-ocr page 1-

DE MALEISCHE
ALEXANDERROMAN

li

P. J. VAN LEEUWEN

BIBLIOTHEEK DFH

-ocr page 2- -ocr page 3-

SSSi

-ocr page 4-

1/

-ocr page 5-

DE MALEISCHE ALEXANDERROMAN.

-ocr page 6-

^-MxliJM

gt; O

-ocr page 7-

DE MALEISCHE
ALEXANDERROMAN

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER (jVERKRIJGING VAN
DEN QRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR. J. BOEKE,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVER-
SITEIT, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN, OP 10
DECEMBER 1937, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR

PIETEB JOHANNES VAN LEEUWEN

GEBOREN TE OOSTERMEER

DRUKKERIJ EN UITGEVERSZAAK B. TEN BRINK - MEPPEL

1937

bibliotheek der

f^UKSUNIVEPSITEIT

U T R E ^ M T

-ocr page 8-

\

\

-ocr page 9-

Aan mijn Moeder,

en de nagedachtenis van mijn Vader.
Aan mijn Verloofde,

-ocr page 10-

a A - -

: ^

-gt;4 j-.

-ocr page 11-

Bij de voltooiing van dit proefschrift betuig ik mijn hartelijken dank
aan allen, die aan het tot stand komen ervan hebben medegewerkt,

U, Hooggeleerde GONDA, Hooggeachte Promotor, voor Uw belang-
stellende leiding, die mij bij mijn werk ormiisbaar was,

ook U, Hooggeleerde JUYNBOLL, voor Uw hulp, die vooral
uitkwam in het nazien van voor mij ontoegankelijke Arabische
handschriften,

en U, Hooggeleerde KERNKAMP, voor Uw tegemoetkomende
inlichtingen inzake Arabische spelling en Arabische geografie.

De bereidwilligheid van het personeel der Utrechtsche Universiteits-
bibliotheek, inzonderheid die van Mej. Dr. J. M. KEYMAN, verlichtte
mij mijn taak zeer.

Eindelijk wil ik niet onvermeld laten, dat ik met erkentelijkheid mij
de wijze herinner, waarop Gij, Hooggeleerde GONDA en Hooggeachte
koot, mij tijdens mijn Indologische studie in de Maleische, en Gij,
Zeergeleerde PRIJOHOETOMO, mij in de Javaansche taal en letter-
kunde hebt onderwezen.

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD.

INLEIDING................................5

1nbsp;Overzicht van de verspreiding van den Alexander-
roman................................5

2nbsp;De herkomst van den Maleischen roman ...nbsp;13

3nbsp;De traditie aangaande Alexander bij de Arabierennbsp;14

4nbsp;De gang van de Alexander-overlevering bij de
Arabieren...............19

5nbsp;De ouderdom van den Maleischen roman ...nbsp;21

6nbsp;Beschrijving der Maleische hss.......21

7nbsp;De onderlinge verhouding der Maleische hss. . .nbsp;28

8nbsp;Het door Wemdly gebruikte Alexanderhs. . .nbsp;36

9nbsp;Wijze van tekstuitgave..........37

TEKST .................40

OVERZICHT VAN DEN INHOUD VAN HET

MALEISCHE ALEXANDERVERHAAL ....nbsp;232

AANTEEKENINGEN BIJ DEN TEKST.....268

AANTEEKENINGEN BIJ DE INHOUDSOPGAVEnbsp;319

WOORDENLIJST .............338

LITTERATUURLIJST............341

-ocr page 14-
-ocr page 15-

Inleiding.

1. Overzicht van de verspreiding van den Alexanderroman.

In de Hikajat Soeltan Iskandar Dzoe '1-karnain bezit het Maleisch
een vrijwel volledige bewerking van het verhaal over Alexander den
Groote, zooals dat bekend is in de schriftelijke overlevering van zeer
veel volken, verspreid over drie werelddeelen.

Deze verhalen, die een volledige levensbeschrijving geven van den
grooten veroveraar, ontleenen hun inhoud niet aan de historische wer-
ken van een der Alexanderbiografen, maar gaan terug op het werk
van den z.g. Pseudo-Callisthenes, dat wij in 't vervolg kortweg Pseudo-
Calhsthenes zullen noemen en dat zijn naam heeft te danken aan het
feit, dat het vroeger werd toegeschreven aan Callisthenes, een der
historici, die Alexander op zijn tochten volgden. Deze Pseudo-CaUis-
thenes is in het Grieksch geschreven , hij heeft een sterk Egyptischen
inslag en sommigen vermoeden, dat hij ± 200 jaar na Christus in
Alexandrië vervaardigd is. -) Anderen meenen echter, dat het verhaal
veel vroeger moet ontstaan zijn.
E. Rohde neemt met C. MüUer aan,
dat de wezenlijke inhoud van den roman reeds in den tijd dér eerste
Ptolemaeën vasten vorm had aangenomen.quot;') Ook Ausfeld®) meent,
dat de roman ± 200 jaar voor Christus is ontstaan. De auteur putte
uit de toen aanwezige, voor het meerendeel niet al te betrouwbare
Alexanderbiografieën, of uit bewerkingen daarvan. Later werden in-
gevoegd verschillende geschiedenissen, die een legendarischen inslag
hadden. Deze invoegingen staan alle reeds in de oudste ons bekende
hss. (± 300 n. Chr.) ß)

Een deel van de z.g. Incerti auctoris epitome Rerum Gestarum
Alexandri Magni, die zich in hs. bevindt te Metz, moet als verhaal
reeds ± 100 v. Chr. bestaan hebben, zooals de onderzoekingen van

1) Uitgave G Kroll Historia Alexandri Magni (Ps.-Callisthenes), I Recensio
vetusta. Berlin 1^6. Vert. A. Ausfeld, Der Griechische Alexanderroman. Leip-
„„ \ ^^^^^^ Budge, Syriac. Version, XXXVI e.v. Kroll, Hist.
Alex. XI en XV. Vgl. ook Yule, Marco Polo 1 Intr. l» en v. Christ, Gesch. der Gr.
Litt. II 2 blz. 819.nbsp;3) Kampers, 62.nbsp;Rohde, 184 n. 2. JVlüller,

Li J; ^^nbsp;Ausfeld 214—232. ß) v. Christ, (Gr. Litt. II, 2 blz.

815) vermoedt, dat de Alexanderroman in de tweede of derde eeuw na Christus
ontstaan is.nbsp;Uitg. O. Wagner, Jahrb. dass. Philol. Suppl. band 26. Vgl

Schanz, Rom. Litt. IV, 1, blz. 50.

-ocr page 16-

Wilcken hebben aangetoond. Als men met Ausfeld aanneemt, dat de
Pseudo-Callisthenes toen al bestond, kan men voor zeker houden, dat
de Epitome een andere versie ervan gedeeltelijk vertegenwoordigt.'quot;')

Hoewel dus blijkt, dat de oudste tot ons gekomen overlevering van
den Pseudo-Callisthenes niet de weergave was van een onder het volk
levend, aaneensluitend legendarisch verhaal over Alexander, maar het
product van een halfgeleerde compilatie, toch moet, zooals Kampers
uiteenzet, niet uit het oog verloren worden, dat de Alexandrijnsche
roman op verschillende punten in dien tijd levend volksgeloof weer-
geeft. De compilator — in het midden gelaten, of het verhaal ineens
ontstaan is uit verschillende bronnen, of dat het eerst langzamerhand
na verschillende bewerkingen te hebben ondergaan den ons bekenden
vorm heeft gekregen — nam zijn stof uit de Alexanderbiografieën en
uit de in dien tijd in zwang zijnde reisromans, die allerlei fantastische
en avontuurlijke verhalen over het Oosten gaven, maar aan den anderen
kant werden later legenden ingevoegd, die haar motieven ontleenden
aan de Oostersche mystiek. Dat al deze legenden juist op Alexander
den Groote werden overgedragen, ligt aan het feit, dat hij de persoon
was, op Wien de reeds voorhanden zijnde voorstelling van een komen-
den Messias werd toegepast. Deze infiltratie van Oostersche legenden
in den Alexanderroman heeft langzamerhand, niet ineens, plaats gevon-
den, de oudst bekende Grieksche versie kent b.v. nog niet het bouwen
van den muur tegen Gog en Magog. Maar ook later, en vooral in
het Oosten, werden al meer en meer nieuwe trekken aan den persoon
van Alexander toegevoegd, die bijna allen niet nieuw, maar juist zeer
oud waren en waarvan de eerste oorsprong meestal niet is na te gaan,
zooals de levensbronlegende, de bijnaam Dzoe '1-karnain, enz.

Bij vergelijking van de Grieksche versie met de Latijnsche van
Julius Valerius^) (derde of vierde eeuw na Chr.) en de Armeen-
sche (waarschijnlijk geschreven in de vijfde eeuw door Mozes van
Chorene), dié meestal vrij nauwkeurig met het Grieksche origineel over-
eenkomen, blijkt, dat de meest oorspronkelijke vorm van het verhaal,
zooals het in dien tijd bestond, niet is bewaard gebleven.

Volgen we eerst zeer in 't kort de loop van het verhaal in 't Westen.

1)nbsp;U. Wilcken, Sitz. ber. preuss. Ak. d. Wiss, 1923, blz. 159, 181.

2)nbsp;Anders Kroll, Hist. Alex. blz. XI, vgl. blz. XV.nbsp;s) Kampers 32-35.
*) Kampers 110, 134/135 en 183. s) Alsfeld 107, n. 1. Kampers 74, 81.

Kampers 87 e.V.nbsp;Kampers 78. Zie voor de overdracht van eschato-

logische toekomstverwachtingen op Alexander in 't Svrisch ook: E. Sackur
Sibyliinische Texte und Forschungen.nbsp;») Voor dè uitg., zie Schanz, Röm!

Litt IV, 1 blz. 49, Budge Syriac version LiV. Ausfeld 10 e.v.nbsp;») Schanz

Rom. Litt. IV, 1 blz. 48. Budge, Syriac version LIV. J. Zacher, Ps. Call. 23 e v'
1») Zacher 85 e.v. Ausfeld 12 e.v. Uitgeg. door de Mechitaristen, Venetië 1842
quot;) Zacher 98 e
.V., Budge, Syriac version LIII, Ausfeld 8—-28.

-ocr page 17-

De genoemde Latijnsche vertaling van Julius Valerius bracht verschil-
lende bouwstoffen aan voor het tusschen 340 en 345 ontstane Itinerarium
Alexandri, dat echter vooral ook historische bronnen, o.a. Arrianus,
gebruikte. Voor latere bewerkingen in het Westen wordt vaak ge-
bruikt een uittreksel uit Julius Valerius: Julii Valerii Epitome (het
oudste hs. uit de 10de of 11de eeuw). Een latere Latijnsche bewerking
van den Pseudo-Callisthenes is de Historia Alexandri Magni regis
Macedoniae, de preliis, door den Archipresbyter Leo. gemaakt op bevel
van hertog Johannes van Campanië (941—965).'') Deze bewerking
vertoont bij al zijn beknoptheid, zeer groote overeenkomst met de Syri-
sche en de Armeensche versie. ®) Het Latijnsche werk Alexandri Magni
iter ad Paradisum, ®) dat waarschijnlijk stamt uit de eerste helft van de
twaalfde eeuw, is misschien van Hebreeuwsche origine ®) en ontleent
zijn inhoud niet aan den Pseudo-Callisthenes.

De Alexanderroman doet zijn eerste intrede in een West-Europeesche
taal in het Oudfransche gedicht van Alberic de Besançon (eind elfde,
begin twaalfde eeuw) »), waarvan slechts enkele fragmenten over
zijn. °) Het is een onmiddellijke bewerking van het Epitome Julii
Valerii. Hierop gaan weer terug de Oudduitsche bewerking van den
geestelijke Lamprecht, die ± 1130 vervaardigd moet zijnquot;) en het
Fransche gedicht in decasyllaben, waarvan als auteur genoemd wordt
een zekere klerk Simon. Het Fransch kent vervolgens nog een ge-
dicht over Alexander in alexandrijnen van Lambert le Tort en Alexan-
dre de Bernay, die uit zeer verschillende bronnen schijnen te hebben
geput.quot;) Via Le Roman de Toute Chevalier van Thomas van Kent,
die ongeveer in 't midden van de dertiende eeuw in Engeland werd ge-
schrevenquot;), gaat het Engelsche gedicht King Alisaunder (laatst der-
tiende eeuw) terug op het werk van Lambert le Tort en Alexandre de
Bernay. Van de Fransche prozabewerkingen is nog te noemen:
Histoire du Roy Alexandre van Jean Wauquelin (midden vijftiende
eeuw), die eenvoudig een vertaling van de Historia de preliis is.

De Middelnederlandsche bewerking van Jacob van Maerlant: Alexan-

q/i? ^^dquot;®*quot;nbsp;De Itinerario Alexandri M., Vratislaviae 1861.

en Bu'd.equot;quot;^-nbsp;' ^oor uitg. zie Schanz, Rom. Litt. IV, T biz. 116

'nbsp;version LIV. 2) 2a(.j,er 83. 3) Za^her 105 e v

U^g. door G.nbsp;Ci lié. Diss. Straszburg 1905. Vgl. verder Schanz, TOm Litt IV ' I

II 809 e V P PfLp^^'nnbsp;'^^quot;'tius, Lat. Lit. des Mittelalters I 529 e.v.

eV f; ; V unbsp;Alex, roman der Archypr. Leo.nbsp;s) poster 35 ev

« quot; LévP^'p'nbsp;;) Meyer II 49. Cimequot;kxvin

Hafe S/' 'v'l 9 n'nbsp;S K Kinzel!

Halle 1884. Vgl. Salzer, Deutsch. Lit. I 105 e.v. en V 2441.nbsp;Meyer H

294 Pv IT-/nbsp;^f^uquot; e.V. w) Meyer II 273 e.v. i^) Meyer II

I ittnbsp;Romances, I, 1810. Vgl. ook ten Brink, Engl.

mL ^ nf quot;^-'nbsp;quot;'St of Engl. lit. I 306 e.v., 309, 317. i«) A.

Milka p. IV, innbsp;tegenstelling met Meyer II 313 e.V., vooral 319—329.

-ocr page 18-

ders Gheesten/) noemt zelf als bron de Alexandreis van Gautier de
Chatillon, evenals Ulrich von Eschenbach, die zijn gedieht tusschen
1270 en 1287 moet vervaardigd hebben. Gautier de Chatillon gebruikte
voor zijn in 't laatst der twaalfde eeuw vervaardigd Latijnsch gedicht
Curtius (een der historieschrijvers van Alexander den Groote, schreef
±50 n. Chr.) én den Pseudo-Callisthenes.

Met de hier genoemde bewerkingen als bron, en bovendien puttend
uit mondelinge overlevering, verschenen in de Middeleeuwen nog tal-
looze Alexanderromans in geheel West-Europa. Zoo bestaan be-
werkingen in het Italiaansch, Noorsch en Zweedsch, ®) terwijl tevens
nog weer verschillende in het Grieksch verschenen.

Verder gebruikte ieder, die een wereldgeschiedenis schreef, de
inhoud van de in omloop zijnde legenden om een historische beschrijving
van Alexanders daden te geven, waaruit blijkt, dat tot in de vijftiende
eeuw die legenden voor waar gehouden werden. Vooral werd de
Historia de preliis hiervoor als bron gebruikt. ®)

In het Middelnederlandsch was in de veertiende eeuw bekend de
z.g. Roman van Cassamus, die de overwinning van Alexander op
Porus vertelt, en een vertaling is van het Fransche: Les Voeux du Paon
ou Ie Roman de Cassamus, wat weer een uitlooper is van de Roman
d' Alexandre van Lambert li Tors en Alexandre de Paris. De geschie-
denissen over Alexander in de Middelnederlandsche Historiebijbels
zijn voor een groot deel overgenomen uit de Historia de preliis.quot;)

Een soortgelijke plaats als de Iter ad Paradisum neemt de in de
dertiende eeuw door Juan Lorenzo Segura vervaardigde Spaansche
Alexandreis in, daar ook deze gedeeltelijk rechtstreeks uit Hebreeuw-
sche bron geput heeft.

Nog verder dan naar het Westen verspreidde de Alexanderroman zich
naar het Oosten. Daar stuiten we het eerst op de Syrische bewerking
van den Pseudo-Callisthenes , die volgens Zacher ongeveer in
de vijfde, volgens Budge eenige eeuwen later is vervaardigd. In
tegenstelling met Budge, die meende, dat de Syrische vertaling een
bewerking was van. een onbekende Arabische versie van het Grieksche

1) Uitg. J. Franck. Bibl. van Middelned. Letterk. 1881/'82. 2) Franck
IJ en LII. 3) Yv. Toischer, Sitz. ber. Ak der Wiss. Wien. Phil. Hist. Cl.
97 Band 311 e
.V. *) Franck, 89—107. ■') Veel feiten-materiaal geven
Favre en Weismann. «) Btid^e, Syriac version CX e.v.nbsp;Zacher,

28 e.V. H. Chnstensen, Sitz. ber. kgl. bavr. Ak. der Wiss. Phil.-Hist. Cl. 1897 I 33 e.v.

8) Meijer II 315 e.v. ») Zacher 110. w) Uitg. E. Verwijs. Bib!
Middelned. Letterk. II.nbsp;quot;) Hoogstra LXXVIII e
.V., Pfister, Leo 29 e.v

12) Zacher 177 e.v. iquot;) (jj^g, Budge, Syriac version. Vert. V. Rijssel,
Arch. Stud, der neueren Sprachen. Band 90, blz. 83, 269 en 353.

quot;) Zacher 192.nbsp;«) Budge, Syriac version LX.

-ocr page 19-

verhaal 1), heeft Nöldeke aangetoond, dat de Syrische tekst uit het Per-
zisch overgezet is. In het Syrisch bestaat bovendien nog een Chiste-
lijke legende over Alexander den Groote , en een gedicht, dat op naam
staat van Jacob van Serug (f 521). In tegenstelling met Nöldeke
maakt Humiius aannemelijk, dat de legende ± 626 en het gedicht
=t 635 ontstaan zijn. De inhoud bestaat voornamelijk uit Alexanders
zoeken naar het levenswater en het bouwen van de poort tegen Gog
en Magog. Ze zijn niet ontstaan uit den Pseudo-CaUisthenes, maar
putten uit de oude Syrische sagen.«) Hieruit blijkt, dat er, behalve
wat in het Oosten bekend werd door de vertalingen en bewerkingen
van den Pseudo-Callisthenes, reeds lang onder het volk legenden om-
trent den grooten veroveraar leefden, die vermoedelijk ontstaan waren
kort na diens dood. Deelen van die legenden, vermengd met andere
verhalen, werden daarna langzamerhand ingeschoven in de Alexander-
romans.

Het Hebreeuwsch kent verschillende korte verhalen over Alexander,
o.a. in den Talmud, maar het kent ook een bewerking van den Pseu-
do-Callisthenes, die een vertaling blijkt te zijn van de Historia de
prelns. ®) Een ander Hebreeuwsch verhaal over Alexander wortelt
m de oude Christelijke legenden van Zosimos en Macarius. «)

In het Arabisch is een directe bewerking van den Pseudo-Callisthenes
met aan te wijzen. Toch moet er een bestaan hebben, en wel om de
volgende redenen (zie vooral ook de aant. bij blz. 190—192). 1. Er is
een Alexanderbiografie bekend, n.1. die van den arts Mubashshir ibn
Fatik (t 1053/54) iquot;), die het meest overeenkomt met de Syrische versie
van den Pseudo-Calhsthenes (al is Alexander er reeds een geloovig
Islamiet, die op Allahs bevel zijn oorlogen onderneemt). Daar het ver-
haal zeer beknopt is, kan met een zekere waarschijnlijkheid worden aan-
genomen, dat ervóór in 't Arabisch reeds een uitvoerige vertaling uit het
Grieksch of uit het Syrisch heeft bestaan. 2. In het Aethiopisch bestaat
een levensverhaal van Alexander, dat overeenkomt met de Syrische ver-
sie van den Pseudo-Callisthenes, en waaruit blijkt, dat een Arabische
versie als tusschentrap gediend moet hebben.quot;). 3. Ook Dinawari en
Firdausi (resp. Arabisch geschiedschrijver en schrijver van het Perzische
historische dichtwerk Shähnäma) gaan voorzoover ze den Pseudo-Callis-
thenes weergeven, terug op een Arabische vertaling van de Syrische

R E der Eschat.nbsp;115 e.v.nbsp;^ . I. Lévi, R. E. J. III, 293. Lévi

1 R A S 80-JoP'nbsp;LXXXIV.nbsp;8) Vert. M. Gaster,

blz 583 P V fi^nbsp;B- Meissner, Z. D. M. G. Bd. 49,

Exploits 1 slnbsp;^ Weymann, Diss. 1901, 40 e.v. Vert. Budge, Life and

-ocr page 20-

versie. Weymann meent, dat de Aethiopische roman vertaald zal zijn
in den tijd van de veertiende tot de zestiende eeuw^), de Arabische
vertaling uit het Syrisch moet in elk geval vóór 896 plaats gevonden
hebben (Dinawari t).^) Dit is niet onwaarschijnlijk, daar in dien tijd
het hoogtepunt valt van het geestesleven der Arabieren en o.a. Ma'mün
heerschte (813—33), die vooral vruchten van den Griekschen geest in
't Arabisch liet vertalen.

Behalve de Perzische, Syrische, Hebreeuwsche, Arabische en Aethi-
opische zijn in het Oosten geen volledige vertalingen van den Pseudo-
Callisthenes meer aan te wijzen. Er zijn echter nog des te meer biogra-
fieën van Alexander den Groote, die allen voor een groot deel van hun
inhoud duidelijk afhankelijk zijn van den Griekschen roman, maar die
aan den anderen kant meest zeer vervormd zijn.

Zoo werd door de Perzen al heel vroeg Alexander in hun eigen ge-
schiedenis opgenomen, hoewel ze de vertaling van den Pseudo-Callis-
thenes, waaruit volgens Nöldeke de Syrische versie overgezet is, al
gauw vergaten of verloren. In het Shähnäma van Firdausi (f 1020),
dat een volledige geschiedenis geeft van de koningen van Iran, is
Alexander niet meer de zoon van Nektanebos '') (die geheel verdwenen
is), maar van Darab , den vader van Dara, die door hem verslagen
wordt, zoodat hij niet als vreemde veroveraar, maar min of meer als
rechthebbende, zich meester maakt van den Perzischen troon, enz., enz.
Firdausi putte, wat zijn kennis over Alexander betreft, uit Arabische
bronnen (zie boven), misschien ook uit de geschiedkundige werken
o.a. van Dinawari enTabari (839—923).») Hij werkte volgens Nöldeke
steeds naar schriftelijke, nooit naar mondelinge overlevering. Een ander
Perzisch Alexanderboek werd in 1191 vervaardigd door Nizämi, die
Firdausi veel navolgt, maar vooral in het tweede deel van zijn gedicht
een eigen, mystieken, inhoud en strekking aan het verhaal geeft.
Een bewerking van Nizämis gedicht was Dshamis
(f 1492) Iskandar-
näma, waarvan in 1876 een Urduvertaling verscheen in verzen van
Maulavi Ghulam Haidirquot;).

Hoofdzakelijk op Nizämi gaat ook terug de Turksche Iskender Nameh

1) Weymann 64 e.v. vooral blz. 70. Vgl. Nöldeke, Das iranische Nationalepos
2de uitgave 18.nbsp;2) Weymann 79. De veronderstelling van Pfister, Leo,

(blz. 42 e.V.), dat deze Arabische vertaling als origineel gehad zou hebben een
der hss. van de Historia de preliis is niet juist, daar Leo in de tiende eeuw
I . ^nbsp;191) komt op heel andere gronden tot een-

zelfde slotsom. Hl) meent zelfs te kunnen uitmaken, dat Hunain ben Ishak de

aan (J. Mohl, Le livre des Reis I,
) Weymann 63.nbsp;Nöldeke, Beiträge 32 e.v.

8) Uitg. en vert. J. JHohl, Le livre des Reis, Paris 1836—'56. ^ Aus-
feld 30 e
.V. 8) Mohl V 61. s) Nöldeke, Beiträge 36 e.v.

10) Vert. H. W. Clarke, Londen 1881. Zie ook W. Bacher, Nizamis Leben
und Werke, Leipzig 1871.nbsp;quot;) W. Hertz, Abh. der Phil. CL der Kgl bavr.

Ah. d. Wiss. XIX (1890) blz. 10.nbsp;v rivg. dyr.

-ocr page 21-

van Ahmedi van Kermyan, die zijn werk voltooide in 1390. Wat in-
houd betreft vertoont dit Turksche gedicht ook zeer veel overeenkomst
met een Perzisch hs., dat een prozaverhaal geeft over Alexander. De
ouderdom van dit hs. is mij geheel onbekend.

Geheel afzonderlijk staat het Koptische Alexanderverhaal, dat slechts
m enkele fragmenten over is, welke, wat hun inhoud betreft, geen enkele
overeenkomst bezitten met eenige andere Alexanderroman.

Volgens Yule bestaat er ook nog een Siameesch Alexanderverhaal.
Hij noemt echter geen bronnen voor deze bewering, en het is mij niet
mogelijk geweest over deze versie eenige gegevens te verkrijgen. De
heer F. Martini, répétiteur aan de École des Langues Orientales te Parijs,
die daar Siameesch doceert, bleek zelfs niet van het bestaan van een
dergelijk verhaal op de hoogte te zijn. Ook in de litteraturen van
Britsch-Indië schijnt nergens eenige overlevering van beteekenis te
hebben bestaan omtrent Alexander den Groote. Wel bestaan er ver-
halen over den veroveraar, maar deze stammen uit de negentiende
eeuw, en zijn vaak overgenomen uit Eüropeesche geschiedboeken.
Iets ouder zou misschien zijn een Hindustani-folioblad in hs., dat zich
in het India Office te Londen bevindt, en dat over Shah Sikandar Zu
^Quarnain handelt.«) Prof. T. Grahame Bailey, wien ik hierover om in-
lichtingen vroeg, daar de litteratuur dienaangaande geen verdere aan-
wijzingen gaf, bleek ook nooit iets gehoord te hebben over het aan-
wezig zijn van een Alexanderroman, of de een of ander sage over
Alexander, in Britsch-Indië. Mijn verzoeken om inlichtingen aan de
docenten van de Allahabad University en de Ismail College te Bombay
bleven onbeantwoord. Toch is Alexander niet geheel in vergetelheid
geraakt in het land, waarheen zijn verste veroveringstocht zich uit-
Jrekte. Sir. A. Burnesvertelt, dat in de Z. O. .hoek van Budukshan
de z.g. Siahposh Kaffirs wonen, die, wat uiterlijk en huidskleur aangaat,

deïVifnbsp;Inhoudsopfr. door v. Hammer in: lahrb.

Riw IT j J- Anzeigebl. 1 e.v. 2) Inhoudsopg. door M Cardonne in-
r. RihVquot;'!'-^^®nbsp;7 e.v., die het hs. aLgeXL Ms Pe?san d^

a B hhotheque de M. L. M. D. P.nbsp;Urbain Bouriant, 1 A Série VIlT Tome

hardt Cnt H-'nbsp;Po'o, I. Intr. III.quot; f) i f biX-

Sted^hUquot; of tïfBri tnbsp;J- F- Blumhardt, Cat. id.

X«-nbsp;noemt een uitgave in 187'^ en een in irsi r^t

duTtani zijn vermoedenit hPnbsp;genoemde Alexanderromans in het Hin-

doulhtzdls

zijn allen uit de 19de eeuwnbsp;i c 11 ' i ^J} genoemde uitgaven

Office No 2fi? y 7 fof A^hnbsp;\ ■' o^ Blumhardt, Cat. Hind. Mss. of the India

nm in m V.l ifwnbsp;quot;travels into Bokhara (1834)

'Both f ankfofyifi Hfn^^X^^^^nbsp;^^^ Cambridge ancient History VI 434:

of the man whonbsp;^»h the imagined descendants

on thelidia^«,°di Lnbsp;him; in Chitral, Qilgit, Himza and elsewhere
on tne Indian side they cluster thick, in places intermarrying only with each other-quot;

-ocr page 22-

van de omwonende volken verschillen en waarvan men meent, dat ze
afstammelingen zijn van Alexander en zijn leger, die men beschouwt
als verbreiders van den Islam. Vermoedelijk berust hun kennis niet op
het feit, dat Alexander werkelijk bij zijn tocht naar Indië hun land
heeft bezocht, maar op wat zij bij het binnendringen van den Islam
van hem hoorden.

Eenige geringe kennis omtrent Alexander kan immers als gegeven
beschouwd worden bij alle Mohammedaansche volken, omdat Dzoe
'1-karnain , waarover in den Koran (Sure 18 : 83 e.v.) sprake is, ook
door Islamieten gerekend wordt Alexander te zijn. Ook Mohammed
zal geweten hebben, wie onder „den Tweehoornigequot; verstaan werd. Dat
hij den naam en de feiten, die in den Koran omtrent Alexander ver-
meld worden, geput heeft uit de Syrische Christelijke legende, zooals
Nöldeke beweert , is onmogelijk, als Hunnius gelijk heeft — en de door
hem genoemde redenen schijnen mij tamelijk steekhoudend — met
zijn bewering, dat de Syrische legende (in haar door Budge gepubli-
ceerden vorm) pas ± 626 moet ontstaan zijn. Maar in elk geval is
het waarschijnlijk, dat Mohammed eenigszins bekend was met de in
omloop zijnde sagen omtrent Alexander den Groote.quot;')

In den Indischen Archipel zijn uitloopers van den Alexanderroman
bekend in de Maleische, Javaansche®) en Boegineeschequot;) taal.

1) Over den naam Dzoe '1-karnain zie Aant. -) Nöldeke, Beiträge 32.
Nöldeke, Gesch. des Qorans, bearb. von Fr. Schwally I, 140, N 5.nbsp;hun-

nius, Das Syr. Alex. lied. 21 e.v.; tegengesproken bij'NöIdeke-Schwaily I, 140 n. 5.

quot;) J. Wellhausen, Reste, Uitg. 1927, 236. =) A. C. Vreede, Cat. Jav.
en Mad. hss. Leidsche U. B. No. LVIII. Volgens Winter is de auteur Jasa di Poera
I-
quot;) B. F. Matthes, Kort Verslag aangaande alle mij in Europa bekende Makas-
saarsche en Boegineesche hss., vooral die van het Ned. Bijbelgenootschap te
Amsterdam, 1875, No. 87.

-ocr page 23-

2. De herkomst van den Maleischen roman.

Het blijkt dat het Maleische verhaal in groote trekken overeenkomt
met de ^abisch^AS^^nbsp;zooals die in de Berlijnsche

Bibliotheek in hs. aanwezig'zijn, en beschreven zijn door Ahlwardt
Deze geeft echter geen beschrijving van den inhoud der hss., en een uit-
treksel, dat Friedländer ervan geeft betreft slechts een gedeelte
van het verhaal. Zoo zou het mij onmogelijk geweest zijn eenige ge-
gevens te verschaffen over den inhoud der Arabische hss., daar ik de
taal, waarin ze geschreven zijn, niet machtig ben, als niet Prof. Mr. Dr.
Th. W. Juynboll met buitengewone vriendelijkheid en bereidwilhgheid
ze voor mij had nagekeken en mij een en ander van den inhoud had
medegedeeld. Al wat hier volgt over de Berlijnsche hss. ben ik aan
zijn inlichtingen verschuldigd.

De Nos. 522—529 (Ahlw. 9108) bevatten een volledige Iskandarge-
schiedenis, door eenzelfden copiïst geschreven, die zijn naam niet noemt,
en ook nooit zijn bronnen met name vermeldt. No. 530 (Ahlw. 9109)
bevat het begin van denzelfden Alexanderroman en komt in hoofdzaak
overeen met No. 522-529, wijkt echter in bewoordingen vaak af. Als
auteur wordt zoowel in den aanhef, als ook later hier en daar in den loop
van het verhaal Al-Süri genoemd, die zich meermalen nadrukkelijk
op de welbekende Joodsche en Arabische zegslieden beroept.

Bij een vergelijking van den inhoud van het Maleische verhaal met
de Berlijnsche hss. moet men tot den slotsom komen, dat het Maleische
Stellig hetzelfde verhaal is als dat in de Arabische hss. De overeenkomst
IS in alle hoofdtrekken, en vaak ook in bijzonderheden, te frappant om
toevallig te kunnen zijn. Echter komt het Prof. Juynboll ook weer on-
waarschijnlijk voor, dat de Maleische hss. uitsluitend en rechtstreeks
op de Arabische hss. Ahlwardt 9108 en 9109 zouden berusten, daarvoor
wijkt het verhaal in sommige opzichten weer teveel af. De mogelijkheid
bestaat (en is vrij zeker bij het groote aantal soortgelijke verhalen over
Iskandar in het Arabisch — Ahlwardt noemt voor Berlijn alleen al elf
verschillende hss. uit ongeveer denzelfden tijd), dat er naast de recensies
van 522—29 en 530 nog andere, min of meer nauw daarmee verwante
recensies bekend geweest zijn van hetzelfde verhaal, zooals die o.a ook
bij de Duizend en een nacht-verhalen voorkomen. Het Maleische ver-
naal kan dan uit een dezer, min of meer afwijkende, recensies ontstaan
zijn. (Vgl. aant. bij blz. 43 : 20—47 : 31).

Het is dus als zeker aan te nemen, dat de Maleische Ale^anderroman
een vertaling, of een min of meer slaafsche bewerking is van die groep

-ocr page 24-

Arabische verhalen, die in den lateren tijd in dat land de levens-
geschiedenis van Alexander den Groote op romantische wijze weer-
gaven. Hiervoor pleit ook het feit, dat in twee der Maleische hss. (I blz.
296 en F blz. 102a) de bewerker eenmaal zegt: Kata Süri. De
oorspronkelijk Maleische bewerker moet dus een hs. voor zich gehad
hebben, dat Al-Süri óf als auteur óf als zegsman noemde. De herkomst
uit het Arabisch wordt tevens bewezen door het feit, dat in K en D
meermalen en in A, B en C enkele malen niet Kata sahiboe '1-hikajat,
maar Qala sahiboe '1-hikajat geschreven staat, ook door de Arabische
woorden, die vooral in F veelvuldig voorkomen. Tenslotte ook door
constructie als:' dengan tiada voor: zonder en als:^da werkwoords-
vorm en door vele crartructies metquot;atas, zooals die volgens Prof. Van
Ronkel wijzen op het feit, dat uit het Arabisch vertaald is.^)

3. De traditie aangaande Alexander bij de Arabieren.

Het bestaan van deze verhalen bewijst wel, dat er in Arabië, behalve
bij de geschiedkundigen, ook bij de schrijvers der volksverhalen een uit-
gebreide overlevering bestond over Alexander den Groote.'') Deze
overlevering wijkt op verschillende punten af van de mededeelingen
der historici®). Uit haar inhoud blijkt, dat zij haar stof geput heeft
uit de volgende bronnen:

1. De inhoud van de openbaring van den Koran over Dzoe '1-karnain
(Sure 18 : 82—101) heeft invloed uitgeoefend op de groote lijnen van
het verhaal. De verzen luiden naar de vertaling van Soedewo (uitgave
der Ahmadijah-beweging, 1934, blz. 537 e
.V.): En zij vragen u omtrent
Dzoe '1-karnain. Zeg: Ik zal u een verhaal van hem reciteeren.
Waarlijk, Wij bevestigden hem in het land en schonken hem middelen
van toegang tot ieder ding. En hij volgde een weg. Totdat hij, toen hij
de grens bereikte, werwaarts de zon neigde, ze vond ondergaan in een
zwarte zee, en daarbij een volk vond. Wij zeiden: O Dzoe '1-karnain!
geef hun een kastijding of doe hun een weldaad. Hij zei: Aangaande
hem, die onrechtvaardig is, wij zullen hem kastijden; dan zal hij tot zijn
Heer wedergebracht worden, en Hij zal hem met een voorbeeldige
kastijding kastijden: En aangaande hem, die gelooft en het goede doet,
hij zal een schoone belooning hebben, en Wij zullen een gemakkelijk

1) Het Kata Süri van I werd door den revisor (zie inl. blz. 27) verkeerd opgevat,
en veranderd in Kata rawi (Ar. = verbaler). 2) jn p ^Iz. 86b wordt nog
een andere bron genoemd, nl. Wahb anak M.ndïm.n. Bedoeld wordt hier Wahb
ibn Munabbih,- een bekende (Ar. of Joodsche) zegsman, waarop zich de schrijver
van Ahlw. 9109 volgens Prof. Juynboll meermalen beroept.nbsp;Dr. Ph. S. van

Ronkel, t. B. G. XLI, 498 e.V., vooral .«ïo^, 511 e.V., 516.nbsp;Zoo b.v. Euty-

chius, ed. Pocock 267. Abu'l-féda, ed. Fleischer, 76 e.v. Voor Dinawari, Tabari en
Ya'qübï zie Nöldeke, Beiträge, 34 e.v. De volksverhalen zijn vóór Mohammed nog
niet onder de Arabieren bekend. M. Lidzbarsky, Z. A. VIII 268 e.v.nbsp;s) Xie

ook Friedländer, Chadhirlegende 123—230.

-ocr page 25-

woord van Ons gebod tot hem spreken. Daarna volgde hij (een anderen)
weg. Totdat hij, toen hij de grens bereikte, waar de zon opging, ze vond
opgaan over een volk, aan hetwelk Wij geen beschutting daartegen
hadden gegeven; Zoo was het! en Wij hadden een volledige kennis
van wat hij had. Daarna volgde hij (een anderen) weg. Totdat hij
toen hij (een plaats) tusschen de twee bergen bereikte, aan gindsche
zijde daarvan een volk vond, dat nauwelijks een woord kon verstaan.
Zij zeiden: O Dzoe '1-karnain! waarlijk, Gog en Magog stichten kwaad
in het land. Zullen wij u dan een schatting betalen, op voorwaarde dat
gij een slagboom tuschen ons en hen opricht. Hij zei: Datgene waarin
mijn Heer mij bevestigd heeft, is beter; derhalve, help mij slechts met
werkers, ik zal een versterkten slagboom tusschen u en hen maken. Breng
my blokken ijzer; totdat hij, toen hij de ruimte tusschen de twee berg-
wanden gevuld had, zei: Blaas; totdat hij, toen hij het (als) vuur had
gemaakt, zei: Breng mij gesmolten koper, opdat ik het daarover giete.
^n ZIJ konden dien niet beklimmen, noch konden zij er een gat in maken.
Hij zei: Dit is een genade van uw Heer, maar wanneer de belofte van
mijn Heer geschiedt, zal Hij dien met den grond gelijk maken, en de
plotte van mijn Heer is immers waarachtig. En te dien dage zullen
Wij een deel hunner in strijd met een ander deel laten, en er zal op
^ bazum geblazen worden; dan zullen Wij hen allen vergaderen; En
Wij zullen te dien dage de hel, te kijk gesteld, voor de ongeloovigeri
voortbrengen, Zij, wier oogen onder de bedekking van Mijn Herinnering
waren, en zij konden zelfs niet hooren.

Het komt vooral aan op de verzen 83/84a en 88/89a, die resp. luiden:
i^^n hij volgde een weg. Totdat hij de grens bereikte, werwaarts de zon
neigde, ze vond ondergaan in een zwarte zee (83/84a) . .. .Daarna volgde
mj een anderen weg. Totdat hij, toen hij de grens bereikte, waar de
zon opging.... (88/89a).Het blijkt, dat Dzoe '1-karnain daarna een
Ijzeren muur bouwt tegen Gog en Magog. Het schema, dat hier gegeven
wordt van de tochten van Dzoe '1-karnain, blijkt aan het Arabische ver-
haal, waaraan het Maleische zijn inhoud ontleent, ten grondslag te
üggen aan de volgorde van alle daarin vertelde gebeurtenissen In
hoeverre Mohammed gedacht heeft aan Alexander, en of hij hem met den
Dzoe 1-karnain uit den Koran heeft vereenzelvigd of niet, is een vraag,
die hier niet ter zake doet. Wel kan gezegd worden, én dat de zaken,
e oran van Dzoe '1-kamain vertelt, reeds vóór Mohammed in het
Oosten aan Alexander werden toegeschreven, én dat ook later voor de
ra leren Dzoe 1-karnain dezelfde was als Alexander, hoewel meer-
malen, vooral door orthodoxe Koranuitleggers, die identiteit werd
tegengesproken. Soms nam men dan zijn toevlucht tot de verklaring,

Vert. van Soedewo, uitg. der Ahmadijah beweging 538 en 539.

-ocr page 26-

dat er twee Dzoe '1-karnains geweest waren: a. die uit den Koran, die een
afstammeling van Sjam was en in den tijd van Ibrahim leefde, b. een
afstammeling van Jafat, die dezelfde is als Alexander de Groote.

2.nbsp;Een tweede bron is het Shähnäma van Firdausi -) of het Arabi-
sche werk van Mansür at-Ta'älibi (961—1057/58), dat zakelijk overeen-
stemt met den inhoud van het Koningsboek. quot;) Vooral wat het eerste
gedeelte van het Maleische verhaal betreft, is de overeenkomst met het
Shähnama frappant (tot aan het oogenblik, dat Iskandar den troon van
Iran bestijgt). Van dit gedeelte komt alleen het verhaal, dat Allah aan
Adam zijn nakomelingschap laat zien, niet voor in het Perzische ge-
dicht. De namen der voorvaderen van Bahmän, die in het Maleische
verhaal genoemd worden, blijken ook ontleend te zijn aan Firdausi (zie
aant. bij blz. 43 : 20—47 : 31). Op het overige gedeelte van den inhoud
blijkt het Perzische koningsboek niet zulk een rechtstreekschen invloed
uitgeoefend te hebben. Meestal is niet na te gaan, of Firdausi hier de
bron geweest is, dan wel een der onder 3 nog te noemen Alexander-
verhalen. De oorzaak hiervan is, dat èn Firdausi èn de andere bronnen
vaak overeenstemmen, omdat ze gezamenlijk weer teruggaan op den
Pseudo-Callisthenes (zie hierover nog aant. bij blz. 92_121).

3.nbsp;Voorzoover het Arabische (Maleische) verhaal overeenkomt met
den Pseudo-Callisthenes, en deze overeenkomst niet is te verklaren
door overname uit Firdausi, moet de Arabische auteur ook nog, hetzij
rechtstreeks, hetzij door een rij overleveringen zijn gegevens geput heb-
ben uit de Arabische versie van den Pseudo-Callisthenes, of uit het uit-
treksel daaruit, n.1. Mubashshirs Akhbär al-Iskandar. In den tijd dat
de laatste genoemde Alexanderbiografie geschreven werd, waren de
verhalen over Iskandar in Arabië reeds zeer geliefd (de schrijver-
Mubashshir ibn Fätik stierf 1053/54 A.D.). Hoe de eerste Arabische
vertaling van den Pseudo-Callisthenes (naar de meeste waarschijnlijk-
heid via het Syrisch in 't Arabisch gekomen ) er uit gezien heeft, is
niet te zeggen. In elk geval zal zij oorspronkelijk tamelijk trouw den
inhoud van het Grieksche verhaal gevolgd hebben, (zie over de over-
eenkomst van sommige stukken van het Maleische verhaal met den
Griekschen Pseudo-Callisthenes vooral de aant. bij blz. 190 t.m. 192, 245:
31 e
.V. en 263: 2/3), maar al zeer gauw treden er groote wijzigingen op:
De figuur van Nektanebos verdwijnt (deze is reeds bij Mubashshir niet
meer bekend). Er worden allerlei Syrische en Perzische tradities in opge-
nomen, o.a. de legende van de levensbron en van den tocht naar het land

. 2 S'nbsp;Lidzbarsky, Z. A. VIII 268 e.v.nbsp;Uite

J Mohl Pargt;]s 1838-58nbsp;3) Nöldeke, Nationalepos, 2de uitg. 41

B Meissner, Z. D. M G. Band 49, blz. 584.nbsp;5)' Meissner 625: Die

Hauptquelle fur Mubashshir war also jedenfalls eine durch theologische Zusätze
erweiterte Bearbeitung des Pseudocallisthenes in einer S. (Syrische versie) sehr
nahe verwandten Recension. Positiever- Weyrnann 46 e.v.nbsp;quot;

-ocr page 27-

der duisternis, welke episodes in de Syrische versie niet voorkomên.

Dat deze wijzigingen reeds vroeg in de Arabische Pseudo-Callisthe-
nes-versie moeten zijn aangebracht, wordt bewezen uit het feit, dat
sommigen ervan reeds in de Aethiopische bewerking voorkomen, zooals
de Gog en Magog-episodede tocht naar het land der duisternis^)
en de legende van het levenswater. Ook het verhaal van Nektanebos
moet reeds vroeg verdwenen zijn, daar ook de oudere historici van
Alexanders afkomst nog slechts de historische loop der gebeurtenissen,
of de Perzische traditie kennen. Dat de Aethiopische roman in het
eerste deel wel overeenstemt met de Syrische versie, is volgens Wey-
mann toe te schrijven aan een omwerking van de bestaande Arabische
i'oman, door een Arabier in Egypte. ®) Hoewel door Mubashshir niet
uitdrukkelijk gezegd wordt, dat Iskandar als geloovig Islamiet zijn gods-
dienst poogt te verbreiden, en zijn gezegden evengoed een Christen als
®en Mohammedaan in den mond gelegd zouden kunnen worden, lijkt
het mij toch niet te gewaagd te veronderstellen, dat Mubashshir Iskan-
dar reeds als kampioen van den Islam beschouwde. In elk geval zullen
^Un (Arabische) lezers niet meer op de gedachte gekomen zijn, dat
Iskandar ook een Christen kon wezen. quot;)

4. Behalve uit de bovengenoemde bronnen ontleent de Arabisch-
^aleische verhalengroep ook veel gegevens aan de Mohammedaansche
overleveringen en legenden. Dit gaat niet alleen op voor kleinere in-
quot;^oegsels tusschen stukken, die duidelijk aangewezen kunnen worden
äls te komen uit vaste bronnen (Firdausi, Pseudo-Callisthenes), maar
ook is op deze wijze een der hoofdpersonen van het verhaal tot stand
gekomen: I^adhir (de Maleische Chidir). Over den oorsprong van
deze figuur is veel gestreden, maar het zal wel niet vol te houden zijn,
met Priedländer en Dyroff®), dat Khadhir de vertaling is van het
Grieksche woord Glaukos en dat de legenden om I^adhir , speciaal die
^an zijn vinden van de levensbron, stammen van die om den Griek-
®chen zeegod Glaukos, die ook in den Griekschen Pseudo-Callisthenes,
achter niet in de oudste recensie, voorgesteld wordt door Andreas, de
^ok van Alexander, die het levenswater drinkt. Wel heeft de overeen-
komst tusschen^adhir en Glaukos ertoe meegewerkt, dat in het ver-
aal van het zoeken van het levenswater, zooals dit in de Alexander-
jquot;omans van het Oosten voorkwam, niet Andreas, maar I^adhir de ge-
ukkige was, die het levenswater dronk, iets dat te meer voor de hand
daar het eeuwige leven van ^adhir gegeven was. ®) Het is beter

Budge, Life and exploits 231 e.v. 2) Budge 242 e.v. s) Budge 261 e.v.
verh ,nbsp;■'6.nbsp;Weymann 83. «) Toch worden zelfs nog in ons

(chnbsp;dan ook slechts éénmaal — Iskandar en zijn volgelingen masihi

genoemd (C blz. 403b), quot;) I. Friedländer, Chadhiriegende 107 e.v.
bi, Dyroff, Z. A. VII 319 e.v.nbsp;») R. Hartmann. Z. D. M. G. Band 67,

e.V. Vgl. verder met de aant. bij blz. 208—231.

-ocr page 28-

den oorsprong van de I^adhirfiguur te zoeken in het Gilgameshepos
en in de Joodsche legenden over Ehas, terwijl dan later pas zijn figuur
aangevuld werd o.a. met trekken uit den Alexanderroman, i) Khadhir
is dezelfde als de met genade en kennis begiftigde knecht Gods uit den
Koran (Sure 18:65).

Zoo blijkt dus, dat ook in veel latere bewerkingen nog telkens weer
trekken en personen uit oude Oostersche legenden en toekomstver-
wachtingen in den Alexanderroman binnendrongen, welke legenden
ook reeds bij de wording van den Griekschen Pseudo-Callisthenes zulk
een groote rol gespeeld hebben.

De lezing van het verhaal van den muurbouw tegen Gog en Magog
staat, wat betreft de plaatsing in het schema van den roman, onder in-
vloed van den Koran, en is daarna geheel ontleend aan de verschillende
tradities, die de Mohammedanen zich omtrent deze gebeurtenis ge-
vormd hadden. Hierbij moet niet vergeten worden, dat deze tradities
veel ontleenden aan de Christelijke voorsteUing hieromtrent in de Syri-
sche legende®), en bovendien, dat al zeer vroeg (hoewel niet in de
oudste Grieksche versie ) min of meer uitvoerige berichten in den
Pseudo-Callisthenes voorkomen omtrent Alexanders krijgsbedrijven
tegen de onreine volken. (Zie verder de aant. bij blz. 199 : 32—201:16).

Bij het beschrijven van Iskandars zwerftochten van Oost naar West
en van West naar Oost, kwam tenslotte den Arabischen auteur te hulp
de uitgebreide geografische kennis, die in zijn tijd in Arabië bestond®),
en die hij voor een groot deel in zijn roman te pas heeft gebracht. Daar
echter in het Maleisch in 't algemeen de namen zeer vervormd en ver-
basterd zijn overgenomen ~ zooals ook blijkt uit de weergave van de
namen der oudste Perzische koningen —, en het Arabische origineel
voor mij ontoegankelijk was, is het mij in vele gevallen niet gelukt de
werkelijke vorm der geografische namen op te sporen. Toch zullen ze
wel allen aan bij de Arabieren bekende namen van steden en landen
hun oorsprong te danken hebben, al is het niet onwaarschijnlijk, dat
eenige ervan slechts in de verbeelding van het Arabische volk hebben
bestaan.

Een bijzonder hcht wordt op de ontwikkeling der Iskandarverhalen
bij de Arabieren geworpen door een nader onderzoek in te stellen naar

1) M. Lidzbarski, Z. A. VII 104 e.v. A. J. Wensinck in Enzykl. des Islam II 923.
Ook volgens A Chnstensen. Alexander den Store i den oriënt, overlevering (Nord.
T^'dsskr. f. Filol. III 19 e.v.) is Chidir de Utnapishtim uit het Gilgameshepos.

Zie de verschillende Arabische berichten omtrent den muur van Gog en
Magog vert door M. J. de Goeje, Versl. en Med. K. A. v. Wetensch. Afd. Letterk
1888, blz. 87 e.v.nbsp;Uitg. Budge, Syriac version.nbsp;4) Ausfeld 107.

Zie Jacuts geographisches Wörterbuch, hrsg. v. F. Wüstenfeld Leipzig
1866—73. Yaqut voltooide zijn woordenboek in 1224.

-ocr page 29-

den inhoud van den roman, geschreven door 'Umära, die in het laatst
van de tweede eeuw der Mohammedaansche tijdrekening leefde.^)
De inhoud wordt door Friedländer als volgt gegeven: Dzoe 'l-karnain
(Alexander de Groote), de hoofdpersoon, is de zoon van Philippus van
Griekenland. Zijn moeder heeft astrologische kennis en verschuift den
datum van zijn geboorte tot een gunstig tijdstip voor de geboorte van
een wereldveroveraar. Zijn leermeester is Aristoteles. Na één mislukte
poging weet hij later toch zijn volk te bekeeren. Na den dood van zijn
vader trekt hij uit om de levensbron te zoeken, waarbij hij als vizier
meeneemt zijn neef Elisa en als leger troepen uit alle volken tot van
de einden der aarde. Hij gaat eerst naar 't Westen, neemt Jäbarsä in,
ziet de zonsondergang en trekt daarna naar 't Oosten, waar hij door
de inwoners van de wonderstad Jabalqa vrijwillig wordt binnengehaald.
Hij gaat dan den zandvloed en de duisternis in met uitgelezen paarden
en begeleiders, maar vindt de levensbron niet, terwijl zijn vizier
I^adhir er wel van drinkt (volgens een der versies, waarvan 'Umära
er verschillende vertelt). Na zijn teleursteUing in 't land der duisternis
richt Dzoe '1-karnain den muur van Gog en Magog op, omdat hij in den
Koran gelezen heeft, dat hij dat doen zal. Daarna reist hij naar Babel,
onderweg houdt hij het gesprek met de wijzen.

4. De gang van de Alexander-overlevering bij de Arabieren.

Op grond van de hierboven verzamelde gegevens is een volgende
gang van het Alexanderverhaal in het Arabisch met vrij groote zeker-
heid te reconstrueeren. In den tijd van Mohammed was er een zekere,
naar het schijnt, geen groote bekendheid met het Alexanderverhaal.
Doordat de persoon van Dzoe '1-karnain in den Koran werd opgenomen,
kregen de aanhangers van den Islam meer belangstelling voor deze fi-
Suur, en was het eerste schema van zijn levensroman gegeven. Toen
eenige eeuwen na Mohammed de Syrische Pseudo-Callisthenes in het
Arabisch vertaald werd, bevredigde dit verhaal den Mohammedaan-
schen geest niet, die toch geen oogenblik twijfelde aan de identiteit van
Dzoe 'l-karnain en Alexander. Daarom ontstond ongeveer in denzelf-
«ien tijd als de min of meer letterlijke vertaling een verhaal over Alexan-
•^sr (n.1. dat van 'Umära), dat wel veel gegevens putte uit den Pseüdo-
Calhsthenes, maar die aan den anderen kant ondergeschikt maakte aan
■^at in den Koran omtrent Dzoe '1-karnain was geopenbaard. Alexander
Werd verbreider van het ware geloof, maar bleef nog zoon van Philip-
pus van Griekenland. De groote plaats, die gegeven werd aan den tocht
naar de levensbron en den bouw van den muur van Gog en Magog,
enevens het feit, dat het laatste vermeld wordt na het eerste, wijst

liib^ .Friedländer, Chadhiriegende 129 e.v.nbsp;'Umära zegt zelf uitdrukke-

J''. aat l^adhir identiek is met Elisa (Friedländer, Chadhiriegende 137).

-ocr page 30-

èrop, dat aan 'Umara ook de Syrische ChristeUjke legende bekend was.
Omdat in den Koran alleen van een reizenden Dzoe '1-karnain sprake
was, beginnen de tochten van Alexander zulk een overwegende plaats
in te nemen en kreeg ook de gids, die Alexander vergezelt, een belang-
rijke plaats. Toen eenmaal uitgemaakt was, dat die gids niemand min-
der was dan Khadhir, maakte het hooge aanzien, dat diens persoon in
het Arabische volksgeloof genoot, dat hij een der hoofdpersonen, zoo
niet dé hoofdpersoon van het verhaal werd.

Weer eenige eeuwen later (± 1000) werd in Arabië de inhoud van
het Perzische Koningsboek bekend, dat ondertusschen zeer veel
gegevens omtrent Alexander putte uit de werken van Arabische
geschiedschrijvers. Dat ook de inhoud van den Pseudo-Callisthenes
in dien tijd nog vrij ongerept was bewaard gebleven, bewijst
het bestaan van het beknopte verhaal van Mubashshir. De voor-
stelling, door Firdausi gegeven van de geboorte en afstamming van
Alexander, strookte beter met het Mohammedaansche denkbeeld van
wat een koning in dat opzicht past, dan het min of meer zich met magi-
sche praktijken ophouden van Alexanders moeder bij diens geboorte,
zooals 'Umära het nog verteld had. Vandaar dat — misschien lang-
zamerhand en met verschillende tusschenstadia misschien ook zon-
der intermediair — de Alexanderroman in het Arabisch ontstond, zoo-
als die ten grondslag ligt aan ons Maleisch verhaal. Als auteur wordt
in een der Berlijnsche hss. genoemd Al-Süri. Misschien is deze het, die
de eigenlijke compilator is geweest van deze versie, misschien heeft ook
hij de roman al in ongeveer dezelfden vorm voor zich gehad als hij hem
heeft uitgegeven. In ieder geval bestaan van deze versie nog verschil-
lende andere hss., die in groote trekken met dat van Al-Süri overeen-
komen, en ook in vele kleinere, maar die toch onderling eenigszins ver-
schillen. De tijd van vervaardiging is mij onbekend. Het oudste hs. van
deze soort te Berlijn is geschreven in 1665 (Ahlw. 9117).

De eigenaardige omstandigheid, dat Alexander in deze verhalen eerst
zijn broeder Dara overwint, dan als koning van Perzië de rijken in het
Westen overwint en daarna, op zijn tocht naar het Oosten, nog
eens te strijden heeft tegen een koning van Perzië n.1. tegen Darinüs,
kan op de volgende manier verklaard worden. De compilator nam eerst
het verhaal uit Firdausi over, tot aan de troonsbestijging, daarna be-
schreef hij de reizen van Alexander, eerst naar het Westen, daarna naar
het Oosten. Nu wist hij echter, hetzij uit den volledigen Arabischen

1) De levensbron-episode, zooals die in de Arä'is van Ta'labi voorkomt (10de
eeuw), vertaald door Friedländer, Chadhirlegende 163 e.v., is ongeveer gelijk aan
die overlevering van 'Umara, die het meest overeenkomt met het verhaal van
Al-Süri. Volgens Friedländer (162) komt deze geschiedenis ook voor in het biogra-
fisch woordenboek van Ibn Hagar, die ze, volgens zijn eigen opgave, geput heeft
uit Ibn 'Asakir (gest 571/1076).

-ocr page 31-

Pseudo-Callisthenes, hetzij uit de bewerking van Mubashshir, dat
Alexander eerst verschillende koningen, of zooals Mubashshir het wil,
alle koningen van het Westen had overwonnen i) (en o.a. ook Alexan-
drië had gesticht), daarna tegen Dara slag had geleverd en vervolgens
naar het Oosten trok en Porus overwon. Hieruit maakte hij op, dat
Alexander nog eens een koning van Perzië, en wel een ander dan de Dara
van Firdausi, te bestrijden had. Misschien kwam in een van zijn bronnen
de naam Darius (en niet Dara) voor, waaruit dan de vorm Darinüs
niakkelijk te verklaren is. Of deze vervorming van het verhaal reeds
bij 'Umara bestond, of pas bij Al-Süri c.s., is niet door mij uit te maken,
daar ik 'Umara slechts ken door de korte inhoudsopgave van Fried-
lander. Het meest waarschijnlijk is, dat 'Umara haar nog niet had, daar
hij immers het Perzische koningsboek niet kende.

5. De ouderdom van den Maleischen roman.

Omtrent den ouderdom van het Maleische verhaal is het volgende te
zeggen. De hss. zijn voor 't meerendeel nog geen of nauwelijks 100 jaar
oud. Het oudste is K, dat geschreven is in 1713 (inl. blz. 27). Echter
®oet de Hikajat Iskandar al eerder bekend geweest zijn bij de Maleiers.
Het blijkt n.1., dat het eerste deel van de Sedjarah Melajoe, waar de
bruiloft van Iskandar met Shahru '1-Bariya, de dochter van radja Kida
Hindi wordt verhaald, overgenomen is uit de Hikajat Iskandar, en wel
blijkt dit uit het feit, dat een groot deel van het verhaal uit den Sedjarah
Melajoe bijna woordelijk overeenstemt met het gedeelte uit de Hikajat
Iskandar (zie de vergelijking in de aant. bij blz. 184—189). Als in de
Sedjarah Melajoe de voltrekking van het huwelijk van Iskandar is be-
schreven, wordt verhaald, dat hij met zijn leger weer verder trekt zooals
gewoonlijk. En dan volgt: Maka baginda poen berdjalanlah laloe kemata-
hari hidoep seperti jang terseboet didalam hikajatnja jang termasjhoer
itoe. 2) Hieruit volgt, dat de Hikajat Iskandar in den tijd van het schrij-
den van de Sedjarah Melajoe bij de Maleiers reeds een geliefd en be-
kend werk was. De Sedjarah Melajoe nu is gedateerd 1021 A.H. (1612
■^■D.) quot;), zoodat de vertaling van de Hikajat Iskandar minstens eenigen
^ijd daarvoor moet hebben plaats gevonden.

6- Beschrijving der Maleische hss.

De volgende afstammelingen van dien eersten Maleischen Alexander-
roman zijn door mij bestudeerd:

Toebehoorend aan de Universiteitsbibliotheek te Leiden Cod. 1967,
(Cat. Dr. H. H. Juynboll CLXXXII). Het hs. bestaat uit twee deelen,

Shlii Meissner, Z. D. M. G. Band 49, blz. 607.nbsp;=) Uitgave W. G.

^quot;eiiabear, Singapore 1898, blz. 5; 5e ed. (1924) blz. 10.nbsp;Zie de inlei-

Inbsp;vgl. ook H. H. Juvnboll, Cat. Mal. en Soend. hss. der U. B. te

Leiden, blz. 231.

-ocr page 32-

quarto, van resp. 375 en 424 blz., elk van 13 regels. De herkomst is vol-
gens Dr. Juynboll (Cat., Inleiding blz. VI) onbekend. Het titelblad van
het tweede deel noemt den naam van den afschrijver: Ini hikajat radja
Iskandar oléh jang menoelis Moehammad Hasan ibn Hadji 'Abdoe '1-
'aziz. De volgorde der blz. is geheel verward. Dr. Juynboll gaf hierop
een correctie, die aangevuld moet worden tot het volgende:
blz. 1nbsp;_ 28 : 5 (Alkissah)

74 : 2 (kira-)nbsp;— 77 : 7 (demikian)

49nbsp;: 3 (maka pada)nbsp;— 50 : 3 (sertanja)

65 : 2 (hormat)nbsp;_ 74 : 2 (itoe)

28 : 5 (Dikatakannja) _ 36 : 12 (sekalian)

50nbsp;: 3 (Hai orang toea) — 65 : 2 (hoeloebalang)

36 : 12 (sekalian)nbsp;— 49 : 3 (pelbagai)

77 : 7 (boenjinja)nbsp;— 134 : 11 (Bahwa)

138 : 12 (Iskandar)nbsp;— 142 : 11 (bahagia)

134 : 11 (Bahwa)nbsp;— 138 : 12 (Iskandar)

142 : 11 (bahagia)nbsp;— einde.

Het hs. loopt tot aan het gesprek van Iskandar met de dochter van
Tibüs (uittr. blz. 251: 20). Tusschen deel I en II is een lacune, waarin de
onderwerping van '.zhan, den zoon van 'Abüd vanJabalsa vermeld had
moeten zijn (uittr. blz. 242 :14—23).

B. Eveneens uit de Leidsche Universiteitsbibliotheek Cod. 1696 (Cat.
Dr. H. H. Juynboll CLXXXI). Twee deelen quarto, een van 375 en een
van 483 blz. van 13 regels. Volgens Dr. Juynboll (Cat. inleiding blz. VI)
is dit hs. reeds in 1870 door Prof. Pijnappel beschreven (B. K. I. 3de
volgr. V blz. 166) en in 1864 na de opheffing van de Koninklijke Aca-
demie te Delft vandaar naar Leiden overgebracht. Op het titelblad van
deel II staat vermeld: Ini hikajat Iskandar oléh jang menoelis Moeham-
mad Tjing Sa'idoe'llah adanja. Deze Sa'idoe'Ilah was volgens Pijnap-
pel schrijver op de secretarie onder den Gouverneur-Generaal van der
Cappellen (1819—1826).

Pijnappel vermoedt reeds, dat „deze redactie van het Alexanderver-
haal misschien maar voor de helft compleet (is), daar het eindigt met
het beleg van Damaskus, toen Alexander uit het Westen terugkeerde.
Daarop zal zijn strijd met Darius, diens nederlaag en Alexanders verdere
tocht naar het Oosten moeten volgen.quot;

De verwarring in de volgorde der blz. is reeds voor een deel aange-
wezen door Dr. Juynboll. De juiste volgorde is:

1nbsp;— 25 : 6 (Alkissah)

65 : 11 (kira^) tot en met 69
44nbsp;— 44 : 13 (sertanja)

25 : 6 (Dikatakannja) tot en met 31
58nbsp;— 65 : 11 (itoe)

-ocr page 33-

44 : 13 (Hai orang toea) tot en met 57
32nbsp;tot en met 43

70nbsp;— 123: 1 (Bahwa)

126 : 10 (Iskandar)nbsp;— 130 : 8 (bahagia)

123 : 1 (Bahwa)nbsp;— 126 : 10 (Iskandar)

130 : 8 (bahagia)nbsp;— einde.

De verwissehng, tengevolge waarvan men eerst moet lezen blz. 58—69,
daarna 44—57 en daarna pas 32—43, kan verklaard worden door ver-
wisseling van vellen papier bij binden of herbinden.

Tusschen B I en B II is hetzelfde stuk uitgevallen als tusschen A I
en A II, B loopt even ver als A.

C. Hs. uit de Staatsbibliotheek te Berlijn, no. 11 van de collectie Schoe-
mann (beschreven door Overbeck in J. A. S., Malayan Branch IV, 2).
Het bestaat uit één deel, quarto formaat, tellende 826 blz. van 13 regels,
geschreven op oud hollandsch papier, waarin het watermerk voorstelt
soms de Hollandsche leeuw met randschrift: Pro Patria eiusque Liber-
tate, of: Concordia res parvae crescunt, soms de Hollandsche tuin met
daarnaast: Pro Patria. Die verwisseling der blz., die bij B toegeschre-
ven werd aan een vergissing bij het binden, komt hier niet voor, wel
de andere. De volgorde der blz. moet zijn:

1nbsp;— 13a : 7 (mengertilah ia)

21a : 8 (baiklah)nbsp;— 23a : 9 (diair)

13a : 7 (Sebermoela)nbsp;— 21a : 7 (kandapat)

23a : 10 (Maka kata)nbsp;— 77b : 9 (Bahwa)

79b : 4 (Iskandar)nbsp;— 81a : 12 (bahagia)

77b : 9 (Bahwa)nbsp;— 79b : 4 (Iskandar)

Sla : 12 (bahagia)nbsp;— einde.

De lacune tusschen deel I en II van A en B komt bij C niet voor, C ein-
digt midden in hetzelfde verhaal als A en B. De tijd van afschrijven
Wordt vermeld in den colophon, die luidt: Telah selesailah ditoelis
hikajat radja Iskandar ini kepada 10 hari boelan Mai, tahoen 1851,
ia-itoe 9 hari boelan Radjab 1267 sanat. Het gedeelte na blz. 468 is door
een andere hand geschreven als het gedeelte voor blz. 468. Het schrift
IS duidelijk en verzorgd en toont minder schrijffouten dan dat van A
en B.

Hs. der bibliotheek van het Bataviaasch Genootschap, no.
cccxxxv. Beschreven door Prof. Dr. Ph. S. v. Ronkel in de Cat.

Dit schijnt op 't eerste gezicht vreemd, daar wel pag. 58—69 en 32—43
een vel kunnen vormen, maar niet de 14 pag. van 44—57. De situatie is echter als
olgt: Oorspronkelijk was dit gedeelte van het hs. geschreven op 3 ongelijke vel-
den n.1. 30—45, 46—57, 58—69. Door vergissing werd echter vel 58—69 verwis-
seld met vel 32-^3 d.w.z. vel 30—45, behalve de buitenste bladen. Hierdoor was
quot;et mogelijk, dat tusschen de beide verwisselde vellen niet 12, maar 14 blz. op
quot;un plaats bleven.

-ocr page 34-

der Mal. hss. van het B. G. (Collectie von de Wall 112).Het bestaat
uit één deel folio, bevattende 399 blz. van 19 regels. Oudhollandsch
papier, met watermerk: Hollandsche leeuw met omschrift: Pro patria,
Eendracht maakt macht, of: De Erven D. Blauw. Op het titelblad staat:
Iskandar Dzoe '1-karnain. In dit hs. heerscht eenzelfde verwarring in
de volgorde van het verhaal als in C. De juiste volgorde is:

1nbsp;— 7b : 7 (sekahan)

11b : 18 (kira'^)nbsp;—nbsp;13a : 2 (sertakoe)

7b : 7 (Hatta)nbsp;—nbsp;11b : 18 (itoe)

13a : 2 (Djanganlah)nbsp;—nbsp;32a : 7 (Bahwa)

33a : 8 (Iskandar)nbsp;—nbsp;34a : 18 (bahagia)

32a : 7 (Bahwa)nbsp;—nbsp;33a : 8 Iskandar

34a : 18 (bahagia)nbsp;—nbsp;einde.

In D komt het verhaal quot;oor dat ontbreekt tusschen A I en A II, het hs.
eindigt vrijwel gelijk als A, B en C. Het schrift is duidelijk, maar na
blz. 261 heeft de afschrijver een soort inkt gebruikt, die het papier heeft
aangetast, wat aan de leesbaarheid van dat gedeelte niet ten goede
komt.

E. No. 2 van de Farquhar Collection, toebehoorend aan de Royal
Asiatic Society te Londen, beschreven door H. N. v. d. Tuuk (B. K. I.
3de volgr. I). Het bestaat uit drie deelen, quarto formaat, resp. 202,
206 en 112 blz. tellende van 15 regels. Het papier is gemerkt: T. Stains,
1805. Uit de beschrijving van v. d. Tuuk blijkt, dat hij slechts het eerste
deel in handen heeft gehad. Voorin het eerste deel is aangeteekend:
Presented bij Coll. Farquhar Nov. 3, 1827. Het hs. is in 1817 te Melaka
geschreven volgens den colophon, die luidt: Chatamnja soerat ini
kepada delapan likoer hari boelan rabioe '1-awal malam djoema'at
waktoe 'asar djam poekoel lima. Adalah jang menjoeratnja entjik
Jahja Abdoe'1-wahid anak Melaka disoeroeh oléh toean radja Midjir
Pak.r jang memerintahkan negeri kota Melaka 1232 sanat. Jahja ben
Adoe '1-wahid wordt in de Hikajat Abdoe 'Ilah genoemd, waar hij een
der Maleiers is, die den kolonel Farquhar vergezellen op zijn onderzoe-
kingstocht naar de plaats, waar Singapore zou gesticht worden. Het was
dus waarschijnlijk een van de klerken van Farquhar (B. K. I. II 431).
Midjir Pak.r is dan dus Major Farquhar, die inderdaad in 1817 Gouver-
neur van Melaka was. Onverklaarbaar schijnt mij het feit, dat hij
Major en niet Colonel genoemd wordt, want in 1818 was hij toch reeds
Colonel (vgl. T. J. Newbold, Account of the British Settlements in the
Straits I 127). In het Maleische hs. Sedjarah radja'^ Riou (Kol. Bibl.
630) wordt Farquhar ook Médjer (= Major) genoemd (zie A. L. V. L.

Deze collectie werd bij besluit van 13 Sept. 1873 No. 9 aan het B. G. ter
bewaring afgestaan (zie Cat v. Ronkel, Inl. blz. II).

-ocr page 35-

V. d. Linden, De Europeaan in de Maleische Literatuur, Diss. Utrecht
1937, blz. 278). De tekst van E wijkt vrij veel af van die van A, B, C
en D, maar de inhoud is vrijwel dezelfde, behalve dat E dadelijk begint
met de geschiedenis van Bahmän en Hoemani, en veel verder doorloopt
dan de vorige hss. Tusschen E II en III is een stuk uitgevallen; E II
eindigt midden in het verhaal, dat Chidir den brief van Iskandar over-
brengt naar het land Tübi, dat voorkomt in A II, blz. 265 (zie uittr.
blz. 248 : 21) en E III begint op een willekeurig punt in het verhaal van
den strijd van Dariniäs (uittr. blz. 251: 21). Het hs. eindigt met het huwe-
lijk van Iskandar met de dochter van radja Kidi Hindi (uittr. blz.
254:30).

P- Hs. der University Library te Cambridge, Add. 3770, beschreven
door Prof. Dr. Ph. S. v. Ronkel (Med. Kon. Ak. v. Wetensch. Afd. Let-
terkunde deel 59, serie A, blz. 194 [1925]). Het bestaat uit één deel
folio, groot 312 blz. van 25 regels, duidelijk geschreven. Het papier, dat
vol vlekken zit en op verschillende plaatsen gescheurd is, draagt het
watermerk: Radway 1808. Het geheel is een deel van een vollediger hs.,
zoowel beginnend als eindigend met een willekeurige bladzijde, midden
in een zin. Het begin sluit aan bij het eind van E III, waar het eenige
blz. lang mee overeenkomt (zie tekstuitgave blz. 184-189). Voor den in-
houd zie uittr. blz. 254 :31-268. Vooral in het eerste gedeelte zijn veel
lïünder vaak voorkomende woorden met potlood onderstreept. Dit is
Waarschijnlijk gedaan door Wilkinson bij het samenstellen van zijn
Malay-English dictionary. Het hs. wordt door Wilkinson genoemd in het
Voorwoord van dat woordenboek (blz. II, vgl. aant. bij blz. 190 tm. 192)
en is blijkens een ingeplakt etiket in November 1900 door hem aan de
Universiteit te Cambridge geschonken.

Dit hs. werd door Prof. v. Ronkel beschouwd als de vertegenwoordi-
ger van een geheel andere versie van de Maleische Iskandarverhalen,
dan die van de overige bekende hss. Het is mij bij dieper onderzoek
gebleken, dat het het vervolg is van het in de andere hss. staande ver-
haal, en met deze hss. uit eenzelfde Arabische origineel vertaald (vgl.
ini. blz. 34). Het overzicht, dat Prof. v. Ronkel geeft van den inhoud
Van dit hs., geeft blijk van slechts zeer vluchtig doorbladeren. Zijn
oordeel is: „Wanneer de Maleische versie der Alexanderlegende eens
tot onderwerp van behandeling zal genomen worden, zal deze redactie
'^iet buiten het onderzoek kurmen blijven, hoewel haar moderne, kun-
stelooze samenstelling haar een plaats toekent buiten eenig verband
'^et de andere bewerkingen der Iskandarmateriequot;.

Ook volgens Wilkinson (Papers on Malay Subjects, Malay Literature,
Part I, Kuala Lumpur 1907, blz. 24) vertegenwoordigt F een geheel af-
zonderlijk staande versie der Maleische Iskandarverhalen. Hij echter
stelt, in lijnrechte tegenstelling met Prof. v. Ronkel, die van F ver

-ocr page 36-

boven de andere versie, die volgens hem het Perzische verhaal dichter
rit' h rsï-fnbsp;overeenkomst van het eerste gedeel e

erest mS^^^nbsp;^^^ ^^^^nbsp;^---e element ff Je

jande u.t één deel, 257 blz. van 19 regels. Papier en forL^tTs gêheei
gehjk aan dat van D, het schrift is van een andere hand Op L Sef

met E en Ltnbsp;^nbsp;-«-lelijk overeen

met E en bevat precies evenveel als E I. Dat G midden in den zin op-
houdt, precies met hetzelfde woord als E I (de splitsing va^E en ïl

Tasrquot;: '' r ^^^^ ^^^^^^ ^^^nbsp;een velhL

Ïwirdafrnbsp;quot;nbsp;^ ^^ -- bijna zeke

ztr hldnbsp;E I voor

zich had. Indien dit het geval is, dan is G niet in den tijd en dus ook

met op last van Von de Wall geschreven (Von de Wal wrlok 1828

naar B^avia als militair, 1834 werd hij civiel-gezaghebberTde Weï

H. No 101 der Mss. malayo-polynésiens van de Bibliothèque nationale

908 blz. van 15 regels. Het is afgeschreven door denzelfden eopilt die
B vervaardigde, wat blijkt uit het feit, dat het met dezelfde h^d ge-

Xrquot; fnbsp;—nbsp;-rdt: Ini hika a^ Soelfan

Sa idoe lla^^ d Tnbsp;Moehammad Tjing

dat het uit de 19de eeuw stamt, terwijl voorin den datum 10 Févrie;

JlZkT 'nbsp;tyd^tip, dat het hs. in 't bezi' der

dfn rt Vnbsp;1nbsp;gecatalogiseerd of ingebonden werd (op

den ug van den band is ook het jaartal 1873 gedrukt). De inhoud toont
groote overeenkomst met A, B, C en D, het hiaat tusschen A I en A H
komt niet voor, terwijl de volgorde van het verhaal moet zijn:

— 16a : 10 (sekalian)
26a : 6 (kira==)nbsp;_ ^ ^ ^^

16a : 10 (Alkissah)nbsp;__nbsp;26a : 6 (itoe)

28a : 9 (Hai orang toea)nbsp;_nbsp;74a : 8 (Bahwa)

76a : 13 (Iskandar)nbsp;__nbsp;ygb : 3 (bahagia)

74a : 8 (Bahwa)nbsp;__nbsp;yga : 13 (Iskandar)

78b : 3 (bahagia)nbsp;_nbsp;einde.

1) Ene. van Ned. Ind. IV, 663.
26

-ocr page 37-

I- Hs. van de University Library te Cambridge (Or. 834), waaraan
het in 1910 door R. J. Wilkinson geschonken is. Het is geschreven op
gelinieerde folio vellen en vormt één deel van 296 blz., elk van 25 regels.

Voorin wordt vermeld: Dimoelaï 5 Désémber 1902 - 6 Sja'ban sanat

1320 1), tersalin oléh m . h . b . h . t t k i (?), terwijl de colophon luidt:
Telah selesaikan daripada menoelis hikajat radja Iskandar ini pada 24
Sja'banoe '1-moekarram dalam negeri Semoedjoeng Daérah, kam-
poeng Batang Laboe, hoeloe batoe 70 dari Srban fi (?), sanat 1322,
bersamaan dengan tahoen maséhi 1904 pada 3 Noebémber. Maka
amatlah banjak salah édjaan dalam.nja, karena orang jang menoelis ini
seorang jang bebal serta tiada pengetahoean. Daaronder staat, na een
kleine tusschenruimte: Ahitr.m.h.b.h.t

Het hs. is, nadat het geschreven was, nog eens nagekeken, blijkbaar
door een Europeaan, waarschijnlijk een Engelschman, die er vele ver-
beteringen en veranderingen in heeft aangebracht met rooden inkt.
Op de laatste bladzijde schreef deze zijn handteekening, die onleesbaar
is en daarnaast den datum 28-12-1904.

De inhoud van I vertoont groote overeenkomst met dien van E en
'oopt door tot midden in het hiaat tusschen E II en E III, en wel tot het
Verhaal, waarin de dochter van Tibüs opdracht krijgt van haar moeder
om naar Iskandar te gaan en hem te vergiftigen (zie uittr. blz. 251: 6/7).

Dit hs. behoort aan de Universiteitsbibliotheek te Leiden, het is
beschreven door Dr. H. H. Juynboll (Cat. No. CLXXX (cod. 1970). Het
bestaat uit
één deel, groot 392 blz. folio van 21 regels. Het hs. is bijna
geheel onleesbaar geworden, daar de inkt het papier zoodanig heeft
aangetast, dat verschillende bladen bij het openslaan in elkaar vallen.
Slechts eenige blz. aan het begin en aan het eind zijn nog te ontcijferen.
Volgens Dr. H. H. Juynboll is het hs. in 1128 A. H. geschreven (dit moet
zijn 1125 A. H., zie beneden).

Voorin staat in Latijnsch schrift: Kitab hikajat Iskandar; en daaronder
'^'et potlood: No. 22, boekoe Leter arap mlajoe ikajat darie sultan as
kandar lagie na manja.

Het volgende blad vermeldt: Malakahoe al-fakiroe al-hakiroe 'Omar
ibn Sakhr Ba 'abüj (Ar.; vert.: [Dit hs.] heeft in bezit hij die behoefte

. Het jaartal 1320 is aangeduid door de letters Qaf, Shin, Ghain. De Ghain
's een verschrijving voor Alif. 6 Sjaban 1320 komt niet overeen met 5 Dec. 1902,
quot;aar de maand Sjaban 1320 A. H. ongeveer gelijk valt met November 1902.
.. ) De Heer R. J. Wilkinson, tot wièn ik mij om inlichtingen wendde aangaande
in in ' '' herinnerde zich, dat hij het had laten copieeren.' Hiermee is echter niet
quot; .1902, maar in Dec. 1903 een aanvang gemaakt, zoodat de bovengenoemde datum
njuist is. De naam van den afschrijver is hem niet meer bekend. Hij onderstelt
als: Mat Wahab bin Hadji Tahir.nbsp;s) Semoedjoeng is vlgs. Wilkinson

h A quot; ^^^^ oudere en correctere naam voor den staat Soengai Hoedjoeng op
quot;et Maleische schiereiland.nbsp;De handteekening heeft een Europeeschen

orm; de mogelijkheid is echter niet uitgesloten, dat het de naam van een Maleier
zie ini. blz. 32 n. 1.

-ocr page 38-

heeft [aan God], de geringe 'Omar----). Deze mededeehng is met een

andere hand geschreven dan het hs. Het hs. behoorde dus vroeger waar-
schijnUjk aan een in de Archipel wonenden Arabier.

De colophon luidt: Bahwa itoe toelis dalamnja bilangan hidjrati
'n-nabijji sall-'llahoe 'alaihi wa-sallam alfoen wami 'atin chamsoe
wa-'isjroena (hier volgen eenige woorden, die volgens Prof. Th. W.
Juynboll een verbastering zouden kunnen zijn van: fabakijjatoen
'isjroena jauma wakti 'ssijami 'ssjar'ijjati). Dan maka hendaklah
barangsiapa membatja dia hoebajaquot;^ barang dapatkannja djoea.
kiranja do'a jang empoenja hikajat ini, soepaja ditetapkan Allah
soebhanahoe wa-ta'ala imannja dan kekal ikrarnja ia dalam tachtanja

serta sahabat Hnkbra dan kaoem keloearganja........ baginda

amanat patik pada orang jang meradja dia dan jang menengar dia

sekaliannja minta do'a ........ (twee woorden onleesbaar) tam-

matoe '1-kalam.

Volgens Dr. Juynboll (Cat. inleiding blz. VI) is de herkomst van dit
hs. onbekend, het is echter pas na 1870 naar de Bibliotheek te Leiden
overgebracht. De inhoud komt overeen met die van A, B, C, D en H,
loopt evenver, maar de verwisseling van stukken verhaal komt niet
voor.

In het overzicht, dat Dr. Juynboll in zijn Cat. van den inhoud geeft,
zegt hij, dat Dara voor zijn dood aan Iskandar nog mededeelde, dat zij
broeders waren. Dit is onjuist: Iskandar hoorde het van zijn moeder
en hij vertelde het aan Dara. Hoewel de inhoudsopgave van Dr. Juyn-
boll tamelijk uitvoerig is, schijnt hem de tocht van Iskandar naar de
plaats waar de zon opgaat en zijn plan om ook de zonsopgang te be-
zoeken, geheel ontgaan te zijn.

7. De onderlinge verhoudingen der Maleische hss.

Bij het onderzoek naar de onderlinge verhouding der bovengenoemde
tien hss., treft het al dadelijk, dat A, B, C, D, H en K nauw met elkaar
verwant zijn. Zij behandelen immers allen hetzelfde deel van de Iskan-
dargeschiedenis, en doen dat in nagenoeg gelijke bewoordingen. Van
deze zes vertegenwoordigt K de meest oorspronkelijke lezing:

1°. De verwarring in de volgorde van het verhaal, zooals die in A
B, C, D en H gelijkelijk voorkomt, heeft K alleen niet.

2°. De opgave van de voorgangers van Bahman (zie tekst blz. 43 : 20—
47 : 31) is in K vollediger dan in een der overige hss., terwijl ze bovendien
correcter is, d.w.z. meer in overeenstemming met de Perzische traditie
(zie aant. bij blz. 43 : 20—47 : 31).

alfoen ..... 's-sjar'ijjati beteekent: 1125, en overblijvende [waren] 20 dagen

van den wettelijken vastentijd. (Dus = den 10de Ramadhan 1125 A. H. of den
30sten September 1713 A. D.)

-ocr page 39-

3°. In dezelfde richting wijst ook het feit, dat K verreweg het oudst
is, nl. uit 1125 A. H., terwijl de overige hss. allen uit de negentiende
eeuw stammen. Een volstrekt bewijs is dit niet.

A, B, C, D en H staan verder allen op ongeveer gelijke hoogte ten
opzichte van K, wat blijkt uit het feit, dat ze in de in de vorige alinea
onder 1° en 2° genoemde afwijkingen van K onderling overeenstemmen.
Van deze hss nu is weer te bewijzen, dat A afgeschreven is van B, en
wel zonder eenige critiek. De in B voorkomende verwisseling van
pagina's nl. die blz. 58—69 doet staan voor 44—57, en daarachter pas
32—43 (dus niet de verwisseling van stukken verhaal, waarvan zoo juist
sprake was, en die B behalve met A gemeen heeft met C, D en H), kan
verklaard worden uit foutieve plaatsing van vellen papier van B bij bin-
den of herbinden (zie ini. blz. 23 n. 1). Deze verwisseling nu komt ook in
A voor, maar is daar niet een verwisseling van volledige bladen, maar
van midden in den zin en in den regel beginnende en eindigende stuk-
ken van 't verhaal, wat wijst op een critieklooze overname van den in-
houd van B. Ook worden foutieve en onbegrijpelijke woorden van B
allen in A teruggevonden.

Het is niet zoo eenvoudig om de verhouding van B, C, D en H te
bepalen. Wel is aan te toonen, dat ze alle vier dicht bij elkaar staan, b.v.
uit plaatsen als blz. 47 : 30 van den tekst, waar ze allen doea itoe
schrijven voor dari itoe, een fout, die toch heel gemakkelijk te verbeteren
Was. Zie hiervoor ook o.a. blz. 125 :16, waar B, C, en H djikalau missen,
dat niet gemist kan worden (D alleen heeft het, maar dat hoeft er niet
op te wijzen, dat D oorspronkelijker is; zie beneden) - en blz. 163 :10/11,
Waar volgens B, C, D en H Noech een zoon is van Sjam, terwijl ze toch
op andere plaatsen de juiste verhouding tuschen deze twee kennen; zie
bovendien ook aant. bij blz. 59 : 28-30. In dezelfde richting wijst een plaats
als blz. 79 : 23 van den tekst. Hier schrijven B, C, H penglima, welk
Woord door D wordt weggelaten. D krijgt hierdoor een beteren zin en
schijnt dus oorspronkelijker. Door vergelijking met E, waar penglima
in het juiste verband voorkomt, weten we echter, dat het woord penglima
oorspronkelijk wel in den tekst stond. B, C en H schrijven hier dus
eenzelfde fout, terwijl D die fout wilde verbeteren, maar niet erin
slaagde de oorspronkelijke lezing te reconstrueeren. Een soortgelijk
geval heeft plaatsgevonden blz. 83 :22 (sepeninggal hari B H C; sehari
D; sepemanggil E.)

Verder is iets negatiefs aan te toonen: H is niet afgeschreven van B,

zie blz. 57 : 22/23, waar B mengerdjakan ---- kaboel weglaat, wat

lüet gemist kan worden, en dat dan ook in C, H en D voorkomt. Dit
blijkt ook daaruit, dat het hiaat tusschen B I en B II niet in H gevonden
quot;^orét. H is evenmin afkomstig van D, zie blz. 125 :18/19, Djikalau
• • • • beroléh, welke zin in D ontbreekt, terwijl hij toch oorspronkelijk

-ocr page 40-

IS (zie E) en wel in B, C en H voorkomt. Door deze twee voorbeelden die
gemakkelijk vermeerderd zouden kunnen worden blijkt, dat ook C en D
met van en B en C niet van D afgeschreven kunnen zijn. Maar H kan
evenmin de bron geweest zijn voor B, C of D, vgl. blz 143 • 24
waar het onmisbare pada barang, en blz. 143 :17/18, waar nabi Ibra-
him berbaiki ka'batoe 'Ilah ontbreekt, terwijl beide wèl in B, C en D
voorkomen.

Nu blijft nog de mogelijkheid over, dat B, D en H of een van die drie hss
overgeschreven zou zijn van C of van een hs. == C. In deze richting
zou ook wijzen de plaats op blz. 119 : 7, waar B, H en D schrijven:
keradjaan, en C alleen kerdjakan, wat het meest oorspronkelijke blijkt
(keradjaan E, dikerdjakan I). Bovendien zijn er geen bewijzen aan te
voeren, waaruit blijkt, dat C niet de bron voor B, H en D zou kunnen
geweest zijn. Nu is het echter eigenaardig, dat op de boven aangehaalde
plaats (blz. 119 : 7) zoowel B als H en D keradjaan schrijven, terwijl het
woord kerdjakan in C toch duidelijk geschreven is, en geen aanleiding
behoeft te geven tot een misverstand. (D heeft bovendien gemerkt, dat
de zin niet liep, en deed een poging tot verbetering). Daarom lijkt het
mij voorzichtiger aan te nemen, niet dat B, H en D van C zijn afge-
schreven, maar dat ze alle vier op eenzelfde origineel teruggaan Hier
stond dan keradjaan, of kerdjakan (maar dit dan zeer onduidelijk ge-
schreven), dat door den afschrijver van C, die over 't algemeen een zeer
verzorgden tekst geeft, verbeterd werd in kerdjakan, B, D en H namen
het eenvoudig over. Ook het feit, dat C pas in 1851 vervaardigd is,
maakt het onwaarschijnlijk dat zoowel B als D en H van C zouden zijn
afgeschreven, want al is van B en H niets anders bekend, dan dat ze
afgeschreven zijn door een schrijver, die reeds ± 1820 op de secretarie
te Batavia werkzaam was, en van D niet anders dan dat het tot de
Collectie Von de Wall (gest. 1873) behoort, toch is het onwaarschijnlijk
dat ze met voor 1850 zouden vervaardigd zijn. C moet dan wel een zeer
nauwkeurige copie zijn, maar dat lijkt zeer wel mogelijk, als men let
op de verzorgdheid en netheid van het hs.

B, C, D en H gaan dus vermoedelijk op eenzelfde origineel terug Van
deze hss. wijkt D het meest af; wel is er niet aan te twijfelen of het
behoort tot dezelfde groep (zie boven), maar toch verschilt het hs in
ontelbare kleinigheden van de overige drie, vooral in het gebruik van
voornaamwoorden en voorzetsels. Vaak is het ook, alsof de copiïst zich
beijverd heeft om zooveel mogelijk woorden door hun synoniemen te
vervangen. Veranderingen als hamba voor akoe, toean voor radja (als
Iskandar wordt aangesproken), kepada voor pada, en omgekeerd, komen
herhaaldelijk voor en zonder eenig systeem. Ook heeft D soms op
plaatsen, waar B en H onbegrijpelijk zijn, een eenvoudiger lezing Bij
nadere beschouwing van deze plaatsen blijkt intusschen, niet dat D

-ocr page 41-

daar een meer oorspronkelijke lezing bewaard heeft, maar dat het on-
duidelijke gedeelten heeft vereenvoudigd of weggelaten. Vgl. b.v. blz.
135 : 4, waar in D atas daripada en beroléh sedjahtera itoe weg-
gelaten is, waardoor een betere zin wordt verkregen, terwijl toch
door vergelijking met E blijkt, dat het D niet gelukt is het origineel te
benaderen.

B, C en H hebben onderling meer gelijkenis dan ieder hunner met D,
er zijn slechts weinige en onbelangrijke afwijkingen. Hierbij valt het
op, dat B en H, hoewel ze door denzelfden copiïst zijn vervaardigd,
toch minstens evenveel van elkaar afwijken, als van C.

Van het onbekende origineel, waarvan B, C, D en H zijn afgeschreven,
IS het volgende te zeggen: De taal ervan was die van B, C en H, niet die
van D, want ook K gebruikt diezelfde taal. Waarschijnlijk kwam het
meer overeen met C, dan met B en H, omdat C geschreven is door een
zorgvuldig man. In dat origineel kwam ook reeds de verwisseling van
stukken verhaal voor, die men in B, C, D en H vindt, terwijl ook de
lijst van Bahmans voorgangers niet volledig meer was. Overigens was
het een vrij goed bewaarde, maar toch op verschillende punten minder
juiste afstammeling van K, of een hs. ongeveer gelijk aan K, waar-
schijnlijk niet rechtstreeks overgenomen, maar met een of meer tus-
schentreden.

Naast de behandelde zes hss. laten zich duidelijk onderscheiden E, G
en I, die samen ook weer onderling zeer overeenkomen. Deze hss. stem-
men hierin overeen, dat ze in het begin de doxologie, het verhaal, dat
•^llah aan Adam zijn nakomelingen toont, en de opsomming van de
Voorgangers van Bahman missen, en dadelijk beginnen te vertellen over
^ahman en Hoemani. Ook blijkt het, dat in deze groep iets meer van
^e geschiedenis van Iskandar bekend is, dan in de vorige, omdat ten-
jmnste E doorloopt tot ver na het einde van K. Bovendien wijken ze in
het overige gedeelte van den tekst sterk af, in dien zin, dat wel de volgorde
de inhoud der geschiedenis van groep I (A, B, C, D, H en K) precies
Selijk is aan die van groep II, en dat bovendien elke zin uit I meestal
een parallellen zin van II naast zich heeft, maar dat toch bijna bij eiken
Zin verschil bestaat, zoowel wat betreft woordkeus als wat aangaat zins-
constructie (een veel diepgaander onderscheid dus dan tusschen C en D).

Van de hss. van groep II is G overgeschreven van E (zie blz. 26).

et is onmogelijk dat E van I is afgeschreven, want I is een eeuw later
Vervaardigd dan E, maar ook kan I niet van E stammen, omdat E sinds
in Londen bewaard wordt, en I in Melaka geschreven werd in
^ 0/ 04. Op verschillende plaatsen is de tekst van I beter dan die van
(b.v. blz. 78: 6 disoeroehnja ingaf' en de eerste helft van blz. 150,
de tekst van I op verschillende punten correcter is dan die
van E). Ook staat I op verschillende punten dichter bij groep I dan E,

-ocr page 42-

b.v. blz. 106:2 (noot) doea sa'at djoea lamanja, 106:10 dengan segala
'ijalmoe, 108:24 sendjatakoe, 116:16 menetak (menanti van E is hier
zeer duidelijk een latere verknoeiing). Hoewel dus E en I niet van
elkander zijn afgeschreven, staan ze toch weer dicht bij elkaar, wat
blijkt uit de gemeenschappelijke verschrijvingen, die zijn aan te wijzen,
b.v. blz. 68:3; E en I schrijven Qis i.p-v. Qilas, terwijl ze daarna
deze fout niet meer toonen. Blz. 156 : 23/24 na permata ini is in E zoowel
als in I uitgevallen: Maka oedjar nabi Chidir: Adapoen (vgl. groep I).
Dit alles zegt echter nog niets positiefs over de onderlinge verhouding
van E en I. Hierop kan misschien de plaats blz. 100 : 21 eenig hcht
werpen. Hier schrijven de hss. van groep I moedah, E menjoeroeh,
I menjoeroeh (verbeterd tot moerah). Menjoeroeh geeft evenveel of
even weinig zin als moerah, toch is I verbeterd in de richting van groep I.
Moet hieruit geconcludeerd worden, dat de verbeteraar I vergeleken
heeft met een of ander hs. van groep I? Neen, want het is juist het eigen-
aardige, dat de verbetering wel wijst in de richting van groep I, maar
er niet heelemaal mee overeenstemt. Het is trouwens ook veel waar-
schijnlijker, dat, nadat de copiïst I had afgeschreven, zijn opdrachtgever,
of in elk geval een Europeaan, die zich voor het nieuwe hs. inter-
esseerde, dit nog weer eens heeft vergeleken met hetzelfde hs. als dat
waarvan I zoojuist was afgeschreven, dan dat hij het heeft vergeleken
met een hs. van groep 1.1) Men kan dan tot de volgende constructie
komen: in het door den copiïst van I gebruikte origineel stond moerah
(of moedah, een van deze woorden is het meest oorspronkelijk, omdat
ze èn in groep I èn in groep II voorkomen), maar eenigszins onduidelijk.
De afschrijver las menjoeroeh, maar de Europeesche verbeteraar zag
de diacritische punten van de nj niet en las (waarschijnlijk terecht)
moerah. Nu heeft E ook menjoeroeh. De oorzaak daarvan is, dat de
vervaardiger van E in hetzelfde origineel, evenals de afschrijver van I,
menjoeroeh las, voor het woord, waarmee oorspronkelijk moerah of
moedah bedoeld was. Dus E en I zijn beide afgeschreven uit hetzelfde
hs. E volgde zijn voorbeeld minder slaafs dan I en vandaar dat dit
laatste meer overeenkomst heeft met groep I dan het eerste. Het ver-
moeden, dat zoowel E als de copiïst en de corrector van I op hetzelfde
hs. teruggingen, wordt nog bevestigd door de volgende plaats. Blz.

100 : 23. Groep I: achir pekerdjaan, E chabarnja pekerdjaan. I ____

pekerdjaan (verbeterd tot: achirnja pekerdjaan). In het origineel stond
vermoedelijk achirnja (vgl. groep I), maar zeer onduidelijk. E las ver-

1) Hiermee komen overeen de inlichtingen, die de heer R. 1. Wilkinson mij
vnendelijk verstrekte. Hij liet, toen hij in 1903/04 Inspecteur was bij het onder-
wijs van de Federated Malay States, het hs. copieeren. In zijn bureau was ook
een Maleische klerk, die waarschijnlijk het werk van de copiist heeft nao-ekeken
echter niet vergeleken met een ander hs., omdat er slechts één hs. aanwezig was!

-ocr page 43-

keerd en schreef chabarnja, wat niet in den zin past, de copiïst van 1
was ook niet bij machte de beteekenis van het woord te vatten, en schreef
iets als tabranja (men kan heel goed de Arabische letter t met ach ver-
warren), terwijl eindelijk hij, die I nog eens nakeek, tot de ontdekking
kwam, dat het woord was: achimja.

Ook op plaatsen, waar I verbeterd is, niet in den zin van groep I,
maar in den zin van E, geeft deze hypothese een oplossing. B.v. blz.
116 : 30, waar terkoeranglah veranderd werd in tergoelinglah, welke
lezingen beide mogelijk zijn. Het is volstrekt niet ondenkbaar, dat er
verschil van opvatting bestond tusschen copiïst en corrector, welke de
goede lezing van het woord zou zijn. Zoo ook blz. 126 : 3 E: menoe-
loengi, I: menaoeng (verb. tot: menoeloeng). Menaoeng is hier het
meest oorspronkelijke, omdat er staat menaoeng dia daripada seteroe-
nja, en omdat ook in groep I menaoengi voorkomt. In het voor E en I
gebruikte hs. echter stond iets, dat meer leek op menoeloeng, en E nam
dat ook dadelijk zóó over. De copiïst van I las menaoeng, vanwege het
dadelijk volgende daripada, maar aan den verbeteraar ontging het min-
der gebruikelijke van de constructie menoeloeng daripada en hij
veranderde weer tot menoeloeng, omdat hij meende dat in 't origineel
te lezen (zie voor de verhouding E en I ook aant. bij blz. 108 : 16).

De hierboven gegeven hypothese staat of valt met het feit, dat de
corrector van I het hs. nog eens heeft vergeleken met het door den
eopiïst van I gebruikte origineel, en daarnaar zijn verbeteringen heeft
aangebracht. Dit feit kan niet met volkomen zekerheid bewezen
quot;Worden, maar vindt toch voldoende grond in de volgende omstandig-
heden:

1-nbsp;Dadelijk, nadat I geschreven is, is het nagekeken (het schrijven
is beëindigd 1 Nov. 1904, het corrigeeren 28 Dec. 1904).

2-nbsp;Het is den corrector er niet om te doen geweest een betere lezing
Van het hs. samen te stellen, maar om de afschrijffouten van den copiïst,
die vrij slordig was, te verbeteren. Zoo moest hij b.v. vooral de Ara-
bische zinsneden geheel op den rand van het papier overschrijven.

Dat hij, die I nog eens nazag, nog een ander hs. voor zich heeft
gehad dan de copiïst van I, behoeft uit geen der verbeteringen, die hij
heeft aangebracht, te volgen. Wel waarschijnlijk is het intusschen, dat
hij soms naar eigen inzicht verbeterd heeft en het origineel niet op alle
punten slaafs gevolgd, — hoewel dat niet zeker is.

Hetzelfde volgt ook uit wat de heer R. J. Wilkinson zich nog van het
copieeren van I wist te herinneren (zie ini. blz. 32 n. 1).

Over de verhouding van het origineel van groep I (z) en dat van
poep II (y) is het volgende te zeggen. Het is onmogelijk, dat y van z
is afgeschreven, omdat y een grooter gedeelte van de Iskandargeschie-
denis bevat dan z, terwijl zeer talrijke malen de lezing van z corrupter

-ocr page 44-

en dus minder oorspronkelijk is dan die van y. Echter is ook z niet
afgeschreven van y, want er zijn ook voorbeelden aan te wijzen hoewel
met vele, dat in y onmisbare zinsdeelen uitgevallen zijn, die zich wel
m z bevmden. B.v. blz. 118 : 23/24 toeanhamba daripada, moet vlgs z
zijn: toeanhamba saudara hamba daripada mati. Bahwa. Blz 177 • 19 e v
waar in z drie soorten menschen opgesomd worden, in y echter'slechts
twee, hoewel ook daar drie soorten worden aangekondigd

Van belang hiervoor is ook, dat y in het begin van 't verhaal de lijst
van de voorgangers van Bahmän mist, die wel in z, en ook in het
Arabische origineel voorkomt.

Toch moeten ook z en y, ondanks alle verschillen, weer tamelijk dicht
bij elkaar gestaan hebben, want ongeveer elke zin van z wordt door een
overeenkomstigen zin van y gedekt, zoodat beiden, hetzij direct, hetzij
mdirect op eenzelfde origineel terug moeten gaan. Dit origineel is in 't
Maleisch geschreven, het is niet aan te nemen, dat y en z afzonderlijke
vertalingen zijn geweest uit hetzelfde, of uit twee bijna gelijke Ara-
bische hss., voor welke veronderstelling eenige reden zou kunnen be-
gaan, omdat ook in 't Arabisch minstens twee versies bestaan, waarvan
de eene dadelijk de geschiedenis van Bahmän begint te verhalen, de
andere eerst nog zijn voorgangers opsomt.

Dit laatste lijkt mij echter onmogelijk, omdat de overeenkomst tus-
schen y en z daarvoor te groot is, terwijl bovendien, naarmate men ver-
der leest, het onderscheid al kleiner en kleiner wordt, iets wat bijna on-
denkbaar zou zijn, als ze door twee verschillende auteurs uit het Arabisch

M Tquot;'-nbsp;'' ^ '' '' ^ '' ^^^^ y - beiden

Stikanlan(takdirnja tersandar pada

F is het eemge hs. uit welks bestaan blijkt, dat de geheele Iskandar-
roman van Al-Süri in het Maleisch is vertaald. Het vervolgt nl het
verhaal van Iskandars tocht na de onderwerping van radja Kidi Hindi
beschrijft hoe hij de opkomst der zon aanschouwt, daarna na een
langen tocht in de oude wereld terugkomt en tenslotte nog het land
der duisternis binnengaat en tevergeefs poogt het levenswater te drin-
ken alles zooals het ook in den Arabischen roman van Al-Süri wordt
verteld. F begmt waar I ophoudt, met dien verstande, dat beide hss.
nog eenige bladzijden lang hetzelfde verhaal geven. Bij de vergelijking
van het stuk dat zij gemeen hebben, (zie blz. 184-189) blijkt, dat beide
hs. denzelfden i^oud hebben, maar dien lang niet met dLifde woor^
den beschrijven: F is uitvoeriger, vervalt nog meer dan E in herhalingen,
iieeii veei onnoodige uitweidingen. Het is niet na te gaan, of F dichter

.a!,' PS'JÄ quot;ir'oÄ S quot;nbsp;nededeelm,

-ocr page 45-

bij y dan wel bij z staat, omdat F en z geen stuk gemeen hebben en ze
dus niet te vergelijken zijn. Intusschen is het waarschijnlijk, dat z niet
meer van het verhaal bevatte dan K, waaruit dan zou volgen, dat F een
vervolg is van y, of afgeschreven van het laatste deel van y. Er moet
echter nadrukkelijk op gewezen worden, dat, indien dit laatste het
geval is, de tekst van F, hoewel meer herhalingen en uitweidingen be-
vattende dan die van E, beter is overgeleverd dan de tekst van het Lon-
densche hs. Dit blijkt duidelijk uit het feit, dat dat gedeelte van F, dat
vergeleken kan worden met de Sedjarah Melajoe (zie aant. bij blz. 184—
189) veel dichter daarbij staat dan het overeenkomstige gedeelte van E
(zie tekst blz. 184—189).

De verhouding der ons bekende hss. van den Maleischen Alexander-
roman is dus vermoedelijk als volgt:

X Arabtsche versie

Er is ook een mogelijkheid, dat z niet teruggaat op K, maar op een
Zelfde origineel als K, maar daar toch in elk geval B, C, D en H terug-
gaan op K of op een hs. = K, heb ik in het schema de eenvoudigste
^yze van aanduiden gekozen.

-ocr page 46-

ê. Het door Werndly gebruikt Alexanderlis.

In de „Boekzaalquot; van Werndly's Maleische Spraakkunst ^ wordt de
„Hikajat Iskandar Dzu '1-karnajnquot; op blz. 345 onder no. 9 als volgt be-
schreven: „De stoffe van dit boek is gericht om te tonen, dat Alexander
de Grote, een heer van 't Westen en van 't Oosten geworden zijnde, de
gansche wereldt heeft trachten te brengen tot de rechtzinnige lere des
geloofs in den Godsdienst van den propheet Gods Abraham, van den
vriendt Gods, over wien vrede zij! Dit boek is in zeer goed Maleisch ge-
schreven en met zeer weinig vreemde woorden opgetooid, als mede van
zeer klaren en gemakkelijken stijl, en derhalven zeer nut om daaruit de
taal te lerenquot;. De stellingen van zijn grammatica worden door Werndly
toegelicht met vele voorbeelden, waarvan een groot gedeelte ontleend
is aan de Hikajat Iskandar (in 't geheel 106 stuks). 22^) van deze
voorbeelden zijn door mij vergeleken met de overeenkomstige plaatsen
in de hss. B en E (die resp. groep I en II vertegenwoordigen). Acht
maal was de overeenkomst met B grooter, zeven maal die met E, vijf
maal weken beide hss. ongeveer evenveel af van de voorbeelden uit
Werndly, terwijl ze tevens onderling verschil toonden en tweemaal
weken ze beide evenveel af, in welk geval ze dus onderling gelijk waren.

Deze feiten geven aanleiding tot het trekken van de volgende con-
clusies:

1.nbsp;Werndly heeft geen der ons bekende hss. gebruikt. Dit is trouwens
ook anderszins zeer gemakkelijk te constateeren, omdat hij de blad-
zijden van het hs. opnoemt, waaruit hij zijn voorbeelden neemt.

2.nbsp;Daar zijn voorbeelden nagenoeg evenveel afwijken van groep I
als van groep II, en er nooit geheel mee overeen komen, heeft hij mis-
schien een hs. gebruikt, waarop zoowel groep I als groep II teruggaat
of een afstammeling daarvan.

3.nbsp;Het is waarschijnlijk, dat het door hem gebruikte hs. niet verder
liep dan die van groep I. Werndly heeft nl. zijn voorbeelden vrij regel-
matig verdeeld over den heelen inhoud van het verhaal van groep I,
maar uit den inhoud van E III en F heeft hij geen enkel voorbeeld
genomen. Dit alles maakt het vrij zeker, dat het door hem gebruikte
hs. ongeveer gelijk was aan K, dat, ook wat inhoud betreft, niet verder
gaat dan groep I en welks tekst nogal afwijkt van dien van de overige
hss. van groep I, en wel in de richting van den tekst der hss. van groep II.
In deze richting wijst ook het feit, dat het hs. van Werndly, als het niet
uitgebreider was dan groep I, ongeveer evenveel pagina's geteld moet
hebben als K, dat er 392 heeft.

1) G. H. Werndly, Maleische Spraakkunst, Amsterdam 1736.nbsp;Daar het

mij niet noodzakelijk scheen alle 106 aanhalingen te vergelijken, nam ik er 22
willekeurige, bij voorkeur eenigszins uitvoerige, zoo gelijkmatig mogelijk ver-
deeld over het geheele hs., uil.

-ocr page 47-

Toch is het waarschijnlijk niet hetzelfde hs. geweest. Het voorbeeld van
Werndly (blz. 168): Bahwa bagi hamba ada seorang anak perempoean,
dat in K nog juist leesbaar is, staat daar niet op blz. 46, zooals Werndly
opgeeft voor zijn hs., maar op blz. 44. Nu is het mogelijk, dat Werndly
wel K heeft gebruikt, maar dat hij bij de pagineering twee blz. eerder
begonnen is dan de huidige pagineering. Waarschijnlijk is dit echter niet.
Wel is de huidige pagineering van K pas later en met potlood aange-
bracht, en begint ze inderdaad juist op blz. 1 van het hs., en niet op
het titelblad. Maar 1^'. Werndly zal zijn hs. zeker gepagineerd hebben
en daar zou nu nog iets van over geweest zijn, 2°. als hij K zou ge-
pagineerd hebben en ook de titelbladen zou genummerd hebben, zou
zijn nummering niet twee, maar vier blz. gescheeld hebben met de
huidige pagineering.

9. Wijze van tekstuitgave.

Wegens de uitgebreidheid der hss. was het onmogelijk den geheelen
tekst uit te geven: H b.v. telt 908 blz., waarachter dan nog zouden moeten
volgen de 112 blz. van E III, en daarna de 312 van F, dat bovendien uit
dichtbeschreven foliobladen bestaat.

Voor uitgave heb ik daarom gekozen gedeelten, die van meer belang
zijn dan de overige, hetzij vanwege hun inhoud, hetzij voor de ver-
gelijking met vroegere Alexanderromans of met de Arabisch-Perzische
tradities. Zoo zijn de eerste gedeelten (tekst blz. 40 e.v., vgl. uittr. blz.
232—237) interessant om de opsomming van de oude Perzische konin-
gen en om de wijze, waarop ze de afstamming, eerste veroveringen en
bekeering van Iskandar verhalen. Tevens zijn ze van belang voor de ver -
houding tot de Arabische en Grieksche bronnen. Het gedeelte, dat den
tocht naar den zonsondergang beschrijft, geeft een kijk op het schema van
het verhaal en toont overeenkomst met de Mohammedaansche tradities
(tekst blz. 147 e.v., vgl. uittr. blz. 242 : 35—244 : 6). Het bezoek aan den
zonsondergang is niet opgenomen, omdat het ongeveer een herhaling is
van zijn tegenhanger (vgl. uittr. blz. 259). Wel echter is opgenomen het
verhaal van de bruiloft van Iskandar met de dochter van Kidi Hindi, voor
de vergelijking van de hss. E en F onderling, en omdat het het aanknoo-
Pingspunt is van de traditie uit het eerste gedeelte van de Sedjarah Me-
lajoe met het Alexanderverhaal (of wel, met de Arabische Alexander-
tradities). Daarna wordt het gesprek met de Brahmanen gegeven (zie
blz. 190—192, vgl. uittr. blz. 255), waarin een verrassende overeen-
komst met den Griekschen Pseudo-Callisthenes uitkomt. De bouw van
den muur tegen Gog en Magog toont nog eens de afhankelijkheid van
den Koran en de koranische traditie onder de Arabieren, en is boven-

Werndly bezat dit hs. niet persoonlijk, vgl. zijn Mal. Spraakkunst, blz. LXVI.

-ocr page 48-

dien een der interessantste deelen van het verhaal, evenals dat van Is-
kandars tocht in het hart van de zee (zie tekst blz. 193—208, uittr. blz.
261/262). Tenslotte wordt de beschrijving gegeven van Iskandars tocht
in het land der duisternis en zijn zoeken naar de levensbron (tekst blz.
208—231, vgl. uittr. blz. 266/267), ook weer een der gedeelten, die inzicht
geven in de verbreiding van sagenmotieven van de oude wereld naar het
verre Oosten.

De omvang van de uitgegeven stukken is in verhouding tot de on-
uitgegevene slechts gering. Ze omvatten van de 908 blz. van H onge-
veer 168, dus iets minder dan een vijfde gedeelte, en van de 312 blz,
van F ongeveer 44, dus nog niet een zevende deel, terwijl van de 112 blz.
van E III ongeveer 4 zijn uitgegeven.

De inhoud van het geheele verhaal is vrij uitvoerig weergegeven in
het uittreksel, dat na den tekst is afgedrukt. Hier en daar wordt de cor-
respondeerende bladzijde in een der hss. aangegeven. Hoewel ook be-
halve de uitgegeven gedeelten de hss. nog belangwekkende episodes
bevatten, blijkt toch uit de inhoudsopgave, dat vooral de verhalen van
de tochten van Iskandar, waarop hij telkens weer nieuwe volken en
vorsten bekeert, vrij eentonig zijn.

Bij de eerste gedeelten van den uitgegeven tekst (blz. 40—183) moes-
ten zeven hss. vergeleken worden, die in twee groepen uiteenvielen. Het
bleek bijna onmogelijk, en tevens zeer onoverzichtelijk één tekst te
geven en de afwijkingen te verantwoorden in de noten, vooral vanwege
het groote verschil tusschen groep I en II, terwijl het bovendien vaak
niet mogelijk was uit te maken, welke lezing het oorspronkelijkst zou
zijn. Daarom is, telkens als groep I met groep II moest vergeleken wor-
den, op elke twee bladzijden links de lezing van y en rechts de lezing
van z afgedrukt, of ten minste, dat wat vermoedelijk resp. in de hss.
y en z gestaan heeft. Dus is niet de lezing van een bepaald hs. gevolgd,
maar, daar de voorhanden hss. allen ongeveer evenver afstaan van
y en z, is uit de lezingen dier hss. opgemaakt, wat waarschijnlijk in y
en z gestaan heeft. Op de hnker blz. zijn dus vergeleken E en I (G viel
af, omdat het bleek overgeschreven te zijn van E) en op de rechter blz.
B, C, D en H (A viel af, omdat het een copie is van B), en bovendien
nog met K op de volgende blz.: 40—55 :12; 67 :1—13 en 85: 5—19. In
de critische noten worden slechts de hss. genoemd, die een afwijkende
lezing geven; de lezing van den tekst is dus steeds die van alle niet ge-
noemde hss.

De speUing is de officieele, en wel volgens het door Spar uitgegeven
Ned.-Mal. Woordenboek (1926). Alle Arabische woorden zijn ook vol-
gens deze spelling behandeld. De spelling van de Arabische en Perzi-
sche namen is die van de Persian-English Dictionary van Steingass,
behalve wanneer het namen betreft, die in het Maleisch ingeburgerd

-ocr page 49-

zijn. Bij de beslissing, of dit laatste al of niet het geval is, — een beslis-
sing die zeer persoonlijk is — heb ik mij vooral ook laten leiden door de
omstandigheid, of ze in de hss. nog in hun Arabischen vorn» geschreven
werden, of dat de copiïsten er reeds een meer Maleischen vorm aan
hadden gegeven.

Waar in den tekst duidelijk was, dat iets was uitgevallen, is dat door
mij ingevoegd tusschen schuine haakjes — gt;); woorden, die wel in
de hss. voorkwamen, maar waarvan met zekerheid uitgemaakt kan
worden, dat ze ingeslopen waren, zijn door mij tusschen vierkante haak-
jes ([—]) geplaatst. Het teeken t duidt een bedorven lezing aan, zon-
der meer; stippeltjes geven aan, dat er een gedeelte van een regel in
het hs. of in de hss. onleesbaar was.

In de aanteekeningen op den tekst zijn verschillende opmerkingen
van taalkundigen aard opgenomen, verder werd daar nog aandacht ge-
schonken aan de plaatsen, die eenig vermoeden gaven aangaande de
onderlinge verhouding der hss. Ook geven de aanteekeningen allerlei
ophelderingen omtrent duistere plaatsen, in de Maleische litteratuur
onbekende persoonsnamen, enz., terwijl er tenslotte gewezen wordt op
parallelle plaatsen tusschen de Grieksche, Mohammedaansche en Malei-
sche Alexanderversies, zoodat ze in dit opzicht een aanvulling vormen
op de inleiding.

In de woordenlijst zijn in hoofdzaak slechts woorden opgenomen uit
die gedeelten der hss., die door mij zijn uitgegeven.

De litteratuurlijst noemt de volledige titels der aangehaalde werken
en artikelen. In de noten zijn deze titels meestal verkort weergegeven,
B. K. I. beteekent dan: Bijdragen van het Kon. Instituut voor Taal-,
Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië; T. B. G.: Tijdschrift voor de
taal-, land- en volkenkunde van Ned.-Indië, uitgegeven door het Bata-
viaasch Genootschap; J. A. S.: Journal of the Royal Asiatic Society;
J- A. S. M. B.: Journal of the Royal Asiatic Sosiety, Malayan Branch;
Z. A.: Zeitschrift für Assyriologie; Z. D. M. G.: Zeitschrift der deut-
schen morgenländischen Gesellschaft; R. E. J.: Revue des Etudes
Juives.

-ocr page 50-

Een gedeelte van den tekst van Groep I.

(Uittreksel blz. 232 ; 1-234 : 9)

Bismi 'llahi 'r-Rahmani 'r-Rahimi. Wabihi nasta'inoe; bi'llahi [al]
'alijji. Ini hikajat soeltan Iskandar Dzoe '1-karnain.

Segala poedji bagi Allah Toehan segala 'alam jang amat moerah
didalam doenia dan lagi amat mengasihani hambanja didalam negeri
5 achirat, Toehan jang maha-moelia dan jang amat koeasa pada berla-
koekan kodratnja, jang kadim dan jang menoetoepi segala ketjelaan
hambanja, jang maha-moerah ia, jang tiada dapat melipoeti dia segala
tjita, maha-soetji ia daripada akan segala boedi dan bitjara, dan poedji
ia dengan segala berbagai^ behasa, dan inilah Toehan jang diharap
10 oléh segala hambanja pada menghilangkan segala bela maha-tinggi ia
daripada dilipoeti hambanja segala sipatnja, tiada dapat disipatkan ia
dengan dimana dan tiada dapat ditentoekan dengan pihak. Ia djoea
Toehan jang menghidoepkan segala toelang jang loeloeh lantak dan ia
djoea jang mengetahoeï jang telah laloe dan jang akan datang. Kami
15 poedji ia bahwa dipermoelianja kami dengan sebab kami mengikoet
Moehammad, penghoeloe segala rasoelnja dan mengoetjap sjoekoer
kami akan didjadikannja kami oemmatnja. Bahwa saksi kami, bahwa
tiada Toehan lain hanja Allah dan Moehammad hambanja dan pesoeroeh-
nja, dititahkan ia kesoedah^an segala nabinja dengan berboeat 'adil dan
20 mengasihani segala moe'min. Rahmatoe 'Ilah atas keloearganja dan atas
segala sahabatnja dengan sedjahteranja atas segala jang kasih akandia.

Kemoedian daripada itoe, bahwa ini hikajat jang kami seboetkan
dalamnja hikajat segala radja- jang dipilih oléh Allah bagi menghim-
poenkan keradjaan, dan didjadikan Allah meréka itoe akan menetapkan
25 hal ihwal segala ra'jat dan dikawalinja segala ra'jat itoe dengan pera-
ngai air jang hening lagi 'ainijjoe dan tjitarasanja dan jang setengah
perangainja seperti air jang manis lagi pahit.

Sebermoela maka terseboetlah perkataan dalam riwajat ini, bahwa
30 sanja Allah soebhanahoe wa-ta'ala, tatkala melakoekan dzoerriat dari-

3- jang...... 5. maha-moelia niet ir, B. 4. dan niet in C, D en H — mengasihani-

mengasihan K. 5. Toehan niet in D. 7. melipoeti: melipoet H. 8. Na tiita- jang K
- Na akan: oleh B C, D en H. 9. ia rjet in B, C, D en H - dan inilah Toehan:
'•nbsp;• dimana: segala bagai K. —
Na het tweede dengan- segala K

li' J 'tquot;^- '^^J quot;nbsp;atas B, C, D en H. — dengan: daripada K.

16. Moehammad: nabi Allah K. 17. akan: akandia B, C, D en H — oemmatnja:
daripada oemmatnja B, C, D
en H. — kami, bahwa: k. akan b. B C en H- kami, D
20 mengasihani: mengasihan K. — atas.... 21. sahabatnja: atasnja dan atas segala
keloearganja C
en K. 21. dengan sedjahteranja: dan sedjahtera K. 23. radja'-^...,
bagi: radja^ jang dipilihnja daripada setengahnja atas setengahnja baei Allah
Toehan janor esa K. 24. keradjaan: akan segala radja^ K. 25. perangai....
27. perangainja: perangainja seperti air jang baik rasanja, jang setengah perangainja
B, ü, H; perangainja C. 29. perkataan
niet in H. '29. bahwa sanja: bahwa H.

-ocr page 51-

pada soelbi Adam, maka perman Allah ta'ala: Alastoe birabbikoem?;
artinja: Boekankah akoe Toehan kamoe? Maka sembah segala dzoer-
riat itoe: Sesoenggoehnja engkau djoega Toehan kami. Menilik nabi
Adam kepada dzoerriat itoe, maka dilihatnja setengah baginja hoeroes
5 poetih, setengah hoeroes hitam. Maka sabda nabi Allah 'alaihi 'ssalam:
Ja Toehankoe. apa hoeroes doea bagai ini? Maka perman Allah ta'ala:
Adapoen hoeroes poetih itoe segala dzoerriatmoe jang isi soerga dan
hoeroes hitam itoe isi naraka. Maka sembah nabi Allah Adam 'alaihi
'ssalam: Ja Toehankoe, koelihat dalamnja kaoem jang mengarahkan
10 temannja dan menegahkan dia. Maka perman Allah ta'ala: Bahwa
meréka itoe segala radjaquot; jang koedjadikan meréka itoe akan mengawali
segala hambakoe. Djikalau tiada i-adja itoe, nistjaja tiadalah bertentoe
ihwal segala ra'jat, maka djadi meréka itoe seperti kambing tiada
tnenggembalakan, maka dimakan oranglah akandia, seperti orang jang
15 lemah melawan orang jang mengerasi dia akan jang da'if daripada
kedjahatan orang jang keras. Bahwa engkau pertama ^ meréka itoe,
hai Adam, akoe soeroehkan anak tjoetjoemoe berboeat baik dan koe-
tegahkan daripada berboeat djahat dan pesan segala anak tjoetjoemoe
ttienanggoeng segala orang jang kesakitan dan memberi segala jang
20 kehendak dan mengasihani orang jang da'if. Maka sembah nabi Adam
'alaihi 'ssalam: Ja Toehankoe, koelihat dzoerriat itoe beberapa bagai
öieréka itoe bertjahaja ^ terlaloe sangat tjem-erling. Maka perman Allah
5 soebhanahoe wa-ta'ala: Hai Adam, itoelah segalaquot; pesoeroehkoe dan segala
nabikoe dan segala kekasihkoe dan segala jang sjahid dan jang saléh.
25 Maka sembah nabi Allah Adam 'alaihi 'ssalam: Ja Toehankoe, koelihat
daripada antara meréka itoe seorang ^ toea itoe, terlaloe hormat lakoe-
nja beserta tjahaja meréka itoe. Maka perman Allah ta'ala: Hai Adam,
Itoelah tjahaja Ibrahim, kekasihkoe dan bapa segala nabikoe jang lain,
skan koetentoekan daripada meréka itoe akan pesoeroehkoe dan mela-
hirkan segala ajatkoe. Maka sembah nabi Allah Adam ' alaihi 'ssalam:
■^Pa sebabnja maka ia djadi akan kekasihmoe itoe? Maka perman
-^llah ta'ala: Bahwa ia menjembah dakoe dengan sesoenggoeh ichlasnja
dan koetjoba ia dengan beberapa bagai bela, maka sabarlah ia atas bela
^^ Itoe dan koeloeloeskan permintaanja dengan karoeniakoe, maka ia sjoe-
5 koer akan karoeniakoe itoe dan dipetjahkannja segala berhala pada
^ oienghendaki kerélaankoe dan disoeroehnja segala manoesia kepada
5 berboeat 'ibadat kepadakoe. Maka dilihat oléh nabi Adam 'alaihi
ssalam dalam dzoerriat itoe seorang terlaloe bertjahaja quot; daripada segala

29 .....8. naraka niet in B. 17. akoe soeroehkan : koesoeroehkan H.

Na tjemerling voegt B in: Maka perman Allah soebhanahoe wa-ta'ala : Bahwa
Pieréka itoe segala radja^ jang koedjadikan meréka itoe akan mengawali segala
nambakoe. Djikalau tiada, nistjaja tiada bertentoe ihwal itoe. 24. B, C, D
en H
t; u in na saléh : lag! akan datang achir kamoe akoe djadikan. 27. beserta
Jjanaja : besar tjahajanja B
en H. 32. ta'ala: soebhanahoe wa-ta'ala H — dengan
quot;■et in H. 33. sabarlah ia : ada ia sabar C, D en H.

-ocr page 52-

jang lain. Maka sembah nabi Adam 'alaihi 'ssalam: Ja Toehankoe,
siapa jang terlebih tjahajanja dan amat besar martabatnja ini? Maka
perman Allah ta'ala: Itoelah tjoetjoemoe Moehammad, djikalau tiada
koeadakan, nistjaja tiada akan koedjadikan engkau. Bahwa ialah Moe-
5 hammad jang terlebih moelia kepadakoe daripada segala tjoetjoemoe
dan terlebih koekasihi. Maka menilik nabi Adam 'alaihi 'ssalam, maka
dilihatnja daripada antara itoe Daoed dan Soelaiman. Maka sembah
nabi Allah Adam 'alaihi 'ssalam: Ja Toehankoe, siapa doea orang itoe?
Maka perman Allah ta'ala: Itoelah Daoed jang koeberi karoenia akan-
10 dia dan koelemboetkan baginja besi, dan jang seorang itoelah Soelaiman,
koedjadikan berboeat bakti akandia segala djin dan sétan dan manoesia
dan margasatwa dan segala boeroeng dan segala ikan dilaoet dan koe-
anoegerahkan baginja ism Allah a'la a'lam tersoerat didalam tjintjin.
Maka apabila menjalahi katanja sesoeatoe kaoem daripada djin atau
15 sétan, maka dihélakannja kepada meréka itoe tertoenoe[h] sekalian.
Dan disoeroehkan kepadanja angin, maka dibawanja berdjalan barang
kemana kehendaknja pergi sekira^ seboelan perdjalanan djaoehnja
dalam sehari djoea disampaikan oléh angin. Dan koedjadikan baginja
soeatoe hamparan jang loeas, maka naik keatasnja segala manoesia dan
20 djin dan segala margasatwa, menanggoeng dia oléh angin dibawanja.
Terkadang dibawanja oléh angin itoe keoedara hingga didengar meréka
itoe tesbih segala malaékat dilangit dan menaoengi dia segala boeroeng
hingga tiada sampai kepadanja hangat matahari. Maka sembah nabi
Adam 'alaihi 'ssalam: Ja Toehankoe, berapa ada 'oemoernja Daoed itoe?
25 Maka perman Allah ta'ala: 'Oemoernja itoe enam poeloeh tahoen. Maka
sembah nabi Adam 'alaihi 'ssalam: Ja Toehankoe, sedikit djoega
'oemoernja. Maka perman Allah ta'ala: Hai Adam, djika hendak engkau
tambahi dengan 'oemoermoe. Maka sembah nabi Adam: Ja Toehankoe,
berapa lama ada 'oemoerkoe? Maka perman Allah ta'ala: Seriboe
30 tahoen. Maka sembah nabi Allah Adam: Ja Toehankoe, 'oemoer ham-
bamoe itoepoen sedikit djoega, tetapi koeberikanlah empat poeloeh
tahoen, soepaja genaplah 'oemoernja seratoes tahoen.

Maka tatkala itoe toeroenlah nabi Allah Adam keboemi. Maka laloe-
lah daripada tjeritera ini hingga datanglah pada sembilan ratoes enam
35 poeloeh tahoen, maka datanglah malakoe '1-maoet kepada nabi Allah
Adam. Maka kata malakoe
'1-maoet baginja: Hai Adam bahwa segeralah
engkau akan mati. Maka sahoet nabi Allah Adam: Hai malakoe
'1-maoet, radia 'llahoe 'anhoe, Allah soebhanahoe wa-ta'ala beperman

3 tiada niet in B. 8. itoe : ini H. 15. sekalian : sekaliannja H,
16. disoeroehkan : disoeroehnja B, disoeroehkannja C. 18. disampaikan : disam-
paikannja
H. _ 22. menaoengi : menaoeng B. 26. 'alaihi 'ssalam niet in D.

29. berapa..... oemoerkoe : berapa lama 'oemoerkoe C, ada lama berapa 'oemoer-

koe D. 31. achter berikanlah : akandia C, kamoe D en H. 38. radia 'llahoe
anhoe
(sjc) niet in D — beperman : berperman D en H.

-ocr page 53-

kepadakoe mengatakan 'oemoerkoe seriboe tahoen. Sekerang beloem
genap seriboe tahoen, empat poeloeh tahoen lagi. Maka berdatang sem-
bah malakoe '1-maoet kehadirat Allah ta'ala. Maka perman Allah ta'ala:
Katakan oléhmoe, hai malakoe '1-maoet, kepadanja: Tiadakah soedah
5 diberikaimja kepada Daoed empat poeloeh tahoen daripada 'oemoernja
akan tjoetjoenja itoe? Maka malakoe '1-maoet poen pergi kembali
kepada nabi Adam menjampaikan perman Allah ta'ala itoe. Maka
sahoet nabi Adam: Tiada koememberikan 'oemoerkoe akandia. Karena
itoelah datang sekarang dihoekoemkan Allah ta'ala bersoerat^an
10 dan bersaksi bagi segala anak tjoetjoe nabi Allah Adam 'alaihi 'ssalam,
soepaja djangan dapat moengkir. Maka diberikanlah bertanggoeh
nabi Allah Adam itoe hingga genap seriboe tahoen. Maka datanglah
nialakoe '1-maoet mengambil njawanja. Kemoedian daripada itoe,
maka dititahkan Allah segala pesoeroehnja dan didjadikan Allah
15 ta'ala segala radja. Maka tiada dikerdjakanlah keradjaan kemoedian
daripada Soelaiman jang terlebih daripada Iskandar Dzoe '1-karnain.
Bahwa Iskandar itoe anak radja Darab Roemi, kata setengah anak
radja Qllas, kata setengah anak radja Dawab Parsoe. Dan inipoen
lagi akan kami seboetkan asal bangsanja.
20 Adapoen pertama^ keradjaan radja Gay^part, ialah mengadakan
berboeat bahtera dan berboeat kapal dan berboeat roemah dan
Pelana dan mengandaraï koeda dan onta dan mengandaraï segala
binatang jang kandaraan dan menjoeroeh koekoen f menjoerat dan
mengadakan segala oetoesan dan dikirimkannja segala sétan dan djin.
25 Dan pada djaman itoe ialah menjoeroeh sétan bernjanji. Dan ialah
mengadakan segala perhiasan keradjaan kebesaran dan ialah jang per-
tama® menghidoep pada segala hidoepnja dan berboeat soekat dirham.
Hatta berapa antaranja, maka iapoen matilah. Maka keradjaan poela
^adja quot;T.hüm.t dan ialah jang amat gagah dan pada djamannjalah
^ banjak emas dan pérak dan soeroehnja segala sétan berboeat maligai
sngkat^an. Maka doedoeklah ia diatasnja dan ditangkapnja oléh segala
sétan akandia dari negeri Z.hadb.h datang kenegeri Babil dalam sehari

moela sampai. Maka doerhaka ia akan Allah ........ kebesarannja.

Maka Sohak anak ' .lün saudara radja Sh.d.wab.n .... dengan .... s.l.f.zt
35 ra'jat berkoeda. Dan pada kanak itoe radja quot;T.hüm.t dalam keradjaan
toedjoeh ratoes tahoen lamanja. Maka'T.hüm.t poen......radja Sohak

2. tahoen niet in B, C en D. 5. diberikannja : diberikan B. 6. tjoetjoenja : tjoe-
tjoenja Daoed D. 8. koememberikan : akoe memberikan H. 11. 'alaihi 'ssalam

quot;jet in D. 14. itoe : apa B en D — Kemoedian daripadanja K. 17. kata.....

akan : kata setengah Dara itoe anak radja Darab (drie onleesbare woorden)
inipoen lagi akan K, kata setengah anak radja Dawab Pau satoe. Itoelah jang
sahnja senistjaja lagi akan B, kata setengah doea itoe anak radja Dawab Parsoe.
quot;oelah jang sahnja senistjaja lagi akan. quot;C, D
en H. 21. bahtera ; soetera B. C,
Ir H — kapal en, roemah zijn in deze hss. niet begrepen en tot woorden zonder
eteekenis vervormd.
23. binatang jang kandaraan : binatang kandaraan K —
aan menjoeroeh...... blz. 45 : 10 dan
komt alleen voor in K. 26. kebesaran (?)•

-ocr page 54-

poen keradjaan........riboe tahoen lamanja. Dan maka dita'loekkan-

njalah segala negeri ........ ia kerdjakan aniaja dan memboenoeh

dan mentjaboel dan memenggal tangan dan........dan ialah pertama-

mengeloearkan oesoel dan maka iapoen matilah dan maka keradjaan
5 poela radja Faridün dan maka dita'loekkannja segala iklim doenia ini
dan ialah jang mengadakan segala penawar dan maka iapoen matilah.
Maka keradjaan poela kemoedian daripada itoe An.qban dan ialah jang

........ 'adilnja pada segala 'alam dengan moerahnja dan ialah

pertama ^ boeat parit dan kota dan menjoeroeh berboeah........angin

10 dan memberi gelar penglima pada sesoeatoe negeri dan........nabi

Moesa 'alaihi 'ssalam maka lahirkan agamanja pada beberapa tahoen
daripada keradjaan radja An.qban itoe dan setengah daripada wasiatnja:
Adapoen jang machloek ini hamba bagi Toehannja jang mendjadikan

dan sajogjanja hamba ini sjoekoer bagi ni'mat .......... dan men-

15 jerahkan dirinja kepada Toehannja........pakir........tjahaja dan

lali itoe djadi kalam dan maka .......... koedalah jang ..........

dahoeloe daripada kita. Dan djika ta' dapat tiada bagi kita jang kemoe-
dian mengikoet dia, karena pohon itoe telah terdahoeloe dan kita ini
tjawangnja dan maka tiap ^ tjawang itoe tiada dahoeloe daripada pohon.

20 Dan maka diidjablah kita........dahoeloe, karena kita ini telah dile-

bihkan Allah soebhanahoe wa-ta'ala seorang ........ seorang jang

akan djadi radja. Dan maka haroeslah kita mengikoet dia dan menengar
barang jang dititahkannja pada segala ra'jat, karena ia telah dianoe-
gerah Allah soebhanahoe wa-ta'ala baginja keradjaan atas sesoeatoe
25 negeri dan hendaklah mengikoet barang jang diingatkannja daripada

lalai kita dan daripada........berboenoeh ^an daripada segala seteroe-

nja dan hendaklah pada kita segala ra'jat ini radjanja ..............

........ bagi meréka itoe ........ barang kehendaknja dan djangan

dipermoeda^t barang jang dititahkanja. Dan hendaklah radja itoe
30 djangan disoeroehnja mengerdjakan pekerdjaan jang tiada koeasa ia

pada mengerdjakan dia, dan djikalau segala kepada meréka itoe........

dan ditoeloenginja pada barang sesoeatoe hal. Sebermoela segala

........ra'jat pada radja ^ oepama sab.f.f boeroeng. Maka djika ter-

djabat seheTai boeloenja, maka ........ koeatnja. Ketahoeï oléhmoe,

35 bahwa segala radja ini hendaklah baginja ada tiga perkara perangai:
Pertama arti benar pada barang katanja dan djangan ia berdoesta. Dan
kedoea hendaklah djangan ia kikir. Dan ketiga hendaklah ia keras pada
menahan hatinja daripada amarahnja, karena dikeraskan Allah ta'ala
ia atas segala ra'jatnja. Dan maka sajogjanja tangannja berboeka pada
40 keadaan segala hadjat manoesia kepadanja. Maka bahwa sanjalah diper-

3. memenggal : mm'gl K. 7, kemoedian? 9. menjoeroeh? berboeah? 11
agamanja? 16. lali
of lalai? 17. dahoeloe of dimoela? 20. kita? 31. djikalauquot;?
36. arti?

-ocr page 55-

banjaknja ampoen. Maka sesoenggoehnja tiada hendak keradjaan jang
terlebih kekal daripada radja jang berboeat 'adil dan banjak ampoenja.
Dan djangan keradjaan radja itoe jang lekas binasa daripada radja
jang beperinginkan menjiksa, karena bahwa manoesia itoe loepa

® akan saksi itoe. Sajogjanja bagi radja ^ itoe bertatap ........ dengan

lemah lemboet melakoekan pekerdjaan jang menghilangkan njawa,

djika disampaikan orang kepadanja soeatoe pekerdjaan aniaja........

........dan maka djangan segera ia menjiksa dia, hingga diperhadap-

kannja antara orang teraniaja itoe, maka ........, dan djikalau ada

harta jang diambilnja, maka haroes dikembalikannja harta itoe, dan
djikalau tiada dapat dikeloearkannja daripadanja harta itoe, seharoesnja
bagi radja memberi orang jang teraniaja itoe barang dapatnja, melain-
kan orang jang menoedoeh dengan tiada sebenarnja. Maka bahwasa-
nja akoe tiada mema'apkan jang demikian itoe. Maka kemana kita
15 pergi lari daripada jang tiada dapat tiada sampai adanja kepada kita?
Hanja sesoenggoehnja kita berbalik ^ dalam tapak tangan jang menoen-
toet kita djoea.

Bermoela laloe keradjaan seratoes doea poeloeh tahoen, maka kera-
djaan kemoedian daripada ini radja F.rsih dan keradjaan ia dibe-
20 noea Babil djoea dan terlaloe banjak tenteranja. Maka ia berboeat
aniaja dibinasakannja segala jang ma'moer. Maka dikoerangkan Allah
segala mata air pada djamannja dan koerangkan segala boeah^an.
Maka matilah ia, maka naik keradjaan kemoedian daripadanja radja
Rasibu'l-akbar anak Tuhman dan ada ia barang perangainja berboeat
^^ 25 baik akan segala ra'jatnja. Kemoedian daripadanja maka naik kera-
djaan radja R.knan beratoes tahoen, maka ia mati. Maka naik kera-
djaan Gikaüs ada ia kasih, tahoe pada mengandaraï koeda dan ada ia
hakim bidjaksana, banjak hikmatnja dan dihoekoemkannja segala sétan
dan disoeroehnja berboeat oléh sétan itoe maligai besar, dinamaïnja
^ Kidür dan loeas maligai itoe doea poeloeh jodjana djaoehnja. Maka
disoeroeh perboeat segala bagai roepanja setengah daripada tanah,
setengah daripada tembaga semberani, setengah pérak, setengah dari-
pada emas. Maka adalah sétan itoe mengikoet dia pada barang mana

Menjiksa? 9. djikalau...... 10 diambilnja : djikalau hartanja diambilnja B, C, D

H. 10. haroes niet in B, C, D en H. 12. jang niet in C. 13. Na sebenarnja :
dan memantjang dengan tiada sebenarnja B, C, D en H. 14. mema'apkan : ia
^aapkan B. C, D en H. 15. tiada dapat tiada : tiada dapat B. 16. jang niet in
C, D en H. 19. F.rsih : Aqrasiat B, C, D en H. — ini : itoe H — keradjaan....
djoea : dan tempatnja diam terialoe lama dibenoea Babil djoea.
22. koerang-

Kan : koeranglah H. 23. Maka....... ia ; Setelah berapa lamanja maka iapoen

^atilah K. 26. beratoes..... mati : dan lama ia dalam keradjaan itoe seratoes

f^noen, maka mati ia B, C, D en H. 27. ada..... 28. bidjaksana : dan radja terlaloe

°'d]aksana..... dan h.g. f K. 27. kasih : kasim B, kasi C. 28 dihoekoemkannja :

quot;oekoemkannja D. 29. Na disoeroehnja : pada B, C en H. 30. Kidür : GemTdür
' D er. H. — dan.... djaoehnja : maligai itoe delapan poeloeh persah B, C,
^ H. 31. bagai roepanja : kmbrbnajang K. 32. tembaga
niet in H. —
semberani
niet in K. 33. mana : dimana H.

-ocr page 56-

Tekst van Groep II.

(Uittreksel blz. 232 : 1—234 : 9).

Bismi 'llahi 'r-Rahmani r-Rahimi. Wabihi nasta'inoe; bi 'llahi [al]
'alijji.

Ini hikajat radja Iskandar anak radja Darab tjoetjoe radja Bahman
dinegeri Roem. Telah diseboetkan Allah ta'ala didalam Koer'an jang
5 'alim gelarnja Dzoe '1-karnain, artinja jang mempoenjaï doea tandoek,
dari karena diperboeatnja manikam. Perman Allah ta'ala: Wajas'aloe-
naka 'an Dzi '1-karnaini; koel sa'atloe 'alaikoem minhoe dzikran.
Bermoela telah ditanjaï segala Jahoedi akandikau, ja Moehammad,
daripada segala hikajat Dzoe '1-karnain perinja ia mendjalani segala
10 pihak boemi dari masjrik datang kemagrib. Kata oléhmoe, ja Moeham-
mad: Lagi akan akoe hikajatkan kepada kamoe tjeriteranja peri ia men-
djalani segala boemi. Kata ahloe '1-hadisi sahadja ada hikajatnja pada
kaoem Jahoedi dan kepada kaoem 'Adjam dan Parsi dan dalam benoea
Roem. Maka laloe dihikajatkan oléh nabi salla 'llahoe 'alaihi wa-sallam
15 segala hikajatnja barang jang ada dalam hikajat meréka itoe.

3 Bahmän: B . h . n (verbeterd tot: Bahmän) I. 4 jang niet in I. 11 akoe hikajatkan;
akan dihikajatkan
I. 12 segala: segala moeka I. 13 kaoem niet in I. 13 Parsi dan:
poeas E
en, I. (in I verbeterd tot: Parsi dan). 14 oléh nabi: nabi kita I.

-ocr page 57-

tempat disoeroehkan radja Gikaüs, dan pada maligai itoe ada soeatoe
bendaharaan dan segala kandaraannja. Dan diriwajatkan orang, bahwa
radja Gikaüs itoe makan minoem, tiada ia had jat air seni dan boeang
air besar. Maka Allah soebhanahoe wa-ta'ala menitahkan soeatoe
5 kaoem membinasakan maligai itoe. Maka disoeroehnja oléh radja
Gikaüs itoe sétan itoe melawan kaoem jang datang itoe dan ada radja
Gikaüs beroléh kemenangan djoea, tiada seorang djoeapoen daripada
iquot;adja ^ dapat melawan dia melainkan Allah djoea. Maka makin sangat
goeroernja sebab kebesararmja. Maka katanja: Adapoen jang diboemi
'O ini tiadalah seorang djoeapoen melawan dakoe, baik akoe naik kelangit,
soepaja koeketahoeï, betapa pekerdjaan dilangit. Maka dengan takdir
Allah radja itoepoen dapatlah ia kelangit dengan segala tenteranja
sekalian dan soeatoe riwajat hingga sampai keoedara kepada awan.
Maka diambilnja Allah ta'ala koeat daripada meréka itoe, maka
15 sekaliannja poen goegoerlah keboemi loeloeh lantak sekalian, melainkan
^adja Gikaüs djoega hidoep. Maka segala hoeloebalangnja jang ber-
iiama ^ itoepoen habislah mati. Maka djadi keraslah segala radja ® jang
disisi negeri itoe, maka dilawannja berperanglah oléh orang itoe, terka-
dang menang alah. Maka lama keradjaannja seratoes lima poeloeh
20 tahoen, maka matilah ia. Maka naik akan ganti anakja radja K.shür.
Berapa lamanja ma'zoelkan dirinja daripada keradjaan, maka diberi-
kannja keradjaannja akan radja Luhräsb. Maka radja Luhräsb poen
berboeat soeatoe maligai dibenoea Balkh, maka dinamaïnja H.sn.h. Maka
berhimpoenlah segala bala-tenteranja itoe, maka diambilnja oepeti
25 daripada segala ra'jatnja akan makanan segala hoeloebalangnja. Setelah
'keradjaan seratoes doea poeloeh tahoen, maka diserap oléh seorang
quot;^abi akandia, maka ia djadi sopak. Maka toeroenlah ia daripada kera-
djaanja, maka naik keradjaan radja S.qsart dibenoea Balkh, masoek ia
'^^Pada agama Madjoesi. Maka ada keradjaannja seratoes doea belas
30 tahoen. Maka keradjaan kemoedian dari itoe radja Bahmän dan beberapa
djaman ia berperang dengan radja Ba
kht Nasar di Baitoe'l-moekaddas.

ij' ...... soeatoe : dan maligai itoe pada B. 3. dan..... 4. besar : dan

j^aaa la hadjat air besar B, C, D en H — Maka..... 5. kaoem : Seber-

ada soeatoe kaoem hendak K. 6. melawan..... itoe niet in B, C, D en

. .aan..... 7. djoea niet in K — daripada radja^ niet in K. 8. melainkan.....djoea

Dad ~nbsp;- alah H. 9. Na sebab : daripada K. — diboemi : boemi H,

g aa djaman ini K. 10. baik akoe : akoe poen hendak K. — Na kelangit : seperti

ta'al soepaja..... dilangit niet in C. — takdir..... 13 awan : takdir Allah

kao? 'quot;.aka didjadikan Allah ta'ala baginja dan segala bala-tenteranja dan segala
Ij '-''Pnja poen koeatlah ia naik kelangit keoedara hingga sampai meréka itoe
nja ^^ awan B, C, D en H. 15. sekalian : sekalian toeboehnja C, segala toelang-

sg ^ — melainkan..... 16. hidoep : dan maka tingallah radja Gikaüs djoea

19 dirinja jang hidoep K — Maka..... 17. mati niet in K. 18. terkadang...

Bnäs h ■nbsp;^ ~~ keradjaannja : keradjaan itoe B en C. 20. K.shür

26 iTnbsp;Berapa..... 28. masoek : dan nama negerinja Bing K.

: diserang C. 29. keradjaannja : keradjaan B, C en D. 30 Na tahoen :
ber=„ matilah K. 30. dari itoe : doea itoe B, C, D
en H. — berapa djaman ia :
apa pada djaman itoe B, C, D
en H. 31. Nasar :Nasra K.

-ocr page 58-

Kata sahiboe '1-hikajat ditjeriterakah oléh empoehja tjèrltêra, adalah
radja Bahman itoe djadi radja dalam benoea Parsi, terlaloe amat besar
keradjaannja. Maka ada kepadanja seorang anak perempoean namanja
toean poeteri Hoemani, terlaloe baik roepanja. Maka adalah radja
5 Bahman itoe dalam agama Madjoesi jang menjembah api. Maka pada
hoekoem meréka itoe haroes bapa kawin dengan anaknja. Hatta maka
radja Bahman poen kawinlah dengan anaknja poeteri Hoemani, berapa
lamanja maka poeteri itoepoen hamil. Maka adalah pada masa itoe
doea belas tahoen soedah radja Bahman [men]djadi radja dalam negeri
10 Parsi. Kelakian maka radja Bahman poen sakit, telah dirasaïnja dirinja
sakit, tiadalah akan hidoep lagi. Maka iapoen memanggil segala men-
teri dan orang besar'^, maka berhimpoenlah meréka itoe sekalian meng-
hadap radjanja. Maka titah radja Bahman: Hai segala kamoe handai
tolankoe, bahwa sanja adalah akoe ini oepama anak kepada jang tertoea
15 daripadakoe dan akoe saudara kepada kamoe jang sebandjar 'oemoer-
nja dengandakoe. Bahwa sanja telah datanglah kepadakoe pekerdjaan
jang tiada dapat akoe menolakkan dia dengan sendjatakoe dan hartakoe,
tiada dapat tiada kamoe lagi akan merasai jang demikian itoe. Maka
ketahoeï oléh kamoe, bahwa anakkoe poeteri Hoemani itoe telah hamil-
20 lah ia. Maka akan keradjaankoe ini telah koeberikanlah akan anak-
koe jang dalam peroet poeteri Hoemani itoe, djikalau ada ia laki'^
atau perempoean sekalipoen. Inilah pesankoe kepada kamoe sekalian.
Setelah didengar meréka itoe sabda radjanja demikian itoe, maka
menangislah meréka itoe, maka sembahnja: Mengapa maka toean kami
25 bertitah demikian itoe? Barang landjoetkan Allah ta'ala kiranja

2 radja Bahman: soeatoe radja B. h. m (verbeterd tot: seorang radja Bahman) I.
7
Bahman verder ook in I juist gespeld. 8 Maka: Dalam negeri itoe maka 1.
11
sakit: gering I. 14 oepama: oempama I. — kepada niet in E. 18 merasaï:
merasaï dia
I. 20 koeberikanlah: koeberilah I. 25 demikian: jang demikian I.

-ocr page 59-

Kala sahiboe 'l-hikajat ja'ni kata jang empoenja tjeritera, bahwa
radja Bahmän itoe ada anaknja seorang perempoean bemama
Hoemani, dan radja itoe ada dalam agama Madjoesi. Bermoela
pada agama Madjoesi meréka itoe tiada haram atas bapa kawin
® dengan anaknja, maka radja Bahmän itoepoen doedoeklah dengan
anaknja poeteri Hoemani. Hatta berapa lamanja poeteri Hoe-
mani poen hamillah. Tatkala itoe doea belas tahoenlah ia didalam
keradjaan, maka sakitlah radja Bahmän, maka pada hatinja: Bahwa akoe
ini tiadalah akan hidoep. Maka dipanggilnja segala pegawainja dan segala
'0 orang ^ besar ^ dihimpoenkannja. Setelah soedah berhimpoen, maka
ia menjoeroeh keloearkan dirinja daripada maligai semajam dihadap
oléh segala ra'jatnja. Maka segala ra'jat poen chidmatlah menoendoek-
kan kepalanja. Maka radja Bahmän berkata: Hai segala kamoe saha-
batkoe, bahwa ada akoe oepama anak pada segala kamoe orang jang
15 toea 2 dan oepama saudara pada jang moeda bagi segala kamoe jang
sebandjar dengan dakoe 'oemoernja. Bahwa sesoenggoehnja telah
datanglah kepadakoe pekerdjaan jang tiada lagi koeasa akoe menolak-
kan dia, tiada dapat dengan sendj ata dan tentera dan tiada dapat
dengan harta, ja'ni maoet jang disamakan Allah ta'ala merasai dia
antara segala hambanja. Ketahoei oléh kamoe, bahwa anakkoe poeteri
^ Hoemani itoe hamillah ia dengan dakoe. Ketahoeï oléhmoe, bahwa telah
koetinggalkan keradjaan ini daripada dirikoe dan berikan akan anakkoe,
jang lagi dalam rahim iboenja itoe, baik laki■^ baik perempoean.
Itoelah wasiatkoe akan kamoe dan amankoe kepada kamoe, maka
djangan kiranja salahi wasiatkoe ini. Setelah meréka itoe menengar
sabda radja Bahmän demikian itoe, maka sekalian poen berdatang
sembah dengan tangisnja: Hai toean kami, segala barang titah jang
maha-moelia itoe tiada akan kami salahi. Maka menghampiri empat
orang daripada hambanja jang chas, berdatang sembah oedjarnja:
^^ Hai toean kami, djangan apa kiranja diroentoehkan hati kami dengan
■wasiat ini. Moedah^an Toehan jang maha-tinggi dan jang koeasa
melandjoetkan 'oemoer radja. Bahwa sekalian kami telah bernazarlah,

I-nbsp;Kala : Kata C en D. — ja' ni.....tjeritera niet in K. — tjeritera : hikajat H. 3. itoe

ada dalam agama Madjoesi : itoepoen masoek K. 3. Hoemani : Hoemajoen D.

4-. agama Madjoesi niet in H. 8. maka pada..... 9. hidoep : maka diharapnja

dirinja akan matilah B, C en H, maka diharapnja akan dirinja akan matilah D.
10. dihimpoenkannja : disoeroehnja himpoenkan segala menterinja jang besar K.

II-nbsp;daripada : daridalam C en D — semajam niet in K. 12. oléh niet in. K.

13. menoendoekkan kepalanja niet in K. 15. dan..... moeda^ : dan oepama seorang

doea jang penjajang B, C, D en H, 16. sebandjar : sama D. — sesoenggoeh-
nia niet in H. 19. Na ta'ala : kita K. 20. Vóór ketahoeï : Maka sekarang K.

23.nbsp;baik.... perempoean : baik lagi banjak perempoean B en H — baik..... 25. ini :

Pan djikalau perempoean sekalipoen ialah akan keradjaan ......... gantikan akoe dM

|nilah amanatkoe kepadamoe dan djangan kiranja kamoe sekalian menjalahi K.

24.nbsp;amankoe : amitkoe H. 27. en 30. Hai toean kami : Ja toeankoe K. 27. segala
barang : mana D — jang maha-moelia : toeankoe D. 28. akan
niet in D. 30. kami :
namba toeankoe D. 30.
Na dengan : mandoer B, C, en. H. — wasiat : amanat K.
32. 'oemoer radja : 'oemoer djaman toeankoe K.

-ocr page 60-

'oemoer radja dengan berkat api jang gilang-gemilang tjahajanja.
Demi api jang kami sembah, djika 'afiat radja daripada sakit radja ini,
nistjaja kami memberi sedekah segala harta kami akan tolak bela-
mara-behaja radja. Maka radja Bahman memberi persalin akan
segala menteri dan sida^ bantara sekalian hoeloebalang dan memberi
derma akan segala pakir dan miskin dan segala bala-tentera sekalian.
Setelah itoe antara berapa hari, maka radja Bahman poen matilah.
Maka diradjakannja toean poeteri akan ganti bapanja radja Bahman.
Kelakian maka majat radja Bahman diperintahkan segala menteri
10 seperti 'adat radja jang besar mati dalam agama meréka itoe. Hatta maka
poeteri Hoemani poen djadi radjalah. Maka diboekanja perbenda-
haraannja, maka dianoegerahnja persalin akan segala menteri dan orang
besar^ dan hoeloebalang sekalian dan ra'jat ketjil besar dan segala
radja'-^ jang ta'loek kepadanja dengan makan minoem bersoeka^'an
15 empat poeloeh hari empat poeloeh malam. Maka soekatjitalah hati
meréka sekalian. Maka toean poeteri Hoemani poen doedoeklah
atas tachta keradjaan dihadap orang besar'^ dan bala-tenteranja
sekalian seperti keadaan bapanja radja Bahman dengan soekatjita.
Hatta antara berapa boelan, maka sampailah boelan toean poeteri
20 akan berpoetera. Maka iapoen doedoek pada tempat jang soenji
dalam seboeah roemah, tiada dibawanja seorang djoeapoen ser-
tanja, melainkan seorang inangnja djoega. Maka djadilah anaknja

4 Na het eerste radja: nistjaja baik radja I. 8 diradjakannja: diradjakan meréka
Itoe
I. 13 ra'jat: ra jat hma dina I. 14 kepadanja: kepada bapanja I. 17 atas:
diatas
I. 19 boelan: boelannja I.

-ocr page 61-

djikalau 'afiatlah radja daripada sakit ini, kami sedekahkan segala
harta jang ada dimilik kami ini. Djikalau diberi Allah ta'ala lajoe
boenga digenggam sjah 'alam jang seperti titah jang maha-moelia itoe,
nistjaja kami djoendjoenglah. Maka disoeroehkan radja Bahman kem-
5 balilah meréka itoe masing^ kepada tempatnja. Maka pada ésok harinja
disoeroeh radja Bahman: Boeka segala perbendaharaan memberi
persalin akan segala hoeloebalang dan memberi derma akan segala
ra'jat. Maka didoedoekkannja anaknja poeteri Hoemani itoe diatas
tachta karadjaan dihadap oléh segala bala-tenteranja akan tanda
10 keradjaan anaknja jang dalam peroetnja itoe. Maka disoeroehkannja
poeteri Hoemani melimpahkan karoenia kepada segala bala-tenteranja
ketjil dan besar makan dan minoem bersoekaquot;an hingga toedjoeh hari
toedjoeh malam, hingga lengkaplah karoenia itoe kepada segala orang
jang memakai kolah emas dan jang bertoedoeng kain, dan lengkap
15 kepada segala jang berpedang dan kepada jang bertongkat kajoe. Maka
segala bala-tenteranja poen soekatjita melihat perangai poeteri Hoemani.

^' 15 Kemoedian dari itoe selang berapa hari, maka radja Bahman poen
hilanglah, maka segala 'alam poen terlaloe doekatjita akandia. Maka
diboeboehnja dalam keranda emas, mendjoendjoeng dia segala radja^.
20 Maka ditanamkan orang dalam seboeah maligai. Maka poeteri Hoemani
poen memberi sedekah radja Bahman, dikerdjakannja dengan sem-
Poernanja seperti 'adat radjaquot; jang besar^ itoe. Kemoedian dari itoe,
niaka poeteri Hoemani doedoeklah pada tempat ajahnja semajam itoe
dihadap oléh segala bala-tenteranja. Maka ia melimpahkan karoenia
^ Diemberi persalin dengan emas dan pérak dan menghoekoemkan segala
ïquot;a'jat akan ganti anaknja jang dalam peroetnja itoe. Maka berapa hari
lamanja poeteri Hoemani doedoek diatas keradjaan, maka manislah
Padanja keradjaan itoe, kehendaknja bahwa djanganlah lagi berpindah
kebesaran itoe daripadanja.

Hatta sampailah kepadanja sakit akan beranak, maka ia bersoenji
dirinja kepada seboeah maligai, seorang poen tiada dibawanja besertanja,

1 radja : toeankoe K. — kami.... 2 ini : dan.......hamba toeankoe bersedekah akan

nambamoe ini K. 2 lajoe.... 3 digenggam : lajoelah kelak boenga digeng-
gam K. 4 kami : hamba toeankoe K. — disoeroehkan : disoeroeh oléh K.
^ harinja : hari K. 7 derma : karoenia K. 8 didoedoekkannja : didoedoekkan
C
en D, didoedoekkannjalah K. 10 dalam : didalam H. — peroetnja itoe : peroet
juoenja K. 11 karoenia : dikaroeniaïnja K. 14 kain : kajoe B, D, H
en K. — lengkap

gt;et in Q j5 ..... kajoe : dan kepada jang berlembing K. 16 poeteri : perpoe-

h h ■ 17 selang.... hari : beberapa hari antaranja K. 18'alam : ra'jat K. 19 diboe-
^ehnja : dibawa oléh majatnja B, C, en H, dan membawanja oléh majatnja D.

keranda : hoeranda D en H — mendjoendjoeng : memikoel K. 21 dikerdjakan-
nja : dikerdjakan B,
C, D en K. 22 Na besar® : mati K. 26 dalam : didalam H -
peroetnja : peroet B, C
en D. — berapa : beberapa K. 27 manislah.... 28 itoe .

^anislah keradjaan padanja itoe D, panaslah..... C. 28 berpindah : pindahkan K.

ak ..... 31 mahgai : Hatta maka datanglah masa Allah kepadanja sakn

''an beranak, maka ia pergi pada seboeah maligai pada tempat jang soenji K.

30

-ocr page 62-

seorang laki^ terlaloe élok roepanja seperti boelan poernama. Maka
disoeroehnja inangnja mengerat poesat anaknja itoe, disoeroehnja
soesoeï anaknja itoe hingga tidoerlah boedak itoe.

1 roepanja: roepa moekanja 1. 3 soesoeï: soesoeï akan I.
52

-ocr page 63-

melainkan séorang inang pengasoehnja djoega. Maka senantiasa poeteri
Hoemani itoe pikir dalam hatinja: Betapa halkoe, djikalau anakkoe
djadi? Hatta berapa lamanja anaknja poen djadi laki^, moekanja seperti
boelan poernama. Maka dipanggil inangda disoeroehnja ménjait
5 poesatnja dan mentjelaki matanja dan dipersoetjinja. Setelah soedah,
maka ditoendjoekkannja inangda moeka boedak itoe kepada poeteri
Hoemani, pada hatinja: Soepaja soekatjita ia melihat anaknja, dengan
sempoernanja dianoegerahkan Allah soebhanahoe wa-ta'ala itoe.
Maka dilihat oléh inangda moeka poeteri Hoemani beroebah, lakoenja
10 tiada soeka. Maka kata inangda: Hai toean poeteri, apa sebabnja
toeanhamba tiada soekatjita? Maka sahoet poeteri Hoemani: Hai
iboekoe, bahwa akoe masjgoel dalam hatikoe sebab boedak ini, nistjaja
diambilnjalah kebesarankoe dan keradjaankoe ini daripadakoe. Telah
koelihatlah, hai iboekoe, kemoeliaankoe dan kebesarankoe dan kasih
T)
15 segala bala-tenterakoe. Koehendaki djanganlah kiranja lagi beroebah
ihwalkoe daripada demikian ini. Pada hatikoe: Djikalau tiada boedak
ini, nistjaja tiada siapa dapat menanggalkan keradjaan ini daripadakoe,
melainkan maoet djoega. Bahwa tjitakoe hendak memboenoeh boedak
ini, soepaja tiadalah siapa memberi salah akandakoe daripada kebe-
20 sarankoe. Setelah inangda menengar kata poeteri Hoemani itoe,
maka inangda poen berkata: Hai toean poeteri, adakah didengar
oléh toean poeteri seorang daripada perempoean memboenoeh anaknja,
sebab menghendaki doenia jang sahadja akan fana' ini? Djikalau diker-
djakan oléh toeanhamba pekerdjaan ini, nistjaja diseboet orang tersangat
25 djahat nama kita dalam doenia oléh toeanhamba. Djikalau toean poeteri
berkehendak akan kebesaran, itoepoen dengan bitjara jang lain djoea
dibitjarakan. Djikalau toean poeteri hendak mengikoet bitjara hamba,
nistjaja atas hamba menghasilkan kehendak toean poeteri itoe. Hanjalah
hoebaja- atas toeanhamba jang mengerdjakan memboenoeh itoe, dja-
30 nganlah lagi melintas pada tjita^ toeanhamba. Maka kata toean poeteri:

2 Betapa...... 3 laki^ : hingga djadilah anaknja itoe laki^ B, C, D en H.

f poernama : pertama M. 5 mentjelaki : ditjelakinja H — mentj. matanja dan niet
fe K. 9 oléh niet in K. 10 tiada soeka niet in D. 11 toeanhamba : toeankoe K. —
soekatjita : soeka D. 12
Vóór nistjaja : akan B, C, D en H. 13 diambilnja : diambil
B, C, D
en H. — daripadakoe : akoe D. 14 kasih .... 15 tenterakoe : kasih akan bala-
tenterakoe D. — Koehendaki
niet in K. 16 ihwalkoe : padakoe K. 18 Na djoega :
jang hendaknja mentjeraikan akoe dengan keradjaankoe K. 19 tiadalah.... kebe-
sarankoe : .tjada jang mengalau- dakoe daripada k. K. 20 kata : perkataan D.
21 adakah.... 25 toeanhamba : adakah toean menengar daripada toean poeteri
jang lain memboenoeh anaknja dan atau radja^ jang lain sebab menghendak
doenia jang sahadja akan fana' ini? Dan djikalau toean poeteri kerdjakan peker-
djaan jang demikian ini, nistjaja djahatlah toeankoe didengar orang dalam doenia
'ni- 22 daripada : doea pada
B en D, niet in C. 25 nama : pekerdjaan D. 26 itoe-
Poen : inipoen H. 27 hendak : maoe K. 28 nistjaja.... menghasilkan : nistjaja
hambalah mengerdjakan K. — kehendak : pekerdjaan D. — Hanjalah: akan tetapi
K- 29 djanganlah .... toeanhamba : djangan pada sir toean poeteri K. 30 melintas :
terlintas D.

5.3

-ocr page 64-

-mi

^ , , ----------uHtJxiFiiiw «sswjaso

teifw;^«!^nbsp;Ϋ^ rno^^Mfjmr^-ii

tf'THt^lrffWII^-^infTl-i^ -iWfi-rfrfrHquot;'«r.'.iriili'fc —_.JiT.'

:nbsp;nïjf^jcyeîs-taiiiî. afo'

-ïi^tl) f/tó^a tir« quot;mtâ rgt;!. , _ ^

•» .«» cî .a *îilt;ii

-ocr page 65-

Hai iboekoe, baiklah, koedengar apa bitjaramoe itoe. Maka kata inang-
da: Adapoen pada bitjara hamba, tiga hari lagi doedoeklah toeanhamba
semajam diatas tachta keradjaan seraja memberi persahn emas dan
pérak akan segala pegawai dan hoeloebalang. Setelah soedah, maka
5 bersabdalah toean poeteri: Bahwa anak radja jang koekandoeng ini
telah djadilah perempoean, maka matilah ia pada sa'at itoe djoea.
Dan boedak itoe kita berilah pada orang kita soeroeh menjoesoeï,
djanganlah kita kata anak radja. Maka sahoet toean poeteri: Benarlah
bitjaramoe itoe. Maka toean poeteri bertjeritera pada segala ra'jat dan
10 melahirkan segala hoeloebalang akan hal anak radja itoe perempoean
telah mati dengan seketika itoe djoea, dan poeteri poen ikrar dalam
keradjaan.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka ditaroehnja oléh poeteri Hoemani anak-
nja itoe pada seboeah roemah dan diberinja perempoean menjoesoeï dia
15 pada tempat jang soenji. Maka selang tiga hari, maka semajam poeteri
Hoemani atas tachta keradjaan dalam maligai. Maka disoeroehnja
sepoeloeh orang sahajanja laki^ berboenji pada soeatoe tempat dengan
menghoenoes pedangnja, demikian katanja: Adapoen menteri jang
empat koesoeroehkan panggil kemari kami, djikalau tiada hendak ia
20 bertoeroet dengan dakoe, kamoe penggal kepalanja. Maka disoeroehnja
panggil empat orang menteri jang besar^ itoe. Setelah datang keempat-
nja, maka sekahan soedjoedlah akandia berdiri menghadap dia. Maka
disoeroeh oléh toean poeteri meréka itoe doedoek, maka berkata toean
poeteri: Hai kamoe sekalian orang besar^, ketahoeï oléhmoe, bahwa
25 anakkoe jang akoe kandoeng itoe perempoean, serta djadi maka mati ia
pada sa'at itoe djoea. Adapoen sekarang pada hatikoe, bahwa keradjaan
ini poesaka daripada ajahanda dan nénék, seharoesnjalah akoe beroléh
akandia sebab ada f daripada orang lain. Maka apa bitjaramoe?
Katakanlah, soepaja koedengar. Maka tatkala didengar oléh segala
30 menteri kata toean poeteri itoe, maka sekalian menteri mengkaboelkan
dia, sjahdan sembahnja: Hai toean, akan jang kami dipertoean sahadja
toean poeteri djoea, karena toeanhamba anak toean kami. Soenggoeh-
poen wasiat ajahandanja, bahwa anak dalam rahim itoe akan keradjaan,
boedak tiada bahagia, seharoesnjalah memegang keradjaan itoe hingga

1 koedengar..... itoe : dan betapa bitjaramoe, koedengar K. 2 Na lagi : maka

namba poen kaukeloearkan dan K. 3 semajam : dahoeloe K. 4 segala niet in D.
5 bersabdalah : titah
K. 6 djadilah : 'adillah B. — sa'at : sangat B en, H. —
perempoean : Maka kata inangda : Djangan toeankoe katakan laki^ dan toeankoe
Katakan perempoean telah mati pada sa'at itoe djoea
K. 9 Maka.... 12 keradjaan
^et in B, C, D en H. 17 berboenji : bersoenji C. 19 Na kami : dengan katanja
B.
^ en H. 20 ia bertoeroet : bertoean D. 21 itoe niet in B, C en D. 26 sa'at :
sangat B
en H. 27 daripada niet in B, C en D. 31 akan jang kami : kami jang D,
Kamoe dari dahoeloe poen jang kami harap akan kamoe jang B
en, H. 32 Soeng-
pehpoen : sesoenggoehnja D. 33 rahim : peroet rahim B. 34 bahagia : ber-
oahagia
C.

-ocr page 66-

fsiî tisà sâô BrSmtA sisîJxd riamp;gq «âoqi^fc^ tsL ^ '

^nbsp;îei^Tfr nsojj

a^'j:-'.--

-ocr page 67-

baliglah jang kami pertoean itoe toean poeteri djoega. Maka soekatji-
talah toean poeteri Hoemani menengar sembah keempat menteri itoe.
Maka kata menteri: Hai toean poeteri, ésok hari hendaklah toean poeteri
semajam doedoek atas tachta keradjaan, soepaja kami himpoenkan
5 segala bala-tentera dan segala pegawai dan segala hoeloebalang, soepaja
ésok hari kami masjhoerkan pekerdjaan mati anakanda itoe, soepaja
kami seboetkan keradjaan didalam tangan toean poeteri, poesaka dari-
pada ajahanda. Maka pada ésok harinja, maka poeteri Hoemani poen
menghiasi médan dan maligai dan mengenakan tirai dan kelamboe, akan
10 soeatoe kelamboe harganja setahoen oepeti seorang penglima doenia.
Maka berbangkitlah poeteri Hoemani semajam. Setelah berhimpoenlah
segala laskar dengan segala alat keradjaan dan datanglah segala orang
besar-, maka sekaliannja disoeroeh oléh poeteri doedoek diatas koersi
20 emas dan pérak masing- pada martabatnja. Setelah genaplah berhim-
15 poen, maka poeteri menjoeroeh poela menjingkapkan tirai kelamboe.
Maka kelihatanlah toean poeteri, maka sekaliannja poen meréka itoe
berdiri minta do'a akandia. Maka naik seorang daripada empat menteri
berdiri keatas koersi, berseroe'^ oedjarnja: Hai kamoe sekalian orang
besar- dan hoeloebalang, adapoen anak radja kita jang diwasiatkan akan
20 ganti keradjaan itoe telah matilah. Adapoen sekarang bahwa keradjaan
ini poesaka toean poeteri daripada ajahnja dan nénéknja. Maka apa
kata kamoe sekalian? Barangsiapa kaboel mengerdjakan toean poeteri,
maka sentosa hidoepnja, dan barangsiapa tiada kaboel, nistjaja pedang
memenggal léhérnja. Setelah segala bala-tenteranja menengar kata men-
25 teri itoe, maka sekaliannja berkata dengan merélakan toean poeteri
akan keradjaan. Maka toean poeteri poen memberi persalin akan
sekalian meréka itoe, dan mendermakan emas dan pérak hingga
delapan hari delapan malam. Maka hari jang kesembilan doedoeklah
poeteri Hoemani diatas tachta keradjaan, dipaloekan genderang tabal,
^ sekaliannja dengan soekatjitanja.

Kemoedian dari itoe, maka poeteri Hoemani senantiasa hatinja masj-
goel akan ihwal anaknja itoe djoega, takoet ia lahir pekerdjaan. Pada
soeatoe hari didapatinja anaknja tidoer, maka diboekanja selimoetnja,

1 soekatjitalah : soeka D. 6 anakanda : anakda H. 8 harinja : hari B. 9 menge-
nakan : mengatakan B. 12 dengan : dan
H. — orang : orang jang H. 14 pada niet in
C er,
D. 15 menjingkapkan : menj. ngkoeb B en D. 16 meréka itoe : bangkit H.
19 adapoen .... 20 matilah niet in B en C. — Na bahwa : akan D. 21 dan nénéknja
quot;iet in D. — ajahnja dan nénéknja : ajahanda dan nénék B. — Maka..... 22 seka-
lian?: Maka apa bitjara toean semoea? D. 22 mengerdjakan.... 23 kaboel
niet in B.

kaboel.... 24 léhérnja : jang soeka mengerdjakan toean poeteri melainkan selamat
hidoepnja, dan barang jang tiada kaboel, nistjaja pedang memenggal batang
^hérnja D. 25 merélakan : rélakan B, C
en D. 31 hatinja : ia D. 32 Na ia : akan
D en H. — Pada : Maka adalah pada D. 33 didapatinja : didapatnja H. — anaknja :
anaknja itoe jang D.

-ocr page 68-

Kelakian maka dimasoekkannja boedak itoe kedalam peti. Maka
haripoen malamlah, maka toean poeteri dan inangnja poen membawa
peti itoe ketepi soengai, laloe dihanjoetkannja hingga tiadalah dilihatnja.
Maka poeteri Hoemani dan inangnja poen poelanglah kemaligainja
5 dengan doekatjitanja. Maka pada malam itoe tiadalah dapat poeteri Hoe-
mani tidoer bertjintakan anaknja, laloe ia menangis, katanja: Oh, dari-
pada akoe hendakkan kebesaran doenia, anakkoe poen akoe boeangkan.

'toe 1. 4 poelanglah: kembali I. 6 Oh-

Wah 1. 7 hendakkan: hendak akan I.
58

-ocr page 69-

maka dilihatnja moeka anaknja seperti boelan poernama boelan empat
belas hari lakoenja. Maka gemetarlah segala anggotanja toean poeteri,
serta héran akan dirinja, sebab takoet akan djadi besar anaknja itoe,
djika djadi daripadanja keradjaan. Maka disoeroehnja panggil inangda,
5 maka katanja: Hai iboe, djikalau tiada kauboenoeh boedak ini, nistjaja
akoe terboenoeh, karena kemaloean itoe terlebih daripada diboenoeh
djoega. Setelah didengar oléh inangda kata poeteri Hoemani itoe, maka
la djadi masjgoel pada sehari semalam itoe, sebab sajang ia akan boedak
Itoe. Maka pada pagi harinja, maka berkata poeteri Hoemani kepada
^ inangda: Hai iboekoe, bahwa ada soeatoe bitjara padakoe, karena
kaumasoekkan boedak ini pada seboeah peti diboeboeh gala^, soepaja
djangan dapat masoek air dalamnja. Maka kauboeboeh lampinnja kain
keemasan dan kauboeboeh disisinja segala permata jang besar^ harga-
nja. Maka kita bawa doea orang peti itoe kita hanjoetkan kesoengai.
Biarlah, barangsiapa mendapat dia, nistjaja ia dihidoepi oléh orang itoe
akandia, sebab hartanja banjak koeboeboeh besertanja, djikalau orang
jang dapat dia, soepaja kasihan. Djikalau orang miskin mendapat dia,
nistjaja djadi kajalah ia, dan djikalau orang jang kaja mendapat dia,
nistjaja bertambahlah hartanja, karena harta itoelah akan biajanja
20 boedak itoe. Setelah ia menengar kata poeteri, maka ia takoet inangda
menjalahi kata ^ poeteri itoe, maka katanja: Benarlah kata toean poeteri
itoe.

Hatta maka disoeroehnja perboeat soeatoe peti, maka disoeroehnja
^^ boeboeh serta dengan gala®, maka dipasaknja empat tempat dariatas
akan djalan keloear napas kanak ^ itoe, maka dihamparinja dengan kain
jang keemasan dan diboeboehnja pada empat pendjoeroe empat boeah
kendi, dalam soeatoe kendi ^ itoe empat riboe dinar, maka disimpoelkan-
nja soeatoe tali léhér daripada moetia, harganja lt;setahoengt;gt; oepeti
dibenoea 'Irak. Adapoen bilang moetia itoe lima poeloeh bidji, beratnja
Soeatoe dinar lt;setahilgt;. Maka diboeboehnja dalam perbawaan serta

1nbsp;boelan : malam H — empat..... 2 lakoenja niet in D. 4 Maka niet in H. 5 djika-

..... 7 djoega : Djika tiada iboe boenoeh boedak ini, tentoe akoe terboenoeh

djoega adanja. Maka baik bitjarakan iboekoe dakoe, tiada lain bitjarakoe melainkan
quot;lemboenoeh boedak ini djoega D. 7 Na djoega : adanja. Maka bitjarakan oléh-
quot;'oe. hai iboekoe. bahwa lagi dakoe tiada lain daripada bitjarakoe melainkan
''lemboenoeh boedak ini djoega H. 8 sehari semalam : semalam^an D. 10 ada :

Pada B, C en H. — Na soeatoe : hari B. — ada..... 11 kaumasoekkan : adalah

öitiarakoe masoekkan D. 12 kauboeboeh : boeboeh D. kauboeboeh akan H. 14
quot;et tweede kita niet in H. — Maka.... 17 kasihan : Maka kita hanjoetkan dan
oarangsiapa jang mendapat akandia tentoe dibelanja oléh orang itoe akandia,
jt ab hartanja itoe banjak sertanja, dan djika orang dapat soepaja kasihan D.

dihidoepi : dihidoepkan C. 16 besertanja : bersertanja H. 20 ia.... inangda :
jna inang (?) itoe D. 21 menjalahi : melarangnja D. 24 boeboeh.... dengan
niet in

2nbsp;■ 27 disimpoelkannja : disimpoelkan B en C, 28 setahoen : setahil in alle hss.

V setahil : setahoen oepeti dibenoea 'Irak iti alle hss. — Maka... 3 peti itoe : maka

aiooeboehnja kedalam peti itoe B. 30 dalam niet in C.

-ocr page 70-

Baik lama 'oemoerkoe, djika akoe mati, siapa akan ganti keradjaankoe?
Setelah pagi^ hari, maka disoeroehnja panggil inangda. Setelah datang
inangda, maka katanja: Hai iboekoe, terlaloe amat salah sekah bitjarakoe
dan pekerdjaankoe pada memboeangkan anakkoe dan boeah hatikoe.

5 Djikalau ada ia, maka djadi radjalah ia dalam keradjaankoe ini, apa
djoea kiranja salahnja? Nistjaja bertambah^ poela kebesarankoe dan
kemoeliaankoe. Maka inangda poen menangis, katanja: Hai toean poeteri,
tiada pernah seseorang djoeapoen radja^^ jang mengerdjakan seperti pe-
kerdjaan toean poeteri ini dan tiada pernah poela seseorang menjesal da-
10 hoeloe, melainkan kemoedian daripada perboeatan djoea. Djikalau
kiranja tiada hambamoe takoet akan radja, nistjaja tiadalah maoe ham-
bamoe menoeloeng pekerdjaan radja pada memboeangkan padoeka
anakanda itoe. Tetapi pada pikir hambamoe, bahwa ta' dapat tiada
didapat orang djoega padoeka anakanda itoe, tiada ia mati sebab itoelah.
15 Maka hambamoe ikoet bitjara toeankoe. Maka titah poeteri Hoemani:
Hai iboekoe, bitjarakan oléhmoe akan penawar hatikoe ini. Djika tiada
iboekoe membitjara akandia, nistjaja makin bertambah^ penjakit akoe
ini. Setelah inangda menengar titah toean poeteri itoe, maka iapoen
segera toeroen menjoeroeh orang bersiap seboeah perahoe serta dengan
20 orangnja, katanja: Hai sekalian kamoe, bahwa kelamarin itoe soeatoe
peti berisi permata jang besar harganja didjatoehkan oléh dajang^
dariatas djambatan. Maka segeralah kajoehkan, akoe hendak mengi-
koet^benda itoe. Hatta maka segeralah dikajoehkan orang akandia dari
pagi^ hari sampai petang, tiada djoega bertemoe dengan peti itoe. Maka
25 dalam hati inangda: Djika hanjoet peti itoe kira^ lima hari, maka sam-
pai pada tempat ini, maka sekarang tiadalah bertemoe akoe dengandia.
Baiklah akoe kembah. Maka laloe disoeroehnja kajoeh kembali. Setelah
sampai, laloe inangda naik menghadap toean poeteri, sembahnja: Tiada-
lah hambamoe bertemoe peti itoe. Pada bitjara hamba telah didapat
30 orang djoega. Maka poeteri Hoemani poen berdiam dengan doeka-
tjitanja.

Kata sahiboe '1-hikajat, setelah soedah dihanjoetkan oléh poeteri
Hoemani peti itoe, dengan takdir Allah ta'ala maka peti itoepoen hanjoet,
sangkoet pada kajoe tempat benara menjesah kain. Maka pagi^ hari
35 benara itoepoen toeroen kesoengai hendak menjesah kain, dihhatnja
seboeah peti tersangkoet pada batang kajoe, maka diatas kajoe itoe
batoe tempatnja menjesah kain. Maka segera diambilnja peti itoe, laloe

'oemoerkoe lama ï. 11 kiranja tiada: kiranja (ver-
dSw 7 npn .nf •nbsp;djoega: djoega orang (verbeterd tot: orang

JS l i ^^nbsp;akoe: penjakitkoe 1. 18 iapoen niet in E. 19 bersiap: me-

ngamoii 1 — serta.... 20 orangnja: serta orang jang mengaioehkan dia 1 24
sampai: hmgga datang
I. 29 Na bertemoe: dengan . 30 N^be diam dirinia I -
doekatjitanja: soekatjitanja E. 33 Na hanjoet: hingga I °erciiam. dinnja 1.

-ocr page 71-

segala permata. Maka disoeroehnja soesoei boedak itoe, hingga tidoer-
lah ia. Setelah tidoer boedak itoe serta kentjang minoem soesoe, maka
dimasoekkan ia dalam peti itoe. Hatta maka tatkala kelamlah hari,
maka dibawalah oléh toean poeteri serta inangda peti itoe kepada
^ djambatan djalan dikeloearkannja kesoengai, maka dihanjoetkannja
Peti itoe hingga tiadalah kelihatan pada pemandangan mata. Maka
inangda dan toean poeteri kedoeanja itoepoen menangis akan boedak
Itoe, hanja diseboetnja djoea anaknja. Maka kata poeteri: Ja anakkoe!
Maka dengan takdir Allah ta'ala, maka bertjintalah poeteri Hoemani
akan anaknja itoe. Maka iapoen menangis pada malam itoe hingga loha,
maka disoeroehnja panggil inangda. Serta datang inangda, maka kata-
nja: Hai iboekoe, amat sangat salah pekerdjaankoe memboeangkan
anakkoe dan boeah hatikoe. Djikalau anakkoe keradjaan poen kiranja,
apalah salahnja? Nistjaja akoe dalam kemoeliaankoe djoega. Maka
'5 menangislah inangda, sjahdan katanja: Hai toean poeteri, tiada dapat
daripada seorang perempoean mengerdjakan pekerdjaan seperti peker-
djaan padoeka anakanda itoe. Djikalau tiada daripada takoet hamba
^kan moerka toean poeteri, nistjaja tiada akan hendak hamba menoe-
loengi toean poeteri itoe pada memboeangkan padoeka anakanda itoe,
tetapi daripada sebab tjita hamba: Nistjaja akan didapatnja orang djoea
Padoeka anakanda itoe, tiada akan ia mati. Sebab itoelah maka hamba
toeroetkan bitjara toeanhamba. Maka kata poeteri Hoemani: Hai iboe-
koe, bitjarakanlah akandakoe penawar hatikoe ini. Djikalau tiada
kaubitjarakan, nistjaja bertambahlah sakitnja. Setela.h inangda mene-
25 Ugar titah toean poeteri itoe, maka ia toeroen dari hadapan toean poeteri
Hoemani menjoeroeh mengambil seboeah sampan dengan sepoeloeh
orang mengajoehkan dia, seraja katanja: Hai kamoe sekalian, kelamarin
®da seboeah perbawaan berisi nabtoen jang maha-moelia didjabat
dajang pada djambatan, maka tergoegoerlah pada tangannja, kiranja
^ kamoe oléhkan apalah akoe t, soepaja koedapat benda itoe. Hatta maka
dibawanja sampan itoe daripada awal loha laloe hingga magrib, tiada
djoea berdapat. Pikir inangda, katanja: Adapoen djalan sampan ini
Pada sehari, kira^ lima hari peti itoe hanjoet sendirinja. Bahwa itoe

^ serta .... soesoe niet in D. — maka .... 3 peti itoe : maka dimasoekkannja kedalam
peti D. 5 Na dilianjoetkannja : kedoeanja H. 8 hanja .... anaknja : maka diseboet
anaknja D. — kata
niet in D. 10 pada.... loha : semalam^an itoe hingga hari siang
, ■ 12 Hai : Ja D. — sangat
niet in H. 14 nistjaja.... djoega : jang akoe didalam
j^.emoeliaankoe djoea D. 16
Na seperti pekerdjaan : akan H. 18 tiada.... hamba :
^'adalah hamba hendak D. 19
Na itoe : maka iapoen B. 20 tetapi : tiadakah B. —
Paripada sebab : s.d.H. — Nistjaja
niet in D. 21 mati niet in D. 23 akandakoe en
m niet in D. 27 mengajoehkan : mengatakan B. 28 nabtoen H. : nabat B, andere

onleesbaar, narwastoe K. 29 maka..... 30 apalah : maka terlepas dari tangan-

quot;Ja djatoeh keair, djika dapat D. — oléhkan : oebahkan B. 31 laloe : lagi B.-—

arinada ..... 32 berdapat : dari pagi hingga sampai magrib, tiadalah dapat D.

jp vanaf kita^ tot en met blz. 85: 17 sertanja slechts in K in deze volgorde; in
e andere hss. volgt na
sehari : Dikatakannja (blz. 67 : 10—12, noot) tot en mel
peti itoe sertanja (blz. 85 :17) Vgl. hierover de beschrijving der hss. in de inleiding.

-ocr page 72-

diboengkoesnja dengan kain, maka dipikoelnja, laloe dibawanja poelang
keroemahnja. Maka katanja kepada segala kaoemnja sama menjesah
kain itoe dirinja demam. Setelah dilihat oléh isterinja ia kembali poela,
maka katanja: Mengapa maka toeanhamba segera kembali? Maka sa-
5 hoet benara itoe: Diamlah diri. Laloe dihantarkaimja peti itoe dalam
roemahnja, laloe diboekanja oléh isteri benara itoe. Laloe dilihatnja
seorang boedak dalam peti itoe dan lampinnja poen daripada kain kee-
masan dan empat boeah kendi berisi dinar dan soeatoe tempat emas
berisi manikam dan permata jang amat besar harganja dan satoe tali
10 léhér emas bertatah dengan permata. Maka benara laki isteri poen ter-
laloe amat soekatjita melihat boedak itoe dengan mendapat segala harta
itoe. Maka iapoen seolah^ hilang 'akalnja daripada sangat soekanja.
Maka kata benara: Anak siapa gerangan ini? Boekan anak kasihan
miskin jang demikian ini. Maka sahoet isterinja: Kalau anak radja^
15 djoega berboeat zinah, maka diboeangkannja anaknja kedalam soengai.
Maka oléh benara laki isteri dipeliharakannja baik^ boedak ini dengan
sepertinja. Maka diteboesnja seorang sahaja beranak ketjil, maka disoe-
roehnja soesoeï boedak itoe. Antara berapa hari, maka benara poen
berbitjaralah dengan isterinja, katanja: Adapoen akan harta ini amat
20 banjak. Djikalau dilihat orang kita beroléh harta ini, nistjaja beroléh
petenah kita oléhnja. Sekarang pada bitjarakoe, baik kita berpindah
ketempat jang lain. Maka kata isterinja: Benar bitjara toeanhamba
itoe. Hatta maka berpindahlah benara itoe kepada soeatoe tempat dalam
negeri Madain. Maka dibelinja seboeah roemah, maka diteboesnja poela
25 doea orang sahaja akan memeliharakan boedak itoe. Maka dinamaïnja
akan boedak itoe Darab dan arti Darab pada bahasa Parsi antang jang
amat sedjoekf, oléh karena didapatnja dalam peti jang dihanjoetkan
oléh air.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka dipeliharakannjalah oléh benara akan
30 Darab itoe hingga sampai kepada 'oemoernja empat tahoen, maka Darab
itoe menjeboet akan benara itoe bapa dan akan isterinja itoe iboe.
I 5 Setelah datang 'oemoer Darab toedjoeh tahoen, maka disoeroehkannja
mengadji, soepaja tahoe membatja kitab meréka itoe dan mengetahoeï
akan 'ilmoe meréka itoe. Maka mengadjilah Darab pada seorang 'alim
35 antara berapa boelan, maka Darab poen tahoelah membatnja soerat dan
menjoerat. Maka Darab poen besarlah, terlaloe amat bidjaksana pada
boedi bitjara lagi dengan sopan akan orang moelia^ dan orang toea'-'
daripadanja. Maka pikir Darab dalam hatinja: Adapoen akan benara

1 diboengkoesnja: dibalitnja 1. — dipikoelnja: ditangkapnja I. 2 kepada: pada I.
3 poela: poelang I. 5 diri: engkaii I. — dalam: kedalam I. 7 lampinnja: pakaian-
nja 1. 8 tempat: pebawaan I. 9 satoe: seboeah I. 10 bertatah: ditatah I. 11 dengan
.... 12 iapoen: dan emas dan permata jang didapatnja dalam peti itoe I. 13 kasihan:
orang hma 1. 17 sepertinja: soenggoeh hatinja I. — sahaja: boedak E. 20 beroléh
.... ini
met in E. 23 tempat: doesoen I. 25 boedak: kanak^ I. __ dinamaïnja: dina-
makannja I. 27 amat
niet in I. 30 itoe niet in I. — maka.... 31 menjeboet: diseboet
oleh Darab
I. 32 toedjoeh: doea (verbeterd tot: doea belas) I. 34 pada- kepada I.
37
Na orang: jang I.nbsp;/nbsp;■

-ocr page 73-

tiada lagi akan koedapat, baiklah akoe kembali. Maka kembalilah ia
kepada toean poeteri Hoemani, maka poeteri Hoemani poen terlaloe
sangat doekatjita.

Maka dengan takdir Allah ta'ala peti itoe hanjoet, maka sangkoet
5 kepada kajoe tempat benara membasoeh kain pada tempajan dibenoea
Irak itoe. Waktoe dinahari pergilah benara hendak membasoeh kain-
nja. Maka didapatnja seboeah peti tersangkoet pada tempatnja memba-
soeh kain itoe. Maka diambilnja, dirasanja herat, maka ditoetoepinja
dangan kain, diboengkoesnja. Sjahdan dikatakannja dirinja pada segala
10 temannja jang sama - membenara itoe, maka ia kembah keroemahnja.
Setelah dilihat oléh isterinja ia kembali, maka katanja: Ngapa kamoe
kembali bersegera ini? Maka dihantarkannja laloe diboekanja dan dili-
hatnja seorang boedak dalam peti itoe dengan berlampin kain keemasan
dan empat boeah kendiquot; berisi dinar, dan seboeah perbawaan berisi
15 moetiara dan permata. Maka kedoeanja itoe soekatjita melihat boedak
dengan sekalian harta itoe, serasa akan hilanglah 'akalnja daripada
kesangatan soekanja. Maka iapoen berkataquot; kedoeanja: Bahwa peker-
djaan itoe, takoet seseorang daripada radja ^ berboeat zinah ia, maka
beranak, inilah anaknja, maka diboeangkannja. Hatta maka dipelihara-
20 kannja dengan sempoernanja dan dipeliharanja dirinja. Maka djadi
berairlah soesoenja, maka ialah jang menjoesoei boedak itoe. Maka
moesjawaratlah benara itoe dengan isterinja, maka oedjarnja: Harta ini
banjak. Djika dilihatnja orang kita berharta, nistjaja petenah sampai
akan kita. Baiklah kita pindahkan kepada negeri jang lain. Hatta maka
25 Pmdahlah kedoeanja darisana kepada soeatoe negeri. Maka dibehnja
'^oemah besar, diteboeskannja doea orang sahaja perempoean akan
quot;^emeliharakan boedak itoe. Maka dinamaïnja Darab, artinja: daripada
air dan kajoe, oléh karena didapatnja didalam peti hanjoet itoe.
^ Kata sahiboe '1-hikajat, maka nantiasa benara itoe melenggarakan
dia hingga sampailah 'oemoernja kepada empat tahoen. Maka Darab
Itoepoen besarlah ia dan menjeboet benara itoe bapa dan isterinja benara
Itoe indoeng. Kemoedian maka disoeroehnja beladjar 'ilmoe, maka

4 Maka niet in C. — sangkoet kepada : sangkoet kehanjoet B. 6 Waktoe : Maka B,
O H. 7 seboeah
niet in D. — tersangkoet niet in D. 8 ditoetoepinja : ditoetoepi
linbsp;niet
in D. 10 membenara D. 11 dilihat.... 12 dilihatnja dubbel in C.

ni . .Sapa ■••■ 12 ini?: Mengapa maka lekas kembali ini? D. — dihantarkannja
jg^t in D. 13 dalam : didalam D. 15 soekatjita : niet in B, terlaloe soekatjita D.

kanbsp;..... 17 soekanja : seperti akan hilang lakoenja daripada sangat kesoe-

D. 18 Na radja®: jang B en D. 19 anaknja, maka niet in D. 21 maka : dan C.
gquot; quot;poesjawaratlah.... isterinja : berbitjaralah doea laki bini D. — oedjarnja
niet in
an' .^^''.harta, nistjaja : ada harta, tentoe D. 24 pindahkan : pindah D. 25 kedoe-
ni^^p'®^ in D. 26 roemah besar : seboeah roemah D. — diteboeskannja : diteboes-
dis h '^'^'^i^^ia D. 28 hanjoet
niet in C. .30 kepada niet in D. 32 Na itoe :
bprinbsp;^ — disoeroehnja : disoeroeh oléh benara itoe D — beladjar :

^quot;adjar C en, H, beriadjar akan D.

-ocr page 74-

laki isteri ini boekannja bapakoè dan iboekoe, karena 'akalnja amat
koerang dan tiada tertibnja seperti tertib orang jang moelia'-^. Adapoen
orang jang moelia itoe tiada dapat tiada moelia djoega ia pada barang
lakoenja. Bahwa sanja boekan djoega akoe ini anaknja. Maka pada
5 soeatoe hari ia berkata kepada benara: Hai bapakoe, belikan akoe
seékor koeda dengan alatnja, akoe hendak beladjar 'ilmoe bermain
koeda. Maka benara poen tersenjoem menengar kata Darab itoe, laloe
dibelikannja seékor koeda dengan pelana dan alatnja. Maka Darab
poen beladjar 'ilmoe melarikan koeda dalam peperangan setahoen
10 lamanja, maka iapoen tahoelah naik koeda. Pada soeatoe hari
dilihat oléh Darab segala hoeloebalang radja itoe beladjar 'ilmoe
melarikan koeda dalam peperangan kepada seorang oestad jang amat
tahoe pada pihak menikam dan memanah dan menetakkan pedang
diatas koeda dan menggertakkan koeda tampil dan oendoer. Maka
15 Darab poen minta adjari kepada oestad itoe, namanja Kafskara, maka
tiada maoe Kafskara mengadjar dia antara berapa hari. Maka Darab
poen pergi kepada oestad itoe dibawanja empat poeloeh dinar, laloe
ditoendjoekkannja kepada Kafskara. Maka soekalah hati Kafskara,
laloe dipegangnja tangan Darab dan ditjioemnja moekanja. Maka kata
20 Darab: Barang toeanhamba adjarlah akan hamba 'ilmoe bermain sen-
djata diatas koeda, djangan toeanhamba boenji daripada hamba. Maka
sahoet Kafskara dengan soekatjitanja, katanja: Baiklah, barang jang
ada pengetahoean hamba, nistjaja hamba adjarkan anakda. Maka dia-
djarnjalah oléh Kafskara akan Darab, antara berapa hari dilihatnja
25 terlaloe amat bidjaksana barang lakoenja dan tiadalah loepa Darab
barang jang soedah diadjarkannja itoe. Maka Darab poen berboeat
chidmatlah pada Kafskara. Setelah dilihat oléh benara akan pekerdjaan
anaknja demikian itoe, maka dalam hatinja: Soenggoehlah Darab ini
anak radja^, maka demikian lakoenja dan amat sempoerna 'akalnja.
30 Maka Darab poen terlaloe amat tahoe menanah dan menikam dan mene-
tak diatas koeda. Maka senantiasa soekatjita hati Darab.

Kelakian pada soeatoe hari, maka pikir dalam hati Darab: Bahwa
akan benara ini, iakah bapakoe atau boekankah bapakoe? Maka ditja-
rinja oepaja hendak dapat kenjataannja. Hatta pada soeatoe hari
35 benara tiada diroemahnja, masoeklah Darab mendapatkan iboenja ke-
dalam roemah, katanja: Hai iboekoe, hendaklah engkau berkata benar,
djika tiada engkau maoe berkata benar, nistjaja koepenggal batang
léhérmoe. Maka orang toea itoepoen terkedjoet gemetar toelangnja dan

2 Adapoen: Dari karena I. 3 pada niet in I. 6 Na beladjar: apalah akan I. —
6, 9 en 11 beladjar: berladjar E. 9 koeda niet in E. 10 naik: mengandaraï 1.
11 radja
met m E. 14 oendoer: lari I. 15 adjari: adjar dirinja I. 18 Kafskara:
oléh mendapat dmar itoe
I. 19 dipegangnja: diketjoepinja I. 21 boenji daripada:
semboenji kapada I. 24 berapa: tiada berapa
I. 27 pada: kepada I. 28 Na maka:
pikir
I. — Soenggoehlah: Sesoenggoehnjalah i. 33 bapakoe niet in I. 34 dapat-
mendapat
I. 38 toelangnja: toeboehnja I.

-ocr page 75-

beladjarlah ia sampai djadi tahoe mengadji dan menjoerat. Sjahdan
Darab poen besarlah, maka iapoen terlaloe bidjaksana pada 'ilmoe dan
sopan dan ber'akal hingga membitjarakan dengan boedi bitjaranja itoe:
Bahwa benara itoe boekan bapakoe, dan isterinja benara itoe boekan
5 indoengkoe. Hingga sampai 'oemoernja kepada doea poeloeh lima
tahoen, maka berkata ia kepada benara: Hai toeanhamba, belikan hamba
apalah kiranja soeatoe koeda, hamba hendak beladjarkan mendoe-
doeki koeda. Maka tersenjoem benara menengar katanja, maka debeli-
kan oléh benara akan Darab seékor koeda jang baik. Maka nantiasa ia
bermain ^ koedanja itoe setahoen lamanja, maka ia amat tahoelah akan
mengandaraï koeda. Maka pada soeatoe hari dilihatnja segala hoeloe-
balang negeri itoe beladjar menikam dan memanah dan menetak dari-
atas koeda, dan beladjar mematjoe koeda soeroet tampil, djikalau doea
ada seorang. Koeda meréka itoe terlaloe pengetahoeannja pada peker-
'5 djaan koeda. Maka minta adjar Darab pada oestad itoe, maka tiada hen-
dak ia menjahoet. Maka dikeloearkannja sepoeloeh dinar, maka digeng-
gamnja kepada tangan oestadnja itoe. Sjahdan diketjoepinja tangannja,
maka oedjarnja Darab: Hai toeanhamba, pada hambalah diadjar kiranja.
Maka ditjioem kepala oestadnja, maka soekatjitalah ia, maka diadjarnja
20 akandia, maka dilihatnja sempoerna kelakoean Darab pada barang jang
diadjarkan oestadnja itoe. Hatta Darab poen sangatlah berboeat chidmat
kepada oestad itoe, maka itoepoen dengan sesoenggoehnja mengadjari dia.

^^ Setelah benara itoe melihat ihwal Darab demikian, maka pada hati
^0 benara itoe: Soenggoehlah ia nin anak radja hingga sempoernalah ia
pada memanah dan menikam dariatas koeda. Maka ia nantiasa sjak
dalam hatinja: Akan benara itoe, iakah bapakoe, atau boekankah? Maka
lapoen mentjari oepaja, hendak menjatakan dia. Maka pada soeatoe
bari dihintainja benara itoe keloear dari roemahnja, maka ditoetoepnja
Pintoe dan dikeloearkannja segala sahajanja daridalam roemahnja

1 beladjarlah : berladjarlah D. — djadi tahoe : dapat D. 4 bapakoe : bapanja C.
indoengkoe : indoengnja C. —
Na kepada : empat belas atau C. — kepada

niet in D. 6 toeanhamba : bapakoe D. 7 beladjarkan..... 8 koeda : berladjar

naik koeda D. — dibelikan .... 9 Darab : dibelinja D. — Maka.... 11 koeda : Maka
setiap hari ia naik koedanja, setahoen lamanja demikian itoe, maka pandailah naik
koeda D. 9 nantiasa : senantiasa C. 10
Na itoe : selamanja B. 12 beladjar :
berladjar D. — menetak : menatak B, C
en H. 13 beladjar : berladjar D. —

soeroet : soeroeh B. — djikalau : kalau B, D en H. — djikalau..... seorang : dj. ada

Poea orang ada seorang C. 15 Maka.... itoe : Maka berladjarlah Darab padanja
■jpe D. 16 dikeloearkannja : diberinja D. — digenggamnja kepada : ditaroehnja
d;dalam D. 17 Sjahdan.... 18 kiranja : Sjahdan maka kata Darab : Hendak kami
diadjar kiranja D. — pada.... kiranja : pada hari inilah diadjar kiranja hamba B.
20 kelakoean : perboeatan D. — pada
niet in D. 22 itoepoen : oestad itoepoen C,
oestad poen D. — mengadjari : mengadjar C
en H. 23 ihwal : hal D. — demikian :
demikian itoe D. 24 Soenggoehlah
niet in D.— nin niet in D. — ia niet in D.
25 nantiasa : senantiasa C. 26 Akan..... boekanlah : lakah atau boekankah bapa-
koe? D. 27 oepaja : hilat D. — dia : iboe dan bapanja D. 28 dihintainja : dinanti-
nja D. _ maka..... 1 itoe
niet in B.

-ocr page 76-

segala anggotanja dan tiadalah dapat ia berpikir lagi menengar kata
Darab itoe. Maka kata orang toea itoe: Apa hendak akoe kata? Maka
kata Darab: Berkata benarlah, iboekoe, akan akoe ini anak engkaukah
atau anak orang lainkah? Maka kata isteri benara itoe: Hai anakkoe,
5 soenggoehpoen engkau tiada koedjadikan. Maka adalah engkau itoe
akoe peliharakan dari ketjilmoe seperti anak koedjadikan djoega. Per-
lahan-lah engkau berkata kepadakoe. Maka kata Darab: Djikalau
demikian, soenggoehlah seperti pendapatkoe, bahwa sanja engkau ini
boekannja iboekoe jang mendjadikan tetapi engkau poen iboelah ke-
10 padakoe. Maka hendaklah iboekoe hikajatkan kepadakoe, anak siapa
akoe ini dan apa nama iboe bapakoe. Maka laloe dihikajatkan oléh
isteri benara peri tatkala didapatnja Darab dalam soeatoe peti diha-
njoetkan oléh air dan didapatnja Darab dalam peti itoe dan kendi®
berisi emas dinar dan permata dan moetiara dalam soeatoe tempat emas,
15 sekaliannja itoe ditjeriterakannja kepada Darab dengan sebenarnja^
tiada dapat dilindoengkannja. Maka doekatjitalah hati Darab oléh
tiada berketahoean iboe bapanja, maka katanja: Telah benarlah katamoe,
hai iboekoe. Maka benara poen kembali keroemahnja, maka dikatakan
oléh isterinja peri Darab bertanjakan iboe bapanja dan peri dihikajat-
20 kannja sekaUan itoe. Maka kata benara: Telah lepaslah ia dari-
pada tangan kita, tiadalah ia maoe doedoek bersama^ dengan
kita lagi. Laloe berkata benara: Hai anakkoe, soenggoehpoen
engkau tiada kami djadikan, telah koepeliharakan engkau dari ketjil-
moe dan kasih kami akan engkau terlebih daripada anak kami djadikan
25 rasanja. Maka djanganlah engkau tinggalkan kami, karena akoe poen
tiada beranak dan soedah toea, berapa lama lagi akoe akan hidoep?
Kami kedoea ini, djika akoe soedah mati, mana bitjaramoelah? Maka
kata Darab: Hai bapakoe, kemanatah akoe akan meninggalkan dikau?
Sekarang akoe bertanja kepadamoe: Adakah lagi tinggal harta itoe?
30 Maka kata benara: Demi Toehan jang kita sembah, api jang gilang-
gemilang itoe, hai anakkoe, telah koebelikan akan makanan kita dan
koeteboeskan sahaja ini akan memeliharakan dikau dan makan pagi f
kita dalam roemah doea poeloeh lima tahoen ini. Maka ada lagi tinggal
sebahagi daripada doea bahagian, koetaroeh akan engkau beristeri.
i5 Djika akoe soedah mati, kemanatah perginja, melainkan engkaulah
empoenja dia, boekan ada kami beranak bertjoetjoe lain daripadamoe.
Maka sahoet Darab: Soenggoehlah seperti kata bapakoe itoe. Hai bapa-
Lt^pfrtnbsp;2 hendak.... kata: hendakkoe sahoet katanja (ver-

S oran^tt T Vn^ ■'nbsp;^quot;g^au atau boekannja atau

iT hti^Lltl v,® ^finbsp;- Perlahan®Iah: apalah I. 10 hendak-

lah hikaatkan: hikajatkanlah oléh iboekoe I. 12 peri: perinja I 14 tempat-

SL/Tn'ïnbsp;ta'ala 1. 19 dan niet fn. É. 24 engkau

2T dLLnfah • iSh^nbsp;^'^^quot;dikau seperti I.

djangamah apalah I. 26 berapa.... hidoep : berapatah lamania lagi

hidoep I. 27 akoe niet in E, mana niet in, I. 28 kemanatahrkemSh E. 3^1

r^n ni^?!nbsp;[ 32 koeteboeskan: koebelikan akan E. - memeliha-

itf^ r.nbsp;quot;.et in I. - Na Maka: kata Darab E. 35 Na peVginjL

harta mi I. 37 Soenggoehlah: Sesoenggoehnjalah 1.nbsp;quot; h s jquot;.

-ocr page 77-

benara itoe. Maka dihoenoesnja pedangnja, maka ia pergi pada isteri
benara, maka diamanginja akandia, katanja: Hai orang toea, berkata
benarlah engkau; djikalau tiada engkau hendak berkata benar, nistjaja

koepertjeraikan pada hari nin badanmoe ........ kepadanja. Maka

5 gemetarlah toelang isterinja benara itoe oléh menengar kata Darab
demikian itoe, maka katanja: Hai anakkoe, tiadakah koepeliharakan
akan hak kasihkoe akandikau, dan koesoesoeï dengan perlahan^?
Apa engkau berkata akandakoe demikian? Maka sahoet Darab: Hai

pertoea, djikalau engkau berkata benar ........ akandikau sesoeng-

10 goehnja jakinlah akoe boekan anakmoe. Maka kata isteri benara itoe:
Benarlah katamoe itoe. Maka isteri benara itoepoen bertjeriteralah
akan perinja mendapat peti itoe, sekaliannja ditjeriterakannja kepada
Darab itoe. Setelah Darab menengar tjeritera isteri benara itoe, maka
Darab poen bertjintalah akan dirinja: Tiada bertentoe ajahnja itoe.
15 Maka datang benara kembali keroemahnja, maka dikatakannja pada
soeaminja hikajat Darab menanjakan asalnja dan perinja, soedahlah
dikatakan itoe. Maka benara: Sesoenggoehnjalah lepaslah daripada
tangan kita. Maka berkata Darab kepada benara: Hai bapakoe, adakah
lagi tinggal daripada harta itoe? Maka sahoet benara: Demi Allah, hai
20 anakkoe, tiada lagi tinggal, melainkan lima ratoes dinar lagi djoea,
habislah koebiajakan akan makanan kita dalam doea poeloeh lima
tahoen. Maka kata Darab: Sesoenggoehnjalah katamoe, hai bapakoe,
bahwa kebadjikanmoe akandakoe itoe, tiada akan akoe koeasa
^^ membalas dia.

25 Kata sahiboe '1-hikajat, maka radja Qilas dibenoea Roem poen menjoe-
roehkan tenteranja kebenoea 'Irak, maka dirampasnja segala negeri
pinggiran. Maka sampailah chabar itoe kepada poeteri Hoemani, maka
disoeroehkannja himpoenkan segala pegawainja dan segala hoeloebalang-
nja, maka moesjawaratlah akan pekerdjaan radja Qilas itoe. Maka seka-
30 lian hoeloebalang poen berdatang sembah: Ja toeankoe sjah 'alam,

2 katanja : maka katanja pada isteri itoe K. 3 engkau : toeanhamba D.
-7
Na engkau : padakoe, dan K. — Het tweede engkau niet in D. 3 hendak
niet in B. 4 koepertjeraikan : akoe tjeraikan D. — pada.... nin : kepala
dengan D —...... kepadanja
niet in B, C, D en H. 5 isterinja : isteri B. 6 koepeli-
harakan .... dikau : koepel, hak kasih akandia kepadanja B, C
en H, kaukasih
akandakoe D. —
Na koesoesoeï: akandikau K. 8 Apa.... demikian? : Mengapa
jnaka engkau memboeat akoe jang demikian? D. 9 pertoea : orang toea D
en
K; — djikalau.... 12 akan : djikalau kautanjakan akandakoe demikian, sebenar-
nja, nistjaja tiada kaumengapa akandia sesoenggoehnja (D : ditanjakan padakoe
dengan nistjaja tiada akoe mengapakan dikau dan) jakinlah akoe boekan anakmoe.
Maka dikatakan isteri benaralah hikajat peri didapatinja Darab didalam (C : dalam)
peti, dihanjoetkan (D : hanjoet) diair dan peri kaudapat sertanja. Dikatakannja
kepada Darab, maka bertjintalah Darab, akan : B, C, D
en H. (ziq ook noot bij
tekst blz. 61 : 33).
15 datang : isteri C. 16 perinja : peri hainja D. 18 Na kepada:
lang H. 19 daripada : antara daripada D. 23 akan
niet in H. 27 pinggiran :
P'nggirnja C, D
en H. 29 maka.... 30 poen : poen datang, maka D. 29 itoe C en H,
soepaja B.

-ocr page 78-

koe dan iboekoe, bahwa engkau kedoea berboeat kebadjikan itoe, tiada
koeasa akoe membalas dia.

Kata sahiboe '1-hikajat, tatkala itoe radja Qis Roem menjoeroehkan
tenteranja kenegeri 'Irak membinasakan negeri itoe. Maka habislah
El 5 segala negeri daérah benoea 'Irak itoe tertawan dan terampas oléh
laskar Roem. Maka kedengaranlah warta itoe kepada poeteri Hoemani
akan negeri jang ta'loek kepadanja itoe dibinasakan oléh orang Roem.
Maka poeteri Hoemani poen berbitjaralah dengan segala hoeloebalang-
nja hendak menjoeroeh bantoe kepada negeri 'Irak. Maka sembah
10 segala menterinja: Apatah sjah 'alam masjgoelkan pekerdjaan itoe? Atas
diperhamba sekahanlah membitjarakan dia pada melawan akan seteroe
sjah 'alam itoe. Maka titah poeteri Hoemani: Djika demikian, soeroeh-
lah beri soerat pada segala negeri hendaklah berhimpoen segala hoeloe-
balang dan laskar, soepaja koetitahkan mendatangi tentera Roem jang
15 datang keboemi 'Irak itoe. Hatta maka pergilah soerat kepada segala
negeri radja^ dan penglima jang dibawah tachta keradjaan poeteri Hoe-
mani. Adapoen asal negeri Parsi itoe pada djaman dahoeloe kala negeri
Babil, maka dipindahkan oléh ajah radja Bahman nénék poeteri Hoe-
mani segala kaoem Parsi itoe, disoeroeh doedoek kepada negeri jang
20 baharoe diboeatnja, namanja Istakhr, terlaloe amat tegoeh kotanja.
Maka datanglah soerat kepada radja^ dan kepada radja Madain menjoe-
roehkan ia menghimpoenkan laskarnja akan mendatangi tentera Roem.
Setelah didengar Darab segala hoeloebalang dan laskar berhimpoen
hendak melanggar tentera Roem, maka Darab poen hendak pergi serta
25 meréka itoe. Maka kata Darab pada benara: Hai bapakoe, berilah
akandakoe belandja barang enam poeloeh dinar akan bekal akoe
berdjalan. Akoe hendak pergi serta orang jang pergi ang-
katan perang kesebelah benoea 'Irak, karena tentera Roem konon
mendatangi negeri 'Irak itoe. Setelah didengar oléh benara itoe, maka
30 menangislah laki isteri serta katanja: Hai anakkoe, djanganlah engkau
pergi serta meréka itoe. Terlaloe amat doekatjita hati kami. Soeng-
goehpoen engkau boekannja anak kami djadikan, tetapi terlebih
kasihkoe akandikau dan koepeliharakan engkau daripada ketjil sam-
pai besar. Maka sekarang engkau hendak meninggalkan akoe. Maka
35 kata Darab: Hai bapakoe, beri djoega emas itoe akandakoe, djanganlah
engkau doekatjita. Djikalau kiranja tiada mati akoe, nistjaja kembali
akoe kepada bapakoe. Maka tiadalah berdaja lagi benara itoe laki

1 berboeat: memboeat I. 2 membalas dia: membalasnja E. 3 tatkala: sekali
(verbeterd tot: tatkala) I. 6 laskar: 'askar I. 11 Na pada: masa E. 14, 22 en 23
of unbsp;,nbsp;koetitahkan: titahkan E. 20 diboeatnja: diperboeatnja I.

24 hendak: akan 1 — meianggar: mendatangi I. 26 belandja: biaja 1. 28
kesebelah: kebelah E. 28 koenoen: akoe nin 1. 30 djanganlah: djangan apalah I.
33 akandikau dan: daripada anak jang koedjadikan I. 33 ketjil.... 34 besar- ketjilmoe
hingga sampai kepada besarmoe !. 36 kiranja: akoe I. 37 Na akoe- poela I
— itoe: doea I.

-ocr page 79-

baiklah dititahkan kami mendatangi radja Qilas, soepaja kami bina-
sakan negerinja atau datang ia ta'loek kepada radja diberinja oepeti.
Setelah poeteri Hoemani menengar moeapakat sembah meréka itoe,
maka soekatjitalah seraja menjoeroehkan orang kepada segala negeri
5 menghimpoenkan hoeloebalang bersegera'-^ akan mendatangi radja
Qilas kebenoea Roem. Maka sekalian poen berhimpoenlah daripada
kedoea pihak. Dan asal tachta keradjaan Parsi itoe, dahoeloe dinegeri
Babil, kemoedian dipindahkan nénéknja poeteri Hoemani kepada
benoea jang disosoknja, bernama Istekhr itoe. Maka datang soerat
10 kepada radja Asbanir, bahwa ia akan keradjaan dinegeri Madain,
menjoeroehkan dia bersegera berhimpoen kepada radja hendak pergi
menjerang itoe.

Hatta maka Darab poen menengar laskarnja berhimpoen akan pergi
perang-menjerang, maka iapoen hendak sertaï meréka itoe. Maka ia
15 pergi kepada benara, maka oedjarnja Darab: Hai bapakoe, biajalah akoe
barang doea poeloeh dinar, soepaja akan bekalkoe berdjalan, karena akoe
hendak mengikoet orang menjerang itoe. Sjahdan koedakoe dan pedang-
koe poen boléh padalah, insja' Allah ta'ala, dengan sebab koedakoe dan
pedangkoe ini tiada lagi akoe berkehendak kepada seorang. Setelah
20 benara menengar kata Darab itoe, maka iapoen menangis. Maka
oedjarnja benara: Hai anakkoe, sesoenggoehnja engkau boekan kami
peranakkan, tetapi terlebih engkau pada kami daripada anak kami,
karena dari ketjil moela kami sampai besar, dan dari moela maka djadi
kehidoepan kami djoega jang loeas, djangan apalah kiranja engkau
25 mentjeraikan kami. Maka kata benara itoe doea tiga kali, tiada djoega
C 15 didengarnjalah, dipintanja djoea doea poeloeh dinar. Maka diberinja
oléh benara itoe doea poeloeh dinar, maka ia keloear menanti laskar
pergi menjerang itoe. Setelah dilihatnja segala laskar berhimpoen kesana,
ia dengan seorang dirinja djoea, tiada seorang djoeapoen mengenal dia
30 itoe, melainkan orang jang ada beladjar bermain koeda pada goeroenja
itoe. Setelah datanglah kenegeri Babil, kepada médan poeteri Hoemani
bersama- dengan laskar radja Asbanir jang ta'loek kepada poeteri

3 Hoemani niet in D. — moeapakat niet in C en D. 4 orang kepada : pada ü.
6 kebenoea : dibenoea D. — berhimpoenlah : dihimpoenkan D. 7 kedoea : ketap
D
en H. — dinegeri : dari negeri B. 8 Vóór nénéknja : oléh D. 10 akan niet in D.
14 menjerang
niet in D. 15 Hai : ja ü — bapakoe : bapa H — biajalah :
bajarlah D. 16 bekalkoe : segalakoe H. 17
Na hendak : pergi H — menjerang :
pergi menjerang itoe, maka itoelah sebab akoe minta bajar D. 18 poen boléh
padalah : poealah B. boléh padalah D. 19 ini tiada : poen boléh dan tiadalah C.

23 dari : doea H. 25 Maka...... 27 dinar : Maka tiada didengar oléh Darab

dan dinar itoe hanja dipintanja doea poeloeh dinar B, M . t. d . o . D ., maka
kata dinar itoe hanjalah dipintanja doea poeloeh dinar D
en H. 27 laskar :
ra'jat D. 28 dilihatnja : dilihat B. 29
Na tiada : ada H — Na djoeapoen : ia B —
dia
niet in B. — tiada.... 30 itoe : tiada siapa jang mengenal akandia D. — be-
ladjar : berladjar B, C, D
en H,

-ocr page 80-

isteri, laloe diberikannja enam poeloeh dinar akan Darab. Maka iapoen
keloearlah pergi sama^ dengan laskar jang banjak. Maka tiada seorang
djoeapoen mengenal dia, melainkan ada seorang-' teman beladjar main
koeda itoe djoega. Setelah datang kenegeri Babil, maka segala laskar
5 dan hoeloebalang daripada segala negeri poen berhimpoenlah semoe-
anja pada médan poeteri Hoemani. Maka permenteri poen berdatang
sembah: Ja toeankoe sjah 'alam, bahwa segala tentera kita telah ber-
himpoenlah, manakala dititahkan doeli sjah 'alam, berdjalan angkatan
kita ini. Maka titah toean poeteri Hoemani: É sok harilah akoe hendak
10 memberi persalin akan segala hoeloebalang jang pergi. Maka pada ésok
harinja, maka disoeroeh poeteri Hoemani segala tentera bersap^
dimédan. Maka poeteri Hoemani poen naik keatas oesoengan emas
bertatahkan ratna moetoe manikam, maka dioesoeng oranglah ia
keloear berdjalan dalam sap segala tenteranja itoe diiringi oléh segala
15 radja' dan menteri hoeloebalang jang chas. Setelah dilihat oléh segala
tenteranja, maka marilah sekalian poen toeroen dariatas koedanja
mentjioem boemi. Maka laloe poeteri Hoemani daripada pertama sap
tenteranja, hingga berhenti ia, diatas singgasana daripada emas berta-
tahkan ratna moetoe manikam dalam kelamboe jang keemasan. Maka
20 terkembanglah seratoes enam poeloeh pajoeng keradjaan. Maka poeteri
Hoemani poen terlaloe amat soekatjita hatinja oléh melihat segala ten-
teranja jang tiada dihisabkan itoe. Maka berdirilah segala menteri
hoeloebalang menghadap dia. Maka titah toean poeteri pada segala
menteri hoeloebalang jang perkasa menikam dan memanah diatas koeda
25 masing^ dengan kepandaiannja dan tahoenja. Maka segala hoeloebalang
poen masing- menoendjoekkan tahoenja. Maka dihantarkan oranglah
hamparan dihadapan toean poeteri itoe daripada hamparan jang kee-
masan, maka bertimboen^ emas dan pérak poeteri Hoemani akan dia-
noegerahkan pada segala hoeloebalang dan radja® dan laskar jang tahoe
30 bermain sendjata. Lima belas hari lima belas malam menjoeroeh f
segala hoeloebalang dan laskar bermain sendjata dihadapan toean poeteri
Hoemani. Maka pada enam belas harinja Darab poen tampil ketengah
médan dan menggeretakkan koedanja hampir tanda itoe, kemoedian
maka kembali poela ia kebelakang, laloe dipanahnja sekali. Maka kena
35 tanda itoe sampai empat belas tanda kena dipanahnja. Maka diambilnja
poela pendahan itoe, laloe dikisarnja keatas kepalanja serta digeretakkan
koedanja ketengah médan, laloe ditikamnja kepada halkah itoe dengan

?nbsp;berladjar E, beradjar I. 6 permenteri: segala

r i^httftlvnbsp;keatas: atas E. 14 diiringi: diiringkan

1. 18 bertatahkan: ditatah dengan I. 22 dihisabkan: diterhisab 1 24 diatas:

OQ ^r 'Jynbsp;Pengetahoeannja I. 26 dihantarkan: dihantar E.

29 laskar: askar I. 32 Maka pada: Kepada E. 34 sekali..... 35 sampai- dengan

sekaü panah djoega tanda itoe hingga I. 36 pendahan: anak panahnja E.

-ocr page 81-

Hoemani itoe. Setelah berhimpoenlah sekaliannja, maka menteri ber-
datang sembah: Ja toeankoe sjah 'alam, telah hadirlah segala tentera
toeankoe, apakah titah jang^ maha-moelia pergi menjerang? Maka
bersabda poeteri Hoemani: Esoklah harilah akoe keloear memberi
5 persalin akan segala hoeloebalang jang pergi itoe. Maka pada ésok
harinja poeteri Hoemani poen naik kemoentjak maligai tempatnja
melihat keloear kota, maka dilihatnja segala tenteranja tiada lagi teper-
manaï banjaknja itoe. Maka iapoen terlaloe soekatjita. Maka disoe-
roehkan laskarnja itoe berdiri bersap ® diatas koedanja kiri kanan pintoe
10 dan segala penglimanja dan orang jang mendjawat ra'jat sekaliannja
berdiri ditengah pada bandjar djabatan. Maka berbangkit poeteri
Hoemani. Kemoedian setelah hoeloebalang melihat radja berangkat,
maka sekaliannja poen toeroen dariatas koedanja mengetjoep boemi.
Maka poeteri Hoemani poen berangkat daripada pertama sap lagi
15 kepada kesoedahannja. Maka ada soeatoe tempat tinggi ditengah
médan padang disisi médan itoe, maka disoeroeh oléh poeteri
Hoemani kenakan tirai dan kelamboe itoe. Adapoen kémah
itoe harganja setahoen oepeti radja Kisra dan radja Qis. Dan
disoeroehkan oléh poeteri segala hoeloebalang masing® kembali
20 kepada kémahnja. Maka pada ésok harinja semajam poeteri, maka
sekalian hoeloebalang poen menghadap dia. Maka disoeroeh oléh poe-
teri itoe mendirikan tanda memanah dan halkah dikenakan pada
oedjoeng kajoe. Maka disoeroeh oléh poeteri Hoemani sekalian jang
perkasa memanah dan menikam halkah itoe dengan lembing sambil ia
25 mematjoe koeda. Maka segala hoeloebalang poen menoendjoekkan
masing^ dengan pengetahoeannja dan didoedoekkan oléh poeteri sekalian
orang jang menjoeratkan nama orang jang tahoe pada bermain sendjata
itoe. Maka siapa jang tahoe itoe dikeloearkannja. Maka poeteri menjoe-
roeh hamparkan hamparan akan tempat emas pérak, maka diberi-
30 kanlah akan segala hoeloebalang itoe. Sehingga lima belas hari toean
poeteri mentjoba pengetahoean segala hoeloebalangnja. Maka pada
keeman belas harinja habislah sekalian menoendjoekkan segala

2 tentera: bala-tentera D. .3 apakah: apa kala B en H. — apakah..... 4 Hoemani:

apakah titahnja toeankoe? Maka titahnja : D. 6 kemoentjak : dipoentjak D.
7 tepermanaï : tempermanaï B, terpermanaï D. 9 laskarnja : ra'jatnja D.
10 mendjawat: mendjaoeh B, H
en D. 11 djabatan : masing® pada djabatan C.
12 Na Hoemani : ditengah médan D. — berangkat : datang D. 16 médan
niet in
H.
— disisi : dekat D. 18 Kisra : Kisri in aile hss. Qîs : Tïs B. 19 kembali....

20 kémahnja : doedoek dikémahnja. 22 tanda niet in B. 25 Maka..... 28 itoe :

Maka segala hoeloebalang poen melihatkan kepandaiannja dan didoedoekkan oléh
poeteri orang menjoeratkan nama® orang jang pandai bermain® sendjata itoe D.
26 didoedoekkan : doedoekkanja B. — sekalian
niet in H. 29 hamparan : perma-
dani D. 30 Sehingga : singga H. 31 Na mentjoba : kepandaian dan D. — segala
hoeloebalangnja niet in B. — Maka.... 1 pengetahoeannja
niet in B. 32 habislah ....
1 pengetahoeannja : soedahlah D.

-ocr page 82-

sekali tikam djoega, maka kena halkah itoe. Maka terlebihlah ia dari-
pada segala pendékar jang tahoe^. Maka segera diambilnja pendahan-
nja itoe serta dipermainkannja koedanja, laloe direbahkannja kebawah
peroet koedanja, maka berbalik poela ia keatas belakang koedanja.

5 Maka dilamboengkannja pendahan itoe tinggi'-^, maka disembatnja
dariatas koedanja dan dilarikannja koedanja itoe. Maka ditikamnja
tanda itoe, maka kena djoega. Maka djadi heraniah segala jang melihat
perkasanja dan tahoenja itoe. Maka poeteri Hoemani poen tertjengang-
lah melihat kelakoean Darab itoe, maka disoeroeh poeteri Hoemani
10 panggil akan Darab hampir kepadanja, maka sabda poeteri Hoemani:
Hai orang moeda, apa namamoe dan soekoe mana engkau? Maka sem-
bah Darab: Ja toeankoe sjah 'alam, bahwa nama hamba Darab, dan
tiada hambamoe dalam soekoe seorang djoeapoen. Maka titah poeteri
Hoemani: Dimana negerimoe? Maka sembah Darab: Hambamoe
15 diam dalam negeri Madain. Maka poeteri Hoemani poen teringatlah akan
anaknja, dalam hatinja: Djika ada anakkoe jang koeboeangkan itoe,
nistjaja adalah 'oemoernja seperti Darab ini. Maka poeteri Hoemani
1 10 memberi anoegerah persalin akan Darab daripada pakaian jang keemas-
an dengan selengkapnja dan seriboe dinar akan belandjanja dan seékor
20 koeda jang chas dengan alatnja dan sendjatanja. Maka titah poeteri
Hoemani pada Mihrän Dailami, ialah jang djadi penglima segala radja^
dan hoeloebalang jang pergi angkatan menjerang tentera Roem itoe,
maka titah baginda: Hai Mihrän Dailami, bahwa akan orang Madain
akoe serahkan dia kepadamoe, maka hendaklah peliharakan oléhmoe
25 akandia baik^. Pada bitjarakoe dapatlah Darab ini kausoeroehkan pada
pekerdjaan perang. Maka sembah Mihrän Dailami: Sebenarnjalah
seperti titah doeli sjah 'alam itoe.

Kata sahiboe '1-hikajat, pada ésok harinja Mihrän Dailami poen
berdjalan dengan segala tenteranja menoedjoe djalan kebenoea Roem.
30 Maka segala meréka itoe poen segeralah berdjalan, dengan takdir Allah
ta'ala berdapatlah meréka itoe dengan hoed jan jang amat lebat malam
siang tiada berhenti. Maka air poen bahlah pada segala soengai dan
sérokan hingga penoehlah. Maka segala kandaraan meréka tenggelam
oléh air mati dan ra'jat poen banjak mati. Pada soeatoe malam hoedjan
35 poen terlaloe amat lebih dengan kilat dan goeroeh petir maha-gempita
boenjinja. Maka ada pada tempat itoe seboeah roemah tinggal, tiada
orangnja, dan sebelah roemah itoepoen roeboeh oléh tebing soengai itoe

1 maka kena: akan I. 5 pendahan: panah E. 6 dan.... itoe: sambil berlari^ I.
7 Na melihat: dia E. 8 tahoenja: pengetahoeannja I. 14 Dimana negerimoe?:
Negeri mana tempat kediamanmoe? 1. 19 belandjanja: biajanja
I. 25 kausoeroeh-
kan: disoeroehkan I. 28 ésok: keésokan
I. 30 segala niet in I. 31 berdapatlah:
berapatlah E. 31 lebat: sangat I. 32 bahlah: sebaklah 1. 33 sérokan: parit E.
35 amat: sangat I. — maha: terlaloe sekali I.

-ocr page 83-

pengetahoeannja, maka Darab poen naik keatas koedanja,
maka ia memberi makan koedanja ditengah médan. Maka ia
memanah tanda dengan sekali djogan hingga empat belas
batoe tanda habis dipetjahnja. Maka diambilnja pendahan, maka
5 dikisarkannja keatas kepalanja serta memadjoe f koedanja seperti
kawan indoeng madoe lakoenja, maka ditikamnja kepada halkah itoe,
kena, Maka diambilnja pendahan itoe, dibelakangnja koedanja, maka
berkisar- dari belakang koedanja itoe, laloe keperoetnja berbalik ia.
Maka doedoek poela ia keatas, dan dilamboengkannja pendahannja
'O keatas tinggi^, maka disembatnja diatas koedanja djoea, maka ditikamnja
kepada tanda itoepoen, kena. Maka tertjengang poeteri Hoemani
melihat kelakoean Darab itoe, maka segala orang jang dimédan poen
tertjenganglah, maka poeteri Hoemani poen memanggil menterinja soe-
roeh panggil Darab kesisinja. Maka poeteri Hoemani poen bersabda-,
Hai orang moeda, siapa nama bapamoe? Maka sahoetnja: Ja toeankoe,
^ adapoen hamba ini gaib, tiada hamba tahoe akan siapa bapa hamba dan
iboe hamba. Maka sabda poeteri: Dimana negerimoe? Maka sahoetnja:
Tempat hamba diam negeri Madain. Maka sedar poeteri Hoemani dalam
hatinja: Djikalau ada anakkoe jang koeboeangkan itoe, senistjaja ia
20 adalah sebagainja ini. Maka poeteri Hoemani poen memberi persalin
akan Darab dengan sempoernanja dan diberinja seékor koeda jang baik
dengan sendjatanja dan diberinja akandia emas akan biajanja. Maka
^^ bersabda poeteri kepada penglima pergi menjerang itoe, namanja
30 Mihran Dailami, maka oedjarnja: Hai Mihran, adapoen orang moeda
ini koeserahkanlah ia kepadamoe, karena ia djamoe. Djangan tiada
baik^ engkau peliharakan.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka berdjalanlah segala tenteranja
memasoeki djalan kebenoea Roem. Maka bersegera meréka itoe
berdjalan, takdir Allah ta'ala maka berdapat meréka itoe dengan masa
30 sedjoek. Maka kehoedjanan meréka itoe pada siang dan malam dan
sebak segala soengai dan segala sérokan hingga banjaklah kandaraan
meréka itoe mati dan ra'jat poen banjaklah jang mati. Maka pada soeatoe
malam hoedjan sangat dan air poen sebak dan pada tempat itoe roemah
besar- perboeatan orang dahoeloe kala, itoepoen roeboeh kesoengai

3 dengan .... djogan : itoe dengan sekali panahnja D. 4 dipetjahnja : dipanahnja D.

H, dipatahkan C. 5 memadjoe: naik D. indoeng.... lakoenja: oendan. Maka
dilakoenja B. 9 dilamboengkannja : ditimbangkannja H. 10 disembatnja : disam-
ooetnja D. 11 tertjengang: tertjanggang D. — poeteri.... 12 dimédan
dubbel in B,
~~ poen tertjenganglah: djadi ta'adjoeb B. 13 poen.... 14 Darab: menterinja poen

memanggil Darab H. 13 poen..... 14 bersabda: poen menjoeroeh memanggil Darab,

j^aka Darab poen datang, maka titah toean poeteri itoe D. 16 adapoen hamba:
kami D.
16 en 17 hamba: kami D. 18 hamba: kami D. — negeri: dinegeri D. 19
Ujikalau: Barangkali D. 22 sendjatanja: segala alatnja dan sendjatanja D. — akan-
aia niet in B. — akan niet in B. 23 pergi: pergilah B. 24 maka niet in H. 29 Na
oerdjalan: dengan C, maka D. — masa: masa jang C. masa jang sangat D. 30
kehoedjanan.... pada: hoedjan D. 32 mati: m m a n D. 33 pada.... itoe: pada
tempat banjak roemah jang habis roeboeh sebab air sebak itoe D.

-ocr page 84-

roentoeh, sebab air dalam, Maka segala orang dalam doesoen itoepoen
habis lari dan setengah mati oléh air. Maka dilihat Darab seboeah
roemah hempa setengah soedah hanjoet. Maka hoedjan riboet poen
terlaloe sangat lebih, maka dalam hati Darab: Kemana poela akoe
5 melarikan dirikoe mentjahari tempat tidoer? Sekarang baiklah akoe
berhenti pada malam ini dalam roemah itoe. Maka iapoen masoeklah
kedalam roemah boeroek itoe, katanja: Jang mati itoe tiada dapat
koesalahkan; lamoen soedah datang adjalkoe, nistjaja mati djoega.
Maka tidoerlah ia dalam roemah itoe, kilat goeroeh petir poen saboeng-
10 menjaboeng. Maka Mihran Dailami poen berdjalan dalam hoedjan itoe
melihati segala tenteranja, takoet mati dihanjoetkan oléh air. Maka
adalah ia memakai badjoe perboeatan benoea Talqan jang berlapis®,
maka ditoedoengnja kambeli diatas kepalanja. Maka berdjalanlah ia
berkeliling tenteranja, hingga sampailah ia kepada roemah tempat
15 Darab tidoer itoe. Maka héranlah ia melihat air sebak itoe. Maka pada
ketika itoe didengamja soeatoe soeara dari pihak oedara, demikian
boenjinja: Hai Mihran Dailami, hendaklah kaupeliharakan oléhmoe
roemah itoe. Bahwa sanja ada dalamnja itoe seorang radja jang
mengampoekan 'alam doenia ini tidoer dalamnja. Maka daripadanjalah
20 djadi anak, ialah radja segala radja' isi masjrik dan magrib dan ialah
jang membatalkan agama jang sia', dibawanja pada agama jang sebe-
narnja, ia-itoe agama nabi Allah Ibrahim chaliloe 'r-Rahmani. Setelah
didengamja Mihran Dailami boenji soeara itoe, maka iapoen héranlah,
maka disoeroehnja orang memasang lilin dalam tangloeng. Maka
25 masoeklah ia kedalam roemah itoe, maka dilihatnja Darab jang tidoer
itoe, laloe dibangoenkan dia, ditjioemnja antara doea matanja, katanja:
Hai anakkoe, mengapa maka engkau tidoer pada roemah ini? Marilah
kita poelang.
Maka laloe dibawanja Darab kembali pada kémahnja.
Maka kata Mihran Dailami pada Darab: Hai anakkoe, siapa bapamoe
30 dan daripada kaoem mana engkau?
Maka sahoet Darab: Hai toean-
hamba penglima jang maha-besar, bahwa tjeritera diperhamba ini ter-
laloe amat 'adjaib sekali kissahnja.
Maka kata Mihran Dailami:
Katakanlah, koedengar, hai anakkoe.
Maka dihikajatkan oléh Darab
seperti jang dikatakan oléh benai-a laki isteri itoe dari awal hingga

3 Na hanjoet: dan setengah lagi tinggal I. 4 akoe: akan I. 6 dalam..... itoe:

diroemah ini !. 7 boeroek niet in I. 8 Na djoega: akoe I. 11 melihati: menapati
I. 12 Talqan: Qalqan
(verbeterd tot: tailasan) I. 13 Na ditoedoengnja: dengan
I. — diatas: atas E. 16 dari: daripada I. 17 kaupeliharakan oléhmoe: engkau
peliharakan akan kamoe I. 19 mengampoekan: menghimpoenkan I. — daripa-
danjalah: adalah ia
(verbeterd tot: daripadanja) I. 20 masjrik dan magrib: dari
masjrik laloe kemagrib I. 24 lilin: d'an I. 26 dibangoenkan dia: dibangkitkannja
akandia I. — antara: diantara I. 27 Na roemah: boeroek I. 32 kata: oedjar I.
33 Na katakanlah: soepaja I. 34 oléh
niet in 1. — dari.... 2 tjeritera: daripada
pertamanja peri benara mendapat soeatoe peti dan peri ada sertanja dalam peti
itoe empat bidji kendi^ berisi dinar dan soeatoe soemboel emas dalamnja berisi
permata jang seri^. Dihikajatkannja daripada awalnja hingga achirnja I.

-ocr page 85-

sebab air sebak itoe dan orang jang dalam kampoeng itoepoen habislah
lari, sebab takoet akan air sebak itoe. Maka dilihat oléh Darab roemah
itoe lagi sedikit jang tinggal tiada roentoeh dan hoedjan poen makin
lebat, maka katanja; Kemana poela akoe mentjari tempat bermalam?

5 Baiklah akoe disini tidoer. Maka masoeklah ia kesana, katanja: Jang
mana telah disoeratkan Allah ataskoe, tiada dapat koesalahi lagi. Maka
tidoerlah ia disana pada malam itoe, dan pada ketika itoe sangatlah
kilat dan halilintar dan goemoeroeh. Maka ada Mihrân Dailami dipa-
kainja selimoet benoea Tail.qân berlapis^, soepaja djangan ia kese-
10 djoekan. Maka pada malam itoe keloear ia berkawal melihat segala hal
ihwal segala bala-tenteranja itoe didalam itoe air hoedjan jang sebak
itoe, hingga sampai kepada sisi roemah tempat Darab tidoer itoe. Maka
iapoen tertjenganglah melihat air sebak sangat deras. Maka Mihrân
Dailami menengar soeatoe soeara itoe dari oedara datangnja itoe,
15 demikian boenjinja: Hai kamoe sekalian jang pada roemah itoe, ingat^
kamoe peliharakan oléhmoe roemah itoe, soepaja djangan roentoeh,
karena radja jang menghimpoenkan doenia itoe tidoer dalamnja, maka
djadi anaknja mena'loekkan segala isi masjrik dan magrib dan dibatal-
kannja segala jang dipertoean oléh manoesia lain daripada Allah ta'ala.
20 Setelah Mihrân menengar kata soeara itoe, maka ia menjoeroeh
mengambil dian, diboeboehnja didalam tanglong, maka disoeroehnja
bawa kedalam roemah jang roentoeh itoe. Maka dilihatnja Darab tidoer,
maka dibangkitkannja, dibawanja kepada kémahnja. Maka diberinja
akandia hamparan jang baik dan selimoet, maka diberinja sekalian
25 hoeloebalang hormat akandia. Maka berkata Mihrân Dailami: Hai
anakkoe, tjeriterakan apalah akandakoe siapa ajahmoe dan siapa
boendamoe dan daripada kaoem mana engkau? Maka sahoet Darab:
Hai toean hamba, bahwa kissah hamba terlaloe 'adjaib. Maka kata
Mihrân: Hai anakkoe, katakan oléh kamoe, soepaja akoe dengar. Maka
^ dihikajatkannjalah daripada permoelaan hikajatnja tatkala didapat oléh
benara itoe dan peri manikam soeatoe simpoelan sertanja didalam peti

1 dalam: didalam D. 2 roemah..... 3 roentoeh: roemah lagi sedikit roentoeh Ü. —

roentoeh: roenoet H. 4 lebat: itoe H. 6 koesalahi: akoe salahi D. 8 Na ada:
kain D. 9 soepaja.... kesedjoekan: soepaja tidak ia sangat sedjoek D. 11 didalam
itoe: didalam D — sebak: sangat lebat D. 13 air sebak: bersebak H. 14 soeatoe
soeara itoe: boenjinja soeara D. 15 pada: didalam D. 16 oléhmoe: oléh kamoe

H — ingat^...... 16 roentoeh: dan peliharakan roemah djangan diberi roentoeh D.

'8 dibatalkannja: dibatalnja B en H. 22 roentoeh: roenoet H — tidoer: tengah
tidoer terlaloe lenjak
D, tidoer njedar H. 23 dibangkitkannja: didjaganja D.
24
dan selimoet: riiet in B, dan kain selimoet D. 25 Na hoeloebalang volgen in A
en B eerst de stukken blz. 26 :12
(sekalian) — 49 :3 (pelbagai) in A en de blz.
32 tot en met 43 in B. Vgl. over deze verwisseling, die alleen in A en B voor-

Komt, de beschrijving van die hss. in de inleiding. 24 maka..... 25 akandia: maka

^nantiasa diberinja hormat akandia C en H, maka senantiasa dihormatnja sangat
D — Hai: ja
D. 27 engkau: niet in C, toean D. 28 kissah: kasad B, C en H. —

29 Hai..... dengar: Katakan padakoe D. 30 dihikajatkannjalah: dihikajatkan B en

H, dichabarkannja D.

-ocr page 86-

achirnja peri ia mendapat soeatoe peti dan ada sertanja emas dan per-
mata dalamnja. Apabila habis ia tjeritera, maka hari poen sianglah,
maka kata Mihrän Dailami kepada radja dalam negeri Madain: Hen-
daklah radja soeroeh orang kenegeri Madain ambil akan diperhamba
5 seorang laki^ jang diam pada tempat anoe. Maka segala peri kelakoean
sipat benara itoepoen semoeanja dikatakannja kepada radja Madain.
Apabila kita kembali daripada perang ini, hendaklah radja soeroeh
bawa benara laki isteri itoe kepada diperhamba. Setelah radja Madain
menengar kata Mihrän Dailami itoe, iapoen menjoeroehkan orangnja
10 pergi kenegeri Madain, katanja: Apabila kembali akoe daripada perang
ini, hendaklah kamoe bawa benara laki isteri itoe kepadakoe.

Kata sahiboe '1-hikajat, setelah itoe, maka bertambah^ kasih Mihrän
Dailami akan Darab dan dilebihkannja Darab daripada wazirnja. Maka
pada^oeatoe hari datang Darab kepada Mihrän Dailami, dilihatnja
15 Mihran Dailami doedoek dengan doekatjitanja. Maka kata Darab: Hai
toeanhamba penglima jang maha-besar, apa moelanja maka toeanhamba
doedoek dengan doekatjita ini? Maka sahoet Mihrän Dailami: Bagai-
mana akoe tiada doekatjita, hai anakkoe? Bahwa datang soeatoe
melarat kepadakoe, akan radja Roem itoe menjoeroehkan segala tente-
20 ranja akan mengaloe^an kita, karena radja Roem itoe radja jang
maha-besar, terlaloe amat banjak tenteranja tiada terhisabkan, ganda-
berganda daripada tentera kita ini. Maka ada seorang pahlawan terlaloe
amat gagah lagi amat tahoe pada bermainkan segala sendjata, ialah jang
djadi penglima tentera, namanja pahlawan Jerjis. Maka seorang poen
25 tiada pahlawan pada kita jang dapat menghadap pahlawan Jerjis itoe.
Setelah Darab menengar kata Mihrän Dailami demikian itoe, maka
iapoen tersenjoem, katanja: Hai penghma besar, pertetap djoega hati
toeanhamba, demi api jang amat bertjahaja® dan demi naoeng jang
memberi istirahat badan, apabila kita bertemoe dengan pahlawan Jerjis
30 itoe, hambalah melawan dia dan tiada akan lepas ia daripada tangan
hamba, lagikan hamba minoemkan dalam rongkongannja daripada
minoeman sesoeatoe. Setelah Mihrän Dailami menengar kata Darab
itoe, maka iapoen terlaloe amat soekatjita hatinja, laloe diberinja per-
salin akan Darab dengan pakaian jang amat moelia. Sjahdan adalah
35 pada masa itoe kemarau, maka keringlah segala djalan raja. Setelah
berapa hari, maka soeloeh poen datang membawa chabar menjatakan
laskar Roem itoe telah hampirlah. Maka Mihrän Dailami poen menjoe-
roehkan segala tenteranja bersiap alat sendjata. Antara tiga hari, maka
datang poela chabar mengatakan, telah hampirlah laskar Roem itoe

4 ambil akan: ambilkan I. 6 semoeanja:nbsp;semoea 1. 8 benara isteri- benara

.toe lak. gt;stenn,a I 1 laki isteri niet in I.nbsp;17 Bagaimana: Se^a mana I 2? Na

bS^quot; ^^Mah banjak I.nbsp;34 mollia: moeüa^ 1,^37 laskar: bahwa

- ifskar:nbsp;«^ndja^tanja 1. 39 chabar niet in I.

-ocr page 87-

itoe hingga haripoen sianglah. Maka kata Mihran Dailami kepada radja
dinegeri Madain: Hai toeanhamba, soeroehkanlah pergi orang kenegeri
toeanhamba soeroeh ikoet akan hamba seorang^ diam pada tempat itoe
dan katakan oléhmoe f Mihran sipatnja itoe seperti kata Darab itoe.

5 Maka kata Mihran: Apabila kembali kita daripada perang ini, dengan
segera akan orang itoe dengan isterinja mendapati hamba. Maka disoe-
roehkan oléh radja Madain akan orang banjak pergi menghadirkan
orang itoe, demikian katanja: Adapoen apabila kaukenal orang itoe,
djangan pilih kaubawa kepada pengiimakoe dengan kembali pilih kamoe
10 daripada roemah.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka bertambahlah kasih Mihran Dailami
akan Darab dan dilebihkan ia daripada dirinja poela. Pada soeatoe hari
datang Darab kepada Mihran Dailami, maka didapatnja lagi doedoek
dengan pertjintaannja. Maka oedjar Darab: Hai toeanhamba, apa djoea
15 soeatoe jang toean djadi doekatjita? Maka oedjar Mihran Dailami:
Hai anakkoe, bahwa sebab sampai soeatoe chabar kepadakoe, bahwa
radja Roem menitahkan tenteranja akan mengalaukan kita daripada
tentera kita, disoeroehkannja kepala perang seorang hoeloebalang jang
maha-gagah, namanja Jerjis, terlaloe bidjaksana ia pada bermain
20 sendjata, akan seorang itoe lawannja seriboe, dan melawan ia dengan
pelbagai sendjata dan tiada ada pada kita seorang djoeapoen akan
dapat menghadapi dia. Setelah Darab menengar kata Mihran Dailami
demikian itoe, maka iapoen tersenjoem, sjahdan katanja: Hai toean-
hamba, hoeloebalang jang pilihan, tetapkanlah hati toeanhamba, demi
25 api jang bertjahaja dan demi panasnja dan teloeng f, nistjaja koehaloes
akandia dengan tiada lagi akan diharap lepas ia daripada tangankoe,
nistjaja koetakoekkan kedalam rongkongannja, koebinasakan minoe-
^^ mannja. Setelah Mihran Dailami menengar kata Darab, maka iapoen
60 terlaloe soekatjita dan memberi persalin akandia. Maka moesim hoedjan
30 poen habislah, maka djalan raja poen keringlah, matahari poen keliha-
tanlah. Selang beberapa hari soeloeh poen datang memberi chabar
mengatakan: Bahwa laskar itoepoen hadir, maka ingat^lah kita dengan
sendjatanja. Selang beberapa hari, maka datang poela soeloeh menga-
takan laskar Roem hampirlah datang. Maka Mihran Dailami poen

2 kenegeri : dinegeri D. 4 Na oléhmoe : kepada B en D — kata niet in B. 7 Na
oanjak : itoe B. 8 kaukenal : engkau kenal D. 9 djangan pilih kaubawa : djangan
kaubawa B. 10 roemah : benoea Roem B, benoea di Roem H, benoea di roemah D.
13 maka..... 15 Dailami
niet in C. 17 Na Roem : telah H — menitahkan : menjoe-
roehkan D. 18 kepala : kepada B, C
en H. 19 ia : itoe D. 20 akan : daripada kita
akan B, hoeloebalang kita akan H, jang D. 24 hoeloebalang
niet in D. 25 teloeng :
tangloeng D. — koehaloes akandia : akoe haloes akandia B, koehaloeskan dia D,
koehaloesi akandia C. 26 lagi.... lepas : lekas B. 27 koetakoekkan : koetegokkan B.
^ rongkongannja : rongkongankoe B. 29 Maka.... 30 habislah : Maka hari poen
fada hoedjan lagi D. 32 kita
niet in H. 33 sendjatanja : sendjata B. — beberapa :
t'ga C, D
en H.

-ocr page 88-

kepada kita. Maka dibahagi Mihrân Dailami segala laskar itoe jang
pilihan, seriboe orang diserahkan pada Darab akan penglima meréka
itoe, disoeroehnja berdjalan dahoeloe akan pengandjoer segala tente-
ranja. Maka Darab poen berdjalanlah dengan segala laskarnja, telah
5 dilihat oléh Darab pertama pengandjoer tentera Roem, maka bersiaplah
ia dan disoeroehnja ingat' segala laskarnja. Maka apabila berpandangan
kedoea pihak tentera itoe, maka Darab poen menjerboekan dirinja
dengan ra'jatnja. Maka segala laskar poen kedalam tentera Roem itoe,
hingga berperanglah kedoea pihak tentera itoe. Maka dengan takdir
10 Allah ta'ala tentera Roem poen petjahlah perangnja, maka segera
Darab mengoesir penglima tentera Roem itoe dengan koedanja, laloe
ditetaknja dari kepalanja hingga sampai kedadanja. Maka penglima
itoepoen matilah. Hatta maka Darab poen banjak beroléh rampasan,
maka iapoen kembalilah pada Mihran Dailami membawa harta dan
15 koeda dan segala sendjata terlaloe amat banjak. Maka Mihran Dailami
poen terlaloe amat soekatjita hatinja, maka diberinja persalin akan
Darab, dalam hatinja: Soenggoehlah ia-ini akan mendjadi radja 'alam
seperti soeara jang koedengar pada malam itoe. Maka pada ésok
harinja, maka kata Mihrân Dailami pada segala tenteranja: Adapoen
20 akan Darab ini hoeloebalang jang amat gagah lagi bidjaksana. Maka
hendaklah toean® dan orang besar® memberi hormat akandia dan
mengasihi dia.

Adapoen akan segala laskar Roem jang lepas itoepoen larilah kepada
Jerjïs membawa chabar, bahwa penglima meréka itoe soedah mati.
25 Setelah Jerjïs menengar chabar itoe, maka iapoen terlaloe marah moe-
kanja mérah seperti boenga raja, maka katanja: Bahwa toeankoe radja
Qis Roem menitahkan akoe mendjadi penglima laskarnja, telah
diketahoeïnja akoe pahlawan jang gagah berani daripada pahlawan
jang banjak. Djika tiada diketahoeïnja akoe pahlawan jang berani,
30 nistjaja tiada akan akoe disoeroehkan toeankoe djadi penglima tente-
ranja. Adakah hamba orang memetjahkan tentera kita? Maka Jerjis
poen naik koedanja, laloe digeretaknja berdjalan dahoeloe dengan
marahnja, maka berdjalan ia, hingga kelihatan tentera Mihran Dailami.
Tatkala itoe Mihrân Dailami dengan segala tenteranja berhenti masing^
35 doedoek dalam kémahnja. Telah dilihatnja oléh meréka tentera banjak
datang, maka berhadirlah sekalian, maka hari poen malamlah. Setelah
pagi® hari, maka kedoea pihak tentera poen bersap®lah ditengah médan
dengan alat sendjatanja. Maka dipaloe genderang perang, maka keloe-

1, 4, 6, 8, 23 en 27 laskar: 'askar I. 6 disoeroehnja ingat^: beringat E. 8 dengan.....

Maka met in I. 11 penglima: oofspr. in I weggelaten, daarna ingevoegd met rooden
mkt.
12 sampai: datang I. 17 Soenggoehlah: Soenggoehnjalah. 19 en 23 segala
niet m I. 21 dan orang: sekalian orang !. 25 chabar: warta I. 26 maka: sjahdan I.
28 berani: terlebih I. 31 Adakah.... orang: Ada patoet hamba^ E. 36 sekaHan:
meréka itoe sekalian
I. — Setelah: Setelah dari I.

-ocr page 89-

segera melengkapi akan berdjalan serta mengandjoeri, maka disoeroeh-
kannja membawakan meréka itoe akan Darab dengan seriboe orang
jang ber koeda sertanja. Berdjalanlah Darab dengan bersegera, hingga
berpandanganlah dengan pengandjoernja laskar Roem. Maka Darab
5 itoe dengan seriboe orang jang sertanja mengamoek kepada laskar
Roem, maka bertetak-kanlah kedoea laskar itoe. Dengan takdir Allah
ta'ala maka petjahlah laskar Roem. Maka Darab poen membelah djalan
dari tengah laskar Roem, hingga diboenoehnja akan pahlawan laskar
^ 10 Roem jang pengandjoer itoe, maka kenalah laskar Roem, maka
10 berhoembalangan seperti anak ketai. Maka hari poen kelamlah, maka
kembahlah Darab dengan segala laskarnja. Maka Mihrân Dailami
beroléh rampasan koeda dan sendjata, maka soekatjitalah Mihrân Dai-
lami itoepoen memberi persalin akan Darab, maka oedjarnja dalam
hatinja: Soenggoehlah ia-ini seperti jang koedengar dari oedara itoe.
15
Maka pada keésokan harinja itoe, maka berkatalah Mihrân Dailami
pada laskarnja: Adapoen Darab ini orang hoeloebalang jang perkasa,
hendaklah keloear sekalian orang jang besar- memberi hormat dan
mengasih dia.

Hatta maka laskar Roem jang petjah perangnja itoe kembahlah ia
20 kepada Jerjis dan diberi tahoelah akan penghoeloenja soedahlah
terboenoeh. Setelah Jerjis menengar ihwal laskar petjah perangnja
Itoe, maka iapoen marah bernjalaquot; moekanja, bangkit doedoek, sjahdan
bahwa katanja: Toeankoe radja Roem peliharakanlah pengHma laskar
mi. Djikalau pada hatinja orang itoe lebih daripadakoe, nistjaja orang
25 Itoe dititahkan adanja, iakah hamba seperti api memetjahkan laskar
kita? Maka Jerjis menaiki koedanja, maka dipatjoenja koedanja dengan
marahnja, maka berdjalanlah ia bersegera hingga dari djaoeh keliha-
tanlah tenteranja Mihrân Dailami. Tatkala itoe sekalian laskar berhenti
pada kémahnja. Maka Jerjis poen menjoeroehkan segala laskarnja
30 mendirikan kémahnja, maka bermalamlah meréka itoe sekalian. Hatta
pada ésok harinja serta loha, maka beratoerlah kedoea pihak segala
laskar mengikoet perang. Maka keloear daripada laskar Roem seorang
hoeloebalang serta gadjah meta lakoenja, memakai zirah melemboeng
dengan emas pérak seriboe dinar ada harganja. Keloear ia dengan

1 mengandjoeri : pengandjoer C, pengandjoeri H. — serta mengandjoeri niet in
4 laskar : 'askar D. 7 djalan.... 8 laskar : ditengah djalan laskar D — hingga....
f Roem
niet in C. 9 maka.... Roem : serta laskar jang lain B — jang.... maka:
jang berdjalan dahoeloe itoe D. 11 Dailami.... 12 sendjata : poen terlaloe banjak
Deroléh rampasan D. 14 ini : nin H. — dari oedara :
niet in C, hari D, Darab H.
'5 keésokan: ésok D. 16 hoeloebalang
niet in D. 17 hendaklah..... 18 dia: hen-
daklah kamoe sekalian memberi hormat akandia D. 17 orang jang : jang orang H.
'9 kembalilah : pergilah D. 22 bangkit doedoek : laloe ia berdiri D. 23 penglima

i'et in D. 24 Djikalau..... 26 kita? staat dubbel in B. 25 adanja : ada ia H. —

jakah: adakah C. 26 Maka..... 27 marahnja: Maka jerjis poen naik koedanja

aan marahnja D. 31 beratoeriah : berhadaplah H. 33 memakai niet in B.

-ocr page 90-

arlah daripada antara tentera Roem seorang hoeloebalang seperti gadjah
meta lakoenja dan pakaiannja semoeanja keemasan, adalah seriboe
dinar harganja. Maka digeretakkan koedanja ketengah médan, katanja:
Hai kaoem 'Adjam, siapa kamoe hendak mati, marilah kemédan. Maka
5 Mihrän Dailami poen menggeretakkan koedanja ketengah médan seraja
bertempik, katanja: Hai orang moeda, ingatquot; engkau, akoelah akan
lawanmoe. Laloe ditikamnja hoeloebalang Roem itoe, maka ditangkis-
kannjà oléh pahlawan Roem itoe. Maka bertikamlah kedoeanja itoe,
maka tersilap mata pahlawan Roem, laloe ditikam oléh Mihrän Dailami,
10 kena dadanja teroes kebelakang, maka matilah ia. Maka sorak orang
menjembah api poen ramai sangat. Maka tampil poela seorang lagi
orang Roem bertetakkan pedang dengan Mihrän Dailami itoepoen, diboe-
noehnja hingga sepoeloeh orang hoeloebalang Roem mati diboenoeh
Mihrän Dailami pada sehari itoe. Maka hari poen malamlah, maka
15 kedoea pihak tentera poen masing- kembalilah pada kémahnja. Ada-
poen tentera 'Adjam terlaloe amat soeka hatinja malam itoe makan
minoem dengan boenji-an. Setelah hari siang, maka berboenjilah
genderang perang. Maka segala laskar poen berdirilah dimédan bersapquot;,
maka pahlawan Jerjis poen menggeretakkan koedanja ketengah médan
20 serta ia bertempik, katanja: Hai kamoe segala laskar akoe, djangan
kamoe masoek kemédan pada hari ini. Bahwa akoelah melawan pahla-
wan 'Adjam hamba orang menjembah api. Maka adalah dipakai Jerjis
badjoe zirah pérak, memegang pedang dan perisai pérak pada tangan
kiri, lakoenja seperti harimau akan menerkam kawan kambing, tiada
25 dibilangnja pahlawan 'Adjam itoe. Maka segala pahlawan 'Adjam poen
terlaloe takoet akandia. Maka iapoen berseroe, katanja: Hai kamoe
kaoem 'Adjam jang menjembah api, toendjoekkanlah gagah berani
kamoe pada hari ini. Siapa kamoe hendak mati, marilah kamoe berha-
dapan dengan akoe. Setelah dilihat oléh Mihrän Dailami peri hébat
30 kelakoean pahlawan Jerjis itoe, maka beroebahlah warna moekanja.
Maka Darab poen melihat moeka Mihrän Dailami itoepoen beroebah,
maka tahoelah ia akan doekatjita hati Mihrän Dailami, maka kata
Darab: Hai penglima jang maha-besar, pertetapkan hati toeanhamba,
pada hari ini hambalah masoek kemédan melawan pahlawan Jerjis jang
35 termasjhoer itoe. Maka soekatjitalah hati Mihrän Dailami menengar
kata Darab itoe, katanja: Pergilah engkau, hai anakkoe, bahwa Toehan

2 semoeanja: daripada kain badjoe jang I. 4 iVlaka niet in I. 7 ditangkiskannja:
ditangkiskan
I. 8 Maka.... 9 tersilap: laloe ditikam oléh Mihrän Dailami dengan
perisainja
(verbeterd tot: pendahannja), kedoea hoeloebalang poen bertikam toem-
bak, maka terchilaf.
I. 12 Na diboenoehnja: djoega I. 15 pada kémahnja: kekémah-
nja
I. 18 en 20 laskar: 'askar I. 19 maka: sjahdan I. 22 api: api itoe I. — Jerjis:
Jerjîs itoe 1. 23 memegang pedang: sebelah pedang pada tangannja 1. 27 gagah
berani kamoe: gagahmoe dan beranimoe
I. 30 warna moekanja: moeka Darab E.
31 Maka apabila
I. 35 hati niet in I.

-ocr page 91-

selengkap sendjatanja, maka ia menghélakan koedanja ditengah médan,
katanja: Marilah kemédan, hai kamoe kaoem 'Adjam, siapa hendak
dari antara kamoe bermain sendjata, marilah kemédan. Maka Mihran
Dailami akan penglimanja laskar itoe, maka digeretakkan koedanja
5 ketengah médan, sjahdan maka bertempiklah ia: Hai orang moeda,
tetapkan dirimoe baik^, inilah lawananmoe. Sjahdan maka iapoen
menetak kepada hoeloebalang Roem itoe, maka ditangkiskannja tetak
Mihran Dailami dengan perisai. Hatta maka kedoea pihak hoeloebalang
itoe bertangkis-an pedang, maka tersalah pedang hoeloebalang Roem,
10 maka ditikamnja oléh Mihran Dailami, kena lamboengnja teroes, maka
hoeloebalang Roem itoepoen laloe mati. Maka keloear poela seorang
lagi, maka iapoen diboenoeh oléh Mihran hingga sepoeloeh orang
diboenoehnja oléh Mihran Dailami. Maka hari poen malamlah, maka
kedoea laskar poen genderang kembali disoeroehnja paloe, maka disoe-
15 roehnja kedoea pihak laskar kepada kémahnja. Maka laskar 'Adjam
bersoeka'-^an pada malam itoe. Maka pada ésok harinja kedoea pihak
laskar poen memaloe genderang perang, maka segala laskar poen berdiri
bersapquot;, maka berseroe- Jerjis itoe penglima laskar Roem, katanja:
C 20 Hai kamoe segala hoeloebalangkoe, bahwa hari nan ini djangan seorang
20 poen masoek kegelanggang lain daripadakoe. Maka ia menggeretakkan
koedanja masoek kegelanggang dengan memakai zirah pérak seperti
harimau lakoenja akan menerkam. Maka ia berkata: Hai kamoe orang
jang menjembah api, toendjoekkanlah gagahmoe, siapa kamoe hendak
berdjalan kepintoe koeboer? Marilah kamoe keloear kepadakoe.
25 Setelah Mihran Dailami melihat Jerjis dengan kelakoeannja terlaloe
sekali hébatnja, maka Mihran Dailami poen beroebah warna moekanja.
Maka Darab poen melihat [maka] kepada moeka Mihran Dailami poen,
tahoelah ia akan doekatjita Mihran, maka oedjarnja: Hai toeanhamba
penglima jang perkasa, tetapkan hati toeanhamba, bahwa hari ini per-
30 gantian hamba masoek kegelanggang, bahwa itoelah lawan hamba.
Maka soekatjitalah Mihran menengar kata Darab itoe. Maka Darab
H 25 poen memohonkan kepada Mihran seraja mematjoe koedanja kegelang-
gang seperti singa lakoenja, didjabatnja pendahannja. Maka kata Jerjis:

1 menghélakan : menghéla D. 2 kemédan : dimédan ini D — siapa : siapa jang D.
3 kamoe : kami
H. — kemédan : ditengah médan itoe D. 6 lawananmoe : lawan
kamoe D. 7 tetak.... 8 Dailami
niet in D. 8 pihak niet in D. 10 teroes niet in D.
13 oléh Mihran Dailami
i?.iet in D. 14 genderang.... 15 'Adjam : niet in C, kembali
pada kémahnja, maka laskar 'Adjam D. 14 disoeroehnja paloe
niet in H. — maka

disoeroehnja niet in B, C en D. 15 Maka..... 16 harinja : Setelah hari siang D.

19 nan ini : nin C, ini D. 23 kamoe niet in C. 25 dengan.... 28 oedjarnja : hal
jang demikian itoe lakoenja, maka iapoen sangat beroebah moekanja. Serta Darab
melihat moeka M. beroebah itoe, tahoelah akan takoet, maka laloe ia berkata : D.
26 poen
niet in C en H. 29 tetapkan: pertetaklah B, pertetakkanlah C en H. — bahwa
..... 30 hamba : bahwa hari kamilah jang melawan akandia itoe D. 32 memohon-
kan ..... kegelanggang : naik koedanja D. 33 seperti
niet in B. — roepamoe :

roepanja B.

-ocr page 92-

kita api jang gilang-gemilang tjahajanja ada menoeloeng dikau. Maka
EI 10 bermohonlah Darab, laloe digeretakkannja koedanja ketengah médan
seperti singa lakoenja serta dipegangnja pendahaimja. Maka kata Jerjïs:
Hai orang moeda, terlaloe sajang sekali akoe melihat roepamoe. Me-
5 ngapa maka engkau keloear memboenoeh dirimoe? Tiadakah engkau
ketahoeï akoelah pahlawan Jerjïs jang ternama dalam benoea Roem?
Kembalilah engkau, soeroeh hoeloebalang jang toea' melawan akoe.
Maka Darab poen marah menengar kata pahlawan Roem itoe, katanja:
I 15 Hai Jerjis, rasaï oléhmoe tikamkoe, dahoeloe djanganlah banjak katamoe.
10 Maka kedoea pahlawan poen bertikamkan pendahan, maka kedoea
pendahan poen habis patah seperti tjongkil gigi. Maka kedoea pahlawan
poen menghoenoes pedangnja, laloe bertetakkan pedangnja, tiada djoega
beralahan. Maka dengan dikerasi Toehan rabboe '1-' alamina akan Darab
dengan marahnja, laloe digeretakkan koedanja, maka ditetaknja kepala
15 Jerjis. Maka pahlawan Jerjis poen mendjoendjoeng perisainja, maka
kena perisai Jerjïs belah doea, laloe kepada kepalanja poen belah doea
sampai keléhérnja, maka Jerjïs poen matilah. Setelah Mihran Dailami
melihat hal jang demikian itoe, maka disoeroehnja paloe genderang
perang, maka disoeroehnja segala laskarnja menjerboekan diri kepada
20 laskar Roem. Maka berperanglah kedoea pihak laskar itoe terlaloe
ramainja behénanja gemerentjang sendjatanja segala hoeloebalang
seperti bergerak rasa boemi, berbangkitlah leboe doeli keoedara hingga
kelam kaboet tiada lagi berkenalan, bertjampoer-bawoer segala hoeloe-
balang dan boenji soeara segala hoeloebalang djoega kedengaran tiga
25 hari tiga malam. Maka petjahlah segala kaoem Roem, maka dioesir
oléh kaoem 'Adjam akan laskar Roem kira' sepemanggil. Maka segala
laskar 'Adjam beroléh rampasan terlaloe banjak. Maka disoeroeh
Mihran Dailami orang berseroe': Djangan seorang poen membawa ram-
pasan kepada kémahnja. Mihran Dailami poen memandikan Darab,
30 karena toeboehnja kena darah, maka diberinja memakai pakaian jang
moelia' dan didoedoekkannja diatas koersi. Maka segala hoeloebalang
sekalian berdirilah menghadap Darab. Maka kata Mihran Dailami akan
Darab: Toeanhamba, pilihlah daripada segala rampasan itoe; mana jang
dikehendak oléh toean daripada barangsiapa poen, ambillah. Maka
35 dilihat Darab pada rampasan itoe, maka diambilnja sebelah pendahan
jang baik, katanja: Inilah akan bahagian hamba dan jang lain itoe
toeanhamba berikanlah akan segala hoeloebalang. Maka sekalian

1 Na tjahajanja: itoe 1. 9 tikamkoe: tikam akoe E. 10 bertikamkan: bertikamlah
akan
E. 13 dikerasi: kekeras I. 14 dengan marahnja: maka marahlah Darab I.
— maka ditetaknja
niet in. I. 16 laloe.... 17 keléhérnja: laloe pada léhérnja 1.
19 laskarnja: 'askarnja I. 20, 26 en 27 laskar: 'askar I. 20 terlaloe.... 21 sen-
djatanja: terlaloe 'alamat boenji behénanja gemerentjing boenji sendjata I. 36
sepemanggil: setengah t. fkal (?)
E, sepangkal (verbeterd tot: sepemanggil) I.
28 berseroe^: besar^
E. 29 kepada kémahnja: itoe kekémahnja I. — memandikan:
mandikan E. 34 dikehendak: dikehendaki I. — poen: poenja E. 36 baik: terbaik I.

-ocr page 93-

Hai orajig moeda, sajang sekali akoe melihat roepamoe, mengapa engkau
keloear memboenoeh akan dirimoe? Tiadakah kaukenal, bahwa akoe
Jerjis, mendjadi kepala segala pahlawan dibenoea Roem? Pergilah
engkau kembali, soeroehkan orang lain masoek kegelanggang. Maka
5 Darab poen marah menengar kata itoe. Sjahdan maka oedjarnja: Hai
hoeloebalang jang perkasa, rasailah dahoeloe tikam hamba. Djangan
banjak' kata toeanhamba. Maka kedoea hoeloebalang poen bertikam-
kan, kedoea pendahannja patah, maka kedoea poen menghoenoes
pedangnja, bertetakkan dan bertangkis^an tiada beralahan. Berapa lama
'0 antaranja dengan toeloeng Toehan rabboe 'l-'alamina, maka diserah-
kan oléh Darab, maka diperdjoendjoengnja pedangnja ditetakkannja
keatas kepala Jerjis, kena perisainja belah doea, laloe kepada ketopong-
nja belah doea, laloe kepada kepalanja itoepoen belah doea, laloe
Poetoes léhérnja, maka Jerjis poen matilah. Setelah Mihrän melihat
'S hal jang demikian itoe, maka ia menjoeroeh memaloe genderang perang.
Maka disoeroehkannja segala laskarnja menjerboekan dirinja kepada
laskar Roem. Maka bertetaklah kedoea laskar itoe terlaloe 'alamat
boenjinja gemerentjang sendjatanja dan bagai gempa rasa boemi dan
bersimboer-an darah sampai keoedara hingga kelam kaboet; berlang-
20 gar quot;an segala hoeloebalang tiga hari tiga malam perang. Maka petjah-
lah laskar Roem, maka diperikoet oléh kaoem 'Adjam akan laskar Roem
sekira^ sepeninggal hari perdjalanan sebagai djoea menetak dan meni-
kam. Maka segala laskar poen beroléh rampasan jang maha-banjak.
Maka disoeroehkan oléh Mihrän Dailami orang berseroe-, bahwa dja-
25 ngan seorang poen mengembalikan rampasan kepada kémahnja. Maka
Mihrän poen memandikan Darab bekas berloemoer dengan darah, maka
diberinja pakaian kepadanja dan setelah soedah, maka didoedoekkannja
diatas koersi. Maka sekalian hoeloebalang itoe berdiri menghadap dia.
Maka kata Mihrän akan Darab: Hai toeanhamba, pilih oléh toeanhamba
^ daripada segala rampasan ini, jang mana dikehendaki oléh toean-
hamba. Maka Darab poen melihat kepada segala rampasan, maka diam-
bilnja sebelah pendahan jang terbaik pada matanja, maka katanja:
Itoelah djoea bahagian hamba, jang lain itoe boekankah akan segala

2 memboenoeh : niet in B, hendak memboenoeh D. — akan niet in D. 3 mendjadi
; djadi D. 4 masoek kegelanggang : datang kemari D. 5 itoe : Jerjis itoe C,
niet
!quot; H. 6 tikam : bekas tikam C, menikam H. — hamba : akoe D. 7 bertikamkan :
°ertikam dan D. 9 bertetakkan.... 11 pedangnja
niet in B. 9 Berapa lama antaranja
quot; : berapa lamanja C,
niet in D. 12 laloe k. k. b . doea niet in B en D. 13 itoe-

..... 14 léhérnja niet in D. 15 hal niet in D. — genderang perang : genderang

kembah p. D. 19 sampai : laloe sampai C, D en H. 20 segala..... petjahlah :

Sjahdan tiga hari malam perang itoe, kalah D. 22 sepeninggal hari : sehari D.

laskar : laskar Roem C. 24 Maka..... 25 kémahnja njet in D. 27 pakaian :

Pakaian jang moelia^ dipakaikan C, D en H. — kepadanja: padanja D. — didoedoek-
kannja: doedoekkannja B. 28 sekalian: semoea D. 29 toeanhamba: toean Ü —
30 ini: pilih akan rampasan ini D — Na ini: karena B. — toeanhamba:
3°®an D. 31 kepada
niet in B. 32 terbaik: terlaloe baik D — pada niet in D.
^ hamba: kami D — jang.... 1 hoeloebalang? : jang lain, mana soekalah D.
boekankah: boekanlah
C en H.

-ocr page 94-

meréka itoe póèn terlaloe amat soekatjita akan Darab ia tiada tama'
akan harta rampasan itoe. Telah berapa hari berhenti, maka segala
laskar poen kembalilah kenegeri Babil.

Kata sahiboe '1-hikajat, setelah datang laskar ' Adjam kenegeri Madain,
5 maka benara poen dibawa oranglah laki isteri kepada Mihrân Dailami.
Maka ditanjaïnja kepada benara laki isteri, katanja: Hai orang toea,
ketahoeï oléhmoe, bahwa Allah ta'ala berlakoekan hoekoemnja dan
takdirnja tersandar t pada ketikanja, telah didjadikannja akan hambanja
itoe beroentoeng daripada jang tiada terkira datangnja. Bahwa akoe
10 akan bertanja kepadamoe soeatoe kata. Djikalau berkata benar engkau,
nistjaja bagimoe djoega kebadjikan. Maka katanja: Hai toeanhamba
penglima besar, ada patoetkah dihapadan toeanhamba mengatakan
kata jang doesta? Maka berkatalah Mihrân Dailami: Hai
orang toea jang ber'akal, katakan oléhmoe bagaimana ihwal kanak®
15 jang kaudapat dalam peti itoe dan apa^ kaudapat sertanja. Hai orang
toea, djangan kautakoet, boekan karena harta itoe akoe bertanja dikau.
Setelah benara itoe menengar kata Mihrân Dailami itoe, maka baiklah
hatinja, maka dikatakannjalah daripada permoelaan hingga achirnja,
hanja jang tiada dichabarkannja tali léhér moetiara itoe djoega diboe-
20 njikannja. Maka diketahoeï Mihrân Dailami soenggoehlah seperti
katanja itoe, maka diberinja hormat akan benara itoe dan diberinja
persalin, maka disoeroeh hantar kenegeri Asiyâ benoea radja dinegeri
Madain. Maka Mihrân Dailami poen menjoeroeh menjoeratkan ihwal
peperangan dan kemenangan dan rampasan dan menjatakan perang
25 Darab tatkala memboenoeh Jerjis penglima laskar Roem dan peri soeara
jang didengar Mihrân Dailami pada malam tatkala peri Darab tidoer da-

3, 4 en 25 laskar: 'askar I. 3 kenegeri Babil: berhadap pada sebelah negeri Babil 1.
6 kepada.... katanja: kedoeanja, maka kata JVlihrân Dailami akan benara itoe
I.
10 bertanja kepadamoe: menanjaï dikau 1. 12 ada patoetkah: adakah patoet 1.
— Na toeanhamba: hamba 1. 15 kau: engkau I. 16 boekan: boekannja I. 18 dari-
pada.... 19 dichabarkannja: dikissahkannjalah hikajat tatkala didapatnja Darab
dalam peti dan empat boeah kendi® berisi dinar dan manikam, dan peri berlampin
kain jang keemasan itoe, sekaliannja dikatakannja, melainkan 1. 22 hantar: hantar-
kan 1. 23 menjoeratkan: soeratkan E. 24 dan menjatakan perang: kemoedian
dari itoe menjatakan peri berperang 1. 26
Na malam: dan E.

-ocr page 95-

lam hoeloebalang? Maka sekalian meréka itoepoen soekatjita akan Darab
Bi 65 sebab tiada ia tama' akan harta rampasan itoe. Setelah beberapa hari
berhenti laskar 'Adjam, maka meréka itoepoen kembalilah berhadap
kenegeri Babil.

^ Kata sahiboe '1-hikajat, setelah datang kenegeri Madain, maka benara
dan isterinja itoe datanglah dibawa oléh orang kepada Mihran Dailami,
dan maka Mihran poen bertanja kepada kedoeanja. Maka kata Mihran
Dailami akan benara: Orang toea, ketahoeïlah, bahwa Allah ta'ala
berlakoekan hoekoemnja atas segala hambanja dengan tiada diketahoeï
10 hambanja akan hikmatnja itoe, dan didjadikan sekalian takdir itoe
tersandar f pada ketikanja dan didjadikan oentoeng hambanja dan tiada
dapat dikira^ï datangnja. Bahwa akoe menanjaï dikau soeatoe kata,
djikalau berkata benar engkau, senistjaja bagimoe djoea kebadjikan.
Maka sahoet benara: Hai toeanhamba penglima, bahwa sekali^ tiada
15 hamba berseboet t dihadapan toeanhamba. Maka berkata Mihran
Dailami, oedjarnja: Hai orang toea, katakan oléhmoe, betapa ihwal
kanak^ jang kaudapat dalam peti itoe dan apaquot; dalam peti itoe sertanja.
Hai orang toea, djangan engkau takoet, boekan karena harta itoe akoe
bertanja. Setelah benara menengar kata Mihran itoe, maka baiklah
20 hatinja, maka dikatakannja hikajat Darab didapatnja didalam peti itoe,
dan empat boeah kendi berisi dinar sertanja moetiara dan nianikam dan
perinja berlampin dengan kain keemasan itoe, sekaliannja dikatakan-
nja, melainkan tali léhér moetia djoega diboenjikannja. Maka diketahoeï
üléh Mihran Dailami: Soenggoeh seperti katanja itoe. Maka diberinja
25 hormat akan benara itoe dan diberinja persalin, maka disoeroehnja
hantarkan kepada istana radja negeri Madain. Maka Mihran Dailami
poen menjoeroeh menjoeratkan ihwal perang dan kemenangan dan
banjak rampasan, kemoedian dari itoe mengatakan ihwal peperangan
Darab dan perinja memboenoeh Jerjis penglima laskar Roem itoe, dan
30 peri soeara jang dioedara didengar oléh Mihran Dailami pada malam

3 berhadap... Babil : kenegerinja D. 4 kenegeri : dinegeri D. 6 Dailami niet in K.
^ dan.... Mihran
niet in B ~ kedoeanja : benara K. — kata niet in D. 8 Na
Dailami : katanja C. — ta'ala niet in K. 9 berlakoekan : melakoekan D. — Na
diketahoeï : oléh D en K. 10 akan : apa dalam B, C, D en H — sekalian takdir:
barang sesoeatoe K. —
Na didjadikan : akan B, C, D en H. 11 dan.... 12 datang-
nja: daripada tiada dikira^ï datanglah ia kepadanja B, C, D
en H. 12 soeatoe......

13 djikalau niet in K — kebadjikan : gadjikan B. 14 Hai : Ja K — bahwa.....

15 toeanhamba : adakah dihadapan sebagai seperti toeanhamba seorang mengata-
kan kata jang diseboet? B, C, D
en H. 16 ihwal : akan hal K. 17 dalam peti
itoe
niet in C — itoe sertanja: dan peri kaudapat sertanja B, D en H, Maka kata
Mihran : Hai orang toea, tjeriterakanlah apa peri kaudapat sertanja C. 18
Na
takoet : ia B en H. — akoe niet in B. — Hai.... 19 bertanja : Djanganlah takoet
berchabar kepadakoe D. — benara : orang toea D — Mihra_n : Darab D. 20 Maka....
24 Dailami : dichabarnja hal semoeanja, maka pikir Mihran : D. 22 dikatakannja
niet in B. 26 hantarkan : hantar D. 27 poen niet in B — ihwal.... kemenangan:
peri hal kemenangan perang D. 28
Na banjak : dapat D. — ihwal : peri ihwal C,

niet in B. 30 dioedara niet in D — didengar..... 2 itoe : didengarnja didarat itoe

tatkala Darab jang tidoer didalam roemahnja D.

-ocr page 96-

roemah diroeboehkan air bah itoe dan peri hikajat benara mendapat
peti jang dihanjoetkan air itoe dengan segala isi didalamnja, soeatoe
djoea tiada bersalahan. Maka disoeroehnja hantarkan kepada radjanja.

Bahwa pada hari itoe poeteri Hoemani doedoek dengan inangnja.

5 Kata sahiboe '1-hikajat, pada hari itoe poeteri Hoemani doedoek dalam
maligainja. Maka ia menangis dihadapan inangnja, maka laloe pingsan
daripada sangat pertjintaannja akan anaknja dan menjesal ia sebab
memboeangkan anaknja itoe. Maka inangda poen berkata: Hai toean
poeteri, pekerdjaan itoe sia'lah, sesal dahoeloe jang baik, bahwa sesal
10 kemoedian itoe boekannja pekerdjaan orang ber'akal. Hai toean poeteri,
djanganlah toeankoe masjgoel dalam hati, karena pekerdjaan itoe telah
laloe, karena jang bertjinta itoe mengoerangkan séhat badan. Dan
moedah'an Allah ta'ala mendjadikan soeatoe hikmatnja; sabarlah sjah
' alam, rélakan kehendak Allah ta' ala. Selang berapa hari, maka poeteri
15 Hoemani doedoek diatas tachta keradjaan dihadap segala bala-tentera-
nja. Maka orang jang membawa soerat itoepoen datanglah, maka diper-
sembahkan soerat jang dibawanja itoe. Maka dibatja oléh menteri
dihadapan toean poeteri sehingga datang kepada hikajat Darab perinja
didapat oléh benara didalam peti itoe. Maka poeteri Hoemani poen
20 terlaloelah soekatjita hatinja, maka diambilnja soerat itoe, dibawanja
masoek kedalam maligainja. Maka disoeroeh panggil inangda, maka
kata poeteri: Hai iboekoe, telah datanglah pada hari ini doea perkara
kesoekaankoe, dengar dalam soerat ini. Setelah inangda menengar kata
dalam soerat itoe, maka inangda terlaloe amat soekatjita. Maka poeteri
25 Hoemani menjoeroeh memboeat soerat memanggil Mihran Dailami,
boenjinja: Adapoen Mihran Dailami dengan beberapa menteri jang
bernama segera datang menghadap dan bawa benara laki isteri itoe.
Sekali kita soeroehkan pada Darab berhentilah ia disana, sehingga datang
orang daripadakoe memanggil dia, maka datanglah ia. Setelah sampai-
30 lah soerat daripada poeteri Hoemani itoe kepada Mihran Dailami, maka

1 bah: sebak I. 2 air.... 3 radjanja: oléh air itoe dan peri empat boeah kendi-
bensi dinar dan pennja berlampin kain keemasan dan permata berbagai^ dalam
soeatoe soemboel emas. Maka disoeroehkannja orang pergi membawa soerat itoe
pada radjanja
I. 7 akan niet in E. 10 orang: orang jang I. — Hai: Sekarang poen,
hai
I. 11 masjgoel.... hati: masjgoelkan hati toean I. 19 didalam: dalam I. 22 Na
poeteri: Hoemani I. — perkara: doea bahagi I. 23 Na dengar: oléh boenda I. —
Setelah: Telah I. 26 menteri.... 27 bernama: chabar jang tertawa I. 28 Na Sekali:
engkau
I. 29 Setelah: Maka I.

-ocr page 97-

tatkala Darab lagi tidoer didalam roemahnja jang sepeninggal diroe-
boehkan oléh air sebak itoe dan peri hikajat benara mendapat dia
dalam peti jang dihanjoetkan diair dan peri empat boeah kendi ^ dinar
sertanja dengan berlampin dengan kain keemasan itoe. Dan disoeroeh-
5 nja orang pergi membawa soerat ini kepada poeteri Hoemani.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka pada soeatoe hari poeteri Hoemani
doedoek dalam maligai. Maka ia menangis, laloe ia pingsan daripada
sangat pertjintaannja akan anaknja, menjesal ia memboeangkan anak-
nja itoe. Maka inangda poen berdatang sembah, maka oedjarnja: Hai
^ 30 toeankoe toean poeteri, akan pekerdjaan itoe, sajogjanja dahoeloe djoea
baik menjesal. Bahwa kemoedian dari itoe boekanlah daripada peker-
djaan orang jang ber'akal. Sekarang poen, hai toean poeteri, djangan-
lah dipersjgoel hati, karena pekerdjaan poen telah laloe, karena
bertjinta itoe akan mengoerangkan séhat badan djoea adanja.
Maka moedah-an Allah ta'ala mendjadikan sesoeatoe hikmatnja, hanja
sabarlah toean poeteri.

Hatta selang berapa hari, maka poeteri Hoemani semajam diatas
tachta keradjaan dihadap oléh segala bala-tenteranja. Maka orang
membawa soerat daripada Mihrân Dailami poen datang. Setelah itoe,
20 maka dipersembahkannja soerat itoe. Maka dibatja oléh menteri
dihadapan toean poeteri, hingga datang kepada hikajat Darab, perinja
didapat benara dalam peti itoe. Maka poeteri poen soekatjita, maka
diambilnja soerat itoe, dibawanja kedalam maligai. Sjahdan inangda
poen dipanggilnja, maka oedjar poeteri: Hai, telah datanglah boenji
25 kepadakoe pada hari ini doea bahagi kesoekaan. Dengarlah oléhmoe
boenji soerat ini. Nantilah inangda menengar boenji soerat ini, maka
iapoen soekatjita. Maka poeteri Hoemani poen menjoeroeh memanggil
Mihrân Dailami, demikian dalam soerat itoe: Adapoen Mihrân Dailami
dengan berapa wazir^ dan orang jang bernama segera datang mengha-
30 dap, dibawanja benaralah dengan isterinja itoe. Dan segala laskar
itoe menjerahkanlah kepada tangan Darab. Maka berhentilah ia dahoe-

2 hikajat : hal D. 3 dalam : didalam C — dihanjoetkan diair : hanjoet D — empat....
4 itoe : apa® jang ada sertanja D. 5
Na Hoemani : demikian tjeriteranja B.

^ dalam : didalam D. 8 anaknja,..... 9 itoe : poeteranja ia itoe ia menjesal D.

9 oedjarnja : sembahnja D — Hai en 10 toean poeteri niet in D — akan : jang D.

H Bahwa niet in D. — boekanlah..... 12 ber'akal : adalah jang demikian itoe tanda

tiada ber'akal D. 12 Sekarang poen niet in D. 13 dipersjgoel : masjgoel D —
pekerdjaan.... laloe: perboeatan jang telah laloe D. 14 Bertjinta itoe: adapoen per-
tjintaan itoe D. 14 djoea adanja niet in D. 15 Maka niet in C en H. 17 selang: tiada

D- — semajam : doedoek D. 18 oléh segala niet in D. 19 daripada..... itoe : poen

datanglah kepada toean poeteri Hoemajoen D. 21 datang.... 22 soekatjita : habis
soerat itoe dibatja. Maka toean poeteri poen sangat soeka menengarnja D.
24 Hai : Ja iboekoe D — boenji : chabar D. 25 Dengarlah.... 27 soekatjita
niet
•n D. 26 Nantilah.... menengar : Maka inangda poen menengar C — maka iapoen:
dengan C. 28 dalam: didalam D. 29 bernama: baik® D — segera
niet in C.

menghadap niet in D. 30 dengan isterinja : doea laki bini D. 31 menjerahkanlah:
serahkan D. — kepada : didalam D. — dahoeloe
niet in D.

-ocr page 98-

dibatjanja soerat itoe. Setelah soedah dibatja, maka iapoen pergi kepada
Darab, oedjarnja: Hai anakkoe, telah datanglah soerat daripada radja
menjoeroehkan dengan beberapa orang jang bernama daripada menteri
pergi menghadap baginda. Adapoen segala hoeloebalang dan segala
5 tentera ini semoeanja dengan titah radja disoeroehkan pada tangan
toeanhamba selama hamba beloem datang dan dalam hoekoem toean-
hambalah meréka itoe, mana jang haroes diboenoeh oléh toeanhamba,
betapa hoekoemnja meréka itoe, demikianlah toeanhamba hoekoemkan.
Maka kaboellah Darab akan kata Mihrän Dailami itoe, maka segala
10 hoeloebalang poen kaboellah akan Darab itoe djadi penglimanja.
Maka Mihrän Dailami dengan segala menteri jang dipanggil toean
poeteri itoe segeralah ia berdjalan serta membawa benara itoe
laki isteri, hingga datanglah kenegeri Babil. Maka Mihrän
Dailami poen masoek menghadap dengan segala menteri sertanja
15 itoe. Tatkala itoe didapat oléh meréka itoe toean poeteri dihadap
segala menteri hoeloebalang. Maka meréka itoe poen mengetjoepi boemi
dihadapan poeteri. Maka dikaroeniaï akan meréka itoe amat limpah.
Maka bertitah toean poeteri: Hai segala kamoe bala-tenterakoe, ésok
hari semoeanja ketjil besar berkampoeng kemari, bahwa akoe hendak
20 mengeloearkan ada soeatoe bitjara dan hikajat terlaloe garib. Maka
disoeroehkan oléh toean poeteri segala hoeloebalang kembali keroe-
mahnja. Maka dari pagi^ disoeroeh oléh toean poeteri memaloe moeng-
moeng, katanja: Hai segala kamoe bala-tentera ketjil besar, berkam-
poenglah kamoe kemédan menghadap radja, barangsiapa tiada datang,
25 dirampas hartanja. Maka berkampoenglah segala menteri dan hoeloe-
balang dan penglima jang memegang negeri, segala pegawai radja.
Maka doedoeklah poeteri Hoemani diatas tachta keradjaan, maka ia
memberi persalin dengan pelbagai kain^ dan moetia dan permata jang
indah^ dan baoe'^an. Maka semerbaklah baoenja segala jang hadir meng-
30 hadap itoe. Maka disoekatnja emas dan pérak karoenia akan meréka
itoe. Maka bertitahlah toean poeteri: Ketahoeïlah oléhmoe, hai sekalian

1 kepada: pada I. 2 anakkoe: toeanhamba I. 3 bernama: tertama E. 6 Na hamba:
lagi 1. — dalam.... 8 hoekoemkan: dan hoekoemkan oléh toeanhamba
I. 10 djadi
niet in 1. 16 mengetjoepi: mengetjoep I. 17 dikaroeniaï: ia memberi karoenia I.
19 semoeanja: sekalian 1. 21 oléh niet in E. 22 memaloe: paloe I. 25 dan hoeloe-
balang
niet in I. 29 Maka niet in I. ~ semerbaklah: merbaklah E.

-ocr page 99-

loe disana, hingga datang orang daripadakoe memanggil dia. Setelah
soedah soerat Mihran dibatnja itoe, maka ia pergi kepada Darab, maka
oedjarnja: Adapoen toeanhamba, soerat datang daripada radja menjoe-
roehkan hamba dengan beberapa orang daripada menteri jang bernama
5 pergi segera menghadap. Adapoen jang segala hoeloebalang dan tentera-
nja disoeroeh radja serahkan kepada tangan toeanhamba. Selama hamba
beloem lagi datang, hoekoemkanlah oléh toeanhamba akan meréka itoe.
Seharoesnjalah berboenoeh toeanhamba, betapa hamba menghoekoem-
kan meréka itoe, demikian toeanhamba. Maka kaboellah Darab akan
'O pesan Mihrân Dailami dan segala hoeloebalang poen akan menjembah
Darab. Maka Mihran Dailami dengan segala jang panggil itoe bersegera
berdjalan dengan membawa benara dan isterinja, hingga datanglah
kenegeri Babil. Maka menghadap Mihran Dailami dengan segala men-
teri. Didapatnja oléh meréka itoe poeteri semajam dihadap oléh segala
hoeloebalang serta dengan sekalian meréka itoe. Màka sekalian menge-
tjoep doeli dihadapan poeteri. Maka poeteri itoepoen memberi karoenia
akan meréka itoe. Maka bersabda poeteri: Hai kamoe sekalian bala-
tenterakoe, ésok hari sekalian kamoe ketjil besar berhimpoen kemari.
Akoe hendak mengeloearkan hikajat jang garib. Maka disoeroehkan
^^ oléh poeteri segala hoeloebalang kembalilah keroemahnja. Maka dari-
pada pagi' hari disoeroehkan oléh poeteri Hoemani paloekan moeng-
naoengan, katanja: Hai kamoe sekalian bala-tenteranja, ketjil dan besar,
berhimpoenlah kamoe kemédan menghadap kepada radja. Barangsiapa
tiada datang, dirampas hartanja. Maka berhimpoenlah segala menteri
dan penglima mendjabat negeri dan segala pegawai radja hingga penoeh-
lah médan. Maka semajamlah poeteri Hoemani diatas tachta keradjaan.
Maka ia memberi persalin dengan bagai® kain dan moetiara dan permata
dan memberi baoe'an hingga semerlah f segala baoe'an itoe jang hadirlah
^ öienghadap itoe dan disoekatkannja emas dan pérak akan meréka itoe.
Sjahdan bersabda poeteri Hoemani: Ketahoeïlah oléh kamoe segala

2 Mihran, itoe en ia niet in D. 3 toeanhamba.... 4 menteri staat dubbel in B.
soerat : soeroeh, B, C, D
en H, in B de eerste maal : soerat. 4 hamba : kami D.
.lang.... 5 pergi
niet in D. — segera niet in C. — jang niet in. C en D. 6 disoe-
meh.... toeanhamba: dititah berikan didalam tangan Darab D. — hamba: kami D.
' lagi
niet in D. — hoekoemkanlah.... 9 toeanhamba: melainkan toean akan
njemerintahnja D. 8 menghoekoemkan: menghasilkan B. 9 kaboellah: soekalah D.

dan.... 11 Darab niet in D. — Maka.... 12 isterinja: Maka Mihrân poen
P^rdjalan dengan segala tenteranja D. 13 Maka.... menteri
niet in D. 14 sema-
jam dihadap : tengah dihadap D — oléh
niet in C, D en H. 15 serta.... itoe niet in

— Maka..... 16 poeteri : Maka semoeanja doedoek menjembah toean poeteri

y- 16 karoenia : persalin D. 17 Hai kamoe sekalian : Ja toean^ D. 18 tenterakoe :
renteranja akoe B. 19 disoeroehkan .... 21 hari
niet in D. 20 daripada : dari C en H.

Hoemani niet in D. 22 Hai kamoe sekalian: Ja toean^ D. 23 Barangsiapa:
aarangsiapa jang D. 26 médan : ditengah médan D. — Hoemani
niet in D.
. quot;agai-: berbagai D. — moetiara
niet in D. — memberi.... 29 disoekatkannja
3nnbsp;28 baoe^an: persalin baoe^an C. — semeriah: sempoernalah C
en D.

quot; poeteri Hoemani: toean poeteri D. — segala.... 1 besar^ niet in D.

-ocr page 100-

orang besar^, bahwa sanja keradjaan ini poesaka daripada ajahkoe diting-
galkannja akandakoe. Maka hamil akoe, kemoedian akoe katakan
pada sekalian kamoe, bahwa anakkoe jang hamil itoe perempoean telah
matilah ia. Bahwa kamoe sekalian rélalah akan akoe keradjaan, maka
5 sembah kamoe sekalian: Hai toean kami, telah rélalah kami akan toean
poeteri kami pertoean. Ketahoeï oléh kamoe, demi api jang disembah
itoe, bahwa akoe mematikan anakkoe jang koehamilkan itoe, sebab
takoet akoe akan tanggal keradjaan daripadakoe, sebab inginlah akoe
akan keradjaan jang fana' itoe. Maka akoe masoekkan anakkoe jang
10 laki^ kedalam peti, maka laloe akoe hanjoetkan kesoengai. Maka seka-
rang koedengar chabarnja: ada didapat oléh benara akandia. Maka
héranlah segala menteri hoeloebalang menengar dia.

Maka disoeroeh toean poeteri segala orang jang pandai mendirikan
seboeah maligai keemasan akan tempat radja Darab ditabalkan. Maka
15 segala orang menambang emas dan pérak akan diperboeatkan maligai
dan mengeloearkan moetia dan permata dan manikam jang moelia^.
Maka disoeroeh toean poeteri menempa saroeng pedang seriboe dari-
pada emas dan seriboe daripada pérak bertatahkan ratna moetoe mani-
kam dan seriboe kolah daripada emas dan seriboe daripada pérak ber-
20 tatahkan ratna moetoe manikam dan seriboe pelana emas dan seriboe
pelana pérak bertatahkan ratna moetoe manikam. Maka disoeroehnja
perboeat soeatoe geta daripada emas bertatahkan ratna moetoe mani-
kam, maka disoeroehnja tempa soeatoe kolah tiga kemoentjaknja, itoelah
kolah baginda radja Iskandar Dzoe
'1-karnain, nistjaja lagi akan kamoe f
25 seboetkan hikajatnja. Maka siang malam orang bekerdja menggantoeng
kain keemasan. Maka disoeroeh poeteri Hoemani perboeat soeatoe
kémah jang keemasan dan seratoes kémah daripada kain antlas dengan
pelbagai roepanja dan warnanja, maka didirikan berkeliling maligai
itoe.
Dan disoeroehnja perboeat koersi emas bertatahkan ratna moetoe
30 manikam bersendi gading dan chelembak dan tjendana.
Setelah soedah
moesta'idlah sekalian perboeatan poeteri Hoemani, maka ia menjoeroeh
memanggil Mihran Dailami, maka dianoegerahnja persalin jang moelia^.
Maka titah poeteri Hoemani: Hai Mihran Dailami, pergilah toeanhamba
panggil tjahaja matakoe dan boeah hatikoe radja
Darab, kamoe bawa ia

3 hamil: akoe hamilkan I. 7 mematikan; matikan E. 8 inginlah: ingatlah I.
11
didapat: dapat I. 12 hoeloebalang niet in I. 14 en 15 maligai: mahaHgai I.
19
senboe daripada pérak: s . kolah d.p. I. 22 perboeat: boeat I. 23 Na itoelah:
kemoentjak
I. 25 Maka: sjahdan maka I. — bekerdja: berkerdja E. — meng-
gantoeng: dan jang membentang
I. 27 dan: maka I. 31 poeteri Hoemani niet in i.
34
bawa: bawalah I.

-ocr page 101-

orang besar bahwa sesoenggoehnja keradjaan ini poesaka dari ajahkoe
dan ditinggalkannja akoe hamil. Maka kemoedian koekatakan pada
kamoe, bahwa anakkoe jang dihamilkan itoe perempoean telah djadilah
ia serta djadi laloe mati. Maka kamoe rélakan dia keradjaan. Maka
5 sembah meréka itoe sekalian: Sesoenggoehnja, hai toean kita. Maka
bersabda poeteri Hoemani: Ketahoeï oléhmoe, demi api jang kita
sembah akoe menjemboenjikan anakkoe jang koehamilkan itoe, sebab
takoet akoe tanggal keradjaan ini daripadakoe, sebab ingin akan
keradjaan. Maka koemasoekkan anakkoe laki® kedalam peti, maka
10 koehanjoetkan kesoengai ini. Sekarang koedengar chabarnja ada
didapat oléh benara akandia. Maka héranlah segala kaoem menengar

o, Darab t itoe.

' 50 n

Maka disoeroeh oléh poeteri segala oetas memandaikan seboeah mali-
gai keemasan akan tempat ditabalkan Darab. Maka segala orang penam-
'5 bang itoe menanggoeng emas dan pérak akan maligai itoe dan menge-
loearkan segala moetia dan permata dan menikam jang moelia®, dan
disoeroeh oléh poeteri Hoemani menempa seriboe saroeng pedang emas
dan seriboe pelana daripada emas jang mérah bertatah ratna moetoe
manikam dan disoeroehnja tempa seriboe kolah daripada emas dan
20 seriboe daripada pérak dan disoeroehnja perboeat seboeah geta ber-
tatahkan ratna moetoe manikam dan disoeroehnja tempa kolah tiga
kemoentjaknja. Itoelah kemoentjak kolah Iskandar, nistjaja kami
seboetkan ini hikajatnja. Maka pada siang malam orang bekerdja dan
orang menggoenting kain keemasan. Maka disoeroeh oléh poeteri Hoe-

Ot

° iiiani perboeat seratoes kémah daripada kain atlas pelbagai roepanja,
didirikannja pada keliling maligai. Dan disoeroehnja perboeat koersi
®öias bertatahkan ratna moetoe manikam dan disoeroehnja perboeat
Seriboe koersi bersendi^kan gading dan geharoe dan tjendana. Setelah
i^oesta'idlah sekalian, maka poeteri poen menjoeroeh memanggil Mihrân
Dailami. Maka dianoegerahi persalin jang moelia^. Maka sabda poe-
teri: Hai Mihrân Dailami, pergilah engkau ambil tjahaja matakoe dan
boeah hatikoe Darab, kamoe bawalah ia kemari seperti tertib, hanja

1 dari : daripada D. 2 dan..... iiamil : dan ditinggallcan oléhnja akan-

dakoe didalam hamil C. — hamil : tengah hamil D. 4 serta djadi niet in D. —
«amoe niet in D. 5 Hai toean kita: Ja toean kami D — toean.... 6 bersabda niet in B.

bersabda: bertitah D. — oléhmoe: oléh toean® D 7 menjemboenjikan: menjem-
oahkan C. 9 JVlaka.... peti: Maka anakkoe itoe laki®, maka akoe masoekkan ia
•^■P- D. 11 kaoem: orang D. 12 Vóór Darab: hal C
en D. 13 Maka: Kemoedian
quot;laka C. — segala: akan C. — Na memandaikan: dan B, Darab itoe dan dita-
quot;■oehnja pada C. 14 tempat : tempatnja B — ditabalkan : dan ditabalkannja C.
^ Penambang.... 15 itoe dan: poen menghiasi maligai itoe daripada pérak dan emas,
oan disoeroeh C. 18 daripada
niet in C — Na mérah: ia-itoe D. 23 pada.... malam:
Pada masing® siang dan malam C, siang dan malam tiada lagi berhenti D.

orang..... Hoemani niet in D. 25 perboeat: diperboeat poela D. — pelbagai:

Perbagai® D. 26 perboeat : diperboeat D. 27 bertatahkan.... 28 tjendana : dan
Perak D. 30 jang moelia®
niet in D. 31 engkau niet in B. — dan boeah hatikoe:
•a-itoe D. 32 kamoe
niet in, D. — seperti: seperti dengan C.

-ocr page 102-

kemari seperti tertib radja'quot;, hanja djangan kamoe katakan kepadanja,
bahwa akoe boendanja, sekahan kamoe berdjalan bersamaquot; dengandia.
Maka disoeroeh poeteri Hoemani: Bawa kepadanja seékor koeda 'Iraki
jang baik akan kenaikannja dan persalin jang moelia*. Maka dipesan
5 poeteri Hoemani akan Mihrän Dailami: Apabila datanglah kamoe pada
tempat kémah itoe, maka bermalamlah kamoe disana dan kamoe doe-
doekkanlah radja Darab pada koersi jang bertatahkan ratna moetoe
manikam jang bertjahaja^ dan kamoe kenakan dikepalanja kolah ini.

Hatta maka berdjalanlah Mihrän Dailami dengan segala menteri ser-
10 tanja. Eetelah sampailah kepada radja Aarab, mäka dikenakannjalah
segala persalin itoe. Maka segala menteri hoeloebalang sekalian meréka
itoe disoeroeh Mihrän Dailami berdiri menghadap radja Darab dengan
segala jang sertanja dibawa kembali kenegeri Babil. Hatta maka gem-
parlah negeri Babil melihat orang berdjalan ramai^. Maka disoeroeh
15 Mihrän Dailami segala laskar berhenti hingga hampirlah malam. Maka
berdjalanlah meréka itoe, maka pada malam itoe datanglah meréka
itoe kepada segala kémah jang dihadirkan poeteri Hoemani itoe, maka
sekalian laskar poen bermalamlah disana. Maka Mihrän Dailami meme-
gang tangan radja Darab, dibawanja kedalam kelamboe jang beroem-
20 bai^kan moetia dan manikam itoe, didoedoekkannja radja Darab diatas
geta jang bertatahkan ratna moetoe manikam dan dikenakannja kolah
jang berkemoentjak tiga dikepalanja. Setelah itoe Mihrän Dailami
mentjioem dia, maka oedjarnja: Demi api jang kami sembah ini, toean-
hambalah akan toean kami dan jang mengampoe keradjaan 'alam ini.
25 Kata sahiboe '1-hikajat, setelah hari sianglah, maka datanglah segala
bala berhimpoen tiga hari lamanja disana. Maka toean poeteri Hoemani
menjoeroeh memanggil benara laki isteri, maka poeteri Hoemani poen
bertanjakan hikajat kanak^ jang didapat itoe. Bahwa akan benara tiada
tahoe akan Darab telah beroléh kemoeliaan itoe. Setelah dilihatnja
I 20 roepa poeteri Hoemani, maka oedjar isterinja: Oh, toean poeteri ini
seroepa sekali dengan anak kita Darab. Maka benara poen berhikajat

7 jang.... manikam: ratna moetoe jang bertatahkan I. 11 segala niet in 1. 13 gem-
parlah....
14 Maka: hampirlah kenegeri Babil, maka I. 15 en 18 laskar: 'askar I.
20 moetia.... itoe: moetiara moetoe manikam itoe I. 22 dikepalanja: kepada kepala
I. 24 mengampoe: menghimpoenkan I. 28 akan: kepada I. 31 seroepa sekali:
apakala E.

-ocr page 103-

djangan kamoe katakan kepadanja, bahwa akoe iboenja. Sekahan kamoe
berdjalan bersama ^ dengan dia. Maka disoeroeh oléh poeteri bawa
kepadanja kandaraan koeda 'Arab jang baik akan kenaikan, persalin
jang moelia - dan dipesan oléh poeteri akan Mihran Dailami: Apabila
5 datang kepada tempat kémah itoe, maka bermalamlah kamoe disana
dan doedoekkanlah Darab pada koersi jang bertatahkan ratna moetoe
manikam jang bertjahajaquot; itoe dan dikenakan pada kepalanja ko-
lah ini.

Hatta maka berdjalanlah Mihran Dailami dan segala menteri jang be-
10 sertanja itoe, hingga sampai kepada Darab, maka dikenakannja persalin.
Maka segala menteri dan hoeloebalang disoeroehkannja berdiri meng-
hadap Darab. Maka berhenti Mihran disana delapan malam. Maka pada
hari jang kesembilan berdjalanlah Darab dan segala laskarnja kembali
ia kenegeri Babil. Hatta setelah hampirlah kenegeri Babil, maka disoe-
15 roehkan Mihran segala laskar berhenti, hingga hampirlah malam, maka
14 berdjalanlah meréka itoe. Maka pada malam datanglah meréka itoe
kepada kémah jang dihadirkan poeteri Hoemani itoe. Maka sekalian
laskar poen masing quot; bermalamlah disana. Maka Mihran Dailami men-
djabat tangan Darab, dibawanja kedalam kelamboe jang beroembai^-
20 kan moetiara dan manikam itoe. Maka didoedoekkannja Darab diatas
geta jang betatahkan ratna moetoe manikam dan dikenakannja kolah
jang berkemoentjak tiga itoe kepada kepala Darab. Setelah Mihran
Dailami mentjioem dia, maka oedjarnja: Demi api jang kami sembah
ini, bahwa toeanhambalah akan toean kami dan menghimpoenkan
25 keradjaan 'alam ini.

Kata sahiboe '1-hikajat, setelah siang hari, maka datang segala bala-
tenteranja berhimpoen tiga hari lamanja disana. Maka poeteri poen
menjoeroeh memanggil benara dan isterinja. Maka poeteri poen me-
njatakan hikajat kanak^ jang didapatnja itoe. Bahwa benara itoe tiada
tahoe akan Darab telah beroléh kemoeliaan. Serta dilihatnja poeteri
Hoemani, maka oedjar isterinja: Oh, toean poeteri ini seroepa roepanja

2 oléh niet in D. — bawa kepadanja: bawakan D. 3 koeda 'Arab en akan
kenaikan
niet in D. 4 akan : pada D. 5 kepada : kepadanja C. — disana : disitoe D.
7 dikenakan: kenakan D. — kepalanja: kepala B
en H. 9 dan: dengan C,

10nbsp;maka..... persahn: Maka diperboeatnja seperti titah perintah poeteri D. —

11nbsp;Maka.... 12 Darab niet in C. 11 segala.... 12 disoeroehkannja: semoeanja orang
itoe D. —
Na disana : delapan hari C. 13 Darab.... 16 berdjalanlah niet in B.
16 pada: pada tengah D. 17 kepada: pada D. — dihadirkan: diperboeat oléh D. —
sekalian
niet in D. 18 disana : berhenti disitoe D. — mendjabat tangan niet in D.

20 dan..... itoe niet in D. 22 kepada: diatas D. — Na Darab: dibawanja kedalam

kelamboe jang beroembaikan moetiara C. 22 Setelah.... 23 oedjarnja : laloe
ditjioem Mihran kepala Darab, dan katanja: D. 25 'alam ini: didalam 'alam ini D,
quot;iet in H. 27 tiga.... disana : disitoe tiga hari tiga malam lamanja D. 28 menjoe-
roeh: moesjawarat C. — isterinja: bininja D. 29 hikajat: djikalau hikajat B
en H,

hal D. 30 beroléh: dapat jang D. — poeteri..... 31 isterinja: maka kata bini

binara D. — oedjar: oedjarnja B. — seroepa..., 1 kita: tiada salah roepanja
seperti Darab D.

-ocr page 104-

peri Darab tatkala didapatnja dalam peti jang sangkoet pada kajoe
tempat ia menjesah kain itoe, semoeanja dikatakannja, melainkan per-
mata dan moetia itoe djoega takoet ia mengatakan. Maka titah toean
poeteri Hoemani: Katamoe itoe telah benarlah, hanja soeatoe djoega
5 lagi engkau boenjikan. Djikalau engkau katakan dengan sebenarnja,
sebanjak harta itoe lagi akan koeberi akandikau. Maka dikatakan oléh
benara itoe tali léhér dan permata itoe. Maka toean poeteri poen mem-
beri karoenia akan benara laki isteri dengan sempoernanja dan dibe-
sarkan baginda akandia. Maka toean poeteri poen menjoeroeh memang-
10 gil Darab, maka Darab poen datanglah menghadap toean poeteri.
Setelah dilihatnja roepa anaknja Darab, maka toen poeteri poen
menangis, laloe pingsan, maka héranlah Darab. Setelah semboeh ia
daripada pingsan, laloe ditjioemnja serta katanja: Hai anakkoe,
boeah hatikoe dan tjahaja matakoe, terlaloe sekali besar dosakoe pada-
15 moe, karena sebab sétan memboeat hatikoe tama' akan keradjaan doenia
ini. Tetapi kehendak Allah ta'ala djoea jang berlakoe atas hambanja
seperti jang telah koerasaï itoe. Hatta pada ésok harinja maka disoe-
roeh toean poeteri himpoenkan sekalian ra'jat dan segala menteri poen
hadirlah dengan segala alat keradjaan. Maka toean poeteri poen sema-
20 jam atas tachta keradjaan, maka didjabatnja tangan anaknja radja
Darab serta sabdanja: Hai segala kamoe orang besar® dan pegawai,
bahwa inilah anakkoe jang koehamilkan itoe. Bahwa telah
koekembalikan kepadanja keradjaan ini jang seperti wasiat ajahnja.
Maka sekaliannja mengatakan: Daulat toeankoe. Maka disoeroeh paloe
25 genderang tabal dan segala boenji'an, maka berdirilah segala menteri
hoeloebalang dan tentera hina dina mengetjoep boemi. Maka toean poe-
teri menjerahkan sekaliannja dan segala perbendaharaan kepada radja
Darab. Maka ialah jang pertama® diseboet orang sjah 'alam. Maka
segala menteri hoeloebalang bala-tentera sekalian poen kaboellah ber-
30 toean akan radja Darab ibn Bahman.

Kata sahiboe '1-hikajat, setelah keradjaanlah radja Darab dibenoea
Babil, maka segala radja® Chorasan datang menghadap kepadanja
senantiasa dalam kesoekaan, diperintahkan oléh boendanja. Maka
datanglah kepada toedjoeh boelan lamanja, maka toean poeteri poen
35 mangkatlah. Maka radja Darab poen sangat bertjintakan boendanja.
maka dikerdjakan seperti 'adatnja kematian radja® besar. Setelah lepas
daripada empat poeloeh hari, maka radja Darab poen berdjalanlah

3 Na mengatakan: dia I. 4 soeatoe: satoe I. 6 harta: harga benda E. — akan
met «1 1. 7 Na het eerste itoe: daripada I. 10 Na menghadap: ia I. 12 semboeh:
mgatE.
14 hatikoe: akan hatikoe 1. 17 en 23 koe: akoe I. 18 dan: bala-tenteranja,
maka
1. 21 pegawai: pegawaikoe I. 24 toeankoe niet in E. 28 diseboet: diseboet-
kan
I 31 setelah: telah E. 32 Na radja^: poen E. 36 radja^ besar: radja
besar' E. — Setelah: Telah 1.

-ocr page 105-

dengan Darab, anak kita jang kita dapat itoe. Maka benara poen meng-
hikajatkan peri Darab didapatnja didalam peti itoe, tersangkoet pada
kajoe tempatnja membasoeh kain itoe, segala dikatakannja, melainkan
permata dan moetia itoe djoega takoet mengatakan dia. Maka kata toean
5 poeteri: Sekalian katamoe ini benarlah, hanja ada lagi soeatoe kauboenji.
Djikalau dikatakan dengan sebenarnja, nistjaja sebaik- harganja benda
itoe lagi hamba berikan dikau. Maka dikatakannjalah oléh benara tali
léhér moetia dan permata itoe. Maka poeteri itoepoen memberi karoe-
nia akandia dengan sempoernanja. Hatta maka poeteri poen menjoeroeh
'0 memanggil Darab. Maka Darab poen datanglah menghadap kepada
poeteri. Serta dilihat oléh poeteri roepa anaknja, maka iapoen menangis,
laloe pingsan. Setelah semboeh daripada pingsannja, maka ia mentji-
oem anaknja itoe. Sjahdan maka oedjarnja: Hai anakkoe, terlaloe besar
dosakoe padamoe, sebab sétan membawakan hingga tama' akan doenia,
'5 tetapi kehendak Allah djoega jang berlakoekan dia seperti jang telah
kaurasaï itoe. Maka pada ésok harinja disoeroeh oléh poeteri sekalian
ra'jat berhimpoen. Setelah hadirlah sekalian menteri dan alat kera-
djaan, maka toean poeteri poen semajam seraja didjabatnja tangan
Darab. maka oedjarnja: Hai kamoe sekalian orang besar ® dan pegawai ^
20 keradjaan, bahwa inilah anakkoe jang koehamilkan itoe. Sekarang bahwa
kembalilah keradjaan ini kepadanja seperti wasiat ajahnja itoe. Maka
dipaloekannja genderang tabal dan segala boenji^an, maka berhimpoen-
lah segala hoeloebalang. Maka poeteri poen menjerahkan segala perben-
daharaan kepada Darab. Maka ialah pertama- diseboet orang sjah
'alam dan segala bala-tenteranja poen kaboellah bertoeankan dia.

Kata sahiboe '1-hikajat, setelah keradjaan Darab dibenoea Babil, maka
radja sekalian datang menghadap kepadanja, senantiasa dalam kesoeka-
amija djoega. Setelah selang toedjoeh hari toedjoeh malam, maka iboenja
poeteri Hoemani poen hilanglah. Maka bertjintalah akandia sekira -
empat poeloeh hari seperti 'adat kematian segala radja^. Kemoedian
dari itoe, maka radja Darab poen berdjalanlah melihati segala negeri

2 peri: peri hal D. — didalam..... 4 dia: melainkan barangnja itoe takoet

la berchabar D. 3 Na tempatnja: didalam peti itoe C. — segala: sekaliannja
C, sekalian H. 5 Sekalian: Jang mana D. — soeatoe kauboenji: jang

kausemboenjikan D. 6 nistjaja..... 7 dikau: alangkan baiknja D. — Maka......

° itoe: Maka berchabarlah benara itoe akan barang jang didapatnja D.

Maka...... 9 sempoernanja: niet in C. 11 roepa anaknja: roepanja

anak itoe B en H. — Na iapoen : terlaloe sangat D. 12 Setelah.... 13 itoe : Serta
sedar laloe ia mentjioem anaknja D. 12 semboeh: ia ingat C. 13 anakkoe: anak

openda D. 14 dosakoe: dosa boenda D. — padamoe: pada anakda D. — sétan.....

ningga: oléh sétan memperboeat D. 15 berlakoekan dia: berlakoe D. 18 semajam:

Dersemajam C. — didjabatnja: dipegangnja D. 20 Sekarang..... 21 itoe niet in B.

kembahlah .... kepadanja : ialah keradjaan D. 22 dipaloekannja : dipaloe orang
25 kaboellah .... dia : soeka bertoean akandia D. 26 dibenoea : dinegeri D.
senantiasa.... kesoekaannja: dengan kesoekaannja D. 29 hilanglah: mati D. —
akandia.... 30 radja^ : Darab akan boendanja D. 31 dari : daripada C
en D.
melihati : melihat C
en D.

30

-ocr page 106-

melihat segala negeri. Maka dilihatnja nègeri jàhg bernama ïstakhf
itoe terlaloe tegoeh dan amat baik kotanja. Maka disoeroehnja pindah-
kan segala perbendaharaannja kesana. Hatta maka radja Darab poen
menghantarkan Mihrân Dailami mendjawat negeri Istakhr dan segala
5 barang ihwal keradjaan maka sekahannja dalam hoekoemnjalah.

Tekst van groep II.

(Uittreksel blz. 235 : 7-237 : 4).

10

Kata sahiboe '1-hikajat, sebermoela akan anak radja Roem toean
poeteri Safiyâ Arqiyâ poen ada selang doea boelan pada ajahnja, maka
diketahoeanlah, bahwa ia hamil. Maka ditjeriterakannjalah pada inang-
nja, maka dipersembahkan inangda pada baginda. Maka soekatjitalah
15 hati radja Roem, bertitah: Berbahagialah engkau, hai anakkoe. Bahwa
ajahanda poen tiada beranak laki® akan gantikoe keradjaan. Maka
sekarang dianoegerahkan Allah soebhanahoe wa-ta'ala anakmoe akan
gantikoe. Apabila djadilah anakmoe laki^, maka katakan pada segala
isi negeri ini, bahwa inilah anakkoe daripada isterikoe jang lain, soe-
20 paja djadi waris keradjaan Roem ini. Dengan takdir Allah ta'ala
setelah genap boelannja, maka djadilah seorang anak laki®, terlaloe
baik parasnja seperti boelan poernama moekanja. Maka soekatjitalah
radja Roem melihat tjoetjoenja itoe, maka dinamaïnja dengan nama
daoen kajoe obat boendanja itoe: Iskandar. Maka radja Roem poen
25 menjoeroeh memaloe genderang kesoekaan pelbagai boenjinja dan
menjoeroeh menghiasi maligai. Maka dimasjhoerkannjalah, bahwa
anaknja djadi laki®, maka makan minoem bersoeka^an dengan segala
orang besar'- dan ra'jat hina dina sekalian.

Kelakian bahwa radja Darab poen beranak seorang laki®, maka dina-
30 maïnja radja Dara. Dan radja Darab tiada tahoe akan poeteri Roem
hamil dengandia itoe. Maka adalah terdahoeloe djadi radja Iskandar
empat boelan selangnja, maka djadi radja Dara.

Hatta maka radja Iskandar poen besarlah, hingga genaplah 'oemoer-

5 ihwal: djoeal E. 12 maka.... 13 ia: maka diketahoeïlah ia E. 16 gantikoe kera-
djaan: ganti keradjaankoe I. 21 seorang.... laki®: anak toean poeteri itoe seorang
laki® I. 23 melihat..... 24 Iskandar niet in I. 31 djadi niet in I.

-ocr page 107-

itoe. Maka dilihatnja negeri jang bernama Istakhr itoe telah baik kota-
nja. Maka disoeroehnja bawa segala perbendaharaan kesana. Hatta
maka radja Darab menghantarkan Mihran Dailami mendjawat negeri
Istakhr dan segala barang ihwal keradjaan sekaliannja dalam tangan-
H 35 njalah.

Tekst van groep I.

(Uittreksel blz. 235 : 7-237 : 4).

^ 21 Kata sahiboe '1-hikajat, sebermoela anak radja Roem poeteri Saf iya
Arqiya poen selang doea boelan pada ajahnja, maka ketahoeanlah ia,
bahwa ia hamil. Maka soekatjitalah ajahnja, maka oedjarnja: Hai
anakkoe, terlaloe berbahagialah engkau. Bahwa akoe poen tiada
beranak laki^ akan ganti keradjaankoe. Pada sekarang ini adalah [oléh-
10 nja] dianoegerahkan Allah anakmoe akan naik keradjaan kemoedian
daripadakoe. Insja' Allah ta'ala, apabila djadi anakmoe laki^, koekatakan
kepada segala negeri, bahwa ia anakkoe daripada isterikoe jang lain,
soepaja akan warta f keradjaan daripadakoe. Maka dengan takdir Allah
ta'ala maka setelah genaplah 'adat boelannja, maka djadilah dengan
15 anak toean poeteri Saf iya Arqiya laki'-^ seperti boelan poernama lakoenja.
Maka soekatjitalah radja Qilas melihat dia. Sebermoela toean poeteri
bernazar daripada sangat soekanja akan semboeh penjakitnja:
Apabila djadi anakkoe ini, koenamaï dengan nama daoen kajoe jang
obatkoe itoe. Maka dinamaï anaknja itoe Iskandar. Maka radja Qilas
20 poen menjoeroeh menghiasi maligainja bersoeka-an dan menjoeroeh
memaloe segala boenji^an dan masjhoerlah, bahwa anaknja laki^ djadi.
Maka bersoeka^anlah segala ra'jat itoe adanja.

Sebermoela isteri radja Darab poen beranaklah laki^ dengan Südagin.
Maka dinamaï Dara, dan Darab tiada tahoe akan poeteri Safiya Arqiya
25 hamil dengan dia dan ada toea Iskandar daripada Dara itoe empat
boelan toeanja itoe.

Hatta maka Iskandar poen besarlah ia, hingga genaplah 'oemoernja

3 Na Darab : poen berdjalan C. 4 segala..... ihwal : hal ihwal D. — sekaliannja:

semoeanja D. — dalam: didalam D. 9 sebermoela..... Roem: maka toean D.

10 pada: dengan D. — ketahoeanlah..... 11 hamil: tahoelah akan dirinja itoe

hamil D. — Hai : Ja D. 12 terialoe niet in D. 13 keradjaankoe : keradjaan B. —

Pada..... oléhnja : Maka waktoe adalah D. — Na oléhnja : dia B. 16 kepada :

pada D. 17 soepaja..... daripadakoe njiet in D. — Na warta : kebadjikan B.

Maka dengan niet ir. B. 18 maka..... 19 laki^ : beranak toean poeteri itoe

seorang laki^ terlaloe baik parasnja D. — Na poernama : empat belas C.
20 soekatjitalah : tedaloe sangat soeka D. — dia : akan tjoendanja D.
^ Sebermoela : Maka D. 21 semboeh : baik D. — penjakitnja : penjakit B.
24 menjoeroeh
niet in C. 25 Na laki^ : radja Qïlas baroe D. 26 itoe adanja : dan
segala ra'jat C, dan orang baik- D, dan segala ra'jat sekalian H. 27 Sebermoela :
Maka D. — radja Darab poen niet in D. 28 Darab : Dab C, D en H. — tahoe:
quot;a tahoe D. 29 Dara : Daradab C, D
en H, Darab B. 30 toeanja itoe niet in D.
31 genaplah : sampailah D.

-ocr page 108-

nja sepoeloeh tahoen, maka hendaklah disoeroehkan mengadji. Maka
didengar baginda Aristatalis terlaloe hakim ia, sekahan boedak® dalam
negeri Istambül bergoeroe padanja, maka disoeroeh radja panggil
akandia. Setelah datanglah ia, maka diserahkannjalah radja Iskandar
5 kepadanja, disoeroehnja mengadji. Sjahdan maka kata radja Roem:
Hai hakim, djika tiada hamba tahoe akan kasih hakim akan hamba,
nistjaja tiadakan maoe hamba berlelahkan hakim daripada soeatoe
negeri berdjalan kemari, seharoesnja djoea hamba hantarkan jang
setimbang berat njawa hamba itoe kepada hakim. Maka diberinja
jO soeatoe pendjoeroe maligai akan tempat radja Iskandar mengadji itoe.
Maka sembah Aristatalis: Ja sjah 'alam, tatkala sampailah hambamoe
kebawah doeli sjah 'alam, maka pada hati hambamoe poen: Tiada lain
akan pekerdjaan hambamoe, melainkan karena mengadjar padoeka
anakda djoea. Maka diperhamba pilih daripada moerid diperhamba
]5 empat orang sebandjar 'oemoer padoeka anakda, kehendak hambamoe,
soepaja ia bersama® dengan padoeka anakda mengadji, soepaja ia
bermaloe®an ia mengadji, djadi lekas ia tahoe. Djikalau kaboel sjah
'alam, biar hambamoe tahani kanak® itoe disini. Djikalau tiada kaboel,
maka diperhamba soeroeh hantarkan kembali kepada ajahnja. Maka
20 titah radja pada hakim: Barang kehendak hakim itoe tiada hamba
laloeï. Maka dibawa Aristatalis empat orang boedak® kehadapan radja
Qilas. Maka radja menganoegerahi persalin akan hakim dan kanak®
empat orang itoe dan dikaroeniaï beland ja akan Aristatalis dan kanak®
itoe. Maka titah radja pada penghoeloe dalam: Kami beri makanan
25 dan pakaian akan hakim dan moerid itoe seperti diberi makanan akan
anakkoe djoea. Hatta maka tiadalah berapa lamanja radja Iskandar
mengadji, maka iapoen tahoelah, maka radja Roem poen terlaloe amat
soekatjita melihat tjoetjoenja baginda segera tahoe mengadji itoe. Maka
EI 35 terlaloe banjak karoenia radja akan hakim itoe.

30 Maka akan radja Darab tiada ia tahoe akan anaknja radja Iskandar,
hanja anaknja radja Dara djoea jang diketahoeïnja dan dikasihinja.
Maka disoeroehkannj^ah segala negeri Chorasan hingga kenegeri

8 hantarkan met in I. 10 maligai: mahaligai I. 11 Na Ja: toeankoe I. 16 soepaja:
boleh E 18 biar: soepaja E. — kaboel: dikaboelkan
I. 20 pada: kepada I. 24
Kami: Kamoe I. 25 diberi: memberi I. 27 amat
niet in I. 28 Maka: Sebermoela I.
31 diketahoeïnja dan dikasihinja: ditahoe dan dikasihnja E.

-ocr page 109-

limajtahoen, maka hendaklah disoeroehkan mengadji. Maka didengar-
nja Aristatalis namanja terlaloe pandai lagi hakim dinegeri Istambül,
maka disoeroeh panggil. Setelah datang, maka diserahkannjalah kepa-
danja Iskandar, disoeroehnja adjar mengadji. Sjahdan kata radja Qilas:
5 Hai hakim, djikalau tiada, karena tahoe hamba akan kasih hakim akan
hamba, nistjaja tiada akan hendak hamba ber kent jang hakim daripada
negeri berdjalan kemari, hanja seharoesnjalah antara f djoea anak
hamba setimbang njawa hamba ini kepada hakim. Maka diberinja soe-
atoe pendjoeroe roemah daripada maligai akan tempat Iskandar menga-
10 dji itoe. Maka sembah Aristatalis: Toeankoe, tatkala sampai soerat
daripada radja memanggil hamba itoe, pada hati hamba: Tiada lain
pekerdjaan hamba dipanggil radja, melainkan karena mengadjar anak-
anda mengadji djoea. Maka hamba pilih daripada moerid hamba empat
orang jang sebandjar dengan anakanda ini 'oemoernja, kehendak hamba,
C 60 soepaja hamba adjar bersama® dengan anakanda, soepaja bermaloe^an ia
mengadji, soepaja segera ia tahoe. Djikalau kaboel pada radja, hamba
tahani kanak^ empat orang ini disini. Djikalau tiada, hamba soeroeh
hantarkan sekalian kembali kepada bapanja. Maka sabda radja Qilas: Hai
hakim, sebarang kehendak hakim tiada hamba laloeï. Maka dibawa oléh
20 Aristatalis empat kanak - itoe kehadapan radja. Maka radja memberi
persalin akan meréka itoe dan disoeroeh radja kira-kan segala biaja-
nja Aristatalis dan kanak ® itoe dan pegawainja. Sabda radja Qilas akan
isterinja: Kami beri akan pakaian kanak ® empat orang ini seperti
pakaian anakkoe dan makanannja poen seperti makanan anakkoe. Hatta
25 dengan tiada berapa lamanja, maka tahoelah Iskandar mengadji koer'an

dan radja Qilas poen terlaloe soekatjita melihat ihwalnja itoe.
85 Bermoela radja Darab poen dalam agama negerinja, tiada tahoe akan
anaknja Iskandar itoe, hanja anaknja Dara jang dikasihinja. Dan
disoeroehkannja kepada segala negeri Chorasan hingga kenegeri Mâ-

1 lima: lima belas D. 2 terialoe: terlaloe sangat D — pandai: pandita C, D en
H. 3 disoeroeh panggil: disoeroehnja dipanggil D. — kepadanja: kepada B.
4 adjar
niet in C, disoeroehnja adjar niet in D. 5 Hai: ja D. 6 hamba: kami D. —
hamba: kami D. 7 berdjalan: datang D. 8 hamba: kami D —
In 't vervolg spreekt in
D steeds de vorst van zich zelf als
kami soms ook als kita. 9 daripada: pada C.

10 Aristatalis: pandita itoe D. 11 daripada..... 13 djoea: toeankoe kepada patik,

tiadalah lain hati patik melainkan toeankoe hendak minta adjarkan anakda
mengadji D.
13 hamba: niet in B, patik D — In 't vervolg noemt in D degene

die tot den vorst spreekt zich zelf steeds patik — daripada..... 14 hamba niet in D.

15 soepaja: biar D. 16 soepaja..... tahoe: dan lagi lekas ia dapat D. — kaboel....

17nbsp;disini: benar pada toeankoe, melainkan patik tahan boedak berempat disini D.

18nbsp;hantarkan: hantarkannja C. — JVlaka.... 19 laloeï: Maka titahnja: Apa®
kehendak toean tiadalah kita laloeï D. 20 empat: dan C
en H. 21 akan niet in D.
— segala
niet in D. 22 akan: pada D. 23 Kami.... 24 anakkoe: Kami beri
pakaian akan kanak'® empat orang ini seperti pakaian engkau anakkoe C. 23 Kami....
24 anakkoe: Toean beri kanak® empat orang seperti pakaian anak kita sendiri D.
23 Na kanak®: itoe dan pegawainja B. 25 tahoelah: dapatlah D. 27 dalam
agama
niet in D — agama niet in C en H. 27 negerinja: negeri C, niet in D.
28 Dara: radja Dara B, diradja D. — dan
niet in D. 29 segala niet in D.

-ocr page 110-

Ma warä'u 'n-nahr, maka pada tiap- tahoen radja' itoe menghantar oepeti
dan persembahan pada radja Darab. Maka tiada seorang poen menga-
takan radja Iskandar itoe anak radja Darab. Hatta berapa lamanja,
maka radja Darab poen sakit, hampir akan mati. Maka dipanggilnja
5 segala pegawai, maka ia berwasiat, demikian boenjinja: Hai segala
kamoe tolankoe, bahwa akan akoe hampirlah kembali keachirat,
bahwa akan anakkoe radja Dara inilah akan gantikoe keradjaan.
Setelah didengar oléh segala menteri dan hoeloebalang dan segala
ra'jat sekalian, maka meréka itoe poen menangis menengar kata radja
10 Darab itoe. Maka oedjar radja Darab: Hai tolankoe, dengarlah wasiat-
koe: Bahwa akan pekerdjaan jang olok^ itoe, nistjaja menjesal kesoe-
dahannja dan akan menghaloes segala orang jang berdosa itoe atas
jang t koeasa, maka ketjelaan djoea adanja. Dan kamoe pelihara dari-
pada menoeroet kehendak hawa nafsoe, karena orang jang menoeroet-
15 kan dia itoe membinasakan boedi bitjaranja. Dan ketahoeï oléhmoe,
bahwa akan kemoeliaan doenia ini berganti djoea. Maka barang jang
dioentoengkan bagi kamoe itoe sahadja kamoe peroléh djoea dan
bahwa menegoehkan kasih itoe daripada orang jang setiawan djoea.
Maka berhadaplah ia kepada moeka anaknja radja Dara, oedjarnja:
20
Hai anakkoe, djangan kauperboeat akan pekerdjaan peperangan. Djika-
lau menjoeroeh f sekalipoen, maka kauketahoeïlah, bahwa akan segala
perboeatan itoe nistjaja akan berbalas djoea adanja. Maka pelihara oléh-
moe akan segala chabarnja pekerdjaan itoe, bahwa behaja itoe terke-
djoet datanglah f. Maka sajogjanja engkau dari dahoeloe peliharaï dari-
25 padanja dan pertegoeh oléhmoe barang kata jang dikatakan itoe,
bitjarakan dengan 'akalmoe dahoeloe. Maka bahwa radja^ itoe apabila
tiada tegoeh katanja, maka bahwa sanja akan menghasilkan behaja
djoea adanja. Dan moerahkan oléhmoe akan segala ra'jatmoe dan peli-
harakan oléhmoe daripada pekerdjaan kikir, ialah penjakit jang maha-
30 besar, maka akan moerah itoe obat jang sempoerna akan menjemboeh-
kan penjakit adanja. Bermoela akan segala orang jang berbitjara itoe
daripada pekerti orang jang moelia djoea adanja.

Hatta maka selang doea poeloeh hari, maka radja Darab poen
matilah. Maka segala ra'jat poen bertjintalah empat poeloeh hari

3 Na )Hatta: maka 1. 4 Maka: laloe 1. 11 en 12 akan niet in 1. 13 Dan: Kata
(verbeterd door het door te strepen) 1. 17 dioentoengkan: dioentoengkannja I.
20 kau: engkau I. — peperangan: perang I. 21 menjoeroeh: menjoeroeh (verbeterd
tot:
moerah) I. 23 chabarnja: chabarnja (verbeterd tot: achirnja) 1. 24 peliharaï....
26 Maka niet in I. 33 Na selang: antara I.

-ocr page 111-

wara'u'n-nahr pada tiapquot; tahoen. Dan bahwa radja Qilas poen pada tiap^
tahoen menghantarkan persembahan djoea pada radja Darab, tiada
seorang djoeapoen mengatakan, bahwa Iskandar itoe anak radja Darab.
Hatta berapa lamanja, maka radja Darab poen sakit sangat, hampirlah
5 ia akan mati. Maka dipanggilnja segala pegawainja keradjaan, berwasiat
ia demikian oedjarnja: Hai kamoe sekalian tolankoe, adapoen akoe akan
kembalilah keachirat, bahwa anakkoe Dara itoelah akan gantikoe. Maka
segala meréka itoepoen menangis menengar kata radja Darab itoe.
Maka oedjarnja radja Darab: Hai tolarikoe, dengarkan wasiatkoe:
10 Bahwa pekerdjaan olokitoe, nistjaja menjesal kemoediannja, dan
menghaloesi segala orang jang berdosa dalam
f koeasa itoe ketjelaan
adanja. Dan pelihara kamoe daripada bertoeroetkan sekehendak
nafsoe itoe, karena itoe bahwa menoeroetkan kehendak nafsoe
itoe membinasakan bitjara jang benar. Ketahoeï oléh kamoe, bahwa
15 kemoeliaan doenia ini berkisar Maka segala barang jang dioentoeng-
kan Allah bagi kamoe, itoe sahadja kamoe peroléh dan bahwa mene-
goehkan kasih itoe daripada tanda istiawan. Maka menghadap ia kepada
anaknja Dara, maka oedjarnja: Hai anakkoe, djangan engkau beringin^
peperangan. Djikalau moedah sekalipoen, ketahoeï, bahwa segala
20 perboeatan itoe nistjaja berbalas djoea. Maka pelihara engkau akan
achir pekerdjaan, bahwa behaja itoe terkedjoet datangnja. Maka sajo-
gjanja engkau dari dahoeloe pelihara daripadanja dan pertegoeh oléhmoe
barang kata jang keloear daripada moeloetmoe dengan 'akalmoe. Maka
bahwa apabila radja tiada ia membitjarakan pada kata jang dikatakan-
25 nja itoe, maka sesoenggoehnja menghasilkan behaja adanja. Moerahkan
hartamoe akan ra'jatmoe dan peliharakan engkau daripada kikirmoe.
Maka bahwa jang kikir itoe penjakit dan moerah itoe obat. Dan bahwa
membitjarakan daripada pekerti orang jang moelia adanja.

Hatta selang doea poeloeh hari, maka hilanglah radja Darab. Maka

2 menghantarkan.... pada: persembah kepada D. 3 bahwa niet in D. 4 sakit
niet in C. 5 akan mati: kematian B. — keradjaan: serta datang, maka D. 6 Hai....
tolankoe: Hai toean semoea D. — akan kembalilah: hampirlah
D. 10 nistjaja:
tentoe
D. 11 menghaloesi: menghaloes D. — itoe niet in B. — Na itoe: ia itoe

D. 12 Dan..... 13 itoe: Dan peliharakan baik mana kehendak nafsoe jang djahat,

djika menoeroet kehendak jang tiada baik itoe, ia itoe D. — kehendak: hendak B.

14 jang benar niet in D. 15 segala niet in D — jang..... 16 bahwa: kehendak

daripada Allah ta'ala itoe tiada dapat disalahkan lagi dan D. — Na kamoe:
pada B, D
en H. 17 Na tanda: orang jang tiada D. — istiawan: setiawan C en H. —
ia_
raet in B. 18 Dara.... oedjarnja: berwasiat itoe, maka katanja: D. — engkau
niet in D. — beringin^: ingin pada D. 19 ketahoeï.... 21 pekerdjaan niet in D.
20 berbalas: terbalas B. 21 Maka.... 22 dari
niet in D. — pertegoeh: dipertegoeh

C, bertegoeh D — oléhmoe..... 23 kata: apa pekerdjaan D. 24 bahwa niet in

P- — Na bahwa: pekerdjaan B. — pada .... 25 itoe: mana kata jang telah dikatakan
itoe D. 24 dikatakannja: dikatakan C. 25 menghasilkan: mendatangkan D. —
adanja: atasnja D. 26 engkau.... kikirmoe: baik^ D. 27 jang kikir: orang jang
lokik D. —
Na dan: jang D. — bahwa niet in D. 28 daripada niet in D. 29 poeloeh
niet in D — hilanglah: matilah D.

-ocr page 112-

lamanja. Kemoedian dari itoe radja Daralah keradjaan akan ganti
ajahnja. Maka iapoen melimpahkan harta menganoegerah segala ra'jat
dan hoeloebalang dan ia berkirim soerat kepada segala radja' dan
menjoeroeh datang menghadap dia.

5 Alkissah maka terseboetlah hikajat, tatkala radja Iskandar menda-
tangi radja Dara itoe.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka kemoedian daripada mati radja Darab
itoe selang doea boelan, maka sakitlah radja Qilas Roem. Maka
dihimpoenkannjalah segala orang besar'- dan segala pegawai radja dari-
10 pada menteri hoeloebalang dan ra'jat sekalian. Maka sabda radja Qilas:
Iskandarlah keradjaan akan gantikoe dan tabalkanlah oléh kamoe
sekalian. Maka diberinja makota keradjaan radja Qilas itoe akan radja
Iskandar. Selang toedjoeh hari lamanja, maka radja Qilas Roem poen
kembalilah kerahmatoe 'Ilah ta'ala. Maka akan radja Iskandar poen
15 bertjintalah akan néndanja seperti 'adat kematian radja® besar. Antara
toedjoeh hari lamanja, maka radja Iskandar menjoeroeh menghimpoen-
kan segala bala-tenteranja. Maka ia memberi karoenia akan segala
meréka itoe masing® dengan kadarnja dan bertanja segala ihwal
negerinja. Maka segala ra'jat soekatjita melihat barang pekerdjaan
20 radja Iskandar itoe.

Hatta berapa lamanja keradjaan, maka datanglah pada ketika 'adat
menghantarkan oepeti kenegeri Babil pada masa hajat radja Darab.
Maka tiada maoe radja Iskandar menghantar oepeti itoe. Bermoela
maka sabda radja Dara: Adapoen oepeti dari benoea Roem tiada datang
25 pada tahoen ini, apa djoega sebabnja? Maka sembah segala pegawai:
Toeankoe, baik kita berkirim soerat pada radja Iskandar, kita dengar
apa djawabnja. Maka radja Dara poen menjoeroeh orang menjoerat
dalam soerat itoe menjoeroeh radja Iskandar menghantarkan oepeti
negeri Roem. Maka dibalas radja Iskandar soerat itoe, demikian
30 boenjinja: Hai radja Dara, ketahoeïlah oléhmoe adapoen ajam jang
berteloerkan emas itoe tiadalah lagi ia maoe berteloerkan emas dan
laoet jang tempat moetia itoepoen telah keringlah. Bahwa sekarang
akan ganti teloer emas dan moetia itoe peloeroe dan pendahan dan
pedang jang berkilat® tatkala kena sinar matahari. Itoelah jang ada
35 hamba hadirkan akan radja, hendaklah diambil radja daripada hamba

1 akan ganti: menggantikan I. 2 melimpahkan: mengeloearkan I. 3 segala niet in I.
9 radja: keradjaan I. 11 keradjaan akan gantikoe: gantikoe keradjaan 1. 15 nénda-
nja: nénéknja I.
26 baik: baiklah I. 29 Iskandar niet in I. 32 jang niet in I
32 en 33 moetia: moetiara I. 32 Na Bahwa: akan I. 35 hendaklah niet in I.

-ocr page 113-

segala ra'jat sekalian poen bertjintalah empat poeloeh hari lamanja.
Kemoedian daripada itoe, maka Dara poen keradjaanlah akan ganti
ajahnja. Maka iapoen melimbahkan hartanja memberi karoenia akan
segala hoeloebalang dan segala pakir dan berkirim soerat kepada segala
5 radja® Chorasan menjoeroeh meréka itoe datang menghadap sekaliannja.

Maka datanglah kepada hikajat radja Iskandar mendatangi Dara itoe.

Kata sahiboe '1-hikajat, kemoedian daripada itoe, maka matilah radja
Darab selang doea boelan lamanja, maka sakitlah radja Qilas. Maka
dihimpoenkan segala pegawainja ketjil dan besar, maka dinaikkannja
10 radja akan Iskandar, ditabalkannja maka diberinja memakai makota
keradjaan. Maka doedoeklah Iskandar pada tachta keradjaan akan
ganti nénéknja radja Qilas itoe. Selang toedjoeh hari, maka radja Qilas
poen matilah, maka radja Iskandar poen bertjintakan dia seperti tertib
radja kematian pada toedjoeh hari lamanja. Kemoedian maka ia meng-
15 himpoenkan segala bala-tenteranja memberi karoenia akan meréka
itoe dan menjeboet segala hal ihwal negerinja. Maka segala ra'jat poen
soekatjita melihat peri keradjaan Iskandar.

Hatta berapa lamanja keradjaan, maka datanglah pada ketika 'adat
pada menghantarkan oepeti kepada negeri Babil kepada radja Darab
20 tatkala ada hajat radja Darab itoe; lt; iadagt; hendak radja Iskandar
menghantar oepeti itoe. Maka sabda radja Dara: Adapoen oepeti dari
benoea Roem tiada datang pada tahoen ini, apa gerangan sebabnja?
Maka sembah segala pegawainja: Toeankoe, baik kita berkirim soerat
kepada radja Iskandar, kita dengar djawabnja. Maka berkirim soerat
25 kepadanja radja Dara menjoeroeh membawa oepeti, maka dibalas soerat
itoe, maka oedjarnja didalam soerat: Hai radja Dara, adapoen ajam
jang sediakala berteloer emas itoe tiadalah lagi hendak berteloer dan
laoet jang tempat indoeng moetia itoe telah keringlah. Sekarang akan
ganti teloer itoe boeah bedil dan akan ganti moetia itoe pedang dan
30 pendahan jang berkilat^. Itoelah ada hamba hadirkan radja Dara; dji-

1 sekalian niet in C en H. — Na hari: empat poeloeh malam D. 2 poen: naik
D — akan
niet in D. — ganti: mengganti C. 3 Maka.... 4 pakir: Maka ia
memperboeatlah sepertimana wasiat ajahnja D. — segala
niet in D. 5 Chorasan
niet in D. — sekaliannja: padanja sekalian ta'ioek kepadanja D. 6 kepada hika-
jat: kissah D. — radja
niet in D. — mendatangi: mendatangkan D. 7 Kata
sahiboe '1-hikajat: Wa-ba'dahoe D. 9 pegawainja.... 10 ditabalkannja: orang
besar®, maka Iskandar ditabalkannja D. 9 maka.... memakai: maka dinaikkan
Iskandar mendjadi radja, ditabalkannja dan diberinja C. 11 pada: diatas ü. —
akan.... 13 matilah: Maka tiada berapa hari maka radja Qïlas poen kembali
kerahmatoe 'Ilah ta'ala D. 12 ganti: mengganti C. 13 dia.... 14 pada: néndanja
itoe. Adalah D. — Kemoedian
niet in. D. 16 menjeboet: menjiasat D. — hal
niet in B. — segala: sekalian B. 17 soekatjita: terialoe sangat soekatjita D.

18 datanglah..... 19 menghantarkan: sampailah tahoen menghantar D. 20 ada....

21 itoe: ia lagi hidoep D. 20 itoe niet in H. 21 Dara met in C. — Adapoen niet
in D. 22 apa: apakah C en D. — gerangan niet in D. 24 kepada: pada D. —
Na dengar: apakah sebabnja dan D. — soerat niet in B en D. 25 kepadanja:
kepada B. — dibalas: dibalasnja D en H. 27 sediakala niet in D. 28 telah niet
'n D. 29 akan niet in D. — boeah: obat D. — ganti niet in D.

-ocr page 114-

sekarang. Setelah datanglah soerat daripada radja Iskandar kepada
radja Dara, demi didengarnja oléh radja Dara dalam soerat radja
Iskandar itoe, maka iapoen marah. Maka titah radja Dara: Dengan
tjaboel moeloetnja radja Iskandar ini akandakoe. Boekankah bapanja
5 radja Qilas itoe hamba kepada bapakoe? Maka disoeroehnja segala
ra'jat bersegera mendatangi radja Iskandar. Hatta maka radja Dara
berkirim soerat kepada segala radja'^ menjoeroeh berlengkap akan
I 35 menjerang radja Iskandar, maka katanja: Demi api jang gilang-
gemilang tjahajanja, nistjaja koetoendjoekkan kepada radja Iskandar
10 akan balas katanja itoe. Ada njatakah sebagainja berkata akandakoe
seperti dalam soerat jang dibalaskannja itoe? Tiadakah ia tahoe akan-
dakoe anak radja Darab? Setelah soedah berkirim soerat, maka radja
Dara menjoeroeh memboeka segala perbendaharaan menganoegerahkan
segala orang besar^ dan hoeloebalang daripada harta dan belandja dan
15 sendjata kira'^ doea poeloeh hari lamanja. Maka segera tentera poen
berhimpoenlah daripada pihak segala negeri, maka radja Dara poen
berdjalanlah kebenoea Roem.

Sebermoela akan radja Iskandar poen tatkala soedah membalas soerat
radja Dara itoe, maka ia berhadir menghimpoenkan segala laskarnja
20 akan mengaloe^kan radja Dara, maka ketahoeïnjalah akan radja Dara
itoe akan datang mendatangi dia. Radja Iskandar poen keloearlah dari
benoea Roem mengikoet djalan kenegeri Babil. Maka radja Iskandar
poen hampirlah kenegeri Dar. Maka tatkala itoe Mihran Dailami
soedah mati, orang lainlah mendjawat negeri itoe bernama Sabür.
25 Maka Sâbûr menengar warta radja Iskandar hampirlah akan datang,
maka tentera radja Dara poen berhadirlah. Maka disoeroeh oléh radja
Iskandar segala hoeloebalangnja berhenti daripada lelah hingga sepoe-
loeh hari lamanja. Maka berdjalanlah radja Iskandar, sehari perdja-
lanan itoe didjadikannja tiga hari, soepaja djangan lelah segala

3 Dengan.... 4 moeloetnja: Tjaboel moeloet I. 7 segala niet in I. 11 Na seperti:
boenji 1. 14 dan belandja
niet in 1. 19 laskar: 'askar 1. 23 Dar: jang bernama
Dar itoe I. 26 maka
niet in E. 28 Na Iskandar: dan segala hoeloebalangnja, maka
radja Iskandar I.

-ocr page 115-

kalau berkehendak radja akan kematian jang demikian itoe, diambil
radjalah. Maka tatkala didengar oléh radja Dara boenji soerat itoe,
maka iapoen marah, maka oedjarnja: Lihatlah tjentjala lidah Iskandar
akandakoe. Boekankah bapanja radja Qilas itoe hamba bapakoe? Maka
5 disoeroehnja sekalian ra'jat bersegerakan mendatangi radja Iskandar
dan berkirim soerat ia kepada segala radja® jang ta'loek kepadanja
menjoeroeh meréka itoe datang berhimpoen. Sjahdan katanja: Demi
Allah, nistjaja koetoendjoekkan kepada Iskandar balas katanja itoe.

H 55 Adanjakah sebagaikoe f boenji soerat dibalasnja, tiadakah ia tahoe akan-
10 dakoe anak radja Darab? Maka disoeroehnja boeka perbendaharaannja,
maka dilihatnja, maka dibahagikannja harta dan sendjata akan segala
hoeloebalang sekira® doea poeloeh hari lamanja. Maka habislah ber-
himpoen segala tenteranja daripada segala pihak koeda f berdjalan
kenegeri Roem itoe.
15 Sebermoela radja Iskandar poen, kemoedian daripada kembali oetoe-
san radja Dara itoe, maka iapoen berhadirlah menghimpoenkan segala
laskarnja akan mengaloe®kan radja Dara itoe, karena diketahoeïnjalah
sahadja akan didatangi akandia. Maka keloearlah ia daripada benoea
Roem mengikoet djalan kebenoea Babil, maka hampirlah kenegeri jang
20 bernama Dar. Tatkala itoe Mihran Dailami soedah matilah ia, orang
lain mendjabat negeri itoe, ia bernama Sabür. Setelah Sabür menengar
warta. bahwa radja Iskandar hampirlah akan datang, maka ia bersegera
menjoeroeh membawa chabar kepada radja Dara. Maka radja Dara
poen bersegera berdjalan. Setelah didengar oléh radja Dara Iskandar
25 hampir akan tenteranja kepada radja Dara itoe, maka oléh radja
Iskandar poen menjoeroehkan segala hoeloebalangnja berhenti, soepaja
90 berboeatlah daripada kentjang sekira® sepoeloeh hari lamanja. Maka
berdjalanlah radja Iskandar, sehari perdjalanan itoe didjadikannja tiga

30 Itoelah.... 2 radjalah: itoelah ada jang disediakan koealoe^ orang negeri Babil.
Djika hendak jang demikian itoe, datanglah ambil D. 1 kematian jang
niet in H.
2 tatkala: serta D. 3 tjentjala.... 4 bapanja: soerat Iskandar jang akoe boekan
hamba bapa radja Qilas dan D. 5 bersegerakan.... radja: mendatangkan D. 6
kepada: pada D. 8 nistjaja
niet in D. — kepada: pada D. 9 Adanjakah seba-
gaikoe: Adakah begitoe D. — boenji.... dibalasnja: membalas soeratkoe D. —
dibalasnja : dibalaskannja H. — akandakoe : akoe D. 10 boeka : kapar segala
D. 11 maka dilihatnja
niet in D. — akan: pada D. 12 sekira-: adalah kira^ D.
13 segala
niet in D. — Na koeda: dan gadjah, maka ia D. — koeda.... 14 itoe:
koeda berdjalan radja dari (H: Dara) mengikoet djalan kenegeri Roem C
en H.

15 kemoedian daripada: telah D. 16 berhadirlah..... 17 laskarnja: berhadir alat

kelengkapan D. — karena..... 18 akandia: maka pikirnja tentoe didatangkan oléh

radja Dara D. — didatangi: didatanginja H. — keloearlah: berdjalan D. —
daripada: dari H. 19 mengikoet: menoedjoe D. — kebenoea: negeri D. 20
Dar; itoe dan D. — soedah.... ia: tiada lagi, telah mati D. 21 mendjabat:
memegang D. — ia: karena ia B, ia itoe D. 22 warta
niet in D. 24 Setelah....

25nbsp;maka niet in D. — akan tenteranja: datang tenteranja B, ditenteranja H.

26nbsp;soepaja.... 27 sekira'^: berboeatlah kémah, adalah kira^ D. — kentjang: kandjang
B, C
en H. 28 itoe niet in D. — didjadikannja : didjadikan B.

-ocr page 116-

ra'jatnja, hingga bertemoelah kedoea pihak tentera itoe. Maka berpe-
ranglah ia dengan takdir Allah ta'ala kira^ doea djam lamanja, maka
petjahlah tentera radja Dara, maka diikoet oléh laskar Roem dari bela-
kang memboenoeh laskar Babil, maka segala tentera Roem poen
5 menawan dan merampas.

Hatta maka radja Dara poen larilah kenegeri Madain. Maka radja
Iskandar poen menjoeroeh membawa soerat kedalam kota bernama
Dar kepada Sabür, demikian boenjinja: Hai Sabür, segera engkau
serahkan kota negerimoe itoe kepadakoe, soepaja sentosa engkau
10 dengan segala anak isterimoe. Djikalau tiada engkau maoe menjerah-
kan kepadakoe, nistjaja tiadalah koetinggalkan daripada banoe kaoem-
moe barang seorang djoeapoen jang memegang sendjata. Setelah
datanglah soerat itoe kepada Sabür, maka iapoen menghimpoenkan
segala orang besarquot; dalam negeri itoe moesjawarat akan hal soerat dari-
15 pada radja Iskandar itoe. Moeapakatlah meréka itoe mengatakan:
Baiklah kita serahkan negeri ini, karena daulat radja Iskandar telah
berdirilah pada djaman ini lakoenja, akan radja Dara itoe akan
toeroenlah. Adapoen akan sekarang tiga poeloeh laksa laskar, hanja
empat belas laksa laskar radja Iskandar jang memetjahkan laskar radja
20 Dara tiga poeloeh laksa. Itoe 'alamat toeroenlah daulatnja itoe. Maka
diserahkannja negeri itoe kepada radja Iskandar, maka radja Iskandar
poen memberi persalin akan meréka itoe. Setelah soedah, maka dititah-
kan radja Iskandar ia kembali kenegerinja. Maka berhentilah radja
Iskandar dalam negeri itoe seboelan lamanja, kemoedian daripada itoe,
25 maka berdjalanlah mengikoet djalan kebenoea 'Irak.

Bermoela radja Dara poen sampailah kenegeri Madain, maka ia
mengeloearkan perbendaharaan menganoegerahkan segala hoeloebalang.

2nbsp;ta'ala; soebhanahoe wa-ta'ala I. — kira-.... djam: sekira^ doea sa'at djoea I.

3nbsp;diikoet: diperikoeti I. 3, 4, 18 en 19 laskar: 'askar I. 7 Na soerat: masoek I. 10
anak isterimoe: 'ijalmoe I. 11 banoe niet in 1. 12 seorang: seseorang I. 14 hal-
ihwal I. 16 telah niet in E. 21 diserahkannja: diserahkan meréka itoelah 1. —
Na negeri: maka (verbeterd door het door te strepen) I.

-ocr page 117-

hari, soepaja djangan berkentjang segala ra'jatnja, hingga bertemoelah
kedoea pihak laskar itoe. Maka berperanglah dengan. takdir Allah
sekira'^ doea sa'at djoea berperang itoe. Maka petjahlah laskar radja
Dara, maka diperikoet oléh laskar Roem dari belakang sambil menetak
5 dan menikam djoea dan banjak laskar radja Dara mati. Maka segala
tentera Roem poen menawanlah dan merampas.

Hatta maka radja Dara poen larilah kembali kenegerinja. Maka radja
Iskandar menjoeroeh membawa soerat kedalam kotanja jang bernama
Dar itoe kepada Sabür, demikian boenjinja dalam soeratnja: Hai Sabür,
10 segeralah engkau menjerahkan kepadakoe kota negerimoe itoe, soepaja
sentosa engkau dengan segala 'ijalmoe dan hartamoe. Djikalau tiada
engkau menjerahkan dia, nistjaja tiada koetinggalkan daripada kaoem
seorang djoeapoen jang dapat memegang sendjata. Setelah datang
soerat itoe kepada Sabür, maka iapoen menghimpoenkan segala orang
15 besar® didalam negeri itoe moesjawarat akan hal ihwal soerat daripada
radja Iskandar itoe. Maka moeapakatlah meréka itoe mengatakan:
Baiklah kita serahkan, karena daulat radja Iskandar berdirilah pada
djaman ini lakoenja dan daulat radja Dara tiadalah, karena engkaulah
lihatlah ihwal peperangan dan radja Dara membawa laskar sertanja
?0 itoe kira® tiga poeloeh laksa dan laskar radja Iskandar itoe empat belas
laksa djoea dia dipetjahkan laskar radja Dara, maka njatalah 'alamat
daulat radja Roem berdirilah. Maka radja Sabür itoepoen menjerahkan
negerinja kepada radja Iskandar dan keloearlah radja Sabür menghadap
radja Iskandar dan segala orang besar® dalam kota negeri itoe. Maka
25 radja Iskandar memberi persalin akan meréka itoe dan disoeroehnja
masing® kembali kenegerinja. Maka berhentilah radja Iskandar dalam
negeri itoe seboelan, kemoedian dari itoe maka berdjalanlah ia kebe-
noea 'Irak.

Sebermoela radja Dara poen masoeklah ia kenegeri Madain, maka
30 mengeloearkan pada perbendaharaan memberi hoeloebalangnja dan

1 Na hari: dan tiga malam D. — soepaja.... ra'jatnja niet in D. — berkentjang:
berkandjang B C, D
en H. 2 dengan: maka dengan D. 3 doea sa'at djoea:
doea sangat B,
C en H. 4 laskar: ra'jat D. — dari.... 5 radja: dan setengah
ada menetak dan setengahnja menikam dan terlaloe banjak ra'jat D.
4 maka....
5 mati
worden in B en C n^g eens herhaald. B voe.çt er bovendien nog achter:
maka diperikoet oléh laskar djoega — mati: terboenoeh H. 6 Na poen:
terlaloe banjak dapat D. 7 larilah
niet in D. — kenegerinja niet in D. 9 dalam:
didalam D. 10 kepada: pada D. — soepaja sentosa: maka selamat D. 11
Na
engkau: menjerahkan B. — engkau.... 12 dia: jang demikian itoe D. — engkau:
engkau hendak
H. 12 kaoem: kaoemmoe H. 14 kepada: pada D. 15 hal ihwal
ihwal
H, niet in D. 16 radja niet 5n D. 18 Na Dara: setelah C en D. — karena:
lagi dan D. 19 ihwal peperangan dan: perang sekali ini D. — sertanja.... 20 kira^
niet in D. 21 djoea.... Dara: salng (?) alah ra'jat Dara jang sebanjak itoe D. —
dia dipetjahkan: dipetjahkannja
H. — 'alamat niet in D. 22 Na berdirilah: meréka
itoe B, C
en H. — Maka.... 23 keloearlah: Iskandar dan keloear ia B. — radja
Sabür: ia D, ia radja Sabür
H. 24 segala: mana D. — kota niet in D. 25 Is-
kandar: anak Qïlas poen D. 26 kembali: poelang D. 27 seboelan: adalah
seboelan D. — dari: daripada D. 29 Sebermoela: Maka jang D. 30 pada
niet in
D. — memberi: memberi persalin D.

E.;- 8»

-ocr page 118-

Maka berbitjara poela akan mendatangi radja Iskandar. Maka datang-
lah warta mengatakan, bahwa negeri Dâr telah diserahkan Sâbûr
kepada radja Iskandar, maka radja poen terlaloelah masjgoel, maka
oedjarnja: Bahwa harapkoe pada hatikoe akan pergi mendatangi radja
5 Iskandar mendapat dia disana. Kepada niat hati, djikalau kita petjah
perang, dapatlah kita melindoengkan ra'jat kita kedalam kota itoe,
karena kota itoe tegoeh. Hatta maka radja Iskandar' poen datanglah
kebenoea ' Irak, maka sekalian hoeloebalang dalam negeri itoe disoeroeh
radja Iskandar masoek dengan segala hoeloebalangnja kedalam kota.
10 Maka penglima jang mendjawat negeri itoepoen larilah kepada radja
Dara membawa chabar, mengatakan negeri itoe telah diambil radja
Iskandar. Kemoedian maka berdjalanlah ia menoedjoe negeri Madain
akan mendatangi radja Dara. Setelah itoe, maka radja Iskandar poen
hampirlah kenegeri Madain, maka radja Iskandar menjoeroeh oetoesan
15 kepada radja Dara membawa soerat, demikian boenjinja: Ketahoeï
oléhmoe, radja Dara, tatkala dimenangkan Allah bapamoe daripada
bapakoe dahoeloe itoe, bapakoe mena'loekkan dirinja kepada bapamoe,
maka ia boléh sentosa selama hidoepnja. Maka akan sekarang poen
segera engkau menjerahkan dirimoe kepadakoe dan djangan engkau
20 binasakan dirimoe dengan melawan akoe. Setelah radja Dara menengar
boenji soerat itoe, maka iapoen terlaloelah marahnja.

Sjahdan katanja kepada oetoesan itoe: Kembalilah engkau kepada
toeanmoe, karena boekan lajak toeanmoe koebalas soerat, tetapi
soeroehlah nanti oléhnja bekas sendjatakoe. Maka pada ésok harinja,
25 maka kedoea pihak laskar poen keloearlah kemédan, maka bertemoelah
kedoea pihaknja laskar itoe, maka berperanglah kadar berapa djam
lamanja berperang itoe. Dengan takdir Allah ta'ala maka petjahlah
perang laskar radja Dara, maka larilah ia kenegeri Ista
khr dan banjak
mati laskar radja Dara. Pada sangka radja Iskandar, bahwa radja

5 Kepada .... hati niet in I. — kita: siapa tahoe I. 6 melindoengkan: berlindoengkan
I- — Het tweede kita niet in I. 8 disoeroeh: menjoeroeh I. 15 Na boenjinja: dalam
soerat itoe
I. 16 dimenangkan Allah: engkau dimenangkan atas I. 18 ia niet in E.
21 soerat: soeratnja I. 24 sendjatakoe: tangankoe E. 25, 26 en 28 laskar: 'askar 1.
26
djam: sa'at I. 27 ta'ala: soebhanahoe wa-ta'ala I. 28 banjak.... 29 Dara: dan
terboenoeh 'askarnja terlaloe banjak
I.

-ocr page 119-

bersegerakan mendapatkan radja Iskandar. Maka datanglah Dara
mengatakan, bahwa negeri Dar telah diserahkan Sabürlah kepada radja
Iskandar. Maka radja Dara poen terlaloe sangat masjgoel, oedjarnja;
Bahwa koeharap pada hatikoe akoe pergi mendatangi radja Iskandar ini
5 mendapatkan dia kesana. Djikalau siapa tahoe petjah peperangan kita,
dapat kita berlindoeng ra'jat kedalam kota, karena terlaloe tegoeh.
Hatta maka radja Iskandar poen telah sampai kebenoea 'Irak, maka
sekalian hoeloebalang dalam negeri 'Irak itoe menoeroet kepada radja
Iskandar memberi djalan akan hoeloebalang radja Iskandar itoe masoek
kedalam kota. Maka penglima jang mendjawat negeri 'Irak itoepoen
larilah kepada radja Dara membawa chabar itoe. Setalah diambilnja
oléh radja Iskandar negeri 'Irak, ia berdjalan mengikoet djalan kenegeri
Madain hendak mendatangi radja Dara. Setelah hampirlah kenegeri
Madain, maka radja Iskandar poen menjoeroeh oetoesan kepada radja
15 Dara dengan membawa soerat demikian boenjinja: Ketahoeï oléhmoe,
hai radja Dara, tatkala dimenangkan Allah bapamoe daripada bapakoe
dahoeloe itoe, maka ia ta'loekkan dirinja kepada bapamoe, maka ia
beroléh sentosa selama hidoepnja. Maka sekarang poen segeralah
engkau menjerahkan dirimoe kepadakoe dan djangan engkau mem-
20 binasakan dirimoe dengan melawan dia kepadakoe berperang. Setelah
radja Dara menengar boenji dalam soerat itoe, maka iapoen marah
terlaloe sangat marahnja.

Sjahdan oedjarnja akan oetoesan itoe: Kembalilah engkau kepada
toeanmoe, hai oetoesan, karena boekan lajak toeanmoe koebalas soerat-
25 nja. Soeroeh nantilah oléhnja sendjatakoe. Maka ésok harinja kedoea
pihak laskar keloearlah kemédan, maka bertemoelah kedoea pihak,
maka berperanglah pada berapa hari berapa malam tiada lagi terke-
dengaran kelam kaboet tiada ketahoean malam dan siang. Dengan
takdir Allah, maka petjahlah laskar radja Dara. Maka larilah radja
30 Dara itoe, masoek ia kenegeri Istakhr dan terboenoeh laskarnja terlaloe

2 telah : soedah D. — diserahkan : diberikan D. 3 sangat niet in H. 4 Bahwa....
5 kesana : Berhadap hati akoe pergi mendapat Iskandar itoe D. 4 koeharap :
akoe berharap C
en H. 5 peperangan : perangan D. 6 ra'jat niet in D. —
kedalam ; didalam D. 7 Maka.... 8 'Irak
wordt herhaald ir, H. — kepada : apa^
Derintah D. 9 itoe : itoe ia itoe D. 10 mendjawat : memegang D. — negeri
niet in
H. 11 kepada : mendapat D. — membawa.... 13 Dara : memberi tahoe negeri
'Irak diambi! Iskandar. Maka sekarang ia berdjalan hendak datang dinegeri Madain
D. 15 boenjinja: boenji dalam soerat itoe D. —
Na oléhmoe: baik^ D. 10
bapakoe : bapamoe B. 17 ta'loekkan : meta'loekkan H. — ta'loekkan dirinja :
ta'loek D. — maka.... 18 hidoepnja : maka dapatlah ia sentosa hidoepnja D. —
segeralah: baik D. 19 menjerahkan.... kepadakoe: toendoek padakoe D.
— kepadakoe : kepadamoe B. — menjerahkan .... engkaii
niet in C. 20 melawan
dia kepadakoe : melawan akoe D. 23 akan oetoesan itoe : pada orang jang
membawa soerat itoe D. — engkau : kamoe D. 25 Soeroeh : Dan D. — oléhnja
: baik- D. — Maka.... harinja : Maka pada hari ésoknja D. 26 kemédan : ditengah
médan D. — maka.... pihak
niet in D. 27 terkedengaran : soeatoe apa jang
kedengaran D, kedengaran C. 28 ketahoean : berketahoean B, tentoe C.
29 petjahlah : alah D.

-ocr page 120-

Dara masoek kedalam kota Madain, maka disoeroehnja kelilingi kota
Madain itoe. Setelah dilihat oléh radja Madain kelakoean radja
Iskandar itoe hendak membinasakan negeri Madain, maka keloearlah ia
mendapatkan radja Iskandar, maka ia datang sembah: Hai radja jang
5 maha-moelia besar, apa goenanja negeri Madain ini, karena radja
Dara tiada masoek kemari? Maka kami persembahkan kebawah doeh
sjah 'alam, boekan lajak kami melawan radja. Adapoen djikalau ada
radja Dara itoe dalam kota ini, barang siksa radja, kenakanlah kepada
kami. Maka radja Iskandar poen menganoegerahi persalin akan radja
10 Madain, maka titah radja Iskandar: Ésok harilah hamba masoek keda-
lam kota. Maka ésoknja masoeklah ia kedalam kota negeri Madain,
laloe masoek kemaligai radja, maka dalam maligai itoe terlaloelah
indah® dilihat radja Iskandar, tetapi radja Iskandar tiada maoe berma-
lam dalam maligai itoe. Maka ia kembali pada kémahnja djoea ia
15 bermalam.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka radja Iskandar menjoeroeh kepada
boendanja poeteri Roem mengatakan ihwal kemenangannja: Bahwa
akan sekarang poen hamba lagi mendatangi radja Dara, tiada hamba
tinggalkan hingga terpenggal léhérnja. Setelah soedah soerat itoe
20 sampai pada boenda radja Iskandar, maka poeteri Safiya Arqiya
poen segera mendapatkan anaknja takoet akan diboenoehnja saudaranja
radja Dara itoe, karena sebab ia tiada tahoe. Maka toean poeteri poen
berangkatlah mengikoet djalan kebenoea 'Irak, maka didapatinja radja
Iskandar tiadalah ia disana, soedah ia berdjalan kenegeri Istakhr. Maka
25 bersegeralah poela toean poeteri mendapatkan anaknja kenegeri Istakhr
itoe. Tetapi radja Dara lagi menghimpoenkan hoeloebalangnja
daripada segala negeri jang ta'loek kepadanja itoe, maka datanglah
laskar Chorasan mendapatkan dia, hingga berhimpoenlah meréka
itoe kenegeri Istakhr itoe dengan tentera jang amat banjak.
30 Bermoela akan radja Iskandar poen hampirlah kenegeri Istakhr

4 ia datang: iapoen berdatang f. 5 apa niet in E en I, in I ingevoegd met rooden
inkt.
6 kemari: kedalam kota I. 8 kenakanlah.... 9 kami: djatoehkan kepada kami
melawan radja I. 11 Maka.... ia: Setelah keésokan harinja, maka radja Iskandar
poen masoeklah I. 14 djoea
niet in 1. 19 terpenggal: penggal (verbeterd tot:
hamba penggal) I. — Setelah soedah: Telah I. 24 ia niet in I. 28 laskar: 'askar I.
30 Bermoela: Sebermoela I.

-ocr page 121-

banjak. Maka disangka radja Iskandar, bahwa radja Dara masoek
kedalam negeri Madain, maka disoeroehnja kelilingi kota negeri Madain.
Setelah dilihat oléh penglima dalam kota itoe kelakoean radja Iskandar
hendak membinasakan negeri Madain, maka ia keloear menghadap
5 radja Iskandar, maka sembahnja: Hai radja jang besarkan diri, apa
dibinasakan negeri ini, karena radja Dara tiada ia masoek kedalam kota.
Marilah radja masoek kedalam kota ini, karena kota ini telah hamba
persembahkanlah kepada radja. Djika ada soenggoeh radja Dara dida-
lam kota barang siksa dikatakanlah f akan kami. Maka radja Iskandar
10 poen memberi persalin akan penglima itoe, maka sabda radja Iskandar:
Esok harilah akoe masoek kedalam kota Madain. Dan masoek kedalam
maligai radja Dara didalam kota itoe, dilihatnja terlaloe sekali indah®
roepanja. Radja Iskandar tiada hendak bermalam dalam maligai itoe,
dalam kémahnja djoea ia bermalam.
15 Kata sahiboe '1-hikajat, maka radja Iskandar menjoeroeh membawa
soerat kepada boendanja poeteri Safiya Arqiyi mengatakan ihwal
kemenangannja: Bahwa sekarang poen hamba lagi mendatangi Dara,
tiada ia hamba tinggalkan, hingga hamba penggal léhérnja. Setelah
sampailah soerat itoe kepada boendanja, maka poeteri Safiya Arqiyä
20 poen segera mendapatkan anaknja, soepaja djangan ' diboenoehnja
saudaranja Dara itoe, karena takoet ia akan diboenoeh oléh anaknja
radja Iskandar akan saudaranja, sebab tiada ia tahoe dirinja bersaudara
sebapa itoe. Maka besegeralah iboenja berdjalan itoe mengikoet djalan
kebenoea 'Irak. Setelah datanglah ia kebenoea 'Irak, maka didapati-
25 nja radja Iskandar tiadalah disana, soedah ia berdjalan kenegeri Istakhr.

^ 95 Tatkala itoe radja Dara lagi menghimpoenkan segala hoeloebalangnja
daripada pihak negeri. Maka datanglah segala laskar Chorasan men-
dapatkan radja Dara, hingga berhimpoen meréka itoe kenegeri Istakhr
dengan tentera jang amat banjak. Bermoela radja Iskandar poen datang-

1 disangka : pada sangka D. — bahwa niet in D. 2 kelilingi.... Madain
berkeliling orang pada kota itoe D. 3 Setelah : telah D. — kelakoean...
4 Madain
niet in D. — keloear : segeralah D. 5 diri : Toeankoe D. — apa
djangan D. 6 dibinasakan : dibinasakankah H. — karena : jang D. 7 Marilah ...
9 kami : dan lagi poen negeri ini patik persenibahkan pada toeankoe D. —
kota : kota ini C. 11 Esok.... 12 itoe : Bésoeklah kita masoek didalam kota M.,
dan laloe kemaligai Dara itoe D. — didalam kota : daridalam kotanja B. 13 roe-
Janja.... 14 bermalam : tiada ia hendak tidoer didalam maligai, hanja didalam
cémahnja djoea ia beradoe D. 16 mengatakan ihwal: berchabar peri hal D.
'7 poen .... 18 léhérnja : anakda lagi tengah mendatangkan Dara itoe D. 19 sam-
pailah : genaplah sampailah B. — maka.... 20 segera : maka ia pergi D.
r- soepaja : karena D. 22 sebab .... 23 itoe : karena tidak tahoe dan tiada kenal
la akan Dara itoe saudaranja sebapa D. 23 itoe mengikoet.... 24 'Irak
niet in D.
25 disana : disitoe D. —
Na Istakhr : Maka berdjalan poela poeteri itoe hendak
mendatangkan anaknja dinegeri itoe D, Tatkala itoe maka bersegera poeteri
fafiyâ Arqiya mendapatkan anaknja kenegeri Istakhr C
en H. 26 hoeloebalangnja:
bala-tenteranja D. 27 pihak : segala pihak H. — negeri : negeri jang dibawah
Perintahnja D. 28 hingga
niet in D. 29 Bermoela.... 1 negeri : Maka Iskandar
poen hampir dinegeri itoe D.

-ocr page 122-

itoe, maka dilihatnja negeri itoe amat tegoeh, bahwa negeri itoelah
tempat perbendaharaan ajahnja radja Darab, disanalah ia menaroeh
segala hartanja. Maka radja Iskandar menjoeroeh orang membawa
soerat kepada penglima jang mengawal negeri itoe menjoeroeh serahkan
5 negerinja. Maka tiada maoe penglima itoe menjerahkan dia kepadanja.
Hatta maka terdengarlah chabar itoe kepada radja Dara, bahwa radja
Iskandar menjoeroeh meminta kota itoe pada penglima radja Dara, maka
iapoen segeralah datang kenegeri itoe, takoet ia akan balik penglima
itoe. Hingga berperanglah kedoea pihak laskar itoe, maka hoeloebalang
10 Roem poen menjerboekan dirinja berperang, terlaloelah ramainja boenji
tempik sorak segala hoeloebalang dan gadjah koeda seperti tagar boenji-
nja. Dengan takdir Allah ta'ala petjahlah perang laskar 'Adjam, maka
laskar Roem poen memboenoeh tentera radja Dara tiada lagi terbilang
banjak matinja. Maka larilah radja Dara, maka hampirlah radja Iskandar
15 kepada kota Ista
khr. Maka radja Iskandar poen menjoeroeh membawa
soerat meminta negeri itoe kepada penglima jang mendjawat negeri
itoe. Setelah datanglah oetoesan radja Iskandar pada penglima itoe,
maka diberinja persalin jang moelia^ akan oetoesan itoe, maka oedjar-
nja: Orang dititahkan radja Iskandar itoe, toeanhamba persembahkan
20 sembah kami kepada radja jang maha-moelia. Adapoen akan negeri ini
tempat perbendaharaan radja jang moelia, lagi poesaka daripada ajah-
nja, maka disoeroehkannja hamba menoenggoeï, karena sebab harap ia
akan hamba, pada hatinja tiada akan maoe hamba berboeat chianat
akandia, maka hamba diradjakan toean hamba. Nistjaja pada kemoedian
25 harinja radja poen tiadalah pertjaja akan hamba. Djikalau alah toean
hamba oléh radja, nistjaja ta'loeklah hamba kepada radja. Djikalau
menang poen toean hamba, dengan moeka jang mana hamba toendjoek-
kan kepada toean hamba, djikalau hamba serahkan kota ini kepada
radja? Setelah radja Iskandar menengar kata penglima itoe terlaloe
30 setianja: Demikianlah kiranja pekerdjaan lt;oranggt; jang ditinggalkan
amanat toeannja. Maka tiada sajogjanja berboeat chianat akandia.

Maka bersegeralah radja Iskandar hendak mendatangi radja Dara

5 dia niet in I. 9 Hingga: Maka I. 9, 12 en 13 laskar: 'askar I. 10 ramainja....
11 boenjinja: 'alamat boenjinja seperti tagar tempik sorak segala hoeloebalang
dan soeara gadjah koeda
1. 12 ta'ala: soebhanahoe wa-ta'ala I. 14 maka niet in I.
16
meminta: memintaki E. 18 oedjarnja: orang, in I verbeterd tot: oedjarnja pada
orang.
21 moelia, lagi: maha-besar djoea 1. 25 alah: oléh E. 26 oléh radja: dira-
djakan oléh radja
I. 27 dengan niet in E. 29 kata: sembah I. — terialoe setianja:
maka terlaloe setia
I.

-ocr page 123-

lah hampir kepada negeri, dilihatnja negeri itoe amat tegoeh, karena
C 65 itoelah tempat perbendaharaan ajahnja radja Darab, disana ia menaroeh
segala hartanja. Maka radja Iskandar poen menjoeroeh orang membawa
soerat kepada penglima mengoean kota menjerahkan dia. Maka tiada
5 hendak penglima kota itoe menjerahkan dia. Hatta maka terdengar ke-
pada radja Dara, bahwa Iskandar menjoeroeh pintaï kota daripada peng-
lima itoe, maka bersegeralah radja Dara datang kepada kota itoe, takoet
ia akan bélot penglima itoe, hingga berpandanganlah kedoea pihak hoe-
loebalang. Maka menjerboekan dirinja kedoea pihak laskar itoe, maka
10 berperanglah terlaloe 'alamat boenjinja laskar dan soeara tenteranja.
Maka dengan takdir Allah ta'ala, maka petjahlah laskar 'Adjam, maka
segera laskar Roem memboenoeh tentera Dara tiada terbilang lagi
banjaknja mati. Setelah itoe, maka larilah radja Dara, hampir kepada
radja Iskandar kepada kota negeri Istakhr. Maka radja Iskandar poen
15 menjoeroeh membawa soerat memintaï kota daripada penglima mendja-
bat kota itoe. Setelah oetoesan radja Iskandar sampailah pada penglima
itoe, maka ia memberi persalin jang moelia' akan oetoesan radja Iskan-
dar, maka oedjarnja: Hai oetoesan, persembahkanlah sembah hamba
kepada radja jang maha-besar. Adapoen kota ini akan tempat per-
20 bendaharaan toean hamba. Maka hamba poen soeka f daripada tempat
ajahnja dan dihantarkan hambalah, soepaja mengoean dia, sebab harap
hamba akandia. Pada hati hamba tiada akan hendak hamba akan
chianat akandia. Djikalau hamba doerhaka akan toean hamba, nistjaja
radja poen tiada lagi pertjaja akan hamba, karena djikalau alahlah
25 toean hamba daripada radja itoe, nistjaja kami sekalian akan bahagian
radja dan djikalau menang toean hamba, dengan moeka mana hamba
menoendjoekkan toean hamba, djikalau hamba persembahkan sekarang
kota ini kepada radja Iskandar. Maka radja Iskandar poen tersenjoem
menengar sembah oetoesan. Sjahdan oedjarnja: Terlaloe ber'akal
D 25 penglimanja dan terlaloe setiawan sekali. Demikianlah kiranja hendak
orang jang menaroeh imanat, orang tiada sajogjanja berboeat chianat.

Maka bersegeralah radja Iskandar hendak berdjalan mendatangi

Inbsp;amat niet in H. 4 penglima.... dia : penglimanja ia minta kota itoe D. — dia: kota
itoe kepadanja C
en H. — Maka .... dia tóet in B, maka tiadalah hendak penglima
itoe memberi akan kota kepadanja D. —
Na terdengar : chabarnja itoe H.
6
pintaï: pinta D. 10 'alamat: 'alamat sekali H. — boenjinja.... tenteranja niet in ü,

IInbsp;petjahlah perang D. 13 kepada niet in D. 14 kepada kota negeri Istakhr: pada
kotanja itoe D. — radja.... 15 penglima : ia menjoeroeh meminta kota itoe pada
penglimanja D. 17 jang moelia'^ : jang amat indah roepanja D. 19
In D noemt
de
penglima zich zelf: kami. 22 Pada: Dan adalah pada D. 23 chianat: men-
doerhaka tjelaka D. 24 radja
niet in H. 26 dengan niet in D. — Na mana : poe-
lang B
en H. 27 persembahkan : sembah akan D. 28 Het eerste Iskandar niet in H.
29 Terlaloe : Terlaloe sangat D. 30 terlaloe .... sekali : lagi sangat setiawan D. —
Demikianlah.... 31 chianat : dan tiadalah orang jang menaroeh imanat jang
demikian itoe D. 32 bersegeralah : segeralah H.

-ocr page 124-

dalam berbitjara. Maka dipersembahkan orang kepada radja Iskandar,
bahwa boendanja datang, maka terkedjoetlah radja Iskandar, karena
sebab boendanja datang itoe, pada sangka radja Iskandar: Ada djoega
pekerdjaan jang besar, maka boendakoe datang sendiri. Maka radja
5 Iskandar poen pergilah mendapatkan boendanja dengan beberapa orang
jang sertanja. Setelah datanglah kepada boendanja, maka sembahnja:
Ja toeanhamba, apa djoega pekerdjaan toeanhamba berlelah kemari
ini? Djikalau ada barang soeatoe pekerdjaan poen, tiadakah boléh diti-
tahkan orang membawa soerat kepada hambamoe? Apa djoega moe-
10 lanja, maka boenda datang ini? Maka sabda boendanja: Adapoen akan
pekerdjaan ini boekan lajak dengan soerat, djikalau dengan kepala
boenda poen seharoesnjalah mendjalankan dia, tiada dengan digagahi.
Bahwa akan pekerdjaan berbaiki doenia dan agama. Maka sembah radja
Iskandar: Boenda tjeriterakan hambamoe apa pekerdjaan toeankoe
15 datang ini. Maka titah boendanja: Hai anakkoe, tjeriteraï dahoeloe akan
akoe, betapa pekerdjaanmoe dengan radja Dara itoe. Maka héranlah
radja Iskandar menengar titah boendanja itoe, maka dihikajatkannja
daripada permoelaanja peperangan dengan radja Dara itoe lagi hidoep.
Maka poeteri Safiya Arqiya poen soedjoed akan AUah ta'ala dengan
20 mengoetjap seriboe sjoekoer akan Allah ta'ala, sjahdan dengan amat
sangat tangisnja. Maka radja Iskandar poen héranlah melihat kela-
koean boendanja itoe. Maka titah toean poeteri: Hai anakkoe, ketahoeï
oléhmoe, bahwa sanja akan radja Dara itoe saudaramoe, djangan engkau
binasakan akandia. Demi Allah Toehan jang amat besar dan amat koe-
25 asa pada melakoekan kodratnja, bahwa akan radja Dara itoe saudara-
moe, bahwa radja Darab itoelah bapamoe. Maka dihikajatkarmjalah
seperti 'adat segala radja- kawin itoe kepada radja Iskandar. Maka
sembah radja Iskandar: Pada bitjara hambamoe, djika soerat poen
toeanhamba soeroeh bawa kepada hamba, nistjaja hamba kembalikanlah
30 kepadanja negeri Chorasan itoe dan hamba poen kembalilah kenegeri
Roem. Bahwa sanja radja Dara itoe saudara hamba. Maka soekatjita-
lah boendanja serta katanja: Hai anakkoe, djanganlah masjhoerkan
hikajat ini, hingga diperhoeboengkan Allah ta'ala antaramoe dan
saudaramoe dan bahwa akoelah oetoesan antara kamoe kedoea
35 bersaudara ini. Maka ésok harinja maka menjoeroeh memaloe
genderang berangkat akan mendatangi radja Dara itoe.

2 karena niet in 1. 4 sendiri: segeranja (verbeterd tot: sendiri) I. 7 berlelah: terlaloe
I. 8
soeatoe: sesoeatoe 1. 10 Na datang: sendiri!. 12 mendjalankan dia: mendjalani E.
— digagahi: digagah 1. 24 akandia: dia 1. — amat besar: maha-besar I. 25 mela-
koekan: bedakoekan
I. 28 poen: djoeapoen 1. 29 kembalikanlah: kembalilah E en I
(in 1 verbeterd tot:
kembalikanlah). 34 Na akoelah: akan I. — kedoea: doea I.
36
mendatangi: mendatang I.

-ocr page 125-

radja Dara barang dimana ada ia. Maka datang chabarnja, bahwa
boendanja radja Iskandar poen datang. Maka terkedjoet ia akan datang
boendanja itoe, pada sangkanja tiada djoea ia datang itoe, melainkan
karena soeatoe pekerdjaan jang besar. Maka pergi radja Iskandar
5 mendapatkan iboenja dengan beberapa orang sertanja. Setelah datang-
lah iboenja, maka sembah akan iboenja: Hai toeanhamba, apakah peker-
djaan toeanhamba berkedji diri kemari ini? Djikalau ada soeatoe peker-
djaan, mengapa tiada soerat djoega soeroeh bawa kepada hamba, meng-
apa sendiri toeanhamba datang kemari? Maka sahoet iboenja: Adapoen
10 pekerdjaan ini boekan lajak dengan soerat, seharoesnjalah dengan
kepalakoe mendjalani dia, tiada dengan gagahmoe. Adapoen pekerdjaan
ini berbaiki doenia dan agama djoega. Hai anakkoe, tjeriteraï akoe,
betapa pekerdjaanmoe dengan radja Dara. Maka radja Iskandar poen
héran menengar kata iboenja dan dihikajatkanlah segala ihwalnja dari-
15 pada permoelaan datang kepada kesoedahan. Maka tahoelah poeteri
^ 60 Safiyâ Arqiyâ, bahwa radja Dara lagi hidoep, maka ia mengatakan
mati t, maka sjoekoerlah ia akan Allah ta'ala dan menangislah ia. Maka
terlaloe tertjengang^ ia radja Iskandar melihat hal iboenja toe. Maka
kata iboenja: Hai anakkoe, ketahoeï oléhmoe, bahwa sesoenggoehnja,
20 hai t radja Dara, maka itoe jang kaubinasakan itoe, demi Allah,
bahwa ia, radja Iskandar itoe, saudaramoe dan bahwa radja Darab itoe
ajahmoe. Maka dihikajatkannja oléh iboenja segala hikajatnja kawin
itoe. Maka sabda radja Iskandar: Sesoenggoehnja, djikalau soerat sadja
disoeroeh toeanhamba bawa kepada hamba mengatakan hikajatnja ini,
25 nistjaja tiada hamba pertjaja, djikalau sesoenggoehnja radja Dara itoe
saudara hamba djoeapoen. Maka sekarang ini soekatjitalah hati hamba.
Maka iboenja itoe menengar kata itoe, maka kata iboenja: Hai anakkoe,
djanganlah pihh kaumasjhoerkan chabar ini diperingatkan Allah anta-
ramoe dan saudaramoe itoe, dan bahwa akoelah oetoesan antara kamoe
^ kedoea. Maka ésok harinja, maka radja Iskandar memaloe genderang
perang berangkat mendatangi radja Dara itoe.

Inbsp;Dara : Darab B. — chabarnja .... 2 datang : orang berchabar bahwa boendanja
ada datang D. — akan .... 3 itoe
niet in D. — tiada.... 4 soeatoe : boendanja
datang itoe melainkan ada sesoeatoe D. 5 Setelah.... 15 kesoedahan.
Telah berdjoempalah dengan boendanja, maka kata boendanja: Ja anakkoe, apalah
pekerdjaan toean jang demikian? dan djika ada soeatoe pekerdjaan, tjobalah beri
tahoe boenda, maka toean memboeat dengan tiada soeatoe memberi tahoe boenda.
Ja anakkoe, apalah diperboeat akan (sic) dengan radja Dara itoe? iMaka ditje-
ritakan boendanja daripada permoelanja (sic) hingga achirnja D. 9 Adapoen..^

IInbsp;gagahmoe niet in B. 16 maka.... 17 mati: dan pada sangkanja soedah mati D. 18
tertjengang®- héran D. — radja Iskandar: radja Iskandar itoe saudaramoe, dan bah-
wa B,
niet in D. 20 Hai radja Dara niet in D. 21 Het tweede itoe niet in D. 22 JVlaka....
30 kedoea : JVtaka dichabarkan sangat oléh boendanja, djika betoel dari saudara
patik, maka soekatjitalah hati patik. JVlaka kata boendanja : Ja anakkoe, baik
masjhoerkan chabar ini, soepaja dipertemoekan Allah ta'ala dengan saudaramoe
itoe dan akoe oetoesan antara toean kedoea D. 28 pilih : tiada D. — chabar :
chabarkan B. — ini : ini hingga H. 31 berangkat: ber'alt (?) B
en C.

-ocr page 126-

Alkissah datanglah kepada hikajat radja Dara tatkala soedah petjah
perang radja Dara itoe. Maka hoeloebalangnja poen banjak lari, maka
antara itoe doea orang pegawai radja Dara jang diharapnja, maka moe-
sjawaratlah kedoeanja, maka katanja: Akan radja kita ini telah berpa-
5 linglah daulatnja, tiadalah sentosa segala orang jang mengikoet dia. Maka
barangsiapa mengikoet dia, binasalah orang itoe, maka sekarang tiadalah
berapa lagi orang sertanja, melainkan hanjalah kita seorang menteri
dan seorang penghoeloe djoea jang lagi ada sertanja, orang jang dapat
El 30 berperang. Maka kedoeanja itoelah jang kita moesjawaratkan, betapa
10 peri kita mengikoet radja kita ini, maka menteri dan segala hoeloeba-
lang habis meninggalkan dia? Adapoen sekarang djikalau datang
barang sepoeloeh ékor koeda hoeloebalang radja Iskandar, diboenoehnja
akan kita. Sekarang baik kita boenoeh akan radja Dara ini. Maka
datanglah pada ketika lalai radja Dara, maka penghoeloe orang berpe-
15 rang itoepoen menghoenoes sekinnja, maka ditikamnja pada lamboeng
radja Dara. Maka menteri itoepoen menetak dengan pedang, maka
rebahlah radja Dara. Pada sangka kedoeanja telah matilah radja Dara
itoe, maka segeralah kedoeannja mendapatkan radja Iskandar.

Bermoela radja Iskandar poen datanglah. Setelah dilihat radja Iskan-
20 dar doea orang berkoeda datang, maka disoeroehnja: Bawa ia meng-
hadap radja. Maka sembahnja: Ja toeankoe sjah 'alam, radja jang
dilebihkan Allah ta'ala pada djaman ini, bahwa akan seteroe radja telah
kami boenoehlah, soepaja sentosa ra'jat radja. Akan sekarang telah
1 40 matilah ia, bahwa majatnja poen terhantarlah disana djoega. Maka titah
25 radja Iskandar: Siapa kamoe boenoeh itoe? Maka sembahnja: Radja
Dara. Setelah radja Iskandar menengar sembahnja itoe, maka radja
Iskandar poen mematjoe koedanja dengan segala hoeloebalang jang
hadir itoe kepada majat radja Dara. Maka titah radja Iskandar: Kamoe
kawal orang itoe. Setelah sampai kepada radja Dara, dilihatnja radja
30 Dara tergoelinglah lagi hidoep. Maka toeroenlah radja Iskandar dariatas
koedanja, maka diribanja kepala radja Dara itoe. Maka ia sedar melihat

2 Maka niet in E. 3 antara: dalam antara 1. 5 dia niet in E. 7 Na kita: ia-itoe I
10 menteri.... hoeloebalang: segala menteri dan hoeloebalang 1. 16 menetak: me-
nanti E. 20
Na datang: itoe I. 24 majatnja: matinja E en 1. (in I verbeterd tot:
majatnja). 30 tergoelinglah.... hidoep: terkoeranglah lagi hidoepnja (verbeterd tot:
tergoelinglah l.h.) I. 31 sedar: menjoeroeh I.

-ocr page 127-

Maka radja Dara poen soedahlah petjah perangnja itoe, maka ber-
njahlah segala hoeloebalangnja itoe dan berkata'-lah sekalian meréka
itoe sama sendirinja, maka oedjarnja ra'jat itoe dan hoeloebalang itoe:
Adapoen radja kita ini telah berpalinglah daulatnja dan tiadalah sentosa
5 orang jang mengikoet dia, barangsiapa hendak serta kepadanja, nistjaja
binasalah la. Maka tiadalah tinggal sertanja lt;hanjagt;gt; seorang menterinja
dan seorang penghoeloenja orang berperang. Maka kedoeanja berkata
maka oedjarnja: Betapa kita ini akan mengikoet radja kita ini? Sekalian
hoeloebalang poen habislah meninggalkan dia. Djikalau datang kepada
10 kita sepoeloeh ékor koedanja poen, nistjaja diboenoehnja akan kita.
Maka baiklah kita boenoeh radja Dara itoe, soepaja akan gantinja kita
kepada radja Iskandar. Maka moeapakatlah segala f hoeloebalang
kedoeanja radja akan diboenoehnja itoe. Maka pada ketika lagi t radja
Dara poen, maka penghoeloe orang berperang itoe menghoenoes sekin-
15 nja, maka ditikamnja pada lamboeng radja Dara. Maka menteri poen
menetak dengan pedangnja, maka rebahlah radja Dara. Setelah rebah-
lah ia, maka pada sangka hoeloebalang kedoea radja telah matilah, maka
segera kedoeanja itoepoen pergi mendapatkan radja Iskandar.

Sebermoela radja Iskandar poen datanglah. Setelah dilihat tentera
20 radja Iskandar orang berkoeda datang, maka dibawalah meréka itoe
kepada radja Iskandar, maka sembahnja: Hai toeankoe, radja jang dile-
lOObihkan Allah pada djaman ini, bahwa seteroe radja telah kami boenoeh-
lah, soepaja sentosa ra'jat kiranja, sekarang poen lagi terhantar djoega.
Maka sabda radja: Siapa jang kamoe boenoeh? Maka sembahnja: Radja
25 Dara. Setelah radja Iskandar menengar katanja demikian itoe, maka
radja Iskandar poen mematjoe koedanja dengan segala hoeloebalang
jang hadir pergi kepada majat radja Dara. Sjahdan maka radja Iskandar
bersabda: Hai orang sekalian, ketahoeï oléhmoe doea orang itoe. Setelah
sampai radja Iskandar itoe, maka dilihatnja ia terkoerang lagi adab f.
30 Maka toeroen radja Iskandar dariatas koedanja, lagi diribanja kepala
radja Dara itoe. Maka radja Dara sedar sedikit melihat ia kepada

1 berniahlah: tjerai berai D, berpitj.hlah H. 4 Adapoen..... berpalinglah:

Adalah radja kita ini tiadalah ada lagi D. 6 Maka.... 7 berperang : Dan adalah
jang tinggal lagi bersama'-'nja hanialah seorang menteri dan penghoeloe perangnja
D. 6 hanja
niet in B, C en H. 8 akan niet in H. — ini: sesoenggoehnja C, dan D.
9 meninggalkan : meninggal D. 10 nistjaja.... kita : tentoe kita diboenoehnja D.
12 segala.... 13 itoe : ia kedoea akan maoe memboenoeh Dara itoe D. — Maka ....
15 Dara- Maka adalah seketika lagi laloe ditikamnja pada lamboeng Dara D.
17 sangka : pikir hati D. — telah : tentoe D. 18 mendapatkan : menghadap D.
19 Sebermoela
niet in D. 21 Hai.... 23 djoega : Toeankoe, adalah seperti moesoeh
toeankoe soedah patik boenoeh, maka ada lagi majatnja ditengah padang itoe D.
25 Dara : Dara jang patik boenoeh D. — Setelah : Maka serta D. — demikian
itoe : itoe demikian B
en H, jang demikian itoe D. — maka.... 27 Dara : lagi
ia naik diatas koedanja pergi hendak melihat majat Dara itoe D. 28 Hai....
29 itoe: Ja toean, lihat- baik orang jang berdoea itoe D. — maka.... 31 itoe
: serta dilihatnja Dara itoe lagi hidoep, maka toeroen ia dariatas koedanja, laloe
diribanja kepala Dara D. — sedar : ingat D.

-ocr page 128-

kepada moeka radja Iskandar, maka kata radja Dara: Siapa engkau?
Maka sahoetnja: Hambalah Iskandar, djangan toeanhamba sangka salah
akan hamba. Maka laloe tjoetjoer air mata radja Iskandar, maka kata
radja Dara: Apa lagi ada takoet pada hamba, karena hamba akan
5 matilah? Maka kata radja Iskandar: Sekalian kita hidoep akan mati
djoega, hai saudara hamba, tinggalkan wasiat jang baik pada hamba,
soepaja dikerdjakan. Maka kata radja Dara: Hoebaja^ djangan toean-
hamba binasakan iboe hamba. Bermoela ketahoeïlah oléh radja jang
chianat akan hamba ini orang peperangan dan jang terlebih hamba
10 harap akandia. Maka sajogjanja radja ingat'-^ akan orang jang diberi
karoenia itoe. Setelah radja Dara soedah berkataquot;, maka iapoen
matilah. Hatta maka dibawa radja Iskandar majat radja Dara
itoe keistana, maka keranda poen diperboeat oranglah. Maka disoeroeh
radja Iskandar orang berseroe'-^: Siapa djoega jang memboenoeh seteroe
15 radja ini? Maka pada sangka orang doea itoe, bahwa radja akan menga-
roeniaï ia jang moelia^. Maka kedoea orang itoe menoendjoekkan
dirinja. Maka titah radja Iskandar: Kamoe soelakanlah keatas boekit
itoe kedoeanja. Maka sekalian orang disoeroeh memanah kepadanja,
maka tjanang poen disoeroeh paloe demikian oedjarnja: Lihatlah oléh
20 kamoe sekahan akan balas orang berboeat chianat akan radja jang
berboeat baik akandia itoe. Hatta maka majat radja Dara poen dima-
soekkan dalam keranda, maka dibawa oranglah kenegeri Madain.

Hatta maka radja Iskandar poen kembali kepada boendanja, maka
sembahnja: Ja toeanhamba, bahwa sanja dipeliharakan toeanhamba
25 daripada f hoekoem Allah telah berlakoe atas hambanja. Maka tiadalah
manfa'at pehhara kita, bahwa kehendak Allah djoega jang berlakoe
Bahwa seharoesnjalah djangan dimasjhoerkan oléh boenda hamba
pekerdjaan ini. Hatta maka radja Iskandar poen keloearlah daridalam
kota, maka segala isi negeri poen memohonkan amanat kepada radja
30 Iskandar, maka diberinja aman. Maka segala hoeloebalang radja Dara
poen datanglah menghadap radja Iskandar daripada segala pihak 'alam
menghadap radja Iskandar. Maka berhenti radja Iskandar pada negeri
itoe empat hari, maka disoeroeh radja Iskandar panggil akan penglima
itoe. Maka berdatang sembahlah ia: Ja toeankoe sjah 'alam, bahwa

3 tjoetjoer air mata: menangis E. 7 dikerdjakan: kerdjakan E. 13 keistana: keistana-
nja. I.
14 seteroe.... 15 ini: radja Iskandar ini (verbeterd tot r.Darai.) I. 18 me-
manah: memboenoeh
(verbeterd tot: melihat) I. 22 dalam: kedalam I 24 bahwa....
26 kita niet in I. 27 djangan: dengan E. — Na hamba: akan I.

-ocr page 129-

moeka radja Iskandar, maka oedjarnja: Siapa engkau? Maka sahoet
radja Iskandar: Hambalah ini radja Iskandar. Maka djangan masjgoel
akan hamba. Maka bertjoetjoerlah air mata Dara itoe. Sjahdan
maka oedjarnja: Apalagi takoet akan hamba, karena hamba sahadja
5 akan matilah? Maka sabda radja Iskandar: Sekalian kita jang
hidoep inipoen akan mati djoega; hai saudara hamba, tinggallah
engkau dengan wasiat hamba baik, soepaja hamba keradjaan f. Maka
oedjarnja radja Dara: Hoebaja ® djangan dibinasakan itoe hamba. Seber-
moela, hai radja, jang berboeat chianat, ketahoeï oléhmoe, akan hamba
10 ini orang jang terlaloe lebih hamba harap. Maka sajogjanja radja ingat®
djangan sia ^ harap akan orang jang f. Telah soedah ia berkata, maka
matilah ia. Hatta maka disoeroeh radja orang bersoesoen f. Maka oedjar-
nja: Siapa orang jang memboenoeh seteroe radja itoe? Maka tatkala
sangkanja radja hendak memberi karoenia, maka tertoendjoekkan diri-
15 nja orang itoe. Maka radja menjoeroeh soelakan dia orang doea itoe
keatas boekit, maka segala orang itoe disoeroeh memanah kepalanja,
sjahdan dengan mengatakan dem.ikian oedjarnja: Lihatlah oléh kamoe
balasnja orang jang berboeat djahat dan chianat akan orang jang berboeat
baik akandia. Hatta setelah soedah dimasoekkan majat radja kedalam
20 tebal keranda, maka disoeroehnja bawa kenegeri Madain.

Hatta maka radja Iskandar poen kembali kepada tempat iboenja,
maka sembahnja kepada iboenja: Hai toeanhamba, sesoenggoehnja
hendak dipeliharakan toeanhamba saudara hamba daripada mati. Bahwa
hoekoem Allah ta'ala telah berlakoe atasnja, maka tiada bermanfa'at
25 pelihara kita. Bahwa kekendak Allah jang berlakoe seharoesnja. Dja-
nganlah dimasjhoerkan toean pekerdjaan ini. Maka keloearlah ia dari-
dalam kota, maka segala isi negeri memohonkan aman kepada radja
Iskandar dan segala hoeloebalang radja Dara adapoen f datanglah dari-
pada segala pihak, menghadap kepada radja Iskandar. Maka berhenti
^ radja Iskandar dinegeri itoe empat poeloeh hari. Maka disoeroeh radja

1 engkau : ini D. — Maka.... 2 Het tweede Iskandar : Maka djawabnja : Hamba
Iskandar D. 5 Iskandar
niet in B. -- .Maka.... 7 keradjaan : Maka djawab Iskandar:
Adalah kita didalam doenia semoeanja akan mati, tinggallah engkau berwasiat, biar
kami naik keradjaan D. — keradjaan: kerdjakan C. 8 Hoebaja^.... hamba: Hoebaja^
djangan tidak toeanlah naik keradjaan dan boenda patik djangan dibinasakan D.

—nbsp;Sebermoela.... 11 berkata: Djangan toeankoe tiada ingat akan kebinasaan
dan lihatlah hal patik diperboeat aniaja oléh orang D.
12 Maka oedjarnja niet in H.
12
Maka.... 13 itoe? : Maka titahnja : Siapa orang jang memboenoeh Dara itoe? D.

—nbsp;Maka tatkala niet in D. — tatkala : pada H. 14 karoenia : persalin D. —
tertoendjoekkan: dibertoendjoekkan C. — maka.... 15
Het eerste itoe: maka
sahoet orang doea itoe : Patik jang memboenoehnja D. — itoe : tiga H. 16 keatas:
atas H. 17 sjahdan .... oedjarnja : sjahdan berkata orang banjak D. 18 jang : jang
doerhaka tjaiaka dan D. — djahat dan
niet in H. — djahat.... berboeat niet in B.
19 Hatta.... 20 keranda : Hatta djenazah radja Dara poen dimasoekkan orang
didalam keranda D. 21 kembali.... iboenja : berangkat balik tempat boendanja D.
22 kepada : pada D. 23 Bahwa .... 25 kita
niet in D. 24 bedakoe : teriakoe H
26 ini : jang demikian itoe D. 27 segala.... aman : mana orang jang didalam
negeri itoe minta aman D. 28 adapoen
niet in D.

-ocr page 130-

akan hamba orang berdosa itoe, diperbanjak® ampoen kiranja akan kami
maka f segala jang diperhamba, karena toean hamba radja Dara
menaroehkan amanatnja, maka sajogjanja tiadalah haroes hambamoe
berboeat chianat akandia. Adapoen akan sekarang telah hilanglah ia,
5 maka akan segala amanat pada tangan hambamoe itoe sahadja akan
waris harta keradjaan. Maka barangsiapa didjadikan Allah ta'ala
keradjaan dalam negeri ini, maka ialah empoenja harta dan negeri.
Maka inilah anak koentji perbendaharaan, hambamoe persembahkan
kebawah doeli sjah'alam. Kepada barangsiapa jang berkenan kepada
/lO sjah'alam, maka kepadanja hambamoe serahkan. Maka terlaloelah
soekatjita hati radja Iskandar menengar sembah menteri itoe. Maka
pada ésok harinja, maka radja Iskandar poen masoeklah kedalam kota.
Maka sekalian orang itoe diberinja anoegerah persalin oléh radja Iskan-
dar akan meréka itoe. Setelah soedah radja Iskandar melihat isi
15 perbendaharaan itoe, maka diserahkan radja Iskandar pada penglima
itoe djoega. Maka radja Iskandar poen memberi karoenia akan peng-
lima itoe. Maka radja Iskandar poen berdjalanlah kenegeri Madain.
Setelah radja Iskandar sampai kenegeri Madain, maka titah radja Iskan-
dar menjoeroeh menempa keranda emas akan tempat majat radja Dara
20 itoe, maka disoeroeh radja Iskandar ganti kapannja. Maka radja Iskan-
dar poen berdjalanlah ditanah mengiringkan majat radja Dara dengan
segala radja^ Chorasan dan segala radja^ Roem, hingga sampai kepada
maligainja. Maka kata radja Iskandar kepada boenda radja Dara:
Mana kehendak toeanhamba menanamkan majat anakda ini? Maka
25 héranlah boenda radja Dara melihat kasih radja Iskandar bermoelia
akan anaknja, maka disoeroeh boendanja tanamkan disisi koeboer
ajahnja radja Darab. Maka disoeroeh radja Iskandar segala radja
menanggoeng keranda itoe diboeboeh atas koersi emas seperti perintah
kematian segala radja^ besar. Setelah soedah ditanamkan dengan sem-
30 poernanja, maka doedoeklah radja Iskandar diatas tachta keradjaan.
Maka berhimpoenlah segala bala-tenteranja datang menghadap radja
Iskandar keradjaan bersoeka^an makan minoem.

2

Alkissah kata sahiboe '1-hikajat, setelah soedah radja Iskandar
keradjaan, maka berhimpoenlah segala bala-tenteranja amat banjak
35 dengan kebesarannja dan kemoeliaan. Maka djadi maboeklah radja
Iskandar karena harta dan sebab beroléh kemenangan. Maka dengan
takdir Allah ta'ala kepada soeatoe hari maka datanglah Iblis 'alaihi

2 hamba niet in 1. 13 ésok: keésokan 1. 22 Na het eerste radja®: keranda
mengiringkan dan radja®
I. 24 Mana: Dimana I. — anakda: radja Dara I. 25
bermoelia akan: permoeliakan I. 29 radja® besar: radja besar® I. 35 kebesarannja:
kebesaran
I. 36 sebab niet in E.
120

-ocr page 131-

Iskandar panggil akan penglima kota itoe, maka datang ia kepada radja
Iskandar dengan membawa anak koentji segala perbendaharaan. Setelah
datang, maka ia menghadap kepada radja Iskandar serta berdatang
sembah: Ja toeankoe, bahwa hamba orang jang berdosa, tetapi ampoen
5 kiranja akan kami jang diperhamba kiranja toeanhamba. Radja Dara
menaroehkan amannja kepada hamba, maka tiada sajogjanja hamba
berboeat chianat akandia. Adapoen sekarang telah hilanglah ia, maka
amanat dalam tangan hamba sahadja. Hartakah keradjaan siapa jang
didjadikan Allah keradjaan dalam negeri ini, sahadja akandialah harta.
10 Sekarang inilah segala anak koentji perbendaharaan hamba persembah-
kanlah kepada radja. Maka terlaloe soekatjita radja Iskandar menengar
sembahnja, maka radja memberi dia karoenia dan persalin dan sekalian
namanja poen dipersalinkannja. Maka ésok harilah masoek radja Is-
kandar kedalam kota. Maka radja Iskandar melihat segala perbenda-
15 haraan jang didalamnja. Setelah soedah dilihat radja, maka diserahkan
kepada penglima itoe djoega. Sjahdan radja memberi anoegerah. Maka
radja Iskandar poen segera berdjalan kenegeri Madain. Setelah sampai-
lah kenegeri Madain, maka disoeroehnja tempaï keranda emas akan
tempat radja Darab dan disoeroehnja ganti kapannja. Maka radja Iskan-
dar berdjalan ditanah mengiringkan majat radja Dara itoe dengan segala
radja ^ Chorasan dan radja Roem sekalian, sehingga sampai kepada
maligai itoe. Maka sabda radja Iskandar akan iboe radja: Darimana
kehendak boenda hamba menanam anakanda ini, disana hamba tanam-
kan. Maka disoeroehnja: Tanamkan disisi koeboer ajahnja radja Darab.
^ Maka disoeroehnja memegang keranda itoe, maka segala radja ^ diboe-
boehnja keranda itoe diatas koersi keemasan tertib kematian segala
radja^ jang besar-, Setelah soedah ditanamkan dan dikerdjakan dengan
sempoernanja, maka didoedoekkanlah radja Iskandar diatas tachta kera-
djaan. Maka berhimpoenlah kepadanja segala bala-tenteranja datang
^ menghadap dia. Maka bersoeka-an ia.

Kata sahiboe '1-hikajat, setelah datang radja Iskandar melihat ten-
teranja banjak dan kebesaran dan kekajaan, maka ia djadi maboeklah,
sebab beroléh kebesaran dan kemenangan dan datang pada soeatoe hari

' Na ia : menghadap H. 2 anak niet in B. 3 menghadap .... serta : niet in H.
4 bahwa: adalah D. 5 akan kami jang diperhamba kiranja
niet in C. — Radja....
7 akandia: Maka patik minta amannja, maka tiada bagi patik berboeat chianat
akandia D. 8 Hartakah : Hartakoe B. 9 keradjaan .... negeri : memegang keradjaan
negeri D. 11 radja: toeankoe D. 12 persalin : dipersalinnja C
en H. 13 ésok
harilah: pada ésok harinja D. 16 kepada: pada D. — djoega: djoea adanja D.

'7 radja..... segera: laloè ia D. 18 tempaï: tempi B en C, tempa D. 19 ganti

niet in H. 21 sehingga : hingga C. — kepada maligai : dimaligai D. 22 sabda....
tadja : katanja pada boenda Dara D. — Darimana : mana D. 23 boenda....
tanamkan : toean akan ditanam anakda itoe? D. 24 Tanamkan.... Darab :
ranam dekat ajahnja D. — Darab : Dara B. 25 disoeroehnja : disoeroeh H.
keemasan : emas D. — tertib .... 27 besar^
niet in D. — dikerdjakan : diker-

djakannja H. 30 Maka..... ia: datang menghadap bersoeka-an D. 31 datang niet

W D. 32 banjak: banjak datang D.

-ocr page 132-

'1-la'nat kepadanja seperti kelakoean orang toea pakaiannja poetih dan
tongkat pada tangannja, berdiri dihadapan radja Iskandar, maka
katanja: Hai radja jang maha-moelia, tiada sajogjanja bagi radja mele-
kapkan dahi soedjoed akan jang lain, akan radja telah moelialah dalam
5 'alam ini. Setelah radja Iskandar menengar kata Iblis 'alaihi '1-la'nat
itoe, maka radja Iskandar poen menjoeroeh ia doedoek dan dipermoelia-
nja Iblis itoe, maka sabda radja Iskandar: Hai orang toea, apa arti
katamoe itoe? Tiada koearti. Maka tersenjoem Iblis itoe, maka
katanja: Bahwa akan radja moerid penghoeloe hakim Aristatälis, maka
10 betapa radja tiada ketahoeï akan arti 'ibarat ini? Terlebih njata dari-
pada matahari. Maka sabda radja Iskandar: Tiada hamba ketahoeï akan
artinja, hendaklah dinjatakan kiranja akan hamba. Maka sahoet Ibhs:
Akan kata hamba ini, pada djaman ini tiada lain dipertoean orang lain
daripada radja. Tiadakah tahoe radja, bahwa segala hakim dahoeloe
15 kala mengatakan dirinja nabi dan pesoeroeh itoe? Boekankah kehen-
daknja menoentoet doenia mentjari manfa'at akan dirinja? Akan seka-
rang poen, bahwa radja telah beroentoenglah, akan bagi radja kemoe-
liaan dalam 'alam ini, tiada lagi siapa menjamaï kebesaran radja. Maka
'adjaiblah radja akan diri, maka hendak radja berkedji diri berboeat
20 'ibadat akan jang lain, karena akan radja itoe Toehan segala machloek
dalam doenia ini, karena koeasa ia pada pekerdjaan menghidoepkan dan
mematikan dan koeasa ia pada memoeliakan dan menghinakan. Maka
akan pekerdjaan jang demikian itoe telah adalah pada radja. Bahwa
pada djaman ini pada sangka hamba tiadalah pada 'alam ini ada radja
25 jang lain terlebih besar daripada radja barang seorang djoeapoen. Maka
sajogjanja dikatakan radja ini Allah ta'ala. Maka kata Iblis 'alaihi
'1-la'nat: Hai radja, tiada maoe hamba radja mengatakan jang seperti
hamba katakan ini pada menjatakan kemoeliaan radja, melainkan karena
sebab kasih hamba akan radja, karena radja lagi moeda dengan beróleh
30 kebesaran jang sempoerna lagi 'adil. Maka sajanglah hamba menengar

3 maha-moelia: maha-besar I. 4 dahi: dan radja I. 7 Iblis itoe: akandia I.
13 dipertoean: diperboeat E en I (in I verbeterd tot: dipertoean). 14 Het tweede
radja: ia E en I (in I verbeterd tot: radja). 16 akan dirinja: akandia E. 17 Na
het tweede
radja: Iskandar I. 19 Na 'adjaiblah: dan lalailah I. 19 akan diri:
akandia
E. 24 hamba: niet in E en I (in I later met roeden inkt ingevoegd).

-ocr page 133-

kepada radja Iskandar soeatoe Iblis seperti kelakoeannja orang toea
pakaiannja da'if dan pada tangannja tongkat. Maka berdiri ia dihadapan
radja Iskandar, maka ia memberi salam kepada radja Iskandar, sjahdan
oedjarnja: Hai radja jang besar, tiada sebagainja bagi radja meloepakan
5 dah radja soedjoed akan lain, karena radja telah moelia dalam 'alam
ini. Setelah radja Iskandar menengar kata Iblis itoe, maka disoeroeh
radja Iskandar doedoek dihadapan, dipermoelianja. Setelah kembalilah
sekaliannja menghadap radja itoe, maka disoeroeh radja panggil IbUs
itoe kepada istananja. Maka sabda radja Iskandar: Hai orang toea, apa
10 arti katamoe itoe? Tiadalah sebagainja bagi radja meloepakan dah soe-
djoed jang lain. Maka tersenjoem Iblis, sjahdan katanja: Bahwa radja
^'105 moerid penghoeloe segala hakim Aristatalis, maka betapa tiada dike-
tahoeï oléh radja arti kata ini, karena 'ibaratnja terlebih tahoe daripada
menahani. Maka sabda radja Iskandar: Tiada hamba tahoe akan artinja,
15 ditanjakan f kiranja kepada hamba. Maka sahoet Iblis: Adapoen kata
hamba demikian itoe: Keloear daripada djaman ini tiada lain diper-
toean orang lain daripada radja. Tiadakah tahoe radja, bahwa segala
hakim dahoeloe kala mengatakan dirinja nabi dan pesoeroeh Allah itoe?
Boekankah kehendaknja menoentoet kebesaran dalam doenia dan
20 mentjari manfa'at akan dirinja? Sekarang radja telah beroléh oentoeng-
lah, bagi radja kemoeliaan 'alam, tiada lagi menjamaï radja pada kebe-
saran. Maka 'adjaib sekali lalai
f radja akandia hendak lagi berken-
tjang t berboeat 'ibadat, karena radja itoe toean segala machloek dalam
doenia, karena ia koeasa ia menghidoepkan dan mematikan dan memeli-
25 harakan dan menghinakan dan mengasihani. Bahwa demikian inilah
pada radja. Dalam djaman ini tiadalah dilihat radja barangkali mati
dihélakan radja, tentera senantiasa beroléh kemenangan djoega, dja-
ngan lagi pada sangka radja, bahwa dalam 'alam ini terbesar daripada
radja seorang djoeapoen. Sebermoela dikatakannja oléh Iblis kepada
30 radja Iskandar itoe, hingga tiadalah radja Iskandar berboeat 'ibadat akan
Allah ta'ala. Maka kata Iblis 'alaihi '1-la'nat: Hai radja, tidahan mem-
bawa akan radja hamba seorang djoeapoen mengatakan kata ini, melain-
kan sebab kasih hamba akan radja tengah lagi moeda dengan beroléh
kebesaran jang sempoerna lagi 'adil. Maka sajanglah hamba menengar

2 da'if.... tongkat: dan adalah dibawanja tongkat D. 3 maka: maka serta D.
6 radja Iskandar: ia D. 8
Na sekaliannja: jang H. 8 radja niet in D. 9 kepada
istananja: kedalam istana D. — Maka.... Iskandar: Maka katanja D. 10 seba-
gainja bagi: seperti D. 14 sabda.... Iskandar: titahnja D. 15 ditanjakan: dinja-
takan D. 19 kehendaknja: kehendak B
en C. — dalam: didalam D. 20 seka-
rang: segala D. — radja
niet in H. 21 radja: ia D. 22 sekali lalai: sekali® C,
sekali B
en D. — berkentjang: terkentjang H. 26 radja: radja® D. 28 radja: toean-
koe D. — dalam: didalam D. — terbesar.... 29 radja: jang teriebih besar daripada
toeankoe D. 30 radja: toeankoe D. — akan: kepada D. 31 'alaihi 'I-la'nat:
•a'nat Allah D. — Hai: Ja D. — tidahan: moedah®an C, tiada tidahan D,
t.ndahan H. 32 akan radja
niet in C. 34 kebesaran: kebesaran dan kemenangan D.

-ocr page 134-

radja berlelah diri berboeat kebaktian pada jang lain. Itoe maka sebab
hamba datang ini, mengingatkan radja, djangan radja menjembah jang
lain, djadi hinalah radja. Maka kata Iblis itoepoen kaboellah pada hati
radja Iskandar, maka radja Iskandar poen memberi anoegerah akandia,
5 tiada ia maoe menerima, maka katanja: Hai radja, djikalau hamba ber-
kehendak djoega akan harta doenia ini, nistjaja limpahlah datangnja
kepada hamba, hanja kehendak hamba berdjalan® pada segala negeri.
Maka titah radja Iskandar: Hai said, djangan tiada lagi datang kepada
hamba mengadjari hamba. Maka bermohonlah Iblis itoe kepada radja
10 Iskandar.

Kemoedian dari itoe, maka ditinggalkan radja Iskandar segala
pekerdjaan sjari'at agama nabi Allah Ibrahim jang dikerdjakannja itoe,
dikerdjakannja doerhaka pada Allah ta' ala. Alkissah maka kedengaran-
lah warta radja Iskandar itoe pada goeroenja hakim Aristatalis, maka
15 marahlah ia. Maka ia berkirim soerat kepada radja Iskandar, demikian
boenjinja: Hai radja Iskandar, djikalau orang lain daripada radja
mengerdjakan seperti kelakoean radja itoe, nistjaja hamba soeroeh
ta'zirkanlah ia, tetapi akan radja orang ber'akal dan ber'ilmoe bitjara-
kanlah baik®, djangan dapat ditjaboeli oléh sétan seperti kaoem segala
20 nabi jang dahoeloe kala itoe. Maka segeralah radja tobat daripada
pekerdjaan itoe. Djika tetap djoega radja pada pekerdjaan itoe, nistjaja
adalah meroegi radja pada achirat. Djikalau sekira®
f doenia jang fana'
ini bagi manoesia adalah akan oentoeng radja jang dahoeloe®, itoelah
tiada akan beroléh akan radja. Maka hendaklah radja djangan ber-
25 paling daripada i'tikad jang dahoeloe itoe, karena itoelah i'tikad nabi
Allah Ibrahim 'alaihi 'ssalam jang soetji adanja. Setelah sampailah soerat
itoe pada radja Iskandar, maka dibalaskannjalah soerat daripada goe-
roenja itoe, demikian boenjinja: Adapoen segala barang jang diadjarkan
oléh hakim kepada hamba itoe telah soedah hamba kerdjakan, sekarang
30 poen, djika maoe, hamba toeroet, djika tiada poen, tiada dapat hakim
menghoekoemkan hamba. Maka jang mana baik kepada bitjara hamba,
itoelah hamba kerdjakan.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka berapa lamanja radja Iskandar dalam
pekerdjaan sesat itoe, dengan takdir Allah ta'ala maka toeroen wahjoe
35 pada nabi Chidir 'alaihi 'ssalam menjoeroehkan dia pergi kepada radja
Iskandar menjoeroeh ia berpaling daripada koefoernja dan memberi

Inbsp;Itoe: Itoelah I. 5 maka: dia 1. 6 limpahlah: lihatlah I. 8 lagi: sebagai I.

IInbsp;dan: danpada I. 12 agama niet in I. 15 kepada: pada I. 17 soeroeh niet in
t
22 meroegi: meroegikan I. 23 Na manoesia: ini 1. 26 adanja: adalah (ver-
beterd tot:
maka) I. 27 daripada niet in 1. 34 toeroen: toeroenlah I. 35 kepada:
pada I.

-ocr page 135-

radja sangat berlelah diri berboeat 'ibadat. Itoelah sebabnja hamba
datang ini. Maka kaboellah pada ^haii^ radja Iskandar katanja itoe,
maka radja Iskandar memberi anoegerah, tiada diterimanja, maka
oedjarnja: Djikalau hamba berkehendak akan harta doenia ini, nistjaja
5 limpahlah datangnja akan harnba, hanja kehendak hamba berdjalan
djoega kepada segala negeri. Maka sabda radja Iskandar: Hai said,
djangan tiada said datang kepada hamba mengadjari hamba. Maka
memohonkan Iblis daripada radja Iskandar.
C 70 Kemoedian daripada itoe, maka ditinggalkannja oléh radja Iskandar
^65 segala pekerdjaan sjari'at jang dikerdjakan itoe, hingga kedengaran
wartanja kepada goeroenja Aristatalis. Maka Aristatalis poen berkirim
soerat kepada radja Iskandar, demikian boenjinja: Hai radja Iskandar,
djikalau kamoe mengerdjakan seperti pekerdjaan radja itoe orang lain,
nistjaja hamba soeroeh ta'zirkan ia. Betapa f bahwa radja orang jang
15 ber'akal dan ber'ilmoe bitjarakan baik'^, djangan dapat dipertjaboel
sétan? Bersegeralah radja tobat daripada pekerdjaan itoe. lt;Ojik0]au5^
tetap radja atas demikian itoe, nistjaja meroegikan radja diachirat.
Djikalau sekira^ kekal doenia fana' bagi manoesia, nistjaja akan oen-
toeng radja jang dahoeloe tiada ia akan beroléh. Maka kami memberi
20 ingat kepada radja, soepaja djangan berpaling daripada i'tikad jang
tiada betoelf, karena jang djaman kala itoe i'tikad nabi Allah Ibrahim
masing^ dengan hoekoemnja. Maka sekarang ini sesoenggoehnja akan
kamoe. Maka setelah itoe sampai soerat goeroenja kepada radja
Iskandar. Maka dibalas oléh radja Iskandar soerat kepada goeroenja
25 itoe demikian boenjinja: Adapoen segala jang diadjarkan hakim akan
hamba itoe, telah soedahlah hamba kerdjakan sekarang poen, djika
hendak hamba, toeroet djoega. Djikalau tiada hamba hendak toeroet,
nistjaja tiadalah ada hakim menghoekoemkan hamba, tetapi mana baik
pada bitjara hamba itoe, maka itoelah jang diikoet.
^^ Kata sahiboe '1-hikajat, maka adalah berapa lamanja radja Iskandar
dalam pekerdjaan jang sesat itoe, dengan takdir Allah ta'ala, maka
toeroen wahjoe kepada nabi Chidir 'alaihi 'ssalam menjoeroehkan dia
pergi kepada radja Iskandar memberi dia tahoe, bahwa Allah ta'ala

1 diri : penat D. 2 pada niet in D. 4. oedjarnja : katanja D. 6 kepada : pada D.
8 memohonkan: memohonlah H. — Iskandar: maka poelang Iblis D. 9 ditinggalkan-
nja: ditinggalnja D. 11 wartania: chabarnja D. 13 kamoe: toean D. 14 hamba:
kami D. — ta' zirkan: t' k i n B, D
en. H. 16 sétan: Iblis la'nat Allah 'alaihi D. — Na
Bersegeralah: ia B en H. — Djikalau niet in B, C en H. — Djikalau .... 17 diachirat:
Djika diperboeat djoega seperti jang demikian itoe melainkan roegilah radja didalam
negeri achirat D. — meroegikan: meroegilah H. 18 Djikalau.... 19 beroléh
niet in.
D. — memberi : memberi manfa'at B. 20 radja soepaja : ini soepaja radja H.
22 dengan
niet in D en H. 23 kepada : daripada D. 25 segala : mana« D.
26 telah : setelah C. 27 hendak hamba : hamba hendak C. 30 Kata sahiboe
'1-hikajat
niet in D. 31 dengan niet in D en, H. 32 menjoeroehkan dia: menjoeroeh

akandia.

-ocr page 136-

tahoe, bahwa Allah ta'ala menganoegerah ia keradjaan masjrik dan
magrib dan akan mendjalani segala tempat jang tiada pernah didjalani
oléh segala manoesia dan bahwa Allah ta'ala menaoeng dia daripada
segala seteroenja. Maka pergilah nabi Allah Chidir 'alaihi 'ssalam
5 kepada radja Iskandar daripada poelau tempatnja diam berboeat 'ibadat
itoe, maka berdjalanlah ia atas laoet itoe seperti berdjalan atas boemi.
Setelah datanglah kepada radja Iskandar, maka ia doedoek bersamaquot;
dengan ra'jat jang menghadap radja Iskandar itoe. Maka didengarnja
kata jang tiada benar pada Allah ta'ala itoe, sakitlah hatinja menengar
10 dia, tiada dapat ia sabarkan dan menahan hatinja. Sebermoela akan
radja Iskandar tiap® djoema'at doea hari doedoek mengata i'tikad salah
itoe. Hatta nabi Chidir 'alaihi 'ssalam poen pada hari itoelah ia datang;
setelah nabi Chidir 'alaihi 'ssalam menengar kata jang kedji itoe, maka
ia berkata: Hai radja, bahwa i'tikad jang sesat ini. Ketahoeï oléhmoe,
15 hai radja, bahwa langit ini ada Toehannja jang mendjadikan dia dan
ia djoea mengitarkan segala tjakrawala dan jang mendjadikan siang
dan malam, ia djoea mendjadikan boelan dan matahari dan bintang dan
menengar dan melihat, kekal ia senantiasa tiada hilang. Dan tiada ia
didapat oléh boedi bitjara dan koeasa melakoekan kehendaknja dan
20 bahwa ia djoea jang mendjadikan segala maudjoedat dan memberi
rezeki dan ia djoega menganoegerah akan kita segala barang jang
tiada koeasa kita mendapat dia. Dan ia djoea jang memeliha-
rakan kita daripada segala jang tiada koeasa meloepoetkan dia daripada
meréka itoe. Bahwa ia djoea akan perlindoengan kita daripada segala
25 behaja doenia achirat dan bahwa ia jang menghidoepkan kita. Seber-
moela seorang poen tiada berani mengatakan kata ini dihadapan radja
Iskandar selama soedah ia dipersesatkan Iblis itoe. Setelah radja Is-
kandar menengar kata nabi Chidir itoe, maka iapoen marah. Maka
titah radja Iskandar: Tangkap ia-inilah kamoe. Maka ditangkap orang-
30 lah nabi Chidir dipendjarakannja.

Maka dapatlah Iblis kepada radja Iskandar, maka sabda radja: Hai
sjéch jang hakim, bahwa sanja datang kepada hamba seorang® moeda

1 keradjaan: pekerdjaan E. 2 didjalani..... 3 dan: didjalan orang I. — menaoeng:

menoeloengi E, verbeterd tot: menoeloeng I. 6 Na boem»: djoega 1. 7 Na
datanglah: la
l 10 sabarkan dan: sabar 1. 11 mengata: mengata^ I. 14 oléhmoe,
hai radja: oleh radja
I. 15 dia: boelan dan matahari dan bintang dan ada Toe-
hannja jang mendjadikan dia
I. 19 melakoekan; berlakoekan I. 24 Na ia: djoea I.
— Na kita: dan jang mematikan kita I. 26 ini: ia E en I (in I verbeterd tot: ini).
31 kepada: pada
I.

-ocr page 137-

menganoegerahi dia keradjaan masjrik magrib dan didjalaninja segala
tempat jang tiada pernah didjalaninja oléh manoesia dan bahwa Allah
ta'ala menaoengi dia daripada seteroenja. Maka pergilah nabi Chidir
'alaihi 'ssalam kepada radja Iskandar daripada poelau tempatnja diam
5 berboeat 'ibadat itoe dan berdjalan ia diatas laoet seperti berdjalan
diatas boemi. Setelah datanglah kepada radja Iskandar, maka doe-
doeklah ia diam semajam dengan ra'jatnja jang menghadap radja. Maka
didengamja daripada meréka itoe kata jang tiada berkenan kepada
Allah ta'ala, maka sakit hatinja menengar dia, tiada dapat ia sabar
10 menahani hatinja. Sjahdan radja Iskandar daripada tiap® djoema'at
doea hari doedoek mengata'kan i'tikad jang salah itoe. Maka pada
hari itoelah nabi Chidir 'alaihi 'ssalam poen datang. Setelah nabi
Chidir 'alaihi 'ssalam menengar kata jang kedji itoe, maka ia berkata:
Hai radja, bahwa jang diseboet i'tikad itoe sekalian lagi salah. Ketahoeï,
bahwa bagi langit ini ada Toehan jang mendjadikan dia, ia jang
mengitar segala tjakrawala dan mendjadikan siang dan malam dan ia
jang mendjadikan boelan dan matahari dan bintang, bahwa ia Toehan
jang amat menengar dan melihat lagi mengetahoeï dan kekal ia
senantiasa, tiada hilang. Dan tiada ia dapat diperoléh pada boedi bitjara,
koeasa ia, berlakoe pada barang sekehendaknja dan ia jang mendjadikan
segala jang maudjoed dan memberi rezeki, ia jang menganoegerahi
kita sekarang. Tiada kita dapat koeasa mendapat lihat dia, dan ia
djoega Toehan jang memeliharakan kita daripada jang tiada koeasa
meloepoetkan dia daripada diri kita. Ia djoega perlindoengan kita
25 daripada segala behaja doenia achirat, jang menghidoepkan kita dan
niematikan kita, tiada ia bersegera menjiksa kita, djikalau kita berdosa
kepadanja. Bermoela tiada seorang djoeapoen berani mengatakan
seperti kata itoe dihadapan radja Iskandar selama soedah Iblis datang
^^ kepadanja itoe. Setelah radja Iskandar menengar kata nabi Chidir
llQitoe, maka marah ia, maka oedjarnja radja: Hai menteri, tangkap orang
irii. Maka ditangkap oléh menteri akandia nabi Chidir 'alaihi 'ssalam.
Maka dipendjaranja oléh menteri pada soeatoe tempat disisi maligai
radja.

Setelah soedah dipendjarakan, maka datang Iblis 'alaihi '1-la'nat
^5 kepada radja Iskandar. Maka kata radja Iskandar: Hai sjéch jang hakim,

1 m . m . : masjrik dan magrib H, dari m . datang keni. D. 4 radja Iskandar : In
p vaak alleen radja of Iskandar. 7 radja: radja itoe D. 9 ia.... 10 hatinja: tersabar
lagi hatinja D. 10 Sjahdan: Sebermoela C, Sjahdan sebermoela H. 12 hari: harilah B.
14 Hai: Ja D. — lagi
niet in H. —■ Ketahoeï.... 15 dia: dan ketahoeï toean^ baik
adalah langit ini ada Toehannja jang mendjadikan ia D. — Toehan: Toehan-
quot;ia H. 16 mengitar: mengitarkan H. 18 amat
niet in H. 20 sekehendaknja:
dan koeasa ia berboeat pada barang jang dikehendaknja D. 24
Na daripada :
segala B. — meloepoetkan dia
niet in B. 25 Na doenia : dan behaja H. 29 radja
'skandar: ia D. 32 disisi.... 33 radja: dekat maligai itoe radja D. 32 dipendjarakan:
dipendjaranja D. 35 Hai : Ja D.

-ocr page 138-

baik sipatnja dan roepanja dan baoenja dan hébat kelakoeannja. Maka
ia berkata kepada hamba dengan kata jang besar-, maka disoeroehnja
hamba kembali kepada i'tikad hamba jang dahoeloe itoe dan disoeroeh-
nja hamba berboeat 'ibadat akan Toehan jang tiada hamba ketahoeï
5 dan jang tiada hamba lihat dan disoeroehnja hamba mengikoet sjari'at
segala anbia. Maka hamba soeroeh pendjarakan dia menanti sjéch
datang. Maka kata Iblis: Hai radja, baik ingat^, djangan teperdaja-
nja t- Bermoela hamba datang itoepoen, karena sebab dengar orang
moeda itoelah, sajogjanja dikerdjakan oléh radja memboenoeh dia,
10 soepaja soetji boemi daripada kedjahatan, ia hébatan jang amat sangat.
Tetapi pada hati hamba tiada akan ter kerdjakan oléh radja pada mem-
boenoeh dia. Maka titah radja Iskandar: Betapa djoea perinja, maka
tiada koeasa hamba memboenoeh dia, karena ia soedah dalam pendjara?
Maka radja Iskandar poen menjoeroeh memaloe tjanang menghimpoen-
15 kan segala manoesia, soepaja dilihatnja nabi Chidir itoe. Maka titah
radja Iskandar: Bahwa kehendak hamba siksa akandia dihadapan sjéch,
djangan dahoeloe sjéch kembali. Maka kata Iblis: Telah bersoempahlah
hamba, tiada maoe hamba melihat orang menjampaikan kebinasaan
1 45 akan seorang daripada machloek. Maka memohonlah Iblis kembali.
20 Maka nabi Chidir 'alaihi 'ssalam pada hari itoe dalam pendjara sem-
bahjang minta do'a ia. Maka tatkala kelamlah hari malam, maka
malaékat dari langit poen dititahkan Allah ta'ala. Maka dipesoekkan oléh
malaékat itoe atap roemah tempat nabi Chidir itoe, maka masoeklah
malaékat itoe kedalam pendjara. Maka ia memberi salam kepada nabi
25 Chidir 'alaihi 'ssalam, maka disahoet nabi Chidir salamnja itoe. Maka

2 besar®: maha-besar® I. 7 baik: bagai E. — teperdajanja: kena pada ia E,
teperdajanja (verbeterd
tot: teperdaja oléhnja) I. 8 dengar: menengar I. 11 Het
tweede
pada: danpada I. 18 kebinasaan: kebesaran E. 20 Na hari: akan I. 23
tempat
niet in I.

-ocr page 139-

sesoenggoehnja datang kepada hamba seorang moeda baik sipatnja dan
roepanja dan hébat kelakoeannja. Maka berkataquot; ia kepada hamba
dengan kata jang besar, disoeroehkannja hamba berboeat 'ibadat akan
Toehan jang tiada hamba ketahoeï dan tiada hamba lihat dan disoeroeh-
5 kannja mengikoet segala sjari'at anbia. Maka hamba soeroeh pendj ara-
kan dia, soepaja menanti akan sjéch datang. Maka kata Iblis: Hai radja
baik ingat radja, djangan dapat akan dioepajakan. Adapoen hamba
datang inipoen sebab hamba dengar orang moeda ini, sajogjanja diker-
djakan radja memboenoeh dia, soepaja soetji boemi daripada kedja-
10 hatan, karena bahwa ia hébatan jang amat sangat. Tetapi pada hati
hamba tiada akan terkerdjakan oléh radja memboenoeh dia dan tiada
koeasa. Maka sabda radja Iskandar: Betapa perinja tiada hamba dapat
koeasa memboenoeh dia, karena ia dalam pendjara hamba? Maka sabda
radja Iskandar menjoeroeh memaloe moengmoengan menghimpoenkan
15 segala manoesia, soepaja dilihatnja kematian nabi Chidir itoe. Pada ésok
harinja, maka sabda radja Iskandar: Hai sjéch, kehendak hamba akan
siksa akandia itoe barang dihadapan sjéch, djangan apalah sjéch kembali.
Maka kata Iblis: Bahwa telah bersoempah hamba, bahwa tiadalah
hamba hendak melihat orang menjampaikan kebinasaan akan seorang
20 machloek. Maka bermohon Iblis kembali.

Maka nabi Chidir pada hari itoe dalam pendjaralah, sembahjang ia
dan meminta do'a. Maka tatkala kelamlah malam, maka toeroen kepa-
danja malaékat itoe masoek kedalam doea f langit dititahkan Allah.
Maka dipesoeknja atap roemah tempat nabi Chidir itoe, maka malaékat
25 itoepoen masoek kedalam roemah pendjara itoe, maka memberi salam
ia kepada nabi Chidir 'alaihi 'ssalam, oedjarnja: Assalam 'alaikoem wa-
rahmatoe 'Ilah wa-barakatoehoe. Maka didjawab oléh nabi Chidir;
Wa-'alaikoem assalam wa-rahmatoe 'Ilah. Maka berkata nabi Chidir:

1 sesoenggoehnja: maka D. 2 berkata.... 3 besar: berkata jang besar, disoeroeh-
kannja hamba kembali kepada i'tikad hamba jang dahoeloe^ itoe D
en H. 4 disoe-
roehkannja : disoeroehkan B. 6 soepaja : karena D. — sjéch : toean D.
7 baik : bagai B
en C. — dioepajakan : dioepamakan B, dioepajanja H. 8 sajo-
gjanja : hébatan jang amat sangat B. 9 radja.... dia : radja soeroeh memboenoeh
akandia D. 11 akan.... dia : dapat toeankoe memboenoeh akandia dan tiada
boléh D. — dan : karena C. 13 dalam : didalam D. — karena.... hamba : karena
dalam pendj. hamba bawa B. 14 menjoeroeh.... 15 manoesia: ia menjoeroeh
menghimpoenkan segala orang jang didalam negeri D. 16 akan siksa : siksa B,
akan siksakan C
en D. — Hai.... 17 kembali : Ja sjech, adalah titah kami,
apa jang kami perboeat diatas orang itoe, biar dihadapan toean D. 18 bersoem-
pah : bersempit B. 19 akan
niet in H. 20 Maka.... kembali: Maka Ibhs
itoe kembali D. 21 Maka : Sjahdan D. 23
Na malaékat : kepadanja C. —
kelamlah.... 23 Allah: malam hari, maka pergi malaékat .masoek kedalam doea
langit dititahkan Allah ta'ala D. 24 itoe
niet in H. — Maka: oedjar B. 26 'alaihi....
28 'Ilah
niet in D. 26 'alaihi 'ssalam niet in H. 27 wa-berkatoehoe: wa-berkat
D
en H.

-ocr page 140-

kata nabi Chidir: Siapa engkau? Maka sahoetnja: Bahwa akoe dari-
pada seorang malaékat, dititahkan Allah soebhanahoe wa-ta'ala akoe
kepadamoe mengeloearkan dikau daridalam pendj ara ini akan mem-
bawa dikau kepada boekit anoe, disanalah engkau diam berboeat 'ibadat
5 akan Allah ta'ala, sehingga datang kepadamoe titah Allah ta'ala. Ber-
moela nabi Chidir poen dapat ia keloear sendirinja daridalam pendjara
itoe, hanja ia menantikan titah Allah ta'ala djoea. Maka dibawanja oléh
malaékat itoe keatas boekit, diamlah ia disana berboeat 'ibadat akan
Allah ta'ala. Dan adalah pada boekit itoe banjak boeah^an, maka pada
10 tempat itoe nabi Chidir doedoek soeatoe batoe besar, maka disisi batoe
itoe terbit mata air.

Kata sahiboe '1-hikajat, pada ésok harinja maka berhimpoenlah segala
isi negeri itoe, karena dikerah oléh radja Iskandar. Maka radja Iskandar
poen semajam, maka disoeroehnja ambil nabi Chidir daridalam pen-
15 dj ara. Maka diboeka oranglah pintoe pend j ara, maka dilihat meréka
itoe beloenggoenja patah dan atapnja pesoek, maka dipersembahkan
orang kepada radja Iskandar. Maka pada hati radja Iskandar: Bahwa
sesoenggoehnjai, kata sjéch itoe ia orang hébatan. Maka menjesal ia
karena sebab itoe, maka disoeroeh radja Iskandar orang berseroe®
20 kepada segala negeri: Djika barangsiapa mendapat orang itoe, barang
kehendaknja tiada koetahani. Maka sekalian isi negeri poen ketjil
besar semoeanja mentjari dia, tiga hari tiadalah dapat oléh meréka
itoe.. Maka kepada empat harinja, maka datanglah Iblis itoe
kepada radja Iskandar, maka katanja: Hai radja, tiadakah soeng-
25 goeh seperti kata hamba itoe? Maka sabda radja Iskandar: Soenggoeh-
lah, hai goeroe kami, tiada pernah seorang djoeapoen lepas daripada
pendjara itoe, melainkan seorang ini djoega. Maka kata Iblis: Akan
orang moeda itoe hamba dengar pada boekit anoe itoe diatas poetjak
boekit, disisinja ada batoe besar satoe, maka terbit air daripadanja itoe.

4 anoe: afoe I. 7 menantikan: menanti E. 9 Het tweede pada niet in I. 12 ésok:
pokan 1. 18 sesoenggoehnja: sesoenggoehnjalah I. 21 poen: itoe I. 23 datang-

.'an..... Itoe: Ibhs poen datanglah I. 27 djoega: djoea 1 — kata: oedjar 1. 28 Na

Itoe: ada 1 — anoe: afoe I. 29 satoe: soeatoe I.

-ocr page 141-

Siapa engkau, hai orang memberi salam? Maka sahoetnja malaékat
hamba Allah, maka katanja: Hamba seorang malaékat dititahkan Allah
ta'ala datang kepadamoe akan mengeloearkan dikau dari pendjara ini
dan membawa dikau kepada boekit, dan disanalah engkau diam ber-
5 boeat ' ibadat akan Allah ta' ala, hingga datang kepadamoe [dengan] titah
Allah ta'ala. Sebermoela nabi Chidir 'alaihi 'ssalam poen dapat ia
keloear sendirinja daridalam pendjara, hanjalah ia minta titah Allah
ta'ala djoea. Maka dibawanja oléh malaékat itoe keatas boekit itoe,
maka diamlah ia disana berboeat 'ibadat akan Allah ta'ala dan pada
10 boekit itoe banjak boeah^an. Pada tempat nabi Chidir itoe ada soeatoe
batoe besar, maka terbit daridalam batoe satoe mata air [padanja]
terlaloe djernih lagi sedjoek rasanja.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka keésokan harinja berhimpoenlah segala
isi negeri itoe, sebab dikeraskan radja itoe. Maka radja Iskandar poen
15 semajam, maka disoeroehnja: Ambil nabi Chidir daridalam pendjara
itoe dan diboeka oranglah pintoe pendjara itoe, maka dilihatnja nabi
Chidir tiada lagi didalam pendjara itoe. Dan dilihat orang beloenggoe
patah^ dan atap roemah itoepoen pesoek, maka dipersembahkan orang-
lah kepada radja Iskandar: Sesoenggoehnja seperti kata sjéch itoe.
20 Maka njatalah kepada radja Iskandar, bahwa nabi Chidir itoe orang
hébatan, masjgoellah ia, sebab terlepas itoe. Maka radja Iskandar poen
menjoeroeh orang mentjari dia. Sjahdan maka disoeroehnja berseroe-
pada segala negeri: Barangsiapa mendapat nabi Chidir itoe, barang
kehendaknja tiada koetahani. Maka sekalian isi negeri ketjil besar
25 mentjari tiga hari, tiada berdapat meréka itoe. Maka pada keempat
harinja datang Iblis kepada radja Iskandar, maka katanja: Hai radja,
tiadakah soenggoeh seperti kata hamba itoe? Maka sabda radja Iskan-
dar: Sesoenggoehnjalah, hai goeroe kami, tiada seorang poen pada f
lepas daripada pendjara hamba itoe, melainkan orang seorang itoe
30 djoega. Maka oedjar Iblis itoe: Bahwa orang itoe telah hamba dengar
chabarnja pada boekit anoe diatas kemoentjak boekit itoe disisi batoe
jang besar tempat terbit daripadanja mata air. Maka soekatjitalah

1nbsp;Siapa.... salam? : Siapa kamoe? D. — sahoetnja : djawab D en H. — malaékat....
4 boekit: malaékat: Hamba Allah. JVlaka kata nabi: 'Alaikoem assalam wa-
rahmatoe 'Ilah wa-berkatahoe. Maka berkata® : Akoe malaékat, dipermankan
Allah ta'ala datang kepadamoe akan mengeloearkan dikau daridalam pendjara
ini — hanjalah ia minta titah Allah ta'ala — dan membawa dikau keatas boekit D

2nbsp;Hamba: Akoe H. 4 Het eerste dan: apa H. 7 daridalam: didalam B. — ia minta:
meminta B. 11 padanja
niet in D. 13 maka.... harinja : dan pada ésok harinja D.
14 dikeraskan: disoeroeh oléh D. — Maka.... 15 semajam
niet in D. — daridalam:
didalam B. 16 dan.... itoe
niet in B en C. 18 roemah.... pesoek : temboek D.
19
Na Iskandar : maka titahnja : D. — Sesoenggoehnja : Betoel D. 22 berseroe® :
orang bertjanang D. 23
Na barangsiapa : jang D. 24 kehendaknja : jang dike-
hendaknja D. — sekalian.... besar: segala orang jang didalam negeri itoe
ketjil dan besar pergi D. 26 Hai : Ja D. 28 pada : jang D. 29 seorang : jang D.
31 anoe.... itoe
niet in D. — disisi: dan disisinja D. 32 soekatjitalah: soekalah D.

-ocr page 142-

Maka soekatjitalah hati radja Iskandar ménéngar dia. Maka radja
hendak pergi sendiri mengikoet dia, maka kata Iblis: Djangan radja
sendiri mengikoet dia, sekadar hoeloebalang djoega dititahkan. Maka
Iblis poen bermohonlah kepada radja Iskandar kembali. Hatta pada
5 ésok harinja, maka disoeroeh radja Iskandar hoeloebalang pergi
menangkap dia kepada boekit itoe kira® seratoes orang berkoeda. Setelah
sampailah kepada nabi Chidir 'alaihi 'ssalam, maka didapat meréka itoe
ia berdiri sembah jang, maka berlarilah meréka itoe masing® hendak
menangkap nabi Chidir. Maka nabi Chidir poen minta do'a kepada
10 Allah ta'ala: Ja Toehankoe, engkau djoea Toehan jang tiada terboenji
EI 35 daripada 'ilmoe sesoeatoe dan peliharakan hambamoe daripada kedja-
hatan orang jang doerhaka ini. Maka didengamja soeara demikian boe-
njinja: Hai bapa 'Abbas, bahwa Allah ta'ala menjoeroehkan dikau
menioep pada kaoem itoe jang hendak menangkap dikau itoe, soepaja
15 dipeliharakan Allah daripada kedjahatan meréka itoe. Maka ditioepkan
nabi Chidir kepada pihak meréka itoe, maka terbakarlah meréka itoe
dengan penglimanja, maka larilah meréka itoe setengah kepada radja
Iskandar, maka dipersembahkannja segala ihwalnja kepada radja Is-
kandar. Maka radja Iskandar poen terlaloelah marahnja menengar
20 jang demikian itoe. Maka radja Iskandar poen naik keatas koedanja,
maka pergilah ia sendirinja kepada boekit tempat nabi Chidir itoe.
Maka dilihat nabi Chidir tentera banjak datang. Maka sekalian kaoem
itoe gentar meréka itoe menengar dia. Maka titah radja Iskandar:
Berdirilah kamoe dahoeloe, biarlah akoe hampir kepadanja. Setelah
25 dilihat nabi Chidir 'alaihi 'ssalam radja Iskandar datang, maka iapoen
menggamit radja Iskandar, katanja: Marilah radja hampir kepada
hamba, tiada hamba pengapakan. Maka tertjenganglah radja Iskandar,
dalam hatinja: Bahwa segala radja® jang besar® dan hoeloebalang jang
perkasa lagi gentar akan akoe dan melihat hébatkoe, maka ia-ini lakoe-
nja koeasa daripadakoe, maka ia menjeroe akoe poela disoeroehnja

2 sendiri: sendirinja I. 3 dititahkan: titahkan E. 5 ésok: keésokan I. 7 didapat:
didapati E — itoe
niet in I. 10 ta'ala: soebhanahoe wa-ta'ala 1. 11 Na sesoeatoe:
djoeapoen
I. 13 menjoeroehkan: menjoeroeh E. 14 pada: pada pihak I. 18
dipersembahkannja: dipersembahkan meréka itoe
I — Na ihwalnja: jang telah
beriakoe
I. 22 dilihat: melihat I. 23 itoe niet in E. 29 lagi: akan I. — maka
ia-ini: ia-inilah
I.

-ocr page 143-

radja Iskandar menengar dia, maka hendak akan dirinja pergi mengi-
koet dia. Maka kata Ibhs itoe: Djangan radja berangkat, baiklah hoeloe-
balang radja dititahkan radja ésok hari. Maka Iblis poen bermohon
kepada radja Iskandar. Hatta maka ésok harinja, maka disoeroeh radja
5 Iskandar orang pergi menangkap nabi Chidir kepada boekit itoe kiraquot;
seratoes orang berkoeda. Setelah sampailah meréka itoe kepada nabi
Chidir 'alaihi 'ssalam, didapat meréka itoe nabi Chidir berdiri sembah-
jang. Maka berdirilah meréka itoe masing- hendak berloemba menang-
kap nabi Chidir 'alaihi 'ssalam. Maka nabi Chidir poen meminta do'a
10 akan Allah ta'ala, demikian do'anja: Ja Toehankoe, engkau djoea jang
memeliharakan, Toehan jang tiada terboenji daripada 'ilmoe soeatoe
djoeapoen, peliharakan hambamoe daripada kedjahatan orang doerhaka
ini. Maka didengarnja soeara demikian boenjinja: Hai bapa 'Abbas,
bahwa Allah ta'ala menjoeroehkan dikau menioep kepada pihak kaoem
15 jang datang hendak menangkap dikau itoe, soepaja dipeliharakan
Allah ta'ala engkau daripada kedjahatan meréka itoe. Maka ditioep-
kannja do'a itoe oléh nabi Chidir kepada pihak meréka itoe. Maka
tertoenoe[h] daripada kaoem meréka itoe tiga ratoes orang berkoeda
dan tertoenoe[h] pertoea. Meréka itoe kembali kepada radja Iskandar,
20 maka larilah kepada radja Iskandar dan dipersembahkan meréka itoe
akan ihwal jang demikian itoe. Maka radja Iskandar poen amarah
menengar demikian itoe. Maka dinaikkannja koedanja pergi ia sendiri
pada boekit tempat nabi Chidir itoe. Maka sekalian tenteranja berlari^
mengiringkan dia. Setelah datang kepada boekit itoe, dilihat oléh nabi
25 Chidir tenteranja banjak datang kepadanja. Maka sekalian poen gen-
Bllistarlah menghampiri dia. Maka sabda radja Iskandar: Nanti kami
sendiri dahoeloe menghampiri dia. Maka sekalian kaoem poen gentar-
lah mengambil dia. Setelah dilihat oléh nabi Chidir radja Iskandar,
maka ia menggamit radja Iskandar, maka oedjarnja: Marilah radja
30 hampir kepada hamba, tiada mengapa. Maka tentjengang'Tah radja
Iskandar didalam hatinja: Bahwa segala radja^ jang besar^ dan hoeloe-
balang jang perkasa^ lagi gentar melihat hébatkoe, ini lakoenja men-
djadi kertas daripadakoe, meroeah dakoe menghampir kepadanja,

1 akan dirinja : toean D. 2 berangkat : pergi D. 3 dititahkan radja : radja
titahkan D. 4 disoeroeh : disoeroeh oléh H. 7 berdiri : berdiri dalam H. 8 masing^
.... 9 'ssalam; hendak menangkap D. 11 Toehan; dan ia-itoe Toehan D. — ter-
boenji ; diboenji H. — 'ilmoe ; 'ilmoemoe H. 13 Hai : jang D. 14 kepada pihak
niet in B. 18 tertoenoe[h]; terboenoeh D er. H. 19 tertoenoe[h] pertoea. Meréka
itoe; tertoenoeh pada sesoeatoe pertoea. Meréka itoe B
en H, dan tertoenoeh
pada soeatoe tjeritera meréka itoe, maka larilah sekalian C. 19 kembali ....
20 Iskandar
niet in H. 21 ihwal; peri hal D. — amarah; memarah H. 22 demikian:
dia demikian B, hal D. — dinaikkannja; ia naik D. 25 sekalian.... 26 dia:
sekaliannja takoet hendak dekat D. 29 Marilah.... 30 mengapa ; radja hampir
djoega kepada hamba D. — mengapa; ngapa B. 31 besar^; berbesar B
en D.
33 meroeah: soeroeh B.

-ocr page 144-

hampir kepadanja. Maka radja Iskandar poen hampirlah seraja mem-
beri salam pada nabi Chidir. Maka disahoeti nabi Chidir salamnja
itoe, oedjarnja: Sedjahteralah atas toeanhamba. Maka berbangkit nabi
Chidir berdiri didjawatnja tangan radja Iskandar, maka didoedoekkan-
5 nja disisinja. Maka tatkala doedoeklah kedoeanja, maka kata radja Is-
kandar: Hai orang moeda, siapa meiepaskan beloenggoemoe dan siapa
mengeloearkan dikau daridalam pendjara dan siapa membawa dikau
pada boekit ini? Maka sahoet nabi Chidir: Bahwa jang mengerdjakan
pekerdjaan itoe Toehankoe jang mengangkatkan nabi Allah Idris pada
10 pangkat jang moelia dan menitahkan nabi Allah Noech akan nabi dan
menenggelamkan kaoemnja jang kapir dan membinasakan kaoem nabi
Hoed dengan angin dan membinasakan kaoem nabi Saléh, karena sebab
memboenoeh ontanja dan meiepaskan nabi Allah Ibrahim daripada api
Namroed dan jang membinasakan dia dengan njamoek, dan jang me-
15 noekari nabi Ismail dengan kambing tatkala disembelih oléh bapanja
dan menitahkan nabi Allah Moesa kepada Firaoen dan menenggelamkan
dia kepada soengai Nil dengan segala bala-tenteranja dan menenggelam-
kan Karoen kedalam boemi dengan segala hartanja dan roemahnja
mengadakan petenah akan nabi Allah Moesa dan menganoegerah nabi
20 Soelaiman keradjaan jang amat besar, didjadikannja segala sétan dan
djin dan segala marga-satwa sekalian machloek berboeat bakti akandia,
bahwa ia djoea Toehan jang amat menoeloengi segala anbia daripada
segala behaja kapir dan daripada hambanja jang doerhaka akandia dan
jang makan rezekinja, maka disembahnja lain daripadanja, dan ialah
25 Toehan tiada lain daripadanja dan ialah Toehan jang kekal, tiada hilang
dan ialah Toehan jang maha-moelia dan maha-tinggi jang tiada beroe-
bah dan berpindah dan ialah Toehan jang melakoekan kodratnja dan
iradatnja membahagikan bahagia dan tjelaka dengan disoeratkan kalam
pada lohoe '1-mahfoel, ialah Toehan jang melimpahkan rahmatnja atas
30 segala hambanja dan ialah Toehan jang menoendjoek djalan segala
anbia dan ialah menitahkan meréka itoe akan pesoeroehnja menjatakan
pada segala manoesia. Berbahagialah segala jang mengikoet kata nabi
Allah itoe. Setelah radja Iskandar menengar tauhid nabi Chidir itoe,
maka adalah insaf sedikit kata nabi Chidir itoe dalam hatinja dan ter-

2 disahoeti: disahoet I. 4 didjawatnja: didjabatnja I. 10 moelia: maha-moelia I.

21 akandia: kepadanja 1. 22 menoeloengi: menoeloengi.nbsp;23 Na akandia- bahwa

la djoea Toehan jang amat mengasihan I. 31 anbia:nbsp;anbianja I. 34 insaf:
masoek I — dalam: kedalam I.

-ocr page 145-

mengatakan tiada mengapa, ini melainkan pekerdjaan jang besar. Maka
radja Iskandar poen memberi salam kepada nabi Chidir. Maka nabi
Chidir poen menjahoeti salamnja, maka oedjarnja: Sedjahtera radja
H 70 atas daripada sebenarnja beroléh sedjahtera itoe f. Maka bangkit nabi
5 Chidir berdiri mendjabat tangan radja Iskandar didoedoekkannja
D 30 disisinja. Maka tatkala doedoeklah kedoeanja, maka sabda radja Iskan-
dar: Hai orang moeda, siapa meiepaskan beloenggoemoe itoe dan siapa
mengeloearkan engkau daridalam pendjara dan siapa membawa engkau
kepada boekit ini? Maka sahoet nabi Chidir: Bahwa jang mengerdjakan
10 demikian itoe, maka Toehankoe djoega jang mengangkat nabi Idris
kepada pangkat jang maha-tinggi, menitahkan Noech akan nabi dan
jang membinasakan kaoem nabi Hoed dengan angin dan membinasakan
kaoem nabi Saléh sebab memboenoeh onta [dan berdoesta nabi Noech]
dan jang meloepoetkan nabi Ibrahim, daripada Namroed dan mem-
15 binasakan dia dengan njamoek dan menoekari nabi Ismail dengan
kambing tatkala hendak disembelihnja oléh bapanja nabi Ibrahim, dan
menitahkan nabi Moesa kepada Firaoen dan menenggelamkan dia
didalam soengai Nil dengan tenteranja, dan menenggelamkan Karoen
kedalam boemi dengan segala hartanja dan roemahnja dan menga-
20 noegerahi radja Soelaiman keradjaan jang besar dan didjadikannja segala
sétan dan djin dan segala margasatwa berboeat bakti akandia, ialah
Toehan jang menaoengi segala anbianja daripada kapir dan segala
hambanja jang doerhaka akandia memakan rezekinja dan menjembah
lain daripadanja. Bahwa ia Toehan jang tiada lain Toehan, hanja ia
25 djoea Toehan, [bahwa sesoenggoehnja tiada Toehan hanja ia djoea,]
^ 75 Toehan jang kekal ia tiada hilang, jang maha-tinggi ia tiada beroebah
dan tiada ia berpindah, ia djoea Toehan jang berlakoekan kodratnja
dan mengenakan bahagia dan tjelaka dengan disoeratkan kalam pada
lohoe '1-mahfoel, ia Toehan jang melimpahkan rahmatnja dan menja-
30 takan meréka itoe djalan jang sebenarnja dan menitahkan segala
pesoeroehnja dengan segala kenjataan jang njata, soepaja dibinasakannja
segala jang tiada mengikoet meréka itoe, dan didjadikannja berbahagia
segala jang hendak mengikoet dia. Setelah radja Iskandar menengar
tauhid nabi Chidir 'alaihi 'ssalam, maka hanjalah merasoek kata nabi

1 pekerdjaan: peri keradjaan D, pada keradjaan B. 2 radja Iskandar: ia D.
3 menjahoeti: menjahoet D. 4 atas.... itoe: sebenarnja D. 5 mendjabat:
memegang D. 6 Maka.... kedoeanja
niet in D. 7 Hai: Ja D. — Siapa.... 9 ini:
Siapa jang meiepaskan toean daripada toetoep dan siapa orangnja jang membawa
toean diatas boekit ini? D. 9 mengerdjakan: memboeat D. 10 mengangkat: me-
ngangkatkan H. 11 akan nabi
niet in D. 19 dengan: dan B en C. 20 didjadikannja:
didjadikan B. 22 Na Toehan: djoea H. 24
Het tweede lain: jang lain D. 26 Toehan
niet in H. 24 Bahwa.... 26 hilang: Bahwa tiadalah Toehan jang lain, hanja ia djoea
jang kekal, tiada ia hilang selama-nja D. 27 berpindah .... 28 disoeratkan
niet m D.
30 djalan: pada djalan D. 31 pesoeroehnja: persoeroehan H. 34 hanjalah.... 1 ke-
dalam merasa perkataan nabi Chidir dalam D.

-ocr page 146-

djagalah ia akan pengadjar goeroenja hakim dengan 'akalnja, maka
katanja: Hai orang moeda, akoe poen dahoeloe i'tikad inilah diadjarkan
goeroekoe hakim Aristatalis, hanja baharoe djoega akoe oebah i'tikad-
koe itoe, digoesarinja akoe mengoebah dia, tiada koedengarkan katanja.
5 Maka akan sekarang akoe menengar katamoe ini moeapakat sekali
dengan kata goeroekoe, pada hatikoe benar djoega i'tikad ini, hanja
ada lagi sedikit sjak dalam hatikoe. Maka sahoet nabi Chidir: Apa
djoega sjak pada hati radja itoe? Maka sabda radja: Djikalau engkau
maoe berhadapan dengan orang toea itoe jang mengadjarkan i'tikad
10 akandakoe itoe, berkatalah engkau dengandia, djikalau menang eng-
kau daripadanja, soepaja koetoeroetlah katamoe, djika alah engkau
daripadanja, tiadalah koetoeroet katamoe. Maka djawab nabi Chidir:
Barang dipanggil radjalah akandia sekarang, soepaja pada sa'at ini
djoea hamba hilangkan lt;isjak^ daripada hati radja. Maka sabda radja
15 Iskandar: Hai orang moeda, tiada koekenal tempatnja, hanja ia djoea
datang kepadakoe. Maka tersenjoem nabi Chidir menengar sabda radja
Iskandar itöe, maka ia menjoetjap: A'oedzoe bi'llahi min as-sjaitani
r-radjimi. Maka oedjar nabi Chidir: Bahwa akan orang toea itoe tiada
ia maoe datang kepada radja tatkala ada hadir hamba kepada radja,
20 tiadalah ia maoe mendjedjakkan kakinja pada tempat hamba djedjak
itoe, karena ia sia^ itoe tiada berhimpoen dengan sebenarnja. Maka
titah radja Iskandar: Djikalau soenggoeh seperti katamoe itoe, maka
itoelah kenjataan jang besar, maka tiadalah kehendakkoe lain daripada
itoe. Maka kata nabi Chidir: Kaboellah hamba berhadapan dengan
25 orang toea itoe.

Maka bangkitlah toeroen dariatas boekit kedoeanja. Maka radja
Iskandar poen menjoeroeh membawa seékor koeda akan kandaraan nabi
Chidir 'alaihi 'ssalam. Maka datanglah kepintoe negeri, maka ada
seorang saudara orang jang mati tertoenoe, karena sebab dihemboes
30 nabi Chidir, tatkala disoeroeh radja Iskandar menangkap dia itoe. Serta
ia mehhat nabi Chidir berkoeda bersamaquot; dengan radja Iskandar itoe,
maka iapoen marah tiada tertahan hatinja, maka ditikamnja nabi Chidir

7 ada lagi: adalah 1. 10 dakoe: akoe 1. 12 djawab..... Chidir: nabi Chidir 'alaihi

'ssalam poen berkata I. 19 Na het tweede radja: dan I. 29 tertoenoe: terboenoeh
I — Na dihemboes: oléh 1.

-ocr page 147-

Chidir itoe kedalam hatinja dan terdjaga ia dari galibnja f, maka katanja:
Hai orang moeda, bahwa akoepoen dahoeloe dalam i'tikat, inilah diadjar-
kan oléh goeroekoe Aristatälis; hanjalah baharoe djoega koeoebah
i'tikadkoe. Maka akoe digoesari oléh goeroekoe itoe, sebab mengoebah
5 dia, tiada koedengarkan katanja. Maka sekarang akoe menengar kata-
moe moeapakat dengan kata goeroekoe itoe, pada hatikoe benarlah
i'tikad ini, hanja ada lagi sedikit sjak dalam hatikoe, kehendakkoe kau-
hilangkan dahoeloe sjak itoe daripada hatikoe. Maka sahoet nabi Chidir:
Apa sjak itoe? Maka sabda radja Iskandar: Djika berhadapan dengan
10 orang toea jang mengadjar dakoe i'tikad itoe dengan kaulawan berkata®
ia, djika menang engkau daripadanja, nistjaja koetoeroetkan katamoe,
dan djika alah engkau, tiada akoe hendak menengarkan katamoe. Maka
kata nabi Chidir 'alaihi 'ssalam: Panggillah radja akandia sekarang,
soepaja sangat ini djoea akoe hilangkan sjak pada hati radja. Maka
15 sabda radja Iskandar: Hai orang moeda, tiada koekenal tempatnja, hanja
djoea datang kepadakoe. Maka nabi Chidir poen tersenjoem menengar
sabda radja Iskandar itoe. Sjahdan mengoetjapi: A'oedzoe bi 'llahi min
as-sjaitani 'r-radjimi. Maka oedjarnja nabi Chidir: Bahwa orang toea
itoe tiada ia hendak datang kepada radja, tatkala ada hamba pada radja
2U dan tiada ia hendak menoendjoek dirinja pada tempat jang ada hamba
itoe, karena sia® itoe, tiada ia berhimpoen dengan jang sebenarnja.
Maka sabda radja Iskandar: Djikalau soenggoeh seperti katamoe itoe,
itoelah kenjataan jang sebenarnja jang besar, tiadakah f koehendaki
lain dari itoe. Maka kata nabi Chidir: Kaboellah hamba berhadapan
25 dengan orang toea itoe.

Maka bangkitlah kedoeanja berdjalan toeroen dariatas boekit itoe.
Maka radja Iskandar poen menjoeroeh membawa koeda seékor akan
kandaraan nabi Chidir 'alaihi 'ssalam. Maka berkandaraanlah nabi Chidir
bersama® dengan radja Iskandar, hingga datanglah kepada pintoe negeri.
30 Maka ada seorang saudara orang mati terboenoeh sebab dihemboes oléh
nabi Chidir tatkala disoeroeh oléh radja Iskandar menangkap dia itoe,
serta dilihatnja nabi Chidir berkandaraan bersama® dengan radja Iskan-
dar, hingga datanglah kepadanja, maka ia marah tiadalah tertahani

35 1 Chidir niet in C. — terdjaga: djaga D. 2 dalam: didalam D. 3 oléh ...
Aristatllïs: oléh goeroe itoe D. — djoega: djoega jang D. — hanjalah.... 6 itoe
niet in C. 5 sekarang: segala H. 6 Na kata: kepada B en H. 7, 8, 9 sjak: sesak
D. 9 sabda.... Iskandar: djawabnja D. 11 koetoeroetkan: koetoeroetlah H.
13 radja: oléh radja H. 14 sangat: sa'at D. 13 Panggillah.... 15 radja: Panggd
ia disini soepaja djoea kami hilangkan sesak radja itoe D. — tiada.... tem-
patnja: tiadalah akoe tahoe tempatnja D. 18 oedjarnja.... 19 datang: kata
nabi Chidir- Apabila kami ada doedoek bersama^ radja, tiadalah orang toea
itoe hendak datang D. 19 kepada.... 22 itoe: dan tiadalah ia melihat tempat
jang ada kami pada tempat itoe D. 19 pada
niet in H. 20 dirinja pada niet in H.
— Na hamba: pada tempat H. 21 dengan.... sebenarnja: pada sebenarnja L).
26 bangkitlah: berdirilah D. 30 dihemboes.... 31 Chidir: terboenoeh jang ditioep
nabi Chidir D. 32 berkandaraan: diatas kandaraan D.

-ocr page 148-

dengan pendahannja dari belakang nabi Allah. Maka diboeangnja lepas
dengan takdir Allah ta' ala, maka kembali pendahan itoe menikam dada-
nja teroes kebelakang, maka iapoen goegoerlah dariatas koedanja.
Maka haroe-biroelah orang jang melihat ihwahnja itoe, maka radja
5 Iskandar poen berpaling melihat dia, maka sabda radja pada nabi Chidir:
Apa djoega ihwal ini? Maka sahoet nabi Chidir: Inilah balasnja mela-
loei jang sebenarnja itoe dengan pekerdjaan jang sia^ adanja. Maka
tertjenganglah radja Iskandar, maka djadi hormatlah radja Iskandar
akan nabi Chidir, maka bertambah^ harapnja pada hatinja akan kebe-
10 narannja dan tahoelah ia, bahwa akan nabi Chidir itoe ditoeloengi Allah
ta'ala barang pekerdjaan. Maka berdjalanlah radja Iskandar, hingga
sampailah radja Iskandar keistananja. Maka tiada diberi oléh radja
Iskandar nabi Chidir toeroen dariatas kandaraan, hingga laloe kepada
maligainja tempat ia semajam. Maka doedoeklah radja Iskandar diatas
15 koersi, maka nabi Chidir poen didoedoekkannja disisinja dan disoeroeh-
nja segala hoeloebalang kembali kepada tempatnja, hanja lagi tinggal
berapa orang djoega. Hatta maka radja Iskandar poen berhadap kepada
nabi Allah Chidir, maka oedjarnja: Hai orang moeda, berhentilah toean-
hamba disini, soepaja datang orang toea itoe, tetapi bahwa ketikanja f
20 soedah hamba lihat adalah menambah jakin hamba. Maka kata nabi
Chidir seraja tersenjoem: Hai radja, soeroehkanlah orang toea itoe berte-
moe dengan hamba, soepaja hamba toendjoekkan kepada radja peker-
djaan jang menjoekakan hamba f radja. Maka titah radja Iskandar: Hai
orang moeda, tiadakah benar seperti toeanhamba dahoeloe itoe mengata-
25 kan orang toea itoe tiada dapat datang pada tempat toeanhamba itoe?
Maka nabi Chidir poen berkata: Bahwa sanja seperti kata itoe, baiklah
hamba nanti tiga hari. Djika datang ia berhadapan dengan hamba, nistjaja
ketahoeanlah pekerdjaan jang sia^. Maka pada waktoe dinahari, malca
dipanggil radja Iskandar akan nabi Chidir doedoek bersama^ dengandia.
30 Setelah genaplah tiga hari, tiada djoea datang orang toea itoe, maka
sabda radja Iskandar: Hai saudara hamba, bahwa sesoenggoehnjalah

3 kebelakang: kebelakangnja I. — iapoen goegoeriah: mengheriklah ia serta ter-

soengkoer I. 6 balasnja: balas E. 10 ditoeloengi..... 11 pekerdjaan: ditoeloeng Allah

pada barang pekerdjaannja I. 15 koersi: koersinja E. 21 Na seraja: ia 1. 31 Hai:
Hai toean
I.

-ocr page 149-

hatinja. Maka ditikamnja akan nabi Chidir dengan pendahannja dibe-
lakang diboeangnja lepas. Dengan takdir Allah ta'ala kembali penda-
hannja itoe tertikam kepada orang itoe jang menikam dia djoea teroes
laloe kebelakangnja, maka mengherik ia serta goegoerlah keboemi ia
5 dariatas koedanja, maka laloe mati. Sjahdan maka haroe-biroelah segala
orang jang melihat hal ihwal itoe. Maka berpaling radja Iskandar
melihat hal orang itoe, maka bersabda radja Iskandar poen kepada
nabi Chidir: Betapa hal ini? Maka sahoet nabi Chidir: Inilah
balas pekerdjaan orang jang melawan pekerdjaan jang sebenarnja
10 dengan sia^. Maka tertjenganglah radja Iskandar, maka hormatlah
nabi Chidir pada hatinja itoe dan bertambah'Tah hatinja f dan tahoelah
ia, bahwa nabi Chidir ditoeloengi Allah pada barang pekerdjaannja.
Maka berdjalanlah radja Iskandar, hingga sampailah ia keistananja,
maka tiada diberi radja Iskandar toeroen dariatas koedanja, hingga
15 laloe kepada maligainja tempat semajam. Maka doedoeklah radja Is-
120 kandar diatas koersinja dan didoedoekkannja nabi Chidir disisinja dan
disoeroehkan radja Iskandar segala hoeloebalangnja masing® kembali
kepada tempatnja, hanja tinggal berapa orang daripada koendangan
radja. Hatta maka berhadap radja Iskandar kepada nabi Chidir, maka
20 oedjarnja: Hai orang moeda, berhentilah toeanhamba disini, soepaja
datang orang toea itoe; tetapi bahwa kenjataannja jang soedah hamba
lihat itoepoen adalah mengadakan jakin hamba. Maka kata nabi Chidir
serta ia tersenjoem: Hai radja, soeroehkanlah orang toea itoe bertemoe
dengan hamba, soepaja hamba toendjoekkan kepada radja, akan peker-
25 djaannja jang djadi kesoekaan hamba dan hati radja. Maka sabda radja
Iskandar: Hai orang moeda, tiadakah soenggoeh seperti kata toean»
hamba jang dahoeloe itoe mengatakan, bahwa radja orang toea itoe
tiada dapat datang kepada tempat jang ada toeanhamba dalamnja? Maka
sahoet nabi Chidir: Sesoenggoehnja seperti kata hamba. Maka sabda
30 radja Iskandar: Baiklah, nanti tiga hari datang ia berhadapan dengan
toeanhamba, nistjaja koetahoeïlah jang sebenarnja daripada jang sia
Maka ditahani radja Iskandar akan nabi Chidir bersama^ dengan radja
Iskandar. Setelah genaplah tiga hari tiada djoea datang orang toea itoe,
maka sabda radja Iskandar: Hai saudara hamba, soenggoehlah doesta

2 lepas: tiada kena D. 3 kepada: kepadanja H, padanja D. — itoe niet in D. — dia:
itoe D. 4 mengherik: mengharap B
en C, meniarap D. — serta.... 5 koedanja: laloe
djatoeh ditanah D. 9 pekerdjaan
niet in D. 12 Allah: Allah soebhanahoe wa-ta'ala D.
14 dariatas: diatas B. 16 diatas: dariatas H. — didoedoekkannja: didoedoekkan
B en D. 17 kembali: poelang D. 19 nabi: nabi Allah D. 20 berhentilah toean-
hamba: doedoeklah toean D. 22 mengadakan: akan H. 23 serta: sjahdan D
en H.

—nbsp;Hai: Ja D. 26 Hai: Ja D. 27 orang: perang B. 26 kata.... 28 dalamnja?:
kata orang moeda dahoeloe itoe mengatakan, bahwa radja tiada dapat datang
kepada tempat kami? D. 30 datang: lagi datang D. 31 toeanhamba: toean D.

—nbsp;nistjaja... sia®- maka tahoelah benar dan salahnja D. 32 Maka.... 33
Iskandar
niet in D. — Na djoea: ia B en H. 34 Hai saudara hamba: Ja toean
orang moeda
D.

-ocr page 150-

orang toea itoe doesta, tiadalah ia maoe datang. Njatalah bahwa jang
doesta lt;dan jang^ sebenarnja tiada dapat berhoeboeng dan berhimpoen
dengan sia' itoe pada soeatoe tempat, seperti tiada dapat berhimpoen
hidoep dengan mati pada soeatoe badan. Maka kata nabi Chidir: Hai radja
5 Iskandar, takoet ada djoega ihwalnja soeatoe masjgoel akandia, maka
tiada ia datang bagi hamba. Nanti tiga hari lagi. Setelah genaplah tiga
hari, maka tiadalah orang toea itoe datang, maka titah radja Iskandar:
Hai saudara hamba, bahwa njatalah orang toea itoe doesta.

Setelah didengar nabi Chidir kata radja Iskandar itoe, maka iapoen
10 terlaloe soekatjita, maka kata nabi Chidir: Hai radja, bahwa hamba
seorang daripada hamba Allah, masjgoel hamba dengan berboeat 'ibadat
akan Allah ta'ala segenap poelau bersoenji diri hamba, maka dititahkan
Allah ta'ala hamba kepada radja daripada karoenia Allah ta'ala akan
radja. Maka dititahkan Allah ta'ala hamba kepada radja akan mentjeri-
15 terakan, bahwa radja akan menghimpoenkan keradjaan masjrik dan
magrib laoet dan darat dan dimasoeki oléh radja negeri Jabarsa dan
negeri Jabarqa, bahwa kedoeanja negeri itoe pada kesoedah'an negeri.
Bahwa radja akan menoempatkan djalan Wadjoedj wa-Madjoedj, soe-
paja djangan dapat meréka itoe keloear kenegeri jang lain, hingga ham-
20 pirlah akan kiamat, maka ia beroléh djalan. Akan radja ditoeloengi
Allah pada barang tempat kehendak radja, dianoegerahkan Allah ta'ala
segala boemi dalam hoekoem radja boedjoernja dan lintangnja. Ber-
moela akan segala radja' dalam 'alam doenia ini sekaliannja akan ber-
boeat jakin kepada radja. Dan lagi kata nabi Chidir: Akan gelar toe-
25 anhamba diberi Allah ta'ala Dzoe'l-karnain, karena sebab dimoeliakan
toeanhamba pada boemi masjrik dan magrib. Adapoen akan sekarang
hilangkanlah daripada hati radja akan segala i'tikad jang tersalah itoe,
bahwa sanja dibalas radja karoenia Allah ta'ala dengan kebaktian radja.

1 50 Maka djangan koefoer lagi menoeroet kata Iblis la'natoe 'llahi itoe,
30 bahwa orang toea itoelah Iblis. Maka kata radja Iskandar: Bahwa se-
soenggoehnjalah Allah mendjadikan toeanhamba akan menoendjoeki
djalan jang sebenarnja itoe akan seperti hamba. Toeanhamba soeroeh-
kan hamba mengerdjakan segala barang jang seharoesnja itoe, maka
itoelah hamba kerdjakan, soepaja hamba bawa segala manoesia me-
35 ngerdjakan dia. Dan tiadalah hamba beri segala jang diatas boemi Allah
ini barang seorang djoeapoen menjembah lain daripada Allah ta'ala.

1 doesta: disesatkannja kita I. 2 doesta niet in E. 5 soeatoe: sesoeatoe I. 6 bagi:

Baik I. 15 bahwa..... akan niet in I. 16 darat niet in 1, daarr.a ingevoegd met

rooden inkt. 20 Akan.... ditoeloengi: Bahwa akan radja ditoeloeng I. 32 djalan
niet in I — seperti: bahagia I.

-ocr page 151-

orang toea itoe, tiadalah ia hendak datang. Njatalah bahwa jang
sebenarnja itoe tiada dapat berhimpoen dengan jang sia® pada tempat
seperti tiada dapat berhimpoen [pada hampir] hidoep dan mati pada
soeatoe badan. Maka kata nabi Chidir: Takoet ada baginja sjoegoel,
5 maka tiada ia datang ini. Baik hamba nanti, tiga hari lamanja lagi hamba
nantikan. Setelah genap [pada] tiga hari lagi, maka tiada orang toea
itoe datang. Maka sabda radja Iskandar: Hai saudarakoe, njatalah
bahwa orang toea itoe sétan dan djangan ditjari lagi, adjarilah hamba
segala i'tikad jang tiada hamba ketahoeï.
'0 Itoelah didengar nabi Chidir kata radja Iskandar itoe, maka soekatji-
talah, maka oedjarnja: Hai radja, bahwa hamba seorang daripada nabi
Allah, masjgoel hamba akan berboeat i'tikad akan Allah ta'ala pada
segala lt;poelaugt; bersoenji diri hamba. Maka dititahkan Allah ta'ala
hamba kepada radja, tanda daripada karoenia Allah akan radja. Maka
disoeroehkan Allah ta'ala mentjeriteraï radja, bahwa nistjaja menghim-
poenkan pekerdjaan f masjrik dan magrib serta dilaoetnja dan didarat-
nja, dimasoeki oléh radja dinegeri Jabalsa dan negeri Jabalqaf, bahwa
kedoeanja itoe negeri kesoedahan segala negeri, dan bahwa radja akan
menoempati djalan Jadjoedj Madjoedj, soepaja djangan dapat meréka
20 itoe berdjalan kenegeri jang lain, hingga hampirlah akan hari kiamat;
dan ditoeloengi radja pada barang tempatnja, dianoegerahkan Allah
segala boemi dalam hoekoem radja, boedjoernja dan lintangnja, dan
segala radja ^ dalam 'alam sekaliannja berboeat bakti akan radja, bahwa
akan pertoean. Maka toeanhamba Dzoe '1-karnain, karena demikian
maka toeanhamba lt;dimoeliakangt; boemi dimasjrik dan dimagrib.
Adapoen sekarang hilanglah daripada hati radja segala i'tikad jang
salah itoe dan sajogjanja dibalas karoenia Allah itoe dengan kebaktian,
djangan dengan kapir. Maka kata radja Iskandar: Bahwa Allah ta'ala
mendjadikan toeanhamba akan menoendjoeki hamba djalan jang
sebenarnja bagi hamba. Maka disoeroehkanlah hamba mengerdjakan
segala barang seharoesnja hamba kerdjakan, soepaja hamba bawakan
segala manoesia mengerdjakan dia dan soepaja tiada hamba tinggalkan
diatas boemi Allah seorang djoeapoen barangsiapa melaloeï dia. Maka

Inbsp;toea niet in H. 2 dapat berhimpoen: ia hendak datang berhimpoen .C
4
Na takoet: ia B, djoea H. 5 hamba: kita D. 6 nantikan: nanti D. — pada
niet in D. — Na tiada: ia B. 7 Hai: ja D. 8 sétan: sétan la'natoe 'Ilah 'alaihi
D. — lagi: lagi ia D. 9 segala .... ketahoeï: i'tikad jang sempoerna H. 10 Itoelah ....

IInbsp;radja: Telah didengar Chidir jang demikian itoe titahnja, maka oedjarnja:
.la toeankoe
D. 12 hamba akan: akan hamba H. 13 dititahkan: dipermankan D. 14
karoenia: dikaroeniakan D. 16 dilaoetnja: dilaoet B
en C. — didaratnjaj^ daratnja
B
en C. 17 Jabalsa dan negeri niet in H. — Jabalqaf: Balqa D — Jabalsa; Balsa D
19 djalan niet in H. 20 kenegeri: pada negeri D. — akan: pada D. 21 pada
niet in D. 23 bahwa: ia-itoe D. 27 itoe; itoe ia-itoe D. 31 seharoesnja: jang
haroes
D. 31 soepaja.... bawakan; biar kami soeroehkan D. 32 hamba niet in H.
33 barang .... dia
niet in D.

-ocr page 152-

Maka kata nabi Chidir: Bahwa Allah ta'ala mendjadikan segala mach-
loek disoeroehkan berboeat 'ibadat akandia dan tiada didjadikannja
itoe akan berboeat doerhaka akandia. Bermoela hamba tjeriterakan
daripada permoelaan kedjadian machloek hingga datang sekarang
5 ini, soepaja diketahoeï radja. Maka sahoet radja Iskandar:
Tjeriterakan toeanhamba kepada hamba, karena barang jang keloear
daripada kalam toeanhamba berkenanlah pada hati hamba. Maka kata
nabi Chidir: Hai radja, bahwa Allah ta'ala mendjadikan semesta sekalian
ini dengan sebabnja. Maka ditjeriterakan nabi Chidir kepada radja
10 Iskandar doea hikajat daripada permoelaan kedjadjian machloek dan
hikajat nabi Allah Ibrahim 'alaihi 'ssalam, tatkala dibakar oléh radja
Namroed dan peri hikajat Namroed dibinasakan Allah ta'ala dengan
njamoek dan peri nabi Allah Ibrahim berboeat ka'batoe 'Ilah dan hikajat
nabi Ishak dan hikajat nabi Ismail hendak disembelih bapanja dan
15 hikajat nabi Jakoeb tatkala bertjinta akan anaknja nabi Joesoef 'alaihi
'ssalam dan hikajat nabi Allah Moesa dengan Firaoen dan hikajat segala
nabi daripada kaoern nabi Israil laloe kepada hikajat nabi Daoed 'alaihi
'ssalam dan peri kebesaran keradjaan nabi Allah Soelaiman, tiada ada
seorang djoeapoen dikaroeniaï Allah ta'ala demikian itoe dahoeloenja
20 dan kemoediannja. Maka kata nabi Chidir: Bahwa akan sekarang
ketahoeïlah oléh radja kemoedian daripada keradjaan nabi Allah Soelai-
man, maka akan radja beroléh kebesaran dalam doenia ini dan radjalah
ditoeloengi Allah pada barang tempat dan didjadikan Allah radja dari-
pada kaoem jang saléh lagi beroléh pangkat segala anbia Allah.
25 Maka adalah lama nabi Chidir berhikajat itoe doea poeloeh hari.
Maka titah radja Iskandar: Ja nabi Allah, bahwa sanja telah toean-
hamba tjeriteraï akan hamba beberapa jang 'adjaib jang tiada pernah
hamba dengar. Bahwa akan sekarang kehendak hamba barang dinjata-
kan toeanhamba kiranja pada hamba dalam agama jang mana toean-
30 hamba sekarang, soepaja agama itoelah hamba ikoet dan tiada hamba
rélakan agama jang lain. Maka soekatjitalah nabi Chidir menengar
kata radja Iskandar itoe, maka kata nabi Chidir: Ketahoeï oléh radja.

3 Bermoela: Sebermoela I. 5 radja: oléh radja I. 6 toeanhamba: oléh toean-
hamba 1. 8 Chidir: Chidirlah
I. 18 tiada: tetapi tiada E. 23 ditoeloengi: ditoe-
loeng
I. 30 tiada: tiadalah I. 31 Na Chidir: 'alaihi 'ssalam I.

-ocr page 153-

oedjarnja nabi Chidir 'alaihi 'ssalam: Bahwa Allah ta'ala mendjadikan
segala machloek dan disoeroehkannja dan ditegoehkannja meréka itoe
berboeat i'tikad akandia. Tiada didjadikan machloeknja, melainkan
soepaja berboeat kebaktian. Maka setengah daripada meréka itoe
5 [tiada] hendak berboeat kebaktian dan setengah tiada hendak kepada
meréka itoe f. Sebermoela telah hamba batja segala hikajat jang dahoe-
loe kala daripada kemoelaan kedjadian machloek hingga sekarang, tiada
pernah diketahoeï radja hamba tjeriterakan kepada radja. Maka sahoet
radja Iskandar: Adalah setengah hamba dengar banjak hamba tiada
10 tahoe, ditjeriterakan oléh toeanhamba kepada hamba, karena barang
kata jang keloear dari moeloet toeanhamba itoe berkenan pada hati ham-
ba itoe. Maka kata nabi Chidir 'alaihi 'ssalam: Bahwa Allah ta'ala men-
djadikan semesta sekahan semoeanja didjadikan dengan kodratnja. Maka
ditjeriterakan nabi Chidir kepada radja Iskandar daripada hikajat per-
15 moelaan kedjadiannja segala machloek [dan hikajat nabi Chidir] dan
nabi Ibrahim tatkala ditoenoenja oléh Namroed dan perinja dibinasakan
^ Allah dengan njamoek dan peri hikajat nabi Ibrahim berbaiki ka'batoe
80 'Ilah dan hikajat nabi Ishak dan hikajat nabi Ismail tatkala hendak
disembelih oléh bapanja dan hikajat nabi Jakoeb bertjintakan nabi
20 Joesoef dan peri hikajat nabi Moesa dan Firaoen dan hikajat segala
nabi pada kaoem nabi Israil laloe kepada nabi Daoed 'alaihi 'ssalam dan
peri keradjaan nabi Soelaiman 'alaihi 'ssalam. Maka kata nabi Chidir:
Ketahoeï kemoedian daripada nabi Soelaiman, radjalah jang beroléh
kebesaran ditoeloengi Allah ta'ala pada barang tempat dan didjadikan
25 Allah ta'ala radja daripada kaoem jang saléh.

Maka adalah lamalt;njagt; nabi Chidir ber hikajat itoe doea poeloeh hari.
Maka sabda radja Iskandar: Hai nabi Allah, sesoenggoehnja telah ditjeri-
terakan toeanhamba dengan hamba maka dengan beberapa 'adjaib
jang tiada pada hamba dengan f. Bahwa kehendak hamba ditanjakan
30 kiranja pada lt; toean gt;hamba dalam agama jang mana toeanhamba
sekarang, soepaja itoelah jang hamba ikoet dan tiadalah hamba rélakan
lain daripada itoe. Maka soekatjitalah nabi Chidir menengar kata radja
Iskandar, sjahdan oedjarnja: Ketahoeï oléhmoe, bahwa sanja Allah ta'ala
mendjadikan nabi seorang akan datang ditoendoeki Allah ta'ala dengan

3 Tiada: niet in D, tiada ia H. 4 kebaktian: bakti D. 5 kebaktian: bakti D.
hendak.... 6 itoe: berboeat jang demikian D. —
Na meréka itoe volgt in A,
D, C, D
en H een gedeelte van het verhaal dat eenige bladzijden later thuis-
n^rt. Vgl. beschrijving der hss. in de inleiding.
7 sekarang niet in D.
ö
Het tweede radja: hamba C. 11 dari: daripada H. — toeanhamba: toean D 13 Vóór
semoeanja: 'alam B. — Na semoeanja: dengan H. 15 en 17 hikajat niet in D.

1 ƒ nabi Ismail..... ka'batoe 'Ilah niet in H 18 Het tweede hikajat: dihikajat B. 19

Oleh niet in D. — hikajat: peri hal D. 20 Het eerste hikajat niet in D. 22 peri: peri
nal D. 24 ditoeloengi: ditoeloeng D. — pada barang
niet in H. 25 radja: toeankoe D.

lama: lamanja D. — berhikajat: bertjerita D. 28 toeanhamba: oléh toean D. 31
reiakan: réla B. 32 soekatjitalah: soekalah D. 33 sanja
niet in, H. 34 ditoendoeki:
aitoendjoeki H. — Allah ta'ala
niet in H.

-ocr page 154-

bahwa sanja Allah ta'ala mendjadikan segala nïanöesia berkaoèm'-
djadi sesat meréka itoe kemoedian daripada nabi 'Isa 'alaihi 'ssalam
diangkatkan Allah ta' ala ia kelangit. Maka didjadikan Allah kemoedian
daripadanja nabi Moehammad salla 'llahoe 'alaihi wa-sallam. Bahwa
5 ialah kesoedahan segala anbia dan ialah penghoeloe segala nabi jang
moersal. Maka tiada ditoeroenkan Allah soeatoe kitaboe 'Ilah, melain-
kan ada djoea terseboet dalamnja sifat Moehammad rasoeloe 'Ilah, bahwa
ia daripada anak tjoetjoe nabi Ismail 'alaihi 'ssalam, maka dibawanja
segala manoesia pada agama jang moerah dan dibaharoe agama nabi
10 Allah Ibrahim 'alaihi 'ssalam dan ialah jang dilebihkan Allah daripada
segala nabinja, tiadalah lagi terkiraï akan kemoeliaannja. Maka dalam
agama itoelah hamba. Maka kata radja Iskandar: Hai nabi Allah, dalam
agama itoelah hamba kerdjakan. Maka didjabat nabi Chidir tangan
radja Iskandar, oedjarnja: Seboet oléhmoe: Asjhadan la ilaha ilia 'Ilah
15
Wahid la sjarikalahoe wa-sjhadan Ibrahim chaliloe 'Ilah wa-nabihoe.
Maka ditjioem nabi Chidir dahi radja Iskandar: Bahwa akan sekarang
saudara hambalah, pada barang tempat nistjaja bersama'lah kita doenia
achirat, djikalau baik djahat poen bersamalah kita. Maka soekatjitalah
radja Iskandar akan agamanja dan beroléh besar keradjaannja, karena
20 sebab bertemoe dengan nabi Chidir itoe.

Alkissah kata sahiboe '1-hikajat, setelah radja Iskandar berbenar
i'tikadnja, maka sama'lah nabi Chidir dengandia mengadjarkan dia
'ilmoe seperti agama nabi Ibrahim 'alaihi 'ssalam. Maka nabi Chidir
poen hendak bermohonlah ia kepada radja Iskandar. Maka terlaloelah
25 doekatjita radja Iskandar, sebab bertjerai dengan nabi Chidir 'alaihi
'ssalam, hanja tiada radja Iskandar menahani dia. Maka toeroenlah
wahjoe kepada nabi Chidir, bahwa menjoeroehkan dia bersama® dengan
radja Iskandar dan mentjeriteraï dia pada barang pekerdjaannja, didja-
dikan Allah nabi Chidir akan menghasilkan segala pekerdjaan. Maka
30 sahoet nabi Chidir akan Djabrail: Selangkan nabi Moesa 'alaihi 'ssalam
lagi tiada ia maoe menoeroet kata hamba, tatkala bersama® dengan
hamba berdjalan, maka hamba tinggalkan dia, maka sajogjanja mana
dapat radja Iskandar itoe bersama® dengan hamba? Maka sahoet Dja-
brail: Demikianlah perman Allah ta'ala: Kauadjarkan dia, djikalau

2 sesat: semesta E en I (in I verbeterd tot: sesat). 5 kesoedahan: kesoedah^an I.
9
segala niet in 1. 17 Na hambalah: radja I. 18 baik: bagi E. 22 mengadjarkan
dia: mengadjar akandia
1. 24 Na terlaloelah: ia E. 26 menahani: menahan 1.
29 Na
akan: sebab I. 31 lagi niet in I. 32 mana niet in E. 34 Kauadjarkan:
Kaukerdjakan E.

-ocr page 155-

dia djalan sebenarnja bagi manoesia. Maka djadi semesta f kaoemnja
kemoedian daripada itoe ia-itoe nabi 'Isa, maka diangkat Allah ia ke-
langit. Maka didjadikan Allah kemoedian daripadanja nabi Moeham-
mad rasoeloe 'Ilah salla-'llahoe ' alaihi wa-sallam. Ialah kesoedahan dari-
5 pada segala kaoem nabi dan sekalian anbianja dan penghoeloe nabi jang
moersal, tiada [hina] ditoeroenkan sesoeatoe kitab, melainkan ada djoea
terseboet didalam sifat nabi Moehammad rasoeloe 'Ilah itoe, bahwa ia
daripada anak tjoetjoe nabi Ismail, dibawanja manoesia kepada agama
jang moeda dan dibaharoenja agama nabi Ibrahim dan dilebihkan Allah
10 daripada sekalian nabi, tiada lagi terkiraquot; ia kemoeliaannja. Agama
itoelah agama hamba. Maka sabda radja Iskandar: Hai nabi Allah,
agama itoelah hamba kaboelkan. Maka didjabat oléh nabi Chidir tangan-
nja: Asjhadoe an la ilaha illa 'llahoe, wahdahoe la sjarika lahoe, wa-sjha-
doe anna Ibrahima chaliloe 'llahi. Dan kata itoelah dikata radja: Bahwa
15 akoe loepoetlah daripada segala jang lain daripada agama nabi Ibrahim.
Maka ditjioem nabi Chidir pada dada radja Iskandar. Sjahdan oedjarnja:
Bahwa sekarang ini soedahlah saudara hambalah radja pada barang tem-
patnja nistjaja bersama'lah kita diachirat, djika baik sama® baik, djika
djahat poen sama® djahat. Maka soekatjitalah radja Iskandar akan
20 agama dan besar keradjaannja dan sebab bertemoe dengan nabi Chidir
'alaihi 'ssalam itoe.

Kata sahiboe '1-hikajat, setelah radja Iskandar berbenar i'tikadnja,
maka bersama®lah nabi Chidir dengandia empat poeloeh hari mengadjar-
kan dia segala 'ilmoe seperti pada agama nabi Ibrahim 'alaihi 'ssalam.
25 Maka hendak memohonlah pada radja Iskandar hendak bertjerai
dengan lt;iiagt; nabi Chidir itoe, hanjalah hingga radja Iskandar menahani
dia. Maka toeroen wahjoe kepada nabi Chidir menjoeroehkan bersama®
dengan radja Iskandar dan mentjeriteraï dia pada barang pekerdjaan
jang didjadikan Allah akan nabi Chidir akan sebab menghasilkan segala
Bl 130 pekerdjaan. Maka sahoet nabi Chidir akan Djabrail: Selangkan nabi
Moesa 'alaihi 'ssalam tatkala bersama® akoe berdjalan dengandia, maka
tiada ia hendak menoeroet katakoe, lagi koetinggalkan ia, betapa akoe
bersama ® dengan radja Iskandar ini? Maka sahoet Djabrail: Demiki-
anlah perman Allah ta'ala: Kauadjari akandia, djikalau tiada ditoe-

1 manoesia: segala manoesia D. — semesta: s m t B en C. 5 kaoem niet in ü.

—nbsp;penghoeloe: penghoeloe segala H. 10 kemoeliaanja: kemoeliaan B en C.
12 didjabat: djabat B. 15 segala.... agama: agama jang lain melainkan agama
D. 17 soedahlah
niet in D. — pada barang tempatnja: dan dimana^ tempat D.
18 diachirat: dan didalam achirat djoea D. 19 poen.... djahat
niet in B, Kemoe-
dian daripada itoe H. 20 besar: akan besar H. 19 Maka.... 21 itoe: Maka
soekalah radja itoe akan agama Islam dan demikian besar keradjaannja dengan
sebab berdjoempa nabi Allah Chidir 'alaihi 'ssalam D. 22 i'tikadnja: berpegang
pada i'tikad jang sebenarnja D. 25 hendak memohonlah: hendaklah memohon B.

—nbsp;Na Iskandar: ia-itoe D. 26 itoe niet in H. 30 pekerdjaan: pekerdjaannja D.

32 koetinggalkan: koetingal D. .33 dengan..... ini: dengandia ini D. 34 ditoe-

roetnja: hendak diikoetnja D.

-ocr page 156-

tiada ditoeroet, bahwa Allah ta'ala mengira'^ akandia. Maka pagi^
datanglah nabi Chidir pada radja Iskandar, maka ditjeriterai'nja peri
wahjoe toeroen padanja menjoeroehkan dia bersama® dengan radja
Iskandar. Maka soekatjitalah radja Iskandar, sjahdan oedjarnja:
5 Sekalian poedji^an bagi Allah jang mendjadikan toeanhamba, sebab
menghasilkan pekerdjaan hamba.

Tekst van groep 11.

(Uittreksel blz. 242 : 35—244 : 6).

Alkissah kata sahiboe '1-hikajat, maka disoeroeh radja Iskandar me-
maloe genderang berangkat, maka berdjalanlah segala tentera mengi-
koet djalan kemagrib hingga empat poeloeh lima hari berdjalan pada
15 padang dan sérokan. Maka pada ésok hari, maka bertemoelah meréka
itoe dengan boemi seperti tjendana dan anginnja terlaloe baik dan
dalamnja banjak boeah'-^an dan boenga'^an, tiada pernah dilihat oléh
meréka itoe sebagainja. Maka sekalian laskar makan boeah^an itoe.
Maka sabda radja Iskandar: Ja nabi Allah, tiada didjadikan Allah
20 ta'ala makan^an jang indah®, melainkan akan bani Adam djoea, dan
pada boemi ini tiada kita lihat barang seorang djoeapoen daripada
manoesia. Maka oedjar nabi Allah: Soenggoeh seperti kata radja itoe.
Maka selang lima hari meréka itoe berdjalan, bertemoe dengan seorang^
toea dengan djanggoetnja poetih pandjang sampai keloetoetnja. Serta
25 dilihatnja orang banjak, maka larilah ia seperti kidjang jang didangkap
lt;oran^ berboeroe. Maka dipatjoe radja Iskandar koedanja berdangkap
dia. Maka sabda radja Iskandar: Ada djoea pada tempat ini manoesia.
Sjahdan maka radja Iskandar berdjalan dahoeloe daripada tenteranja,
soepaja berdapat dengan seorang manoesia pada negeri itoe. Maka
30 oedjar nabi Chidir berpesan pada segala laskar: Siapa daripadamoe,
djika bertemoe dengan orang, persembahkan kepada radja Iskandar.

Hatta maka datanglah pada tengah hari, maka kelihatanlah seorang
diatas pohon kajoe. Serta didengarnja boenji tentera banjak, maka ia
toeroen lari. Maka orang berkoeda menangkap dia, maka tiadalah dapat
35 lari ia, maka ditangkap oranglah akandia, maka ia menghempas® dirinja

1 ditoeroet.... akandia: ditoeroetnja mengira^ dia (verbeterd tot: ditoeroetnja.
bahwa Allah ta'ala mengira^ï dia)
I 14 djalan kemagrib: sil. h (?) magrib I. 15
hari: harinja I. 16 itoe niet in E. 18 laskar: 'askar I. — makan: memakan I. 22
Allah: Chidir I. — kata: sabda I. 23 dengan niet in 1. 25 didangkap.... 26 berboeroe:
verbeterd
tot: didangkap pemboeroe I, diboeroe orang E. 30 oedjar.... laskar;
nabi Chidir poen memeriksa daripada 'askar
I. 34 Na orang: jang I. 35 dirinja:
kendirinja
I.

-ocr page 157-

roetnja, bahwa Allah ta' ala ada menengar f dia. Maka pada pagi® hari
datang nabi Chidir kepada radja Iskandar, maka ditjeriterakan peri
wahjoe toeroen kepadanja menjoeroehkan dia bersama ® dengan radja
Iskandar. Maka soekatjitalah radja Iskandar, sjahdan oedjarnja: Segala
5 poedji bagi Allah Toehan jang mendjadikan toean akan sebab mengha-
silkan bahagia.

Tekst van groep I.

10

(Uittreksel blz. 242 : 35-244 : 6).

'05 Kata sahiboe '1-hikajat, setelah itoe, maka radja poen berangkatlah,
maka berdjalanlah segala tenteranja itoe mengikoet djalan kemagrib,
hingga empat poeloeh hari berdjalan dipadang jang loeas. Maka ésok
'5 harinja, maka bertemoe dengan meréka itoe soeatoe boemi, baoenja
seperti baoe tjendana dan anginnja terlaloe baik, dalamnja banjak
toeah® t- Maka sabda radja Iskandar: Hai bapa ' Abbas, tiada didjadikan
Allah ta'ala makan'an jang indah®, melainkan akan bani Adam djoea,
pada boemi ini tiada kita lihat seorang djoeapoen daripada manoesia.
Maka oedjarnja nabi Chidir: Soenggoeh seperti sabda radja. Maka
selang berapa hari lamanja, maka bertemoe dengan seorang® toea
djanggoetnja pandjang hingga loetoetnja, serta dilihatnja orang banjak,
maka iapoen seperti kidjang jang d. ngkoe f orang berboeroe. Maka
dipatjoe radja Iskandar koedanja bertangkap dia, tiada kena. Maka
25 héranlah radja Iskandar melihat dia, maka sabda radja Iskandar: Ada
djoea dalam negeri ini manoesia. Maka radja poen berdjalan dahoeloe
j, daripada segala tentera, soepaja ia berdapat dengan isi negeri itoe.
'5 Sjahdan nabi Chidir poen berpesan pada segala laskar: Siapa dari
antara kamoe melihat seorang daripada orang negeri ini, bersegeralah
^ kamoe menangkap dia dan djangan kamoe boenoeh, persembahkan
kepada radja.

Hatta datang pada tengah malam hari, maka kelihatan seorang® diatas
kajoe; serta didengar boenji behana tentera, maka iapoen hendak
toeroen. Maka orang poen menangkap dia poen tiada dapat lari lagi.
^5 Maka ditangkap oranglah akandia. Maka iapoen menghempaskan dirinja

1 Maka.... 3 wahjoe: maka dichabarnja peri wahjoe datang D. 5 akan niet in D.
'2 radja: baginda D. 15 soeatoe
niet in D. — baoenja: jang D. 17 Hai: Ja D.
18 akan
niet in D. 20 oedjarnja: djawab D. — Soenggoeh.... radja: Benarlah
-''eperti titah itoe D. 21 selang: tiadalah D. 23 jang.... berboeroe
niet in D.
24 kena: akan dapat D. 25 melihat dia: melihatnja D. 26 dalam: didalam D.
^ Na Maka: sabda B. 27 soepaja.... isi: soepaja didapatnja D. 28 Chidir....

persembahkan: Allah poen berpesan kepada segala tenteranja, dan barang-
siapa melihat seorang daripada orang dalam negeri ini, dan hendaklah segera
kamoe tangkap dan djanganlah boenoeh, sembahkan D. 33 serta: maka D.
34
Na het eerste poen: datang D.

-ocr page 158-

seperti binatang jang liar. Maka radja Iskandar poen segera datang,
maka oedjarnja: Djangan kamoe boenoeh. Maka sebagai djoea ia me-
réntakquot;- dirinja, hingga pingsanlah ia, maka disoeroehnja radja Iskandar
beloenggoekan. Setelah ia merasa beloenggoe itoe, maka tiadalah ia
5 meréntak^ dirinja, maka tiada ia berkata^ barang sepatah. Maka ditanja
oléh nabi Chidir akandia dengan seriboe lima ratoes bahasa, itoepoen
tiada djoea diketahoeinja. Maka sabda radja Iskandar kepada seorang
koendangannja: Kauamang tjoba dengan lembing itoe, kalau maoe ia
berkata^ serta kauatjoe. Maka berteriaklah ia seperti goeroeh soearanja.
10 Maka terdengaranlah kepada tentera terlaloe banjak, maka kelihatan
dari djaoeh tentera terlaloe banjak selakoe terdinding tjahaja matahari
daripada kebanjakan meréka itoe. Menghampiri nabi Chidir padanja
hendak menengar bahasanja; dilambai nabi Allah, maka datang seorang-
toea daripada kaoem itoe serta hampir kepada nabi Chidir, maka ia
15 bertelekan kedoea tangannja keboemi, maka didirikannja kakinja ke-
atas, maka didjoeloerkannja lidahnja didjilatnja boemi, maka berbalik
poela ia berdiri dengan kakinja. Maka tersenjoem nabi Chidir melihat
dia, maka katanja pada radja Iskandar: Kaoemnja ini boekannja Islam.
Maka tertawa radja Iskandar dan segala jang melihat dia
20 itoe. Maka kata nabi Chidir: Tjelaka barangsiapa kapir akan Allah
ta'ala. Adapoen maka berkata orang toea itoe, maka ditanja nabi Allah:
Apa Toehan kamoe jang kamoe sembah? Maka sahoetnja: Toehan
kami bintang Zoehal. Maka ditanja poela: Daripada anak tjoetjoe siapa
kamoe? Maka sahoetnja: Tiada kami tahoe, melainkan ada kami. Maka
25 ditanjai poela: Siapa membawa kamoe menjembah bintang itoe? Maka
sahoetnja: Sahadja daripada orang toea'^ kami poen dalam agama inilah.

Maka sabda radja Iskandar: Beli djoeal dengan apa meréka itoe?
Maka ditanja nabi Chidir padanja, maka dikatakannja: Bahwa dikanan

3 hingga..... 5 dirinja r.'et in I. - ditanja: ditanjai I. 6 Na ratoes: matjam 1. 8

lembing: bilang 1. 9 kauatjoe: diampitnja (?) 1. 9 Maka.... soearanja: Maka
mengheriklah ia, soearanja seperti halilintar membelah 1. 10 terdengaranlah kepada:
kedengaran dihadapan behénanja
I. 18 Kaoemnja: Kaoem I, 20 Na tjelaka: bagi I.
25 Na
poela: lagi 1. 26 daripada niet in I.

-ocr page 159-

sèperti binatang liar. Maka radja Iskandar poen segera datang serta
bersabda: Djangan diboenoeh. Maka iapoen sebagailah meratap-
dirinja hingga pingsannja itoe f. Maka soeroeh radja Iskandar pertjit-
kan air koemkoema, maka semboehlah ia daripada pingsannja itoe.
5 Maka sebagai djoea meratap dirinja, hingga disoeroeh radja beloenggoe
akandia. Setelah dirasaï tegoehlah beloenggoenja itoe, maka tiadalah
ia meratap dan tiada keloear sepatah kata lagi. Maka nabi Chidir akan
bertanja dia dengan seriboe lima ratoes bahasa, itoepoen tiada diketa-
hoeïnja. Maka sabda radja Iskandar kepada seorang itoe: Kami maoe
10 [akoe] melembing kamoe. Maka iapoen mengherik, soearanja seperti
halilintar membelah. Hatta kedengeranlah dari hadapan tentera behana
terlaloe sangat, maka kelihatan dari djaoeh tentera banjak selakoequot;
terdindinglah matahari daripada kebanjakan, soeara meréka itoe seperti
halilintar, sekalian mengherik. Maka dihampiri nabi Chidir kepada
15 meréka itoe serta hendak menengar bahasanja. Maka nabi Chidir
sebagai meloemba kepada meréka itoe. Maka datang seorang toea dari-
pada kaoem itoe serta ia hampirkan kedoeaanlah tangannja keboemi,
maka didirikannja kakinja keatas dan dioeloerkannja lidahnja serta
didjilatnja boemi. Maka berbalik poela ia berdiri dengan kakinja. Maka
20 nabi Chidir poen tersenjoem melihat dia, maka kata nabi Chidir akan
radja: Bahwa inilah salam kaoem ini. Maka radja Iskandar poen
tertawa. Maka nabi Chidir poen sesak seketika dengan orang ini, maka
kembalilah ia kepada radja. Maka kata nabi Chidir: Tjelaka segala
orang ini, telah hamba tanjaï akandia: Siapa kamoe dan siapa radja
25 kamoe dan apa Toehan kamoe jang kamoe sembah? Maka sahoetnja:
Bahwa Toehan kami bintang Zoehal. Maka hamba tanjaï ia: Daripada
anak tjoetjoe siapa kamoe? Maka sahoetnja: Tiada kami tahoe akan
dzat f nénék kami; sahadja demikianlah ada kami. Maka kata nabi
Chidir: Siapa jang memberi kamoe akan menjembah bintang Zoehal
30 itoe? Maka sahoetnja: Sahadja daripada orang toea kami dalam
agama ini.

Maka sabda radja Iskandar: Dengan apa meréka itoe membeli dan
berdjoeal? Maka kata nabi Chidir: Beloem hamba tanjaï ia daripada
itoe. Maka nabi Chidir poen pergi poela, maka lama ia berkata®, maka
35 ia kembali kepada radja Iskandar, maka katanja: Hai radja, telah

1 binatang liar: lakoe binatang D. 2 Djangan: Djanganlah D. 3 dirinja niet in D.
— pingsannja itoe: pingsan ia D. — radja Iskandar: baginda D. 4 semboehlah:
baiklah D. 5 sebagai: lagi D. — dirinja
niet in D. 7 sepatah: soepaja B. 8 dia
dengan: dengandia D. 10 akoe
niet in D. — mengherik: mendjerit D. 12 Na
maka: adalah D. — dari djaoeh niet in D. 14 mengherik: mendjerit D. 15 baha-
sanja: bahasa C
en H. 16 meloemba: hamba H. 17 ia niet in D. 19 berbalik:
balik D. 22 sesak: s.k B,
niet in D. 23 kata niet in D. — segala: benar D.

24 tanjaï: njataï C. 25 Maka..... 27 kamoe? riet in D. — kamoe? niet in H. 29

kamoe: kami H. 31 agama ini: agamanja itoe D. — sabda: titah D. 33 hamba.... ia:
lagi hamba tanja D. 34 maka: maka laloe D.

-ocr page 160-

djalan ini ada galian emas manikam jang moelia®. Apabila kami hendak
mengambil dia naik keatas boekit, maka diboenoeh oléh djin itoe akan
kami. Maka ada kami mengambil permata itoe dikorék daribawah
tanah itoe, djalannja laloe keboekit itoe terkadang ditimpa batoe dan
5 tanah, habis mati kami. Terkadang sepoeloeh orang pergi ia sjarikat,
tinggal seorang doea lagi, jang lain mati, terkadang tiada diperoléh
permata itoe. Maka permata itoelah djadi dagangan kami. Maka sabda
radja Iskandar: Soeroeh apaf bawa permata itoe barang sebidji, soe-
paja kita lihat. Maka dikatakan nabi Chidir sabda radja itoe padanja,
10 maka katanja: Baiklah. Maka disoeroeh radja: Ambil wa'ad dari-
padanja dan disoempah dengan nama bintang Zoehai. Maka disoeroeh-
kanlah ia kembali dan orang jang dibeloenggoe itoe dilepaskan ia, diberi
persalin akandia. Maka berlarilah ia seperti kilat kelakoeannja terlaloe
pantas, hingga sampailah kepada kaoemnja. Maka segala kaoemnja
15 ternanti® akandia, katanja: Betapa kita tahoe akan hal teman kita itoe?
Setelah dilihat meréka itoe ia datang, maka sekahan meréka itoe ber-
himpoen kepadanja bertanja. Maka katanja: Geram bagi kamoe,
mengapa maka kamoe berdiam® lalai, tiadakah kamoe ketahoeï, bahwa
radja Iskandar datang keboemi ini berdjalan dari benoea Roem me-
20 na'loekkan segala negeri, dan negeri Jäbarsä poen ta'loek kepadanja,
sekarang datanglah ia, hendak pergi kematahari masoek, hendak melihat
dia, dan tenteranja tiada terbilang banjaknja? Bahwa akoe telah ber-
dandji dengandia membawa permata jang ada padakoe itoe, hendak
dilihatnja barang sebidji. Maka dikeloearkan permata itoe jang ada
25 padanja hma djenis warnanja, dan sebidji terlebih baik. Maka dibawa-
nja kepada radja Iskandar, maka sabda radja Iskandar: Hai nabi Allah,
apa nama permata itoe pada bahasa kaoem ini? Maka kata
orang itoe: Pada bahasa kami nazm namanja. Barangsiapa ada menaroeh
dia barang sepoeloeh boeah, nistjaja tiadalah sampai kepadanja per-
30 tjintaan, karena sebab [kami] kekoerangan harta doenia. Maka disoe-
roehkan radja Iskandar kembalikan manikam itoe.

Maka sabda radja Iskandar: Toeanhamba, soeroehkan kaoem ini
membawa iman agama jang sebenarnja. Maka kata nabi Chidir kepada
orang itoe: Hai laki®, bahwa radja kami hendak menjoeroehkan dakoe
35 oetoesan kepada kaoem kamoe, koemasoekkan kepada meréka itoe kata
jang baik® dengan mengikoet djalan jang sebenarnja. Hai laki®, masoek-
lah engkau agama Islam, soepaja diloepoetkan Allah engkau daripada

1 gahan: sekalian 1. 2 naik niet in E. 3 dikorék: korék E. 4 itoe niet in I. 5 pergi
niet in E. 11 dan niet in E. 16 itoe niet in E. 17 Maka katanja niet in E. — bagi
kamoe: bagi kami
I. 22 Na terbilang: lagi [. 23 koe: kita I. 24 sebidji- soeatoe I.
— Na
dikeloearkan: meréka itoe 1. 25 djenis: bagai I. 27 bahasa: segala E.
28
Na namanja: karena 1. 30 kekoerangan: keloear dengan E. 33 iman niet in I.
34 Na hendak: menjoerat E. 35 koemasoekkan: katakan 1. 36 djalan: kata E.

-ocr page 161-

dihikajatkan bagi hamba soeatoe hikajat jang garib, dikatakannja,
bahwa dikanan djalan ini ada kain f manikam jang moelia®. Apabila
datang daripada kaoem mengambil dia keatas boekit, maka diboenoeh
oléh djin akan meréka itoe. Adapoen kaoem itoe membawa permata,
5 maka dikoréknja daribawah tanah djalan jang laloe keboekit itoe, ter-
kadang ditimpaï batoe itoe habis mati, terkadang tiada diperoléhnja.
Djikalau sepoeloeh orang ia pergi, tinggal seorang djoea laki®, lain habis
mati diboenoeh djin. Maka sabda radja Iskandar: Soeroeh bawa apalah
barang sebidji daripada permata itoe, soepaja kita lihat. Maka ber-
10 bahasalah nabi Chidir dengan orang itoe mengatakan sabda radja itoe
kepada orang itoe. Maka sahoetnja: Baiklah. Maka sabda radja Iskandar
akan nabi Chidir: Dengan nama Toehannja dan f tegoehkan wa'ad.
Maka disoeroehnja kembali. Maka iapoen berlari® seperti kilat lakoenja,
hingga sampailah ia kepada kaoemnja. Setelah dilihat kaoemnja ia da-
15 tang, maka sekalian berhimpoen kepadanja, maka katanja: Kirim f bagi
kamoe: mengapa kamoe lalai? Tiadakah kamoe ketahoeï, bahwa ia radja
Iskandar datang keboemi ini, ia berdjalan dari negeri Roem mena'loek-
kan segala negeri, hingga negeri Jabalsa poen diambilnja? Sekarang ia
hendak berdjalan kematahari masoek, ia hendak melihat dia dan serta
20 tenteranja jang tiada terhisabkan. Bahwa akoe telah berdjandji dengan-
dia, disoeroehnja membawa permata jang baik® jang ada pada kita ini,
hendak dilihatnja barang sedikit. Maka sekaliannja meréka itoe menge-
loearkan permata jang ada dibawanja itoe lima bidji dan lima bagai
warna dalamnja. Ada sebidji itoe terlebih baik itoe dibawanja kepada
25 radja Iskandar. Maka sabda radja Iskandar akan nabi Chidir: Hai bapa
'Abbas, apa nama permata pada bahasa kaoem itoe? Maka kata orang
itoe: Pada bahasa kami nazm namanja, dari karena barangsiapa
menaroeh dia sepoeloeh, maka tiadalah sampai kepadanja pertjintaan
sebab kekoerangan harta. Maka disoeroeh radja Iskandar kembalikan
30 segala manikam itoe.

20 Sjahdan sabda radja akan nabi Chidir: Hai toeanhamba, soeroehkan
kepada kaoem ini orang kita membawa dia kepada agama jang sebenar-
nja. Maka oedjarnja nabi Chidir akan orang itoe: Hai laki®, bahwa

1 dihikajatkan : dichabarkannja D. 3 mengambil : hendak mengambil D.
— maka.... 4 meréka itoe: maka diambil oléh djin diboenoehnja D,
6 Na itoe: ada D. 7 lain: jang lain D. 8 sabda: titah D. — Na apalah:
permata D. 10 mengatakan.... orang itoe
niet in B. 12 wa'ad: wa'adnja

C en D. 14 kepada: hingga sampai kepada D. 15 Mengapa..... 16 Het tweede

kamoe: lalai tiadakah kamoe? D. 17 berdjalan: datang D. 19 Vóór ia: karena D.
—- serta: adalah sertanja D. 22 Maka sekaliannja: Sjahdan masing^ D.
24 Ada: dan adalah D. — itoe: daripada jang lain D. — terlebih baik itoe

dubbel in H. 25 Maka..... Iskandar: titahnja D. — Hai..... 26 'Abbas: Ja

nabi Allah D. — apa niet in H. — bahasa: perbahasaan D. 29 kekoerangan:
kekoerangnja D. 30 segala.... itoe: permata itoe ia-itoe manikam D. 31 Hai toean-
hamba: Ja bapa 'Abbas D. 32 membawa: menjoeroeh D. — kepada: mengikoet D.
33 Maka.... 3 sebenarnja
niet in D. 33 oedjarnja: oedjar H.

-ocr page 162-

behaja tentera jang kaulihat itoe. Maka katanja: Hai toeanhamba, baik
dahoeloe dibawa kata ini kepada kaoem hamba. Djikalau ditoeroet
meréka itoe, nistjaja sentosalah meréka itoe, djikalau tiada maoe ditoe-
roet, mana kehendak radja kerdjakanlah. Maka sabda radja Iskandar:
5 Baik toeanhamba kirim soerat kepada meréka itoe, soepaja kita dengar
apa djawabnja. Maka oedjar nabi Chidir: Baik sendiri hamba pergi
masoekkan nasihat kepada meréka itoe. Maka sabda radja Iskandar:
Djikalau tiada sangat harap hamba akan Allah ta'ala memeliharakan
toeanhamba daripada segala behaja, tiada akan maoe meiepaskan nabi
10 Allah pergi. Hamba serahkanlah kepada Toehan sarwa sekalian 'alam.
Hatta maka berdjalanlah nabi Chidir serta lakiquot; itoe, maka tatkala itoe
nabi Allah berkandaraan atas zoerapah. Setelah dilihat oléh kaoem
itoe nabi datang, maka meréka itoe hendak lari. Maka diseroe oléh
kaoemnja t jang serta dengan nabi Chidir itoe, maka oedjarnja: Hai
15 kaoemkoe, djangan kamoe lari, bahwa inilah oetoesan daripada radja
Iskandar jang tahoe akan bahasa kita. Maka berdirilah meréka itoe.
Setelah hampirlah nabi Chidir kepadanja, maka berkata ia: Siapa
toean kamoe? Soeroeh ia berkata^ dengandakoe. Hampirlah sepoeloeh
orang toea 'oemoernja. Maka kata nabi Chidir: Bahwa akoe bertanja
20 kepada kaoem kamoe ini, tiada ia tahoe mendjawab katakoe. Maka
kata seorang daripada kaoem itoe: Hai orang moeda, djangan toean-
hamba tanjaï kami 'ilmoe jang tiada kami ketahoeï sera ja toeanhamba
minta kami. Adapoen kami machloekoe 'Ilah dan Toehan kami jang kami
sembah bintang Zoehal jang bertjahajaquot; ia'ni jang Toehan Zoehal itoelah
25 [tiada] kami ketahoeï daripada datoek nénék mojang kami, tiada Toe-
han lain daripadanja. Maka oedjar nabi Chidir: Hai orang toea, djika-
lau kamoe ketahoeï akan diri kamoe didjadikan Allah, mengapa maka
kamoe sembah lain daripada Allah ta'ala? Ialah Toehan bintang Zoehal
dan ialah mendjadikan kamoe. Maka ketahoeï oléh kamoe, bahwa
30 Allah ta'ala mendjadikan langit dan boemi dan segala bintang jang lain
daripada bintang Zoehal itoepoen. Djikalau ada kamoe orang ber'akal,
mengapa maka menjembah sama machloek, maka tiada maoe menjem-
bah Toehan bintang Zoehal itoe? Maka itoelah Toehan jang sebenarnja,
karena bintang jang lain poen sama dengan bintang Zoehal itoe. Betapa
35 peri kamoe sembah bintang itoe? Bahwa segala bintang didjadikan
Allah. Dan kata nabi Chidir: Hai orang toea, banjak daripada mach-
loekoe 'Ilah berboeat doerhaka akan Toehan jang mendjadikan dia

1 katanja: sahoetnja 1. 2 dibawa: bawa I. 3 itoe niet in E. 5 kirim: kirimkan 1.
7
Na masoekkan: kata 1. 8 memeliharakan: memelihara E. 12 atas: diatas I.
14 dengan niet in I. 18 toean: ketoeaan I. — dakoe: akoe E. 20 mendjawab: djawab
1. 23 kami sembah: disembah E. 27 kamoe
niet in E. 31 orang ber'akal: bagai orang
jang ber'akal
I. 32 menjembah: demi I. 36 banjak: berbanjak I.

-ocr page 163-

kami hendak menjoeroeh dikau akan oetoesan daripada kami kepada
kaoem kamoe masoekkan kiranja kepada agama meréka itoe
kata jang nasihat pada mengikoet djalan jang sebenarnja, soepaja diloe-
poetkan Allah kamoe daripada behaja tentera ini. Maka sahoet orang
5 itoe: Hai toeanhamba, baiklah hamba membawa kata kepada kaoem
hamba. Djikalau ditoeroet meréka itoe, nistjaja sentosalah meréka itoe.
Djikalau tiada ditoeroet, mana kehendak radja kerdjakanlah. Maka
sabda radja: Ja nabi Allah, baiklah toeanhamba berkirim soerat kepada
meréka itoe, soepaja kita dengar apa djawabnja. Maka oedjarnja nabi
Chidir: Baiklah hamba djoea pergi, soepaja dengar, dan hamba beri
nasihat kepada meréka itoe. Maka sabda radja Iskandar: Djikalau
sangat harap hamba akan Allah ta'ala memeliharakan toean daripada
behaja tiada akan hamba maoe meiepaskan pergi. Baiklah toean-
hamba serahkan kepada Allah ta'ala. Hatta maka berdjalanlah nabi
Chidir serta laki® itoe, tatkala itoe nabi Chidir berkandaraan
diatas zoerapah. Setelah dilihat kaoem itoe akan nabi Chidir
datang, maka hendak lari meréka itoe, serta f nabi Chidir itoe oedjarnja:
Hai kaoemkoe, djangan kamoe lari, bahwa ini oetoesan daripada radja,
tahoe bahasa kita. Maka berdirilah meréka itoe. Setelah sampailah
20
nabi Chidir kepadanja, maka berkatalah ia dengan bahasa meréka itoe,
oedjarnja: Siapa akan pertoea kamoe soeroehkan berkata® dengan
dakoe. Maka meréka itoepoen hampir kepada nabi Allah sepoeloeh
orang jang tertoea 'oemoernja daripada meréka itoe. Maka kata nabi
Chidir: Bahwa akoe menanjaï kamoe ini, tiada tahoe mendjawab
^^ katakoe. Maka berkata seorang daripada meréka itoe: Hai orang moeda,
djangan kiranja toeanhamba tanjaï kami daripada 'ilmoe jang tiada
kami ketahoeï, maka serasa toean memberi barat. Adapoen machloekoe
'Ilah dan Toehan kami jang kami sembah bintang bertjahaja ja'ni
bintang Zoehal itoelah jang kami sembah. Kami ketahoeï daripada
^^ datoek nénék kami tiada bertoean lain daripadanja. Maka kata nabi
Chidir: Hai orang toea, djikalau kamoe ketahoeï diri kamoe didjadikan
Allah ta'ala, maka mengapa kamoe sembah lain daripadanja jang
mendjadikan kamoe? Ketahoeï oléh kamoe, bahwa Allah ta'ala jang

5 baiklah.... kata: biadah hamba katakan D, 6 nistjaja: ta' dapat tiada D. — nistjaja
•■•■ itoe
niet in B. 7 kerdjakanlah: perboeatlah akandia D. 8 soerat niet in D. 9
apa2 D. 10 hamba .... dengar: biar kami pergi sendiri dan apa^ djawabnja biar kami
dengar D. 11 Djikalau
niet in D. 12 akan: kepada D. 13 Baiklah .... 14 ta'ala: Djika
t'ada kami serahkan kepada Allah ta'ala, tiadalah kami lepaskan D. 15 tatkala itoe:
tatkala D. 17 serta.... oedjarnja: maka kata kawannja jang bersama^ nabi Chidir
quot;toe: D. 18
Na radja: jang D. 19 bahasa.... itoe: bahasanja D. 21 pertoea: pertetap
23 tertoea: toea^ D. 24 Bahwa.... 25 itoe: Bahwa bertanja kepadamoe. Maka
tiendjawab meréka itoe D. 24
Na ini: tertanja C, terbanjak H. 25 Hai: Ja D.
26 toeanhamba: hamba D. 27 serasa: seperti D. 30 datoek nénék: dzat bintang B.
31 Hai: Ja D. — djikalau
niet in B. 33 oléh kamoe: oléhmoe D. — jang niet In D.

-ocr page 164-

dan dimakannja rezeki Allah ta'ala, nnaka disembahnja lain daripada
Allah jang mendjadikan dia, maka loepa ia akan Allah ta'ala, karena
sétan memasoekkan kata jang djahat® kepadanja. Maka berdatang
sembah boemi kepada Allah ta'ala mengatakan: Penoehlah kapir atas
5 hambamoe ini. Dari karena itoelah Allah mendjadikan segala nabi
Allah dan radja Iskandar, soepaja disoeroehkannja segala manoesia
jang diboemi Allah ini berboeat 'ibadat akan Allah ta'ala, dan demi-
kian lagi memohonkan membinasakan segala jang menjembah lain
daripada Allah, menegahkan segala jang menjembah berhala dan bintang
10 dan matahari dan boelan dan api, dan menjoeroehkan menjembah Toe-
han jang sebenarnja. Maka barangsiapa mengikoet katanja, nistjaja
diambilnja akan saudaranja, maka barangsiapa tiada maoe mengikoet
katanja, akan bahagiannja pedang jang terkilat dan pendahan jang
tadjam membalas dia. Dan tiada berat dikehendakinja oléh radja ini
15 pada kamoe, moedah®an dapat disembat dengan lidah, maka berat pada
timbangan: La ilaha illa 'Ilah, Ibrahim chaliloe 'Ilah. Maka barang-
siapa maoe mengatakan ini, sentosalah ia, maka barangsiapa tiada maoe
adjarnja, menjesal ia. Maka kata orang itoe: Bertanggoeh kami dahoeloe
tiga hari, berbitjara kami. Maka apabila lepas daripada tiga hari, ber-
20 lakoelah antara kita akan pekerdjaan mana ditakdirkan Allah ta'ala.
Maka hampirlah seorang® toea daripada meréka itoe, maka didirikannja
kakinja keatas, kepalanja kebawah, maka lidahnja mendjilat boemi,
maka memberi salam ia dengan bahasanja, maka oedjarnja: Telah
kami dengar kata toeanhamba itoe, maka bertanggoeh kami tiga hari
25 berbitjara, karena kata ini tiada pernah kami dengar daripada orang
toea® kami poen. Maka hari jang keempat datanglah hamba membawa
djawab jang baik daripada kaoem kami. Maka kembalilah nabi Chidir
kepada radja Iskandar, maka ditjeriterakannjalah peri wa'ad meréka
itoe tiga hari itoe.

30 Kata sahiboe '1-hikajat, maka radja Iskandar poen menjoeroeh me-
ngatoer tenteranja, maka penoehlah boemi itoe. Setelah kembali
orang toea itoe kepada kaoemnja, maka jang setengah maoe masoek
Islam, maka banjak meréka katanja: Tiada maoe. Maka kata orang
toea itoe: Hai kaoemkoe, adapoen antara kita tiga hari djoea bertang-
35 goeh. Djika kamoe toeroet bitjarakoe, djangan kita nanti tiga hari, baik
kita masoek pada agama radja itoe, karena pada hatikoe: Djikalau

1 dimakannja: dimakan meréka itoe I. 2 jang niet in 1. 5 hambamoe: boemi l
8 membinasakan: dibinasakan I. 13 bahagiannja: bahagian E. 14 berat niet 'm I.
17
mengatakan: mengata E. 20 mana: jang baik I. 21 Maka: Setelah maka I.
24 Na
hari: lagi I. 28 meréka itoe: meréka E. 30 menjoeroeh: menjoeroehkan E.
36 pada niet in E.

-ocr page 165-

mendjadikan langit dan boemi dan segali bintang dan bintang Zoehal
poen. Maka betapa peri kamoe bahwa menjembah sama machloek,
tiada menjembah Toehan jang mendjadikan kamoe? Hai orang toea,
terbaiklah f daripada machloek berboeat doerhaka akan Toehan jang
5 mendjadikan dia dan lt;dimakannjagt; rezeki Allah dan sembahnja lain
daripada Allah. Bahwa demikian itoe sebab sétan masoekkan kata
C 220 jang djahat kepada meréka itoe. Bahwa karena itoelah berdatang
sembah boemi kepada Allah ta'ala mengatakan: Banjaklah kapir dia-
taskoe ini. Dari karena itoelah didjadikan Allah ta'ala radja Iskandar
10 bahwa akan keradjaan menjoeroehkan segala manoesia pada boemi
Allah berboeat 'ibadat akan Allah dan menegahkan segala jang
menjembah berhala dan menegahkan segala jang hamba matahari
dan boelan dan bintang menjoeroehkan menjembah jang sempoerna
sebenarnja. Maka barangsiapa mengikoet dia, maka diambilnja
15 akan saudaranja dan barangsiapa tiada maoe mengikoet dia
bahwa akan bahagiannja pedang soedoeh terkilat dan pendahan amat
tadjam akan membinasakan dia. Bahwa tiada jang dikehendaki radja
Iskandar ini pada kamoe, melainkan moeda f djoea ia-itoe kelima:
La ilaha ilia 'Ilah, Ibrahim chaliloe 'Ilah. Dan barangsiapa tiada maoe,
20 nistjaja ia menjesallah ia, tetapi kami bertanggoeh kamoe barang tiga
hari. Nistjaja berlakoelah antara kita pekerdjaan jang mana ditakdir-
kan Allah ta'ala. Setelah meréka itoe menengar kata nabi Chidir itoe,
maka menghampirlah seorang toea daripada meréka itoe dan didirikan
kakinja keatas dan kepalanja kebawah mendjilat boemi memberi salam
25 dengan bahasanja, maka berdiri poela. Sjahdan oedjarnja: Adapoen
telah kami dengarlah kata toeanhamba, bertanggoehlah berbitjara tiga
hari, karena kata ini tiada pernah kami dengar daripada toeahmoef.
Kauampoenilah, maka pada hari jang keempat nistjaja datanglah radja
kami membawa djawab jang baik daripada kami. Maka kembali nabi
30 Chidir kepada radja dan ditjeriterakannjalah peri wa'ad dengan meréka
itoe tiga hari.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka radja Iskandar menjoeroeh mengatoer
segala tenteranja, hingga penoehlah boemi itoe. Setelah kembalilah

1 segala: segala djenis D. 2 peri en bahwa niet in D. 3 Hai..... 5 dia dan niet in D.

Het tweede dan.... 7 Allah niet in B. 6 demikian: jang demikian D. 7 kepada....
itoe
niet in D. 10 menjoeroehkan: dialas D. 11 menegahkan: melarangkan D.

12 menegahkan..... hamba niet in D. 13 jang..... 14 sebenarnja: Toehan jang

sebenarnja D. 14 dia .... 15 akan: seperti perintahnja, maka itoelah D. 16 pedang
niet in B. — soedoeh terkilat niet in D. 17 akan: akan hendak D. — tiada.... 18
kelima: tiadalah kehendak radja jang lain melainkan orang jang mengikoet kalimat
D. 19 maoe: hendak D. 20 nistjaja: ta' dapat tiada D. — ia,
niet in D. 22 kata-
perkataan D. — nabi.... itoe: nabi Allah jang demikian itoe D. 23 menghampirlah
adalah D. 24 mendjilat boemi
niet in D. 27 kata: perkataan D. — toeahmoe
toeamoe D. 33 Kata: Kala D.

-ocr page 166-

tiada maoe kita mengikoet agamanja, nistjaja tiada akan tinggal kamoe
dinegeri ini barang seorang djoeapoen. Kamoe lihatlah tenteranja amat
banjak, baik kamoe beri akandia barang jang ada koeasa kita akan
tolak mara-behaja sendjatanja itoe, karena meréka itoe tiada akan lama
5 dinegeri kita ini, laloe djoea ia berdjalan. Maka sebagai djoea orang
itoe memasoekkan kata kepada kaoemnja dan lagi dengan kata jang
baik® dan dengan kata jang menakoeti meréka itoe. Maka moeapakat-
lah meréka itoe, sekalian poen kaboellah masoek agama Islam. Setelah
genaplah tiga hari, maka disoeroehkan meréka itoe menghadap radja
10 Iskandar. Setelah sampailah ia kepada radja Iskandar, maka dibawa
ia kepada nabi Chidir, maka ditjeriterakanlah kepada nabi Allah telah
kaboellah meréka itoe masoek agama Islam. Maka soekatjitalah nabi
Chidir menengar dia.

Maka pada ésok harinja, maka radja Iskandar poen semajam dihadap
15 orang, maka dibawa nabi Chidir orang itoe menghadap radja
Iskandar, masoek Islamlah ia dihadapan radja Iskandar. Maka
baginda poen mengaroeniaï persalin akandia. Telah soedahlah,
kembali ia kepada kaoemnja, maka dibawanja orang besar'^nja
pada nabi Chidir beladjar 'ilmoe agama jang sebenarnja. Maka seka-
20 liannja diberi radja karoenia akandia, maka disoeroeh membawa oepeti
daripada permata jang pada meréka itoe. Maka dibawanja doea ékor
onta membawa permata itoe jang mérah. Setelah dilihat radja Iskandar
permata itoe, maka sabda radja Iskandar: Tiada behéna baik permata
ini t diambilnja dibawah boekit tempat jang koerang, karena tiada dapat
25 meréka itoe pergi pada tempat permata jang baik itoe, karena sebab
takoet akan djin itoe. Bahwa permata itoe dibawah boekit tempatnja,
sekaliannja belandjanja itoepoen permata djoea. Maka radja Iskandar
poen menjoeroeh memanggil Balminas hakim dan segala moeridnja.
Maka disoeroeh radja Iskandar memilih permata itoe jang baik®, maka
30 jang lain sekaliannja dikembalikan pada kaoem itoe. Dipilih oléh Bal-
minas hakim boléh seratoes bidji jang baiknja dan jang lain itoe tiada
baik dikembalikan. Setelah dilihat meréka itoe baik boedinja radja itoe,
maka soekatjitalah hatinja membawa manikam itoe kembali. Maka
sabda radja Iskandar kepada nabi Chidir: Dapatlah hamba pergi? Toe-
anhamba soeroeh toendjoekkan tempat boekit tempat manikam jang
baik itoe, soepaja kita ambil. Maka oedjar nabi Chidir: Siapa dapat

6 dan 7 menakoeti: jang menakoetkan I. 8 Islam: radja Iskandar I. 9 genaplah:
ganti E. 11 kepada: pada I. 14 ésok: keésokan I. 19 beladjar: beriadjar E. —
agama: akan I. 21 pada: kepada E. 23 behéna: berapa 1. 24 dibawah: bawah E,
26 dibawah: doea boeah E. 27 belandjanja itoepoen: itoe E. 31 boléh- dapat I.
32 mereka jtoe: meréka E. 35 tempat manikam: manikam E.

-ocr page 167-

orang toea itoe kepada kaoemnja, maka setengah maoe masoek Islam
dan setengah tiada maoe. Maka banjaklah kata antara meréka itoe,
maka kata orang itoe: Hai kaoemkoe, adapoen antara kita tiga hari ini.

Bll 25 Djikalau kamoe toeroet bitjarakoe, djanganlah kita nanti tiga hari.
5 Baiklah kita masoek agama radja itoe, pada hatikoe: Djika tiada maoe
kamoe mengikoet agamanja, tiada tinggal lt;di^negeri ini seorang djoea
poen. Lihat oléh kamoe tenteranja itoe dan berilah akandia barang hadd
koeasa kita akan tolak sendjata meréka itoe. Tiada ia diam dinegeri
ini, hingga laloe ia djoea berdjalan. Berapa kata orang toea itoe mema-
10 soekkan kata t dengan kata jang baik® dan jang mendjadikan keta-
koetan meréka itoe. Maka maoe sekalian meréka itoe dan kaboellah
masoek kepada agama radja Iskandar. Setelah genaplah kepada wa'ad
tiga hari, maka disoeroeh akan meréka itoe orang menghadap radja.
Setelah datang ia kepada laskar, maka dibawa oranglah ia kepada nabi
15 Chidir 'alaihi 'ssalam. Maka ditjeriterakannjalah kepada nabi Chidir
peri meréka itoe kaboellah masoek agama Islam. Maka soekatjitalah
nabi Chidir menengar dia.

Maka ésok harinja radja Iskandar poen semajam. Maka nabi Chidir
poen membawalah orang itoe menghadap. Maka salamlah ia dihadapan
20radja Iskandar. Maka radja Iskandar memberi anoegerah persalinan
akandia poen. Maka kembalilah kepada kaoemnja, maka dibawanjalah
segala orang besar® kepada nabi Chidir berladjar 'ilmoe agama. Maka
sekaliannja diberi radja karoenia, maka disoeroeh radja meréka itoe
membawa oepeti daripada permata jang ada pada meréka itoe. Maka
23 dibawa oléh meréka itoe doea ékor onta membawa dia. Setelah dilihat
radja Iskandar permata, maka sabda radja Iskandar: Tiada behéna
baik permata ini. Maka oedjar nabi Chidir: Adapoen permata ini diam-
bilnja dibawah boekit pada tempat jang koerang, karena ta' dapat
meréka itoe datang kepada tempat meréka itoe jang baik itoe, sebab
30 meréka itoe lt;takoet^ akan djin membinasakan dia. Bahwa permata
ini doea boeah boekit tempatnja berkeliling seboeah dimasjrik dan
seboeah dimagrib, demikianlah boekit tempat galian B.hs.r itoepoen
daripada djenis permata djoea. Maka radja poen memanggil Balminäs
hakim dan segala hakim jang tahoe akan permata. Maka disoeroeh
radja Iskandar meréka itoe memilih permata jang baik ®, jang lain®nja

1 kepada kaoemnja: kepadanja D. — maoe: hendak D. 2 kata antara: antara D.
6 negeri ini
niet in D. 7 barang niet in D. 9 memasoekkan .... 10 jang: memben
perkataan jang D. — ketakoetan: ketakoekan A, B, C
en H, takoet D. 11 Na
ketakoetan- kepada D. — Maka.... itoe niet ir. D. 12 kepada niet in D.
14 ia
niet in D. 15 Chidir: Allah D. 16 kaboellah: hendak D. — soekatjitalah:
soekalah D. 18 ésok: pada ésok D. 19 ia: meréka itoe D. 20 radja Iskandar
baginda poen D. 23 sekaliannja: semoeanja D. — disoeroeh radja: disoeroehnj?
D. 25 doea.... dia
niet in D. '26 radja Iskandar: baginda datang D. — sabda....
Iskandar: titahnja D. 28 dibawah: daripada bahwa D. 29 meréka itoe datang;
datang D. — baik: baik^ D. 32 dimagrib: magrib B. — B.hs.r: B . hs . rät B.
33 permata: perman B,

-ocr page 168-

menahan radja daripada demikian itoe, dengan karoenia Allah akan
boemi ini telah diserahkan Allah dalam tangan radja dengan segala
isinja daripada manoesia dan djin. Telah didjadikan Allah hamba dengan
sebab radja. Maka hamba kerdjakanlah barang kehendak radja itoe.
5 Maka sabda radja Iskandar: Tiada bergoena kita membawa tentera
banjak, sekadar kita dengan orang jang disisi hamba itoepoen padalah.
Maka oedjar nabi Chidir: Djikalau radja Raziya dengan tenteranja
Mis . k barang seriboe orang berkoeda poen padalah, djangan lagi lain.
Maka sabda radja Iskandar: Bawalah orang toea negeri itoe serta kita.
10 Maka berdjalanlah radja Iskandar dengan seriboe laskar akan pengan-
djoernja radja Raziya. Hingga lima hari berdjalan, maka bertemoelah
ia dengan boekit jang tinggi. Maka disoeroeh radja Iskandar toendjoek-
kan pada meréka itoe tempat mengorék permata itoe. Maka ditoen-
djoekkannja tempat itoe berlinang® seperti air kesoemba bekas dikorék
15 meréka itoelah. Maka sabda baginda: Baik kita berdjalan keatas, boekit
sana tempat manikam jang baik itoe, ta' dapat tiada baik daripada mani-
kam jang dibawah itoe, sebab hampir dengan matahan. Maka terse-
njoem nabi Chidir menengar kata radja Iskandar itoe, sebab daripada
hakim t radja itoe, maka ia tahoe berbéda akan jang demikian itoe.
20 Kata nabi Chidir: Soenggoeh seperti kata radja itoe, karena manikam
jang dimasjrik dan manikam jang dimagrib inilah jang terlebih baik
tjahajanja daripada manikam jang lain, karena sebab hampir kepada
I 170 matahari, karena bahwa Allah ta'ala mendjadikan matahari atas mani-
kam oempama api bermasoek makanan. Djika hendak radja naik ke-
25 atas poen, dapat tiada soeatoepoen merélakanf kita dengan hoeroef
Toehan 'alam. Maka oedjar radja Iskandar akan orang toea membawa
djalan itoe: Hai orang toea, bahwa kami hendak mendjalani boekit ini,
dapatkah? Maka sahoetnja: Djika hendak mengelilingi daribawah,
dapat. Adapoen akan naik keatas itoe, djanganlah ditjita® lagi, karena
30 tiada didengar daripada djaman orang toea® dahoeloe kala poen tiada
seorang djoeapoen tiada pernah melintas keatas boekit itoe, melainkan
radja jang maha-besar jang dibawa oléh angin terbang barang kemana
dikehendakinja. Maka radja itoelah koenoen chabarnja jang dapat
pergi keatas boekit itoe, karena segala djin itoe hambanja. Maka kata
35 nabi Chidir: Hai orang toea, djangan engkau pertakoeti kami daripada
djin itoe, karena bahwa djin itoe jang patoet takoet akan kami. Bawa-
lah kami berdjalan daripada boekit itoe, nistjaja kaulihat pekerdjaan

2 dalam tangan: atas hoekoem I. 3 hamba: toeanhamba E. 4 barang: dengan I.
9 itoe: ini I. 13 ditoendjoekkannja: ditoendjoek meréka itoe 1. 14 air kesoemba:
keroeh 1. 15 itoelah
niet in E. 16 sana: mana I. 17 dibawah: bawah E. 22
kepada: kepadanja 1. 25 merélakan: mengar - d - kan (?)
I. — hoeroef Toehan
'alam: kodrat Toehan
I. 28 mengehUngi: mengeUling I. 35 pertakoeti: pertakoet 1-

-ocr page 169-

itoe disoeroeh kembaUkan kepada kaoem itoe dan adalah jang baik itoe
seratoes bidji jang terbaik Maka soekalah hati meréka itoe. Maka
sabda radja akan nabi Chidir: Ja nabi Allah, toendjoekkan akan hamba
boekit tempat galian manikam itoe, soepaja kita ambil manikam jang
5 baik. Maka oedjar nabi Chidir: Siapa dapat menahankan radja daripada
demikian itoe dengan [karena Allah] karena boemi ini diserahkan
Allah dalam hoekoem radja dengan segala isinja maoe daripada manoesia
maoe daripada djin dan telah didjadikan radja beroléh jang demikian
itoe. Kerdjakanlah barang jang dikehendaki radja. Maka sabda radja
10 Iskandar: Hai toeanhamba, tiada bergoena kita bawa tentera ini, hanja
sekadar orang jang disisi hamba poen padalah. Maka oedjar nabi Chidir:
Hai radja, Raziya dengan kaoemnja barang seriboe orang padalah,
djangan lain. Maka sabda radja: Bawalah orang toea didalam negeri
ini berdjalan serta kita.
15 Maka berdjalanlah radja Iskandar dengan seriboe laskar itoe hingga
lima hari, maka bertemoelah dengan boekit jang tinggi itoe. Maka
disoeroeh toendjoekkan meréka itoe mengorék- permata. Maka ditoen-
djoekkanlah meréka itoe kepada radja Iskandar tempat beroelang f se-
perti goeha bekas dikorék meréka itoe. Maka sabda radja akan nabi
'O Chidir: Hai toeanhamba, marilah kita berdjalan keatas boekit pada tem-
pat manikam jang baik itoe, karena manikam itoe ta' dapat tiada terbaik
daripada manikam jang djaoeh, karena sebab hampir kepada matahari.
Maka tersenjoem nabi Chidir menengar kata radja Iskandar itoe, sebab
iapoen tahoe pada 'ilmoe hakim, maka tahoe ia berbédakan demikian itoe.
25 Maka nabi Chidir: Soenggoeh seperti kata radja itoe, karena manikam
jang dimagrib terlebih tjahajanja daripada manikam jang dimasjrik.
Bahwa manikam dimasjrik terlebih tjahahanja daripada manikam
tempat lain, karena sebab hampir matahari kepadanja, karena bahwa
Allah ta'ala mendjadikan matahari atas manikam seperti api bermasoek
^ makanan. Djikalau hendak radja naik keatas poen, dapat tiada soeatoe
poen mengaloe- dia dengan hoeroef rabboe 'l-'alamina. Maka oedjar
nabi Chidir akan orang toea: Hai orang toea, bahwa radja hendak
mendjalani boekit ini, dapatkah? Maka sahoet orang toea itoe: Djikalau

1 kembalikan kepada kaoem itoe: poelangkan D. 2 terbaik®: terlaloe amat baik D.
3 sabda radja: titahnja D. —
Na Allah: tjoba D. — akan hamba niet in D.
menahankan: melarang D. 7 dalam.... radja: didalam hoekoem toean djoea D.

—nbsp;maoe.... 8 djin: daripada manoesia hingga sampai kepada segala djin D. 7
l^aoe daripada manoesia:
dubbel in B, C en H. 8 dan .... 9 itoe niet in D._Kerdja-
kanlah .... radja: Dan boeatlah barang kehendak toeanhamba D. 10 Hai toean-
hamba: Ja bapa Allah D. — hanja.... 11 hamba: dan doea tiga orang D. 12 Razïya

—nbsp;orang: Seriboe orang daripada tentera radja Razïya D. 13 toea didalam niet iii D.
1.4 serta kita
niet in D. 15 .Maka.... itoe: maka berdjoempalah soeatoe boekit jang
™ggi D. 16 Maka.... 17 itoe: Maka dilihatkan meréka itoe tempat D. — ditoen-
ajoekkanlah: dilihatkan D. 18 beroelang: berlobang D. 20 Hai toeanhamba: [a

'Abbas D. — tempat niet in D. 21 terbaik: lebih baik D. 23 kata niet in D.
jV iJjikalau.... 31 poen: Djika hendak naik D. 32 Hai orang toea niet in B. 33 sahoet:
«jawab D.

-ocr page 170-

kami. Demi ia menengar kata nabi Chidir demikian itóe, maka bei*-
oebahlah warna m.oekanja orang toea itoe dan gemetar segala ang-
gotanja, katanja: Tiada maoe hamba naik serta toeanhamba, disinilah
hamba menanti toeanhamba. Maka kata nabi Chidir: Hai orang toea,
5 bawa djoea kami naik, djangan takoet, tiada akan disampaikan Allah
melarat atas kita daripada djin, dan tiada kami memberi melarat akan-
dikau.

Maka berdjalanlah nabi Chidir atas boekit itoe dengan radja Iskandar
sertanja empat poeloeh orang. Maka ditoedjoenja kemoentjak boekit
10 itoe, maka dilihat meréka itoe api bernjala® daripada djaoeh. Maka
berteriak orang negeri itoe jang serta pergi itoe, maka kata nabi Chidir:
Djangan kamoe takoet tiada mengapa, maka api itoepoen padamlah,
sebab dibatnja soehoef nabi Ibrahim. Maka berdjalanlah meréka itoe,
hingga datang kepada djalan batoe jang terpatjoel, maka tiadalah lagi
15 dapat membawa koeda. Maka diikatkan meréka itoe koedanja pada
batoe itoe, naiklah berdjalan. Setelah hampirlah keatas kemoentjak
boekit itoe, maka didengar meréka itoe soeara amat keras seperti goe-
roeh datang anginnja dihemboes seperti oelar. Maka gemetarlah atas
boekit itoe. Maka disidik' nabi Chidir dengan menengar boenji soeara
EIl 30 itoe, maka didengar nabi Chidir demikian katanja, berkata sama sen-
diri: Inilah gerangan nabi Chidir dan radja Iskandar jang disoeroeh-
kan radja Soelaiman kita memeliharakan dia diatas boekit ini dan me-
njoeroehkan kita menjerahkan perbendaharaan jang kita memelihara-
kan dia diatas boekit ini. Kata sahiboe '1-hikajat, tatkala didengar
25 meréka itoe soeara djin jang seperti halilintar membelah itoe, maka
pingsanlah orang negeri itoe jang sepoeloeh orang membawa djalan itoe,
maka tatkala meréka itoe djaga daripada pingsan itoe, maka mati doea
orang, tinggal delapan orang. Maka marah nabi Chidir, maka dibatja-
nja: Bismi 'llahi wa-bi 'llahi wa-la galiba jagliboe 'llaha chalika '1-sama-
30 wati wa-'l-ardi wa-'l-toeli wa-'l-'ardhi, alladzi chalaka koella sjaj'in;
chalaka wa-'htadjaba; fala bara'ahoe ahadoen min chalkihi. Azhar lana
ajjoeha al-marid wa-'in koenta Jahoedijjan fa'zhar lana bihakk hadzihi
'1-asma'i: Boetoesj ja djabbar! Almoesj ja kahhar! ja sjaj'oe Ta'ta'!
ja sjaj'oe Takboera! — wa'in koenta moe'minan, moewahhidan, fa'zhar
lana bihakki rabbin djabbarin kahharin, gaffarin, sattarin.

Maka kata nabi Chidir: Hai segala kaoem djin, djika kamoe kaoem
beriman, nistjaja sentosa kamoe. lt;Djika^kaoem kapir, menjesal kamoe.

3 katanja niet in E. 9 Na orang: djoea I. 11 nabi: nabi Allah I. 13 itoe met m E^
14 terpatjoel: dipatjoel I. 15 diikatkan: ditinggalkan I. 16 Na naiklah: mereKa

itoe I 17 goeroeh..... 18 seperti: halilintar menghemboes datang seperti hemboes l

20 sendiri: sendirinia E. 25 itoe niet in E. 26 Na orang: jang I. 28 Na het tweede
orang: lagi I. 29 Bismi..... 35 sattarin zie de noot bij blz. 161 : 28 e.v.

-ocr page 171-

hendak mèngelilingi dia daribawah boekit, adapoen djikalau naik keatas,
djanganlah diseboet sekali karena bahwa kami dengar daripada toea -
kami seorang djoeapoen tiada melintas keatas boekit ini. Maka kata
nabi Chidir: Hai orang toea, djangan kautakoet f kami daripada djin,
5 karena bahwa djin djoea takoet akan kami. Bawalah kami berdjalan,
nistjaja kaulihat pekerdjaan jang 'adjaib. Setelah ia menengar kata nabi
Chidir demikian itoe, maka baharoelah beroebah warna moeka orang
t5| 30 toea itoe dan gemetarlah anggotanja serta katanja: Tiada hamba maoe
naik serta kamoe, naiklah kamoe. Bahwa hamba disinilah menanti
10 kamoe. Maka kata nabi Chidir: Hai orang toea, bawa djoega kami naik,
djangan engkau takoet, tiada akan disampaikan Allah melarat akan
kami daripada djin itoe dan tiada melarat jang serta kamoe poen.

Maka berdjalanlah nabi Chidir keatas boekit dan radja Iskandar
sertanja empat poeloeh orang. Maka ditoendjoekkannja kemoentjak
15 boekit itoe. Setelah hampirlah keatas boekit itoe, maka dilihat meréka
itoe api bernjala' dari djaoeh, padam poela. Maka berdjalan dari
tempat itoe hingga datang kepada jang terdjara. Maka tiada dapat koeda
berdjalan, maka diikat meréka itoe koedanja kepada batoe, maka naik-
lah meréka itoe berdjalan. Setelah hampirlah keatas kemoentjak boekit,
20 maka didengarnja oléh meréka itoe soeara seperti halilintar dan maha-
besar seperti akan roentoehlah boekit rasanja. Maka terkedjoetlah
nabi Chidir menengar boenji itoe dengan bahasanja, maka oedjarnja
sama sendirinja: Inilah koetahoe: radja Iskandar dengan nabi Chidir
jang disoeroehkan radja Soelaiman menjerahkan perbendaharaan ini
25 kepadanja. Kata sahiboe '1-hikajat, segala didengar meréka itoe soeara
djin seperti halilintar. Maka pingsanlah orang jang dinegeri itoe,
sepoeloeh orang, mati doea orang. Maka marah nabi Chidir, maka iapoen
membatja: Bismi 'llahi wa-bi 'llahi wa-la galiba jagliboe 'llaha chalika
1-samawati wa-'lardi wa-'l-toeli wa-'l-'ardi, alladzi chalaka koella
30 sjaj'in; chalaka wa-'htadjaba: fala bara'ahoe ahadoen min chalkihi.

Azhar lana ajjoeha al-marid wa-'in koenta Jahoedijjan fa'zhar lana
235 bihakk hadzihi '1-asma'i: Boetoesj ja djabbar! Almoesj ja kahhar! ja
sjaj'oe Ta'ta'! ja sjaj'oe Takboera! Wa-'in koenta moe'minan, moewah-
hidan, fa'zhar lana bihakki rabbin djabbarin kahharin, gaffarin, sattarin.
35 Maka nabi Chidir poen berkata: Hai segala kaoem djin, djikalau ada
kamoe daripada kaoem beriman, nistjaja sentosa kamoe dan djikalau

4 kami niet in D. 5 karena niet ir, D. 7 beroebah: beroléh B en C. 10 kata: djawab
D.
11 Na takoet: tiada mengapa D. 13 Chidir: Allah D. 14 ditoendjoekkannja:
d lihatnja D.
18 diikat: diikoet D. — koedanja.... 19 itoe r.'et in B. 20 didengarnja;
didengar D. — soeara; soel. h C. — halilintar.... maha-besar
r.iet in D. 22 baha-
sanja; bahasa
H. 23 Vóór radja; Adapoen jang datang itoe D. 25 Kata; kala D.
27 maka iapoen: laloe ia D. 28 Bismi.... 34 sattarin. De tekst van deze bezwerings-
formule heb ik weergegeven in zijn correcten Arabischen vorm, zooals mij d:e door
Prof. Juynboll is meegedeeld. Deze tekst is vrij goed door de hss. weergegeven,
echter zijn vaak door niet begrijpen eenige letterteekens uitgevallen of verwisseld.
35
djikalau..... 36 dan niet in Ü.

-ocr page 172-

Djika tiada kamoe pertjoendjoekkan diri kamoe dengan réla kamoe,
nistjaja akan gagah f hoekoem akan kamoe. Beloem soedah kata itoe
dikatakan nabi Chidir, maka keloearlah kaoem djin itoe tiga orang
moeda® sama pandjangnja dan sama baik pakaiannja. Maka berkata
5 meréka itoe: Darimana kamoe datang pada tempat ini? Maka soenggoeh-
nja djadi gentarlah kami sebab hébat toeanhamba pada pandangan kami,
hai orang moeda jang dimoeliakan Allah ta'ala akandikau. Maka sahoet
nabi Chidir: Bahwa jang datang ini radja Iskandar anak radja Darab
tjoetjoe radja Roem, itoelah jang memakai makota. Adapoen bahwa
10 akoelah Chidir anak Malkan anak Fälang® anak Saléh anak 'Äbir® anak
Arfahshad anak Sjam® anak nabi Allah Noech 'alaihi 'ssalam. Setelah
djin itoe menengar kata nabi Chidir itoe, maka ketiganja chidmat men-
dapatkan nabi Allah menoendoekkan kepalanja, maka oedjarnja: Maha-
baik sekali datang toeanhamba. Maka oedjarnja nabi Allah: Akan
15 kamoe ini, daripada kaoem moe'minkah atau daripada kaoem kapirkah?
Maka sahoet djin itoe: Bahwa kami moe'min mengikoet agama nabi
Allah Soelaiman, kami berboeat 'ibadat akan Toehan 'alam. Adapoen
akan hamba sekalian ini, bahwa tatkala datang radja Soelaiman kepada
boekit ini mengambil manikam akan perhiasan maligainja, setelah soe-
20 dah dikeloearkannja manikam jang baik®, tiada ada orang dalam 'alam
ini menaroeh manikam seroepa itoe, soedah diambil baginda barang
jang dikehendakinja, maka dihoenoesnja tjintjin, maka dimeteraikannja
kepada batoe jang ditikam toedjoeh poeloeh tempat ini, hingga hari
kiamat disoeroeh toenggoeï pada kami. Djikalau toeanhamba hendak
25 mengorék manikam ini, bitjarakan oléh kamif, karena bahwa harta
ini taroehan radja Soelaiman, dari dahoeloe kala datang sekarang ini
tiada seorang djoeapoen mengambil dia. Maka inilah kami bermoeli-
akan taroehan radja Soelaiman itoe, karena ia nabi Allah jang pilihan.
Djika kamoe berkehendak djoea mengambil manikam ini, mana kehen-
30 dak kamoe kerdjakanlah, karena bahwa radja Iskandar poen beroléh
toeloeng daripada Allah ta'ala pada barang pekerdjaan. Maka sahoet
nabi Chidir: Hai orang moeda, sesoenggoehnja disoeroehkan nabi
Allah Soelaiman kamoe mengawal manikam ini, karena kami djoea
disoeroehkan radja Soelaiman jang dibesarkan Allah ta'ala itoe memeli-

2 akoe.... kamoe E en 1.(1 verbeterd tot: akoe gagahi akan kamoe). 4 pakaiannja:
roepanja dan sama pakaiannja 1. 5 soenggoehnja: sangkanja E. 9 Na itoelah: dia t.

12 mendapatkan..... 13 Allah niet in 1. 14 sekah: segala E. 15 kaoem moe'minkah:

kaoemkoe E. 21 diambil: ambil I. 25 kami E en I (in I verbeterd tot: kamoe).
27 Na poen: datang 1.

-ocr page 173-

ada kamoe kapir, lüstjaja akan menjesallah kamoe. Djikalau tiada
kamoe pertoendjoekkan diri kamoe dengan réla kamoe, nistjaja koe-
gagahi. Maka beloem soedah kata nabi Chidir, maka keloearlah djin
itoe tiga orang moeda'quot;, sama pandjangnja dan roepanja dan sama
5 pakaiannja. Maka berkata meréka itoe: Siapa kamoe datang ini kemari
kepada tempat ini? Bahwa sesoenggoehnja djadi gentarlah hati sebab
kami memandang kamoe. Maka sahoet nabi Chidir 'alaihi 'ssalam:
Bahwa inilah radja Iskandar anak radja Darab, Roem bangsanja.
Bahwa akoelah Chidir anak Alias anak Malkan, Malkan anak Kalang,
10 Kalang anak Saléh anak 'Abir, ' Abir anak Arfahshad anak® Noech
anak Sjam, Sjam f- Setelah djin itoe menengar kata nabi Chidir, pada
ketika itoe djoega ia chidmat menoendoekkan kepalanja, maka oedjar-
nja: Sebaik® [katakanlah] toean sekalian datang. Maka oedjar nabi
Chidir: Bahwa kamoe daripada kaoem moe'minkah atau kapirkah?
15 Maka sahoet djin itoe: Bahwa kami moe'min mengikoet agama nabi
Soelaiman anak nabi Daoed 'alaihi 'ssalam dan tiada kami berkepoetoes-
an daripada berboeat 'ibadat kepada Allah. Adapoen kami memberi
tahoe kepada toean, bahwa akan radja Soelaiman tatkala datang kepada
tempat ini mengambil manikam akan perhiasan maligai. Setelah
20 dikeloearkannja beberapa kehendaknja daripada manikam, maka
dihoenoesnja tjintjin dimeteraikannja kepada batoe jang keras itoe
toedjoeh poeloeh tempat dan diambilnja daripada manikam, maka
dihoenoesnja tjintjin dimeteraikannja kepada batoe poela Cdan katanjagt;:
Sjahdan djangan kamoe bersesat segala machloekoe 'Ilah kepada
25 menjembah berhala jang lain daripada Allah dan djangan kautinggalkan
tempat ini hingga hari kiamat. Djikalau hendak mengorék manikam
ini, bitjara kami, karena bahwa ini pertaroehan radja Soelaiman. Dari
dahoeloe datanglah sekarang seorang djoea tiada mengambil dia. Djika-
lau ada kamoe bermoelia taroehan radja Soelaiman, karena ia nabi jang
30 pilihan, baik kamoe kembali dan seharoesnjalah bagi kamoe memeli-
harakan hormat nabi Allah. Djikalau berkehendak djoea kamoe akan
manikam ini, mana kehendak kamoe kerdjakanlah, karena bahwa radja
Iskandar beroléh toeloeng pada barang pekerdjaannja. Maka sahoet
nabi Chidir: Hai orang moeda, bahwa sesoenggoehnja nabi Soelaiman
35 menjoeroeh mengoean manikam ini melainkan karena kami djoea,
tahoelah radja Soelaiman, bahwa kami sahadja akan datang kepada

2 nistiaia- ta' dapat tidak D. 3 soedali kata: liabis perkataan D. 4 pandjangnja;

tingginja D. 5 kamoe..... ini; orang jang datang a 6 Bahwa sesoenggoeiinja:

Maka ID - hati: kami D. 7 kami niet in D. - Ch.d.r: nab. Chid.r D 9 anak
Kalang; Kalang
niet in H. 10 anak'; anak B. H Setelah: 1 elah D 13 oedjar
djawab D. 14 kamoe: kami B. 15 sahoet: djawab D. 17 Allah: .A' ah taala D.
18 akan radja: tatkala nabi D. - tatkala
niet in D. 20 kehendaknja: kehendak C
23 tjintjin; tjintjinnja B. 26 ini
niet in D. 28 sekarang: ba'd mi D. 29 kamoe
niet in D. 33 sahoet: djawab D. 35 mengoean; menghimpoen U.

-ocr page 174-

harakan manikam ini, soepaja djangan djahat f pada tangan kapir dan
jang tiada seharoesnja mengambil dia, karena radja itoe amat tahoe
lagi t akan datang dalam 'alamoe 'Ilah. Maka sekarang jang telah datang
ini akan kami saudara radja itoe.

5 Maka kata nabi Chidir akan djin itoe: Bahwa kamoe kata diri kamoe
Islam dengan agama nabi Allah Soelaiman. Maka betapa peri kamoe
bertemoe dengan nabi Allah itoe? Maka sahoet djin itoe: Bahwa radja
itoe datang kepada tempat ini dibawa angin atas hamparannja, maka tiada
seorang djoeapoen daripada machloekoe 'Ilah daripada djin dan manoesia,
10 melainkan sekaliannja mengikoet titahnja dan agamanja. Maka kata
nabi Chidir: Sesoenggoehnja katamoe ini, hai kamoe daripada kaoem
moe'min, bahwa akan kami poen saudaralah kepada kamoe. Sajogjanja
kamoe adjari akoe dengan sepatah kata pengadjar kamoe. Maka berkata
seorang daripada meréka itoe: Ketahoeï toeanhamba, bahwa Toehan
15 jang tempat hambanja memohonkan toeloeng itoe, telah haraplah adanja
pada menoeloeng hambanja segala jang memohonkan toeloeng daripada-
nja dan tiadalah bagi orang jang teraniajaï adalah Toehan sarwa sekalian
'alam menoeloeng dia. Maka berkata seorang lagi: Bahwa Toehan jang
tempat memohonkan toeloeng itoe amat moerah, ia-itoe Toehan jang
20 melenggarakan segala pekerdjaan doenia ini, amat bidjaksana pada
berlakoekan hikmatnja. Bahwa kita ini djamoe, sajogjanja kita mentjari
tempat ketiganja t pada tempat jang kekal itoe. Maka kata seorang
lagi: Bahwa Toehan jang tempat memohonkan toeloeng itoe koeasa
ia meloepoetkan hambanja daripada kedjahatan dan padalah bagi t
25 orang jang teraniajaï, maka pada pagi djemah Toehan jang maha-
koeasa menoeloeng dia. Maka oedjar nabi Chidir: Baik sekah pengadjar
kamoe, hai orang moeda, bawalah kami kepada tempat manikam itoe.
Djika kamoe tiada maoe hampir, dari djaoeh kamoe toendjoekkan pada
kami. Maka berdjalanlah djin tiga orang itoe bersama'^ nabi Chidir dan
30 radja Iskandar. Maka oedjar nabi Chidir: Hai jang dibesarkan Allah
ta'ala, seharoesnjalah toeanhamba mengoetjap sjoekoer akan Allah
ta'ala, Toehan jang mendjadikan toeanhamba sampai kepada tempat ini,
tempat manikam jang moelia® dan mendjadikan djin Islam ini terdapat
dengan toeanhamba dan berboeat bakti ia akan radja. Maka radja Is-
35 kandar poen mengoetjap beriboe^ sjoekoer akan Allah ta'ala. Hatta
maka datanglah pada tempat manikam itoe, maka kata djin itoe: Hai
nabi Allah, itoelah tempat manikam jang dikorék radja Soelaiman
itoe, soedah hamba toendjoekkan, adakah lagi sesoeatoe hadjat toean-
hamba pada kami? Maka kata nabi Allah: Kembalilah kamoe, hai sau-
40 darakoe. Maka kembalilah djin itoe.

8 tiada niet in E. 11 Sesoenggoehnja: sanja E. 12 Na sajogjanja: telah I. 13 penga-
djar: adjaran
I. 23 toeloeng: harap I. 24 bagi: djika E. .32 kepada tempat niet in 1
33
terdapat: berdapat 1. 35 ta'ala: soebhanahoe wa-ta'ala i. 40 Maka kembahlah:
Kembalilah
1.

-ocr page 175-

tempat ini, karena disoeroeh nabi Soelaiman memeliharakan perbenda-
haraan ini, soepaja djangan djatoeh kepada tangan kapir jang tiada
haroes mengambil dia. Sekarang datanglah kami kepada tempat mi,

bahwa kami poen saudaranja.
5 Maka kata nabi Chidir akan djin itoe: Bahwa kamoe kata diri kamoe
BI135 Islam dengan agama nabi Soelaiman. Maka betapa peri kamoe tertemoe
dengan nabi Soelaiman? Maka sahoet djin itoe: Bahwa radja Soelaiman
datang kepada tempat ini dibawa angin atas hamparan. Maka tiada
seorang djoeapoen daripada djin dan manoesia mengikoet dia. Maka
C 225 kata nabi Chidir: Hai kamoe daripada kaoem moe'min, bahwa kamoe
saudaralah kepada kami, maka sajogjanja kamoe pesani akoe dengan
sepatah kata akan memberi manfa'at kepadakoe. Maka berkata seorang
daripada tiga orang itoe: Ketahoeï, hai toeanhamba, bahwa Toehan
jang menempati hambanja memohonkan toeloeng kepadanja padalah
15 bagi segala orang teraniaja, Toehan sarwa sekahan 'alam menoeloeng
dia Dan berkata seorang lakir Bahwa Toehan jang menempati ^ham-
banjak memohonkan toeloeng ini maha-moerah adanja dan Toehan ]ang
mengknoegerahkan segala pekerdjaan doenia ini, amat bidjaksana pada
berlakoekan hikmatnja. Bahwa kita ini djamoe, maka sajogjanja kita
20 mentjahari tempat kesoekaan jang kekal. Dan berkata poela seorang
lagi: Bahwa Toehan jang menempati hambanja memohonkan harap,
amat koeasa pada meiepaskan hambanja daripada kedjahatan dan pada-
lah bagit orang teraniaja, pagi djamoe t Toehannja menoeloengi dia.
Maka oedjarnja: Baik segala pengadjar kamoe, hai orang moeda.
25 Boekanlaht kami kepada tempat manikam itoe. Djika kamoe maoe
hampir--' sekali, djika tiada kamoe maoe, dari djaoehlah toendjoekkan
kami Maka berdjalanlah djin tiga itoe bersama® dengan radja Iskandar
D 110 itoe Maka oedjar nabi: Hai radja jang besar, seharoesnjalah toean-
hamba mengoetjap sjoekoer Allah ta'ala jang mendjadikan toeanhamba
30 sampai kepada tempat ini dan mendjadikan djin Islam berdapat dengan
radja dan berboeat bakti ia akan radja. Setelah datanglah kepada tempat
manikam itoe, maka kata djin: Hai nabi Allah, inilah tempat dikorek
nabi Soelaiman. Setelah hamba toendjoekkan, maka adakah soeatoe
hadjat toeanhamba kepada kami? Maka sahoet nabi Chidir: Baiklah

3 Sekaran- Maka sekarang D. 4 poen niet in D. 5 djin niet in B. Het eerste
kamoe ada diri kata kamoe D. 6 kamoe: katamoe D. -- tertemoe: bertemoe D.
11 akoe
niet in D. 13 Hai niet in B. 15 segala.... teraniaja orang ,ang teramaP D.
17 memohonkan toeloeng
niet in D^ 18 menganoegerahkaa 19 J kmatnja^
menganoegerahi soeatoe D. 23 Na Toehannja: bag, D. 25 en ƒ maoe. hendak
n 97 tifra itoe- itoe tiga D. — dengan
met in Ü. 28 radja met m B. — Hai....

- adakah: adalah B. - soeatoe: lag, D. 34 sahoet: djawab D. - Ba,klah....
kembali; Maka baiklah kembah D.

-ocr page 176-

Maka kata nabi Chidir pada radja Iskandar: Baik kita soeroeh panggil
laskar lagi, kalau tiada terkorék oléh laskar ini. Maka kata radja
Raziya dan kaoem Mis.k dan Tâ'wil dan Tâ'ris dan lain daripadanja
orang negeri itoe jang membawa djalan itoe: Djanganlah kita panggil
5 orang lain lagi, kami poen dapatlah mengorék dia. Maka tersenjoem
nabi Chidir melihat haloba manoesia itoe. Sjahdan dihhat nabi Chidir
ada soeatoe akar besar dalam tanah itoe pedjal menjoetjoek kedalam
tanah. Maka kata nabi Chidir: Akar besar inilah kamoe ikoet korék,
bahwa akar ini berhoeboeng dengan manikam itoe. Maka dikorék
10 meréka itoe sehari sampailah waktoe magrib, maka datang djin itoe,
maka oedjarnja: Ja nabi Allah, bahwa kami seharoesnjalah berkoentji f,
karena ta' dapat tiada berisi makanan. Bahwa toeanhamba sekarang dja-
moe kami, sajogjanja atas kami berdjamoe toeanhamba, memberi hormat
akan kamoe membawa makanan akan toeanhamba. Telah kami hadirkan
15 adalah akan lajak makanan toeanhamba sekalian. Maka tersenjoem
nabi Chidir, katanja: Baiklah kamoe bawa. Maka dibawa meréka itoe
bagai- makanan. Maka oedjar nabi Chidir akan radja Iskandar: Bahwa
pada malam ini kita rasalah perdjamoean djin. Maka sabda radja Iskan-
dar: Sjoekoerlah kita karoenia Allah ta'ala menganoegerahi ni'mat akan
20 kita. Maka santaplah radja Iskandar samaquot; dengan nabi Chidir, maka
makanlah segala djoema'at terlaloe amat tjitarasa makanan. Telah soe-
dah meréka itoe makan, maka tidoerlah meréka itoe, maka pada ésok
harinja, maka pergilah meréka itoe mengorék tanah. Maka bertemoelah
dengan permata jang besar®, maka sebidji manikam itoe doea miskal
25 beratnja hingga diperoléh meréka itoe sepoeloeh gantang banjaknja.
Setelah kelam hari, maka datang djin itoe membawa makanan akan radja
Iskandar.

Maka pada ésok harinja, maka dikorék meréka itoe, maka berdapat-
lah meréka itoe dengan doea boeah manikam sedjengkal pandjangnja
30 tiga djari tebalnja, tiada dalam 'alam ini sepertinja, melainkan pada
djaman nabi Allah Soelaiman djoea jang ada beroléh sebagai manikam
itoe. Setelah radja Iskandar beroléh permata itoe, maka soekatjitalah
hati baginda. Maka kata nabi Chidir akan radja Iskandar: Betapa pada
hati radja akan permata doea boeah ini, adakah radja jang lain menaroeh
35 dia pada djaman ini? Maka sabda Iskandar: Bahwa pada hati hamba,
tiada ada siapa pada djaman ini ada menaroeh dia, bahwa akan permata
ini daripada karoenia Allah ta'ala akan hambanja. Maka kata nabi Chidir:
Baiklah disoeroeh radja tempa akan tadjoek keloek makota. Kata

2 laskar: 'askar I. 3 Na daripadanja: dan I. 7 besar: besi E. — pedjal: teredjal E.

8 Akar besar: akan besi E. 9 akar: akoe E. 10 waktoe niet in E. 11 kami.....

12 karena: kamoe .seharilah berkoent i, karena djasad berongga E. 13 memberi.....

14 kamoe: beri hormat kami E. 16 JMaka dibawa niet in E. 30 sepertinja: sebagai-
nja I. 33 pada
niet in E. 34 Na permata: jang I. 38 tadjoek.... makota: tadjoek
mahakota keloeh radja Iskandar itoe I.

-ocr page 177-

kamoe kembali. Maka djin itoepoen kembalilah.

Maka nabi Chidir akan radja Iskandar: Baik kita soeroeh memanggil
laskar jang lain, takoet tiada terkorék oléh kita. Maka kata orang
sepoeloeh itoe jang isi negeri itoe: Djanganlah kita panggil orang lain,
5 kami poen datanglah akan mengorék dia. Maka dilihat nabi Chidir
soeatoe akar besar menoembak keboemi. Maka kata nabi Chidir: Akar
inilah kami ikoet, bahwa akar ini berhoeboeng dengan manikam. Maka
dikorék meréka itoe sehari soentoek hingga magrib. Maka datang djin
itoe, oedjarnja: Hai nabi Allah, bahwa kamoe seharoesnjalah lt;djangan5»
10 berkandjang mengorék, karena djasad kamoe berongga ia, ta' dapat
tiada diisi [di] makanan akan toeanhamba. Bahwa telah kami hadir-
kanlah jang lajak akan makanan toeanhamba sekalian. Maka kata nabi
Chidir: Baik kamoe bawa. Maka dibawa meréka itoelah hidangan itoe.
Maka oedjar nabi Chidir akan radja Iskandar: Pada malam ini kita
15 rasaïlah perdjamoean djin. Maka sabda radja: Sjoekoerlah akan Allah
ta'ala menganoegerahi akan ni'matnja kepada kita. Maka santaplah
radja Iskandar sama® dengan nabi Chidir dan makanlah segala
djoema'atnja itoe, terlaloe banjak tjitarasa makanannja itoe. Setelah
soedah meréka itoe makan, berhentilah pada malam itoe. Maka ésok
20 hari pergi poela meréka itoe mengorék, maka tertoendjoeklah dengan
permata besar, sebidji kiraquot; doea poeloeh miskal beratnja, hingga
diperoléh meréka itoe kiraquot; sepoeloeh gantang banjaknja. Setelah hari
malam, maka datang poela ia membawa hidangan akan radja.

Hatta maka ésok harinja dikorék meréka itoe poela, maka berdapat-
25 lah meréka itoe doea bidji permata sedjengkal pandjangnja dan tiga
djari tebalnja; bahwa tiada dalam 'alam ini sebagai permata itoe.
Setelah radja Iskandar beroléh permata itoe, maka kembalilah ia kepada
kaoemnja. Maka berdjalan meréka itoe, maka kata nabi Chidir akan
radja Iskandar: Betapa pada hati radja akan permata doea bidji ini?
30 Adakah radja lain menaroeh dia sebagai itoe? Maka sabda radja Iskan-
dar: Bahwa pada hati hamba tiada ada akan siapa menaroeh permata
jang sebagai ini. Bahwa permata ini karoenia Allah bagi hamba. Maka
kata nabi Chidir: Baik toeanhamba soeroeh tempakan akan tadjoek

2 Maka: Maka kata D. - Baik ... 3 takoet: Baiklah kita panggil laskar laci

barangkali D. - Maka...... 4 kita: niet in B. - Djanganlah k'ta: Trada

oesahalah D. 5 datanglah: dapatlah D. - akan met in D. 7 kami met in D.

—nbsp;Maka 8 magrib: Maka dikoréklah oléh mereka itoe sehari®an hingga datang
magrib D. — Maka....
9 itoe niet in D. — seharoesnjalah: sehan sanja C 10 ber-
kandjang: berkantjang D. 13 Baik: Baiklah D |

menganoegerahi.... kita: menganoegerahi kita ni^'mat D 19 Na makan: maka
D. 20 hari: pagi® harinja D. - tertoendjoeklah: terlihatlah D 23 membawa.
membawa akan D. - akan: kepada D. 24 berdapatlah: didapatlah _o eh D.
26 dalam: didalam D. 28 berdjalan: berdjalanlah C en H — mereka itoe met
ta H.

-nbsp;Maka..... itoe niet in D. - akan: akan dapat D. 29 radja 30 itoe: lam

radja menaroeh dia D. 31 tiada..... 32 het eerste ini: tiadalah siapa menaroeh

permata jang demikian ini.

-ocr page 178-

sahiboe '1-hikajat, dari karena itoelah maka radja Iskandar dinamai
gelarnja: Dzoe '1-karnain, karena tiada radja® menaroeh sebagai mani-
kam itoe. Kata setengah riwajat, sebab ia melihat matahari terbit dan
tempat masoeknja. Kata setengah 'oelama, sebab ia mena'loek akan
5 negeri Jabarsa dan Jabarqa, karena kedoea negeri itoe dikotaï Jafat
anak nabi Allah Noech ditoeangi tembaga. Hatta setelah soedah di-
kenakan pandai kedoea manikam itoe akan tadjoek makota radja, maka
sabda radja Iskandar: Ja nabi Allah, toeanhamba minta do'a kepada
Allah ta'ala memohonkan pakaian jang tiada dipakai segala radja® dalam
10 doenia ini daripada seorang radja® djoeapoen, melainkan radja Soelai-
man djoea jang dilebihkan Allah daripada sekalian radja, tiada sebagai-
nja. Telah dikaboelkan Allah do' a hamba, maka hamba pohonkan karoe-
nia barang dianoegerahi hamba diachirat kemoeliaan seperti perhiasan
doenia ini.

15 Kata sahiboe '1-hikajat, maka toeroenlah radja Iskandar dari boekit
itoe. Tengah lima poeloeh hari baginda berhenti dinegeri itoe, maka
berdjalanlah ia kepada tempat matahari masoek melaloeï padang dan
boekit kira® doea boelan lamanja. Bertemoe ia dengan boemi amat
djahat baoenja dan hangat hawanja, tiada toemboeh dalamnja barang
20 soeatoe djoeapoen, melainkan pohon bamboe, maka tiada didengar
dalamnja boenji oenggas dan binatang, dan tiada berair. Maka tatkala
bermalam meréka itoe disana, maka datanglah loentar pada malam
itoe, maka banjak loeka daripada kaoem radja Iskandar. Maka mengha-
dap meréka itoe pada nabi Chidir, maka disoeroehkan nabi Chidir
25 membatja a jat jang ditoeroenkan Allah ta'ala kepada nabi Ibrahim
'alaihi 'ssalam dan zaboer kepada nabi Daoed 'alaihi 'ssalam. Setelah
dibatnja meréka itoe, maka berhenti loentarnja itoe. Setelah siang hari,
maka berdjalanlah meréka itoe, hingga bertemoe dengan rongga boekit,
maka dilihat lima orang djin. Maka diloentarnja nabi Chidir dengan
30 batoe berseboek® ia kepada boekit, maka meloentar ia kepada boekit,
roentoeh® batoe boekit itoe. Adapoen djin itoe seorang kepalanja se-
perti kepala keledai, kakinja seperti kaki harimau, badannja seperti
badan manoesia. Maka seorang kakinja seperti kaki merpati, badannja
seperti badan kera, kepalanja seperti kepala onta, tangannja seperti
35 tangan manoesia. Maka seorang lagi itoe kepalanja seperti kepala koeda,
badannja seperti badan manoesia. Maka jang seorang lagi kepalanja
seperti kepala harimau, badannja seperti badan manoesia. Maka seorang

3 Na kata: sahiboe '1-hikajat E. 4 mena'loek akan: mena'loekkan I. 12 Telah: Maka
I. — Na Allah: daripada sekalian E. ~ maka hamba niet in E. 13 diachirat: daripada
I. 20 bamboe: m . msoe (?) I. 22 loentar: loetar I. 23 menghadap: mengadoeh E.
24 itoe
niet in E. 27 en, 29 loentarnja: loetarnja I. 29 Na dilihat: oléh meréka itoe 1
30 berseboek: bersebal^ E. 30 meloentar: meloetar
I. 31 roentoeh': dan'-' I-
35 seperti: bagai I.

-ocr page 179-

keloek. Kata setengah riwajat, dari karena itoelah radja Iskandar
dinamaï orang Dzoe '1-karnain, karena bahwa manikam itoe tiada
seorang poen daripada radja® menaroeh dia. Kata setengah, sebab ia
melihat matahari terbit dan matahari masoek. Kata setengah, sebab ia
5 mena'loekkan negeri Jabalsah dan Jabalqaf, karena kedoea negeri itoe
dikotaï bapanja nabi Allah Noech daripada tembaga. Setelah soedah
dikatakan t pandai kedoea permata itoe akan tadjoek, maka sabda
radja Iskandar: Hai bapa 'Abbas, bahwa hamba minta do'a kepada
Allah ta'ala memohonkan pakaian jang tiada ada dipakai oléh seorang
'O daripada segala radja® jang didalam doenia. Telah dikaboelkan Allah
40 ta'ala do'a hamba. Maka hamba memohonkan kiranja, barang dianoe-
gerahi kiranja hamba diachirat kemoeliaan seperti dihiasinja dalam
doenia ini.

Kata sahiboe '1-hikajat dan adalah radja Iskandar berhenti disana
15 tengah lima poeloeh hari, maka berdjalanlah ia kepada matahari masoek
melaloeï padang dan boekit kira® doea boelan lamanja. Maka dengan
seketika itoe bertemoelah boemi seperti kapas djahat baoenja dan
hangat hawanja, tiadalah toemboeh dalamnja soeatoe djoeapoen,
melainkan pohon toemboeh, dan tiada didengarnja soeara boeroeng dan
20 binatang, dan air poen tiada. Maka tatkala bermalam ia disana, maka
datang goentoer pada malam itoe, maka banjak loeka daripada kaoem
radja Iskandar. Maka menghadap meréka itoe kepada nabi Chidir,
maka disoeroeh nabi membatja a jat jang ditoeroenkan Allah kepada
nabi Ibrahim dan membatja zaboer jang ditoeroenkan kepada nabi
25 Daoed. Setelah dibatja meréka itoe, maka berhentilah loetar itoe.
Setelah hari siang, maka berdjalanlah meréka itoe, hingga bertemoe
dengan sesoeatoe rongga berkata f, maka dilihat meréka itoe djin lima
orang. Maka diloetar nabi Chidir dengandia, maka disélakannja
nabi Chidir kepada boekit, maka roentoeh boekit itoe. Adapoen
30 djoea djin itoe seorang kepalanja seperti kepala keledai, kakinja
seperti kaki harimau, toeboehnja seperti manoesia, jang seorang
lagi kakinja seperti kaki t.rap.t f, toeboehnja seperti kera,
kepalanja seperti kepala onta, tangannja manoesia. Jang seorang
lagi kepalanja seperti kepala harimau, toeboehnja seperti manoesia,
35 jang seorang lagi kepalanja seperti kepala koeda, toeboehnja seperti

1 radja..... 3 dia: dinamaï orang Iskandar Dzoe '1-karnain^ karena manikam itoe

tiada seorang radja^ menaroeh lain daripada dia D. 5 jabalsah: Jabalsa D. Jabalqaf:
Jabalqap B. 8 Hai- Ja D. 9 memohonkan: mohon D. 14 Kata: kala D. 15 lima:
malam C. — kepada matahari: kematahari D. 16 kira^: adalah kira« D.
n seketika: ketika D. 19 pohon: pohon jang D, poen H. 21 goentoer: loentar

H. 23 disoeroeh..... membatja: katanja batjakan D. 24 dan membatja: maka

dibatiakan D. 27 sesoeatoe: soeatoe D. — rongga niet in H. — lima: ada
'tma D. 28 disélakannja.... 29 kepada: dipanggil (of: dipenggal) nabi Ch dir keatas

D. 30 kakinja..... 32 lagi dubbel in B. 31 jang: adapoen D. 32 t.rap.t: k.rap.t

B en D. 35 kepalanja seperti niet in H.

-ocr page 180-

lagi kepalanja seperti kepala babi, tangannja seperti tangan manoesia.
Dan seorang lagi kepalanja seperti kepala koeda, badannja sepejli badan
manoesia, kaki tangannja seperti koeda. Maka sebagai ia melof t'X nabi

Chidir, maka dipatjoe nabi Chidir zoerapahnja, didekapnja akan djin itoe,

5 maka ditikamnja dengan lembing, maka matilah djin itoe ti«^ orang
Maka doea orang itoe lepas lari seperti meloentar djoega satoe i «-sangga
djaoehnja loentarnja itoe. Maka ditangkap meréka seorang k jnm itoe
dibawa kepada radja Iskandar. Maka ditanjaï nabi Chidir, katai ^a: Kami
boekan daripada djin dan boekan daripada manoesia. Maka ditjeritera-
10 nja: Daripada djaman dahoeloe kala sepoeloeh orang daripada anak
Iblis bahwa perempoean itoe berahi akan anak radja daripada rnanoesia.
Maka kesepoeloeh meréka itoe pergi menangkap laki® itoe akan soea-
minja, maka dibawanja kepada boemi ini, maka diperboeat meréka itoe
maligai. Beranak bertjoetjoelah meréka itoe datang sekarang, tiada
15 terbilang banjaknja. Dan oedjarnja: Nantilah oléh kamoe, sahadja
dibinasakan kaoemkoe akan kamoe. Maka kata nabi Chidir: Siapa
Toehan kamoe sembah? Maka katanja: Jang kami sembah nétiék kami
Iblis, karena tiada kami ketahoeï jang mendjadikan kami Jan jang
memberi rezeki akan kami melainkan nénék kami djoea. Maka kata
20 radja Iskandar: Hai toeanhamba, adakah pernah manoesia beranak
dengan djin? Maka sahoet nabi Chidir: Tiadakah didengar radja, bahwa
poeteri Balkis isteri nabi Allah Soelaiman 'alaihi 'ssalam itoe iboenja
djin, bapanja manoesia? Maka terlaloe baik roepanja poeteri Balkis
itoe, tiada ada tinggal roepa djin pada poeteri itoe, lt;melainkangt;
25 beramboet pada betisnja. Maka kata radja Iskandar: Baik kita lepaskan
ia-ini, membawa soerat kepada kaoemnja Iblis itoe. Telah soedah dibe-
rikan soerat padanja, maka dilepaskan ikatnja, maka larilah ia seperti
kilat pantasnja. Setelah datanglah ia kepada kaoemnja, maka dikata-
I 175 kannjalah seperti kata nabi Chidir itoe dan soerat itoepoen dilihat
30 meréka itoe. Maka tiada dikaboelkan meréka itoe. Hatta maka berhim-
poenlah meréka itoe seperti kersik banjaknja, tiadalah lain sendjatanja
melainkan batoe. Maka berdjalanlah ia mendatangi radja Iskandar.
Setelah dilihat nabi Chidir dari djaoeh, maka disoeroehkannja segala
laskar berhadir memegang sendjata. Bermoela orang memaloe gende-

1 tangannja: kaki tangannja !. 3, 6 ei?. 7 loentar: loetar I. 3 la: mereka itoe

4 didekapnja: ditangkapnja I. 8 en 13 kepada: pada 1. 9 djin..... daripada tiiet «i

I 13 em 14 itoe niet in E. 17 Jang: Nabi jang I. 17 en 19 nének: nabi I. 22 alaini
'ssalam
niet in 1. 24 lt;melainkangt; niet in E en 1 (in 1 met roeden inkt toegevoegd).
29 dilihat: dilihatnja E. 31 itoe niet in E. — kersik: semoet I. 32 Maka: melainkan
E. 34 laskar: 'askar
I.

-ocr page 181-

toeboeh manoesia, kaki tangannja seperti koeda. Maka sebagai meréka
itoe meloetar nabi Chidir djoea, maka dipatjoe nabi Chidir zoerapahnja,
didakapnja akan djin itoe, maka ditikamnja dengan lembing, laloe mati
satoe. Maka jang doea orang itoelah larilah ia serta meloentarkan
5 batoe sesoeatoe persangga djaoehnja. Kemoedian maka ditangkap
meréka itoe seorang, maka dibawa meréka itoe kepada radja Iskandar.
Maka ditanjaï nabi Chidir akandia, maka katanja: Bahwa kami boekan
daripada djin dan boekan daripada manoesia. Dan katanja: Ketahoeï
oléhmoe, bahwa iboe meréka itoe djin dan bapa meréka itoe manoesia.
10 Dan ditjeriterakannja: Bahwa djaman dahoeloe kala sepoeloeh orang
perempoean daripada anak Laq.s ia-itoe anak Iblis, bahwa perempoean
itoe berahi akan anak radja daripada manoesia. Maka kesepoeloehnja
meréka itoe menangkap laki' akan diboeat soeami, maka dibawanja
kepada boemi ini dan diperboeat meréka itoe maligai, hingga beranak
15 dan bertjoetjoe meréka itoe datanglah sekarang, maka tiada terbilang
banjaknja. Maka oedjarnja: Nantilah oléhmoe sahadja akan dibinasa-
kannja akan kamoe. Maka kata nabi Chidir: Siapa kamoe sembah?
Maka sahoetnja: Bahwa kami sembah nénék kami Iblis, karena tiada
kami ketahoeï lain® jang mendjadikan kami dan memberi rezeki kami
20 melainkan nénék kami djoea. Maka radja Iskandar: Hai toeanhamba,
adakah manoesia beranak dengan djin? Maka sahoet nabi Chidir:
Tiadakah didengar oléh radja, bahwa Balkis isteri Soelaiman itoe iboe-
nja djin dan bapanja manoesia, maka terlaloe amat baik roepanja Balkis,
tiada tinggal padanja roepa djin, melainkan beramboet betisnja. Maka
25 kata radja Iskandar: Baik kita lepaskan ia-nin, membawa soerat kepada
kaoemnja menjoeroehkan dia masoek Islam dan meninggalkan dia
bertoeroet Iblis itoe. Setelah soedah dilepaskan orang, berlarilah ia
membawa soerat itoe kepada kaoemnja menjoeroehkan dia masoek
Islam itoe. Setelah soedah ia datang kepada kaoemnja, maka dikatakan-
30 njalah seperti kata radja Iskandar itoe. Maka tiada dikaboelkan oléh
meréka itoe. Hatta maka dihimpoenkan meréka itoe terlaloe amat
banjak seperti kersik dipantai, tiada lain sendjatanja meréka itoe, hanja
batoe djoega. Maka berdjalanlah meréka itoe mendatangi tentera radja
Iskandar. Setelah dilihat nabi Chidir dari djaoeh, maka disoeroehkan
35 segala laskarnja berdjalan memegang sendjata [seboeah], Bermoela
adalah orang jang memaloe genderang perang radja Iskandar kimat

1 meréka itoe- ia D 2 djoea niet in, D. — Het tweede Chidir: Allah D. 3 didakapnja:
didekapnja D.' 4 satoe: seorang D. - itoelah: itoe D. 6
Het tweede meréka itoe met
in
D 9 itoe- riboe B 12 berahi akan: berahikan D. 16 dibinasakannia: dmjatakan
D 20 iVlaka: Maka sabda D. 22 didengar oléh radja: toeanhamba dengar II 25
lepaskan
niet in D. - nin: ini D, 26 menjoeroehkan dia: menjoeroeh la D. -
dan . 27 itoe: dan djangan ia mengikoet Ibhs D. 28 dia
met m D. 30 kita.
perkataan D. 35 laskarnja: ra'jat D. - seboeah
niet in D. 36 orang met m V.
— radja Iskandar niet in D.

-ocr page 182-

rang radja Iskandar, seratoes enam poeloeh orang dengan seroenai dan
nafiri, maka dipaloe oranglah boenji^an itoe, soepaja gentar kaoem itoe
menengar dia. Maka berperang meréka itoe, hingga petjah perang
kaoem itoe.

5 Hatta maka berdjalanlah segala laskar kiraquot; doea poeloeh hari lama-
nja, maka bertemoelah dengan boemi hidjau. Maka kata nabi Chidir
pada radja Iskandar: Bahwa hampirlah kita ini keboekit Kaf. Bermoela
pada boemi itoe tiada toemboeh^an. Maka berdjalanlah meréka itoe
darisana sepoeloeh hari lamanja, maka kelihatan dihadapan meréka
10 itoe boekit melintang mengeliUngi doenia seperti manikam jang hidjau
roepanja. Maka soekatjitalah meréka itoe melihat dia. Sebermoela
matahari poen besarlah pada penghhatan meréka itoe. Maka berdjalan-
lah toedjoeh hari, maka bertemoelah dengan soeatoe laoet ketjil dina-
mai meréka itoe Bahru '1-qodrat.
15 Kata sahiboe '1-hikajat, maka bertemoelah dengan kaoem banjak
berhenti disisi laoet itoe. Setelah dilihat meréka itoe tentera radja Is-
kandar, maka didatanginja dengan mengoetjap tesbih dan tahlil. Sete-
lah didengar nabi Chidir soeara meréka itoe, maka disoeroehnja ber-
henti segala laskar. Maka hampirlah nabi Chidir kepadanja berseroequot;
20 ia dengan bahasanja. Maka datang seorang jang toeanja dengan
beberapa sertanja. Maka kata nabi Chidir: Hai kamoe, siapa kamoe
dan apa agama kamoe? Maka sahoet orang itoe: Bahwa kami diboemi
ini menjembah Allah ta'ala dengan agama nabi Moesa 'alaihi 'ssalam.
Maka nabi Chidir poen menjoerat soeatoe soerat memberi tahoe radja
25 Iskandar, maka disoeroehnja kepada sahajanja. Boenji dalam soerat
itoe memberi tahoe radja Iskandar: Djikalau sabda radja: Bawa, hamba
bawa orang itoe menghadap radja. Setelah datang soerat itoe kepada
radja Iskandar, maka radja poen berangkat mendapatkan nabi Chidir.
Sjahdan dilihatnja kaoem itoe terlaloe banjak dan baik® sipatnja, maka
30 héranlah radja melihat dia. Maka . orang itoepoen menghadap radja
Iskandar, maka sembahnja: Hai radja jang dimoeliakan Allah ta'ala,
kasihan kami kiranja, karena kami orang jang da'if menjembah Allah
pada boemi ini, tiada kami sekoetoekan sesoeatoe dengandia. Bahwa
sesoenggoehnja telah kami ketahoeï dalam kitab taurat, bahwa radja
35 Iskandar akan datang pada tempat ini, laloe pada matahari masoek.

1 dengan niet in I. 4 itoe: meréka itoe I. 5 en 19 laskar: 'askar I. 7 pada: kepada I.
8 meréka itoe darisana: meréka
E. 9 en 11 meréka itoe niet in E. 10 melmtang
niet in 1. 11 roepanja: kelakoeannja I. — itoe niet in E. 12 Na berdjalanlah: mereka
itoe 1. 16 itoe
niet in. E. 19 kepadanja: pada meréka itoe I. 20 jang toeanja: per-
toea I. 21
Na beberapa: orang 1. 26 hamba bawa niet in I. 31 Hai: Ja I. 35
Iskandar
niet in I.

-ocr page 183-

seratoes enam poeloeh dan tiga ratoes lima poeloeh orang berseroenai
dan bernafiri. Maka dipaloelah segala boenji'^an terlaloe 'alamat
boenjinja, soepaja gentar boemi itoe menengar dia. Maka peranglah
meréka itoe, hingga petjahlah kaoem itoe.
5 Maka berdjalan segala laskar sekira® doea poeloeh hari lamanja,
tertemoe meréka itoe dengan boemi jang hidjau. Maka kata nabi Chidir
akan radja Iskandar: Hai radja, bahwa hampirlah kita lt;kegt;boekit Kat.
Sebermoela boemi itoepoen soeatoe tiada toemboeh®an. Maka berdjalan
' 45 meréka itoe darisana sepoeloeh hari, maka kelihatanlah dihadapan
10 meréka itoe boekit Kaf jang menanggoeng doenia ini, seperti manikam
jang hidjau kelakoeannja. Maka soekatjita hati meréka itoe melihat
dia Sebermoela matahari poen besarlah dilihat meréka itoe. Maka
berdjalanlah darisana toedjoeh hari, maka bertemoe dengan sesoeatoe
kantjil t dan dinamaï meréka itoe Buhairatu '1-qodrat namanja.
'5 Maka kata sahiboe '1-hikajat, maka bertemoe poela meréka itoe
dengan kaoem jang amat banjak berhenti disisi laoet itoe. Setelah
dUihat meréka itoe akan tentera radja Iskandar, maka didatanginja.
Sjahdan meréka itoe mengoetjap tesbih dan tahlil. Setelah didengar
nabi soeara meréka itoe, maka disoeroeh nabi Chidir berhenti segala
20 laskar itoe, maka ia menghampiri meréka itoe, maka disoeroeh oleh
nabi Chidir dengan bahasa meréka itoe. Maka datang seorang- toea
meréka itoe serta dengan beberapa orang. Maka kata nabi Chidir: Hai
kamoe, siapa kamoe dan apa agama kamoe? Maka sahoet orang itoe:
Bahwa kami diam diboemi ini menjembah Allah ta'ala dengan agama
25 nabi Moesa 'alaihi 'ssalam. Maka nabi Chidir poen menjoeroeh soeatoe
soerat memberi tahoe radja Iskandar, maka disoeroehnja bawa soerat
pada sahaja nabi Chidir jang bernama P.t.h Mis.k dan diboeboehnja
didalam soerat itoe: Djika sabda radja: Bawa orang ini menghadap
radja, patik membawa dia. Setelah datanglah soerat itoe kepada radja
30 Iskandar, maka radja poen menjoeroeh mendapati nabi Chidir. Setelah
datanglah orang itoe kepada nabi Chidir, laloe dibawanja menghadap
kepada radja Iskandar. Maka sembahnja: Hai radja jang dimoeliakan
Allah, kasihan apalah kiranja kami orang jang da'if menjembah Allah
diatas boemi ini dan tiada sekoeat dengandia soeatoe poen. Sesoeng-

1 berseroenai: toekang lioep seroenai D. 2 bernafiri: nafiri D. -- dipaloelah:

dipaloenjalah D. 3 soepaja..... dia: seperti gentarlah boem, ,toe D. 5 laskar

sekira®: 'askar itoe kira^ D. 7 Hai: ja D. - hampirlah: sampailah D^ -
keboekit- boekit B. C
en H. 11 kelakoeannja: roepanja D. -- soekatjita: soekalah
D
15 kata: kala D. 16 disisi: ditepi D. 19 Het eerste nabi:
nabi Allah Chidir D. - disoeroeh nabi Chidir: disoeroehnja D^ 20 disoeroeh:
ditania D. 23 siapa kamoe
niet in B. - sahoet: djaw;ab R 26 tahoe: tahoe
itoe B. 28 radja
niet in D. 29 patik..... dia: bawalah D. 30 radja: la D 32 Ha

iioe D. ^o raujd iiici 1.1nbsp;........................- «11

33 kami: Ja toeankoe, peliharakan apalah kami, karena kami D. — Allah:

ta'ala D. 34 tiada..... 1 telah: bahwa D.

-ocr page 184-

Setelah radja Iskandar menengar kata meréka itoe, maka sabda radja-
Hai jang dikasihani Allah, persoekakan hati kamoe, djangan kamoe
masjgoel akan kami, bahwa kami tiada berboeat djahat, melainkan
barangsiapa doerhaka akan Allah ta'ala, itoelah seteroe kami. Kem-
5 balilah kamoe kepada kaoem kamoe dan ésok hari soeroeh datang
pandita kamoe barang empat orang jang terlebih tahoe daripada kamoe
kepadakoe. Maka kembalilah orang itoe, maka radja Iskandar poen
menjoeroeh tenteranja berkémah disana.

Hatta pada ésok harinja, maka datanglah sepoeloeh orang pandita
10 meréka itoe jang terlebih tahoenja menghadap radja Iskandar. Maka
disoeroeh doedoek sebandjar koersinja segala radja® itoe, maka titah
baginda: Hai pandita, betapa asalnja toeanhamba diam diboemi ini?
Maka sembah pandita itoe: Adapoen asalnja kami diam diboemi ini,
tatkala banjaklah kaoem nabi Israil diboemi Sjam doerhaka akan Allah
15 ta'ala, maka ada seorang daripada meréka itoe daripada anak tjoetjoe
nabi Allah Joesoef 'alaihi 'ssalam. Maka ia mimpi pada satoe malam
nabi Allah Joesoef berkata akandia: Pergilah kamoe diam diboemi
magrib, nistjaja adalah diperkenankan Allah ta'ala kehidoepan kamoe,
telah didjadikan Allah ta'ala boemi itoe akan tempat kamoe dan anak
20 tjoetjoemoe. Maka berdjalanlah orang itoe pada boemi ini, maka orang
itoelah pertama® menjosok® boemi ini, maka kami daripada anak
tjoetjoenja. Maka kata nabi Chidir: Adakah toeanhamba tahoe pada
'ilmoe agama, dan tahoekah toeanhamba akan seratoes tiga belas a jat
dalam taurat itoe menjatakan segala fard dan soenat jang ditoeroenkan
25 pada nabi Allah Moesa? Maka sahoet pandita: Djika hingga itoe, seka-
lian anak kami jang ketjil® itoepoen mengetahoeï dia. Maka héranlah
radja Iskandar menengar saléh meréka itoe. Maka ditanja nabi Chidir
daripada mas'alah jang moeskil, itoepoen dioeraikan oléh pandita
itoe. Maka kata nabi Chidir: Rahmatoe 'Ilah atasmoe. Maka oedjar
30 pandita itoe akan nabi Chidir: Hamba tanja akan toeanhamba, demi
Allah, katakan oléh toeanhamba f, karena hamba lihat sangat tahoe
pada 'ilmoe agama ini. Maka tersenjoem nabi Chidir, katanja: Tiadakah
toeanhamba kenal, hambalah Chidir anak Malkan anak Falang anak
Saléh, anak Arfahshad anak Sjam anak nabi Allah Noech, dan hamba-
35 lah tolan nabi Allah Moesa kalam f Allah itoe. Setelah didengar pandita
itoe kata nabi Chidir, maka mengetjoep boemi pada kaki nabi Chidir
kesepoeloehnja. Maka didekapi nabi Allah kesepoeloehnja itoe, maka

1 radja.... menengar: didengar radja I. — itoe niet in E. 4 doerhaka akan: meroe-
pakan
I. 6 terlebih tahoe: toea® dan jang tahoe® E. 10 tahoenja: tahoe I. 11 Na
disoeroeh: radja I. 14 Sjam: semoea I. 16 mimpi: dimimpinja I. 22 pada: akan 1.
27
Na menengar: akan 1. 34 anak Arfahshad: Arfahshad E. — anak Sjam niet in E.
36 mengetjoep: mengoetjap E.

-ocr page 185-

goehnja telah kami ketahoeïlah, bahwa terseboetlah didalam taurat
kami, bahwa radja ini akan datang kepada tempat ini laloe ia kepada
matahari masoek. Setelah radja Iskandar menengar kata meréka itoe,
maka titah radja Iskandar: Hai kamoe hamba Allah, persoekalah hati
5 kamoe, bahwa djangan kamoe masjgoel hati kamoe akan kami, karena
bahwa kami tiada berboeat djahat, melainkan akan orang jang doerhaka
akan Allah ta'ala. Kembalilah kamoe kepada tempat kamoe dan ésok
■ 230 hari soeroeh datang kaoemmoe barang empat orang daripada pandita
kamoe jang tertahoelah kepadakoe. Maka kembalilah orang itoe kepada
'O kaoemnja. Maka radja poen menjoeroehkan kaoemnja berhenti disana.

Maka pada ésok harinja datang sepoeloeh orang daripada panditanja
meréka itoe [.Maka seorang daripada itoe] jang terlebih pengetahoean-
nja, maka menghadaplah meréka itoe kepada radja Iskandar. Maka
sabda radja Iskandar: Hai kamoe pandita, betapa asalnja kamoe
'5 diam diboemi ini? Maka kata pandita itoe: Adapoen asalnja tatkala
banjaklah doerhaka daripada kaoem. bani Israil dibenoea Sjam, daripada
meréka itoe daripada anak tjoetjoe bani Joesoef 'alaihi 'ssalam, maka
dimimpinja pada malam nabi Joesoef berkata akandia, demikian katanja:
Pergilah kamoe diam diboemi magrib, nistjaja diberi Allah berkatlah
20 segala kehidoepan kamoe. Bahwa telah didjadikan Allah boemi itoe
akan tempat kamoe dan tempat anak tjoetjoe kamoe. Maka berdjalanlah
orang itoe keboemi ini, orang itoelah pertama memasoek dia. Bahwa
kami sekaliannja anak tjoetjoenjalah. Maka kata Chidir: Adalah kamoe
tahoe pada 'ilmoe agama dan tahoelah kamoe akan seratoes tiga belas
25 ajat dalam taurat, menjatakan perloenja dan hoekoem jang ditoeroenkan
Allah kepada nabi Moesa 'alaihi 'ssalam? Maka sahoet pandita itoe:
Segala anak kami jang ketjil poen mengetahoeï dia. Maka ditanjaï
nabi Chidir akandia daripada masa'alah jang moeskil. Maka oedjar
pandita akan nabi Chidir, katanja: Engkau demi Allah, katakan kiranja
30 oléhmoe siapa engkau, karena koelihat sangat tahoemoe pada 'ilmoe
agama. Maka sahoet nabi Chidir: Tiadalt;kahgt; kaukenal, akoelah Chidir
anak Malkan anak Kâlang anak Saléh anak Arfahshad anak Sjam
anak nabi Noech. Akoelah tolan nabi Moesa 'alaihi 'ssalam. Setelah
didengarnja pandita itoe kata nabi Chidir demikian, maka orang itoe-
poen mengetjoep kaki nabi Chidir. Maka kata nabi Chidir: Pandita,

1 bahwa terseboetlah niet in D 2 radja ini: toeanhamba D. — laloe:
akan laloe B. — ia kepada matahari: kematahari D. 3 kata: perkataan
D. 4 titah.... Iskandar: sabdanja D. — persoekalah: soekalah D. 5 akan niet in
D. 8 pandita: panditanja C. 9 tertahoelah: terdahoeloe C en D. 12 Maka:
Maka adalah D. 14 Hai kamoe: Ja toean D. — kamoe.... 15 asalnja: niet in H.
— kata: djawab D. 18 dimimpinja: dia mimpi D. — malam: soeatoe malam

D. — nabi Joesoef niet in D. 22 keboemi..... itoelah niet in B. 23 sekaliann a:

sekalian D. — tjoetjoenjalah: tjoetjoelah D. 26 sahoet: djawab D. 28 Na
oedjar: nabi Chidir akan D. 30 siapa: soepaja D. 31 Tiadakah D: Tiada B, C
en H. 32 anak Kâlang..... 33 'ssalam niet in D.

-ocr page 186-

kata nabi Chidir: Hai pandita, bawa hamba Hhat taurat pada toean-
hamba itoe. Maka disoeroeh pandita itoe ambil tauratnja, maka disoe-
roeh nabi Chidir sahajanja P.t.h ambil tauratnja dimoekabalahkan nabi
Chidir, tiada bersalahan dan terseboet dalamnja nama nabi Moehammad
EI 135 rasoeloe 'Ilah, salla 'llahoe 'alaihi wa-sallam. Maka kata nabi Chidir:
Hai pandita, adakah terseboet dalam taurat radja jang mengampoekan
boemi masjrik dan magrib dan ia daripada anak tjoetjoe nabi Ishak
'alaihi 'ssalam anak nabi Allah Ibrahim chaliloe 'Ilah, radja itoe ber-
djalan pada tempat matahari masoek? Maka kata pandita itoe: Bahkan
10 sanja, bahwa adalah kami nantiasa ternanti® akan datangnja. Bahwa
sekarang njatalah 'alamatnja, bahwa radja inikah jang terseboet dalam
taurat itoe? Maka kata nabi Chidir: Inilah dia. Maka pandita itoe
mengetjoep kaki radja Iskandar.

Maka sabda radja: Hai sjéch, adjari kami dengan pengadjaran jang
15 baik'. Maka kata pandita itoe: Djangan diberikan 'ilmoe kamoe itoe pada
boekan seharoesnja, maka adalah serasa kamoe aniaja akan 'ilmoe itoe,
maka djangan boenjikan 'ilmoe itoe daripada orang jang seharoesnja,
maka serasa kamoe aniaja akan orang itoe. Maka djangan kamoe toe-
loeng akan orang jang aniaja, maka djadi sia'lah 'amal kamoe. Maka
20 djangan kamoe enggan memberi akan barang sekadarnja, soepaja
djangan koerang kebadjikan kamoe. Bahwa ketahoeï oléh kamoe,
bahwa manoesia ini tiga bagai, maka sebagai daripadanja manoesia jang
njata kebesarannja, maka seharoesnja kamoe ikoet akandia. Maka
sebagai lagi bahwa manoesia itoe bersalahan dengan kamoe, kembali-
25 kan peladjarannja kepada Allah ta'ala. Maka menangislah nabi Chidir
menengar kata itoe. Maka sabda radja Iskandar: Tambah lagi penga-
djar toeanhamba itoe. Maka oedjar pandita: Hai radja jang dimoeliakan
Allah pada segala boeminja, jang terlebih daripada manoesia sekali,
maka barangsiapa merendahkan dirinja dalam ketinggiannja dan
30 kebesarannja, dan ditetapkan Allah dalam kekajaannja dan berboeat
insaf ia dalam kekerasannja, ditahaninja hatinja dalam koeasanja, maka
ialah jang terlebih daripada segala manoesia, maka itoelah hamba Allah
jang diambilnja dari doenia sekira' pada bagainja, terpelihara ia dari-
pada mengerdjakan dosa dan menghadir ia akan achiratnja. Bermoela
35 jang terlebih 'akal daripada segala manoesia itoelah hamba Allah jang
dikenalnja Toehannja, maka berboeat bakti ia akandia dan dikenalinja
tempat jang kekal, maka diperbaikinja dan diketahoeïnja akan segera

1 pada toeanhamba niet in I. 2 disoeroeh: disoerat E. 6 Na taurat: ini I. — me-
ngampoekan: menghimpoenkan I. 10 sanja niet in I. 13 mengetjoep: mengoetjapi E-
14 pengadjaran: pengadjar E. 15 pada: kepada I. 16 maka.... itoe niet in E-
20 enggan niet in E. 24 bahwa: maka I. 25 peladjarannja: perladjarannja E. 2S
sekali: sekalian I. 30 dan kebesarannja: dalam keb. E.

-ocr page 187-

bawa oiéhmoe, koelihat taurat pada kamoe itoe. Maka disoeroeh
bawalah pandita taurat dan nabi Chidir menjoeroeh ambil pada hamba-
nja P.t.h. Mis.k, laloe dibawanjalah taurat itoe. Maka nabi Chidir
memboekalah serta dilihatnja tiada soeatoe jang bersalahan lagi, ter-
5 seboet dalamnja segala sifat rasoeloe 'Ilah salla 'llahoe 'alaihi
wa-sallam.
Maka kata nabi Chidir: Hai pandita, adakah terseboet didalam taurat
hikajat radja menghimpoenkan boemi masjrik dan magrib dan ada ia
anak daripada Ishak anak Ibrahim, berdjalan ia kepada tempat mata-
hari masoek? Maka kata pandita itoe: Ada bahwa kami senantiasa
10 bernanti akan datangnja. Bahwa sekarang njatalah 'alamat, bahwa
inilah radja jang terseboet dalam taurat itoe.

Maka sabda radja Iskandar: Hai sjéch, adjarkan kami dengan penga-
BlI 50 djar jang baik. Maka kata pandita itoe: Ketahoeï, bahwa djangan kamoe
beri 'ilmoe kepada boekan sebahasa f, maka serasa kamoe aniaja
15 kepada 'ilmoe itoe. Dan djangan kamoe boenjikan daripada orang jang
haroes itoe, maka serasa kamoe aniaja akan meréka itoe. Dan djangan
kamoe toeloeng orang jang menganiaja, djadi sialah® 'amal kamoe.
Dan djangan kamoe enggan daripada memberikan barang sekadarnja,
kamoe toeloeng orang jang menganiaja, djadi sia^lah 'amal kamoe.
20 bahwa manoesia tiga bagai: Sebagai daripada manoesia jang njata
kebenarannja, maka seharoesnjalah kamoe ikoet akandia. Sebagai lagi
manoesia jang njata kedjahatannja, maka djaoeh oléhmoe akandia.
Sebagai lagi manoesia bersalahan dengan kamoe, maka kembalikan
pekerdjaannja kepada Allah ta'ala. Maka sabda radja Iskandar:
25 Tambahi lagi t kami, ja sjéch. Maka oedjar pandita: Hai radja, bahwa
jang terlebih daripada segala manoesia, barangsiapa merendahkan
dirinja didalam ketinggiannja dan tetap ia dalam kekajaannja dan ber-
boeat insaf ia dalam koeasanja dan menahani hati daripada marahnja.
Maka ia-itoelah terlebih daripada segala manoesia, ia-itoelah hamba
30 Allah dihélanja daripada doenia, sekira® padalah bagainja f dan dipeli-
hara ia daripada mengerdjakan dosa dan menghadirkannja bekalnja
didalam achirat. Sebermoela jang lebih ber'akal ia-itoe dikenalnja akan
seteroenja sétan, maka dilawaninja ia daripada boedinja dan dikenalnja
tempatnja jang kekal. Maka diperbaikinja halnja dan diketahoeïnja la,
35 sjoekoer ia, maka dihadirkannja bekalnja. Bahwa sesoenggoehnja
sebaik® bekal menjertaï takoet akan Allah dan terlebih takoetnja akan

2 bawalah- bawa D. 3 dibawanjalah: dibawa ialah B. 8 berdjalan: dan berdja-
lan D 9 kata- djawab D — Ada
niet in D. 12 adjarkan...... pengadjar:

adjarlah dengan adjaran D. 14 sebahasa: bahasa H. 18 sekadarnja: kadaran D.

21 seharoesnjalah: haroesnja D. — Sebagai....... 22 akandia staat bi] D na

23 Sabagai 24 ta'ala. 25 Hai: ja D. 28 daripada: didalam ü. 30 dipeli-
hara H- pelihara B. C
en D. .32 ber'akal: 'akal D. -- ia-toe: manoesia Ü.
33 dilawaninja: dilawannja D. 35 sjoekoer ia
kan ook gelezen worden als:
segera la, behalve in C en H. 36 Allah..... akan niet in B.

-ocr page 188-

pindahnja daripada jang fana' kepada jang baka', maka dihadirkannja
bekal, bahwa sesoenggoehnjalah bekal itoe takoet akan Allah ta'ala dan
sebaik® 'akal segala barang jang mendahoeloeï niat. Bermoela jang tinggi
martabatnja pada Allah bagi barangsiapa jang terlebih takoetnja akan-
5 dia. Maka sabda radja Iskandar: Hai sjéch, tambah lagi pengadjar toean-
hamba akan hamba. Maka oedjarnja pandita itoe: Hai radja jang beroléh
toeloeng daripada Allah ta'ala, bahwa jang tama' itoe papa dan poetoes
asa kehendaknja daripada djadi kaja. Bahwa jang kana'at itoe rahat
dan 'amal itoe perbendaharaan dan doenia ini akan galian, maka seka-
10 hannja akan hilang djoea. Maka titah radja Iskandar: Hai sjéch, tam-
bahi lagi pengadjaran toeanhamba. Maka kata pandita itoe: Hai radja,
ketahoeïlah, bahwa pada hari kiamat itoe pekerdjaan jang maha-besar,
maka dikira^ï dalamnja segala perboeatan dalam doenia, maka soeng-
goehkan bagi kamoe iman dengan sempoerna jakin kamoe dan berse-
15 geralah kamoe berboeat 'amal dengan kamoe gagahi, adalah balasnja.
Maka sabda radja Iskandar: Hai sjéch, tambahi lagi pengadjaran bagi
kami. Maka oedjar pandita: Hai radja, keinginan oléh kamoe pahala
daripada Allah, soepaja dikasihi Allah bagi kamoe, kaubentjikan oléh
kamoe harta, soepaja dikasihi manoesia akan kamoe. Bahwa jang tapa
20 hatinja daripada doenia itoe, sentosa hatinja dalam doenia dan dalam
achirat, karena manoesia f jang beroléh balasnja pahit tinggalkan dia
oléh kamoe f- Bahwa jang berbahagia itoe orang jang memilih tempat
jang kekal, ni'matnja dilebihkannja segala ni'mat jang dianoegerahkan-
nja baginja daripada jang ada dalam tangannja. Maka sabda radja Is-
25 kandar: Hai sjéch, tambah lagi pengadjaran bagi kami. Maka oedjar pan-
dita itoe: Ketahoeï oléh radja, bahwa segala jang ada dalam tangannja
itoe pendjamoean, maka segala jang djamoe itoe nistjaja berpindah, akan
harta pendjamoean itoe nistjaja kembali. Ketahoeï oléh kamoe, hai
radja, bahwa akan doenia ini mata-benda jang hadir memakai dia akan
30 orang jang berbehaja, dan orang jang tjelaka itoe, diachirat djoega jang
terlebih kekal dan baik adanja. Dan tahoekah radja dahoeloe daripada
radja ini adakah radja jang lain mengampoekan keradjaan doenia ini?
Maka sabda radja Iskandar: Toedjoeh oranglah radja® jang besar®
dahoeloe daripada hamba. Maka oedjar pandita itoe: Betapakah diker-
35 djakan Allah bagi radja® itoe? Maka sabda radja Iskandar: Telah
matilah radja itoe sekahannja. Maka oedjarnja: Bahwa akan nabi Allah
Soelaiman 'alaihi 'ssalam dianoegerahkan Allah akandia kebesaran

2 Na dan: bahwa I. 8 kana'at: chianat E. 9 perbendaharaan: perbendaharaannja I.
— galian: kakinja E. 10 en 16 tambahi: tambah E. 11 radja: hloe 'Ilah I. 15

gagahi: gagah I. 17 keinginan: ingini I. 18 soepaja..... 19 harta niet in I. — tapa:

tetap I. 29 memakai: memakan E. 30 dan: dapat I. 32 mengampoekan- menghim-
poenkan
I. 35 bagi: akan I.

-ocr page 189-

hak ^A.llah5gt; ta'ala. Maka sabda radja Iskandar: Hai sjéch, tambahi lagi
bagi hamba pengadjar. Maka oedjar pandita itoe: Hai radja, bahwa
tama' itoe papa sekali' dan poetoes asa kehendaknja daripada kaja.
Dan bahwa kana'at itoe rahat dan 'amal perbendaharaan dan doenia
5 itoe akan pakaian f, bahwa sekalian ini hilang. Maka sabda radja: Ja
sjéch, tambahi lagi bagi hamba pengadjar. Maka kata pandita: Ketahoeï
oléhmoe, bahwa pada hari kiamat pekerdjaan jang amat besar lagi
akan dikira® dalamnja segala perboeatan jang dalam doenia. Maka
sjoekoerkanlah oléh kamoe ta'at dan imanatlah kamoe dengan sem-
10 poernanja jakin kamoe dan sjoekoer kamoe kepada berboeat 'amal
dengan kamoe. Dan gagahi f napas kamoe daripada itoe oléh kamoe
[daripada kesakitan], soepaja ni'mat jang kekal akan balasnja. Maka
sabda radja Iskandar: Tambahi lagi, hai sjéch, [bagi] pengadjarmoe bagi
hamba. Maka kata sjéch: Ingin oléhmoe pahala daripada Allah, soepaja
15 dikasihi bagi kamoe segala manoesia jang bertapa didalam doenia dan
hatinja sediakala adalah sentosa didalam doenia dan dalam achirat, ka-
rena bahwa manoesia dalam doenia ini balasnja pahit. Ketahoeï oléh ka-
moe, bahwa jang berbahagia itoe orang jang memilih tempatnja dalam
achirat dengan gagahnja, segala ni'mat dalamnja dan dilebihkan serta
20 disjoekoerkannja baginja daripada jang ada didalam tangannja. Maka
245 sabda radja Iskandar: Tambahi lagi, ja sjéch, pengadjarmoe bagi hamba.
Maka oedjarnja: Bahwa segala jang ada didalam doenia ini sekalian oepa-
ma djamoe dan segala jang didalam tanganmoe itoe oepama pendjamoe-
an. Bahwa djamoe itoe nistjaja kembali kepada tempatnja dan jang pen-
25 djamoean itoe nistjaja kembali kepada jang empoenja. Ketahoeï oléh
kamoe, bahwa doenia ini mata-benda achirat f dan memakai dia orang
jang berbahagia dan jang tjelaka, bahwa achirat itoe terlebih baik.
Maka sabda radja Iskandar: Adjari hamba lagi, ja sjéch. Maka
oedjar pandita itoe: Hai radja, dahoeloe daripada radja adakah
30 radja lain menghimpoenkan keradjaan doenia ini? Maka sabda radja:
Toedjoeh orang radja ® jang dahoeloe daripada hamba. Maka pandita:
Betapa dilakoekan Allah bagi meréka itoe pada achirnja? Maka oedjar
radja Iskandar: Telah matilah sekaliannja orang itoe. Maka oedjarnja
pandita: Hai radja, bahwa nabi Soelaiman jang dianoegerahkan Allah
35 baginja keradjaan dan dianoegerahkan Allah baginja kebesaran jang

1 Allah niet in B, C en H — Hai: Ja D. 3 papa' niet in D. 5 sekalian: semoeanja
D. 6 pengadjar
niet in D. 8 perboeatan; perboeatannja B. 9 oléh kamoe:
oléhmoe D. — ta'at: tangat; B. C
en H. — imanatlah: iman telah D. 11 oléh

kamoe: oléhmoe D. 12 akan niet in D. 13 sabda..... Iskandar: sabdanja D. —

hai: ja D — [bagi] niet in D — pengadjarmoe: adjaran D. 15 dikasihi: dika-
sihnja D. 16 dalam; didalam D. 21 pengadjarmoe; adjaran D — bagi hamba
niet in D. 22 oedjarnja: djawabnja D. 24 pendjamoean.... 25 kepada jang niet in B.
— empoenja; poenja D. 27 bahwa ada D. 28 hamba
niet in D. • 29 radja:

toeanhamba D. 30 sabda radja: sabdanja D. 31 daripada niet in D. 32 oedjar.....

33 Iskandar: sabdanja D. 33 sekaliannja: semoeanja D. 34 Hai; Ja D.

-ocr page 190-

akan bahaginja, tiadalah lebih daripadanja barang seorang djoeapoen
daripada machloeknja, kemanakah akandia sekarang? Maka sahoet
radja Iskandar: Telah wafatlah soedah. Maka oedjar pandita itoe: Dji-
kalau demikian, padalah bagi radja maoet. Itoelah pengadjar radja'',
5 karena Allah ta'ala mendjadikan 'oemoer bagi manoesia itoe djalannja
keachirat. Maka barang diperboeat nabi f Adam baik dan djahat, ta'
dapat tiada dikira'-^ Allah ta'ala diachirat. Maka menangislah radja
Iskandar dan nabi Chidir menengar pengadjar pandita itoe. Maka
oedjar nabi Chidir: Hai segala manoesia, dengarlah pengadjar pandita
10 rahmatoe 'Ilah atasnja. Telah radja menangis, maka kata pandita itoe:
Kemana radja hendak berdjalan ini? Maka sabda radja Iskandar:
Hamba hendak berdjalan kematahari masoek. Maka kata pandita itoe:
Dihampirkan Allah ta'ala bagi radja djalan jang djaoeh itoe. Bahwa
inilah laoet tempat matahari masoek itoe, pergilah radja kepada tempat
15 laoet itoe, nistjaja dilihat radja 'adjaib'- kebesaran Allah. Maka radja
Iskandar menjoeroeh memboeka perbendaharaan hendak mengaroeniaï
pandita itoe, pada kasad radja Iskandar hendaklah mengajakan kaoem
itoe. Maka kata pandita itoe: Hai radja jang dibesarkan Allah, bahwa
kami tiada tahoe akan harta radja hendak mengaroeniaï kami itoe.
20 Boekan kebadjikan bagi kami, melainkan mendjadikan kami lalai dari-
pada berboeat 'ibadat akan Allah ta'ala. Adapoen kami memohonkan
daripada karoenia radja itoe barang ditinggalkan kiranja kami oléh
radja atas hal kami ini, djangan dipermasjgoel akan kami dengan harta
doenia ini. Maka sekalian poen berkata demikian djoea, maka héranlah
25 segala jang melihat kelakoean meréka itoe, tiada berkehendak akan
harta doenia. Maka kata nabi Chidir: Rahmatoe 'Ilah atas toeanhamba
sekalian. Maka tahoelah radja Iskandar akan meréka itoe sekalian tiada
berkehendak akan harta doenia ini. Maka radja dengan nabi Chidir
dan segala radja® berdjabat tangan dengan pandita itoe.
30 Kata sahiboe
'1-hikajat, maka radja Iskandar sebagai djoea melihat
kepada matahari masoek. Maka dilihat radja boekit Kaf itoe dibela-
kang matahari. Maka berdjalanlah radja Iskandar dan nabi Chidir
ketepi laoet itoe. Setelah matahari itoepoen hampirlah akan masoek,
maka didengar kedoeanja boenji seperti halilintar membelah. Maka
35 dilihatnja sebenarnja
f matahari itoe doea orang malaékat dan berkeli-
ling itoe banjak malaékat jang kelihatan itoe roepanja seperti lakoe jang
banjaknja f. Maka kata radja Iskandar: Ja nabi Allah, roepa apa jang

5 djalannja keachirat: djalan achirat E. 8 pengadjar: pengadjaran I. 13 Allah ....
radja: bagi Allah akan radja E. 19 mengaroeniaï: menganoegerahi 1. 21 berboeat:
memboeat I. — memohonkan: memohonlah I. 25 Na melihat: akan I. — tiada....
akan
niet in 1.' 26 harta doenia niet in I — Maka kata.... 28 ini niet in E. 35 sebe-
narnja: sebenar E. — berkeliling..... 36 banjak: dikelilingnja berbanjak 1. 37

apa: apa roepa seperti api I.

-ocr page 191-

lt; tiada gt; dianoegerahkan bagi seorang djoeapoen daripada machloek
jang lain, kemanakah ia sekarang? Maka sahoet radja Iskandar: Iapoen
telah matilah. Maka oedjar pandita itoe: Djikalau demikian padalah,
bagi radja maoet itoe akan pengadjar, karena bahwa Allah ta'ala men-
5 djadikan 'oemoer bagi manoesia itoe djalan keachirat, maka barang
diperboeat bagi t Adam daripada baik dan djahat, ta' dapat tiadalah
akan dikira^ï Allah diachirat. Maka menangislah radja Iskandar
menengar pengadjar pandita itoe. Setelah soedah ia menangis, maka
kata pandita itoe: Kemana gerangan radja hendak berdjalan ini? Maka
10 sabda radja Iskandar: Kami hendak berdjalan kematahari masoek.
Maka kata pandita itoe: Telah dihampirkan Allah bagi radja djalan
Bl 55 jang djaoeh itoe. Bahwa inilah laoet tempat matahari masoek. Maka
pergilah radja ketepi laoet itoe, nistjaja dilihat radja segala jang
'adjaib jang besar-. Maka radja Iskandar menjoeroeh memboeka
15 perbendaharaan mengeloearkan harta hendak memberi karoenia segala
kaoem itoe dan adalah kasad radja hendak mengeloearkan harta itoe
mengaroeniakan kepada pandita sekalian. Maka kata pandita: Hai
radja, bahwa kami tiada tahoe akan arti, karena kehendak radja kadar
menganoegerahi kami ini. Boekan akan kebanjakan f kami, melainkan
20 mendjadikan kami lalai daripada berboeat 'ibadat akan Allah ta'ala.
Adapoen jang kami kehendak daripada karoenia radja: Barang diting-
galkan radja kiranja kami atas kami itoe djoea, djanganlah masjgoel
lagi dengan harta doenia. Maka sekalian kaoem itoepoen berkata
demikian djoea. Maka tahoelah radja Iskandar, bahwa meréka itoe
25 tiada berkehendak akan harta doenia.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka radja Iskandar sebagai melihat kepada
matahari masoek itoe, dilihatnja boekit dibelakang matahari itoepoen
hampirlah akan masoek. Maka didengarnja boenjinja seperti halilintar
membelah dan dilihatnja disisi matahari itoe doea orang malaékat
30 terbesar daripada sekalian malaékat dan disisi itoe banjak malaékat
kelihatan roepanja seperti lakoe bajang. Maka sabda radja Iskandar
bagi nabi Chidir: Hai toeanhamba, apa roepanja jang kelihatan itoe?
Maka sahoet nabi Chidir: Itoelah malaékat jang mengawal matahari
masoek keloear. Tiadalah didengarnja f soeara malaékat itoe mengoe-
35 tjap tesbih? Maka ditanjaï oléh radja Iskandar soeara malaékat itoe.
Maka didengarnja meréka itoe mengoetjap tesbih: Soebboehoen, koe-

1 bagi niet in B. 2 sahoet: djawab D. 3 itoe niet in H. 8 Setelah: Telah D.
10 sabda.... Iskandar: sabdania D. 11 Maka.... itoe niet in D. — Telah.... 12 itoe
staat in D vóór 9 Kemana. 14 besar®: amat besar® D. — menjoeroeh: poen D.

16 adalah..... itoe niet in D. 15 segala..... 17 mengaroeniakan niet in C. —

kata: djawab D — Hai: Ja D. 18 radja: toean D. 21 jang..... kehendak: kehen-
dak kami D. — ditinggalkan: ditinggal D. 26 Kata: Kala D. 27 itoepoen......

28 masoek: itoe D. 30 terbesar; terlebih besar D. 31 bajang: bajang® D. 32 bagi:
maka H. ~ Hai toeanhamba: Ja nabi Allah D. ~ roepanja; roepa D. 34 masoek;
masoek dan D. 35 Iskandar... malaékat
niet in D. 36 meréka itoe; malaékat C en D.

-ocr page 192-

kelihatan itoe? Maka sahoet nabi Chidir: Itoelah malaékat jang
mengawali matahari masoek dan keloear. Maka tiadakah didengar radja
soeara malaékat itoe mengoetjap tesbih? Maka ditanja radja Iskandar
soeara meréka itoe. Maka didengarnja soeara mengoetjap tesbih itoe:
5 Soebboehoen koedoesoen rabboe '1-malaékati wa '1-rohi. Maka boenji
matahari masoek itoe terlaloe sangat 'alamat boenjinja. Djikalau me-
nengar boenji segala isi boemi ini, nistjaja pingsan. Maka tatkala
masoek matahari itoe, maka radja Iskandar poen hampirlah akan
pingsan, sebab ia menengar boenji matahari masoek itoe, maka radja
10 poen lalailah laloe goegoer dariatas koedanja. Maka segera nabi Chidir
toeroen dariatas koedanja memangkoe radja dan dihantarkannja pada
dada radja tangannja, sjahdan sembahnja: Ja Toehankoe, tetapkan
kiranja hati hambamoe Iskandar. Dan disapoenja dada radja toedjoeh
kali. Maka sedarlah radja Iskandar, maka ia mengoetjap sjoekoer akan
15 Allah ta'ala. Maka djadi air itoe han.gat, djikalau sekiranja dimasoek-
kan tangan kedalam air itoe, nistjaja meletjoer koelitnja dan mendidih
air itoe. Setelah soedah lama masoek matahari, maka berhentilah
boenjinja, maka sekalian malaékat itoe memberi salam pada nabi Chidir
dan radja Iskandar, sjahdan kata malaékat itoe: Rahmatoe 'Ilah atas-
20 moe, hai radja. Bahwa tiada mendjalani djalan ini seorang djoeapoen
lain daripada kamoe ini selama didjadikan Allah langit dan boemi.
Maka kata radja Iskandar: Bahwa sjoekoerlah kami akan Allah ta'ala.
Maka naiklah malaékat itoe kelangit, maka radja Iskandar poen kem-
balilah kepada tenteranja. Maka pada ésok harinja, maka berhimpoen-
25 lah segala radja® berdatang sembah meréka itoe: Hai radja, kemana
poela kita berdjalan? Maka sabda radja: Adapoen perdjalanan kita
datanglah kepada tempat jang kita kasadkan itoe, insja' Allah ta'ala
kembalilah kita. Bermoela segala radja® itoe dan segala tentera melihat
matahari masoek itoe dari djaoeh. Setelah tiga hari lamanja radja
30 Iskandar disana, sehari® melihat djoega pada matahari masoek itoe.
Maka radja Iskandar minta do'a dengan berbagai® do'anja, demikian
oedjarnja: Ja Toehankoe, telah kausampaikan hambamoe pada tempat
ini dan pada matahari masoek ini, dan moedah®an kiranja hambamoe
melihat matahari keloear. Dan nabi Chidir mengatakan: Amin.

2 mengawali: mengacen E. 10 lalailah: larilah I. — Na koedanja: keboemi I.
18
maka niet in 1. 20 mendjalani: mendjalan E. 30 djoega: djoea 1. 32 kau:
engkau
I. — pada tempat: ketempat I. 33 dan..... matahari dubbel in 1.

-ocr page 193-

doesoen wa-rabboe '1-malaékati wa-'l-roehi. Maka dibawanja matahari
masoek itoe terlaloe 'alamat boenjinja. Djikalau menengar dia, segala
isi boemi ini nistjaja semoeanja habis pingsan. Maka tatkala masoeklah
matahari itoe, maka radja Iskandar poen hampirlah akan pingsan
5 menengar boenjinja, laloe goegoer ia dariatas koedanja keboemi. Maka
segera nabi Chidir toeroen dariatas koedanja pegang radja dan dihan-
tarkannja atas tangannja dada radja Iskandar. Sjahdan oedjarnja: Ja
Toehankoe, tetapkan kiranja hati hambamoe Iskandar ini. Dan disapoe-
nja toedjoeh kali, maka berhentilah pingsannja. Maka djadi air itoe
10 hangat sekira®, djikalau dimasoekkan tangan kedalam air itoe, nistjaja
beloem loekatnja f dan mendidilt;hgt; itoe. Setelah soedah lama masoek,
maka berhentilah boenji dan segala malaékat itoepoen memberi salam
kepada nabi Chidir dan kepada radja Iskandar. Sjahdan kata meréka
itoe: Rahmatoe 'Ilah atas kamoe, hai radja, bahwa tiada mendjalan dja-
15 lan ini djoea lain daripadamoe ini selama didjadikan Allah langit dan
boemi. Maka kata radja Iskandar: Bahwa sjoekoer kita akan Allah
ta'ala. Maka naiklah malaékat itoe kelangit dan radja Iskandar poen
kembalilah kepada tenteranja. Maka ésok harinja, maka berhentilah
segala berdatang sembah, demikian sembahnja: Hai radja, kemana
20 poela kita berdjalan? Maka sabda radja Iskandar: Adapoen kedjalanan
kita datanglah kepada tempat jang dikasadkan itoe, insja' Allah ta'ala
kembalilah kita. Bermoela sekalian radja® dan tentera sekalian melihat
matahari masoek dari djaoeh. Setelah tiga hari lama radja Iskandar
melihat matahari masoek itoe, maka radja Iskandar poen minta do'a
25 dengan bagai® do'anja, demikian sembahnja: Ja Toehankoe, telah kau-
sampaikan hambamoe kepada tempat matahari masoek ini. Moedahkan t
gerangan hamba melihat matahari keloear. Sjahdan nabi Chidir
poen mengatakan: Amin.

3 semoeanja habis niet in D. 5 menengar boenjinja niet in D. — goegoer: djatoeli
D — keboemi
niet in B. 6 toeroen.... dan: diambilnja D. — dihantarkannja.
dihantarnja D. 9 berhentilah: sedarlah ia daripada D. llmendidih: mendidi B.

C en H _ itoe niet in D. 12 boenji: boenjinja C en H. 14 bahwa.... 15 ini: dan

tiadalah orang lain jang mendjalani djalan ini melainkan kamoe ini D. 14 djalan
niet in B. 15 daripadamoe: daripada B. — Na selama: dia B. 16 kata: djawab

B. 17 dan: maka D. 18 ésok: pada ésok D. 20 .sabda..... Iskandar: sabdanja ü

— ked alanan: perdjalanan D. 22 kita niet in D. — sekalian niet in D. 23 lama
niet in D. 24 melihat dubbel in H. 26 Moedahkan: Moedah'-'kan C. 27 gerangan:
kiranja D.

-ocr page 194-

Tekst van groep II.

(E ill; Uittreksel blz. 254 : 27-30).

Maka ésok hari, maka pergilah radja Kidi Hindi dengan sepoeloeh
orang hambanja jang chas dengan seorang menterinja kepada nabi Chidir.
Telah sampai, maka memberi salam ia, disahoeti nabi Chidir salamnja
radja itoe. Maka doedoeklah kedoeanja berkataquot;, maka dikatakan oléh
10 nabi Chidir seperti sabda radja Iskandar itoe. Maka tidoerlah ia pada
malam itoe pada kémah nabi Chidir. Setelah pagiquot; hari, maka berdja-
lanlah kedoeanja kepada radja Iskandar. Maka nabi Allah poen
masoeklah dahoeloe pada baginda, laloe ia memberi salam kepada
radja Iskandar seraja baginda berdiri memberi ta'lim akan nabi
)5 Allah. Maka doedoeklah kedoeanja atas tachta keradjaan. Arikan
maka kata nabi Allah, bahwa radja Kidi Hindi dipintoe. Maka disoeroeh
radja Iskandar panggil radja Kidi Hindi masoek. Setelah dipandang
radja Iskandar, maka memberi salamlah ia pada kedoeanja, maka
disahoeti salamnja itoe. Maka disoeroeh doedoek hampir kepadanja.
20 Tatkala itoe radja Raziya dan radja Salam dan radja Ni'mat djoea jang
ada menghadap radja Iskandar seketika doedoek. Maka berdirilah nabi
Chidir memoedji Allah ta'ala dengan berbagaiquot; poedjinja, maka ia
mengoetjap salawat akan nabi Ibrahim. Kemoedian daripada itoe,
maka dibatjanja chotbah nikah radja Iskandar dengan anak radja Kidi
25 Hindi dan ditanjakannja kepada radja Kidi Hindi: Hai radja, barang
dikasihi radja kami djadi menantoe radja Kidi Hindi? Djangan t kiranja
kamoe kedoea berkasih-an dengan radja masjrik dan magrib, telah dise-
rahkan Allah ta'ala moeka boemi ini dalam tangannja pada djaman ini.
Kaboellah t radja atau tiadakah? Maka sahoet radja Kidi Hindi: Telah
30 kaboellah hamba, dari karena hamba sahaja pada doeli sjah 'alam dan
telah diketahoeï oléh toean® jang hadir ini nabi Allahlah sekarang akan
wakil hamba dan anak hamba poeteri Badru '1-Qumriya itoepoen.
Toeroenlah dariatas koersinja, laloe diketjoepinja tangan radja Iskandar
dan nabi Chidir. Kemoedian maka berdjabat tangan ia dengan radjaquot;
35 jang ada hadir itoe. Setelah soedah, maka doedoeklah ia atas koersinja.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka dianoegerah baginda persalin akan radja
Kidi Hindi daripada pakaian baginda sendiri dan sepoeloeh ékor koeda
jang baik dengan alatnja daripada emas bertatahkan ratna moetoe mani-
kam. Setelah didengar nabi Chidir kata radja Kidi Hindi berwakil padanja
40 itoe, maka kata nabi Allah pada radja Iskandar: Sekarang barang
diketahoeï adalah isi kawin poeteri itoe tiga ratoes riboe dinar. Maka
adalah kira^ tiga ratoes riboe dinar itoe lima miskal daripada emas
jang mérah. Kaboellah hamba memberi dia. Maka sabda radja Iskandar:

-ocr page 195-

(Uittreksel blz. 254 : 27-30).
® Ter vergelijking met het gedeelte uit E III (blz. 184, 186 en 188).

Maka berhentilah ia pada sehari itoe dan pada keésokan harinja dari
pagi- berangkatlah radja Kidi Hindi, dibawanja sertanja sepoeloeh
orang djoea hamba jang chas datang pada kémah nabi Chidir. Maka
memberi salam ia, maka disahoet nabi Chidir salamnja itoe dan diba-
wanja doedoek samaquot; dengandia. Maka dikatakan nabi Chidirlah ke-
padanja seperti sabda radja Iskandar itoe. Maka minta do'alah radja
Kidi Hindi akan baginda dan tidoerlah ia pada semalam itoe pada kémah
nabi Chidir. Pada awal loha, maka berdjalanlah kedoeanja dibawa ser-
'5 tanja daripada hambanja jang chas tiada berapa orang. Setelah datang
kehadapan kémah radja Iskandar, maka toeroenlah kedoeanja dariatas
koedanja. Maka masoeklah nabi Chidir serta memberi salam kepada
radja Iskandar, maka disahoet oléh radja Iskandar salamnja, seraja
bangkit berdiri memberi ta'lim. Maka nabi Chidir poen doedoek disi-
20
sinja atas tachta keradjaan. Arkian maka berkatalah ia kepada radja
Iskandar, bahwa radja Kidi Hindi berdiri dipintoe kémah memohonkan
titah. Maka disoeroeh radja Iskandar seorang hambanja pergi memang-
gil radja Kidi Hindi. Serta radja Kidi Hindi menengar titah, maka
iapoen mendjoendjoeng titah, laloe masoek. Setelah berpandang ke-
25 pada radja Iskandar, maka radja Kidi Hindi poen memberi salam seraja
dengan sempoerna chidmatnja dan sopan santoen. Maka radja Iskandar
menjoeroeh ia doedoek dihampir tachta keradjaan dan tatkala itoe
dilihat oléh radja Kidi Hindi ada doedoek berkeliling menghadap radja
Iskandar daripada segala radja® dan 'oelama dan pandita dan segala
2 menteri dan orang besar® dan segala pahlawan jang amat gagah dan
dibelakangnja itoe daripada segala hambanja jang chas jang kepertja-
jaannja. Maka tatkala soedah doedoek seketika, maka bangkit nabi
Chidir 'alaihi 'ssalam, berdiri ia menjeboet nama dan mengoetjap sala-
Wat ia akan nabi 'alaihi 'ssalam dan akan segala nabinja jang dahoeloe®
35 dan membatnja chotbah nikah akan radja Iskandar dan diisjaratkannja
perkataan itoe kepada radja Kidi Hindi: Ketahoeï oléhmoe, hai radja
Kidi Hindi, bahwa radja kami inilah jang disoeroehkan Allah soebhana-
hoe wa-ta'ala keradjaan doenia ini kepadanja dari masjrik kemagrib,
dari daksina kepaksina. Bahwa didengarnja ada toeanhamba beranak
40 perempoean seorang, kehendaknja minta dikasihi kepada toeanhamba

4 en 11 memberi: memboeri. 27 Achter nama is in het hs. een hiaat iets langer dan
tusschen de woorden onderling.

-ocr page 196-

Kaboellah hamba jang demikian itoe. Setelah soedah radja Iskandar
kawin dengan poeteri Badru '1-Qumriya, maka bangkitlah segala
radja® dan orang besar® dan segala hakim jang ada hadir itoe mengham-
boerkan emas pada kaki radja Iskandar. Maka minta do'alah meréka
5 itoe dengan kebadjikan. Maka nabi Chidir poen minta do'a akan radja
Iskandar, maka segala radja® mengatakan amin.

Kemoedian daripada itoe pada ésok harinja, maka datanglah radja
Kidi Hindi membawa anaknja dengan barang koeasanja pada ketika
petang hari. Maka tatkala sampailah poeteri itoe pada radja Iskandar,
10 maka haripoen malamlah, maka dibawa oranglah toean poeteri itoe
kepada kémah radja Iskandar. Setelah dilihat baginda roepa toean poe-
teri itoe, maka tertjenganglah radja Iskandar, dalam hatinja: Koesangka
anak radja Darinüs djoega jang terlebih baik daripada segala manoesia,
akan poeteri ini terlebih poela élok roepanja daripada segala manoesia
15 tiada berbagai, dan tiada dapat disipatkan roepanja. Alkissah kata jang
empoenja tjeritera ini, pada masa itoe tiada seorang djoeapoen sebagai-
nja dan lakoenja dan moekanja bertjahaja® bertambah poela dengan
tjahaja manikam jang terkena pada pakaian itoe. Maka soekatjitalah
radja Iskandar, sebab melihat paras poeteri itoe. Setelah pada ésok
20 harinja, maka dipersalin radja Iskandar akan toean poeteri itoe dan
diperboeat baginda soeatoe kémah akandia seperti kémah anak radja
Darinüs poeteri Ruqaiyatu'1-Kubrâ. Maka tiga oranglah isteri radja
Iskandar dengan lt; poeteri gt; radja Tibüs.

Maka baginda poen keloearlah dihadap oléh segala radja® dan menteri
25 hoeloebalang sekalian. Maka disoeroeh radja Iskandar panggil radja
Kidi Hindi. Setelah datang, maka disoeroeh radja Iskandar doedoek
diatas koersi emas bertatah ratna moetoe manikam sebandjar dengan
radja Ni'mat disisi geta keradjaan radja Iskandar. Maka dipersalin
radja Iskandar akan segala radja® dan orang besar® dan penglima jang
30 memegang negeri dan menteri hoeloebalang, disoeroeh boeka tiga boeah
perbendaharaan baginda dan diberi sedekah akan pakir miskin, hingga
habis menerima sedekah baginda. Kemoedian dari itoe, maka hidangan
EIII 55 poen diangkat oranglah beratoes® hidangan. Maka santaplah radja
Iskandar dengan nabi Chidir 'alaihi 'ssalam dan segala radja® itoe
35 makanlah masing® pada hidangannja dan menteri makan samanja
menteri dan hoeloebalang samanja hoeloebalang sambil berkata dan
goerau- senda. Setelah soedah makan, maka sabda radja Iskandar
kepada nabi Chidir: Ja nabi Allah, beri tahoe segala radja® dan menteri
hoeloebalang sekalian soeroeh beri tahoe segala tentera dan laskar:
40 Insja' Allah lepas tiga hari lagi berdjalanlah kita mendatangi radja
Püz Hindi dan dimana ada negeri kapir, peranglah kita sabil Allah.
Maka dianoegerah baginda persalin akan radja Kidi Hindi dengan
sepoeloeh kali persalin daripada pakaian keradjaan jang moelia® berta-

-ocr page 197-

dan diambil kiranja ia akan menantoe toeanhamba, soepaja berhoe-
boenglah radja Kidi Hindi dengan radja Iskandar, djangan berpoetoesan,
seperti mana mata air didalam periginja sebagaimana djoega. Kaboellah
atau tiada kaboel?

5 Kata sahiboe '1-hikajat, maka tatkala didengamja oléh radja
Kidi Hindi kata nabi Chidir jang demikian itoe, maka iapoen
segera toeroen berdiri seraja berkata, dan berkata ia: Bahwa diketahoeï
kepada radja Iskandar dan demikian lagi daripada anak hamba perem-
poean itoepoen hambanja seperti kehambaan jang chaslah kepada ba-
10 ginda itoe. Sjahdan bahwa diketahoeï oléh segala toean® sekalian jang
ada ini, bahwa nabi Chidirlah akan wakil hamba dan wakil wasi wali
anak hamba perempoean jang bernama toean poeteri M. rgüb itoe.
Maka setelah didengar oléh nabi Chidir kata radja Kidi Hindi jang
demikian itoe, maka berpalinglah ia menghadap radja Iskandar dan
15 berkata ia kepada radja Iskandar: Bahwa telah soedahlah hamba nikah-
kan anak radja Kidi Hindi dengan radja Iskandar dengan menjatakan
isi kawin itoe daripada tiga ratoes riboe dinar. Rélakah toeanhamba?
Maka djawab radja Iskandar: Rélalah hamba. Ahmad Allah, sjoekoer-
lah hamba didalamnja daripada karoenia Allah soebhanahoe wa-ta'ala
20 akan hamba. Maka dinikahkan oléh nabi Chidirlah anak radja Kidi
Hindi dengan radja Iskandar berlakoe hoekoem atas sjari'at nabi Ibra-
him chaliloe 'Ilah wa-nabihoe dihadapan meréka itoe jang terseboet
itoe. Maka bangkitlah berdiri segala radja® dan segala orang besar®
dan segala pahlawan dan segala hakim dan 'oelama dan segala pandita
25 menaboerkan emas dan permata kepada kaki radja Iskandar hingga
bertimboenlah emas dan permata itoe dihadapan radja Iskandar. Maka
daripada segala harta dan permata itoe disedekahkan akan segala pakir
miskin.

Kemoedian dari itoe, maka pada keésokan harinja datanglah radja
30 Kidi Hindi membawa anaknja baginda itoe dengan barang sekoeasanja
daripada mata benda harta jang tabarroek dan permata manikam jang
dari peninggalan datoek nénéknja itoe. Sekalian itoe dikenakan akan
pakaian anaknja itoe. Maka pada malam itoe naiklah baginda adat adab
mempelai. Maka pada tatkala itoe héranlah hati radja Iskandar melihat
35 roepa anak radja Kidi Hindi itoe tiadalah dapat disipatkan pada ban-
dingan parasnja. Hatta maka pada ésok harinja dipersalin oléh baginda
akan isteri baginda itoe, dianoegerahi daripada permata benda jang

tiada terhisabkan banjaknja.

Maka keésokan harinja semajamlah radja Iskandar dihadap
40 oléh segala radja® dan segala orang besar® dan segala pah-
lawan dan segala hakim dan segala orang jang dichaskan. Pada
nantiasa kala menghadap dan serta meminta do'alah sekalian meréka
itoe akan radja Iskandar, demikian boenjinja pintanja: Insja' Allah ta'ala,

-ocr page 198-

tahkan ratna moetoe manikam dan dikaroeniaï baginda akandia seratoes
tjoemboel emas berisi permata jang besar- harganja. 'Adjaiblah segala
manoesia melihat daripada karoenia radja Iskandar akan radja Kidi
Hindi itoe. Maka radja Kidi Hindi poen sangat berboeat kebaktian
5 kepada radja Iskandar dan nabi Chidir 'alaihi 'ssalam.
Ja li 'llahi '1-taufikoe wa-'l-'ihsanoe. Aminoe! Wa-ja chaira '1-tammina
birahmatika ja arhama 'r-rahimina 'inda achirati '1-kalami.

-ocr page 199-

bahwa disempoernakan Allah daulat sa'adatnja atas tachta keradjaan
sjah 'alam dan dalam seriboe kesoekaan sjah 'alam, djangan kiranja
lagi berpoetoesan dari doenia datang keachirat dengan taufik Toehan
sarwa 'alam sekaHan. Aminoe ja kadijja '1-hadjati, serta ditambah oetjap
5 salawat akan nabi Ibrahim chaliloe 'Ilah wa-nabihoe. Arkian maka
dipersalin radja Iskandar akan segala meréka itoe daripada pakaian
jang moeha®, kira^ tiga perbendaharaan jang terboeka dibahagikan
pada sehari itoe dan dianoegerahi akan radja Kidi Hindi itoe seratoes
boeah tjoemboel emas jang berisi permata jang
amat moeha® dan se-
10 ratoes ékor koeda jang chas serta dengan alatnja daripada emas jang
bertatahkan ratna moetoe manikam. Maka tatkala itoe héranlah dari-
pada sekalian chalajak melihat tachta anoegerah radja Iskandar akan

radja Kidi Hindi itoe.

Kemoedian daripada itoe berhentilah radja Iskandar disana sepoeloeh
15 hari dan pada kesebelas harinja, maka berkata baginda kepada nabi
Chidir: Ja nabi Allah, soeroeh paloekan moeng^ berkeliling tentera
kita: Segera^ berhadirlah, insja' Allah ta'ala, pada hari jang keempat
akan berdjalanlah kita. Maka diperintahkan oléh nabi Chidir seperti
kehendak radja Iskandar itoe.

-ocr page 200-

(Uittreksel blz. 255 : 21- 37).

Pada keésokan harinja, maka dipaloe oranglah genderang arak'-'an
dan ditioep oranglah nafiri dan boergo dan boenji^an seperti 'adat
dahoeloe kalanja baginda akan berangkatlah radja Iskandar serta
dengan tachta keradjaan jang amat besar kemoeliaan dengan 'alamat
10 daripada boenji^an perkara jang lain poela. Maka sabda beginda: Ja
nabi Allah, tanjaï radja P. tüh negeri mana dihadapan kita ini ada
antara kita dan antara negeri Tjina. Maka didatakan nabi Chidir kepada
radja P.tüh. Maka sahoetnja: Tiada ada, negeri lain, melainkan ada
seboeah negeri bernama Tiridün djoega antara negeri Tjina dan negeri
15 ini. Adapoen akan orang negeri [nridün itoe semoeanja hoekama,
tiada meréka itoe biasa berperang dan semoeanja bertelandjang dan
tiada beroemah baginja, melainkan disana ada goeha, sanalah ia diam.
Setelah didengar radja Iskandar peri hal demikian itoe, maka kata radja
Iskandar: Ja nabi Allah, daripada apa barang boléh hamba berlihat
20 kiranja akan segala meréka itoe? Maka sahoet nabi Chidir: Mengapa
tiada boléh dilihat sjah 'alam, karoenia Allah ta'ala akan
sjah'alam
moeka boemi ini dari masjrik datang kemagrib, daripada daksina
datang kepaksina, laoetnja dan daratnja sedia akan anoegerahi Allah,
daripada barang kehendakinja sjah 'alam, nistjaja diperoléh. Setelah
25 hampirlah radja Iskandar kenegeri Tiridün, maka terdengarlah kepada
segala isi negeri itoe, bahwa radja Iskandar datang. Maka terkedjoetlah
sekalian meréka itoe akan peri hal jang didengarnja itoe. Arkian
maka berhimpoenlah segala orang besar^nja, maka moeapakatlah segala
meréka itoe hendak mengirimkan sekeping soerat kepada radja Iskan-
30 dar. Telah moeapakatlah segala orang besar^nja, maka dikarangnja
soeatoe soerat, demikian boenjinja: Adapoen soerat ini daripada kaoem
Barham jang 'oerian dan hoekama datang kepada radja Iskandar.
Djikalau radja datang ini hendak berperang dengan kami, maka
djanganlah berlelah diri radja. Tiada akan diperoléh radja daripada
35 kami samena^, melainkan dengan perang jang sempoerna. Jang
dikehendaki radja daripada kami tiada akan ada daripada kami,
melainkan 'ilmoe hikmat djoea ada pada kami, ia-itoepoen tiada akan
dapat segera diperoléh seperti peroléhan radja Iskandar daripada jang
lain itoepoen. Djikalau soenggoeh sangat berkehendak mengetahoeï
40 dia itoepoen, dengan seorang radja djoea bertemoe dengan kami, maka
dapat djoega berperang dengan kami lebih daripada perang dengan
sendjata. Oepamanja dengan karoenia Allah ta'ala akan radja
keradjaan doenia dan demikian karoenia akan kami 'ilmoe hikmat.

-ocr page 201-

Maka dikirimkan soerat itoe kepada radja Iskandar. Setelah soerat
hoekama itoe sampai kepada radja Iskandar, maka disoeroeh baginda
batja Setelah soedah didengarnja dan diketahoeï radja Iskandar arti
soerat itoe, maka berkata radja Iskandar: Demi AUah, tiada pada
5 tjitakoe hendak berperang dengandia, melainkan koedengar kelakoe-
annja. Maka adalah nafsoekoe hendak koelihat daripada barang halnja.
Arkian maka berdjalanlah radja Iskandar, sehingga hampirlah kenegeri
Tiridün, Maka berlihatlah ia kepada pengandjoer tentera jang dari
hadapan nabi Chidir dan moesjawaratlah ia akan peri hal kaoem
15 hoekama itoe. Kata nabi Chidir: Insja' Allah ta'ala baiklah kita soeroeh
segala tentera kita berkémah, maka berangkatlah sjah 'alam dengan
beberapa orang besai- jang dikehendaki sjah 'alam, bertemoelah kita
dengandia. Maka kata radja Iskandar akan nabi Chidir: Kerdjakanlah,
ja nabi Allah. Maka dikerahkan nabi Chidir segala tenteranja itoe
15 berkémah. Setelah soedah, maka dipihh radja Iskandar daripada
antara beberapa orang besar'nja dan nabi Chidir poen bersama de-
ngandia. Maka berdjalanlah radja Iskandar dengan segala meréka itoe.

Setelah sampai baginda kepada kaoem Barham itoe, maka dilihat
baginda daripada segala machloek Allah itoe laki' dan perempoean itoe
20 sekahannja bertelandjang seperti kambing berkawan® pada padang itoe.
Maka radja Iskandar poen bertanja kepada seorang jang tahoe daripada
kaoem Barham itoe: Adakah kamoe sekahan ini berkoeboer? Maka
sembahnja: Ja sjah'alam, barang kemana kami apabila datang adjal
kami sanalah koeboer kami dan rélalah kami dengan hal demikian itoe,
25 dibalasnja diachirat bagi kami soerga djannati na'im. Berkata poela
radja Iskandar kepadanja: Jang manoesia ini matikah banjak atau
hidoepkah banjak? Maka sahoetnja: Jang mati terbanjak daripada
hidoep. Bersabda radja Iskandar: Apa dajalatmoe t ? Maka djawab-
nja: Adapoen 'oemoer doenia jang telah laloe itoe terbanjak daripada
30 jang tinggal; dan engkau poen dengan segala tenteramoe selama keloear
dari negerimoe alang^kah banjak daripada djenis manoesia jang engkau
binasakan? Maka sabda radja Iskandar: Apa sebabnja maoetkah keras
atau hajatkah keras? Maka djawabnja: Hajat keras daripada maoet.
Maka kata radja Iskandar: Apa sebabnja demikian katamoe? Maka
35 sahoetnja: Tiadakah engkau hhat, djika terbit matahari alahlah kelam
malam? Maka matahari itoe oempama hajat, maka hajat f itoe oem-
pama maoet. Arkian maka bertanja poela radja Iskandar: Langitkah f
toea atau boemikah toea? Maka oedjarnja: Boemi tertoea daripada
langit t, sebab laoet dihantarkan Allah soebhanahoe wa-ta'ala atas
40 moeka boemi. Maka bertanja poela radja Iskandar: Anggota mana jang
termoeha pada manoesia? Maka sahoetnja: Tangan kanan, karena itoe
maka direbahkan t orang keribaan atas pihak kanan dan demikian lagi
pada adab segala radja® poen dengan tangan kanan disembah orang.

-ocr page 202-

Sebermoela tatkala soedah radja Iskandar bertanja akan peri hal itoé,
maka bersabda ia pada meréka itoe: Apa daripada kehendak kamoe,
pintalah kepada akoe, soepaja koeberi. Maka sahoet segala hoekama
itoe: Bahwa daripada kehendak kami, djikalau ada koeasamoe,
5 djanganlah kiranja kami merasaï mati, hidoep djoega kami nantiasa.
Maka bersabda radja Iskandar: Akan peri hal itoe tiada terserah kepa-
dakoe. Bahwa akoe poen sahadja akan merasaï mati djoega kesoeda-
hannja. Maka sahoet meréka itoe: Djikalau demikian katamoe,
mengapa maka engkau pergi perang kesana kemari? Kira'nja doenia
10 ini soedah diserahkan Allah ta'ala kepadamoe. Kemana poen kaubawa
dan kesoedahanmoe kemana poela? Maka kata radja Iskandar: Ada-
poen kesoedahankoe ini keboemi djoea dengan takdir Toehan jang
mendjadikan sarwa sekalian dan ialah jang menjoeroeh akoe menger-
djakan demikian ini dan tiada akan kamoe ketahoeï. Bahwa tiada
15 soeatoe poen bergerak, melainkan dengan izin Allah ta'ala djoea, dan
demikian lagi segala hambanja. Dan lebih kehendakkoe doedoek
dengan sentosa istirahat. Bahwa akoe poen hendak meninggalkan
pekerdjaan ini. Apa dajakoe, tiada diberi Allah ta'ala seperkara lagi.
Koekerdjakan ini, karena tahoelah akoe, bahwa segala doenia ini
20 dengan seisinja nistjaja akan binasa djoega adanja dan negeri achirat
djoea jang sesoenggoehnja kekal dengan sentosanja.

Setelah itoe, maka kembalilah radja Iskandar dan nabi Chidir poen
berdjalan dahoeloe datang kepada tentera radja Iskandar dan tentera
radja Iskandar disoeroehnjalah mengaloe'kan radja Iskandar. Maka
25 dikerdjakan meréka itoe seperti sabda nabi Chidir. Tetapi tatkala radja
Iskandar kembali itoe, maka disesatkan Allah ta'ala daripada djalan jang
dahoeloe itoe. Dan adalah ia melihat hal itoe beberapa jang tiada pernah
dilihatnja daripada perbagai 'adjaib rimba dan tempat jang soenji. Djalan
itoe beberapa jang tiada pernah dilakoekan orang tiadalah berkas f.
30 Maka sebab poen radja Iskandar disesatkan Allah demikian itoe, soepaja
radja Iskandar itoe groer dan takabboer hatinja, soepaja diketahoeïnja
akan dirinja tiada koeasa pada sesoeatoe pekerdjaan poen, dengan koeasa
Allah djoea dengan jang mengempoenjaï koeasa mengetahoeï dia, dari
karena itoelah, maka hal itoe demikian dirasaïnja dan barang jang
35 dilihatnja pada tatkala ia sesatkan Allah soebhanahoe wa-ta'ala itoe
lagi akan diseboetkan kemoedian daripada soeratnja jang diberikannja
sajjidani t Aristatalis hakim.

-ocr page 203-

(Uittreksel blz. 261 : 10-262 : 14).

Dan pada ketika itoe djoega sabda radja Iskandar pada segala tenté^
ranja disoeroeh paloe moeng^an akan berangkat. Maka ditioep oranglah
nafiri 'alamat akan baginda, berangkatlah radja Iskandar
dengan segala
tenteranja seperti 'adat sediakala. Maka nabi Chidir dan radja Raziya
10 dan radja Salam dan radja Kasak dan radja bani K.rd.m dengan segala
tenteranja djadi pengandjoer berdjalan dihoeloe segala tentera itoe
pada boemi itoe empat poeloeh lt;hari?gt; empat poeloeh malam. Maka
datanglah kepada hari empat poeloeh esa djanlan merékan
itoe sampai
pada soeatoe doesoen amat baik dan orang bekerdja tiada berhisabkan .
15 banjaknja setengah menegal setengah menaboer dan
setengah menoeng-
gal Maka
digeretakkannja zoerapahnja dihampirinja orang itoe maka
ditangkapnja ada berapa orang dibawanja kehadapan nabi Chidir^
Maka tatkala dilihat oléh orang benoea itoe orang mengandara zoerapah
menangkap dia, maka katanja: Bahwa orang im^ boekan manoesia
20 berboeloe® pada lakoenja djin djoea. Maka tatkala didengar nabi Chidir
perkataan orang benoea itoe demikian, maka tahoelah ia akan bahasa
meréka itoe, kaoem Manghaq namanja. Maka disoerat nabi Chidir akan
meréka itoe dengan bahasa meréka itoe dan berkata ia pada mereka
itoe- Orang mana kamoe ini dan siapa namanja radja kamoe dan apa
25 nama negeri kamoe ini dan apa jang kamoe sembahkan?
Maka sahoet
meréka itoe: Adapoen bahwa ketahoeï oléh toeanhamba, kami ini orang
beriman dan nama radja kami Watid Qanatir. Maka sahoet nabi Chidir:
Apa sebab nama radja kamoe demikian itoe? Maka sahoetnbsp;^

Sebab nama demikian itoe anoegerahkan Allah akandia harta tiada
30 terhisabkan banjaknja, maka diperboeatnja titi t ^ajta benda itoe ^
perbendaharaannja tiada terbilang daripata keba^akan hartan^
Nama negeri kami ini Asatlin dan kami sembahkan Toehan jang
mendjadikan semesta sekalian 'alam ini dan saksi kami akan nabi
Ibrahim chaliloe 'Ilah, hamba pesoeroehnja. Dan berkatalah orang
35 negeri itoe kepada nabi Chidir: Apa kamoe ini dan siapa nama radja
kamoe? Maka sahoet nabi Chidir: Kami ini tentera radja Iskandar
anak radja Darab, karoenia Allah akandia segala keradjaan dimoeka
boemi ini dibawanja pada agama jang sebenarnja dan
disoeroehkan
rabboe 'l-'alamina berdjalan daripada pihak magrib laloe kemasjrik,
40 dari daksina datang kemari dan ialah meiepaskan kamoe daripada
kedjahatan Jadjoedj
wa-Madjoedj dengan karoenia A lah soebhanahoe
wa-ta'ala. Maka tatkala didengar oléh kaoem itoe kata nabi Chidir
demikian, maka
soekatjitalah hati meréka itoe. Maka disoeroeh nabi

-ocr page 204-

Chidir kembah masing® pekerdjaannja. Maka oléh nabi Chidir disoerat-
nja soeatoe soerat disoeroehnja hantar kepada radja Iskandar mengata-
kan: Orang negeri ini sekalian meréka itoe moe'min. Adapoen negeri
ini hampir negeri Jadjoedj wa-Madjoedj dan nama negeri Asâtlin,
5 nama radjanja Wâtid Qanâtir. Maka dilipatnja soerat itoe, maka
disoeroehnja bawa pada hambanja P. tah M.n.ski kepada radja Iskandar.
Hatta maka berdjalanlah P.t.h Mis.k membawa soerat itoe, laloe
dipersembahkannja kepada radja Iskandar. Maka disoeroeh baginda
batja kepada Balminas hakim, maka dibatjanja dihadapan radja Iskan-
10 dar. Maka soekatjitalah hati radja Iskandar menengar peri hal-ihwal
itoe dan mengoetjap sjoekoerlah baginda kehadirat Allah 'azza wa-djall,
sebab menengar sekalian meréka itoe didalam agama Islam.

Maka berdjalanlah radja Iskandar dengan segala tenteranja sehingga
datanglah kepada boekit jang amat tinggi lagi amat landjoet terlintang
15 diatas boemi ini. Daripada sangat tingginja tiada dapat segala manoesia
naik keatas kemoentjaknja. Setelah sampai radja Iskandar dengan segala
tenteranja kesana, maka berkémahlah radja Iskandar dengan segala
tenteranja, tetapi nabi Chidir dan radja Raziya dan radja Salam dan
radja bani K.rd.m berdjalan keempatnja itoe, hingga datanglah kepada
20 soeatoe rongga empat persegi. Kata sahiboe '1-hikajat, bahwa rongga
itoe dioedjoeng boekit datang keoedjoeng sebelah sana dan dimoeka
rongga itoe ada soeatoe rantai daripada emas setinggi manoesia ber-
koeda dan soeatoe rantai lagi daripada pihak itoe setinggi itoe
djoega berdiri ditanah. Maka kedoea rantai itoe terlintang pada
25 moe^kaj; rongga itoe, tiada dapat barangsiapa poen masoek dengan
semena^, daripada ingatnja orang negeri itoe akan seteroenja. Maka
dilihat nabi Chidir seorang laki^ menoenggoe rongga itoe, maka kata
nabi Chidir kepadanja: Hai laki^, ambil rantai jang terlintang ini,
soepaja kami laloe. Maka sahoet laki^ itoe: Siapa toeanhamba ini? Maka
30 kata nabi Chidir: Akoelah nabi Chidir, menteri radja Iskandar anak
radja Darab, Roem bangsanja, ialah jang diserahkan Allah keradjaan
segala moeka boemi ini kepadanja dan ialah jang dititahkan Allah
ta'ala memnggil segal machaloek jang lalalat kepada djalan jang
sebenarnja, dan ialah jang menoetoepkan sadd djalan Jadjoedj wa-
35 Madjoedj. Maka kata orang jang menoenggoe rantai itoe: Hamba minta
idjazat kepada toeanhamba, soepaja hamba kirim soerat kepada
radja kami memberi tahoe baginda seperti segala perkataan
toeanhamba itoe. Maka sahoet nabi Chidir: Kerdjakanlah
seperti kehendakmoe itoe. Arkian maka diambilnja sekeping kertas
F 96 disoeratnja: Pertama koemoelaï soerat ini dengan nama Allah, Toehan
jang esa dan tiada sekoetoe baginja. Kemoedian daripada itoe barang
ma'loem kiranja radja, bahwa adalah jang diperhamba dititahkan
menoenggoe pintoe [ke] rongga, ia-itoe pintoe goeha ini. Bahwa adalah

-ocr page 205-

pada hari irü radja jang dipermoeliakan Allah soebhanahoe wa-ta'ala,
bahwa sekarang ini disampaikan Allah jang maha-tinggi kepada jang
diperhamba seorang laki® amat élok roepanja dan terlaloe pandai
segala bahasa dalam doenia irü dan terlaloe haroem. baoenja dan f^h
5 lidahnja dan kenaikannja poen tiada pernah dilihat oléh jang diper-
hamba binatang jang seroepa itoe daripada dahoeloe kala poen,
baharoelah pada masa ini hamba lihat. Sjahdan katanja kepada jang
diperhamba namanja nabi Chidir anak Malkan, perdana menteri rad]a
Iskandar anak radja Darab, Roem bangsanja, Dzoe'l-kamain nama
10 gelarannja, Makdüniya nama negerinja, dipintanja djalan kepada
jang diperhamba, kehendaknja hendak datang kepada radja. Maka
kata jang diperhamba akandia: Nantilah dahoeloe, hamba memberi
tahoe radja hamba akan peri hal ini. Maka katanja: Baiklah. Inilah
sebab jang diperhamba berdatang sembah tapak radja. Sekarang mana
15 bitjara radja, baik dibitjarakan dengan sedjahteranja maka sempoerna.
Dan rahmatoe 'Ilah dan berkat nabi Ibrahim chaliloe 'Ilah.

Inilah hikajat meréka itoe, dengarkan poela hikajat radja Iskandar,
tatkala sampai nabi Chidir kepada boekit itoe. Pada ketika itoe Jadjoedj
wa-Madjoedj poen peranglah dengan kaoem negeri itoe dan ada radja
20 Watid Qanatir menaroeh soeatoe kitab daripada djaman dahoeloe kala
perboeatanquot; seorang hakim, daripada perkataan djin dalamnja.
Maka ditjeriterakan orang jang empoenja tjeritera kitab itoe,
bahwa tiada dapat tiada datang soeatoe tentera jang tiada dapat
terhisabkan dengan radjanja daripada rongga boekit itoe akan
25 bantoe radja Watid Qanatir dan ialah jang membinasakan menoetoep-
kan djoea ia kaoem Jadjoedj wa-Madjoedj, tetapi radja itoe amat adil
dan ialah menjoetjikan segala moeka boemi ini daripada agama jang
sesat ini dan ialah menoetoepkan djalan Jadjoedj wa-Madjoed] itoe,
soepaja terpeliharalah segala doenia ini daripada kedjahatannja. Seber-
30 moela tatkala sampai soerat ini kepada radja Watid Qanatir, maka
iapoen toeroen dariatas tachta keboemi, maka disoeroehnja tenteranja
memanggil. Ada seorang anak senénéknja. Maka bersabda ia kepada-
nja* Toenggoeï oléh kamoe negeri ini akan gantikoe, meleng-
garakan dia sementara akoe pergi mengaloe®kan radja Iskandar jang
35 datang itoe boekan sia®, melainkan dengan toeloeng Allah jang amat
koeasa akan hambanja jang da'if ini. Dan pada ketika itoe djoega per-
gilah ia. Maka dibawanja ada berapa orang hoeloebalang jang chas.
Maka segera ia berdjalan datang kepada rongga boekit itoe, dilihatnja
orang jang menoenggoe rongga itoepoen ada berdiri. Tatkala dilihat
40 meréka itoe radjanja datang, maka berdatang sembah ia kepalanja
laloe ketanah. Maka sabda radja Watid Qanatir: Kauambillah segala
rantai dipintoe goehanja. Maka berdjalanlah radja Watid Qanajir
datang keloear rongga boekit itoe, maka dilihatnja diloear rongga boekit

-ocr page 206-

itoe kémah bersesak roepanja tiada terhisabkan banjaknja. Maka soe-
katjitalah hatinja sangat behéna, maka berdjalanlah ia dengan segala
temannja, sehingga datanglah kepada pertama tentera nabi Chidir.
Maka dilihat oléh radja Raziya akandia, maka dibawanja kepada
5 kémah nabi Chidir. Maka oléh nabi Chidir dengan sepertinja
dihormat akandia dan akan segala orang besar'-nja jang bersama
dengandia itoe dan berkata nabi Chidir dengan radja itoe. Maka sabda
radja Watid Qanatir: Ja nabi Allah, akan segala sipat toeanhamba dan
sipat sjah 'alam habis dipetakan oléh seorang hakim dalam kitab jang
10 ada kepada hamba itoe. Maka berkata'lah kedoeanja kadar sesa'at.
Arkian maka berkata nabi Chidir kepada radja Watid Qanatir: Marilah
kita pergi menghadap makota segala radja® jang diserahkan Allah
segala moeka boemi ini kepadanja dan ia memanggil segala jang sesat
kepada agama jang sebenarnja. Maka berkandaralah nabi Chidir dan
15 radja Watid Qanatir, dengan segala temannja itoe, maka dilihatnja
kémah radja Iskandar dengan segala tenteranja, maka bersesaklah
antara boemi dan langit. Maka héranlah hatinja dan sangatlah soekanja
sehingga datang kepada pintoe kémah radja Iskandar. Maka toeroenlah
nabi Chidir dariatas kenaikannja masoek menghadap radja Iskandar.
20 Maka baginda poen berbangkit memberi hormat akan nabi Chidir
'alaihi 'ssalam, maka dibawanja doedoek disisinja. Kemoedian dari itoe,
maka nabi Chidir poen menjoeroeh radja Watid Qanatir masoek.
Masoeklah radja Watid Qanatir, maka dilihatnja kémah radja Iskandar
itoe terlaloe indah® perboeatannja daripada kain soetera jang keemasan
25 dan bertatahkan ratna moetoe manikam, maka dilihatnja beratoes riboe
radja'- jang toeroen-temoeroen memegang negeri menghadap dia dan
beberapa segala hakim dan 'alim menghadap dia. Maka tertjenganglah
radja Watid Qanatir melihat peri hal itoe datang kehadapan radja Is-
kandar. Maka memberi salamlah ia dan minta do'alah ia akan radja
30 Iskandar. Maka disahoet radja Iskandar salamnja itoe dan nabi Chidirlah
akan djoeroe bahasa. Arkian maka radja Watid Qanatir poen doedoek-
lah menghadap radja Iskandar pada koersi soeasa jang dianoegerahi
baginda itoe, seraja mengatakan ihwal Jadjoedj wa-Madjoedj ditjeri-
terakannja kepada radja Iskandar: Barang ma'loem kiranja kebawah
35 tapak hadirat jang maha-moelia dan dibitjarakan kebawah doeh hadirat
kiranja akan sadafain
f itoe. Bahwa adalah karoenia Allah ta'ala
akan jang diperhamba seratoes riboe perbendaharaan berisi emas dan
pérak, semoeanja diperhamba boenjikan keboemi, semoeanja itoe akan
persembahan jang diperhamba kebawah doeli hadirat akan sadafain f,
40 antara kamoe dengan Jadjoedj wa-Madjoedj. Dengan karoenia Allah
akan jang diperhamba perbendaharaan emas. Djika kiranja dihantjoer-
kan, ditoeangkan pada sadd Jadjoedj wa-Madjoedj itoe, dapat.

Kata sahiboe '1-hikajat, bermalamlah radja Iskandar dan radja Watid

-ocr page 207-

Qanatîr pada kémah radja Iskandar. Maka kata radja Iskandar kepada
nabi Chidir: Ja nabi Allah, bahwa Jadjoedj itoe daripada apa asalnja
didjadikan Allah ta'ala? Tjeriterakan oléh toeanhamba. lt;Maka kata
nabi Chidir: gt; Sebermoela barang ketahoeï sjah 'alam, bahwa Allah
5 soebhanahoe wa-ta'ala tatkala didjadikan Allah Adam salawatoe
'llahi 'alaihi dianoegerahinja akandia soerga. Maka perman Allah ta aia
kepadanja: Djangan kaumakan boeah choeldi itoe. Hatta maka diper-
doesta Ibhs akandia, sebab iboe kita Hawa. Dan tatkala soedah kedoe-
anja makan dia, maka dimoerkaï Allah ta'ala pertama nabi Adam dan
10 Hawa dan merak dan Iblis dan oelar, dikeloearkan Allah akan mereka
itoe daridalam soerga digoegoerkan keboemi. Maka berdjalanlah nabi
Adam 'alaihi 'ssalam sehari soentoek, seraja menangis dengan doeka-
tjitanja, sebab ia bertjerai dengan iboe kita Hawa, boekan karena soerga
dengan isinja. Pada sehari itoe menangislah ia, laloe hingga malam itoe.
15 Maka mengantoeklah matanja, maka tidoerlah ia disana. Maka dirasanja
dirinja tidoer setoeboeh dengan Hawa radia 'llahoe 'anha. Maka keloe-
arlah air maninja seperti soeatoe soengai. Maka air maninja itoe nien-
djadi oelat. Itoelah didjadikan Allah ta'ala Jadjoedj
wa-Madjoedj Dan
iboe kita Hawa poen pada tatkala itoe datang hail, maka keloearlah dari-
20 padanja darah mendjadi oelat. Maka oelat itoepoen mendjadi Jadjoed]
wa-Madjoedj djoea. Adapoen daripada oelat air mani Adam djadi kaoem
Jadjoedj, dan pada oelat hail iboe kita Hawa djadi kaoem
Madjoedj. Maka tatkala didengar radja Iskandar dan
radja Watid
Qanâtir tjeritera nabi Chidir itoe, maka kedoeanja
menjeboet soebhanoe
fe 'Ilah artinja: Maha-soetji Allah Toehan jang maha-tinggi dan maha-
besar adanja. Maka pada ésok harinja dipersalin radja Iskandar akan
radja Wâtid Qanâtir dan akan segala orang jang bersama^ dengandia
itoe daripada pakaian jang keemasan jang moelia® dan dianoegerahi
radja Iskandar akandia daripada koeda jang chas dengan segala alatnja
30 jang keemasan bertatahkan ratna moetoe manikam.

Kemoedian dari itoe, maka berkandaralah nabi Chidir dan radja
Salâm dan Radja Ra^ya, dan radja bani K . rd . m dan radja Kasak
dan radja WâtidQanâtir poen berkandaralah atas koeda jang dianoegerahi
radja Iskandar akandia itoe- Maka berangkatlah radja Iskandar ser
a
35 segala radja jang terseboet itoe seperti 'adat sediakala dengan segala
tenteranja masoek kepada rongga boekit itoe, sehingga
dilihatnja tentera
radja Wâtid Qanâtir berperang dengan tentera Jadjoedj wa-MadjoeJ
itoe. Daripada sangat tikam kaoem Jadjoedj wa-Madjoedj dilihat nabi
Chidir, maka kata nabi Chidir kepada radja Salâm dan radja Ra?iya
40 dan radja bani K . rd . m dan radja Kasâk: Toeloeng oléh toean' sekalian
tentera Asâtlin ini. Maka keempat radja® itoepoen menoeloeng dia
dengan
segaïa tenteranja. Maka soekatjitalah hati tentera Asâtlin itoe,
bertambahlah berahinja dan keraslah toelangnja dan makin bertam-

-ocr page 208-

bahlah tikamnja. Hatta dengan karoenia Allah oléh radja Salam ditang-
kapnja kaoem Jadjoedj seriboe orang dengan hidoepnja dan diboenoeh-
nja oléh radja Salam dan radja Raziya dan radja bani K. rd. m dan
radja Kasâk dengan segala tenteranja daripada kaoem Jadjoedj wa-
5 Madjoedj lima ratoes riboe orang berkoeda mati. Adapoen datang
tentera radja Iskandar seperti air jang besar terdjoen dariatas boekit
d m 1 i n k n nj f. Maka berpahnglah kaoem Jadjoedj wa-Madjoedj
daripada pihak tempatnja diam, maka berkatalah ia sama sendirinja:
Darimana datang tentera jang banjak ini? Penoehlah pihak masjrik
10 dan magrib. Dan pada ketika itoe berkémahlah tentera radja Iskandar
dan berhentilah kedoea pihak tentera itoe daripada berperang. Pada
ketika itoe dibawa oranglah kaoem Jadjoedj wa-Madjoedj jang ditawan
radja keempat itoe kehadapan radja Iskandar. Maka dilihat radja
Iskandar kaoem itoe, maka disoeroeh baginda nabi Chidir bertanja
15 orang: Apa kamoe ini? Maka sembahnja: Ja toeankoe, bahwa
kami ini daripada kaoem Jadjoedj wa-Madjoedj. Maka bertanja
poela nabi Chidir dengan bahasa kaoem itoe: Apa jang kamoe
sembah? Maka katanja: Ja toeankoe, moeka jang amat élok,
bahwa kami sembah matahari dan boelan. Bahwa radja kami
20 bernama Qanün, ada pada radja kami toedjoeh pihak, pada soeatoe
pihak lima poeloeh persada ,pada soeatoe persadja empai mil, pada
soeatoe mil sajodjana mata memandang djaoehnja. Ketoedjoeh pihak
itoe tempat kediaman kami. Maka kata nabi Chidir: Kamoe poen
Toerk, orang Asâtlin poen Toerk, ngapa perang sama sendiri? Maka
25 sahoetnja: Sebab kami perang poen, kehendak radja kami menjoeroeh
mengikoet menjembah matahari dan boelan, karena itoelah maka kami
perang. Nantiasa adalah kaoem kami ini, tiada mati, hingga dilihatnja
anaknja seriboe orang dihadapannja, maka ia mati. Dan antara kaoem
kami itoe setengah menjembah matahari dan menjembah boelan, sete-
30 ngah menjembah bintang dan setengah menjembah sama sendirinja dan
setengah soeatoe poen tiada disembahnja. Arkian maka bertanja poela
nabi Chidir: Apa makanan kamoe? Maka sahoetnja: Adapoen setengah
kami makan kidjang dan setengah kami makan segala binatang jang
melata dan setengah makanan kami toeroen dari langit jang bernama
35 Tabaiyun seperti tiga poeloeh boeah boekit besarnja. Maka berbahagi
kami makan dagingnja i n 1 d b r f. Bertambahquot; kaoem kami setahoen
soentoek. Maka tatkala didengar nabi Chidir perkataan meréka itoe
demikian, maka dima'loemkannja pada radja Iskandar, poen bertanja
pada radja Wâtid Qanâtir: Soenggoehkah perkataan laki® ini? Maka
40 radja Wâtid Qanâtir: Soenggoehlah, toeankoe, seperti katanja itoe dan
dibelakang boekit ini setengah daripada kaoem itoe makanan segala
roempoet dan akan tetapi kehendaknja membinasakan segala isi doenia,
soepaja chalilah doenia ini daripada kaoem jang lain daripadanja.

-ocr page 209-

Karena itoelah maka genap tahoen kami perang dengan segala kaoem
kapir itoe jang telah dilihat oléh sjah 'alam tadi. Adapoen tatkala
didengar radja Iskandar sembah radja Watid Qanatir demikian itoe,
maka kata baginda kepada nabi Chidir: Barang disoeroeh nabi Allah
5 kerahkan segala tentera kita perang dengan kapir itoe. Maka dikerdja-
kan nabi Allah seperti sabda baginda itoe, disoeroehnja segala tente-
ranja mengeraskan perang bersoenggoeh® hati djangan beroera®. Maka
berapa hari nabi Chidir poen tiadalah berhenti seketika pagi® datang
petang mengerahkan segala tenteranja berperang, sehingga masoek
10 segala kaoem Jadjoedj wa-Madjoedj antara kedoea boekit jang amat
tinggi dan amat besar, oléhnja bertemoe oedjoeng kedoea boekit itoe
dengan kaki langit. Hatta ditjeriterakan peri boekit itoe kepada radja
Iskandar. Maka radja Iskandar poen pada soeatoe hari pergi keboekit
itoe beberapa orang sertanja. Setelah datang baginda keboekit itoe,
13 maka dilihatnja laoet berkeliling pada sebelah boekit itoe, ada pada
sebelah boekit itoe terlaloe amat léntjong, djikalau kiranja semoet poen
tiada dapat melata naik keatas boekit itoe, melainkan goegoer djoega.
Maka tatkala itoe radja Watid Qanatir berdatang sembah kepada radja
Iskandar, sembahnja: Ja sjah 'alam, dengan daulat doeli hadirat ber-
20 sesaklah si kapir itoe kepada soeatoe pahoek. Tiada ia beroléh djalan,
djikalau dapat barang disoeroeh doeli hadirat sjah 'alam toetoep antara
kedoea pintoe goeha itoe. Maka sabda baginda kepada radja Asatlin:
Marilah kamoe hadirkan barang jang ada pada kamoe daripada besi
dan tembaga, sementara akoe pergi melihat boekit itoe dan koeoekoer
25 berapa pandjangnja dan berapa tingginja. Maka naiklah ia kepada
soeatoe tempat, maka dilihatnja soeatoe kaoem dari antara kaoem itoe
seperti harimau berkoekoe pandjang dan moekanja seperti moeka onta.
Maka segala meréka itoe toeboehnja beroma seperti biri® dan meréka
itoe doea telinganja, sebelah® telinganja akan tikarnja dan sebelah akan
30 selimoetnja. Djikalau besar meréka itoe seperti binatang dan djika
bersoeara seperti harimau bertempik boenji soearanja.

Kata sahiboe '1-hikajat, maka disoeroeh baginda sipat antara kedoea
boeah boekit itoe. Hatta maka sipat oranglah, ada seratoes persadja
djaoehnja antara kedoea boeah boekit itoe. Maka kembalilah radja
35 Iskandar kepada kémahnja, maka ésok hari disoeroehnja korék antara
kedoea boeah boekit itoe. Maka oléh radja Asatlin disoeroehnja segala
tenteranja mengerdjakan dia, sehingga bertemoe meréka itoe dengan
mata air. Maka radja Iskandar poen pada malam itoe sembahjang,
maka soedjoedlah ia keboemi dan berkata ia dengan ichlas hatinja
40 minta do'a ia kehadirat Allah jang samad itoe: Ja Toehankoe, engkau-
lah Toehan jang amat koeasa dengan penjoeroehmoe djoega. Maka
hambamoe berdjalan ini, barang ditoeloengi kiranja hambamoe. Dan
engkaulah jang sempoerna djandjimoe, tiada lagi bersalahan. Dan pada

20 si kapir: si kapar.nbsp;j^gg

-ocr page 210-

malam itoe berkata radja Iskandar kepada nabi Chidir: Soeroeh him-
poenkan segala tentera kita dan barangsiapa ada menaroeh tembaga
dan besi atau timah hitam soeroeh bawa kepada kémah nabi Allah.
Maka oléh nabi Chidir dikerdjakannja seperti sabda radja Iskandar
5 itoe. Pada malam itoe djoega bertimboen'-lah dihadapan nabi Chidir
seperti empat lima boeah boekit. Pada soeatoe timboen daripada tem-
baga dan besi soeatoe timboen dan daripada timah hitam soeatoe tim-
boen. Maka bersabda radja Iskandar pada segala oetas®: Bahwa kamoe
hantarkan selapis daripada tembaga dan selapis daripada besi dan
10 selapis daripada timah hitam. Maka kamoe hantjoer timah hitam itoe,
kamoe karangkan atas besi dan tembaga dan timah hitam jang diatoer
itoe sehingga djadi seriboe gaz dan tebalnja empat ratoes koeda ber-
bimbar. Kata jang empoenja tjeritera riwajat, bahwa [djaoeh] sadd
itoe sadafain t, enam boelan [perdjalanan] soedah terboeat sadd itoe,
15 ada sedikit lagi beloem soedah dan besi tembaga habislah. Maka ber-
sabda radja Iskandar pada radja Asatlin disoeroehnja: Bawa emas dan
pérak kita, hantjoerkan dan kita soedahkan pekerdjaan kita ini. Hatta
maka dibawa oléh radja Asatlin dan segala tenteranja harta jang dita-
nam^kan sekalian dibongkar ambil sekalian harta itoe tiadalah terhisab-
20 kan lagi banjak. Soenggoeh demikian poen radja Iskandar doekatjita
oléh perboeatan itoe beloem soedah sedikit lagi itoe. Maka pada malam
itoe soedah sembahjang 'isa, maka tidoerlah ia. Maka disampainja
seorang® berkata kepadanja: Djanganlah engkau roesak hati, sahadja
dipenoehi Allah soebhanahoe wa-ta'ala segala barang kaukehendaki
25 itoe. Dan pada malam itoe djoea toeroenlah seorang malaékat kepada
nabi Chidir 'alaihi 'ssalam, berkata malaékat kepada nabi Chidir:
Bahwa perman Allah ta'ala: Salamnja kepada toeanhamba, pergilah
engkau pada laoet itoe, adalah disana galian tembaga dan besi. Maka
toeanhamba soeroehlah korék. Maka pada pagi hari maka tjeriterakan
30 nabi Chidir kepada radja Iskandar perman Allah dibawa malaékat itoe
kepada radja Iskandar seperti jang dimimpinja itoe. Maka soeka-
tjitalah hati radja Iskandar, maka pada ketika itoe djoega disoeroehnja
segala tenteranja pergi korék kepada tempat galian tembaga. Dan
dikorék meréka itoelah besi dan tembaga dan timah hitam itoe disoe-
35 roehkan meréka itoelah perboeatannja itoe. Maka soedahlah perboeatan
itoe, maka dipersembahkan oranglah kepada radja Iskandar. Maka
baginda poen dengan nabi Chidir dan beberapa orang daripada radja®
dan hoeloebalang jang chas sertanja berkandara datang melihat per-
boeatan itoe. Dari djaoeh dilihatnja seperti air bekoe, poetihnja seperti
40 pérak. Maka baginda poen mengoetjap sjoekoer kehadirat Toehan jang
amat koeasa. Setelah dilihat radja Iskandar seketika, maka baginda
poen kembalilah kepada kémahnja dan semajamlah ia. Maka disoeroeh-
nja panggil segala hakim dan segala oetas dan segala orang jang

-ocr page 211-

menghadap pekerdjaan itoe. Maka disoeroeh baginda boeka perben-
daharaan, maka dipersahn akan segala meréka itoe masmg- pada
kadarnja Sebermoela segala kaoem Jadjoedj
wa-Madjoedj itoe seperti
ombak dilaoet kesana kemari
menghempas^kan dirinja dan pada
5 segenap hari datang djoega meréka itoe kepada tempat perboeatan itoe,
hendak dipesoekkannja. Maka tiada dapat seperti perman Allah dalam
soeratoe '1-kahf hingga datang pada hari kiamat, maka dapatlah
diboe-
kajihja itoepoen berlaloe dengan kehendak Allah ta'ala. Maka radja
Iskandar poen menjoeroeh
memanggil oetas® itoe, disoeroehnja meng-
10 hantjoer timah poela dan tembaga tiada terkira® banjaknja Maka
disoeroeh toeangkan dari sebelah datang kesebelah
sepandjangnja,
soepaja tegoeh perboeatan itoe. Kemoedian dari itoe, maka sabda
radja Iskandar pada radja Wâtid Qanâtir radja Asâtlin: Djangan
tiada radja genap hari melihat perboeatan itoe. Maka dipersahnnja
15
radja Iskandar akandia daripada pakaian jang moelia® dan akan orang

besar®nja masing® dianoegerahi baginda kepada kadarnja.
^ Hatta maka berkata radja Iskandar kepada nabi Chidir: Ja nabi Allah,
paloekan moeng®an pada segala tentera kita barang bersegeralah kami
Maka pada ésok hari pagi® maka dipaloe orang genderang berangkat
20 dan ditioep oranglah nafiri 'alamat akan berpindah. Maka berang-
katlah radja Iskandar dengan segala tenteranja seperti
'adat sediakala.
Berapa hari berdjalan datanglah meréka itoe pada pertama pihak negen
radja Farzil. Maka berlihat meréka itoe dengan soeatoe kaoeni bernama
T.rjamâniyûn, kaoem itoelah jang mengartikan soehoef Ibrahim, uan
25
tatkala sampailah tentera radja Iskandar kepada mereka itoe, maka
dikatakannja agamanja kemda nabi Chidir. Maka nabi
Chidir poen pada
ketika itoe djoega berkirim soerat kepada radja Iskandarnbsp;l««^'

kamija dalam soerat itoe akan peri hal agama kaoem itoe. Setelah
soerat itoe sampai kepada radja Iskandar, apabila diketahoeï baginda
30
arti soerat itoe, maka baginda poen pada ketika itoe djoega f beberapa
orang jang diharapnja berkandaralah meréka itoe

Chidir dan tatkala bertemoe radja Iskandar dengan nabi Chidir,_ maka
bertanja baginda kepada nabi Chidir: Mana ka°em T. rjamamyun
itoe? Maka oléh nabi Chidir dibawanja akan radja Iskandar kepada
35 koeboer orang mati. Maka dilihat radja Iskandar segala kaoem itoe
ketjil dan besar hina dina samoeanja doedoek ditengah koeboer.
Dan
segala
hidoepan meréka itoe beraliran air roempoet makanannja poen
banjak. Maka kaoem itoe sangat war'a dan kana'at dengan barang
adanja disjoekoerkannja. Arkian maka bertanja radja Iskandar kepa-
40 danja: Hai segala kaoem jang ada ini, siapa kamoe? Maka sahoet
meréka itoe: Ja doeh hadirat, bahwa kami ini anak Arjan tjüju
Jäfat anak nabi Noech 'alaihi 'ssalam. Maka kata rad^ Iskandar^
Mengapa koelihat kamoe ini sekalian doedoek diatas koeboer? Maka

-ocr page 212-

sahoet meréka itoe: Ja Dzoe'l-karnain, sebab kami mengerdjakan
demikian ini, soepaja djangan kami loepa akan mati dan hati kami
pertjaja akandiri kami. Tiada hidoep kekal dalam doenia ini. Akan
doenia ini pada penglihat kami seperti laoet, dimasoek segala manoesia
5 dilaoet itoe, maka tertanamlah kakinja, makin dimasoekkannja, makin
tertanam hingga loetoetnja, makin dimasoekkannja tertanam hingga
dadanja, laloe tenggelamlah hingga kepalanja. Maka terempang manoe-
sia itoe dihempaskannjalah kaki tangannja, maka matilah ia, laloeïkan
empat laoet, itoelah ia tiada diketahoeinja dirinja kemana^ perginja
'0 itoe, keatas langitkah atau kebawah boemikah. Akan doenia poen
demikian diperlalainja akan manoesia dengan pelbagai roepa, sehingga
tertjeboerlah manoesia. Tatkala itoe dibawanjalah oléh jang empoenja
kehendak pada sesoenggoehnja. Bahwa doenia ini roemah Iblis
dan achirat itoelah roemah segala hamba Allah jang membelakangi
15 doenia ini dan Iblis itoelah jang doerhaka pada Allah ta'ala ia-itoelah
jang sesat. Arkian maka radja Iskandar pada meréka itoe:
Mengapa maka kamoe tiada beradja dan tiada berkadi? Maka
sahoet meréka itoe: Ja Dzoe'l-karnain, bahwa soedahlah kami lihat
pada tawarich hikajat segala radja® dan tawarich doenia dan tawarich
20 segala isi doenia jang soedah laloe itoe, bahwa radja dan kadi dan
menteri didjadikan Allah, sebab orang jang koeasa kehendaknja mem-
binasakan orang jang da'if dan jang ■ moeha kehendaknja mem-
binasakan orang jang hina. Karena jang demikian itoe, maka achtadjlah
negeri itoe radja dan kadi dan menteri. Adapoen kami lihat barang-
25 siapa dipermoelia Allah ta'ala, ada djoea pikir sendirinja, dan barang-
siapa kita lihat ada koeasa ada djoea diberi Allah jang koeasa daripada-
nja dan barangsiapa harap bahagian akan dirinja koeasa ada djoea
diberi Allah jang koeasa dan barangsiapa harap behéna akan dirinja
koeasa. Maka tatkala soedah kami lihat peri hal itoe, maka sjoekoerlah
30 kami daripada setengah kami, karena itoelah maka senantiasa kami
doekatjita, sebab inilah maka kami djadi sjoedra ilakf. Maka
tiada kami barang seorang poen menganiajaï atau teraniaja dan barang
saudara poen antara kami ini tiada bersalahan dan tiada ada galat hati
sama sendiri kami.

35 Kata sahiboe '1-hikajat, maka héranlah hati radja Iskandar
menengar katanja itoe. Kemoedian daripada itoe, maka bersabda
radja Iskandar kepada segala meréka itoe sekalian: Doedoeklah
kamoe segala toean®. Maka berbangkitlah radja Iskandar dengan segala
tenteranja berapa hari, maka datanglah djalan meréka itoe ketepi laoet,
40 kehendak meréka itoe mendapatkan negeri Sindi dan Hindi. Maka
berdjalanlah meréka itoe pada boemi jang tiada berisi manoesia seorang
djoeapoen. Maka berkata nabi Chidir kepada radja Iskandar: Barang
ma'loem kiranja kebawah doeli hadirat sjah 'alam tiada ada lagi boemi
berisi manoesia jang dihadapan kita ini, melainkan boemi jang ber-
16 beradja: berradja.
202

-ocr page 213-

soengai dan berlaoet hitam jang mengehhng doenia ini. Dan tatkala
didengar radja Iskandar kata nabi Chidir demikian itoe, maka disoe-
roehnja tenteranja berkémah disana. Maka berhentilah sehari itoe.
Setelah pagi hari berkandaralah radja Iskandar dengan nabi Chidir
5 kedoeanja berdjalan ketepi laoet itoe. Maka dilihatnja seorang® moeda
F 100 berdiri ditepi laoet itoe. Maka berhentilah radja Iskandar seraja mem-
beri salam kepadanja. Maka disahoetinja salam radja Iskandar itoe,
maka bertanja radja Iskandar kepadanja: Siapa toeanhamba ini? Maka
sahoet laki® itoe: Tiadalah f toeanhamba kenal? Maka sahoet radja
10 Iskandar: Tiada hamba kenal. Maka kata laki® itoe: Hambalah seorang
daripada malaékat, nama hamba Mikail, hambalah jang menjoekat
hoedjan jang toeroen dari langit keboemi dan hambalah jang melepas-
kan dia dengan titah Allah soebhanahoe wa-ta'ala. Maka bertanja
poela radja Iskandar: Siapa seorang laki® disisimoe itoe? Maka sahoet
15 Mikail: Ia-itoe seorang malaékat, disoeroehkan Allah ta'ala kepadanja
segala kilat dan goeroeh dan petir pada siang dan malam dan pada
boemi melainkan dengan penjoeroeh malaékat djoea. Maka bertanja
poela radja Iskandar: Siapa poela jang seorang laki® djaoeh daripada
toeanhamba itoe dan roepanja seperti orang toea berikat pinggang dan
20 lt;pada^ tangarmja ada soeatoe tongkat itoe? Maka sahoet Mikail:
Itoepoen seorang malaékat djoea disoeroehkan Allah ta'ala segala
angin riboet kepadanja, ia-itoelah jang menjoeroeh segala angin kepada
persegi doenia ini dengan titah Allah soebhanahoe wa-ta'ala. Maka
- mengoetjap sjoekoerlah radja Iskandar kehadirat Toehan malikoe
25 'l-'alam seraja moekanja poen berseri®. Arkian maka kembalilah radja
Iskandar dan nabi Chidir bermalam pada kémahnja dan pagi® hari maka
berangkatlah radja Iskandar dengan segala tenteranja seperti 'adat
sediakala kepada tepi laoet jang mengeliling doenia kimat tiga hari tiga
malam. Maka tiada dilihat meréka itoe seorang manoesia poen atau
30 seékor boeroeng atau sepohon kajoe. Maka berdjalanlah radja Iskandar
dengan segala tenteranja kimat doea boelan pada tepi laoet itoe, kehen-
daknja radja Iskandar hendak melihat kesoedahan laoet moehit. Maka
tatkala soedah laloe daripada doea boelan berdjalan, maka berdjalan
tentera itoe pada soeatoe tempat dan tatkala njedarlah segala tentera
35 itoe tidoer, maka kedengaranlah soeatoe soeara amat besar boenjinja
Maka terkedjoetlah radja Iskandar, maka bertanja ia kepada nabi
Chidir: Soeara apakah ini, ja nabi Allah? Maka sahoet nabi Chidir:
Barang diketahoeï sjah 'alam, bahwa itoelah soeara Durdur, itoelah
tempat datang laoet dan air soengai dan segala mata air jang ada dimoeka
boemi ini semoeanja, darisanalah datangnja itoe. Sebermoela tatkala
didengar radja Iskandar chabar hikajat nabi Chidir demikian itoe,
maka kata radja Iskandar kepada nabi Chidir: Tjeriterakan oléh
toeanhamba apalah kiranja kepada hamba sebegaimana roepanja Durdur
14 en 18 laki^: laki.

-ocr page 214-

itoe. Maka sahoet nabi Chidir: Ja sjah 'alam, keadaan Durdur itoe tiada
dapat disipatkan. Insja' Allah ta'ala djikalau ada lagi hajat kita ésok
hari sampailah kita kesana. Arkian maka diamlah radja Iskandar.
Setelah pagi hari, maka berangkatlah radja Iskandar dengan segala
5 tenteranja, tetapi pada hari itoe dihimpoenkan baginda segala 'oelama
dan hakim dan radja®, dibawanja berdjalan bersama® dengan nabi Chidir
dan radja Iskandar, hingga petang hari datanglah djalan meréka itoe ke-
sisi Durdur itoe. Maka berkémahlah meréka itoe disana, maka dilihat
radja Iskandar dan segala meréka itoe jang terseboet itoe segala laoet
10 dan segala soengai dan segala mata air jang ada dalam doenia ini
semoeanja berhimpoen disana. Dan tatkala dilihat radja Iskandar peri
hal itoe, maka mengoetjap sjoekoer lah baginda kehadirat Toehan sarwa
' alam sekalian dan berkata ia kepada nabi Chidir: Ja nabi Allah, sangat
behénalah berahi hati hamba hendak melihat roepa Durdur itoe, soe-
15 paja djikalau diselamat Allah kiranja hamba barang dapat hamba
bertjeriterakan kepada segala toean® sekalian dan kepada saidi hamba
Aristatalis hakim. Maka sahoet nabi Chidir: Sebagaimana akan dapat
dilihat oléh doeli hadirat akan air jang terdjoen itoe? Maka sahoet
radja Iskandar: Tiada hamba tahoe sebagaimana dapat melihat dia,
20 melainkan dengan boedi bitjara bapa 'Abbas, sjahdan tawakkal hamba
kepada Allah ta'ala. Arkian maka kata nabi Chidir kepada segala
hakim dan 'oelama dan hoekama dan kepada orang jang ahloe '1-hikmat,
disoeroehnja perboeat akan radja Iskandar soeatoe peti daripada per-
boeatan hikmat; tatkala doedoeklah radja Iskandar dalamnja barang
25 jang diloear habis dihhatnja. Sebermoela tatkala didengar oléh segala
hoekama kata nabi Chidir, maka diperboeat meréka itoelah daripada
katja hil.r seboeah peti. Itoe soedah, maka bersabda gt; radja Iskandar gt;
kepada meréka itoe: Demikianlah kehendak hamba poen, barang disam-
paikan Allah ta'ala djoega kiranja seperti kehendak hamba ini. Maka
30 dipinta oléh radja Iskandar dawat dan kalam dan sekeping kertas dari-
pada emas disoeratnja soeatoe sahifat wasiat akan nabi Chidir dan segala
radja® dan akan segala hakim dan 'oelama sekahan, demikian boenjinja;
Adapoen bahwa hamba pergi melihat Durdur; djikalau kiranja sedjah-
tera akan Allahf hamba, nistjaja datanglah hamba, dan akoelah radja ka-
35 moe dan djikalau hamba mati, pesankoe, bahwa radja kamoe nabi Chidir-
lah, tetapi djangan tiada kamoe dengarkan katakoe dan katanja, dan
djangan kamoe laloeï barang katanja. Maka barangsiapa tiada mene-
ngarkannja, ta' dapat tiada binasa djoea ia. Maka djikalau kamoe mene-
ngar katanja sahadja, sedjahteralah kamoe sampai kenegeri kamoe. Dan
40 djikalau tiada kamoe menoeroet katanja, tjerai-berailah kamoe dengan
sesoenggoehnja, karena tiada ada antara kamoe seorang poen jang ter-
lebih ber'akal atau lebih tahoe daripadanja. Maka soedahlah pesankoe
pada kamoe sekalian, kamoe tahoelah akan kebenaran katakoe ini de-

-ocr page 215-

ngan sesoenggoehnja dan tiada ada dari antara kamoe seorang poen
damping kepada Allah seperti nabi Chidir 'alaihi 'ssalam. Maka dike-
loearkannja meterai keradjaan, maka dipaloekannja pada kepala soerat
itoe, maka diberikannja kepada tangan nabi Chidir 'alaihi 'ssalam,
5 maka kata nabi Chidir kepada radja Iskandar: Tiada hamba beri sjah
' alam pergi dahoeloe daripada tempat ini, hamba dengar dahoeloe
perman Allah ta'ala. Maka sahoet radja Iskandar: Mana kehendak
Allah dan bitjaralah nabi Allah. Maka dengan karoenia Allah pada
ketika itoe djoea datanglah melaékat jang biasa datang kepada nabi
10 Chidir toeroen dari hadirat Allah ta'ala. Maka kata malaékat itoe
kepada nabi Chidir: Bahwa Allah soebhanahoe wa-ta'ala berkirim salam
kepada toeanhamba dengan permannja jang sempoerna: Djangan
toeanhamba melarang radja Iskandar itoe pergi melihat Durdur itoe.
Sahadja dengan sedjahteranja ia pergi datang itoe. Maka malaékat
15 Iskandar kembalilah. Maka dima'loemkan nabi Chidir kepada radja
Iskandar: Sekarang mana kehendak sjah 'alam, pergilah. Hati hamba
poen tetaplah. Tetapi djangan doeli hadirat alpa daripada segala
tempat hendak mengoetjap sjoekoer kehadirat Allah ta'ala. Tatkala
didengar radja Iskandar kata nabi Chidir demikian itoe, maka masoek-
20 lah baginda kedalam peti itoe dan ditoetoepkannjalah pintoenja. Maka
diikatnja oléh segala hakim dengan tali hikmat, maka oeloerkannja
kedalam laoet. Apabila soedah radja Iskandar sampai kedalam laoet,
maka diisjaratnja dengan tangan dari dalam peti itoe, maka bersabda
-baginda dengan soeara jang maha-njaring: Tinggallah toean® sekalian;
25 seraja ia memberi salam. Maka segala meréka itoepoen menjahoet:
Kami serahkan sjah 'alam kehadirat Allah ta'ala, Toehan jang koeasa
dengan sempoernanja. Kami sekalian pertaroehkan ^sjah'alam
kehadiratnja, ialah jang sebaik® memeliharakan hambanja. Hatta pada
ketika itoe djoea hanjoetlah peti itoe. Maka radja Iskandar poen dibawa
30 haroes dan angin.

Kata sahiboe '1-hikajat, adapoen kemoedian dari itoe, tatkala soedah
peti itoe hanjoet gaiblah daripada mata segala manoesia, dengan titah
Allah ta'ala maka datanglah seékor ikan amat besar, maka ditelannja
peti radja Iskandar itoe. Maka pada ketika itoe berkata radja Iskandar:
35 La ilaha illa 'llahoe, wahdahoe la sjarika lahoe. Dan tatkala didengar
ikan itoe, maka ikan itoepoen menjeboet seperti jang diseboet radja
Iskandar itoe. Dan didjadikan Allah ta'ala koelit ikan itoe seperti hil. r
katja. Barang jang 'adjaib didalam laoet itoe semoeanja habis dilihat
radja Iskandar. Maka dibawanja akan radja Iskandar kebawah toedjoeh
40 petala boemi kepada ikan jang bernama Noen jang menanggoeng doenia
ini. Maka dilihat radja Iskandar ikan jang bernama Noen itoe, kepala-
nja dimasjrik dan ékornja dimagrib, maka héranlah hati radja Iskandar
akan peri hal itoe, maka diseboetnja: La ilaha illa 'Ilah. Dan dilihatnja

-ocr page 216-

dihadapan hidoengnja lemboe itoe seékor pat jat. Maka Iblis 'alaihi
'1-la'nat poen ada berdiri dihadapan lemboe itoe sebagai disoeroehnja
akan lemboe itoe memboeangkan doenia ini dari belakangnja: soepaja
berhentilah engkau daripada keberatannja. Tatkala baharoe lemboe
5 itoe hendak menengar kata Iblis itoe, maka kata pat jat itoe kepada
lemboe: Djangan engkau menoeroet kata mal'oen itoe, sahadja akan
disiksa Allah ta'ala akan engkau. Dan dilihat radja Iskandarlah batoe
sachrati itoe amat besar jang goegoer segala air jang mengalir dariatas.
Maka dengan takdir Allah ta'ala, maka dimoentahkan ikan itoe akan
10 peti radja Iskandar diatas batoe itoe. Sebermoela tatkala soedah radja
Iskandar keloear daridalam peroet ikan itoe, maka keloearlah baginda
daridalam peti itoe, maka dilihatnja segala air jang toeroen kesoengai
dan kelaoet mengalir dan segala mata air semoeanja adalah dariatas
batoe itoe dan darisana datangnja itoe tiadalah berketahoean. Dan
15 dilihat baginda toedjoeh petala boemi semoeanja bergantoeng seperti
langit atas boemi. Maka diseboet radja Iskandar kalimata 's-sjahadat,
seraja ia berdjalan kesana kemari, maka dilihat baginda seorang- dari
djaoeh kelihatan. Maka kata orang itoe kepada radja Iskandar: Siapa
engkau ini? Selamanja akoe didjadikan Allah ta'ala, seriboe tahoenlah
20 soedah lamanja akoe disini, tiada pernah akoe melihat seorang mach-
loek poen sampai kemari. Maka sahoet radja Iskandar: Akoelah jang
bernama radja Iskandar anak radja Darab, Roem bangsakoe, Dzoe
'1-karnain gelarankoe, Maqdüniya nama negerikoe. Adalah jang
disoeroehkan Allah ta'ala keradjaan segala moeka boemi ini kepa-
25 dakoe dari masjrik kemagrib dari daksina kepaksina. Maka kata orang
itoe: Engkaukah sahabat hamba Allah jang pertapa jang bernama nabi
Chidir, bapa 'Abbas itoe? Maka sahoet radja Iskandar: Bahkan ialah
akoef. Maka kata orang itoe: Apa kehendakmoe kemari ini? Maka
sahoet radja Iskandar: Bahwa akoe disoeroehkan Allah soebhanahoe
30 wa-ta'ala mendjalani segala boemi ini kepadakoe dari masjrik kemagrib
dan soedahlah hamba bertemoe dengan segala radja® jang ada dimoeka
boemi ini, sekaliannja memberi oepeti negerinja akan hamba. Dan
boekit jang mengeliling doenia inipoen soedahlah hamba lihat dengan
segala laoetnja dan akan Durdur poen soedah hamba lihat, ditoen-
35 djoekkan Allah soebhanahoe wa-ta'ala kepada hamba dengan segala
air jang toeroen dariatas akan toedjoeh petala boemi dengan laoetnja
dan segala isinja, sehingga datanglah djalan hamba ini kepada toean-
hamba. Tetapi siapa nama toeanhamba? Maka kata orang itoe: Hamba
seorang malaékat membahagikan segala air laoet jang ada dalam doenia
40 ini djoega, air laoet atau air telaga atau air soengai semoeanja dalam
tangan hambalah jang membahagikan dia. Maka kata radja Iskandar:
Kehendak hamba melihat segala air jang terdjoen terpantjar keatas
seperti hamba lihat itoe jang toeroen. Maka kata malaékat itoe:

-ocr page 217-

Dengan koeasa Allah maha-soetji maka dipenoehinja kehendak toean-
hamba. Maka kembalilah kepada tempat toeanhamba datang, karena
disini tiada ada jang kaukehendaki itoe. Dan tatkala soedah malaékat
melarang radja Iskandar, maka didengarnja oléh malaékat itoe soeatoe
5 soeara hatif dariatas datangnja, tiada kelihatan roepanja melainkan
kedengaran soeara djoea, oedjarnja: Hai malaékat, djangan engkau
larang radja Iskandar itoe; kemana kehendaknja, biarlah ia pergi. Hatta
maka diangkatkan radja Iskandar kepalanja hendak melihat orang jang
berkata'- itoe. Maka tiada ada dilihatnja seorang djoeapoen. Maka
10 seramlah roman ja, maka tahoelah ia akan tempat tiada ada berisi manoe-
sia dan tiada ada bermoela tiada ada kesoedahan. Maka pada ketika
itoe djoega kembalilah rädja Iskandar kepada malaékat jang memba-
hagikan air, dilihatnja berdoedoek pada tempatnja. Maka memberi
salam radja Iskandar kepadanja. Maka kembalilah radja Iskandar
15 kepada petinja, maka masoeklah ia kedalam petinja itoe, maka ditoe-
toepkannja pintoe peti itoe, maka berseroelah radja Iskandar, demikian
boenjinja: Bahwa hambamoe mohon kepadamoe, ja Toehankoe, kem-
balikan apalah kiranja hambamoe kepada tolan hambamoe nabi Chidir
dan kepada segala tentera hambamoe dengan koeasa Toehankoe djoea.
20 Ja Toehankoe, bahwa engkaulah Toehan jang esa. Hatta maka dengan
koeasa Toehan jang mendjadikan semesta sekalian, setelah soedah radja
Iskandar meminta do'a itoe, tiba'quot; ikan jang menelan peti radja Iskandar
jang dahoeloe, iapoen datanglah, ditelannja poela peti radja Iskandar.
Maka dibawanja kembali kepada tempatnja jang dahoeloe itoe. Tetapi
25 radja Iskandar sebagai ia melihat daridalam peroet ikan segala jang
indah® jang ada didjadikan Allah ta'ala daripada pelbagai machloek
dalam laoet itoe, daripada segala binatang jang menjemboer, semoeanja
dilihatnja. Maka memberi salam segala meréka itoe kepada radja Iskan-
dar, sehingga datang ikan itoe kepada tempat ia menelan peti radja
30 Iskandar itoe. Maka dimoentahkannja disana, maka dengan koeasa
Allah Toehan jang menjoeroehkan dia kepada tempat kerdja itoe.

Sebermoela tatkala keloear peti radja Iskandar daripada peroet ikan
itoe, maka berombang-lah peti radja Iskandar itoe. Maka dilihat segala
tenteranja dari daratan, maka mengoetjap sjoekoerlah sekahannja
35 kehadirat Allah ta'ala dengan beriboe® sjoekoernja. Maka dilihat radja
Iskandar hadirlah segala radja® dan segala hakim dan segala tentera
semoeanja itoe berdiri ditepi laoet diatas kandaraannja menanti radja
Iskandar. Maka kata radja Iskandar dalam hatinja: Siapa gerangan
memberi tahoe akan tenterakoe ini, maka dinantinja akan akoe pada
40 tepi laoet ini? Kata Süri, jang memberi tahoe meréka itoe nabi Chidir
'alaihi 'ssalam: Daripada petang itoe datang kepada awal loha pagi®
hari kamoe nanti akan radja Iskandar ditepi laoet. Sebermoela tatkala
dimoentahkan ikan akan peti radja Iskandar itoe, maka dititahkan

-ocr page 218-

Allah ta'ala angin bertioep dari laoet membawa peti radja Iskandar
kedarat, akan tali haroes poen menjampaikan dia kedarat. Maka dengan
kodratoe 'Ilah ta'ala maka peti itoepoen njatalah dilihat oléh segala
tentera baginda dari darat. Maka pada ketika itoe djoega datanklah peti
5 radja Iskandar itoe kedarat. Maka pertama membawa peti radja Iskan-
dar itoe nabi Chidir dan Balminäs hakim. Maka diboeka radja Iskandar
pintoe peti itoe seraja baginda berdiri. Maka keloearlah radja Iskandar,
laloe berpeloek berdakap baginda dengan nabi Chidir dan Balminäs
hakim dan segala hoekama dan segala radja® dan orang besar® dan
10 segala menteri, said®, bantara, hoeloebalang sekalian mendjoendjoeng
doeli baginda. Maka soekatjitalah hati segala radja® dan hati radja
Iskandar dan hati segala tenteranja ketjil besar. Maka berkandaralah
radja Iskandar kembali kekémahnja dan doedoeklah baginda atas tachta
keradjaan daripada koersi emas dan koersi soeasa dan koersi pérak dan
15 koersi pantjalogam semoeanja bertatahkan ratna moetoe manikam,
maka doedoeklah sekaliannja diatas koersi jang terseboet itoe. Segala
hakim dan segala radja® dan segala perdana menteri, said®, bantara,
hoeloebalang sekalian telah hadir menghadap baginda masing® pada
daradjat martabatnja. Seketika doedoek, maka bertjeriteralah radja
20 Iskandar akan segala peri hal jang dilihatnja itoe sekalian dikatakannja
kepada segala meréka itoe. Maka heranlah hati sekalian jang menengar
tjeritera baginda itoe. Maka sembah meréka itoe kepada baginda: Ja
sjah 'alam, bahwa jang telah dilihat sjah 'alam itoe tiada pernah seorang
machloek poen ada melihat demikian itoe, melainkan nabi Allah dan
25 wali Allah djoega. Hiiigga kelamlah hari, maka berangkatlah radja
Iskandar kedalam kémahnja dan kembalilah sekalian meréka itoe
masing® kepada kémahnja.

30nbsp;Tekst uit F.

(Uittreksel blz. 266 • 5—267 : 32).

Maka sabda radja Iskandar kepada meréka itoe sekalian dan kepada
'oelama dan hoekama: Ketahoeï oléh kamoe, hai toean® sekalian, bahwa
35 sanja akoe hendak masoek dalam tirai loeloemat, kasadkoe hendak
mentjahari mata air hajat, soepaja tahoe moedah®an dianoegerahkan
Allah ta'ala akandakoe. Apa bitjara kamoe sekalian? Maka sembah
segala meréka itoe sekalian; Adakah ketahoeï oléh sjah 'alam, telah
didjadikan Allah ta'ala daripada orang jang moelia® terlebih daripada
40 sjah 'alam? Maka sahoet radja Iskandar; Bahkan, telah koeketahoeïlah,
bahwa sanja jang terlebih moelia daripadakoe itoe terlaloe amat banjak
seperti nabi Allah Adam dan nabi Sjis dan Idris dan Noech dan Hoed
dan nabi Allah Saléh dan nabi Ibrahim dan lain daripada itoe beberapa

-ocr page 219-

144 ratoes orang, dan nabi jang ada hadir dengan kita ini ia-itoe nabi
Chidir, tetapi sekahan meréka itoe telah matilah. Maka sembah meréka
itoe: Adakah didengar sjah 'alam daripada meréka itoe seorang djoe-
apoen jang disampaikan Allah ta'ala melihat 'ainoe '1-djam'ijat dan tirai
5 loeloemat ini? Maka sabda radja Iskandar: Tiada akoe menengar dia
dalam itoepoen, Allah ta'ala djoega jang amat mengetahoeï. Maka
sembah segala ' oelama dan hoekama: Barang dipeliharakan Allah ta' ala
djoea kiranja sjah 'alam daripada mendjalani djalan jang tiada pernah
didjalani orang itoe. Maka tatkala didengar radja Iskandar kata meréka
10 itoe, maka sabdanja: Adalah kamoe ini menakoet akoe daripada mela-
loeï tirai loeloemat itoe, tetapi telah koeserahkan dirikoe kepada Allah
soebhanahoe wa-ta' ala ini djoega jang memeliharakan segala hambanja.
Insja' Allah ta'ala, nistjaja koeperoléh djoega seperti jang dikehendaki
itoe tiada dengan koeasakoe, melainkan dengan koeasa Allah Toehan
15 sarwa sekahan 'alam djoega, ialah Toehan jang memenangkan akoe
daripada segala seteroekoe. Sebermoela tiadalah akoe menggagahi
kamoe seorang djoeapoen pada mengikoet djalankoe ini, melainkan
barangsiapa maoe pergi dengan soeka hatinja itoe djoega, dan jang
tiada maoe pergi itoe, tinggallah meréka itoe. Jang akoe pergi djoega
2Q dengan i'tikadkoe betoel kepada Allah ta'ala dan haraplah akoe akan
toeloeng dan peliharanja akan hambanja jang amat da'if ini. Setelah
didengar oléh segala radjaquot; dan segala 'oelama dan hoekama sekalian
sabda radja Iskandar demikian itoe, maka sembah meréka itoe: Barang
diketahoeï kebawah doeh sjah 'alam, apabila soedah betoel niat
25'sjah 'alam akan masoek dalam tirai loeloemat itoe, kami sekalian sahadja
akan mengikoet sjah'alam. Boekan sembah kami itoe daripada sebab
dengki kami atau kami pertakoeti doeli sjah 'alam, tetapi daripada
sangat kasih sa jang kami akan sjah'alam, karena sjah'alam oempama
barang kami sekalian dan pengharapan segala tentera jang banjak ini,
30 karena djalan itoe tiada pernah didjalani oléh seorang djoeapoen dari-
pada segala manoesia, tetapi njaw^a kami sekahan daripada njawa
sjah'alam. Djikalau seriboe keti sekah poen njawa kami, sekahan ini
binasa, tiada ngapa? Lamoen selamat djoega kiranja sjah'alam. Ada-
poen djikalau soenggoeh djoega sjah'alam akan mendjalani tirai loe-
35 loemat itoe, baik dipilih kebawah doeli sjah'alam kiranja koeda jang
baik akan kandaraan segala tenter a kita, tetapi baik djoega koeda
betina daripada koeda djantan dibawa oléh sjah 'alam.

Setelah didengar radja Iskandar sembah segala hakim demikian itoe,
maka disoeroeh baginda himpoenkan enam ratoes riboe koeda betina
40 jang moeda® dan dipilih poela daripada segala tentera. Setelah soedah
didjenis radja Iskandar meréka itoe sekalian, maka bersabda baginda
kepada nabi Chidir: Ja nabi Allah, pilih poela oléh toeanhamba dalam
antara enam ratoes tentera itoe seratoes riboe orang jang bersama

-ocr page 220-

dengan toeanhamba berdjalan dahoeloe akan pengandjoer segala tentera
kita. Setelah soedah dipilih nabi Chidir, maka segala tentera jang
tinggal itoepoen semoeanja menghadap radja Iskandar masing® dengan
doekatjitanja. Maka dipilih radja Iskandar dalam tentera jang banjak
5 itoe seorang jang terbaik daripada meréka itoe, maka didjadikan
baginda penglima tentera jang banjak itoe, maka sabdanja: Djangan
tiada kamoe ikoet kata penglima kamoe ini dan diberinja soerat istima
akan penglima itoe, soepaja tetap hati segala tentera pada mengikoet
kata penglima itoe. Setelah soedah, maka kata nabi Chidir kepada
10 radja Iskandar: Barang diketahoeï sjah'alam akan hamba djadi
pengandjoer segala tentera ini, ta' dapat tiada takoet sesat kita. Baik
diberi akan hamba soeatoe manikam jang amat bertjahaja seperti mata-
hari itoe, soepaja diikoet oléh segala tentera tjahaja marukam itoe.
Arkian maka dikeloearkan oléh radja Iskandar soeatoe manikam ter-
15 laloe amat besar tjahajanja seperti tjahaja matahari baharoe terbit.
Maka sabda baginda kepada nabi Chidir: Barang kiranja dipelihara
Allah ta'ala kita daripada sesat itoe. Laloe diberinja manikam itoe
kepada nabi Chidir, maka meréka itoe sekalian poen masing® berwasiat-
lah kepada orang jang tinggal itoe dan jang tinggal poen berpesanlah
20 kepada orang jang pergi itoe, masing® meréka itoe bertangis®an seraja
katanja: Siapa tahoe tiada akan dipertemoekan Allah ta'ala akan kita
sekalian.

Setelah pada keésokan harinja, maka radja Iskandar poen berang-
katlah dengan segala bala-tenteranja dan tiadalah maoe tinggal seorang
25 poen daripada segala radja® itoepoen tiada maoe lagi tinggal dan segala
menteri hoeloebalang dan segala 'oelama dan hoekama, melainkan
habislah mengiringkan radja Iskandar. Maka sabda radja Iskandar
kepada segala tenteranja: Adapoen djikalau akoe kedapatan maoet,
bahwa saudarakoe nabi Chidir akan gantikoe, djangan tiada kamoe
30 sekalian ikoet katanja. Djikalau tiada kamoe ikoet katanja, nistjaja
binasalah kamoe. Hatta maka berdjalanlah radja Iskandar dengan nabi
Chidir berdjalan dahoeloe. Hatta masoeklah sekalian meréka itoe
dalam kelam kelimoet seperti malam jang amat gelap. Maka segala
tentera melihat tjahaja manikam pada tangan nabi Chidir, itoelah maka
35 diikoetnja. Setelah datanglah kepada lima hari lima malam berdjalan
dalam gelap itoe, maka diirik oléh tentera sekalian berdjalan itoe pada
hari jang keenam dalam air gemeretap boenjinja. Maka bertanja
meréka itoe kepada nabi Chidir: Ja nabi Allah, apa boenjinja jang
diirik oléh kaki koeda kami ini gemeretap boenjinja? Maka sahoet nabi
40 Chidir: Ia-itoelah benda jang amat gaib. Maka barangsiapa mengambil
banjak, nistjaja menjesallah ia, dan barangsiapa mengambil sedikit poen,
menjesal djoega ia. Maka toeroenlah daripada antara tentera itoe
mengambil dia dan berbanjak daripada meréka itoe jang tiada maoe

-ocr page 221-

mengambil dia. Maka berdjalanlah meréka itoe dalam kelam, hingga
tiada dikenal seseorang akan seorang daripada sangat gelapnja. Setelah
datang kepada sembilan hari sembilan malam kimat berdjalan dalam
kelam itoe pada hoetan jang amat semak itoe dan berapa melangkah
5 boekit jang ketjil®, maka pada hari jang kesepoeloeh adalah terang
sedikit seperti tjahaja bintang jang banjak kelihatan pada langit demi-
kianlah roepanja.

Hatta maka sehari berdjalan, maka teranglah, hingga ada terangnja
145 seperti terang boelan poernama, maka disoeroeh nabi Chidir meréka
10 itoe toeroen dariatas koedanja, maka dilihat meréka itoe seboeah roemah
daripada emas jang mérah dan beberapa manikam jang terkena pada
roemah itoe. Maka daripada sinar roemah itoelah maka djadi terang.
Maka dikeloearkan meréka itoe benda jang diambilnja itoe daridalam
kandoengannja, maka dihhatnja manikam jang amat bertjahaja, tiada
15 ada dalam doenia ini sepertinja sesoeatoe djoeapoen. Maka jang
mengambil sedikit menjesallah ia oléh diambil oléh radjanja dan peng-
hoeloenja dan jang mengambil banjak poen demikian djoega. Hatta
maka berhentilah radja Iskandar pada roemah itoe, arkian maka radja
Iskandar poen berkata kepada nabi Chidir: Ja nabi Allah, ada soeatoe
20 bitjara terlintas dalam hati hamba. Djikalau kiranja bertemoe kita
dengan mata air ma'oe '1-hajat itoe, maka hamba minoemlah akandia
dan mandilah hamba dalamnja, maka tentera kita poen minoem dan
mandilah. Maka betapa kiranja kelebihan hamba daripada meréka itoe?
Tetapi kehendak hamba doedoeklah nabi Allah dengan segala tentera
25 kita ini, biarlah hamba pergi mentjahari air ma'oe '1-hajat itoe seorang
diri hamba. Barangkala soedah hamba bertemoe dengandia, maka
kembalilah hamba katakan djalannja kepada toeanhamba dan soepaja
hamba lihat daripada jang indah pada mata air hajat itoe, hamba tjeri-
terakanlah pada meréka itoe sekalian. Maka sahoet nabi Chidir: Mana
30 kehendak sjah 'alam itoe djoega jang lebih. Maka bersabdalah baginda
kepada segala radja® dan menteri hoeloebalang sekalian: Arkian, hai
kamoe segala saudarakoe, doedoeklah kamoe sekalian berhenti pada
roemah emas ini, karena tempat itoepoen terang, hingga datang hamba
mendapatkan toean® sekalian. Hatta maka berdjalanlah radja Iskandar
35 seorang dirinja pergi mentjahari air ma'oe '1-hajat itoe. Maka tatkala
soedah radja Iskandar berdjalan daripada meréka itoe, maka kembalilah
meréka itoe masing lt;spada?gt; tempatnja dan tiadalah diketahoeï oléh
sekahan meréka itoe siang dan malam, melainkan diketahoeï meréka
itoe daripada mata meréka itoe hendak tidoer itoe djoega, maka dike-
40 tahoeïnja [dan] pada kira® siang dan malam.

Sebermoela tatkala soedah radja Iskandar berdjalan seorangnja itoe,
maka lamalah soedah perginja itoe, maka berkata segala radja® itoe
kepada nabi Chidir: Ja nabi Allah, bahwa sanja, telah lamalah soedah

-ocr page 222-

baginda perginja itoe dan betapa hal kami didalam loeloemat ini, tiada
berketahoean malam dan siang? Adakah diperoléh toeanhamba chabar
sjah 'alam ini? Bahwa ketakoetan hati kami sekalian dan chabar radja
poen tiada kami peroléh. Bahwa ta' dapat tiada pada bitjara kami mati-
5 lah kami dalam kelam jang tiada berketahoean malam siang ini. Djikalau
tiada kiranja harap kami akan nabi Allah, nistjaja roesak binasalah
kami sekalian. Maka tatkala didengar oléh nabi Chidir kata meréka
itoe dan segala tenteranja poen haroe-haralah lakoenja, masing® dengan
tangisnja meréka itoe dengan doekatjitanja oléh lambat radja Iskandar
10 datang, sajogjalt;njagt; dipersoekai oléh nabi Chidir hati meréka itoe
dan dipertetapnja dengan kata jang baik®, maka njamanlah sedikit hati
meréka itoe. Ada pada mentjeriterakan segala hikajat radja® jang
dahoeloe kala daripada hikajat jang indah®, maka soekatjitalah hati
meréka itoe sedikit. Maka kata setengah meréka itoe: Apalah hal kita
15 ini dan matilah gerangan kita didalam loeloemat kelam ini, karena toean
kita radja Iskandar pergi membawa dirinja dalam loeloemat mentjahari
sekehendak hatinja dan ditinggalkannja kita seperti kambing jang
tiada bergembala? Maka menangislah meréka itoe takoet akan dirinja
tiada kembali kenegerinja, tiadalah bertemoe dengan isterinja, poetoes
20 asalah rasanja. Sebermoela akan nabi Chidir hatinja doekatjita djoega
akan radja Iskandar, tetapi tiada maoe dilahirkan kepada segala tente-
ranja. Adapoen pada bitjara nabi Chidir: Djikalau koekatakan kepada
meréka itoe, nistjaja binasalah segala tenteranja mati didalam doeka-
tjitanja. Arkian maka nabi Chidir poen nantilah menjoekakan hati
25 meréka itoe, soepaja tetap hati segala tentera dan diperdjamoenja segala
radja® dan menteri dan beberapa ia berhikajat dan mengadjar daripada
'ilmoe haka'ik dan daka'ik akan meréka itoe sekalian, hingga tidoerlah
meréka itoe.

Kemoedian daripada itoelah, maka keloear nabi Chidir daripada ten-
30 teranja dan dipanggilkannja P . tah Miski, oedjarnja: Apabila ditjahari
oléh meréka itoe akandakoe, katakan akoe pergi mentjahari radja
Iskandar, segara djoega akoe datang.

Maka nabi Chidir poen berdjalanlah dalam kelam itoe mengikoet
radja Iskandar. Maka tatkala dj agaiah segala tentera daripada tidoer-
35 nja, laloe meréka itoe pergi kepada tempat nabi Chidir, maka dilihatnja
meréka itoe nabi Chidir poen tiadalah pada tempatnja, hanja P . tah
Miski djoega doedoek ganti nabi Chidir. Maka kata segala radja® dan
' oelama dan hoekama dan segala menteri hoeloebalang kepada P . tah
Miski: Kemana pergi nabi Chidir itoe? Maka sahoet P. tah Miski:
40 Insja' Allah ta'ala, segera djoega nabi Chidir datang kemari. Maka
diamlah meréka itoe sekalian dinantinja kira® tiga hari itoepoen, tiada
djoega nabi Chidir datang. Arkian maka bertambahlah doekatjita hati
meréka itoe dan héranlah hati meréka itoe oléh sebab nabi Chidir poen

-ocr page 223-

soedah gaib. Maka berkatalah meréka itoe sama sendirinja: Wah, bina-
salah kita dan matilah kita dalam kelam loeloemat ini. Djikalau soedah
nabi Chidir dan radja Iskandar tiada bersama® kita, nistjaja adalah kita
dalam laoet kebinasaan jang tiada berketahoean djalan kita kembali
5 dan matilah kita pada tempat ini, tiadalah bertemoe dengan isterikoe
dan anakkoe. Maka pada ketika itoe djadi haroe-haralah segala tentera
dan hoeloebalang masing® hilanglah arwah meréka itoe daripada tiada
bertemoe dengan nabi Chidir dan radja Iskandar dan tiadalah diharap
meréka itoe dirinja akan hidoep lagi. Maka pada ketika itoe ada ber-
10 sama® dengan segala tentera itoe toedjoeh orang hakim jang pilihan.
Maka datanglah meréka itoe kepada segala hakim itoe minta bitjara.
Maka kata meréka itoe: Pada pendapat toean® sekalian akan ihwal
radja Iskandar dan nabi Chidir itoe adakah kembali atau tiada? Maka
sekarang darimana datang kita dan kemana kembali kita dan adakah
15 kita sekalian ini dilepaskan Allah ta'ala daripada kelam loeloemat itoe?

Kata sahiboe '1-hikajat, setelah didengar oléh hakim toedjoeh orang
itoe kata meréka itoe sekalian, maka oedjar hakim jang pertama karena
toea daripada enam orang itoe dan 'ilmoenja poen lebih daripada seka-
lian hakim, katanja: Adakah daripada antara segala machloek itoe dapat
20 mengetahoeï barang jang lagi akan datang dan segala jang gaib dalam
hakikatnja? Setelah soedah berkata demikian, maka iapoen diam
dirinja. Maka berkata poela hakim jang kedoea: Djikalau kiranja
dianoegerahkan Allah ta'ala akan seorang manoesia mengetahoeï 'ilmoe
jang gaib, rüstjaja ta' dapat tiada jang demikian itoe ketjelaan djoega
25 adanja. Maka iapoen diamlah dan berkata poela hakim jang ketiga:
Adapoen jang haroes kita dahoeloekan daripada segala pengetahoean
itoe kendiri f kita djoega, karena hampir daripada sekaliannja dan ialah
jang haroes kita perbaik f. Maka iapoen berdiam dirinja, dan berkata
poela hakim jang keempat: Adapoen jang s dj hts®t manoesia itoe, djika-
30 lau tiada diketahoeïnja akan hal dirinja dan tiada dikenalnja pada
kedjadian segala machloek, maka jang demikian itoe nistjaja tiada
dikenalnja akan Toehannja. Laloe iapoen berdiam, maka berkata poela
hakim jang kelima: Adapoen karena didjadikan Allah ta'ala demikian
itoe, maka adalah kelebihan daripada segala manoesia. Setelah soedah
35 ia berkata demikian, maka iapoen diamlah, dan berkata poela hakim

jang keenam: ........daripada karena demikian itoelah, maka haroes

membawa dirinja pada djalan kebadjikan dan djangan berboeat 'amal
kedjahatan dan djikalau soedah diketahoeïnja, bahwa sanja doenia ini
tiada akan kekal adanja, tetapi jang hidoep dalamnja itoe lagi merasaï
40 mati. Maka apa poela jang lain kita bitjarakan? Bahwa jang hari kiamat
itoe ta' dapat tiada lagi akan datang. Apabila datang hari kiamat itoe
nistjaja hidoeplah kita sekalian. Maka apa djoega kelebihan hidoep
dalam doenia ini daripada hidoep didalam achirat itoe? Maka iapoen

36 Na keenam is een gedeelte van den regel onbeschreven gelaten; zie aant.

213

-ocr page 224-

berdiam dirinja, maka berkata poela hakim jang ketoedjoeh: Adapoen
apa gerangan kata kamoe akandakoe? Bahwa datang akoe kedalam
doenia ini, telah koekehendaki hidoep dalamnja dan takoet akoe keloear
daripadanja dengan gagah malikoe '1-maoet dan adalah gahari 'alam
5 jang banjak djoega. Setelah dikatanja demikian itoe, maka iapoen ber-
diamlah. Setelah didengar oléh segala tentera perkataan hakim seorang
sepatah kata jang demikian itoe, maka berdiamlah meréka itoe masing-
meréka itoe menetapkan dirinja dan dichabarkannjalah dirinja menan-
tikan datang radja Iskandar dan nabi Chidir 'alaihi 'ssalam, dengan
10 doekatjita hatinja meréka itoe sekalian akan peri hal jang demikian
itoe. Hatta maka pada keésokan harinja dilihat meréka itoe, bahwa
hakim toedjoeh orang jang kata kelamarin itoepoen soedah mati dalam
tempatnja tidoer oléh sangat doekatjitanja akan hal dirinja dan akan
radja Iskandar dan nabi Chidir soedah gaib daripadanja dan dipikirkan
15 oléh meréka itoe akan ihwal doenia ini, nistjaja lagi akan fana' dengan
segala isinja dan pengetahoean segala 'oelama dan hoekama itoepoen
tiada dapat meiepaskan dirinja daripada maoet. Maka menjesallah
hakim jang toedjoeh orang itoe, sebab mengikoet radja Iskandar dan
nabi Chidir masoek dalam tirai loeloemat pada hal tiada diketahoeï
20 meréka itoe djalan keloear daripadanja, maka matilah meréka itoe
dalam doekatjitanja jang demikian itoe. Maka dimandikan oléh segala
'oelama dan hoekama akan toedjoeh orang hakim itoe dan dikapan
meréka itoe dan ditanamkan meréka itoe akan hakim toedjoeh orang
itoe dihalaman roemah emas itoe dan diperboeat meréka itoe pada
25 koeboer seorang hakim soeatoe loh daripada emas, maka disoeratkan
nama hakim itoe.

Hatta kemoedian dari itoe, maka diamlah meréka itoe sekalian menan-
tikan radja Iskandar dan nabi Chidir 'alaihi 'ssalam. Antara berapa
lamanja, maka nabi Chidir poen datanglah kepada meréka itoe sertanja
30 doea orang moeda® terlaloe amat élok roepanja dan bertjahaja^ roepa
moekanja dan nabi Chidir poen bertambah® élok roepanja daripada
sediakala, bertjahaja^ roepa moekanja seolah® tiada dikenal meréka
itoe akandia. Setelah dilihat segala tenteranja akan nabi Chidir, maka
meréka itoe berlarianlah masing® datang mentjioem tangan nabi Chidir
35 dan amat soekatjitalah hati segala radja® dan menteri hoeloebalang dan
hoekama dan foekaha' serasa hidoeplah dalam hatinja meréka itoe
sekalian dan dipandang meréka itoe kekiri dan kekanan, maka dilihat
meréka itoe kehadapan dan kebelakang boemi daripada emas, batoenja
daripada permata jang gilang-gemilang tjahajanja, terlaloe amat indah
40 roepanja daripada zamroed dan kemala béram poespa-ragam, sekalian-
nja itoe berkapoer diatas boemi itoe. Setelah soedah nabi Chidir ber-
djawat tangan dengan segala radja^ itoe dan dengan orang besar® dan
daripada segala 'oelama dan hoekama, maka kata meréka itoe: Ja nabi

-ocr page 225-

Allah, siapa laki'- doea orang moed^ ini? Maka sahoet nabi Chidir:
Ia-itoe saudarakoe nabi Alias dan Aram, dan segera kamoe djabat
tangan dengan meréka itoe dan ketjoepi oléh kamoe. Bahwa meréka
itoepoen nabi Allah jang moersal djoega. Maka sekahan meréka
5 itoepoen soekatjitalah berdjawat tangan kedoeanja. Maka berdjalan-
lah nabi Chidir kepada roemah emas itoe. Setelah tetaplah ia doedoek
pada tempatnja dihadap oléh segala tenteranja, maka berhikajatlah
nabi Chidir kepada segala 'oelama dan hoekama dan segala radja® dan
menteri hoeloebalang tentera sekahan: Adapoen tatkala hamba ting-
10 galkan kamoe sekahan, maka berdjalanlah hamba mentjahari radja Is-
kandar, disesatkan Allah ta'ala akan hamba daripada djalan jang betoel,
hingga tiadalah berketahoean pergi hamba terkadang bertemoe dengan
djalan jang kelam, hingga datanglah hamba kepada soeatoe tempat,
maka dilihat bajang® orang berdjalan dihadapan hamba, sehingga poen
15 demikian pada tempat itoe tiada ada seorang poen daripada machloek-
. oe 'Ilah. Maka berdjalanlah djoega hamba disana kira® doea hari
lamanja, maka hari jang ketiganja djaoehlah djalan hamba, tiada kelam,
tetapi boekannja tjahaja matahari dan boelan dan bintang, hingga datang
pada hari jang kelima maka bertemoe hamba dengan seékor binatang
20 terlaloe amat besar, kakinja seperti kaki onta dan tapaknja seperti
tapak gadjah dan moekanja seperti moeka manoesia. Maka
hamba poen hampirlah kepadanja, maka berkata hamba: La ilaha ilia
'llahoe, wahdahoe la sjarika lahoe. Maka kata binatang itoe seperti kata
hamba itoe djoega. Maka hamba memberi salam kepadanja, maka oedjar
25 hamba: Hai binatang, koetanjai akandikau dengan nama Allah ta'ala:
Siapa nama engkau dan apa pekerdjaan engkau doedoek disini? Maka
sahoet binatang itoe dengan bahasa Joenani: Hamba Allah, telah didja-
dikan Allah akandakoe daripada soeatoe tanda daripada segala tanda
hari kiamat, maka pada tempat inilah dititahkan Allah ta'ala hamba
30 doedoek, dan disinilah tempat kehidoepan hamba makan segala roempoet
ini dan hamba minoem air ma'oe '1-hajat. Maka pada masa hampirlah
kiamat dititahkan Allah ta'ala hamba keloear kepada boemi jang berisi
manoesia anak Adam. Arkian maka kata hamba: Apa nama, hai hamba
Allah, dan pada masa mana engkau keloear? Maka sahoetnja: Adapoen
35 nama hamba Dabbatu '1-arz dan masa hamba keloear tatkala adalah
segala 'oelama menghinakan agamanja dan segala orang jang hina djadi
moelia dan segala orang jang moelia mendjadi hina dan adalah diker-
djakan oléh oemat Moehammad rasoeloe 'Ilah salla-'lahoe lt;'alaihigt;
wa-sallam lima belas perkara daripada pekerdjaan jang djahat. Maka
40 hamba tilik roepanja Dabbatu '1-arz berboeloe®nja seperti boeloe biri®.
Hatta maka telah didengar oléh segala radja® itoe dan segala 'oelama
dan hoekama tjeritera nabi Chidir demikian itoe, maka ditanja oléh
meréka itoe: Ja nabi Allah, apa pekerdjaan keloear ia pada achir djaman

-ocr page 226-

kelak? Maka sahoet nabi Chidir: Ditjap meréka itoe dahi segala moe'min
dengan tjintjin nabi Allah Soelaiman, hingga djadi bertjahaja moeka
meréka itoe dan hambalah f memaloe segala kapir dengan tongkat nabi
Allah Moesa 'alaihi 'ssalam, hingga djadi hitamlah warna moeka meréka
5 itoe. Maka dikatanja kepada segala manoesia: Engkau ini moe'min dan
engkau kapir. Demikianlah pekerdjaanja. Maka ditanja meréka itoe
poela kepada nabi Chidir: Apa jang dikatanja lima belas perkara jang
dikerdjakan oléh segala moe'min oemat nabi Moehammad rasoeloe 'Ilah
salla 'lahoe 'alaihi wa-sallam itoe jang lima belas perkara itoe? Maka
10 sahoet nabi Chidir: Bahwa sanja toeanhamba poen seorang djoega dari-
pada hamba Allah jang saléh, telah diketahoeï .toeanhamba, karena
pekerdjaan ini lagi akan datang, telah diboenjikan Allah ta'ala daripada
segala machloeknja. f Adapoen toeanhamba poen sahadja dipertemoekan
Allah ta'ala djoega dengan mata air hajat itoe. Bermoela akan sahabat
15 toeanhamba radja Iskandar itoe tiadalah bertemoe dengan mata air
hajat itoe dan sia'lah perdjalanannja itoe, tiada diperoléhnja seperti
kehendak hatinja. Adapoen akan Iblis sajogjalah diperdajakannja akan
radja Iskandar dan diberinja oléh seorang malaékat akandia boeah
kajoe dalam soerga akan radja Iskandar, maka diraboetnja oléh Iblis
20 akandia, tetapi toeanhamba poen hendaklah ingat® kata Dâbbatu'1-arz
sahadja akan diperdajakannja djoega oléh Iblis itoe seperti diperdaja-
kannja akan sahabat toeanhamba. Tetapi diketahoeï oléh toeanhamba,
tiadalah lagi berapa djaoehnja antara toeanhamba dengan mata air hajat
itoe dan toeanhamba bertemoe pada mata air itoe dengan doea orang
25 laki® daripada hamba Allah jang saléh. Setelah hamba dengar demikian
itoe, maka mengoetjap sjoekoerlah hamba akan Toehan sarwa 'alam
sekalian.

Maka berdjalanlah hamba kepada soeatoe padang jang amat loeas.
maka hamba lihat soeatoe soengai airnja terlaloe djernih dan hamba
30 lihat Iblis poen ada pada tepi soengai itoe diroepakannja dirinja seperti
roepa orang pertapaan pakaiannja kain bertampal® dan pada dahinja
hitam seolah® belas f soedjoed akan Allah ta'ala. Maka tiada kenal
akandia dan héranlah hamba melihat lakoenja itoe. Maka pikir hamba:
Darimana poela datang orang pertapaan ini pada tempat ini? Maka
35 iapoen datang hampir kepada hamba, maka katanja: Apa sebabnja
toeanhamba 'adjaib melihat hal ini? Maka sahoet hamba: Bahwa sanja
telah 'adjaiblah hatikoe akandikau. Siapa engkau ini, hai hamba Allah?
Maka kata Iblis: Barang ketahoeï toeanhamba, bahwa adalah hamba
ini seorang pertapaan, lamalah hamba diam pada tempat ini. Hamba
40 pohonkan pada Allah mata air hajat, telah dipertemoekan Allah ta'ala
hamba dengandia. Bahwa sanja, boekankah toeanhamba Chidir bapa
'Abbas? Maka sahoet hamba kepadanja: Akoelah jang bernama Chidir.
Maka katanja poela kepada hamba: Hai Chidir, sajogjanja hampirkan

-ocr page 227-

oléhmoe dirimoe kepada mata air hajat ini, maka minoemlah oléh
toeanhamba dan mandilah oléh toeanhamba dalamnja. Adapoen tiada
pernah disampaikan Allah ta'ala seorang machloek djoeapoen kepada
tempat ini, radja Iskandar itoe tiada sampaikan ami f hajat itoe. Maka
5 adalah barangsiapa minoem dan mandi pada mata air ini, tiadalah kelam
kedoea matanja, dan djikalau pada malam jang gelap sekalipoen, nistjaja
dilihatnja seperti siang hari dan tiada dirasaïnja lelah dan sakit dan
mati hingga datang pada hari kiamat, dan tiadalah dirasanja kekoe-
rangan dalam doenia ini. Marilah kita mengambil air sembahjang, hai
10 bapa 'Abbas, dan kita mandi pada soengai ini, karena telah dikaroenia
Allah ta'ala mata air ini akan bapa 'Abbas. Setelah hamba dengar
katanja demikian itoe, maka hamba hampirlah kepada mata air itoe,
hamba lihat airnja poen hitam dan batoe dalamnja mérah. Maka pada
pikir dalam hati hamba dan berdirilah hamba pada tepi soengai itoe:
15 Adapoen pada rasakoe boekannja air ini air hajat, sahadja hoenan Ibhs
djoega. Maka berkata poela ia kepada hamba: Marilah kita sembahjang
dan mandi dalamnja. Maka tiada hamba sahoet katanja demikian itoe.
Setelah dihhatnja hamba berdiam diri, maka segera dikeloearkannja
keskoelnja daridalam kendi'nja, maka diisinja air soengai itoe, laloe
20 hendak diberinja kepada hamba, katanja: Minoemlah toeanhamba. Sete-
lah hamba lihat kelakoeannja demikian itoe, maka pikirlah hamba:
Bahwa pekerdjaan jang demikian itoe boekannja perangai orang jang
moelia'^ melainkan pekerdjaan sétan djoega. Maka adalah pada ketika
itoe soeatoe tongkat pada tangan hamba, laloe hamba paloe atas kepa-
25 lanja serta kata hamba: Hai mal'oen, bahwa pada hatimoe, tiadalah
akoe megetahoeï akandikau. Maka Ibhs itoepoen larilah daripada
hamba, dan mata air jang hamba lihat itoepoen gaiblah daripada mata
hamba.

Arkian maka berdjalanlah hamba darisana, maka hamba lihat poela
30 seorang perempoean toea pakaiannja hitam, maka pikir hamba: Siapa
tahoe Ibhs djoega meroepakan dirinja demikian ini. Maka tiba^ berkata
perempoean toea itoe: Adapoen akan hamba boekannja Iblis, maka
hendak kemana toeanhamba dalam hoetan belantara ini jang tiada
pernah seorang djoeapoen sampai kemari? Maka sahoet hamba: Apa
35 pedoelimoe bertanja akandakoe demikian ini? Maka sahoetnja: Dari-
pada kasih hamba akan toeanhamba. Direkannjaf dalam hoetan ini
tiada pernah segala djin sétan dan tiada pernah didjalani oléh segala
manoesia pada boemi ini, tetapi adalah pada hati hamba, bahwa toean-
hamba ini hendak mentjahari mata air hajat djoega. Adapoen akan mata
40 air hajat itoe soedah tinggal dibelakang toeanhamba, tiada ia dihadapan
toeanhamba, dan djikalau toeanhamba berdjalan kehadapan, ta' dapat
tiada nistjaja diboenoeh oléh djinlah toeanhamba. Maka segeralah
toeanhamba kembali, bahwa adalah hamba ini memberi nasihat kepada

-ocr page 228-

toeanhamba. Maka sahoet hamba: Hai seteroe Allah, apa pada hatimoe,
bahwa tiadakah akoe kenal akandikau? Djikalau berbagai® sekalipoen
kauroepakan dirimoe itoe, nistjaja koekenal djoega akandikau. Laloe
hamba hendak paloe dengan tongkat hamba, maka iapoen lari.

5 Hatta maka berdjalanlah poela hamba daripada tempat itoe, hingga
hamba lihat tjahaja matahari dan hamba lihat seboeah boekit terlaloe
tinggi. Maka hamba dengar soeatoe soeara, demikian boenjinja: Be-
toellah djalannja ini, hai bapa 'Abbas, pada boekit jang toeanhamba
lihat itoe, itoelah mata air hajat. Adapoen jang bertemoe dengan toean-
10 hamba itoe Iblis 'alaihi la'nat, tiada ia dapat hampir kepada tempat ini.
Djikalau datang ia kemari, nistjaja adalah diloetar oléh segala malaékat
akandia dengan panah kelodan, diboernja pada laoet jang ketoedjoeh.
Setelah hamba dengar soeara jang berkata demikian itoe, maka soekalah
hati hamba, hingga berdjalanlah hamba datang kepada kaki boekit itoe.
15 Maka hamba lihat soeatoe mata air dikeliling oléh segala pohon kajoe
jang dimakan oléh segala manoesia boeahnja. Hatta maka hamba poen
naik keatas moenggoe daripada kersik emas, maka hamba lihat mata
air hajat itoe, terlaloe poetih airnja seperti soesoe lagi amat djemih
dan baoenja terlaloe haroem seperti baoe kastoeri bertjampoer dengan
20 'ambar dan hamba lihat ditepi mata air itoe doea orang laki® berdiri
sembahjang, maka dalam hati hamba jang seorang radja Iskandar, maka
soekatjitalah hati hamba. Arkian maka hamba poen menghampiri pada
kedoeanja itoe, maka héranlah hati hamba. Adapoen akan toean itoe
kedoeanja segera menjoedahkan sembahjangnja, maka memberi salam
25 kedoeanja kepada hamba, dan segera hamba sahoet salam kedoeanja.
Maka kata laki® itoe ia-itoe nabi Alias: Toeanhambalah bernama nabi
Chidir, belia moeda kanak® balig, anak 'Ahir anak Arqashad anak
Sjam anak Noech 'alaihi 'ssalam. Maka sahoet hamba: lalah hamba.
Kemoedian daripada itoe, maka kedoeanja itoe datang mendjawat tangan
30 hamba dan soekatjitalah hati toean® itoe, tetapi tiada hamba kenal akan
kedoeanja. Maka hamba tanja: Siapa toeanhamba ini dan apa nama
toeanhamba kedoeanja? Maka kata Alias: Bahwa hambalah anak
Aliyasin, bahwa adalah hamba ini daripada kaoem nabi Israil, maka
adalah pada masa itoe dititahkan Allah ta'ala akan hamba kepada
35 kaoem itoe soeroeh membawa agama Islam jang sebenarnja. Maka
diperdoestakan meréka itoe akan hamba, hendak diboenoehnja poela
akan hamba, maka hamba poen lari kepada soeatoe boekit bernama
Baniyas. Maka dititahkan Allah ta'ala poela akan hamba sekali lagi
kepada meréka itoe, maka tiada dikaboel meréka itoe mengikoet agama
40 Islam, maka hendak diperboenoehnja poela akan hamba, maka kata
hamba: Djangan kamoe bantahan daripada menengarkan katakoe ini.
Djikalau tiada kamoe maoe mengikoet agama Islam sekali ini, nistjaja
dibinasakan Allah ta'ala akan kamoe sekalian. Maka tiada djoega

-ocr page 229-

didengarkannja oléh meréka itoe, laloe hamba soempahilah akan meréka
itoe, maka dibinasakan Allah ta'ala akan meréka itoe sekahan dan
radjanja poen mati dengan segala anak isterinja. Adapoen tatkala
diboenoehnja akan nabi Jerjis, maka dititahkan Allah ta'ala segala
5 binatang jang boeas memakan meréka itoe, hingga dilihat oléh setengah-
nja kepada setengahnja oléh daripada sebab kebanjakan binatang jang
membinasakan meréka itoe daripada harimau dan badak dan beroeang
dan penjengat, maka matilah sekaliannja dan segala toelang meréka itoe
berdiam® disana hingga datang sekarang. Kemoedian dari itoe, maka
10 dianoegerahkan Allah ta'ala pakaian jang toeanhamba lihat ini, adalah
hamba seperti segala malaékat, dapat hamba kelangit, maka terbanglah
hamba. Maka perman Allah ta'ala: Pergilah engkau pada sisi mata air
hajat, pada tempat itoe bertemoelah engkau dengan nabi Chidir, tiada
ada seorang poen anak Adam jang sampai kepada tempat itoe, melain-
15 kan tiga orang kamoe itoe djoega. Adapoen ketahoeï oléh toeanhamba,
bahwa tolan toeanhamba radja Iskandar itoe tiadalah diperoléhnja mata
air hajat seperti kehendak hatinja itoe, karena tiada didjandjikan Allah
ta'ala akandia jang demikian itoe, pada tiga orang kita inilah. Setelah
soedah nabi Alias berkata demikian, maka hamba tania: Siapa saudara
20 hamba jang seorang lagi ini? Maka sahoetnja: Inilah Aram anak Sjam
anak Noech 'alaihi 'ssalam, ialah jang pertama disampaikan Allah ta'ala
kepada mata air hajat ini, kemoedian dari itoe maka hamba, maka
kemoedian poela daripada hamba ini, maka toeanhambalah sekarang
ini. Maka ialah jang memeliharakan koeboer nabi Allah Adam 'alaihi
25 'ssalam dengan berkat kemoeliaannja. Maka sahoet hamba: Soeng-
goehlah seperti kata toeanhamba itoe, bahwa hamba poen ada menengar
werita jang demikian itoe. Arkian maka mengoetjaplah sjoekoer hamba
kepada Allah soebhanahoe wa-ta'ala, laloe hamba berpeloek dengan
Aram anak Sjam. Hatta maka doedoeklah kami ketiga berkata® akan
30 peri hal radja Iskandar masoek dalam tirai loeloemat, karena mentja-
hari seperti kehendaknja.

Arkian kemoedian dari itoe, maka kami ketiga poen mandilah dan
mengambil air sembahjang pada mata air hajat. Tatkala itoe ada sakit
sedikit toeboeh hamba, maka dengan karoenia Allah ta'ala 'afiatlah
35 toeboeh hamba pada ketika itoe djoega. Hatta maka sembahjanglah
kami ketiga Setelah soedah kami sembahjang, maka kami poen doe-
doek hingga hari malam, maka toeroen malaékat dari langit membawa
hidangan akan kami dalamnja tiga tangkai zabib, laloe dihantarkannja
dihadapan kami. Hatta maka makanlah kami ketiga sambil berkata .
40 Setelah soedah kenjang kami, maka dibawa malaékat hidangan itoe
naik kelangit. Kemoedian dari itoe, maka kami poen berdirilah sembah-
jang pada malam itoe, hingga sianglah datang terbit matahari. Maka

40 kenjang: kennjang.

-ocr page 230-

kata hamba kepada toeanquot;: Barang diketahoeï oléh toeanhamba, ada-
poen tatkala radja Iskandar pergi mentjahari mata air hajat itoe, maka
ditinggalkan akan hamba kepada segala tenteranja akan gantinja.
Maka lambat ia kembali kepada segala tenteranja, laloe hamba pergi
5 mentjahari dia, hingga datang hamba kemari dan telah dipertemoekan
Allah ta'ala hamba dengan toeanhamba kedoeanja. Sekarang bermo-
honlah hamba kembali kepada segala tenteraan hamba. Arkian maka
kata toean® kedoea ini: Baiklah hamba poen pergi bersama® dengan
toeanhamba. Maka berbangkitlah serta kedoea toean® ini, laloe berdja-
10 lanlah didalam doesoen ditepi soengai mata air hajat itoe makan
boeah®an. Maka adalah disana barang jang ada segala boeah®an dalam
doenia ini adalah pada tepi soegai hajat itoe. Maka kami lihat Iblis
'alaihi la'nat. Setelah dilihatnja akan kami, maka ia mengherik dengan
soeara jang maha-njaring, laloe ia pingsan. Maka segala anak
15 tjoetjoenja poen berhimpoenlah datang kepadanja, tiada dapat dihisab-
kan banjaknja, maka kata meréka itoe: Hai Toehan kami, ngapa Toehan
kami membinasakan diri jang demikian ini? Maka berkata ia kepada
anak tjoetjoenja: Karam sekali atas kepala kamoe sekalian. Adalah
pada hatikoe, bahwa dalam boemi ini tiada siapa dapat mendjalani dia
20 lain daripada akoe dan telah berapalah koeperlelahkan, soepaja djangan
berhimpoen ketiga meréka itoe pada soeatoe tempat dan soepaja
djangan diperoléhnja minoem air hajat ini, maka itoepoen diperoléhnja
djoega mata air hajat itoe. Sekarang djikalau kiranja lepas ketiganja
ini kepada boemi jang berisi anak Adam, nistjaja matilah akoe dengan
25 doekatjitakoe ini. Hatta maka berkata segala anak tjoetjoenja: Ada-
poen pada penglihat kami poen telah tertoetoeplah segala moeka boemi
ini dengan segala malaékat jang mengawali dia, oléh karena itoelah
maka kami datang kepadamoe. Setelah didengar Iblis kata meréka itoe,
maka iapoen terbanglah naik kelangit, hampirlah ia sampai kepintoe
30 langit, kemoedian maka toeroenlah ia kepada segala kaoemnja. Maka
pada ketika itoe djoega dilihatnja penoeh segala moeka boemi ini dengan
segala malaékat. Maka Iblis poen terbanglah poela, kehendaknja mem-
beri tahoe kepada negeri jang besar®, maka dilihatnja segala malaékat
jang toeroen keboemi itoe sekaliannja bertandoek, maka tandoeknja
35 meréka itoe sampai kelangit, maka tiadalah dapat ia terbang kelangit.
Maka toeroen poela ia kedalam boemi daribawah tapak kaki kami,
bahwa kehendaknja membawa werita pada kebawah toedjoeh petala
boemi, maka dilihatnja kaki segala malaékat itoe teroes kebawah
toedjoeh petala boemi. Maka héranlah Iblis melihat peri hal itoe jang
40 demikian itoe. Hatta maka dibesarkan dirinja, hingga penoehlah dari
masjrik datang kemagrib, maka dianoegerahkan Allah akan kami
ketiga dapat terbang seperti boeroeng, maka terbanglah kami ketiga
bersama® dengan segala malaékat, maka Iblis poen mengheriklah dengan

-ocr page 231-

soeara jang maha-njaring, oedjarnja: Hai segala manoesia, bahwa sanja
Chidir dan Ahas dan Aram tjoetjoe Noech telah dianoegerahkan Allah
ta'ala pada ketiga meréka itoe tjahaja daripada dirinja. Maka soem-
pahlah oléh kami ketiganja meréka itoe, maka Djabrail 'alaihi 'ssalam
5 poen berkata pada ketika itoe djoega: Hai segala manoesia dan d]m,
bahwa sanja telah berdoestalah Iblis 'alaihi la'nat. Maka kami ketiga
berkatalah: Maha-soetji Toehan sarwa 'alam sekalian daripada kata
Iblis itoe. Maka pada ketika itoe djoega dititahkan Allah ta ala Asrafil
mengoesir Iblis serta dihemboesnja akandia. Maka Iblis poen larilah,
10 hingga datang kepada matahari terbit, maka iapoen terbeloenggoe,
hingga rebahlah Iblis, tiada koeasa lari, maka oléh Asratil dipaloenja
akan Iblis dengan tjokmarnja. Maka iapoen bangkit lari poela kepada
pihak matahari masoek, maka dioesir oléh Asrafil djoega akandia,
F 150 hingga larilah ia kedalam 'ainoe '1-djam'ijat, maka
berpendjaralah la
15 disana empat poeloeh hari lamanja. Maka daripada masa itoe hingga
datang sekarang tiadalah dapat Ibhs hampir kepada kami ketiga mi.
Setelah demikian itoe, maka kami masoeklah dalam loeloemat berdja-
lan dalam kelam itoe, hingga datanglah kami kemari kepada kamoe

sekalian. Inilah hikajat kami.
20 Setelah didengar segala radja^ dan menteri hoeloebalang bantara sida
segala 'oelama dan hoekama peri tjeritera nabi Allah Chidir demikian
itoe, maka soekatjitalah hati meréka itoe dan ketjoepi
mereka itoe
sekalian tangan nabi Alias dan Aram dengan soekatjitanja masing-
mohonkan do'a daripada nabi Ahas dan Aram akandiri mereka itoe.
25 Maka minta do'a kedoeanja akan meréka itoe sekahan. Maka kata
radja Raziya dan radja Salam kepada nabi Chidir: Ja ^«bi Allah,
sekarang dimana toean kita radja Iskandar itoe, dan
adakah dikem-
balikan Allah ta'ala kepada segala tenteranja? Maka sahoet nabi Alms:
Insja'Allah ta'ala tiga hari, keempatnja datanglah
radja Iskandar
30 kepada kamoe sekahan. Jang seperti kehendaknja itoe tiada diper-
oléhnja. Setelah didengar oléh meréka itoe kata nabi Ahas, maka soe-
katjitalah hati meréka itoe.nbsp;i x

Sebermoela tatkala bertjerai radja Iskandar daripada segala tente-
ranja, maka berdjalanlah ia dalam loeloemat itoe sehari soentoek Pada
35 hari jang kedoea diperlihatkan Allah ta'ala akan radja Iskandar dengan
seboeah maligai terlaloe amat tinggi seolah^ sampai kepada antara
langit dan boemi. Maka dihampirinja oléh baginda maligai itoe maka
dilihatnja maligai itoe daripada manikam jang amat merah, dan keloear
soeatoe soeara daridalam mahgai itoe didengar radja
Iskandar mengata:
40 La ilaha illa 'llahoe, Moehammad rasoeloe'Ilah. Maka dilihat radja
Iskandar kekiri dan kekanan, tiada dilihatnja soeatoe djoeapoen. H^ta
■ maka didengar poela soeara atas maligai itoe, demikian boenjinja: Hai
radja Iskandar, angkat kepalamoe, soepaja kaulihat kebesaran Allah

-ocr page 232-

soebhanahoe wa-ta'ala. Maka diangkat radja Iskandar kepalanja
melihat keatas, maka dilihatnja seékor boeroeng jang ketjil berténggér
diatas tingkap maligai itoe. Maka oedjarnja radja Iskandar: Hai boe-
roeng, engkaukah jang berkata tadi? Maka sahoetnja: Bahkan ham-
5 balah jang berkata itoe. Maka kata radja Iskandar: Hai boeroeng,
berapa lamanja kamoe diam disini? Maka sahoet boeroeng itoe: Ada-
poen tatkala soedah didjadikan Allah ta'ala akan hamba, maka didjadi-
kannja poela akan hamba doedoek disini dalam seboeah negeri seriboe
kotanja dan seboeah kota itoe seriboe roemah, dan dalam seriboe
10 roemah itoe dipenoehinja dengan bidji, soepaja akan makanan hamba,
maka hamba makanlah bidji sesawi itoe, pada sehari sebidji, hingga
habislah bidji sesawi itoe. Kemoedian dari itoe, maka didjadikan Allah
ta'ala nabi Allah Adam 'alaihi 'ssalam. Setelah soedah djadi nabi Adam,
maka disoeroeh Allah ta'ala hamba doedoek pada maligai ini dan
15 dianoegerahkan Allah ta'ala makanan hamba menjeboet: La ilaha ilia
'llahoe, Moehammad rasoeloe 'Ilah. Maka tiadalah hamba rasaï lapar
lagi apabila hamba seboet kata itoe. Sebermoela akandikau siapa dan
sebagaimana engkau sampai kemari ini? Adapoen selama hamba di-
djadikan Allah ta'ala tiada pernah seorang anak Adam sampai kemari.
20 Maka kata radja Iskandar: Hai boeroeng, bahwa akoelah radja Iskan-
dar anak radja Darab, Roem bangsakoe, Maqdüniya nama negerikoe.
Telah diserahkan Allah ta'ala kepadakoe keradjaan moeka boemi ini.
Maka sekarang masoeklah akoe pada tirai loeloemat ini, karena men-
tjahari mata air ma'oe '1-hajat, tetapi beloem lagi koeperoléh akandia.
25 Hai boeroeng, adakah engkau kenal Moehammad rasoeloe 'Ilah itoe?
Boekankah ia daripada bangsa 'Arab, tetapi beloem lagi ia keloear
kedalam doenia ini? Betapa gerangan kauseboet namanja? Maka
sahoet boeroeng itoe: Demikianlah disoeroehkan Allah ta'ala akoe me-
ngatakan kata itoe daripada kemoeliaannja, itoelah djadi makanankoe
30 dan minoemankoe selama'nja ini, dan tersoeratlah namanja itoe kepada
segala pintoe langit dan pintoe soerga. Hatta maka bertanja poela boe-
roeng itoe kepada radja Iskandar: Hai radja Iskandar, adakah anak
Adam pada masa ini naik saksi meréka itoe akan keesaan Allah ta'ala?
Maka sahoet radja Iskandar: Bahkan bahwa sesoenggoehnja telah ikrar-
35 lah sekalian machloek pada djaman ini akan keesaan Allah ta'ala pada
segala tempat jang soedah hamba laloeï itoe. Maka kata boeroeng itoe:
Telah beroléh kebadjikan meréka itoe sekalian, hai radja Iskandar.
Masoeklah toeanhamba kedalam maligai ini, soepaja dilihat radja dalam-
nja terlaloe amat indah® jang tiada pernah dilihat oléh seseorang poen
40 daripada segala manoesia.

Maka radja Iskandar poen toeroenlah dariatas koedanja dan diikatnja
kandaraannja itoe pada halkat pintoe maligai itoe. Hatta maka masoek-
lah radja Iskandar kedalam maligai itoe, dilihatnja pintoe maligai itoe

-ocr page 233-

daripada emas dan manikam jang mérah dan dindingnja poen daripada
manikam jang berbagai® roepanja seperti tjahaja matahari, tetapi tiada
hangatnja itoe seperti panas matahari, dan segala hamparannja itoe dari-
pada kain soendoesin dan istabrak jang hidjau dan mérah dan koening.
5 Maka berdjalanlah radja Iskandar, hingga datang pada sama tengah
mahgai itoe, maka dilihatnja seorangquot; moeda terlaloe amat élok roe-
panja lagi amat haroem baoenja dan berdiri kakinja kanan kehadapan
dan kakinja kiri kebelakang, maka matanja melihat keatas langit tiada
berkedjap. Maka dihampir radja Iskandar kepadanja, maka dilihatnja
10 sampailah kepalanja itoe keatas toedjoeh lapis langit dan kakinja teroes
kebawah toedjoeh petala boemi. Maka seramlah roma radja Iskandar
dan gentarlah hatinja, tetapi ditetapkannja djoega hatinja, hingga
datang ia kesisinja. Maka radja Iskandar poen memberi salam kepada-
nja, maka disahoetnja oléh orang moeda itoe salam radja Iskandar itoe
15 serta katanja: Hai radja Iskandar, telah groerlah engkau dengan kebe-
saran doenia ini. Djikalau dihidoepkan Allah ta'ala sepoeloeh riboe
tahoen sekalipoen, jang mati itoe tiada lepas daripadamoe, seperti per-
man Allah ta'ala: Koelloe nafsin dza'ikatoe '1-maoeti, tiap® bernafsoe
itoe lagi akan merasaï mati. Ta' dapat tiada jang demikian itoe; djika-
20 lau kiranja lepas seorang daripada mati, nistjaja dilepaskan Allah soeb-
hanahoe wa-ta'ala nabi jang tiada kedjadiannja daripadanja, ialah
makota segala nabi dan kekasih Toehan sarwa 'alam sekalian. Maka
iapoen dirasaïnja djoea sakit dan mati itoe. Hai radja Iskandar, peh-
harakan dirimoe daripada kedjahatan doenia dan ambil oléhmoe bekal
25 karena matimoe. Bahwa sanja hari kiamat itoe telah hampirlah datang-
nja, ta' dapat tiada lagi akan kauketahoe balas segala perboeatanmoe
itoe. Maka kata radja Iskandar: Hai hamba Allah, terlaloe sekali baik
nasihatmoe ini. Barang kiranja toeanhamba adjarkan hamba dengan
kata jang baik, soepaja hamba ingatkan akandiri. Maka kata malaékat
30 itoe: Hai radja Iskandar, berboeat maloelah engkau kepada Toehanmoe
seperti maloe engkau kepada sama sendirimoe dan beradjarlah engkau
daripada 'ilmoe jang membawa dikau kedalam soerga, dan djaoehkan
oléhmoe segala pengetahoean jang djahil. Hai radja Iskandar, telah
hampirlah akan datangnja oemat jang dikasih Allah ta'ala itoe. Maka
35 kata radja Iskandar: Hai orang moeda, siapa oemat dikasih Allah ta'ala
itoe? Maka sahoet malaékat itoe: Ia-itoe oemat Moehanomad rasoeloe
'Ilah salla-'llahoe 'alaihi wa-sallam. Ialah jang terlebih daripada segala
oemat nabi jang lain dengan kemoeliaannja pada achir djaman itoe dan
lagi oemat itoe djadi saksi segala oemat jang dahoeloe daripadanja. Hai
40 radja Iskandar, bahwa sanja pada hari kiamat tiap® segala machloek
telah bernaoenglah meréka itoe dibawah pandji® Moehammad jang ber-
nama liwa'oe '1-Moehammad. Hai radja Iskandar, djangan kautihk
kedjahatan segala manoesia dan hendaklah kautilik dirimoe. Hai radja

-ocr page 234-

Iskandar, bahwa djangan kauharoeskan barang jang tiada haroeskah
Allah ta' ala itoe. Maka tiada seorang manoesia dan djin masoek soerga
dengan tiada takoet akan Allah ta'ala dan alpa ia daripada dosanja dan
sajogjanja kauingatkan daripada kedjahatan siksa api neraka. Adapoen
5 jang masoek soerga itoe lt; sa jogjalt; nja gt;gt; segala hamba Allah jang
takoet akan Allah djoega. Maka barangsiapa tiada takoet akan Allah
ta'ala dan loepa ia akan bela jang lagi akan datang kepadanja, maka
bahwa sanja neraka djehenam itoelah akan tempatnja berdiam. Hai
radja Iskandar, bahwa sanja jang terlebih menakoet akan Allah ta'ala
10 daripada segala machloek ini, ia-itoe nabi Moehammad salla-'llahoe
'alaihi wa-sallam jang lagi akan datang dan segala nabi jang dahoeloe
daripadanja maka diperoléhnjalah balas ketakoetannja itoe dengan
soerga. Dan djikalau ditimbang takoet nabi Moehammad rasoeloe 'Ilah
itoe akan Toehannja dengan segala nabi jang dahoeloe daripadanja itoe,
15 nistjaja adalah seperti berat emas jang doea poeloeh matoe dengan t
dan djikalau ditimbang takoet daripada seseorang nabi jang dahoeloe
daripadanja dengan segala moe'min jang chas, nistjaja adalah seperti
berat oepama tembaga dengan batoe atau emas dengan tanah jang
koerang. Hai radja Iskandar, takoet oléhmoe akan Allah ta'ala dan
20 berboeat kebadjikan engkau kepada Allah dan kepada segala machloek
engkau bela dengan sempoerna bela. Dan seboet oléhmoe nama Toe-
hanmoe dengan seboet jang amat banjak. Bahwa sanja ia djoea Toehan
jang amat hampir kepadamoe. Adapoen akan api neraka itoe didjadikan
Allah akan tempat segala orang jang tiada menakoet dia.
25 Kata sahiboe '1-hikajat, setelah didengar radja Iskandar kata mala-
ékat demikian itoe, maka iapoen menangis dengan tangis jang amat
sangat. Hatta maka bertanja radja Iskandar: Hai orang moeda, siapa
toeanhamba ini? Maka oedjarnja malaékat itoe: Hai radja Iskandar,
akoelah jang bernama wakiloe 'Ilah malaékat Asrafil jang dititahkan
30 Allah soebhanahoe wa-ta'ala memegang sangka-kala, inilah ia pada
tangankoe ini. Apabila hari kiamat, maka koetioeplah sangka-kala ini,
pada ketika itoe matilah segala isi toedjoeh petala langit dan isi boemi
toedjoeh petala ini habis sap®, melainkan delapan orang kami djoega
jang tiada mati: pertama Djabrail dan Mikail dan 'Adzrafil dan empat
35 orang malaékat jang menanggoeng 'arsj. Kemoedian dari itoe, maka
kami sekalian poen akan mati djoega, maka fana'lah doenia ini seperti
perman Allah ta'ala pada lohoe '1-mahfoel: Koelloe man 'alaihi fanin
wa-jabka wadjhoe rabbika dzi '1-djalalin wa-'l-'ikramin: Tiap® barang
jang njawa itoe lagi akan fana' djoega. Adapoen harta fana' itoe gaib
40 dan harta gaib itoe kembahlah kepada asalnja jang tiada ada sekali®
seperti adaan dahoeloe, maka jang tinggal itoe ada diberi Allah soeb-
hanahoe wa-ta'ala jang empoenja kebesaran dan kemoeliaan. Setelah
itoe, maka fana'lah segala sesoeatoe ini empat poeloeh tahoen lamanja,

-ocr page 235-

maka pada ketika itoelah perman Allah ta'ala: Laman al-malikoe?
Al-jaumoe H 'llahi al-wahidi, al-kahhari, arkian bagi siapa djoega kera^
djaan pada hari ini? Maka permannja sendiri poela, ia-itoe bagi Aüah
djoea, Toehan jang amat memoerkaï segala hambanja jang doerhaka
5 kepadanja. Setelah sampailah kepada empat poeloeh tahoen, maka
dihidoepkan Allah ta'ala akan hamba dan disoeroehkan hamba tioep
poela sangka-kala itoe sekaü lagi. Maka tatkala itoe bangoenlah
segsla
machloekoe 'Ilah berdiri diatas boemi jang rata, tiada tinggi dan tiada
rendah atas boemi itoe seperti sekarang ini. Maka pada ketika l oe
10 pekerdjaan jang amat besar. Laloe Asrafil poen menangis. Setelah
didengar radja Iskandar kata Asrafil demikian itoe dan dilihatnja la
menangis, air matanja seperti akan karamlah boemi ini, maka pada
penghhatan radja Iskandar itoe, maka radja Iskandar poen menangis-
lah, seraja katanja: Hai malaékat jang moekarrabin kepada Toeha-
15 nja, manakala akan datang hari kiamat itoe? Maka ^^^oet Asrafik
Hai radja Iskandar, siapa mengetahoeï ketika datangnja itoe? Tiada
hamba lihat dalam lohoe '1-mahfoel ini. Maka barang jang «Ja tersoerat
dalam lohoe '1-mahfoel jang pada pihak kebawah ini hamba ketahoeï ah
maka jang pada pihak keatas itoe tiada
siapa dapatnbsp;^

20 daripada Allah ta'ala. Tetapi terseboet dalam lohnbsp;^^^^^^

hari djoema'at pertengahan waktoe 'asar. Adapoen ketahoeï oléhmoe
hai radja Iskandar, bahwa sanja telah tersoerat dalam lohoe 1-mahfoel
ini adalah engkau djadi radja dalam segala moeka boemi kaute -
loekkan segala radja® jang ada dalam doenia ini barang jang
bertemoe
25 dengandikau dan kaulihatlah kekajaan Allah soebhanahoe wa-ta ala
daripada jang indah®, hingga datanglah engkau pada tempat mi. Maka
tiada dikaroenia Allah ta'ala kepada seseorang

daripadamoe ini dan kemoedian daripadamoe poen tiada P-nah si^^
sampai pada tirai loeloemat ini, melainkan engkau djoega.
Maka m
30
ngoetjap sjoekoerlah engkau akan anoegerahkan Toehanmoe akandika

p:da ang demikian itoe dan persoekalah hatimoe,nbsp;Tn dSb t

nja engkau poen daripada orang jang dikasih Allah ta ala dan dileb h
kan AUah ta ala pangkatmoe daripada segala pangkat radja® jang s^h
pada hari kiamat dan masoeklah engkau
^-ama dengan tolanmoe
35 Lbi Chidir kedalam soerga djannatoe'l-na'im kedoea e^gk-, Jan
segala radja® jang saléh dibawah tachta keradjaanmoe. Tetapi telah
S:Loehkan Allah ta'ala soeatoe amanat kepadakoe, disoer^^^^^^^^^^
berikan padamoe. Maka kata radja Iskandar: Apa jang ditaroehkan
Anlh ta'1 akan hamba itoe? Maka oléh Asrafil diberinja kepada radja
40 Iskandar soeatoe batoe besar teloer ajam atas doeaf mistar, maka ka

quot;nbsp;3ang disoeroehkan Allah ta^ala berikan^

Perman Allah ta'ala: Kembalilah engkau kepada segala t^er^
padalah jang soedah kauperoléh daripada karoema Allah Toehanmoe,

-ocr page 236-

tnaka lagi akan dianoegerahnja akandikau daripada peroléhan jang
tiada akan hilang selama'^nja. Maka kata radja Iskandar: Hai Asrafil
bahwa sanja adalah hamba sangat lapar selama bertjerai dengan ten-
era hamba, baharoe empat hari tiada hamba beroléh makan jang mene-
5 tapkan anggota hamba. Maka sahoet Asrafil: Nantilah, akoe persem-
bahkan kehadirat Allah ta'ala seperti katamoe itoe. Maka pada ketika
Itoe djoega didengar oléh Asrafil soeatoe soeara: Hai Asrafil berilah
oléhmoe akandia boeah zabib dalam soerga jang tanamkan' baginja
djoega. Maka oléh Asrafil diambilnja serantai zabib, laloe diberinja
10 kepada radja Iskandar: Inilah karoenia Allah ta'ala akandikau, maka
makanlah oléhmoe akandia selama hidoepmoe dan tiadalah engkau
merasai lapar dan dahaga lagi dan koeambil daridalam soerga dari-
pada bahagianmoe djoega. Djangan kaulebihkan makanan ini daripada
makanan dalam doenia. Dan barangsiapa makan dia, tiadalah dirasaïnja
15 penjakit selama hidoepnja itoe. Maka disamboet oléh radja Iskandar
tangkai zabib itoe, laloe dimakannja doea bidji. Maka iapoen keloear-
lah daridalam mahgai itoe dan adalah lamanja radja Iskandar dalam
maligai itoe doea poeloeh enam hari, karena sangat loeasnja, daripada
soeatoe tiang mahgai itoe kepada soeatoe tiang sehari perdjalanan pada
20 rasaan radja Iskandar. Maka radja Iskandar poen berdjalanlah kepintoe
maligai itoe.

Setelah keloear radja Iskandar, maka dikandaraïnja koedanja, laloe
berdjalanlah ia kembali kepada segala tenteranja mengikoet djalan datang
Itoe djoega. Maka ada seorang® toea berdjalan betoel kepada radja
25 Iskandar poera® tiada dilihatnja. Maka héranlah hati radja Iskandar
mehhat orang toea itoe. Setelah dilihatnja akan radja Iskandar, maka
iapoen memberi salam, maka disahoet radja Iskandar salamnja itoe
serta katanja: Darimana engkau ini, hai orang toea? Maka sahoetnja'
Tiada tahoe akoe akan arti katamoe ini, melainkan Toehankoe djoega
30 jang amat mengetahoeï dia. Tetapi siapa engkau ini? Tiada pernah
koehhat seorang manoesia poen berdjalan pada tempat ini. Maka kata
radja Iskandar: Akoelah bernama radja Iskandar anak radja Darab
Roem bangsakoe. Maka oedjar orang toea itoe: Darimana datangmoe
im. Maka kata radja Iskandar: Dari mahgai jang kita lihat itoelah,
35 dan masoeklah akoe kedalamnja, maka tiada koelihat soeatoe djoea-
poen, melainkan seorang malaékat jang bernama Asrafil itoe djoega.
Maka berkatalah ia dengan akoe dan diberinja akandakoe serantai
zabib im dan seboeah batoe, maka disoeroehnja akoe kembah kepada
segala tenterakoe. Maka kata orang toea itoe: Hai radja Iskandar,
40 tiadalah sampai engkau seperti kehendakmoe hendak minoem air ma'oe
1-hajat Itoe. Bahwa sanja, tiada djaoeh ia daripadamoe, tetapi adalah
engkau daripada orang jang tiada diberi Allah bertemoe dengan mata
air hajat itoe. Hai radja Iskandar, toendjoekkan apalah kepadakoe

-ocr page 237-

boeah zabib jang diberi oléh Asrafil itoe, soepaja hamba lihat akandia.
Maka radja Iskandar poen amat héran menengar kata orang toea itoe
seolah® tahoe ia seperti dalam hati radja Iskandar itoe. Maka kata radja
Iskandar: Hai orang toea, inilah boeah zabib jang diberi Asrafil itoe,
5 makanlah oléhmoe akandia. Maka sahoet orang toea itoe: Tiada dapat
akoe makan, karena akoe poeasa. Arkian maka dikeloearkannjalah
poela oléh orang toea itoe sebidji boeah toeffah mérah bertjampoer
koening warnanja dan baoenja poen seperti baoe kastoeri. Maka tat-
kala dilihat radja Iskandar akan boeah kajoe itoe, maka inginlah rasa
10 hatinja akandia dan lekatlah matanja memandang kepada boeah kajoe
itoe. Maka dipinta oléh radja Iskandar kepadanja, maka diberinja
toeffah itoe kepada radja Iskandar. Maka disamboet radja Iskandar,
laloe ditjioemnja akandia, maka oedjar radja Iskandar: Djika dengan
izinmoe, koemakanlah boeah kajoe ini. Maka kata orang toea itoe:
15 Adapoen boeah kajoe ini koetaroeh, hendak koeboeka poeasakoe dengan-
dia, tetapi oléh sangat engkau hendak makan akandia, koeberilah. Kata
sahiboe l-hikajat, setelah didengar oléh radja Iskandar kata orang toea
demikian itoe, maka dimakannjalah boeah toeffah itoe. Maka tatkala
soedah dimakannja boeah kajoe itoe, maka berasalah lapar peroetnja.
20 Maka ditjaharinja boeah zabib didalam kendinja, tiadalah diperoléhnja.
Maka iapoen héranlah akandirinja, maka makin sangat doekatjitanja.
Maka kata radja Iskandar: La haula wa-la koewwata ilia hi 'llahi, dan
diketahoeïnjalah akandia Iblis 'alaihi la'nat, maka oedjar radja Iskandar
kepadanja: Hai seteroe Allah, ngapa pekertimoe demikian, siapa engkau?
25 Maka sahoetnja: Tiadakah engkau kenal akandakoe? Maka kata radja
Iskandar: Tiada akoe kenal akandikau, siapa engkau ini? Maka sahoet
Ibhs: Akoelah mengeloearkan bapamoe Adam daridalam soerga.
Setelah didengar radja Iskandar katanja demikian itoe, maka oedjarnja:
Hai la'nat AUah, apa kedjahatankoe kepadamoe, maka kauperdajakan
30 akoe dan telah hilanglah serantai zabibkoe daripada tempat per-
bekalankoe? Ta' dapat tiada engkau mengambil dia. Maka sahoet
Ibhs: Adapoen akan bapamoe poen apa kedjahatannja akandakoe,
melainkan daripada dengkikoe akandia djoega? Maka djadilah ia
merasaï kesakitan didalam doenia ini, daripada tempat jang tinggi
35 toeroen ia kepada tempat jang rendah, daripada soekatjita men-
djadi doekatjita. Demikian lagi engkau poen. Apabila akoe dengar-
kan katamoe, telah dianoegerahkan AUah ta'ala kepadamoe seran-
tai zabib, maka dengkilah akoe akandikau. Djikalau kiranja
tiada dapat akoe menipoe engkau, nistjaja binasalah hatikoe,
40 hingga datang kepada hari kiamat. Arkian maka disoempah oléh radja
Iskandar akan Iblis, katanja: Demi moela f Toehan sarwa sekahan
' alam atas kepalamoe. Hai Iblis, mana boeah zabib jang kautjoeri dari-
padakoe? Maka sahoetnja oléh Iblis: Telah kembalilah ia kepada

-ocr page 238-

pohonnja dalam sôerga oléh sebab kaumakan boeah toeffah itoe. Hatta
maka menangislah radja Iskandar dengan doekatjitanja dan menje-
sallah ia oléh meninggalkan nabi Chidir 'alaihi 'ssalam.

Maka iapoen berdjalanlah kehendaknja mendapatkan segala tentera-
5 nja dan tinggallah Iblis pada tempat itoe. Maka doekatjitalah hati radja
Iskandar dengan lapar dan dahaganja dan poetoeslah asa ia daripada
beroléh mata air hajat itoe dan terlebih poela doekatjitanja akan seran-
tai boeah zabib jang hilang daripada tempat perbekalannja itoe. Telah
radja Iskandar berdjalanlah daripada tempat itoe seketika, maka ber-
10 temoelah poela dengan seorangquot; pertapaan dan ada hitam pada dahinjti
sedikit seolah® bekas soedjoed daripada sangat 'ibadatnja kepada Allah
ta'ala. Maka kata radja Iskandar: Siapa engkau, hai laki® pertapaan?
Maka sahoet Iblis: Siapa engkau ini? Tiada pernah koehhat seseorang
manoesia poen berdjalan pada tempat ini. Maka kata radja Iskandar-
15 'Adjaib sekali akoe, bahwa sanja akoe tanja akandikau, maka engkau
bertanja poela akandakoe. Tiadakah engkau ketahoeï akoelah radja Is-
kandar anak radja Darab, Roem bangsakoe? Maka sahoet Iblis: Telah
koeketahoeï, bahwa engkau radja Iskandar, telah berkehendak engkau
akan mata air hajat, maka tiada kauperoléh seperti kehendak
20 hatimoe. Sekarang kembalilah engkau dengan doekatjitamoe dan
telah diperdajakan Iblis akandikau didjalan itoe, maka hilanglah
daripadamoe serantai zabib jang diberi oléh Asrafil akandikau
itoe. Maka sekarang laparlah engkau dengan doekatjitamoe. Maka
ambillah roti ini akan bekal radja didjalan, soepaja dapat radja
25 melaloeï djalan itoe. Telah didengar radja Iskandar kata orang perta-
paan itoe, maka tahoelah ia dalam hatinja: Tiadalah lain meroepakan
dirinja demikian ini melainkan Iblis djoega, kehendaknja menipoe akoe
djoega. Maka kata radja Iskandar: Hai bapa Samrah. Maka sahoet
Iblis: Hai radja Iskandar, kaukenallah akandakoe. Maka kata radja
30 Iskandar: Betapa tiada koekenal akandikau, sekali geranglt;;an5gt; dapat
kauperdajakan akoe. Sekarang engkau hendak memberi roti jang di-
tanganmoe itoe akandakoe. Djikalau kiranja berkehendak akoe akan
makanan, nistjaja dianoegerahkan Allah ta'ala akandakoe. Djika koe-
kehendak boekit jang kaulihat itoe mendjadi emas sekalipoen, nistjaja
35 diberikan Toehankoe djoega akandakoe boekit emas itoe. Maka sahoet
Iblis 'alaihi la'nat: Djikalau soenggoeh seperti katamoe itoe, ngapa kau-
katakan dirimoe lapar? Maka oedjar radja Iskandar: Bahwa sanja, tiap®
hidoep dalam doenia ini tiada dapat lt;tiadagt; merasaï lapar dan doekatjita
djoega, maka daripada sangat dengkimoe akandakoe djadilah doekatjita
40 hatikoe dan tiada pengoewasaankoe hendak memboenoeh engkau. Maka
kata Iblis: Hai radja Iskandar, adakah pada tjitamoe, bahwa sanja tiada
kasih engkau akan doenia ini, melainkan didalam achirat djoega jang
tentoenja. Maka oedjar radja Iskandar: Hai seteroe Allah, bahwa sanja

-ocr page 239-

doenia ini sahadja akan tinggal djoega, melainkan negeri achirat djoega
jang amat kekal dengan segala ni'matnja. Maka kata Iblis: Djikalau
demikian katamoe seperti dalam hatimoe, ngapa poela kautinggalkan
segala tenteramoe dalam kelam loeloemat itoe seperti lakoe orang gila
5 dengan doekatjitanja, maka engkau dengan seorang dirimoe mentjahari
mata air hajat kedalam hoetan dalam boemi ini, djangan engkau ber-
mati®? Kerdja siaquot; itoe telah kauketahoeilah, bahwa sanja hidoep
dalam doenia ini tiada akan kekal kepada seorang djoeapoen dalamnja,
melainkan mati djoega kesoedahannja. Maka apa poela maka engkau
10 mengikoet kehendak hawa-nafsoemoe daripada segala tolanmoe jang
lain itoe? Ketahoeï oléhmoe, hai radja Iskandar, bahwa doenia ini
dianoegerahkan Allah ta'ala akandakoe dengan segala anak toetjoekoe,
telah dianoegerahkan Allah ta'ala akandikau didalamt achirat. Maka
oedjar radja Iskandar: Bahwa sanja negeri achirat itoe bagi kami, dan
15 bahagimoe api neraka, kekallah engkau dengan segala anak tjoetjoe-
moe dalamnja selama^nja. Maka tiada dapat Iblis berdajakan radja
Iskandar, kehendaknja hendak diperlalainja akan radja Iskandar
didalam loeloemat itoe, soepaja sesatlah ia daripada djalan betoel dan
tiadalah dapat ia bertemoe dengan segala tenteranja. Hatta maka kata
20 Iblis: Hai radja Iskandar, kata oléhmoe: La ilaha illa 'llahoe. Arkian
maka Iblis poen gaiblah daripada mata radja Iskandar. Maka radja
Iskandar poen berdjalanlah dengan doekatjitanja dan sakitlah hatinja
akan Iblis, karena hilang serantai zabib daripadanja itoe.

Hatta maka dilihat radja Iskandar seorang perempoean toea, pada
25 tangannja serantai tesbih, berdiri dihadapannja. Maka héranlah hati
radja Iskandar melihat dia. Maka kata perempoean itoe: Siapa ini?
Tiada pernah koelihat orang berdjalan kepada tempat ini. Maka oedjar
radja Iskandar: Siapa engkau, maka engkau berdiri didjalankoe ini?
Maka sahoet perempoean toea itoe: Akoe seorang perempoean daripada
30 kaoem nabi Israil, telah lamanja akoe diam pada tempat ini, tiada pernah
akoe lihat orang pada tempat ini. Hendak kemana engkau, hai hamba
Allah? Tiada djalan kepada tempat ini, melainkan daripada pihak kiri
itoe djoega. Maka kata radja Iskandar: Hai Ibhs, apa kepada hatimoe,
bahwa tiadakah koeketahoeï akandikau? Djikalau berbagai® roepamoe
35 poen, bahwa sanja koekenal djoega akandikau. Maka sahoet Iblis:
Demi Allah, boekannja hamba ini Iblis, bahwa adalah hamba ini seorang
perempoean jang saléh, disoeroehkan Allah ta'ala hamba diam pada
boemi ini. Lamalah ' oemoer hamba, lima ratoes tahoenlah oesia hamba,
tetapi tatkala radja laloe kepada maligai itoepoen, hamba lihat radja
40 djoega tiada mehhat hamba. Maka oedjar radja Iskandar: Djanganlah
baik katamoe, oendoerlah engkau daripada tempat djalan ini, soepaja
akoe berdjalan. Maka sahoet perempoean toea itoe: Kesana radja
berdjalan. Maka oléh radja Iskandar hendak dipaloenja dengan djemeti

-ocr page 240-

koedanja, maka melompatlah perempoean itoe lari serta katanja: Hai
radja Iskandar, katalah oléhmoe: La ilaha ilia 'llahoe. Maka dikata
radja Iskandar: La ilaha ilia 'llahoe, maka iapoen gaiblah daripada
mata radja Iskandar.

5 Maka berdjalanlah radja Iskandar daripada tempat itoe berapa hari,
hingga sampailah ia kepada segala tenteranja. Maka dilihat baginda
akan meréka itoe seperti lakoe orang karam ditengah laoet, maka
héranlah hatinj^ laloe ia berdjalan perlahan®. Adapoen nabi Chidir dan
nabi Alias dan Aram poen soedah melihat radja Iskandar dari djaoeh,
10 tetapi jang melihat dahoeloe itoe anak Sjam, oedjarnja kepada nabi
Chidir: Itoelah sahabat kita radja Iskandar telah datanglah ia. Maka
berdirilah segala tenteranja melihat, setelah dilihat meréka itoe njatalah
jang datang itoe radja Iskandar, maka soekatjitalah hati meréka itoe,
serasa soedah mati hidoep poela daripada sangat soekatjitanja. Maka
15 dialoe-kannjalah oléh nabi Chidir dan Alias dan Aram, dan segala radja®
menteri hoeloebalang ketjil besar berlarianlah datang mendapatkan
radja Iskandar. Maka berpeloek berdekaplah radja Iskandar dengan
nabi Chidir, maka dikatakan nabi Chidir: Hai sjah 'alam, inilah nabi
Alias dan Aram anak Sjam. Maka berdjawat tariganlah radja Iskandar
20 dengan kedoeanja, maka kata Ahas: Hai radja, telah mengoetjap
sjoekoerlah kami kehadirat Allah ta'ala oléh kembali radja kepada
segala bala-tentera radja dengan sedjahteranja. Tetapi barang diwar-
takan kepada kami apa jang dihhat oléh radja jang 'adjaib® dalam
perdjalanan radja itoe. Maka dihikajatkan radja Iskandarlah kepada
25 meréka itoe daripada barang jang dilihatnja seperti jang telah terseboet
itoe. Telah didengar meréka itoe tjeritera radja Iskandar, maka doe-
katjitalah hati meréka itoe oléh sebab ditipoe Iblis akan radja Iskandar
diambilnja serantai zabib jang diberi oléh Asrafil akan baginda itoe.
Arkian maka dikeloearkannja seboeah batoe jang diberi Asrafil itoe,
30 maka dilihat oléh nabi Chidir, ia-itoe daripada manikam jang mérah,
tiada dapat dihisabkan tjahajanja memantjar® seperti tjahaja matahari,
tiada dapat ditentang mata akandia. Maka tatkala dilihat oléh segala
'oelama dan hoekama dan segala radja® akan peri roepa manikam itoe,
maka héranlah hati meréka itoe sekalian. Maka sabda radja Iskandar:
35 Ja nabi Allah, bitjarakan oléh toeanhamba ketiga apa arti kehendak
permata ini, dan apa pergoenaannja maka diberi oléh Asrafil akan
hamba. Maka héranlah segala radja® dan menteri sekalian menengar
sabda radja Iskandar itoe, hingga- melihat setengah [dari] kepada
setengah masing® meréka itoe, dan tiada diketahoeï oléh segala meréka
40 itoe arti kata radja Iskandar itoe. Arkian maka kata nabi Chidir:
Adapoen arti batoe jang diberi Asrafil akan sjah 'alam itoe, tiada hamba
seorang jang mengetahoeï dia, tetapi toean® sekahan inipoen tahoe
djoea akan kehendak Asrafil itoe. Maka tersenjoemlah nabi Ahas,

-ocr page 241-

oedjarnja: Soenggoehlah seperti kata toeanhamba itoe, baik kita soeroeh
timbang permata ini dengan emas. Maka kata nabi Chidir: Pada
bitjara hamba poen demikian djoega. Laloe disoeroeh nabi Chidir bawa
soeatoe naratja besar. Maka ditimbang oranglah permata itoe dengan
5 emas dan pérak jang amat banjak kira' seratoes kian daripada besar
permata itoe, maka berat djoega permata itoe daripada emas dan pérak,
maka radja Iskandar poen amat héranlah dengan segala radja® dan
'oelama dan hoekama sekalian oléh melihat permata itoe. Hatta maka
diboeang oléh nabi Chidir emas dan pérak, maka diboeboehnja segeng-
10 gam tanah poela, maka dengan takdir Allah ta'ala, Toehan jang amat
koeasa, maka beratlah segenggam tanah itoe daripada manikam itoe.
Kata sahiboe '1-hikajat, maka héranlah hati radja Iskandar melihat
peri hal jang demikian itoe, maka sabda radja Iskandar kepada nabi
Chidir: Ja nabi Allah, apa hal jang demikian itoe? Maka sahoet nabi:
15 Radja jang dipermoeliakan Allah ta'ala dalam kedoea negeri, adapoen
kehendak Asrafil memberikan radja permata ini dengan seboeah 'ibarat.
Maka adalah oempamanja: Telah dianoegerahkan Allah soebhanahoe
wa-ta'ala akan sjah'alam keradjaan dalam moeka boemi ini, dimasjrik
datang kemagrib dan dari daksina datang kepaksina, maka tiada
20 dipadakan oléh sjah'alam jang demikian itoe. Maka adalah 'ibaratnja
kepada permata ini: Telah dilihat orang banjak ia ketjil seperti
teloer ajam, maka ditimbang dengan emas berpoeloeh® keti sekian besar-
155 nja daripadanja, nistjaja berat djoega permata itoe daripada emas dan
pérak, maka dengan sedjempoet tanah djadi ringinlah ia. Adapoen
25 bahwa sesoenggoehnja adalah segala manoesia itoe, djikalau diperoléh-
nja berpoeloeh® ratoes bahara emas dan pérak sekalipoen, tiada djoega
dipadakannja dan tiadalah pernah pada penglihat matanja, melainkan
jang memenoehikan penglihat matanja segala manoesia itoe dengan
sedjempoet tanah djoega. Maka sahoet radja Iskandar: Soenggoehlah
30 seperti kata bapa 'Abbas itoe, apatah dia
f hamba? Barang jang telah
dioentoengkan Allah ta'ala, itoelah hamba djoendjoeng. Maka tiadalah
berkesoedahan doekatjita hati radja Iskandar selama menengar kata
nabi Chidir demikian itoe. Maka kata radja Iskandar kepada nabi
Chidir: Ja nabi Allah, tjeriteraïlah akan hamba peri tatkala toean-
35 hamba pergi mengikoet hamba, maka bertemoe toeanhamba dengan
saudara hamba kedoea ini. Maka nabi Chidir poen mengatakan peri
hikajatnja dalam loeloemat tatkala mentjahari radja Iskandar itoe
seperti jang soedah ditjeriteranja dahoeloe itoe djoega. Setelah dengar
radja Iskandar tjeritera nabi Chidir'dan peri ia bertemoe dengan mata
40 air hajat itoe, makin sangatlah menjesal oléh tiada dibawanja nabi
Chidir bersama® dengandia. Maka tiadalah berkesoedahan sesal dalam
hatinja dan bertambahlah doekatjitanja.

-ocr page 242-

Overzicht van den inhoud van het Maleische
Alexander-verhaal.

BI 1 [De hss. van groep I beginnen met een uitvoerige verheerhjking van
10 de macht en de mildheid van Allah.

Allah toont aan nabi Adam zijn geheele nageslacht en vertelt hem
• eenige der toekomstige lotgevallen van Ibrahim, Daoed, Soelaiman en
Moehammad. Als Adam hoort, dat Daoed maar 60 jaar te leven heeft,
staat hij hem 40 van de 1000 levensjaren af, die hemzelf toebeschikt zijn.
15 Na afloop van de 960 jaar komt de engel des doods het leven van Adam
wegnemen, maar deze loochent, dat hij 40 jaar aan Daoed heeft gegeven.
• Dit is de reden, dat Allah bepaalde, dat voortaan alle nakomelingen van
Adam hun beloften schriftelijk of door getuigen moeten laten bekrach-
tigen. Na Soelaiman maakte Allah geen koning grooter dan Iskandar
20 Dzoe '1-karnain.

Dan volgt een lijst van de koningen van Babil, van Gayöpart tot
aan Bahman.]

Bahman, een aanhanger van de agama Madjoesi, aan wie het niet
verboden is, dat de vader huwt met zijn dochter, neemt zijn dochter
25 Hoemani tot vrouw. Na een twaalfjarige regeering voelt hij zijn einde
naderen, en bepaalt, dat het kind, dat Hoemani verwacht, hem in de
regeering zal opvolgen. Eenige maanden na den dood en de begrafenis
van Bahman baart Hoemani een zoon, maar inplaats van verheugd te
zijn over de schoonheid van het kind, misgunt ze hem, dat hij later het
30 koninkrijk van haar zal nemen. Daarom neemt ze de eenige hofdame,
die bij de geboorte aanwezig is geweest, in vertrouwen en maakt ze
aan het volk bekend, dat haar kind een meisje was en dadelijk na de
geboorte gestorven. De jongen wordt ondertusschen op een eenzame
plaats opgevoed en Hoemani laat zich definitief tot vorstin uitroepen.
35 Na eenigen tijd vat Hoemani het plan op het kind te laten dooden,
omdat de omstandigheid, dat het in leven is, haar steeds voor ontdek-
king van haar complot doet vreezen. De hofdame raadt haar uit mede-
lijden met het kind aan het in een kist in de rivier te laten drijven.
Hoemani stemt hiermede in en er wordt een kist gemaakt, waarin de
40 jongen gelegd wordt met vier potten elk met 4000 dinar gevuld, een
parelsnoer en andere kostbaarheden. In alle stilte wordt de kist in de

1) Het gedeelte tusschen vierkante haken komt alleen voor in groep I.
232

-ocr page 243-

rivier gelaten, waar hij ongemerkt wegdrijft. Wel heeft Hoemani den
volgenden dag reeds berouw over haar daad, maar de boot, die uitge-
stuurd wordt om de kist op te sporen, keert onverrichterzake terug.

De kist wordt na ongeveer 5 dagen gevonden door een waschman, die,
5 als hij de schatten gezien heeft, met zijn vrouw besluit den jongen op
te voeden. Ze noemen hem Darab en verhuizen naar Madain, waar
Darab al spoedig groote vorderingen maakt in allerlei wetenschappen
en kundigheden. Boven allen blinkt hij uit in ruitergevechten, zoodat
zijn pleegouders meer en meer overtuigd worden van zijn hooge af-
10 komst. Maar ook Darab zelf begint er aan te twijfelen, of de waschman
wel zijn werkelijke vader is en eens, tijdens diens afwezigheid, dwingt
hij zijn stiefmoeder hem te vertellen, wat zij omtrent zijn afkomst
weet. Als dan in denzelfden tijd radja Qilas van Roem optrekt tegen
'Irak, en Hoemani al haar vorsten oproept zich te verzamelen te
15 Babil, en ook Asbanir, koning van Madain, daarheen optrekt, sluit
Darab zich bij diens leger aan. Te Babil worden wapenspelen gehou-
den, waarbij Darab als winnaar van de eerste prijs uit den strijd komt.
De aandacht van Hoemani is op hem gevallen, en zij beveelt hem aan
in de bijzondere zorg van Mihrân Dailami, de opperbevelhebber van het
20 naar Roem oprukkende leger. Op weg naar Roem overnacht het leger
eens in een dorp, dat door overstroomingen half verwoest is. Darab
schuilt tegen den regen in een der vervallen huizen. Mihrân Dailami
hoort een stem, die hem beveelt zorgvuldig te waken over Darab, die
de vader zal zijn van den beheerscher der geheele wereld. Van dan af
25 laat Mihrân Dailami Darab in zijn eigen tent wonen, hij ondervraagt
Darab over zijn afkomst, en besluit na zijn terugkomst een onderzoek
in te stellen naar zijn ouders. Na eenigen tijd naderen de vijandelijke
legers elkaar, en Darab verslaat een deel van de voorhoede van het
leger van Qilas. De aanvoerder der soldaten van Roem, genaamd Jerjis,
30 is woedend over die nederlaag. Hij stelt zijn geheele leger op tegen-
over het Perzische en daagt een van de Perzische aanvoerders uit tot
een tweegevecht. Mihrân Dailami waagt het niet tegen hem in 't veld
te komen, maar Darab rijdt moedig naar voren en doodt hem na een
hevig gevecht. Na een strijd van drie dagen wordt dan het leger van
35 Qilas op de vlucht gedreven, Darab kiest uit den buit slechts één werp-
speer, het overige laat hij verdeelen onder het Perzische leger. Als het
leger langs Madain terugkeert, ondervraagt Mihrân Dailami de pleeg-
ouders van Darab, hun verhaal bericht hij, tegelijk met het verslag van
Darabs overwinning, aan Hoemani.
40 Poeteri Hoemani komt tot de overtuiging, dat Darab haar eigen zoon
is; ze beveelt Mihrân Dailami Darab aan het hoofd te plaatsen van het

Als residentie van Hoemani wordt nu eens Babil, dan weer Istato ge-
noemd.

-ocr page 244-

leger en zelf met den waschman en zijn vrouw vooruit reizen naar
Babil. Ze maakt aan haar volk de waarheid omtrent de geboorte van
BI 50 haar zoon bekend en beveelt een paleis te bouwen, waarin Darab op
waardige wijze tot koning gekroond zal kunnen worden. Als Darab met
5 het leger aankomt, wordt hem gevraagd in het paleis te overnachten,
Hoemani laat hem voor zich komen, ze herkent hem en maakt aan hem
bekend, dat hij haar zoon is. Darab wordt als koning gehuldigd, zeven
dagen later sterft Hoemani. Darab laat Istakhr versterken en er al zijn
schatten heenbrengen, hij maakt Mihran Dailami tot onderkoning.

10 Na eenigen tijd hoort Darab, dat Qilas tegen 'Adjam oprukt om zich
te wreken. Darab verzamelt zijn leger en trekt hem tegemoet. De beide
legers ontmoeten elkaar juist bij een stad, waarvan de koning onder-
Aoorig is aan Darab, en die zich niet heeft willen overgeven ondanks
de grootte van Qilas' leger. Er ontstaat een hevig gevecht waarin na
15 vier dagen de laskar Roem verslagen worden. Qilas vlucht zonder
te rusten naar zijn land Maqdüniya, waar Loeka hakim, zijn raads-
man, hem aanraadt zich te onderwerpen aan Darab, daar het nu toch
wel gebleken is, dat zijn daulat aan 't dalen is en die van Darab aan
't rijzen. Loeka reist zelf met geschenken naar Darab om de onderwer-
20 ping van Qilas aan te bieden. Na eenige onderhandeling komt men
overeen, dat Qilas den vrede koopen kan door elk jaar o.a. 100 gouden
en 100 zilveren kippeneieren als schatting op te brengen. Darab heeft
gehoord dat de dochter van Qilas zeer schoon is. Hij draagt aan Loeka
op een portret van haar te laten maken en hem dat te zenden. Qilas
25 geeft zijn medewerking en laat een portret schilderen van zijn dochter
Safiya Arqiya. Loeka brengt het portret naar Darab, dat dezen in liefde
doet ontvlammen. Nadat Darab en Qilas het eens geworden zijn over
den bruidschat, reist Safiya Arqiya naar Babil, waar ze met vreugde
door Darab wordt ontvangen. Reeds den eersten nacht echter krijgt hij
30 een afkeer van haar, wegens den slechten geur van haar adem. Loeka
raadt Darab aan, zijn geneesheeren hierover te raadplegen. Deze maken
uit, dat de oorzaak van haar ongemak ligt in haar mond en geven als
geneesmiddel een kruid, genaamd Iskandar. Inderdaad verdwijnt de
slechte geur, maar de liefde van Darab is bekoeld. Hij wil Safiya
35 Arqiya weer naar haar vader terugsturen. Loeka raadt hem aan, dit
. te doen onder voorwendsel, dat hij hem (Qilas) niet langer van zijn
dochter gescheiden wil houden. Aan Safiya Arqiya zelf vertelt Loeka,
dat Qilas geschreven heeft, dat hij zeer naar zijn dochter verlangde,
en dat ze daarom weer naar haar vader teruggezonden wordt. Daarna
40 reist Loeka vooruit naar Qilas, en haalt dezen over te veinzen, dat hij
zelf zijn dochter teruggevraagd heeft, opdat haar schaamte niet te groot

Soldaten van QTIas.nbsp;1. de oorzaak, goddelijk of menschelijk, na-

tuurlijk of bovennatuuriijk, waaraan de vorst zijn macht ontleent 2. die macht zelf.

-ocr page 245-

zal zijn. Qilas schikt zich in het lot en tracht zijn dochter te troosten.

Mihran Dailami biedt, daar hij ziet, dat Darab ontevreden is met zijn
eenzaamheid, hem zijn dochter Sûdâgîn aan als vrouw. Als Darab op
zijn aanbod ingaat, brengt Mihran haar vermomd naar het paleis om
5 niet de kans te loopen, dat het ruchtbaar wordt, wie zij was, als ook zij
niet zou bevallen en dadelijk teruggestuurd worden.

Safiya Arqiya krijgt een zoon, dien zij Iskandar noemt, naar het kruid,
dat haar van haar kwaal had genezen. Qilas maakt bekend, dat de pas
geborene een zoon van hem en een zijner vrouwen is en bestemt hem
10 tot zijn troonsopvolger. Vier maanden later krijgt ook Sûdâgîn een
zoon, die Dara genoemd wordt. Iskandar wordt opgevoed door den
wijze Aristatalis uit Istambül, tegelijk met vier jongens van zijn eigen
leeftijd; al spoedig is hij volleerd in het reciteeren van den Koran.

Na eenigen tijd sterft Darab, die onbekend is met het bestaan van zijn
15 zoon Iskandar. Dara volgt hem op.

Twee maanden later sterft Qilas en wordt Iskandar koning van
Maqdüniya. In het eerste jaar reeds weigert hij de schatting te betalen
aan Dara. Als deze er om vraagt, krijgt hij het antwoord, dat de kip,
die de gouden eieren legde, dat niet meer wil doen, en dat de zee, die
20 de parels gaf, droog is geworden, zoodat nu inplaats van eieren en parels
geweerkogels en glinsterende zwaarden zullen komen. Beide koningen
verzamelen hun legers en ontmoeten elkaar bij de stad Dâr, waar een
zekere Sâbûr regeert. Het leger van Dara wordt verslagen, en Sabür
geeft zich over op den eisch van Iskandar. Deze verovert 'Irak en
25 verslaat Dara, die een leger in Madain verzameld heeft, nog eens. Is-
kandar sluit Madain in, omdat hij meent, dat Dara, die echter naar
Ista
khr gevlucht is, in die stad verblijf houdt. De stadhouder van
Madain laat Iskandar de stad doorzoeken, zoodat deze zijn vergissing
bemerkt. Hij schrijft daarna in een brief aan zijn moeder, dat hij Dara
30 overwonnen heeft en dat hij hem stellig zal achterhalen en dooden.
Safiya Arqiya reist haar zoon achterna, die reeds weer een leger van
Dara verslagen heeft, echter de stad Istakhr niet kan nemen, omdat de
stadhouder zich verzet. Ze heeft een onderhoud met hem en maakt
hem bekend, dat Dara zijn broeder is. Iskandar besluit Dara te sparen,
35 maar even daarna komen twee vorsten van Dara hem melden, dat zij
hun heer gedood hebben, meenende daardoor Iskandars welgevallen
te verwerven. Iskandar snelt naar de plaats, waar de moordaanslag
Bi 100 plaats vond en treft daar Dara in zijn laatste oogenblikken aan. Hij
maakt zich bekend en belooft hem te wreken. De twee moordenaars
40 worden gespietst en Dara wordt op aanraden van Safiya Arqiyâ bij
zijn vader Darab begraven. De stadhouder van Istakhr geeft zich als
zijn heer gestorven is, over aan Iskandar, die nu onbetwist heerscht
over het rijk van Dara.

-ocr page 246-

Iskandar kan niet tegen zijn grootheid en voorspoed en wordt over-
moedig (maboek). Ibhs bezoekt hem in de gedaante van een grijsaard,
en verleidt hem geen 'ibadat meer te bewijzen jegens Allah, omdat een
zoo groot koning als hij toch geen heer meer boven zich erkennen kan.
5 Aristatälis hoort ervan en schrijft aan Iskandar zich toch te bekeeren,
maar deze antwoordt nu zijn eigen inzicht te willen volgen.

Na eenigen tijd krijgt nabi Chidir, die op zijn eiland 'ibadat verricht,
een openbaring naar Iskandar te gaan en hem te vertellen, dat Allah
hem verkoren heeft om de geheele wereld te beheerschen en te door-
10 reizen. Chidir wandelt over de zee als was het vasteland, en komt
juist aan als Iskandar met heidensch ritueel bezig is. Hij verkondigt,
dat er geen God is dan Allah. Iskandar wordt toornig en laat hem
gevangen zetten. Hij vertelt de komst van Chidir aan Iblis, die hem
aanraadt op te passen, omdat Chidir groote macht bezit (hébatan is).
15 Ondertusschen wordt Chidir door een engel uit zijn gevangenis verlost
en op een heuvel gebracht, waar een bron is. Iskandar verneemt de
ontsnapping van Chidir en als Iblis hem vertelt waar Chidir verblijf
houdt, zendt hij een troep ruiters om hem te halen. Hiervan wordt
een groot gedeelte gedood op het gebed van Chidir. Iskandar is
20 woedend en trekt er met zijn heele leger op af. Hij is zeer verbaasd,
als hij merkt, dat de macht (hébat) van Chidir grooter is dan die van
hemzelf, zoodat deze hem bevelen kan rustig naast hem te gaan zitten.
Chidir vertelt dan, dat Allah hem bevrijd heeft, Allah, die altijd de
profeten hielp, schepper is van alles en de eenige God, eeuwig en
25 rechtvaardig. Iskandar bekent, dat hij van den rechten weg afgebracht
was door dé redeneeringen van den grijsaard. Chidir wil, dat hij ge-
confronteerd wordt met dezen grijzaard, opdat Iskandar wete, wie van
hen beiden gelijk heeft. Daartoe gaat hij met den koning mee naar de
stad. Bij de poort tracht een bloedverwant van een der 300 gedooden
30 hem met zijn lans te doorsteken, maar het wapen keert zich tegen den
dader zelf. Iskandar laat Iblis roepen, maar deze verschijnt niet, zoodat
de koning erkent, dat hij een sétan (duivel) was. Chidir maakt nu aan
Iskandar bekend, dat Allah hem gezonden heeft om hem op te dragen
alle volken der wereld tot aanbidders van Allah te bekeeren van Jäbalsä
35 tot Jäbalqä en om Jadjoedj wa-Madjoedj op te sluiten, zoodat ze andere
volkeren der wereld niet meer kunnen deeren. Hij voorspelt hem ook,
dat zijn bijnaam zal zijn Dzoe '1-karnain, omdat hij zoowel over 't Oos-
ten als over 't Westen zal heerschen. Iskandar belooft het bevel van
Allah te zullen uitvoeren en hij doet meteen al zijn onderdanen tot
40 den waren godsdienst overgaan d.i. tot den godsdienst van nabi Ibrahim.
Chidir onderwijst Iskandar 40 dagen lang en verhaalt hem alles over

ï) Allah geeft n.1. aan Chidir de macht, dat ze door zijn adem verbrand worden.
236

-ocr page 247-

de schepping en de verschillende profeten, en ook dat Allah later nog
Moehammad zal scheppen, den grootsten der profeten, die den gods-
dienst van Ibrahim zal herstellen. Allah geeft Chidir hevel Iskandar
op zijn tochten te vergezellen en met raad en daad bij te staan.
5 Iskandar verzamelt nu een groot leger (sepoeloeh laksa ra'jat) en hij
organiseert het door oversten aan te wijzen, die aan hun kleeding te
herkennen zijn. Eerst trekt hij op naar Qustantiya naar zijn ouden
leermeester Aristatahs, wien hij veel eer bewijst en wien hij op zijn
reizen mee wil nemen. Aristatalis verontschuldigt zich wegens zijn
'O ouderdom en geeft aan Iskandar zijn leerling Naqfanüs mee, verder
schenkt hij hem een ring, waarmee men vergif in de spijzen kan aan-
toonen.

Iskandar trekt met zijn leger door negeri Rümiya al-bari. Naqfanüs,
die altijd het eten bereidt voor den koning, doet er eens vergif in.
15 Iskandar merkt dit dadelijk door middel van den ring van Aristatahs.
Naqfanüs wil zijn misdaad niet bekennen dan na pijniging, daarom
wordt hem geen genade geschonken. Hij moet zelf de spijzen eten en
sterft.

Het leger trekt daarna door Rümiya al-akbar, waar de wijze Bal-
20 minas, die van Iskandars komst door Aristaplis verwittigd is, dezen
verwelkomt en hem vijf geschenken brengt, die door zijn vijf leerlingen
vervaardigd zijn: 1. een manik (steen) tegen ziekte, 2. een manik
tegen wilde dieren,. 3. een steen tegen stomheid, 4. een ring van
diamant, die 's nachts hcht geeft, 5. een poeder om het gezicht te
25 scherpen. Iskandar en Chidir bekijken de koebah (bidkapel) en de
olijfboomen van Balminas en Iskandar geeft hem en zijn leerlingen
geschenken. Chidir richt nog eens een rondschrijven tot al de vorsten
van Roem, zich bij het leger aan te sluiten of wapens te zenden, zoodat
het leger aangroeit tot 500.000 man, behalve den tros.
30 Als het gunstige jaargetijde gekomen is, trekt dit leger naar Andaloes.

Balminas vergezelt Iskandar, Chidir rijdt in de voorhoede mee en doet
150dienst als gids. De koning van Andaloes Ni'mat, zoon van Basrah, ver-
zamelt zijn leger, maar biedt geen tegenstand, als hij hoort wat het
doel van Iskandars komst is, omdat hij zelf ook den godsdienst van
35 Ibrahim belijdt. Chidir schrijft hem een brief op papier van goud, met
zilveren inkt geschreven, dat hij zich moet onderwerpen en schatting
betalen. Ni'mat onderwerpt zich met vreugde aan de gestelde voor-
waarden, hij trekt Iskandar tegemoet en ontvangt van dezen persalin
(wisselkleederen). Zelf betaalt hij schatting in den vorm van schepen,
40 omdat het leger, als het verder wil trekken, eerst de zee moet over-
steken. Ni'mat sluit zich met een groot leger bij Iskandar aan, als deze
voorttrekt. Met 300 schepen trekt Iskandar de zee over, ten overvloede
bouwt hij nog een brug, waarbij Balminas en Chidir hem helpen:

-ocr page 248-

daarover bereikt het grootste deel van het leger den overkant.

Men komt nu in een woestijn, waar weinig water te vinden is, Chidir
bezit echter het vermogen, dat hij het water, dat in den grond verborgen
is, kan aanwijzen, zoodat men maar heeft te graven om het in overvloed
5 aan te treffen. Na 40 dagen reizens ontmoet men een groot leger, waar-
van een man Chidir tegemoet komt; het is een neger, met een beestevel
op zijn hoofd en met zes zwaarden gewapend. Chidir, die alle talen
spreekt, en weet dat men in het land der Habsji's gekomen is, spreekt
hem aan in zijn eigen taal. Hij is hiervan zeer onder den indruk, ver-
10 telt, dat zijn naam '.zmü is en dat de goden der Habsji's bevolen hebben
tegen Iskandar te strijden. De man gaat naar zijn volk terug en be-
richt zijn wedervaren, waarop de vijf vorsten der
Habsji's vermomd
naar Chidir gaan om te beproeven, of deze werkelijk al hun talen kan
spreken. Chidir vermaant hen zich te bekeeren.
De vorsten vragen uit-
15 stel om met hun volk te beraadslagen. Ze gaan naar hun volk terug,
dat reeds geheel verzameld is, omdat
Iblis in hun afgodsbeelden ge-
varen is en hen voorspeld heeft, dat er een groot leger zal komen, dat
ze zullen verslaan.
De vorsten besluiten eerst '.zmü naar Iskandar te
zenden, om de sterkte van zijn leger te verkennen.
Deze merkt, dat
20 het bijna onmogelijk zal zijn zulk een leger te verslaan.
Als hij terug-
keert, krijgt Chidir, hoewel na aarzeling, toestemming van
Iskandar,
met hem mee te gaan naar het leger der Habsji's. Daar aangekomen,
verkondigt hij, dat Allah de eenige
God is, en dat Hij alleen gekend
kan worden door hem, aan wien
Hij zich geopenbaard heeft. De wijze
25 koning (radja
Hakim) der Habsji's zegt: Maar onze goden spreken ook
tot ons.
Als Chidir echter, nadat hij daartoe weer toestemming van
Iskandar gekregen heeft, met radja Hakim naar diens godenbeelden
BI 200 gaat, spreken deze niet meer, daar
Iblis gevlucht is voor de tegenwoor-
digheid van Chidir en diens gebeden.
Radja Hakim, die de opperkoning
30 schijnt te zijn, meent, dat het komt, omdat de afgoden toornig zijn, om-
dat de
Habsji's Iskandar niet aangevallen hebben, en raadt aan Chidir
te dooden. ' .zmü raadt het af, maar hij wordt verbannen. Terwijl Chidir
bidt, tracht radja Hakim hem van achteren met zijn speer te dooden,
maar hij wordt zelf aan zijn oor getroffen. Radja Hakim vraagt Chidir
35 vergiffenis, en omdat zijn goden hem niet geholpen hebben, werpt hij
ze omver en vertrapt ze. Het leger van radja Hakim wordt nu bekeerd,
en daarna radja S. mür, die het meest met dezen bevriend is, met zijn
leger. De hoeloebalangs (voorvechters, officieren) gaan naar hun hui-
zen, om ook de hunnen te bekeeren. Koning S . mür trekt nu, terwijl
40 Chidir aan Iskandar verslag uitbrengt, naar W . k . n gila (koning van
de Z.rüh) ook genaamdNûâkînGalâbar, die de sterkste en dapperste
is van de koningen der Habsji's. Deze blijft op zijn goden vertrouwen
en neemt S. mür gevangen. Radja Hakim trekt met zijn leger naar

-ocr page 249-

hem toe, ook Chidir gaat mee, die door zijn gebed tot Allah S . mûr
weet te verlossen en zijn ketenen te verbreken. W . k . n gila begint te
twijfelen aan de macht van zijn goden, en als ze op zijn roepen hem
niet antwoorden, bekeert hij zich, hij en heel zijn volk spreken de ge-
5 loofsbelijdenis uit: La ilaha illa 'Ilah, dan Ibrahim chaliloe 'Ilah.
Chidir brengt hiervan bericht aan Iskandar, die de vijf vorsten der
Habsji's met hoogachting ontvangt. Deze willen Iskandar volgen op
zijn verdere tochten en om hun vrouwen en kinderen tijdens hun afwe-
zigheid te beveiligen, bouwen ze met behulp van Chidir en Balminas
10 een eiland in de zee Loeloemat, waarop ze een stad stichten, door een
brug met de kust verbonden, waarin de vrouwen en kinderen worden
ondergebracht. Daarna trekt Iskandar verder naar het Westen
(kematahari masoek), het leger vermeerdert met 100000 Habsji's.

Men reist 40 dagen langs het strand en daarna zes maanden land-
15 inwaarts en ziet dan het mierendal, dat door nabi Soelaiman bezocht is.
Een maand later ziet Chidir een koperen beeld van een man te paard,
die met zijn zwaard in een bepaalde richting wijst. Hij vertelt aan
Iskandar, die het zwaard weg wil nemen, dat dit toebehoorde aan Jafat,
den zoon van Noech, en dat het beeld door Allah is neergezet als weg-
20 wijzer. Het leger volgt den weg, die door het beeld wordt aangewezen
en ontmoet na 15 dagen een man gezeten op een giraffe, die 4 gezellen
van Chidir doodt. Gevangen genomen, vertelt hij, dat hij P. tah heet,
dat er in zijn land drie stammen wonen, de Mis. k, Tâ'wil en Tâ'ris,
die geregeerd worden door een koningin genaamd Raziya, en de pla-
25 neet Saturnus aanbidden. Hij wordt bekeerd door Chidir en gaat naar
zijn koningin met het doel haar te dooden. Tot zijn groote verwonde-
ring is zij al van zijn plan op de hoogte, en op zijn vragen vertelt ze
hem, dat ze in haar jeugd reeds door W. d .'h, dochter van een koning
^'250 der djins tot den Islam is bekeerd, die haar uit de tawarich (kronieken)
30 heeft voorspeld, dat Iskandar zou komen, en ook dat hij (P . tah) zou
trachten haar te dooden. Per brief zendt Raziya nu bericht aan
Iskandar, dat ze reeds een aanhangster is van het ware geloof, terwijl
ze aan haar volk bekend maakt, wie Iskandar is, en wat zijn doel is.
Met een deel van haar volk gaat ze naar het leger van Iskandar, be-
35 wondert het en wordt goed ontvangen; Chidir bekeert al haar bege-
leiders. Als ze in haar land terugkeert, wil het achtergebleven deel
van haar volk zich niet bekeeren dan na door Iskandar in een gevecht
overwonnen te zijn. Raziya jaagt hen het land uit en Chidir gaat naar
hen toe met de Habsji-soldaten. Om een bloedigen strijd te vermijden,
40 stelt Chidir voor, dat vijftig der onderdanen van Raziya zullen trach-
ten met hun pijlen zijn in den grond gestoken lans te raken. Kunnen
zij dit niet, dan is dat een bewijs van het feit, dat de hulp van Allah
krachtiger is dan die van hun god. Op het gebed van Chidir wordt de

-ocr page 250-

lans niet geraakt; ook deze heidenen spreken dan de sjahadat (gé-
loofsbehjdenis) uit. Chidir brengt verslag uit aan Iskandar, Raziya
krijgt persalin en geeft schatting, die door Iskandar weer aan de p,as
bekeerden wordt uitgedeeld. Na 8 dagen trekt Iskandar verder, terwijl
5 Raziya meegaat met een groot leger, rijdend op giraffes. Na eenige
dagen komt men aan een vlakte, waaruit, als men graaft, water op-
borrelt kouder dan dauw en witter dan melk. Daarna ziet men een
tuin met veertig paleizen en een moskee, gebouwd in de richting van
Jerusalem. Een oud man vertelt aan Chidir, dat de paleizen gebouwd
10 zijn door nabi Soelaiman en door Sakhr Djin, een koning der djins, en
dat ze nog bewaakt worden door diens zoon Dähar. Een pandita ver-
haalt, dat in hun heilige boeken de komst van Iskandar voorspeld was.
Chidir vertelt Iskandar allerlei over de grootheid en macht van
Soelaiman, en hoe hij de djins uit het geslacht van Sakhr opgedragen
15 heeft de paleizen en de moskee te bewaken. Daar Iskandar graag eens
een djin wil zien, roept Chidir er 's nachts een op. Deze neemt de ge-
stalte van een mensch aan, vertelt dat hij een geloovige is en een zoon
van Sakhr Djin en dat hij door Soelaiman is aangesteld om de moskee
en de paleizen te bewaken. Als Iskandar hem vraagt, of alle djins
20 zooveel op menschen lijken, neemt hij zijn ware gedaante aan. Iskandar
beeft en begrijpt, dat zonder Allah's hulp de menschen niet veel tegen
de djins zouden kunnen beginnen.

Na een tocht van 35 dagen ziet het leger in de verte een berg;
Iskandar vraagt, of het de berg Kaf is, maar Chidir antwoordt, dat de
25 Kaf uit groen edelgesteente bestaat. Na zes dagen komt men aan een
bergpas, die bewaakt wordt door vijf man te paard met getrokken
zwaarden. Het blijken koperen beelden te zijn, die worden vernield,
terwijl men op de plaats, waar ze gestaan hebben, veel goud vindt. De
zwaarden, die van een bijzonder soort metaal blijken te zijn, worden
30 verdeeld onder Iskandar, Chidir en Raziya. Op het zwaard van Chidir
staat geschreven, dat het van Jafat, zoon van Noech, is en dat alleen
die koning, dien Allah macht geeft, de vijf beelden zal kunnen voorbij-
trekken.

Nadat het leger de pas is doorgetrokken, neemt men eenige inwoners
35 van het land gevangen, die vertellen, dat ze komen uit kota Jabalsa,
dat hun koning 'Abüd heet en dat ze de zon aanbidden. Als een der
oudsten aan 'Abüd meldt, dat er een leger door den bergpas gedrongen
is, gelooft deze het niet. Chidir ontmoet na vier dagen een dorp, waar-
Bl300 uit hem een jongeling, een neef van koning 'Abüd tegemoet komt, ge-
40 naamd ' . zh. n. Chidir vertelt hem de vorige veroveringen van Iskan-
dar, en zegt hem, dat ze komen met het doel:
1 Rechtvaardigheid te
verbreiden, 2 De ongeloovigen uit te roeien, 3 De groote werken van
Allah te bezien. ' . zh . n raadt hem aan terug te keeren, omdat de

-ocr page 251-

macht van 'Abüd nog noöit is overtroffen, rnaar als hij het leger vaii
Iskandar nauwkeuriger heeft opgenomen, en Iskandars vertrouwen op
Allah uit diens eigen mond heeft vernomen, neemt hij op zich naar
'Abüd te gaan en hem Iskandars macht en eischen bekend te maken.
5 quot;Abüd merkt nu ook, dat het gerucht van den komst van een groot
leger waarheid bevatte en roept zijn geheele leger bijeen. Iskandar is
mismoedig, als hij de geweldige uitgestrektheid van Jabalsa ziet, om-
dat hij nooit gedacht had, dat er een rijk bestond, dat grooter was dan
het zijne. Chidir troost hem door hem aan Allah's hulp te herinneren,
10 'Abüd sluit de poorten van de stad en wacht af om Iskandar nog ge-
legenheid te geven te vluchten. Chidir stelt een brief op aan 'Abüd,
met de vermaning zich over te geven en niet de zon, maar Allah, die
ook de zon geschapen heeft, te aanbidden, en brengt zelf den brief in de
stad, rijdende op een giraffe. Hij wordt met eerbied en machtsvertoon
15 ontvangen en staat werkelijk verbaasd over de grootheid van 'Abüd's
rijk. Bij de begroeting doet Allah ontzag (hébat) in het hart van 'Abüd
dalen, zoodat hij Chidir met meer eerbied ontvangt, dan hij zich voor-
genomen had. Chidir vertaalt den brief voor hem en hij vraagt tijd
om over het antwoord te beraadslagen. Hij komt met zijn raadslieden
20 overeen Chidir te dooden, omdat deze de machtigste helper van Iskandar
is. De soldaten, die er op uitgestuurd worden om Chidir om te brengen,
zien hem niet, omdat Allah hem verbergt voor hun oogen. 'Abüd ziet
hem wel en is zeer verbaasd. Hij stuurt de soldaten weer op Chidir af,
maar nu worden ze door hun eigen zwaarden gedood. De menteri's
25 raden 'Abüd aan, Chidir om te brengen door hem met een misleidende
boodschap naar een nabijgelegen eiland te sturen, waarvan bekend is,
dat ieder sterveling er reeds den eersten nacht omgebracht wordt door
de djins. Als Chidir alleen op het eiland achtergelaten is, ziet hij, dat
hij bedrogen is en bidt hij tot Allah. Deze zendt hem Djabrail, die de
rjO djins verjaagt en spijs en drank brengt aan Chidir. 'Abüd hoort, dat
Chidir nog leeft en roept snel zijn leger bijeen om Iskandar aan te
vallen, voordat zijn machtige helper tot hem teruggekeerd is. Chidir
echter is ondertusschen reeds in het leger der geloovigen aangekomen,
daar hij immers de macht bezit over de oppervlakte van de zee te
35 loopen als over het droge. Chidir doet nog een laatste poging 'Abüd
over te halen zich zonder gevecht over te geven. Deze schrijft inder-
daad een brief, waarin hij om uitstel vraagt, daar hij nog wil nadenken
over zijn beslissing, maar Djabrail maakt aan Chidir bekend, dat het
slechts een list is om onverwachts te kunnen aanvallen. Hoewel
Bi 350 Iskandar bedroefd is, dat er nu zoovelen onbekeerd zullen sterven, stelt
hij zijn leger op en als 'Abüd denkt hem te verrassen, ontstaat er een
hevig gevecht, waaraan vooral de girafferijders van Raziya meedoen.

-ocr page 252-

Den derden dag wordt 'Abüd in de stad teruggedreven, maar er komt
een sétan tot hem, die zegt een afgezant van de zon te zijn en hem de
overwinning voorspelt; hij rukt uit met een leger tienmaal zoo groot
als dat van Iskandar. Hij tracht langs een omweg het leger van Iskandar
5 in den rug aan te vallen, maar Chidir, die juist aan den koning vertelt,
dat Jabalsa door Jafat geheel van koper gebouwd is, vermoedt onraad
en trekt hem met 10000 man tegemoet. Het gevecht wordt algemeen en
zeer hevig. Chidir bidt op een heuvel tot Allah, die eindelijk vuur van
den hemel zendt, waardoor vele soldaten van 'Abüd verteerd wor-
10 den. De overigen ontkomen door in de stad te vluchten. Iskandar laat
het lijk van 'Abüd uitzoeken en al de dooden begraven, waarna hij zijn
leger rust gunt. In de stad wordt de eenige bloedverwant van 'Abüd,
genaamd ' . zhan, koning; men besluit er de poorten te sluiten en af te
wachten, wat Iskandar doen zal. Deze wanhoopt eraan de stad met
15 haar koperen muren ooit in te zullen nemen. Chidir en Balminäs ver-
vaardigen echter een tooverspiegel, waarvan de stralen op de stad ge-
richt worden, het koper wordt gloeiend en vele inwoners komen om.
De overigen trekken Iskandar tegemoet en leeren van Chidir de sjahadat
uitspreken. ' . zhan schrijft naar alle deelen van zijn rijk brieven, dat
20 zijn onderdanen zich moeten bekeeren. Iskandar geeft hem wisselklee-
deren, ' . zhän geeft als schatting 10000 kameelen beladen met goud en
edelsteenen, die Iskandar onder zijn volk verdeelt, en vergezelt Iskandar
met 200000 soldaten op zijn verderen tocht.

Bii 1 Men trekt weer door een vlakte met zand wit als kalk en een rivier
25 met zoet, koel en wit water en komt aan een berg, waar men behaarde
menschen ziet, die in holen wonen en waarvan de mannen één voet
en één oog bezitten, de vrouwen vier voeten en twee oogen. Chidir
ondervraagt hen en komt te weten, dat zij geen koning hebben en
Allah vereeren als hun Toehan. Chidir brengt een van hen naar Iskan-
30 dar, die hem veel laat vertellen over hun levenswijze en verwonderd is,
dat ze kinderen van Adam zijn, zooals ze zelf zeggen. Chidir wijst hem
op de almacht van Allah. Het volk brengt als schatting een hoop stee-
nen, die bij hen als pasmunt in omloop zijn en ontvangt aalmoezen van
het geheele leger.

35 Na een tocht van 40 dagen komt men in een aangenaam land met
veel bloemen en vruchten. De soldaten vangen een der inwoners, die
echter niet spreken wil en geboeid moet worden. Er komt een groot
leger aanrukken, Chidir rijdt het tegemoet en wordt begroet door een
grijsaard, die hem begroet door op zijn handen staande den grond te
40 likken. Hij vertelt, dat zijn volk de planeet Saturnus aanbidt en niet
weet wie hun voorouders zijn en dat in hun land een diamantmijn be-
\ staat, die door djins bewaakt wordt. Hij laat vijf van hun mooiste edel-
steenen aan Iskandar zien. Chidir weet het volk van de macht van

-ocr page 253-

Iskandar te overtuigen, waarop het zich bekeert. Als schatting brengt
het edelsteenen op, die echter niet bijzonder mooi zijn, omdat de djins
den heuvel bewaken, waar de mooiste gevonden worden. Iskandar be-
zoekt met Chidir en eenige manschappen den heuvel, waar de diamanten
5 opgegraven worden, terwijl de grijsaard als gids meegaat. Deze kan
slechts met moeite overgehaald worden den heuvel te bestijgen, waar
de mooiste steenen gevonden worden. Het gezelschap ziet daar bran-
dende vuren en hoort een stem, die zegt: „Dit zijn Iskandar en Chidir,
aan wien Soelaiman bevolen heeft de schatten over te gevenquot;. Er
10 Worden tien menschen door den bhksem getroffen, waarvan twee ster-
ven. Chidir spreekt een tooverformule uit en op zijn uitnoodiging
verschijnen drie djins, die vertellen, dat zij geloovig zijn en dat Soe-
laiman hen de schatten in bewaring gegeven heeft. Iskander laat nu
de edelsteenen opgraven, terwijl de djins hem en zijn soldaten van
15 voedsel voorzien. Op den derden dag vindt men twee permata's van
één span lengte en twee vingers dikte. Chidir laat Iskandar een kroon
smeden, waarin deze permata's gezet worden. Volgens sommigen is
hierdoor de naam Dzoe'l-karnain ontstaan.

Het leger trekt verder en komt in een plaats, waar de grond van
20 katoen is en de lucht heet en waar vele soldaten worden gewond door
steenworpen, die ophouden na het lezen van de Koranverzen van
Ibrahim en de psalmen van Daoed. Den volgenden dag ziet Chidir vijf
djins van wonderlijke gestalte, half mensch, half dier, die met steenen
gooien. Hij dood er drie en brengt één naar Iskandar. Het blijken
25 afstammelingen te zijn van tien dochters van Iblis, die gehuwd waren
met een prins uit de kinderen van Adam. Ze aanbidden Iblis en
Willen zich niet bekeeren, zoodat Iskandar hen allen vermetigt.

Daarna ontmoet het leger een groen land, en ziet het den berg Kaf,
men ziet de zon groot en komt aan een klein meer, dat Bahroe'l-kodrat
30 heet. Hier woont een volk, dat Allah aanbidt met den godsdienst van
nabi Moesa, in wiens boeken geschreven stond dat Iskandar zal komen.
Tien van hun geleerdste pandita's bezoeken Iskandar en vertellen hem,
dat ze afstammen van een nakomeling van nabi Joesoef, wien door
dezen in den droom bevolen werd, toen het volk Israil in het land Sjam
35 zeer goddeloos werd, naar het Westen te trekken. Chidir maakt zich
aan hen bekend, en onderzoekt hun taurat, waarvan hij merkt, dat
50 hij geen fouten bevat. De pandita's onderrichten Iskandar over de
vergankelijkheid van deze wereld en de onvergankelijkheid van de
toekomende en waarschuwen hem, dat ook hij eens zal moeten ster-
40 ven. Ook wijzen ze hem de plaats, waar de zon ondergaat. Hij wil hun
geld geven, maar ze nemen het niet aan.

Iskandar aanschouwt dan het ondergaan der zon van dichtbij. Het
dalen van de zon in de zee maakt zoo'n geraas, dat hij ervan bezwijmt.

-ocr page 254-

maar op het gebed van Chidir komt hij weer tot bewustzijn. Dè
engelen, die op hun heuvel den ondergang van de zon bewaken, groeten
Iskandar en zeggen hem, dat nog nooit tevoren een mensch deze plaats
bezocht heeft. Iskandar gaat daarna naar zijn leger terug, dat het
5 schouwspel van verre mag gadeslaan. Hij bidt tot Allah, of hij nu ook
de opkomst der zon mag zien.

Na eenige dagen brengt Djabrail Allah's bevel aan Chidir, dat men
Oostwaarts moet trekken; men reist door een groote vlakte, en is na
vier maanden nog in het land Djäbalsä. Twintig dagen daarna komt
10 men bij twee heuvels, die met elkaar door een gouden ketting ver-
bonden zijn, en volgens Chidir, door Asaf, den vizier van Soelaiman,
daar neergelegd zijn; ze dienen als schatkamers voor Soelaiman. Op
de ketting staat geschreven, dat de schatten bewaard moeten worden
voor Iskandar. Chidir en Iskandar bestijgen des nachts de heuvels
15 en Chidir roept in de Hebreeuwsche taaP) in den naam van H.yas S.rhya
Adonai Sabawat Al-Sadai de djins op, waarvan er een verschijnt, die
zegt een nakomehng te zijn van Sai^r Djin en die vertelt, hoe de
schatkamers geopend moeten worden. Iskandar bergt de schatten in
zijn eigen bewaarplaats.
20 Even verder ontmoet het leger een volk van de nakomelingen van
Adam, met behaard lichaam, dat bij de jacht zijn prooi met de nagels
verscheurt. Ze aanbidden de duisternis, maar Chidir bekeert hen tot
Allah. Ze waarschuwen Iskandar voor een rivier, die men alleen des
nachts veilig kan overtrekken. 23 dagen daarna ziet men vliegen, zoo
25 groot als bergen, die door met steenen te gooien het leger tegen-
houden. Chidir laat een der vliegen vangen in een strik, hij zadelt
hem en zet in het zadel een reusachtige pop, gemaakt van veelkleurige
doeken. Daarna laat hij deze vlieg naar zijn makkers terugvliegen, die,
bevreesd voor zijn wonderlijke gedaante, al verder en verder wegge-
30 jaagd worden. Eenigen tijd later ontdekt Chidir, dat de bodem vol
valkuilen is, waarin de grond zoo fijn is, dat men er in wegzakt,
zoodat
niet de girafferijders, maar het voetvolk van Jäbalsä de voorhoede
moet vormen. Weer even verder komt men in een vruchtbaar land
met veel inwoners, die een aangenaam klinkende taal spreken en die
35 Allah reeds blijken te aanbidden; ze zijn van het geslacht van Sjam, kaoem
B.shärah®). Hun Koning, genaamd D.kl.m, ontvangt geschenken van
Iskandar en vertelt hem de geschiedenis van zijn volk, hoe ze na de
zondvloed en de spraakverwarring, toen de nakomelingen van Sjam.
Khäm en Jäfat uiteengingen, in dit land gekomen zijn, hoe ze eerst
40 door een sétan werden verleid, maar hoe een deel van hen later de

1)nbsp;Volgens groep 11 in de Arabische taal.

2).nbsp;Uit E II 53a : 10 zou misschien kunnen volgen, dat dit volk ook genoema
wordt: B.rb.r.

-ocr page 255-

onmacht van zijn afgod inzag en zich weer tot Allah bekeerde, en een
ander deel uitweek en in de afgodendienst volhardde. Chidir vernielt
de zuil, die ze vroeger vereerden en die nog door Hakim Bitarüs die in
den tijd van Namroed leefde, vervaardigd is. In den grond aan den
5 voet van de zuil vindt men veel goud en wapenen. Iskandar hoort,
dat de uitgeweken afgodendienaars op struisvogels rijden. Hij gaat
eens uit jagen en vangt wonderlijke dieren uit den tijd van Hakim
Bitarüs, afstammend van menschen, en die op zijn bevel weer los-
gelaten worden. De afgodendienaars hebben een afgod van edelgesteen-
10 ten [katja jakoet ], die spreekt door een sétan en hen opzet tegen
Iskandar. De sterkste onder hen, genaamd S.ndbaz, wordt erop uitge-
zonden om Iskandar te dooden, waarvoor hij als belooning zal huwen
met 's konings dochter. Hij poogt zich in Iskandars gunst te dringen,
maar Chidir ontmaskert hem, hij bekent, wordt bekeerd en naar zijn
15 volk teruggestuurd om dit te bekeeren. De koning, die ook D.kl.m heet,
wordt toornig en staat op het punt hem op bevel van den afgod te dooden,
als Chidir juist binnenkomt, rijdend op een giraffe. Deze toont de
onmacht van den afgod, door hem van zijn troon te rukken en zijn
kroon af te slaan. D.kl.m is beschaamd en bekeert zich met zijn geheele
150 volk. Iskandar geeft hem wisselkleederen en ontvangt schatting, terwijl
zich 50.000 man, die N.kariya genoemd worden, en op struisvogels
rijden, bij het leger voegen. Na een reis van twee maanden komt men
in een der uiterste provincies van Qairawan waar men den afgod
Dzü'l-arkan aanbidt. Het leger van den stadhouder van een grens-
25 provincie wordt verslagen en de bevolking bekeerd. De koning van
Qairawan, n.1. Hawas, die woont in negeri Afriqiya, krijgt bericht van
Iskandars komst en verzamelt zijn leger. Zijn bondgenoot is koningin
Gidaqah^), wier zoon^') verloofd is met zijn dochter Shamsu'l-b.rin.
Hij geeft zijn zoon Jiyas bevel over het leger en gaat zelf als sterre-
30 wichelaar vermomd naar het leger van Iskandar, waar hij door zijn
groote bedrevenheid al gauw in aanraking komt met den koning. Als
hij hem echter dooden wil met zijn dolk, wordt hij gesnapt; Chidir her-
kent hem en noodgedwongen zegt hij de sjahadat, die nu eens met
Chidir maar Iskandar hem leert. Daarna wordt hij naar zijn land terug-
35 gezonden om de afgoden uit te roeien. Zoodra hij echter vrij is, maakt
hij plannen om Iskandar aan te vallen, terwijl Gidaqah hem zal helpen
door het leger der geloovigen in den rug aan te vallen. Gidaqah
heerscht over een
eilandenrijk, en moet dus haar leger over zee ver-
voeren. Het laatste leger wordt aangevoerd door Moslim, die in zijn
40 kitab heeft gelezen, dat er een onoverwinlijk vorst zal komen en zich

n Volgens quot;roep II: katja poetih.nbsp;quot;) Soms gespeld: Gidaqah.

In de hs. van groep I^eft Gidaqah twee zoons n.1. Moslim en Salam, ,n
groep II heeten ze beide Salam.

-ocr page 256-

daarom aan Iskandar onderwerpt. Hij zal als belooning Shamsu'lbrin
tot vrouw krijgen. Zijn leger wordt door Ni'mat van Andaloes verslagen.
Het gevecht met het leger van Hawas is zeer zwaar, maar na een dag
strijdens doodt Iskandar zelf Hawas en Jiyas moet terugtrekken naar
5 Sh.rpan (of Sh.rshan) en twee provincies in handen van zijn tegen-
standers laten. Shamru '-b.rin wordt door Iskandar gevangen ge-
nomen. Deze geeft ook bericht aan Aristatalis, dat hij nu alle landen
heeft onderworpen, behalve de 200, die aan Hawas onderhoorig zijn en
de 700 groote eilanden, die onder Gidaqah staan, vanaf de zee Loeloe-
Bll 100 mat tot het eiland Q.büs. Daarna gaat Iskandar vermomd als B.rb.r
naar Gidaqah met als gevolg dat dadelijk de sétan, die tot Gidaqah
sprak in de berhala Q.t.rüsh, zwijgt. Moslim wil den gezant dadelijk
maar dooden, maar Gidaqah laat haar zoon opsluiten en laat de B.rb.r
voor zich komen, wien zij vele dingen omtrent Iskandar vraagt. Zij
15 heeft Iskandar dadelijk herkend en deelt hem dit den volgenden dag
onder vier oogen mede, terwijl zij dreigt hem te zullen binden, maar
als dan Chidir eensklaps voor haar staat, komt er eerbied in haar hart
en bekeert zij zich. Zij vertelt dan aan Iskandar, dat zij hem dadelijk
herkende, omdat zij 30 verschillende portretten van hem heeft, geschil-
20 derd in Andaloes. Gidaqah gaat nu haar onderdanen bekeeren. Moslim
wordt met een hst overgehaald met Iskandar en Chidir naar het leger
te gaan, waar hij een tent te bewonen krijgt naast die van prinses
Bil 200 Shamsu'l-b.rin. Als hij haar aan Iskandar tot vrouw vraagt, zegt deze
geen geloovige vrouw aan een ongeloovige te kunnen geven, waarop
25 hij de sjahadat spreekt. Daarna gaat hij naar zijn land, dat, zooals nu
pas bericht wordt, Siqiliya heet en bekeert daar snel en met geweld
alle inwoners. Ook de onderhoorige vorsten van Qairawan onderwer-
pen zich aan Iskandar. Gidaqah vraagt Iskandars hulp, omdat niet alle
vorsten van haar eilanden zich willen bekeeren, waarna Iskandar zich
30 met zijn leger in 500 schepen naar Siqiliya begeeft, waar de 700 vor-
sten der eilanden allen hun opwachting maken en Iskandar en
Gidaqah een verbond sluiten, waarbij Moslim koning wordt over
Qairawan en Afriqiya. Op den terugweg van Siqiliya bezoeken ze
een krater, die volgens Chidir met de hel in verbinding staat, en door
35 een Griekschen wijze geheel is onderzocht. Tegen de hitte beschut men
zich met dikke kleeden, die gemaakt zijn in het land Tilqan. Chidir
laat eenige dieren vangen, die op dien berg verblijf houden, S.m.nd.r
heeten en er uitzien als vliegende herten, en geeft hun vet en hun
vleugels, die waardevol zijn wegens hun beschermende en genezende
40 kracht, aan Iskandar. In dezen tijd — het is nu 20 jaar geleden, dat hij
Maqdüniya verliet — krijgt Iskandar bericht van Aristaplis, dat men
in 'Adjam is afgevallen van den waren godsdienst. Iskandar legt de
heerschappij over negeri magrib in handen van Gidaqah en trekt naar

-ocr page 257-

het land Barqa met het doel zoo spoedig mogelijk 'Adjam te bereiken,
terwijl 50000 man onder aanvoering van Moslim zich bij zijn leger aan-
sluiten. In 'Adjam regeert Darinüs, zoon van Dara, die dadelijk nadat
hij na zijn meerderjarig worden koning geworden was, door Iblis ver-
5 leid werd van den godsdienst van Ibrahim tot vuuraanbidding. Ver-
geefs trachtte Safiya Arqiya hem er van af te houden, en tenslotte aan-
baden ook geheel Tjina, Hind en Toerki het vuur.

Van Barqa wil Chidir eerst trachten Mesir te bereiken, omdat dat
land aan Darinüs is onderworpen en ook den vuurdienst (agama
10 Madjoesi) volgt. Het leger trekt door een woestijn, die zoo droog is,
dat Chidir beveelt water mee te nemen, omdat zelfs hij er geen water
kan vinden. Men zendt als bode een zekere Z.nah naar het land, dat
over de woestijn ligt: Alwah, waar H.rza regeert, zoon van J.lab, om
dezen te bevelen zich te bekeeren van zijn afgodendienst. H.rza ont-
15 moet in Alwah een groep menschen, die hem aanvallen, als hij ze tracht
te bekeeren en waarvan hij er zeven doodt. Hij wordt voor H.rza ge-
bracht, die wel is waar het aanbod van Darinüs, die hem veel ge-
schenken beloofde, als hij vuuraanbidder wilde worden, met heeft
aangenomen, maar toch ook besluit niet tot den Islam over te gaan,
20 ook al komt hij onder den indruk van de gegevens, die Z.nah hem ver-
strekt over de macht van Iskandar. Een der menteri's van H.rza wordt
door ^nah bekeerd. Hierna volgt een verward verhaal, waaruit blijkt,
dat Z.nah in 't nauw wordt gebracht door H.rza. maar dat hij door de
goede raadgevingen van Chidir, die hem op de een of andere mamer
250 door den wind worden overgebracht, weer vrij komt, waarna hij naar
Iskandar terugkeert, die dadelijk naar Alwah oprukt. H.rza verzamelt
zijn leger aan den rand van de woestijn om Iskandar zoo te be etten
voedsel en water voor zijn leger te krijgen. Hij wordt echter zelf ge-
dood en zijn leger wordt verslagen door Moslim (die hierna altijd heet:
30 Salam) Het leger van Alwah trekt terug naar de versterkte hoofd-
stad, waarH.r.b. de broeder van H.rza tot koning gekozen wordt. Deze
zendt om hulp naar zijn zuster Tütah, gt;) koningin van een naburig volk
en stuurt den menteri, die reeds tot den Islam overgegaan was, naar
het leger van Iskandar om dat te verspieden. Deze vertelt aan Iskandar,
35 dat er ook gevaar dreigt van den kant van Tütah en geeft onderwijl aan
H.r.b den raad de stad uit te trekken en zich met
zijn bondgenoo-
ten te vereenigen. Als H.r.b de stad verlaten heeft, gaat Chidir er heen
en beweegt de bevolking zich te bekeeren. H.r.b verzamelt ondertus-
schen een leger van 500.000 man in Ganab®), een aan hem onderhoorig
40 land, maar ook dit leger wordt door Salam en zijn
dappere troepen
verslagen, zonder dat de andere vorsten uit het leger van Iskandar

In groep II: Tünah.nbsp;In groep II: 'Anab.

-ocr page 258-

helpen. H.r.b besluit met het overblijfsel van zijn troepen nog eens
den strijd aan te binden en dan onder het oog van zijn afgoden te
overwinnen of te sterven. Een sétan antwoordt uit zijn berhala (afgod)
en voorspelt hem een goeden afloop, maar 's nachts gaan Chidir en
5 Salâm op bevel van Djabrail naar H.r.b en hakken den berhala om.
Als H.r.b beveelt hen te grijpen, doet Allah een diepen slaap op hemzelf
en zijn leger vallen en wordt hij met zijn afgod voor Iskandar gebracht.
Als hij na alles nog op deze berhala blijft vertrouwen, slaat Salâm hem
Bil
300 met het beeld op het hoofd tot hij sterft. Een deel van het Alwahsche
10 leger bekeert zich daarop, terwijl het overige deel naar het leger van
Tütah vlucht, dat ondertusschen naderbij gekomen is. Tütah brengt
door haar toovermacht een waterzee over Iskandar's leger, die Chidir
doet verdrogen, daarna een vuurzee, die Chidir uitbluscht en wordt
eindelijk door Salâm verslagen. Iskandar stelt een anderen koning aan
15 over Al wah en vertrekt, terwijl de eerstbekeerde menteri hem volgt
met 20000 ruiters.

Na 30 dagen komt het leger aan een groote woestijn, die aan de
andere zijde begrensd wordt door Tübi, het rijk van koning Qibtâ.
Chidir zelf brengt aan dezen den brief, waarin wordt aangespoord tot
20 onderwerping en bekeering. Onderweg merkt hij de plaatsen, waar
water te vinden is, met houten staken, opdat Iskandar daar bij den
doortocht zal kunnen laten graven. Ondertusschen is Iblis, nadat hij
door Chidir uit Alwah is verdreven, in Tübi aangekomen, met zijn
sétans, die al een weinig ontmoedigd zijn vanwege hun ervaringen met
25 Chidir. Hij vertelt aan Qibtâ, dat Chidir op komst is en krijgt van
dezen 100000 man om Chidir te dooden, maar als hij daartoe een poging
waagt, krimpt hij ineen op den aanblik van den profeet, terwijl deze
en zijn metgezellen door Allah met een muur van vuur worden om-
geven. Als Qibtâ en zijn onderdanen om raad vragen aan hun berhala's,
30 merken ze, dat die allen gebroken zijn en niet meer kunnen staan.
Chidir komt even later bij Qibtâ aan en deze wordt als vanzelf ge-
dreven hem met eerbewijzen te ontvangen. Hij is zeer verwonderd
over de talenkennis van Chidir, die hem ook vertelt, dat de afgodsbeel-
den allen gebroken waren, omdat de engelen met hun lansen de sétans,
35 die zich erin verborgen hadden, hebben doodgestoken. Chidir onder-
wijst hem in den waren godsdienst en hij spreekt de sjahadat uit. Een
zijner onderdanen, wiens berhala niet beschadigd is, tracht Chidir te
dooden met een vergiftigde dolk, maar zijn hand wordt slap en hij zelf
sterft, doordat de dolk zijn dij verwondt. Alle onderdanen van Qibtâ
40 bekeeren zich en maken alles in gereedheid om het leger van Iskandar
te ontvangen, dat nu door Chidir door de woestijn geleid wordt,

Iskandar wil nu dadelijk verder reizen naar het land B.jâh, welks
koning met Qibtâ verwant is, omdat hun kinderen met elkaar gehuwd

-ocr page 259-

zijn. Qibta zendt een brief daarheen, maar de zoon des konings, die
zeer sterk en dapper is, wil niet van onderwerping en bekeering weten,
hoewel zijn vrouw hem aanraadt de zaak eerst beter te onderzoeken.
Qibta gaat vooruit en tracht met N.bila, den koning van B.jah, hem
5 tot onderwerping te overreden. Als de prins weigert, wordt hij dron-
ken gevoerd en naar het leger van Iskandar gebracht, wiens macht
hem na zijn ontwaken wordt getoond. Hij veinst bekeering en vraagt
Bl, verlof naar B.jah te gaan, om zijn volk ook tot het ware geloof te
brengen. Daar aangekomen, verzamelt hij echter het leger en wil
Iskandar aanvallen, wat hem niet gelukt, daar deze reeds door Allah
gewaarschuwd is. Zijn leger wordt verslagen en hijzelf gedood, B.jah
^ordt geïslamiseerd en Iskandar trekt verder, terwijl Qibta en N.bila
(of B.nb.la) hem vergezellen met 30000 man.

Daar de schatten van Soelaiman uitgeput beginnen te raken, stelt
Chidir voor, eerst goud te gaan graven en daarna naar Mesir te gaan.
Egt;e goudgraverij houdt het leger drie maanden op. In Mesir regeert
koning Palang, die indertijd op het bevel van Darinüs tot de vuur-
dienst was overgegaan en diens beeltenis op zijn dirhams had laten zet-
ten. Als hij hoort, dat het leger van Iskandar reeds in Qüs staat, ver-
zamelt hij zijn troepen en zendt vijf verspieders naar Iskandar. Een
daarvan weet tot Iskandars tent door te dringen, maar wordt door
Chidir, die hem in het Qibtiya toespreekt, ontmaskerd. Hij brengt
zijn vier medeverspieders mee, waarvan hij er één, die een moordaan-
slag op Iskandar wil ondernemen, verraadt, waarna deze gedood wordt.
^^ E)e vier anderen brengen een brief van Iskandar naar Palang met den
opdracht zich te bekeeren en schatting te betalen. Palang antwoordt,
dat hij wel schatting wil geven, echter niet van godsdienst veranderem
Als de vijandelijke legers tegenover elkander staan, gaat Chidir zelf
naar Palang om die over te halen. Deze laat hem echter vergiftigde
^ spijzen voorzetten. Chidir eet ervan, maar doordat hij tot Allah bidt,
deert het hem niet. Palang doet nog een poging Chidir te vergiftigen,
maar nu eet hij bij vergissing zelf van het vergiftigde; vóór hij sterft
beeft hij berouw en spreekt hij de sjahadat uit. Hij geeft zijn schatten
, aan Chidir om ze onder zijn dochters te verdeelen, en andere om aan
Iskandar te schenken, waaronder een paard en een vijver van kristal,
die nog behoord hebben tot de schatten van Firaoen. Chidir brengt
I'aiangs hjk bij Iskandar, die Balminas voor een graf en een gedenk-
steen laat zorgen De onderdanen van Palang zien Iskandars vriende-
lijkheid en bekeeren zich, de in Mesir gevestigde vuurtempel wordt m

40

^^n moskee veranderd.

Het leger rukt vervolgens op tegen het land Sjam. Tibüs, de koning
van Dimashq Filastin vraagt hulp van Darinüs en trekt Iskandar
tegemoet, zoodra hijquot; hoort, dat Darinüs hem 100000 man hulptroepen

-ocr page 260-

zendt. Iskandar ontmoet eerst het volk van nabi Israil, over wie een
nakomeling van nabi Daoed heerscht en die, omdat ze het ware geloof
Bl 400 aanhingen, door Tibüs verdreven waren. Tibüs zendt Iskandar een
brief, waarin hij uitstel vraagt om te beraadslagen, of hij zich zal be-
5 keeren of niet — zijn bedoeling is tijd te winnen, opdat ondertusschen
de hulptroepen uit 'Adjam zullen aankomen. Iskandar gaat als bode
vermomd naar het kamp van Tibüs, waar hij zich verwondert over het
feit, dat Tibüs de onderhandelingen zoo rekt. Op den zevenden dag
vertelt hem de bode, die het verzoek van Tibüs eerst aan hem had
10 overgebracht, dat deze hulp van Darïnüs verwacht, 's Nachts vluchten
Iskandar en de bode, terwijl ze verschillende soldaten van den wacht
dooden, terwijl Chidir hun tegemoet komt, die een openbaring had ont-
vangen, dat de koning in gevaar verkeerde. De bode bekeert zich, den
volgenden dag wordt het leger van Sjam verslagen en Tibüs gedood.
15 Heel Filastin onderwerpt zich behalve Sür en Antäqiya en Dimashq.
Iskandar bezoekt in Qaishäriya het graf van Ibrahim en Joenoes en
gaat naar Baitoe'l-moekaddas, waar hij de pandita's van Israil vraagt
zijn naam in hun boek te schrijven en met veel moeite en kosten een
waterleiding aan laat leggen.
20
Op weg naar Sür komt het leger voor een onbeklimbaren berg, die
vlak aan zee gelegen is, waar Iskandar een weg overheen laat beitelen
en waar hij Balminäs een stad laat bouwen, die hij Iskandardün noemt.
In Sür regeert koning Q . rqirüs, die zoo wijs is als Aristaplis. Hij wil
wel met Iskandar onderhandelen, maar verzet zich aanvankelijk met
25 het doel zijn macht te toonen.
Daar de stad zeer sterk is, richt Chidir
er de stralen van zijn brandspiegel op, maar deze blijven zonder uit-
werking, omdat
Q . rqirüs beveelt alles te bedekken met kleeden, die
in azijn gedrenkt zijn.
Iskandar trekt met zijn leger terug om Q . rqirüs
uit Sür te lokken, deze trekt naar buiten, geeft zich vrijwillig over en
30 bekeert zich. Hij heeft een onderhoud met
Iskandar en Balminäs en
vertelt hun zooveel wijze dingen, dat ze zeer verwonderd zijn.
Hij maakt
bekend, dat hij zich verzet heeft, om
Iskandar te toonen, welk een
kundig en machtig man zich aan hem zou onderwerpen. Hij schenkt
Iskandar een kaars, die nooit opbrandt. Er komen inwoners van
Sür,
35 die Iskandar hulp vragen tegen de giftige slangen, die in zeer groote
menigte in hun land voorkomen, en tegen het zoute water, dat het water
in hun bronnen bederft vanwege de nabijheid van de zee. Koning
Q . rqirüs weet wel een tegengif tegen de slangen, maar het water in
de bronnen kan hij niet zoet maken.
Iskandar en Chidir bidden tot
40 Allah en een engel openbaart hun, dat in een hol van een nabijzijnde
berg een djin vastgeketend ligt, door
Soelaiman bestemd om later zijn
krachten in dienst van Iskandar te stellen. Deze gaat met Chidir den
djin zoeken, bekeert en bevrijdt hem, waarop hij een kanaal en een

-ocr page 261-

vijver graaft, zoodat Sûr voor altijd voorzien is van zoet water.

B'I 450 De gemalin van Tïbüs, genaamd Nûrani, zendt met medeweten van
de aanvoerders
van Darinüs' troepen, die ondertussschen in Dimashq
zijn aangekomen, haar dochter Nûrân naar Iskandar met een brief
5 waarin zij veinst zich te onderwerpen. Nûrân is zeer schoon van
aangezicht, ze is als slavin vermomd en moet trachten Iskandar te
vergiftigen. Ze maakt aan Iskandar, die voor haar in liefde ontbrandt,
bekend, dat ze de dochter van Tibüs is. Hoewel Chidir met zijn
karakterkunde geen bedrog bij haar kan ontdekken, waarschuwt hij
10 Iskandar tegen de dochter van een door hem overwonnen koning.
Balminas raadt aan haar als ze slaapt, een stuk zwart lood op de borst
te leggen, dat de macht heeft iemand al zijn geheimen te doen open-
baren. Den volgenden nacht wordt de proef genomen en brengt Nüran
alles uit. Balminâs wil haar dooden, maar Iskandar verzet zich daar-
15 tegen in zijn verliefdheid. Als Nûrân ontwaakt en Chidir haar ver-
telt dat haar plannen bekend zijn, heeft ze berouw en bekeert ze zich.
's Nachts blijkt door het stuk zwart lood, dat haar bedoelingen oprecht
zijn, waarop Chidir haar met Iskandar in 't huwelijk verbindt. Na zeven
dagen verkrijgt ze van haar gemaal toestemming om naar haar moeder
20 te gaan en te trachten die te bekeeren.

EllI 1 Drie aan Iskandar onderhoorige vorsten strijden met het leger
van Darinüs. Des avonds staken de legers het gevecht, Iskandar laat
harnassen van tijgervellen maken voor de soldaten der Kasak. Darinüs
is mismoedig, hij besluit de vrouwen en kinderen naar een kamp achter
25 het leger te laten brengen, opdat de soldaten niet gehinderd worden.
Den volgenden dag is het gevecht buitengewoon hevig; opperbevel-
hebber aan den kant van Iskandar is de koning der Kasâk. Chidir maakt
ondertusschen met radja 'Arab en zijn leger een omtrekkende be-
weging en rooft de vrouwen, kinderen, slaven en schatten van Darmus.
30 Iskandar zelf mengt zich in den strijd, waarop het leger van Dannus
vlucht Als het merkt, dat tot overmaat van ramp de tros geroofd is,
begint het te twijfelen aan de macht van den vuurgod. Iskandar zendt
als Darinüs erom vraagt, de vrouwen en kinderen terug. De komngm
en de prinses pogen Darinüs weer tot den godsdienst van Iskandar
35 over te halen en beschrijven hem de grootmoedigheid van zijn tegen-
stander, maar hij wordt toornig en slaat haar.

Den volgenden dag beraamt Darinüs een hst, hij wil voor het leger
van Iskandar wijken en het dan onverwachts in den rug aanvallen.
Een zijner voorvechters echter verraadt het plan en Iskandar is op
40 zijn hoede. Er ontstaat een geweldigen strijd, Iskandar is bedroefd over
de velen, die gedood worden, hij spreekt door middel van een tolk tot het
leger van 'Adjam en vraagt, of het hem niet meer kent. De sol-
daten buigen zich neder voor hun vroegeren koning. Dannus weet

-ocr page 262-

door groote geschenken een groep van het volk van Akrâr over te
halen Iskandar aan te vallen, maar deze doodt hen allen met het zwaard
van Jafat. Het leger van Darinüs vlucht en Iskandar geeft zijn tegen-
stander, die naar Istakhr gevlucht is, eenige dagen tijd om zich te
5 bekeeren. Deze echter vraagt schriftelijk hulp aan koning Püz Hindi,
maar krijgt een weigerend antwoord. Hij weent tot de brief van Püz
nat is van zijn tranen.

Intusschen verovert Iskandar langzamerhand geheel 'Irak. Hij doet
E III 10 nog een laatste poging Darinüs tot rede te brengen in een brief, die
10 hij hem zelf, als bode vermomd, brengt. Als hij vóór Darinüs staat,
ziet hii, dat een van diens volgelingen hem herkent. Voordat deze
zijn ontdekking heeft medegedeeld, vraagt hij verlof, iets buiten de
tent te mogen doen, waarop hij te paard vlucht over de rivier P. rmas,
die juist dichtgevroren is. Den volgenden dag wordt er weer gevochten.
15 Darinüs merkt, dat van zijn leger velen gedood worden en weinigen
van Iskandars leger; hij daagt Iskandar uit tot een tweegevecht. De
strijd, waarbij Iskandar zijn paard Dza '1-r.qin berijdt, blijft lang on-
beslist, daar beiden tegen elkaar zijn opgewassen. Eindelijk blijft het
zwaard van Darinüs haken, en wordt deze gedood, waarna zijn leger
20 vlucht en Istakhr de poorten opent. Iskandar neemt de plaats van
Darinüs in op den troon van Istakhr. Chidir bekeert de inwoners, en
Juba Mud . k . r, de zoon van Mihran Dailami wordt bestuurder van de
stad met haar schathuizen. Iskandar beveelt de dooden te begraven, de
gevangenen worden bekeerd, en Darinüs wordt naar de wijze der
25 Perzische koningen begraven. Iskandar zendt zijn moeder bericht van
zijn overwinning en huwt met Ruqaiyatu'1-Kubrâ, de dochter van
Darinüs, die in zijn oogen nog schooner is dan de dochter van Tibüs.
Iskandar bericht ook zijn overwinningen aan Aristaplis, die hem terug
schrijft, te volharden in Allah's dienst.
30 Iskandar heeft brieven laten schrijven aan alle vorsten van Darinüs,
dat zij zich bekeeren moeten, en alleen uit Ispahan, Bokhara en Ray
ontvangt hij een weigerend antwoord. Iskandar besluit hen met geweld
te dwingen en trekt met zijn geheele leger op tegen koning S . rdin
van Ray. Onderweg bekeert hij de bevolking van Hamdani, koning
EIIl 20 S . rdin met zijn leger en de bevolking van T . bâw . r (of T . yâw . r).
De koning van Ray trekt Iskandar in het open veld tegemoet, aldus
handelende tegen den raad van een zijner menteri's, die hem ried
Iskandar in de stad af te wachten, van welke omstandigheid Chidir
gebruik maakt 's nachts met 12000 soldaten uit Roem zich op te stellen
40 voor de poorten der stad, zoodat hem de terugtocht onmogelijk wordt
gemaakt. Den volgenden dag wordt S. rdin gedood door koningin
Raziya en zijn leger bekeert zich, als het ziet dat het ingesloten is.
Ook de stad Ray opent haar poorten, en de inwoners spreken de

-ocr page 263-

sjahadat uit, de broeder van S.rdin wordt koning en de voorzichtige
menteri voegt zich bij Iskandars leger met 50000 man.

De koning van Bokhara vraagt schriftelijk, of Chidir bij hem komt
om hem in te lichten omtrent den waren godsdienst. Als deze met zijn
5 slaaf P. tah Mis . k bij hem gekomen is, wil hij hem verraderlijk laten
dooden, maar elk zwaard doodt zijn eigen voerder. Als dan ook het
vuur in den vuurtempel niet helder vlammen wil, en zijn twee stokers
verteert, spreekt hij de sjahadat en vernielt hij de tempels. Chidir on-
derricht hem, o.a., dat hij schatting moet geven en de beeltenis van
10 Iskandar op de geldstukken (dirhams) moet laten zetten. Vol berouw
maakt hij zijn opwachting bij Iskandar, geeft schatting en krijgt wissel-
kleederen.

Radja Ispahan is van plan met radja D.ljan van Toerki een bondge-
nootschap aan te gaan tegen Iskandar, maar heeft het ongeluk in een
15 twist tijdens de jacht den Turkschen gezant te dooden, zoodat hij maar
30 besluit zich te bekeeren. Hij vernielt de vuurtempels en sluit zich met

30000 man aan bij Iskandars leger.

De troepen van Iskandar komen op hun verdere reis te staan voor
de rivier Jaihün, die men wegens zijn diepte niet over kan trekken.
20 Men moet wachten op den winter, wanneer het ijs den overtocht ver-
gemakkelijkt. Aan den overkant wordt Iskandar begroet door de legers
van de koningen B.rküh en Tjina M.liku, die zich onderwerpen.
D.ljan, koning van de Turken, wordt door een sétan aangespoord tot
den strijd met beloften van overwinning en buit, maar het resultaat is,
25 dat na harden strijd zijn leger verslagen wordt door de troepen van
koningin Raziva en koning Salam. Hij zelf wordt gevangen voor
Iskandar gebracht en, verbaasd over de vriendelijkheid, waarmee hij
ontvangen wordt, omhelst hij het ware geloof (membawa iman). Ook
zijn volk bekeert zich en geeft schatting, terwijl het een feestmaaltijd
30 aanricht voor Iskandars leger. De aan D.ljan onderhoorige vorsten
geven paarden aan Iskandar en ontvangen wisselkleederen. D.ljan zelf

voegt zich met 100000 man bij het leger.

Na 60 dagen komt men in een aangenaam groen land en ziet een
hoogen berg staan, waarvan Chidir vertelt, dat, als men een steen ervan
35 in zijn hand neemt en bidt om regen, het zeker zal beginnen te regenen.
Het dichtstbijzijnde volk is nu dat der Khüz= dat de zon aanbidt. Hun
koning maakt een plan op, Chidir te laten komen en hem dan te dooden
waartoe een bode naar Iskandar gezonden wordt om te vragen, of
Chidir inlichtingen komt brengen. De gezant zelf wordt bekeerd en
40 waarschuwt Chidir, maar deze is zonder vrees. Radja ^üz laat een
groot gat in den grond met zout vullen en bouwt op dat zout een huis.
Als nu het zout natgemaakt wordt, zal het huis erin verzinken. Dit
huis wordt Chidir als verblijfplaats aanwezen, maar als 's nachts de

-ocr page 264-

Elll 40 hs, volvoerd zal worden, blijf, he, huis volgens All.h's beschikking

honing IS, een genezende kracht heeft. Chidir vertelt dat^n Si^d
sooi^ge ijke bron bestaat, die B.p heet. Iskandarb

HetTu TT 'nbsp;--hts er bovenu t koln

oZLTetZ :nbsp;berhala Büd aanbidt. Iskandar

ontvang^ een brie van Puz, waarin deze hem aanraadt terug te keeren

als hij zyn leven hefheeft. Iskandar blijft op Allah vertrouwen en zS

20 d e verl^eit ' TTquot; onderwerping geeischt wordt, maar
20 deze verzamelt op aanstoken van een sétan zijn leger en poogt he leger

FM, .n dquot; ^nbsp;omsingelen. Chidir waarschuwt IsLSar zooda

EII. 50 deze zijn voorzorgen kan nemen, de koningen van Toerki erjhorasan
steden tegen Kidi Hindi, en Iskandar zelf levert een tw egeveÏtTet

25 wordt Zijn leger tracht hem eerst nog te bevrijden, maar wordt op de
vlucht gedreven Kidi Hindi spreekt de sjahadat, isiamiseerz^
Tand
opent zijn schatkamers en geeft zijn dochter Badru '1-Qumr ya De'

30 dochter 'nbsp;- ^an Darïnüs'

F 1 Iskandar rukt op tegen Püz, koning van Hindi. Deze is door een
se tan, die sprak door berhala Büd, opgewekt ten strijde, e^z^n eger
dat over gepantserde olifanten beschikt, dorst naar overwinning 1 bul '
Daar Iskandar merkt, dat Raziya en Salam,
en ook D1 jan niet o7-'
35 ku-en tegen het Hindsche leger, en dat ook de in het v ld gezonden

Sn heeft tnbsp;^ ^^^andar dat ge-

daan heeft, schiet hem een hst te binnen. Al de metalen afgodsbeelden

40 f 1nbsp;roodgloeiend gemaal en achtT;

leger terug, waardoor ze tegenover de gloeiende stukken metaal komen

....bertemoelah dengan seperti w.r.f hidjau «arnanja segala roempoetnja....

-ocr page 265-

te staan. Door de pijn, veroorzaakt door de aanraking van hun slurven
met het gloeiende metaal, worden ze woest en werpen ze hun berijders
af, terwijl ze het leger van Püz in verwarring brengen. Daarna daagt
Puz Iskandar uit tot een tweegevecht, daar hijzelf zeer groot is, zijn
5 tegenstander echter van middelmatige gestalte. Iskandar neemt het aan,
langen tijd is de strijd onbeslist, totdat Püz door zijn vijand, als zijn
aandacht een oogenblik afgeleid wordt door lawaai in zijn leger, plotse-
ling wordt overrompeld en gedood. Iskandar is bij deze gelegenheid ge-
zeten op zijn paard Dzü '1-risin en gewapend met het zwaard van Jafat.
10 Het Hindsche leger valt woedend aan, maar lijdt zware verhezen, zoo-
dat het zich door Ba^tiyar, den zoon van Püz, laat overhalen zich te
onderwerpen. Als Iskandar dit hoort, laat hij Püz begraven, en stuurt
Chidir naar Bakhtiyar, die zich met zijn volk bekeert en den berhala
Bud vernielt, zijn opwachting bij Iskandar maakt en hem volgt met
15 100000 man en 5000 olifanten.

P 10 Men trekt daarna naar vorst P . tüh, den vader van Püz, die op
aandrang van zijn kleinzoon BaWitiyar vrijwilhg het ware geloof aan-
neemt, door Iskandar en Chidir met eerbewijzen en geschenken wordt
overladen en meereist met 20000 uitgelezenen en 50000000 (hma riboe
20 laksa) soldaten.

Vervolgens komt men in het land Tiridün, waar Brahmanen (Barham)
wonen, die niet gekleed zijn en in holen wonen. Als zij van Iskandars
komst hooren, schrijven zij hem een brief, waarin zij zeggen, dat bij
hen geen schatten, maar wijsheid te vinden is. Iskandar bezoekt hen
25 daarna met Chidir en stelt hen allerlei vragen nl.: 1. Hebt gij geen
graven? Antw.: Waar wij sterven, daar bevindt zich ons graf. 2. Welke
zijn er meer, gestorvenen of levenden? Antw.: Gestorvenen. 3. Wat is
sterker, het leven of de dood? Antw.: Het leven. 4. Wat was er eerder,
de zee of het land? Antw.: Het land. 5 Welk lid is het eervolst? Antw.:'
30 De hnkerhand. Iskandar vraagt hun daarna: Wat wenscht gij van mij?
Zij zeggen: Geef ons onsterfelijkheid. Iskandar: Die bezit ik zelf niet.
De Brahmanen: Waarom vermoeit gij u dan met het veroveren der
aarde? Iskandar: Dat heeft Allah zoo over mij beschikt.

Na het bezoek aan de Brahmanen doet Allah Iskandar van zijn
35 leger afdwalen, zoodat hij, eenzaam rondzwervend, vele vreemde lan-
den en menschen (die niet nader aangeduid worden) ziet. Tenslotte
bidt hij tot Allah en vindt zijn leger terug.

Achter Tiridün ligt negeri Qashmir, welks koning Kan'an bevreesd
IS tegenstand te bieden. Qubad echter, een dapper koning, die hem
40 onderhoorig is, belooft Iskandar te zullen verjagen, maar wordt op het
slagveld zelf gedood door Salam; zijn leger wordt verslagen. Een sétan
vertelt Kan'an door zijn afgod, dat de nederlaag te wijten is aan het
feit, dat hij zelf niet mee is opgetrokken. Kan'an zelf valt dan Iskandar

-ocr page 266-

aan, maar wordt verslagen en vlucht binnen de muren van Qashmïr.
F 20 Iskandar en Chidir bekijken de stad en Chidir vertelt, dat ze gesticht
is door een koning, genaamd Qashmir, die een wijze dochter had,
genaamd Lâb, voor wie hij naast zijn paleis een prachtigen tuin liet
5 aanleggen. In dien tijd werd ook radja Jamshed door radja Sohâk uit
zijn rijk verdreven, waarna hij naar Qashmir vluchtte. Daar kwam hij
in den gunst te staan van poeteri Lâb, hij huwde met haar en ze
woonden samen in haar tuin. Toen Lâb na eenigen tijd stierf, vroeg
Jamshed aan een koning der djins, met wien hij bevriend was, den
10 tuin te bewaken, zoodat geen sterveling die meer zou kunnen betreden.
Iskandar laat nu door Salâm aan Kan'ân een brief brengen, dat hij
zich moet onderwerpen, en daar de koning van Qashmir geen steun
meer ondervindt van den sétan, die gevlucht is op het hooren van
Allah's naam in den brief, bericht hij aan Iskandar, dat hij zich wil
15 bekeeren, mits Chidir de poort van den tuin van Lâb voor hem opent.
Den volgenden dag gaan Iskandar, Chidir en Kan'ân naar de tuinpoort,
die zich opent als Chidir Allah aanroept, samen bekijken ze den tuin
en worden door tien der djins onthaald, die hun bovendien zeer veel
geschenken geven. Kan'ân spreekt de sjahadat uit en bekeert zijn
20 volk, hij geeft schatting aan Iskandar en krijgt wisselkleederen. Balminâs
vervaardigt een bord, waarop de namen van Allah geschreven zijn, om
de djins te verhinderen den tuin in 't vervolg gesloten te houden.

Men komt nu aan den berg Sarandib, waarop Allah nabi Adam,
toen hij hem uit den hemel verjoeg, heeft doen neerdalen en waar den
25 indruk van Adams voet nog in het gesteente te zien is. Soelaiman
vloog later op zijn vhegend tapijt, genaamd B. shit naar Sarandib
(of: boekit Siyalân) en liet de djins beloven niemand tot den berg
toe te laten, behalve geloovigen. Chidir vertelt Iskandar, dat aan het
hoofd der djins een zekere Shamrakh staat, die een nakomeling is van
30 Iblis. Deze ontmoet Iskandar, als hij 's nachts den berg bezoekt, en na
F 30 een lang twistgesprek probeert hij hem te dooden, maar Iskandar bindt
hem en voert hem mee naar het leger, waar hij gevangen gezet wordt
m een tent met een gracht er om heen, voorzien van borden, beschre-
ven met Allah's namen. S. rbiya, de zuster van Shamrakh, weet
35 in de tent door te dringen onder voorwendsel, dat zij hem zal overhalen
tot onderwerping, en tracht hem te bevrijden door hem in een paard
te veranderen. Als dit niet lukt, onderwerpt Shamrakh zich en belooft
schriftelijk Iskandar en Chidir voortaan te zullen gehoorzamen. Iskan-
dar beklimt daarna den berg Sarandib.
40 Vervolgens laat Iskandar schepen bouwen om op te trekken tegen
koningin Z.ndâqah, die een naburig eiland beheerscht. Na een onbegrij-
pelijke passage blijkt het, dat Iskandar zelf vermomd naar het hof van
Z . ndäqah is gegaan, maar daar herkend wordt en gebonden met gou-

-ocr page 267-

den ketenen. Na enkele dagen komt er een schip aan, welks kapitèiii
door Iskandar herkend wordt als Chidir. Deze weet het vertrouwen
van Z . ndäqah te winnen, en haar naar zijn schip te lokken om daar
al de schatten te bezien terwijl Iskandar mee gaat als lastdrager. Zoo-
5 dra zij op het schip is, en Iskandar bevrijd, vaart men naar het vaste
land Siyalan, waar zij in een tent opgesloten wordt. Haar leger rust
de vloot uit en komt haar na, o.a. bewapend met geweren, allen zijn
zwart van huid, de meesten naakt, sommigen met een ijzeren pantser,
hun aanvoerder heet Z . mz . m. Z . ndäqah zelf probeert hen gerust te
10 stellen, maar ze willen niets van onderwerping hooren, voordat zij
uitgeleverd is. Chidir laat 's nachts hun schepen heimelijk weghalen,
en als ze den volgenden dag 30 houthalers van Iskandars leger opeten,
beveelt Iskandar Raziya hen aan te vallen. Ze onderwerpen zich en
Z . ndäqah sluit zich bij het leger der geloovigen aan met 5000 soldaten.
15 Op weg naar Tjina, komt men langs een land dat Andjing hoetan
P 40 heet en langs F . sqä, waar de inwoners vertellen, dat hun koning
gedood is door de koningin van een naburig eiland: Zährat. Iskandar
laat door een schipper een bekeeringsbriefje naar Zährat brengen, maar
deze geeft geen antwoord, daar ze zich onbereikbaar waant. Iskandar
20 echter laat een schip maken en onderneemt de reis met Chidir, Bal-
minäs en verder nog 1000 man. Onderweg bedreigen hen verschillende
gevaren nl. bij den berg S . 1. j, waar een ijskoude wind waait, die door
Chidir met de namen van Allah verdreven wordt, en bij de bergen
Jil. r, die van glas zijn en waardoor de zon brandend heet heen schijnt,
25 waar Chidir door een wolk de kracht der zonnestralen vermindert, en
in den weg S . lüng, in welke men overnacht. Als men aangekomen is,
verricht Chidir allerlei wonderen voor Zährat, waarop deze zich be-
keert Iskandar gaat nu met Chidir alle eilanden der zee en hun be-
zienswaardigheden bezoeken. Omdat hier drie jaren mee gemoeid zijn
30 en voor het leger gevaar dreigt van den kant van Bahmak, komng
van Tjina, wordt aan koningin Raziya het opperbevel opgedragen
over Iskandars leger. Bahmak trekt inderdaad tegen het leger op,
maar als hij hoort, dat Iskandar op reis is, belooft hij met zijn aanval
te wachten tot diens terugkomst. Iskandar beziet o.a. de boomen die
35 Shajaratu'1-wäqi heeten en waaraan menschen groeien. Verder be-
zoekt hij met Chidir alleen het eiland, waar deze profeet gewoon was
Allah te aanbidden; daar is een steen, waaruit water komt, en een
boek, waarin de taurat geschreven is. Chidir vertelt, dat hij er ver-
toefd heeft samen met Moesa anak 'Imram en Joesja' anak Noen.
40 Als Iskandar bij zijn leger terugkeert, wil juist Raziya den strijd
met Bahmak beginnen, en na een gering uitstel, waarin Iskandar plech-
tig wordt ontvangen door zijn leger, wordt de koning van Tjina versla-
gen. Hij verzamelt een grooter leger, en vraagt hulp aan den grootsten

-ocr page 268-

vorst van Tjina. Daar Iskandar bedroefd is, dat er weer zooveel bloed
zal worden vergoten, laat Balminas door zijn tooverij Bahmak de groot-
F 50 heid van Iskandar zien, zoodat hij voelt, dat zijn gezicht waarheid bevat.
Bahmak is er door geïmponeerd en wil onderhandelen, Chidir bekeert
5 hem en zijn onderdanen. Men trekt daarna naar Khaqa. het land, dat
precies midden in negeri Tjina ligt (Tjina bestaat uit 300 landen, waar-
van de verste heet: Waq) en welks koning Qüqul heet. Deze heeft
zeven wijzen die zeven steenen hebben, waaruit ze de toekomst kunnen
lezen (de steenen zijn genoemd naar de planeten). Ze voorspellen hem,
10 dat hij zal overwinnen, slechts hij, die den steen „maanquot; heeft, ziet
daarin het portret van den man, die onoverwinlijk is. Qüqul zendt
teekenaars naar Iskandar om diens portret te schilderen, dat blijkt
overeen te komen met de afbeelding in den steen, waarop Qüqul zich
onderwerpt en geschenken aan Iskandar zendt, o.a. zijn dochter, met wie
15 Iskandar huwt.

Vervolgens komt men in een streek, waar een bijzonder soort gras
groeit, dat maakt, dat de herten, die ervan eten, muskus in hun navels
krijgen, dat door de inboorlingen verzameld wordt. Iskandar laat een
der herten vangen en bekijkt dit verschijnsel.
20 Even verder ontmoet men den berg van de Fir-mijn (boekit gahan
Fir), waar Iskandar en Chidir een gesprek hebben met een djin, die
zegt een nakomehng van Sakhr te zijn en de daar aanwezige diamant-
mijn voor Iskandar te moeten bewaken. De koning laat de diamanten
uitgraven en verdeelt ze voor de helft onder zijn leger.
25 Iskandar ontmoet nu de rijken der koningen Sanjab en lEb, die hem
beide hun opwachting maken, waarna zij zich bekeeren. Het land van
Ilab wordt telkens verwoest door een visch, T.bin geheeten, die op
Iskandars bevel door koning Salam gedood wordt. De huid wordt op
olifanten naar Iskandar gebracht en is 40 anak hoema groot. Chidir
30 vertelt dat elk jaar zulk een visch tot voedsel strekt aan Jadjoedj
wa-Madjoedj. Sanjab en Ilab sluiten zich bij Iskandars leger aan, elk
met 5000 man.

Het leger verlaat Tjina, trekt 60 dagen door een woestijn, daarna
40 dagen door een waterrijke vlakte, waar het een bron ziet, waarin
F 60 Allah alle dieren, die in de vlakte verdwalen, doet verdrinken, en na
10 dagen een tienmaal zoo groote bron, waar een beeld staat, daar
geplaatst door Jafat, den zoon van Noech en waar de dieren komen als
ze ziek zijn, om er beter te worden of te sterven. Na een tocht van 40
dagen door steenachtig en 50 dagen door vruchtbaar land, komt het
40 leger aan een soortgelijke bergpas als het moest doortrekken op den
grens van Jabalsa, ook hier heeft Jafat beelden van mannen te paard
gemaakt, met gouden machinerieën in den grond (die hier m. hal. k
heeten). Chidir vernielt deze machinerie, Iskandar neemt het goud mee,

-ocr page 269-

en de zwaarden geeft hij aan Salâm, Dailam, B.rb.rah, Bakhtiyâr en
Alakhshâm. Door de pas trekt het leger naar het land Jâbalqa, dat
dicht bij de plaats van het opgaan der zon ligt. Soldaten van Iskandar
vangen een inwoner van dat land, geheeten Abdu'1-nâr (artinja hamba
5 api) anak S . nin, die Iskandar waarschuwt voor de macht van zijn
koning Manyamâj. Hij brengt een brief van Iskandar naar zijn vorst,
maar deze antwoordt, dat hij wel schatting wil betalen, maar zich niet
bekeeren. Iskandar laat het heele leger onder den muur van Jâbalqa
langs marcheeren, om indruk te maken op Manyamâj, die vanaf den muur
10 wordt ingelicht door Abdu'1-nâr en o.a. ook ' . zhan van Jâbalsa ziet.
Iskandar rijdt zelf onder een schitterende pajoeng op zijn paard
Dzû'1-bânin. Als Iskandar daarna om de stad heen wil rijden, merkt
hij, dat hij na drie dagen nog geen vierde gedeelte heeft afgelegd.
Manyamâj wil Iskandar 's nachts onverwachts overvallen, maar deze
15 is op zijn hoede, en na een hevigen strijd wordt hij in de stad terug-
gedrongen. Als de stad de poorten gesloten houdt, stelt Chidir ook
hier zijn tooverspiegel op. Manyamâj ziet het gevaarte en bidt tot het
vuur, maar dit zegt tot hem: Allah heeft alles geschapen en is de eenige
God. Als dan Chidir den volgenden dag de spiegel in werking stelt,
20 en het koper van den muur gloeiend wordt, opent Manyamâj de poor-
P 70 ten en spreekt hij met zijn volk de sjahadat uit. Hij vernielt de vuur-
tempels, maakt een feestmaaltijd gereed voor Iskandar en zijn leger
en vergezelt dezen met een groot aantal uitgelezen mannen.

Men komt daarna dicht bij de plaats van zonsopkomst, de zon wordt
25 met den dag grooter. Eerst bekeert men nog een volk van behaarde
holenbewoners, daarna bezien Iskandar en Chidir de plaats van zons-
opkomst, waar de engelen eiken m.orgen de zon met kettingen van
onder den berg Kaf, die de wereld omringt, vandaan trekken.

Van hier keert men terug in westelijke richting en ontmoet de bani
30 Kardam, die met hun koning bekeerd worden door het ontzag dat
Chidir hun inboezemt en door het feit, dat Chidir hun afgodsbeelden
voorover stuk laat vallen. Het geheele volk der Kardam heeft schapen-
haar over het geheele lichaam, Balminâs maakt een obat, waardoor dit
haar uitvalt. Radja bani Kardam sluit zich bij het leger aan met 5000
35 uitgelezenen.

Vervolgens komt men bij het rijk van radja Khûda. dat aan de zee
ligt. Een sétan heeft daar het volk tegen Iskandar opgezet, maar als
Chidir komt, heeft hij geen invloed meer op hen. Het volk slaapt
's nachts op een eiland, daar zij, die op het vasteland achterblijven,
40 allen opgegeten worden door luizen (pedjat). Als Chidir met zijn ge-
zelschap op het vasteland overnacht en ongedeerd blijft, en daarna
Balminâs de luizen verdrijft, bekeert het volk van Khûda zich.

Daarna komt Iskandar bij het rijk van Shabarik, dat door het leger

-ocr page 270-

der Kardam verslagen wordt en zich bekeert.

Hiaat. — Iskandar en Chidir bezoeken een djin, die aan Iskandar ge-
schenken geeft volgens opdracht van Soelaiman. Iskandar laat Chidir,
die door den djin geholpen wordt, een bouwwerk (perboeatan) maken,
.fj waardoor zijn naam in de toekomst bestendigd zal blijven.

Hiaat. — Koningin Noedjoem hoort, dat Iskandar op het eiland
F 80 Nuqtah vertoeft; zij zendt S.lban met geschenken naar Iskandar om
te zeggen, dat zij hem al haar schatten wel wil geven maar geen andere
godsdienst wil aannemen. Wat Iskandar en Chidir ook doen om haar te
10 overreden, zij besluit te strijden, hoewel haar gevoelens jegens Iskandar
en zijn leger niet vijandig zijn. Deze overwint haar in een tweegevecht,
waarna zij en haar volk het ware geloof aannemen. Op schepen van
Noedjoem vaart het leger dan naar het land van den koning der zwar-
ten (Zanggi), genaamd Dzü'1-nabin. Deze wil zich niet bekeeren en
15 wordt na een hevig gevecht, dicht bij een brug, die hij bij de grens van
zijn land gebouwd heeft, verslagen, en gedood. Zijn volk bekeert zich
en het leger houdt eenigen tijd rust in het land. Sjabarik wil met
Noedjoem huwen, Iskandar zendt zijn vrouw, de dochter van Kidi Hindi
naar Noedjoem, die toestemt, en Chidir leidt de huwelijksplechtigheid.
20 Daarna reist men naar Tabarishtan, welks koning het leger tegemoet
trekt en de sjahadat uitspreekt. Vervolgens komt men bij het land
Darwanda, koning: Tarkhan. Deze geeft aan Balili bevel bij een hollen
weg aan de grens de wacht te houden en het leger der geloovigen niet
door te laten, dan nadat het den tol heeft betaald. Chidir tracht Balili
25 over te halen afstand te doen van zijn eisch, maar deze neemt een zeker
werktuig (dat nar.tj genoemd wordt) en sluit daarmee den weg af. Hij
toont zijn vaardigheid door een pijl, door hemzelf in de lucht geschoten,
met een anderen pijl te doorklieven. Iskandar laat nu door radja
B.rb.rah en radja Jabalsa den berg aan de zijde van den hollen weg
30 beklimmen en Balili naar de vlakte drijven, waar hij door Chidir ge-
dood wordt. Het leger trekt door de enge plaats en wordt door Tarkhan,
die de nederlaag van Bali li vernomen heeft, afgewacht met
200000 boog-
schutters, Tarkhan is van plan niet met het gevecht te beginnen dan
wanneer Iskandar aanvalt, maar hem ook geen voedsel of eerbewijzen
35 te geven. Chidir voorziet verschillende kameelen van katoenen har-
nassen, beschutting tegen de pijlen, en bewapent de soldaten met lont-
F SO geweren en granaten. Daar Aristatalis de opdracht gegeven heeft altijd
eerst te trachten door overreding te bekeeren en daarna pas te vechten,
wordt er een brief gezonden naar Tarkhan, maar deze valt aan. Chidir
40 stuurt de geharnaste kameelen op zijn leger af, dat in verwarring ge-
bracht en verslagen wordt. Het legt de wapens af en spreekt vóór
Iskandar de sjahadat. Als dat geschiedt, komt ook Tarkhan, die ver-
dwenen was bij het gevecht, met wonden overdekt tevoorschijn. Zijn

-ocr page 271-

wonden worden geheeld door een geneesheer van Iskandar. Hoewel
een menteri waarschuwt, dat hij niet te vertrouwen is, zendt deze hem
toch naar zijn land om dat te bekeeren. Hij doet dit en sluit zich bij het
leger aan met 50000 man.
5 Men komt in een vlakte zonder eenig geboomte, waar de weg ver-
sperd wordt door duizenden slangen, die echter opgegeten worden door
de babil, de rijdieren der Kasak. Vervolgens ontmoet men het land
van koning Riyän, die zich vrijwillig bekeert en zich bij Iskandars
leger aansluit.

10nbsp;een reis van 40 dagen bereikt men het volk Manghäk in het land

Asatlin, welks koning Watid Qanatir heet. Dit volk hangt het ware
geloof aan. De weg over de grens van het land leidt door een gang
dwars door een berg en is met kettingen afgesloten. Chidir maakt
zich bekend aan de bewakers; deze berichten de aankomst van Iskan-
15 dar aan hun koning, die juist in een strijd is gewikkeld met Jadjoedj
en Madjoedj, die in de buurt wonen. Hij maakt zijn opwachting bij
Iskandar en biedt hem schatten aan, die zeer veel zijn. Chidir vertelt
aan Iskandar de afkomst van Jadjoedj en Madjoedj. Toen Adam, Hawa,
de pauw, Iblis en de slang uit den hemel geworpen waren, kwam elk
20 van hen op een andere plaats van de aarde terecht, waardoor Adam
van Hawa gescheiden was. Hij verlangde toen zoo naar haar, dat hij
in zijn droom zich verbeelde gemeenschap met haar te hebben, bij
Welke gelegenheid uit de air mani van Adam Jadjoedj en uit de hail
van Hawa Madjoedj ontstond. Iskandar komt het leger van Watid
25 Qanatir te hulp en Jadjoedj en Madjoedj worden verslagen. Iskandar
verneemt van eenige gevangenen, dat hun koning Qanün heet, en dat ze
alle volken pogen te bekeeren tot den dienst van zon en maan. Iskan-
dar vecht zoo lang met hen tot ze ingesloten zitten tusschen twee
bergen, welks einden tot aan den horizon reiken. Hij sluit ze daarna
30 op met een muur van koper, ijzer en lood, vooral veel koper, waarvan
hij genoeg heeft, omdat Allah in de buurt een zeer rijke kopermijn
aanwijst, als het beschikbare materiaal niet voldoende blijkt om den

niuur te voltooien.

Daarna reist het leger verder en ontmoet men het volk T.rjamäniyun,
35
met koning Farzil, dat de boeken van Ibrahim begrijpt. Ze vertellen
aan Iskandar, dat ze afstammehngen zijn van 'Arjan, nakomeling van
Noech. Ze wonen op de graven, omdat ze altijd aan hun dood willen
denken, en hebben geen rechters, omdat ze besloten hebben geen on-
recht meer te doen.
40 Men trekt dan twee maanden lang langs den oever van de zee, die
' 100 de wereld omringt, ontmoet er den engel Mikail, en verschillende
andere engelen, die de regen, bliksem en wind op Allah's bevel be-
dienen en komt dan aan de Durdur, de plaats waar het water voor

-ocr page 272-

alle zeeën, rivieren en bronnen weer in de aarde verdwijnt. Teneinde
dit alles goed te kunnen bezien, laat Iskandar zich, nadat hij schriftelijk
zijn koninkrijk heeft overgedragen aan Chidir, ingeval hij niet levend
terugkomt, in een glazen kist in zee drijven. De kist wordt ingeslikt
5 door een grooten visch, die op Allah's bevel zelf ook doorzichtig wordt
en die met Iskandar afdaalt in de zeven verdiepingen der aarde, hem
o.a. den visch Noen laat zien, die de aarde draagt en hem uitspuwt
op de plaats waar alle water der aarde naar beneden stroomt en weer
naar boven spuit. Iskandar verlaat de kist en beziet alles rustig, o.a.
10 ook den engel, die de verdeehng van het water regelt. Daarna brengt
de visch hem weer naar boven, waarbij hij ondertusschen den inhoud
der zee beziet en laat hem op de zee drijven, vanwaar hij wordt inge-
haald en met blijdschap begroet door zijn leger. Iskandar brengt ver-
slag uit van alles wat hij beleefd heeft.
15 Vervolgens komt men bij het volk der Alaqla'at, koning H. sht,
dat met slingers is gewapend, en door sétans wordt opgestookt het
leger van Iskandar aan te vallen. De sétans doen het leger der Alaqla' at
zulke gestalten aannemen, dat de geloovigen er door verschrikt worden,
maar Chidir verjaagt de sétans door zijn gebed en het vijandelijke
20 leger wordt verslagen. Daar de ontkomenen zich niet willen bekeeren,
worden ze zoo lang in hun stad ingesloten tot ze verhongerd zijn.

Iets verder ziet men een bron en vandaar een weg, die volgens Chidir
leidt naar het volk der Bani Gurgur, koning Munkilan, van wie de
vrouwen te paard strijden en de mannen te voet, en wier berhala
25 Süwa' heet. Chidir stuurt er
10.000 uitgelezenen heen om hun kudden
te rooven. Dit lukt aanvankelijk, maar als ze de kudden met zich
mee willen voeren, worden ze omsingeld door troepen van Munkilan,
die hen hun wapens laat houden, omdat hij uit de sterren gelezen heeft,
dat Iskandar onoverwinlijk is. Chidir weet daarna met behulp van
30 een engel de gevangen 10.000 te bevrijden. Een vrouwelijk verspieder
der Gurgur wordt door Chidir gegrepen en teruggestuurd met de
boodschap, dat Iskandar den volgenden dag zal oprukken. De
F 110 voorhoede van dat leger is reeds 500.000 man sterk, zoodat Mun-
kilan geheel overbluft is. P. tah Mis.k weet een der strijdbare vrou-
35 wen te overweldigen, die, naar haar koning teruggestuurd, de macht,
mildheid en eischen van Iskandar aan hem overbrengt.
Als Chidir
dan ook nog bij hem komt om_ hem te overreden, bekeert hij zich met
zijn onderdanen.

Hierna bereikt men weer het rijk van Kidi Hindi, die Iskandar met
40 veel geschenken begroet en aan wien deze zijn dochter teruggeeft,
daar hij verklaart veel verlangen naar haar gehad te hebben.

Het volk Atdan Güla wordt door geweld bekeerd. Zeven maanden
later ontmoet men een kluizenaar, die een brief brengt van
Aristatalis,

-ocr page 273-

die raadgevingen bevat en vermaningen voorzichtig te zijn, daar Iskan-
dar nu 30 jaar oud is. Iskandar zendt een antwoord, waarin hij zijn
avonturen beschrijft en de wonderen van Indië vertelt.

Men trekt door Istakhr en Kirman en bereikt Jaman, waar de
5 toovenares Tamimat haar koning belooft Iskandars leger te zullen ver-
nietigen. Ze doet een zee en een kasteel ontstaan, welks poorten ge-
sloten zijn door belletjes, maar op Chidirs gebed worden al deze werken
verijdeld, waarop Tamimat zich bekeert. Ze schrijft aan haar koning,
die Sarwah heet, dat hij ook het ware geloof moet aannemen. Chidir
10 voegt hier nog eenige woorden aan toe en de brieven worden door hem
en de toovenares door den wind naar Sarwah overgebracht, waarop
deze besluit zich te bekeeren. Samen met den koning van Jaman be-
zoeken Iskandar en Chidir nu het paleis Iram Dzat al-'imad alti, dat
gebouwd is door Shadad ibn 'Ad, waarvan Chidir met Allahs hulp
15 de poorten weet te openen. Boven de poort staat een opschrift in een
marmeren plaat, verhalend, dat de eenige mensch, die vóór Iskandar
in het paleis is binnengedrongen, Soelaiman is geweest. Deze heeft
de inscriptie laten maken en vertelt hoe Allah, toen hij (S.) eens
zich er op beroemde, dat geen m.ensch meer begunstigd werd door
20 Allah dan hij, de winden beval zijn vliegend tapijt te laten vallen,
zoodat 4000 van de menschen die zich erop bevonden, stierven, en hoe
hij ook later, toen hij met zijn vizier Asaf ibn Barakhya de mieren
bezocht door de koningin der mieren, die hem op de broosheid van
het leven wees, werd beschaamd gemaakt. Eindelijk kwam hij bij het
25
paleis, maar kon er niet binnendringen, zelfs niet met behulp van den
' 120 koning der geesten D.mi Ban, tot de vogel F . si hem behulpzaam
Was. Iskandar, Chidir en Sarwah dringen ook het paleis binnen en
bekijken de pracht van de kamers en zalen, waar allerlei spreuken en
vermaningen op de wanden geschreven zijn. Langs geheime gangen
30 en trappen komen ze bij een rivier, waarvan de oevers afgezet zijn met
edelsteenen, en waar een berhala zit, die door Chidir verwoest wordt.
Daarna keeren ze naar het leger terug, terwijl Chidir het schrijf-
tafeltje, dat aan den hals van den berhala hing, meeneemt. Niemand
is in staat het opschrift te lezen, tot een kluizenaar uit het bosch h^t
35 vertaalt. Het is geschreven in de Safyani-taal en luidt: Ik, koning Shadad
was een groot vorst, maar toen mijn tijd gekomen was, stierf ook ik,
en al mijn dienaars, hoeveel het er ook waren, verlieten mij. Als Iskan-
dar en alle aanwezige vorsten nog ontroerd zijn over het opschrift,
komt dengan takdir Allah Iram Dzit al-'imad alti zelf tot Chidir en
40 klinkt er een stem, die hen uitnoodigt het paleis voor de tweede maal
te bezoeken. Ze bezien het paleis nog eens, ook den tuin ervan, waar-
van de muur van zilver en de boomen van goud zijn. Ze vinden er
een tempelnis met veel gouden kandelaren en 20 groote kamers onder

-ocr page 274-

den grond, met schatten gevuld. Daar staat ook een kist, waarop een
opschrift gegraveerd is in het Grieksch, dat door Chidir vertaald wordt:
Shadad hoorde eens van een grijsaard de heerlijkheden van den hemel
en de verschrikkingen van de hel. Hij bracht toen al zijn schatten
5 bijeen en beval een paleis te bouwen, dat in heerlijkheid den hemel
moest evenaren. Het werk ging voorspoedig, Allah zond zelfs engelen
om de bouwers te helpen, maar toen Shadad het paleis wilde betreden,
vond hij de deuren gesloten en op 't zelfde oogenblik werd zijn leven
door den engel des doods weggenomen.
10 Vervolgens bezoekt Iskandar het land Makkatu 'Ilah, waar op dat
oogenblik Misrah koning is, die hem eerbiedig ontvangt. Hij maakt
twee nakomelingen van Ismail amir van Mekah en maakt door zijn
geschenken alle inwoners van het land rijk.

In het land Hijaz wonen veel geesten, die den bedevaartgangers naar
15 Mekah den doortocht belemmeren. Het leger trekt door dit land, waar
eerst door de tooverkracht van Balminas de mieren, die er door hun
geweldig aantal zeer gevaarlijk zijn, verstrooid en vernietigd worden.

F 130 Even verder verdelgt Chidir door zijn speeksel de sétans, die er huizen,
en Tamimat dooft door het oproepen van een zee hun vuren. Daarna
20 worden met behulp van geloovige djins hun kwade soortgenooten over-
wonnen, en Chidir beveelt de eersten de laatsten te blijven bewaken,
zoodat de bedevaartgangers ongehinderd door het land kunnen trekken.
Dit land heet ook Hayy wa-' adzab (volgens de hss. Perzisch voor: slech -
te weg) en het volgende heet 'Aidzab (Perzisch voor: goede weg). De
25 koning daar heet Sabür, deze regeert tot aan het land Qüs, hij had
tegelijk met de koningen van Kandariya en Uswan het ware geloof
aangenomen, toen Palang van Mesir zich bekeerde. De inwoners zijn
eerst bevreesd voor het binnentrekkende leger, omdat het langs een
weg^ waar nog nooit iemand in geslaagd is langs te trekken, maar als
30 Sabur hoort, dat het Iskandar is, haast hij zich hem te begroeten; men
wisselt persembahan en persalin.

Iskandar bezoekt vervolgens de koningen van Mesir en Qüs en komt
daarna in Kandariya, over een brug, die hij laat slaan over den Nil.
Chidir vertelt over het belang van den Nil voor Mesir, en dat het twee-
35 maal gebeurd is, dat hij geheel uitdroogde, maar beide malen liet Allah
zich verbidden hem weer als te voren te doen stroomen, de laatste maal
door Joesoef. Bij het bezoek van Iskandar aan S . füan van Kandariya
komen alle koningen van Joenan bij hem ter audientie. Chidir vertelt
aan Iskandar dat Kandariya gesticht is door radja Jübair, ten tijde
40 dat radja Ch . n . k negeri Baitoe '1-moekaddas veroverde. Jübair was
in een oorlog gewikkeld met H. rüfah, koningin van Mesir — het
koninkrijk van Mesir bestaat reeds 700 jaar — en slaagde er in Beraqi
Ahlam in te nemen en daarna heel Mesir te bezetten, zoodat H. rüfah

-ocr page 275-

ook de stad, waarin ze haar laatste schuilplaats gezocht had, aan hem
moest overgeven. Jübair deed haar een huwelijksvoorstel en zij stemde
toe op voorwaarde dat hij voor haar een stad bouwde aan de zee.
Jübair het werklieden en materialen komen en beval op een bepaalde
5 plaats een stad te bouwen, maar wat men overdag bouwde, werd 's nachts
telkens verwoest door allerlei wezens, die uit de zee opstegen. Jübair
Werd van schaamte, dat hij zijn belofte niet nakomen kon, maloe en gek
(gila) en begon in de bosschen te zwerven, waar hij geregeld een geiten-
hoeder bezocht bij den berg S . fil. Deze geitenhoeder vertelde hem,
dat er eens een vrouw uit de zee opsteeg, die aanbood met hem te
Vechten; won zij, dan zou zij een geit krijgen, won hij, dan zou ze zijn
vrouw worden. Daar ze telkens van hem wist te winnen, verminderde
zijn kudde zichtbaar. Koning en hoeder verwisselden toen van kleede-
p ren en Jübair slaagde er in de vrouw, die Kandariya heette, te be-
dwingen, waarna zij den geitenhoeder als vrouw volgde en voor hem uit
de zee allerlei schatten ophaalde. Toen Jübair later op zijn zwerf-
tochten het echtpaar nog eens tegenkwam, gaf Kandariya hem den
raad, teekenaars in glazen kisten in zee te doen nederdalen en deze
afbeeldingen te laten maken van de wezens, die de stad telkens ver-
^^ Woestten. Dan moesten van die wezens koperen beelden gemaakt wor-
den en deze zouden de macht hebben hun origineelen te verschrikken.
Jübair volgde den raad op en het bouwen der stad, die Kandariya
genoemd werd, kon ongehinderd ten einde gebracht worden. Jübair
het aan H . rüfah weten, dat aan haar voorwaarde voldaan was, en deze
stuurde hem een toebereide schotel met vergif, waarvan hij at, zoodat
hij stierf.

Hierna vertelt Chidir nog, daar Ni'mat van Andaloes hem ernaar
vraagt, dat hij ten tijde van Ishak geboren is, in hetzelfde jaar als Jakoeb
Israil Allah, en dat hij Joesoefs vriend was, toen deze regeerde over
Mesir, en dat hij in Majma'u'l-bahrain woonde tot hij Moesa ont-
moette. Jübair leefde 500 jaar geleden. Allen zijn hierover zeer ver-
quot;Wonderd, daar Chidir eruit ziet als een man van 30 jaar.

Iskandar laat op de plaats van Kandariya een nieuwe stad bouwen
met veel paleizen, vanaf negeri Abl. wai Riyün tot aan Abüamar en
vanaf Galian Kar . m tot aan de zee. De stad krijgt onderaardsche afvoer-
kanalen naar den Nil en aan de kust wordt de Manar gebouwd door
F.rbülis, waarin een spiegel staat, waarin zelfs het kleinste schip
Wordt gezien, dat de stad nadert. Iskandar beveelt den naam van de
stad te vermeerderen met twee letters, zoodat het
Wordt: Iskandariya.
^ Iskandar trekt daarna weer verder. Na eenigen tijd beveelt hij al
zijn wijzen een stad van koper te bouwen, opdat hij daar zal kunnen
gaan wonen als hij terugkomt van de levensbron. Zelf trekt hij met
het leger verder linksaf naar het Westen (kepada pihak kiri magrib)

-ocr page 276-

tot 'Ainoe '1-djam'ijat, waar men menschen ziet, die in holen wonen.
Het blijken geloovigen te zijn en Iskandar laat voor hen een stad
bouwen, die hij Sägarsä noemt (dengan bahasa Roem, artinja kepala
tirai loeloemat).

5 Als Iskandar het land der duisternis (tirai loeloemat) wil binnen-
dringen, raden zijn wijzen hem aan liever merries dan hengsten mee te
nemen. Chidir kiest een voorhoede van 100000 man uit en ontvangt
van Iskandar een steen, die licht als de zon is en schijnsel moet geven
in de duisternis. Op den zesden dag betreden de paarden een bodem,
10 die geluid maakt als de hoeven ermee in aanraking komen. Chidir zegt:
Wie er veel van neemt, zal berouw hebben, en wie er niet van neemt,
zal ook berouw hebben. Sommigen stijgen af en nemen eenige steenen
van den grond mee. Op den tienden en elfden dag wordt het lichter,
omdat er een gouden huis staat met veel edelsteenen versierd. De op-
15 geraapte steenen blijken waardevolle edelsteenen te zijn. Wie weinig
nam, had berouw, omdat ze hem door de oversten werden afgenomen,
en wie veel nam eveneens.

Iskandar laat hier Chidir en het leger achter en gaat alleen de levens-
bron zoeken. Na eenigen tijd wordt Chidir ongerust over zijn uitblijven
20 en verlaat hij heimelijk het leger om hem te zoeken. De achtergeble-
venen worden zeer beangst over hun eigen lot en vragen raad en
troost aan de zeven wijzen, die zich bij hen bevinden. Deze wijzen allen
op de broosheid van het aardsche bestaan en dat de hemel te verkiezen
is boven dit leven. Den volgenden morgen worden ze alle zeven dood
25 aangetroffen: ze zijn gestorven van droefheid over Iskandar en over het
feit, dat niets en niemand den dood kan afweren. Na eenige dagen
komt Chidir terug, zijn aangezicht blinkt en hij lijkt nog jonger dan
vroeger, hij is vergezeld van nabi Ahas en nabi Aräm. Hij vertelt, dat
hij eerst het beest Dabbatu '1-arz tegengekomen is, dat vóór den oor-
30 deelsdag verschijnen zal en de geloovigen en ongeloovigen door een
zegel op het voorhoofd zal merken, en dat hem voorspelde, dat Iskandar
het levenswater niet zou drinken, maar dat hij (Chidir) er reeds dicht-
bij was. Wel trachtte Iblis, eerst vermomd als een kluizenaar, later als
een vrouw, hem op een dwaalspoor te brengen, maar een stem uit den
35 hemel bracht hem bij de levensbron, waar hij Alias en Aräm, den zoon
van Sjam, aantrof, den bewaker van het graf van Adam. Alle drie
dronken ze van het levenswater, waarna ze het leger weer opzochten.
Iblis trachtte hen hierin te hinderen, maar op Allahs bevel werd deze
door Asrafil achterhaald en gekastijd. Daar Alias voorspelt, dat Iskan-
F 150 dar over vier dagen zal terug komen, blijft men rustig op hem wachten.

Iskandar komt op den tweeden dag van zijn zwerven door de duis-
ternis aan een ontzaglijk groot paleis, waar hij een vogel in een venster
ziet zitten, die hem vertelt, dat hij al vóór Adam geschapen is, en dat

-ocr page 277-

zijn eenige voedsel is het uitspreken van den zin: La ilaha illa'Ilah,
Moehammad rasoeloe 'Ilah. Iskandar verwondert er zich over dat de
vogel Moehammads naam noemt, terwijl die nog niet op de wereld ge-
komen is. Midden in het paleis ziet Iskandar den engel Asrafil, die daar
5 staat met zijn eene voet naar voren en zijn andere naar achteren, van de
benedenste verdieping der aarde tot in den zevenden hemel reikend, de
oogen naar den hemel gericht. Hij leert Iskandar, dat Moehammad,
die komen zal, de grootste der profeten zal zijn en vertelt, dat hij
(Asrafil) de bazuin van den laatsten dag zal blazen, ten teeken, dat
'O alle schepselen sterven, 40 jaren daarna zal hij weer blazen, dan zullen
alle schepselen weer opstaan. Iskandar vraagt hem: „Wanneer is de
oordeelsdag?quot;, en hij antwoordt: „Dat weet Allah alleen.quot; Hij geeft
Iskandar als bijzonder geschenk van Allah een steen mee ter grootte
van een kippenei, en beveelt hem naar het leger terug te keeren. Ook
15 geeft hij hem een tros hemelsche druiven, die maken, dat hij, die ze
eet, geen honger of dorst weer zal voelen, mits hij geen ander voedsel
tot zich neemt. Iskandar begeeft zich op weg en komt een oud man
tegen, die hem een appel geeft, waarvan hij eet, zoodat de werking van
de druiven verijdeld wordt. De grijsaard maakt zich bekend als Ibhs
20 en hoont den bedrogen koning. Iskandar zwerft verder. Iblis tracht
hem op een dwaalspoor te brengen, eerst in de gedaante van een klui-
zenaar, dan in de gedaante van een oude vrouw, maar het lukt hem
niet.

Eindelijk vindt Iskandar zijn leger, waar hij met vreugde wordt ont-
25 vangen. Hij vertelt zijn wedervaren en toont den steen, die Asrafil hem
gegeven heeft. Deze wordt, op bevel van Ahas, opgewogen tegen goud
en blijkt steeds zwaarder te zijn, terwijl slechts een handvol aarde reeds
voldoende is de schaal te doen doorslaan. Chidir: De leering, hierin
besloten, is deze: Al heeft een mensch ook alle rijkdommen der wereld
30 in zijn bezit, het is niets in zijn oogen, die alleen verzadigd worden
door een handvol aarde. Chidir vertelt daarna, dat hij de levensbron
wél gevonden heeft. Iskandar is zeer teleurgesteld en verdrietig.

Daarna verlaat men zoo gauw mogelijk het land der duisternis, en
keert terug naar Sâgarsâ. Als stadhouders stelt Iskandar hier aan
35 Balminas en zijn zoon Ast-rma, in de plaats van S.ndsalus,

Iskandar trekt verder door de landen, die hem onderworpen zijn, tot
hij komt bij de F.rfür. Midden in een beschrijving, die Chidir van de
wildheid en onbeschaafdheid van dit volk geeft, wordt verteld, dat
Iskandar Balminas en zijn zoon in een brief vermaant, dat ze recht-
40 vaardig moeten regeeren. Deze doen werkelijk hun best en onder hun
bestuur komt de stad Sâgarsâ tot grooten bloeL Balminâs heeft nog een
zoon, S.1Î geheeten, die wijzer is dan Ast.rma. Eens zit de wijze met
dezen zoon te praten, als er een man voor hen verschijnt, die vertelt,

-ocr page 278-

dat een visch, die zijn vrouw voor hem toebereid heeft, telkens van de
schotel afspringt, als ze zegt: „Moge Allah de vrouw, die ontrouw is
jegens haar man, te schande doen worden.quot; S.li gaat met den man mee
naar huis, en ontdekt, dat de slavin van diens vrouw in werkelijkheid
5 een man is en haar minnaar.

Na eenigen tijd sterft Balminas, en S.li volgt hem op. Als deze een
slecht leven begint te leiden en daarom door de oudsten wordt ver-
maand, verhuist hij naar het land Z.h.h en maakt het daar nog erger.
Midden in een avontuur, dat hij daar heeft, als hij een vrouw wil
10 schaken, eindigt het hs. abrupt.

-ocr page 279-

Aanteekeningen bij den Tekst.')

Blz. 40:1. Bismi UlaUnbsp;nasta'inoe — (Ar.) In den naam

van Allah, den Barmhartige, den Goedertierene. Hem vragen wij bij-
stand.
hi 'llahi [all 'aliiji is waarschijnlijk het begin van een andere
uitdrukking; zooals het er staat, beteekent het: Allah den hoogverhevene.

Blz. 40 : 6. jang tiada dapat vielipoeti dia segala tjita — Hij gaat
alle gedachten' te boven (eig: geen enkele voorstelling kan hem over-
treffen). Een andere verklaring is, dat oorspronkelijk
segala tjita er
niet bij hoort:
jang tiada dapat melipoeti dia — niemand kan hem

overtreffen {tiada ada seorang jang .•••)•

Blz. 40 :12. tiada dapat ditentoekan dengan pihak. Vermoedelijk:
en van hem kan geen definitie gegeven worden op eenigerlei wijze of:
op de juiste wijze (dus: die hem volledig bepaalt).

Blz. 40 :19. dititahkan .... naUnja — die hij zond als de laatste
der profeten.

Blz. 40 : 25-27. perangai .... pahit - Ik heb hier de recensie
van K in den tekst weergegeven omdat geen der andere recensies
duidelijker is. C, dat nog de beste zin geeft, heeft de onduidelijke ge-
deelten eenvoudig overgeslagen, zooals C, evenals trouwens D, meer
doet. Het karakter van de door Allah uitverkoren koningen wordt met
den smaak van water vergeleken: sommigen hebben een karakter als
helder smakelijk water, anderen als water, dat wel zoet is, maar toch
ook een eenigszins bitteren smaak heeft.

Blz. 40 : 26. 'ainijjoe — uit een bron ('ain). Dus: bronwater.
Blz. 41:1.
Älastoe UrabUkoemf - (Koran 7 : 171) Ben ik niet
uw Heer?

Blz. 41: 4/5. setengah haginja hoeroes poetili, setengah hoeroes
hitam —
de helft gemerkt met een witte, de andere helft met een
zwarte streep.

Het verhaal, dat Allah aan Adam zijn nakomelingen toont, komt meer-
malen voor in de Mohammedaansche legenden (Zie Weil, Bibl. Leg. der
Muselmänner 34 e
.V.). Vaak wordt het verhaal iets anders verteld:
Adam geeft 70 van de hem beschoren 1000 jaar aan Daoed, die slechts
30 jaar zou leven. Allah stemt er mee in, maar laat de schenking op
schrift stellen en door Djabrail en Mikail als getuigen mede onder-
teekenen, daar h« Adams vergeetachtigheid kent. Als Adam 930 jaar
is, laat de engel des doods hem het contract zien, waarop hij zich over-
geeft, hoewel hij het gebeurde al weer vergeten was.

Blz. 41: 33 e.v. Zie voor de Mohammedaansche overleveringen aan-
gaande de standvastigheid van Ibrahim: Weil, Bibl. Leg. 68—80.

De aanteekeningen bij den tekst van groep I staan niet tusschen die bij
groep II, maar volgen daarna (blz. 291).

-ocr page 280-

Blz. 42:10. hoelemhoetkan baginja besi. Daoed had van Allah
de bijzondere gave ontvangen, dat hij ijzer zonder vuur of eenig ander
werktuig kon bewerken (Weil, Bibl. Leg. 206). Hij maakte wapen-
rustingen, die hij verkocht, zoodat hij voor het onderhoud van zijn gezin
onafhankelijk was van de schatkist. (D. Gerth van Wijk, T. B. G. Dl. 36,
blz. 594). Over Soelaiman, zie Weil 225 e
.V.: Een engel bracht Soelaiman
een ring, waarin de geloofsbelijdenis was gegraveerd en waardoor hij
de heerschappij kreeg over de geheele geestenwereld. (Weil 229).

Blz. 42 :15. dihélahan-nja — wendde hij (de tooverkracht van dien
ring) aan op.

Blz. 43 :15 e.v. Vgl. Al-Süri. Deze zegt in zijn inleiding, dat hij een
boek over Iskandar wil schrijven, omdat hij van Adam tot Moehammad
in de geschiedenis niets gevonden heeft, dat zich vergelijken laat met de
regeering van Iskandar. (Friedländer, Chadhirleg. 18).

Blz. 43 :18. Dawab Parsoe. Het is eigenaardig, dat deze verschrij-
schrijving voor:
Darah Parsi in alle hss. (in sommige nog verder ver-
anderd) voorkomt. Uit de lezing van K blijkt, dat hier oorspronkelijk
nog iets gezegd is over Dara. Vermoedelijk, dat hij mét Iskandar een
zoon was van Darab. Het
doea itoe van C, D en H zou dan gevormd zijn
uit
Dara itoe.

Blz. 43 :18/19. Dan ---- bangsanja — En in het volgende zullen

wij den oorsprong van zijn geslacht verhalen.

Blz. 43 : 20—47 : 31. De opsomming van de voorgangers van Bahmän
richt zich, hoewel de namen en gebeurtenissen meest zeer verbasterd
en verwrongen zijn, over 't geheel naar de Perzische tradities aan-
gaande de eerste koningen van Iran, en wel zooals die tradities weer-
gegeven zijn door de verschillende Arabische geschiedschrijvers. Deze
overleveringen komen oorspronkelijk voor in de onderdeelen van de
Awesta, de Gäthäs en Yashts , en ze schijnen, te beginnen met Kawi
Kawata (Kai Qubäd), verhalen en legenden te geven omtrent historische
personen, terwijl de koningen vóór Kawi Kawata geheel mythisch zijn .
De nationale traditie der latere Perzen putte haar gegevens uit deze
religieuze overleveringen; ze werden gecompileerd in het
Khudainäma,
het boek der beeren, dat op zijn beurt weer in de eerste eeuwen van den
invloed van den Islam in Perzië (kort na 640 werd in den slag bij
Nihäwand het rijk der Sassaniden vernietigd ) herhaaldelijk vertaald
Werd in het Arabisch, welke Arabische vertalingen weer als bronnen
gediend hebben voor Perzische en Arabische geschiedschrijvers . Uit

1) Zie Geiger und Kuhn, Grundriss der Iranischen Philologie II, 2. 7 en 25,
A. Christensen, Les Kayanides, Det Kgl Danske Vidensk. Selskab, Histor-filol.
Meddel. XIX, 2 (1931),'blz. 9. Eenige van de namen dier koningen komen zelfs
voor in de Rigveda, zoodat ze reeds aan de Indo-Iranen bekend waren (Geiger u.
Kuhn II, 131).nbsp;2) Christensen, Kayanides 27/28.nbsp;») Huart, Histoire

des Arabes II, 232. Geiger u. Kuhn II 553.nbsp;quot;) Christensen, Kayanides 41.

Geiger u. Kuhn II 142 e.v.

-ocr page 281-

de werken van deze geschiedschrijvers en rechtstreeks uit het iOiudai-
näma putte Firdausi de stof voor zijn Shähnäma

Volgens deze tradities was Gayümart de eerste koning van Iran.
Firdausi vertelt in 't kort, hoe hij voor 't eerst huizen bouwt en zich en
zijn onderdanen in dierenvellen kleedt, verder dat hij een kwaden
geest doodt, maar dadelijk daarna zelf aan de gevolgen van 't gevecht
sterft®). In de Perzische godsdienstige overlevering is Gayümart de
oermensch^). Zijn naam is in den Maleischen tekst verbasterd tot
Gayöpart. Wat van hem verteld wordt over de huizen en schepen, die
hij bouvrt, enz., slaat waarschijnlijk op het brengen van allereerste be-
ginselen van beschaving, zooals de Perzische traditie vertelt, dat hij
deed. Misschien ook heeft de vertaler met:
ialah menjoeroe sétan
hernjanji
(tekst blz. 43 :25) en met: ialah jang pertama^ menghi-
doep pada segala hidoepnja
(tekst blz. 43 : 26/27), willen weergeven
die gedeelten van den Arabischen tekst, die resp. spraken over 's konings
overwinning op een sétan, en over het feit, dat hij de eerste mensch
Was. Wat de woorden:
menjoeroeh koekoen menjoerat (tekst blz.
43 : 23) beteekenen, is mij niet duidelijk.

In de Arabisch-Perzische traditie volgt op Gayümart koning Hoshang,
die het beschavingswerk van Gayümart voortzet . Deze wordt in den
Maleischen roman niet genoemd, wel echter zijn opvolger Tahmüras,
wiens naam verbasterd is tot T.hüm.t. Wat echter in het Maleisch van
hem verteld wordt, wordt door Firdausi toegeschreven aan zijn opvol-
ger Jamshed, die weer niet in het Maleische werk voorkomt. Jamshed
n.1. regeert volgens Firdausi 700 jaar, de geesten helpen hem o.a. bij
het bouwen van huizen en paleizen; als alles, wat hij onderneemt, hem
gelukt, verheft hij zich, en laat hij door die geesten een troon maken
en dien vlak onder het hemelgewelf plaatsen, waarop hij gaat zitten.
Ook doorreist hij in een schip de geheele wereld ®); misschien dat hier-
om in 't Maleisch verteld wordt, dat T.hüm.t door de sétans in een dag
van Z.hädb.h naar Babil gebracht werd. Hij wordt van den troon ge-
stooten door den Arabierenprins Zahakquot;), die door Firdausi de zoon
van Mardas genoemd wordt; de namen ' .lün en Sh.d.wab.n, zooals zijn
vader en oom in 't Maleisch genoemd worden, komen in het Shäh-
näma niet voor. Aangaande Zahak komen de opgaven van den Ma-
leischen roman overeen met die van de Arabische-Perzische overleve-
ring: zijn regeering duurt 1000 jaar en is wreed en gewelddadig. Ook
de naam en de geschiedenis van Faridün is onverminkt, hoewel zeer
verkort, in het Maleisch doorgedrongen. Het is mij echter niet gelukt,

Nöldeke bij Geiger u. Kuhn II 141 e.v. Vgl. ook Christensen, Kayanides 106.

Le livre des Rois par Abou 'Ikasim Firdousi, publié, traduit et commenté
Par j. Mohl I 29 e.v.nbsp;Christensen, Kayanides 42.

Mohl I 37 e.V. Christensen, Kayanides 42.
®) Firdausi over Jamshed: Mohl I 49 e
.V.
®) Mohl I 69 e.V. Christensen, Kayanides 43, 61.

Mohl I 115 e.V. Christensen, Kayanides 61 e.v.

-ocr page 282-

uit te vorschen, wien de Maleische auteur bedoelde met An.qban, die
den godsdienst van nabi Moesa beleed, en wiens testament zoo uitvoerig

wordt meegedeeld^).

Volgens de Arabisch-Perzische traditie komt na de regeering van
Faridün die van zijn kleinzoon Minüchihr -), wiens opvolger Naudar ')
wordt verslagen en gedood door Afrasiab, koning van het naburige
Turan. Deze Afrasiab blijft geslachten lang de erfvijand van Iran, en
verslaat het dikwijls, maar slaagt er toch nooit in den troon te bezetten.
In 't Maleisch verhaal (waar hij genoemd wordt F.rsih(K) of Aqrasiat
(de overige hss.)) is hij echter geworden tot een van de koningen van
Iran, die optreedt na een koning, wiens naam niet genoemd wordt,
maar van wien alleen gezegd wordt, dat hij 120 jaar regeerde. Waar-
schijnlijk slaat dit op Minüchihr, die ook volgens Firdausi 120 jaar
regeert ■*). De overvloed van krijgsvolk, en de schaarschte van bronnen
en vruchten tijdens Afrasiab, waarvan de Maleische tekst spreekt, wor-
den verklaard door de verwoestende oorlogen tusschen Iran en Turan.
Opvolger van Naudar was Zavof Uzav®), en daarna Garshasb^.
Deze twee koningen worden in 't Maleische verhaal samengevat onder
den naam Rasibu '1-akbar anak Tuhman, die wat zijn naam betreft het
meest op Garshasb lijkt, wat zijn afstamming en daden betreit, het meest
op Zav. Zav is n.1. volgens Firdausi zoon van Tahmasb en onder zijn
milde bewind beleeft het land rustige dagen. De Maleische naam R.knan
is een verbastering van Qubad: volgens Firdausi regeert Kai Qubad
100 jaar^), een tijdsduur, die ook de Maleische tekst opgetft voor zijn
regeering.

Omtrent Kai Kawüs quot;), den opvolger van Kai Qubad, blijkt de Malei-
sche auteur beter ingelicht te zijn: de naam van den vorst wordt onver-
minkt overgeleverd, al blijkt uit den vorm in sommige hss., dat in elk
geval de meeste afschrijvers zich de uitspraak van den naam als Gikaüs
of Kikaüs gedacht hebben. De woorden:
ado ia Icasih (of: kasim),
die dadelijk na 's vorsten naam vermeld worden, zijn onverklaarbaar.
Misschien heeft hier in het Arabische origineel de mededeehng gestaan,
dat Kai Kawüs de zoon was van Kai Abivah, welke naam Kis.h ge-
schreven wordt bij sommige Arabische schrijvers, o.a. bij Tabari en
Birüni . Aangaande het bouwen van een paleis, dat in de Maleische

1) Wel komt het in de Arabisch-Perzische traditie meermalen voor, dat een
koning een dergelijk testament aan zijn opvolger nalaat, vgl. bijv. het testament
van Ardashïr bij Firdausi, ed. Mohl V 379—387, hoewel daar weinig overeen-
komst is te ontdekken met het testament van ons verhaal. (Zie Christensen, Gestes
des Rois 91 e.v.).nbsp;Mohl I 213 e.v. Christensen, Kayanides 62.

3)nbsp;Mohl II 383 e.v. Over de afwijkende voorstelling in de Bundahishn (Pahlavi
(Middel-Perzische) tekst over godsdienstige onderwerpen, Geiger u. Kuhn II 98 e.v.
Horn, Gesch. der pers. Litt 37) zie Christensen, Kayanides 62 e.v.

4)nbsp;Mohl I 213.nbsp;Mohl I 435 e.v.nbsp;«) Christensen, Kayanides b2.

■f)nbsp;Mohl I 441 e.v.nbsp;Mohl I 465.

9)nbsp;Mohl I 487 e.v., II 1 e.v. Christensen, Kayanides 62, vgl. ook blz. 50 e.v.

10)nbsp;Christensen, Kayanides 108 en n. 2.

-ocr page 283-

hss. Kidür (K) of Gemidür (overige hss.) genoemd wordt, met behulp
van geesten, en aangaande het wonderlijk in de stofwisseling van Kai
Käwüs vertelt Firdausi niets. Het verhaal van de reis naar den hemel
komt wel bij Firdausi voor, maar de Maleische tekst staat hier veel
dichter bij Tabari dan bij Firdausi, terwijl Dina war i en B.rüni weer
meer met Firdausi overeenstemmen^). Evenals in het Shahnama
regeert Kai Käwüs volgens den Maleischen tekst 150 jaar.

De naam van zijn opvolger K.shür is een verminking van Khusrau
(omzetting van twee letterparen). Ons verhaal volstaat ermee, van
deze belangrijke figuur in de
Arabisch-Perzische traditie, die tenslotte
den erfvijand Afrasiäb weet te overwinnen, en aan wien een zeer groot
gedeelte van het Shähnäma is gewijd®), en over wien ook Tabari en
Ta'alibi uitvoerig handelen^'), te vermelden, dat hij afstand deed van
den troon ten behoeve van zijn verwant Luhräsp, iets wat ook door
Firdausi wordt
medegedeeld. Slechts de Arabische geschiedschrijver
Hamza schijnt ook zeer weinig te vermelden over Kai ^usrau^). De

naam van Khusrau's opvolger Luhräsp '^) wordt slechts m H en K

goed overgeleverd (B, C en D: Leharap). Ook Tabari en Firdausi ver-
halen van hem, dat hij de stad Balkh sticht, of in elk geval, dat hij haar
vergroot en verfraait. Volgens Firdausi bouwt hij daar een vuurtempel,
die hij Berzin noemt: misschien is het deze naam, die in 't Maleisch
weergegeven wordt als H.sn.h. Ook uit Firdausi blijkt, dat hij aan 't
eind van zijn regeering den troon vaarwel zegt om zich geheel te kun-
nen wijden aan zijn godsdienstpHchten. De duur van zijn regeering is
daar ook 120 jaar. De Maleische S.qsärt (C, D, H en K) of S'. sarst (B)
is de Perzische Gushtäsb«) of Vishtäsp^), die volgens het Shähnäma
niet 112, maar 120 jaar regeert. Volgens de Arabisch-Perzische traditie
was deze koning eerste aanhanger en vurig verbreider van de religie
van Zardusht
(Zoroaster), vandaar in 't Maleisch: masoeh la kepada
agama Madjoesi.nbsp;, , , j

De opvolging van Gushtäsb door Bhamän«) is geheel volgens de
Arabisch-Perzische traditie. De mededeeling, dat hij in een oorlog
gewikkeld was met Bakht Nasar te Jeruzalem, kan verklaard worden
daaruit dat 1° volgens de Arabische geschiedschrijvers, o.a. volgens
Mas'üdi, de terugkeer der Joden uit de ballingschap valt onder
Bahmän«) en 2° daaruit, dat Bakht Nasar door diezelfde geschied-
schijvers wordt voorgesteld als een generaal van Luhräsp, die door
dezen naar Palestina gezonden wordt, waar hij Jerusalem verwoest, en
de Joden verstrooitquot;).

1) Vel Christensen Kavanides 108 e.V.nbsp;®) JVlohl II 559 - IV 279.

SslinS Kayaninbsp;^ 4) chnstensen, Kayanides 114.

») Mohl IV 279 e.V. Christensen, Kayanides 118, 119

« Moh IV 359 e.V.nbsp;Christensen, Kayanides 119, 120.

Mohl V 1 e.V.nbsp;») Chnstensen, Kayanides 124.

quot;) Christensen, Kayanides 119.

-ocr page 284-

Hoewel de geschiedenis van de Perzische koningen in K beter over-
eenkomt met de voorstelling, die daarvan gegeven wordt in de Arabi-
sche origineelen, dan die in de overige hss., blijkt het toch, dat ook de
inhoud van K reeds zeer door veelvuldig overschrijven heeft geleden,
o.a. uit het feit, dat daar de geschiedenis van K. shür, Luhräsp en
S . qsart geheel ontbreekt.

Volgens Prof. Th. W. Juynboll bevat het Berlijnsche hs. (Ahlwardt
9108, zie ini. blz. 13) niets van de hier genoemde geschiedenis van de
voorgangers van Bahmän, evenals dus groep II der Maleische hss.
In het andere Berlijnsche hs. (Ahlwardt 9109) wordt wel iets verteld
over de oude Perzische koningen, het bekende verhaal van Adam en zijn
nakomelingschap ontbreekt echter ook daar. En de eerste koning is niet
Gayümart, maar Tihmürat (Tahmüras van Firdausi), van wien wordt
verteld, dat hij de heilige boeken van Adam kende en teksten daaruit
als toovermiddelen aanwendde, en verder, dat hij in moeilijke omstan-
digheden zijn doel kon bereiken door te blazen op de tooverfluit, welke
hij zich uit riet vervaardigd had. Verder worden in dit hs. o.a. als
voorgangers van Bahmän vermeld Abt.häg en Afridün en Ibn Ahyän.
Daar deze namen nog al afwijken van den oorspronkelijken vorm,
soms meer dan in onzen tekst, moeten we aannemen, dat de hss. van
Berlijn latere afschrijvingen zijn van het hs., dat de vertaler in 't
Maleisch voor zich had (vgl. ook ini. blz. 13/14).

In het Turksche Iskendername van Ahmedi (ini. blz. 10/11), en in
het Perzische prozaverhaal, dat door Cardonne vertaald is (ini. blz. 11),
komen ook de verhalen van de oude Perzische koningen voor. Deze
staan echter niet aan 't begin, maar worden in beide verhalen gegeven
na de ontmoeting van Alexander met Qaidäfa, warmeer in het eerste
Aristoteles aan zijn leerling geschiedenisles geeft, en in het tweede
Aristoteles hem in zijn spiegel zijn voorgangers (en bovendien zijn op-
volgers) toont.

Blz. 44 : 29. dipermoedlt;r voor dipennoedah-

Blz. 44 : 33. sab . f. Misschien: sahoeng . saboeng boeroeng is
dan
saboengan- Misschien ook is sab ■ f = sajap.

Blz. 44:40. Na bahwa sanjalah zou men nog eens sajogja-
nja
verwachten.

Blz. 45 : 2. radja- Men zou verwachten heradjaan radja.

Blz. 45 :16. berbalilc^. Misschien later ingevoegd.

Blz. 45 : 32. tembaga semberani. Prof. van Ronkel (Bijdr. K. I.
Deel 58, blz. 483) komt tot de conclusie, dat
semberani oorspronkelijk
beteekent: van een roodachtige, rosse kleur. Hij schijnt te veronder-
stellen, dat het alleen in de uitdrukking koeda semberani voorkomt.
Daar het woord hier niet van een paard gebruikt wordt, bewijst deze

-ocr page 285-

plaats, dat in 't Maleisch de eigenlijke beteekenis van semberani ook
in andere uitdrukkingen nog was bewaard gebleven.

Blz. 47 :9. goeroer — Ar. ghurur — zich vleiend met ijdele ge-
dachten.

Blz. 47:13. soeatoe riwajat: pada soeatoe riwajat naih-
lah meréka itoe.

Blz. 49:3. Hoemmn. Bij de Arabische geschiedschrijvers en bij
Firdausi was de vorm Humay (Christensen, Kayanides 149 e.v. Mohl
V 21) In de door Prof. Juynboll onderzochte hss. wordt de naam ge-
speld Hamani.

Humay is geen historische figuur. Men gaf Bahman een dochter met
den naam van de dochter van Vishtasp (Gushtasb) en het haar Darab
ter wereld brengen. Zoodoende werd door de genealogen de dynastie
der Achaemeniden aan die der Kayaniden vastgeknoopt. Deze voor-
stelling heerscht bij alle Arabische en Perzische schrijvers (Christensen,

Gestes des Rois 39 e.v.).
Blz. 51:4.
nistjaja kami djoendjoenglah — dan zullen we erin

berusten.

Blz. 53:28—30. Hanjalah.... toeanhamba — Laat toch vooral
Uwe Majesteit er niet meer over denken dit kind te laten dooden.
Eigenlijk: Laat toch vooral U. M., die (op het punt staat) het (kind)
te laten dooden, (dit) niet meer in gedachten komen.

Blz. 55:11. ikrar heeft hier de beteekenis van het Perzische tqrar

= bevestigd, vast.
Blz. 55 : 34.
hoedak tiada bahagia is een tusschenzin. Het daarop

volgende seharoesnjalak..... djoega hangt nog af van wasiat

(^jahandanja-

Blz. 57 : 22. mengerdjakan. Men zou eerder verwachten mera-
djakan, dat echter in geen der hss. voorkomt. Mengerdjakan is
echter ook juist, n.1. in de beteekenis van: in dienst zijn van.

Blz. 59 : 20. ia takoet inangda. Een eenigszins vreemde construc-
tie. In deze hss. wordt echter vaak het onderwerp, al is het aangeduid
door een zelfst. naamw., nog eens herhaald door te omschrijven met
ia.
Hier is de constructie vreemd, omdat ia voor het eigenlijk onderwerp

^nangda geplaatst is.

Blz. 59:28—30. setahil. De verschrijving setahil voor setahoen
en setahoen oepeti dibenoea 'Irak
voor setahil komt voor in alle
hss. Hoewel de
verschrijving door den copiïst van het origineel ge-
makkelijk te verklaren is, is het zeer vreemd, dat geen der volgende
afschrijvers moeite gedaan heeft om den tekst op dit punt iets begrijpe-
lijker te maken.

Blz. 61:5. djalan .... kesoengai —, waarlangs zij het kistje naar
de rivier brachten.

-ocr page 286-

Blz. 61 hmvjü..... ttna'knja — En (nu pas) deden ze niets

anders dan 't kind noemen.
Blz. 61:16.
daripada seofuny. Voor: seorang daripada.
Blz. 61: 33. Na sehari is misschien iets uitgevallen, maar dan slechts
enkele woorden, zooals blijkt uit het overeenkomstige gedeelte van E.
Misschien is de zin op andere wijze vervormd, daar na
sehari in alle
hss. van groep I, behalve in K, een ander verhaal begint, terwijl pas
daarna de zin weer verder gaat met
kira enz. Bij vergelijking blijkt,
dat
sampan overeenkomt met sampai uit de hss. van groep II.

Blz. 63 : 5. he:iara. Dr. H. H. Juynboll en Prof. Dr. Ph. S. v. Ronkel,
in de handschriften - catalogi resp. van Leiden en Batavia, lezen hier
den eigennaam Binar. Waarschijnlijk bedoelde de Maleische vertaler
hier oorspronkelijk het Arabische qassär (waschman, bleeker) weer
te geven, waarmee in de Berlijnsche cod. Ahlw. 9108 en 9109 de pleeg-
vader van Darab wordt aangeduid (volgens Prof. Th. W. Juynboll).
Ook Firdausi geeft geen naam op voor den waschman. Het Jav. hs. te
Leiden (Cat. Vreede LVIII) noemt den pleegvader van Djaka Darab:
Ki Binar. Dit zou er op wijzen, dat het Jav. verhaal teruggaat op het
Maleische.

Blz. 63 :9. Na dirinja in te voegen: deman, of: sakit. (Vgl. E).

Blz. 63 : 27/28. Deze afleiding van den naam Darah wordt verklaard
door de beteekenis van de Perzische woorden dar (hout) en ab (water).
Deze afleiding wordt ook door Firdausi gegeven (Mohl V, 29).

Blz. 67:7. akan hak kasihkoe akandikau: volgens de waarheid
(bevoegdheid) van mijn hefde jegens u, d.i. omdat ik u liefhad.

Blz. 67 : 8—13. Hier is de lezing van K gevolgd, die het meest juist
leek, in K zijn evenwel verschillende woorden niet meer te ontcijferen.
Naast het onleesbare gedeelte in regel 9 staat in K in margine ver-
beterd (met andere inkt):
koepengapakart-

Blz. 67 :16. menanjakan. Van tanja', komt volgens Klinkert (Woor-
denboek blz. 252) alleen voor in afschriften van Europeanen en in ver-
talingen. In onze hss. komt het eenige malen meer voor (b.v. blz. 85 :12),
dus in afschriften van Maleiers. Wilkinson noemt dezen vorm niet.

Blz. 67 :17. lepaslah n.1. ia-

Blz. 69 : 7—9. Volgens Firdausi is Istakhr reeds gesticht door Kai
Qubad, die in de stad zijn schatkamers laat maken (Mohl I 465 e
.V.).
Tusschen Kai Qubad en Bahman regeeren echter nog vier vorsten,
zoodat hij nooit de grootvader van Hoemani genoemd kan worden.

Blz. 69 : 9. disosoknja. Sosok — geraamte van een vaartuig enz.,
stellage.
Menjosok dus hier: aanleggen, versterken.

Blz. 69 :10. Asbanir, de koning van Madain. Volgens de Berlijnsche
cod. verhuist de bleeker naar Asbanir Madain. Asbanir is de Perzische
naam van een der zeven steden, waaruit de hoofdstad Madain bestond,

-ocr page 287-

en duidt speciaal dat stadsdeel aan, waar de ruïnes der oude Perzische
koningspaleizen stonden. Prof. Th. W. Juynboll weer mij er op, dat de
naam dus niet toevaUig gekozen is in het verhaal, omdat de historische
Darius uit dit Asbanir vertrok, toen hij zich naar het Perzische leger
begaf om de Grieken onder Philippus te bestrijden.

Blz. 69 : 23. Na ketjil moela kamt zijn waarschijnlijk eemge woor-
den weggevallen, misschien:
peliharakan engkau-

Blz. 69:25. mentjeraikan kami- Voor: hertjerai dengan kamt

of: mentjeraikan kami dengandikmi-

Blz. 71 • 23 Ki^ra =quot;- Cyrus (^usrau), een naam, die ook aan de
Perzische koningen in 't algemeen wordt gegeven. Met Qis wordt
waarschijnlijk bedoeld Qilas, die ook in E en I eenige malen Qis heet.

Blz. 71 ■ 22/23. Uit de beschrijving blijkt, dat men met pijlen op de
schietschijf
(tanda memanah) moet mikken, en met de werpspeer moet
trachten de
halkah te doorboren. Daar halkah ring kan beteekenen,
blijkt, dat de soldaten van Hoemani hun handigheid moesten toonen

in het ringsteken.

Blz. 73 :4. hatoe. Of batoe wordt hier gebruikt als soorttelwoord

bij tanda, óf de schietschijven waren van steen.

Blz. 73 : 5. m.emndjoe- Hier is eerder te denken aan een verschrijving
voor
mematjoe, dan aan het Jav. woord madjoe.

Blz. 73 : 6. indoeng madoe - honingraat. Kawan indoeng madoe
schijnt dus onzin. De schrijver bedoelt een bijenzwerm aan te duiden.
Misschien is de lezing van B oorspronkelijker: kawan oendan {oendan
- pehkaan (Klinkert en Wilkinson), zwaan (Swettenham; door Khn-
kert aangehaald), wilde gans (Von Dewall)). Maar in B klopt het ver-
vervolg:
Maka düaUenia weer niet. Ook blijft het nog mogelijk, dat
in dezen ouden tekst
indoeng madoe een andere beteekenis had: bijen-
koningin.nbsp;,11nbsp;u

Blz. 73 :16. gaib- Hier in de beteekenis van: onbekend, van onbe-
kende afkomst.nbsp;- ,nbsp;,

Blz. 73 • 24 Mih ran Dailamt - Mihran uit het land Dailam. In de
Berlijnsche hss. wordt hij steeds Mahruh genoemd (zonder Dailami).
In het Shahnama heet hij Rashnawad. Dailam is volgens de Persian
Enghsh Dictionary van Steingass de naam van een stad en land tusschen
de Kaspische en de Zwarte Zee, volgens de kaart in Huart, (Hist. des
Arabes II), een land ten Z. W. van de Kaspische Zee.

Blz. 75 : 9. selimoet benoea Til. qirn (zie ook aant. bij blz. 74 :12)
Volgens Prof Dr W J. A. Kernkamp wordt waarschijnlijk bedoeld
Taleqan, de hoofdstad van Tokharistan, dat ten O. van Balkh lag. Vol-
gens Mas'üdi (VII, 117) maakte men er touwen en viltwaren.
Blz. 77 : 3.
seorangquot;: seorang orang jang.

Blz. 77 : 4. katakan oléhmoe. Men zou verwachten: dtkata oleh.

-ocr page 288-

Blz. 77 :91. pilih. Het eerste pilih moet waarschijnlijk zijn tiada-
Het tweede pilih dient tot versterking van het bevel, komt misschien
overeen met het Oud-Javaansche
pilih — allicht, wel, soms (dus =
kiranja). Vgl. ook pilih op blz. 115 :28.

Blz. 77 :19. Jerjis. Deze naam komt overeen met Gregorius of
George. Abu '1-féda vertelt, dat de inwoners van Sabaitu 'Ilah, dat vroe-
ger de hoofdstad was van Afriqiya, voordat ze den Islam aannamen,
onderdanig waren aan Gregorius, stadhouder van den koning van Rüm
in Afriqiya. Deze Gregorius was een der eersten, die door de Musel-
marmen bij de verovering van Afriqiya gedood werd (Abu '1-féda, De-
scription des pays du Magreb, trad. par. C. Solvét, Alger. 1839, blz. 101.
Vgl. Huart, Hist. der Arabes I 238, II 129, 130).

Blz. 77 :24/25. demi api. De oude Perzen waren vuuraanbidders.
Dat Darab het vuur aanroept is dus juist, minder juist is de voorstelling
op andere plaatsen, waar hij tot Allah bidt.

Blz. 79 : 23—26. De afschrijver van C vat deze zinnen tenslotte onge-
veer als volgt op: Z. M. de koning van Roem zorgt goed voor zijn troe-
pen. Indien hij van meening was geweest, dat deze (n l. Darab) mijn
meerdere was geweest, zou hij hem zeker aangewezen hebben (als be-
velhebber) ; zou ik evenals het vuur onze troepen vernietigen?

Dat Qilas Darab in plaats van Jerjis zou aangesteld hebben, is een
onmogelijkheid Het blijkt dan ook, dat de oorspronkelijke bedoeling
van Jerjis' woorden een geheel andere is geweest (vgl. E).

Blz. 79 : 33. serta — beter: seperti (zooals in E). melemhoeng (?)
— gerezen, maar dit wordt alleen van deeg en dergel. gezegd. Misschien
ook een verschrijving voor
berlamhoeng, dat zou beteekenen: zijden
hebbend.

Blz. 81:29/30. hahwa ---- kegelanggang: vandaag is het mijn

beurt het strijdperk te betreden.

Blz. 83 : 22. sekira^ sepeninggal hari perdjalanan heeft geen zin.
Sepeninggal hari zou moeten beteekenen: toen de dag voorbij was.
Beter is daarom de lezing van D:
sehari perdjalanan. sepeninggal
hari
is wel oorspronkelijker (vgl. E).

Blz. 83 :33. boekankah B, D, hoekanlah C, H. De oorspronkelijke
vorm is geweest
berikanlah (vgl. E), dat door geen der afschrijvers juist
werd overgenomen. Waarschijnlijk was dus reeds in z het woord
berikanlah of zeer onduidelijk geschreven geschreven, of als hoekanlah.

Blz. 85:10/11. dan ____ ketikanja — Beteekenis?? Zoowel groep

I als groep II heeft hier dezelfde onduidelijkheid.

Blz. 85:14/15. bahwa ---- toeanhamba n.1. doesta- Dit doesta

werd vergeten door den afschrijver van K, vandaar de verwrongen
lezingen in A, B, C, D en H.

Blz. 87:1/2. roemahnja----itoe — het huis, dat na zijn vertrek

-ocr page 289-

vernield werd door de overstrooming.

Blz 87:14. hpj tjinta itoe: herftjinta itoe).
Blz. 89 :11. panqqil Men zou verwachten: dipanggiL
Blz. 89 : 28. Lmednh. De oorspronkelijke lezing zal semerehaUah
geweest zijn (vgl. E), dat is tot snirlh geworden, waaruit C en D

■nbsp;Beter:nbsp;Het is niet

onmogelijk, dat een achteloos afschrijver toean poeteri (vgl E) door

dia vervangen heeft.nbsp;, .

Blz. 93:19. heroemhai^lmn. Volgens Klinkert van roemfeai -
kwast, franje. Volgens Wilkinson van
oemhai - los neerhangen.
Blz. 93 : 29.
menjatahan. Men verwacht: menannaMn.

Blz. 95 :14. membawaMn n.1. ahoe.nbsp;, , ,

Blz. 51: 96. Het verhaal van Hoemani en haar zoon uit de Mal hss^
stemt overeen met de Arabische codices uit Berlijn, waarvan de inhoud
is volgens Prof. Dr. Th. W. Juynboll: Bahman bepaalt bij zijn dood, dat
niet Hamani, maar het kind waarvan zij reeds hoogst zwanger is (zoon
of dochter) zijn opvolger moet worden. Maar zij verlangt ^^ --tm
te worden De vrouw, die haar bij de bevalling helpt, ontraadt haar het
kind te dooden, maar brengt het in een sousterram van het Pal^-
waaruit zij het in een kistje in de rivier laat wegdrijven; er wordt open-
lijk bekend gemaakt, dat het kind dood ter wereld is
Hamani zichzelf tot koningin uitroept. Het kistje wordt gevonden door
een bleeker, die den vondeling Darab noemt en om onaangenaamheden
met zijn collega's over het kind te vermijden naar Asbamr Madam

'quot;Ïtet Shahnama (Mohl V 21 e.v.) wordt precies hetz-^^« ^

Verschilpunten met en aanvullingen op het f ^^-f^f^f Je-
gens FirLsi is de rivier, waarin Darab wegdrijft, de Eufraat. Een turn
man van Humay ziet, dat een waschman het kindje uit de -ler ^
en vertelt dit aan zijn meesteres. Deze beveelt hem over de zaak te
zwijgen. Het berouw van Humay wordt niet genoemd.

Bi] de wapenschouw, voordat het leger tegen Rüm optrekt ziet Humay
Darab, en bij zijn aanblik vloeit een weinig melk uit ^^ ^orst

Als het leger op marsch is, zoekt Darab een beschutting tegen de
geweldige regens onder een gewelf van een half
Rashnaw-ad doet de ronde en hoort een stem: O gewelf, beschut
dezen
koning van Iran, die onder U een schuilplaats vond en is -geslapem
R. wekt D. en zoodra deze het gewelf verlaat, stort het in. De naam

Jerjis wordt niet genoemd.nbsp;•

Het motief, dat de moeder haar kind in een kistje m ^enbsp;te

vondeling legt, is reeds zeer oud. Het eerst wordt -rWd van
Sargon, Lning van A-ga-dé (Akkad), een der beroemdste voor-Baby

-ocr page 290-

Ionische vorsten, die ± 3000 v. Chr. leefde (volgens de tijdtafel achter
in Klauber u. Lehman — Haupt, Gesch. d. alten Orients (1925) in de
27ste eeuw v. Chr.). Deze vertelt, volgens een te Ninevé gevonden
spijkerschrift-inscriptie, van zichzelf, dat hij zijn vader niet kende, dat
zijn moeder hem in 't geheim ter wereld bracht en in een kistje in den
Eufraat liet drijven, waar hij gevonden werd door Akki, den water-
drager, die hem als zijn zoon opvoedde. (Vertaling der inscriptie bij
E. Cosquin, Le lait de la mère et Ie coffre flottant. Revue de questions
historiques 1908, blz. 371).

Blz. 79:9. Safiya Arqiyä- In de Berlijnsche codices heeft Prof.
Th. W. Juynboll geen naam gevonden voor de moeder van Iskandar.
bij Firdausi heet ze Nähid. Volgens Prof. Juynboll wordt zij in het
Arabische werk over de anbija, dat bekend is als de 'Arä'is, d.i. de brui-
den (10e eeuw), Helena genoemd. Eigenaardig is, dat in de Turksche
Iskendername van Ahmedi het opschrift van hoofdstuk 349 luidt:
Alexander schrijft een brief aan de vrouw Rakia (Opgave van v. Ham-
mer, Jahrbücher der Literatur, 57. Band, Wien 1832. Anzeige Blatt
1 e
.V.). Hier wordt niet vermeld, of Rakia de moeder is van Alexander,
maar dit is toch als zeker aan te nemen, daar Hoofdstuk 350 handelt
over 's konings dood, en hij volgens verschillende versies vlak voor zijn
dood een afscheids- en troostbrief tot zijn moeder richt.

In het Berlijnsche hs. Ahlwardt No. 9118, (dat een deel van de Arabi-
sche Iskandarversie bevat, en ongeveer overeenkomt met de in inl. blz.
13 besproken hss. Ahlwardt 9108 en 9109), wordt Iskandars moeder
Rüqiya genoemd (Weymann, Diss. blz. 47 n. 2).

In de Cod. de Rossi 1087 is deze naam gespeld Rüfiya; Weymann
(blz. 47) vermoedt, dat dit een verbastering is van Roshank, den naam
van Iskandars moeder in het Shähnäma.

De Ar. geschiedschrijver Ja'qübi (schreef lii 880) noemt de moeder
van Iskandar Olympiadä (Vgl. Nöldeke, Beiträge, blz. 46).

Arqiyä is waarschijnlijk wel een verschrijving voor Räqiya, een Ar.
vrouwennaam, die toovenares beteekent. Deze beteekenis komt merk-
waardigerwijze overeen met de rol, die Olympias in den Griekschen
Pseudo-Callisthenes speelt, terwijl ze toch in ons verhaal zich in 't
geheel niet met tooverijen ophoudt.

Blz. 97:17. warta — moet zijn: iraris (zie E).

Blz. 97 : 22. De afleiding van den naam Iskandar- Volgens Firdausi
is de naam ontleend aan het kruid Iskandar (Mohl V, 55), zooook vol-
gens ons verhaal (A I 79). Iskandarüs is de Perzische naam voor knof-
look. Dit komt niet overeen met regel 22, waar het een
daoen kajoe
genoemd wordt. Daoen kajoe zou men wel kunnen zeggen, als men
Iskandar afleidde van:
sandar (een goudgeel hars, dat bij verbranding
stinkt). Inderdaad komt deze afleiding voor bij Dinawari. Maar de

-ocr page 291-

overige beschrijving in ons verhaal (Safiya Arqiya moet er den mond
quot;^ee spoelen) past weer beter bij knoflook dan bij hars.

Blz. 97 : 27. Südagm. Firdausi noemt den naam van de opvolgster
^an Alexanders moeder niet.

Blz. 99:7. antara. Voor: liantar, of: hamba hantarkan-

Blz. 101:1. Ma wara'u 'n-nahr — Transoxania. Chorazan omvat
politiek ook Transoxania (Enz. d. Islam II 1038), vandaar:
segala
^^cgeri Chorasan, hingga kenegeri Ma wara'u 'n-nahr.

Blz. 101:10—12. De raadgevingen van Darab: Bahwa---- adanja

zijn vrijwel onbegrijpelijk. Misschien is de beteekenis: Een oneven-
Wichtig bestuur maakt, dat de bestuurder berouw zal hebben; het is
de plicht van den sterke, hen die zondigen te bedriegen (?)

Blz. 101:17 e.v. Ook Ardashir wendt zich in zijn politiek testament
®erst tot de rijksgrooten (Mohl V 369—375) en daarna tot zijn zoon
Shahpuhr (Mohl V 379—387).

Blz. 101:16/17. menegoehkan- - - - istiawan — het versterken van
de liefde (n.1. van de onderdanen jegens den vorst) is een bewijs van

trouw.

Blz. 101:19. moeda}) (Groep I) is waarschijnlijk beter dan
'^oerah (I), de beteekenis is dan: zelfs indien 't gemakkelijk gaat, (doe
het niet), want.... enz. (Zie ook ini. blz. 32).

Blz. 103:7. Wa-ba'dahoe (Ar.) en daarna, vervolgens.

Blz. 103 : 29. Het komt meer voor in Maleische werken, dat helden uit
onde tijden reeds van vuurwapenen gebruik maken, o.a. in de Amir
Hamza (zie Dr. Ph. S. van Ronkel, De roman van Amir Hamza 113),
Waar het ook reeds in het Perzische origineel voorkomt. In ons verhaal
iiog in E I 26a : 9
{peloeroe) en in F 89b : 20 {istinggar dan perioeh
dpi).

Blz. 105:9. Adakah sebagaikoe. De lezing van E en I doet ver-
quot;^oeden, dat z
ada njatakah schreef.

Blz. 105 :14. Of: Voor en na koeda is iets uitgevallen. De auteur
wilde zeggen, dat, toen uit alle deelen des lands de bereden troepen
^aren samengekomen, Darab oprukte in de richting van Roem. Of:
^oeda is ten onrechtte later ingevoegd.

Blz. 105 : 20. De plaatsnaam Bar is verklaarbaar uit het Perzische
^oord dar - huis, (bewoonde) plaats, district. Het woord is bij de
A-rabieren ook bekend als geografische naam (komt bij Jaqüt (Ed.
Wüstenfeld II 518) 35 maal voor).

Blz. 105 :26/27. soepaja-- kentjang — opdat zij zich herstelden
^an de ingespannen marschen. I.p.v.
berboeat heeft waarschijnlijk een
ander woord gestaan. (Zie ook D).

Blz. 107 :20/21. Volgens den Pseudo-Callisthenes tellen Alexanders
troepen 120000 man (Ausfeld 72), het aantal der Perzische soldaten

-ocr page 292-

wordt niet genoemd, maar is zeer vele malen zoo groot.

Blz. 109 :1. Na datanglah. in te voegen: warta Ttepada (vgl. E).

Blz. 109 : 20. melawan dia kepadakoe. Misschien is oorspronkelijk
bedoeld:
melawan dirimoe kepadakoe.

Blz. 113 :20. hamba poen soeka. Oorspronkelijk: poesaka. Toen
eenmaal
poesaka tot soeka of poen soeka was vervormd, begreep men
de beteekenis van den zin niet meer, en omdat men meende, dat de
penglima het van zichzelf zei, voegde men hamba in.

Blz. 115 :9—11. Adapoen.... gagahmoe. Zoowel in groep I als in
groep II is het laatste deel van dezen zin eenigszins verknoeid. De
bedoeling is duidelijk: Het was noodig, dat ik zelf naar u toe reisde.
Tiada dengan gagahm^oe, of tiada dengan digagahi (E) beteekent
ongeveer: voorzoover ik vrij ben.

Blz. 115 :17—21. ia.... Iskandar itoe. Hier zijn B, C en H geheel in
de war. D heeft verbeterd, is echter niet oorspronkelijker.

Blz. 117:13. lagi. Moet zijn lalai (vgl. E).

Blz. 117 : 29. terkoerang. Beteekenis ongeveer gelijk aan koerang.
Of staat er terkoeroeng?

Blz. 119:7. dengan.... hamba. Voor: wasiat dengan hamba of
wasiat pada hamba (vgl. E).

Blz. 119 : 8—10. Sebermoela.... harap. En verder, o koning, weet,
dat zij, die mij ontrouw werden, degenen waren, op wie ik het meest
vertrouwde.

Blz. 119:11. Na jang is iets uitgevallen als: diberi karoenia
itoe
(E).

• Blz. 119 :12. bersoesoen. Kan verklaard worden als een verbaste-
ring van:
herseroeseroekan.

Blz. 121: 8/9. Hartakah.... inil — Aan wien behooren de konings-
schatten anders dan aan hem, dien Allah het bestuur over dit land
geeft?

Blz. 97—121. Het verhaal van de Mal. hss. over Darab en Dara
komt overeen met wat Prof. Th. W. Juynboll geeft van den inhoud
der Ar. hss. uit Berlijn: „Nadat Iskandar afgevallen is van Dara en ge-
weigerd heeft, om, evenals zijn „vaderquot; Phihppus, jaarlijks de over-
eengekomen gouden eieren als schatting aan den Perzischen vorst te
betalen — want hij heeft de kip, die deze gouden eieren legde, geslacht
en opgegeten, zooals hij aan Dara schrijft — en nadat Dara vermoord
is door eenige van zijn hoogste dienaren, begint Isk. in het Ar. verhaal
zeer overmoedig te wordenquot; enz.

Ook met het Shahn ama bestaat groote overeenkomst. Verschillen;
De naam van den gezant van Philippus wordt daar niet genoemd, wel
wordt gezegd, dat hij een verstandig man is. De dochter van Ph. heet
Nahid, de schatting van Ph. aan Darab bedraagt 10000 gouden eieren,

-ocr page 293-

gevuld met allerlei soort van edelgesteenten, elk 40 miskal zwaar.

De naam van de moeder van Dara wordt niet genoemd, ook niet, dat
Ze een dochter is van Rashnawad (Mihran Dailami). A. trekt, voordat
hij naar Iran gaat, eerst op tegen Misr, dat hij verslaat, zelf gaat hij als
gezant vermomd naar Dara, waar hij opvalt door zijn vorstelijk op-
treden en voorkomen. Hij wordt herkend door een der gezanten, die
vroeger door Dara naar Rüm zijn gezonden, A. springt te paard en vlucht
niet zijn getrouwen. Dara's leger wordt driemaal verslagen, hij schrijft
een brief naar A. om vrede, A. antwoordt, dat hij daartoe bereid is.
Daar D. echter liever wil sterven, dan als slaaf voor zijn vijand ver-
schijnen, schrijft hij om hulp naar Für van Indië, ondertusschen wordt
hij gedood door twee van zijn hoofden Mähyär en Jänüspär. A. spreekt
D. nog voor zijn dood, D. draagt A. op, met zijn dochter Roshank te

trouwen.

In dit laatste stuk (A verslaat Dara en verovert Iran) komen bij
firdausi verschillende trekken voor, die in ons verhaal gebruikt zijn
hij de beschrijving van A.'s gevecht met Darinüs. (A. trekt op van
^isr naar Iran, hij gaat zelf als gezant naar Dara, Dara vraagt hulp aan
^nr). Deze trekken, zooals die later in het Maleische verhaal voor-
komen, zijn echter niet ontleend aan Firdausi, maar rechtstreeks aan
^en Ps.-Call. (Syrisch of Grieksch), waarmee ze meer overeenkomst
^ertoonen dan met het Shähnäma: Het feit, dat A., als hij vluchten
'^oet nadat hij herkend is aan het hof van Dara, te paard de bevroren
oppervlakte van een rivier oversteekt, terwijl zijn vervolgers het ijs
gebroken vinden, komt in den Ps.-Call. (Ausfeld 72), maar niet in 't
Shähnäma voor.

In dit gedeelte komt overigens ook Firdausi veel meer met den
^s.-Call. overeen, dan in het verhaal van A.'s en Dara's afstamming.

Blz. 123 :4/5. tiada.... lain. Corrupt, vgl. E; het blijkt, dat voor
^^bagainja moet gelezen worden
sajogjanja, en voor meloepalmn
meleJcapkan dahi.
Nu kan dült in 't Perzisch beteekenen:
dienstbaarheid; dit woord met deze beteekenis komt verder niet in 't
Maleisch voor, maar 't is mogelijk, dat een der afschrijvers aan dit
Woord heeft gedacht, en dat daardoor de fout in groep I ontstaan is.

Blz. 123 :13/14. karena.... menahani. Geheel corrupt, voor de oor-
spronkelijke lezing zie E.

Blz. 123:22. akandia moet zijn alcandiri, berkentjang moet zijn
^^rltedji diri (Vgl. E).

Blz. 123 :31/32. tidahan____ ini. Schijnt te beteekenen: Niemand

heeft er mij toe gebracht deze woorden tot u te zeggen.

Blz. 125:18/19. Djihalau.... beroléh. Deze passage, die D heeft
Weggelaten, is corrupt zoowel in groep I als in groep II. De bedoeling

misschien: Indien de vergankelijke wereld onvergankelijk was voor

-ocr page 294-

de menschen, dan zoudt gij uw vorig lot niet hebben verkregen (d.w.z.:
dan zou Allah u niet zooveel macht hebben gegeven) (?).

Blz. 125 : 21. tiada moet wegvallen.

Blz. 127 :1. didj alanin ja hangt af van menganoegerahi.

Blz. 127:14. jang diseboet i'tikad. Voor: i'tikad jang diseboet.

Blz. 127:22/23. dan ia.... kita. Deze zin, die in groep I corrupt is.,
komt ook in E niet meer foutloos voor. (blz. 126 : 21—22).
Dan....
itoe).
Waarschijnlijk moet in E gelezen worden: jang tiada kita
koeasa meloepoetkan dia.
De beteekenis is dan: Hij beschut ons voor
de dingen, waaraan wij zelf niet kunnen ontkomen. Een andere moge-
lijkheid is, dat er oorspronkelijk gestaan heeft:
jang tiada koeasa
meloepoetkan dia diri kita.
In E zou dan uit diri ontstaan zijn
daripada en uit kita'. meréka itoe. Echter is dan onverklaarbaar,
waarom ook in groep I overal
daripada geschreven wordt vóór dirt
kita.

Blz. 129:23. doea langit. Ontstaan uit: dari langit (vgl. E).

Blz. 131: 5. dengan moet wegvallen.

Blz. 131:14. dikeraskan heeft hier een andere beteekenis dan ge-
woonlijk (nauwgezet zijn in iets), n.1.: met geweld, gestrengheid bren-
gen tot. Misschien is ook bedoeld
dikarsakan, dat dan zou beteekenen:
zijn wil opdringen (aan iem.) om, iem. dwingen tot.

Blz. 133 :11. daripada. Het gebruik van daripada verraadt ver-
taling uit het Arabisch (zie v. Ronkel, Over invloed van de Arabische
syntaxis op de Maleische, T. B. G. Dl. 41 (1899, blz. 518 e.v.). Vgl. inl.
blz. 14.

Blz. 133:13. bapa 'Abbas. Al-Süri noemt Chidir Abu '1-'Abbas.
'Abbas is een der Arabische namen voor den leeuw (Friedländer.
Chadhirleg 183, 266 n. 1).

Blz. 133 :18. tiga ratoes- Dit komt niet overeen met het kiraquot;
seratoes
van regel 6. E noemt hier dan ook geen getal.

Blz. 133:21/33. ini.... daripadaJcoe. Corrupt voor: ia-ini lakoenja
koeasa daripadakoe
(vgl. E).

Blz. 133. Vgl. over deze episode de aant. bij blz. 132 : 12 e.v.

Blz. 135 :3/4. Sedjahtera.-.. itoe- Waarschijnlijk een contaminatie
van twee uitdrukkingen:
Sedjahtera atas radja, en: Radja dengan
sebenarnja beroléh sedjahtera.

Blz. 135:10. Idris, wiens naam volgens Nöldeke (Zeitschr. für
Assyriologie XVII 84 e.v.) af te leiden is van Andreas (de kok van
Alexander, die in den Griekschen Pseudo-Callisthenes het levenswater
drinkt) wordt door de latere Mohammedaansche traditie geïdentificeerd
met Henoch uit den Bijbel. (Gen. 5 :21—24). (Enz. d. Isl. II 478, 479).

Blz. 135:11. [jangl menitahhan-- nabi — die Noach riep als
profeet.
Hoed — Volgens de Mohammedaansche legende werd Hoed,

-ocr page 295-

afstammeling van Sjam, naar het reuzenvolk 'Ad in Zd. Arabië gezon-
den. Hij spiegelde den koning Shadad daar de heerlijkheden van het
Paradijs voor, zoodat deze reeds op deze wereld ze wilde genieten en
®en tuin met een prachtig paleis liet aanleggen. Toen hij echter met
^ijn volk het vohooide paleis wilde binnentrekken, verborg Allah het
Voor zijn oogen, zoodat ze in regen en storm ronddoolden en omkwamen.
(Weil, Bibl. Leg. 46 e-v. Gerth v. Wijk, Koranische verh. in het Mal.
T- B. G. Dl. 35, blz 276 ev.).

Saléh poogde na zijn bekeering zijn stamgenooten, de Thammudieten
°ver te halen tot het ware geloof. Toen hem dit bij velen gelukte, wekte
bij de afgunst op van zijn koning. Om de waarheid van zijn zending te
bewijzen, liet hij een kameel uit een berg voortkomen, die een jong
'^ierp, dat, nauwelijks geboren, uitriep: Allah is de eenige God, en Saléh

zijn profeet. Toen de Thammudieten zich nog niet bekeerden en zelfs
de kameel doodden, werden zij vernietigd (Weil, Bibl Leg. 52—61).

^amroed- Ibrahim was een tijdgenoot van den machtigen koning
Namroed, die zichzelf als God het aanbidden. Daar Ibrahim weigerde
daaraan mee te doen, poogde Namroed hem om te brengen, maar dit
lukte hem niet, daar Allah den profeet steeds op wonderlijke wijze be-
schermde. Eens trok Namroed met een groot leger tegen Ibrahim op,
die bad, of hij door muggen gered mocht worden, waarop het geheele
leger door reusachtige zwermen muggen werd vernietigd. Namroed
zelf vluchtte en sloot zich op in een toren, waar echter één mug tege-
lijk met hem wist binnen te dringen, die hem aan zijn hersens begon te
^agen, dat hij na veertig dagen stierf. (Weil, Bibl. Leg. 68—79).

Ismail Volgens de Mohammedanen moet Ibrahim niet Ishak, maar
Ismail offeren. (Weil, Bibl. Leg. 85 e.v.).

Firaoen- Volgens andere Islamietische overlevering verdronk Firaoen
^iet in den Nijl, maar in de Roode Zee (Weil, Bibl. Leg. 167).

AVfroew. Toen de Israëlieten 40 jaar in de woestijn moesten zwer-
ging Mozes de wereld door om het ware geloof te prediken. Onder
het volk had toen veel invloed Karoen, volgens de overlevering een
broeder van Mozes, door zijn geweldigen rijkdom. Toen Mozes terug-
kwam, taande zijn invloed en begon hij Mozes uit afgunst te belasteren,
quot;daarop, op diens gebed, de aarde hem verzwolg. (Weil, Bibl. Leg.
181 e.v.).

Blz. 135:13. dan.... Noech moet wegvallen (Vgl E).

Blz. 135 : 25. bahiva.... djoea kan wegvallen.

Blz. 137 :1. dari galibnja is onzin; het ontstaan van deze verschrij-
quot;^mg is mij niet duidelijk.

Blz. 137:17/18. A'oedzoe.... 'r-radjimi — (Ar.) Ik zoek mijn toe-
vlucht bij Allah tegen den gesteenigden duivel.

Blz. 139:10. Het tweede hatinja- Moet zijn: harapnja (vgl. E).

-ocr page 296-

Blz. 141:4. sjoegoel. Beter: dan sjoegoel

Blz. 141:16. pekerdjaan- Beter: keradjaan.

Blz. 141:17. Jähalsä (in E en I geschreven: Jabarsa; dus meer over-
eenkomstig het Perzische Jäbursä, is de naam van een stad, die men
zich dacht te liggen in het uiterste Westen. Jabal qä (ook wel: Jabarqa
(E, I) of: Jäbarqäf (B, C en H) dacht men zich in het uiterste Oosten.
Als men schreef; Jabar qäf, dacht men aan den berg Kaf, die volgens de
voorstelling der Arabieren de wereld omringt (Friedländer, Chadhirleg.
140 n. 5). Is Jabal sä ontstaan uit Jäbal Sad?

Blz. 141:19. Jadjoedj en Madjoedj. Zie aant. bij blz. 199:32—
201:16.

Blz. 141:24. Over den bijnaam Dsoe 'l-kamain zie aant. bij blz.
169:2.

Blz. 143 :8. Na het eerste radja is uitgevallen: segala hikajat- In
E zegt Chidir heel iets anders.

Blz. 143 :9. setengah hamba dengar — de helft van wat ik van u
gehoord heb. Dit slaat op wat Chidir aan Iskandar verteld heeft bij
hun ontmoeting op den berg, waar Chidir door den engel heengevoerd
was.

Blz. 143 :17. Toen Ibrahim 110 jaar oud was, beval Allah hem den
tempel (Ka'ba) te Mekka te bouwen. Toen hij met Ismail daaraan
bezig was, kwam volgens de overlevering Dzoe '1-karnain tot hem, die
hem als gezant van Allah erkende. (Weil, Bibl. Leg. 93 e.v.).

Ook over Jakob en Jozef, en over de wijze, waarop Mozes de Israëlie-
ten uit de hand van Pharao bevrijdt, bestaan uitvoerige overleveringen
(Zie Weil, Bibl. Leg. 100 e.v., 126 e.v.).

Blz. 143 :23. radjalah n.1. Iskandar. Vgl. aant. bij blz. 43 :15 e.v.

Blz. 143:29. dengan- Corrupt (vgl. E).

Blz. 145 :1. semesta- Moet zijn: sesat-

Blz. 145 :13/14. Asjhadoe-- chaliloe 'llahi - (Ar.) Ik getuig, dat
er geen god is dan Allah alleen; geen deelgenoot heeft hij; en ik getuig,
dat Abraham de vriend van Allah is.

Blz. 145 :30—33. Het is eigenaardig, dat Chidir hier ontevreden
blijkt te zijn over het feit, dat hij Iskandar op zijn tochten moet verge-
zellen. Dit past niet in het geheel van het verhaal en komt niet over-
een met wat hij in regel 17—19 gezegd heeft. Waarschijnlijk is het den
verteller er — bewust of onbewust — om te doen te laten zien, dat hij
het verhaal van de ontmoeting van Mozes met Chidir kent. Deze wordt
verhaald in den Koran (Sure 18 : 65—82) en komt in de overlevering
op 't volgende neer: Allah beveelt Mozes, als deze zich eens op zijn
wijsheid beroemt, naar de Perzische Golf te gaan, waar hij een van
Allahs dienaren zal ontmoeten, die hem in wijsheid ver overtreft. Mozes
ontmoet daar Chidir, en vraagt dezen hem met zich mee te nemen.
Chidir stemt toe, maar stelt als voorwaarde, dat Mozes hem zonder

-ocr page 297-

tegenspreken zal gehoorzamen. Mozes belooft het, maar telkens doet
Chidir iets, wat tegenspraak bij hem uitlokt. Als tot driemaal toe ge-
bleken is, dat Chidir door zijn grootere kunde toch gelijk heeft, waagt
Mozes het niet hem verder te volgen (Weil, Bibl. Leg. 176 e
.V., Gerth
^an Wijk, Koranische Verh. in 't Maleisch, T. B. G. Dl. 36, blz. 557 e.v.).

Blz. 147:1. menengar- Moet zijn: mengira^ (Vgl. E).

Blz. 147 : 12. Het hier aanvangend gedeelte van den tekst corres-
pondeert met blz. 24 van het uittreksel. Isk. heeft op zijn reis naar het
Westen juist Jabalsa ingenomen en nadert met zijn leger de plaats,
Waar de zon ondergaat: het land, dat hij doortrekt is, evenals de in-
woners, zeer wonderlijk.

Blz. 147 :17. toeaJf- Moet zijn hoealfan (Vgl. E).

Blz. 147 : 28- siapa- Voor harangsiapa-

Blz. 149 : 8. Chidir kent alle talen, vandaar dat hij als tolk fungeert.
Zijn groote talenkennis wordt meermalen met nadruk vermeld in de
Mohammedaansche traditie, evenals zijn vermogen tot het opsporen
Van verborgen bronnen in droog land (Vgl. Friedländer, Chadhirleg.
137 n., 184).

Blz. 151: 3. daripada kaoem : orang daripada kaoem-

Blz. 151:11—13. Maka----kembalt- Deze zin is geheel verknoeid.

Vergelijking met E leert, dat Isk. zijn gevangene loslaat en hem van te
^oren laat zweren, dat hij hem (Isk.) eenige edelsteenen zal laten zien,
die in de geheimzinnige mijn gevonden worden.

Blz. 151:15. Kirim- Verknoeiing voor Geram (Vgl. E.).

Blz. 151: 27. nazm, Het Ar. nazm, dat o.a. beteekent: parelsnoer. De
nazm beteekent: het eene ding met het andere verbinden. Hoe
^e onbegrijpelijke verklaring van het woord (regel 27—29
dari.

^O'^ena----harta) ontstaan is, is mij niet duidelijk. Misschien heeft in

net Arabische origineel iets gestaan over het aaneenrijgen van de parels,
daardoor zou ook te verklaren zijn:
nazm en: barang siapa menaroeh
dia sepoeloeh.
Even goed is mogelijk, dat sepoeloeh fout is en een
herschrijving voor een woord op
-lah.

Blz. 153:17. serta____oedjarnja. Deze zin is verknoeid (vgl. E).

Blz. 153 : 25. orang moeda. Chidir wordt orang moeda genoemd,
°nidat hij eeuwig-levend is, en er altijd jong uitziet. Volgens Friedlän-
(Chadhirleg. 183 n. 3) wordt hij bij Al-Süri zeer vaak aangespro-
ken als jongehng.

Blz. 155:4. terhaiklah. Verschrijving voor banjak (vgl. E).

Blz. 155 :16. pedang soedoeW

Blz. 155:27. toeahmoe of toeamoe. Moet zijn orang toea kami
(vgl. E).

Blz. 157:7/8. barang____ kita — zooveel in ons vermogen is.

Blz. 157 :10. Jidta dengan kata. Beter: dengan kata.

Blz. 157: 3i_ galian B.hs.r. Misschien wordt hier bedoeld

287

-ocr page 298-

bahsarai (Ar.): verkwisting, losbandigheid. Het is echter zeer onzeker.

Blz. 159:12. Raziva is een door Iskandar onderworpen koningin,
die hem na haar bekeering volgt op zijn reizen, zie uittr. blz. 239 : 24 e.v.
Razhia is de vrouwelijke vorm van het Ar. razi — tevreden, inge-
nomen met.

Blz. 161 : 28 e.v. De Arabische tooverformule, die Chidir uitspreekt,
beteekent het volgende: „In den naam van Allah en bij Allah! en er is
geen overwinnaar, die Allah overwint, den schepper der hemelen en
der aarde en der lengte en breedte, die alles heeft geschapen; hij schiep
en verhulde zich; en niet heeft hem geschapen een van zijn schepselen.
Verschijn aan ons, o booze demon, en indien gij een Jood zijt, verschijn
dan aan ons krachtens het recht van deze namen: Boetoesj (?) o gij
geweldige !, Al-moesj (?) o gij albedwinger! o gij ding Ta'ta' (?)! o gij
ding Takboera(?)! En indien gij een geloovige zijt, die de eenheid
(Gods) bekent, verschijn dan aan ons krachtens het recht van den Heer,
die geweldig is, aloverwinnend, vergevend, (de zonden) verbergend.quot;

Boetoesj, Al-moesj, Ta'ta' en Takboera zijn geen woorden, die alge-
meen in tooverformule's voorkomen. Waaruit zij ontstaan zijn, of wat
ze beteekenen, is mij onbekend. Prof. Dr. J. L. Palache vermoedde, dat
Boetoesj misschien in verband kan staan met het Arab. woord
batish
(sterk, dapper). Boetoesj is dan ongeveer hetzelfde als het er op vol-
gende
djahbar-

Blz. 163:9—11. Bahwa---- Sjam. Deze genealogie van Chidir

stemt vrijwel overeen met die van de Arabische traditie (Vgl. Friedlän-
der, Chadhirleg. 261 n. 7). Tabari noemt Khadhir: Baliyä b. Malkan
en over Falig en 'Abir voert hij dan zijn genealogie op Sham terug.
Baliyä is misschien een verschrijving van Eliyä (Tabari, ed. de Goeje
I 415, volgens art. v. A. J. Wensinck in Enz. d. Islam II 923, 925).
Volgens Wensinck (t.a.p.) is Malkan de Malkam uit 1 Kron. 8 : 9, een
nakomehng van Benjamin. Friedländer echter identificeert Malkän
met Malkisedek (Chadhirleg. 261, 262), die door de oostersche Chris-
tenen als een nakomehng van Shäm werd beschouwd (Chadhirleg. 260),
en door verschillende Arabische schrijvers als zoon van Fälig. Het
overige gedeelte van Chidirs genealogie volgt direct uit Genesis 11, waar
blijkt, dat Peleg (Fälig) was de zoon van Heber, zoon van Selah, zoon
van Arpachsad, zoon van Sem.

In de genealogie volgens het Maleische verhaal zijn dus de volgende
fouten ingeslopen: Alias, die dezelfde is als Chidir, wordt zijn vader
genoemd. Kälang moet zijn Fälig, Saléh: Sélah. Saléh en 'Abir zijn
verwisseld, evenals Noech en Sjam. De laatste verwisseling is niets dan
een slordigheid, en komt dan ook in E en later in groep I (blz. 176 : 31—
33) niet voor.

Blz. 165:16. menempati. Beteekent misschien: plaats, ruimte geven
288

-ocr page 299-

aan. Dan zou menempati hier staan voor menempati hambanja (vgl
regel 4).

Blz. 165:23. bagi moet zijn djika, djamoe moet zijn djemah
(vgl. E).

Blz. 165 : 25. Boekanlah moet zijn hawalah (vgl. E).
Blz. 167 : 6.
menoemhak. Hier verkeerd gebruikt, daar het betee-
kent: met een lans steken. (Misschien was hier beter:
tertoembali).
Ook kan het zijn, dat menoembuk hier beteekent: zich voordoen als
een lans.

Blz. 169 :1. riwajat heeft hier de beteekenis: autoriteit van iemand,
die traditie's overlevert. Deze beteekenis heeft het woord ook in 't

Arabisch.

Blz. 169 :2. Dzoe 'l-karnain. Zie inleiding blz. 12.
Volgens Nöldeke (Beiträge 32) put Mohammed den naam Dzoe '1-kar-
nain uit de Syrische
Alexanderlegende (zie ini. blz. 8/9), waar Alexander
tegen God zegt: Gij hebt mij twee horens op mijn hoofd doen groeien,
opdat ik daarmede de koninkrijken der wereld zou stukstooten. Daar
Hunnius (Diss- 26) echter bewezen heeft, dat deze legende ± 626 is ont-
staan (volgens Nöldeke 514), is het onmogelijk, dat Mohammed den
naam uit de legende heeft overgenomen (zie ini. blz. 12). Hunnius
(I^iss. 27) meent, dat de naam moet opgekomen zijn naar aanleiding
van de munten, die ten tijde van Lysimachus en Ptolemaeus den Alexan-
derkop met Ammonshorens afbeeldden.

M. Gaster (J. R. A. S. 1897, blz. 487 e.v.) beweert weer, dat dit on-
mogelijk is, omdat de bedoelde munten zeer schaarsch waren, en niet
gebruikt werden na Alexanders dood. Hij meent, dat de bijnaam, die
in het door hem vertaalde (Hebreeuwsche) hs. voorkomt als Maqron
(d.i. gehoornde), een verschrijving is voor Maqdon (d.i. Macedoniër);
in 't Hebreeuwsche schrift zijn n.1. d en r zeer gemakkelijk te verwis-
selen.

Budge (Life and exploits 46 n. 1) is van meening, dat een van de
attributen van Amen-Rä aan Alexander is toegeschreven, en dat Dzoe
'1
-karnain de letterlijke vertaling is van sept abui, een der titels van
Amen-Rä. Curtius (4, 7, 5 e.v. vgl. Arrianus, 3, 3 en 4) zegt, dat het
orakel van Jupiter Ammon Alexander als diens zoon erkende; deze
god nu wordt als een ram voorgesteld en van hem is de hoorn afkomstig,
die op de munten van de Ptolemaeen den Alexanderkop draagt. (Vgl.
Nöldeke — Schwally, Gesch. des Qoräns I 140, n. 5).

Wat ook de oorzaak geweest is, dat voor de allereerste keer de naam
Tweehoornige op Alexander werd toegepast, in 't algemeen kan gezegd
Worden, dat dit gebeurd is, omdat men in Alexander de figuur van den
komenden Messias zag, en in de Oostersche sagen waren horens het
attribuut van den Messias, zooals in de Joodsche exegese de Tweehoor-

-ocr page 300-

nige, die Gog en Magog insloot, de vooriooper was van den Messias
(Kampers 78, 81 e.v.)-

De naam Dzoe '1-karnain komt het eerst in den Koran (Sure 18 : 23)
voor, en daarna in de Arabische Iskandarversies, in de Syrische legen-
de komt de naam zelf nog niet voor (zie boven).

Toen de naam eenmaal in den Koran was opgeteekend, en uit het
verband moeilijk was op te maken, dat hij identiek was met Alexander
den Groote, werd hij ook op andere personen toegepast, b.v. in een ver-
haal van Ibn Hisham op Sa'b Dzu '1-qarnain, koning der Himjaren
(Lidzbarsky, Z.f. Ass. VIII 271 e.v.).

Over de verschillende Mohammedaansche speculaties en tradities
over Dzoe '1-karnain vgl. verder Friedländer, Chadhirleg. Appendix B,
blz. 276—301.

Van de in onzen tekst voorkomende verklaringen van dezen naam
heb ik de eerste nergens aangetroffen, de twee andere, die overigens
tamelijk op hetzelfde neerkomen, vindt men vaak in de Arabische
Iskandarversies (Friedländer, Chadhirleg. 146, n. 5). Behalve deze
komen nog de volgende verklaringen voor:

1.nbsp;Iskandar had twee op horens gelijkende uitwassen op zijn voor-
hoofd.

2.nbsp;Hij had twee kunstig gedraaide lokken op zijn voorhoofd-

3.nbsp;Hij was zoowel van vaders- als van moederszijde van edele af-
komst.

4.nbsp;Hij leefde gedurende twee geslachten.

5.nbsp;Hij was met uiterlijke en innerlijke wetenschap begiftigd.

6.nbsp;Hij is zoowel in 't land van het licht als in dat van de duisternis
binnengedrongen. (Deze 6 verkl. worden meegedeeld door E. Mittwoch,
Art. Dhulkamain, Enz. d. Isl. I 1002/1003).

7.nbsp;Hij had een kroon met twee horens, die zijn heerschappij zoowel
over de Grieken als over de Perzen voorstelde (Weil, Bibl. leg. 93 e
.V.).

8.nbsp;Toen hij de eerste poging deed om zijn volk tot het ware geloof te
bekeeren, werd hij op zijn rechterhoorn geslagen en gedood. Allah ech-
ter wekte hem op en gaf zijn linkerhoorn dubbele kracht. (Dit vertelt
'Umära, vgl. Friedländer, Chadhirleg. 135 n. 4).

Blz. 169 : 7. dikatakan. Moet waarschijnlijk zijn diikatkan.

Blz. 169:27. berkata. Verschrijving voor boekit (Vgl. E).

Blz. 171:11. Lüq.s. Heeft deze naam iets te maken met de stads-
naam Lachis uit Jozua 10?

Blz. 173:12. Sebermoela---- meréka itoe — En zij zagen de zon

zeer groot.

Blz. 173 :14. kant jil Moet zijn laoet ketjil (vgl. E), zooals ook uit
den naam Buhairatu '1-qodrat (Het meer van de Almacht) blijkt. In E
heet deze zee Bahru '1-qodrat (De zee van de Almacht). '

-ocr page 301-

Blz. 173 :34. dengandia. Misschien beter dengan radja.

Blz. 175 :16/17. Vóór daripada meréka itoe moet iets zijn uitge-
vallen als
maka ada seorang.

Blz. 175 :18. Het onderwerp van herkata is nabi Joesoef.

Blz. 175 : 31—33. Tiadakah.....Noech. Vgl. aant. bij blz. 163 : 9-11.

Blz. 175 : 33. tolan nabi Moesa. Zie aant. bij blz. 145 : 30—33.

Blz. 177:5. rasoeloe 'Ilah d.i. nabi Moesa-

Blz. 177:7/8. ada. -. .Ibrahim. De meening, dat Iskandar een af-
stammehng zou zijn van Ishak heb ik nergens anders gevonden. Alleen
maakt 'Umära melding van een traditie, dat hij tot de kinderen Israëls
behoorde en in den tijd van Jezus leefde (Friedländer, Chadhirleg. 289).

Blz. 177:14. sebahasa. Moet zijn seharoesnjalah (vgl. E).

Blz. 177 : 25. Na lagi invoegen pengadjar pada.

Blz. 179:11/12. üan..... balasnja. Waarschijnlijk moet i.p.v.

gagahi gelezen worden digagahi, en is daripada kesakitan inge-
slopen. De zin beteekent dan: Vandaar dat gij uw hartstochten moet
bedwingen, opdat eeuwige geneugten uw vergelding zijn.

Blz. 179:15. hatinja. Waarschijnlijk: hatinja manoesia jang

bertapa (vgl. E).

Blz. 179 : 26. achirat moet zijn hadir (vgl. E).

Blz 181: 6. bagi moet zijn bani of nahi (vgl. E).

Blz. 181:19. akan kebanjakan. Ontstaan uit kebadjikan akan.

Blz. 181:21/22. Barang .-- - djoea — De koning late het aan ons-
zelf over.

Blz. 181: 34. Tiadalah didengarnja moet zijn Tiadakah didengar
radja.

Blz. 181: 36—183 :1. Soebboehoen - ■-- wa-'l-roehi (Ar.) — (Hij
is) de lofprijzingwaardige, zeer heilige en Heer der engelen en van den
Geest.

Blz. 183 :11. beloem loekatnjai in E beter: meletjoer koelitnja.

Blz. 183 : 26. Moedahkan- Voor moedaWan.

Blz. 46 : 1/2. Zie aant. bij blz. 40 : 1.

Blz. 46 : 6/7. Wa ---■ dzikran- Hier is een vers uit den Koran
aangehaald, n.1. Sure 18 :82: En zij vragen omtrent Dzoe '1-karnain.
Zeg: Ik zal u een verhaal van hem reciteeren. (Vert. Soedewo). Deze
zin wordt werkelijk in het volgende in den Mal. tekst vertaald, of

liever, geparafraseerd.

Blz. 46 : 12 e.v. Hier wordt dus verteld, dat de Joden, Perzen en
Grieken een verhaal over Iskandar bezaten, en dat hun verhalen door
Mohammed verder verteld zijn. Dit komt niet in Groep I voor. In de
Inleiding nu (blz. 34) is aangetoond, dat Groep I en II op eenzelfde Mal.
hs. teruggaan. Dus moet deze mededeehng over de verspreiding van
bet Iskandarverhaal, die van kennis van zaken getuigt, en dus niet door

-ocr page 302-

een lateren afschrijver kan bedacht zijn, in dat oorspronkelijke Mal. hs.
gestaan hebben. Men moet zich dus voorstellen, dat dat hs. eerst gaf
het eerste gedeelte van Groep II, nl. blz. 46 : 1—15, en daarna de lof-
spraak tot Allah, het verhaal van Adam en zijn nakomelingen en de
opsomming der Perzische koningen bevatte, een gedeelte, dat niet in
groep II, maar alleen in groep I voorkomt. Het blijft moeilijk te ver-
klaren waarom de afschrijver van het oorspronkelijke hs. van groep I
zich de belangrijke mededeeling over de verspreiding van het Iskan-
dar-verhaal heeft laten ontsnappen.

Blz. 60:1 (noot), djir-ng (?)■

Blz. 62 :1. dihoengkoesnja. Hier heeft I: dibalitnja dengan kain.
membalit
is de Minangk. vorm van membelit: opkronkelen, rond-
winden (Wilkinson).

Blz. 62 :14. Kalau. Beter zou zijn kalauquot;^.

Blz. 62 : 26—28. antang — mand van boomschors. Hiermee wordt
waarschijnlijk bedoeld het kistje van Darab.
sedjoek staat waarschijn-
lijk voor
sedjat — uitgelekt, doch nog nat. oléh .... air. Deze ver-
klaring van den naam Darab gelijkt sterk op die van Firdausi: „Paree
qu' on avait fait de la rivière son berceauquot; (Vert. J. Mohl V 27). De ver-
klaring staat ook zeer dicht bij het Arabische origineel (Volgens Prof.
Th. W. Juynboll: De pleegouders noemde den vondeling „Darabquot;
omdat zij hem gevonden hadden in een kistje van „houtquot; in het „waterquot;).
Vgl. verder aant. bij blz. 63 : 27/28.

Blz. 64 : 15. De naam Kafskara komt waarschijnlijk van het Per-
zische
kafshgar (schoenmaker).

Blz. 66 : 32/33. dan .... roemah- Deze zin is misschien onvolledig,

in elk geval onbegrijpelijk.

Blz. 68 : 17/18. asal .... Babil Dit is niet in overeensteming met
het Shähnäma. Dit is te verklaren uit het feit, dat de auteur, behalve
met de overlevering volgens Firdausi (die dadelijk na de Kayaniden de
regeering van Bahman laat volgen) ook nog eenigszins bekend was met
de werkelijke gang van zaken: Vóór Alexander de regeering der
Achaemeniden. En van hen had werkelijk Cyrus de Groote Babel
ingenomen, zijn opvolgers Cambyzes en Darius I verbleven wellicht
vaak te Babel (Vgl. Geiger u. Kuhn II 400, 423 e.v.).

Blz. 70 : 6. permenteri. Wilkinson heeft para menteri, para
penggawa era., maar: permasan {— para-mas-an).
Klinkert heeft
para menteri- Onze hss. schrijven echter niet para, maar p. r. Ook
Von Dewall (Uitg. van der Tuuk) heeft
permenteri, wat bewijst, dat
beiden minstens in het overgroote deel van de door hen nageziene tek-
sten gevonden hebben
p . r en niet para. Daarom heb ik getranscri-
beerd
permenteri, zonder daarmee de afleiding uit para menteri in
twijfel te willen stellen.

-ocr page 303-

Blz 74 • 12. Talqân werd door den verbeteraar van I veranderd in
taaa.ân. a^m Taüasün (Ar.) = Pers, barbaar. ^^a^^a.â» volgens
Steingass ook: de einden van een turban, die van achteren neerhangen,

hoofdband van een rechter.

Blz. 76 : 5/6. Maha .... Madam. Tusschenzin. Met Aimbüa wordt

hervat dat wat Mihrân Dailami tegen den koning van Madam zeg .

Blz 76 : 20. .nengaMcan. Waarschijnlijk oorspronkelyk geweest:

menrjalaukan; eenmaal geschreven als mengaUAn, behield het

dezen vorm, omdat de volgende afschrijvers het opvatten als ironisch

bedoeld.nbsp;•

Blz 76 • 31/32. lagika» .... sesoeatoe. Minoeman wordt ver-
klaard door de lezing'van z. De lezing van z is waarschijnlijk beter^
E moet opgevat worden: ik zal hem een of ander (gevaarlijke) drank

doen drinken.nbsp;i • ü zox o „f

Blz. 86: 23. dalam soerat - 1. de inhoud van den brief (?). 2. ot

= kata dalam soerat.
Blz. 90 : 24. kamoe moet zijn kami.

Blz 90 ■ 25. menggantoeng is waarschijnlijker dan het meng-
goenting
uit groep I, maar daar staan de klinkers duidelijk aangegeven.
Blz 90 : 30.
ckelemd^ak voor kelembdk - een soort geurig hout.

Blz 94 : 26. Maka.....'alam. De schrijver of afschrijver vergist

zich dus telkens als hij Bahmân of Hoemani laat aanspreken als

sjah 'alam.nbsp;, , , .. ,nbsp;i

Blz 96 • 2 e v De hss. zijn niet erg duidelijk als zij spreken over de

plaats waar de Perzische koningen resideerden. Volgens blz. 68 : 17 ev.

was aanvankelijk Babil de residentie, en verhuisde de grootvader van

Hoemani naar Istakhr. Daarna blijkt echter overal, dat Hoemani zelf

weer verblijf hield te Babil, terwijl Darab later weer I^tak^r koos^

En uit blz. 103 : 19 blijkt weer, dat Darab en Dara later te Babil verblijf

of Perzische traditie weet van Darab te vertellen, dat hij de stad
Dârâb-gird in Furs (= Fars, Perzië) stichtte (Firdausi, uitg. Mohl V

49 e V )

Volgens verschillende Arabische geschiedschrijvers stichtte Hoemani

Istahkr (Christensen, Kayanides 149).
quot;BÏr98 : 24.
penghoeloe dalam. Volkomen ons woord: hofmeester.

Blz. 100 : 21. menjoeropJt. Zie inl. blz. 32.
Blz. 100:24.
datanglah moet zijn data/ngnja (vgl. z).
Blz 100 • 31/32.
Bermoela .... adanja - Allen, die deze raad
volgen (eigenlijk: hebben), zijn menschen met een verheven karakter ( ?).

Blz 102 • 30—34 Hai .... matahari. Het antwoord, dat Iskandar
geeft'aan Dara, als hij tribuut vraagt, is gelijk aan dat bij Firdausi
(Mohl V 65), die echter alleen spreekt over de kip, niet over de zee.

-ocr page 304-

E)e Pseudo-Callisthenes geeft hierover een heel ander verhaal (Aus-
feld 51/52).

Blz. 108 :16. Allah- Dit woord is in E zeer onduidelijk geschreven,
alleen door vergelijking met z blijkt, dat waarschijnlijk in het origineel
Allah stond. De copiïst van E begreep het woord niet en nam het over
in gelijken vorm als hij het voor zich zag. De copiïst van I gebruikte het-
zelfde hs., begreep het woord ook niet, en veranderde het in
atas,
terwijl hij bovendien nog engkau invoegde vóór dimenangkan. Deze
plaats is dus ook een bewijs, dat E en I op eenzelfde hs. teruggaan.

Blz. 112 : 30/31. Vóór demikianlah in te voegen: Maka katanja'-
Demikianlah .... toeannja
— Zoo handelt iemand, aan wien de veilig-
heid van zijn heer (wel) toevertrouwd (eigenlijk: overgelaten) is.

Blz. 114 : 26/27. Maka - - - Iskandar- De lezing van z is hier beter.

Blz. 118:24/24. toeanhamba daripada. Moet zijn toeanhamba
saudara hamba daripada mati — Bahwa
(vgl. z).

Blz. 120:2. karena- Beter is waarschijnlijk: kiranja (vgl. z);
maka segala moet dan wegvallen.

Blz. 120:26/27. maka---- Dara- Deze trek, dat Dara in het graf

van zijn vaderen begraven wordt, komt reeds voor in den Pseudo-
Callisthenes (Vert. Ausfeld 76). Firdausi vermeldt het niet met zooveel
woorden, hoewel het met de historie overeenkomt. Vgl. Weber-Schwabe,
Lehr- und Handbuch d. Weltgesch. I 345: „Nachdem Dareios in der
Ahnengruft zu Persepolis beigesetzt worden war, galt der Makedoni-
sche Heldenkönig in den Augen der Perser als sein Erbe und Nach-
folger.quot; (Vgl. het bericht van den Rom. geschiedschrijver Justinus bij
Ausfeld 165, n. 5).

Blz. 122:18/19. Maka 'adjaiblah radja akan diri- Op 't eerste
gezicht zou men denken, dat
kebesaran radja de laatste woorden van
Iblis zijn geweest en nu met
Maka het verhaal verder gaat, en verteld
wordt, dat Isk. verbaasd is over de woorden van Iblis. Echter kan het
volgende (regel 19—26;
maha hendak-.- - ta'ala) niet anders begre-
pen worden, of men moet aannemen, dat Iblis hier weer aan 't woord is.
Dit is door den afschrijver waarschijnlijk niet gevoeld, vandaar dat hij
in regel 26 nog eens zegt:
Maka kata Iblis.

Blz. 124:19/20. djangan.... itoe. Aristatalis wil zeggen: Wees
dus niet bang, dat u iets zal overkomen, indien gij trouw blijft aan het
ware geloof.

Blz. 124:21—24. Djika.... radja. Zie aant. bij blz. 125:18/19.

Blz. 126:6. berdjalan---- hoemi. Over Chidir zie ini. blz. 17 e.v.

en verder Friedländer (Chadhiriegende). Dat hij op de oppervlakte der
zee kan loopen als op het vasteland, en dat hij verblijf houdt op een
eiland midden in de zee gelegen, wordt door vele Arabische tradities
vermeld (Friedländer, Chadhirleg. 118—121). Vgl. ook in het hs. C blz.

-ocr page 305-

190, waar Allah van Chidir zegt: Koedjadikan baginja laoet seperti
J)0ß7yit-

Blz. 126 : 22/23. Dan..... meréka itoe. Zie aant. bij blz. 127 : 22/23.

Blz. 132 :12 e.v. De episode, dat Chidir de mannen van Isk. met
vimr verbrandt, en slechts meegaat als Isk. zich voor hem vernedert,
lijkt veel op het Bijbelsche verhaal van 2 Kon. 1: 9-15, waar Ahazia,
de koning van Israel, telkens een hoofdman met 50 man zendt om Elia
te halen, die op een berg zit. Tweemaal worden deze en zijn manschap-
pen door vuur van den hemel vernietigd, de derde maal beveelt de
hoofdman niet, maar smeekt, en dan gaat Elia mee.
Blz. 132:15.
dipeliharakan n.1. engkau.

Blz. 140:12. segenap.... hamba- Eigenaardige uitdrukking; be-
teekenis: op alle eilanden, waar ik als kluizenaar leefde.

Blz. 142:22. radja, n.1. Iskandar. Zie aant. bij blz. 43 : 15 e.v.
Blz. 142 : 29.
dalam agama- Misschien: de diepten, mysteriën van

den godsdienst (?)•

Blz. 144 :12/13. dalam- - - ■ kerdjakan - doe mij ook tot dien gods-
dienst overgaan.

Blz. 146:1. mengira^- Hier waarschijnlijk in den zin van: beoor-
deelen, of zelfs: veroordeelen. Van Ronkel geeft als beteekenis op: be-
rekenen, oordeelen over iets, overzien.

Blz. 148:3 en 5. merenta¥ dirinja- Staat waarschijnlijk in ver-
band met
merentak - stooten op iets (van een vaartuig), en beteekent
dan misschien: zich heen en weer werpen, (op den grond) hggen spar-
telen.

Blz. 150 : 8. apa bawa- Uit bawa apalah (vgl. z).
Blz. 152 :14.
'kaoemnja moet zijn temannja-
Blz. 152:29. ialah n.1. Allah-

Blz. 154:15. m.oedah^an. Oorspronkelijk zal wel bedoeld zijn
moedah, in tegenstelling met het daarop volgende berat-

Blz. 156: 23/24. Na permata ini moet ingevoegd worden: Wlaka

oedjar nabi Chidir : Adapoen (vgl. z).

Blz. 158:14. berlinanqquot;- - in druppels vallen, biggelen. Klinkert
vermoedt, dat het in de uitdrukking
noer wadjahnja berhnang' schit-
teren beteekent. Dit is hier ook waarschijnlijk de beteekenis.
air kesoemba — verf van den kesoembaplant.
Blz. 158 :19.
hakim voor hikmat-
Blz. 158 :25. merélakan- Beter is mengaloe'' van z.
Blz. 160 :13.
soehoef. Ar.: suhuf, mv. van sahifat — beschreven vel.
Blz. 160 :29 e.v. Voor de beteekenis van de Ar. tooverformule zie

aant. bij blz. 161: 28 e.v.
Blz. 160 : 25.
bitjarakan oléh kami- Verknoeiing van bitjara kami

(vgl. z).

-ocr page 306-

Blz. 162 : 27. hérmoeliahin : bermoelia akan.
Blz. 164 : 3. Na laßi zou men kami verwachten.
Blz. 164 :25.
pada pagi djeniah — eens op een morgen, d.w.z. op
een onverwacht, doch zeker komend tijdstip.
Blz. 166 : 4.
kalau- Voor kalau'-
Blz. 166 : 9. menjoetjoek voor mentjoetjoek-

Blz. 166 :13,/14. bahwa- - - - makanan- De lezing van E zoowel als
van I is corrupt. Misschien heeft in 't origineel iets gestaan als:
bahwa
kamoe seharilah berkentjang, karena itoe djasad berongga-
Ta' dapat tiada berisi makanan-

Blz. 168 : 8. toeanhamba- Beter is hamha (vgl. z): Ik bad tot Allah
om kleeding, zooals nog nooit gedragen is ; en ik heb die gekregen.

Blz. 172 : 7. Kaf- Ook 'Umära vertelt, dat Iskandar, als hij Jäbarsä
heeft veroverd, aan de plaats komt, waar de zon ondergaat, ook daar ziet
hij een berg van verblindend groene kleur, die volkomen ontoegankelijk
is, en die even verder door hem ('Umära) de berg Qäf genoemd wordt
(Friedländer, Chadhirleg. 139). Dit komt overeen met de voorstelling,
dat Qäf de berg is, die de wereld omringt. 'Umära vertelt hier echter
bij, dat aan den voet van dien berg de zee binnenstroomt en verdwijnt.
Daarover wordt in ons verhaal niet gesproken op deze plaats, maar pas
als Iskandar in een glazen kist in zee afdaalt, en de Durdur beziet (zie
uittr. blz. 261:43 met aant. daarbij).

Blz. 172 : 20 (noot), pertoea. Deze uitdrukking komt ook voor in de
Boestan assalatin (uitg. Wilkinson blz. 94).

Blz. 174:31. Na oléh toeanhamba in te voegen siapa nama toe-
anhamba-

Blz. 174 : 35. kalam Allah moet zijn kalimu 'Ilah — hij die spreekt
met Allah (= Mozes).

Blz. 176 :22. tiga bagai manoesia- In het volgende worden echter
maar twee soorten opgenoemd ; in groep I daarentegen wel drie.

Blz. 178:34—180:8. Maka----itoe- In verschillende der Alexan-
derromans komen passages voor, waarin A. door wijzen herinnerd wordt
aan de sterfelijkheid van den mensch en de vergankelijkheid van de
heerschappij. Zijn oorsprong vindt deze trek wel in het feit, dat A. zoo
kort geleefd heeft, en de episode in den Pseudo-Callisthenes, waar A.
aan Serapis vraagt: Hoe lang zal ik leven?, en ten antwoord krijgt:
Voor den sterfelijken mensch is het beter niet te weten, wanneer hij
sterven zal (Ausfeld 101/102). Firdausi vertelt van hem, dat hij na het
bouwen van den muur tegen Gog en Magog in een topazen paleis een
doode op een bed ziet liggen, terwijl een stem hem herinnert aan de
kortheid van het aardsche bestaan. Even later zegt een sprekende boom
tegen hem : Als gij veertien jaar zult geregeerd hebben, zult gij ster-
ven. Iets dergelijks komt ook reeds voor in den Pseudo-Callisthenes,

-ocr page 307-

waar sprekende boomen tot A. zeggen, dat hij in Babel door de hand

— verhaal komt d. motiet soms bov^
aan den anderen kant overgroeid door het motxef : Iskandar dienaar
Gods, die het ware geloof verbreidt, en de geheele aarde voor den
Islam onderwerpt. Het komt o.a. uit in de hier besproken Passa^e^
der in zijn gesprek met de menschen, die op hunnbsp;^ f ^^^^^^^

blz. 261 34-39), zijn onderhoud met de Brahmanen Uittr. blz. 255^
tekst blz. 190-192) en in het feit, dat hij het levenswater zoekt, maar

niet vindt.

-ici, vmui.nbsp;. ,

Blz. 180 : 6. nabi Adam. Moet zijn bani Adam-

Blz. 180:37. nna banjaknja. Misschien heeft hier oorspronkelijk
gestaan
bajang (in E kan men i-p-v- jang lezen .a^j^

Blz 184 ■ 1 Kidi. De naam van den vorst van Hind (de Kaïd van
Pifdaui) is volgens den Arabischen vorm
Klda. In onzen tekst echter

wordt hij uitsluitend Kidi genoemd.

Blz. 184:21/22. Bianqan kiranja- Misschiennbsp;tiada-

kamoe kedoea- Kidi Hindi en zijn dochter (?), maar Jan .s
verkeerd gebruikt, daar dat een wederkeerige beteekenis heeft. In den
Sedjarah Melajoe (zie aant. bij blz. 184-189) is deze zm veel correcter

overgeleverd.

Blz. 184:24. Kaboellah moet zijn Kaboelkah-

Blz. 184 : 27. Badru 'l-Qumnya- De dochter van Kidi Hindi wordt

in de Sedjarah Melajoe genoemd: Sharu '1-Bariya.

Blz. 186:23. poeteri radja Tlbüs- Z^« quot; ^^^ = 2-2«.
Blz. 188:6/7.
Ja---- Wami (Ar.) - Waarlik aan Allah is de
bijstand en het weldoen. Amen ! En o beste der voleindigden, door uwe
barmhartigheid, o barmhartigste der barmhartigen, [zijn wij] bij t

einde der rede.nbsp;, , ,, iqo.'ï\

Blz 187-2. berpoetoesam. voor berkepoetoesan (vgl. blz. 189.3).

Dit ook in de Sedjarah Melajoe (aant. bij blz. 184-189).

Blz. 187 :11. wasi - executeur-testamentair (voogd over nainder-
jarigen). wali - naaste manlijke bloedverwant van vaderszijde van
de Lid, zonder wiens medewerking volgens de l^hammedaansche
wet gee^; huwelijk wettig tot stand kan komennbsp;W- Juynboll,

Handl. tot de kennis van de Moh. Wet, 3de druk, blz. 174 e-v.).
Blz. 189:4.
Andnoe.. --'hhadjati (Ar.) - O gij, die voorziet m

de wenschen [der menschen].nbsp;^^ , .nbsp;,, ij

Blz 184-189 In het begin van de Sedjarah Melajoe wordt verteld,

dat Radja Kida Hindi, nadat hij zich aan Iskandar heeft onderworpen,
door middel van zijn eerste minister aan Chidir voorstelt, zijn dochter
aan Iskandar tot vrouw te geven. Dan gaat het verhaal verder ont-
leend aan Sejarah Malayu, uitg. W. G. Shellebear, Singapore 1898,
blz.4e.v.):nbsp;^

-ocr page 308-

Kata sahihoe 'I hikajat, maka pada kehka itoe djoega pergilah nabi
Chidir kepada radja Iskandar, maka ditjeriterakannjalah peri hal
itoe. Maka kaboellah radja Iskandar. Kemoedian daripada itoe^
maka radja Iskandar poen keloearlah kepenghadapan, dihadap oléh
segala radja''' dan 'oelama pandita dan segala orang besar''' dan segala
pahlawan jang gagah mengelilingi tachta keradjaan baginda dan dari
belakang baginda segala hamba jang chas dan segala jans; kepertja-
iaannja. Maka adalah pada ketika itoe radja Kida Hindi poen ada
menghadap radja Iskandar doedoek diatas koersi emas jang berper-
mata. Maka seketika doedoek itoe, maka nabi Chidir berbangkit sambit
berdiri, serta menjeboet nama Allah soebhanahoe wa-ta'ala dan
mengoetjap salawat akan segala nabi jang dahoeloe''; sjahdan laloe
membatja chotbah fiikah akan radja Iskandar, dan diisjaratkannja
perkataan itoe kepada radja Kida Hindi. Demikian kata nabi Chidir.
Ketahoeï oléhmoe, hai radja Kida Hindi, bahwa radja kami inilah
jang diserahkan Allah ta'ala keradjaan doenia ini kepadanja, dari
masjrik laloe kemagrib, dari daksina datang kepaksina. Adapoen
sekarang didengarnja, bahwa toeanhamba ada beranak perempoean
terlaloe baik parasnja; kehendak baginda itoe. minta dikasihi kiranja
oléh toeanhamba dan diambil akan menantoe toeanhamba. soepaja ber-
hoeboenglah segala anak tjoetjoe radja Kida Hindi dengan anak tjoe-
tjoe radja Iskandar, djangan lagi berpoetoesan kiranja, hingga hari
kiamat. Bagaimana; kaboelkah toeanhamba atau tiada^

Kata sahiboe 'l-hikajat, tatkala didengarlah oléh radja Kida Hindi
kata nabi Chidir demikian itoe, maka iapoen segera tceroen dariatas
koersinja berdiri ditanah, seraja ia menjembah pada radja Iskandar
dan berkata-. Bahwa ketahoeï oléh toeankoe, ja nabi A Ilah, dan segala
toean'' jang ada hadir, bahwa hamba ini dengan sesoenggoehnja ke-
bawah doeli baginda itoe, seperti sahaja jang seorang doea orang itoe.
Ketahoeï oléhmoe, hai segala toean'' sekalian jang ini, bahwa nabi
Chidir akan wali hamba dan 7vali anak hamba jang bernama toean
poeteri Sjahru 'l Barlya itoe. Apabila didengar oléh nabi Chidir kata
radja Kida Hindi demikian itoe, maka berpalinglah ia menghadap
kepada radja Iskandar, dan berkata ia kepada radja Iskandar.
Bahwa soedahlah hamba kawinkan anak radja Kida Hindi
jang bernama toexn poeteri Sjahru I-Bariya dengan radja
Iskandar. Adapoen isi kawinnja tiga ratoes riboe dinar emas;
rélakah toeanhamba? Maka sahoet radja Iskandar-. Rélalah hamba.
Maka dikawinkan nabi Chidirlah anak radja Kida Hindi dengan
radja Iskandar atas sjari'at nabi Ibrahim, chaliloe 'llah.^ dihadapan
segala meréka jang terseboet itoe. Maka berbangkitlah segala radja''
dan segala orang besar'' dan perdana menteri dan hoeloebalang dan
segala pandita dan segala 'oelama dan hoekama menaboerkan emas

-ocr page 309-

dan pérak dan permata, ratna moetoe manikam, kepada kaki radja
Iskandar, hingga tertimhoenlah segala emas dan pérak. dan ratna
'moetoe manikam itoe dihadapan radja Iskandar seperti hoesoet doea
tiga timhoenan. Maka sekalian harta itoe disedekahkan pada segala
fa-kir dan miskin

Setelah hari malam. datanglah radja Kida Hindimemlawa anaknja ke-
Pada radja Iskandar dengan barang koeasanja. denganpelhagaipermata
Jan^ ditinggalkan oléh datoek nénéknja-, sekaliannja itoe dikenakannja akan
pakaian anaknja. Maka pada malam itoe naik mempelailah radja Iskandar.
Sjahdan maka héranlah hati radja Iskandar akan roepa poeteri Sjah-
'l-Bariya itoe dengan selengkap pakaian keradjaan, dan dianoe-
gerahinja harta, tiada tepermenaï lagi banjaknja. Dan radja Iskan-
'iar poen menoegerahi poela persalin akan radja Kida Hindi serta
lt;iengan segala radjaquot;^, daripada pakaian jang moelia^ sekalian, emas
^ertatahkan ratna moetoe manikam, tiga perbendaharaan jang terboeka.
^aka radja Kida Hindi poen dianoegerahinja lagi persalin, dan dia-
'^oe.gerahinja seratoes tjoemboel etnas berisi permata dan ratna moetoe
''Manikam. dan mata benda jang moeliaquot;- dan dianoegerahi seratoes ékor
koeda jang hadir dengan segala alatnja daripada emas bertatah dengan
segala permata. Maka héranlah hati segala jang memandang dia.

Kemoedian dari itoe. maka berhentilah radja Iskandar ada kira^
sepoeloeh hari Setelah datang kepada sebelas harinja. maka berang
katlah radja Iskandar seperti 'adat dahoeloe kala-, dan toean poeteri
^nak radja Kida Hindi poen dibawa baginda. Maka baginda poen
berdjalanlah laloe kematahari hidoep, seperti jang terseboet didaldm
hikajatnja jang termasjhoer itoe.

Daarna wordt verteld, hoe Iskandar, als hij terugkeert van zijn tocht
'^aar het Oosten, weer in Hind komt, en daar zijn vrouw weer aan
haar vader afstaat (dit komt ook in ons verhaal voor; zie Uittr. blz. 262).

Zie over het gemeenschappelijk stuk in Alexanderroman en Sedjarah
Melajoe verder inl. blz. 21.

Blz. 190:9. T'iridün. Vanaf den Pseudo-Callisthenes vermelden
hijna alle Alexanderversies het gesprek, dat de koning hield met de
naakte wijzen, die Brahmanen of Gymnosophisten genoemd worden.
De oorsprong van deze overlevering moet gezocht worden bij de eerste
beschrijvers van A.'s leven; ze is n.1. samengesteld uit verschillende be-
iquot;ichten van Arrianus, Plutarchus en Strabo (Ausfeld 174 e.v.).

Geen van de Alexanderversies noemt echter de plaats, waar die wij-
den leefden, behalve de Syrische
Pseudo-Callisthenes (zie inl. blz. 8/9),
die vertelt, dat ze in Ratniron wonen (Vert. v. V. Ryssel, Archiv Stu-
dium neueren Sprachen Bd. 90, blz. 357).

Blz. 191:25. djannati na'im. Van jannah - boomgaard, tuin en
- r^gt^ genoegen. Beteekenis van de uitdrukking: Paradijs. Hier

-ocr page 310-

zijn de woorden op de Perzische en niet op de Arabische manier ver-
bonden.

Blz. 191: 27—32. Jang.... hinasakan- In de Aethiopische Alexan-
derroman (zie ini. blz. 9) is het antwoord van den Brahmaan op de
vraag van Isk. wie het talrijkst zijn, de dooden of de levenden (Vert.
van Budge, Life and exploits 134): Those who have died and gone to
their rest. For they are the more numerous because the length of the
period of time [which hath gone by], for the days which have passed
over the world are many, and those which now live are fewer. For the
generation which will come hereafter is not to be counted among those
who are now alive — and dost thou not know that thy legions are few
in our sight? and thus it cometh to pass that those who are like unto
thee are [not] more numerous than the dead.

Hoewel de Aethiopische tekst op dit punt ook wel eenige verknoeiïn-
gen te zien geeft (de zin for the days which.... those which now live
are fewer komt niet in den Pseudo-Callisthenes voor), verschaft zij toch
Hebt in onzen tekst. Het blijkt dan bij vergelijking, dat
Adapoen
'oemoer.
. . . enz. eenvoudig een voortzetting is van het antwoord van
den Brahmaan:
Jang m,ati terbanjak daripada hidoep- Het:
Bersabda radja Iskandar: Apa dajalatmoe (?) is dan later inge-
schoven, zonder dat de reden daartoe nog is na te gaan.

Blz. 191: 36. hajat moet zijn kelam-

Blz. 191:37 en 39. langit moet zijn laoet-

Blz. 191: 41/42. karena----kanan. direbahkan moet misschien

zijn diriba{kan)- De zin zou dan beteekenen: want wanneer men
(iemand) op zijn schoot neemt, (dan doet men dit) op den linkerkant.
Een andere veronderstelhng is, dat
direhalikan moet zijn direbahkan
dirinja-
De beteekenis is dan: want wanneer men zich laat vallen op
den schoot (van iemand), (dan doet men dat) op den linkerkant.

Vgl. Ps. Call. III, 5 (Vert. Ausfeld 88) : wir nähern uns den Frauen
von der linken Seite, die Frau gibt dem Kinde zuerst die linke Brust.
En de Aeth. versie (Vert. Budge, Life and exploits 136/137): for when
a woman suckles her child she does t.o at her left breast.

Blz. 192 : 29. berkas. Misschien voor bekas?

Blz. 192:37. sajjidani. Voor sajjidoena (Ar.) - onze heer.
sajjidani beteekent: twee heeren.

Blz. 190 tm. 192. Als R. J. Wilkinson in de voorrede van zijn Malay
English Dictionary (Dl. I, blz. II) eenige hss. opnoemt, die hij bij het
samenstellen van zijn woordenboek gebruikt heeft, zegt hij van zijn
hs. van de Hikajat Iskandar (d.i. ons hs. F): „Most interesting of all
to me was a version of the Hikayat Iskandar Dzulkarnain containing an

-ocr page 311-

account of Alexander's meeting with the Gymnosophists a tale dif-
fering hardly at all from the original Greek of 1800 years before.quot;

Inderdaad bestaat er veel overeenkomst met het verhaalde in den
Pseudo-Callisthenes (III, 5 en 6). Ter vergelijking drukken we hier
het betreffende gedeelte van den Griekschen roman af, naar de uitgave
van Gu. Kroll, Hist. Alex. Magni I, Recensio Vetusta 104—106 (vertaling
in Ausfeld 88, 89) :

Mexa Sè Taüxa ttiv óSoiTTOptav Trpó? 'O^uSpaxa? imiel-zo oïgt;x w? Övra?
TcoXepLicTTa?, aXX' w? yufi-voaotpicTTai;
siq xaXußa? xai ei? xaxayaia xara-
(JiévovTa?. oE Sè ypcJccpouaiv aüxw £7iiCTToXr)V
'BpaxiJ.5v£(; yujjLVOCTOtpicfTao
'AXe^avSpw
avamp;pwTKp èypatJ;a[X£v. d [xèv Tipo? Vä? TrapaytvT) TioXefXYicTCOv,
ouSsv óvY]cn]- Tt yap lt;7Tap'gt; Tjfxwv ßoctJTacrai oüx è'xst?. si Sè ■ö-éXeig oaa
è'xofxsv, OU SÉETat TaÜTa lt;Toijgt; TToXsfx^crar
aoi yap ETTSTai 7i:oX£ji.stv, yjfi.ïv

Sè 9tXo(Tocpew.'

OÖTCo? ó 'AXé^avSpo? avayvout; £tp7]vi.xc5(; npoq aü-rou!; TOp£Ó£Tai. xai óp^
ttavta? yufxvoTOpißoXou!;. è^£Ta^£t o5v 'Tocfpou? oux ex^te;' ot Sè eÏtcov
'Touto tó xwp'^^'-oc,nbsp;[i
.£vo[x£v, EffTW yi[j.wv. ..' xal GTpaffdc, ÉTÉpcj)

slns- 't'lvsc; tuXeÓove?, exeïvoi. oï texsu-ngdavtec vj ot C^vts?;' xai aTOxpt-
^crav 'ol (j,èv
TEXsu-r^cjavte? ttXeiove?, aXXa (xt) (xetpct -uouq |i.tr)x£Tt Sv-ra?-
oi yap ópwfXEVoi
ttXeiovÉi; siai twv [xtjxeti (paivofxÉvwv.' xai ÉrÉpou etoS-eto'
'tó LCTxupÓTEpov, ö-avaTo? Yj E;«-^;' eItovnbsp;oti 6nbsp;ävaTsXXcov

laXupoTÉpa? Talt;; axTÖva?nbsp;ècr7t;Épalt;; Sè Süvwv aCT{)-£V£orT£polt;; óparai.'

eiTO TTaXtv 'ti ttXeïov, vj yvj v] ï) S-aXaacra;' eItcv 'y) y^quot; xal yap aur*) y)
^aXaaaa ènl
t^? y% ïSpuxai.' 6 eItte' 'tÓ tiocvtwv twvnbsp;Tuavoup-

yÓTspov;' xal eÏttev 'ó avS-pcoTvo?.'---- ÉTspw scpT)- 'wa oü ^SuvajXEamp;a

(j'eóaactamp;at, dcXXa tov aXyjamp;ivov Xóyov autw 7Tpo(jlt;pÉpo!i.sv— 'amp;eóv ou yap
suvafiss-a ip£ü(7actö-ai tov tkxvtoc dSózx' . . .

EÏttev auToï?quot; 'zi ö-eXetenbsp;fxs;' ol Sè eotov 'aamp;avaalav.' 6

Sè 'AXè^avSpo? eItov 'taóty)v èyco oiix syw t^jv è^oualav xal yAp Èy^j
■ö
^rjto? utrapxw.' ot SÈ stTuov 'ti tolvuv amp;v7)tö? UTrapx^v totrauta toXeixek;
tva TtavTa apa? ttou atrevsyxy)?; gu TiaXtv aÜTa ETspot? xxTxXdipsu;.' xal eItcv
auToï? ó 'AXÉEavSpoc- 'Taüxa ex t^; avwö-sv TTpovota? SiotxoüvTai, iva YifXEi:?
[ójitv] Staxovot ysvcófXEamp;a
tt)? sxEtvcov ÈTTtTay^?. ou yap xtvEtxat ^aXaaaa,
et
^ij TTveuCTT] avEfio?, oüSè aaXEiisTat SÉvSpa, Et (J.7) pim^fl Trvsü^a, oüx
ÈvspyEtTat av-ö-ptüTToc, Et [iT] EX TY)? avcoamp;Ev TTpovoia?. xayw Sè TrauCTacr^ö-at
amp;éXw Tou
noXsfieïv, aXX' oüx è? jxe 6 t^? yvcói^T)? (xou secttcÓi^?.^ Et yap
ttocvte? ó[i.oyvfc)^tove? ^[xev, apyo? ètüyxavev ó xÓctjxo?, ^aXaaaa oüx ÈtcXÉeto,
y^
oüx eyecopyeïto, yajjtot oüx ètieteXoüvto, TratSoTrottat oüxnbsp;tcÓctoi

yap èv Tot? Ü7t' £[jtoü yEV0[i.£V0tlt;; TroXÉfxot.; èSuCTTUXTjoav aTToXsCTavTE? Ta
tSta, aXXot Sè 7]ÜTÜxv]CTav èx
tcöv aXXoTpiwv; TiavTs? yap Ta TravTwv Xa[x-
ßavovTE? ÉTÉpot? TrapaxwpoüptEv xal oüSsvl oüSèv UTcapxst.'

OUTWC EtTTwv O 'AXÉ^avSpo? aTOXwpei----

De Gymnosophisten waren een reeds vroeg bij de Grieken bekende klasse
van Indische wijzen, die naakt in de bosschen leefden. (Zie Lübkers Reallex. d.
Klass. Altertums (1891) blz. 493).

-ocr page 312-

In regel 18 zijn na avamp;owTroc de verklaring van het laatste ant-
woord en twee vragen en antwoorden uitgevallen in de door Kroll uit-
gegeven hss., en in regel 20 na etSoxa vier vragen en antwoorden.
Deze vragen en antwoorden, die oorspronkelijk wel in den Ps.-Call.
gestaan hebben en die te reconstrueeren zijn door vergelijking met den
Syrischen en den Armeenschen tekst en met dien van Julius Valerius,
zijn wel in de vertaling van Ausfeld opgenomen. Volgens Ausfeld
komen na Ävamp;pwTioc de vragen: Wat is koningsschap? en: Wat wa.s
er eerder, de dag of de nacht?, en na sïSÓTa welke zijde is beter,
de linker of de rechter? (Vgl. Ausfeld 88). Over de oudste tot ons
gekomen versie van deze vragen van A. aan de Gymnosophisten zie
Wilcken, Alex, der Gr. und die ind. Gymn. (zie beneden in deze aant.).

Het betreffende gedeelte van de Aethiopische versie (Vert. Budge,
Life and exploits 126—141) komt echter nog meer overeen met het
Maleische verhaal. De brief, die de Brahmanen aan Isk. schrijven, ver-
toont meer overeenkomst met het Mal., dan die in den Ps.-Call., hoewel
hij in Aeth. voorzien is van allerlei Christelijke elementen.

Ook is er meer overeenstemming in het aantal en den aard der vragen
en antwoorden. De vragen zijn daar de volgende : 1. Hoe is uw manier
van leven ? (zeden en gewoonten). 2. Hebt gij geen graven ? 3. Wie
zijn talrijker, de levenden of de dooden ? 4. Wat is machtiger, de dood
of het leven ? 5. Wat is het slechtste in Gods schepping ? 6. Wat is
ouder, de dag of de nacht ? 7. Wie kan niet bedrogen worden ? 8. Wel-
ke zijde is beter, de rechter of de linker ?

Ook uit de antwoorden blijkt van grootere overeenkomst tusschen
Aeth. en ons verhaal, dan tusschen den Ps.-Call. en ons verhaal. Vgl.
het antwoord op vraag 2. Aeth: Man, and woman, and child grow up,
and arrive at maturity, and become old, and when anyone [of them]
dieth we bury him in the place wherein he lived; thus our graves are
our houses. And our God knoweth that we desire this more than the lust
for food and meat which all men have; this is our life and manner of
dwelling in the darkness of our tombs (Life and exploits 133, 134). Ps.-
Call. : Der Ort in dem wir wohnen ist unser Grab. (Ausfeld 88).

Zie ook het antwoord op vraag 3 : (Aeth. in aant. bij blz. 191: 27—32),
Ps.-Call.: Die Gestorbenen sind zwar zahlreicher ; aber frage nicht nach
denen, die nicht mehr sind ; denn die man sieht, sind mehr als die man
nicht mehr sieht (Ausfeld 88).

Zoo ook het antwoord op vi'aag 4. Aeth.: O king, life is said to be
mightier than death. (Alexander said unto him : How knowest thou
this ? And he said unto him:) When the sun rises in the east he is a
type of life, for he conquereth the darkness, and so likewise when those
who are dead and who are in the darkness of the grave shall'rise up

-ocr page 313-

again, their life shall shine seven times brighter than the sun and moon,
and they shall live the life that endureth for ever after their death
(Life and exploits 134, 135). Ps.-Call. : Das Leben, denn die Sonne hat
beim Aufgang stärkere Strahlen als beim Untergang (Ausfeld 88).

De vraag, wat ouder is, de zee of het land, komt in't geheel niet voor
in Aeth., wel vraagt Alexander iets van dien aard in den Ps.-Call.,
waar zijn vierde vraag luidt: Wat is grooter, zee of land ? en zijn zeven-
de : Wat was eerder, dag of nacht ? (deze laatste vraag komt ook in
Aeth. voor).

Het antwoord op de eerstgenoemde vraag is : De aarde, want zij
draagt de zee, welk antwoord geheel overeenstemt met dat, wat in onzen
roman gegeven wordt op de vraag, wat er eerder was, land of zee.

Pada adab segala radja'' poen dengan tangan kanan disembah
orang
(tekst blz. 191: 43), uit het antwoord op den laatsten vraag, komt
Weer het meest overeen met het in Aeth. voorkomende: and when we
niake our offerings unto God Almighty we offer them unto Him with
our left hand (Life and exploits 137).

Ook wat de Brahmanen vragen omtrent Alexanders leven, en wat
deze daarop antwoordt, en de redenen die hij opgeeft voor zijn rusteloos
zwerven en strijden — dit alles stemt in den Ps.-CalL, in Aeth. en in
ons verhaal vrijwel overeen, alleen met deze uitzondering, dat de Ps.-
Call. een Griekschen, Aeth. een Christelijken, en de Maleische hikajat
een Mohammedaanschen inslag vertoont. Vgl. Ps.-CalL: Meer und Bäume
bewegen sich nicht ohne Wind, so wirkt auch der Mensch nicht ohne
göttlichen Antrieb. Ich wünschte wohl mit den Kriegen aufzuhören,
aber der Gebieter meines Geistes läszt es nicht zu (Ausfeld 89). Aeth.:
Know ye not that the waves and seas only Uft themselves up when
the wind bloweth upon them ? Even so man can do nothing at all except
by the will of the Creator. Now if I were to give up fighting, [other]
men would not do so, because God Almighty hath implanted the love of
War in their hearts, and if it were not so the world would not be
in the
right state (Life and exploits 138). Maleisch: (Vert, van mij) Niets
beweegt zich dan met de toestemming van Allah den Verhevene, en zoo
is het ook met Zijn dienaren. Ik zou liever in rust en vrede willen
leven en dit werk willen verlaten. (Maar) wat kan ik doen, Allah de
Verhevene staat mij dat nog niet toe. (tekst blz. 192 :14—18; bahwa. ■ ■
^(igi). Deze overeenkomst valt te meer op, omdat de Mohammedaan-
sche Isk. toch had kunnen zeggen: Ik trek de wereld door om alle vol-
keren te bekeeren tot het ware geloof, en om de goddeloozen te dooden.
Inderdaad geeft volgens Mubashshir Isk. een dergelijk antwoord (Vert.
Meissner, Z. D. M. G., Dl. 49, blz. 615).
De beschrijving, die Firdausi van deze episode geeft (Mohl V 191
e.V.),

-ocr page 314-

komt in hoofdlijnen overeen met de drie hier vergeleken versies, maar
is toch zoodanig omgewerkt, dat wel met vrij groote zekerheid gezegd
kan worden, dat Firdausi uit eenzelfde bron geput heeft als ons (Ma-
leische) verhaal (op dit punt dan), maar dat het tegelijk ook zeker
is, dat het Arabische origineel van het Maleische verhaal in dit opzicht
niet op Firdausi teruggaat, maar zeer waarschijnlijk rechtstreeks op de
verloren gegane Arabische versie van den Ps.-Call. (zie inl. blz. 9).
Mubashshirs A
khbär al-Iskandar kan hier niet de bron geweest zijn,
omdat daar deze episode zeer beknopt wordt verteld, en o.a. de vragen
en antwoorden van het gesprek tusschen Isk. en de Brahmanen niet af-
zonderlijk worden opgenoemd.

De hier gesignaleerde overeenkomst tuschen Ps.-Call., Aeth. en Mal.
versie geeft steun aan de bewering in de inleiding, dat er een Arabische
versie van den Ps.-Call. bestaan moet hebben, die verloren is gegaan,
en aan wat Weymann (Diss.) poogt te bewijzen, n.1. dat Aeth. een be-
werking is van die verloren gegane Arabische versie.

De groote overeenkomst blijkt ook nog uit de plaats, die het bezoek
aan de Brahmanen in de drie versies inneemt, n.1. tusschen de overwin-
ning op Porus en het schrijven van een brief aan Aristoteles (al wordt
in het Maleisch den inhoud van dien brief niet medegedeeld). Bij Fir-
dausi volgt het bezoek aan de Brahmanen direct op de ontmoeting met
Qaidäfa.

U. Wilcken behandelt in een artikel: Alexander der Grosze und die
indischen Gymnosophisten (Sitz. ber. der preussischen Ak. d. Wiss. 1923,
blz. 150 e
.V.) een papyrus uit het Berlijnsche Museum, die het gesprek
van A. met de Gymnosophisten bevat en uit 100 jaar v. Chr. of nog
iets ouderen tijd stamt. Hij wil, dat het gesprek, dat de papyrus mede-
deelt, ontstaan is in Grieksche kringen, n.1. die der Cynici (blz. 177 e
.V.),
terwijl het later ook, maar met veranderingen, overgenomen werd in den
Ps.-Call, of, als men aanneemt, dat de Ps.-Call. 100 v. Chr. reeds bestond
(zooals Ausfeld doet), dat het gesprek, dat de papyrus vermeldt, uit den
Ps.-Call. is overgenomen, maar dat de Ps.-Call. later op dit punt is ver-
anderd. Beide geschiedenissen (die van den papyrus en die uit den Ps.-
Call.) zijn n.1., hoezeer ook verschillend, in den grond dezelfde (blz. 181,

182).nbsp;Als dit zoo is, dan is het ook mogelijk, dat de episode uit den
Talmud (Tamid fol. 32b e.v.) over A.'s gesprek met de wijzen uit het
Zuiden ook uit den Ps.-Call. is overgenomen, omdat de inhoud van deze
episode vrij dicht bij het verhaalde in den papyrus staat (Wilcken 182,

183).

Dit in tegenstelling met Nöldeke (Beiträge 7), die zegt, dat het berich*;
uit den Talmud onafhankelijk is van den Ps.-Call., en met I. Lévi (La
légende d'Alexandre dans le Talmud, Revue Ét. Juives II (1881), blz.

-ocr page 315-

295 e.v. die zegt, dat de Talmud hier put uit de Arameesche litteratuur.

Het verhaal van de gesprekken met de Brahmanen heeft dus reeds
zeer vroeg in ongeveer denzelfden vorm bestaan als waarin het nu nog
voorkomt in een Maleischen roman, die nog bij 't volk in omloop is
(Wilkinson kocht zijn hs. op van een Maleier).

Blz. 193 : 8. empat poeloeh esa- Voor empat poeloeh satoe.

Blz. 193:22. Watid Qanatir. Watid (Ar.) beteekent: ingeheide
paal. Ook: princeps, eerste,
qanatir (Ar.) is mv. van qintar - talent
(duizend en meer dinars).
Wdtid Qanatir dus: vorst der massa's goud
en zilver.
Blz 193: 25. töi (?).

Blz. 194:11. 'asza ua-djall Ar. 'azza wa-jall - hij is machtig
en groot.

Blz. 196:36. sadafain- Waarschijnlijk een verschrijving voor
salafain (Ar.), dualis van sala f - pocher, iemand die ongerechtvaar-
digde aanspraken maakt,
salafain itoe dus: de twee pochers (d-w.z.

Jadj oedj wa-Madj oedj) •

Blz. 197 : 4—23. D. Gerth van Wijk (Koranische verhalen in het
Maleisch, T. B. G. Dl. 35, blz. 271) vertelt een ander verhaal over den
oorsprong van Jadjoedj en Madjoedj. 'Audj {= 'Uj), een reus, komt
aan in een stad in Roem en verlangt daar van den vorst een vrouw.
Deze vraagt twaalf jaar uitstel, en laat in dien tijd een heuvel opwer-
pen in de gedaante van een vrouw, die hij met kleeden laat bedekken,
en met allerlei tamme en wilde dieren opvullen. Uit de vereemging van
den reus met dit bouwsel worden Jadjoedj en Madjoedj geboren.

De reus 'Uj is dezelfde als Og, de koning van Basan (Num. 21 : 33-
35, Deut. 3 :11). Van hem wordt gezegd, dat hij van Adam tot Mozes
leefde, en de eenige was, die door zijn geweldige lengte tijdens den
zondvloed in leven bleef. (Enz. d. Islam IV 1072 e.v.).

Blz. 197 : 5/6. salaivatoe 'llahi 'alaihi - Allah's zegeningen over
hem (Ar.).

Blz. 197:16. 'anha - over haar (Ar.).

Blz. 198 :23/24. Kamoe poen Toerh Dit komt bezwaarlijk over-
een met wat Chidir aan Isk. van de afkomst van Jadjoedj wa-Madjoedj
verteld heeft (tekst blz. 197 : 4-23). Overigens identificeerde men vaak
Jadjoedj wa-Madjoedj met de Hunnen, en dezen werden beschouwd als
verwant met de Turken. Zoo vertelt de Goeje (De muur van Gog en
Magog, Versl. en Med. K. A. v. Wetensch. Afd. Letterk. 1888, blz. 97
e-v.), dat Qudama, een zeer betrouwbaar Arabisch schrijver uit het
begin der 10de eeuw, de legende van het bouwen van den muur als
volgt weergeeft: Nadat Isk. de koningin van Indië en van China on-
derworpen heeft, trekt hij naar 't Noorden en brengt daar de Turken
der vlakte (de nomaden) ten onder. Hij verneemt, dat een groote

-ocr page 316-

menigte van deze Turken in het ÏNT. Ó. het land véröntrust, en raadpleegt
den koning van China over hen. Deze bericht hem, dat er geen andere
buit op hen te behalen valt dan vee en ijzer, en dat zij ingesloten zijn
in een hoek van de aarde, ten Noorden door de Groene Zee, ten Wes-
ten en Zuiden door bergen, en dat zij slechts een uitgang hebben door
een pas nauw als een riem. Isk. sluit deze pas dan af met een muur, enz.

Uit dit bericht blijkt ook, dat de volken van Jadjoedj wa-Madjoedj tot
de Turken gerekend werden.

Blz. 198 : 35. Tabaiyun (Ar.) - duidelijk.

Blz. 199:26 e.v. Tabari, Tafsir XXI 16 (vgl. Enz. d. Islam IV 1236)
vertelt, dat er drie soorten wezens bestaan onder Jadjoedj en Madjoedj;
Sommigen zijn zoo lang als cederen, anderen even breed als lang, weer
anderen kunnen hun lichaam met hun ooren bedekken.

Blz. 200:8 e.v. De Goeje, Muur van Gog en Magog 108: Ibn
I^urdädzbeh vertelt ook, dat de muur er gestreept uitziet, doordat bij
het bouwen beurtelings ijzer en koper gebruikt is. Waarschijnlijk was
oorspronkelijk de bedoeling van onzen tekst, te vermelden, dat Iskan-
dar bevel gaf om den muur te bouwen van telkens een laag ijzer en een
laag koper, en daartusschen lood te voegen; en daarna het lood te
smelten, waardoor het metaal een vaste massa zou gaan vormen.

Blz. 200 :12/13. hoeda berhimbar (?).

Blz. 200 :14. Uit de plaatsing van het woord sadafain blijkt, dat
het woord waarschijnlijk niet meer begrepen werd. Men zou verwach-
ten:
sadd salafain itoe-

Blz. 200 :13 en 14. djaoeh en perdjalanan zijn waarschijnlijk later
tusschengevoegd. Het was oorspr. niet de bedoeling te zeggen, dat de
muur zes maanden gaans lang was, maar dat, toen er zes maanden lang
aan gewerkt was, en er nog een gedeelte gebouwd moest worden, er
gebrek kwam aan bouwstoffen.

Blz. 200:39/40. Dari----pér ah. Volgens de Goeje (Muur van Gog

en Magog 112) is de Chineesche muur, die in verschillende Arabische
berichten de plaats inneemt van den muur van Gog en Magog (zie aant.
bij blz. 199:32—201:16), op vele plaatsen zeer blinkende.

Blz. 201: 7. soeratoe 'l-fcahf — De sure van den spelonk, d.i. de
18de Sure, waarin van Gog en Magog sprake is.

Blz. 199 : 32—201:16. De muur, dien Isk. volgens de traditie opricht-
te tegen Gog en Magog, werd weieens gezocht in den door den grooten
Perzischen koning I^usrau Anosherwan tusschen 532 en 540 van onze
jaartelling (Nöldeke, Aufsätze zur persischen Gesch. 115) opgerichten
muur om zijn rijk te beschermen tegen de invallen van de Khazaren
De Goeje echter (Muur van Gog en Magog 92 e.v.) meent te kunnen
uitmaken, dat de oorsprong van de legende omtrent den Alexander-
muur gezocht moet worden in de stichting van den Chineeschen muur

-ocr page 317-

(220—212 V. Chr. voltooid). In elk geval blijkt uit de bewijzen, die de
Goeje aanhaalt, dat door den schrijver Qudama (begin 10de eeuw; blz.
97
e.V.), en in het verhaal van Ibn Khurdädzbeh (blz. 104 e.v.) met den
muur van Dzoe '1-karnain de Chineesche muur bedoeld wordt. Deze
meening van de Goeje wordt ook bevestigd door R. Hennig, Terrae
Incognitae II, Leiden 1937, blz. 168, 169 en 171.

Echter is het zeer wel mogelijk, dat later, of tegelijkertijd, maar nooit
vóór ongeveer 550 n. Chr., door velen, die spraken over den Alexander-
muur, daarmee dien van Khusrau Anosherwan bedoeld wordt, vooral
ook, omdat die gebouwd werd ter bescherming tegen de Hunnen, en in
die tijden de Hunnen vaak geïdentificeerd werden met de legendarische
volken van Gog en Magog. (Dit deed b.v. ook Marco Polo, zie H.Yule,
Marco Polo I 52—58).

j^ -NF- .r - . ■

De voorstelling omtrent Gog en Magog vindt haar oorsprong in den
Bijbel, en wel in Gen. 10 : 2, waar Magog een zoon van Jafet genoemd
wordt (iets wat ook in de Arabische traditie voorkomt, zie Enz. d. Islam
onder Jadjoedj wa-Madjoedj IV 1236) en in Ezech. 38 en 39, waar Gog
en Magog volken zijn, die het land Gods zullen verwoesten. In de bui-
tenbijbelsche litteratuur worden Gog en Magog het eerst genoemd in
het derde der sibyllijnsche boeken uit den tijd van den zevenden Ptole-
maeër, 145—116 v. Chr. (Kampers 74).

De geschiedenis van den poortbouw van Alexander wordt het eerst
vermeld bij Flavius Josephus, Bell. Jud. VII 7, 4 (79 n. Chr. geschre-
ven; vgl. Roth, Z. D. M. G., Bd. 9, blz. 799 en Hunnius, Diss. 17 n. 3).
In den minder ouden tekst van den Griekschen Pseudo-Calhsthenes
komt het verhaal ook voor, dat Alexander de onreine volken van het
Noorden insluit (III 29, vgl. Ausfeld UI 30 n. 1). In den Syrischen Ps.-
Call. komt dit verhaal niet voor. Echter blijkt uit den inhoud van het
Alexanderhed en de Alexanderlegende (zie inl. blz. 8/9), dat in Syrië
in lateren tijd een uitgebreide traditie bestond over het insluiten van
Gog en Magog door Alexander, en over het feit, dat zij in het laatst der
dagen zullen te voorschijn komen en de geheele wereld zullen verwoes-
ten. Waarschijnlijk niet uit de Syrische legende, of het lied, zooals
Nöldeke meent, maar wel uit eenzelfden bron als deze beiden, n.1. uit
de in het Oosten omtrent Gog en Mqgog levende tradities (vgl. Hun-
nius, Diss. 26 e
.V.), putte Mohammed zijn kennis omtrent deze volkeren.
Deze spreekt van hen in den Koran op de in de inleiding (blz. 14/15)
in vertahng gegeven plaats, en bovendien nog in Sure 21: 96: Zelfs wan-
neer Gog en Magog losgelaten zijn en zij van iedere verheven plaats

zullen uitbreken (Vert. Soedewo 590).

Zooals onze Alexanderversie in groote lijnen het schema volgt, dat

-ocr page 318-

door den Koran gegeven wordt voor de reizen van Isk., zoo heeft zij
voor het verhaal van zijn optreden tegen Gog en Magog ook in kleinere
détails den Koran gevolgd, daar dit de eenige is van de daden van
Dzoe '1-karnain, die daar eenigszins uitvoerig, zij het dan ook onduide-
lijk, beschreven wordt. Voor andere Arabische tradities over den muur
zie de Goeje, Muur van Gog en Magog, 95 e.v. en 103 e.v.

Blz. 201: 30. djoega moet zijn dengan-

Blz. 201: 20—202 : 37. Het verhaal van Isk.'s bezoek aan het volk,
dat op zijn graven woont, is waarschijnlijk ontleend aan Mubashshirs
Akhbär al-Iskandar, waar verteld wordt, dat Isk., als hij van zijn reizen
is teruggekeerd naar de hoofdstad van zijn rijk, nog geregeld persoon-
lijk rondreist om te inspecteeren. Zoo komt hij eens bij een stad, waar
alle huizen even hoog zijn, en de graven zich op de erven, vlak bij de
huisdeuren, bevinden, en waar de inwoners geen rechters hebben (Vert.
Meissner, Z. D. M. G. Bd. 49, blz. 617). Dit verhaal komt ook voor in
de Duizend-en-één-nacht (ed. Macnagthen II 541, vgl. Meissner, Z. D.
M. G. Bd. 49, blz. 626).

Kazwini vertelt iets dergelijks van Mohammed. Deze wil de men-
schen zien, van wie Allah gezegd heeft, dat onder het volk van Mozes
een gemeente bestaat, die de waarheid volgt. Op zijn gebed ziet de pro-
feet zich plotseling onder hen verplaatst. Zij hebben ook hun graven
aan de poorten van hun hoven (vgl. S. Frankel, Bespreking van Nöl-
deke's Beiträge, Denkschr. Ak. d. Wiss. in Wien. Phil.-Hist. Classe,
Bd. XXXVIII 5 (1890) blz. 309 e.v.).

Het heele verhaal is duidelijk identiek met dat van het gesprek met
de Brahmanen, waarin de eerste vraag en antwoord ook handelt over
de graven. Het toont weinig kritisch inzicht, dat zoowel Mubashshir
als de auteur van ons verhaal deze episode zoo dicht na die van de ont-
moeting met de Gymnosophisten inlassen.

Nu put de Pseudo-Callisthenes, wat betreft het gesprek met de naakte
wijzen, voor de eerste vraag uit een andere bron dan voor de overige
acht vragen, en wel uit Arrianus (Arr. Vil 2, 4. Het onderhoud van
A.'s gezant met Dandamis, hoofd der asceten, vgl. Ausfeld 175 n. 6).
Het is mogelijk, dat dit verhaal afzonderlijk in het Arabisch is gekomen
en stof geleverd heeft aan Mubashshir.

Blz. 202:22. achtadj- Turksch-Perzischa/Ji^rt/— vazal van, on-
derworpen aan.

Blz. 202 : 30. sj oe dra il a k. Misschien: saudara élok, maar dan
zou
élok moeten beteekenen: schoon in moreelen zin.

Blz. 202 : 39. Sindi dan Hindi- Ar. Sind en Hind, de namen wor-
den in ons hs. zeer duidelijk telkens
Si7idi en Hindi gespeld.

Blz. 203 : 38. Durdur- Het Ar. woord durdur beteekent draaikolk.

Blz. 204:27. katja hil-r- Mir- Misschien is bedoeld — list,

-ocr page 319-

kunstgreep ?

Blz. 204 : 34. ahan Allah moet zijn Allah akan-

Blz. 205 : 35. La ilaha.... lahoe — Er is geen God dan Allah, Hij
alleen. Hij heeft geen tweede naast zich.

Blz. 205 :41. ikan jang bernama Noen, blz. 206 :2. le7nboe itoe.
In de Latijnsche vertaling (1143) van het Arabische Boek der duizend
vragen, dat ook in 't Maleisch vertaald is, staat de volgende beschrijvmg
van wat onder de zeven Aarden is (G. F. Pijper, Het boek der duizend
vragen 51, 52): Eerst is er een stier, die op een berg staat, daaronder
een aarde, dan een zee, enz.. -. tot geheel onderaan weer een zee komt,
die gedragen wordt door den visch Al-Behrut (= Al-Bahamut), die
dus alle aarden en zeeën torst,
lemboe itoe is dus de stier, waarvan
hier sprake is.

De volgorde van zeeën en aarden wordt vaak, evenals in onzen tekst,
veel eenvoudiger voorgesteld. Zoo staat in het scheppingsverhaal, dat
D. Gerth van Wijk mededeelt (Kor. verh. i.h. Mal. T. B. G. Dl. 35, blz.
253 e.v.), hierover, dat Allah een grooten visch schiep, op den rug van
dien visch een rund, dat op zijn horens de aarde draagt.

Blz. 206: 7/8. batoe sachrati (Ar.) — rotssteen.

Blz. 206:12/13. toeroen kesoengai dan kelaoet is onmogelijk,
waarschijnlijk stelde de schrijver (of de afschrijver) zich de zaken met
goed voor. Misschien ook moet gelezen worden
dari soengai dan dan
laoet.

Blz. 206: 28. Voor akoe is waarschijnlijk uitgevallen: sahabat-
Blz. 207 : 40. Kata Süri. Zie inl. blz. 14 en 20.

Blz. 205 : 31—207 : 32. Het verhaal van den tocht van A. naar de
diepte der zee in een glazen kist, komt het eerst voor in den Griekschen
Ps.-Call., echter niet in de oudste versie daarvan (vgl. Ausfeld 83, Ps.
Call. II 36, n 2). Er wordt verfeld, dat de ontdekking van paarlen in
den buik van een kreeft A. aanleiding geeft in een glazen kist in zee te
duiken, waaruit hij na vele
gevaren weer boven komt (vgl. Friedlander,
Chadhirleg. 7). Hoewel dit verhaal niet in den Syrischen Ps.-Call. voor-
komt, vond het toch al vroeg zijn weg naar Arabië, wat blijkt mt het
feit, dat het uitvoerig in de Aethiopische versie voorkomt, waar A., die
onderduikt uit begeerte om, daar hij de wonderen van het vasteland
nu gezien heeft, ook die van de zee te onderzoeken, alleen aan de hem
bedreigende gevaren ontkomt, omdat God den engel, die de zee be-
heerscht, bevolen heeft hem te bewaken. (Vert. Budge, Life and exploits
282—286). 'Umara deelt een versie mee, waarin Isk., nadat hij tever-
geefs in het land der duisternis heeft rondgezworven, aan den oceaan
komt, die de wereld omgeeft, en daar, nadat hij aan I^adhir het bevel
over zijn leger heeft opgedragen, in een glazen kist in de diepte duikt,
waarbij een engel als gids dient; het verhaal komt ongeveer overeen

-ocr page 320-

met dat uit den Aeth. Ps.-Call. (Friedländer, Chadhirleg. 158).

In de Alexanderversie van Süri (zie ini. blz. 20) bezoekt Isk. den
Durdur dadelijk nadat hij de koperstad bekeken heeft (zie aant. bij blz.
208-231) en vlak voordat hij bij het land der duisternis aankomt (Fried-
länder, Chadhirleg. 186). Men ziet dus, dat hier ons verhaal nogal afwijkt
van dat van Süri, ofschoon men uit de opgaven van Friedländer niet veel
positiefs kan opmaken, vooral daar deze bij dit gedeelte opmerkt, dat de
hem ten dienste staande hss. tamelijk van elkander afwijken (Chadhirleg.
186 n. 1).

Blz. 208:28. meréka itoe- D.z. de vorsten en wijzen van Iskandar.

Blz. 208 : 37. Sjis- De bijbelsche Seth (Gen. 4 : 25).

Blz. 209 : 4. ' ainoe 'l-djam'ijat — Ar. 'ainu 'l-jam'iyat — bron
der samenkomst. Er wordt hier bedoeld
'ainoe 'l-Jiajat — levensbron.
Deze verschrijving is te verklaren, doordat eenige blz. van te voren (zie
uittr. blz. 266 : 1 en de aant. daarbij) van een bron der samenkomst
sprake is geweest, en voor het Ar.
hayät betrekkelijk gemakkelijk
jamiyat gelezen kan worden. Deze bron der samenkomst komt nog
eens voor in ons verhaal (tekst blz. 221:14).

Blz. 209 : 35—37. Het verhaal van de paarden, die Isk. meeneemt,
vindt zijn oorsprong in Ps.-Call. II, 39 (Ausfeld 83, 84), waar verteld
wordt, dat A. ezelinnen meevoert, wier veulens achtergehouden wor-
den. Dit gebeurt blijkbaar, hoewel dat er niet bij verteld wordt, opdat
zij, door hun moeder-instinct geleid, het leger altijd weer terug zullen
voeren uit het land der duisternis, zoodat men niet zal kunnen verdwa-
len.

In het Syrische Alexanderlied (uitg. en vert. C. Hunnius, Z. D. M. G.
vergezeld van een troep soldaten, het land der duisternis binnen. Hij
beveelt, dat geen grijsaard hem zal volgen, toch gaat er heimelijk een
mee. Na een langen tocht komt men in een land, waar absoluut niets
te zien is. A.'s metgezellen zijn bevreesd verder te trekken, omdat ze
bang zijn, dat hun paarden den terugweg niet zullen kunnen vinden, en
A. verlangt den raad van een grijsaard te hooren. De heimelijk meege-
trokkene raadt hem dan op merries het land binnen te trekken, wier
veulens achtergelaten moeten worden. (Friedländer, Chadhirleg 7—10).

In het Syrische Alexanderhed (uitg. en vert. C. Hunrüus, Z. D. M. G.
Dl. 60, blz. 169, 558 en 802) wordt verteld, dat A. aan de grens van de
duisternis 300 grijsaards verzamelt, die hem eerst aanraden, zich niet
in de duisternis te wagen, maar, als hij toch wil doorzetten, hem een
hunner als gids meegeven, die hem den raad geeft zoogende ezehnnen
met hun jongen mee te nemen (blz. 185 e.v.).

Hoewel het niet uitgemaakt is, in hoeverre het Syr. lied afhankelijk
is van den Ps.-Call., is het toch bewezen, dat beiden veel uit eenzelfde

-ocr page 321-

bron putten, n.1. uit oude Syr. legenden. De ontwikkelingsgang van
deze episode is dus door de drie opgenoemde voorbeelden geschetst.
Uit het Syr. gedicht, of uit de bron, waaruit het gedicht putte, kwam
het verhaal in de Ar. litteratuur (Friedländer, Chadhirleg. 167 e
.V.).

De episode in ons verhaal komt in zooverre met die bij Süri overeen,
dat Isk. bij beide 6000 merries meeneemt. De reden, die Süri opgeeft
(omdat zij het scherpst zien) is in ons verhaal niet meer overgeleverd.

(Friedländer, Chadhirleg. 186).

Hoezeer het verhaal van de merries in de traditie verbonden is met
het land der duisternis blijkt uit wat Marco Polo zegt van dat land, dat
hij gelijkstelt met het poolgebied in
Noord-Azië : Tartaren bezoeken
soms de duisternis, rijdende op merries, welker veulens ze achtergelaten
hebben. Deze merries vinden altijd den weg terug (Yule, Marco Polo
II 484).

Blz. 211:13—17. In de oudste versie van den Ps.-Call. komt dit ver-
haal niet voor. In de minder oude versies wel, daar hebben diegenen,
die niets genomen hebben, berouw, de anderen danken A-, omdat hij den
raad gegeven heeft steenen mee te nemen (Friedländer, Chadhirleg. 13).

'Umära vertelt, dat wie genomen hadden, berouw hadden, omdat ze
niet meer genomen hadden, wie niet genomen had, had spijt, dat hij het

had laten Hggen (Friedländer, Chadhirleg. 157).

Blz. 213:26-28. Adapoen.... perhaih De beteekenis van dezen

zin is mij niet duidelijk.

Blz. 213 : 29. S dj h ts^. Stond hier oorspronkelijk een superlatief-
vorm :
se......^nja ?nbsp;, , i

Blz. 213 : 36. Na keemnn is een gedeelte van den regel onbeschreven
gelaten. Waarschijnlijk was het de bedoeling van den copiist hier met
rooden inkt
Adapoen in te vullen (zooals hij dat aan het begm van het
antwoord van den derden, den vijfden en den zevenden wijze deed),

maar is hij dat later vergeten.

Blz. 215 : 39/40. Maha. ■. ■ Uri. Dähhatu 'l-arz (het „Beest der
Aardequot;) is een der voornaamste teekenen van den jongsten dag. Hij zal
60 el lang zijn, de kop van een stier, de ooren van een olifant, de pooten
van een kameel hebben, enz. De tradities omtrent dit dier berusten op
den Koran (Sure 27:84) : En wanneer het woord tegen hen zal ge-
schieden, zullen Wij voor hen een schepsel uit de aarde brengen, dat
tot hen zal spreken, omdat de menschen niet in Onze mededee ingen
gelooven (Vert. van Soedewo blz. 688. Vgl. A. S. Fulton in Enz. des Is-
lam I 921).nbsp;^ ,1. j.

Volgens de algemeen gangbare traditie (zie Fulton t.a.p.) zal het dier
op het gelaat der
ongeloovigen een zwart en op dat der geloovigen een
wit teeken maken, en dit teeken zal zich uitbreiden, tot het geheele
gelaat zwart of wit is. Het zal den staf van Mozes en het zegel van Salo-

-ocr page 322-

mo meebrengen, en met het eerste den geloovigen het woord mu'min,
met het laatste den ongeloovigen het woord käfir op 't gelaat stempelen.
Deze tradities worden in onzen tekst eenigszins vervormd weergegeven,
of door fout vertalen, of doordat in 't Ar. origineel reeds iets anders
medegedeeld werd. Dat het in onzen tekst tegen de menschen
zegt: Gij
zijt een geloovige, en gij een ongeloovige, toont den invloed van den
Koran (zie boven), waar het dier ook spreekt.

Blz. 216 : 3. hamhalah moet zijn ialah-

Blz. 216 : 32. belas moet zijn behas-

Blz. 217:4. ami- Verknoeid uit air (hajat) of ainu 'l-ihajat)-

Blz. 217 : 15. hoen . n of hoen . r. Verschrijving voor Perz. hün —
laagheid, gemeenheid.

Blz. 217 : 36. Direkatinja. Misschien is in dezen zin djin sétan enz.
onderwerp,
merekan zou dan moeten beteekenen (zich) vergaderen, en
dus staan voor
berekan (?).

Blz. 218:12. dihoernja- Van boer, dat volgens Klinkert een klank-
nabootsend woord is en gezegd wordt van iets, dat in 't water valt.
niemboer is hier dus : in 't water werpen.

Blz. 218 : 33. Aliyüsïn. Een der namen voor Elias, en voor zijn vol-
gers. Elias wordt vaak met Chidir geïdentificeerd (zie inl. blz. 17,. 19 n.
2 ; Friedländer, Chadhirleg. 183 n. 6) ; vandaar dat hij ook het levens-
water drinkt, en vaak voorkomt als een makker van Chidir (Friedlän-
der, Chadhirleg. 255, 256).

Blz. 218 : 38. Bäniyüs. Van Paneion, naam van een aan Pan gewijde
grot aan de voet van den Hermon bij de bronnen van de Jordaan, ook
de naam van een plaatsje daar dicht bij (Fr. Buhl in Enz. d. Isl. I 674,
675).

Blz. 219:4. nabi derjis. Waarschijnlijk de heilige Gregorius, die in
sommige streken met Chidir geïdentificeerd werd (Friedländer, Cha-
dhirleg. 275).

Blz. 219:4—9. maka----sekarang. Het verhaal van de wilde die-
ren, die het volk Israël opaten, is misschien een herinnering aan 2 Kon.
2 : 23, 24, waar twee beren 42 kinderen uit Bethel doodden, die den
profeet Elisa nariepen. Is dit zoo, dan wordt het verhaal hier ten on-
rechte aan Jerjis toegeschreven.

Blz. 219 :20. Aräm. Met Aram wordt waarschijnlijk bedoeld de
figuur van Malkisedek, die door Christenen zoowel als door Mohamme-
danen voor onsterfelijk werd gehouden en voor een nakomeling van
Sem gold (Friedländer, Chadhirleg. 258—261). Hij is dezelfde als Malkän
de voorvader van Chidir (zie aant. bij blz. 163 : 9—11). In de geheele
christelijke wereld van het Oosten was aangaande hem verbreid de sage,
dat hij Adams lijk begroef en het graf bewaakte en daarvoor eeuwig le-
ven ontving (Friedländer, Chadhirleg. 263, 263 n. 1). Deze legende werd

-ocr page 323-

door de Mohammedanen vaak weer op Khadir overgedragen

Blz. 223:18. Koelloe. ■■ .'l-maoeii (Ar.) - iedere ziel [zal zijn]

proevende den dood-nbsp;, t-inbsp;j

Blz. 223:26. hauhetahoe. Van m.engetahoe, ongebruikelijk naasi

mengetalxoéi.nbsp;_ ,nbsp;, _

Blz. 224 :15. matoe - een maat voor de zuiverheid van goud -

2,4 karaat (Wilk.). Volgens Klinkert heeft m^atoe ook soms de betee-
kenis van ons: karaat. Zoo ook in onzen tekst.

Blz. 224:37/38. Koelloe.... 'l-'ikraimn (Ar.) - Ieder, die op
haar (n.1. de wereld) [is], is verdwijnend, maar blijven zal het gezicht
van uwen Heer, de bezitter van majesteit en van verheerlijking.

Blz. 225:1/2. Laman..... al-kahhari (Ar.) - Waarlijk, wie [is]

de Koning? De dag (des gerichts) [behoort] aan Allah den eemge, den

al-overwinnende.

Blz. 225 :14. moeharrahin. Ar. vmqarrahïn. Dit wordt vaak van
Djabrail gezegd, het beteekent: die (Allah) het naast staat. (Enz. d.

Isl. s.v. Djabra'il).
Blz. 225:35.
djanmitoe 'l-na'im. Zie aant. bij blz. 191:25.
Blz. 225 : 40.
mistar. Niet het woord voor lineaal, regel; maar he.
Ar., dat bedekking, omhulsel beteekent. Het woord werd niet meer be-
grepen, vandaar:
atas doea mistar (waarbij de m van mtstar meer

op een h dan op een m lijkt).
Blz. 227 : 22.
La... ■ hi 'llahi (Ar.) - [Er is] geen macht en geen

kracht dan door Allah.

Blz. 227:41. moela. Corrupt voor (Ar.) haul - macht.
Blz. 228 • 28.
Samrah. Dezelfde als Shamrakh, de koning der djins
op Sarandib (zie uittr. blz. 256), die als zoodanig een afstammeling van

Iblis is.nbsp;_

Blz. 230 :10. anak Sjam n.1. Aram.

Blz. 231:30. oü«. Waarschijnlijk verbasterd uit rfrtj«-nbsp;, ^

Blz. 231. Het verhaal van den wondersteen komt waarschijnlijk he
eerst voor in den Babylonischen Talmud (Tamid fol- 33a), waar verteld
wordt, dat Alexander bij een bron zat en merkte, dat een gezouten
visch door aanraking met het water levend werd. Hij concludeerde
daaruit, dat het water uit het Paradijs moest komen, en volgde de beek
tot hij aan de poort van het Paradijs kwam. Op zijn eisch de poort te
openen, antwoorde hem een stem: Deze poort is van God, alleen recht-
vaardigen treden er binnen. A.: Ook ik ben een koning, hoog in aan-
zien. Geef mij iets. Zij gaven hem een kogel, en hij ging heen, en
trachtte met al zijn zilver en goud het gewicht ervan te bepalen maar
dat lukte hem niet. Toen sprak hij tot de Rabbijnen: Wat is dit. Zij
zeiden: Het is een oogappel van vleesch en bloed, die nooit verzadigd
wordt. A. zeide: Wie bewijst dit? Zij namen een weinig stof, en be-

-ocr page 324-

dekten den steen daarmee, waarna het zilver en goud dadelijk opwoog
tegen den steen. Want er staat geschreven: De hel en het verderf wor-
den niet verzadigd, alzoo worden de oogen des menschen niet verzadigd
(Spr. 27:20). (Vgl. de weergave van deze episode door W. Hertz,
Aristoteles in den Alexanderdichtungen des Mittelalters. Abh. d. Philos.
- philol. Cl. d. Kgl. Bayer. Ak. der Wiss. Bd. XIX, 1892, blz. 58 e.v.).
In het Iter ad Paradisum (zie ini. hlï. 7) komt een dergelijk verhaal
voor (I. Lévi, La légende d' Alexandre dans le Talmud, Revue des Et
Juives II (1881) blz. 299 e.v.).

In den Aethiopischen Pseudo-Callisthenes is deze episode zeer ver-
vormd. (Vert. Budge, Life and exploits 271, 272). Chidir komt terug
als hij het water des levens gevonden heeft met behulp van een grooten
edelsteen, die twee oogen blijkt te bezitten. Deze steen wordt gewogen
en blijkt zwaarder te zijn dan wat ook, maar lichter dan een handvol
stof. De wijzen geven hiervan de volgende verklaring: Niets kan het
oog der menschen vullen dan stof.

Dit verhaal lijkt veel op dat van den Maleischen tekst (in beide is
de steen lichter dan een handvol stof, terwijl in den Talmud de steen
lichter is dan het goud en zilver, als hij bedekt is met stof), zoodat zoo-
wel in den Aeth. als in den Mal. tekst de verklaring niet geheel past op
het wonderlijke van het verschijnsel. Immers het essentieele is, dat de
steen (= het oog) pas verzadigd is, als hij met stof bedekt is, n.1. in
het graf (vgl. de verklaring in den Talmud).

Blz. 208—231. Het land der duisternis wordt in het Mal. genoemd
Tirai Loeloemat, in het Jav. hs. te Leiden (Cat. Vreede LVIII) Djaman
Loelmat.

Uit ons verhaal blijkt met geen woord, of de auteur zich er een voor-
stelling van maakte, waar het land der duisternis gelegen was. Toch is
dit waarschijnlijk wel het geval, omdat het reeds vroeg voor vele Ara-
bieren zeker was, dat het zich in 't Noorden bevond. Vermoedelijk is de
voorstelling dus ontstaan uit verhalen, die men van reizigers hoorde over
den Poolnacht, in elk geval is later het land der duisternis met het uiter-
ste Noorden vereenzelvigd. Zie b v. Ibn Batüta (Vert. C. Defrémery
en B. R. Sanguinetti II 399), volgens welken het land der duisternissen
40 dagen reizens ten Noorden van Bulgar ligt. Bulgar is een stad, waar
's winters de dagen en zomers de nachten zeer kort zijn. Men bereikt het
land der duisternissen op sleden, die door honden getrokken worden;
alleen bonthandelaars wagen zich zoo ver.

Dat men zich dit Noorden ook dacht als hetzelfde land, waarin A.
rondzwierf, blijkt uit de volgende vertaling van de Masalik al-Absar (in
Yule, Marco Polo II 485 noot): The merchants of the latter country
(n.1. Julman, een provincie in Midden-Rusland) penetrate to Yughra
which is the extremety of the North. Beyond that you see no tracé of

-ocr page 325-

habitation except a great tower build by Alexander, after which there
is nothing but Darkness. (De Mas51ik al-Absär is een geografisch, his-
torisch en biografisch werk in 27 (of 22) deelen, geschreven door
Fazlalläh al 'Umari (1301—1348 A. D.) (zie Brockelmann, Gesch. Arab.
Lit. 1902, II 141).

Verschillende Ar. berichten over de streken van het Noorden, waar-
in telkens van den Poolnacht sprake is (de oudste uit de 10 de eeuw),
geeft R. Hennig, Terrae Incognitae II 219-226 (Leiden 1937).

In het gedeelte, dat handelt over den tocht in het land der duisternis,
wijkt het Mal. verhaal nogal af van wat in de inleiding (blz.
13/14) be-
schouwd werd als in nauw verband staande met het Ar. origineel van
dat verhaal (het Iskandarverhaal van Süri). Volgens de opgave van
Prof. Juynboll, komt men in het hs. Ahlwardt 9108, voordat men het
land der duisternis ingaat, bij de koperstad. Deze is door Salomo ge-
bouwd, alle huizen hebben daar ronde koperen koepeldaken, behalve
de tempel midden in de stad, die een gouden dak heeft, versierd met
edelgesteenten. Chidir laat bij aankomst even buiten de stad een hou-
ten belvedère bouwen, om aan Isk. het uitzicht op de stad te laten ge-
nieten (zie aant. bij blz. 266 : 3). Daarna leidt hij Isk. naar den tempel,
waar een jongeling hem vijf fonkelende edelgesteenten geeft (zooals
hem volgens de traditie reeds door Salomo opgedragen was). Isk.
spreekt dan de hoop uit, dat Allah hem door middel van die edelsteenen
den weg naar de levensbron zal vergemakkelijken. (Vgl. ook Friedlan-

der, Chadhirleg. 185 e.v.).

Ook het bereiken van de levensbron wordt in Ahlwardt 9108 eenigs-
zins anders verteld dan in het Mal. verhaal. Chidir trekt daar (volgens
Prof. Juynboll) vooruit, terwijl Isk. even rust, en bemerkt weldra, dat
hij reeds bij de gezochte bron is. Deze aankomst wordt dan naar ver-
schillende lezingen medegedeeld, b.v. Chidir ziet, dat een reeds toebe-
reide visch van de meegenomen proviand in het water van de bron
valt, en daarop weer levend wordt. Chidir drinkt dan van dit water, en
Isk. te bewaren. Van een ontmoeting met de Dabbatu 1-arz, of met
wascht zich ermee, maar vult ook zijn drinkbeker ermee om het voor^
Alias en Äräm is geen sprake, wel volgt het verhaal van Isk.'s bezoek
aan het kasteel, waar een engel hem den raad geeft, niet te pogen nog
verder in het land der duisternis door te dringen, dat niet voor sterfe-
lijke menschen openstaat. Isk. ontvangt er ook een tros druiven, maar
van het feit, dat die hem door Iblis weer afhandig gemaakt wordt, wordt
niet gesproken.

De levensbronepisode komt reeds in de oudst bekende versie van de
Griekschen Ps.-Call. voor, en wel in II 39 en 41 (Ausfeld 84), waar

-ocr page 326-

Alexander in een brief aan Olympias en Aristoteles bericht, dat hij en
zijn gezellen in het land der duisternis aan een bron komen, die licht
als de bliksem. Hij beveelt zijn kok daar spijzen te bereiden, en als
deze een gezouten visch in de bron wil wasschen, wordt die levend en
zwemt weg. De kok meldt dit voorval pas later aan A. en wordt door
dezen gestraft.

(In den Ps.-Call. (II 40 (Ausfeld 84) komt ook een aequivalent voor
van A.'s gesprek met de vogel, die verblijf houdt bij den ingang van het
kasteel van Djabrail. Daar wordt n.1. verteld, dat A. twee vogels met
menschengezichten ontmoet, die hem vermanen terug te keeren, omdat
een sterfelijk mensch het land der zaligen niet kan betreden).

In de minder oorspronkelijke Grieksche versies van den Ps.-Call. is
het verhaal van den kok reeds aanzienlijk uitgebreid; er wordt o.a. ver-
teld, dat deze van het water van de bron drinkt en daardoor onsterfe-
lijkheid verkrijgt. A. laat hem dan een steen om den hals binden en
in zee werpen, waar hij als een demon voortleeft (Friedländer, Chadhir-
leg. 10 e
.V., 13 e.V.).

De brief van A. aan zijn moeder en zijn leermeester, waarin het ver-
haal van de bron voorkomt (evenals de eerste sporen van de legenden
aangaande A.'s bezoek aan de diepten der zee), heeft de Syr. Ps.-Call-
niet. Dat het verhaal wel in onze en in de Aeth. versie voorkomt, zou
erop kunnen wijzen, dat de (verloren gegane) Ar. versie niet uit de Syr.
versie, maar rechtstreeks uit de Grieksche is vertaald. Dit is zeer wel
mogelijk, want Hunain (inl. blz. 10 n. 3) vertaalde veel uit het Grieksch-
Echter blijft ook de mogelijkheid bestaan, dat de aan de Arabieren be-
kende verhalen omtrent visch en bron niet uit den (Syr. of Griekschen)
Ps.-Call. stammen, maar uit reeds lang in het Oosten levende sagen en
legenden, die ook hun stof leverden voor de Syr. legende en het Syr-
gedicht omtrent A. (Zie inl. blz. 8/9; vgl. de vert. van het gedicht door
Hunnius, Z. D. M. G. Bd. 60, blz. 195). Zoo toch is alleen te verklaren
de bekendheid van Mohammed met de sagen omtrent de weer levend
wordende visch; deze kennis kan n.1. niet aan Hunain ontleend zijn,
omdat die eeuwen na Mohammed leefde (vgl. Koran 18 : 60—64. Het
verhaal van den visch wordt hier niet aan Dzoe '1-karnain toegeschre-
ven, maar aan Mozes en zijn dienaar, vgl. aant. bij blz. 145 : 30—33).

Hoewel in de latere Mohammedaansche A.-verhalen al gauw weer
het zoeken van de levensbron op A. werd toegepast (b.v. bij 'Umara, zie
Friedländer, Chadhirleg. 143 e.v.), komt deze episode overal pas aan het
slot van het verhaal voor, en niet op de plaats, die het in den Ps.-Call-
heeft. De oorzaak hiervan is, dat de episode niet genoemd wordt in het
schema van de avonturen van Dzoe '1-karnain, zooals de Koran dat
geeft.

In den Aeth. Ps.-Call. is de situatie als volgt: A. trekt het land der
316

-ocr page 327-

duisternis binnen, en ontmoet daar een geweldigen engel, boven op een
berg, die hem allerlei dingen vertelt omtrent de
scheppmg^ en o.a oo^
dat de levensbron zich bevindt in het land der duisterms. raadt hem
aan terug te gaan en geeft hem als voedsel een tros ;oover^
waarmee A. na zijn terugkomst het geheele leger voedt- A. gaat dan
het levenswater zoeken, onder leiding van Matün de wijze die later met
Chidir wordt geïdentificeerd. Deze gaat vooruit, en vindt ^net behu P
van een lichtgevenden steen de levensbron. Deze steen kr„gt bij ^jn
terugkomst twee oogen, en zijn beteekenis wordt uitgelegd
door A- s
Wijzen (zie boven in deze aant.)- A. besluit het zoeken op te geve.
Daarna bezoekt hij nog een kasteel, waar hij een vogel ontmoet die
hem wijze lessen geeft, en als voedsel een tros druiven waarmee hy
weer bij zijn terugkomst het geheele leger kan voeden. ^eidaa dan

de duisternis. (Zie vert. van Budge, Life and «fP^f ^

Aeth. versie is op dit punt wel uit zeer verschillende bron en zonder

eenige critiek samengesteld, maar bevat niettemin ^^^^nbsp;'

Uit ook ons verhaal is vervaardigd, al is het dan in andere ^^^e, e
bewijst zoo, dat deze elementen reeds vroeg

waren. Gro;te overeenkomst is er b-v. tusschen de AetK versie en he^
boek van 'Umära (zie ini. blz. 19),
al wordt daar verteld dat A^noch
Chidir het levenswater
vindt (Friedländer, Chadhirleg. 155)^ Umara
verteh
ook van de ontmoeting met den engel, die de oordeelsbazum

blazen.

Vermoedelijk vindt de sage van het zoeken naar de
onder het volk al gauw na zijn dood op A. toegepast werd, en ook lang
zamerhand in den Ps-Call. doordrong, haar allereersten oorsprong n
het Babylonische Gilgamesh, Izdubar of Nimrodepos, waann
tenslotte wel de levensbron bereikt, en wel zahgheid maar geen onste^
felijkheid verwerft (A. Jeremias, Isdubar-Nimrod 30 e.v.)^ Vgl^ ^
Lidzbarsky, Wer is Chadhir? Z. f. Ass. VII (1892) blz. - jm
(1893) blz 263 e
.V. (waar hij in blz. 267 ook andere
Vindt tusschen Babylonische sagen en sagen, die aan A. worden toege
schreven, n.1. wat betreft A.'s reis in een kist, die door adelaars
gen wordt), B. Meissner, Alexander und
Gilgamos Habil. schr^HaUe
1894 en Kampers 26 en 87 e.v. Kampers gaat zelfs
tracht te bewijzen, dat de figuur van Candace m den
oorsprong vindt in de zeekoningin Sabitu uit het Gilgameshepos (z,e

blz. 132: Candace == Saba - Sabitu).nbsp;o ^ . a vtt n8q2)

Daarentegen wil K. Dyroff (Wer ist Chadhir ? Z. i Ass. VII (18^

blz. 319), dat de oorsprong der levensbronlegende in de ^riek-he -

thologie gezocht moet worden, en dat I^adhir de

Grieksche woord Glaukos, zooals ook de legenden om Khadhir stammen

-ocr page 328-

van die om den zeegod Glaukos. Vóór Mohammed moet er reeds een
Arab. prozavertelling geweest zijn, waarin hij, die het levenswater dronk,
nog Glaukos genoemd werd. Ook Friedländer (Chadhirleg. 37 e.v.)
meent, dat de levensbronsage met de Babylonische Gilgamesh-mythe
„niets gemeen heeftquot;.

Daar echter de zeer uitgebreide Babylonische sagenschat niet zonder
meer verdwenen kan zijn, maar onder het volk moet voortgeleefd heb-
ben, is het aan te nemen, dat zij meer dan de Grieksche legenden heeft
bijgedragen tot de vorming van de levensbronepisode in de verschil-
lende Alexanderromans, evenzeer als die episode in de Oostersche ver-
sies veel uitvoeriger wordt behandeld dan in de Grieksche. Trouwens,
het is bijna ondenkbaar, dat de Babylonische en Grieksche mythologie
op punten, waar ze met elkaar overeenstemmen, niet met elkaar in aan-
raking zouden zijn geweest, m.a.w. de Grieksche niet uit de Babylonische
zou hebben geput (vgl. ook Ausfeld 172).

-ocr page 329-

Aanteekenmgen bij het Uittreksel.

Blz. 234 :20/21. In de hss. van groep I staat, dat QÜas als schatting
op moet brengen o.a.
seratoes emas dan pérak serta ajam- Waar-
schijnlijk is na
seratoes het woord teloer uitgevallen, want het werd
in de Arabische overlevering algemeen aangenomen,
dat Qilas gouden
eieren moest opbrengen (zoo bij Mubashshir, Z. D. M. G. Dl. 49 blz. 605).
Deze meening vindt zijn oorsprong in den brief, die Isk. later aan Dara
schrijft, en waarin hij zegt, dat de kip, die de gouden eieren legde, dood
is (zie tekst blz. 103 : 26 e.v.). Dat er op deze plaats zoo weimg nadruk
op de eieren valt, is te verklaren, doordat Firdausi in 't geheel met over
eieren spreekt, die Filqüs aan Darab moet betalen. Wel echter schrijft
ook bij Firdausi Isk. later, dat de kip, die de eieren legde, dood is (Mohl
V 65).

Blz. 237:10. Naqfänüs, soms ook gespeld Taqfanüs. Deze naam is
vrij zeker ontstaan door verbastering van den naam van Nektanebos,
koning van Egypte en eigenlijken vader van Alexander m den Griek-
schen Pseudo-Calhsthenes. Het blijkt dus, dat deze naam niet geheel ver-
loren is in het Arabisch. Nöldeke (Beiträge 49) bericht ook, dat bij Ibn
Faqih (296,3) Nektanebos voorkomt als vervaardiger van tahsman^ on-
der den naam Qânbus. In het door den schrijver Barhebraeus (1226-
1286) in het Arabisch vertaalde geschiedwerk Chronicon Syriacum, komt
Nektanebos voor als Naktänius, groot astroloog, en vader van Alexander

(ed. Pocock, Oxon. 1663, blz. 57).

De Naqfänüs uit ons verhaal vertoont eenige overeenkomst met de
figuur van den historischen Callisthenes. Deze was n.1. een neef van
Aristoteles, en werd door dezen, toen A. naar Azië opbrak, aan hem
als gezel meegegeven. Hij schreef een boek over de daden van A. ioen
A. ook voor de Macedoniërs de proskynese in wilde voeren, weigerde
hij, waarom hij op A.'s bevel gedood werd (H. Berne. Das Alexander-
reich, 1926, II 71, 191—199).nbsp;, „ ^ -

Blz. 237:13 en 19. Rümiya al-hari en Rümiya al-aJchar. In de
Berlijnsche hss-, die door Prof. Juynboll voor mij zijn doorgezien, komt
alleen voor de naam Rüm al-kubrä - het groote Rome (= Rome m
Itahë). De Maleische vertaler heeft waarschijnlijk dezen naam de eerste
maal weergegeven door Rümiya al-kubrä, dat door verkeerd overscl^ij-
ven werd: Rümiya al-bari, de tweede maal schreef hij Rümiya al-akbar.
Zoo ontstond in het Maleische verhaal de voorstelling of er twee landen

Rümiya waren.nbsp;, „ . , • j

Blz. 237:19. Balminâs. Over dezen naam zie M. Steinschneider,

-ocr page 330-

Apoilonius von Thyana (oder Bllinas) bei den Arabern. Z. D. M. G.
Bd. 45, blz. 439 e.v. Hij maakt aannemelijk, dat Bälinas dezelfde is als
Apoilonius. Volgens de Fihrist was Bälinas de eerste auteur, die over
talismans schreef, en was zijn werk over dat onderwerp bekend en be-
roemd. Het is duidelijk dat Balminäs dezelfde is als Bälinas, de Balmi-
näs uit ons verhaal houdt zich ook met magische praktijken bezig.

Flügel meende aanvankelijk, dat Bälinas dezelfde was als Plinius,
maar gaf later deze gedachte op. Intusschen blijft het mogelijk, dat de
Arabieren later wel aan identiteit van deze beiden gedacht hebben, en
dat zoo trekken van P. op B. zijn overgebracht. Eutychius (Annales,
interpr. E. Pocockio, Oxon. 1659), die in de tiende eeuw leefde, noemt
Apoilonius nog Ablüniüs.

Blz. 237 : 22. manik = mani, manék — kraal, korrel (zie Wilk.), of
=manikam — edelsteen.

Blz. 237 : 30. Andaio es- In onze hss- wordt deze naam ook vaak ge-
speld Andalis. Andalüs is de Ar. naam voor Spanje (Andalusië werd
het eerst door hen veroverd). De beschrijving, die in ons verhaal gegeven
wordt van Andaloes, komt in zooverre met de waarheid overeen, dat
het rondom in zee ligt (Isk. moet een brug bouwen om verder te kunnen
trekken).

Door de Maleiers wordt de naam Andaloes vaak verward met Andalas,
een oude naam voor Sumatra, als gevolg waarvan de plaatselijke tra-
ditie de over Andaloes vertelde zaken toepast op Sumatra (zie Wilkin-
san, Dict. I 29). Firdausi noemt koningin Qaidäfa, die ook in ons verhaal
voorkomt (Gidakah, vgl. blz. 245/246) vorstin van Andaloes.

Blz. 237:39. persalin. (Wilk. = persalinan). Ontelbare malen
geeft Isk.
persalinan: telkens als zich een vorst aan hem onderwerpt,
ook vaak aan zijn eigen onderdanen of aan gezanten. Hoewel ook in
den Griekschen Pseudo-Callisthenes en bij Firdausi vaak de nadruk ge-
legd wordt op A.'s vrijgevigheid, wordt er niet gesproken over eenige
gewoonte van hem om overwonnenen of gezanten met kleederen te be-
schenken.

In de Arabische litteratuur echter wordt vaak over deze gewoonte
gesproken, en in werkelijkheid schijnen in 't Oosten de geschenken van
vorsten vaak uit kleederen en paarden (van Isk. wordt in ons verhaal
ook vaak vertelt, dat hij paarden geeft) te hebben bestaan (vgl. H. M.
Elliot, History of India III 586, geschenk van den Sultan van Delhi aan
Ibn Batüta, en III 405).

Blz. 239 :10. De zee Loeloemat- zulumat (Ar.) — duisternis. Mis-
schien is de naam van deze zee oorspronkelijk geweest Tiamat, de zee
met het zoutachtige, levenlooze, geen levengevende water, omdat het
niet drinkbaar is (P. Jensen, Ass.-Bab. Mythen und Epen 560), die
dezelfde is als de stinkende zee uit het Syrische Alexanderlied (Hunnius,

-ocr page 331-

Diss. 18 n.1).nbsp;^nbsp;,

Blz 239:15. De mierennesten worden serokan semoet genoemd
(hs. E I 74b). Isk. en Chidir zien iets zwarts voor zich. Als ze nader-
komen, blijken het ontelbare mieren te zijn, en Chidir vertelt aan Isk.
dat dit de
sérokan semoet zijn, die Soelaiman eens bezocht, bij welke
gelegenheid de koningin der mieren tot haar volk zeide: O gij mieren,
kruipt in uw holen, opdat gij niet vertrapt wordt door het leger van
Soelaiman. Het leger van Isk. trekt daarop langzaam verder, zorgvul-
dig vermijdend de holen der mieren, die zoo groot als runderen zijn,

te vernielen.nbsp;^^^^nbsp;, ^ „„„

Hier doelt Chidir op de volgende Moh. traditie (Weil, Bibl. Leg. 237
e.v.): Soelaiman maakte eens op den rug van een djin
een reis naar
Damaskus, vloog daarbij over het mierendal, waarin hij den djin beval
neer te dalen. De koningin der mieren beval in grooten schrik haar
onderdanen, die zoo groot als wolven waren, zich in de holen der aarde
terug te trekken. Soelaiman ondervroeg daarop de koningin en ver-
wonderde zich over haar wijsheid.

Omdat Isk. nu eenmaal niet voor Soelaiman onderdoet, moet hij ook

alle avonturen beleven, die deze meemaakte.

Blz 239 :18. Jafat blijkt een goed smid geweest te zijn, vgi. uittr.
blz. 240 : 31. Ook heeft hij de beide kopersteden Jabalsa en Jabalqa

g e 1X133 let

Blz. 240 :10. SakJir Dpn. Sal^r is volgens de Moh. traditie de
snelste en krachtigste der djins, die zich eerst tegen de heerschappij van
Soelaiman verzette, en slechts door list gevangen kon worden, waarna
hij zich aan hem onderwierp (vgl. Weil, Bibl. Leg. 229 e.v.).

Blz. 240:17/18. De djin vartelt aan Isk., dat Sakhr eens op den
troon van Soelaiman gezeten heeft. Dit slaat op de volgende traditie:
Soelaiman had eens zijn zegelring, waarin de vier steenen, die hem
macht gaven over de winden, de dieren, hemel en aarde en de geesten-
Wereld, aan zijn gemalin Jarada gegeven. Sakhr nam toen Soe aimans
gestalte aan, wist den ring te bemachtigen en regeerde m Soelaimans
plaats. Toen deze terugkwam en zich bekend maakte als de werkelijke
rechthebber op den troon, vond hij geen geloof en moest om in zijn
levensonderhoud te voorzien, dienst nemen bij een yisscher. Sakhr
wekt echter verdenking op wegens zijn goddeloozen levenswandel en
als Asaf en eenige schriftgeleerden eens als ze hem opzoeken om hem te
vermanen, het aan Mozes geopenbaarde goddel^ke woord uitspreken
moet Sakhr zijn djinsgestalte weer aannemen. Hij vhegt naar de kust
en we^pt den ring in zee, waar een visch den ring inslikt. Soelaiman
krijgt dezen visch te eten en vindt zoo zijn ring terug waarna hij zich
door den wind naar Jeruzalem laat voeren, daar Sakhr laat opsporen,
in een koperen flesch sluiten en in de zee van Tiberias laat werpen,

-ocr page 332-

waar hij tot den opstandingsdag moet blijven. (Weil, Bibl. Leg. 271 e.v.)

Het slot van dit verhaal wijkt af van wat in onze hss. vertelt wordt,
waar Sak^ later vergiffenis krijgt en voor Soelaiman de moskee gaat
bewaken.

Blz. 240 : 29. Volgens de hss. v. groep I zijn de zwaarden vervaardigd
uit
gigi halilintar, volgens die van groep II uit hikis besi halilintar-
kikis —
schraper, misschien wordt bedoeld kikisan — afschraapsel.
Met den naam
gigi halilintar (tand van den bliksem) duiden de
Maleiers de neolithische steenen bijlen aan, die ze vinden. (Vgl. Dr. A.
N. J. Th. ä Th.
V. d. Hoop, „Donderkeilenquot; T. B. G. 1936 blz. 458).
Bij
kikis'^an^. besi halilintar dacht men misschien aan metaal, dat
afkomstig was van meteoorsteenen. Waarschijnlijk is
gigi halilintar
oorspronkelijker.

Blz. 240 : 35. Volgens onze hss. heeft de stad Jäba Isa een uitge-
strektheid van 1000 persangga in 't vierkant. Dit komt eenigszins over-
een met wat over deze stad vermeld staat in het Maleische Woorden-
boek van Von Dewall: Ze telt 1000 poorten, elk met een wacht van 1000
man. In onze hss. wordt Jäbal^ in 't Westen geplaatst en Jäbalqä
in 't Oosten, even als bij Tabari en 'Umära. Yäqüt is van meening,
dat Jabalsa in 't Oosten ligt en Jäbalqä in 't Westen. (Friedländer,
Chadhirleg. 140 n. 5).

Blz. 242 :13. ' .zhän, die hier de zoon van ' .büd genoemd wordt,
werd tevoren aangeduid als zijn neef (anak mamak). Hij heet in een
Arab. Codex te Berlijn (Ahlwardt 9113) '.rfän (zie de beschrijving bij
Ahlwardt). Dit hs. is echter een afschrift van it 1800, zegt dus niets
over de oorspronkelijke schrijfwijze.

Blz. 242 :15—17. De verovering van Jäbalsä. Al-Süri verhaalt
(Friedländer, Chadhirleg. 185/186): Isk. reist na de insluiting van Gog
en Magog naar Yaman. Vandaar wendt hij zich naar de koperstad, die
door Soelaiman gebouwd is (even verder wordt gezegd, dat Isk. de
stichter is). Deze wonderstad is ontoegankelijk, daarom bouwt men
een hooge stellage, van waaruit Isk. haar in oogenschouw kan nemen,
^adhir maakt zich dan bekend aan een onzichtbare stem, die hem zijn
naam vraagt. Isk en Kh. worden daarna in de stad gelaten, waar ze
in een grooten gouden koepel een jongeling ontmoeten, die Isk. eenige
edelsteenen geeft. Daarna trekt men langs de Durdur naar het land
der duisternis.

Men ziet, dat het door Süri verhaalde op dit punt tamelijk verschilt
met ons verhaal. De koperstad van Süri is n.1. niet Jäbal^ of
Jäbalqä, maar de stad, die in het uittreksel van het Mal. verhaal ge-
noemd wordt op blz. 265 : 41/42. Daar wordt niets vermeld van de ont-
moeting, die Isk. en Chidir hebben, alleen, dat Isk. haar door Balminäs
laat bouwen. Vermoedelijk is echter de stellage, vanwaar Isk. de stad

-ocr page 333-

beziet dezelfde als de machinerie, waarmee Chidir in ons verhaal het

koper van Jäbalsä laat smelten.

In de Amir Hamza is misschien sprake van een dergelijk instrument,
als daar „inplaats van het geweer soms een soort glazen instrument
(voorkomt), waarmede Amr de vijanden verbrandtquot; (v. Ronkel De
Roman van Amir Hamza, 1895, blz. 114) (Amr is de onafscheidelijke

metgezel van Amir Hamza) •

Dergelijke voorstellingen vonden hun oorsprong misschien m de
(onjuiste) mededeelingen, die verschillende schrijvers deden omtrent
de wijze, waarop Archimedes de vloot der Atheners voor Syracuse in
brand stak in 213/12 v. Chr. Galenos (De temperamentibus III, 2) zegt
daarvan enkel, dat hij het door vernuftige middelen wist klaar te spelen,
maar Anthemios (Paradoxis machinationibus, ± 530) beweert - en
in navolging van hem Witelo (Optica V, 65, ± 1295) en Zonaras (Anna
in vita Anastasii; ± 1100) - dat die vernuftige middelen brandspiegels
geweest zijn (zie Feldhaus, Technik der Vorzeit, kolom 1047). Er is
ook een bericht van Zonaras (Annal. XIV, 55), dat Proklos Onirokrites
in 514 de vloot van Vitalianus voor Konstantinopel met brandspiegels
verbrandde. Ook deze voorstelling is waarschijnlijk ontstaan doordat
Proklos in werkelijkheid met brandend zwavel of een ander vuur ge-
worpen heeft, maar aan zijn tijdgenooten de juiste samenstelling ervan
niet vertelde, waardoor allerlei fantastische berichten ontstonden over
het gebeurde (Feldhaus, Die Technik der Antike und des Mittelalters

^^Blz. 243 :21/22. ajat IbraMm- Welke verzen uit den Koran hier
bedoeld zijn, is mij onbekend.
Blz. 243:34.
Sjam = Syrië.

Blz. 244:11. Asaf is de vizier van Soelaiman. Hij wordt, ook in

onze hss., vaak genoemd Asaf ibn Barukhyä.nbsp;,, o , - n

Blz 244-15/16 H.yüs S.rhijü Adonai Sabawat Ai-badai.^e
twee laatste van deze^namen (Adonai Sabawät en Al-Sadai) zijn ge-
makkelijk te herkennen. De eerste is ^^^^

Zeba'ot - Heere der Heerscharen, de tweede Shaddai - Almachtig God.
H
.yäs S.rhyi (E: Ähyä S.rähyä; D: Hyä S-rhyä) is misschien een ver-
betering van het Hebreeuwsche
Ehyeh Asher Ehyeh - Ik z^ zyn, die
Ik zijn zal (eveneens een naam voor God; Ex. 3 :14). Vgl. The Jewish

Encyclopedia (1905) IX 163.nbsp;j . t i u .

Blz 245:26. Qairawan is een stad in Magrib. Nadat Isk. het uiter-
ste Westen heeft bezocht, wendt hij zich weer Oostwaarts. Door Magnb
(waar hij o.a. Qairawän aandoet), trekt hij langs Egypte en Perzië naar
het uiterste Oosten, waar hij het opgaan der zon zal beschouwen^

Afriqiya is een provincie ten Westen van Misr (Abul-feda, Descr.
des pays du Magrib, trad- p. C. Solvet 25).

-ocr page 334-

Blz. 245 : 28. Gidaqah is de Kandake van den Ps.-Call. (III 18—24)
en de Qaidäfa van Firdausi. Deze laatste vertelt van haar (min of meer
in overeenstemming met den Ps.-Call.), dat Isk. haar land (Andalüs)
binnentrekt, nadat hij Für (Porus) heeft overwonnen. Hij verovert een
stad en neemt daar een harer zonen gevangen. Zelf gaat Isk. als gezant
naar Qaidäfa, en wordt door haar gunstig ontvangen, vooral daar het
heet, dat hij de persoon is, die bij Isk. genade heeft bepleit voor haar
zoon. Qaidäfa echter heeft hem dadelijk herkend, daar ze een geschil-
derd portret van hem bezit, ze maakt dat den tweeden dag aan hem be-
kend, maar verraadt hem niet aan haar onderdanen. Ze waarschuwt
hem tegen een anderen van haar zonen, die den gezant (Isk.) wil dooden
(er bestaat n.1. aan Qaidäfa's hof groote wrok tegen Isk., omdat
Qaidäfa verwant is met den door hem overwonnen Für). Isk. weet
dezen zoon echter mee te lokken naar zijn leger, waar hij hem omsingelt
en dus niets meer van hem te duchten heeft.

Dat Gidaqah dezelfde is als Qaidäfa blijkt uit het volgende: 1. De
groote overeenkomst tusschen de namen. 2. Ook naar Gidaqah gaat Isk.
als gezant vermomd, maar hij wordt herkend, omdat ze geschilderde
portretten van hem heeft. Fird. noemt Qaidäfa koningin van Andalüs;
vandaar misschien, dat ze in ons verhaal zegt, dat de portretten van Isk.
in dat land gemaakt zijn. 3. Ook in ons verhaal doet een zoon der
koningin een vergeefsche poging om Isk. te dooden.

In den Ps.-Call. en bij Fird. is het verhaal van A.'s ontmoeting met
Kandake terstond na zijn overwinning op Porus geplaatst, terwijl het
toch in Andalüs of Aethiopië speelt (K. is volgens den Ps.-Call. konin-
gin van Aeth.). Ook de auteur van onzen roman was zich ervan bewust,
dat Gidaqah vorstin was over een rijk in of dicht bij Afriqiya (al is het
dan een eilandenrijk). Immers haar bondgenoot is koning van Qairawän
en woont in negeri Afriqiya, en haar land ligt ten Westen van Misr.
Een der eilanden, waarover ze regeert, heet Siqiliya.

Blz. 245:33. Shanisu 1-1).rin. Misschien moet gelezen worden
Shamsu '1-barrina (zon der continenten).

Blz. 246:30. 500 schepen. De schepen, die de onderdanen van
Gidaqah gebruiken, worden telkens
keling genoemd.

Blz. 246 : 34. Deze krater ligt volgens ons verhaal midden in zee,
waarschijnlijk werd oorspronkelijk met dezen vulkaan de Etna op
Sicilië bedoeld.

Blz. 246 : 36. Tilqän. Zie aant. bij blz. 74 :12.

Blz. 247 : 1. Barqü is het oude Syrenaica, tegenwoordig de Oost-
provincie van Lybië.

Blz. 247:13. Ahvak. Misschien afkomstig van 'Alwah, volgens
Edrisi een stad in Nubië (mededeeling van Prof. Kernkamp).

Blz. 248:18. Tuin. Misschien een verbastering van Nüb (Nubië)

-ocr page 335-

„i van JaW Tuba (Wl, ed. Wüstenfeld V 897), ee„ berg dich. Wj
Tunis.

Qibta komt van Qibt — Kopt.nbsp;■^„..„tP

Sinbsp;■?AQ■d^nbsp;ni/s is een plaats m Opper-Egypte.

R1 ■ 24M1nbsp;Sj Firdausi komt de naam Tainush voor als

Blz. 249 . 41.nbsp;^^^ Sassaniden (Nöldeke, Gesch. der

naam van een komng uit den tija aenbsp;^^^

Perser und Araber zur Zeit der Sassaniden 90 n. 3) en
een zoon van Qaidafa.
Waarschijnlijk is Tibus uit ons verhaal dez.

249 : 42. IHmashq - Damaskus. Füastin -Palestina.

(ed. WUstenfeld IV .92) _ An-

: 16. -—- rrquot; ~

tina, aan de Middel, zee ten Z. van Haifa, dat door
noemd werd
Qaishmya Filastin.

Blz. 250 :16. Joeno.,. is de

Blz. 250 : 20 e.v. Het beleg van Sur.nbsp;,,rhaal voor

hsthenes komt van de inname van Tyrus slechtsnbsp;^

(I, 35) , dat zeer weinig overeenkomst v-t«^^
van zaken. Bij Firdausi, in den Aethiopischen ^U'^ ^^^ ^ ^^
shir wordt zelfs in 't geheel niet .-Prok^ T ^ ^^^
Arabische geschiedschrijvers welnbsp;verloop heeft ge-

dat in werkelijkheid een merkwaardig ®nbsp;® ^^^ i^The Cam-

had (Vgl. Geiger und Kuhn 11 ^ e..

bridge ancient H^story VI 373-375) . Zoojnbsp;^^^ ^^^^

van het Maleische verhaal,nbsp;^^^^^nbsp;het feit, dat

ben moeten uithouwen om Sur te bereden o

Alexander Tyrus pas heeft kunnen innemen nadat h«nbsp;^^

de stad door een dam met het -tel^nbsp;dat de bestuur-

verovering vergde (zeven -aanden)^wa een ^nbsp;^^^^

der der stad wel een zeernbsp;- ^^^nbsp;,,, het

deelen, een op hetnbsp;^lÏt aaSggen^ bLond zich dus een stad:

zee, die Iskandarün heettenbsp;^^^^ ^nbsp;Tibüs

Blz. 251: 20. Met het afsch« d - ^ ^^^ E, dat uit drie deelen

eindigen alle hss. van groep L Het twe^^^^^ ^^^ ^^ ^^^

bestaat, eindigt bij het begin van het vnbsp;^^^^ ^^^ ^

^SSi^S: quot;:tnbsp;Tusschen het einde van de hss. van

-ocr page 336-

groep 1 en het begin van Ë III gaapt dus een hiaat, dat door geèrl
der mij bekende hss. wordt opgevuld. Hoe groot dit hiaat is, is moeilijk
uit te maken. Maar waarschijnlijk wordt er niet veel meer verhaald
tusschen de onderwerping van Tibüs en zijn vrouw en het treffen met
Darinüs. Het leger van Darinüs was immers zoo dicht bij dat van Tibüs,
dat deze verwachtte, dat Darinüs hem hulptroepen zou zenden (Uittr.
blz. 250 : 5/6). In E III (blz. Ib : 9 e.v.) worden de verschillende volken
opgenoemd, waaruit Isk.'s leger bestaat. Behalve de ons bekende komen
nog voor de Kasak en de 'Arab. Nu is het wel waarschijnlijk, dat in het
ontbrekende deel verteld wordt, hoe Isk. deze volken heeft bekeerd en
onderworpen. Vooral is het bijna niet denkbaar dat de Kasak (hiermee
worden waarschijnlijk bedoeld de Qazaq (Kozakken, naam waarmee
de Arabieren de Kirgiezen aanduidden), die in den strijd met Darinüs
en ook in 't vervolg een groote rol spelen, en met de mannen van Salam
en Raziya de dapperste strijders van Isk. zijn, zonder eenige verklaring
ten tooneele verschijnen. Geheel onmogelijk is het echter rüet. Want
ook in 't begin van F komen in een opsomming van de Isk. begeleidende
vorsten eensklaps verschillende nieuwe figuren voor.

Blz. 251: 21—252 : 29. De onderwerping en dood van Darinüs, zoo-
als die hier beschreven wordt, toont meer gelijkenis met het verhaalde
in den Ps.-Call. dan die van de overwinning op Dara (die gelijkt op wat
Firdausi ervan vertelt; zie aant. bij blz. 97—121). Hier komt Isk., evenals
in den Ps.-Call., uit Mesopotamië (Ausfeld 66, 67). Darius schrijft ook in
den Ps.-Call. aan Porus om hulp. Isk. gaat daar ook als gezant vermomd
naar zijn tegenstander, hij trekt te paard over de bevroren Stranga naar
de stad Persis (= Persepolis = Ista^r; Ausfeld 159), waar hij herkend
wordt, maar nog juist over de rivier kan ontvluchten, terwijl zijn ver-
volgers niet meer kunnen oversteken, daar het ijs niet meer houdt (Aus-
feld 70—72). Een groot onderscheid is weer, dat in ons verhaal Isk.
Darinüs in een tweegevecht doodt.

Blz. 252 :17. Dsa 'l-r.qin. De twee malen, dat de naam van Isk.'s
paard verder in onze hss. voorkomt, wordt hij geschreven Dzu '1-risin en
Dzu 'l-banin (Uittr. blz. 255 : 9 en 259 :12). Het paard heet in den Ps.-
Call. Bukephalos. De Arabieren hebben dezen naam wel gekend, b.v.
quot;Tabari: Bukefaras (Nöldeke, Beitr. 44).

Blz. 252 : 31. Ray, stad ten Zuiden van de Kaspische Zee, hoofdstad
van 'Irak.

Blz. 252 : 34. Hamdani. Moet zijn Hamdan, stad in Perzië.
Blz. 253 :19.
JaiMm — Oxus.

Blz. 253 : 36. Khüz — volk in I^üzistan, Perz. provincie, vroeger
Susiana geheeten, gelegen vlak ten Noorden van de Perz. Golf. (Enz.
d. Isl. II 1059).

Blz. 254:7. De hron Sh.qqa. Vgl. Ps.-Call. II 36 (Ausfeld 82): A.
326

-ocr page 337-

W aan een rivier, waar booten groeien, »»/«quot;r 1Ï

.esde ure groeier worden, »

Zien is. In deze rivier zijn ook zwarte sieene ,

Tequot;.,, i. :«-hie„ „„«aan doordat . ^ -

sprake was vannbsp;quot;nbsp;S^d I 475) de naam van

Blz. 254 : 9. J^ b'^ ^Tdd» A.If «sscbien is de naan, van

een plaatsje in Khwarizm (midden ^^le;

deze bron oorspronkelijk de naam -n ^'^«f^f^p^!'^ .iet voor.

Blz. 254:14. Kidi Hind,,. Deze komt m ^en ^s ^
Wel echter in het Sh.hn.ma waar h, de eers «^k
S koning

Isk. na zijn troonsbestijgmg optrekt. Hy^^nbsp;^^^^^ ^^^

van Kanüj in Indië. Een z.ner «nbsp;^^nbsp;, Zijn

aan zijn vier grootste schatten aan I^k' ^n gesnbsp;^^^

dochter. 2 Een wijze. 3 Een ^nee^e. ^ ^^ ^^^^ ^an drin-
water een aangename temperatuur b«' ^^nbsp;geschenken aan

ken zonder dat de inhoud vermmdert. Isk neemt de g

en laat Kaid met vrede- (VgL ook ^^^nbsp;,

XXVI, 260-278). In ons verhaal is van deze vier

'IS^^sHf pS: De Porus ui.nbsp;den Griekscbennbsp;Ps.-Ca..„
Firdausi Fur.

— Boeddha.nbsp;_nbsp;,nbsp;_ volle maan,

Blz. 254:27. Badru n-Qumnya.nbsp;had, (Ar.;

qumriyyat (Ar.) - tortelduif.nbsp;overwinning op Püz

Blz. 254:31 e-v. De geheele

komt verrassend sterknbsp;To^^^ den Ps-Call. laat A.

Ps.-Call. (III 3 en 4; vert. Ausfeldnbsp;^^ te gebruiken

alle ijzeren beelden, dienbsp;en'vluchten.

tegen de olifanten vannbsp;. .^^^ne aanneemt, daar hij

A. houdt een tweegevecht met Porus, die ^^t gaarne

Vijf el lang is, en A. ^^eeht^f ^^^^gtT

weet te winnen, is precies g^^^k- Het leg^^ ^^^ ^^^^^^^ ^^^^ ^^^ ^^
na den strijd opnieuw,
maar A- bren tnbsp;yy^e eer begraven,

heid te verzekeren. Daarna laat hij Porus me
en trekt verder naar de brahmanen.nbsp;^^^

Er zijn ook verschilpunten aan te^^^^^^^^nbsp;^^^^ ^^^ ^^ ^^^ ^^^

bij het eerste geve^ A-^^ d d del.k^g^ ^^ ^^^ ^^^^^^^^ ^^ ^^^ ^^
verhaal met voorkomt. T^ntig ^nbsp;,er.

Grieken beginnen te wijken, stelt A ^nbsp;Vanzelfsprekend komt

Sirnbsp;Ba^«^^^^^ - ^»o» -- ^

Ps.-Call. niets.

-ocr page 338-

De strekking is in den Griekschen zoowel als in den Syrischen Ps.-
Call. heel anders dan in onzen roman. Daar wordt A.'s leger in een
vermoeiden strijd bijna overwonnen en is van plan zich over te geven,
als A. aan Porus een tweegevecht voorstelt. A. weet Porus door een
verraderlijke list te dooden, en de Indiërs willen hun koning wreken.
A. roept hun toe: Strijd niet langer, ik schenk u vergiffenis. Want hij
weet, dat zijn leger niet tegen hen is opgewassen. Zij laten dan af en
A. laat het lijk van Porus met eer begraven. In ons verhaal is Isk. zoo-
als altijd de onoverwinlijke, die niet met list, maar enkel door de hulp van
Chidir weet te overwinnen. Temeer valt het daarom op, dat in verschil-
lende kleine trekjes (de lichaamsgestalte van A. en Porus — dit ge-
deelte van het verhaal berust bovendien op de werkelijkheid; vgl. Aus-
feld 174 —, en de wijze, waarop A. het tweegevecht wint: Als Porus om-
kijkt, omdat hij een gerucht hoort in zijn leger, stoot A. hem in den rug)
de overeenkomst zoo groot is.

Ook het verhaal van Firdausi over de nederlaag van Porus lijkt merk-
waardig veel op dat uit den Ps.-Call., en komt bijna geheel overeen met
ons verhaal, in zoover dat overeenstemt met den Ps.-Call. (Mohl V
151—155). Toch behoeft het Arabische origineel van ons verhaal niet
geput te hebben uit Firdausi, omdat ook voordat zijn werk geschreven
werd, het verhaal van den strijd met Porus, zooals de Ps.-Call. dat geeft,
nauwkeurig bekend was bij de Arabieren, wat blijkt uit het feit, dat
het, eenigszins wijdloopiger beschreven, in de Aethiopische versie voor-
komt (Budge, Life and exploits 119 e
.V.), met het eenige onderscheid,
dat A. geen afgodsbeelden laat gloeiend maken, maar ijzeren afbeeld-
sels van olifanten laat yervaardigen en verhitten. Ook in Mubashshirs
Akhbar al-Iskandar (Vert. Meissner Z. D. M. G. Bd. 49, blz. 613, 614)
komt dit verhaal, weinig afwijkend van wat de Ps.-CaU. vertelt, ' voor.
Men zou hier de veronderstelling kunnen wagen, dat Firdausi 'op dit
punt zijn kennis heeft gehaald uit de verloren gegane Arab. versie van
den Ps.-Call.

Blz. 256:5. Jamshed is dezelfde als die in de aant. bij tekst blz.
43 : 20^7 : 31 genoemd wordt als koning van Perzië, opvolger van
Tahmuras, die door den Arabierenprins Zahâk van den troon gestooten
wordt.

Blz. 256:23. Sarandib. Toen Adam gevallen was, werd hij door
Allah vervloekt en uit den hemel geworpen, waarbij hij op het eiland
Sarandib terecht kwam (Weil, Bibl. Leg. 28 e.v. Over de verschillende
berichten van Arabische schrijvers over den val van Adam zie J. Char-
pentier, Heilige Fussabdrücke in Indien, Ostasiatische Zeitschr. VII, 1
e
.V. en 179 e.v., vooral 13 e.V.). Met Sarandib wordt meestal het eila'nd
Ceylon bedoeld, maar de Arabische reiziger Ibn Batüta vertelt, dat de
Sarandib een berg is op het eiland Siyalân, dat een deel is van Hind

-ocr page 339-

(Vovage. d'Ibn BaU.ut=J,, trad. par Defrémery e.

Devic, blz. 26^270). De bewering van Ibn Batu.a dat S^^ ^en

van Is.andar » Kbadbir „eds vro^^^^^^^

kend waren, b,,.. uU be. t: quot;nbsp;n e^K^^^^^^^^

darheuvel (Vert. Defremery et Sanguinetti iv i.o;nbsp;__

Missc^en een verbastering van Kanda.e,

Blz. 25, : 17. ZBr„S- «quot;»'»fj» -t^^ de. wonder-

Rl7 257 • 35 Er wordt met verteld, dat isk. wei^vc jnbsp;, j .

ba! lijk loomen heeft gezien. In ons hs. zegt Isk.nbsp;gesp^^^^^^^^^^^

hij met Chidir heeft, voor zij zich inschepen om de eilanden t be^

itoe dan melihat segala pohon kajoe mgnbsp;'Za

boeahnja itoe mendjadi manoesia. Apabilanbsp;f

goegoeilah boeah kajoe itoe

itoe: Wak^ dannbsp;Jr Sairic^aan Uodratnja dan

Maha-soetji radja jang mendjadikan daripaaa n

(F fol. 44b, 445a)^nbsp;Soebhana 'l-maliki 'l-challaqi

Shajaratu 'l-waqi - de boom wak. boeonana

~ geloofd zij de koning, de schepper.

Volgens M. J- de Goeje: Le Japon connu^^^^ ^^

veilles de l'Inde ed- P. A. van der Lith 295nbsp;^

ren met de eilanden Waq-waq (waarvan ^^^^^^^j^ï^f

omloop waren, dat serieusenbsp;^^^^

nauwelijks durfden opnemen) Japan, dat m ne

de „o„derbaarl,.e -men quot;

ge„3 de Goeie in He. boe. vannbsp;» b^ vln^Arab.

65, 66), dat eennbsp;onze Jaartelling (vgl

en Per., schippers vannbsp;eiland Wiq-waq vindt

Préfaee, bk. VI). Daar wordtnbsp;quot;Pjquot;;' „^p ^en pom-

men een grootennbsp;fnbsp;geLte. Wan-

poen, maar grooter e„ tets grf^nbsp;zij

-vtldnbsp;baarU,

-ocr page 340-

er niets overblijft dan een dun vliesje (de Goeje 302). Qazwïni (600—
682/1203—1283) vertelt al, dat deze vrucht, als zij rijp is, Wäq-wiq
schreeuwt, evenzoo Dimashqi (f 727 = 1327; vgl. de Goeje 302). Vol-
gens Ibn lyas (852/1448 geboren) en Ibnu '1-Wardi (f 861 = 1457) roept
de vrucht: Wiq-wäq geloofd zij Allah Al-challak (de Goeje 302).

In ons verhaal is Waq-wäq als naam van het eiland verdwenen, het
duidt alleen het geroep van de vruchten aan.

Daar de Goeje (blz. 303 e.v.) bevond, dat in Japan geen boom met
zulke eigenaardige vruchten, of iets dat daarop lijkt, bestaat, meende hij,
dat de legende van de vruchten, die Wiq-wäq roepen, haar ontstaan
te danken heeft aan den Sodomsappel, die niet alleen in de nabijheid
van de Doode Zee, maar ook in Jaman groeit, en die bijna geheel met
lucht gevuld is en een ploffend geluid geeft, als men haar doorsnijdt of
op een andere wijze opent. Het Arab. woord om zulk een plof aan te
duiden is waq.

Volgens G. Ferrand echter (Enz. d. Islam IV 1196 e.v.) is niet Japan
Wiq-wäq, maar worden door de Arabieren met dezen naam aangeduid
zoowel Sumatra als Madegascar. Wiq-wäq is dan hetzelfde woord als
Pakpak, de naam van een der Batakstammen. En op Madegascar groeit
de boom Vakwa, een Pandanussoort, die groote en eigenaardige vruch-
ten draagt, die zeer goed aanleiding hebben kunnen geven tot het ont-
staan van de vreemde verhalen omtrent de vruchten, die Wiq-wäq
riepen.

Volgens de inhoudsopgave van het Turksche Iskendemame van
Ahmedi (Jahrb. für Litt., Bd. 57, Anz.bl. blz. 1 e.v.) wordt daar in
Hoofdstuk 113 verhaald, dat Isk. het eiland Wak-Wak bezoekt, waar de
vruchten der boomen vogels zijn, die Wak-Wak schreeuwen.

Blz. 257:39. Joesjn' anale Noen is de Jozua uit den Bijbel (Num.
26: 65). Het is niet verwonderlijk, dat hij hier genoemd wordt naast
Chidir en Moesa, daar er volgens de Mohammedaansche traditie niet
aan te twijfelen valt, of hij is de onbekende jongehng, die Moesa op zijn
tocht naar Chidir vergezelt (Koran 18 : 59—64; zie Friedländer, Chadhir-
leg. 68, 76).

Blz. 258:5. Khä qä. Volgens Prof. Kernkamp vermoedelijk:
Khaqän, Arab. transcriptie van den Turkschen titel Qaghan = (later)
Khän. Bedoeld is dus het aan China grenzende gebied der Turken,
waar evenwel veel Chineesche invloed was, en welks inwoners door de
Chineezen als vazallen werden beschouwd. (Enz. des Islam I 878).

Blz. 258:7. Waq. Hetzelfde als Wiq-wäq (zie aant. bij blz.
257:35). Bij Ibn Khurdädzbeh, Kitab al-Masälik (geschreven in 232/
846) is Wäq-wiq ook een provincie in 't Oosten van China, terwijl Al-
Silä (Japan) de meest oostelijk gelegen provincie is (zie M. Hartmann,
Enz. d. Isl. I 877).

-ocr page 341-

Blz. 258 :17. In Ahmedi's Iskendername (waarvan Von Hammer de
titels der hoofdstukken opnoemt in Jahrb. der Litt. Bd. 57, Anz. BI.
blz. 1 e.v.) geeft het 117de hoofdstuk ook een beschrijving van de mus-
kusreeën. Ze komen ook voor in den Aeth. Ps.-Call. : Vlak na de tocht
naar China vindt Isk. kudden van dieren, „and we took from their thighs
bags of muskquot; (Vert. Budge, Life and exploits 181). Volgens Abu Zaid
al-Hassan van Siraf (± 300/900) wordt de muskus gevonden bij geiten,
en vele inwoners van Tibet maken er een beroep van muskus te ver-
zamelen, waartoe zij de geiten dooden (Vert. Reinaud, Relation des

Voyages I 116, 117).

Blz. 258:20. Fir- Misschien dezelfde naam als Ophir (1 Kon.

10:11) (?).

Blz. 258 : 27. T. Un. In de Iskendername van Ahmedi luidt het op-
schrift van hoofdstuk 127 (Vert. van Von Hammer) : A. komt aan het
eiland Tinin, waar een draak woont. In ons verhaal is T.bin de naam
van het dier zelf. In het Perzische prozaverhaal over Alexander (zie
inl. blz. 11), waarvan een inhoudsopgave wordt gegeven in de Bibl.
universeïïe des Romans, Oct. 1777 I, doodt A., nadat hij koning Kaid
heeft overwonnen, aan de grenzen van China een draak, die daar een
geheele provincie brandschatte, door vanuit een'ijzeren kooi het monster

in den buik te verwonden.

Misschien is het verhaal van het gevecht tegen den draak oorspron-
kelijk ontstaan uit het bericht, dat A. in den Griekschen Ps.-Call. (III
17) geeft aan Aristoteles over den Odontotyrannus (Ausfeld 92).

Blz. 258:29. anah hoema — vlaktemaat, waarvan de grootte mij
niet bekend is.

Blz. 259:1. B-rh-raJi schijnt dezelfde te zijn als de koning der
Berber, die D. kl. m genoemd wordt (zie uittr. blz. 245).
Alalth_shâm
is de koning der Kasâk (zie aant. bij blz. 251: 20).

Blz. 259:9. Manyamâj wordt in een Arabisch hs. te Berlijn ge-
noemd Timâ^ (W. Ahlwardt, Verz. Ar. Hss. der Kgl. Bibl. zu Berlin
VIII 9110).

Blz. 259 :30. Kardam- Misschien worden hiermee de Koerden be-
doeld.

Blz. 259:36. KMidad)-

Blz. 260:7. NuqtaJi. Misschien is hier „puntquot;, „geometrisch puntquot;
bedoeld, wat het woord letterlijk beteekent.

Blz. 260 : 20. TaharisUân. Een Perz. provincie ten Zuiden van de

Kaspische Zee.

Blz. 260 :22. Darwanda- Misschien wordt hier bedoeld Derbend,
een stad op den westelijken oever van de Kaspische Zee.

Blz. 260:36/37. lontgeweren (istinggar) en granaten {perioeh
api). —
Vgl. aant. bij blz. 103 : 29.

-ocr page 342-

Blz. 261: 7. babil- Eenige malen worden de rijdieren der Kasak
babil genoemd. De herkomst of beteekenis van dit woord is mij niet
bekend.
Babil (Ar.) kan beteekenen: tegenstrevend, ongezeggelijk.

Blz. 261:34. Tj'jamciniyün. Misschien een verbastering van den
Arab. naam Turkmaniyyün = Turkmencu, een Turksche volksstam in
Midden-Azië.

Blz. 262 : 23. Gurgur. Misschien wordt bedoeld Gargar, een stad
in Azarbaijan.

Blz. 263 :2/3. Het eerste gedeelte van den brief, dien Isk. aan
Aristaplis schrijft, lijkt merkwaardig veel op het bericht, dat hij in den
Ps.-Call. (III 17) aan zijn leermeester geeft. Ter vergelijking geef ik
hier de volgende citaten:

Maka adalah hamba lihat soeatoe kaoem ditepi laoet amat banjak,
tiada meréka itoe berhidoepan dan makanan, melainkan makan ikan
djoea, dan perkataan meréka itoe tiada berketahoean dan roex^pay
meréka itoe seperti perempoean. Dan adalah hamba sekalian lihat pada
soeatoe poelau soeatoe toernboehan seperti roepa api. Pada sangka kami.
Ia-itoe galian emas. Maka ada kami berlihat dengan beberapa orang
disana., dikatakannja boekan galian emas, melainkan soeatoe koeboer
daripada koeboer orang dahoeloe kala. Maka berhéla
(sic) hati hamba
melihat dia, naiklah sekalian kami kepoelau itoe. Maka segala orang
poelau itoe lari, maka kami dapat disana doea belas boeah kapal
(F fol. 114a: 8 e.v.).

Het overeenkomstige gedeelte uit den Griekschen Ps.-Call. luidt als
volgt:

KaTsXaßojxev Trap' auT7]v èmpfèt; oixpoiT^piov Tvji; i^aXdcdcnQ?. xai óp[i.Y)-
cavtoi; [j.ou ctuv èXiyoic; etti to Ttpo£ipY)[xévov [xai] x«Ta[j!,aö-óvT£? eupo[j.£v
ve[xo[i.évoult;; èxeï S-TjXufxóptpou? ij^^uoqxiyou!; dcvamp;pcoTcouc;. £|i,oü Sè Trpoa-
xaX£CTa
[x£vou tiva(; EÖpov ßapßapou? t^ SiaXéxTW, xai 7iuv9-avo[i.£vou |jlou
TTspl Tciv tÓttcov eotjfxavav ïiti.ïv v^cTov, r)V TvdvTsg écüpwfXEV £v [i,écrw 7T£Xay£i,
^v ëcprjaxv
ttocvu ap}(aiou ßadixsco? £Ïvai. Toctpov, èv d) /puffov tcoXuv tEpwa-
... oi ßapßapoi dctpaveï? ■Jjorav toc l'sia tixoiapista xaTaXiTcóvTEC, óctzep
^v tß'.

(Ed. Kroll blz. 106, 107). En volgens de vertaling van Ausfeld (blz.
89) :

Wir trafen ein Vorgebirge im Meer, und als ich mich mit wenigen
Begleitern nach dem vorher erwähnten Ort begab, fanden wir, dasz
dort Menschen von weiblicher Gestalt wohnten, die von Fischen lebten.
Als ich sie anrief, redeten sie in fremdartiger Sprache. Sie zeigten uns
eine Insel mitten im Meer, das Grabmal eines alten Königs, wie sie
sagten, in dem viel Gold geweiht sei. Indem wir nun hinüberzufahren
wünschten, verschwanden die Barbaren plötzlich und lieszen uns zwölf

-ocr page 343-

kleine Schiffe zurück.

Men ziet, dat de overeenkomst treffend is. De Arabische auteur is
zelfs zoo dicht bij zijn origineel gebleven, dat hij geheel vergeet apart
even te vermelden, dat Chidir toch wel de taal van het volk kon ver-
staan. Het
naiklah sekalian kami kepoelau itoe uit het eind van ons
citaat is misschien ontstaan door onjuiste vertaling van het Arab. in 't
Mal., omdat ook in het Mal. verhaal in 't vervolg blijkt, dat Isk. niet
naar het eiland oversteekt, maar op raad van Chidir aan land blijft.
Eenigen zijner volgelingen steken, door nieuwsgierigheid gedreven, in
zee, en komen om. De Aeth. Ps.-Call. (Vert. Budge, Life and exploits
142 e
.V.) komt, wat het geciteerde deel betreft, overeen met de Grieksche
versie, is alleen wat uitvoeriger.

In 't vervolg van het verhaal vertelt het Maleisch, dat de nieuwsgie-
rigen, vlak bij het eiland gekomen, door een zeemonster met schip en
al worden verslonden. Dit komt precies overeen met wat Aeth. (Budge
143) hiervan vertelt, maar wijkt af van het Grieksche verhaal, waar
het eiland zelf een zeemonster blijkt te zijn, en door onder te duiken
schepen en bemanning doet verdrinken. Deze gezamenlijke afwijking
van Aeth. en Mal. van den Griekschen Ps.-Call. is een bewijs voor het
feit, dat Aeth. uit het Arabisch is bewerkt.

Het overige gedeelte van den brief is zeer kort in 't Mal. verhaal, men
treft er weinig in aan, dat nog aan 't vervolg van den brief in den Ps.-

Call. doet denken.

Blz. 263:5. Tamimat. Dit woord beteekent in 't Ar.: amulet,

spreuk tegen beheksing.

Blz. 263:13. Ir am Dsöt al-imüd alti. Prof. Juynboll wees mij
erop, dat de naam van het paleis is Iram, soms met bijvoeging van het
Koranische
Dzät-al- imäd (het hooggebouwde). De wonderlijke naam
in ons verhaal is ontstaan uit een stuk van de beide verzen Koran 89 : 6
en 7, waar staat 6
Iram dzcit al-imäd (7) alti.... (enz.): [Gedenkt]
Iram het hooggebouwde, van hetwelk [geen gelijke geschapen is in de
landen].

Blz. 263 : 23. Soelaimans bezoek aan de koningin der mieren (vgl.
aant. bij uittr. blz. 239:15). Volgens Weil, Bibl. Leg. 237 e.v. wordt
Soelaiman door de wijsheid van de mierenkoningin beschaamd, en
merkt hij, dat hij nog iets van haar kon leeren.

Blz. 264 : 3. De grijsaard, die naar Shadad gezonden werd, is volgens
de Mohammedaansche traditie (Weil, Bibl. Leg. 46 e.v.) de profeet Hoed.
Deze werd naar het reuzenvolk 'Ad gezonden, dat in Aden woonde.
Hoed schilderde hun koning Shadad de heerlijkheden van de toekomen-
de wereld voor, maar deze wilde ze reeds hier genieten en het Iram
bouwen, een stad met paleizen en tuinen. Toen hij echter met zijn volk
naar binnen wilde gaan, verborg Allah de stad voor hun oogen, zoo-

-ocr page 344-

dat zij in storm en regen ronddwaalden en omkwamen. Gerth van Wijk
(Kor. verhalen in 't Maleisch. T. B. G. 36, blz. 601) geeft deze traditie
iets anders : Djabrail gaf aan Daoed bevel, dat hij Shadad moest bekee-
ren, die te Damsjik een paleis had laten bouwen zoo schoon als de
hemel. Deze weigerde zich te bekeeren en daarom kwam de doodsengel
hem het leven ontnemen juist toen hij het paleis zou betrekken, en al
zijn schatten vervielen aan Daoed.

Sporen van herinneringen aan den Griekschen Ps.-Call. toont de vol-
gende traditie van Mas'üdi (Ed. Barbier de Meynard II 421, medege-
deeld door A. J. Wensinck, Enz. d. Isl. II 555 s.v. Iram): Toen Shadad
Iram had laten bouwen, wilde hij op de plaats van Alexandrië een soort-
gelijke stad oprichten. Toen Alexander later Alexandrië stichtte, vond
hij de sporen van een paleis met vele marmeren zuilen, waarvan een het
opschrift droeg, dat Shadad de bouwer van de stad was, maar dat Allah
aan zijn leven een einde had gemaakt, met de conclusie : niemand late
zich dus verleiden iets groots te ondernemen, hij moet toch sterven. Deze
traditie van Mas'üdi vindt haar oorsprong in Ps.-Call. I 33 (Ausf- 48,
49), waar Alexander bij de stichting van Alexandrië een tempel vindt,
waarin een groot godenbeeld zich bevindt, en obelisken, waarop een in-
schrift staat van den Egyptischen wereldveroveraar koning Sesonchosis.

Wensinck vermeldt niet, of Mas'üdi iets zegt over het afgodsbeeld,
dat Alexander vond. Is dit niet het geval dan is het zeker, dat ons ver-
haal niet op de traditie van Mas'üdi, maar waarschijnlijk op de Ar. Ps.-
Call. versie teruggaat, omdat in ons verhaal het vinden van het afgods-
beeld juist wel voorkomt. Intusschen is het ook mogelijk, dat er nog een
tusschentrap bestaan heeft, en in elk geval zijn in ons verhaal veel ele-
menten uit andere tradities mee opgenomen (o.a. de zending van Hoed,
het bezoek van Soelaiman). Waarschijnlijk is ook aan dit gebruiken van
velerlei bron te danken, dat het verhaal in onzen tekst eigenlijk dubbel
gegeven wordt (tweemaal bezoeken Isk. en de zijnen het paleis). Het
valt n.1. op, dat dat gedeelte, waarin het eerste bezoek verhaald wordt,
de meeste overeenkomst vertoont met het verhaal van Mas'üdi c.q.
met dat van den Ps.-Call., en dat het gedeelte, dat het tweede bezoek
behandelt, meer recht laat wedervaren aan de traditie omtrent de zen-
ding van Hoed tot het volk 'Ad.

Blz. 264:10—13. Het Shähnäma vertelt hetzelfde als ons verhaal
over Isk.'s bezoek aan Mekka (Mohl V 157 e.v.). Firdausi vertelt, dat
Isk. op verzoek van Nasr, een nakomeling van Ismail, I^uza', die er
onrechtmatig heerscht, doodt, Nasr op den troon herstelt en de inwoners
der stad rijkelijk begiftigt met allerlei geschenken.

In ons verhaal zijn de gebeurtenissen eenigszins verknoeid : Misrah
wordt dadelijk als de koning genoemd, deze ontvangt Isk. vriendelijk,
toch worden er anderen in zijn plaats tot vorsten aangesteld. Deze ver-

-ocr page 345-

gissing vindt haar oorsprong in het feit, dat Misrah (Nasr bij Firdausi),
die Isk. tegemoet komt reizen (precies als bij Fird.), niet de komng is
van Mekka (zooals ons verhaal vertelt), maar juist hulp vraagt tegen

den regeerenden vorst.nbsp;^nbsp;j t i tt qi

Blz. 264 :14. Byaz beteekent eigenlijk: barriere (Enz d. IslJI 319).

Het is de streek aan de westkust van het Ar. schiereiland, ten Noord_en

van Yaman. Mekka ligt ongeveer op de grens tusschen Yan^n en Hiiaz.

Blz. 264:23. H.aijij wa-adzab is geen Perzisch en beteekent met:

slechte weg, zooals in 't hs. staat, maar is Arabisch en beteekent: leven

^quot;quot;617264:24. Aidzal is een visschersdorpje aan de Roode Zee,
schuin tegenover Jiddah, welks inwoners volgens Prof. Juynboll vroege.r
zeer berucht waren, omdat ze vaak bedevaartgangers beroofden. Dit
komt overeen met het bericht van ons hs., dat de koning van Aidzab

regeer tot aan Qüs (stad in Boven-Egypte, op dennbsp;^quot;^^Xn

Qüs was het ontmoetingspunt van de pelgrims uit Egypte en het Westen,
die vandaar over den haven van Aidzab naar den Hiiaz reisden (Enz. d.

'^MerkwaLig is het, dat in ons verhaal totaal niet van een o^rto Jt
over de Roode Zee gesproken wordt, als Isk. vanHiiaz naar Aidz^ reist.
Blz. 264 : 26.
Kandaritja - Alexandrië (zie uittr. blz. 265 : 33-39).
Blz. 264:38.
Joenan — Griekenland.

Blz 265-28. Andere tradities over Chidir zeggen, dat hij een achter-
kleinzoon was van Ishak, weer andere, dat hij een tijdgenoot was van
Ibrahim, met hem uit Babil uittrekkend.
Er worden nog meer tijdstip-
pen opgegeven, waarop hij geboren zou zijn. Dit hangt samen met zijn

onstprfeliikheid (vgl. Enz. d. Isl. II 923 e.v.).

Blznbsp;MajMa u'Vbakra^. In Koran 18 : 59-63, waar ver-

teld wordt, hoe Musa en zijn dienaar Khadlür zoeken^verliest de dienaar
van Mozes den visch bij den Majma' u '1-bahram (Sure 18^ 60) d w.^
de vereeniging van de beide zeeën. Volgens den meest gebruikehjken
uitleg bij de Mohammedaansche commentatoren worden hier de Per-
zische ei de Grieksche (d.i. de Middellandsche) ^ee bedoeld. (Fried-
lander, Chadhirleg. 303. Le Coran, trad. par E. Montet 411 n._5).

Blz 265:34/35. De afmetingen van de nieuwe stadnbsp;Het

is eigenaardig, dat hier, evenals in den Griekschen Ps.-Call., de uitge-
strektheid van Alexandrië nauwkeurig wordt opgegeven. Echter is
geenerlei overeenkomst te bespeuren tusschen de
Call. I 31 (Ausfeld 47) : De lengte strekt zich uit van Drakon tot aan de
rivier Agathodaimon bij Kanopos, en de
breedte van Mendideion tot
Eurulochu en Melanthion. Wel komt overeen, dat de Ps.-Call. ook ver-
meldt, dat Alexander waterleidingen en afvoerkanalen naar zee het
aanleggen, zoodat men kan aannemen, dat ook de opgave der uitge-

-ocr page 346-

strektheid haar oorsprong heeft te danken aan de episode uit den Griek
sehen Ps.-Call.

Blz. 265 :36. Manär. Pharos, de groote door Ptolemaeus Soter bij
Alexandrië gebouwde vuurtoren, wordt door de Arabische schrijvers
Manära of Manär genoemd (Enz. d. Isl. II 572). Door de Ar. schrijvers
werd al gauw het bouwen van den Pharos aan Alexander den Groote
toegeschreven (vgl. b.v. Eutychius, ed. Pocock, Oxon. 1659, blz. 567
e
.V.).

Blz. 266:1. 'Ainoe 'l-djam'ijat. Zie aant. bij tekst blz. 209:4.

Blz. 266:3. Sägarsä wordt genoemd ke-pala tirai loeloemat- Dit
kan niet beteekenen, dat het de hoofdstad van het land der duisternis is,
omdat men volgens blz. 267 : 34 de duisternis verlaat om terug te keeren
naar Sägarsi, het is dus dezelfde stad als die welke Isk. in blz. 266 : 2/3
beveeit te bouwen, en waarschijnlijk dezelfde als de koperstad bij Süri
(zie aant. bij blz. 208—231). Misschien kan
kepala tirai loeloemat
ook de beteekenis hebben: stad, die aan 't begin van het land der
duisternis ligt.

Blz. 267 : 34 e.v. Het verhaal van het regentschap van Balminäs en
zijn zoons over Sägarsä komt bij Süri, en ook in de door Prof. Juynboll
onderzochte Berlijnsche hss. niet voor. Daar spoedt in hs. Ahlwardt 9108
het verhaal na Isk.'s terugkeer uit het engelenverblijf ten einde. Isk.
zendt de hem vergezellende koningen en hun makkers naar hun land
terug (o.a. Gaidaqah en haar zoon Salim). Hijzelf verricht den haddj. Er
komen geheimzinnige berekeningen (o.a. van Balminäs) omtrent den
juisten datum van zijn dood, en voorspellingen hoe zijn einde zal zijn.
Hier wordt dan nog de stichting van Alexandrië verteld, en daarna volgt
al spoedig het bericht, dat Isk. bemerkt vergiftigd te zijn. Hij wil zichzelf
zittende op zijn troon dooden, maar laat eerst zijn schrijver een uitvoe-
rigen afscheidsbrief aan zijn moeder in Macedonië opstellen. Deze haast
zich dan om over te komen, en zorgt voor een grootsche begrafenis van
haar zoon. De slotzin luidt: „Men zegt, dat Isk. 13 steden gesticht heeft,
die naar zijn naam genoemd zijn, maar onderling door nadere aandui-
dingen (zooals b.v. Alexandrië het groote in Egypte, enz.) onderscheiden
worden. Men zegt, dat hij daar begraven is, en dat hij te Babel door
vergif om het leven gebracht is. Zijn koningschap heeft 24 jaren ge-
duurd en hij is 36 jaar oud geworden. Dit is hetgeen tot ons gekomen is
van de geschiedenis van Iskandarquot;.

Deze zin sluit geheel aan op den slotzin uit den Ps.-Call., met dit
onderscheid, dat Isk. daar niet 13, maar 12 steden van zijn naam heeft
gesticht, en dat hij 32 jaar en 8 maanden leefde, en vanaf zijn vijftiende
jaar oorlog voerde (Ps.-Call. III 34, 35, Ausfeld 121).

Ook in ons verhaal zal wel gauw Isk.'s dood verteld worden, en dus
zullen waarschijnlijk slechts enkele bladen uit F ontbreken, vooral daar

-ocr page 347-

3S7

-ocr page 348-

Woordenlijst.

achtadj — (Turksch-Perz.) — vazal van, onderworpen aan. blz. 202 : 22.

ahmad — (Ar.) lofwaardig, blz. 187 :18.

air 'ainijjoe — (Ar.) bronwater, blz. 40 : 26.

'akibat — (Ar.: einde, uitkomst) reservetroepen. F 2 (hs.).

'ambar— (Ar.) ambergrijs, ook: barnsteen, blz. 218:20.

bagai, per—— pelbagai. D 13b (hs.).

balit, mem--membelit, opkronkelen, rondwinden. blz. 62 :1 (noot).

bawa, mem— iman — het (ware) geloof omhelzen, cf. membawa
agama.
blz. 253 :28. pe—an — gereedschap om iets te dragen,
blz. 59 :30.

bimbar — in: koeda berbimbar (?). blz. 200:12/13.

boenga lajoe — in: boenga lajoe digenggam sjah 'alam, de vorst

sterft, blz. 51: 2/3.
boenji, mem—kan — rnenjemboenjikan. blz. 196 : 38.

boer, mem--in 't water werpen, blz. 218 :12.

boer go — (Perz.) hoorn (muz. instr.). blz. 190 : 2.

boeri, mem--memberi. F passim.

chelembak — kelembak, een soort geurig hout. blz. 90 : 30.
dah — (Perz.) dienst, blz. 123 : 5.

daka'ik — (Ar.) pl. v. dakikat, moeilijke vraag. blz. 212 :27.
djalan, ke—an — perdjalanan. blz. 183 : 20.

djamoe, pen—an — wat men als gast ontvangt, gastdeel. blz. 179 : 23.
djannati na'im — (Perz.) paradijs, blz. 191:25.
djara, ter--omgewoeld, blz. 161:17.

djenis, men— (?) — uitzoeken, naar soorten rangschikken, blz. 209 : 41.
doerdoer — (Ar.) draaikolk, blz. 203 : 38.
foekaha' — (Ar.) pl. v. fakih — rechtsgeleerde, blz. 214:36.
goeroer — (Ar.) zich vleiend met ijdele gedachten, blz. 47 :9.
hadd — (Ar.) grens, limiet, blz. 157 : 7.

hadir, ber--aanwezig hebben, voor, bij zich hebben, blz. 104:19

en 26.

haka'ik — (Ar.) pl. v. hakikat, werkelijkheid, kern, essence, blz.
212:27.

haloes, mengi — bedriegen (?). blz. 101:11.

hatif — (Ar.) een van den hemel komende stem. blz. 207 : 5.

haul— (Ar.) macht. blz. 227:41 (aant.).

hidoepan — kehidoepan. F 99a (hs.)

'ijal — (Ar.) personen, die men te onderhouden heeft, familie, blz.
107 :11.

iklim — (Ar.) klimaat; zone, streek, provincie, blz. 44 : 5.
338

-ocr page 349-

ihrar - (Ar.-Verz.) bevestigd, vast; niet: erkenning blz 55 :11
ZZng madoe - bijenkoningin (?) niet: honingraat, blz. 73 . 6.
isfabrafc - (Ar.) brocade, blz. 223 : 4.
istima - (Ar.) uiting van gunstig oordeel. ^^

kali, se- dengan - overeenstemmend met, gdyk rnet^ blz.

kamarhan - (Perz. kamar-hand) gordel, s^rp^B I 56 (hs.).

(Ar.) tevredenheid, matigheid, blz. l/y.4.

Zsa ,nenlarL«n O) - wil cpdrtag» (aan .em.) om. U,as
blz. 131:14.

S aTnnbsp;: 3» ;

UrlZlll^' O) - SeweM, sesirengbeia Wgen io.. ^e
t-t» - mUeranbsp;^ w»aen ^

kira, mengira' - beoordeelen, veroordeelen (.). D .

immers, toch. blz. 192 : 9.
koeasa, pengoeasaan - macht blz 228 : 4U.

koerang, ter--koerang, blz. 117 . ^y.

lajoe — zie hoenga lajoe-

lalalat - (Ar.) dwaling, blz. 194:33.

linang, her-^ - schitteren. Wz^ ^^^ quot;

liwa' - (Ar.) vlag, standaard, blz. 223 42.

loepoet, nie-kan - doen ontkomen, blz. 136 .14.

madoe - zie indoeng madoe.

masoek, ber--bimiendringen in. blz. 159 ^29.

karaat; niet: 2,4 karaat.

maudjoed - ^^^^^^^^^^^ .^stalnde ,et geschapene, blz. 126 : 20.
maudjoedat - (Ar.) ai) net oesnbsp;_ ^^

(Ar.)nbsp;omringt, blz.

moeUt, laoet moehit — (Ar.) ae zee,

- (A..) stellen «enove. vergelijken, coniroleeren. bl.

176 ■ 3

moenggoe - (Minangk.) zandheuvel, blz. 218 :17.
moersal - (Ar.) gezonden, afgezant b z. 145 . 6.
nabtoen - (Ar.) plant, gras. bU : 2«.

T^ïJ-i'T^l -.efmaken, wegvlucK.en, bU. in:V2.

-ocr page 350-

oestad — (Perz.) meester, leeraar, voogd. blz. 65 :15.
pandai, memandaihan — met kunst (bedrevenheid) bewerken, blz.
91:13.

panggil, sepemanggil — afstand, zoo ver men roepen kan. blz. 82 : 26.

pendjara, memendjara — memendjarakan. blz. 127 : 32.
pertoea — zie toea.

pilih — kiranja, cf. O. Jav. pilih. blz. 77 : 9.

pinta, pintdi daripada — vragen aan. blz. 113 : 6.

poetoes, her—an — herkepoetoesan- blz. 187 : 2.

rahat — (Ar.) rust, genoegen, blz. 179 : 4.

rekan, me— (?) — herekan, zich vergaderen, blz. 217 : 36.

riwajat — (Ar.) autoriteit van iem., die tradities overlevert; hier nietquot;

verhaal, blz. 169 :1.
sa'adat — (Ar.) geluk, voorspoed, blz. 189:1.
sachrat, hatoei — (Ar.) rotssteen, blz. 206 : 7/8.
sadd — (Ar.) muur, versperring, blz. 194 : 34.
salaf (?) — (Ar.) pocher, blz. 196:36.

salin, per--persalinan. passim.

saniad — (Ar.) die alles draagt, blz. 199 : 40.
seboek, ber—® — bersiboek, druk bezig zijn. blz. 168 : 30.
séla, menjélakan — (iem.) met steenen werpen, blz. 169 : 28.
sjaJir — (Perz.) stad. B II 63 : 4 (hs.).

soehoef — (Ar.) pl. v. sahvfat, beschreven vel. blz. 160 :13.
soekat, menjoekatan emas — goud in groote hoeveelheden afwegen,

uitdeelen blz. 89 : 29.
ta'at — (Ar.) het leiden van een godvreezend leven. blz. 179 : 9.
tabarroek — (Ar.) zegenbrengend, blz. 187 : 31.

tahoe, menge---mengetahoek. blz. 223 : 26.

talioet, peri — bevreesd maken. blz. 150 : 35.
tempat, menempati — plaats, ruimte geven aan. blz. 165 :16.
tempa, —ï akan ■— (iets) smeden tot. blz. 121:18.
tenteraan — pertenteraan, legerplaats, blz. 220 : 7.

tentoe, ber--in veiligheid verkeeren, veilig zijn.

tidahan — tiada. o.a. blz. 123 : 31, ook C 382a : 8 (hs.).
tjerai, memper—kan — scheiden, blz. 67 : 4.

toea, per--2)ara toea. blz. 133 :19.

toean, — am, — eigendom, bezit. C 317b : 5 (hs.).
toeroet, ber— — volgeling zijn van. blz. 171: 27.
wa-ba'dahoe — (Ar.) en vervolgens, blz. 103:7 (noot).
war'a — (Ar.) onthouding, blz. 201: 38.
zoerapah — (Ar.) giraffe, blz. 153 :16.

-ocr page 351-

Volledige titels der aangehaalde werken
en artikelen.

Wnbsp;«SS,nbsp;K,, B,«. B.»n.

Bd. VIII. Berlin 1896.nbsp;Alexanderroman. Leipzig 1907.

ÎV. V/c^nî SrÄennbsp;Lips.ae 1^9.

Barhebrae, Chromeonnbsp;Grandlage. 2 He.

München 1926.nbsp;d'Alexandre en dialecte Thebam.

4 vol. 1M2/24nbsp;Alexander the Great, being tire Syr.ac

or.., A Series

E. A. W a 11 i S B U d SJ^e 'i e and ^xpnbsp;^^^^^ London 1896.

^a^Änbsp;des MSS. Indiens,

S. A. Cook and F. E.

The Cambridge ancient history ed by J. B. b u y,nbsp;, , P Wal

A d c o c k. Vol. VI. Cambridge 927. ed by A. W. W a r d and A. R. W a 1 -
The Cambridge history of english literature, ea. uy

W^'r crS'ëeSlerrr .quot;^SS^iUnr, ,».ear. .. W. Se.™,
quot;„„'d 0 Stairlin. T1 l'-nbsp;5',ïh fcn orlentalske Overlevering, Nord.sk

«.ddelelser Kgl. Da.sk. V.a.ns-
kabernis Selskab 19 2 (1931).nbsp;„e l'Iran. Pans '936.

•of the Persian.' London 188Lnbsp;Revue de questions h.sto-

F r o s q u i n. Le lait de la mere cl icnbsp;, .. .

invasion o. Mianbsp;b, Alexander t.e Ore., as d.scnbe»

bv Arrian

etc. Westminster 189J.nbsp;^^^^ g^ec trad. p. C. Detremery

Alexander,.-

quot;„a'îl XrinrSlnbsp;Vil lt;1892) b.,

K, D y r off, Wernbsp;'Je l'Espagne. 'Tex. arabe, .rad., note, et glos

quot;sii;j.Sre;M, rÄeie Unbsp;,,, «..am-an

Vroi^EÎtoÂpÂ.^Xer^'of M. Ellio, b, Do.son. S vol, London

Ell

p(_______

1869/77.

-ocr page 352-

The Jewish Encyclopedia, editor 1. Singer. New-York and London 1901/05.

Enzyklopaedie des Islam, hrsg. v. M. Th. H o u t s m a, T. W. Arnold, R. Bas-
set und R. Hartmann. 4 Tie. 1913/36.

U. E t h é, Alexanders Zug. zum Lebensquell im Land der Finsternis. Sitzungsber.
d. Kgl. bayerischen Akad. d. Wissensch. Philos.-philol. und hist. Klasse. 1871,
blz. 344.

F. M. F e I d h a u s. Die Technik der Vorzeit, der geschichtlichen Zeit und der
Naturvölker. Leipzig und Berlin 1914.

F. M. Feldhaus, Die Technik der Antike und des Mittelalters. Museum der
Weltgeschichte. Potsdam 1931.

Franck : Alexanders Gheesten van Jacob van Maerlant. Opnieuw uitgeg. d.
J. Franck. Bibl. van Middelned. Letterkunde.

S. F r ä n k e 1, Bespreking van Nöldeke's Beitrage. Zeitschr. der deutschen morgen!.
Gesellsch. Bd. 45, blz. 309.

L Friedländer, Die Chadhirlegende und der Alexanderroman. Leipzig 1913.

J. H. Garcin de Tassy, Histoire de la littérature Hindouie et Hindoustanie. 3
vol. Paris 1870/71.

M. G as ter, An old Hebrew Romance of Alexander. J. A. S. 1897, blz. 485.

Geiger, Grundriss der iranischen Philologie, hsg. v. W. Geiger und E. Kuhn.
2 Bde. Straszburg 1896—1904.

D. Gerth van W ij k. De Koranische Legenden in het Maleisch. T. B. G. Dl. 35
blz. 249, Dl. 36 blz. 531.

M. J. d e G 0 e j e, Le Japon connu des Arabes. Kitab 'Adjaib Al Hind, blz. 295
(zie:
V. d. Lith).

M. J. de G o e i e, De muur van Gog en Magog. Versl. en Med. Kon. Akad. van
Wetensch. Afd. Letterkunde, 3de reeks 5de deel, blz. 87. Amsterdam 1888.

J. von Hammer, Ahmedi's Iskendername. Jahrbücher der Literatur, Bd. 57, An-
zeige Blatt, blz. 1. Wien 1832.

R. Hartmann, Bespreking van Friedländer, Chadhirlegende. Zeitschr. der deut-
schen morgenl. Gesellsch. Bd. 67, blz. 739. 1913.

W. Hertz, Aristoteles in den Alexanderdichtungen des Mittelalters. Abh. der
Philos.-philol. Classe der kgl bayerischen Akad. der Wissensch. Bd. 19 (1893),
blz. 1.

A. Hilka, Der altranzosische Proza-AIexanderroman nach der Berliner Bilder-
handschrift nebst dem lateinischen Original des Historia de Preliis. 2 Tie. Halle
1920.

W. H o f f m a n n. Das literarische Porträt Alexanders des Groszen im griechischen
und römischen Altertum. Leipziger hist. Abhandlungen, Heft VIII. Leipzig 1907.

J. J. d e H 011 a n d e r. Handleiding ter beoefening der Maleische taal en letterkunde.
3de dr., herz, en aangev. d. R. van Eck. Breda 1893.

F. Hommel, Ethnologie und Geografie des alten Orients. München 1926.

S. S. H o 0 g s t r a. Prozabewerkingen van het leven van Alexander den Groote in
het Middelnederiandsch. 's Gravenhage 1898.

Cl. Hu art, Histoire des Arabes. 2 vol Paris 1912.

C. Hunnius, Das syrische Alexanderlied. Diss. Göttingen 1904.

C. Hunnius, Das syrische Alexanderiied. Zeitschr. der deutschen morgenl. Ge-
sellsch. Bd. 60, blz. 169, 558 en 802.

H.nbsp;H. Juynboll, Catalogus van de Maleische en Soendaneesche Hss. der Leid-
sche Univ.-Bibl. Leiden 1899.

Th. W. Juynboll, Handleiding tot de kennis van de Mohammedaansche wet.
Leiden 1930.

A. v. K a m p e n, Atlas Antiquus. Gotha 1898.

F. K a m p e r s, Alexander der Grosze und die Idee des Weltemperiums in Profetie
und Sage. Studien und Darstellungen aus dem Gebiete der Geschichte. Bd. I,
2 u 3. 1901.

K. K i n z e 1, Lamprechts Alexander nach den drei Texten mit dem Fragment des
Alberic
V. Besançon und den lateinischen Quellen hsg. u. erkl. Halle 1884.

W. Kosch, Deutsches Literaturlexikon. Halle 1927.

Kroll: Historia Alexandri Magni (Pseudo-Callisthenes) I Recensio vetusta ed. üu.
Kroll. Berlin 1926.

I.nbsp;Lévi, La légende d'Alexandre dans le Talmud. Revue des Etudes Juives II,
blz. 293. Paris 1881.

I. Lévi, Les traductions hébraiques de l'histoire d'Alexandre. Reveu des Etudes
juives III, blz. 238. Paris 1881.

-ocr page 353-

, Lévi La légende d'Alexandre dans le Talmud et le Midrasch. Revue des Etuaes

■ Jr^z''ba?s\^•WeTL'c?adhir? Zeitschr. für Assyriologie. Bd. VII (1892),
^ïid'ïbarski Zu den arabischen Alexandergeschichten. Zeitschr. für Assy-

m'M^-.S-lVinbsp;«e. M....,...e,s, 3 T,e. M.„-

chen 1911/31.nbsp;,=,„anande aile mil in Europa bekende Makassaar-

^•s^he^en^yo'^ginWSeÄ^^^^^^^^^^^^^nbsp;Bijbelgenootschap te Amster-

dam. Amsterdam 1875.
Vervolg
daarop Amsterdam 188^nbsp;Habilitationsschrift, Halle 1894.

E' ï e'ifsnr; MXquot;sthirsquot; Aphfer al-Iskandar. Zeitschr. der deutschen morgen,.

Pnbsp;la littérature française du iV^oyen Age. 2 vol.

Moïf 'ïe'livre des rois par Abou 'Ikasim Firdousi, publ., trad. et comm. p. J.
Mohl. 10 vol. Paris /838/78.nbsp;^^^ Itinerarium Alexandri.

: tS? ÄB Ä« . ..

Ar. Chronik von Tabari,nbsp;^e^ Alexanderromans. Denkschr. der kais.

Th. Nöldeke, Beitrage Gf^sse. Bd. 38, Abh. 5. Wien 1890.
Th^'^^öUeïfnbsp;v. Fr. Schwally. 2 Tl. Leipzig

SSe ÄÄSÄÄ^^ Xanderromans.

P^oTf SisKa^cÄosa^SLsti^^ auctore Gregorio Abul-Pharagia

H.^âv'er'bTct Säjy^^^^^^^nbsp;fes tatretls^'perS^ dans l'Inde et

^ChiSe dÄxS^irm; Â^Publ. p. M. Reinaud. 2 vol. Paris

F ^Rohde Der griechische Roman und «eine Vo^ifer Leipzig 1876.

lï Inbsp;op de Maleische. T.

Phquot;°rv'^R''onY?rÂëisch1-HÏ^nbsp;Versl. en Meded. Kon. Akad.

V. Wetensch Afd. l-etterkunde ^J Serienbsp;^^^

V. Ryssel, Die syrische Ubersetzung aesnbsp;^^^

Studium der neueren Sprachen. Bd. 90 (189^^nbsp;^^^^^ ^^^^

E. S a c k u r Sibvll.nischenbsp;Tie. Regensburg 1926/32.

A. S alz er, Geschichte der »deutschennbsp;München 1914.

M. S c h a n z, Geschichte der römischen Lit eratunbsp;^^^nbsp;Moe-

.. p. c.

M
blz

M

V.

-ocr page 354-

M. Steinschneider, Apollonius von Thyana (oder Bäiinas) bei den Arabern.
Zeitschr. der deutschen niorgenl. Geselisch.quot; Bd. 45, blz. 439.

B. C. |. T i m m e r, jMegasthenes en de Indische maatschappij. Diss. Amsterdam
1930.

W. T 0 i s c h e r, lieber die Alexandreis Ulrichs von Esschenbach. Sitzungsber. der
Akad. der Wissensch, in Wien. Philos.-hist. Klasse, Bd. 97 (1880) Heft 4—6, blz,
311.

H. N. v.d. T u u k, Kort Verslag der iVlaleische Hss., toebeh. aan de Royal Asiatic
Society te Londen. B. K. 1. 3de volgreeks I, blz. 242.

Verwijs: Roman van Cassamus (fragment) uitgeg. door E. Verwijs, Bibl. van
Middelned. Letterkunde, Dl. 2.

A. C. Vreede, Catalogus der Javaansche en Madoereesche Hss, der Leidsche
Univ.-Bibl. Leiden 1892.

Wagner, Incerti auctoris epitome Rerum Gestarum Alexandri Magni, e codice
Mettensi ed. O. Wagner. Jahrbücher für class. Philologie, begr. v. A. Fleckeisen,
Suppl. Bd, 26, blz. 91. Leipzig 1901.

0. Weil, Biblische Legenden der IVluselmänner. Frankfurt 1845.

J. W e 11 h a u s e n, Reste arabischen Heidentums. Neudruck Berlin u. Leipzig 1927.

G. H. W e r n d 1 y, Maleische Spraakkunst. Amsterdam 1736.

K. F. W e y m a n n. Die aethiopische und arabische Uebersetzung des Pseudo-
Callisthenes. Diss. Heidelberg 1901.

U. Wilcken. Alexander der Grosze und die indischen Gymnosophisten. Sitzungs-
ber. der preuss. Akad. d. Wissensch. 1923, blz. 150.

R. J. Wilkinson, Papers on Malay Subjects. Malay Literatur. I Romance, His-
tory, Poetry. Kuala Lumpur 1907.

J. Zacher, Pseudo-Callisthenes. Forschungen zur Kritik und Geschichte der
ältesten Aufzeichnung der Alexandersage. Halle 1867.

ho.

-ocr page 355-

Stellingen.

1. Als bij de bestudeering van de Maleische gesclüedenis en de Ma-
leische taal en letterkunde de Engelsche en de Nederlandsche onder-
zoekers meer kennis namen of konden nemen van elkanders resultaten
ware veel overbodig werk te voorkomen.

2nbsp;De onderzoekingen van C. N. Maxwell (Light in the Malay Language,
J R A S M B vol XIV, Pt. III) over den oorsprong van de Maleische
taal,quot; waarin hij ket ontstaan van die taal onomatopeisch wil verklaren,
verhezen hun waarde, doordat de auteur van geen scholing in de metho-
den der algemeene en vergelijkende taalwetenschap blijk geeft.

3nbsp;De wijze, waarop in de Aanvullende Woordenlijst van Dr. C Hooy-
kaas' Moder; Maleisch Zakelijk Proza de beteekenis van verschiUende
Maleische woorden is aangegeven, kan aanleiding geven tot ongewensch-
ten invloed op het gebruik van die woorden door Maleische schrijvers.

4nbsp;Bij een beoordeeling van den stand van de moderne Maleische en
JavaaLche letterkunde zou men een maatstaf kunnen vinden door een
trgelïktg te maken met de ontwikkeling en de vruchten der Britsch-
Indische litteraturen in den laatsten tijd.

5nbsp;De gretigheid, waarmee ethnologische schrijvers een veronderstelde
LbekeSheid met het physiologische vaderschap aangrepen als bewijs
voÏ hÏfeit, dat het matriarchaat als verwantschapsstelsel ouder is
Z het patriarchaat (toen een veronderstelde voorafgaande promiscui-
Mt dalwoor niet meer kon dienen), wijst op de taaiheid, waarmee de
evolutietheorie ook thans nog leeft in de ethnologie.

6nbsp;De tegenwoordige kolonisatieplamien voor Nieuw-Guinea zijn wat
doel en uitwerking betreft, weinig verschillend van de reeds door Usse-
W voor
West-Indië opgestelde. Dergelijke plamien maken voora op-
g^gTn tijden van protectionisme en daarmee gepaard gaand verval van

handel.

7. In de 17de en 18de eeuw zijn alle Nederlandsche kolonisatiepWn
en -pogingen gestrand op de geringe geneigdheid tot emigratie bij vo -

-ocr page 356-

doende groote volksgroepen, die op haar beurt weer veroorzaakt werd
door de godsdienstige verdraagzaamheid en de welvaart in het land.
Daar deze factoren ook nu nog werken, staat te vreezen, dat de huidige
kolonisatieplannen weinig kans van slagen hebben.

8.nbsp;Op de stelling van Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje, dat „de ouder-
wetsche verhalen tot stichting der Oost-Indische Mohammedanen....
(afwijken) van de Arabische traditie.... (en) den Arabieren als erger-
lijke onzin (gelden)quot; (Inaugureele rede. Leiden 1907, blz. 15; vgl. ook
Atjehers II 127—128), vormt de Maleische Alexanderroman een be-
langrijke uitzondering.

9.nbsp;Eveneens vormt het een uitzondering op de uitspraak van Prof. Dr.
Ph. S. van Ronkel: „Thans weten wij, hoe weinige werken buiten de
overtalrijke theologische — en ook die niet alle — een Arabisch origineel
hebben....quot; (T. B. G. Dl. XLI, blz. 55).

10.nbsp;De Alexanderroman toont bij zijn reusachtige verspreiding duide-
lijk, hoe weinig origineels er is in de wijzigingen, die zulk een volks-
roman bij zijn overname van het eene volk door het andere ondergaat.

-ocr page 357- -ocr page 358-

W'

■V-s

■M

-ocr page 359-

m:

-ocr page 360-
-ocr page 361-

gt; -'.ï.

''rM^

pi

'C-j

lis

V p- « f —.

4

V-■ ■

M:

m-

-ocr page 362-

wêm^

7'v vV-r »'-A-

-ocr page 363-

v-i

VM

, ; : •nbsp;.. ■ Ji. • Hr?nbsp;Ar-;- :nbsp;-

-.nbsp;- - »e-'-.- gt;quot;•.•'jr^i'.'••••éi'.-nbsp;'^Tt.-.--» vVquot;.-.

'v.

-ocr page 364-