-ocr page 1-

Literatuur

A. L. V. L. V. d Linden'^ #

-ocr page 2-
-ocr page 3- -ocr page 4-

-

-ocr page 5-

DE EUROPEAAN IN DE MALEISCHE LITERATUUR

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

04S

4 8034

-ocr page 7-

DE EUROPEAAN IN DE
MALEISCHE LITEBATUUH

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN
DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS PROF. DR.
W. E. RINGER, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
GENEESKUNDE VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE EN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, TE VER-
DEDIGEN OP VRIJDAG 21 MEI 1937, DES NAM. TE 4 UUR

DOOR

Ädriaan Leo Viclor Lambert van der Linden

GEBOREN TE SEMARANQ

DRUKKERIJ EN UITGEVERSZAAK B. TEN BRINK - MEPPEL

BIBLIOTHEEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8- -ocr page 9-

Aön mijn grootmoeder
en de nagedachtenis van mijn grootvader.

-ocr page 10-

■''iSïïï

-ocr page 11-

INHOUD .

HOOFDSTUK I: INLEIDING ......1—6

HOOFDSTUK II: SYNOPSIS EN CONCLU-
SIES ...............7—22

HOOFDSTUK III: DE BRONNEN..........23—452

INHOUDSOPGAVE DER BRONNEN ....nbsp;453—455

NAAMREGISTER der in de Bronnen voor-
komende Europeanen..................456—458

-ocr page 12- -ocr page 13-

I. INLEIDING.

,,But the vexed if always interesting question as to how
others see us, has been strangely neglected hitherto.quot;
(Capt. C. R, Boxer, jan Compagnie in Japan, 1600—1817).

Het onderzoek, hetwelk wij ons in dit proefschrift ten
doel gesteld hebben: na te gaan op welke wijze de Europeaan
(Portugees, Spanjaard, Engelschman, Nederlander, event,
anderen) figureert in de Maleische literatuur; hoe de Ma-
leier hem ziet en beoordeelt; wat hem in den Westerling
(aard en karakter, optreden, uiterlijk e.d.m.) is opgevallen,
heeft aangetrokken dan wel afgestooten, — is van literair-
psychologischen aard.

Wij wenschten immers uit te vorsehen en vast te leggen
de Maleische visie op den Europeaan, maar slechts voor
zoover deze uit de literatuur blijkt. Ten tweede
dienden wij er ons nauwkeurig rekenschap van te geven
welke waarde wij konden en moesten toekennen aan die
passages (karakteristieken, beschrijvingen van historische
gebeurtenissen, epitheta), waarin van Europeanen gesproken
werd. Daarvoor was — en hier springt het sterk-subjectieve
karakter dezer studie terstond naar voren — niet zoozeer
kennisname en waardeering van den inhoud dan wel van
den geest van het werk in quaestie noodig. Het zal een ieder
duidelijk zijn, dat, waar in twee hikajat's dezelfde epitheta
b.v. gebruikt worden, deze nochtans geheel verschillend
gewaardeerd moeten worden, wanneer de eerste hikajat b.v.
sterk-Islamitisch en fel anti-Hollandsch van aard is, de
tweede daarentegen te rangschikken zou zijn onder die vele
hikajat's, waarvan de auteur meende aan alle literaire eischen
voldaan te hebben, wanneer hij slechts gebruik maakte van
door de traditie gewijde zinswendingen, vergelijkingen,
woordkoppelingen e.d. — m.a.w.: met zijn epitheta niets an-
ders beoogde dan zich voor te doen als een waarachtig lit-
terator. Tenslotte kan de aard van de Maleische literatuur
in het algemeen nog kostbare aanwijzingen geven hoe wij de
wijze, waarop de Europeaan wordt geteekend, mede te be-
oordeelen hebben. Men denke b.v. eens aan het verschil, dat
in de Europeesche literatuur bestaat tusschen den „wildequot;

-ocr page 14-

van Rousseau en van bv. Frobenius.

Uit bovenstaande blijkt tevens, dat van deze studie, die
zich immers uitsluitend bezig houdt met de literatuur der
Maleiers, niet gevergd kan worden, dat zij ans nu het vol-
ledig beeld van den Europeaan in voorstellings-
en gedachtenwereld van den Maleier verschaft, en nog min-
der, dat zij ons, omgekeerd, zóó een volledig beeld van de
Maleische psyche kan geven. Meer dan een b ij d r a g e
naar beide z ij den kan zij niet zijn en wil zij niet zijn.

Wat de stof betreft: vooropgesteld, dat zoo veel literatuur
als slechts mogelijkerwijs bereikbaar was diende te worden
geraadpleegd, moesten daarin toch al dadelijk de noodige
beperkingen aangebracht worden. In de eerste plaats moesten
wij, waar de Maleische literatuur niet alleen in geschreven,
maar ook in gesproken vorm existeert, afzien van alle ver-
halen e.d., die niet tot die eerste groep behooren, zelfs al
zouden zij door Europeanen te boek gesteld zijn. De moge-
lijkheid is groot, dat onder de bij het volk in omloop zijnde
en mondeling overgeleverde verhalen zich vele bevinden, die,
in den vorm van een dierfabel of sprookje, een kostelijke
satyre op den Westerling ofwel een bepaalde tendenz te
zijnen opzichte bevatten. Anderen hebben op die interessante
mogelijkheid de aandacht gevestigd. De bijzondere aard
van deze „literatuurquot; maakt evenwel de grootste omzichtig-
heid t.a.v. haar interpretatie geboden. Inkleeding en sym-
boliek van dergelijke verhalen zijn zelfs onder het volk,
waar zij in omloop zijn, slechts voor de generatie, onder
welke zij ontstonden (event. nog de onmiddellijk d.a.v.) ge-
heel verstaanbaar. Later gaan zin en beteekenis verloren
en meent men met niets anders te doen te hebben dan met
dierenfabels e.d. zooals de traditie er zoo vele kent.
Slechts die onderzoeker, die het volk in quaestie, zijn taai-
en letterkunde en overleveringen door en door kent, event.
ter plaatse bekend is en — veiligste van alles — betrouw-
bare zegslieden kan vinden, die hem kunnen voorlichten,
slechts die onderzoeker kan zich met kans op succes wagen
aan de hachelijke onderneming die volksverhalen op hun

1)nbsp;B.v. W. Middendorp, Oude verhalen een nieuwe
geschiedbron (Feestbundel, uitgegeven door het Koninklijk Ba-
taviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, bij gelegen-
heid van zijn 150-jarig bestaan (1778—1928), dl. II, blz. 158—81).

2)nbsp;Vgl. Middendorp, blz. 164.

-ocr page 15-

historische kern, op hun tendenz te onderzoeken. Wes-
halve wij ons daarvan onthielden.

Een tweede groote groep van letterkunde viel aanstonds,
als naar zijn aard voor ons doel van geen belang zijnde, af:
de Mohammedaansch-godsdienstige (orthodoxe, mystieke,
moraliseerende) geschriften. Hetzelfde was het geval met
een derde, omvangrijke en belangi-ijke groep, de aan elders
ontleende (Perzisch-Voor-Indische, Hindoesche, Javaansche)
literatuur. Tenslotte wordt de vierde en laatste groep ge-
vormd door de, voor den modernen Maleier en zijn visie op
ons stellig zeer belangrijke, inheemsche pers. De
Maleische couranten immers, waaronder vele journalistieke
eendagsvliegen, zijn eerstens hier te lande practisch niet te
bereiken en vormen tweedens een zóó enorme hoeveelheid
materiaal, dat zij stof voor een half dozijn dissertaties zou-
den kunnen opleveren. Voorts wil het ons voorkomen, dat
een karakteristiek en analyse van de huidige inheemsche
pers, waarin geestelijke stroomingen zich nog niet duidelijk
hebben afgeteekend, niet de taak kan zijn van een afgestu-
deerd Indoloog, maar veeleer van een man met een jaren-
lange ervaring van land en volk, van politieke en oecono-
mische toestanden.

Wel werden voor den modernen tijd de uitgaven van
Volkslectuur geraadpleegd, echter slechts aarzelend en on-
der menig voorbehoud. In hoeverre immers een door n i e t -
inheemschen in het leven geroepen en met wenken,
raadgevingen en zelfs: tot voorbeeld geven van Europeesche
boeken, in leven gehouden literatuur als zuiver Maleisch te
beschouwen is, schijnt ons een quaestie waarover de mee-
ningen tenslotte kunnen uiteenloopen. Voorts bestaat die
moderne letterkunde uit romans in den modernen, Europee-
schen zin van dat woord, en romans zijn niet de meest ge-
eigende bronnen om ons een indruk te vormen van hoe het
eene volk over het andere denkt. Men stelle zich voor, dat
iemand het oordeel van b.v. den Amerikaan over den Chinees
ging afleiden uit de detective-verhalen van Charlie Chan!

Men bedenke voorts, dat deze „allegoriënquot; meestal betrekking
hebben op gebeurtenissen of personen, die feitelijk slechts voor de
betrokken streek van beteekenis waren, waarop men dus niet licht
Europeesche bronnen zou kunnen naslaan. Dit stelt bij interpretatie
de deur open voor de wildste fantasie.

Raadpleging der inhoudsopgaven in de handschriften-catalogi
bevestigde wat eerst slechts vermoeden was.

-ocr page 16-

Daar deze literatuur evenwel de eenige nu existeerende is,
daar zij buitendien, gezien de gereede aftrek, die zij door de
geheele Archipel vindt, in een behoefte blijkt te voorzien
en zij ons een idee kan geven van wat er, mede door
toedoen van het Nederlandsch bestuur, voor-
al onder de Maleische intellectueelen leeft, meenden wij haar
niet te mogen overslaan. Tenslotte zij nog medegedeeld, dat
wij, wilden wij voorkomen, dat deze studie encyclopedische
afmetingen zou gaan aannemen, slechts dan alle, meerdere
recensies, die vaak van een en hetzelfde werk bestaan, on-
derzochten, wanneer dit practisch mogelijk was (wanneer
b.v. de hikajat of sja'ir in quaestie, in den vorm van een
proefschrift b.v., was uitgegeven). Andere recensies van een
bepaalde kroniek zouden immers in détails interessante bij-
zonderheden kunnen bevatten, die niet of anders voorkomen
dan in de toevallig door ons geraadpleegde (de groote lijn is
steeds gelijk), i) Wij vertrouwen er evenwel op, dat de
nog zeer omvangrijke groep Maleische literatuur, die door
ons bestudeerd werd, wel zooveel materiaal zal hebben op-
geleverd, dat eventueel afwijkende passages, als waarop
wij hierboven doelden, in het generaal karakter van de Ma-
leische visie op den Europeaan, zooals die ons nu voor oogen
treedt, geen essentiëele wijzigingen meer zullen kunnen
brengen.

Wat de indeehng van de stof betreft rangschikten wij de
geraadpleegde sja'ir's en hikajat's zooveel mogelijk chronolo-
gisch, naar den tijd van hun te boekstelling.quot;) Rest ons nog
een enkel woord over onze vertaling van de geciteerde Ma-
leische passages, en onze historische vergelijkingen met
Europeesche gegevens.

Wij beoogden de Maleische citaten geenszins letterlijk te
vertalen: de lezer, die Maleisch kent, zal daaraan geen be-
hoefte hebben en de „general readerquot; is meer gediend met

1)nbsp;Zie b.v. 36°, m.

2)nbsp;Als alle indeelingen houdt ook deze een element van willekeur
in. Vele gedichten en verhalen zijn pas zeer laat opgeteekend, veel
kronieken pas laat te boek gesteld met gebruikmaking van mon-
delinge, maar wellicht ook van (later verloren gegane) schriftelijke
gegevens. Zij zijn het product van meer dan één scribent: de auteur
en de afschrijvers (uitbreiders). Een voor ons liggende tekst is m.a.w.
meer representatief voor de Maleische traditie t.a.v. bepaalde ge-
beurtenissen of personen, dan voor de meening van één enkel persoon,
de auteur. Hiermee dient de lezer rekening te houden, wanneer hij
in de ,,Bronnenquot; passages als: ,,de auteur vindtquot;, ,,de auteur zegtquot;,
e.d. tegenkomt.

-ocr page 17-

een vertaling, die hem (den geest van) de aangehaalde pas-
sage doet begrijpen, dan met een verwrongen, hoewel
taalkundig-juiste, die dien geest verminkt. Tevens hoopten
wij op deze manier het gevaar, dat iedere vertaling nu een-
maal meebrengt: het vertaalde stuk in waarde te kort te
doen, zooveel mogelijk beperkt te hebben. Waar wij daar
niet in mochten geslaagd zijn (vooral Maleische poëzie maakt,
vertaald, op den Europeeschen lezer al te licht een lachwek-
kenden indruk), verzoeken wij den lezer te bedenken, dat
proza, maar vooral poëzie er in de eerste plaats waren om
gehoord te worden; dat klank en rythme de waarde van een
werk bepalen, niet de logica, niet de waarschijnlijkheid of
de compositie; dat men vooral tegenover poëzie nooit analy-
tisch moet staan.

Wat de historische vergelijkingen aangaat: het was prac-
tisch onmogelijk (en zonder bijgaande tekst-uitgave o.i. ook
nutteloos) om voor ieder geschrift alle, op het tijdvak en de
gebeurtenissen daarin behandeld, betrekking hebbende Eu-
ropeesche bronnen na te slaan. En voor doel en strekking
onzer studie ook volstrekt overbodig: slechts moet de lezer
georiënteerd worden; een enkele maal een bewering onzer-
zijds (dat b.v. het hs. in quaestie in hoofdzaken historisch
juist, maar op stuk van feiten en data onnauwkeurig is) ge-
staafd worden; en vooral moest een bepaalde tendenz, die
soms tot bewuste verdraaiing der feiten voerde, kunnen
worden aangetoond, waar en wanneer dat het geval was. Naar
grondigheid of volledigheid is derhalve bij dit historische
onderzoek niet gestreefd.

U, Hooggeleerde Gonda, hooggeachte promotor, meen ik
mijn dank voor de door U betoonde belangstelling bij het
voltooien van mijn proefschrift, niet beter te kunnen be-
tuigen, dan door te zeggen, dat gij mij geleerd hebt, dat
(met een variatie op Mozart's bekende gezegde) in de weten-
schap de fantasie de gehoorzame dochter van het critisch
onderzoek moet zijn.

Bij elk van de te behandelen sja'ir's en hikajat's werd de ter
zake geraadpleegde (Europeesche) literatuur opgegeven. Verder ston-
den ons in het algemeen ten dienste:

1°. P. A. Tiele, De Europeërs in den Maleischen Archipel, ver-
schenen in de Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land-
en Volkenkunde van Ned. Indië, (aan te halen als B. K. I.): voor de
jaren 1509—1529 (B. K. I., 4e volgreeks, deel I, blz. 321—420);

-ocr page 18-

1529—1540 fBKl 4—III blz. 1—69); 1541—1555 (B.K.I., 4—IV,
ifz 261-340)7 1556^1578 (B.K.I., 4-IV, bl. 39^82); IST^lf/
(B.K.I., 4-V;blz. 153-214); 1598-1605 (B.K.I., ^VI, bU. 141-242 ;
60(^-1610 (B.K.I., 4-VIlI, blz. 49-118);
1611-1618 (B.K.I..
5-1, blz. 257-355); 1618-1623 (B. K. 1., 5-II, blz. 199-307). Oe-
citeerd als: Tiele, De Europeërs (resp. 1 t.e.m. IX).

2°. Encyclopaedie van Ned. Indië, 2e druk (Encycl. N. 1.).
3°. H Colenbrander, Koloniale Geschiedenis, 3 dln. (Colenbrander).
4°. E. Netscher, De Nederlanders in Djohor en Siak (1602—1865),
Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap, dl. XXXV (Net-
scher, Vh. B. G.).nbsp;,nbsp;,
Voorts artikelen uit verschillende tijdschriften: Tijdschrift voor Ned.
Indië (T. N. I.); Indische Gids (I. G.); Tijdschrift voor de taal-,
land- en volkenkunde van Ned. Indië, uitgegeven door het Batavia^ch
Genootschap (T. B. G.); Indisch Militair Tijdschrift (I. M. T.);
The Straits Branch of the Royal Asiatic Society (J. R. A. S. - S. B.);
The Malayan Branch of the Royal Asiatic Society (J. R. A. S. - M. B.).

-ocr page 19-

II. SYNOPSIS EN CONCLUSIES.

Wanneer men Chineesche en Japansche bronnen nagaat,
dan wordt men getroffen door de bijzondere aandacht en
belangstelling, waarmede deze Oosterlingen (vaak zeer een-
voudige lieden -) ) de „roodharige barbarenquot;, d.z. de Euro-
peanen, hebben gadegeslagen. Wij treffen, vooral bij de Ja-
panners, vaak zeer uitvoerige beschrijvingen aan van hun
land en herkomst, hun uiterlijk en voorkomen, hun kleeding
en taal, van de attributen van hun daaglijksch leven tot hun
schepen, scheepsmateriaal en andere werktuigen toe, van
producten, die zij aanvoerden en welke zij verlangden e.d.m.
Beschouwt de Chinees den vreemdeling van uit de hoogte
als een „foreign devilquot;, de Japanner legt een opmerkelijke
interesse aan den dag voor de wetenschap en techniek dier
vreemdelingen, welker waarde en superioriteit hij spoedig
had ingezien. Japanners worstelden met de moeilijkheden
van de weerbarstige Nederlandsche taal om Nederlandsche
wetenschappelijke boeken, vooral medische en militaire, te
kunnen lezen en vertalen.

Wendt men zich dan tot de hteratuur van den Maleier, die
daarin doorslaande bewijzen geeft van een kinderlijk-scherpe
opmerkingsgave, intelligente belangstelling voor wat nieuw
of ongewoon is, van talent voor vertellen en juist weergeven
van wat hij zag, met hooggespannen verwachtingen, dan zal
men ten zeerste gedésillusioneerd worden. Men mocht ver-
wachten, dat auteurs, die over bovengenoemde eigenschap-
pen beschikken, zeer vele, zeer interessante en zeer aardige
passages zouden wijden aan den blanken vreemdeling, die
ook voor de Maleische landen „a familiar if fleeting figurequot;

1)nbsp;Prof. G. Schlegel, De betrekkingen tusschen
Nederland en China volgens Chineesche bron-
nen (B.K.I., 5—Vlll, blz. 1—32); W. P. Groeneveldt, De Neder-
landers in China (B.K.I., 6—IV); J. Feenstra Kuiper, Japan
en de buitenwereld in de 18e eeuw (uitgegeven door
de Vereeniging „Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archiefquot; te
Den Haag (no. 3)); Capt. C. R. Boxer, Jan Compagnie in
Japan (1600—1817) (iVl. Nijhoff, Den Haag, 1936).

2)nbsp;Boxer, blz. 116.

Boxer, blz. 15. Vooral Boxer's (bijzonder fraai uitgegeven)
werk is zeer interessant.

-ocr page 20-

was, maar met de bevolking dier landen en hun geschiedenis
nauwer verbonden was (politiek, maar vooral oeconomisch),
meer in contact kwam dan in het Verre Oosten met Japan-
ners en Chineezen. Veel dieper dan daar hebben de Euro-
peanen, op zichzelf en in hun onderlinge strijd en concur-
rentie, hier ingegrepen in het leven der Maleische rijkjes
en vorstendommetjes, veel meer heeft zich hier ook de
monopolie-zucht der V. O. C. voelbaar gemaakt. Hier ook
kon de Kompeni tot een legendarische, bijna onwezen-
lijke maar tegelijkertijd in het daaglijksch leven zeer tast-
bare, zeer reëele macht worden. Vele en veelsoortige wa-
ren de aanrakingen, wrijvingen en conflicten tusschen de
Eüropeesche mogendheden en de Maleiers, bont en boeiend
alleen al de „politiekequot; geschiedenis dezer gewesten van de
16e eeuw tot op heden. Kortom: er waren mogelijkheden
en gegevens te over voor den, bovendien op het anecdotische,
op het kleurig-vertelde zoo zeer gestelden, Maleier om ons
in een vloed van materiaal een belangwekkend en (bijna)
volledig beeld van den
Europeaan-in-den-Archipel, bezien
door inheemschen bril, te geven. Raadpleegt men
echter de in het derde hoofdstuk bijeengebrachte gegevens,
dan zal men daarvan vrijwel niets bemerken. Herhaalde
malen, ja: bijna steeds, moesten wij constateeren, dat van
een eigenlijke karakterschets van een bepaalden Europeaan,
of zelfs maar van een poging daartoe geen sprake was; dat
van begrip voor den anderen aard dier Westerhngen, belang-
stelling voor hun wezen, hun bedoelingen vrijwel nergens
iets blijkt. En dan ziet men zich gesteld voor de vraag, hoe
zooiets mogelijk kon zijn onder de (boven aangeduide) ge-
geven omstandigheden.

Vatten wij ons onderzoek in eenige conclusies samen, be-
zien wij deze nader en trachten wij vervolgens het raadsel
op te lossen, dat de Maleiers aan menschen, die een zoo
groote rol in hun leven gespeeld hebben, in hun literatuur
zoo weinig (dit meer in qualitatieven dan in quantitativen
zin op te vatten) aandacht hebben besteed.

I. Er v/ordt over Europeanen slechts gesproken, waar en
wanneer de dwang der feiten zulks onvermijdelijk maakt of
wanneer de gebeurtenis in quaestie het publiek waarvoor
men schrijft (meestal: het hof) meer direct raakt en dan nog
bij voorkeur alleen, wanneer dat geschieden kan in den
vorm van een aardige anecdote, in ieder geval: op een wijze,

-ocr page 21-

die het pubhek niet onaangenaam zal stemmen. Daardoor
wekken de Maleische geschriften den indruk, dat de aan-
rakingen en betrekkingen met de Europeanen van minder
belang en vooral minder frequent zijn, dan ons uit Euro-
peesche bronnen blijkt.

Dit verschijnsel uit zich op de navolgende wijzen:

a.nbsp;betrekkingen en aanrakingen worden geheel of gedeel-
telijk verzwegen. ')

b.nbsp;men bepaalt zich tot vermelding van de (voor de Ma-
leiers soms zeer onaangename) feiten zonder eenige ver-
dere commentaar, zonder eenige poging het hoe en waarom
te ontdekken, zelfs zonder critiek op de Europeanen, waar wij
die verwacht zouden hebben.quot;)

c.nbsp;het een of andere gebeuren, dat voor de „nationalequot;
ijdelheid kwetsend is, wordt vermeld in een vorm, die het
kwetsend karakter daaraan ontneemt. Soms drukt een
geschiedenis een ingekleede wensch uit.

d.nbsp;men geeft aan de feiten een tendentieuze wending, die
varieert van het concentreeren van alle aandacht op de
(actie, daden der) inheemschen en het toekennen van de
hoofdrol aan die inheemschen, in strijd met de historische
werkelijkheid,quot;) tot een bewust en opzettelijk verdraaien
van de feiten en denigreeren van den Europeaan (dan meest-
al optredend als tegenstander van de inheemschen) toe.'')

II. Aan Europeanen wordt meestal niet meer aandacht
gewijd dan dat hun namen (subs. titels) vermeld worden
benevens hun optreden. Waar zij een belangrijker rol te
spelen krijgen, zelfs tot „heldenquot; van een bepaald literair
werk worden gemaakt, daar valt het op, dat er nooit sprake
is van zelfs maar een poging hun toch van de Maleische zoo
zeer verschillende aard en karakter tot uitdrukking te bren-

1)nbsp;Vgl. de opmerkingen bij („Bronnenquot;): 1°; 5°, b; 10°; 35°, B;
36°, III.
Onnauwkeurigheid en vergeetachtigheid spelen hierbij een
te verwaarloozen onbeduidende rol, vergeleken bij de zeer talrijke ge-
gevens waarbij een opzettelijk onvermeld laten op z'n minst waar-
schijnlijk is.

2)nbsp;B.v.: 5°, c; 25°; 29° e.a.

3)nbsp;B.V.: 1°; 2°; 5°; 13°; 14°; 17°; 18°; (20°); 27°; 28°; 30°, II;
32°; 36°, UI; 37°; 40°: 41°, I, b.

«) B.V.: 2°, d; 3°; 4°; 12°, c.

4°; met het t.p. gemaakte voorbehoud ook: 11°, A, B.
8) B.v.: 2°, a; 5°, b; 12°, c; 15°; 23°, B; 24°, I; 28°, 5e;
33°, I; 34°, 36°; 39°.

') B.V.: 9°; 10°; (11°, B); 16°; 31°; 36° (vooral: I); 41°,
I a
en II. Apart staat de satyre van 5°, b (als het er een is, zie aldaar).

-ocr page 22-

gen. Er bestaat m.a.w. geen behoefte door te drhigen tot en
kennis te nemen van de psyche van den vreemdehng. In-
tegendeel worden de optredende Europeanen in het kader
van verhaal of gedicht geheel en al omgevormd tot typisch-
Maleische figuren, zooals die ons uit de Maleische literatuur

vertrouwd zijn.

Zij denken, spreken en handelen als Maleiers; de wijze
waarop, de bewoordingen waarmee zij geschilderd worden
zijn cliché en aan de klassieke literatuur ontleend.quot;) Het
eenige wat aan hen niet-Maleisch is, zijn:

a.nbsp;hun namen, titels of rangen (militaire en
civiele).

b.nbsp;hun attributen, waaronder wij hier evenzeer hun
kleeding, wapenen, sieraden e.d.quot;') willen verstaan, als ook
wat in het daaglijksch leven tot hun gewoonten en gebrui-
ken behoort, van hun manier van eten tot hun beleefd-
heidsbetuigingen toe.

Waar de Maleier zich in z'n literatuur ook voor zijn eigen
omgeving een juist en scherp opmerker toont en even be-
langstellend als deskundig op 't gebied der étiquette;
waar het du ton is en zelfs eisch voor ieder zichzelf respec-
teer end auteur uitvoerig uit te wijden over iemand's kleeding,
over officiëele ontvangsten, plechtigheden, over ceremoniëel
en protocol, daar kan het geen verbazing wekken, dat het
ook die — u i t e r 1 ij k e — dingen zijn, die den Maleier in
den Europeaan interesseeren. Evenmin als de sembah
wordt de groet van den Westerling ooit onvermeld gelaten:
het berpegang tangan (shake-hands) ®) en meng-
angkat of memboeka topi (afnemen van de hoed).quot;)
Gezantschappen, officiëele beleefdheidsbezoeken en andere
plechtige gebeurtenissen worden als steeds uitvoerig be-
schreven en daarbij nooit de eeresalvo's ter verwelkoming

B.V.: 9°; 11°; 12°, a, b; 21°; 23°, A; 24°, II; 31°; 33°,

1, II; 34°, A; 39°; 41°, II.nbsp;• oqo a

Vgl. wat hierover gezegd wordt in: 12°, a, b en in ló , A.
Vooral de toegevoegde epitheta zijn cliché. Speciaal voor de Hollanders
plegen (wanneer deze als vijanden optreden) gebruikt te worden:
mabok (dronken — b.v.:
9°; 41°, II), kafir tjelaka (ellendige
ongeloovigen — b.v.:
10°; 15°; 16°; 24°; 41°, Ia, II), koetoek
(vervloekte — b.v.:
16°; 24°; 41°, Ia, II) en jang doesta (de
leugenachtige — b.v.
15°). quot;) Passim.

4) B.V.: 12°, b en 33°, I en vooral de curieuse costuum-beschrij-
ving sub 21°, B.

B) B.V.: 21°, B; 34°, B; 35°, B, I, 4e; 36°, III; 42°, A; 44°, B.
9)
B.V.: 16°, B; 21°, B; 36°, 1; 42°, A.

-ocr page 23-

of afscheid vergeten.

Men zit op andere wijze bij maaltijden aan dan de Ma-
leiers: n.1. aan tafels, gezeten op stoelen, en men gebruikt
messen en vorken. -) Men nuttigt andere spijzen en dran-
ken, waarbij voor den Maleier brood en kaas en sterke dran-
ken de pièce de résistance van alle Eüropeesche menu's
schijnen te vormen. Tenslotte mogen wij hieraan nog toe-
voegen, dat de Europeanen hun vreugde, smart of boosheid
wel plegen te uiten op dezelfde wijze als de Maleische voor-
beelden, waarnaar zij geschabloneerd zijn, maar zich toch
één aparte wijze van in-toorn-uitbarsten zien toebedacht: zij
stampvoeten en smijten hun hoed neer.

De belangstelling voor deze attributen begint (in de lite-
ratuur) in de 18e eeuw en is in de 19e het meest uitge-
sproken.

Van slechts enkele, zeer weinige personen kan men con-
stateeren, dat zij een zeer grooten indruk gemaakt moeten
hebben op de Maleische wereld: zij zijn middelpunt van,
althans: geven hun naam aan een sja'ir of hikajat of worden
vermeld op een wijze, die ons duidelijk doen verstaan, dat
zij achting en respect genoten moeten hebben. Dat zijn: G.
W. baron van Imhoff (Himop) — P. J. van Braam
(P a m - b e r a m) — H. W. Daendels (Mareskalek) —
C. P. J. Elout (Elok).®)

Voor den eerste geldt het boven gezegde: dat hij in de
sja'ir geworden is tot een Maleischen „heldquot;. Waar men
hem de hoofdrol toekent in de gebeurtenissen tijdens en na
den Chineezen-moord en tot stellig de belangrijkste figuur
maakt in 't gedicht, is het duidelijk, dat hij voor de inheem-
schen dier dagen de meest prominente en meest opmerke-

1)nbsp;Passim. Vgl. vooral: 12°, c; 21°, A; 36°, 111. Vuurwapenen
hebben een grooten indruk gemaakt, terwijl zij verder steeds in het
verhaal geïntroduceerd worden om het effect daarvan te verhoogen.
Zulks is vooral het geval bij de
(cliché-)beschrijving van gevechten
en veldslagen, waar de actie van de Europeanen zich voornamelijk tot
veel en hevig schieten bepaalt (vgl. b.v.: 12°, c; 23°,
B; 24°, II, B;
34° A)

2)nbsp;B.v.: 21°, B; 23°, A; 36°, III; 42°, B.

3)nbsp;B.V.: 21°, B; 23°, A; 24°, II, B.

4)nbsp;B.V.: 22°, A; 24°, I, 2e.

5)nbsp;Vooral (resp.): 12° —36°, III —22° —26° en 36°, III. Van het
gedicht over Speelman (9°) is slechts een weinig-zeggend fragment
over. Raffles komt meermalen voor maar zonder commentaar en zon-
der dat iets van een meer persoonlijke waardeering blijkt, behalve bij
Abdoellah (35°). Voor Abdoellah (zie hierna) gelden trouwens deze
conclusies niet.

-ocr page 24-

lijke Hollander geweest moet zijn. De afstand tusschen
publiek er „heldquot;, die 't bezwaarlijk maakten, (een factor
die voor vele persoonsbeschrijvingen van Europeanen geldt)
zoo niet onmogelijk, van Imhoff ook persoonlijk en beter te
leeren kennen; en de neiging groote gebeurtenissen terug
te voeren op één enkele persoon (het is alles: zijn werk,
zijn actie, zooals ook in onze oude epen veldslagen en oor-
logen feitelijk alleen door enkele personen „gedragenquot; wor-
den) hielpen hier mede van Imhoff tot een Maleier naar
klassiek model te vormen. Iets dergelijks valt op te merken
t.a.v. van Braam, die wel niet tot een Maleier wordt (hoewel
ook 't omgekeerde: dat hij een Europeaan is, nergens blijkt),
maar die zich alle wapenfeiten en merkwaardige anecdotes
uit zijn tijd ziet toegeschreven en daardoor tot een min of
meer legendarische figuur wordt gemaakt, in den trant van
den „nationalenquot; held Hang Toeah.

Anders staat de quaestie met den IJzeren Maarschalk,
wiens turbulente activiteit en „rücksichtslos Schalten und
Waltenquot; op velerlei gebied een zeer diepen indruk hebben
gemaakt en ook moesten maken op volken, die het oude en
overgeleverde, de perintah h a 1 o e s, het zoete lijntje,
het ontzien van ieder's gevoeligheden e.d.m. zoo zeer lief-
hebben. De hikajat aan hem gewijd levert ons een beeld van
den Mareskalek, dat verrassend veel gemeen heeft met dat,
wat Nederlandsche berichten geven. Al spoedig blijkt ons
echter, dat dit niet het resultaat is van eenig meerder psy-
chologisch inzicht bij den auteur of van een dieper-tastende,
critischer belangstelling, maar min of meer: toevallig. De
auteur (stellig een opmerkelijke verschijning in de Malei-
sche letterkundige wereld) gebruikte Daendels (en kon hij
zich een betere wenschen?) als spreektrompet. Vol hoon en
verachting voor de z.i. verweekelijkte, gedegenereerde Java-
nen fulmineert hij (d.w.z. laat hij Daendels fulmineeren)
tegen hen en het is dit en zijn heele houding tegenover het
Javanen-dom (alweer: de houding, die hij Daendels laat
aannemen), die ons den „donderenden Grooten Heerquot; zoo

1)nbsp;Vgl. wat sub 12, a over hem gezegd wordt, waar wij consta-
teerden, dat vooral Himop's schranderheid en welspre-
kendheid opgevallen zijn.

2)nbsp;36°, 111, resumé.

3)nbsp;Een tweede vb. van een toevaUig juist „portretquot; is 33°, 11 (de
Brabant).

-ocr page 25-

sterk in herinnering roepen. Daendels heeft indruk ge-
maakt; zijn optreden was van dien aard, dat hij den tempe-
ramentvollen Islamiet, die de auteur van de Hikajat Mares-
kalek is, aanknoopingspunt en middel werd om zijn critiek
op de orang k o e
1 i t hitam op de meest-effectvolle
wijze te uiten: méér kan men hier niet constateeren. Een
karakterschets van Daendels in onzen zin des woords is de
hikajat niet geworden. Nog weer anders staat het geval met
Elout. Diens rol (hij was géén G. G. in bewogen tijden, geen
overwinnend admiraal noch een „kleine Napoleonquot;) bood
den Maleier geen aanleiding hem meer dan normale aan-
dacht te wijden en in z'n literatuur tot den rang van onper-
soonlijken heros te verheffen. Toch wordt Elout vaak ver-
meld, en immer met sympathie, en worden zijn woorden en
raadgevingen getrouwelijk weergegeven, zoodat wij den in-
druk krijgen, dat hij bij de Maleiers in hoog aanzien moet
hebben gestaan. Wat ons door Nederlandsche berichtgevers
bevestigd wordt. -) Zijn kennis van de Maleische taal en
natuurlijke tact verschaften hem dit aanzien: Elout, wil het
ons voorkomen (afgaande op de gegevens in de literatuur),
was — vooral daardoor — een man, die den Maleiers ver-
want scheen, niet zoo „wesensfremdquot; als de meeste andere
Europeanen. Hij kon — vooral daardoor — beantwoorden
aan hun conceptie van den „perfect gentlemanquot; , zooals
ons die zoo duidelijk uit Abdoellah's werken tegemoet treedt.
En zoo komt het, dat hij de eenige persoon kon zijn, voor
wien de Maleier een, uit sympathie geboren, verder gaande,
persoonlijker en minder oppervlakkige belangstelling aan
den dag legde.

Een geheel eenige plaats in de Maleische letterkunde
neemt Abdoellah in. Abdoellah breekt naar den vorm en
naar den geest met de klassieke literatuur; in Abdoellah
openbaart zich een geheel nieuwe geestesgesteldheid, die bij
zijn tijdgenooten nog slechts schuchter gloorde. Voor
Abdoellah zijn de Europeanen, die hij ontmoette, géén

^Zie de karakteristiek sub 22°. Waar wij er bij onze besprekin-
gen naar gestreefd hebben althans de belangrijkste Maleische ge-
schriften tot ook afzonderlijlc-leesbare geheelen te maken, kan het niet
missen of hier en in hoofdstuk III zal vaak hetzelfde gezegd worden.

2) Zie vooral 36°, III.

Vgl. daarvoor de karakteristiek van Hang Toeah, den „natio-
nalenquot; held (sub 4°). Voorts ook: 35°, B, Resumé. Kennis en be-
heersching van de Maleische taal wordt steeds zeer hoog aangeslagen
(b.v.: 34°, A; 35°, B, vooral: Resumé; 36°, III; 76°; 12°, a,
sub: Mossel, a contrario).nbsp;vgl. de inleiding sub 35°.

-ocr page 26-

vreemde, tegengestelde wezens, die men louter als nieuwe
mogelijkheden van decoratie voor sja'ir of hikajat kon oi
wilde aanvaarden. Voor hem zijn het medemenschen van
wie hij iets kon leeren, wier superioriteit hij kon erkennen
zonder daarbij z'n gevoel van eigenwaarde te verhezen
(een cardinale voorwaarde voor wie zich

aan de b e s t u d e e r i n g v an a n d e r e n, v o o r al

van superieur-lijkende anderen, zou w11-

len wij den), van wie hij veel heil verwachtte voor zijn
land en volk. Hij had eerlijke en warme belangsteUing voor
wat zij brachten maar ook voor de persoon van ieder
van hen afzonderlijk. Abdoellah is de eenige Maleische
auteur die ons karakterschetsen gegeven heeft, welke die
naam verdienen, en die ze ook heeft willen geven. Men
houde evenwel in 't oog (het punt is, zooals later blijken zal,
van veel belang), dat hij noch buitensporig begaafd noch
geheel anders van aard was dan zijn landgenooten.

In de moderne literatuur tenslotte concentreert zich de
aandacht niet op den Europeaan (Nederlander i.e.) of zijn
bestuur, maar slechts op wat hij brengt, voor zoover dit voor
het eigen volk mittig en begeerenswaardig geoordeeld wordt,
voornamelijk om den (blijkbaar diep-gevoelden) achter-
stand op den Westerhng in te loopen. Onderwijs, onderwijs,
en nog eens onderwijs (hefst: Europeesch) c.q. kenms van
de Nederlandsche taal worden gewaardeerd en gepropageerd.
Een compliment is het, wanneer men er als een Europeaan
uitziet (gekleed, gehuisvest is).^) Maar in de rimboe van
min of meer pretentieuze betoogen, debatten, disputen, etc.,
waarin de sprekers spreektrompet en niets meer zijn van
hun geestelijke vaders, over
adat-vooroordeelen, verouderde
of achterlijke of verkeerde toestanden en gewoonten, in de
vermaningen en min of meer pedant aandoende predikaties,
indirect tot den lezer gericht, is geen plaats voor een dieper
en rustiger bezinning op den Nederlander, zijn aard, zijn
taak en doeleinden, zijn cultuur.quot;)

1)nbsp;Hoofdstuk III, afd. C, passim. Zonder dat zulks met zooveel
woorden gezegd wordt, beteekent dat toch de (imphcite) erkenning
van de sociale, oeconomische en cultureele superioriteit van aen
Europeaan.nbsp;,

2)nbsp;Niet ten onrechte prefereert Wilkinson (Papers on Malay
subjects, Malay Literature, blz. 64) de „narrow con-
ventional classical Malayquot; boven de nieuwe ,,patchy stylequot; (resul-
taat z.i. van te veel copieeren naar vreemde voorbeelden) en noemt
hij its (van de moderne literatuur n.1.) inaccurate general knowledge

-ocr page 27-

Waar de Maleier al zoo weinig aandacht wijdt aan de
personen der Europeanen met wie hij in contact kwam, daar
is het duidelijk, dat hij, gegeven zijn neiging alle handelen
en gebeuren op enkele figuren terug te voeren en dus
systemen niet naar hun eigen waarde te beoordeelen, maar
naar de personen, die het systeem in quaestie voorstaan^),
aan de Compagnie, haar doeleinden, samenstelling, inrichting
en handelspolitiek — altemaal dingen, die ver buiten zijn
gedachtensfeer lagen en waarvan hij ook moeilijk veel te
weten kon komen — in 't geheel geen aandacht besteedde.
Zij was, als gezegd, een geduchte, niet geheel begrijpelijke
maar zeer reëele macht, en dat is aanvankelijk alles. Van
haar meedoogenlooze monopolie-zucht, van critiek daarop of
begrip daarvoor, blijkt uit de literatuur niets. In
de 19e eeuw treedt echter een grooter belangstelling en be-
grip voor de politiek van haar opvolger, het Ned. Gouverne-
ment (c.Q. voor het Engelsche bewind) aan den dag: de beide
Abdoellah's, resp. van de Hikajat Mareskalek en Hikajat
radja^ Siam, en die van de Kissah pelajaran ke-
Kelantan en de Hikajat Abdoellah^); en, in mindere
mate, ook Na-Tian-Piet, de auteur van de Sja'ir
Soeltan Aboebakar®), wijden veel aandacht aan de
bestuurssystemen der Europeanen, die zij over 't algemeen
heilzaam achten en preferabel boven het regiment van in-
heemsche vorsten. Zij constateeren dooreengenomen: meer-
dere rechtszekerheid en veiligheid, betere organisatie van
bestuur en rechtspraak, grootere zorg voor de welvaart
(verbetering en intensiveering van den landbouw) en het
lichamelijk en geestelijk welzijn der inheemsche bevolking.
Vooral eerstgenoemde Abdoellah toont zich in de Hikajat

......inferior to the observant knowledge that the old Malays possessed

of their own limited surroundincs.quot; (Va;!, onze opmerkingen, sub 76°').

Zoo verklaart Abdoellah's Anglophilie (zie sub 35°, B) zijn
afkeer van het Hollandsch bewind: Raffles vooral is Abdoellah's af-
god. Winstedt constateert hetzelfde (in A Historv of Malava,
.1. R. A. S. - M. B., Xll, part. II, blz. 257).

Vgl. 38°. Zie b.v. ook 12°, c.nbsp;») Men beperkt zich tot

vermelding zonder meer van contracten over levering van tin, peper
e.d.m, (b.v.: 16°, B; 24°, I; 37°).

quot;) Sub 22°, 26°.

Sub 35°.

quot;) Sub 44°. De auteur van de Sja'ir Perang Betawi (23°) looft het
Engelsch bewind, maar in vage algemeenheden en is niet onverdacht
(pe aldaar). De dichter van 33°,
II zingt de lof van de pax Neerlan-
dica maar komt al evenmin boven cliché's en algemeenheden uit. Dui-
delijk is slechts, dat hij 't Gouvernement prefereert boven inheemsche
regenten en zijn macht hoog aanslaat.

-ocr page 28-

Mareskalek weliswaar anti-Nederlandsch,
scherp waarnemer, die naast veel kritiek (den Hollanders
verwijt hij hun hebzucht, hun geslepenheid de Javaanse^
bevolking voor hun wagentje gespannen te houden) ook vee^

lof voor hen heeft (hun organisatie-talent, methodisch en

practisch werken e.d.m.). In z'n Hikajat radja^ Siam zing

Lj nog uitbundiger den lof van de zegenrijke regeermg der

blanken, maar is dan niet vrij te pleiten van v eieri, en baa -
zuchtige bedoelingen. Ook missen we ^aar de mee

technische interesse en waardeering van de Mares

lalek- dit werk is veeleer een lyrisch getinte lofzanj die
Ïch op
algemeenheden zwevende houdt (dat b.v. de komst
der blLken welvaart beteekent, kleeren voor den naakte e
spijzen voor den hongerende, e.d.m.). De tweede Abdoellah
(de bekende al-Moensji) vindt, dat zijn landgenooten, zon-
der evenwel hun adat en godsdienst te verwaar oozen, m alles
zooveel mogelijk de Europeanen moeten navolgen en vooral
veel leeren moeten (hij is de eerste paladijn voor t onder
wijs aan inheemsche zijde). Den Hollanders -rw^^
al hun overdreven zindelijkheid, en - als den eersten
ibdoeLh - hun baatzucht en belastingen. Het Engelsch
t^sW is hem sympathiek, omdat de Engelschen
adat en
persoon van den Maleier plegen te ontóen en ^e vryhand l
voorstaan Na-Tian-Piet tenslotte beperkt zich tot ver
Tldt van't feit, dat zijn weldoener (S. Aboebakar) voora
naar Eüropeesche voorbeelden en adviezen, regeert en

dit het land tot welvaart strekt.nbsp;^ , . ^

De 20e eeuwsche literatuur vertoont van deze frissche be
langstelling voor Eüropeesche systemen geen spoor, maar

men vergete niet, dat zij r o m a n - 1 i t e r a u u r isj

III Uit de beide voorgaande conclusies volgt als vanzeit
sprekend, dat in de Maleische literatuur de Po^^u jezen^
Spanjaarden, Engelschen, Nederlanders, Franschen e^. z^ch
in niets van elkaar onderscheiden behalve in hun naam. Het
waren allen o r a n
g (k o e 1 i t) p o e t i ^^ (janken) vreem-
delingen, die met elkaar of de Maleiers krijg voerden of op

1)nbsp;ResD. sub 22°, C en 26°. ,

2)nbsp;Sub 35°, A, B en R e s u m e.

HooAtL zou men kunnen spreken van een (verborgen) waar-
vormt hier de uitzondenng.

-ocr page 29-

andere wijze in contact stonden. Wat van den Portugees ge-
zegd wordt kon even goed van den Engelschman gezegd zijn
en omgekeerd. Wanneer wij dan ook bij Winstedt lezen,
dat de Portugeezen op de Maleiers indruk gemaakt hebben
door hun niets-ontziende
kerstenings-methoden, door hun
moed en door hun meerdere beschaving (vooral t.a.v. de
materieele zijde daarvan); de Hollanders door hun mercan-
tiele talenten, ordelievendheid en netheid, en door hun
monopolie-stelsel, dat de Maleische rijkjes ruïneerde en tot
anarchie bracht; de Engelschen door hun populair vrijhan-
del-systeem en — als eenige der Europeesche volken, die
allen de hoffelijkheid en tact der Maleiers missen — door
hun gereserveerdheid, die de inheemschen als een
bepaalden vorm van wellevendheid^) apprecieeren; — dan
klinkt dit oordeel wel zeer aannemelijk, maar uit de Malei-
sche literatuur zijn daarvoor geen of bijna geen be-
wijzen aan te voeren. In ieder geval worden dergelijke uit-
spraken nergens met zoovele woorden gegeven.

Uitzondering hierop (maar geen uitgesprokene) is Ab-
doellah (al-Moensji), die althans onderscheid maakte tus-
schen Hollanders en Engelschen, voornamelijk in hun wijze
van besturen. De andere Abdoellah vindt de Engelschen
alleen nog funester voor 's lands bevolking dan de Hollan-
ders, d.w.z. zij „draineerenquot; 't land nog grondiger en nog
meedoogenloozer. De auteur van de Sja'ir Perang Betawi
prefereert daarentegen het Engelsche boven het (Fransch-)
Hollandsche bestuur, maar hij schreef voor Raffles en is dus
niet onbevooroordeeld. Geen van beide laatsten toont eenig
meerder inzicht voor den volksaard van Engelschen en Hol-
landers. ®)

Van de auteurs van de 20e eeuw mag men, mede als ge-
volg van de doorwerking van het onderwijs, meer begrip ver-
wachten. De moderne romans leggen daar echter vrijwel

') Een uitzondering vormt mogelijk de satyre op de gouddorst
der Portugeezen
(5°, b).

2) A History of JVlalaya, blz. 256—57.

De geschiedenis van Malaka is daarvan het schitterendst bewijs.

Vgl. 4°.

®) Vgl. 22°, C. Eerlijkheidshalve moet hier worden toegevoegd, dat
omgekeerd de meeste Nederlanders ook geen onderscheid maken
tusschen .Maleiers, Boegineezen en Javanen en de volksmond hen bo-
vendien nog gemeenlijk met „negersquot; of „Chineezenquot; pleegt gelijk
te schakelen.

-ocr page 30-

nergens eenige getuigenis van af, qualita qua,; wel e
de reisbeschrijvingen. Het meest

feit dat speciaal het superioriteitsbesef en het chauvimsme
der Engelschen de aandacht der Maleiers hebben ge-

''Ï^tet bovenstaande kan men opmaken, dat de Maleische

literatuur, maar op zeer ^ ^ «^ f ^ quot; ^^ ^an de t-
tuigt van een langzame wijziging in de houdmg van de m
heemsche bevolking t.o.v. den Europeaan c.a., m dien zxn,
dat in den loop der jaren
van een t o e n e m e n d e i n t e
fes se gesprLn kan worden^), zij 't niet in die mate, dat
deze wijiing aanleiding heeft kunnen zijn tot een herziemng
van ole gevolgtrekkingen. Dit verschijnsel lijkt zeer begr„-
Z^ Ji de eeuwen heeft zich de invloed der Europeesche
SLheden steeds meer doen gevoelen, de aanrakingen,
rjXgen c.a. met de inheemsche wereld werden talrijke^
lai ook ingrijpender van aard, de

dragers waren geweest van een, voor inheemschen althans,
toote macht en traditie, gingen

teekenis, soms zelfs verdwenen zij geheel (door onderwer
p!fg oTwrovering door Europeanen, of door versnippering).
Maar daarmee is niet verklaard het feit, dat:

a. de oudste literatuur, waar, naar men verwachten mag,
de belangstelling voor de „nieuwkomersquot; het sterkst en leven-
dLÏli zijn^) zoo karig is met haar berichten over hen,
f ook ie lalere literatuur (over 't algemeen 11 t e r a i r
van mLer gehalte), zich, bij een grooter aantal beschikbare
TrkZ sleclts in enkele sporadisch-voorkomende gevallen
lunstig onderscheidt van haar klassieke voorgangster en

T'ltg, die wij aan 't begin van dit hoofds^k stelden «)
wacht nog immer op haar antwoord. Het sub I en II ge-
constateerde wijst echter reeds de richting aan, waarin ge
zocht zal moeten worden:
i n d e n a a r d v a n - zeggen
wij voorzichtigheidshalve niet: den Maleier, maar. - de

vSJSnSS: S^r i hescM.ng van

Europa (sub 76°).

3) Vel sub 77°, 80°.nbsp;,nbsp;. „,o

4 Een iraai en curieus voorbeeW daarvan js 21 .

Men leze er de aardige beschrijving van de komst der eerste ror
tugLziï, te Malaka (sub hfdst. XXXIl) eens op na.
6) Blz. 8.

-ocr page 31-

Maleische literatuur.

Beschouwen wij deze, proza en poëzie, nader , dan ont-
dekken wij spoedig, dat zij zich door twee opvallende carac-
teristica onderscheidt:

a.nbsp;zij beoogt het pubhek te verstrooien, uit de zorgen van
daaglijksche leven weg te voeren (penglipoer lara —
trooster in leed — heet de dichter) ;

b.nbsp;(in nauw verband daarmee) zij is a-reëel van
aard, in den zin van: afkeerig van of vijandig gestemd jegens
de feitelijkheden des daaglijkschen levens.quot;)

Deze beide caracteristica blijken uit vele symptomen: de
bonte sprookjeswereld der poëzie®) vertoont een over-
daad aan wonderen en wonder-wezens naast een bittere ar-
moede aan motieven; een groote voorliefde en ware ver-
knochtheid aan bepaalde uitdrukkingen en zegswijzen, die
tot in den treure herhaald worden en te pas en te onpas ge-
bezigd, waardoor het ons duidelijk wordt, dat de draad van
het verhaal, de geschiedenis (die 't publiek toch immers wel
kent) van volstrekt secundair belang is en klank en rythme
(de Maleische dichters waren meesters in klankbeheer-
sching) hoofdzaak: van die eindelooze literaire liturgiën ging

1) De literatuur in engeren zin, met de in hfdst. I gestelde restric-
ties. Men raadplege hierbij-

1°. Dr. J. J. de Hollander, Handleiding tot de be-
oefening der Maleische taal (5e dr.).

2° j I. de Hollander, Iets over de Maleische
poëzy (De Gids XI, 2e dl., blz. 193—222).

3°. H. Overbeck, Malaiische Weisheit und Ge-
schichte (blz. 1—45).

4°. H.Overbeck, Malay Animal and Flower Shaers
(J. R. A. S. - M. B., XII, pt. II, blz. 108-48).nbsp;.

5°. R. Brandstetter, Charakterisirung der Epik der
Malaien (Luzern, 1891).

6°. R. Brandstetter, Malaio-Polynesische Forschun-
gen, dl. I: Der Natursinn in den älteren Literaturwerke der Malaien.

7°. R. Brandstetter, Wir Menschen der indonesischen
Erde; dl. II: Der Sinn für das Wahre, Gute und Schöne in der
indonesischen Volksseele; dl. IX: Grundsteine zur all-indonesischen
Literatur
-Wissenschaft. Erster Grundstein: Die Kleindichtung der in-
donesischen Völker.

8°. R. !. Wilkinson, Papers on Malay subjects.
Malay Literature, pt. I. Romance. History. Poe try.

9°. Encycl. N. I., II: (Maleische) Literatuur (blz. 591—96).
Voorts de in dit proefschrift genoemde dissertaties en verhandelingen.
De latere literatuur volgt de klassieke, waarop deze karakteristiek
vooral slaat, althans naar vorm en motieven trouw na.

2) Zooals bij de kinderen kan dit zeer goed samengaan met een
scherpe oomerkingsgave.

quot;) Zie ook sub 11°. De historische sja'ir is een meng-
product van poëzie en (historisch) proza.

-ocr page 32-

de „vertroosting voor leedquot; voornamelijk uit; de P-Jerent-
voj; zekere scènes en beschrijvingen: gevechten, hoofsche
hefdes-scènes, bruiloften en andere plechtigheden, costuums
en hof-étiquette, die een schoone, geperfectionneerde wereld
oproepen; een voorkeur ook voor uitwijden, uitspmnen
boven bondigheid en puntigheid, scherpte, climax
en compo-
sitiequot; een afkeer van het heftige en directe: alle sentimenten
moeten aangelengd en verdund worden, om ze des te langer
te kunnen genieten; de historischenbsp;7

niet alleen het verleden^), maar ook het heden hefst schil-
deren zooals men zich die wenscht, niet zooals zij zijn: de
uiterste concessie aan de realiteit gedaan is de vermelding
van een feit zonder meer; heeft een uitgesproken voorhefde
voor het anecdotische, het aardige verhaaltje, het kleurige;
kent geen causaliteits-behoefte maar heeft dezelfde prefe-
rentie als de poëzie voor beschrijvingen van festiviteiten,
plechtigheden ten hove (ook voor krijgsgebeurtemssen);
met feiten, data en getallen wordt zorgeloos omgesprongen
het komt slechts op het effect van het -baalde aa^)
Kronieken van verschillende staatjes ontleenen bepaalde
verhalen en bepaalde motieven aan elkaar die Pa^kla- ge-
maakt worden voor de nieuwe omgeving.Hun houding is
egocentrisch, in den zin van geconcentreerd op de enge
kring waarvoor zij geschreven worden (meestal t hof),
tegenover welke verschoonend en verfraaiend wordt opge-
treden. Er is geen neiging tot critisch bezien der feiten, tot

analyseeren en verklaren.

Voorts stond de literatuur hoog in aanzien, was bijna ge-
wijd terrein: wie er binnenging deed z'n schoenen met de
modder van het kommervolle leven van allen dag uit. Wie

haar beoefende genoot aller achting.

Het is duidelijk, dat een literatuur van een dusdamge
gesteldheid de Europeanen slechts zou opnemen, zooals wij
in onze conclusies vastlegden: weinig en op een wijze die de
eigen sfeer daarvan niet schaadde; hen niet poogde te ken-
nen of te doorgronden (dat voert tot huiveringwekkende af-

gegeven.nbsp;Hoofdstuk III, passim.nbsp;mn^tateert dat

quot; 3) Cense (De Kroniek van Bandjermasin, blz.

de Maleische' chroniqueurs het systeem van ,je P^^s mon bien
oü ie Ie trouvequot; huldigen. Vgl. ook C. A Mees, De
K r o n 1 e k
ra^Koetai (diss. Leiden, 1935), blz. 24-28 en 51.

-ocr page 33-

gronden van feitelijkheden), maar hen gemakkelijk en gaar-
ne omvormde tot figuren van geijkt model, passend in deze,
de Maleische, wereld; geenerlei analyse of verklaring be-
hoefde dan eene, welke de fantasie van het publiek (dat op
verstrooiing uit was) bevredigde; ook t.a.v. de Euro-
anen en historische gebeurtenissen, waarin zij een rol speel-
den, even gemakkelijk over de grenzen van „Dichtung und
Wahrheitquot; heenliep als voor haar eigen omgeving. Het is
duidelijk, dat waar de afstand tot het eigen, groote (althans
in Maleische oogen groote) verleden klein is, de band tus-
schen de leden van het publiek, waarvoor geschreven wordt,
hecht, de traditie sterk en levend, de feiten (en de aanrakin-
gen met de Europeanen waren meestal zeer harde en onaan-
gename leiten) de terugtocht naar de veiliger, troostender
sferen der hteratuur niet ernstig kon bedreigen: tot zelfs in
de 19e eeuw handhaaft zich de literaire traditie vrijwel on-
verzwakt aan de wel sterk achteruitgegane opvolgers van het
eens zoo machtige Malakaansche hof. Maar waar de band
der traditie, die de verschillende Maleische rijkjes verbond,
scheurde, velen dier rijkjes ten onder gingen of althans
aan lager wal geraakten; waar de tweedracht in de regee-
rende kringen toenam tegelijk met de macht en in-
vloed der Europeanen, daar werden de wereld van den
schijn (die der literatuur) onherstelbare slagen toegebracht.
Het werd steeds moeilijker voor de harde, bittere werke-
lijkheid te vluchten, zich te troosten met de teere, gedempte
kleuren en lichten, de bloemrijke verscheidenheid van die
andere „realiteitquot; (want de wereld van het sprookje en de
verhalen was een reëele wereld voor den Maleier, in den zin
waarin zij dat b.v. ook voor 't kind is). De
werkelijkheid
eischte een klaarblijkelijk geheel andere instelling, eischte
aanvaard te worden en zij kwam met haar eischen bij een
van haar veilige anker losgeslagen bevolking, bij lieden in
wie het levend element der traditie en daarmee het geloof
in haar, gestorven waren. De 18e en vooral de 19e eeuw leg-
gen getuigenis af van dezen strijd^), van het
hardnekkige,
vertwijfelde zich vastklampen aan de vormen van een
gelukkiger voortijd, waarbij persoonlijke ijdelheid (dichter

1)nbsp;Vgl. 36°, III iuncto 35°, de inleiding.nbsp;,,

2)nbsp;Vgl. vooral 12°, c; 24°, II en 39°, waar eenvoudige krijgsbe-
drijven opgeblazen worden tot epische gebeurtenissen naar klassiek
model, die'in, vooral voor den Westerschen lezer, belachelijke wan-
verhouding tot de (historische) werkelijkheid komen te staan.

-ocr page 34-

is slechts hij, die schrijft als de klassieken) een machtig
hulpmiddel blijkt te zijn, terwijl daarnaast de eerste schuch-
tere pogingen tot her-oriënteering te constateeren vallen,
voornamelijk in de langzaam groeiende interesse voor den
Europeaan, de aanvaarding van zijn suprematie, de verkap-
te erkenning van zijn superioriteit.Deze
her-oriënteering
vindt haar gaafste en gelukkigste uitdrukking in Abdoellah ,
die, niet gehandicapt door afkomst en omgeving, integen-
deel: bevoorrecht door zijn omgang met vooraanstaande En-
gelschen, zijn beste eigenschappen, die ook de beste der Ma-
leiers in 't algemeen mogen genoemd worden, kon ontplooien
zonder den stroohalm der verdorde traditie te behoeven.
Zijn
weldadig-aandoende, rustige weetgierigheid, zijn gevoel
van eigenwaarde mist men bij de modernen van de 20e eeuw,
die den indruk wekken veeleer alles, wat nog slechts eigen-
dom der Europeanen is, te willen bezitten dan te willen
begrijpen en langs den weg van begrijpen vollediger te be-
zitten; Wien, zooals wij reeds zeiden (sub H), het inhalen
van een achterstand hoofdzaak is.

1) Die zich uit in frequenter ten tooneeie verschijnen van den
Europeaan alsook in de, uit kleinigheden blijkende, yoogt;-keur voor
Europeesche materiaha (vgl. b.v. 26°, 43° 44°; de moderne romans)^
Vgl. vooral de inleiding, sub 3.5°. Hier zij nog opgemerkt, dat
de aan ipreekwoorden zoo rijke IWaleische taal slechts zeer weinige
kent, die hun ontstaan te danken hebben aan (eigenaardigheden,
daden) van Europeanen (vgl. 46°).

3) Tegen klakkeloos Europeanisme gaan trouwens ook van in-
heemsche zijde waarschuwende stemmen op (vgl. 64°, 79°, 80 ).

-ocr page 35-

III. DE BRONNEN.

A. De literatuur tot 180 0.

1°. Sedjarah Melajoe (Maleische Kroniek).
Tekst: Shellabear, Sejarah Melayu — Malay
Literature Series no. 9. (Methodist Publishing
House, 2e druk 1910). — Het standaardwerk, niet alleen
der Maleische geschiedschrijving, maar van de Maleische
literatuur in het algemeen. Voorbeeld bij uitnemendheid
van een Maleische historische kroniek met alle deugden en

gebreken van dien.

Een schat van gegevens over zeden en gebruiken aan
Maleische vorstenhoven; over vorsten, hof-dignitarissen,
hof-leven en ho f-intrigues; aan legenden, anecdotes en
allerhande wetenswaardigheden. Een boeiend en bont-ge-
schakeerd geheel, vertoont het alle gebreken, die de
Maleische kronieken typeeren: afgezien van vele noode-
looze herhalingen en uitweidingen, treft men er in aan een
voorhefde voor het vermelden van namen en titels, een bijna
religieuze aandacht voor ceremonieel en étiquette, een kin-
derlijke, oprechte vereering voor de adat, die hier nog niet
verworden is tot een knekelhuis van onbegrepen vormen en
overleveringen, en de, voor het Maleische hof en zijn om-
geving, karakteristieke, zuiver egocentrische wereldbe-
schouwing: wat buiten deze enge kring staat is geenerlei
aandacht waard. — De Maleische
kroniek-schrijver, tevens,
en in dit geval zeer zeker, vertegenwoordiger van de
hof-coterie en de ten hove heerschende geest en mentaliteit,
— mist den zin voor het
zuiver-historisch en critisch bezien

1) Voor niet-malaici: H. Overbeck, Malaiische
Weisheit und Q e s c h i c h t e, blz. 113—271

Voor historische vergelijkingen geraadpleegd: P. A.nbsp;i iele, ue

Europeërs.nbsp;at-vh^it

j. R. Wilkinson, The Capture of Malacca.nbsp;A. U. lou.

J. R. A. S. - S. B. no. 61, blz. 71—76. ,nbsp;u a c

R. O. Winstedt, A History of Malaya — J.nbsp;K. A. b. -
M. B. vol. Xlll, part. 1.

-ocr page 36-

van dingen en gebeurtenissen. Hij begeert slechts de
emotie, die het gebeuren hem verschaffen kan. Bewezen
wordt dit door de aantrekkelijke, naïeve zorgeloosheid
waarmee met data en feiten wordt omgesprongen (wat zijn
zij meer dan de blokken, waarmee men naar eigen fantasie
kan bouwen, wat men wil?); waarmee Wahrheit met
Dichtung wordt vermengd; door den vorm: van ge-
schiedenis-in-anecdotes, die een voorkeur verraadt voor h e t
geval-op-zichzelf, voor de geschiedenis naast
onmacht of onwil (m.i. beiden) tot het naspeuren en ontdek-
ken van de groote lijn, de causaliteit en de
achtergrond van het gebeuren.

Maar welk een duidelijk en sprekend beeld van die oude
vorstenhoven en de spheer, die daar te heerschen placht,
roepen deze kronieken juist daardoor bij den lezer op; ver-
kenen zij hem een diepen blik in den aard en het karakter
/van den Maleier in het algemeen. Want al was voor het
hof het volk quantité négligeable en omgekeerd
voor het volk, vorst en hof weinig reëeler dan de wereld van
goden en geesten, — beiden worden zij geconstitueerd door
Maleiers, van, in essentie, eenderen aard en aanleg.
Slechts is het hof gemaniereerder en meer gevorderd in het
artistiek-beleven van het leven. — Bij beiden treffen ons
de eerbied voor de overlevering en de eerbied jegens het
koningschap, geheel los van de persoon en het karakter van
den drager daarvan, die, nog niet gedegenereerd tot star
en doodsch conservatisme en slaafsche, fatalistische onder-
worpenheid, de Maleische rijkjes langer oprecht plachten
te houden dan waartoe zij qua structuur en uit zichzelven
in staat geweest zouden zijn. Bij beiden treft ons het vol-
strekt ontbreken van ieder statenvormend ele-
ment: bij het volk geen nationaal bewustzijn, geen saam-
hoorigheidsgevoel; bij het hof en de vorsten geen verant-
woordelijkheidsbesef en noch de wil noch het vermogen zich
te interesseeren voor wat buiten de eigen coterie, voor wat
verder dan vandaag gelegen is.

Voor een zóó geaard volk wordt de trouw aan het konings-
schap een wapen, dat zich tegen den drager keert: voeren
slechte regenten en slechte beambten het rijk naar den on-
dergang, dan reageert het volk daarop niet anders dan door
in fatalistische berusting het hoofd te buigen. Terwijl het
hof — de rijksgrooten — slechts in opstand kwam als het

-ocr page 37-

zijn eigen belangen bedreigd zagen dan ook nooit meer
beoogde dan bevrediging van zuiver persoonlijke verlangens.
— Voeg daar aan toe, dat de emotionaliteit, den
Maleier eigen, en zijn vruchtbare fantasie, zijn voorliefde
voor zachte en teedere vormen en kleuren en het onbewust
besef, dat niet de wereld van het zichtbare, niet het aard-
sche bestaan het ware is, een besef, dat te gereeder voert
tot fatalisme, — dat al deze eigenschappen, waarvan de
Maleische literatuur zulke treffende voorbeelden levert, hem
de vlucht uit de werkelijkheid vergemakkelijken op een
wijze, die doodelijk mag heeten voor zijn energie, zijn levens-
durf en zin voor realiteiten, — dan begrijpt men, hoe het
gebeuren kan, dat een rijk politiek en economisch ten
gronde kan gaan, zonder dat daarvan in de kroniek iets
blijkt. Met roerende naïeviteit blijft de auteur uit-
wijden over deze of gene plechtigheid ten hove, een
amourettetje van den vorst of een ander hofschandaaltje.
En zelfs als het verval van 't rijk onloochenbaar en niet
meer te negeeren tot uiting is gelsomen in een catastrophe,
die het hof rechtstreeks raakt (de verovering van Singa-
poera door de Javanen b.v., van Malaka door de Portu-
geezen) dan nog bezint hij zich niet. Dan nog vraagt hij
zich niet af welke de oorzaken konden zijn van deze rampen,
maar blijft zijn aandacht richten op den vorst, zijn familie-
leden en omgeving, — aan wat hun overkomt en weder-
vaart, en dat op een wijze, dat de pijnlijke harde werke-
lijkheid maar ternauwernood heenschemert door een nieuw
en kleurig tapijt van ceremoniën en audiënties, amusemen-
ten en anecdoten, dat hij zich weeft met vaardige en ge-
oefende hand.

Zoo zal het ook duidelijk zijn, dat in een dergelijke kro-
niek over Europeanen en niet-Maleiers slechts gesproken ^
zal worden wanneer de dwang der feiten zulks strikt nood-
zakelijk maakt en dan nog hefst in den vorm van een anec-
dote, een aardige geschiedenis. Duidelijk is verder, dat de
auteur (noch zijn publiek) zich moeite zal geven zich reken-
schap te geven van hun volksaard, de beweegredenen voor
hun komst en de motieven, die hun handelingen bepalen.

1) Een bewijs a contrario dat ook het hof slechts het instituut,
niet den persoon des konings eerbiedigde.

Zie ook: Papers on Malay subjects. Part. I. History — blz. 53.

-ocr page 38-

Deze karakteristiek geldt in meerdere of mindere mate
voor alle Maleische proza en poëzie, maar voor geen hikajat
zoozeer als voor de Sedjarah Melajoe. - Bepalen wij ons
tot een opgave van de plaatsen c.q. de wijze waarop hier
van Europeanen gesproken wordt.

Hoofdstuk XXV (blz. 147-50) vermeldt de ge-
schiedenis van een vorst van Maloekoe, van wien gezegd
wordt dat zijn rijk door de Orang Kastilan veroverd
was geworden. - Hoofdstuk XXXH (blz. 200-07).
Een schip met P e r i n g g i komt uit Goa te Malaka aan om
handel te drijven. De blanke vreemdelingen genieten een
belangstelling, die zelfs tot betasten en
aan-den-baard-trek-
ken voert Als de Portugeesche kapitein den Bendahara
eigenhandig een gouden keten omhangt, raakt het volk over
een dergelijk vergrijp tegen de etiquette in opschuddmg.
De Bendahara echter kalmeert het met de sussende woor-
den dat deze vreemdeling immers de adat niet kent.-)
Waarna verhaald wordt hoe de stadhouder d' Albuquer-
que op de verlokkelijke schildering van Malaka's rijk-
Lmmen, 7 schepen, 10 galeien en 13 fusta's, bemand met
2000 soldaten plus laskaren en negers, tegen de stad uit-
rust. Ondanks het effect, dat hun geweer- en geschutvuur
(toén voor 't eerst in Malaka vernomen) heeft, moeten de
Portugeezen tenslotte wijken. D' Albuquerque zweert

Hoofdstuk XXXIV (blz. 222-65). a. Na afloop van
zijn ambtstijd keert d' Albuquerque met een vloot van
43

quot;TTT^tugeezen of P e r i n g g i. zooals de Maleier hen
quot;°mang Kastilan is gewoonlijk de benaming voor de Span-

teixeira in their inquisitiveness;.. (Wilkmson, 1 ne L-apiure ui

'red'èneJ'hier voor d'Albuquerque^s aanval opgegeven be-
oogen 4er Malaka's grootheid te doen uitkomen dan zich reken
S te geven van de motieven der Portugeezen.

viel d'Albuquerque de stad quot; f tweemaaj ^^^l^XAoeXri
maal aan (luh
1511). Met die eerste afgeslagen aanvrnuc
Teur waSijnlijk Sequeira's^nbsp;escape in 1509-

ternauwernood en met ach erlating van

^cTptr/^o?nbsp;Tiele, DeVuropeërs,

?iJk?cht het onwaarschijnlijk, dat de Maleiers in die jaren geen
gelchut gekend zouden hebben. (Tiele,
t.z.p. noot, blz. 340).

-ocr page 39-

schepen terug. Den eersten dag moesten de Po^^ugeeze^;
na aanvankehjke successen, voor een tegen-aanval. onder
de persoonhjke leiding van sultan Ahmad, wijken. Den vo -
genden dag attaqueerden zij de stad opnieuw en nu valt
Malaka hun in handen. De Sultan en Bendahara weten te
ontkomen, maar Pagoeh, waar zich een deel der Maleische
troepen verschanst had, wordt eveneens door de Portugeezen

genomen.nbsp;, ,

b Een zekere Abdoellah, vorst van Kampar, hoopt na de

verdrijving van het vorstenhuis, met hulp der Portugeezen

over Malaka gesteld te worden. Een Portugeesch kapitein,

met wien hij in onderhandelingen treedt, versterkt hem

eerst in die meening, lokt hem aan boord en hcht hem op.

c.nbsp;Nog hooren wij hoe Sultan Mahmoed Sjah verdre-
ven wordt uit z'n nieuwe residentie op Bintang, door
een Portugeesche vloot van 25 schepen.

d.nbsp;Als D j O h o r residentie geworden is gaat het den
Maleiers beter: de groote Laksamana houdt voortreflijk
wacht in Straat Malaka en weet zelfs 4 Portugeesche
schepen buit te maken. Terugkeerende ontmoet hij 6 Por-
tugeesche wachtschepen, die hem aanhouden en.... tabak van
hem verlangen. De 6 kapiteins jagen iedereen door hun ge-
dragingen schrik aan, maar zijn hoflijk jegens den Laksa-
mana. Het blijkt, dat zij goud willen hebben om zich een
middel te verschaffen hun moed op te wekken (wat, zegt
de auteur niet) en zij gaan niet heen voor zij ieder één
mas goud gekregen hebben.^)

Als onder Sultan Moedafar Sjah Hang Nadim Laksa-
mana geworden is, durven zich zelfs geen Portugeesche
schepen meer in Djohor's wateren vertoonen. Tot slot hoo-
ren wij nog hoe de aanvallen der Portugeezen op de respec-
tievelijke residenties te Batoe Sawar en Itfakam Tauhid met
succes worden afgeslagen.

De auteur is Toen Mahmoed Sri Lananguit
het geslacht der Bendahara's en het werk dateert uit 't begin
van de 17e eeuw (ca. 1612).

2°. Een andere versie van de Sedj. Melajoe gaf C. O.
Blagden uit onder den titel: An unpublished

1) a. Sterkte van leger en vloot, vooral van ^'i^nden wordt al-
tijd overdreven voorgesteld.
D'Albuquerque kwam met 19 schepen
Waarop 800 Portugeezen en 600 Indiërs. Na langdurige onderbande
lingen ontbrandt 24 juU 1511 de strijd, ^en eersten dag kun^^^^^^
de Portugeezen slechts de landingsplaats, met de stad zelf veroveren.

-ocr page 40-

Variant Version of the Malay Annals,
J. R. A. S. — M. B.
in, 1Ü-25 (tekst, blz. 17 e.v.)

Hier is bedoeld de tekst van Ms. 18 Raffles Coll.,
dat in de eerste 34 hoofdstukken met Shellabear's
tekst overeenstemt, maar in de d.a.v., hier uitgegeven,
8 hoofdstukken uitvoeriger is en sterk afwijkt. Het is
eerlijker in het weergeven van de (i.e. twee) aanvallen der
Maleiers op het aan de Portugeezen verloren Malaka.
Blagden gist, dat het een voor Raffles afgeschreven copie is
van een zeer oud handschrift, dat nog van vóór 1673 moet
dateeren.

De passages, waarin hier van Portugeezen gesproken
wordt, bevatten niets waaruit een iets meer dan gewone
belangstelling voor, laat staan een poging tot analyse van,
den Portugees, zijn doel, aard en handelingen, blijken
kan.

a.nbsp;Abdoellah, vorst van Kampar, roept de Portugeezen
tegen Sultan Mahmoed van Bintan, wiens suzereiniteit
hij niet erkennen wil, te hulp. Die hulp wordt hem geboden
en Mahmoed's aanval afgeslagen, maar als dan Abdoellah
bij de Portugeezen aan boord komt om hun dank te zeggen,
wordt hij onverwachts gevangen genomen en opgelicht naar
Goa, ja zelfs naar Portugal. Geen woord van goed- of af-
keuring voegt de auteur aan deze mededeeling toe.

b.nbsp;De Maharadja Lingga, in twist geraakt met In-
dragiri, dat gesteund wordt door hun beider souverein, de
Sultan van Bintan, roept de Portugeezen te hulp. Deze
komen hem te hulp met 3 ghali, 2 fusten, 12 ban-
ting en 20 kapal, en slaan de Maleiers onder Sang

Sultan Mahmoed (niet z'n zoon, Ahmad) nam op een ohfant aan
de gevechten deel. 25.Juli viel de stad. (Tiele, De Europeërs I, blz.
338—340; Wilkinson, The capture of Malacca. A. D. 1511, blz. 'J—'p)-

b.nbsp;Genoemde Abdallah, bendahara over de Inlanders te Malaka,
werd, verdacht van conspiraties tegen de Portugeezen, door hen
zonder vorm van proces
ter dood gebracht. Dit gebeurde m
1514 (Tiele, De Europeërs, 1, blz. 347—48).

c.nbsp;Eind 1526 (Tiele, De Europeërs, 1, blz. 395—97).

d.nbsp;De Laksamana, Hang Nadim i.e., was een zeer actief en ener-
giek tegenstander der Portugeezen. (Tiele, De Europeers, 1, b.v. Diz.
344, 371 en 386). Tiele geeft voor 1526 (expeditie tegen Bintang)
20 schepen (De Europeërs, I, blz. 395).

1) De gepubliceerde tekst beslaat de blz. 169 e.v. van Ms. Rattles

Tekst, blz. 18—19. Wij zagen boven reeds, dat Abdoellah niet
opgeHcht werd, maar onthoofd. (Winstedt, A History of Malaya,
blz. 71).

-ocr page 41-

Setia terug. Tegelijkertijd^) brengt de Laksamana
Malaka in het nauw, dat door de afwezigheid van de vloot
slechts over 2 fusten beschikt. De nieuwe kapitan.
Gongsaio (?) geheeten. toont zich evenwel een voort-
varend en dapper man. Hij bemant zijn fusten met louter
Portugeezen: „Tiada lagi lasjkar berdajoeng-
kan dia melainkan semoeanja Peringgi
poetihdjoeabelak a.quot; (In plaats van laskaren han-
teerden nu de Portugeezen zelf de roeiriemen). Men trekt
den vijand tegemoet en een hevig en bloedig gevecht ont-
brandt: ... .s j a h d a n dari rimbat dan kasangquot;
(?) jang bergantoeng^ itoe darah tjoe-
tjoer seperti hoedjan; dalam foesta Pering-
gipoen demikian djoega. (Van de dollen en de....?
regende het bloed. Hetzelfde was het geval bij de Portugee-
zen). Eén van de fusten jaagt het tegenover haar hggende
deel van de Maleische vloot op de vlucht, maar de Laksa-
mana weet van geen wijken en de Portugeezen zien zich
tenslotte zelfs genoodzaakt zich naar Hoedjoeng Pasir terug
te trekken, waar hun landgenooten uit Malaka, dat zij niet
meer konden bereiken, hen moeten komen ontzetten. En
deze gebeurtenis zou het volgende liedje hebben doen
ontstaan:

Gongsaio namanja kapitan Malaka

Maloenja rasanja kedapatan kata.
(Gongsaio heette de bevelhebber van Malaka, wiens schande
spreekwoordelijk is geworden).

c. De Peringgi vallen Bintan aan met 4 ghali en
verdrijven den Sultan uit Kota Kara naar Kapak.

Volgens Tiele vond eerst een aanval op iVlalaka plaats, waarna
de Laksamana naar Lingga toog, dat echter door tijdige hulp der
Portugeezen gered werd. Kort daarop vertoonde hij zich weer voor
Malaka, dat hij door een blokkade zeer in het nauw bracht (D e
Europeërs, I, blz. 387). Een Gouverneur Gongsaio (voor-
naam Gonçalo? — achternaam Gonçalves?) heb ik voor deze tijd niet
opgegeven gevonden, noch bij Tiele noch bij Schurhammer (u.
Schurhammer, S. J. Die Zeitgenössischen Quellen
zur Geschichte Portugiesisch-Asiens und
seiner N a c h b a r 1 ä n d e r (1538—1552). Leipzig, 1932,
blz. 1—20: 1. Ausgewählte Dokumente vof 153 8).

2)nbsp;Tekst, blz. 22—23.

3)nbsp;Tekst, blz. 35—38. Pedro Mascarenhas verovert Bintan
(1526). Zie boven.

-ocr page 42-

d. De samenzwering van Sang N a j a, c.a. Deze be-
raamt een aanslag op Malaka tijdens een godsdienstoefe-
ning ....karena dahoeloe kala apabila Pe-
ringgi masoek gerédja segala sendjatanja
tiada dibawanja (want vroeger plachten de Portugee-
zen ongewapend de kerkdienst bij te wonen). Een Portugees
ontdekt bij een bezoek aan Naja toevallig de voorraad kris-
sen, die deze in gereedheid hield, en waarschuwt den
kapitein. Naja, voor hem ontboden, bekent ronduit zijn
plannen en wordt daarop van de muur van het fort omlaag-
gestort. S. Mahmoed wreekt deze executie aan den Portu-
geeschen afgezant, die hem van Naja's complot en straf komt
verwittigen, door hem uit den top van een boom te doen
werpen. Waarop de Portugeezen een grootsche straf-expedi-
tie organiseeren met 3 ghali's, 2 ghali pandjang, 10 fusten en
25 banting. Deze armada bombardeert de residentie Kota
Kara: seperti tagar jang tiada berpoetoesan
of wel: seperti hoedjan jang lebat („als onafge-
broken gedonderquot; of „als een dichte regenquot;). Zij verdrijft
en vervolg* de Maleiers tot Pekan toea. Daar toont des
Laksamana's zoon. Toen Amat Ah, zich zijn vader waardig,
door onder een hagelbui van kogels een brief van zijn
Sultan aan den kapitan Mor (d.i. de capitao mór do
mar — bevelhebber van de zeemacht) over te brengen.
Deze weet moed te waardeeren en bereidt hem aan boord
een grootsch onthaal. De brief wordt naar Malaka gebracht,
waar hij op klassieke wijze wordt ontvangen: ....d i-
araknja oléh Kapitan dengan sepertinja
maka disoeroehnja batja dihadapannja
(de brief werd conform de étiquette door den Kapitein in
staatsie rondgedragen en op zijn bevel voorgelezen). De
Kapitan — d.i. de gouverneur van Malaka — gelast dan de
vredesvoorstellen, door Mahmoed in zijn brief gedaan, te
aanvaarden, waarop de Portugeesche vloot naar Malaka
terugkeert.

Hij heet bij Tiele S i n a j a (De Europeërs, 1. blz^ 403).
Tiele's vermoeden, dat de man misschien Sn Nara diKadja
geheeten zal hebben (t.z.p. blz. 402) kan niet juist zijn. Ue man
heette Naja en dan Sang of Si al naar gelang m waardeeren-
den dan wel in denigreerenden zin over hem gesproken werd.

2) Tekst, blz. 46—49. Winstedt zegt, dat het de Laksa-
mana was 'die door een afgezant van Estavao da Gama begroet,
op bovenvermelde wijze Sang Naja's dood aan hem wreekt.
(a° 1533). De expeditie richtte zich volgens denzelfden schrijver

-ocr page 43-

Het laatste is de naïeve verklaring voor 't feit, dat een
overwinnende vloot afzag van de definitieve vernietiging
van een reeds verslagen vijand. Toen Amat Ali zou de naam
van „Redder des Vaderlandsquot; verdiend hebben! —

3°. Hierbij sluiten zich aan enkele verhalen uit een paar
andere Maleische hss.,
hetreM,ing hellende op de komst
der Europeanen in de Maleische landen. —
De beide
hierna genoemde verhalen bevatten beiden het o s s e h u i d -
motief, maar minder volledig en minder uitvoerig dan de
Hikajat Toeah, naar welke wij verwijzen voor een be-
schouwing over dit motief.

a. Th. Raffles Esq. On the Malayu Nation.
(Asiatic Researches, XII blz. 102—59). — Een vertaling
van een Maleisch hs., dat de oude geschiedenis van
de Maleische landen bevat.

Voor ons is in de eerste plaats van belang het verhaal over
de vestiging der Portugeezen in Malaka: Tijdens de
regeering van Sultan Ahmad Sjah komen 10 Portu-
geesche schepen voor Malaka. De vriendelijke maar al te
goed-geloovige sultan wordt door geschenken Z9Ó voor hen
ingenomen, dat hij hun op hun verzoek een stuk grond af-
staat, zoo groot als door een dierenhuid kan worden bedekt.
De Portugeezen brengen dan ammunitie en wapens, in
kisten verpakt, aan wal, voorwendende koopwaren te ont-
schepen. Zij bouwen op hun stuk grond een fort, dat zij
echter voor een huis uitgeven. De schietgaten zouden
vensters zijn. Als alles in gereedheid is openen zij plotse-
ling te middernacht een hevig geschutvuur op de stad.

Als de Maleische vorst gevlucht is gaan de Portugeezen,
op last van hun koning, de Radja Goa (vorst van Goa!),
een fort bouwen, geheel gelijk aan dat te Goa en daarmee
zijn zij 36 jaar, 3 maanden en 14 dagen bezig. — 9 jaar
en 1 maand later komt een Hollandsch schip, de
„Af terlendenquot; (?) onder een kapitein I b i r (?) voor

tegen Soengei Telor (A History of Malaya, blz. 76).
Tiele geeft als naam van de residentie, Oedjoeng Tanah
(a° 15.35). (De Europeërs, II, blz. 34—35). Een feit is, dat
de Sultan zich sedert 1 5 2 6 niet meer op Bintan bevond, zooals het
Ms. zegt, maar in Djohor.

ï) Het is klaar, dat het verhaal een lacune moet vertoonen: een
fort op een stuk grond zoo groot als een dierenhuid is wat al te on-
geloofwaardig. — Men zie Hik. Hang Toeah. — Het ossehuid-
motief is zeer verbreid in het Oosten: zie prof. H. Wagenvoort s ar-
tikel in 't Maandblad voor Antieke Cultuur Hermeneus (suc.
Hang Toeah).

-ocr page 44-

Malaka Deze vindt het een mooie en welvarende stad
en rapporteert het aan den koning van Europa (sic!),
die daarop 25 schepen uitrust om Malaka te veroveren. Van
Bantam krijgen ze nog 2 schepen en een kétji en daarmede
tasten zij Malaka aan. De stad wordt vergeefs bestormd,
wat de Hollandsche hoeloebalangs beschaamd maakt,
zóó zelfs, dat zij er over denken maar weer naar Europa
terug te keeren. Wanneer een tweede poging al evenzeer
faalt, roepen zij Djohor te hulp en nu wordt in 15 dagen de
stad ingenomen, waarbij de dapperheid van 50 amok-loo-
pende Maleische helden den doorslag gaf. Sedert dien
tijd zijn Djohor en Holland bevriend.

b. Hihijaf meniieriierahw radjaquot;- Malaka (Over de
vorsten
van Malaka) - naar de inhoudsopgave van R H.
Neubronner V. d. Tuuk, Kort verslag van de Ma-
leische handschriften in het ^ ^ f ^ li''

House te Londen (T. N. L, 1849, dl. I, blz. 385-400).

Tegen het einde van dit hs. wordt de komst van een Por-
tugeesch schip te Malaka gemeld. De geschiedenis van de
vestiging is dezelfde als sub a., maar de regeerende vorst
is hier, als in de Hang Toeah, de poeteri Goe-
noeng Ledang, die Sultan Mahmoed was opgevolgd.
Voor het bombardement der Portugeezen weggevlucht ver-
dwijnt de koningin spoorloos. Men meent echter te weten,
dat zij later tot „vorstin der Bata'squot; is uitgeroepen.

Hikajat Bana Toeah (De roman van Hang Toeah).
Tekst-, Shellabear, Hikayat^Hang Tuah (Methodist

Publishing House, Singapore).®)

Het epos van den nationalen held der Maleiers, den groo-
ten Laksamana Hang Toeah. - De herinnering aan
Malaka's vooorbij gegane glorie, de weemoedige gedachte
aan wat had kunnen zijn, de neiging tot idealiseermg en ro-
mantiseering van groote „nationalequot; figuren hebben den

historischen Laksamana, ons reeds uit de Sedjarah Melajoe

1) Raffles, t.z.p. blz. 115-22. Zie verder sub Sja'ir
perang Djohor c.a

:!nbsp;IreV^Siiquot;- a Ove,b.cU Hikay.t Ha n ^T . ^

ook over Europeanen mede bepaald zal hebben.

-ocr page 45-

bekend, gemaakt tot dien legendarischen heros, dien deze
Hikajat vereeuwigt. Tot een ideaal, een symbool en een
epitaaf tegelijk. - Een ideaal en een symbool, want Hang
Toeah, die met zijn vrienden Hang Djebat, Hang
Lekioe, Hang Lekir en Hang Kastoeri een

soort Maleische Ridderschap-van-den-Ronden-Tafel vormt,
vereenigt in zich alles wat de Maleier van oudsher aan
psychische en physieke eigenschappen hoog
placht aan te slaan: uitmuntende in alle wapen- en behen-
digheids-spelen is hij dapper en onversaagd, hstig, geslepen
en handig. Gevaarlijk als tegenstander is hij als vriend trouw
en hartelijk. Zijn houding en gedrag kenmerken zich door
die ingetogenheid en zelfbeheersching, die wellevendheid en
kennis van, en gevoel vóór, de etiquette, waarop de Maleier
zoozeer gesteld is: immers daaruit blijkt ware, innerlijke be-
schaving.

Nooit spreekt hij te luid, of te kort-af, nooit vergeet hij
zichzelf, het decorum. En tegenover zijn vorst blijft hij, m
gunst en ongenade, steeds dezelfde trouwe, toegewijde
dienaar, die nimmer tegen hem in verzet komt en ondank
beantwoordt met des te grooter dienst. — Een epitaaf om-
dat Maleische grootheid en Maleische glorie voorbij zijn,
en blijkbaar voor goed.

En, gelijk dat met nationale heroën meer het geval pleegt
te zijn, is men groote daden en wapenfeiten door anderen
bedreven op naam van den held gaan stellen, en heeft
men uit andere verhalen geput wat maar nuttig geoordeeld
werd déze figuur te verfraaien en den hoorder (lezer) te
amuseeren.quot;)

Ook met de Peringgi komt H. Toeah in zijn lang en
veelbewogen leven meer dan eens in conflict. — Vermelden
wij de passages waarin van Portugeezen gesproken wordt:

a. Djaja Nantaka, een broeder van den Sultan van
Malaka, die tot radja van Keling verheven is, verslaat

1)nbsp;Men bedenke, dat na Malaka's val het Maleische koningshuis
nooit meer eenige werkelijke beteekenis heeft gehad.

2)nbsp;Een enkel voorbeeld: In de Sedjarah Melajoe is het Hang
Na dim, die de schoone Toen Tédja schaakt voor zijn sultan.
Hang Toeah is dan — vóór de val van Malaka m 1511 — al over-
leden. Hiér staat die daad op naam van H. Toeah - In de Sedjarah
Melajoe staat het gezantschap naar China
onder leiding van 1 o e n
Parapetih pSetih, hiér onder H. Toeah. Zie Overbeck
blz. 3 17—19: Parallelen ^
u r H i k a y a t H a n g
T u a h aus der „Sedjarah M e 1 a y uquot; (der M a 1 a i i s c n e
Chronik).

-ocr page 46-

op weg naar dat rijk een uit China terugkeerende vloot der
Peringgi en neemt die in haar geheel gevangen. Hy be-
toont later echter genade en benoemt de kapitan zelfs

tot havenmeester en admiraal.

b. Om aan te geven hoe kostbaar de paarden zijn, die de
vorst van Keling aan den Batara van Madjapahit schenkt,
n,eldt de Hikajat, dat Peringgi voor een van die
paarden 2000 goudstukken en de gansche ladmg van een

galei boden.nbsp;, „

c Bij de komst van een Maleisch gezantschap, onder H.

Toeah, in Keling, toonen de Portugeezen zich hoogst veront-
waardigd, dat dit daar aanlegt, waar doorgaans de schepen
van hün gezanten plegen te meeren. De Maleiers, met te
intimideeren, verklaren zich bereid te vechten, maar, daar
zij numeriek in de minderheid zijn, man tegen man, m even
groote troepen tegen elkaar of schip tegen schip. Van beide
kanten komt men tot bedaren, daar het niet te pas komt te

twisten in eens anders rijk.,nbsp;■•

d Het gezantschap naar China raakt op dezelfde wijze m
twiit met de Portugeezen over de aanlegplaats. De Maleiers,
ditmaal numeriek in de meerderheid, willen van die over-
macht geen gebruik maken en bieden het gevecht aan op
dezelfde voorwaarden als zij in Keling bedongen. De
Portugeesche kapitein, hiervan verwittigd en bovendien af-
gunstig op de grootere onderscheiding, waarmee de Chi-
neesche keizer de Maleische gezanten had ontvangen,
wacht de Maleiers buiten de haven op. Waarop de Chineesche
ministers uitroepen, dat die Peringgi werkelijk alle verstand
verloren moet hebben, dat zij zich zóó durven te gedragen.
In het doV zeegevecht worden de Portugeezen verslagen,
daar H. Toeah's tooverspreuken hun kanonnen buiten ge-
vecht stellen.nbsp;, .nbsp;-n. iv/r o

e De Gouverneur van Manilla krijgt van Don Ma-
nilla^) en Don Tjerala«)
bericht van deze neder-
laag en gaat daarop den koning van Portugal persoonlijk

1) Shellabear, blz. 109-15 Dat derg^ijkef'quot;S%e Euro-

op ^bescheidener schaal, gebe-den ezen we b, T,ele^(De ^^^^

LrSplsch-sch%- bS? eflfoodrkte (!)^e bemanning bij hem

____J. J.^nbsp;ri

in dienst te treden.

2)nbsp;Shellabear, blz. 137.

3)nbsp;Shellabear, blz. 120—48.

4)nbsp;Shellabear, blz. 149—61.

-ocr page 47-

daarvan in kennis stellen. De radja Pertoegal is
zeer verbaasd hem voor zich te zien, want de 3 jaren van zijn
ambtstijd waren nog niet verstreken. De reden van zijn
komst vernomen hebbend, laat hij onmiddellijk een armada
van 40 galeien — met 500 man en 50 kanonnen per
schip (!)—uitrusten. De gouverneur en eene Don
Soeala^) krijgen bevel Malaka te gaan veroveren Van
den aanvang af heeft deze vloot met tegenslag te kampen.
Eerst trachten zij tevergeefs een paar Sakai-visschers ge-
vangen te nemen. Deze keeren 's nachts terug, doen een
succesvolle verspieding, maken zelfs 1 galei en 10 Portu-
geezen buit en verwittigen Malaka van de komst der Por-
tugeesche vloot. Toen Kastoeri en Maharadja Dewa,
op kondschap uitgezonden, zeilen eerst 2 oorlogsbodems
in den grond en weten dan aan de oproeiende galeien
te ontsnappen. Nu stelt H. Toeah, hoewel lijdende
aan zware koortsen, zich aan het hoofd van de Maleische
vloot en bevecht de
Portugeezen dapper en met succes. De
aanvoerders komen er slecht af: de gouverneur komt te ster-
ven, dong Soeala en H. Toeah worden zwaar gewond.
De
Portugeesche vloot keert onverrichterzake huiswaarts.
H. Toeah herstelt weliswaar, maar sedert het verlies van zijn
kris (kort vóór den komst der Portugeezen) is hij nooit
meer recht de oude . — Dit is een verklaring voor 't feit,
dat kort daarop Malaka aan de Portugeezen verloren ging
en de Laksamana dit niet kon of wilde (hij en zijn vorst
hadden zich als kluizenaars in de rimboe teruggetrokken)
verhinderen.

f. Prinses Goenoeng Ledang is haar vader opge-
volgd, als een k a p i t a n P e r i n g g i een stuk grond koopt,
zoo groot als door een ossehuid bedekt kan worden. Hij
snijdt de huid aan reepen, zoodat hij zich een stuk verwerft.

1)nbsp;Welke Portugeesche namen (personen) dit zijn moeten, heb
ik niet kunnen ontdekken. Soeala lijkt op S o a r e z. Er was
een Gouverneur van Indië van dien naam, L o p o S o a r e z, ca. loi»
(Tiele. de Europeërs I, blz. 349; Schurhammer, blz. 7 (nos.
64—67) die echter nooit in Malaka geweest is, en ca. 1547 een
Diego Soarez de Mello (Tiele, de Europeërs, III, blz.
303), d.i. dus lang na de val van Malaka.

2)nbsp;Shellabear, blz. 221—31. De geschiedenis zelf is pure fan/asie:
vóór 1511 hebben de Portugeezen geen aanval op Malaka
ondernomen.

-ocr page 48-

groot genoeg om er een fort op te bouwen^). Hij bewapent
dit op dezelfde listige wijze, als ons uit 3° a is gebleken,
en gaat eveneens onverwachts op een nacht tot een bom-
bardement van de stad over, geholpen door een inmiddels
verschenen vloot van 40 schepen uit Manilla en Portugal.

Eenigen tijd later (!) doen de Hollanders een vergeefschen
aanval op Malaka. Daarop roepen zij Djohor te hulp, met
welk rijk zij een verdrag sluiten. De Bendahara, Datoek
Padoeka Radja, is eigenlijk de man, die 't bevel voert
voor Malaka, het initiatief neemt tot de beslissende storm-
loop, als de Hollanders al wankelen, en de stad weet te ver-
overen. Sedert dien wonen de Hollanders, wien Malaka
volgens verdrag toevalt, vreedzaam naast de Maleiers.
Niemand weet echter of Hang Toeah nog leeft dan wel reeds
gestorven is.

De vestigingslegende®) is o.i. de dichterlijke voorstelling

Zie voor dit motief de interessante en uitvoerige vertiandeling
van prof. H. Wagenvoort in 't Maandblad voor Antieke Cultuur Her-
rn e n e u s, 9e jaargang, no. 5 (blz. 65—70) en no. 6 (blz. 88—92).
Uit de antieke folklore (VI en VII). De Stichtingssage van Carthago
(I en II).

2)nbsp;Shellabear, blz. 286—92. Het slot herinnert ons aan de
Kyffhäuser-Iegende van keizer Barbarossa.

3)nbsp;Blijkens prof. Wagenvoort (H e r m e n e u s, no. 6 — blz.
90—92) wordt die legende verteld: voor de Hollanders op
Cambodja, Formosa en Java (Batavia); voor de Portugeezen
te Malaka (zie boven) en voor de Spanjaarden in Manila
(een Chinese account, volgens Wilkinson — Papers on
Malay subjects — Malay Literature, pt. I, blz. 10).
— Waar de legende over een zoo groot gebied verspreid wordt
aangetroffen en gebezigd wordt voor de vestiging van Europeesche
factorijen of kolonies (maar voor Europeanen van verschillende
nationaliteit!), daar ligt het vermoeden voor de hand, dat men hier
met een „W a n d e r m o t i vquot; te doen heeft en een van betrekkelijk
jongen datum: geen der bronnen die het vermelden dateert van vóór
1620, terwijl het motief althans in de Maleische volksverhalen
onbekend is. Zou het via Voor-Indië, al dan niet mèt de Portu-
geezen naar Indië gekomen zijn, dan zou de auteur van de Sedjarah
Melajoe ( de oudste ons bekende Maleische kroniek), die een man
van aanzien en ontwikkeling en een liefhebber van anecdotes was,
een dergelijke, aardige geschiedenis stellig niet verzuimd hebben te
vertellen. De Sedjarah Melajoe evenwel zwijgt op dit punt, maar de
ruim 30 jaar jongere ,,Hang Toeahquot; geeft de legende volledig.
Men mag dus aannemen, dat deze van elders, in ieder geval niet
met de Portugeezen of directuit(Voor-)Indië
naar de Maleische landen is gekomen. — En dan schijnt alles naar
Java te wijzen als de plaats, waar het motief het eerst overge-
nomen en op de Hollanders (1619: stichting van Batavia) is toe-
gepast. Gezien het feit, dat de Chineesche e.a. bronnen, die de
legende vertellen, allen — in ieder geval: niet jonger zijn dan
de Javaansche (Baron Sakèndhèr), — lijkt het waarschijnlijk,
dat de ontleening van West naar Oost en niet in omgekeerde
richting heeft plaats gehad.

-ocr page 49-

in a nutshell van de komst der Portugeezen in Malaka,
van den strijd en de verrassend-snelle ondergang der stad.
De voorstelling en de verklaring. Want voor dit pijnlijk en
onbegrijpelijk feit, dat een handvol vreemdelingen een zoo
groot en machtig rijk als het Maleische zoo snel en zoo vol-
komen ten onder kon brengen, had de Maleier behoefte aan
een verklaring, — een verklaring, die tevens zijn
kinderlijk
en tot vlucht-uit-de-werkelijkheid geneigd gemoed kon be-
vredigen.

En slechts perfide hst eenerzijds en koninklijke overmaat
van vertrouwen anderzijds, konden z.i. Malaka's val ver-
klaren, waar hij de ware oorzaken niet kon of wilde in-
zien. Vergelijkt men de Hang Toeah met
3° a en b dan
lezen wij uit de „verklaringquot;, waarvan de beide laatsten
slechts brokstukken, de eerstgenoemde het geheel geeft,
op welk een arghstige wijze de Portugeezen 's konings toe-
stemming tot 't bouwen van 'n huis misbruikten, zich ver-
raderlijk en in stilte op den strijd voorbereidden en deze
onverhoeds openden. — Het weerspiegelt in deze vorm, al
is het historisch niet juist, stellig gebeuren en ge-
moedsgesteldheid in het Malaka van die dagen. Sultan
Mahmoed^) immers was de Portugeezen aanvankelijk
goed gezind, en stond hun zelfs toe een huis te bouwen
voor handelsdoeleinden. Zijn zoon Ahmad echter, nog aange-
zet door de Mohammedaansche kooplieden ter plaatse,
wenschte niets liever dan hen op staanden voet te beoor-
logen. Het vestigings-verhaal verleent aan deze tweedracht
en het wantrouwen bij Ahmad c. s. tegen den vreemdeling
wederom poëtische uitdrukking: de loop der gebeurtenissen
rechtvaardigde immers dit wantrouwen — de loop van het
verhaal bewijst de onbetrouwbaarheid dier Portugeezen en
stelt 's Sultans goedgeloovigheid aan den kaak.

Auteur en afschrijver van de hikajat zijn onbekend; het

Niet Ahmad, zooals a zegt en ook niet de (legen-
darische) prinses Goenoeng Ledang. Dat een prinses gezegd wordl
aan 't hoofd van Malaka's regiment te staan, vindt waarschijnlijk z'n
oorzaak in het feit, dat ten tijde van d'Albuquerque's komst, S.
Mahmoed juist zijn dochter zou uithuwelijken aan den Sultan van
Pahang, die weer met prins Ahmad de leider der oorlogs-
pa r t ij was. Verwarring van personen en feiten mag er toe geleid
hebben de prinses voornoemd te laten optreden als degene, die de
Portugeezen bestreed en door hen verslagen werd (vgl. Tiele, Ue
Europeërs, 1, blz. 338). Over de inneming van Malaka door de Hol-
landers, zie sub
36°.

-) Tiele, De Europeërs, I, blz. 331.

-ocr page 50-

moet dateeren van na 1641 (het jaar, dat de Hollanders
Malaka op de Portugeezen veroverden).

5°. Hikajat AtjeJi (De kroniek van Atjeh).

Hiervoor raadpleegden wij een viertal kronieken, Mars-
den's vertaling van een fragment uit een Maleische kroniek
over Atjeh en verder Hoesein's „Critisch over-
zicht etc.quot; waarin alle bestaande hikajat's, onderling en
aan andere, ook Europeesche bronnen worden getoetst,
a.
Hikajat negeri Atjeh.

D.i. het 13e hfdst. 2e boek uit de Boestan-
as-salatin, verkort uitgegeven door G. K. Niemann in
zijn „Bloemlezing uit Maleische Geschrif-
tenquot; — 2e stuk, blz. 120—40.

Een tamelijk uitvoerige genealogie. Veel namen en jaar-
tallen. Opvallend is, dat hier zoo weinig aandacht besteed
wordt aan de Peringgi, hoewel b.v. uitvoerig gesproken
wordt over Iskandar Moeda (1607—1636), die de meest
geduchte en hardnekkige tegenstander der Portugeezen in
die dagen was, terwijl ook nergens de eerste komst der
blanke vreemdelingen vermeld wordt. De volgende passages
zijn voor ons van belang: De eerste Atjehsche sultan, die
gezegd wordt de Portugeezen — segala kafir (de onge-
loovigen) — te bestrijden en tegen Malaka te opereeren, is
Ala 'ad-din Riajat Sjah al-Kahar®). Over de veroveringen
van Radja Iskandar wordt uitvoerig gesproken en tevens
vermeld bij welke gelegenheden hij de Portugeezen afbreuk
deed.

H. 1023 (d.i. A.D. 1614/15). Terugkeerend van een expe-
ditie tegen Bintan, worden veel Portugeezen en Portugee-
sche schepen buitgemaakt daripada anak menan-
toe wizoerai (van den schoonzoon des onderkonings).

W. Marsden, History of Sumatra 3d ed. blz. 455—60.

2) Hoesein Djajadiningrat, Critisch overzicht van de
in Maleische werken vervatte gegevens over de
geschiedenis van het soeltanaat van Atjeh.
(B.K.I. dl. 65—1911; blz. 135—265). Hoesein (blz. 137—38) onder-
scheidt 6 groepen: 1°. Niemann's uitgave; 2°. de Leidsche hss. cod.
1954 en 1983 (1); 3°. kronieken, type Dulaurier; 4°. de latere ge-
schiedenis van Atjeh tot 1824 (Bat. cod. 221); 5°. Marsden's ver-
taling; 6°. Soerat Soeltan Iskandar, uit de Boestan-
as-salatin. Voor 4° en 6° waren wij op Hoesein's studie aange-
wezen.

Niemann, blz. 121—22. Schrijfwijze van Hoesein, die
1537—'68 voor zijn regeeringstijd opgeeft en 1568 voor zijn aanval
op Malaka. In 1537 was echter reeds een aanslag op Malaka ge-
pleegd (Hoesein, bijlage I, blz. 212—15, blz. 213).

-ocr page 51-

H. 1038 (d.i. A.D. 1628). Aanval op Malaka, die geen suc-
ces oplevert, aangezien de beide aanvoerders: de Maha-
radja Sri Maharadja en de Laksamana het onderling oneens
worden.

Onder Iskandar Thani Ala 'ad-din Moeghajat Sjah
(1636—1641) komen Portugeesche gezanten den Sultan
vergiffenis vragen voor de gepleegde euveldaden, welke
hun ook verleend wordt. Zij maken evenwel van de
gelegenheid gebruik de bij Bintan gevangen geraakte
Portugeezen te helpen ontsnappen. Later komen zij nog
eens terug en vragen vergiffenis, maar hun kwade trouw
blijkt weer — hoe en bij welke gelegenheid wordt ons niet
vermeld — en zij worden onthalsd.

Tenslotte wordt ons nog verteld, dat een oetoesan
daripada radja Holanda (gezant van den koning
van Holland), die den Sultan op een reisje naar Pasei een
eindweegs vergezeld had, verlof vroeg en verkreeg
om naar Djajakatra terug te keeren. De gezant heette
Goernadoer G a o e n b i g e n (?).

Het is curieus hoe deze vreemdelingen doorgaans slechts
ter sprake komen, wanneer zulks in de vorm van een
anecdote, betrekking hebbende op den regeerenden
vorst zelf, geschieden kan.

De Boestan is gedateerd Sjawwal H. 1047, d.i. Maart 1638.
b.
Hikajat radja'' negeri Atjeli (Kroniek van de
vorsten van Atjeh). Twee Leidsche hs.: cod. 1954 —
hierna besproken - en cod. 1938 (1), die hetzelfde bevat

1)nbsp;Niemann, blz. 126—27. A. D. 1615. Zeegevecht tegen de Por-
tugeesche vloot onder Miranda en de Mendonca,
Vv'aarbij de laatsten
ernstig nadeel liepen (Hoesein, blz. 180; Tiele, De Europeërs, Vlll,
blz. 308). A. D. 1629 grootscheepsche aanval op Malaka (Hoesein,
180—81).

2)nbsp;Niemann, blz. 133—34. Hoesein gist, dat dit slaat op een
ons van Eüropeesche zijde bekend, bericht, dat de Portugeezen, na
de mislukking hunner vredesvoorstellen aan Iskandar Thani, eenige
dorpen vernielden (Hoesein, blz. 184).

Niemann, 137, Kautikam? (Hoesein, blz. 185). Hoesein zegt, dat
op een verzoek van den Sultan aan de Compagnie om hulp tegen
Malaka, eene Van Deutecom naar Atjeh werd gezonden ter ver-
dere onderhandeling (Hoesein, blz. 185). Onder Iskandar Thani
werd de Boestan geschreven (Hoesein, blz. 213).

-ocr page 52-

als 1954, maar minder volledig is. — Een zeer oud en
daardoor vaak slecht leesbaar hs. is de omvangrijke cod.
1954. Opgezet is hij volgens het voor kronieken beproefde
recept: een paar „ontstaans-mythenquot;, van algemeen Ma-
leisch-Polynesischen aard vooral: de geschiedenis van een
bamboe-prinses en van een b i d o e d a r i (hemelnimf), die
een koning zich weet te veroveren, doordat hij haar kleede-
ren wegneemt; een genealogie van de afstammelingen
dezer beide poeteri berdarah poetih (prinsessen
met wit bloed), om dan naar het einde toe, het tijdstip na-
derende, waarop de auteur zijn werk schreef, steeds uitvoe-
riger en steeds meer ,,historischquot; te worden. — Enkele jaar-
tallen figureeren in den tekst. — In verscheidenheid, kleur
en afwisseling, in taal en stijl is het verre de mindere van
Sedjarah Melajoe.

Meer dan de helft van zijn geschrift wijdt de auteur aan
den jeugdigen Djohor Alam, ook wel genoemd: Radja
Zeinal, Radja Soelan, Moennawar Sjah en vooral
Pendjagah, de latere Iskandar Moeda, die bij zijn
grootvader, Sjah Alam, wordt opgevoed, en reeds op zeer
jeugdigen leeftijd blijk geeft van de wonderbaarlijkste en
meest uiteenloopende talenten.

Van jaar tot jaar — tot en met zijn 14e levensjaar — volgt
de auteur het leven van zijn held op den voet, ieder jaar
markeerend door telkens weer een ander, uitvoerig beschre-
ven, permainan (vermaak) van den prins, waarover
volk en, uitheemsche, kooplieden iederen keer weer
verbaasd staan. De gedachte dringt zich op, dat de auteur
er op uit is, Djohan Alam in moed, schranderheid en be-
drevenheid-in-alle-manlijke-spelen den beroemden Hang
Toeah te doen overtreffen. Zóó zeer zelfs, dat zijn roem zich —
triomf aller triomfen! — tot in de door traditie en geloof ge-
wijde steden Roem (Constantinopel) en M e d i n a h ver-
breidde. In aanmerking nemend, dat de auteur zijn
werk waarschijnlijk te boek ging stellen toen Djohan Alam

1)nbsp;Zie Hoesein, Biilage III a (blz. 238—46). In de Aanteekeningen
bij de Bijlage voornoemd zegt hij 1954 boven 1938 (1) te preferee-
ren en het om zijn ouderdom niet onbelangrijk te achten (Hoesein,
blz. 238).

2)nbsp;Het hs. zelf moet van niet later dan eind 18e eeuw zijn vol-
gens Hoesein (ibid., blz. 238).

3)nbsp;Sjah Alam, bij Niemann ook gebruikt ter afwissehng met
baginda (vorst,
Z.M.), is S. 'Ala 'ad-din Ri'ajat Sjah
(± 1588—1604).

-ocr page 53-

al regeerend sultan was, dus na 1607 (het hs. eindigt ab-
rupt midden in de discussies over de troonsopvolging, wan-
neer Sjah Alam wenscht te abdiceeren), een omstandig-
heid, die hem verplichtte tot vleiende overdrijving en spre-
kender kleuren, en dat de auteur zich ook auteur voel-
de met alle consequenties, die dat hoog beroep voor een
Maleier meebrengt, dan blijft, ontdaan van alle franje,
ons dit beeld van den toekomstigen heerscher over: een
kwieke, levendige jongen, die overal haantje-de-voorste
placht te zijn. Al dan niet behept met een neiging tot groot-
doen en imponeeren — dat hangt er van af hoeveel van wat
de auteur ons van de grootsche ensceneering van
zijn kinderspelen verhaalt pour besoin de la cause en hoe-
veel waarheid is. Een beeld, dat volstrekt niet in strijd
is met dat van den lateren heerschzuchtigen, krijgshaftigen
en roerigen Sultan Iskander, zooals hij ons uit Europeesche
bronnen tegemoet treedt. Wel breekt de hikajat af vóór
Djohan Alam's eigen regeeringsperiode en zijn strijd tegen
de Portugeezen, maar toch wekt het verbazing, dat hier
slechts zóó weinig en dan nog maar van terzijde over hen
en andere Europeanen gesproken wordt, daar ons uit Euro-
peesche bronnen bekend is, dat t.t.v. Sjah Alam zich reeds
de noodige wrijvingen en andere, vermeldenswaardige voor-
vallen hebben voorgedaan.Zóózeer is de auteur — en
deze is representant van het hof — verdiept in, zóózeer con-
centreert hij zich slechts op de persoon van zijn vorst, diens
handelingen, diens onmiddellijke omgeving.

Van veel belang lijkt mij de volgende passage, die onop-
zettelijk de controverse met de Portugeezen in herinnering
roept: bij de land-en-zee-oorlogjes, die Djohan Alam met zijn
vriendjes „opvoertquot;, draagt de aanvoerder der tegenpartij.

Men vergelijke slechts wat de Encycl. N. 1., dl. 1 (Atjeh, blz. 74)
voor die periode opgeeft: 24 Juni 1599: CorneHs de Houtman ter
reede. Schepen afgeloopen, Cornelis gedood, Frederik de Houtman ge-
vangen; Juni 1600: J. Wilckens met 4 schepen voor Atjeh; 21 Nov.
1600: P. v. Caerden voor Atjeh. Uitlevering en opnieuw gevangen-
neming van F. de Houtman, v. Caerden „überlistetquot; den Sultan.
Juni 1601: beschieting van een Portugeesche fust. Augustus 1601:
Le Roy en Bicker met 4 schepen ter reede. Factorij toegestaan, de
Houtman uitgeleverd; Atjehsch gezantschap naar Prins Maurits. 1601:
J. Qrenier van Amsterdam; 1602: Lancaster; een Fransch schip van
St. Malo; J.
V. Spilberghe; 1603: schepen van 't eskader v. Waer-
wijck; 1604: St. v. d. Haghen brengt het resteerend lid van het
Atjehsch gezantschap terug.

-ocr page 54-

die natuurlijk steeds door den prins c.s. verslagen wordt,
immer den naam van kapitan mor. Een zijde-
lingsch maar duidelijk bewijs, dat er conflicten met de Por-
tugeezen moeten bestaan hebben, al zwijgt de k
r o -
niekschrijver over de feiten. Meer rechtstreeks
wordt over de Portugeezen gesproken bij de vermelding
van een gezantschap''') onder Dong Dawis en Dong
Toemis, daripada radja Pertoegal (van den
koning van Portugal) met een brief en geschenken, w.o.
pertala doea ékor
(2 strijdrossen), die door niemand
bereden kunnen worden, behalve door Djohan Alam, zijnde
dit jongmensch dan 10 jaar oud. Genoemde gezanten ko-
men voor hun koning kotaBeram (?) ditepilaoet
(een aan de kust gelegen versterking) vragen, welk ver-
zoek wordt afgewezen.

„Djikalau tempat jang lain dipinta ra-
dja Pertoegal nistjaja kami ber i,quot; zegt de
suhan. (Had de Portugeesche koning om een andere plaats
gevraagd, dan hadden wij hem die zeker gecedeerd) ')•

Aardig en van meer beteekenis is de volgende passage:
Wanneer de prachtig uitgedoste Djohan Alam op één dier
schitterend-opgetuigde paarden voorbijsnelt, deelt de glans
van het geheel zich zelfs mede aan de kiezelsteentjes op
den weg.

Maka segala anak Peringgi jang ketjil'
itoe berlarian mengambil anak batoe itoe
disangkanja permata. (De Portugeesche kleine
kinderen kwamen er allemaal aangehold om die steentjes op
te rapen, in de meening, dat het edelsteenen waren).

Maar met Djohan Alam verdwijnt alle geschitter en te-
leurgesteld werpen de kinderen de steentjes weg. ')
Wij durven niet met stelligheid beweren, dat dit verhaal
een satyre, en een zeer fijne, is op de welbekende dorst naar
goud-en-edelsteenen, die de Portugeezen ook in de Archi-

2I Sd blz 162—79. Het gezantschap wordt, volgens Hoesein,
bevestigd door'F. de Houtman (Hoesein, blz 169-70). De n a m e n
der gezanten doen meer Engelsch aan dan Portugeesch (Davis?

Thomas?). ^ ^^ Er staat pap at (?) i.p.v. tempat, zooals

hier gelezen wordt.nbsp;. .

4) Cod blz 173. Tevens kan met hieruit opmaken, dat er te
dien tijde (ca. 1600) Portugeezen te Atjeh waren gevestigd.

-ocr page 55-

pel nimmer verlaten moet hebben,^) al lijkt het waar-
schijnlijk. Al wat schittert, insinueert het verhaal, wekt in
de verhitte verbeelding zelfs van Portugeesche kinderen
direct associaties op met de hevig begeerde schatten, maar,
zooals meestal het geval was: ook nu weer blijken zij het
slachtoffer te zijn geworden van hun eigen fantasie en be-
geerte. Immers slechts door den luister van Atjeh's toe-
komstigen heerscher nemen (zelfs) de kiezelsteenen een glans
aan als van edelgesteenten. Hoe het ook zij: het moet
den Atjehers voldoende bekend geweest zijn, waar de Por-
tugees het meest naar haakte, dat een dergelijk verhaal
kon ontstaan. Tenslotte hooren wij nog hoe de sultan, op
een expeditie, Malaka aandoet en hem door twee vertegen-
woordigers van den gouverneur geschenken worden aange-
boden.

De auteur van 't hs. is onbekend. Het moet gedateerd
worden na 1604^) en waarschijnlijk in het eerste decen-
nium der 17e eeuw.

c.nbsp;Hikajat Atjeh (ed. E. Dulaurier. Journal
Asiatique 3e serie, Tome VIII, blz. 4 7—8 1).
Eind 18e eeuw.

Feitelijk niets meer dan een genealogie der Atjeh-
sche vorsten. Buiten veel namen en jaartallen, die meer-
dere afwijkingen vertoonen van die in a en b, worden zel-
den nadere bijzonderheden vermeld. Van de vele en kost-
bare expedities tegen Malaka wordt hier o.m. niet gerept.

d.nbsp;Het door Marsden vertaalde fragment,^) betrekking
hebbende op biimenlandsche twist en tweedracht, is van
geen belang. Slechts vermeldt het, dat toen Atjeh, onder
Djamal al-alam Badr-al-moenir (1703—1726), rijk en wel-
varend was, de rijkste man ter plaatse een Hollandsch
koopman was, Daniël geheeten.quot;)

e.nbsp;Het Bataviaansche hs. cod. 2 21, blz. 26—52.®) Een
kroniek zonder jaartallen voor 't tijdvak 1727—1824.

1)nbsp;B.v. Tiele, De Europeërs, 1, blz. 364, 392; II, blz. 27 59 e.v.
Encvcl. N. I., dl. 1, „Atjehquot;, blz. 70; dl. I, „Goudquot;, blz. 806—11.

2)quot;nbsp;Cod., blz. 243—76. Het einde van Sjah Alam's regeenng.

Het is een extract uit een hikajat, „...distinct from the Annals

already mentionedquot; (W. Marsden, History of Sumatra, blz.

Marsden, History of Sumatra, blz. 455. De soerat soeltan
Iskandar, sub 6'' in Hoesein's „Inleidingquot; vermeld, gaat met verder
dan tot Iskandar Thani en is ook een deel van de Boestan. Be-
hoeft dus hier niet verder besproken te worden.

«) Naar Hoesein, blz. (206) 207—10. Vh. B. G., dl. VII, blz. 282:
Tjaritera asal soeltan Atjeh.

-ocr page 56-

Een enkele, slechts historisch van belang zijnde, passage:
'Ala 'ad-din Djauhar al-alam Sjah (1795—1824) roept,
door zijn oom-regent verdreven, in 1805 tegen toezeg-
ging van een fort en factorij te Atjeh de Engelschen
te hulp. Deze haasten zich niet, maar Djauhar al-alam weet
op eigen kracht zijn troon te heroveren. Echter geldt zijn
gezag niet overal, want twee Europeanen LetoeenPinih,
die voor hem belasting innen, komen met leege handen
terug. Djauhar al-alam wordt afgezet wegens veron-
achtzaming van de adat en overgang tot het Christendom.
In 1815 gaat hij zich te Pinang bij de Engelschen beklagen
over eenen Abdallah, zoon van een Engelsch onderdaan,
koopman te Pinang, die zich tot Sultan had opgeworpen.
De Engelschen staan hem echter zelfs niet toe aan wal te
komen en de gouverneur loofde een premie uit voor den-
gene, die de Sultan bij een poging tot aan wal gaan mocht
betrappen. Hij gaat dan maar zelf handelend optre-
den. A. D. 1817 wordt kapt. Coombs naar Atjeh ge-
zonden om in den troonstrijd te intervenieeren. In 1818
komt hij nog eens, ditmaal vergezeld van d j é n d e r a 1
R a p a 1 i (Raffles), die ten voordeele van Djauhar uit-
spraak doet. Raffles wist in een vergadering met de hoe-
loebalangs n.1. aan te toonen, dat Djauhar de wettige sou-
verein was. Daarop ging hij dezen in Serdoeli opzoeken en
wederom dank zij Raffles kon de Sultan een leening ge-
plaatst krijgen, welke tot heden niet afgelost is. Djauhar's
tegenstander wilde eerst niet heengaan, maar een Engelsch
oorlogsschip kwam Raffles' decisie klem bij zetten, waarop
hij de wijk nam, om zich later te Pinang te vestigen, onder
't genot van een jaarwedde vanwege de Engelsche regee-
ring.

6°. Hikajat radja'^ Pasai (Kroniek van de vorsten van
Pas ei). Ed. J. P. Mead, J. R. A. S. — S. B. no. 66,
blz. 1—55).

Een kroniek van een oudtijds belangrijk koninkrijk in

De Franschman L' Etoile en de Engelschman Fenwick (Hoesein,
blz. 207).

2)nbsp;De Engelsche lezing is, dat de Sultan zijn beklag alleen schrif-
telijk indiende (Hoesein, blz. 209, noot).

3)nbsp;Strikt genomen hoort deze hikajat, evenmin als Dulaurier's tekst,
die van na 1780 dateert, hier niet thuis. Zij sluit evenwel bij de d.a.
voorafgaande aan en wordt door Hoesein in het groote geheel van
Atjeh's historie tezamen met de anderen behandeld. Waar wij
Hoesein volgden, namen wij de hikajat gemakshalve ook hier op.

-ocr page 57-

Noord-Sumatra. Opgebouwd naar beproefd model met een
mythologisch en een meer historisch deel, vertoont het
meermalen treffende overeenkomst met sommige verhalen
uit de Sedjarah Melajoe. Voor ons doel bevat het werk niets
van beteekenis.

7°. De kroniek van Koetai.

Vide: de gelijknamige dissertatie van C. A. Mees (Leiden,
1935). Deze, vooral uit ethnologisch en folkloristisch oog-
punt belangwekkende, kroniek bevat, daar zij geschreven en
beëindigd is vóór de eerste aanraking met Europeanen,
i.e. Hollanders, had plaats gevonden, voor ons doel niets
van eenige beteekenis.

Zij moet gedateerd worden tusschen 1610 en 1630.
8°.
Hikajat Marong Mahatvangsa (De geschiedenis van
Marong Mahawangsa).

Ed. A. J. Sturrock, Hikayat Marong Maha-
wangsa (Kedah Annals). (J. R. A. S. — S. B.
no. 72, blz. 37—123).

En: J. Low, A translation of the Keddah
Annals termed Marong Mahawangsa. (Jour-
nal of the Indian Archipelago, vol. Ill, blz. 1—23; 162—81;
253—70^); 314—36; 468—88).

Na een fantastisch-mythologisch begin, waaruit Low
poogt de historische waarheid omtrent de afkomst der
Kedah-dynastie te distilleeren, gaat het verhaal over in de
geschiedenis van het rijkje Kedah op Malaka
9°.
Sja'ir Sipélman (Gedicht over Speelman).
Tekst:' het Leidsche hs. cod. 1626 (3), blz. 19—24.

Bevat niet veel belangrijks. Slechts hooren wij hoe aan
beide zijden, bij de Hollanders en de Boegineezen en bij de
Makassaren gepocht wordt op en gedreigd met wat zij hun
tegenstanders wel zullen doen. Wij hooren van de
moesjawarat van Kornilis Sipélman en de
Boegineezen, en hoe daarbij de
djénderal Gianda
j a n g m a b O k (de Holl, generaal in z'n dronkenschap) uit-
roept, dat hij Makassar zal plunderen en alle vrouwen mee-
voeren. Even later heet hij djénderal tjelaka (dat
stuk ongeluk van een generaal). Na de moesjawarat

Mees, blz. 1,3 e.v. en 53 e.v.nbsp;.

De blz, 235—84 zijn gedoubleerd, zoodat op wat eigenlijk blz.
285 moet zijn opnieuw met 235 begonnen wordt.
De tweede
blz. 253—70 bevatten de Kedah-annalen.

-ocr page 58-

rustten de verbondenen 18 schepen uit met 740 soldaten be-
mand.

Volgens Pijnappel zijn het de als proza geschreven eerste
139 disticha van de gelijknamige sja'ir.®) Het eindigt
abrupt. Is wellicht te dateeren op einde 17e eeuw (A° 1669:
verovering van Makassar).

10°. Hikajat radja- Bandar dan Kotaringin (Kro-
niek van Bandjermasin).

Tekst: Het Leidsche hs. cod 3211 (ongedateerd).
Vgl.: A. A. Cense, De Kroniek van Bandjer-
masin (diss. Leiden 1928). Behandeld de geschiede-
nis van de bovengenoemde rijkjes op Borneo, met mytholo-
gische elementen, en vermelding van Klingaleesche en Ja-
vaansche betrekkingen. Wij vinden slechts een enkele maal

Europeanen vermeld.

Orang Olanda komen met 4 schepen voor Kota
Bandjar en bombardeeren de stad. De rijksgrooten willen
om strijd alléén die Olanda bestrijden, maar de Panem-
bahan houdt de eer aan zich. De Hollanders nemen voor de
aanvallen der Bandjareezen de vlucht. De kroniek is ver-
moedelijk te boek gesteld in het einde van de 17e eeuw
(Cense, blz. 105 en 115).
11°.
De Maleische Poëzie.

Ook in de Maleische gedichten, al te drukke Oostersche
tapijten gelijk, van vaak eender stramien en slechts weinig
varieerende motieven, van immer-eendere arabesken van
metaphoren en zinswendingen, treffen wij in een wereld van
kobolden en reuzen, van geesten en nimfen, goden en heroën,
van
mensch-wordende dieren of in dieren veranderde men-
schen, van monsters en wonderdieren, wonderpaleizen,
magische wapenen, kleinoodiën, mirabile dictu, somtijds,
en dan meestal als vijand van den held, een Europeaan,
Hollander of Portugees, aan. Nooit en nergens evenwel ge-
dragen die Europeanen zich anders dan de Maleische, of in

1)nbsp;Tekst, blz. 21—22.nbsp;^ ^ ■ (. h ^

2)nbsp;Pijnappel, De iVlaleische h a n d s c h r i f t e n d e r
L e i d s c h e b' i b 1 i o t h e e k (B. K. I., 3-V, blz l«). De tekst js
niet erg duidelijk. Is de sja'ir, waarop Pijnappel doelt, dezelfde als
die N. B. Dennvs vermeldt als een gedicht van de hand van eene
Entjik Amboen over de verovering van JVlakassar door Speelman en
Aroe Palaka? (A contribution to Malay Biblio-
graphy, J. R. A, S. - S. B., VI, blz.
225-72 op blz. 251).

3)nbsp;Tekst, blz. 122. Bedoeld is de strafexpeditie van Maart 1612
met 4 jachten, waarbij Bandjarmasin in brand geschoten werd.
(Tiele, De Europeërs, IX, blz. 239, Cense, blz. 94).

-ocr page 59-

't algemeen: de Oostersche vorsten in de gedichten.
Slechts in naam en titel, niet in optreden, gedrag of wijze
van spreken, onderscheiden zij zich van hun
niet-Europee-

sche mede- of tegen-standers.

Waar de Maleische gedichten in de loop der tijden mo-
tieven ontleenden aan
Voor-Indisch-Perzische, Hindoesche en
Javaansche werken en ook later niet ophielden zich uit te
breiden en aan te passen aan de zich wijzigende smaak en
omstandigheden, kan het ons niet verbazen ook de vorsten
van onbekende rijken, als Holland, Spanje en Portugal in
hun poëzie geïntroduceerd te zien. Meestal werd daarmede
niets anders beoogd, dan het geheel een moderner cachet te
geven en de wapenglorie van den held te vermeerderen door
onder zijn slachtoffers ook de koningen van rijken, wier
macht en aanzien in het Oosten zeer tastbare realiteiten
waren, te rangschikken. Of daarbij oorspronkelijk nog de
gedachte voorgezeten heeft die Europeanen te hoonen of
onder een dergelijk literair mom de w e n s c h uit te spre-
ken, dat ook inderdaad de Eüropeesche mogendheden door
een — herleefde — inheemsche macht verslagen zouden
mogen worden, kan een object van velerlei speculatie zijn.
maar is vrijwel nooit uit inkleeding of bewoordingen van de
desbetreffende passages op te maken.

Onder deze groep nemen wij ook op twee oorspronkelijke
Maleische romantische verhalen, die slechts door het ontbre-
ken van maat en rijm - dus alleen maar den vorm -
geen eigenlijke gedichten zijn. Verder abundeeren zij mm-
der in tot cliché geworden herhalingen en beschrijvmgen.
Geest en aard van de stof zijn identiek.

A. Eenige gedichten, waarin Eüropeesche vorsten, tezamen
met andere potentaten uit Oost en West, als tegenstanders
van den held van 't gedicht in quaestie een figuranten-rol
vervullen en kennelijk slechts dienen diens helden-glorie te
vergrooten.

1) Voor zoover niet ontleend, is hunnbsp;van

oud; dateeren ze meestal uit prae-Mohammedaansche tijden, dus van

vóó^ 1400. (Vgl. ook: R. O. Winstedt ï ' °r ^ V f blz
Peninsula in Folk-tales
(J, R. A. S. - S. B., LVll, blz.

Ifrkort 'Sergegeven naar de inhoudsopgaven in

de handschriften-catalogi.:nbsp;j »j i „ ; = h p

Voor a,b,c: H. H. Juynboll, C a t a 1 o g u s y a n d e M a 1 e i s c y
e n S und a n e e s c h e handschriften de r Leid-
sche Universiteit. Voor d t/m h: Ph. S. v Ronkd.
Catalogus van de Maleische handschriften

-ocr page 60-

a.nbsp;Tjarita Wajang Kimidang (Juynboll, blz. 9 —10).
Afgeschreven te Bandjermasin: 30 November 1875. Een

Pandji-thema en als zoodanig naar den oorsprong niet-
zuiver Maleisch.

Op een svayambara in Djawa komen 40 prinsen
naar de hand van prinses Kembang Madani dingen,
o.a. die van Langkapoeri, China, Holland, Manilla,
Engeland, Portugal, Frankrijk, Keling, Bali,
Ambon, Ternate, Makasser. De opdracht, de steel van een
waringin-blad te doorschieten, kan echter alleen Wajang
Kinudang vervullen (pag. 102 e.v. hs.). Hij verslaat en
doodt zijn 40 mededingers, maar doet hen later weer her-
leven (pag. 145 hs.).

b.nbsp;Hihajat Indra Nata (Juynboll, blz. 13 5 — 37).
Ongedateerd.

Het behandelt de avonturen van den zoon van den koning
van Roem, Indra Nata. Hij bevrijdt o.a. de prinsessen
van Bagdad, Irak, Peringgi, Siam, Koefa, Keling
en Mesir uit de handen van een raksasa van Patani.
Hun resp. vaders komen hen te Roem bezoeken.
Indra Nata overwint ook nog de prinsen met wie de dames
verloofd waren (pag. 108 e.v. Hs.).

c.nbsp;Hikajat Sjdh-i-Merddn (JuynhoU, blz. 14 8 — 5 0). Af-
geschreven: Mei 1828.

De geschiedenis van een jonge held, Indra Djaja, die veel
avonturen beleeft en gedaanteverwisselingen ondergaat. Hij
en zijn zoon, Indra Déwa, bestrijden Indra Lelana, zoon van
Poeter Alam, koning van Nederland, met wiens
zuster Indra Déwa daarop in het huwelijk treedt.

d.nbsp;Sja'ir Koembajat (v. Ronkel, blz. 3 2 4—2 6). On-
gedateerd.

De avonturen, die de jonge vorst van Koembajat op zoek
naar een prinses, die hem in zijn droom was verschenen,
beleeft. Deze prinses blijkt te zijn Zoebaidah, dochter van
Pandita Oelama, die op Poelau Peranggi^) een stad

in het JVluseum van het Bataviaasclie Genoot-
schap voor Kunsten en Wetenschappen.
(Vh. B. G., dl. LVII).

1)nbsp;Zie W. H. Rassers, De Pandji-Roman (diss. Leiden, 1922).

2)nbsp;Het is niet zeker of met de schrijfwijzen: Peringgi,
Peranggi en Peringga steeds hetzelfde land (of volk) be-
doeld wordt, maar de onnauwkeurigheid der JVlaleische afschrijvers
vooral t.a.v. klinkerteekens in aanmerking genomen, wel waarschijn-
lijk. Volledigheidshalve vermelden wij alle gedichten, waarin deze
namen voorkomen.

-ocr page 61-

gesticht heeft. Ook heeft Zain-al-Abidin-Sjah, zooals de
held heet, nog strijd te voeren met een radja Benggala
en de koning van
China.

e.nbsp;Sja'ir Sitti Zoehrah (v. Ronkel, blz. 3 2 6 — 28).
Afschrift gedateerd: 128. H. (d.i. na A. D. 1863).

De romantische geschiedenis van twee jonge vrouwen,
die om het gedrag van haar stiefmoeder het ouderlijk huis
ontvluchten, zich als mannen vermommen, grootsche wapen-
feiten verrichten en zelfs tot koninklijke waardigheid komen.
Zij verslaan o.m. een Radja Sarani (Christen-koning),
die af en toe Radja W o 1 a n d a heet en onder zijn vele
legeroversten velen heeft met quasi-Europeesche namen.
Eén hunner heet Sinjor Endrik. Wanneer deze ko-
ning den vader der beide meisjes belaagt, komen zij den
laatsten te hulp en verslaan den Radja Wolanda opnieuw:
alle verslagenen, de vorst zelf in zijn stervensuur, nemen de
Islam aan^) en veranderen hun Christen-namen in goed
Maleische.

f.nbsp;Hikajat Indra Nata (van Ronkel, blz. 9 5).
Dezelfde historie als sub b. De zeven prinsessen heeten

hier: Tjandra Koesoema van Mesir, Noer Lila van Bagdad,
Ratna Sari van Irak, Indra Wasi van Siam, Ratna Tjahaja
van Koefah, Tjandra Mahadewi van Peringgi (de naam
is al evenzeer Javaansch als die van de anderen), Tjandra

Paksi van Keling.

g.nbsp;Hikajat Indra Djaja Paldatran (v. Ronkel, blz.
326 — 28).

In dit bewogen verhaal komt een Maharadja P e r a n g g i
Kesna voor, later ook wel: Indra Samana of Maharadja
Antaboga geheeten, die in een n a g a (slang) is veranderd.
Hij heeft zich meester gemaakt van een prinses, Asmaja
Indra (blz. 26 e.v. hs.) en later wordt hun een tweede prin-
ses, Gangga Majoe Lila Tjahaja, toevertrouwd door een in
een g a r o e d a (mythische vogel) veranderde b a j a n
(parkiet), Bajoe Kesna geheeten, uit vrees voor Indra Djaja
met wien hij over haar in twist geraakt is. (blz. 40 e.v. hs.).
De held doodt Bajoe Kesna en ontsteelt den naga de beide
prinsessen in een tjoemboel (bijouterie-doosje).

h.nbsp;Hikajat Sjah Mandewa (van Ronkel, blz. 143—44),

De klassieke strijder voor Inet geloof, Amir Haniza, bekeerde
ook ieder, dien hij overwon tot den Islam (Ph. S. v. Ronkel, D e
roman van Amir Hamza. Brill, Leiden 1895, passim).
2) f, g, h — ongedateerd.

-ocr page 62-

Hierin is sprake van een vorst van Peringgi, door Mandewa
met succes beoorloogd.

Van meer beteekenis zijn de beide romantische hikajat's
B. a. Hikajat Anggoen Tjiquot;^ To eng gal (De roman van
Anggoen Tji'^ Toenggal).

Tekst: R. O. Winstedt, Hikayat Anggun Che
Tunggal (Malay Literature Series no. 11). Een oude,
van geslacht op geslacht overgeleverde geschiedenis, opge-
teekend en bewerkt door een Radja Hadji Jahja uit
den mond van een inheemschen verteller, Pawang Ana.

Deze hikajat van het geijkte en geliefkoosde type met
wonderschepen, gedaanteverwisselingen, vele gevechten en
de verovering van vele vrouwen „so nebenbeiquot;, behandelt
de strijd en overwinning van den Oosterschen prins Ang-
goen Tji'^ Toenggal op den grootmachtigen vorst van Tam-
bang Papan, de Radja B i d o e r a i Poetih (Z. M. de
blanke vice-rey), die als alle machtige koningen uit sja'irs
en romantische hikajat's, gezegd wordt over vele rijken, vele
onkwetsbare helden en ontelbaar veel krijgers te gebieden.

Op welke wijze wordt ons nu deze „blanke onderkoningquot;
die op een, den lezer minder bevredigende en Anggoen niet
zeer eerende, wijze aan zijn eind komt, afgeschilderd?
Eerstens als een verschrikkelijke, met bovennatuurlijke
eigenschappen begiftigde, reus, gelijk dat meer het geval is
met tegenstanders van jonge helden. En deze kolos is even-
zeer begeerig naar nieuwe landen als naar nieuwe vrouwen.
De auteur beschrijft hem a.v.:
Toedjoeh hasta bidang dadanja,
Toedjoeh hasta pokok lengannja,
Gerahamnja empat saroempoen,
Sagantang makan daging,
doea tjoepak lekat digiginja.

(7 el was zijn borst breed, 7 el zijn bovenarm lang; z'n
kiezen hadden 4 kronen op één wortel (?). Vleesch at hij

1) Hik., blz. 4. R. Brandstetter (Charakteristik der
Epik der M a 1 a i e n, Luzern, 1891) zegt, dat de koning
in de poëzie altijd is: moedig en heldhaftig, machtig (vele
vorsten zijn hem onderworpen, zijn land is
bloeiend en volkrijk), trouw, rechtvaardig, minzaam en
vooral: wellevend, (t.p. Der König, blz. 31—32).

Radja Hadji Jahja wel te verstaan.

-ocr page 63-

een gantang (± pond) ineens, waarvan de helft achter
z'n kiezen bleef zitten (?) ).Geen wonder, dat dit heerschap
lacht met het geluid van neerstortende rotsblokken: seraja
ia tertawa seperti boenji batoe roeboeh
s O e a r a n j a. Hij heeft een reuzen-schip tot zijn beschik-
king, - kapal petola, kapal petolai - dat o.m. 7
tempels en 7 kasteelen bevat en waarop hij zich met zijn
heele leger, hofhouding, artillerie etc. kan inschepen. Hij
trekt n. 1. naar Tikoe Priaman om zich van de dochters van
den vorst van dat land meester te maken, 7 prinsessen met
zich voerend. Het schip wordt ons a.v. beschreven:
Maligai toedjoeh sadjandjar
Roemah berhala toedjoeh berbaris
Memoetih tjeropong meriam
Tiang berlajar s è n g è t - b e r s è n g è t
Orang seperti semoet melata.
(7 paleizen stonden er op een rij en 7 tempels; witte plui-
men droegen de vuurmonden — d.w.z. er werd voortdu-
rend geschoten — de masten helden over en het scheepsvolk
krioelde als mieren rond). quot;) En nog meer wordt ons ver-
teld:

kapal petola kapal petolai
siang berbadjoe lajang
malam berbadjoe rantai.

(overdag was de kapal petola kapal petolai gekleed in een
gewaad van zeilen, des nachts in een van ketenen). Schrif-
telijk eischt hij de prinsessen op en als hem die geweigerd
worden, laat hij de stad plat schieten. De kinderen van
den vorst van Tikoe Priaman vallen hem, op één dochter
na, alle in handen.

De Radja Bidoerai leeft natuurlijk anders dan normale
menschen: hij eet slechts eens in de maand, maar dan ook

1)nbsp;1 tjoepak = ganting. In dgl. passages is iiet den auteur niet
om logica of duidelijkheid te doen als hij slechts het gewenschte ettect
met zijn woorden bereikt. Zoodat niet alleen de analyse maar even-
zeer de vertahng van Maleische poëzie doodelijk daarvoor mag
heeten.

2)nbsp;Hik., blz. 5.

3)nbsp;Hik., blz. 4.

Hik., blz. 5.

Hik., blz. 6. Tikoe (en) Priaman wijzen beide op West-
Sumatra.

e) Hik., blz. 67.

') Hik., blz. 69.

8) Hik., blz. 10—12.

-ocr page 64-

7 dagen achtereen. Ook pleegt hij 12 maanden aan-één-
stuk te slapen en is dan door niets of niemand te wekken.
Anggoen Tji^ Toenggal treft hem aan terwijl hij juist aan
de 6e maand van z'n slaap-periode bezig is, kan hem niet
wekken en evenmin eenig letsel toebrengen, al beproeft hij
al zijn krachten, zijn zwaard en zijn kris daarop. -) Bidoerai's
eigen dochter verschaft Anggoen dan de pisau kesak-
t i a n (wonder-mes) door welk alleen hij gedood kan
worden, in ruil voor haar leven, als Anggoen s vriend, Boe-
djang Selamat, alle prinsessen aan boord gaat dooden, te-
recht bevreesd, dat Anggoen bij haar zijn tijd en plicht zal
verzuimen. Zoo sterft Bidoerai een jammerlijken dood. 3)

Aan boord pleegt hij nooit zijn legerstede te verlaten:
ditindih- oléh toean poeteri jang ketiga
itoe dan sekalian toean pengasoehnja
diatas dada Radja Bidoerai poetih itoe
(de 3 prinsessen en hare verzorgsters leunden op de borst
van den Bidoerai).

Hij heeft twee broeders, die zijn opperhoogheid erkennen
en wien hij een paar prinsessen toestuurt, die hem niet ter
wille wenschen te zijn, om haar te kerkeren. Deze broers
zijn de Radja Pertoekal®) of Pertoekar, en de
Radja Sanggerai of Sianggarai. Dit tweetal
ontvangt den overwinnaar van hun broeder evenwel zeer
heusch en gastvrij, uit veiligheidsoverwegingen, ®) en geven
hem zijn ooms en tantes (Anggoen is de zoon van de eenig-
achtergebleven prinses van Tikoe Priaman) terug. Buiten-
dien neemt de R. PertoekaH) hem tot zoon aan en wint

1)nbsp;Hik., blz. 13.

2)nbsp;Hik., blz. 81—83. Men denkt hier direct aan dien anderen reus,
die ook zoo vast kon slapen: Koembakarna (Hik. Seri R a m a,
blz. 159—60; ed. Shellabear J. R. A. S. - S. B. LXXl).

3)nbsp;Hik., blz. 86—87.

■i) Hik., blz. 13.

5) De koning van Portugal zou ondergeschikt zijn aan de
vice-rey (Bidoerai)! Men houde bij de beoordeehng van deze
omzetting echter in het oog, dat voor de Maleiers uit de 16e eeuw de
te Goa resideerende onderkoning een veel reëeler grootheid was dan
de koning in het verre Portugal zelf, zoodat zij er gemakkelijker toe
konden komen den onderkoning boven zijn souverein te stellen. Ove-
rigens dachten zij over een en ander ook niet verder na.

8) Hik., blz. 105.

Resideerend resp. in Bandan en Telok Sina (Sem) Tambang
Papan (Hik., blz. 95). Er heerscht een zekere traditie t.a.v. de lan-
den en residenties der Europeesche vorsten in de Maleische Volks-
verhalen. Zie: R. O. Winstedt, The historv of the Penin-
sul a i n F o I k - T a 1 e s (j. R. A. S. - S. B. no. LVII, blz. 183—88).
Winstedt deelt mede (blz. 187), dat in de Hik. Radja Don an

-ocr page 65-

Anggoen des Maharadja Sianggarai') 's schoone dochter
voor zich, haar en passant tot de Islam bekeerend, waartegen
de vader niets weet in te brengen: Maka iapoen ter-
laloe héran, tiada berkata' lagi berdiam
dirinja soeatoe poen tiada apa titahnja^).
(Hij stond verbijsterd en geen woord, geen bevel kwam over
zijn lippen). De beide vorsten ontvangen den vreemdeling
trouwens op de wijze, waarop in alle sja'ir's en hikajat's
vorsten, die de etiquette kennen en zichzelf respecteeren,
zulks plegen te doen: daar zijn de onmisbare saluutschoten
over en weer, de grootwaardigheidsbekleeders, die naar den
naam van den vreemdeling, zijn land van herkomst en het
doel van zijn reis komen informeeren, om hun vorst daarvan
op de hoogte te stellen; de onvermijdelijke moefakat, die
Z. M. daarop met zijn rijksgrooten houdt, het feestelijk in-
halen van den vreemdeling en zijn ontvangst ten hove, het
gastmaal waarbij de gast de eereplaats geboden wordt en
hij met den koning uit één schaal eet, e. d. m. Men spreekt
elkander aan met a y a h a n d a (zeer deftig voor vader) en
anakanda (dito voor dochter, zoon); de vorst leidt zijn
gast bij de hand (p i m p i n tangan) en behalve de
officiëele maaltijd hooren we ook van het ceremoniëele bad
(b er s iram) e.d. Niets, geen enkel woord of zinnetje
verraadt ook maar het geringste streven nu eens een ander
en anders-, niet Oostersch-geaard hof met
andere etiquette en andere menschen te willen uitbeelden. Uit
niets blijkt trouwens, dat de auteur c.q. z'n pubhek daaraan
behoefte gevoeld hebben of er zich van bewust zijn geweest.

Even weinig on-Maleisch gedraagt zich des Bidoerai's
legeraanvoerder, die den Hollandsch-klinkenden naam van
KommanderTehling draagt. Deze laat, Anggoen's

ook een Radja Pertoekai voorkomt, die een Radja Tjamar Laoet ver-
slaat en bij Loeboek Goa Batoe aan den grond raakt. In de Hik.
Malim D é w a regeert een Radja Pertoekai over Teloek Sina 1 a-
.idjoeng Papan en een bloedverwant van hem, Radja Sianggerai, over
Goa Batoe Blang. Slechts hebben de vorsten in de diverse hikajat s
■liet immer dezelfde residentie's. De R. Pertoekai in de Hik. Radja
Donan zal, volgens Winstedt (blz. 185), wel een anachronisme zijn.

1) Hik., blz. 133.nbsp;, , • x

-) Hik., blz. 105—20. Men sla er b.v. de Hang Toeah (passim),
Sedjarah Melajoe (passim), H. C. Klinkert, Drie Maleische ge-
dichten (Sja'ir's:
Ken Tamboehan — Jatim Noestapa — Bidasan,

passim) eens op na.nbsp;, , , , ^

3) Hik., blz. 69—79. Boedjang Selamat roept hem, voor het twee-
gevecht, dat zij gaan voeren, zelfs toe, dat hij zijn bloed — a
ratjoen Welanda (dat Hollandsche gif) — wil dnnken (Hik,
blz. 77).

-ocr page 66-

schip, Dendang Pandjang, ook al een wondervaartuig, bij
dat van den Bidoerai ziende ankeren, de manschappen en
het geschut in gereedheid brengen. Dit vertoornt Anggoen
zeer'), maar als een waar held, die weet hoe het hoort en
zich door niets uit het veld laat slaan (ook hoort het publiek
gaarne dergelijke beschrijvingen), nuttigt hij nog eerst z'n
maal en z'n sirih-pruim en kleedt zich dan in een (uitvoerig
beschreven)
gala-costuum. Geheel volgens beproefd recept,
wordt de ondergeschikte, i.e. Tehling, niet door Anggoen zelf,
maar door Boedjang Selamat bestreden, en eerst met de
tong, daarop ook met de wapenen verslagen.

De hooghartige Tehling beantwoordt B. S.'s vraag, waar-
heen de reis is, eerst na de derde herhaling. Hij spreekt
hem ook vol verachting toe: Hai orang sampan
kelopak d jantoeng jang tiada berbehéna
dimata orang kapal besar (Hé, jullie in die
sloep, die er uitziet als het schutblad van een pisangbloem,
en niets beteekent in de oogen van lieden uit een groot schip).
Onbeschaamd vindt hij het, dat zij nog vragen durven stel-
len: dit immers is het schip van den Radja Bidoerai, wiens
doel is dat deel van de wereld, dat hem nog niet onder-
worpen is, ten onder te brengen. Op Tehling's weervraag
geeft B. S. een ironisch antwoord, dat den Kommander in
toorn doet ontsteken en hem het bevel doet geven alle ka-
nonnen tegelijk af te vuren. Door Allah's hulp richt het salvo
niets uit, de Dendang Pandjang wordt niet eens geraakt en
de kogels.... habis dibawa oléh angin pergi
tempat jang lain (droeg de wind elders heen).
Hier als in andere hikajat's, waar en wanneer van gevech-
ten gesproken wordt, lezen wij, dat men van rook en kruit-
damp geen hand voor oogen kon zien en de kogels kwamen
seperti hoedjan jang lebat (als een dichte slag-

1)nbsp;Hik blz. 69: terlaloe amat moerka la m era h
(de tekst heeft: marah) pa dam warna moekanja (hij
werd vuurrood van toorn). In poëzie en proza wordt iedereen bij
het minste of geringste woedend (zie blz. 72, 75, 83) en steeds op
dezelfde wijze: blz. 10, 71 en 77: (maka baginda poen)
moerkalah tiada terkira® lagi merah padam
warna moekanja seperti boenga raja kem-
b a n g pagi (zooals de boenga raja, die zich opent m den morgen)
of wel: blz. 11 seperti oelar berbelit® (als een zich
kronkelende slang).

2)nbsp;Vgl. vooral de Amir Hamza (passim).

-ocr page 67-

regen).Het eenig effect van het salvo is, dat de Dendang
Pandjang er nog eens zoo fraai gaat uitzien, wat Tehling
doet stampvoeten van kwaadheid. B. S.'s kanon, Sampir
Penghabis , schiet granaten, die stuk voor stuk 190 an-
dere voortbrengen, en richt een enorme verwoesting aan op
Bidoerai's schip. Tehling antwoordt met een salvo uit zijn 3
(H)aroeng Darah'squot;), die 10.000 granaten uit één bom
doen voortkomen. De ravage op den Dendang Pandjang ver-
toornt Anggoen, hij gaat zich althans verkleeden, gordt zijn
pedang kesaktian (wonder-zwaard) aan en roept zijn
krijgsoversten bijeen. In den krijgsraad wordt op voorstel van
B. S. besloten, dat slechts hij en Anggoen zullen amok-
loopen op des Bidoerai's schip. Aldus geschiedt en 7 dagen
en 7 nachten lang richt het tweetal een bloedbad aan onder
Bidoerai's heirscharen. B. S. doodt Tehling in een gevecht
naar aloud schema: uitdaging en bespotting over en weer,
krachtmeting op verschillende wapens en in verschillende
strijd-methoden, waarbij B. S. steeds Tehling's meerdere is,
tot diens definitieve nederlaag en dood. Waarna het tweetal
nog eens 7 dagen en nachten wijdt aan het uitmoorden van

de rest van Bidoerai's volk.

Het is ons niet mógelijk uit het, uit vele bestanddeelen
opgebouwde, verhaal, in den vorm dus waarin het nu voor
ons ligt, op te maken, of het in oorsprong historische
gebeurtenissen weergaf (een Portugeesche expeditie
naar West-Sumatra?) of'n symbolische inkleeding voor
een bepaalde wensch (dat de eens verslagen Maleiers t.z.t.
den vreemden dwingeland zouden weten te verslaan) was, dan

wel een i n g e k 1 e e d e s a t y r e op de Portugeezen, of aan

een menging van alle 3 of 2 van de 3 motieven zijn ontstaan
te danken had.

Evenmin kunnen wij dat met stelligheid verklaren

1) Hik, blz. 71.

-) Kanonnen vervangen in moderner tijden de strijdwapenen van
vroeger maar 't gebruik ze van namen te voorzien blijft. Sampir
(= jav. sampé) Penghabis beteekent zooveel als: tot^ het einde
toe; aroeng darah: wader door bloed. Zooals in Mahabharata en
Ramayana en de Javaansche en Maleische versies daarvan wonder-
pijlen e.'d. voorkomen, die zich vermenigvuldigen, zoo doen het hier
de kanonkogels.

3) Zij loopen amok soearanja seperti halilintar
membelah goenoeng (Hik, blz. 75), onder donderend krijgs-
geschreeuw, dat een berg zou splijten.

-ocr page 68-

voor het volgende, romantische verhaal, hoewel de wijze
waarop hier de Radja Belanda uitgebeeld wordt, een
ernstige aanwijzing is, dat hier althans in het begin de be-
doeling moet voorgezeten hebben den Hollander op zeer
scherpe en grove wijze te hoonen.

b. Hikajat Terong Pipit (De roman van Terong Pipit).
Tekst: R. O. Winstedt, The tale of Trong Pipit.
(J. R. A. S. — M. B. V, blz. 373—591). Afgeschreven door
panglima Moedin-bin-panglima Hassan uit
Aroe (Perlis) voor eene Mr. Pasqual, d.d. H. 1341 (A. D.
1922/23).

De lijvige hikajat, met de gebruikelijke overdaad aan ge-
vechten, avonturen, bovenaardsche wezens, gedaanteverwis-
selingen etc. etc., die het veelbewogen bestaan schildert van
een groep jonge helden, van wie Terong Pipit het middel-
punt is. En deze hikajat treedt als gezegd een Radja
Belanda op 2), jang kahar pahlawan gagah
perkosa^) (een geweldig krijgsheld), die t a p a doet, d.i.
de ascese beoefent, op een berg om zoo de hand van prinses
Sinar Boelan tjahaja gemilang (glanzende
Manestraal), dochter van den koning van Djohor, te verkrij-
gen. Deze vorst, door Terong Pipit c.s. in het nauw gebracht,
roept op raad van zijn minister den R. Belanda te hulp en
belooft hem zijn dochter als hij hem van Terong Pipit kan
ontslaan. De Radja komt terstond en wil maar onmiddellijk
met prinses Manestraal trouwen. Men weet hem tot bedaren
te brengen met het leugentje, dat zij juist ziek is. Den avond
voor hij zich met Djohor's vijanden gaat meten is hij de held
van een ontzaglijk eet- en drink-gelag, wat niet belet, dat
hij den volgenden dag eerst na dapperen tegenstand door
Terong Pipit gedood kan worden. Hij wordt ons geschilderd
als een woeste, ongemanierde kerel, wiens optreden:
menggerak linggam dikerenj o e tnja gigi

1)nbsp;Een romantischer editie van het Ridders-van-de-Tafeironde-
motief dat ook de Hang Toeah, maar mmder uitgesproken, kent.
Volgens N. B. Dennys (A contribution t o Malayan
Bibliography, R. A. S. - S. B., VI, blz. 225-72 beschrijft
(blz. 264) Trom Pipit „the original wanderings of the Malay race
(very ancient).quot; Deze uitspraak geheel voor rekening van den schrij-
ver latend, mag men met Winstedt aannemen, dat de Terong Pipit
althans prae-Mohammedaansch is. (R. O. Winstedt, The history of
the Peninsula in Folk-tales, J. R. A. S. — S. B. LVII, blz. 184).

2)nbsp;Hik., blz. 460—67.

Hik., blz. 461. De tekstuitgave laat te wenschen over.

-ocr page 69-

dan dikaroetnja misainja dan di-p-ng-
g-oe-ng moeka dan
s i 1aunja kekiri ke k a-
nan, matanja mérah menjala seperti
bidji s a g a (membrum virile movebat, hij tanden-
knarste en draaide z'n knevels op......, zijn roodbeloopen

oogen fonkelden als saga-pitjes) en geweldige stem iedereen
doen sidderen en beven van angst. =quot;) Zijn voornaamste
hoeloebalangs dragen de weinig Hollandsch-klinkende na-
men van: Djoedin, Tempinoeng, Djoegi en
Toepai hoetan.Iets specifiek-Hollandsch of zelfs
maar specifiek-Westersch is trouwens aan het heele beeld,
dat ons van dezen Radja wordt opgehangen, niet te ont-
dekken.

Inmiddels zijn wij tot de 18e eeuw genaderd.
12°. Sjair Kompeni Welanda berperang dengan Tjina
(Gedicht over den strijd tusschen de Compagnie en de Chi-
neezen). Tekst: de gelijknamige dissertatie van J. Rusconi
(Utrecht, 1935), blz. 20—109.quot;)

Een zeer omvangrijk en voor het doel, dat wij ons gesteld
hebben, niet onbelangrijk gedicht, waarvan men na raad-
pleging van den tekst en Rusconi's aanteekeningen kan zeg-
gen, dat het in hoofdzaken de gebeurtenissen welke
het beschrijft, juist weergeeft, maar dit meer met betrek-
king tot de loop en de strekking daarvan, dan tot de
exacte feiten; dat het juister en betrouwbaarder is
met betrekking tot het gebeuren in en om Batavia, waarvan
de auteur getuige geweest mag zijn, dan tot wat verder-af
geschied is; dat het streven een echte sja'ir, in den

1) Hik., blz. 463. De tekst heeft dikaroetnja gigi dan dikerenjoetnja
misainja wat zinloos is. Het gedeelte dip-ng-g-oe-ng moeka dan
.silaunja of siloenja kekiri kekanan, is duister. Het is met onmogelijk
dat er hier meerdere fouten tegelijk zijn ingeslopen en dit is niet al-
leen hier het geval.

-') De gissing, dat linggam de vermelde beteekenis zou hebben,
is van prof. Gonda. Het is mij een raadsel wat er anders zou kunnen
staan.
3) Hik., blz. 465.

Of topi hoetan (bo.schhoed)?
5) Rusconi voorzag de tekst van een uitvoerige inhoudsopgave
en aanteekeningen ter vergelijking van mededeelingen uit het gedicht
met Europeesche gegevens ter zake. Voor niet-malaici geven wij de
indeehng op:nbsp;, , ,

Voor VS. 51—81. Voorspel van den Chineezen-moord. Inhoudsopg
blz. 110—14; aanteekeningen blz. 115—25.nbsp;^o

Vs. 583—2252. De opstand der Chineezen. Inhoudsopg. blz.

aant. blz. 142—78.nbsp;, . ^ ki

Vs. 2252—3570. De strijd tegen Tjakraningrat. Inhoudsopg. Diz
179—91; aant. blz. 191—206.

-ocr page 70-

Maleischen zin des woords, te schrijven verantwoordelijk is
voor de vele, vermoeiend-lange en vermoeiend-eendere be-
schrijvingen van b.v. optochten, gevechten e.d. en dat
het een sterk Javaanschen inslag vertoont, hoewel niet
met zekerheid valt uit te maken, hoeveel daarvan op
rekening van den auteur en hoeveel op rekening van de
afschrijver(s) te stellen valt.

Slechts wanneer men de verwachting gekoesterd mocht
hebben in deze sja'ir een karakterschets van v.
Imhoff, of ook maar een poging daartoe, aan te treffen,
zal men zich zeer teleurgesteld vinden. Zelfs te spreken van
een bepaalde visie op van Imhoff, representatief voor die
van zijn Maleische c.a. tijdgenooten, ware te boud. Slechts
kan men constateeren, dat de figuur van v. Imhoff indruk
gemaakt heeft in Batavia en ommelanden — hoewel de aard
van dien indruk onbestembaar moet blijven. En dan nog is
die indruk veeleer te danken aan de belangrijke gebeurte-
nissen, waarin v. Imhoff een rol speelde, dan aan een juist
begrip van die rol bij de Maleische toeschouwer. Toege-
geven, dat de auteur, hoe goed ook van de gebeurtenissen,
die hij beschrijft, op de hoogte, wel niet in de gelegenheid
geweest zal zijn kennis te nemen van de motieven en inwen-
dige aangelegenheden van de Raad van Indië b.v., moet op-
gemerkt worden, dat hij ook nergens een poging doet zich
daarvan op de hoogte te stellen. Wanneer slechts de ver-
klaring, die zijn fantasie of een in omloop zijnd gerucht hem
aan de hand deed, hem en zijn publiek beviel en amuseerde,
vroeg hij niet verder en zijn publiek evenmin.

Verdeelen wij de stof, die voor ons onderzoek in aanmer-
king komt, in:

a. de met name genoemde personen (i.c. vooral H i m o p
en Palkenir);
b. de ongenoemde Hollanders (vooral
militaire autoriteiten); e. de Kompeni (d.i. in hoofdzaak
haar legermacht) c.q. de Engelschen, die aan het eind nog

ter sprake komen.

Ad a. Op de eerste plaats komt hier de hoofdpersoon uit
de sja'ir (centrale figuur ware een te sterke uitdruk-
king: centrum is het g
e b e u r e n), de G. G. van Imhoff
of H i m O p, zooals hij hier heet.

Voorzien wordt hij van epitheta, die wel cliché zijn, maar
door hun frequentie een aanwijzing zijn, welke eigenschap-
pen den auteur het meest in v. Imhoff gefrappeerd hebben:

-ocr page 71-

Himop berani dengan 'akalnja/
Tjina berketi tiada pedoelinja
(De dappere en verstandige Imhoff was nog voor geen hon-
derdduizend Chineezen bevreesd).

....banjak 'akalnja....quot;), jang banjak
'akal....') (de zeer schrandere); 'akalnja Himop
seperti s e g a r a. . . . en ....'akalnja bagai
laoetanquot;) (zijn schranderheid was groot als de oceaan).

Danheethij: ..mengertiquot;), ..sangat m e n g e r t i')
(zeer verstandig) of: sangat tjerdiknja') (heel knap
of schrander), ..tjerdik lagi bangsawan®) (schran-
der en van hooge geboorte) en: tjerdik lagi menger-
tiquot;) (schrander en verstandig) of het nog klassieker:
bidjaksana (scherpzinnig of beleidvol) wordt hem toe-
gekend. quot;) Zijn andere epitheta zijn nog meer chché: hij is
natuurlijk bangsawan (van hooge geboorte) , setia-
wan (getrouw)^'), lestari (voorspoedig)quot;), terbi-
lang (beroemd)^quot;), baik boedi (verstandig)^®), din-
gen die in elke willekeurige sja'ir van iedereen, belangrijk
of onbelangrijk, gezegd worden. Dit laatste geldt ook voor
de epitheta, die moeten aanduiden, dat de persoon in quaestie
moedig is en een dapper of vervaarlijk krijgsman: dan heet
hij — i.c. Himop — berani (dapper) quot;), harimau
d j a n t a n (tijger) ofharimaugarang (een woeste
tijger)quot;) of enkel garang (woest) Een
en ander
tezamen:

idelir Himop gagah perkosa/
perang ke Sélong soedah biasa
enam poeloeh tahoekan bahasa/
'akalnja haloes kasar poen ada.
(Edeleer V. Imhoff was een dapper krijgsheld, die op Ceylon
zijn sporen verdiend had. Zestig talen was hij machtig en
evenzeer in fijne als in grove listen bedreven); terwijl
Kruisbergen den vorst van Bandjermasin schrik poogt aan
te jagen met de woorden:

djénderal Himop djikalau moerka,/
negeri toeankoe roesak binasa

IN Vs 14 2-v Vs 837 Vs. 1595, 2332, 2652, 1328: jang
be Ly-aktl. l)Vs;47; ®)Vs.2259. \Vs. 290 296 340 430
•) Vs 340 699 s) Vs 343, 387. ») Vs. 2259. lo) Vs. 2266.
11) Vs. 530. Vs^ 1381, 1409, 1493, 1540, 1557. 2555. i3) ys.
1535 1668 quot;) Vs 3417.nbsp;Vs. 449, 1567. iquot;) Vs. 418, 449,

2364: 17) Vs. 1356!'2338. is) Vs. 1-349, 1625, 3463, 3469. 19) Vs.
3119. 20) Vs. 1633. 21) Vs. 889—90.

-ocr page 72-

djénderal H i m o p h a r i m a u djantan/
berperang dimana dapat d i 1 a w a n.
(Wanneer de G. G. v. Imhoff boos wordt beteekent dat de
ondergang van uw rijk. Wie heeft ooit in een krijg dien dap-
peren G. G. kunnen weerstaan?)

Er blijkt ons m.a.w. uit voorgaande, dat de meeste nadruk
gelegd wordt op v. Imhoff's schranderheid, en deze
wordt, wanneer wij er slechts de waarde aan hechten van
geslepenheid en slimheid-ten-koste-van-anderen, door den
loop van den sja'ir bevestigd.

Wanneer de Kompeni op Ceylon duizenden manschap-
pen en haar kota verloren heeft en alle pogingen het ver-
loren terrein te herwinnen mislukt zijn, ontbindt de G. G.
den piskal Himop: piskal Himop datang berlari
____(de fiscaal v. Imhoff kwam op een drafje). -) Hij be-
loofde den G. G. Ceylon voor de Kompeni te her-
winnen en heeft daarvoor maar 4 schepen noodig. Hij
weet zijn vrouw, die zeer rijk is, te bewegen hem geld en
kostbaarheden mee te geven. Deze en een brief, die, naar
hij voorgeeft, van den Kompeni komt, maar die hij onder-
weg zelf heeft opgemaakt, biedt hij den vorst van Kandi
aan en neemt hem daarmee en door zijn onderdanigheid,
geheel voor zich in:

____Himop poen datang berlari-

menangis segera memeloek kaki/
berkata manis minta hidoepi
(v. Imhoff kwam op een drafje aangeloopen, wierp zich
weenend aan de voeten van den vorst en smeekte met in-
nemende stem om lijfsbehoud). •') Nu krijgt hij verlof een
steenen huis te bouwen voor handelsdoeleinden. Hij wordt
herhaaldelijk bestolen en zelfs wanneer de vorst van Kandi
de dieven met den doodstraf bedreigd heeft weet hij nog op
tientallen insluipers den hand te leggen. Hierover beschaamd
en door v. Imhoff's grootmoedigheid (hij bepleit gratie voor
de booswichten) getroffen vergunt de vorst Himop een loge
te bouwen. Op 't bericht daarvan:

djénderal idelir mendengar warta/
berkata mengerak akan kepala
'akalnja Himop seperti segara/
Sélong jang roesak baiklah poela.

1) Vs. 3462—63.nbsp;Vs. 248.nbsp;Vs. 382—83.

-ocr page 73-

(G. G. en Raden schudden op dit bericht het hoofd en zeg-
gen:
V. Imhoff's schranderheid kent geen grenzen: Ceylon
herrijst uit z'n asch). En na afloop van zijn ambstijd wordt
hem door den vorst een groot afscheidsfeest aangeboden en
nemen zij geroerd afscheid. Terecht merkt Rusconi op, dat
V. Imhoff hier op minder eervolle wijze aan zijn opdracht
(Ceylon voor de Kompeni te herwinnen) voldoet. In de
oogen van den Maleischen auteur en zijn publiek, dat
blijkbaar nooit verschil in waardeering maakt voor schran-
derheid, sluwheid en bedrog, mits de hande-
ling maar resultaten afwerpt, heeft Himop's optreden echter
niets oneervols. En slechts met deze restrictie kunnen wij
ons vereenigen met wat Rusconi zegt: „De beschrijving van
zijn optreden geeft ons een duidelijk beeld van de voorstel-
ling, die de Inlandsche schrijver van een figuur als van Im-
hoff had.quot; 3) Zijdelingsche kritiek beoogt de auteur niet uit
te oefenen.

Vervolgens wordt ons verteld, hoe, te Batavia, terugge-
keerd, v. Imhoff intrigeerde tegen Valckenier.
Himop berkata moekanja berseri.'
kepada sahabatnja jang satoe hati
djanganlah berkata kesana sim/
djénderal Palkenir djahat pekerti
beberapa kali Himop berkata/
djénderal Palkenir salah bitjara
ingatkan djoega djanganlah loepa/
tiada lama Djakatra binasa.
(v. Imhoff zeide met stralend gelaat tot geestverwante
vrienden: Het blijve onder ons, dat Valckenier een schurk
is, wiens onoordeelkundig optreden Djakatra binnenkort
ten gronde zal richten). quot;) Waarmee de controverse Himop:
Palkenir is ingeleid.

Wanneer de Chineezen verlof vragen voor 't houden van
wajangspelen, onder 't mom waarvan zij Batavia willen
overvallen, is het v. Imhoff, die hen doorziet en den Raad
waarschuwten die den afgezant der Chineezen het com-
plot weet te ontlokken door hem dronken te voeren. quot;) Wan-

1)nbsp;Vs 470—71 De bedoeling van een en ander is, zooals Ruscon.
uiteenzet (blz. 121—22), aan te toonen, dat wat aan vele millioenen-
legers der Kompeni mislukt was, den slimmen Himop gelukte zonciei
een droppel bloeds en zonder strijd te kosten.

2)nbsp;Vs 565-77. =lt;) Blz. 122. Vs. 585-88. quot;) Vs. 686 e.v.
«) Vs. 699 e.V.

-ocr page 74-

neer de Chineezen tenslotte tegen de stad optrekken en
Valckenier en de Raad voor overgave zijn is het v. Imhoff,
die zich daartegen verzet, zich van de kroon (!) van
Valckenier weet meester te maken en zóó zijn zin weet door
te drijven, immers: ..siapa memakai mendjadi
radja (wie haar droeg was heerscher).

Bij de daarop volgende gevechten speelt v. Imhoff de
voornaamste rol.Rusconi maakt aannemelijk, dat deze
voorstelling het gevolg is van het feit, dat de aanvallen der
Chineezen zich concentreerden op de Diestpoort, waar toe-
vallig
V. Imhoff het bevel voerde. De scène met de kroon
dient dan om het publiek aannemelijk te maken, waarom
V. Imhoff in plaats van Valckenier het opperbevel kon voe-
ren. Wanneer de strijd beslecht en de aanval afgeslagen
is, raakt de stad in opschudding door de hevige twist, die in
den Raad uitbreekt, wanneer Valckenier en v. Imhoff el-
kaar wederzijds de schuld voor de „massacrequot; probeeren te
geven. Een twist, die tenslotte zóó hoog loopt, dat zij elkaar
met stoelen te lijf gaan.'quot;') Valckenier zet, rood van woede,
zijn kroon op en nu moet v. Imhoff er wel in berusten,
dat hij in ketenen naar Holland ter berechting wordt opge-
zonden. quot;) De kapitein van het schip, dat hem vervoert,
koopt
V. Imhoff echter, tegen aanbieding van een paar
jonge meisjes, om, hem van zijn boeien te ontdoen.'') Na een
stormachtige reis in het vaderland gearriveerd, ziet het er
aanvankelijk somber uit voor onzen held:
idelir Himop hatinja rawan/
moekanja poetjat koeroeslah badan.
(Edeleer v. Imhoff was 't droef te moede; hij was bleek en
mager geworden).

De Kompeni — i.c. de Heeren XVII — is zeer op hem ver-
toornd; Valckenier's brief en de Chineesche vrouwen, die V.
heeft opgestuurd als bewijsstukken (v. Imhoff zou zich aan
haar vergrepen hebben, wat een der hoofdoorzaken van den
Chineezenopstand geweest zou zijn) overtuigen haar zoozeer
van zijn schuld, dat zij zelfs zijn dood eischt zonder vorm

1)nbsp;Vs. 843 e.V.

2)nbsp;Vs. 858. In den Archipel hebben regalia een veel grooter en
wezenlijker beteekenis dan in het Westen.

3)nbsp;Vs. 881 e.V. 4) Rusconi, blz. 157. s) Vs. 1347—52, zie sub
Valckenier. quot;) Vs. 1357 e.v.nbsp;Vs. 1411 e.v. ») Vs. 1453.

-ocr page 75-

van proces. 1) V. Imhoff's invloedrijke verwanten interve-
niëeren evenwel en hij krijgt gelegenheid zich te verdedigen,
wat hij met zooveel bekwaamheid en welsprekendheid doet,
dat hij niet alleen vrijgesproken maar bovendien tot G. G.
en opvolger van Valckenier en tot baron (!) verheven
wordt. Een en ander op plechtige maar feestelijke wijze,
gelijk in Maleische sja'ir's en hikajat's bij soortgelijke pro-
moties het geval pleegt te zijn. =gt;) Zeer curieus is daarbij het
feit, dat v. Imhoff zijn pleidooi in een g e r é d j a (kerk)
houdt en dat daar ook de plechtige afkondiging van zijn be-
noeming tot G. G. geschiedt: een bewijs hoe juist de auteur
heeft opgemerkt, dat voor de Hollanders uit die dagen de
kerk in nog andere opzichten van belang was dan alleen als
bedehuis. Belangrijke besluiten immers placht men toen
van de kansel te verkondigen.

In de voorgaande passages wordt de nadruk gelegd op v
Imhoff's groote welsprekendheid, bij de volken van
de Archipel algemeen hoog gewaardeerd bitjaranja
seperti laoet jang dalam / dibilangnja
Himop air dikolam (zijn rede was diep als een
oceaan en klaar als welwater) quot;) en: sebagai n o e r i
Himop berkata.... (v. Imhoff sprak als een papa-
gaai) . Later heet het trouwens nog eens van hem:
Himop djénderal kepala negeri/ tjerdik-
nja sebagai boeroeng noeri (De G.G. v. Imhoff
was zoo verstandig als een papagaai). Tevens legt de
auteur er de nadruk op, hoeveel gewicht zijn invloedrijke
verwanten voor v. Imhoff in de schaal legden. Dat wij hier
te doen hebben met een bij den schrijver aanwezig besef van
het nepotisme in de Hollandsche regenten-kringen of ook te

1)nbsp;Vs. 1452—88. Geen wonder, dat van v. Imhoff gezegd wordt:
...hatinja gojang... (hij was bevreesd, vs. 1489) en air
matanja berlinang^ (tranen stroomden hem over de
wangen, vs. 1490).

2)nbsp;Vs. 1490—1542. 3) Vs. 1543 e.v. Kesp. 1494 en 1558.

Brandstetter constateert dit ook in zijn: Wir Menschen

der indonesischen Erde, dl. IX, Die Klein-
dichtung der indonesischen Völker, blz. 47—49:
Die Kleinrede.

quot;) Vs. 1306. Vs. 1523.

Vs. 2635. De papagaai en de parkiet (bajan) genieten in de
Maleische literatuur de reputatie even welbespraakt als verstandig
te zijn.

-ocr page 76-

Batavia, zouden wij zonder meer hieruit niet durven con-
cludeeren. Immers in de inheemsche maatschappij — en bij
alle „primitievequot; volken— bepaalt de verwantschap
in hooge mate mede iemand's positie en aanzien daarbinnen.
Vermelden wij nog slechts, dat verderop Valckenier zich be-
zorgd maakt over de invloed, die v. Imhoff op de Kompeni
zou kunnen uitoefenen, o.a. omdat: koela-warganja
banjak seka li.... (hij veel bloedverwanten heeft). -)
Reis naar en verblijf in Holland zijn pure fantasie van
den auteur, te begrijpelijker, daar de schrijver, gelijk
Rusconi opmerkt , eigenlijk ook niet meer geweten heeft,
dan dat v. Imhoff, op wien de G. G. vertoornd was, als ge-
vangene naar Holland werd gezonden om als G. G. terug te
keeren. Op de terugreis, lezen wij, neemt v. Imhoff uitge-
breide maatregelen (hij „mobiliseertquot; de heele vloot!) om
Valckenier te beletten naar Holland te gaan, waarbij: k a p i -

tan banjak diberi bini---- (hij den kapiteins vele

vrouwen schonk). Hijzelf brengt nog een bezoek aan zijn

grooten vriend, den Radja Kandi---- berpeloek serta

berpegang tangan (zij omhelsden elkaar en schud-
den elkaar de hand). ®) Te Ceylon wordt v. Imhoff op
grootsche wijze onthaald. Bij zijn aankomst te Batavia wordt
hem door de notabelen en de bevolking een waardige ont-
vangst bereid, de beschrijving waarvan groote overeenkomst
met die uit Hollandschen bron vertoont. „Van Imhoff,
zijn hoofd getooid met de kroon, ging met zijn vaartuig aan
het hoofd van den stoet (van notabelen n.1.), die zich, langs
de tot Batavia (van Poelau Kelapa af) op een rij liggende
schepen, welke allen den Gouverneur-Generaal de eerbewij-
zen brachten, naar de hoofdstad begaf. Vervolgens steeg de
landvoogd in een fraaie karos en, terwijl de kanonnen ter
reede en op de schepen losbrandden en overal muziek weer-
klonk, werd Van Imhoff in optocht in de stad geleid.quot;'')
Als de inmiddels gevangen genomen Valckenier te Batavia
wordt gebracht, enscèneert v. Imhoff een heele comédie,
die naar onze begrippen even onsmakelijk als grof is, maar

O B. Alkema amp; T. J. Bezenier, Beknopte In a n d 1 e i d i n g
der Volkenkunde van Ned.-Indié, blz.
4b. bj. Hof-

stra,nbsp;Differenzier ungs-Erscheinun gennbsp;bei

einigen Afrikanischen Gruppen (diss. Amsterdam,
1933), passim.

2) Vs. 2267. 3) Blz. 169.nbsp;Vs. 1611.nbsp;Vs. 1648.

8) Blz. 192. ■') Blz. 180—81.

-ocr page 77-

een bewijs is voor de vaak zeer platte en primitieve vorm
van humor bij den Oosterling: het leedvermaak en de
vreugde om het belachelijk maken van anderen. Op
v. Imhoff's bevel wordt Valckenier op dezelfde feestelijke
wijze ingehaald als hijzelf kort te voren. Hem wordt alle eer
bewezen en zelfs de gouden kroon opgezet, maar in de stad
gekomen, laat v. Imhoff hem voor aller oogen arresteeren en
in de boeien slaan. Een soort vernedering, die — had zij
werkelijk plaats gehad - evenzeer tegen v. Imhoff zou
pleiten als het kennelijk genoegen, waarmee hij een en ander
beschrijft, het doet tegen den auteur of afschrijver.^)
Als Valckenier gekerkerd is stuurt v. Imhoff hem een
soerat da'wa (schriftelijke aanklacht) waarop deze
zich schriftelijk verweert en een uitvoerige correspondentie
tusschen het tweetal ontstaat. -) V. Imhoff blijft den gevan-
gen oud-G. G. met zijn haat vervolgen: Jacob Mossel, dien
hij tot idelir verheft, draagt hij op Valckenier te vergiftigen,
wanneer hij, v. Imhoff, eerder mocht komen te overlijden.
Want Valckenier zou Mossel ongetwijfeld weer zijn rang en
ambt ontnemen! •') Wij hooren dan welk een goed en recht-
vaardig en vooral vrijgevig regent de nieuwe G. G. is ge-
weest. Een schipper, wiens reis ongelukkig is verloopen.
stelt hij tot tweemaal toe in staat zijn verliezen weer goed
te maken. Tenslotte speelt van Imhoff nog een niet zeer
belangrijke rol in den krijg tegen Tjakraningrat.

Résumeerend kunnen wij vaststellen, dat v. Imhoff in de
bewogen dagen van 1740 e.v. in de oogen van het inheem-
sche publiek de hoofdrol heeft vervuld aan Hollandsche
zijde, dat hij indruk op dat publiek gemaakt heeft en dan
in gunstigen zin (de sja'ir is sterk pro-v. Imhoff) en dat het
vooral verstand en geslepenheid zijn, die men in ^
hem gezien en gewaardeerd heeft. Voorts blijkt uit geen
enkele passage, dat wij hier met een Westerling te
doen hebben: vervang den naam Himop door een anderen,
Maleischen, en gij zoudt — de gebeurtenissen, die
beschreven worden, ter zijde gelaten — een Maleisch ge-

1) V'ï 2500—99. Zie Rusconi, blz. 193, die vermoedt, dat
deze fantastische schildering op rekening van een afschrijver moet

worden^ gesteld. ^^nbsp;^^^^nbsp;logenstraft de voorstel-

ling in het gedicht, dat v. Imhoff in dit proces de edelmoedigheid
zelve geweest zou zijn tegenover Valckenier

3) Vs. 2650—75. ■•) Vs. 2703 e.v.nbsp;Vs 3063 e.v.

-ocr page 78-

dicht over een of andere Maleische hoeloebalang voor U
hebben, zoozeer handelt, spreekt en gedraagt v. Imhoff zich
als een inlander.

Vermelden v^rij volledigheidshalve nog, dat Rusconi mede-
deelt, dat een der door hem geraadpleegde hss. een
uitbreiding heeft, waarin ons beschreven wordt, dat v.
Imhoff na een bezoek aan het graf van den wali van Goe-
noeng Djati, zich op het lezen van kitab's en 't reciteeren van
de Koran ging toeleggen, zich tot de Islam bekeerde en als
een santeri in afzondering ging leven, 't bewind aan Mossel
overlatende (sic!).^)

Behandelen wij vervolgens v. Imhoff's tegenvoeter Valcke-
nier (P a 1 k e n i r), die er in dit gedicht niet bijzonder
goed afkomt, wat niet alleen geweten mag worden aan het
feit, dat hij de tegenstander van des auteurs favoriet was.
Uiterlijk is hij gebouwd als de helden uit de klassieke
hteratuur:

pinggangnja ramping dadanja bidang/
moekanja manis léhérnja djindjang.
(slank van heupen en breed van borst met een innemend
gelaat en slanke hals).Aanvankelijk beperkt zijn rol zich
tot hoos-worden op de manier van koningen uit die litera-
tuur, die anderen voor zich de kastanjes uit het vuur laten
halen en zelfs slechts.... t e rl aio e moerka / mérah
padam warnanja moeka (purperrood van toorn
worden), marah boekan kepalang... (verschrik-
kelijk boos wordend), moerka tiada terperi (on-
uitsprekelijk vertoornd zijn) e.d.m. Van Valcke-
nier wordt zulks gezegd bij gelegenheid van de steeds
weer mislukkende expedities tegen Ceylon, tot v.
Imhoff de situatie komt redden.quot;) Valckenier weet den
amberal, die volgens de voorstelling van den auteur, on-
beperkt te beschikken heeft over de vloot, te bewegen
V. Imhoff de noodige schepen af te staan, door hem een
schoone Makassaarsche aan te bieden. ®) Waar echter het
meest de nadruk opgelegd wordt is Valckenier's hebzucht,
bij de bevrediging waarvan hij niets of niemand ontzag.

Rusconi, blz. 13.

2)nbsp;Vs. 592 en 2643. Vs. 591 zegt, dat hij is: ...b e s a r tinggi
sederhana pandjang (nog al groot van stuk).

3)nbsp;Van V. Imhoff, Valckenier en anderen, passim.

4)nbsp;B.V. VS. 107, 123, 125, 151, 238, 246.

5)nbsp;Vs. 261 e.V.

-ocr page 79-

Als V. Imhoff uit Ceylon verzoekt hem arme Chineezen te
sturen om de nieuwe kota te peupleeren en handel en nij-
verheid te bevorderen, laat Valckenier, wiens wil wet is,
omdat hij de kepala negeri (landvoogd) is, alle Chi-
neezen uit Batavia ontbieden en wendt voor, dat zij op
bevel uit Holland allen naar Ceylon gedeporteerd zullen
worden. Hij laat zich echter vinden voor 't aanbod ieder,
die hem 20.000 realen kan geven, te ontzien.

Wanneer si Pandjang, de aanvoerder der Chineezen, ver-
lof vraagt wajangspelen te mogen organiseeren, tegen be-
taling van 500.000 realen: djénderal soeka boekan
kep alang.... (was hij bovenmatig verheugd) en onder-
steunt het verzoek in de Raad. Op v. Imhoff's verzet strandt
echter si Pandjang's voornemen: zijn voorstel wordt afge-
wezen. ®) En wanneer de aanvallen der Chineezen zijn af-
geslagen, zijn G. G. en Raden er het eerst bij om zich van
hun vrouwen en schatten meester te maken:
djénderal dan idelir sekalian rata/
kelilingan pintoe kota diboeka
melompat segera naik keréta/
bini Tjina jang diaganja.

(G. G. en Raden haastten zich per rijtuig naar de Chineesche
kamp, daar zij het voorzien hadden op de echtgenooten der
Chineezen) ^)en: ...kemoedian merampas emas
dan intan (vervolgens roofden zij alle goud en edelstee-
nen).®)

In tegenstelling tot v. Imhoff is Valckenier, en de rest
van de Raad met hem, geen dapper man. Tijdens de voor-
bereidingen op den krijg in Batavia, heet het:
makan ta^ maoe hati nan gojang/
mentjari 'akal malam dan siang
en: djénderal Palkenir hatinja gojang/
sebab karenanja negeri berperang.
(resp. hij kon niet eten van vrees en zocht dag en nacht
naar uitwegen; de G. G. Valckenier was het angstig te
moede, daar de stad door oorlog bedreigd werd).®) En

1)nbsp;Vs. 530--53. Rusconi (blz. 123—25) toont aan, dat wel geld-
dorst en afpersingen de aanleiding tot de Chineezen-opstand geweest
zijn, en dat Valckenier niet in alle opzichten vrij uitging, maar dat het
overdreven (en tendentieus) is het te doen voorkomen of hij alleen
en, op de wijze en in de mate als 't gedicht vermeldt, schuldig geweest
zou zijn.

2)nbsp;(Vs. 649 e.v.)vs. 677. =gt;) Vs. 695. Vs. 1035—36. Vertaald
als stond er agak — bedreigen. s) Vs. 1038. «) Resp. vs. 766, 768.

-ocr page 80-

wanneer de o e n g t i der Chineezen (een soort Golem) ver-
schijnt:

lemah leboet oerat dan toelang/
djénderal diatas koersi telentang
djénderal Palkenir idelir poen gentar/
semoeanja berkata toelang gemetar.
(De G. G., in zijn stoel achterovergelegen, voelde zich slap
worden van angst; hij en de Raden spraken al sidderend
en bevend....).^) En Valckenier slaat dadelijk voor de stad
over te geven, waartegen alleen v. Imhoff, die dadelijk ver-
moedt, dat de oengti menschen-maaksel is, zich verzet. De op
zijn macht jaloersche Valckenier scheldt hem een idelir
sangat bantahan (een ruziezoeker van een edeleer) -),
wat
V. Imhoff retourneertquot;'). Maar als de laatste hem niet
zijn kroon had weten te ontnemen, zou Valckenier de over-
gave van de stad hebben doorgedreven. In de gevechten
om de stad speelt hij trouwens geen rol.

De ruzie tusschen Valckenier en v. Imhoff over de vraag
wiens schuld het was, dat om Batavia zooveel landen ver-
woest lagen, is curieus en bewijst tevens, hoe deze gebeur-
tenis destijds aller belangstelling had. Daaglijks komen van
heinde en ver duizenden naar het kasteel om verklaringen
af te leggen en er wordt tot 't vallen van den avond gedebat-
teerd. Velen steunden den G. G., die er op zon v. Imhoff ter
dood te brengen, maar de amberal nam zijn partij op.
Valckenier en v. Imhoff beschuldigen elkaar over en weer
en tenslotte:

....djénderal marah tiada terperi
bangkit berdiri memegang koersi/
memaloe idelir Himop berdiri
(dol van woede sprong de G. G. overeind, greep een stoel en
sloeg daarmee op v. Imhoff los). °) Deze betaalt hem met
gelijke munt en: ...gègèr gempar dikota intan
(het kasteel was in groote opschudding).®) Daarop zet
echter Valckenier z'n kroon op en laat v. Imhoff arrestee-
ren. Rusconi«) merkt op, dat het in de Hooge Regeering

1) Vs. 834—35. -) Vs. 849. 3) Vs. 861. V.s. 839—62. Rusconi
zegt (blz. 155) dat, in tegenstelling tot de sja'ir, Valckenier niet op
ontruiming van de stad aandrong, maar juist op rigoureuze maat-
regelen; massacre van alle Chineezen in de stad.

5) Vs. 1347—48. quot;) Vs. 1350. Vs. 1357 e.v. Blz. 167.
T.z.p. zegt hij, dat in het conflict tusschen Valckenier en v. Imhoff
en de Raad van beide zijden gepoogd werd door getuigen-verklaringen
materiaal tegen de tegenpartij te verzamelen, wat een buitenstaan-

-ocr page 81-

tezake van de vraag w^ie eigenlijk de Chineezen-moord ver-
oorzaakt zou hebben, zeer warm toegegaan is, maar dat het
niet waarschijnlijk is, dat het tot handtastelijkheden gekomen
is, daar zulks wel in de Nederlandsche — tegen Valckenier
geporteerde — berichten tot uiting zou zijn gekomen. Even-
min is een stoelengevecht als boven vermeld in de Maleische
literatuur bekend. Heeft m.a.w. de auteur hier zijn fantasie
de vrije loop gelaten of was hem een dergelijke wijze van
„argumenteerenquot; onder Hollanders uit eigen aanschouwing
bekend? Het laatste achten wij het meest waarschijnlijke.

Als V. Imhoff naar Holland is opgezonden is Valckenier,
ondanks 't vroolijke leventje, dat hij blijkbaar leidt:
makan dan minoem ramai sekali/
dengan serdam soeling napiri
(er werd bij hem braaf getafeld en gedronken onder veel
muziek)^), er niet gerust op wat hem van de kant van
V. Imhoff, wiens schranderheid en invloedrijke relaties hij
kent, bedreigt. Een benauwde droom waarin v. Imhoff in
tijgergedaante de Raad van Indië verslindt, 2) brengt hem er
toe zich naar Holland te begeven om daar nog eens per-
soonlijk tegen Himop op te treden. De inmiddels G. G. ge-
worden
V. Imhoff laat dan echter alle zeeën bekruisen.
Valckenier wordt opgevat, naar Batavia gebracht en op de
bovenvermelde wijze ontvangen en vernederd:
maloe Palkenir tiada terperi/
disangkanja soenggoeh dihormati
(Valckenier, die gedacht had, dat men hem werkelijk eer be-
wees, schaamde zich onuitsprekelijk). 3) Hij wordt in de ge-
vangenis gesloten, waar hij z'n pennestrijd met v. Imhoff
begint:

djénderal Palkenir sangat mengerti/
berkirim soerat banjak sekali.
(De verstandige G. G. Valckenier verzond zeer vele brie-
ven) . En zóó slecht heeft hij het in die gevangenis ook
weer niet, want ....terlaloe gemoek soedah
badan (hij werd erg dik) zoodat hij alles omgooide ,
en daarmede verdwijnt Valckenier uit de sja'ir.

Hebzucht was volgens dit gedicht Valckenier's meest

der den indruk kon geven, dat ernbsp;een proces aan de gang was.
Vs. 1684 (cliché).

2) Vs. 2254—57. Vs. 2593.nbsp;*) (Vs. 2597 e.v.) vs. 2634.
Vs. 2644. «) Vs. 2645.

-ocr page 82-

geprononceerde karaktereigenschap, en een heerschzuchti-
gen, opvhegenden aard, wat door Ned. berichten althans
niet tegengesproken wordt. Dat hij een lafaard zou zijn mag
men gerust fantasie van den auteur noemen, die voor het
effect van zijn beschrijvingen van gevechten nu eenmaal
noodzakelijkerwijs iedereen, op den held na, moet doen
sidderen en beven van angst.

Met name genoemd worden in de sja'ir nog een paar
idelir: Tendang (Thedens) en Pan de roi (van
Roy).®) Van eerstgenoemde wordt slechts verteld, dat
Valckenier hem tot z'n opvolger aanstelde , van de tweede,
dat hij vóór de aanval der Chineezen voorstelde de poorten
der stad terdege te laten bewaken, en dat hij later blijkbaar
aan het hoofd stond van de notabelen, die v. Imhoff voor
Batavia welkom heette, waarbij hij op typische Maleische
wijze mededeelt, dat alle schepen voor de ontvangst ge-
reed liggen:

berdatang sembah idelir Pan de roi/
toeankoe ampoen dibawah kaki
akan kapal seloep dan kitji/
didjadar disini sampai Betawi.
(Van Roy bracht z'n sembah en nederigste huldebetuiging:
De schepen van allerhand formaat liggen van hier tot
Batavia op een rij). Iets meer wordt vermeld van 'n kapitan
Kroeinbérga (kapt. Kruisbergen), die door v. Im-
hoff naar Bandjermasin gezonden wordt om den voortvluch-
tigen pangéran Tjakraningrat daar op te sporen. De kapitein
tracht den Sultan van Bandjermasin te bewegen, hem den
vluchteling uit te leveren,. anders zou hij zich wel eens de
toorn van den G. G. op de hals kunnen halen'') en dat zou
zijn ondergang beteekenen, waarop de Sultan in toorn ont-
brandt en uitroept, dat die G. G. den pangéran zelf maar
moest komen halen: hij en de Sultan zouden elkaar op het

1)nbsp;Zie Rusconi resp. blz. 123 en 155, 164—68. Op blz. 153 meldt
Rusconi, dat geruchten van de strekking dat de G. G. c.s. van plan
waren stad en kasteel te ruimen, in die dagen wel in omloop waren.
De auteur kan daaraan voor zijn beschrijving van V.'s lafheid aange-
knoopt hebben.

2)nbsp;Thedens (Rusconi, 191), die sedert V.'s vertrek als G. G. optrad.

3)nbsp;Geen edeleer maar commissaris tot en over de zaken van den
Inlander. *) Vs. 2261 e.v.

5) Resp. VS. 691 en vs. 2426—27. Toeankoe ampoen
dibawah kaki — een directe rede — is een betuiging van ne-
derigheid en eerbied jegens een vorst(-elijk persoon).

«) Vs. 3415 e.v. Zie sub. v. Imhoff, vs. 3462 en 3463.

-ocr page 83-

slagveld ontmoeten.

Takoet kapitan Kroeinbérga/'
berkata poetjat warnanja moeka
toeankoe ampoeni apalah kita/
tersalah sebab terlandjoer kata
Kroeinbérga takoet dan ngeri/
gementar seperti kedinginan mandi.
(Kruisbergen schrok en vroeg, bleek van schrik, vergiffenis
omdat hij te ver gegaan was. Hij was doodsbang en huiverde
als iemand, die bij het baden door koude bevangen is).quot;)
Nog eens wordt ons verteld, dat ...hatinja gojang en
hatinja ngeri®), wat hem niet belet de riviermond te
blokkeeren. De Sultan en zijn rijksgrooten besluiten den
pangéran uit te leveren, niet uit vrees voor de Kompeni,
maar omdat men stad en land een oorlog besparen wil.
Het behoeft geen nader betoog, dat deze wijze van voorstel-
len in strijd met de waarheid is en een kind van schrijvers
fantasie, die optreedt zoodra de gebeurtenissen buiten z'n
gezichtsveld vallen, en zijn, ook elders, blijkende neiging
de inheemsche vorsten altijd de mooiere rol toe te
deelen tegenover de Hollanders.

Genoemd wordt nog als aanvoerder der Compagnies-
troepen in den strijd tegen de Chineezen op Midden-Java
een major Bérkoman (de berghopman Stein-
metz) quot;), van wien wij slechts hooren, dat onder hem de
Kompeni slag levert of uittrekt^) of hoogstens, dat hij ge-
last vuur te geven: de traditioneele bezigheid der Holland-
sche officieren in alle gevechten, b.v.:
major berdiri bertjekak pinggang/
katanja meriam segeralah pasang.
(de handen in de zij zettend gelastte de majoor vlug vuur
te geven).De auteur wijdt, gelijk we zien zullen, in het
latere deel van de sja'ir vooral aandacht aan de inheemsche
aanvoerders en (hulp) troepen, op wier rekening hij dan
ook de overwinning van de Kompeni schrijft.

1) Vs. 3467—73,nbsp;Vs. 3473—75. vs. 3474 vertaald als stond

het in de indirecte rede.nbsp;Vs. 3545 en 3547.nbsp;Vs. 3491 e.v.

Zie Rusconi, blz. 206. Uit Nederlandsche bron wordt wel ge-
meld, dat Kruisbergen krachtige vertoogen nchtte tot den bultan
om den pangéran uit te leveren, maar niet, dat deze nog krachtiger
repliceerde, zooals de sja'ir doet voorkomen.

«) Gissing Rusconi, blz. 171.

Vs. 1691—2050: de krijg in Midden-java.

«) Vs. 1935 Voor vs. 2006, zie hierna.

-ocr page 84-

Een veel interessanter en merkwaardiger beeld wordt ons
gegeven van v. Imhoff's opvolger, Jakob Mosel (Jacob
Mossel), een man, die slechts de hoon en verachting van
den auteur heeft weten op te wekken. V. Imhoff ontbiedt
dezen gala'^ kapal (scheepshars, pek?), pemboeroe
babi (varkensjager), die in mota (gras) gekleed is en
onder de pek zit, zoodat men hem eerst terdege moet af-
boenen eer hij presentabel is. v. Imhoff verheft hem dan
tot zijn opvolger: héran ra'jat seisi negeri... (volk
en stad stonden verbaasd).-) Voorts deelt Rusconi nog mee,
dat één van de geraadpleegde hss. niet te spreken is over
Mossel's bewind en zich minachtend uitlaat over zijn ge-
brek aan kennis van het Maleisch:
bahasa Melajoe ta^ lagi bisa/
sepatah kata berdjoeroebasa.
(hij kende geen Maleisch en had voor alles wat hij te zeg-
gen had een tolk noodig).'O Hij was echter Imhoff's
p e k e t i k (vertrouweling). Men lette op de verach-
ting van den auteur voor Mossel's geringe afkomst tegen-
over orang bangsawan (edelen) als v. Imhoff en
Valckenier, die door geen naar buiten blijkende capaciteiten
gecompenseerd werd.

Dan is er nog een major P-s-m-t (?),°) die den
pangéran Madoera, Tjakraningrat, een brief zendt, gesteld
in zulke grove bewoordingen, dat deze zich bijna in toorn
aan zijn gezant vergrepen had.

Op curieuze wijze introduceert de schrijver van Imhoff's
vrouwquot;) of bijzit, zooals Rusconi vermoedt. ') Zij weent als
zij hoort, dat haar man naar 't gevaarlijke Ceylon gezon-
den zal worden, terwijl zij moet achterblijven. Maar zij laat
zich troosten door v. Imhoff's verzekering, dat als zij hem
maar geld geeft hij zich zonder twijfel den gevreesden

Over Mossel, vs. 2651—75. Pemboeroe babi — het var-
ken is een onrein dier — drukt verachting uit. Dezelfde strekking
zal
gala^ kapal hebben. Slaat dit op 't feit, dat Mossel als jong
matroos naar indië gegaan was en als zoodanig met het nederige
werk van pekken en teeren belast geweest was? Vóór hij Raad van
Ind'ë werd (1743) was hij echter al gouverneur van Koromandel
geweest (Rusconi, blz. 194), de beschrijving hier van hem gegeven
berust dus op fantasie en is tendentieus.

2) Vs. 2665. ») Blz. 14.nbsp;Vs. 1432.

5) Vs. 2876. Ook Rusconi (blz. 91, noot 32) weet den man niet
te identificeeren.

«) Vs. 301 e.V.

Blz. 121. Hoogstwaarschijnlijk vergezelde v. Imhoff's vrouw
hem wèl naar Ceylon (blz. 120).

-ocr page 85-

radja Kandi tot vriend zal maken. Zij doet dit:
karena isterinja sangat hartawan/
peranakan Inggeris dari Inggelan.
Wij meenen, dat Rusconi aan deze passage, die hij psycholo-
gisch zeker verantwoord acht en welke z.i. misschien in be-
teekenis zou winnen, wanneer de auteur en zijn zegslieden
ter zake bekend waren, -) een veel te groote waarde toe-
kent. Het zeer sterke erotische accent dat dit gedeelte heeft
en de groote gelijkenis, die het — vooral daardoor — heeft
met andere passages in deze'') en in andere sja'irs en
hikajat's der Maleische hteratuur (speciaal in die welke,
zooals hier, een Javaanschen inslag verraden) maakt het on-
waarschijnlijk, dat wij hier met meer te doen hebben dan
een dier gewone liefdes-scènes, waarmee een dichter zijn
werk pleegt te kruiden.

Ad b. Gaan wij thans over tot de zeer vele niet met
name genoemde personen, waarbij wij ons ontslagen
achten melding te maken van de hoogere en lagere
beambten en officieren, die bij beschrijvingen vooral van
optochten e.d. zonder meer genoemd plegen te worden, b.v.
in dezen vorm:

berpoeloeh kapitan diatas kota/
litnan, alpéres anak Malaka.
(tientallen kapiteins stonden op de muren, met luitenants
en vaandrigs, van Malakaansche origine).quot;) Curieus genoeg
wordt er bij vermeld, dat deze officieren: berpajoeng
tinggi sekaliannja rata., (allen van langge-
steelde pajoeng voorzien waren).®) Hetzelfde wordt ons
trouwens ook nog van andere autoriteiten gezegd:
major berdjalan berpajoeng tinggi/
diatas kota ia berdiri
major berdiri memegang rotan/
kepalanja emas permata intan.
(de majoor liep onder een langgesteelde pajoeng naar de
stadswal, waar hij ging staan met een wandelstok in de

Vs. 350.

-) Blz. 120.

De admiraal en de Makassaarsche (vs. 277 e.v.), de kapitein
van 't schip, dat v. Imhoff naar Holland voert, en de vrouwen, die
hij van laatstgenoemde krijgt, (vs. 1413 e.v.) en vooral het avon-
tuur van Mangkoe Nata met de — inlandsche — vrouw van den
kapitein der Hollandsche lodji te Kartasoera (vs. 1120—43).

quot;) Vs. 983.

5) Vs. 875.

-ocr page 86-

hand, die een gouden, met edelsteenen ingelegden, knop'
had). Tijdens de gevechten om Batavia heet het van v. Im-
hoff:

idelir Himop berlari®/

diatas koeda berpajoeng tinggi.

(edeleer v. Imhoff rende te paard heen en weer onder een

langgesteelde pajoeng (!)) •

Ter sprake komt meermalen als hoofd van de Compagnies-
troepen een major, blijkbaar de hoogste rang die den auteur
bekend is. Wij hooren van verschillende majoors, die zich
in niets van elkaar onderscheiden en evengoed Maleische
hoeloebalangs als Hollandsche officieren hadden kunnen
geweest zijn, zoozeer gedragen zij zich volgens klassieke
voorbeelden. Men oordeele: (in den oorlog op Ceylon)
major mengikoet baris lestari/
seperti kota empat persegi
sikapnja seperti si radjawali/
menjoeroeh membedil kanan dan kiri
major kepala perang biasa/
bersoenggoeh hati melawan djoega.
(De majoor volgde (!) het carré van zijn troepen gezwind
en in krijgshaftige houding, bevelend naar links en rechts
te schieten. Dit ervaren legerhoofd bood dapperen weer-
stand).®) Het epitheton kepala perang biasa (er-
varen legerhoofd) of wel kepala perang
mengerti
of mengerti (verstandig) of kepala perang, wordt
ook aan de majoors toegekend, die te Batavia de Chineezen
en op Madoera Tjakraningrat bevechten. De uitdrukking is
dus een geijkte en een cliché.

Het persoonlijk aandeel aan de gevechten bepaalt zich
tot boosworden (sangatlah moerka e.d.) als de strijd
niet naar wensch verloopt, en tot het commandeeren van:
„Vuur!quot;

Een paar voorbeelden uit tientallen soortgelijke:

1)nbsp;Vs 906—07 Rotan-wandelstokken met gouden knop, inge-
legd met diamanten, waren zeer in
trek (O u d B a t a v i a. Ge-
denkboek uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten
en Wetenschappen naar aanleiding van het driehonderdjarig bestaan

der stad in 1919, dl. II, blz. 138).

2)nbsp;Vs 937 Ook in Holland wordt hem dit teeken van waardig-
heid nagedragen (vs. 1548 en 1572). Dat de pajoeng ook door Hol-
landers gaarne gebruikt werd blijkt uit Oud-Batavia, dl. II, blz.
181—84 (tot in de 19e eeuw).

3)nbsp;Vs. 214—16. Sikapnja seperti si radjawah (z'n houding was
als die van de adelaar) is cliché voor een martiale houding.

-ocr page 87-

major kepala perang biasa/
meriam dipasang diatas kota,
(De majoor, ervaren legerhoofd die hij was, gelastte de ka-
nonnen op de stadswal af te schieten);^)
major dibawah pajoeng berdiri/
menjoeroeh membedil kanan dan kiri,
(de majoor onder z'n pajoeng gelastte het geschut los te
branden);

meriam beratoes kali dipasang/
oléhnja major kepala perang.
(honderden malen liet de majoor de kanonnen vuren).'')
Wij zullen trouwens nog zien, dat kanon- en geweervuur
de bijzondere belangstelling van den auteur hebben. Reeds
eenige malen kwam de amberal (admiraal) ter sprake.
Deze, die baik b o e d i (verstandig) is, heeft, naar de
auteur het doet voorkomen, onbeperkte zeggenschap over de
vloot, want zelfs de G. G. moet hem beleefd verzoeken hem
een paar schepen te 1 e e n e n, en dit verzoek ondersteunen
door hem een meisje aan te bieden. De amberal is tijdens
de twist tusschen Valckenier en v. Imhoff op de hand van
de laatste en wijst een p i s k a 1 (fiscaal), die diens dood
eischte, terechtquot;). Overigens is hij niet meer dan een figu-
rant en dit heeft hij dan nog aan zijn rang (waarvoor Malei-
sche auteurs immer een zwak hebben) meer dan aan zijn
persoon of gedrag te danken.

Uitvoeriger wijdt de auteur uit over den koemandoer
Semarang, dien hij om zijn lafheid belachelijk maakt.
Op de komst der Chineezen: Koemandoer bimbang
didalam hati... (werd de commandeur bang). ') Trou-
wens: koemandoer itoe sahadja penakoet..
(die commandeur was maar een lafaard).^) De Chineezen
nemen den man onder vuur:

. .. . t j a p i a u n j a kena dikepala terbang
koemandoer terkedjoet memboeang diri/
moekanja tiada berdarah lagi
berbangoen bangkit berlari^/

1) Vs. 805. 2) Vs. 3221. 3) Vs. 2006. quot;) Vs. 262. s) Vs. 261-89.
quot;) Vs. 1301—32. In vs. 2333 zendt hij schepen naar Ceylon om
v. Imhoff af te halen. Vs. 2423 noemt hem onder de autoriteiten, die
den nieuwen Q. G. te Batavia ontvangen.
•) Vs. 1219.
s) Vs. 122.3.

-ocr page 88-

kedalam kota masoek lestari.
(z'n hoed werd hem van 't hoofd geschoten. Doodsbleek
van schrik ging hij aan den haal en borg zich met bekwamen
spoed in de kota). Hij denkt er in de eerste plaats aan
zijn bezittingen te redden:

harta koemandoer dengan piskal/
semoeanja habis naik dikapal.
(commandeur en fiscaal brachten al hun bezittingen aan
boord der schepen).2)

Van den koemandoer laoetan (scheepskapitein), die
V. Imhoff naar Holland moet brengen, hooren wij hoe
hij eerst van den G. G. wil weten, hoeveel hij daarvoor be -
taald krijgt 3) en daarna hoe hij even gevoelig is voor vrou-
welijk schoon als b.v. de admiraal (zie boven) en de Hol-
landers in 't algemeen. Wij zagen reeds hoe Valckenier en
de Baden zich na de Chineezen-opstand op hun vrouwen
en bezittingen wierpen. Als v. Imhoff naar Ceylon gaat, vra-
gen de edeleeren hem spottend — men twijfelt aan zijn suc-
ces — of hij niet vergeten zal hun vrouwen en edelsteenen
over te maken. De honderden Chineesche vrouwen, die
Valckenier naar Holland gezonden heeft als levende bewijs-
stukken tegen v. Imhoff, maken diepen indruk door hun
schoonheid op de Heeren XVII. En als Himop als G. G.
terugkeert schenkt hij de kapiteins der schepen, die de
zeeën moeten bekruisen om Valckenier op te vangen, vrou-
v/en, (zie boven) terwijl hij voor zichzelf diens goen-
diknja bagoes (schoone bijvrouwen) wenscht.'')

Dit alles moge voor de betrokken personen en gevallen
n i e t j u i s t zijn, de begeerte naar vrouwen en rijkdommen

Vs. 1290—92. Vs. 1640 zegt nog eens:

koemandoer tiada melawan lagi/
kedalam kota membawa diri.
(de commandant bood geen weerstand meer maar hield zich binnen
de stad). Nederlandsche berichten bevestigen, dat de toenmalige com-
mandeur, Visscher, geheel onbekwaam was (Rusconi, blz. 163 en 164).

2)nbsp;Vs. 1297.nbsp;. ,

3)nbsp;Vs. 1371 e.v. In vs. 1397 heet hij sangat berani (zeer
dapper).

4)nbsp;Vs. 1411 e.v. Hij is (natuurlijk!) een bekwaam zeeman en de
reis is (natuurlijk!) stormachtig (zie Rusconi, blz. 169). Een en ander
is cliché.

5)nbsp;Vs. 290—95. 8) Vs. 1469 e.v.

■f) Vs. 1674. Rusconi noemt ook het schenken van vrouwen om
iets van iemand te verkrijgen „een geliefkoosd thema van den
auteurquot; (blz. 162) en „chchéquot; (blz. 169). De schenkingen op zichzelf
zijn hier fantasie (t.z.p.), al mogen zij in werkelijkheid dan al eens
voorgekomen zijn.

-ocr page 89-

wordt te vaak vermeld, dan dat bij ons niet het vermoeden
gewekt zou worden, dat deze den auteur bij zijn Hollandsche
tijdgenooten zeer zou zijn opgevallen. Al moeten wij in 't
oog houden, dat de eigen inheemsche literatuur genoeg voor-
beelden heeft, waarnaar bovengenoemde passages ge-
schabloneerd zouden kunnen zijn. Opgemerkt worde slechts,
dat Hollandsche berichten een en ander niet tegenspreken:
de gewoonte er vele bijvrouwen op na te houden was wijd-
verbreid en over de morshandel hoeft stellig niets naders
gezegd te worden.

Resten ons nog de Raden van Indië te bespreken, die in
deze sja'ir een soortgelijke rol vervullen als de inheemsche
hoogwaardigheidsbekleeders in andere Maleische gedichten
en verhalen: uit hoofde van hun rang wordt steeds vermeld,
dat zij bij de een of andere gelegenheid aanwezig zijn, en,
hoewel zij belangrijker en dapperder zijn dan het profanum
vulgus, dienen zij toch vooral om de voornaamheid, flink-
heid en dapperheid van hun vorst — i.e. G. G. — meer te
doen uitkomen.

In dat licht heeft men de herhaalde malen gebezigde uit-
drukkingen: segala idelir hatinja ngeri (het
werd den Raden eng om 't hart), terkedjoet (schrok-
ken) , gementar (beefden) te zien.
Sekalian idelir hatinja dahsat/
hati gentar moekanja poetjat.
(alle edeleeren waren ontzet; hun hart bonsde en zij ver-
bleekten) . ■-) Deze zin typeert de houding van 't college
tegenover groote gevaren, in tegenstelling tot v. Imhoff, die
nooit zijn moed en koelbloedigheid verliest. Terzelfdertijd
beoogen dergelijke uitdrukkingen de grootte der gevaren,
't hachelijke van de toestand, d.i. in 't algemeen 't effect
van het geschrevene te verhoogen. Hun houding
tegenover v. Imhoff kenmerkt 't volgende vers (bij gelegen-
heid van diens aankomst als G. G. te Batavia):
amberal idelir terlaloe takoet/
melihat tingkah kelakoean Himop.
(admiraal en Raad joeg v. Imhoff's optreden vrees aan).
Evenwel vervullen zij bij de gevechten om Batavia wel
iets belangrijker rol dan enkel die van figuranten. Wij
lezen daar, dat iedere stadspoort bewaakt werd door telkens

Passim. 2) vs. 2331.nbsp;vs. 2423.nbsp;Vs. 741 e.v.

-ocr page 90-

twee edeleeren, die ook de sleutels in hande/i hadden en
ter plaatse den G. G. vervingen. Het ging daar zeer vroolijk
toe:

terlaloe r a m a i malam dan siang/
sorak gemoeroeh boekan kepalang
tiga kali makan sehari/
anggoer anis mentéga roti
dengan serdam soeling napiri/
biola digosok dengan njanji
komisaris tempat makanan/
kawah berpoeloeh berténggéran
sekali bertanak beberapa kojan/
segenap pintoe dipersembahkan.
(dag en nacht heerschte daar een geschreeuw en gelach van
belang; driemaal per dag werd gegeten: wijn, anijs(?), kaas
en brood; fluiten, bazuinen, violen en gezang weerklonken.
De fouragier ging met tientallen ketels rijst de poorten
langs). Als Valckenier voorslaat de stad te ruimen, verzet
't college zich niet:

segala idelir doekatjita/

sekaliannja menjapoe air mata

(alle Raden daren bedroefd en wischten zich de tranen

uit de oogen). Iets bijzonders of meer persoonlijks wordt

niet van hen gezegd.

Een korte poos komen ook nog de Heeren XVII — Kom-
peni radja bangsawan (het hooge college van de
Compagnie) ®) — ter sprake. Zij zijn zeer vooringenomen
tegen en gebeten op v. Imhoff, dien zij een a n d j i n g en
een babi (resp. hond en zwijn) schelden en maar met-
een willen ophangen. Himop's verwanten intervenieeren en:
sekalian Kompeni maloe^an/
karena Himop orang bangsawan.
(alle Heeren XVII schaamden zich, want v. Imhoff was
iemand van hooge geboorte). ®) Hoe zij hun overijling her-
stelden zagen wij hierboven reeds.

1)nbsp;Vs 746—50 De sleutels berustten werkelijk bij de Raden van
Indië, aan wie de G. G. echter niet al zijn macht maar slechts een ge-
deelte had gedelegeerd (Rusconi, blz. 153). Vs. 747 is ongeveer ge-
lijk aan vs. 2649, waar Valckenier's dagrantsoen beschreven wordt in
de gevangenis.

2)nbsp;Vs. 841. 3) Vs. 1459. quot;) Vs. 1462 en 1471.

s) Vs. 1493. Vs. 1521 noemt hen: Kompeni jang bidja-
ksana (de wijze).

-ocr page 91-

Besluiten wij dit gedeelte met een paar beschrijvingen,
die tevens een goed staaltje zijn van de beste eigenschap-
pen van den Maleischen auteur in 't algemeen: zijn ob-
servatie-vermogen en vaardigheid in het
uitbeelden van wat hij met eigen oog zag.
(Voor de wajangspelen der Chineezen bestaat vooral van de
zijde der Hollandsche dames groote belangstelling):
njonja beriboe berkawan^/
melihat tjina bermain^
dengan keréta landja'-^an/
keliling segenap kampoeng petjinan
landja^an dengan keréta/
keloear masoek dipintoe kota
melihat tiada lagi bermas'a/
keliling negeri Djakatra
pergi melihat dengan pakaian/
jakoet zamroet permata Sélan
diatas kepala kirap-an/
berbagai^ tingkah kelakoean
n j o n j a m e 1 i h a t setiap hari/
tiada ingat lalaikan nasi
banjak bergotjoh laki isteri/
ditegah melihat tiada mengasi
njonja banjak pergi berdjalan/
melihat tjina bermain®
dengan keréta landja^an/
keliling segala kampoeng petjinan.
(bij duizenden kwamen de Bataviasche dames naar de
Chineesche spelen kijken. Zij toerden door alle Chineezen-
wijken van Batavia, uitgedost in hun fraaiste kleeren en van
edelsteenen en diademen voorzien. lederen dag kwamen zij
kijken, hun huishoudelijke plichten totaal vergetend, zoo-
dat het tot handtastelijkheden kwam in menig huishouden.
Ondanks het verbod van hun echtgenooten bleven de dames
de Chineesche kamp frequenteeren). (De G.G. inspecteerde
iederen dag de poorten en de wacht, aan de vooravond van
de aanval der Chineezen):

1) Vs. 667—75. Rusconi (blz. 147) deelt mee, dat op het tijd-
stip, dat de auteur aangeeft, geen festiviteiten en geen wajangspelen
plaatsgevonden hebben. De mogelijkheid, dat hij zelf iets dergelijks
gezien heeft, blijft bestaan. (Vgl. S. Kalff, Officiëele feest-
dagen in Indië. I. G. 1913, dl. II, blz. 1398—1421, op blz.
1410 e.v.).nbsp;'

-ocr page 92-

djénderal datang pagi soré/
segenap pintoe kota berhenti
idelir sekalian bangkit berdiri/
djénderal datang dihormati
djénderal datang malam dan siang/
kerétanja berdinding katja ditoeang
katanja major kepala perang/
minta bèta barang jang koerang
setelah perintah soedah diberi/
kepada idelir mohon kembali
kerétanja balik koedanja berlari/
berboenjilah tamboer dengan napiri.
('s Morgens en 's avonds verscheen de G. G. in z'n glazen
koets bij iedere stadspoort. De Raden sprongen overeind en
brachten hem 't saluut. Tot den majoor sprak hij dan: Vraag
mij alles wat u noodig hebt. En na dit consigne gegeven te
hebben nam hij afscheid en reed in draf terug onder trom-
geroffel en bazuingeschal). Aandacht wijdt de auteur
verder aan de Hollandsche lagonder (dragonders):
lagonder itoe orang Welandi/
ialah mata® orang Kompeni
dibelakang baris ia berdiri/
mendjaga manakah ra'jat jang lari
empat lima poeloeh Welanda/
seorang lagonder seékor koeda
bergodék lagi berboeloe dada/
memoekoel orang mana jang ada.
(de dragonders dienden als verkenners. Zij vormden de
achterhoede om te zorgen, dat niemand van de soldaten op
de vlucht ging. Zij waren 40 of 50 in aantal en allen bereden:
hadden bakkebaarden en behaarde borsten en stonden da-
delijk met de handen klaar). ®) Wat niet verhindert, dat zij
later ook maar voor de Chineezen op de vlucht gaan. Ver-
derop wordt ons nog eens gesproken van deze lagonder,
wier taak het was te zorgen, dat niemand uit Se gelederen
deserteerde, tingkah polah bagai raksasa..
(zij gedroegen zich als woeste reuzen) en zijn: seperti
matjandihoeta n... (als tijgers in 't woud). ®) Niemand
durft hen weerstaan, maar de Chineezen jagen zelfs hen
op de vlucht en brengen hun zware verliezen toe. Dat de

1) Vs. 759—64. 2) Vs. 1243—46.nbsp;Vs. 1986—93.

4) Vs. 1989.nbsp;Vs. 1992.

-ocr page 93-

mededeeling, dat deze dragonders de soldaten beletten
moesten te vluchten — en de troepen bestonden, óók volgens
de auteur, grootendeels uit Inlanders — in strijd is met zijn
eigen wijze van de zaken voor te stellen (n.1. dat de in-
heemsche troepen eigenlijk de zege bevochten zouden heb-
ben), dat schijnt de auteur zich niet gerealiseerd te hebben.

Ad C. Een duidelijk en scherp beeld heeft de auteur zich
van de Kompeni — lichaam, stelsel, beteekenis — niet weten
te vormen. Men zou uit de beschrijving der vele, groote en
kostbare oorlogen, die zij voert, en van de legers waar zij
over beschikken kan, kunnen opmaken, dat de auteur zich
wel bewust geweest is van de macht en grootheid der Com-
pagnie en haar roerigheid op militair gebied. Men moet
daarbij echter rekening houden met het feit, dat bij de be-
schrijving der gevechten — b.v. op Ceylon en Midden- en
Oost-Java — de auteur zijn fantasie de vrije loop kon laten
en millioenen-legers een eisch zijn van de klassieke Maleische
literatuur. Vermelding daarvan dient slechts om de be-
langrijkheid van den strijd te verhoogen, niet om de macht
van de Kompeni te doen uitkomen zonder meer. Verder is
steeds door duidelijk de tendenz merkbaar, de successen en
prestaties van rasgenooten te vergrooten, die der Hollanders
te verkleinen: een magere compensatie voor wat de wer-
kelijkheid auteur en publiek onloochenbaar onder oogen
bracht. Is er sprake van de Kompeni, dan is het meestal in
den zin van haar militaire of maritieme macht.
En deze slaat in de sja'ir geen bevredigend figuur.

Op Ceylon, lezen we in 't begin, gaat de Kompeni, wan-
neer haar een kota is toegestaan en zij zich achter haar wal-
len veilig voelt — hati jang takoet djadi berani
— (hazenharten veranderen in die van leeuwen),^) zich
vergrijpen aan de onderdanen van den grootmachtigen radja
Kandi, die haar niets dan weldaden bewezen had. In de
nu uitbrekende oorlog®) wordt de Kompeni keer op keer
verpletterend verslagen, hoewel de G. G. telkens weer uit
alle windstreken van de Archipel hulptroepen ontbiedt en
ze bij honderdduizenden naar Ceylon stuurt. De veldslagen

Zie ook Rusconi, blz. 116.

Vs. 91 en 94.

3) Vs. 95—237. Rusconi (blz. 119) toont aan, dat de hier be-
schreven groote veldslagen in werkelijkheid slechts schermutselingen
met rebellen waren, terwijl de omvang der troepenzendingen eveneens
schromelijk overdreven is.

-ocr page 94-

dier enorme legers zijn steeds even hevig en bloedig:
..orang Kompeni habis binasa (de Com-
pagnies-troepen werden vernietigd)/) tot v. Imhoff er op
listige wijze en langs vredelievenden weg in slaagt weer ver-
gunning te krijgen tot het bouwen van een loge voor de
Compagnie. Ook later, met 't oog op de te verwachten aanval
der Chineezen, verzamelt de Kompeni allerhande hulptroe-
pen beberapa laksa (vele tienduizenden) en: hati
Kompeni terlaloe gojang (is zeer bevreesd).quot;'')
De verschijning van de oengti joeg de Kompeni vrees aan en
in de gevechten tegen de Chineezen hebben zij 't hard te
verduren. Bij de eerste aanval der Chineezen op Sema-
rang worden de Compagnies-troepen gedwongen zich bin-
nen de muren terug te trekken.quot;) Als groote scharen uit
Batavia te hulp komen, zijn het vooral de Inlandsche vorsten
en officieren, die den strijd tenslotte in het voordeel der
Kompeni weten te beslechten. Van den kapitan Melajoe
wordt zelfs gezegd: ....sebab karenanja oen-
toenglah Kompeni (aan hem had de Comp. haar
(krijgs) geluk te danken). De Makassaar Daing Mabéla
en de vorst van Ternate spelen in dezen de hoofdrollen, want
hier en later worden gevechten beslist, zooals in Eüropeesche
oude epen, door de aanvoerders en hun persoonlijk
optreden veeleer dan door de troepen. ®) In den oorlog
tegen Tjakraningrat, die weer naar ouden trant ver-
loopt, lijdt de Kompeni enorme verliezen, ondanks de dap-
perheid harer inheemsche hulptroepen en officieren,
door het ingrijpen van twee geweldige en onkwetsbare hel-
den, radja Nerimat en een pangéran Koesoema:
berganti mendjadi kepala perang/
beriboe® memboenoeh orang
(om beurten voerden zij de Madoereesche troepen aan, dui-
zenden mannen doodende).Gelukkig voor de Kompeni
keert Koesoema naar huis terug, omdat----hij zóó naar zijn

Passim. Vs. 153 constateert: Kompeni beroléh
kemaloe^an... (de V.O.C. oogstte schande op schande).

2) Vs. 735 en 734.nbsp;vs. 801 e.v. «) Vs. 1293 e.v

5) Vs. 1763. «) Zie ook Rusconi blz. 171—72 en 201—02,
die hetzelfde constateert als hierboven gezegd werd.

■') Vs. 3044. Het wisselen van 't commando, 't feit, dat het optre-
den der aanvoerders, die alledei wonderbaadijke heldendaden bedrij-
ven, den doorslag geeft en de plaatsgrijpende tweegevechten herinne-
ren sterk aan de gebeurtenissen in de ook door de Maleiers en Java-
nen overgenomen en naar eigen smaak omgewerkte Hindoe-epen,
Ramayana en Mahabharata.

-ocr page 95-

vader verlangt(!).En Nerimat blijkt te dooden te zijn
door hem met honderden kanonnen tegelijk te beschieten. 2)
Natuurlijk wordt t.z.t. ook verteld, dat de Compagnies-
troepen dapper strijden (en vooral: veel en hevig schieten),
maar die mededeeling dient alweer meer om de hevigheid
van den slag te doen uitkomen dan om de qualiteit der V.O.C.
legers in het licht te stellen. Het heet dan in vele variaties:
melawan bersoenggoeh hati.... (boden dap-
per weerstand) en membedil tiada diperhen-

tikan____ (schoten onophoudelijk). 3) Een enkele keer

wordt de gevechts-tactiek van de troepen wat nader om-
schreven:

tiga lapis baris Welandi/
memasang bedil tiada berhenti
(3 gelederen diep opgesteld schoten de Hollanders zonder
ophouden).

tiada berhenti baris berboenji/
soedah membedil oendoer lestari
baris belakang mara kembali/
membedil tiada berhenti lagi
(telkens maakte het voorste gelid, na onafgebroken salvo's,
plaats voor 't volgende, dat op zijn beurt onophoudelijk vuur
gaf). Elders wordt dit manoevreeren nog aangevuld:
dengan tamboer dengan napiri/
memasang baris bergantiquot;

(onder tromgeroffel en bazuingeschal schoten de gelederen
om beurten).quot;) Ook van het geschut heet het in vele
variaties:

meriam dipasang banjak sekali.... (her-
haaldelijk werden de kanonnen afgeschoten). Terwijl de
gevechten gekarakteriseerd worden door hevig geweer- en
geschutvuur, over 't geheel genomen steeds a.v.:
lagah-lagoeh didalam hoetan/
peloeroe berhamboer sebagai hoedjan
meriam beratoes kali berboenji/
léla tembaga meriam besi

(Boem, boem in 't bosch. Een hagelbui van kogels. Honder-
den salvo's uit allerhande soorten geschut). ®)

Vs. 3054. 2) Vs. 3286 e.v.
3) Passim. Voor het schieten hierna.

Vs. 166. 5) Vs. 168—69. e) Vs. 197.
B.v.
VS. 3282, passim. «) Vs. 1937—38.

-ocr page 96-

Steeds weer heet het: ....peloeroe banjak seba-
gai hoedjan (het hagelde kogels).

Twee factoren bepalen de altijd eendere wijze van be-
schrijving der gevechten: de regen van pijlen en andere
werptuigen uit de oude epen, naar welker voorbeeld de ge-
vechten geschabloneerd zijn, moeten gemoderniseerd en
door kogels en granaten vervangen worden; en dan heeft
het geschut (en ook het geweer) een grooten indruk gemaakt
op den Maleier, indruk, die hij door zijn gedicht ook op z'n
publiek tracht over te brengen, tevens beproevend het effect
van het beschrevene te verhoogen door telkens weer kanon-
nen te laten bulderen. Het laatste blijkt ook uit de be-
schrijvingen van ontvangsten en intochten®), waarbij nooit
de eeresalvo's vergeten worden. De gast of gasten wordt of
worden immer onthaald op een feestmaal-met-muziek:
makan dan minoem ramai sekali/
dengan serdam dengan napiri
(er werd braaf gegeten en gedronken onder muziek van
fluiten en bazuinen). Al dan niet annex een feestelijke
rondgang met muziek en groot gevolg door de stad. Bij aan-
komst en afscheid worden saluutschoten gelost, wat met
weinig variaties op deze wijze verteld wordt: m e r i a m

beriboe kali dipasang---- (duizenden malen

werd het geschut afgevuurd) of: ----m e m a s a n g

meriam sebagai riboet (het geschutvuur leek een
rollende donder) of:

meriam kapal kitji berboenji/

lagah-lagoeh beratoes kali

(het scheepsgeschut donderde honderden malen achtereen).^)

Rest ons volledigheidshalve nog een enkele vermelding
van een paar episodes: De Hollandsche bezetting van Karta-
soera wordt, na de overgave van 't fort, besneden, tot omhel-
zen van de Islam gedwongen en krijgt dan Javaansche vrou-
wen en hooge ambten. ®) Met uitzondering van de schen-
king van vrouwen en van 't feit, dat de Hollanders hooge
betrekkingen kregen, wordt dit door Hollandsche berichten
bevestigd. ®)

1)nbsp;Passim.nbsp;.

2)nbsp;Ook Rusconi merkt op, dat de beschrijvmg van feestelijke
intochten zeer geliefd is bij Maleische auteurs (blz. 172).

3)nbsp;B.v. vs. 2373, passim. Zie voor diverse ontvangsten (subs,
afscheid) en bijbehoorende festiviteiten: vs. 400 e
.V.; vs. 1532 e.V.;
1571 e.V.; 1642 e.V.; 1743 e.v.; 2372 e.v.; 2401 e.V.; 2532 e.v.

4)nbsp;Passim.nbsp;Vs. 1159—77. «) Rusconi; blz. 162.

-ocr page 97-

Van Batavia wordt ons verteld, dat het in die dagen een
drukke, bedrijvige stad is, aan welker bouw de Hollanders
tonnen gouds besteed hebben, en dat het vol vreemdelingen
is: Engelschen, Portugeezen, Zwitsers, Almani(?), lieden uit
Macao en Manila en Cochin (China), Chineezen, Klingalee-
zen, Spanjaarden, Hollanders, Japanners etc. etc. etc. Van
de Chineezen-opstand had de stad veel te lijden, maar v.
Imhoff het haar herbouwen en verfraaien.

Tenslotte komen nog even de Engelschen ter sprake.
Wij hooren, behalve in voornoemde passage, voor 't eerst
van hen bij 't uitbreken van den oorlog tegen Tjakraningrat.
Diens zoon komt n.1. v. Imhoff's hulp tegen zijn vader inroe-
pen, die hem z'n vrouw ontnomen en haar naar de Engel-
schen in Benkoelen gezonden had. Later nemen Engel-
schen den vluchtenden Tjakraningrat gevangen, belust op
diens harta (bezittingen), maar de Sultan van Bandjar
dwingt hen, door hun kapitein gevangen te nemen, den
pangéran vrij te laten. Van diens onderweg op een eiland
begraven schatten maakt zich een Inggeris mengerti
(een beleidvolle Engelschman) meester.

Gezien de laatst-beschreven gebeurtenissen moet de sja'ir
van na 1746 dateeren.

13°. „Bijdrage tot de geschiedenis der Soendalandenquot;
(Vertaling van een klein Maleisch hs. uit Soemedang door
den heer Walbeehm, T. B. G. VI, blz. 247—57).

Opstand, strijd en gevangenneming van Dipati Oekoer, een
rijksgroote van Semarang. Voor hulp (onder admiraal de
Wilde) tegen Troena Djaja krijgen de Hollanders West-
Soenda van den Soenan Mangkoerat Pakoe Boewono.
Tot slot wordt nog verhaald van een conferentie
van kommandoer Couper met eenige rijksgrooten
over een nieuwe administratieve verdeeling der Soendalan-
den. Het hs. bevat niets wat voor ons van belang kan zijn.
Ongedateerd; in ieder geval van na 1705, het jaar van
Pakoe Boewono (I)'s installatie.

14°. Tjeritera Manggarai (Geschrift over Manggarai).

1) Resp. vs. 29—50 en 2488—99.

Vs. 2837 e.V. Wel eenige overeenkomst (Rusconi, blz. 196, 197):
4 zoons van dien zoon werden door den pangéran naar Benkoelen
gezonden. Van een (hun) moeder wordt niet gerept.

Engelschen gingen met geld, dat de pangéran hun toevertrouwd
had, aan den haal. Eerst later is sprake van gevangenneming van
Tjakraningrat door Engelschen. (Rusconi, blz. 205—^6).

-ocr page 98-

Tekst: het gehjknamige hs. in de Koloniale Bibliotheek (den

Haag) Hs. 555(2).

Kort, duister en onbelangrijk. Behandelt in hoofdzaak de
onderwerping van Manggarai aan Bima door een Sultan
Abdoel Kadim (H. 1176).') Daarop wordt zonder dui-
delijke overgang het pers. voornw. kita (wij) gebruikten
schijnt een kleinzoon van Kadim aan 't woord te zijn. Een
zekere Suhan Ismaël als „gouverneurquot; over Manggarai ge-
steld, vraagt aan den pétor te Bima en via hem den toean
besar erkenning van zijn bestuur, wat er op zou neer-
komen, dat hij over Manggarai naar
adat-voorschriften zal
mogen regeeren, zonder inmenging van den pétor en den
toean besar di-Mangkasar (de gouverneur te Makassar).

Het hs. moet dateeren van na 1763.
15°. Hikajat radja!' Siak (Geschiedenis van de vorsten
van Siak). Tekst: het gelijknamige Bataviaasche hs.,
cod. 273.

Begint met het tehulp roepen door heden uit Bengkalis
van den stamverwanten Minangkabauschen radja, verwik-
kelingen met Djohor en de stichting van een stad, die zeer
welvarend wordt en met Malaka in aanraking komt:
berapa sekotji dari Malaka/
datangnja tidak lagi berhingga
(altijd door plachten schepen uit Malaka daar te komen). 3)

en: ......serta oetoesan dari Kompeni

menghadap baginda Soeltan jang gani/
wartanja masjhoer sampai ini
(en gezanten van de Compagnie maakten bij den machtigen
Sultan hun opwachting: tot op heden leeft het bericht daar-
van voort).Na verhaald te hebben van de oneenigheid
tusschen cles Sultan's beide zoons, de stichting van een negeri
Indrapoera, die zoozeer toeneemt in macht, dat zelfs:
....Malaka hendak dikira^ (men zou den-
ken, dat 't Malaka was) ®) en van den dood van den
vorst, gaat de auteur over») op een nieuw, op zijn eigenlijke
verhaal.

1)nbsp;Hs., blz. 2. A. D. 1762/63.nbsp;„ ^

2)nbsp;Ter vergelijking: E. Netscher, Vh. B. G. dl. XXXV. Vooral
hfdst. VI: Siak (1761—1781) (blz. 112—36).

3)nbsp;Hs VS 114. De vorst, onder wien een en ander gebeurde, was
de beruchte zeeroover Radja Ketjil. Reeds in 't eind van de 17e eeuw
hadden de Hollanders contact met Siak. (Netscher, blz. 39—40).

4)nbsp;Vs 117—18. 5) Vs. 248.nbsp;Vs. 444 e.v.

-ocr page 99-

Hij behandelt nu de gebeurtenissen t.t. van de expeditie-
Visboom (1761), die plaats vond toen Sultan Ismaël zijn
vader op den Siakschen troon was opgevolgd. Die Ismaël nu
was een kleinzoon van R. Ketjil. Uit de Hik., die, niet
overal evengoed leesbaar, nog al eens verward is en
nergens namen noemt, is niet anders op te maken, dan
dat de expeditie plaats vond onder den zoon en op-
volger van R. Ketjil, d.i. S. Mohammed, Ismaël's vader.
Deze was echter in 1760 al overleden. Chronologische
nauwkeurigheid — wij zullen hieronder genoegzaam gele-
genheid hebben er op te wijzen —■ is nooit het sterkste punt
van den Maleischen kroniek-schrijver. Eenige jaren(!) na
den dood van den Sultan (zie boven):
datanglah chabar dari sabrang/
mengatakan Welanda hendak menjerang.
(kwam een bericht van den overwal, dat de Hollanders van
plan waren een aanval — op Siak n.1. — te ondernemen).
Reeds onder den vorigen vorst hadden zij het plan opgevat
wraak te nemen voor Laroe Barang en Siak te veroveren.
Blakend van strijdlust maken de Siaksche rijksgrooten zich
op tot den strijd:

barang jang mana kehendak Welanda/
patik sekalian sedialah ada.
(wat de Hollanders ook willen, zij zullen ons bereid vin-
den) . *') Vervolgens wordt een in hoofdzaken waarheidsge-
trouw en uitvoerig verslag van de expeditie-Visboom ge-
geven, van Siaksche zijde beschouwd en met
extra-belich-
ting van de wapenfeiten der Slakkers, zoodat men wel eenigs-
zins verbaasd staat te vernemen, dat zij toch nog verslagen
worden. Het verloop der krijgsbedrijven is het volgende: Als
de Slakkers een dikke tali (kabel) over de rivier gespan-
nen en de noodige k o e b o e ' s (versterkingen) opgewor-

1)nbsp;Netscher, blz. 111.nbsp;„. •

2)nbsp;Vs. 455. R. Ketjil was reeds a° 1746 ovededen, wat ste hg niet
„eenige jarenquot; tevoren genoemd kan worden. (Netscher, blz. 58).
Het tijdsverschil tusschen S. Mohammed's dood en 't oogenbhk van
de expeditie tegen zijn opvolger Ismaël bedroeg één jaar.

3)nbsp;Vs. 457. Batoe Barang? De expeditie-Visboom beoogde ech-
ter voornamelijk wraak te nemen voor de moord op de bezetting van
Poelau üoentoeng, November 1759 (Netscher, blz. 104—06).

Vs. 465.nbsp;, ^ „ .

Vergelijkt men dit met het uitvoerig relaas van Joseph uriese,
schipper op het schip „Pasgeldquot;, dan blijkt de Hik. feitelijk alleen
de groote gevechten te beschrijven (Netscher, blz. 119—27).

-ocr page 100-

pen hebben, wordt hun de komst van een Hollandsch eskadei
gemeld: banjaknja tidak lagi terbilang (on-
telbaar veel schepen sterk), wat naderhand nog al blijkt
mee te vallen, want dan heet 't:
orang Welanda sepertilah djaga/
kapalnja satoe kitjinja tiga.
(de Hollanders blokkeerden de rivier met één schip en 3
jachten). De Slakkers trekken die vloot onmiddellijk tege-
moet als harimau lepas tangkapan (tijgers aan
hun kooi ontsnapt) en stellen zich tegenover haar op. De
Hollandsche kapitan noemt een dergelijk optreden onge-
past en laat de kanonnen laden en de mannen zich gereed
maken. Vijftien dagen lang liggen beide vloten tegenover
elkaar vóór de Hollanders tot een aanval overgaan:
lakoenja tidak awas dan sangka (zij gedroe-
gen zich daarbij onvoorzichtig en onnadenkend). ®) De
Slakkers worden vergeleken met tijgers of slangen melihat
makanan (die hun prooi zien) en de strijd is er een vol-
gens het oude recept, waarbij onophoudelijk geschoten
wordt, gegak gempita (oorverdoovend), het door rook
en kruitdamp gelap goelita (stikdonker) was etc. etc.
roepa peloeroenja b e r 1 o m p a t ^ a n /
laksana ajam didalam hoetan.
(kogels sprongen op en neer als hoenders in 't bosch).quot;)
Van de Hollanders wordt wederom vrijwel niets anders ge-
zegd, dan dat zij hevig en onafgebroken plegen te schieten:
témbak Welanda tiada berhenti/
menémbak sepoeas^ hati.

1)nbsp;Vs. 581.

2)nbsp;Vs. 656. De „vlootquot; waarmee geopereerd werd, bestond uit
4 brigantijnen en 1 pantjalang, later versterkt met het schip „Pasgeldquot;
(Netscher, blz. 115 en 118).

3)nbsp;Vs. 639.

Deze opmerking richt hij dengan merdoenja — met lief-
lijke stem — (vs. 644) tot een radja. Nu is er meermalen sprake van
een radja of/en een Sultan, en de eene keer wordt daarmee een
vriend van de Hollanders bedoeld, die zich bij hen bevindt, een
andere maal is het de aanvoerder der Slakkers. Eigen-
namen ontbreken. Met de eerste is bedoeld Radja Alam, zoon van R.
Ketjil, dien de Compagnie op den troon wilde herstellen, en met de
tweede de regeerende Sultan, R. Ismaël.

5) 25 Jan. 1761 kwam de expeditie voor P. Goentoeng aan om
om den 13en April, na aankomst van de Pasgeld, de operaties te be-
ginnen. 21 Februari had men voor 't eerst voeling met den vijand
gekregen. M.a.w. 19, niet 15, dagen na de eerste ontmoeting begon
de krijg. (Vs. 664).

8) Vs. 683.

-ocr page 101-

(de Hollanders schoten onophoudelijk en met hart en ziel).
témbak Welanda djanganlah kata/
tidaklah sempit memetjahkan mata.
(zeg gerust, dat je bij 't schieten der Hollanders je gezichts-
vermogen verloor, zoo dicht was n.1. hun kogelregen), of:
témbak Welanda bertémbakV
peloeroenja datang beroeroep^.
(onophoudelijk schoten de Hollanders; de kogels vlogen af
en aan). Aan weerszijden speelt weer 't geschut een groote
rol: (in 't gevecht tegen de kota bedjalan — zie hier-
onder) :

meriam seperti halilontar/
tidak berhenti barang sebentar
peloeroe boe 1 a n g - ba 1ing datang

melontar / ....
(het geschutvuur weerlichtte onophoudelijk, de granaten
kwamen als wervelwinden....),quot;)
boenji meriam tidak berhenti/
kapal dan kitji berganti^
(het scheepsgeschut zweeg geen oogenblik) en:
peloeroe bersaboeng sebelah-menjebelah/
ada jang betoel ada jang salah
(men wedijverde in salvo's over en weer; er waren treffers
en missers) ®),

berperang itoe sampai petang hari/
peloeroe berdengoeng^ kanan dan kiri.
(tot 't vallen van den avond duurde het gevecht en de kogels
snorden naar alle kanten). Aan eenige waardeering voor
zijn tegenstanders ontbreekt het den auteur overigens niet:
(le gevecht:)

Welanda berperang tiada berhingga/
mangkin lama bertambah djaga
(zonder ophouden streden de Hollanders en hun waakzaam-
heid nam steeds toe) ®); (laatste gevecht:)
berani Welanda djangan dikata/
kapal dan kétji menémbak semata.
(de moed der Hollanders was niet onder woorden te bren-
gen, hun schepen schoten allen tegelijk). quot;)

1) Vs. 685. 2) Vs. 705. 3) vs. 809.

*) Vs. 783—84. Halilontar voor halilintar met 't oog op melontar
in 't volgende vers, dat rijmen moet.

Vs. 835. «) Vs. 839. ') Vs. 872.
8) Vs. 703. 8) Vs. 974.

-ocr page 102-

Na het eerste, hevige en langdurige gevecht, treedt een soort
wapenstilstand in van ca. 16 dagen. Men wisselt slechts wat
kanonschoten en de Hollanders nemen een onvoorzichtige
panglima gevangen, waarover zelfs z'n landgenooten schik
hebben.Het verloop is, volgens de hikajat, dan als volgt:
na die periode van betrekkelijke rust doet de Sultan zijn
kota be (r) djalan (drijvend kasteel) verschijnen, wat
den Hollandschen kapitein p o e s i n g (duizehg) maakt. Wat
hem evenwel niet belet de kota een moorddadig gevecht te
leveren, waarbij de Siakkers zich weer door hun helden-
moed onderscheiden. Dank zij den daulat (beschermende
macht) van den Sultan sneuveh van hen slechts één, van de
Hollanders daarentegen vijftien man.Den volgenden dag
hervatten beide partijen den strijd, maar nu dringen de
Welanda itoe kapir jang tjerdik.. (de Hollan-
ders, die uitgeslapen ongeloovigen) op.Drie dagen en drie
nachten duurt de strijd waarbij 't geschut weer geen oogen-
blik zwijgt. De Siakkers, in het defensief gedrongen, weren
zich geducht — vooral met brandvlotten — en hun koeboe's
bezorgen de Hollanders veel moeilijkheden. Deze, van wie
een kapitan zegt, dat:

....sangatlah soesah orang Kompeni
djikalau tidak ada berani/
mengapa mengambil gadji Kompeni
(de Compagnies-dienaren wel in moeilijkheden verkeeren,
maar wanneer zij bang zijn, waarom trekken zij dan nog
gage van de V. O. C.),^) worden door R. Alam tot een

1) Vs 717 ev In werkelijkheid voeren de schepen vanaf den
13en April iederen dag verder de rivier op tot bij Soengai Pinang,

waar men van 5 Mei-15 Juni bleef wachten op nieuwe versterkingen
(Netscher blz. 119—25). Van de panghma althans is bi] Netscher

quot;'2? RellteTen 14en April, d.i. den tweeden dag, ontmoette men bij
Poelau Sabalenga deze fameuze kota bedjalan, die er uitpg, gelijk
vSm in ^n journaal schreef, „als de Arke Noachs in het Bilbelsch
p entenboëkquot;\Netscher, blz. 119). Het hier beschreven gevecht is dat
OD 21 Aoril (Netscher 120 e.v.) waarin de kota bedjalan een hoofd-
rol vervddé
maar een bres geschoten kreeg „zoo groot, dat men er
met man en paard doorheen kon rijden.quot; Dat daarmede zijn rol was
uiteeTneelMkt uit 't feit, dat noch in het journaal van Driese noch
Tnle Sikajat meL van de kota gesproken wordt. Van -ware ve^
onzerzijds spreekt Driese niet, wel vernam men later van Inlanders,
Z de 4 hoofden en de gansche bezettmg van de kota oP een
n^ gesneuveld waren! JVlen kan zich voorstellen, dat de Maleische
auteur de kota, welks voorkomen zeer tot zijn fantasie moest spre-
ken en waarvan hij veel verwacht zal hebben, een belangrijker rol
toebedacht, dan hij in waarheid speelde,
s) Vs.
888.nbsp;Vs. 952—53.

-ocr page 103-

generalen aanval aangezet. Ook de Slakkers begeeren een
beslissing en als de Hollandsche kapitein hen ziet naderen:
Kapitan kapal bangkit birangnja/
menantikan baik koetikanja.
(de kapitein voelde zijn hart opspringen van vreugde en
wachtte 't juiste oogenblik — voor den aanval n.1. — af).
De kabel over de rivier wordt doorgekapt en de kapitan
tidak berhati walang (zonder schroom), zet
krachtig door. Zonder met zooveel woorden de nederlaag
der Slakkers te erkennen, geeft de auteur dit toch toe,
want hij berust in Allah's beschikking en gaat vertellen van
de gedwongen ballingschap van den vorst c.s.

In dit gedicht valt de aandacht als gezegd vooral op de
Slakkers. De Hollanders heeten hier: Welanda koetoe'^

(de vervloekte Hollanders),^) Welanda ----kapir,

kapir tjelaka, kapir jang doesta®) (resp. on-
geloovigen, ellendige ongeloovigen, leugenachtige ongeloo-
vigen) of Welanda jang doesta (de leugenachtige
Hollanders). quot;) Waarbij opgemerkt worde, dat Driese in zijn
journaal de Siakkers herhaaldelijk met canaille betitelt. In
een oorlog is men nu eenmaal niet parlementair! Een
kapitein krijgt nog 't geijkte epitheton: garang (woest,
dapper).'')

Het hs. moet van na het jaar van de expeditie (1761)
dateeren.

16°, Misa Melajoe (De geschiedenis van Perak).

Tekst: R. O. Winstedt: Misa Melayu. (Malay Litera-
ture Series, no. 15, Singapore 1919).

Een uitvoerige en in vele opzichten belangwekkende ge-
schiedenis van het Maleische rijkje Perak, door Winstedt te-
recht „one of the more valuable of Malay historical worksquot;
genoemd. ®) De auteur, Radja Ketjil Besar, iemand
van aanzien, is een man van onmiskenbare literaire begaafd-
heid, in den Maleischen zin des woords. Zijn hikajat is er

1)nbsp;Vs. 959. Het beslissende gevecht van 16—17 Juni, waarbij de
kabel gekapt en 14 koeboe's genomen werden (Netscher, blz. 125—27).

2)nbsp;Vs. 986.nbsp;Vs. 1010 e.v.

4) Vs. 880. s) Resp. 888, 890, 980.

8) Vs. 648.nbsp;Vs. 956.

®) Ter vergelijking: W. E. Maxwell, The Dutch in Perak.
(J. R. A. S. — S. B. X, blz. 245—68a). R. O. Winstedt amp; R. J. Wil-
kinson A
History of Perak. (J. R. A. S. — M. B., Xll, part. 1,
vooral: blz. 13—77).

8) Winstedt, Misa Melayu, blz. 3/4.

-ocr page 104-

een van het bekende model: centrum zijn de vorst en hel
hof; beschrijvingen van pleizier-vaarten, ceremoniën, festi-
viteiten, plechtigheden e.d.m. zijn schering en inslag, en ge-
steld in bewoordingen, die ons uit andere hikajat's bekend en
die cliché zijn. Maar hoewel terstond in het oog springt, dat
de indruk, die ons hier van het Peraksche hof gegeven wordt,
wel een weinig overdreven fraai is, toch geeft ons de kroniek
een aardig kijkje in de gebruiken en het — o f f i c i ë e 1 e —
leven aan het hof in de 18e eeuw. Merkwaardig voor dit
geschrift is de uitgesproken vijandige en verachte-
1 ij k e wijze waarop over de Hollanders gesproken wordt
gelijk wij zien zullen. Wat begrijpelijk wordt als wij be-
denken, dat in de 18e eeuw de Boegineezen en Radja Ketjil
zeer roerig waren in en om het Malakaansche schiereiland,
de Hollanders in 1756—'57 zelfs een aanval op Malaka te ver-
duren kregenen überhaupt de Hollandsche betrekkingen
tot Perak nooit van de aangenaamste geweest waren, zoo-
dat een gunstiger en van meer respect getuigend idee van
den Hollander wel moeilijk bij de Perakkers kon opkomen.
Waartoe de natuurlijke neiging eigen vorst en volk steeds
in het gunstigste licht te plaatsen nog het hare bijdraagt.

Wij hooren voor 't eerst van de Hollanders, die de auteur
herhaaldelijk van het praedicaat koetoek (vervloekte)
voorziet, gewagen, als zij onder Sultan Moedafar Sjah®) in
Perak arriveeren, verlof krijgen om op Pangkalan Halban
een fort te bouwen, handel drijven in tin tegen 30 Holland-
sche realen de bahara quot;), waardoor zij veel realen in omloop
brachten in Perak. ®) Om de 3 jaar kwam er een nieuwe

1)nbsp;Zie hierna: sub 36°.

2)nbsp;Met 1650 reeds begint de Hollandsche vestiging in Perak, die
een lange treurzang is van moord-overvallen, lichten en opnieuw in-
richten van 't fort. De Peraksche bevolking wordt afgeschilderd als
te zijn verraderlijk, trouweloos en bloeddorstig. Van de moord op de
Hollanders in 1651 is in de inheemsche traditie geen spoor overge-
bleven (Maxwell, blz. 245—46). Ook Kruyt gewaagt van het ge-
brek aan continuïteit en stootkracht, dat onze vestiging in Perak ken-
merkte (J. A. Kruyt, Iets over deve s t i g in g de r Ne d e r-
1 anders in Perak, T. B. Q., dl. XXXIII, blz. 569-99).

3)nbsp;De derde van dien naam, volgens Winstedt amp; Wilkinson. 22
Oct. 1746, vverd de onderkoopman Ary Verbrugge naar Perak ge-
zonden om aldaar het fort te Pangkalan Halban te bouwen (Win-
stedt amp; Wilkinson, blz. 56).

4)nbsp;Volgens H. C. Klinkert's Nieuw Maleisch-Neder-
landsch Woordenboek, blz. 219, is op het Malakaansch
schiereiland de bahara gelijk aan 3 pikoel (375 pond).

5)nbsp;Tekst, blz. 20.

-ocr page 105-

kapitan.

En op welke wijze ziet nu deze auteur die Hollanders?
A. In de eerste plaats vertoont hij zeer sterk de neiging
zijn publiek te willen suggereeren, dat de Hollanders in een
ondergeschikte positie tot zijn vorst stonden. Bij plechtige
of feestelijke gelegenheden komen zij steeds (het wordt met
weinige woorden vermeld alsof zooiets vanzelfsprekend is)
den vorst hun opwachting maken, zooals deze dat van zijn
eigen rijksgrooten gewoon is:

1°. Wanneer Moedafar Sjah van een trip in den omtrek
terugkeert, komt de kapitan Holanda zijn opwachting
maken en biedt geschenken aan. 2°. De kapitan Holanda
begeleidt den Radja Moeda (onderkoning), die gaat b e r -
mi a i n - (zich vermeien) bij Koeala Perak. 3°. Ter
gelegenheid van het groote feest voor de 7-maandsche zwan-
gerschap der sultane komen Hollanders, Chineezen en
Klingaleezen geschenken aanbieden, en, ieder naar aard en
aanleg, vertooningen geven, wapendansen e.d.m. ®) Ada-
poen akan permainan Holanda berbaris
akan senapang dan pemoeras (de Hollandsche
vertooning bestond uit exerceeren onder 't afschieten van
geweren en donderbussen). quot;) 4°. (in de ingevoegde sja'ir)
Als de sultan van een pleizier-vaart terugkeert komt de Hol-
landsche kapitein dadelijk zijn opwachting maken:
Kapitan Holanda datang menghadap
dekat kenaikan sampan terendap
hatinja gondah baharoelah sedap
laksana sakit lepas beridap.
(De Hollandsche kapitein kwam z'n opwachting maken en
naast het vorstelijke vaartuig leek zijn sampan schuil te
gaan. Nu eerst was de kommer uit zijn hart geweken — nu
hij den Sultan weerzag n.1. — en voelde hij zich als hersteld
van een lange, sleepende ziekte).®) 5°. Een simpele ver-
melding, dat een Hollandsch gezantschap uit Betawi den

1)nbsp;Tekst, blz. 32.

2)nbsp;Tekst, blz. 61.nbsp;3) Tekst, blz. 64 e.v.

'') Tekst, blz. 66. H. T. Damsté, Mémoires van een
Atjehschen balling. (Kol. Tijdschrift 1916, dl. II, blz. 1182)
vertelt hoe een vorst, om een zekere Samlakoë aan 't lachen te bren-
gen, verschillende menschen liet optreden: „Javanen dansten, Chinee-
zen schermden, Hollanders exerceerden (sic!)quot;.

5) Teksi, blz. 143.

-ocr page 106-

Sultan zijn opwachting kwam maken. Men begrijpt, dat
de auteur het graag doet voorkomen alsof, uit hoofde van
hun ondergeschikte positie, de Hollanders maar al te gaarne
bereid geweest zouden zijn den Sultan hand- en span-
diensten te bewijzen. Als b.v. onder Sultan Moedafar Sjah
zekere Radja Alam en de Maleische douane-beambte, entjiquot;^
Hasil, verdacht worden van revolutionnaire bedoelingen, zijn
het de Hollanders, die R. Alam, wanneer hij geld komt wis-
selen, in hun g e d o e n g (factory) lokken en gevangen ne-
men, en dan hem en ook entji*^ Hasil, dien zij insgelijks ge-
vangen genomen hebben, naar Malaka opsturen. Een en an-
der op verzoek van den Sultan.®)
B. In de tweede plaats is de auteur er op uit de Hollanders,
waar zij met Perak in conflict (dreigen te) komen, steeds
aan het kortste eind te laten trekken, en in een meer of min-
der belachelijk licht te stellen.

1°. Wanneer Sultan Iskander (1756—'70) z'n nieuwe kota
te Tjempaka Sari laat bouwen, wordt den d j o e r o e
beha sa, (tolk) Pir Mohammad, een audiëntie geweigerd
wegens een vergrijp tegen de etiquette. De tolk stelt het den
Hollanders zóó voor als zou dit een bewijs zijn, dat de Sul-
tan op een aanval op hen zou zinnen. Op verzoek van den
kapitan Holanda stuurt de Kompeni 7 s e 1 o e p onder een
Commissaris, Arifin-al-barak (Ary Verbrugge)
en 'n kapitan Melajoe, die een audiëntie aanvragen. De Sul-
tan, wiens argwaan gewekt is, staat hun deze eerst toe als
zijn kota voltooid en zijn volk zich bewapend heeft. Vol
grimmigen spot beschrijft de auteur de audiëntie: De Hollan-
ders komen zeer zelfbewust binnen, karena ia datang
itoepoen kehendaknja sahadja maoe keras
djoea bitjara (want zij kwamen met dit ééne voorne-
men: duchtig van zich af te spreken). quot;) Maar wanneer de
gezanten den vorst daar zien zitten in al zijn pracht en

1)nbsp;Tekst blz. 148. Het behoeft geen betoog, dat deze bezoeken
niets meer dan de gewone beleefdheidsbezoeken waren. De auteur
geeft echter nergens ook maar een aanduiding, dat het m e n g h a d a p
en geschenken aanbieden der Hollanders iets anders was dan het
— verplichte — huldebetoon van Peraksche hoofden of aan-
zienlijken, van wie in even weinig en dezelfde woorden gezegd wordt,
dat zij hun opwachting kwamen maken (passim).

2)nbsp;Tekst, blz. 21.

3)nbsp;Winstedt amp; Wilkinson, blz. 58. Hoogstwaarschijnlijk wordt hier
beschreven de hernieuwing van 't oude contract in 1765.

4)nbsp;Tekst, blz. 48.

-ocr page 107-

praal temidden van zijn schitterend uitgedoste en zwaar be-
wapende hoeloebalang en pegawai maka dahsjat hati
segala orang Holanda itoe serta dengan
ngerinja dan gentar ia akan baginda itoe
(werden alle Hollanders bang en bevreesd en sidderden voor
den vorst). Zij nemen beleefd hun hoeden af, de Commis-
saris waagt het niet ook maar één boos woord te spreken
en de brief, die hij overhandigt, en de toegevoegde geschen-
ken blijken zóó zeer in des Sultan's smaak te vallen, dat deze
zich zelfs verwaardigt hun een t j e p i r (sirih-pruimpje) te
geven ....maka disambatnja dengan hormat
moelia dan didjoendjoengnja keatas ke-
palanja dan iapoen terlaloe baik poela
perkataannja serta dengan haloes manis
barang toetoer katanja. (De Commissaris neemt
de pruim aan met uitgezocht eerbetoon en spreekt
eenige welgekozen woorden met minzame stem) en
sangatlah ia merendahkan dirinja keba-
wah doeli baginda daripada sangat hébat-
nja dan dahsjatnja akan kebesaran bagin-
d a (zeer vernederde hij zichzelf uit louter angst en ontzag
voor den luister van den vorst). ®) De bedoeling van het
gezantschap is slechts tin te vragen en een hernieuwing van
het vroeger gesloten contract.quot;) Het vermoeden dringt zich
bij ons op, dat bij deze tendentieuze wijze van voorstellen
de wensch de vader van de gedachte geweest is en de Hol-
landers in werkelijkheid in 't geheel niet zoo deemoedig en
bevreesd geweest zullen zijn. Precies hetzelfde schijnt Max-
well te meenen, als hij naar aanleiding van een beschrijving
door captain Forrest van de Peraksche lijfwacht, die geheel
Chineesch gekleed en met hellebaarden, pieken en mus-
ketten gewapend was, opmerkt: „This agrees very much with
the Malay chronicle as to the pains which the Perak Malays
took to impress their European visitors with the grandeur
of their Raja.quot;

2°. 3 Hollandsche seloep onder dezelfde Commissaris ko-
men om tin te Perak. De Bendahara gelast, daar de Sultan

Tekst, blz. 48. Tekst, blz. 49.nbsp;Xekst, t.z.p.

■') Tekst, blz. 45—49. Maxwell, blz. 258nbsp;e.v. citeert de Misa
Melayu (Misai bij hem).
®) Maxwell, blz. 267, noot.

-ocr page 108-

niet wenscht, dat die in de Hollandsche loge gewogen wordt,
den Sjahbandar en den datoelt;=- Manteri een waag te bouwen
in Tandjoeng Bidoer. Op een dag aan het Hollandsch schip
voorbij roeiend slaat de Sjahbandar een uitnoodiging aan
boord te komen af en aan een hem nagezonden kelasi
(matroos), die vraagt of hij soms denkt daar tijgers te zul-
len aantreffen, antwoordt hij: Neen, maar wel varkens. De
kapitein, in toorn ontstoken, laat nu op het huis van den
datoe=^ Manteri, waar ook de Sjahbandar is, schieten. Het
tweetal ziet zich gedwongen zich binnenshuis schuil te hou-
den. Des nachts ontsnapt de Sjahbandar naar den Sultan,
die op 't bericht van 't incident in woede ontsteekt en zich
voorneemt geen tin meer aan de Hollanders te leveren. Zijn
woede neemt toe als hij hoort, dat de datoelt;=- Manteri ver-
dwenen is. Deze blijkt zich echter slechts uit vrees voor de
Hollanders in een naburige kreek verscholen te hebben.-)
Intusschen hebben die Hollanders, die zich ongerust begon-
nen te maken over 't gebeurde, den Laksamana, die, van
elders komende, nog van niets wist, een merkwaardig exposé
van de zaak gegeven. '•') Volgens hun zeggen waren zij bezig
op apen te schieten, want: semoea orang poetih
apakala terpandang monjèt itoe, tiada
dip'ikir lagi (het is zoo gesteld met de blanken, dat
zij, als ze apen gewaar worden, hun bezinning verhezen)
en zoo per ongeluk den Sjahbandar onder vuur genomen
hebben. Zij hopen van harte, dat de Sultan hen vergeven zal.
Deze laat zich inderdaad door den Laksamana e.a. bepraten
en zal tin leveren, maar hij ontzegt zichzelf het genoegen
niet den Hollanders zijn macht te toonen en vrees in te boe-
zemen. Dezen slaat dan ook inderdaad de schrik om 't hart
als zij den Sultan met een groote vloot en veel volks, z.g. op
een
pleizier-vaart, bij zich zien verschijnen. De Hollanders

1)nbsp;De auteur verklaart niet waarom. Waren er moeilijkheden,

knoeierijen bij het wegen geweest??

2)nbsp;Dat dit niet bepaald van moed getuigt bij een zoo hoog be-
ambte tegenover die verachtelijke Hollanders, schijnt de auteur niet
te beseffen.

3)nbsp;Bij Maxwell vinden we 't exposé niet vermeld. Daar zeggen zij
slechts: „In this the fault lay with us white men and we can only sue
for the Yang di per Tuan's pardon, but if he were to kill us we could
not blame him.quot; (Ma.xwell, blz. 264).

4)nbsp;Tekst, blz. 85.

-ocr page 109-

gaan hem haastig hun eerbiedige opwachting maken en de
Sultan informeert of zij de schurken, die hen in de haven
overvallen en van één man beroofd hebben, nog gezien
hebben. De Hollanders antwoorden, dat wanneer hij hun
een sampan en 4 roeiers wil geven, zij eens op onderzoek
zullen uitgaan. De Sultan verklaart, weliswaar op een plei-
zier-tochtje te zijn, maar bereid te zijn hen bij het opsporen
van die vijanden bij te staan, wat de Hollanders, die niet
begrijpen wat hij voorheeft en hem blijkbaar zeer wantrou-
wen, weer de schrik op 't lijf jaagt. Hij had, zegt de auteur,
geen kwade bedoelingen, maar wilde slechts de 'akal
bitjara Holanda koetoek (het verstand en de
schranderheid dier vervloekte Hollanders) op de proef
stellen. ®) En hier eindigt deze even vermakelijke als tenden-
tieuze anecdote, waarvan Maxwell terecht opmerkt: „This
was evidently written for a Malay audience and with no
idea that it would ever be read by Europeans. The writer,
therefore, allows himself some freedom of language.quot;

C. In de derde plaats, geheel aansluitende bij het voor-
gaande, is de auteur er op uit — ter meerdere glorie zijns
Sultans — het publiek te suggereeren hoe bevreesd en
geïmponeerd de Hollanders immer plegen te zijn door
de kebesaran (luister) van den vorst.

1°. De Sultan vaart de Hollandsche loge voorbij.
Melihat angkatan doeli baginda
kapitan Holanda hatinja tjinta
meriam poen tida'^ terpasang rata
takoetkan orang meianggar kota
Holanda koetoek orang tjilaka
samena^ berhati doeka
rasanja sangat salah disangka
dihatinja baginda takoetkan
moerka.
(Op 't zien van 's Sultan's vloot durfde de beangstigde kapi-
tein niet al zijn kanonnen tegelijk — ter begroeting — af te
vuren, uit vrees door hen aangevallen te worden. Die ellen-
deling van een Hollander had 't heelemaal mis en dat kwam,

Maxwell zegt hiervan (noot, blz. 264): „From what follows, it
seems that there was some attack made upon some of the Dutch
by Malays, but this act was disclaimed bij the Raja and Chiefs, and
the chronicler wisely gives no details of Malay misconduct,quot;

2) Tekst, blz, 87. „...to outdo those accursed Dutchman in diplo-
macyquot; geeft Maxwell de passage weer (blz. 265).

Tekst, blz. 82—87.nbsp;4) Maxwell, blz. 265, noot

7 I

-ocr page 110-

omdat hij in z'n hart bang was voor des Sultan's toorn).
Als hij de salvo's op de vloot hoort:

Hati didalam sangatlah gobar
disangkanja gedoeng hendak dilanggar
(hij was somber gestemd, daar hij dacht, dat de loge werd
aangevallen). Vloot en bemanning leken volledig ten oor-
log uitgerust:

Holanda koetoek sangat doekanja
beroebah poetjat warna moekanja
pintoe gedoeng tiada diboekanja
sangatlah salah pada sangkanja
lepaslah angkatan darinja kota
baharoelah poelih rasanja tjinta
d j
o e r o e t o e 1 i s marl membawa kata
adalah manis dipandang mata.
(De vervloekte Hollanders, bleek van schrik, hielden de
poort van de loge gesloten in hun idéé fixe. Toen de vloot
voorbij was herademden zij en vonden 't een prachtig ge-
zicht).^)

2°. Als de Sultan tin komt koopen:
Holanda melihat hatinja goendah
memandang pendjadjap banjaklak

soedah

(de Hollanders voelden zich op 't zien van die vele oorlogs-
prauwen bezorgd).

3°. Als de bekende Boegineesche avonturier Radja Hadji
op expeditie tegen Kedah in de Perak-rivier bij de Holland-
sche loge komt aanleggen, heet het: Maka orang
Holanda poen gentarlah melihat perahoe
pengeras itoe banjak. (de Hollanders beefden
op 't zien van zoo'n aanzienlijke oorlogsvloot). *)
4°. Die vrees en ontzag strekken zich ook uit tot de nog
even ter sprake komende Engelschen. Een paar
hoeloebalangs rapporteerden de komst van een Engelsch
schip bij Poeloe Dinding

dipasangnja meriam bagaikan taboeh
kelasinja banjak moeloetnja rioeh.
(Hun salvo's zijn als tromgeroffel. Er zijn veel matrozen

1) Tekst, blz. 122—23.nbsp;Tekst, blz. 108.

3)nbsp;In 1784 belegerde hij zelfs JMalaka (zie Hik. negeri Djohor c.a.).
De hier beschreven gebeurtenis vond plaats in 1770. (Winstedt amp;
Wilkinson, blz. 59 en 63; JVlaxwell, blz. 226).

4)nbsp;Tekst, blz. 151.

-ocr page 111-

aan boord, die een groote mond opzetten). Maar als de
kapitein voor den Sultan verschijnt, siddert hij voor:
hébatnja t i d a berbanding
memandang roepa lakoe angkatan
hati didalam bimbang ketakoetan.
(zijn vs^eergaloos imponeerend voorkomen. Op 't zien van de
— Peraksche — vloot bonsde zijn hart van angst). De
ontmoeting heeft een vreedzaam verloop: de Sultan levert
hun tin tegen kanonnen, die de Sultan echter eerst nog op
mogelijke inwendige gebreken laat onderzoeken(!). 2)
5°. Tenslotte wordt elders nog van de Hollanders gezegd:
soenggoeh ada soedah Holanda
koeranglah jakin didalamnja dada.
(er waren inderdaad al Hollanders, onbetrouwbare kerels). 3)
Voegen wij hieraan toe, dat, volgens Maxwell, geïmporteer-
de fruit en groenten in Perak blanda of wolanda ge-
noemd worden, wat het vermoeden wettigt, dat die het eerst
door de Hollanders — al weten we niet precies wanneer —
daar moeten ingevoerd zijn.'')

Deze hikajat moet, daar het den dood van S. Iskandar's
opvolger, S. Mahmoed Sjah (f 1778) nog vermeldt, van na
dat jaar dateeren.

17°. Pantoen Radja Hadji (Gedicht op Radja Hadji).

Tekst: W. E. Maxwell, R a j a H a j i. (J. R. A. S. — S. B.
XXII, blz. 173—224. Maleische tekst: blz. 177—87).

Een pantoen, die R. Hadji's aanval op en dood vóór Ma-
laka (a° 1784) bezingt, en eigenlijk alleen van eenig belang
is als de getuigenis van een, den Hollanders gunstig-gezin-
den, tijdgenoot van deze laatste, groote militaire onderne-
ming van inheemsche zijde tegen de Europeanen op 't schier-
eiland ondernomen. We hooren van de komst van den vorst
van Selangoer en van R. Hadji c.s. voor de stad, van de
overwinning van P am er am (v. Braam) bij Telok Keta-
pang en R. Hadji's dood. Voor ons doel bevat het niets van
belang.

1)nbsp;Tekst, blz. 131—33.

2)nbsp;Dit is — zie de tin-wegerij t.o.v. de Hollanders — de tweede
maal, dat de Sultan blijk geeft de Europeanen niet te vertrou-
wen. Wij kunnen niet uitmaken of hij daarvoor gegronde rede-
nen had, waarover de Misa zwijgt, of dat enkel en alleen
beoogd wordt de onbetrouwbaarheid van de Europeanen
en de schranderheid van den Sultan tegenover elkaar te stellen.

3)nbsp;Tekst, blz. 92.

JVlaxwell, blz. 268. Voor het t.z.p. vermelde spreekwoord zie
hierna onder: iVlaleische spreekwoorden.

-ocr page 112-

De auteur is sterk tegen den Boeginees ingenomen:
Inilah perboeatan si Radja Hadji
seperti andjing dengan babi.
(die R. Hadji gedroeg zich als een hond of een zwijn:) . .. .
fi'il bagai andjing dan babi
tiada berani masoek negeri.
(als een hond of zwijn, dat de stad niet binnen durft) en:. .
tiada berani masoek negeri
Radja Beroelt;^ Radja Siamang.
(dat durfde hij niet uit vrees voor de Apenkoning die daar
huisde).^) In dat beroelt;^ hebben we, volgens MaxwelP),
een woordspeling te zien op de naam van den Hollandschen
gouverneur van Malaka: de Bruyn. De vergelijking met een
Apenkoning hoeft niets denigreerends te hebben, men denke
aan Hanoman uit de Hik. Seri R a m a. Hoewel van dézen
Apenkoning even verder gezegd wordt:

hilang asal dengan moelia
(afkomst en eer had hij verloren) wat niet nader ver-
klaard wordt. In den slag tegen Pameram en A b o e (Toger
Abo) sneuvelt R. Hadji en

majat diambil Radja Malaka
(de gouverneur van Malaka maakte zich meester van zijn
lijk) dat zóó goed bewaakt wordt, dat eenige van zijn
bloedverwanten, die naar Malaka kwamen om het te stelen,
onverrichterzake af moesten reizen.

Ook hier niets wat ons een indruk zou kunnen geven van
de opinie van den Maleier over zijn Europeesche meesters.
Het gedicht dateert van na 1784.
18°.
Geschiedenis van de Preanger.
Tekst: een Bataviaasch'hs. met dit opschrift (cod. 380).
Een wonderlijk en weinig aantrekkelijk manuscript. Feite-
lijk niet meer dan een genealogie, met een mythisch be-
gin, van diverse Preanger grootheden en een lange lijst met
jaartallen van de Hollandsche Gouverneurs-Generaal. Die
jaartallen zijn op een enkele, onbelangrijke uitzondering na,
juist. Tusschen deze reeks van namen vlecht men af en toe

1)nbsp;Tekst, blz. 182. Beroek en siamang zijn groote apen-soorten,

2)nbsp;Blz. 182, noot.nbsp;s) jekst, blz. 186.

JVlaxwell noemt het (blz. 174) „....the work of some local bard
of the last century (d.i. de 18e), who celebrated in the best language
he could command the succesfull repulse of the raid attempted on
his native city.quot; De rest (blz. 188 e.v.) van Maxwell's artikel hierna
(36°, 11).

-ocr page 113-

eenige gebeurtenissen, zoo b.v. over de bouw van een lodji
een opdracht aan de bevolking om te boeka hoetan
(bosch te ontginnen) een enkele maal een opgave van de
koffie-uitvoer van tanah Kidoel (Zuid-Preanger) ten
tijde van djénderal Dirik Pankeloon (D. v.
Cloon), die op 1000 pikoel wordt aangegeven, plus b e n a n g
doea pikoel nila sapikoel (2 pikoel garen (?),
1 pikoel indigo). Verder is er nog even sprake van eenige
ongeregeldheden in 't Zuiden, waarbij tegen eene Ki Aria
Wiratanoe (?) wordt opgetreden.®) Voor ons doel leverde
het geen materiaal.

Het dateert uit 't einde van de 18e eeuw, daar het als
laatste G. G. v. d. Parra (1761—'75) opgeeft.
19°.
Memoirs of a Malayan Famihj (written by
themselves and translated from the ori-
ginal by W. Marsden, F. R. S.).^)

Een zeer interessant verhaal, geschreven door een Ma-
leische nachoda van groot aanzien, Kjai Demang Per-
wasidana, en „finally arrangedquot; door z'n zoon entji'^ A 1 a-
a 1 d i n, ± A. D. 1788. ®) Het beschrijft de vestiging, op-
komst en ondergang van een Maleische handelskolonie in
Semangka (Zuid-Sumatra), haar verhouding tot de Lam-
pongsche ingezetenen, de Bantamsche souvereinen en de
V. O. C. met wie zij handel dreef in peper. Het is een frisch
en levendig verteld verhaal, hoewel wij daarbij in aanmer-
king hebben te nemen, dat het in Engelsche verta-
ling voor ons ligt en daardoor ontdaan is van veel van de
meest-karakteristieke gebreken der Maleische literatuur, b.v.
van haar neiging tot herhalen, haar gebrek aan tempo etc.
Daar waar het de uitwijking der Maleiers naar het Beng-
koelensche en de aanleiding daartoe verhaalt, is het zelfs
heel kleurig en avontuurlijk. Verder verschaft het ons menig
aardig kijkje op de peperhandel in die dagen op den Ban-
tamschen overwal, de ondergrondsche actie van Engel-
schen en Hollanders tegen elkaar, de wijze van optreden
en het gehalte der Compagnies-dienaren in de 18e eeuw,
hoewel het in dezen niet vrij te pleiten is van een overigens

Tekst, blz. 3. 2) Passim. 3) -pekst, blz. 7.
Printed for the Oriental Translation
F u n d, Sold by J. Murray and Parbury Allen and Co. — London 1830.

„Introductionquot; en blz. 65, noot. De in de tekst genoemde
namen en jaartallen zijn naar Marsden's opgaven genomen.
«) Blz. 5—6, 15 en elders.nbsp;^

-ocr page 114-

begrijpelijke tendenz: de Maleiers zijn natuurlijk de 100%-
eerlijken, loyalen en onschuldigen, de met smadelijken on-
dank beloonden. Tenslotte kan het ons een denkbeeld geven
van de wijze, waarop ook in vroeger tijden Maleische rijk-
jes in het Westelijk deel van den Archipel zijn ontstaan: uit
nederzettingen van koopheden, die hun oeconomisch en
cultureel overwicht, al dan niet met medewerking der in-
boorlingen, in een politiek en sociaal wisten om te zetten.

Enkele passages zijn ook voor ons interessant. In de
eerste plaats de diensten, die Nachoda Moeda (= Kjai
Demang) Bantam en de V. O. C. bewijst en de waardeering,
die hem daarvoor aanvankelijk te beurt valt. Tijdens den
Bantamschen opstand van Ratoe Bagoes Boeang, kiezen
Nachoda Moeda en de Maleiers, tegen de Semangkaasche
ingezetenen in, resoluut partij voor den Sultan en de
V. O. C. Zij waarschuwen den Hollandschen gouverneur
te Bantam, toean Sembèrèk, dat een agent van Ratoe Bagoes
in Semangka ageert en vragen hulp^). Deze wordt hun ook
gezonden in den vorm van 2 oorlogsschepen, waarop de Hol-
landsche bevelhebber, na een vermaning tot de hoofden, zich
van de trouw en gehoorzaamheid van het land verzekert en
met een rijke lading peper huiswaarts keert. En dat ver-
heugt den Gouverneur en den Sultan zeer.

Wanneer kort daarop Nachoda Moeda met een lading peper
naar Bantam reist®), laat de Sultan hem voor zich ontbie-
den en de Eüropeesche en Bantamsche officieren verbazen
zich over deze eer aan een eenvoudigen nachoda bewezen. quot;)
„This seems to be a little indulgence of personal vanity, on
the part of the autobiographer,quot; merkt Marsden terecht op. ')
Nachoda Moeda krijgt vanwege zijn verdiensten jegens den
Sultan den titel van Kjai Demang Perwasidana. De Holland-
sche gouverneur verzekert hem, als hij zulks verneemt, dat
anders hij, de Gouverneur, hem die titel wel verleend zou
hebben namens de V. O. C. Nu ontvangt hij een dubbel-
loops-geweer, een paar pistolen en wat kruit en lood, terwijl
ook de Hollandsche kapitein van 's Sultans lijfgarde hem ge-

1) Dit geldt bv. stellig voor de JVtaleische staatjes op West-
Borneo (Encycl. N. 1., dl. 1, onder Borneo, blz. 377—78).

3)nbsp;Blz!nbsp;Toean Sembèrèk is luit. kol. v. (3ssenberch,

gouverneur van 1753—'60.

4)nbsp;Blz. 27—28. ®) Blz. 33 e.v. «') Blz. 34—35.
7) Blz. 35, noot.

-ocr page 115-

schenken aanbiedt.Bij het afscheid drukt de gouverneur
hem op 't hart de rust en eendracht in 't Semangkasche
te handhaven en er vooral op toe te zien, dat men de peper,
eenmaal gedroogd, niet langer dan strikt noodzakelijk is
in 't land zal houden.quot;) De peper bracht Kjai Demang de
vriendschap van den gouverneur en de waardeering van de
V. O. C.; de peper veroorzaakt tenslotte ook zijn breuk met
de Hollanders. De promotor van Kjai Demang's ondergang
is de intrigant entji'^ si Talib, vertrouweling van v. Ossen-
berch's opvolger, mijnheer Poer (Boer ?). Hoorende,
dat de Engelschen door de Franschen uit Benkoelen verdre-
ven zijn, opent Kjai Demang handel op die gewesten maar
staakt die onmiddellijk als hij hoort, dat de Engelschen weer
teruggekeerd zijn, welk bericht bevestigd wordt door eene
Nachoda Djamil, die door de V.O.C. was uitgezonden om
van de gelegenheid te profiteeren en Kroeë voor haar te be-
zetten, wat hun nu natuurlijk niet meer mogelijk is.An-
dere Maleische kooplieden overtreden echter het verbod
peper aan de Engelschen te leveren, ondanks Kjai Demang's
verzet. De nieuwe gouverneur, een lichtgeloovig en heetge-
bakerd heer, geeft echter gehoor aan de inblazingen van si
Talib en legt Kjai Demang 200 Spaansche dollars boete op
wegens sluikhandel met Benkoelen. Deze betaah, terstond
door andere koopheden bijgesprongen, de boete zonder pro-
test, om de V. O. C. niet te contrarieeren(!).

Daarna komt het tusschen hem en de Compagnie al spoe-
dig tot een crisis. Kjai Demang krijgt een paar Hollandsche
soldaten een een korporaal R-oe-s (Roos?) mee om Se-
mangka officiëel voor de V. O. C. te bezetten, om een even-
tueele occupatie door de Engelschen den pas af te snijden.
Loyaal als steeds verleenen Kjai Demang c.s. alle denkbare
hulp aan de bezetting, hoewel deze zeer eigenmachtig op-
treedt. (Zij bouwen o.m. een huis voor die Hollanders). Van
hen is de korporaal de ergste: ruw in de mond, zeer onge-
duldig van aard en dadelijk klaar met zijn handen, worden
tot vier Maleiers toe door hem geslagen, als zij hem met

1) Blz. 37—39.
)

XjInbsp;O I

B\z. 40quot;Èen aardig beeld van de handelsgeest en gelddorst,

die de V.O.C. immer placht te kenmerken! ^ ■nbsp;p„

3) Blz. 40—44. April 1760 verdreef de comte d Estamg denbsp;tn-

gelschen uit Benkoelen. ^ „nbsp;rr,.

quot;) Blz 44—48 Deze geschiedenis geeft den auteur meteennbsp;ge-
legenheid zijn
credietv/aardigheid duidelijk te doen uitkomen!

-ocr page 116-

vlug genoeg zijn bij het timmeren van een kippenhok.
Een sergeant en een paar soldaten komen 't garnizoen ver-
sterken. Als kort daarop een paar Engelsche schepen onder
Th. F
o r r e s t ter ravitailleering in de baai verschijnen, is
Kjai Demang hen in alles behulpzaam, maar alleen, verzekert
de hikajat ons, omdat de Hollandsche sergeant hem dat aan-
geraden had. Maar si Talib en Roos maken hem deswege
verdacht bij Poer.Wanneer, met 't oog op het te bouwen
fort, een Hollandsch schip voor Semangka verschijnt, laat
Kjai Demang na, n.b. op advies van Roos, zijn saluutschoten
te beantwoorden, omdat de nationaliteit van 't schip niet
direct bleek. De kapitein neemt hem dat zeer kwalijk, maar
de Kjai is daarna weer één en al behulpzaamheid en voor-
komendheid. Op een reis met dien kapitein naar de bin-
nenlanden verwijderen zij een door de Engelschen eigen-
machtig opgerichten grenspaal.quot;') Al zijn diensten kunnen
hem niet baten: Kjai Demang en z'n vier zonen worden
in de kitji gelokt, verraderlijk overvallen en gevangen ge-
zet. Ondertusschen maakt de kapitein zich van zijn huis en
bezittingen meester en zoo rijk was de Kjai, dat het over-
brengen van zijn goederen naar 't Hollandsch schip 4 dagen
vorderde. De Hollanders brengen hun dagen door met eten,
drinken en pretmaken en laten zich iederen dag een buffel
slachten. Dan weten de zoons den vader over te halen om
amok te loopen: alles is beter dan gevangenschap en het
onteerende touwspinnen op 't eiland Edam, dat hen wacht.
Andere Maleiers zullen van de landzijde hulp verleenen.^)
Het plan schijnt desperaat want de Hollanders zijn sterk
en waakzaam®), maar het wordt met zulk een behendigheid
en voortvarendheid, zóó snel en zoo onverhoeds ten uitvoer
gebracht, dat alle Hollanders — te land en ter zee — op vijf
na, vermoord worden.'^) Waarna Kjai Demang de conse-
quenties van zijn daad trekt en met 400 Maleiers, mannen,
vrouwen en kinderen naar Kroeë trekt om zich onder be-
scherming der Engelschen te stellen. De V. O. C. en den
Bantamschen Sultan stelt hij hiervan op de hoogte, terzelf-
dertijd aanvoerend, dat zij het zijn, die hem door hun on-
rechtvaardig optreden tot dezen stap gedwongen hebben.

1) Blz. 49. 2) Blz. 50—54. 3) Blz. 57.nbsp;Blz. 59—60.

5) Blz. 61. Touwspinnen was één der verplichte werkzaamheden
voor strafgevangenen.
B) Blz. 65.nbsp;Blz. 72.

-ocr page 117-

De Engelschen staan hem, na van zijn geschiedenis kermis
genomen te hebben, toe zich met de zijnen in hun gebied
te vestigen.

Daar de bewerker djoeroetoelis (secretaris) was te
Palli onder de Engelschen, de tegenstanders der Hollanders,
en 't verhaal te boek stelde op verzoek van den Engelschen
resident te Laye, Mr. B. Hummings,en hij en z'n familie
wel persoonlijk rancunes tegen de Hollanders gehad zullen
hebben, is het niet verwonderlijk, dat deze laatsten hier
niet in een gunstig daglicht verschijnen. Hinderlijk tenden-
tieus of onwaarschijnlijk is schrijvers wijze van voorstellen
echter nooit.

20°. Geschiedenis van Padang.

Tekst: het Leidsche hs. met bovengenoemd opschrift, S n.
H. 12 0 A (blz. 3—11).^)

Een beknopt en niet zeer belangrijk hs., dat zeer in 't
kort de komst van de eerste Hollanders ter Westkust meldt
(a° 1660: zekere B-l-s-t-r-b-r-g uit Batavia, die met
Padang en Atjeh onderhandelt maoe membikin ge-
doeng (over de oprichting van een loge) en er den koop-
man Koezir (Keyser?) met een kerani (schrijver) en 4 matro-
zen achterliet); de wrijving tusschen Padang en Atjeh, waar-
bij de Hollanders Padang steunen; een lijst van de verschillen-
de komandoers en opperkooplieden; de komst van de Engel-
schen, hun tusschenbestuur en het herstel van het Ned.
gezag in 1787.quot;) Het geschrift heet door een zekere Radja-
nin Poetih te zijn disalin daripada bahasa
Welanda kepada bahasa Melajoe adanja
(uit 't Hollandsch in 't Maleisch vertaald), d.d. 16
Djoem II 1202 H.,quot;) d.i. 24 Maart 1788, weshalve wij het
verder onbesproken laten en naar Juynboll's beschrijving
verwijzen. Een paar mededeelingen over de periode van
1788 tot 3 April 1795, als de Engelschen uit Benkoelen op-

M Met name worden genoemd het tijdelijk hoofd van Kroeë, Mr.
Blankin, en de gouverneur te fort Marlborough, Mr. Carter.
Blz. 73 e
.V. 3) Blz. 1.
4) Zie cat. Juynboll, blz. 279—80. Deze geeft voor den Hollander,
die a° 1661 naar Salida moest wijken, de naam J. v. Kaarden.
Het hs. schrijft echter Djan pan K-r-o-n-d-i-k-n
(Kroondijk-en?), blz. 7.

Hs., blz. 6. Balthasar Bort zal wel bedoeld zijn (Mr. J. E.
Heeres: Corpus Diplomaticum Neerlando-Indi-
cum, 2e deel (16.50—1675) B. K. 1., dl. 87, blz. 163).
quot;) Onder Chr. L. van Eert (Hs., blz. 11).
Hs., blz. 11.

-ocr page 118-

nieuw Padang komen innemen, worden daar dan nog aan
toegevoegd. Een komandoer, Mr. Philippus Johannes P a n -
d e r s t é n g (v. d. Stein?) wordt nog gezegd afgezet te zijn,
omdat hij berboeat djahat sama laki'- (zeden-
delicten met mannen pleegde).

B. De literatuur in de 19e eeuw.

21°. Sja'ir Sinjor Kista (Gedicht over se^or Kista).
Tekst: het gelijknamige Leidsche hs. cod. 1895.

Een in vele opzichten merkwaardig gedicht van de hand
van een even merkwaardig man, Mahmoed Badar-
o e d i n, als Sultan van Palembang een van de laatste in-
heemsche vorsten, wien geen middel te goed of te slecht was
om de Europeanen buiten zijn rijk en regeering te houden.
Het gedicht is daarom zoo merkwaardig, omdat de hoofdper-
soon een Europeaan, rijk en van hoogen afkomst, heet te
zijn: Sinjor Kista amat kaja/

anak Eropah bangsa moelia
En waar wij te doen hebben met een man, die vertrouwd is
met de Maleische literaire traditie, en zijn vak verstaat, heb-
ben wij hier dus voor ons een eerste poging den blanke te
benaderen, door hem middelpunt te maken van een drama-
tisch gebeuren. Leverden de radja Pertokal, Olanda e.d.m.,
die als anachronismen in de oude gedichten figureerden, -)
reeds een klein bewijs voor het feit, dat de Europeaan voor
de Maleiers een realiteit in hun daaglijksch
leven geworden was, hier wordt dat feit ronduit erkend:
de Europeaan, op zooveel gebieden een belangrijke, ja: dè
belangrijkste, rol spelend, wordt nu hoofdpersoon,
centrum van de handeling in een Maleisch gedicht, dat
ook zijn naam draagt. Dit feit is op zichzelf merkwaardiger
en belangrijker dan de vraag in hoeverre de dichter er in
geslaagd is ons nu ook een werkelijken Europeaan af
te schilderen. Want daarvoor was hij te veel dichter, in den
Maleischen zin des woords: deze sinjor Kista gedraagt zich
juist zooals alle pur-sang Maleische helden in soortgelijke
gedichten zich plegen te gedragen, noch krijgt men ooit

1)nbsp;Blz. 11. Wij vermelden dit volledigheidshalve en ook omdat
hiér niet gezegd wordt, dat het slechts een uit 't Hollandsch vertaald
gedeelte betreft.

2)nbsp;Zie onder .Maleische poëzie (sub 12°).

-ocr page 119-

107nbsp;_

7

den indruk, dat bij den auteur eenig begrip van een anders-
geaarde, van de Europeesche, psyche aanwezig ge-
weest is. De auteur begeerde ook niets anders dan een
echte sja'ir te schrijven. Zeer curieus is daarbij op te mer-
ken, hoe hij het aanlegt zichzelf en zijn publiek het
Europeesche karakter van zijn held duidelijk te
maken, 't Vermogen, of althans de ambitie, tot een psycho-
logische analyse missend, en naar aard en traditie een lief-
hebber van beschrijvingen, van het détail, kan het wel niet
anders of hij moet, ter bereiking van zijn doel, zijn toevlucht
nemen tot het vermelden en beschrijven van allerlei
uiterlijkheden — wijze van kleeden, van groeten; ge-
woonten, spijzen en dranken etc. — die hem-zelf als afwij-
kend van de Maleische waren opgevallen. En daarmede is
het gestelde doel blijkbaar tot ieders tevredenheid bereikt.

De geschiedenis is in het kort de volgende: Een zeer rijke
en zeer schoone jongeman, sinjor Kista, die____op 't kan-
tor p
O 1 i s i werkt: toelis sahari^ (sic!) , raakt
verliefd op Lila Majang, de goendik (bijzit) van een rijken
Chinees, Tjengko Koteng. Met behulp van een Balineesche
vrouw, Milem (de koppelaarster is een traditioneele ver-
schijning in Maleische verhalen en gedichten), en door schen-
king van een ring van ƒ 700.— weet hij haar aanvankelijke
tegenzin te overwinnen en schaakt haar. De Chinees en zijn
landgenooten gaan hem achterna en beide partijen leveren
elkaar een formeelen zeeslag, waarbij de Chinees verslagen
wordt. Kista voert zijn bruid in triomf naar zijn vaderland,
waar zij voortaan in geluk en voorspoed voortleven:
soeka ramai tidak 'renti/
makan minoem dengan sitti
njonja sangat soeka hati/
bagi hidoep dari mati
sahadja main malam siang/
makanminoem ronggèng wajang
(Hij hield van vroolijk vertier en feestmalen met z'n jonge
vrouw. Mevrouw zijn moeder was verheugd en voelde zich
als herboren. Niets anders deden zij dan dag en nacht feest-
vieren, eten en drinken, danseressen laten optreden en
wajang-vertooningen laten geven). 2) Kista's trouwe bedien-

Vs. 109.

/ VS. luy.

Vs. 1273—75. De voorstelling van een gelukkig en onbezorgd
leven is cliché. Zie bijv. de beschrijving van een feest in R. Brand-

-ocr page 120-

de, Bandan, krijgt Lila Majang's dienaresse — een anak
Pirsi (Perzische?) — tot vrouw en met deze bruiloft eindigt
't gedicht abrupt.

Brengen wij in het voor ons onderzoek van belang zijnde
materiaal de volgende onderverdeeling aan:

A. Sinjor Kista. B. Zijn „Europeeschequot; omgeving.
Ad A. Kista is een held van het geijkte type: onvergelij-
kelijk schoon, verstandig en rijk. Zijn schoonheid is obat
kalboe walang (balsem voor een gewonde ziel), zijn
woorden en gedragingen zijn steeds lemah lemboet
(zacht en teeder). lederen dag is er feest in zijn huis en dank
zij zijn rijkdom en voortreflijk karakter, heeft hij vele vrien-
den. Kortom: ....pantes djadi anak radja
(hij was waard een vorstenzoon te
zijn). 2) Wanneer hij
Batavia verlaat, is de heele stad ontroostbaar over het ver-
trek van den sinjor 'arif mengerti (de knappe en
verstandige), baik pekertinja (van goeden inborst):
....soekar tjari jang doeanja (bezwaarlijk zou
men zijns gelijke vinden).®) Evenals de traditioneele held
uit de Maleische poëzie, is ook Kista een, naar Westerschen
smaak, te slap, te huilerig en te melanchohek persoon, aan
wiens voortreffelijke eigenschappen wij maar op gezag van
den dichter moeten gelooven, daar deze uit zijn gedrag niet
blijken. Temidden van zijn vroolijke vrienden heet het reeds
in 't begin van hem, nog vóór hij Lila Majang zelfs maar ge-
zien heeft: ----rindoe hendak tjari isteri (had

hij een weemoedig verlangen naar een vrouw). Heeft hij
haar eenmaal gezien (het is van zijn kant liefde op het eerste
gezicht), dan kwijnt hij weg van liefdesverlangen, zoodat
zijn vrienden zich bezorgd gaan maken. Zij zijn het ook,
die hem raden Milem's hulp in te roepen : Kista zelf weet
niets te bedenken. En als Lila Majang hem de eerste keer
terechtwijst met de bitse, maar zeer juiste opmerking, dat
iemand als sinjor Kista zich schamen moet voor dergelijke
practijken en dat nog wel tegenover de vrouw van een
ander ®), dan heet het van den sinjor:

stetter, Charakterisierung der Epik der Malaien
(blz. 34—35) en wat hij zegt op blz. 4. Verder de hier besproken
gedichten.

1) Vs. 18—33. 2) Vs. 32.

3)nbsp;De naam van de stad is niet goed leesbaar. Ik neem met
juynboll aan, dat er Batavia staat (cat Juynboll, blz 20) vs 95(5

4)nbsp;Vs. 53. 5) Vs. 190-218. e) Vs. 251-96

-ocr page 121-

bagai poetoes tangkai hati/
rindoe dendam bagai mati
goendah tidak terperikan/
loepa pada minoem makan.
(kon hij van onuitsprekelijken smart eten noch drinken).
Waarop hij het met grof geschut gaat probeeren: hij beweert,
dat een afwijzing zijn dood zal zijn en stuurt Milem met een
ring van
f 700.—. Nu kost het Milem geen moeite Lila
Majang van Kista's ernst te overtuigen en zij zendt hem
een zakdoekje als liefde-pand harerzijds. Dit zakdoekje laat
Kista, die in de wolken is, geen seconde los en herhaalde
malen kust hij het. Dan neemt hij zijn eerste en eenige
zelfstandige en manlijke besluit: hij zal Lila Majang scha-
ken. Zonder Milem en de trouwe Bandan zou hem dit
overigens niet eens gelukt zijn: de eerste voert hem tot zijn
geliefde,^) als alle Chineezen op het feest, dat Tjengko
Koteng ter gelegenheid van Kista's afscheid geeft, dronken
onder tafel liggen, en waarschuwt hem ook als hij zijn tijd
verbeuzelt met het eenige, waarin alle klassieke helden mees-
ters zijn: zijn beminde het hofmaken, haar met pantoens,
vleierijen en liefkoozingen tot zijn wil brengen. ®) Waarbij
de dichter niet zonder humor opmerkt, dat zij Milem's aan-
wezigheid geheel vergeten en:
Milem maloe toetoep mata/
lindoeng pada baling(?) saka.
(Milem sloot verlegen haar oogen en kroop weg achter een
zuil).«) Dg trouwe Bandan draagt met zijn gezellen zorg
voor zijns meester's veihgheid.

Van een dergelijk minnaar begrijpt men, dat hij, in zijn
vaderland teruggekeerd:
boedjoe^ tjoemboe tiap hari/
Peloek tjioem ta- terperi
serta main tepoe- tari/
tidak lagi maoe tjerai.

(lederen dag deed hij niets anders dan haar kussen, omhel-
zen en liefkoozen, dansen en schertsen, en week niet van

1) Vs. 308—09.

P Vs. 405 e.v., later nog: 565, 682.

der; vs.
1387 e.v.
«) Vs. 738.

Vs. 443. ' '' 4) Vs. 695 e.v.

Vs. 749—814. De liefdesscènes zijn uitvoerig en vrijwel een-
vs. 709 e.v.; vs. 855 e.v. en Bandan's huwelijksnacht: vs.

-ocr page 122-

haar zij).^) Tegenover zijn moeder, een njonja besar, be-
toont hij zich de klassieke, liefhebbend-gehoorzame zoon,
wat (een enkel voorbeeld moge voldoende zijn) b.v. blijkt
uit de wijze waarop hij zich schikt naar haar wensch nu
maar thuis te blijven en geen gevaren meer te riskeeren:
mana perintah boenda serta/
anak djoengdjoeng dimakota.
(wat u ook beveelt, moeder, zal ik eerbiediglijk gehoor-
zamen) . ®)

Ad B. Wij willen hier onder omgeving verstaan, al wat
bij den hoofdpersoon behoort: van zijn vrienden en verwan-
ten tot zijn kleeding en meubilair toe.

1°. Kista's moeder, de njonja goedang batoe (van
het steenen pakhuis) of wel de njonja besar. Zeer
curieus is het beeld, dat de auteur ontwerpt van deze zeer
aanzienlijke Eüropeesche dame. Wanneer de njonja besar
van de aankomst van haar zoon hoort — hij laat haar een
brief bezorgen, waarin hij zulks vertelt c.q. zijn avonturen,
in plaats van dadelijk zelf naar haar toe te gaan — haast
zij zich naar de haven:
baboe banjak toeroet rata/
pegang pajoeng djalan njata.
(vele baboe's volgden haar, een pajoeng achter haar aan-
dragend).®) Evenals haar zoon is ook zij zeer spoedig tot
tranen toe bewogen, wat tot de eischen van een goed ge-
dicht behoort. Van Lila Majang is zij zeer verrukt en:

____pimpin tangan bagai wajang (zij voerde

haar bij de hand, zoo sierlijk als in een wajang-voorstel-
ling). ®) Haar zoon noemt zij met de in gedichten gebrui-«
kelijke liefkozings-namenquot;) goenoeng koemala (berg
van edelsteenen), boeah hati njawa boenda (moe-
ders hartedief) of tali njawa tangkai hati (harte-

1) Vs. 1304—04. De tekst heeft: tjari i.p.v. tjerai voor de

Vs 1220 Mana titah (toeankoe of een titel) p a t i k
djoendjoeng is de geijkte formule, met kleine variaties m de
heele Maleische literatuur bekend (vgl. Hang
Toeah passim.).

3)nbsp;Vs. 1170. Een dergelijke beschrijving in Oud-Batavia, dl. II,

blz. 184—85, 239^0, b.v.nbsp;„ ., ^ „ , . u,

4)nbsp;Brandstetter (Charakterisierung der Epik der Malaien, blz. 4)
Es wird überaus viel geweint.. ..quot;

5)nbsp;Vs. 1175.

ß) H. C. Klinkert, Drie Maleische Gedichten. Passim.
Vgl. ook R. Brandstetter, Malaio-Polynesische For-
schungen, I, Der Natursinn in den älteren
Literaturwerken der Malaien, blz. 9.

-ocr page 123-

lap) e.d.m. Het verhaal van Lila Majang's schaking en 't ge-
vecht met de Chineezen grijpt haar zóó aan, dat zij haar
zoon onder tranen bezweert nu maar voortaan thuis te blij-
ven. Wat deze, geroerd, dan ook doet:
sapoe tangan ambil serta/
laloe sapoe air mata.

(hij nam meteen z'n zakdoek en wischte de tranen uit z'n
oogen). 2) Behalve dat zij een zorgzame en teedere moeder
voor haar zoon is, vergeet zij ook diens trouwe metgezellen
niet, die zij allen van een isteri (echtgenoote) voorziet.
2°. Kista's trouwe dienaar, de anak Bandan bangsa
Peranggi (iemand uit Bandan geboortig, van Portu-
geeschen afkomst), ®) verderop steeds Bandan genoemd, ver-
gezelt zijn meester overal. Wanneer deze naar kantoor gaat
loopt Bandan, prachtig uitgedost, achter hem aan: ... .tali
api pegang diri (een tali api (lont) in de hand) en:
....dengan satoe boengboeng tjeroetoe (met
een sigaren-koker).quot;') Bij het afscheidsfeest ten huize van
Tjengko Koteng, dat Kista benutten wil om Lila Majang te
schaken, is het Bandan, die, gewapend met een groot zwaard,
aan het hoofd van Kista's gezellen zorg draagt voor diens
veiligheid. Tot belooning Lila Majang's dienaresse tot
vrouw ontvangend, toont hij zich even bedreven in de (Ma-
leische) ars amandi als zijn meester. ®) Hij was de voor-
naamste van Kista's dienaren of gezellen, die tezamen de be-
manning vormen van het schip, waarmee hij huiswaarts
keert. Het zijn anak Pirsi, meestal echter anak
Peranggi en één enkele keer ..Hollanders (!):
Tjina perang dan Holanda/
sama^ tebing dada.

(Chineezen en Hollanders leverden een gevecht van man
tegen man).Met deze verschillende namen wil de auteur
alleen maar zeggen, dat zij géén Maleiers, maar Europeanen
waren. Zij heeten meestal sama pinter of sama
mengerti (allen even schrander) en zijn in roode baadjes

1)nbsp;Vs. 1192—1271.

2)nbsp;Vs. 1216. De zakdoek is den JVtaleier als iets bijzonders, iets
specifiek-Europeesch opgevallen. Zie ook hieronder.

3)nbsp;Herinneren wij ons hoe in de Hik. Anggoen Tji- Toenggal de
koning van Portugal in Bandan resideerde.

Resp. vs. 87 en 105. Kista's rookgerei. De tah api diende als
vuurlont. Zie Oud Batavia, deel II, blz. 134.

5) Vs. 536 e.v. «) Vs. 1387 e.v.nbsp;Vs. 1099.

-ocr page 124-

gekleed. Ook zij worden in patria rijkelijk voor alle door-
gestane moeiten en gevaren beloond: zij krijgen geld en een
toko batoe (steenen winkel) van sinjor Kista en een
vrouw van diens moeder. Zij gaan allen warongs op-
zetten en:

orang datang soré pagi/
penoeh sesak toko Peranggi.
(den heelen dag stroomde 't klanten, die hun winkels vul-
den) . Vanzelfsprekend drijven zij ook handel in goud en
edelsteenen),®) waarmee wordt te kennen gegeven, dat zij
het toppunt van rijkdom en geluk hebben bereikt. Men be-
denke hierbij, dat de auteur het laatste in de allereerste
plaats wilde te kennen geven, waarbij hij dan aan de gedach-
te: Maar wat zou 't toppunt van geluk voor een Euro-
peaan zijn?, al te gemakkelijk niet meer toegekomen is.
Kista's vrienden in Batavia zijn vroolijke heeren, die van
eten, drinken, feestvieren en pantoens maken houden. Zij
raden Kista aan Milem in de arm te nemen en daarmee
is hun rol uitgespeeld.

Een merkwaardige voorstelling geeft de auteur ons van
deradjakota®), van de kota waar Kista werkte wel te
verstaan, d.i. Batavia. Bij hem dient Kista zijn onslag inquot;)
wanneer hij om Lila Majang te kunnen ontvoeren een schip
zeilree heeft laten maken, en de vorst laat hem even on-
gaarne vertrekken als de
kota-bevolking. Wanneer nader-
hand Tjengko Koteng bij hem zijn beklag komt indienen,
antwoordt de radja, dat hij hem nu niet meer helpen kan,
omdat Kista de kota al verlaten en zich zóó buiten zijn —
des radja's — jurisdictie heeft gesteld, maar hij raadt den

Chinees ____zichzelf recht te verschaffen.'')

Waarmede de auteur zichzelf de gelegenheid geeft een ware
zeeslag te beschrijven, met veel kanon-gebulder en veel doo-
den.

Wat nu Kista's gewoonten en gebruiken betreft, zijn voe-

1) Vs. 855. 2) Vs. 1289.

3) Vs 1294 Zóó veel plaats nemen edelsteenen e.d. m de Malei-
sche literatuur in, dat Wi kinson t.o.v. de imaginaire wereld in die
literatuur even geestig als scherp opmerkt: ,,the Malay fairy-lands
are rather too Hke a jeweller's shop.quot; (Papers on Malay
subjects, Malay Literature, part.
I, blz. 28).

quot;) Vs. 35—68; 190—218. Pantoens zingen en improviseeren is een
geliefkoosd Maleisch vermaak.

5)nbsp;De G. G., als de kota Batavia is.

6)nbsp;Vs 444—80.nbsp;Vs. 1024—70.

-ocr page 125-

ding en kleeding, bij de beschrijving hiervan — en het is
geheel du ton in een Maleisch gedicht daarover uit te wei-
den — kan de auteur zijn hart ophalen, wat hij dan ook
doet, zóó zeer zelfs, dat het Europeesche karakter
van een en ander wel wat in het gedrang schijnt te komen.
Uitvoerig wordt Kista's toilet beschreven'): een badjoe
laken hitam gilang (een jas van glanzend zwart la-
ken) met kantjing intan tjemerlang (schit-
terende edelsteenen als knoopen) en een tjelana moelia
prachtige broek) en sepatoe gès per intan*) (schoe-
nen met gespen, ingelegd met edelsteenen). Een topi
tekat boenga raja (hoed geborduurd met boenga
raj a-motieven), ringen, een zwaard met gouden scheede en
een pajoeng teloeki hidjau (groen-zijden pajoeng)
— eereteeken van alle hooggeplaatsten — completeeren zijn
costuum. In dit staatsiekleed gaat hij .... naar kantoor!
Speciale vermelding verdient nog zijn zakdoek, die trou-
wens voortdurend des auteurs bijzondere aandacht heeft
(zie boven). Men merke op hoe dit costuum een wonder-
lijk samenraapsel is van Europeesche, die de auteur wel-
licht uit eigen aanschouwing gekend heeft (er was een Hol-
landsche loge in Palembang),®) en Maleische onderdeelen:
schoenen-met-gespen en een lakensche jas en een overdaad
van edelsteenen. Misschien schildert de auteur ons het groot
tenue van een Hollandsche hooge ambtenaar uit die dagen,
naar Maleischen smaak verfraaid.

Als Kista, élok tidak dapat kata.. (onuitspreke-
lijk schoon),^) op weg is naar zijn kantoor moet hij, popu-
lair als hij is, onophoudelijk en naar alle kanten groeten:
...kasih tangan kanan kiri (links en rechts

handen schuddend) en ____boeka topi kasih

selamat (z'n hoed afnemend bij wijze van groet).®) De
wijze, waarop Europeanen elkaar groeten, moest, als af-
wijkende van de Maleische — en begroetingen verzuimt men
nooit te vermelden in de Maleische verhalen en gedichten —

1) Vs. 69—85.

De tekst heeft k-i-s. K en g wisselen vaak in 't JVlaleische schrift
en zoo meen ik, dat hier een klanknabootsing voor ons gesp moet staan.

®) In de 17e en 18e eeuw kleedde men zich in kostbare Europee-
sche stoffen met veel goud en zilver; droeg men brillanten borstrok-
knoopen en fraaie degens (Oud-Batavia, II, blz. 138), wat met de
bovengenoemde beschrijving zou kloppen. Of men in Palembang om-
streeks 1800 nóg zoo gekleed ging, weet ik echter niet.

4) Vs. 85.nbsp;Resp. vs. 94 en 100.

-ocr page 126-

wel sterk de aandacht trekken der Maleiers.

Van Kista en z'n vrienden wordt herhaaldelijk gezegd,
dat zij:

'nghadap médja makan roti/
soeka tawa tidak 'renti.

(aan tafel brood aten onder eindeloos veel vroolijkheid).
Er wordt over 't algemeen veel en van alles gedronken:
téh, kopi maar ook botol anggoer sopi (flesschen
wijn en borrels). In verschillende variaties wordt er dan
gezegd:

minoem kopi makan roti minjak sapi/
serta téh dengan sopi.

(zij dronken koffie en aten brood met boter, daarbij thee en
een borrel). Ook zingen zij daarbij, gelijk wij zagen, pan-
toens'), maar als 't feest grooter proporties gaat aannemen
schiet des auteurs fantasie t.a.v. de vraag hoe Europeanen
zich dan wel zouden amuseeren, te kort, en grijpt hij terug
naar ronggèng en wajang. Zoo b.v. bij Bandan's brui-
loft:

wajang topéng ronggèng nari/
serta damsa kanan kiri.

(er was wajang topèng en een dans-uitvoering van rong-
gèng's): ®) Ook de bruiloft zelf is een curieus mixtum van
Oostersche en Westersche motieven: Kista's huis, de tem-
pat perkawinan (waar het feest gevierd wordt), wordt
prachtig versierd, stoelen en tafels klaargezet en 1 a m p o e
setolop (hanglampen) gereedgemaakt. Dit geeft een
Europeesch cachet aan 't geheel. Stoelen en tafels
(zie ook boven: 'nghadap médja), als opvallend on-
Maleisch worden met dat doel trouwens altijd vermeld. Bij
de beschrijving van Kista's kajuit aan boord van zijn schip
wordt gezegd, dat deze is dinding katja sama rata
(voorzien van wanden van glas), de tafel van steen (!)
en de stoelen van ivoor, ingelegd met juweelen.quot;)

De eigenlijke bruiloft bestaat uit een plechtige rondgang
door de kota, waarbij de Peranggi Bandan op een koersi
(stoel-sic!) dragen en hem zóó naar zijn bruid brengen. Bij
dit ronddragen denkt men aan een Maleische of Javaansche

1) T.z.p. als over de „vriendenquot; (zie boven) gesproken wordt.

3) Vs! 856^e.v. Glas is een bewijs van luxe. Men vergelijke Valcke-
nier's glazen koets sub
13°, b.

-ocr page 127-

bruiloft. Natuurlijk ontbreken de eere-salvo's niet. -')

Want ook deze auteur laat bij alle mogelijke gelegenheden

de kanonnen donderen (bij Kista's vertrek b.v.):

meriam pasang kanan kiri/

pada masa dinihari

kasih hormat dinegeri/

tanda sinjor minta diri.

(aan alle kanten brandden de kanonnen los ten teeken dat
Kista de stad het afscheids-saluut bracht).
Zoo ook als
hij naar wal terugroeit voor 't afscheidsfeest bij Tjengko
Koteng®), en als hij den zeeslag tegen de Chineezen ge-
wonnen heeft: ....tanda menang dari perang-
n j a (ten teeken van overwinning) , en als hij in z'n va-
derland komt: hormat pada radja kota.. (een eer-
betoon aan den landvorst)) ®) en dan bij Bandan's bruiloft.quot;)

Het zeegevecht is weer Schablone: ....boenji bedil
bagai riboet (het geweervuur leek een onweer) ''),
pasang meriam sangat tjepat (snel achtereen
schoten zij de kanonnen af) '') en:
meriam kapal tidak 'renti/
Peranggi pasang
ganti

(het scheepsgeschut zweeg geen oogenblik; de Portugeezen

wisselden elkaar bij de bediening af).'') Terwijl ook de

krijgsmuziek niet ontbreekt:

tamboer tidak menderita/

dengan terompèt ada serta.

(tamboers en trompetters hielden 't niet meer meer uit —

de hitte van 't gevecht n.1.).

Dit gedicht moet volgens 't opschrift door Badar-oedin
vervaardigd zijn pada masa di Palembang lagi
bertachta (toen hij te Palembang nog als Sultan resi-
deerde). Hij werd in 1821 verbannen en na de moord op de
Hollanders (14 September 1811) is hij zóó door allerlei po-
litieke en militaire verwikkelingen in beslag genomen ®), dat
hij wel geen tijd zal gehad hebben een zoo uitvoerige en
kunstige sja'ir te vervaardigen. Men mag dus aannemen, dat
het gedicht voor September 1811 geschreven is.

Vgl. B. Alkema amp; T. j. Bezemer, Beknopte hand-
leiding der Volkenkunde van N e d e r 1 a n d s c h-
Indië, blz. 468—70.
2) Vs. 479—80. 3) Vs. 566 e.v. 4) ys. lUO.nbsp;Vs. 1144.

8) Vs. 1317 e.v. ■') Resp. VS. 1083, 1105 en 1093. Vs. 1090.
») Zie hierna sub
24°.

-ocr page 128-

22°. Hikajat Mareskalek (De geschiedenis van den Maar-
schalk). Tekst: de gelijknamige Leidsche hss.:
a. Cod. 1724; b. Cod. 2276 (d); e. een hs. besproken door
(prof.) dr. Ph. S. van Ronkel in:DaendelsinaeMa-
leischeliteratuur (Kol. Tijdschrift 1918, dl. II, blz.
858—76; 1152—67) op blz. 1154—64.

Van bovenstaand artikel, dat een zeer uitvoerige inhouds-
opgave van de ook door mij geraadpleegde hss. bevat, c.q.
ampele beschouwingen daarover, werd hier een ruim gebruik
gemaakt. ®)

Van genoemde hss. is a, naar van Ronkel aantoont, de
meest getrouwe copie van het origineel. Het is tweemaal zoo
groot als
b, veel meer literair: vol Arabische aanhalingen en
noodelooze uitweidingen®), weshalve wij b«) als uitgangs-
punt voor onze citaten namen. Het is zeer beknopt, nuch-
ter en zakelijk en bevat in essentie alles wat a heeft zonder
de literaire opsmuk van 't laatste hs. Slechts waar
a een
teekenende passage of uitdrukking heeft, die
b mist, citeer-
den wij het.

De auteur van deze hikajat is een Palembanger, S j e i c h
Abdoellah-bin-Moehammad-Aboe-Bakar Radja Bandar-
chan bin-Sjeich-Ibrahim-al Misri (d.i. de Egyptenaar), een
even bereisd als belezen man, die zijn vak verstaat en zich
een streng-geloovig Mohammedaan toont.

O.i. terecht, meent van Ronkel, dat deze hikajat vooral
geschreven is als een poging vele brandende vraagstukken
als b.v. hoe het mogelijk kon zijn, dat een handjevol blan-
ken ettelijke millioenen inheemschen de baas kon zijn;
hoe een kafir kan heerschen over hen, die van 't ware
geloof zijn; wat het geheim is van de macht der blanken,
te beantwoorden. En de buitengewoone indruk, die D. op

1) Daarnaast: Dr. F. de Haan, Priangan (4 dim). Vooral:
dl. I, blz. 444—96. Colenbrander: dl. II. Hfdst. XVII Daendels

^ÈèïTsoort ..Vorstenspiegelquot;. Wat hi] hierin van Daendels ci-
teert staat ook in de beide andere hss. en buitendien verwijst hij hier
telkens naar zijn Hik. Mareskalek. Wij achtten het dus overbodig dit
derde hs. nog apart naast de andere twee te raadplegen

3)nbsp;Te betreuren valt, dat dit zeer lezenswaardige artikel met ver-
gezeld of gevolgd is geworden door een uitgave van de Maleische
tekst.

4)nbsp;V Ronkel, blz. 1164.

s) V Ronkel, blz. 860: gedateerd 1243 H. (A.D. 1827) en afge-
schreven door Entjik Ismaël.

8) V. Ronkel, t.z.p.: gedateerd 1247 H. (A. D. 1830/31) van de hand
van een Pontianaksch Arabier, van Kedah afkomstig.

-ocr page 129-

de Inlanders van zijn tijd gemaakt heeft, bracht den auteur
er toe, dat antwoord te geven in den vorm van een Hikajat
Mareskalek. Zoo groot was die indruk, dat hij er zelfs
toe overging de uitspraken en boutades van dien ongeloovi-
ge op te nemen in een vorstenspiegel, waarin kaliefen, pro-
feten en de groote vorsten der traditie, Iskandar en Noesjir-
wan-'adil, leeraren en moraliseeren! Het wil ons voorkomen,
dat al heeft van Ronkel juist gezien wat aanleiding tot het
schrijven van deze hikajat geweest moet zijn, wij, bij de
beoordeeling van des auteurs visie op D. en de Hollanders,
nooit uit het oog moeten verliezen, dat hij zien gaandeweg
heeft laten meesleepen door zijn haat en verachting jegens
de z.i. al te lichtzinnige, indolente en goddelooze Javanen.
Daardoor is D. feitelijk slechts Mittel zum Zweck gewor-
den, bij monde van wien de auteur zijn hoon en critiek over
het verachte Javanendom kan uitstorten.

Tevens is dit de voornaamste reden waarom van een
karakterschets van D. hier niet kan worden gespro-
ken: daarop heeft immers de auteur zich niet toegelegd,
gesteld al dat hij daartoe in staat geweest zou zijn. Weshalve
ook van Ronkel kon concludeerendat wij hier niet een
historiografie maar slechts een histoire anec-
d
O t i q u e voor ons hebben en dus van een Inlandsche
visie op den persoon van den Maarschalk niet kan wor-
den gerept. Wij meenen aan dit laatste te moeten toevoegen,
dat, al moge dan van een gaaf en afgerond beeld geen sprake
zijn, toch in dézen D. die trekken terug te vinden zijn, welke
het meest typeerend geweest zijn voor Holland's toenmali-
gen ,, sterken manquot;: wilskracht, energie, heerschzucht en
overmatige zelfbewustheid, ongeduld en een autocratischen
aard. Deze D., bijna altijd sprekende®) ingevoerd.

Nog heden ten dage leeft D., volgens de Haan (I, blz. 469), in
de herinnering van den Preanger-man voort als een „razende Roelandquot;
of een „bouillant Achillequot; en zegt men van een onbesuisde heftigheid:
kawas djendral Mas Kalak (precies de Maarschalk).
Elders (IV, blz. 901) hooren we hoe 50 jaren later een officier, Maar-
schalk geheeten, door de bevolking van 't Pekalongansche als een
Uebermensch behandeld werd, omdat men hem voor een zoon van
D. (den Maarschalk) hield.

-) Iets dergelijks schijnt ook v. Ronkel voor den geest te staan,
als hij op blz. 1165, het feit, dat D. er bij dezen auteur zoo goed af-
komt, toeschrijft aan diens gebetenheid op de Javanen.

3)nbsp;V. Ronkel, blz. 858.

4)nbsp;de Haan (I, blz. 445): „in deugden en gebreken een kleine
Napoleon.quot;

®) Het lijkt mij daarom en omdat de auteur zich vaak van Bata-

-ocr page 130-

heeft niets dan spot en verachting voor erfopvolging,
hiërarchie en traditie, duldt geen tegenwerpingen en laat geen
gelegenheid voorbijgaan den Javanen en hun vorsten zijn
minachting voor hun domheid en onverstand te doen ge-
voelen. Daar D. echter een kafir is moet een dergelijk
optreden tegen geloovigen natuurlijk tenslotte bestraft wor-
den en zoo fantaseert de auteur er een volkomen verdee-
moediging van den hoogmoedigen donderaar bij, die allen
rechtgeloovigen voldoening schenken kan. Wij zullen hier
niet de heele hikajat op de voet volgen (daarvoor verwijzen
wij naar v. Ronkel's artikel) maar ons beperken tot die
passages welke voor ons onderwerp van belang geacht kun-
nen worden. En dan valt het verhaal, dat in den vorm van
vele anecdotes D.'s komst en verblijf op Java behandelt tot
de komst van Janssens, uiteen in drie gedeelten:

A.nbsp;Daendels — zijn gezegden en theoriën.

B.nbsp;Djénderal D j a n g s è n (Janssens) en andere G. G.

C.nbsp;De Kompeni Welanda en haar wijze van bestuur
(c.q. haar Engelsche tegenvoeter).

Ad A. Door God's beschikking arriveert onverwachts en
incognito te Anjer,') de djénderal Mareskalek, die na aan-
komst te Batavia tot djénderal Wiese zegt: „Alleen
ik ben koningquot;, waarbij hij zijn lastbrieven overlegt. En
Wiese, die zeer b o d o h (dom) is, hilang 'akalnja
(raakt geheel van z'n stuk) en weet niet beter te doen dan
maar stilletjes naar Holland te verdwijnen dengan
héran dan tertjengang^ tiada berkata'-'
(geheel verbijsterd en zonder een woord te spreken). En D.
wordt radja en regeert dengan gagah berani
lagi bidjaksana (als een moedig en -wijs vorst). -)

vianismen bedient, niet noodig achter het feit, dat D. e.a. het om on g
Betawi (Bataviaasch Maleisch) in den mond gelegd wordt, iets
van tendentieuze bedoelingen te zoeken of zelfs maar de weergave
van een historische werkelijkheid (v. Ronkel, blz. 860). Wel is het
■ zeer duidelijk overal gebruikt als middel om de geringschatüng van
den spreker voor den aangesprokene te
laten uitkomen. Over D. s ken-
nis van 't Maleisch vond ik noch in „Fnangan' noch in „Oud-
Bataviaquot; eenigerlei mededeehng. Slechts lezen wij, dat hij zich in
z
'n toespraken tot de inlandsche vorsten bedienen moest van een
tolk — A. de Wilde (de Haan I, Personaha, blz. 286) — maar dat
heeft betrekking op 't S o e n d a n e e s c h (de Haan, Per-
sonalia der periode van het Engelsch tus-
schenbestuur over Java 1811 —1816, B. K. 1.,
dl. 92, blz. 664).

1)nbsp;Vgl. Colenbrander 11, blz. 312. Voor D.'s gezegde tot Wiese:
Colenbrander's mededeehng over D.'s instructie (II, blz. 311).

2)nbsp;b blz. 4 en 16.

-ocr page 131-

Volgens c ^) verheugt hij er zich zeer over radja te wor-
den over Java karena orang banjak dan goea
seorang (de bevolking is dicht en ik sta alleen, aan 't
hoofd n.1.), waarmee hij maar zeggen wil, dat hij dus prach-
tig zal kunnen profiteeren van de harta (rijkdommen), die
op Java zijn tengevolge van de daar heerschende ramai
(drukte, vertier). Zijn titel is (excusez du peu!): Toean
Besar Djénderal Mareskalek Kangdjeng Kang Sinoehoen
Mangkoerat Mangkoe Boeana Djoengdjoengan 'Alam
Soesoenan Doenia Djagat Tanah Djawa. D.'s voor-
hefde voor titels, d.w.z. z'n ijdelheid en hoogmoed, brengen
hem later, volgens de hik., ten val. Overigens worden zijn
moed, dapperheid en verstandelijke gaven nog al eens on-
derstreept. Bij den aanval op Bantan is voldoende gebleken,

dat: ----soenggoehnja Mareskalek itoe

sangat 'akalnja dan banjak 'ilmoe dan
gagah berani (de Maarschalk werkelijk zeer schran-
der en geleerd was en zeer dapper).®) De zelfbewuste en
op de inlanders neerziende^) D.-van-deze-hikajat is, bij
gelegenheid van de doorgraving van de Mégaméndoeng, wel
zoo genadig de domme Javaansche prijaji een exposé te geven
van de kunst van regeeren. Wat heeft nu eigenlijk die groote
weg uit te staan met zijn, D.'s doel, het land ramai te maken?
Adakah kamoe ambil mengerti jang
goea poen maoe didalam itoe peker-
djaan? (Snappen jullie wat ik daarmee voor heb?) vraagt
hij. Wel: zoo'n weg bevordert 't verkeer tusschen de désa's,
bevordert de ramai in 't algemeen.®) Kooplieden komen
bij voorkeur naar landen, waar de huizen fraai, spijs en
drank overvloedig zijn en veel ramai heerscht, en dat is
een eerste vereischte voor welvaart en rijkdom. Hij, D., zal
er voor zorgen, dat padi, kopi, kelapa, pinang,
katjang, kentang segala roepa^ itoe (rijst,
koffie, cocosnooten, pinang, olienootjes, aardappelen etc.)

V. Ronkel, blz. 1156. 2) j,, blz. 4.nbsp;a, blz. 43.

Colenbrander II, blz. 317. „Uit die brieven (van D. aan zijn
vrouw n.1.) bleek.... veel van een groot zelfgevoel____en alles om-
trent een nog grooter hebzuchtquot; (zie hierna).

®) Dat het effect heel anders was dan D. beoogde (en beweerde)
blijkt meermalen bij de Haan (I, blz. 481—82 en 484—90, resp. over
den handel en den grooten weg handelende). De auteur is het met
D.'s theoriën over ramai geheel eens
(b, blz. 15 b.v.).

-ocr page 132-

aangeplant worden, waarvan in s c h ij n de landbouwer, in
w e r k e 1 ij k h e i d hij de eigenaar zal zijn. Is het land
door een en ander tot ramai gebracht, dan wiUen de be-
woners er niet weg, hoe je hen ook behandelt: terlaloe
herat kaki itoe berdjalan pindah kene-
geri jang lain (men kan er niet toe komen naar elders
te verhuizen). En: Djika goea kerdja sakit pajah
dan roegi atasnja pesti dia sabar djoega
karena kakinja terikat dan lagi lèhèr-
nja terkena rantai oléh banjak hartanja.
(Al zou ik hen hard behandelen en benadeelen, ze zijn ge-
dwongen 't te dulden want hun eigen bezittingen leggen hen
als met ketenen op hun woonplaats vast). Daarom ook gunt
hij iedereen rijkdom, want dat beteekent ook rijkdom voor
hem. Een fraai staaltje Macchiavellisme geeft hij in de
Vorstenspiegel, waar hij, geciteerd n.b. als autoriteit op
rechtskundig gebied, o.a. verkondigt, dat onrecht jegens een
arm man zinloos is, omdat het niets oplevert(!). Maar bij
onrecht jegens een r ij k e kan men zijde spinnen. Geen
wonder dat rechtvaardigheid bij het bestuur z. i.
geen absoluut vereischte is. Slechts wanneer een volk we-
gens de onrechtvaardigheid van dien vorst 't land zou gaan
verlaten, dan zal deze zich moeten herzien, maar zoolang het
volk blijft is daar niet de minste reden voor.®) Dezelfde
D. zingt, bij gelegenheid van de versterking van Straat
Manggarai, een liedje van de strekking: „Geen vorst zon-
der mannen, geen mannen zonder geld, geen geld zonder
welvaart, geen welvaart zonder rechtvaardigheid.quot; Of
m.a.w.: als het nuttig voor je is moet je zelfs deugdzaam kun-

1)nbsp;b, blz. 17. De Haan spreekt van D.'s „liefhebberij voor den
landbouw.quot; (1, blz. 444),

2)nbsp;b, blz. 18. Men herinnere zich D.'s geldzucht bij de Buiten-
zorgsche landverkoop (Colenbrander II, blz. 313—14; de Haan, I,
blz. 475—76).nbsp;„ . . ,

■•lt;) c (van Ronkel, blz. 1158—62). Men vergelijke wat de Maleische
auteur van D. zegt met wat de Haan zegt op 1, blz. 495—96: „Wat
hij (D.) had gewild, op de wijze van Napoleon als een verhcht des-
poot te hervormen in den zin van een gecentraliseerd en alonivattend,
met orde geregeld, krachtig ingrijpend, financiëel zuiver en daardoor
met grooten uitwendigen luister omgeven staatsbestuur, dat (en hierop
komt het aan:) de welvaart en ontwikkeling der bevolking eerder als
een wenschelijken grondslag beschouwde van eigen grootheid dan
als het einddoel. Het middelpunt van Daendels' denken en arbeid was
de glorie van Maarschalk Daendels.quot;

b, blz. 28. In D.'s cynismen heeft men de hoon en verachting
van den auteur te zien voor de Javanen, die zich een bestuur, zoo-
als D. hier propageert, gewillig accepteeren.

-ocr page 133-

nen zijn. Als D. Straat Manggarai laat versterken, vragen de
Javaansche prijaji waarvoor dat noodig is: hij, D., is immers
alom gevreesd en Java telt vele millioenen inwoners, wie
zou het durven aantasten? Adakah kamoe ini
orang Djawa seperti binatang beri® jang
didalam boeah (zijn jullie Javanen dan heelemaal
als de maden in een vrucht) vraagt D. hoonend. Die beest-
jes houden ook hun gaatje voor 't grootste wat er bestaat.
Nu: er zijn heusch heel wat landen, die grooter zijn dan Java.
Waaraan hij een les vastknoopt, die reeds David gaf aan
Salomo, n.1. nooit je vijanden te onderschatten, hoewel
Salomo toch heerschte over menschen, dieren, geesten en
winden. Java is maar een onnoozele klapperdop, maar hij,
D., zal er voor zorg dragen, dat het in aanzien komt bij de
landen dibawah angin (het Oosten). Overal zal hij
kantor en lodji laten bouwen en hij zal er voor zorgen, dat
zijn opvolger zijn, D.'s, plannen ten uitvoer zal leggen
djikalau goea soedah mati atau goea
dapat radja negeri di-atas angin (wan-
neer ik gestorven of koning van Holland geworden
ben). Vermoedde de auteur hoe ver D.'s ambities gingen
en heeft hij dat vermoeden zóó geformuleerd? Droeg hij
kennis van de insinuaties, die D.'s benijders tegen hem in-
brachten®), of fantaseert hij geheel op eigen verantwoording
maar wat? Hoe het ook zij, zooveel is zeker, dat de schrij-
ver zich duidelijk bewust geweest is van het feit, dat D. een
hooghartig en ambitieus mensch geweest is!

Hoofdoorzaak van de achterstand van de Javanen bij den
Europeaan acht de auteur hun bod oh (domheid), waar-
over D. herhaaldelijk tegen hen uitvalt. Bij dezelfde
gelegenheid als hierboven werd aangegeven, verkondigt D.,
dat oudtijds Iskandar en Noesjirwan-'adil net als hij nu, over
duizenden verheven waren door hun 'akal bitjara
(verstand). Door mijn verstand kan ik, zoo zegt hij, in m'n
eentje heerschen over jullie met je tienduizenden. Maka
segala orang banjak itoe djadi seperti
kerbo: barang jang disoeroehnja itoelah

b, blz. 25—26.

®) Vgl. Colenbrander 11, blz. 316, waar gezegd wordt, dat men
D.'s vaak willekeurig optreden ging verklaren uit „het voornemen. ...
Java onafhankelijk te verklaren.quot;

-ocr page 134-

djadi kerdjanja (de massa is een troep karbouwen,
die alles doet wat je zegt).') De portée dezer
woorden2)
begrijpt men, wanneer men den auteur, een beroemden kalief
citeerend, hoort klagen over het gebrek aan eendracht
onder de orang koelit hitam (de inlanders). En
wanneer hij D. laat verkondigen, dat krijgskunst niet hooger
staat dan politiek en de beste politiek om een land te on-
derwerpen is het: divide et impera. ') Waren alle vorsten
op Java eendrachtig, verzucht de auteur, het ware spoedig
gedaan met de overheersching der blanken(!). quot;)

Eerbied en voorliefde voor hiërarchie, traditie, afkomst
en stand zijn den auteur als evenzoovele bewijzen van dom-
heid een doorn in het oog. En hier kon hij zich moeilijk een
passender spreekbuis gekozen hebben dan den man, van
wien wij weten, dat vernedering van de Inland-
sche vorsten een van de hoofd-objecten, waarop zijn
werkzaamheid gericht was, is geweest. *') Hij laat D. hals-
brekende toeren verrichten op het koord der etymologie
(waarvan hieronder een enkel vb.) enkel en alleen om
hem met 'adat en titulatuur den draak te laten steken.')
Zoo verheft D. een zekeren Said bapa si Selamat, een dood-
gewonen goenoenger (berglander), vanwege zijn verdien-
sten tot pangéran. Wanneer een zoon van den regent van
Tjirebon daartegen protesteert ('s mans afkomst zou nauwe-
lijks een bevordering tot keliwon of loerah rechtvaardigen),
wordt D. woedend: stampvoetend van kwaadheid werpt hij
z'n hoed op tafel en roept: „Loe ini terlaloe bodoh!
Maoe loe goea adjar sama loe? Hai, orang
jang tidoer: djika loe tjerdik ada apatah
loe poenja nama Soeria Koesoema?quot; („Jij
bent me ook een stomkop! Zal ik je soms eens een lesje
geven? Wel, jij slimme en knappe kerel: wanneer je werke-

1) b, blz. 27. Men hoort een ondertoon van bezorgdheid en wan-
hoop in de giftige hoon van dezen uitspraak, die de auteur D. m den
mond legt

Zie vorige noot.

3) v. Ronkel, blz. 1155.

Een opvatting door de Compagnie vooral in haar nadagen ge-
huldigd (de Haan, I, blz. 342-^4).

5) c (v. Ronkel, blz. 1162).

8) Colenbrander, II, blz. 313.

') En om zijn eigen ontwikkeling te doen uitkomen. Voor etymo-
logie hebben alle rechtgeaarde Maleische auteurs een zwak (vgl. Wil-
kinson, Papers on Malay subjects, Malay Literature
part I, Introductory).

-ocr page 135-

lijk zoo knap bent waarom laat je je dan Soeria Koesoema
noemen?quot;).') Volgens c-) vaart hij aldus uit: „L o e
orang Tjirebon makan oedang trasi, me-
ngapa mengadjar goea orangjang makan
dagang dan minjak sapi?quot; (Jij, trasi-etende Tjire-
bonner, wou jij mij, een man die vleesch en boter eet, een
lesje geven?quot;) Wat beteekent Soeria Koesoema? Niets an-
ders dan „bloem-door-de-zon-beschenenquot;, en aangezien een
bloem in zoo'n geval verlept, moest je, als je een verstan-
dig man was, er voor bedanken zoo'n naam te dragen! Van
die z.g. goddelijke afkomst van al die Javaansche vorsten
gelooft hij geen woord: trouwens die beroemde Sultan van
Mataram si Pemanahan uit Padjang, was ook maar een arme
goenoenger, die o e b i en k e 1 a d i plantte. Oorspronke-
lijk had alleen God het recht den titel Soenan of Pangéran
te dragen. En jou, die niets van je eigen literatuur schijnt af
te weten: goea kasih ingatan (sama loe):
djikalau maoe tahoe dengan satoe orang
boléh lihat diapoenja boedi pekerti.
Maka djikalau boedi pekertinja baik
itoelah orang baik - namanja (jou zal ik eens iets
vertellen, wat je onthouden moet: als je iemand wilt leeren
kennen, let dan op z'n aard en inborst en als die goed zijn,
dan is dat ook een fatsoenlijk mensch). 4) Hij zal nog
eens de een of anderen si Daulat tot soeltan verheffen: zoo
weinig geeft hij om stand en hiërarchie! Neen: rang en titels
geeft hij slechts aan wie werkt. ®) Erfopvolging is uit den
booze, want het kan een land te gronde richten. Neem mij
b.v., zegt de Mareskalek, als ik niet deug, dan gooien ze mij
er uit: itoelah satoe djalan jang benar (zóó
hoort het). Jullie verderven je land sebab tiada boléh
memilih jang baik djadikan radja (omdat
je niet tot koning moogt kiezen wie daarvoor geschikt is).

') b, blz. 21. Op bovenbeschreven wijze plegen alle Europeanen
hun woede te uiten.

2)nbsp;c (v. Ronkel, blz. 1159). Dat D. de Javaansche Regenten soms
ongemakkelijk toesprak en allesbehalve parlementair in z'n uitdruk-
kingen kon zijn lezen we ook bij de Haan (1, blz. 468 en I, Personalia,
blz. 286, onder
A. de Wilde).

3)nbsp;Een keuterboertje zouden wij zeggen.

4)nbsp;b, blz. 23, Hier is een woordspel: orang baik is een goed
mensch maar ook: iemand van fatsoen.

quot;) b, blz. 28. Naar wat wij van D. weten verbaast het ons niet,
dat de auteur ook D. voortdurend laat hameren op dit aambeeld:
werken, werken en nog eens werken.

-ocr page 136-

Alleen wie in staat is het land tot welvaart te brengen, zou
koning mogen worden.

Enkele sarcastische theologische uitleggingen van D. mo-
gen nog zijn verachting voor stand en Islam en des auteurs
bezorgdheid voor de achteruitgang van het godsdienstig leven
op Java illustreeren. Wanneer hadji's en santeri's op
grond van hun godsdienstige plichten verzoeken vrijgesteld
te worden van den arbeid aan 't doorgraven van den
Mégaméndoeng, merkt D. met een zuurzoeten glimlach en
een kleur van boosheid op, dat alle Javanen Moslims zijn,
dus evengoed vasten en bidden moeten, m.a.w. evenveel
recht op vrijstelling hebben als zij. Maar hoe zou dan deze
V/eg ooit gereed kunnen komen, dien hij n.b. te hunne voor-
deele laat aanleggen?! Zij, hadji's en santeri's, moesten zich
liever verdienstelijk maken door de booze geesten van den
berg met hun liederen en gezangen te verjagen. Neen:
iedereen moet werken, wat of wie hij ook is. Het is daar-
mee gesteld als met een timmerman: „maka sebarang
kajoe ada bergoena tiada terboeang
adanjaquot; (ieder stuk of soort hout kan z'n nut hebben en
daarom wordt niets weggegooid). Differentiatie onder de
bevolking is noodig voor de bloei van een land. Bij een
andere gelegenheid roept de Chineesche pachter en bestuur-
der van Bangil, Besoeki en Panaroekan, D.'s hulp in tegen
den pangéran van Soemenep, die weigerde zijn dochter ten
huwelijk te geven aan zijn, des pachters. Moslim-geworden
broeder, baba Maidoen, omdat die niet - k o e f o e (van
dezelfde stand) zou zijn. D. constateert, dat alle Mohamme-
danen qualitate qua koefoe zijn, en de bruiloft moet nu wel
plaatsvinden. D. is trouwens een groot vriend van de
Chineezen, van wie hij velen aan hooge betrekkingen helpt,
zoodat op Java de zegswijze in zwang komt: Daripada
tjelaka akoe maka anak akoe berlaki
Melajoe, Boegis dan Arab. Djikalau ada

1)nbsp;a, blz. 56—60; c, v. Ronkel, blz. 1157). Een interessante
passage in zooverre het met onwaarschijnlijk is, dat hieruit blijken
kan, dat de auteur op de hoogte geweest zou kunnen zijn van de
ideeën van de Revolutie, die ook naar Indië hun weg gevonden heb-
ben in die dagen, en er blijkbaar ontvankelijk voor geweest is.

2)nbsp;b, blz. 18—20. T.a.v. de gedwongen koffie-cultuur zegt de Haan
(I, blz. 450—51), dat van vrijstelling vrijwel geen sprake was: „zelfs
geestelijken, de hoogepriester uitgezonderd, behooren naar Daendels'
opvatting de patjoel en het wiedmes ter hand te nemen.quot; De auteur
moge zich wat den aard van het verplichte werk betreft vergissen,
hij is op de hoogte geweest van D.'s „anti-clericalismequot;.

-ocr page 137-

akoe bahagia besar oentoeng nistjaja
anak akoe berlaki baba Tjina dan sinjo
B e 1 a n d a. (M'n ongelukkig gesternte is oorzaak, dat m'n
dochter (s) slechts een Maleier, Boeginees of Arabier
kon (den) trouwen. Ware ik een geluksvogel, dan zou (den)
zij ongetwijfeld een Chinees of een Indische jongen hebben
kunnen bemachtigen), i)

Maar tenslotte neemt de auteur toch schitterend revanche
op D.'s superioriteit, d.w.z. op de onaanvaardbare superiori-
teit van den kafir over den geloovige. Want wanneer D. in
zijn hoogmoed den titel van Soesoehoenan gaat aannemen,
dan verzoekt hij daarmede de wali's (de Moh.
apostelen), de eenigen, die, zooals Kali Djaga (een der waU's)
hem in een benauwden droom komt vertellen, het recht
hebben dien titel te dragen. -) Het wordt D. eng om 't hart
en hij gaat er toe over een soort boete-vaart te ondernemen
naar de graven der negen wali's om zich voor hen te verdee-
moedigen. Hij erkent, dat agama kamoe Islam
itoelah jang betoel berhampir dengan
agama kita orang (jullie godsdienst, de Islam, bijna
geheel overeenkomt met de onze). Niemand mag voortaan
meer den titel van Soenan voeren, stelt hij berouwvol vast.
De wali's moeten wel vertoornd zijn op Java, meent hij,
want anders zou het door djin's (geesten) noch menschen
overheerscht kunnen worden, dank zij hun machtige pro-
tectie. Hij, D., is zelf slechts radja, omdat het volk dat wil-
de (sic!), anders: goea tiada maoe (ikzelf zou 't niet
wenschen). Dat zijn animo tot regeeren hem gaat be-
geven, wordt later nog-eens nadrukkelijk herhaald, wanneer
Kali Djaga hem weer in een droom verschijnt en het vol-
gende profeteert: „Hai, Mareskalek: boeroeng
jang terbang tinggi itoe achirnja keba-
wah djoega dan mata-hari itoe apabila

a, blz. 84—92. Ook de Haan deelt mee, dat D. de Chineezen
van wier bedrijvigheid hij opleving van de welvaart verwachtte, bijna
steeds begunstigde (I, blz. 479),

V. Ronkel, blz. 869 merkt terecht op: „hier verlaat het verhaal
den bodem der realiteitquot; Herinneren wij ons hoe een andere figuur,
die indruk gemaakt heeft, v. Imhoff, gezegd wordt zich tot de Islam
bekeerd te hebben (sub 12°, a). Dit is een overblijfsel van de tenden-
tieuze geesteshouding, die in oudere romans alle vorsten, die door
den held verslagen werden, meteen tot de Islam deed bekeerd wor-
den (zie vooral: dr. Ph. S. v, Ronkel, De roman van Amir
Hamza, Leiden, 1895, E, J. Brill, passim).

3) b, blz. 31—33.

-ocr page 138-

telah betoel tingginja lebih daripada
tengah langit akan toeroen dan air jang
pasang itoe akan soeroet djoega roe-
pa n j a.quot; (Maarschalk: ook de hoog-gevlogen vogel zet zich
weer op de aarde neer, de zon gaat dalen als zij 't zenith
bereikt heeft en eb volgt op vloed). Waaruit D. begrijpt, dat
hij z'n längsten tijd G. G. geweest is.') En als dan djénderal
Djangsèn komt en een soortgelijk sermoen tegen hem houdt
(ad
B): diamlah djénderal Mareskalek
hilang 'akalnja djadi
bodoh (zweeg de Maar-
schalk en al z'n verstand liet hem in de steek). N. b. dit
wordt gezegd van den man, die zóó zelfverzekerd geweest
was en op de domme Javaantjes had neergezien! Wat hem
overigens niet belet om, wanneer Janssens hem vraagt:
„Bertambahkah atau berkoerangkahper-
oentoengan Kompeni?quot; (zijn de winsten der
Compagnie toe- of afgenomen?), nog eens extra te laten uit-
komen, welk een verdienstelijk G. G. hij geweest is en er
meteen op te wijzen, dat er nog heel wat gewesten zijn waar-
uit het noodige te halen zou zijn. En als Janssens hem troos-
ten wil met zijn lotswisseling, roept D. uit, dat hij geen
zier geeft om Java, die klapperdop. ®) Als hij nog eens naar
Amerika gaat, waar land in overvloed is, zal hij een paar
scheepsladingen naar Java sturen! En dan wordt gezegd:
bagaimana datang membawa sarwal poe-
lang djoega; demikian adanja (hij ging
zooals hij gekomen was met niets meer dan een broek bij
zich (!)).quot;)

Ad B. Van de andere G. G. uit dien tijd komen uiteraard
slechts D.'s voorganger, (A. H.) Wiese, en zijn naaste op-
volgers, (J. W.) Janssens en Raffles ter sprake. Van Wiese
(zie hierboven) constateert de auteur vol spot, dat hij zoo
dom is. En als later de idelir Angkelar-ibn-Al-
ting (edeleer...?) bij Janssens naar hem informeert,
spreekt hij van: djénderal Wiese bodoh tjelaka
(die domme ongeluksvogel van een Wiese).quot;)

1)nbsp;b, blz. 35. 2) b, blz. 36. ^ ^ ,

3)nbsp;Colenbrander, 11, blz. 312: „......bij Daendels moest alles groot

zijn,nbsp;(met name als hij aan de nemende hand was).'

'4)nbsp;b, blz. 37—38.

5)nbsp;Wie deze schoonzoon van Alting (G. G. van 1780—'97) is,

kan ik niet vermoeden.nbsp;, -j .nbsp;, x, i

6)nbsp;b, blz. 39. Wiese was een zeer onbeduidend man (Encycl. IN. 1.,

IV, blz. 777—78).

-ocr page 139-

Weinig wordt ook gezegd van R a p 1 é s (Raffles), die met
boedi bidjaksana (wijsheid en verstand) over z'n on-
derdanen regeert, ') wat niet wegneemt, dat Java er onder
't Engelsch bestuur nog ellendiger aan toe is dan onder het
Hollandsche (zie sub
C).

Meer plaats wordt ingeruimd voor Djangsèn (Jans-
sens), die den auteur als mensch zeer sympathiek geweest
moet zijn. Veel positiefs kon Janssens niet meer tot stand
brengen maar ook uit deze hik. blijkt wel, dat hij zijn best
gedaan heeft en geroeid heeft met de riemen, die hij had.
Vooral als antipode van den ijzeren Maarschalk is hij voor
den auteur belangrijk: Terlaloe baik boedi pe-
kertinja, kasih sajang akan sekalian
isi roemahnja. (Hij was een edel en humaan mensch,
zeer aan zijn gezin gehecht en goed voor 't personeel).^)
Bij zijn komst kondigt hij D. z'n ontslag aan in de volgende
wijsgeerige troostrede: „Angin bertioep mesti
berhenti dan air pasang pesti soeroet.
Djikalau pasang selama^nja nistjaja
tenggelam doenia ini. Djika air itoe
soeroet selama^nja nistjaja keringlah
segala orang ito e.quot; (Eens moet de stormwind gaan
hggen en de vloed afnemen. Als het aldoor vloed zou zijn,
zou de aarde verzinken; als 't aldoor eb zou zijn, zouden
de menschen verdorsten).®) Waarop D. hem zwijgend de
sleutels overhandigt en J. 't kantoor binnenstapt om de
boekoe kenjataan (de boeken) te controleeren. De
schijn wordt gewekt, dat ook deze beminlijke man behept
zou zijn met die, volgens den auteur, specifiek-Hol-
landsche ondeugd: de hebzucht. Want J. vraagt D.
of de winsten der Compagnie zijn toe- of afgenomen (zie
boven) en welke landstreken nieuwe en groote voordeelen
zouden kunnen opbrengen,'') terwijl even te voren de auteur
verteld heeft, dat de Compagnies-dienaren zich van hoog tot
laag van diefstal ten nadeele van de V. O. C. schuldig plach-
ten te maken, en D. 't meest van allen. Was J. van plan dat
schoone voorbeeld te volgen en is dat de strekking van 't
antwoord, dat hij D. geeft als deze hem expliceeren wil hoe
of men de grootste winsten maken kan? Goea ini ter-

1)nbsp;b, blz. 41.

2)nbsp;b, blz. 38. De tekst heeft m o e d i i.p.v. boedi.
b, blz. 36. quot;) b, blz. 37.

-ocr page 140-

laloe bisa lagi biasa m e m e r i n t a h tanah
doenia ini (ik ben heel bekwaam en ervaren in de
kunst van regeeren).^) Wij hooren ook van hem, dat hij
verbaasd staat als hij uit de boekoe kenjataan ziet welke
enorme winsten de V. O. C. gemaakt heeft, waarvan nauw-
lijks de helft in Holland is gekomen, welke verbazing zoo-
wel in z'n vóór- als in z'n na-deel kan worden uitgelegd:
hij zou verbaasd kunnen zijn als eerlijk en wat naïef man
of enkel en alleen over de omvang van de morshandel. Uit
de wijze, waarop de auteur evenwel steeds over J. spreekt,
valt af te leiden, dat hij hier niets kwaads van hem heeft
willen zeggen. Hij heeft enkel en alleen een paar frappante
dingen willen mededeelen (de morshandel b.v.) en er zich
geen rekenschap van gegeven, dat, waar hij er J. in betrekt,
de wijze waarop deze op dergelijke misstanden reageert,
onvermijdelijk er toe bijdraagt den indruk, die de lezer
zich van J. gaat vormen, mede le bepalen.

Ad C. Herinneren wij ons de redenen, welke den auteur
er toe gebracht hebben deze hikajat te schrijven, dan begrij-
pen wij ook, dat hij groote aandacht wijdt aan het b e -
stuurs-systeem door de blanken (i.e. Hollanders) toe-
gepast. In den aanvang geeft hij trouwens zelf aan, dat hij
o.m. schrijft om te: menjatakan 'arif bidjak-
sana tipoe hikmat orang koelit poetih
mengatoer perintah negeri dan men-
tjari peroentoengan, ia'ni merampas
dengan mani s... (hoe slim en bedreven de blanken zijn
in het opstellen van bestuurs-systemen en het vinden van
middelen zichzelf te bevoordeelen, d.w.z. te stelen op
een manier, die de bestolene nog pret-
tig vindt ook).^)

Eigenbaat bepaalt z.i. alle daden en handelingen der
Hollanders. Nogmaals leggen wij er de nadruk op, dat des
auteurs ergernis over en gebetenheid op die ijdele, genot-
zuchtige, luie Javanen, ®) zijn ergernis over de Hollan-
der s een veel scherper accent verleent dan deze anders
gehad zou hebben. Immers: hoe feller hij de slechtheid en

1)nbsp;b, blz. 38.

2)nbsp;b, blz. 1.

4 redenen geeft de auteur op voor de wereldsche gezindheid
en irreligiositeit der Javanen: 1°. vrouwen; 2°. (te veel) eten en drin-
ken; 3°. mode-grillen; 4°. leegloopen of flaneeren (wirawiri).
(b,
blz. 14).

-ocr page 141-

baatzucht der Hollanders kleurt, des te verachtelijker wordt
daardoor de Javaan, die dit alles, ziende blind en lijdelijk,
slikt. Eén der belangrijkste factoren voor 't succes bij hun be-
stuur, dat de Hollanders doorgaans hebben, is z.i. hun
minutieuze administratie. Van overheidswege
wordt in iedere désa iedere inwoner, ieder paard, ieder
rund, ieder huis etc. opgeteekend. Maka demikian
itoelah periksanja orang besar. Diperin-
tahnja doenia jang dibawah keradjaan-
nja itoe hingga tiada boléh hilang
soeatoe roemah didalam hoetan dan
diatas goenoeng dan ditjelah® batoe
dan didalam serokan, soengai atau
ditepi laoet. Maka sekaliannja itoe
didalam ketahoean Kompeni itoe djoea,
termaktoebsatoe®didalam boekoe negeri
(zóó ver ging het onderzoek van den G. G. en zóó regeerde
hij het land, zonder dat iets aan zijn aandacht kon ontsnap-
pen: geen huis in bosch of gebergte, in rotskloven, sloten,
rivieren of op 't strand. Want dat alles stond opgeteekend
in de registers van de Compagnie).^) Bevolkingsregisters,
registers voor pachten, in- en uitgaande rechten etc. etc.
worden in duplo aangelegd: één exemplaar blijft in de
districts-hoofdplaats, het andere gaat naar Batavia. Zoo
levert 't regeeren geen enkele moeilijkheid: .... karena
ada nas termaktoeb kenjataannja dida-
lam daftar itoe, maka diketahoeïnja
satoe®nja didalam negeri itoe (want dank
zij de overzichtelijke staten hunner registers kennen zij het
land van a tot z). Een nieuwe G. G. behoeft slechts de
boeken op te slaan om een inzicht in 's lands toestand en
aangelegenheden te verkrijgen, en als hij meer geld noodig
heeft slaat hij er de boeken op na en heft wat meer be-

1)nbsp;b, blz. 6. De „Daghregistersquot; vormden reeds zeer nauwkeu-
rige statistieken, waren evenwel niet voor de buitenwereld toegan-
kelijk, evenmin als b.v. de uitvoerige opteekening, die v. Overstraten
als Qouv. van lava's Noordkust (1791—'96) liet houden. Daendels
gaf in 1808 de quot;Regenten van Java opdracht een uitgebreid onder-
zoek in te stellen naar de maatschappelijke toestanden der bevolking
en hare middelen van bestaan. Hij beoogde openbare publicatie dier
statistieken, maar zijn ontslag belette de uitvoering daarvan (Encycl,
N. I„ IV, Statistiek, blz. 104). De auteur is van een en ander
blijkbaar wel op de hoogte geweest.

2)nbsp;b, blz. 7.

-ocr page 142-

lasting dan zijn voorganger: simple comme bonjour! Winst
en geld daarom alleen is het die Hollanders te doen. Be-
toogde D. ook niet, dat men handel, landbouw en nijverheid
slechts moest bevorderen, wanneer men er zelf voordeel bij
had? Elders citeert de auteur kalief Abdoelmalik, die z'n
zoon adviseert het regeeren te leeren bij die visschers, die
groote visschen vangen met kleine touwtjes: de orang
koelit poetih (blanken).') Dag en nacht tobben de
Hollanders zich af om nieuwe middelen te bedenken, die hun
geld kunnen bezorgen. Letterlijk alles wordt belast: van
iedere voetbreedte van een prauw heft men belasting.quot;) De
Kompeni is als iemand, die de santen uit de klappers perst
en de rest verachtelijk ter zijde werpt. Want, hoewel er veel
handel is, kunnen de kooplieden toch geen winsten maken.
Maka djadilah segala orang jang ber-
niaga ketanah Djawa itoe modalan se-
riboe ringgit, djika seriboe lima ratoes
ringgit nistjaja tiada dapat peroen-
toengan karena jang lima ratoes itoe
habis diambil kantor Kompeni dengan
beberapa djalan moeslihat. (Zóó is het, dat
wanneer een koopman met 1000 rijksdaalders bedrijfskapi-
taal naar Java gaat en 50% winst maakt, hij van die 500
rijksd. geen cent in handen krijgt, daar de V. O. C. er wel
voor zorgt ze hem op allerhande slinksche manieren uit de
zak te kloppen). Maar al verdwijnt alle winst in de zak-
ken der Kompeni daripada bidjaksana orang
koelit poetih memerintah maka soeka
djoega segala orang jang roegi itoe
d'itanah Djawa (dank zij de handigheid dier blanken
in bestuursaangelegenheden vinden al die menschen, ook al
zijn ze benadeeld, het prettig op Java te toeven).'') Andere
landen mogen gebrek lijden aan goederen en handelsver-
keer: niet alzoo Java, waar het rijzen en dalen der prijzen
de menschen dronken maakt en hun harten tot zich trekt.
Ramai, ramai en nog eens ramai gaat den inlanders boven
alles. Ondanks alle onrecht en bedrog blijven zij op Java ko-
men en de auteur citeert verschillende autoriteiten om zijn

1)nbsp;c (v. Ronkel, blz. 1156).

2)nbsp;b, blz. 8. Voor diverse soorten heffingen, belastingen boeten
etc. etc. de Haan (I en IV, passim).nbsp;'

3)nbsp;b, blz. 8.nbsp;b, blz. 13.

-ocr page 143-

toorn en verachting over het wereldsche, immoreele Java
uit te storten. Neen, voor geen geld ter wereld zou hij naar

Java willen gaan!

De auteur gispt het boete-systeem der Hollanders: alle
straffen worden verzwaard als de schuldige onder eigen
vlag vaart en wee hem als hij de Engelsche vlag
voert! Maar de Hollandsche vlag waarborgt een reductie
van straf tot 50%' Hij gispt ook de douane en de chicanes
bij het pabéjan (kantoor van in- en uitgaande rechten).
Wat niet gedeclareerd is wordt zonder vorm van proces
ge-rampas-t en als de koopheden 't wagen zich te verzetten,
schieten de soldaten er dadelijk op los!Zijn afkeer van en
verontwaardiging over die hebzucht der Hollanders en hun
bevoorrechting van landgenooten culmineeren in z'n sarcas-
tische voorspelling, dat zij vandaag of morgen een strafver-
mindering gaan afkondigen van '/s voor ieder, die een hoed
draagt. Daar zullen dan weer alleen de Hollanders van pro-
fiteeren en de Arabieren, Maleiers, Boegineezen e.d.m., die
een hoed verfoeien, zullen er de dupe van worden. En voor
de Javanen, die graag een hoed dragen, omdat alle toean en
pétor er één dragen (boesana praboean — een vorste-
lijke dracht noemen ze 't), zal die fraaie bepaling natuurlijk
niet gelden, m.a.w. zij zullen al evenmin strafvermindering
genieten! Op Java is de toestand feitelijk zóó, dat men
er dag en nacht met de Kompeni aan het degenvechten is,
waarbij de laatste constant aan 't langste eind trekt.quot;) El-
ders citeert hij een Arabisch koopman, die de toestand te
Batavia allerzonderlingst noemt: men kan er een harimau
(tijger) en een kambing (geit) vreedzaam naast elkaar
verblijf zien houden.

Vond de auteur het streven dier listige orang poetih uit
eigen belang de wereldsche gezindheid der Javanen aan te
moedigen en het hun aangenaam te maken door voor ramai
te zorgen, minstens even ergerlijk als hun methode om aan
geld te komen, hij moet erkennen, dat zij in vele opzichten
superieur zijn. Hij erkent de waarde van hun verordeningen
betreffende de aanplant van diverse gewassen voor 's lands

1) b, blz. 13. 2) b, blz. 10—11.
3)
b, blz. 12. 4) a, blz. 23.

b, blz. 15. Het behoeft geen nadere explicatie wie resp. met dien
tijger en met die geit bedoeld zijn. Over de misbruiken bij de inning
van diverse rechten: de Haan 1 (passim).

-ocr page 144-

welvaart^); hij prijst hun practischen zin: zij doen
alle dingen op den voor ieder ding meest geschikten tijd. Zoo
verdoen zij b.v. in den zaaitijd nooit hun uren met einde-
looze processen en juridische haarkloverijen, zooals de
orang koelit hitam, die verzot zijn op d a ' w a (procedee-
ren). Er steekt trouwens niet de minste ernst in die
inlanders: vrouwen, ontspanning en vermaak gaan hun
boven alles. Deskundigen raadplegen bij hun ondernemin-
gen is iets wat zij nooit doen. =) Het schadehjkste acht de
auteur: maka jang terlebih memboenoeh
'akal itoe orang jang sangat tidoer de-
ngan tiada waktoenja dan lagi,bersama^
dengan perempoean (en wat hun verstand 't meeste
afstompt: hun gewoonte te pas en te onpas te liggen slapen
en dan hefst met vrouwen). En dat is iets wat de blanken
nooit doen tenzij zij er een physieke behoefte toe gevoelen.

Dragen Inlandsche beambten, op wie het bovenstaande
vooral gemunt is, er dus nog toe bij vorst en volk ten onder
te brengen, van die domme Inlandsche vorsten, die niets
anders (kunnen en willen) doen dan hun onderdanen uit-
schudden en het overgeërfde verbrassen, laat de auteur D.
zeggen, dat zij niet eens de kunst verstaan te: ambil
harta doenia didalam tanah (de bodem van
hun landen productief te maken). ®)

Op zakelijkheid, energie en geslepenheid
op administratieve en organisatorische
gaven en een grooter economisch inzicht
berust z.i. de superioriteit der blanken.®)

Over de Hollandsche beambten — we kregen daarvan
reeds een voorproefje in z'n afkeuring van hun douane-
methodes — is hij in 't geheel niet te spreken. Ieder beambte
bedriegt en benadeelt z'n superieur. Nauwelijks 50 % van
de door de Kompeni gemaakte winsten bereikt de plaats

1)nbsp;a, blz. 33.

2)nbsp;Dat overigens aan de Nederlandsche rechtspraak in die dagen

ook wel 't een en ander ontbrak, blijkt uit de Haan I blz 405_

en 469—73.

a, blz. 34,

a, blz. 34—35. In c (v. Ronkel, blz. 1161) legt de auteur D.
dergelijke woorden in den mond: een bewijs te meer voor onze stel-
ling, dat het er hem meer om te doen is de Javanen te gispen dan
om een duidelijk beeld van D. te schetsen.
®) b, blz. 18.

®) Het is interessant, 's auteurs beschouwingen te vergelijken met
die van Abdoellah. Zij vertoonen vele punten van overeenkomst be-
halve dat de laatste uitgesproken Anglophiel is (zie sub 35°)'

-ocr page 145-

van bestemming (Holland) en alle beambten spelen dief

en diefjes-maat. ,

Maar nog minder is de auteur te spreken over de Engel-
schen en hun bewind. Het moge onder Raffles t i a p ® hari
p é s t a (iederen dag fpest zijn),quot;) maar hun systeem van
gronden-verkoop verarmde de Javaansche bevolking der-
mate, dat zij de eens verfoeide Kompeni van harte terug-
wenschte. Heette het van de belasting-waanzin der Hol-
landers, dat: segala manoesia jang berniaga
ketanah Djawa itoe djadilah sekalian
meréka itoe seperti boedak teboesan
Kompeni dengan tiada dibeli kepalanja
dan tiada dengan memberi makan dan
pakaian (alle lieden, die op Java handel drijven a.h.w.
slaven van de V.O.C. zijn geworden, zonder dat er ooit een
koopsom voor hen is uitbetaald en zonder dat zij door hun
meesteres gevoed en gekleed worden) , de Engelschen
maken het nog bonter: hingga tersembelih
segala orang ketjil dengan tiada pisau
(zoodat den kleinen man' zonder mes de keel werd afge-
sneden) .quot;)

Deze zeer leesbare en in bijna modern-agressieven toon
gestelde hikajat moet geschreven zijn tusschen 1813 en
1816.

23°. Sja'ir perang Betawi (Gedicht over de verovering
van Batavia).

Tekst: het gelijknamige hs. uit de Raffles Collectie,
no. 7 8 (Royal Asiatic Society).®)

1) b, blz. 37.

-) b, blz. 41 (=a, blz, 82). Dit ziet op de festiviteiten den Engel-
schen, vooral in 't begin, aangeboden door de Hollandsche ingezetenen
(zie S. Kalff, Officiëele feestdagen in Indië,
I. G., 1913, dl. II, blz. 1398—1421, op blz. 1414 e.v.).

quot;) a, blz. 84. -1) b^ blz. 9.

») V. Ronkel, noot blz. 873. Hs. b gaat daarna (blz. 42—95) over
in een Hikajat Palembang (zie sub 24°, I).

®) Daarnaast: 1. Beknopte beschrijving van den
Veldtogt op Java in 1811, door Bernhard
van Saksen-
Weimar-Eisenach, uit het Fransch vertaald door J. C. v. Rijneveld.

2.nbsp;Eene bijdrage tot de geschiedenis van
J a
v a ' s verovering in 1811 (B. K. I., 6 - I, blz. 345—80),
naar een handschrift van Mr. H. G. Nahuys van Burgst in 't bezit
van 't Instituut: ,,De verovering van het eiland Java door Engelsche
wapenen in 1811, door een onpartijdig ooggetuige en volontair be-
schreven en beoordeeld.quot;

3.nbsp;Dr. J. de Hullu, Verslag van de verovering van
Java door de Engelschen in 1811, door Hendrik
JVlerkus de Koek, I. G., 1919, dl. II, blz. 1100—23.

-ocr page 146-

Een in vele opzichten lezenswaardige sja'ir, vervaardigd
door een orang dagang (koopman), die van de ge-
beurtenissen, die hij beschrijft, ooggetuige geweest is, en
over observatie-vermogen, talent tot vertellen en een zekere
gamin-achtige humor beschikt. Jammer genoeg riekt
zijn verheerlijking van de Engelschen en hun bestuur een
beetje al te erg naar pluimstrijkerij uit eigenbelang: wij
weten hoe Raffles, in wiens collectie het hs. zich bevindt, er
steeds op uit was producten van Maleische literatoren op
te koopen!

Historisch, als een bijdrage van inheemsche zijde tot onze
kennis van de gebeurtenissen van 1811 e.v.j., is het stellig
van belang en in hoofdzaken ook wel betrouwbaar. Wij
hooren achtereenvolgens van de maatregelen, die de djén-
deral Maskalek treft om Batavia in staat van tegen-
weer te brengen en de verwarring en opschudding, die daar-
van 't gevolg zijn'), van janssens' komst en hoe diens
aanvankelijk optimisme, dat de Engelschen wel niet zouden
komen, door de feiten wordt beschaamd; van de komst der
Engelschen, de ontruiming der stad door de Hollanders '),
en 't eerste niet ongunstig-verloopende gevecht, dat deze
laatsten den Engelschen leveren; van de gevechten bij Mr.
Cornelis; van de aanstelling van Engelsche bestuursambte-
naren; van den laatsten tegenstand van Janssens in de Oost-
hoek, om te besluiten met een éloge op 't Engelsche bestuur,
Raffles en Auchmuty.

Wij brengen in het voor ons doel van belang zijnde mate-
riaal de volgende onderverdeeling aan:

A.nbsp;de met name genoemde Hollandsche en Engel-
sche autoriteiten: Daendels — Janssens — Lord Minto —
Cranssen — Raffles — Auchmuty (c.q. eenige niet met
name genoemde personen, die in de gebeurtenis-
sen van de sja'ir een rolletje vervullen).

B.nbsp;gedrag en gehalte der beide legermachten c.q. de be-
schrijving der gevechten.

C.nbsp;de vergelijking tusschen Hollandsch (-Fransch) en

1)nbsp;Beide episodes zijn zeer levendig beschreven, resp. vs. 1—170
en vs. 224—38.

2)nbsp;vs. 603: ......setori perang habislah soedah

(de geschiedenis is hiermee geëindigd). Daarna volgen nog bijzonder-
heden over de aanleg van een nieuwe pasar te Batavia en 't ramai:
maken van de negeri (- vs. 861). Los daarvan staat een onbeteekenende
sja'ir tjinta birahi (minnedicht), die aan 't gedicht is toe-
gevoegd.

-ocr page 147-

Engelsch bestuur, welke in het voordeel van het laatste uit-
valt en moest uitvallen (zie boven).

Ad A. Van Daendels zelf hooren wij feitelijk niets,
slechts van de maatregelen, die op zijn bevel genomen wor-
den om de stad in staat van verdediging te brengen; van het
drillen van soldaten en het verbod van alle scheepvaart, wat
opschudding en armoede teweegbrengt, zoodat de auteur een
zucht van verhchting slaakt als:

Djénderal Maskalek soedah berhenti/
djénderal Djansen datang mengganti
(De Maarschalk trad af en Janssens volgde hem op).')
We hooren, dat Janssens een feest geeft op Goe-
noeng Sari en de staat van beleg voor Batavia laat opheffen
in 't vertrouwen, dat de Engelschen niet zullen verschijnen:

....keradjaan Baginda seperti orang

mimpi

(Zijne Excellentie voerde het bewind als iemand, die

droomt),'-^) want al spoedig:

djénderal Djansen ketempoehan bahaja/
datang angkatan dari Benggala
(werd hij door een groot gevaar, in den vorm van een vloot
uit Bengalen, overvallen).®) Bij de tijding, dat het eerste
treffen met den vijand gunstig verloopen is, rukt Janssens
zich de hoed van 't hoofd van blijdschap en laat z'n officieren
air dengan anggoernja (met water aangelengde
wijn) geven. Ook zit hij mee aan bij het feestbanket, dat de
major bergedir laat aanrichten.^) Deze tot vroolijk-
heid en optimisme neigende J. is echter ook degene, die,
wanneer de toestand kritiek gaat worden, voorslaat Mr.
Cornelis te ontruimen en zich in de binnenlanden terug te
trekken: ....karena perang kita hampir ke-
tjéwa (onze zaak is nagenoeg hopeloos).®)

Men leide uit bovenstaande niet af, dat de auteur nu ook
werkelijk beoogd heeft J. zóó af te schilderen, veeleer geven

1) Vs. 170. 2) Vs. 180.nbsp;.

3)nbsp;Vs. 182. De tekst heeft bah ala I.p.v. bah ajanbsp;„

4)nbsp;Bedoeld is het treffen van 10 Augustus 1811

blz. 62 e.v.). Het verliep zeker niet zoo gunstig, dat het tot feestvieren
aanleiding gegeven zou hebben, maar de geboortedag van
Napoleon
(15 Aug.) werd in het Fransch-Hollandsche kamp o.m. met salvo s
en een parade gevierd (Hertog Bernhard, blz. 76). Dit zal den auteur
ter oore gekomen zijn en hij heeft op zijn manier deze festiviteiten
trachten te verklaren.

5)nbsp;Vs. 409.

-ocr page 148-

de bewoordingen waarin hij over J. spreekt een vol-
strekt toevallig en onwillekeurig beeld van
den G. G. Hij is er immers niet op uit zich in de per-
sonen van zijn drama te verdiepen: hij wil slechts het
drama schilderen en bedient zich daarvoor van alles wat
hij zag, hoorde en vooral van wat hij fantaseerde. Van de
wanhopige en van tevoren reeds tot mislukkig gedoemde
pogingen van J. den weerstand in Oost-Java te organiseeren
en zijn capitulatie geeft de auteur — die zich, op grond van
wat hij slechts van hooren zeggen weten kon, een vrij juis-
ten indruk van een en ander gemaakt heeft — de volgende
dramatische uitbeelding: na vergeefs getracht te hebben den
Soenan van Solo voor zijn zaak te winnen, stuit J. op weg
naar Soerabaja op Engelsche troepen en roept hun in wan-
hoop toe: ....potonglah bèta
dari menanggoeng maloe beserta/
baiklah kita hilang kepala kita
(snijdt mij den keel af, dat is mij liever dan deze schande
nog langer te dragen). Maar de Engelschen schenken hem
grootmoedig 't leven. Meer aandacht legt de auteur aan den
dag voor de Engelsche autoriteiten, die hij met lofuitingen
overlaadt. Daar is dan in de eerste plaats: ....Lor Minto
jang maharadja léla (Lord Minto, de opperbevel-
hebber) met de ons ook uit andere sja'irs bekende
epitheta: radja jang sakti, radja jang pahla-
wan^) e.d.m. Na de verdrijving der Hollanders uit Mr.
Cornelis wordt Minto G. G. En zooals dat ook bij konin-
gen in de oude Maleische literatuur 't geval is zijn zijn
perintah betoel (bevelen juist en goed) en benar
tiada terperi (onuitsprekelijk goed) ®) en wordt hij
stipt gehoorzaamd.

Perintahnja benar dengan sempoernanja/
memeliharakan ra'jat serta karoenianja
mendjadi hasil orang semoeanja/
menengar titah barang katanja.
(de bevelen, die hij uitvaardigde waren uitstekend en ge-
richt op 't welzijn van 't volk en ieder strekte het tot nut
zich zijn woorden ter harte te nemen). Natuurlijk is

1)nbsp;Immer gaat de literaire behoefte boven die aan historische
nauwgezetheid of juiste karakterteekening.

2)nbsp;Vs. 495—96.nbsp;3) Vs. 187.

4) B.v. vs. 189, 191, 574, 581. s) Vs. 456.
6) Vs. 459.nbsp;Vs. 461—62.

-ocr page 149-

Minto te hoog dan dat hij zelf zich met bestuurs-beslomme-
ringen zou afgeven (juist zooals de vorsten in de oudere

sjaHrs): ____hanja menerima bening segala

s e t O e r i (slechts liet hij zich van alles op de hoogte hou-
den) . Vele trouwe en toegewijde dienaren staan hem ter-
zijde, dezen:

Seri Maharadja jang bangsawan/
moedah léla lagi pahlawan
bidjaksana bertambah akoean/
patoet sekali memegang keradjaan.
(edelen vorst, die opgewekt van aard was en moedig, en een
man van erkende wijsheid: de troon kwam hem stellig toe).''')
Seri padoeka radja Lor Minto/
menaloekkan negeri satoe persatoe.
(alle gewesten onderwierp Z. Excellentie na elkaar) waar-
door hij wijd en zijd beroemd wordt en alle kantor in han-
den krijgt:

selagi beloem doenia berpindah/
dimashoerkan djoega nama Baginda
(zoolang de wereld niet verandert, zal zijn naam met eere
genoemd worden).^) In vs. 594 keert hij, met Janssens als
gevangene, naar Bengalen terug.

Onder deze dienaren is ook een Hollander, een zekere
Keranseh (W. J. Cranssen): ..idelir Keranseh
kepala bitjaranja (Cranssen, de voornaamste van
zijn raadgevers),®) van wie elders verteld wordt, dat hij
mengerti bahasa en presidèn askepén
wordt. ®) Hij harmonieert in alle opzichten met zijn supe-
rieur, de G. G., en

idelir Keranseh presidèn jang toeah/
barang bitjaranja tiada ketjéwa.
(de woorden en voorslagen van edeleer Cranssen sorteer-
den steeds effect).

1)nbsp;Vs. 522.

2)nbsp;Vs. 526-27.nbsp;Vs. 575.nbsp;«) Vs. 580.

5) Vs. 456. W. j. Cranssen die verscliillende hooge functies be-
kleedde onder 't Engelsche tusschenbestuur, noemt de Haan: ,^en
bekrompen mensch van geringe bekwaamheid.quot; (Personalia der
periode van het Engelsch Bestuur over Java
18 11—18 16, B. K. I., dl. 92, blz. 477 e.v., blz. 525—26).

«) Vs. 520. Hij was bij de komst der Engelschen President van
Schepenen (de Haan, Personalia, blz. 525). JVlengerti bahasa
(talen, 't Engelsch?, machtig? iemand van goede manieren?) is een
honorifiek epitheton, zooals de JVlaleische literatuur er zoovele kent.

7) Vs. 523. Merkwaardig, dat Muntinghe niet genoemd wordt.

-ocr page 150-

Minto's voornaamste hoeloebalang is Samuel Auchmuty:
seorang pahlawan jang amat mengerti/
seri Semnjoel Ahmoeti.

(een zeer bekwaam krijgsoverste, Semnjoel Ahmoeti) '),
naar beproefd model niet te verslaan in den strijd en de man,
die de militaire overwinningen voor de Engelschen behaalt.
Itoelah pahlawan jang amat gagah/
beraninja tidak lagi terdoega
perangnja berat tiada tersinggah/
tiada jang sanggoep tandang laga
pahlawan jang gagah lagi perkosa/
bertambah poela goena biasa
memetjahkan perang senantiasa/
ialah jang banjak berboeat djasa.
(dat was eerst recht een held van ongelooflijke dapperheid,
onweerstaanbaar op 't slagveld, moedig en onversaagd en
immer bruikbaar. Op 't slagveld maakte hij zich zeer ver-
dienstelijk). Hij beschikt natuurlijk over ontelbare kanon-
nen en soldaten. De eerste penghoeloe van Minto, zijn groo-
te steun en toevlucht is toch wel de voortreffelijke R a p 1 è s
(Raffles), wien de auteur nooit genoeg lof kan toezwaaien:
djénderal jang amat boediman/
memeliharakan negeri terlaloe aman
sekalian ra'jat djadi kesenangan/
menengar titah dengan firman.
Hamba berkata dengan soenggoehnja/
djénderal Raplès banjak boedinja
bitjaranja lemah lemboet dengan

[betoelnja/
menghoekoemkan ra'jat serta 'adilnja
hamba pohonkan kepada Toehannja/
soepaja Baginda memerintah selama- nja.
(dank zij den verstandigen generaal — de auteur geeft hem
maar vast den titel van (luit.-) gen., die hij later pas kreeg —
heerschte een volmaakte vrede in 't land en 't gansche volk
was tevreden onder zijn bewind. Uit den grond van hun
hart getuigden zij — tenzij hamba voor „ikquot; staat —: Raffles
is zeer wijs, zacht, beminlijk en oprecht in z'n woorden, een
rechtvaardig rechter, dien God ons ten eeuwigen dage moge

1)nbsp;Vs. 582.

2)nbsp;Vs. 585—g

-ocr page 151-

bewaren).') Tot op den huidigen dag, voegt de auteur er
aan toe:

.... / perintahnja tentoe tiada jang koerang
menjoekakan hati sekalian orang/
meradjakan Raplès zaman sekarang.
(mankeert er niets aan zijn bestuur en iedereen verheugt
er zich in hem tot vorst te hebben). -^) Wat verder wordt
gezegd:

Ialah baginda jang amat setiawan/
menjoekakan hati orang sekalian
djénderal Raplès jang bidjaksana/
soedahlah mashoer kesana^
nama baginda jang amat sempoerna/
memeliharakan ra'jat hina dan dina.
(hij was een trouwhartig vorst, die bij allen geliefd was,
deze wijze G. G., wiens faam wijd en zijd zich verbreidde.
Hoog en laag verheugden zich in zijn goede zorgen).®)

Geen wonder, dat iedereen verheugd is, als deze voortref-
lijke man, door Gods raadsbesluit, goebernoer wordt, bij
welke gelegenheid de auteur eenige aandacht aan Raffles'
persoon wijdt:

élok parasnja konon baginda/
sederhana sedang oesianja moedah
sempoerna bahasanja pada séhat lidah/
ma'moernja lebih koerang tiada.
(hij was in z'n jpnge jaren en een knappe man, en was een
goed en aangenaam spreker, en een bemiddeld man).^)
Onder zijn bestuur leven handel en landbouw weder op en
men kan weer winsten maken: wat vroeger voor een kwar-
tje van de hand ging, brengt nu één reaal op. Dank zij R.
heerscht er rust en orde, vrede en welvaart en bedrijvig-
heid in ^lle takken van handel en nijverheid, heel anders
dan vroeger onder het Fransche bewind. «) De aanleg van
een nieuwe pasar, waartoe R. krachtig medewerkt,
verschaft
den auteur weer een mooie gelegenheid zeer veel fraais van

1) Vs. 465—69. Men lette er op hoe cliché de woorden zijn waarin
Raffles' lof gezongen wordt,

■2) Vs. 471—72. 3) Vs. 530—32.

4) Vs. 535—36. Vgl. Abdoellah's beschrijving van Raffles {.sud
35°, B): 5 juli 1781 geboren was Raffles een dertiger in den tijd, dien
de auteur beschrijft.

= ) Vs. 544. Of dat voor den consument zoo prettig is bedenkt
onze koopman-dichter niet.

«) Vs. 549 e.v.

-ocr page 152-

hem te zeggen: seorang bangsawan jang amat
koeasa (een edelman van grooten invloed) , ....jang
poenja djasa / goebernoer bidjak lagi
biasa (een wijs, verdienstelijk en ervaren G. G.).^) De
nieuwe pasar wordt ramai:

itoepoen daulat radja bangsawan/
toean Raplès jang setiawan
(dank zij de daulat — zegenbrengende macht — van dien
nobelen en eerlijken vorst).®) Ook is de opleving van
Batavia zijn werk:

oléhnja Baginda jang poenja martabat/
diatas keradjaan mendjadi obat
(door den hoogen vorst, die genezend werkte op zijn rijk).
En de auteur hoopt, dat deze radja jang bidjaksana
(wijze vorst) tot heil voor land en volk, nog lang aan de
regeering zal mogen blijven

laksana kajoe jang rampak dahoennja/
banjaklah ra'jat bernaoeng dibawahnja
(zijn regeering is als een dichtbebladerde boom, waaronder
velen beschutting komen zoeken). quot;) Tot besluit smeekt hij
R.'s gunsten en zegen af: karoenia Baginda jang
amat lempah en jang amat njata (Uwe zeer
overvloedige en duidelijk-blijkende zege, Sire).'')

Al met al een beeld waarover de, stellig zeer opmerkelijke,
Sir Stamford in ieder opzicht tevreden kon zijn. Voor ons
blijft het een teleurstelling, dat door verschillende omstan-
digheden (de auteur is een koopman, wien de opleving der
handel zeer welkom en haar auctor, R., dus zeer sympathiek
moest zijn; het is kennelijk zijn bedoehng geweest, dat R.,
dien hij qualitate qua waarschijnlijk niet persoonlijk gekend
zal hebben, zijn gedicht zou koopen; ten derde heeft hij in
alle opzichten ook de gebreken van een Maleisch dich-
ter) een meer c r i t i s c h e schildering, een meer volledige
ook, van dezen man, die de inheemschen toch blijkbaar wel
iets gezegd moet hebben, niet kon tot stand gebracht worden.

Onder de niet met name genoemde personen, die hier en
daar in den loop van 't verhaal even opduiken, geniet een

1)nbsp;Vs. 635.

2)nbsp;Vs. 636.nbsp;3)nbsp;Vs. 702.
4) Vs. 829.nbsp;5)nbsp;Vs. 835.

8)nbsp;Vs. 838.nbsp;7)nbsp;Vs. 840 en 842.

-ocr page 153-

zekere major bergedir^) (brigadier-generaal) nog de
m.eeste belangstelling. Na het eerste gevecht®) biedt hij
officieren en autoriteiten een feestbanket aan, dat a.v. be-
schreven wordt:

...../masing® memegang garpoe dan séndok

ketika itoepoen banjak jang mabok/
ada jang terlintang ada jang doedoek
(ieder hield een lepel en een vork vast en velen werden
dien dag dronken. Sommigen hingen achterover in hun
stoel, anderen zaten nog rechtop). ®) Bij een en ander ont-
breken de gebruikelijke vreugdesalvo's niet. De major-
bergedir, van wie sprake is bij de gevechten bij Mr. Cornelis,
is misschien dezelfde als de bovengenoemde.
Major bergedir bitjaranja tentoe/
hatinja keras seperti batoe
jang djadi bergedir orang Perantjis/
berdjanggoet bertjambang lagi

berkoemis

(de brigadier was een beleidvol en onversaagd man, van
origine een Franschman met knevels, kin- en bakke-
baarden) .

Bij de verwarring t.t. van Daendels' mobilisatie-actie, ver-
liest iedereen 't hoofd:

wékmisternja terlaloe poesing/
hampir dilarangnja memeliharakan

koetj ing

(de wijkmeester's waren zóó in de war, dat ze bijna een ver-
bod tot 't houden van katten hadden uitgevaardigd) zoo-
dat 't begrijpelijk is, dat hun ondergeschikten óf nog meer
't hoofd verliezen óf er op uit zijn uit de verwarring munt
te slaan: perintah satoe diboeatnja doea

-ocr page 154-

(aan ieder bevel voegden zij nog een ander toe) ') en de
mandoers leiden een prinsenleventje.

Voor 't gedrag van de Hollandsche burgerij en
notabelen bij de komst van de Engelschen heeft de
auteur slechts spot en hoon: de
s e k a o e t (schout) weet
niet hoe gauw hij zich uit de voeten zal maken:
djatoeh bangoen tergoeling^/
peroet sakit kepalanja poesing
(al vallende en struikelende, met pijn in de buik en duize-
hg van angst, liep hij weg n.1.). 3) Van denzelfden schout
wordt later, bij gelegenheid van de actie der Engelsche
troepen tegen rooversbenden boven Batavia, waarvan de
Hollanders zich zouden bedienen, gezegd, dat deze O 1 a n d a
gila (gekke Hollander) door de Engelschen gezocht werd.
Op 't gezEht van de Engelschen, die Batavia zonder slag of
stoot bezetten, moekanja terlaloe mérah (rood
van kwaadheid),®) borgor melihat
soesahlah
hati (voelden de burgers zich bekommerd) «) en: bor-
gor takoet.... soldadoenja poet jat tiada
berdarah (de burgerij was bang en de burgerwacht zag
doodsbleek),') trouwens ook de kemendan datang-
nja takoet (de afdeelings-commandanten kwamen vol
vrees) »), behalve de kemendan Krokot, die aan 't bevel
zich bij de Engelschen te komen melden, geen gehoor heeft
gegeven, maar met de Compagnies-troepen is meegegaan.

Ad B. De beschrijving der gevechten varieert nagenoeg
niet, noch toont zij eenig verschil met die uit andere Malei-
sche werken. Beide legers strijden dapper en vol vuur, ge-
lijk de traditie wil, waardoor 't effect van het geheel en de
waarde van de overwinning van één van beiden verhoogd
wordt. Het eerste treffen is zeer hevig en geen van beide
partijen wil een voetbreedte wijken, hoewel de Engelschen
sangat lel ah (zeer vermoeid)«) worden genoemd,
waarom de Hollanders het gevecht als een overwinning gin-
gen vieren (zie boven). Van Franschen (en Hollanders)
heet het:

lakoenja sangatlah garang/

1) Vs. 139.nbsp;Vs. 141—69. 3) Vs 222

Vs. 310.nbsp;5) Vs. 245. 0) Vs 244 t-, v. o

n.'^nbsp;burgerwacht is major A erin.

^ard bï 57) 'nbsp;^^^ Hertog Bem:

9) Vs. 278.

-ocr page 155-

hébatnja tidak m e m b i 1 a n g orang

(het waren woeste en dappere kerels, niet gewoon hun

vijanden te tellen) ') en

Perantjis itoe perangnja keras/
boenji bedil sangatlah deras
(de Franschen vochten dapper en vuurden snel achtereen
salvo's af).') Maar ook:

Inggeris berperang bersoenggoeh hati/
memasang meriam berganti'
(de Engelschen streden vastberaden en vuurden keer op
keer hun kanonnen af).®) Op 3 Sjaban'') wordt er weer
hevig en, van beide zijden, dapper gevochten. Aan weers-
zijden lijdt men zware verliezen (zonder welke mededeehng
het gevecht, naar traditioneele opvatting, trouwens van
geen beteekenis zou zijn):

Perantjis menémbak tiada terkira/
kepada Inggeris poenja tentéra
(onophoudelijk schoten de Fransche op de Engelsche troe-
pen).®) Geen wonder, dat de Engelschen sangatlah
marah (zeer boos werden) quot;) en zich tot 't uiterste gingen
inspannen. Maar hoewel op het schieten der Engelschen:

Kompeni melihat hatinja bimbang---- (de

Comp. bevreesd werd) heet het direct daarop toch:
Prasman melawan bersoenggoeh hati/
dipasang meriam berganti'
(de Franschen verzetten zich vastberaden en schoten keer
op keer hun kanonnen af). ®) Een paar dagen later doet de
major bergedir ®) met de Inlandsche hulptroepen
een succesrijken aanval, die de Engelschen, wier d e r g e n -
doer menémbak dari atas koeda (dragonders
uit 't zadel vuurden) , tot wijken en hun major tot razernij
brengt (5 Sjaban).quot;) Zij doen tegenaanvallen en de strijd

1) Vs. 268.nbsp;2) Vs. 273.nbsp;s) Vs. 275.

4) Vs. 319 e.v. 3 Sjaban = 23 Augustus '11. Volgens de sja'ir
vond dit gevecht 12 dagen na 't eerste treffen plaats (vs. 315 e.v.),
d.i. (21 Radjab) 11 12 = 23 Aug. Op dien dag gebeurde evenwel
niets, maar mogelijk is de nachtelijke uitval van den 21 en Aug. be-
doeld, welke eenig succes had (de Hullu, blz. 1108), die 11 a 12 dagen
na het treffen van 10 Aug. (waarvoor de sja'ir abusievelijk 11 Aug.
opgeeft) plaats had.

Vs. 321.nbsp;6) Vs. 322.nbsp;t) Vs. 324

«) Vs. 325.nbsp;») Vs. 334 e.v.

rUo^®- ^^ dragonders trekken steeds de aandacht: zie ook
sub
12°.

5 Sjaban = 25 Aug. Voor dien dag meldden de Nederlandsche
berichten slechts een hevig bombardement, dat onze artillerie geheel
ontredderde (de Hullu, blz. 1110).

-ocr page 156-

blijft in evenwicht:

berperang Inggeris bersoenggoeh hati/
tambahan biasa dengan mengerti
(De Engelschen streden met evenveel moed, kunde als er-
varing) De perang besar (groote veldslag) schijnt
't karakter van een artillerie-gevecht te hebben aangenomen:
Kompeni menémbak tiada berhenti/
soeara meriamnja berganti^
ra'jat Inggeris banjaklah mati/
majornja melihat soesahlah hati
(Zonder ophouden liet de Comp. haar geschut vuren. Vele
Engelschen sneuvelden en hun majoor werd ongerust).
Na langdurigen strijd wordt de trommel geslagen 'alamat
berhenti (ten teeken, dat men op zou houden), wat
ook geschiedt, want:

samanja tahoe samanja mengerti/
soedah 'adat orang koelit poetih
(allen begrepen dat signaal, want het was algemeen in ge-
bruik bij de blanken). ■*) In dit en in het groote d.a.v. ge-
vecht, maakt de Kompeni gebruik van doeit batoe
(? steenen kogels?), wat strijdig is met alle krijgsgebruiken.
Lord Minto in woede doet ontsteken en den auteur doet

opmerken:----/tiadalah patoet demikian itoe

(zooiets komt niet te pas). ®) Op 6 Sjaban «) ontbrandt op-
nieuw een groote en ditmaal beslissende slag. Weer strijden
beide partijen even dapper en:

berboenjilah meriam gagah gempita/
jang kena mati ada jang patah
(het geschut donderde en sommigen werden gedood, anderen
verminkt) en:

berboenjilah meriam tiadalah berhenti
kedoea péhaknja berganti^

Vs. 353. Men merke op hoe bewoordingen en beschrijving
cliché zijn.

2) Vs. 359_60.nbsp;3) Vs. 364.nbsp;Vs. 365.

(d o e i t b a t o e : vs. 368) vs. 394.

Volgens de sja'ir duurde de slag 2 dagen (6 en 7 Sjaban =
26 en 27 Aug.). In werkelijkheid was 't gevecht den 26en beslist.
De Nederlandsche berichten gewagen slechts van 't slechte materiaal,
waaruit onze troepen bestonden en hun erbarmelijke houding op detï
26en (b.v. de Hullu, blz. 1104, 1106 en 1117).

Vs. 382. De tekst heeft mata (die in de oogen geraakt wer-
den, vedoren ze soms). In navolging van 't geijkte ada jang mati
ada jang loeka (sommigen werden gedood, anderen gewond)
lezen wij: mati.

-ocr page 157-

(onophoudelijk schoten de kanonnen over en weer).^)
Van beide zijden worden alle beschikbare manschappen in-
gezet en de auteur verzuimt natuurlijk niet de aandacht te
vestigen op de inheemsche hulptroepen:

Ambon dan Boegis sekaliannja garang/

major bergedir mentjaboet pedang

(de Ambonneezen en Boegineezen waren allen even woest.

De brigadier greep z'n zwaard).®) De Hollanders houden

dapper stand, maar van lieverlede:

orang Kompeni banjak jang lelah

'alamat konon mendapat kalah

(vele Hollanders raakten vermoeid, wat al van oudsher een

bewijs is, dat men gaat verhezen).') Als de Engelschen de

kota beginnen in te sluiten:

sekalian soldadoenja sangatlah gempar/
djénderal Djansen hatinja gentar
perang Perantjis soenggoeh pahlawan/
seperti harimau melihat kambing

berkawan

barang jang berhadap tiada keroean/
didalam peperangan ialah djohan
perang Inggeris jang bidjaksana/
sebagai raksasa memegang panah
(alle soldaten beefden en Janssens sidderde. De Franschen
streden als helden, als tijgers die een kudde schapen zien,
als helden, die hun tegenstanders niet achten. De be-
leidvolle Engelschen leken op pijl-schietende reuzen).quot;)
Vooral op aandrang van Janssens wordt dan besloten te
wijken. De Perantjis volgen J. en de — overige — troepen
(de inheemsche?) hatinja doea (waren in tweestrijd).
J. wordt op z'n vlucht door zijn getrouwen vergezeld:
beberapa orang O 1 a n d a j a n g a d a s e r t a n j a /
mengikoet djénderal sebab maloenja
sampai meninggalkan anak isterinja/
itoelah orang setiawan namanja
(verscheidene Hollanders volgden hem omdat zij zich
schaamden(!). Tot vrouw en kinderen lieten zij in den steek:
met recht kan men hen trouw noemen). ®) Daarop dringen
de Engelschen, de soldadoe beroki poetih (wit-
gerokte soldaten), wier lakoenja garang (optreden

Vs. 395 2) Vs. 378.nbsp;Vs. 398.nbsp;Vs. 401—04.

) Vs. 410. «) Vs. 413—14.

-ocr page 158-

woest was), vooraan, Mr. Cornelis binnen en jagen ook de
achterblijvers op de vlucht.

Inggeris menémbak bersoenggoeh hati/

soeara bedilnja tiada berhenti

iapoen derèl berganti^/

soldadoe Kompeni banjaklah mati

(De Engelschen schoten vastberaden en zonder ophouden.

Salvo op salvo deed menig Hollander in het zand bijten). ')

Op J., die zijn laatsten tegenstand biedt in Semarang en
de Oosthoek, wordt een snelle en beslissende zege behaald:
Inggeris memoekoel negeri Semarang/
di Salatiga ia berperang

lakoenja hébat terlaloe garang/____

(de Engelschen namen Semarang en bij Salatiga leverden
zij slag, moedig en onstuimig optredend).

Men kan concludeeren, dat den auteur het verschil in
gevechtswaarde tusschen Engelsche en Fransch-Hollandsche
troepen welhcht niet bekend is geweest, maar dat hij dat
in ieder geval in zijn sja'ir niet laat uitkomen; dat hij niet
op de hoogte is geweest van de onmogelijke taak, waarvoor
J. zich gesteld zag; dat hij er op uit is de Engelsche zege
zoo fraai mogelijk voor te stellen en de rol der inheemsche
hulptroepen aan de Hollandsche kant fraaier voorstelt, dan
zij in werkelijkheid geweest is.

Ad C. Voor zoover zulks nog niet bij de bespreking van
Lord Minto en Raffles geschied is, in wie de auteur het
Engelsch bestuur verpersoonlijkt ziet, spreekt de auteur zijn
voorkeur voor het Engelsche bewind boven 't Fransch-Hol-
landsche onverholen uit. Aandacht wijdt hij aan de maat-
regelen door de Engelschen genomen om Mr. Cornelis te
repeupleeren, de bevolking te ontwapenen en de handel te
doen herleven. 3) 't Engelsche bestuur heeft véél, zoo niet
alles, op zijn voorganger vóór:

Perintah Perantjis t a boléh a-b-s/
banjaklah orang djadi menangis
perintahnja Inggeris boekan begitoe/
segala bangsawan meréka itoe.
Dikasihnja tetap satoe persatoe/
dengan kasihannja jang amat tentoe
'adat sekarang terlaloe indah/

i) Vs. 423—24.nbsp;2) Vs. 485—86

3) Vs. 429 e.v.

-ocr page 159-

petopan pemadatan soedah tiada.
(Het Fransche bewind...en velen weenden daarover. Het
Engelsche bewind is anders en in handen van lieden van no-
bele geboorte, die ieder hun trouwe en oprechte genegenheid
schenken. De staat is nu uitnemend ingericht en dobbelspel
en
opium-schuiverij behooren tot het verleden).®) Nu is de
periksa bagoes (rechtspraak goed) en niet alleen dat,
wat geld opbrengt, wordt nuttig geoordeeld (een steek
onder water aan 't adres der Hollanders!). Een klein
bewijs van den indruk, die de val van Batavia op
de Archipel moet hebben gemaakt, vinden wij in des
auteurs ontboezeming naar aanleiding van J.'s capitulatie:
denegeriBetawiis verloren en bij deze groote gebeur-
tenis roept de auteur Allah tot getuige. Immers:
Kompeni itoe toean keti dan laksa/
itoepoen kena djoega binasa.
(de Comp, employeerde millioenen menschen, die allen
hiermee tot den bedelstaf werden gebracht). ') Waaraan hij,
als hterator, die zichzelf respecteert, deze vermaning
vastknoopt, dat wij — t.w. hij en z'n landgenooten — die
niet eens over kanonnen en kota's beschikken, ons dit voor-
beeld voor oogen moeten blijven houden:
pikirkan toean jang bidjaksana/
Kompeni jang moelia mendjadi hina.
(bedenkt dat toch, mijne heeren, wanneer gij verstandig
zijt: zelfs de hoogverheven Compagnie verzonk in 't niets). quot;)

De sja'ir is geschreven gedurende H. 1224—1231 (d.i. A. D.
1809/10—1815 en beëindigd op 12 Moeharram van 't laatste
jaar, d.i. 14 December 1815. ®)

24°. Hikajat Palembang (Kroniek van Palembang).
Tekst: I. de gelijknamige Leidsche hss. cod. 2276 (c) en
2276 (d), d.i. het tweede deel van de Hik. Mareskalek,
blz. 42—95. ®)

II. De Sja'ir perang Mèntèng (Gedicht over de krijgs-
bedrijven van Muntinghe), Bataviaasch hs. no. 12.

De beide eerstgenoemde hss. zullen wij eerst tezamen be-

1)nbsp;ia^ boléh — was geheel en al onbekwaam?

2)nbsp;Vs. 514—17. 3) Vs. 506.nbsp;Vs. 510nbsp;Vs. 846 e.v.
«) Zie sub 22°. Daarnaast ter vergelijking: E. B. Kielstra, De

ondergang van het Palembangsche rijk (de
Gids, 1892, II, blz. 76—111). P. H. v. d. Kemp, De geschiedenis
van een Engelschen raid op Hollandsch
grondgebied (de Gids, 1898, I, blz. 253—89).

-ocr page 160-

spreken, het uitvoerigste en verst-doorloopende (cod. 2276 c)
als
a tot basis nemend, en het tweede (b), dat slechts een
periode van 9 jaren, van Gillespie's expeditie tot de komst
van de Koek, behandelt, alleen daar ter sprake brengend
waar zulks gewenscht leek. De sja'ir wijkt naar z'n aard
zoozeer van de eerste twee af, dat een aparte bespreking
gewettigd is.

Ad I. a is een hikajat in den gewonen zin des woords,
heeft dus vrijwel geen persoonlijk cachet,
b daarentegen
wel: het is buitendien veel geprononceerder anti-Hol-
land s c h. Over 't geheel genomen zijn beiden historisch
wel betrouwbaar.

a vertelt ons achtereenvolgens van Pangéran Djaja
Wikrama, die als sultan Mahmoed Badar-aldin I den Palem-
bangschen troon bestijgt (H. 1136),') dank zij hulp der
Compagnie in ruil voor een loge en het tin-monopolie.
Wij hooren van zijn regeering en die van zijn opvolgers,
waarbij de afdoening van 's Sultans schuld aan de Kompeni
voor de verleende hulp ter sprake komt; van een conflict
met Daendels, dat Badar-aldin II naar de Engelschen drijft;
van de moord op de Hollanders, A. D. 1811; de expeditie-
Gillespie en het stuivertje-wisselen van Badar II en Nadjam-
aldin op den Palembangschen troon onder 't Engelsche en
Hollandsche oppergezag; van Muntinghe's échec en dat van
de expeditie-Wolterbeek (beiden A. D. 1819); van de expe-
ditie-de Koek (1821) en de d.a.v. moeilijkheden en verwik-
kehngen bij de pacificatie van 't Palembangsche en de po-
gingen er een geregeld bestuur te vestigen. De geschiedenis
der contracten slaan wij, als voor ons doel van geen nut,
over en maken voor de wel in aanmerking komende stof
de volgende onderverdeeling:

1°. De verhouding Palembang: Kompeni (en later: Engel-
schen), zooals de hss. die afschilderen;

2°. de in de hikajat's voorkomende personen: de met name
genoemden: Daendels'), Raffles, Gillespie, Meares, Robison,
Muntinghe, Salmond®), G. G. v. d. Capellen^), de Koek 4),

-ocr page 161-

Reynst^) en de niet-met-name genoemden (Engelschen en
Hollanders);

3°. de beschrijving der gevechten waarbij blijken zal, dat zij
ons omtrent de gevechtswaarde der Hollanders, subs. En-
gelsche, troepen in 't duister laat.

Ad 1°. Hierover laat b, welks geserreerde stijl en anti-
Hollandsche gezindheid wij reeds sub 22° signaleerden, zich
niet speciaal uit. -) a daarentegen legt bij de vermelding van
de 18e eeuwsche sultans en hun regeeringsdaden sterk de
nadruk op uitnemende verstandhouding tusschen hen en de
V.O.C.; op de loyauteit waarmee de SuUans de contracten
zelfs wanneer zij in hun nadeel bleken te werken, plachten na
te komen, terwijl hij voor de latere jaren wel z'n pro-Palem-
bangsche gezindheid laat doorschemeren, maar zich toch van
openlijke crtiek of duidelijke insinuaties onthoudt. Herhaal-
delijk heet het hier: Maka bertambah^lah ber-
kasih'an antara Kompeni dengan Palem-
b a n g (een steeds toenemende vriendschap verbond V.O.C.
en Palembang). Terwijl ook t.a.v. de Engelschen, tijdens
hun kortstondig opperbestuur, de verhouding een zeer goede
heet geweest te zijn, althans gelijk was aan die tot de Kom-
peni d a h o e la kala (voorheen).®) Apa'-quot; permin-
taan dari Palembang, aldus schetst de auteur de
vriendschap tusschen V.O.C. en Sultanaat, jang pantes
Kompeni toeroet dan apa'^ permintaan
dari Kompeni jang pantes Soeltan Pa-
lembang toeroet (elk redelijk verzoek van den Sultan
werd door de V.O.C. ingewilhgd en omgekeerd).quot;) De ont-
vangst van het jaarlijksche gezantschap, mengarak
soerat (plechtig ronddragen van den brief) en plechtige
voorlezing van den brief (i.e. het contract) wordt een cere-
monie-met-traditie. ') Omgekeerd worden ook de gezanten
van Palembang naar Batavia goed ontvangen en plegen
de Hollanders te Palembang den Sultan met
saluut-schoten
te begroeten als hij de Moesi afvaart. Gaat hij stroomop-
waarts dan blijft het salvo achterwege, want zulks kon men

1)nbsp;Zie noot 4), blz. 126.

2)nbsp;Zie verder ad 2°, sub: JVluntinglie.

a, blz. 15, 16 en 20. Baha-aldin treedt streng op tegen allen,
die 't contract schenden door tin aan de Engelschen te leveren, hoe-
wel die tweemaal zoo veel betalen als de V.O.C.
(a, blz. 20).

a, blz. 17. JVlet een enkele variatie hetzelfde op blz. 14, 18, 19,
20, 22, 51. 5)
a, blz. 44.

8) a, blz. 20.nbsp;a, blz. 20.nbsp;Passim.

-ocr page 162-

van uit de Hollandsche lodji (loge) niet waarnemen.')

Zoodat de moord op de Hollandsche vrienden, waar-
toe Badar, afkeerig van iedere Europeesche bemoeie-
nis, na 't bericht van Java's verovering overging,
a. h. w. in zachte pastel-kleuren moet worden afge-
schilderd: ja, het woord „moordquot; of „doodquot; wordt
zelfs nergens gebruikt, hoewel den auteur, die door-
gaans goed op de hoogte blijkt te zijn van toestand en
gebeurtenissen uit die jaren, de ware toedracht bezwaar-
lijk onbekend kan zijn gebleven. Men oordeele: Sultan Ba-
dar-aldin II geeft bevel de Hollanders, van wie wij gehoord
hebben, dat zij nog (m a s i h) -) in de loge waren, daaruit
te verwijderen. Zijn krijgslieden dringen in grooten getale
de kota binnen, maka sekalian Kompeni ter-
kedjoet (alle V.O.C.-dienaren schrokken)^), voegt de
auteur er nuchter aan toe, en dwingen allen, mannen, vrou-
wen en kinderen, zich in 2 prauwen in te schepen, die daar-
op stroomafwaarts werden gevoerd. Slechts één Hollander,
Belim namanja (Belim geheeten) blijft over met z'n
omalt;^ van Palembangsche origine, maar moet den Islam aan-
nemen. Over 't lot van de gevangenen in de beide prau-
wen wordt met geen woord gerept!

Ad 2°. Daendels. Wij vernemen, dat t.t. van Mahmoed
Badar-aldin II de djénderal Mareskalek G. G.
wordt te Batavia: terlaloe keras perintahnja
terchabar kepada Soeltan Palembang
(den Sultan werd bericht, dat deze met ijzeren hand regeer-
de) . ®) De Palembangsche gezanten raken dra met hem in
conflict, als hij hun tin met beras wil betalen, wat in strijd
is met 't contract.») Zij weigeren insgelijks de tin-prijs te
verlagen, waarop Daendels hen met een militaire expeditie
dreigt. Dit was de reden, dat Badar versterkingen ging op-
werpen en contact zocht met de Engelschen.') Meer dan een

1) a, blz. 20.nbsp;2) t,]^ 23.nbsp;s) bi^ 28.

4) a, blz. 28. D.d. 14 September 1811 (Kielstra, blz. 81). De
hikajat geeft op: 28 Sjaban 1226 d.i. 17 Sept 1811, een vergissing van
3 dagen m.a.w. Zie hiervoor ook: J. C. Baud, Palembang in
18 11 en 18 12, (B.K.I. — I, blz. 7—40). De Hollandsche kolonie
werd in booten de rivier afgevoerd en afgemaakt. In de „Bijlagenquot;
(blz. 20—41) publiceert Baud ooggetuigen-verslagen van de 2 eenige
overlevende Hollanders: Willem (denkelijk de toean Belim van de
hikajat) v. d. Wateringe Buis (bijlage no. 7) en de weduwe Haar-
vlegter: Louise v. d. Wateringe Buis (bijl. no. 8). Van een grootmoe-
der van hen wordt niet gesproken.

Een voorbeeld hoe D.'s reputatie zich verbreidde!

8) a, blz. 22nbsp;7) a, blz. 23.

-ocr page 163-

zijdelingsche, meer historisch, dan psychologisch, waar-
devolle blik op den ijzeren Maarschalk verschaft de auteur
ons niet.

Raffles. Nog onpersoonlijker is wat hij over Raplès
(Raffles) te vertellen heeft, die bij den auteur van
b zelfs
een, voor zoo'n bedrijvig en eerzuchtig mensch als Raffles,
weinig-eervolle bijrol te vervullen krijgt, a noemt aanvan-
kelijk zelfs zijn naam niet eens. T.t. van Badar II, hooren
wij, was alles dibawah angin (d.i. de Archipel) in
handen der Hollanders en hanja ada Inggeris
didalam negeri poelau Pinang itoe lain
tiada (waren er enkel en alleen op P. Pinang Engel-
schen).') Op 't bericht, dat de Engelschen de kusten gaan
blokkeeren, laat Badar informeeren tegen wie deze maat-
regelen genomen worden. De Engelschen lichten hem in,
dat zij tegen Batavia rusten en sporen hem aan de Hollan-
ders uit Palembang te verjagen, voor welk doel zij zelfs
wapenen en munitie zenden.quot;) Badar poogt naderhand, na
de verovering van Java, den Engelschen wijs te maken, dat
hij lang voor dien reeds de Hollanders uit zijn staat had
verdreven, maar wordt door een paar Palembangsche aan-
zienlijken verraden. Waarop Raffles c.s. des Sultans gezanten
te Batavia gevangen nemen en de vaartuigen van Palem-
bangsche kooplieden aldaar plunderen.quot;) Gillespie wordt
dan naar Palembang gezonden om den Sultan voor
den moord op de Hollanders te tuchtigen. Later ver-
nemen wij, dat Raffles, hoorende, dat Robison Badar
weer in Nadjam's plaats in 't sultanaat had hersteld,
terkedjoet (schrok) en Robison amp at dj am
lamanja (4 uren lang) liet opsluiten in Batavia. ®) Waar-
op hij liefst 2000 soldaten stuurt om Badar weer af te zet-
ten. De auteur van
b, die van Raffles alleen mededeelt,
dat hij een gezantschap naar Palembang stuurt om naar de
verdwenen Hollanders een onderzoek in te stellen en daarna
Gillespie met een expeditie,'') geeft van een en ander een

1)nbsp;a, blz. 22.

2)nbsp;a, blz. 23—26. Raffles' werk! (Zie: Kielstra, blz. 81 en vooral
Baud, wiens artikel vrijwel geheel gewijd is aan Raffles' rol in deze
zaak).

3)nbsp;a, blz. 29.nbsp;*) a, blz. ,30—31.

a, blz. 42. Robison werd eerst geïnterneerd, daarna, toen nog
meer klachten over zijn financieel beheer loskwamen, in arrest gesteld
(de Haan, Personaha etc., blz. 631).

8) b, blz. 42^3.

-ocr page 164-

afwijkende lezing (zie sub Gillespie). Later hooren wij nog
slechts, dat Nadjam, hersteld, maar bij de terugkeer der
Hollanders weer voor Badar afgezet, hulp zoekt bij de En-
gelschen van Benkoelen, welke hulp ook verleend wordt
(incident-Salmond, zie aldaar).') Van een waarde-oordeel
of karakterschets van den „Empire-builderquot; is geen sprake.
Meer wordt er verteld (begrijpelijk, daar hij zelf Palem-
bang bezocht) van den djénderal Galespi of
G e 1 è p i, zooals
b schrijft, a deelt nuchter mede, dat hij als
chef d' expedition Badar uit z'n residentie verdrijft, hem af-
zet en Ahmad Nadjam-aldin ten troon verheft, ') zoodat 't
slechts logisch mag heeten wanneer later Palembangsche ge-
zanten Badar's herstel door Robison eerst aan hem gaan be-
richten.
b wijdt meer aandacht aan Gillespie dan b.v. aan
Raffles. '*) Gillespie toont hetzelfde temperament als de
Mareskalek, waartoe het feit, dat de auteur dien juist be-
schreven heeft, wel zal hebben medegewerkt. Aan 't hoofd
van een vloot van soldadoe poetih, Ambon dan Bali
(Europeesche, Ambonsche en Balineesche troepen) komt
Gillespie de Moesi opvaren en weigert met afgezanten des
Sultans, die bij hem aan boord komen, te onderhandelen.
Jang goea poen kerdja dimana tempat
radja besar kenal disitoe goea bitjara
(slechts in de kraton des Sultans wil ik onderhandelen).«)
De gevluchte prijaji en bevolking moeten naar de kota
terugkeeren en de Pangéran Adipati (d.i. Nadjam) wordt
Sultan. G. vertrekt dan weer met achterlating van een En-
gelsch garnizoen. Zoodra hij van Badar's terugkeer verno-
men heeft, gaat hij vol toorn naar Raffles toe, smijt zijn hoed
op tafel en wil weten: „Siapa kasih koeasa sama
médjer Robeson ambil Soeltan Mahmoed
Badar-aldin dari goenoeng kasih kembali
djadi radja negeri Palembang? Goea maoe
pergi ke-Palembang, maoe lihat Soeltan
Mahmoed Badar-aldin d a n S o e 11 a n M o e d a
goea poenja sahabat. Orang boeat begitoe

1)nbsp;a, blz. 46.

2)nbsp;a, blz. 31.nbsp;3) a, blz. 32—36.

quot;) b, blz. 88: het is op Gillespie's vertoogen, dat Raffles een
expeditie stuurt om Nadjam in zijn rechten te herstellen.
5)
b, blz. 44.

O) b, blz. 45. b, blz. 46 zegt, dat Gillespie's soldaten in Palem-
bang merampas (aan 't plunderen sloegen),
b, blz. 47—48.

-ocr page 165-

roepa goea tiada soeka.quot; (Wie heeft majoor
Robison volmacht gegeven Badar uit 't gebergte te halen
en weer op den troon te herstellen? Ik wil zelf eens naar
Palembang gaan om te zien hoe de zaken staan tusschen
sultan Badar en mijn vriend den onderkoning. Van menschen,
die zóó handelen — als Robison n.1. — moet ik niets heb-
ben).') Op welke dreigende taal Raffles dadelijk een
expeditie naar Palembang stuurt.

Médjer Mèr (majoor Meares) , van wien alleen
verteld wordt, dat hij, door Nadjam tegen den op herovering
van zijn gezag uit-zijnden Badar te hulp geroepen, diens
bénténg verovert maar daarbij zelf doodelijk gewond
wordt.
b vermeldt nog, dat Gillespie, met wiens expedi-
tie hij was meegekomen, hem als hoofd van de bezetting in

Palembang achterliet.

Médjer Robeson (majoor Robison) wordt iets
uitvoeriger besproken. Hij is immers de man, die in de
troonstrijd buiten medeweten van Nadjam, met Badar on-
derhandehngen aanknoopt, waarbij hij o.a. groote geldsom-
men ontvangt — persen lima riboe ringgit
(een geschenk van 5000 rijksdaalders) quot;) — en hem weer
op den troon herstelt.') Bij
b heet hij de t o e a n b e s a r
Palembang, die gezanten stuurt en zijn k a k a n d a
Soeltan (oudere broeder, den Sultan) een eindweegs
tegemoet reist. Bij Badar's komst te Palembang bereidt hij
hem een koninklijke ontvangst en voert hem bij z'n hand zijn
woning binnen. Ook is er een feestelijke rondgang door de
stad. Daarna gaat Robison, door den Sultan en alle rijks-
grooten uitgeleide gedaan, naar Batavia om den G. G. zijn
opwachting te maken.

1)nbsp;b, blz. 87. Men lette op het — voor Europeanen — klassieke
woede-gebaar (hoed op tafel smijten). De indruk, die de üillespie
uit de hikajat wekt, is niet strijdig met wat b.v. de Haan van hem zegt
(Personalia der periode van het Engelsch
Bestuur over Java 1811—1816. B
.K.I., dl. 92, blz. 477—681;
blz. 551—56), die hem een dapperen, heethoofdigen dragonder in den
meest volstrekten zin van 't woord noemt. In werkelijkheid ging alle
actie in dezen van Raffles uit (de Haan, Personalia etc., blz. 631).

2)nbsp;m é d j e r is 't Engelsche major.

3)nbsp;a, blz. 37—38.nbsp;b, resp. blz. 44 en 48.

Niet Robisson, zooals Kielstra (blz. 83 e.v.) schrijft, maar
Robison. (Zie: de Haan, Personalia etc., blz. 630—32).

«) a, blz. 41. Voorts is er nog sprake van 400.000 ringgit, die Badar
zou betaald hebben
(a, blz. 40—41) om weer door de Engelschen als
Sultan erkend te worden. De Haan (Personalia etc., blz. 631) geeft

-ocr page 166-

Mista Saman (Mr. Salmond) komt, op verzoek
van Nadjam, die door de Hollanders is afgezet, naar Palem-
bang, 't gros zijner troepen wegens gebrek aan prauwen te
Moeara Beliti achterlatend. Te Palembang hijscht hij de
Engelsche vlag, wat nog al consternatie verwekt, maar wordt
door Muntinghe snel en resoluut naar Benkoelen terugge-
zonden (zie verder sub Muntinghe).')

Verreweg de meeste aandacht wordt besteed aan M è n -
t e n g (Muntinghe), wiens persoon trouwens ten nauwste
betrokken is geweest bij de gebeurtenissen, die aan den
Palembangschen oorlog voorafgingen, en dezen krijg zelf,
zoodat het gedicht daarover zelfs zijn naam krijgt. Bijzon-
der goed kom hij er niet af, vooral niet in
b. en in de sja'ir,
en men toont kennelijk veel „Schadenfreudequot; in zijn moei-
lijkheden en échec.

a vermeldt achtereenvolgens zijn komst en herstel van
Badar, 3) zijn optreden tegen de Engelschen onder Salmond
en zijn tocht tegen Moeara Beliti om diens troepenmacht van
daar te verdrijven''); zijn reis naar de Bovenlanden, waar-
bij hij op veel vijandelijkheden en veel kwaad volk stuit,
zoodat hij, vermoedend, dat Badar de hand in 't spel heeft,
na zijn terugkeer de kota Lama laat bezetten en herhaalde
boodschappen naar Badar stuurt, waaróver weet de auteur
niet: hanja jang njata kepada segala ra'jat
negeri (slechts wat iedereen in de stad bekend was, weet
ik n.1.). Daarop treffen de Hollanders maatregelen tot ge-
wapend optreden en Muntinghe, gijzelaars eischend®), stelt
'n ultimatum: „Djika Pangéran Ratoe tiada di-
berikan pada hari itoe kota Soeltan itoe

een bedrag van $ 4.316 op, die Robison niet verantwoord had, ,,wel-
licht omdat hij deze als een geschenk van den Sultan beschouwde.quot;
a, blz. 43 vertelt nog hoe Badar gezanten met Robison meezond naar
Bengalen om zijn zaak te bepleiten, maar vergeefs. Robison moest
daar, blijkens de Haan (Personalia etc. blz. 632) wegens zijn optreden
in Palembang terechtstaan.

') a, blz. 39 en 41.nbsp;b, blz. 83—86.

1)nbsp;a, blz. 46—49. b, blz. 88 vermeldt de „raidquot; maar noemt geen
namen.

2)nbsp;Kielstra (blz. 94) en v. A. Kemp (blz. 288) oefenen ook critiek
op JVluntinghe's houding en gedrag, en volgens S. Kalff (Een ver-
dienstelijk hoofdambtenaar. Kol. Tijdschr. 1919, II, blz. 1117—39, op
1131—33) werd de mislukking van de expeditie-Wolterbeek hèm,
Muntinghe, door den expeditie-commandant verweten.

3)nbsp;a, blz. 45.

4)nbsp;a, blz. 47—51. De Engelsche troepen bleken reeds terugge-
trokken te zijn.

®) Bevestigd bij Kielstra, blz. 94.

-ocr page 167-

hendak dipasang oléh kapal perang dengan
meriam satoe djam boléh rata dengan
boemi.quot; (Als ons de kroonprins niet op dien bepaalden
dag wordt uitgeleverd, zullen wij met ons scheepsgeschut de
stad platschieten, wat niet meer dan een uur zal kosten). ')
In de nu uitbrekende gevechten worden de Hollanders in
het defensief gedrongen en laat M. een wapenstilstand van
4 dagen (témpoeh ampat hari) aanvragen, waarin
de Sultan toestemt. -) Op de vlucht gedreven komt M. het-
zelfde jaar nog met een vloot onder een Sekobenah
(Schout-bij-nacht) terug, die echter eveneens zonder resul-
taat moet afdeinzen. •'')

Scherper en daardoor hterair aantrekkelijker is weer b.
Wanneer, na al dat afzetten en weer verheffen door de En-
gelschen, M. zijn bestuur ook weer begint met Badar te her-
stellen, roept de auteur uit: Demikianlah poesing-
memoesing t i p o e - m e n i p o e bidjaksana
orang koelit poetih (zoo zien we, dat al die wijs-
heid der blanken slechts uit draaierijen en Hegen en be-
driegen bestaat). *) En van de breuk met Badar geeft hij
een zeer tendentieuze voorstelHng. Muntinghe keert terug
van zijn expeditie naar Moeara Beliti. Kemoedian
harinja datang perintah idelir Mènteng
memboeat pitenah jang boekan patoet
kepada Soesoehoenan Mahmoed Badar-
aldin. (Den dag daarop ontving Badar van M. een bevel,
dat een valstrik voor hem inhield). Badar levert hem op
zijn bevel manschappen en schepen voor een tocht naar de
Bovenlanden. Daar komt M., die met veel ongeregelde ben-
den slaags is geweest, terug dengan masam moeka
(met een stuursch gelaat). Hij verdenkt er Badar van de
auctor van die vijandelijkheden te zijn, daar er zich pangé-

1)nbsp;a, blz. 52—54.

2)nbsp;a, blz. 57. Volgens a duurt de strijd, de 4 dagen wapenstilstand
inbegrepen, 7 dagen; volgens
b maar 2 dagen. Kielstra, blz. 94, geeft
4 dagen: 12—13 Juni gevechten, 14 Juni onderhandelingen, 15 Juni
inscheping der troepen.

3)nbsp;a, blz. 60—61. Bedoeld is de expeditie onder schout-bij-nacht
Wolterbeek.nbsp;4) b, blz. 88.

De tekst (b, blz. 89) heeft p e s o e n a (betoovering) waarvoor
ik pitenah lees. De auteur doet 't voorkomen of
M.'s tocht naar
boven slechts bedoeld was om een middel te vinden Badar den oor-
log te kunnen aandoen. Had de auteur eenig vermoeden van de eigen-
lijke bedoeling van 't Gouvernement bij de zending van M.: bemach-
tiging van het steenrijk geachte Palembang? (Kielstra, blz. 88).

-ocr page 168-

ran's bij die benden bevonden. Badar is, volgens de
auteur, volkomen onschuldig en antwoordt op M.'s aantijgin-
gen met een gelaten: „Apa boléh boeat tetapi
kita satoe apa tidak taho e.quot; (Niets aan te doen, al
weet ik er niets van af). -) Lankmoedig en geduldig blijft
hij M.'s steeds driester en willekeuriger optreden verdragen.
Hij gaat b.v. een p a b é j a n (tolkantoor) bouwen en rech-
ten heffen, terwijl hij zich zelfs niet ontziet een poesaka-
kanon weg te nemen. Als hij kota Lama door militairen
laat bezetten, begrijpt Badar echter, dat dit het einde van
de perdamaian (vrede, vredesverdrag) tusschen Palem-
bang en de Kompeni beteekent en verzamelt z'n volk. ') Na
2 dagen vechtens idelir Mènteng lari (koos M.
't hazenpad) naar Bataviaquot;*), en als hij 3 maanden later met
een vloot van 4 kapal, 6 kitji, 5 langboet en 17 pendjadjap
terugkeert, wordt hij ten tweeden male verslagen.quot;) Hij
gaat naar Batavia maar laat een oorlogsschip achter om de
Moesi te blokkeeren.quot;) Bepaald sympathiek doet dit beeld
van den Regeeringscommissaris niet aan!

Goebernoer djénderal Kapèle (v. d. Capel-
len) komt even ter sprake in a'), bij gelegenheid, dat hij
den eens verbannen Nadjam tot Soesoehoenan van Palem-
bang verheft (Hoesein Dia-aldin) en diens zoon tot Sultan,
daarbij den populairen Praboe Djajaningrat passeerende, die
echter volgens 's G. G.'s uitdrukkelijk gezegde direct na
hen de hoogste ambtenaar in den lande zou zijn: ...d j a n g a n
jang lain dibawah Soeltan Praboe Anom
itoe melainkan pangéran Djajaningrat
djoega (onmiddellijk onder den Sultan zal Djajaningrat
staan).®) De benoeming wordt feestelijk gevierd, aUe
orang besar en toean® zijn aanwezig, eereschoten wor-
den gelost, parade afgenomen en de nieuwe hoogwaar-
digheidsbekleeders en hun kinderen ontvangen van den G. G.
beberapa persèn (verschillende cadeaux).quot;)

Djenderal Dekok (generaal de Koek) brengt de

1) b, blz. 89.nbsp;2) b, blz. 90.nbsp;') b, blz. 91.

4) b, blz. 92—93.nbsp;b, blz. 94.

6)nbsp;b, blz. 95. Half Juni '19 moest M. uit Palembang wijken. De
expeditie-Wolterbeek kwam in October '19 aan. De opgave van de
hik. (3 maanden tusschen beide gebeurtenissen) klopt dus ten naaste
bij (Kielstra, blz. 97).

7)nbsp;a, blz. 63—64.nbsp;«) a, blz. 64.

®) Dergelijke plechtige gelegenheden met eerbetoon en huldeblij-
ken worden nooit overgeslagen.

-ocr page 169-

nieuwe Soenan en Sultan met een groote vloot — pe-
noehlah laoet itoe oléh perahoe angkatan
itoe (de zee was overdekt met schepen van de vloot) —
voor Palembang terug. Eerst correspondeert hij met de Pa-
lembangers door middel van brieven in flesschen, die de
vloed naar de kota voert, waarna eb 't antwoord brengt;
daarna heeft hij nog menig heet gevecht te leveren voor hij
definitief zegeviert en naar Palembang kan opstoomen om
te bitjara damai (vredesonderhandelingen te openen)
met Badar.

Van toean Rens (Res. Reynst) wordt medegedeeld,
dat hij resident van Palembang wordt en de verwikkelingen
met Sultan Nadjam II tot een goed einde brengt, dank zij den
tegen den Sultan uitgezonden dipati Moeda. Het hs.
eindigt met Nadjam U's onderwerping en verbanning. ®)

De niet met name genoemde personen zijn nog minder
duidelijk geschetst en gekarakteriseerd dan de bovenge-
noemde. In de eerste plaats is daar deKomisarisdari
Betawi, die zal mendamaikan antara Soel-
tan Anom dengan saudaranja Pangéran
Djaja Wikrama (tot den vrede bemiddelen tusschen
S. Anom en Djaja Wikrama) en die onder voorwendsel
een afscheids-saluut te willen brengen zijn kanonnen op de
kraton richt en zoo den pangéran helpt om S. Anom te ver-
drijven. Nog meerdere Commissarissen komen ter sprake,
één, die de onkostenvergoeding voor betoonde hulp voor de
V. O. C. bij Badar I komt opeischen, maar nul op 't request
krijgt ®); een tweede, die na ampel beraad met de helft, zeg-
ge 200.000 ringgit, genoegen neemtquot;); een derde, die veel
later, na Badar U's verbanning, naar zijn achtergelaten schat-
ten komt zoeken, de woningen van vele aanzienlijken over-
hoop haalt maar niets vindt') en 't bestuur over Palem-
bang opnieuw regelt. ®)

1) a, blz. 65.nbsp;a, blz. 67—72.

3) a blz. 75—79. Reynst volgde v. Sevenhoven op in 1824.
(H 1240 = A. D. 1824/25 geeft de hik. op voor Nadjam U's aanval:
nacht van 21 op 22 Nov. 1824 volgens Kielstra, blz. 107). Vgl. voor
dit gedeelte: Kielstra, blz. 106—08. Inderdaad maakten mheemsche
troepen zich van den Sultan meester (Kielstra, blz. 108).

a, blz. 8—10.nbsp;a, blz. 17.nbsp;«) a, blz. 19.

a blz 73. Dit moet de Regeeringscommissans j. I. v. Seven-
hoven zijn, die in October 1821 naar Palembang
gezonden werd om
orde op zaken te stellen en 't bestuur te organiseeren (Kielstra, blz.
101—06). Kielstra maakt echter geen melding van de jacht op schat-
ten.nbsp;a, blz. 74—75.

-ocr page 170-

b kent dan nog den gezant van Robison, die het contact
met Badar II tot stand brengt: een orang poetih Ing-
geris kapitan gelarnja (een Engelsch kapitein).')
Beide hss. echter geven dezelfde voorstelling van de directe
aanleiding tot het uitbreken der vijandelijkheden tijdens
Muntinghe's bevi^ind: 'n Hollandsch officier en een Javaansch
soldaat komen zien wat er gaande is, wanneer de hadji's
zich verzameld hebben om te b e r d i k i r (litaniën opzeg-
gen). Waarop deze in woede ontsteken, hun krissen trekken
en het tweetal tot Kota Lama achtervolgen, welke achtervol-
ging automatisch overgaat in amok op het Hollandsche kam-
pement en de krijg onverwachts doet uitbarsten. 2) a deelt
nog mee, dat de Hollanders den volgenden dag de poort van
des Sultans kota trachten te forceeren, waarbij de t o e -
kang tamboer (tamboer) sneuvelt. ®)
b geeft een en
ander weer een veel tendentieuzer cachet: de Hollandsche
officier met z'n o e s a h a n... sangat garang (vermetele
oppasser) komen naar de dikirrende hadji's kijken en:
diadjoek hadji berdikir itoe (bootsten hen na)
Welke ongehoorde beleediging de amok op Kota Lama uit-
lokt waar de soldaten sépahlah (in wanorde verspreid
lagen).quot;)

Ad 3°. Van de diverse expedities en gevechten wordt
feitelijk steeds slechts melding gemaakt zonder meer. De
gebruikelijke poging de heftigheid van 't treffen te accentu-
eeren door nadruk te leggen op frequentie en hef-
tigheid van het geweer- en geschutvuur, ontbreekt hier
evenmin. Van commentaar op houding en gedrag der troe-
pen geen spoor, hoewel natuurlijk de inheemsche troepen de
meeste aandacht genieten en de tendenz bestaat uit te laten
komen van welk voortreffelijk gehalte zij zijn.'') Zoo hooren
wij b.v., dat, wanneer Nadjam de Engelschen wil te hulp
roepen tegen Badar II, zijn pangéran's zich daartegen ver-
zetten: zij willen het zelf klaarspelen ®); dat Muntinghe z'n
beide tochten naar de Bovenlanden met in hoofdzaak in-
heemsche troepen ondernam, op wier rekening dus fei-
telijk ook de militaire successen daarvan gesteld moeten

b, blz. 82—83.nbsp;a, blz. 55.nbsp;a, blz. 56—57.

V b, blz. 92.

®) De successen der Palenibangers op Muntinghe en Wolterbeek
behaald rechtvaardigen deze tendenz trouwens grootendeels.
«) b, blz. 78.

-ocr page 171-

worden'), terwijl, gelijk wij boven zagen, Reynst den op-
standigen S. Nadjam II door inheemsche troepen onder een
inheemschen aanvoerder moest laten verslaan.

De beschrijving der gevechten, waarbij de Hollanders
doorgaans aan de verUezende hand zijn, vertoont niets
nieuws, ') noch vertoont zij voor de verschillende expedities
en krijgsbedrijven noemenswaardige variatie. Van de expe-
dities Wolterbeek en de Koek heet het b.v. bijna woorde-
lijk gelijkluidendquot;): Maka seperti hoedjanlah
peloeroe sebelah-menjebelah itoe, seperti
boenji riboet dan djatoeh dilaoet itoe
seperti kawanan ikan. Maka berken-
tjoenglah sekalian bénténg itoe sebab

gentar meriam itoe----®) Maka asap bedil

itoepoen penoehlah laoetan (resp. b a t a n g -
hari dan hoe tan) itoe. Padang terang
soetji (resp. sawah) mendjadi kalam kaboet
tiadalah tampak daripada bénténg itoe.
Maka semoeanja ra'jat itoe sama (resp.
segala orang bénténg itoepoen) berboeat
masang meriam tiada ingatkan mati lagi.
(Van weerszijden regende het kogels, die — o.m. — in 't
water vlogen als een school visschen. Alle versterkingen
dreunden van 't geschutsvuur. Kruitdamp dekte de zee (de
rivier en 't bosch) en velden en sawah's toe, zoodat men uit
de vestingwerken niets meer zien kon. Vol doodsverachting
bedienden de bezettingen dier versterkingen het geschut).
De auteur van a schijnt dan nog te willen insinueeren, dat
de Kock's overwinning eigenlijk geen eerlijk-behaalde is,
wanneer hij, na vermelding der aanvankelijk Palembangsche
successen, vertelt, dat de beslissende aanval der Hollanders
op de bénténgs ondernomen werd op hari Minggoe
(Zondag), toen de Sultan en vele rijksgrooten, vertrouwen-
de, dat He Hollanders op dien dag wel niets ondernemen
zouden, naar de kota waren gegaan. ®) In dezen slag, die
bertambah® keras dan bertambah besar

1) a, blz. 45—51.nbsp;-) a. blz. 76—79.

3) Resp. gevecht in Palembang (a. blz. 54—57); expeditie-Wolter-
beek
(a, blz.quot;^ 60—61); expeditie-de Koek (a, blz. 68—71).

quot;) Resp.: a, blz. 61 en a, blz. 68—69.

5) a, blz. 61 voegt hier ter vermeerdering van 't lawaai het ge-
schutsvuur van de schepen,
a, blz. 69: 't krijgsgeschreeuw der Palem-
bangers in.

8) a, blz. 71.

-ocr page 172-

(steeds heviger werd) '), nemen zij echter toch aan de krijgs-
bedrijven deel (!). Nog kariger in zijn bewoordingen is
b,
die b.v. van 't treffen bij gelegenheid van de expeditie-Wol-
terbeek zegt: bedil poen berboenji selaloe
berhenti malam dan siang dan asap sen-
dawa kelam tiada kelihatan satoe apa.
(dag en nacht werd zonder ophouden gevuurd en van rook
en kruitdamp kon men geen hand voor oogen zien).')

Voor een zoo groote en stellig niet onbelangrijke hikajat
mag de oogst voor ons doel een magere genoemd worden.
De beide hss., dateeren, resp. a van na 1825, daar het sluit
met de verbanning van S. Nadjam-aldin II naar Banda
(October 1825); b van H. 1247 d.i. A.D. 1830/31 (zie sub
22°).

Het hierna volgende Bataviaasche hs. is gedateerd: H. 1235
d.i. A.D. 1819/20, terwijl de auteur blijkens aanteekening van
den schenker, den heer Gramberg, een half-Arabische
pangéran Moehammad is.

Ad II. Een uitvoerig gedicht waarin de strijd tegen en
de overwinning op Muntinghe worden bezongen op een
wijze, die, nog afgezien van alleszins begrijpelijke verfraai-
ingen van de behaalde successen, niet bepaald bevorderlijk
mag heeten voor ons geloof in de waarheid en de waarschijn-
lijkheid van het hier geschilderde.

De auteur beschrijft de gevechten als gold het de strijd
tusschen Kaurava's en Pändava's uit 't Mahäbhärata. waar
het volk er slechts is om bij duizenden neergemaaid te
worden dóór, en gelegenheid tot 't plegen van heldendaden
te verschaffen aan de respectievelijke voorvechters. Vele
namen van pangérans en hoeloebalangs trekken aan ons
oog voorbij, allen even moedig en even onversaagd en op
elkaar gelijkend als twee druppels water. Ongelukkig ge-
noeg voor den auteur moest hij een historisch gebeu-
ren, waarvan hij zeer wel ooggetuige geweest kan zijn,
bezingen, waardoor hem de mogelijkheid, zijn helden van
tooverwapenen of bovenaardsche vermogens te voorzien,
ontnomen werd. Zoo moest hij zich behelpen op een wijze,
die vooral op den Europeeschen lezer een onbeholpen en
komischen indruk moet maken: inplaats van wonderwape-
nen hanteeren de pangérans en hadji's eenerzijds, de
o p s i r 's anderzijds kanonnen als waren het revolvers

1) a, blz. 71.nbsp;2) (3, blz. 95. Cliché.

-ocr page 173-

(zie hieronder). En ook hier worden de gevechten beslist
door houding en gedrag der voorvechters. Dat daarbij roem
en eer vooral den Palembangersworden toegezwaaid en
die, welke den Hollanders te beurt vallen, er kennelijk
slechts toe dienen het effect van de beschrijvingen en de
glans van de Palembangsche victorie te verhoogen, zal den
lezer, die de voorafgaande sja'irs en hikajat's gevolgd heeft,

wel niet verbazen.

Het gedicht behandelt de gebeurtenissen van 1819, begin-
nende®) bij het legeren der Hollandsche troepen in Kota
Lama, het ontbranden van den krijg, de diverse gevechten,
die hier, de wapenstilstand incluis, een tijdsduur van 8
dagen(!) in beslag nemen; het terugtrekken van de Hol-
landsche land- en zee-macht uit Palembang, om te besluiten
met Muntinghe's terugkeer en tweede échec.

Verdeelen wij het voor ons bruikbare materiaal in:

A.nbsp;de met name genoemde (Muntinghe, Bakker) en de
niet met name genoemde personen, die in 't gedicht voor-
komen.

B.nbsp;de Hollandsche troepen ofwel de Hollanders in 't alge-
meen c.q. de gevechten.

Ad A. De M è n t è n g van dit gedicht is het mikpunt van
's auteurs hoonende triomf en zijn Hollanderhaat, maar méér
omdat hij is het hoofd van de tegenpartij en
dus q.q. het h a t e 1 ij k e h o o f d, dan omdat hij den auteur
persoonlijk zeer antipathiek geweest zou zijn. ®) Met deni-
greerende epitheta aan het adres van den
Regeerings-com-
missaris^) is de dichter dan ook vrij zuinig: kapir

Deze gedragen zich steeds als helden. Zij zijn. daar zij een
heiligen oorlog strijden, verzekerd van het hemelsch loon en
b i d a d a r i' s wachten hen op aan de hemelpoort (vs. 37). De
strijd en 't gevaar verschaffen hun slechts vreugde: diatas bén-
téng soeka tertawa (zij lachten van harte op hun muren)
(vs. 300) of ghmlachen . .manis seperti serbat dinii-
noem (honingzoet en lieflijk) (vs. 319). Natuurlijk ...membedii
terlaloe soeka (deden zij niets liever dan vuren) (vs. 387).
Aan den vooravond van een slag snoeven zij naar traditioneel ge-
bruik op de heldendaden, die zij zullen gaan ondernemen (vgl. sub
9 .):
de één zal iVlèntèng dooden, een ander Bakar, een derde de
tjoepingmajor (oorlel van den majoor) afkappen (vs. 216 e.v.).

2) Hs., blz. 2. 3) Hij valt b.v. veel feller en heftiger uit tegen
de inheemsche bondgenooten der Hollanders: Radja Akil Siak en R.
Mansoer (vs.63—69 en 169 e.v.).

4) Die leger en Kompeni vaak vertegenwoordigt, b.v. vs. 210:
de gong wordt geslagen ...'alamat Mèntèng
beroléh
maloe (ten teeken, dat M. te schand was gezet) en vs. 436:
...'alamat Mèntèng akan binasa
(ten teeken, dat M.
vernietigd zou worden).

-ocr page 174-

tjilaka (stuk ongeluk van een ongeloovige) of M è n-
tèngtjila ka'), Holanda jang garang (woeste
Hollander) 2), (Mèntèng itoe) seperti sétan
(een duivel geleek die M.) hooren wij hem noemen.
Het beeld, dat de auteur voor ons oproept, is allesbehalve
vleiend: M. is een lafhartig man, wien booze voorgevoelens
omtrent de afloop der militaire operaties en angst voor de
Palembangers kwellen, waardoor zijn hevige aanvallen van
toorn en woede als iets mis dreigt te loopen — geheel vol-
gens de traditioneele opvattingen overigens — een min of
meer belachelijken indruk wekken.

Wanneer de Hollanders zich wegens de hitte en de on-
weerstaanbare moed der Palembangers aan boord van de
schepen moeten terugtrekken:
Mèntèng melihat soesahlah hati/
maloenja soedah berasa mati
(Maakte M. zich zeer bezorgd en schaamde zich de oogen
uit z'n hoofd). Zie hoe zich de Pangéran Boepati, wien M.
om een wapenstilstand van 3 dagen vraagt, daarop gedraagt:
senjoem sedikit mengangkat alis (hij glim-
lachte even en trok z'n wenkbrauwen op) , maar staat hem
z'n verzoek toe, nonchalant gelijk een nobel en onversaagd

krijgsman betaamt: ----berilah témpo kapir

tjelaka (geef dien ellendeling van een ongeloovige zijn
wapenstilstand).®) Wanneer M.'s schepen door 't hevig
bombardement der Palembangers ernstig geteisterd worden:

Mèntèng terkedjoet tertjakar^____ (krabt

hij zich van schrik) ') en wel gelast hij dan de kota te be-
stormen, maar: ----didalam hatinja sangat

kemasgoelan (innerlijk was hij zeer bedrukt),®1)
want de stad is seperti boelan (als de — volle? —
maan?) ®) en rondom met hadji's en gewapenden bezet,
waarop M., zonder een woord te spreken,
sijn hoed neer-
smijt.

Resp. vs. 110 en 388.nbsp;Vs. 118. s) ys. 430.

4) Vs. 92. Ook in vs. 199 e.v. wordt gesproken van de hitte, die
de Hollanders handicapte.

Vs. 102.

8) Vs. 110. Volgens Kielstra (blz. 94) gingen de onderhandelingen
uit van twee broers van Badar, die beweerden aan 't voorgevallene
geen schuld gehad te hebben.

') Vs. 127.nbsp;8) Vs. 131.

B) Teeken van volmaaktheid? Of was de kota in (halve-)maans-
vorm gebouwd?

-ocr page 175-

Mèntèng Holanda memakan oebi/
loepalah kepada agama Nabi
minoem arak kedengan babi/
patoet roepanja bagi labi®

(die knollenvretende M., die ongeloovige, die arak drinkt en
varkensvleesch, ziet er terecht uit als een schildpad) ') hoont
de auteur hem. Wanneer ook deze bestorming weer in het
nadeel van de Hollanders is uitgevallen, houden zij krijgs-
raad aan boord:

Terseboetlah perkataan idelir/
diatas médja semoeanja hadir
komendan sekalian lioer melélér/
diatas koersi goeloe terpalir
(De hoofdofficieren zaten allen om de tafel. Alle comman-
danten kwijlden en op hun stoelen gezeten....?).®)
M., maar ook de anders zoo krijgshaftige Bakker, heb-
ben een zwaar hoofd in een hervatting van den strijd, waar-
bij M. de Palembangers met garoeda's vergelijkt en Bakker
van meening is, dat die Soeltan sangat pendékar
(die heldhaftige Sultan) hen wel zal weten te verslaan.
Maar een opsir bergarang (onstuimig officier) drijft
de aanval door. Keer op keer wordt M.'s machtelooze toorn
gewekt door tegenslag en nederlaag:
terlaloe sangat roepa marahja/
bagi harimau djantan lakoenja
(verschrikkelijk was zijn toorn en hij leek op een manne-
tjestijger) 3) en:

Mèntèng melihat terlaloe marah/
moeka jang poetjat mendjadi mérah'
(van toorn kleurde zich M.'s bleek gelaat rood).Op het
gezicht van de rak it api (brandvlotten), die z'n schepen
bedreigen:

marahnja Mèntèng seperti gila/
sekalian opsir menggerakkan kepala
(M. werd gek van woede, zoodat alle officieren er hun hoofd
over schudden). ®) Bij die gelegenheid:
Mèntèng berteréjak sebagai liar/
kapalnja milir memoekoel tamboer
(M. schreeuwde als een wild beest en de tamboers gaven 't

-ocr page 176-

signaal, dat de schepen stroomafwaarts moesten varen) ') en:
Mèntèngpoen marah boekan kepalang/
membakar meriam beroelang'
menjoeroeh djaga sekalian hoeloebalang/
seperti andjing menggigit toelang
Mèntèngpoen marah tiada tertahan/
moefakat djénderal perlahan'
(M. was zeer vertoornd en liet keer op keer de kanonnen
afvuren. Hij gelastte de officieren wacht te houden als hon-
den bij een bot en was niet tot bedaren te brengen van
woede; de generaal pleegde overleg in alle kalmte).') Ziet
hij zijn eigen troepen avanceeren: ....Mènteng (meli-
hat) soekalah hati (dan verheugt M. zich) maar
als door 't bombardement der Palembangers:
ra'jat Holanda sangat sengsara/
moeka Méntèng seperti k r a m a t (?)
(de Hollanders in het nauw worden gebracht, gelijkt M. op
een heilige) of: ----moeka Mèntèng bagai si-
lo e m a n (hij zag er uit als een geest). De eenige direct-
persoonlijke beschuldiging, die de auteur tegen M. inbrengt
is deze, dat hij orang poekat (visschers) onder valsche
voorspiegelingen (hij had hun allerlei baantjes beloofd in Pa-
lembang) meegelokt heeft om hen tegen de Palembangers te
laten vechten. Zij maken van de eerste de beste gelegenheid
gebruik naar Lingga te vluchten:
larilah poekat tiada terdosa/
beserta poela lapar dan dahaga
(de visschers, de onschuldigen, vluchten, nog even hongerig
en dorstig als tevoren), •quot;') de visschers, die . ... d i t i p o e
Mèntèng tiada terdosa (M. zonder reden bedrogen
had).') Buiten de kota geweken zijnde, doen de Hollanders
nog een laatste poging de krijgskans te doen keeren, maar:
Mèntèng tidak koeat koeasa/
lakoenja bagai boeta raksasa
(M. beschikte niet over genoeg kracht al gedroeg hij zich
als een raksana).®) M.'s vredesaanbod wordt niet ver-

-ocr page 177-

trouwd, want: ..Mèntèng mendjalankan tipoe
siloeman (M. bewandelde slinksche paden).') Zijn
tweede poging Palembang te onderwerpen (de expeditie-
Wolterbeek) 2) heeft evenmin succes:
Mèntèng itoe Holanda penakoet/
boekannja seperti toean mèdjer Koet
(M. was een laffe Hollander en niet te vergelijken met ma-
joor Court).®) Onverrichterzake moet de vloot afdeinzen en
de auteur stelt zich a.v. voor hoe het M. daarbij te moede
moet zijn geweest:

hati Mèntèng sangat béda/
naik kedarat toendoek tengadah
diatas koersi menggosok dada/
hendak poelang kenegeri Holanda.
(M. was geheel veranderd en bij 't aan wal gaan — te Mun-
tok n.1. — keek hij nu eens omhoog dan weer omlaag. In z'n
stoel gezeten wreef hij zich op de borst en verlangde naar
Holland terug te keeren).

Bij z'n terugkeer in Batavia: .. soesah hati (was hij vol
zorg).®)

Veel beter komt de kornèl Bakar (kapt.-luit. ter zee
Bakker) quot;) er af, die volgens de sja'ir de voornaamste, dap-
perste en meest-energieke der Hollandsche officieren is.
Niet geheel zeker is of hij ook de komendan is (er ko-
men er meerdere onder die naam voor, zonder dat blijkt
hoe zij heeten, die kennelijk niét Bakker zijn, zie hieronder),
wiens moedig gedrag in den aanvang van 't gedicht vermeld
wordt:

serdadoe Holanda habislah lari/
hanja Komandan djoega terdiri
(de Hollandsche soldaten sloegen op de vlucht: slechts hun
commandant bleef op z'n post) ') en:

datanglah Komendan bersoenggoeh hati/

-ocr page 178-

membedii hadji bersoenggoeh hati
(vastberaden kwam de commandant toegeloopen en opende
het vuur op de Tiadji's).

Maar ook al zou met deze komendan niet Bakker bedoeld
zijn, dan restten ons nog genoeg passages, die tezamen het
beeld opleveren van een dapperen, onverschrokken houw-
degen, die zelfs voor de Palembangsche helden een geducht
tegenstander is. Breekt een gevecht uit dan is hij in z'n
element:

datanglah gembira kornèl Bakar/
memasang bedil sangat pendékar
(kol. Bakker blaakte van strijdlust en schoot als een held de
kanonnen af). Hij ontziet zichzelf niet, want nu eens loopt
hij gevaar door rakit api verbrand te worden, waarbij:
..tjepiau dihampoeskan atas kepala (z'n
hoed van z'n hoofd werd weggevaagd) dan weer ...k a p a 1
djénderal hampir tenggelam (werd zijn schip
bijna tot zinken gebracht) quot;') of: ...djénderal hampir
terkena lawan (was hij bijna gevangen geraakt). En
hoewel hij in een krijgsraad eenige aarzeling toont, ®) blijft
hij in 't d.a.v. gevecht even onversaagd, ook als de Holland-
sche troepen de moed beginnen te verliezen. Later treedt hij
plotseling op als djénderal laoet (admiraal), die vre-
desonderhandelingen met den Sultan wil aanknoopen maar
op diens eisch zich dan eerst tot Muntok terug te trekken:
djénderal laoet terlaloe marah... (was de
admiraal hevig vertoornd) ') en in 't d.a.v. gevecht:
djénderal membedii bersoenggoeh^/
disangkanja roboh tiadakan tegoeh
(hij schoot uit alle macht en meende alles tot puin te kun-
nen schieten). ®) Hoewel verontrust door z'n zware verhezen
laat hij al vurende de oever naderen, maar dat komt hem zoo
duur te staan, dat:

-ocr page 179-

djénderal melihat terlaloe marah/
moekanja seperti keloear darah
(hij woedend werd en alle bloed uit z'n gezicht leek te zijn
weggestroomd).') Op den aanblik van een zekeren pa-
ngéran Soeta di-Wangsa beeft echter zelfs Bakker van vrees:
bimbang^an (hij
was zeer bekommerd), soesahlah
hati (idem) en ngeri (beangst) heet 't dan van hem.
flet verloop van de diverse gevechten is trouwens nooit ge-
schikt om z'n vreugde op te wekken, integendeel, steeds is
't: djénderal melihat sangat marahnja (dit
ziende werd de „generaalquot; zeer boos) ') in allerlei toonaar-
den. Eigenhandig een kanon bedienend doodt hij een pa-
ngéran. quot;) Trouwens deze djénderal kapir®) is een

uitmuntend kanonnier en: ----djénderal mendjadi

tidak sioeman (de „generaalquot; was constant dronken
van 't schieten),quot;) wat niet wegneemt dat:
ra'jat Kompeni banjaklah mati/
djénderal melihat soesahlah hati
(veel Comp.'s volk sneuvelde, wat den „generaalquot; met zorg
vervulde). ') De laatste actie, vóór M. c.s. voor 't eerst af-
deinzen, bij poelau Bajak(?) wordt ook door Bakker ge-
leid.

Er is dan nog een zekere sinjor B-i-l-m (Bilem),'*) die
— in 't begin van de sja'ir — aan boord komt om M. c.s. te
waarschuwen, dat de kota vol gewapenden is. Voorts een
kapitan Djongkor (Jonker?), in vs. 261, die ook al
een meester in het bedienen en hanteeren van kanonnen is.
Andere Hollanders worden hier niet met name genoemd.
Dat zijn:

1°. Onze oude bekende (zie sub 25°, I): de opsir, die
naar 't berdikir der hadji's komt kijken en door hen achter-
volgd wordt. 'quot;)

2°. Bij het eerste voor de Hollanders niet ongunstig ver-
loopende treffen leidt een officier de aanval tegen de pin-
toe lotèng(?)

....soearanja besar menarikkan orang

-ocr page 180-

lotèng dikapak bersoenggoeh hati/
dipoekoelnja tiada lagi berhenti.
(met luide stem z'n mannen oproepend, terwijl hij onver-
saagd met een bijl op de poortdeur bleef hakken).
3°. Een dokter, van wien we slechts hooren, dat hij de ge-
wonden aan boord, wier wonden onafgebroken bloeden,
komt helpen.')

4°. Het heldhaftig gedrag der Palembangers wekt de
toorn op van een:

Opsir melihat terlaloe marah/
moeka jang poetjat mendjadi mérah
(officier, die bij dien aanblik rood van woede werd) en
heviger en sneller gaat schieten, waardoor hij veel schade
aanricht.

5°. Een pangéran legt een komendan neer, van wien
gezegd werd, dat: komendan menémbak tiada
berhenti (hij zonder ophouden vuurde) quot;) waarop:
Holanda melihat terlaloe héran/
'alamat perang Mèntèng kelaran
(de Hollanders, die hem vallen zagen, verbaasd stonden: dat
was — dachten zij — een bewijs, dat het met de Hollandsche
troepen misliep).

6°. Een kostabel, van wie gezegd wordt, dat toen
....kapal Mèntèng hampir tersérong
kenalah kimboel teroes kesebelah/
kostabel melihat kapalnja kalah
perang itoe boekannja olah,/
djika demikian nistjaja kalah.
(M.'s schip, welks campagne doorboord werd, bijna kap-
seisde, hij, de konstabel, dacht: dit is een bijzonder gevecht,
dat we stellig verliezen).quot;)

7°. Een majoor, die twee hoeloebalang's doodschiet in een
vuurgevecht:

dibalas oléh major jang toea/
itoelah opsir Ambon dan Djawa
(de oude majoor, die de Ambonneesche en Javaansche hulp-
troepen commandeerde, beantwoordde het vuur van die
hoeloebalang's).

-ocr page 181-

Ad B. Van de Hollandsche soldaten hooren we feitelijk
niets meer dan dat zij door de Palembangers in 't nauw ge-
bracht of op de vlucht gedreven worden, terwijl hun steeds
zware verliezen worden toegebracht. Dat onmiddellijk daar-
op toch weer verteld wordt, dat het geweer- en geschutvuur
hevig en de slag bloedig is, zal den lezer, die zich met aard
en strekking van de Maleische beschrijvingen van gevech-
ten, waarbij het immers voornamelijk om het dramatisch
effect gaat, vertrouwd heeft gemaakt, niet verbazen. Wat
ook een reden is, dat de strijd in de sja'ir tweemaal zoo
lang duurt als in werkelijkheid. Met diverse kleine variaties
heet het dan, dat de serdadoe Holanda (Hollandsche
soldaten), serdadoe Mèntèng of ra'jat Mèn-
tèng of ra'jat djénderal vluchten: ...habislah
lari,') habislah b o e b a r, 2) ....lari ber ka-
wan'- (in troepen)®) of zware verliezen lijden: ....ba-
njaklah hilang^) of roesak binasa®) of zeer
in 't nauw gebracht worden: sangat sengsara®), ter-
wijl elders de auteur zijn verachting voor de Hollandsche
soldaten tot uitdrukking brengt: lakoenja seperti
djin dan peri .. (zij gedroegen zich als spoken en gees-
ten) ') en:

lakoenja seperti binatang héwan/
patoetlah boenoehan panakawan
(zij leken op beesten, geschikt om door edelknapen neerge-
schoten te worden). Op 't zien van de heldendaden van
eentoemenggoeng: ..ra'jat Mèntèng tidak ber-
g a j a (ontzonk den Hollander alle kracht) ®) en wanneer
de Pangéran Boepati optreedt vluchten ze weg: ..dida-
lam bilik melindoengkan diri (om zich in
hun hutten te verbergen).'quot;) Wanneer tenslotte:
oendoerlah moesoeh bersama^/
kitjinja doea kapalnja lima
(alle vijanden de wijk nemen met hun 2 jachten en 5 sche-
pen) quot;) constateert de auteur: ..disalah nama (dat
hun naam geschandvlekt is).'^) We worden nog wel eens

-ocr page 182-

herinnerd aan het Fransche bewind over de Archipel, door
dat M.'s mannen wel eens Perantjis') worden genoemd,
terwijl 't elders heet:

Holanda Perantjis mendjadi satoe/
Ambon dan Djawa datang membantoe
(Hollanders en Franschen vereenigden zich en trokken Am-
boneesche en Javaansche huitroepen aan zich).-)

Een enkele keer worden de Hollanders van een epitheton
voorzien: Holanda pentjoeri (die roovers van Hol-
landers) Holanda sétan (duivelsche Hollanders)^),
kafir jang doesta (leugenachtige ongeloovigen) ®)
en kafir jang kelam (domme ongeloovigen). quot;) Elders
lezen we:

ra'jat kornèl sangat sengsara/
roepanja bagai loetoeng dan kera
(des kolonels mannen verkeerden in gevaar, zij leken op
apen) of:

Holanda seperti mabok dan édan/
hantjoer loeloeh semoeanja badan
(de Hollanders leken dronken of gek en waren geheel krach-
teloos) . ®) Eén van de Palembangsche aanvallen is zóó hevig,
dat de auteur de vraag stelt:

dimanakah djénderal hatinja senang/
ra'jat mati banjak dikenang
beriboe mati serdadoe madjelis/
seperti perang djénderal Raplès
beberapa roegi dihitoeng d j oeroetoe 1 i s/
bagai dilontar sétan iblis

(hoe zou de „generaalquot; gerust geweest kunnen zijn, daar hij
de zijnen bij duizenden sneuvelen zag als in den strijd tegen
Raffles? De schrijvers berekenden de enorme verliezen:
't was of duivels en booze geesten aan 't werk waren ge-
weest),®) terwijl even verder van de Hollandsche troepen
gezegd wordt:

lakoenja bagai djin dan peri/

semoea jang memandang takoet dan ngeri

(zij gedroegen zich als geesten en spoken en joegen ieder,

-ocr page 183-

die hen zag, angst aan).') De expeditie-Wolterbeek, 6
schepen en 2 kitji sterk, bestond uit Javanen, Amboneezen,
Boegineezen, Baliërs, Boetoneezen en Soembawanen, die....
didalam kapal soeka tertawa (gaarne lach-
ten aan boord). -) De afloop is weer ongunstig en men
lijdt gebrek aan alles, vooral aan water. Hier heet 't:
ra'jatnja makan roti dan kédjoe/
ada jang bertjelana ada berbadjoe
(de militairen aten brood en kaas, sommigen hadden een
broek, anderen — slechts — een jas).')

De beschrijving der gevechten — uit bovengeciteerde pas-
sages bleek dat reeds eenige malen — bestaat in hoofdzaak
uit het vermelden en accentueeren van het geweer- en ge-
schutvuur. In diverse variaties heet het dan: membedil
tiada berhenti (onophoudelijk schoot men),quot;)
peloeroenja bagai hoedjan barat (een
hagelbui van kogels). Er vallen vele dooden, vooral aan
de zijde der Hollanders gelijk wij zagen, kortom: het is
alles cliché.

Volledigheidshalve vermelden wij nog, dat een klein
Maleisch hs.,
„Het leven van Machmoed Badar-oedinquot; quot;),
dat de ons bekende gebeurtenissen van het conflict met
Daendels tot en met Robison's optreden en de komst van
toean Menteng bevat, voor ons doel niets van belang
inhoudt. Ook het Bataviaasche hs. (no. 157),
Hikajat
Palembang,
dat een genealogie vooraf heeft'), maar vrijwel
geheel met de door ons geraadpleegde hss. overeenstemt,
levert niets nieuws op. Slechts hooren wij hoe de Koek
bij de capitulatie van Palembang op dreigenden toon waar-
schuwt, dat 't nu vrede is, maar dat, wanneer die opnieuw
verbroken zou worden, hij de stad ter plundering aan z'n
soldaten zal overgeven.

-ocr page 184-

Het hs. loopt ook door tot en met Nadjam U's onderwer-
ping.

25°. „Eenige mededeelingen omtrent het eiland Bali
van Abdoellah-hin-Mohammad al Mazri met eene
Nederduitsche vertaling en aanteekeningen.quot;
(Door dr. W. R. van Hoëvell, T. N. I. 1854, dl. 11, blz. 139-201).

Een reisverhaal van den ons ook als auteur van de Hikajat
radja' Siam (zie sub 26°) bekenden') schrijver Abdoellah,
waarin hij opteekende wat hem interesseerde en wat hij te
weten is gekomen betreffende Bali's oude geschiedenis, zeden
en gewoonten e.d.m. De uitgegeven tekst is, volgens v. H.,
een uittreksel van een uitvoeriger, maar blijkbaar verloren
gegaan hs. Voor ons bevat het in 't geheel niets. Het ge-
schrift dateert van ca. A.D. 1826. quot;)

26°. Hikajat radja' Siam (Kroniek van de vorsten van
Siam). Tekst: het gelijknamige Leidsche hs. cod. 2011.

Geschreven door Abdoellah-bin-Mohammed-
al-Misri; een Palembanger van geboorte, die handel
drijft op Besoeki. Tezamen met Pangéran Said Hassan, dien
G. G.
V. d. Capellen meermalen, tusschen 1823 en '26, in
commissie zond naar Bali, bezocht hij dat eiland en in 1822
ook Siam. «) De auteur is zeer
pro-Hollandsch en deelt mee,
dat hij zelfs van een voorgenomen handelsreis naar Timor
afzag om met Saïd Hassan naar Siam te gaan, omdat deze
beloofd had hem dan aan den G. G. te zullen voorstellen.
Maka terlaloe soeka hati hamba sebab
dikata berboeat bakti kebawah doeli
Jang-dipertoean besar jang maha moelia
ini dan lagi
sangat harap hati hamba akan
menghadap melihat wadjah
Jang-diper-
toean besar itoe. (Zeer verheugd was ik, toen hij

-ocr page 185-

mij vertelde, dat ik zoo Zijne Excellentie kon dienen en bui-
tendien verlangde ik er zeer naar Zijne Excellentie te mogen
aanschouwen).Hij is dan ook later zeer teleurgesteld als
hem de audiëntie niet verleeAd wordt, terwijl hij zich toch
zóóveel moeite voor Z. E. getroost heeft, want in Siam:
tiada memandang kekiri dan kekanan dan
mentjari djalan jang boléh mendjadi
bertambah® kebaktian ta'at kebawah
Jang-dipertoean besar jang maha moelia
itoe (keek hij („ikquot; in 't verhaal) naar links noch rechts
en deed niets dan naar middelen zoeken zich nog meer ver-
dienstelijk te maken jegens Z. E. den hoog-verhevene).
Daarom schreef hij deze geschiedenis van de vorsten van
Siam, hopende, dat de Toean Besar er zich voor zal
gaan interesseeren®), of — zooals hij aan het slot zegt:
daripada sangat hati hamba hendak
menghadap doeli Jang-dipertoean besar
itoe (omdat ik er zoo naar verlang bij Z. E. op audiëntie
te mogen komen). quot;) Te verwonderen valt het dus niet, dat
deze auteur zijn best doet de achterlijkheid van de inheem-
schen onder eigen bestuur en de zegenrijke regeering der
blanken daartegenover te accentueeren.

Na Siam's geschiedenis, uiteenvallend in een mythologisch
en een meer historisch deel, te hebben verteld, komt hij te
spreken over het Siam, dat hij bezocht.®) Hij constateert,
dat de Siameesche vorsten een belachelijk-overdreven voor-
stelling van de macht en grootte van hun rijk hebben®), en,
zegt hij: orang Siam itoe biasa sakit dipe-
rintah oléh radjanja ('t Siameesche volk is er aan
gewend met harde hand door z'n vorsten geregeerd te wor-
den) en: djika tiada bangsawan
koelit
poetih India nistjaja tiada sesoeatoe
harta doenia didalam negeri Siam itoe
(zonder blanken uit Indië zou Siam totaal geen rijkdom ken-

-ocr page 186-

nen).') Abd. vergelijkt Siam, vorst en bevolking, met dien
blindgeworden man, die alles wat hij te hooren krijgt maar
niet meer gezien heeft, vergelijkt met wat hij het laatste
gezien heeft: een haan (zie ook sub 35°,
B: Abdoellah bin-Ab-
delkadir al-Moensji). Zoo zegt hij, wanneer men hem b.v.
van de macht en bloei van Batavia vertelt: Manabesar
negeri Betawi itoe dengan ajam djantan
jang akoe lihat (Hoe zou Batavia in grootte die haan,
dien ik gezien heb, kunnen evenaren). '^) Naar Abd.'s mee-
ning beteekent Siam echter niets. Eerst door reizen naar
Batavia en P. Pinang zullen de Siameezen eenig begrip kun-
nen krijgen van de schatten dezer aarde. Zoolang geen
orang poetih zich om Siam bekommeren zal het land
oeconomisch van geen beteekenis blijven. Landen zonder
orang poetih vergelijkt hij met een armen naaktlooper of
een dooden boom. Komen er blanken in het land dan krijgt
die arme kleeren en de doode boom herleeft en krijgt bla-
ren, d.w.z. allerlei soorten lijnwaad, en vruchten, d.w.z.
edelsteenen, goud en zilver en onder dien boom komen
allerhande spijzen op, weshalve vreemdelingen graag naar
dien herleefden boom komen. M.a.w. Europeesch be-
stuur herschept arme en achterlijke lan-
den in een waar Luilekkerland.

Spoedig zal men ook ontdekken, dat de Europeesche wa-
ren van betere qualiteit zijn dan die welke de inheemsche
industrie produceert.^) Zie maar naar Java, dat ook eerst
toen er blanken kwamen, en door hun toedoen, tot wel-
vaart is gekomen. Want hoe was 't vroeger? .... jang
ada ditanah Djawa itoe boenoeh dan
djoeal orang dan djoedi saboeng dan
tjoeri djoega dikerdjakan oléh orang
Djawa itoe. Tiada tahoe radja® Djawa
itoe mendapat harta dengan berniaga
dan bernalem hingga habis 'oemoernja
didalam pekerdjaan 1 a 1 i m. (Niets anders de-
den de Javanen dan rooven en moorden, slavenhandel drij-

-ocr page 187-

ven, dobbelen, hanegevechten houden en stelen. De Javaan-
sche vorsten hadden niet het minste begrip van han-
delen .... (?) zoodat zij hun leven verdeden in willekeur
en tyrarmie). ') Waren de Javaansche vorsten tyrannen, nu
leert het Javaansche volk de zegeningen kennen van handel
en landbouw. Woningen, meubilair, kleeding en spijzen, al-
les verandert, d.w.z. verbetert. Nieuwe dingen worden
ingevoerd. Blinden worden ziende, dooven hoorende, wan-
neer de Compagnies-vlag in hun land verschijnt. De auteur
gaat dan over op een gesprek, dat toean kapitan
Elout poetera toean besar Komisaris-
djénderal Elout (kapt. Elout, de zoon van den Commis-
saris-Generaal van dien naam) ') heeft met den ver-
standigen sultan Sjarif Kasim van Pontianak. Zij hebben
juist tezamen Tajan veroverd, maar ....orangnja tiada
ditawan dan hartanja tiada dirampas.
'Adat Kompeni bersalahan orang Siam
danMelajoe (de bevolking werd niet krijgsgevangen ge-
maakt noch uitgeplunderd: de gewoonten der Comp, ver-
schillen van die van Siameezen en Maleiers). quot;) Wanneer
Elout, een knap en deskundig vertegenwoordiger van den
toean besar, zich verbaast over den berooiden toestand waarin
zich zelfs pangérans en andere rijksgrooten bevinden, ant-
woordt de Sultan, dat de welvaart van een land ook afhan-
kelijk is van het al of niet aanwezig zijn van de Kompeni.
Wie dat niet beseft z.i. tersalahpaham (heeft een ver-
keerd begrip van de zaak). En inheemsche vorsten willen
dat niet inzien: karena kebesaran dan kele-
bihan radja® dibawah angin ini tiga
perkara djoega: memboenoeh orang dan
mendjoeal orang dan merampas harta
orang (want de grootheid en superioriteit van Oostersche
vorsten uit zich op drie wijzen: in het dooden en verkoopen
van hun onderdanen en het rooven van hun bezittingen),
practijken waaraan de Comp, natuurlijk dadelijk een einde
zou maken. ®) Elout merkt dan lachend op, dat hij 't ook
wel eens anders heeft gehoord: dat de Comp, gevreesd

-ocr page 188-

wordt vanwege de belastingen die zij oplegt. „Perkataan
orang bodohquot; (dommeman's praat) zegt de Sultan:
verstandige lieden hebben geen bezwaren tegen belastingen,
waarvoor hun immers rust, veiligheid en voorspoed worden
geboden.') Maar misschien, merkt Elout op, bersalahan
paham toean Soeltan dengan paham orang
jang lain (staat Uwe Hoogheid met deze opvattingen
tegenover alle andere inheemschen). Zeker, zegt de Sultan,
en daarom heb ik ook Tajan helpen bevechten.') Maka
sama tertawa orang bidjaksana itoe (en
toen lachten die twee schrandere mannen).®) En het is,
zegt de auteur (men herinnere zich waarvoor hij schrijft'),
onder den G. G. v. d. Capellen, dat de welvaart der inheem-
sche bevolking haar hoogste vlucht heeft genomen, mede
doordat de rechtvaardigheid van den toean besar de handel

veilig heeft gesteld.

Na een paar bladzijden aan het Chineesche en Siamee-
sche priesterwezen gewijd te hebben , vertelt hij van eenige
Nederlandsche en Engelsche gezantschappen naar Siam^ en
hun wedervaren aldaar. Zekere toean Kroëésténs
(Grovestins?) een bangsawan orang koelit
poetih, orang moelia, biasa melihat negeri
dalam doenia ditanah Eropah (een blanke van
aanzienlijke afkomst, die vele landen in Europa Bereisd had)
bemerkt, dat Siam in geen enkel opzicht aan z'n reputatie be-
antwoordt, en windt zich op over de domheid en zelfover-
schatting van den vorst, waardoor een twist ontstaat, die
door pang. Said Hassan wordt bijgelegd. De koning geeft
daarop te kennen, dat hij voortaan geen blanke gezanten
van den toean besar meer wenscht te ontvangen, maar
slechts pang. Saïd Hassan. quot;)

Zekere mistaKerófet (mr. Crawfurd) , gezant van
den toean besar djénderal Benggal Mar-

-ocr page 189-

koes Hating (G. G. van Indië, de marquess of Hastings),

heeft ook al redenen tot verontwaardiging:

1°. noemen de Siameezen alle geschenken van buitenland-

sche mogendheden schatting aan den vorst van Siam;

2quot;. laat de vorst het antwoord op den brief van den G. G.

door een ondergeschikte beambte schrijven,

Crawfurd eischt een bewijs, dat de geschenken te Siam
aangekomen en met vreugde geaccepteerd zijn geworden.
Hoe dit afliep weet Abd. niet. Crawfurd's opvolger is een
zekere kapitan Samit (capt. Smith?) , die dengan
tiada sabar daripada poeter®) dan balik
dan tipoe dan tekeboer radja Siam itoe
(z'n geduld verloor door het gedraai en gelieg en de ver-
watenheid van den Siameeschen koning) en zijn paard
doodde.^) Deze Smith (?) moest met achterlating van zijn
geschut en koopwaren daarop Siam verlaten, dat de
Siameezen uit vrees voor represailles gaan versterken. ®)
Volgens Crawfurdquot;) had de gezagvoerder van een Britsch
handelsschip den Siameeschen koning een paard ten ge-
schenke gegeven. Eenige maanden later werd het zonder
meer geretourneerd, toen 't schip op 't punt van uitzeilen
stond. Daar er geen plaats voor het dier was, werd het af-
gemaakt, maar daarmede kwetste men de Boeddhistische
Siameezen in hun religieuze gevoelens: kapitein en super-
cargo werden verraderlijk gevangen genomen, gegeeseld en
eenige dagen gevangen gezet.

Het hs. is gedateerd: Batavia 24 Djoem II, H. 1238 (d.i.
10 Maart 1823) en afgeschreven door pangéran Mahmoed
Hassan op 18 Rabi II, H. 1261 (d.i. 26 April 1845).
27°. SilsilaJi radja' Broenei (Genealogie van de vor-
sten van Broenei). Tekst: H. Low, Selesilah (Book
of the descent) of the rajas of Brunei.
(J. R.
A. S. — S. B. V, blz. 1—35).

Onderverdeeld in: 1°. Selesilah; 2°. Notes; 3°. History
of the Sultans of Brunei; 4°. List of the Mahomedan Sove-
reigns of Brunei or Borneo proper; 5°. Transcription and

-ocr page 190-

Translation of a Historic Tablet.') Niet belangrijk. Geeft
in hoofdzaak een genealogie van de elkaar te Broenei opvol-
gende vorsten. Een enkele mededeehng betreffende aanra-
kingen subs. gevechten met de Spanjaarden en Portugeezen,
te vinden in het 3e stuk (History etc.), de eigenlijke kro-
niek, mogen volledigheidshalve gemeld worden.

1°. Onder sultan Abdul Kahar®) deden de Spanjaarden
een aanval op Brunei, waarbij zij door eene Sri Lela ge-
holpen werden, uit wrok over een beleediging hem door
den Radja Bendahara Saham aangedaan. Saham weet ech-
ter tenslotte met een uitgelezen schare de Castéla te
verdrijven. '*)

2°. Er wordt speciaal melding gemaakt van een Portu-
geesch kapitein, Pangéran Kestani, die met zijn schip bij
Telok Prangi schipbreuk leed, met zijn bemanning aan land
gebracht en door den Sultan goed ontvangen werd. De Por-
tugeezen werden orang Makau genoemd. ®) Zulke
goede vrienden wordt de Sultan met den Portugees, dat hij
hem____ Manila cadeau doet(!), van welke plaats uit des-
tijds de Spanjaarden Broenei hadden aangevallen. Kestani
belooft Manila te zullen gaan heroveren (dat „her-quot; is prach-
tig: Broenei had niet de minste aanspraken op de Philippij-
nen!), maar na eenigen tijd komt er een schip uit Macao en
dat neemt den kapitein c.s. mee. Later komt Kestani uit
verlangen naar den Sultan weer terug, maar als hij hoort,
dat zijn vriend en weldoener inmiddels overleden is, ver-
trekt hij zonder aan land geweest te zijn. Als geschenk laat
hij evenwel 3 kanonnen achter. ®)

Behalve dit laatste aardige verhaaltje en een kleine in-
druk van de aanrakingen der Broeneiers met de Spanjaar-

-ocr page 191-

den en Portugeezen, bevat ook deze kroniek niets van be-
lang, zelfs geen opmerkingen over de vreemdelingen, hun
uiterlijk en gedragingen, event. welke producten zij vooral
begeerden e.d.m.

Het geschrift moet, daar het de dood van Omar AU Saif
Uddin in 1825 nog vermeldt®), die op blz. 18 „The late Sul-
tanquot; heet, in of na het genoemde jaar vervaardigd zijn.
28°. Soerat tjerita asal tanah dan orang jang men-
dianii tanah Banka
(Geschiedenis van 't eiland Banka
en z'n bewoners).

Tekst: Soerat tjerita atsal tanah dan orang
jang mendijami tanah Banka (Leiden, Ms.
567).«)

Een zeer leesbare kroniek, vrijwel geheel overeenkomen-
de met het Maleische hs., dat de Clercq vertaald heeft. De
hikajat begint met een aantal, plaatselijk verschillende,
legenden over het ontstaan van Banka, en een soort recon-
structie door den auteur van Banka's oudste geschiedenis
aan de hand daarvan. Vervolgens behandelt het dé
geschiedenis van 't eiland onder de suzereiniteit, resp. van
Madjapahit, Djohor, Bantam en Palembang; de rol, die
Banka, vooral als toevluchtsoord van Badar I, speelde in de
geschiedenis van 't Palembangsche vorstenhuis; de ontdek-
king en winning van tin; de verwarring en ongeregeld-
heden in de 18e eeuw, gevolg van verwaarloosd bestuur,
knoeierijen in de tinhandel, vexaties door land- en zeeroo-
vers e.d.; de uitwijking van een groot deel van Muntok's
bevolking naar Lingga op 18 Ramadan H. 1208, d.i. 19 April
1794®); de aanvallen van Lingga en een Boegineeschen
zeeschuimer, Aroeng Mampas (H. 1216, d.i. A. D. 1801/02);

-ocr page 192-

de terugkeer van de destijds uitgeweken Muntokkers, de
komst van de Engelschen onder médjer Mèr (maj.
Meares) ; de expedities van Meares, Robison en Muntinghe
tegen Palembang, waarbij Banka als ravitailleerings- en
operatiebasis een rol speelde, en tenslotte de pacificatie van
het eiland door de Nederlanders.

Hoezeer overigens de moeite waard, levert het hs. niets op
wat voor ons van veel belang zou zijn. Vermelden wij vol-
ledigheidshalve, dat de Europeanen ter sprake komen op
blz. 89 e.v.

1°. Een paar Palembangsche grooten, die een veete heb-
ben tegen Mahmoed Badar-aldin II — soedah toesoek
bitjara dengan orang Inggeris (stookten de
Engelschen op) ') — en haalden hen over zich te Muntok
te vestigen. Zij komen onder médjer Mèr met geschut
en dengan pakai beberapa koeda (cava-
lerie) en werpen te Muntok, zonder verlof van den Sul-
tan van Palembang af te wachten, een bénténg op. De
Sultan, die in zijn eigen omgeving de handen vol heeft,
moet er wel in berusten: Apa boléh boeat? Hal
Palembang beloem tentoe (Niets aan te doen:
in Palembang zelf is de toestand nog onzeker). -) Meares
c.s., die het met de Muntokkers goed kunnen vinden, ver-
zekeren zich van het tin-monopolie. Meares' expeditie
(tegen Badar in 't Palembangsche n.1.) loopt niet goed af:
hij keert zwaar gewond in Muntok terug en sterft daar.

2°. Zijn opvolger, Robison,quot;) heeft wel succes: hij neemt
Palembang, zooals 't hs. zegt. De Engelschen betalen niet
de vroeger met Meares overeengekomen prijs van 16 ringgit
(rijksdaalders) de pikoel, maar slechts 8, wat de Muntok-
kers, die de mijnwerkers 11 ringgit moesten betalen, aan-
zienlijke verliezen berokkende en tenslotte er toe bracht

-ocr page 193-

het werk neer te leggen. De Engelschen treffen mihtaire
maatregelen.

3°. Médjer Koet (maj. Court) -) voert een nieuwe
bestuursorganisatie in. Kemoedian soedah tetap
negeri Muntok ditangan Inggeris. (Daarna
stond Muntok duurzaam onder Engelsch gezag).®) Dat
daarbij van rust en vrede geen sprake was, blijkt uit 't feit,
dat op poelau Belitoeng (Billiton) een gestrand En-
gelsch schip wordt afgeloopen en de bemanning als slaven
verkocht, hoewel Koet uitlevering geëischt had. Een straf-
expeditie onder R. ' Akil van Siak is noodig.

De Engelschen beijveren zich Banka te peupleeren met
Chineezen. Eenige jaren later komt Banka aan het
Goepermèn Holanda®) en wordt verhaald van den:

4°. idelir Mèntèng (Muntinghe), die een expeditie
tegen Palembang ondernam, maar onverrichterzake moest
terugkeeren. Van de oorlog der Hollanders tegen Palem-
bang wordt slechts met enkele woorden melding gemaakt,
maar meer aandacht wordt besteed aan de moord op den
Hollandschen resident, toean S e m i t s (Smissaert). ®) Diens
hoofd wordt opgezonden naar den Sultan van Palembang.
Daarop verschijnt een groote vloot onder een:

5°. djénderal (de Koek n.1.)'), die eerst tegen
Palembang opereert en dan terugkeert om op Banka rust en
orde te herstellen. Aanvankelijk verdedigen de eiland-
bewoners zich met succes, maar ten slotte wordt heel Banka
toch tot onderwerping gebracht, voornamelijk dank zij de
actie der inheemsche hulptroepen.^)

Het hs. is afgeschreven: Muntok, 10 Safar H. 1246, d.i. 31
Juli 1830. Gezien de gebeurtenissen, die het beschrijft, kan
het niet veel eerder geschreven zijn en dateert het uit de
30-er jaren van de 19e eeuw.

29°. Hikajat Sambas dan Soekadana (Kroniek van
Sambas en Soekadana).

Uitgegeven onder den titel: Kronijk van Sambas en
Soekadana, met vertaling door: E. Netscher, T. B. G. I,
blz. 1—41. Een magere West-Borneosche kroniek met wei-

-ocr page 194-

nig mededeelingen. Voor ons bevat het niets, daar het zelfs
de komst der Hollanders niet vermeldt.

De kroniek moet, daar de opvolger nog genoemd wordt
van een Sultan Otzman, die in 1831 afgezet werd, van na
dat jaar dateeren.

30°. Inlandsche getuigenissen aangaande den Padri-
oorlog. -)

I.nbsp;Hikajat Sjaich Djelal-oedin (Leiden, cod. 1743).

II.nbsp;Een artikel onder bovengenoemden titel (Inlandsche
getuigenissen etc.) van Ph. S. van Ronkel, I. G., 1915,
dl. II, blz. 1099—1119 en blz. 1243—59.

Ad I. Een in vele opzichten merkwaardig hs., dat een waar-
devolle bijdrage levert tot onze kennis van de secte der
Padri's, hun ontstaan, doelstellingen en actie, en de latere
controverse tusschen de meer gematigde, van wie de auteur,
Djelal-oedin, één der leiders is, en de radicale richting in de
secte. De Stuers nam het in een, verkorte, vertaling als bij-
lage op. ®)

Voor ons bevat het niets van belang, daar het eindigt met
de mededeeling, dat de Kompeni haar intrede in de Padang-
sche bovenlanden doet. quot;)

Ad II. Hierin behandelt van Ronkel uitvoerig de inhoud
van een lijvig handschrift (318 fo. blz.): de levensge-
schiedenis van Toeankoe Imam met een soort vervolg daar-
op over en door één van zijn zonen. Van dit hs., dat het eigen-
dom is of was van eene Soetan Nagari te Bondjol, is de, bij
De Stuers als bijlage afgedrukte: „Memorie van Toewankoe
Imam aangaande de komst der Hollanders in Sumatra's
binnenlanden en den aldaar door hen gevoerden oorlog. Ver-
taald uit het Maleischquot; •') slechts een beknopt extract. ®) Het
geschiedverhaal zelf, zegt van Ronkel,') is in beide memo-

-ocr page 195-

rie's vrijwel eender.quot; De Memorie voornoemd gaat niet verder
dan tot Toeankoe Imam's verbanning; het hs. behandelt ook
nog den tijd van ballingschap, en het leven en de wederwaar-
digheden van Imam's zoon, Soetan Tjaniago, in Compagnie's
dienst. Afgezien van een begrijpelijke neiging de eigen par-
tij in een gunstig daglicht te stellen,neiging, die nergens
hinderlijk of al te uitgesproken tendentieus wordt, is het
verhaal aangaande de krijgsbedrijven om Bondjol en de
latere moeilijkheden bij de instelling van een geregeld be-
stuur in die gewesten, betrouwbaar, juist en belangwek-
kend.

Het hs. verhaalt eerst uitvoerig de vóórgeschiedenis van
den Bondjolschen krijg en vermeldt daarbij o.m. een suc-
cesvol oorlogje met de g o e m p a n i e , hoe Toeankoe
Imam er in slaagt, wanneer hij gebrek aan kruit en ammu-
nitie heeft, een treffen met de Hollanders te ontwijken,
hoe een aanval op de Hollandsche vesting te Natal mislukt
en hoe de Hollandsche commandeur de inheemsche handel
geheel weet lam te leggen. Daarna komen de eigenlijke
militaire operaties ter sprake. Er wordt verhaald van de
actie onder luit.-kol. Raaff met eerlijke vermelding van vóór-
en tegenspoed der Padri's'^), de actie der Hollanders in het
land Agam*^), de brief, waarin Elout van die-van-Alahan
Pandjang onderwerping eischt en de verdeeldheid daar-
over onder de hoofden. De vrede met de Hollanders komt
tot stand op voorwaarde, dat deze fort Bondjol niet zullen
bezetten en geen inbreuk op godsdienst en adat der bevol-
king zullen maken. Desniettegenstaande gaan de Hollanders
toch hun intrek nemen in den tempel en in diverse par-
ticuliere woningen, terwijl zij zich buitendien wederrech-

1) De Stuers, die hooge lof toezwaait aan de Memorie (Nota aan-
gaande de Memorie van Imam, dl, II, blz. 241—42) en zeer veel waarde
aan inlandsche getuigenissen hecht, moet met eenige reserve gelezen
worden: hij is wel wat al te zeer geneigd alle kwaad en alle fouten
bij de Hollanders te zoeken en de Inlanders zoo
gunstig mogelijk
af te beelden.

-) Gevolgd werd hierna, uit den aard der zaak, v, R,'s exposé.

3) v, R., blz, 1105.nbsp;v. R., blz. 1106. s) v. R„ blz. 1107.

'■) Hiervoor volgden wij de Bijlage B. bij de Stuers, dl. II, blz.
223—40 (=
v. R., blz 1108—19), die wat uitvoeriger is dan v. Ron-
kel's extract, behalve daar, waar het laatste weer uitgebreider is —
aan het slot n.l,

■) Bijlage, blz, 22.3—24, «) Bijlage, blz. 224—26.

») Bijlage, blz. 226.

-ocr page 196-

telijk vee, visch en vruchten der bevolking toeëigenen.
Uitvoerig wordt stil gestaan bij Toeankoe Imam's bezoek aan
Elout, die hem, den „Altersgenossenquot;'), vriendelijk en gast-
vrij ontvangt. Elout wil Imam uit hoofde van zijn hoogen
leeftijd door een ander vervangen en deze kan zich daar-
mede vereenigen. Zoo wordt Toeankoe Moeda nu regent
van Alahan Pandjang. De expedities naar Rau en Agam
worden vermeld ') en daarna uitvoerig het uitbreken van
den opstand. De Hollandsche troepen houden nog steeds ver-
blijf in de moskee en de huizen der ingezetenen, die zij diep
beleedigen door allerlei vuil en zelfs honden daar binnen te
brengen en door hun eigenmachtig optreden. Bij een ge-
dwongen transport schiet de sergant van het militaire exorte
zelfs een drager, die rusten wilde, hoewel hem zulks ge-
weigerd was, overhoop.'quot;') Het is niet te verwonderen, dat
de bevolking zich over deze willekeur en onderdrukking des
te meer verontwaardigt, daar beide partijen destijds op voet
van gelijkheid vrede gesloten hadden. De wrok en onte-
vredenheid explodeeren tenslotte in den overval op en de
uitmoording van de Hollandsche bezetting van Bondjol.quot;)
Na vermelding van de eerste mislukte poging de sterkte
te heroveren, komt de luit.-kol. Bauer ter sprake, die vre-
desonderhandelingen aanknoopt. Deze mislukken omdat de
overste Imam's voorwaarde, dat den Hollandschen troepen de
toegang tot 't gebied van Alahan Pandjang ontzegd zou zijn.

1)nbsp;De Stuers, 1, blz. 165--66: „Ons verblijf te Bondjol werd al
dadelijk gekenmerkt door groote ongeregeldheden, die op verre na
niet alle te verontschuldigen zijn, en die men, zelfs in zijn eigen be-
lang, althans grootendeels had moeten weten te keeren.quot; Hij haalt
Imam's getuigenis als bewijs aan, maar schrijft het stelen en plunderen
op rekening van de hulp-benden van Sentot.

2)nbsp;N. B.: Elout (C. P. j.) was in 1795 geboren en in 1830 Resident
en militair commandant van Sumatra's Westkust geworden. Hij was
dus een goede dertiger, de Imam een zestiger (!).

3)nbsp;Bijlage, blz. 228—30. Klopt met wat de Stuers hierover mee-
deelt (1, blz. 166).

-i) Bijlage, blz. 230.

s) De Stuers haalt dit aan I, blz. 181—82. I, 177, lezen we:
„De onwilligheid (der bevolking n.1.) bestond daarin, dat men zich
zooveel mogelijk onttrok aan de last om als koelie (drager) te die-
nen; last, die door allerlei mishandeling en willekeur onverdragelijk
gemaakt werd.quot; Het 13e hfdst. in dl. I blz. 176—95) van De Stuers
wekt trouwens een zeer ongunstigen indruk over 't optreden van 't
Gouvernement, b.v. over de wijze waarop eene Toeankoe Alam op
arglistige wijze werd ter dood gebracht, en over de wijze, waarop
andere inheemsche hoofden behandeld werden, zelfs de eigen bond-
genoot, de javaansche aanvoerder Sentot.

8) Bijlage, blz. 230—32. 11 Januari 1833,

-ocr page 197-

weigerde te aanvaarden.Daarop ontbrandt de krijg op-
nieuw en er wordt hevig gevochten bij Bondjol, waarbij beide
partijen afwisselend succes hebben. Bauer wordt in 't com-
mando opgevolgd door generaal Cleerens.quot;) Het groote
offensief onder Cochius tenslotte wordt ingezet met het
vóór-tijdig verbreken van den wapenstilstand door de Hol-
landers. Er wordt hevig gestreden en de Bondjollers be-
toenen evenveel moed als hardnekkigheid. Bij de Hollanders
onderscheidt een zekere luitenant Lang zich het meest.
Langen tijd boeken de Bondjollers de grootste successen tot
de nood en ellende in de versterking den Imam nopen naar
kampong Merapi uit te wijken.

Dan volgt het slot: hoe het Gouvernement zich van des
Imams persoon wist meester te maken en hem in verbanning
zond. Inziende, dat daaraan nu niet meer te ontkomen valt,
tracht de Imam met de Compagnie t.a.v. zijn persoon en
familie tot een vergelijk te komen. quot;) Eén van zijn zonen
brengt hem de boodschap van Resident Francis over, dat,
wanneer hij niet buigen wil voor de kanonnen, hij maar bui-
gen moet voor 't uitgangspunt der kanonnen, wat beteekende,
dat hij zich dan maar niet aan den Resident maar aan diens
gevolmachtigde, kapitein Steinmetz, moest onderwerpen.
Soetan Tjaniago, een zoon van den Imam en schrijver van
't laatste deel van 't hs., gaat voor nadere inlichtingen naar
Steinmetz.

Het gesprek, dat zich tusschen partijen ontspint, „was niet
veel meer dan het doen van verwijten en het zich verdedigen
daarop, wat door een der beide aanwezige luitenants tel-
kens werd gestuit door den uitroep: laat maar, 't is al voor-
bij.quot; Van de vrouw van één van die luitenants ondervin-
den S. T. en de zijnen veel vriendelijkheid en gastvrijheid.

blz. 219—34 (aanval op Bondjol)
en II, blz. 44—65 (Bauer's actie in 1834).nbsp;f i gt;

■-) Bijlage, blz. 234—36. Vgl. De Stuers II, blz. 79—89: de expe-
ditie van Mei 1835 onder Bauer. Cleerens volgde hem op den 3en
Mei 1836. (De Stuers II, blz. 93).

Bijlage, blz. 237. juist: blijkens De Stuers 11, blz. 93

4) Bijlage, blz. 237—40. In hoofdzaken juist blijkens De Stuers 11,
blz 95—97. 16 Augustus 1837 werd 't verlaten Bondjol door de Hol-
landsche troepen bezet.

gedeelte weer v. R. (blz. 1109—19). De Stuers II,
blz. 97—100 laakt ons optreden zoowel tegen Bondjol als tegen den
Imam, dat „mishandelde hoofdquot; (blz 98)

2 S'nbsp;R- 1112.

s) V. R., blz. 1113.

-ocr page 198-

Zelfs krijgt S. T. bij zijn vertrek behalve eten en drinken
nog ƒ 40.— reisgeld. Steinmetz ontfermt zich tenslotte over
dezen zoon van den Imam en neemt hem aan als „kind van
de Koempaniequot;, maar gelast hem zijn vader te halen. De ver-
wijtende vraag naar opheldering over de woordbreuk der
Comp, in dezen oorlog beantwoordt Steinmetz met een ont-
wijkend: „die zaak is nu bij den Gouverneur-Generaal te
Batavia.quot; Als de Imam te Paloepoeh voor Steinmetz ver-
schijnt 2), is deze zeer voorkomend en stemt er zelfs in toe
hem een vrijgeleide te geven om ook zijn familie uit de
rimboe te doen overkomen, 's Nachts wordt de Imam wel
onverwachts opgeroepen om voor den grooten heer te Pa-
dang te verschijnen, maar S. T. mag zijn familie gaan halen.
Wanneer deze met de zijnen is teruggekomen, verneemt hij,
dat zijn vader naar Fort de Koek is gezonden en zelfs de
generaals Cochius en Michiels beweren daar niets aan te
kunnen veranderen. Eerst wilde men, Steinmetz i.e., den
ouden Imam naar Agam verbannen, maar op advies van den
regent van Batipoeh wordt dan toch besloten hem uit
Sumatra te verwijderen. De Imam wordt eerst naar Pa-
dang gebracht en, hoewel een luitenant hem nog verzekert,
dat hem niets zal overkomen, wordt hij aan boord van een
zeilree-liggend schip gebracht. Op des Imam's verwijten
motiveert Res. Francis deze oplichting hiermee, dat de
Imam verbannen wordt, omdat hij destijds niet voor den
Resident had willen verschijnen maar naar een ander ge-
gaan was. En of de Imam nu al beweert, dat hij Steinmetz
altoos als den gevolmachtigde van den Resident be-
schouwd had en gekomen was, zoodra hij kon, het baat hem
niets: hij wordt verbannen en de eenige troost, die de Resi-
dent hem meegeeft is deze: „als Allah deernis en Zijne Excel-
lentie medelijden met hem had, zou hij naar Bondjol terug
mogen.quot;

Het hs. behandelt dan verder nog eerst Imam's balling-
schap. Eerst wordt hij op Java (Tjiandjoer) geïnterneerd,
maar na een request, dat hij heeft ingediend om te mogen
terugkeeren naar Bondjol, wordt hij met spoed ingescheept

1) v. R., blz. 1114. T.z.p. roept de luitenant bij S. T. 's vertrek
nog uit, dat bij de Europeanen, ieder, die niet eerlijk is, pleegt te wor-
den afgezet — de koning incluis.

-) Dit en volgende: v. R., blz. 1117—19.
v. R., blz. 1119.

-ocr page 199-

naar Amboina. Daar, en ook later in het Menadoosche,
heeft hij nogal wat moeilijkheden met zijn woning. De Resi-
dent zendt hem naar Menado op klachten van den eigenaar
van 't huis, dat Imam op 't punt stond te verlaten. Ondanks
een petitie door alle notabelen-ter-plaatse onderteekend. En
in Menado, waar geen Mohammedanen zijn maar wel veel
varkens en vuil, herhaalt de historie zich: nu eens mag hij
wèl, dan weer niet zich vestigen, waar hij wil. Hij sterft te
Lota. Het verhaal is beëindigd den 12en dag der 11e maand
H. 1283 d.i. 19 Maart 1867.«)

Dan wordt de geschiedenis van Soetan Tjaniago, na het
vertrek van zijn vader verteld. Het is een aaneenschakeling
van twisten en perkara's (geschillen) van de hoofden onder-
ling, van wie velen jaloersch zijn op de Compagnie's
gunsteling S. T., terwijl wij verder hooren van de moeilijk-
heden en tegenwerking, die S. T. bij zijn bestuursarbeid on-
dervindt, óók van de zijde van Nederlandsche B. B.-amb-
tenaren, e.d.m.quot;) S. T. verhaalt, hoe de generaals Cochius
en Michiels, bij wie hij ontboden werd, zich op vrij kinder-
achtige wijze met hem amuseeren, door hem een sigaar (zijn
eerste) te laten rooken en in een koek te laten happen, die
met verguld papier omwikkeld was. Later wordt hij de
gunsteling van de Compagnie. In die woelige, na-oorlogsche
dagen, vertelt hij, volgden de controleurs elkaar snel op te
Bondjol: „de eene stierf, de andere werd afgezet wegens slecht
beheer.quot; S. T., die snel promotie maakt, en bij gelegenheid
van de komst van een Commissaris-Generaal te Bondjol op
't voormalig slagveld als gids optreedt, komt, ondanks zijn
goede verstandhouding met het Gouvernement, nog al eens
met B. B.-ambtenaren in botsing. Zoo met een controleur,
die op eigen gezag een weg wilde gaan traceeren, waarop
de hoofden verontwaardigd iedere medewerking weigerden

1) Aanvankelijk (1837) werd de Imam op Java geïnterneerd;
daarna, toen de aanwezigheid van een zoo dweepziek leider in Mo-
hammedaansche gewesten niet goed geacht werd, bracht men hem
naar Ambon over (1839) en vervolgens naar Menado (1841), waar
hl] 6 Nov. 1854 ovedeed. (v. R., blz. 1243—44, E. B. Kielstra, Suma-
tra's Westkust van 1836—1840 (B. K. I., 5e volgr. - V) citeerend).

3) V. R., blz. 1244—46.

3)nbsp;V. R., blz. 1247. T.z.p. constateert v. Ronkel, dat van een be-
pnselvaste en grootmoedige politiek van 't Gouvernement jegens
Imam met kan worden gesproken, en het Gouvernement in den jon-
geren zoon van Imam, die het als z'n voedsterling beschouwde, iets
aan den vader scheen te willen goedmaken

4)nbsp;V. R., blz. 1247—58.

quot;) V. R., blz. 1255.

-ocr page 200-

en S. T. alle schuld gaven. Deze had zich toen in woede
bijna aan den controleur vergrepen! i) De Gouverneur van
Padang stelt hem echter in 't gelijk en nog eens gebeurt
zulks van hoogerhand, tegen den controleur, wanneer deze
beweert, dat S. T. de tegenwerking bij de wegenaanleg aan
z'n eigen streng optreden te wijten heeft, terwijl S. T. hem
verwijt altoos partij te kiezen voor de ontevredenen en de
oppositie.

Men kan concludeeren, dat in dit getuigenis de Hollan-
ders er niet goed afkomen, met uitzondering van den „oudenquot;
Elout, en niet geheel ten onrechte, zelfs als men de per-
soon van den schrijver en zijn verhouding tot die Hollan-
ders in aanmerking neemt. Aan een karakter-beschrijving
van personen of een poging, de zonderlinge handelwijze
dier Hollanders jegens den Imam, te begrijpen en te ver-
klaren, zijn de auteurs niet toegekomen.
31°.
Sja'ir Resident de Br au (Gedicht over Res. de
Brauw).') Tekst: het gelijknamige Bataviaasche hs. cod.
CDLVI.

Een onbelangrijk gedicht over de arrestatie en afzetting
van den Palembangschen Rijksbestierder, den Perdana
Manteri; diens opzending naar en interneering op Java;
de weerslag van den opstand van Tiang Alam op Palem-
bang, tegen welken Tiang Alam de Brauw optrekt. Een
sja'ir ringgit dan goeldan (gedicht over gul-
den en rijksdaalder) met een aansporing tot spaarzaamheid
en het betrachten van economie, en een paar sluit-pantoens
zijn daar aan toegevoegd. Res. de Brauw komt er bijna
niet in voor en vervult geen rol van beteekenis.

Slechts vanwege de curieuze en tendentieuze wijze, waar-
op afzetting en verbanning van den Perdana Manteri wor-
den geschilderd, is deze sja'ir eenigszins interessant. De
auteur doet het voorkomen of noch hij noch de Rijksbe-
stierder zelf noch zelfs de Resident eenig idee hebben waar-

2) Wij behielden de door v. Ronkel opgegeven titel (Vh. B. ü.
LVli, blz. 347) hoewel die misleidend is. Buitendien is de inhouds-
opgave onjuist: „Beschreven wordt hoe de resident zich inscheepte
op de Ardjoeno, na aankomst (?!) een feest gaf, aan met name ge-
noemde ambtenaren opdrachten gaf, excursies leidde (sici), ontmoe-
tingen had e.d. De laatste bladzijden handelen over munten en wat
men daarvoor koopen kan.quot; Men vergelijke met het hierna mede-

gedeelde^ j. c. A. de Brauw was van 1850—'55 Resident en militair
commandant van Palembang.

-ocr page 201-

óm dat gebeurt. De laatste deelt den Perdana Manteri bij
zijn arrestatie aan boord van de Ardjoena alleen mede, dat
de toean besar te Batavia hem heeft ontboden: tiada
tahoe maksoed dan peri (mij is onbekend wat
hij voorheeft).') De Rijksbestierder wordt voorgesteld als
een soort martelaar, die, hoewel hij zich van geen kwaad
bewust is, integendeel: zich immer een trouw en toegewijd
dienaar van het Gouvernement heeft betoond, gelaten in zijn
lot berust. Was niet juist hij immer, rusteloos en zonder
naar 't hoe of waarom te vragen, voor het Gouvernement
in de weer? Zeggende:

Apa perintah radja negeri
toeroetlah djangan banjak dipikiri
djanganlah banjak pikir dan hémat
soepaja djadi tetap selamat
karena Resident kasihan amat
kepada sekalian ra'jat dan oemat
kasihnja radja tiada terperi
kepada ra'jat désa negeri
(Gehoorzaam zonder na te denken al wat de resident be-
veelt. Dat is in jullie eigen bestwil, want de resident is vol
liefde en mededoogen voor land en volk).

Men weet echter, dat de Rijksbestierder afgezet en ver-
bannen werd, toen, na de afschaffing van het Sultanaat,
Palembang even roerig bleef als tevoren, wat voor 't groot-
ste deel te wijten was aan dezen Perdana Manteri.

Resident de Brauw komt als gezegd maar een enkele
maal voor en dan voorzien van de geijkte epitheta: (radja
negeri) jang bidjaksana (de wijze landsvorst), '*)
jang oetama (de voortreflijke), en de auteur zegt van
hem:

Resident pahlawan amat prajoga
sikep hoeloebalang sempoerna warna.
(De heldhaftige Res., die een goed organisator was, zag er

1) Hs., blz. 8. 2) Hs., blz. 35.

•■') E. B. Kielstra (De ondergang van het Palem-
bangsche Rijk, De Gids, 1892, II, blz. 76—111) noemt het doen
aanblijven van den in 1823 aangestelden Rijksbestierder, die toen al
in hooge mate verdacht was. een grove fout (blz. 109). Men verge-
lijke des auteurs schildering van de toegewijde dienstvaardigheid van
den Perdana Manteri met wat de Encycl. v. N. I. (dl. III, Palembang,
blz- 265—67) hiervan zegt: dat hij en de rijksgrooten de bevolking
aan alledei knevelarijen onderwierpen, „voorgevende, dat zij voor-
schriften der Nederlandsche regeering ten uitvoer brachten.quot;
■i) Hs., blz. 1. 5) Hs.; blz. 7.

-ocr page 202-

uit als een volmaakt krijgsheld).Wij lezen, dat hij, na een
feest gegeven te hebben aan boord van de Ardjoena den
volgenden dag ambtenar jang setiawan (trouwe
ambtenaren) 2) en den Perdana Manteri uitnoodigt om het
schip te komen bezichtigen. Inmiddels treft hij de noodige
voorzorgsmaatregelen en, wanneer de Rijksbestierder aan
boord komt, houdt men hem daar en wordt hij met zijn beide
zoons naar Java verbannen. Nog even wordt de Brauw ge-
noemd in het gedeelte, waar de opstand van Tiang Alam
ter sprake komt:

Radja negeri terlaloe moerka
Resident de Brau itoe koetika.
(De vorst — Res. de Brauw te dien tijde — werd hevig ver-
toornd) . Ter sprake komt verder nog slechts een:
assistent Storom wakilnja diri. Een A. R.
Storm werd zijn — de Brauw's — plaatsvervanger) als
de Res. tegen Tiang Alam optrekt. Hij stelt te Palembang
de „rondaquot; in: een geregelde rondgang met politie en voor de
gelegenheid bewapend kampongvolk met 't oog op de te
Palembang heerschende onveiligheid in die dagen. Voorts
wordt nog vermeld hoe op Java een controleur den balling
met een militair escorte begeleidt ®) en hoe te poelau
karta negeri (?) ®) de Resident hem en de zijnen met
2 rijtuigen laat afhalen en z'n verblijfplaats laat aanwijzen. ')
Onderweg heeft het den balling aan niets ontbroken, alleen
mochten hij c.s. in de hun onderweg ter beschikking ge-
stelde pasanggrahan's niet:

(ta*^ boléh) masak api jang njata
Kompeni takoet terbakar serta.
(op vuur koken, daar 't Gouv. voor brandgevaar vreesde).
Men kan concludeeren, dat wat niet gezegd wordt (de cri-

1) Hs., blz. 2. De tekst heeft wangga(?) i.p.v. warna.

2y Hs., blz. 4, cliché.

3)nbsp;Hs., blz. 40. De opstand brak uit in 1849, 2 jaar vóór de ver-
banning van den Perdana Manteri.

4)nbsp;F. J. P. Storm van 's Gravensande. Deze identificaties dank ik
aan de vriendelijke bemiddeling van den heer C. Th. L. Damen, Biblio-
thecaris van het Departement van Koloniën.

5)quot;nbsp;Hs., blz. 21.

quot;) ? ? De Perdana Manteri en zijn beide zonen, bij Gouv. Besluit
d.d. 12 Augustus 1851, geheim, la. S 1 van Palembang verwijderd,
werden te Krawang geïnstalleerd. De auteur vermeldt wel (blz. 17-18),
dat het gezelschap zich te Oedjoeng Krawang ontscheepte, maar
noemt verder Krawang niet Plaats van debarkeering was Pansa-
wékan. (Deze inlichtingen dank ik wederom den heer C. Th. L.
Damen).

7) Hs., blz. 24—26.nbsp;Hs., blz. 23.

-ocr page 203-

tiek op het Gouvernement blijkende uit de tendentieuze
wijze van voorstellen van des Perdana Manteri's ontslag)
belangrijker is dan wat wel gezegd wordt over onze amb-
tenaren. Het hs. is niet gedateerd, moet evenwel dateeren
van na de beschreven gebeurtenissen, d.i. na 1851.
32°. De
Geschiedenis van de eerste Al-Qadri's. Uitge-
geven met eene vertaling door E. Netscher, T. B. G., IV,
blz. 285—333. Een hikajat, bedoeld als bijlage voor de
Kronijk van Mampawa en Pontianak'),
opgedragen aan den schrijver van genoemde kroniek, den
heer Wilier, Resident der Westerafdeeling van Borneo, door
den vervaardiger, Ahmad-ibn-Abdoelrahman-
al-Qadri. Waaruit op te maken valt, dat natuurlijk
niets ten nadeele van de Hollanders in deze hik. zal worden
gezegd. De auteur beperkt zich trouwens tot het opsom-
men van eenige feiten zonder meer, b.v. het eerste ver-
schijnen der Holanders, hun vestiging en hun optreden als
vriend en bondgenoot van den Sultan van Pontianak in
plaatselijke oorlogjes tegen Mampawa, Sambas en Soeka-
dana. Lezenswaardige bijzonderheden bevat de hik. over het
leven van Habib Oesin, den „toean besar Mampawahquot;, wiens
reputatie van afstammeling des Profeten de plaats tot een
centrum van handel en verkeer maakte, en b.v. over de
wijze, waarop Abdoelrahman te werk ging bij het stichten
van Pontianak om de geesten van dien naam ®) van daar te
verjagen: hij laat n.1. met kanonnen over de plaats schieten.

Vermelden wij volledigheidshalve de passages waarin van
Hollanders gesproken wordt.quot;)

1°. H. 1194 (A. D. 1780).«) Willem van der Palm, p é t o r
dari Rembang (factor van Rembang) verschijnt met
een brik en 12 pentjalangs om over de stichting van een fac-
torij te onderhandelen. Een toemenggoeng van Bantan en

1)nbsp;1. I. Wilier, Eerste proeve eener Kronijk van
Mampawa en Pontianak, T. B. G. III, blz. 514—62; T. B. G.
VI, blz. 69—74. Een aan de hand van diverse, ook inheemsche, bron-
nen opgestelde kroniek voor de genoemde gewesten, voerende tot de
conclusie (T. B. G. VI, blz. 74), dat het gezag over Beneden- en
Bovenlanden niet aan de al-Qadri's maar aan het inheemsche vorsten-
huis toekomt.

2)nbsp;Tekst, blz. 26 (blz. 305). De tekst is afgedrukt op blz. 305—33
van het tijdschrift.nbsp;.nbsp;^nbsp;^

^^^ vooral op kraamvrouwen voorzien

CoVenbTande'r ï^blz'7ll.•nbsp;^^o^mde feiten:

Colenbrander geeft op: A. D. 1779.

-ocr page 204-

een oetoesan Welanda (Hollandsche gezant) komen het rijk
Landak aan Sultan Abdoelrahman overdragen. Maka
Kompeni poen tetaplah doedoek bersetia-
wan bersama^ didalam negeri Pontianak.
(als vriend en bondgenoot bleef de V.O.C. te Pontianak ge-
vestigd) .

2°. H. 1198 (A. D. 1783).Bij den krijg van de Kompeni
tegen Radja Ah van Riouw, die zich te Soekadana had ver-
schanst, helpt de Sultan van Pontianak haar Soekadana te
onderwerpen.

3°. H. 1201 (A. D. 1786). -) De Kompeni helpt den Sultan
en Sambas Mampawa te onderwerpen, waarna Kompeni en
Sultan overeenkomen eenen pangéran Sjarif-Qasim tot
panembahan en vorst over Mampawa te verheffen.

De hikajat is gedateerd: 1 Hidjah 1268 d.i. 16 September
1852.

33°. Generaal Michiels.

I: De laatste strijd en heldendood van
den generaal Michiels. (vertaald uit het locaal-
Maleisch van Java, door H. C. Khnkert. T. N. I. 1870 - II,
blz. 187—215).®)

II: Sja'ir djénderal Michiels dan kornèl de Brabant
(Gedicht over generaal Michiels en kolonel de Brabant).
Tekst: Sairnja Djendral Michiels dan Ker-
nel de Brabant. Achteraan (blz. 27—38) in een: Sair
Tjeritera segala ambtenaar etc. (Gedicht voor Ambtenaren)
door Baginda Maradjalan (H. M. v. Dorp amp; Co, Batavia
1881, 2e druk).

Ad I. Vertaald naar een afschrift van deSja'irDjen-
dral Machilis, témpo dija prang Bali
tahoen 1849 (Gedicht over gen. Michiels t.t. van de

1) A. D. 1786 bij Colenbrander. H. 1198 = A. D. 1783/84. De
opgegeven jaartallen zijn van Netscher.

-) A D. 1787 bij Colenbrander. Het Moh. jaar 1201 komt over-
een met A. D. 1786/87.

3) Hier geeft Netscher alleen maar 1851 op. De datum m de tekst
komt echter overeen met de boven door ons opgegevene.

■») Daarnaast: G. Nij pels, De expeditiën naar Bali in
1 84 6, 1 84 8. 1 849 en 1 8 6 8. (De Erven Loosjes, Haarlem, 1897).

Voor I: Nijpels, 3e hfdst. (blz. 87—150). „De derde expeditie, in
1849. De onderwerping van Boelelengquot; en 4e hfdst. (blz. 151—85):
„Vervolg van de 3e expeditie. De vermeestering van Karangasem en
de onderwerping van Kaloengkoeng.quot;

Voor II: 5e hfdst. § XX (het optreden van de Brabant in '68).

5) De sja'ir beslaat de blz. 191—215 van het tijdschrift. Wij volg-
den Kl.'s nummering naar coupletten-van-vier-versregels.

-ocr page 205-

Baiische oorlog van 1849), naar Klinkert mededeelt, maar
dat taalkundig van zoo weinig belang is, dat hij de tekst niet
afdrukt. Waarschijnlijk heeft de dichter, naar ook Kl. aan-
neemt, deze 3e Balische expeditie zelf meegemaakt.

Zonder nu in alle opzichten Kl.'s lof voor den auteur te
deelen, achten ook wij hem een man van literaire quali-
teiten, wat zich vooral uit — en dat is weer typisch Ma-
leisch — in détail-beschrijvingen (de beschrijving van
Michiels' persoon) e.d. Overigens blijkt ook uit Kl.'s
vertaling, dat hij van de eischen der literaire traditie zeer
wel op de hoogte was: personen spelen de hoofdrol in de
gevechten, meer dan de tj'oepen en in de gevechten wordt
steeds hevig geschoten. Historisch is het wel van waarde,
maar niet nauwkeurig op het punt van feiten en data, ter-
wijl hij soms — wij zullen gelegenheid hebben daar nog op te
wijzen — personen en gebeurtenissen door elkaar haalt.
Voorts wijdt hij vooral aandacht aan den Balineeschen vrij-
heidsheld, goesti Djelantik, van wien hij een zeer sympathiek
beeld van vrijheidsliefde, nationaal zelfbewustzijn en waar-
digheid ontwerpt. ') Waartegen dat van Michiels, waarbij
de herhaalde vermeldingen, dat hij „gevreesdquot; is of „ver-
maardquot;, cliché zijn en den indruk wekken een gemis aan
werkelijke aanhankelijkheid te moeten verbergen, maar
poover afsteekt!

Ons ontslagen achtend van de plicht, die Hollanders te
vermelden, die in het gedicht zonder eenige meerdere toe-
voeging slechts genoemd worden®), restten ons voor ons
onderwerp: de generaals Michiels en v. Swieten, een Hol-
landsche handelsagent de Lange en mevr. van Swieten. Is
ook hier geen sprake van een goed afgeronde karakterteeke-
ning, wel kan men een idee krijgen van den indruk, die de
beide generaals (de twee andere figuren zijn van minder
belang en slechts summier behandeld) op het inheemsche
element in 't leger gemaakt moeten hebben, terwijl men ver-

KI. prefereert dezen fijnvoelenden en voor beide partijen waar-
deering hebbenden dichter boven de partijdige Hollandsche bericht-
gevers (blz. 188—89), daarbij verzuimend het feit, dat de auteur
^Idaat was in het N,
I, leger, d.w.z. ondergeschikt aan de
Hollanders die hij bezong, in rekening te brengen,

) Zie b.v, zijn van moed en vaderlandsliefde getuigend pleidooi

voortzetting van den oorlog (c, 115—16 e,v.).
) B.v. de Hollandsche afgezanten, die Djelantik en andere
vorsten tot een samenkomst met Michiels komen uitnoodigen
hL 71 de Q. Q. en de militaire commandant van Padang, die
Dedroefd zijn over Michiels' dood (c. 228 e,v,).

-ocr page 206-

der rekening moet houden met het feit, dat noch de auteur,
noch zijn mede-soldaten qualitate qua in de gelegenheid
waren zich een scherper en duidelijker beeld van hun supe-
rieuren te vormen dan uit deze sja'ir blijkt.

^ De Machilis uit dit gedicht is een heetgebakerde,
immer naar strijd- en slagveld hakende houwdegen.Men
hoore hoe hij zijn troepen toespreekt vóór deze naar Bali
scheep gaan. :

Couplet 12: (Hij sprak:) „Wij zullen dien vorst van Bali
leeren met kruit en lood en wapenen. Zijn giftige pijlen vrees
ik niet. (C. 13:) In deze zaken vertrouw ik op al mijn offi-
cieren, want wij strijden voor onzen Vorst, den Koning van
Holland. (C. 14:) Thans is het voor den derden maal, dat wij
daarheen moeten trekken. Ik zal dien schelm leeren, opdat
hij zich van daar verwijdere. (C. 15:) Dat ons volk toch
geen kléwangs vreeze, want het strijdt voor het Gouverne-
ment. Zoo ze bevreesd zijn voor menschen, zal ik ze leeren
beschroomd te zijn.quot; De beschrijving van den generaal ge-
geven bevat veel aardige, van opmerkingsgave getuigende
trekjes, maar is in haar lof toch wel zeer conventioneel.
De Hollandsche (en inheemsche) troepen zingen een soort
krijgszang: C. 33:) „Onze generaal heet Machilis. Hij voert
het bevel over het gansche leger. Hij is bij uitnemendheid
dapper. Door hem is de Padangsche oorlog tot een einde ge-
bracht. ®) (C. 34:) Hij is thans hierheen gekomen ondanks
zijn ouderdom en dat zijn haren vergrijsd zijn. Hij is in staat
om de zaken te beoordeelen. Onder hem staan de Padangers.
(C. 35:) De Gouverneur-Generaal was niet dom toen hij
het commando aan Machilis gaf. Zijn moed was overal be-
kend en daarom werd hij naar Bali gezonden. (C. 36:) Wel
had hij geen haar op zijn kruin maar dat stond hem waarlijk
goed. Zoolang wij soldaat zijn geweest was er nooit een
generaal zoo netjes als hij. (C. 37:) Wanneer de generaal
zijn kleeding had verwisseld, wandelde hij daarhenen als
Ardjoena, rank, schoon en dun-van-middel, gelijkende op
een pas afgewerkte teekening. (C. 38:) Hij bezat ons volle

1)nbsp;Nijpeis roemt in z'n necrologie (blz. 168—71) Michiels vooral
als een energiek, onvermoeid en dapper k r ij g s m a n.

2)nbsp;Uit den aard der zaak volgden wij de bewoordingen van Kl.'s
vertaling.

3)nbsp;Michiels onderscheidde zich bij Bondjol in 1837, toen hij mih-
tair commandant van Sumatra's Westkust was. In '38 werd hij daar
Gouverneur. Hierop slaat de mededeeling uit c. 34, dat onder hem
de Padangers stonden. (Encycl. v. N. I., II, blz. 724).

-ocr page 207-

vertrouwen en ons leven stelden wij in zijn handquot;.... etc.
Wanneer de troepen eens onderweg moeten bivakkeeren om-
dat zij te vermoeid zijn om voort te gaan: (C. 44:) „Dien
dag had de oude generaal geen geduld in zijn gemoed, maar
wilde den tocht voortzetten tot Djaga Raga om aan de be-
geerte van zijn hart te voldoen.quot; Wanneer hij van de door
hem uitgezonden commissie verneemt hoe vrijmoedig
Djelantik is opgetreden en hoe deze over eenige onderwer-
pen nog eerst met zijn vorst (hij was rijksbestierder van
Boelèlèng maar domineerde zoowel dat rijkje als Karang-
asem) ') overleg wil plegen, roept hij uit, dat al dat uitstel-
vragen maar een voorwendsel is om zich beter op den krijg
te kunnen voorbereiden, en al is Djelantik een dappere kerel
hijzelf is ook een man: (C. 67:) „Ik, generaal Machilis, ben
verzadigd van vóór het schroot te staan. Voor nog het be-
richt kwam was ik sedert lang strijdvaardig.quot; En op de
samenkomst met de Balineesche vorsten -), die door Djelan-
tik's onwil tot geen resultaten leidt, eischt hij slechting van
Djaga Raga, restitutie van de oorlogskosten en erkenning
van Nederlands suzereiniteit.^) Dan hooren we hoe on-
danks dapperen tegenstand der Baliërs (er wordt weer hevig
geschoten) Djaga Raga genomen wordt, enkele Balineesche
vorsten zich komen onderwerpen en de generaal naar
Kesoemba oprukt. Wanneer een Soemenepsch hoofd hem
ontraadt op een bepaalden dag te vertrekken, valt Michiels
tegen hem uit en bestraft hem wegens insubordinatie met
2 jaar verbanning (sic!).quot;) Bij de nachtelijke overval op 't
bivak in Kesoemba windt hij er zich over op, dat men zijn
paard niet vlug genoeg vóórbrengt en rijdt dan in het wilde
weg op de vijand in. Hij wordt ernstig aan het been gewond
en zijn officieren zijn radeloos maar Michiels zegt, dat
(C. 213:) „allen, die het Gouvernement dienen, niet behooren
te vreezen voor wonden of dood.quot; Hij gaat dan aan boord
van een schip naar Padang om voor het laatst nog eens zijn
vrouw en kinderen te zien, over wie hij onophoudelijk
spreekt en denkt, maar sterft aan boord met Allah's naam

-ocr page 208-

op de lippen. Waarna de auteur kan uitwijden over de
smart en ontsteltenis, die zijn verscheiden te Batavia en
Padang onder de autoriteiten en bij Michiels' gezin te weeg
brengt. Minder fraai komt het ons voor, dat Michiels
de diensten van een paar vorsten (o.a. die van Lombok)
heeft willen gebruiken, die aanboden Djelantik voor hem te
dooden. Zij dooden bij vergissing den vorst van Karang-
asem, onkundig van het feit, dat Djelantik, die van geen
vrede weten wil, zichzelf reeds gekrist had.

Generaal van Swieten is — natuurlijk — óók een groot
en beroemd generaal en zeer energiek en voortvarend.
(C. 258:) „Hij regelde alls zóó snel alsof het een reboet-partij
wasquot; (grabbelwedstrijd zouden wij zeggen). En als hij com-
mandeerde (C. 258:) „was het alsof het donderde.quot; Hij be-
eindigt den oorlog en wordt onder allerlei festiviteiten tot
Ridder in de Ned. Leeuw en Gouverneur van Sumatra's
Westkust benoemd. ®)

Over mevrouw Michiels hooren wij hoe zij zoo geschokt
is geworden door haar man's overlijden, dat dit eerst tot
haar door begint te dringen als zij van de lijkdienst terug-
keert: (C. 255:) „O God, helaas! Mijn heer is waarlijk dood.
Ik zal dan dragen wat ik kan, opdat God zijn ziel genadig
zij,quot; zegt zij. Een bewijs, dat de auteur zeer wel in staat is
diepe, persoonhjke gevoelens tot uitdrukking te brengen.

Wat den heer Lange betreft, deze wordt door Michiels
naar Djelantik gezonden met een brief om antwoord op zijn,
Michiels', eischen. Hij treft hem aan terwijl hij mannen
laat exerceeren. ®) Hiermede is Lange's rol uitgespeeld. Zij
vindt daarom vermelding, omdat zij een treffend bewijs
is hoe de auteur, bewust of onbewust, gebeurtenissen uit ge-
heel verschillende perioden dooréén mengt. Nog vóór de
eerste expeditie (van 1846) gaf Djelantik een Nederlandsch

KI. (blz. 210, noot 3) zegt, dat hij aan wal overleed, den dag,
dat zijn been geamputeerd werd. Volgens Nijpels echter (blz. 167)
werd hij eerst naar Padang aan de Z.O.-kust van Bali gebracht en
overleed hij aan boord van 't schip, waar de amputatie had plaats
gehad.

2)nbsp;C. 177 e.v. Lomboksche hulptroepen grepen den vorst van Ka-
rangasem aan, die zijn vrouw kriste en zich doodvocht (Nijpels,
blz. 154).

3)nbsp;Djelantik was naar 't gebergte gevlucht (Nijpels, blz. 154),
waar hij later, met den vorst van Boeleleng, door de bevolking werd
omgebracht (Nijpels, blz. 175), nadat Michiels gesneuveld en v. Swie-
ten in 't commando was opgevolgd.

Nijpels noemt v. Swieten steeds met eere (b.v. blz. 146, 182).

5) C. 259 e.v. 6) C. 104 e.v.

-ocr page 209-

agent een antwoord, dat in wezen met dat uit de sja'ir
overeenkomt: (inzake een quaestie over het klip-recht) de
beslissing moest in dezen aan de wapenen worden overge-
laten. In de sja'ir') verklaart hij zich tegen capitulatie en
vraagt wat de Hollanders eigenlijk op Bali te maken hebben?
Wat de heer Lange betreft, Ned. agent te Badoeng, deze ging
naar de Déwa-agoeng van Kaloengkoeng 2), aan wien ook een
schrijven gericht was geworden 3), zoodat, temeer daar kort
daarop v. Swieten tegen Kesoemba oprukte^), het vermoe-
den voor de hand ligt, dat den auteur déze gebeurtenissen
uit den strijd tegen den Déwa-agoeng, na Michiels' dood,
door z'n gedachten hebben gespeeld. Het hs. muet, daar het
v. Svneten's benoeming tot Gouverneur van Sumatra's West-
kust nog vermeldt (1849) van na dat jaar dateeren.

Ad II. Deze sja'ir werd gedicht op een inspiratie door het
grafschrift op generaal Michiels, dien het heele leger zich
ten voorbeeld stellen moet. Voorts wijdt de auteur eenige
vleiende woorden aan het adres van kolonel de Brabant®);
uit zijn afkeuring over het gedrag van Hidamadérai *'), den
Balineeschen opstandeling, die zoo vermetel en dwaas was
zich tegen het Gouvernement te willen verzetten en eindigt
met een lofzang op dat Gouvernement, welks zegeningen hij
stelt tegenover de onveiligheid, willekeur en onderdrukking,
die er vroeger heerschten in de Archipel.

De auteur is een ambtenaar in Gouvernement's dienst
djoeroe sita (deurwaarder) op de Landraad te Mr. Cornelis
(titelblad), die schrijft ter leering en stichting zijner land-
genooten, hij is verstoken van alle talent, maar bedient zich
trouwhartig van de woorden en zinswendingen, die de lite-
raire traditie voorschrijft t.a.v. lofdichten op helden en an-
dere grootheden. Men begrijpt, dat hier dus allerminst sprake
kan zijn van zelfs maar een poging tot een karakter-
beschrijving of een levensschets van de be-
zongen personen. Slechts in zooverre heeft deze sja'ir eenige
waarde als hier een braaf man aan het woord is als represen-
tant van die groote groep loyale inheemsche ambtenaren,
wier geloof in de pax Neerlandica even groot als oprecht is.

1)nbsp;C. 115—16, zie Nijpeis, blz. 9—10.

2)nbsp;Nijpeis, blz. 178—79.nbsp;Nijpeis, blz. 176.

4) Nijpeis, blz. 182 (10 Juni '49). Michiels was 25 Mei '49 overleden.
®) De doortastende aanvoerder van de expeditie tegen Bandjar
(Bali) van 1868.
®) Ida Madé Rahi bij Nijpeis (blz. 194 e.v. passim).

-ocr page 210-

Veel lovende woorden wijdt de auteur aan djénderal
Michiels pahlawan Kompeni (gen. Michiels,
dien held der Comp.), die geen vijand vreesde en vele lan-
den heeft onderworpen.

Perintah tantera amat pandainja
moeloetnja manis serta sabarnja
pakaian makanan dibetoe1kannja
apalagi dari wang gadjinja.
i,Hij verstond de kunst een leger te commandeeren, was
geduldig en vriendelijk-in-zijn-woorden. Voor kleeding en
voedsel droeg hij goed zorg en nog meer voor de gage).')
Kalau waktoe didalam perang
tjakap hébatnja boekan sembarang
laksana singa jang amat garang
tantera melihat soeka dan girang.
(In den strijd waren zijn vaardigheid en behendigheid on-
gewoon groot, als van een woesten leeuw, en een vreugde
voor het leger).') Geen wonder, dat in de vele gewesten,
waar hij de Kompeni heeft gediend, haar vijanden op de
vlucht plachten te slaan voor dezen held, die: . . . . b e r b é n -
téng dada sedap berdiri (zijn borst tot borst-
wering stellend rustig bleef staan). Daarenboven is hij
een goed mensch en ambtenaar:

Hatinja toeloes dengan ichlas
bening oepama air digelas
tambahan radjinnja tiada malas
dengan soenggoehnja tiada tjoelas.
(eerlijk en oprecht voor aard, klaar als welwater en bijzon-
der ijverig).^) Bij de uitoefening van zijn ambtelijke plich-
ten betracht hij stiptheid en eerlijkheid en toont hij zich
energiek en doortastend. De Kompeni is zeer op hem gesteld,
ook al omdat zijn rapporten een toonbeeld zijn van helder-
heid en duidelijkheid. Maar ook in de gewesten, die hij te be-
sturen krijgt:

....orang terima dengan soeka hati
basanja haloes penoedjoe hati
bitjaranja baik bagi terhati.

1)nbsp;C. 4.

2)nbsp;C. 5. 3) c. 7.

4) C. 9. In A. A. Th. Mounier, Inhuldigingsrede etc. etc. (van
het gedenkteeken voor gen.-maj. tit A. V. Michiels n.1.) — op blz. 59 —
worden Michiels' heldere geest, o.m. blijkend uit zijn officiëele ver-
slagen (zie ook hierna in de sja'ir), zijn gezond verstand en prac-
tische bekwaamheid geroemd.

-ocr page 211-

(aanvaardden de menschen hem gaarne: zijn woorden wareii
vriendelijk en innemend, zijn raadgevingen goed om ter harte
te nemen).') Op Sumatra was men van hoog tot laag op
hem gesteld, omdat: Kepada ra'jat sajangnja

ada---- (hij het volk liefhad)®) en: ----'adilnja

Michiels sangatlah terang.... (zijn rechtvaar-
digheid zich duidelijk deed blijken).') De auteur memoreert
Michiels' onvermoeid patrouilleeren, zijn zorg voor de
aanplant van koffie en peper en de bevordering van de vee-
teelt ....soepaja harta tambah berganda
(opdat het volksinkomen zich vele malen zou vermenigvul-
digen) . Zoodat het geen verwondering behoeft te baren,
dat hij vele eerbewijzen dari radja (van den koning)
heeft ontvangen.

Veel minder plaats ruimt de auteur aan kol. de Brabant
in, die ter sprake komt, wanneer het gedicht overgaat op
den opstand op Bali tegen de Kompeni hati jang sabar
(die geduldig van aard is):
Kornèl de Brabant jang dapat Bali
hatinja berani gagah sekali
tentoenja dia dapat medali
daripada radja tinggi asli.
(Kol. de Brabant, die Bali veroverde, was een buitengewoon
dapper man, en vele malen door den Koning gedecoreerd).
Dan wijdt de auteur vele versregels aan Hidamadérai, dien
hij al degenen, die zich tegen de almachtige Kompeni wil-
len verzetten, tot waarschuwend voorbeeld stelt. Want al
beschikt men ook over lansen en geweren: de Kompeni heeft
duizenden kanonnen en vele dappere mannen en goedangs
vol geweren. En hoe is de ravitailleering verzorgd! Al duurt

1) C. 13. 2) c. 15. 3) C. 17. 4) c. 15.

°) C. 20. De woorden, voornamelijk der eerste 2 regels, zijn ge-
heel cliché. Dit is het wat het zoo moeilijk maakt in JVlaleische gedich-
ten of verhalen na te gaan of de auteur ook bedoelt wat hij zegt
of althans een communis opinio weergeeft of dat hij enkel en
alleen maar, zonder verder na te denken, de geijkte sja'ir-traditie
volgt. Wat o.i. hier voor 99% het geval is. En dat terwijl Nijpels
de Brabant's moed en doortastendheid prijst op een wijze, die de
woordkeus van den iWaleischen auteur stelHg rechtvaardigt (blz. 211):

......onder kol. de Brabant beheerschte een krachtige, agressieve geest

het geheel en werd daardoor een onverm.oeid, onversaagd doortasten
in het front verkregen tot het einddoel was bereikt.quot; Onze auteur kende
het verioop van den krijg slechts bij geruchten, de Hollandsche aan-
voerder slechts bij name, meer had hij niet noodig om bovenstaand
couplet in elkaar te zetten, dat toevallig met de werkelijkheid blijkt
overeen te stemmen!

-ocr page 212-

de oorlog nog zoo lang, nooit lijden de soldaten gebrek. Voor
honderd, die sneuvelen, treden direct duizend anderen in
de plaats. Welk een verschil met oorlogszuchtige inheem-
sche vorstjes:
Terbéda bagi ra'jat kita
lagi miskin koerang harta
perangnja bodoh boléh dikata
beraninja ada dengan memboeta.
(Welk een verschil met ons volk, dat arm is en behoeftig.
Wanneer die oorlog willen voeren mag dat een dwaasheid
heeten en hun moed die van een verblinde).') Uit de heele
uitrusting van het leger blijkt reeds hoeveel machtiger de
Kompeni is dan wij, Inlanders. ') Vroeg of laat moet ieder,
die zich verzet, het toch afleggen. Trouwens, vraagt de
auteur:

....boeat apa kita melawan dia
apa dia djandjikan tentoe sedia.
(waarom zouden wij ons tegen haar verzetten? Voor al wat
zij belooft zorgt zij ook).

Baiklah kita menoeroet atoerannja
jang beloem kita tahoe dioendjoekkannja
djadi bertambah kita tjerdiknja
negeripoen ramai djadi ma'moernja.
(laten wij haar voorschriften volgen. Zij geeft ons wat we
niet wisten, zoodat wij steeds knapper worden. Alle steden
leven en bloeien op). Over haar rechtvaardigheid zal hij
nu maar wegens plaatsgebrek niet meer uitweiden.
. . . .t j i n t a n j a seperti ajah dan boenda....
(Zij — de koning en z'n beambten — zijn als een liefheb-
bende vader en moeder). Welk een verschil met vroeger,
toen de eigen inheemsche vorsten hun volk dom hielden en
uitzogen; toen iemand's bezittingen bepaalden in welke mate
hij recht kon genieten; toen onveiligheid en onrust overal
heerschten. De Kompeni met haar vele machtsmiddelen
zorgt te land en ter zee voor veiligheid, orde en rust. Zij
richt scholen op om de menschen schrijven en rekenen te
leeren, waardoor hun een betere toekomst gewaarborgd
wordt. En voor den Koning van Holland zijn arm en rijk

1)nbsp;C. 33.

2)nbsp;C. 37 is gewijd aan de oesar (huzaren). Men herinnere zich
hoe bereden troepen immer de belangstelling hebben (zie sub.
13°).

3)nbsp;C. 39. *) C. 40. 5) C. 42.

-ocr page 213-

precies gelijk en evenzeer voorwerp van zijn voortdurenden
zorg.

Selama Hindia dipegang Welanda
anak moeda- senangnja béda
boekan sebagai dahoeloe jang soedah
berbantah sedikit ditikam dada
(Zoolang de Hollanders Indië regeeren, leiden de kleine kin-
deren een gelukkig leventje, heel anders dan vroeger, toen
men om 't minste of geringste moord en doodslag pleegde). ')
Trouwens, zelfs de vechtgrage Boegineezen en Makassaren
zijn tevreden: zij kunnen hun instincten uitleven. ... als
soldaten van de Kompeni!

Het gedicht moet in ieder geval van na de 3e Balische
expeditie (1868) dateeren.

34°. Sja'ir perang Tjina di-Montrado (Gedicht over

de Chineezen-oorlog in Montrado).

Tekst: het gelijknamige Leidsche hs. cod. 194.

Een op veel plaatsen doorgeloopen of gevlekt, vaak moei-
lijk, soms in het geheel niet te ontcijferen hs.

Het behandelt de expeditie-Andresen (Androe s, An-
dres, Ohes of litnan-kornél) in 1854 tegen Mon-
trado, waarbij echter vooral aandacht gewijd wordt aan de
actie der Maleische en Dajaksche hulptroepen, onder leiding
van twee pangérans, broeders van den Panembahan van
Matan. ®) Niet alleen vindt de auteur meermalen gelegen-
heid de strijdlust der Dajaks te doen uitkomen^) en uit te
wijden over hun heldendaden (hoewel zelfs uit de sja'ir
blijkt, dat die uit niet veel anders bestaan dan plunderen en
brandschatten), maar hij doet het zelfs voorkomen of zij-^
eigenlijk de motor in de krijgsmachine vormen®) en de
Chineezen eigenlijk voor hèn het meest bevreesd zijn: als

') C. 50. 2) Daarnaast: 1W. A. v. Rees, Geschied-enkrijgs-
kundige bijdrage betreffende de onderwer-
ping der Chineezen op Borne o. (Naar het dagboek
van^een Indisch officier, 1854—1856).

2°. C. G. Toorop, Dekrijgsverrichtingen in de Chi-
neesche districten. (Wester-afd. van Borneo), I. M. T, 1932,
2e halfjaar, blz. 880—929.

Eén van hen, pangéran Soeta, is de pangéran Soeta Soeria
Negara, over wien v. Rees meermalen spreekt (o.m. blz. 31, 155).

p Zij zijn: ......seperti harimau lepas tangkapan

(als tijgers aan hun kooi ontsnapt), o.m. vs. 230, 238; en:
......dengan Tjina hatinja garam (de Chineezen haatten

ZIJ zeer), vs. 356.

5) B.v. VS. 1426 e.V.: de expeditie tegen Parit Doeri!^ (?) geschiedt
op initiatief van Pang. Soeta en het zijn de Dajaks en iVlaleiers, die
de Roeboe weten te veroveren.

-ocr page 214-

---^ ■ .i'1'- '

de Chineezen hooren, dat de Maleiers en Dajaks de Hollan-
ders gaan helpen, geven zij zich bij voorbaat verloren.
Het is interessant hiermede te vergelijken wat van Rees bij
meerdere gelegenheden over deze ongeregelde hulpbenden
te zeggen heeft: dat zij maar al te graag hun haat en wrok
jegens hun Chineesche onderdrukkers koelden door snel-
tochten, brandstichting en plundering, 2) lafhartig en mili-
tair van geen beteekenis waren. Hij noemt, waar hij komt
te spreken over een hulpbende van ca. 75 gewapende Dajaks
uit Mampawah, deze beruchte koppensnellers een stelletje
rampzalige halve wilden, die 't bij voorkeur voorzien hadden
op oude mannen en vrouwen; alleen met groote overmacht
iemand durfden aangrijpen, bang voor een gevecht, maar
ware helden in plunderen en moorden waren , zóózeer zelfs,
dat de Chineezen van Tjapkalla de hulp der Hollanders
moesten inroepen tegen de rooflust hunner Dajaksche bond-
genooten. Ook Toorop spreekt nergens van een grooter
aandeel der Dajakkers in de krijgsbedrijven, dan dat zij de
Hollandsche troepen veel afmattend werk bespaarden, door,
met hen uitrukkende, in de bosschen uit te zwermen en
vluchtende of zich schuil-houdende Chineezen te snellen.quot;)
Afgezien van deze, voor een chroniqueur van het Mampa-
wahsche hof begrijpelijke, vrijheid, is de sja'ir over de
groote lijnen betrouwbaar: het vertelt van Andresen's ont-
scheping bij Bentoenai, de inneming van Singkawang,
Koelor, de bezetting van Montrado, de gevechten aldaar, en
nog enkele andere militaire operaties na het definitief ont-
zet van Montrado.

1)nbsp;Vs. 452—96. Eén voorbeeld uit vele.

2)nbsp;V. Rees, blz. 91 e.v.; blz. 161.nbsp;V. Rees, blz. 150.

4) V. Rees, blz. 134—35; 139. s) V. Rees, blz. 153.

«) Toorop, blz. 910.nbsp;De sja'ir heeft Sekawang.

Een paar voorbeelden om aan te toonen, dat ook deze auteur
mank gaat aan het gewone euvel der JVlaleische dichters: gebrek aan
nauwgezetheid, vooral in de chronologie:

r. In VS. 1085 e.v. (iVlontrado is dan al bezet) spreekt hij van een
ernstig incident met twee smokkelschepen uit Singapore, die zout,
opium en buskruit voor de opstandige Chineezen trachtten in te voe-
ren. Toorop noch v. Rees spreken daarover. Wel vermeldt Toorop
een precies eender incident ... in 1850, d.i. vier jaren tevoren (Toorop,
blz. 893).

2°. Andresen's macht wordt op 3000 man getaxeerd (vs. 55 e.v.),
V. Rees geeft 1700 man op (blz. 10—13).

3°. De auteur doet het voorkomen of Andresen Montrado twee
maal vedaat: eerst voor een bezoek aan Mampawah o.a., dan om
de Regeerings-Commissaris Prins van Pontianak af te halen (vs.
1046
e.v.; vs. 1072 e.v.). In werkelijkheid ging hij maar éénmaal weg
en wel om Prins af te halen (v. Rees, blz. 91 en 121; Toorop, blz. 909).

-ocr page 215-

De auteur vermeldt Andresen herhaaldelijk en steeds met
lof, maar hij blijkt buitendien ook met vele andere officieren
bekend te zijn, terwijl hij ook van de krijgsbedrijven van
1854 goed op de hoogte lijkt te zijn.

Verdeelen wij het voor onze studie bruikbare materiaal in:

A.nbsp;De Hollandsche officieren en soldaten.

B.nbsp;De verhouding van Andresen tot de Maleische pangé-
ran's.

Ad A. Als goed Maleier en als goed Maleisch auteur met
zin voor en kennis van de traditioneele opvattingen op dit
punt, ziet hij natuurlijk alle gevechten als (in hoofdzaak)
acties van enkele individuen — de hoeloebalang's en
pendékar's van vroeger nu herschapen in major, kapi-
tan of 1 i t n a n. En wanneer er dan al eens eenige aan-
dacht aan de soldaten besteed wordt, zijn het vooral de
„zwartjesquot;, de serdadoe hitam of Aprika'), die
des auteurs opmerkzaamheid trekken. Deze zijn verschrik-
kelijk woest en dapper en zien er zoo angstwekkend uit, dat
....patoetlah ia memakan orang (zij wel men-
scheneters móesten zijn!).®) De eenvoudige Dajaks zijn
doodsbang voor hen ') en in den strijd gedragen deze negers
zich voorbeeldig: terlaloe beraninja (bijzonder
dapper waren zij). quot;) Van de b 1 a n k e troepen wordt slechts
een enkele maal iets gezegd:
serdadoe poetih jang andalan/
terlaloe pantes dia berdjalan
bertemoe moesoeh berbetoelan/
roepanja bagai hendak memakan.
(de trouwe blanke soldaten marcheerden zeer snel, recht op
den vijand aan als wilden zij die verslinden). Overigens
worden er over hen, behalve de gebruikelijke mededeeling,
dat er bij ieder treffen hevig geschoten wordt quot;), slechts al-
gemeenheden gedebiteerd, en dat nog maar een hoogst enkele

1)nbsp;V. Rees, blz. 31, spreekt ook van een compagnie Afrikanen.

2)nbsp;Vs. 428. 3) Vs. 655—60; vs. 747 e.v.nbsp;Vs. 1140.
5) Vs. 433—34. De tekst heeft bali of balai i.p.v. bagai.
«) B.v.
VS. 396:

terlaloe hémat boenji senapang/
asap meriam ta^- dapat dipandang
(ontzettend was het geluid van 't geweervuur, door de rook der ka-
nonnen kon men niets zien), vs. 1132 e.v. Bij een nachtelijke over-
val op Montrado schieten de Hollanders ......seperti koembang

boenji peloeroe (hun kogels gonsden als hommels).

-ocr page 216-

keer: (vis-à-vis een koeboe vol Chineezen) Kompeni
memandang tiadalah ngeri.... (hen ziende was
de Comp. in het minst niet bang) ') en: Kompeni
meianggar sangatlah garang (met groote on-
stuimigheid viel de Comp. aan). ')

Des te meer aandacht wordt gewijd aan den leider der
expeditie, de luit. kol. Andresen, qualitate qua. Hem wordt
de gebruikelijke keur van epitheta toebedeeld: djohan
pahlawan (held) pahlawan perang (krijgs-
held)) bidjak lestari (gelukkig en ervaren)^),
gagah perwira (bijzonder heldhaftig) quot;),Obes jang
s a k t i (de met bovennatuurlijke machten begaafde
overste) bidjak leksana (ervaren en bedreven).
De obes is een zeer actief en energiek persoon: hij is bijna
voortdurend in actie, voert besprekingen met de pangéran's,
correspondeert,

adapoen akan Obes jang sakti/
berkirim soerat bergantiquot;

(wat de Uebermensch, de overste, betreft, hij verzond de
eene brief na de andere) ®), geeft bevelen etc. etc. Buiten-
dien is hij, het wordt ons meerdere malen gezegd, een uit-
stekend militair:

Litnan-kornèl Androes nama gelarnja/
serta dengan gagah beraninja
(luit. kol. Andresen was een zeer moedig man)

serta diharap oléh Kompeni---- (de Comp.

stelde vertrouwen in hem) Litnan-kornél san-
gatlah tjerdi'^____(de luit.-kol. was zeer schrander) ;

Toeroen kapal Obes berbangsa/
gagah berani lagi perkosa

kepada Kompeni Olanda ia b e r d j a s a / ... .
(De edele overste ging aan wal, een heldhaftig man, die zich
jegens de Comp. verdienstelijk placht te maken); sa-
ngat berani (zeer dapper);quot;) berani serta toeah-

n j a (wonderbaarlijk dapper)nbsp;----pintar mena-

lokkan segala Tjina (knap in 't onderwerpen van
Chineezen)

Litnan-kornèl sangat berani/

1) Vs. 1175. 2) Vs. 1435. Vs. 51, 127.nbsp;*)nbsp;Vs. 623.

5) Vs. 53, 129, 1036. «) Vs. 1630. passim.nbsp;»)nbsp;Vs. 413.

Vs. 1034. 10) Vs. 55. quot;) Vs. 60.nbsp;«)nbsp;Vs. 115.

13) Vs. 119—20. Vs. 409. Vs. 417.nbsp;i«)nbsp;Vs. 414

-ocr page 217-

memegang bala tanteranja sekalian ini
tiada berbanding perangnja ini/
patoetlah ia diharap Kompeni
(De dappere luit.-kol. commandeerde dit weergaloos-slag-
vaardige leger. Terecht stelde de Comp, in hem vertrou-
wen);')

...Obes jang pétah/

kepada orang® mengeloearkan perintah
(de welsprekende overste gaf zijn ondergeschikten be-
velen);®) Litnan-kornèl sangat mengerti...
(de luit.-kol. was zeer intelligent);®) ----pintar me-
ngatoer serta melihara (knap in 't ordenen en
verzorgen van de troepen n.1.).quot;)

Andresen's rustelooze energie ®) heeft den auteur blijk-
baar geïmponeerd, evenzeer als zijn rücksichtslos optreden
tegen de opstandelingen. Zoo vraagt hij, bij zijn eerste be-
zoek aan Mampawah, om Dajaksche hulptroepen, die hij op
't hart drukt de Chineezen vooral niet te sparen: meram-
pas memboenoeh tida^ dilarang.... (roof
noch moord was verboden). ®) Herhaalde malen dringt hij
er bij de pangéran's, mondeling of schriftelijk, op aan de Chi-
neezen niet met rust te laten, maar hen te blijven bestoken.
Heeft hij zich, de eerste keer toen hij Singkawang innam en
Montrado bezette, beijverd de gevluchte bevolking te doen
terugkeeren en straffen, in welken vorm ook, achterwege
gelaten: ®)

Litnan-kornèl terlaloe marah/
tetapi diampoeninja barang jang salah
(De luit. kol. was zeer vertoornd, maar vergaf ieder ver-
grijp) ') — na de overvallen der Chineezen op Montrado is
zijn geduld uitgeput en besluit hij tot krachtiger optreden:
sebabnja (schrijft hij pang. Soeta) Tjina jang

poenja salah/
kita atoer dengan lemboet ia tida'^ hendak
(Het is de Chineezen hun eigen schuld: zij schijnen geen
prijs te stellen op een zachtaardig optreden onzerzijds). **)

1) Vs. 425—26. 2) Vs. 441.nbsp;Vs. 957.nbsp;Vs. 1047.

quot;) Daar noch uit Toorop noch uit van Rees blijkt, dat Andresen
zelf aan de diverse operaties actief deelnam, kan men wat de auteur
over zijn moed en dapperheid zegt gevoegelijk voor cliché verklaren.

«) Vs. 409 e.v.; VS. 528 e.v.

'') Vs. 608. Wel looft hij 50 ringgit (rijksd.) uit voor iedere Chi-
nees, die naar Lara of Mandor poogt te vluchten (vs. 878).

8) Vs. 1316.

-ocr page 218-

Hij gaat geldprijzen stellen op 't hoofd van iederen gesnelde
Chineeschen opstandeling, van 24 roepiah (ƒ 24,—) tot 200 op
dat van een hoofdman.En dat is den Dajaks recht naar
't hart gesproken!

Den leider der expeditie staan officieren ten dienste zijner
waardig, van wie major Ber ban (maj. de Brabant), de
commandant van het 7e bataillon inf., de meest genoemde
is. Ook hij is een dapper en goed soldaat:
Major Berban sangat beraninja/
berangkat perang tambah bentjinja
(maj. de Brabant was een zeer dapper man, wiens haat tegen
den vijand steeds toenam als hij ten oorlog trok).
Major Berban batalioen toedjoeh/
ia berperang tiadalah goepoeh.
(maj. de Brabant van het 7e voerde den krijg zonder over-
ijling).quot;)

Major Berban sangat beraninja..../
(maj. de Brabant was zeer dapper).®) En tegen het eind
wordt een expeditie ondernomen onder zijn leiding®) en
wordt van hem gezegd:
Major Berban berani betoel
Kampoeng pa^M-n-t-i-oe habis dipoekoel
(maj. de Brabant was werkelijk dapper: pa'^ M... c.s. werden
door hem verslagen).') Ook andere officieren krijgen een
pluim op de hoed:

1°. Kapitan Oedén-pemsén®) berani serta
hébat/ kepada litnan B-oe-s®) ia ber-
diri dekat (kapt. Oudenampsen was vreeswekkend dap-
per; dicht bij luit. B. was hij geposteerd);^quot;) en:

1)nbsp;Vs. 1318 en 1330; vs. 1318 spreekt van ƒ 24.— voor één
k-n-tj-i-r (?) — koentjit (haarvlecht) gis ik. V. Rees, blz. 89,
meldt, dat op de hoofden van eenige aanvoerders premiën gesteld
werden van 50—200 Spaansche matten.

2)nbsp;In VS. 392 verschijnt hij ten tooneele: ......major Berban

poen naik kedarat (kedawah(?)inde tekst), maj. de
Brabant debarkeerde.

3)nbsp;Vs. 419. Het laatste stuk is slechts gissing. De — slecht lees-
bare — passage heeft misschien t é m b a k i.p.v. tambah en
b-n-dj-i-ng-nja (?) i.p.v. bentjinja.

4)nbsp;Vs. 437. 5) Vs. 1152.

®) Bedoeld is de actie tegen Larah, in de 2e helft van Augustus,
onder de Brabant (v. Rees, blz. 150—62), vs. 1426 e.v.

') Vs. 1445. Hoe dit kamponghoofd heette, kon ik niet te weten
komen.

8) Kapt. A. j. A. Oudenampsen (v. Rees, blz. 30).

quot;) Bos? Busch? Boers? Wie dit is heb ik niet kunnen ontdekken.

quot;) Vs. 421.

-ocr page 219-

dengan litnan B-oe-s sama beraninja/
sendjata Tjina tidak di - i ndahkann j a
®engoesir Tjina sangatlah pantas/
serta dengan segala serdadoenja.
(hij was even dapper als luit. B. en bekreunde zich niet om
de wapenen der Chineezen, die hij vlug met z'n soldaten

achtervolgde).')

2°. Genoemde luit. B-oe-s komt nog eens ter sprake:
Adjidan B-oe-s terlaloe tampan/
ia berperang tiadalah sopan
Tjina memandang sangat ketakoetan/
kepada litnan-kornèl djadi harapan.
(adj. B.. ., die goed gebouwd was, streed met meer dan mid-
delmatigen moed, zoodat hij den Chineezen veel vrees aan-
joeg. Hij werd daarom ook de steun en toeverlaat van den
overste). Uit den titel adjidan zou afgeleid kunnen worden,
dat hij de adjidan van luit. kol. Andresen is, van wien later
gezegd wordt, dat hij de pangéran's in Montrado ontvangt

—nbsp;berpegang tangan.. (hun de hand schuddend)

—nbsp;en tijdens hun verblijf aldaar zorg voor hen draagt.
3. Major batalioen tiga belas/
mengerdjakan Goepernemén toeloes-

[i c h 1 a s

ia berperang tiadalah malas/
Tjina dipoekoelnja tiada membalas.
(De majoor van het 13e arbeidde vol trouw en toewijding
voor 't Gouvernement. Hij was niet laks in 't oorlog-voeren
en de Chineezen, die hij versloeg, waren meteen ook defi-
nitief geslagen).

4°. Eene major Lebrau®) wordt gezegd, tijdens de
nachtelijke overvallen der Chineezen op Montrado, zich dap-
per te gedragen: ....iapoen djoega sangat
berani (ook hij was zeer dapper). ®) De overval op Mon-
trado ') biedt den auteur een prachtige gelegenheid eenige
nieuwe „heldenquot; ten tooneele te voeren.
5°. Major Nauta verdedigt de Tang. Zeer eervol
wordt

Vs. 423—24. 2) Vs. 439—40.nbsp;Vs. 863.

ys- 435—36. Majoor W. E. Kroesen (v. Rees, blz. 32).
) Maj. V. M. de Brauw (v. Rees, blz. 32). Voor 't eerst ge-
noemd m de passage over de inkwartiering der officieren in Mon-
trado ys. 625 e.v.). o) Vs. 1132 e.v.nbsp;Vs. 1156.

, ..l^aPt. G. F. Nauta (v. Rees, blz. 32). V. Rees vermeldt niet,
dat hij zich in de Thang ('t Kongsi-huis) bevond (blz. 30).

-ocr page 220-

6°. kapitan Pan-hout (kapt. v. Houten)') vermeld:
kapitan Pan-hout sangat beraninja/
Tjina meianggar diapoen ta- takoetnja
(kapt.
V. Houten was zeer moedig en vreesde de Chineesche
aanvallers niet. Hij is ook:

perang sangat biasa/____

tingkah lakoenja oesoel periksa/
patoetlah ia orang berbangsa
(ervaren in den krijg, onderzoekend van aard en moest wel
iemand van aanzienlijke afkomst zijn).®)

Misschien is hij ook wel de even tevoren genoemde of-
ficier, wiens gedrag in de gevechten om de Thang zoo de
aandacht had getrokken:

ada satoe opsir sangat beraninja/
topinja teroes sipi koekoe^-nja
roemah Tang ditahankannja/
sendjata Tjina tida- d i - inda h k annja
(één officier onderscheidde zich door z'n moed. Z'n kepi
werd doorgeschoten en z'n nagel geschampt maar hij hiéld
de Thang en bekreunde zich niet om de wapenen der Chi-
neezen) .

Dan wordt er nog gesproken van een zekeren kapitan
Pan-spét
(7°) =):

Kapitan Pan-spét sangat beraninja/
patoetlah ia diharap Kompeni
(In kapt. Verspijck had de Comp. vanwege z'n moed ver-
trouwen) . quot;)

8°. Bij een aanval op een Chineesche koeboe bij Montrado
onderscheidt zich:

----litnan Alas pergi menghampiri

litnan Alas sangat beraninja/
koeboe di-Habok dia melanggarnja.

') Kapt. C. van Houten, wd. civiel-gezaghebber van Montrado
(v. Rees, blz. 30). V. Rees spreekt (blz. 182—83) vol lof over den
,,Stormkapiteinquot;.
2) Vs. 1158. 3) Vs. 1160—61.

Vs. 1148—49. Waarschijnlijk is het echter niet, daar de auteur
geen namen noemt, terwijl hij v. Houten toch wel bij name kende
Misschien is het kapt. C, M. H. Kroesen, misschien le luit G van
Davelaar Cnopius, die v. Rees noemt onder de in de Thang gehuis-
veste officieren (blz. 30—31).nbsp;^ ®

®) Naar alle waarschijnlijkheid kapt. G. M. Verspijck (v. Rees,
blz. 32).
8) Vs. 1162.

-ocr page 221-

(luit. Gallas ging op die koeboe af. Hij was zeer dapper en
viel de versterking te Habok aan).')

Veel meer wordt gezegd van (9°) den toean pétor
Pan- der-wal (controleur v. d. Wall), -) die bij afwezig-
heid van Andresen als diens wakil (plaatsvervanger) pleegt
op te treden, en een goede pers krijgt. Vooral zijn verstand
en weetgierigheid zijn den auteur opgevallen. Bij een wan-
deling, die de pangéran's door Montrado maken, sluit v. d.
Wall zich aan en stelt vele vragen, b.v.:

____apa jang bernama Montrado

pangéran menjahoet: Nama Ki-oetrado/
orang Dajak poenja basa Ki-oetrado.
(Hoe noemen jullie Montrado? Ki-oetrado naar de Dajak-
sche benaming, antwoordt de pangéran).®) Voorts infor-
meert hij naar de (namen der) bergen, omdat hij die wil op-
teekenen. quot;) Buitendien is hij een betrouwbaar wakil van den
obes:

Asistèn Pan-der-wal ia mengerti/
s O e r a t - m e n j O e r a t tiada berhenti
soerat Melajoe sangatlah mengerti/
patoetlah ia mendjadi ganti
patoetlah ia orang terpilih/
sekalian kerdja tiada memilih
témpo berperang tiadalah tjelih/
jang sedapatnja berapa jang boléh.
(A. R.
V. d. Wall was een schrander man, die druk corres-
pondeerde. Hij verstond de kunst Maleische brieven te schrij-
ven zeer goed, kortom: terecht was hij Andresen's vervanger
geworden. Hij was een le klas-ambtenaar, die tegen geen
enkel werkje opzag en ook wanneer er gevochten werd mee-
hielp zooveel in zijn vermogen was).') Men merke op, dat
zijn kennis van het Maleisch speciaal 'vermeld wordt.quot;)

1) Vs. 1175—76. Daar hier blijkbaar het offensief van den
27en Juli tegen de vlak bij Habok opgeworpen Chineesche verster-
kingen bedoeld wordt, moet met deze Alas bedoeld zijn. de le luit.
P. M. Gallas, die daarbij de leiding had (v. Rees, blz. 127).

De wd. assistent-resident v. d. Wall (v. Rees, blz. 31). Wij hoo-
ren voor 't eerst van hem (vs. 939) als hij bij de te Montrado ver-
blijvende pangéran's laat informeeren of het hun aan niets ontbreekt.

3) Vs. '970—71. 4) Vs. 974. ®) Vs. 1042—45.

®) Ook Andersen schijnt Maleisch te kunnen spreken, hoewel dat
niet met zooveel woorden gezegd wordt. Heel zuiver is z'n Maleisch

niet: ......goea hendak berkirim soerat, boléh

nanti (ik ga een brief schrijven, wacht maar even), vs. 746. Het
gebruik van goea schijnt, wanneer het niet op rekening van den
auteur komt, er op te wijzen, dat de overste omong Betawi
placht te bezigen.

-ocr page 222-

Dat het hem niet aan moed ontbreekt blijkt uit de dapper-
heid, waarmee hij zijn kantor tegen de aanvallen der Chi-
neezen verdedigt.Tenslotte worden nog vermeld:
10°. de Regeerings-Commissaris Prins (komesaris
P e r e n s), van wien we alleen lezen, dat hij uit Batavia in

Pontianak kwam ----(datangnja) hendak me-

ngatoer negeri (het gewest te organiseeren).
11°. Een niet met name genoemd officier, dien de pan-
géran's ten huize van Andresen ontmoetten, maar eerst niet
als zoodanig herkenden ....sebab dia ta^ memakai
pakaian perang (niet in uniform was). ®)

Te concludeeren valt, dat al wat er over de verschillende
officieren gezegd is geworden, even weinig teekenend en
even zeer chché is. Men zou de namen van plaats kunnen
verwisselen zonder daarmede aan één van de genoemde per-
sonen iets toe of af te doen. Een uitzondering worde hierbij
gemaakt t.o.v. v. d. Wall vanwege zijn intelligen-
tie en kennis van de Maleische taal en van
den overste, omdat hij de chef van de expeditie is.

Ad B. Reeds enkele malen is ter sprake gekomen, dat
Andresen persoonlijk contact met de pangéran's gehad
heeft en met hen over militaire aangelegenheden correspon-
deerde. Het is natuurlijk dienstig voor een hof-chroniqueur
den indruk te wekken, dat een zoo groot man als de obes
zoo gemeenzaam en vriendschappelijk omgaat met zijn —
des schrijvers — heeren: de pangéran's, en dit gevoegd
bij zijn typisch-Maleische zin en aandacht voor alle
zaken van étiquette, bepaalt aard en wijze, waarop de
verhouding tusschen Andresen en de Maleische hoofden
wordt beschreven.

Bij zijn eerste bezoek aan Mampawah verleent de obes
pangéran Daèng een pajoeng en een kroon quot;) en het plecht-
tig-verzamelde volk verkondigt hij, dat deze na afloop van
den oorlog tot Panembahan zal worden verheven. Vermeld
werd reeds hoe hij de Maleische hoofden steeds aanspoort
de Chineezen jang tjelaka (die ellendelingen) achterna
te zitten. Een andere keer, b.v. bij z'n tweede bezoek aan
Mampawah®), vraagt hij hulp in den vorm van transport-
koelies. Natuurlijk bewijzen de pangéran's hem groote en

1) Vs. 1150; vs. 1163 e.v. 2) Vs. 1071. s) Vs 849.
4) Vs. 88 en 90. s) vs. 1046 e.v.

-ocr page 223-

gewichtige diensten, en als pangéran Soeta de heele
pasisir (kuststreek) schoongeveegd heeft'), is de luit.-
kolonel begrijpelijkerwijze zeer verheugd en roept hem
naar Montrado om zijn raad in te winnen betreffende een
expeditie tegen Larah.Uitvoeriger komt Andresen's hou-
ding en gedrag tegenover de pangéran's ter sprake bij ge-
legenheid van het bezoek, dat deze aan Montrado brachten
kort na de bezetting.') Iedereen is daarbij even vriendelijk
en hoflijk jegens hen, in de eerste plaats de opsir, dien zij
niet herkennen omdat hij (zie boven) eenbadjoe kebaja
draagt, en die hen naar den toean besar laat brengen. De
adjidan ontvangt hen goed — berpegang tangan
(elkaar de handschuddend) — en laat versnaperingen
brengen tot de obes zelf verschijnt en hun. . de hand schudt.
De pangéran's wenschen hem geluk met de overwinning en
spreken er hun vreugde over uit, dat de Kompeni nu in
de plaats van de kongsi-besturen is getreden, waarna de obes
den Dajakkers de kwijtschelding van alle schulden aan de
Chineezen bevestigt. quot;) De huisvesting der beide pangéran's
in de Thang biedt eenige moeilijkheden, aangezien alle ka-
mers door officieren bezet zijn. Maar de obes laat de k a -
mar djongos (bedienden-kamer) quot;) voor hen ontruimen
en stelt hun een adjudant ter beschikking.') 's Avonds is
er dan, en dat trekt de belangstelling der Dajaks, muziek
(taptoe):

setelah soedah toean besar makan/
boenji moesikan poen direntikan.
(toen de overste gegeten had hield de muziek op). De
pangéran's gaan, daar zij vanwege de vele muskieten den
slaap niet kunnen vinden, wat praten met den toean
besar,®) die hun eenige instructies geeft. Den volgenden
dag gaan zij alle pasar van Montrado bezoeken en worden
door de officieren, bij wie zij aankomen, hoflijk ontvangen.
Het shake-hands wordt nooit vergeten: ....sekalian
pangéran- berpegang tangan (alle pangéran's
gaf hij — maj. de Brabant n.1. — de hand) ^®);pada major

-ocr page 224-

't afscheid, den majoor de hand). ') Ook bij het afscheid van
Berban tangan dioendjoe-kan (zij gaven, bij
den obes:----berpegang tangan tanda moefa-
kat (schudden zij elkaar de hand ten teeken van eensge-
zindheid) ');

Setelah pangéran berangkat kembali/
pangéran dan Olanda berpegang djari
(toen de pangéran's w^eggingen schudden zij en de Hollan-
ders elkaar de hand). Wanneer Andresen ten tweeden
male Mampawah bezocht: kepada litnan-kornèl
berpegang djari (gaven zij hem de hand) en:
tiada d i p a n d j a n g k a n chabar dan peri/
pada pangéran Daèng Obes berpegang

[djari.

(om kort te gaan: de overste schudde pang. Daèng de
hand). Het hs. eindigt abrupt en opende geen nieuwe
perspectieven. Auteur ongenoemd, niet gedateerd. Het moet
van na 1854 zijn.

35°. Ahdoellah bin-Ahdelkadir al-Moensji.

Niet de titel van een sja'ir of hikajat staat aan het hoofd
van deze onderaf deeling, maar de naam van een schrijver.
Een man wiens oeuvre een zeer belangrijke plaats in de
Maleische literatuur inneemt en met wien, naar men alge-
meen — en terecht — pleegt aan te nemen, de moderne
Maleische literatuur een aanvang neemt, aangezien
^:ijn werk naar aard en s t ij 1 een novum beteekende.'')
Een auteur in wien de staag-dalende lijn dierzelfde Maleische
literatuur eindelijk weer een opwaartsche curve vertoont en
die, onbewust en ongewild, den weg wees, waarlangs die se-
dert lang kwijnende en aan starre navolging en dood cliché
zichzelf verwurgende literatuur tot regeneratie en nieuwen
bloei zou kunnen komen. Een Maleier naar de plaats zijner
geboorte, naar zijn opvoeding, maar — en dat is het voor-
naamste — voornamelijk naar zijn aard en denkwijze,
met de beste eigenschappen en de beminlijkste gebreken van

1) Vs. 978. 2) Vs. 985.

3) Vs. 986. 4) Vs. 1055. s) Vs. 1062.

8) Als zoodanig zou zijn werk waarschijnlijk beter achter aan de
19e eeuwsche, als inleiding tot de moderne 20e eeuwsche literatuur
hebben kunnen staan. Wij hielden ons aan de in onze „Inleiding'
aangegeven rangschikking.

'') Opgemerkt dient te worden, dat geen der moderne Maleische
auteurs tot dusverre voldoende van Abdoellah's „lessenquot; heeft ge-
bruik gemaakt, om zelfs maar met hem op één lijn gesteld te kunnen
worden.

-ocr page 225-

zijn ras. Ten volste overtuigd, dat zijn volk slechts onder
Westersche leiding zich zou kunnen opheffen tot een nieuwen,
beteren, geestelijken, en materiëelen bloei; ten volste over-
tuigd, dat onderwijs en onderwijs in de eerste
plaats die vurig-begeerde regeneratie zou weten te weeg
te brengen; dankbaar en erkentelijk en vol belangstelling
voor al wat de Europeanen, het Europeesch bestuur, Euro-
peesche wetenschap en techniek aan heilzaams en navolgens-
waards aan de Maleische landen bracht, sproot dit alles bij
hem voort uil een oprechte en zuivere liefde voor zijn volk,
over hetwelk hij zich — en niet ten onrechte — vele zorgen
maakte. Een man vol begrip en tolerantie voor anderer ge-
loof, een man, bevrijd van het bijgeloof en de weerzin tegen
al wat nieuw is, die de meesten zijner landgenooten nog be-
vangen hielden, bleef Abdoellah een overtuigd en oprecht
Mohammedaan, bleven zijn volk, zijn taal, historie en
adat zijn liefde en belangstelling hebben; slaat hij dan ook
in de Europeanen, die hij gekend heeft, en daaronder waren
eminente lieden als Raffles, Crawfurd, Milne e.a., naast
moreele deugden diezelfde belangstelling voor dezelfde on-
derwerpen het hoogste aan. Oprecht verontrust en veront-
waardigd is hij over de achterlijke toestanden, de materieele
en moreele malaise, die in de Maleische staatjes van het
Malakaansch schiereiland heerschten, en waarvoor hij de
voornaamste, zoo niet eenige, reden ziet in het wanbestuur,
de hebzucht en bekrompenheid, het moreel verval der in-
heemsche vorsten en hoofden.

Abdoellah, dien wij een wegwijzer noemden naar een
betere toekomst voor de Maleische literatuur, had het voor-
recht te leven in een bewogen tijd, — de eerste helft der
19e eeuw — waarin oude maximen van koloniale politiek
botsten tegen nieuwe, die ingegeven waren door een hoogere
ethiek, een tijd van wrijvingen en botsingen tusschen de
Westersche mogendheden, die in het Oosten eeuwenlang een
domineerende rol hadden gespeeld, een tijd ook van inwen-
dige gisting voor die mogendheden of de mercantiele licha-
men, die hen vertegenwoordigden, een tijd van rotting en
van ontkieming tegelijk, waarin tegelijkertijd het Oosten iets
begon op te vangen van dien fascineerenden weerschijn van
het vuur, dat, in de Westersche hoogovens van wetenschap en
techniek, Westersche energie en drang tot kennis en weten
hoog begonnen op te stoken. Abdoellah had het voorrecht

-ocr page 226-

en het geluk niet te behooren tot die vrij kleine kring van
adellijke Maleische families, die vooral in vroeger tijden vrij-
wel de eenige dragers van cultuur in deze landen geweest
waren en uit wier midden dan ook vele dichters en schrij-
vers en stellig de chroniqueurs der oudere Maleische
literatuur zijn voortgekomen. Een voorrecht was dit en een
geluk, omdat die kringen te diep aangevreten schenen door
het verval, de achteruitgang in intellect en moraal, die o.m.
Abdoellah zelf moest constateeren, dan dat uit hen, zij moch-
ten dan nog wel eens een schrijver van zekere qualiteiten
(vooral indien men hem mat met de maatstaven der klas-
sieke traditie) voortbrengen, ooit een nieuw en frisch geluid,
ooit een werkelijke hernieuwing of wederge-
boorte der Maleische literatuur zou voortspruiten. Te zeer
waren deze kringen daarvoor in zichzelf besloten, te hard-
nekkig-verkleefd aan de struisvogel-politiek het ver-
leden c
O ü t e - q u e - c O ü t e te willen culti-
veeren en het in het heden te willen pro-
jecteeren teneinde niet gedwongen te
worden dit heden te aanvaarden, niet
gedwongen te worden zichzelf te herzien
en te her-oriënteeren. Van al deze banden en
boeien was Abdoellah, uit een familie van Arabische origine,
die niet onbemiddeld en stellig niet onontwikkeld was, ge-
lukkig vrijgebleven. Een man van ruime intelligentie, van
weet- en leergierigen aard, een man, die van jongs af aan
in contact was geweest en de omgang genoten had van de
beste en meest prominente Europeanen (in dit geval vooral;
Engelschen), die te dien tijde Malaka en Singapore bewoon-
den, paarde hij aan al deze voordeelen nog de beste eigen-
schappen der oude Maleische auteurs: de kunst van
vertellen en van aandachtig observeeren.
Waar hij buitendien op de belangstelling en steun zijner
Eüropeesche tijd- en stad-genooten mocht rekenen, wier
sympathie en vriendschap hij gewonnen had door zijn be-
scheidenheid, zijn dienstwilligheid en intelligentie, door zijn
werk ook als tolk, vertaler en leeraar in de Maleische taal,
zoo kon men ook moeilijk een man vinden, die meer geschikt
was om als regenerator van de oude, kwijnende Maleische
literatuur op te treden.

Voor een juist begrip van Abdoellah's beteekenis en ver-
diensten, van den aard van zijn werk in het algemeen, maar

-ocr page 227-

Vooral van de waarde zijner opmerkingen over Europeanen,
hun bestuur, onderwijs etc., zal een beschouwing over zijn
gebreken niet mogen ontbreken. Taalzuiverheid,
waarvoor hijzelf, de beteekenis van taalbeoefening en -onder-
richt beseffend, met eenige begrijpelijke pedanterie immer
ijvert, is niet Abdoellah's sterkste punt. Diepgang en
scherpte van denken kan men hem evenmin toe-
kennen als aan zijn voorgangers. Een denker is hij niet, wel
een goed opmerker, een belangstellend en aandachtig toe-
schouwer, een levendig en intelligent verteller, die het
anecdotische en kleurige, oogenblikke-
lijk-boeiende meer liefheeft dan de vast-en-
streng-gelijnde compositie, het logisch
opgebouwde geheel. Hij diverteert zich slechts,
hij combineert niet, analyseert niet, deduceert niet. Dan is
zijn diep geloof in de almacht van het o n d e r w ij s, ge-
loof, dat, al dan niet met politiek-getinte bijbedoehngen ver-
mengd, ook den modernen Maleischen auteur eigen is, bijna
roerend. Van onderwijs verwacht hij prompte genezing van
alle ziekten en kwalen, geestelijke en materieele, waaraan
zijn ras en volk lijdende zijn. Bij al zijn emancipatie en in-
telligentie gaat ook Abdoellah mank aan het typisch-Malei-
sche euvel, niet alleen volken maar ook hun bestuurs-
systemen uitsluitend te beoordeelen naar een enkelen repre-
sentant van het volk i.e. en niet naar de principes of doel-
stellingen, die aan het systeem ten grondslag liggen. Ab-
doellah vereert de Engelschen vooral omdat hij van Raffles,
Farquhar e.a. veel goeds ondervond, veroordeelt de Hol-
landers, omdat Timmerman Thyssen b.v. hem antipathiek
was. Daaruit en uit zijn — ook typisch-Maleische — onver-
mogen de dingen in een grooter verband, als een samenhan-
gend geheel, dat door de wet van oorzaak en gevolg be-
heerscht wordt, te zien, daaruit is b.v. zijn verontwaardiging
te verklaren over het verbod van uitvoer-van-levensmidde-
len uit Malaka naar het pas-gestichte Singapore (zie hier-
onder) , dat de Hollanders te dien tijde uitgevaardigd hadden.
Zelfs geen poging doet Abdoellah om zich rekenschap te
geven van de overwegingen, die de Hollanders zouden kun-
nen geleid hebben tot deze hem zoo hatelijke maatregel;
geen oogenblik komt bij hem de gedachte op of wellicht niet
de door hem zoo hoog-vereerde Raffles, wiens stichting van
Singapore bij hem een aardige, luchtige anecdote is, waarin

-ocr page 228-

niets blijkt van verbeten strijd om de hegemonie in de
Archipel, waarvan zij toch uiting en neerslag was, of niet
wellicht zijn groote weldoener meer schuld aan dat verbod
zou kunnen hebben gehad, dan de verontruste en in hun be-
langen bedreigde Hollanders zelf.

Besluiten wij deze karakteristiek met een aanhaling uit het
voortreflijke artikel, dat A. Cabaton aan hem wijdt bij
wijze van résumé: „L'auteur ne songe pas un instant à
juger, il égrène ses souvenirs; son oeuvre est un miroir qui
reflète un instant son âme loyale et affectueuse avec ses
antipathies et ses sympathies, ce qui lui a paru bon ou semblé
mauvais.quot;

A. Kissah pelajaran ke-Kelantan (De reis naar
Kelantan). Tekst: R. Brons Middel, Kesah pelajaran
Abdoellah (bin-Abdelkadir Moensji) dari
Singapoera sampai ka Negeri Kelantan.
(Brill, Leiden, 1893).®)

Hierin beschrijft Abdoellah, de eerste, werkelijke reis-
journalist onder de Maleische auteurs, op zijn gewone,
vlotte en aantrekkelijke wijze een reis, die hij met eenen heer
Grandpré en enkele anderen maakte in opdracht van een
Singapoersche handelsfirma, langs de Oostkust van 't Mala-
kaansch schiereiland, Ao. 1838. Het geeft vele bewijzen van
zijn opmerkingsgave en journalistieke talenten, en vele bij-
zonderheden over land en volk, toestanden en gewoonten.
Het verval en de achteruitgang van de Maleische rijkjes, die
hij bezocht — Pahang, Trengganoe en Kelantan — boezemen
hem zorg en verdriet in. Hij gaat zich bezinnen op de oor-
zaken daarvan en vergelijkt deze, door eigen vorsten be-
stuurde, landen met die welke onder Europeesch, d.i. i.e.
Engelsch, bestuur staan.

Peinzend over de oorzaken van Pahang's schromelijk ver-
val, concludeert A., dat die niet gelegen zijn in het land,
dat vruchtbaar genoeg is, en zelfs niet (althans niet in de

A. Cabaton, Abdullah-bin-Abdul-Kadir Mun-
shi. Un écrivain malais du XIX siècle. (Kevue
du Monde Musulmane XIII, no. 3, blz. 409—61). Bevattend een
karakteristiek van den auteur en zijn oeuvre en een uittreksel van zijn
twee voornaamste werken.

2)nbsp;Cabaton, blz. 432.

3)nbsp;Voor niet-malaici de vertaling van dr. J. J. de Hollander:
De reis van Abd'allah bin Abd'elkader van
Singapoera naar Kelantan. (De Gids,
1851, dl. I —
blz. 76—118).nbsp;xekst, blz. 28—29.

-ocr page 229-

eerste plaats) aan luiheid of onverschilligheid van de bevol-
king t.o.v. het veldwerk.') Het zou voor 't land al voldoende
zijn als slechts een klein deel der bevolking arbeidde, maar
iedere prikkel tot arbeid wordt weggenomen door de heb-
zucht en de willekeur der vorsten en anak radja (hof-
adel). „Apa goena radjin kitaquot;, denkt de bevol-
king, „maka djikalau kita mendapat sedi-
kit oeang atau makanan, nistjaja diloba-
kan dan dirampas oléh
orang besar'Mto e.quot;
(Wat voor nut heeft het ijverig te zijn? Wanneer wij een
beetje geld of eten verworven hebben, zal het onmiddellijk
de begeerten der hooge heeren opwekken en door hen ge-
roofd worden) .2) En daarom blijft zij haar leven lang lui
èn arm. Hoe goed, denkt A., hebben toch de menschen het,
die onder perintah orang poetih ('t bestuur van
blanken) staan: ....karena hal orang itoe ma-
sing2/ seperti radja djoega adanja de-
ngan tiada seorang takoet akan seorang
dan tiada boléh seorang menganiajaï
akan seorang sebab segala perintah dan
hoekoemnja itoe menoedjoe kepada soea-
toe perkara jang besar jaïtoe kesenangan
hati bagi segala ra'jatnja djoega (want
daar is iedere onderdaan a.h.w. een koninkje op zichzelf
en behoeven de menschen elkaar niet te vreezen en niemand
zal een ander onrecht kunnen doen want alle bestuursmaat-
regelen en rechtsverordeningen zijn daar gericht op dit ééne
groote doel: het geluk en de tevredenheid van het geheele
volk).®)

Meermalen trouwens vindt hij gelegenheid naar aanleiding
van ontmoetingen en gesprekken, die hij heeft, soortgelijke
vergelijkingen te maken. Soms spreekt de onderdrukte be-
volking uit zichzelf de wensch naar Europeesch bestuur uit,
soms is het A. die die wensch opwekt door wat hij haar
vertelt.

In Kelantan verneemt hij van een troep gewapende
Maleiers, dat zij voor den Radja Bendahara in één van die

Op blz. 32 (tekst) gispt A. overigens de luiheid en onverschil-
ligheid voor hun werk zoomede de nieuwsgierigheid der bevolking,
die onmiddellijk komt toeloopen als er vreemdelingen in hun dorp
verschijnen — vooral als het Europeanen zijn. Op blz. 101—02 stelt
hij haar vervuihng aan de kaak, die een gevolg is van hun gehechtheid
aan het oude en overgeleverde en van hun luiheid.

2) Tekst, blz. 29.nbsp;Tekst, blz. 29/30.

-ocr page 230-

vele binnenlandsche oorlogjes, die het land plegen te teiste-
ren, ten strijde moeten trekken en daarbij, op straffe van
plundering of zelfs doodslag, verplicht zijn zelf voor hun
leeftocht te zorgen. „M aka terlaloe soeka sahaja
sekalianquot;, bekennen zij, „djikalau orang
poetih datang kemari mengambil negeri
ini, boléhlah senang ra'jat dalam negeri
ini.quot; (Wat zouden wij allen blij zijn als de blanken ons
land in bezit namen. Dan eerst zou het volk tevreden kun-
nen leven).') A. beproeft een zekere Tengkoe Temana,
een Kelantansch hoofd, van het opiumschuiven te bekee-
ren. De Tengkoe beweert, dat dat een kemoeliaan
kepada radja® is (een bijzonder privilege voor
vorstelijke personen), waarop A. o.a. zegt: „M e n g a p a
Tengkoe djadi bodoh? Maka fikirlah
djikalau kiranja mendjadi baik dan ber-
paédah kepada manoesia mengapa orang
poetih jang ba ik® tiada makan? Boekan-
kah dari negerinja datang itoe?quot; (Hoe
kunt U zoo dom zijn? Denkt U eens even na: wanneer zoo-
iets werkelijk goed en nuttig zou zijn, waarom zouden dan
de Europeanen, die tot de beste en rijkste menschen behoo-
ren geen opium schuiven? Dat gebruik is toch zeker
niet van hèn afkomstig?).®) Den inwoners van Sabah, des
Tengkoe's kampoeng, die steen en been klagen over hun lot,
vertelt A. hoe goed de menschen 't hebben, die onder Euro-
peesch bestuur staan.quot;) Zijn hoorders zouden ook wel graag
onder blanken willen dienen; of die o e p a h (loon) betalen
voor werk? De blanken, vertelt A., plegen steeds vooruit te
betalen. Buitendien maken zij geen onderscheid tusschen
hoog en laag, tusschen vorst en onderdaan en kan ieder zich
ongehinderd en veilig rijkdommen verdienen. „D a n 1 a g i
'adat orang poetih itoe, djikalau ra'jat-
nja mendjadi kaja atau m e m b o e a t b a r a n g
pekerdjaan jang boléh mendapat oen-
toeng, ia soeka djoeg a.quot; (En bij de blanken is 't
de gewoonte, dat, wanneer hun onderdanen rijk worden of
een voordeelige onderneming entameeren, zij zich mede ver-

1)nbsp;Tekst, blz. 76.

2)nbsp;Een voorbeeld van die degeneratie en domme koppigheid, ver-
stokte zondaren eigen, die A. bij nagenoeg alle vorsten en aanzien-
lijken aantrof.

3)nbsp;Tekst, blz. 97. quot;) Tekst, blz. 98.

-ocr page 231-

heugen).') Als zij dit hooren, verzuchten zijn hoorders:
Terlaloe soeka hati sahaja sekalian
menengar 'adat orang poetih itoe. Maka
sebab itoelah diberi Allah bertambah'
kebesaran dan kemoeliaannja
ma' moer
negerinja.quot; (Hoe verheugen wij ons van die adat van de
blanken te hooren. Moge Allah daarom hun rijk in groot-
heid en aanzien bestendig doen toenemen).

Aan het slot van zijn reisbeschrijving®) vat A. zijn be-
schouwingen nog eens samen en stelt daarbij de Maleische
rijkjes naast de door Europeanen bestuurde gewesten. De
eerste zijn z.i. tot onherroepelijken ondergang gedoemd^)
en als de voornaamste verschillen tusschen beide ziet hij:
1°. In Maleische rijken bestaat geen zekerheid, noch van
lijf noch van goed; 2°. goede trouw is er volslagen onbe-
kend quot;); 3°. de hambaquot; radja (slaven van den vorst)
genieten er de meest absolute vrijheid van handelen. Ver-
zet of represailles baten niet, want de dood van één enkelen
hamba radja moet door die van zeven gewone lieden
gezoend worden. Bij de orang poetih daarentegen is ieder
voor de wet gelijk; 4°. de meeste Maleiers brengen hun dag
door dengan lalai dan malas ....dengan
tiada bekerdja sesoeatoe (met luieren en niets-
doen). De Europeaan daarentegen is energiek en doet niets
liever dan werken. Buitendien wil hij niet slechts zelf geld
verdienen en rijk worden, maar ook z'n negeri ramai ma-
ken. Hij heeft het land aan luiaards en leegloopers. In Ma-
leische landen (zie boven) wekt rijkdom hebzucht op en af-
gunst, die zelfs voor geen moord terugschrikken; 5°. in lijn-
rechte tegenstelling tot de orang poetih kennen de Maleiers
een gansche codex van ver- en geboden om het verschil tus-
schen vorstelijke personen en onderdanen te doen uitkomen
en te bestendigen; 6°. de Maleische vorsten laten hun on-
derdanen voor zich werken, waarvoor, wanneer en zoo vaak
het hun belieft en zonder eenige vergoeding te betalen.
De pekerdjaan radja (heerendiensten) in de door
Europeanen bestuurde landen worden daarentegen goed be-
taald; 7°. de feesten, die de Maleische vorsten plegen aan te

1)nbsp;Welk een verschil met de Maleische vorsten, die niemand, be-
halvenbsp;zichzelven, eenigenbsp;welvaart of rijkdom gunnen.

2)nbsp;Tekst, blz. 99.nbsp;3) Tekst, blz. 121—25.

4)nbsp;Tekst, blz. 121.nbsp;Tekst, blz. 122. «) Tekst, blz. 123.

-ocr page 232-

richten met hanegevechten, dobbelspelen en opiumschuiven
richten het volk ten gronde; 8°. in tegenstelling tot de
Europeanen is de godsdienst voor de Maleische vorsten
Quantité négligeable. Hierbij zal hij 't maar laten, want het
is toch onbegonnen werk alle punten van verschil op te som-
men, meent A. Maar hij dankt Allah uit den grond van zijn
hart, dat hij geboren en getogen is dibawah bandera
orang poetih (onder — i.e. — Britsche vlag).

Gedateerd: 1 Dzoel-hidjah 1254, d.i. 15 Februari 1839.')
B. De
Hikajat Abdoellah (Geschiedenis van Abdoel-
lah).')

Tekst: Hikajat Abdullah (Kelly Walsh Limited
Printers, Singapore).

Abdoellah's zeer uitvoerige autobiographie (zijn chef-
d' oeuvre), waarin hij, in een reeks van vlotvertelde ge-
schiedenissen en anecdotes, vertelt van wat hij zoo al mee-
gemaakt en beleefd heeft, en van de personen, die hij ont-
moet en gekend heeft. Daar tusschendoor vlecht hij dan zijn
beschouwingen over de voordeelen van Europeesch bestuur,
rechtspraak en onderwijs, de feilen en gebreken van die
der Maleiers; achterlijkheid en bijgeloof bij zijn landgenoo-
ten; het nut van de bestudeering van en onderricht in het
Maleisch e.d.m.

Als gezegd was A. in de gelegenheid de meest prominente
Engelsche bestuursambtenaren en zendelingen in 't Oosten
dier dagen te ontmoeten. Velen hunner heeft hij nog les

1) Tekst, blz. 124—25. De dateering in de tekst 1 Dzoel-hidjah
1254 = 25 Aug. 1852 is foutief (blz. 125). De Hollander (blz. 117-18)
vertelt nog, dat Granpré en Abdoellah moeilijkheden hadden bij hun
lastgevers de hun toegezegde geldsommen los te krijgen.

-) Vgl. de uitvoerige inhoudsopgave van:
G. N., Geschiedenis van Abdallah (T. N. 1., 1854, 1 —
blz. 73—101; 297—315).
Losse stukken in de B. K. I., 1854, dl. II:

J. P. Gz., B ij dragen tot de kennis der geheime
genootschappen van de Chineezen (blz. 127—43).
K., Togten door den Kolonel Farquhar ge-
maakt tot het opsporen van eene geschikte
jlaats ter vestiging eener kolonie (blz. 431—61).
daarnaast:
J. A. Bethune Cook, Sir Thomas Stamford
Raffles, Founder of Singapore 1819 and Some
of hls Friends and Contemporaries (A. H. Stock-
well, 1918, Londen). Blijkens zijn „Prefacequot; putte de schrijver voor-
namelijk uit Lady Raffles' „Life of Sir Th. Stamford Rafflesquot;, en uit
mededeelingen van mannen, die in nauwe betrekkingen tot Raffles
gestaan hebben. Hij noemt de meeste en belangrijkste figuren (ook
zendelingen), die ook bij A. voorkomen. De Haan, Personalia
der periode van het Engelsch Bestuur over
Java 1811—1816 (B. K. I., dl. 92, blz. 477—681).

-ocr page 233-

gegeven in het Maleisch. Hij heeft de diverse wisselingen
van Hollandsch en Engelsch bestuur medegemaakt zoodat hij
over beiden althans een meening kon hebben, hoezeer hij
dan ook Anglophiel mag heeten. Hij zag Malaka's achter-
uitgang en Singapore's snelle opbloei. Het eerste stoom-
schip bezocht in zijn tijd Singapore en hij maakte kennis
met de Daguerre-photographie; een Anglo-Chinese College
werd opgericht; hij was behulpzaam bij het vertalen der
Evangeliën in 't Maleisch en werkzaam in de eerste druk-
kerij, waar 't Maleisch in Arabische karakters werd ge-
drukt. Kortom het was een tijd en het waren menschen, die
op een open en ontvankelijk gemoed, als dat van A., indruk
moesten maken en hun neerslag vonden in deze auto-
biographie.

Wij brengen in de ditmaal zeer omvangrijke hoeveel-
heid materiaal, die voor ons onderzoek in aanmerking komt,
de volgende onderverdeeling aan:

I.nbsp;De personen: Farquhar, Raffles, Crawfurd, Lord Minto,
Bean (of: Bane), de zendelingen: Milne, Thomson, Morrison
e.a., Newbold, Ferrier, Butterworth, de Hollanders (Tim-
merman Thijssen en een secretaris B-m-h-oe-r (Boom-
houwer?), de dames (Mr. Raffles, Milne, T-r-i-s-i (Tracy?),
Butterworth); een paar niet met name genoemden.

II.nbsp;Dat wat hij te zeggen heeft over de Engelschen (volk
en gouvernement) en de Hollanders.

AdI. 1°. Kornèl of radja Parkoear (kol.
Farquhar) dien A. als bekwaam gouverneur en man van
groote intelligentie en ruime belangstelling zeer bewondert.
Van F. weet A. veel te vertellen. Wij lezen hoe op zijn
initiatief het oude Portugeesche fort te Goa werd opgeblazen;
hoe er een paar maal een aanslag op hem gepleegd werd,
hoe hij eens ternauwernood aan een tijger ontsnapte; van
zijn hefhebberij voor de jacht, zijn collectie levende dieren,
de rol, die hij bij de stichting en eerste ontginning van Sin-
gapore gespeeld heeft e.d.m. 3)

ï) Hikajat, blz. 168 en 170.

2)nbsp;F. was Resident van Malaka van 1803—'18 en van Singapore
van 1819—'26.

3)nbsp;Vooral: „Dari hal radja Parkoearquot; (Over de Res
Farquhar), blz. 68—84. Van de titels boven de hoofdstukken zegt

Cabaton overigens (blz. 430): ......les titres des chapitres y sont de

puériles étiquettes accrochées tant bien que mal à des précieux
souvenirs.quot;

-ocr page 234-

Keel Malaka, vertelt A., verheugde zich in in F.'s kera-
djaan (bestuur). In de stad heerschte een rust en orde, wel-
vaart en bedrijvigheid, die vele vreemdelingen derwaarts trok.
De rechtspraak was er welgeordend. Zoodat het wel eenige
bevreemding wekt, wanneer A. zelf vertelt van het wange-
drag van Engelsche soldaten en matrozen, met name van
eene Mr. Bean (zie beneden), te Malaka.') Wij vernemen,
dat F. er, aan den vooravond van de teruggave van
Malaka aan de Hollanders, er op uittrekt om een geschikte
plaats te zoeken ter vestiging van een nieuwe stad. Hij
verlaat Malaka onder 't voorwendsel zeeroovers, die een
Engelsch schip overvallen en een Engelsche dame gevangen
genomen hadden, te willen opsporen. ') Daarna hooren we
hoe Malaka plechtig aan de Hollanders wordt overgegeven
(zie hieronder) en komt de stichting van Singapore ter
sprake.quot;) F. (en Raffles uit de verte) beweegt een zoon van
wijlen Sultan Mahmoed van Djohor, Tengkoe Long, een
eilandje, Singapore, aan hem af te staan tegen het genot van
een jaarwedde en den Sultans-titel. Wij vernemen van de
moeilijkheden, die men ondervond bij de ontginning van
dit woest en onherbergzaam oord met zijn arme en achter-
lijke bevolking, en hoe F. door 't uitloven van premie's een
einde maakt aan een ratten- en duizendpooten-plaag. Later
geven F. en Raffles beiden A. den raad®) zich stukken
grond te koopen in Kampoeng Gelam, werwaarts de snel
in omvang toenemende stad zich uitbreidt. A. betuigt achter-
af er spijt van te hebben die raad niet opgevolgd te hebben. quot;)

Voorts lezen wij, dat F. Singapore bestuurt volgens de
door Raffles gegeven, oendang® (wetten, voorschriften),
d.w.z. wijs en goed en het zal dan ook niemand verbazen,
dat hem bij zijn vertrek een grootsch uitgeleide gegeven

-ocr page 235-

wordt. 1) Heel Singapore is ontdaan over 't bericht, dat F.
zal repatrieeren sebab ia itoe radja jang baik
lagi pandai memeliharakan hati segala
ra'jat (omdat hij een goed resident was en de kunst ver-
stond het hart van 't volk voor zich in te nemen). Hij was
een vader voor al zijn onderdanen, een goed en rechtschapen
regent, die nimmer eenig onderscheid maakte tusschen arm
en rijk, hoog en laag. Duizenden komen dan ook persoon-
lijk afscheid van hem nemen; velen bieden geschenken aan
en niemand keert met leege handen huiswaarts. F. zelf is
zeer ontroerd door deze bewijzen van liefde en aanhanke-
lijkheid,®) die echter de jaloezie van andere orang poetih
en orang besar ^ (autoriteiten, notabelen) opwekken. Som-
migen hunner stellen zelfs de vraag waarom men een afge-
treden resident nog zooveel eer zou moeten bewijzen, maar
de bevolking wijst hen terecht met 't antwoord, dat men
F. niet eert om zijn rang of ambt maar om zijn karakter.
Een ieder, zegt A., heeft het gevoel of hij van zijn eigen
vader afscheid neemt en nog dagen lang zijn de namen van
F. en Raffles, die even te voren vertrokken was, op aller
lippen. Wel is er nu een nieuwe radja, maar toch, zegt A.,
gelijkt Singapore, sedert F.'s vertrek, op een vrouw, die haar
echtgenoot verloren heeft. quot;) En, wanneer men zich reken-
schap geeft van het aandeel, dat F. in de opbouw van Singa-
pore gehad heeft, en vooral wanneer men A.'s karakter-
schets^) over hem leest, dan heeft deze mededeehng niets
onaannemelijks.

F. is een man van weinig woorden — pendiam — en
zeer lankmoedig, banjak sabar akan kesalahan
orang. Alle menschen, wie of wat zij ook zijn, zijn voor
hem gelijk. ®) Wie hem groet, dien groet hij terug dengan
sigeranja (direct), van hoe nederige afkomst de per-
soon i.e. ook is. Hij is zeer vrijgevig en mild (zie ook boven) —
tangannja terboeka kepada hamba Allah
— en A. vergelijkt hem met de verfrisschende dauw, die,
als de nacht ten einde loopt, planten en bloemen komt vergt;

1)nbsp;,.Dari hal toean Parkoear hendak poelang'
(Toen F. repatrieerde) blz. 290—95.

2)nbsp;Hikajat, blz. 290.
®) Hikajat, blz. 291.

Hikajat, blz. 292. Zie ook sub Crawfurd.
Hikajat, blz. 293—94
») Hikajat, blz. 295.

') Hikajat, blz. 72—79. ») Hikajat, blz. 78.

-ocr page 236-

kwikken. F. stelde veel belang in alles wat op de Ar-
chipel, zijn bewoners, voortbrengselen e.d.m. betrekking
iiad.

2°. Toean Raplès (Mr. Raffles), met wien A. op zeer
jeugdigen leeftijd kennis maakte en met wien hij ook later
veel contact had, is A.'s afgod en dat toch niet uitsluitend
omdat hij van hem zooveel goeds ondervond. 2) Voor A. is hij:

......Ie symbole du libéral génie anglais avec son constant

souci de relever la masse indigène, sans la blesser dans ses
sentiments intimes ni ses coutumes séculaires.quot;®) Van R.
nam A., die al zeer jong als schrijver bij hem in dienst trad,
blijkbaar vele ideeën over bestuur, onderricht, opvoeding
e.d. over en wellicht ook zijn Hollander-haat.

A. weet te vertellen^) hoe R. er zich mee amuseerde
Iwee m a w a s (groote apen), die de Sultan van Sambas
hem geschonken had, als menschen uit te dossen®); dat hij
op de vlucht placht te slaan als iemand hem doerian's aan-
bood®); dat R. reeds bij zijn komst te Malaka een groote,
veelsoortige verzameling kostbaarheden meebracht en dat
hij daar, en ook later in Singapore '), aan zijn lust tot ver-
zamelen en zijn weetgierigheid — Bermoela adapoen
tabijat toean itoe terlaloe soeka me-
meriksa asal^ negeri dan 'adat® jang
dahoeloe kala. (De lust de oudste historie en de oude
adat van landen en volken op te sporen was dezen heer in-
geboren) — volop kon voldoen, waarbij hij tiada me-
mandang oeang (niet op geld keek). quot;)

R. employeerde verschillende Maleische schrijvers, die
ieder hun eigen taak hadden: de een schreef (Maleische)
brieven, de andere over de eigenaardigheden van de Ma-
leische taal- en letterkunde etc. Hoe weinig A. overigens
op de hoogte geweest is van het doel van die brieven, moge
blijken uit de naïeviteit waarmede hij vertelt, dat R. zich

1)nbsp;Hikajat, blz. 79.

2)nbsp;Raffles bezorgde A. ook te Singapore tot 6 a 7 uren Maleische
les per dag. Mr. en Mrs. Raffles waren seperti iboe bapa (als
een vader en moeder) voor hem (blz. 134).

3)nbsp;Cabaton, blz. 437.

4)nbsp;,Dari hal toean Raplèsquot; (Over Mr. Raffles), blz.
84—ll
'i.

5)nbsp;Hikajat, blz. 89—90.nbsp;®) Hikajat, blz. 92—93.

7) Hikajat, blz. 241.nbsp;«) Hikajat, blz. 90.

») Hikajat blz. 91. Bethune Cook zegt van hem (blz. 9), dat hij
„....gave himself without stint to a great variety of most congenial
objects—philology, geography, natural science, philosophy, religion and
philanthropy.quot; Vgl. wat A. van R. zegt.

-ocr page 237-

door stijl en woordkeus en . . geschenken (!) alle Maleische
vorsten tot vriend wist te maken. Dat die correspondentie
gericht was op de stelselmatige ondermijning van het
Fransch-Hollandsche gezag in de Archipel, schijnt hij niet
vermoed te hebben.') R. leerde vlijtig Maleisch en beijverde
zich vooral vertrouwd te worden met het Maleische taaleigen.
Dikwijls maakte hij vergelijkingen tusschen het gebruik
van bepaalde woorden in 't Maleisch en in het Engelsch.')

Zijn interesse voor 't Maleische volk en voor onderricht
in 't algemeen moge o.m. blijken uit een gesprek, dat hij
m-et A. had, naar aanleiding van een bezoek, dat zij beiden
gebracht hadden aan een Maleische school. R. was zeer on-
aangenaam getroffen door de rigoureuze wijze van straffen,
die daar werd toegepast (in 't blok sluiten, ketenen etc.), ter-
wijl hij zich er verder over verwonderde, dat er geen Ma-
leisch werd onderwezen, maar alleen reciteeren uit de Ko-
ran. Hij zeide van plan te zijn een school te stichten, waar
wèl Maleisch gedoceerd zou worden, want die taal was niet
alleen zeer welluidend maar ook nuttig. Men kan zich
voorstellen hoe deze woorden A. uit het hart gegrepen moe-
ten zijn geweest!

Verwondering behoeft het dan ook niet te wekken, dat A.
slechts verachting heeft voor de domheid van Sultan Hoes-
sein's weigering zijn kinderen, op kosten van het Gouver-
neme it n.b., te Bengalen te laten opvoeden, zonder dat A.
zich er rekenschap van schijnt te geven, dat R. met dit
schoonschijnende voorstel wel eens politieke bedoelingen
gehad zou kunnen hebben (n.1. gijzelaars in handen te heb-
ben om den lastigen Sultan te kunnen beheerschen).

Begrijpelijker wijze is A. bijzonder gevoelig voor R.'s hou-
ding en gedrag tegenover de Maleiers in 't algemeen: hij,
R., placht zich zonder gêne met hen te onderhouden, kwam

1)nbsp;Hikajat, blz. 91. Typeerend is ook, wat A. op blz. 92 zegt, dat
R. daaglijks door vele Europeanen en Inlanders bezocht werd, hoe-
wel niemand eigenlijk wist met welk doel hij naar Malaka was ge-
komen! (R, was in 1809 agent van Lord Minto bij de Maleische
staten te Malaka geworden),

2)nbsp;Bethune Cook (blz. 16:) „He was a born hnguist....quot;

3)nbsp;Hikajat, blz. 93—94. A°. 1823 werd een dergelijke school dan
ook te Smgapore gesticht. („Dari hal tempat beladjar
toean Raplèsquot; (Over Mr Raffles' school), blz. 263—69). R. zelf
had voor 2000, Sultan, Toemenggoeng en Farquhar voor 1000 ringgit
ingeteekend.

4)nbsp;Hikajat, blz. 261—62.

-ocr page 238-

bij hen aan huis en achtte zich niet te hoog om zelfs tot ge-
ringe en arme lieden te spreken.') Een en ander in lijn-
rechte tegenstelling tot de Hollanders (zie aldaar). Neen, hij
is waarlijk een orang besar® atau pandai®
danlagi dengan besar hématnja (zeer groot
en zeer knap man van groote eerzucht).®) Met kennelijke
waardeering vermeldt A., dat R. zooveel mogelijk te weten
trachtte te komen omtrent de geographic en geologie, wet-
ten, bestuur, zeden en gebruiken, spelen en vermaken, oeco-
nomische toestanden en mogelijkheden der Maleische lan-
den. ■') Ook wilde hij weten, hoe de Maleiers dachten over
het bestuur resp. van Engelschen en Hollanders. quot;) Maar ook
op andere gebieden bewoog hij zich: hij had vier mannen
in dienst, die belast waren resp. met het aanleggen van een
biologische verzameling, een zoölogische, een van insecten
en een van visschen en schelpdieren. ■') Hij bezat voorts een
soort herbarium en had een Chinees in dienst, die de gevon-
den planten zeer knap wist na te teekenen. Insecten en heel
kleine dieren placht hij op sterk water te zetten. Over dit
alles verbaasden de inwoners van Malaka zich zeer, maar
velen voeren er wel bij, want R. betaalde royaal voor alles
wat men hem aan planten, dieren etc. bracht. Bovendien
legde hij een groote verzameling Maleische hss. aan ®), meer
dan 300 in totaal.En men kan zich A.'s ontsteltenis in-
denken, als hij naderhand verneemt, dat R.'s schip op weg

naar Engeland is verbrand.

Nog vindt A. gelegenheid R.'s scherpzinnigheid en over-
redingskunst ») in een helder licht te plaatsen. Van de eerste
geeft hij een paar sprekende voorbeelden: de geschiedenis
met den Tengkoe Panglima Radja Siakquot;) en die met den
brief van den vorst van Siam.quot;)

Hikaiat, blz. 92. Bethune Cook (blz. 18:) „It was by his keen
and kindlv interest in them, (in de JVlaleiers n.1.) and their affairs,
that he won and kept their unmistakable esteem and confidence....

2)nbsp;Hikaiat, blz. 92.nbsp;,nbsp;. ^

3)nbsp;Bethune Cook (blz. 17:) R. was overladen met werk, en met
alleen met ambtelijk „but in acquiring a general knowledge of the
history, government, and local interests of the neighbounng states.

4)nbsp;Hikajat, blz. 95.

5)nbsp;Hii nam later alles mee naar Europa (blz. 283—84).

6)nbsp;Hikajat, blz. 87—89.nbsp;Hikajat, blz. 283.

8) De familie Raffles werd gered, maar de hss. gaf men ver-
loren tot zij later in Londen werden teruggevonden.

») Zoo in aanzien bij de iMaleiers!

10) Hikajat, blz. 98—102 en 121—35 (onderbroken door de be-
schrijving van' Lord Minto's komst te IVlalaka).

quot;) Hikajat, blz. 270—74.

-ocr page 239-

Genoemden Tengkoe, een man van aanzien, wilde R. te-
zamen met een te Malaka woonachtigen Javaanschen pangé-
ran naar Java sturen met een brief aan den Soenan van
Mataram, dien R. voor zich wilde winnen en tegen de Hol-
landers wilde opzetten.') De Tengkoe gaat echter te
Djambi mooi weer spelen van 't geld, dat R. hem meegege-
ven had, en dwingt naderhand den Javaanschen pangéran
en de scheepsbemanning tot medeplichtigheid. Hij stelt n.1.
zelf een brief op z.g. van den Soenan en overhandigt dien
aan R. Deze ontdekt echter, dat het antwoord van den
Soenan geschreven is op hetzelfde soort papier, dat door R.
en zijn schrijvers gebruikt werd. De pangéran en de Teng-
koe vallen beiden door de mand. R. laat hem (den Teng-
koe) echter ongestraft en in alle stilte uit Malaka vertrek-
ken, omdat hij zich, naar A. meent, voor de heele geschiede-
nis geneerde tegenover Lord Minto, die toen juist te Malaka
vertoefde.

Wat den brief van den koning van Siam betreft, dien R.
ontvangt, daarvan is één der vier hoeken afgescheurd en
R- licht A., op zijn desbetreffenden vraag in, dat Siam's hoog-
moedige vorst hiermede heeft willen te kennen geven, dat
zijn rijk de heele wereld omvat behalve dit kleine stukje.
Deze uitleg is A. een tweede, overtuigend bewijs van R.'s
meer dan normale scherpzinnigheid. R. doet dan A. het ver-
haal van een kind, dat kort na zijn geboorte blind geworden
is. Het laatste wat het nog gezien had was een haan, en daar-
mede vergelijkt het nu alles waarover men met hem spreekt
en waarvan hij zich geen voorstelling kan maken. quot;Vertelt
men hem b.v. dat Engeland zoo'n groot rijk is, dan vraagt
hij of het wel zoo groot is als een haan. Zegt men, dat het
talloos vele inwoners heeft, dan wil hij weten of het er wel
zóóveel zijn als de veeren van een haan. Hoort hij, dat de
Engelschen zeer bedreven zijn in het vechten, dan vraagt hij
of zij daarin een haan evenaren. Vernemende, dat zij vele
listen en trucs kennen en 't gedonder van hun kanonnen
schrikwekkend is, dan vraagt hij: „Net als het gekraai van

') Dit wordt zonder commentaar vermeld. Het is overigens de
eenige keer, dat A. inhoud en strekking van één van R.'s brieven
blijkt te kennen.

2) Welk een kostelijk licht werpt dit niet op het karakter van
dien eerzuchtigen „Streberquot;, die Raffles was!

-ocr page 240-

een haan?quot;') Kortom, hij vergelijkt alles met wat hij 't
laatstquot;) gezien heeft. Zoo beschouwt ook de koning van
Siam, die niets buiten z'n eigen rijk gezien heeft, zichzelf als
de machtigste vorst ter aarde. Had hij Engeland en andere
machtige en rijke landen gezien, dan zou hij wel hebben lee-
ren inzien, dat zijn rijk slechts een stipje op de aardbol was.

R.'s overredingstalent blijkt vooral uit de geschiedenis met
Tengkoe Long, den lateren Sultan van Singapore, die, hoe-
wel aanvankelijk vol vrees en wantrouwen, geheel voor R.'s
plannen gewonnen wordt en met de Engelschen een verdrag
sluit, waarbij o.m. het gezag over de inheemsche bevolking
en de Chineezen aan den Sultan, dat over de van 't schier-
eiland afkomstige Maleiers aan de Engelschen komt. Bij die
gelegenheid heet het van R., dat hij één en al voorkomend-
heid en beleefdheid is. Zijn woorden zijn zoet als honing en
zelfs een steenen hart zou hij vermurwd hebben. Zijn stem,
lieflijk als de schoonste muziek, weet alle vrees uit het hart
van den (toekomstigen) Sultan te bannen.®)

Immer luistert A. naar R. als naar een orakel en stelt
z;jn opvattingen tegenover die van Sultan en Temenggoeng,
die die der Maleiers vertegenwoordigen. Bij gelegenheid
van den aanslag op Farquhar te Singaporequot;) kant R. zich
ten sterkste tegen des Sultan's voornemen, naar Maleisch
gebruik, de famihe van den dader tegelijk met dezen zelf te
straffen. Hij, R., houdt zich aan de Engelsche strafwet, die
slechts den dader treft en niet diens, onschuldige, familie-
leden. Even verder laat A. zijn verachting voor de dom-
heid van den Toemenggoeng doorschemeren, die zich ver-

Het verhaal mist alle waarschijnlijkheid: was het al niet aan-
nemelijk dat een zóó vroeg blindgeworden kmd reeds zoo bewus.
gedacht kon hebben over b.v. de hoeveelheid veeren van een haan
hier wordt het geheel absurd en onlogisch: er is nergens gezegd, dat
het kind óók nog doof is geworden en niets anders meer phoord
zou hebben dan hanengekraai! Overigens zou men willen weten hoe
R. aan dit verhaal kwam. Was Siam in de volksmond bekend als de
blinde man, dat zoowel R. bij A.. als de Abdoellah van 26 de

geschietois keenden? ^^^ 't eenige, dat hij bewust gezien heeft

3 Hikajat, blz. 221—22. A. vergelijkt de invloed, die R. s eedijk
en open karakter uitoefent, met de kalmeerende van zacht weer op
de zee (zie ook hieronder).nbsp;, , ,nbsp;j-

4)nbsp;Hikajat blz. 250. Zekeren Burnett, die den dader op diens
verzoek toegestaan had een schuldeischer te gaan bezoeken, zonder
hem tevoren ontwapend te hebben, slaat R. in z'n opwinding de
hoed van 't hoofd en dreigt hem te zullen laten ophangen, wanneer
F. mocht komen te overiijden. (Burnett valt op zijn knieën en smeekt
om vergiffenis).

5)nbsp;Hikajat, blz. 251—52.

-ocr page 241-

zette tegen R.'s plan, het oude, inlandsche kerkhof, dat mid-
den in de stad is komen te hggen, op te ruimen. Hij roemt
R. als wetgever -) en prijst vooral diens verbod van het dob-
belspel. Wanneer de Sultan zich op een goeden dag be-
klaagt, dat zijn inkomen niet toereikend is, stelt R., die blijk-
baar iedere geldverspilling wil voorkomen, hem voor van de
firma Palmer handelswaren in commissie te vragen. Dit
wekt, als strijdig met alle traditie en Maleische vorsten on
waardig, de lachlust van Sultan en Toemenggoeng op. Vol
toorn vraagt R. hun wat dan wel verachtelijker is: op eer-
lijke wijze handel te drijven of zeeroof uit te oefenen?
De Sultan antwoordt, dat zeeroof Maleischen vorsten volgens
de traditie geoorloofd is. Buitendien zijn het niet de Maleiers
die daarmede begonnen zijn. In Singapore's eerste jaren,
toen 't aantal Europeesche ingezetenen, sipahi's en politie-
beambten gering was, liet de veiligheid er veel te wenschen
over,maar later werd die nog meer bedreigd door de hef-
tige veete tusschen de oorspronkelijke ingezetenen en de
,,settlersquot; van den overwal, zoodat R. zich genoodzaakt zag
eerst den zeer lastigen Toemenggoeng met een zoet lijntje
van Singapore te verwijderen en tenslotte zelfs over te gaan
tot het, zoo ingrijpende en heftig-becritiseerde, verbod van
het dragen van krissen voor allen, die niet tot de onmiddel-
lijke omgeving van den Sultan behoorden. ')

Zeer opmerkelijk is het portret, dat A. ons van R., dien
hij met veel opmerkzaamheid en liefdevolle aandacht moet
hebben gadegeslagen®), teekent. Raffles, zegt A., was
iemand van middelmatige grootte, niet te lang en niet te
klein, niet te dik en niet te mager, en hoog van voorhoofd,
wat een teeken is van een groot verstand. ®) Zijn hoofd was

1) Hikajat, blz. 255.

'-) „Dari hal toean Raplès memboeat oendang^
negeri Singapoeraquot; (Mr. Raffles geeft Singapore zijn wet-
geving), blz. 275—81. Weinig feiten.

'■') Hikajat, blz. 276.

4) Bethune Cook: één van de oorzaken tot de achteruitgang der
Maleische rijkjes achtte R. de „prevalence of piracy.quot;

•'quot;•) Hikajat, blz. 233—34. Is dit een sneer op de kaapvaart, die de
Portugeezen en Hollanders zoo intensief beoefend hadden in de 16e en
17e eeuw?

») Hikajat, blz. 226—27.nbsp;Hikajat, blz. 252—57. De kris is

een teeken van standing en manlijkheid beide.

11nbsp;■nbsp;admiratif et sincère portrait de Raffles.quot;

quot;) De Maleiers hechten groote waarde aan de wetenschap uit
uiterlijke (physieke) kenmerken iemand's aard en karakter af te lei-
den: de
Makota segala radja(Kroon der Koningen) wijdt er een
heel hoofdstuk (het XlXe) (Cabaton, blz. 439).

-ocr page 242-

rond en helde een weinig naar voren, wat een (tweede) be-
wijs is van groote geestes-gaven. Zijn haren waren licht-
bruin, wat een teeken is van moed; hij had groote ooren,
wat wijst op een scherp gehoor; zware wenkbrauwen en een
lange spitse neus. Hij loenschte een weinig met zijn linker-
oog en had eenigszins bolle wangen. Zijn dunne lippen duid-
den op vaardigheid in het spreken. Zijn stem was heflijk en
zijn mond groot. Hij had een rechte hals, niet zeer blanke
huidskleur, breede borst, ranke leest') en mid-
delmatig-groote voeten. Hij liep steeds een weinig voorover-
gebogen, maar had een statigen gang. Hij was peinzend van
aard: ....adalah tabijatnja itoe koelihat
senantiasa didalam pikiran djoega (ik zag
hem steeds in gedachten verzonken), minzaam en wellevend.
Ook van hem heet het, dat tangannja terboeka
kepada orang miskin (hij steeds vrijgevig was
jegens armen). Voorts: ....terlaloe pandai ia
memboenoeh perkataan orang (had hij er slag
van de menschen de mond te snoeren). Hij ghmlachte altijd
als hij sprak. Hij had veel belangstelling en aanleg voor his-
torisch onderzoek en was daarin grondig en scherp. Hij
placht bij voorkeur in rust en afzondering te werken, en,
wanneer hij les had, dan was hij vóór afloop daarvan voor
niemand te spreken®):
....danlagi koelihat barang
apa perboeatannja masing® dengan wak-
toenja tiada bertjampoer soeatoe dengan
soeatoe (bovendien deed hij alle dingen op de daarvoor
geschikte tijd en niet tegelijk).

Aardig is A.'s beschrijving van R.'s wijze van werken:
's Avonds liep hij veel en lang heen en weer en af en toe
ging hij voor de tafel zitten nadenken, zóó geconcentreerd en
stil, dat A. soms dacht, dat hij in slaap gevallen was, tot hij
zich dan plotseling aan het schrijven zette, tot middernacht
toe. 's Morgens las hij dan alles wat hij geschreven had, al
heen en weer loopende, over. De meeste vellen papier liet hij
verscheuren en slechts een enkele het hij door zijn schrijvers
in een boek inschrijven.'')

Wanneer R. met Minto naar Batavia vertrekt is A. zeer

1) Cliché. Bethune Cook (blz. 14) spreekt van R.'s „tender framequot;.
Tijdgenooten noemden overigens R.'s portret uitnemend (ibid., blz. 50).

3) Hikajat' blz. 87. Zie ook de Hikajat iVlareskalek (22°, c).

Hikajat, blz. 87.

-ocr page 243-

bedroefd en maar al te graag had hij met hem (en zijn vrouw,
die hem een tweede vader en moeder waren geweest,) mee
willen gaan: sebab terlaloe baik boedi baha-
sanja lagi dengan tegoer sapanja (omdat
hij zoo'n beschaafd en vriendelijk mensch was).')

Naderhand ziet hij R. in Singapore terug en geeft uiting
aan z'n bewondering en vereering op de volgende wijze: alle
verstandige menschen moeten zich R. tot voorbeeld nemen,
die beroemd en geëerd is geworden, niet om zijn schoonheid
of afkomst, maar
om zijn b i d j a k s a n a (wijsheid) en om
zijn 'ilmoe (geleerdheid), en die zijn loopbaan als een-
voudig djoeroetoelis (schrijver) is begonnen. Als
A. dan ook verneemt, dat R. zal repatrieeren, is hij ontroost-
baar en weent, en weer is het hem of hij een vader (en
moeder) moet verliezen. ®) R. van zijn kant is A. erkentelijk
voor zijn diensten en geeft hem een getuigschrift,quot;) en hij
het afscheid, dat ook hem ontroert, geeft hij A. een cheque
van 200 ringgit en Mrs. Raffles geeft hem 25 ringgit voor z'n
kinderen. ®)

Plechtig getuigt A., dat hoévele orang besar er ook zijn
mogen, die knap en innemend zijn, hij later nooit meer
iemand ontmoet heeft, die R.'s gelijke was, en dat hij R. nooit
vergeten zal. Hij dicht dan de volgende pantoen op het
echtpaar R.«)

Boeroeng belibis diatas lantai/
boeah rambai dalam padi
gjtoean Raplès orang jang pandai/

Jtahoe soenggoeh mengambil hati
boeah rambai dalam padi/
lézat tjita poela rasanja
j^ j pandai soenggoeh mengambil hati/

jserta dengan boedi bahasanja
lézat tjita poela rasanja/
djeroek dengan doerinja
^ jserta dengan boedi bahasanja/
'jsetoedjoe poela dengan isterinja
djeroek dengan doerinja/
ditepi djalan orang berlari

1)nbsp;Hikajat, blz. 134.

2)nbsp;Hikajat, blz. 271. R. begon inderdaad z'n carrière als eenvou-
dig klerkje hij het East-India House.

3)nbsp;Hikajat, blz. 282.nbsp;Hikajat, blz. 285.

5) Hikajat, blz. 287.nbsp;«) Mrs. Raffles komt later ter sprake.

-ocr page 244-

jsetoedjoe poela dengan isterinja/
setoedjoe poela dengan isterinja/
(De knappe R. verstond de kunst de menschen door zijn be-
schaafde manieren voor zich in te nemen. Hij leefde in vol-
maakte harmonie met zijn vrouw, zooals de zon en de

maan).')

3°. Toean Keraperd (Mr. Crawfurd) wordt door
A minder hoog aangeslagen dan Farquhar en Raffles. Hoe-
wel A. zijn goede eigenschappen erkent, zijn Crawfurd s
aard en wezen hem niet sympathiek, voornamelijk wijl zij
vreemd en tegenovergesteld zijn aan de zijne.®) (Zie:
Resumé). Bij Farquhar's vertrek verbaast Cr., zijn opvol-
ger, zich over het grootsche uitgeleide, dat hem gebracht
wordt en toont zich zelfs eenigszins gepiqueerd, dat men hèm
daarbij geheel schijnt te vergeten. A. spreekt er, terzake
van de actie van het geheime Chineesche verbond, de Tien-
ti-hoei, te Singapore, zijn verbazing over uit, dat Cr. maar
werkloos bleef toezienquot;), hoewel uit A.'s eigen verhaal de
redenen daarvoor duidelijk blijken: te weinig politie, die
bovendien van slecht gehalte was; slechte wegen, die 't met
mogelijk maakten hen te achtervolgen of hun geheime ver-
gaderplaatsen op te sporen; niet de minste medewerking van
de door de Chineezen stelselmatig geterroriseerde bevolking
e d.m. Herinneren wij ons verder hoe, sprekend over 't wan-
gedrag van Engelschen te Malaka, A. geen woord van ver-
bazing, laat staan: critiek, over Farquhar uitte. A. bezocht
zelf in vermomming zoo'n Chineesche geheime vergadering
en Cr. verbaast zich zeer over zijn moed.®)

Vervolgens verhaalt A. hoe Cr. door doelbewust en niets-
ontziend chicaneeren en kleineeren den Sultan (Hoesein
Sjah) er toe wist te brengen van al z'n rechten op Singapore

1)nbsp;Hikajat, blz. 285-86. Wij vertaalden alleen de even verzen
(a-b-c-d), daar de oneven verzen slechts beoogen het d.a.v. vers
door klanksuggestie in te leiden.

2)nbsp;De Haan, Personalia, blz. 526-29 (sub: John Crawfurd) ver-
telt dat Lord l^into Cr. „superior talentsquot; toekende; dat
Cr D,j de-
zdfde stSr een betê'r deskundige was dan R dien h,j (vol-
genfde Haan) in degelijkheid en vastheid van karakter en van ken-
nis overtrof. „Diens humbug, diens cant, diens windmakerij is hem vol-
strekt vreemd.quot;

3)nbsp;Hikajat, blz. 293.nbsp;quot;) Hikajat, blz. 320—21.

Hikaiat blz. 230. („Dari hal Tin-toe ï dalam
negeri Singapoeraquot; (Over de Tien-ti-hoeï te Singapore),
blz. 305—26).

-ocr page 245-

afstand te doen.Cr. begint deze campagne door, wanneer
de Sultan over 't uitblijven van zijn toelage komt klagen,
te antwoorden, dat hij maar moet wachten tot 't Engelsche
Gouvernement weer voldoende geld disponibel heeft. Drie
maanden later ziet de Sultan zich door nijpend geldgebrek
genoodzaakt al Cr.'s voorslagen te aanvaarden: tegen een
som ineens en een vaste jaarwedde (maar een geringere dan
tevoren) ziet hij van al z'n aanspraken op Singapore af.
Een anderen keer geeft Cr. aan slavinnen, die wegens mis-
handeling van den Sultan weggeloopen waren, de vrijheid,
alle protesten van den Sultan negeerende.

In overeenstemming hiermede is de karakterschets, die A.
ons van Crawfurd geeft Hij was ongeduldig en opvlie-
gend van aard — dengan sigera ia marah —,
hoewel hij alles wat hij deed zeer langzaam deed. Wel was
hij schrander en geleerd, maar daarbij wereldsch-gezind en
trotsch. Zoo eigende hij zich b.v. bij de uitbreiding van
Singapore veel gronden toe, waarvan hij tot op de datum
van A.'s biographie nog pacht trok. Hij viel de menschen
vaak in de rede en sneed alles wat niet ter zake deed af,
want: Disoekaï perkataan ringkas, di-
potong-nja ditengah' (hij hield van bondigheid
en ontnam den menschen vaak midden in hun betoog het
woord). Iets wat vooral bij Oosterlingen, die zeer veel hou-
den van uitweidingen en breedsprakigheid, veel ontevreden-
heid en verontwaardiging moest wekken. ®)
4°. Lord Minto arriveert met een aanzienlijke Engel-
sche krijgsmacht, die Java moet gaan veroveren, te Ma-
laka. quot;) Hem wordt een grootsche ontvangst bereid en twee

H n P «quot;p^- n Q ■ \ t O a n K e r a p e r d dengan soeltan
Hoesein Sjah negeri Singapoeraquot; (Over Mr. Craw-
turd en S Hoesein Sjah van Singapore), blz. 327-48. De S. is volgens
A. een dikke slaapkop.

327—31. Cr. is zeer vergenoegd over dit succes,
want hij begeerde niets liever, zegt A., dan bij 't Engelsch Gouver-
nement naam te maken (blz. 330). En Raffles dan? is men geneigd
te vragen.nbsp;») Hikajat, blz. 334-35

Cabaton (blz. 436—37): „Toutefois il est à retenir que les
amis eux-memes de Crawfurd reconnurent plus tard, en Usant
l Autobiographie d' Abdullah, la parfaite exactitude de son portrait.quot;
Bethune Cook (blz. 135) spreekt van de: „courage and promptitude
which belonged to his characterquot;nbsp;»
s ff

Hikajat, blz. 336—37. Op blz. 353 geeft A. een lijst van Cr.'s
opvolgers.nbsp;'

8) Deze troepen worden uitvoerig beschreven: Hikajat, blz. 102-11.
Voor Minto (op blz. 102: 1 o d, elders lord genoemd): „Dari hal
lord Mintoquot; (Over lord Minto) blz. 112—21

-ocr page 246-

a drie uren achtereen dondert het geschut.') Maar merk-
baar is uit A.'s beschrijving van Minto, z'n komst en ver-
bhjf te Malaka, dat hij een weinig teleurgesteld geweest is
toen hij inplaats van een schitterend en imponeerend vorst )
een onaanzienlijk, mager oud mannetje zag verschijnen
Minto's persoon en minzaamheid vergoeden hem echter al

spoedig deze désillusie.

Minto was iemand van middelbaren leeftijd, mager en m
optreden rustig en zachtzimng - kelakoeannja
lemah lemboet. Hij had een innemend uiterlijk, zag
er niet sterk uit en was geheel in 't zwart gekleed, zonder
eenigen opschik. Reeds toen hij bij z'n aankomst inspectie
afnam, maakte hij op A. den indruk een bescheiden en vrien-
delijk mensch te zijn. En dat was hij ook, zelfs tegenover
armen en geringen. Hoe gunstig stak zijn gedrag af tegen
dat van andere orang besar, die zich van trots en hoogmoed

eeen raad wisten.

Den dag na zijn aankomst bezocht Minto de stadgevange-

nis Hij verleende toen allen gevangenen amnestie en het
de folterwerktuigen, die uit den tijd van 't Hollandsche regime
dateerden - adapoen segala perkakas itoe
dipakai daripada zaman Holanda^) - ver-
branden.®)
De pendjara gelap (duistere gevangenis),
voor erge misdadigers, liet hij afbreken en er
een meuwe,
gezondere voor in de plaats zetten.«) Op een
Lzoek aan verschillende kampoengs, kwam Lord Minto bij
R., bij wien hij ook A. ontmoette, jegens wien hij zeer vrien-
delijk was. Hij gaf hem zelfs de hand en vroeg hoe t he^
ging Alleraardigst is A.'s aanteekening hierbij, dat Minto s
Lnd zoo zacht was als die van een kind. Hij verbaasde er
zich over, dat A. van rechts naar links schreef (de gewone
richting voor het Maleische schrift) en ried hem verder aan
Engelsche les te nemen. Na mrs. R. zijn complimenten ge-
maakt te hebben, vertrok hij weer. lederen dag maakte
hij een rondrit door Malaka en bezocht diverse stadswijken

l\ vl^^Mk Cabltorilz 434. Na de feestelijke ontvangst (parade,
. ^ H^fiif fdrnf vkn de gouverneurs van Bombay en iVladras,
ST oS wef'e^ Téerfin in Minto's (persoon en) komst een

SSÏ ui m. Uit de heeë zSr'TedéfaLèJI beschrijving
blijkt wè^ een indruk Minto's bezoek op A. gemaakt heeft

-ocr page 247-

en bezienswaardigheden. Daarbij, teekent A. aan, placht hij
't volk, dat hem allerwege toejuichte, vriendelijk terug te
groeten. Nimmer verhoovaardigde hij zich in kleeding of ge-
drag op zijn rang en stand, zooals de meeste orang besar.

5°. Een zekere Mister Bén (Bean of Bane?), van
minder hooge positie, vervulde een tijdlang Malaka van de
verhalen over zijn zonderlinge gedragingen en liefhebbe-
rijen. -) Hij was ook een orang besar, n.1. de kepala
S i p a h i (commandant der Sépoy's). Adapoen ia
itoe terlaloe nakal dan bengis tabijatnja
boekan boeatan (hij was zeer baldadig en wreed van
aard).') Hij placht jongens, die z'n huis passeerden, te laten
oppakken om hen vervolgens voor geld tegen elkaar te laten
boksen. Wie weigerde, werd met de rotan „tot rede ge-
bracht.quot; Niet alleen durfde zich niemand te verzetten, maar
op den duur gingen de jongens zelfs eigener beweging de
school verzuimen om met boksen geld te kunnen verdienen.
Daarna liet Bean volwassenen tegen elkaar boksen en ver-
volgens amuseerde hij zich een tijdlang met het organiseeren
van hanegevechten, die veel pubhek trokken. Toen hem dat
verveelde, kocht hij eenden op, die hij door z'n honden liet
opjagen om hen neer te schieten. Zijn laatste liefhebberij
was de apenjacht.

6°. De zendelingen, met velen van wie A. vaak in een
nauw contact heeft gestaan, hebben steeds zijn volle aan-
dacht en belangsteUing.

In de eerste plaats heeft A. den zendeling M i 1 e n (Milne)
zeer vereerd en liefgehad. Nooit, getuigt A., zal hij hem al
zijn weldaden kunnen vergelden. quot;) Hij was de eerste Engel-
sche paderi, die (met zijn gezin) te Malaka kwam. Milne
onderwees A. in het Engelsch, in ruil voor Maleische lessen,
en studeerde buitendien Chineesch. «) A. was hem en de
later t.p. gekomen zendelingen behulpzaam bij het vertalen
van 't Nieuwe Testament in 't Maleisch; bij de beschrijving
waarvan hij zijn critiek op de bestaande vertalingen (die

■2nbsp;Hikajat, blz. 80-84.

5 ut^H' ^^nbsp;4) Hikajat, blz. 179.

volgens A. Bethune Cook (blz.
wpTiXlinn ® ' M.lne aanvankelijk in China (iVlacao en Canton)
werkzaam was en m 1814 te Malaka kwam. (Q. N., Aanhangsel,
(blz 314) geeft 1815 op voor 't jaar van zijn komst).

'r/A*quot;' P.^^u- quot;i^'Anglo-Chinese Collegequot;
(Over het Anglo-Chmese College), blz. 135—88.

-ocr page 248-

door Hollanders geleverd zouden zijn) ') niet onder stoelen
en banken steekt.-) Dezelfde Milne wordt door zijn
kongsi (genootschap) naderhand belast met de oprich-
ting van een „collegequot;. A. stond op zeer vertrouwlijken
voet met de Milne's. Diens kinderen kwamen vaak bij A. aan
huis en het was A. kennelijk een genoegen hen dan terdege
te onthalen. quot;) Het waren Milne en Thomson (zie hierna),
die A. door hun financieelen bijstand in staat stelden in het
huwelijk te treden. Milne bleef het jonge paar steeds als
een vader met raad en daad terzijde staan. Zoo zond hij een
zekeren dr. Chalmers naar A.'s vrouw om haar bij tiaar
eerste, moeilijk-verloopende bevalling bij te staan. Na den
dood van zijn vrouw kwijnde de zendeling echter spoedig
weg. Van Milne's hart, dat op zijn eigen verzoek uit z'n
lichaam genomen werd, weet A. te vertellen, dat het door-
boord was en één enkele bidji seperti katjang
kedelé (hartkamer(?) als een soja-boontje) had®), een
mededeehng, die even luguber als sinister zou zijn, als wij
niet wisten, hoe A. Milne vereerd heeft.

Hij schildert hem ons a.v.: Sebermoela adalah
koelihat sifat dan kelakoean toean Milen
itoe tanda orang jang berboedi djoega.
Maka barang soeatoe perkataanja de-
ngan lemah lemboetnja serta dengan
manis moekanja (Uit Mr. Milne's aard en gedrag
bleek mij zijn wijsheid, en al wat hij zei, was zacht en teeder,
en zeide hij met een vriendelijk gelaat), behalve, voegt A.
er aan toe, als hij boos was. quot;) En: Adapoen boedi
toean Milen itoe baik serta dengan inga-
tannja dan toeloengnja serta kasihnja
(hij was een verstandig man, attent, hulpvaardig en mensch-
lievend).')

Milne's opvolger aan het Anglo-Chinese-College was
toean Tomsèn (Thomson) ®), die al eenigen tijd te
Malaka werkzaam was geweest en met wien A. vaak oneenig-

1) Hikajat, blz. 137.nbsp;Hikajat, blz. 140—41.

quot;) Hikajat, blz. 170. (Het Engelsche woord college, zie boven).
4) Hikajat, blz. 153—60. s) Hikajat, blz. 175—80.
0) Hikajat, blz. 146. ') Hikajat, blz. 179.
8) Hikajat, blz. 147—52. Bethume Cook (blz. 61): C. H. Thomson.
G. N. in z'n vertahng transcribeert abusievelijk Thomsen, waarschijn-
lijk door A.'s schrijfwijze — Tomsèn — misleid. A. schrijft echter
ook iVloresèn voor iVtorrison.

-ocr page 249-

heid had gehad.Ook hij kwam bij A. les nemen in 't Ma-
leisch, maar A. had daar al dadelijk een zwaar hoofd in:
boenji perkataan toean Tomsèn itoe
seperti boenji soeara Holanda membe-
toelkan lidahnja. (Mr. Thomson sprak als een Hol-
lander, die erg z'n best doet op z'n uitspraak).

Thomson verschilde zeer van Milne ®): hij was zeer eigen-
zinnig, wilde zich b.v. niet aan A.'s leiding onderwerpen en
hem zelfs zijn meening, vooral over de spelling van Malei-
sche woorden, opdringen. A. gaf er tenslotte de brui aanquot;),
maar met andere goeroe's bleek Th. nog veel minder over-
weg te kunnen, zoodat hij eindelijk, nederiger en beschei-
dener, weer bij A. terugkwam. Hij blijkt wat volgzamer te
zijn, maar leert langzaam en moeilijk; zes a zeven jaren
heeft A. hem les gegeven. •'') Later, wanneer hij Milne opge-
volgd is, vervalt hij echter weer in zijn oude fout en komt
telkens met A. in botsing bij de vertaling van Engelsche
boeken in 't Maleisch.®) Toean dokter Moresèn
(dr. Morrison) hield A. voor den knapsten sinoloog van zijn
tijd. Hij was, of liever: kon zich voordoen als, een Chinees
in dusdanige mate, dat, wanneer hij zich in Chineesche klee-
ren stak, niemand het verschil kon ontdekken, noch in taal
noch in uiterlijk noch in optreden. Hij was A. behulpzaam
bij zijn Engelsche studies en bij het vertalen van de eene taal
in de andere in 't algemeen. Ook las hij met A. 't Evangelie
van Matthaeus. Volgens A. was hij een zachtaardig man
danlagi banjak nasihat keloear dari
padanja (en een wijze raadgever bovendien).'')

Ook gaf A. les aan een zekere paderi I-oe-s
(Jones?) quot;), door wien hij dikwijls geraadpleegd werd. A.
vindt hem tiada tampan (niet geschikt) van aard: hij

-ocr page 250-

is nogal onbehouwen, maar heeft een hart van goud en is
zeer lankmoedig (pandjang hatinja). Hij leert en
onthoudt niet goed. ') Naderhand in Singapore ontmoet A.
ook nog Amerilsaansche zendelingen, naar wier komst hij
zeer nieuwsgierig had uitgezien, daar hij nog nooit Ameri-
kanen gezien had en niets van hun land en geschiedenis af-
wist. -) Hij constateert, wanneer hij hen — Mr. en Mrs.
T - r - i - s - i (Tracy?) en Mr. en Mrs. N o r t s j (North) —
ontmoet heeft, dat zij precies Engelschen zijn.®) De eerste
Amerikanen moeten, vindt A., naar hun afstammelingen te
oordeelen orangterpilih ('n uitgelezen schare) geweest
zijn. quot;) Van het bovengenoemde viertal zegt A., dat zij allen
kelakoean terlaloe lemah lemboet lagi
dengan baik bahasanja (zacht en vriendelijk in
hun optreden en wèl-gemanierd waren). ®) North krijgt dan
nog een speciale vermelding, omdat hij, in tegenstelling tot
de meeste Europeanen, die niets meer willen dan alleen zich
in 't Maleisch verstaanbaar te kunnen maken, dieper gaat en
o.m. Maleische literatuur verzamelt. ®)

In 1839 komt ook Keasbury') te Singapore, die aanvanke-
lijk geheel zelfstandig naast de Engelsche zendelingen werk-
te, maar later om zijn ijver en zijn levenswandel door hen in
hun genootschap werd opgenomen. Voorts heeft A. ons
nog de namen van vele zijner leerlingen en bekenden uit de
tweede decade van de 19e eeuw, van wie hij soms eenige bij-
zonderheden mededeelt, overgeleverd. Daar is een zekere
toean A-ng-s(?),die ingenieur of natuurkundige moet
geweest zijn: althans hij verrichtte vele proeven op dat ge-
bied. Volgens A. was hij seorang® moeda lagi
dengan baik parasnja dan kepandaian-
nja poen banjak (een jongeman met een knap uiterlijk

1)nbsp;Hikajat, blz. 345—46: een lijst van jonge Engelsche employé's,
die A. Maleische les gegeven heeft. Hij beklaagt er zich over, dat zij
slechts wat practisch omgangs-Maleisch wilden leeren. Hikajat, blz.
348 noemt onder A.'s leerUngen een toean Henpries
(Humphreys?) en een paderi Kéd (Kight, Keight?). Niet bij
Bethune Cook.

2)nbsp;Hikajat, blz. 439.nbsp;Hikajat, blz. 440.

4)nbsp;Hikajat, t.z.p.

5)nbsp;Hikajat, t.z.p. (Bethune Cook noemt de Amerikaansche zen-
delingen niet).

8) Hikajat, blz. 443.

■) Volgens Bethune Cook (blz. 61) de zendeling bij uitnemend-
heid onder de Maleiers.

Hikajat, blz. 442. Blz. 450 vermeldt een verbeterde Evangelie-
vertahng van de hand van S-t-r-oe-n-k (Stranack).

-ocr page 251-

en van vele kundigheden). i) Toean M-d-s (Meads?),
die met een Engelsch-Bengaalsche vrouw gehuwd en bij
't onderwijs werkzaam is, is ook toekang dalam
pekerdjaan tjap dan sebagainja (drukker)
Hij is een vlijtige jonge man en terlaloe terang
hati dan ringan kepalanja (leerde bijzonder
vlug en gemakkelijk). ') Dan noemt A. een toean Béden
(Beighton) dien hij korten tijd les gaf vóór hij naar
P. Pinang ging; het personeel van de (eerste) drukkerij: de
chef H-t-m-n(?), de orang jang mengarang
h o e r
O e f (zetter) A-d-ng-s-t-é-n (Edding-
stone?) en een assistent W-a-r (War, Ware?).quot;1)
Ook A. was daar werkzaam (zie boven) en hij ver-
telt, dat hij veel moeite had met zijn „hulpjequot; Mikil
(Michiel), een anak Nasrani (Christen-peranakan),
omdat die zoo berat kepala (traag van begrip)
was. ®) Veel later maakt A. kennis met een jonge-
man, D
O e g e 1 (Dougall), van wien hij ging houden
als van een eigen zoon en wiens dood A. dan ook zeer heeft
aangegrepen. Dougall was een knappe, vlugge jongeling,
van wien A. de hoop koesterde, dat hij nog eens zou dapat
kepandaian bahasa Melajoe itoe sehingga
penghabisannja adanja (het Maleisch tot in de
perfectie zou kennen en beheerschen). quot;) Tenslotte neemt
A. ook nog even toean Maresdén (Mr. Marsden, de
bekende Malaïcus), wien A.'s vader nog les gegeven had,
en wiens Engelsch-Maleisch woordenboek A. prijst.

7°. Toean Nioeboel (Mr. Newbold) en toean
F e r i ï r (Mr. Ferrier, Newbold's opvolger). A. is ook N.'s
leeraar in 't Maleisch geweest. quot;) Deze N. wilde een uitvoe-
rig werk over de Maleiers van 't schiereiland (hun afkomst,
aard, zeden en gebruiken etc.) schrijven.Zijn weetgierig-
heid was zeer groot en geen enkele plaats, waar hij maar
dacht z'n kennis van land en volk te kunnen vermeerderen,
verzuimde hij te bezoeken. A., die op zeer vertrouwlijken

Hikajat, blz. 165.

2)nbsp;Hikajat, blz. 166—67. Misschien: H. W. Medhurst? (Bethune
Cook, blz. 62).

3)nbsp;Bethune Cook, blz. 65.nbsp;Hikajat, blz. 167.

Hikajat, blz. 170. «) Hikajat, blz. 338-^0.

Hikajat, blz. 9. «) Hikajat, blz. 142.

») Hikajat, blz. 380. Blz. 377: Newbold's komst en eerste ont-
moeting met A.

10) Wellicht zijn: „Political and statistical account on the British
settlements in the Straits.quot;

-ocr page 252-

voet met hem stond, vergezelde hem op al zijn tochten.
Wanneer N. na drie jaren weg moet, nemen zij geroerd af-
scheid van elkaar. Ferrier, vertelt A., verstond ook Hindo-
stani en Perzisch en vertaalde o.a., met A.'s hulp, eenige
Perzische verhalen in 't Maleisch. '')

8°. Toean Goebgrnoer Baterwertsj (Gouv.
Butterworth) ®) heeft eveneens A.'s sympathie. 28 Augustus
1843 te Singapore aangekomen werd ook hij A.'s leerling
voor 't Maleisch. Na 6 of 7 maanden kon hij 't al behoorlijk
lezen, maar nog niet zoo goed spreken: hij had 't ook zeer
di'uk.quot;) B. was immer bereid zijn medewerking te verlee-
nen bij 't organiseeren van volks-feesten e.d. en liet wegen
aanleggen en ook putten, vooral met 't oog op brandgevaar. •'')
Bij een brand in kampoeng Gelam verleende hij persoonlijk
hulp. Hij was menschlievend van aard. quot;) Onder B. waren
voor 't eerst de Malakaansche wateren van zeeroovers ge-
zuiverd, zoodat A. Allah zijn diepsten dank betuigt, dat hij
mocht doedoek dibawah bandéra Inggeris
dan dibawah perintah radja jang baik...
(wonen onder Engelsche vlag en onder 't bestuur van een
goed regent).') A. vergelijkt den gouverneur met een
schoenen boom met veel bladeren en geurige bloemen en
smakelijke vruchten, onder welken de bevolking schaduw
en beschutting kan komen zoeken. En zelfs vervaardigt
hij de volgende pantoen op hem. quot;)

boea ini koendoer djangan ditarik/
bagi tegoeh boeatan sendiri

{toean goebernoer orang jang baik/
pandai soenggoeh memerintahkan

negeri

bagi tegoeh boeatan sendiri/
tali ketjil djangan dike rat

-ocr page 253-

pandai soenggoeh memerinta hkan

negeri/

tahoe poela m e m g a m b i 1 hati segala

ra'jat

tali ketjil djangan dikerat/
sama tandoek memantoel benang
tahoe poela mengambil hati segala

ra'jat/

semoeanja doedoek didalam senang
ke-Malaka bertali dengan poean satoe/
ditjapai boedak tali sekarat

I kepala sekali pekerdjaan toean itoe/
memboeangkan perompak dari laoet

s e 1 a t

ditjapai boedak tali sekarat/
geharoe dipegang serta ditatang
I memboeangkan perompak dari laoet
e. {nbsp;s e 1 a t /

jbaharoelah orang senang pergidatang
geharoe dipegang serta ditatang/
menjala apinja amat kelihatan

b.

c.

Î baharoelah senang orangpergidatang/
Allah memberi selamat kepada toean.
(De Gouv., die een goede inborst had, verstond de kunst
het land te regeeren en het hart van het volk te stelen, zoo-
dat onder hem een ieder tevreden was. De Gouv. stond aan
het hoofd van alle werkzaamheden en verdreef de piraten
van de zee. Toen eerst kon men veilig over zee gaan en ko-
men. Moge Allah hem zegenen). A. zegt verder, dat t a b i j a t
toean itoe terlaloe baik boedi bahasa-
nja dan tegoer sapanja (hij zeer beschaafd en
minzaam in z'n optreden was). Hij maakte den indruk een
wijs — bidjaksana — en ontwikkeld —^ber'ilmoe —
man te zijn; en lemah lemboet boedi bahasanja
serta pandai memberi hormat akan orang
(zacht en vriendelijk in den omgang en zeer hoflijk). ')
9°. Zekere S e m i t s j (Smith), die stuurman aan boord
van een Engelsch schip is, dat op een goeden dag te Singa-
pore aanlegt en daar ± 4 maanden blijft. Het bevindt zich
daar met 't doel opmetingen te doen langs de kust en bij de

') Hikajat, blz. 458.

-ocr page 254-

eilanden.De stuurman, met wien A. kennis maakt, blijkt
een beschaafd en ontwikkeld man te zijn boekannja
seperti orang® kapal dengan kelakoean
kasar dan djahat dan maboek (niet zooals
de-doorsnee-zeeman, die onbeschoft in z'n optreden is, een
slecht mensch en een dronkaard).®) Deze Smith betuigt
A. zelfs, dat hij wel in Singapore zou willen blijven om van
A. alles omtrent taal en adat der Maleiers te leeren. Zij
worden zeer goede vrienden en wisselen bij 't afscheid ne-
men souvenirs.

10°. De Hollanders Timermén Tèsèn (Timmerman
Thijssen) en een secretaris, B-m-h-oe-r (?) (Boom-
houwer ?). A. heeft het in algemeen niet op de Hollanders
begrepen, maar vooral niet op bovengenoemd tweetal, dat
zich te Malaka zeer gehaat en gevreesd had gemaakt. T. T.'s
naam wordt het eerst genoemd, wanneer A. verhaalt hoe zijn
vader op last van de Nederlandsche regeering te Batavia
Maleische hss. ging opsporen, voorzien van brieven van den
heer T. T. voornoemd.quot;) Later, als Gouverneur van Ma-
laka wist hij zich zoo gehaat te maken, dat de bevolking,
bij den dood van den nóg gehater secretaris, bad: „Amin,
ia Toehan ini beloem tjoekoep. Radja
Holanda inipoen kalau mati baharoelah
sentosa negeri Malaka.quot; (Dit is nog niet vol-
doende, Heer; pas als de Gouverneur ook nog gestorven is,
zal Malaka gerust kunnen leven).®) Als hij gestorven is
constateert A., dat hij veel schulden gemaakt en overal geld
geleend heeft en dat vele Compagnie's goederen
dibinasakannja (door hem te gelde gemaakt wa-
ren).«)

De secretaris is evenwel nog veel erger. A. noemt hem een
lintah meminoem darah hamba Allah

1)nbsp;Hikajat, blz. 359.

2)nbsp;Hikajat, blz. 360.nbsp;....

3)nbsp;Hikajat, blz. 361. Voorts worden; zonder eenigeriei toevoeging,
nog Res. Bonham genoemd, onder wiens bewind een Engelsche kerk
te Singapore gesticht werd (Hikajat, blz. 430) en een officier B e k b e
(Begbie), die over de Naning-ooriog een boek geschreven had, wes-
halve A. over dien oorlog zwijgen zal (blz. 401).

4)nbsp;Deze „platte Hollanderquot; werd a° 1818 tot Gouverneur van
iVlalaka benoemd, waar hij 14 Jan. 1823 overieed (De Haan, Per-
sonalia, blz. 653).

5)nbsp;Hikajat, blz. 211—12.

s) Hikajat, blz. 216.

-ocr page 255-

(bloedzuiger, die op menschen leeft). Hij had vier mata'
(spionnen) in dienst op wie het spreekwoord „zoo heer, zoo
knechtquot; ten volle van toepassing is. P a t j a t (bloedzuigers)
noemt A. hen, die mensch nog dier ontzien, karena ia
segerah hendak mendjadi oelar sawah
(omdat zij zoo gauw mogelijk — zoo groot als — sawah-
slangen wilden worden).') Wanneer de secretaris uitrijdt,
is heel Malaka in rep en roer, want iedereen moest dan 't
gedeelte van de straat voor zijn deur gereinigd hebben en
zóó kwam hij aan zijn bijnaam toean penjapoe (Heer
Bezem). ') Hij wordt bij den dag meer gehaat, want makin
sehari makin lebih aniaja dan lalimnja
(iederen dag namen z'n onrechtvaardigheid en willekeur
toe). En als hij sterft (aan verstandsverbijstering blijkbaar),
noemt A. dat een balasan Allah (een vergelding van
Godswege). ®)

11°. De dames: Mrs. Raffles, Milne, T-r-i-s-i (Tracy?),
Butterworth.

Dit viertal, maar vooral Mrs. Raffles, heeft A.'s warme
sympathie weten te wekken. Haar en haar verhouding
tot haar echtgenooten gadeslaande wenscht A., haar ver-
gelijkende met de Maleische vrouw, dat ook de laatste
eenmaal een werkelijke steun en kameraad voor haar man
zal mogen zijn. Mrs. Raffles is z.i. boekan barang'
perempoean (geen gewóne vrouw). Zij is een waar-
dig echtgenoote voor haar man: ingetogen, wellevend en
hoofsch in den omgang, voorkomend jegens rijk en arm, en
een vlijtig beoefenaarster van de Maleische taal. Zij placht
van alles wat haar interesseerde nauwkeurig aanteekening
te houden en werd door haar man bij vele zaken geraad-
pleegd. Ook was zij een ijverig, vlug en vaardig huishoud-
ster: (Maka barang' pekerdjaannja itoe
semoeanja dengan tartib dan sopan serta
moeka jang manis ia bertjakap dengan

1) Hikajat, blz. 209.nbsp;') T.z.p.

Hikajat, blz. 211. Blz. 13: Zekere Adriang Koek (Adriaan
Koek) zou Malaka aan de Engelschen verraden hebben.

4)nbsp;Men vergelijke dit met het soortgelijke verlangen, waaraan
in moderne Maleische romans uitdrukking wordt gegeven (sub
C.:
De moderne Maleische romans).

5)nbsp;Hikajat, blz. 95. Cabaton (blz. 443) zegt, dat A. haar beoor-
deelde: „avec la netteté respectueuse, mais incisive d' un observateur
qui a longuement étudié son modèle, 1' a comparé à nombre d' autres
femmes pour en tirer un définitif idéal féminin.quot; Het portret was
photographisch-scherp (Bethune Cook, blz. 51),

-ocr page 256-

hormatnja baik kepada orang miskin
atau orang kaja sama djoega).') Hoezeer
verschillen de Maleische vrouwen, zelfs die van hooge ge-
boorte, van haar, denkt A. Eenmaal met mannen van aanzien
gehuwd plegen zij lui, hoovaardig, ijdel en egoïstisch te
worden. Mrs. R. daarentegen is een ware penoeloeng
soeaminja (steun en toeverlaat voor haar man); zij past
bij hem als suiker in de melk, een juweel in een ring of
een eerste minister bij zijn koning. Alle echtparen moesten
zich mr. en mrs. Raffles tot voorbeeld nemen. 2)

Mrs. Milne noemt A. een perempoean jang baik
lagi pandai membawa hati orang danlagi
berboedi dan moeka manis dan hatinja
moerah kepada segala orang miskin (een
goede en innemende vrouw met een prettig gezicht, ver-
standig en barmhartig jegens arme menschen). Haar man
was zóó aan haar gehecht, dat hij haar dood niet lang over-
leefde. quot;)

Mrs. T-r-i-s-i moet niet alleen een innemende®), maar
ook een zeer ontwikkelde vrouw geweest zijn, althans A.
wendde zich tot haar met 't verzoek, hem op de hoogte te
brengen van Amerika's (historische) groei en ontwikke-
ling. Ook Mrs. Butterworth is een zachtzinnige en
vriendelijke dame en zij en haar man passen bij elkaar als
melk en suiker, als een ring en een juweel. En dat is be-
grijpelijk, want een goede boom moet ook goede vruchten
dragen, gelijk de wijzen zeggen(! ?).')

12°. Eenige niet met name genoemde per-
sonen. Na uitvoerig de Engelsche en koloniale troepen be-
schreven te hebben, die met 't oog op de expeditie tegen Java
te Malaka zijn gedebarkeerd , verhaalt A. hoe de (Engel-
sche) commandant der sipahi, teruggekeerd van een tochtje
te paard, nooit door de tuinpoort placht te rijden, maar te
paard over de pager keboen (schutting) sprong.quot;)

1)nbsp;Hikajat, t.z.p.nbsp;^

2)nbsp;Hikajat, blz. 96, (Zie verder onder Raffles).

3)nbsp;Hikajat, blz. 153.nbsp;*) Hikajat, blz. 179.

5) Zie boven onder zendelingen.nbsp;«) Hikajat, blz. 440—41.

') Hikajat, blz. 458. Hoe jammer, dat déze tijd zijn Abdoellah
mist om ons een even duidelijk denkbeeld te geven, hoe de moderne,
ontwikkelde Maleier de tegenwoordige Europeesche huwelijken en
de moderne Europeesche vrouw ziet!

8) Hikajat, blz. 102—06.nbsp;8) Hikajat, blz. 107.

-ocr page 257-

Daarover stond het volk verbaasd en velen concludeerden,
dat de Engelschen geen gewone menschen konden zijn:
„Inggeris itoe betoel djin maka sebab
itoe dapat diperboeatnja pekerdjaannja
jang demikian ito e.quot; (Die Engelschman is stellig
een bovennatuurlijk wezen, anders zou hij zooiets niet kun-
nen).') Voorts beschrijft A. de schitterende ontvangst den
djénderal Madras (gouverneur van Madras) ge-
bracht, dien A. teekent als een groote man met een smal-
toeloopend gezicht (b o e d j o e r sirih), nog al gezet en
gekleed in een prachtig uniform met vele decoratie's. Ook
de djénderalBombé (gouverneur van Bombay) wordt
met uitgezocht eerbetoon ontvangen, tetapi pada
penglihatankoe ada koerang sedikit
hormatnja daripada djénderal Madras
itoe (maar, dunkt mij, met wat minder eerbewijzen dan
de gouverneur van Madras)Orang besar (hooge
ambtenaren), behalve die welke hij uitzondert (en met name
noemt), kunnen in 't algemeen bij A. weinig goed doen.'') Het
optreden der Tien-ti-hoei doet A. verontwaardigd tegen de
(Engelsche) overheid uitvallen: Maka berkerétalah
djoega ia pada tiap' hari sebab médja-
nja ada penoeh dengan makanan dan
roemahnja ada terang berpoeloeh' seto-
lop menjala dan gadjinja poen pada se-
boelan beriboe' ringgit dimakannja.
(lederen dag rijden de heeren maar in hun rijtuigen rond —
en dat kunnen zij doen — want eten hebben zij in overvloed,
hun woningen zijn met lampen verlicht en hun maande-
lijksch inkomen van duizenden rijksdaalders maken zij
schoon op).

Met dankbaarheid memoreert A. een paar Engelsche koop-
lieden, die hem (A.) 1000 a 2000 ringgit renteloos wilden

') Hikajat, blz. 108.

') Hikajat, blz. 109. A. schrijft: d j é n e r a 1.

Hikajat, blz. 110. Een aardig trekje, dat bewijst welk een oog
en welk een aandacht en gevoel de Maleier heeft voor protocol en
eerbetoon en de fijne nuances daarin!

-i) Hikajat. blz. 115, 120, 292, (zie bij Minto en Farquhar), blz.
120—21 (zie:
Ad B.) Bij de begrafenis van S. Hoesein zijn ook de
Engelsche autoriteiten aanwezig (Hikajat, blz. 424).
») Hikajat, blz. 326.

-ocr page 258-

voorschieten, opdat hij zich blijvend te Singapore zou kun-
nen vestigen.

Uitvoeriger wijdt A. uit over een dokter, die hem van een
waterbreuk geneest. Vol humor vertelt hij, hoe hij tegen
de operatie, die de dokter hem had aangeraden, heeft op-
gezien; hoe zijn Maleische vrienden zijn vrees nog vermeer-
derden door te beweren, dat die orang poetih van elke
twee te opereeren patiënten er één ombrachten; hoe hij
zich tenslotte toch aan de operatie onderwierp, maar eerst
z'n testament maakte, en hoe dankbaar hij den dokter was

voor zijn behandeling. -)

Ad II. Dat de zeer Anglophiele A., die van de Hollan-
ders niets hebben moest, zeer ontdaan is, wanneer hij ver-
neemt, dat de Hollanders Malaka weer zullen komen over-
nemeri (a° 1818) laat zich begrijpen. Vermakelijk en weinig
verheffend is overigens de reden, die hij voor zijn eigen
ontsteltenis opgeeft: hij vraagt zich n.1. af wat hem nu al
z'n Engelsche lessen zullen baten. Velen zijner vrienden,
die hem zijn Engelsche connecties benijd hebben, toonen nu
veel leedvermaak, maar A. vertrouwt, dat Allah nog wel al-
les ten goede zal keeren (!)■'')

Den Hollanders verwijt A. hun niets-ontziende
egoïsme en hebzucht, hun totaal gemis aan
eerbied en égards tegenover de bevolking, haar adat,
opvattingen en gevoelens, terwijl hij den Engelschen ook als
bestuurders ver-uit de voorkeur geeft. Men raadplege de
volgende passages: Sprekende over 't oude Portugeesche
fort te Malaka en zijn historie, vertelt A. hoe de Hollanders
Radja Hadjiquot;), die hen belegerd had maar tenslotte ge-
sneuveld was, begroeven: adapoen chabar jang
koedengar tempat itoe kandang babi
(naar ik vernam in een varkenskot): een bijzonder grove
smaad jegens een Mohammedaan!®) En met instemming
citeert A. een uitlating
van R.: „B e n t j i s a n g a t s a h a j a
akan kelakoean Holanda® jang diam di-
Malaka itoe sebab meréka-itoe meng-

1)nbsp;Hikajat, blz. 278. A. was n.1. genoodzaakt zijn tijd tusschen
Singapore, waar hij z'n werk had, en JVlalaka, welke plaats zijn
vrouw niet wilde vedaten, te verdeelen.nbsp;^ .nbsp;• t ; f

2)nbsp;Dari hal dokter mengobati penjak t
D as ang® anquot; (Hoe de dokter m'n waterbreuk genas), blz.
296—304. Blijkens blz. 298 had de chirurg een houten been.

3)nbsp;Hikajat, blz. 191. quot;) Zie sub 17° en sub 36°, II, III.

5) Hikajat, blz. 60.

-ocr page 259-

hinakan orang Melajoe dan tiada boléh
sekedoedoekan dengan di a.quot; (Mij staat het
gedrag der Hollandsche inwoners van Malaka zeer tegen,
omdat zij de Maleiers vernederen en niet met hen in dezelfde
wijk willen samenwonen).')

Velen verheugden zich, dat de Hollanders Malaka weer
zouden overnemen, niet vermoedende, dat de nieuwe heer-
schers er slechts op uit zouden zijn hen te
exploiteeren.')
Eenmaal weer aan 't bewind, veranderen de Hollanders
ieder oogenbhk de 'adat perintah en hoekoem
Inggeris (instellingen, wetten en verordeningen der
Engelschen) en daarbij hield men niet de minste rekening
met de belangen van het volk. Letterlijk overal legden zij
belastingen op^), o.a. op 't graven van putten en 't bouwen
van huizen, en met blijkbare voldoening vermeldt A. de
onrust, die 't bericht van de stichting van Singapore te Ma-
laka teweegbracht, en hoe mede tengevolge van die stich-
ting Malaka snel achteruit begon te gaan. quot;) Scherp laakt
hij het optreden der Hollanders tegen hen, die (tegen 't
Hollandsche verbod in) levensmiddelen naar Singapore wil-
den verkoopen, dat z.i. buitendien de zeeroof en het ver-
loopen van de handel in de hand werkte. ')

Toen dan ook Malaka in ruil voor Benkoelen aan de Engel-
schen werd teruggegeven, verheugde iedereen zich
karena meréka itoe soedah merasaï
pahit maoeng beradjakan Holanda itoe
(want zij hadden nu 't bitter „genoegenquot; gesmaakt door
Hollanders bestuurd te worden). Sinds zij de tapak
toekoel Holanda (klauw der Hollanders) gevoeld
hebben zijn zij, door schade en schande, wijs geworden.quot;)

1)nbsp;Hikajat, blz. 92. Een voor een Engelschman alleszins merk-
waardige uitlating! Blz. 68: T.t.v. Farquhar w«rd recht gesproken en
bewind gevoerd naar Hollandsche wetten en voorschriften, terwijl
de notabelen Hollandsche titels droegen, hoewel toch de stad Engelsch
was (Malaka was officiëel voor den Prins van Oranje in bezit ge-
nomen); blz. 171: Malaka was, mede door 't Engelsch onderwijs, tot
op z'n Hollandsche inwoners toe ver-Engelsch-t

2)nbsp;Hikajat, blz. 191.

») Dit zal men zóó op te vatten hebben, dat de Hollanders ver-
anderingen aanbrachten in hun eigen adat etc., waaraan immers ook
de Engelschen zich hadden gehouden (zie noot i), eventueel ook in
de door de Engelschen nieuw-ingestelde verordeningen etc.

4) Hikajat, blz. 209.nbsp;Hikajat, blz. 212.

«) Hikajat, blz. 217. '') Hikajat, blz. 213—15.

8)nbsp;Hikajat, blz. 366. A° 1823 geeft A. abusievelijk op i.p.v.
a° 1825.

9)nbsp;Hikajat blz. 366.nbsp;..... .

-ocr page 260-

En onmiddellijk daarop wordt ons verteld, hoe de Engel-
schen (als werkelijk goede bestuurders!), wien 't belang
van hun onderdanen boven alles gaat, direct onbebouwde
streken lieten ontginnen en rijst lieten aanplanten, wat de
Hollanders (die alleen met hun eigen belang rekening
plachten te houden) hadden verboden, omdat zij Java-rijst
te Malaka wilden afzetten.')

Veel beter komen de Engelschen er bij A. af,'-) hoewel
hij in 't begin van z'n autobiographie z'n afkeuring over het
wangedrag van Engelsche soldaten en matrozen (te Malaka)
niet verzwijgt. Er waren er vroeger maar zeer weinige, zegt
A., maar zij stonden in een kwaden reuk: Maka orang
melihat Inggerispoen seperti melihat
harimau sebab nakalnja dan garangnja
(de menschen vreesden de Engelschen als zij tijgers vrees-
den, vanwege hun woestheid en baldadigheid)Adapoen
pada masa itoe tiadalah pernah akoe
berdjoempa dengan seorang Inggeris
jang poetih moekanja melainkan seka-
liannja naik atas koeda hidjau ia'ni
m a b
O k (te dien tijde kon ik geen Engelschman tegenkomen
of hij was stomdronken).quot;) Trouwens ook later nog, wan-
neer Minto's expeditie-corps te Malaka is gelegerd, verschaf-
fen dronken Engelschen en sipahi de politie met hun bal-
dadigheden handen vol werk.

Daartegenover staan de vele passages, waarin hij de Engel-
schen, hun rechtspraak en hun bestuur, met lof kan vermel-
den. Het bericht, dat de Engelschen het eeuwenoude Por-
tugeesche fort willen memetjahkan (afbreken) ver-
wekt groote beroering in Malaka. Velen houden 't voor
onmogelijk, anderen evenwel zijn van 't tegendeel overtuigd:
sebab Inggeris ini terlaloe tjerdiknja
(want deze Engelschen zijn buitengewoon vindingrijk).
Andere bangsa (volken) zouden echter stellig niet slagen. quot;)

1)nbsp;Hikajat, blz. 367. Over A.'s critiek op de Maleische Bijbelver-
taling der Hollanders, hun gemis aan aanleg om vreemde talen te
spréken en 't gebruik van onmenschelijke folterwerktuigen, die uit
den Hollandschen tijd zouden dateeren, zie boven (resp. sub
6°, 6°, 4°).

2)nbsp;Vergeten wij niet, hóéveel A. aan Engeland te danken had en
dat zijn (Europeesche) vrienden en leedingen vrijwel uitsluitend
Engelschen waren, terwijl hij 't met de Hollanders niet erg trof.

3)nbsp;Hikajat, blz. 81.nbsp;Hikajat, blz. 82.

s) Hikajat, blz. 111.

«) Hikajat, blz. 55—56. Het is niet moeilijk te raden aan welke
zijde A. staat

-ocr page 261-

De laatsten worden door de feiten in het gelijk gesteld.
Wel is 't fort niet te sloopen (daarvoor is het te soliede;
deels verloopt het werkvolk uit vrees voor de sétan (booze
geesten) van 't fort, deels sterft het door ziekten), maar
Farquhar laat het opblazen.') Waarover het volk in opper-
ste verbazing het hoofd schudt: „Banjak soenggoeh
kepandaian dan hikmat orang poetih iniquot;
(Waarlijk de blanken zijn buitengewoon knap en vinding-
rijk). Hoewel het jammer is van 't fort, dat men zeker niet
in een paar jaar zou kunnen herbouwen. ■)

Voorts vertelt A. met leedvermaak van de spot en het on-
geloof der Chineezen en andere orang baik® (gegoede
lieden), wanneer zij hooren, dat de Engelschen China gaan
beoorlogen en hoe zij aanvankelijk de berichten der Engel-
sche overwinningen en China's volledige capitulatie voor
kabar angin (praatjes) verklaarden. De harde werke-
lijkheid stelde de kortzichtigheid en domheid der lieden
en Engeland's macht echter in een zeer helder daglicht.
In een soort nabetrachting') vermaant A. de Maleiers niet
uit gehechtheid aan adat en traditie in hun achterlijken staat
te blijven volharden, maar zich de Engelschen tot voorbeeld
te nemen, die zich van hun barbarie wisten te bevrijden,
doordat zij hun adat durfden en wilden veranderen.

A. was zich trouwens van de superioriteit der Europeanen
in 't algemeen en van het vele goede, dat zij den Maleiers
konden brengen (en brachten), immer zeer wel bewust.

Vroeger, toen hij nog jong was, bekent A., geloofde hij
evenzeer aan spoken en geesten als zijn landgenooten, maar
sedert hij beladjar (onderwijs gehad heeft) en ber-
tjampoer dengan orang jang ber'akal
ia ï toe orang poetih (omgang met verstandige men-
schen, d.w.z. met Europeanen, heeft gehad) weet hij wel
beter. quot;) Als de dokter met 't houten been (zie boven) hem
van de amputatie daarvan vertelt, maka héran besar-
lah hatikoe sebab melihat hikmat orang
poetih ini: njawa sahadja tiada boléh

1) Hikajat, blz. 62—65.nbsp;Hikajat, blz. 65.

•■) Hikajat, blz. 468—71. Bedoeld is de Engelsch-Chineesche oor-
log van 1840—'42.

Hikajat, blz. 475—87.
5) Hikajat, blz. 481. Voor de Engelsche wet, die geen onderscheid
maakt naar rang en rijkdom: blz. 120—21. Voorts sub Raffles. Ook
voor de voordeden van een Engelsche opvoeding aldaar,
c) Hikajat, blz. 159.

-ocr page 262-

diadakannja. Maka lain daripada itoe
semoeanja boléh diperboeatnja (stond
ik zeer verbaasd, toen ik de bovennatuurlijke kundigheden
der Europeanen ging beseffen. Behalve de ziel is er niets
wat zij niet maken kunnen).') Fel gaat hij dan ook te keer
tegen het dwaze fatalisme zijner landgenooten, waardoor de
kundige orang poetih bij hun bestrijding der pokken-
epidemie te Malaka ernstig gehandicapt werden. Wanneer
hij hoort welke taak het te Singapore aanleggende op-
metingschip was opgedragen, staat hij weer verbaasd
sebab melihat oesaha dan radjin orang
poetih sampaikan laoet dan poelau® ini
semoeanja dapat diperiksanja serta
poela beberapa oeang jang dibelandja-
kannja akan mentjari rahsia® itoe, adanja
(want ik zag, dat de ijver en energie der Europeanen er zelfs
toe leidde eilanden en zeeën te onderzoeken en geld uit te
geven om hun hun geheimen te ontfutselen).')

Alleen op het gebied, waarop hij zichzelf deskundige
acht: de Maleische taal, daar toont A. het zelfbewustzijn
van den meerdere. Hij wijst er de Europeanen op, dat het
Maleisch niet zoo eenvoudig is als zij wel aaimemen en
spoort hen aan die taal ernstig en grondig te bestudeeren,
d.w.z. zich niet te vergenoegen met wat spreektaal-Maleisch,
zooals de meesten doen. Want het is volstrekt niet voldoen-
de, dat men met z'n bedienden kan praten en een Maleische
brief zoo'n beetje kan begrijpen! Deze vermaning geeft hij,
omdat, zegt hij: koedengar kebanjakan orang
poetih bodoh dalam hal peladjaran
bahasa Melajoe (naar ik hoorde, de meeste Euro-
peanen 't Maleisch op zeer onverstandige wijze plegen te
leeren).quot;)

Resumé. Vatten wij tot slot nog even samen welke
persoon 1 ij k e eigenschappen het zijn, welke Abdoellah
(en in wijder verband: de Maleier in 't algemeen) het
meest blijkt te waardeeren in de (vele) personen, die hij hier
met zooveel aandacht en nauwkeurigheid heeft gadegeslagen

luivdjat, blz. 298—99.

2)nbsp;Hikajat, blz. 358. Vgl. ook zijn verachting voor het bijgeloof
zijner rasgenooten, die in opschudding geraken op 't dwaze gerucht,
dat de Engelschen voor de bouw van hun nieuwe kerk menschen-
hoofden als offerande noodig hadden (blz. 430—37).

3)nbsp;Hikajat, blz. 360. quot;) Hikajat, blz. 341.

1) Hika

-ocr page 263-

en beschreven, dan bevinden wij dat dat vooral die eigen-
schappen zijn, welke ook in de klassieke en eveneens, naar
later blijken zal, in de moderne hteratuur het hoogste blij-
ken te worden aangeslagen:

1°. Wat de gaven des geestes betreft: intelligentie
(c.a. zin voor studie, weetgierigheid en ruime belangstel-
ling).')
Bijzonder waardeert A. in Europeanen, als zij be-
langstelling
en wetenschappelijke inte-
resse toonen voor al wat de Maleiers (adat, historie, e.d.m.)
betreftquot;), en bovenal voor hun taal. Beheersching en
goede uitspraak van de Maleische taal apprecieert A., en niet
alleen qualitate qua, zeer.

2°. Wat de gaven van hart en gemoed betreft: alle
zachte en milde, die een mensch kunnen sieren:
vriendelijkheid en voorkomendheid, be-
leefdheid en hoffelijkheid, die humani-
teit, die geen onderscheid maakt tusschen hoog en laag,
arm en rijk, en wars is van trots en hoogmoed. Lank-
moedigheid, mildheid en geduld, vooral in
bestuurs- en rechtzaken, c.q. eerbied voor anderer
gevoelens en anderer adat^), zijn het die A.'s
sympathie en achting vermochten te winnen.

Dit zijn de trekken, die in het algemeen aan (vrijwel) alle
personen, die A. sympathiek waren, eigen geweest zijn en
als zoodanig belangrijk, indien wij een poging willen wagen
den ideaal-mensch (subs. ideaal-Europe-
aan), zooals die den Maleiers voor oogen zweeft, te con-
strueeren.

Vanzelfsprekend zijn daar nog andere eigenschappen, die
A. gaarne aan dat ideaal zou hebben toegevoegd, had hij er
zich bewust één geschapen, gelijk ook uit z'n Hikajat blijkt:
ij ver en energie (welke vrijwel het monopolie zijn der
Europeanen; vgl. zijn
Kissah pelajaran ke-Kelantan),
welbespraaktheid, hulpvaardigheid e.d.m.
Terwijl hij dat bestuur het meest waardeert, dat naast zorg

1)nbsp;Vgl. Farquhar, Raffles, Crawfurd, A-ng-s, M-d-s, Morrison,
T-r-i-s-i, Butterworth, Newbold, (Ferrier), Smith, Dougall, Mrs. Raffles.

2)nbsp;Vgl. Farquhar, Raffles, Newbold, Smith, Ferrier, Mrs. Rattles

(a contrario: de Hollanders).

3)nbsp;Farquhar, Mr. en Mrs. Raffles, Lord Minto, Milne, Morrison,
I-oe-s, Mr en Mrs. T-r-i-s-i, Mr. en Mrs. North, Mr. en Mrs. Butter-
worth' (a contrario: Engelsche orang besar, de Hollanders).

4)nbsp;Farquhar, Raffles, de zendelingen (a contrario: Crawfurd, de
Hollanders).

-ocr page 264-

voor zijn onderdanen, welke moet spreken uit uiterlijk-
waarneembare werken te hunnen bate, hun adat en hun
persoon respecteert. De Hikajat is beëindigd 4 Rabi II 1259
d.i. 4 Mei 1843 in Kampoeng Malaka te Singapore.

C. De KissaJi pelajaran ke-Mekah, het laatste door A.
geschreven werkje, dat hij niet meer heeft kunnen corrigee-
ren en uitgeven, daar hij onderweg te Djiddah overleed, ver-
haalt van zijn wederwaardigheden op reis van Singapore
naar Mekka. Het bevat voor het onderwerp dezer studie

niets van eenig belang.nbsp;^

36°. De „vervolgenquot; op de Maleische Kroniek. )
Een groep van geschriften in proza en poëzie, die vrijwel
dezelfde perioden en gebeurtenissen behandelen, aanknoopen
bij de Sedjarah Melajoe en Hang Toeah, als pièce de résis-
tance de overheersching der Boegineesche zeeschuimers in
de Maleische landen hebben, en tot in de 19e eeuw door-
loopen:

I.nbsp;Sja'ir Peramq Djohor (Gedicht over de door Djohor
gevoerde oorlogen). Tekst: het gelijknamige Leidsche hs.,
cod. 1761 (1), blz. 15—50.quot;)

II.nbsp;Hikajat negeri Djohor (Geschiedenis van Djohor).
Tekst: het gelijknamige Leidsche hs., cod. 1741 (2).®)

1) Niet 3 Mei 1843, zooals A opgeeft (Hikajat, blz 474).
4 Naar uit de vertaling van H. A. Klinkert (B. K. I., 3 - W, b'z.
384-410): Verhaal eener P e ' gƒ i m s r e i s van b n-
gapoera naar M e k a h, gedaan door A b d o,^«-^ u^J

Abdil Ka dir M o e n s j., gedaan in he jaar 854 bl^kt

3)nbsp;Vgl: 1°. Tiele, De Euro peers; 2 Encycl. y. N. L m,

blz 615-22: Riouw en onderhoorighedem Geschie-
de nis; 3°. Netscher, Vh. B. G.; 4°. Netscher, Twee belegerin-
gen va n M a 1 a k k a (1756/'57 en 1784), (T B. G. X H, blz^
3fi9V 5° S Kalff' Een ndisch beleg in de
'xvTffl'euw.'(Ind''Ss, 1895, dl- H; blz 1462-83; 1605-24);
6°. R. O. Winstedt, A History of Malaya. (J- A- ï»' -
M B., vol. Xlll, part. 1); 7°. W. E. Maxwell, Raj a Ha]i (j. K.
A. S. - S. B. XXII, blz. 173-224; op blz. 212 e.v.).

4)nbsp;Pijnappel: De Maleische Handschriften der
Led s fh e'^B i b 1 i o t h e e k (B. K. I., 3 - V b'z .142-78) geeft
op blz. 150, op, dat deze sja'ir zou bestaan uit 710 disticha en d ie (3)
onvolledige gedichten zou bevatten; als pagineering geeft hiJ ^esp.
voor 't gevecht tusschen de Maleiers en Atjehers en van de Ho lan-
ders teeen Malaka: p. 25-234 en p. 247-586. Waarmee hij ken-
nelHk ifet pag na's maar disticha bedoelt. Verder bevat het hs. met
Srie m^ar vilr onvoltooide gedichten, terwijl wij de zonderlinge
wijze van nummeren, waarbi iedere vers-regel 2 verzen wordt ge-
acht te bevatten (distichon! De nummeraar (met Pijnappel) zag de
caesuur voor een afscheiding van twee verzen aan!)
met overnamen.

5)nbsp;Volgens de titel is het een vertaling van denbsp;Atoeran setia
Boegis dan Melajoe (Verbond tusschen Boegi^ieezennbsp;en Makiers)
een der vele titels, waaronder de latere geschiedenisnbsp;der Maleische
landen bekend staat (zie ook hieronder).

-ocr page 265-

III. Sedjarah radja ^ Rtov (Kroniek van Riouw).
Tekst: het gehjknamige hs., Ms. 630, uit de Kol. Bibliotheek
(den Haag). Daarnaast: R. O. Winstedt:
Tuhfat-al-nafis,
ia ï toe sedjarah Melajoe dan Boegis,
karangan a 1 - m a r h o e m Radja Ali al-Hadji
R i
O u (De kroniek der Maleiers en Boegineezen, door wij-
len R. Ah van Riouw), J. R. A. S. - M. B.. vol. X, part, II,
Tekst: blz. 1—302.

Ad I. Dit op zeer vele plaatsen slecht leesbare en niet
zeer belangrijke hs., werd, naar de auteur mededeelt, ge-
schreven op verzoek van den heer Walbeehm:
daripada Walbén sangatnja soeka/
mendengarkan sja'ir, pantoendanseloka
(daar hij zeer veel behagen schepte in allerlei vormen van
poëzie).') Het bevat eenige (4) lo.sse kissah (verhalen),
die niets met elkaar te maken hebben en t.o.v. welke de
auteur zich telkens verontschuldigt, dat zijn voorbeeld be-
gin of/en eind mist, onleesbaar was ofwel vergaan. Blijk-
baar is het een afschrift van een grooter, meer samenhan-
gend gedicht, waarvan de schrijver enkele, voor hemzelf
begrijpelijke of althans leesbare, gedeelten heeft bewerkt.

Het eerste verhaal vertelt van de komst van een Javaan-
sche en een Atjehsche vloot, van oorlogsrusting tegen Atjeh
op Bintan, en hoe een zekere Seri Wangsa in Soengai Pisang
een zwaar-beladen Makassaarsche djoeng (jonk) aantreft,
die Peringgi naar Malaka vervoert. Schip en bemanning
worden, na een vergeefsche poging te ontsnappen en een
kort gevecht, buitgemaakt.®) Wij zullen bij deze episode
wat langer stilstaan, zoowel omdat hier een treffen tusschen
Peringgi en Maleiers (en de nederlaag der eersten met ken-
kelijk genoegen) beschreven wordt, als omdat de aanvoerder

1)nbsp;Vs. 9.

2)nbsp;Vs. 2: Inilah sja'ir dari Engkoe Poeteri/
pangkalnja hilang talt;=- dapat ditjari (Dit ge-
dicht behoort aan Engkoe Poeteri: het begin ervan is spoorloos ver-
dwenen). Aan 't slot van 't 4e verhaal (vs. 1189 e.v.) zegt de auteur,
dat van de oude geschiedenis veel verloren is gegaan, maar dat hij
vele noschat (origineelen) heeft geraadpleegd. Of hij daarmee
bedoelt meerdere hss., die op hetzelfde onderwerp betrekking heb-
ben, of dat hij eenige hikajat's ter vergelijking naast zijn voorbeeld
gebruikte, is niet duidelijk.

3)nbsp;Vs. 100 e.v.

-ocr page 266-

dier Portugeezen met name genoemd wordt: sinjor
D j o n g k i r.

P e n g h O e 1 O e n j a itoe pegawai jang biasa'
mendam kebas orang perkosa
Djongkir kafir jang dakar/
di-Lingga soedah ia melanggar
(Het hoofd — van die Portugeezen n.l. — was een ervaren
ambtenaar, eenigszins beschonken maar dapper. Die over-
moedige ongeloovige, Jonker, had Lingga al geatta-
queerd) . Elders heet hij: Djongkir kafir jang
kedji.... (Jonker, die verachtelijke ongeloovige) 3), wiens
gedrag ongunstig afstak bij dat van de dappere, doortastende
Maleiers: eerst vlucht hij, dan, niet kunnende ontsnappen,
bereidt hij zich op tegenweer voor, maar, 't gevecht spoedig
in z'n nadeel beslecht ziende, poogt hij zelf in een sampan
te ontsnappen. Hij wordt echter gevangen genomen en zijn
schip, een djalai (galei) quot;) kantelt, zoodat de bemanning,
van wie niets eervols gezegd is, uit het water moet worden
opgevischt. Over hen wordt dan verder niet gesproken:
de Maleische vloot eischt alle aandacht voor zich op en de ge-
vangenen is men vergeten. Een Peringgi banting
(Portugeesche tweemaster) wordt, buiten medeweten van
den Laksamana, afgeloopen en tot zinken gebracht, waar-
over deze zeer verbolgen is. De auteur verzuimt mede te
deelen of het feit op zichzelf den vlootvoogd vertoornde of
't feit, dat hèm de buit ontging. Men opereert nu tegen Atjeh,

wat niet belet, dat---- langgarlah ia tjari

Peringgi (hij — de Laksamana — voor een offensief
tegen de Portugeezen uittoog).quot;) Met een treffen tusschen

1)nbsp;De gissing van Robidé v. d. Aa (Pijnappel, blz. 1,50, noot), dat
hiermee de Ambonneesche kapitein Jonker bedoeld zou zijn, kan
niet juist zijn. Jonker vergezelde wel Tack naar Djambi en Palem-
bang, maar dat was in 1681 en van een gevecht met een Maleische
vloot is nergens sprake (Mr, J, A. v, d. Chijs, Kapitein Jonker,
T, B. Q, XXVIII, blz, 351—461 en T, B. O, XXX, blz, 1—233), zelfs
maakte Jonker in October 1682 voor Bantan zijn eersten en eenigen
zeeslag mee (T. B, G. XXX, resp. blz, 42—55 en 72), Bovendien
moet de hier vermelde gebeurtenis aan het 2e verhaal (ca, 1639)
voorafgaan. Wie hier bedoeld kan zijn weet ik niet, slechts verwijs
ik naar: Schetsen van Palembang (T. N. I. 1846, di, III,
blz. 281—376), waar, op blz, 38,5, als het hoofd van de Compagnie's
loge te Palembang (1630) Jonker wordt opgegeven, wiens gedrag
oorzaak werd, dat de Hollanders vandaar verjaagd zijn geworden,

2)nbsp;Vs. 104—05, 3) Vs, 123,

Vs. 116. Vs. 132 zegt: ......Peringgi poen melawan

tiada sempat (de Portugeezen hadden geen tijd zich te verzet-
ten). 5) Vs. 144—45. 0) Vs. 174.

-ocr page 267-

de Atjehsche en Maleische vloot eindigt 't eerste verhaal
abrupt. 1)

't Tweede verhaal, dat in vs. 241 begint, is wegens het
ontbreken van eigennamen ook al moeilijk te plaatsen, wat
den tijd betreft. Er is nog steeds sprake van oorlog tus-
schen Djohor en Atjeh; treden Olanda op en Peringgi.
Het stuk sluit waarschijnlijk niet direct bij 't vorige aan.
De Hollanders komen er hier, daar zij bondgenooten der
Maleiers blijken te zijn, goed af, hoewel de laatsten de hoofd-
rol blijven vervullen. Er wordt verteldvan 't bezoek van
eenwazirmanteri jangberida (bejaarde eerste
minister) bij een Hollandsche goerendoer (gouverneur) aan
boord van diens schip. Deze deelt hem mede, dat de radja
Atjeh hem, den „gouverneurquot;, een tambang mas
(goudmijn?) heeft beloofd, als hij den Laksamana wil op-
lichten, en vraagt:

Mengapakah demikian perboeatan saïd(?)/
radja Atjeh 'akalnja berbida
(Waarom handelen „gentlemenquot; zoo? De koning van Atjeh
is een arglistig heerschap) maar de Maleier antwoordt,
dat zulke listen gebruikelijk zijn bij pahlawan (krijgshelden):
Olanda berani lagi setiawan/
adakah 'adat laki' pahlawan
(Hebben de Hollanders, die dapper en trouw zijn, geen
aparte adat voor krijgsheden?).'') Vernemend, dat de
goerendoer, na ommekomst uit Ceylon, Malaka wil aanval-
len, belooft hij hem daarbij te zullen helpen. Eenigen tijd
later ligt de goerendoer bij de Karimon-eilanden in afwach-
ting van Maleische gezanten om een contract (verbond) te
sluiten.®) Als de Laksamana gearriveerd is, noodigt een
kapitan-major hem uit aan boord van 't schip van den

1)nbsp;Vs. 235 (234 volgens Pijnappel, zie boven, is foutief). De be-
schrijving van 't „gevechtquot; is cliché (vs. 191):

perang itoe terlaloelah besar/
boenji meriam seperti tagar

(het was een groot gevecht, zwaar als onweer dreunden de kanon-
nen) en (vs. 216):

gemoeroeh boenji meriam dan senapang/
seperti hoedjan peloeroenja datang
(kanonnen en geweren dreunden en er viel een hagelbui van kogels).

2)nbsp;Vs. 259 e.v. (Bij de ontvangst nam de goerendoer z'n hoed af).

3)nbsp;Vs. 266. quot;) Vs. 267. s) vs. 300.

-ocr page 268-

goerendoer te komen.Verschillende Maleische grooten
ontraden hem dit dringend, uit wantrouwen jegens de Hol-
landers. De Laksamana echter antwoordt hun:
Olanda itoe sangat setiawan/
karena ia orang pahlawan
djikalau memboeat kerdja demikian/
soedahlah dengan iradat soedjana
(Die Hollanders zijn ten volle te vertrouwen, want het zijn
ware krijgslieden, en als zij al zoo handelen — mij oplichten
n.1. —: al wat Allah doet is goed gedaan). En zijn vertrou-
wen wordt niet beschaamd. Men houde hier evenwel in 't
oog, dat het er minder om te doen is de betrouwbaarheid
der Hollanders te doen uitkomen, dan de moed en onver-
schrokkenheid en het fatalisme, den geloovigen held eigen,
van den Laksamana.

Daarop opereeren de Maleiers met succes tegen de
Peringgi: 30 hunner sneuvelden. Als de kapitan kota
(gouverneur van de stad, Malaka n.1.) van hun komst hoort,
bereidt hij zich op tegenweer voor en tuchtigt zijnerzijds
Bengkalis.quot;) In het treffen tusschen beider vloten zege-
vieren de Portugeezen:

dengan kodrat iradat Toehan/
binasalah kelengkapan disitoe sekalian
(en Allah beschikte, dat toen de gansche Maleische vloot
vernietigd werd). ®) Wat overigens den Laksamana niet ont-
moedigt. Aan boord van 't schip van een Hollandschen
Kemendoer (Commandeur) heeft dan een samenkomst
plaats, waaraan ook de Atjehers deelnemen. Tusschen hen
en de Maleiers ontstaat twist, waarop de kemendoer tus-
schenbeide moet komen. Merkwaardig genoeg heet 't dan,
dat:

kemendoer toeroen laloe kesampan/
berteréjak minta oendjoekkan senapang

1)nbsp;Vs. .105 e.v. Deze passage maakt het ons mogehjk de ge-
beurtenis te dateeren: Wi] lezen bij P. A. Leupe, The siege and
capture of Malacca from the Portuguese in
1 64 0—'4 1. (J. R. A. S. - M. B., vol. XIV, part. I op blz. 6—7), dat
de Directeur-Generaal Philip I.ucasz op weg naar Ceylon, 9 October
1639 bij de Karimon-eil. den Laksamana van Djohor ontmoette, met
wien hij een samenkomst had. Lucasz was bereid tezamen met Djohor
Malaka aan te vallen, terwijl de Laksamana zijnerzijds wel niet be-
reid bleek de vijandelijkheden tegen Atjeh te staken, maar beloofde
die althans niet te openen.

2)nbsp;Vs. 320—21.

3)nbsp;Vs. 325 e.v.nbsp;Vs. 345 e.v. s) Vs. 388.

-ocr page 269-

(de comm. ging in z'n sampan, om z'n geweer (om geweren?)
roepende).') Waarom hij z'n eigen schip ging verlaten is
niet duidelijk! Er dreigt nu een gevecht tusschen de Atjeh-
sche en Djohorsche vloot te zullen ontbranden, wat een
kapitan Olanda') (de kemendoer?) poogt te verhinderen
door zijn schip dwars voor de Maleische vloot te leggen en
den Laksamana te verzoeken van den strijd af te zien.
Waarvan de Maleische admiraal natuurlijk niets wil hooren.
De kapitein schikt zich dan maar in 't onvermijdelijke:
Berperanglahdatoek djanganlah goesar/
bèta djaoeh pergi berlajar
(Vecht dan maar. Excellentie, en wees niet boos: wij zullen
ons verwijderen).') 't Verhaal eindigt dan abrupt en een
nieuw zet in:

Boentoe Malaka diserang Olanda/
soesahnja Peringgi toea dan moeda
(Malaka werd geblokkeerd en door de Hollanders aangeval-
len tot zorg voor de Portugeezen, jong en oud). quot;) Volgt: de
beschrijving van 't beleg en de inneming van Malaka. Den
auteur blijkt een en ander in hoofdzaken wel bekend
geweest te zijn: hij vertelt van de hongersnood in de stad,
die desondanks dapper werd verdedigd, de moedeloosheid
ook onder de belegeraars (al verzuimt hij de redenen daar-
voor — epidemische ziekten — op te geven, mede om de rol
der Maleische troepen aan belangrijkheid te doen winnen)
e.d.m., die wij ook uit eigen berichten kennen. ®) Zijn visie
daarop wijkt wel van de onze af en ook hij is er op uit, den
lezer te suggereeren, dat Malaka tenslotte door de
Maleiers veroverd is geworden. •■') De hongersnood,
legt hij uit, is eigenlijk de schuld van den kapitan kota, dien
hij een waar pahlawan (krijgsheld) noemt, maar . .' akal
kedji tidak ketahoean (hij was op en top een boos-

1) Vs. 401. 2) Vs. 426. 3) Vs. 434.nbsp;Vs. 450.

Er staat soekanja Peringgi etc. (de Portugeezen ver-
heugden zich), wat wel een verschrijving zal zijn. Het nu volgende
verhaal (de inneming van Malaka door de Hollanders in 1641) verge-
lijke men met de uitvoeriger beschrijving in de Hikajat negeri Djohor,
waarvan 't trouwens hier en daar verschilt.

3) Vgl. Kalff (zie hieronderV

6) Zie sub 2° en sub 36°, II. Netscher, Vh. B. G., blz. 33, ver-
meldt, dat de Maleische troepen ternauwernood voor 't opwerpen
van schansen waren te gebruiken en dat de Laksamana, ondanks alle
moeite, die hij zich getroostte, niet in staat was aan hun lafheid en
bandeloosheid een einde te maken!

-ocr page 270-

wicht).Deze man maakte het volk wijs, dat er geen beras
meer in de schuren was, zoodat men er 's nachts op uit toog
om rijst te zoeken, waarbij 't herhaaldelijk tot gevechten
kwam:

terlaloelah ramai ia berperang/
kedoeanja itoe samanja garang
malam jang gelap mendjadi terang/
ketika bedil sekalian terpasang
(Beide partijen, even krijgshaftig, leverden elkaar scherpe
gevechten. De nacht werd dag door het geweervuur).

De dichter brengt den Hollanders een woord van lof, daar
zij ondanks het sneuvelen van hun kapitan major, tot groote
verbazing van Peringgi en Maleiers, het beleg blijven voort-
zetten: reeds hebben zij een opvolger voor hun aanvoerder:
djawab Olanda seorang pétor/
s
O e n g g O e h p o e n mati kapitan major
gentinja ada sinjor kemendoer/
lebih berani lagi mashoer

(een Hollandsche factor beantwoordde — die verbazing
n.1. — a.v.: De kapitein-majoor is dood, maar in den comman-
deur hebben wij een opvolger van nog grooter moed en be-
roemdheid) . ®) De Portugeezen zijn s e b a 1 (ontevreden) en,
als iedere hulp uitblijft:

hatinja takoet boekan kepalang/
negeri Malaka sangat melenggang
(zijn zij zeer bevreesd en Malaka lijkt wel uitgestorven) quot;),
en hatinja roesak tiada berkata.... (zij
waren radeloos). ®) Waarna de auteur eenige Hollandsche
aanvoerders de revue laat passeeren:
Kemendoer Kouper sangat berboedi/
tiada berapa lama ia nin djadi
kena penjakit laloelah mati/
W-i-l-s-d-m-i-r-a-k (?) didjadikan genti
itoepoen tidak samena®/
matinja tidak moela k a r e n a (?)

1)nbsp;Vs. 454. De Portugeesche bevelhebber was even stoutmoedig
als hardnekkig (Kalff, blz. 1473).

2)nbsp;Vs. 461—62.

3)nbsp;Vs. 473—74. (Voor de personen, die hier bedoeld zin, zie
hierna). De auteur wijdt vele verzen aan diverse Maleische hoeloe-
balang's, die sangat terpoedji oléh Olanda (zeer
door de Hollanders werden geprezen), wat hij toch blijkbaar een
extra-vermelding waard acht.

quot;) Vs. 500. 5) Vs. 502.

-ocr page 271-

naik genti kapitan Ména/
moekanja boesoek bitjaranja hina
(Comm. Couper was een man van beleid, maar niet lang was

hij aanvoerder of hij stierf en----volgde hem op, waarvoor

geen aanleiding bestond (?)........ Kapitein Minne, ruw

in de mond en van afstootend uiterlijk, volgde hem op). ')
Onder hem steeg de nood onder de belegeraars zoo hoog, dat
zij er zelfs over gingen denken het beleg op te breken.
De Hollandsche afgevaardigde naar de Djohorsche krijgs-
raad (sic!) kreeg evenwel te hooren, dat men daar juist vas-
ter dan ooit besloten was de kota aan te vallen en met dat
manhaftig bescheid keert hij naar z'n commandant terug:
sinjor Ména seorang pétor Olanda/
kedoeanja terbilang beranipoen ada
kedoeanja itoe lakoenja berbéda/
dapat mendjadi kapitan moeda
datang kepada Ména ia berkata/
apa bitjara sinjor sekarang?
(Heer Minne en een Hollandsche factor waren beiden om
hun dapperheid beroemd. Zij verschilden zeer in hun ma-
nier van optreden. De factor was de tweede persoon in 't
leger en ging naar Minne toe om hem te vragen wat hij nu te
doen dacht).«)

Waarop deze dan besluit ook mede te doen, hoewel er
nog een officier is, die hem de onderneming afraadt. Men
onderneemt dan de beslissende aanval op Malaka en deze
slaagt volkomen. Er wordt wel niet met zooveel woorden
gezegd, dat de stad genomen wordt, maar dat blijkt toch
wel als gezegd wordt, dat Malaka in opschudding raakt als

1) Veel in deze passage (vs. 503—06) is onduidelijk of onlees-
baar. Vs. 505 moet misschien gelezen worden: itoepoen tidak
se man ah (dat was niet mooi). Met de aanvoerders, de kapitan
major en kemendoer (Kouper) zijn bedoeld Adriaen Anthonisz en
Jacob Couper, bevelhebbers, resp. van de land- en zeemacht, die
beiden aan de pest stierven (Kalff, blz. 1605). De kapitan Ména, die
zoo weinig heusch beschreven wordt, is natuurlijk Minne (= Ména)
Willemsz. Caertekoe, onder wiens bevel tenslotte de stad genomen
werd. Wie met W-i-l-s-d-m-i-r-a-k kan bedoeld zijn, weet ik niet.
De eenige „hoofd-officierquot;, wiens naam op deze Maleische transcriptie
lijkt, is de gedeputeerde Johan (niet: Willem) de Meere, die ook
aan de pest is overleden (Kalff, blz. 1605—06). 2) Vs. 508.

3) Wie de pétor is, is niet duidelijk. Kalff zegt van de Meere,
de tweede persoon in 't leger, dat hij intelligent en om zijn zacht-
moedigheid zeer gezien was, in tegenstelling tot de strenge en barsche
Anthonisz. In 't gedicht is echter sprake van Minne, en de Meere
was al gestorven toen laatstgenoemde 't bevel op zich nam (Kalff,
blz. 1606 e.v.). *) Vs. 561 e.v.

-ocr page 272-

A

de Hollanders bij H schijnsel van perioek api (bommen
en granaten) de muren beklimmen, en de zege vast naar
Djohor wordt bericht.

Het vierde en laatste verhaal') behandelt des Laksama-
na's reis naar Patani, de terugkeer van den Sultan naar
Djohor en de huldiging van den vlootvoogd. Waarna de
auteur (i.e. de bewerker) nog gelegenheid vindt eenige
woorden te wijden aan den heer Walbeehm, den p e n g a p i t
residèn (ass.-resident), wiens weetgierigheid en paedago-
gische talenten hij prijst.

Iapoen soeka menden garkan disitoe/
hendak menjalin sja'irnja itoe
(hij hield er van naar 't voorlezen van gedichten te luisteren
en wilde hen afschrijven). 2) En voorts:
Walbénpoen manteri jang bidjaksana/
'akalnja tjerdik perintahnja sempoerna
mengetahoeï 'adat Melajoe dan Olanda/
sekaliannja memoedji ditengah

m e n d j a n a

'arif memerintah barang sesoeatoe/
tambahan memeliharakan anak^nja itoe
berani memboeangkan ke-Eropah/
asalkan dapat 'ilmoe bidjak jang tentoe
memboeangkan anak kenegeri Eropah/
disoeroeh beladjar sega 1 a per i n t ah
(Walbeehm was een zeer schrander en bekwaam bestuurs-
ambtenaar. Hij kende de adat van Maleiers en Hollan-
ders. Hij was een kundig regent en nog kundiger opvoeder
van z'n kinderen, die hij zelfs naar Europa durfde te sturen,
mits zij maar kennis opdeden en van alles leerden).
Om die reden zag hij ook niet op geld en wilde hij o.m.
ook deze sja' ir naar Europa opsturen.

daripada sangat hendak mengetahoeï/
sja'ir itoe minta salini

(Uit dorst naar kennis verzocht hij de sja'ir voor zich te
laten afschrijven).quot;) (Zie ook boven).

Het gedicht is gedateerd: Poelau Penjengat, 7 Redjab
H. 1260 (d.i. 13 Juh 1844) ®) en afgeschreven of bewerkt
door een zekere Engkoe Hadji Ahmad, zooals in het aange-
hechte gedicht (vs. 9) daaraan wordt toegevoegd. Deze

1) Vs. 594 e.V.nbsp;Vs. 674.

3) Vs. 679—83. quot;) Vs. 687. 5) Vs. 700.

-ocr page 273-

sja'ir behandelt een reis van Engkoe Poeteri, in 1831, om
een zieken broer in Lingga op te zoeken, en is ook ver-
vaardigd voor den heer Walbeehm, die memegang
perintah sangat terbilang (beroemd was als
regent) ') en die het z'n kinderen wil opsturen: soepaja
paham sja'ir dan madah (opdat zij in de poëzie
onderricht zouden worden). -)

Ad II. Het behandelt vrijwel hetzelfde maar minder uit-
voerig als de hierna volgende Silsilah, beginnend met een
genealogie der Djohorsche vorsten'), de interne geschie-
denis der Maleische rijkjes, hun onderlinge verwikkelingen,
het optreden der Boegineesche avonturiers en het contact
met de Hollanders van Malaka.

Voor ons bevat het, geabsorbeerd als de auteur was in het
doen en laten der Boegineesche en Maleische vorstjes en
rijksgrooten c.s., alleen dan iets van belang, wanneer er
sprake is van aanraking met of optreden van de Hollanders,
d.w.z. alleen daar waar de dwang der feiten het den auteur
onmogelijk maakte hen dood te zwijgen. Beschouwingen
van meer algemeenen aard over de Europeanen e.a. ont-
breken hier zoo goed als in andere hikajat's. Een zekere
historische betrouwbaarheid kan men het werk niet ontzeg-
gen, in aanmerking nemende, dat een dergelijke betrouw-
baarheid bij Maleische kroniekschrijvers meer geldt t.a.v. de
hoofdlijnen dan de feiten of data.

De eerste mededeeling over de Hollanders vinden wij
t.p.v. de verwikkehngen in den troonstrijd in Siak,quot;) waar
gezegd wordt, dat de (Riouwsche) Sultan Soleiman serta
WelandaMalaka (met de Hollanders van Malaka) ge-
zamenlijk den Radja Alam verdrijven, die zich nu om

1)nbsp;Vs. 520.

2)nbsp;Vs. 522. Het is gedateerd: P. Penjengat, 11 Redjab H. 1260
(d.i. 3 juli 1844).

3)nbsp;Deze genealogie eindigt op blz. 35 (hs.) en is gedateerd:
10 Safar H. 1234, d.i. 8 December 1818 (afgeschreven: P. Penjengat,
2 Sjaban H. 1260, d.i. 17 Aug. 1844). Voor het, historisch-beschrij-
vende, tweede deel is geen dateering opgegeven. R. O. Winstedt,
A History of johore (1673—1800 A. D.) (j. R. A. S. - M. B.,
vol. X, part. I, blz. 164-70 plus 31 blz. tekst) geeft een geschiedenis
van Djohor uit naar de Bataviaasche hss. van die naam (vgl. Vh. B. ü.,
dl. LVll, blz. 275—76). Deze begint later, is korter en bevat niets
nieuws.

quot;) Hs., blz. 49—50. Vgl. Netscher, Vh. B. Q., blz. 78—86.

®) Nog al euphemistisch: bij de expeditie van Augustus 1755
bleek de Riouwsche (hulp-) vloot verdwenen te zijn. Het militair op-
treden tegen Siak bestond uit eenige kleine expeditie-tjes in 1754—'56,
die geen enkel effect sorteerden (Netscher, Vh. B. Q., blz. 83).

-ocr page 274-

hulp wendt tot Daeng Kambodja, den Boegineeschen on-
derkoning (Radja Moeda) van Riouw. Dit blijkt het voor-
spel te zijn tot de (openlijke) breuk van de V. O. C. met de
Boegineezen en het eerste beleg van Malaka (1756—'57).')
Vermeld wordt hoe de Radja Moeda verslagen wordt door
12kapa] dari Malaka (12 schepen uit Malaka), waar-
op hij met den radja Rembau tot wraakneming tegen de stad
oprukt. De geheele voorstelling van het beleg is dan uitge-
sproken tendentieus en Daeng Kambodja c.s. worden voor-
gesteld als overwinnaars, die tenslotte, blijkbaar uit pure
edelmoedigheid, op de vredesvoorstellen der Hollanders in-
gingen. ') Van de vele schermutselingen vermeldt de auteur
er slechts een paar en wel die, waarbij het succes onloochen-
baar aan de zijde der Maleiers en Boegineezen was en die
hij afschildert als grootsche overwiimingen.

Telangkéra®) wordt verbrand, koeboe's opgeworpen, Pe-
ringgi^), Boekit Tjina, Semaboek en Telok Ketapang ge-
nomen. Versterking uit Batavia ontvangen hebbende, vallen
de Welanda serta Serani (Hollanders en Christen-
peranakan) met Balineesche, Madoereesche, Boegineesche,
Chineesche en Maleische hulptroepen de koeboe's bij
Kelibang aan. Deze opsomming is meer bedoeld om den
lezer te imponeeren en de overwinning schitterender te doen
uitkomen dan om een getrouwe weergave te brengen van de
zeer gemengde macht, waarmede de V.O.C. placht te operee-
ren.quot;) De aanval wordt met Gods hulp afgeslagen en zóó groot
zijn de verliezen der Hollanders, dat men drie draag-
stokken vol zou kunnen rijgen met al de achtergebleven

1) Vgl. Netscher, T. B. G., blz. 294—326.

Hs., blz. 52. Vgl. Netscher, T. B. G., blz. 311 e.v., waar ge-
sproken woidt van herhaalde pogingen tot onderhandelingen, die
allen uitgingen van Daeng Kambodja, die zich in z'n aanvankelijk
hoog-gespannen verwachtingen teleurgesteld zag, en wiens vaak
hooge toon de Hollanders allerminst imponeerde, vooral niet toen 't
getij voor hem begon te verloopen.

3) Tranquéra, de Noordelijke buitenwijk van Malaka (Netscher,
T. B. G., blz. 296).

P-r-ng-k-t volgens het hs. (blz. 51). Bedoeld zal wel zijn
Boekit Pringgi, een heuvel benoorden Malaka, waar echter juist de
Boegineesche sterkte door de Hollanders genomen werd (Netscher,
T. B. G., blz. 299—302).

5) Hs., blz. 52. De aanval op Kelibang (19—20 December 1756),
onder Ary Verbrugge en luit. Daniël Poppall mislukte en kwam ons
op zware verliezen te staan (Netscher, T. B. G., blz. 302—06).

®) Het was overigens een aanzienlijke macht, die Poppall tegen
Kelibang voerde: ± 800 man, w.o. 240 Europeanen (Netscher,
T. B. G., blz. 304).

-ocr page 275-

hoeden en .... schoenen!Na vermelding van nog een
enkele succesvolle aanval op de Hollanders deelt de auteur
ons ineens laconiek mede, dat de Hollanders vredesvoorstel-
len komen doen, die de Radja Moeda aanvaardt, waarna hij
naar Remhau terugkeert. De oorlog had zeven maanden
geduurd.

Over de (Hollandsche) expeditie tegen, en inneming van,
Linggi, Sultan Soleiman's vrede met de Compagnie, waarbij
hij Rembau, Kalang en Linggi aan haar afstond, en van
Daeng Kambodja's onderwerping hooren wij niets.®) Al-
thans niets op een voor het prestige der Boegineesche on-
derkoningen schadelijke wijze: de auteur verhaalt slechts
van een onderhoud, dat Suhan Soleiman heeft met den
goerendoer'), van Daeng Kambodja's komst te Malaka om
een vredesverdrag te sluiten, bij welke gelegenheid de
goerendoer hem 12 dagen het wachten éér hij met zijn orang
besar afkwam om de vrede te sluiten! Welke, voor een ver-
slagen tegenstander op z'n minst merkwaardige (en on-
gemanierde) houding ons zonder eenige nadere commentaar
wordt verteld. Waarna de hikajat zich weer uitsluitend met
de gebeurtenissen binnen het Riouwsche rijk bezighoudt,
speciaal roet de zwerftochten van Radja Hadji, den toe-
komstigen Radja Moeda en belager van Malaka.

Nog wrordt ons verteld van de komst van een ketji uit
Malaka om betaling van de oorlogsschuld (van Sultan Solei-
man aan de V.O.C.) te vragen, welke schuld, naar zij, na
't verstrijken van een uitstel van vier maanden, verklaren:

-ocr page 276-

33457 ringgit bedraagt.Intusschen is het pais en vree met
de V.O.C., wat o.m. bhjkt uit 't feit, dat de Radja Moeda den
Siakschen (zeeroover-) kroonpretendent. Radja Ismaël, niet
ontvangt, omdat hij een tegenstander van de Compagnie is.
Radja Hadji's eerste succes op de V.O.C. is er één van
diplomatieken aard: hij weet de teruggave van een, weder-
rechtelijk door Malakaansche wachtschepen in beslag geno-
men, prauw te bewerkstelligen. Kort daarop, Daeng Kam-
bodja na diens dood opgevolgd zijnde als Radja Moeda, treedt
hij den Hollanders op heel andere wijze tegemoet.

Vrij uitvoerig behandelt de kroniek dan de aanleiding tot
den strijd met de V.O.C., het beleg van Malaka van 1784,
de operaties van het eskader-van Braam bij Telok Ketapang,
en tegen Selangoer en Riouw. quot;) Van de eigenlijke krijgs-
bedrijven vóór de stad vermeldt de auteur er maar weinige
en dan nog slechts wat den aanvallers tot eer kan strekken,
terwijl de uiteindelijke nederlaag der Boegineezen bij Telok
Ketapang nog zoo fraai mogelijk wordt voorgesteld. Heeft
de auteur geen schimpscheuten of scheldwoorden voor de
blanken, evenmin treft men in zijn werk een woord van
waardeering voor hun krijgsbeleid en volharding.

Wij hooren hoe een Engelsch schip, met amfioen geladen,
door een kapal uit Malaka in de baai van Riouw wordt buit-
gemaakt en meegevoerd. Wat voor den onderkoning reden
is om met veel volks naar den overwal te gaan en met een
paar afgezanten uit Malaka — sinjor Abrang®)
namanja dengan kapitan Melajoe (heer
Abraham en de kapitein der Maleiers) — een bespreking te
houden in Moear. Waarover weet de auteur niet. ®) Eeni-
gen tijd later komen schepen uit Malaka Riouw aanvallen,

1)nbsp;De R. Aloeda had die schuld wel willen betalen (want: barang
siapa membajar dialah memerintah didalam
tanah Diohor ini, wie betaalde was heer en meester in
Djohor, hs., blz. 58), maar uitstel bedongen. Winstedt, History ot
Johore geeft in z'n inhoudsopgave (blz. 168) als bedrag van de
schuld $ 30457, wat stellig fout is: zijn tekst (blz. 30) zegt duide-
lijk 33457 ringgit.

2)nbsp;Hs., blz. 59, karena Boegis soedah berbaik
dengan Belanda (want de Boegineezen stonden nu op goeden
voet met de Hollanders).

3)nbsp;Hs., blz. 60. Zie ook sub III, Tuhfat-al-nafis.

4)nbsp;Dezelfde gebeurtenissen uitvoeriger in de Silsilah radja 2 Riou
en de Tuhfat-al-nafis (sub III, hieronder).

5)nbsp;Abraham de Windt (Maxwell, Raja Haji, blz. 175 en 213).

8) Hs., blz. 63. De andere hikajat's (sub III) weten 't wel: de

onderkoning eischte als heer van Riouw een aandeel in de buit (vgl.
Netscher, Vh. B. G., blz. 171—72).

-ocr page 277-

bij welke gelegenheid geen van beide partijen eenig succes
weet te boeken. Ondertusschen slaat R. Hadji's bondgenoot,
de vorst van Selangoer, die zich bij Batang Tiga bij Malaka
verschanst had, een aanval uit de stad af. Makadapat-
lah terkerat seorang (één van de aanvallers werd
't hoofd afgesneden).') De vloot, die Riouw geattaqueerd
had, keerde terug, op de voet gevolgd door R. Hadji met zijn
troepen. -) Veel wordt ons (zie boven) over de krijgsbedrij-
ven niet verteld®), behalve dat R. Hadji een prauw verliest,
die door die van Malaka tot zinken wordt gebrachtquot;), en
waar de beide legerhoofden, de onderkoning en de vorst van
Selangoer, gelegerd waren. Waarna medegedeeld wordt, dat
Telok Ketapang door de Hollanders, die een versterking van
9 schepen uit Batavia ontvangen hadden, wordt aangevallen
en ingenomen. Zelfs amok der penglima's mag niet baten
en R. Hadji sjahid (stierf als martelaar voor 't geloof, in
den heiligen krijg tegen de ongeloovigen!).®) Dbarna ope-
reerden de Hollanders tegen Selangoer met 19 schepen en 12
pendjadjap der Siaksche bondgenooten, waar zij
den vorst
verdreven,quot;) en brachten daarna Riouw ten onder.') De
Jang dipertoean van Selangoer wist zijn residentie (c.q. rijk)
echter te heroveren. Zijn eerste aanval werd weliswaar af-
geslagen maar, vóór hij nog tot een tweede was overgegaan:
Belanda poen larilah (gingen de Hollanders aan
den haal). Waarop 2 schepen uit Malaka, 14 maanden lang,
de kust blokkeerden, zoodat de rijst duur werd in Selangoer:
lima gantang seringgit (ƒ 2.50 de gantang, d.i. 61/4
pond).®) Toen kwam een Hollandsche pétor onderhandelen.
De Hollanders bleken 24 eischen te hebben, maar de auteur

-ocr page 278-

weet niet welke. Zooveel is zeker, dat de vrede gesloten
werd. 1)

Daarna verhaalt de hikajat de aanval van Ilanoens (zee-
schuimers) op de Hollanders, die te Tandjoeng Pinang op
Riouw een loge wilden bouwen, en hoe de Sultan, uit vrees
voor weerwraak, naar Lingga ging berboeat tempat
(en er zich vestigde). Waarna verteld wordt, dat de Hollan-
ders van Malaka op Riouw terugkeerden en er metterdaad
een loge bouwden.') Heel in 't kort wordt ons dan mede-
gedeeld, dat de Sultan zich met de Kompeni trachtte te ver-
zoenen, die daar echter niet zeer op gesteld bleek te zijn;quot;')
dat de Engelschen de Hollanders komen verdrijven en Riouw
zonder eenige perdjandjian (verdrag, d.i. onvoor-
waardelijk) aan den Sultan teruggeven.^) En op dezelfde
bladzijde lezen wij dan (zonder dat wij op de mededeehng
voorbereid waren of deze nader verklaard wordt), dat de
Maleische vorst van Selangoer een perbaikan (verge-
lijk) laat aanvragen met---- de Kompeni Welanda,

waarin deze toestemt. Waaruit de lezer moet opmaken, dat
de Engelschen intusschen weer voor de Hollanders hebben
plaatsgemaakt.

Historisch van belang bevatte deze hikajat toch nagenoeg
niets wat voor ons doel bruikbaar geweest had kunnen zijn.

Ad III.®) Een groot en belangrijk handschrift, dat
uitvoerig en in zeer leesbaren vorm de geschiedenis van het
Maleische vorstenhuis behandelt van de komst der Portugee-
zen tot de regeering van Sultan Soleiman (1857—'83) toe.
Beginnend met genealogiën met weinige mededeehngen of
bijzonderheden, naar het einde toe steeds uitvoeriger wor-
dend, geeft het een historisch over het algemeen betrouw-
bare en interessante kroniek van de interne geschiedenis der
Maleische rijken en vorstendommetjes, waarvan de kern

1)nbsp;Vgl. Netscher, Vh. B. G., blz. 216. Voor de krijgsbedrijven:

Netscher, T. B. G., blz. 358.

2)nbsp;Hs', blz. 68.nbsp;Hs., blz. 68. 1) Hs., blz. 69.

5) De Silsilah Malayu dan Bugis dan seka-
lian
raja-raja-nya, waarvan H. Overbeck een uitvoerig over-
zicht publiceerde in de j. R. A. S. — M. B., vol. IV, blz. 339—81,
naar een te Singapore (A° 1900) gedrukt exemplaar daarvan, dat
om geïllustreerd was met „curious drawings showing the fleet and
the sea-fight of Riauquot; (Overbeck, blz. 340), gaat tot H. 1150 (d.i. A.D.
1737/38), bevat veel Boegineesche woorden en nagenoeg niets
nieuws. Het is gedateerd: 27 Sjaban 1282, d.i. 15 januari 1866, en
afgeschreven door Hadji Abdoellah Djoana
(quot;?: Juanah) van het origineel van Radja Ali al-Hadji bin-
Engkoe Ahmad al-Hadji Riou dan Penjengat.

-ocr page 279-

weer gevormd wordt door het optreden dier Oostersche
Noormannen, de Boegineezen. Tegenover II, dat de Boegi-
neesche visie weergeeft, is de beter ingehchte en hterair-
begaafde chroniqueur van Riouw de representant van de
Maleische grooten, wien de Boegineesche usurpatie im-
mer een doorn in 't oog is geweest. Het valt weliswaar bui-
ten de strekking van deze studie de op de latere geschiedenis
der Maleische landen betrekking hebbende hikajat's onder-
ling te vergelijken, maar een enkele maal zal zulks onver
mijdelijk zijn, n.1. daar waar zij allen dezelfde gebeurtenissen
behandelen, doch op onderling eenigszins verschillende wijze.
De aanrakingen of (en) verwikkelingen met de Hollanders
(later ook: de Engelschen) vinden een ruime plaats in deze
hikajat en zouden een historisch-belangwekkende bijdrage
tot onze kennis van de geschiedenis van het Westelijk deel
van onzen Archipel, en van de Maleische
kroniek-schrijving
in het algemeen, vormen, maar zijn voor ons van minder be-
lang. Want bij aUe, soms groote, uitvoerigheid en nauwkeu-
righeid, waarmede de aanrakingen met de Hollanders be-
schreven worden, en hoezeer ons die soms althans een i n -
druk mogen geven van wat den Maleier daarbij het
meest getroffen heeft, men mist, hiér zoo goed als overal
elders, de belangstelling voor den aard van
den Europeaan, zijn denk w ij ze en cul-
tuur; die pogingen tot een begrijpen van den Westerling
om hem te kunnen evenaren; dat juiste instinct voor wat
zijn komst en al wat hij bracht en vertegenwoordigde zou
kunnen gaan beteekenen voor de eigen maatschappij, dat
ons bij de Japanners') uit dezelfde tijden, en ook nog wel,
maar in veel mindere mate, bij de Chineezen, zoo treft. De
Maleische kroniekschrijver echter schrijft slechts de ge-
schiedenis van zijn eigen vorsten en wijdt aan den vreemde-
ling nooit meer aandacht dan strikt noodig is in verband met
wat hij te vertellen heeft. Waarbij het anecdotische karak-
ter van zijn geschiedschrijving nog slechts den indruk helpt
versterken, dat het hem werkelijk ook niet duidelijk gewor-
den is, van welke beteekenis de komst der Europeanen voor
de Maleische landen was en worden zou.

Met een enkel woord worden in 't begin van de kroniek
de verschillende aanvallen der Portugeezen op de verschil-

1) Vgl. C. R. Boxer, Jan Compagnie in Japan, 1600—1817. (M.
Nijhoff, den Haag, 1936).

-ocr page 280-

lende residenties der Maleische Sultans gememoreerden
de verwikkelingen in Siak, waarbij de Hollanders zich tot
ingrijpen gedwongen zagen , om via de genealogiën van de,
van 't Maleische vorstenhuis afstammende, Siaksche vorsten,
en van de Boegineesche avonturiers tenslotte te komen tot
de geschiedenis der Maleische landen onder het door die
Boegineezen als onderkoningen geüsurpeerde gezag.
Waarbij het feit, dat één hunner naaste bloedverwanten
Oepoe Daeng Biasa, als majoor der Boegineezen de Hollan-
ders dienten zóó bij hen in de gunst staat, dat de toean
besar Imhop uit vreugde over een huwelijk van een klein-
zoon met een nichtje van gezegden Major Boegis, met geld
en harta jang sepatoetnja (passende zaken) bij-
springt, en vele Hollandsche toean besar- en het garnizoen de
plechtigheid bijwonen, waarbij dit feit behoorlijke vermel-
ding vindt. Via den strijd tusschen den beruchten Radja
Ketjik«) en den Maleischen Sultan Soleiman met zijn Boe-
gineesche bondgenooten, waarbij het niet aan jaartallen ont-
breekt, komen we dan tot den successieoorlog in Siak,
waarin de favoriet der Hollanders, Sultan Mahmoed, een-
maal op den troon, onverwachts Hollandsche schepen gaat
afloopen. Maka marahlah goenoer') Malaka.
(De gouverneur van Malaka werd boos). We hooren van
een straf-expeditie met één kapal perang, die geen gevolg
heeft, want kort daarop wordt de Hollandsche loge op
poelau Goentoeng afgeloopen en de Hollandsche pétor ge-
dood. Dan vernemen wij, dat van Maleische zijde po-
gingen gedaan worden de Hollanders van een te Riouw arri-
veerend schip voor zich te vermen in den, voorshands nog

K^:; b?z: eo.^^ ^^

quot;) Hs., blz. 61, Uitvoeriger bij Overbeck (blz. 370—72). Hier
passeert, op Himop's speciaal verzoek, de bruidstoet het Kasteel, op-
dat hij, de G. G., den bruidegom de verschuldigde eer kan bewijzen.
Alle Europeesche autoriteiten volgen den stoet per rijtuig en twee
compagniën soldaten zetten den weg af.

«) Zie sub 15° en sub 36°, 11.

Voor: goernoer of goerendoer.

8) Netscher, Vh. B. G., blz. 104—06: Dit gebeurde in November
1759. De kroniek behandelt ook de geschiedenis van andere onder-
geschikte Maleische staatjes, om na ieder uitstapje tot die van Riouw
terug te keeren. Zoo gebeurt het wel meer, dat zij gebeurtenissen in
die neven-rijkjes (Siak, Trengganoe, Selangoer) vermeldt vóór bep
gebeurtenissen in Riouw, die in werkelijkheid eerder hadden plaats-
gegrepen. Zoo ook hier: het afloopen van de loge op P Goentoeng
wordt verteld vóór Daeng Kambodja's aanval op Malaka die 2 a 3
jaar eerder had plaatsgevonden.nbsp;'

-ocr page 281-

in stilte gevoerden, krijg tegen de Boegineezen, waar die
Hollanders zich echter blijkbaar buiten weten te houden.
Meer succes heeft een gezantschap naar Malaka, waar men,
voorgevende namens den Sultan te komen, zich van den
steun van den goernoer weet te verzekeren. Waarop dan
ook van Malaka uit een expeditie tegen Linggi, waar de
Radja Moeda (Daeng Kambodja) c.s. verblijf hield, werd
ondernomen.

Volgt de beschrijving van Daeng Kambodja's aanval op
Malaka, waarbij (ook hier) de indruk gewekt wordt, dat de
aanvallers aan de winnende hand waren en de vrede
eigenlijk slechts een edelmoedigheid hunnerzijds was:
Peringgiquot;) en Boekit Tjina worden genomen en een groot
tegenoffensief van Malaka, terlaloe banjak ser-
dadoe n j a (met ontelbaar veel soldaten), overtuigend af-
geslagen. Velen sneuvelden aan Hollandsche zijde en
tjepiau dan kasoet (hoeden en schoenen) bleven
achter.®) Wanneer tenslotte vredesonderhandelingen ge-
opend worden, verlangt de R. Moeda opheldering over den
aanval op Linggi, en, hoorende dat deze op verzoek van den
Sultan van Riouw heeft plaatsgehad, eischt hij, dat de Hol-
landers onderzoeken zullen of dat werkelijk 't geval is ge-
weest. Hij wil van geen verdere onderhandelingen weten
vóór de goernoer hem zulks heeft toegezegd.«) S. Soleiman
van Riouw wordt dus naar Malaka ontboden en nu blijkt, dat
R. Ketjik Trengganoe zijn opdracht maar gefingeerd heeft
om de Boegineezen met behulp der Hollanders te kunnen
verdrijven. De Sultan weigert dan ook de kosten voor den

1)nbsp;In de Tiihfat-al-nafis, die naar den inhoud geheel met de
Sediarah overeenkomt, maar hier en daar wat uitvoenger is, lezen
wii (Winstedt, blz, 91—92, tekst), dat de lamtoewan Trengganoe
de bemanning i,c. verzocht R. Hadji en z'n beide zusters op te lich-
ten, waaraan deze geen gevolg gaf,

2)nbsp;Hs blz 78—79, Zoowel in de Maleische hikajat's als bij
Netscher '(Vh, B, G,, blz. 77, 90 en elders) is R. Ketjik Trengganoe
de promotor van de actie tegen de Boegineezen en hun felste tegen-
stander.

s) Hs., blz, 80. Hier is sprake van 12 schepen, Netscher, Vh, B. ü
blz, 90, deelt mee, dat de (hier bedoelde) expeditie van Juli 1756,
onder den kapt. t.z. Cornelis Eyke, 7 schepen sterk was plus 24 prau-
wen van Trengganoe.

4)nbsp;De tekst heeft P-r-ng-k-t, wat wel een verschrijving zal zijn.
Vgl. 36°, 11 over Daeng Kambodja's beleg van Malaka.

5)nbsp;Hs., blz. 80.

6)nbsp;Hs., blz. 80—81.

-ocr page 282-

aanval op Linggi te betalen (73457 ringgit).De Gouverneur
betoogt, dat hijzelf te goeder trouw is geweest en hoe dan
ook de onkosten, welke hij zich, naar hij meende, voor den
Sultan getroost heeft, vergoed moet hebben. Na 't vertrek
van den Sultan komt de R. Moeda in Malaka, waar hij
gastvrij ontvangen wordt en 't hem aan niets ontbreekt. Na
12 dagenquot;) komt dan tusschen hen een verdrag tot stand
d.d.: 1 Ramadan H. 1166, d.i. 2 Juh 1753 (?).») Wat
later blijkt, dat de V. O. C. zich inderdaad niet neerlegt bij
des Sultan's weigering de oorlogskosten te vergoeden, want
als het Riouw wat beter gaat stuurt de goerendoer Malaka
(S. Soleiman is inmiddels overleden) een schip om die vor-
dering te innen. Het is de Radja Moeda die, na eerst eenige
maanden uitstel verzocht te hebben, den schuld tenslotte
voldoet.

Zeer in het kort wordt ons dan weer verteld van de
Siaksche verwikkelingen, van R. Alam, die zich de steun
van den V. O. C. weet te verwerven, met één (Compagnie's)
schip en 3 ketji naar Siak trekt en na 16 dagen strijdens zijn
troon herovert. Dan wordt ons medegedeeld, dat het
Riouw onder Daeng Kambodja's opvolger. Radja Hadji,quot;)
steeds voorspoediger gaat, hoewel de kuiperijen der Ma-
leische partij niet ophouden. Deze zoekt hulp tegen de Boe-
gineezen zoowel bij de Hollanders te Malaka en Batavia

1)nbsp;36°, II gaf 33457 op. In het Bataviaasche hs. Sedjarah Radja^
Riou (I) waarvan R. O. Winstedt een summier overzicht geeft in z'n;
Outline of a Malay Historv of Riau iunctoquot;;
Abdu'l-jalil, Sultan of jbhore (1699—1719),
Abdu'l-Jamal, Temenggong (ca, 1750) and
Raffles' founding of Singapore (J. R. A, S, - M, B.,
vol. XI, resp. blz. 157—60; 161—65) wordt een bedrag van 77754
ringgit opgegeven (blz. 158). Netscher (Vh, B. G.) en Winstedt
(A History of Malaya,
j. R. A. S. - M. B., vol. XIII, part, I) noemen
geen bedragen. Slechts zegt Winstedt (tz.p., blz. 155): „The Dutch
claim for the cost of the Linggi war of 1756 he (de R. Moeda) is
said to have defrayed out of opium.quot;

2)nbsp;Hs., blz. 82.' Vgl. 36°, II, waar het heette, dat de Hollanders
den R. Moeda 12 dagen lieten wachten.

3)nbsp;Wat met dit verdrag bedoeld kan zijn ('t jaartal is stellig fout)
weet ik niet: misschien is verdrag een euphemisme voor de aanmaning,
Daeng Kambodja in Augustus 1759, schriftelijk gegeven, waar-
bij hij op z'n plichten gewezen werd (Netscher, Vh. B. G., blz. 96);
misschien is bedoeld 't verdrag van 1 Januari 1758 (te Fort Filipino,
Linggi), waarbij de R. Moeda o.m. de vrienden van de V. O. C. als de
zijne erkende en alle tin aan haar beloofde te zullen verkoopen
(Winstedt, A History of Malaya, blz. 154).

*) Hs., blz. 86—87. De schuld was toen opgeloopen tot 77770
ringgitnbsp;Hs., blz. 89. Zie sub 15°.

8) Resp. onderkoning van 1745—'77 en 1777—'84 (Papers on
Malay subjects. Part I. History, blz. 58).

-ocr page 283-

als bij de Engelschen in Bengalen, Madras en Ceylon.')
Riouw is in gisting. De kroniek is nu genaderd tot de tweede
belegering van Malaka (1784), waaromtrent zij zeer uit-
voerig is. In strijd met de bepalingen van het verdrag,®)
weigeren de Hollanders, die in de baai van Riouw een schip
moesoeh Holanda (van vijanden der Hollanders,
Engelschen n.1.) hebben buitgemaakt, den R. Moeda, die
hen n.b. op dat schip attent gemaakt had, zijn rechtmatig
aandeel in de buit uit te keeren. •'') Zijn vertoogen jegens den
wakil (gezant i.c.) van den Gouverneur van Malaka baten
hem niets en in toorn keert hij naar Riouw terug en retour-
neert de soerat perdjandjian ('t verdrag). Dit
brengt de Hollandsche bevelhebbers tot woede en de goe-
bernoer beraadslaagt met Piter Djakob Pam-
b e r a m quot;) en toean besar Abo (Toger Abo) wat hun nu
te doen staat. Men dicht den R. Moeda valschelijk agres-
sieve bedoelingen toe om zelf aanvallend te kunnen optre-
den: Riouw wordt geblokkeerd en maanden lang wordt er
zonder beslissing gevochten. ■') De strijd voor Riouw biedt
den auteur gelegenheid de moed en onverstoorbare koel-
bloedigheid van R. Hadji, die overal is waar het gevaar het
grootst is, te doen uitkomen. Er wordt veel aandacht aan
de krijgsbedrijven gewijd. ®) Zoo wordt ons verteld hoe een
Hollandsche ketji, te dicht onder den wal geraakt,
bijna door de Boegineezen was veroverd, als niet de on-
verwachts-opstekende wind secours van de vloot had ge-

-ocr page 284-

bracht.') Na 11 maanden wil een toean besar onderhan-
delen en daartoe met 't grootste oorlogsschip de soengai Riou
(rivier van Riouw) opkomen, wat de R. Moeda echter on-
der geen beding wil toestaan.-) De strijd ontbrandt dan
opnieuw en wordt op min of meer wonderbaarlijke wijze
in 't voordeel der Boegineezen beslecht. 3) De Hollanders
schieten n.1. een met munitie geladen prauw in den grond,
maar de jeugdige roeier slaagt er in met één tong (ton)
buskruit de Boegineesche versterkingen te bereiken en met
dat kruit schiet men nu 't Hollandsche schip, de „Malak(-a)
swépar'quot;') in de lucht: een Komisaris en 800 man (!) ko-
men daarbij om het leven. En wanneer dan, op den over-
wal, de Selangoersche troepen, R. Hadji's bondgenooten, Ma-
laka belagen en een tegen hen uitgezonden expeditie deer-
lijk verslaan, waarbij terkerat kepala orang
b e s a r ® n j a (hun aanvoerder onthoofd werd), wordt
v. Braam van Riouw teruggeroepen.«)

De Tuhfat, rijker nog aan anecdotes, verhaalt nog, dat de
schepen der beide vloten na menig heeten dag zóó dicht
bij elkaar lagen, dat men over en weer woorden kon wis-
selen. De Boegineesche peranakan (afstammelingen van
Boegineezen) van Malaka verontschuldigden zich tegenover
hun landslieden voor hun verraad, door te zeggen, dat men
nu eenmaal dienst neemt waar men te eten kan krijgen.
De Hollanders plachten hun tegenstanders uit te dagen tot
een nieuw gevecht op den volgenden dag, welke uitdaging
steeds grif werd aangenomen.') Voorts hooren wij hoe de
Hollanders er bij de hervatting der vijandelijkheden aan-

1) Misschien is hiermee de aanval bedoeld, die de Boegineezen,
profiteerend van de heerschende windstilte, den 23en Juni op de
gorab „Snelheidquot; en 't schip „Dolphijnquot; ondernamen (Netscher, Vh.

Word/^e7dit schip de „Malaka's Welvarenquot; bedoeld die
eind 1783 voor Riouw kwam, dan is de tijds-opgave van het hs^ te
ruim; van Juni tot December is geen 11 maar slech s 6 a 7 maanden.

3)nbsp;Het is mogelijk, dat een en ander zich werkelijk zoo heeft toe-
gedaan. Het klinkt echter wel wat al te bijzonder!

4)nbsp;Dit is de merkwaardige transcriptie voor: „Malaka s Wel-
varenquot;, het schip, dat bij den generalen aanval van 6 Januan 1784 in
de lucht sprong, waarbij inderdaad de Commissaris, Mr^ A. F. Lem-
llt;er het leven vedoor (Netscher, Vh. B. G., blz. 182—83).

5') Vgl. 36°, II.

«) Hs., blz. 106. Men merke op, dat v. Braam gezegd wordt
de expeditie geleid te hebben.

7) Winstedt, blz. 158, tekst Het lijkt wat erg veel op zekere,
soortgelijke passages in de Hang Toeah (sub 4°). Bij Netscher is
hiervan niets te vinden.

-ocr page 285-

vankelijk in slaagden bij regen de benteng van P. Penjengat
te nemen, waarna zij met honden (sic!) jacht maken op de
verdreven bezetting. ') Waarna wij op een uitvoerig verslag
van R. Hadji's beleg van Malaka vergast worden — tevens
het meest leesbare van alle Maleische getuigenissen daar-
over. Wij vernemen, dat de Boegineezen aanvankelijk veel
succes hadden en de Hollanders zich feitelijk tot 't gebied
van de kota moesten beperken, waarop de goernadoer
sangat soesahnja (gouverneur zich ernstig bezorgd
maakte) en de vorsten van naburig Maleische rijkjes tegen
belooningen en beloften van wederdienst te hulp riep.
Mahomed Ali van Siak komt z'n diensten aanbiedenquot;),
karena b e r k e h e n d a k k a n harta doenia
ini djoega (want hij was begeerig naar het slijk der
aarde), zegt de auteur smalend. Tenslotte komt evenwel
een groote hulpmacht uit Batavia van wel 30 groote en
kleine schepen en duizenden soldaten, blanken en kleur-
lingen.quot;) Na een reeks bijzonder hevige gevechten om
Telok Ketapang valt deze sterkte den Hollanders in han-
den: alle Boegineesche penglima's, R. Hadji vooraan, sneu-
velen als helden. Van de Hollanders, die, als gewoonlijk,
onafgebroken schieten, sneuvelen 70 man en 3 orang besar-
nja. ®) De Tuhfat snijdt het geheel meer naar oud model:
bij den aanval der Hollanders, die, rijen dik, de palissade
omringen, stuurt R. Hadji zijn penglima's op hen af en blijft
zelf, als een waar en geloovig held, in een godsdienstig
tractaat zitten lezen. Hij wordt tenslotte doodgeschoten ter-
wijl hij z'n kris in de eene, het tractaat in de andere houdt
en z'n vrienden zijn knieën omvatten. «) Ook hier worden
de verliezen der Hollanders op 70 man en 3 officieren ge-
steld. ') Zoo groot was evenwel het respect der Hollanders

1)nbsp;Winstedt, blz. 159, tekst.nbsp;u „ .4

2)nbsp;Dit is over 't algemeen niet onjuist, hoewel ook van Holland-
sche zijde meerdere succesvolle expedities
werden ondernomen^ De
hitte was de beste bondgenoot der Boegineezen (Netscher, T. ts. O.,

Vgl. Netscher, T. B. G., blz^ 347.

4)nbsp;Hs blz: 107. j. P. V. Braam kwam met 6 groote en 6 mindere
vaartuigen (Netscher, T. B. G... blz. 348).

5)nbsp;Hs., blz. 108. Geen opgave bij Netscher.

6)nbsp;Of dit is om hem te beletten oo de Hollanders amok te loopen,
zooals Maxwell schijnt aan te nemen (Raja Haji, b'z- 221—22) ot om
hem te vereeren, zooals Winstedt schijnt te denken (blz. 313), is uit
de tekst niet op te maken.

T) Winstedt, blz. 163—64 tekst.

-ocr page 286-

voor hun dapperen tegenstander, dat de gouverneur van
Malaka den R. Moeda op zijn kosten en met mihtaire eer
begraven laat in de stad zelf.De auteur citeert nog een oude
overlevering, volgens welke oorspronkelijk 't hjk naar Ba-
tavia zou worden overgebracht, maar aan den vooravond van
't vertrek het daarvoor bestemde schip eensklaps in de lucht
vloog, naar men zei, doordat vuur uit de lijkkist opvlamde,
weshalve de Hollanders Radja Hadji Radja Api
M a r h
o e m (wijlen den Vuur-koning) noemden. De goer-
nadoer treft nu maatregelen den medeplichtigen vorst van

Selangoer te tuchtigen.

Eerst vernemen wij van de zeer sportieve uitlating van
den gouverneur, die den Selangoerees laakt wegens zijn te
lauwen bijstand aan R. Hadji betoond (!).®) Daarna hooren
wij hoe
v. Braam met zijn eskader en Siaksche bondgenoo-
ten Selangoer verovert^) en den Siakschen prins Said Ali
tot Jamtoewan (vorst) aanstelt. Over de plunderzucht der
Siakkers, die men bij hem aanbrengt, schudt de Hollandsche
kapitan®) het hoofd en zegt misprijzend: Itoelah satoe
radja jang dia poenja 'akal terlaloe
b
o e r o e^^ (Dat is werkelijk een al te boosaardig vorst). Met
achterlating van een bezetting keert de vloot naar Malaka
terug om te beraadslagen over een aanval op Riouw. «) Deze
grijpt plaats en men maakt zich van Riouw meester. Wij ver-
nemen, dat de Boegineezen 's nachts heimelijk ontvluch-
ten, dat de radja laoet Piter Djakob (admiraal
Pieter Jacob v. Braam) met de Maleische rijksgrooten vrede
sluif) en er vastgesteld wordt, dat er een wakil Kompeni

In zooverre juist dat R. Hadji in Malaka werd ter aarde besteld,
op last van de overheid (Netscher, T. B. G., blz. 356—57). Vgl.

Abdoellah: 35°, B.nbsp;, . •nbsp;,,

2)nbsp;Hs., blz. 109. Het ontstaan van deze overlevering is gemakke-
lijk te verklaren. In den morgen van den 25en Juni 1784, toen K.
Hadji in 't kasteel begraven werd (van overbrenging van 't '
iJk was
nooit sprake geweest) vloog door onbekende oorzaken het V.U L.-
schip Dolphijnquot; in de lucht. Terecht zegt Maxwell (Raja Haji, blz.
223) dat de naam R. Api Marhoem is: „a superstitious explanation

of the loss of the Dolphijnquot;.nbsp;x, . u /-r n r- ki

3)nbsp;Uit het relaas over het 2e beleg bij Netscher (T. B. G., blz.
327—61) blijkt inderdaad nagenoeg niets van gecoördineerd optreden
van Selangoereezen en Boegineezen.

4)nbsp;Vgl. Netscher. T. B. G., blz. 358.

5)nbsp;Van Braam? Deze geniet althans (in deze hikajat) een groote
en een goede reputatie.

9) Hs., blz. 110.

1 November 1784 vond de capitulatie plaats, 2 November 84
werd het Tractaat van vrede en vriendschap gesloten (Netscher, Vh.
B. G., blz. 197—99).

-ocr page 287-

(gelastigde van de V. O. C.) op Riouw zal komen om te
helpen meramaikan negeri membaikkan
ha sil (Riouw ramai en welvarend te maken).') De Boe-
gineezen worden voor 't vervolg van de regeering uitge-
sloten maar de radja laoet, die een redelijk man is, keurt
het plunderen hunner bezittingen streng af en stelt er paal
en perk aan. Er komt een Hollandsche pétor te Riouw.

In Selangoer kiest de Hollandsche bezetting voor den
(verdreven) landsvorst het hazenpad, hoewel zij zijn eersten
aanval zeer beshst heeft afgeslagen. 2 Malakaansche sche-
pen komen de kust blokkeeren, maar spoedig wordt de vrede
hersteld.-) Waarvoor de schrijver de volgende alleszins
merkwaardige verklaring geeft: Oude lieden, zegt hij,
weten te vertellen, dat de Kompeni Inggeris (Engelsche
Compagnie) een ernstig vertoog tot haar oorlogszuchtige
Hollandsche zuster richtte van de volgende strekking:
„Engkau seorang hendak mentjari oen-
toeng dan nama dan doea tiga boeah
negeri Melajoe engkau binasakan dan
beberapa poela djiwa manoesia jang
hilang dan beberapa orang jang doedoek
didalam kesenangan didalam boeminja
sendiri djadi haroehara kesana kemari
dan hilang kemoeliaannja. Adakah
patoet jang demikian itoe chianat akan
orang dengan tanah boeminja djadi
binasa?quot; (Jij bent maar op je eigen voordeel en roem en
eer uit; een stuk of wat Maleische landen richt je daarvoor
ten gronde en verscheidene menschen drijf je den dood in en
andere, die rustig en tevreden in hun eigen gebied leefden^
jaag je alle windrichtingen uit en beroof je van al hun luister.
Is het behoorlijk op zoo'n verraderlijke wijze landen en men-
schen ten onder te brengen?).®)

De volgende episode, die wel sterk de aandacht der
Maleische wereld getrokken zal hebben, is de overval van
de Üanoens of Solokkers op de Hollanders te Riouw (Mei

1) Hs., blz. 111.nbsp;2) Hs., blz. 112. Vgl. 36°, II.

quot;) Het behoeft geen betoog, dat deze oratie zelf pure fantasie is.
Wel blijkt hieruit, dat de Engelschen aan beteekenis en reputatie zeer
gewonnen hadden, zóózeer zelfs, dat men er (vgl. Netscher, Vh. B. ü.,
blz. 219, 224) over ging denken hen tegen de Hollanders te hulp te
roepen; en voorts: dat hier de wènsch de vader van de gedachte
was

-ocr page 288-

1787). 1) Volgens de kroniek was de pétor een heetgebakerd
en hebzuchtig heer, die o.m. pretendeerde recht te hebben
op zekere geschenken, die de Sultan hem schuldig heette te
zijn '), en er buitendien voortdurend op uit was Westersche
a t
o e r a n (instellingen) aan de orang koelit
hitam op te leggen. Om die reden riep de Sultan de
Ilanoens te hulp, die daarop den Hollandschen pétor c.s. uit
Riouw verdreven (H. 1215 d.i. A. D. 1800/01!).®) Het
eskader
-V. Braam , dat de schuldigen komt straffen, vindt
Riouw door de Maleische bevolking verlaten. De achterge-
bleven Chineezen weten echter (volgens de kroniek) de
Hollanders van verdere vervolgingen te doen afzien en krij-
gen nu de verlaten lada(peper)- en gambir-tuinen der
Maleiers in bewerking. De pétor komt terug en men doet
pogingen Riouw's handel te doen herleven, wat niet gelukt
vanwege de hand-over-hand toenemende zeeroof, waarbij de
Engelsche Compagnie een hand in 't spel heeft, want zij drijft
een uitgebreide sluikhandel in wapenen op de Maleische
rijkjes.

Uitvoerig staat de auteur weer stil bij de pogmgen van den
Riouwschen Sultan (Mahmoed) zich met de Hollanders
te verzoenen. De Jang dipertoean Trengganoe speelt de be-
middelaar, maar dat is nu juist de minst geschikte persoon
daarvoor, althans we lezen, dat van Braam wanneer hij
zich den brief van den lamtoewan heeft laten voorlezen,
lachend het hoofd schudt en blijkbaar met een boózen lach,
want: serta mérah padam moekanja (met

-ocr page 289-

een rood gezicht): den lamtoewan vertrouwt hij nog min-
der dan de Boegineezen, hoewel hij neutraal
is en de laatsten
openlijke tegenstanders. Zijn antwoord is vol schimpscheu-
ten en verwijten: sangatlah kasar perkataan-
nja itoe serta dengan beberapa tempelak
dan bengkinja(?) dan tjertjanja (het was
in onbeschofte bewoordingen gesteld met verscheidene on-
weerlegbare beschuldigingen,
....en scheldwoorden).)
Volgens
v. Braam is de lamtoewan de eigenlijke oorzaak
van alle krijg en twist der laatste jaren en hij voegt er nog
een paar
perkataankedji (gemeene woorden) aan toe,
die de auteur niet met goed fatsoen herhalen kan. Van
dien aard zijn v. Braam's nista (smaadwoorden)
dat, zou men er melk uit kunnen persen, zelfs honden
die niet zouden willen drinken! De indertijd uitgeweken
Boegineesche onderkoning, R. Ali, wiens lot een waarschu-
wing inhoudt voor alle wereldsch-gezinden, wordt uit Soe-
kadana verdreven door de Pontianakkers en hun Holland-
sche vrienden. En eindelijk laat de goernadoer Malaka, hoe-
wel
aanvankelijk S. Mahmoed niet gunstig gezind, wiens
verdragschennis hij geen djalan radja'' (handelwijze,
die een vorst past) vindt, zich door den Jang dipertoean
Selangoer overhalen Riouw's zaak bij den G. G. voor te
brengen. Inmiddels moet de lamtoewan Selangoer bij den
Sultan aandringen op bestrijding van den zeeroof.quot;) Maar
door Gods raadsbesluit kwam er een hikmat atas
hambanja (wonder over Zijn dienaren): de Engelschen
namen Malaka en gaven Riouw zonder eenige p e r d j a n -

1)nbsp;Hs., blz. 115. Wellicht moet voor bengki gelezen worden
d e n g k i (nijd). Winstedt (Outline of a Malay History of Riau,
blz. 159) vermeldt, dat de Bataviaasche Sedjarah den naam noemt
van den man (tolk), die den brief voor v. Braam opstelde; entji=^ Ab-
doellah, zoon van Toean Iman Lebai Pandak.

2)nbsp;Hs., blz. 116. In de Tuhfat (Winstedt, blz. 179 tekst) vinden we
nog vermeld, dat een Engelsche lin-vaarder den lamtoewan Treng-
ganoe, die hem tegen zeeroovers te hulp riep, verzekerde spoedig met
hen afgerekend te zullen hebben, daar hij over zwaarder geschut be-
schikte. 3) Hs., blz. 118. Met de verdragschennis is het te hulp
roepen der Solokkers bedoeld. Voor R. Ali, a° 1784 van Riouw ge-
vlucht (zie boven), vgl. ook: 32°.

■») Hs., blz. 119. De Mal. rijksgrooten bedreven zelf, direct of m-
direct, de zeeroof (Netscher, Vh. B. Q., blz. 237 e.v. passim.).

5) A. D. 1795. Hs., blz. 119 geeft H. 1405 (sic!) op, d.i. A. D.
1984/85, wat stelHg een vergissing is. Of hikmat slaat op de ver-
overing van Malaka door de Engelschen of alleen op het teruggeven
van Riouw (zonder eenige voorwaarde) aan S. Mahmoed of op bei^de
gebeurtenissen is niet duidelijk. De tweede veronderstelling schijnt
mij de meest waarschijnlijke.

-ocr page 290-

d j i a n aan S. Mahmoed terug. De Hollanders zijn er spoe-
dig weer teruggekeerd, want even later lezen wij, dat R. Ali,
de onderkoning, ook door bemiddeling van Selangoer tot een
perdamaian (vrede) met de Kompeni Olanda weet te
komen.') Vermelding vindt nog een incident, waarbij de
vorst van Siak onderweg voor een officiëel bezoek aan
Riouw, door een Engelsch oorlogsschip, dat meende met
zeeroovers te doen te hebben, werd beschoten. 4 schepen
gingen daarbij verloren maar verdere gevolgen had 't in-
cident niet. 2)nbsp;^
R. Ah, de onderkoning, en S. Mahmoed gestorven zijnde, )
en opgevolgd resp. door Radja Djafar en S. Abdoelrahman,
behandeh de kroniek nu een zeer interessante periode in
de geschiedenis van de Archipel: de machinaties n.1. der En-
gelschen om de Hollanders in 't Westelijk deel daarvan te-
rug te dringen, welke machinaties tenslotte culmineeren in

de stichting van Singapore.quot;)

Er wordt verteld hoe de radja Malaka médjeï
Wilem Parkoear orang Inggeris (de gou-
verneur van Malaka, de Engelschman maj. William
Farquhar) ®) den nieuwen Sultan waarschuwt tegen de Hol-
landers wier kapal - perang (oorlogsschepen) hij juist voor
Pontianak had aangetroffen«); hoe hij den Radja Moeda
door beloften van steun, in geval van een aanval, en de
noodige hadiah (geschenken) ') weet over te halen zich
tegen de Hollanders te wapenen. Een goede (Hollandsche)
vriend van den R. Moeda in Malaka, zekere Adriang Koek
(Adr. Koek)»), komt, hoorende van deze maatregelen
tegen 't Goebernemén Holandaquot;), den onderkoning bezoe-

Hs blz 120 Vgl. Netscher, Vh. B. G., blz. 233 e.v. Hs., blz.
125 meldt'nog de verzoening tusschen JVlaleiers
en Boegineezen en de
hernieuwing van 't oude eedverbond (s o
e m p a h s e t. a) tusschen
hen (A. D. 1804 — vgl. Netscher, Vh. B. G., blz. 244).

3) ^quot;'1:1)^^1805 en 1812 (Netscher, Vh. B. G., blz. 244, 246).

A Hs blz. 13(^1.nbsp;Vgl. 36°, B, 1°.

«) Hij was via Riouw naar Pontianak gegaan en toen teruggekeerd

Tuhtó^Vinstedt, blz. 213—16 tekst:) Zijn geschenken be-
stonden uit schietwapens en beledoe (fluweel).

8)nbsp;Hs. blz. 137. Farquhar wist 19 Augustus 1818 een contract
met Riouw te sluiten, waarvan de Sultan en R. Moeda later schriftelijk
en plechtig verklaarden, dat het hun met list en bedrog was afge-
wonnen (Netscher, Vh. B. G., blz. 249-51).

9)nbsp;Netscher, Vh. B. G. meldt mets van een dergelijke particuliere
actie van Koek of wie dan ook.

10)nbsp;Hs., blz. 137. Hier voor 't eerst i.p.v. Kompeni.

-ocr page 291-

ken Hij weet hem van de goodwiU der Hollanders te over-
tuigen; dat Farquhar slechts pitenah (gelasterd had) en
dat het voor Maleiers en Hollanders het beste was de oude
toestand en verhouding weer te herstellen. De R. Moeda
moest den Hollandschen wakil op Riouw beschouwen als
zijn eersten dienaar en helper bij het tot
welvaart-brengen
van het rijk ') De Maleische rijksgrooten worden hiervoor
gewonnen behalve Tengkoe Long en de Toemenggoeng
dwz het tweetal, dat Raffles later voor zijn plannen zal
gebruiken Daarop wordt Riouw bezocht door 't eskader
van den sekobenachet Wolter bék (Schout-
bij-nacht Wolterbeek), den radja laoet (opperbevelhebber
ter zee), en een commissaris, Elok (Elout),®) sterk: twee
groote schepen, de Terom (Tromp) en de Wilmina (Wilhel-
mina) en een paar kleinere. Elout en de R. Moeda houden
conferenties en de auteur verzuimt niet telkens melding te
maken van de saluutschoten door de schepen ter eere van
den onderkoning gelost, van de hormat (hulde), die deze
ondervindt, als hij 't eskader bezoekt e.d.m. Een overeen-
komst van 23 artikelen komt tot stand en een Hollandsch
resident wordt op Riouw gevestigd, een zekere Koenes
(Köningsdorffer). Als 't eskader weer vertrokken is ver-
schijnt Farquhar, die den onderkoning de les leest over zijn
contract-breukquot;) en diens verontschuldigingen onaanvaard-

1) Hs., blz. 138. 2) Vgl. 36°, B.

3) Nov. 1818 kwam Wolterbeek met J. S. Timmerman Thyssen te
Riouw voor de afsluiting van een nieuw contract, dat 26 Nov. 18 ge-
sloten werd (Netscher, Vh. B. G., blz. 254). Kapitein C. P. j. Elout
was belast met 't overhandigen van geschenken namens G. O. v. d.
Capellen. Netscher (t.z.p., blz. 258) noemt hem „één der kundigste
personen, die in deze eeuw Nederland in Indië hebben gediend.quot; Elout,
in 1816 in Indië gekomen en o.m. (1820) Gouvernements-secretans
aan 't Dep. voor de inlandsche zaken, (1827) Resident van Riouw en
(1830) Res. en militair commandant van Sumatra's Westkust, (Encycl.
N 1 1 blz. 667) heeft bij de iVlaleiers dier dagen een uitnemende
reputatie. Zie over hem: Prof. dr. J. Gonda, Eenige grepen
uit de geschiedenis der beoefening van de
Maleische taal- en letterkunde (Verslag van het
Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen
1935, blz. 12 e.V.).nbsp;^ .

«) Het contract voornoemd bevatte inderdaad 23 art. (Netscher,
Vh. B. G., blz. 254—56).

=■') Kapt. G. E. Köningsdorffer werd 30 November 1818 als waar-
nemend Resident te T. Pinang geïnstalleerd (Netscher, Vh. B. G.,
blz. 257).

quot;) Hs., blz. 139. Curieus is de toevoeging, dat Farquhar ber-
lajar akan tjari tempat^ akan diperboeat
negeri (onder zeil was om een plaats te zoeken om er een stad
te stichten). Waren die plannen algemeen bekend in de Maleische
landen (zie:
36°, B)?

-ocr page 292-

baar acht, maar hem bij zijn vertrek toch een ring cadeau
doet. Farquhar keert naar Malaka terug om die stad aan
de Hollanders terug te geven. Hij volgt R a p 1 è s op als Re-
sident van Pinang, die daarop afreist naar Bengalen, maar,
zegt de auteur, en bewijst daarmede geen onwetende m
de politiek te zijn: segala pekerdjaan jang
dimoepakatkannja berdoea' itoe soedah
masak (zij hadden alles wat hun te doen stond gezamen-
lijk al bedisseld). Daarop hooren wij van Farquhar's onder-
handehngen met T. Long, over afstand van Singapore; hoe
Raffles, bij zijn terugkeer onaangenaam verrast, dat de
perkara (zaak) nog niet in kannen en kruiken is, en, met
't oog op de Hollanders, tot spoed geneigd, de zaak nu ver-
der snel afwikkelt'): het eiland Singapore verkrijgt, T. Long
tot Sultan (Hoesein Sjah) verheft en de stad Singapore gaat
stichten. Vele Maleiers en Chineezen zijn daarbij behulp-
zaam makan gadji berboeat negeri setiap'
hari dan dagangpoen banjaklah datang,
adanja (als loonarbeiders en de plaats trok veel koop-
lieden aan). De Hollanders rephceeren met de versterking
van T. Pinang en scherpe controle op de scheepvaart naar de
nieuwe haven.») Ook hier lezen wij, dat Tengkoe Long,
heimelijk naar Singapore gekomen, door Raffles met alle
mogelijke eerbewijzen werd ontvangen: dipasangkan
meriam, dipoekoelkan tamboer danlainj-
nja (men schoot kanonnen af, sloeg de trommel e.d.m.)
dat hij aan boord werd gebracht, een stoel aangeboden kreeg
en op al Raffles' voorslagen inging. Als bij Abdoellah®)
wordt ook hier gezegd, dat Raffles een meester is in de over-
redingskunst: dengan perkataan jang lemah
lemboet serta nasihat dan poedjoek'an
j a n g h a 10 e s ' (hij bezigde zachte, aangenaam klinkende
woorden, raadgevingen en de fijnste vleierij).«) Jammer ge-
noeg laat de auteur, wat toch aannemelijk is, niet duidelijk
blijken, dat hij begrepen heeft, dat dit alles slechts pour

besoin de la cause was.

De eerstvolgende belangrijke gebeurtenis is het incident-
Arong Balawa,') (hoofd der Boegineezen te T. Pinang). Op

' 1) ^^r deze e.v. passages ook Abdoellah (36°, B). De voorstel-
Hng van zaken is bij beiden eender.

2) Hs blz. 140, 3) Hs., blz. 141. 4) Hs., blz. 140.

Vsl 36°, B, 2°. «) Hs., blz. 141,

December 1819 (vgl, Netscher, Vh, B, O., blz. 259—61).

-ocr page 293-

2Ö1

een dag laat de Resident, verontrust door het geluid van
geweerschoten, die echter ter eere van Arong Balawa s
bruiloft waren gelost, het hoofd der Boegineezen bij zich
ontbieden. Deze zendt, daar hij zelf natuurlijk moeilijk weg
kan, een paar afgezanten, die weigeren voor het betreden
van 't fort hun krissen af te geven. Er ontspint zich een
heftig gevecht met de wacht en dat is het begin van een
hevige beroering op Riouw, die zelfs tot een overval op en
een beleg van 't fort leidt. Veel Riouwsche ingezetenen
wijken naar Singapore uit en hebben in zooverre juist ge-
zien, dat kort daarop bantoean (hulp) komt van Malaka,
die 'de Hollanders ontzet en de Boegineezen verjaagt. De

vrede wordt hersteld.

Het is duidelijk, dat de nu volgende episode — een gezant-
schap namens den Sultan naar Batavia — bijzonder moet
spreken tot een Maleische auteur met zijn aangeboren ziri
en gevoel voor ceremoniëel, protocol en étiquette.quot;) Hij
staat dan ook uitvoerig bij deze reis stil en wekt, door de
nauwgezetheid, waarmee hij b.v. de ontvangst bij den G. G.,
tafelschikking etc. etc. beschrijft, den indruk ooggetuige ge-
weest te zijn of althans zijn verhaal van een ooggetuige ver-
nomen te hebben. Opmerkelijk is bij dit alles weer, dat
hij voor 't ceremoniëel en alles wat daarmee samenhangt
meer oog heeft dan voor 't doel van het gezantschap (waar-
omtrent hij ons in het duister laat) en voor wezen en op-
treden van den toean besar.

Het gezantschap, dat onder leiding staat van Engkoe
Saïd®) wordt een officiëele ontvangst met vierspannen en
gegalonneerde koetsiers bereid; gehuisvest in Kampong
Kerokot waar 't hun aan niets ontbreekt door een orang
moeda Angkelbék (van Angelbeek), adjudant van

Hs., blz. 142.

3)nbsp;In^de Tuhfat (Winstedt, blz. 223—28) wordt H. 1238 d.i. A. U.
1822/23 als het jaar van de gezantschapsreis opgegeven.

4)nbsp;Hs blz. 144—46. Curiositeitshalve geven wij het verslag uit-
voerig weer. Men legge het naast beschrijvingen van ontvangsten en
officiëele plechtigheden in oude hikajat's en men zal constateeren
kunnen, dat de Maleier van de 19e in niets verschilt van die van de
17e eeuw (of nog vroeger).

■'■•) Waarschijnlijk de Tengkoe Said, van wien Netscher (Vh. B. G.,
blz. 259, 274 e.v.) zegt, dat hij een algemeen geacht Arabier te Kiouw
was. Zain of Saïd al-Kadi heet hij in 't hs. In de Tuhfat (Winstedt,
blz. 223): Engkoe Saïd Moehamad Zain-al-Kadi. Het gezantschap,
dat terzake van de regalia (zie hieronder) naar Batavia ging, stond
volgens Netscher (Vh. B. G., blz. 277) onder Saïd-Moehamad-Zain.
Dat zal hier wel bedoeld zijn.

-ocr page 294-

P a n - d e r - k a p é 1 a (v. d. Capellen), voor den G. G. ont-
boden. De gezanten verschijnen voor hem met een s o e r a t
danbingkisan (brief met begeleidend geschenk) naar
aloud gebruik.De aanwezige orang besar® mem-
beri hormat (autoriteiten brachten beleefdheidsbetui-
gingen). De G. G. leest na het gewone begroetings-ceremo-
niëel de brief, terwijl men in de verte (het was nauwlijks
te hooren) kanonschoten hoort. De bingkisan, een met
goud versierde kwispedoor, wordt overhandigd. Thee wordt
geserveerd en daarop keeren de gezanten huiswaarts. Den
volgenden dag is er een officiëel diner ten paleize en Ang-
kelbék haalt Said c.s. weer af. Er zijn veel toean besar, die
zich zachtjes met elkaar onderhouden. Den G. G. wordt bij
zijn binnenkomen hormat bewezen. Hij roept Tengkoe Saïd
en Radja Ahmad, de twee voornaamste gezanten, naderbij
en geeft hun de hand. ®) Een toean R o d a fungeert
bij hun gesprek als tolk. De G. G. gaat daarna ke-
belakang (naar 't achtergedeelte van 't paleis) en eeni-
gen tijd later noodigen doea Olanda seroepa (twee
eender-gekleede Hollanders) de gasten binnen. De tafel is
gedekt en berisi makanan nasi dengan
1 a
O e k (er waren rijst en toespijzen). Den anakradjaquot;
wordt ieder een plaats aangewezen. De voornaamste Hollan-
ders zijn, vertelt de auteur, a.v. gerangschikt: de G. G. in
het midden van de tafel tegenover een djambangan boenga
(vaas met bloemen) en zijn tafeldame is mevrouw de Koek,
die de auteur ketjil mol ék (klein en charmant) vindt.
Generaal Dekok (de Koek) zelf, djénderal gemoek
hébat roepanja (een dikke generaal van imposant
voorkomen), die vroeger Palembang overwonnen heeft,
heeft mevrouw de baronnesse v. d. Capellen, die gemoek
(dik) is, tot tafeldame. Aan zijn andere zijde zitten Teng-
koe Saïd, R. Ahmad c.s. In totaal zijn er een 80 gasten.
De Olanda seroepa gaan rond en lichten de Maleische ge-
zanten op gedempten toon in: Mana jang boléh
makan maka makanlah dan mana toean
jang tiada boléh makan m e n g g i 1 i n g 1 a h

Hs blz 144

Uif deze (nimmer achterwege blijvende) mededeeling blijkt de
gevoeligheid en waardeering van den Maleier voor dit bewijs van

''^^Hoogstwaarschijnlijk Ph. P. Roorda (v. Eysinga), sedert 3
April 1822 eerste commies bij het Departement van inlandsche zaken.
(Over hem: Gonda, Eenige grepen, blz. 14 e.v.).

-ocr page 295-

sahadja djangan berkata (U neemt maar wat
U wenscht te gebruiken en als U iets niet
wenscht behoeft
U niets te zeggen, maar alleen maar Uw hoofd te schudden).
Na een maaltijd van een uur met vele gangen en gerechten
geeft de G. G. het sein tot opstaan door zijn stoel achteruit
te schuiven, waarna men naar de paséban (audiëntie-
zaal) gaat, waar rookgerei circuleert. Om 5 uur keert men
huiswaarts; de G. G. met een vierspan, voorafgegaan door
doea Olanda leména seperti pérak (2 Hol-
landers in kurassen, die als zilver glansden) te paard, met

getrokken sabel.')

Op een avond worden de gezanten uitgenoodigd een
p e r m a i n a n wajang bij te wonen, klaarblijkelijk een
tooneel- of
opera-uitvoering, die stellig indruk op den auteur
gemaakt, maar waarvan hij niet veel begrepen moet hebben.
Men oordeele slechts: de permainan, die o.m. door den G. G.
bijgewoond werd, is adjaib (bizar), maar net echt.
Schepen, gevechten en heele onweders komen er aan te pas
en als 't afgeloopen is valt 't scherm. Makaberboenji-
1 a h m o e s i k (Toen zette de muziek in). Als deze zwijgt gaat
het doek weer open en keloear poela negeri jang
lain' dan lakoean jang lain' poela (kreeg
men een heel ander land en een heel ander stuk te zien).
Blijkbaar heeft de verslaggever ieder bedrijf voor een apart
stuk gehouden! Een anderen keer wonen zij een bal bij in
een roemah tempat orang main' dan
makan' (gelegenheid waar men zich verstrooien kan en
dineert), de Sociëteit blijkbaar. Daar amuseeren zich de
jonge Hollanders menari bersama' nona'nja
berpeloek berpoesing' dengan moesik
(met dansen: met hun dames in de armen draaiden zij op
de toonen van de muziek rond). Hierna wordt gesoupeerd.
Een maand verstrijkt met bezoeken van de notabelen en het
ontvangen der contra-visites. Slechts terloops wordt mede-
deeling gedaan van een conferentie met den G. G. Wat lan-
ger wordt stilgestaan bij een kort verblijf der gezanten in
Buitenzorg, waar zij (bermainlahdisana — men ver-
meide zich daar) de gasten van den G. G. waren. Ziekte
onder het gezantschap noopt hen tenslotte naar huis terug

1)nbsp;De Tuhfat (Winstedt, blz. 226, tekst) voegt er aan toe, dat zij
berm is ai berdjanggoet terlaloe ramoes (ruige
baarden en knevels hadden).

2)nbsp;Hs., blz. 145.

-ocr page 296-

te keeren De G. G. toont zich even edelmoedig als royaal
door die schepen der gezanten, welke zij wegens gebrek
aan volk niet konden bemannen, voor hooge bedragen van
hen te koopen. De kapal namanja Dolpén (Dol-
phijn) brengt T. Saïd naar Riouw terug met een broer van
den adjudant Angelbeek,
die als d j o e r o e b a h a s a (tolk)
meegaat.')

In verband met de moeilijkheden de rijks-insigma van
Engkoe Poeteri, de
koningin-weduwe ■'), los te krijgen, waar-
voor zich vooral de radja Malaka Timmermen
Tésén (Timmerman Thijssen) beijvert, wordt R. Ahmad
weer als gezant naar Batavia gezonden.®) Hij wordt daar
ernstig ongesteld. Er wordt met medewerking van den G. G.
een schip gekocht (voor ƒ 19.000) om Sultan Abdoelrahman
voor zijn officiëele installatie als Sultan, van Trengganoe
af te halen. De G. G. bewijst R. Ahmad veel zorg en vele
attenties, waarvoor deze hem ten zeerste dankbaar is. Trou-
wens, na zijn terugkeer te Riouw toont ook de Resident
toean Ranso (L. C. von Ranzow) z'n belangst^mg
door den zieke herhaalde malen te komen opzoeken. )

Daarna haalt de auteur z'n hart op aan de beschrijving
van S Abdoelrahman's installatie. Den Radja Moeda
lezen wij eerst, wordt een ketji perang, Oresték (Orestes)
geheeten, onder
een k o r n è 1 P e r p é r (J. Verveer),«) ter
beschikking gesteld om den Sultan naar Riouw terug te
voeren Te Trengganoe aangekomen wisselt men van schip en
wallekant saluutschoten en als de kornèl hoort, dat in de
naar de brik roeiende boot, zich des Sultan's zoon, Tengkoe
Besar, bevindt, laat hij nogmaals een salvo geven. De T.
Besar wordt goed ontvangen maar krijgt geen saluutschoten
bij zijn vertrek. De scheepsofficieren hadden dat trouwens
al voorspeld, want hij was zonder b a d j o e (baadje) ge-
komen en dat is tiada hormat kepada toean
kornèl (gebrek aan eerbied jegens den kolonel). Men
kan zich voorstellen, dat de auteur zich met de straf en de
uitleg ten volle heeft kunnen vereenigen. Nog hooren wij,

' 1) Hs.,quot;blz. 146. Gonda noemt dezen v. Angelbeek met waar-
deering (Eenige grepen, Wz- H)

■2) Vgl. Netscher, Vh. B. G., blz. 247, 277.

3 Timmerman Thijssen begon in deze zaak eerst op te treden
na en als gevolg van dit gezantschap (Netscher, t.z.p. blz. 277).

Hs blz 147.nbsp;Hs., blz. 148-50.

0) De'commandant van Z. M. brik „Orestesquot; (Netscher, Vh. B. G.

blz. 277).

-ocr page 297-

dat de Orestes door den bliksem zijn mast verliest') en een
nieuwe moet laten maken®) en dat de Resident den Sultan
bij z'n terugkeer tegemoet voer. Waarna in extenso de plech-
tige overhandiging der rijkssieraden wordt beschreven. )
Een kapal perang met de radja laoet en komesares komen
voor die gelegenheid te Riouw. Saluutschoten over en weer.
De inheemsche hoofden en aanzienlijken verzamelen zich,
de Hollandsche vertegenwoordigers worden naar de
balairoeng (gehoorzaal) gedragen. De radja laoet voert
den Sultan, bij z'n binnenkomst, bij de hand naar den troon.
Vervolgens overhandigt hij hem rijkszwaard en sajap
s
and ang (een sieraad), waarbij den Sultan de tranen m
de oogen komen.quot;) Den radja laoet. die daarover verwon-
derd is, licht T. Saïd in, dat hij, de Sultan, nu aan zijn over-
leden vader dacht:
Demikianlah 'adat radja
Melajoe (zoo is het gebruik bij de Maleische vorsten(..) ) -
De
Schout-bij-nacht leest daarop de proclamatie van de
plechtige overdracht van Riouw, Lingga, Djohor en Pahang
aan den Sultan voor. De Hollanders roepen daarop:
H O e r é ! ®) Muziek weerklinkt en een feestmaal wordt aan-
gericht, waarna de baris Olanda bermainlah
mengatjaukan perang (Holland.sche troepen een
spiegelgevecht hielden). Te land en ter zee zwegen dien
dag de kanonnen geen oogenblik. •■■) Vervolgens begeeft men
zich aan boord van 't Hollandsche oorlogsschip, waarbij
(vooral niet te vergeten) saluutschoten, tromgeroffel en mu-
ziek de hooge gasten verwelkomt. Diner. Uitgeleide met
saluutschoten. Kort daarop keert dan de radja laoet naar

1) Bevestigd bij Netscher (Vh. B. G., blz. 277).

3) De'beschrijving stemt vrijwel geheel overeen met die bij Net-
scher Vh. B. G., blz. 277—78.nbsp;,nbsp;,.
' 4) ' Netscher (Vh. B. G., blz. 278) zegt, dat de Sultan de regalia

in ontvangst nam „......met zeer veel aandoeningquot; , , , „ , ,

Netscher (Vh. B. G., blz. 278): „......doende hij (n.l. de Schout-

bij-nacht, jhr. Melvill van Carnbée) eene korte en toepasselijke aan-
spraak,quot; d.i. de „proclamatiequot;, waarvan het hs. spreekt.

«) Hs., blz. 149. Netscher (Vh. B. G., blz. 278:) De commissaris-
sen riepen: „Leve Abdoelrahman Sjah,'Sultan van Djohor, de vazal,
de vriend en de bondgenoot van Z. M. den Koning der Nederlanden,
en van de Hooge Regeering van Nederlandsch-Indië!quot; Maar het is
den auteur te vergeven, dat hij dat alles in een kort ,,hoezeequot; heeft
samengevat! Netscher (Vh. B. G., blz. 278) vertelt alleen, dat de mari-
niers het geweer presenteerden en de marsch sloegen. De Hollandsche
schepen losten 17 schoten. De plechtigheid had plaats: 27 Novem-
ber 1823 (Netscher, t.z.p., blz. 277).

-ocr page 298-

Batavia terug.Men kan uit de nauwgezette opsomming
der gebeurtenissen en vooral der, den Sultan door de Hol-
landers betoonde, eerbewijzen eens te meer opmaken hoe-
zeer de plechtigheid den Maleischen auteur (c.q. zijn pu-
bliek) heeft geïmponeerd en hoe hij in z'n hart trotsch ge-
weest moest zijn op al die hormat van de kant der Hollanders.

Daarna komen de oneemgheden betreffende de gezagsuit-
oefening over het Malakaansche schiereiland tusschen S.
Abdoelrahman en Raffles' creatuur, S. Hoesein van Singa-
poera, ter sprake. Op klachten van eerstgenoemde bij den
G. G. te Batavia komt eerst langen tijd daarna v. Angel-
beek , een orang moeda jang tjerdik (een
knappe jongeman) te Riouw en bericht, dat de Engelschen
en Hollanders overeengekomen zijn 't oude Sultanaat van
Djohor te verdeelen, wat overigens allerminst een eind
maakt aan de twisten en geschillen der beide Sultans, die
door ingrijpen van 't Gouvernement mangkin besar-
lah (steeds in omvang toenamen).®) Radja Ahmad, voor
handelszaken op reis naar 't Oosten,quot;) laat te Semarang een
brief voor den G. G. aan den Resident afgeven. Ondanks
't feit, dat hij slechts als particulier en niet als officieel
Riouwsch gezant kwam en de brief slechts een soerat
k i r i m a n (gewone brief) is en zulks den Res. ook mede-
gedeeld is, laat deze R. Ahmad toch voor zich ontbieden.
„Loe tiada tahoe apaquot; (jij begrijpt er niets van),
valt hij tegen den brenger van den brief uit, en staat er op,
dat de Radja het schrijven persoonlijk in Batavia gaat over-
handigen. Deze beroept er zich op, dat hij handelde conform
't advies van den Residèn Riou en veel haast heeft. De Res.
stemt dan eindelijk toe, mits de Radja een expliceerend
schrijven aan den brief toevoegt. Dit gebeurt en het tweetal
scheidt als goede vrienden: berpegang tangan (zij
gaven elkaar de hand) «) en memberi selamat

1)nbsp;Hs., blz. 150.

2)nbsp;Netscher, Vh. B. G., blz. 282.

3)nbsp;Hs., blz. 150.

■») De Tuhfat (Winstedt, blz. 236—38 tekst) vermeldt, dat R.
Ahmad in Djapara een doodkist kocht voor zijn zoon, die ernstig
ziek was, welke echter niet noodig was. De Res. biedt hier den
Radja nog reis- en verblijfkosten aan, als hij zelf den brief naar
Batavia wil brengen.

5) Bij Netscher (Vh. B. G.) is over dit curieuze deel over een
punt van étiquette en formaliteit (zoo belangrijk voor den üoster-
hng) niets te vinden.

8) Hs., blz. 151.

-ocr page 299-

tinggal dan berlajar (en wenschten elkaar het
beste). De Radja keert, na te Djoana beras gekocht te heb-
ben, en overal met veel eer te zijn ontvangen, o.a. door de
kepala Olanda (Hollandsche autoriteiten), naar Riouw
terug. Dan hooren wij achtereenvolgens van het eigenmach-
tig optreden van den lamtoewan Selat (d.i. Hoesein), die de
hem niet toekomende Karimon-eilanden laat bezetten; dat
de R. Moeda, in overeenstemming met Res. Elout en met
militaire hulp van 't Gouvernement de eilanden weer
van de indringers zuivert. ') Vervolgens lezen wij herhaal-
de malen van moesjawarat (conferenties) tusschen Holland-
sche en Maleische machthebbers over verschillende, niet al-
tijd nader aangeduide aangelegenheden '), van een verdrag,
dat gesloten wordt op 11 Djoem I, H. 1246, d.i. 28 October
1830 ®), en van een gezantschap naar G. G. Pan-den-bos
(v. d. Bosch) ter zake van de gevangenneming door de Engel-
schen van Singapore, van des Radja Moeda's zwager op val-
sche beschuldigingen van zeeroof. Elout wordt opgevolgd
door De-kroot (Cornets de Groot) ; er zijn veel
moesjawarat met betrekking tot de zeeroof en aan een expe-
ditie tegen piraten wordt door een keroeis Olanda
(Hollandsche kruisboot) deelgenomen. ®) Een gezantschap
naar Batavia om over de zeeroof te klagen wordt ontvangen
sebagaimana djalan 'adat oetoes (op de voor
gezanten geijkte wijze). Een nieuwe Commissaris komt
naar Riouw, bernama major Kolep (Majoor D. H.
Kolf),'') om, in samenwerking met den nieuwen Resident
Koldeman (Goldman) ®), rust en veiligheid in het
Riouwsche te herstellen.quot;) Er wordt streng opgetreden
tegen de piraterie, ook van Engelsche zijde, waarbij de
goernoer Singapoera toean Bonam (gouver-

1)nbsp;Hs., blz. 153—54. Netscher, Vh. B. G., blz. 286—87: De Hol-
landers hadden 't grootste aandeel bij deze operaties (October 1827).
Het hs. wekt een eenigszins anderen indruk.

2)nbsp;Hs., blz. 155 e.v.

3)nbsp;Dit is het verdrag van 29 October 1830 (Netscher Vh. B. G.,
blz. 291 e.v.). De Tuhfat (Winstedt, blz. 239 tekst) meldt nog, dat
t Gouvernement Arong Balawa (zie boven), tegen toekenning van een
jaargeld, toestond (sic!) terug te keeren. 4) pjs., blz. 155.

11 A°. 1830 (Netscher, Vh. B. G., blz. 288),
) Hs„ blz. 158—59 (157—58), Het hs, is van hieraf verkeerd
genummerd: twee blz, dragen 't nummer 157, 't Cijfer tusschen haak-
jes dmdt het c^fer m 't hs., 't andere het juiste aan. A° 1833 (Net-
scher, Vh. B. G., blz. 294)

7)nbsp;April 1836 (Netscher, Vh. B. Q., blz 296)

8)nbsp;Netscher, Vh. B. G., blz. 297. ») Hs., blz. 160 (159).

-ocr page 300-

neur Bonham) in de Nederlandsche territoriale wateren
komt. Derhalve wordt een gezant, zekere hadji Ibrahim, naar
hem toegezonden met een brief. Bonam wil hem zonder
schriftelijk antwoord laten gaan, maar de hadji weigert zon-
der brief terug te keeren, waarop de goernoer hem glim-
lachend op den rug klopt en zegt: „Begitoelah 'adat
orang oetoes jang benar!quot; (Gij zijt eerst recht
een waar gezant!) Neen, een Maleier kan men op stuk van
étiquette niet bedriegen! 't Engelsche oorlogsschip gaat nu
wel heen maar blijft in den omtrek kruisen en iedereen met
z'n geschutsvuur verontrusten. ') Op een goeden dag signa-
leert men het zelfs bij P. Pangkil maar 't blijkt, tot ieders
opluchting, koers te zetten naar Straat Singapore en niet
naar Riouw. Terwijl de Sultan daar met den Resident con-
fereerde, hebben de Engelschen Lingga aangedaan maar zijn
weer vertrokken toen zij er een pelakat tegen de zeeroof aan-
troffen. Er gaat dan nog eens een gezantschap naar Ba-
tavia in verband met de piraterie. De G. G. verwijst hen naar
Elout, karena pekerdjaan jang disebelah
Riou dan Lingga itoe ialah jang terlebih
mengetahoeï pada masa itoe (want hij was
't beste op de hoogte van alles wat op de
Riouw-Lingga-
archipel betrekking had). Volgens Elout hadden Hollan-
ders en Engelschen evenveel schuld aan 't (laten) voortwoeke-
ren van den zeeroof, maar de Sultan het meest van allen en
hij adviseert hun nu maar niet verder met klachten aan te
komen, maar zich op uitroeiïng van den zeeroof toe te leggen,
waarbij zij op de hulp van 't Gouvernement kunnen rekenen.
Na ommekomst: moesjawarat met Kolep, Résidèn en Radja
Moeda. Volgt een korte mededeeling over de vestiging van
de Hollanders in Indragiri jang tiada diambilnja
dengan perang (die zij zich niet met wapengeweld

1)nbsp;Hs., blz. 161 (160).

2)nbsp;Hs., blz. 162 (161). Het hs. geeft geen nadere verklaring: meen-
den de Engelschen op Lingga zeeroovers te zullen aantreffen en stelde
het plakaat hen gerust, of wilden zij den Sultan op diens plichten
wijzen en overtuigde het plakaat hen van van zijn diligentie ter zake?

3)nbsp;Elout bevindt zich te Salatiga bij résidèn D-k-t(?). Men
merke op hoe gaarne men Elout citeert (zie ook sub
26° en 30°, II).
Netscher (Vh. B. G., blz 293) bevestigt de conclusie, dat Elout een
uitnemende reputatie moet genoten hebben, waar hij gewaagt van
de uitstekende verstandhouding waarin hij tot de Inlandsche vorsten
stond en van zijn invloed bij hen,
welke hij in hoofdzaak te danken had
aan zijn grondige kennis van de Maleische taal,
„die hem in staat
stelde, om in de behandeling van zaken met de vorsten de fijne scha-
keeringen in acht te nemen, waarop zij zooveel prijs stellen.quot;

-ocr page 301-

veroverd hadden).') Dan komt de regeeringsperiode van
S. Mahmoed Sjah's opvolger: S. Mahmoed Moedafar Sjah,
met welken ij delen, lichtzinnigen en wispelturigen vorst de
R. Moeda en Resident weldra veel last krijgen. Hij doet
pogingen het onderkoningschap afgeschaft en invloed op het
Malakaansch schiereiland te krijgen, wat 't Gouvernement,
als strijdig met het Tractaat van 1824, niet kon toestaan.
Achtereenvolgens hooren wij, dat goernoer Bonam hem
wegens zijn gedrag 't verblijf in Singapore, waar hij bij voor-
baat toefde, ontzeggen moet *); dat de Res. en de R. Moeda
hem ernstig onderhanden moeten nemen, wanneer hij des-
niettegenstaande toch weer naar Singapore wil; dat hij na
des R. Moeda's ®) dood de aanstelling van een nieuwen on-
derkoning langen tijd weet tegen te houden door drie can-
didaten te stellen ®); dat de Res. de hoofden een nieuwen laat
kiezen'), waaraan dan de Sultan achteraf z'n sanctie ver-
leent door te beweren, dat hij juist dezelfde persoon had wil-
len aanwijzen. Teruggekeerd van z'n installatie, wordt de
nieuwe R. Moeda te Riouw, natuurlijk, door den Res. met
saluut-schoten ontvangen. Waarna de auteur uitvoerig ver-
telt welke geschenken R. Ali al zoo gekregen heeft, om ons
vooral te overtuigen van zijn groote populariteit en aanzien
bij Inlanders èn Hollandersquot;): f 40.000 van 't Gouvernement

1)nbsp;Hs., blz. 163 (162).

2)nbsp;Mahmoed Sjah was in 1832 S. Abdoelrahman opgevolgd en
(Netscher, Vh. B. G., blz. 298) in 1841 gestorven.

s) De karakterschets, die het hs. geeft, klopt met die van Netscher
(Vh. B. G-, blz. 299), die hem nog persoonlijk gekend heeft. De
politieke kant der moeilijkheden schijnt den auteur niet bekend ge-
weest te zijn. Hij ziet de oorzaak van de ergernis van 't Gouvernement
hoofdzakelijk in des Sultan's losbandig leven en herhaalde pleizier-
reisies naar Singapore.

4)nbsp;Hs., blz. 165 (164).

5)nbsp;Hs., blz. 166 (165). Dit was Radja Abdoelrahman, die in 18.32
R. Djafar (f 1831) was opgevolgd en in 1844 overleed (Netscher,
Vh. B. G., blz. 293—94 iuncto 299),

8) Hs., blz. 167 (166).

') Radja Ali (1845) vgl. Netscher, Vh. B. G., blz. 300. Netscher
vermeldt slechts, dat Res. A. L. Andriesse (Goldman's opvolger)
moeite had, den Sultan tot aanwijzing van een nieuwen R. Moeda
te bewegen.

s) Hs., blz. 168 (167).

quot;) De opsomming is voor een Maleischen lezer een doorslaand be-
wijs. Volgens Netscher (Vh. B. G., blz. 302—03) was deze R. Moeda
echter allesbehalve gezien bij 't Gouvernement, De eenige onderko-
ning uit de 19e eeuw van wien zooiets gezegd kon worden was R,
Djafar (f 1831). In de Tuhfat heeft deze ook een „zeer goede persquot;
en heet het (Winstedt, blz. 220 tekst), dat hij vele Europeanen on-
der zijn vrienden telde. De mededeeling is daar kennelijk als com-
pliment bedoeld,

-ocr page 302-

vanwege zijn bitjara jang baik serta kela-
koean jang patoet bersama® residèn Riou
(z'n vele en goede diensten, in samenwerking met den Res.,
bewezen); een zilveren theeservies van den G. G.; een klok
jang berboenji sendirinja (die „vanzelfquot;
speelde) van den radja Peroes (den koning van Prui-
sen) en een met zilver beslagen pistool van een anak
radja Olanda jang bernama Hertog (een
zoon van den Hollandschen koning, die den titel van hertog
had).') Voorts is er nog sprake van een contract, dat de R.
Moeda sluit met een orang Belanda anak residèn
Pan-den bèrèg (den zoon van Rs. v. d.
Berg(h) (?) inzake tin-winning op Karimon; van S. JVIah-
moed's verspilzucht en Europeanisme: hij bouwt een
istana seperti roemah poetih (kasteel als
een Europeesche woning), zooals nog nooit gezien was in
de Maleische landen; zoekt z'n vrienden meest onder Euro-
peanen, en onthaalt die op Europeesche wijze. ®) Ook houdt
hij er een honden-kennel op na seperti 'adat orang
poetih djoea, adanja (zooals bij Europeanen ge-
woonte is). Als deze populaire R. Moeda sterft, 3 Doel-
kadah H. 1273 d.i. 25 Juni 1857 3), waaien de vlaggen van de
Gouvernementsgebouwen halfstok, worden rouw-salvo's ge-
lost en wordt de uitvaart door alle Hollandsche autoriteiten
bijgewoond. Weer houdt de Sultan de benoeming van een
opvolger door voorgewende besluiteloosheid op. quot;) Als hij
dan weer naar Singapore wil, waarvoor hij om geld komt
vragen bij den Resident, weigert deze hem dat te geven vóór
hij een R. Moeda heeft aangewezen. Want volgens contract
mag de Res. de hasil (opbrengsten) van Riouw alléén aan
den onderkoning afdragen, die dan voor verdere distributie
(salarieering der rijksgrooten e.d.m.) zorgt. De Sultan gaat
toch naar Singapore. Zijn eigenzinnigheid meloeka-
kan hati Goepernemèn Olanda serta
maloenja (kwetste het Hollandsche Gouvernement en
maakte het maloe) en wanneer hij tot 't laatste oogenblik

1)nbsp;Hs., blz. 168 (167). Wie dit zijn weet ik niet

2)nbsp;Hs., blz. 169 (168). Vgl. Netscher (Vh. B. G., blz. 300).
Ondanks hulp van een dokter Olanda, zegt 't hs. Hij ovedeed

volgens Netscher (Vh. B. Q., blz. 306): 28 Juni 1857.

4)nbsp;Hs., blz. 170 (169).

5)nbsp;Hs., blz. 171 (170). Niets hiervan bij Netscher (Vh. B. G.). De
Res. i.c. was Nieuwenhuyzen (Netscher, t.z.p., blz. 3Ó1),

-ocr page 303-

obstructie blijft voeren'), wordt tenslotte den Maleischen
hoofden medegedeeld, dat het Gouvernement besloten heeft
den Sultan van troon en rijk vervallen te verklaren.') Wat
hem ook officiëel in Singapore wordt aangezegd.

Een nieuwe R. Moeda en een nieuwe Sultan worden, met
instemming der hoofden, aangesteld.quot;) Waarmede de ex-
Sultan overigens nog niet van het tooneel verdwenen is: zijn
actie om in Riouw zijn macht te herwinnen vormt het laatste
deel van de Sedjarah. Het betreft hier: de aanleiding tot de
expeditie tegen Reteh en dit optreden zelf. De penglima
besar Reteh, handlanger van S. Mahmoed, weigert den
nieuwen Sultan te erkennen, waarop in overleg met Resident
T O b i a s •quot;) tot perang (oorlog) wordt besloten. De uitrus-
ting wordt vertraagd door des R. Moeda's ziekte quot;) en dood,
maar hijzelf dringt tot 't laatste oogenblik op bespoediging
^'an de oorlogstoebereidselen aan.'') Deze goede noot voor
zijn onderkoning vult de auteur aan met de (gebruikelijkequot;)
mededeehng, dat iedereen bedroefd was over zijn sterven,
dat te T. Pinang de vlaggen halfstok hingen en rouw-salvo's
gelost werden. Daarna wordt in plechtige vergadering ten
overstaan van alle Hollandsche en Maleische autoriteiten de
laatste wensch van den overledene vervuld: de Res. roept
zijn zoon tot onderkoning tiit (b e r t e r é j a k - met luider
stemme). Kanonschoten e.d.m. De expeditie naar Reteh
wordt met kracht ter hand genomen. Zij staat onder lei-
ding van K e r
O e p (A. J. Kroef) 'quot;) en bestaat uit een
oorlogsschip, de „Soembingquot;, een brik, een sekoener en
prauwen van de Maleische bondgenooten. We hooren van

') Hs., blz. 172 (171).

-) Vooraf wordt een major W-i-l-m(?) naar Mahmoed in
Smgapore gezonden, ook in de Tuhfat (Winstedt blz. 284 tekst).

3)nbsp;Hs., blz. 173 (172). October 1857. Het hs. noemt Pan-de-
w a 1 (H. von de Wall) als één der leiders van het officiëele gezant-
schap, dien
de Tuhfat (Winstedt, blz. 285 tekst) toean jang
'ahm pada
bahasa Melajoe (een de Maleische taal kun-
dige) noemt (vgl. Netscher, Vh. B. Q., blz. 303—05).

4)nbsp;Hs., blz. 173—74 (172—73). De nieuwe Sultan is Soleiman
Badar-al-Alam Sjah.

J. H. Tobias (Netscher Vh. B. G., blz. 308). De toean K-r-b-i-a-s
waarvan de Tuhfat (Winstedt, blz. 288 tekst) spreekt en waar Win-
stedt (inhoudsopgave, blz. 304) een vraagteeken plaatst, is een fou-
tieve transcriptie voor Tobias voornoemd.

0) Hs., blz. 175 (174).

Hs., blz. 176 (175). 8) Hs., blz. 176 (175).

«) Hs., blz. 177 (176). Voor deze expeditie het 15e hfdst. bij
Netscher (Vh. B. G., blz. 309—29). Het verslag van de Sedjarah
komt in hoofdzaken met Netscher's uitvoerig relaas overeen.

10) Vgl. Netscher, Vh. B. G., blz. 310,

-ocr page 304-

verschillende gevechten van de Soembing, die nog even
terugkeert om soldadoe en ransoem (rantsoen) te
halen, en van de uiteindelijke zegepraal der Hollanders,
vooral te danken aan 't energieke en dappere optreden der
soldadoe Olanda.') De Sultan komt den Res. per-
soonlijk zijn dank betuigen. Met de laatste omzwervingen
van ex-Sultan Mahmoed wordt besloten: het Engelsche
Gouvernement dwingt met kracht van wapenen zijn gast-
heer, den lamtoewan Trengganoe, den lastigen onruststoker,
uit te wijzen naar Siam.

De Sedjarah werd geschreven: 17 Rabi I, H. 1283, d.i. 30
Juli A. D. 1866; afgeschreven op P. Penjengat 8 Sjaban H.
1313, d.i. 24 Januari 1896 door Ali-ibn al-marhoem
Radja Mahmoed Hadji Riou, en in April 1896
aan Res. A. L. van Hasselt afgestaan.

Nog eens kort resumeerende kunnen wij ook voor deze
groote en veelal belangwekkende hikajat slechts concludee-
ren, dat de auteur zich t.o.v. de Nederlanders (Europeanen
in 't algemeen) slechts bepaalt tot vermelding van de ge-
beurtenissen waarin zij een rol vervulden, zonder nochtans
die rol van commentaar te voorzien ■'); dat in de Nederlanders
hem het meest hün étiquette, omgangsvormen c.a. geïnteres-
seerd hebben en hij er toe geneigd is bij conflicten met hen de
Maleische partij in een zoo gunstig mogelijk daglicht te plaat-
sen. Slechts weinige Hollanders komen in de Sedjarah zóó
naar voren, dat men mag aannemen, dat zij de aandacht der
Maleiers in bijzondere mate hebben getrokken hetzij door hun
daden hetzij door hun persoonlijkheid of door beiden.
I.e. zijn dat: J. P. v a n B r a a m en C. P. J. Elout. De
eerste moet het lot van vele helden (zie Hang Toeah) deelen,
dat men hèm alle opmerkelijke dingen, woorden en feiten,
die in de overlevering voor zijn tijd bekend zijn, gaat toe-
schrijven en hem zelfs laat optreden lang vóór hij (in werke-
lijkheid) in Indië gekomen en lang nadat hij daaruit weer
vertrokken was. De R. Hadji genoot in de Maleische landen
een groote reputatie en zijn aanval op Malaka moet daar een

1)nbsp;Hs., blz. 178 (177). Voor de inneming van de koeboe geeft het
hs. 30 Rabi
I H. 1275 d.i. 7 November 1858, dezelfde datum als bij
Netscher (Vh. B. G., blz. 320).

2)nbsp;Hs., blz. 181 (180). Bevestigd: Netscher, Vh. B. G., blz. 329.

3)nbsp;Hs., blz. 182 (183). De Tuhfat is gedateerd: 17 Redjab, H. 1282,
d.i. 6 December 1865 (Winstedt, blz. 320 tekst).

4)nbsp;Dit blijkt b.v. zeer duidelijk uit de wijze waarop van Farquhar's
intrigues en Raffles' optreden gesproken wordt.

-ocr page 305-

diepen indruk hebben gemaakt, hoeveel te meer dan niet de
zeer snelle en afdoende wijze, waarop aan de heele „oor-
logquot; bij Telok Ketapang, te Selangoer en Riouw een einde
werd gemaakt! Maar behalve een groot militair is de Pam-
beram uit de hikajat een redelijk en rechtvaardig man en
één, die een openlijken vijand prefereert boven een onbe-
trouwbaren vriend. Hoffelijkheid was niet zijn sterkste punt.
Minder gemarkeerd is de figuur van Elout, die bovendien de
nimbus-van-de-mythe mist, die de tijd slechts creëert om de
hoofden van heiligen en helden. Elout was geen van beiden:
hij treedt in de Sedjarah op als onderhandelaar voornamelijk,
als adviseur, als helper-bij-militaire ondernemingen een
enkele maal. Maar uit de aandacht, die ook hier aan
Elout's nasihat gewijd wordt, blijkt hoezeer men gewoon
was naar hem te luisteren en hoezeer hij geacht werd. De
andere residenten, e.d., behalve die eene pétor wiens op-
treden, zóó zeer in strijd met Maleische adat en Maleische
aard, de overval der Ilanoens uitlokte, blijven namen zonder
meer.

Vermelden wij volledigheidshalve nog, dat het tweede,
uit Pahang afkomstige hs., dat Winstedt bespreekt in zijn
Outline of a Malay History of Riau
(J. R. A. S. — M. B., vol. XI, pt. 2, blz. 161—65) niets bevat
van eenigerlei beteekenis noch iets nieuws, terwijl het eerste
(een Sadjarah radja® Riou: t.z.p., blz. 157—60) de ons be-
kende geschiedenis der Maleische en Boegineesche vorsten
bevat en slechts van belang is, in zooverre het ons de merk-
waardige historie van het Chineesche meisje Djemilah kan
helpen verduidelijken. Deze werd, volgens de Tuhfat, aan
eenen kapitein Glass gegeven, bij wijze van premie vooraf, op-
dat hij te Riouw de Hollanders zou gaan lastig vallen. Hij
is daar de kapitein van 't schip (de „Betsyquot;), dat de Hollan-
ders in Riouw buitmaakten (a°. 1782). Hier (Winstedt,
Outline, blz. 159) lezen wij: „The Trengganoe ruler gave a
Captain Glass si Jemilah in the ship of Capt. Geddes at
Kuala Ibi....quot;, waar zij allen bij een schipbreuk omkwa-
men. Netscher (Vh. B. G., blz. 172) zegt, dat de kapitein
van de „Betsyquot; capt. Geddes was, dien R. Hadji met een
b ij zit van den vorst van Trengganoe ach-

1) Des te imponeerender voor iemand, die, als bijna alle JVlaleiers
dier dagen, van het verschil in machtsmiddelen en waarde der troe-
pen geen juiste voorstelhng had.

-ocr page 306-

terhield, als represaille tegen de Hollanders, die hem een aan-
deel in het schip geweigerd hadden. Capt. Glass nu, lezen
wij verder bij Netscher (Vh. B. G., blz. 224), een oude be-
kende in de Maleische wateren, wilde zijn medewerking
verleenen om voor een grootsch-opgezette coalitie van Ma-
leische staten de hulp van de Engelsche Compagnie in te
winnen, maar verging bij het verlaten van de rivier van
Trengganoe met schip en al. Deze beide gebeurtenissen, in
tijd een 8-tal jaren uiteenliggend, heeft de overlevering door-
één geweven.

Vermelding verdient nog een genealogie van de Riouwsche
vorsten c.q. de rijksinstellingen, door A. F. v. d. Wall uit-
gegeven,die loopt vanaf de verovering van Riouw door
de Minangkabauers en de bevrijding door de Boegineezen
(begin 18e eeuw) tot op den onderkoning Radja Ah (na 1845).
Het historische gedeelte is mager en onbelangrijk. In het
d.a.v. gedeelte over de rijksinstelhngen, lezen wij, dat ieder
van de vier Maleische vorsten (Jang dipertoean besar, d.i. de
Sultan; Jang dipertoean Moeda, d.i. de onderkoning;
Bendahara en Toemenggoeng) het recht heeft voor één van
de 3 andere ambten bij vacature een opvolger aan te wijzen.
Zoo verhief ook de R. Moeda, R. Djafar i.c., Sultan Ab-
doelrahman tot Jang dipertoean besar serta dengan
seorang wakil dari g o
e b e r n o e r d j é n d e r a 1
Betawi, jang bernama Schout-b ij- nacht,
ja ï toe Radja laoet (ten overstaan van een ver-
tegenwoordiger van den G. G., een Schout-bij-nacht, d.i. de
opperbevelhebber ter zee). Waarmee 't oppergezag van den
G. G. en diens recht op medezeggenschap bij ambtsopvolgin-
gen geconstateerd wordt. Het geschrift, dat voor ons geener-
lei gegevens had, moet van na 1845 (zie boven) dateeren.
37°.
Hikajat negeri Djamhi (Kroniek van Djambi).
Tekst: het gelijknamige Leidsche hs. cod. 2013.quot;)

1)nbsp;A F v d Wall: Beknopte Geschiedenis van
het vorstenhuis en de Rijksinstellingen van
Linggaen Rijau (Tijdschr. Binnenl. Bestuur, VI, blz. 298—324).
Een JVlaleische tekst met nevengaande vertaling.

2)nbsp;Eindigt op blz. 314.nbsp;V. d. Wall, blz. 318.

4) Voor niet-malaici een artikel in T. N. I., 1846, dl. IV (blz.
33_56): „Legenden van Djamb i,quot; welke volgens den
(ongenoemden) auteur uit den mond van inboorlingen werden op-
geteekend, en die vrijwel geheel overeenstemmen met wat het hs.
zegt. De geschiedenis in T. N. I. loopt wat verder dóór, n.1. tot den
opvolger van JVlachmoed Pharoedin (de Facharoe-aldin van 't hs.),
met wien het hs. eindigt. Historisch is wat over de Compagnie ge-

-ocr page 307-

Een klein hs., (17 blz.) dat de geschiedenis van Djambi
behandelt van de voor-historie (met een „biezen kistjequot;-
motief in de geschiedenis van Toen Telanai) en de stichting
der stad tot den krijg met Palembang en de verwikkelingen
met de Hollanders.

In de volgende passages wordt over hen gesproken:

a.nbsp;De Djambische Sultan roept den toean pétor uit Pa-
dang tegen Djohor en Palembang te hulp. Deze helpt hem
zijn vijanden verslaan, v^raarna de Kompeni een gedoeng te
Djambi krijgt. Er komen schepen uit Batavia om de nieuwe
loge te bewaken.')

b.nbsp;De pétor helpt een tegen zijn vader, den SuUan, op-
standigen zoon, Kjai Gedé; noodigt den vorst op een feest,
en licht hem verraderlijk op naar Batavia.

c.nbsp;Dezelfde pétor bewijst denzelfden Kjai Gedé nog eens
dezen dienst door zijn broer en mededinger, den Sultan
Maharadja Batoe, op te lichten en naar Batavia te zenden.

d.nbsp;De pétor voornoemd laat zich door eenen Demang Mis-
kin, die een grief tegen den Sultan had, wijsmaken, dat deze
volk verzamelde om de factory af te loopen. De pétor gaat
daarop maar dadelijk over tot 't bombardeeren van de stad
en er ontstaat een gevecht zonder dat de Sultan recht
weet waaróm en waarvóór, waarbij de pétor c.s. genood-
zaakt werden de vlucht te nemen. De ware toedracht ver-
nemende stuurt de Sultan dadelijk gezanten naar Batavia
om de zaak uit te leggen en een onpartijdig onderzoek aan
te vragen.
e. De djénderal (G. G.) hoort hen goedgunstig
aan, levert Demang Miskin uit en stuurt een nieuwen pétor.
Deze neemt kort daarop een schoonzoon des Sultans ge-
vangen, die terzake van de gecontracteerde
peper-leveran-
tie in gebreke gebleven was, wat amok van 9 hoofden en

zegd wordt over 't geheel genomen juist. Voor de mededeelingen
sub
b, c en d wordt dit bevestigd door Valentijn's Beschrijving
van Sumatra, blz. 40—42 (geciteerd: T N. I., blz. 52—54).

') Hs., blz. 14—15. Denkelijk in 1681 (Tack's tocht naar Palem-
bang en Djohor; vgl. Mr. J. A. v. d. Chijs, Kapitein Jonker
(1630(?)—1689), 2, T. B. G., XXX, blz. 1—233; blz. 42—55).

-) Hs., blz. 15. Volgens Valentijn zou in 1690 ons opperhoofd in
Djambi vermoord zijn en dit de reden tot 't oplichten van dezen Sul-
tan geweest zijn.

Hs., blz. 15.

4)nbsp;Hs., blz. 16.

5)nbsp;T. N. I., blz. 55: „Het Indisch bestuur, de zaak nagaande, be-
vond dat de petor verkeerd gehandeld had.quot; Een nieuwe „Residentquot;
wordt gezonden en een sterkte opgericht in Moeara Kompéh (1707).

-ocr page 308-

éen aanval van het volk op de factorij tengevolge had. Deze
aanval werd wel afgeslagen, maar de pétor, zich niet sterk
genoeg voelende, koos toch maar veiligheidshalve het hazen-
pad.

Het hs. is gedateerd: Moeara Kompéh, 27 Rabi II H. 1253,
d.i. 31 JuU 1837.

38°. De lotgevallen van C. Z. Pietersz onder de
zeeroovers van Mangindanao.

Tekst: het Leidsche hs. cod. 1776.

De auteur, een Ternataan van geboorte, vertelt hier van
zijn wederwaardigheden tijdens zijn langdurige gevangen-
schap (in 1838) bij zeeroovers op Balangingi; hoe hij zich
die gevangenschap dragelijk wist te maken door zich voor
geneesheer uit te geven en hoe hij tenslotte door een Ame-
rikaansch scheepskapitein werd losgekocht.

Dit pretentielooze verhaal bevat wel enkele aardige pas-
sages maar niets dat voor ons speciale onderwerp van veel
belang zou kunnen zijn.

De volgende passages mogen vermeld worden: Op de vraag
der zeeroovers of de Compagniesdienaren op Amoerang
óók Hollanders zijn, antwoordt Pietersz, dat er geen onder-
scheid tusschen die twee bestaat: tapi itoe kompeni
poenja mata hitam, Welanda poetih
matanja poetih koelitnja lagi poetih
(maar die V. O. C.-dienaren hebben zwarte oogen, terwijl
de blanke Hollanders evenzeer witte oogen als een witte
huid hebben).®) Waarna de vraag wie er machtiger is: de
Compagnie of de Hollanders (de roovers hebben Pietersz'
antwoord blijkbaar niet goed gehoord!), den gevangene, die
er op uit is hun ontzag in te boezemen, gelegenheid geeft
uit te weiden over de macht van de V. O. C., die zonder
moeite en ten allen tijde, over honderden en duizenden sol-
daten kan beschikken. Voor iedere 100 gesneuvelde stelt
zij direct 200 andere soldaten in de plaats, net zoolang tot
zij overwonnen heeft. quot;) Wanneer de roovers zich dan ver-

1)nbsp;Hs., blz. 17.

2)nbsp;Er is een Hollandsche vertaling van dit hs., onder bovenstaande
titel, van C. W. Walbeehin in T. B. ü., IV, blz. 491—515. Walbeehm
liet de blz. 28—30 van 't hs. (betreffende moeilijkheden, onstaan ten-
gevolge van 't feit, dat Pietersz' echtgenoote tijdens z'n afwezigheid
z'n goederen beleend had) onvertaald.

3)nbsp;Hs., blz. 5.

4)nbsp;Deze uitdrukking ook sub 33°, II.

-ocr page 309-

bazen, dat zij op den (dooden) man, dien Pietersz voor zijn
meester uitgeeft, geen geld gevonden hebben, hoewel hij toch
een dienaar van die machtige Compagnie was, verklaart de
schrijver hun, dat V. O. C.-dienaren geen geld bij zich be-
hoeven te hebben. Zij krijgen alles wat zü wenschen tegen
vertoon van een briefje.') Hadden zij dien man in leven
gelaten, zij zouden nu hun huizen vol geld gehad hebben.')
Uit dit verhaaltje bhjkt eensdeels de belangstelling dier
half-wilde
eiland-bewoners voor de verre, mysterieuze groot-
heden, die de „Kompeniquot; en de „Welandaquot; voor hen zijn.
Grootheden, die zij nog niet vereenzelvigen, misschien om-
dat zij in de omstreken wel blanke en getinte Compagnies-
dienaren kenden, maar met Welanda als zoodanig nog niet
te maken hadden gehad. Andersdeels is het feit, dat Pie-
tersz' sterk-gekleurd verhaal over de macht en rijkdom
der V. O. C. grif geloofd wordt, evenzeer een bewijs voor
de lichtgeloovigheid der roovers als voor de reputatie en
't aanzien, die de Compagnie tot in alle uithoeken van de
Archipel genoot.

Tenslotte brengt Pietersz nog zijn warmen dank aan de
inwoners van Zamboangan en aan die van Manila voor
de gastvrijheid en hartelijkheid, die hij tijdens zijn verblijf
t.p., van hen ondervond. Het hs. is gedateerd: 21 September
1847 (te Rombokan).

39°. Sja'ir Pangéran Sjarif Hasini (Gedicht over
pangéran Sjarif Hasim).

Tekst: het gelijknamige Leidsche hs. cod. 2094. ®)
Een sja'ir over den oorlog in het Bandjermasinsche, door
den pangéran, een peranakan Riou®), die met een
schare Lingganeezen de krijgsbedrijven medemaakte en zich,
blijkens de hem verleende decoratie en eeresabel, daarbij
zeer verdienstelijk gemaakt schijnt te hebben, zelf op schrift
gesteld. Het hs. geeft (ongewoon verschijnsel) in den aan-
vang een indeeling in hoofdstukken, afbeeldingen (met veel

') Ook haar legers werft en betaalt de Compagnie aldus:
berkirim koepang (een coupon zendend).

•-) Hs., blz. 5.

3) Hs., blz. 24.nbsp;4) Hs., blz. 27 e.v.

5) Daarnaast: W. A. van Rees, De Bandjermasinsche
krijg van 1 859—1 863 (Thieme, Arnhem, 1865).

8) Van Rees noemt hem voor 't eerst in deel II, blz. 146, waar
hij met 40 Lingganeezen z'n hulp komt aanbieden en met luit.-adj.
Reuter naar Moennig gezonden wordt. Het le t/m 18e hfdst. van de
sja'ir te vergelijken met v. Rees, II, blz. 146—417.

-ocr page 310-

goud) van de médaille en eeresabel voornoemd, en een in-
troductie van den auteur (hij spreekt steeds in de derde
persoon van zichzelf). Dan volgen de eigenlijke krijgsbe-
drijven voor zoover de schrijver ze heeft meegemaakt en er
een rol in speelde. Het zij hem vergeven, dat hij die wel
eens als belangrijker voorstelt dan zij in werkelijkheid
waren. Terwijl uit v. Rees, waar hij van den pangéran en
zijn vrijschare spreekt, bhjkt, dat zij voornamelijk als hulp-
troepen naast de geregelde troepen optraden'), doet 't ge-
dicht (zie hierna) zeer duidelijk uitkomen, dat feitelijk de
pangéran bij iedere expeditie hoofd en ziel der onderneming
was en hij en de zijnen steeds de kastanjes uit het vuur
plachten te halen. Hoewel ook uit v. Rees bhjkt, dat de
pangéran een actief aandeel aan de operaties heeft gehad en
van zijn diensten vaak en gaarne gebruik werd gemaakt.

Historisch is het gedicht over 't algemeen zeer betrouw-
baar -), wanneer men daarbij rekening houdt met 't feit, dat
het in alle opzichten aan de eischen der Maleische poëzie
is aangepast. Waarover nader. Tenslotte vult de auteur zijn
werk aan met een volstrekt willekeurige verzamehng min of
meer officieele stukken: besluiten, benoemingen, kennis-
gevingen, een paar briefjes en verordeningen en een stuk uit
een d j e r n a 1 (journaal) over de gevangenneming van
Kjai Wangkang (September 1870). ')

Aan de Maleische sja'ir-traditie herinneren de tot chché
geworden beschrijvingen van gevechten en bestormingen®),
waarbij de pangéran en zijn mannen steeds voor hel noch

1)nbsp;B.v.: v. Rees, 11, blz. 185, 218 e.v., 290.

2)nbsp;Soms vergist hij zich in de namen der officieren. In vs. 108 b.v.
noemt hij den bevelhebber te Kendangan: kapitan B-a-d-i-n-g. Uat
was volgens v. Rees (II, blz. 297:) kapt. Brinkgreve. In hfdst. V zegt
hij, dat de chef van de expeditie tegen Benoea Lawas de zee-officier:
major Deresmon was. Dit was (v. Rees, II, blz. 203—04:) A.
Veer de Rochemont, majoor b/h 7e bataillon inf.

3)nbsp;Hs., blz. 96—137.

4)nbsp;Hs., blz. 101—10. Zie ook sub 40°.

6) Een enkel voorbeeld, stereotyp voor al dergelijke beschrij-
vingen in de sja'ir (bij de bestorming van Benoea Lawas): vs. 235
...memasang bedil gagak gempita (onder oorver-
doovend geweervuur).

Vs. 237: berboenjilah senapang rentaka lela/
asapnjagelapapibernjala

(geweren en kanonnen brandden los: rookwolken verduisterden t
gezicht, vuurtongen flikkerden);

vs. 241: bedil dipasang tiada berhenti/
peloeroenja datang berganti^
(onophoudelijk werd geschoten, kogels vlogen over en weer).

-ocr page 311-

duivel bang zijn, onder een hagelbui van kogels en altoos
met één enkelen aanval, de vijandelijke sterkten innemen.
Zij blaken allen van strijdlust en van ijver voor de zaak
van het Gouvernement.') Aan oude sja'irs herinneren:

a. Des pangéran's onverzwakte ijver en dienstvaardig-
heid jegens zijn „heerquot;. Hij staat steeds voor hem klaar en
betuigt hem herhaaldelijk zijn trouw en aanhankelijkheid,
zoo b.v. wanneer Habib Oellah zich komt onderwerpen en
Verspijck pangéran Sjarif Hasim voor zijn vele trouwe dien-
sten prijst®), wanneer Verspijck hem opdraagt Hidajat
Oellah in het oog te houden omdat hij vreest, dat deze amok
zal gaan loopen'); wanneer hij — de pangéran — hoort, dat
hij tot warnim (d.i. waarnemend) hoofd van Tjengal,
Menoenggal en Bangkalan benoemd wordt.
quot;) b. Het feit,
dat hij alles wat hij doen moet dadelijk verricht en met
spoed, daarbij, gelijk men van een waarachtig Maleischen
held en edelman mag verwachten, steeds de juiste beschei-
denheid en ingetogenheid, vooral jegens zijn meerderen, aan

den dag leggend, of m.a.w.: ----lakoenja tartib

terlaloe amat (hij was zeer correct in zijn optreden). ®)
c. De epitheta ornantia, waarmede de auteur zichzelf en de
Hollandsche officieren (die nergens een belangrijker rol ver-
vullen, dan dat enkelen hunner met name genoemd worden
en soms verteld wordt, dat zij in een of andere plaats of bij
een onderneming commandeeren of aanwezig zijn) voorziet.
Epitheta van het gewone soort, waarbij het op zin en strek-
king minder aankomt dan op de klank van het geheel, die
een fraai en verheven cachet aan de sja'ir moet geven. De
pangéran geneert zich volstrekt niet zichzelf t e r a ' 1 a (zeer
verheven), b e s t a r i (kundig), pahlawan (een held),
radja pendékar (heldhaftig vorst), laksamana
(held, naar Hang Toeah, de klassieke Laksamana der Ma-
leiers) e.d.m. te noemen. De officieren spelen een weliswaar
veel bescheidener rol dan hij, maar toch zijn zij: oetama
(uitmuntend), terbilang (beroemd), t era'la (zeer
verheven), sangat berani (zeer dapper), handalan
(trouw), gagah perwira (groote helden), garang
(onstuimig), pendékar (voorvechters), pahlawan of
pahlawan sakti (helden met of zonder bovennatuur-

1) Passim.nbsp;Hfdst. Xli, vs. 576 e.v.

3) Hfdst. Xlli, VS. 921 e.v.nbsp;Hfdst. XVI, vs. 1074 e.v.

s) Vs. 168.

-ocr page 312-

lijke vermogens)'), of hartawan (bemiddeld).®) Wat
een beetje gemoderniseerd neerkomt op: seorang opsir
nomornja fatah.... (een eerste-klas officier).®)
e. uit passages van de volgende soort, b.v. (bij gelegenheid
van Hidajat Oellah's onderwerping, wachten de Hollandsche
officieren zijn komst af):

dengan pakaian indah bernjala/
dipandang mata sedikit t a tjela
(in schitterende uniformen,waaraan letterlijk niets man-
keerde) quot;), terwijl de eerewacht memberi dahsat
seteroe memandang.... (vijanden, die haar hadden
kunnen zien, ontzag zou hebben ingeboezemd).®)

Meer en uitvoeriger aandacht wijdt de pangéran aan de
Hollandsche mihtaire (c.a. civiele) commandanten: Ver-
spijck, Happé en Tiedtke. Maar ook deze worden zooveel
mogelijk getrokken in de spheer van oude gedichten. Uit
niets, behalve uit hun namen en titels blijkt, dat wij met Hol-
landers te doen hebben, en verder zal men kunnen opmer-
ken, dat wat van hen gezegd wordt zóózeer cliché en gelijk-
vormig is, dat deze drie personen feitelijk in geen enkel op-
zicht van elkaar te onderscheiden zijn.

le. major Persepèk (maj. Verspijck).«) Wij vin-
den hem in de eerste plaats voorzien van de gebruikelijke
epitheta: (major) perwira (dappere (majoor)), jang
bidjaksana (de beleidvolle), (radja) besta ri
(kundige (vorst)), sjahda (de schoone), jang sakti
(de met bovennatuurlijke machten begaafde).') Het beeld,
dat de sja'ir van hem geeft, roept ons de koningen uit de
klassieke literatuur in herinnering, die zelf nooit handelend
optreden, maar steeds wijs, verstandig en machtig heeten te
zijn en de minzaamheid in eigen persoon zijn.«) Verspijck

1) Enkele voorbeelden slechts. De aangehaalde b.v. res^ in:
VS
50-99-105-111-116-117-passim-passim-passim. Majoor K o k (Koek)
heet b.v.
in VS. 41: radja niaripat (de bekwame vorst ) en m
hfdst Vlll (vs. 335 e.v.) enkele malen gar an g

3) • Van twee ongenoemde, officieren wordt in vs. 1261 gezegd:
...seorang doea koetar s f n p
t o e t a m a (dat zij
harmonisch (?) gebouwd zijn). ;') Vs. 384nbsp;s) Vs. m

6) G. M. Verspijck, wiens mihtaire capaciteiten v. Rees roemt,
was van 1859—63 militair commandant en wnd. Res. van de Z. amp; O.
afd. van Borneo.

T) Resp.: vs. 30, 39, 812-34-35-38-138.

8) Vgl R Brandstetter, Charakterisirung der Epik
der Malaien (blz. 31—32: Der König). De pacificator van de
Zuider- en Ooster-afd. van Borneo heet hier (vs. 421—22:)
toean résidèn bidjak leksana/

-ocr page 313-

wordt op de volgende wijze ingeleid:
masa itoelah memerintah Bandjar/
major Persepèk résidèn jang besar
bitjaranja haloes tiada kasar/
hoekoemnja tegoeh tiada berkisar
ialah résidèn bidjak bestari/
namanja masjhoer kesana kemari
sangat mengasihi dagang dan santeri/
aman sentosa dalam negeri

(te dien tijde werd Bandjermasin door den grooten Resident,
maj. Verspuck, bestuurd. Hij was beschaafd, niet ruw in zijn
spreken, vast en betrouwbaar in zijn vonnissen, niet veran-
derlijk; hij was een wijs en kundig en wijd en zijd beroemd
Resident, bij koopheden en santeri's evenzeer bemind. Pais
en vree heerschten in het gewest). ') Ontvangt hij z'n trou-
wen dienaar, den pangéran''), die hem trouwens altijd aan-
gename tijdingen brengt, dan is hij onveranderlijk terla-
loe soeka (zeer verheugd) en wadjah berseri
(straalde zijn gelaat).®) En natuurlijk spreekt hij vrijwel
steeds met een soeara manis (innemende, aangename
stem) of: berkata manis of dengan Iem a-h
lemboet (major berkata), wat allemaal op het-
zelfde neerkomt.

Perkataan haloes tiada kasar/
kasih kepadanja Melajoe Mangkasar
(hij sprak beschaafd, niet grof en Maleiers en Makassaren
hielden van hem)quot;), heet 't elders, en wanneer hij désa-
lieden ondervraagt:

haloes manis mengeloearkan bahasa:/
pangéran Hidajat dimana termasa
(vraagt hij vriendelijk: Waar is Hidajat gezien?).quot;)
Houdt hij een toespraak, dan:

berseroelah résidèn major perwira/
lemah lemboet boenji soeara

boedi dan bahasa amat sempoerna

masjhoer namanja l{esini-sana/

kasih kepadanja moelia dan hina.

(de kundige en verstandige resident was naar optreden en geest

een „gentlemanquot;, wijd en zijd beroemd en bij hoog en laag bemind).

Het is al cliché.

1) Vs. 23—26. 2) B.v. vs. 160—79.

3)nbsp;Vs. 925: bermanis moeka (met vriendelijk gelaat).

4)nbsp;In vs. 179 heet hij: jang pita (de welsprekende).

5)nbsp;Vs. 579.

-ocr page 314-

(spreekt hij met luide maar toch prettig-klinkende stem).')
Slechts één keer valt de auteur uit de rol en doet hij zeit
aan het verheven karakter van zijn held afbreuk. Als de
pangéran Hidajat Oellah's vrouwen en kinderen gevangen
genomen heeft, komt de majoor zoo overhaastig zn huis
uitloopen, dat:

....terdjempat topi dari atas hoeloenja

berhimboeran poetoes kantjing

badjoenja/

itoepoen tiada d i p e r d o e 1 i k a n n j anbsp;^

(z'n hoed van z'n hoofd vloog en de knoopen van zn ]as
over de grond rolden, maar daar sloeg hij geen acht op) )
en in zijn vreugde omhelst hij den pangéran zelfs. Omge-
keerd moet ook zijn toorn, naar beproefd recept, imponeeren,
welk effect de auteur poogt te bereiken door vele herhalin-
gen en 't gebruik van synoniemen. Wanneer Verspijck b.v.
verneemt, dat Hidajat ontsnapt is: . . . .h
a t i d i^d a 1 a m
sangat gembira (is hij zeer opgewonden) ) en dan
heet hij een dozijn verzen achtereen marah (boos ,
d
o e k a (toornig), b é r a n g (woedend) en g a r a n g (woest).

•Intusschen krijgt men niet den indruk, dat deze hoogste
autoriteit in den lande, die wel veel bevelen geeft
en boos
wordt als de zaken niet naar wensch verloopen, een fhnke
en zelfstandige persoonlijkheid is: in de sja'ir althans kan hij
niet buiten zijn dienaren (i.c. den pangéran), vooral met als
't critiek wordt. Wanneer hij er over tobt, dat hij ni^r niet
weet waar Hidajat c.s. kunnen zijn heengevlucht, ontbiedt hij
den pangéran, die meent, dat de opstandelingenleider naar
kampoeng Kalioekan (Kaliwékan?) zal zijn gegaan:
résidèn mendengar chabar begitoe/
hilanglah sedikit hati jang moetoe
(op 't hooren daarvan kreeg de Res. weer een sprankje
hoop) Verneemt hij later waar Hidajat zich bevindt, dan
zendt hij
den pangéran er op af en voegt hem toe:....
lepaslah kita dari kemaloean (verlos ons van
deze schande).«) De auteur vat Verspijck's daden en op-

JJ ïs' 79^91. De tekst (790) heeft t e r d j o e m p a (?) i^P^v^
terdi e mpat Dergelijke beschrijvingen van haastig of m angst
rennende oPvallende lieden zijn ook bijna chché (vgl. sub 12 en

sub 23°).

ï^s'. S:nbsp;VS. 516.

0) Vs. 599.

-ocr page 315-

treden in hfdst. XVIInog eens samen: major Persepèk,
wiens bestuur was 'adil tiada terperi (onuitspreke-
lijk rechtvaardig) ; die zich zeer verdienstelijk gemaakt
had en in Bandjermasin veel straten en pleinen had laten
verbeteren, wordt volgens 'adat Kompeni (Gouverne-
ment's gebruik) nu vervangen®) en overgeplaatst. De
goerendoer djénderal, aan wien alle Residenten blindelings
gehoorzamen, benoemt tot zijn opvolger: 2e. kor nel
H a p p é (kol. Happé). quot;) Hem wordt wel minder plaats in-
geruimd dan aan Verspijck, maar de auteur is jegens hem
niet minder royaal in zijn loftuitingen. En even weinig
origineel, evenzeer cliché en niets-zeggend. Hij bestuurt het

gewest ____'adil dan moerah sehariquot; (iederen

dag met mildheid en rechtvaardigheid), ®) en.
terlaloe haloes lakoe dan choeloek/
perintahnja 'adil 'adatnja élok
(hij was fijnbesnaard en beschaafd; zijn bestuur rechtvaar-
dig, zijn leven voorbeeldeloos). ®) Natuurlijk geniet hij aller
liefde, maar is hij als vijand verschrikkelijk. En nog eens
heet 't:

kornèl Happé résidèn perwira/
haloes manis bahasa soeara
'adil moerah tidak terkira/....
(de dappere Res. Happé had een innemende stem en voor-
dracht en was onuitsprekelijk mild en rechtvaardig).')
Vrede en welvaart namen onder hem toe en iedereen is
tevreden met een bestuurder, die 'adil dan moerah
'arifboediman.. (rechtvaardig, mild, geleerd en ver-
standig is) ®) en:

kornèl Happé 'arif mengerti/
bermadah manis menjoekakan hati
(de bekwame en beleidvolle Happé nam ieder door
z'n woorden voor zich in).quot;) De opvolger van de-
zen résidèn perkosa (heldhaftigen Res.) is

1) Vs. 1154—84.nbsp;2) Vs. 1155.

3)nbsp;Van de werkelijke redenen tot Verspijck's ontslag (v. Rees, 11,
blz. 394 e.v.) schijnt Sjarif Hasim niets geweten te hebben.

4)nbsp;Vs. 1185—94. E. C. Happé was van 1863 tot '65 Res, Zuider-
en Ooster-afd. van Borneo,

5)nbsp;Vs, 1185.

«) Vs. 1186.nbsp;•) Vs. 1190—91.

8) Vs. 1192,nbsp;») Vs. 1214.

-ocr page 316-

de (civiele) Resident: 3e. toean Tiek (Tiedtke).')
Hem wordt nog iets minder ruimte geschonken, maar bij
wijze van compensatie streeft de auteur in zijn lof op hem
naar eenige variatie. Zonder veel succes overigens, al is
de
inzet „modernerquot;. Tiedtke is tegoeh dan s e 11 a
(onvoorwaardelijk trouw) aan het Gouvernement. Het
hs. zegt, dat hij:

../dipandangmata sedikit ta - tjanggoeng
perintahnja baik lampahan djati/
kepada sekalian manteri boepati
haloes manis lakoenja pekerti/
tiadalah pernah mangapkan(?) hati
(zich gemakkelijk wist te bewegen, in z'n bevelen en optre-
den jegens 't inlandsch bestuur goed en oprecht, innemend
van aard en gedrag en nooit anderen kwetsend (?)). ■'') Zijn
bestuur is zegenrijk voor het gewest, maar voor vijanden is
hij een verschrikking:

karena ia orang jang bidjak/

sekalian perintah amat bersadjak

(want hij was een beleidvol mensch en zijn bewmd getuigde

van fijne manieren) en:

perintah 'adil tidak terperi

mengasihi sekalian hoeloebalang

manteri/

sekalian brandal takoet dan ngeri
(hij was onzegbaar rechtvaardig en al z'n beambten hielden
van hem, terwijl hij bij de opstandelingen zeer gevreesd
was).quot;) Men zou zonder iemand iets te kort te doen de
namen der drie Residenten in deze drie „karakter-schetsenquot;

kunnen verwisselen!

De pangéran geeft dan nog een (proza-) verslag van de
eigenlijke inleiding tot den opstand van Kjai Wangkang, bij
welke geschiedenis hij zeer nauw betrokken was.') We

1)nbsp;Aan K W. Tiedtke verwijt E. B. K.(ielstra), K r ij g s v e r-
richtincen op Borneo (November 187(^Januan 1871),
1 M T 1872 blz. 553-6Ü3, in de zaak-Wangkang gebrek aan door-
tastendheid ek flinkheid (blz 558-63)_

2)nbsp;Vs 1290nbsp;3) Vs. 1304—07.nbsp;^le noot )■

•'-.) Vs'. 1311.nbsp;«) Vs. 1313—14.

7)nbsp;Hs., blz, 101—10.nbsp;^

8)nbsp;Hiervoor: E. B. K.(ielstra) Krijgsvernchtmgen op Borneo
(November 187(^-Januari 1871), I M T., blz. 553-603. Voor
het vóórspel tot den opstand van V/angkang (waarvoor:
40 ). blz,
557—60, Feiten en data kloppen met de door den pangéran opge-
gevene.

-ocr page 317-

hooren hoe dit hoofd te Bandjermasin voor den Resident
komt, weigert zich van z'n wapenen te ontdoen of zijn, insge-
lijks bewapende, volgelingen weg te sturen; hoe pangéran
Sjarif Hasim, bij wien hij ingekwartierd wordt, met zijn be-
waking wordt belast en, de ernstigste gevolgen voor Band-
jermasin') en voor zichzelf en zijn gezin van een gestreng
optreden van den Resident vreezend, dezen herhaaldelijk
mondeling en schriftelijk bezweert toch vooral het zachte
pedaal te bespelen. Tenslotte laat de Res. zich overhalen®),
vergeeft den Wangkang zijn optreden (terwijl deze zijner-
zijds berouw huichelt) en staat hem toe naar Marabahan,
waar hij oorspronkelijk geïnterneerd was, terug te keeren.
Deze geschiedenis wordt bij Kielstra bevestigd, behalve dat
daar niets blijkt van de actie van den pangéran en diens
aandringen op zachtheid en vergevensgezindheid bij den
Resident. Kielstra laakt integendeel scherp het aarzelende,
weinig doortastende gedrag van Tiedtke, waarin z.i. de voor-
naamste oorzaak te zoeken is, dat Wangkang tenslotte tot
openlijke rebelhe durfde over te gaan. ®) De sja'ir is be-
eindigd: 16 Rabi I H. 1287, d.i. 16 Juni 1870. Het geschrift
in z'n geheel, gezien de laatst-beschreven gebeurtenissen
(9—13 September 1870), niet vóór eind-September 1870 ge-
reed gekomen.

40°. Sjair perang Wangkang (Gedicht over den op-
stand van Wangkang).

Tekst: het gelijknamige Bataviaasche hs., cod. 92.'')

Een niet zeer belangrijk gedicht, abrupt eindigend, en ge-
schreven door een Hadji Soleiman®), een: anak
Melajoe orang sabrang (een Maleier van den
overwal, d.i. Java), zooals hij zichzelf introduceert. Het be-
handelt de krijgsbedrijven tegen Wangkang in December

1) Zoo waarschuwt hij de Europeanen t.p. hun vrouwen en kin-
deren tijdig in de bèntèng in veiligheid te brengen (hs., blz. 108—09).

®) Volgens Kielstra (blz. 558) durfde de Res.. hoewel hij over
een voldoende militaire macht beschikte, uit vrees voor 't uitbreken
van onlusten niet doortasten.

3)nbsp;Het zou de moeite loonen na te gaan in hoeverre de pangéran
werkelijk des Resident's gedrag heeft beïnvloed.

4)nbsp;Onderschrift: Fragment van een Inlandsch ge-
dicht over den oorlog met Wangkang in Z.-O.
Borneo. Daarnaast; E. B. K.(ielstra), Krijgsverrichtingen
op Borneo (November 1870—Januari 1871), 1. JM. T, 1872, blz.
553—603.

5)nbsp;Kielstra (blz. 598) noemt onder de hoofden, die den 9en Januari
1871, met hun volgelingen den len luit. F. H. Albrecht naar soengai

20

-ocr page 318-

1870—Januari '71, die, voor zoover de schrijver ze persoonlijk
meemaakt, betrouwbaar en juist weergegeven zijn. Vrijwel
van dag tot dag') — data en expedities stemmen geheel
overeen met de bij Kielstra opgegevene — verhaalt de
auteur ons van de militaire actie bij Bedandan; de afsluiting
der soengai's om Wangkang het ontsnappen te beletten; de
vele vergeefsche tochten om den muiteling gevangen te
nemen; de verovering van diens sterkte tenslotte en Wang-
kang's dood en de laatste operaties tegen het overschot van
zijn volgelingen.

Uit den aard der zaak zijn het Hollandsche officieren,
hoofden en hadji's over wien de auteur in hoofdzaak spreekt
en voor ons doel zijn alleen eerstgenoemden van belang.
Met name wordt alleen genoemd een toean Komedan
namanja Pan-ham (commandant van Ham) en een
toean Pèt (Pet? Pit? Veth?), wiens functie duister is.
Verder is er meerdere malen sprake van een major of
komedan, die meestal de expedities leidt. Bijna steeds
is deze, niet met name genoemde, officier te identificeeren
met den majoor P. R. de Rochemont.quot;)

Van Pan-ham krijgen de Hadji en een djoeragan
k e r
O e i s (gezagvoerder van een kruisboot), wanneer hun
reeds ter oore gekomen is, dat het gewest hendak ber-
kelahi dengan Kompeni (met de Compagnie wil-
de vechten) ®), in zijn kantoor satoe rahsia (een ge-
heim) te hooren met betrekking tot Wangkang. Welk, dat
verraadt hij ook nu niet, maar van den komedan zegt hij:
roepanja baik seperti pahlawan/
bitjaranja terang kita poen paham.
(hij zag er uit als een held en zijn woorden waren klaar en
begrijpelijk).®) Hij raadt den Hadji aan voorloopig, in
verband met de onveilige toestanden, niet de rivier af te
zakken. Waarop deze aanlegt bij de r a k i t ('t vlot) van

Bedauw vergezelden, eene hadji Slénian, naar alle waarschijnlijkheid
de auteur van het hs. (zie ook hieronder).

1)nbsp;Aanvankelijk spreekt de auteur slechts van: de 10e, 12e etc.
dag van de maand, maar in vs. 387 zegt hij:Disémber namanja
boelan (December heette die maand).

2)nbsp;Vs. 27. Blijkens Kielstra (blz. 556 en elders): de Ie luit
P. P. H.
v. Ham, militair commandant van Marabahan.

8) Daar nergens namen genoemd worden kan een enkele keer
twijfel bestaan wie er mee bedoeld wordt (zie hieronder).

4)nbsp;Kielstra, blz. 575 en elders.

5)nbsp;Vs. 18.nbsp;8) Vs. 28.

-ocr page 319-

eene toean Pét, die al vertrokken is, zonder zelfs z'n njonja
mee te nemen: sebab soesah didalam pikir
(omdat hij zoo gepreoccupeerd was).') Hij komt evenwel
terug. Van v. Ham hooren wij even later nog, dat hij
verklaart geen waarde te hechten aan een verzoek om ver-
giffenis van Wangkang, terwijl een enkele maal zijn naam
nog figureert onder de leiders van patrouille-tochten.®)
Nog vernemen wij van de komst van den Residentquot;) en
de vergadering, die hij met de hoofden belegt maar waar-
bij zijn pogingen, van hen Wangkang's verblijfplaats te weten
te komen, mislukken: zij zwijgen uit vrees voor diens schoon-
zoon, Hadji Demang ®), ook aanwezig, die z'n vreugde daar-
over later niet bedwingen kan. Daarna worden ons stuk voor
stuk verschillende expedities en patrouilletochten verteld.
Het aandeel van den auteur bestond aanvankelijk slechts in
troepen-vervoer en 't bewaken van kleine soengai's.

Bij één van die vergeefsche pogingen om Wangkang ge-
vangen te nemen, op den 15en van de maand ®), trokken de
troepen in de beste stemming uit:
kapitan litnan soeka tertawa/
opas dan mandoer ada dibawa.
(kapiteins en luitenants lachten van harte; zij namen hun
oppassers en mandoers mee).') De vogel blijkt evenwel
wederom gevlogen. Den 23en wordt de djoeragan keroeis

1) Vs. 42.

-) Dan hooren we van hem niet verder. Later komen alleen een
paar van zijn menschen bericht brengen van een treffen tusschen
muitelingen en Mangkoe Sari, een bondgenoot (vs. 246 e.v.).

3) B.v.: vs. 406 e.v., op een expeditie op den 30en December
(vgl. Kielstra, blz. 595) met een kapitan Belokland (vs. 407)
d.i. kapt. J. C.
v. Blokland (Kielstra, t.z.p.). Het is niet zeker of met
de Komedan, wien in vs. 70 een belangrijk aandeel in de voorbe-
reiding der operaties wordt toegekend:
perang Wangkang soedah diatoer/
oléh Komedan didalam kantor

(de oorlog tegen Wangkang was door den Commandant in z'n bureau
voorbereid) v. Ham bedoeld wordt of de militaire commandant, overste
K. F. Schultze (Kielstra, blz. .566 en elders).

quot;) C. C. Tromp (Kielstra, blz. 564). De conferentie van 12 Decem-
ber te Marabahan (Kielstra, blz. 576).

In de sja'ir is deze Hadji Demang steeds de tegenvoeter van
den trouwen loyalen Hadji Soleiman. Blijkens vs. 360 e.v. zou het
de Hadji Kjai Demang Wangsa Negara, districtshoofd van Bekompay
en Doessoen zijn, bij Kielstra op blz. 592 genoemd. Op blz. 556 noemt
Kielstra hem echter volkomen betrouwbaar „ofschoon een schoonzoon
van Wangkang.quot;

8) 15 December op een gerucht, dat Wangkang zich ten Zuiden
van Marabahan zou bevinden (Kielstra, blz. 583).

7) Vs. 164. Dat soeka tertawa is overigens cliché.

-ocr page 320-

ziek en er komt een dokter aan boord:
komedan dokter toeroen disitoe/
sakitnja djoeragan baharoe tentoe.
(hij ging weer van boord en toen eerst wisten wij wat de
djoeragan mankeerde).') Als de Hadji eindelijk stroom-
afwaarts kan en mag gaan (naar Bandjermasin), bevindt hij,
dat de Poeasa daar vanwege de onlusten stil verloopt, maar
de Kompeni sangat gembira (Comp. zeer ver-
heugd) ') is over het gunstig verloop der krijgsbedrijven.
De beslissende expeditie tegen Wangkang's sterkte op den
27en ®) maakt de Hadji met de hulptroepen in haar geheel
mee. Tenslotte stiet men op den vijand en een verrader-
lijk salvo van orang soeroehan (onderhandelaars i.c.)
van Wangkang brengt den commandant tot woede en:
....dengan segera soeroeh memasang
(haastig gaf hij bevel tot vuren). ®) De bèntèng wordt in
storm genomen en Wangkang gedoodquot;), maar ook:
kompeni loeka ampat orang/
major djoega kena sekarang.
(de Comp. had 4 gewonden, w.o. de major).'') De zege is
echter behaald en: banjaklah toean soeka
tertawa.... (vele heeren lachten uit volle borst). ®) In
triomf voert men Wangkang's gele koningsvaan mee. Onze
Hadji is licht gewond en heeft zich beter gedragen dan H.
Demang, op wien de commandant hevig vertoornd is, om-
dat hij direct bij 't eerste schot naar de achterhoede ge-
vlucht is. quot;) Nog een enkele maal hooren wij iets van maj.
de Rochemont: tevoren, dat hij eens uitrukt dengan
tamboer moesikan (met trommelslagers en mu-
ziek) , 1quot;) en later als hij de onderwerping van een paar

1) Vs. 265.nbsp;2) Vs. 271.

3)nbsp;De expeditie van den 27en December onder maj. de Rochemont
(Kielstra, blz. 590—94).

4)nbsp;Vs. 290 e.v. Hij was nog een oogenblik tiada njaman
(niet op zijn gemak) omdat hij met z'n mannen rechts (van de
soengai, waarlangs men optrok n.1.) aan 't werk was gegaan (open-
kappen van struikgewas) in plaats van links, zooals de komedan ge-
last had.

5)nbsp;Vs. 332. Hiervan wordt bij Kielstra niets gemeld.

®) Dit vernam men pas later en eerst den 8en Januari '71 werd
zijn lijk gevonden (Kielstra, blz. 595, 597).

Vs. 344. De Rochemont werd in de dij gewond, 't Aantal ge-
wonden bedroeg 5 (Kielstra, blz. 593).

8) Vs. 347.

8) Vs. 360 e.v. Dit wordt bevestigd bij Kielstra (blz. 592).

10) Vs. 188 e.v.

-ocr page 321-

opstandelingen aanvaardt terwijl: ----komedan djoega

t O e 1 i s d i k a n t o r (hij in z'n kantoor zat te werken). ')

De komedan (al dan niet de Rochemont) stelt groot ver-
trouwen in H. Soleiman en geeft hem eenige gevangen
brand al (muitelingen) over, daar hij de orang kom-
peni (de inlandsche troepen of hulp-benden?) niet ver-
trouwt, maar op H. Demang's verzoek hem één van hen
toe te vertrouwen gaat hij niet in.''') Later geeft hij S. So-
leiman toestemming op eigen verantwoording te gaan pa-
trouilleeren, mits: ... .d j a n g a n mendjadi perang

besar (hij zich van gevechten van grooten omvang ver
hield).®) De Hadji geeft hoog op over wat hij zal doen,
maar:

komedan hilang: sabar sahadja/
Hadji djangan marah pada kita
(de commandant verzocht hem geduld te hebben en niet
boos op hem te worden) quot;) en slaat een gezamenlijke actie
voor.

Nog een enkele versregel worde volledigheidshalve ge-
memoreerd: 1°. aan boord van de „Onrustquot; bevindt zich
een officier over wien de Hadji slecht te spreken is:
itoe opsir tiada ber'akal/
dengan kita seperti ta^ kenal.
(die officier was niet wel bij z'n hoofd: hij deed net of hij
ons niet kende). ®) 2°. Hadji Demang, wiens houding jegens
't Gouvernement de auteur steeds verdacht poogt te maken,
zegt minachtend t.a.v. iemand, die enkele volgehngen van
Wangkang gevangen genomen heeft:
djoeragan keroeis orang apa?/
dia satoe orang Olanda'

(Wat is die gezagvoerder voor een vent? Een Hollander!) ®)

In dit gedicht viel slechts een zeer flauw en zijdelingsch
licht, en dan nog blijkbaar niet opzettelijk, op de leidende
officieren.

Gezien de gebeurtenissen, die het beschrijft, moet dit
hs. van begin 1871 dateeren.
41°.
De Atjeh-oorlog.

Hierover de volgende, door ons geraadpleegde werken:

1)nbsp;Vs. 399. Misschien is hier (en later) weer de militaire comman-
dantnbsp;van de Z. amp; O.-afdeeling, luit. kol. Schultze, bedoeld.

2)nbsp;Vs. 431—59.nbsp;3) Vs. 526.nbsp;4) Vs. 534.
s)nbsp;Vs. 385. 8) Vs. 430.

-ocr page 322-

I.nbsp;a. De eerste Atjeh-expeditie (het Batavi-
aasche hs., cod. CCCLXII).

b. Soerat Tjarita Goepernemen Wolanda
perang negeri Atjeh (Verhaal over den oorlog van
het Nederlandsch Gouvernement met Atjeh), het gelijk-
namige Bataviaasche hs., cod. CCCLXII.

II.nbsp;Sja'ir perang Atjeh (Gedicht over den Atjeh-
oorlog) in de Hollandsche vertaling van E. Blok, T. B. G.,
XXX, blz. 568—95.') De beide eerste in proza, namen wij
tezamen, het derde (zonder Maleischen tekst gepubhceerd)
apart.

Ad I. Het eerste hs. behelst de aanleiding tot den oorlog
en de eerste Atjeh-expeditie, en is blijkens een mededee-
hng aan 't slot een getrouw verhaal van de gebeurtenissen,
toen Toeankoe Hasjim van het Oosten en Tengkoe Kadi
van het Westen kwamen om onderzoek te doen naar de
oorzaken van den oorlog. Wie de auteur ook is, hij is zeer
anti-Nederlandsch en behoorde, blijkens de uitvoerigheid
waarmee hij het voorspel van den krijg beschrijft en de
zeer tendentieuze voorstelling, die hij daarvan geeft, blijk-
baar tot de Atjehsche oorlogspartij, die in den Rijksbe-
stierder Habib Abdoe 'r Rachman haar hoofdman had. Het
tweede verhaal is kennelijk van de hand van een onpar-
tijdig, eerder Hollandsch-, dan Atjehsch-gezinden schrij-
ver, die beweert een ooggetuigen-verslag te geven. ®) Hij
behandelt ook nog de expeditie v. Swdeten tot diens vertrek.
Veel minder dan de auteur van
a neemt hij deel aan den
oorlog. Hij is eigenlijk slechts toeschouwer en is te beschou-
wen als een vertegenwoordiger van die groote massa Atjehers
en vooral in Atjeh gevestigde kooplieden van elders, die
slechts uit vrees voor represailles van de machtige oorlogs-
partij niet openlijk de zijde der Hollanders durfden kiezen.
Neemt men ook hier de noodige reserve in acht t.a.v. de

1)nbsp;Daarnaast: r. A. W. K. ter Beek, De vier eerste jaren
van den A t j e h - o o r 1 o g.
2°. E. B. Kielstra, Beschrij-
ving van den Atjeh-oorlog, dl. I.

2)nbsp;b, blz. 15.

3)nbsp;b, blz. 7 zegt, dat een zekere Said Moehammad Mashoer, die
met schrijver's schoonzuster gehuwd was, en een Javaansch volgeling
bij hem logeerden. Kielstra (I, blz. 177) noemt onder de spionnen voor
de 2e expeditie gebruikt eene Said Mohamad bin Abdoel Rahman
Misjoer, die in Kampong Djawa (bij Kota Radja) een huis en een
vrouw had. Hij was vergezeld van den sergeant Santrie. Dit zijn ken-
nelijk de beide in 't hs. genoemde personen.

-ocr page 323-

chronologie, dan zijn beide hss. betrouwbaar genoeg en
geven een niet al te zeer van de Hollandsche beschrijvingen
afwijkend beeld van de eerste jaren van den Atjeh-oorlog.
Behandelen wij eerst het voorspel tot den krijg'):
a. De auteur laat het voorkomen of per Z. Ms. „Djambiquot;
een verzoek van het Nederlandsch Gouvernement tot het
aanknoopen van vriendschapsbanden aan den Sultan wordt
overgebracht. De vorst wil zich 6 maanden beraden, waar-
na Panglima Tibang Mohammed met ter zake dienende
brieven (?) niet alleen het sultanaat, maar ook Singapore
en P. Pinang gaat bereizen. Hij geeft daar brieven af aan
den Engelschen gouverneur en den Amerikaanschen consul,
omdat Pinang en Malaka onder Singapore ressortee-
ren(!?).®) Door een paar Hollandsche kooplieden overge-
haald, gaat de Panghma naar Riouw om met den Nederland-
schen resident aldaar besprekingen te voeren. Op diens
dreigende verklaring, dat binnenkort, in de
Poeasa-maand,
een groote vloot in Atjeh het antwoord op het Hollandsche
verzoek voornoemd zal komen halen en bij weigering den
oorlog zal verklaren, antwoordt de Panglima, even onver-
schrokken als gevat, dat die maand bij de geloovigen zeer
in trek is om te vechten. Na ruggespraak met Batavia slaat
de Resident, wien dit antwoord blijkbaar geïmponeerd
heeft, een vriendelijker toon aan. Men wil Atjeh geen kwaad
doen, hoewel men zeer blijft aandringen op aanvaarding
van de aangeboden vriendschap. De Panglima kan hier-
over niet beslissen, maar vraagt 3 maanden uitstel om zijn
Sultan te raadplegen, en dit wordt schriftelijk
vastgelegd.quot;) Na een tweede bezoek aan Riouw
waarbij de Panglima 6 maanden uitstel bedingt en verkrijgt,
weet hij ook gedaan te krijgen, dat de door de Hollanders
buitgemaakte Atjehsche schoener, de „Gipsyquot;, met schade-

1)nbsp;Uitvoerig behandeld omdat het wegens z'n tendenz en ver-
draaiing der feiten karakteristiek mag heeten voor de houding van
den Atjeher tegenover den gehaten kafir.

2)nbsp;Wat hij hiermee zeggen wil is mij volmaakt duister Wil hij
den lezer suggereeren, dat Atjeh van z'n a.s. verbond met de Hol-
landers ook de JVlaleische rijkjes op 't schiereiland (en hun souverein:
't Engelsch Gouvernement) op de hoogte wilde brengen? En die
Amerikaansehe consul dan? Duidelijk is in ieder geval, dat de auteur
een draai probeert te geven aan de pogingen van Atjeh buitenland-
sche mogendheden voor zich te interesseeren. (Vgl. Kielstra, I,
3e hfdst., blz. 46—64: ,,De aanleiding tot den oorlog. De oorlogsver-
klaringquot;).

3)nbsp;a, blz. 1.nbsp;4) Hiervan staat niets bij Kielstra.

-ocr page 324-

S12

vergoeding teruggegeven wordt. 3 weken na zijn terugkeer
in Atjeh (Z. Ms. „Djambiquot; bracht hem terug) ') komt een
oorlogsschip afsluiting van het vriendschapsverdrag eischen.
Des Sultan's tegenwerping, dat de 6 maanden nog niet om
zijn, wordt grofweg afgewezen met de mededeehng, dat men
niet langer wil wachten en een pertinent antwoord eischt
op de vraag, of de Sultan in een ondergeschikte positie t.a.v.
het Gouvernement wil toestemmen. Wat deze weigert.')

M.a.w.: De auteur laat het voorkomen of in de bedenk-
tijd, die Atjeh's Sultan zich bedongen had om zich te be-
raden over een van de Hollanders uitgegaan verzoek tot het
sluiten van een verbond, de laatsten hun ongeduld en agres-
sieve bedoelingen niet langer konden bedwingen: eerst be-
dreigden zij den Panglima, maar lieten zich door hem in-
timideeren; dan pleegden zij zeeroof, maar gaven de buit
tenslotte toch maar liever goedschiks terug. Intusschen
bleef Atjeh even lankmoedig en geduldig. Tot de verrader-
lijke Nederlanders eensklaps niet langer konden of wilden
wachten en niets meer of minder eischten dan onderwer-
ping van den Sultan aan het Gouvernement! En om de
kroon op dit alles te zetten, lossen zij 5 dagen later (op
Donderdag 27 Moeharram, d.i. 27 Maart — 1873 n.1.) een
schot op de kota, dat iedereen verstomd doet staan over een
dergelijke schending van het oorlogsrecht. Dit is 't begin
van een dagelijks in intensiviteit toenemende beschieting,
totdat na 10 dagen de Atjehers hun geduld verloren (sic!)
en 't vuur gingen beantwoorden. Intusschen waren wel 24
nieuwe schepen ter reede gearriveerd. quot;)

b. Deze auteur geeft van het voorspel een heel andere
voorstelling: hij begint®) met ons op de hoogte te brengen
van de oneenigheid tusschen Habib Abdoelrahman en Teng-
koe Panglima Tibang, die elkaar over het hoofd van den
jongen Sultanquot;) het oppergezag over Atjeh betwistten.
Toen de eerstgenoemde naar Turkije was gegaan (k e -
Istamboe!)■'), begaf zich de Panglima uit vrees voor

1)nbsp;Volgens Kielstra (I, blz. 46) werden de gezanten per s.s. „Mar-

nixquot;nbsp;teruggebracht.nbsp;a, blz. 2.

3)nbsp;De datum is juist (Kielstra, I, blz. 64). Zie hieronder.

i)nbsp;a, blz. 2.nbsp;®) b, blz. 1/2.

ö)nbsp;S. Aladin Mahmoed Sjah was 14 jaar, toen hij aan de regee-
ringnbsp;kwam en stond onder voogdij van den Arabischen rijksbestier-
der (Kielstra, I, blz. 38).

7) Hij is inderdaad in januari 1873 naar Turkije gegaan om dit
land tegen de Hollanders te hulp te roepen (Kielstra, I, blz. 179).

-ocr page 325-

den rijksbestierder en diens plannen, naar Riouw, met de
bedoeling Atjeh onder 't Nederlandsche Gouvernement te
stellen. Ook gaat hij naar Singapore naar een Consul-Ge-
neraal (?) en knoopt, in afwachting van het antwoord uit
Batavia, ook besprekingen aan met den Komsol Ame-
rika (Amerikaanschen consul). Wat er daarna tusschen hem
en de Nederlanders voorgevallen is, weet de auteur niet,
maar de Panglima keerde met vele kostbaarheden terug.
Dan komt een Gouvernement's oorlogsvloot ter reede en
eischt antwoord, ') waarop verzuimt de auteur te vertellen.
De Sultan en de rijksgrooten vergaderen en 't gerucht doet
de ronde, dat hij, de Sultan, het land verkocht heeft.®)
In ieder geval willen de hoeloebalangs van geen onderwer-
ping weten: Kami sekali® tida'' soeka ber-
lindoeng dibawah perintah Wolanda.
Djikalau lain bangsa boléh kita berpiki r...
(Wij wenschen allerminst onder Nederlandsch gezag te ko-
men. Betrof het een ander volk, dan zou er over te denken
zijn). Iedereen is vast besloten goed en bloed voor Atjeh's
onafhankelijkheid veil te hebben: djikalau soedah
habis mati kita semoeanja dalam perang
biarlah diambil tanah kosong sadja jang
pandjang (als wij allen gesneuveld zijn mogen zij al
deze ledige, uitgestrekte landstreken hebben). quot;) Waarna,
zeer in 't kort, verteld wordt, dat de schepen een bombar-
dement openen en de Nederlandsche troepen, de Atjehers
verslaande, de kota innemen.

Deze auteur laat het dus voorkomen of een interne
Atjehsche quaestie reden is geworden van Panglima Tibang's
aanbod tot onderwerping aan het Gouvernement; of
de Panglima, om meerdere ijzers tegelijk in 't vuur te heb-
ben en blijkbaar met hetzelfde doel, met Engeland en Ame-
rika onderhandelde. Wat daarop volgde weet hij niet maar
wel weet hij, dat na Panglima Tibang's terugkeer, een Neder-
landsche vloot voor Atjeh verschijnt en dit aanleiding wordt

b, blz. 4.

®) Vgl. dit met 11, waar Panglima Tibang hiervan beschuldigd
wordt.

b, blz. 5.

4)nbsp;b, blz. 5. Of dit werkelijk gezegd is, doet er minder toe: onge-
twijfeld geven zij de toen heerschende krijgszuchtige stemming goed
weer (vgl. Kielstra, 1, blz. 58).

5)nbsp;b, blz. 5.

-ocr page 326-

tot een bewogen vergadering van den „Rijksraadquot;, waarin
de rijksgrooten zich allen oorlogszuchtig en fel anti-Hol-
landsch betoonen; waarna de krijg losbarst. Een voor ons
veel vriendelijker voorstelhng van zaken dan bij
a ! Buiten-
dien is Panglima Tibang's rol hier een heel andere dan in
a.

Vergelijkt men beider mededeelingen met Nederlandsche
berichten, dan valt de ware toedracht, bezien en ge-
ïnterpreteerd door de inheemsche bevolking
van Atjeh, daaruit wel te construeeren: Bij het eerste be-
zoek van de „Djambiquot; aan Atjeh (eind 1871) sloeg de
oppermachtige rijksbestierder Habib Abdoelrahman reeds
een hoogen toon tegen onze gezanten aan, en kort daarop
berichtte de Britsche Regeering ons, dat hij den gouverneur
der Straits gepolst had over een verbond tegen Nederland.
September 1872, ± 4 maanden na het tweede bezoek van de
„Djambiquot; (Mei 1872) aan Atjeh, kwam Panglima Tibang
Mohammed, sjahbander van Atjeh, bij den Resident van
Riouw. De laatste vernam van hem van den strijd tusschen
de Arabische, oorlogszuchtige, partij onder Abdoelrahman
en de meer verzoeningsgezinde, die de Panglima vertegen-
woordigde. De Res. moest hem echter terugzenden, daar
hij geen volmacht van den Sultan kon overleggen en aUeen
met een officiëel gezant van hem onderhandeld kon wor-
den.') In December teruggekeerd beklaagde de Panghma,
ditmaal voorzien van een eigenhandig schrijven van den
Sultan, zich over 't opbrengen van de „Gipsyquot;. Men geeft
deze wel terug maar: ter berechting, want de
schoener was in beslag genomen op zeer ernstige vermoe-
dens van zeeroof. ®) Op de terugreis naar Atjeh blijkt, dat
de gezanten hun oponthoud in Singapore benut hebben om
met de Itahaansche en Amerikaansche consuls contact te
zoeken.') Men vindt hierin aanleiding den Commissaris

1) En- dan in II!nbsp;Kielstra, I, blz. 38-^0.

3) Kielstra, 1, blz. 41. a spreekt van één bezoek vóór en een na
Panglima Tibang's reis naar Singapore,
b zwijgt hierover.

■*) Dit bij b. a laat het souverein voorkomen of de Panghma de
ware vertegenwoordiger van het één-en-ondeelbare Atjeh was.
b is
trouwens beter op de hoogte van 't doel van zijn zending dan
a.

5) Kielstra, I, blz. 42. Men vergelijke hiermee de merkwaardige
voorstelling van zaken bij
a (blz. 1).

8) Kielstra, I, blz. 43—44. Alleen a spreekt van twee bezoeken, b
haalt ze (zooals nog nader blijken zal) door elkaar. Ook vermeldt b het
„Gipsyquot;-incident niet,
a wèl.

7) Kielstra, I, blz. 46. b geeft hiervan een naïef-onschuldige ver-
klaring maar spreekt kennelijk niet met opzet onwaarheid.

-ocr page 327-

Nieuwenhuyzen (met 4 schepen) ') te zenden om ophel-
dering te vragen, eventueel den (overigens onvermijdelijk-
geachten) oorlog te verklaren. Dit gebeurt den 25en Maart
1873 als de Sultan niets dan ontwijkende en niets-zeggende
antwoorden blijft geven. De Sultan bedingt dan nog een paar
dagen uitstel en betuigt z'n vriendschappelijke gezind-
heid. Nieuwenhuyzen stemt toe op voorwaarde, dat de
samenscholingen van gewapend volk en de arbeid aan strand-
versterkingen zullen ophouden. Den 27en Maart wordt, bij
wijze van waarschuwing, als n.l. toch samenscholing plaats
grijpt, door de „Citadelquot; een schot gelost op een oostelijke
versterking.'®) 28 Maart herhaalt zich het verschijnsel van
samenrottingen, waarop de „Marnixquot; 12 schoten lost. En als
de gestelde termijn verstreken is begirmen de schepen een,
ongeregeldquot;), bombardement. 5 April arriveerde de vloot
met de expeditie-Köhler voor Atjeh. ®)

Stonden wij bij het weergeven van dit voorspel lang
stil, omdat het van beide hss. het meest curieuze deel
vormt, voor de rest kunnen wij kort zijn.

Vanzelfsprekend staat de auteur van a bij de aanvanke-
lijke (overigens zwaar-bevochten) successen der Nederlan-
ders maar heel even stil, en wijdt breed uit over het ge-
vecht van Donderdag 8 Sjafar (d.i. 7 April), waarbij de
Nederlanders tot de hoofdpoort van den kraton waren door-
gedrongen, maar door den van zijn morgengebed terug-
keerenden Sultan met enorme verliezen werden terugge-
slagen. ®) Zij moesten achtereenvolgens de in puin gescho-
ten mesjdjid en daarna ook hun strandbivak ontruimen. Ten-
slotte schepen zij zich in, hun tenten achter zich ver-
brandende. De Atjehers, die hen voortdurend op de hielen

Vgl. Kielstra, 1, blz. 60—64.

'-) Dat bleef hij tot den len April toe doen, dus nog na het ver-
strijken van den termijn van uitstel, daarbij steeds de, tenslotte door
Nieuwenhuyzen geëischte, erkenning van Nederland's souvereiniteit
ontwijkend (Kielstra,
I, blz. 64. Vgl. a, blz. 2).

3)nbsp;Kielstra, I, blz. 64. Dit is het schot waar a (blz. 2) van spreekt:
het werd gelost binnen de termijn van uitstel, wat
a's auteur han-
dig aangrijpt om den lezer te suggereeren, dat de Hollanders een ver-
raderlijken inbreuk op de krijgsgebruiken pleegden.

4)nbsp;Kielstra, I, blz. 64.nbsp;Kielstra, I, blz. 83.

a, blz. 2—3. Het gevecht vond den 16en April plaats (Kielstra,
I, blz. 148; Ter Beek. blz. 28). De Nederianders wisten niet, dat zij
zich voor den kraton bevonden (Kielstra, 1, b.v. blz. 142; Ter Beek,
blz. 28). Curieus is, dat gen. Köhler's dood niet vermeld wordt
(t 14 April).

-ocr page 328-

zaten, maken hun heele legertros buit.De auteur eindigt
met er op te wijzen, dat het Nederlandsch Gouvernement
door een en ander veel schade te lijden kreeg, want ook
Riouw kwam in opstand, buitendien treedt het door z'n
blokkade van de kust, waarbij zelfs non-combattanten (vis-
schers en koopvaarders) niet ontzien worden, alle oorlogs-
rechten met voeten.

De auteur van b babbelt gemoedelijk verder over de ver-
schrikkelijke gevechten om de missigit; den dood van den
kepala perang (expeditie-chef), die:
mendapat
pélor.... sedang mengéker diatas (getroffen
werd, terwijl hij door z'n kijker stond te turen) en de ont-
ruiming door de Hollanders van de moskee. De auteur heeft
met eigen oogen kunnen constateeren^), dat zij het er hard
te verduren hebben gehad en wat den Atjehers in handen
valt is rotte waar. Daar hij het strandbivak, waar de troe-
pen van
17—25 April verbleven «), niet vermeldt, maar over-
gaat tot het vertellen van gebeurtenissen uit de periode tus-
schen de le en de
2e expeditie (waarbij wij een indruk krij-
gen van de door het Gouvernement bedreven en door de
Atjehers gevreesde spionnage) valt aan te nemen, dat hij
beiden - vertrek missigit en vertrek Atjeh - ook verwart. Hij
vertelt hoe de blokkade van de kust een prijsstijging voor alle
waren
veroorzaakt: 1 kapal a p i o e n (scheepslading opium)
kost 100 ringgit, Ikajoe kain poetih nr. 24 (blok wit
katoen nr.
24) 12 ringgit. Cholera komt het land teisteren
en de auteur doet een curieus verhaal van een in de VI
Moekims opgevischte kist, die i.p.v. geld het lijk bleek te

1) Op 28 Sjafar H. 1290 (a, blz. 3), d.i. 27 Apnl 1873. Bi] de
inscheping (25—28 April) werden vivres e.d. ook ingescheept Wat
niet meelenomen kon worden werd verbrand. 29 April '73 verlat de
vloot de reede (Kielstra, 1, blz. 161). Wat de Atjehers buitgemaakt

H^'^VenTo^tt'Sïlooze verontwaardiging van den Atjeher
over de- fnu^ende blokkad^nbsp;^^ ^^^ ^nbsp;^rH^'L^oI'

De tekst teeft menj ikir. Ik gis dat dit mengéker (een klanknaboot-

^N^a h^ver\r?k der Nededandsche troepen bezocht hij de mesjdjid

Volgens Kielstra (I, blz. 151) werd alles meegenomen op een
paar vaten zout vleesch na, waarvoor men geen dragers had, en die
men in de moskee begroef. „ ,nbsp;^^

8) Kielstra I, blz. 150; Ter Beek, blz. 28.

■!) b b'z 7—9 De Said Moh. Mashoer voornoemd. Voorts het
avontuur van een Hollandsche schipbreukeling die in Atjeh belandt
en, van spionnage verdacht, maar juist den dood ontspringt (b, blz. ts).

-ocr page 329-

bevatten van een djénderal dari bangsa Italian
(Italiaansche generaal), die aan de cholera gestorven was.')
Zóó kwam de ziekte in het land.'quot;) Waarna hij zonder nadere
inleiding overgaat tot de 2e expeditie: de expeditie-van
Swieten. Hij vertelt, dat deze landde bij Koeala Laoe quot;),
zich dóórvocht naar Penajoeng (tegenover Planggehan) ®);
hoe des auteurs kampoeng door de Hollanders bezet werd;
hoe een Javaan pakai bintang (met een decoratie) quot;)
een brief van Pan-soewiten (v. Swieten) en toean
D-é-v-é-p-e-r') aan den Sultan overbracht en door
dezen vermoord werd. Zonder het verlies van den kraton
met zooveel woorden te vermelden vertelt hij, dat de Sultan
zich tenslotte laat overhalen om te vluchten, maar kort daar-
op sterft, meer tengevolge van zorgen over het gedrag van
zijn hoofden en 't wantrouwen van zijn eigen volk, dan uit
verdriet over het verlies, van zijn kraton. Hij sterft te
Pakoer(?) maar de Kompeni bestelt hem later te Tjota-
badaquot;) ter aarde, waar hij nog rust. Dan vertrekken
Persepèk (Verspijck), Pan-soewiten (v. Swieten)
en D e n é p e r (de Neve), en P è 1 (kol. Pel) blijft in de
kraton achter. Van het eerstgenoemde drietal zegt de
auteur: Itoe toean' poenja kebaktian tiada
boléh dikatakan hingga orang Atjeh
hilang: djika Islam toean Pan-soewiten
boléh djadi 'ali sebab djikalau dapat
tangkap orang djahat bawa menghadap
dia selamanja kasih wang (zij waren onuit-
sprekelijk vroom, vooral v. Swieten, zoodat de Atjehers zei-
den: Als hij Mohammedaan was zou hij een hoogverhevene

1)nbsp;Kielstra (I, blz. 289) geeft de sleutel tot dit vreemdsoortige
verhaal: de commandant van een door het Gouvernement gechar-
terd Italiaansch transportschip (de „Maddaloniquot;), een generaal Nino
Biscio, was 12 December '73 aan cholera gestorven en op Poelau
Toean in een ijzeren waterkist begraven. Later bleek het graf ge-
schonden en de kist verdwenen te zijn.

2)nbsp;b, blz. 9. 3) b, blz. 9—14.

Koeala Loeë, op 9 December 1873 (Kielstra, I, blz. 224 e.v.;
Ter Beek, blz. 31—34).

Kampoeng Djawa, de woonplaats van den schrijver.

«) Dit is de lavaan Mas Soemo Widikdjo (Kielstra, I, blz. 189—90;
253, 282; Ter Beek, blz. 33—34), wiens treurig einde juist wordt
weergegeven.

b, blz. 14 geeft D e n é p e r. Dit maakt het waarschijnlijk, dat
hier de chef van de staf, kolonel de Neve bedoeld is (Kielstra, I, blz.
182; Ter Beek, blz. 31).

«) Pager Ajer (6 Januari 1874) volgens Kielstra, I, blz. 325.

8) Tjoetbada bij Kielstra, 1, blz. 325.

-ocr page 330-

zijn, want aan iedereen, die een gevangen vijand voor hem
bracht, placht
hij geld te geven).') De Hollandsch-gezinde
tengkoe® kregen bij hun vertrek persèn (cadeaux).
b is gedateerd: Kotaradja, kampoeng Planggahan, 10 April
1884.

Ad II. Dit gedicht behandelt, in ouden sja'ir-trant, de
aanleiding tot den Atjeh-oorlog®), de
expeditie-Köhler en
haar échec. Het is zeer sterk anti-Hollandsch en Islamitisch
getint. Wanneer men evenwel een scherper waarneming,
een duidelijker beeld van den Nederlander hier meent te
zullen aantreffen, zij het een door haat en partijdigheid niet
geheel zuiver, dan zal men teleurgesteld worden. ®) De
auteur beoogde slechts een sja'ir naar traditioneel model te
scheppen, waarin de overwinning der Atjehers, of nog beter
gezegd: der geloovigen op de kafir, moest worden geglori-
fieerd. Het zal den lezer daarom niet verbazen, dat de ge-
vechten, waarin onafgebroken geschoten wordt, zeer hevig
zijn en vooral aan onze zijde vele dooden vallen: dat helden-
daden alléén aan Atjehschen kant bedreven worden quot;); dat
telkens weer herhaald en extra-nadruk gelegd wordt op de
dapperheid der Atjehers, die „slechts met een gedoebangquot;
gewapend zijn e.d.m.; dat in dezen „heiligenquot; oorlog Allab
met de geloovigen is, van wie er ondanks de hevigste bom-
bardementen nooit meer dan twee of drie sneuvelen.®)
Noch behoeft het hem te verbazen, dat de djénderal c.s. zich
bijzonder verbazen over de moed der Atjehers, die zij, Hol-
landers, die elders zoovele lauweren geoogst hadden, maar
niet kunnen verslaan. °) Het Nederlandsche, d.i. niet-inheem-
sche, karakter der tegenstanders kon in een dergelijke sja'ir
natuurlijk niet tot z'n recht komen.

In de eerste plaats is daar de djénderal (gen. Kohier),
van wien wij weinig anders hooren, dan dat hij boos wordt
en zich opwindt als hij wéér een nederlaag moet incassee-

1)nbsp;b, blz. 14. De tekst (Lat. karakter) heeft toengkeb i.p.v. tangkep
en van Soewiten.

2)nbsp;Panglima Tibang heet hier lVlant(e)ri Rampang.

3)nbsp;Daaraan kan het feit, dat 't gedicht in vertaling voor ons ligt
geen (noemenswaardigen) schuld hebben.

*) Vooral die welke de Atjehsche legeraanvoerder bedrijft (vs. 121)
en die van een halfwassen knaap (vs. 161 e.v.). Wij volgen de num-
mering van Blok, die elk vier-regelig couplet een vers noemt en als
zoodanig telt

B) Vs. 146.nbsp;®) B.v. vs. 150 e.v.

-ocr page 331-

ren.Waarop hij dan maar weer den aanval beveelt. Per-
soonlijk aan de gevechten deelnemen doet hij niet: hij slaat
ze uit de verte gade.®) Hij vindt op merkwaardige, ja:
bovennatuurlijke wijze den dood. Wanneer tenslotte de Hol-
landers, beschaamd en ontmoedigd, een wapenstilstand van
3 maanden bedingen, na verloop van welke termijn zij zullen
terugkeeren (sic!) ®), en allen zich in 't kamp om gen.
Kohier hebben geschaard, wordt deze plotseling door een
schot doodelijk getroffen. Het heilig kanon, zegt de auteur,
had gesproken uit de diepten der zee(!).quot;)

Wat de Nederlanders in 't algemeen betreft, zij betoonen
tegenover Atjehsche grooten groot (en, zou men uit 't ge-
dicht opmaken, verschuldigd) respect. Als in 't begin de
verraderlijke Manteri Kampang te Betawi komt, laat de
djénderal (de G. G. i.c.) hem met saluutschoten ontvangen.
Men leze er verder de vergadering , die de djénderal belegt
met zijn machtige mannen, waarin tot den oorlog besloten
wordt, eens op na en hoe de Resident van Riouw, als was
hij een vazal van den G. G., met mannen en wapenen bij-
stand komt verleenen, om te beseffen hoezeer alles aangepast
is aan Maleische behoeften, Maleische literaire traditie en
opvattingen.

Het Nederlandsche leger komt er in zooverre niet slecht
af, dat het (beantwoordend aan de eischen van klassieke
sja'irs) ondanks herhaalde nederlagen toch maar weer ten
strijde trekt en veel en hevig schiet. Overigens is het wel be-
grijpelijk, dat 't het eerste op den duur met gemengde ge-
voelens gaat doen: „de eene lachte, d' ander zag droef.quot; ®)
Merkwaardig is ook de wijze waarop de Hollandsche solda-
ten, volgens de auteur, hun entrée maken in Atjeh: „hoog
zwaaien zij hun wapenen, hun loopen wordt springen en
hun marsch wordt een ren.quot; ') De aanleiding tot den oorlog
is volgens dit gedicht de volgende: Manteri Rampang moest
voor zijn Sultan „onuitsprekelijk rechtvaardig en mildquot; te

1) Herhaaldelijk. Dit is trouwens cliché.

-) Vs. 150 e.v.; vs. 179. Blijkens Kielstra en Ter Beek leidde
Köhler natuuriijk ook niet persoonlijk de verschillende expedities en
verkenningstochten, welk feit de dichter in bovenstaanden vorm on-
der woorden brengt.

3)nbsp;Vs. 189 e.v. De Atjehers dagen hen uit maar met alle beschik-
bare Nederlandsche soldaten op te komen.

4)nbsp;Vs. 199. Het hoeft geen betoog, dat een en ander pure fantasie
is. Vs. 63 e
.v.

6) Vs. 101.nbsp;Vs. 78.

-ocr page 332-

Singapore een stoomschip koopen'), verbrast echter het geld
daarvoor en gaat nu, om niet met leege handen thuis te
komen, naar Betawi om----Atjeh voor 20000 ringgit te ver-
koopen. ') Wanneer dan later de Hollanders met troepen
naar Atjeh komen en hun gevraagd wordt wat zij willen,
antwoorden zij, dat zij beslag komen leggen op het land, dat
zij van den Manteri gekocht hebben. Waarop zich de Atjeh-
sche veldheer (terecht!) over de domheid der Nederlanders
verbaast: hoe kan nu een ondergeschikte het rijk van zijn
meester verkoopen?! ®)

De beste stukken uit dit voor ons niet veel waardevols
(in positieven zin) bevattende gedicht zijn de beschrijvingen,
waar de auteur de reputatie der Maleische literatoren, goede
opmerkers te zijn en het geobserveerde levendig te kunnen
weergeven, ophoudt. De djénderal is fier van gestalte, de
borst vol met medailles en ruim voorzien van zwaarden en
pistolen''); het passagieren der Hollanders in Singapore na
Köhler's ter aarde bestelling®); de verwelkoming der te
Batavia terugkeerende troepen, die de vrouwen met allerlei
versnaperingen komen afhalen. ®)
42°.
Gedicht op Schouw Santvoort.
Tekst de gelijknamige Bataviaasche cod. CDLXVII.'')

Een onbelangrijk gedicht over Sèhèt Sampoer (d.i.
Schouw Santvoort) 's tochten langs de rivier van Djambi en
diverse zijstroomen, welke onderzoekingstochten hij deed in

1)nbsp;Kielstra, I, blz. 46. Het Atjehsche gezantschap, januari 1873,
terugkeerend, toefde eenige dagen te Singapore om een stoomschip
te koopen. De onderhandelingen sprongen af op de te hooge koopsom.

2)nbsp;Vs. 16 iuncto 85. In vs. 22 raadt de Manteri de Hollanders
aan, vooral in de Poeasa-maand te komen, daar de Atjehers dan door
vasten verzwakt zijn (vgl. dit met I, a).

3)nbsp;Vs. 87—88. Panglima Tibang ..de verraderquot; in dit gedicht, was
(zie boven) het hoofd van de verzoeningsgezinde partij en als zoo-
danig bij de oorlogspartil, tot welke de auteur stellig behoord zal heb-
ben, gehaat. Dit verklaart het beeld, dat de sja'ir van hem geeft.

4)nbsp;Vs. 71.nbsp;®) Vs. 204—11.nbsp;«) Vs. 225 e.v.

De opgave in de catalogus (Vh. B. G., LVII, blz, 348)
is onjuist Zij luidt: „Gebrekkige beschrijving van de politieke (sic!)
ervaringen van den heer Schouw Santvoort (Sehet Sampoer geschre-
ven) in Djambi,quot; Men vergelijke onze inhoudsopgave. Hiernaast;
1°, Tijdschrift Aardrijkskundig Genootschap,
1879, Bijbladen, le deel: De Sumatra-expeditie,
2°, P, J, Veth, InMemoriam j. Schouw Sant voort,
Eigen Haard, 1877, blz. 405—07. Het hs. is in Lat karakter en in
een merkwaardige spelling geschreven, die wij niet overnamen. De
auteur schrijft je voor alle i-klanken; ieja en nja voor -ia; v voor p;
meestal g voor ng en h voor ch. (Men treft b.v. aan saparatie,
vs. 384, voor seperti; dievamandengan, vs. 159, voor
dipemandangan e.d.m.).

-ocr page 333-

opdracht van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap
(1877) en zijn plotselingen dood in Djambi, om te besluiten
met een beschrijving van de onderzoekingstocht van Schouw
Santvoort's opvolger, Kornilis (Cornelissen), en de on-
geregeldheden en vijandelijkheden onder de bevolking van
Boven-Djambi, die daarvan het gevolg waren.

Over 't algemeen is de auteur (een peranakan Djambi)
goed op de hoogte van wat hij schrijft, zoodat men mag
aannemen, dat hij de tochten van Santvoort meegemaakt
zal hebben; en bevat wel aardige passages ') bij de beschrij-
ving van de reis per stoombarkas langs Djambi's water-
wegen, van het effect dat dit eerste stoomschip op de oever-
kampoengs had e.d.m. Verdeelen wij het voor ons onderzoek
in de termen vallend materiaal in tweeën:

A.nbsp;De in de sja'ir voorkomende Hollanders: Schouw
Santvoort, de toean kontelir (eigenlijk nog belang-
rijker) diens vrouw, (C. H.) Cornelissen.®)

B.nbsp;De indruk, die het verschijnen van de expeditie en
haar doel maakten op hoofden en bevolking.

Ad A. Hier als elders wordt het ons door slaafsche na-
volging der literaire traditie uiterst moeilijk gemaakt te ont-
dekken hoe de auteur nu wérkelijk over zijn Hollandsche
superieuren gedacht heeft. Sèhèt Sampoer, de controleur en
Cornehssen heetten alle drie bij herhaling: orang jang
p i n t a r (intelligent), toean djauhari (kundig).
orang jang tjerdik (knap), jang sangat bidik
(nauwgezette vorschers), bidjak mengerti (knap en
verstandig), jang mengerti (verstandig), sangat
berani (zeer dapper) e.d.m. Waaruit slechts blijkt, dat
hun werk den auteur geïmponeerd en tot 't bezigen van
bovengenoemde epitheta (vrijwel uitsluitend op hun v e r -
standelijke vermogens betrekking hebbend) ge-
bracht heeft.

Overigens wekt 't gedicht den indruk, dat Santvoort was
een rusteloos-bezig man, daardoor wat ongeduldig en onge-
durig, maar als zeeman voorzichtig genoeg. Op weg naar

1)nbsp;B.v. vs. 159:

hilanglah kota dipemandangan/
tinggal teringat didalam hati.
(de stad verdween uit ons oog, maar bleef in ons hart).

2)nbsp;Bedoeld is de waarnemend politiek agent te Djambi: Niessen
(T. Aardr. Gen., Bijbl. 1, blz. 5 en elders).

®) Luit. t/z le klasse C. H. Cornelissen volgde Schouw Santvoort,
begin 1878, als leider van de Sumatra-expeditie op.

-ocr page 334-

's sultan's residentie wordt herhaaldelijk van hem gezegd,
dat hij „ongerust en bezorgd was, daar het vaarwater hem
onbekend wasquot;:

roesoehnja hati tiada tertanggoeng/
sebab perdjalanan beloemlah keroean.
En keer op keer: soesahlah hati---- (was hij bekom-
merd) ,hati ta*^ njaman (niet op zijn gemak), en, als de
reis voorspoedig verloopt: ....toean Sampoer soe-
kalah hati (is hij verheugd). Volgen wij het verhaal
van den auteur op den voet : Toen S. Ahmad over Djambi
regeerde, een trouw en gewaardeerd vriend van de Koem-
pani, die hem dan ook in alles ter wille was, ontving men te
Djambi bericht, dat van een paar heeren uit Inderlan
te Padang aangekomen, één, geheel alleen, Djambi
binnentrok, terwijl de twee anderen: ....tinggal di-
Padang (in Padang achterbleven).®) Die door Djambi
reist is, naar men zegt, een: ....toean lain agama
lain agama serta bangsa/
chabar jang mesti bangsa Beland-a
(heer van een andere godsdienst en anderen landaard: een

Nederlander, naar verteld wordt).quot;) Zijn doel is:----hen-

dak melihat sekalian tamasja (alles in oogen-
schouw te nemen, wat de moeite waard was) ®), of m.a.w.:
....melihat boemi empoenja isi (de heele na-
tuur — te zien n.1.). ®) Alles wat er te zien viel te land, op of
in 't water, planten, dieren etc., schrijft hij in een b o e k o e
(boek). De controleur gaat den Sultan van zijn komst ver-
wittigen: ____satoe toean Perhimpoenan

negeri (van iemand van 't Aardrijkskundig Genoot-
schap) '); en de Sultan belooft maatregelen te treffen voor
zijn veiligheid. Dan wordt Santvoort bij z'n aankomst in

1)nbsp;Vs. 171.

2)nbsp;De auteur geeft niet zóó veel tochten en excursies op als Sant-
voort in zijn relaas (T. Aardr. Gen.). Hij comprimeert ze in twee
of drie groote.

3)nbsp;Vs. 62. Santvoort kwam vergezeld van Veth jr. en Snelleman
23 Februari 1877 in Padang aan. Hij begon z'n exploratie van 't
stroomgebied van de Djambi-rivier met (geheel alleen) Midden-
Sumatra van West naar Oost door te trekken. 18 April is hij in
Djambi. Na te Batavia een te zijnen behoeve uitgeruste stoombarkas
gehaald te hebben kan hij z'n onderzoek beginnen. Velerlei tegenslag
belet hem meer dan proefvaarten te ondernemen. December '77 over-
leed hij plotseling aan een hartveriamming (Veth, Eigen Haard, ta.p.).

4)nbsp;Vs. 58—59.nbsp;Vs. 60.nbsp;vs. 64.

') Vs. 83.

-ocr page 335-

Djambi aldus geïntroduceerd:
adalah nama toean 'oelama itoe/
Sèhèt Sampoer nama jang tentoe
berani dan pintar sangat terlaloe/
sedikit tiada gentar dan kakoe
(die geleerde heette Sehet Sampoer en was een man van
groote moed en verstand en allerminst bang en onbehol-
pen).') Hij gaat eerst een stoombarkas halen in Batavia,
waarna de controleur hem zal gaan voorstellen aan den
Sultan. Met het zeer snelle scheepje (de auteur verzuimt
geen enkele gelegenheid om die snelheid te doen uitkomen),
gaan Santvoort, de controleur met vrouw en kind en 's Sul-
tans schoonzoon, de Pangéran Wira Kesoema®), stroomop-
waarts naar Telok Ketapang, 's Sultan's residentie. En dan
volgt een wijdloopige beschrijving van die reis, terwijl Sant-
voort senang hati (vergenoegd) dan wel sebal hati
(ontevreden) is, al naar gelang de vaart vlot en prettig ver-
loopt of men last heeft met ondiepten,
terlaloe pintar toeanlah Sampoer/
mendjalankan kapal sangat berani
(zeer knap was Santvoort en moedig in 't besturen van het
schip) ') en bij aankomst in Telok Ketapang is hij zeer ver-
heugd:

toean Sampoer hatinja soeka/
seperti mendapat goenoeng Moertika(?)
(Santvoort was verheugd als had hij den berg Moertika ge-
kregen) quot;) en:

masoek dikamar terlompat®/
memakai pakaian terlaloe tjepat
toean Sampoer moeda djauhari/
terlaloe sekali soekanja hati
kéker dipegang serta berdiri/
pandang memandang kanan kiri
(liep al springende naar zijn hut en verkleedde zich vlug.
Hij stond met z'n kijker in de hand en keek naar alle kan-
ten) . ®) Het gezelschap wordt goed ontvangen en geniet ook
de volgende dagen alle gastvrijheid:

1)nbsp;Vs. 104—05.

2)nbsp;Genoemd in T. Aardr. Gen., blz. 64.

3)nbsp;Vs. 219.

4)nbsp;Vs. ?'84. Moertika is misschien een verschrijving voor
moestika (bezoaarsteeri).

5)nbsp;Vs. 386—88.

-ocr page 336-

soekalah hati njonja sekali/
toean kontelir tambahnja lagi
(mevrouw was heel verheugd en de controleur nog meer).')
De begroeting bij de eerste kennismaking wordt natuurlijk
omstandig beschreven:

..../tabé diangkat topi dipadjoelkan(?)
berpegang tangan beranggoet'an/
tanda 'toe memberi kehormatan
memberi hormat koedengar terang/
tangan dipegang serta digojang
(bij wijze van groet namen zij — de Nederlanders — hun
hoeden af, gaven den Sultan c.s. de hand ten teeken van eer-
betoon, zooals ik vernam, en schudden die). De Sultan
belooft Santvoort z'n medewerking, maar ontraadt hem in
verband met den lagen waterstand nu reeds te beginnen.
Santvoort voelt daar, in tegenstelling tot den schranderen
controleur, niets voor: ..../sebabnja beloem
begitoe mengerti (want hij had — op dat punt —
geen ervaring). ®) Hij wil dan echter voettochten maken en
de Sultan zal de hoofden waarschuwen: ..../soepaja
djangan dapat kesoesahan (opdat hij geen
strubbelingen zou ontmoeten). Wanneer hij afscheid
neemt van den Sultan om terug te keeren, beschrijft de
auteur weer hoe dat gaat:

toean Sampoer orang jang mengerti/
mengangkat tabé bidjak sekali
kepala digojang diangkat topi/
serta dipegang ditangan kiri
topi dipegang disebelah kiri/
tangannja kanan memegang djari

dengan baginda makota negeri/......

(de beleidvolle Santvoort verstond het op juiste wijze af-
scheid te nemen: hij bewoog z'n hoofd, lichtte z'n hoed af
met z'n linkerhand en met z'n rechter schudde hij den Sul-
tan de hand). ®)

Na een tijd in Djambi vertoefd te hebben maakt Santvoort
eenige reizen langs de kust, wat den auteur gelegenheid
geeft bij ontvangst door den sjahbandar met klem te betoo-

1) Vs. 435.nbsp;2) Vs. 461—63.

3) Vs. 498.nbsp;*) Vs. 506.

®) Vs. 724—27. Men merke op hoe minutieus de auteur deze, van
de inheemsche verschillende, wijze van begroeting geobserveerd heeft.

-ocr page 337-

gen, dat ieder land een havenmeester noodig heeft èn een
p a b é j a n (douane-kantoor): ..../negeri Melajoe
atau Belanda (zoowel Maleische landen als Neder-
land).') Verstandige menschen kunnen tegen een dergelijk
instituut geen bezwaar hebben.')

Na een periode van gedwongen werkeloosheid sterft S. op
een nacht geheel onverwacht. Zelfs de dokter schijnt niet
te kunnen ontdekken waaraan hij gestorven is, althans;
..../penjakitnja tiada begitoe njata (de
doodsoorzaak stond niet duidelijk vast). ®) De Pangéran
Moeda ■•) is zeer bedroefd, als hem de tijding gebracht wordt,
karena ia orang jang mengerti/
seperti Sampoer soekar ditjari
(want S. was een verstandig man, wiens gelijke moeilijk ge-
vonden zou kunnen worden). Trouwens: de ontsteltenis
en droefheid zijn algemeen. De controleur seint 't bericht
naar alle kanten, en:

barang siapa mendapat chabar/
hati terkedjoet sangat berdebar
(ieder, die het ontving, schrok uitermate).quot;) En dan gaat
de auteur over op een kissah jang lain (ander ver-
haal).

De controleur in deze sja'ir, die zeer veel vleiende epitheta
toebedeeld krijgt, is een actief en schrander man. Zijn werk
bestaat in intermedieeren tusschen Santvoort en den Sultan,
en in 't laatste gedeelte brengt hij dezen op de hoogte van
het molest, dat S.'s gezellen'), die naar Djambi wilden trek-
ken, in de bovenlanden aangedaan was, zoodat zij zelfs naar
Palembang de wijk hadden moeten nemen. ®) I'rouwens ook
Cornelissen krijgt de vijandigheid en 't wantrouwen van de
desa-bewoners te ondervinden: hij wordt uit een kampoeng
beschoten en de bevolking neemt een zóó dreigende houding

1)nbsp;Vs. 856.

2)nbsp;Vgl. Elout's gesprek met den Sultan van Pontianak (sub 26°).

») Vs. 939.

4) Pang. Wira Kesoema, die hier bedoeld is, was op de begrafenis
(T. Aardr. Gen., blz. 100).

Vs. 943.nbsp;6) Vs. 970.

/) De twee heeren, die met S. uit Holland waren gekomen, maar
die de auteur met bij name kent; slechts weet hij, dat (vs. 1081):
...berboeat djasa tinggal di-Padang (zij tijdens
hun verblijf te Padang verdienstelijk werk deden).

8) Die onrust was tijdens en door Santvoort's doortocht ontstaan
(Veth, blz. 406).

-ocr page 338-

aan, dat men 't raadzaam acht naar T. Ketapang terug te
keeren.

Zooals haar man en S. door den Sultan, zoo wordt de con-
troleurs-vrouw iederen dag door de „Sultanequot; onthaald en
krijgt een speciale hofdame toegewezen. Deze Hollandsche

dame ......./bersaroeng batik berbadjoe

k e b a j a (in sarong kebaja gekleed) beschrijft de auteur
als een vrouw, die:

tjantik mendjelis boekan kepalang/
poetih koening toeboehnja sedang
(zeer knap van uiterlijk was, een blanke huid en een goed
figuur had). ®)

Ad B. De auteur toont wel belangstelhng voor wat des
belanda's is: we zagen reeds z'n interesse voor onze wijze
van begroeten. Voorts wijdt hij verzen aan Santvoort's
daaglijksche bezighedenquot;): hij baadt, kleedt en scheert zich
na het opstaan en ontbijt dan in gezelschap van den
Seterman Amini (? stuurman en machinist) ®); aan
het huiselijk leven bij den controleur, dat vooral tot z'n
recht komt des avonds als de mannen van hun werk zijn
thuisgekomen. Om 7 uur gaat men aan tafel:
doedoek dikoersi sebagai beratoer/
demikianlah 'adatnja setelah mashoer
menghadap médja pantas sekali/
séndok dikanan garpoe dikiri
(men zat op stoelen, op vaste plaatsen naar bekend gebruik,
voor een keurig-gedekte tafel: de lepels lagen rechts, de
vorken links).®) Na het eten rookt men een tjeroetoe
(sigaar) vóór men naar bed gaat. De dag wordt met een bad
begonnen. In hooge mate moest evenwel het volstrekt onge-
wone en bijzondere van Santvoort's exploratie-werk de be-
langstelling en nieuwsgierigheid van den auteur wekken.
Hij wijdt de noodige verzen aan het doel van Santvoort's
arbeid, in hoofdzaak op hetzelfde neerkomende: hij wil alle
planten, dieren, gesteenten e.d. opschrijven. Aan boord van
z'n stoombarkas is S. aldus bezig:
pènah dan tinta sedia mesti/
t
O eli s - m e n O el i s tiada berhenti

1)nbsp;Vs. 1082 e.v. Bevestigd in T. Aardr. Oen., blz. 172 e.v.

2)nbsp;Vs. 552.nbsp;®) Vs. 556.nbsp;quot;) Vs. 820 e.v.

5) Een eigennaam? De stuurman heette Makkink, de machinist Her-
mans (T. Aardr. Gen., blz. 42).
«) Vs. 907—08.

-ocr page 339-

demikianlah kerdja setiap hari/
barang jang terpandang dimata sendiri
didalam boekoe tertoeliskan pesti/
demikianlah perintah Perhimpoenan

negeri

(pen en inkt moesten altijd gereed staan. Hij schreef zonder
ophouden iederen dag al wat hij zag in een boek: zóó had
het Aardr. Genootschap hem bevolen).') En aan het slot
richt de auteur vleiende woorden aan 't adres van S. en
Cornelissen, die bij de Djambiërs hoog in aanzien stonden,
omdat zij veel plachten te betalen voor wat men hun aan
planten, dieren etc. bracht. Zoodat zij dan ook:
lebih® ma'loem (toean sendiri)/
akan hal doenia empoenja isi
(steeds beter van de natuur op de hoogte kwamen). ®)

Wij zagen reeds hoe de Sultan Santvoort in alles ter
wille was: geen wonder dat deze zich „revancheertquot; door
hem een geweer aan te bieden, dat het beste is in heel
Djambi. «) Aardig is echter wat ons verteld wordt over een
gesprek tusschen twee Pangéran's, waarbij Wira Kesoema,
één van de twee, den ander uitlegt wat Santvoort's bedoe-
lingen zijn en deze verklaart het hoogst ongepast te zullen
vinden als men hem de verlangde toestemming zou weige-
ren. quot;) En of nu de auteur een waar gebeuren weergeeft of
alleen den Pangéran tot tolk van zijn eigen gedachten maakt:
aardig blijft dit enthousiasme van een Djambiër voor weten-
schappelijken arbeid, die hij toch niet op z'n volle waarde
kon schatten. ®)

De verschijning van de stoomboot brengt onder 't désa-
volk langs de rivier steeds de noodige opwinding, welke ten-
slotte explodeert in de beschieting van Cornelissen c.s. Toen
de barkas voor 't eerst te T. Ketapang verscheen, liep het
gansche volk te hoop, gewapend en wel: ..../seperti
kelakoean hendak menjerang (als wilden ze
vechten).quot;) Men kan zich de consternatie voorstellen, die
ontstaat als de Sultan met z'n zoontje aan boord gaan en

1) Vs. 683—85.nbsp;2) Vs. 1169.

3) Kort na z'n aankomst gaf Santvoort den vorst een Chassepot-
geweer cadeau, waarover deze zeer verheugd was (T. Aardr. Cien.,
blz. 99).nbsp;4) Vs. 238—300.

®) Vgl. 36°, le en 2e: de belangstelling voor verzameHngen van
Farquhar en Raffles.
«) Vs. 414.

-ocr page 340-

het schip met hen wegstoomt.

tiada bertentoe minoem dan makan/
birahikan Padoeka Jang dipertoean
(Men dacht niet aan eten en drinken zóó smachtte men naar
Z. M.). ') En de auteur bewijst over gevoel voor humor (en
ruimere levenservaring) te beschikken door onmiddellijk
daarop te vertellen, dat de Sultan, over wien men zich zóó
ongerust maakte, zich aan boord bijzonder thuis voelde:
seperti diatas tachta sendiri/
sedikit tiada berbéda lagi
(het was precies alsof hij op z'n eigen troon zat).

Het gedicht is gedateerd 15 Rabi I H 1296, d.i. 8 Maart 1879.
43°.
Gedicht over den Panembahan van Matan.
Tekst: het Leidsche hs., Ms. Or. 6062.

Een onbelangrijk gedicht, blijkbaar door den Panembahan
van Matan, die over zichzelf liefst in den derden persoon
(ajahanda - vader) spreekt, zelf geschreven; handelend
over zijn verblijf in de stad Pontianak, waar hij menoeng-
goe hal perkaranja (de behandeling van zijn zaak
afwachtte), zonder dat hij ons overigens inlicht wat voor
perkara dat is; de stad beschrijvende en bezoeken aan en
van den Sultan, Sjarif Mohamad e.d.m. Het schrift is slecht,
de stijl conventioneel, cliché en dor. Ons leverde het feite-
lijk geen materiaal.

We hooren, dat Seri Padoeka ajahanda Panembahan
Matan Kangdjeng Baginda (!) te Pontianak voor z'n perkara
de terugkomst van den Resident afwacht, die maar Ié ka
(bleef plakken) in Batavia. De geschiedenis is hem ech-
ter niet aangenaam ,want als hij eenigen tijd terugkeert ter
afwikkeling van eenige zaken in zijn eigen rijk, zegt hij:
selamat lepas da'wa Olanda/.... (gelukkig
aan de Hollandsche procedure ontkomen te zijn). ®) In een
huis, dat hij na veel moeite weet te huren en dat aan een
bejaarde Hollander (belanda toea), toean Pan-

1) Vs. 669.nbsp;2) Vs. 672. T. Aardr. Gen., blz. 169: de Sul-

tan liet zich graag per barkas z'n kampoengs langs varen.

3)nbsp;Het staat in de supplement Cat. iVlaleische en JVtinangkabausche
Handschriften (Leiden) door van Ronkel opgegeven: (blz. 82—83,
no. 191) als:
Sja'ir perang Bandjermasin. „Een gedicht zooals het
Bataviasche van bovengenoemden titel en de Sja'ir Pangéran Sjarif
Hasim.quot; Opgave van begin, slot en dateering (zie hierna) komen met
die van dit hs. overeen, maar er wordt in de verste verte zelfs niet
over de Bandjermasinsche krijgsbedrijven of Sjarif Hasim gerept, ge-
lijk uit onze inhoudsopgave blijken mag.

4)nbsp;Tekst, blz. 3.nbsp;®) Tekst, blz. 4.

-ocr page 341-

hépel (?) toebehoort, wacht ajahanda nu vol ongeduld op
de terugkomst van den Resident ----soepaja mem-
boeka perkara tjoeri (opdat de quaestie der ver-
duisteringen zou worden afgehandeld).') De wakil van den
Res., een toean pétor, kan deze zaak natuurlijk niet
behandelen en schijnt zelfs de opdracht gekregen te hebben
den Panembahan van Matan maar weer naar huis te zenden.
Deze zoekt daaraan te ontkomen door voor te wenden, dat
hij slechts z'n voet (-en) wil cureeren. De pétor staat hem
niet toe daarvoor naar Batavia te gaan, maar hij mag dan
wel in Pontianak blijven om doktoren te raadplegen. -)

Verder op legt de auteur nog meer nadruk op zijn ver-
langen naar den terugkeer van den Resident. Ja: hij zou
het hefst naar Bogor vliegen om zijn zaak bij den G. G. zelf
te gaan bepleiten. De controleur staat dat niet toe en eischt
nu, dat hij naar Matan terug zal keeren, zoodra zijn voeten
genezen zijn. De Panembaham constateert, dat alle ambte-
naren wel zeer verschillen van die van vroeger: niemand
schijnt hem genegen te zijn, behalve de Sultan, en hij be-
klaagt zich over de vele pitenah (intrigues). Een tweede
bevel van de pétor noodzaakt hem tenslotte zich voor de
afreis gereed te maken. Hij verkrijgt echter nog eenig
uitstel van den pétor pahlawan (heldhaftige contro-
leur) om den Sultan te vergezellen op diens bezoek aan 't
graf zijns vaders om te menambak nisjan (grafzuil-
tjes aan te brengen). ®) Controleur en Resident worden van
de gebruikelijke epitheta voorzien: d j a u h a r i (kundig),
terbilang (vermaard), moelia (verheven), jang
hébat (de imponeerende).quot;) Overigens hooren wij van
den controleur slechts, dat hij streng optreedt, tè streng,
jegens den goeden en rechtschapen man, dien de auteur ver-
klaart te zijn.

Uit zijn beschrijving van de stad en zijn lof op den Sultan
van Pontianak moge bewondering en lof blijken voor de
Hollanders c.a., dat alles is van het traditioneele soort en,

1)nbsp;Tekst, blz. 16. Er staat djoeri(?) in de tekst Wij maakten
mede m verband met het optreden van 't B. B. tegen dezen hoog-
waardigheidsbekleeder, die (blz. 2) gedecoreerd was — bintang
emas Olanda — op, dat hier tjoeri gelezen moet worden en
de Panembahan blijkbaar gemoeid was bij geldelijke malversaties.
Zekerheid dienaangaande konden wij echter nergens verkrijgen.

2)nbsp;Tekst, blz. 17.

3)nbsp;Tekst, blz. 29. 4) jgi^g^ ^^^ ^g s^nbsp;^^^ g^

8) Tekst, blz. 16—17.

-ocr page 342-

gezien zijn verhouding tegenover 't Gouvernement, niet ge-
heel onverdacht.

In het levendige en volkrijke Pontianak, dat aan menschen
van allerlei landaard werk en levensonderhoud verschaft, en
z.i. met Singapore gelijk staat (!), maken de roemah
Olanda (Hollandsche huizen), die zoo welverzorgd zijn,
zoowel in de kantoren-wijk, waar de straten netjes zijn, als
daarbuiten, waar ze tuinen hebben met bloemen en vrucht-
boomen, den aangenaamsten indruk.') Ziende wat er al
niet omgaat in Pontianak, zegt hij, dat hij:
mengkenang koeasa Tjina Olanda/
menoendjoekkan besar negeri Belanda

ja ï toe bangsa ahli kaperi(?)/----

(begreep waartoe Chineezen en Hollanders in staat waren;
dat bewees de grootheid van Nederland, een land van des-
kundigen, zij 't ongeloovige(?)).-) In Pontianak treft men
orang Goepernemèn Olanda (Landsdienaren)
aan, vooral militér, en préman Inggeris dan
Pr as man (Engelschen en Fransche „vrijmannenquot;, d.w.z.
particulieren), die

datang mentjari hidoep jang aman/
dengan Olanda soeka berteman
(in vrede hun levensonderhoud wilden zoeken en gaarne
met de Nederlanders vriendschap sloten).®) Zij werken in
fabrieken, scheepvaartondernemingen e.d.m. De Hindoes,
die men er treft, hielden veel van bermain kambing
(bokje-spelen) en wel ....segenap roemah Olanda
(ten huize van aUe Hollanders), welk spel bij iedereen in de
smaak viel.quot;) De tijd is bezig te veranderen, constateert de
auteur: jonge Chineezen bouwen hun huizen nu t j a r a
Olanda (naar Europeesche trant), ®) en de helft van het
publiek, dat toestroomt bij de afvaart van den Sultan c.s.
memakai tjara Olanda (was Europeesch gekleed). quot;)
Sultan Mohamad') en zijn beambten worden hemelhoog
geprezen. Hij, wiens perkataan manis (woorden in-

1)nbsp;Tekst, blz. 18—20.

2)nbsp;Tekst, blz. 21. Kapri (in de tekst) voor kafir? Of voor
keperi, politie-dienaren (Rusconi, blz. 17).

3)nbsp;Tekst, blz. 23.

4)nbsp;Tekst, blz. 26. Bij dit spel wordt iemand door z.g. tooverfor-
mules een bok en stelt zich als zoodanig aan.

6)nbsp;Tekst, blz. 27.nbsp;s) jekst, blz. 56.

7)nbsp;Encycl. N. I., III, blz. 452: Sjarif Mohamad volgde in 1895 zijn
vader, joesoep, als Sultan van Pontianak op.

-ocr page 343-

nemen) en wadjah berseri (gelaat straalt) '), blijft
als eenige even voorkomend en vriendelijk jegens den
Panembahan, in tegenstelling tot de andere burgerlijke en
militaire ambtenaren, die voor hun baantje bevreesd zijn.
De Sultan is vroom, schrander en leergierig, en:
..../sikapnja mendjelis di-moeka Landrad
(in de Landraad een knappe verschijning). Hij is een zeer
voortreffelijk vorst:

meskipoen hoekoem tjara Olanda/
soedah mengerti Soeltanja moeda
(al was de procedure Hollandsch, de jonge Sultan beheersch-
te haar volkomen).quot;) Hij is een goed vriend der Hollanders
en Res. en controleur plegen hem dan ook iedere week te
bezoeken. Het is dan ook niet vreemd, dat men hem van
Hollandsche zijde bij z'n afreis voor het bezoek aan z'n
vader's graf een eeresaluut met vlaggeseinen brengt:

dibénténg toeroen naik bandéra/---- (op

't fort rees en daalde de vlag) quot;) maar ook de schepen in de
haven Heten zich niet onbetuigd.') Met de beschrijving van
de terugkeer van den Panembahan naar Ketapang wordt
't gedicht besloten.

Het is gedateerd 27 Moeharam H. 1313, d.i. 20 Juli 1895.
44°.
Sja'ir Soeltan Aboebakar (Gedicht over Sultan
Aboebakar). Tekst: Sja'ir al-marhoem Beginda
Sultan Abubakar di-negeri Johor door
Na-Tian-Piet.»)

De auteur is een peranakan Chinees uit Bengkoelen, een
veelbereisd koopman, die er zich na den dood van zijn vriend
en beschermer, S. Aboebakar (pandai mengambil
hati orang Tjina — die de kunst verstond de Chinee-
zen voor zich te winnen) quot;), er toe gezet heeft diens
leven te bezingen. De lange, en historisch-betrouw-
bare, sja'ir (200 blz.) met uitvoerige beschrijvingen van de
feesten door den Sultan gegeven (de oude sja'ir-traditie!).

1) Tekst, blz. 40.

■-') Tekst, blz. 36. Hier is weer veel onleesbaar in het hs.

Tekst, blz. 37.nbsp;Tekst, blz. 40. 5) Tekst, blz. 40.

«) Tekst, blz. 58.nbsp;Tekst, blz. 59.

V Het boekje bevat eenige photo's van: Na-Tian-Piet zelf, Sultan
Ibrahim (S. Aboebakar's zoon en opvolger), Sultane Chatidja,
Aboebakar's tweede vrouw, en den overieden Sultan. Hiernaast:
1°. R. O. Winstedt, A History of Johore (1365—1895 A. ü.),
J. R. A. S., JM. B., vol. X, part. Ill, blz. 98—120; 2°. „Een iVlaleisch
gedicht in Memoriam.quot; (I. Q. 1897, blz. 100—01).nbsp;») Blz. 189.

-ocr page 344-

van zijn paleizen, rechtvaardig, wijs en mild bestuur'),
heeft op de meeste Maleische gedichten, waarin nog levende
of juist overleden vorsten bezongen worden, vóór, dat het
eerlijker is en oprechter. Na-Tian-Piet doet zijn best zijn
vorst in een zoo gunstig mogelijk daglicht te plaatsen; hij
doet zijn best een sja'ir te schrijver, maar desondanks voelt
men, dat literaire vorm en woordenpraal hem géén hoofd-
zaak zijn, gelijk dat bij de meeste Maleische dichters het ge-
val pleegt te zijn, bij wie eigen aanbidding en zelf-bedwel-
mende verheerlijking belangrijker zijn dan het object daar-
van. Terecht zegt het I. G.-artikel dan ook: „Er is min-
der sprake van overdreven toegezwaaide lof dan van deug-
delijke erkenning van ware verdiensten, die van groote in-
genomenheid met zijn weldoener getuigen, maar met over-
tuiging worden verhaald en voor het beoogde publiek be-
langwekkend.quot;

Buitendien bevat de sja'ir tal van aardige passages: zijn
beschrijving van de bals der Europeanen; de grappige wijze
waarop hij zich voorstelt, dat in het verre Londen Queen
Victoria en de Sultan met elkaar omgaan (niet zonder een
grond van waarheid, gelijk wij zien zullen) e.d.m. Wat de
eerste betreft:

setelah selesai berpegang djari
boenji moesik soedah kedengari

masing® mengepit isteri____

(zij gaven elkaar de hand, de muziek zette in en ieder nam
zijn echtgenoote in de armen) ®);

serampak menari kanan dan kiri

berpoesing® kesana kemari____

(zij dansten allen dezelfde figuren en draaiden alle richtin-
gen uit)

girang hatinja tiada terperikan

menari sadja jang dipikirkan____

(men was onuitsprekelijk vroolijk en dacht aan niets anders
dan aan dansen) ;

banjak toean jang moeda®
menari berdoea nona jang indah
berpoesing® tiada bersoedah

.iJrnbsp;On a summer evenmg, (4 June) in Mayfair,

after a life of untinng mdustry, great schemes and notable accom-
plishments for his people and his country, the father of modern Johor
passed to his rest.quot;nbsp;Blz. 33.
nbsp;Tzp *) Blz 38

-ocr page 345-

tiada merasa penatnja ada
(vele jongelieden dansten met mooie jonge meisjes; zij
draaiden eindeloos in 't rond zonder moe te worden);

apalagi orang jang beloem beristeri
terlebih lagi girangnja menari
nona jang élok dianja tjari
dibawa menari kesana kemari
(de ongehuwde jongelui hielden nog veel meer van dansen
en zochten mooie meisjes om die ten dans te voeren). ')

Na-Tian-Piet toont zich herhaaldelijk zeer geïmponeerd
door de pracht en praal, die de Sultan ten toon spreidt, maar
hij verloochent noch zijn aard noch zijn beroep, doordat hij
b.v. maar al te vaak de prijs van een en ander toevoegt®)
en wij soms uit z'n woorden kunnen opmerken, dat hij al
die royaliteit toch wel een beetje jammer vindt, b.v.
segala barang bermatjam roepa
tiada perdoeli harganja berapa
(hij zag niet op de kosten van 't meubilair).

Baginda membeli b a r a n g b e r a n i s e k a 1 i
meski mahal harga tiada perdoeli
(de vorst was in 't koopen van dingen zeer vermetel en hij
gaf er niet om hoe duur zij waren). quot;)

Deelen wij het voor ons bruikbare materiaal in driëen:
A. De voorliefde van den (Anglophielen) Sultan voor
Europeesche beschaving c.a.;
B. Zijn Engelsche reizen en
verhouding tot het Engelsche koningshuis;
C. Engelschen,
die, in bepaalde verhouding tot den Sultan staande, door
diens biograaf een bespreking waardig werden gekeurd.

Ad A. Over het algemeen rekent de auteur het den Sul-
tan als een deugd aan, dat hij een (gedeeltelijk) Engelsche
opvoeding gehad heeft — hij spreekt b.v. zeer goed En-
gelsch ®) (....bahasa Inggeris pandai ber-

1) T.z.p.nbsp;2) Blz. 39.

3) Enkele voorbeelden (blz. 120):
orang Inggeris jang memeriksanja
seratoes lima poeloeh dollars gadjinja
(de Engelschen, die voor de electrische verlichting zorgden, n.1. ver-
dienden 150 dollar aan salaris); (blz. 79:) Ter eere van de komst
van een paar Engelsche prinsen wordt Singapore schitterend verlicht,
waarbij de handelaars in kaarsen en Japansche lantaarns grove
wmsten maakten; (blz. 137:) als de Sultan begraven zal worden,
leveren Lambert amp; Co. de keréta ziarah (lijkwagen) voor 3000
ringgit.

Blz. 97.nbsp;5) Blz. 47.

-ocr page 346-

kata) — en zich de Engelschen zoowel tot voorbeeld
blijft stellen als velen hunner tot vrienden maakt of
employeert :

baginda soeka bertjampoer orang poetih
sebab itoe baginda lekas mengerti

tambahan baginda sangat terang hati____

(de vorst hield er van met Europeanen om te gaan, waar-
door hij zich snel ontwikkelde, tè sneller daar hij zeer
intelligent was);

serta baginda sangat berbakti
menoeroet atoeran orang poetih
(de vorst maakte zich zeer verdienstelijk door Europeesche
instellingen na te volgen); en bij de herdenkingsrede in de
kerk laat de auteur één van de sprekers, datoe'^ Mei-
drum (de heer Meidrum), een persoonlijk vriend des Sul-
tans, deze, als lof bedoelde woorden spreken: ....Soeka
menoeroet 'adat Eropah (hij hield er van
Europeesche adat te volgen) en:

menoeroet hoekoem orang poetih poela
dari sebab itoe diberkatkan Allah
(Allah zegende hem, daar hij de Europeesche rechtspraak
volgde) ®), en den pandita Cook (ds. Cook) de volgende:
satoe soeltan jang 'arif mengerti
diatas atoeran orang koelit poetih
behasa Inggeris sangatlah ngerti
sangatlah terang diapoenja hati
(hij was een zeer verstandig vorst, van Europeesche instel-
lingen op de hoogte; Engelsch kende hij zeer goed en zijn
intelligentie was groot). ') Niet alleen staat de Sultan op
zeer goeden voet met de Engelschen — tiada berapa
béda (er bestond geenerlei verschil) — maar bovendien
kan de auteur constateeren, dat:

1)nbsp;Blz. 60. Winstedt (blz. 119) zegt, dat hij goed Engelsch sprak.

2)nbsp;Ai wat Europeesch is wordt hoog aangeslagen en met Euro-
peanen vergeleken te worden geldt als compliment (blz. 35):

permaisoeri seperti orang Eropah
sangatlah indah diapoenja roepa
badannja gemoek tiada berapa
djarang sekali boléh berdjoempa.
(de Sultane geleek een Europeesche; zij was zeer schoon, niet te dik
en haars gelijke zou men moeilijk kunnen vinden).

Blz. 47.nbsp;4) Blz. 49.nbsp;s) bIz. 173.

«) T.z.p.nbsp;7) Blz. 179.nbsp;8) Blz. 56.

-ocr page 347-

negeri bersih djalannja rata
menoeroet Inggeris poenja perintah
(de stad was schoon en welverzorgd, daar de Sultan de aan-
wijzingen der Engelschen opvolgde).')

Heeft hij 't over 's Sultans inkomen, dan heeft hij die
meesters in 't belasting-heffen: de Hollanders voor z'n
vergelijking noodig:

di-Djohor seperti pegangan Olanda
orang main djoedi disana ada
membajar padjeg kepada baginda
serta tjoekai gambir dan lada
(in Djohor was het als onder een Nederlandsch bestuur: de
speelhuis-houders moesten pacht betalen aan den vorst, en
voorts werden gambir en peper belast). Verder houdt de
vorst er een renstal op na:

radja Melajoe soeka ada ajamnja
tetapi baginda soeka ada koedanja
betoel baginda ada radja
Melajoenja
'adat baginda seperti orang póetihnja
(Maleische vorsten houden van hanefokkerijen, de Sultan
van paarden, want al was hij een volbloed Maleier, zijn ge-
woonten waren die van een Europeaan).®)

Van al zijn Eüropeesche reizenquot;) pleegt de Sultan trou-
wens veel (Europeesch) huisraad mee te brengen. ®) Die
reizen maken hem niet alleen wi,jd en zijd beroemd, maar:

____bertambahlah baginda 'arif mengerti

soedah melihat Eropah negeri orang poetih
(de vorst nam daardoor in ontwikkeling toe: hij had immers
Europa gezien). ®) Waar is of was een vorst, roept de auteur
uit,') die zoo vaak het Westen bezocht en zoovele (Eüro-
peesche) gekroonde hoofden®) onder zijn vrienden telde als
hij? Zoodat Na-Tian-Piet getuigen kan:

1) Blz. 56. 2) Blz, 57.

3) Blz, 84, Winstedt (blz. 118—19) vertelt, dat Aboebakar cricket
speelde en biljart, een (voortreffelijke) renstal hield, en royaal gast-
heer was en zeer gaarne op reis ging.

quot;) Vijf maal: in 1865, '85, '89, '92 en '95 bezocht hij Enropa (vgl.
Winstedt, blz. 118—20).

Blz. 50—52; 61; 97. «) Blz. 44:
sangatlah terpoedji nama baginda
pergi ke-Eropah lima kali soedah
(de vorst werd zeer geprezen, daar hij vijf maal Europa had bezocht)

') Blz. 161.

®) Hij heeft vele buitenlandsche onderscheidingen (blz. 32—33)
en photo's van alle Eüropeesche vorsten in z'n paleis hangen (blz. 51).

-ocr page 348-

berbahagia sangat Soeltan bestari
Toehan Allah soedah memberi
mangkat di-Londen poenja negeri
sangat termasjhoer namanja diri
(den kundigen Sultan verleende Allah de groote gunst tot
zijn meerdere glorie te Londen te verscheiden).') Omge-
keerd verzuimt de auteur nooit te vermelden, dat er zich
orang poetih onder 's Sultans gasten bevinden. Zijn beste
vrienden zijn wel de Engelsche koningin en de kroonprins,
tot wie hij in zeer vriendschappelijke verhouding gestaan
heeft, volgens de sja'ir.®)

Ad B. Veel variatie vermag hij overigens noch in zijn
beschrijvingen noch in zijn bewoordingen te brengen. lede-
ren keer wordt de Sultan door zijn hooge Engelsche vrienden
met veel vreugde en eerbetoon ontvangen, welke ontvangst
met onbelangrijke variaties aldus beschreven wordt:
berdjabat salamlah berpegang djari
baginda berdoea dengan permaisoeri
doedoek di-astana didalam poeri
kepada baginda hormat diberi
(de Sultan en de Koningin schudden elkaar ter begroeting
de hand; men zette zich in 't paleis en den vorst werd eer
bewezen) en iederen keer opnieuw vertelt de auteur, dat

____banjaklah permaisoeri bersoeka hati

(de Koningin zeer verheugd was) ®) en:

...permaisoeri Inggeris sangatlah tjinta
kepada soeltan Djohor jang bertachta
sangatlah soeka hati berkata®
(de Engelsche vorstin was den Sultan zeer genegen en on-
derhield zich gaarne met hem) ®);

al-marhoem sangat sahabat baik sekali
kepada ratoe Inggeris jang asali

1)nbsp;Blz. 138.

2)nbsp;Op 't bal in 't paleis Tijersall (blz. 12—40); bij zijn vertrek
naar Europa (blz. 127); bij zijn begrafenis (blz. 142 e.v.).

3)nbsp;Wat overigens door Winstedt in zooverre niet wordt tegenge-
sproken, dat de Sultan meermalen door koningin Victoria in audiëntie
ontvangen werd; dat hij in Windsor Castle gedineerd heeft (1891),
waarbij hij naast de koningin zat, die naar zijn gezondheid informeer-
de en met wie hij later langen tijd gesproken heeft („with her whose
words the East held sacredquot;, blz. 119); dat zij hem een marmeren
buste van zichzelve schonk en hem bij z'n laatste bezoek haar lijf-
arts ter beschikking stelde (Winstedt, blz. 118—20).

4)nbsp;Blz. 68.nbsp;®) Blz. 68.

0) Blz. 69. JVlet kleine variaties ook: blz. 71, 160.

-ocr page 349-

al-marhoem ke-Inggelan soedah lima kali
soedah bersahabat disimpoelkan hati
(wijlen de Sultan was zeer bevriend geraakt met de Engel-
sche koningin tijdens z'n vijf bezoeken aan haar land) ')
aldus ongeveer leggen ook de grafredenaars later de nadruk
op die bijzonder goede verstandhouding tusschen Queen

Victoria (____paras jang indah — met haar schoon

gelaat) ') en den Sultan.

Permaisoeri Inggeris sangat berbakti
bidjaksana 'arif dan mengerti
sangatlah baik diapoenja hati
tiada dibédakan hitam dan poetih
(De hoogst-verdienstelijke Engelsche koningin was een zeer
wijze en verstandige vrouw met een gouden hart, die geen
onderscheid maakte tusschen blank en bruin). ®) De Prins
van Wales is ten naastenbij zijn boezemvriend:
kepada baginda bersahabat baik sekali
soedah disimpoelkan seperti satoe tali
(hij en de Sultan waren zeer aan elkaar verknocht),zoo-
dat óók hij:

____bertemoe baginda bersoeka tjita

soeka hatinja djangan dikata

didjamoenja baginda soedahlah njata
(onuitsprekelijk verheugd was den Sultan te ontmoeten, die,
naar iedereen weet, vaak zijn gast was).

De laatste twee reizen maakt Aboebakar voor z'n gezond-
heid (o.m. kuren in Duitschland) maar 't gaat toch snel berg-
af met hem. Geen wonder, dat de permaisoeri en
toeankoe makota (kroonprins) „vol kommer en zorgquot;
zijn: masgoellah hati; didalam hatinja
berdoeka tjita; sedih di-hati; sangat piloe
didalam hati®) e.d.m. over den Sultan, die sangat
koeroes badannja (zeer vermagerd was).De
auteur vertelt ons, hoe de Sultan ten hove over zijn ziekte
pleegt te spreken, over de ongerustheid en 't medelijden
(kasihan kepada Soeltan
bertachta)') van
zijn koninklijke gastheeren en hoe zij hem pogen op te beu-

1)nbsp;Blz. 162; ook: blz. 174. 181.

2)nbsp;Blz. 59.nbsp;8) Blz. 69.nbsp;T.z.p.nbsp;Blz. 89.

6) Resp.: blz. 108—09; 110—13; 115—31.

Meermalen.

8) Blz. 109, 113. Alen vergelijke deze voorstelling van zaken met
wat Ismaël
(C 47°) mededeelt.

-ocr page 350-

ren en hem beloven Allah voor zijn gezondheid te bidden.
Trouwens hun gezindheid blijkt wel voldoende uit de groot-
sche uitvaart uit Londen, die de permaisoeri, hof en corps
diplomatique hem hebben bereid en uit de begrafenis in
Djohor zelf, waar de Engelsche gouverneur en alle autoritei-
ten als vertegenwoordigers van H. M. aanwezig waren.

Men mag uit bovenstaande concludeeren, dat Na-Tian-
Piet's fantasie couranten-berichten®) benut heeft tot meer-
dere glorie zijns Sultans, weshalve van een bepaalde
karakteristiek van de Engelsche vorsten geen sprake
kon zijn. Slechts kan men constateeren, dat die verre en on-
geziene machten in hooge eere en aanzien gestaan moeten
hebben bij Piet (c.s.).

Ad C. De personen in quaestie zijn: 's Sultans' gewezen
leermeester, toean Keasbury, en vrienden als pan-
dita Reith, pandita Cook en datoe'^' Mei-
drum, die in de kerk een lijkrede voor hem uitspreken.

Keasbury onderwees Aboebakar in diens jeugdquot;) en de
Sultan was dan ook zeer op hem gesteld. Keasbury stierf
later onverwachts op den preekstoel, waarin de auteur een
bijzondere genade Gods ziet, en wat hem aanleiding geeft uit
te weiden over Keasbury's werk en over zijn begrafenis:
toean Keasbury ada soeatoe pandita
baik hatinja djangan dikata
dianja tiada memandang harta
mengadjar moeridnja dengan soekatjita
(Keasbury was een predikant van buitengewoone goedheid.
Hij gaf niet om materieele voordeelen, maar al z'n vreugde
was het lesgeven aan leerlingen) f) en:

hatinja baik perangainja indah
(hij had een gouden hart en een voortreffelijk karakter);®)
toean Keasbury itoe seperti anbija
toean Allah sangat sajangkan dia

1)nbsp;Blz. 131.

2)nbsp;Blz. 139. Ook de Gouverneur was zeer getroffen door de doods-
tijding (blz. 136:)

toean goebernoer sangat berdoekatjita
mendapat chabar, mangkatnja warta
satoe sahabatnja jang amat ditjinta
soedah mangat di-Londen kota
(Hij was zeer bedroefd toen hij vernam, dat zijn geliefde vriend in
Londen overleden was).

3)nbsp;Blijkens blz. 162.

4)nbsp;Blz. 46. Zie voor Keasbury ook 35°, B.

5)nbsp;Blz. 66. 6) T.z.p.

-ocr page 351-

(Keasbury was een profeet gelijk en zeer geliefd bij Allah).')
De drie sprekers in de kerk, die Allah's zegen afsmee-
ken over den gestorvene en over diens zoon en opvolger,
wijden vele woorden van lof aan Aboebakar's nagedachte-
nis. Van pandita Reith hooren wij slechts, dat hij den dienst
leidt en wat hij over den ontslapene zegt. Aan (de persoon
van) pandita Cook en datoe^ Meidrum®) wordt meer aan-
dacht besteed:

datoe^ Meidrum ada orang poetih
sangatlah baik diapoenja hati
'adat Melajoe sangat mengerti
bintang Djohor dia ada dapati
(Meidrum was een Europeaan met een groot hart, een des-
kundige op adat-terrein en gedecoreerd met de Djohor-
orde)

datoe'^ Meldrum orang Eropah
tinggal di-Djohor lama berapa
sangat mengerti segala roepa
sepandai dia djarang berdjoempa
(Meldrum had geruimen tijd in Djohor gewoond; hij was
veelzijdig ontwikkeld en bezwaarlijk zou men zijns gelijke
ontmoeten). quot;) Terwijl van Cook gezegd wordt:
sangatlah baik boedi behasa
soerat Tjina dia sangat bisa
apalagi diapoenja behasa
segala perkataan tiadalah soesah
(hij was een zeer beschaafd man en kon Chineesch schrij-
ven en zelfs vlot en vloeiend spreken) ®);

sangatlah 'arif dan bidjaksana
sangatlah paham arti dan makna(?)
'akal boedinja amat sempoerna
soedah pergi sekolah di-negeri Tjina
(hij was zeer verstandig en wijs, zeer intelligent en zeer
kimdig; hij had — o.m. —in China onderricht genoten) ®);
'adatnja baik hatinja moerah
banjak sabar tiada pemarah
siapa jang datang ada perkara

1)nbsp;Blz. 67.

2)nbsp;Een wereldlijke autoriteit, op blz. 127 voor 't eerst genoemd.

3)nbsp;Blz. 171. 4) T.z.p.

Blz. 177. Men m.erke op hoe weinig verschil en variatie de
auteur in z'n „karakterquot;-schetsen brengt.
«) T.z.p. m a k n a voor m a ' n a (zin, beteekenis)?

-ocr page 352-

dianja toeloeng, dengan segera
(wellevend en mild was hij en zeer geduldig, niet drif-
tig, en iedereen, die in moeilijkheden zat, kon op zijn hulp

en steun rekenen),')

sangat 'alimnja djangan dikata
pantaslah mendjadi toean pandita
miskin dan kaja dipandangnja rata
banjaklah orang menaroeh tjinta
(hij was buitengewoon geleerd en a.h.w. geschapen voor
godsdienst-leeraar. Armen en rijken waren voor hem gelijk
en vele menschen hielden van hem).

Citeeren wij tot slot nog de beschrijving, die Na-Tian-Piet
van de kerkdienst geeft, en die, juist als bij de beschrijving
van het bal in Tijersall, in z'n eenvoud en naïeviteit dezelfde
charme heeft als de schilderijen van onze primitieven: Reith
leidt de dienst en de gemeente zingt:

____menoeroet bagaimana lagoe pianonja

(in de door de piano aangegeven wijs);
segala menjanji memoedji Toehan
merdoe soearanja soedahlah keroean
soearanja njonja® dan toean®
ada jang keras ada jang pelahan
(allen zongen God ter eere, lieflijk was het gezang van dames
en heeren; sommigen zongen luid, anderen zachtjes), *)

segala jang menjanji dengan toeloes

hati

begitoelah 'adatnja orang poetih----

(allen zongen oprecht en vroom: zóó zijn de Europeanen dat
gewoon). ®)

Het gedicht dateert van September 1896 (Singapore).
45°.
Sja'ir Tjerifa Njai Dasima (Gedicht over Njai
Dasima).

Tekst: Sja'ir Tjerita Njaie Dasima, of: Sja'ir
tjerita di-tempo tahoen 1813 (soeda ke-
djadian di-Betawi) Gedicht over een gebeurtenis
uit 't jaar 1813 te Batavia), bewerkt naar een boek, Njaie
Dasima, van de hand van O. S. Tiang (Mr. Cornelis,
2e druk). quot;) Een roerende tragedie, die naar Westerschen

1) Blz 177. ®) Tz.p. Men vergelijke: 36°, R e s u m é.
3) Blz. 167.nbsp;T.z.p. 5) Tz.p.

6) Vóór-in een photo van Njai Dasima, de heldm van 't verhaal,
en de auteur geeft (blz. 3, couplet 4) zelf aan, waar en voor hoeveel

-ocr page 353-

smaak op erg traineerende wijze behandeld wordt en eerder
komisch aandoet dan tragisch.De gebeurtenis, die er aan
ten grondslag ligt moet wel tot het Maleische publiek ge-
sproken hebben, dat men er een boekoe en een sja'ir aan
heeft kunnen wijden, die nog in 1897 een 2e druk beleven
kon.

Njai Dasima is de pleegdochter, later njai (huishoudster)
van een zekeren t o e a n W., een Engelschman, die haar een
Europeesche opvoeding geeft en behandelt als ware zij zijn
wettig echtgenoote. Dasima is een zeer schoone en met tal-
looze deugden begaafde vrouw. Het tweetal heeft een doch-
tertje Nancy (Nanci in de tekst). Dasima, die zeer geluk-
kig was wordt het slachtoffer van een geslepen oude vrouw.
Ma- Boejoeng, die werkt voor eene, op D. verhefd geworden,
Samioen. Ma- Boejoeng, voorgevend zeer bezorgd te zijn
voor D.'s zieleheil, weet haar voor het hiernamaals bang te
maken en zoo tegen haar Toean, dien kafir, op te zetten,
zoodat zij tenslotte van hem wegloopt naar Samioen. Dezen
blijkt het slechts te doen te zijn geweest om haar harta en
zijn (eerste) vrouw en z'n moeder dragen het hare er toe bij,
D. het leven ondragelijk te maken. Als zij hem te lastig gaat
worden, laat Samioen haar tenslotte door een beroepsmoor-
denaar uit den weg ruimen. De misdaad wordt echter ont-
dekt en het recht vindt zijn loop. ') Het beste element in deze
weinig aantrekkelijke sja'ir is de 1 o c a 1 e kl e u r : de be-
schrijvingen van verschillende kampoengs in Batavia, aard
en gedrag van bekende en beruchte bandieten, de wijze
waarop iemand als Samioen te werk pleegt te gaan (er wordt
zelfs met
g o e n a (liefdesdranken) gewerkt) om de vrouw,
die hij begeert, voor zich te winnen, Dasima's
gevoehgheid
voor Ma- Boejoeng's booze dreigementen voor „laterquot;, de
houding van Samioen's moeder en echtgenoote tegenover zijn
voornemen een tweede vrouw te nemen en tegenover de
moord e.d.m. Verwacht men een dieper-gaand of zelfs maar
zijdelingsche schildering en critiek van het delicate „insti-

men z'n boek kan koopen: bij Tjap-Goan-Ho in kampoeng Pantjoran
voor ƒ 1.—.

Als overgang tot de moderne Maleische literatuur, welker peil
het wel bereikt, niet oninteressant. Voor het thema vgl. 63°.

2) Zedelijk staat het gedicht niet hoog: D. heeft geen berouw voor
wat zij haar toean heeft aangedaan noch schaamt zij zich over haar
dwaasheid aan Ma- Boejoeng's praatjes geloof geslagen te hebben,
zij verlangt alleen maar naar het rijke, makkelijke leventje van vroeger
terug. (D. heeft de volle sympathie van den auteur).

-ocr page 354-

tuutquot; van huishoudster, c.q. beschouwingen over de verhou-
ding van den Europeaan-in-de-tropen tot de inlanders in
't algemeen, dan zal men volslagen teleurgesteld worden.
Trouwens: iets dergelijks heeft de auteur ook niet beoogd.
Weshalve de sja'ir ook voor ons weinig waardevols of in-
teressants bevat.

De toean W. is een zeer sympathiek, hoewel weinig Euro-
peesch-aandoend man. Op zijn aard en karakter gaat de
auteur, die terzake van Dasima's zenuwachtigheid en twee-
strijd of zij Ma^quot; Boejoeng al dan niet zal volgen, wel
eenig psychologisch inzicht vertoont, niet in:
toean itoe bangsa Inggeris
tahoe tinggal djoega di-kota Paris
matanja tadjam seperti keris
serta bisa beladjar baris
(Hij was een Engelschman, die vroeger in Parijs gewoond had,
een man met doordringende oogen en militair onderlegd).
Hij is dol op D. en op z'n dochtertje, en laat haar veel
vrijheid. Zoo zegt hij b.v. als D. Ma'^' Boejoeng wil in dienst
nemen, wat hij gezien haar leeftijd vrij dwaas vindt:

kalau njai soeka saja tiada perdoeli
(als jij dat wenscht kan 't mij verder niets schelen).^)
Dasima is zeer gelukkig bij hem, hoewel zij ook wel een
weinig voor hem bevreesd is, wat Ma^ Boejoeng op een
gegeven oogenblik de uitroep ontlokt:

njai bodoh jang saja tjela
takoet toean, berani pada Allah
(je domheid laak ik, Njai, daar je wel bang bent voor je
toean maar Allah niet vreest!). D. zelf zegt van haar heer:

keliwat sabar diapoenja hati
(hij is buitengewoon lankmoedig) quot;) en:

toeannja djoega tiada seberapa kikir
(haar toean was allesbehalve gierig). Als zij zich ten-
slotte heeft laten overtuigen, dat haar positie allerminst
„safequot; is en, in godsdienstig-moreel opzicht, zeer verwer-
pelijk, wil zij van W. weg, waarover deze zeer ontstelt. Hij
kan aanvankelijk geen woord uitbrengen:

kira ada setengah djam lamanja
(ca. een half uur lang (sic!) ) «) en: t j o e m a b e r t j o e -
tjoeran air mata (vergeefs vergoot hij tranen).') Hij

1) Couplet 5. 2) c. 61. 3) c. 145. quot;') C. 223.
s) C. 282.nbsp;8) C. 321.nbsp;') C. 325.

-ocr page 355-

vraagt haar wat hij toch misdreven heeft, dat zij dit opeens
wil; of haar dan nog iets ontbreekt; hij wil haar wettelijk
huwen — maar alles is tevergeefs, tot hij over zooveel on-
begrijpelijke stijfhoofdigheid boos wordt. Overigens weent
hij (herinneren wij ons hoe veel en hoe gaarne in roman-
tische sja'irs geweend wordt) weer als zij overhaast ver-
trekt en dan weet de auteur W.'s verdriet niet beter tot uit-
drukking te brengen dan met de vergelijking: seoempama
O r a n g b e r d a g a n g r
O e g i (hij was zoo bedroefd — als
een koopman, die een verlies geboekt heeft).') Het werk
(n.1. de 2e druk) is blijkens de inleiding gedateerd: 1 Mei

1897.

Geraadpleegd werden de volgende spreekwoorden-verza-
melingen:

46°. Maleische spreekwoorden.

a.nbsp;H. C. Klinkert, Eenige Maleische spreek-
woorden en spreekwijzen, verzameld, ver-
taald en opgehelderd
(B. K. I., 3 - I, blz. 37-88).

b.nbsp;H. C. Klinkert, Vervolg op de Maleische
spreekwoorden benevens eenige raadsels
en kinderspelen (B. K. I., 3 - IV, blz. 24-66).

c.nbsp;W. E. Maxwell, Malay P r o v e r b s (J. R. A. S. -
S. B., I, blz. 85—98; II, blz. 136—62; III, blz. 19—51;

XI, blz. 31—82).

d.nbsp;J. C. Humphreys, A collection of Malay
proverbs (J. R. A. S. - S. B., LXVII, blz, 95-123).

Het is ons hier vooral te doen om die spreekwoorden, die
hun ontstaan te danken hebben aan bepaalde eigenaardig-
heden, handelingen en gedragingen van de Europeanen, die
den Maleiers zijn opgevallen. Ongetwijfeld zullen op bepaalde
gevallen en personen bepaalde spreekwoorden zijn toege-
past, die ons een idee van het oordeel der Maleiers over die
personen en hun handelwijze gegeven zouden hebben, en wij
zouden die, waren wij ze in de literatuur tegengekomen
stellig gesignaleerd hebben, wat, gelijk gebleken is, geen
enkele maal is kunnen gebeuren.

In zoo'n geval geldt het evenwel slechts de toepassing
van een reeds bestaand spreekwoord op een persoon of si-

C. 372.

2) Een vb. daarvan is Klinkert's no. 163 (B. K. I., 3-1, blz. 82):
bagai tandoek bersendi gading (als een horen met
ivoren voetstuk), dat gebezigd wordt voor 2 personen of 2 volken,
die wel met elkaar verbonden zijn, maar van wie de eene edeler is dan

-ocr page 356-

tuatle, waarvoor het zich bijzonder eigent, waarbij het feit,
dat men hier met een Europeaan, een
niet-Maleier, te doen heeft, geen gewicht
in de schaal legt. Het is duidelijk, dat voor ons van on-
eindig meer belang zijn diè spreekwoorden, die eerst met
en door de Europeanen zijn ontstaan, een wijder
strekking gekregen hebben maar toch een oordeel over
den Europeaan in zichzelf besloten hou-
den, zooals b.v. het gezegde: „de vos verhest wel zijn haren
maar niet zijn strekenquot; een duidelijk oordeel over de vos
inhoudt, hoewel het op dat dier zelf vrijwel nooit meer wordt
toegepast. Aan dergelijke zegswijzen is echter het overigens
aan spreekwoorden zoo rijke Maleisch betrekkelijk arm.
Men oordeele slechts:

1°. de Maleische zegswijze voor ons „met St. Juttemis als
de kalveren op het ijs dansenquot;: Kalau koetjing
pakai tandoek, Welanda masoek Islam
baharoe boléh djadi (als de kat horens draagt en
de Hollanders Mohammedanen worden, dan eerst zal dat
kunnen gebeuren).') Waaruit men kan opmaken, dat het
den Maleiers moet zijn opgevallen, dat wèl inlanders zich
tot 't Christendom, maar omgekeerd bijna nooit Hollanders
zich tot de Islam bekeerden.

2°. Pelaboer habis Palembang ta^ alah
(ofschoon men alle rantsoenen had opgebruikt, kon men
Palembang niet innemen). ') Een gezegde, dat men gebruikt
om mislukkingen in 't algemeen mee aan te duiden. Het zou,
volgens Maxwell®) z'n ontstaan te danken hebben aan een
„ancient siegequot;') van Palembang door de Hollanders, die
ondanks groote inspanningen onverrichterzake moesten af-
deinzen.

^ 3°. Ai, kelagi' bagai Belanda mintatanah

(Ai, méér en méér, ____net als Hollanders, die om stukken

grond vragen). Een in Perak ontstaan en gebezigd spreek-

de andere, b.v. van de Hollanders en de Maleiers.

1)nbsp;Klinkert, B. K. I, 3 - IV, blz. 45, no. 251; Maxwell, S. B. XI,
blz. 72, no. 219.

2)nbsp;Maxwell, S. B. II, blz. 146—47, no. 116.

3)nbsp;T.z.p. Vgl. S. B. 111, blz. 45—46, waar bij nos. 116 en 205 noemt

de „......historical proverbs, which commemorate real events and

incidents.quot;

4)nbsp;Maxwell geeft geen tijd op, maar waarschijnlijk is het spreek-
woord ontstaan naar aanleiding van den Palembangschen krijg van
1819. s) Maxwell, S. B. III, blz. 20, no. 205. Vgl.
78°.

-ocr page 357-

woord om hebzucht in het algemeen aan te duiden, waar-
schijnlijk ontstaan in den tijd, dat de Hollandsche koop-
lieden der V. O. C. in Perak onderhandelden over de koop
van een stuk grond voor factorij of/en fort.

4°. Als iets onwrikbaar vaststaat, onherroepelijk is, dan
zegt de Maleier, dat zooiets is een „pakoe Belandaquot;
(Hollandsche spijker). ') De uitleg, die een Siaksche vorst
hieromtrent aan Humphreys gaf (dat n.1. de Hollanders bij
het aangaan van contracten een spijker in de raadstafel plach-
ten te slaan om de onveranderlijkheid van 't verdrag te ac-
centueeren) lijkt ons een zuivere inventio post factum. In
ieder geval zegt het ons iets van de waardeering van den
Maleier voor iets van Hollandsche makelij: de spijker.

5°. Een spreekwoord om een toestand van volmaakte
zaligheid aan te duiden is ampat tiang®) (4-master),
b.v.: magang ampat tiang (een 4
-master-dronken-
schap, d.i. een dronkenschap, waarin men met zichzelf en de
heele wereld tevreden is). Het zou z'n ontstaan te danken
hebben aan de sensatie, die de verschijning van de eerste
4-master in Singapore verwekte: zoo'n 4-master scheen den
Maleiers het summum van volmaaktheid. Het is evenwel
niet zeker, dat het schip van Europeesche herkomst is ge-
weest.

47a°. De kroniek van Hitoe.

Tekst: het Bataviaasch hs.: „Fragment van een
kroniek van Hitu of een ander der Moluk-
k e nquot;, cod. CLXXIII. quot;)

Een klein hs. (18 blz.), slecht Maleisch, vol hiaten (het
is blijkbaar afgeschreven en de afschrijver wist met vele
plaatsen geen raad of kon ze niet vertalen) en duistere
passages. Het is een allerzonderhngste genealogie, begin-
nend bij de afstamming van de vorsten van Goenoeng Kilang
Manila(?) van twee slangen, waarna een verwarde en ver-
warrende lijst van namen van vorsten (met af en toe een,
veelal onbegrijpelijke, gebeurtenis er tusschen door) volgt.
Waarin ook een paar bij de haren erbij gesleepte Europee-

1)nbsp;Ook geciteerd: W. E. Maxwell, The Dutch in Perak,
J. R. A. S. - S. B. X, blz. 245—68 A, blz. 268.

2)nbsp;Humphreys, blz. 117, no. 115.

3)nbsp;Humphreys, blz. 123, no. 149.

4)nbsp;Hier geplaatst daar het niet te dateeren bleek.

Wij namen de „kroniekquot; op, omdat geen zekerheid te ver-
krijgen was, dat zij werkelijk (naar wij vermoeden) slechts in 't Ma-
leisch vertaald is.

-ocr page 358-

sehe vorsten') een duistere rol vervullen.

a. Een radja dalam negeri Kastila (Spaansche
koning) huwt met de dochter van den vorst van
D-i-r-i-h(?) quot;), die hem later tot radja dalam negeri
P e r a n g g i (koning van Portugal) verheft,
b. Vier
radja Toerki (Turksche vorsten) worden radja
dalam negeri Inggeris (koningin van Engeland) ;
e. de een of andere vorst had ook negeri Perantjis
en Olanda (Frankrijk en Holland) onder zijn gezagt);
d. negeri Olanda wordt verdeeld in tiga soe-
(soekoe's??).®)

Aanhangsel.

Geen vermelding vonden uit den aard der zaak de uit
andere talen in het Maleisch vertaalde werken, ook niet
zulke, welke wèl aanrakingen met de Europeanen vermelden,
als de (uit 't Ternataansch vertaalde):
Kroniek van Ternate (1°. uitgegeven door P. v. d. Crabbe,
B. K. I., 4-II, blz. 381—490; tekst, vertaling en aanteeke-
ningen; 2°. het Leidsche hs., cod. 1938, dat weinig van 1°.
afwijkt); de uit 't Ratahansch (een Minahassisch dialect)
vertaalde:

Geschiedenissen van Ratahan en Passan (medegedeeld
door J. N. Wiersma, B. K. I., 3-VI, blz. 204—27). Evenmin
als de van Perzische oorsprong zijnde
Amir Hamza (Pb. S.
van Ronkel, De roman van Amir Hamza. Diss.
Leiden, 1895) of de uit 't Arabisch vertaalde
Hikajat Istam-
hoel (Geschiedenis van Constantinopel; echter in werke-
lijkheid de Krim-oorlog behandelend) van welk zonderhng
verhaal van Ronkel een vrij uitvoerige inhoudsopgave geeft
in de Vh. B. G. LVII, blz. 288—89. Wij willen echter een
uitzondering maken voor het volgende werk:
Hikajat Napoléon jang ketiga (Geschiedenis van Napo-
leon III) met den ondertitel: Perang antara Djer-
man dengan Perantjis pada tahoen 1870
dan 1871 (de Fransch-Duitsche oorlog van 1870—71).
Het is tersalin daripada „Pemberita Be-

1)nbsp;Ter meerdere glorienbsp;van 't Hitoesch vorstenhuis (op blz. 11
treedt een radja Hitu op).

2)nbsp;Tekst, blz. 2.nbsp;») Tekst, blz. 3.
*) Tekst, blz. 4.nbsp;Tekst, blz. 5.

-ocr page 359-

t a w iquot; (ontleend aan de „Bataviasche Nieuwsbodequot;) ')
en een om vele redenen amusante hikajat. Niet om z'n sty-
listische qualiteiten, maar om de wijze waarop de auteur
van de door hem geraadpleegde krantenverslagen gebruik
gemaakt heeft om zijn landgenooten een zoo belangwek-
kend, maar zoo ver weg plaatsgrijpend gebeuren als de
Fransch-Duitsche oorlog uit te beelden. Dat hij zichzelf dat
gebeuren ook niet goed heeft kurmen reahseeren, blijkt uit
de pijnlijke nauwgezetheid en buitensporige uitvoerigheid
waarmee hij alle mogelijke namen, data, opgaven van troe-
pen-sterkten, verliezen aan dooden, gewonden en gevange-
nen vermeldt: hij durft niets weg te laten, d.w.z. hij weet
niet wat hij wel en wat hij niet onvermeld kan laten. En hij
is een echt Maleische auteur van modernen stempel in zoo-
verre hij graag ten toon spreidt wat hij (dank zij zijn voor-
beeld) méér weet dan z'n landgenooten®), zoo b.v. de histo-
rische bijzonderheden over Metz (met jaartallen en al), die
hij ons voorzet in 't hoofdstuk: Perang besar dikota
SeteratsbOerg dan kota dan bénténg
Méts (Groote veldslagen bij Straatsburg en de vesting-
stad Metz). De bewerker is uitgesproken germanophiel,
maar is dat op 't voetspoor van zijn voorbeeld: hijzelf ver-
raadt door z'n naïeviteit te duidelijk, dat eigenlijk geen van
beide volken hem erg ter harte gaat. Daar hij naar een
waarschijnlijk goed gedocumenteerd voorbeeld kon werken
is de voorstelling van de gang van zaken, die hij geeft, juist,
waarbij hij slechts détoneert wanneer hij kennelijk op eigen
gelegenheid gaat expliceeren (waarover later). Dat hij zich
nu van zaken en toestanden ook werkelijk een beter en
scherper beeld heeft kunnen vormen, blijkt uit z'n bewer-
king nergens. Hij voert zeer veel feiten aan, maar een gaaf
en afgerond geheel is de hikajat niet geworden. Dit schijnt
hij zelf gevoeld te hebben, blijkens z'n herhaalde (zwakke)

1) Dr. P. Voorhoeve was zoo vriendeHjk mij de volgende ter zake
dienende inlichtingen te verstrekken: De Pemberita Betawi was een
sedert eind 1884 te Batavia verschijnend dagblad, uitgegeven door W.
Meulenhoff, die wellicht ook, met behulp van een peranakan Chinees,
de
Hik. perang Djerman dengan Perantjis in het Maleisch vertaald
heeft. Deze begon te verschijnen in No. 38, tahon 3, Hari Rebo,
26 Febr. 1887 en eindigde no. 103, tahon 3, Hari Kemis, 5 Mei 1887.

-) Zie sub C. Curieus is ook zijn belangstelling voor de pers en
haar rol in het gebeuren, die vermoeden doet, dat hijzelf in de jour-
nalistiek werkzaam was. Vgl. 76°.

3) Blz. 99—103.

-ocr page 360-

pogingen, door inlassching van eigen redeneeringen,het
verhaal zoowel te verlevendigen als te binden. Men zal op-
merken, dat personen en verhoudingen een Indonesisch
cachet gekregen hebben; dat hij vooral aan persoonlijke
wapenfeiten (b.v. de verkenningstocht van g e r a p
Z é p é 1 é n (Graf Zeppelin) ') veel aandacht besteedt en de
strategische bewegingen der Duitsche en Fransche leger-
corpsen hem volkomen duister gebleven zijn; dat, hoewel hij
alle gebeurtenissen in extenso weergeeft, de personen hem
meer interesseeren dan het groote gebeuren zelf, weshalve
in de hikajat en voor den bewerker de (latere) Duitsche
keizer hoofdpersoon is. Behalve in dit opzicht is de hikajat
nog daarom interessant, daar men mag aannemen, dat de
Maleiers zich een, minder uitvoerig en uitgewerkt, maar
over het algemeen eendere voorstelling
van den Fransch-Duitschen oorlog gemaakt zullen hebben
als deze hikajat-schrijver. Verdeelen wij het materiaal in
drieën:

A. 1°. de Fransche keizer; 2°. het Fransche volk (c.q.
leger);
3°. de Fransche pers; B. 1°. de koning van Pruisen
(later keizer van Duitschland);
2°. het Duitsche volk (c.q.
leger);
3°. de Duitsche generaals; C. Abstracta als: ver-
dragen, conventies, e.d.

Ad A. 1°. De Fransche keizer, van wien men zou ver-
moeden, dat hij de hoofdrol vervult (de hikajat draagt zijn
naam), treedt in het geheel niet op den voorgrond en slaat
een nog droeviger figuur dan hij in werkelijkheid deed.
Aanleiding tot den oorlog, Spaansche quaestie, Frankrijk's
binnenlandsche moeilijkheden, dat is hem alles wel eeniger-
mate duidelijk geworden. Het persoonlijk element heeft in
dezen weer zijn volle aandacht: in Napoléon's eerzucht ziet
hij de hoofdoorzaak van alle komende rampen.

Napoleon en Léopol Hohénzolan (Leopold von
Hohenzollern) waren eerst de beste vrienden, maar als de
laatste de Spaansche troon wil bestijgen, verzet Napoleon
zich daar plotseling tegen en wil er zelfs een oorlog tegen
Pruisen voor entameeren. Siapakah mengetahoeï
barang jang tersimpan dalam hati ma-

1)nbsp;Meestal zeer naïeve opmerkingen, waarbij hij zich rechtstreeks
tot z'n publiek richt: Hai sahabatkoe,... (welaan, mijne vrien-
den...).

2)nbsp;Hfdst.: Perang di-wates (de krijg aan de grenzen),
blz. 41—43.

-ocr page 361-

noesia melainkan Allah soebhanahoe ta
Allah djoea jang m
e n g e t a h o e ï n j a ? (Wie
iE er die lezen kan in de harten der menschen behalve Allah
de Verhevene?).') Wanneer Nap. bemerkt, dat Duitsch-
land na den Oostenrijkschen oorlog wéér in macht en aan-
zien is toegenomen en de toestand in Frankrijk précair wordt,
wenscht hij een oorlog als „uitlaatquot;: Baiklah kita
menoeroet 'adat jang dahoeloe kala
('t Zou 't beste zijn als wij de gewoonte onzer voorvaderen
volgden)®), meent hij. Over Nap.'s houding is de auteur
zeer weinig gesticht en met genoegen citeert hij 't antwoord

van den r a d j a P e r o e s i a op de bemiddehngsvoorstellen
van de permaisoeri Inggeris, waarin hij zegt, dat
't daarvoor nu te laat is en den Franschen keizer een opge-
wonden standje (galak) noemt.®) Van de toestand en 't
gehalte van z'n leger is hij in 't geheel niet op de hoogte,
b
O e t a t o e 1 i (blindelings) begint hij den oorlog tegen
Pruisenquot;), terwijl hij natuurlijk zeker is van de zege®), in
welken waan zijn snoevende ministers hem nog maar ver-
sterken. quot;) Nog vindt hij in het hfdst. Atoeran angka-
tan perang péhak Perans dan Djerman
(Oorlogsvoorbereidingen aan Fransche en Duitsche zijde) ')
gelegenheid Nap. wegens zijn aarzelenden en inconsequente
bevelvoering in 't begin, verantwoordelijk te stellen voor de
d.a.v. verwarring en demoralisatie der troepen. Waarna wij
langen tijd niets meer van hem hooren behoudens een enkele
mededeehng, dat hij óók (d j o
e g a) bij 't leger is. Totdat hij,
opgesloten in Sedan, besluit te abdiceeren, ten voordeele van
zijn echtgenoote, die, naar hij zelf schrijft: terlebih
pandai akan memerintah negeri (veel meer
verstand van regeeren had dan hij). En iedereen, die dit
schrijven leest, verheugt er zich over, dat Nap. nu is „als
een gekortwiekte adelaar.quot;

Een merkwaardig verhaal doet de bewerker ons in het
hfdst. Pon-bismarek minister Peroesia de-
ngankèzerPerans (Minister von Bismarck en de Fran-
sche keizer):») Nap., die van toorn en schaamte niet slapen
kan en zich temidden van zijn, door hem ten ondergang

1) Blz. 4. 2) Blz. 6. ®) Blz. 27. quot;) Blz. 31.

Passim. 8) Blz. 26.nbsp;Blz. 36—40.

8) Blz. 88. 9) Blz. 93—97.

-ocr page 362-

geleide, landgenooten niet op z'n gemak gevoelt, ' ) besluit
zich onder de hoede van den Pruisischen koning te stellen.
Er ontwikkelt zich dan een curieus gesprek tusschen beide
monarchen: de wijze, goedhartige Pruisische koning vraagt
Nap. met zacht verwijt, waarom hij den oorlog toch begon-
nen is. Deze werpt, als een op kwaad betrapte schooljongen,
alle schuld op zijn volk, waarop de. Pruisische vorst hem
vraagt, waarom hij zijn volk dan niet door z'n ministers tot
rede heeft laten brengen. Hierop moet Nap. het antwoord
schuldig blijven. Wilhelm biedt hem Wilhelmshöhe aan als
verbanningsoord, wat Nap. accepteert. Slechts verzoekt hij
om militaire bescherming, vooral voor 't geval.... hij langs
de Fransche grens zou willen wandelen! -) Deze wordt hem
toegestaan en door zóóveel goedheid getroffen barst Nap. uit
in tranen van berouw en schaamte).'®) In Wilhelmshöhe
leeft Nap. als een vogel in een gouden kooi: Wel ontbreekt
bet hem aan niets, maar hij is zijn vrijheid kwijt.-*) En
daarmee is (ca. 60 blz. vóór het einde) de rol van Napo-
léon jang ketiga uitgespeeld.

2°. Veel meer heeft de schrijver, op gezag van zijn voor-
beeld, over het Fransche volk te zeggen, welks minder goede
eigenschappen hij (herinneren wij ons, dat hij uitgesproken
germanophiel is) natuurlijk accentueert. Overigens heeft hij
toch wel zóóveel begrepen, dat hij, bevroedend, dat dit volk
het slachtoffer geworden is van een fatale regeeringspolitiek
en een désastreuze misleiding door pers en ministers, b.v. de
vraag stelt of men den kleinen man wel zóó bedriegen mag.
De Franschen, vertelt ons de bewerker bij herhahng, zijn
lichtzinnig, opvliegend en wispelturig
van aard. Panas serta lekas marah (heetgeba-
kerd) ®) noemt hij hen, en Nap. voert als één van de redenen
om den Pruisischen koning te bewegen zijn excuses aan te
bieden (sic!) voor de Spaansche quaestie (waaraan hij part
noch deel had) aan, dat ra'jat Perans sangat
berbantah ('t Fransche volk zeer strijdlustig was),
waarop de koning antwoordt, dat dat niet door zijn toedoen
gekomen is maar door 't optreden van de Fransche regee-

1)nbsp;Men merlce op welk een, men zou haast zeggen: huiselijk ka-
rakter deze en volgende passages door de verteltrant van den be-
werker gekregen hebben.

2)nbsp;Zijn geweten sprak, wil de schrijver hiermee zeggen.

3)nbsp;Blz. 96. Nasihat (wijze lessen) en tranen zijn zeer geliefd in
de Maleische literatuur

4)nbsp;Blz. 98. Cliché. s) Blz. 10.

-ocr page 363-

ring en de Fransche pers.Om de tegenstanders van een
oorlog en alle onverschilUgen te overtuigen laat Napoleon
een feest geven (keramaian bermain wajang —
met wajang-voorstellingen (sic!)) en dan door zijn politie
het volk opruien. Deze slaagt volkomen: heel Parijs raakt in
opschudding en het volk eischt nu den oorlog, berteréjak
dan menjanji segala djenis pantoen jang
tiada patoet (zij schreeuwden en zongen onbehoor-
lijke (smaad-)liederen). Want zóó is de aard van dat volk,
deelt de auteur ons mede, geheel verschillend van de orde-
lievende van het Duitsche volk. Tenslotte kan de politie,
over wie de schrijver nooit te spreken is,quot;) de geesten, die
zijzelf heeft opgeroepen, ook niet meer baas: het volk mem-
babi boeta berboeat lakoe seperti binatang
jang boeas (gedroeg zich als beesten). Zoo is 'adat
p e r a n g a i ('t karakter) der Franschen nu eenmaal. Er is
geen staat op hen te maken: vandaag zus, morgen zóó. Een
dergelijk volk tiadakan selamat (kan geen geluk be-
schoren zijn). ®) Overigens betuigt de auteur kasihan te
hebben met 't Fransche volk, dat door de
leugen-campagne
van de pers van het werkelijk verloop van de krijgsgebeur-
tenissen onkundig gehouden wordt. ®) Hij laakt de houding
van de Parijsche bevolking, die op 't bericht der eerste ne-
derlagen de huizen der te Parijs wonende Duitschers gaat
molesteeren,') maar gaandeweg wordt de auteur milder. Hij
keurt het scherp af, dat g e r a p P a 1 i k a u (graaf Palikao),
door de nederlaag bij Metz te loochenen, en B a z é n
(Bazaine) door zijn verzonnen overwinnings-bulletins het
volk bedriegen. Hij vermeldt (al eerder trouwens) met blijk-
baar genoegen, dat het bedrogen Fransche volk, dat men
een éclatante zege beloofd had, in opstand komt, vooral tegen
dioek Geramont (hertog van Gramont) en 01 i p i r
(Olivier), ja zelfs: segala minister Perans

1)nbsp;Blz. 15.

2)nbsp;Misschien staat wajang voor tooneel-voorstelling, vgl. 36°, III
(het Riouwsche gezantschap naar Batavia).

3)nbsp;Blz. 23.

quot;) Wanneer .Mac Mahon Chalons veriaten heeft valt de stad de
plunderzucht van niaraudeurs ten offer: Njatalah bahwa
atoeran poelisi dinegeri Perans pada zaman
itoe soedah roesak sekalian ('t Bleek zonneklaar, dat
de Fransche politie te dien tijde door en door onbetrouwbaar was),
blz. 82.

®) Blz. 24. «) Blz. 54.nbsp;Blz. 58.

-ocr page 364-

d i r a n t a i k a n (sloeg het alle ministers in de boeien). ')
In het hfdst. Roesoeh dikota Parés (relletjesin
Parijs) vindt hij gelegenheid uit te weiden over de gevol-
gen van de (ware) berichten over Sedan en Metz: oproer
en uitroeping van de republiek, j a ï t o e, legt hij uit,

negeri merdéka jang tiada beradja hanja-
lah diperintah oléh kaoem sendiri ber-
ganti® (d.i. een land, dat vrij is en niet door een koning
geregeerd wordt, maar bij toerbeurten door — vertegen-
woordigers - van het volk zelf).«) De auteur wijst de
Franschen, die na al hun nederlagen nog steeds geen afstand
willen doen van
Elzas-Lotharingen c.q. Metz en Straats-
burg, terecht: die plaatsen immers waren oorspronkelijk
Duitsch (hij gaat daarvoor tot de 9e eeuw terug) maar nu
waren het uitvalspoorten voor de plunderzieke Franschen
geworden, die tiada boléh dipertjaja karena
perangainja terlaloe djahat (vanwege hun
zeer slechten aard niet te vertrouwen zijn).®) En wanneer
de Duitsche legers tenslotte oprukken naar Parijs roept de
schrijver de bevolking toe: Hai
orang® di-Pares,
sekarang djaga baik® akan dirimoe (Parij-
zenaars, weest nu terdege op uw hoede).'')

Als het leger van Aoerèles De-paldin (Aurelles
de Paladines) na aanvankelijke successen') verslagen wordt
maar de Franschen tegenover het buitenland volhouden, dat
zij slechts tijdelijk teruggeweken zijn, zegt de auteur:
Demikianlah 'adatnja Perans terlaloe
soekamembohong (de Franschen hegen iemand graag
voor).'') Bij gelegenheid van Wilhelm's keizerkroningquot;)
verzoekt de auteur den lezer te letten op de wisselvalligheid
van het lotquot;'): Keizer Napoleon, eenmaal groot en machtig,
is aan zijn eerzucht ten gronde gegaan, en zijn tegenstander
wordt nu tot keizer verheven. Wie had zulks kunnen voor-
zien? Waaraan hij met gemaakte bescheidenheid toevoegt:
Arakian pada perasaan hamba sekarang
Perans tiada berani lagi memerangi

quot;'i) Blz 64nbsp;®) Blz. 112—17.nbsp;Blz. 115

4 Vgi. blz. 100-03. ®) Blz. 116. «) Blz. 117.

By Coulmiers op 9 November, met den 8en zooals de hikajat

opgeeft.

») Die de bewerker abusievelijk op 18 December i.p.v. op 18 Ja-
nuari laat plaatsvinden.

w) Blz. 134.

-ocr page 365-

Peroesia atau lain- keradjaan didalam
Djerman dengan sia'® sebagaimana jang
soedah (M.i. zullen de Franschen van nu af aan wel geen
enkel Duitsch vorstendom met hun vroegere roekeloosheid
durven aanvallen). Tijdens 't beleg en na alle vergeefsche
pogingen tot ontzet is de Parijsche bevolking ontevreden en
radeloos en. als het Duitsche offensief inzet, komt het tot be-
toogingen tegen de regeering, die tiada bergoena
soeatoe apa (volslagen onbruikbaar is). ') De auteur
heeft zich trouwens wel eenig begrip weten te verwerven
van den in de stad heerschenden nood en hoe 't daardoor tot
samenscholingen en opstootjes kwam (bij 't bekend worden
van de voorwaarden van 't vredesverdrag),®) Wilhelm's
voor de Franschen kwetsende en vernederende zegetocht
onder de Ars Detrioemp (Arc-de-Triomphe).

3°. Daar hij op 't voetspoor van z'n zegsman anti-Fransch
is, begrijpt men, dat 't Fransche leger er bij hem niet goed
af komt. Hij laat het herhaaldelijk bijna winnen, maar op 't
laatst toch het onderspit delven. De Franschen zijn altijd
numeriek in de meerderheid maar tucht en discipline zijn
onbekende begrippen voor hen. Wel zegt hij steeds, dat
zij dapper strijden, maar dat geschiedt toch meer om de Duit-
sche zege aan luister te doen winnen dan om de Franschen
recht te laten wedervaren. Voor het Duitsche leger is het
Fransche eigenlijk geen partij. Zoo zijn b.v. de Fransche
barisan pré man (vrijscharen) in tegenstelling tot de
voortreffelijke Duitsche vrijwilligers-corpsen een aanfluiting
en nooit bij de hand als ze noodig zijn.quot;) De Fransche
legers hebben weliswaar in alle deelen der wereld met roem
gevochten maar, geeft de schrijver ons te verstaan, hun over-
winningen op de Krim en in Italië dankten zij feitelijk aan
hulp van anderen. En nu wil niemand hen helpen, want
perang ini tiada dengan patoet (dit was
geen eervolle oorlog).®) Al dadelijk in 't begin toonen zij
gemis aan orde en tucht, hun generaals aan beleid: 'adat
Perans dan 'adat Djerman berbéda

1)nbsp;Blz. 144.

2)nbsp;De pogingen tot een wapenstilstand mislukten sebab
oetoesan Perans itoe terlaloe banjak tjerèwèt
(daar de Fransche gezanten te veel praats hadden), blz. 147.

Vgl. hfdst. Bandéra poetih (De witte vlag), blz. 78—81.

quot;) Blz. 31.

®) Hfdst. Pengharapan Perans dan Djerman
(Fransche en Duitsche verwachtingen), blz. 33—36.

-ocr page 366-

sekali: Perans soeka mara dengan gopoh
tetapi moedah oendoer. ^^^-man ma a
dengan per1ahantetapipa]ah oendoernja

karfL ditimbang lebih ^ ^ ^ ^ ^^ ? ^
sempoerna dan sabar (Franschen en Duitschers
verschilden zeer in hun manier van doen: de Fransche^
ten graag met groote haast op, maar waren
gemakkeh k tot
wijken te brengen, de Duitschers daarentegen, ^alm -
rustig optrokken, heel moeilijk, daar zij tevoren alles zorg
vuldig hadden overwogen).') De Franschen, lezen we her-
haalde malen, schieten veel te overhaast en mikken slecht, )
terwijl zij voor niemand zoo bevreesd zijn als voor de
UhlaLn. Als zij die maar uit de verte zien -nko-en, roepen
zij- Oelan datang! dan bebarlah segala
?e r
a n s i t O e (De Uhlanen komen! en 't heele Fransche
leger raakte in verwarring van angst). Om aan die angst
paal en perk te stellen, verspreiden de Fransche couranten
't lasterlijk gerucht, dat die Uhlanen eigenlijk niets anders
dan gewapende rooversbenden zijn. Met dat al (de schrijver
consfateert het met genoegen) verslaan die roprs de
Franschen overal, waar zij hen maar ontmoeten. ) Van de,
bij de
levée-en-masse, inderhaast gemobiliseerde troepen be-
grijpt de auteur natuurlijk wel, dat zij, ongeoefend en
L d O h (militair ongeschoold) niet tegen de getramde Duit-

sche legerscharen opgewassen kunnen zijn )

Van le Fransche generaals kan hij over 't algemeen veel
goeds vertellen, hoewel hij hun tendentieuze berichtgeving
L strengste afkeurt en van de fouten door h- begaan wel
eenig begrip moet hebben gehad. Vooral Mek-mahon
(Mac Mahon) heeft zijn hart gestolen: men leze zyn roman-
tische beschrijving van diens heldhaftig
gedrag bij Worth,
waar hij den dood tevergeefs zoekt en in aan flarden ge-
scheurde kleeren doorvecht tot hij niet meer kan. Waarop
een beetje ontnuchterend volgt: tiada tahoe d j o e a
lagi lari (toen hij geen raad meer wist, koos hij t hazen-

ITÏ^fnS hfdst Perang k et j i , d i - S a r b e r o e k e n
(Schermutselineen bij Saarbrücken) blz. 47^

3)nbsp;Hfdst Bangsa Oelan (De Uhlanen) blz^83 «4

4)nbsp;Hfdst Dari hal kekoeatan kota Pares (uver

^''.ft^IeTidrnShfwonTnVe? hingen vroeger fel-kleurige platen
me?soortgdiiknafreelen uit den Fransch-Duitschen oorlog Mogehjk
hebben die den bewerker geïnspireerd.

-ocr page 367-

pad).') Maar ook Bazén (Bazaine) en Pon-wimpen
(von Wimpfen) krijgen een goede pers. Van de Fransche
vloot zegt hij niets goeds en daar deze ter zee feitelijk de
overhand had, vermeldt hij ieder succesje der Duitschers
met veel ophef. Voorts toont hij zich hoogst verontwaardigd,
dat de Franschen Duitsche handels-schepen aanvallen.

Hoofdschuldige aan alle rampen is echter de regeering
(Napoleon III incluis). Niet alleen, dat zij het volk bedrie-
gen, voorliegen en ophitsen, maar zij had zelfs verzuimd 't
leger in goeden staat te brengen. De Fransche keizer en
z'n hoeloebalang waren zoozeer overtuigd van de zege, dat
zij maar vast kaarten van Duitschland voor zich lieten maken
om langs den kortsten weg Koningsbergen te kunnen be-
reiken. Zij vergaten heelemaal kaarten van hun eigen land
te laten maken, zoodat de Duitschers daar beter den weg
kenden dan zij.quot;) Gramont vooral moet het ontgelden,
maar ook voor G a m b é t a (Gambetta) heeft de bewerker
slechts afkeuring, vooral omdat hij niets voor vrede-sluiten
voelt: als hij
vertoogen van Bismarck wordt afgezet en
uitwijkt, verzucht de auteur: Sjoekoerlah sebab
Gambéta itoe terlaloe soeka roesoeh
(Goddank! Want die Gambetta was een onruststoker).®)

3°. De meeste aandacht wordt gewijd aan de pers, voor
wier fatale rol hij veel begrip toont en dat hij zeer gispt, hoe-
wel hij inziet, dat zij slechts regeeringsinstrument is.quot;)
Wanneer de Duitschers door een onvoorzichtig bericht in een
Fransche krant te weten komen werwaarts Mac Mahon van
Chalons is opgebroken en hem den weg kunnen afsnijden,
roept onze schrijver uit: Pengarang soerat chabar
itoe haroes digantoeng (die journalist had ge-
hangen moeten worden). ') Voor het feit, dat de Franschen
zich aan geen conventies of gebruiken houden, zie C.

') Hfdst. Perang di-Wort pada 6 Augoes 1870
(De slag bij Wörth, 6 Aug. '70), blz. 59—61.

2)nbsp;Hfdst. Kelangkapan laoet Perans dan Djer-
man (De Fransche en Duitsche vloot), blz. ,31—33; Perang di-
laoet (De oodog ter zee), blz. 134—40.

3)nbsp;Blz. 26.

4)nbsp;Blz. 34. Dat de Duitschers zich m.a.w. aan dezelfde zelfover-
schatting hebben schuldig gemaakt als de Franschen, ontgaat den
auteur.

5)nbsp;Blz. 151.nbsp;G) Passim. B.v. blz. 7—10, 49—51.

Hfdst. Kesoesahan Perans (Frankrijk in moeilijk-
heden), blz. 84—86.

-ocr page 368-

Ad B. De Duitschers zijn de favorieten van den bewerker
vooral de Duitsche keizer, die bij hem in een wijzen Muzel-
man verandert.

1°. De radja Per oesia is voor alles een wijs en

verstandig vorst, vredelievend en rechtvaardig, een vader
van zijn volk en zeer godvruchtig. Daar zijn verhouding tot
Bismarck en diens rol hem niet duidelijk geworden zijn, doet
de auteur 't voorkomen of de koning opdrachten en bevelen
geeft, waardoor de kanseher wordt tot een vage, onbedui-
dende figuur. Ter zake van de Spaansche successie-strijd
wijst de auteur op het contrast tusschen Napoléon's shnk-
sche streken en door niets gemotiveerde driestheid en de
wijze kalmte van den ouden radja Peroesia, van wien hij
zegt, dat hij weliswaar 70 jaar oud is, deze wijze, beminde en
beroemde koning, maar gezond en volkomen in staat om oor-
log te voeren. Hoe zou dan keizer Napoleon hem kunnen
overwinnen? Denken wij hierbij niet direct aan de oude
sja'ir's en hikajat's, waarin gevechten en oorlogen door de
persoonlijke eigenschappen der aanvoerders beslecht plegen

te worden?

Onder alle omstandigheden bewaart de koning (zooals ook
een Maleische held zou doen) z'n kalmte, zoo bij 't Fransche
ultimatum (Nap.'s eisch, dat hij z'n excuses zal maken, zie
boven). En als het hem te erg wordt, wil hij den Franschen
gezant niet meer ontvangen en verwijst hem naar Bismarek.
Welk een blamage voor Frankrijk! Siapakah empoe-
nja d o s a (Maar: aan wie de schuld?) vraagt de auteur. ')
Wanneer hij de oorlogsverklaring voorleest: maka roe-
panja radja Peroesia itoe terlaloe amat
sedih waktoe membatja soerat itoe
sehingga bertjoetjoeran air matanja (ziet
de Pruisische koning er zeer bedroefd uit en vergiet vele
tranen). En het volk, dat hem z'n trouw betuigt, vermaant

hij: Hai, anak-koe! D j i k a s e n a n t i a s a k a m o e
sekalian bermoeafakah dengan akoe
sebagai jang demikian ini nistjaja kita
menang (Mijn kinderen wanneer gij altijd zoo eensgezind
zult zijn als nu, zullen wij stellig overwinnen). Het spreekt
welhaast vanzelf, dat déze koning een bedevaart naar 't graf
van zijn ouders onderneemt om voor de zege te bidden.'')

1) Blz. 10.nbsp;Blz. 17. 3) Blz. 20—21. quot;) bIz. 27.

-ocr page 369-

Vertrouwt Napoléon vooral op z'n nieuwe, snelvurende ge-
weren, matjam tjasepoe (merk Chassepot) en
z'n
mitralioes (mitrailleurs), de Pruisische koning stelt z'n
vertrouwen op God den Almachtigen en op zijn volk en
schrijft een biddag uit.') De Pruisische koning is ondanks
zijn hoogen ouderdom, deeh de bewerker ons met respect
mee, opperbevelhebber in den oorlog quot;) en trekt mee naar de
grenzen. Eerst woont hij een kerkdienst bij, dan beveelt hij
zijn land en volk bij zijn ministers aan en trekt, vertrou-
wend op God, ten strijde. Het volk doet hem uitgeleide en
is diep ontroerd want: siapa tahoe bagaimana
kedjadiannja (wie kan weten hoe de oorJog zal ver-
loopen?) en de permaisoeri weent heete tranen.®)

Wilhelm's godvruchtigheid bhjkt aan het front bij iedere
nieuwe zege: na Wèsenboereg (Weissenburg):quot;)
Sjokoer, moedah® an Allah beri selamat
djoea didalam perang ini (God zij geprezen.
Moge Hij ons zegen schenken in dezen krijg). Na den slag
bij Metz,quot;) door Pon-molké (von Moltke)'s tijdige tusschen-
komst, uit het vuur gesleept, jubelt het leger, behalve de
koning, die zwijgt en aan de toekomst denkt. Aan de per-
maisoeri schrijft hij dan een langen brief en geeft Allah aUe
eer. Bij de begrafenis der gesneuvelden gaat de koning zelf
voor en orang® Djerman memboeka topi
serta menjanji® memberi selamat djalan
kepada sahabat®nja jang meninggalkan
doenia (de Duitschers ontblootten hun hoofd en zongen
hun gesneuvelde kameraden ten afscheid). ') Na de capitu-
latie van Sedan schrijft hij weer naar huis en betuigt z'n
medelijden met Nap., die hij 3 jaren geleden nog in z'n volle
glans en glorie gezien heeft en die nu een krijgsgevangene
is: Houdt dat voor oogen, schrijft hij, dat alle aardsche groot-
heid vergankelijk is als stof voor den wind en bladeren aan
boomen, die tenslotte ook vergaan. Men zal het zeker niet

1) Hfdst. Pengharapan Perans dan Djerman
(Fransche en Duitsche verwachtingen), blz. 33—36.

-) Overigens treedt hij alleen bij 't beleg van Parijs (blz. 117—20)
actief op. s) Hfdst. Radja Peroesia pergi berperang
(de Pruisische koning tijgt ten ooriog), blz. 45—47.

quot;) 4 Augustus 1870.nbsp;Blz. 57.

«) Voor deze reeks van gevechten geeft de auteur 7—14 Augustus
als data op, wat niet juist is, daar hier de gevechten van 16—18 Aug
(Mars-la-Tour, Gravelotte, St. Privat) bedoeld zijn.

7) Hfdst Radja Wilélem Peroesia (Koning Wilhelm
van Pruisen), blz. 69—73. «) Blz. 97.

-ocr page 370-

onaannemelijk vinden van zoo'n koning, dat hij herhaaldelijk
zijn leger voor de betoonde dapperheid en zijn volk voor z n
moed en toewijding bedankt. Noch dat deze beminde vorst,
die jegens Nap. zich zoo grootmoedig toonde, den oorlog zoo-
veel mogelijk tracht te humaniseeren: zoo spoort hij zn
soldaten aan
non-combattanten te sparen, want zij strijden
immers slechts om ondervonden smaad te wreken
en a k a n
memperbaiki namanja (om hun naam meer
luister toe te voegen) en belooft de bevolking der veroverde
gebieden haar te zullen ontzien, als zij z'n leger maar met
lastig valt.') 't Slagveld maakt een zeer diepen indruk op
denkoning: terlaloe masgoel dan air moeka-
nja poetjat (hij was zeer bedroefd en doodsbleek) )
Den (noodeloozen) smaad, die hij als Duitsch keizer den
overwonnen Franschen bereidt door z'n zegetocht te houden
onder den
Arc-de-Triomphe, rechtvaardigt de schrijver hier-
mede dat Wilhelm slechts een voorbeeld stellen wilde om
de Franschen voortaan buiten Duitschland's grenzen te

houden.nbsp;i, j

2°. Het Duitsche volkquot;), dat wij reeds vermeld vonden

als ordelievend en stipt en vol vereering en liefde jegens hun
koning, is één en al vredeÜevendheid en gaat eerst dan tot
den oorlog over, wanneer het (en zijn koning) door Napoleon
grievend beleedigd is. Dan echter zet het zich ook met
man en macht aan de voorbereiding daarvan. Engeland levert
wapenen en munitie aan Frankrijk, wat de auteur sterk af-
keurt Duitschland heeft niemand's hulp gevraagd, roept hij
uit, waarop hij, als wel meer, het effect van deze exclamatie
bederft door er naïef aan toe te voegen: karena sen-
djatanja tjoekoep (want het had voldoende wape-
nen). quot;) De kracht van het Duitsche leger, over welks dap-
perheid, vastberadenheid en doorzettingsvermogen hij niet
uitgepraat raakt, berust voor een groot deel op de b a r i s a n
préman (vrijwilligers), die, goed-geoefend en gedisciph-
neerd, een beroeps-corps staan kunnen.') Bij de laatste

1) Hfdst. Kesoesahan dinegeri Perans (Franllt;rijlc's
moeilijkheden), blz.
^63-65. p ^ ^ ^ ^ ^ . ^nbsp;p

sen) blz 69—73. Speelt den bewerker hier niet het beeld van Na-
poléon Iii op 't slagveld van Solfenno door de gedachten?

3) Hfdst. Djerman masoek kekota Pares (ue
Duitschers dringen Parijs binnen), blz. 152—53.

■iquot;) Bedoeld is steeds: het Pruisische.

5) Blz. 21. quot;) Blz. 29. ') Blz. 31.

-ocr page 371-

wanhoopspoging van Bazaine om bij Metz uit te breken, zijn
het feitehjk een handvol (100)
soldadoe préman, die
door hun hardnekkigen weerstand den slag beshssen. Met
instemming wordt dan de D é 1 i T a ' i m s (Daily Times) ge-
citeerd, waarin dezen préman lof wordt toegezwaaid en te-
vens gezegd wordt, dat zij eigenlijk ieders medegevoel ver-
dienen. Immers: dat beroepssoldaten sneuvelen, dat is
slechts de risico van 't vak, maar deze arme préman! En
wat moet er van hun vrouwen en kinderen worden?')
Het Duitsche leger, dat een keur-corps is, is steeds in de
minderheid maar wint steeds na hevige gevechten. De
schrijver ziet in al die nederlagen der Franschen slechts den
gerechten straf voor hun vroegere euveldaden: boekan
dari bala tantera Djerman sahadja te-
tapi Allah jang m a
h a k o e a s a (die hun wordt

toegebracht, niet slechts door de Duitsche legers maar door
God den Almachtigen zelf).®) Veel belangstelling heeft de
auteur voor de stootbrigades: de Uhlanen, groote, sterke
kerels, te paard en voorzien van lansen met kleine vaantjes:
kelihatan ramai karena bandéra itoe
(zij boden daardoor een feestelijken aanblik). Hoe goed
de Duitsche soldaten ook vechten kunnen en dooden, meer-
malen toonen zij zich menschlievend, zoo b.v. tegenover de
uitgehongerde Franschen bij Metz, die zij te eten geven.

3°. Wat de Duitsche generaals betreft: over hen wordt
niets dan goeds verteld, hoewel de schrijver eigenlijk niet
goed raad met hen weet want strategie en tactiek zijn hem
duister, slechts persoonlijke wapenfeiten spre-
ken tot hem. Hoewel hij een ver-verwijderd idee heeft van
de belangrijkheid van den generalen staf, als hij bij gelegen-
heid van 't beleg van Parijs vermeldt, dat de Pruisische ko-
ning onder alle omstandigheden op zijn se tap vertrou-

1)nbsp;Hfdst. Penghabisan perang dikota Mets
(Einde van de gevechten om Metz), blz. 107—09. Als het geciteerde
op waarheid berust, is dit wel een zeer naïef artikel (m oorlogstijd n.b.)!

2)nbsp;Hfdst. Radja Wilélem P e r o e s i a, blz. 69—73.

3)nbsp;Hfdst. Bangsa Oelan (De Uhlanen), blz. 83—84. Vgl.
12°, de lagonder.

*) Blz. 110.

Ook Bismarck's rol en beteekenis zijn hem niet duidelijk ge-
worden. Voor persoonlijke wapenfeiten, b.v. graaf Zeppelin's verken-
ning.stochten (blz. 41—43), de dapperheid van generaal Pon
boes(?), die ondanks een zware verwonding z'n post niet verlaten
wil (Perang di-Wort, slag bij Worth, blz. 59—61) en Mac
i^ahon's dapperheid (zie boven, sub
A, 2°).

-ocr page 372-

wen blijft.Veel belangstelling geniet de radja moeda
(kroonprins), Peréderik Wilélem (Friedrich Wil-
helm van Pruisen), aanvoerder van één van de 3 Duitsche
legercorpsen. Hij speelt een zeer actieve rol in den oorlog
en wordt dan ook herhaalde malen genoemd. Zijn leger, de
Zuid-Duitsche contingenten, stellen vertrouwen in hem'),
een vertrouwen, dat tot verafgoding wordt na Weissenburg en
Wörth. Hij ontziet zichzelf nooit in den slag, laat altijd zijn
mede-officieren in 't succes en de eer deelen en wil zelfs de
hoogste militaire onderscheiding alleen aanvaarden, wanneer
zij ook den chef van den staf, Beloemèntal (Von Blu-
menthal) wordt toegekend. 3) De eigenlijke overwinnaar.
Pon-molk é (Von Moltke) moet zich met een enkele
vermelding vergenoegen en wordt niet voldoende gerehabih-
teerd door een apart hoofdstukje^), dat aan zijn verjaardag
wordt gewijd, en waarin we o.m. lezen, dat hij de g e 1 a r a n
g e r a p (titel van graaf) krijgt en een eigenhandig-geschre-
ven felicitatie van den Pruisischen koning, en dat hij eigen-
lijk den oorlog had gewonnen: Siapakah boléh
mengetahoei Peroesia boléh menang (Wie
zou met zekerheid hebben durven zeggen, dat Pruisen —
zonder hem — gezegevierd zou hebben?). Aan één der on-
der-bevelhebbers (gewoonlijk slechts genoemd) wordt nog
een beschrijving gewijd, n.1. aan den hertog von Mecklen-
burg-Schwerin, seorang hoeloebalang jang
jang amat perkosa (een heldhaftig officier)
....kepalanja boetak djanggoetnja pan-
djang dan lebat (kaalhoofdig, met een zwaren
baard).®)

Ad C. Uit den aard der zaak (conventies e.d. zijn nieuw
voor den Maleischen auteur en dus belangrijk) heeft de
bewerker veel interesse voor verdragen e.d.m. Zoo b.v. voor
de overeenkomst geen oorlog te beginnen zonder bij voor-
afgaand overleg een poging tot minnelijke schikking ge-
daan te hebben, waarop de bemiddelings-voorstellen van de

1)nbsp;Blz. 120.nbsp;, ,

2)nbsp;Hfdst. Atoeran angkatan perang pehak
Perans dan Djerman (Inrichting van de Fransche en
Duitsche legers), blz. 36—40.

3)nbsp;Hfdst Radja moeda Peroesia dan djénderal-
nja dan bala tanteranja (De Pruisische kroonprins en
zijn generaals en troepen), blz. 61—62.

4)nbsp;Keramaian di-kota Wersèles (Feest in Ver-
sailles), blz. 130—31. ®) Blz. 123—24.

-ocr page 373-

permaisoeri Inggeris berustten,de overeenkomst tusschen
Frankrijk en Duitschland om gewonden te sparen, waaraan
de Franschen zich niet houden: zij plunderen hen uit en ver-
grijpen zich zelfs aan een dokter; ook achten zij de onschend-
baarheid van parlementairs e.a., die met een witten vlag
komen, niet. -)

Rest ons nog te besluiten met de mededeeling, dat de
auteur over Engeland niet te spreken is, omdat het (in de
Spaansche quaestie en later door z'n wapenleveranties)
Frankrijk'« zijde kiest. Hij ziet daarin slechts jaloezie op
Duitschland.

De Sja'ir perang Toerki dengan lloesjia en de Sja'ir
perang Djapoen dengan lloesjia,
die Overbeckquot;) ver-
meldt, bleken niet meer in den handel te zijn.

C. De moderne Maleische romans.

Onder deze groep vatten wij samen de oorspronkelijk-
Maleische romans, die op instigatie en onder toezicht van
Volkslectuur tot stand gekomen zijn. quot;)

Ook hier zullen wij evenals bij de sja'irs en hikajat's de
passages, waarin van Europeanen gesproken wordt, vermel-
den en bij de meer interessante blijven stilstaan.

47°. Soeman Hs.: Mentjahari pentjoeri anak prawan
(Op zoek naar den meisjesroover). 1932. Volkslectuur
No. 994.

Een aardig vertelde geschiedenis, waarbij de, aan „the
scarlet Pimpernelquot; herinnerende hoofdpersoon, die zich met
de opsporing van het geschaakte meisje belast, de dader
blijkt te zijn.

(blz. 8—9:) Beschrijft een voetbalmatch tusschen de be-

1)nbsp;Blz. 26.

2)nbsp;Hfdst Bandéra poetih (De witte vlag), blz. 78—81.

3)nbsp;H. Overbeck, Malaiische Weisheit und Geschichte, blz. 36. Op
deze plaats wil ik den heer Overbeck voor de groote moeite, die hij
zich getroost heeft, de beide sja'irs nog voor mij te achterhalen, nog-
maals mijn hartelijken dank betuigen.

4)nbsp;Den belangstellenden lezer verwijzen wij voorts naar de arti-
kelen der Utrechtsche hoogleeraren, wijlen O. Spat en dr. J. Gonda
in het Koloniaal Tijdschrift, waarin eenige Maleische romans nader
worden besproken:

Prof. C. Spat, Moderne Maleische literatuur (Kol.
Tijdschr. 1929, blz. 123—42).

Prof. dr. J. Gonda, Eenige moderne Maleische ro-
mans (Kol. Tijdschr. 1934, blz. 28—40).

») Gonda, blz. 37—38.

-ocr page 374-

manning van een oorlogsschip en Inlanders van Bengkahs,
waarbij Sir Djoon, de held, als doelverdediger triomphen
viert. „Pour besoin de la causequot; zijn de orang poetih goede
voetballers en stevige knapen: — hébat^ sekali (ze
zagen er allemaal vreeswekkend uit).

48°. S. Takdir Alisjahbana: Tak poetoes diroen-
doeng malang
(Nimmer eindigende ellende). 1929. Volksl.
839.') Een bijzonder sombere en trieste geschiedenis van
twee vroeg wees geworden kinderen uit Benkoelen, die
van den regen in den drup komen. Het meisje, Laminah,
ten slachtoffer gevallen aan een gewetenloozen vriend van
haar broer. Mansoer, pleegt zelfmoord en Mansoer volgt, 15
jaar later, ontroostbaar over haar verhes, haar voorbeeld na.
Veel beschouwingen en wijsheden, in de tekst ingelascht,
storen de loop van het verhaal en remmen de handeling.

(blz. 82:) In Benkoelen gekomen verwonderen de beide
désa-kinderen zich zeer over de mooie, groote huizen der
Europeanen, die zij voor het eerst van hun leven zien, en
denken: „Alangkah kajanja orang d i s i n iquot; (Wat
zijn de menschen hier rijk).

49°. Merari Siregar: Azab dan sengsara. (Kissah
kehidoepan seorang anak gadis)
[Hellepijnen. (De levens-
geschiedenis van een jong meisje)]. 2e druk 1927. Volksl.
497. -)nbsp;, ,

Een tendenz-roman, die zich kant tegen het adat-huwelijk,
dat geen rekening houdt met 's menschen recht op vrije
keuze en persoonlijk geluk. In zijn voorwoord en later nog
eens (blz. 68) getuigt de auteur trouwens zelf, dat hij het
zich tot taak gesteld heeft alles, wat hem in de adat van
eigen volk verkeerd en slecht toeschijnt, aan de kaak te
stellen.

(blz. 92:) In een rechtzaak treedt een wijze en humane
rechter — een Ass.-Resident — op, die eerst nog een poging
doet de quaestie langs minnelijken weg te regelen en partijen
wijst op de hooge kosten aan het proces verbonden en de
gevaren voor blijvende veete. Als dit niet gelukt, gaat hij
tot de eigenlijke behandeling over met de vermaning: „Dan
ingat2lah kamoe, orang jang beperkara

ly Gonda, blz. 36, noemt nog een 3e werk van hem; Melawat
ke-tanah Seriwidjaja (Een reis naar Senwidjaja), als
feuilleton in de Pandji Poestaka verschenen.
2) Spat, blz. 123; Gonda, blz. 28.

-ocr page 375-

itoe amat soesa h: Jang menang mendjadi
bara, jang kalah mendjadi aboequot; (Bedenkt
goed, dat procedeerende menschen veel moeilijkheden wach-
ten: winnen of verhezen — steeds trekt men aan het kortste
eind).

50°. N. S t. I s k a n d a r : Salah pilih (De verkeerde keu-
ze). 1928. Volksl. 611.')

Een niet onverdienstelijk-geschreven verhaal over een
jonge man, Asri, die aanvankelijk een verkeerde keus doet,
maar later toch met zijn ware hefde, Asnah, gelukkig wordt.
Het is niet erg tendentieus en bevat naast het uitvoerig relaas
van Asri's mislukt huwelijk, aardige bijzonderheden over
Minangkabausche gebruiken en gewoonten.

(dl. I, blz. 27:) Het weerzien tusschen Asri en zijn pleeg-
zusje Asnah geeft eenige gêne: de eerste is gewend geraakt
aan de Europeesche wijze van groeten: shake-hands en —
bij intiemer verhouding — de omhelzing. Maar Asnah acht
dat in strijd met de adat.

(dl. I, blz. 75:) Bijdemengantar sirih (aanbieding
van de sirih) gaat Asnah berpakaian tjara nona
E r O p a h (gekleed als een Europeesche dame). Zij trekt
aller aandacht en Asri vindt haar de schoonste van allen,
(dl. II, blz. 32:) Asri, gehuwd met een vrouw van zeer onaan-
genaam karakter en bekrompen, — maar met de adat over-
eenstemmende — opvattingen, moet erkennen, dat hij een
verkeerde keuze gedaan heeft. Door haar heve maniertjes
en haar schoonheid heeft hij zich laten inpalmen 1 e b i h 2
oléh „bahasa Belanda dan bangsa gadis
itoequot; (maar het meest door het feit, dat zij Nederlandsch
machtig en van hooge afkomst was).

51°. N. St. I s k a n d a r : Karewt Mentoea (Schoonmoe-
ders).
1932. Volksl. 1070.

Een goed geschreven, dramatische geschiedenis van twee
gelukkige huwelijken, die ten gronde gericht worden door
de moeders, resp. van de vrouw in het eene en van den man
in het andere, die de een op rijkdom en positie, de andere
op weder-opneming in haar stamverband uit zijn..

(blz. 87:) Van een bijzonder fraai huis van een inheemsche:
„Roemah Belanda atau Tjinakah itoe
a g a k n j a ?quot; (Dat is waarschijnlijk het huis van een Hol-
lander of van een Chinees).
1) Spat, blz. 125 noemt de titel.

-ocr page 376-

52°. Abd. Ageramp;Noersinah Iskandar:
Tjinta jang membawa maoet (Doodende liefde). 2e dr. 1928.

Volksl. 736.1)nbsp;j -j

Een roerende liefdesgeschiedenis, waarbij de heldin, tijdens
afwezigheid van haar beminde, tegen haar wil aan een ander
uitgehuwelijkt, zelfmoord pleegt. De held, Dahlan, sterft van
verdriet (blz. 42—43:) Dahlan legt zijn vader uit, dat hij zijn
onderwijzers-diploma nog niet heeft, omdat dat nog eerst
diverse instanties moet passeeren, waarop de vader eemge
stekehge opmerkingen maakt over de ambtenarij: hij voor-
spelt Dahlan, dat hij het diploma dan wel niet meer bij zijn
leven zal ontvangen, want le is de afstand Boekit Tinggi —
Batavia - heel groot, 2e zullen ze op het Departement het
stuk wel vergeten. Daar moet het net zoo'n sloffe boel zijn
alsophetkantor k o e m e n d o e r, kantor toean
L
O e b i a k dan 1 a i n 2 (bij den controleur, den Loebiak
en anderen). Ook is hij er niet over te spreken als hij hoort,
dat de acte nog f 1.50 moet kosten. Hem als toekang
dj ah it (kleermaker) betalen de menschen nooit meer dan
f2-per badjoe! „Ah, ada^ sadja djalan oeang
pada Goebernemènquot; (Niets dan trucjes van het
Gouvernement om aan geld te komen) zegt hij. Dahlan even-
wel is overtuigd, dat die ambtelijke slofheid tempoe doeloe
is en dat men een rapport Inspéktoer toch niet zal durven
terzijde leggen! (blz. 46-47:) In een gesprek tusschen
Dahlan's ouders, zet zijn moeder uiteen, hoezeer de
moderne - inheemsche - jeugd van die van vroeger
verschilt en hoe zij er op uit is haar eigen adat te
verguizen voor die van anderen, vooral van Europeanen....
soeka meniroe 'adat-isti' adat orang
lain jang beloem d i k e t a h o e ï n j a benar
seloek beloeknja dan élok boeroeknja
(zij houdt er van zeden en gewoonten van anderen na te
bootsen, zonder die degelijk onderzocht te hebben). Bij Hol-
landers, bij Europeanen in het algemeen, mogen een jonge

man en een jonge vrouw berkepit^ tangan (gearmd

of hand-in-hand loopen). Zoo is nu eenmaal hun adat;
secundo: is het geenszins in strijd met hun agama (gods-
dienst); tertio: is zooiets in hun oogen niet onfatsoenlijk.
Bij ons' Maleiers, zou zoo iets absoluut niet geduld worden.
Bovendien leven wij in heeter kHmaat dan de Europeanen.

1) Spat, blz. 124.

-ocr page 377-

Wij „misalkan laki api dan perempoean
raboek. Djadi, kalau kedoea benda itoe
selaloe diperdekatkan, tentoe lekas
menjala. Apa djadinja k e 1 a k ?quot; Kebak-
a r a n.quot; (kunnen de man met vuur, de vrouw met stroo
vergelijken. Brengt men die vaak te dicht bij elkaar, dan
vliegen ze in brand en wat is het gevolg?quot; „Dat ze allebei
verbranden,quot;) ') antwoordt de vader.

53°. Aman: Si doel, anak Betawi (Doel, een Bataviaasche

jongen). 1932. Volksl. 985.

Geschiedenis van een wilden Bataviaaschen kwajongen. Hij
en zijn makkers spreken dialect. Het niet onaantrekkelijke
jongens-verhaal neemt een tendentieuze draai aan het eind,
waar het nut van onderwijs — en van onderwijs op Euro-
peesche grondslag — wordt aangetoond.

(blz. 59—60:) Toean Bèk, d.i. de Wijkmeester, komt in
een vechtpartij tusschenbeiden, laat de jongens, die Doel's
koopwaar bevuild hebben, de bedorven d j o e a 1 a n ver-
goeden en ze vervolgens elkaar de hand schudden, waarmee
het geschil en tegelijk een oude veete uit de wereld zijn
geholpen, (blz. 83:) Dezelfde toean Bèk is ook Doel's voor-
spraak, als diens grootvader, type van den bekrompen, con-
servatieven kampong-bewoner, zich er tegen verzet, dat
Doel naar school gestuurd wordt.

54°. Aman: Anak désa (Désa-jongen). 1930. Volksl. 905.

Een aardig en leesbaar verhaal over Minangkabausche
jongens, dat ons een indruk geeft van het leven, de spelen en
vermaken van de désa-jeugd uit de Padangsche bovenlanden.
Er komen een paar goeroe's in voor, die waarschijnlijk
Hollanders zijn, — hoewel volstrekte zekerheid daaromtrent
ontbreekt.

(blz. 70:) De eerste komt tusschenbeide bij een veete tus-
schen de jongens van twee verschillende negeri. (blz. 78:)
Zijn opvolger wint snel de genegenheid van de jongens, hoe-
wel hij er, mager en bleek, slecht uitziet. Hij sticht met de
jongens van zijn klas een kongsi om kippen te fokken, wat
in zulke goede aarde blijkt te vallen, dat naderhand een
paar van hen als kippenfokkers in hun onderhoud gaan
voorzien.

55°. Ener: Sehahnja mendjadi hina (Ondergang).

1) De vergelijking mist logica: vuur gaat niet in vlammen op.

-ocr page 378-

Volksl. 998. 1)

De trieste geschiedenis van een koepoeS malam
(nachtvlinder). Zij heeft des auteurs opmerkzaamheid ge-
trokken, doordat hij haar in een bioscoop voor een paar
vriendinnen de Hollandsche tekst hoort vertalen en ook uit
andere dingen blijkt, dat zij betere dagen gekend heeft. Later
vertelt zij hem haar levensgeschiedenis: hoe haar leven, zeer
gelukkig begonnen, tot steeds grooter ellende en dieper verval
geleid heeft. Zij sterft tenslotte als slachtoffer van de syphihs.

(blz. 10:) Verhalend van haar eerste hefde, nog op de
Mulo ontstaan en voerend tot een aanvankelijk zeer gelukkig
huwelijk, vertelt zij hoe haar ouders haar veel vrijheid lieten:
„orang toeakoe masoek golongan orang
j'ang „modernquot; (mijn ouders waren moderne
menschen). Zij en haar vriend konden zeer vrij met elkaar
omgaan: „D j a 1 a n sana djalan sini, meniroe2
'adat orang Barat, jang tidak lajak dan
sangat bersalahan dengan 'adat kita
bangsa Timoer ini, kami lakoekan
dengan bébasquot; (Als Europeesche jongelui gingen wij
samen overal heen en wat strijdig was met de adat van het
Oosten, dat bedreven wij in alle vrijheid), (blz. 25—27:) Zij
heeft het korten tijd zeer goed gehad, dienende bij een Hol-
landsche famihe, maar na de dood van haar njonja komt
zij bij een vriend van den heer des huizes in dienst. Eerst
schrikt zij wel, want zij kent den toean jang masih
boedjang (nog ongehuwd) als iemand, die soeka
sekali
mempermain2kan sadja, kalau
tidak dihadapan njonja (hij hield veel van gek-
heid maken met de vrouwlijke bedienden, als mevrouw er
niet was), (blz. 28:) Zij wordt dan ook zijn njai en verliest
in een tijd van louter uitgangetjes en feesten haar schaamte-
gevoel in die mate, dat zij zich als njai van een Belanda
boven haar landgenooten verheven gaat voelen. Via een
Hollandschen
pohtie-opziener (blz. 29) komt zij in een hotel
orang Djepoen te Médan terecht, dat een bordeel

blijkt te zijn.

56°. S e 1 a s i h : Kalau tak oentoeng (Onder een onge-
lukkig gesternte geboren). 1933. Volksl. 1095.

Een melodramatisch verhaal over een jongen man, Masroel,
die zijn liefde voor zijn schoolkameraadje, Rasmani, niet kan

1) Gonda, blz. 38.

-ocr page 379-

of durft bekennen, eerst een ander trouwt, van wie hij weer
scheidt, om dan, als alles zich ten goede belooft te keeren,
op een chabar angin (praatje, loos gerucht), dat
Rasmani door een ander, die haar meer bieden kan, ten hu-
welijk is gevraagd, haar haar woord weer terug te geven.
Rasmani sterft van hartzeer en Masroel heeft groot be-
rouw (!!).

(blz. 83:) Masroel's eerste vrouw, vinnig en kijfziek van
aard, is een groote ontgoochehng: hij had heel wat anders
verwacht van een meisje van haar ontwikkeling en belezen-
heid____ dan pandai berbahasa Belanda----

(en dat Nederlandsch kon spreken). — Dat kermis van de
Nederlandsche taal hoog wordt aangeslagen blijkt uit soort-
gelijke passages op blz. 100 en 105.

57°. Moehammad Sjah: Sja'ir Sitti Astii (Asni).
2e druk 1930. Volksl. 845.

Een roerende liefdesgeschiedenis.

Op blz. 35 wordt een toean Inspéktoer Soema-
tera Oetara (Inspecteur voor Noord-Sumatra) ge-
noemd; op blz. 68—69 een dokter.

58°. B. St. Ahmad Chatib: Anafc dapat (Vonde-
hng). 1932. Volksl. 1027.

De niet zeer belangwekkende geschiedenis van een ver-
schoppeling, Idroes, die zich op eigen kracht door het leven
weet te slaan en zich tot een hotelhouder van aanzien weet
op te werken. Zijn ware afkomst wordt hem eerst op het
eind van het verhaal onthuld.

(blz. 56—59:) De president van de Landraad leidt een
rechtzitting dengan sabarnja (met geduld) en het von-
nis spreekt de toean peresidèn uit dengan
lantang soearanja (met luider stemme).
59°. Moeh. Jasin bin H. A. Rahman:
Seroepiah
pokok ke-Mèkah
(Met één gulden als aanvangskapitaal naar
Mekka). 1924. Volksl. 669. i)

Een verhaal, spelend aan het eind van de 19® eeuw op
de Westkust van Sumatra, over een jonge man, Intan Seman,
die zoo graag naar Mekka wilde en, door een vervalschte brief

1) Spat, blz. 124. Niet juist is, wat Spat zegt, dat dit het verhaal
is van een jongen, die graag naar Mekka wil en zich het reisgeld
zelf weet te verdienen met een aanvangskapitaal van één gulderi.
Het is de vader van den jongen, die van af diens geboorte, botje bij
botje vergaard heeft om den jongen later naar Mekka te kunnen
zenden (zie boven).

-ocr page 380-

in de waan gebracht, dat het geld daarvoor niet beschikbaar
is poogt zich dat door eigen arbeid te verschaffen. Tenslotte
blijkt echter, dat de vader juist door zijn groote spaarzaam-
heid en hefdevolle zorg voor zijn zoon's toekomst, het be-
noodigde geld heeft weten bijeen te brengen. Veel nasihat
remmen het verhaal op vaak hinderlijke wijze.

(blz. 41—42:) Intan Seman's indoek semang (brood-
heer) erkent, dat het meest wenschelijke zou zijn als de
Inlanders uit zich zelf tot een beter en hygiënischer bewer-
king van zeevisch zouden komen, maar verwacht slechts heil
van ingrijpen van Bestuurswege. (blz. 68-69:) Twee dron-
ken t
O e a n 2 trekken in Padang Intan Seman's aandacht,
door hun gedrag: eerst zijn ze vroolijk en kinderachtig, dan
achtervolgen zij een jonge vrouw, die zich echter bijtijds in
haar woning weet te redden, waarop de beide heeren met
elkaar slaags raken tot zij door den s e k o t (schout) worden
ingerekend, (blz. 72:) Anggoer port, zegt de auteur,
hanjalah kegemaran toean bangsa
Eropah sadja (Alleen Europeanen kunnen zich de luxe
permitteeren, port te drinken). Wel hebben hooggeplaatste
en rijke Maleiers ze ook, maar ze drinken ze vanwege de
duurte ook niet iederen dag en zetten die bij voorkeur hun
Hollandsche gasten voor.

60°. A. D t. M a d j o i n d O : Menehoes dosa (Boete).

1932. Volkskl. 1060.

Een over het algemeen zeer leesbaar verhaal. De auteur
laat zich op een vacantie-tocht in de Preanger door een oude
vrouw de geschiedenis van haar en haar zoon, Hasan, ver-
tellen.

(blz. 7:) De auteur hoort van den kleinzoon van de oude
vrouw in quaestie, dat zijn grootmoeder helderziend is. Hij
geneert zich echter daarvoor tegenover Madjoindo, dien hij
voor een orang Olanda houdt, want die plegen daar
altoos de spot mee te drijven, (blz. 21:) Hasan krijgt werk
op een
thee-onderneming en slaat aanvankelijk met verba-
zing de zeer vrije gedragingen van het jonge manlijke en
vrouwlijke personeel gade. Van lieverlede raakt hij er aan
gewoon, want hij ziet iedereen er aan meedoen „dari
koeli sampai kepada toean besarnjaquot; (van
de koelie tot de administrateur toe), (blz. 35:) Als Hasan om
een ongelukkige liefde dienst heeft genomen als soldaat en
naar Atjeh moet vertrekken, smeekt zijn moeder hem bij

-ocr page 381-

haar te blijven en houdt een zuiver Westersch betoog:
„Je zult,quot; zegt zij ongeveer, „menschen gaan vermoorden en
verminken, die je niets hebben gedaan. Maar later,quot; en dit
is weer veel Oosterscher, „zul je er voor moeten boeten.quot;

61°. S. Hardjosoemartoamp;A. Dt. Madjoindo:

Roesmala Dewi (Roesmala Dewi). 1932. Volksl. 1028.

De blij-eindigende geschiedenis van een Javaanschen jon-
gen, Soeparno, en een Minangkabausch meisje, Roesmala
Dewi, die, van jongs af samen opgegroeid, terwijl de weder-
zijdsche families zeer bevriend zijn, voor elkaar schijnen
voorbestemd te zijn. De adat verhindert echter een huwelijk,
maar Roesmala Dewi blijft haar gehefde getrouw, weet den
haar opgedrongen man tot scheiding te bewegen en ontmoet
tenslotte na de noodige omzwervingen Soeparno weer.

(blz. 6—7:) De duurte te Riouw zou een gevolg zijn van
het kantor pebian (douane-kantoor). (blz. 7 iuncto 12:)
Soeparno en Roesmala loopen beiden de s e k o 1 a h
Belanda af, weshalve zij later tot de Mulo worden toe-
gelaten (blz. 17). (blz. 9:) Een Toean koemendoer
laoet (kapitein), die bij gelegenheid van een zeilwedstrijd
Roesmala overboord ziet slaan, stuurt
onmiddellijk een motor-
boot op haar af. Soeparno is hem evenwel voor en redt haar
het leven. (blz. 10—11:) Een dokter verleent hulp bij het
weer tot bewustzijn brengen van het meisje, (blz. 15:) Roes-
mala en Soeparno, die ter voltooiing hunner opvoeding naar
Batavia gaan, zien er niet uit als Boemipoetera. Pertama
dandanannja sebagai anak Belanda,
kedoea pertjakapannja memakai bahasa
Belanda, sedang warna koelitnjapoen
poetih koening (zij waren Europeesch gekleed, spra-
ken Hollandsch en hun huidskleur was slechts heel hebt
getint), (blz. 16:) Bij het sein van vertrek wordt allerwege
afscheid genomen. Bagi pamili Belanda selain
dari berdjabat tangan, ditambah poela
dengan tjioeman (De Hollanders lieten het niet bij
handdrukken, maar wisselden ook nog afscheidskussen),
(blz. 42:) Als Roesmala's moeder in Tandjoeng Pinang ten
grave gedragen wordt volgen tientallen menschen de baar:

Belanda, Tionghoa, Keling dan Arab----

(Nederlanders, Chineezen, Klingaleezen en Aiabieren).
62°. E. J
o r a m : Emas disangka lojang (Het leelijke
jonge eendje). 1928. Volksl. 783.

-ocr page 382-

De geschiedenis van een prijaji-famihe, die door de onna-
denkendheid en hchtzinnigheid van den pater famihas tot
armoede, maar door den zoon, Djajadi, die de ondeugendste
en minst-belovende leek, er weer bovenop gebracht wordt.
Er is een liefdeshistorie doorheen geweven, die niet veel te
beteekenen heeft en de grappen, die Djajadi uithaalt, zijn
tweederangs.

(blz. 26—29:) De geschiedenis van een staking bij de S.S.
om loonsverhooging. Men is overtuigd te zullen slagen, want
het Gouvernement tentoe akan takoet roegi (zal
stellig bang zijn schade te lijden). Krachtig ingrijpen van
het Gouvernement doet haar echter totaal mislukken en de
stakers kunnen elders werk gaan zoeken. Onder hen is ook
Djajadi's vader, maar geen enkele fabriek wil met hen
te doen hebben, zoo b.v. de pembesar (chef) van de
pabrik B r a a t, die in hem direct een staker zag. (blz.
32:) Djajadi, leergierig en ambitieus, gaat les nemen bij een
toean v. d. Bergi), die hem voor niets onderricht
geeft. Djajadi laat zijn ouders van een en ander onkundig
uit vrees, dat zij het hem verbieden zullen. Deze toean v. d.
Berg, die schik heeft in den jongen, speelt ook een voorname
rol bij diens bevrijding uit de gevangenis, waarin hij onschul-
dig te land was gekomen. V. d. Berg was van de aanvang
af van Djajadi's onschuld overtuigd (blz. 38—41, 48—49).
(blz. 53—55:) De Commissaris van politie ontslaat Dj. uit
de gevangenis en prijst hem er voor, dat hij zich voor zijn
vader, de eigenlijke schuldige, had willen opofferen.

(blz. 64:) Hoe hoog onderwijs en studie worden aange-
slagen blijkt steeds weer uit de nauwkeurige vermelding van
wat iemand studeerde, welke diploma's hij behaalde en wat
hij daardoor bereikte. Zoo ook hier: Dj. wordt werkbaas,
volgt een cursus Nederl. Verbond, doet Klein-Ambtenaars-
examen, volgt daarna de Burger Avondschool en slaagt voor
onder-opzichter, als hoedanig hij ook een aanstelling krijgt,
(blz. 81:) Daar Dj's toelage door een gewetenlooze oudere
broer onderschept wordt, is Dj.'s moeder gedwongen haar
brood te verdienen met naai- en verstelwerk bij een Belanda.
(Als Dj. teruggekeerd is hoeft dat natuurlek niet meer en
Dj. zegt den toean telefonisch af — blz. 87). (blz. 84—86:)
Onverwachts teruggekeerd laat Dj. het huis van zijn moeder,

1) Blijkens blz. 63 is deze ingenieur bij de haven van Tandjoeng
Perak en wordt Dj. met zijn hulp leerling teekenaar.

-ocr page 383-

in haar afwezigheid, met vaardigen spoed opknappen, zoodat

het amat permai---- sebagai roemah

orang Belanda berada (heel mooi was, net het
huis van een Hollander), 't Oude vrouwtje weet niet hoe
ze het heeft als ze thuis komt en spreekt schuchter en be-
deesd de meneer in de voorgalerij aan, die berpakaian
tjara Belanda (Europeesch gekleed is) en dien zij eerst
niet herkent. Dj. helpt haar spoedig uit den droom, i)
„Sangka iboe tahadi, engkau seorang
Beland a,quot; bekent zij. „Belanda d i d o n g k a h
sangka iboe?quot; vraagt hij. „Neen, neen,quot; verzekert zijn
moeder hem: „Belanda betoel!quot; („Daarnet hield ik
je voor een Hollander!quot; „Een z.g. Hollander zeker?quot; „Neen,
een werkelijke Hollander!quot;).

63°. Mw. Asmawinangoen: Merak kena djehak
(In den val). 1930. Volksl. 917.2)

De geschiedenis van een Hollander, eene de Haan, die
met een — gescheiden — Inlandsche vrouw, Warsiah, trouwt.
Zij zijn zeer gelukkig, weten zich door energie en ijver mate-
rieel en sociaal omhoog te werken. Tot Warsiah zich door
een handlangster van haar eersten man laat wijsmaken, dat
de Haan haar op den duur wel zal verstoeten, waarop zij
met al haar hebben en houden de vlucht neemt. Het gaat
haar hoe langer hoe slechter maar tenslotte worden beide
weer gelukkig hereenigd.

De Haan wiens voornaam nooit genoemd wordt — zijn
vrouw en sahabat karib (boezemvriend), noemen hem
„toeanquot; — komt natuurlijk doorloopend in het verhaal voor,
maar zijn beeld blijft eenigszins vaag. (blz. 8—9:) Hij is een
Belanda totok, bekas militer (een volbloed
Hollander, gewezen koloniaal), en ± 32 jaar. Vroeg wees
geworden en zonder middelen van bestaan moest hij al jong
bekerdjaselakoe koeli dari pagihingga
petang (als een koelie zwoegen van den vroegen morgen
tot den laten avond). In arrenmoede koloniaal geworden, be
sluit hij na z'n ontslag in Indië te blijven. De rechte zin '
werken is er niet en wat hij begint zet hij niet door. E n
karena enggan ia diperintah lain, e

In vermommingen en verrassingen van dezen aard is
Op waarschijnlijkheid komt het minder aan

2)nbsp;Gonda, blz. 37.

3)nbsp;De figuur van de Haan is geen onwaarschijnlijk^
heid is groot, dat de auteur een dergelijk man uit en

-ocr page 384-

karena koerang tjoekoep hasil jang
diperoléhnja, wa'llahoe 'alam (Of het was,
omdat hij zich niet door anderen wilde laten commandeeren,
of omdat een en ander te weinig winst opleverde, dat mag
God weten). Intusschen blijkt de auteur het wel te weten,
want even later zegt hij: Dia enggan beroesaha
dibawah koeasa orang lain, enggan
mendjadi orang oepahan (Het stond hem tegen
onder anderen in loondienst te werken). Hij wil zijn eigen
baas zijn en wordt tenslotte schoenmaker. Breed heeft hij
het niet, maar.... ia selaloe senang hidoep
dalam kesoenjian dan kemelaratan
(leefde hij tevreden in afzondering en bekrompen omstandig-
heden) . Hij wil niet trouwen — want van het huwelijk heeft
hij reeds een slechte ondervinding opgedaan (blz. 18—24).
Maar hij bekeert zich tot de zienswijze van zijn vriend Kar ja,
die een groot voorstander van het huwelijk is, als hij eens
ziek gelegen heeft en het gemis van een zorgzame huisvrouw
aan den lijve heeft ondervonden. Van zijn ziekte hersteld
komt de Haan zijn vriend opzoeken en weer komen zij over
het huwelijk te spreken. De Haan bekent zich bekeerd te
hebben en vraagt Kar ja een vrouw voor hem te zoeken(!),
wat deze, begrijpelijkerwijs, een nog al bezwarende opdracht
vindt. De Haan wil geen n o n a hebben, 2) maar een
perempoean Boemipoetera (inheemsche). Schoon-
heid en vermogen zijn geen vereischten, wanneer zij maar
baik boedi pekertinja (goed en verstandig is). Op
Karja's tegenwerping, dat de Haan maar liever zelf zijn
keus moet doen, bekent deze dan al iemand op het oog te
hebben: Warsiah, een eenvoudige vrouw, die wel eens bij
Karja gewerkt heeft en van wie de laatste niets dan goeds
kan zeggen. Alleen is zij amat malang (zeer ongeluk-
kig) . Wil de Haan haar werkelijk tot zijn echtgenoot maken
of tot zijn huishoudster? 3) De Haan kan hem omtrent zijn
bedoelingen geruststellen.

(Hoofdstuk II „Sakitquot; (ziek), blz. 11—17). Dokter, verpleger
en verzorging bekostigt een vriend van hem, zekere toean
K 1 a a s s e n.

2)nbsp;Hij motiveert dit niet. Nog merkwaardiger wordt zijn uitlating
als men weet, dat hij de eerste keer zulke slechte ervaringen heeft
opgedaan met een, klaarblijkelijk Inlandsche, vrouw uit Blitar.

3)nbsp;Dit biedt den auteur natuudijk een fraaie gelegenheid om, bij
monde van de beide vrienden, het instituut van huishoudster aan de
kaak te stellen, dat merendahkan daradjat kaoem
perempoean (de vrouw verlaagt en vernedert; blz. 23).

-ocr page 385-

Hij wordt door zijn ijverige en energieke vrouw uit zijn
apathie wakker geschud en tot werken aangespoord.

Aanvankehjk wil hij niet, dat Warsiah haar vrijen tijd
productief maakt. Hij wil niets anders zijn dan senang
(tevreden) en begeert geen rijkdom of positie. „Tak
oesah 'kan menengadah tinggi', kebawah
memandang, soepaja mata djangan
kemasoekan sampah. Padakan sa-
djalah apa jang dapat kita peroléhquot;
(Het heeft geen zin naar boven te kijken; laten we nederig
blijven en tevreden zijn met wat we krijgen kunnen).
Warsiah weet echter tenslotte energie en ondernemingslust
in de Haan te wekken. Hij is wel geen gestudeerd man, maar
heeft veel rondgezworven, zoodat banjak djoega
pengetahoeannja (hij ook veel wist). Hij moder-
niseert en vergroot zijn schoenenzaak en nu gaat 't het echt-
paar voor de wind. — Hun geluk en wederzijdsche genegen-
heid worden nog vergroot door de geboorte van een dochter-
tje, Nellie. i) Op blz. 41 lezen wij, dat Nelhe al in de 5e
klas van de sekolah Belanda is gekomen, vlug leert
en zeer in de gunst van haar onderwijzer staat. Een oude
vrouw brengt, in opdracht van Warsiah's eerste man — 'n
deugniet — haar geheel uit het evenwicht door haar allerlei
verhalen te vertellen van Inlandsche vrouwen, die huis-
houdster waren bij of gehuwd met Belanda, maar die,
hoeveel de Belanda haar ook verschuldigd waren, toch ten-
slotte door hen verstooten werden, (blz. 53:) „Ja begitoe
kebanjakan nasib perempoean orang kita
jang menoeroet Belanda. Habis manis
sepah diboeangquot; (Dat is het lot van vele vrouwen,

die met Hollanders meegaan. Als het vet van de ketel is____).

De listige oude verzuimt niet er de geschiedenis van een
veel schranderder vrouw aan toe te voegen, die wel
menoeroet Holanda maar ijverig gespaard had
en, vóór haar man haar had kunnen verstooten, zelf de plaat
gepoetst had en nu een prinsessen-leventje kan leiden. 2)
Zoo komt het, dat Warsiah tenslotte haar man ontvlucht.
De Haan bemerkt wel, dat Warsiah's gedrag jegens hem
veranderd is, maar was daarop toch niet voorbereid, zelfs

1)nbsp;(blz. 34—40:) Het hoofdstuk (V) draagt de veelzeggende titel
van: Berkat keradjinan (Qeluk door vlijt).

2)nbsp;blz. 51—55.

-ocr page 386-

niet als hij haar tot Nellie hoort zeggen, dat zij wil weg-
loopen en dat zij tweeën toch niet bij elkaar passen:
Engkau anak Belanda, akoe orang Djawa
b
O e s O e k (Jij bent het kind van een Hollander, ik maar
een verachtelijke Javaansche). Wat hij voor comedie houdt.
Groot zijn zijn schrik en ontsteltenis als Warsiah werkelijk
gevolg blijkt te hebben gegeven aan haar voornemen, —
welke nog vermeerderd worden door het verdriet van de
kleine Nellie, die dol op haar moeder is. Zijn gemoedstoe-
stand dien eersten avond na Warsiah's verdwijnen mèt wis-
selende stemmingen van verdriet en berouw en woede over
haar onbegrijpelijk gedrag, wordt verdienstelijk weerge-
geven. 1) Tenslotte keert zich alles weer ten goede. 2)

De dokter Goedhart, die de Haan behandelt, wordt ons
a.v. beschreven 3): een toean jang besar tinggi
toeboehnja, bermisai, bertjambang
dia n berdjanggoet pandjang (een, groote

forsche man, met knevels en baard)----een man vermaard

om kepandaiannja dalam hal mengobati
orang sakit (z'n bekwaamheid als arts).
64°. M. K. M a r a d j
O : Sitti Noer Hajati (Noer Hajati).
1929. Volksl. 842.

Het leven van een model-echtpaar. Een soort leidraad voor
jong-gehuwden of/en echtparen met kleine inkomens. Veel
nasihat en veel ge- en bereken. Er wordt een lans gebroken
voor het opgeven van de onhebbelijke gewoonte in alles den
Westerhng na te volgen.

(blz. 31—32:) Wij lezen hoe Noer Hajati, haar man, Soetan
Sjarif, bekent, dat zij het vroeger ook schoon en verblijdend
vond, dat haar landgenooten telah pandai bersolék
dengan meniroe pakaian tjara orang
Barat (de kunst verstonden zich Europeesch te kleeden):
de mannen met pantalon, das, hoed, bril en wandelstok, de
vrouwen met korte rokken en hooge hakken. Het leek haar
toen een bewijs van de vooruitgang van haar volk, dat zij
leken op sinjo2ennona2 (op Europeesche dames en
heeren).„Kalau tidak karena logat tjakap-
nja atau agak kakoe sedikit gajanja,

1)nbsp;Een extra vermelding waard, want psychologie is de zwakste
zijde van den modernen JMaleischen auteur.

2)nbsp;blz. 99 e.V.

3)nbsp;blz. 12—14.

-ocr page 387-

nistjaja sesatlah kita mengatakan
meréka itoe bangsa Barat, setidak®-
nja toeroenan Baratquot; (Men zou hen voor Euro-
peanen of tenminste voor menschen met Europeesch bloed
in zich gehouden hebben, als hun accent en een zekere stijf-
heid in hun optreden hen niet verraden had). Zij is even-
wel gaan inzien, dat zooiets slechts een bewijs is van
kelakoean
meniroe2 en niet van kemadjoean
(vooruitgang). Waarop Soetan Sjarif dat occidentalisme en
die brillen-rage belachelijk maakt. (blz. 36:) Soetan Sjarif,
toonbeeld van den verstandigen, arbeidzamen huisvader,
werkt graag in den tuin, die is sebagai peratoeran
keboen pertjobaan Landbouw kepoe-
njaan Goebernemén (als een proeftuin van het Gou-
vernement). (blz. 53:) Soetan Sjarif en zijn kinderen gaan
altijd gekleed zooals het hoort: Boekanlah seperti
kebiasaan pakaian anak^ kampoeng,
jang soeka meniroe meneladan pakaian
tjara Eropah dengan membabi boeta
sadja (niet zooals de meeste kampong-kinderen, die blin-
delings de Europeanen plegen na te volgen in him kleeding).
(blz. 87:) Sprekend over een kennis, die op grooten voet leeft
en wiens huis perkakas roemah tjoekoep,
matjam keadaan roemah Belanda (geheel
Europeesch gemeubileerd is), (blz. 115:) Soetan Sjarif is een
gelukkig mensch, niet omdat hij een radja wang (geld-
koning) geworden is sebagai Henri Ford di
Amerika — maar omdat zijn leven doel en inhoud heeft.
65°. T. S. Sati:
Tak disangka (Het onverwachte).
1932. Volksl. 980. i)

Het vervolg op No. 979. 2)

Een zekere Sjahroel redt een jong meisje, Ratna Djoeita,
het leven. Het wordt een liefde op het eerste gezicht, die
echter geen blij einde vindt, want het meisje blijkt zijn
(half-) zuster te zijn.

Als grootste lof, Sjahroel toe te zwaaien, beschouwt men
blijkbaar, dat hij precies een orang Belanda is. (blz.
10:) Ratna's moeder houdt hem eerst voor een orang

Belanda. (blz. 29:) „----tak dapat tiada orang

akan menjangka, bahwa orang moeda

1)nbsp;Gonda, blz. 35—36.

2)nbsp;Zie Aanhangsel.

-ocr page 388-

itoe seorang Belanda, setidak2nja
Belanda peranakan (ongetwijfeld zouden de men-
schen hem, Sjahroel n.1., voor een Hollander of toch min-
stens voor een Indischen jongen gehouden hebben).
66°. T. S. S a t i :
Sengsara membawa ni'mat (Van lijden
tot verblijden). 1928. Volksl. 829. i)

De geschiedenis van een jongen man, Midoen, die veel leed
en tegenslag moet ondervinden en met veel machtige vijanden
te kampen heeft, eer hij tenslotte zijn ni'mat bereikt.

(deel I, blz. 79:) Bij gelegenheid van een vechtpartij,
wordt Midoen gevangen genomen door de politie onder de
Koemendoer (controleur), (deel II, blz. 11:) Dwang-
arbeid verrichtend, waartoe hij onschuldig is veroordeeld,
vindt Midoen een met edelsteenen ingelegd collier. Hij ver-
moedt in een juist gepasseerd jong meisje, dat in een naburig
mooi, groot huis woont, de eigenares. „Orang B e 1 a n-
dakah gadis itoe?quot; (Zou dat meisje een Holland-
sche zijn?), vraagt hij zichzelf af. 2) (deel II, blz. 20:) Dit
meisje (Halimah) roept Midoen tegen belagers te hulp, door
middel van een briefje, dat Midoen slechts met behulp van

een schooljongen kan lezen---- karena bertoelis

dengan hoeroef Belanda (want het was in La-
tijnsch schrift geschreven), (deel II, blz. 38—44:) Halimah
vertelt haar levensgeschiedenis. Zij en haar moeder zijn met
een Hollandsche famihe, bij wie zij als baboe en kinder-
meisje dienden, uit Batavia naar Padang verhuisd, waar
Hahmah o.a. de lagere school mocht bezoeken. Na het ver-
trek van deze familie, die zeer goed voor haar was, naar
Holland, wordt Halimah's moeder al haar geld ontstolen. Dan
ziet een buurman van haar, een peranakan Belanda
(Indo), zijn kans schoon: hij treedt als de reddende engel
op, Halimah's moeder wordt zijn huishoudster en Hahmah
zijn verwende dochtertje. Maar het is dezen snoodaard niet
om de moeder, maar om de dochter te doen 3), en nauwlijks
is de eerste, die geen leven meer had, gestorven of hij werpt
het masker af en wil haar dwingen hem te huwen. quot;) deel II,
blz. 82—84:) Midoen redt te Batavia een sinjo van een
wissen dood, als deze door een amok-loopenden soldaat be-

1)nbsp;Gonda, blz. 34—35.

2)nbsp;Bedoeld in complimenteuzen zin, zoowel vanwege haar rijkdom
als haar uiterlijk.

3)nbsp;Hij wil zelfs Mohammedaan worden om harentwille (blz. 44).

4)nbsp;De intrigue is zeer gezocht.

-ocr page 389-

dreigd wordt. De jongen brengt hem direct naar zijn ouders,
die Midoen hoogst dankbaar zijn i), en zijn vader, die Hoofd-
commissaris van pohtie is, bezorgt hem een baantje als
djoeroetoelis. Later maakt Midoen zich als m a t a 2
(„stillequot;) en manteri polisi zeer verdienstelijk, (blz.
87:) Zoo gevreesd is Midoen als manteri polisi, dat
zelfs Polisi orang Melajoe ataupoen
Belanda segan poela kepadanja (Malei-
sche en Hollandsche agenten bang voor hem waren), (blz.

95_97:) Dank zij dezen Hoofdcommissaris en den Resident

wordt Midoen met promotie naar zijn geboorteland overge-
plaatst, waarover eerstgenoemde even verheugd is als zijn
ondergeschikte, (blz.
102—03:) Nog sprake van den toean
Koemendoer, Midoen's superieur, die een feest te zijner
eere bijwoont, en later Midoen's grooten vijand wegens dief-
stal laat arresteeren.

67°. T. S. S a t i : Tidak membalas goena (Ondankbaar-
heid).
1932. Volksl. 1066. ')

De geschiedenis van een hulponderwijzer, Nasroen, en zijn
flinke, sympathieke en zelfopofferende vrouw, Roslina. Het
is RosUna, die haar man beweegt naar Batavia te gaan om
zich verder te ontwikkelen (Mulo, dipl. Boekhouden) en die
hem, tot hijzelf in staat is geld te verdienen, onderhoudt met
het geld, dat zij zelf als onderwijzeres verdient. Maar na de
jaren van hard en ingespannen werken wil Nasroen ook eens
genieten van het vlotte leven te Batavia en de zooveel vrijer
en zoo andere omgang tusschen de seksen, waartoe hij dank
zij een
hoog-gesalarieerde betrekking in staat is. En zoo
komt hij er toe zich voor een modern, Bataviaasch meisje,
Roemsari, van zijn trouwe gade in het verre Sumatra te
laten scheiden.

(blz. 8—9:)Een Hollandsche familie voor hun huis, dat
zijn aandacht en afgunst gewekt heeft, gadeslaande, denkt
Nasroen bij zichzelf: „Eigen vlijt en energie heeft dien Hol-
landers rijkdom gebracht — waarom zou ik die dan niet
kunnen verwerven? Akoe dan dia sama' manoe-
sia, sebab itoe tentoe akoe dapat poela

1)nbsp;(blz. 83:) Njonja Hoofdcommissaris mendjerit
mendengar tjeritera anaknja jang sangat
ngeri (de vrouw van den Hoofdcommissaris slaakte een kreet op
het hooren van het huiveringwekkende verhaal van haar zoontje).

2)nbsp;Oonda noemt de titel (blz. 36).

-ocr page 390-

menjampaikan maksoedko e.quot; (Wij zijn beiden
mensehen en daarom zal ook ik mijn doel kunnen bereiken).
(blz. 37:) Roslina bouwt zich luchtkasteelen: Haar zoons
moeten naar de sekolah Belanda, niet naar een
H. I. S., want daar leert men het Nederlandsch niet zoo goed
spreken. Buitendien zal de omgang met Hollandsche kin-
deren hun veel goed doen: Ia dapat meniroe
meneladan tingkah lakoe dan kebersihan
anak2 Barat itoe (Zij kunnen zich die Hollandsche
kinderen tot voorbeeld nemen, vooral t.o.v. hun zindelijk-
heid). (blz. 59—61:) Nasroen doet van harte mee aan het
Bataviaasche gezelligheidsleven: hij doet aan sport, danst,
fuift, etc. etc. Roslina vergelijkend met zijn nieuwe
dames-kennissen —
gadis^ Soenda dan nona^
Belanda, djaoeh benar perbédaan (zij ver-
schilt hemelsbreed van de Soendaneesche meisjes en de
Hollandsche dames). Roslina is noch vlot noch geestig of
gevat, eerder stil, verlegen en teruggetrokken. Zij zou hier
en in dit gezelschap niet op haar plaats zijn en zich temidden
zijner nieuwe vrienden niet op haar gemak voelen. „M e s k i-
poen soeka, nistjaja tak 'kan dapat
Roslina mengeloearkan perasaannja,
karena basa Belandanja tidak lebih
dan tidak koerang daripada anak^
jang doedoek dikelas lima H. I. S.quot; (en
gesteld al, dat dat het geval was: zij zou zich nooit kunnen
uiten, want zij kende niet meer of minder Nederlandsch dan
een leerling van de 5e klas H. I. S.). Maar zijn nieuwe leven
kan en wil hij om harentwille niet meer opgeven. Op blz. 60
en 68—69 vergelijkt hij haar met zijn nieuwe hefde, de vlotte,
mondaine Roemsari, die wel vloeiend Nederlandsch spreekt,
ontwikkeld is en, in tegenstelling tot Roslina, wel met Euro-
peanen zou kunnen omgaan. Immers: Nasroen lebih
soeka bertjampoer gaoel dengan orang
E r
O p a h (Nasroen prefereerde de omgang met Hollanders),
hij geneert zich voor zijn afkomst en ver-Hollandscht zijn
naam: i.p.v. Joesoep laat hij zich Jozef noemen. Op blz. 65
wordt een Hollandsche dame genoemd, mevr. Thomas, bij wie
Roemsari handwerkles heeft.

68°. O. S. Sahboedin: Sja'ir Sitti Aminah (Aminah).
5e druk 1930. Volksl. 537. i)

1) Het aantal herdrukken bewijst hoezeer het gedicht in trek is!

-ocr page 391-

De tragische geschiedenis van een jong meisje, dat bij
ongeluk doodelijk wordt gewond door een schot, uit een
geweer, dat een jongen bezig is schoon te maken. — Er treedt
een toean Kemendoer (Pariaman) op, die verhoor
en onderzoek leidt, i)

De oom 2) van Aminah, de rampzalige eigenaar van het
geweer, moet verslag afleggen van het gebeurde; (str. 1, 85:)
menghadap kemendoer wakilnja ratoe,
(vóór den controleur, de vertegenwoordiger des konings).

Volgens str. 3, 85 stelt de kemendoer de noodige vragen
berseroe (met luider stem). De goeroe kan zijn verhaal
van ontroering niet beëindigen en de controleur (str. 4, 87:)
melihat amatlah piloe.... (dit ziende, was zeer
bewogen) en laat hem voorloopig naar huis gaan. Eenigen
tijd later wordt het onderzoek echter voortgezet 3) en de
controleur is zeer verontwaardigd, als hij van de onhandig-
heid van den jongen en de onvoorzichtigheid en onachtzaam-
heid van den goeroe, die verzuimde het geweer te ontladen,
hoort. (Str. 3, 90:) ....berkata terlaloe marah
roepa moekanja sangatlah mérah,....
(Hij sprak vol toom met rood gelaat).

Het blijkt echter, dat de goeroe het meisje als zijn eigen
dochter liefhad en iedere opzet uitgesloten is, 4) weshalve
hij hem vrijlaat. Hij geeft hem echter 5) de noodige verma-
ningen mee, voor welke nasihat de goeroe hem dankbaar is
en prijst: (str. 4, 96:) Toean soenggoeh orang

berboedi

tahoe haloean, pegang kemoedi,
'adil timbangan sebagai kadi,
memberi nasihat amatlah soedi.
(U is werkelijk iemand van verstand en beleid, rechtvaardig
en immer tot raad en advies bereid).

blz. 84—96. Hij heet (strophe 3, blz. 84): S. Bouman.

2)nbsp;Str. 4, 15: Melajoe, Belanda djadi goeroenja
(hij onderwees Maleiers en Hollanders).

3)nbsp;Str. 5, 88 noemt den kemendoer: jang bidjaksana.

4)nbsp;Een oogenblik dacht hij aan opzet, blijkens 2, 90: Mati
teraniaja roepanja i t o e (men heeft haar, naar het schijnt,
met opzet gedood).

5)nbsp;Str. 4, 92: lemah lemboet keloear soeara (hij
sprak met zachte innemende stem).

-ocr page 392-

69°. K e d j O r a : Karam dalam gelombang pertjintaan
(Door liefde ten onder gebracht). 2e dr, 1928. Volksl. 753.')

Geschiedenis van een Minangkabauer, Abdoel Djalil, die
verliefd wordt op en huwt met een Bataviaasch meisje. Hij
laat zich echter door zijn familie in Sumatra tot een huwelijk
met de, volgens adat voor hem bestemde, bruid, Fatimah,
dwingen, daar hij niet durft bekermen, dat hij reeds gehuwd
is. Tenslotte tracht hij zich uit deze moeilijke en voor iemand
met moderne, d.i. Westersch-getinte, begrippen, zeer pijnlijke
situatie te redden, door zich van de vrouw, van wie hij eigen-
lijk houdt, Alimah, te laten scheiden, als hun beider kind
gestorven is. Alimah pleegt zelfmoord, Fatimah mati
ketakoetan (sterft van schrik) als zij het bericht leest en
Abdoel Djalil verliest zijn verstand.

Ook uit dit verhaal blijkt weet hoezeer kennis van de
Nederlandsche taal gewaardeerd wordt en achting en aan-
zien verschaft, (blz. 4:) Abdoel is employé bij Geo Wehry amp;
Co en heeft de sekolah Belanda afgeloopen. (blz. 20
e.v.:) Vele Minangkabauers togen merantau negeri
orang (in den vreemde), vroeger, en vooral naar Batavia,
om Hollandsch onderwijs te kunnen krijgen. De vader van
een vriend van A. D. meende, dat de Nederlandsche taal
terlarang oléh agama (door de Islam verboden
was), maar A. D.'s vriend heeft die taal toch mogen leeren,
dank zij de hulp en voorspraak van zijn ontwikkelden en
vooruitstrevende mamak. Alimah vertelt van iemand, die,
opgeklommen tot adjunct-referendaris, zijn vrouw niet meer
in overeenstemming met zijn nieuwe positie vond en een
tweede huwde. Zijn eerste vrouw was niet ontwikkeld en
tidak pandai berbahasa Belanda (de
Nederlandsche taal niet machtig). Hij verwijt het haar, dat
hij thuis geen Hollanders ontvangen kan 2), hoewel hij nooit
iets gedaan had om zijn vrouw te ontwikkelen. Maar zijn
tweede vrouw heeft de Mulo afgeloopen en spreekt Neder-
landsch. 3) Want z.i. keoetamaan pikiran itoe
diperoléh karena pandai berbahasa

1)nbsp;Spat, blz. 124—25. De titel is, zooals uit de inhoudsopgave
blijken zal, misleidend.

2)nbsp;blz. 27: Dezen man is zijn promotie naar het hoofd gestegen:
hij is hooghartig en hard jegens zijn minderen, mijdt de Boemi-
poetera, voor wie hij zich schaamt, en zoekt voortaan alleen
omgang met Belanda.

3)nbsp;blz. 29: Daarom kent zijn hoogmoed geen grenzen meer en
ziet hij verachtelijk neer op allen, die die taal niet machtig zijn.

-ocr page 393-

Belanda (was een volmaakte ontwikkeling afhankelijk van
het kennen van de Ned. taal). Alsof zooiets niet afhing van de
sóórt opvoeding, die iemand gehad heeft walau tidak
hersekolah Belanda sekalipoen (al had men
in het geheel geen Europeesche school afgeloopen). (blz. 38:)
Een Padanger, die met een Bataviaasch meisje gehuwd was,
wilde van haar en hun beider kind niets meer weten, toen
hij eenmaal in Holland was om te meneroeskan
sekolahnja (zich verder te ontwikkelen), (blz. 56:) De
auteur zegt van A. D., als deze tegenover zijn moeder de
oude adat aanvalt. ... banjak poela kata^nja
d i tjampOernja dengan bahasa Belanda
dan berbagai téori (zijn woorden-stroom was door-
spekt met Hollandsche woorden en allerhande theoriën). i)
(blz. 61:) A. D. is over zijn nieuwe vrouw, Fatimah, zeer
goed te spreken. Wel kent zij geen Nederlandsch, maar dat
kan hij haar leeren, en dat is ook het eenige onderscheid tus-
schen haar en een orang jang lepasan sekolah
Belanda (die de Europeesche school heeft afgeloopen).

A. D.'s kleeding wordt ons uitvoerig beschreven (om
toch vooral te doen uitkomen hoe modern, d.i. ver-
Westerscht, hij is): hij draagt een lichtgele flanellen broek
potongan Savelkoul (coupe Savelkoul); gele schoe-
nen boeatan Eropah, witte djas boeka, slappe
boord etc., is kortom geheel Europeesch gekleed op een
kopiah beledoe boeatan Singapoera
s e d j a t i (fluweelen écht Singapoersche muts), na. (blz. 40:)
Alimah is erg trotsch op haar A. D. Hij is een Mohammedaan
en een Boemipoetera tetapi gajanja, bawaannja,
'adatnja seperti orang Belanda (in kracht,
houding en manieren een Europeaan). Hij onderscheidt zich
wel zeer gunstig van de jongelui uit haar eigen omgeving,
(blz. 9:) Batavia is wel een groote en moderne stad, maar het
is tot in haar kampongwijken toch nog veiliger dan d i k a m-
poeng2 orang miskin di-Amsterdam
atau di-Rotterdam of in de armenwijken van
nog grooter steden, (blz. 60—61:) Fatimah, te Batavia aan-
gekomen, is onaangenaam verrast door de nauwe, vuile stra-
ten, de kleine woningen en de heerschende hitte. Zij meende
in een huis te komen, ongeveer gelijk aan dat van den

1) Dit is, en het laatste stellig, op vrijwel alle moderne Maleische
romans toepasselijk.

-ocr page 394-

kemendoer dekat negerinja (controleur in de
buurt van haar geboorteplaats). De auteur is echter over-
tuigd, dat zij heel wat anders zeggen zou als zij niet slechts
de wijken der Boemipoetera, maar ook de Europeesche wijk

zou hebben gezien:----nistjaja akan ternganga

moeloetnja kehéranan, melihat bersih,
tjantik dan moléknja segala roemah
jang ada disana. (blz. 66:) Voor haar eigen woning
koopt Fatimah nooit g
a m b a r 2 (schilderijen) b o e a t a n
E r
O p a h, maar van inheemsch maaksel.

(blz. 14—15:) In een gesprek met een vriend over vrouwen
en huwelijk betuigt A. D., dat hij zich een vrouw wenscht,
die hem een kameraad zal zijn voor het leven en hun ver-
bintenis zal op wederzijdsche liefde gebaseerd moeten zijn.
Zijn vriend staat zeer sceptisch tegenover dat wat de
Belanda „hefdequot; plegen te noemen, gezien de huwelijken
uit hefde, die hem bekend zijn. 1)

70°. H. St. Ibrahim: Tjeritera si Kantan dan Sja'ir
poelau Belitoeng
(De geschiedenis van Kantan en een gedicht
over Bilhton). 6e druk 1931. Volksl. 483.

De tjeritera bevat niets van waarde voor ons doel. De blz.
21—46 bevatten een niet zeer belangwekkende beschrijving
van het eiland Billiton, enkele plaatsen met de voornaamste
gebouwen e.d.

(blz. 22:) Tot naar Europa, Japan en Sjanghai wordt
Billiton-tin verscheept.

(blz. 23—25:) 2) Dikeloearkan timah nja-
talah pesti,

dibawa kapal berdjoeta kati,

Goebernemèn menghitoeng dengan
t e 1 i t i,

soepaja sempoerna laba kepeti. (Milhoe-
nen kati's tin worden uitgevoerd en het Goevernement zorgt
er voor de winst binnen te krijgen). Het Gouvernement
maakt groote winsten en hier mogen, anders dan in de rubber,
geen particuliere maatschappijen membantah (concur-
reeren). De A. R. heet de wakil radja (vertegenwoor-
diger des konings). Onophoudelijk onderzoekt het Bestuur
kampongs en bosschen.

1)nbsp;Dit gesprek wordt gevoerd, liet zij er even bij vermeld, als de
nobele voorvechter van het huwelijk - uit - liefde, A. D., een meisje
van... 12 jaar achternaloopt!

2)nbsp;Begint met iVluntok.

-ocr page 395-

Semoea diatoer hingga sentosa (en
alles wordt geregeld, zoodat orde en rust heerschen). Maar
niet alleen tin wordt gewonnen, er zijn ook t a n a m a n
g e t a h (rubberaanplantingen):

Keoentoengan ra'jat dipikirkan,
Berkeboen berladang diperintahkan,
(Ter bevordering van de volkswelvaart liet men tuinen en
ladangs aanleggen). Heden ten dage is Billiton een vredig
en rustig oord, dank zij de goede zorgen van het Gouverne-
ment. (blz. 29:) Over de roemah bola (soos) te Tand-
joeng pandan:

Roemah bola bentoeknja manis,
Segala perkakas soedah dipernis,
Bersenang insinjoer serta masinis,
Menari, berdangsa, bermain „tenni squot;.
(De soos was fraai van bouw en alle meubilair gevernisd.
Daar amuseerden zich ingenieurs en machinisten met dansen
en tennissen), (blz. 32—33:) Van de Landskas wordt gezegd:
Berjoeta® wang disitoe
(Millioenen lagen daar opgestapeld).

Ander gebouwen worden genoemd, als: Boschwezen, waar
men i z i n (verlof) moet halen om hout te kappen. Gewes-
telijk Bureau, waar de Secretaris zetelt c.s.

pengoeroes ra'jat sana dan sini (het
volk besturende)

en het prachtige gebouw van de Landraad:
Eropah benar bangoen modelnja.
(naar bouw en voorkomen geheel Europeesch). i)

(blz. 38:) In vele lombong timah (tin-mijnen) wer-
ken Belanda en Tjina. (blz. 41—42:) In Manggar is een
sekolah Belanda naast een sekolah Melajoe:

Tempat mentjahari 'ilmoe didada,
Ataupoen tempat bergoerau senda.
(waar men zich ontwikkelen kan en de tijd met scherts en
kortswijl zoekbrengen).

Ook van Gantoeng kan niets dan goeds gezegd worden:

Pemerintah negeri diatoer benar____

(het stadsbestuur is goed geregeld).

1) blz. 35—36 zegt, dat het onderwijs op Billiton veel ten goede
veranderd heeft O.m. is men nu niet meer bevreesd zijn kinderen te
laten weggaan van het eiland.

Asal anak mentjari terang (als die kinderen maar
naar vedichting streven).

-ocr page 396-

(blz. 45:) Te Dendang zou tengevolge van de crisis de
sekolah Melajoe opgeheven zijn, als niet de ra'jat ('t volk)
te hulp gekomen was, en

Kompeni berpikir satoe persatoe

Pengadjaran itoe bergoena tentoe.

(Het Gouvernement kwam tot de slotsom, dat onderwijs
ook van essentieel nut was).

71°. A. St. Pamoentjak: Pertemoean (Ontmoeting).
2e druk. 1932. Volksl. 759. i)

Een geschiedenis uit de onderwijswereld, waarbij een
jonge man, Masri, gedwongen wordt tot een adat-huwelijk,
dat geheel mislukt. Van zijn eerste vrouw gescheiden, ont-
moet hij een onderwijzeresje, Rasdiana, met wie hij na vele
wederwaardigheden een huwelijk uit Hef de kan sluiten.

(Deel I, blz. 42:) Masri kent wel de Eüropeesche wijze
van omgang met de andere sekse, maar volgt haar niet na,
uit eerbied voor de adat. „Belanda berbénténg
besi, Melajoe berbénténg 'adatquot;(Igt;e
Hollanders verschansen zich achter staal, de Maleiers achter
hun 'adat), citeert hij een oud gezegd. 2) (blz. 52—54:) De
directeur van de door Masri bezochte kweekschool, G. Lavell,
die een goeroe kepala jang baik hati
dan pengasih penjajang kepada moe-
rid 2 n j a (directeur is met een gouden hart, die
met zijn leerHngen meeleeft), laat, uit bezorgdheid over
Masri's ongewoon en opvallend gebrek aan ijver en concen-
tratie, den jongen bij zich komen om hem er op te wijzen,
dat hij op die manier niet tot de 3 uitverkorenen zal behoo-
ren, die tot de Sekolah Radja Tinggih zullen worden toe-
gelaten. Masri bekent, dat hij toch niet verder zal mogen
leeren, want dat hij trouwen moet. In dergelijke zaken wil
hij zich niet mengen, zegt de directeur, maar hij dringt toch
aan, dat Masri zijn best blijft doen, dan kan hij later nog
best b.v. acte Nederlandsch halen en op een H. I. S. ge-
plaatst worden. Een tweede voorbeeld voor het aanzien,
waarin kennis van de Nederlandsche taal staat, vinden wij in

1)nbsp;Spat, blz. 125. Gonda, blz. 29—30.nbsp;o „ u

2)nbsp;De auteur maakt nog al eens gebruik van een Hollandsch
spreekwoord (in het Nededandsch): (dl.
I, blz. 45:) „De mensch wikt.
God beschiktquot;; (blz. 46:) „Het geluk gelijkt een regenboog, die we
nooit boven ons hoofd, maar altijd boven dat van anderen zien .
(dl
II blz 9-) „Eén uur van onbedachtzaamheid kan maken, dat men
jaren schreitquot;; (blz. 14:) „Wie een ander helpt, helpt zichzelfquot;; (blz.
15:) „Komt tijd komt raad.quot;

-ocr page 397-

dl. II, blz. 54: Rasdiana heeft zichzelf Nederlandsch geleerd
dari „Hollandsch zonder onderwijzerquot; jang terbit di-
Tegal masa itoe (uit „Holl. zonder onderwijzerquot;, dat
toentertijd in Tegal werd uitgegeven).

72°. Moeh. Kasim: Moeda teroena (Jongelingsjaren).
1922. Volksl. 494. i)

Het levendig-vertelde verhaal, volgens den auteur uit den
mond van den reislustigen Mandailinger Marah Kasim zelf
opgeteekend, van diens zwerftochten en avonturen op Su-
matra. Het bevat veel amusante anecdotes en verhalen, zoo-
wel van Marah Kasim zelf als van anderen, die ze hem
onderweg vertelden, en die eens te meer duidelijk doen uit-
komen, dat de anecdote, het korte verhaal de groote kracht
van den Maleier is. 2)

Een Europeesche toean speelt een klein rolletje in de
roman: (blz. 47 e.v.) M. K. vergezelt hem bij zijn exploratie-
tochten naar goud in de Padangsche Bovenlanden, (blz. 77—
78:) Later, als M. K. onderweg is naar Benkoelen, ontmoet
hij dezen heer aan boord en krijgt van hem het loon, waar
hij nog recht op had, uitbetaald plus een premie van de Mij.
(blz. 105—06:) Aan orang lanoen (zeeroovers) in het Riouw-
sche ontsnappend komt hij bij dezen heer aan boord. (blz.
81:) In de Pasemah vertelt een inlander hoe de Kompeni
bezig is langzaam maar zeker de struikroovers uit te roeien,
(blz. 94—98:) 'n Oude ingezetene van Pager Alem in de
Pasemah, raakt met M. K. in gesprek en vraagt hem, ver-
nemend dat deze uit Padang komt, of daar ook de Hollanders
heerschen en als hem dit bevestigd wordt, zegt hij: „E i h,
alangkah lébarnja pemerintahan
Belanda itoequot; (Hoever strekt zich het gezag der Hol-
landers uit!), en somt eenige plaatsen in de Pasemah op,
waar zij óók heerschen(!). Dan raakt hij aan het praten en
vertelt hoe de Belanda indertijd de Pasemah hebben inge-
nomen. Hij heeft een en ander zelf meegemaakt en kan ge-
tuigen, dat „Orang Belanda itoe, 'akalnja
tiada terlawanquot; (tegen de shmheid der Hollanders

1)nbsp;Spat, blz. 124.

2)nbsp;Hoezeer de lust tot moderne wijze van uitdrukking (en bewon-
dering voor de techniek) bij een onrijp literair talent soms kan dérail-
leeren moge uit het volgende voorbeeld blijken. Op blz. 4 heet het
van een meisje, gadis Anni, dat zij alle anderen in schoonheid
overtreft: „laksana lampoe gasoline, jang dike-
lilingi oléh lampoe biasa adanjaquot; (als een gasoline-
lamp door ordinaire lampen omgeven).

-ocr page 398-

geen kruid gewassen is), en door die akal hebben ze het
ook gewonnen, want zoo k e b a 1 (onkwetsbaar) als de
Pasemahers zijn ze niet. Aanvankelijk weerhielden de slech-
te toegangswegen, de roep van onkwetsbaarheid der
Pasemahers, maar vooral de afstand de Hollanders er van
tegen hen op te trekken. Iedereen immers beweerde, dat de
afstand van Lahat, het kampement der Hollanders, tot
Pasemah wel 8 a 10 dagen bedroeg. De geslepen k o m a n-
d
O e r wist op de volgende wijze de waarheid te weten te
komen. Een Pasemahsch koopman vertelt hij, dat hij dol is
op kool, hoe jonger hoe liever. Hij wil daar zelfs wel één
reaal voor betalen. De koopman bezorgt hem er een uit de
Pasemah. De komandoer belooft hem 4 realen voor een nog
jongere en de man bezorgt hem die. Waarop de komandoer
constateert, dat dan de Pasemah-landen niet verder dan 2
dagmarschen weg kunnen zijn, want alle koolblaadjes zijn
nog frisch. Zij trekken dan tegen de hooglanders op en
verslaan hen. Dat komt, verklaart de oude, omdat de
Pasemahers eigenlijk alleen maar voor steekwapenen
onkwetsbaar waren en voor looden kogels, maar niet
voor de tinnen waarmee die sluwe Nederlanders schoten.
Nuchter en naïef voegt hij er aan toe: dan Belanda
itoe amat keras perangnja (en de Hollanders
vochten dapper). Pager Alem, veilig beschut door dichte
bamboebosschen, is niet te nemen. De Hollanders trekken
daarom af, maar laten een hoop geld achter in een bamboe-
stoel, dat door een jong meisje ontdekt wordt. Zij kapt er
zich een weg in, maar nu wordt ook de begeerte der andere
kampongbewoners gewekt en allen volgen haar voorbeeld.
Op zoek naar geld, dunnen zij zóó de bamboe-dekking vrij-
wel geheel uit en dan dagen ineens weer de Nederlanders op
en nemen de kampong in.') En daarbij, meent de oude,
schoten zij met geld, want gebrek aan munitie was één van
de redenen van hun aanvankehjke terugtocht geweest. Niet
alle dorpen onderwierpen zich, maar de komandoer wist ook
dat (en zonder bloedvergieten) te bewerkstelligen. De hoof-
den, tot onderhandeling uitgenoodigd, willen wel eens de
p
O j a n g (beschermgeest) van die machtige Hollanders

1) Een dergelijke list passen Jan Pzn. Coen c.s. toe tegen Jakatra,
volgens de Javaansche Baron Sakèndhèr (ed. A. B. Cohen
Stuart, vs. 709 e.v.) Vgl. ook Francis Light's stichting van het Engel-
sche fort op F. Pinang (sub 77°).

-ocr page 399-

zien en de komandoer zet nu een heele comedie op touw.
Na de hoofden door de noodige ceremoniën en aanroepingen
in een passende stemming gebracht te hebben, krijgen zij
achter een klamboe-gordijn een geweldige, menschelijke
figuur te zien met groote knevels en een baard, zonder bee-
nen maar met een enorme, bewegende buik en met een
groot zwaard gewapend. Dit gezicht grijpt de hoofden zóó
aan, dat binnen 3 dagen alle kampongs zich aan de Nederlan-
ders onderworpen hebben. In werkelijkheid werd de po jang
voorgesteld door een reus van een soldaat, achter een ver-
hooging, zoodat zijn beenen niet te zien waren, terwijl zijn
buik gevormd werd door een paar varkens.
73°. Paulus Supit: Kasih iboe (De liefde eener moe-
der). 1932. Volksl. 995. i)

Feitelijk de geschiedenis van een Menadoneeschen jongen,
Rudolf, de jongste van de drie kinderen van een weduwe, die
door zijn ijver en intelligentie slaagt voor het toelatings-
examen voor de kweekschool te Makassar, ondanks een zeer
zwakke gezondheid. De titel wordt gerechtvaardigd doordat
de moeder alles over heeft gehad om haar kinderen een be-
hoorlijke opvoeding te geven.

Ook hier wordt nadruk gelegd op de waarde van de
kennis van de Nederlandsche taal.

(blz. 15:) Na de lagere school te hebben afgeloopen, laat
Rudolfs moeder hem ... petang hari beladjar
bahasa Belanda('s avonds Nederlandsch leeren). Wat
nog eens bevestigd wordt op blz. 51. (blz. 54—55:) Rudolf
zal, voor het selectie-examen geslaagd, op Gouvernement's
kosten naar Makassar gaan. Ook zal het Gouvernement,
mocht hij niet goedgekeurd worden, zijn terugreis vergoeden,
maar Rudolf prefereert voor dat geval een verder verblijf
in Makassar, waar hij meer gelegenheid heeft zich te ont-
wikkelen. Al zou hij straatveger moeten worden als hij maar
dapat beladjar bahasa Belanda (Neder-
landsch kan leeren).

Zekerheidshalve vermeld ik nog de toean goeroe
kepala of kepala sekolah (hoofd van de school),
van wie wel nergens gezegd wordt, dat hij Hollander is,
maar die het qualitate qua, en gezien het feit, dat iedereen

i) Gonda, blz. 40.

-ocr page 400-

hem toean noemt en dengan hormat (met eerbetoon)
aanspreekt, het met vrij groote waarschijnlijkheid zou kun-
nen zijn.

Hij is een humaan en godsdienstig man, die geheel met zijn
leerlingen meeleeft en vooral zeer op Rudolf gesteld is. (blz.
24—25:) Hij raadt diegene van zijn leerlingen, die hij op-
leidt voor het toelatingsexamen-Kweekschool aan, vooral niet
bang te zijn voor hun examinatoren, al zien ze er nog zoo
dreigend uit. Want zooiets komt bij examinandi nog al eens
voor: lebih2 kalau toean itoe bangsa
koelit poetih (vooral als de examinator een blanke
is). 1) (blz. 34—36:) Hij komt Rudolf, die overwerkt is, op-
zoeken en raadt diens moeder aan er op te letten, dat de
jongen zich in het vervolg wat zal ontzien. Hij verontschul-
digt zich over het feit, dat hij de jongen nu zelf niet gaat
zien, ermee, dat hij tegenover een zieke tiada koeasa
menahan air matanja (zijn tranen niet kan
bedwingen). En dat zou de zieke weer schaden, bij wien
zooiets immers de gedachte zou opwekken, dat hij er nog
slechter aan toe is, dan hij zelf wel dacht. (blz. 37:) Deze
goeroe isramah tamah (vertrouwelijk en gemeenzaam),

een____goeroe jang tiada pernah menen g-

king anak moeridnja,---- jang tahoe

bersenda goerau dengan anak2 dan
bila terpaksa ia menghoekoem moerid,
dihoekoemnja dengan air mata djoega,
menjatakan sedihnja, ia terpaksa

mendjalankan jang demikian (----een

onderwijzer, die zijn leerlingen nooit afsnauwde,----die gek-
heid met hen maken kon en wanneer hij straffen moest, dat
ongaarne en met tranen in de oogen deed). Elders (blz. 43:)
heet hij baik hati, soeka beramah2an
dengan tiap2 orang. Djika orang soeka
ia toeroet tertawa, dan djika orang
soesah ia toeroet bersedih hati (iemand
met een hart van goud, die vroolijk was met de vroolijken
en bedroefd met de bedroefden).

A) (blz. 30:) Bij het toelatingsexamen verschaft een toean
pemeriksa (examinator) den ouders der examinandi inlichtingen
over het examen, etc.

-ocr page 401-

74°, Adi Negoro: Darah moeda (Moderne jeugd).
2e druk, 1931. Volksl. 767. i)

De liefdesgeschiedenis van een jongen dokter, Noerdin, en
een onderwijzeresje, Roekmini, twee vertegenwoordigers
van de ontwikkelde, moderne Maleische jeugd, wier huwelijk
door Noerdin's moeder en een intrigant, die het op Roekmini
voorzien had, nog bijna verijdeld was geworden. Ook hier is
het een compliment als iemand de Nederlandsche taal mach-
tig is of/en op een Hollander lijkt.

(blz. 20:) Noerdin ontdekt, dat Roekmini mendapat
didikan jang sepatoetnja dan bahasa
Belandapoen ia pandai poela (een uit-
stekende opvoeding heeft gehad en Nederlandsch spreekt).
Ja — en zelfs voorbeeldloos zuiver is haar Nederlandsch!
(blz. 24:) Als hij haar voor het eerst aanspreekt, doet hij dat
dalam bahasa Belanda (in het Nederlandsch).
(blz. 43:) Met de kennelijke bedoeling haar een compliment
te maken, vertelt de auteur ons, dat Roekmini op en top een
nona Eropah of minstens een nona peranakan
B e 1 a n d a is, zóó zeer verschilt zij in kleeding en voor-
komen van de gadis Boemipoetera.

(blz. 7:) Noerdin, de gevaren overpeinzende, die de
koepoe- malam (nachtvlinders — in figuurlijke zin)
opleveren, herinnert zich uit de bioscoop keadaan di-
Eropah dalam café jang
besar^ dan
dilain^ tempat (hoe het toegaat in de groote café's
in Europa en in andere gelegenheden), die broedplaatsen zijn
van het verderf, (blz. 13:) Peinzende over de wonderen der
techniek: Demikianlah kepandaian orang
Barat itoe, en even verder nog eens: Ja, sangat
madjoenja kepandaian orang Barat
itoe (zóó ver heeft het Westersch intellect het gebracht). 2)
(blz. 40:) Noerdin meent, dat de pemimpin
soerat^
k a b a r (redacteuren der couranten), die z.i. geestelijke lei-
ders en voorlichters van het volk zijn, een veel betere en
breedere ontwikkeling moeten hebben dan tot nu toe het
geval was geweest ....sebagai pemimpin soerat

1)nbsp;Spat, blz. 125 iuncto 135—40. Men kan Adi Negoro zekere
literaire qualiteiten niet ontzeggen, maar zijn pedanterie is hinderlijk.

2)nbsp;Zoodat wij begrijpen, dat het Noerdin's liefste wensch is dat
Westen nog eens te mogen bezoeken (blz. 15).

-ocr page 402-

kabar bangsa Barat (zooals de Europeesche redac-
teuren). 1)

75°. Adi Negoro: Asmara Djaja (Liefde overwint).
2e druk 1931. Volksl. 784. 2)

Een geschiedenis in mineur. Ook hier is 't „Leitmotivquot;:
de botsing tusschen twee opvattingen — die van de adat,
vertegenwoordigd door de kaoem koeno, en die welke de
kaoem moeda vertegenwoordigt: die voor de persoonlijke
rechten van den individu opkomt.

Een jonge Minangkabauer, Roestam, heeft in Bandoeng 'n
huwelijk uit liefde gesloten met Dirsinah. Hem was volgens
de Minangkabausche adat echter reeds z'n nichtje, Noeraini,
tot bruid bestemd en die wordt nu door R.'s vader en familie
naar Bandoeng gevoerd, juist op 't oogenblik, dat het jonge
paar zijn eerstgeborene heeft verloren. Dank zij vooral het
optreden van een verstandige Hollandsche dame, njonja
Meerman, komt de vader tot inkeer, ziet af van zijn eisch, dat
R. zich van D. zou laten scheiden en keert met Noeraini en
haar moeder, die harerzijds R.'s standpunt en positie geheel
hebben begrepen, naar Sumatra terug.

Roestam en Dirsinah hebben natuurlijk, beiden een goede,
d.i. Europeesche, opvoeding gehad. (blz. 28:) Van Dirsinah
wordt gezegd, dat zij mendapat pendidikan
disekolah Belanda-. ..en: ...ditoempangkan
pada soeatoe pamili Belanda (Europeesch
onderwijs genoten heeft en bij een Hollandsche familie in de
kost is geweest), (blz. 38—39:) Zij hebben hun woning op
Europeesche wijze ingericht: de huiskamer is voorzien van
een d i p a n, gemakkelijke lage stoelen, schemerlamp, piano,
spiegel, potten chevelures, schrijfbureau e.d. R. speelt viool
en D. piano en zij musiceeren vaak en graag samen. (blz.
41—42:) Ook bezoeken zij wel de schouwburg of de bioscoop
kalau permainan itoe bagoes sekali atau
hendak mendengarkan moesik jang
merdoe boenjinja (als er een goede film draaide
of zij een mooi concert wilden hooren; „liefelijke muziekquot;

1) Zie ook zijn opvattingen over pers en journalistiek sub 76°.
-) Spat, blz. 125. Gonda, blz. 30. Spat's omschrijving, („kracht en
trouw der liefde blijken opgewassen tegen bedrog en smartquot;) is in
zooverre onjuist, dat er van bedrog nergens sprake is.

-ocr page 403-

zegt de Maleier). R. pleegt voorts z'n vrouw 's avonds de
courant voor te lezen. Speciaal 't feuilleton heeft hun be-
langstelling. ')

Over njonja Meerman, hun buurvrouw en haar man, die
op de afdeeling B. kantoor Gouv. Bedrijven R.'s chef is, 't
volgende (blz. 49—51:) Hij is een zeer gezien superieur:
Soenggoehpoen ia seorang jang ber-
pangkat tinggi, hatinja sangat rendah,
begitoe djoega njonjanja (Hij bekleedde
weliswaar een hooge positie, maar was zeer eenvoudig.) 2)

Wat njonja Meerman betreft: zij is vroeger verpleegster
geweest en zoo Dirsinah, die een tweede kind wacht, van
veel nut, en in de moeilijke dagen van de komst van R.'s
vader c.s. is zij het jonge paar een tweede moeder, (blz. 58—
59:) De auteur laat haar een warm pleidooi voor de vrouw
en verbetering van haar positie, speciaal in 't huwelijk, hou-
den. (blz. 61—62:) Zij hcht D. in over de adat in de Minang-
kabau, waar zij zelf 3V2 jaar gewoond heeft, en speciaal over
de verfoeilijke gewoonte der polygamie. Zij spoort het
tweetal aan om op elkaar en op hun liefde te vertrouwen,
(blz. 63—65:) s) Zij weet R. op 't laatste oogenbhk van zelf-
moord terug te houden, en na zich vergewist te hebben van
't feit, dat hij alleen van D. en niet van Noeraini houdt, brengt
zij de kwestie spoedig tot een oplossing (blz. 73 e.v.).

Het aanzien waarin de Nederlandsche taal staat moge blij-
ken uit 't feit, dat Noeraini's kleine broertje R. aanspreekt
met: „Oom, oom!quot; en Mevr. M. begroet met „Daagquot; (blz. 85),
terwijl we van Roestam's overleden zoontje hooren, dat hij
al „Papaquot; en „Mamaquot; kon zeggen en „A wéh!quot; — wat: „Ga
weg!quot; beteekenen moest (blz. 41).

76°. Adi Negoro: Melairat ke Barat'') (Naar het
Westen).

1)nbsp;Uit en 't voorgaande werd aangehaald om aan te toonen in
welke (Westersch-georiënteerde) richting zich wenschen en idealen
t.a.v. 't huwelijk bij de moderne iVlaleiers bewegen.

2)nbsp;blz. 53 vermeldt, dat meneer M. R. verlof geeft en de zaak
met z'n directen chef in orde zal brengen. Z'n vrouw verschaft gees-
telijk en materieel voedsel.

63: Er hangt in Roestam's kamer een Hollandsche spreuk aan
den wand:

Verblijd je in de vreugde
Want die komt van God!
Verblijd je in de smart.
Want die voert je tot God!

4) Gonda, blz. 30—31.

-ocr page 404-

De op veler verzoek in boekvorm uitgegeven Eüropeesche
reisbrieven van Adi Negoro, die zich hier doet kennen als een
onderhoudend verteller en een belangstellend opmerker. Hij
wisselt z'n reisbeschrijving af met anecdotes, allerlei histori-
sche, geografische, cultureele e.d. bijzonderheden en aardige
opmerkingen over de Europeanen c.q. vergelijkingen van hun
gewoonten met de Maleische, die ons een indruk vermogen
te geven hoe een niet-onintelligent Maleisch journalist Euro-
pa, zijn bewoners, land en cultuur beschouwt. Leerzaam en
vol variatie als zijn verhaal is, ontkomt men toch niet aan de
indruk, dat A. N.'s warenhuis-achtige opstapeling van wetens-
en merkwaardigheden slechts het bewijs kan zijn van een
zeer weinig diepgaande kennis van wat hij mededeelt, van
een zekere pedanterie en neiging om maar zooveel mogelijk
namen en bijzonderheden over den lezer uit te storten, zon-
der dat ergens iets blijkt van een diepertastende belangstel-
ling. Met Baedeker en museum-gidsen tracht A. N. zijn pu-
bliek te overbluffen.

Achtereenvolgens beschrijft hij zijn reis van Indië naar
Europa, zijn verblijf in Marseille en Parijs, d.i. z'n eerste
kennismaking met Europa, en z'n aankomst in Holland. Het
tweede deel wijdt hij aan ons land, aan de steden, die hij
bezoekt, instellingen, oeconomisch en geestelijk leven e.d.m.,
waarna hij de lezers naar Duitschland voert. Het derde deel
tenslotte is gewijd aan zijn reis via de Balkan naar Turkije,
dat hem bijzonder interesseert, als zijnde een Oostersch land
en Oostersch volk, dat zich Westersche beschaving en tech-
niek heeft weten eigen te maken zonder z'n onafhankelijk-
heid te verliezen, om over Griekenland en Italië terug te
keeren. i)

Bij de bewerking maakten wij de volgende, globale onder-
verdeeling: Steden — landen en volken — vergelijking West:
Oost — cultuur en wetenschap c.a. — personen.

Steden. De beschrijvingen zijn meestal weinig oorspron-
kelijk. A. N. heeft een (weinig systematisch) ruim gebruik
gemaakt van gidsen, catalogi e.d. bronnen. Zijn enthousiasme
(vooral t.a.v. Parijs eenigszins lyrisch getint) doet vaak te
opzettelijk aan. Slechts hoogst zelden krijgt men den indruk,
dat hij een geheel eigen visie weergeeft.

(Deel I, blz. 26—27:) Met Singapore zou zelfs de prachtige

1) A. N. bezocht Europa in 1926 e.v. jaren.

-ocr page 405-

haven op Poelau Weh, Sabang, niet kunnen concurreeren,
ook al zou 't vrijhaven worden. Maar ook zonder dat:
Belandapoen boleh djoega bersenang
hati mempoenjaï pelaboehan ini (mogen
de Hollanders met een haven als deze tevreden zijn). (I, blz.
100—05.) Marseille maakt vooral als haven een groote indruk
opA. N.:ada barangkali doea kali seramai
pelaboehan Tandjoeng Priok (er heerscht
een ongeveer twee keer zoo groote bedrijvigheid als in T.
Priok). (I, blz. 114—17:) Er is veel vertier in Marseille en
daar het bovendien een internationaal handels- en scheep-
vaartcentrum is, is er veel politie noodig om de orde te hand-
haven. De Marseillanen, vertelt A. N., zijn pandai
berlagoe dan bersja'ir (meesters in zingen
en dichten).

Parijs 1) is een stad, die niemand verzuimen moet te be-
zoeken, Parijs, kota jang moeda sepandjang
masa (een eeuwig jonge stad), boven alle hoofdsteden van
Europa uitstekend, ....djantoeng hati benoea
Eropah karena disinilah berkoempoel
segala pengharapan dan keinginan
orang Barat (het hart van Europa, want op Parijs con-
centreeren zich alle wenschen en verlangens der Wester-
lingen). Er is geen stad zoo schoon en zoo vol leven en
vertier als Parijs en: Parijs, jaïtoe seboeah
kota oentoek „darah moed aquot;, o e n t o e k
orang jang berkajoeh
beriang^ dalam
gelombang penghidoepan (Parijs is dè stad voor
de moderne jeugd, voor wie het leven vroolijk wenscht op
te vatten). Hij vergelijkt de stad — minder geslaagd — met
de Parijsche vrouwen, wie men ook haar leeftijd nooit kan
aanzien: beiden hebben 't geheim van de eeuwige jeugd.
(I, blz. 130:) Gaat Frankrijk cultureel aan de spits van
Europa, wat Parijs op zijn beurt voor Frankrijk is, dat wordt
z.i. nergens beter tot uitdrukking gebracht dan in de zegs-
wijze: „Paris, c'est la France.quot; (I, blz. 132:) A. N. staat
verbaasd over de drukte en volte op de Bd. St. Michel:
het is of de heele wereld hier vertegenwoordigd is —

1) VI, „Kepoesat per adab an Eropahquot; („Naar het
centrum der Europeesche cultuurquot;), I, blz. 121—50. Onderweg vindt
hij gelegenheid bijzonderheden mede te deelen over Avignon, Arles,
de Rhóne-vallei en ook over Oranges, tempat asal
radja^
Olanda (het stamland der Nederlandsche koningen).

-ocr page 406-

alle nationaliteiten treft men onder het publiek akan
beladjar, akan pelesir dan akan meng-
habiskan oeangnja jang berlebih^
(om te studeeren, om pret te maken en 't meerendeel om
er z'n geld op te maken). (I, blz. 133:) De Seine deelt Parijs
in twee stukken: Djadi jang kesatoe tempat
otak, dan jang kedoea tempat si djang-
toeng hati (het eene deel is voor het brein, het andere
voor het hart gereserveerd: Quartier Latin — overig
Parijs).

Brussel complimenteert hij als Klein-Parijs (dl. I, blz. 156).

(II, blz. 10:) Utrecht, waaraan hij vele bladzijden wijdt, i)
noemt A. N. de djantoeng hati agama
Kristen (het centrum van de Christelijke godsdienst) en
vergelijkt 't met wat Tjeribon in oude tijden voor de Islam
was. Veel aandacht wijdt hij aan de Universiteit c.a., aan de
grachten met hun goedang dalam tanah (onder-
aardsche pakhuizen), e.d. Utrecht, vertelt hij, is niet mondain,
artinja disini tidak banjak kepelesiran
d.w.z. dat er hier weinig amusementen zijn). Zoo'n stad
noemt men in 't Nederlandsch een provinciestad. De studen-
den geven er de toon en de mode aan.

Amsterdam — „V e n e z i a O e t a r aquot; ('t Venetië van
't Noorden), met z'n vele grachten — is een ware p o e s a t
perdagangan (handelscentrum) i)

Volgen: beschrijvingen, wetens- en bezienswaardigheden.
Op dezelfde wijze, zonder eenige meer persoonhjke opmer-
kingen toe te voegen, worden ons Haarlem en den Helder
beschreven. Het Gooi (II, blz. 99—104) vindt hij heel mooi.
Hij logeerde er eenigen tijd in Bussum. Meer aandacht heeft
hij voor den Haag satoe negeri jang penting
(een belangrijke stad). Diplomatiek centrum waar vele landen
berhoeboengan (betrekkingen onderhouden door ge-
zantschappen e.d.) met Nederland, omdat dit land rijk is en
belangrijk door z'n koloniën. Door Scheveningen is den Haag
ook een badplaats van beteekenis, waar 's zomers veel men-
schen (ook buitenlanders) heengaan akan pelesir^
(om zich te amuseeren) en om gezondheidsredenen.

1) I, blz. 3—41. Hij is zijn Hollandsche reisbrief begonnen met ons
klimaat en de vier jaargetijden te beschrijven en vertelt erbij, dat oud-
Indisch gasten zelfs in den zomer nog naar 't Indische klimaat terug
verlangen (II, blz. 3).

-ocr page 407-

(II, blz. 127—33:) Rotterdami) is voor alles stad van
handel en nijverheid. Kehidoepan dalam kota
ini ialah kehidoepan jang sebenarnja,
kehidoepan jang penoeh kewadjiban,
jang mendatangkan kekajaan atau
kemiskinan. Inilah kota
orang^ jang
berdarah saudagar (In deze stad leeft men pas
werkelijk. Een druk leven vol plichten, dat even goed tot
rijkdom als tot armoede voeren kan. Dit is de stad van hen,
die het ware koopmansbloed in zich hebben). Vooral aan
Rotterdam's handel dankt Holland het, dat 't mendjadi
djempol dalam doenia perdagangan
(uitmunt op handelsgebied). (II, blz. 132:) Minder goed is hij
te spreken over Schiedam, want dat is vermaard om z'n
genever die menschen tot beesten pleegt te maken. Tenslotte
maakt hij nog een fietstocht langs de rand van de Veluwe,
waarbij hij gelegenheid vindt eenige aandacht te besteden
aan Amersfoort, (II, blz. 133—35) dat hij een aardig villa-
stadje vindt en dat hem 't bewijs levert, dat de o r a n g 2
Belanda poekoel rata mémang masoek
satoe bangsa jang terkaja didoenia ini (de
Nederlanders behooren tot de rijkste volken der wereld). 2)

In Duitschland verheugen o.a. de volgende plaatsen zich
in A. N.'s belangstelling: (II, blz. 155—58:) Berlijn met z'n
vele bibliotheken, musea, hoogescholen e.d. noemt hij de
poesat Eropah Tengah, koempoelan In-
tellekt (het hart van Midden Europa, vergaderbak voor
alle intellect). Men kan er ook in de journahstiek worden
opgeleid.

(III, blz. 16—23:) Berlijn wordt uitvoerig beschreven.
A. N. trof er vele Aziatische Studenten, vooral Chineesche,
zoodat 't hem toescheen, dat Duitschland zich de Oostersche
volken poogde tot vrienden te maken. Deze Aziaten bleken
fanatiek anti-Inggeris (bentji dengan membabi
boeta). In de zoogenaamde Reichstag (blz. 29) is veel
perkelahian (gekrakeel). 3)
(UI, blz. 23—24:) In
Frohnau bij Berlijn is een Boeddhistische tempel, en dit en 't.
Humboldt-haus voor Mohammed, studenten, in Berlijn zelf.

1)nbsp;(blz. 130) Poesat perniagaan (handelscentrum).

2)nbsp;Zie ook II, blz. 150.

3)nbsp;Men krijgt bij het 3e deel wel den indruk alsof het beschrijven
en beschouwen hem gaat vervelen en of hij er zich maar zoo'n beetje
van afmaakt.

-ocr page 408-

verklaren de aanwezigheid van zoovele Aziaten. Een teeken,
dat Westersche en Oostersche filosofie elkaar hier gevonden
hebben, vindt A. N. dit. (II, blz. 184—85:) in Würzburg zijn
de menschen veel religieuzer dan in Berlijn, gelijk men o.m.
uit 't groote aantal kerken en kloosters kan opmaken. Iets
dergelijks (II, blz. 185—90) zegt A. N. van de bewoners
van Rothenburg an der Taube, waar de illusie van de
Middeleeuwen volkomen is: orang disebelah sini
sangat koeat memeloek agama (De men-
schen hier zijn zeer godsdienstig). (III, blz. 14—15:) Leipzig,
dat de grootste jaarbeurs van Europa heeft, is de poesat-
nja pergerakan kedjérmanan (Centrum
van 't pan-Germarüsme). (III, blz. 34—35:) Dresden met
z'n technische hoogeschool is de kota technik (stad der tech-
niek) bij uitnemendheid en herinnert A. N. er aan hoe zeer
hij en z'n landgenooten nog achter staan bij 't Westen. (III,
blz. 43:) Weenen heeft, hoewel 't nog immer een vroolijken
stad is vol vertier, toch zeer veel van z'n glans en glorie
('t was Par ij s jang kedoea di-Eropah) (het 2*=
Parijs in Europa) verloren. En tegenover Berlijn, dat opbloeit
sebagai gadis jang baroe naik 'oemoer....
schijnt Weenen makin sehari makin toea
djoega (als een jong meisje.... Weenen wordt met den
dag ouder). (III, blz. 51:) De droschken herinneren hem aan
de ebro's en deleman's van Batavia. (III, blz. 54—57:) In
Boedapest, iboe negeri Hongaria (hoofdstad van
Hongarije) treffen hem 't meest de vele rouwvlaggen van 't
Trianon en het sterk ontwikkelde gevoel van vaderlands-
liefde: Beroentoenglah negeri jang mem-
poenjaï bangsa sepertibangsaHongaria
itoe (gelukkig het land, dat zulk een — patriotisch n.1. —
volk heeft als Hongarije). Hij voegt er aan toe dat de Hon-
gaarsche liederen zeer veel lijken op de Indonesische. (III,
blz. 58:) Belgrado mag hij eerst na veel tegenstribbelen en
slechts onder politie-geleide zien kita rasaï, bahwa
disini langit politik selaloe berkaboet
(wij begrepen, dat de politieken hemel hier steeds donker
moest zijn). (III, blz. 61:) Sofia is noch mooi noch aantrek-
kelijk en als 't regent zijn de wegen er b è t j è k (modderig)
als in Betawi Lama (oud-Batavia). 't Oosten begint zich hier
meer en meer te laten gelden. (III, blz. 68 e.v.:) Stamboel is
een onvergetelijk schoone stad, maar A. N. constateert, dat

-ocr page 409-

of 't Maleisch zich minder leent tot beschrijving dan de talen
van Europa of hemzelf 't talent daartoe ontbreekt, weshalve
hij geen poging doet Constantinopel te beschrijven. (III, blz.
71:) Men zou zich hier, met al die café's en thé-dansant's,
met al die Europeesch gekleede mannen en vrouwen, in
Parijs wanen. (III, blz. 76:) Hier treffen we 't verwesterde
Turkije aan. (III, blz. 85—86:) Angora is een stad in aan-
bouw. Het heeft echter nog Oostersch-onzindelijke warongs
en de hotels zijn niet vrij van ongedierte: „Dalam hal
kebersihan jang sematjam itoe orang
Toerki mesti pergi beladjar kepada
orang Belanda, jang mémang ternama
di-Eropah zindelijk, ja'ni bersih atas
roemah dan perkakas roemahnja (de
Turken mochten wel eens een lesje in zindelijkheid op huis
en huisraad gaan nemen bij de Hollanders, die daarvoor in
Europa beroemd zijn), i) (III, blz. 122:) Rome. Dat is z.i. geen
kota doenia (hier wereldstad en wereldsche stad), maar
een stad van kerken en priesters en van den Paus b o e k a n
kota pelesiran (geen oord van vermaak). Het heeft
een moeka baroe jang bersipat inter-
na s i o n a 1 en een moeka lama jang bersipat
kekristenan (een jong en een oud gezicht: 't eerste
heeft een internationaal karakter, het tweede een christelijk).
Het is een centrum van kunst en architectuur van eeuwen
her.

Veel kan hij vertellen over Frankrijk en de Franschen,
wier vroolijkheid en beminlijkheid en dat mengsel van licht-
zinnigheid en „Kultur^ähigkeitquot;, van charme en artisticiteit
hem zeer hebben aangetrokken. (I, blz. 116—17:) Geen volk
is tegelijk zoo kunstzinnig en zoo prachtlievend, zoo pret-
lievend en zoo pronkzuchtig als 't Fransche. A.N. vergelijkt
hen, wat hun liefde voor mooie kleeren en opschik betreft,
met 't Soendaneesche. De vrouwen zijn alle even charmant,
wat men in Indië alleen van die Bandoeng en Pajakoemboeh
kan zeggen. Semoeanja seroepa pakaian-
nja dan sama bagoes (Zij waren allen naar
dezelfde mode en even smaakvol gekleed). En zelfs de min-
der bedeelden weten zich nog zóó te kleeden hingga
dilihat dari djaoeh menjenangkan mata

1) Voor Napels citeert hij natuurlijk: Sebeloem mati
lihatlah Napoli
d a h o e 1 o e ! (III, blz. 112).

-ocr page 410-

djoega (dat het een streehng voor het oog was naar haar
te kijken). (I, blz. 121:) De Franschen zijn, vertelt hij, cul-
tuurdragers bij uitnemendheid en (blz. 132) langen tijd stond
Frankrijk in Europa op cultureel gebied aan de spits en
werden zijn 'adat isti'adat overal nagevolgd. (I, blz.
130:) De geschiedenis van het Fransche volk is bewogener
en kent meer ups-and-downs dan die van welk volk ook,
maar beloem sekali djoega ia berpoetoes
harap (nooit verloor de Franschman z'n optimisme). Welk
optimisme z.i. de meest karakteristieke eigenschap is van 't
Fransche volk. (I, blz. 151:) Het wil A. N. voorkomen, dat
de Franschen veel hoffelijker en voorkomender zijn tegenover
de „anak Asiaquot; dan tegenover van de valuta profiteerende
vreemde toeristen. (I, blz. 133:) Speciale aandacht wijdt
A. N. nog aan de artisten met hun pakaian gandjil2
(zonderlinge kleeren) van wie je werkelijk zoo op 't oog
zou zeggen bahwa meréka soedah gila^ (dat
zij gek geworden waren). Voorts vergelijkt A. N. een Fransch
kabinet met den Prins van Wales i) jang tiada
berhentinja djatoeh kalau ia naik
koeda (die altijd komt te vallen als hij paardrijdt); wijdt
aandacht aan de stichting van een moskee in de stad, wat
hem de opmerking ontlokt: Perantjis ialah
seboeah negeri jang pandai mengambil
hati ra'jatnja kaoem Moeslimin (de Fran-
schen verstaan de kunst het hart van hun Mohammedaansche
onderdanen te winnen); aan de moeilijkheden in 't land in
verband met de pergerakan „tiada banjak
anakquot; (beweging der kinderbeperking), waarmee de gelijk-
stelhng der koloniën met 't moederland verband houdt, omdat
Frankrijk in geval van oorlog op z'n koloniale troepen moet
bouwen. (I, blz. 156:) Van België hooren we slechts, dat 't is
médan peperangan benoea Eropah (het slag-
veld van Europa) en zich snel van den oorlog weer hersteld
heeft.

't Italiaansche volk is hem over 't algemeen sympathiek.
Aanvankelijk beoordeelt hij het naar een beminlijken Ita-
liaanschen zanger, die zich met hem aan boord bevond:
Ia peramah tidak maoe meninggikan
diri seperti seorang jang lebih tinggi
daradjatnja, melainkan dianggapnja
1) D.i. de tegenwoordige hertog van Windsor.

-ocr page 411-

kita sama sadjaratnja (hij was een eenvoudig
mensch, die op niemand neerzag, maar iedereen als zijn's
gelijke behandelde). Later, wanneer hijzelf Italië bezocht
heeft, constateert hij (III, blz. 106—07):Riang rasanja
djiwa 'alam Italia ini dan roepanja
inilah jang menjebabkan orang Italia
soeka berlagoe soeka bernjanji, dan
b e r i a n g (Italië is een vroolijk en zonnig land en daarom
houden de Italianen zoo van zang en scherts). De controle
op de vreemdelingen is zeer streng; uit vrees voor anti-
fascisten, meent A. N., disini kelihatan tanda 2-
nja bagaimana doedoeknja pemerin-
tahan Mussolini diktator Italia itoe
jang bersendi kepada pedang dan
bajonet (Hieruit kunnen we opmaken, dat het regiem van
Mussohni slechts steunt op sabels en bajonetten). En al dat
politie-toezicht bewijst z.i., dat de Pemerintah Italia
sangat takoet (Itahaansche regeering zeer bang
is). (I, blz. 88:) Het Itahaansche koninkrijk is., mashoer
dizaman ini, karena disanalahbermoe la-
nja pergerakan Fascisto jang dikepalaï
olèh Benito Mussolini (dat is de bakermat
van het fascisme, welks voorman Benito Mussohni is.)

Wat die fascisten betreft: zij (III, blz. 110) vormen P a r t a i
nasional jang haloeannja keras sekali
dan kelihatannja bersipat kemilitéran
(een extreem nationalistische partij met sterk militaristischen
uitslag). (III, blz. 113—15:) In 't algemeen is hij niet voor
dit regiem geporteerd, hoewel hij erkent, dat de straten nu
tenminste schoon zijn op de koetoe boesoek (luizen)
na. Roepanja Fascismepoen tak dapat
menjahkan binatang ketjil2 itoe
(Klaarblijkelijk is 't Fascisme niet in staat zulke erg kleine
beestjes te verdelgen). Hij vindt wel eenige voordeelen in
de fascistische opvoeding: de jongens leeren er tucht, orde,
kameraadschap, respect voor hun ouders en vaderlandsliefde.
(III, blz. 124:) De Fascisten trachten de oude Romeinsche
gebruiken te doen herleven, waarvan de weder-invoering van
de fascistengroet getuigenis aflegt. (III, blz. 140:) Italië is
een arm land vanwege z'n oorlogsbudget. En een vergelijking
met Duitschland valt dan in het nadeel van Itahë uit. A. N.
hoopt voor Itahë, dat het nooit een oorlog zal hebben te

-ocr page 412-

voeren als Duitschland, want dan zou het er nooit meer
bovenop komen.

(III, blz. 145:) Het spijt hem Italië te moeten verlaten, dat
hem lief geworden is om z'n klimaat en z'n cultuur.

Wat Duitschland betreft: herhaalde malen betuigt A. N.
zijn waardeering voor de Duitsche economie en de energie
van het Duitsche volk, die door oorlog noch nederlaag te
breken is (ondanks oorlogslasten e.d. is het nu weer een
mogendheid van de eerste rang geworden — II, blz. 138—40),
voor Duitsche wetenschap en techniek (zie aldaar) en or-
ganisatie-talent (II, blz. 169—70). Anak Indonesia raadt hij
aan vooral het (technisch) Deutsches Museum in München
te gaan bezichtigen (II, blz. 162—67). i) (II, blz. 145:) De
Duitschers zijn van nature monarchistisch en soeka
memoeliakan pakaian jang bertatahkan
emas didada (houden van uniformen). Zij moeten in
ieder geval een leider hebben van 't formaat van Hinden-
burg.

(III, blz. 38—40:) Tsjecho-Slowakije is een jonge staat,
maar niet naar z'n leeftijd moet men een land beoordeelen,
maar naar de kemadjoean intellektnja (ont-
wikkeling van het intellect van het volk) .Presidennja
Masarijk, adalah Intellekt besar, de-
mikian djoega Benesj (President Masarijk is
zeer knap en Benesj eveneens). Het is een arm land te oor-
deelen naar de toestand van de spoorwagons en de stations-
wachtkamers. A. N. wijt dat aan 't feit, dat het niet aan zee
gelegen is, wat z.i. noodig is voor de welvaart van een land.
Hier en elders verbouwen de landbouwers (en dit is een wenk
voor den Javaansche tani) niet meer alleen voor eigen be-
hoeften maar voor die van de wereldmarkt. (III, blz. 59:)
Bij het Joego-Slavische volk treffen hem 't meest de energie
en wil tot vooruitgang. Hoe gelukkig 't land welks jongere
generatie niet blind is voor de fouten en gebreken van 't
eigen volk. 2) (III, blz. 63:) De jongeren in Bulgarije dis-
cussieeren over de val van de léwa. Men voelt A. N.'s heime-
lijke wensch, eenmaal z'n eigen landslieden ook zoo gever-

1) A. N. keert zich (: II, 152—55), als rechtgeaard JVloslim tegen
't gebruik van sterke drank in café's e.d., welk gebruik trouwens ook
in Europa bestrijders vindt. Tevens is hij van meening, dat het ver-
lies van z'n koloniën voor Duitschland een groot nadeel beteekent.

'-) Dit is een steek onder water aan de Maleische adat-getrouwen.

-ocr page 413-

seerd in politieke en economische quaesties te zien. (III, blz.
91:) De Joden, orang Jahoedi, zijn volgens A. N.
zeer geslepen handelslieden, die zich meestal van onderen
op weten te werken. Akan tetapi orang Joenani
lebih pintar lagi dari orang Jahoedi
itoe (Maar de Grieken zijn nog veel slimmer dan de
Joden). (III, blz. 95:) Dat zijn geboren en getogen kooplieden.
Ook zij plegen zich van onderen op te werken. Rijkgeworden
Grieken laten echter bij voorkeur hun zoon advocaat worden
sebab orang Joenani itoe pintar
berkata 2. Meréka soeka sekali berdebat
(Want de Grieken zijn goed van de tongriem gesneden en
liefhebbers van debatteeren). Men werpe slechts een blik
in de café's en merke hun belangstelling voor kranten en
pohtiek op. (III, blz. 101, 104:) 't Huidige Grieksche volk
heeft niets gemeen met 't beroemde van eeuwen her, en
A. N. verlaat Griekenland met veel plezier, want hij is er
slechts gekomen om 't oude Griekenland, d.i. de resten van
een hooge cultuiur, en niet om 't nieuwe te zien. Het heele
land is immers even roerig en roezig. De presidenten volgen
elkaar snel op en ra'jatnja soeka sekali
memboeat roesoeh (het volk houdt van relletjes.)
(III, blz. 92—93).

(II, blz. 190—94:) Besluiten wij, met A. N., dit deel met
een betoog over de verscheidenheid van talen in Europa.
Bahasa dan kemadjoean adalah
berhOebOengan rapi dan toedjoeannja
s e d j a 1 a n (Taal en ontwikkeling van een volk hangen ten
nauwste samen). Hoe machtiger de politieke en economische
positie van een land, des te meer invloed heeft z'n taal. Daar-
om staat Engeland aan de spits, i) Dan volgen de Fransche
taal, die vroeger vooral cultuur-taal bij uitnemendheid was,
en, sedert 't herstel van Duitschland na den oorlog, 't Duitsch
— trouwens deze 3 moderne talen worden ook aan onze mid-

1) (I, blz. 43—44:) 't Engelsch is volgens velen de wereldtaal.
A. N. merkt echter — met voldoening — op, hoe aan boord het meest
en vrijwel door iedereen (bij bep. gelegenheden natuurlijk) M a-
1 e i s c h gesproken wordt, zelfs door de Nederlandsche kinderen bij
hun spelletjes.

(I, blz. 124:) Op reis van Parijs naar Utrecht verdedigt A. N. het
Hollandsche onderwijs tegen een Brit, die er zich op typisch-Engelsche
wijze over verbaast, dat A. N. zich niet voor z'n verdere studie naar
Engeland begeeft

Voor de Nederlanders, die een rijk volk, van kooplieden vooral,
vormen, zie sub:
Cultuur, wetenschap c.a.

-ocr page 414-

delbare scholen onderwezen. De hgging van een land bepaalt
trouwens ook welke talen gedoceerd worden: Holland, ge-
legen tusschen 3 groote mogendheden, is wel gedwongen hun
talen te leeren. Karena penting
bahasa2
itoe dalam pergaoelan hidoep dan
berhoeboeng dengan kemadjoean
industrie, perdagangan dan 'ilmoe
pengetahoean, maka
satoe2 negeri di-
Eropah sangat memperhatikan bahasa
apa jang wadjib dipeladjari anak2
disekolah selain dari bahasanja
sendiri (Daar die 3 talen in het wereldverkeer een groote
rol spelen en ten nauwste samenhangen met de economische,
industrieele en wetenschappelijke vooruitgang zorgen de
(andere) Europeesche landen er voor, dat hun eigen jeugd
behalve de moedertaal ook die 3 talen leert). Dat moeten
de anak Indonesia vooral bedenken en daarom ook vreemde
talen, Engelsch en Duitsch in de eerste plaats, gaan leeren.

(I, blz. 96—98:) Met de Italiaansche taal, die, vertelt A. N.
gewichtig, niet de oude bahasa Latijn is, maar een dochter
van 't Toscaansch, wordt 't Maleisch wel eens vergeleken:
Bahasa Italia Timoer ('t Italiaansch van 't Oosten),
omdat boenjinja hampir satoe (zij bijna
eender klinken).

(III, blz. 113:) Nog hooren we hoe ontroerd A. N. beweert
te zijn geweest, toen hij te Napels met een Hollandsch student
weer Nederlandsch kon spreken, dat hij als z'n tweede moe-
dertaal beschouwt.

Vergelijking West—Oost.

Interessant en vaak niet onvermakelijk zijn A. N.'s be-
schouwingen over leefwijze, gewoonten e.d. van den Wester-
ling en de vergelijkingen, die hij daarbij maakt met 't Oosten.

(I, blz. 110—11:) In Europa, vertelt A. N. eet men op
andere tijden dan bij ons, maar wat hem daarbij het meest
getroffen heeft is, dat men toevallige gasten nooit mee aan
tafel noodt, zooals in Indië. i) Komen wij ergens op bezoek
djangan diharap kita akan dipersilakan
makan atau minoem 2. Basa-basi seperti

1) (I, blz. 111:) In Marseille is 't de gewoonte buitenshuis, in
restaurant's en café's, te eten. Veel vrouwen treft A. N. daar aan,
wat hij begrijpelijk vindt, want die hebben thuis niets meer te doen:
de restaurateurs nemen hun functie en werkzaamheden over.

-ocr page 415-

pada kita tidak ada dalam penghidoe-
pan orang Barat (dan hoeven wij er niet op te re-
kenen, dat men ons uitnoodigt maar toe te tasten. Zooiets
kent de Westerhng niet). Neen, in 't Westen pleegt men het
iemand zelfs zeer kwalijk te nemen, als hij zijn bezoek te
lang rekt en men kan slechts blijven dineeren na vooraf-
gaande invitatie. Heeft men z'n bezoek schriftelijk aange-
kondigd, dan ontvangt men ook schriftelijk antwoord.
Dengan djalan jang sedemikian hilang-
lah di-Barat kesenangan dan kebagoesan
hidoep seperti jang kita dapati di-
T i m
O e r (zoo ging het prettige en ongedwongene in de
omgang, dat het leven in het Oosten kenmerkt, verloren in
het Westen). Hij geeft echter toe dat die 'adat jang
k a k o e (stijve gewoonten) ook hun goede zijde hebben: alles
is er zoo goed geordend en geregeld. (II, blz. 22:) De menschen
in Nederland baden niet zoo vaak als in Indië, sommigen
zelfs heelemaal niet: denk aan „Tropenadelquot;. (II, blz. 26—28:)
Ook de behuizing is een andere dan die in Indië. In huizen
met één of meer verdiepingen ziet A. N. een teeken van
rijkdom, althans hij voegt er aan toe, dat alleen bangsa
koelik dan tani jang mempoenjaï
roemah tidak bertingkat (Alleen arbeiders
en boeren wonen in huizen zonder verdieping). Ook houdt
men de huizen hier meestal gesloten, d.w.z. om binnen te
komen moet men eerst aanbellen. (II, blz. 36—37:) Het is
nu mode voor de dames, zich te laten bruin-branden „als
een Indonesiërquot;; kort haar te dragen en korte rokken en
japonnetjes zonder mouwen, waaruit bhjkt: bagaimana
loeasnja dan ringannja pendapat orang
Barat tentang pakaian (hoe ruim de Wester-
lingen over de wijze van kleeden denken). De mutsen en
hoedjes die gedragen worden, vindt hij aardig. (II, blz. 17,
52—56:) Hij deelt mede, dat men nu in Holland op het gebied
van architectuur vooral practisch wil bouwen. Hij vindt die
moderne stijl niet mooi. (I, blz. 77:) A. N. vliegt in Soester-
berg, o.a. met een jong meisje. Deze barst op z'n vraag,
wat haar ouders wel gezegd hebben van haar verlangen om
te vliegen, in lachen uit en vertelt hem, dat die er niets van
weten Mémang anak gadis di-Eropah
lebih banjak jang bersifat berani
daripada jang bersifat penakoet

-ocr page 416-

(De meeste Eüropeesche meisjes zijn alles behalve bang
uitgevallen). En wanneer je doodvalt? wil A, N. weten en
verwacht als antwoord het Oostersche: „S e b e 1 o e m
adjal berpantang matiquot; (Niemand sterft
voor z'n tijd). Het meisje antwoordt, dat tegenwoordig
vliegen even veilig is als autorijden, i) Na geconstateerd
te hebben, dat in het Westen (I, blz. 101) de Oostersche
gastvrijheid beroemd is, komt A. N. er (I, blz. 103—04)
tegen op, dat orang disini sangat kasar
'adatnja (de Europeanen zeer lomp en onbeleefd zijn)
en minder gastvrij zouden zijn. Tegenover hem, de anak
Indonesia, was iedereen, tot de conducteur en de politieagent
toe, steeds even voorkomend. En iedereen was even gastvrij.
Hij verhaalt dan hoe hij veel verkeerde opvattingen over
Indië heeft rechtgezet, b.v. dat 't daar zou krioelen van
slangen, tijgers, olifanten en apen en dat de bevolking slechts
zou bestaan uit koelies en anak Soenan ^ (vor-
stenkinderen). Nederlanders immers masih pitjik
pengetahoeannja tentang negeri kita
(weten maar heel weinig van Indië). Daarin schuilt geen
boosaardigheid, maar het is veeleer een gevolg van te ge-
brekkige voorlichting op de lagere school. A. N. meent echter
dat zulks gemakkelijk verbeterd kan worden. (II, blz. 47:)
Opgevallen is hem nog, hoe straatjongens hem c.s. nog wel
eens nariepen: „Kaik, Sinaisen!quot; (Lihatlah orang
Tjina). En dat in Holland niet iedereen zuiver Hollandsch
spreekt, maar dat ook dit land z'n dialecten heeft. (III, blz.
54:) Van 't Prater in Weenen vertellend, zegt A. N.:
....siang malam disana diadakan orang
beroepa^ permainan gila^an permainan
jang loetjoe2, baik bagi orang jang
pandai pelesir seroepa itoe jang
tidak maloe® karena merasa dirinja
berdaradjat tinggi (iederen avond worden daar
allerlei soorten vermakelijkheden gegeven, die geschikt zijn
voor de uitgaande wereld en voor al wie zich, bewust van
eigen superioriteit, daarvoor niet geneert). Dan wordt 't den
Indonesiër duidelijk, dat hij nooit als de Europeaan zóó al
z'n zorgen en plichten in feestroes zal kunnen vergeten. De
Oosterling is veel geslotener, uit zich minder, ook in vreugde.

1) Hieruit blijkt A. N.'s heimelijke bewondering voor de physieke
moed van den Westerling.

-ocr page 417-

Maar hij wil geen psychologische beschouwingen geven,
slechts verduidelijken, dat de Indonesiër de amusementen
der Europeanen niet op hun juiste waarde kan schatten,
omdat hij er nooit van harte aan kan deelnemen. (III, blz.
68:) Voor den Turk is zijn gul assalamoe 'alaikoem
hetzelfde als 't visitekaartje, dat voor de Westerling alle
deuren pleegt te openen. (II, blz. 67:) Tijdens een treinreis
valt 't A. N. op met hoeveel animo en hoe algemeen het
gesprek gevoerd wordt over 't Ned.-Belgisch verdrag.
Ra'jat di-Eropah saja lihat lebih
banjak minatnja kepada keadaan
politik dari ditempat kita (In Europa
heeft 't volk veel meer belangstelling voor de politiek
dan bij ons). En niet alleen voor wat in eigen land,
maar ook voor wat in 't buitenland gebetirt. Het ontgaat
hem wel niet, dat het peil van meeningen en gesprekken niet
bijzonder hoog is, maar het kan toch niet ontkend worden,
....bahwa meréka itoe ada bernafsoe
kepada pengetahoean tentang keadaan
boemi ini dan pendoedoeknja (dat zij zich
interesseerden voor wat er onder de menschen gebeurde.)

Cultuur, wetenschap c.a. Zeer duidelijk, en zeer typee-
rend voor den modernen Maleier, blijkt A. N.'s belangstel-
ling voor alles wat met onderwijs te maken heeft en voor de
journalistiek, die bij hem een buitengewoon belangrijke, zoo
niet de belangrijkste factor voor de ontwikkeling en vooruit-
gang van een volk heet te zijn.

(II, blz. 37—40:) Men moet, om de Westersche maatschap-
pij grondig te leeren kennen zich niet slechts bezig houden
met de kleeding en voeding der Westerlingen, maar vooral
met hun makanan otak (geestelijk voedsel), i) De
kebesaran dan kegagahan bangsa koelit
poetih ini (grootheid en macht der blanken) vindt z'n
oorsprong in sifatnja jang kebanjakan actief
(hun aard, die zeer actief is) welk laatste begrip hij weergeeft
met de Maleische zegswijze: tjepat kaki ringan
tangan (vlug ter been en vlug met de handen). Climatolo-
gische invloeden hebben bij de ontwikkeling van die eigen-
schap een groote rol gespeeld. In de 17e eeuw reeds was

1) Voor si peiawat (den reiziger), die 't Westen wil leeren
kennen, is pengetahoean 'oemoem (algemeene ontwikke-
ling) van het grootste gewicht. Zonder die ontwikkeling is hij een
orang bisoe (stomme).

-ocr page 418-

de stijging der Westersche beschaving verbazingwekkend —
hoeveel te meer dan heden ten dage? Waar men ook
komt in Europa en wat men ook ziet — achter alles raadt
men de otak Eropah kepandaian Eropah
jang mendatangkan kekoeasaan
kepada méreka itoe (het intellect waaraan
de Europeanen hun superioriteit te danken hebben).
Daarom zijn de Westerlingen heilig overtuigd van de
waarheid van hun zegswijze: Kennis is macht. En tot op
heden is Europa daarom beroemd, dat het op alle mogelijke
wijzen het aankweeken van die kennis bevordert. (I, blz. 54:)
In de Roode Zee, vraagt A. N. zich af of het ontwakende
Oosten, of de kemadjoean bangsa (vooruitgang
des volks) zich naar Mekah of naar Eropah moet richten.
Hij is van meening: naar beiden tegelijk hingga otak
dan hati itoe mendjadi sama berat
(opdat intellect en hart in harmonie zijn zullen). Wat hij
later nog eens onderstreept met de woorden (I, blz. 56:)
Bersekolah itoe perloe, dan peladjarilah
dari pengadjaran Barat
sepoeas^
kehendak masing 2, akan tetapi agama
djangan abaikan, peganglah menoeroet
sepertinja (onderwijs is noodig en ieder moet zooveel als
hij maar kan van Westersche wetenschap zich zien eigen te
maken. Laten wij daarom echter vooral de Islam niet ver-
waarloozen).

(II, blz. 37—40:) A. N. vergelijkt de cultuur van een volk
met een vertrek, dat gedragen wordt door diverse t i a n g 2
(pilaren): wetenschap, godsdienst, kunst e.d. En uit 't voor-
afgaande is gebleken, dat hij als de voornaamste zuil be-
schouwt: het onderwijs. In Europa semoea kepan-
daian dipersekolahkan orang (letterlijk
alles kan men op school leeren in Europa) en: Ingatlah
bahwa soerat kabar itoe ialah thermo-
meter dari kedoedoekan sesoeatoe
bangsa (men onthoude goed, dat de couranten de gesteld-
heid van een volk weerspiegelen). De pers (en de literatuur
in het algemeen) kan ons duidelijk maken welke „Kultur-
stufequot; de maatschappij, welke zij vertegenwoordigt, heeft
bereikt. Ook dat wat de voorgeslachten hebben overgeleverd
heeft waarde, maar ongetwijfeld zijn de menschen van nu
lebih berpengetahOean dari pada orang

-ocr page 419-

jang hidoep doea tiga poeloeh tahoen
jang telah laloe (weet de moderne mensch van heden
veel meer dan die van 20, 30 jaar geleden). En dat komt in
hoofdzaak door het lezen van kranten waardoor ons gezichts-
veld verruimd en wij over veel tot nadenken gebracht
worden. Met klem betoogt A. N., dat de eerste de beste hulp-
onderwijzer, die z'n oogen en ooren openhoudt en nadenkt,
meer dan doen voor z'n volk dan een student, die niets
anders in zich opgenomen heeft dan wat z'n professor hem
heeft voorgezegd. (I, blz. 117—20:) A. N. was vroeger van
meening, dat eigenlijk alle Europeanen, van welke nationali-
teit ook, satoe tjap, satoe tabi'at, tiada ada
berlainan (één pot nat waren), wat niet juist is. Er zijn
groote verschillen tusschen b.v. Rus en Spanjaard, Duitscher
en Franschman (die, hoewel buren, leven seperti an-
djing dengan koetjing (als hond en kat)) e.d. Het
verschil tusschen Franschen en Itahanen is even groot als
b.v. tusschen bangsa Melajoe dengan Tionghoa
(tusschen Maleiers en Chineezen!). Europa's eenheid berust
niet op eenheid van volk of ras maar op eenheid van cultuur.
Seperti bangsa Djawa mendjadi satoe
oléh peradaban lamanja, demikianlah
orang Eropah mendjadi satoe oléh
peradaban Griek (Joenani) dan Lat ij n
(Roma) (Zooals het Javaansche volk door z'n gemeen-
schappelijke cultuur een eenheid is geworden, zoo zijn de
Europeanen door de Grieksche en Romeinsche cultuur een
eenheid gaan vormen). Griekenland en Rome leverden de
fundamenten voor de Europeesche cultuur: kunst, weten-
schap, filosofie, e.d.m. En 't Latijn is nog steeds de behasa
'ilmoe pengetahoean (taal der wetenschap).
(HI, blz. 32—33:) De peradaban Kristen (chris-
tehjke Cultuur) is niet hetzelfde als de Westersche cultuur,
maar is met de Grieksche en Romeinsche één der samen-
stellende deelen daarvan. (III, blz. 30—31:) Veel menschen
denken, dat peradaban Eropah bestaat uit:
dansa- dan perlipan sadja, jang dapat
dilihat dalam café®, atau roemah® kopi
dan diantara student^ jang datang
dari loear negeri dan meniroe® perboe-
atan itoe (Niets dan dansen en fhrten, wat men in
café's e.d. en bij de buitenlandsche studenten, die dat nadoen.

-ocr page 420-

kan waarnemen). Dat denkbeeld is niet juist: cultuur immers
is een edelsteen met vele facetten en men mag haar niet
beoordeelen naar slechts één van die facetten.

(III, blz. 48:) Woorden van lof wijdt A. N. aan 't biblio-
theekwezen in Europa, dat op hoog peil staat, en banjak
sekali pahalanja kepada orang banjak
(en van veel nut voor 't groote publiek). (II, blz. 41:) Voor
een land, dat de spreuk „Kennis is machtquot; huldigt, is 't
begrijpelijk, dat iedere gemeente b.v. haar bibliotheek heeft
en het aantal boekhandelaren er groot is.

(II, blz. 8—14:) In Utrecht 2) wijdt hij veel aandacht aan
de Universiteit en de Universiteits-Bibliotheek, waar hij
menig uur heeft zitten werken. Ieder hoogleeraar staan een
kantoor en museum tot z'n beschikking: insaflah kita
bahwa organisatie Barat ini semoeanja
teratoer satoe2 'ilmoe pada tempatnja,
tiada bertjampoer baoer, hingga
kekeliroean tiada terdjadi. Masing^
goeroe memegang bahagiannja dengan
merdéka dan bekerdja teroes soepaja
'ilmoe itoe makin dalam djoega (wij
worden ons bewust van het feit, dat de Westerlingen, knappe
organisatoren als zij zijn, ook de wetenschap hebben onder-
verdeeld, en ervoor gezorgd, dat in elke tak de betrokken
hoogleeraar vrijelijk zich op de verdieping en verbreeding
van dat speciale onderdeel kan toeleggen). (II, blz. 49:) Stich-
ting van een medische hoogeschool in Indië zou met het
oog op de kosten voor Indische studenten aan te bevelen
zijn, maar anderzijds zijn reis naar en verblijf in Europa in
staat meloeaskan pemandangan (iemand's
blik te verruimen). (III, blz. 27:) In de Universiteitsbiblio-
theek te Berlijn zag A. N. wel Maleische handschriften maar
geen moderne werken, weshalve hij er twee van zijn hand
(„Darah moedaquot; en „Kamoes Kemadjoeanquot;) achter liet, als
een geschenk en tegelijkertijd als „propagandaquot; voor zijn land
en volk. 3)

I.e. Holland. Evenals hij trouwens voor alle andere steden
nauwkeurig opgeeft welke gelegenheden voor hooger onderwijs men
er aantreft. Zoo bij z'n beschrijving van Parijs (I, blz. 121 e.v.) waar
de tooneelschool nog meer zijn aandacht trekt dan de Universiteit.

3) (I, blz. 136:) A. N. constateert een nafsoe ke-Timoer
(neiging zich voor 't Oosten te interesseeren) bij den Westerling en
eene k e - B a r a t bij den Oosterling. (Zie ook I, blz. 96—98 en sub
Schopenhauer en Goethe).

-ocr page 421-

(III, blz. 74:) De Turksche cultuur is een kuituur
t i r
O e a n (cultuur, die op nabootsing berust), volgens A. N.:
zij heeft allerhande ontleend aan de Arabische, Perzische
en Europeesche cultuur. (III, blz. 82—83:) Sprekende over
de stations in Turkije, levert A. N. critiek op de Europeesche
ingenieurs, die in Indië stations bouwen naar Hollandsch
model, inplaats van inheemsche voorbeelden te benutten.
Insinjoer jang memboeat setasioen (de
Turksche n.1.) itoe ialah insinjoer Toerki, dan
modelnja menoeroet kesoekaan bangsa
itoe poela boekannja menoeroet kesoe-
kaan orang jang datang
sebentar2
sadja ke-Toerki (De ingenieurs, die de stations bouw-
den waren Turken, die overeenkomstig de smaak van 't
Turksche volk bouwden en niet volgens die van lieden, die
zich slechts tijdelijk in Turkije vestigen).

Zooals boven reeds gezegd werd, heeft A. N. een zeer
groote, en meer dan alleen vakkundige, interesse voor de
pers. Hij kent haar, gelijk blijken zal, groote cultureele, op-
voedende en didactische waarde toe en journalisten zijn z.i.
de geestelijke voorgangers en voorlichters van hun volk.

(I, blz. 147^9:) („P e r s d i - P a r ij squot;). Volgens A. N.
is de ontwikkeling en verbetering van de pers in Indië een
belangrijke factor voor de geestelijke ontwikkeling van de
bevolking: Semakin banjak pembatjaan
boeat pendoedoek sesoeatoe negeri,
semakin tinggi keadaban bangsa itoe!
(Hoe meer lectuur een volk heeft des te grooter zal zijn
beschaving zijn). Dit staaft hij met een citaat van een Euro-
peesch auteur, die gezegd zou hebben: „Zeg mij wat gij leest
en ik zal U zeggen welke trede van ontwikkehng gij bereikt
hebt.quot; Welk een enorm verschil in aantal bestaat er b.v.
tusschen de Parijsche bladen, die n.b. drie edities per dag
kennen, en de Indische couranten. Hij acht het wenschelijk
ook voor Indië buitenlandsche correspondenten aan te stellen
en een aparte opleiding voor journahsten in te stellen. Deze
moeten kennis hebben van economie, sociologie, talen e.d.
en hij betreurt het, dat er geen geld voor te vinden is. i)
(II, blz. 112—115:) De pers 2) is een oekoeran bagi
keadaan mentaliteit (tjaranja berpikir)

1)nbsp;Dit nog eens (II, blz. 112—15).

2)nbsp;In Nederland n.1.

-ocr page 422-

bangsa itoe dan) boekti ketjerdasan
satoe^ bangsa (een maatstaf voor de geestesgesteld-
heid en de ontwikkeling van 't volk i.q.) en een t j e r m i n
pergaoelan hidoep (een spiegelbeeld van de samen-
leving i.e.). De Nederlandsche journalisten hebben, ondanks
't ontbreken van een speciale opleiding, een goede reputatie
in Europa. De meesten hunner bezitten trouwens een diploma
H.B.S. en zijn in de practijk verder geschoold. A. N. zou
evenwel, indien mogelijk, voor Indië wel een speciale voor-
opleiding willen hebben. Natuurlijk is de Hollandsche pers
niet met de Amerikaansche te vergelijken, maar Nederland is
ook maar een klein land en dan is het al iets zeer bijzonders,
dat iedere plaats van 10.000 of meer inwoners z'n eigen dag-
blad heeft, een beschamend voorbeeld voor Indië: Njata
sekali bahwa banjaknja soerat kabar
adalah poela satoe tanda kemadjoean
bagi anak negeri (Eens te meer blijkt duidelijk, dat
de hoeveelheid dagbladen een aanwijzing is voor de mate
van ontwikkeling van 't volk).

(II, blz. 181:) Ook t.a.v. Duitschland verklaart hij: Jang
menarik hati kita lagi disini ialah
kemadjoean persnja (Wat ons hier zeer aantrok
was de hooge trap van ontwikkeling van de pers). Deze weer-
spiegelt immers het volk in al zijn lagen en schakeeringen,
zooals het reilt en zeilt. De pers dient het publiek en 't pu-
bliek is omgekeerd de geestelijke vader van de courant.
(III, blz. 142—43:) Tenslotte eischt hij, bij de bespreking
van een schilderijen-tentoonstelling, waar ook een Russische
inzending van zeer tendentieuzen aard was, het recht op
vrijheid voor artisten op en Begitoe djoega dengan
journalistiek, ja ï toe satoe 'ilmoe jang
seboléh^nja mesti bertempat dalam
dada orang jang merdéka haloeannja,
tidak terikat oléh isme^haloeanpartij^
(Hetzelfde voor de journalistiek, welke wetenschap(!) aan
vrije menschen, onbeïnvloed door allerlei „ismenquot; en partijen
moet worden toevertrouwd).

Maar het is vooral onze technische en economische ont-
wikkehng, die hem imponeert.

(II, blz. 17—19:) Reeds bij 't bestijgen van de Dom ge-
tuigt hij de zeewind om zich gevoeld te hebben, de angin
Eropah jang mengandoeng energie alias

-ocr page 423-

tenaga menjedjoelkan rasa diri (De
Europeesche bries, die a.h.w. zwanger is van energie, die zelf-
vertrouwen aanbrengt). Hij is vol geestdrift en bewondering
voor de techniek, de pokok dasar (grondslag, funda-
ment) van de Westersche maatschappij en cultuur (II, blz.
70), het sprekend bewijs van de kemadjoean
'ilmoe pengetahoean di-Eropah (voor-
uitgang van de wetenschap in Europa), die het Oosten
niet moet aarzelen na te volgen (II, blz. 175—80), en die
z.i. is: kepandaian jang perloe (iets wat
men absoluut móet weten), even noodig als lezen en
schrijven en een vereischte voor elke vooruitgang (III, blz.
35—36). 1) Handel en landbouw en industrie zijn de peilers
van de welvaart van ieder land en: Kemad joean
ékonomi terletak dalam tangan orang
jang berdarah moeda, jang maoe madjoe!
(Het is de jeugd, die vooruit wil, in wier handen de economi-
sche ontwikkehng van een land hgt). Ja, (II, blz. 70) sesoe-
atoe bangsa jang tiada memadjoekan
ékonominja, itoelah bangsa jang lambat
madjoenja (Economische ontwikkeling is een vereischte
voor de vooruitgang van ieder land), en memoreert de slag-
zin: Vlug, goedkoop en goed. 2)

Het Nederlandsche volk is een sprekend voorbeeld van
economisch inzicht: Rotterdam en Amsterdam 3) met hun
havens en pakhuizen doen iemand verbaasd staan over wat
menschelijke energie op economisch en technisch gebied
vermag (I, blz. 81); en toonen aan, dat Nederland daarom
tot de rijkste landen ter wereld behoort omdat het handel,
landbouw en industrie weet te vereenigen en te bevorderen
(II, blz. 42, 107 en 128). (II, blz. 81:) Heden ten dage, betoogt
A. N., bangsa jang mengerti aliran zaman
dan maoe madjoe menoeroet kehendak
doenia jang sekarang bangsa itoelah
akan djadi penting tidak sadja dalam

1)nbsp;Geen wonder, dat hij enthousiaste passages wijdt aan de radio
(I, blz. 33^0, II, blz. 28—31) en aan de aviatiek (II, blz. 78) en
zijn landgenooten aanspoort zich toch vooral op al dat nieuwe en
moderne toe te leggen.

2)nbsp;(II, blz. 128) De economie is z.i. de radja dalam doenia
i n i (heerscheres over deze aarde).

3)nbsp;Marseille neemt hij (I, 81) hierbij op.

-ocr page 424-

hal ékonomi, tetapi djoega dalam hal
politik (zullen die volken, die de teekenen en behoeften
des tijds verstaan, niet alleen economisch tot aanzien komen
maar ook in politiek opzicht). (II, blz. 97—98): Durf en
energie, getuigt A. N. elders, zijn niet 't monopolie van den
Westerling: men denke maar eens aan de Inlandsche zee-
vaarders uit vroeger tijden. Asal sadja kita
m
O e 1 a ï ! (Als we maar eens een begin maakten!) ver-
zucht hij.

Volgens A. N. is het Westen de bakermat van alle mate-
rieele vooruitgang door haar wetenschap en techniek. Men
kan evenwel constateeren: 1°. dat hij cultuur, wetenschap

en..... journalistiek nergens scherp onderscheidt; 2°. uit hun

zichtbare resultaten concludeert, dat economie en techniek
(die hem stelhg imponeerden) nut hebben, zonder dat ergens
blijkt, dat hij begrijpt wat zij eigenlijk inhouden; zoodat
A. N. ook niet precies weet wat nu eigenlijk de (voor 't
Oosten zoo begeerde) kemadjoean bepaalt: technische of
economische wetenschap, algemeene ontwikkeling of een
combinatie van een en ander, waarvan dan de courant de
exponent zou zijn.

Verblijf in Europa (II, blz. 23—24) werkt verruimend en
verbreedend op iemand's geest, men wordt „objectiefquot;
artinja tidak lagi berat sebelah (niet
eenzijdig). Anderer leefwijze, zeden en gewoonten lijken ons
nu niet dadelijk meer gek. En heeft men eenmaal Europa
bezocht, de hawa Eropah gevoeld en de p e r g a-
oelan. hidoep (resp. geest en, levenswijze) gadege-
slagen, dan kan men niet anders dan medelijdend glimlachen
over de twisten der Indonesische volken, die ieder zich zelf
voor verhevener en meer uitverkoren houden dan de
anderen.

Maar ook op andere, dan bovengenoemde, gebieden biedt
het Westen veel navolgenswaardigs. Zoo raadt A. N. zijn
landgenooten dringend aan (II, blz. 47) veeleer de sport
berdjalan (wandelsport, hier: trekken, kampeeren en
wandelen tezamen) te beoefenen dan het dansen. Hij ver-
haalt van een studeerenden vriend, die vele voetreizen
gemaakt had, waarbij hij o.a. zelf kookte, te zamen
met een arts. Apa salahnja? vraagt A. N.,
Pangkat dokter itoe tiada membédakan
kemanoesiaan sesoeatoe orang. Dalam

-ocr page 425-

'alam jang lébar dan merdéka itoe
pangkat dan kekajaan mendjadi sama
sadja. Kita semoeanja mendjadi
manoesia toelén, jang tahoe akan
kebagoesan 'alam dan hidoep dengan
kebesaran hati dan ta'adjoeb akan
kekajaan To e h an jang mendjadikan
sekalian keïndahan jang 'adjaib' itoe.
(Wat steekt daar voor kwaad in? Dokter of geen dokter men
is in de eerste plaats mensch. En in de vrije natuur vallen
rangen en standen weg en zijn wij nog slechts menschen en
oprechte bewonderaars van de schoonheid dezer aarde en van
haar Schepper).

Voor Holland constateert A. N. nog (II, blz. 24—25:)
Disinilah kekoeasaan oeang djaoeh
lebih kasar daripada negeri Timoer.
Kaoem jang dibawah, hidoepnja soekar
(hier oefent het kapitaal een nog veel funester invloed uit
dan in het Oosten. Wie in de onderste lagen der maatschappij
leeft, vindt nauwlijks een bestaan). Gelukkig is het in Indië,
waar voor ieder, die energie heeft, nog plaats is, al was 't
als tani (boer) op Sumatra of Borneo, veel beter gesteld. En
daarom is er, ook in Duitschland, een toenemende neiging
naar Indië te gaan. A.. N. is van meening, dat daardoor Indië
in beteekenis zeer is toegenomen.

Personen.

Van het leven aan boord vertellende, i) laat A. N. ons
ook kennis maken met diverse personen.

(I, blz. 40—42:) In de eerste plaats met den kapitein, dien
hij evenwel niet veel gezien heeft, want deze had zich wegens
ziekte moeten laten vervangen door den officier. Dezen
beschrijft A. N. ons als een man van ca. 40 jaar met een
baard en een knevel seperti radja Djerman
sesoedah kalah perang (zooals de ex-keizer van
Duitschland). Hij hield van de conversatie met passagiers en
van een spelletje kaart, en over 's mans werk en plichts-
betrachting verkeert A. N. eenigszins in 't onzekere: hij
inspecteerde wel geregeld 't schip maar daarna kon men hem
steeds in de rooksalon aantreffen. Sympathiek zijn A. N. de

1) Dat hij (33) een „penghidoepan millionairquot; noemt (een millio-
nairs-leventje).

-ocr page 426-

scheepsarts en de sterke, bedrijvige (2e) stuurman (offi-
cier?). 1) (I, blz. 45—46:) A. N. verbaast zich ironisch over z'n
medepassagiers, die bij zwaar weer allen verdwenen bleken te
zijn, als de storm bedaard is weer verschijnen, maar er geen
van allen voor willen uitkomen, dat zij zeeziek zijn geweest.

Hij hoort toevallig een in 't Engelsch gevoerd 2) gesprek
tusschen twee oud-gasten, die zich beiden beklagen over de
tegenwoordige jeugd, die geen plichtsbetrachting meer kent,
maar louter en alleen voor haar pleizier leeft. De zoon van
den één verwaarloost z'n studie in Delft, woont in den Haag,
„tempat pelesir itoequot; (dat oord van vermaak) en
doet niets dan uitgaan dengan anak® gadis (met
jonge meisjes). Die van den ander wil zelfs heelemaal niet
studeeren en heeft z'n boeken verkocht om aan geld te komen
voor z'n amusementen: Adi Negoro, zegt de schrijver, sen-
diri berpikir dan tertawa mendengar
riwajat kaoem moeda itoe (A. N. overpeinsde
een en ander en lachte in zich zelf over die verhalen van de
moderne jeugd). Waarom precies is niet duidelijk! (I, blz.
62:) A. N. schijnt de concerten aan boord (niet op ieder
schip worden die gegeven, vertelt hij er bij) zeer te waar-
deeren. Adakah kesenangan lain jang
lebih énak dari itoe? (Is er een aangenamer
verstrooiing denkbaar?) Daarna wordt nog meestal tot diep
in den nacht gedanst, karena itoe semoeanja
makin gembira (waardoor iedereen steeds vroolijker
werd).

(II, blz. 73—75:) Over de staatshoofden (va n Holland en
Duitschland) 3) spreekt A. N. als volgt: H.M. de Koningin
en H.K.H. Prinses Juliana zag hij bij de Jaarbeurs, waarbij
hij met genoegen constateerde, dat zij de koloniale afdeeling
memeriksa agak lama (vrij lang bezichtigden).
De Koningin was in het zwart met een hoed met groene
veer. De Prinses geheel in het groen. Kedoeanja tiada
sekali2 berhiaskan moetoe manikam...
atau memakai pakaian gilang gemilang

1)nbsp;Men lette er op hoe in A. N. het observatievermogen en het
vermogen tot beschrijven van 't alledaagsche, wat mede de beste
eigenschappen der oude auteurs waren, voortleven.

2)nbsp;Een ongezochte en schoone gelegenheid den lezer duidelijk te
maken, dat hij, A. N., die taal machtig is.

®) Voor Mussolini zie sub Landen en volken.

-ocr page 427-

hikajat radjaS (Geen van beiden had zich opgetooid
met juweelen of in schitterende kleeren gestoken, zooals ons
in oude verhalen altijd van koningen wordt verteld). Zij zijn
integendeel zoo eenvoudig gekleed, dat A. N., had hij haar
op straat ontmoet, niet vermoed zou hebben de Landsvrouwe
en haar dochter voor zich te hebben. (II, blz. 142—44:)
Van Hindenburg vertelt A. N., dat hij zeer geliefd is, veel
meer dan Wilhelm II bij 't Duitsche volk, dat hij in de ure
des gevaars trouw is gebleven. Later, meent A. N., wordt
hij nog eens de wali kebangsaan (nationale heros)
van Duitschland. Hij is een rechtvaardig en boven de par-
tijen staand heerscher, wiens jaardag een nationaal feest is
en die (II, blz. 157:) ondanks z'n 80 jaren, nog plichtsgetrouw
z'n zware taak vervult. (II, blz. 148:) Overigens heeft Duitsch-
land z.i. met uitzondering van Bismarck, geen staatsheden
gehad van groot kahber, zooals Engeland die bezeten heeft
in Raffles, Pitt, Chamberlain e.a.

Curieus zijn A.N.'s uiteenzettingen, waar hij beoogt zijn
lezer met een bepaalde figuur vertrouwd te maken en men
achter zijn woorden zeer duidelijk bespeurt hoe weinig
klaar die figuur hemzelf geworden is. i) B.v.: t.a.v. Vondel,
(II, blz. 84—87) een dichter uit den tijd, dat Nederland was
negeri jang penting sekali di-Eropah
(het belangrijkste land in Europa), zooals nu Engeland. In
Vondel ziet hij vooral een voorbeeld hoe men het zonder
Universitaire studie ook ver genoeg kan brengen, wanneer
men slechts de tenaga akan madjoe (wil om vooruit
te komen) bezit. (II, blz. 56:) Men leze z'n moeizame expli-
catie over Rembrandt, zijn werk en beteekenis: Niet alleen
is hij een knap colorist melainkan ia pandai
djoega meloekiskan perasaan jang
gaib2 keatas kertas, dengan pertolongan
pinsil dan tjatnja. Seperti seorang
penoelis pandai menangiskan si pem-
batja atau pandai menjoekakan. hatinja,
demikian poelalah Rembrandt ini
pandai menta'adjoebkan kita dan
membangkitkan dalam hati
perasaan2
jang lama2 telah tersemboenji (maar ook

1) Dit geldt trouwens voor nagenoeg alles wat hij te beweren

heeft.

-ocr page 428-

kan hij met verf en penseel de meest verborgen gevoelens
tot uitdrukking brengen. Zooals een schrijver den lezer tot
weenen of tot lachen kan brengen, zoo kan Rembrandt ons
verbaasd doen staan en reeds lang, ongeweten, in onszelf
aanwezige gevoelens aan ons openbaren). (II, blz. 20:) Prins
Willem van Oranje ziet hij tegenover graaf Jan van Nassau,
welken stichter van den Unie van Utrecht hij vergelijkt met
den stichter van den Volkenbond, Wilson, alsahli politik
sadja (staatsman) tegenover den kesatrian sedjati
(krijgsman pur sang), die alleen in de wapenkunde bedre-
ven was. (II, blz. 171—74:) Goethe is seorang boe-
djangga Djerman jang menarik hati
saja benar (een dichter, die mij persoonlijk zeer heeft
aangetrokken). Vooral Goethe's belangstelling en waardee-
ring voor 't Oosten en z'n cultuur troffen A. N. Hij ver-
gelijkt hem met Rabindranath Tagore, met wien hij veel ge-
meen heeft, 1) maar tegenover diens werk staat Goethe's
chef-d'-oeuvre, de Faust, als specimen van de d j i w a
kebaratan (ziel van het Westen). Didalam
kitab ini tertera saringan dari segala
perasaannja dan pendapatannja selama
hidoep (Dit boek is a.h.w. de neerslag van al Goethe's
gedachten en opvattingen), karakteriseert hij meer schooisch
dan origineel het werk. (III, blz. 12:) Wagner is, volgens
A. N., tot op heden niet overtroffen. Schopenhauer waar-
deert hij omdat: Dialah meninggikan haloean
pikiran Timoer di-Eropah (Voor de Oostersche
wijsbegeerte in Europa meer belangstelhng wist te wekken).
(III, blz. 22—23:) Alexander von Humboldt, de veelzijdige,
noemt hij een radja pengetahoean (een vorst der
wetenschap).

(II, blz. 175:) Van de pamili Strauss weet hij te vertellen,
dat zij alle drie om hun walsen beroemd waren (w a 1 s n j a
jang lemah lemboet, oempamanja: lagoe
Wienerwals dan An der schonen blauen
Donau) (lieflijke walsen als b.v. „Wienerwalsquot; en Anquot;
der schonen blauen Donauquot;).

(III, blz. 100:) Alexander de Groote, deelt A. N.
mee, is nooit verder Oostwaarts geweest dan de Indus

1) Jammer genoeg verklaart hij dit niet nader, zoodat men wel
weer denken gaat, dat hij weer iemand gedachteloos napraat.

-ocr page 429-

en dus is het niet aannemelijk, dat de Maleische vorsten —
naar traditie wil —i) werkelijk van hem zouden afstammen.

(I, blz. 102—103:) Napoleon de Eerste krijgt een slechte
pers, die evenwel elke orginaliteit mist, behalve in de woor-
den waarmee hij hem teekent: Ialah seorang radja
jang banjak sekali mengandoeng tjita2
jang tidak dapat ditjapainja, sebab
segala tjita2 itoe boekannja perloe
boeat keselamatan orang banjak, melain-
kan memenoehkan hawa nafsoenja
s e n d i r i (hij was een vorst, die zeer vele hoogvUegende
plannen koesterde, welke hij niet kon verwezenlijken, omdat
hij daarmee niet 't welzijn van zijn volk, maar slechts de
voldoening van zijn eigen hartstochten beoogde). Hij zag
zich echter in z'n verwachting heel Europa aan zich te onder-
werpen, bedrogen.

(I, blz. 29:) A. N. noemt de naam van professor Winkler
jang kenamaan k e p i n t a r a n n j a dalam
'ilmoe saraf (die een beroemd neuroloog was), als
de man, die de kunde en ijver van den inheemschen
Directeur van 't Ziekenhuis te Sabang, dr. Latumeten, zeer
prijst.

(III, blz. 130:) Over de eerste Christenen sprekend, noemt
A. N. 't Christendom dier dagen de godsdienst der armen,
zoodat het niet verbazen kan, dat heden ten dage historici
zeggen: kommunist jang pertama sekali
ialah nabi Isa dan wali2nja (De eerste com-
munisten waren Jezus en de Apostelen). (III, blz. 132:) Ge-
waagt met respect van de machtige en rijke Kathoheke kerk,
die in tegenstelhng tot de Mohammedaansche, geheel hiërar-
chisch geordend is.

De noodige aandacht besteedt A. N. ook aan de (III, blz.
51) Amerikaansche toeristen, bij wie het telah
mendjadi sifat pada bangsa itoe segala
jang dilihatnja ditaksirnja menoeroet
oeang jang keloear (een tweede natuur geworden
is alles wat zij zien op z'n geldwaarde te taxeeren). -)
77°. Ismail bin Hadji 'Abd 'oellah
'Oemar Effendi:
Melawat ke-Melaka (Reis naar
Malaka). (1920—1921), Volksl. 652.

1)nbsp;De Maleische traditie (Sedjarah Melajoe).

2)nbsp;Zie ook in, blz. 77. 3) Spat, blz. 124.

-ocr page 430-

Reisverhaal van een Minangkabauer, die de Maleische
staatjes op het schiereiland Malaka bezoekt. Hij volgt daarbij
eenigszins Abdoellah's voorbeeld: vs^ijdt veel aandacht aan de
toestand van de Maleische bevolking en aan de Islam en
vertelt op w^el onderhoudende wijze, behalve wanneer hij
ons teveel herinnert aan catalogi en officieele gidsen, i)

De Europeanen, die hij ter sprake brengt, zijn in de eerste
plaats natuurlijk de orang Inggeris en dan de orang Belanda.
In 't algemeen spreekt hij over de eersten (en over de orang
poetih überhaupt) met waardeering. Hij ziet wel in wat zij
voor Malaka gedaan hebben en erkent hoe ver zij nog in vele
opzichten de Maleiers vooruit zijn. Overal op z'n reis vindt
hij gelegenheid de zindelijkheid en grootere zorg en interesse
voor hun werk bij de Europeanen te releveeren tegenover
de lalai (achteloosheid) der Maleiers.

blz. 30:) Pekan Djohor tiadalah bersih
benar, nampaklah djoega Melajoenja
itoe (Pekan Djohor is vuil, waaruit blijkt, dat het door
Maleiers bewoond wordt), zegt hij b.v. Slechts bahagian
kampoeng jang didiami bangsa poetih
(het door Europeanen bewoonde deel) is schoon en netjes en
daar alleen staan fraaie huizen, (blz. 71—72:) In Ipoh wonen
de Europeanen niet apart, maar bertjampoer sadja
dengan bangsa Tjina dan denganbangsa
jang lain (tezamen met Chineezen e.a.) alleen is er
een strenge bouwcontróle. Het valt den auteur op, dat hier
de vele kleine hotelltjes ontbreken, die men in Hindia
Belanda (Ned. Indië) aantreft en die achter een onschul-
dig uiterlijk van winkel of hotel broedplaatsen van ontucht
verbergen. 2) Z.i. is dit gunstig resultaat aan de strenge na-
leving van de Islam te danken. De landstreek Kinta, waarin
Ipoh gelegen is, is tot in Europa beroemd om z'n tin, die
meest door Engelschen en Chineezen gewonnen wordt. (blz.
79:) De houding van 't Engelsch bestuur tegenover de Islam,
die in Perak zeer bloeit, prijst de auteur zeer. Op Mohamme-
daansche feestdagen wordt b.v. vrijaf gegeven. Ook werkt het
gouvernement mede aan de bestrijding van ontucht c.a.,
diantjang dengan hoekoeman jang herat
(waarop zware straffen gesteld zijn). Hier zoowel als in
Selangoer en Pahang is de geboorte-dag van den Sultan een

1)nbsp;B.v. „Melakaquot; (blz. 32—37).

2)nbsp;Dit wordt nog eens gezegd op blz. 79.

-ocr page 431-

officieele feestdag, waarop alle kantoren en scholen sluiten —
ook de sekolah orang poetihpoen. Daaruit
bhjkt, dat de radja Melajoe itoe dihormati
djoega oléh Pemerintah Inggeris (die
Maleische vorsten ook geëerd worden door 't Engelsche
bestuur).

(blz. 102:) Begitoelah keadaannja disitoe
(in Alor Star Lama n.1.) boeroek dan kotor
karena tiada didiami oléh orang poetih
(Vuil en smerig was 't daar, omdat er geen Europeanen woon-
den) . Alor Star Baroe daarentegen is... bagoes dan
kering tanahnja (mooi en goed gedraineerd), met
mooie, nieuwe Europeesche woningen en fhnke tuinen. Maar
daar wonen ook bijna geen Maleiers! Het verschil tusschen
oud en nieuw Alor Star: Itoelah perbédaan pen-
doedoekbangsa Melajoe dengan bangsa
poetih (is identiek met dat tusschen Maleiers en Euro-
peanen). De verklaring voor 't feit, dat de Sultan al z'n
zorg en aandacht aan Alor Star Baroe besteedt, is, volgens
Ismail. een tweeledige: 1°. omdat de Engelschen de eigen-
lijke meesters in Kedah zijn. i) 2°. de sifat lalai
is de typische sifat bangsa Melajoe, sifat
radja Melajoe (onachtzaamheid is de karak-
teristieke eigenschap van de Maleiers en hun vorsten)
(blz. 98-99:) Voor Kedah 2) verwacht men veel van
de rubberteelt, waarvoor zich ook vele Engelsche be-
ijveren. Waar en wanneer de tuinen er goed verzorgd en
gewied uitzien endedjédjéran barisan batang
g e t a h itoe 1 o e r o e s 2 (de rubberboomen netjes in
rijen staan), zijn de eigenaars orang poetih. Staan de boo-
men slordig door elkaar en zijn ze slecht verzorgd, dan be-
hooren ze aan Maleiers, wier kleine onaanzienlijke huisjes
zich in 't geboomte willen verschuilen: maloe agaknja
roemah2 itoe pada mata orang poetih

Blijkbaar bedoelt hij, dat er daarom voornamelijk aandacht aan
de Europeesche wijken besteed wordt

oudsher om z'n godsdienstigheid beroem-
de, Kedah is men meer Maleisch dan in Deli. Orang jang
JTnP^'^n^/'nbsp;meniroe orang poetih (menschen, dii

rw, ?n7 t^wquot;-'quot;nbsp;van Europeanen) treft men er vrijwel niet

wr,; H ^ constateert met genoegen, bij een bezoek aan 't kan-
toor van den Engelschen adviser, dat behalve deze en z'n wakil geen
andere j a n g b e r a m b o e t mérah atau t j a m p 0 é r a n
merah (roodhangen of rossigen) daar werkzaam zijn: alle
pegawai zijn Maleiers.nbsp;'

-ocr page 432-

(alsof ze zich schaamden voor de blanken). Ook de door
vreemde Oosterhngen gedreven rubbertuinen kunnen niet
wedijveren met die der orang poetih. Soedah biasa
pada masa ini, zegt Ismail berustend, perboe-
atan anak negeri koerang dari pada
orang poetih (we zijn 't gewoon, dat alles wat de Ma-
leiers tot stand brengen achter staat bij wat de Europeanen
presteeren) maar dat hoeft toch geen reden te zijn bij de
uitheemsche anak dagang (kooplieden) achter te staan!

Ismail erkent de waarde van een Eüropeesche opvoeding,
maar heeft bij al z'n waardeering toch ook de noodige critiek,
vooral op de bevoorrechting van landgenooten door de Engel-
schen en het superioriteits-besef bij den Europeaan.

(blz. 84:) De Sultan van Perak is een democratisch vorst,
wat hij geworden is, niet alleen door het contact, dat hij
in vroegere, lagere functies met 't volk gehad heeft, maar
ook door z'n Engelsche opvoeding: Akan soeka Ba-
ginda mengetahoeï hal ra'jat soedahlah
sepatoetnja, karena Baginda ada
menerima peladjaran di-London toe-
djoeh tahoen lamanja.

(blz. 31:) Er zijn vele Engelschen in Pekan Djohor, voor-
namelijk doktoren en ingenieurs. De tegenwoordige Sultan i)
adalah beladjar di-London, paham
dalam bahasa Inggeris (is in Londen school
gegaan en kent Engelsch). Hier maakt de auteur kennis met
een Moehamad Ismail, procureur, die in Londen gestudeerd
en een Engelsche vrouw getrouwd heeft, zonder evenwel ver-
Engelscht te zijn. (blz. 32:) Met hem heeft hij een merk-
waardig gesprek over de pergaoelan dengan
Eropah (Inggeris) (omgang met Europeanen (Engel-
schen i.c.)). Moeh. Ismail, die 't weten kan, vertelt, dat de
Engelschen in 't werk geen onderscheid plegen te maken in
afkomst en ras maar wel in de pergaoelan. En dat is z.i. niet
omdat de Maleier zich niet goed zou kunnen voordoen,
tetapi sengadja bangsa Eropah hendak

1) Hij wijdt eenige woorden aan wijlen S. Aboe-Bakar (zie sub
44°) jang mangkat di-London (die te Londen ovededen
is). De kleine man koestert nog wel de gedachte, dat deze verstan-
dige en voortreffelijke vorst daar het slachtoffer geworden is der
Engelschen, karena membantah kemaoean orang
Inggeris (omdat hij zich tegen hun wenschen verzette). Waaraan
(n.b.) de auteur (blz. 31) toevoegt: Wa'alahoe 'alam (Dat
weet Allah).

-ocr page 433-

menoendjoekkan kelebihannja (maar alleen
omdat de Europeanen altijd htm meerderheid willen doen uit-
komen). Het is echter z'n vaste overtuiging, dat West en
Oost elkaar wel zullen kunnen verstaan en dat op 't
gebied van den geest: asalkan sama tinggi
pengetahoeannja (mits beiden van gelijke ontwik-
keling zijn). Te zeer plegen de Europeanen, wanneer zij een
Westerhng en een Oosterhng vergelijken een ontwikkeld man
als vertegenwoordiger van het Westen en een of andere koelie
als die van 't Oosten te nemen. (blz. 36:) In Malaka is de
bevolking er beter aan toe dan elders en bestaan er sociaal
niet zulke groote verschillen. Een en ander schrijft hij toe
aan 't feit, dat zij al sedert meer dan 4 eeuwen b e r t j a m-
poer gaoel denga» bangsa Eropah (in
nauwe relaties met Europeanen hebben gestaan) en daarom
reeds lang tot een gezeten leefwijze zijn gekomen. In Malaka's
zeer gemengde bevolking zijn de peranakan Porto e-
gis, Sepanjol dan Belanda (afstammelingen van
Portugeezen, Spanjaarden en Hollanders) geheel en al opge-
gaan en de Engelschen maken dan ook geen onderscheid
tusschen hen en de eigenlijke inheemschen. Orang Ing-
geris, zegt de auteur, lebih dahoeloe menoe-
loeng bangsanja sendiri dari jang lain
meskipoen berasal dari Eropah djoega
(De Engelschen helpen hun landgenooten vóór alle anderen,
ook al zijn die anderen Europeanen). Geen wonder, dat de
peranakan voornoemd, die zich nooit op hun afkomst ver-
hoovaardigen, niet zoo gevreesd zijn als de Engelschen. (blz.
109:) Sedert de Engelschen door hun moeslihat (trucs)
de souvereiniteit over Kedah van Siam hebben „overgeno-
menquot; heeft Kedah zelf-bestuur, althans volgens de Engel-
schen, en is er slechts een Engelsche penasihat (adviser).
Tetapi pada batinnja Inggerislah
jang berkoeasa (in werkelijkheid hebben de
Engelschen de macht in handen). De adviezen van den
penasihat zijn verkapte bevelen, zooals de perintah
haloes („zachte bevelenquot; — bevelen in de vorm van
verzoeken) bij ons. En:Tentoelah sadja sekalian
nasihat itoe mengingat keoentoengan
bagi orang Inggeris. (Natuurlijk zijn die bevelen
in de allereerste plaats gericht op het voordeel der Engel-
schen). Trouwens Engelschen bekleeden overal de leidende

-ocr page 434-

functies, terwijl ook de rechtspraak (blz. 110) in Engelsche
handen is. Meermalen vindt hij gelegenheid de bezorgdheid
en de waakzaamheid van 't Engelsche gouvernement ter
sprake te brengen, aan den dag gelegd jegens mogelijke over-
brenging van de politieke stroomingen uit Br. Indië naar
de Straits. (blz. 43:) Wil men in P. Pinang aan wal,') dan
moet men tevoren bij den Engelschen consul in Medan een
pas aanvragen en bij 't verleenen daarvan zij de Engelschen
zeer voorzichtig, vooral tegenover Europeanen en Br. Indiërs,
(blz. 108:) Ismail's papieren worden nauwkeiurig onderzocht,
ook al met 't oog op event. overslaan van de Br. Indische
pergerakan naar Kedah, waar de meeste beambten Br. Indiërs
zijn. Een vereeniging als de Sarékat Islam in Ned. Indië
heeft men hier terstond bij z'n geboorte de kop ingedrukt,
(blz. 85:) In de Straits, constateert de auteur, is geen
pergerakan seperti ditanah Belanda,
jang ra'jatnja sedang 'asjik soenggoeh
memadjoekan isme2 (natioitahsme, sociahsme
d. 1.1.) (hier is geen politieke activiteit zooals onder 't Neder-
landsche bewind, waar alle ismen welig tieren). Het vereeni-
gingsleven hier beperkt zich tot de gezelligheidsvereenigingen.
Nauwlettend slaat 't bestuur Chineezen en Hindoes gade,

want de Br. Indische pergerakan---- tentoelah

memberi chawatir soenggoeh akan
keselamatan Pemerintah bangsa Ing-
geris (pohtieke beweging zou het Engelsche bestuur stelhg
veel last bezorgen), (blz. 68:) In de trein naar Ipoh hoort
Ismail Hindoe's spreken over de pergerakan bangsa
Hindia masa ini (Gandhi c.s.) (de politieke bewe-
ging in Br. Indië) en hoe heel Indië nu tot eenheid schijnt
te komen: Sekaliannja tiada menjoekaï
kepada bangsa Inggeris (dat den Engelschen niet
naar de zin was). Als een pegawai Pemerintah (Be-
stuursambtenaar) in de trein komt informeeren en optee-
kenen wie van de reizigers naar Koeala Loempoer gaat, geeft
dit aanleiding tot allerhande gissingen. Sommigen beweren,
dat de Engelschen er weer op uit zijn akan mengambil
O e a n g (om geld binnen te krijgen) (1 ringgit per hoofd

1) (blz. 47:) De douane daar treedt zeer willekeurig op en moet
constant „met fooien bewerkt wordenquot;. Slechts de Orang poetih
dan orang jang roepanja gentleman (blanken en
wie er als gentleman uitziet) blijven deze onaangenaamheden be-
spaard.

-ocr page 435-

misschien), (blz. 69:) Anderen, dat 't een veiligheidsmaat-
regel is, met 't oog op de perampokan (rooverijen), die
toentertijd herhaaldelijk in Koeala Loempoer plaats vonden.
In werkelijkheid stond een en ander in verband met de volks-
telling, die juist toen plaats had.

Van de Hollanders zegt hij uit den aard der zaak niet veel
en voorzoover nog niet ter sprake gebracht, alleen 't vol-
gende:

(blz. 7:) De orang poetih staan verbaasd over de
vele menschen aan boord, die lawaai maken om de h a n t o e
laoet (geesten der zee) te verjagen. Deze orang poetih
zijn, hoewel ze nog veel verder gaan dan de inheemsche
passagiers, tiadalah sesedih orang Melajoe
bij 't afscheid (niet zoo aangedaan als de Maleiers).

Personalia: (blz. 16:) Toean Raffles, de stichter van Singa-
poer heet een toean jang 'arif bidjaksana
itoe (een wijs en verstandig man).

(blz. 19—20:) De Engelsche redacteur van de „Malaya
Tribunequot; (orang Inggeris itoe baik poela
roepanja pada bangsa Melajoe (een En-
gelschman, die den Maleiers goedgezind scheen) introduceert
hem bij den Mayor. Voor dezen voorkomenden en vriende-
lijken man heeft Ismail niets dan lof. Hij wordt dengan
hormat (zeer beleefd) ontvangen en door den Mayor op zijn
verzoek in 't Maleisch toegesproken. Soenggoeh pan-
dai ia! Atoeran bahasa dan logatnja kena
benar seperti seorang Melajoe sedjati.
Soekar didapat orang poetih jang
sepandai dia dalam bahasa Melajoe
(En of hij dat kende! Hij sprak het vloeiend en accentloos
als een geboren Maleier. Men zou bezwaarlijk een Europeaan
kunnen vinden, die 't Maleisch beheerschte als hij) 2) en:
Pada tilik hamba sekali2 tiada ia
memandang rendah pada hamba (N.m.m.

(blz. 6:) I. vertelt hoe hij bij z'n vertrek de boot naar Perak
miste, doordat hij: ...meniroe orang Eropah ja ï toe
tidak maoe memboeang waktoe dengan
tjoema^ lama akan menoenggoe(in navolging
van de Europeanen, die geen tijd verknoeien willen met doelloos wach-
ten) slechts een uur voor de afvaart van Medan naar Belawan vertrok
en door allerlei oponthoud te laat daar aankwam. Zoo'n manier van
doen noemt hij seperti gaja Amerikalah (Ameri-
kaansch).

2) De Kepala p o 1 i s i (in Kedah) pandai berbahasa
M e 1 a j
0 e — het is echter Pinangsch Maleisch (blz. 107).

-ocr page 436-

zag hij geenszins op mij neer). Deze houding had I. aller-
minst verwacht: Kalau sekalian
pembesar2
bangsa poetih demikian manis boedinja
tiadalah akan timboel sakit hati pada
bangsa itoe (Wanneer alle Eüropeesche autoriteiten zoo
beminnelijk en ruim van opvatting zouden zijn, zou niemand
rancunes voelen jegens de blanken), i) Ook woont Ismail
een zitting bij van de gemeenteraad, samengesteld uit: Tjina,
Serani (perenakan Inggeris), Keling (Chineezen, Indo's en
Klingaleezen) en Engelschen. Geen Maleiers. Wie wat te
zeggen heeft, staat op; alleen de Mayor blijft zitten.
Berlain atoeran itoe dengan dalam
moesjawarat orang Belanda ('t Was aUemaal
anders dan in Hollandsche raadzittingen). Vlug en gemakke-
lijk verloopt alles en in 3 kwartier is de zitting afgeloopen.

(blz. 64—66:) De geschiedenis van P. Pinang en hoe het in
Engelsche handen kwam. Verhaald wordt hoe captain Francis
Light 2) er een fort liet bouwen en: Akan menimboel-
kan gembira orang jang bekerdja
merambah hoetan itoe maka ditémbak-
kan oléh Kapitan Light sekaroeng
ringgit kedalam hoetan itoe. Daarop stroom-
den de menschen toe en kapten op zoek naar dat geld de
bosschen spoedig open. Sedert A° 1791, toen de aanval van
Kedah glansrijk afgeslagen was, is Pinang onbetwist Engelsch
bezit.

78°. Mh. Roes li: Sitti Noerbaja (Noerbaja). 3e dr.
1929. Volksl. 575. 4)

De tragische geschiedenis van een jongen man, Samsoe'1-
bahri, en een jong meisje, (Sitti) Noerbaja, die van kinds-
been af vrienden geweest en door 't lot voor elkaar bestemd
leken te zijn. Maar terwijl Sam te Batavia voor dokter stu-
deert, wordt Noer's vader door een gewetenloozen woekeraar,
Datoek Meringgih, ten gronde gericht. Noer offert zich voor

1)nbsp;Deze bijzondere gevoeligheid voor behandeling door den Euro-
peaan is typeerend voor den modernen Maleier, in wien opvoeding en
onderricht en veel half-begrepen en verleidelijke systemen en ge-
dachten een hyper-nerveuze sensiviteit en een eerste, zeer kwetsbaar,
gevoel van eigenwaarde hebben opgewekt.

2)nbsp;IndeMemoires of Captain Francis Light
(A.M.S.) (J.R.A.S.— S B XXVllI, blz. 1—17) lezen wij hetzelfde op
blz. 4: „To encourage the wood-cutters, he is said to have ingeniously
loaded a gun with a bag of dollars and fired it into the jungle.quot;

3)nbsp;Vgl ,Moeda Teroen aquot; en „Baron Sakèndhèrquot;
(javaansch) (A. B. Cohen Stuart). quot;) Spat, blz. 127—35.

-ocr page 437-

haar vader op en huwt den ouden vrek, maar de band tus-
schen Sam en Noer bhjkt ook hierdoor niet te verbreken en
de Datoek moet haar verstooten. Hij zint echter op wraak
en laat het meisje door vergif uit den weg ruimen, juist als
een betere toekomst voor het jonge paar schijnt te dagen.
Sam pleegt zelfmoord, althans zoo schijnt het. Hij herstelt
evenwel, neemt dienst in het Ned. Ind. leger om den dood
te zoeken, dien hij eindelijk vindt, tegelijk met den Datoek,
in een tweegevecht. Het verhaal wordt al te vaak en hin-
derlijk onderbroken door ellenlange betoogen, waarin b.v.
ook de 16-jarige Noer uitmunt. De karakterteekening is zwak,
speciaal die van den Datoek, die tezamen gelijmd is uit
snippers Dumas, Paul d'Ivoy e.d. Allereerst worden hier naar
voren gebracht de passages waaruit blijkt het gewicht, dat
gehecht wordt aan een goede, vooral Hollandsche opvoeding
en goed onderwijs en de stilzwijgende erkenningen van de
Nederlandsche superioriteit, in zoover 't steeds een compli-
ment is als men Nederlandsch spreekt en als men er als
een Hollander uitziet e.d.

(Djilid I, blz. 3): Sam en Noer bezoeken beiden de Holland-
sche school in Padang en men moet goed toezien, wil men Sam
niet voor een anak Belanda houden. Van Noer wordt slechts
gezegd, dat zij als een anak Belanda gekleed is. (blz. 7:)
Noer's vader, een welgesteld koopman, bewoont een groot
huis jang dihiasi sebagai roemah Belanda
(dat Europeesch ingericht is). (II, blz. 93:) Twee officieren
zijn in druk gesprek gewikkeld, dalam bahasa
Belanda, hoewel slechts één van hen een Hollander is:
luit.
V. Sta. De ander, It. Mas, is onze Sam (zie verder hierna).

(II, blz. 129:) Als It. Mas bij de graven van z'n moeder en
Noer bidt, wekt dit de verbazing van een fakir: menga-
pakah seorang Belanda menangis
dikoeboer seorang Islam (Waarom weent een
Hollander bij 't graf van Mohammedanen?). (II, blz. 144:)
Twee trouwe vrienden van Sam gaan een bezoek brengen

aan zijn graf en dat van Noer---- pakaian meréka

itoe tjara Eropah (zij waren Europeesch gekleed).
(Djihd II, blz. 23—25:) Noer wordt aan boord lastig gevallen
door den stuurman. Deze, aangetrokken door haar knappe ge-
zichtje, stuurt z'n djoeroetoelis op haar af om 't gewenschte
contact tot stand te brengen. Hij belooft hem opslag, als hij
't meisje voor zijn meester weet te winnen. Zij voeren dit

-ocr page 438-

gesprek in het Nederlandsch, welke taal Noer echter ver-
staat. Zij valt dalam bahasa Belanda (in het
Hollandsch) tegen den djoeroetoelis uit en dreigt zich bij
den kapitein te beklagen als hij haar nog eens lastig durft
te vallen. Voornamelijk 't feit, dat zij Nederlandsch spreekt,
imponeert den man zóó, dat hij zich schielijk uit de voeten
maakt.

(I, blz. 59—68:) Soetan Mahmoed's zuster Roebiah en haar
jongere broer Soetan Hamsah, i) twee bijna onwaarschijnlijk
bekrompen heden, wier bekrompenheid en gehechtheid aan
de adat tot fanatisme leidt, critiseeren allerhande nieuwig-
heden, die 't land „bedreigenquot; als: onderwijs, monogamie
e.d.m. (I, blz. 60:) Roebiah herhaalt 2) haar uitvallen tegen
S. Mahmoed's dwaze opvoedingsmethoden. De sekolah
Belanda was al meer dan noodig was, maar de s e k o 1 a h
Dokter Djawa en, wie weet. Holland 3) daarna, zijn
heelemaal uit den booze. Alsof men zonder bahasa Belanda
geen carrière kan maken. Hoeveel penghoeloe's in de buurt
kunnen b.v. Nederlandsch spreken? Onderwijs heeft geen zin,
want iemands leven wordt door het lot bepaald. Djika
baik oentoeng (als men onder een gelukkig gesternte
geboren is), dan zal het hem ook zonder kepandaian
(geleerdheid) goedgaan, apabila tak baik (indien 't
omgekeerde 't geval is) dan kan geen enkele geleerdheid
hem helpen.

Bij z'n beschrijving van Padang verzuimt hij nooit te ver-
melden, hoe de Hollanders die plaatsen noemen en hoe zij
ze vinden. (I, blz. 32:) Een park buiten Padang sangat
menarik hati bangsa Eropah jang
tinggal dikota Padang (is bijzonder in trek bij
de Europeesche bevolking van Padang). (I, blz. 35—36:) De
Goenoeng Padang noemen de Hollanders Apenberg en Zon-

1)nbsp;Deze bewijzen a contrario de voordeelen van onderwijs en
Icennis van de Ned. taal.

2)nbsp;1, blz. 17—18 is zij in denzelfden trant uitgevallen tegen haar
broer, S. Mahmoed. Waarbij zij o.m. zegt, nooit begrepen te hebben,
dat hij een niet-Minangkabausche vrouw getrouwd heeft. Om haar
schoonheid? Apa goenanja beranak bagoes
kalau bangsa tak ada; serdadoe Belanda
bagoes djoega(!), tetapi siapa jang soeka
mendjempoet dia? (Welk nut heeft het mooie kinderen te
hebben, als zij niet in 't familie-verband opgenomen kunnen worden?
Een Hollandsch soldaat is ook mooi, maar wie denkt er aan hem ten
huwelijk te vragen?) N.B. Wij zijn in de Minangkabau, waar het huw-
lijksaanzoek uitgaat van (de familie van) de vrouw.

3)nbsp;D.i.: Nog een Universitaire studie ook.

-ocr page 439-

dag's wordt deze druk bezocht door toean^ dan
njonja 2, jang mentjari keséhatan
toeboehnja (dames en heeren uit gezondheidsoverwe-
gingen) .

Typeerend voor den aard van 't boek en de moderne Malei-
sche schrijvers in 't algemeen, zijn de betoogen en discussies,
waarin de personen slechts spreektrompetten zijn van den
auteur, die zoo zijn moderne en vooruitstrevende, geheel,
half- of in-'t-geheel-niet begrepen theoriën en ideëen over
zijn pubhek kan uitstorten. Zij hebben vooral betrekking
op vergelijkingen tusschen de adat van den Westerhng en
van den Oosterling op diverse gebieden.

(I, blz. 108—09:) Noer denkt zeer veel na over 't huwelijk
en de positie van de vrouw. Inlandsche meisjes trouwen
doorgaans te jong, maar: „Orang Belanda, jang
tiada soeka kawin moeda 2, lihatlah
badannja besar, koekoeh dan séhatquot;
(De Hollanders zijn tegen huwelijken op zeer jeugdigen leef-
tijd gekant en zie hoe sterk en kerngezond zij zijn.) (II, blz.
168—70:) In een gesprek met Sam zegt zij o.m. „Lihatlah
bangsa B e 1 a n d aquot; (kijk naar de Hollanders) bij hen
is het volstrekt geen schande als een vrouw pas op haar
jaar trouwt. Een Hollandsche vrouw van 30, 40 jaar, ziet
er nog jong uit: badannja masih tegap dan
k O e k
O e h (zij is physiek nog fhnk en sterk). Geen wonder,
dat die dan ook sterke, gezonde kinderen krijgen. Maar bij
ons, Maleiers, is een vrouw van 30 oud en versleten en soms
al grootmoeder ook! Elders (II, blz. 65:) beklaagt zij 't lot
van haar sexe. Zij wil voor haar nog niet een volledige gelijk-
stelling met den man, maar wel, dat deze haar zal behan-
delen sebagai adiknja (als z'n jongere zuster) en
niet als een slavin, als een minderwaardig wezen, als hij haar
dan niet kan ofwilmemoeliakan dan menghor-
mati sebagai pada bangsa Eropah (eeren
en respecteeren zooals bij Europeesche volken gewoonte is).

(II, blz. 47 e.v.:) Zekere Ahmad Maulana, een verstandig
en ruim-denkend Maleier, houdt tegen z'n vrouw een uit-
voerig betoog over 't huwelijk bij de Maleiers en bij (blz. 47)
Europeanen. Bij ons, zegt hij ongeveer, is 't huwelijk een
handelstransactie, zelden duurzaam en iets wat man en vrouw
meermalen en met even weinig succes plegen te herhalen.
Pada bangsa diatas angin (bij de Europeanen)

-ocr page 440-

zijn man en vrouw niet gebonden door tali oeang
atau harta melainkan teroetama oléh
tali pertjintaan d an kasih sajang (finan-
cieele of soortgelijke banden, maar in de allereerste plaats
door hefde en genegenheid). Buitendien zijn zij door een
belofte gebonden, die zij maar hoogst zelden verbreken. En
op het bezwaar van z'n vrouw, dat men toch liever geen
'adat kafir (gewoonten van ongeloovigen) moet na-
volgen, antwoordt hij, dat dat een kwestie van opvatting is.
Slechts Allah alleen weet wie er werkelijk kafir zijn: zij
of wij. (II, blz. 48:) Andersdenkenden kurmen moeilijk de
waarde en 't zedelijk gehalte van iemand's godsdienst beoor-
deelen. Ook de Christenen.... maksoednja baik
belaka toedjoeannja kepada Toehan
jang e s a (streven naar 't goede en richten zich naar den
Almachtige). En ook de kafir hebben 'adatdanatoer-
annja jang baik (goede instellingen en gebruiken).
(II, blz. 49:) En waarom zouden wij, waar en warmeer onze
'adat atoeran verkeerd zijn, die niet voor de hunne verruilen?
In veel uiterlijke dingen als b.v. kleeding, meubileering, voe-
ding volgen wij hen reeds na. Daar steekt ook geen kwaad in.
(II, blz. 93 e.v.:) In het gesprek tusschen de luitenants van
Sta en Mas schijnt de auteur ons twee figuren en twee ziens-
wijzen te willen geven, die representatief moeten zijn voor
't Westen en 't Oosten, waarbij 't eerste nuchterder, practi-
scher en luchthartiger, 't tweede zwaartillender en ernstiger,
maar ook dieper is.

(blz. 93:) Jan van Sta wordt ons beschreven als een jong
officier van klein postuur en ietwat gezet menjatakan
besar kekoeatan dan kemaoennja (waaruit
bleek, dat hij een man van groote spier- en wilskracht was.)
Z'n uiterlijk voorkomen is riang dan loetjoe (opge-
wekt en vroolijk) en z'n aard wordt aldus getypeerd:
kesoekaan dan keriangan itoelah jang
selaloe diingat dan dipikirkannja (hij
dacht aan niets anders dan pretjes en vermaak). Huilen ver-
zuurt de mensch en lachen is gezond. Waar dient het toe
de dingen zwarter te zien dan ze zijn, over verleden en toe-
komst te piekeren? Wat voorbij is, is voorbij, alles gaat zoo-
als 't gaan moet en: komt tijd komt raad. (blz. 94) Sesoeng-
goehnja tabi'at jang sematjam itoe,
meent de auteur, atjap kali menjenangkan

-ocr page 441-

hati, menggemoekkan badan dan memoe-
dakan roepa (Een dergeUjke levensopvatting stemt
iemand vaak tevreden, doet hem er goed uitzien en verjongt
hem). Maar in zijn hart is hij (de auteur) 't niet eens met
deze levenshouding. Wie het minder makkelijk heeft dan
deze gefortuneerde officier, zal onmogelijk zóó kunnen zijn
als hij. En buitendien, toegegeven dat men niet tè veel moet
denken: pikir itoe pelita hati (nadenken ver-
diept een mensch). Van deze ernstiger categorie van men-
schen is Mas de vertegenwoordiger.

(blz. 95:) Van v. Sta begrijpen we ook, dat hij op 't station
de wagons langs wil, op zoek naar een aardig meisje, (blz. 96:)
Waarna de zeer serieuze Mas 't huwlijk en de Hefde en de
zeer uiteenloopende opvattingen over de opvoeding en de
positie van de vrouwen in West en Oost ter sprake brengt.
Van Sta, de nuchtere, wil nog niet trouwen en als hij er
toe zal besluiten, zal hij niet in de eerste plaats op het uiter-
lijk letten, maar op haar karakter en of zij een goede huis-
houdster is en voor kinderen voelt (blz. 97). Hij heeft echter
zijn vrijheid nog veel te Hef om zich nu reeds in boeien te
laten slaan (blz. 98), welke houding Mas afkeurt. Mas is n.1.
overtuigd voorstander van het huwlijk, wat de natuurlijke
bestemming is voor de vrouw (blz. 99 e.v.). Weshalve hij
ook van de werkende vrouw, zooals er in Europa zoo veel
zijn, niets moet hebben, en evenmin van de „vrije Hefdequot;.

(I, blz. 117 e.v.:) Sam schrijft Noer over de ontgroening
in het internaat van de Sekolah Dokter Djawa. Hij doet erg
z'n best zichzelf van 't nuttige daarvan te overtuigen, maar
het is hem kennelijk „wesensfremdquot;. i)

(I, blz. 136:) De Hollanders in dit boek zijn bijna allen
sympathiek. D. Meringgih brengt twee Hollanders, een deur-
waarder en iemand van de politie (z'n rang wordt niet ver-
meld), mee om van Noer's vader 't geleende geld terug te
eischen. Het tweetal arresteert hem als hij daartoe niet in
staat blijkt: „Walaupoen dengan sedih hati
tetapi t e r p a k s aquot; (Al gaat 't me aan 't hart, ik moet
wel), zegt één van hen. (II, blz. 29:) De kapitein jang
berhati santoen dan iba kasihan itoe
(een bedaard en humaan man); de scheepsdokter en de
schout, die in Batavia aan boord komt (blz. 32—35) om

1) Niet verwonderlijk wanneer men aan de bijzondere gevoeligheid
voor spot bi] den Maleier en het malo e-verschijnsel b.v. denkt

-ocr page 442-

Noer's bagage, op een valsche beschuldiging van diefstal van
D. Meringgih, te onderzoeken, zijn humane en redelijke
menschen. De schout is overtuigd van Noer's onschuld, maar
hij moet haar wel naar Padang terugsturen voor 't onder-
zoek, vergunt haar echter voor herstel van gezondheid eeni-
gen tijd in Batavia te blijven.

(II, blz. 111 e. V.:) Hfdst. XV: Roesoeh perkara
belasting di-Padang ('t Belastingoproer in
Padang) geeft een alleszins merkwaardige en op 't oog zeer
aannemelijke schildering van het effect van de invoering van
belastingen ter Westkust van Sumatra op de Maleische be-
volking, en de wijze waarop zij reageert, (blz. 112 e. v.:) Op
de vergadering der hoofden van Padang Hoeloe en 't Euro-
peesche B. B. zet de Resident doel en strekking der belas-
tingen uiteen. Zij moeten dienen ter bestrijding van de on-
kosten, die het besturen en tot welvaart brengen van Indië
nu eenmaal veroorzaken, en niet (blz. 116:) om de Hollanders
te verrijken. Het geld komt allen en iedereen ten goede.
Bangsa Belanda disini sekadar meno-
long memerintah (De Hollanders zijn hier alleen
om hulp en medewerking te verleenen bij het bestuur).

De bevolking echter kant zich, gelijk de hoofden verwacht
hadden, vierkant tegen alle belastingen. Zij kan niet oor-
deelen over 't al al dan niet nuttige van de voorgestelde
maatregelen, is slechts onaangenaam getroffen door de feiten
op zichzelf: l'^. de pelekat pandjang (Lange verkla-
ring) , waarborgt haar vrijdom van bia jang sebagai
belasting itoe (tollen en rechten, wat op hetzelfde neerkomt
als belastingen), 2'. zij zijn geen orang ta'ioek (onder-
worpenen) maar hebben zich vrijwillig onder 't Hollandsch
gezag gesteld, 3®. de Resident beweert, dat de Belanda hier
slechts zijn om te helpen bij 't bestuur, maar niemand heeft
hen ooit daarom gevraagd. Zij, de bevolking, is van oudsher in
staat geweest zichzelf te besturen, (blz. 118:) 4lt;=. Zij weten
niets af van onkosten, die door belastingen gedekt zouden
moeten worden, want zij is nooit geraadpleegd geworden. En
nieuwigheden 1) komen h.i. altijd alleen de stadsbevolking
en de rijken ten goede; Indië moet zelf de voor haar
noodige gelden opbrengen, volgens de Resident, maar wat
heeft men hier te maken met de behoeften van Timoreezen
of Papoea's en zouden omgekeerd die hun diensten op ge-

1) Dit wordt herhaald sub 7^.

-ocr page 443-

lijke wijze willen betalen? Indië, het Gouvernement,
wordt gevormd door de inheemsche bevolking en niet alleen
door de bangsa Belanda, zegt de Resident, en allen zal dus die
belasting ten goede komen, maar waarom neemt de bangsa
Belanda dan beslissingen zonder de andere bevolkingsgroe-
pen er in te kennen? (blz. 119:) Een buitenlandsche vijand,
tegen wien ze beschermd zou moeten worden, volgens de
Resident, i) kennen ze niet en een binnenlandsche zal zij
zichzelf wel van 't lijf weten te houden. En zelf een oorlog
tegen vreemde volken beginnen, dat is zij niet van plan.
A propos zijn de Hollanders zelf geen bangsa asing
(vreemd volk)?

Dt. Meringgih vooral ageert heftig tegen deze belastin-
gen. 2) Die Hollanders beloem poeas meng-
hisap darah kita, membanting toelang
kita dan mengeloearkan keringat kita
(hebben ons nog niet genoeg uitgezogen, vertrapt en afge-
beuld). Alles wat wij nu al moeten opbrengen is voor ons
zelf bestemd, zeggen ze, maar in waarheid o e n t o e k
dirinja sendiri mengenjangkan
peroetnja, meiepaskan dahaganja
dan mengajakan bangsanja (is't voor hen
bestemd, om zich te verzadigen en te verrijken). Niemand
weet wat wij voor nut van al die heffingen gehad hebben,
(blz. 120:) Kemana perginja dan apa goena-
nja oeang itoe, hanja Kompenilah jang
tahoe (Waar al dat geld heen gaat en waar 't voor gebruikt
wordt, weet alleen 't Gouvernement). Maar omdat wij die
gelden gewillig hebben opgebracht gaan zij nu belasting
heffen en als we die ook betalen is morgen aan den dag
alles belast, tot orize vrouwen en kinderen toe. Hij citeert
een Minangkabausch spreekwoord: Seperti Belanda
minta tanah diberi sedjengkal maoe
s e d e p a (dat zegt: Als Hollanders die om land vragen, geef
je ze een span, dan willen ze een vadem). Onder een Engelsch
bestuur zou iets dergelijks niet gebeuren,
maar de Hollan-
ders zijn er op uit ons geheel uit te knijpen. Mémang
kemaoean orang Belanda, kita anak
negeri miskin dan bodoh hendaknja

'' belastinggelden bestemd zouden
rigernbsp;dergelijks gezegd als hier, uitvoe-

-ocr page 444-

soepaja moedah dipermain2kannja dan
bila tiada berdaja lagi kelak tentoelah
akan didjoealnja seperti boedak (Want
dat willen die Hollanders juist: ons zoo arm en dom mo-
gelijk houden, opdat ze ons des te beter kunnen bedriegen,
en als zij heelemaal niets meer bedenken kunnen, dan zullen
ze ons nog als slaven gaan verkoopen). Een hadji mengt er
ook nog de godsdienst in en beweert, dat de Hollanders er
op uit zijn hen uiteindelijk allen tot kapir te maken,
(blz. 121:) 't Publiek reageert naar wensch. M é m a n g
Belanda itoe tak boléh dipertjajaï
bitjaranja poetar balik sebagai lidah
K e 1 i n g (Neen, de Nederlanders zijn niet te vertrouwen, ze
liegen en draaien als de Klingaleezen). Overal en altijd zijn
zij onze doodsvijanden. Dt. M. weerlegt een schuchtere tegen-
werping, dat de belastingopbrengst toch de bevolking ten
nutte zal komen, in den vorm van wegen, scholen, div. ge-
bouwen, e. d. m., met het hoonende antwoord dat dat alleen
de Hollanders zal ten goede komen. Hun zijn onze smalle
wegen niet goed genoeg; de scholen zijn er om de jeugd
tegen ouders en adat op te zetten. Of is hij zelf niet zonder
schoolonderricht rijk geworden? Wij hebben aan onzen
1 a n g g a r (klein bedehuis) en mesjdjid meer dan genoeg.
Maar de Hollanders willen kerken bouwen voor zich zelf
van ons geld en die k a n t o r 2; daar bedoelen ze landraden
en gevangenissen voor ons mee.

(blz. 122:) Dt. M. brengt denzelfden schuchteren opponent
van even te voren, die voorstelt met de klachten en bezwaren
naar den Resident te gaan, tot zwijgen: Ik ken de Hollanders,
zegt Dt. M.: Belanda itoe tiada menaroeh
kasihan tiada pandang memandang
tiada tahoe membalas goena hendak
berkeras sadja apa2 maksoednja haroes
terdjadi (De Nederlanders weten niet wat medelijden is
of dankbaarheid. Zij drijven altijd goedschiks of kwaadschiks
hun wil door). Ons beschouwen zij als slaven, als redelooze
dieren, die slechts te gehoorzamen hebben. En wat kan de
Resident doen? Naar den G. G. zou men moeten gaan, naar
de Radja Belanda misschien wel, en helpen zal het toch niet.
(blz. 124:) Alle vrees moet nu uitgebannen worden en alle
aarzeling overwonnen: men moet de Hollanders toonen dat
wij mannen zijn, zoodat zij zich voortaan wel tweemaal be-

-ocr page 445-

denken zullen eer zij ons weer met willekeur zullen durven
behandelen. Berusting maakt hen nog maar brutaler en be-
geeriger. Dt. M.'s rede, gesteund door een Hadji, die hun
onkwetsbaarheid belooft, heeft 't beoogde resultaat: men
besluit (blz. 125) tot gewapend verzet, omdat 't Gouverne-
ment hen zonder eenige reden kwelt.

79°. Abdoel Moeis: Salah Asoehan (Verkeerd opge-
voed). — 3 dln. — 1928. Volksl. 818. i)

Een goed geschreven verhaal, wellicht 't beste bij Volks-
lectuur verschenen. De karakterteekening van Hanafi, een
Minangkabauer, wiens Europeesche opvoeding hem naar 't
hoofd gestegen is, van nature opvliegend en stijfhoofdig, en
die van Corrie du Busseé, in wie liefde en verstand een voor
haar zelf nooit geheel beslisten strijd strijden, is goed vol-
gehouden, en afgezien van een teveel aan gebeurtenissen,
toevalligheden, (de dolle hond aan 't eind van 't deel, de
ontmoeting met Corrie in 't 2^ etc.) en gesprekken d. z. be-
toogen, kan men 't oordeel van Volkslectuur en prof. Gonda,
dat deze roman op Europeesch peil zou staan, stellig onder-
schrijven. Buitendien is het thema zeer interessant. Het is
tweeledig: eenerzijds behandelt het de groote moeilijkheid
in een land, waar de maatschappelijke verhoudingen zóó
delicaat zijn als in Indië, een gemengd huwelijk tot welslagen
te brengen (de tegenstelling Oost:West in het huwelijk nog
daargelaten), anderzijds waarschuwt de auteur tegen overijld
en begriploos Europeanisme en de hoogmoed, die vele half-
rijpe jongelieden, die een Europeesche opvoeding genoten
hebben, eigen is. De roman behandelt dit gegeven in de vorm
van een liefdesgeschiedenis tusschen een jonge Maleier en
een Indisch meisje, wier huwelijk tenslotte een mislukking
wordt.

Er wordt, als in nagenoeg alle moderne Maleische romans,
veel gepraat, gedebatteerd en betoogd. Van belang zijn voor
ons de passages waarin vergelijkingen getroffen worden tus-
schen Westersche en Oostersche adat, waarin het gemengde
huwelijk en het rassensentiment besproken kan worden.

(Corrie, voelend, dat het tusschen haar en Hanafi tot een
verklaring moet komen, raadpleegt haar vader over gemeng-
de huwelijken).

(I, blz. 16 e. V.:) De bezwaren tegen gemengde huwelijken.

1) Spat, blz, 125,

Gonda, blz, 31—34. Met lof. Zeer uitvoerig de inhoudsopgave,

-ocr page 446-

zet du Bussée uiteen,') vinden hun oorsprong in de
kesombongan bangsa (rassenhoogmoed). Een sterke
wederzijdsche genegenheid kan man en vrouw over de ver-
achting en veronachtzaming door de maatschappij heen hel-
pen. Moeilijker echter wordt 't geval, als de vrouw Europee-
sche en de man een kleurling is. De Westerling immers voelt
zich altijd de meerdere, de heer. Neemt hij zich een njai bij
wie hij kinderen verwekt, dan meent hij, dat haar volk hem
daarvoor dankbaar moet zijn. Maar een Europeesche vrouw,
die een Oosterling trouwt, vergooit zichzelf in de oogen harer
landgenooten. Zij toch wordt Inlandsche en ook wanneer
haar man zich zou laten gelijkstellen, zouden zij niet geaccep-
teerd worden. Krijgen zij kinderen, dan is de communis
opinio „bahwa ia toeroet mengoerangi
daradjat bangsa Eropahquot; (dat zij voortgaat
haar ras omlaag te halen). Zou zijn dochter een inlander
trouwen dan zou hij, haar vader, zich daar niet tegen ver-
zetten, als hij zich slechts met de persoon van dien Inlander
zou kunnen vereenigen. Maar hoe vrij van vooroordeelen hij
ook is en hoezeer hij slechts haar geluk beoogt, hij zou zich
bezwaard gevoelen. Gevoel laat zich nu eenmaal niet dwin-
gen! En dan: hij weet uit eigen ervaring wat het beteekent
door je eigen rasgenooten genegeerd te worden om de
vrouw, die je gehuwd hebt. Dat wil hij Corrie, die sangat
gemar pada pergaoelan (graag menschen om
zich heen heeft) en die, naar zij zelf moet toegeven, met
eenig rassensentiment behept is, besparen. Gesteld dat zij
een Inlander zou trouwen en zich te goed en te hoog zou
achten voor zijn rasgenooten, terwijl hij door de hare
gemeden zou worden, dan zouden zij beiden hopeloos
t e r s e s a t (geïsoleerd, gederailleerd) raken. Zelfs een ont-
wikkeld Maleier, die een zekere positie inneemt, die vrijwel
uitsluitend met Europeanen omgaat en bij hen gezien is,
zooals Hanafi b.v., zal dat aanzien en die achting slechts
deelachtig zijn zoolang hij blijft op de plaats, waar hij vol-
gens de opvatting der Europeanen hoort. Waagt hij het
een Europeesche vrouw te huwen, dan heet hij dadelijk
„t « k e b o e rquot; en „b e s a r k e p a 1 aquot; (hoogmoedig en ver-
waand) en zal hij door z'n Europeesche vrienden in de steek

1) Het onderwerp wordt meermalen in gesprekken en discussies
behandeld, welke over 't algemeen, naar aard en strekking, met het
hier geciteerde overeenkomen (b.v. I, blz. 6; III, blz. 30—38).

-ocr page 447-

gelaten worden. Wat heeft z'n vrouw dan nog van de toe-
komst te verwachten? Hij leest haar een berichtje voor uit
de courant, waarin gemeld wordt, dat een aanzienlijk en
„in Nederland academisch gevormdquot; Maleier de toegang tot
een restaurant geweigerd werd alleen al op grond van 't
feit, dat hij een hoofddoek droeg, waardoor hij z'n landaard
verraden had. Hij concludeert met Kipling dat: „East is East
and West is West and never the twain shall meet.quot; i)

(III, blz. 62—64:) Aan boord is Han getuige van de heftige
reactie bij de passagiers, teweeggebracht door 't bericht van
de verloving tusschen een in Nederland studeerend Maleier
en een Hollandsche studente in een zeer sterk anti-Inlandsch
Nieuwsblad, zoodat: Boekan sedikit nista dan
maki ditoeliskan oléh soerat kabar
itoe. terhadap kepada kaoem Boemipoe-
tera jang terpeladjar, terhadap kepada
„ethische politiekquot; (dat blad niet weinig smaad- en
scheldwoorden richtte aan 't adres van ontwikkelde inheem-
schen en aan dat van de „ethische politiekquot;) en veel Hol-
landers in Batavia toeroet dinodaï (werden insgelijks
beklad). Han, geërgerd, loopt weg. Neen, deze tijden en
deze menschen, begrijpt hij, zijn voor een gemengd huwelijk
nog niet rijp. Slechts een enkele Europeaan (en geen enkele
Oosterling!) heeft er geen bezwaren tegen. Hij hoopt, dat
z'n zoontje Sjafé'i®) later anders zal worden dan hij zelf
geworden is. Hij wenscht wel een Hollandsche opvoeding
voor hem, opdat hij wat niet juist is in de kebiasaan
orang Timoer (gewoonten van Oosterlingen) kan ver-
ruilen voor Nederlandsche gewoonten, maar daarbij niet aan
z'n milieu ontworteld zal worden en Maleier zal blijven.
Hij herinnert zich de uitlating van z'n vriend Piet, dat men
een Maleier met een Hollandsche opvoeding meer zal achten
bila ia tidak keloear dari ketimoe-
r a n n j a (wanneer hij Oosterling blijft).

Han en Corrie ondervinden deze kesombangan bangsa aan
den lijve.

(II. Als Corrie, logeerend bij een vriendin, Han eindelijk
haar jawoord heeft gegeven en hij naar haar toegereisd is,
beleven beiden al dadelijk ernstige teleurstellingen:) Corrie

1) Dit is trouwens de pessimistische grondtoon van het boek.
Sjafé'i is Han's zoon bij z'n eerste vrouw, Rapiah (een in-
heemsche).

-ocr page 448-

had haar verloving feestelijk willen vieren en haar vriendin
en haar vader zijn even geestdriftig, tot de laatste ver-
neemt, dat haar verloofde een Maleier „jang masoek
Belandaquot; (een met Europeanen gelijkgestelde) is. Dan
kan het feest opeens niet bij hem plaats vinden en hij drijft
het zelfs zóóver, dat hij ook z'n dochter verbiedt de ver-
loving, die Corrie dan maar in 'n hotel wil vieren, mee te
maken (blz. 52). In mineur-stemming keert het tweetal naar
Batavia terug en vooral voor Corrie is alle vreugde over
haar huwelijk, nog voor dat 't begonnen was, reeds vergald
(blz. 53). (II blz. 65 e. v.:) In de volgende hoofdstukken wordt
de schipbreuk van dit huwelijk beschreven. Het tweetal ziet
zich spoedig geheel geïsoleerd. Han voelt zich Europeaan maar
alle Europeanen negeeren hen beleefd maar zeer beslist. Nie-
mand noodigt hen ooit ergens mee en uitnoodigingen hunner-
zijds worden afgeslagen. En zoo worden een levenslustige en
eenmaal gevierde jonge vrouw en een spoedig geïrriteerde en
opvliegende jongeman alleen en uitsluitend op elkaar aan-
gewezen. De goede wil is er en de wederzij dsche genegen-
heid, maar deze blijken niet voldoende en een dwaas mis-
verstand, vergroot door een even dwaze jaloezie bij Han
en koppigheid bij Corrie, leiden tot de breuk: Corrie loopt
weg. (blz. 85:) In het laatste heftige twistgesprek, dat zij
met elkaar voeren, beklagen zij zichzelf over en weer, dat
zij zich voor de ander vergooid hebben — de een door met
een Maleier te trouwen, de ander door z'n ras en afkomst
te verloochenen.

Afgezien van het feit, dat de Europeanen volstrekt afwij-
zend staan tegenover Han's huwlijk, zijn de in dit boek op-
tredende Nederlanders (e. a.) doorgaans sympathiek.

1°. Du Bussée is een Franschman, i) weduwnaar van
een inlandsche vrouw, gewezen architect en nu in z'n vrijen
tijd groot hefhebber van de tijgerjacht. Hij is dol op z'n eeni-
ge dochter, zoo zelfs, dat hij het over z'n hart heeft ver-
kregen (sic!) om, hoezeer hij aan haar hecht, haar naar
Batavia naar 't internaat Salemba te zenden. Opgemerkt
wordt, dat du Bussée meer een Maleier dan een Europeaan
lijkt: hij en Corrie spreken tegen elkaar van zichzelf in de
3e persoon als van „a j a hquot; en „Corriequot; en hij weent zoodra

1) (I, blz. 11:) Hij is eenzelvig, hoewel hij tegenover toevallige
gasten steeds even beleefd en voorkomend is sebagai soedah
galibnja pada tabi'at orang Perantjis (ge-
lijk men dat van een Franschman verwachten mag).

-ocr page 449-

hij maar over z'n gestorven vrouw begint te spreken, i)
(Djihd III:) Corrie zoekt alleen haar brood te verdienen.
Lasterpraat is oorzaak, dat zij haar eerste betrekking moet
opgeven; in haar tweede valt haar chef haar reeds den eersten
dag lastig. Maar dank zij haar vriendelijke hospita krijgt zij
een betrekking in een weeshuis te Semarang.

2°. (III, blz. 5—7.) De directeur van 't kantoor, waarop
Corrie eerst werkzaam is, toont zich een begrijpend en hu-
maan mensch. Hij gelooft, dat zij een slachtoffer is van laster
en wil haar zelfs handhaven, maar dit moet zij afslaan, voe-
lend, dat zij hier niet langer kan blijven. Hij zegt haar z'n
steun toe als zij hem eventueel voor referentie's of anders-
zins mocht noodig hebben, en zijn goedheid is haar een
kleine troost in haar leed.')

3°. (III, blz. 51—60.) Z'n laatste nacht in Semarang brengt
Han op 't kerkhof bij 't graf van z'n vrouw (Corrie is aan
cholera overleden) door, waartoe de toean administrateur,
een begrijpend en voorkomend man, die hem ook in andere
opzichten behulpzaam is, hem toestemming heeft gegeven.

4°. (De niet onvermakelijke historie van de vrees van
Han's moeder voor de Belanda). (II, blz. 34—36:) Zij moet
op 't postkantoor een aangeteekend stuk (de brief van haar
zoon, die de scheiding voor Rapiah bevat) gaan halen en
ziet daar verschrikkelijk tegen op. Zij gelooft niets van
Rapiah's verzekering, dat de chef een vriendelijk en voor-
komend man is. „Wij — orang kampoeng, zegt ze —
vreezen de Hollanders, want bij 't minste of geringste wat
hun niet bevalt laloe „diparadamnjaquot; sadja
(vloeken ze je uit). Rapiah verzekert haar, dat welopgevoede
Nederlanders nooit vloeken en zeker niet in tegenwoordigheid
van vrouwen en de chef is geen pemakan orang
(menscheneter). En werkelijk weet de toean chef de oude
vrouw geheel op haar gemak te stellen en voor zich in te
nemen. „Ah, baik benar boedi toean itoe,
Rapiah!quot; („Dat is werkelijk een goed mensch, Rapiah!quot;)
zegt ze en als deze haar verzekert, dat alle orang Belanda zoo
zijn — asal kita tidak bersalah (tenzij wij hun

1) I, blz. 19. Ook zijn „zelfopofferingquot; waar 't geldt z'n dochter
goed onderwijs te geven is (modern) Maleisch.

-) Sympathiek is ook Han's Hollandsche vriend. Piet, bij wien hij
gaat inwonen en met wien hij vaak gesprekken heeft over zijn huwelijk
en de houding der menschen daartegenover (III, blz. 25 e.v.). Piet's
vrouw beschouwt Han als tersesat.

-ocr page 450-

reden voor een tegenovergestelde houding geven), dan vraagt
zij zich af waarom haar zoon Han nu juist in het goede de
Belanda niet navolgt, i)

Hoe worden ons de hoofdpersonen — Han en Corrie —
beschreven?

(I, blz. 26—26:) Han wordt ons geteekend als een fanatiek
aanhanger en vereerder van het Westen. Hij heeft de seko-
lah Belanda afgeloopen, is geheel bij een Hollandsche familie
opgevoed en nu Commies op 't kantoor van den A. R. te Solok.
Hij spreekt bij voorbaat Nederlandsch, behalve met zijn
moeder, met wie hij zich in de bahasa Riau (Riouwsch
Maleisch) onderhoudt. Voor zijn ondergeschikten acht hij de
behasa tjara orang Betawi (Bataviaasch
Maleisch) goed genoeg. Op iedereen, die geen Hollandsch
spreekt, ziet hij neer en voor de Minangkabausche adat en
de Islam heeft hij nog slechts spot en verachting. Zeer on-
sympathiek is Han's houding doorloopend tegenover z'n eigen
familieleden en zelfs tegenover z'n moeder, van wie hij toch
zeer veel houdt (zie ook II, blz. 41). (blz. 30) Zelfs voor
zijn mamak, een hoogstaand Maleier, aan wien Han z'n op-
voeding te danken heeft, kent hij geen achting en wanneer
z'n moeder er hem aan herinnert, dat hij toch een goeroe
kepala (hoofd-onderwijzer) is, hoont Han: „O e a h,
keloearan sekolah radja model koeno,
waktoe tidak diadjarkan bahasa Be-
landa !quot; (Een abituriënt van zoo'n tweederangs kweek-
schooltje uit den tijd, toen men er nog geen Nederlandsch
leerde). En als hem blijkt, dat zijn moeder en familie hem
gaarne met de dochter van z'n mamak, Rapiah, zagen trou-
wen, vaart hij heftig uit tegen de adat, die 't huwelijk maakt
tot een allemansaangelegenheid in plaats van tot een quaestie,
die enkel en alleen de beide betrokkenen aangaat. „Itoelah
jang menarik hatikoe pada 'adat orang
Belanda !quot; (En dat trekt mij juist zoo aan in de Holland-
sche adat!) En hij wil er niet van hooren, dat, zooals z'n
moeder hem tegenwerpt, ook onder de Maleische meisjes zeer
ontwikkelde zijn. 't A.B.C. kennen zij, spot hij, en een beetje
Nederlandsch en dan denken de orang kampong, dat zij 't
zenith van menschelijke kennis en ontwikkeling hebben be-

1) Sprekende over de omgang van mannen en vrouwen e.d. wordt
meermalen geconstateerd, dat het Westen (hoewel ook dat zijn eischen
en grenzen kent) vrijer is in z'n opvattingen dan het Oosten (b.v.
I, blz. 4—6; III, blz. 60).

-ocr page 451-

reikt. Maar de pengetahoean 'oemoem (algemeene
ontwikkeling), waar 't juist op aankomt, ontbreekt haar, want
die krijgt men pas op een H.B.S. en in den omgang met orang
Belanda. Hij, Han, wil slechts een huwelijk uit liefde sluiten,
t adat-huwelijk is z. i. niets meer dan een handelstransactie.
Ook later, wanneer zijn huwelijk met Corrie schipbreuk
heeft geleden, ziet hij (III, blz. 25 e.v.) nog steeds met ver-
achting neer op de orang Boemipoetera, jang
tidak terpandai membédakan antara sén-
dok dengan garpoe (die geen lepel van een vork
kunnen onderscheiden). (I, blz. 33—36:) Volgens Corrie is
Han eigenlijk op en top een Europeaan, zelfs z'n huidskleur
is tidak hitam bagai Boemipoetera
kebanjakan (niet zoo donker als bij de meeste in-
heemschen). Hij heeft een goede betrekking en kan nog
promotie maken als hij zich met Europeanen zou laten gelijk-
stellen, waartegen hij, naar zij zeker gelooft, wel geen be-
zwaren zal hebben. Immers: Hanafi sendiri ada bentji
pada bangsanja (had een hekel aan zijn eigen ras en
volk). Met dat al komt zij niet tot klaarheid of zij nu al dan
niet van hem houdt. Hoezeer ook ver-Hollandscht adalah
djoega sifat ketimoeran jang beloem
hilang sama sekali padanja, ja ï toe
maloe sopan orang timoer masih ada
dikandoengnja(zijn Oostersche aard kan hij niet ver-
loochenen: de verlegenheid en bescheidenheid van den Oos-
terling had ook hij) en dat trekt haar juist zoo in hem aan.
Wanneer tenslotte Corrie hem en haar eigen dilemma en ge-
voelsverwarring ontvlucht en dan schriftelijk doet weten,
dat zij niet over haar (I, blz. 56—58) bezwaren tegen een
gernengd huwelijk kan heenstappen, is Han wanhopig en uit
wanhoop laat hij zich overhalen Rapiah te trouwen. (I, blz.
73:) Rapiah negeert en veronachtzaamt hij weldra geheel en
al: zij is niet meer dan een baboe in huis, voor wie hij zich
tegenover z'n Nederlandsche vrienden geneert (I, blz. 77—80).
Op grove wijze weet hij haar moeder uit z'n huis te ver-
wijderen door op zekeren dag te verklaren, dat orang Belanda
niets zoozeer verafschuwen als parasieten. Rapiah, zacht-
zinnig en gewillig, is bang voor haar man en houdt zich in
de keuken schuil als hij bezoek heeft. Han „verontschuldigtquot;
de afwezigheid van z'n vrouw met een minachtend: „O h, d i a
anak kampoeng totok, sangat takoet

-ocr page 452-

melihat Belanda!quot; (Zij is door-en-door 'n kam-
pongvrouw, doodsbenauwd, als zij een Hollander ziet), i) De
njonja Assistent-Resident wijst hem op zekeren dag over zijn
gedrag terecht en als Han zich vrij wil pleiten met hoog-
dravende en verwarde theoriën over 't verschil tusschen
huwelijken uit plicht en uit hefde, leest zij hem duchtig de
les. Hij, Han, met z'n philosophie, die beweert „tahoe
benar pada 'adat Beland aquot;, (zoo goed op de
hoogte te zijn van de Nederlandsche zeden en gebruiken),
beleedigt door z'n gansche houding en gedrag diezelfde 'adat
Belanda. „Da^ beloemlah lajak engkau
menggosok sepatoe orang Belanda,
djika demikian lakoe perangaimoequot;
(je bent nog niet waard een Hollander de schoenen te poet-
sen als je je gedraagt als nu). Op zijn tegenwerping, dat
zijn huwelijk er niet een is in den Europeeschen zin des
woords, valt zij nog heftiger uit, dat zij als vrouw slechts op
komt voor een andere vrouw, die zoo schandelijk behandeld
wordt door iemand, die zijn mond vol heeft van opvoeding,
philosophie, „innerlijke aristocratiequot; e. d., maar van de meest
elementaire plichten van mensch en echtgenoot blijkbaar niet
het minste begrip heeft. En sedert dien verliest Han de meeste
zijner Eüropeesche vrienden, wat hij natuurlijk op Rapiah
verhaalt, (blz. 89:) Hij kan en wil over haar geen goed woord
hooren en acht haar zelfs niet waard de schoenen te poetsen
van de kantoorjuffrouw, met wie hij zich na Corrie's vertrek
tracht te troosten „m eskipoen nona itoe
hanja keloearan Mulo!quot; (al heeft die dame
ook niet meer dan 't Mulo-diploma).

De auteur geeft zijn conclusies weer in Han's overpein-
zingen (III, blz. 70 e.
V.) over z'n leven en z'n twee mislukte
huwelijken. De oorzaak van al z'n leed is gelegen in z'n op-
voeding. Reeds jong bij een Hollandsche familie opgevoed is
hij poetoes dari pada pergaoelan segala
orang Timoer (van zijn Oostersch miheu afgesneden).
Beide vrouwen, die z'n echtgenooten geweest zijn, waren
hoogstaande vrouwen, zij 't van verschillend ras, haar treft
geen schuld. Schuld treft slechts hem, die meende zóó zeer
ver-Westerscht te zijn, dat hij met een Hollandsche vrouw
zou kunnen trouwen. Innerlijk echter is hij een Oosterling

1) Dit meerdere malen (I, blz. 89; II, blz. 19—20; II, blz. 38).

-ocr page 453-

gebleven. Dan sifat^ kebatinan itoe soesah
benar akan disatoekan dengan keba-
tinan orang Barat, karena banjaklah
jang berlain didalam perasaan (z'n inner-
lijke wezen was niet met dat van een Europeaan in overeen-
stemming te brengen, daarvoor is het verschil in gevoelens
en opvattingen te groot). B.v. in de opvatting over 't familie-
leven. In tegenstelling tot de Oosterling gaat de Westerling
segera hidoep menjisih, bila ia soedah
bersoeami atau beristeri (direct op zichzelf
wonen met z'n vrouw of met haar man) zonder vader, moe-
der, schoonfamilie, c.a. Dit perbédaan rasa^) (ver-
schil in gevoelens en opvattingen) veroorzaakte de misluk-
king van z'n huwelijk met Corrie. Vriendschap zou tusschen
hen bestaanbaar geweest zijn — maar een intieme relatie
moest onvermijdelijk schipbreuk lijden op die p e r b é d a a n
r a s a. Zijn, Han's, asoehan Barat (Westersche op-
voeding) was slechts een dun vernisje, niet in staat een Euro-
peesche vrouw blijvend te voldoen.

(III, blz. 28—29:) Han zelf heeft tevoren, de beide vrouwen
vergelijkend, die z'n levenspad hebben gekruist, Corrie
benar djenaka (een rechte schalk) bevonden,
„charmantquot; en „pikantquot;. 2) Rapiah is „passiefquot; en Corrie
juist „pittigquot; en „actiefquot;.

En volgens de directrice van het weeshuis, waar Corrie
't laatst gewerkt heeft, had zij (III, blz. 53:) hati sabar,
pikiran toeloes, 'alam loeas, péndéknja
berkoempoellah segala
sifat^ jang
moelia pada perempoean jang seorang
itoe (een hart van goud, was ruim van opvatting en recht-
schapen van aard, alle vrouwelijke deugden in zich vereeni-
gend) en wist zich bij iedereen bemind te maken.
80°. Habib St. Maharadja: Nasib (Nasib). 1932.
Volksl. 1061.

In den vorm van een autobiographie wordt hier een zelfde
thema behandeld als in Salah Asoehan met een ander, blü-
eindend slot: de gevaren van de kesombongan (hoo-

1)nbsp;Het is moeilijk dit „rasaquot; precies weer te geven in 't Neder-
landsch. Het omvat zoowel wat wij onder opvattingen, als onder
waarde-oordeelen en onder „gevoelquot; („ik voel dat nu eenmaal zooquot;)
verstaan. Ons woord mentaliteit dekt het Maleische perasaan niet
geheel.

2)nbsp;Typeerend voor den Maleischen aard, dat de Maleische taal
geen aeguivalenten voor deze woorden kent

-ocr page 454-

vaardij), die 't gevolg is van een Westersche opvoeding, en
de onoverbrugbare tegenstelling tusschen 't Oosten en 't
Westen, verzichtbaard in een gemengd huwelijk, dat even-
zeer mislukt (schoon dramatisch en psychologisch stellig min-
der verantwoord) als in Salah Asoehan. Een lezenswaardig
verhaal overigens, met iets te veel aan gebeurtenissen en
gesprekken. Het is de bewogen levensgeschiedenis van een
jongen Maleier van zeer eenvoudige afkomst, die de veel be-
teekenenden naam van Nasib i) draagt en wiens leven ver-
loopt geheel volgens een hem in z'n jeugd gedane voorspel-
ling. Wij hooren hoe hij zich door z'n ijver en intelligentie
weet op te werken, zijn ervaringen in het Westersch-geaarde
en geanimeerde leven in Batavia, zijn eerste liefde voor het
pleegdochtertje van een Chinees, Lian Nio alias Margaretha
Maria von München (zij is Duitsche van origine), 2) die hij
op tragische wijze verliest; zijn poging om z'n verdriet
te vergeten door naar Europa te gaan, zijn verblijf te Rotter-
dam, c.q. z'n huwelijk met een Hollandsch meisje, Elly
Bruyneman, die hij 't leven gered heeft. Hoe dit aanvan-
kelijk gelukkige huwelijk tenslotte, wanneer zij zich te Ba-
tavia hebben gevestigd, schipbreuk lijdt voornamelijk op de
lijnrecht tegenover elkaar staande opvattingen over het ge-
zinsleven bij Nas en z'n ouders en bij Elly (Oost:West); en
hoe Nas, na de scheiding tot inkeer gekomen, het geluk vindt
aan de zijde van een meisje van zijn eigen ras, Sofia Lokman.

Van den leergierigen, begaafden en energieken Nas, die
naderhand zelf geheel ver-Europeescht en van zichzelf ge-
tuigt, dat hij, vooral na z'n huwelijk met een Europeesche
vrouw, op zijn ras ging neerzien, verbaast het ons allerminst,
dat hij meermalen gelegenheid vindt, de voordeelen en de
waarde van de kennis der Nederlandsche taal te doen uit-
komen.

(blz. 25:) Nas loopt de sekolah Melajoe af en neemt
's avonds Nederlandsche les. Na 3 jaar kent hij 't eenigs-
zins. 3) (blz. 45:) Werkend in een toko Bombay leert hij den
chef-eigenaar Nederlandsch in ruil voor Engelsch. Deze man
wordt z'n groote vriend en weldoener en stelt hem in staat
nog veel meer te leeren: dubbel-boekhouden, stenografie.

1)nbsp;Nasib beteekent (nood-)lot.

2)nbsp;Haar vader was een Duitsche baron, die haar uit armoede aan
een Chinees afstond.

3)nbsp;Zie ook blz. 42.

-ocr page 455-

Engelsch en Nederlandsch, handelscorrespondentie e. d. (blz.
46:) Van beide talen weet hij tenslotte genoeg om er zich
event. in Europa mee te kunnen redden .(blz. 69:) Lian Nio's
Chineesche pleegvader bhjkt ook vloeiend Nederlandsch te
kunnen spreken, (blz. 123:) Om in Europa te komen ruilt
Nas met een vriend van hem, die hutjongen is op een schip,
heimelijk van plaats. Hij wordt betrapt en voor den Kapitein
gebracht. Dezen wint hij voor zich door hem in vloeiend
Nederlandsch een en ander te verklaren. En daaraan ook
heeft hij 't te danken, dat hij zelfs tot proviandklerk aange-
steld wordt.

Behandelen wij de jonge meisjes, die achtereenvolgens
Nas' levenspad kruisen: Lian Nio — Corrie — Elly Bruyne-
man — Sofia Lokman.

(blz. 48:) Lian Nio, seorang gadis peranakan
Tionghoa (een Chineesche peranakan) is naar uiterlijk
en gedrag geheel en al een peranakan Belanda (later blijkt,
dat zij inderdaad Europeesch bloed in zich heeft), (blz. 73—
74:) Lian Nio heeft, naar haar Chineesche pleegvader ver-
telt, een Europeesche opvoeding gehad: sekolah Belanda, in
huis bij een Hollandsche familie en de H. B. S. (Meisjes-
internaat Salemba), wat door Lian Nio bevestigd wordt (blz.
91:) „Sepoeloeh tahoen lamanja akoe
dalam didikan dan asoehan orang
Belanda....quot; (Tien jaar lang werd ik door Nederlanders
opgevoed).

(blz. 59 e. V.:) Corrie is een peranakan Belanda, die Nas
via een advertentie leert kennen en met wie hij eenige maan-
den geregeld uitgaat. Als zij tenslotte uit Batavia weggaat
kan Nas constateeren, dat zij zeer op hem gesteld is geraakt.
Nona Corrie seorang gadis jang sangat
modern (Juffrouw Corrie was een zeer modern meisje).
Zij was zeer gesteld op mooie kleeren, gaf 't geld gemak-
kelijk uit en hield van pretjes en uitgaan. Berdangsa
itoe telah mendjadi sebahagian dari
hidoepnja (Dansen was een integreerend deel van haar
leven geworden). Zij is m. a. w. „wereldschquot;, d. w. z. niet
geschikt voor echtgenoote.

(blz. 72:) In een gesprek met den Chinees en Lian Nio:
„Indonesia meniroe Eropah. Banjak
gadis dari perbagai bangsa jang keloear
roemah oentoek mentjari
napakah

-ocr page 456-

hidoepquot; (Indië volgt het Europeesch voorbeeld. Veel jonge
meisjes van verschillenden landaard zoeken zelfstandig hxm
brood te verdienen).

Nas is vooral bij de dames zeer gezien, (blz. 49—50:)
Dalam pergaoelan dengan
nona^ Belanda
akoe tak tjanggoeng lagi (Ik ben in de om-
gang met Eüropeesche dames allesbehalve stijf en onbehol-
pen), hij mag veeleer een vlotte, populaire jongeman heeten.
(blz. 67:) K a t a orang Belanda,
gadis^ itoe
bergantoeng pada bibirkoe (De Hollandsche
jongelui zeiden, dat de meisjes aan z'n hppen plachten te
hangen), (blz. 133—35:) In Rotterdam zoekt hij weer hoofd-
zakelijk omgang met Belanda en dan vooral met
n o n a ^
jang bekerdja di-toko^ (winkelmeisjes). Wij
hooren, dat hij vaak dineert in Heek en danst in Pschor en
ook hier zeer geliefd is bij de dames. Banjak orang
Indonesia jang menjindir^koe, dikata-
kannja akoe telah dibawa aroes
„kebaratanquot; dan ada poela jang menga-
takan „Loepa katjang akan koelitnjaquot;
(vele Indonesiërs bespotten mij om mijn Europeanisme en
sommigen zeiden zelfs van mij: „De katjang vergeet z'n schil-
letje,quot; d. i. vergeet waar hij van daan komt, eenigszins met
de bijbeteekenis: vlieg wil ook vogel zijn). Hij geeft echter
niets om die meening; zijn voorkeur voor een Europeesch
meisje, reeds gebleken in z'n liefde voor Lian Nio, in wie
hij dadelijk de Westersche vermoedde, vindt uitdrukking in
z'n vaste voornemen een Eüropeesche vrouw te trouwen.

Nas' uitgesproken voorliefde voor Westersche beschaving,
Westersche adat c. a. blijkt trouwens uit de hartstocht waar-
mee hij zich in het Bataviaasche gezelligheidsleven stort, waar
vooral de vrijheid van omgang tusschen de beide seksen
hem treft. Akoe telah kebaraf-an dan jang
bagoes dari Barat lebih menarik
perhatiankoe daripada jang bagoes
dari Timoer (Ik was geheel ver-Westerscht') en het
goede in de Westersche zeden en gewoonten, trok mij meer
aan dan 't goede in de Oostersche) (blz. 50).

Trouwens (t. z. p.) hij telt onder z'n vrienden nog maar
weinig orang Indonesia. Ook in kleeding en optreden is hij

1) Zie ook blz. 182—86.

-ocr page 457-

ver-Westerscht en dat beschouwt hij als een vooruitgang.
Karena banjak pertjampoerankoe
dengan nona^ Eropah dan karena
pengaroehnja parkquot;dan bioscoop'di-
Betawi ini, lebih dekat perasaankoe
kepada Barat dari pada kepada Timoer
(want door mijn omgang met Europeesche meisjes en dank
zij de Bataviaasche amusements-gelegenheden was ik dichter
bij het Westen komen te staan dan bij 't Oosten), i)

(blz. 131 e. V.:) De hfdst. XVI en XVII schilderen ons
Nas' huwelijk met een Hollandsch meisje, het verschil in
mentaliteit van Westerling en Oosterling, waarbij de eerste
de perasaan, de tweede de pertjintaan vertegenwoordigt, en
hoe het tenslotte mislukt.

Nas heeft zich voorgenomen een (Europeesch) meisje te
huwen, die met rassenverschillen e. d. geen rekening wil
houden en voor wie de liefde de eenige drijfveer tot een
huwelijk beteekent. Zijn keus valt op Elly Bruyneman met
wie hij menig gesprek voert over gemengde huwelijken. Elly
oordeelt ze nuttig om Oost en West te vereenigen en de we-
derzijdsche waardeering en gevoelens van broederschap te
versterken, jang ditoedjoe oléh perhim-
poenan „Oost en Westquot; (wat het doel is van
de Ver. „Oost en Westquot;). Maar Nas wil dergelijke overwe-
gingen niet in de zaak betrokken hebben: het gaat bij deze
huwelijken in de eerste plaats om de liefde en de liefde
alleen. Wellicht kunnen dergelijke huwelijken de kloof tus-
schen Oost en West helpen overbruggen, maar dat is iets
van secundair belang.

Voor zij er in toestemt zijn vrouw te worden, waarschuwt
Elly Nas (blz. 136 e. v.) goed de bezwaren, aan een gemengd
huwlijk verbonden (verschil in aard en mentaliteit, in ge-
woonten e.d.m.), te overwegen.') Maar Nas vindt, dat niets
er toe doet behalve de pertjintaan. Zij treden tenslotte in
't huwelijk, (blz. 142—49:) Aanvankelijk zijn zij zeer ge-
lukkig en niemand bemoeit zich met hun zaken. Dinegeri
Belanda terasalah ,,kemerdékaanquot;
hidoep; tiap2 manoesia hanja menghirau-

1)nbsp;Nas neemt aan dit leven deel om, naar hij zegt (blz. 51—52),
levenswijsheid op te doen en te weten te komen wat eigenlijk die
veelbesproken pertjintaan is (sic!).

2)nbsp;Uitvoeriger in de brief van Nas' vriend (zie hierna).

-ocr page 458-

kan pekerdjaannja sendiri dan Toehan
boeat semoeanja (In Nederland ondervindt men wat
een leven in vrijheid beteekent, waar ieder zich slechts met
z'n eigen zaken bemoeit en God voor allen zorgt). Zij krijgen
een dochtertje Anna, dat op haar moeder lijkt, hoewel zij
't zwarte haar van haar vader heeft. Ook blijkt langzamer-
hand haar „ketimoeranquot; (Oostersche aard) uit haar houding
tegenover en bij andere kinderen, ia agak pendiam,
tidak seriang kawan^nja itoe (Zij was
nog al zwijgzaam en niet zoo druk en vroolijk als haar speel-
genootjes). Na 7 jaren, als Nas 't verlangen naar Indië en
naar z'n moeder vooral, te sterk is geworden, trekken ze
naar Batavia.

Een vriend van Nas, wien deze geschreven had zijn (Nas')
moeder van Sumatra naar Batavia over te brengen, antwoordt
hem in een vriendschappelijken brief, waarin hij vele ern-
stige bedenkingen, vooral tegen dit plan, te berde brengt.
Ten eerste eindigen gemengde huwelijken zelden goed....
amat soesahlah mempertemoekan Barat
dengan Timoer (Het is heel moeilijk West en Oost
met elkaar in harmonie te brengen). Zelfs niet, wanneer de
Inlandsche man een Europeesche opvoeding gehad heeft,
want: Achirnja bersisih djoega minjak
keminjak, rasam air keair djoega (Olie
en water zijn niet te mengen: de olie voegt zich bij de olie,
't water bij 't water). En dan treft niet-de Europeesche vrouw,
als zij haar man verlaat, schuld, maar den man, die zich
tevoren niet beraden heeft. Niet altijd kan de perasaan
Barat met de perasaan Timoer tot overeenstemming komen,
en vooral niet inzake 't perhoeboengan pamili
(leven in familie-verband). Ongetwijfeld is de liefde de voor-
naamste factor in 't huwelijksleven, maar de perasaan is dat
in de penghidoepan 'oemoem ('t m.natschappelijk
leven). Hoe staat de Westerling b.v. tegenover de toegevend-
heid en zwakheid van den Oosterling tegenover z'n kinderen?
Tegenover de Minangkabausche adat, volgens welke de
kemanakan gaat vóór het eigen kind? Hoe staat de Wester-
sche vrouw tegenover de familie van haar man, die meestal
slechts zóó om hem samenklit om geld van hem los te krij-
gen? Enz. Omgekeerd is b.v. de vrijheid van omgang, die in
't Westen aan verloofden en jong-gehuwden gepermitteerd
wordt, dat zij elkaar b.v. omhelzen mogen in tegenwoordig-

-ocr page 459-

heid van ouders en schoonouders, in staat te m e n e g a k-
kan boeloe roma kita orang Timoer
(ons. Oosterlingen, de haren ten berge te doen rijzen). En
in dit verschil in perasaan ziet Ramali ernstige gevaren voor
Nas' huwlijk, als hij er ook nog z'n moeder, die toch maar
een eenvoudige kampong-vrouw is, in betrekt. Hoe moet
dat gaan? En welke is eigenlijk hun positie in de Indische
maatschappij: Hindia boekan Eropah, Nas
(Indië is Europa niet, Nas). Vooral in Indië speelt de k e s o m-
bongan kebangsaan (Jingoïsme) een zeer groote rol,
en Nas' eigen rasgenooten, familieleden en vrienden, behalve
de zeer weinige gestudeerden, zullen hem als een orang
sesat (verdoold schaap) beschouwen. De Ultra-Nationa-
listen zelfs, vanwege z'n huwelijk, als een verrader, om van
de orthodoxe Mohammedanen maar te zwijgen! En hoe is
de houding der Belanda tegenover z'n vrouw, die nu immers
Inlandsche geworden is? „Berlainan perasaan
boléh mengalahkan pertjintaan. Nasquot;
(Verschil in gevoelens en opvattingen kan de liefde dooden.
Nas), waarschuwt hij. Hij raadt hem aan z'n moeder niet
in huis te nemen ofwel, en dat is 't allerbeste, naar Holland
terug te keeren. (blz. 152 e. v.:) Zijn verblijf in Batavia
brengt Nas trouwens spoedig tot 't inzicht, dat z'n huwlijk
met een Hollandsche niet is soeatoe kemoeliaan,
(iets wat tot aanzien strekt) ...soeatoe kemegahan,
(iets wat tot roem en eer strekt), zooals hij gedacht had,
maar integendeel z'n landgenooten van hem vervreemdt en
afstoot. Geen hunner beantwoordt hun bezoeken en de
Belanda slechts schoorvoetend en blijkbaar louter en al-
leen om niet onbeleefd te zijn. Nas en Elly merken, dat
er over hen gesproken wordt en dat Elly voortaan beschouwd
wordt als seorang perempoean boemipoetera
(een Inlandsche), wat zij zich aantrekt. Door dit alles zien
zij zich genoopt zich van alles terug te trekken en geheel op
zichzelf te gaan leven. Enkele malen wordt Nas gevoelig
gestraft voor z'n hoogmoed, als hij, om te toonen, dat een
Oosterling zich ook wel een Europeesche vrouw kan ver-
overen, met z'n k o p i a h (Inl. muts) naar bepaalde gele-
genheden jang semata- oentoek Eropah
sadja (die uitsluitend voor Europeanen toegankelijk zijn)
gaat en hem de toegang geweigerd wordt. En dan wordt
Elly danig op de proef gesteld als zij op een goeden dag

-ocr page 460-

onverwachts tegenover Nas' moeder, een armoedige, oude
kampong-vrouw, van wier komst zij niets afweet, komt te
staan, i) Zij slaat er zich echter door, ontvangt haar schoon-
moeder hartelijk en blijft steeds even vriendelijk en tege-
moetkomend tegenover de oude vrouw. Nas echter geeft zij
een verdiende terechtwijzing als hij zich verontschuldigen
wil met de bewering, dat hij vergeten heeft haar van de
overkomst van z'n moeder te verwittigen. Hij heeft h. i. onna-
denkend gehandeld en hij had stellig z'n vrouw in zijn plan-
nen moeten kennen, maar als hij zich probeert schoon te
wasschen met z'n „loepaquot; (vergeetachtigheid) maakt hij
't nog maar erger. Gedane zaken nemen geen keer en daar-
over moet niet meer gepraat worden. Elly's houding en ge-
drag jegens de oude kampongsche blijven boven alle lof
verheven. En een tweede verrassing, als n.l. Nas' oude
djongos blijkt Nas' vader te zijn, weer met z'n vroegere vrouw
huwt en ook in de familie-kring opgenomen wordt, aanvaardt
deze vrouw jang baik hati (met haar gouden hart)
zonder protest, (blz. 163:) Sesoenggoehnja, getuigt
Nas van haar, isterikoe itoe seorang perem-
poean Barat, jang berboedi haloes
terhadap kepada sesama manoesia,
menoeroet pemandangankoe. Soesah
ditjari, mahal didapat isteri jang
b e g i n i (Werkelijk: mijn vrouw was een Eüropeesche, die
al haar medemenschen een goed hart toedroeg. Niet licht zou
men een vrouw als zij vinden). 2) Elly staat haar schoon-
ouders niet toe 't werk van ondergeschikten in haar huis
te verrichten, zoodat zij al hun tijd aan hun tjoetjoe kunnen
wijden. De kleine Anna gaat haar ouders veel last bezorgen,
voornamelijk doordat haar grootouders haar in alles haar
zin geven en steeds haar partij opnemen, zelfs tegen de
ouders.

(blz. 166—69:) Om gezondheidsredenen naar Holland ge-
gaan, vraagt Elly in een langen brief, die getuigt van haar
liefde voor man en kind en van de smart, die haar besluit
haar gekost heeft. Nas haar haar vrijheid terug te geven.

1)nbsp;Zeer goed geeft de auteur de wederziidsche gêne en bevreem-
ding weer. De figuur van de flinke, verstandige Elly blijft ons trouwens
steeds door zeer sympathiek.

2)nbsp;Op blz. 165 heet zij een perempoean E ro p a h jang
tidak memandang rendah kepada Boemi-
poetera (een Eüropeesche vrouw, die nooit neerzag op inheem-
schen).

-ocr page 461-

Zij heeft begrepen, dat het niet langer gaat tusschen hen
en motiveert dit omstandig. Het is haar gebleken, dat Nas'
stelling, dat de hefde boven de perasaan moet staan, voor
de practijk niet opgaat, en dat integendeel haar somberste
gedachten over de onvereenigbaarheid van Westersche en
Oostersche opvattingen bewaarheid zijn geworden. Zij somt
de door Nas gemaakte fouten op, waaruit zulks is gebleken:
le. had hij z'n vrouw moeten in kennis stellen van z'n be-
sluit z'n moeder bij zich in huis te nemen, en dit negeeren
van z'n eigen vrouw is door meerdere gevolgd; 2e. heeft hij
toegelaten, dat zijn ouders zich mengden in de opvoeding
van hun dochtertje met 't resultaat, dat Anna tenslotte een
verwend en ongezeggelijk kind is geworden. Haar gebrekkige
kennis van 't Maleisch heeft haar verhinderd tegen haar
schoonouders op te treden, zooals noodig was. Nas echter,
wiens plicht dat geweest was, liet hen maar begaan. Toch
is zij van haar kant altoos even voorkomend jegens hen ge-
bleven; 3e. hebben zijn ouders hardnekkige pogingen aan-
gewend om haar den Islam te doen omhelzen, iets wat geheel
in strijd is met haar opvatting, dat ieder mensch 't recht
heeft z'n eigen godsdienst te kiezen. Maar daarop heeft hij
alweer geen acht geslagen, alsof hij geen égards had voor de
gevoelens van zijn vrouw. Zij heeft zich niet willen plaatsen
tusschen hem en zijn ouders en constateert, dat zij in Indië
noch bij haar rasgenooten, noch bij de zijne in tel geweest
is; dat zij niet de haar toekomende rechten heeft kunnen
uitoefenen, omdat anderen die usurpeerden, en dat de
perasaan van Westerling en Oosterling zeer moeilijk tot
overeenstemming zijn te brengen. Zij stelt hem nu voor de
keuze aan dezen onhoudbaren toestand een einde te maken
door naar Holland te komen of zich van haar te laten schei-
den. In het laatste geval zal zij, hoezeer haar zulks aan 't
hart gaat, afstand doen van haar dochtertje. Wanneer men
nu van dien grooten voorvechter der pertjintaan Nas niet
anders zou verwachten dan dat hij onmiddellijk naar Hol-
land zou vertrekken, dan komt men bedrogen uit. De onver-
eenigbaarheid hunner perasaan constateerend, blijft hij z'n
oude meening, dat het in het huwelijk slechts om de pertjin-
taan gaat, handhaven maar willigt haar verzoek om echt-
scheiding in.... omdat hij nu eenmaal een ongeluksvogel
is, die in z'n lot moet berusten (sic!) (blz. 170—73). Later
een en ander recapituleerend ziet hij in zijn ongelukkige

-ocr page 462-

liefdesgeschiedenissen met Lian Nio en Elly een straf voor
z'n hoogmoed en verachting jegens z'n eigen ras (blz. 174
e. v.). (blz. 178 e. v.:) Hij vindt echter nog het geluk in een
huwlijk met een ontwikkelde inheemsche (onderwijzeres),
Sofia Lokman.') (blz. 178—80:) Dit meisje, berpakaian
tjara Eropah (Europeesch gekleed), onderscheidt zich
in niets van een gadis peranakan Eropah
(Indisch meisje). Haar woning ziet er als een roemah
orang Eropah (huis van Europeanen) uit. Sofia heeft
haar bezoeker eerst ook voor een orang Eropah gehouden.
Nas bekent, dat hij, die niet kakoe (linksch, verlegen) was
tegenover Europeesche meisjes, dat nu wel is tegenover een
meisje van z'n eigen volk, dat echter geenszins in ontwik-
keling voor haar Europeesche zusters behoeft onder te doen.
(blz. 183—86:) Nas vertelt Sofia over z'n mislukt huwelijk.
Hoofdbezwaar voor Elly was h.i. het samenwonen met haar
schoonouders, wat takbersoea didoenia orang
Eropah (men in Europa niet aantreft). Zij prijst echter
Nas' liefde voor z'n ouders, zoo zeldzaam vooral bij jongelui,
die een Europeesche vrouw getrouwd hebben. 2) Zijn fout
was, dat hij telah terbawa oléh aroes
keéropaan (door z'n Europeanisme meegesleept gewor-
den is), (blz. 193:) Sofia's vader is overtuigd, dat de sif at
kebarat2an (Europeanisme) den Oosterling nooit geluk
zal kunnen brengen.

Vermelden wij volledigheidshalve de in dit boek voorko-
mende Europeanen, (blz. 46—47:) Als Algemeen Secretaris
van toean Hondoumol maakt Nas kennis met den chef van
de Administratie der 31 Hondoumol-toko's, — een Engelsch-
man keloearan dagang tinggi jang telah
bergelar dokter dalam economie (een
doctor in de economie), bij wien Nas eenige jaren werkt. Als
Hondoumol, z'n weldoener gestorven is, bemerkt Nas, dat
de houding van 't personeel tegenover hem verandert en kort
daarop wordt hij door den Engelschman voornoemd, H.'s

1)nbsp;Blz. 194: Ook Elly hertrouwt (met een Nederlander). Barat
kembali kebarat, timoer kembali ketimoer
(West keert terug tot West, Oost tot Oost).

2)nbsp;In een gesprek merkt Nas' vader op (blz. 160), dat de meeste
JVlaleiers, eenmaal met 'n Europeesche vrouw gehuwd, „tak hendak
kenal kepada iboenja lagi; poen ada jang
mengoesir iboenja kalau datangquot; (hun moeder niet
meer willen kennen, ja sommigen gaan zóó ver haar weg te jagen
als ze komt).nbsp;j amp; gt;

-ocr page 463-

opvolger, ontslagen „dengan alasan, bahwa
sekalian toko Hondoumol Assimoul
seloeroeh Asia tidak akan memakai
pegawai lain bangsa lagi, ketjoeali
toean bangsa Inggeris.... (met de motiveering,
dat alle Hondoumol-winkels voortaan slechts Engelschen zou-
den employeeren). (blz. 118—19:) Genoemd wordt eene Mr.
Molly, die baik hati (goedhartig) is. Nas' beste vrienden
zijn de van Tootrecht's. De heer v. T. is Nas' partner geweest
in z'n eerste Bataviaasche tijd (blz. 59 e. v.). Hoewel zij geen
voorstanders van gemengde huwlijken zijn, blijven zij Nas
en Elly trouw en ook na de scheiding (blz. 174 e. v.) harte-
lijke, toegewijde vrienden. Nas verzuimt nooit van z'n land-
genooten in Holland te vertellen, dat zij (al dan niet) met
een Nederlandsche getrouwd zijn, zoo van een Rotterdamsche
kennis en den heer Hoesin van 't Ind. restaurant „Soekah
Manahquot; (den Haag) (blz. 127).

Curieus is tenslotte zijn beschrijving van een avond van
't cabaret artistique Roes (Russisch) in Batavia (blz. 85—86:)
Segala penonton hening melihat ke-
bagoesan diatas tonil, pikirannja
sebagai dirampas oléh keindahan per-
toendjoekan (het publiek werd sterk aangegrepen
door het gebodene). Uit de dansen bhjkt, hoeveel meer moeite
het Westen zich getroost z'n kunst te perfectionneeren dan 't
Oosten. Ook voor de ensceneering heeft hij niets dan lof.
Vijf vrouwen geven een nummer met gitaar en zang... .
soearanja merdoe dan menjajoekan
hati, dikawani oléh dengoeng gitar,
jang
memanggil2 déwa asmara (hun stem-
men waren zacht en lieflijk en werden begeleid door gitaar-
spel, dat de God der Liefde scheen op te roepen). Hun lie-
deren. ... memedihkan djantoeng dan
menerbitkan iba dan mesra. Sekali^
soeara moesik itoe membajangkan
pengharapan jang tersemboenji (stemden
iemand triest en weemoedig. Verborgen verlangens wekte het
in iemand op). Hun voorstellingen wekken vooral k e s e-
d i h a n (melancholie), maar zij weten ook vroolijk te stem-
men dengan boenji jang penoeh dengan
kegembiraan dan kiboerani) jang

Ik vertaal: hiboeran.

-ocr page 464-

sangat lazat (met vroolijke of vertroostende muziek).
Wel wordt er in een vreemde taal gezongen, maar 't publiek
begrijpt, dat 't thema een ongelukkige liefde is. . . . sebab
gerakan badannja dan tjahaja moeka-
nja menoendjoekkan kesedihan jang
tak terderita (door de lichaamsbewegingen der dan-
sers en hun mimiek, die onuitsprekelijke droefheid sugge-
reerde) .

Aanhangsel.

De navolgende door ons gelezen romans leverden niets op,
wat voor ons doel van belang geacht kon worden:

N. Idris. Lima tjeritera (Vijf verhalen). 3e dr. 1930. Volksl.
No. 529.

Soeman H. S. Kasih tak terlarai (Blijvende liefde). 1929.
Volksl. 872.

A. Latif. Soeami isteri (Man en vrouw). 4e dr. 1931.
Volksl. 658.

S. Takdir Alihsjahbana. Dian jang tak koendjoeng padam
(Vuur, dat niet onderhouden wordt, dooft uit). 1932. Volksl.
972.

Baginda Abdullah. Sja'ir rahsia poeteri Noeraini (Het
geheim van Noeraini). 1930. Volksl. 877.

Sidi Haroen. Anak nelajan (Een visschersjongen). 1931.
Volksl. 931.

Or. Mandank. Naroemalina (Naroemalina). 1932. Volksl.
1067.

Rasjid gelar Datoek Bandaro Kajo. Sja'ir Fatimah mati
terhenam
(Fatimah's verdrinkingsdood). 1930. Volksbl. 920.

Kadiroen. Sja'ir si Boedjang djaoeh (De jongen, die van
verre kwam). 1927. Volksl. 762.

Asmaradewi, N. St. Iskandar. Toeba dibalas dengan soesoe
(Kwaad met goed vergolden). 1933. Volksl. 1049.

A. Dt. Madjoindo. Sja'ir Si Banso Oerai (gadis doerhaka)
(Banso Oerai, een slecht meisje). 1931. Volksl. 960.

Toehs Soetan Sati. Memoetoeskan pertalian (De banden
verbroken). 1932. Volksl. 979. i)

1) T. S. Sati's gedicht: Sja'ir Rosina (Rosina). 1933. Volksl.
1090 — is ontleend aan een gedicht van F. D. J. P a n g e m a n a n n,
in wien ik een Europeaan vermoedde. De heer W. Key (Kantoor voor
Volkslectuur) wist mij echter mede te deelen, dat deze Pangemanann
een Menadonees was. Tijdgebrek verhinderde mij evenwel deze
sja'ir alsnog in mijn proefschrift te bespreken.

-ocr page 465-

INHOUDSOPGAVE DER BRONNEN.

A.nbsp;DE LITERATUUR TOT 1800.

Blz.

1°. SEDJARAH MELAJOE (Maleische kroniek).....23

2°. EEN ANDERE VERSIE VAN DE SEDJARAH MELAJOEnbsp;27
3°. ENKELE VERHALEN BETREKKING HEBBENDE OP DE
KOMST DER EUROPEANEN IN DE MALEISCHE LAN-
DEN ...................31

4°. HIKAJAT HANG TOEAH (De roman van Hang Toeah)nbsp;32

5°. HIKAJAT ATJEH (De kroniek van Atjeh).....38

6°. HIKAJAT RADJA2 PASAI (Kroniek van de vorsten van

Pasai) ..................44

7°. DE KRONIEK VAN KOETAI..........45

8°. HIKAJAT MARONG MAHAWANGSA (De geschiedenis

van Marong Mahawangsa)...........45

^ 9°. SJA'IR SIPéLMAN (Gedicht over Speelman) ....nbsp;45
^10°. HIKAJAT RADJA2 BANDAR DAN KOTARINGIN (Kro-
niek van Bandjermasin)............46

11°. DE MALEISCHE POëZIE...........46

12°. SJA'IR KOMPENI WELANDA BERPERANG DENGAN
TJINA (Gedicht over den strijd tusschen de Compagnie

en de Chineezen) ..............57

13°. BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER SOENDA-

LANDEN .................85

14°. TJERITERA MANGGARAI (Geschrift over Manggarai)nbsp;85
15°. HIKAJAT RADJA2 SIAK (Geschiedenis van de vorsten

van Siak).................86

16°. MISA MELAJOE (De Geschiedenis van Perak) ...nbsp;91

17°. PANTOEN RADJA HADJI (Gedicht op Radja Hadji)nbsp;99

18°. GESCHIEDENIS VAN DE PREANGER......100

19°. MEMOIRS OF A MALAYAN FAMILY......101

20°. GESCHIEDENIS VAN PADANG.........105

B.nbsp;DE LITERATUUR IN DE 19e EEUW.

21°. SJA'IR SINJOR KISTA (Gedicht over senor Kista) . . 106
.,22°. HIKAJAT MARESKALEK (De geschiedenis van den

Maarschalk) ................116

23°. SJA'IR PERANG BETAWI (Gedicht over de verovering

van Batavia).................133

24°. HIKAJAT PALEMBANG (Kroniek van Palembang) . . 147

-ocr page 466-

Blz.

25°. EENIGE MEDEDEELINGEN OMTRENT HET EILAND

BALI VAN ABDOELLAH BIN-MOHAMMAD AL MAZRI 172
26°. HIKAJAT RADJA'-^ SIAM (Kroniek van de vorsten van

Siam) ..................172

27°. SILSILAH RADJA^ BROENEI (Genealogie van de vorsten

van Broenei)................177

28°. SOERAT TJERITA ASAL TANAH DAN ORANG JANG
MENDIAMI TANAH BAN KA (Geschiedenis van 't eiland

Banka en zijn bewoners) • • -........179

^ 29°. HIKAJAT SAMBAS DAN SOEKADANA (Kroniek van

Sambas en Soekadana) ............181

30°. INLANDSCHE GETUIGENISSEN AANGAANDE DEN

PADRI-OORLOG ...............182

31°. SJA'IR RESIDENT DE BRAU (Gedicht over Res. de

Brauw) ................. . 188

32°. DE GESCHIEDENIS VAN DE EERSTE AL-QADRI'S . 191

. 33°. GENERAAL MICHIELS............192

34°. SJA'IR PERANG TJINA DI-MONTRADO (Gedicht over

den Chineezen-ooriog in Montrado)........201

35°. ABDOELLAH BIN-ABDELKADIR AL-MOENSJI ... 212
36°. DE „VERVOLGENquot; OP DE MALEISCHE KRONIEK . . 252
37°. HIKAJAT NEGERI DJAMBI (Kroniek van Djambi) . . 294
38°. DE LOTGEVALLEN VAN C. Z. PIETERSZ ONDER DE

ZEEROOVERS VAN MAGINDANAO.......296

39°. SJA'IR PANGéRAN SJARIF HASIM (Gedicht over

pangéran Sjarif Hasim) ............297

40°. SJA'IR PERANG WANGKANG (Gedicht over den op-
stand van Wangkang).............305

- 41°. DE ATJEH-OORLOG............ . . 309

42°. GEDICHT OP SCHOUW SANTVOORT......320

43°. GEDICHT OVER DEN PANEMBAHAN VAN MATAN 328
44°. SJA'IR SOELTAN ABOEBAKAR (Gedicht over Sultan

Aboebakar) ................331

45°. SJA'IR TJERITA NJAI DASIMA (Gedicht pver Njai

Dasima) .................340

46°. MALEISCHE SPREEKWOORDEN ........343

47a°. DE KRONIEK VAN HITOE ..........345

AANHANGSEL ...............346

C. DE MODERNE MALEISCHE ROMANS.

47°. MENTJAHARI PENTJOERI ANAK PRAWAN (Op zoek

naar den meisjesroover)............361

^48°. TAK POETOES DIROENDOENG MALANG (Nimmer

eindigende ellende)..............362

49°. AZAB DAN SENGSARA (Hellepijnen) ......362

50°. SALAH PILIH (De verkeerde keuze)...... .nbsp;363

51°. KARENA MENTOEA (Schoonmoeders)......363

52°. TJINTA JANG MEMBAWA MAOET (Doodende liefde)nbsp;364

-ocr page 467-

Blz

53°. SI DOEL, ANAK BETAWI (Doel, een Bataviasche

jongen)...................365

54°. ANAK DéSA (Désa-jongen)..........365

. 55°. SEBABNJA MENDJADI HINA (Ondergang) ....nbsp;365
56°. KALAU TAK OENTOENG (Onder een ongelukkig ge-
sternte geboren)...............366

57°. SJA'IR SITTI ASNI (Asni)...........367

58°. ANAK DAPAT (Vondeling) ..........367

59°. SEROEPIAH POKOK KE-MèKAH (Met één gulden als

aanvangskapitaal naar Mekka) .........367

60°. MENEBOES DOSA (Boete) ..........368

61°. ROESMALA DEWI (Roesmala Dewi).......369

62°. EMAS DISANGKA LOJANG (Het leelijke jonge eendje)nbsp;369

63°. MERAK KENA DJEBAK (In den val).......371

64°. SITTI NOER HAJATI (Noer Hajati).......374

65°. TAK DISANGKA (Het onverwachte).......375

66°. SENGSARA MEMBAWA NI'MAT (Van lijden tot ver-
blijden) ...................376

67°. TIDAK MEMBALAS GOENA (Ondankbaarheid) ...nbsp;377

68°. SJA'IR SITTI AMINAH (Aminah)........378

69°. KARAM DALAM GELOMBANG PERTJINTAAN (Door

liefde ten onder gebracht)............380

70°. TJERITERA SI KANTAN DAN SJA'IR POELAU BELI-
TOENG (De geschiedenis van Kantan en een gedicht

over Billiton)................382

71°. PERTEMOEAN (Ontmoeting)..........384

72°. MOEDA TEROENA (Jongelingsjaren) ......385

73°. KASIH IBOE (De liefde eener moeder)......387

74°. DARAH MOEDA (Moderne jeugd) .......389

75°. ASMARA DJAjA (Liefde overwint) .......390

76°. MELAWAT KE-BARAT (Naar het Westen) ....nbsp;391

77°. MELAWAT KE-MELAKA (Reis naar Malaka) ....nbsp;417

78°. SITTI NOERBAJA (Noerbaja) .........424

79°. SALAH ASOEHAN (Verkeerd opgevoed) .....433

80°. NASIB (Nasib)...............441

AANHANGSEL ...............452

-ocr page 468-

NAAMREGISTER
Op de in de Bronnen voorkomende Europeanen, i)

A.

Abo, (Toger)
Albuquerque, (A. d')
Andresen, (A. J.)
Angelbeek, (C. van)
Angelbeek, (van)
Auchmuty, (Sir S.)
Aurelles de Paladines

B.

Bakker

Bazaine, (F. A.)
Bauer
Begbie
Benesj, (E.)
Bismarck, (Graaf O.

Blankin

Blokland, (J. C. van)
Blumenthal, (Graaf L
Bonham
Bort, (B.)
Bosch, (J,
v. d.)
Braam, (J. P. van)

Brabant, (D. L. de)
Brauw, (Jhr. J. C. A.
Brauw, (V. M. de)
Bruyn, (de)
Burnett
Butterworth
Butterworth, (mrs.)

C.

Caertekoe, Minne (W.)nbsp;259

Capellen, (G. A. G. Ph. baron v. d.)

156, 172-73, 176, 282-84
Capellen, (mevr. de baronesse v. d.)

282

Carternbsp;105

Chamberlain, (Sir J.)nbsp;415

Cleerens, (J. B.)nbsp;185

Cloon, (D. v.)nbsp;101

Blz.
100, 271
26

204-07, 209-12
284, 286
281-82
138
352,355

163. 165-67
351, 359
184-85
242
400

von)nbsp;349,

355-56, 415
105
307

. von) 360
242, 287-89
105
287

99-100, 271-72,
274-77
199, 206, 211
de) 188-90
207
100
228
240-41
244

Cochius, (F. D.)
Cook
Coombs

Cornelissen, (C. H.)
Cornets de Groot, (Jhr. J. P.)
J. Couper

258-59
165, 181
137

176-77, 232-33

J. Couper
Court

Cranssen, (W. J.)
Crawfurd, (j.)

118-27, 135, 150-51
39
239

Elout, (C. J. P.)

Elout, (C. Th.)
Etoile, r

Farquhar, (W.)
Fenwick
Ferrier
Ford,
(H.)
Forrest, (Th.)
Francis, (E.)

D.

Daendels, (H. W.)
Deutecom, (van)
Dougall

E.

175-76, 183-84,
279, 287-88
175
44

F.

221-23, 228, 278-80
44
239-40
375
104
185-86

G.

Gallas, (P. M.)
Gambetta, (L.)
Geddes

Gillespie, (R. R.)
Glass

Goethe, (J. W. von)
Goldman

Friedrich Wilhelm, (van Pruisen) 360

208-09
355
293
151-53
271, 293
416
287-88

Gramont, (A. A. A., hertog van)

351, 355

Grandprénbsp;216, 220

Blz.
185-87
334. 339-40
44

321, 325, 327
287
85

1) Alleen die, welke met name genoemd werden en te identifi-
ceeren bleken en alleen voor de plaatsen, waar zij voor de Maleische
werken geciteerd werden.

-ocr page 469-

Blz.

Blz.

H.

Ham, (P. P. H. v.)nbsp;306-07

Happé, (E. C.)nbsp;303

Hastings, (W. de markies van) 177
Hillebrink, (A.)nbsp;142

Hindenburg, (P. v. Beneckendorff und)

415

Houten, (C. v.)nbsp;208

Humboldt, (A. v.)nbsp;416

Hummings, (B.)nbsp;105

I.

Imhoff, (G. W. baron van) 58-70,
72, 75-78, 82, 85, 268

J.

lanssens, (J. W.) 126-28. 135-36. 145
juhana, (H. K. H. Prinses) 4i4-15

K.

Keasburynbsp;238, 338-39

Kock, (H. M. de)nbsp;157, 159, 171

Kock, (mevr. de)nbsp;282

Kocknbsp;295

Koek, (A.)nbsp;243

Köhler, (G. M.)nbsp;278-79

Köningsdorffer, (G. E.)nbsp;279

Kolf, (D. H.)nbsp;287-88

Kroef, (A. J.)nbsp;291

Kruisbergennbsp;59, 70-71

L.

Langnbsp;185

Langenbsp;196-97

Leopold, (von Hohenzollern)nbsp;348

Light, (Francis)nbsp;424

M.

Mac Mahon. (P. M. markies van)

354-55

Marsden, (W. E.)
Masaryk, (Th. G.)
Meares, (R.)
Meldrum
Michiels, (A. V.)

Michiels, (mevr.)
Milne

Milne, (mrs.)
Minto, (G. E. lord)

239
400
153, 180
334. 339
186-87, 194-96,
198-99
196
235-37
244

136-38, 144,
227, 233-35

Moltke, (H. K. B. graaf von) 357, 360
Morrison, (dr.)nbsp;237

Muntinghe, (H. W.) 154-56, 161-65,

167, 181

Mussolini, (B.)nbsp;399

N.

Napoleon (1)
Napoleon (III)
Nassau, (graaf Jan v.)
Nauta, (G. F.)
Neve, de
Newbold
North

North, (mrs.)

O.

Olivier

417

348-52. 355
416
207
317
239-40
238
238

351
102-03
206-07

351
191
101
317
415

Ossenberch, (W. H. v.)
Oudenampsen, (A. J. A.)

Raaffnbsp;183

Raffles, (sir Th. S) 44, 127, 133,
138-40, 151-53, 222-32. 244, 280
Raffles, (mrs.)nbsp;232, 243-44

Ranzow, (L. C. von)nbsp;284

Rembrandt, (van Rijn)nbsp;415-16

Reynst, (J. C.)nbsp;157, 171

Robison, (J.)nbsp;151-53, 171, 180

Rochemont, (A. Veer de)nbsp;298

Roorda, (Ph. P.—v. Eysinga) 282

S.

Salmond
Schopenhauer
Schouw Santvoort, (J.)
Speelman, (C.)
Steinmetz
Stranack

Straussnbsp;.. „ ..

Storm, F. J. P. — van 's Gravesande)

190

Swieten, (J. van) • 196, 317-18
T.

Thedens, (J.)nbsp;70

Thomson, (C. H.)nbsp;236-37

Tiedtke, (K. W.)nbsp;304-05

Timmerman Thyssen, (J. S.)

242-43, 284

Tobias, (J. H.)nbsp;291

152, 154
416
321-27
45
185-80
238
416-17

V.

Valckenier, (A.)

60-62, 64-70

P.

Pelikao, (graaf)
Palm, (W.
V. d.)
Parra, (v. d.)
Pel, (J.
L. J. H.)
Pitt, (W.)

R.

-ocr page 470-

Blz.

Velge, (A.)nbsp;271

Verbrugge, (A.)nbsp;94

Verspijck, (G. M.) 208, 299-303, 317
Verveer, (j.)nbsp;284

Victoria, (H. M. Koningin) 336-38
Vondel, (J. v. d.)nbsp;415

W.

Wagner, (R.)nbsp;416

Walbeemh, (C. W.) 253, 260-61
Wales, (Edward VII) Prins van

336-38

Wall, (H. Th. F. K. E. W. A. C. von de)

209, 291

Wateringe Buis, (Willem, v. d.) 150
Wiese, (A. H.)nbsp;118, 126

Wilde, (A. de)nbsp;85

Wilhelmina, (H. M. Koningin) 414
Wilhelm I, (v. Pruisen)

349-50, 352-53, 356-59
Wilhelm II, (v. Duitschland) 415
Willem, (Prins — v. Oranje) 416
quot;quot;quot;nbsp;■nbsp;355

416
264

417
279

348

Z.

Zeppelin, (graaf)

Niet te identificeerennbsp;ble-
ken:

Angkelar-ibn-Alting, (edeleer)nbsp;126

A-ng-snbsp;238

Bean?, Bane? (B-é-n)nbsp;235

Wimpfen, (von)
Wilson, (W.)
Windt, (A. de)
Winkler, (prof.)
Wolterbeek, (C. J.)

Grovestins? (Kroëésténs)
Pan-hépel?

Humphreys? (Henpries)
T-t-m-n?
Ibir?

Jones? (I-oe-s)

Jonker? (kapitein - Djongkor)
Jonker? (Djonkir)
Kestani? („pangéranquot;)
Keyser? (Koesir)
Kight? Keight (Kéd)
Kroondijken. Jan van?

(Djan Pan k-r-o-n-d-i-k-n) 105
Lang (luit.)nbsp;185

Meads? Medhurst? (M-d-s) 239
Manilla, Don?
nbsp;34

Mecklenburg-Schwerin

(Groothertog van) 360
Pet? Pit? Veth? (P-é-t)nbsp;306-07

P-s-m-t (majoor)nbsp;72

Roos? (R-oe-s)nbsp;103-04

Smith? (Samit)nbsp;177

Sm'thnbsp;241-42

Soeala, don.?nbsp;35

Stein, Mr. Ph. I. H. v. d.?

(Pandersténg) 106
Tjerala, don.?nbsp;34

Toemis, don.nbsp;42

Tracy? (T-r-i-s-i)nbsp;238

Tracy, mrs. (T-r-i-s-i)nbsp;238, 244

War? Ware? (W-a-r)nbsp;239

W-i-l-s-d-m-i-r-a-knbsp;258

Blz.

Boer? (P-oe-r)nbsp;103-04

Boomhouwer? (B-m-h-oe-r) 254
Bos? Busch? Boers? (B-oe-s) 206-07
Don Davis? (Dong Dawis)nbsp;42

D-k-t (Resident)nbsp;288

Eddingstone? (A-d-ng-s-t-é-n) 239
Gongalo? Gongalves? (Gongsalo) 29

■ - ..................176

328-29

238

239
31

237
167
254
178
105

238

klt;fiaL

-ocr page 471-

STELLINGEN.

L

De psychologische zijde van het onderzoek der Maleische
taal- en letterkunde is tot dusverre te zeer veronachtzaamd.

n.

Op grond van het door ethnologen, historici, philologen,
zendelingen, militairen en bestuursambtenaren, ieder op hun
eigen terrein, bijeengebrachte materiaal kan een omvattende
studie van de psyche van den Maleier ondernomen worden.

m.

Het maloe-verschijnsel bij den Indonesiër berust in hoofd-
zaak op een zeer sterk ontwikkeld minderwaardigheids-
besef.

IV.

Zeer ten onrechte ontkent R. Brandstetter, dat den In-
donesiër, naar uit zijn literatuur zou blijken, een „Hang
zum Weichlichenquot; eigen is. (R. Brandstetter, Wir Menschen
der indonesischen Erde, II, blz. 25—26).

V.

Een analyse van het begrip rindoe rawan is nood-
zakelijk voor een juist begrip van de (gevoels-) waarde van
de Maleische poëzie.

VI.

Op straffe van de door haar in het leven geroepen lite-
ratuur door gebrek aan moreelen inhoud en originaliteit ten
gronde te richten of althans in zeer ernstig gevaar te bren-
gen, zal het Kantoor voor Volkslectuur voor de moderne
Maleische romans veel strenger critische maatstaven moeten
aanleggen dan tot dusverre het geval was.

VIL

In tekst-critischen zin verdienen de uitgaven van de Hi-
kajat Terong Pipit („The tale of Trong Pipitquot;) en de Tuhfat-
al-nafis (resp. in de J. R. A. S. - M. B., V, blz. 373—591 en
J. R. A. S. - M. B., X, part II) geen bewondering.

VIII.

Het bezit van koloniën heeft voor koloniseerende volken
karaktervormende waarde.

-ocr page 472-

Louter en alleen practische kennis van de Maleische
(subs. Javaansche) taal is niet toereikend om in aard en we-
zen van den Maleier (subs. Javaan) voldoende inzicht te
verkrijgen.

X.

Inzake de vaststelling en bepaling van het wezen van de
wajang hebben philoloog, ethnoloog, historicus en psycho-
loog hand in hand te werken. De samenvatting dient den
cultuur-historicus voorbehouden te blijven.

XI.

Het verdient aanbeveling voor de oudste-jaars Indologen
een cursus bestuurs-techniek en -practijk in te stellen.

XII.

Het verdient aanbeveling door (zang-) onderwijs in de,
in het betrokken gebied, bestaande liederen het Indonesi-
sche lied voor uitsterven te behoeden.

XIII.

Hoflijkheid en tact (d.i. égards voor zijn persoon en adat)
en kennis van zijn taal waardeert de Maleier, naar uit zijn
literatuur blijkt, in den Europeaan het meest.

-ocr page 473-

■ ^tN

tS V.

-ocr page 474-

• V ■ quot; ■nbsp;H - * - ^'J-

r--i

-ocr page 475- -ocr page 476-

m