-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

zk

i

BEKNOP

ONZES

-ocr page 4-

BEKNOPTE LEVENSGESCHIEDENIS

ONZES HEEREN J. C.

Venite ad Me omnes. Komt allen tot Mij.

Mt. XI: 23.

-ocr page 5-

mmt

T

s

t

te

JL

-ocr page 6-

Bebopte LevensgescÉdenis ONZE8 HEEEEN J. C.

Volgens de Evangeliën

j ^7

J7. ƒ. j3, van JStten;,

R. K. Priester en Pastoor.

2« DRUK.

S p,odnrïtio

' we£*oaquot; (i-)

- ------- --

AMSTERDAM, f. h. j, bekker. •1883 r

-ocr page 7-

I M P R 1 M A T U R.

22 Jan. 1881. J. G. H, C. ESSINK.

Libr. Cens.

GOEDKEURING voor den TWEEDEN DRUK.

RE IMPRIMATUR.

HARLEMI , J. A. VAN DEN AKKER,

die 4 Martii 1883. Libr. Cens.

Stoomdruk van Lutkie amp; Cranenbukg , 's-Bosch.

-ocr page 8-

VOORWOORD.

5SINK.

Niet genoeg kan er naar gestreefd worden om

is.

onzen God en Heer J. C., den Zaligmaker der

wereld, meer en meer te doen kennen en beminnen.

gt;RUK.

Daarop heeft zijne grenzelooze liefde aanspraak, en

daarin ligt ons heil.

KER,

Volgaarne ondernam ik daarom dezen kleinen

f.

arbeid, toen ik hier toe werd aangezocht. Mijn

streven was om duidelijk en bevattelijk voor allen,

zelfs voor kinderen, een beknopte, geregeld en

zooveel mogelijk volledige voorstelling vanjesus'

levensgeschiedenis te geven. Ik heb de indeeling

in hoofdzaak gevolgd van mijn grooter leven onzes

'j

Goddelijken Verlossers J. C., en het zoo ingericht

l

-ocr page 9-

d at het groote als toelichting, het beknopte als zamenvatting gebruikt kan worden. Mogen Jesus, Maria en Joseph mijnen arbeid zegenen.

De Schrijver.

-ocr page 10-

JESUS' VERBORGEN LP]VEN.

§ 1. Maria en Joseph.

Het noordelijkste gedeelte van het heilig laud was Galilea. Het was eene schoone, vruchtbare en bergachtige streek aan den voet der hoogere bergen van deu Libanon. Hier bevond zich aan alle zijden door bergen van kalksteen omsloten , eene kleine lieve bergkom van ongeveer 20 minuten lengte en 10 minuten breedte, die langs een eng bergpad of klove gemeenschap had met de vlakte van Jezreël. In dit kleine bergdal lag het arme en vergetene stadje Nazareth. Het was gebouwd tegen de helling van den westelijken berg die zich steil en hoog verheft. Het was toen gelijk nu omgeven door kleine velden, die ten tijde der lenteregens schitteren met een kleed van het rijkste groen, en zijne huizen uit witten steen waren doorzaaid van tuinen, die rijk beschaduwd waren door vijg- en olijfboomen, en praalden met de witte

-ocr page 11-

CD sell ariakeu roode bloeseme) van oranje- en granaatappelen.

Hier leefden twee godvreezende echtelieden , Joachim en Anna. De eerste behoorde tot het koninklijk geslacht van David, de tweede tot den priesterstam van Aaron. In hun hoogen ouderdom werd hun eene eenige dochter gebo ■ ren, die van het eerste oogenblik harer ontvangenis vlekkeloos was, vervuld met genade, cn bestemd om de moeder van Gods Zoon te worden. Volgens de overlevering wijdden zij voor hun dood Maria op driejarigen leeftijd aan God toe, en lieten zij haar in Jerusalems tempel , bij gelegenheid misschien dat zij daar het Paaschfeest gingen vieren.

Onder de weldoende seliaduw van het heiligdom ontwikkelde zich die reine bloem op de heerlijkste wijze, en , behoed voor den besmet-telijken adem der wereld, bracht Maria hier hare kinderjaren door in onschuld en deugd. Hare kinderlijke ziel stortte zich hier dagelijks uit in een vurig gebed. Haar jeugdig hart nam onophoudelijk toe in vurige liefde jegens haren God. Hare kinderlijke lippen leerden zich ontsluiten tot den zoeten zang van Israels

-ocr page 12-

7

bezielde psalmen. Door het onderricht en de voorleziDg van Israels heilige wet en gewijde boeken ontwikkelde zich in haar de nauwgezette gehechtheid aan de godsdienstige gebruiken van haar volk. Hare handen werden bekwaamd om weefsels voor den tempel te maken; hare armen werden gewend aan den arbeid voor het huis des Heeren. In den kring der Godgewijde maagden en onder het hoogere ge^.ag der priesters maakte zij zich die zachte, voorkomende en nederige minzaamheid eigen , die haar zoo zeer zou kenmerken in het huiselijk verkeer met Jesus en Joseph. Met een woord deor eene geheel eenige Voorzienigheid en leiding van God werd Maria hier gevormd tot de onschuldige, godvreezende , liefderijke en waakzame dienstmaagd des Heeren.

Toen Maria den tempel verscheidene jaren aldus had bewoond, werd zij volgens de traditie door het toedoen der priesters uitgehuwd aan den H. Joseph. Hij stamde volgens natuurlijken en wettelijken weg af van Juda's koninklijk geslacht. Hij was de zoon van Jakob en had tot halve broeders Alpheus en Joachim, zonen van Heli. Hij was te Bethlehem geboren

-ocr page 13-

en ontving even als zijne oudere broeders eene zorgvuldige en godsdienstige opvoeding.

Voor Maria, erfdochter in Juda's koninklijken stam, was Joseph de aangewezen echtgenoot. Eene schoone legende stelt ons dit op zinnebeeldige wijze voor. Vele jongelieden dongen om de hand der godvreezende en schoone Maagd, leder van hen verscheen met een staf. De priesters, die God om verlichting smeekten , zagen hoe in eens de staf van Joseph groende en een tal van witte leliën voortbracht, en hoe uit die bloesems eene blanke duif opwaarts vlood. Dit besliste de keuze, en, ofschoon Joseph onbemiddeld was, werd Maria aan hem verloofd. Beiden sierden door Gods ingeving en bijzondere leiding hunne verloving door belofte van eeuwige kuischheid zegt de H. Thomas.

§ 2. Ue geboorte van Joannes aangekondigd.

Lc. I: 5—25.

In die dagen, terwijl Herodes de groote heerschte als koning over de joden, onder het hoogere oppergezag van den Eomeinschen keizer

-ocr page 14-

9

Augustus, leefden in Judea's gebergte twee godvreezende en deugdzame echtgenooten, Za-charias en Elisabeth. Zij waren kinderloos en Hadden dikwerf en vurig God gesmeekt, dat Hij hun een zoon zou schenken. Doch hun gebed scheen niet verhoord te worden; want zij waren reeds tot ver gevorderde jaren gekomen.

Zacharias was priester, en had eens als zoodanig zijne weekbeurt, om in den tempel den offerdienst te verrichten. Het werd hem opge-Jegd, om in het heilige, daar namelijk, waar de gouden kandelaar, de tafel der toonbrooden eu liet reukaltaar zich bevonden, het reukoffer op te dragen. Terwijl het volk in het voorhof bad, verscheen aan Zacharias, toen hij met deze dienstverrichting bezig was , de aartsengel (jabriël. Zacharias ontstelde, doch de engel sprak tot hem: vrees niet, Zacharias! uw gebed is verhoord, en aan moe echtgemote Elisuleih zal een zoon geschonken worden, en gij zult, hem ■Joannes noemen.... Hij zal.... voor den Heer nitgaan om hem een heilig en volmaakt volk ie bereiden. Zacharias echter twijfelde, omdat Hij en Elisabeth reeds zoo verre op hunne dagen

-ocr page 15-

10

gekomen waren. Doch Gabriël zeide: zie, omdat gij niet geloofd heit aan mijne woorden, zult gij ran de spraak beroofd zijn tot op den dag, waarop dit zal geschieden. Toen verdween de engel.

Het volk daar buiten was ten hoogste verwonderd , dat ^acharias zoo lang in het heiligdom vertoefde. .Eindelijk verscheen hij, maar hij kon de gewone woorden van den zegen niet uitspreken, want hij had spraak en gehoor verloren. Echter verstond het volk uit zijne gebaren, dat hij in den tempel eene verschijning had gehad. Kort daarna, toen zijn diensttijd verstreken was, keerde hij naar zijne woning terug.

§ 3. Be boodschap des engels.

Lc. I: 26-38.

Begeven wij ons weder naar het bekoorlijke Nazareth. Wij vinden hier Maria op den 25slen Maart geheel alleen in het nederige vertrek , dat zij bewoonde, en verzonken in een vurig gebed. Al wat vlekkeloos is in de onschuld, al wat schoon is in de maagdelijkheid, al wat

-ocr page 16-

11

bemiuuelijk is in de jeugd, al wat ingetoge» is in de zedigheid, al wat verrukkelijk is in Gods heilige liefde, was te lezen op haar gelaat, in hare houding, in geheel haar uiterlijk.

Het was ongeveer zes maanden na de aankondiging der geboorte van Joannes, den wegbereider des Heeren. Daar verscheen andermaal de aartsengel Gabriël om thans de geboorte van den Heer zelveu aan te kondigen. Wees gegroet, zoo sprak h'j Maria toe, gij zijt vol van genade; de Heer is met u; gezegend zijt gij boven alle vrouwen. Als nu Maria zich verwonderde over deze groetenis, stelde de engel haar gerust en kondigde hij haar aan, dat zij, ofschoon maagd, Moeder zou worden van Gods Zoon, door de kracht des Allerhoogsten en de overschaduwing van den H. Geest. Zij zou zijn naam Jesus, dat is Zaligmaker, noemen. Bij God is niets onmogelijk, en Hij, die Elisabeth in haren hoogen ouderdom, niettegenstaande hare onvruchtbaarheid, tot moeder had gemaakt, zou ook in haar maagdelijkheid en moederschap door een groot wonder weten te vereenigen. Het schoone antwoord van Maria was: zie de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw. woord.

-ocr page 17-

12

De toestemming van Maria was gegeven. De engel keerde terug naar den Koning der hemelen. Maria werd Moeder Gods cn tevens onze Moeder.

§ 4. Hel bezoek van TMsabdh Geboorte van Joannes.

Lc. 1: 39—5C

Maria verheugd over de onuitsprekelijke genade, die haar te beurt was gevallen en tevens verblijd over het geluk harer bloedverwante , gevoelde zich gedrongen om Elisabeth deelachtig te gaan maken aan het heilige genot van de menschwording des Woords. Zij stond dus op, en begaf zich van het noorden des heiligen lands naar het zuiden, van Galilea's gebergte naar dat van Judea, van Nazareth naar Hebron. In deze priesterstad woonden Zacharias en Elisabeth.

Maria kwam alzoo te Hebron, zeven uren ten zuiden van Jerusalem gelegen, aan de oostzijde van Judea's bergen, in bet midden van rotsen, wier kruinen en hellingen met wijnstokken en olijfboomen waren beplant. Zij

-ocr page 18-

13

kwam in het liuis van Elisabeth en groette baar met den beminnelijken groet van het Oosten: vrede zij u. Als Elisabeth dien groet vernam, werd zij vervuld met den H. Geest en riep

zij uit: gezegend Z'jt gij boven de vrouwen en gezegend is de vrucht tiws lichaamft. Van u-aar geschiedt mij dit, dat de Moeder des Heeren komt tot mij ? Want zie toen de stem. van uwen (jroet mij in de oorcn Honk, sprong het kind van vreugde op in mijn lichaam. Zalig gij, die geloofd heit! wijl in u vervuld zal worden, hetgeen n van den Heer gezegd is. Daar vervulde ook een heilig dankgevoel het hart van de maagd der maagden , en zij hief den schoonen lofzang aan, waarin zij de Macht, Voorzienigheid en Liefde prees van den God, die op de geringheid zijner dienstmaagd had nedergezien, en in haar het groote werk der menschwording had gewerkt. Wie kent niet het heerlijke dat de kerk juichend zong door alle eeuwen heen, en steeds blijft zingen van het eene einde der aarde tot het andere ?

Maria bleef drie maanden bij hare nicht Elisabeth. Eindelijk op den 24-sten Juni werd a,an deze een zoon geschonken. Op den 8stei1

-ocr page 19-

14

dag na die geboorte kwameu hare geburen en bloedverwanten bijeen om het feest der besnijdenis te vieren. Zij wilden, dat het kind naar zijn vader zou heeten. Doch zijne moeder, die uit Zacharias het bevel des engels begrepen had zeide: geenzins, maar Joannes zal hij genoemd, worden.

Toen de bloedverwanten dit hoorden, wilden zij hierin niet berusten, en nu wenkten zij den vader, die nog steeds doof en stom was, en vroegen hem door teekenen, welke de naam moest zijn. Zacharias eischte een schrijf bordje en schreef: Joiinnes is zijn naam. In hetzelfde oogenblik werd -zijne tong ontbonden, en hij sprak en loofde God. Het wonder werd weldra in den geheelen omtrek bekend, en allen, die het vernamen, waren verwonderd en zeiden: wie toch zal dit kind zijn?

Het hart van Zacharias vloeide over van vreugde en dankbaarheid. Hij hief den schoo-nen lofzang Benedietus aan, waarin hij als priester het aanstaande heil der wereld begroette, en als vader juichte over het deel, dat hierbij aan zijn pasgeboren kind als wegbereider des Heeren zou geschonken worden.

-ocr page 20-

15

Maria, ua getuige geweest te zijn van deze wonderen, nam afscheid van hare heilige bloedverwanten op den 2deu Juli, wanneer nog altijd haar bezoek aan Elisabeth door de kerk wordt herdacht Zij keerde vol liefde en dankbaarheid voor bet heil, dat haar en de wereld geschonken was, naar Nazareth terug.

§ 5. Jesus' gehoor te.

Lc. II: 1—20

Joseph, Maria's bruidegom, wist nog niet welke groote voorrechten haar God geschonken had. God openbaarde hem nu ook het geheim. Een engel des Heeren verscheen hem in den slaap, en kondigde hem aan, dat zijne bruid door den H. Geest den Zoon Gods tol zoon ontvangen had. Gij znli zijn naam Jesus noemen, zegde do engel, want Hij zal zijn volk va ii hunne zonden verlossen. Aldus voorge-gelicht, nam Joseph zijne maagdelijke bruid ten huwelijk, en Maria bleef immer maagd, ook toen zij haar Een- en eerstgeboren Zoon ter wereld bracht. Zoo werd de groote voorzegging van den profeet Isaïas vervuld: zie de maagd zal ontvangen en een zoon haren, en zijn naam zal

-ocr page 21-

16

genoemd worden Emmanuel of God met ons. Zoo werd tevens door dit huwelijk aan Maria in Joseph een beschermer en een steun gegeven; zoo werd aan Jesus in Joseph een pleegvader dn een verzorger geschonken; zoo werd aan Joseph zelf tot vergelding zijner deugd eene eereplaats bereid. Het huwelijk werd geheiligd en opgeluisterd, en de familiedeugden ontvingen een nieuwen glans. De wonderen van Jesus' menschwording ontvingen een getuige te meer, en de raadsbesluiten der menschwording werden voor den Satan vevborgen.

Intusschen was het bevel van den Eomein-schen keizer Augustus uitgegaan om alle inwoners van het Romeinsche rijk op te schrijven. Dit bevel werd ook in het joodsche land door Herodes den Groote nog vóór het beheer van den Romein Quirinus over Syrië volvoerd. ]) Allen gingen dus om zich aan te geven, een ieder in zijne stad, bij welke

1) Ik laat in het midden, welke Romein het toe-zicht hield, Saturnimis of Quirinus. Zie mijn grooter leven O. G. V. J. C. in het aanhangsel.

-ocr page 22-

17

zijne stam- en faaiiliegoederen lagen. Ook Joseph en Maria moesten dus zich naar hunne stad begeven. Deze was Bethlehem, de stad van David, wijl beiden uit den stam van Juda en het geslacht diens konings waren.

Het was voor hen eene lastige reis in dit gure jaargetijde, onder de omstandigheden, waarin Maria zich bevond, zich van Nazareth naar Bethlehem te begeven. Doch het bevel was bepaald; Joseph en Maria onderwierpen zich aan de beschikking der Goddelijk Voorzienigheid, en op den dag, die voor allen was vastgesteld, bevonden ook zij zich te Bethlehem, de stad, waar beider voorouders hadden gewoond.

Bethlehem dagteekent reeds van den tijd der patriarchen. Daar huwde Booz met Ruth de Moabitische; daar was de geboorteplaats van Jesse en David. Het ligt op twee uren afstands van Jerusalem op een der hoogste heuveltoppen van Juda. De kruin des bergs, die bet nog heden bekroont, is lang en smal en 2538 voeten boven den waterspiegel der Mirldellandsche zee verheven. De dalen en heuvelen, die het omgeven, zijn uiterst bekoorlijk door de wijngaarden, die heenslingeren langs

-ocr page 23-

18

de rotsen, door de olijf- en vijgenboschjes, die zich afwisselen met groene weiden, en door de ranke palmboomen j die zich hier en giiids verheffen met hunne sierlijke looverkruin. Niet ten onrechte werd de streek oudtijds Ephrata genoemd, hetgeen vruchtbaarheid beteekent. Later ontving het den naam Bethlehem, dat is: huis des broods. Daar is werkelijk het brood des levens van den hemel gedaald. Het kan ten tijde des Zaligmakers een stadje geweest zijn van 2 of 3000 inwoners.

Op den dag, voor de opschrijving bepaald, was er natuurlijkerwijze een groote toevloed van lieden, die het gegevene bevel kwamen volbrengen. Er was echter slechts een enkele herberg op eenigen afstand van den oostelijken ingang der stad gelegen. Zulke Oostersche herberg is niets anders dan eene ruimte door vier muren ingesloten, en rondom van overwelfde en geplaveide vertrekken omgeven, die van voren open zijn. Tegen de betaling eener beuzeling neemt de eerstgekomene reiziger volgens verkiezing een dezer vertrekken in gebruik. Hij kan , indien hij het verkiest, zijn eigen mantel of tapijt daar op den vloer uitspreiden en zich

-ocr page 24-

19

daarop iiedervleiën gedurende den nacht. Bediening heeft hij niet te verwachten noch te vorderen. In den regel moet hij in zijn eigen voedsel voorzien, zelf water uit de aanwezige bron putten en over zijn eigen vee waken. Het morsige plein, dat een of twee voelen beneden de overwelfde vertrekken ligt, wordt gebruikt om de lastdieren gedurende den nacht veilig te bewaren. Het gebeurt echter niet zelden, dat de geheele herberg en vooral het gedeelte, waar de dieren verblijven, een der talrijke grotten is, die menigvuldig zijn in de kalksteenrotsen van Palestina's middelste heuvels. Dit was ook het geval, gelijk de overlevering ons leert, met de herberg te Bethlehem, Eene grot bij de herberg diende tot stalling van het vee.

Toen Joseph en Maria nu te Bethlehem waren aangekomen, waren al de plaatsen in de herberg reeds ingenomen. Zij zagen zich dus verplicht in de grot, die tot stalling diende , te vernachten. Daar in het gure jaargetijde, in het midden der redelooze dieren, in die sombere grot, onder allerlei ontbering, werd de Zaligmaker der wereld geboren. Hij die rijk was, is om onzentwille behoeftig geworden.

3

-ocr page 25-

20

Het was de nacht van den 25sten Decembei'. Het was het 37ste jaar van Augustus' regering; het 747ste na de stichting van Rome, het 7de voor de gewone jaartelling.

Op den afstand van een kwartier ongeveer ten oosten van Bethlehem lag eene vallei, die nagenoeg een uur lang was, en, van alle kanten door heuvelen ingesloten, zich uitstrekte naar den kant der Doode Zee. Hier waren in dien nacht herders, de nachtwake houdende over hunne kudde. Het regenachtige jaargetij deed juist in Palestina en vooral in de omstreken der Doode Zee de weiden groenen. Terwijl ze alzoo waakten, zie! daar stond eensklaps een engel des Heeren bij hen, en omstraalde hen de heerlijkheid Gods. Een bovenaardsche glans verlichtte de velden, en op het gezicht van den hemelgeest in zijn schitterend lichtgewaad werden zij grootelijks met vrees bevangen. De engel sprak hen toe: vreest niet; want zie! ik verkondig u eene groote vreugde, die het gehtele volk zal zijn; heden in de stad van DavütS# u de Zaligmaker geloren, welke is Christus, de Heer. En dit zij u tot teeken: gij zult een kind vinden in doeken gewonden, liggende in

-ocr page 26-

21

de sialkribbe. Nog schitterender wordt daarop het licht, Eog ontzettender de verschijning, nog verrukkelijker de openbaring. Nauwelijks heeft de hemelgezant uitgesproken, of terstond is bij den engel eene menigte van hemelsche heerscharen. Zij verheerlijken Gods liefde; zij verblijden zich over 's menschen geluk, eu liefelijk klinkt over de velden het schoone lied door hen iu volle koren aangeheven: eer zij God in den allerhoogste, en vrede op aarde aan. de mensehen van goeden loille.

Toen nu de verschijning verdwenen was, en de engelen waren opgevaren ten hemel, zeiden de herders tot elkander: laat ons heengaan naar Bethlehem, en dit noord zien, dat geschied is, hetgeen de Heer ons heeft verkondigd. Zij spoedden zich er heen. Hun weg voerde hen den heuvel met zijne terrassen op, tot dat zij door de tuinen van Bethlehem, welke door het maanlicht werden beschenen, de kruin bereikten van den bergrug, waarop het kleine stadje was gebouwd.

Zoo kwamen zij aan den stal der herberg, en vonden in die grot Maria en Joseph en het kindje, in doeken gewonden en liggende in

-ocr page 27-

22

de kribbe, te midden der lastdieren. Met welbehagen aanschouwden zij het goddelijke kind. Aanbiddend vielen zij neder, bewonderden Gods grenzelooze liefde, en dankten God voor zijne onuitsprekelijke goedheden. Zij verhaalden daarop de wonderbare verschijning, die hun bij hunne kudde was te beurt gevallen. Maria hoorde ze met vreugde, bewaarde al deze dingen in aandenken, en dacht daarover na in haar hart.

]\Ta dus hetgeen hun aangekondigd was te hebben aanschouwd, keerden de herders terug, terwijl zij God loofden en prezen over al hetgeen zij gehoord en gezien hadden.

§ 6. Jema' besnijdenis en opdracht in den tempel.

Lc. II: 21-39.

Acht dagen na zijne geboorte werd de Heer volgens het joodsche gebruik besneden. Hij was aan die besnijdenis niet onderwo-pen, doch aanvaarde ze uit liefde tot ons, uit gehoorzaamheid en uit nederigheid.

De eerste druppelen bloeds, die Hij hier

-ocr page 28-

23

vergoot, waren het voorspel van dat aanbiddelijk zoenoffer, dat Hij, de barmhartige Hoo-gepriester eens zou voltrekken aan het kruis. Bij deze gelegenheid ontving ook het Goddelijke kind zijn beteekenisvollen naam, Jesus, de zelfde naam als Josuë, beteekent God Verlosser-Hij was de ware Josuë , die het geheele mensch-dom uit den ellendigamp;TJtoestand, waarin het reeds 40 eeuwen zuchtte, overvoerde tot het ware heil, tot het rijk, dat overvloeit van hemel-sche leer en Goddelijke genade.

Veertig dagen na de geboorte had eene andere plechtigheid plaats. Maria en Joseph brachten Jesus naar den tempel om hem als Eerstgequot; boorne den Heer voor te stellen, en kochten Heoj voor vijf zilveren sikkelen terug. Ook droeg Maria het aan de armen voorgeschre-vene zuiveringsoffer, namelijk twee duifjes, aan God op.

Door Goddelijke ingeving kwam juist op dit oogenblik een godvreezende en rechtvaardige grijsaard, Simeon genoemd, in den tempel. Hij verwachtte de vertroosting van Israël, want hij had van den Heiligen Geest eene openbaring ontvangen, dat hij den dood niet zou

-ocr page 29-

u

zien, voor dat hij den gezalfde des Heeren had aanschouwd.

Hoe groot was zijne blijdschap, toen hij door eene Goddelijke verlichting in het kind van Maria den Zaligmaker erkende. Verrukt nam Simeon het Goddelijke kind in de armen, en terwijl hij het aan zijn hart drukte, dankte hij God door deu schooneu lofzang; nunc di-millis, voor het groote geluk, dat hij zelf ondervond en voor het heil aan de geheele wereld bereid.

Toen hij nu aan de minnende Moeder het Goddelijke kind terug gaf, voorspelde hij haar Jesus' lijden, en hoe een zwaard haar eigene ziel eens doorboren zou.

Terwijl dit plaats had, was daar mede aanwezig eene profetes, Anna met name, dochter van Phanuël, uit den stam Aser. Zij was verre in hare dagen gekomen, en had van haren maagdelijken staat 7 jaren met haren man geleefd. Deze vier-en-tachtigjarige weduwe verbleef onophoudelijk in den tempel, en diende God bij dag en bij nacht met vasten en bidden. Ook zij erkende in Jesus deu Heiland. Zij loofde den Heer en sprak van Hem tot allen.

-ocr page 30-

25

die de verlossing van Israël verwachtten. Dit alles greep plaats op den 2den Februari.

§ 7. De aanbidding der wijzen.

Mt. II: 1—12.

Reeds een jaar was na de geboorte vanJesus verloopen, toen op den 6den Januari Jesus te Bethlehem een nieuw bezoek ontving. Er verschenen wijzen uit het Oosten, waarschijnlijk priestervorsten uit Persië, te Jerusalem, die alles in opschudding brachten door de vraag: waar is de niemo geboren honing der joden ? Wiint wij hthben zijne ster in het Oosten gezien en zijn geleomen om hem te aanbidden. Naar het getal hunner geschenken te oordeelen waren zij drie in getal, en de legende noemt ze: Kaspar, Mclchior en Balthasar. Zij waren vergezeld van eene vorstelijke karavaan, bestaande uit verscheidene kameelen, die beladen waren met hunne schatten en levensbehoeften, en zij hadden verscheidene dienaren bij zich. Hiermede hadden zij de lange, moeilijke en gevaarvolle reis uit het verre Persie naar Judea door de

-ocr page 31-

26

uitgestrekte zandwoestijn afgelegd. Toen zij in Judea waren aangekomen, was de ster voor hen verdwenen. Dit had hen naar de hoofdstad Jerusalem gevoerd, wijl zij meenden hier den pas geboren koning, die hun aangekondigd was, te zullen vinden. Het was natuurlijk, dat zij hier zich aanmeldden aan het koninklijke paleis op den Sionsberg, waar Herodes de Groote zijn verblijf had gekozen. Toen deze heerschzuchtige koning, die uit argwaan reeds echtgenooten en zonen had vermoord, hunne vraag vernam, ontveinsde hij toch voor hét volk het plan, dat dadelijk bij hem rijp was, om dezen mededinger van kant te maken. Sluw echter nam hij den schijn, die vorstelijke vreemdelingen ten dienste te staau. Hij vergaderde dus al de overpriesters- eu schriftgeleerden , en onderzocht van hen, waar de Christus moest geboren worden. Het antwoord luidde: te Bet/de/iem in Jucla; want alzoo staat geschreven door den profeet: en gij Bethlehem land van Juda, zijl geenzins de minste onder de hoof steden van Juda , want uit u zal de Heerscher morthomen , die mijn volk besturen zal.

-ocr page 32-

27

Nu ontbood Herodes de priestervorsten in 't geheim bij zich , en onderzocht nauwkeurig bij hen naar den tijd, wanneer de ster hun verschenen was. De geboorteplaats was hem bekend, hij onderzocht nu ook naar den tijd der geboorte. En na dit vernomen, te hebbenj zond hij de wijzen naar Bethlehem terwijl hij zeide: gaat en onderzoekt nauwkeurig naar het hind, en als gij het gevonden zult hellen, lood-scliajd het mij, opdat ook iJc home en het aanhidde. De huichelaar zocht den pas geboren koning der joden, waardoor zijn rijk in gevaar kon komen , alsdan te dooden.

De wijzen sloegen den weg in naar Bethlehem , en zie, daar flonkerde weder voor hun. oog het geliefde gesternte, dat zij in het Oosten hadden gezien. Getroost en vol verlangen bestegen zij den heuvel, waarop Davids stad

hunne blijdschap ten

top; want zie! de ster stond daar boven en wees de plaats aan, waar de Heer zich bevond. Zij traden het huis binnen, dat hun was aangewezen en zij vonden het kind met Maria, zijne Moeder. Maria vernam de aanleiding en het doel hunner kornstj en maakte op hare beurt

-ocr page 33-

28

Jesus hun kenbaar. Zij vielen neder en aanbaden het kind dier minnelijke Moeder. Zij openden hunne schatten en offerden hem goud als koning, wierook als God, en mjtrhe als het slachtoffer voor de zonden der wereld.

Den volgenden dag wilden zij terugkeeren Maar in den 'slaap werden zij gewaarschuwd, niet weder naar Herodes te gaan. Zij begaven zich dus langs een anderen weg naar hun vaderland, en werden er volgens de overlevering de eerste geloofsverkondigers.

§ 8. I)e vlucht naar Egypte.

Mt. II: 13—23.

Toen de wijzen waren heengegaan, en de woon, waar zij Jesus hadden aanbeden, hadden verlaten, verscheen in denzelfden nacht, gelijktijdig dat de wijzen werden gewaarschuwd, aan Joseph een engel in den slaap, die tot hem sprak : Sla op, en neem hel Icincl en zijne moeder, nn vlucht mar Egypte.

Het bevel van den engel eischt spoed, wordt gegeven in den nacht, betreft een lastige reis

-ocr page 34-

29

en geldt voor een onbepaaldeu tijd. Joseph gehoorzaamt. Hij amp;taat dadelijk op, neemt in den nacht het kind en zijne moeder, en trekt ijlings naar Egypte.

Hun weg ging waarschijnlijk over Gaza. Paar vereerde men langen tijd de plaats, waar de H. Familie zou hebben gerust. De natuur is hier zeer schoon. Menigvuldige dadelboomen wiegelen hunne lange bladeren in de blauwe lucht boven het donkere lover der dichte olijf-bosschen, druivenranken slingeren zich weelderig rondom de wilde vijgenboomen, en sieren die met den rijkdom barer trossen. De omliggende velden zijn bloeiend en vruchtbaar.

Van Gaza tot aan het eigenlijk bewoonde Egypte duurt de weg, die eerst bijna langs den zeeoever en dan door de woestijn voert nog zeven volle dagen.

Eene schoone legende blijve hier niet onvermeld. Eens rustte de Heilige Pamilie des nachts in de grot van een roover. Zij werden met ruwe doch hartelijke gastvrijheid door de vrouw van den hoofdman der bende ontvangen. Wellicht was het de zware smart, die haar kwelde, die haar tot deze menschlievendheid

-ocr page 35-

30

bewoog. Zij had een schoon kind, het leven harer ziel, het eenige schuldelooze wezen onder al deze booswichten. Dat kind was met me-laatschheid geslagen. Maria verzocht water om Jesus te wasschen. De vrouw bracht het haar en Maria wiesch Jesus. Hierna wiesch ook de moeder den kleinen melaatschen Dismas in hetzelfde water en zie! zijn vleesch werd gereinigd. Lange jaren verliepen na dit voorval. Het kind ontwies aan de armen der moeder, en de jeugdige Dismas werd bij de rooverbende ingelijfd. Zijn leven werd een leven van misdaad. Eindelijk werd hij gevangen, en te Jerusalem tot den kruisdood veroordeeld. Toen hij aan het kruis hing, hing hij naast Jesus. En hij , die nu met nog deerlijker melaatschheid was geslagen, werd in Jesus' bloed gereinigd, en vernam van Hem het woord: heden zult gij met mij zijn in het Paradijs.

Joseph in Egypte gekomen, vestigde zich in de voorstad van On of Ueliopolis, thans Matarieh genoemd. Op anderhalf uur afstands van Kaïr.i wijst nog een granieten Obelisk de plek aan. Nog toont men er eene fontein van frisch en helder water, volgens de legende op wonderbare wijze ontspron-

-ocr page 36-

31

gen, en een sycomore van ongeveer 20 voeten omvang, waaronder de H. Familie heeft gerust.

Herodes intusscheu, toen hij de wijzen niet zag terugkeeren, gaf het wreedaardig bevei om in Bethlehem en de gansche omstreek, alle kinderen beneden de twee jaren te vermoorden. Zoo dacht hij ook Jesus te straffen. Het snoode bevel werd volvoerd, en een tal schuldelooze kinderen werden in de armen der moeders vermoord. Doch Jesus was in veiligheid , en Herodes ontging zijnen straf niet. Hij werd aangetast door een afschuwelijke kwaal, en stierf onder vreeselijke smarten, nadat hij zijnen zoon Antipater om het leven had laten brengen.

Nu verscheen weder een engel in Egypte aan Joseph in den slaap, en sprak: sta op, en neem het kind en zijne moeder , en ga naar het land van Israël; want zij, die het kind naar het leven stonden, zijn (jestorven. Joseph, na schier anderhalf jaar in Egypte, verbleven te hebben, verliet dit land, en keerde terug naar het verborgene Nazareth in Galilea.

Hier groeide Jesus op, en werd versterkt, ea was vol wijsheid, en Gods genade 'was in Hem.

Zoo doorliep de Heer de kinderjaren en on-

-ocr page 37-

32

derwierp zich aan de kinderlijke zwakheid en aan de kinderlijke ontwikkeling. Welke nederigheid in den God van hemel en aarde, doch vooral welke liefde! Hij toonde aan de wereld, hoe het kind eerbied verdient, alle menschelijke rechten bezit, en eene grootsche bestemming heeft op aarde en in den hemel. Vooral riep hij allen toe: ziel toe, dat gij geen dezer Tcleinen ergert. Door als kind te levea werd hij voor de kinderen een aanbiddelijke toonbeeld in onschuld, nederigheid, gehoorzaamheid, beminnelijkheid en godsvrucht. Door als kind verzorgd te worden, heiligde de godmensch de verzorging, de bewaking, het onderricht, de opvoeding der kinderen.

§ 9. Be twaalfjarige Jesus in den tempel.

Lc. II: 41—50.

Jesus' ouders gingen alle jaren met het Paasch-feest naar Jerusalem, en volgden hierin de wetten huns volks. Toen Jesus twaalf jaren oud was, ging Hij voor de eerste maal met Maria en Joseph daar heen.

De reis ging van Nazareth over Samaria naar

-ocr page 38-

33

de hoofdstad van Judea, en duurde schier drie dagen. Zij viel in den schoonsten tijd des jaars-Alles was frisch, de boomen stonden in vollen bloei, de velden werden nog besproeid door de vlietende beekjes, en het liefelijke groen was nog niet verzengd onder de brandende stralen der zon. Onder het zingen van psalmen trokken geheele karavanen naar het heiligdom op.

Hoe schitterde het Goddelijk oog van den twaalfjarigen Jesus van een hoogeren gloed, toen Hij daar Jerusalem met zijne muren en poorten, zijne koepeldaken, zijne paleizen, zijn prachtigen en sneeuwit marmeren tempel voor zich zag uitgestrekt I Met welke vervoering beklom Hij de treden, die Hem in liet uitgestrekte voorhof der heidenen, met zijne hooge zuilengangen, en van daar in het voorhof van Israël voerden, waar Hij het tempelgebouw kon aanschouwen; dat nog slechts door het voorhof der priesters van Hem gescheiden was!

Acht dagen duurde het feest. Na den afloop verlieten Joseph en Maria met de overige bedevaartgangers van Nazareth en zijne omstreken Jerusalem en den tempel. De scharen dei-mannen en die der vrouwen gingen afzonderlijk

-ocr page 39-

34,

eu iu verschillende groepen verdeeld. Zoo kon Jesus dan ongemerkt in den tempel blijven, terwijl Joseph en Maria in don waan verkeerden , dat de Heer Zich bij een der andere groepen van het gezelschap bevond. Bij het einde van den dag hielden zij stand, om den nacht door te brengen te El Birch.

Hoe groot was de ontsteltenis, de kommer, de droefenis van Joseph en Maria, toen zij hier Jesus vermisten ! Zoekende keerden zij naar Jerusalem terug, en eerst op den derden dag vonden zij Jesus in den tempel, en wel in de groote synagogenschool Beth Midrasch, die aan het voorhof grensde. Hier waren meer dan 300 zitplaatsen, en de voornaamste leeraars van Israël hielden hier op gestelde dagen en vooral in de feesttijden hunne voordrachten.

Hier zat Jesus neder in het midden der leeraren, hen hoorende en ondervragende. Allen die hem hoorden, waren verwonderd en verrukt over zijne wijsheid en zijne antwoorden. Hij toonde hier reeds het Licht der wereld te zijn.

Toen Maria en Joseph Jesus hier wedervonden , ging hunne droefenis over in vreugde. Bij het verlaten der vergadering stortte Maria

-ocr page 40-

35

haai' hart uit vcor het Goddelijke kind. Zoon sprak zij, waarom hebt gy ons zoo gedaan ? Zie! uw vader en ik helben u met smart gezocht? Jesus7 antwoord was eene minzame opheldering en geruststelling tevens door een beroep op zijne lioogere zending. Waarom zocht gij Mij? zeide Hij, wist gij dan niet, dat Ik moest zijn m hetgeen mijns Vaders is? Dit is het eerste woord des Heeren, dat wij kennen. Het wijst ons op zijne Goddelijke natuur.

§ 10. Jesus te Nazareth.

Lc. 11: 51—52.

Hoe verheugd waren Joseph en Maria Jesus weder met zich te hebben, en hoe aangenaam was hun de terugreize, nu de Heer met hen vertrok ! Zoo kwam de Zaligmaker weder in het stille Nazareth.

Hier gaf Hij aan de wereld een wonderbaar voorbeeld van gehoorzaamheid. „Wie was hier „gehoorzaam?quot; vraagt de H. Bernardus, „en „aan wie? Het is de Zoon Gods,quot; antwoordt hij, „de Schepper van hemel en aarde, Hij is „onderdanig aan menschen, die Hij in groot-

8

-ocr page 41-

26

„heid, macht en wijsheid oneindig overtreft. „Hij gehoorzaamde in de geringste dingen. Hij „gehoorzaamde tot aan zijn dertigste jaar, zoo-„dat Hij zijne Goddelijke roeping scheen te „vergeten.quot;

Hij gaf ook een voorbeeld van ;jroote nede righeid. De Verlosser der wereld schitterde te Nazareth met geen Goddelijken luister, mengde Zich niet in het bestuur der volkeren, verrichtte niets buitengewoons. Neen! Hij wies op in eene verborgenheid, die des te meer de aandacht verdient, wijl zij niets buitengewoons heeft, en door millioenen en millioenen wordt gedeeld. Tot aan zijn dertigste jaar was Hij door allen vergeten en verbleef Hij in eene stad, waarvan men algemeen weinig verwachting koesterde. Hij hield zich bezig met een handwerk, dat geheel buiten .zijne bestemming scheen te liggen. Zoo verrassend was later zijn optreden als leeraar, dat zijne stadgenooten zich afvroegen : Is deze niet de timmerman, de zoon van Maria? Wat is onbeduidender dan het maken van ploegen en het behandelen van timmerwerk^ ■waarmede de Heer zich bezig hield?

Ook de deugden van Joseph en van Maria

-ocr page 42-

37

verdienen allezins onze overweging. Het neet ons een genot zijn aan dit heilige gezin te denken, ofschoon ons niets bijzonders in het H, Evangelie is opgeteekend.

Daar na Jesus' openlijk optreden van Joseph geen spraak meer is, is hij allerwaarschijnlijkst te Nazareth in de armen van Jesus en Maria overleden. Jesus werd daardoor de verzorger zijner beminde Moeder in haar weduwstaat.

-ocr page 43-
-ocr page 44-

JESUS' OPENBAAR LEVEN.

HOOFDSTUK I.

Van Joannes' optreden tot het eerste Paasohfeest.

§ 1. Joannes de Booper.

Mt. III: 1—10; 1: Mc. 1; 1—6; Lc. III: 1—14,

De wonderzoon van Zacharias en Elizabeth had door Gods leiding de zamenleving verlaten, en was opgegroeid in de woestijn. De woestijn hier bedoeld is gelegen (en zuiden van Jerusalem, aan de westzijde der doode zee. Het is eene ware wildernis, dor, woest en zanderig, slechts hier en daar met groene dalweiden en weelderigen plantengroei doorzaaid. Een menigte kale en onvruchtbare rotsen, nu eens asch-grauw, dan weder roodachtig geel, soms purperkleurig, liggen er verstrooid. Zij zijn niet zelden door diepe bergkloven en groeven van-eengescheiden. Ontelbaar zijn ook de holen en grotten, welke zich in die rotswanden ver-

-ocr page 45-

40

diepen, en niet zelden van zeer grooten omvang zijn.

Hier leefde Joiinnes, in de grootste afzondering. Hij was een JNTazareër, en beschouwde zich als aan God toegewijd. TSooit kwam wijn of sterke drank over zijne lippen, en het water eener woestijnbron was zijn drank. De groote Oostersche sprinkhanen, waarmede de behoef-tigsten zich voedden, en de honig, die aan de hoornen ontvloeide of door wilde bijën vergaderd was, waren zijn voedsel. Zijn vasten was zoo menigvuldig, zijne onthouding zoo gestreng, dat Jesus later van hem zeide: Joannes eet of drinkt niet. Zijne legerstede was de bloote grond, zijne woning een rotshol in de woestijn. Zijne haren golfden ongeschoren langs zijne schouders, en zijn baard was nooit door eene schaar aangeraakt. Een boetekleed, uit ruw kemelshaar geweven, bedekte hem het lichaam, en een gordel boud hem het onoogelijk kleed om de lendenen,

In het vijftiende jaar der regering van Tiberius over de wingewesten, of in het 25ste onzer tijdrekening kwam het woord des Heeren over den zoon van Zacharias, en ontving hij

-ocr page 46-

41

het bevel, om de komst van den Messias door zijne prediking voor te bereiden. Hij verliet dus de woestijn, en begaf zich naar de omstreken der Jordaan. Deze stroom, zoo rijk aan godsdienstige herinneringen , ontspringt aan den voet van den Libanon, en stort zich vandaar, 800 voeten boven den waterspiegel der Middel-landsche zee, na het meer Merom en dat van Gennesareth doorkruist en een afstand van 50 uren achter zich gelaten te hebben, aan het andere einde van Palestina in het rotsbekken der doode zee, dat zich 1341 voeten beneden dien waterspiegel bevindt.

Niet verre van Jericho, op den weg, die uit Jerusalem langs deze stad naar de binnen-gewesten van Azië voerde, was oudtijds een overgang over deze rivier. Hier bij Bethanië of Bethabara begon Joannes zijne prediking, en trad hij op als boetgezant. Zoo was het voorspeld door twee profeten. Malachias sprak : zie ik zend mijnen engel, en hij zal den weg bereiden voor mijn aanschijn en weldra zal komen tot zijnen tempel de Heer, Dien gij zoekt en de bondsengel, dien gij verlangt. Vóór hem zegde reeds Isaïas: troost u, troost u

-ocr page 47-

42

mijn volk ! Spreekt Jerusalem tot het hart en roept haar toe, dat hare gevangenschap geeindigd is. . . tjn nu schetste de profeet j hoe Joannes als gezant des Heeren het einde dier slavernij en het ophanden zijn van het Gods rijk zou aankondigen : de stem eens roependen in de woestijn: bereidt den weg des Heeren. Alle dal moet gevuld en alle berg en heuvel geslecht worden, en wat krom is moet recht, en wat oneffen is moet effen worden. En alle vleesch zal liet heil Gods aanschouwen.

Aan de oevers van den Jordaan, riep dus Joannes allen toe : doet boetvaardigheid; want het rijk der hemelen is nabij. Zijne prediking noodigde tot bekeering, en tevens kondigde hij de komst van den Koning der hemelen aan. Van alle kanten stroomde men, toen hij optrad, weldra naar Bethanië. Uit Jerusalem , uit geheel Judea , en de gansche omstreek van den Jordaan verzamelden zich geheele menigten rondom den grooten boetprediker. Onder den invloed zijner bezielde taal en zijner heilige voorbeelden werd hun hart getroffen. Zij beleden hunne zonden en werden door Joiinnes in den Jordaan gedoopt. Dit doopsel was eene

-ocr page 48-

43

plechtigheid, die geeu genade schonk, maar alleen te kennen gaf, hoezeer men wenschte zich te reinigen van de vlekken zijner ziel, en zich op waardige wijze aan te sluiten bij Christus, Die weldra zou komen.

Ouder de menigten, die toestroomden om gedoopt te worden, zag Joannes weldra vele Phariseën en Sadduceën opdragen. De eersten waren trotsche, huichelachtige en liefdelooze lieden; de tweeden waren ongeloovigen. Zij beiden kwamen niet zoo zeer uit liefde tot de waarheid en het heil, als wel uit afgunst eu met den listigen toeleg om te bespieden. Daarom sprak Joannes tot hen: adder en-gehroedsel, vie heeft u geleerd, dat gij den toekomstigen toorn ontvliedt? Brengt waardige vruchten van loetvaardigheid voort, en wilt niet zeggen: wij helibin Abraham tot vader. Niet allen, die uit Israël zijn, zijn Israëlieten; en niet allen, die uit het zaad van Abraham zijn, zijn zijne Icinderen. 'yant ik zeg u, dat God bij machte is, uit deze steenen aan Abraham kinderen te verwekken. Heeds is de bijl aan den wortel der hoornen gelegd. Elke boom, die geen vruchten draagt, zal uitgehouiven en in het vuur geworpen worden.

-ocr page 49-

44

Onder de scharen waren er zeer velen, die in oprechtheid tot. Joannes kwamen. Getroffen door zijne prediking, zeiden zij : tvat zullen wij derhalve doen? Het antwoord was. die itree rokken heeft, geve hem, die er geenen heefl, en die spijze heeft, doe desgelijks. Ook tollenaars stelden de vraag: Meesier, wat zullen wij doen ? Hij antwoorde: eiseht niets meer dan u gesteld is. Zelfs waren er krijgslieden , die vraagden: en wij, wat zullen wij doen ? Joiinnes antwoordde; pleegt jegens niemand geweld noch onrecht, maar weest tevreden met mee soldij.

§ 2. Het doopsel des Zaligmakers en het vasten van Christus in de woestijn.

Mt. III: 13,17; IV; 1—3; Mc. 1; 9—13; Lc. III; 21—23;

IV; 1—2.

Twee maanden konden verloopen zijn, sedert Joiinnes zich uit de woestijn van üudea begeven had naar de oevers van den Jordaan. Daar vertrok ook Jesus uit Nazareth , en verscheen Hij onder de menigte, om het doopsel uit de hand van Joiinnes te ontvangen. Joiinnes

-ocr page 50-

45

erkende door hoogere ingeving, wie daar tot hem kwam, en hield den Heer terug, toen Hij in den stroom wilde afdalen. Ik heb noodig, zeide hij, om door ü gedoopt te worden, en komt Gij tot mij? Maar Jesus antwoordde; laat het nu toe, ivant aldus hetaamt het ons , alle gerechtigaeid te vervullen. Joannes verzette zich niet langer, en Jesus, Die Zich met onze zonden beladen had, daalde af iii de wateren. En zie! terwijl de Heer gedoopt werd en bad, daar ontsloot zich de hemel; een luistervolle lichtstroom omstraalde den Godmensch ; de H. Geest daalde over Hem neder in de gedaante eener duif, en eene stem werd uit den hemel gehoord : Gij zijt mijn welbeminde Zoon; in U heb Ik mijn behagen genomen.

Na door Joannes gedoopt te zijn, begaf Jesus Zich onder de leiding van den H. Geest naar de woestijn der Quarantania. De berg van dien naam rijst niet verre van Jericho in de nabijheid der fontein van Eliseus uit de vlakte omhoog tot bijna 2500 voeten. Hij bestaat uit kale en steile rotsen, doorboord van ontelbare holen. Nog wijst men hier de grot aan, waar Jesus veertig dagen en nachten heeft

-ocr page 51-

46

verbleven; en al dien tijd bad de Heet', al dien tijd vastte Hij en nuttigde niets.

Daarna begon Jesus te hongeren. Toen naderde Satan tot Hem en sprak : indien Gij Gods Zoon zijt, zeg tot dezen steen, dat hij brood worde. (Luc. IV: 3) Doch Jesus gaf ten antwoord: daar staat (jeschrcven: de mensch leeft niet van brood alleen, maar van alle woord ^ dat uit Gods mond komt.

Nu nam de duivel Jesus op, voerde Hem naar de heilige stad Jerusalem, en plaatste Hem daar op de tinne van een der zijgebouwen, die den tempel omgaven. Indien Gij de Zoon Gods zijt, zegde hij andermaal: werp U dan van Mer naar heneden neder. Want er staat geschreven : Bij heeft aan Zijne engelen wegens U gelast, dat zij V zonden behouden. Zij zul, len V op de handen dragen, opdat Gij uwen voet aan geen steen zondt f.iooten. Maar het antwoord was; Er staat oohgeschreven : Gij zult dun Heer uwen God niet tergen.

Andermaal nam de duivel Jesus op, en plaatste Hem op eenen hoogen berg. Hier toonde bij Hem langs alle kanten het wijde gebied der wereld en sprak : dit alles zal ik V

-ocr page 52-

47

geven, indien Gij nedervalt en mij aanbidt. Ga weg, Satan, zoo gebood nu Jesus; toant er istaat geschreven: gij zult den Heer uwen God aanbidden en Hem alleen dienen. — Toen verliet Hem de duivel, en de engelen daalden af om Hem te dienen.

§ 3. Drievoudige getuigenis van Joannes ten aanzien van Jesus.

Mt. III: 11—12; Mc. I: 6-8; Lc. III: 15—18 Jo. I: 15—19.

De hooge raad der Joden, die belast was met het toezicht over leeraars en leer, zond, terwijl Christus Zich in de woestijn bevond, een gezantschap uit zijn midden tot Joiinnes om te onderzoeken naar zijn persoon en zijn doopsel. Deze afgevaardigden stelden dus van gezagswege aan Joiinnes rechtstreeks de vraag, wie hij was. De H. boetgezant beleed nederig en rondborstig; Ik ben de Christus niet. Nu zegden de afgevaardigde priesters en levieten : wat dan? zijt gij Elias? Doch Joiinnes antwoordde : ik hen die niet. Andermaal vroegen zij; zjt gij de profeet? en het antwoord luidde:

-ocr page 53-

48

neen. Eindelijk spraken zijne ondervragers beslissend: wie zijl gij? opdat wij antwoord yeven aan degenen, die ons gezonden hchhen? Wat zegt gij van u zeiven? Joilnnes antwoordde; ik ben eene stem des roependen in de woestijn: maak recht den weg des Heeren , gelijk de profeet Isnïas gezegd heeft. Waarom doopt gij dan, vroegen nogmaals de afgezondenen, indien gij de Christus niet zijt, noch Eli as noch de profeet. Joannes antwoordde nu ten aanhoore van allen : ik doop u met water tot boetvaardigheid; maar midden onder u heeft Bij gestaan, Dien gij niet kent. Hij is het, Die na mij komen zal en voor mij is geworden. Hij is machtiger dan ik, en ik hen niet waardig, neergebogen zijne schoenriemen te ontbinden en zijne schoenen Hem na te dragen. Deze zal u doopen met den H. Geest en met vuur. Hij heeft zijne torn. in zijne hand en Hij zal zijn donchvloer zuiveren, en zijne tanve in zijne schuur verzamelen-, maar het kaf zal Hij mei onuitbluschbaar vuur verbranden. Zoo kondigde Joannes Jesus aan als den Koning door de profeten voorspeld; als den Eeuwige, Die bestond vóór hij nog was; als God, Die den H. Geest zou schenken; als den

-ocr page 54-

49

Eechter, Die eens zou straffen met ouuitblusch-baar vuur.

Daags nadat Joannes deze getuigenis afgelegd had, voerde Lij andermaal liet woord tot hen gt; die hem bij de oevers van den Jordaan omringden. Daar zag hij Jesus naderen, Die terugkeerde uit de woestijn. Met liefde wees hij zijne hoorders op den naderenden Christus, terwijl hij sprak; ziet het Lam Gods! ziet Bic wegneemt de zonde der wereld. Zoo erkende hij Jesus als het zoenoffer, dat de wereld kwam reinigen door het storten van zijn Goddelijk bloed.

Verscheidenen hadden zich in een kring van leerlingen bij Joiinnes aangesloten. Onder dezen waren meerdere Galileërs, Simon en Andreas ziju broeder, zonen van Jonas; Joannes en Jakobus, zonen van Zebedeus. Zij waren vis-schers op het meer van Gennesareth. Met belangstelling hadden zij Joiinnes het naderende Godsrijk hooren verkondigen, en zij hadden waarschijnlijk het doopsel der boete ontvangen uit dezelfde hand, die den Godmensch zou doopen. Wederom stond Joiinnes den volgenden dag met twee van deze zijne leerlingen: Joiinnes en

-ocr page 55-

50

Andreas. Daar zagen zij Jesus weder voorbij wandelen, en wederom sprak de boetgezant met bijzonderen nadruk: ziedaar het Lam Gods.

Opgewekt door de drievoudige getuigenis, die zij alzoo drie achtereenvolgende dagen verna-ijen, begonnen de twee leerlingen Jesus te volgen: doch zij durfden den Heer niet toespreken. De Heer, als Hij zag, dat zij Hem volgden, keerde zich om en vroeg minzaam: wat zoekt gij? Hun antwoord was: lialhi! waar verblijft Gij? Zij verlangden zich naar Jesus' verblijf te begeven om zijne leer te vernemen, .lesus was terstond bereid en zzièz: komt en ziet. Zij gingen dus mede. Het was reeds vier uren in den namiddag, en zij bleven waarschijnlijk diep in den nacht met Jesus.

Toen zij nu terugkeerden, haastten zich beiden liet voorgevallene ieder aan zijn broeder te berichten. Andreas vond het eerst zijn jongeren broeder Simon. Vreugdevol bracht hij hem de tijding: wij htihen den Messias gevonden. Simon was dadelijk bereid om met Andreas tot Jesus te gaan. Zoodra de Heer hem zag, sprak Hij: Gij zijt Simon de zoon van Jonas; gij zult /jenoemd worden Cephas. Reeds bij de eerste

-ocr page 56-

f)l

ontmoetiug kenmerkt hij Simon a!s bet toekomstig hoofd zijner kerk.

Met vier leerlingen stond de Heer nu op het punt om terug te keeren naar Galilea. Daar trof hij Philippus aan, die even als Simon en Andreas uit Bethsaida afkomstig was. JesuS sprak hem toe: volg wij, en Philippus gehoorzaamde. Deze spoedde zich nu naar Nathanaël of Bartholomeus, zijn vriend, en bracht hem de blijde tijding; wij Jiehben Hem gevonden, van loien Moses en de wet en profeten geschreven hehhen, Jems, den zoon van Joseph, uit Nazareth. Doch Bartholomeus antwoordde: Kan er uit Nazareth iets goeds zijn? Op die vraag antwoordde Philippus met de uitnoodiging: hom en zie. Nathanaël ging dus met Philippus naar den Heer. Toen Jesus hem zag, zeide Hij: ziedaar in waarheid een Israëliet, in wien geen bedrog is.

Nathanaël was ten hoogste verwonderd en vroeg: van waar kent Gij mij? Her Philippus n riep, zeide Jesus: als gij onder den vijgeboom waart, zag ik u. De zoon van Tholomeus was overwonnen; en verbaasd over die bovennatuurlijke wetenschap, riep hij uit: Rabbi, gij zijt

4

-ocr page 57-

52

de Zoon Gods; gij zijl de Koning van Israël. Toen sprak Jesus; omdat ik u gezegd heb: ik zag u onder den vijgehoom, gelooft gij. Grooter dan dit zult gij zien. Voorwaar , voorwaar, ik zeg u lieden, gij zult den htmel open zien, en Gods engelen zien opklimmen en nederdalen over den Zoon des menscheu

§ 4. Jesvs op de bruiloft te Kaha en te Kapharnaurn.

Lc. IV: 14. Jo. II: 1—12.

Van de oevers van den Jordaan keerde de Heer, na den grondslag to^ zijn ojienbartn leer-wandel gelegd te hebben, terug naar Galilea. Met zijne zes leerlingen kwam Hij het eerst te Nazareth. Hier vernam Hij, dat Maria te Kana op eene bruiloft genoodigd was, en nam hieruit aanleiding, om met zijne leerlingen zich ook daar heen te begeven. 1% uur van Nazareth verwijderd, ligt Kefr Kana. Het is een vlek, dat 800 inwoners telt, en met zijne oude bouwvallen, waaronder die eener oude kerk , liefelijk is gelegen aan de zijde eener ondiepe vallei. Twee of driehonderd stappen buiten het vlek ziet men eene fontein, die het water voor de

-ocr page 58-

5'i

bruiloft kon leveren, en rondom vindt men bloeiende boomgaarden van granaatappelen.

Toen nu de Heer drie dagen na het onderhoud met Nathanaël te Kana kwam, werd ook hij tot het feest genoodigd. Hoogst waarschijn -lijk was bruid of bruidegom met Maria en Jesus verwant.

Nadat de huwelijksplechtigheid was afgeloo-pen, begon ■ onder het feestmaal, dat hierop volgde, de wijn te ontbreken. Spoedig had Jesus' liefderijke Moeder dit gebrek opgemerkt. Zij riep en Heer tot zich, en zeide tot Hem; zij hehben yeen wijn meer. Jesus gaf haar ten antwoord: wat is er tiisschea u en Mij? mijn uur is noy niet gekomen. Maria begreep, dat Jesus door Zijne Goddelijke Macht en liefde op het geschikte oogenblik hare bede zou verhoeren en in den nood zou voorzien. Daarom zeide zij tot de dienaren: doet al hetgeen Hij u zej-gen zal.

Waarschijnlijk viel dit alles buiten de feestzaal voor. Er stonden daar zes steenen waterkruiken, bestemd voor de reinigingen, die bij de Joden in gebruik waren. Haar vrij aanzien lijke inhoud bedroeg twee of drie metreten

-ocr page 59-

54

Op deze watervaten wees Jesus, toen Hij tot de dienaars zeide : vult de kruiken met water. Zij vulden ze tot boven toe. Daarop sprak Jesus andermaal tot de dienaars: schejit nu, en brengt het den hofmeester. Zij gehoorzaamden andermaal. De hofmeester, die van het gebeurde onkundig was, stond ten hoogste verwonderd, dat hem thans zoo voortreffelijke wijn werd aangeboden. Hij riep derhalve den bruidegom en zeide hem: een ieder zet eerst den goeden wijn voor, en als zij geneer/ hebben gedronken, dan den minderen ; maar gij hebt den goeden tot nu toe hewaard.

De Zaligmaker openbaarde dus te Kans. Zijne Goddelijke heerlijkheid door dit Zijn eerste wonder. Hij vereerde en heiligde er het huwelijk door Zijne Goddelijke tegenwoordigheid; en de verandering van water in wijn op de voorbede van Maria ten gunste der echtgenooten beeldt op sprekende wijze af, hoe Hij het natuurlijke verbond der echtgenooten verhief tot den rang van een sacrament in de nieuwe wet. Tevens toonde Hij al dadelijk, dat Hij werkelijk de Messias of de Christus was, en zijne leerlingen geloofden in Hem.

-ocr page 60-

55

Nadat de bruiloft was afgeloopen, begaf Jesus Zich met zijne Moeder, met zijne broeders of bloedverwanten, de zonen van Kleophas, en met zijne zes leerlingen naar Kapharnaum. Dit vlek is het zelfde als hetgeen thans Chan Minjeh wordt genoemd. Zijne ligging is over-schoon; aan de noordzijde leunde het tegen een berg, die door het meer van Tiberias werd besproeid. Aan de oostzijde had het eene havenkom, waar talrijke scheepjes zich verzamelden, die in alle richtingen het meer doorkruisten. Aan de west- en zuidzijde breidde zich eene vruchtbare dalvlakte uit, die door de lieve beek Kapharniium in verschillende bochten door-kronkeld werd, tot waar zij zich in het meer verloor.

Ook hier openbaarde zich in Jesus de kracht des Geestes even als te Kana. Hij verrichtte er eenige wonderen, en de faam van Hem ging uit door geheel het omliggende land. De Heer echter vestigde zich nog niet te Kapharnaum. Zijn oponthoud en het gezelschap, dat Hem omgaf, was slechts voorbijgaande, en zij bleven aldaar niet vele dagen.

-ocr page 61-

56

§ 5. Jesus' optreden in de Synagogen, in het bijzonder te Nazareth. Jesus weder te Kaphi a rit au m. De rn enschen visschers.

Mt. XIII: 54—58; IV: 10—22; Mc. VI: 1—6; I: 16-22; Lc. IV: 15—31.

Nadat de Heer zich eeuige dagen te Ka-pharnaum liad opgehouden, en aldaar, gelijk reeds te Kana, in de synagoog was opgetreden , begaf Hij zich naar Nazareth , de vaderstad , waar Hij was opgevoed. 1 oen de Sabbath nu was aangebroken , ging Jesus naar de synagoog, die Hij reeds zoo dikwerf had bezocht. Bij het einde van het gebed , stond Hij op om te lezen, en gaf zoo het teeken , dat Hij het woord wilde voeren. Daar werd Hem, toen Hij den kansel had bestegen, door den dienaar der synagoge de boekiolie van den profeet Isaïas toegereikt. Als Hij het perkament had ontrold, las Hij op indrukwekkenden toon: de Geest des Heer en is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd. Om armen het evangelie te verkondigen heeft Hij Mij gezonden, om gelro-Icenen van harte ie genezen, om gevangenen he-vrijdiug en blinden het gezicht aan te kondigen,

-ocr page 62-

57

om verslagenen heen ie zenden in vrijheid, om het genaderijke jaar des He er en te prediken en den dag der vergelding.

Na het voorlezen dezer woorden , gaf Hij de boekrolle aan de dienaar der synagoog terug, en zette Zich neder. De blikken van allen, die in de synagoog zich bevonden, waren op Hem gevestigd, en allen luisterden met gespannen aandacht, Hoe groot was hunne verwondering, toen Hij aanving: heden is deze schrift voor uwe ooren vervuld, en dit verder voor hen begon uiteen te zetten!

Al de aanwezigen waren verwonderd over de genaderijke woorden, die van zijne lippen vloeiden. Van waar, zeiden zij, heeft Hij dit alles? En v:ell:e is de wijsheid, die Hem gegeven is? En van waar zoodanige teek enen, als door Zijne handen gesehieden ?

Doch al spoedig begonnen zij bedenkingen te maken. Is deze niet de zoon van Joseph? Is deze niet de timmerman , de zoon van Maria, de broeder ') van -Jakobus en van Joseph en

') Dat is bloedverwant; zoo wordt ook Lot de broeder van Abraham genoemd.

-ocr page 63-

58

van Judas en van Simon? En zijn niet zijne zusters hier hij ons? van waar komt Hem dit alles ?

Van deze bedenkingen gingen zij er toe over, om wonderen tot bevestiging Zijner zending te eischen. Nu sprak Jesus andermaal : voorzeker zult gij Mij het spreekwoord toevoegen: geneesheer, genees u zeiven j doe ook hier in uwe vaderstad zoo groote dingen als in Kapharnaum zijn geschied. Voorwaar Ik zeg u, geen profeet is ongeëerd dan in zijne vaderstad, en in zijn huis, en in zijne maagschap. In loaarheid, Ik zeq u: er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elias , toen de hernel drie jaren en zes maanden gesloten was, wanneer er groote hongersnood ontstond door het gansche land; en tot geene van haar werd Elias gezonden, dan tot eene weduwe ie Sarepta in Sidonié. Ook ivaren vele melaatsehen in Israël ten tijde van dén profeet Eliseus, en niemand hunner werd gezuiverd dan Naciman de Syriër.

Deze b erisping was te veel voor bun hoogmoed. Allen werden toornig. Zij stoven op, en dreven Jesus de Synagoog en zelfs de stad uit naar de zuidwestelijke hoogte van den berg,

-ocr page 64-

59

op welks helling Nazareth was gebouwd. Daar was eene steile diepte van niet minder dan veertig voeten. Hierin wilden zij hem neder-storten. Doeh Jesus liet het niet toe. Ongedeerd ging Hij door hun midden, en vertrok van daar.

Van Nazareth begaf de Heer Zich weder naar Kapharnaiim, Dit stadjen lag, gelijk wij zagen, aan het meer van Geunesareth. Dit was een vrij uitgestrekt water, welks oppervlakte van het noorden naar het zuiden in zijne grootste lengte vijf uren, en van het oosten naar het westen in zijne ruimste breedte meer dan twee uren besloeg. Op het tijdstip des Verlossers werden er 400 vaartuigen geteld, deels aan den handel, deels aan de scheepvaart gewijd.

Toen Jesus nu te Kapharnaiim op zekeren dag langs dit meer wandelde, zag hij daar de twee broeders Simon Petrus en Andreas het net uitwerpen, daar zij visschers waren. Jesus erkende zijne leerlingen, en noodigde ze opnieuw, om zich bij Hem aan te sluiten, door het woord: volgt Mij en Ik zal u visschers van menschen maken. Gehoorzaam aan Zijn woord , verlieten zij terstond hunne netten en volgden

-ocr page 65-

60

Hem. Vergezeld van beiden, wandelde Jesus voort langs de zee, en ontmoette een weinig verder de beide zonen van Zebedeus : Jakobus en Joannes. Zij waren beiden in hun sclieepjen met hun vader, en herstelden hunne netten. Ook hen riep de Heer tot zich. Zij lieten hun vader met hunne huurlingen in het sclieepjen, en sloten zich bij Hem aan. Gevolgd dooide vier leerlingen, trad Jesus weder het stadjen binnen. Hier was nog onlangs door den hoofdman der bezetting, die er gelegerd was, eene Synagoge gebouwd. Dit gaf Jesus gelegenheid, om, terwijl Hij Zich te Kapharnaüm ophield, o]) den Sabbathdag kerend op te treden, en Hij maakte hiervan terstond gebruik.

-ocr page 66-

6]

HOOFDSTUK II.

Van het eerste tot het tweede Paaschfeest.

§ l. De tempelreiniging, gesprek met Nikodemv.s ; en oponthoud in ■Tudea,

Jo. II: 13; III: 22.

Sedert de bruiloft te Kana waren omstreeks twee maanden verloopen, en het Paaschfeest was nabij. Jesus ging derhalve o}) naar Jerusalem, vergezeld van zijne leerlingen.

Jerusalem rijst te midden eener sombere natuur uit de bergkloven op, en is op een bergrug gelegen, die langs drie zijden met diepe valieiën omgeven , en alleen ten noordwesten met de hoogten van Juda verbonden is, Zij was ten tijde van Christus op drie heuvelen Sion, Akra en Moria gebouwd, waaraan later bij de uitbreiding der stad Bezetha is toegevoegd. Zij is 1240 voeten boven den spiegel der Middellandsche zee verheven.

Toen Jesus te Jerusalem gekomen was, waren zijne eerste schreden gericht naar den tempel. Deze was gebouwd op Moria, die zich tot 300 voet boven het omliggende verhief. Hierheen

-ocr page 67-

62

begaf zich de Heer, en betrad door een dei-zeven groote poorten het ruime plein , dat het voorhof der heidenen werd genoemd en rondom door prachtige zuilengangen was ingesloten. Hier vond de Heer een schouwspel, dat Hem ten zeerste verontwaardigde. Hier, binnen de gewijde muren, vond Hij letterlijk eene markt, waar ten dienste der offeraars offervee , duiven en andere benoodigdheden tegen hoogeti prijs werden verkocht, en de vreemde munten tegen woekerwinst werden ingeruild. Toen Jesus dat gedrnisch hoorde, en die ontheiliging zag, schitterde er iets vlammends in zijn oog, en omstraalde de majesteit der Godheid zijn gelaat. Zijne hand greep naar de strikken, waarmede men het vee bond, en gebruikte ze als een geesel. Door den machtigen indruk van zijn gezag deed hij de handelaars voor Zich zwichten, en met hunnen ossen en schapen dreef Hij ze den tempel uit. Hij wierp de tafels omver, stortte het geld der wisselaars uit, en sprak tot hen , die duiven verkochten: neemt weg deze dingen, van hier, en maak mijns Vaders huis niet tol een huis van koophandel.

Toen zijne leerlingen deze verontwaardiging

-ocr page 68-

63

zagen, en Jesus' gedrag in verband brachten met zijne hoedanigheid als Messias, werden zij het woord gedachtig: de ijver voor uw huis heeft Mij verteerd.

De omstaanders, van hunne eerste ontzetting terruggekomen, namen nu het woord op, om Hem naar zijne macht en zending te vragen. Welk tcelcen toont gij ons, zegden zij, daar ff ij deze dingen doet? Jesus vergenoegde Zich met te antwoorden: Ir echt dezen tempel af, en in drie dagen zal Ik hem ophoimen. De Joden, ofschoon Jesus zijn dood en verrijzenis eigenlijk voorspelde, vatten het op in den letterlijken zin en hernamen: zes en veertig jaren is aan dezen tempel gebomvd en Gij, Gij zult dien in drie dagen weder opbotiwen ?

Jesus gebruikte deze gelegenheid gewis om luide te verkondigen, wie Hij was; Hij bevestigde zijne leer door verschillende wonderen, en velen geloofden in Hem.

Onder dezen bevond zich Nikodemus, een schriftgeleerde, die lid was van den hoogen raad. Deze kwam tot Jesus gedurende den nacht; want, ofschoon hij oprecht was van harte, vreesde hij toch de Joden. Jesus ont-

-ocr page 69-

64

ving hem minzaam , en de inhoud van liet gesprek , dat Hij met hem voerde, is ïijk en menigvuldig. De wedergeboorte als sacrament, de noodzakelijheid van dit heilmiddel, de oorspronkelijke bedorvenheid der natuur door de erfzonde, de Godheid, eeuwige geboorte en menschwording van J. C., de erbarmende en grenzelooze liefde Gods over allen, de noodzakelijkheid van het ware en Christelijke geloof, de noodzakelijkheid der goede werken, zijn even zoovele leerstukken, die de Goddelijke Stichter van het Christendom hier uitsprak.

Jesus hield Zich na den afloop van het Paasch-feest niet langer te Jerusalem op, maar Hij bezocht met zijne apostelen Judea, hetgeen de bergachtige streken omvatte, len zuiden door Idumea en de woestijn van Arabië begrensd. Wellicht verkondigde Hij zijne leer te Bethlehem . te Hebron en in andere steden hier gelegen. Misschien sloot Judas Ischkarioth, (de man van Karioth), zoon van Simon, zich thans bij Jesus aan, toen Deze Karioth zijne geboortestad betrad.

-ocr page 70-

65

§ 2. Laatste getuigenis van Joannes den Dooper.-Zijne gevangenneming,

Mt. XIV: 3—4; Mt. VI: 17—20; L. III; 19—20;

Jo. III: 23—36.

Joiinnes de dooper had intusschen de oevers van den Jordaan verlaten, en zich naar Aennon bij Salim in het stamgebied van Juda begeven. Talrijke leerlingen volgden hem. Dezen zagen met zekere wangunst de opkomende grootheid van J. C., en hielden die gevoelens in geenen deele geheim. Zoo ontstond een verschil over de reiniging tusschen hen en één of meer Joden, die de voorkeur gaven aan Christus. Vol wangunst begaven zicb nu de leerlingen tot hunnen Meester en zeiden: Rabbi! Hij, die aan gene zijde van den Jordaan bij u was, aan IFieu gij getuigenis gegeven hebt, zie-, Hij doopt en allen komen tot Hem. Joünnes antwoordde aan zijne leerlingen met bewonderenswaardige nederigheid, dat dit billijk was, wijl niet hij, maar Jesus de Christus was. Jesus was de bruidegom der Kerk; hij was slechts haar bruidvoeder, die zich als vriend in de vreugde des bruidegoms moest verheugen. Niet

-ocr page 71-

66

hij maar Jesus verkondigde met Goddelijke zekerheid en waarachtigheid zijne Jeer. Niet hij, maar Jesus was de Verlosser, uit Wien liet eeuwig leven is. Jesus moest dus toenemen, maar hij minder worden.

Kort na deze getuigenis te hebben afgelegd, werd Joiinnes gevangen genomen en tot den viervorst Herodes Antipas gevoerd. Deze was de zoon van Herodes den Groote, en had van diens grondgebied Galilea en Perea, of de over-jordaansche streek tusschen den Hieromiax en den Arnon, tot erfdeel ontvangen. Hij was gehuwd met de dochter van Aretas, kening van Arabië. Deze echtgenoote had hij echter onlangs schandelijk verstooten, en nu leefde hij openlijk in bloedschande en overspel met Herodias, de vrouw van zijnen broeder Herodes Philippus. Joiinnes had dit ergerlijke gedrag ten strengste afgekeurd. Dit was den viervorst door gedienstige hovelingen ter ooren gebracht, en daarom had hij Joiinnes gevangen laten nemen. Eerst zocht hij nog den H. boetgezant door vleierijen en bedreigingen voor zich te gewinnen. Doch toen deze hem onverschrokken antwoordde: lut is u niet geoorloofd, mes broe-

-ocr page 72-

67

ders huisvrouw te hebben , liet hij hem te Mache-rus in den kerker werpen. Hier verbleef Joannes ruim een jaar, doch noch de boeien, noch de dood, die Herodias hem had toegezworen, noch de zachtere handelwijze van Herodes, die zich soms met hem onderhield, en hem een zekere vrijheid liet, konden zijnen sterken en standvastigen geest overwinnen.

§ 3. Jems' ierugheer naar Galilea. Gesprek met de Samaritaansche vrouw te Sichem. Wonder te Ka na. Aankomst te Kapharnailm.

Mt. IV: 12; Mc. I: 14; Jo. IV: 1—54.

Jesus verbleef van het Paaschfeest tot in de maand November in Judea en aan de oevers van den Jordaan. Velen geloofden in Hem, en lieten zich door zijne leerlingen doopen. Toen Hij echter vernam , dat Joiinnes aan Hero-des was overgeleverd, verliet Hij deze streken, en begaf Hij Zich weder naar Galilea. De ge^ wone weg uit Judea hierheen, voerde door Samaria. Zoo kwam de Zaligmaker in de nabijheid van Sichem. Dit stadje was dertig mijlen van Jerusalem en schier even zooveel van Naza-5

-ocr page 73-

n ___

68

reth verwijderd. Het was neer schilderachtig gelegen op de hooge vlakte, waar aan de eene zijde de wateren naar de Middellandsche zee en aan de • andere zijde naar den Jordaan afstroo-men. Aan de eene zijde verhief zich de berg Garizim tot eene hoogte van minstens 700 voet, en aan de andere zijde de niet minder hooge Ebal. De plaats was rijk door boomen overschaduwd, en talrijke fonteinen ontspringen nog heden aan de afhelling van den Ga'iziin.

In de nabijheid der stad was eene bron, die door den aartsvader Jakob gegraven was. Zij bevond zich op drie honderd schreden van het graf van Joseph, en niet verre van diens akker, en verschafte aan de Sichemieten, die er kwamen putten, dagelijks overvloed van water. Vermoeid van de reize, zette Jesus Zich bij haar neder onder de verkwikkende schaduw van het geboomte, en daar het de zesde uur of nagenoeg middag was, begaven de leerlingen zich naar de stad om spijze te koopen.

Terwijl Jesus dus alleen bij de waterbron was neergezeten, kwam daar eene Samaritaan-sche vrouw uit Sichem om water te putten. Jesus sprak tot haar: yref Mij te drinken.

-ocr page 74-

69

De vrouw antwoordde verwonderd: hoe vraagt Gij, die een Jood zijl, te drinken aan mij, die eene SamaritaanscAe vrouw ben? Jesus hernam met minzaamheid: indien gij de gave Gods leendet, en wie het its, die tot u zegt, geef Mij te d inleen, zoudt gij mogelijk van Hem hebben gevraagd, en Hij zou u levend water hebben geschonken. De vrouw begreep niet, dat levend water in Jesus mond het beeld was van Gods genade, en zij zeide; Beer, Gij hebt niets om mede te pv.tien. en de iron is diep, van waar hebt gij dan levend water? Zijt gij meer dan onze vader Jalob, die ous de bron gegeven, eu zelf daaruit gedronken heeft en zijne zonen en zijn vee? Jesus antwoordde: at wie van dit tcater drinkt, dorst weder; die van dit wattr d) inkt, dat Ik hem zal geven, zal niet meer dorsten in eeuwigheid ; en het water, dat Ik Hem. zal geven, :al in hem eene bron worden van water, dat springt ten eeuwigen leven. De genade is de bron der glorie, die eeuwig duurt, en waar aan niets ontbreekt.

De vrouw hervatte: Heer, geef mij zulk water, opdat ik niet meer dorste, noch hier kome om te putten. Jesus sloeg nu een ande-

-ocr page 75-

70

ren weg iu , om Zicli hufir kenbaar te

maken. Ga, zegde hij, roep uwen man, en kom hier. De vrouw antwoordde; ik heb gee-nen man. Jesus hernam: yy heb', te recht gezegd: ik hel geeneu man ; want gij hehl vijf manken gehad, en dien gij nu helt, in uw man niet. Dit heU gij naar waarheid gezegd. De vrouw antwoordde getroffen en leerzaam; Heer! ik zie dat gij een profeet zijt; ome vaderen hebben op dezen berg aanbeden, en gij lieden zegt, dat in Jerusalem de plaats is, waar men aanbidden moet. De Heer gaf haar te kennen, dat de uiterlijke aanbidding, door het offer voortaan zoo min te Jerusalem, als op Garizim moest gezocht worden. Vrouw, zegde hij, geloof mij, de ure komt, wanneer gij lieden noch op dezen berg, voch te Jerusalem den J ader zult aanbidden. Gij lieden zveet niet, wat gij aanbidt; wij weten, wat wij aanbidden, want het heil is uit de Joden. Dan de ure komt en is daar, wanneer de ware aanbidders den / ader zullen aanbidden in geest en in waarheid. IFanl ook verlangde de Vader zulke aanbidders. God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid. De

-ocr page 76-

71

vrouw verstond , dat Jesus' woorden betrekking hadden op den Messias. Ik iveet, zeide zij, dai de Messias komt: wanneer Deze komt, zal Hij ons alles verkondigen. Nu sprak Jesus het beslissende woord : Ik hen het, die met u spreek.

De vrouw, verheugd en ontroerd, liet hare waterkruik staan, en spoedde zich in aller ijl naar de stad, om dit aan hare stadgenooten te berichten. Komt, zegde zij, en ziet een niensch, die mij alles , wat ik gedaan lub, heeft gezegd. Is deze niet de Christus ? Opgewekt door haar geestdrift en door de belangrijke tijding» maakten de Samaritanen zich op, om zich in persoon van de komst van den Messias te overtuigen.

Juist toen de vrouw wegijlde, kwamen de leerlingen uit de stad terug, en verwonderden zich, dat Jesus in gesprek was met die vrouw. Doch zij hadden te veel ontzag voor den Heer, om verder hieromtrent te onderzoeken. Zij zetten Hem dan de spijzen voor, die zij hadden medegebracht, en noodigden Hem zeggende: Ralhi! eet. Jesus antwoordde: Ik heb eene spijs ie eten, die gij niet kent. Verwonderd vroegen de leerlingen elkander af: aeeft iemand Hem te eten gebracht? Jesus hernam derhalve :

-ocr page 77-

72

inijve spijze in den wil te volbrengen, van Hem, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volvoeren. Nu nam Jesus uit het bezaaien der velden aanleiding, om hen door liet zinnebeeld van den zaaier en den maaier tot ijver aan te sporen. Ue profeten hadden gezaaid; zij zouden maaien.

Intusschen waren de inwoners van Sichem bij de Jakobsbron gekomen. Zij noodigden den Heer uit om bij hen te blijven. Jesus voldeed met liefde aan hun verzoek, en volgde hen naar Sichem. De Heer bleef hier twee dagen, en zijn verblijf droeg rijke vruchten. Yelen geloofden door zijn woord in Hem als Zaligmaker der wereld.

Jesus trok hierop verder naar Galilea. Om du ondankbare bejegening, vroeger te Nazareth ondervonden, (Jo. IV: 43), begaf Hij Zich nu naar Kana. Hierdoor werd het wonder, dat Hij hier voor ongeveer een jaar had verricht, \ersch iu het geheugen geroepen, en een nieuw wonder zou dien indruk nog verboogen.

Een zeker hoveling te Kapharnaiim, waarschijnlijk verbonden aan den dienst van Herodes Antipas, had niet zoo spoedig vernomen, dat Jesus uit Judea was teruggekeerd, en Zich te

-ocr page 78-

73

Kana bevond, of bij begaf zich dadelijk daar lieen. Hij smeekte den Heer dringend te komen, en zijn zoon te genezen, daar deze op sterven lag. Jesus berispte hem over zijn onvolmaakt geloof. Tenzij gij teeJcenen en wonderen ziet, zeide Hij, gelooft yij niet. Maar de vader bleef smeeken; Heer, komaf, eer mijn zoon sterft. Ga, sprak nu de Gever des levens, uw zoon leeft.

De hoveling geloofde en ging. Kana was zes of zeven uur van Kapharnaüm verwijderd. De nacht viel in, voor dat de hoveling het bereikte. Den volgenden dag snelden zijne dienstknechten hem te gemoet, met de blijde tijding, dat zijn zoon gezond was. Toen hij nu naar het uur vroeg, wanneer het gevaar geweken was, zeiden zij: gisteren, op de zevende v.ur verliet hem de koorts. De vader erkende, dat dit juist het uur was, toen Jesus tot hem had gezegd: uw zoon leeft; en hij geloofde met geheel zijn huis.

Eindelijk keerde de Heer weder te Kapharnaüm, dat Hij thans voor zijne gewone verblijfplaats koos, en waar Hij zijn intrek nam in het huis van Simon Petrus. Zoo ging de voorspelling van den profeet Isaïas in vervulling: ia

-ocr page 79-

74

den eersten tijd heeft Hij veracht het land Zabulon en het land Nephthali, maar in den laatsten tijd heeft Hij het geëerd, den weg dei-zee aan gene zijde der Jordaan, het Galilea der heidenen. Het volk, dat in de duisternis wandelde, zag een groot licht, en voor hen, die wandelden in het land van de schaduwen des doods, is een licht opgegaan.

§ 4. Jesus' wonderen enpredikiïiy ie Kaphernaiint en in Galilea.

Mt. IV: 13—17; VIII: 14—17; Mc. 1:14—15; 23—28;

I: 29—34; Lc. IV: 31—41.

De Heer begon nu beslissend op te treden als Goddelijke leeraar. Doet boete, zoo was de hoofdinhoud zijner prediking; c/e tijd is vervuld, en het, rijk Gods is nahij gekomen ; doet hoete en gelooft het evangelie,

Jesus kwam dus om het rijk Gods te vestigen en aan den vorst dezer wereld zijne heerschappij te ontweldigen. Toen hij nu eens te Kapharnaüm naar gewoonte predikte in de synagoge, bevond zich daar een mensch , bezeten door een ourei-

-ocr page 80-

75

nen geest. Al spoedig werd het woord en de tegenwoordigheid des Heilands voor dien duivel een onverdragelijke kwelling. Laai af! riep hij uit, v:at heihen wij met V te doen, Jems van Nazareth ? Zijt gij yelcomen om ons te verderven? Ik weet, wie gij zijt: de Heilige Gods. Jesus echter sprak den duivel toe op gestren-gen en gebiedenden toon : verstom en ga uit va7i dien menseh. Op dit bevel wierp de onreine geest den bezetene onder luid geschreeuw in het midden der synagoog, en verliet hem eindelijk, zonder hem te hebben gedeerd. Dit schouwspel maakte een geweldigen indruk op al de aanwezigen. Nauwelijks was het slotgebed in de synagoog ten einde, of allen vroegen elkander af: u-at is dit toch? wellce nieuwe leer is deze, dat Hij met gezag en kracht aan de. onreine geesten gthiedt, en deze gehoorzamen en uitgaan ?

Toen nu Jesus na dit voorval de synagoog had verlaten, kwam Hij met Simon en Andreas , met Joannes en Jakobus in het huis van Petrus. Hier vonden zij de schoonmoeder van dezen apostel bedlegerig, daar zij lijdende was aan zware koortsen. De leerlingen smeekten den

-ocr page 81-

76

Heer ten haren gunste. Jesus trad toe, nam liaar bij de Land, richtte haar op, en gebood aan de koorts haar te verlaten. Dit geschiedde op het eigen oogenblik. Zij stond dadelijk op, en was zoo volkomen van hare ziekte genezen , dat zij in staat was hen bij het feestmaal te dienen, hetgeen gewoonlijk op den Sabbath plaats greep. Zoo vergold Jesus ruimschoots de genotene gastvrijheid, en toonde hij dat de kinderliefde van Simon Hem behaagde.

Het uitwerpen van den duivel en de genezing van Petrus' schoonmoeder werd spoedig ruchtbaar door de geheele stad. Een levendige hoop op Jesus' wondermacht werd bij de andere lijders gewekt. Pas was het avond geworden en de Sabbath geeiudigd, of allen, die eenige krankeu hadden, aan welke kwalen zij ook leden, brachten ze, zoowel als de bezetenen , tot Jesus. Het huis van Petrus was door eene menigte ongelukkigen omgeven, en de geheele stad was voor de deur vergaderd. Welk een treffend schouwspel, toen de liefderijke Heiland in het midden van al die ongelukkige?! verscheen. Deelnemend trad Hij toe, legde aan een ieder hunner de hand op, en genas ze

-ocr page 82-

77

allen. Ook tot de duivelen der bezetenen eprak Hij slechts één woord, en zij gingen van hen uit, terwijl zij schreeuwden; G?j zijt de Zoon Gods. Uoch des satans lof, zegt Tertuliaan, was Hem geen lof, en Hij verbood hun gestreng te verkondigen , dat Hij de Christus was.

Wij moeten hier niet slechts den Goddelijken Wonderdoener aanbidden, maar ook den liefderijken Heiland beminnen. Jesus was het heil der kranken, zegt de H. Mattheus, opdat vervuld zou worden het woord van den profeet Isaïas , zeggende : Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen, en onze krankheden heeft Hij gedragen. Hij was gekomen om te boeten voorde zonde, en ons te ontheffen van de straffen der zonde, door ze zelf te dragen.

Nauwelijks was den volgenden morgen de dag aangebroken , of de Heer verliet het huis van Petrus, en begaf zich naar eene eenzame plaats, vermoedelijk den berg aan de noordzijde van Kapharnaüm, om daar te bidden. Uoch al spoedig wisten Simon en de overige leerlingen Hem hier te volgen en te vinden, wijl de Heer hier waarschijnlijk reeds meermalen gebeden had. De apostelen gaven den Heer te

-ocr page 83-

78

kennen, dat de dankbare menigte naar Hem verlangde. Allen zegden zij, zoeken U. Inderdaad al spoedig daagden de scharen zelve op. De Heer gaf echter het voornemen te kennen, ook elders te gaan prediken. Nu hielden Hem allen terug, dat Hij hen niet zou verlaten. Maar Jesus gaf ten antwoord: oo/c aan andere steden moet Ik het evangelie van het rijk God.i verkondigen, want hiertoe hen Ik gezonden. En nu wendde zich de Heer tot Simon en de overige leerlingen, en zeide hun : Laat ons gaan in de naaste vlekken en steden, opdat Ik ook daar predike , want hiertoe hen Ik gekomen.

§ 5. Jesus predikt in verschillende vlekken van Qalilea. De wonderbare vischvangd. Een melaatsche en een lamme genezen.

Mt. IV: 23; VIII: 18; VIII: 2-4; IX: 2-8. Mc.I: 35-45; II: 1-13. Lc. IV: 42-44; V: 1-26.

Jesus verliet voor het oogenblik Kapharnaüm om het zaad, dat Hij uitgestrooid had, wortel te laten schieten. Hij begaf zich met zijne leerlingen naar de zee, en beval hen, ten einde

-ocr page 84-

aan geen verdere bemoeilijking van de schare bloot le staan, deze over te steken (Mt. Till: 18). Achtereenvolgens bezocht Hij nu verschillende vlekken en steden, waar hij predikte in de synagogen (Mc. I: 39), doch die ons niet nader zijn aangewezen. Chorozaïm , Bethsaïda, Safed, ïella, Magdala en anderen werden wellicht door Hem bezocht. Hij ging met zijne leerlingen geheel Galilea rond, (Mt. IV: 23: Mc. 1: 39: Lc. IV: 49.) Hij verkondigde overal zijne leer, en bevestigde ze door schit. terende en talrijke wonderen. Hij genas alle ziekten en alle kwalen ouder het volk (Mt, IV: 23; Mc. I: 39), eu wierp de booze geesten uit.

De Heer keerde, terwijl Hij alzoo in Galilea's steden en vlekken predikte, herhaalde malen te Kapharnaüm terug. Dit stadje werd het middelpunt van zijn werkkring in Galilea. Zijn invloed werd steeds grooter, en al spoedig predikte Hij niet enkel meer op de gestelde dagen in de synagoge, maar ook in het huis van Petrus en onder den blooten hemel. Zoo lezeu wij van Hem, dat Hij herhaaldelijk eene leerrede hieid uit het scheepje van Petrus,

-ocr page 85-

80

terwijl de scharen op den oever in een wijden kring geschaard hem aanhoorden.

De eerste maal, dat zulks vermeld wordt, vernemen wij tevens een groot wonder. De Heer, na de menigte toegesproken te hebben, zeide tot Petrus : steel in zee, en toer}} mee netten uit tot vangst. Simon antwoordde; Meester, wij heiben den geJieelen nacht gearbeid en niets qeoangen; maar op uw woord zal ik Jfl net uitwerpen. En zie, nauwelijks gehoorzaamde Petrus, of hij ving eene zoo groote menigte visschen, dat het net scheurde. Om den overvloedigen buit moesten zij de mecl-gezellen, die in het andere scheepje waren, wenken, om hen te komen helpen. Zij vulden de beide scheepjes zoodanig met visch, dat zij bijna zonken. Allen stonden verbaasd over die buitengewone vangst. Petrus geheel overmeesterd door het besef van Jesus' macht en heiligheid, viel aan zijne voeten neder, en riep uit: Ga van mij, Heer, want ik hen een zondig mensch. Doch Jesus sprak minzaam tot den neergebogene : vrees niet! van nu af zult gij men-schen vangen. Door dit woord werd Petrus bij voorkeur aangewezen, om de groote visscher

-ocr page 86-

81

der stervelingen te zijn, Hij zou dien buit veroveren op de zee der wereld, den wijden afgrond van dwaling en verderf. Zijn scheepjen zou do kerk zijn, die hij eens zou besturen; zijn net de leer, die hij als evangelie aan de volkeren zou verkondigen. Zijne medehelpers zouden de apostelen zijn, die onder zijn toezicht voor het heil der menschen zouden werkzaam zijn. Menschelijke inspanning, voorzichtigheid en geduld zouden bij dien arbeid dikwerf verloren gaan in den nacht van den treurigsten rampspoed. Doch Jesus zou optreden, en een goede en gezegende uitslag zou niet ontbreken.

Petrus gehoorzaamde aan Jesus' roeping, en Petrus volgden al de overigen. Zij haalden de scheepjes aan land, en sloten zich aan bij den Heer. Bij het visschersbedrijf, dat zij later uitoefenden, scheidden zij zich niet meer van Jesus.

Bij een van Jesus' uitstappen van Kapharnaüra had omtrent het einde van dit jaar het volgende wonder plaats. Een melaatsche , toen hij Jesus zag, naderde tot Hem, viel voor Hem op de knieën en bad Hem: Heer! indien Gij triltgt; hmt Gij wij reinijen, Jesus' Goddelijk hart

-ocr page 87-

82

had medelijden met den ongelukkige. Hij sprak slechts twee woorden. Het eerste: Ik wil, beloonde het geloovige vertrouwen. Het tweede word gereinigd, was de aankondiging van het afgesmeekte wonder. Inderdaad de melaatsche was genezen. Jesus zond hem heen met de waarschuwing : zie toe, dal gij het niemand zeyl: inaar ga, en vertoon u aan den overpri enter, en offer voor zuivering, wat Moses gthoden heeft, hun tot eene getuigenis.

13e melaatsche echter vergat deze waarschuwing, en begon overal dit wonder te verhalen, ïvu werd de toeloop des volks zoo groot, en de menigte dergenen, die van Hem genezing verlangden, zoo talrijk, dat Hij de stad niet meer in het openbaar kon binnengaan. Hij begaf zich derhalve naar de eenzaamheid en bad. Doch zelfs de eenzaamheid was niet voldoende om Hem aan de nasporingen der menigte te onttrekken.

Eindelijk keerde Jesus terug naar Kaphar-naüm en nam als naar gewoonte zijnen intrek in het huis van Petrus. Zoodra het ruchtbaar» werd, dat Jesus in het huis was, stroomden allen in zoo groote menigte toe, dat er geen ruimte

-ocr page 88-

83

meer overbleef tot zelfs bij de deur, en elke toegang letterlijk was afgesloten.

De Zaligmaker bevond zich in de hoogere zaal des huises, onmiddellijk onder het platte dak, dat volgens Oostersche wijze de woning overdekte. Hier verkondigde hij aan de menigte zijn Goddelijk woord. Onder zijn gehoor bevonden zich afgezondenen van het Sanhedrin benevens Schriftgeleerden en Phariseën van Galilea. Zij verschenen in de vergadering om den Heer ontzag in te boezemen. Doch de wonderkracht des Heeren zou ze beschamen.

Terwijl de Heer zijne leer voordroeg, kwam een viertal mannen met een verlamde , die op een bed lag, aangedragen. Te vergeefs poogden zij langs den gewonen ingang Jesus te genaken. Deze was door de menigte versperd. Zij namen dus hun toevlucht tot den buitentrap, die, gelijk zulks in het Oosten gebruikelijk was, van de buitenzijde of het hofplein toegang tot het platte dak des huises verleende. Hier gekomen ontsloten zij de dakopening, langs welke men van de bovenzaal met een trap het dak bereikte, vooral in het warme jaargetijde om des avonds de frissche lucht

-ocr page 89-

84

in te ademen. Zij maakten zelfs de dakopening eenigzins grooter door eenige tichelen weg te breken, en lieten nu den zieke met het bed langs den gezegden trap in het midden voor JesusJ voeten neder.

Toen Jesus dit groote geloof zag, zeide Hij tot den verlamde: vertrouw, zoon! uwe zouden worden u vergeven. Bij het vernemen van dit woord begonnen de Schriftgeleerden en Pha-riseën bij zich zeiven te denken: wat spreekt deze alzoo? Hij lastert God: wie kan de zonde vergeven dan God alleen ? De Godinensch doorgrondde hunne ziel en sprak: ivaarom denkt gij kwaad in woe harten ? Wat is lichter te zeggen: uwe zonden worden u vergeven, of te zengen: sta op, neem uw bed en wandel. IFtl nu, opdat gij moogt weten , dat de Zoon des men-schen macht heeft op aarde de zonden te vergeven, zoo zeg Ik u, sprak Hij tot den verlamde, sta op, neem uw bed op en wandel. Op het eigen oogenblik was de zieke genezen naar ziel en lichaam.

Hij nam het bed, waarop hij lag, en ging naar huis, terwijl hij j God verheerlijkte. Toen de scharen^dit zagen, werden zij vervuld met ver-

-ocr page 90-

85

wondering en ontzag. Zij verheerlijkten God en zegden: wij hebben heden wonderlijke dingen aanschouwd; nooit nebhen wij zoo iets zien ge-beuren.

§ roeping van Jlcittheus, De leerlingen

van Joannes ondervragen Jems omtrent het vasten.

Mt. IX: 9-17. Mc. 11: 14-22. Luc. V: 27—35.

Het huis van Petrus was te bekrompen voor de overgroote menigte. Daarom begaf Jesus Zich naar de zee, om daar de scharen toe te spreken uit Petrus' scheepjen. Toen hij nu derwaarts op weg was, zag Hij in het voorbijgaan een tollenaar, Mattheus , die tot nu toe den naam Levi had gedragen, nedergezeten in zijn tolhuis. Hij was een Galileër van geboorte ; doch zijn vader Alpheus moet niet verward worden met Alpheus, den vader van de broeders des Heeren. Het tolhuis, waarin hij ne-derzat, lag aan den ingang van Kapharnaüm in de nabijheid van het meer. Toen nu Jesus in het voorbijgaan zijne oogen op den tollenaar liet vallen, die bij het drukke handelsverkeer

-ocr page 91-

86

te Kapliernaüm eene zeer voordeelige betrekking had, sprak Hij tot hem met minzaamheid en goddelijk gezag: volg Mij. Dadelijk stond de tollenaar op, verliet alles en volgde Jesus.

In de vreugde zijns harten wilde de nieuw-gekozene leerling den Heer zijnen dank betuigen en richtte Hem in zijn huis een groot feestmaal aan. Jesus nam de uitnoodiging aan , en begaf er Zich heen met zijne leerlingen. Hier lag Hij aan met tollenaars en zondaars, hoezeer dit ook streed tegen alle bestaande gebruiken; want Hij was gekomen om allen te redden in de kerk , die Hij zou stichten.

Toen nu de schriftgeleerden en Phariseën, die wij reeds in het huis van Petrus hebben ontmoet, bespeurden, dat Jesus met de tollenaars at, zeiden zij tot zijne leerlingen: Waarom eet en drinkt uw meester en gij met de tollenaars en zondaars ? Doch de Heer, toen Hij deze vraag vernam, gaf ten antwoord: de gezonden hebben den geneesheer niet noodig, maar de kranken. Gaat dus en leert, wat het te zeggen is: Ik wil barmhartigheid en niet offerande; want Ik ben niet gekomen 07n rechtvaardigen, maar om zondaars te roepen tot boetvaardigheid.

-ocr page 92-

87

De Godmensch, die de voorkeur gaf aan de naastenliefde boven het voornaamste in den ui-terlijken eeredienst, en door de verhevene beginselen dier deugd zoozeer van de bestaande gebruiken afweek, had weldra nogmaals zijn gedrag te rechtvaardigen en eene tweede vraag te beantwoorden, die hem gedaan werd door Joannes'leerlingen en de Phariseën. Zij zegden: vjaarom vasten wij, leerlingen van Joannes, her-haaldelijk en doen gebeden, zooals ook do Phariaeat, en hunne leerlingen , en waarom vasten moe leerlingen niet, en eten en drinken zij ?

In de bekrompenheid hunner begrippen stelden zij de hoogste volmaaktheid in vele en buitengewone boetplegingen. Zij meenden hetzelfde van Jesus te mogen verwachten. Te meer waren zij geërgerd, daar zij, naar het schijnt, juist een buitengewonen boetendag hadden gehouden, en Jesus met de zijnen had deelgenomen aan een gastmaal.

De Heer gaf teu antwoord : hunnen dan de hinderen der bruiloft treuren en vasten, terwijl de bruidegom met hen is ? Zoolang zij den bruidegom met zich hebben, hunnen zij niet vasten. Maar er zullen dagen hom en, wanneer de bruidegom van hen

-ocr page 93-

88

weggenomen is, alsdan in die dagen zullen zij vasten.

Niemand naait een lap nieuw ongevold laken op een oud kleed, want die nieuwe aangenaaide lap scheurt af van het oude kleed, en de scheur wordt erger, en de lap van het niemve komt niet overeen met het oude.

Niemand doet nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders doet de nieuwe wijn de zakken bersten en de wijn viordt uitgestort en de zakken bederven. Maar nieuwe wiin moet men in nieuwe zakken doen. en heide te zamen worden lehouden. Niemand, die ouden drinkt, begeert terstond nieuwen, want hij zegt, de oude is beier.

Door de gelijkenis der bruiloft gaf de Keer te keuuen, dat het nu veeleer de tijd was, om liefde voor hunnen Zaligmaker in de harten zijner leerlingen aan te kweeken, dan hun buitengewone gestrengheden op te leggen. Later zou de liefde hen wel tot vasten voeren. Het bekrorapene , uitsluitende en al te uiterlijke , dat aan het bijzondere vasten der oude wet eigen was, voegde bij den ruimen, alles omvat-teiiden , liefdevollen geest des Christendoms, niet, zooals de Heer bij de tweede gelijkenis

-ocr page 94-

89

vooral wilde tooneu. Hij liet eindelijk in de derde gelijkenis gevoelen, dat zijne leer om liare wijde strekking , om hare nieuwheid , om hare Goddelijke kracht, harten behoefde, die er voor berekend en er voor gevormd waren.

-ocr page 95-

90

HOOFDSTUK III.

Van het tweede tot het derde Paaaehfeest.

§ 1. Hei tweede Paaschfeest; de tweede eerste Sabbath; de dorre hand op den Sabbath genezen.

Mt. XII: 1—14; Mc. II: 23—28; III: 1—6; Lc. VI: 1—11.

Het Paaschfeest was weder ophanden. Van alle kanten stroomden de opgeroepene menigten naar de heilige stad, om er het groote feest te gaan vieren. Uit de 200 stadjes, die Galilea destijds telde, gingen scharen van mannen en jongelingen met den pelgrimsstok in de hand, groepen van vrouwen eu maagden in witte sluiers gehuld, naar Jerusalem op. Over de bergen van Gelboë en Samarië en langs de valleien weerklonken de bedevaartsliederen.

Kort vóór of nadat de Heer dit feest had bezocht, greep het volgende voorval plaats op een Sabbath, dien de H. Lucas den tweeden eersten noemt. quot;Veel is over de beteekenis dezer uitdrukking getwist, doch allen stemmen daarin overeen, dat deze Sabbath kort na of vóór het Paaschfeest viel.

-ocr page 96-

91

Op dezen Sabbath nu, terwijl de oogst reeds rijp was, ging de Heer met zijne leerlingen over een zaadveld. Dezen, daar zij hongerden en de Heer behoeftig was, plukten van de rijpende aren, die zij hier aantroffen, wreven ze met de handen en aten er van. Toen de Phariseën, die Jesus en zijne leerlingen bespiedden , dit bemerkten, meenden zij het gedrag van Jesus' leerlingen te mogen berispen. Zij wezen dus dezen terecht, en richtten zich ook tot den Heer met de klacht; Zie! uwe leerlingen doen , heigeen men op de Sahlalhdageit niet mag verrichten.

De Heer antwoordde ; heht gij ooit gelezen, wat David deed, toen hij in nood wan en hongerde , hij en degenen , die met hem waren: hoe hij onder den hoogepriester Ahiathar het hult Gods binnen ging en de toonbrooden nam , en ze at , en ze gaf aan zijne gezellen, terwijl noch hij noch zij, die met hem waren, maar alleen de priesters die mochten eten ? Doch niet slechts de nood was voor Jesus' leerlingen eene verschoo-ning. Ook Hij de Heer van den Sabbath kon van zijne viering ontslaan. Of heit gij, zeide Hij, niet in de wet gelezen, dat de pries tem

-ocr page 97-

92

den Sahbaih in den tempel schenden en zonder misdaad zijn? Maar Ik zeg u, meer dan de tempel is hier. Zoo gij beg reept, wat het be-teek ent: Ik wil barmhartigheid en geen offerande, zoudt gij nimmer scJiuldeloozen hébben veroordeeld. I)e Sabbath is om den mensch gemaakt en niet de mensch om den Sabbath, en de Zoon des men-schen is alzoo Heer ook van den Sahbaih.

Nogmaals bestrafte de Heer den overdreven ijver der Phariseën voor de Sabbathviering, toen Hij op den eerstvolgenden Sabbath optrad in de Sjnagoog te Kapharnaüm om te leeren. Hier bevond zich een man, die volgens den H. Hieronimus metselaar was van beroep. 2'ijne rechterhand was verdord en daarom onbruikbaar. Ook waren schriftgeleerden en Phariseën aanwezigj die acht gaven, of de Heer op den Sabbath genezen zou. Zelfs vestigden zij Jesus' aandacht op den ongelukkige en stelden hem de vraag, of het geoorloofd was op den Sabbath genezingen te bewerken. Tot eenig antwoord wendde de Heer zich tot den ongelukkige en zeide hem: sla op en plaats u in het midden. De lijder gehoorzaamde. Ik vraag u, zoo sprak Jesus nu op zijne beurt zijne ondervragers toe:

-ocr page 98-

93

is het op den Sabbath geoorloofd, goed of kwaad te doen, een leven te redden, of ten gronde te laten gaan? Wie is onder u, die eenig schaap heeft en die, indien het op den Sabbath m de gracht valt, het niet zal vasthouden en er uit halen ? Hoeveel voortreffelijker is niet een meiisch boven een schaap? Bijgevolg is het op den Sabbath geoorloofd goed te doen.

En terwijl Hij een blik wierp in den ronde, zegde Hij tot den lijder: strek uwe hand uit. Deze gehoorzaamde, en zie, op den stond was zijne hand gezond gelijk de andere.

Jesus' listige ondervragers waren door de onwederleggelijke redenering en door het wonder des Heeren volkomen beschaamd. Uitzinnigheid en woede maakten zich meester van die nijdige Phaiiseën. In hunne verbittering spanden zij onderling zamen, en ontzagen zij zich niet dien eigen Sabbath te schenden, door iu overleg te treden met de Herodianen, hoe zij Hem in het verderf zouden storten. Dit waren Joden, die uit eerzucht en eigenbelang de partij van Herodes en van de Romeinen kozen. Met behulp dezer lieden zochten zij Jesus het verblijf te Kapharnaüm onveilig te maken.

-ocr page 99-

94

§ 2. Jesus gaat naar het meer, geneest velen, overnacht op een lerg, kiest zijne apostelen en houdt de bergrede.

Mt. V: 1 — VII: 29; Mc. III: 13 —19. Lc. VI: 12 — 49.

De geneziiig der verdorde hand in de synagoog te Kapharnaüm ^had een grooten indruk op de menigte gemaakt. ïoen Jesus Zich hierop naar het meer begaf, stroomden ontelbaren te zamen. Daar waren er uit Idumea, van over den Jor-daan, uit het gebied der tien steden, ve,ii de zeekust, en zelfs van de omstreken van Tyrus en Sidon. (L. VI: 17. Mt. IV: 25). Dat zoo velen uit verschillende streken hier waren te zamen gekomen, geschiedde deels door het drukke handelsverkeer te Kapharnaüm, deels omdat het Paaschfeest juist was afgeloopen, en vooral door de groote faam van Jesus' wonderen. (Mc. III: 7 — 6). De menigte was zoo talrijk, dat zij letterlijk elkander verdrongen. Om aan het gedrang te ontkomen, bediende de Heer zich andermaal van Petrus' scheepjen. (Mt. Ill: 9).

Schitterend en talrijk waren de wonderen, die de Heer voor het oog van die allen verrichtte. Uit de meest verwijderde streken stroomden ver-

-ocr page 100-

95

laniden, kwijnenden, maanzieken, lijders van allerlei aard, tot Hem toe, en Hij werd letterlijk bestormd door degenen, die Hem zochten aan te raken, omdat er eene kracht van Hem uitging, die alJen genas. De onreine geesten, wanneer zij Hem zagen, vielen voor Hem neder, en riepen : Gij zijt de Zoon Gods; en zij werden gedwongen, hunne prooi te verlaten (Mt. IV, 24; Mc. Ill: II — 12). Zoo ging de voorspelling vau Isaïas in vervulling : zie mijn Dienstknecht, Dien Ik verkoren heb, mijn Geliefde, in Wien het welbehagen is mijner ziel. Ik zal mijn geest leggen op Hem, en Hij zal den heidenen het recht verkondigen. Hij zal niet twisten noch roepen, noch zal iemand op de straten zijne stem vernemen. Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en het rookende vlas zal Hij niet uitdooven, totdat Hij het recht uitleidt ter zegepraal; en op zijn naam zullen de heidenen hopen. (Is. XLII I—4). Hoe zeer werd dit woord verwezenlijkt in J. C., Die de scharen leerde en genas, zijne bitterste vijanden spaarde, en Die met recht kon zeggen: leeit van Mij, want Ik ben zachtmoedig van harte.

De Heer begaf Zich bij het vallen van den

-ocr page 101-

96

avond naar den eenigen aanzienlijken berg, aan de westzijde van het meer. Het is Karoen Hittin, de dubbele bergkruin bij liet slagveld Hittin, en om beide toppen horens van Hittin genoemd. Het is eene rots van kalksteen, die volmaakt gelijkt aan een Oostersch zadel met zijne beide punten. Deze berg, door de overlevering berg der zaligheden of berg vau Christus genoemd, vertoont, wanneer men hem beklimt , een vrij uitgestrekt bergvlak, omgeven door rotsblokken, die zich voordoen als zoo vele bouwvallen. Wanneer men noch hooger opstijgt ontmoet men een tweede bergvlak, dat .zeer effen is, doch slechts 4 of 500 schreden in omtrek heeft. Ten westen verheft zich de berg slechts 30 of 40 voeten boven de uitgestrekte en golvende vlakte; ten oosten zinkt hij plotseling tot eené diepte van 400 voeten. Onder de klippen der noordelijke rots licht het vlek Hittin, en van daar daalt men langs eene woeste groeve noord-oostwaarts af tot den waterspiegel van het Galilesche meer.

Op dezen berg bracht Jesus den nacht door in het gebed voor het menschdom, dat Hij kwam redden, en voor het rijk dat Hij kwam

-ocr page 102-

97

stichten. Toen de morgenzon opging, vond zij den Goddelijken Hoogenpriester noch neergeknield. Nu stond Hij op, en riep Hij uit de aanwezigen, de leerlingen, die Hij had verkoren, tot Zich. Uit dezen verkoos Hij er twaalf, die Hij met het oog op hunne toekomstige zending apostelen noemde. Het waren Simon, Petrus door Hem genoemd, de eerste en het hoofd van al de overigen; Andreas; Joannes, en Jakobus, zonen van Zebedeus; Philippus; Eartholomeus of Nathanaël; Mattheus; Thomas; Jakobus en Judas Thaddeus of Lebbeus, zonen van Alpheus of Klopas; Simon de Kananiet of ij veraar, en Judas Ischkarioth. Hij gaf hun de macht om bij hunne zending krankheden te genezen en duivelen uit te werpen.

Intusschen had zich eene groote menigte vergaderd. Gevolgd door zijne leerlingen, daalde hij tot haar af op de eerste bergvlakte. Hier herhaalde zich het aandoenlijke schouwspel van den vorigeu dag. Jesus genas verschillende krankheden en kwalen. (Lc. VI: 16—19). Vervolgens beklom Hij den berg weder tot zekere hoogte en nu hield Hij, terwijl het volk zich lager, en zijne leerlingen zich meer in zijne

-ocr page 103-

98

nabijheid bevonden, de schoone toespraak, die bekend is onder den naam van bergrede.

Jesus begint met zaligheid toe te zeggen aan hen, die tot zijn rijk zullen behooren en de acht verschillende eigenschappen bezitten , die Hij als koning van hen vraagt. Het is geen aardsche zaligheid, die Hij toezegt, maar een groot loon in den hemel. (Mt. V : 3—12 Lc. VI: 20—22). Daarna wordt van hen, die over zijn rijk zijn gesteld, gevorderd , dat zij het zout der aarde en het licht der wereld zullen zijn. (Mt. V: 13—16). Vervolgens vergelijkt Hij de wet van het rijk , dat. Hij sticht, met de oude wet. De oude wet was voorbereiding en voorbijgaande, de nieuwe is blijvende en vervulling. De oude wet betrof vooral het uitwendige, de nieuwe vooral het inwendige en den geest. De oude wet was een regel voor het gedrag, maar de nieuwe schonk in de liefde het geheim der onderwerping. Niet slechts de moord, maar ook de grammoedige woorden en gevoelens, die tot moord aanleiding kunnen geven, worden ontzegd. Niet slechts het overspel, maar ook de overspelige oogslag wordt veroordeeld. Het verbod omtrent den meineed wordt uitgestrekt

-ocr page 104-

99

tot eiken ijdelen en noodeloozen eed. De wet der wederwraak maakte plaats voor de wet van zelfverloochening en vergevingsgezindheid. Dc liefde tot den naasten moest zieli uitstrekken tot den vijand. Zij moesten volmaakt zijn, gelijk hun hemelsche Vader volmaakt was (Mt-V: 17—48: Lc. VI: 27 —36). Nu wijst de Heer aan, welke geest de burgers van zijn rijk moest bezielen en hoe zij bij aalmoezen, gebed en vasten uitsluitend moeten zoeken te behagen aan hun Goddelijken Koning. (Mt. VI : 1—18). Jesus leert naar welke bezittingen zij moeten streven , en hoe zij zich moeten wachten voor ontrouw jegens hun Goddelijken Koning en voor den dienst van den geldgod en overdrevene zorg voor het aardsche. (Mt. VI : 19—SI). Hij toont hoe de bu rgers van zijn rijk onderling moeten vereenigd zijn door liefde en barmhartigheid, ofschoon dit geen bedachtzaamheid jegens onwaardigen uitsluit (Mt. VII: 1—6 Lc. VI: 37—38). De b u rgers van zijn rijk kunnen hunne verzoeken indienen bij hun hemelschen Koning (Mc. VII: 6—11.) Liefde jegens hun Koning en liefde jegens de medeburgers van het Godsrijk, ziedaar de hoold-

7.

-ocr page 105-

100

beginselen, waarnaar zij hun gedrag moeten inrichten (Mt. VII: 12). Ten besluit waarschuwt de Heer tegen het involgen zijner lusten, tegen het vluchten der moeilijkheid en tegen de verleiding der valsche profeten (Mt. \ II : 13—20. Lc. VI: 43—45), en eischt, dat men deze zijne leer niet slechts zal gelooven , maar ook in beoefening brengen (Mt. VII: 21—29 Lc VI: 46—49).

Hoe gewichtig is de inhoud dezer rede. Hoe verrassend de schoone inleiding, en hoezeer geschikt om het hart te veroveren , den geest der hoorders te boeien. Welk een rijkdom , welke juistheid , welke duidelijkheid, welke diepe beteekenis in beelden en gelijkenissen! Welke afwisseling! Het licht op den kandelaar het zout der aarde, de stad op den berg, de twee heeren, de paarlen voor de zwijnen, de twee levenswegen, de goede en slechte boomen; het is eene geheele beeldenreeks, besloten door het stevige huis op de rots en het omstortende huis op het zand. Hoe kernachtig zijn de spreuken , hoe overtuigend en bevattelijk de leer ! Met welk een klem worden de verschillende punten voorgedragen ! Hoe stijgt de kracht

-ocr page 106-

101

bij het einde! Hoe schilderachtig en aangrijpend is het slot! Onuitwischbaar blijft het slotwoord in het gemoed geprent: en zijn val was groot.

Jesus sprak hier met goddelijk gezag als Wetgever vau het nieuwe verbond. Hij beroept Zich niet als de schriftgeleerden en Phariseën op overleveringen , die dikwerf onzeker en onhoudbaar waren, maar Hij trad op als gezondene des Vaders, als Goddelijk Leeraar, als Stichter der kerk, als toekomstig Rechter en Yergelder. Geen wetgever, die met Jesus kan vergeleken worden. Moses verklaart slechts hetgeen hem door God is opgedragen, maar Jesus spreekt als Machthebbende; Hij schrijft voor in eigen naam en herhaalt meermalen: Ik zeg u. De hei-densche wetgevers spreken van tijdelijke, maar Hij spreekt van eeuwige straffen en belooningen.

§ 8. De hiecht van den hoofdman, genezen te Kapharnanm. Be jongeling van Nairn ten leven opgeweld.

Mt. VIII; 5—13; Mc, III: 29-41; Lc. VII 11—17

Onder toejuiching der scharen, die zijne reden hadden aanhoord, daalde Jesus den berg

-ocr page 107-

102

af en begaf zich naar Kapharnaiün. Hier riep al dadelijk een heiden, die het- geluk had den waren God te kennen, zijne alvermogende hulp in. Hij stond als hoofdman aan het hoofd der bezetting, die Herodes Antipas in Kapharnalim had gelegd. Deze had een slaaf, welke bij hem te huis ziek lag. Hij was door eene volslagene beroerte getroffen , en op het punt van te sterven. De hoofdman stelde dien dienaar op hoogen prijs, eu hij besloot Jesus' hulp ten zijnen gunste in te roepen. Doch de ootmoed weerhield hem om zich in persoon tot Jesus te begeven , daar hij een heiden was. Hij riep daarom de voorspraak in der ouderlingen van de Joden. Met dezen was iiij zeer bevriend, wijl hij op eigen kosten voor hen eene synagoog had gebouwd. De ouderlingen gingen om aan zijn verzoek te voldoen, den Heer te gemoet, en baden Hem om te komen en den dienaar van den hoofdman te genezen. Jesus ging met hen mede. Toen Hij nu niet ver meer van het huis verwijderd was, kwamen eerst de vrienden van den hoofdman en later hij zelve Jesus te gemoet. Geef u geen moeite, zoo sprak hij , i/c hen niet waardig, dat gij

-ocr page 108-

103

onder mijn dak Tcomt: daarom heb ik wij zelf niet vermeien om tot u ie komen (doch de ouderlingen gezonden); gthied echter mei dechts één woord, en mijn dienaar zal ge zaad worden. Want ook ik hen maar een mensch, onder de macht (van anderen) gesteld, die (weder) krijgsknechten onder 711 j Jieh,,en ik zeg iot dezen: ga, en hij gaat; en tot een ander: kom, en hij komt ; en tot mijn dienaar: doe dit, en hij doet het.

Welke nederigheid ! welke bezorgdheid voor zijn dienaar! welk levendig geloof! Ook hij, een ondergeschikt mensch, wordt gehoorzaamd hoeveel te meer zullen dan aan Jesus hun Heer en God de schepselen gehoorzamen. Gehoorzaamt men hem in zijne afwezigheid, veel minder is de tegenwoordigheid van Jesus een vereischte, opddat de genezing bewerkt worde.

Jesus legde over.dit gedrag van den hoofdman eene in 'toog loopende verwondering aan den dag. Voortvaar Ik ierj u, zoo sprak Hij tot de aanwezigen, zulk een groot, geloof heh Ik zelfs in Israël niet gevonden. Ja Ik zeg n, dat velen van het Oosten en het Westen zullen komen , en met Air ah am , Isaak en Jaknh zullen aanliggen in het rijk der hemelen ; maar

-ocr page 109-

104

de kinderen des rijks zullen geworpen tv or den in de duisternis daar huiten. Baar zal geween en t/ekn ars der tanden zijn.

Vervolgens wendde Hij zich tot den hoofdman en zeide: ga en u geschiede, gelijk gij geloofd heht. Werkelijk werd op den eigen stond de knecht genezen.

Zoo kwam Jesus met zijne apostelen eindelijk te Kapharnaüm weder in hnis. Hier zouden zij den maaltijd gebruiken. Doch wederom greep zulk een toeloop plaats, en verzamelde zich eene zoo groote en rond hen voortdringen-de menigte, dat het hun zelfs niet mogelijk was, hun voedsel te nuttigen. De Heer was reeds genoodzaakt geweest zich voor den aandrang te beveiligen door een scheepje der apostelen te gebruiken. Thans begon de aandrang een bedenkelijk aanzien te krijgen, vooral om hetgeen onlangs gebeurd was met de Phariseën en Herodianen. Toen nu de bloedverwanten des Heeren vernamen, wat er gaande was, maakten zij zich ongerust. Zij baanden zich een weg door de volksmenigte, ten einde Hem in hunne macht te krijgen en buiten het gedrang te biengen. En gewis niet zonder reden; want

-ocr page 110-

105

er waren er, door de Phariseën opgemaakt, die zeiden: Hïj is uitzinnig. Werkelijk gelukte het hun Jesus onder hun beschermend geleide buiten het huis en buiten de stad te voeren. De Heer sloeg nu den weg in naar het zuiden, zoodat Hij reeds den volgenden dag te Nairn aankwam.

Nairn, naar de beteekenis van zijnen naam de schoone, wasteen stadje bevallig gelegen op eene berghelling tusschen de beide dalen Pislan en Esdrelon. Het was waarschijnlijk reeds avond, toen Jesus, vergezeld van zijne leerlingen en eene groote menigte , dit stad-jen naderde, wiens muren en poorten overgoten werden met de purperkleurige stralen der ten ondergang neigende zon. Keeds was de God-mensch op liet punt om de stadspoort binnen te gaan, toen zeker niet bij toeval noch zonder zijne Goddelijke voorkennis een sombere rouwstoet uit hare poort te voorschijn trad. Een doode weid uitgedragen naar de begraafplaats , die, zoo als de gewoonte was, op ongeveer een sabbatliweg van de stad in de rotsholen van het gebergte was aangelegd. Een tiental klaagvrouwen, in het wit gekleed, gingen voorop; daarna volgde het lijk in linnen windselen

-ocr page 111-

106

gewikkeld en gedragen op eene lijkbaar, zonder kist. Onmiddellijk liier achler volgde een aanzienlijke lijkstoet. De eerste persoon, die achter liet lijk ging en boven allen de aandacht trok , was de weduwe, die in den doode haar eengeboren zoon beweende. Zoodra Jesus de treurende moedér zag , had Hij de uitgestrektheid van haar verlies en de onuitsprekelijke droefenis van haar moederhart begrepen. Niet te vergeel* zag hij hare moedertranen vloeien. Met heinel-sche liefde sprak hij de treurende en hopelooze toe: wil niet weetieii. Uit eigen beweging trad Jesus nu op de lijkbaar toe, en raakte ze aan met de hand ten teeken, dat men stil zou houden. Daar stonden de dragers, lieten de lijkbar neder , en het ontzielde lichaam van den jongeling lag vlak voor den Heer. Met eene stem, die aan den dood gebiedt, sprak Jesus: jongeling, Ik zeg n: sla op. Op dat woord rees de doode omhoog, zat op en begon te spreken. En Jesus gaf aan de gelukkige moeder den zoon terug, dien zij hopeloos verloren waande.

Nu was de droefenis geweken voor juichende vreugde. De ten leven gewekte zoon lag in de armen der blijde moeder, en beider gebaren.

-ocr page 112-

107

beider woorden, beider tranen danktenJesus. De rouwstoet werd een zegetocht, en de aanwezigen verheerlijkten Gud, zeggende : een groot profeet is onder ons opgestaan, en God heeft zijn volk bezocht.

§ 4. De leerlingen door Joannes den dooper afgezonden; lof door den lieer aan Joannes gegeven; de bekcering van Maria Mag dal en a.

Mt. XI; 2—49. Lc. VII: '18-50.

Er was eenigen tijd verloopen sedert de opwekking van den jongeling van AVim. De mare van dit schitterend wonder had zich tot in Judea verspreid (Lc. VII; 17), en was zelfs doorgedrongen tot Joannes in zijn kerker. Deze maakte hiervan gebruik om twee zijner leerlingen tot den Zaligmaker te zenden met de vraag ; zijt gij het die komen moet, of verwachten wij een anderen? Hij wilde zijne leerlingen door Jesus zelf laten overtuigen, dat Hij de Messias was.

De leerlingen vonden Jesus in een van Galileans steden, waarschijnlijk te Magdala. Hij was omgeven door velen, die Hij genas van hunne krankheden, door bezetenen, die Hij

-ocr page 113-

108

verloste van booze geesten, door blinden , aaii welke hij het gezicht terugschonk. De Heer gaf aan de twee leerlingen ten antwoord : gaat en boodsc/iapi aan Joannes, hetgeen gij gehoord en gezien hebt: blinden zien, kreupelen wandelen, melaatsehen worden gereinigd, dooden verrijzen, aan de armen wordt het evangelie verkondigd, en zalig is hij, die zich aan Mij niet ergert.

Het volk kon door de vraag van Joannes' leerlingen eene minder juiste m,eening omtrent den H. Dooper opvatten. Daarom begon Jesus, toen Joilnnes' gezanten vertrokken waren, de scharen over de deugd, de waardigheid en de zending van Joiinnes te onderhouden. Wat zijt gij, zeide Hij, in de woestijn gaan zien! Een riet door den wind heen en tueêr bewogen ? Maar wat zijt gij gaan. zien? een menseh gehuld in zachte Ideederen? Neen! die kostbare kleederen dragen en in wellust zich baden, treft men aan in de paleizen der koningen. Doch iaat zifjt gij yaan zien? Hen protect? Ja, en Ik zeg w meer dan een profeet. Wiml hij ts degene, van wien geschreven slaat: zie ik zend mijnen engel voor uw aanschijn, die uwen weg voor u bsrei-den zal.

-ocr page 114-

109

Jesus ging hier op voort met te leeren, wie Hij en wie Joannes was, en welke verhouding tusschen hun beider zending bestond. Voorwaar groot is de heilige, aan wieu de Heer zulk een geheel eenigen lof gaf. Nooit prees Hij iemand met zooveel uitvoerigheid, met zooveel nadruk, met zooveel liefde. De verheerlijking van den Goddelijken bruidegom der kerk door Joannes werd door Jesus met mildheid aan zijn vriend vergolden. Hij prees den heiligen wegbereider om zijn standvastig geloof, om zijn gestrenge boetvaardigheid, als den grootste der profeten, als den engel, die Hem vooraf moest gaan, als den schakel tusschen de wet en het evangelie, als den tweeden Elias. Hij eindigde met eene gelijkenis, waarin Hij Joiliuies' vijanden, die ook de zijnen waren, vergeleek bij wispelturige en hoofdige spelbrekers, die nooit tevreden zijn, hoe men het make.

De Heer hield deze toespraak naar alle waarschijnlijkheid te Magdala. Dit was een stadje, een goed uur ten noorden van Tiberias aan den westelijken oever van het Galilesche meer gelegen. Aan de eene zijde heeft men het schoone gezicht over dien uitgestrekten waterspiegel;

-ocr page 115-

110

aan de andere zijde verheffen zich op schilderachtige wijze de rotsen, die in een zuidelijke richting voortloopen. Volgens Elavius Josephus werd het beheerscht door eene sterkte.

In dit stadje woonde eene vrouw, Maria Magdalena genoemd. Zij droeg dezen naam waarschijnlijk om hare geboorte, om de bezittingen, die zij te Magdala bezat, en om de treurige vermaardheid, die zij zicli door haar schandelijken levenswandel bij het geheele jodendom had verworven. Hare ergernissen en hare ontucht hadden haar de vreeselijke straf op den hals gehaald, door 7 duivelen bezeten te zijn, dat is, geheel en al de speelbal van verschil lende booze geesten te worden.

Waarschijnlijk behoorde zij onder de bezetenen, die Jesus in het bijzijn van Joünnes'leerlingen verloste. Vol dankbaarheid voor de barmhartigheid des Heeren, liet zij niet na haar leedwezen over hare vroegere misdrijven en hare erkentelijkheid, zoodra het haar mogelijk was, aan Jesus te betuigen. Zij verschafte zich daartoe de gelegenheid bij het volgende voorval.

Een Phariseëi'. Simon crenoemd, had Jesus,

-ocr page 116-

ill

naar liet scbijnt, uit hoofde eenei1 ontvangeue gunst, ten zijnent genoodigd. Jesus begaf Zich daarom naar het huis van den Phariseër, om er den maaltijd te gebruiken. Met koude voornaamheid werd Hij er ontvangen, en voetwas-sching, omhelzing eu zalving werden door Simon achterwege gelaten. Doch Jesus legde Zich aan tafel, zonder Zich in het minst gekrenkt te toonen.

De maaltijd wordt aangevangen. Op eenmaal verschijnt daar de vrouw, Maria genoemd, die als zondares te Magdala bekend staat. Zij heeft vernomen, dat Jesus Zich hier bevindt, en komt door dankbaarheid gedreven nogmaals tot Hem. Als ware zij de zoo gevierde en zoo bemiddelde vrouw niets meer dan eene dienares des huises, plaatst zij zich in de ootmoedigste houding achter Jesus aan zijne voeten , daar waar de dienaren zich gewonelijk bevonden. Zij heeft een albasten flesch vol kostbare zalfolie met zich genomen, om die tot een blijk harer hulde over 's Heeren voeten uit te gieten. Haar gemoed schiet vol. Tranen van bitter berouw ontvloeien aan hare oogen, en vallen op Jesusj voeten. Zich zelve vergetende, rukt zij het

-ocr page 117-

112

snoer af van haar hoofd, en wiscbt met hare haren die blijken weg van hare grievende smart. Zij kust en omhelst de voeten van den geliefden Leermeester. Dien zij voortaan volgen en gehoorzamen wil. Zij grijpt de albasten flesch, breekt er den hals af, en giet over Jesu«' voeten de zalve uit, wier zoete geur het geheele vertrek vervult. Maar liefelijker dan dat offer is het offer haars harten. Ook dat is gebroken door den bittersten rouw; ook dat stort zij uit in de heiligste gevoelens aan de voeten van haren Zaligmaker.

De oogen van al de dischgenooten waren op de handelingen der weenende vrouw gevestigd. Vooral was de trotsehe gastheer aan dit ongewone schouwspel geërgerd. Ware deze een profeet , zoo dacht hij bij zicli zeiven , voorzeker zou Hij weten, wie en hoedanig de vrouw is, die Hem aanraakt; want zij is eene zondares.

Jesus doorgrondde het gemoed van den Pha-riseër. Om hem dit te toonen en tevens om de boetvaardige liefde van Maria te verheerlij • ken , zegde Hij tot den gastheer : 8hnon , iJ: //eb u iets te zeggen.

Meester, antwoordde deze, zeg het. Een schuld, eischer, hernam Jesus, had twee schuldenaren ;

-ocr page 118-

11'3

de eene was hem 500 tienlingen schmlclig en de andere vijftig. Daar zij niet hadden om le he. talen , schold hij het beiden kwijt. Zeg, wie hunner heeft hem dus meer lief F

[k meen, was het antwoord , degene, aan wien hij het meerdere heeft kwijtgescholden. Gij hebt recht geoordeeld, zeide Jesus, en zich tot Maria keerende , vervolgde Hij : zid gij deze vrouw ? Ik ben in uw huis gekomen, gij (de gastheer) heit Mij geen water gegeven voor mijne voelen ; maar zij (die hier vreemd is) heeft mijne voeten met hare tranen besproeid en mei hare haren afgedroogd. Gij hebt Mij geen kus gegeven, maar deze heeft van het oogenblik, dat zij gekomen is, niet opgehouden mijne voeten te kussen. Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heejl mijne voeten met zalfolie gezalfd. Daarom zeg Ik u: hare talrijke zonden v: or den haar vergeven , want zij heeft veel lemind. Doch hij, wien minder vergeven icordt, heeft minder lief.

Nu sprak Jesus tot haar, die noch immer met de diepste nederigheid daar aan zijne voeten uederlach : vioe zonden worden u vergeven. Aan dit woord ergerden zich de vrienden van Simon, en zij begonnen onderling te zeggen : wie is

-ocr page 119-

114

deze, die ook de zonde vergeeft? Maar Jesus , zonder Zich aan hunne oordeelvellingen te storen, sprak tot Maria : uw geloot heeft u behouden; ga in vtede.

Aldus werd de trotsche rechtvaardige, die aan Christus de omhelzing der liefde , de voet-wassching der gedienstigheid, en zalfolie dei-vreugde onthield, vernederd. Aldus werd eene nederige zondares om de blijken harer vurige liefde, om de tranen harer innige boete,, om het offer harer milde edelmoedigheid dooi den Zaligmaker verheven. In Maria zien wij de groote waarheid uitgedrukt, dat het geloof door de liefde wordt volmaakt, en dat door liefde, wanneer zij volmaakt is , de zondenvergiff'enis wordt verworven.

§ 5. Onthoofding van Joannes den Dooper, Mt. XIV : 2—12; Mc. VI: 21—29.

Op drie uren afstands aan de oostzijde van ile doode zee verhief zich eeu verbazend hooge rots, slechts moeilijk te genaken. Op deze rotskruin in het midden eener streek van vul-kanischen aard, die doorzaaid is met bazalt-

-ocr page 120-

115

blokken, rijk aan warme en koude bronnen, waaronder ook de Callirhoë, en op menige plaats gesierd met palmen, tamarisken en weel-derigen plantengroei, lag Macherus, met zijne sterke muren en trotschen burcht. Aan alle zijden was deze rots door dalen en groeven omgeven. Torens, uiet minder dan IfiO elle-boogmaten hoog, sloten de hoeken van de muren der stad. Een prachtige burcht met schoone zalen, door Herodes den Groote gebouwd, lag in het midden der stad op de kruin der rots, en was het verblijf van Herodes Antipas en de goddelooze Herodias. Hier zuchtte Joannes reeds maanden lang in zijnen kerker.

Waarschijnlijk niet zeer langen tijd na het antwoord dooi' Jesus aan Joannes* leerlingen

O

gegeven , vierde Herodes Antipas te Macherus zijn geboortefeest. Hij richtte een prachtigen maaltijd aan , en noodigde zijne vrienden , de oversten, de legeraanvoerders, met een woord een tal der aanzienlijksten van Galilea op zijn lustverblijf. De gasten lieten zich niet wachten. Op het einde van den feestdisch trad de jeugdige Salome, dochter van Herodias, tot verlustiging der gasten op ten dans. Al de gasten

8.

-ocr page 121-

116

juichten de schaamtelooze toe. De koning, toen zij , hiertoe opgemaakt door hare moeder eene helooning verzocht, sprak haar toe in vervoering: vraag mij al wat gij wilt, en ik zal hei u geven. Ja, hij deed een eed haar niets te zullen weigeren , al verzocht zij ook de helft zijns rijks. De jonge prinses verliet hierop de feestzaal en begaf zich naar hare moeder. Wat zal ih verzoeken ? zoo won zij haren raad in , na hare zegepraal te hebben medegedeeld. Het hoofd van Joannes den dooper, antwoordde de listige Herodias, die alles had voorzien. De dochter, opgezet door de snoode moeder, deinsde niet terug, om openlijk voor het gan-sche hof een zoo bloedigen eisch te doen. Zij ging terug tot den koning, en zegde in het midden der feestzaal: ik wil, dat gij mij op een schotel dadelijk het hoofd van Joannes den dooper zult geven. De koning gruwde bij het voorstel, doch hij wilde zijn koninklijk woord en zijnen eed niet breken , en de danseres onder het oog harer bewonderaars te leur stellen. Hij gaf het iisselijk moordbevel; een lijfwacht wordt naar den kerker gezonden om het te volvoeren, en Joiinnes sterft als martelaar voor de gehandhaafde huwelijkstrouw.

-ocr page 122-

117

Hier is Let recht aanschouwelijk , welke- de schrikkelijke gevolgen zijn van den wellust. De dubbele echtbreuk van Herodes en Herodias, bloedschande, schreeuwende ergernis voor het gansche volk , inkerkering van een onschuldige, een schaamtelooze dans, ongeoorloofd welbehagen der gasten, een onheilige eed, de onrechtvaardigheid van deu koning, de biltere wraakzucht van Herodias, de bloedgierige eisch der danseres, de moord van een onschuldige en medeplichtigheid der aanwezigen , ziedaar de vreeselijke gevolgen van dien verderfelijken hartstocht.

§ 6. Het loofhuttenfeest; de genezing van den lamme ; leerrede lij die gelegenheid, Lc. VIII: 1—3: Jo. V; 1—57.

De reis, waarvan nu de H.Lukas spreekt, is eene reis , waarbij de Heer verscheidene vlekkeu en steden bezocht, die ons niet genoemd worden. Zij had betrekking op het loofhuttenfeest, en eindigde met een bezoek te Jerusalem. In zijne onmiddellijke nabijheid gingen de twaalf, die Hij Zich tot bijzondere vrienden had verkoren. Op een zekeren afstand vergezelde Hem

-ocr page 123-

118

een stoet vau aanzienlijke vrouwen, gehuld in lange witte sluiers, over hel hoofddeksel geslagen. Ouder deze bevonden zich Maria Mag-dalena, Joanna, Susanna en andere, die deu Heer dienden uit hare goederen.

In het begin van Oktober trad de Zaligmaker Jerusalem binnen. Van alle zijden stroomde men toe om het loofhuttenfeest te vieren , dat acht dagen duurde en zeer druk werd bezocht. Geheel de stad prijkte met het frissche en onverwelkte groen der olijftakken , balsemstruiken, myrthen, palmen en allerlei hoornen, uit wier lover op de daken, in de voorhoven, op de pleinen de lovertenten waren opgeslagen lei-gedachtenis aan de veertig jaren, gedurende welke Israël bij zijn tocht door de woestijn in teuten had gewoond. De Heer wilde zijn bezoek van dit feest kenmerken door een groot wonder.

Er was te Jerusalem een bad of vijver, gelegen in de nabijheid der Schaapspoort, en daarnaar ook het Schaapsbad genoemd. Deze vijver bevond zich binnen een gebouw met vijf zuilengangen, dat Bethsaida of woon der hei-x ; ■ [ ■ i oemd. Want zijne zuilengangen

-ocr page 124-

119

werden bewoond door een groote menigte kran ken, blinden, kreupelen, lammen, welke hier genezing zochten.

Van tijd tot tijd, ofschoon het onbekend was, wanneer dit zou gebeuren, daalde volgens de volksoverlevering een engel des Heeren in het bad neder, en bracht het water in beweging. De eerste, die na de beweging des waters in het bad kwam, werd gezond, hoedanig zijne krankheid of kwaal ook ware.

Jesus bezocht op het Loofhuttenfeest onder anderen ook dit gebouw. Hij vond daar een ongelukkige, die reeds 38 jaren verlamd was. Di; Heer vroeg hem met medelijden: wilt (jij gezond worden? lieer, antwoordde hij, ivanneer het water bewogen -wordt, heb ik rjeen mensc/i, die mij in het bad werpt, eu alzuo is, wanneer ik hom, reeds een ander ingegaan. Toen sprak de Heer: 8ta op. neem mo bed, en ga. En op den eigen stond was de hulpelooze genezen, nam zijn bed op, en ging.

Doch het was Sabbath , en toen de mau met zijn rustbed daar heen ging, riepen de oversten der joden hem toe: hel is Sabbath; het is u niet geoorloofd mo rustbed te dragen. Doch de

-ocr page 125-

120

genezene gaf hun ten antwoord.' Hhj, die mij gezond heeft yemaaH, heeft tot mij gezegd: neem uw bed op en ga. Weinig voldaan vroegen zij op nieuw : wie is de menach, die tot u gezegd heeft', neem uw led op en v) an del? üe genezene moest hun het antwoord schuldig blijven , wijl Jesus zich dadelijk van daar verwijderd had.

Kort daarna, waarschijnlijk nog op denzelf-den sahbathdag, trof Jesus den genezene aan in den tempel, waar hij God kwam danken. Zie, zoo sprak de Heer hem toe, nu zijt gij gezond geworden ; wil nu niet meer zondigen, opdat u niet iets erger s over home.

Nu ging de genezene heen en verkondigde in de vreugde zijns harten, dat Jesus hem genezen had. Toen de oversten der joden dit vernamen, nam de verbittering, die zij den Heer reeds toedroegen , noch toe. Zij beschuldigden Hem luide, dat Hij door zulke genezingen en zulke bevelen, den Sabbath schond, en het was waarschijnlijk de vraag naar het recht, hetgeen Hij hiertoe had, welke de gewichtige redevoering uitlokte, die Jesus ïhans tot hen hield. (Jo. V: 17—-47.)

Zijn voorwoord is , dat Hij van den Sabbath

-ocr page 126-

121

even onafhankelijk is in zijne werkzaamheid als zijn Vader. Dit veronderstelt gelijkheid met zijn Vader. Hij bewijst alzoo in het eerste gedeelte God te zijn als zijn Vader, daar Hij Zich zijn Zoon noemt, Zich de innigste gemeenschap toeschrijft met den Vader, dezelfde werken verricht als de Vader, het leven in Zich heeft gelijk Deze, daarom tot het lichamelijk , geestelijk en onsterfelijk leven verwekt gelijk de Vader, in den naam des Vaders Rechter is ten aanzien der genade reeds nu , en ten aanzien der heerlijkheid ten jongsten dage, en alzoo geëerd moet worden als de Vader.

In het tweede, gedeelte stipt Hij nu de gronden aan, waarom deze getuigenis, die Hij Zich zeiven geeft, geloof verdient. Hij beroept Zich op de getuigenis van Joannes , op zijne Goddelijke wouderen, op de voorspellingen der Schrift, hetgeen alles te zamen vloeit in de Goddelijke getuigenis des Vaders.

Hij eindigt met hunnen hoogmoed, hun ongeloof, hunnehardnekkigheid te bestraffen , hen te bedreigen, en hen te beschamen door de getuigenis van Moses.

-ocr page 127-

m

§ 7. De gelijkenissen van het rijk der hemelen.

Mt. XIII: 1—30; XIII: 34-53; Mc. IV: 4—29;

IV: 33—35; Lc. VIII: 4—18.

Na den afloop van het feest keerde Jesus terug naar Kaphaniaüin. Bij den terugkeer stroomde de menigte in zoo grooten getale toe ora zijn woord te hooren , dat Jesus Zich genoodzaakt zag. Zich weder naar het strand te begeven en daar zijne leer voor te dragen uit het scheepje.

Hier sprak hij de volgende schoone gelijkenissen: Luistert! .... Ziet, de zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En terwijl hij zaaide, viel een deel langs het pad en werd vertreden : ook kwamen de vogelen des hemels en aten het op. En een ander deel viel op den steengrond , waar het niet veel aarde had; en het schoot terstond op, omdat het geen diepte van narde had . toen echter de zon opging , verschroeide het , en omdat het noch wortel noch vochtigheid had, i# het verdord. Weder een ander deel viel tusseheu de doornen, doch de doornen groeiden er gelijktijdig mede op, en verstikten het, en het gaf geen vrucht. Maar een ander deel viel in de goede aarde, en het schonk vrucht, die opwies en rijp.

-ocr page 128-

12a

werd; en het bracht voort, het eene dertig, het andere zestig, en het andere honderd voor een. Al wie ooren heeft, zoo besloot Jesus deze gelijkenis, hoore.

Het rijk der hemelen, zoo ging Jesus voort, is gelijk aan een viensch, die goed zaad op zijnen akker gezaaid had. Maar, terwijl de menschen sliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid tusschen de tarwe, en ging heen. Toen nu de halmen opgeschoten waren en vrucht droegen, vertoonde zich ook het onkruid, En de dienaren van den huisvader kwamen tot hem en zeiden \ hu:er, hebt gij geen goed zaad op meen akker gezaaid? Van waar heeft hij dus onkruid? En hij zeide hun : een vijandig mensch heeft dit gedaan. En de dienaren zeiden hem : wilt gij, dat wij heengaan en het verzamelen. Maar hij zeide hun: neen, opdat gij niet soms, hij het verzamelen van het onkruid, te gelijk daarmede de tarwe nitrukket. Laat beide opwassen tot den oogst, en ten tijde des oogstes zal ik tot de maaiers zeggen: verzamelt eerst het onkruid, en bindt het zaarn tot bundels om te verbranden; maar verzamelt de tarwe in mijne graanschuur,

Jesus stelde eene derde gelijkenis voor : liet

-ocr page 129-

124

rijk Gods is op de wijze, gelijk ivanneer een rnensch zaad in de aarde werpt, en slaapt en opstaat, nacht en dag; en het zaad ontkiemt en schiet op, terwijl hij zelf het niet iveet. Want de aarde Irengt van zelf vrucht voort, eerst den halm, vervolgens de aar, daarna het volle graan in de aar. En ivanneer de vrucht zich aanbiedt *luat hij er terstond de sikkel in, omdat de oogst daar is.

Een vierde gelijkenis werd door deij Heer voorgesteld : het rijk der hemelen is gelijk aan een schat, in een akker verlorgen ; en een rnensch, die hem vindt, houdt hem verborgen, en van vreugde over denzeloen gaat h.'j heen, en verkoopt alles, wat hij heeft, en koopt dien akker.

Een vijfde parabel volgde: nog is het rijk der hemelen gelijk aan een koopman , die schoone paarlen zocht. En toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen, verkocht alles, wat hij had, en kocht haar.

De laatste parabel was deze; het rijk der hemelen is gelijk aan een sleepnet, dat uitge_ ic or pen werd in de zee, en allerlei soort van visschen verzamelde. Toen het gevuld was, trok men het op, en , neergezeten hij den oever, zocht

-ocr page 130-

125

men de goede vit in horven, maar de slechte wier}: men weg.

Nadat Jesus deze gelijkenissen had voorgedragen, zond Hij de scharen heen. Toen Hij nu te huis was teruggekeerd (Mc. IV: 10, 11), naderden de apostelen tot Hem, terwijl Hij met hen alleen was, en stelden Hera de vraag vooi', waarom Hij toch in gelijkenissen tot de menigte had gesproken.

Jesus gaf aan zijne apostelen te kennen, dat Hij uitsluitend in gelijkenissen tot de scharen had gesproken, omdat aan den eenen kant deze leervorm den ijverigen aanhoorder voerde tot nadenken en tot diepere inzage der waarheid , en omdat de parabel van den anderen kant voor den onwilligen hoorder de waarheid, nog meer verborg.

De apostelen vroegen nu ook de beteekenis van de gelijkenis des zaaiers. De Heer antwoordde ; Begrijpt gij deze gelijkenis niet, hoe zult gj dan al de parabelen (die ik heb voorgesteld, daar zij de sleutel is,) begrijpen? Gij dus hoort de gelijkenis des zaaiers, liet zaad is het woord Gods ; die zaait, zaait het woord. Zij, lij welke het zaad langs den weg valt,

-ocr page 131-

126

zijn diegenen, welke het woord des rijks hoor en en niet begrijpen; terstond komt de duivel en neemt het woord weg uit hun hart, opdat zij door te gelooven nilt;t zalig worden. Zij, bij wie op steenaehtigen grond gezaaid is, zijn diegenen, die als zij het woord gehoord hebben, het dadelijk met vreugde aannemen. Maar dezen hebben geen wortel; zij gelooven een tijd, doch in het uur der beproexivg en der vervolging om het woord, worden zij terstond geërgerd en vallen af. Ook zijn er, lij wie tnssehen de doornen gezaaid is. Zij zijn het, die het woord hooren, maar de zorgen der wereld, en het bedrog der rijkdommen, en de lasten des levens, en hegeerlijkheden naar het overige dringen binnen en verstikken het ivoord, en het blijft zonder vrucht. Maar zij, bij wie op goede aarde gezaaid is, zijn degenen, die het woord met een goed en voortref• fel ijk Aart aanhooren, het begrijpen , het opnemen , het bewaren en vrtieht voorbrengen met lijdzaamheid, een gedeelte dertigvoud, een gedeelte zes-tigvoud, een laatste gedeelte honderdvoud.

Nadat tie Heer in deze verklaring te verstaan had gegeven , door wat middel en bij hoedanigen bet rijk Gods of zijne kerk ingang zou vinden.

-ocr page 132-

127

gaf hij aan zijne apostelen te kennen , dat zij eens geroepen zouden worden om zijn Goddelijk woord, waarvan hij gesproken had, te verkondigen, Komt de lamp, zegde Hij, en ontsteekt ■men ze, om onder de Jcortnniaat gezet te loorden of onder het rustbed? Is het niet om op den kandelaar (een hoog voetstuk) geplaatst te worden, opdat zij, die linnentreden, het licht zien ? IVant niets is verborgen , dat niat geopenbaard zal worden, noch, iets geheim , dat niet rjeweten zal toordai en ter kennis zal koinen. IVie ooren heeft om ie hooren , die hoore! Geeft acht, wat en hoe gij hoort. Met de maat, waarmede gij gemeten zult htbben , zal u toegemeten worden, en n zal daarboven gegeven worden. JFant aan hem, die heeft, zal gegeven worden, en aan hem, die niet heeft, zal ook, hetgeen hij denkt te hebben , ontnomen worden.

Hier onderbrak de Heer de verklaring zijner gelijkenissen. Toen Hij zich nu weder met zijne apostelen alleen betond, kwamen dezen andermaal tot Hem zeggende: verklaar ons de gelijkenis van het onkruid dei akkers. Lie het goede zaad zaaide, antwoorlde Jesus, is de Zoon des menschen. Be akker is de wereld. liet goede

-ocr page 133-

128

zaad zijn de kinderen des rijks, lief, onkruid zijn de kinderen der boozen. De vijand, die het onkruid zaaide, is de duivel. De oogst is de voleinding der wereld, en de maaiers zijn de engelen. Gelijk nu het onkruid uitgewied en in het vuur verbrand wordt, zal het hij de voleinding der wereld geschieden. De Zoon des men-schen tal zijne engelen zenden, en zj zullen uit zijn rijk veigaderen alle de ergernissen en diegenen die ongerechtigheid doen. En zij zullen ze werpen in den oven des vuurs; daar zal zijn geween en geknars der tanden. De rechtvaardigen echter zullen schitteren als de zon in het rijk huns vaders.

Na in deze parabel te hebben getoond, l:oe in het rijk Gods goeden en kwaden zouden vermengd wezen, toonde hij door de derde aan, hoe dat rijk zou toenemen, namelijk al-lengskens, onbemerkt, voortdurend en op wonderbare wijze. Ofschoon wij geen eigene verklaring des Heeren omtrent deze en de volgende gelijkenissen bezitten, blijkt genoeg dat Hij wilde laten gevoelen, hoe wonderbaar en goddelijk de kerk bij hare vestiging, ontwikkeling en volmaking zou zijn.

De gelijkenis van deu schat wijst ons op de

-ocr page 134-

129

geheel eenige waarde van het rijk der hemelen voor den mensch.

De gelijkenis der kostbare parel doelt vooral op de geheele eenige schoonheid der kerk. Zij zal voor ons een goddelijk sieraad zijn, en ons den glans, den luister der heiligheid schenken.

De laatste gelijkenis deed de eenheid der kerk uitkomen, en de noodzakelijkheid voor hen, welke in die éene kerk zijn, om waardige leden dier kerk te wezen. Aan het strand der eeuwigheid, ten jongsten dage , zal het groote vischnet worden opgehaald. Dan zal een vreese-lijke scheiding plaats grijpen.

Na zijne gelijkenissen verklaard te hebben, vroeg de Heer zijne apostelen ten slotte: heht gij dit alles verstaan ? En als de leerlingen dit bevestigden , hernam Hij: daarom is ieder schriftgeleerde, die in het rijk der hemelen onderwezen is, gelijk aan een huisvader, die uil zijne schatkamer oude en nieuwe dingen tlt; voorschijn brengt. (Mt. XIII: 51—52,)

-ocr page 135-

130

J 8. De verwanten van Christus; de zeestorm ;

de twee bezetenen in hei land der Gerasenen.

Mt. XII: 46—50: XIII: 53; VIII: 18—34; IX: 1; Mc. III: 31—34; IV: 35— V: 21. Lc. VIII: 19—40.

Niet lang nadat Jesus' deze gelijkenissen had voorgedragen, leerde Hij weder de menigte te Kapharnaüm in het huis, waar Hij zijn verblijf hield. Eene groote schare omgaf den Heer en had alle toegangen bezet. Daar verscheen ook zijne allerheiligste Moeder, vergezeld van zijne broeders of bloedverwanten. Docii zij waren genoodzaakt buiten te blijven staan. Spoedig echter werd dit ook binnen het huis bekend, en zegden de aanwezigen tot Jesus: moe moeder en uwe broeders staan huiten . en zijn heyeerig U te zien. Doch de Heer antwoorde '■ Wie is mijne moeder en wie zijn mijne broeders ? Ea terwijl Hij met liefde zijne oogen liet gaan over de aanwezigen, vervolgde Hij: ziedaar mijne moeder en mijne broeders; (Mt.) mijne moeder en mijne broeders zijn zij, die het woord Gods aanhooren en in bcoefeninj hrenr/en. (Lc.) Want al w'n den wil doet Gods, mijns Vaders, Hie in de hemelen is, deze is mijn broeder, en Mijne zusier en moeder. (Mt. Mc.)

-ocr page 136-

131

Kort daarna, toen de Heer weder uit het scheepje vau Petrus tot eene talrijke menigte ges2)roken had, zeide Hij, om zich aan het gedrang der menigte te onttrekken, ofschoon het reeds avond geworden was, tot zijne apostelen: laat ons gaan naar de overzijde van het meer. Zij staken dus met Jesus zonder verdere voorbereiding in zee , terwijl ook andere scheepjes hen volgden. Jesus legde zich neder in het achterste gedeelte van het scheepje op het kussen, dat zich daar ten dienste der scheepelingen bevond ., en Hij sliep in.

Het meer vati Tiberias , ofschoon in 't midden van hooge landstreken gelegen, en langs de oost- en westzijde door bergen en hooge rotsen ingesloten, is toch soms aan hevige stormwinden blootgesteld. De windvlagen, die des winters aan den kant van den Hermon en uit de bergkloven van Hauran uit liet noorden opsteken, en op het meer nederstorten, beroeren het niet zelden op verschrikkelijke wijze. En zie, ook nu ontstond zulk een geweldige storm. De anders zoó gladde waterspiegel kwam in heftige beweging,. , Dé golven bruischten omhoog, eu slingerden het zwakke vaartuig op en neder.

9.

-ocr page 137-

132

Schuimend spatten zij er tegenaan, ener over heen, en zooveel golfwater werd over boord gestuwd, dat het dreigde vol te loopen. (Mc. IV; 37). Beangstigd door het groote gevaar snelden de apostelen tot Jesns, wekten Hem, en riepen in vertwijfeling uit: Meester, red ons ! Bekommert het u niet ? wij vergaan !

Ter hulpe geroepen ontwaakt de Heer, en richt Hij zich op. Met het volle bewustzijn zijner almacht spreekt Hij tot den storm : zwijg ! en tot de woelende zee : bedaar ! En zie! op dat eéne woord zwijgt de storm, en is de zee kalm. Nu sprak de Heer tot de apostelen : wat zijt gij ievreesd ? waar is uw geloof ? De leerlingen bloosden over huu gebrek van vertrouwen, en bewonderden de groote maclit, die hen had gered. Toen ook zij , die in de andere scheepjes waren opgevaren, door de apostelen Jesus wonderbare tusschenkomst hadden verstaan , zeiden zij: wie, deniet gij, is Deze, daar Hij gebiedt aan stormen en zee, en stormen en zee Hem gehoorzamen.

Toen nu de zeestorm was gestild, bereikte het scheepje weldra zonder moeite de overzijde van het meer. Zij landden in de streek der

-ocr page 138-

133

Gerasenen, ten oosten der zuidelijke monding van den Jordaan in het meer van Galilea,

Pas was de Heer aan wal gestapt, of daar stormden Hem twee door den duivel bezetenen uit de grafholen tegemoet, die hier in menigte worden aangetroffen. Ofschoon beiden woedend waren, zoodat zij den weg voor een ieder on • veilig maakten, was vooral de eene, die reeds geruimen tijd door den onreinen geest beheerscht was, ten prooi aan geweldige razernij. Hij duldde geen kleederen, liet zich niet te huis houden, en niemand kon hem meester blijven. Zelfs banden en ketenen had hij telkens van een gereten. Dag en nacht deed hij de grafspelon-ker, en bergen weergalmen van zijne akelige kreten, en in zijne razernij sloeg hij zich met steenen.

De beide bezetenen vielen voor Jesus neder. Doch toen de Godmensch den onreinen geest beval zijne prooi te verlaten, hieven beiden een vervaarlijk geschreeuw aan; en riepen : wat

hebt gij met ons te maken, Jesus, Gij, Zoon van den allerhoog sten God ? Zijt gij hier gekomen om ons ie hvellen voor den tijd!' Ik bezweer u lij God, riep de woedendste, kwel mij niet.

-ocr page 139-

134

Jesus vroeg hem : hoe is uw naam ? Het antwoord was : legioen is mijn naam , want mij zijn velen. Tegelijk wezen de duivelen op een kudde zwijnen, die niet ver van daar op een heuvel langs den zeeoever weidde, twee duizend in getal, en riepen Jesus toe; indien gij ons hier uitwerpt, laat ons dan varen in de zwijnen. En nauwelijks had de Heer geantwoord: yaat, of de onreine geesten voeren ijlings in de zwijnen. Ue kudde werd aangegrepen door razernij, stortte zich met onstuimigheid van de steilte in het meer, en vond daar haren dood.

Toen de herders dit ontzettend sehouwspel zagen, werden zij met schrik bevangen, vluchtten heen en boodschapten in de stad Gadara het geheele voorval, zoo als het had plaats gegrepen. De geheele stad stroomde uit om ooggetuige te zijn van het gebeurde. Zij vonden de beide bezetenen ■ genezen en wel gekleed, en vernamen al het voorgevallene. Vol schrik bij het zien van zoo groote wondermacht verzocht de geheele menigte Jesus dringend deze streek te verlaten. De Zaligmaker keerde derhalve terug naar het scheepjen, waarmede Hij gekomen was. Toen Hij op het punt was daar

-ocr page 140-

135

in te stappen, snelde de verloste, die liet deerlijkste gekweld was geweest, tot Hem, en smeekte Hem bij Hem te mogen blijven. Doch Jesus zeide: keer terug naar uv) huis, en verkondig aan de uwen , hoe groote dingen u de Heer gedaan en hoe Hij zich over u erbarmd heeft. Werkelijk vond de Heer in de twee verlosten twee getuigen, die zijn naam kenbaar maakten in het geheele gebied der tien steden.

§ 9. De bloedvloeiende vronw genezen ; het dochtertje van Jaïrus ten leven opgewekt; twee blinden genezen en een bezetene verlost.

Mt. IX: -18—34; Mc. V: 22—43; Lc. VIII; 40-58.

ïoen de Heer met het scheepje den volgenden dag te Kapharnaiim terugkeerde, zag reeds een groote menigte op den oever naar Hem uit. Een overste van de Synagoog, Jaïrus genoemd , wierp zich aan de voeten des Zaligmakers, zoodra deze aan wal stapte, en smeekte: mijne dochter ligt oji het uiterste ; doch kom , leg uwe hand op haar , en zij zal leven. De Heer volgde met zijne leerlingen terstond den jedroefden vader, terwijl eene groote menigte

-ocr page 141-

136

zich rondom hem verdrong. Onder die menigte bevond zich eene vrouw, die aan bloedvloeiing leed. Zij had aan de tusschenkomst der ge-neesheeren al hare bezittingen verspild, zonder bate te kunnen vinden; ja veeleer was hare kwaal toegenomen. Indien ik, dacht zij bij zich zelve, slechts zijn kleed mag aanraken, zal ik genezen zijn. Ongemerkt zocht zij vooruit te komen tot in de nabijheid des Zaligmakers, en raakte nu het boordsel of liever de kwasten van zijn mantel, die Hij even als de overige Israëlieten droeg uit gehoorzaamheid ann de wet, schuchter en op bedekte wijze aan. Eu zie! op het eigen oogenblik werd de vloed van haar bloed gestelpt, en gevoelde zij in haar lichaam, dat zij van hare kwaal was genezen. Daar keerde Jesus Zich eensklaps om, en vroeg tot aller bevreemding : Wie heeft Mij aangeraakt ? Petrus antwoordde : Meester, ziet Gij de schare niet, die u dringt en drukt, en Gij zegt: wie heeft mij aangeraakt. Maar Jesus, daar Hij riet van iets toevalligs spreekt, blijft bij zijne eerste vraag en zegt : iemand heeft Mij aangeraakt; want Ik weet, dat eene kracht van Mij is uitgegaan ? De vrouw gedreven door het bewustzijn van

-ocr page 142-

137

hetgeen aan haar was geschied, en door het besef, dat zij niet langer onbekend kon en mocht blijven, viel voor Jesus' voeten neder. Zij beleed in het bijzijn van allen, hoe zij Jesus had aangeraakt, en hoe zij genezen was. Nu sprak Jesus: vertrouw, dochter, uw geloof heeft u geneden; ga in vrede, en wees verlost van uwe kwaal.

Nog sprak Jesus, toen een dienaar aan den overste der synagoog het droevige bericht bracht: uwe dochter is dood, waarom den Meester nog lastig te vallen? Doch Jaïrus wendde zich tot Jesus en zeide; Heer, mijne dochter is zoo even gestorven; doch hom, leg Vice hand op haar en zij zal leven. Wil niet vreezen, antwoordde Jesus, geloof slechts, en zij zal be houden blijven. Zoo zette derhalve de stoet zijnen weg voort, tot aan de woon van den overste. Hier vertoonden zich reeds de aanstalten tot de begrafenis, die in het Oosteu terstond volgt na den dood. lleeds maakten de fluitspelers en klaagvrouwen het gewone misbaar. Op dit gezicht sprak de Heer; vjat maakt gij misbaar en schreit gij ? Wilt niet weenen ; verwijdert u, want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. De toege-

-ocr page 143-

138

sprokenen, ofschoon zij gehoorzaamden en het huis ontruimden, waren al te zeer overtuigd van den dood, om niet den spot met Hem te drijven, daar zij zijn woord verkeerd opvatten, alsof zij werkelijk sliep.

Vergezeld door den vader en de moeder der overledene en door Petrus, Joannes en Jakobus trad Jesus het doodsvertrek binnen. Daar lag het lijk der afgestorvene twaalfjarige, ontzield en bewegeloos. Ofschoon overtogen met de blee.ke kleur des dood, had het nog de bekoorlijkheid der onschuld en de frischheid der jeugd niet geheel verloren. Hoe hartverscheurend was het wee van de teedere moeder en van den liefdevollen vader, die voor het eerst zijn eenigste kind aanschouwde als een slachtoffer des doods! Met stil verhevene majesteit, met aanbiddelijke kalmte trad de Heer des levens nader tot de zoo vroeg gestorvene maagd. Daar neemt Hij de kille en stramme hand vast van het lijk. Met krachtige stem roept Hij : taliiha Icoemi; dochtertje, Ik zeg u sta op, en oogenblikkelijk wordt die stem, die eens aide dooden zal wekken , gehoorzaamd. De geest keert terug; de jeugdige gestorvene, als ware

-ocr page 144-

139

zij opgewekt uit deu slaap, rijst omhoog, staat op en wandelt. En tot nadere bevestiging van het volle herstel beveelt de Heer haar voedsel voor te zetten.

Nadat Jesus door dit groote wonder het minnend ouderhart had getroost, verliet Hij, toen de scharen, die Hem gevolgd waren, zich hadden verspreid, met zijne apostelen het huis van Jaïrus. Doch zie, pas bad Hij den ojjenlijken weg betreden , of al weder volgden Hem twee blinden, en riepen zijn Goddelijk medelijden in: Zoon van David! ontferm Uonzer ! i)e Heer om geen nieuwen toeloop te verwekken , ging door zonder hunne beden te verhooren. Maar toen hij op het punt stond om zijn woon binnen te gaan, vroeg Hij: Gelooft gij, dat Ik u dit doen kan ? Ja, Heer, was hun antwoord. Nu raakte Jesus hun de oogen aan en zeide: naar uw geloof' geschiede u. Op den eigen stond waren zij genezen. Om den nijd zijner vijanden te ontzien en den onstuimigen toeloop des volks te vermijden, beval Jesus hun ; zie toe, dat niemand het wete. Maar pas waren zij uitgegaan, of zij vergaten het ontvangene bevel.

Nog maar even waren deze genezenen ver-

-ocr page 145-

140

trokken, of al weder daagden de scharen met «en anderen ongelukkige op. Het was een mensch, die stom en van den duivel bezeten was. Onuitputtelijk in liefde, dreef de Heer den duive uit, en de stomme begon te spreken. Bij het zien van dit nieuwe blijk zijner almacht riepen de scharen in vervoering: nooit is het zoo gezien in Israël, Doch de vijanden van Jesus trachtten zijne wonderen verdacht te maken, en bij deze gelegenheid vernemen wij voor het eerst het woord: door den vorst der duivelen werpt Hij de duivelen uit.

10. Jesus doorkruist Galileo,; eerste zending der apostelen. Hunne prediking ; ongerustheid van Herodesy Terugkeer der apostelen.

Mc. IX: 35—XI: 1; XIV: 1—2; Mc. VI; 6—16;

Lc. IX: 1—9.

De toeloop der scharen werd zoo groot en de nijd zijner vijanden zoo bitter, dat Jesus Kapharnaüm verliet, en eene reis ondernam door de verschillenden vlekken en steden van Galilea. Hij leerde op de gestelde dagen in de synagogen, en predikte het evangelie des rijks.

-ocr page 146-

141

Wanneer Hij de scharen zag , dan ontfermde Zich zijn Goddelijk Hart over haar deernis-waardigen toestand, omdat zij waren als een kudde schapen, die ronddwaalde en verstrooid was zonder de werkzame bescherming van eeni-gen herder. Niet alleen was Hij zelf werkzaam en vol liefde voor die ongelukkigen, maar Hij zocht ook den ijver zijner leerlingen op te wekken. De oogst, zeide Hij, ia wel groot, maar de arbeiders zijn weinig. Bidt dm den Heer des oogstes, dat Hij werkliedenuitzende in zijnen oogst.

Hij wilde zijne apostelen vormen voor de gewichtige taak , die hen in de toekomst wachtte, en Hij achtte het oogenblik gekomen, om ze daartoe met eene gedeeltelijke en beperkte zending onder de kinderen van Israël tc belasten. Hij riep ze derhalve tot Zich, en schonk hun lt;le volmacht om als zijne gezanten op te treden. Gelijk Hij zelf zijne zending bewees door wonderwerken, en door talrijke weldaden toonde tot het heil der wereld gekomen te zijn , schonk Hij ook aan zijne apostelen het vermogen, om door wonderteekenen Israël te overtuigen van hunne Goddelijke zending, en door weldaden van het liefderijke doel hunner komst. Gaal,

-ocr page 147-

142

zeide Hij, en predikt: het rijk der hemelen is nabij gekomen; geneest de kranken , verwekt de dooden, reinigt de melaatschen ; werpt de duivelen uit ; om niet helt gij het ontvangen ; geeft het om niet. (Lc. IX: 1, 2; Mc. VI: 7).

Na hun de noodige volmacht te hebben geschonken, wees Jesus hun ook een bepaald gebied aan. Gaat niet, zegde Hij , den weg , die naar de heidenen voert, en treedt niet in de steden der Samaritanen ; maar wendt 'uwe schreien liever tot de verlorene schapen van Israels huis. (Mt. X : 5—6.)

Nu ging de Heer er toe over, om hun eenige onderrichtingen te geven. Hij leerde hen vooreerst, hoe zij zich als apostelen moesten gedragen. Zij moesten zich niet bezwaren met ijdele en overtollige zorg. Niets hadden zij noodig, dan één kleed, schoenzolen en één wandelstaf. (Mt. X: 9—10; Mc. VI: 8, 9. Lc. IX: 3). — Zij moesten in een vlek hun intrek nemen bij ben, die het om hunne deugd^ herbergzaamheid en bereidwilligheid verdienden, en daar verblijven. Zij moesten 's hemels heil afsmeeken over hen , die hen opnamen. Verstootte men hen in eene stad , dan zouden

-ocr page 148-

zij het stof van hunne voeten afschudden en naar elders vertrekken. (Mt. X: 41—15; Mc. quot;VI: 10—li; Lc. IX: 4—5). Zij moesten drie deugden betrachten : de zachtzinnigheid van het schaap, de voorzichtigheid der slang, en de eenvoudigheid der duiven.

Op de tweede plaats toonde Jesus hun, hoe zij zich voorbereid moesten houden op de vervolgingen en tegenkantingen , die hen bij hun lateien werkkring eens wachtten. Zij zouden overgeleverd worden aan rechtbanken en in de Synagogen worden gegeeseld. Voor landvoogden en koningen zouden zij gebracht worden om zijnent wil, dezen en den heidenen tot eene getuigenis. Wanneer zij vervolgd werden in ééne stad, dan moesten zij zich voortspoeden naar eene andere.

Eindelijk gaf Jesus verschillende beweegredenen aan , die hun moed en standvastigheid moesten inboezemen. Hiertoe beriep Hij Zich vooreerst op zijn eigen voorbeeld. Een leerling u viel, loven zijn meester, zeidc Hij, noch een dienstknecht hoven zijn Heer. Buitendien zou, indien zij onverschrokken waren, de waarheid vroeg of laat immer zegevieren.

-ocr page 149-

144

Een derde beweegreden om moedig op te treden was, dat de dood des lichaams verkieslijker was dan die der ziel. Wilt hen niet vreezen, zegde Hij, die het lichaam clooclen, doch de ziel niet hunnen dooden, maar vreest veeleer Hem, die en ziel en lichaam kan verderven in de hel. Ook moesten zij vertrouwen op Gods Voorzienigheid, zonder wier toelating geen muschjen dood valt, en dus ook hun geen leed kon wedervaren. Eindelijk moest de eeuwige heerlijkheid hun alle aardsche vrees doen verachten.

Jesus drukte huu ten slotte nogmaals op het hart, dat de strijd onvermijdelijk was, wijl deze noodzakelijk volgde uit het doel zijner komst. Wie zijn Jcruis niet opneemt, zeide Hij, en Mij niet volgt, is Mij niet waardig.

Bij hun lijden echter zouden de vertroostingen hun niet ontbreken. Niet slechts vervolgers en vijanden maar ook helpers en vrienden zouden zij aantreffen, die het zich tot eer zouden aanrekenen, de gezanten van den Koning der hemelen te ontvangen. Een heerlijk loon dacht Jesus aan dezulken toe. Wie V ontvangt zeide Hij, ontvangt Mij en wie Mij ontvangt,

-ocr page 150-

145

ontvangt Hem, Die Mij gezonden heefi.....En

al wie slechts een beker houd waters aan een van deze gering sten schenkt, omdat Hij een leerling is, voorwaar , Ik zeg het u , hij zal zijn loon niet verliezen.

Volgens het bevel van Christus begaven zich tm de apostelen, twee aan twee, zonder spijskorf, zondergeld, zonder noodelooze uitrusting, op weg, verspreidden zich in verschillende richtingen door Galilea, en begonnen hunne rond-reize door verschillende vlekken en steden. Aangekomen namen zij hunnen intrek bij dezulken, die om hunne genegenheid tot Jesus, om hunne deugd, om hunne bereidwilligheid, het waardig wareu , en toefden er, tot zij op de gestelde dagen in de synagoge of ook op eenige andere wijze gelegenheid vonden, om zich te doen hooren. Zij verkondigden de blijde tijding, dat het rijks Gods was gekomen, en wezen hunnen Meester aan als den Zoon van David, als den gezondene des Vaders. Zij noodig-den allen uit tot inkeer des harten. Zij verrichtten vele wonderen, wierpen duivelen uit, bewerkten alom genezingen, en staafden alzoo de waarheid hunner zending en hunner predi-

-ocr page 151-

146

king. Ook zalfden zij vele zieken met olie, en daar zij zich in alles gedroegen volgens de bevelen huns Meesters, vervulden zij gewis ook hier zijn Goddelijken wil. Dit was zoo al niet in werkelijkheid dan toch in voorafbeelding het H. Sacrament des Oliesels , waarvan de H. Jakobus zegt: indien iemand onder u krank is, hij late de priesters der kerk tot zich komen, en zij zullen over hem bidden, hem zalvende met olie in den naam des Heeren. En het gebed des geloofs zal den zieke behouden , en de Heer zal hem opbeuren, en indien hij in zonden is, zullen zij hem vergeven worden. (Jac. V: 14—15.)

De roem van Jesus' wonderen was reeds door het geheele land bekend. Nu echter zelfs zijne apostelen door alle vlekken en steden van Galilea begonnen te prediken, en die prediking door wonderen bevestigden , kwam Hij met vernieuwde bewondering op aller lippen. Zoo drong ook het gerucht van 's Heeren wondervolle daden door tot het hof van Herodes Antipas, die zich toen te Tiberias ophield. Deze stad had hij geheel nieuw gebouwd, in plaats van Sephoris tot hoofdstad van zijn tretarchaat verbeven,

-ocr page 152-

147

en ter eere van den toemnaligen keizer Tiberias genoemd.

Het was bij vele Israëlieten eene gevestigde lueening, grootendeels ontsproten uit de liei-de.nsche leer omtrent de zielsverhuizing, welke door de Grieken, die onder hen verbleven, beleden werd , dat de zielen na den dood weder in andere lichamen overgingen, en dan tot vergelding noch meer uitmunteden door deugd, of tot straf' zich noch meer door boosaardigheid en allerlei kwellingen kenmerkten. Hieruit ontstonden verschillende gevoelens, waardoor men trachtte Jesus' wonderen te verklaren. Joannes is van de dooden opgestaan, zegden sommigen; Ëlias is verschenen , meenden anderen, en weder anderen : een dc.r oude profeten is verrezen.

Sedert Herodes Joannes schuldeloos had vermoord, liet zijn geweten hem geen rust, en zweefde het beeld van den onthoofden boetgezant hem gedurig voor den geest. Toen nu die verschillende geruchten aangaande Jesus hem ter oore kwamen, maakte dit een geweldigen indruk op hem. Joannes heb ik onthoofd, zegde hij tot zijne hovelingen ; doch wie is deze, van welken ik zulke dingen hoor? hij is zeker

10.

-ocr page 153-

148

Joannes de dooper ; hij is van de dooden verrezen en daarom werken de krachten in hem. Zoo waar is hetj dat er geen vrede is voor den goddelooze. Te vergeefs had de snoode wellusteling gepoogd de schim van den onthoofde, die hem te Macherus vervolgde, in Tiberias te ontvlieden. Hier meende hij in Jesus Joiinnes herrezen te zien.

Onmogelijk is het te bepalen , hoe lang de evangeliereis der apostelen geduurd heeft. Op den bepaalden dag keerden zij te Kaphariiaüm terug, en verhaalden den Heer al hetgeen zij gepredikt en verricht hadden. Bij deze gelegenheid vernam Jesus ook van hen, hoe Herodes zich over Hem had uitgelaten.

§ 11. Overtocht naar Bethsaïda. Vermeniy-

vuldiging der hrooden in de woestijn. Jesus wandelt over het meer.

Mt. IX ;1 4-36; Mc. VI: 33—52. Lc. IX: 11—17.

Jo. V; 1—22.

De terugkeer der apostelen en het ophanden zijnde Paaschfeest waren oorzaak, dat velen uit de plaatsen, waar zij gepredikt hadden, hen

-ocr page 154-

149

volgden naar hun Goddelijken Meester. Een groote toeloop ontstond , en het komen en terug-keeren der scharen was zoo menigvuldig, dat noch Jesus, noch zijne apostelen den tijd hadden om eenige spijs te nuttigen. Daarom sprak de Heer tot de zijnen, die nog vermoeid waren van de reis: komt in de afzondering op een eenzame plaats, en rust een weinig uit.

Zij beklommen derhalve een scheepje, staken het meer Tiberias over, en begaven zich naaide eenzame woestijn, die zich aan den noordoostelijken oever van het meer uitstrekte in de omstreken van Bethsaïda. Dit behoorde tot het gebied van den viervorst Philippus, die het tot stad verheven, aanmerkelijk verfraaid , en ter eere van Julia, Augustus' dochter, Julias genoemd had. Het bestond uit twee deelen, waarvan het voornaamste of de eigenlijke stad aan de oost-, en het andere, slechts een vlek, aan de westzijde van den Jordaan gelegen was.

Toen Jesus aan de overzijde gekomen was, begaf Hij zich naar een der dalen, die zich ten oosten van Beths^da bevinden. Het waren woeste streken eenzaam en onbewoond, die echter in het voorjaar met een uitgestrekt grastapijt

-ocr page 155-

150

waren overdekt. Hier beklom Jesus met de zijnen een berg, en zette zich neder.

Intusseben had de menigte Jesus en zijne apostelen zien afvaren, en vernomen, waar zij heen gingen. Voortgedreven door bewondering over zijne teekenen en bezield door dankbaarheid , liefde en nieuwsgierigheid, stroomde nu ook zij langs den landweg van den zeeoever te voet daarheen, totdat zij langs het noorden van het meer om en verder over den Jordaan in de streek kwamen, waar Jesus Zich bevond. Van uit de uabijzijnde vlekken en van de steden, die zich op hunnen weg bevonden , sloten zich zoovelen aan, dat de menigte langzamerhand tot een getal van omstreeks 5000 menschen aangroeide.

Spoedig ontdekten de menigten de plaats, waar Jesus Zich met zijne apostelen had al'ge-zonderd. Toen de Heer die scharen tot in de woestijn tot Zich zag komen, werd zijn liefderijk hart tot medelijden bewogen, omdat zij waren als eene kudde schapen , die ronddwaalt zonder herder. Hij ving dus aan , hen over vele dingen te onderrichten , en sprak hen in het bijzonder over het rijk Gods. Talrijk waren

-ocr page 156-

15]

de wonderen en genezingen , waardoor Hij alweder de voorgedragene leer bevestigde.

Den geheelen dag was dc menigte bij Jesus gebleven zonder voedsel te nuttigen. De dag-neigde nu ten einde , en het was reeds laat in den namiddag of in den vooravond. Dit maakte de apostelen bezorgd. Daarom gingen zij tot Jesus en zeiden : zend de scharen heen en laat ze in de dorpen en vlekken der nabijheid gaan huisvesten en spijzen hoopten, want wij zijn hier op eene eenzame pgt;laats, en de dag is reeds voorhij. Zij heiben niet noodig hiecn te gaan, zeide Jesus, geeft gij hun te eten. Nu wendde Hij Zich tot Philippus en vroeg hem ; ivaar zullen wij brood koopen, om dezen te spijzigen? Voor hvee honderd denariën brood, antwoordde deze, is niet genoeg voor hen, opdat een ieder een weinig ontvange. Ook de overige leerlingen spraken in denzelf-den geest. Desniettemin vroeg Jesus : hoeveel hrooden hebt gij!' gaat en ziet. De leerlingen gehoorzaamden, en weldra kwam Andreas terug met het bericht: er is hier een jongeling, die vijf gerstenbrooden en twee vischjes heeft ; doch wat is dit voor zoovelen, tenzij wij mogelijk uitgaan om voor geheel die menigte voedsel te

-ocr page 157-

152

koopen? Brengt ze mij hier, beval de Heer; doet de geheele menigte hij af deelingen van vijftig en honderd personen op het groene gras nederzitten.

Nu nam de Heer de vijf brooden eu de twee visschen, hief zijne oogen naar den hemel, en zegende ze. Hij brak de brooden, en vulde er de spijskorven der 12 apostelen mede. Dezen droegen ze achtereenvolgens weg om de menigte te bedienen. Zoo deed Hij ook met de visschen. Al die duizenden aten en werden verzadigd. Ook na den voltrokken maaltijd moest nog blijken, dat hier een wonder had plaats gegrepen. Daarom beval Jesus aan Zijne leerlingen : verzamelt de hrokkelingen, die overgebleven zijn, opdat zij niet verloren gaan. Zij gehoorzaamden, en vulden hunne twaalf korven met brokkelingen. Waar vroegen slechts een korf was met spijzen, waren thans nog twaalf korven gevuld.

Bij het zien van dit wonder riep de menigte in geestdrift: waarlijk deze is de profeet, die in de wereld moest komen ! Zij wilden er zelfs toe overgaan, om Jesus als Koning te h uldigen en Hem een rijk aan te bieden, waarvan zij zich niets dan zegeningen voorstelden. Doch Jesus, toen Hij deze aanstalten bespeurde,

L

-ocr page 158-

153

dwong zijne leerlingen zich naar Lun scheepje te begeven , en daarmede het meer naar het westelijke Bethsaïda over te steken. Hij zou de scharen wegzenden en hen in die stad volgen. Als de apostelen derhalve vertrokken waren, en Hij aan de menigte geboden had uiteen te gaan , begaf Hij Zich geheel alleen op den berg om te bidden.

De apostelen voeren intusschen af, toen het reeds laat in den avond was. Doch zie! de zee, daar een hevige wind opstak, werd vrij onstuimig en het scheepjen werd door de golven heen en weder geslingerd. Vruchteloos poogden zij, gelijk de Heer hun gelast had, naar Beth-saïda op te roeien; de wind was hun tegen. Het was nu ongeveer de vierde nachtwake, omstreeks drie uren in den morgen. Zoo lang hadden zij reeds met de golven geworsteld, en nog waren zij slechts vijf en twintig of dertig stadiën , dat is ruim een uur gevorderd. 1)

1) Daar de Heer het scheepje van den oever kon zien, moesten zij in eene sehuinsche en niet in eene transversale richting 30 stadiën zijn voortgevaren. Zij wilden namelijk den Zaligmaker bij de eerste gelegenheid opnemen in hei scheepjen. Wij mogen veilig aan-

-ocr page 159-

154

Be Heer zag van den oever, waarlangs Hij Zich naar de aangewezene plaats begaf, met hoeveel moeite zij voortroeiden. Hij had medelijden met hen, en om hun alie verdere moeite te sparen, begaf Hij Zich onverwijld tot heu, wandelende over de zee. De golven eii'enden zich tot een pad voor zijne Goddelijke voeten , en erkenden Hem, üie de Heer der zee wordt genoemd.

Het moest een ontzettend schouwspel zijn voor Jesus' leerlingen bij het licht der wassende maan, in het midden van den nacht die men? schelijke gedaante, door niets gedragen dan door de golven, over de volle zee te zien wandelen , en hei scheepjen te zien naderen. Zoowel om het ongewone van het verschijnsel , als omdat Jesus den schijn aannam, het voorbij te willen gaan , dacht niet een der apostelen aan den Goddelijken Verlosser , ofschoon allen Hem zagen en allen op het eerste gezicht hevig ontsteld werden. Zij riepen , daar zij of om den afstand öf om het ongenoegzame licht niet

nemen, dat de plaats der spijziging zich op ander'nalf of twee uren afstand van Bethsaida bevond. Zie mijn uitgebreid leven onzes Zaligmakers, 3e deel. 2e en 3e boek.

-ocr page 160-

1 iJÓ

genoegzaam konden onderscheiden: heb is ecu sjjouhel; en zij gilden het uit van vrees. Doch Jesus stelde hen gerust en sprak ben toe: weest welym.oed; Ik hen het; vreest niet. Nauwelijks hoort Petrus dit, of hij roept uit in geestdrift; Heer, indien Gij het zijt, zoo gebied ■mij, over het water tot U te komen. Jesus antwoordde : Kom. Terstond daalde Petrus uit het scheepjen en wandelde over de zee naar Jesus. Daar kwam echter eene hevige windvlaag. Petrus' vertrouwen werd geschokt; hij begon te zinken en hij riep: Heer, behoud mij. Jesus hoorde zijne bede, greep hem en zegde: Gij , kleingelooviye, waarom hebt gij getivijfeld ' Nu begaf Jesus Zich met Petrus in het scheepje en terstond bedaarde de storm. Zij, die in het scheepjen waren, wierpen zich vol verwondering voor den Heer neder, aanbaden Hem en riepen uit: waarlijk, Gij zijt de Zoon van God! Zij zetten na hunne vaart voort, zonder verder Bethsaïda aan te doen, waar zij Jesus zouden hebben afgewacht. (Mc. VI: 45). Zij bereikten spoedig het land, waarheen zij ste venden, en zij zetten voet aan wal in de streek van Gennesareth. Dadelijk werd Jesus

-ocr page 161-

J 58

door de bewoners erkend, en zij lieten de gelegenheid niet voorbij gaan om al de kranken uit den omtrek te ontbieden. De ongelukkigen werden op hun ziekbed aangedragen, en men smeekte Hem slechts het boordsel van zijn kleed te mogen aanraken. Niet tevergeefs was hun geloof; Jesus genas ze allen.

§ 12. Be belofte der Eucharistie.

Jo. V; 22—79.

Toen den volgenden morgen het volk, dat door Jesus op zoo wonderdadige wijze was gespijzigd, bevond, dat Hij niet meer op die plaats was, staken zij over naar Kapharnamn met eenige scheepjes van Tiberias, om Hem daar te zoeken. Zij vonden Hem in de synagoge. Meester , vroegen zij Hem , waarom zijt Gij hier gekomen ? Jesus zonder hun nieuwsgierige vraag te beantwoorden , zeide; woywart?', voorwaar, Ik zeg u, g'j zo''M M'j niet, omdat gij wonderen gezien hebt, maar omdat gij van de Irooden gegeten hebt en verzadigd zijt geworden. Uit deze begeerte naar het aardsche brood en uit het wonder der broodvermenigvuldiging nam Jesus aanleiding om over het ware brood

-ocr page 162-

157

der levenden en het wonder der eucharistie te spreken. Maakt werk , zeide Hij, niet van de spijze die vergaat, maar van die welke blijft ten eeuwigen leven, die de Zoon des menschen u geven zal; want Hem heeft God de Vader bezegeld. De joden vroegen, wat Hij eigenlijk van hen vorderde: wat zullen wij doen om de toerken Gods te werken? Jesus zeide: dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Dengenen, JJien Ilij gezonden heeft, üe joden lieten verstaan, dat zij om Jesus als den gezondene Gods te erkennen een nieuw en grooter teeken eischten. Welk ieeken, zegden zij, ver-rieht gij, opdat wij het zien en in Ugelooven? Wat werkt Gij? Onze vaders hebben in de woestijn het manna gegeten, gelijk geschreven staat: brood uit den Hemel heeft Hij hun te eten gegeven. Jesus hernam met nadruk : voorwaar , voorwaar Ik zeg u, niet Moses heeft u brood uit den hemel gegeven , maar mijn Vader geeft u het waarachtige brood uit den hemel; want het brood Gods is dat, het welk uit den Hemel nederdaalt en het leven geeft aan de wereld. Heer, zeiden hierop de joden, geef ons altijd dat brood! Nu sprak Jesus zonder omwegen : Ik ben het brood des levens. Doch opdat zij dit brood zouden

-ocr page 163-

] 5 8

genieten, was hun het geloof noodzakelijk, hetgeen hun helaas ontbrak, en wel door eigene schuld. De genade toch , tot het begin des geloofs noodzakelijk, ontbrak hun niet, maar wel de vrijwillige medewerking.

Na dit voorop gezet te hebben, verklaarde Hij nader, in welken zin Hij gezegd had : ben het levende brood.

Ik ben het brood des levens, zegde Hij: Uioa vaderen /ubbtn in de woestijn hel mamia yegeten en zijn gestorven. Dit is het brood, hetwelk uit den hemel nederdaalt, opdat, indien iemand er van eet, hij met sterve. Ik ben het levende brood, die uit den Hemel ben nederjedaald; indien iemand van dit brood eel,, zal hij leven in eeuwigheid. Daarna gaf hij met duidelijke woorden te kennen, in welken zin Hij Zich het brood des levens noemde : En het brood, dat Ik zal geven, is mijn vleeseh voor het leven der wereld.

De joden begrepen te recht, dat van een wezenlijk voedsel en van zijn vleeseh nuttigen spraak v\as, doch zij begrepen niet, hoe dit zou geschieden. Hoe kan deze, zegden zij, oux zijn vleeseh te eten geven ?

Jesus, wel verre van da opvatting der joden

-ocr page 164-

159

te recht te wijzen, bevestigde die veeleer met den meest mogelijken nadruk : voorwaar , voortvaar, Ik zeg u. zoo sprak Hij, tenzij gij het vleesc/i van den Zoon der mensc/ien zult eten, en zijn bloed zult drinken , zult gij het leven in u niet hebben. Die mijn vleetcJi eet cn mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Want mijn vleesch is waarlijk spijs; en mijn bloed is waarlijk drank Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en ik in hem. Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik door den Vader leef, zoo zal ook hij, die Mij eet, door Mij leven. Bit is het brood, dat van den hemel is nedergedaald. Niet gelijk uwe vaderen het manna gegeten hebben en gestorven zijn; die dit brood eet, zal leven in eeuwigheid.

Jesus beloofde akoo ons het groote geschenk, dat hij op den vooravond van Zijn lijden bij • Zijn laatsten disch met zoo onuitsprekelijke liefde zou geven. (v. 27, 52). Hij verklaarde met allen nadruk, dat Hij voor allen, die in Hem zouden gelooven , gedurende den loop dei-eeuwen een maaltijd bereidde, waarbij zij waarlijk, wezenlijk en zelfstandig zijn Goddelijk

-ocr page 165-

160

vleesch als spijs, zijn Goddelijk bloed als drank zouden genieten. Hij vergeleek de spijze van zijn vleesch en bloed, welke Hij toezegde , met de spijze, hun bij de vermeerdering derbroodcn in de woestijn geschonken , bij het manna dei-vaderen, bij een voedsel, dat het leven onderhoudt. Hij gaf te kennen , dat bet eene wezenlijke genieting en deelname zou zijn van het vleesch, hetgeen Hij voor het heil dei-wereld zou offeren. (V. 52. Vgl. 1 Cor. X: 16—20). Onophoudelijk werden daarom vleesch en bloed tegenover elkander gesteld, en terwijl het vleesch waarachtig eene spijs werd genoemd, werd zijn bloed waarachtig een drank geheeten. Voorwaar, duidelijker dan Jesus hier sprak, kon Hij niet spreken, en in den zin, dat zijn vleesch spijze is, zijn bloed drank, werd hij openlijk door de groote menigte in de synagoog te Kapharnaüm verstaan.

Deze leer klonk zelfs vreemd in het oor van velen zijner leerlingen, en zij zeiden: deze taal is hard, wie lean ze aanhoor en? Zij vatten ze op in den letterlijken zin, verstonden het vleesch eten en bloed drinken op de gewone wijze, en werden met afschuw vervuld. Daarom

-ocr page 166-

161

sprak Jesus hun toe: ergert u dit? Indien gij dan den Zoon des menscken zidt zien opvaren, waar Hij eerst was ? I)e geest is het, die levend maalct: het vleeseh is van geen nut. De woorden, die ik tot u gespro leen heb, zijn geest en leven; maar er zijn sommigen van u, die met gelooven. Daarom hth Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen, tenzij het hem van mijn Vader gegeven is.

Toen de Heer nu op die wijze zijne woorden staande hield, had dit eene scheuring onder zijne leerlingen ten gevolge, zoodat velen Hem verlieten en niet meer met Hem wandelden. Nu wendde Jesus Zich tot zijne twaalf apostelen , eu zeide: ivilt ook gij niet weggaan ? Maar Petrus antwoordde: lieer, tot wien zullen wij gaan? Gij helt de woorden des eeuwigen levens-, en wij, wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zyt de Christus, de Zoon van God. Jesus echter gaf in zijn antwoord te kennen : dat ook zij niet allen Hem getrouw zouden blijven, en met het oog op Judas zeide Hij, hel ik Uniet trvaalf uitverkoren ? maar één uit u is een duivel.

-ocr page 167-

162

HOOFDSTUK JV.

Van het derde tot het vierde Paasehfeest.

^ 1. De tempclschatiinr/. liet eten met onge-wassc/ene handen.

Mt. XVII: 23—36; XV; 1—20; Mt. VII: 1—23.

Jo. VII: 11.

Ieder vrij Israëlitisch man moest van zijn twintigste levensjaar af telken jare eene schatting van een halven sikkel aan den tempel betalen. Daar Jesus en zijne apostelen dit jaar het Paasehfeest te Jerusalem niet vierden, kwamen de inzamelaars dezer gelden tot Petrus te Kaphernaüm, en vroegen hem : uw meester betaalt hij de didrachmen niet? Petrus antwoordde: gewis, en begaf zich terstond tot Jesus, om Hem aan het betalen der gevraagde tempelschatting te herinneren. Doch de Heer voorkwam iiem met het woord: ivat dunkt u Simon? Fan wie heffen de koningen der aarde schatting of cyns ? van hunne zonen of van de vreemdelingen? Van de vreemdelingen, antwoordde Petrus. I)us zijn de zonen vrij, hernam Jesus. Doch opdat wij hun geen aanstoot geven , ga naar de zee, en loerp den angel uit, en neem den visch,

-ocr page 168-

163

die Jiet eerste opkomt; open dien den mond, en (jij zult een staterpenning vinden. Neem dezen en geef dien hun voor Mij en voor u. Petrus gehoorzaamde, en vond, gelijk de Heer gezegd had.

Een weinig na het Paaschfeest bemerkten eenige Phariseën en schriftgeleerden, die uit Jerusalem gekomen waren om Jesus te bespieden, dat eenigen zijner leerlingen spijzen nuttigden, zonder vooraf hunne handen gewasschen te hebben. Zij deden daarom den Heer ten aauhoore van allen het verwijt: waarom wandelen uwe leerlingen niet volgens de overlevering der ouden, en overtreden zij die? Want zij was-schen hunne handen niet, wanneer zij brood eten. Doch de Heer antwoordde : waarom ooertreedt gij zelve het gebod van God om uwe overlevering ? irant God heeft gezegd; eer uwen vader en uwe moeder , en al tv ie vader en moeder vloekt, zal den dood sterven. Gij daarentegen verklaart : indien iemand tot zijn vader en moeder zegt: het zij korban (offergave), wat gij van mij voor u ten nutte legeert, zoo behoeft hij van uwentwege zijnen vader en moeder niets te doen en ze niet te eeren. Aldus doet gij om moe overleveringen

11,

-ocr page 169-

164

Gods gebod ie niet, en zoo doet gij vele der ge -lijke dingen. Schijnheiligen! wel ten uwen opzichte heeft Isaïas gezegd: dat volk eert mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Te vergeefs dienen zij Mij, wijl zij leetingtn en instelliigen van menschen leeren. Want terwijl gij Gods gebod verzuimt, houdt gij de overlevering van menschen, het afspoelen van kruiken en bekers; en verscheidene andere dingen van dien aard doet gij.

Nu wendde Zich Jesus tot de scharen : Hoort en verstaat Mij allen ; niet wat den mond ingaat, verontreinigt den mensch. Indien iemand ooren heeft, om te hoor en, hij hoore.

Het kon uiet uitblijven, of deze taal moest den Phariseën eeae ergernis zijn, en door hen afgekeurd worden. Werkelijk kwamen de leerlingen tot Jesus, toen Hij, na de menigte verlaten te hebben, zich in een huis begeven had, en zeiden Mem: weet gij, dat de Phariseë'i bij het hooren van dit woord geërgerd zijn ? Doch Jesus antwoordde : alle planting, die mijn he-melsche Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. Laat hen geworden ; zij zijn blinden en leidslieden van blinden j als echter een blinde

-ocr page 170-

165

aMi een blinde ten gids verstrekt, zoo zullen zij heiden in deu kuil vcilleu. De leerlingen echter begrepen de spreuk niet goed, die de Heer aan liet volk had voorgesteld. Daarom deed Petrus het verzoek ; geef ons uitley van deze uitspraak. Jesus zeide: zijt ook gij nog zonder begrip? IFeet gij niet, dat al wat van bniten 'smen-schen mond ingaat, hem* niet kan ontreinigen ? IVant het daalt niet af in zijn hart, maar in hvt lijf en het ivordt uitgeworpen langs den natuurlijken weg, en hierdoor worden alle spijzen gereinigd. Wat echter uit 's menschen mond voortkomt, komt uit zijn hart, en dit verontreinigt den mensch. Want uit het hart des menschen komen voort: kwade gedachten , doodslagen , echtbreuken, ontuchtigheden, dieverijen, valsche getuigenissen , gierigheid, booze inzichten, bedrog, oneerbaarheid, een afgunstig oog, lasteringen hoovaardij, onbezonnenheid; alle die zonden komen voort van binnen en verontreinigen den mensch. Met onreine handen te eten echter verontreinigt den mensch niet.

-ocr page 171-

166

§ 2. l)e reis van Christus naar Tijrus en Sidon. De Kananesche vromo. Jems bezoekt hei gebied der tien steden. Be doofstomme genezen. JÜe 2^ broodverm enigvuldiging.

Mt. XV: 21—38; Mc. VII: 24—VIII; 9.

Jesus verliet nu met zijne apostelen Kapha-naüm, en begaf zich naar het noorden van Galilea, om het gebied van Tjrus en Sidon te bezoeken. Deze streken werden vooral bewoond door heidenen; echter werden er ook talrijke Joodsche gemeenten aangetroffen. Vooral deze verstrooide schapen uit Israëls kudde wilde Jesus bezoeken.

Toen Hij nu dit gebied naderde, snelde Hem eene heidensche vrouw van Kananesche afkomst uit dit land tegemoet. Niet zoodra zag zij Jesus, of zij begon met allen aandrang te smee-ken: ontferm U mijner, Heer, Zoon van David! Mijne dochter wordt vreeselijk door den duivel gekweld. Jesus zonder haar zelfs met een woord te gewaardigen, trad een huis binnen. Doch de vrouw liet zich niet ontmoedigen, en hield aan met erbarmelijk smeeken. Jesus' leerlingen vol medelijden gingen tot den Heer, en zeiden

-ocr page 172-

167

Hem: laat haar gaan, want zij roept achter ons. Maar Jesus antwoorddeIh len slechts gezonden lot de verlorene schapen van Israels kuis. De vrouw echter liet niet af. Zij drong zelfs het huis binnen, en smeekte Hem dringend: Heer! help mij. Doch de Heer, schijnbaar onbewegelijk en koud, sprak tot haar; laat eerst de hinderen verzadigd zoorden ; hel is niet goed , het brood der hinderen te nemen en het voor de honden te wtrpen. Treffend schoon was haar antwoord; het zij zoo , Heer! ivant ooh de hondjes eten van de kruimels der hinderen, die onder de tafel hunner meesters vallen. Nu was Jesus overwonnen. O vrome, sprak Hij, groot is mo geloof; om dit mv woard geschiede u gt; gelyh gij verlangt; ga, de duivel heeft uwe dochter verlaten.

Nu zettte Jesus zijne reis voort, en bereikte weldra Tyrus. De Zaligmaker bezocht deze stad, en langen tijd wees men ten noorden er van een steen aan, waarop Hij eens nederzat, om aan de inwoners zijne Goddelijie leer te verkondigen. Van hier begaf Hij zich langs de zeekust naar Sidon, om ook daar de kinderen van Israël te bezoeken.

-ocr page 173-

168

Van Sidon riclitte de Heer zijne schreden naar de Dekapolis. Dit waren tien steden met hare aanhangige streken, die de joden na hun terugkeer uit de gevangenis vruchteloos beproefd hadden te bemachtigen. Zij hadden een afzonderlijk bestuur, waren in een bond vereenigd, en stonden thans onder de onmiddellijke heerschappij der Eomeinen.

Hier beklom de Heer een berg, en zette zich neder, om zijne leer te verkondigen. Eene groote menigte verzamelde zich rondom Hem. Stommen, blinden, kreupelen, lammen en verscheidene andere kranken werden tot Hem gebracht , en smeekten om genezing. Bij het zien der wonderen, die plaats grepen, waren de scharen , onder welke zich ook vele heidenen gemengd hadden, opgetogen van verwondering, en verheerlijkten zij den God van Israël.

Onder anderen werd ook een man tot Hem gebracht, die doof en niet goed ter spraak was. Jesus werd verzocht, hem de hand op te leggen, en zonderde zich daarom met hem af van de schare. Nu stak Hij zijne vingers in de ooren van den doove, bevochtigde vervolgens zijnen vinger met speeksel, raakte deszelfs tong aan

-ocr page 174-

169

en sprak, terwijl Hij ten hemel opzag: Epheta, wordt geopend. Nauwelijks had Jesus dit woord gesproken, of het had zijn uitwerksel. De ooren van den ongelukkige werden geopend, cn de band zijner tong werd ontbonden, en hij sprak, gelijk het behoorde. Nu beval Jesus hem en degenen, die hem begeleid hadden te zwijgen. Doch vruchteloos. Yol geestdrift en verwondering riepen zij allen toe, die zij ontmoetten : Hij heeft alles wel gedaan ; de dooi:en, heeft Hij doen kooren, en de stommen doen spreken. Terwijl Jesus zich aldus in het Overjordaansche ophield, gaf Hij aan de groote menigte, die van alle kanten was toegestroomd, een schitterend blijk zijner Goddelijke macht en liefde. Zij bevonden zich in een woest en onvruchtbaar oord en hadden gebrek aan spijze. Jesus riep daarom zijne leerlingen tot zich en zeide hun: Ik heb medelijden met de schare ; want reeds drie dagen lang bijven zij bij Mij, en heiben geen voedsel; en Jk wil hen niet ongespijzigd naar huis zenden, opdat zij onder weg niet bezwijken; want eenigen hunner zijn van verre gekomen. De leerlingen antwoordde: waar zullen wij ons in deze woestijn genoegzaam hrooclen verschaffen, om

-ocr page 175-

170

eene zoo groote menigte te verzadigen? Jesus vroeg hun ; hoe veel brooden hebt gij ? Het antwoord was : zeven en eenige viscijes. Toen beval de Heer, dat de menigte op den grond zou nederzilen. Hij nam alsdan de zeven brooden en de vischjes, sprak er den zegen over uit, brak ze, en gaf ze aan zijne leerlingen, om ze aan de scharen voor te zetten. Als nu allen gespijzigd en verzadigd waren, verzamelden zij van hetgeen aan brokkelingen overbleef, nog zeven volle korven. Toch bedroeg het getal van hen, die deel hadden aan dit liefdeblijk des Heeren, ongerekend vrouwen en kinderen, niet minder dan vier duizend mannen. Daarna liet de Heer de menigte, waaronder ook heidenen waren , uiteengaan.

§ 3. Jesus' aanlcomst te Dalmanutha , en vervolgens ie Bethsaïda. Een Minde genezen. Hij begeeft zich naar Caesarea van Philippns.

Petrus het toekomstig opperhoofd der kerk.

Mt. XV: 39; XVI: 1—29; Mc. VIII: 10—39; Lc. 18-27.

Nog heden verheft zich ten noorden van Tiberias in de heuvelenrij, die hier op korten

-ocr page 176-

171

afstand van den oever langs het meer van Gennesareth voortloopt, eene bergkruin, die met bouwvallen is overdekt. Talrijke holen openen zich in de steile wanden dier rots, die door de Saracenen Irbid is genoemd. Dit Irbid verschilt waarschijnlijk niet van het oude Arbela, in Galilea, van welke versterkte holen Jose-phus melding maakt. (Antiq. XII, II. st., 1 Macch. IX; 2). Een kwartier verder ligt een tweede dergelijke bergkruin, die met bouwvallen is overzaaid en met talrijke holen voorzien. Deze tweede bergkruin draagt thans den naam van Kalaat ibn Maon of kasteel der kinderen van Maan. Dit is waarschijnlijk het oude Dal-manutha of Dalmanoth '). Wij mogen dus aannemen , dat hier op ruim drie kwartier van Tiberias en op een kwartier van Magdala Dal-maffutha gelegen was.

In de omstreken van Dalmanutha, op de grenzen van Magdala stapte Jesus aan wal, toen Hij na de spijziging der vier duizend het gebied der tien steden had verlaten. Niet zoo spoedig waren de Phariseën van zijne aankomst verwit, tigd, of zij vereenigden zich met de Sadduceën

') Manoth is het Hebreeuwsche meervoud vanMaan.

-ocr page 177-

172

«n begaven zich gezamenlijk naar Jesus, om Hem een teeken van den hemel te vragen. Doch de Heer gaf hun ten antwoord: des avonds zegt gij; het zal (morgen) helder zijn, want de hemel is rood; en des morgens (zegt gij): heden mistuiviig toeder , want somher vurig is de hemel. Het aanschijn des hemels ivcet gij dus (uit; zulke onzekere teekenen) te beoordeelen , en hunt gij de teekenen des tijds niet erkennen? Verontwaardigd wendde de Heer Zich daarom van hen af en verzuchtte: wat zoekt dit hoosaardig en ■overspelig geslacht een teeken ? Voortvaar Ik zeg u : geen teeken zal aan hetzelve gegeven worden dan het teeken van Jonas den profeet.

Om nieuwe aanslagen te verijdelen, stak Jesus met zijne leerlingen andermaal de zee over, en begaf zicli naar Bethsaïda. Doch het plotseling afvaren was oorzaak, dat de leerlingen vergeten hadden brood mede te nemen, zoodat zij slechts een enkel brood bij zich hadden in het scheepje. Dit was de aanleiding, dat de leerlingen den Heer geheel verkeerd begrepen, toen Hij vol van het zoo even voorgevallene tot hen zeide: ziet toe, en wacht U voor het zuurdeeg van de Pharisecn, van de Sadduceën en van

-ocr page 178-

173

Herodes. Zij meenden, dat Jesus hen waarschuwde, om voortaan geen brood meer te koopen bij die lieden , en gaven dit elkander te kennen. Doch de Heer doorgrondde hunne gedachten en sprak : wat zijt gij in gedachten , o Ideingeloovigen , omdat gij geen broaden mee genomen hebt ? Begrijpt gij nog niet en verstaat gij niet? Is uw hart nog verblind? Hebt gij oogen en ziet gij niet? Herinnert gij u niet, toen Ik vijf brooden brak voor vijf duizend men-sehen, hoeveel korven met brokkelingen gij op-naamt? Twaalf, antwoordden zij. En, hernam Jesus, toen ik de zeven brooden aan vier duizend menschen uitdeelde, hoe veel korven met brok-kelingen helt gij toen vergaderd? Zij zeiden: Zeven. Hoe, zoo gaf Jesus zijne verwondering te kennen over hun gering vertrouwen, dat Hij door zijne Macht in dit broodgebrek zou kunnen voorzien; hoe! begrijpt gij nog niet dat Ik van geen brood tot u zegde, wacht u voor het zuurdeeg der Phariseën en Sadduceën! Nu begrepen de leerlingen, dat de Heer door het zuurdeeg de leer der Phariseën en Sadduceën verstond.

-De Zaligmaker landde met de leerlingen te

-ocr page 179-

m

Betlisaïda, ïoen het gerucht zich verspreidde, dat Jesus hier was aangekomen , bracht men al spoedig tot den Heer een blinde, met het verzoek dien aan te raken. Jesus, altijd bereid om wel te doen, vatte den blinde bij de hand en geleidde hem buiten het vlek met zijne leerlingen en de personen, die Hem het verzoek hadden gedaan. Hier in de afzondering spuwde Jesus in de oogen des blinden, legde hem de handen op het kranke lichaamslid, en vroeg hem, of hij iets zag. De blinde zag op en antwoordde : ik zie de menschen icandelen ais hoornen. Jesus legde hem andermaal de handen op de oogen. Op het eigen oogenblik begon hij alles duidelijk te onderscheiden. Nu zond de Heer hem naar huis niet het woord: (ja naar uvj huis, en als (jij Act vlek mocht ingaan, verhaal het aan niemand

Van Betlisaïda ging de Heer met zijne leerlingen langs den Jordaan op naar Paneas of Cesarea van Philippus. Terwijl zij nu de omstreken dezer stad naderden, wandelde Jesus voort, een weinig afgescheiden van de zijnen, en verzonken in het gebed. Wellicht dacht Hij aan zijn dood, die voor dat nog een jaar

-ocr page 180-

175

verliep, plaats grijpen zou, en tevens aan de bevestiging van zijn rijk. Eindelijk knoopte Hij met zijne leerlingen een hoogst gewichtig gesprek aan, dat op beide deze onderwerpen betrekking had.

JFie zeggen de menschen , zoo vroeg Hij hen, dat de Zoon des menschen is ? Sommigen zeggen, antwoordde zij, dat Joannes de iJooper, anderen, dat F,lias , weder anderen , dat Jeremias , en nog anderen, dat een der vroegere profeten is opgestaan. Maar gij, zeide Jesus, wie zegt gij, dat Ik ben? Allen zwegen. Alleen Simon Petrus antwoordde: gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God, Nu sprak de Heer: zalig zijt gij, Simon, zoon van Jonas! want vleesch noch bloed heeft u dit geopenbaard, doch mijn Vader, Die in de hemelen is. En Ik zeg u: gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik mijne kerk bouwen, en de poorten der hel zullen tegen haar niet vermogen. En Ik zal u de sleutelen vun hel rijk der hemelen geven, en al wat gij gebonden zult hebben op de aarde, zal ook in den hemel gebonden zijn, en al wat gij ontbonden zult hebben op de aarde, zal ook in den hemel ontbonden zijn.

-ocr page 181-

176

De kerk wordt hier door J. C. voorgesteld als een gebouw door Hem zelf gegrondvest, als een wereld tem pel rustende op de steenrots of Petrus; en legen die kerk, omdat zij op die steenrots rust, zullen de poorten der hel niet vermogen. Wie erkent niet in die poorten der hel de machten van den afgroud? Wie ziet hier niet het rijk der duisternissen in strijd met het rijk der hemelen? Wie ontdekt niet onder deze uitdrukking de stormen, die uit de diepte tegen de Kerk zullen opsteken, zonder haar ooit te overweldigen , even als de wateren van den zondvloed, die zich tegen Noë s arke verhieven, voor haar moesten onderdoen? De kerk van Christus op Petrus gebouwd zal onoverwinnelijk zijn in haar bestaan voor het geweld der hel, en daarom ook in hare leer. Zij is onvergankelijk, en zal voortduren tot aan de voleinding der dagen; maar daarom moet zij ook onfeilbaar zijn en niet kunnen dwalen, wijl zij anders zou overweldigd worden en ophouden , de kerk van Christus te zijn. ^

') Zie mijn leven Onzes Goddelijken Verlossers : 2e deel 3de boek, bl. 34 en: het hoogste gezag in Jesus' kerk; vier leerredenen.

-ocr page 182-

177

Na de aankondiging dat Petrus het toekomstig opperhoofd der kerk zou zijn, begon de Heer zijne apostelen voor te bereiden op zijn dood, die reeds binnen één jaar plaats grijpen zou.

De Zoon des menschen, zegde Hij, moet veel lijden ev. door de ouderlingen, de over priester a en schriftgeleerden verworpen en gedood worden en ■ ten derden dage verrijzen. Petrus kon zich met deze aankondiging niet vereenigen. Bat zij verre van u, Heer, sprak hij; dat zal-V niet geschieden. Maar Jesus voegde hem toe : tja heen achter mij, Satan ! gij zijt mij eene ergernis; want gij bevroedt niet hetgeen Godes, maar hetgeen der menschen is.

Daarna zette de Heer met zijne leerlingen zijn weg voort, totdat Hij naderde aan eene plaats, waar zich eene groote menigte om Hem heen vergaderde. Hij riep dan de scharen en ook zijne leerlingen tot Zich, en terwijl het lijden, dat Hij had voorspeld en het voorgevallene met Petrus Hem kennelijk voor den geest zweefde, zeide Hij: indien iemand Mij na wil volgen, zoo verloochcne hij zich zeiven , tn neme hij dagelijks zijn kruis op, en volge Mij na, Jf'ant die zijn leven zal willen behouden,

-ocr page 183-

178

zal hei verliezen; doch die zijn leven om Mij en het evangelie zal verliezen, zal het behouden. Wat toch haat hel den men,sck, indien hij degeheele wereld zou get:innen, maar zijne ziel zou verliezen ?

§ 4. Christus op den Thabor, de maanzieke genezen.

Mt. XVII: 1—22; Mc. IX; 1—32; Lc. IX; 28—45.

Ouder al de bergen van Palestina vergt thans de Thabor in het bijzonder onze aandacht. Hij verheft zich 1750 Parijzer voeten boven de Middellandsche zee, en 200 voeten boven de omliggende bergen. Eiken, olmen, en andere houtgewassen bedekken zijne vrije steile hellingen, die langs drie zijden naar de omliggende vlakten afloopen, en slechts ten noorden even met de heuvelen van Galilea in verbinding staan. De kruin van dezen berg, die aan een afgeknotten kegel gelijkt, is eene kleine langwerpige vlakte, die een half uur in omtrek heeft.

Naar dezen berg, twee uren ten oosten van Nazareth, zeven uren ten zuiden van Kaphar-naüm gelegen, geleidde de Heer zijne apostelen. Mei zijne drie uitverkorenen Petrus, Joannes en diens broeder Jakobus beklom Jesus waar-

-ocr page 184-

179

schijnlijk in den avond de bergkruin, terwijl de overige leerlingen achterbleven in het naast-bijgelegen vlek. Terwijl het nu nacht was, bad de Heer, en ook de apostelen wareu begonnen met hunnen Goddelijken Meester te bidden. Weldraquot; echter had eeu diepe slaap hen overmeesterd. Doch zie, eensklaps ontwaakten zij door een Goddelijken en onuitsprekelijken glans. Zij aanschouwden den Godmensch in den vollen luister zijner Majesteit. Zijn aangezicht blonk als de zon , en zijne kleederen waren wit als sneeuw. Daar verschenen tevens aan zijne beide zijden twee mannen. Hst was Moses, de groote wetgever van het oude verbond. Het was Elias, de grootste der profeten. Zij spraken met Hem over zijnen uitgang, over zijn lijden en dood te Jerusalem.

In verrukking aanschouwden de apostelen dat heerlijke schouwspel, eu aanhoorden zij dat buitengewone gesprek. Petrus, opgetogen door de groote zaligheid, die hem vervulde, riep uit: Heer ! het is ons goed hier te zijn. Indien gij wilt, laat ons hier dris tenten houwen, ééne voor U, ééne voor Moses, en ééne voor Elias. Nog sprak de opgetogene apostel, toen 12

-ocr page 185-

180

eene wolk van licht den Godmensch met zijne twee verheerlijkte dienaren in zich opnam , en aan de blikken der apostelen onttrok. Tegelijkertijd klonk hun eene stem tegen uit de wolk: Deze is mijn welbeminde Zoon, in Wien ik mijn welbehagen heb. Hoort Hem.

Bij het zien van dien schitterenden licht-sluier, bij het aanhooren dier Goddelijke woorden , vielen de leerlingen huiverend met het aangezicht ter aarde neder. Doch de Heer trad nader, raakte de verbijsterden aan, en zeide : staal op, en vreest niet. Toen zij nu hunne oogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jesus alleen. Nu daalden zij den berg af, en de Zaligmaker gaf hun het verbod om aan iemand hetgeen zij gezien en gehoord hadden, kenbaar te maken, tenzij ca zijn dood en verrijzenis. De apostelen eehter begrepen Jesus niet, en onderzochten onder elkander, wat de Heer bedoelde met het woord: wanneer Hij vein de dooden verrezen zou zijn. Al spoedig stelden zij nu ook deze vraag aan den Heer: Wat zeggen dan de phariseën en schriftgeleerden, dat Elias eerst komen 'moet? Jesus gaf hun ten antwoord dat men eene tweevoudige komst

-ocr page 186-

181

V116 jan Elias moest oiiderscheiclen. Hij zou wer-6,1 lelijk komen voor de laatste komst van den 0 quot; ITessias , alles herstellen, en veel te verduren Rebben. Figuurlijk was bij reeds verschenen U''g in den persoon van Joannes, en was hij Chris-•tus niet slechts in prediking, maar ook in ^ lijden en dood voorafgegaan.

11quot; Onder deze gesprekken was Jesus met zijne (' drie uitverkorenen het vlek genaderd, waar 61 hij den vorigen avond zijne apostelen had ach-quot; tergelaten. Het was waarschijnlijk het oude Daberoth, Eene groote menigte volk was hier op de been , en de schriftgeleerden twistten met de apostelen, die te vergeefs beproefd hadden een ongelukkige te genezen. Toen echter het volk den Verlosser bespeurde , Die met majesteit naderde, stroomde het met eerbied en ontzag Hem te gemoet. Met Goddelijk gezag vroeg hen de Heer: waarover twist gij onder eilander ? Op die vraag trad een man vooruit, viel Jesus te voet en zeide: Heer, ik hei mijn zoon tol U gehrachl; zie, bid ik U, genadig op hein neder, want hij is mijn eenige ! Hei medeljdtn met hem, want hij is maanziek, heeft een stommen geest en lijdt veel. En zie, zoodra de

-ocr page 187-

183

geest hem maar aangrijpt, schreeuwt hij, wordt nedergeivorpen , schuimt en knarsetandt, en zoo teert hij uit. Dikwerf valt hij in het vuur en niet zelden in het water. Be geest verlaat hem ^ niet, zonder hem schier ie verscheuren. En ik heb hem aan uwe leerlingen voorgesteld, en ze verzocht om den geest uit te werpen, doch zij hebben hem niet kunnen genezen. Nadat Jesus alzoo de redeu van den twist had vernomen , richtte Hij Zich tot de scliriftgeleerden met de klacht: o ongeloovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik met u zijn ! hoe lang zal Ik verdragen ? Hierop zeide Hij tot den vader: breng uw zoon hier hij Mij.

Nu werd de bezetene tot Jesus geleid. Doch nauwelijke had hij den Heer gezien, of de booze geest scheurde hem als van een , wierp hem ter aarde, en deed hem schuimbekkend zich rondwentelen. Sedert hoe lang, vroeg Jesus den vader, is dit hem overkomen ? Van zijne kindschheid af. .. Doch G j, indien Gij iets vermoogt, ontferm U onzer en heïp ons ? Jesus zeide: indien gij vermoogt te gelooven, is alles mogelijk voor hen, die gelooft. Met tranen in de oogen riep de vader des jongelings uit:

-ocr page 188-

183

ilt geloof, Heer! help mijne ongclooviyheid. De toeloop werd intusschen steeds grooter. Nu sprak de Heer tot den boozen geest: doove en stomme geest ! ik beveel u, verlaat hem, en l-ovi niet in hem weder. Op dat woord schreeuwde de bezetene het uit, werd met geweld heen en weder getrokken, en de duivel verliet zijne prooi. Uitgeput zeeg de jongeling als dood neder op den grond; zelfs velen zegden: hij is gestorven. Maar Jesus vatte den ongelukkige bij de hand, richtte hem op, en schonk hem hersteld aan zijnen vader weder. Van dat uur deerde hem zijne kwaal niet meer.

Spoedig na dit wonder verwijderde Zich de Heer, en trad met de zijnen een huis binnen. Toen zij hier alleen waren, vroegen de leerlingen; waarom konden wij dien niet uitwerpen ? Om uwe ongeloovigheid, antwoordde de Heer;... dit soort van duivelen wordt niet uitgeworpen dan door gebed en vasten.

Nu sloeg Jesus den terugweg in naar Ka-pharnaüra, en volgde hierbij de eenzame wegen van Galilea. Andermaal vestigde de Heer de aandacht zijner apostelen op zijn toekomstig lijden. Legt deze ivoorden in uwe htarten, zegde

-ocr page 189-

184

Hij; de Zoon des menamp;chen zal overgeleverd worden in de handen der meusehen. En zij zullen Hem doode.n, en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage verrijzen.

De apostelen aanhoorden deze woorden met droefenis, docli verstonden ze niet. Zij wisten niet, lioe zij zulk een geweldadigen dood met den luister van zijn rijk zouden overeenbrengen.

§ 5. Twist der leerlingen om den voorrang.

Over de ergernis.

Mt. XVIII; 1—14; Mc. IX ; 32—49; Lc. IX: 46—58.

Toen zij te Kapharnaüm terug gekeerd waren, stelde Jesus aan zijne apostelen de vraag: «ww-over liep uw gesprek op weg? Hij wist, dat zij met eikanderen over den voorrang getwist hadden. De leerlingen trachtten het antwoord te ontwijken , door op hunne beurt te vragen : wie hunner wel de grootste was in het rijk der hemelen? Jesus deed zijne apostelen nu tot Zich komen, en sprak tot hen : indien iemand de eerste wil ivezen , zoo zij hij de minste en de dienaar van allen. En om aan zijne apostelen dien ootmoed nog dieper in te prenten en dien hun in een levendig beeld voor oogen te stel-

-ocr page 190-

185

len, riep Jesus een kind tot Zich, volgens de overlevering, den H. Ignatius. Hij plaatste het aan zijne zijde in het midden der apostelen, omhelsde het en sprak: voonvaar Ik zeg u, indien gij niet verandert, en niet wordt als de kinderen, zult gij het rijk der hemelen niet ingaan. Die zich derhalve zal vernederd hebben, gelijk deze kleine, deze is de grootste in het rijk der hemelen. Al wie één van dergelijke kinderen in mijnen naam ontvangt, ontvangt Mij, en dia Mij ontvangt, ontvangt niet Mij , maar Hem, Die Mij gezonden heeft. Want die de minste onder u allen is, deze is de grootste.

Hi er onderbrak Joiinnes de rede van Jesus, daar hij meende eens tegen die leer gehandeld te hebben. Meester , zeide hij, wij hehuen iemand, die ons niet volgt, in uwen naam duivelen zien uitdrijven, en wij hrhben het hem verboden. Jesus antwoordde: verbiedt hem niet. Want niemand is er, die in mijn naam een wonderteeken doet, en al dadelijk verkeerd van Mij kan spreken. Wie toch niet tegen u is, is voor v. Indien immers iemand in mijnen naam u een leker ■waters geeft, omdat gij van Christus zijt, zal hij, voorwaar Ik zeg het u, zijn loon niet missen.

-ocr page 191-

186

Nu aldus de vraag van Joannes beantwoord te hebben, hervatte Jesus zijn vroeger onderricht. De Heer had hun aanbevolen, in nederigheid den kleinen gelijkvormig te worden, en Hij had voor zulke uederigen liefde geeischt. Thans toonde Hij hoe afschuwelijk bet was, dezulken te ergeren. Wie aan een dezer kleinen, zegde Hij, die in Mij gelooven , ergernis geeft, het ware hem leter, dat een molensteen (die slechts door een ezel bewogen wordt) hem aan den hals gedaan en hij in de diepte der zee verdronken werd.

Wee der wereld om de ergernis! Want het is onvermijdelijk, dat er ergernissen komen; maar toch wee dien mensah, door wien de ergernis komt! Indien uwe hand u ergert, houw ze af; het is u heter, verminkt het leven in te gaan, dan met twee handen te gaan naar de hel, in het onuit-lluschbaar vuur, waar hun vorm niet sterft en het vuur niet wordt uitgtlluscht. Jesus herhaalt deze vreeselijke bedreiging een tweede maai ten aanzien der ergernis van het oog. Zij moesten echter, liever dan in het vuur geworpen te worden, zich zeiven en alles ten ofl'er brengen. Want een ieder, zegde Jesus, (dis ergernis geeft) zal in het vuur gezouten worden ; maar elk

-ocr page 192-

187

offer zal in hei zout (als bonrlsymbool en zinnebeeld van bemelsche leer) gezouten worden. Het zout in heilzaam; doch indien het zout zouteloos wordt, waarmede zult gij het smakelijk maken ? Hebt zout in u zeiven, en vrede onder elkander.

Nog stond de kleine, dien Jesus tot Zich geroepen had, naast zijne zijde. Nogmaals kwam de Heer terug op de waardigheid van hen , die waren als zulk eeti kind. Een eerste beweegreden vau eerbied voor dezulken wareu hunne beschermengelen. Ziet toe, zeide Jesus, dat gij niet één dezer kleinen veraeJd, want hunne engelen zien in den hemel altijd het aangezicht des Vaders, Lie in den hemel is. Een tweede beweegreden hiertoe was de menschwording van Gods Zoon. Want de Zoon des menscheii, zegde Jesus, is gekomen om te behouden hetgeen verloren was. Een derde beweegreden eindelijk was Gods oneindige liefde voor eikeen, ook voor den geringsten mensch. Wat dunkt u? zeide de Heer, indien iemand honderd schapen heeft,, en er een van afdwaalt, laat hij dan de 99 schapen niet op de bergen en gaat hij niet zoeken, hetgeen afgedivaald is? En indien het gebeurt, dat hij het vindt, voorwaar Ik zeg n, dat hij er zich

-ocr page 193-

188

meer over verheugt dan over de 99, die niet waren afgedwaald. Evenzoo its ke.t de wil niet van uw Vader, die in den hemel is, dat. een van deze kleinen verloren ga.

§ 6. Berisping en vergeving der beleedigingen.

Mt. XVIII: 15-35.

De Heer had bij dit gesprek tot dusverre den zijnen geleerd, hoe zij zich moesten wachten, om aan den kleinste in het rijk der hemelen ergernis te geven; thans ging Hij er toe over om hun voor te houden, hoe zij zich moesten gedragen, wanneer een dier broeders in het geloof hun ergernis gegeven had. Indien iiw broeder, zegde Jesns, tegen u gezondigd heeft, ga en berisp hem tusschen hem en u alleen, en indien hij u hoort, zult gij uwen broeder gewon-nen hebben. Doch indien hij niet luistert naar ze, neem dan met «« nog een of twee, opdat door den mond van Uvee of drie getuigen alle zaak bevestigd worde. Indien hij echter naar hen niet luistert, zeg het aan de Kerk, en geeft hij ook geen gehoor aan de kerk, dan zij hij u als de heiden en tollenaar. Foorwaar, Ik zeg u, al wat gij gebonden zult hebben op aarde, zal gebonden zijn in den hemel, en al ivat gij ontbonden zult

-ocr page 194-

189

hebien op aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemel. Wederom zeg Ik u: indien er twee van u op aarde samenstemmen omtrent iets, wat het ook zij, hetgeen zij moeiden afnmeeken, het zal hun geworden van mijn Vader, die in den hemel is; want waar twee of drie in mijnen naam vergaderd zijn, daar ben ik in hun midden.

Nu naderde Petrus tot Jesus, en stelde Hem de vraag: hoe dikwerf zal ik, wanneer mijn broeder tegen mij zondigt, vergeven? tot zevenmaal? Ik zeg % niet zevenmaal, antwoordde Jesus, maar zeventigmaal zeven maal. Daarom wordt het rijk der hemelen vergeleken bij een koning, die rekening tvilde houden met zijne dienaren. Toen hij nu begonnen xvas rekening te houden, werd er een voor hem gebracht, die hem 10.000 talenten schuldig was. En daar hij niet had om te betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkoopen en zijne vrouw en zijne hinderen, en al wat hij had, en dat zoude betaald worden. Lte dienaar viel alsdan neder, en had hem, zeggende-, heb geduld met mij, en ik zal n alles betalen. En de heer van den dienaar iverd met medelijden bewogen, en liet hem gaan, en schold hem de schuld kwijt. Maar toen die

-ocr page 195-

190

dienaar uitgegaan was, vond hij een zijner mede-dienaren , die hem honderd denari'en schuldig was; en hij vatte hem aan, en greep hem hij de heel, zeggende-, betaal wat gij schuldig zijt, Tin zijn mededienaar viel hem te voet, en smeehte hem zeggende: heh geduld met mij, en ik zal n alles heialen. Doch hij bewilligde niet, maar ging heen, en ivierp hem in de gevangenis, tol dat hij de schuld zou betaald hebben. Als nu zijne mededienaren zagen, wat er gebeurd was, werden zij zeer bedroefd; en zij 'kwamen kunnen heer alles rnededeelen, wat er geschied was. Toen ontbood hem zijn heer, en sprak; gij, booze dienaar ! de geheele schuld heb ik n kwijt gescholden, omdat gij mij had gesmeekt; moest ook gij w dan niet ontfermen over uwen mededienaar, gelijk ik mij over u ontfermd heh ? En vertoornd leverde zijn heer hem over aan de beulen, tot hij de geheele schuld zou betaald hellen. Evenzoo zal ook mijn hemelsc/e Vader u doen, indien gij niet een ieder aan zijn hroaler van harte vergeeft.

§ 7, Reis naar Jerusalem. Jesus op het loofhuttenfeest.

Mt, XIX: 1; Mc. X: 1; Lc. IX: 51—56; Jo. VII 2—53.

Intusschen liepen de dagen van Jesus' open-

-ocr page 196-

191

bare werkzaamheid ten einde , en daarom zou Hij Zich voortaan vooral met Judea bezig houden. Ofschoon het Loofhuttenfeest naderde, liet hij dit echter niet blijken, Eenigen zijner bloedverwanten, die niet in Hem geloofden, gelijk het behoorde, meenden hem aan dit feest te moeten herinneren Vertrek vanhier, zeiden zij, en ga naar Judea, opdat ook daar uwe leerlingen uwe werken, die gij verricht, aanschouwen. Want niemand doet iets in het verborgen, die zelf zoekt vermaard te wezen. Indien gij deze dingen verricht, maak u dan kenbaar voor de wereld. Doch de Heer antwoordde; mijn tijd (om te vertrekken) is nog niet gekomen , maar uw tijd (ofschoon het nog vroeg is voor het feest), is altijd gereed. De wereld kan u niet haten , maar Mij haat zij , omdat Ik getuigenis ajleg, dat hare werken hoos zijn. Gaat gij op naar dit feest; Ik, daar mijn tijd nog niet, daar is, ga (nog) niet 7iaar dit feest.

Jesus alzoo liet zijne bloedverwanten met andere feestgangers uit Galilea vertrekken; doch Hij zelf, omdat Hij te Jerusalem gehaat was en te zeer in 't oog zou loopen , bleef nog eenige dagen in Galilea. Hij was echter vast besloten

-ocr page 197-

192

ora op het feest te verschijnen, en begaf Zich na eenige dagen met zijne apostelen op weg naar Jerusalem.

Jesus zond dus boden voor Zich uit, om op deze reis de gastvrijheid der Samaritanen te verzoeken. Doch de Samaritanen weigerden. Joannes en Jakobus, toen zij dit vernamen, waren verontwaardigd, en riepen uit: lieer, wilt Gij, dat wij zeggen, dat er vuur van den hemel af dale en ze verslinde?quot; Maar Jesus antwoordde: gij weet niet, van welken geest gij zijt. De Zoon des menschen is niet gekomen om zielen te verderven, maar om ze ie hohouden.

Jesus sloeg derhalve den weg in, die langs het Overjordaansche naar Jerusalem voerde, en kwam alzoo onopgemerkt op het feest.

Hier stond Hij bloot aan een groot gevaar. Eeeds op den eersten en grootsten dag dei-plechtigheid liet de hooge raad naar Hem uitzien, en zeiden zij: waar is Hij? Dit gaf aanleiding tot allerlei gesprekken onder het volk. Eenigen zeiden; Hij is goed. Doch anderen meenden: neen! maar Hij verleidt het volk. Dit gemompel geschiedde in 't geheim uit vrees voor de Joodsche overheden.

-ocr page 198-

193

Eeeds was hei midden van liet feest daar, toen de Heer in den tempel verscheen, en er begon te leeren. Een talrijk gehoor omgaf Hem. Zijne vijanden echter zochten zijne leer in minachting te brengen, en zeiden; hoe leent Deze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft ?

Jesus gaf ten antwoord, dat zijne leer daarom nog niet van eigen vinding was, maar de leer was van den Vader, Die Hem gezonden had. Indien zij den Goddelijken wil en de waarheid zochten, dan zou het voor hen niet moeilijk zijn, zijne waarheidsliefde en oprechtheid door zijne nederigheid te erkennen. Doch zij zochten Gods wil niet, ja overtraden op het eigen oogen-blik zijne wet. Heeft, Moses, zegde Hij, u niet de wet gegeven? En niemand van u volbrengt de wet! Waarom zoekt gij Mij te dooden ? Het antwoord was: gij hebt den duivel in; wie zoekt U te dooden ?

Jesus, zonder acht te geven op dit woord, ging onbevangen voort, om de oversten der Joden te bestraffen. Zij waren verwonderd en verbitterd omdat hij op den Sabbath een wonderwerk had verricht door den verlamde te genezen. Doch op den Sabbath werden volgens de wet van Moses tot heil van den

-ocr page 199-

194

mensch wel meerdere werken, bij voorbeeld de besnijdenisj verricht. Hoe kon het dan afkeurenswaardig zijn, dat hij een acht en dertigjarig verlamde had genezen ?

Toen eenige inwoners van Jerusalem, die met de plannen van den hoogen raad bekend waren, deze taal vernamen, riepen zij verwonderd uit: Is Deze niet, Dien zij zochten te dooden? En zie Hij spreekt openlijk, en zij zengen Hem niets. Hehhen misschim de oversten erkend, dat Hij in waarheid de Christus is?

En wanneer Jesus nu hierop nogmaals zijnen Goddelijken oorsprong en zending bevestigde, beschouwden zij dit als eene godslastering , en wilden Hem gevangen nemen. Doch de Heer liet het niet toe; niemand sloeg de handen aan Hem.

Velen echter geloofden in Christus om de talrijke wonderen, die zij Hem hadden zien verrichten. Zal de Christus, zoo fluisterden zij, wanneer Hij komt wel meer teeke.nen doen, dan deze doet!1 Eenige nijdige verspieders vernamen dit, en boodschapten het aan den hoogen raad. Deze zond alsdan dienaars af om Jesus te vatten. Bij het verschijnen van dezen toonde Jesus,

-ocr page 200-

195

dat Hij hunne aanslagen kende. Nog een weinig tijds, zeide Hij, hen Ik niet u, en Ik ga tol Hem, Die Mij gezonden heef!■. Gij zult Mij zoeken en niet vinden, en waar Ik ben . kunt gij niet komen. De Joden begrepen deze woorden niet, en vroegen spottend: waar zal Deze heengaan, dat wij Rein niet zullen vinden ? ... . Docli de Heer gaf hun geen nadere verklaring. Zij durfden Hem niet aangrijpen, en onverrichter zake moesten zij zich verwijderen.

Zoo brak de laatste dag aan van bet feest, en met bijzondere plechtigheid geschiedde op dezen dag de waterplenging in den tempel, die herinnerde aan het water , door Moses' toedoen ontsprongen aan de rots. Naar aanleiding van dien sprak Jesus in het voorhof des tempels : indien iemand dorst, hij kome tot Mij en drinke. Die in mij gelooft, gelijk de Schrift zegt: stroomen van levend icater zullen uit zijn binnenste vloeien.

Zoo sprak Jesus onder het schoone zinnebeeld des waters over den H. Geest, en beloofde dien voor de toekomst. Zijne rede, waarvan de H. Joannes ons den hoofdinhoud slechts aangeeft, maakte een machtigen indruk op de aanwezigen. Verschillend waren echter de ge-

13.

-ocr page 201-

196

voelens. Eenigen meenrlen ; Deze is waarlijk de profeet. Anderen waren van gevoelen : Deze is de Christus. Doch weder anderen brachten hiertegen in: komt de Christus uit Galileo, ? Zegt niet de schriftuur, dat de Christus komt uit het geslacht van David en uit het vlek Bethlehem., waar David was? Zoo ontstond er twist en verdeeldheid onder de menigte. Eenigen zochten zelfs de handen aan Jesus te slaan, maar het kwam niet tot daden.

Na den afloop van het feest keerden de dienaren, die door den hoogen raad waren afgezonden , nadat zij drie dagen hadden rondgeslopen en te vergeefs gezocht hadden Hem te vangen, tot de overpriesters en Phariseën terug. quot;Verbitterd vroegen dezen; waarom hebt gij Hem niet medegebracht ? en het openhartig antwoord was: nooit heeft een mensc/i zoo gesproken als deze mensch. Dit ontvlamde nog meer den toorn der Phariseën. Met het-tigheid riepen zij hun toe; zijt ook gij misleid geworden ? Heeft vjel iemand uit de oversten of de Phariseën in Hem geloofd? Maar dez:e schare, die de wet niet kent, vervloekt zijn zij. Niko-demus echter keurde onbeschroomd hunne

-ocr page 202-

197

handelwijze at'. Vet oordeelt onze wet wel een menscht, neide hij, zonder hem eerst gehoord te hellen, en zonder te loeten, wat hij doet!1 Doch zij antwoordden spijtig: zijl ookgy een Galileër? onderzoek de schriften, en zie, dat geen profeet uil Galilea opstaat.

Jesus verliet des avonds Jerusalem, waar Hij tegen de moordzucht der Pbariseën niet veilig was. Hij begaf zich naar den Olijfberg, denkelijk naar Gethsemani, om er gelijk latei-den nacht in het gebed door te brengen.

§ 8. Be overspelige vrouiv. Twee toespraken van den Heer.

Jo. VIII: 1—59.

Den volgenden dag reeds vroeg in den morgen bevond Jesus Zich weder in den tempel. Toen het dagelijksche offer voltrokken was, verzamelde zich eene groote menigte om Hem heen, om zijne goddelijke leer te aanhooren. Doch zie, daar daagden eensklaps de schriftgeleerden en Phariseën o]!, en plaatsten te midden der volksmenigte in Jesus' tegenwoordigheid eene vrouw, die op overspel betrap was. Hierop stelden zij Jesus de vraag: Meester, deze vrouw

-ocr page 203-

198

is zoo even op overspel betrapt, en Moses heef I ous in de wet bevolen, dezulken te steenigen. Gij dan, wat zegt Gij? Maar Jesus boog zich voor over, en schreef met den vinger op den grond. Toen zij echter aauhieMen met vragen, richtte de Heer Zich op en zeide: wie onder u zonder zonde is, werpe den eersten steen op haar. Hierop bukte Hij andermaal neder, en schreef op nieuw op den grond. Toen zij dit hoorden verwijderden zij zich de een na den ander, te beginnen met de oudsten, zoodat eindelijk Jesus alleen bleef met de vrouw. Nu richtte Jesus Zich op en zeide: vrouw, waar zijn zij, die u beschuldigden? Heeft niemand u veroordeeld? Niemand lieer, antwoordde zij. Ook Ik, hernam Jesus, zal u niet veroordeelen. Ga heen, en zondig voortaan niet meer.

Onmiddellijk na dit voorval hervatte Jesus zijn aangevangen onderricht. Hij ontleende een beeld aan de twee groote gulden kandelaars, die bij het Loofhuttenfeest werden ontstoken. Ik hen, zeide Hij, het Licht der wereld. Die Mij volgt, wandelt niet in de duisternis, maar hij zal het licht des levens hebben. De Phariseën zeiden dan: Gij getuigt van U zeiven; uwe ge-

-ocr page 204-

199

tuigenis is niet vmaracktiij. Doch Jesus anl-wnordde: Zelfs wanneer Ik getuigenis, afleg van Mij zeiven, is mijne getuigenis waarachtig, omdat Ik weet, van waar Ik gekomen ben en waar Ik heen ga. .. . En in uwe wei staat geschreven , dat de getuigenis van twee meuschen waarachtig is. Ik ben het, die van Mij zeiven getuig; ooi-de Vader, Die Mij gezonden heeft, legt getuigenis van Mij af. Daarop vroegen zij spottend: waar is uw Vader? Jesus antwoordde: gij kent noch Mij noch\ mijn Vader; indien gij Mij kendet, zoudl gig ook wel mijn Vader kennen.

Zoo sprak Jesus met de grootste vrijmoedigheid bij de offerkist in bet vrouwen voorhof des tempels. Doch niemand sloeg de hand aan Hem,

Niet lang daarna sprak de Heer andermaal:

Ik ga heen en gij zult Mij zoeken, en in uwe zonden zult gij sterven, V'aar Ik heen ga, kunt gij niet komen. Bij het booren van dit woord neiden de Joden: Zou Hij Zich zclveii toillen dooden, daar Hij zegt; waar Ik heen ga, kunt gij met komen? Doch Jesus vervolgde: gij zijl van heneden, Ik hen van hoven. Gij zijt van de ie weield; Ik ben niet van deze wereld. Derhalve

-ocr page 205-

200

Itch Ik tot u gezegd, dat gj in uwe zonden zult

sterven____Niet zonder minachting vroegen nu

de joden: Gij, wie zijt Gij? Volstrelctclyk, ant woord de de Heer, hetgeen Ik u zeg te zijn.... wanneer gij den Zoon des menschen zult verhoogd hellen, dan zult gij verstaan, dat Ik het ben en dat Ik vit Mij zeiven niets doe, maar spreek, gelijk de Vader Mij heeft geleerd.

Velen begonuen zich le laten overtuigen door deze rede, die gewis uitvoeriger was. Daarom zeide Jesus tot hen: indien gij in mijn woord blijft, zult gij waarlijk mijne leerlingen zijn, en gij zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrij maken. De onvvilligen namen uit dit schoone woord aanleiding tot een nieuwe opwerping. Wij zijn Abrahams zaad, zeiden zij, en nooit aan iemand dienstbaar geweest. Hoe zegt gij dan-, gij zult vrij zijn? Jesus antwoordde: Voorwaar Ik zeg u, al, wie de zonde doet, is de slaaf der zonde; de slaaf nu blijft niet eeuwig in het huis, maar de Zoon blijft er eeuwig.

Nu ontspon zich tusschen Jesus en Zijne vijanden een redetwist, die eindigde met Jesus' verklaring: voorwaar, voorwaar. Ik zeg to, eer Abraham werd, ben Ik. De Phariseën begrepen,

-ocr page 206-

201

dat Jesus verklaarde God en eeuwig te ziju, en grepen daarom naar sleeneu om Hem als godslasteraar te steenigen. Doch Jesus gevolgd door zijne leerlingen , verliet zonder eenig letsel den tempel.

§ 9. Be hlindgeloorne genezen. Gelijkenis van den herder en den huurling.

Jo. IX: 1—41; X: 1-21.

Op den Sabbath, die na het Loofhuttenfeest volgde, verliet Jesus, vergezeld van zijne leerlingen den tempel, en liet in het voorbijgaan zijne oogen vallen op een mensch, die blindgeboren was. De leerlingen vroegen Hem: Meester, wie heeft gezondigd: deze of zijne ouders, dat hij blind geboren is? Jesus antwoordde: noch hij, noch zijne ouders hebben gezondigd. Lit echter geschiedde, opdat de werken Gods in Hem zouden geopenbaard worden. 11c moet de werken doen Degenen, Die Mij gezonden heeft; zoolang Ik in de wereld hen, ben Ik het licht der wereld. Nu vermengde de Heer aarde met speeksel, bestreek daarmede de oogen des blinden , en sprak tot hem: ga en wasch u in het bad van Siloë. De blinde ging, wiesch zich, en keerde

-ocr page 207-

202

ziende weder. Zijne geburen., toen zij dit bemerkten, vroegen elkander verwonderd af: is deze het niei, die zat ie bedelen? Eenigen antwoordden : hij is het. Doch anderen zeiden : volstrekt niet, maar hij gelijkt op hem. De genezene zelf echter besliste de zaak door te zeggen: ii ben het. Toen men nu vraagde : hoe zijn u de oog en geopend ? zeide hij; die rnensch, die Jcsics genoemd wordt, maakte slijk, bestreek mijne oogen, en zeide tot mij; ga naar het water-had van Siloë en wasch u. En ik ging heen, en ik wiesch mij, en ik zie. Waar is hij f vroegen zij hierop. Ik weet het niet, was het antwoord-Omdat de blinde op een sabbath genezen was, geleidde men hem tot de Pbariseën. Hier moest hij andermaal het gebeurde verbalen-Dezen begonnen over het geoorloofde en ongeoorloofde van zulke genezing onder elkander te twisten Eindelijk vroegen zij aan den genezene zelf: gij, vat zegt gij van hem, die u de oogen geopend heeft ? Bij is een profeet, was het vrijmoedig antwoord. Nog wilden zij het wonder niet gelooven eti ontboden daarom de ouders van den genezene. Is deze uw zoon, vroegen zij dezen, van wien (jij zegt, dat hij

-ocr page 208-

203

llind geboren is? Hoe ziet hij dan nu? Wij weten, dat, deze onze zoon is, zeiden de ouders, en dat hij blind is geboren. Hoe hij echter ni( ziet, weten wij niet, of wie hem de oogen geopend heeft, weten wij niet. Ondervraogt hem zelf; hij heeft de jaren; hij zelf spreke over zich. Zoo spraken zij, wijl zij wisten, dat de oversten hadden vastgesteld, om een ieder, die Jesus voor den Christus zou erkennen, van de gemeenschap der Israëlieten uit te sluiten , en uit de synagoog te verbannen.

Nogmaals moest nu de genezene voor de Phariseën verschijnen. Geef eer aan God, zegden zij, wij weten , dat deze menseh een zondaar is. De genezene sprak : of hij een zondaar is, weet ik niet; dit eene tveei ik, dat ik blind was, en thans zie. Wat heeft Hij aan u gedaan, vroegen zij op nieuw; hoe heeft Hij u de oojen geopend? Reeds heb ik het u gezegd, was het antwoord, en gij hebt het gehoord. Waarom wilt gij het andermaal hooren ? Wilt gij zijne leerlingen worden? Wees gij zijn leerling, hernamen zij, wij zijn Moses' leerlingen. Dat God tot Moses gesproken heeft, welen toij ■, maar vanwaar deze is, weien, wij niet. Zonder terug-

-ocr page 209-

204

houding getuigde nu de gedaagde: dit is wd toonder, dal gij heden niet weet, van waar Deze is , en Hij heeft toch mijne oogen geopend. Wij weten immers, dat God de zondaars niet hoort; maar indien iemand godsdiemtig is, en zijn wil volbrengt, dien verhoort Hij. Van den aanvang der wereld is het niet gehoord, dal iemand de oogen van een hlindgeboorne heeft geopend. Ware ■deze niet van God, zoo Jion hij niets (vau dien aard) verlichten. Gij zïjt geheel in zonde geboren, duwden zij hem nu toe, en gij, leert gij ons!' En met een ontzegden zij hem de godsdienstige gemeenschap, en lieten hem door de dienaars de vergaderzaal uitzetten.

Toen Jesus nu den genezene aantrof, sprak Hij tot hem: gij, gelooft gij aan den Zoon Gods ? Hij zeide : wie is Hij, Heer, opdat ik in Hem geloove? Jesus zeide: gij hebt Hem gezien, en Hij zelf is het, Die met u spreekt. Toen riep hij uit; Hetr, ik geloof, en viel aanbiddend neder voor den Verlosser.

Naar aanleiding van dit wonder hield Jesus €ene onderrichting, die Hij aanving met deze woorden : tot een oordeel ben ik in de wereld gekomen, opdat zij, die niet zien, ziende, en zij

-ocr page 210-

205

die zien, blind worden. Eenigeu der Pharisecn vroegen hierop: zijn ook wij soms blind? Jesus antwoordde: indien yij blinden waart, zoudlgij yeen zonde htbben; maar nu zegt gij: wij zien; (derhalve) blijft uwe zonde. Voortvaar, voorwaar Ik zeg u, sprak Jesus, die niet door de deur in den schaapstal binnen gaat, maar er langs een anderen kant inklimt, is een dief en roover. Doch hij , die door de deur ingaat, is Ier dei-der schapen. Hem opent de deunoachter, en de schapen hoor en zijne stem, en hij roept zijne eigene schapen lij hun naam, en leidt ze naar buiten. En v:anneer hij zijne eigene schapen naar buiten heeft geleid, gaai hij voor hen uit, en de schapen volgen hem, omdat zij zijne stem kennen. Doch eet vreemde volgen zij niet, maar zij vlieden heen van hem , omdat zij de stem niet kennen van vreemden. — / oorwaar, voortvaar Ik zeg u : Ik hen de deur der schapen; allen, die gekomen zijn, zijn dieven en rooverg; maar de schapen hoor en hen niet. Ik ben de deur; zoo iemand door Mij binnen gaat, zal hij behouden worden, en hij zal in en uitgaan, en hij zal weiden vinden.— Hen dief komt niet dan om te stelen, te slaellen en te verderven. Ik ben gekomen, opdat zij

-ocr page 211-

206

hel leven heihen, en overvloediglijk hebhen. Ik hen de goede heTdcr. De goede Aerder geeft zijn leven voor zijne schapen ; maar de huurling, die geen herder is, en aan wien de schapen niet toebehooren, ziel den wolf Jcomen, en verlaat de schapen, en vlucht heen. En

de wolf rooft, en verstrooit de schapen..... Ik

hel nog andere schapen, die niet van dezen schaapstal zijn; ook hen moet ik er heen voeren, en zij zullen mijne stem hoor en, en het zal worden ééne kudde en één herder. Daarom heeft de Vader Mij lief, wijl Ik mijn leven afleg, om het weder aan te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het af uit mij zeiven, en Ik heb macht om het af te leggen, en Ik heb macht om. het loeder aan te nemen. Dit gebod heb ik van mijnen Vader ontvangen.

Bij het einde dezer rede was ev op nieuw verdeeldheid ouder de aanwezigen. Dc Pharr seën zeiden : hij heeft den duivel in , en is uitzinnig; wat luistert gij naar Hem? Maar zij kregen ten antwoord: dal zijn geer» woorden van iemand die den duivel in heeft. Kan de duivel ook de oog en der blinden openen ?

-ocr page 212-

207

§ 10 De zending der zeventig leerlingen.

Mt.XUl: 91—22; XI: 20—30; Lc. IX; 57—X ; 24.

Na den afloop van het loofhuttenfeest verliet Jesus met zijne leerlingen Jerusalem, om eenigen tijd te vertoeven in Judea. Toen zij nu voortwandelden op den weg, sprak een schriftgeleerde, die zich bij Jesus had aangesloten : Meester, ih zal u volgen, waar gij ook gaat. Maar de Heer antwoordde: de vossen hebben hunne holen, en de vogelen hunne nesten, waar de Zoon des menschen heeft mets om zijn hoofd neder te leggen,

Eeneu andere noodigde Jesus zelf uit met het woord : Volg Mij. Deze antwoordde : Heer!sta mij toe, eerst mijn vader te gaan hegraven. Volg mij hernam Jesus, en laat de dooden hunne dooden hegraven ; maar gij, ga en verkondig het rijk Gods.

Een derde sprak tot Jesus: Ik zal U volgen, Heer , maar sta mij toe , eerst te beschikken over hetgeen te huis is. Maar ook hem wees de Zaligmaker af met het woord .• niemand, die zijne hand aan den ploeg slaat, en achterwaarts omziet, is geschikt tot het rijk Gods.

Nadat de Heer deze drie had afgewezen,

-ocr page 213-

208

stelde Hij uit hen, die bereid waren Hem te volgen, zeventig anderen aan 1). Deze allen zond Hij twee aan twee voor Zich uit naar de verschillende steden en vlekken van Judea, die Hij zelf met zijne apostelen zou bezoeken. PI ij hield bij deze gelegenheid even als bij de zending der apostelen eene onderrichting, die Hij besloot met het woord; die u hoort, hoort Mij. Lie n veracht, veracht Mij, en die Mij veracht, veracht Hem, die Mij gezonden heeft.

Na eenigen tijd keerden de leerlingen vol vreugde terug en zeiden: Heer! ook de duivelen zijn ons onderworpen geweest in uwen naam. Jesus antwoordde : ik zag satan als een bliksem uit den hemelvallen. Zie! ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen tc treden en over al de kracht des vjands, en niets zal v, schaden. Nochtans verblijdt u niet daarover, dat de geesten u onderworpen zijn, maar verblijdt u, dat uwe namen geschreven zijn in het boek des levens.

En nu sprak de Heer in vervoering: Ik loof u, Vader, lieer van hemel en aarde ! dat Gij deze dingen voor de ïvjzen en verstandigen verborgen en ze aan de kleinen hebt geopenbaard.

') Zie den Griekschen tekst.

-ocr page 214-

•209

Ja Vader! (Ik dank U), omdat zoodanig uw welbehagen is geiveest.

jSFu richtte Hij Zich weder tot Zijne leerlingen en zeide; alles is Mij ocergegeven door mijn fader, en niemand weet, wie de Zoon is dan de Vader, en wie de Vader is dan de Zoon, en

wien de Zoon het wil openharen.....Komt

allen tot Mij, die vermoeid en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u , en leert van Mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van harte ; en gij zult rust voor moe zielen vinden. Want mijn jtik is zacht en mijn last is licht.

§ 2. Be gelijkenis van den Samaritaan. Martha

en Maria. — Over het gebed.

i/c. x: 25—xi: 13.

Terwijl Jesus Zich in Judea ophield, en op een der gestelde dagen ia de Synagoge leerde, stond een schriftgeleerde op en vroeg:

wat moet ik doen om het eeuwig leven te bezitten? Jesus stelde eene wedervraag ; wat staat er in de wet geschreven ? hoe leest gij daar? Gij zult den Heer uwen God lief hebben uit geheel uw hart, en uit geheel uwe ziel% en uit al uwe krachten, en uit geheel uw verstand, en uwen

-ocr page 215-

1

:

naasten als u zeiven, was het antwoord. Gij ^ ^

hebt goed geantwoord, hernam Jesus, doe dit na en gij zult leven. De wetgeleerde, om zich te

rechtvaardigen, stelde op nieuw de vraag; ^

wie is mijn naaste ? Een zeker meiuch, zeide |.e

Jesus, kwam af van Jerusalem naar Jericho, en uu

viel in de handen van roovers, die hem ook uit- va

plunderden, wonden toebrachten, en heenqingem jie

hem half dood latende liggen.. Nu gebeurde hel, dat ju

een priester langs denzelfden weg afkwam, en hem lu

zag, en voorbij ginq. En evenzoo ging ook een j J

leviet, toen hij nabij die plaats hvajn, en hem u

zag, voorbij. Doch een Samaritaan, die op reis ^

was, kwam omtrent hem, en werd, toen hij hem j.j

zag, met medelijden bewogen. En hij naderde, en ]1 verbond zijne wonden, en goot er olie en wijn

op ; en hij plaatste hem op zijn eigen lastdier 0

en voerde hem naar de herberg, en droeg zorg r

voor hem. En des anderen daags haalde hij e

twee tien ling en uit, en gaf ze aan den waard en /

zeide: draag zorg voor hem, en al , wat gij (l daarboven zult uitgeven, zal ik u hij mijne terug-

komst terug betalen. fFie van deze drie, dunkt t n , ivas de naaste van hem, die in de handen der

roovers gevallen was? De wetgeleerde antwoordde: ,

-ocr page 216-

211

die hem barmhart'igheicl bewezen heeft. Ga, lier-nam Jesus, en doe ook zoo.

Toen de Heer Judea doorwandelde, kwam Hij mede in een vlek , dat wij later leeren kennen als Bethanie. Het was een groot half uur ten oosten van Jerusalem aan de overzijde van den Olijfberg gelegen. Liefelijk was het tusschen vijg- en olijf boomen tegen de helling des bergs gebouwd, daar waar nog beden ten dage el Azarieh wordt aangetroffen. Hier woonde een zeer gegoede familie, bestaande uit twee zusters Martha en Maria benevens haar broeder Lazarus. Maria zette zich met de overigen neder aan de voeten des Heeren, en aanhoorde zijn woord. Martha integendeel was hoogst bedrijvig, om den Heer een goed onthaal te bereiden. Toen zij Maria nu zag nederzitten , bleef zij staan, en zeide; Heer, is er U niet aan gelegen, dat mijne zuster mij voor het dienen alleen heef', gelaten ? zeg haar dan, dat zij mij helpe. Doch Jesus antwoordde: Martha , Martha , gij zijt bezorgd en bekommerd over vele diwjen; doch één is slechts noodig. Maria heeft het beste deel uitverkopen, hetgeen. haar niet zal ontnomen worden.

13

-ocr page 217-

212

Eenigen tijd daarna bevond Zich de Heer waarschijnlijk op den Olijfberg om te bidden. Een van zijne leerlingen richtte bij deze gelegenheid tot Hein iiet verzoek: Heer! leer om-bidden, gelijk ook Joannes zijne leerlingen geleerd heeft. Jesus stelde hem alsdan het schoone gebed voor, dat wij allen kennen.

Bij deze gelegenheid hield hij zijne leerlingen ook de volgende gelijkenis voor :

Indien iemand uwer, zeide Hij, een vriend heeft, en des rniddernachts tot'hem gaat en hem zegt-., vriend, leen mij drie brooden, want mijn vriend is van de reis tot mij gekomen en ik heb niets om hem voor ie zetten ; en indien deze van binnen's hun antwoordt-, val mij niet lastig, de deur is reeds gesloten en mijne kinderen zijn met mij ie bed ; ik kan niet opslaan en ze u geven; en indien de andere toch voortgaat wet kloppen, Ik zeg u\ al zal hij ook niet opstaan en ze hem geven, omdat hij zijn vriend is; echter om zijn onbescheiden aanhouden zal hij opstaan en hem geven al wat hij noodig heeft. Ook zeg Ik u. vraagt en u zal gegeven worden; zoek-, en gij zult vinden, klopt en u zal worden opengedaan. Want al, wie vraagt, verkrijgt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, dien zal worden opengedaan.

-ocr page 218-

213

§ 12 De Minde en stomme genezen.

Twistredenen met de P/iariseën.

Mt. XII: 22—37; 43—45; Mc. III: 22—30; Lc. IX: 14—28.

Terwijl Jesus nog in Judea vertoefde, bracht men op zekeren dag een bezetene tot hem , die blind en stom was. De Godmensch genas hem volkomen, zoodat hij sprak en ziende werd. Toen de aanwezige menigte deze buitengewone genezing aanschouwde, was zij ten hoogste verwonderd en vroeg zij zich af: is deze niet de zoon van Lavid? iJoch de Phariseen zeiden: Hij heeft Beolzebul in, en werpt de duivelen slechts uit door den vorst der duivelen. Jesus wederlegde hunne bewering vooral op drie gronden. Eerstens: indien de Satan den Satan uitwierp, zou zijn rijk verdeeld zijn. Tweedens: wierpen de zonen der Phariseën de duivelen uit. Indien zij dus beweerden, dat Hij door Beelzebub de duivelen uitdreef, moesten zij, daar zij hiervoor geen bewijs leverden, hetzelfde van hunne zonen zeggen. Eindelijk stelde Jesus de dwaasheid hunner bewering in het licht door de volgende gelijkenis: hoe kan iemand het huis van den ster Jee binnengaan en zijn huisraad wegrooven, tenzij hij eerst den sterke

-ocr page 219-

214

vastbincle? Eu alsdan zed hij dezes huis uitplunderen. Wanneer een sterke gewapend zijn voorhof-bewaakt, is alles, wat hij bezit, in veiligheid. Doch wannecT ecu sterkere dau hij Jievn overvalt en ovet-vnnt, ontneemt hij hem al zijn wapentuig, ivaarop hij vertrouwde, en verdeelt hij zijn buit.

Nu liet Jesus gevoelen, aan welke zonde zij zich schuldig maakten met, tegen beter weten iu , de wonderen van den koning van het Gods rijk aan Beelzebub toe te schrijven : daarom zeg Ik u, alle zonden en lasteringen, waaraan zij zich tchuldig malen, zullen den menschen verf/even worden; maar de lastenny tegen den Geest zal niet vergeven worden.

Onder anderen stelde Jesus, om hun den ellcndigen en gevaarlijken toestand te doen begrijpen, waarin zij door deze verwaarloozing zijner genade en wonderen zich bevonden, deze gelijkenis voor: wanneer de onreine geest van den mensch is uitgegaan, wandelt hij rond door waterlooze plaatsen, zoekende naar rust zonder die te vinden. Ban zegt hij: ik zal wederkeer en in mijn huis, van waar ik ben uitgegaan. Wanneer hij nu komt, vindt hij het ledig, met bezems gevaagd en versierd. Ban gaat hij

-ocr page 220-

215

heen en neemt zeven andere (/centen met zich, die hoozer zijn dan hij zelf, en zij gaan linnen en wonen aldaar. En het laatste van dien mensch wordt erger dan het eerste. Zoo zal hei ook met dit allerhoosaardigst geslacht gaan.

lenvij] de Heer zoo sprak , riep eene vrouw hem toe: zalig de schoot, die U gedragen heeft, en de horsten die U gezoogd hiebben! Jesus ant-vvoordde: Ja, maar zalig ook zijn zij, die het woord Gods aan hoor en cn bewaren.

loan Jesus' vijanden bemerkten, dal zij de beschuldiging, als of hij door Beelzebub werkte, met door konden drijven, traden anderen op, om hem een teeken van den hemel te vragen. Doch Jesus antwoordde: dit geslacht is een boos en overspelig geslacht. Het vraagt een teeken, maar geen teeken zal aan hetzelve gegeven worden, dan het teeken van Jonos den profeet. Want Oelijk Jonas een teeken was voor de bewoners van JSinite, zoo zal ook de zoon des menschen zijn voor dit geslacht. Gelijk Jonas drie dagen cu drie nachten in het ingewand van den zeevisch was, zoo ook zal de Zoon des menschen drie dagen ui den schoot der aarde blijven.

-ocr page 221-

216

§ 13. Jesus ten maaltijd hij een Phariseér. Hij bestraft de Phariseën en schriftgeleerden.

Mt. XXIII: 23-36. Lc. XI 37—XII: 12.

Nog sprak Jesus, toen een Phariseër Hem ten maaltijd noorligde. Jesus nam de uitnoo-diging aau, en legde Zich, zondei' Zich de handen tc wasschen, aan tafel. De gastheer ergerde zich hieraan. Toen sprak Jesus: wee u, gij schijnheilige schriftgeleerden en Tharise'em gij tei-nigt het uitwendige van drinkbeker en schotel, ■maar het inwendige bij u is vol roof en ongerechtigheid____ Wee ii, gij schijnheilige Schriftgeleerden en Phariseën, die de tienden geeft van muntkruid, anijs, komijn, wijnruit en van alle moeskruiden, en de gewichtigste zaken der wet verwaarloost ! de rechtvaardigheid, de barmhartigheid, de trouio en de liefde Gods niet in acht neemt. Het eene moest gij doen, en het andere niet achter laten. Blinde leidslieden, die de mngge zift en den kameel doorzwelgt. Wee v, gij Phariseën! want gij bemint de eerste zitplaatsen in de synagoge, en de begroetingei op de markt. IVee u, gij schijnheilige Schriftgeleerden en Phariseën! Want gij zijt gelijk aan wit gepleisterde graven. Deze schijnen den menschen

-ocr page 222-

217

uiterlijk teel fraai toe, maar inwendig zijn zij vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid.

Nu nam een der wetgeleerden het woord op en zeide; met zoo te spreken, Meester, leleedigt rjij ook ons Doch Jesus gaf ten antwoord: ook aan u, wetgeleerden, wee! want gij belaadt de menschen met lasten, die zij niet kunnen dragen , en gij zelf raakt die lasten met een vinger niet aan.

En nu ging de Heer met heilige verontwaardiging voort: wee u, (jij schijnheilige Schriftge, leerden en Phariseën, die de graven der profeten opbouwt, en de gedenkteekenen der rechtvaardigen versiert! Doch uwe vaderen hebben ze gedood En gij zegt: hadden wij in de dagen onzer vaderen geleefd, wij zouden hunne deeljenooten niet geweest zijn in het bloed der profeten. Zoo getuigt gij tegen u zeiven, dat gij de zonen zijt ■van hen, die de profeten hebben vermoord, en dat gij met hunne werken instemt. Gij dan maakt de maat uwer vaderen vol! want zij hebben ze gedood, en gij bouwt hunne grafsteden op. Slangen , adderengebroedsel, hoe zutt gij het oordeel der hel ontnluchten ? Daarom heeft ook Gods wijsheid (door Mij) gezegd: zie, ik zal tot ■hen profeten en wijzen, en schriftgeleerden en

-ocr page 223-

218

apostelen zenden, en gij zult er van dooden en Jcruisigen, en er van in uwe Synaqoqe geeselen en ze van de eene stad lol de andere vervolgen , zoodat van dit gedacht zal geëiscJU worden al het rechtvaardige bloed, dat op aarde sedert de grondlegging der wereld verqolen is , van het bloed van Abel den rechtcaardige af tot aan het bloed van Zacharias, den zoon van Bamchias, dien gij hebt gedood tussehen den tempel en het altaar. Voor waar, Ik zeg u, dit alles zal komen over dit geslacht

Wee n, zoo besloot Jesus, gij wetgeleerden! want gij hebt den sleutel der kennis weggenomen j zelf zijl gij niet ingegaan, en hen, die ingingen, hebt gij geweerd.

Terwijl de Heer zicli in liet huis van den Phariseër bevond , was daar buiten eene groote menigte volks zaaingestroomd , gt;:oodat zij elkan ■ der verdrongen. Jesus, toen Hij het huis verliet, begaf Zich tot hen, en begon nu Zijne leerlingen ten aanhoore des volks tegen den invloed der Phariseën te wapenen.

Wacht u, zeide Hij, voor den zuurdesem der Phariseën, die huiihelaiij is A'iets /s bedekt, dat ontdekt, niels verborgen dat niet geiveten zal worden. Want wat gij in de duisternis gezegd hebt,

-ocr page 224-

219

zal hij hel daoUchl gezegd worden, en wat gij aan het oor in de binnenkamers gejluisterd hebt, zal op de dal-en verkondigd tvvrden. Doch tot u, mijne crienden, zeg Ik: vreest niet voor hen, die het lichaam moorden, maar daarna niets meer doen kunntn. Ik zal u toonen, wien gij moet vreezen. Freest Ilem , Die na gedood le hebben, kan nedersior-len, in de hel. Ja, Ik zeg a, vreest Dien. Worden niet vijt mtissehen verkocht voor twee penningen en niet een van die is bij God in vergetelheid. Ja, zelfs de haren van mv hoojd zijn alle geteld. Wilt dus niet vieezen; meer dan eene menigie mnsschen zi)t gi]. En Ik zeg u: al, wie mij beleden zal hebben voor de meMchen, dien zal ook de Zoon des menschen belijden voor de engelen Gods: maar loie mij verloochend zal hebben voor de mt nschen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods. En al wie een lasterwoord zegt tegen den Zoon des menschen, dien zal het vergeven worden ; maar wie tegen den 11. Geext zal gelasterd hebben, dien zal het 7vel venjeven worden. En wanneer zij u zullen brengen in de synagogen en lolde overheden en macht-hebbenden, weest dan niet bezorgd, hoe of wat gij zult antwoorden, of wat gij zult spreken ; ivantde R. Geest zal u in dat uur leer en, wat gij zeggen inoct.

-ocr page 225-

220

§ 14. Christus onttrekt zich aan 'l beslechten van een twist. GilijJcenissen.

Mt. XXIV: 42-54. Lc. XIII. 13-59.

Terwijl Jesus de bovenvermelde woorden tot zijne leerlingen richtte, onderbrak iemand zijne rede en zeide : Meester, zey aan mijn broeder , dat hij met mij de erfenis verdeele. Doch de Heer antwoordde: rnensch! wie heeft 31 j tot rechter of deeler gesteld tussehen u lieden?

De Heer nam uit dit voorval aanleiding om tegen de overmatige zucht naar het aardsche te waarschuwen. Ziet toe, zegde Hij, en wacht u voor de gierigheid-, zoant niet door iemands overvloed heeft hij leven uit zijne goederen. Het land van een zeiier rijk man bracht overvloedige vruchten voort, en hij dacht en sprak bij zich zeiven: wat zal ik doen , daar ik niet heb om mijne vruchten te verzamelen ? En hij zeide: dit zal ik doen-, ik zal mijne graanschuren afbreken en grootere boimen, en daarin zal ik al mijn (jewas en goed verzamelen. Ban zal ik zeggen tol mijne ziel: ziel! gij hebt vele goederen opgelegd voor vele jaren; rust, eet, drink, geniet. God sprak tol hem: gij dwaas! dezen nacht zal

-ocr page 226-

221

men uwe ziel van u terug eischen, en hetgeen gij bereid hall, voor wie zal het zijn? Zoo gaai het hem, die schatten vergadert en niet rijk is voor God.

Nu spoorde Jesus de zijnen aan, zich te wachten voor overtollige bezorgdheid voor het aardsche, eu in het bijzonder sprak Hij tot zijne leerlingen: vreest niet, o kleine kudde! ïvant het heeft uwen Vader behaagd, u het rijk te geven. Verkoopt hetgeen gij bezit, en geeft het ten aalmoes. Maakt n geldbuidels, die niet verslijten, een schat, die niet afneemt in den hemel, waar geen dief genaakt noch mot verderft. Want waar uw schat is, daar is mo hart.

Jesus drong er bij zijne leerlingen op aan, dat zij hunne zorg zouden wijden aan de uitbreiding van het rijk Gods. Laat uwe lendenen omgord zijn, en de lampen in uwe handen brandende, en weest gelijk aan mensehen, die hunnen heer opwachten, wanneer hij van de bruiloft terugkeert, om, wanneer hij komt en klopt, hem dadelijk te openen. Zalig zijn die dienstknechten, welke de heer, wanneer hij komt, wakende zal vinden. Voorwaar Ik zeg u: hij zal zich omgorden en ze doen aanliggen, en rondgaande

-ocr page 227-

222

zal hij hen bedienen. Jin indien hij met de tweede nachtwake , of ook met de derde nachtwake komt en hen aldus vindt, zalig zijn die dienstknechten.

Nog nader drong Jesus op waakzaamheid aan door het volgende voorbeeld; verstaat ook dit, dat een huisvader. indien hij wist} op wat uur een dief zou komen, hij voorzeker zou waken en niet zou toelaten, dat zijn huis icerd doorgebroken. TFeest daarom ook gij bereid, icant ter nre, dat (jij het niet denlt, zal de Zoon des mènschen komen.

Nu vroeg Petrus: Heer, zegt gij deze gelijkenis tot ons of tut allen? Jesus vroeg op zijne beurt: loie is wel de getrouwe en wijze huisverzorger, dien de Heer heef t gesteld over zijn dienstpersoneel om ten bekwamen tijde de maat tarwe toe te deelen ? Zalig de dienaar, dien de Heer, wanneer hij komt, beoinden zal zoo te doen. Voonoaur ik zeg u: hij zal hem stellen over al hetgeen hi;j bezit. JDoch indien zulke dienstknecht, boos als hij is, in zijn hart zou zeggen: mijn heer vertoeft te komen, en zou beginnen zijne mededienstknechten en dienstmaagden te slaan , en te eten en te drinken, en beschonken te zijn, zal de heer van

-ocr page 228-

■2^3

dien dienaar komen op een day, waarop hij het vict verwacht, en op een uur, waarop hij het viel voorziet, en hij zal hem afscheiden, en zijn deel stellen met de ongstrouwen. Baar zal ge-ive.en zijn en geknars der tanden. Be dienaar alzoo, die den wil zijns heer en heeft gekend, en niet gereed gemaakt noch gedaan heeft volgens zijn wil, zxl veel slagen ontvangen. Hij echter welke dien niet gekend en strafwaardige dingen gedaan heeft, zal weinig slagen ontvangen. En van ieder, aan vnen veel gegeven is, zal veel worden gevorderd; en aan icien veel is toevertrouwd, van hem zal meer geëischt worden.

Na in een drietal gelijkenissen aan zijne apostelen onthechting, waakzaamheid en zorg bij de uitbreiding van zijn rijk te hebben aangeprezen, keerde Jesus terug tot het punt der vervolgingen, waarvan Hij was afgeweken: Ik hen gekomen, zoo sprak hij, om een vuur op de aarde te werpen, en wat wil Ik anders elan dat het ontstoke worde! Bock Ik 7noet met een doopsel gedoopt worden, en hoe zeer word Ik beklemd, tot dat het volbracht zij. Meent gij, dat Ik op aarde gekomen hen om vrede te geven ? Neen, zeg ik ti, maar verdeeldheid.

-ocr page 229-

224

Verdeeldheid kwam Jesus brengen Het bleek reeds uit zijn strijd met de Phariseëu, die hemelteekenen vroegen. Daarom zeide Hij: ali

gij uit het westen eetie wolk ziet opkomen, zegt gij terstond; er komt regen; en het geschiedt zoo. En wanneer gij den zuidenwind waaien ziet, zegt gij: er zal hitte zijn; en het geschiedt. Gij huichelaars! het uitzicht van hemel en aarde weet gij te onderscheiden, hoe onderscheidt gij dan dezen tijd niet ?

§ 15. Eenige Galileërs op level van Pilatus vermoord. l)e onvruchtbare vijgeboom. Eene genezing op den Sabbath. Twee gelijkenissen

Mt. XIII; 31—33; Mc. IV; 30—32. Lc. XIII; 1—21.

Omtrent dezen tijd bracht mquot;n den Heer het bericht van Galileërs, die Pilatus, terwijl zij in den tempel offerden, had laten dooden, zoodat hij letterlijk hun bloed met dat hunner offerande vermengd had. De berichtgevers, naar het schijnt, verkeerden in den waan, dab deze Galileërs, daar hun zoo iets overkomen was, boven anderen zondaars waren. Althans Jesus zeide: meent gij, dat deze Galileërs boven-

-ocr page 230-

2^5

al de Galileërs zondaars waren, omdat zij dit, hellen verduurd? Neen, zeg ik u; maar, indien, gij geen loele doet, zult gij allen desgelijks omkomen. Evenzoo die achitien, op welke de toren, van Siloë viel en die hij doodde, weent gij, dat zij schuldiger waren dan al de menamp;chen, die te Jerusalem loonen. Neen zeg Ik u; waar indien gij geen boete doet, zult gij allen desgelijks vergaan.

Jesus drong nog verder aan op de noodzakelijkheid dier boetvaardigheid door de volgende gelijkenis: Zeker iemand hezat een vijgeboom, geplant in zijn wijngaard, en hij kwam, vrucht daaraan zoeken, doch vond er geene. Nu zegde hij tot den wijngaardenier : zie, reed* drie jaren zijn het, dat ik vrucht kom zoeken aan dezen vijgeboom, doch ik vind er geene. llomv hem dus uit! Waartoe beslaat hij den. grond? Doch deze antwoordde en zeide hem: heer, laat hem nog dit jaar staan , tot dat ik rondom hem gegraven en mest gelegd hel. En wellicht brengt hij vrucht voort; zoo niet, dan, zult gij hem laten uithouwen. Tiet is duidelijk, dat Israël hier door den vijgeboom wordt aan. gewezen, en dat het na drie jaren vruchteloozen arbeid van Christus, den Goddelijken wijn-

-ocr page 231-

22(J

gaardenier, weldra, indien liet geen vruciiten ^ Sahh

voortbraebt, verworpen zou worden. | en

Eenigen tijd hierna, waarschijnlijk den laatsten H

sabbath voor het feest der tempelvernieuwing, won

kwam eene vrouw tot Jesus, terwijl Hij Zich | aan!

in de synagoog bevond, om er Zij tie leer te H dacl

verkondigen. Zij werd reeds achttien jaren door rijk

een geest van verzwakking gekweld Zij was ; Hij

zoo zeer ineengebogen, dat zij volstrekt niet | gel

opwaarts koude zien. Nauwelijks had Jesus ; gel

haar opgemerkt, of Hij riep haar tot Zich en | nan

zeide: vrouw, gij zijt verlost van uwe krankheid. |j jiei

Te gelijkertijd legde Hij haar de handen op, doe

en zie! op den eigen stond richtte zij zich op, de

en verheerlijkte God door warme daukbetui- loo

ging voor die onverhoopte weldaad. Doch de 7Ut overste der Synagoog was misnoegd, dat Jesus

deze genezing op een Sabbath had bewerkt. is

Jesus echter bestrafte hem en sprak; Indclie- na.

laars! maakt niet een ieder uwer op den Sahbaht iiex zijn os of ezel van de kribbe los, en leidt hij hem niet heen om hem te drenken ? En. deze,

eene dochter van Abraham, welke de Satan nu reeds achttien jaren gebonden hield, moest zij niet van dien hand worden los gemaakt op den

I

-ocr page 232-

227

Sahiath ? Zijne tegenstanders waren beschaamd €n verpletterd en wisten niets te antwoorden.

Het volk echter juichte over de heerlijke wonderwerken , die Jesus verrichtte. Naar aanleiding van dien vestigde de Heer de aandacht op de toekomstige uitbreiding van zijn rijk door twee gelijkenissen. Waaraan, zegde Hij, is het rijk Gods qelijk, en door welke gelijkenis zullen wij het afbeelden ? Het is gelijk aan een korrel mostaardzaad, dien iemand nam en in zijne^i hof zaaide. Welk zaad wel het kleinste is van al de zaden (daar gezaaid), doch het schiet op, wordt het grootste van al-de moeskruiden, en groeit op tot een groot en boom. zoodat de vogelen des hemels komen en rusten op zijne takken onder zijn loover.

Waarbij zal Ik het rijk Gods vergelijken ? Het is gelijk aan een zuurdeeg , hetgeen eene vrouw nam, en kneedde onder drie maten meets , totdat het geheel gezuurd was.

§ 16. Jesus op het feest der tempelwjding.

Hij begeeft zich naar Ferea.

Mt. XXIII; 37—39; Lc. XIII: 22—35; Jo, X: 22—42.

Intusschen was het feest der tempelwijding

15

-ocr page 233-

228

genaderd, hetgeen omstreeks liet begin December werd gevierd ter lierinnering aanl De de reiniging eu de wijding van den tempel. ; sprak Jesus, daar Hij zich ia Judea bevond, liet 1 Zij t niet na Jerusalem te bezoeken. Op een deil grepi acht dagen van dit feest nu wandelde Jesus,! Jesui daar het winter was, om zich tegen den regen| Heei te beschutten, ouder de dubbele gaanderij vani hun Salomon, aan de oostzijde des tempels. De| lt;jeto( joodsche oversten, toen zij den Heer zagen, werl omringden Hem, en stelden Hem niet zonder: boosaardige, inzichten de vraag: Aoe lang houdt % gods gij ons gemond in twijfel? Indien Gy de Chrisius zijt, zeg het ons dan openlijk. Jesus antwoordde, dat het vau zijn kant aan geen verklaringen had ontbroken eu dat zijne wouderen zijne woorden hadden bevestigd. Maar het ontbrak hen aan den goeden wil en volgzaamheid ,

eigen aan zijne kudde. Mijne schapen zegdo dc Heer, hoor en naar mijne stem, en Ik ken ze en tij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwig leven en zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze uit mijne hand rooven. Wat Mijn Vader Mij gegeven heeft, is groot ei dan alles, en niemand lean ze uit de hand mijns

vanl

-ocr page 234-

229

Vaders wegrooven. Ik en de Vader zijn één.

De Joden begrepen te recht, dat de Heer sprak van zijne wezenseenlicid met den Vader. Zij beschouwden dit als eene godslastering en grepen daarom verbitterd naar steenen, om Jesus als godslasteraar te steenigen. Maar de Heer zonder zijne kalmte te verliezen, sprak hun toe: vele voorireffelijJee werken heb Ik n getoond van wege mijnen Vader; om welk van die v: er ken steenigt gij Mij? Niet om eenig goed werk steenigen wij u, was het antwoord, maar om de godslastering, en omdat Gij een mensch zijnde, IJ zeiven tot God maakt.

Jesus gaf ten antwoord, dat in de psalmen (ps. 81) van menschelijke rechters, alleen omdat zij God op aarde moesten vertegenwoordigen, gezegd werd: gij zijt goden. Zijne tegenstrevers konden toch wel niet beweren, dat dit eene godslastering was. Maar hoe durfden zij Hem dan van godslastering beschuldigen, Dien de Vader tot Messias had afgezonderd, omdat Hij gezegd had; Ik ben Gods Zoon; Ik bezit een wezen met den Vader. Zijne wonderen moesten hen van de waarheid dezer bewering overtuigen. Gelooft aan de werken, zoo besloot

-ocr page 235-

230

Hij, opdat gij wcLet en geloovet, dat dn Vader in Mij is en Ik in den Vader ben.

De Joden, toer zij den Heer zoo nadrukkelijk zijne uiedezelfstandigheid met den Vader hoorden handhaven, zochten zich meester te maken van zijn persoon. Maar de Heer ver^ ijdelde door zijn Goddelijke Macht hun aanslag en ontging aai; hunne handen. Hij verliet met zijne apostelen Jerusalem, en begaf zich naar Perea over den Jordaan , daar waar Joannes vroeger doopte. Velen sloten zich hier bij Hem aan. Joannes, zegden zij, heeft wel geen enkel teeken gedaan, maar alles, wat Joiinnes van dezen heeft gezegd, was waar.

Hier in Perea werd Hem weldra door iemand de vraag gesteld: Heer, zijn ze weinig, die zalig worden? Strijdt, zoo was zijn antwoord, om linnen te gaan door de enge poort; want velen zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan tn het niet vermogen. Wanneer de Vader des huisgezins zal zijn ingegaan en de deur gesloten zal hebben, zult gij beginnen huiten te staan, en aan de deur te kloppen, zeggende: Heer, doe ons open. Maar Hij zal u antwoorden: Ik weet niet, van waar gij zijt: wij hebben in uw lijzijn gegeten en gedronken

-ocr page 236-

231

en op onze stralen heht gij fjeleerd. Maar Hij zal tot u zeggen : ik weet niet, van waar gij quot;.ijl; weg van mij,gij allen, werkers van ongerechtigheid... Tenzelfden dage, dat de Heer deze vraag beantwoordde, zegden eenige JPhariseën waarschuwend tot Hem : ga weg en certreh van hier, want Herodes zoeld u te dooden. Doch Jesus sprak : gaat en zegt aan dien vos: zie! ik werp (jooze geesten uit en verricht genezingen heden en morgen, en ten derden dage is mijn einde daar. Doch heden en morgen, en den volgenden dag moet ik op weg zijn, want het mag niet, dat een profeet gedood worde buiten Jerusalem.

En nu de Heer van zijn dood te Jerusalem sprak, riep hij uit: Jerusalem! Jerusalem, dat de profeten doodt tu steenift degenen, die tol n gezonden worden, hoe dikwerf heb Ik moe kinderen willen vergaderen, gelijk een vogel zijn nest, eei.e hlt; n hare kiekens onder de vleugelen vergadert, en gij hebt niet gewild! 'Zie uw huis, zal u woest gelaten worden. En Ik zeg u, gij zult Mij niet meer zien, totdat gij zegt: gezegend Hij, Die komt in den naam des Heer en.

-ocr page 237-

282

§ 17. He gcnoziny van een waterzuchtije op den

Sabhath; gesprekken bij die gelegenheid.

Le. XIV; 1-35.

Korten tijd hierna werd Jesus door een van de oversten der Phariseën uitgenoodigd tot het feestmaal, dat gewoonlijk op den Sabbath gehouden werd. Toen de heer in dat huis verscheen, lieten de aanwezigen niet na. Hem scherp te bespieden. En zie! onverwacht voor men nog aan tafel ging, stelde zich een waterzuchtige voor Jesus. De Verlosser zag het verlangen van den kranke. Daarom vroeg hij aan de wetgeleerden en Phariseën, die daar tegenwoordig waren : is hei geoorloofd op den Sahhath te genezen? Allen bewaarden het stilzwijgen. Jesus raakte daarop den kranke aan , genas hem en zond hem heen. Nu zeide de Heer: tvie mver zal zijn os of ezel, indien hij in een put valt, er niet terstond uittrekkeri, op den Sabhath ?

Hierna ging men aan tafel. Jesus bfraerkte, hoe allen er op uit waren, om de eerste plaatsen te bemachtigen. Daarom zeide Hij, toen allen aanlagen : als gij ter bruiloft genoodigd zijt, ga

-ocr page 238-

233

dan niet aanlegocn op de eerste plaats, opdat niet, indien wellicht iemand aanzienlijker dan gij (jenoodigd is, hij, die u en hem genoudigd heeft, home en zegge: maak plaats voor dezen, en gij met schaamte de laatste plaats zoudt gaan innemen. Maar wanneer gij genondiqd zijt, ga en lig aan op de laatste plaats, opdat, wanneer hij komt, die u genoodigd heeft, hij tot n zegge : vriend, ga honger op. Ban zal n zulks eene eer zijn voor moe dischgenooten. Want al wie zich verheft, zal vernederd, en wie zich vernedert, zal verheven worden.

Nu richtte Jesus Zich tot den gastheer. Wanneer gij een middag of avondmaal aanricht, '/eicle Hij, noodig dan niet ii, vrienden of uwe broeders, of uwe Uoedvenvanlen, of rijke naburen, opdat niet soms zij n wederkeerig noodigen, en u vergelding geschiede Maar wanneer gij een gastmaal aanrv ht, noodig armen, kreupelen en blinden, en zalig zult gij zijn, omdat dezen niet in staat ■zijn, u te verge'den, want Lij dp opstanding der /rechtvaardigen zal u alles vergolden worden.

Toen een der dischgenooten Christus van de opstanding der rechtvaardigen hoorde spreken, riep hij uit: zalig hij, die iroodzal eten in het rijk Gods!

-ocr page 239-

234

Jesus stelde ïiog de volgende gelijkenis voor: Zeker mensch richtte een groot avondmaal aan en noodigde velen. En met het uur-des avondmaals zond hij zijn knecht om aan de gcnoodigden te zeggen, dat zij zouden komen, daar alles reeds toebereid was Doch allen begonnen zij gelijkelijk zich te verontschuldigen. Be eerste zeide tot hem : ik heb eene landhoeve gekocht en ik moet noodzakelijk gaan om. ze te bezichtigen; ik bid u, verschoon mij. En een ander zeide: ik heb vijf koppel ossen gekocht en ga ze beproeven; ik bid u, verschoon mij. En een ander zeide: ik heb eene vrouw gehuwd en daarom kan ik niet komen.

Be dienstknecht dus keerde terug en boodschapte dit aan zijn heer. Toen werd de vader des huis-gezins tournig en zegde tot zijnen dienstknecht: ga spoedig uit naar de ph inen en straten der stad, en breng de armen, en lammen en blinden en kreupelen hier binnen. En de dienstknecht zeide ; heer, het is geschied, gelijk gij bevolen hebt, en er is nog plaats. Be heer zeide dan tot den dienstknecht: ga uil naar de wegen en heggen en dwing dat wen binnen kome, op dat mijn huis vol worde. En ik zeg u lieden: geen dier mannen

-ocr page 240-

235

die genoodigd waren, zal mijn avondmaal proeven.

Kort na dit Sabbathtnaal bevond Jesus Zich op weg, en werd Hij gevolgd door vele scharen. Daar waren er, die üijne leerlingen verlangden te worden. Jesus bleef daarom stilstaan, keerde Zich om en sprak : indien iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader en moeder en vrouio en kinderen en broeders en zusters , ja zelfs zijn eigen leven, kan hij mijn leerling niet zijn. En wie zijn kruis niet draagt en achU r Mij gaat, kan mijn leerling niet zijn. — Wie toch onder u, als hij een toren wil douwen, zet zich niet vooraf neder, en herekont de nood/ge kosten, of hij wel heeft om te voleindigen; opdat niet, als hij den grondslag gelegd heeft en niet voleindigen kan, allen, die het zien, hem beginnen te bespotten en te zeggen: deze menseh begon te bouwen, maar heeft niet kunnen voleindigen. Uf welke koning , die ten oorlog wil oprukken tegen een anderen koning, zet niet eerst zich neder om te beraadslagen, of hij in staat is met tien duizend slag te leveren aan hem., die met twintig duizend teqeu hem aanrukt? En zoo niet, zendt hij, als deze noc/ ver af is. een gezantschap, en vraagt een vredesi er-draq. Even zoo dan lean niemand van u, die niet aan alles verzaakt , wat hij bezit, mijn leerling zijn

-ocr page 241-

230

§ 18. Jesus' liefde voor de zondaren.

Drie gelijkenissen.

Lg. XV: 1—32.

Jesus muntte uit door eene grenzelooze barm-ijartigheid. De tollenaars en de zondaars gevoelden zich tot Hem getrokken , en ook hier in Perea kwamen zij aanhoudend tot Hem, om Hem te hooien. Jesus bejegende hen met innemende welwillendheid. De Phariseën mor den hierover en zeiden : deze ontvangt de tollenaars en tet met hen. De Heer stelde, om de verkeerdheid van dit gedrag te doen gevoelen, drie gelijkenissen voor.

De eerste was die van het afgedwaalde schaap, die wij vroeger reeds eenmaal hebben vernomen. Indien de herder zich verheugt met zijne vrienden over het teruggevonden schaap, mochten dan de Phariseën wel morren, dat Hij de zondaars ontving ?

De tweede gelijkenis luidde; of welke vrouw, die tien drachmen heeft, bij aldien zij eene drachme verliest, steekt niet de lamp aan en veegt het huis uit, en zoekt vlijtig, tol zij die vindt? En als .zij ze gevonden heeft, roept zij hare vriendinnen

-ocr page 242-

237

■en gcburen bijeen en zef/t: verlieugl u met mij want ik lub de drachme, die ik verloren had, teruggevonden. Evenzoo zeg Ik u, zal er blijdschap zijn bij de engelen Gods over een zondaar, die zich bekeert,

In de derde gelijkenis schilderde Jesus ons het fifdwalen van den zondaar en zijne steeds toenemende ellende, en aan den anderen kant zijne trapsgewijze bekcering. Zeker mensefi, zegde Jesus, had twee zonen, en de jongste van-hem ztide tot zijn vader : vader, geef mij van 't yoed het deel, dat mij toekomt. En deze verdeelde Jam het goed. En niet vele dagen daarna vertrok de jongere zoon, na alles bijeen vergaderd- te hebben, in den vreemde naar een ver afgelegen land, cn daar verkwistte hij zijn goed met ongebonden te leven. En nadat hij alles verteerd had, ontstond een groofe hongersnood in dat land, en hij berjon gebrek te lijden. En hij ging heen en hij verbond zich aan een der burgers van dat land' en deze zond hem naar zijne hoeve, om varkens le hoeden. En hij wensehte het lijf te mogen vullen, met het voedsel, dat de zwijnen aten, maar niemand jaf het hem. Toen keerde hij m zich zeiven en zcide ; hoeveel hvurlingen hebben in mijns vaders huis overvloed van hrood, en ik

-ocr page 243-

238

verga hier van honger. Ik zal opslaan en lol mijnen vader gaan, en ik zal hem zeggen: vader ! ik heb gezondigd tegen den hemel cn tegen u; ik hen niet meer waardig, uw zoon genoemd te worden : maak mij als een uwer huurlingen. En hij stond op en kwam tot zijnen vader. Fm toen hij nog ver af was, zag hem zijn vader en werd door medelijden bewogen, en liep naar hem toe, en viel hem om den hals en kuste hem. En de zoon zei de tot hem \ vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen n; ik hen niet meer waardig uw zoon genoemd te worden. Maar de vader zeide tot zijne dienstknechten \ brengt spoedig het beste kleed en trekt het hem aan , en geeft hem een ring aan de hand, en schoenen aan zijne voeten. En haalt het gemeste kalf, en doodt het} en laat ons maaltijd houden en vrolijk zijn; want deze, mijn zoon , was dood, en is weder levend geworden ; hij was verloren en is teruggevonden. En zij begonnen een vreugdemaal te houden.

'Lijn oudste zoon nu was op het veld. En loeit hij terugkeerde en het mis naderde, hoorde hij muziek en dans; en hij riep een van de knechten, en vroeg, wat dit was. Deze zeide tot hem: uw broeder is gekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hj h-m behouden heeft terug

-ocr page 244-

239

ontvangen. Hierop loerd hij toornig én wilde niet binnen hamen. Zijn vader ging dan naar buiten en begon hem te verzoeken. Maar hij gaf zijn vader ten antivoord: zie, zoovele jaren dien ik u en nooit heb ik mv bevel overtreden; doeh nooit hebt gij mij een ho'.je gegeven om met mijne vrienden feest te houden. Haar zoodra deze, uw zoon, die zijn goed met ontuchtige vrouwen heeft doorgebracht, gelcomen is, hebt gij voor hem het gemeste half geslacht. Doch hij zeide tot hem : kind, gij zijt altijd bij mij, en al het mijne is het uwe. Maar er moest feest gehouden worden en vreugde zijn, want deze, uw broeder, was dood en herleefde; was verloren en is teruggevonden.

§ 19. De gelijkenis van den onrechtvaardig en

rentmeester. Leer over het huwelijk. De geschiedenis van den rijken vek.

Mt. XIX: 2—13. Mt. X; 2—12; Lc. XVI: 1—31.

Na de voorgaande drie gelijkenissen, stelde de Heer nogmaals eene parabel voor, doch van geheel andere strekking.

Er was een zeker rijk mensoh, zegde Jesus die een rentmeester had, en deze werd bij hem aangeklaagd, als die dezelfs goederen verkwist had. En hij ontbood hem en zeide tot hem ; wat hoor

-ocr page 245-

240

ik daar van v. ? lef/ rekening af van v.w renimeei-tcrschap, want gij zuil niet langer meer rentmeester kunnen zijn.

I)e rentmeester nu zeicle bij zich zclven : wat zal ik doen, daar mijn heer mij het rentmeester' schap afneemt ? Spitten kan ik niet; voor bedelen schaam ifc mij. Ik ïveet wat ik doen zal, opdat wanneer ik van het rentmeesterschap ontslagen ben, zij mij in hunne woningen opnemen. Hij riep de schuldenaars zijns heer en derhalve een voor een bij zich en zeide tol den eerste: koeceel zijt gij mijnen heer schuldig ? Deze zeide: honderd vat olie. En, hij zeide tot hem: neem moe handschrift en schrijf spoedig vijftig. Vervolgen zeide hij tot een andere: en gij, hoeveel zijt gij schuldig ? Deze zeide: honderd mud tarwe. En hij zeide, neem uwen brief en schrijf tachtig. Lu de heer prees den on rechtvaardigen rentmeester,, omdat hij voorzichtig had gehandeld; want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in hun geslacht. En ik zeg u lieden : maakt u vrienden nit den Mammon der ongerechtigheid, opdat zij, wanneer gij zult bezweken zijn, u opnemen in de eeuwige woon-tenten. Die getrouw is in het geringe, is ook in het grootere getrouw, en die in het geringe

-ocr page 246-

•241

Oiireckivaardig is, is oak in hut groolere onreckt-oaardig. Indien ff ij dan den onrechtvaardigen mammon, niet getrouw zijl geweest, wie zal u hei ware toevertrouwen? En indien gij in een anders goed niet getrouw zijl geweest, wie zal u dan het moe geven?

Dc Pharisecn stelden bij deze gelegeuheid of iets later den Heer ook de volgende vraag: mag de man zijne vrouio verstoeten om allerlei reden'' Jesus antwoordde: xcat heeft u Moses hevelen? Moses, zegden zij, heeft toegestaan een scheidehrief te geven en haar weg te zenden. De Heer hernam: heht gij niet gelezen, dat God, Die den mensc/i schiep, va7i den beginne hen man en vrouw heeft gemaald. En dat hij sprak-, daarom zal de man vader en moeder verlaten, en zijne vrouio aanhangen ev zij twee zuilen-zijn tot één vleeseh. Derhalve zijn zij niet meer twee , maar één vleeseh. Wat God dus heeft vereenigd, dal seheide geen mensch. Waarom, hervatten zij, heeft dan Mo zes bevolen een schei-debrief te genen en zoo te verstoeten ? Jesus antwoordde.- om de verstoktheid mes harten heeft Moses u toegelaten, uwe vrouwen weg te zenderu (en) u dit bevel gegeven; maar van den beginne is het zoo niet geweest.

-ocr page 247-

2 IS

Te huis ondervroegen Hem ook de leerlingen omtrent hetzelfde punt: Ik zeg n, zoo sprak Jesus, al wie zijne vromv verstoot, tenzij om hoererij, en eene andere huwt, doet overspel en hij, die de veidootene huwt, doet onerspel En indien eene vrouw haren man verlaat en een andere huwt, doet zij overspel. De leerlingen hernamen : indien de zaak va'i de man met de vrouw dusdanig is, dan is het ihet raadzaam, ie trouwen. Do Heer gaf hun ten antwoord: niet allen vatten dit woord; slechts zij, aan wie het gegeven is. Want er zijn onliuwbaren, die van den schoot hunner moeder zoo geboren zijn; en er zijn onhuwharen, die vo,n de menschen in dien slaat zijn gebracht, en er zijn onhnwbaren, die zich in dien toestand hebben gebracht om hel rijk der hemelen. Die het vatten kan, vatte het.

Omtrent dezen tijd, zoo al niet bij dezelfde gelegenheid, stelde Jesus deze gelijkenis voor: er was een zeker rijk mensch, die nekleed ginq in purper en fijn lijmvaad, en dagelijks een prachti-gen maaltijd hield. Ook was er een zeker bedelaar, Lazarus genaamd, die aan zijne -poort lag, vol zweren; hij wenschte zich Ie verzadujen met de kruimels, die van de tafel des rijten vielen, en niemand gaf ze hem; maar ook de honden

-ocr page 248-

243

kwamen en likten zijne ztveren. Het gebeurde nu, dat de bedelaar stierf en door de engelen gedragen werd in Abrahams school. Maar ook de rijke stierf en werd beqraven in de hel. En toen hij zijne oogen opsloeg, als hij in de pijnen was, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot. Eu hij riep en zeide: Vader Abraham! ontferm ■ii mijner, en zend Lazarus, opdat hij den top van zijnen vinger in water doope en mijne tong ver-koele, want ik word gepijnigd in deze vlam. Doch Abraham zeide tot hem: zoon gedenk dat qij in uw leven hel qoede hebt ontvangen en enenzon Lazarus het kwade; doch nu wordt hij verlt;roost, gij echter gepijnigd. En bij dit alles tnsschen ons en u is eene groote klove jesteld, zoodat zij, die van hier to', n w Hen overgaan, het niet kunnen, noch die van daar hier overkomen. Hierop zeide hij; ik bid ti dan, vader l dat rjij hem zendt tot mijns vaders huis, want ik heb vijf broeders ten einde hij hun een getuige zij, opdat ook zij niet konden in deze plaats van folteringen Maar Abraham zeide lot hem: zij hebben Moses en de profeten; laten zij die hooren. Doch hij hernam: neen, vader Abraham! maar indien iemand uil de dooden tot hen gaat, zullen zij zich bekeeren. Maar,

16

-ocr page 249-

244.

hij antwoordde hem: indien zij niet luisteren naar Moses en de -profeten, zullen zij evenmin geloof geven, al stond iemand uit de doodeir op.

]Sfog stelde Jesus kort daarna aan Zijne leerlingen deze gelijkenis voor: wie van u, indien hij een dienstknecht heeft, die ploegt of het vee hoedt, zal tol dezen, wanneer hij van het veld terngkeert, zeggen: kom terstond en zit aan. Eu wie zal niet tot hem zeggen: her ei d mij het avondmaal en omgord u, en dien mij, tot dat ik gegeten en gedronken heb, en daarna zult gij eten en drinken? Bankt hij zulk een kneeht, omdat deze zijne bevelen volvoerd heeft? Ik geloot neen. Zoo ook gij, wanneer gij alles verricht heit, hetgeen u bevolen is, zegt: wij zijn onnutte dienstknechten; hetgeen, wij verplicht icareu te doen, hebben wij gedaan.

§ 20. De opwekking van Lazarus.

Jo. XI; 1—54.

Terwijl de Heer Zich aldus in Perea bezig hield niet Zijn Goddelijke leer te verkondigen, kwam tot hem een bode, afgezonden door Martha en Maria, met het bericht, dat Lazarus, haar jongere broeder, gevaarlijk krank was.

-ocr page 250-

245

Heer, zoo lieten zij tot Jesus zeggen, zie hij, dien gij lief hebt, is krank, Jesus zond den bode terug met liet antwoord: deze krankheid is niet ter dood, maar voor de etr van God, opdat de Zoon Gods verheerlijkt worde.

Hierna zette Jesus zijne werkzaamheid voort en toefde nog twee dagen, ofschoon hij wist, dat Lazarus reeds overleden was. Eindelijk zeide hij tot zijne leerlingen: laat ons weder naar Judea (jaan. Meester antwoordden dezen: no(j pas zochten de Joden u te steenigen, en gaat gij weder daarheen? Maar de Heer stelde hen gerust en zeide; zijn de uren van den dag niet twaalf? indien iemand bij dag wandelt stoot hij zich niet, omdat hij het licht dezer wereld ziet; doch indien hij bij nacht wandelt, zoo stoot hij zich, omdat, het licht niet hij hem is. Lazarus, ome vriend slaapt, maar ik ga om hem vak den slaap te wekken. Heer zegden zij, indien hij slaapty, dan zal hij herstellen. Doch de Heer zegde nu zonder omwegen: Lazarus is gestorven, en Ik ben verheugd om invent wille, dat ik daar

niet was, opdat gij geloovet.....Doch laat om

tot hen gaan. Gaan ook wij, riep Thomas, om met Hem te sterven.

-ocr page 251-

-24G

Eerst op den vierden dag na Lazarus' dood verscheen de Heer, waar Hij zoo lang verwacht was. Toen Martha het bericht ontving, dat de Heer het vlek naderde, snelde zij Hem te gemoet. Heer, zoo klaagde zij, waart gij hier geweest, mijn hroeder zou niet gestorven zijn; maar ook nu weet ik, dat al wat Gij van God zult vragen, God kei U geven zal. Uw broedel, hernam Jesus, zal verrijzen. Martha zeide: ik weet, dat hij verrijzen zal bij de verrijzenis ten jongden dage. Jesus antwoordde: Ik len de Opstanding en het Leven; al tvie in Mij qelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven, en al wie leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft gij dit ? da Heer, antwoordde Martha, ik hel geloofd, dat Gij ds Christus zijt, de Zoon van den levenden God, Die in de wereld zijt gekomen.

Nu gelastte Jesus haar hare zuster te gaan verwittigen, en op dit woord snelde de bediijvige Martha naar de bedroefde Maria, en fluisterde Laar veelbeteekenend toe: de Meester is daar, en Hij roept u. IJlings stond Maria op, en snelde vol hoop en liefde naar Jesus buiten Bethanië, ter plaatse waar Martha Hem had

-ocr page 252-

247

ontmoet. De Joden bij het zien van haar plotseling vertrek, zeiden tot elkander: zij gaat naar het graf, om daar ie weeuen. Zij lieten niet na haar te volgen.

Maria, zoodra zij in Jesus' tegenwoordigheid was gekomen, eu Hem zag, viel aan zijne Goddelijke voeten neder. De droefheid overstelpte haar minnend gemoed, tranen vloeiden langs hare wangen, en in de hevigheid harer aandoening kon zij niets anders uitbrengen dan : lieer, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn. Al de aanwezigen werden door het zien harer hevige droefheid bewogen , en stortten tranen. Jesus ontstemd vroeg aan de beide weenende zusters : waar hebt gij hem gelegd? Kom en zie, was het antwoord. En zie, terwijl Jesus naar het graf van zijn teeder geliefden vriend Zich begaf, weende ook Hij, Toen de welgestemde Joden Christus' tranen bespeurden, werden zij door dit liefdeblijk getroffen, en zegden tot elkander: zie hoezeer, E'j hem lief had! Kon Hij,. vroegen anderen. Lie de oogen van den blind-geborene heeft geopend, niet maken, dat deze niet stierf:7 Bij het hooren dier woorden ontroerde de fleer op nieuw.

-ocr page 253-

248

Hij naderde het graf. Het was eene spelouk, een vijftigtal schreden buiten het vlek, in den rotswand uitgehouwen. Ze was, zooals dit het geval was bij de aanzienlijke Joden, het eigendom der familie, en gesloten met een zwaren steen, die er voorgewenteld was. De Heer gaf het bevel: neemt den steen wey. Toen dit bevel werd uitgevoerd, en de akelige graflucht zich verspreidde, riep Martha uit: Heer, hij riekt reeds, want vier dagen heeft hij reeds in het graf gelegen. Maar Jesus verloochende, zelfs waar het verderf reeds aanwezig was, het ge-gevene woord niet. Heb ik u niet gezegd, zeide Hij, dat, indien gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zult aanschouwen ?

De steen, die het graf sloot, was afgewenteld. Allen zagen uit met gespannen verwachting. De raenschgeworden Zoon des Vaders sloeg met majesteit zijne blikken ten hemel en sprak : Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord helt; Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort; maar om de schare, die rondom staat, zeide Ik dit, ten einde zij gelooven, dat Gij Mij gezonden hebt.

Nu verhief de Godmensch op buitengewone

-ocr page 254-

249

wijze de stem, en riep krachtig gebiedend ; Lazarus, Icom uit. En zie, Lazarus richtte zich op, en trad te voorschijn in het gewaad des doods. Allen waren stom van verbazing. Doch de Heer sprak : maakt hem los en laat hem gaan.

Nu gaf het uitverkorene zusterpaar zich over aan de uitdrukkingen van de innigste dankbaarheid, van diepgevoelde broederliefde, van juichende blijdschap en van aanbiddend geloof. Zeer velen der aanwezige joden bekeerden zich en geloofden in den Heer.

Het gerucht dezer doodenopwekking was weldra in geheel Jerusalem en in al de omstreken verspreid, en dit wonder verwekte nog veel raeer opspraak dan de genezing van den blindgeborene. He overpriesters en Phariseën begonnen niet zonder reden te duchten, dat het spoedig, indien het zoo voortging, met hun gezag gedaan zou zijn. Zij belegden daarom eene vergadering van den hoogen raad, en nu werd de noodlottige vraag gesteld: wat staat ons ie doen, daar deze mensoh vele teekenen doel? Ind en wij Hem zoo laten begaan, zullen allen in Hem gelooven, en de Romeinen zullen komen, en onze plaats en ons volk nemen. Ver-

-ocr page 255-

250

scheidene planueu werden nu voorgesteld, doch onvoldoende bevonden. Bij deze verlegenheid nam Kaiphas , die door de Eoraeinen voor dat jaar met de liooge priesterlijke waardigheid bekleed was, het woord op en zeide : gij weet uiels .€ti y'*) bedenkt 'niet, dat het u nuttig is, dut een mensch voor het volk starve, en met het geheel e volk ten gronde ga.

Dit voorstel droeg de goedkeuring weg der vergadering. Hij stcrvel zoo was haar besluit, en van dien dag af beraadslaagden zij te zamen over de middelen, om Jesus uit den weg te ruimen.

Jesus, bekend met deze zameuzwering, wandelde niet meer in 't openbaar in Judea. Hij vertrok in stilte uit Bethanië, en begaf zich naar eene stad Ephrem genoemd. Zij was gelegen op twee uren afstands van Bethel, in de woestijn of de dorre en steenachtige bergstreek, ten noorden der quarantania op de grenzen van Samaria. Hier verbleef Jesus een tijd lang in stille verborgenheid.

-ocr page 256-

25 J

§ 21. Laatste reis van Jesus door Galileu.

Lc. XIII: 17. — XVIII: 14.

Jesus verliet eindelijk Ephrem, om zicli door Galilea naar Jerusalem te begeven. Bij deze laatste reis ontmoette Hij aan den ingang van zeker vlek, wellicht op de grenzen van Samaria, tien melaatschen. Zij bevonden zich buiten het vlek. Als zij nu Jesus' aankomst vernameu, gingen zij Hem te gemoet, en bleven, toen zij Hem zagen, gelijk het hun voorgeschreven was, van verre staan. Alsdan verhieven zij hunne stem en riepen: Jesus, Meester, ontferm U onzer! De Heer sprak tot hen : .90«^, vertoont u aan, de priesters. Zij gehoorzaamden, en werden op weg van hunne melaatschheid volkomen genezen. Onder hen bevond zich een Samaritaan. Toen hij zich genezen zag, snelde hij verblijd terug tot zijn Goddelijken weldoener. Hij wierp zich aanbiddend voor Jesus op de aarde neder, en dankte Hem met geestdrift voor het bewerkte herstel. Jesus prees de dankbaarheid van dien Samaritaan en zeide: zijner niet tien gereiniyd? En de rfgev, 'waar zijn zij? Geen enkele is gevonden, die

-ocr page 257-

252

terugkeerde en eer gaf aan God hiaten dezen vreemdeling.

Op deze zelfde reis werd den Heer door eenige Fhariseën de vraag gesteld: ivanneer Jcomt het rijk Gods? Jesus antwoordde: het rijk Gods komt niet (met praalvertoon), zoodal het opgemerkt wordt, en men zat niet zeggen: zie, hier is het; of zie daar is het. Want zie, het rijk Gods is onder u. En nu begon de Heer uit te weiden over de zegepraal, die Hom eu zijn rijk eens wachtte, en over de vreeselijke straf, die Israël zou overvallen.

Nieuwsgierig vroegen de leerlingen, waar dit zou plaats grijpen. Het antwoord des Heeren was: rvaar ergens het doode lichaam is. daar stillen de arenden vergaderen.

De Heer spoorde de zijnen aan, om bij die beproevingen bunnen toevlucht tot het gebed te nemen, en stelde hun de volgende gelijkenis voor: in zekere stad was een rechter, die God niet vreesde, en den mensch niet ontzag. Er was ook eene weduwe in die stad. Fm zij kwam tot hem en zeide: verschaf mj recht van mijn tegenstander. Doch langen tijd wilde hij niet. Maar 4e weduwe liet niet af, en keerde eiken dag

-ocr page 258-

253

weder. Lagen achtereen weigerde de rechter, doch daarna zeide hij tot zich zelf: ofschoon ik God niet vrees en geen mensch ontzie, nochtans omdat deze weduwe mij lastig valt, zal ik haar recht verschaffen, opdat zij niet ten einde toe mij afmatte. En nu leidde de Heer uit deze handelwijze de gevolgtrekking af: hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt! En zal God dan geen recht doen aan zijne witverfcoornen, die dag en nacht tot Hem roepen, en langmoedig zijn ten hunnen opzichte? Ik zeg, u spoedig zal Hij hun recht verschaffen. Doch de Zoon des menschen, als Hij komt, zal Hij wel geloof vinden op aarde? Het is te vreezen, gaf Jesus te kennen, dat velen bij die beproevingen bet geloof zullen verliezen, en daarom niet zullen bidden.

Onder de hoorders des Heeren bevonden zich ook eenigen, die, doortrokken van den zuur-dezem der Phariseën, zich zeiven voor rechtvaardig hielden en met minachting op anderen nederzagen. Om dezen op hunne verkeerde handelwijze opmerkzaam te maken, stelde Hij hun deze gelijkenis voor: Twee menschen gingen naar den tempel op om te hidden. De een was een Phariseër, de ander een tollenaar. De Pha-

-ocr page 259-

254.

ris eer stond (vooraan) en bad bij zich zeiven: o God, ik dank U, dat ik niet ben als de andere menschen, roovers, onrechtvaar dig en, overspeler» of ook als die tollenaar. Ik vast Uceemaal in de week, tn ytef tienden van al wat ik bezit. Maar de tollenaar stond van verre, en sloeg de oogen niet eens op ten hemel. Hij klopte op zijne borst en zegde: o God, wees mij, den zondaar, genadig. Ik zeg u, zoo besloot Jesus, deze daalde ge-rechtvaarditjd af naar zijn huis boven gene. Want al wie zich verheft, zal vernederd, en die zich vernedert, zal verheven worden.

§ 22. liet verder voorgevallene bij Jesus' laatste reis in Galilea.

Mt. XIX ; 13 — XX; Mc. X: 13—31. Lc. XVIII: 15—30.

[n zeker vlek van Galilea kwamen moeders tot den Zaligmaker om zijn heilig gebed voor bare kinderen te verwerven, Met hare kinderen aan de hand of op de armen, gingen zij tot Jesus, opdat hij ze zou aanraken, hun de handen opleggen en ze zou zegenen. De leerlingen berispten die moeders, wijl zij meenden, dat dit den Heer lastig moest vallen.

-ocr page 260-

255

Maar Jesus zeide : laai, de kleinen, en wilt ze niet beletten om. tot Mij te Icomen, mant aan dezulken behoort het rijk der hemelen. Voortvaar Ik zeg «, al wie het rijk Gods niet aanneemt als een kind, zal daarin niet binnengaan. En na dit gezegd te hebben , liet de fleer de kleine onschuldigen tot Zich naderen , boog Zich tot hen neder, opende hun met ininzaam-heid de armen, omhelsde ze, en drukte ze met teederheid aan zijn Goddelijk Hart. Hij legde hun de h: nden op, sprak zijn Goddelijken zegen over hen uit, gaf ze daarop terug aan haar, die ze tot Hem hadden gebracht, en ging van daar heen.

Toen Jesus Zich nu op weg bevond, kwam tot Hem iemand toegesneld, die betrekkelijk jeugdig was, en den een of andereu overheids-rang bekleedde. Hij wierp zich voor Jesus' voeten op de knieën neder, en richtte zich tot Hem met de vraag: goede Meester, wat goeds zal ik doen, opdat ik het eeuwig leven hezitte? IFat noemt gij Mij goed? hernam de Zaligmaker, wat vraagt gij Mij naar het goede? Niemand is goed tenzij God alleen. Indien gij alzoo tot het leven wiit ingaan, onderhoud de geboden. Welke?

-ocr page 261-

256

vroeg de jonge man. Jesus antwoordde: gij kent de geboden : gij zult niet doodslaan; gij zult geen overspel bedrijven ; gij zult niet stelen ; gij zult geen valsclie getuigenis geven; gij zult geen bedrog plegen; eer uwen vader en uwe moeder; en gij zult uwen evenmensc/i beminnen als u zeiven. De overste zeide : Meester, dit alles heb ik oh-der houden sedert mijne jeugd. Wat ontbreekt mij nog? Jesus wierp op hem een blik vol Goddelijk welbehagen en sprak: Eene zaak ontbreekt u neg. Wilt gij volmaakt zijn, ga, verkoop al hetgeen gij bezit, en qeef het aan de armeïiy en gij zult een schat in den hemel bezitten ; en kom, volg Mij. Toen de overste dit woord vernam, gevoelde hij den moed niet tot die heldendaad, en teleurgesteld ging hij heen.

Jesus sprak nu tot de zijnen: voorwaar Ik zeg u, hoe moeilijk zullen zij, die goed hebben, het rijk der hemelen ingaan ! En toen de leerlingen hierover verwonderd waren, sprak Hij nogmaals: kinderen, hoe moeilijk is het, dat zij die op het geld vertrouwen, in het rijk Gods ingaan! Ja, nogmaals zeg Ik u: het is gemakkelijker, dat een kemel doorga door het oog eener

-ocr page 262-

257

naald,i) dan dat een rijke het rijk der hemelen binnenga. Nu hernamen de leerlingen; wie zal dus zalig kunnen worden ? Jesus antwoordde: hij de menschen is dit onmogelijk, maar niet lij God, want hij God is alles mogelijk.

Het voorgevallene met den rijken overste gaf Petrus aanleiding om de vraag tot den Heer te richten: zie, wij, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd-, wat zal dan ons 'jewor-den? Jesus' antwoord was: voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, bij de wedergeboorte, ivanneer de Zoon des menschen zal gezeten zijn op den troon zijner majesteit, ook op twaalf tiooneu zult zitten, en zult oordeelen de twaalf stammen Israels. Tin al wie huis, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of eehlgenoote, of kinderen, of akkers om Mij zal verlaten heblen, zal honderdmaal zooveel in dit leven,... onder vervolgingen. ontvangen, en in de toekomstige eeuw hel eeuwig leven bezitten-, doch vele eersten zullen laat sten, en vele laatsten eersten zijn.

Tot toelichting voegde de Heer er deze parabel aan toe: het rijk der hemelen is gelijk

') Er was te Jerusalem, gelijk men wil, eeao kleine stadspoort die het oog eener naald werd genoemd.

-ocr page 263-

258

aan een huisvader, die vroeg in den mot gen uitging om arbeiders in zijnen wnngaard te huren. En toen hij met de arbeiders was overeewjekomen voor een iienling daags, zond hij ze naar zijn wjngaaid. Hierop ging hij uit om/rent de derde uur en hij vond anderen op do markt ledig slaan. En hij zeide tot hen: gaaf ook gij in mijnen wijngaard, en wal billijk is, zal gt;k u geven. Bn zij gingen heen. En omtrent de zesde en negende uur ging hij heen en deed desgelijks. Nogmaals omtrent de elfde uur ging hij uit, en vond hij anderen staan. En hij zegde tot hen: waarom staal gij hier den geheeleu dag ledig? ?ij antwoordden hem ; omdat niemand ons gehuurd heeft. Gaat ook gij, zegde hij, in mijnen wijngaard. En als het nu avond geworden was, zeide de heer des wijngaards tot zijn opzien-r. roep de arbeiders, en geef hun het loon , beginnende van de laaiden tot de eersten. Toen zij dan kwamen die omtrent de elfde uur gekomen waren, ontvingen zij ieder een Iienling. En toen ook de eersten kwamen, meenden zij, dat zij meer zouden outran /en ; doch ook zij ontvingen ieder een iienling. En als zij dien ontvingen, morden zij tegen den heer des huises. Een van hen zeide- deze laatsten

-ocr page 264-

259

hehben één uur gearbeid, en gij hehi hen gelijk gemaakt aan ons, die de vermoeienis van den dag en de hitte gedragen hellen. Doch de Heer des hvizes antwoordde: vriend, ik doe u geen onrecht: zijl ff ij niet voor één tienling met mij overeengekomen.'' Neem, hetgeen u toekomt, en ga heen. Ik wil aan deze laatsten geven als aan u. Of staat het mij niet vrij, te doen wat ik wil? Is uw oog hoos, omdat ik goed len? Alzoo, besloot Jesus zullen de laatsten eersten, en de eersten laatsten zijn; want velen zijn geroepenen, maar weinigen zijn uitverkortnen.

§ 23. Jesus gaai op naar Jerusalem. Jesus te Jericho. Zachieus. Be parabel der tien ponden.

Genezing van twee Hinden.

Mt. XX: 17—34; Mc. X: 32—52; Lc, XVIII: 31 XIX; 28

Het vreuavlevuur, dat de nieuwe maan der leute aankondigde, was op den Olijfberg eu op alle hoogten tot iu Hauran ontstoken Het Paaschfeest naderde; Jesus verliet Galilea en sloeg met de zijnen den weg in opwaarts naar Jerusalem. Terwijl zij nu op den weg voort-wandelden, die langs het Overjordaansche naar

17

-ocr page 265-

260

Jericho voerrle, en de Heer voor zijne apos telen uit ging, riep Hij dezen tot Zich en zeide : ziel! wij gaan op naar Jervsalem, en allen zal volbracht worden , heiqeen door de profeten over den Zoon des menschen geschreven is. Ifaut inj zal overgeleverd worden aan de over priesters, schriftgeleerden tn oudsten des volks, en dezen zullen Hem ter dood vei oordeelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen ter kruisiging, en Hij zal bespot, gegeeseld en hespuiod worden. En na Hem gegeeseld te hebben, zullen zij Hem dooden, en ten derden dage zal Hij verrijzen.

Kort daarna, wellicht ten gevolge der gesprekken, die door de apostelen hierop gevoerd werden, kwam Salome, de weduwe van Zebe-deus, met hare twee kinderen tot Jesus. Zij wierp zich aan zijne voeten cu zeide : Meester, wij wilden 10el, dat Gij ons dcedt, wat wij u zullen vragen. Wat begeert gij? antwoordde de Verlosser. Zeg, zoo sprak zij, dat deze mijne twee zonen naast U zitten in uw rijk, in uwe heerlijkheid, de eene aan moe rechter-, de andere aan uwe linkerhand. Gij weet niet, sprak de Heer, wat gij vraagt. Kunt gij den kelk drinken, dien Ik drinken zal, of met den doop, waarmede

-ocr page 266-

261

Ik gedoopt wordy gedoopt wovdert. Zij antwoordden ; wij kunnen hei. Jesus hernam: den kelk, dien Ik drink, zult gij wel drinken, eu met het doopsel, waarmede Ik gedoopt word, zult gij wel gedoopt worden; doch te zitten aan mijne rechter-of aa,n mijne linkerhand komt 31 j niet toe aan u te geven, maar aan degenen aan welken het door mijnen Vader bereid is.

Toen de tien overige apostelen hiervan getuigen waren, waren zij zeer misnoegd over de twee broeders . .. Maar Jesus riep allen tot Zich en zeide: gij weet, dat de vorsten der heidenen over hen heerschen, en dat de grooten macht over hen uitoefenen. Doch zoo zal het niet zijn onder u. Want al toie onder u groot wil worden, zij uw dienaar, en al wie onder u de eerste wil zijn, zij de dienstknecht van allen, gelijk ook de Zoon des menschen niet is gekomen, om gediend te rcorden, maar om ie dienen, en zijn leven te geven tot een losprijs voor velen.

Zoo naderde Jesus eindelijk Jericlio. Een groote menigte, die mede naar het Paaschfecst opging, vergezelde Hem. In de nabijheid dei-stadspoort zat een blinde te bedelen. Toen deze het gedruiseh der voortstroomende menigte hoor-

-ocr page 267-

262

de, vroeg hij, wat dit mocht beteekenen. En toen hij vernam, dat Jesus van Nazareth voorbijging, begon hij te roepen in hoop op genezing: Jesus, zoon van David, ontferm U mijner / Toen zij, die den Godmensch voorafgingen, dit. geroep hoorden, wilden zij hem het zwijgen opleggen. Doch de blinde riep nog veel meer: Zoon van David, ontferm U mijner! Als de Zaligmaker nu daar tsr plaatse kwam, hoorde hij zijn hulpgeschrei, en beval Hij den ongelukkige tot Zich te brengen. Toen deze naderde, vroeg Jesus hem : wat verlangt gij, dat ik u doen zal ? Heer, zeide hij, dat ik zien moge. De Heiland antwoordde: ween ziende; uw geloof heeft u genezen. Op het eigen oogenblik werd de blinde weder ziende, en dankbaar volgde hij den Heer.

Zoo trad Jesus Jericho binnen. Jericho, de oude paliQstad, wa • na Jerusalem de eerste stad van Palestina, en had nog ten tijde van den H. Epipha-nius den omvang van drie kwartier. Zij was nagenoeg drie uren van den Jordaan, en ongeveer zeven uur van Jerusalem verwijderd. Zij lag in de Jordaanvlakte, aan den voet van het gebergte, dat haar aan de westzijde beheerscht.

-ocr page 268-

Wijl Jericho aan den grooten weg lag, die van Jerusalem naar de binnengevvesten van Azië voerde, bestond hier een levendig handelsverkeer en werd er een groot getal tollenaars aangetroffen om de belastingen te heffen. Deze tollenaars stonden gewoonlijk onder een overste, die voor zekere som van den Romeinschen betaalmeester in een bepaald gedeelte des lauds al de belastingen pachtte. Zulk een overste der tollenaars te Jericho was Zacheus. l)eze was van joodsche afkomst en zeer rijk. Hij had veel van Jesus gehonrd, quot;doch don Heer nog nooit aanschouwd. Toen hij dus de komst van den Heiland vernam, snelde hij met de schare Hem tegemoet, be-geerig om Hem te zien. Doch de groote menigte belette Zacheus, die klein van gestalte was, zijn oogmerk te bereiken. Daarom beklom hij ijlings, ter plaatse waar Jesus voorbij moest gaan, een wilden vijgeboom. Toen Christus nu daar ter plaatse kwam, zag Hij Zacheus. Met minzaamheid riep hij den tollenaar toe: 'Zacheus, kam spotdiy af, want heden moet ik in im huis verblijven. Zacheus daalde spoedig af, en ontving Jesus met vreugde in zijn huis.

-ocr page 269-

264

Hierover waren velen ontevreden en zegden : IAj een zondig mensch heeft, hij zijn intrek genon.eu. Toen Jesus nu het huis van den tollenaar kou verlaten, trad Zacheus met erkentelijkheid nader tot den Heer, en sprak : zie, Heer, de helft, mijner goederen geef ik aan de armen; en heb ik iemand iets afgeperst, dan geef ik het vierdubbel terug, Jesus gaf hem ten antwoord; Heden is aan dit huis heil geschied, omdat ook hij een zoon van Abraham is. Want de Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig ie maken, hetgeen, verloren was.

Daar velen meenden, dat Jesus met het aanstaande Paaschfeest zou beginnen te heerschen als Koning, en alsdan hoopten in zijne heerlijkheid te deelen, stelde Jesus hun de volgende gelijkenis Tour:

Zeker mensch van Uooje geboorte vertrok naar een vergelegen land, om voor zich een koninkrijk te ontvangen en dan weder te keer en. En hij riep zijne tien knechten tot zich, gaf hun tien viina's en zeide tot hen: drijf er handel mide, terwijl ik op reis ben. Zijne medeburgers echter haatten hein., en zonden hem een gezantschap achterna en zegden: wij loillen niet, dat deze meer over ons hcersche. En lel geschiedde, toen lij weder-

-ocr page 270-

£ö5

Keerde, na het koningschap ie hellen ontvangen dat hij de Jen echten, aan vi elite hij het geld gegeven had, gebood te roepen, om te weten hoeveel ieder hunner had gewonnen. En de eerste kwam en zei de: heer, vwe mi na heel t tien min a's yewowncn. En lij zeide hem : wel u, goede dienstknecht, omdat qij over weinig getrouw zjt qe-vjeest, zult gij met macht ovor tien steden bekleed worden. En de tweede \-wam en zegde: heer, uwe mina heeft vijf mina's gewonnen. Ook tot dezen zegde hij: en (jij, wees over vijf steden. Doch een andere hioam, en zeide: heer, zie hier moe mina, die ik in een zweetdoek bewaard hield, want ik vreesde u, omdat qj een hard mensah zij'' S gij neemt weg, wat gij niet neergelegd, en gij maait, wat gij niet gezaaid hebt. De koning zegde tot hem: gij, booze dienstknecht! uit uwen w,ond oordeel ik u. Gij wist, dat ik een hard mensch Len, die wegneem, wat ih niet neergelegd en maa', wat ik niet gezaaid heb. En waarom dan hebt gij mijn geld niet aan de wisseltafel gegeven, opdat ik het bij mijne komst met rente kon ler'ig vorderen? En hij zeide tot de aanwezigen: on!neem,t htm de mina, en geeft ze hem die de tien mina's heeft. En zij antwoordden hem :

-ocr page 271-

26G

hij heelt Hen mina's. Doch de honing hernam \ ik zeg u, aan al wie heelt, zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben, maar die niet hee t, heM zal ook, hetgeen hij heeft, ontnomen worden. Duch deze mijne vijanden, die niet wilden, dat ik ov r hen zou heer-schen, brengt ze hier, e,i doodt ze voor mijne oog en.

Nadat Jesus in deze gelijkenis te kennen gegeven had, welk lot Hem, ■/.ijne volgelingen en zijne vijanden eerstdaags wachtte, vertrok Hij uit Jericho. Hij ging voorop en zijne leerlingen en vele scharen volgden Hen;. Bij zijn vertrek uit de stad zat weder een blinde, Bartimeus, of zoon van Timeus, langs den weg te bedelen. Toen deze het gewoel der voorbij-trekkenden bespeurde, en vernam dat Jesus in aantocht was, begon hij te roepen: Jesus, Zoon van David, ontferm Umijner. Ve len vermaanden hem, dat hij zou zwijgen. Maar hij schreeuwde nog veel meer: Zoon van David, ontferm V mijner! Jesus hoorde deze kreten, bleef staan, en beval dat men hem tot Zich zou brengen. Zij riepen derhalve den blinde, en zegden him: wees welgemoed! sta op; Hij ontbiedt «. Verheugd sprong Bartimeus op, wierp zijn overkleed af, en kwam tot Jesus. Wat wilt gij ,

-ocr page 272-

207

vroeg de Heer, dat ik u doe? Vol hoop smeekte de blinde: Innig vereerde Meester, dat ik ziet/ moge! Ga heen, was Jesus antwoord,-aw heeft u genezen. En terstond was hij ziende , en volgde dankbaar en verblijd zijn redder op den weg.

§ 24. lift gaxtmaal te Bethanië en Jenun' intrede te Jerusalem.

Mt. XXVI ; 6—13; Mc. XIV; 3-9; Lc. XIX; 29-4-4;

Jo. XI: b5—XII: 19; Mt. XXI: 1—10; Mc. XI: 1—10.

Het Paaschfeesl der Joden was na op handen quot;Velen van het platte land van Judea hadden zich reeds naar Jerusalem begeven , om zich , volgens de voorvaderlijke gebiuiken , door offers en onthouding te reinigen. Deze lieden zagen met belangstelling naar Jesus uit, en opperden de vraag: wat dunkt u er van, dal Hij geheel niet gekomen is op het feest ? Zij hadden men-schelijkerwijze wel reden om hierover in het onzekere te zijn. Want de hooge raad , na Lazarus' opsianding, zocht Jesus' dood. Aan den anderen kant echter had de Heer reeds meermalen getoond, de aanslagen zijner vijanden niet te duchten.

-ocr page 273-

268

Intufscben had Jesus van Jericho uit nog voor het aanbreken van den Sabbath het vlek bereikt, waar Lazarus verbleef. De Heer, terwijl de scharen zich verder naar Jerusalem begaven, nam zijn intrek te Bethaniè, in het huis van Simon, den rnelaatsche.

In dezes woon werd voor Jesus en zijne apostelen op den Sabbath een feestelijk maal aangericht. Al wat rijkdom, achting en dankbare liefde konden schenken, werd hier voor den Heer en de zijnen ten offer gebracht. Aan Jesus wordt de plaats der eere toegekend, en waar allen zich op de rustbedden hebben neergelegd, daar verschijnt Maria met een albasten flesch in de hand, om aan den hoogstvereerden en beminden gast een blijk der meeste onderscheiding te geven. Het is niets minder dan een pond van kostbaren echten nardus olie. Zij breekt de kostbare vaas open, en giet, gelijk dit bij personen van den eersten rang geschiedt, de gf urige zalve uit over Jesus' hoofd. Zij werpt daarna zich neder, om zelfs des He,eren voeten te zalven, terwijl zij ze afdroogt met de baren wan haar hoofd.

Wie is niet verwonderd, wanneer hij bij deze

-ocr page 274-

269

edelmoedige hulde, aüii den Gortmensch bewezen, onder Jesus' apostelen een afkeurend oordeel verneemt? Het is Judas Ischkarioth, die de bedenking oppert: tvaarioe dit verlies van zalve? Zij had duur, voor meer dan 300 tien-linyen, hunnen verkocht en ('t bedrag) aan de armen gegeven worden.

Jesus bespeurt het gemompel der apostelen en Hij doorgrondt in Judas de oorzaak. Daarom neemt Hij het woord op om de apostelen te recht te wijzen en Maria te verdedigen. Laat haar met rust, zegt Hij. Wat valt gij deze vrouw lastig? Zij heeft immers een goed werk aan Mij verricht. De armen toch heit gij altijd hij u. en wanneer gij wilt, hunt gij hun weldoen. Maar Mij hebt gij niet altijd. Wat zij Iconde, heeft zij g daan; zij heeft mijn lichaam vooruit gezalfd ter begrafenis. Voorwaar Ik zeg u, overal waar dit evangelie zal gepredikt worden, zal ook hetgeen deze gedaan het ft,, ter har er gedachtenis worden vermeld.

Intusschen was het gerucht, dat Jesus Zich te Bethanië ophield, door hen, die Hem uit Jericho vergezeld hadden, nog op den avond hunner aankomst te Jerusalem verspreid. Pas

-ocr page 275-

270

was de Sabbath voorbij, of nog des avonds stroomde eene groote menigte over den Olijfberg naar Bethanië, om Jesus en ook Lazarus den uit den dood verwekte te zien. Thans klom de woede van den hoogen raad bij het vernemen van dit alles ten top, en zij traden zelfs in overleg, om ook Lazarus van kant te maken. Het koste wat het wilde, Jesus moest bij dit Paaschfeest uit den weg geruimd worden.

Het was juist de lO^e Nisan, wanneer liet lam, dat op het Paaschfeest geslacht zou worden , door allen werd ingehaald. Ook het Paaschlam der nieuwe wet moest op dezen dag met vreugde, met gejuich, met palm- en olijftakken wSrden ingehaald.

Jesus verliet alzoo des Zondags morgens het geliefde Bethanië, en besteeg met zijne apostelen de oostzijde van den Olijfberg. Drie bergtoppen verheffen zich op zijne kruin. De middelste is de hoogste. Tusschen dezen en den zuidelijken bergtop, die berg der ergernis genoemd wordt, slingert bet pad, dat toen door den Heer en de zijnen weid gevolgd.

Al spoedig was de Heer uit het rotsdal, waarin

-ocr page 276-

27]

Bethanië lag, opgestegen tot nabij de plaats, waar de weg zich in tweeën scheidde en rondom Betphage (vijgenhuis) liep. In de nabijheid dier plaats riep Jesus twee zijner apostelen tot Zich, en zegde tot hen: qaat naar het vleit dat tegenover u is, en zoodra gij het intreedt, zult gij eene ezelin vastgehondm vinden, en haar veulen met haar, op hetwelk non geen mensak gezeten hce^t. Maakt ze los en hrengt zo tot Mij. Eu. mocht iemand u zeggen: wat doet gij? waarom ma a it gij ze los ? zult gij antwoorden: de Heer heeft ze noodig; en terstond zul hij ze hierheen laten gaan. Ue leerlingen gehoorzaamden en bevonden, gelijk de Heer het gezegd had. Zij maakten de ezelin en haar veulen los, en wanneer de eigenaars verwonderd nu' hun de vraag stelden Wat doet gij? wat maakt gij dat veulen los? antwoordden zij, gelijk hun gelast was; omdat de Heer het noodig heeft. Zij ondervonden nu geen verdere zwarigheid en brachten de ezelin en haar veulen tot den Zaligmaker. De apostelen namen hierop hunne overkleederen, en spreidden ze over het veulen uit. De Heer zat er op neder, en de voorspelling van den profeet Zacharias ging in

-ocr page 277-

272

vervulling: zegt aan de dochter van Sion: zie! uw Koning komt tol u, zachtmoedig, gezeten op eene ezelin en op een veulen, het jong eener julc-dragende.

Jesus, op het veulen gezeten, sloeg nu langs de westelijke helling den weg in naar Jerusalem. Eene talrijke menigte was Hem gevolgd uit Bethanië, en groeide gedurig aan door degenen, die uit de stad Hem te gemoet stroomden. Zij wierpen hunne overkleedereu als om strijd over den weg; zij hieuwen juichend takken vau de olijf-, palm- en vijgeboo-men, die binnen hun bereik waren, en strooiden ze op zijn pad. Zij wuifden met palm- en olijftakken in de hand. Zij zongen vol geestdrift; hosanna, den Zoon van David; gezegend de Koning, die komt in den naam des Heer en. Gezegend hel rijk van onzen Vader Hand, die daar komt! Trede m den hemel en heerlijkheid! Hosanna in den hooge.

Dit alles had plaats ten spijt van den hoogen raad. De Phariseëu zagen het met verbittering. Ziet gij, dat wij niets winnen., riepen zij uit bij het aanschouwen van dien stoet; de geheels wereld loopt Hem na. Zij konden zich

-ocr page 278-

27;3

eindelijk niet langer bedwingen, en zeiden tot Jesus: Meester, berisp uwe leerlingen. Maar de Heer antwoordde: Ik zeg u, dat indien deze zivjgen, de s/eenen zullen roepen.

Terwijl nu de Heer den Olijfberg afdaalde, vestigde Hij den blik op de schoo.ae stad, die daar een paar honderd voeten beneden hem lag. Jerusalems sterke muren, zijne golvende straten, zijne talrijke koepels, het paleis van Herodes en de Davidsburcht op Sioii, de prachtige tempel op Moria, de torens en de poorten der stad , vertoonden zich met de meest mogelijke duidelijkheid aan zijn Goddelijk oog-. Daar werd zijn Goddelijk hart bewogen met innige droefenis en innig medelijden over die ongelukkige stad, en stortte Hij trannen over haar. Weenend klaagde Hij: o, of ook gij erkendet, en nog op dezen uwen dag, wat n tot mede strekt! Doch nu is het verborgen voor uwe oor/en IVant er zullen dagen over u komen, dat uwe vijanden u mei een wal omringen, en u insluiten, en u van alle kanten lenauwen zullen. En zij zullen u lot op den grond toe verdelgen, en uwe kinderen in n; en zij zullen in u niet een steen op den anderen laten, omdat gij den tijd uwer bezoeking niet gekend hebt.

-ocr page 279-

274.

Eindelijk trad de Godmensch langs de oostzijde Jerusalem binnen, en begaf Zich door de gulden poort in den tempel. Alles wat zich in de voorhoven bevond, geraakte in beweging. Op de vraag, die de stedelingen deden: wie is deze? antwoordden de menigten, terwijl zij met palm- en olijftakken naderden; deze is Jesm, de profeet uit Nazareth in GaHlea. Zoo kwam de Verlosser in den tempel. Blinden en keu-pelen werden hier tot Hem gebracht, en Hij genas ze.

De Heer woonde 's namiddags het avondofl'er bij, en merkte nauwkeurig op , hoe alles in den tempel toeging. De misbruiken, die hij bespeurde, zou Hij den volgenden dag kastijden. Wanneer nu de Heer den tempel ging verlaten , daar begrootten Hem eenige kinderen nogmaals met den vreugdekreet, welken zij dien dag Hem ter eer hadden vernomen, en riepen Hem juichend toe: Hosanna, den Zoon van David. Die hulde der onschuld verbitterde de overpriesters en schriftgeleerden. Verontwaardigd zeiden zij tot Jesus : Hoort gij wel wat deze zeggen? Doch Jesus wees hen af met een beroep op den 8stei1 psalm. Voorzeker, zeide

-ocr page 280-

275

Hij, lithl gij nooit gelezen: uit den mond der kinderen en zuigelin/en hebt gij lof bereid. Hiermede verliet Hij tempel en stad, om te gaan vernachten iu Bethanië.

§ 25. Maandag. I)e vervloeking van den vijgebuom ; de tweede tempelreiniging; Gezantschap van eenige Grieken.

Mt. XII: 48—19; Mc. XI: 12—19; Lc. XIX: 45;

Jo. XII: 20—36.

Den volgenden dag was de Heer reeds vroeg weder op weg, om het morgenoffer in Jernsalems tempel te gaan bijwonen. De Heer, daar Hij nog niets genoten had, hongerde, terwijl Hij zich op den weg bevond. Daar bemerkte Hij van verre langs den weg een vijgeboom, die buiten al de anderen reeds in het volle blad stond. De Heer trad er op toe om er vijgen aan te zoeken. Wel was het de eigenlijke vijgentijd niet; desniettemin was er wel reden om er reeds vrucht aan te wachten, daar de boom in 't volle loof stond, en de vijgeboom eerst vruchten zet, en daarna bladeren krijgt. Toen Jesus nu geen enkele vrucht vond, vervloekte Hij den boom ten aanhoore zijner leerlingen eti

18

-ocr page 281-

276

zeide : nimmer groeie meer vrucht aan « in eeuwigheid. En zie, op den eigen stond begon de vijgeboom te verdorren.

Toen de Heer nu in den tempel was aangekomen, zag hij opnieuw het treurige schouwspel, hetgeen bij het begin zijner prediking reeds zoozeer zijne verontwaardiging had gewekt. Het was weder hetzelfde gewoel in het voorhof der heidenen, veroorzaakt door de koo-pers en verkoopers van offerdieren, door de geldwisselaars en de duivenhandelaars. Bij het zien van die ellendige ongodsdienstigheid en heiligschennis, ontvlamde andermaal Jesus' God-delijKe ijver. Met verpletterend gezag wees Hij ze allen den tempel uit, en wierp de tafels der wisselaars en de gestoelten der duivenhandelaars omver. Zelfs duldde Hij niet, dat men het voorhof der heidenen als een ongewijd plein tot doorgang bezigde, en er vaatwerk of huisraad tot bekorting van den weg dooi henen droeg. Allen zwichtten voor zijn Goddelijk gezag. En nu riep Hij uit: staat er niet geschreven : mijn huis zal een huis des gebeds genoemd worden voor alle volkeren ? Doch gij hebt het tot ven roovershol gemaald.

-ocr page 282-

277

Weid het morgenoffer van die» dag door deze gebeurtenis gekenmerkt, ook het avondoffer kenmerkte zich waarschijnlijk door eene geheel andere. Onder hen, die bij dit Paaschfeest naar Jerusalem waren opgegaan om te aanbidden of te offeren in den tempel, waren ook eenige Grieken of heidenen. Want ook de heidenen droegen aldaar offers op, en het voorhof der heidenen stond voor hen open. Het is niet onmogelijk, dat deze heidenen behoorden tot de proselieten van het jodendom. Bekend geworden met den grooten naam, dien Jesus genoot, vervoegden zich deze Grieken bij Philippus, die uit Bethsaida van Galilea afkomstig en met hen of met hunne taal bekend was. Heer, zegden zij, vnj iven-sc/ien Jesus te zien. Philippus vond er bezwaar in, om dadelijk aan dit verzoek gevolg te geven, en wendde zich tot Andreas, die evren als hij uit Bethsaida af komstig was. Beide apostelen begaven zich tot dén Zaligmaker, en maakten Hem met de zaak bekend.

Het is ons niet gemeld, dat het verzoek dier heidenen is toegestaan. Maar de Heer nam hieruit aanleiding om over zijne verheer. Jijking te spreken, die hier op aarde grooten-

-ocr page 283-

278

deels in de roeping dei' heidenen zou bestaan.

Het uur is (jehomen, zeide Jesus, dat da Zoon des mcnschen zal verheerlijkt worden. Voorwaar, voorwaar ik zeg n, indien de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen; maar indien hij sterft, draagt hij vele vruchten. Die zijn leven lief heeft, zal het verliezen, en die zijn leven haat in deze wereld, behoudt het ten eeuwigen leven. Indien iemand Mij dient, hij vol ge Mij, cn waar Ik ben, zal ook mijn dienaar wezen. Indien iemand Mj gediend heeft, zal Dijn l'ader Item verheerlijken.

Toen Jesus op die wijze over zijn dood sprak, werd Hij diep bedroefd. Hij gaf liet te ken-iien, terwijl Hij voortging: Nu is mijne ziel ontroerd, en wat z-al ik zeggen? J ader, verlos mij vit deze uur! Maar daarom ben Ik in deze unr gekomen; Vader verheerlijk nw naam! En aie! op die laatste woorden klonk eene stem van den hemeli Ik heb verheerlijkt en zal andermaal ver heerlijken. Zoo krachtig was die stem, dat de schare, die daar stond en ze aanhoorde, ze vergeleek bij den donder, terwijl eenigen zegden: een engel heeft lot Hem gesproken.

-ocr page 284-

279

Doch Jesus Lemain : niet om mijnentwille is die stem gehoord, waar om uwentwille. Nu is het oordeel over de wereld daar; nu zal de vorst dezer wereld uitgeAompen worden. En Ilc, wanneer Ik can de aarde verhoogd zal zijn, zal alles tol Mij trekken.

Toen de Joden Jrlem alzoo van zijn kruisdood hoorden spreken, zeiden zij: wij hebben uit de loet gehoord, dat de Christus in eeuwigheid blijft j en hoe zegt gij dan, dat de Zoon des mensc/ien verhoogd moet worden? Wie is die Zoon des mensa hen ? Jesus gaf, hun nu den raad zich te bevlijtigen om de waarheid te kennen, zoo lang zij vermochten; dan zou die waarheid bij zijne opstanding zich voor hen van zelve verklaren. Nog een weinig tijds is het Licht onder u; wandelt, terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalle; en die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat. Terwijl gij het Licht hebt, gelooft in het Licht, opdat gij de kinderen des Lichts moogt zijn.

-ocr page 285-

280

§26. Dinsdag. Jf.sus legeeft Zich weder naar Jerusalem. De yelijkenis der twee zonen, der wijngaardeniers en van het bruiloftsmaal.

Mt. XXI; 20 — XXII: 44; Mc. IX : 20 — XII: 12;

Lc. XX: 4-19.

Andermaal begaf Jesus Zich met Zijne apostelen den volgenden morgen naar Jerusalem, en toen zij nu weder langs denzelfden weg gingen, viel hun oog op deu vijgeboom, die gisteren nog vol bladeren en nu: tot in zijne wortelen verdord was. De apostelen stonden verbaasd, en Petrus riep uit: Meester, de vijgeboom, dien gij gevloeid hebt, is verdord. En de overige apostelen voegden verwonderd er aan toe: hoe spoedig is hij verdord!

De Zaligmaker nam uit dit wonder aanleiding om zijne apostelen tot geloof op te wekken. Hebt geloof i''1 God, zeide Hij; voorwaar Ik zeg u, zoo gij geloof heb!, zult gij dit niet alleen aan een vijgeboom verrichten, maar zelfs, indien iemand tot dezen berg mocht zeggen: verwijder u en werp u in de zee, en indien hii niet twijfelt in zijn hart maar gelooft, dal al, ivat hij zegt, zal geschieden, het zal hem geworden. Daarom

-ocr page 286-

281

zeg Ik u, al wat gij Meldende vraagt, gelooft, dat gij het zult verkrijgen, en het zal u geschieden,..

Zoo kwamen de Zaligmaker en de apostelen weder te Jerusalem. Terwijl nu de Heer onder de zuilengangen des tempels omwandelde en Kijne heilige leer verkondigde, naderden ook de overpriesters , schriftgeleerden en oudsten des volks tot Hem Zij hadden zamenge-spannen om Jesus dien dag niet vereenigde krachten en op allerlei wijze hinderlagen te leggen, ten einde Hem uit den weg te ruimen. Zoo richtten zij dus tot Hem de vraag: zeg ons, met welke volmacht doet gij deze dingen? Ln wie heeft u die volmacht gegeven ? Jesus antwoordde: nok Ik zal u een ding vragen, en indien gij Mij clfiarop antwoordt, zal ook Ik u zeggen, mat welke volmacht Ik dit doe. Van waar was het doopsel can Joannes ? Uit den-hemel of uit de mensohen ? antwoordt Mij. Zij echter zegden ontwijkend: wij weten het niet. Nu hernam de Heer : ook Ik zeg u niet, met loelke macht Ik deze dingen doe.

Doch de Zaligmaker vergenoegde Zich niet met den hoogen raad het antwoord te weigeren ; Hij stelde ook zijne huichelarij, afgust en on-

-ocr page 287-

282

willigheid dooi- de drie volgende gelijkenissen in het licht. Wat dunkt u? zoo sprak de Heer. Zeker mensch had twee zonen. En hij ging tot den eerate en zeide; ga heden, werk in mijnen wijngaard. Doch deze antwoordde plomp op het vriendelijke verzoek zijns vaders: ik wil niet. Maar daarna had hij herouw en ging er heen. Hij {de vader) begaf zich tol den andere en sprak op dezelfde wijze. Tin deze antwoordde en zeide: ik ga, heer; maar hij ging niet. Wie van de twee heeft nu de wil zijns vaders volbracht? Het antwoord was: de eerste. Voorwaar Ik zeg u, zoo maakte Jesus de toepassing, de tollenaars en de ontuchtige vrouwen zullen u voorgaan in het rijk Gods. Want Joiinves is tot u gekomen op den weg der gerechtigheid, en gij helt hem geen geloof gegeven; maar de tollenaars en ontuchtige vrouwen gaven hem geloof. Desniettemin hebt gij, toen gij dit zaagt, later geen berouw gehad om hem geloof te geven.

Verneemt, zoo ging Jesus voort, ecne andere gelijkenis. Er was een huisvuder, die een wijngaard plo.nlte. En hij omgaf dien met eens omheining, en hij groef een wijnpersbak daarin, en hij homvde een toren. Hij verhuurd'; hem aan

-ocr page 288-

283

landlieden en vertrok buiten 's lands voor ge-ruimen tijd. En toen de tijd der vruchten gekomen was, zond hij tot de landlieden een dienaar, om van hen uit de vruchten des wijngaards ie ontvangen. Doch de landlieden grepen hem aan sloegen hem, en zonden hem ledig heen. Nu zond hij tot hen weder een anderen dienaar, maar zij sloegen ook dezen, wierpen hem mei steenen wondden hem aan het hoofd, overlaadden hem. met smaad en zonden hem ledig heen, Nogmaals zond hij hun een derde, en dezen sloegen zij, wierpen zij uit, en doodden zij. Nog eens zond hij andere dienaren, meerderen in getal dan de vorig en , en dezen behandelden zij evenzoo, terwijl tij de eenen sloeqen en de anderen doodden. Dan sprak de heer des wijngaards: wat zal ik doen ? Hij had nog een eenigen teergeliefden zoon. Dezen zond hij hel laatste tot hen, terwijl hij sprak: ik zal mijn beminden zoon zenden; mijn zoon toch zullen zij, wanneer zij hem erkennen , ontzien. Taen echter de landlieden den zoon zagen, zeiden zij tot elkander: deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem dooden, en zijne erfenis zal aan ons zijn. En zij grepen hem aan, wierpen hem huiten den wijngaard en doodden liem.

-ocr page 289-

284

Wanneer nu de heer des wijngaard^ Icomen zal, zoo besloot Jesus, wai zal Mj net die landlieden doen? ZijDe hoorders antwoordden: hij zal die kwaaddoeners kwadelijk ver delf/en. En Jesus bevestigde het: hij zal komen en die landlieden verderven, en zijn wijngaard aan andere landlieden verhuren, die hem ten zijnen tijde de vruchten zullen geven.

Toen de Joden nu gevoelden, dat zij zei ven door die landlieden werden aangewezen, en uitriepen ; dat zij verre , wierp Jesus op hen een doordringenden blik en sprak ; helt gij nooit in de sehriften gelezen: de steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, is tot Jioeksleen geworden ? Door den Heer is dit geschied, en het is wonderbaar in onze oogen. Daarom zeg ik n, dat het rijk Gods van u zal weggenomen worden en gegeven aan een volk, dat er vrvcht mee doet. En al vne op dien steen zal vallen , zal verbrijzeld worden , en op wien hij zal vallen, dien zal hio verpletteren.

De overprie.sters en schriftgeleerden, toen zij deze gelijkenissen hadden gehoord , begrepen , dat zij hen betroffen. Volgaarne hadden zij op dit oogenblik dc handen aai; Jesus geslagen

-ocr page 290-

285

en Hem gevangen genomen, doch zij waren heducht voor het volk , dat Hem voor een profeet hield. Zij waren dus genoodzaakt om zich zeiven te bedwingen.

Nu stelde Jesus een derde gelijkenis voor: Het koningrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor z jn zoon een bruiloftsmaal had aangericht. Hij zond zijne diensthiech!en, om de genoodigden ter bruiloft te roepen, doch zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere dienstknechten en zeide; zegt aan de genoodigden : zie ik heb mijnen maaltijd bereid; mijne ossen en mestvee zijn geslacht-, en alles is gereed-, komt ter bruiloft. Doch zij gaven cr geen acht op en gingen heen, de eene naar zijne landhoeve, de andere tot zijn koophandel, en de overigen grepen djne dienstknechten, overlaadden ze met smaad en doodden hen. Toen nu de koning dit vernam, werd hij toornij; en hij zond zijne legers uit, en verdelgde die moordenaars en stak hunne stad in brand. Hierop zegde hij tot s'jne dienaars : de bruiloft is wel bereid, maar de genoodigden waren ze 0iet waardig. Gaat dan op de uitgangen der wegen en noodigt allen, die gij vindt, tot het bruiloftsfeest. Zijne dienstknechten gingen dan

-ocr page 291-

286

uit op de wegen, en Ir achten allen by een, die zij vcnulcii, goeden cn kwaden , en de bruilofldisch werd vol met aanliggende gaaien. De feestvreugde begon , en de honing kwam. binnen om de gasten te zien, Fm hij zag daar een mensch, niet gekleed met een bruilof tahleed. En hij zegt tot hem : vriend, hoe zijt gij hier binnen gekomen, zonder bruiloftskleed ? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot de dienaars : bindt zijne handen en voeten, en werpt hem uit in de duisternis daar buiten.

haar zal geween zijn en geknars der tanden, zoo voegde Jesus aan de voorgedragene gelijkenis toe; want velen zijn geroepenen, maar weinigen uitverkorenen,

§ 27. Vraag der Hcrodianen. Viaacj der Sadduceën, Vraag omtrent het grootste gebod. Jesus, de Zoon van David,

Mt. XXII: 15—46. Mc. XII: 42-37. Lc. XX: 20 -44.

Toen de Phariseën zicli tot drieiraal toe door 's Heeren gelijkenissen getroffen gevoelden gingen zij heen , en hielden te zamen raad , om Hem eene nieuwe strikvraag voor te leggen.

-ocr page 292-

287

Zij bespiedden Hem , waar Hij uit den tempel Zich heen hegaf eu, toen zij de geschikte vraag meenden gevonden te hebben , zonden zij eenigen hunner leerlingen met eenigen der Herodianen als belagers op Hein af. Deze laatsten waren Joden , die tot dc partij van Herodes behoorden, en met en door hem de gunst der Eomeinsche keizers zochten.

Toen nu de Phariseën en Herodianen bij Jesus kwamen, vroegen zij naar den schijn met allen eerbied : Meester ! wij iveten dat Gij waar-heidlievend zijt, rechtmatig spreekt en leert, en niemand ontziet, leant Gij geeft geen acht op het aanzien der mensehen , maar wijst den weg Gods naar waarheid aan. Zeg ons dan : wat dunkt u ? Is het geoorloofd den keizer schatting ie geven of niet? Huichelaar», antwoordde Jesus, wat beproeft gij Mij ? Toont mij den cijnspenning. Zij boden Hem dan een tienling aan. Nu vroeg Jesus: loiens beeld en opschrift is dit? Zij antwoordden ; des keizers. Geeft dan, hernam Hij, den keizer, wat des keizers is, en aan Gpd, wat Godes is.

Waarschijnelijk werd deze vraag niet in den tempel gesteld. Toen echter de Heer na-

-ocr page 293-

2SS

middags omtrent den tijd van het avondoffer andermaal den tempel bezocht, naderden de Sadduceëu, om Hem op hunne beuit eene vraag voor te stellen. Deze lieden , die het bestaan eener geestenwereld en bijgevolg ook de opstanding der dooden ontkenden , zochten den Heer te bespotten. Meester, zegden zij , Moses heeft ons voorbeschreven .• indien iemands broeder sterft, en hij eene vrouw doch geene kinderen heeft, dan zal zijn broeder haar tot vrouio nemen, en zal deze zijnen broeder kroost verwekken. Nu waren er bij ons zeven broeders , en de eerste nam eene vrouw en stierf', en daar hij kinderloos ivas, zoo liet hij zijne vrouw aan zijn broeder. En de tweede nam haar . doch ook hij stierf zonder kroost. Ln de derde nam haar, en desgelijks alle zeven, en zij lieten geen kroost na en slurven. Hel laatst van allen stierf ook de vrouw. In de opstanding dan, wanneer zij verrezen zijn, van wien zal zij de vrouw wezen ? want de zeven hebben haar tot vrouw gehad, Jesus antwoordde; gij dwaalt, daar qij noch de schriften noch de kracht Gods verstaat. De kinderen dezer eeuw huwen en worden ten huwelijk gegeven-, maar zij, die der toekomstige eeuw en

-ocr page 294-

289

der opstanding mt de duoden worden waardig (jeuehl, zullen niet huwen noch uitgehuwd worden, want zij zullen niet meer hmnen sterveni immers zij zijn gelijk aan de engelen, en zij zijn hinderen Gods in den hemel, daar zij de hinderen der verrijzenis zijn. En hebt gij aangaande de verrijzenis der dooden niet in het hoek van Moses gelezen in (het gedeelte, genoemd) den braambosch , icat door God tot hem om nwent ui'le gezegd is: Jk ben de God ran Abraham en de God van Isaük en de God van Jakob. Maar niet een God van dooden is ti j, doch van levenden. Hem toch leven allen. Gij dus dwaalt grootelijks.

De scharen stonden verwonderd over deze grondige wederlegging en schoone leer. Zelfs eenigen der Schriftgeleerden, die tegenstanders van de Sadduceën waren, betuigden hunne tevredenheid en zegden: Meester, gij hebt wel gesproken. De spotters waren tot stilzwijgen gebracht.

Nu vergaderden de Phariseën op hunne beurt rondom den Heer. Een, om Jesus' wijsheid nog meer te leeren kennen , stelde Hem de vraag: Meester, icelk is het yrootite gebod in

-ocr page 295-

2Ö0

de wel, het voornaamste gebod van alle? Jesus antwoordde: het voornaamste van alle is: luister Israël: de Heer uw God is een eenig God-, en gij zult den Heer uw God lief hebben met geheel uw hart en met geheel uwe ziel, en met geheel uw verstand en met al uwe Jcracht. Dit is het grootste en eerste qebod En het tweede is daaraan gelijk: gij zult uwen naaste beminnen gelijk u zeiven. Aan deze twee geboden hangt de geheele wet en de profeten. De wetgeleerde was verwonderd en zeide : voortreffelijk, Meester! naar waarheid hebt gij gezegd, dat er een eenig God is en geen ander buiten Hem; en H m lief te hebben uit geheel het hart, en uit geheel het verstand en uit geheel de ziel, en uit geheel de kracht, en den naasten lief te hebben als zich zeiven, is meer dan alle brand en slachtoffers. Jesus antwoordde: gij zijt niet verre meer van het rijk Gods.

Nu stelde de Heer op zijne beurt eene vraag. Zijn doel was zijne vijanden te beschamen , en tevens den weiwillenden zijne Goddelijke waardigheid duidelijk te verkondigen. Wat dunkt u van den Christus? zoo sprak Hij. Wiens zoon is Hij? De Phariseën hadden terstond het

-ocr page 296-

29]

antwoord gereed: van David. Jesus liemain: hoe zeg: en de schriftgeleerden, dat Hij de 'Zoon van David is? (en) hoe noemt clan David door den Geest Hem Heer? Want David zelf zegt door den H. Geest in het hoeh der psalmen: de liter heeft gezegd tol mijnen Heer: zit aan mijne rech/erhand, totdat ik uwe vijanden stelle tot eene rustbank uwer voelen. Indien David Hew, dan lieer no/mt, hoe is Hij diens toon? De Pha-Hseëii moesten op deze vraag het antwoord schuldig blijven, en waagden het nietj Jesus nog verder te ondervragen.

De meeste Joden bleven niettegenstaande al de wonderen des Heeren ongeloovig. Zoo werd de profetie vervuld van Isaïas: Hij heeft hunne oogen verblind en bun hart verhard, zoodat zij met hunne oogen niet zien, noch met het hart verstaan, noch zich bekeeren, noch Ik hen geneze. Evenwel waren er onder de oversten der Joden verscheidenen, die in Jesus geloofden als den Messias, maar zij hadden den moed niet voor hunne overtuiging uit te komen uit vrees van uit de synagoge verbannen te worden door de partij der Phariseën (Joan. XII: 42). Jesus liet dan ook niet na, nu Hij zijne

19

-ocr page 297-

292

ondervragers tot. stilzwijgen gebracht bad, bij de menigte streng op te komen tegen de Pha-riseën, en de aanwezigen tegen hunne verkeerd-hedcn te waarschuwen.

§ 28. Tht offer der iveduwe. Voorspelling van de verwoesting des tempels en van de voleinding der wereld.

Mt. XXIV; 1—35. Mc. XII; 41—XIII; 31. Lc.XXI; 1—31 ■

Jesus had Zich na de strafrede tegen de Phariseën, waarmede Hij zijn openbaren leer-wandel besloot, uit het voorhof der heidenen naar het benedengedeelte van het voorhof dei-vrouwen begeven, om bij het avondoffer tegenwoordig te zijn. Hier had Hij Zich neergezet tegenover de offerkisten, waarin bij het Paasch-feest de verschillende offers werden gestort. Toen nu het avondoffer geëindigd was, naderde de menigte om hier hunne liefdegiften te brengen. De Heer was getuige van dit schouwspel. Verschillende rijken kwamen, en stortten groote offergaven. Daar naderde ook eene arme weduwe. Hoe behoeftig ook , offerde zij geheel haren schat, twee der geringste geldstukjes bij de

-ocr page 298-

293

Joden. De liefdevolle Godmensch zag hare daad, en doorschouwde haai- hart. Daarom riep Hij zijne leerlingen nader tot Zich en sprak: voorwaar, Ik zej u, deze arme weduwe heeft meer geofferd dan allen, die in de scfiatkhl geofferd hébben. Want zij allen loierpen van hunnen overvloed bij ele offergaven Gods, maar deze heeft van hare behoefte geheel haar levensonderhoud, al wat zij had, daarin geworpen..

Jesusj na dit schoone woord gesproken te hebben, hetgeen van zoo groote liefde getuigt, verliet met zijne apostelen den tempel, dien Hij voor de laatste maal had bezocht. Bij het uitgaan der tempelpoort maakten de leerlingen den Heer opmerkzaam op de schoonheid en de pracht der gebouwen, die, door Herodes aangevangen, op verre na niet voltooid waren, en vestigden zijne aandacht op de rijke geschenken, grootendeels door heidenen aangebracht. Een hunner zegde tot den Heer: Meester, zie eens, hoe groote steeneii en welke bouwwerken ! Maar somber klonk het antwoord ; ziet gij al deze qroote gèbomoen? Voorwaar Ik zeg u: er zullen dagen komen, wanneer van hetgeen gij hier ziet, geen steen zal gelaten tooiden, zonder te worden afgebroken.

-ocr page 299-

294

Gewis treurig was de stemming van het gezelschap, toen zij, na door de go aden poort te zijn doorgegaan, aan de zijde van hunnen Meester de beek Cedron overgingen en den Olijfberg bestegen. Het was niet de eerste maal, dat zij die treurige voorspelling uit zijn God-delijken mond vernamen, en waarschijnlijk liep het geheele gesprek langs den weg over Jeru-salems val en de voleinding der wereld.

Toen de Zaligmaker met zijne apostelen den Olijfberg tot zekere hoogte had bestegen, zette Hij Zich neder met het gezicht gekeerd naar Jerusalem, vlak tegenover den tempel, letius Jakobus, Joannes en Andreas bevonden zich in zijne onmiddellijke nabijheid , terwijl de overigen op zekeren afstand in gesprek waven gewikkeld. Nu richtte het viertal tot Jesus de vraag: Meetster, zeg ons, wanneer zuVeti deze dinjen geschieden? En welk is hquot;t t-eken uwe) komst en van de voleinding der werdd? Op deze vraag der apostelen was Jesus antwoord drieledig. Eerst gaf Hij de gemeenschappelijke en meer verwijderde teekenen aan, die de voorboden zouden ziju en van Jerusalems verwoesting èn van de voleinding der wereld. Dxarna

-ocr page 300-

295

bepaalde Hij met juistheid de tijdsomstandig-heden, die onmiddellijk aan Jerusalems verdelging zouden voorafgaan, en eindelijk gaf Hij ook de bijzondere kenteekeren van zijne komst ten oordeel.

Vier voorteekenen, die zoowel de verwoesting van Jerusalem als de voleinding der wereld in meerderen of minderen graad zouden voorafgaan, zette de verlosser op de eerste plaats uiteen. Vooreerst er zouden valsche Christussen en bedriegers opstaan. (Mt. XXIV: 5; Mc. XIII: 6; Lo. XXI; 8.) Vervolgens wees de Heer op veelvuldige ooi logen, pestziekten, hongersnood, schrikverschijnaelen aan den hemel, groole teekenen en groote aardbevingen. (Mt. Mc. Lo. ibid.) Bit alles, zegde Hij, is Ad begin der weeën. Een derde gemeenschappelijk voorteeken waren volgens Jesus de vervolgingen. (Mt XX1V : 9—13; Mc. XIII: 9— 3; Lc. XXI: 12—-19.) Eindelijk een laatste gemeenschappelijk voorteeken gaf Jesus aan met de woorden : en eerst moet dit evangelie des rljl's over de-ge-heele roer el tl verkondigd worden tot eene getuigenis voor alle volkeren, en dan zal de voltin-dinj liomeu. (Mt. Mc.)

-ocr page 301-

296

Na deze vier gemeenschappelijke voorteekenen voorzegt Jesus bepaaldelijk den ondergang van Jerusalem. Wanneer gij nu, zoo sprak Hij,

Jerusalem zult omringd zien door een leger, weet dan dal zijne verwoesting nabij is Als gij den gruwel der verzvoesting, waarvan de profeet Daniel heeft gesproken, zult zien staan in de heilige plaats, waar het niet behoort — [clie het leest, versla het) — dat dan zij, die in Judea zijn,

vluchten naar de hergen.....En zij zullen vallen

door het zwaard en gevangen heengevoerd worden onder alle volkeren, en Jerusalem zal door de heidenen vertreden worden, tot de tijden der heidenen vervuld ivorden. (Mt. XXIV : 15—22; Mc. XIII: 14—20; Lc. XXI: 20- 24.)

Eindelijk wees de Zaligmaker de bijzondere voorteekenen aan zijner laatste komst. De antichrist zal verschijnen en zich voor Christus uitgeven. Doch zij moeten zich niet laten misleiden. Wanneer de Christus komt, zal zijne komst van zelve blijken. Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, zeide Jesus, en flikkert tol het westen, zoo ook zal de komst van den Zoon des mensdien zijn. Waar ergens een dood lichaam is, zullen de gierarenden zich verzamelen. (Mt. XXIV: 23—28; Mc. XIII: 21 -23.)

-ocr page 302-

297

Een tweede teeken zal Jesus' laatste komst van zeer nabij voorafgaan. Terstond va de verdrukking dier dagen, zegde Jesus, zal de zon verduisterd worden, en de maan haar licht niet meer geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en op de aarde zal ontsteltenis zijn onder de volkeren, om den angst voor het gedruisch van zee en golven, terwijl de mensehen zullen uitdroo-gen om de vrees, en om de verwachting van hetgeen de wereld gaat overkomen, want de krachten der hemelen zullen geschokt worden.

Eeu laatste voorteeken zijner komst wijst Jesus aan met deze woorden: en dan zal het teeken van den Zoon des mensehen aa?i den hemel verschijnen, en dan zullen al de geslachten der aarde weenen.

En alsdan, zoe beschrijft de Heer zijne komst, zullen zij den Zoon des mensehen op de wolken zien komen met groote macht en heerlijkheid. En Hij zal zijne ehgelen mlzenden met eene bazuin en groot geschal, en zij zullen zijne uitverkorenen vergaderen van de vier windstreken, van de grenspalen der hemelen tot aan hunne grenspalen.

Die komst, zoo laat de Heer ten laatste verstaan, zal voor zijne getrouwen eene verlossing zijn. Als nu deze dingen beginnen te geschieden.

-ocr page 303-

298

zeide Hij, ziel dan opwaarts, en hett uwe hoof den omhoog, omdat uwe verlossing nabij is. Ziet den injgeboom en alle de hoornen, (en) leert van hen deze gelijkenis. Als zijn tak reeds Ueder is, en de bladeren uitspruiten, en de vruchten zich reeds vertoonen, dan weet ge, dat de zomer nabij is. Zoo ook, wanneer gij al deze dingen ziet gebeuren, weet dan, dat het rijk Gods nabij en voor de deur is. Voorwaar Ik ze] v: dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat al deze dingen ge-schieden. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, doch ml ine ivoorden zullen niet voorbijgaan.

§ 29. Be gelijkenis der tien maagden; die der tien talenten; het laatste oordeel.

Mt. XXIV; 36 — XXV; 46; Mc. XIII: 31—37;

Lc. XXI 34—36.

Nadat Jesus op die wijze de vraag zijner uitverkorene apostelen drieledig beantwoord had, zette Hij het gesprek, hetzij dienzelfden avond, hetzij des Woensdag Js morgens over het-1 rflfd^ onderwern voort. De iuis/e duo van hel ivereldemde, zeide Hij, was n et Oe.cend en moest niet gekend worden. Dit moest allen aansporen tot waakzaamheid. Zv t toe, waakt en

-ocr page 304-

299

hidl, zeide Jesus, want gij weet niet, wanneer de tijd daar is. Gelijk een mensch, die luiten 's lands vertrok, zijn huis verliet, aan zijne dient-ynechten de beschikking over alle werk gaf, en den deurwaarder gelastte , dat hij waken zou , (zoo ook gebied Ik u) Waakt dan , (want gij weet niet, wanneer de heer des huises komt^ des avonds laat, of te niiddernacht, uf met het hanengekraai of des morgens), opdat, wanneer hij plotseling komt, hij niet u vinde slapen. En wat Ik tot u zeg , zeg Ik tot allen.

Ook dnor de volgende gelijkenis drong Jesus op die waakzaamheid aan : Alsdan, zoo sprak Hij, zal hei rijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden , ivelke hare lampen namen en uitgingen den bruidegom en der bruid te gemoet. Vijf nu waren du aas , en vijf onder haar waren verstandig-De vijf dwazen namen hare fakkellampen, maar droegen jeen olie met zich. Maar de vijf wijzen namen ie gelijk met hare fakkellampen olie in hare kruikjes. l)aar nu de Lruidegom, zich liet wachten, icjonnen zij allen ie. sluimeren en vielen in slaap-Maar ti middernacht ontstond eei gerosd; zie de bruidegom! gaat uit tot zijne ontmoeting. Toen stonden al die maagden op. en brachten hare fak-

-ocr page 305-

300

hel I amp en in orde. Maar de dwazen zeiden tot de wijzen: geeft ons van moe olie, toani onze fakkellampen gaan uit. Be wijzen gaven ten antwoord: er mocht wellicht niet genoeg zijn voor ons en voor u ; gaat veeleer tot de verkoopers en koopt voor v zelvc-n. Terwijl zij echter heengingen om te Tcoopen, kwam de Iruidegon, en die gereed waren, gingen met hem binnen ter bruiloft. Be deur werd nu gesloten. Baar op komen ook de overige maagden en zeggen ; Heer ! Heer ! doe ons open. Hij echter antwoordde haar tn zeide: voorwaar, ik zeg u; ik ken u niet. Waakt dan, zoo besloot Jesus, omdat gij noch den dag weel noch het uur.

Nu spoorde Jesus de zijnen ook aan tot ij ver en werkzaamheid door eene andere gelijkenis. Het is, zoo ging Hij voort, gelijk net een mensch , die , als hij buiten 's lands op reis ging, zijne dienstknechten bijeenriep en hun zijne goederen toevertrouwde. En aan den eenen gaf hij vijf talenten, aan den anderen twee, aan een derden één, aan een ieder volgens zijne bekwaamheid, eyi hij vertrok terstond. Hij nu, die de vijf talenten ontvangen had, ging heen, en handelde daarmedet ■en won vijf anderen. Besgelijks won hij, die de

-ocr page 306-

301

twee ontvangen had, twee andere. Maar die het ('éne ontvangen had, ging heen, groef in den grond en verborg het geld van zijnen heer. Na geruimen tijd nu kwam de heer dier dienstknechten, en hield rekening met hen. Ën hij die vijf talenten had, trad nader en bracht vijf andere talenten, zeggende: heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd ; zie, vijf andere heb ik daarbij gevjonnen. Zijn heer zeide tot hem: voortreffelijk, gij goede en getrouwe knecht, omdat gij over weinig zijt getrouw geweest, zal ik u over veel stellen; treed binnen in de vreugd uw a heer en.... Zoo ging het ook hem, die twee talenten over gevjonnen had... Eindelijk kwam ook hij, die het éene talent ontvangen had, en zeide: heer, ik weet, dat gij een hard mensch zijt; gij maait, waar gij niet hebt gezaaid, en verzamelt, waar gij niet hebt uitgestrooid', en bevreesd als ik was, ging ik heen en verborg het talent in den grond; zie, hier hebt gij, hetgeen u toebehoort. Doch zijn heer antwoordde en zeide: gij, kwade en trage dienstknecht! gij wist dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb., en verzamel waar ik niet heb uitgestrooid. Zoo hadt gij dus mijn geld bij de geldwisselaars moeten 'plaatsen, en ik zou dan , nu ik kom., mijn geld

-ocr page 307-

302

mbt winst ontvangen lebben. Ontneemt hem derhalve h't talent, en geeft het aan hem, die de Hen talenten he- ft. Want aan ieder, die heeft, zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben; maar aan hem, die niet heeft, zal ook hetqcen hij schijnt te bezitten, ontnomen worden. En werpt dien onnutten dienstknecht daar buiten m de duisternis ; daar zal geween en geknars der tanden zijn.

Nadat de Heer de voorteek enen zijner komst had aangegeven, en tot voorzichtige, volhardende en werk'/ame waakzaamheid had aangemaand, gnf Hij eindelijk eene korte schets van het oordeel, die wij als eene toepassing dei-vorige gelijkenissen mogen beschouwen. Als nu de Zoon des menschen, zeide Jesns, zal gekomen zijn in zijne heerlijkheid en alle zijne e* gelen met Hem, dan tal Hij ncderzitten op den troon zijner majesteit. En voor Hem zullen vergaderd worden alle volkeren, en Hij zal ze van elkai.der scheiden, gelijk de herder de schapen van de boklun scheidt, en lij zal de schapen plaatsen aan z^na rechter- en de bokken aa'.i zijne linJeer-han Alsdan zal de Koning zeggen tot hen, die zullen staan aan zijne rechterhand: komt geze-genden mijns Vaders, bezit het rijk, dat voor u

-ocr page 308-

a 03

bereid ü van de grondt gging der wereld Want Ik teas hongerij cn gij he/d Mij gespijzigd. Ik ivas clorsiij en gij hebt Mij gelaafd. Ik was vreewdel'mg en gij hebt Mij geherbergd. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed. Ik was ziek, en gij hebt Mij hezo ht. Ik was in den ken.er, eu gij z'jt tot Mij gekomen. Alsdan zulten ae rechtvaardigen hunne verwonderin/ te kennen geven , dat zij ooit zulke werken van liefde aan Christus zouden hebben verricht. Maar de Goddelijke Koning zal hun antwoorden ■ voonvaar, Ik zeg u , voor zooveel gij dit aan één van deze mi/jve geringste broeders hebt gedaan, hebt gij het aan Mij gedaan.

Alsdan, zal Hij ook ze/gen lot hen, d e aan zijne linkerzijde zijn; gaal van Mij. vervloekten, in hei eeuwig vuur, dal- bereid is voor den duivel en -ime engelen. II ant Ik heb :iehon eid, en gij hebt Mij niet gespijzi d. Ik was dorstig, en (jij hebt Mij niet gedrenkt. Ik was vreemaeting en gij hebt Mij niet geherlerd. Ik was naakt, en gij hebt Mij niet gekleed. Ik was ziek en in den kerker, en gij hebt Mij niet be.ochl. Dan .uilen ook dezen Hem antwoorden: Heer, wanneer he ben wij 11 honjerig gezien, of dors tij, of vreemdeling,

-ocr page 309-

304

of naait, ot ziek, of in den Jcsrlcer, en U niet gediend? Ban zal Hij hun antwoorden en zegijen; voorwaar, Ik zeg U, voor zooveel gij dit aan één dezer geringsten niet hebt gedaan, hebt gij het ook niet aan Mij gedaan.

Alzoo verkondigt de Zoon des menschen vooraleer het kruis, den troon Zijner barmhartigheid als Verlosser te bestijgen, dat Hij allen als Koning en Rechter eens voor den zetel zijner rechtvaardigheid zal dagen. Een algemeen oordeel zal door Christus over allen gehouden worden. Dat is de voleinding en bekroning van zijn verlossingswerk op aarde.

-ocr page 310-

HET UJMNSÖFFER EN 1)E ^ERBEERUJKING VAN OMEN GODDELIJKER VERLOSSER J. C.

HOOFDSTUK I.

Do vooravond van Jesus' lijden.

§ 1. Christus voorspelt zijn dood; zatnenkoms/: van den hoog en raad; verraad van Judas; voorbereiding van den Paaschdisch.

Mt. XXVI: 1—5: 14—19 ; Mc. XVI: 1—2 ; 10—17 ; Lc. XXII: 1—13.

Hel was Woensdag. De Heer had waarschijnlijk eeu laatste maal den tenapel bezocht, en de vreeselijke voorspellingen aangaande Jerusalems verwoesting en het uiteinde der wereld voortgezet. Bij het eindigen dier pro-fetiën voegde de Heer er eene nieuwe aan toe, in wier ophanden zijnde vervulling zijne leerlingen een onderpand zouden bezitten, dat al het aangekondigde, hoe verwijderd ook in de toekomst, verwezenlijkt zou worden. Gij weet. zeide Hij, dat het na twee dagen Paschen

-ocr page 311-

306

is ; dau zal de Zoon des mevschen worden over- t h,

geleverd om gekruisigd te worden. Zoo kondigde w de Heer voort 't eerst den bepaalden dag aan,

waarop Hij zou sterven. o

En zie! werkelijk des Woensdags morgens s

kwamen de overpriesters, de schriftgeleerden A

en de oudsten des volks door de bemoeiingen t

van Kaiphas in diens paleis bijeen , om een }

geschikt moordplan tegen den gehaten Nazarener (

te beramen. Eene zeer ernstige beraadslaging z

werd hier geopend in eene der zalen , die het z

binnenhof van dat paleis omgaven. Vooreerst \

gold het de vraag, op welke wijze zij Jesus s zouden vangen, en werd liet besluit genomen,

dat men hierin te werk zou gaan met list, om lt;

den Heer met zoo min mogelijken tegenstand ^

en in 't geheim meester te worden. Vervolgens werd onderzocht, op welke wijze Hem te dooden. Ook hier wilden zij te. werk gaan met de noodige omzichtigheid; zij moesten zich kunnen verschuilen achter een genoegzamen schijn van redenen, die zij bij voorbaat bedachten. Eindelijk kwam ook ter sprake, wanneer zij zich van den Heer zouden ontdoen. Niet op den feestdag, zeggen zij, opdat geen oproer onder

-ocr page 312-

307

het volk ontsta. Anders was elke tijd hun welkom.

Jesus voorspelde, dat Hij gedood zou worden, op het Paaschfeest, terwijl zijne vijanden besloten , Hem niet op dit feest te vermoorden. Maar er is geen wijsheid, er is geen voorzichtigheid , er is geen raad tegen den Heer. (Spr. A'XI: 30). Een bedorven Apostel zal onder toelating der Goddelijke Voorzienigheid door zijn besluit ben-erken, dat de hooge raad op zijn verraad terug komt. Judas heeft reeds het duivelachtige plan gevormd, oin Jesus aan zijne vijanden over te leveren.

Terwijl de Verlosser waarschijnelijk 's Woensdags ■'s morgens nogmaals in de voorhoven des tempels vertoeft, begeeft Judas zich naar de overpriesters en de oversten der tem pel wacht. Hij doet hun het laaghartige voorstel: mat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren ? Op voorwaarde, dat het zal geschieden in het geheim en buiten toeloop des volks, bepalen zij dertig zilverlingen als zijn loon. En de trouwelooze Judas laat zich dien bloedprijs welgevallen. Van dat oogenblik af zoekt hij Jesus buiten het bijzijn der scharen over te

20

-ocr page 313-

308

leveren. Doch op Woensdag wil hem dit niet gelukken, wijl de Heer Zich reeds vroeg naar Betlianië begeeft.

Zoo breekt de 14de Nisan aan, de eerste dag der ongezuurde brooden, wanneer men het Paaschlam moet slachten, Jesus ook zal zijn Paaschiain offeren. Hiertoe zendt Hij Petrus en Joilnnes vooruit naar Jerusalem, met het gewichtige bevel: yaat en bereidt voor ons het. Paaschlam, opdat wij het eten. Vaar wilt gij, zoo vragen Hem de beide apostelen, dat wij het u bereiden? Gaat heen naar de stad, antwoordt Jesus ; ziet, als gij ze binnentreedt, zal ii een man ontmoeten, die eene waterJcruik draagt, volgt hem in htt huis, waar hij binnen gaat, en zegt tot den huisvader dier woning : de Meester zegt u: mijn tijd is nabij; bij u houd Ik het Faaschfeest; waar is mijne eetzaal, waar Ik met mijne leerlingen het Paaschlam zal eten ? En hij zal u aanwijzen eene groote opperzaal, die geheel toebereid is; en aldaar zult gij het ons gereed maken.

De twee apostelen volvoeren Jesus' bevel. Zij gaan over den Olijfberg, dalen van daar in de vallei, en treden waarschijnlijk de stad

-ocr page 314-

309

binnen door de bronjioort, die bij de fontein Siloë aan de oostzijde der stad gelegen is. Hier ontmoeten zij een man , die met zijne kruik van de bron terugkeert. Zij volgen hem langs Ophel naar den Sionsberg, en treden achter hem een vrij groot huis binnen, aan de zuidzijde der stad gelegen. Hier volbrengen zij hun last, en bevinden zij alles, gelijk Jesus hun heeft gezegd. Zij zorgen voor het paaschlam, de ongezuurde brooden , de bittere kruiden, den wijn, en de gebruikelijke toespijs. Met den ondergang der zon was alles bereid , en kon de Paaschdisch een aanvang nemen.

§ 2. Be Faasc/disch.

ML XXVI: 20—23; 20—29; Mc. XIV; 17—20; 22—25;

Lc. XXII: 14—20: Jo. XIII; 1—22.

Voor de laatste maal neemt de Heer, terwijl de avond nadert, afscheid van het hem zoo dierbaar Bethanië, en voordat nog de dag geëindigd is, bevindt Jesus zich reeds met zijne geliefde apostelen in de zaal, door Petnis en Joannes voor den paaschdisch bereid. De Zaligmaker legt zich na de handenwassching en het gebed met zijne twaalf geliefde apostelen

-ocr page 315-

310

neder aan tafel. Jesus neemt dfi eereplaats in in liet midden. Aan de eene zijde of aan het hoofd van Jesus zien wij Petrus, aan de andere zijde, aan de borst des Heeren, bespeuren wij Joünnes,

De eerste wijnbeker wordt gezegend, en de Paaschdisch neemt een aanvang. Liefdevol richt zich de Heer tot zijne apostelen: met verlangen hel Ik verlanrjd, dit Vaascldam met u te eten, voordat Ik lijde. Want Ik zeg u, dat Ik voortaan daarvan niet meer eten zal, tot dat het vervuld zal zijn in het rijk Gods. En alsof Hij die gevoelens niet genoeg kan uitdrukken, zegt Hij, na den eersten Paaschbeker gezegend en waarschijnlijk hierover het voorgeschreven gebed uitgesproken te hebben, terwijl hij dien beker aan de apostelen toereikt : neemt en deelt dien under u, mant voor waar Ik zeg u: Ik zal van de vrucht des wijnstoh niet meer drinken, tot dat het rjk Gods gekomen zal zijn, tot op dien dag, dat Ik ze niemo met u zal drinken in het rijk mijns Vaders.

Na den Paaschdisch zal het gewone avondmaal een aanvang nemen. Maar voor Jesus en zijne apostelen zal het geen gewoon avondmaal zijn. Heeft de Godmensch de zijnen, die

-ocr page 316-

311

in de wereld zijn en na Hem daar moeten blijven, steeds vurig bemind, dan zal Hij op dezen grooten avond voor den dag van Paschen , in het volle bewustzijn, dat zijn uur nadert, om uit deze wereld over te gaan tot den Vader , hen beminnen tot het einde toe, en de bewijzen zijner liefde zoo verre drijven, als zij slechts kunnen gaan. Hij staat dus op van de tafel; Hij legt zijn bovenkleed af, neemt een linnen doek, en omgordt zich daarmede op de wijze der slaven. Hij giet vervolgens water in een bekken, en begint met den diepsten ootmoed de voeten zijner leerlingen te wasschen en met den linnen doek af te droogen. Daar werpt de Heer Zich het eerst neder voor Petrus, het toekomstig opperhoofd der apostelen. Nauwelijks bespeurt deze het, of hij roept vurig als immer en zonder verdere bezinning uit: lieer, Gij! Gij wascht mij de voeten! Hetgeen Ik doe, antwoordt Jesus, begrijpt gij thans niet, maar later zult gij het hegrijpen. Maar Petrus roept uit: Gij zult mij de voeten niet wassc/ien in eeuwigheid. Nu echter eischt Jesus gehoorzaamheid en zegt: ii, dien Ik u niet ivasscke, zult gij geen deel mei Mij hehhen. Petrus schrikt bij

-ocr page 317-

312

dat woord, en altijd even vurig roept liij uit: Heer, niet dichts mijne voeten, maar ooJc handen en hoofd. De Heer echter antwoordt: die zich gebaad heeft, heeft niet noodig dan zich de voeten te wasschen, en is geheel rein. Oolc gijlieden zijt rein, doch niet allen. Na dit gezegd te hebben voltrekt Jesus hetgeen Hij begonnen heeft, en wascht de voeten zijner apostelen , tot zelfs die van Judas.

Hierop ontdoet de Heer Zich van den linnen doek , trekt zijn bovenkleed weder aan, en legt Zich andermaal aan tafel. Alsdan spreekt Hij allen in dezer voege toe: weet gij, wat Ik n gedaan hel ? Gij noemt Mij Heester en Heer, en gij zegt wel, want Ik ben het. Indien dan Ik, de Heer en Meester, u de voeten gewasschen heb, behoort ook gij elkanders voeten te wasschen. Want Ik heb u een voorbeeld gegeven , opdat , gelijk Ik gedaan heb, zoo ook gij zoudt doen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: de dienstknecht is niet meer dan zijn heer, noch de apostel meer dan Hij, Die hem gezonden heeft. Indien gij dit weet, zalig zult gij zijn, indien gij het doet. Niet van u allen zeg Ik dit', Ik weet to ie Ik heb ■uitverkoren. Maar (dit geschiedt) opdat de

-ocr page 318-

313

Schriftuur vervuld worde: die met Mij hel brood eet, zal de verzenen tegen Mij ophef en. Tan nu af zeg Ik het u, voordat het geschiedt , opdat , wanneer het geschied is, gij geloovet, dat Ik het hen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u : die eenen ontvangt, welken Ik gezonden heb, ontvangt Mij, en die mij ontvangt, ontvangt Bengenen, Die Mij gezonden heeft. (Indien derhalve, zoo laat Jesus verstaan , een uwer Mij niet aanneemt en verraadt , zoo bedenke hij zulks te doen aan mijn Vader.) Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: een van u , die met Mij cel, zal Mij verraden.

Door dit verschrikkelijk woord zijn de apostelen als verslagen. Ontsteld staren zij elkander aan, en beginnen allen als om strijd te vragen: ben ik het. Heer? Maar Jesus vergenoegt Zich met het algemeene antwoord : een der twaalf, die met Mij de hand in de schotel doopt, zal Mij verraden.

Eindelijk is de hoogst gewichtige stond gekomen, waarop Jesus aan de zijnen en aan zijne kerk gedurende al de toekomstige eeuwen het alles overtreffende bewijs zijner liefde zal geven. Het laatste Pascha der oude wet is genuttigd. Twee feestbekers zijn reeds ge-

-ocr page 319-

314

dronken, de eerste bij deu aanvang vau den maaltijd, de tweede iets later na de Hagada of verkondiging. 1) De Zaligmaker heeft de zijnen door de voetwassching voorbereid op den Goddelijken maaltijd, dien Hij bun gaat schenken. Pe dunne ronde koeken der ongezuurde brooden, toebereid uit tarwe, staan nog voor Hem op de tafel. Daar neemt Jesus dit brood in zijne Goddelijke handen , dankt, de oogen ten hemel •heffende, breekt het, en geeft het den apostelen, zeggende: neemt en eet; dil is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijne gedachtenis.

Hierop neemt Jesus insgelijks den derden feestbeker, die door den apostel ook kelk dor zegening wordt genoemd, en met zuiveren rooden wijn is gevuld, hoogstens voor een vijfde met water gemengd, in zijne Goddelijke handen. Hij heft dien op, richt andermaal de oogen ten hemel, zegent en dankt, en geeft hem aan zijne apostelen, zeggende : drinkt allen hieruit; loant dit is mijn Moed van het nieuwe testament j deze isdeJcelk, het nieuwe testament in mijn gloed, dat voor u

') De Hagada is het 26s,e hoofdstuk van Deuterononiium.

-ocr page 320-

315

(en) voor velen vergoten zal worden tot veryeviny der zonden. Doei dit, zoo dikwerf gij (dien) drinken, zult, tot mijne cjedachienis.

Deze onvergetelijke woorden van den Zaligmaker der wereld zijn duidelijk. Hij bad zijn Vleesch tot sjiijs, en zijn Bloed tot drank beloofd. Hier vervult Hij die belofte. Dit, zegt Jesus, diï, namelijk hetgeen Hij in zijne Goddelijke handen houdt en aan zijne leerlingen te eten geeft, uit is zijn lichaam; dit belgeen Hij aan zijne leerlingen te drinken geeft, dit ts zijn bloed. Deze woorden zijn eenvoudig, zijn duidelijk in hunne letterlijke beteekenis, en worden door drie evangelisten en den H. Paulas in denzelfden zin medegedeeld; zij zullen dan ook door iedereen, die let, op bun gewicht, op de plechtige omstandigheden waarin zij werden gesproken, op den Goddelijken persoon. Die er Zich van bedient, in hunne eerste en natuurlijke beteekenis worden opgevat, gelijk zij gedurende vijftien eeuwen schier zonder uitzondering standvastig zijn begrepen. Waarom zegt Jesus, indien Hij bier slechts eene figuur van zijn lichaam en bloed bedoelt, niet on-bubbelzinnig en duidelijk: dit verbeeldt, dit

-ocr page 321-

316

beteekent, dit vertegenwoordigt mijn lichaam ? Doch niet slechts ééns, maar tot tweemaal zegt Hij: diï is mijn lichaam, dit is mijn bloed. Zijn woord is een onfeilbaar woord en tevens een almachtig woord, dat werkt en verwezenlijkt, hetgeen het uitdrukt. Hetgeen vroeger brood en wijn was, heeft opgehouden dit te zijn, en is door eene ware zelfstandigheidsverandering overgegaan in zijn Goddelijk lichaam en bloed.

Zoo is het Paaschlam der oude wel vervangen door het Paaschlam der nieuwe wet, en hebben al de offers van het oude verbond plaats gemaakt voor het ééne ware offer der nieuwe bedeeling. Christus treedt hier op als de Hoo-gepriester der nieuwe wet, voorafgebeeld door Melchisedech, zoo als de H. Paulus (Hebr. Y1I) en de profeet David (Ps. 100) duidelijk leereii, Is Hij eeuwig Hoogepriester volgens de orde van Melchisedech, die brood en wijn aan den Heer opdroeg, dan stellen wij ons bij Hem ook een offer voor, dat met dit figuurlijk offer eene treffende overeenkomst heeft, en zeker treffen wij dit offer aan, waar Jesus onder de gedaante van brood zijn lichaam, dat gekruisigd

-ocr page 322-

317

•wordt, eu ondei1 de gedaante van wijn zijn bloed, dat vergoten wordt, tegenwoordig stelt. In dit eucharistisch offer alleen wordt verwezenlijkt, hetgeen de profeet Malachias had voorspeld : er is mij geen welbehagen in u (priesters van Israël), zegt de Heer der heerscharen, en geen offer zal ik meer aannemen uit uwe hand. Want van den opgang der zon tot aan haren ondergang is mijn naam groot onder de heidenen, en op alle plaatsen, wordt aan mijn naam een rein offer geofferd en opgedragen.

Jesus stelt eindelijk, wijl Hij dit offer voortdurend zichtbaar wil doen opdragen, een blijvend priesterschap in, wanneer Hij tot tweemaal herhaalt: doet dit tot mijne gedachtenis. Hij gelast door deze woorden aan zijne apostelen, en, daar zijn dood door het offer moet herdacht worden, totdat Hij ten oordeel zal komen, ook aan hunne • opvolgers, ter gedachtenis van Hem te doen, hetgeen Hij zelf onder hun oog heeft gedaan. Wijl, nu Hij zelf het brood heeft veranderd in zijn lichaam en den wijn in zijn bloed, en alzoo een wezenlijk offer heeft opgedragen, zoo geeft Hij ook aan de apostelen en hunne opvolgers het bevel en de macht om namens

-ocr page 323-

318

Hem het brood te veranderen in zijn lichaam en den wijn in zijn bloed, en alzoo het offer der nieuwe wet op te dragen. En daar nu elke wettige offeraar priester is, stelde de eeuwige Hoogepriester door deze woorden de apostelen en hunne opvolgers aan tot priesters van het nieuwe verbond.

§ 3. Judas verlaat de eetzaaL Petrus' val voorspeld. De twee zwaarden.

Mt, XXVI; 24-25; Mc. XIV: 21; Lc. XXII; 20-38 ;

Jo. XIII: 23—38.

Jesus' oneindige liefde stelde op dezen ge-denkwaardigen avond een sacrament in dei-nieuwe wet, een altijddurend offer, een blijvend priesterschap. Welke pijnlijke gewaarwordingen vervulden zijn minnend Hart, bij dat alles in een der twaalf een verrader te zien! Nauwelijks was dan ook de paaschbeker van het nieuwe verbond rondgegaan, of de Heer zegde weder met somberen nadruk : zie de hand van hem, die Mij overlevert, is met Mij aan de iafel. En de Zoon des Mtnschen gaat teel heen, gelijk het can Hem bepaald (en) ge-

-ocr page 324-

319

schreven is; doch ivee dien mcnsch, door wien de Zoon des menschen zal overgeleverd ivorden. Het ware hem beier, indien hij niet geboren ware, die mensch! Bij die onheilspellende woorden des Heeren nam de ongerustheid der minnende apostelen meer en meer toe. Angstig vroegen nij elkander af, wie hunner toch wel dien schrikkelijken gruwel zou bedrijven. Petrus was als immer de vurigste. Achter Jesus zich oprichtende wenkte hij Joannes, den Heer, aan wiens boezem hij rustte, te vragen, wie hunner hier was bedoeld. Opgewekt door dit teeken, vroeg Joünnes den Heer fluisterend en smeekend: Heer wie is hei? Jesus gaf hem zachtjes ten antwoord: hij is het, aan ivien ik de ingedoopte bete zal toereiken. Zonder verder de aandacht van anderen te wekken, naoj de Heer de bete, doopte ze, en reikte xe over aan Judas Ischkarioth, den zoon van Simon. Ook deze huichelde nog vriendschap, en vroeg om zijn toeleg te bedekken even als de anderen: ben ik het Rabbi? Jesus gaf hem ten antwoord: gij hebt hel gezegd. Judas gaf nu zijn hart geheel over aan deu satan. Dadelijk na de bete genomen te hebben, stond hij

-ocr page 325-

820

op, om, daar tie Paaschdisch geëindigd was, de zaal te te verlaten. En de Heer, die deze aanstalten bemerkte, zegde tot den verrader, zoodat allen het hoorden: wat gij doen wilt doe dat spoedig. De apostelen evenvvel begrepen dat woord niet. Zelfs Joannes, die alleen den verrader kende, begreep niet, wat Jesus bedoelde, en had niet het minste vermoeden, dat Judas vertrok om zijn aanslag te volvoeren. Sommigen der apostelen meenden , dat daar Judas de beurs droeg, de Heer hem het bevel gaf: ga, koop ons de hemodigdheden voor hef. feest. Anderen dachten, dat hem door den Heer gelast was, een liefdewerk jegens de behoefti-gen te verrichten.

Zoo had de treurige scheiding plaats tusschen den apostel en den Zaligmaker der wereld, en die noodlottige scheiding zou eeuwig duren. Het was nacht, als Judas de zaal verliet, en de ongelukkige bedacht niet, dat hij een nacht zonder einde te gemoet ging.

Nadat Judas de zaal had verlaten,, sprak de Heer: nu is de Zoon des menschen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt. Indien, God in Hem verheerlijkt is, zal Hij Hetn ook verheerlijken

-ocr page 326-

321

in Zich zeiven, en terstond zal Hij Hem verheer-lijken. Kindekens, nog een weinig tijds hen ik bij u. Gij zult Mij zoeken , en gelijk ik tot de Joden gezegd heb, waar ik heenga, kunt gij niet komen, zoo zeg Ik u ook nu. Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander lief hebt, dat gij, gelijk Ik u heb lief gehad, evemoo elkander lief hithl. Hieraan vullen allen kennen, dat gij mijne leerlingen zijt, indien gij liefde hebt voor elkander.

Bij Jesus' woord : waar ik heenga en bij de aangekondigde scheiding stelt Petrus, vurig als altijd, de vraag: Heer, waar gaat Gij heen? Waar Ik heenga, antwoordt Jesus, kunt gij Mij thans niet volgen; maar later zult gij Mij volgen. Waarom, vraagt Petrus nogmaals, kan ik u thans niet volgen ?

Deze vurigheid van Petrus, en tevens diens voorrang bij de voorbereiding van het maal, bij het aanliggen, bij de voetwassching maakten andermaal den naijver der overige apostelen gaande. Daarom wekte de Zaligmaker allen tot ootmoed en liefde op, en zocht Hij vervolgens aan Petrus mistrouwen van zich zeiven in te boezemen. Be koningen der heidenen, zegde Hij, voeren heerschappij over hen, en zij,

-ocr page 327-

322

die over hen gehieden, ivordcn weldoeners genoemd; maar gij niet alzoo. Doch die de grootste is onder u, worde gelijk de minste , en hij , die overamp;te is , zij als een die dient. Want wie is de grootste , die aanligt of die dient ? Li het niet hij, die aanligt? Ih echter hen in het midden van u a7s een, die dient. Doch gij zijt het, die Mij zijt lijgebleven in mijne beproevingen, en Ik heschik u, gelijk mijn I ader voor Mij het rijk heeft beschikt, dat gij in mijn rijk aan mijne tafel eet en drinkt, en op troonen gezeten zijt als rechters over de hvaalf stammen Israels.

Nu wendde Zich Jesus tot Petrus: Simon, Simon , zie de Satan heeft u lieden zeer begeerd ie ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u ge-beden, dat uw geloof niet hezwjke; en gij, eens bekeerd zijnde, bevestig uwe broeders. Petrus bij liet hooren dier woorden, kon niet nalaten uit te roepen : Heer, ik ben bereid den kerker, ja den dood met U in te gaan. Mijn leven zal ik voor V geven, üw leven, herneemt Jesus, gij voor Mij stellen? f oorwaar, voorwaar, Ik zeg u, Petrus! de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult loochenen , Mij te kennen.

Nu richtte Zich de Heer weder tot allen:

-ocr page 328-

323

Toen lie u uilzond, zegde Hij, zonder huidel, zodner reiskorf, zonder voetzolen, lieejl u toen iets onthrol-en? Niels, zoo luidde hun antwoord. 'Doch nu, zoo hernam Jesus, wie een geldbuidel heeft, neme dien-, eveneens een reiskorf; en die er geen heeft, verkoope zijn mantel en Icoope een zrvaard. Want Ik zej u, ook dit noq, hetgeen van Mij geschreven staat, moet aan Mij vervuld worden: en Hij is onder de Loosdoeners gerekend. Want hetcjeen Mij Iteireft, heeft een einde.

De apostelen begrepen de woorden des Heeren letterlijk, alsof zij werkelijk naar zwaarden hadden om te zien, en op geweldadige zelfverdediging bedacht moesten zijn. Zij toonden den Heer daarom twee wapenen. lieer, zegde waarschijnlijk Petrus: zie hier hvee zwaarden. «lesus echter. Die geen geweld zocht, gaf hem ten antwoord : het is genoeg.

§ 4. Jesus troost en onderricht zijne leerlingen.

Joan. XIV : — XV : 17.

De apostelen, als zij hun innig geliefden Meester hoorden aankondigen, dat zijn einde zoo nabij was, werden diep bedroefd, en ver-

21

-ocr page 329-

324

borgen hunne treurige gewaarwordingen niet. Als een minnende vader, die zijne kinderen gaat verlaten, begon Jesus hen nu in dezer voege te troosten : uw hart worde niet ontroerd. Gij geloofl in God; yelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijne vele woningen; zoo niet, Ik zou het u qezegd htihen. — Want Ik ga u eene plaats bereiden. En als Ik zal heengegaan zijn en u eene plaats bereid heb, kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen, opdat, waar Ik ben, ook gij zijt. En waar Ik heen ga, weet gij, en den loeg weel gij. Heer, zoo vroeg hierop Thomas, wij weten niet, waar Gij heen gaat, en hoe kunnen wij den weg iveten? Ik hen de weg, de waarheid en het leven, antwoordde de Heer. Niemand komt tot den Vader dan door Mij Haddet gij Mij gekend, voorzeker ook mijnen Vader zoudl gij gekend hebben; en van nu af aan zult gij Hem kennen en hebt gij Hem gezien. Nu zeide Phi-lippus: lieer, toon ons den Vader, en het is ons genoeg. Zoo langen tijd, hernam de Zaligmaker, ben Ik met u, en gij hebt Mij niet gekend. Phi-lippus, die Mij ziet, ziet ook den Vader, Hoe zegt gij: toon ons den Vader!' Gelooft gij niet^ dat Ik in den Vader ben, en de fader in Mij

-ocr page 330-

325

is ? De woorden, die Ik tot u spreek, spreek Ik met mi My zeiven; maar de Vader, Die in Mij Myft, doet de werken. Gelooft gij niet, dat Ik m_ den Vacler ben, en de Vader in Mij is? Zoo met, gelooft het om de werken zelve. Voorwaar voorwaar. Ik zeg u, die in Mij gelooft, ook hij zal de werken doen, die Ik doe, en hij zal nog grootere doen dan deze; want Ik ga tot den Vader. En al wat gij den Vader zult vragen in mijn naam, dat zal Ik doen, opdat do Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iels zult vragen in mijn naam. Ik zal het doen.

Indien gij Mij lief hebt, onderhoudt mijne geloden, en Ik zal den Vader hidden, en Hij zal ii een anderen Helper geven, opdat Hij met u lijve in eeuwigheid, den Geest der waarheid. Dien de wereld niet kan ontvangen, omdat zij Hem met ziet en Hem niet kent. Gij echter, gij zult Hem kennen, wijl Hij lij « zal Uijven en in u zal zijn. Ik zal u niet als weezen laten; ik zal tot u komen. Nog een weinig tijds en de wereld ziet Mij niet meer; maar gij ziet Mij; want Ik leef, en gij zult leven. Gij zult ten dien dage erkennen, dat ik in den Vader hen, en gij in Mij. Die mijne geloden heeft en onderhoudt, hij

-ocr page 331-

326

is het, die Mij Hef heeft. En (he Mij lief heeft, zal door mjn Vader geliefd worden; ook Ik zal Hem Hef hebben, en Mij zeiven aan Hem open-baren.

Hierop stelde Judas Thaddeus de viaag. Heer, wat is er geschied, dut Gij V aan ons znlt openharen en niet aan de wereld? Hut antwoord des Zaliginiikers luidde: indien iemand Mij lief heeft, zal hij mijn woord beuaren, en mijn Vader zal Hem lief hebben, en wij zullen tot Hem komen, en verblijf bij Hem nemen. Die Mij niet lief heeft, onderhoudt mijne woorden niet, en het woord, dat gij gehoord hebt, is niet het mijne maar des Vaders, die Mij gezonden heeft. Deze dingen heb Ik tot n gesproken, terwijl Ik lij 11 verbleef. Maar de Helper, de heilige Geest, Dien de Vader zal zenden in mijn naam. Hie zal u alles leeren en alles indachtig maken, hetgeen Ik v gezegd heb. / rede laat Ik u; mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld dien geeft, geef Ik dien u. Uw hart worde niet ontroerd noch bevreesd! Gij hebt gehoord, dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen, en Ik kom tot u. Indien gij Mij lief hadt, zovdt gij u zeker verblijden, omdat Ik tot den Vader ga; want de

-ocr page 332-

327

Tader is grooter dan Ik. En nu heb Th het u gezegd, voordat het geschied is, opdat gij geloei et' wanneer het geschied zal zijn. Niet veel meer zal Ik met u spreken, want de vorst dezer wereld komt, maar aan Mij heeft hij niets. Doch opdat de wereld erkenne, dat Ik den Vader lief heb, en doe, gelijk de Vader Mij bevolen heeft, staat op, laat ons gaan van hier.

Ik ben de ware wijnstok, en mijn Vader is de landman. Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, zal Hij wegnemen, en elke die vrucht draagt, zal Hij reinigen, opdat zij meer vrucht drage. Gij lieden zijt reeds rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb. Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijk de rank geen vrucht kan voortbrengen uit zich zelve, tenzij zij aan den wijnstok blijve, zoo ook gij niet, tenzij gij in Mij blijft. Ik ben de wijnstok; gij zijt de ranken. Die in Mij hlijft en in icien Ik blijf, hij draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. Indien iemand in mij niet blijft, zal hij iveggeworpen worden gelijk de rank en verdorren; en men zal haar verzamelen, en in het vuur werpen en zij zal branden. Indien gij in Mij blijft, en mijne woorden in u blijven, zult gij vragen al wat gij wilt, en

-ocr page 333-

328

het zal u geworden, Hierin is mijn Vader ver-heerlij Iet, dat gij zeer veel vrucht draagt en mijne leerlingen wordt. Gelijk de Vader Mij heeft lief gehad, zoo heb Ik u lief gehad. Blijft in mijne liefde. Indien gij mijne geboden onderhoudt, zult gij in mijne liefde blijven : gelijk, ook Ik de qe-loden mijus Vaders heh onderhonden en in zijne liefde blijf. Dit heh Ik tot u gesproken, opdat mijne vreugde in u z'j, en uwe vreugde volkomen worde. Een qrootere liefde heeft niemand dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijne vrienden. Gij zijt mijne vrienden, indien gij doei, hetgeen Ik ii gebied. Ik zal u niet meer dienstknechten noemen, omdat de dienstknecht niet weet, wal zijn Heer doet. Maar Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u al, hetgeen Ik van mijn Vader heh gehoord, heh lenhaar gemaakt. fSiet gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb u uitverkozen, en v. gesteld, opdat gij heen gaat en vrucht drag et en mve vrucht hlijve, opdat al wat gij den Vader vraagt in mijn naam. Hij het u geve. Vit gelied Ik v, dat gij elkander lief hebt.

-ocr page 334-

329

§ 5. Laatste woorden van Jesus in de eetzaal.

Zijn hnogepriesterlijk gebed.

Joan. XV: 18—XVII: 26.

Indien de wereld n haat, zoo vervolgde Jesas, weet dat zij mij vóór u heeft gehaat. Indien gij van de wereld waart, zou de wereld beminnen

f

wat het hare was; omdat gij echter van deioereld niet zijl, maar Ik u uit de wereld heb uitverho-ren, daarom haat u de wereld. Gedenkt mijn woord, dat Ik u qezegd heb: de diensiknecht is niet meer dan zijn heer. Rebben zh Mij vervolgd, ook u zullen zij vervolgen; hebben zij mijn woord otwaard, ook het uwe zullen zij bewaren. Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijnen naam, om dat zij Hem niet kennen, Lie Mij qezonden heeft. Indien Ik niet gekomen was, en tot hen gesproken had, zij zouden geen zonde hebben; maar nu hebben zij geene verschooning voor hunne zonde. Dia Mij haat, haat ook mijn Vader. In-dun Ik onder hen de werken niet gedaan had die niemand anders heeft gedaan, zij zouden geen . zonde hebben; maar nu hebben zij ze gezien en toch hebben zij Mij en mijnen Vader gehaat. Doch..... opdat het woord vervuld worde, hetgeen in hunne wet geschreven slaat; zij hthben

-ocr page 335-

330

zoude)'' Tcdsu fjchdcit, JblaciT, icctiiucci damp; Helper, Dien Ik u van den Vader zal zenden* de Geest der waarheid, Die van den Vader voort-komt, ml (jekomen zijn. Deze zal van Mij getuigenis geven. Ook gij zult getuigenis geven, omdat gij van den beginne met Mij zijt. Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij niet geërgerd wordt. Zij zullen u huilen de synagoog doen; ja de uur komt, al dat wie u doodt, meenen zal, Gode een dienst ie bewijzen. En deze dingen zullen zij u doen, omdat zij noch den Vader noch .Mij kennen. Maar dit heb Ik tot u gesproken, opdai, wanneer de uur daarvan gekomen is, gij gedachtig moogt zijn, dat Ik het u gezegd heb. Lchter zegde Ik u dit niet van den beginne, omdat Ik bij u was. Doch nu ga Ik iot Hem, Die Mij gezonden heelt, en niemand uwer vraagt Mij: ■waar gaat Gij heen ? Maar omdat Ik dit tol u gesproken heb, heeft de droefheid vw hart. overstelpt. Doch Ik zeg u de waarheid: het is u nuttig, dat Ik heen ga, want indien Ik niet heen ga, zal de Helper niet tot u komen; maar indien Ik heen ga, zal Ik Hem tot u zenden.. En als-Die zal gekomen zijn, zal Hij. de wereld over tuigen tan zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel. En wel van zonde, omdat zij in Mij

-ocr page 336-

331

nibt geloofd lebhen; en van gerechtigheid, omdat Ik tot, den Vader ga en gij Mij niet meer zien zult; en van oordeel, omdat de vorst dezer wereld reeds geoordeeld is. Nog veel heh Ik u te zeggen, doch gij kunt het nu niet dragen. Maar als Hij, de Geest der waarheid, zal gekomen zijn, zal Hij u alle waarheid leeren.; want Hij zal niet spreken uit Zich zeiven, maar al wat Hij hooren zal, zal Hij u verkondigen. Deze zal Mij ver' heerlijken; want Hij zal van het Mijne ontvangen en het n verkondigen. Al wat de Vader hee/ti is hel mijne; daarom heb Ik gezegd: Hij zal van het mijne ontvangen en hei u verkondigen, Hen iveinig tijds en gij zult Mij niet meer zien; en wederom een weinig tijds en gij zult Mij zien, want Ik ga tot den Vader.

Deze woorden waren vooi' de apostelen duisteren zij begrepen ze niet; daarom vroegen zij elkander fluisterend af: viat is dit, hetgeen Hij ons zegt; een weinig tijds en gij zult Mij niet meer zien, en wederom een weinig tijds en gij zult Mij zien en dit: Ik ga tot den Vader? Hal is dit, vroegen zij elkander af, hetgeen Hij zegt: een weinig tijds? Wij heg rijpen niet, loaarvan Hij spreekt.

Jesus gaf hierop ten antwoord: daarover

-ocr page 337-

332

vraagt gij onder elJcancler, dat Ik gezegd héb : een weinig tyds en gij zuil Mij niet zien, en weder een weinig iijds en gij zult Mij zien. Voortvaar, voorwaar Ik zeg u: gij zult schreien en weenen, maar de wereld zal zich verblijden; gij zult bedroefd zijn, maar moe droefheid zal in vreugde veranderen. Eene vrouw, loanneer zij baart, heeft droefheid, omdat haar uur gekomen is; doch als zij het kind gebaard heeft, denkt zij niet meer aan haar wee vit blijdschap, dat een mensch ter wereld geboren is. Zoo ook helt gij nu wel dt oefheid, maar Ik zal v wederzien, en uw hart zal zich verblijden en niemand zal u uwe blijdschap ontnemen. En ien dien dage zult gij Mij niels vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u indien gij den Vader om iels zult bidden in mijn naam, lij zal het '« geven Tot nu toe hebt oij om niets gebeden in mijn naam. Bidt en gij zult verkrijgen, opdat uwe blijdschap volkomen zij. Uit heb Ik tol ii gesproken in gelijkenissen. Be ure komt, dat Ik niet meer in gelijkenissen tot u zal spreken, maar opentijk van den Vader verkondigen zal. Ten dien dage zult gij den Vader in mijnen naam bidden, en Ik zerj u niet, dat Ik den Vader voor u vragen zal. Want de fader telf heeft u lief, omdat gij Mij lief gehad en

-ocr page 338-

333

geloofd hebt, dat Ik van God ben uitgegaan. Ik bun van den Tader uitgegaan en in de wereld gekomen; wederom, verlaat Ik de wereld en ga tot den Vader.

Hierop riepen de leerli7igen bemoedigd uit: zie, nv. spreekt Gij openlijk en zegt geen raadsel-spreuken. Nu weten wij, dat Gij alles weet, en niet noodig hebt, dat iemand V ondervrage; daarom gelooven wij^ dat Gij van God zijt uitgegaan.

Jesus hernam: gelooft gij nu? Zie, de uur komt en is alreeds gekomen, dat gij verstrooid zult ivorden , een ieder naar het zijne, en Mij alleen zult laten ; echter ben Ik niet alleen, want de. F ader is met Mij. Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij vrede moogt hellen in Mij In de wereld zult gij verdrukking hebben; doch vertrouwt; Ik heb de wereld overwonnen.

Nu bad de Heer, terwijl Hij de oogen ten hemel opsloeg: Vider, de ure is gekomen ; verheerlijk uwen Zoon, opdat wo Zoon U verheer-l'jke , gelijk Gij Hem macht hebt gegeven over alle vleesch, ten einde Hij het eeuioige leven schenke aan allen, die gij Hem gegeven hebt. Lit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waren God, en Jesus Christus, Dien Gij gezonden

-ocr page 339-

334

helt. U heb U verheerlijU op aarde; Ik heb het werk volbracht, dat Gij Mij le doen gegeven helt. En nu, verheerlijk Gij Mij, fader! bij JJ zeiven met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer Ik in de wereld was.

Ik heb Uwen naam (jeopenlaard aan de men-scheu f die Gij Mij uit de wereld gegeven heit. Zij waren de uwen, en aan Mij hebt Gij ze gegeven, en uw woord hebben zj bewaard. Thans hebben zij erkend, dat al wat Gij Mij gegeven hebt, aan ü is ; want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hellen die aaiigenonieii en in waarheid erkend, dal Ik van V ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat Gij Mij hebt gezonden. Ik bid voor hen-, niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt; want zij zijn de nwen, en al het mijne is het nice, en het uwe is het mijne, ■ en in hen ben Ik verheerlijkt. lin Ik hen niet meer in de ivereld, maar dezen zipi in de wereld, en Ik kom tot L. Heilige Vader bewaar in Uwen naam hen, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk Wij. Zoolang Ik met hen was, bewaarde Ik hen in uwen naam. Die Gii Mij gegeven hebt, heb Ik bewaakt, en niemaud hunner is verloren gegaan dan de zoon des ver-

-ocr page 340-

335

clerfs, opdat de Schrift vervuld worde Nu echter hom Ik tot ü, en dit spreek Ik in de wereld, opdat zij mijne vreugd volkomen hehhen in zich zeiven. Ik heb hun Urn woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk ook Ik van de ivereld niet hen. JSiet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, vraag Ik, maar dat Gij hen hewaart van den boozen. Zij zijn niet van de wereld, gelijk ook Ik van de wereld niet ben. Heilig ze in de waarheid. Uwe woord is waarheid/ Gelijk Gij Mij ïn de wereld gezonden hebt, heb ook Ik hen in de wereld gezonden. En voor hen heilig Ik Mij zeiven, opdat ook zii in de ivaarhcid geheiligd zijn. Doch niet alleen voor hen bid Ik, maar ook voor degenen, die door hun ivoord in Mtj zullen ge-looven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij Vader in Mij en Ik in U, dat zij ook in Ons één zijn, opdat de wereld geloove, dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik héb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij eén zijn, gelijk II'vj één zijn, Ik in hen en Gij in Mij ; opdat zij volmaakt tot één zijn, en de wereld wete, dat Gij Mij gezonden en hen lief gehad hebt , gelijk Gij Mij hebt lief gehad. 1 ader, Ik hegeer, dat, waar Ik ben, ook zij, die Gij Mij

-ocr page 341-

336

gag even hebt, met Mij zijn, opdat zij mijne heerlijkheid aanschouioen, die Gij Mij gegeven helt, omdat Gij Mij heli lief gehad vóór de grondlegging der wereld. Rechtvaardige Vader! de wereld heeft U niet gekend, en dezen hebben erkend, dat Gij Mij gezonden Zieht. Ik heb hun uw naam hekend gemaakt en zal dien bekend maken, opdat de liefde, te aar me de Gij Mij bemind hebt, in hen zij en ik in hen.

-ocr page 342-

3;37

HOOFDSTUK If.

Jesus voor Annas en Kaiphas.

§ 1. Jesus' geheü en doodstrijd in Geihsemani.

Mt. XXVI: 30—45; Mc. XIV : 26—40; Lc. XXII. 39—45-Jo. XVIII 1—2.

De Heer had zijn gebed geëindigd, en Mef nu met de zijnen den feesthyimius aan, gelijk dit bij de Joden gebruikelijk was. Na het eindigen van den lofzang verlieten allen de paaschzaal. Het was ongeveer 11 uur, Jquot;esus daalde met de zijnen den Sionsheuvel af, en verliet langs de waterpoort beneden Ophel aan de oostzijde van Jerusalem. Daar trad Hij het enge dal in , tusschen den Moria en den Olijfberg gelegen. Het was het dal Cedrou, doorsneden door eene kleine beek van denzelfden naam. Over deze waren twee bruggen geslagen. Waarschijnelijk sloeg de Goddelijke Verlosser uver de brug der profeten den weg in naar den Olijfberg. Terwijl zij zich op die wijze naar den hof, Gethsemani genoemd, begaven^ wees de Heer de zijnen nogmaals met meer bepaaldheid op hunne toekomstige ontrouw -

-ocr page 343-

Gij allen zult in dezen nacht aan Blij geërgerd worden. Want er slaat geschreven ; Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. (Zacb. XIU: 7) Maar nadat Ik verrezen zal zijn; zal Ik u voorgaan naar Galileo,, liet denkbeeld van ontrouw was voor den vurigen Petrus niet om te verdragen. Werden ook allen aan V geërgerd, riep hij uit, ik toch zal niet aan U geërgerd worden. Doch Jesus bestrafte Petrus; voorwaar Ik zeg u, dat gij heden ii dezen nacht, en eer de haan ten tweede maal kraait, Mij driemaal zult verloochenen. Doch Petrus betuigde nogmaals zijne trouw: al moest ik ook met U sterven, verloochenen zal ik V niet. En bij Petrus sloten zich al de

leerlingen aan.

Eindelijk was Jesus met de zijnen het landgoed Gethsemani genaderd. quot;Nog heden ziet men op de plek een hof van 150 voeten in 't vierkant, meteen langen muur van gehouwen steen omgeven. Op die plek staan nog acht olijfboomen, die reeds meer daa duizend jaren tellen. Zij zijn zeer zwaar, en twee hebben aan den stam door verschillende uitspruitsels een omvang van niet minder dan 25 voeten.

-ocr page 344-

339

Bij den ingang van den hof sprak Jesus tot de zijnen: zit hier neder, zoolang Ik henen ga en zal geleden hebben. Hierop nam Hij Petrus, Joiinnes en Jakobus, zijne drie uitverkorenen, met Zich , en begaf Zich met iien verder tusschen het geboomte van Gethsemani. Nu begon Hij droevig en angstig te worden, en met klagende stem sprak Hij tot zijne bevoorrechte fipostelen: mijne ziel is bedroefd tot den dood! Blijft hier en waakt met mij. Bidt, opdat gij niet valt in de bekoring.

Daarop begaf Hij Zich eenige schreden verder op den afstand van een steenworp, en wierp Zich daar in de grot, onder liet rotsgewelf, dat thans nog de opschriften der vervlogene eeuwen draagt, voor zijn Vader neder in het gebed. Abba! mijn Vader! zoo verzuchtte Hij, indien het mogelijk is, [en alles is bij V mogelijk, indien Gij wilt), neem dien kelk van Mij weg! niet echter mijn wil, maar uw wil geschiede.

Na deze heilige smeeking te hebben opgezonden, stond de Heer op. Hij begaf zich tot de drie apostelen en vond ze slapende. Hij wekte ze en sprak tot Petrus: Simon slaapt

22

-ocr page 345-

340

gij? zoo hell gij heden niet één uur met Mij Tcunntn 10 uk en ? Waalt en licit, opdat gij niet valt in de bekoring. De geest is wel gewillig, maar het vleeseh is zwak.

Na deze vermaning ging de Heer weder en bad: mijn Vader! kan deze kelk niet voorhij gaan, zonder dat ik dien drinlce, uw wil geschiede! Andermaal stond Hij op, na eenigen tijd gebeden te hebben, begaf Zich tot zijne leerlingen, en vond lien nogmaals slapende. Hunne oogleden waren verzwaard. Weder wekte Jesus hen, en wees hen met zachtzinnigheid te recbt over deze zwakheid.

Ten derde male begaf de Heer zich tot het gebed, en ten derden male richtte Hij zich tot den Vader met dezelfde smeeking. Thans echter werden zijne droefenis en zielenangst zoo hevig, dat Hij in doodstrijd kwam. Het zweet brak Hem uit langs alle kanten en het werd als bloeddruppelen, die ter aarde neder vloeiden. Doch eindelijk verscheen een engel des hemels, die Hem versterkte.

Zoo leed en streed de Heer in Gethsemani. Hij gaf ons daarbij een voorbeeld van heldhaftige overgeving aan den Goddelijken wil des

-ocr page 346-

:54i

Vaders, een voorbeeld van allervolmaakst gebed, een voorbeeld eindelijk van teedere en' zachtmoedige liefde jegens de apostelen. Ziedaar de aanvang van het lijdensoffer van bet Lam Gods, dat wegneemt de zonde der wereld.

§ 2, Jesus gevangen heen gevoerd naar Annas.

Mt. XXVI: 4b—57; Mc. XI V: 41—53; Lc. XXII: 45—54;

Jo. XVIII 2—14; 19—23.

Judas, toen bij de zaal verliet, bad zich naar de overpriesters begeven. Aan de woning van den boogepriester Kaiphas meldde zich de snoode verrader aan, om de ellendige belofte, die hij bad gedaan te volvoeren. Het was nacht, en het was eene afgelegene plaats, waar de Heer dien nacht ging bidden. Geen geschiktere gelegenheid kon bij den overpriesters aanbieden, om Jesus gevangen te nemen zonder eenige opschudding. Zij waren dan ook dadelijk bereid, om op zijne aanwijzing tot die gevangenneming eene genoegzame macht af te zenden.

Volgens de Romeinscbe wet mocht niemand in de wingewesten gevangen worden genomen

-ocr page 347-

342

buiten voorkennis en medehulp der Komeinsche * bevelliebbers. Daarom verzochten en verkregen de leden van den hoogen raad bij deze gelegenheid van den Romeinschen landvoogd, Pontius Pilatus, de noodige macht om Jesus gevangen te nemen. Zij deden zulks te eer, omdat zij bij het vertoon der Eomeiusclie medehulp minder verzet hadden te vreezen.

De eerste dus, die wij bij Judas zien, zijn een gedeeltelijke cohorte van Romeinsche soldaten. Vermoedelijk behoorden zij tot de Eo-meinsche krijgsknechten op den burcht Antonia gelegerd, onder aanvoering van een chiliarch. Verder merken wij op de gerechtsdienaren van den hoogen raad, de oversten des tempels, eindelijk overpriesters en ouderlingen, benevens hunne dienaren. Zij waren van zwaarden en stokken voorzien, en droegen lantaarnen en lampen.

Judas had zich niet ontzien, zich aan het hoofd dier gewapende bende te plaatsen. Bij het naderen van den Olijf hof gaf hij vooraf aan de Romeinsche knechten en hun aanvoerder, die Jesus niet kenden, een teeken om zich in den persoon niet te vergissen. Hij, dien

-ocr page 348-

343

ie ^ kussen zal, ü het, zegde hij: grijpt Hem en

:Ii leidt hem behoedzaam heen.

e- Intusschen was Jesus ten derden male ojjge-

i- rezen uit het gebed. Hij naderde de apostelen

3- en vond ze slapen. Hij berispte ze met zacht-

it zinnigheid ; Wat slaapt gij ? slaapt nu en rust... !

p Hel genoeg; zie de uur is geiomen, en de.

Zoon des menschen zal overgeleverd worden in n. de handen der zondaren. Staat op ... . Bidt,

l- düt gij niet valt in de heJcorinrj. Laat ons gaan,

)- ziet ! hij die Mij overleveren zal, is nabij.

a Terwijl Jesus nog sprak, daar ijlden de acht

i, apostelen, die bij den ingang van den hof

[i waren gebleven tot den Heer. Het dof ge-

£ druisch der naderende bende liet zich hoeren,

e en onder den onheilspelleuden gloed van toorf

i sen en lampen drong de menigte den hof bin

nen met Judas voorop. Daar naderde de verrader, t en gaf Jesus met onbeschaamdheid een kus,

j terwijl hij Hem omhelsde met het woord: wees

f gegroet, Meester.

Jesus wierp op Judas een blik vol onuitspreke-i lijke smart, en klaagde met Goddelijke zachtzin-

nigheid : vriend, waartoe zijt gij gekomen? Judasgt; verraadt gij den Zoon des menschen mei een kus ?

-ocr page 349-

34,4.

Nu trad de verrader terug, en mengde zich onder de bende. Tegelijkertijd trad de Heer uit Gethsemani'a geboomte in deu kring zijner leerlingen zijne vijanden tegemoet en sprak; Wien zoekt gij? Zij antwoordden; Jesus van Nazareth. Kalm zegde de Heer: Ik hen het. Op dat eene woord weken zij allen achterwaarts en vielen, als door den bliksem getroffen, ter aarde.

Als hunne bedwelming voorbij was, en zij zich weder hadden opgericht, vroeg Jesus andermaal; Wien zoekt gij? Weder was het antwoord . Jesm van Nazareth. Ik heb u reeds gezegd, hernam Christus, dat Ik het hen. Indien gij Mij zoekt, zoo laat dezen gaan.

Bij dit laatste woord maakte de bende aanstalten om de hand aan Jesus te slaan, en Hem gevangen te nemen. De leerlingen, om blijk van trouw eu liefde te geven, brachten nu de twee zwaarden, die zij hadden medegenomen te voorschijn , en vroegen vol ijver: Heer, zullen wij er met het zwaard op inhouwen ? Petrus zelfs, altijd even vurig, wachtte het antwoord niet eens af, trok het zwaard, en hieuw den eersten den besten — het was

-ocr page 350-

345

Malchus, de knecht des lioogepriesters — het rechteroor af. Laat af! genoeg, zoo weerhield Jesus Petrus, steeh mo zvjaard in de schede, want allen, die het zwaard trekken, zullen door het zwaard vergaan. Of denkt gij, dat Ik mijn Vader niet kan vragen, en dat Hij Mij niet terstond twaalf legioenen engelen zal zenden ? Wilt gij dat Ik den kelk, dien de Vader Mij geeft, niet drmke ? Hoe zullen dan de sehriften vervuld worden, die getuigen, dat het aldus moet geschieden.

Om te berestigen hetgeen Hij zegde, naderde Jesus Malchus, raakte hem het gewonde oor aan, en het was genezen. Hierop sprak hij tot de bende: als tegen een roover zijl gij met zwaarden en stokken uitgetrokken om Mij te vangen. Dagelijks was Ik onder u gezeten om te leer en in den tempel; en gij helt Mij niet gegrepen. Maar deze is uwe ure, en de macht der duisternis, opdat de schriften vervuld worden.

Pas had Jesus deze woorden gesproken, of de woeste bende greep Hem aan. Hij werd geboeid en gevangen heen gevoerd Toen verstrooiden zich al de leerlingen en vloden heen. Slechts een jongeling, met een linnen

-ocr page 351-

346

onderkleed om het lijf geslagen, volgde deu Heer. Ook hem wilden de krijgsknechten grijpen, doch door hun zijn kleed te laten, ontsnapte hij aan hun geweld.

§ 3 Jesus' verhoor voor Annas en Kaiphas.

Mt. XXVI: 57, 50—C6. Mc. XIV; 53,55—64. Lc. XXII : 54. Jo. XVIII: 13-14, 19—25.

De bende voerde den geboeiden Zaligmaker naar het hoogepriesterlijke paleis op den berg Sion, Hier verscheen de Heer het eerst voor Annas, den schoonvtider van Kaiphas, hoofd van het hoogepriestelijke geslacht, en wette-lijken hoogepriester. Door dezen werd de Heer in verhoor genomen over zijne leerlingen en zijne leer. De Heer antwoordde op kalmen maar ook op vastberaden toon: Ik heh in 't openbaar voor de wereld gesproken. Ik heb altijd geleerd in de Synagoog en i» den tempel, ■waar al de joden zich vergaderen, en Ik heb niets gezegd in het geheim. JFaarom ondervraagt gij Mij? Ondervraag hen, die gehoord heihen, tvat Ik tot hen gesproken heb; zie / dezen toeten, 'wat Ik gezegd heb.

Bij dit antwoord stond beschaming te lezen

-ocr page 352-

347

op het gelaat van den Hoogepriester. Een der gerechtsdienaren, bereid om hoe dan ook zijnen meester te gelieven, sloeg daarop Jesus in het aangezicht en zeide : antwoordt gij aldus den Hoogepriester? Jesus antwoordde bedaard: indien Ik kwalijk gesproken hel, geef dan getuigenis van het kwade ; indien Ik echter to el gesproken heb, waarom slaat gij Mij?

Annas en de geheele vergadering werden door dit tweede antwoord nog meer te leur gesteld. Buiten staat om Jesus door listige ondervragingen te verstrikken, zonden zij Hem eindelijk naar Kaiphas, den feitelijken hoogepriester, om daar iiet beraamde doodvonnis te ondergaan.

Deze vergadering zocht slechts een geschikt voorwendsel om Jesus ter dood te brengen. De getuigen werden opgeroepen, en vele valsche getuigen verschenen, maar al hunne getuigenissen waren ongenoegzaam. Eindelijk bodep_ zich twee getuigen aan, die de verklaring aflegden : deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken eu in drie dagen weder ophouwen. Doch ook deze verklaring was niet eensluidend. Toen stond de Hoogepriester op en zeide tot

-ocr page 353-

348

Jesus: antwoordt gij niets op hetgeen dezen tegen U getuigen ? Doch Jesus bleef zwijgen. Alsdan richtte Kaïphas op plechtigen toon tot Christus de beslissende vraag: ih bezweer TJ bij den lerenden God, dat Gij ons zegt, of Gij de Christus zijt, de Zoon des gezagenden Gods. Op deze vraag wilde Jesus niet zwijgen. Hij zeide: gij hebt het gezegd: Ih ben het; en ja, Ik zeg u: van nu af zult gij den Zoon des menschen zien, gezeten aan de rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels.

Bij het vernemen van dat vurig begeerde woord, scheurde de hoogepriester zijne kleederen en zeide; Hij heeft God gelasterd. Wat hebben wij nog getuigen noodig ? Ziet, nu hebt gij de godslastering gehoord. En al de aanwezige raadsleden riepen gezamenlijk uit; Hij is des doods schuldig.

§ 4. Petrus verloochent Christus.

Ml. XXVI: 58, 69—75; Mc. XIV: 54, CO—72 ;

Lc. XXII: 54-62; Jo. XVIII : 15—48, £5-27.

'Toen Jesus door de woeste menigte het li oogepriesterlijk e paleis werd binnengesleurd en naar een der opperzalen werd gevoerd om

-ocr page 354-

349

er voor den listigen Annas te verschijnen, waren Petrus en Joiinnes Hem van verre gevolgd. JoÉinnes , bekend bij den hoogepriester, verschafte door zijne tusschenkomst bij de deurbewaakster ook aan Petrus toegang tot liet lioogepriesterlijke paleis.

Beiden traden dus in het voorhof, Joannes wist naar liet schijnt, den weg te vinden tot de gerechtzaal om daar getuige te zijn van Jesus' verhoor. Doch Petrus mengde zich in den kring van dienstknechten en gerechtsdienaren , die nederzaten rondom een groot kolenvuur, hetgeen om de koude van den voorjaarsnacht in het voorhof was aangelegd. Terwijl hij nu zich hier warmde, kwam de deurbewaakster zich mede aansluiten bij dien kring. Daar meikte zij Petrus op en zeide tot de aanwezigen : ook deze was met Hom. Hierop wendde zij zich tot Petrus zeiven met de vraag : ook gij waart met Jcsns, den Nazarener uit Gahlea; zijt gij ook van de leerlingen van dien niensch ? Ontsteld antwoordde Petrus; vrouw, ik hen het niet ; ik ken Hem niet; ik tveet en begrijp niet eens wat gij zegt.

Eeu weinig tijds na deze eerste verloochening

-ocr page 355-

S50

als de Heer van Annas naar Kaipbas was gevoerd, richtten de aanwezigen tot Petrus andermaal de vraag: zïjt ook gij van zijne leerlingen ? Zoodra Petrus deze woorden vernam, verwijderde hij zich, en begaf hij zich van het vooihof naar het voorportaal. Daar kraaide tegelijkertijd de haan. Het was nu ongeveer een uur in den nacht.

Terwijl hij echter naar de voorpoort ijlde, bespeurde hem eene tweede dienstmaagd. Ook zij zegde tot de aanwezigen : deze behoort mede onder hen; oolc hij was met Jesus den Nazarener. Nu zegde een der dienaren tot Petrus: ooi:gij zijt een van ken. Nog meer verlegen dan vroeger antwoordde de apostel: o mensch, ik hen het niet-, ik ken dien mensch niet, en hij bevestigde zijn gezegde door een eed. Zoo trad hij liet voorportaal in.

Nu verstreek een geruime tijd. Eindelijk keerde Petrus terug bij het kolenvuur. Hier werd een dei1 aanwezigen opmerkzaam op Petrus In waarheid, zegde hij tot zijne makkers, ook deze was met Hem, want ook hij is een Galileër Hierop werden al de aanwezigen opmerkzaam op Petrus en op zijn sterk Galileschen tonval

-ocr page 356-

351

en zeiden: waarl'jTc ook ff ij zijt een van hen! want ja, yij zijt een Galileer en uwe uitspraak maakt u kenbaar. Zelfs een bloedverwant van Malchus sprak hem toe : hel ik u niet gezien in den hof hij Hem? Dit was verpletterend. Verbijsterd en radeloos antwoordde Petrus: o mensch ik ken den mensch niet, van wien gij lieden spreekt. En bij die onbeschaamde leugentaal voegde hij nieuwe eeden en verwenschingen. Daar kraaide de haan ten tweede male. Tegelijkertijd, zie! daar trad Jesus uit de zaal des gerechts, eu werd Hij over het voorhof gevoerd. Petrus zag op, en op het eigen oogenblik keerde Jesus zich om, en ontmoette zijn Goddelijk

o

oog dat van Petrus. Daar schoot Petrus het woord des Heeren voor den geest; vooraleer de haan tweemaal zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. Vol berouw spoedde zich de apostel naar buiten, en begon bitterlijk te weenen.

Toen de Heer uit de gerechtzaal over het voorhof werd gesleurd , werd hij ten prooi aan de baldadigheid van de dienstknechten en gerechtsdienaren. Zij beschimpten en bespotten den Zaligmaker op de vreeselijkste wijze. Eenigen

-ocr page 357-

85a

sloegen Hem met heiiigsclienuende hand. Anderen spuwden Hem in het aangezicht. Eindelijk blinddoekten zij Jesus, en sloegen Hem met vuisten in het gelaat, terwijl zij tergend Hem toevoegden: profeteer ons, o Christus! wie is het, die ü geslagen heeft ? Zij overlaadden den Heer met een vloed van godslasteringen en smaadwoorden. O hoe grievende smart heeft Jesus' Goddelijk Hart in dien treurigen nacht om onze verlossing verduurd !

§ 5. De vergadering van den hoog en raad in den morgen.

Mt. XXVII; 1—10. Mc.XV; 1. Lc. XXIII; 1—3.

- Jo. XVIII: 28—32.

Eindelijk was de vreeselijke nacht voorbij. Na de opdracht van het morgenoffer ruim ten acht ure vergaderde de hooge raad weder ten volle, ten einde het uitgesprokene doodvonnis te bekrachtigen. Andermaal wendde zich Kai-phas tot Christus met de vraag: indien Gij de Christus zijt, zeg het. Jesus antwoordde met waardigheid en met gezag: indien Ik het u zeg, zult gij Mij toch niet gelooven, en indien Ik u ondervraag zult gij Mij toch niet ont-

-ocr page 358-

353

woorden noch loslaten. Fan mi af aan zal de Zoon des menschen gezeten zijn aan de rechterhand van de Ter acht Gods. Nogmaals vroegen allen : derhalve zijt Gij de Zoon Gods? En zonder aarselen antwoordde Jesus duidelijk en openlijk : gij zegt het, Ik ben het.

Pas had de Heer getuigd, de Zoon Gods te zijn, of al de raadsleden rezen op van hun gestoelte. Als verontwaardigd riepen allen uit: waartoe behoeven wij nog getuigenis? Want wij zeiven helrlen hel uit zijnen mond gehoord. En allen bekrachtigden het voorloopig gevelde doodvonnis.

Toen Judas uu zag, dat Jesus beslissend ter dood veroordeeld was, en aau de heidenen overgeleverd ging worden, toen werd de blinddoek, dien zijn hartstocht hem om de oogen had geslagen, van een gescheurd. Bittere gewetenswroeging begon hem te kwellen. Wat zou hij doen? Radeloos ijlde hij naar de overpriesters en ouderlingen, die hem het geld hadden ter hand gesteld, en bracht hun de zilverlingen terug, om het gedane ongedaan te maken. Ilc heb gezondigd, riep hij hun toe, en heb onschuldig bloed overgeleverd. Maar koud

-ocr page 359-

354

en zonder deernis voegden de aangesprokenen hem toe: wat gaat het om aan? Zelf moogt gij toezien, In vertwijfeling begaf de ongelukkige zich nu naar den tempel, en wierp het bloedgeld daar binnen. Daarop ging hij heen, en verhing zich in de zoo bittere foltering zijner ziel aan een strik. Doch als of zijn lijk nog na den dood het kenmerk moest dragen van Gods vree-selijken vloek, aan Israël zijne misdaad moest verwijten en Jesus' onschuld getuigen, het stortte neder uit de hoogte, barstte open in het midden, en de ingewanden bezoedelden den grond. Voorwaar, het ware dien mensch beter geweest, niet geboren te zijn !

-ocr page 360-

355

HOOFDSTUK ITT.

Jesus'' door de heidenen ter dood gebracht.

§ 1. Jesus' verhoor voor P'datus en Herodes.

Mt. XXVII: 11—14. Mc. XV: 2—5. Lc. XXIII: 2—16. Jo. XVIII: 29—38.

Nauwelijks had de liooge raad des morgens het doodvonnis tegen Jesus bekrachtigd, of zijne vijanden stelden zich in beweging om het ten uitvoer te leggen. Nu het doodvonnis was geveld, werd de Heer als een misdadiger op nieuw geboeid, en heengevoerd naar Pilatus. Want zonder de goedkeuring van den Tlomein-schen landvoogd mochten de joden geen doodvonnis voltrekken.

Zoo naderde de stoet het rechthuis of Pretorium, het vroegere paleis van Herodes den groote op den Sionsheuvel, waar de landvoogd zijn verblijf hield. Hier werd de Goddelijke gevangene heengeleid naar de bovenzaal, waar Pilatus recht uitoefende voor het volk. Maar de leden van den hoogen raad weigerden binnen te gaan, en bleveu toeven op het voorplein of het forum, om niet verontreinigd en uitgesloten te worden van de offermaaltijdeu

23

-ocr page 361-

356

van het Paaschfeest, hetgeen juist dien dag-gevierd werd.

Terwijl zij hier wachtten, verscheen Pilatus eindelijk voor hen buiten, en vroeg hen : loelke aanklacht hebt (jij in te brengen tegen dezen mensc/i ? Zij antwoorden op hoogen toon: indien deze geen misdadiger ware, zouden wij hem u niet overgeleverd hehhen. Pilatus hernam; neemt gij hem dan zelf, en vonnist gij hem volgens uwe wet. Hierop zegden zij : ons is het niet geoorloofd, iemand ter dood te brengen, Wij hehhen bevonden, dat deze het volk verleidt en verbiedt den keizer schatting te betalen, en zegt Christus de Koning ie zijn.

Toen trad Pilatus weder in het rechthuis, liet Jesus voor zich brengen en deed Hem de vraag: zjt gij de koning der Joden? De Heer gaf hem ten antwoord : zegt gij dit uit u zeiven, of hebben anderen het van Mij gezegd ? Pilatus hernam: ben ik een Jood? Uw volk en uwe overpriesters hehhen V aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan? Jesus zeide : mijn rijk is niet van deze wereld; indien mijn rijk van deze wereld ware, zouden mijne dienaren voorzeker gestreden hehhen, opdat ik den Joden niet werd

-ocr page 362-

357

overgeleverd; nu echter is mijn rijk niet van hier. Pilatus vroeg andermaal: derhalve zijt gij een Koning? Jesus hernam: 11c len Koning; daartoe hen Ik geboren, en daartoe hen Ik in de wereld gekomen om der waarheid getuigenis te geven. Al wie uil de waarheid is, hoort mijne stem. Eenigzins spottend vroeg Pilatus: wat is waarheid? Eu zonder verder antwoord af te wachten , brak hij het verhoor af, en begaf zich andermaal tot de Joden buiten ojj het terras voor het pretorium. Tevens gebood hij Jesus te volgen. Daar gekomen zegde hij openlijk: ik vind geen schuld in dién mensch.

Nu begonnen de Joden een tal van allerlei beschuldigingen op een te stapelen met toenemende luidruchtigbeid. Doch Jesus zweeg en bleef zwijgen, zoodat de landvoogd zeer verwonderd was. Eindelijk zeide hij tot Jesus: antwoordt gij niets? zie, koevele beschuldigingen zij tegen U inbrengen. Maar Jesus sprak geen woord. Intusschen werden zijne vijanden noo-heviger. Hij ruit het volk op, s schreeuwden zij, met zijne leer te verspreiden in Judea, te beginnen van Galilea tot hiertoe.

Toen Pilatus Galilea hoorde noemen, vroetr

' O

-ocr page 363-

358

hij, of Jesus een Galileëi' was. Hij vernam nu, dat de Heer door zijn gewoon verblijf tot het rechtsgebied van Herodes behoorde. Hierom zond hij den gevangene naar den viervorst, die zich juist in die dagen wegens het Paasch-feest te Jerusalem bevond.

Herodes hield waarschijnlijk zijn verblijf in het paleis der Asmoneërs of afstammelingen der Macchabeën in de nabijheid van den tempel. Hierheen derhalve werd Jesus, geboeid en onder de spotternijen der menigte, voortgesleurd.

De viervorst, zoodra Hij Jesus zag verschijnen, was ttin hoogste verheugd. Het streelde zijne ijdelheid, dat Pilatus hem als viervorst van Galilea erkende, en hij wenschte den groo* ten wonderdoener van Israël een schitterend teeken te zien verrichten. Omgeven door zijne hovelingen en zijne lijfwacht, ontving bij derhalve den Heer met vorstelijke praal. Hij stelde Hem allerlei vragen. Doch Jesus bewaarde een diep stilzwijgen. Herodes teleurgesteld werd verbitterd, en begon Hem nu met zijne lijfwacht te bespotten. Hij liet Jesus als een dwaas met een wit koninklijk kleed uitdosschen, en zond hem alzoo naar Pilatus terug. Zoo

-ocr page 364-

359

werd het mishandelen der Goddelijke onschuld bet verzoeningsmiddel tusschen Pilatus en He-rodes, twee trotsche en vroeger vijandig gezinde bestuurders.

§ 2. Jesus weder voor Pilalus. Barahhas.

Mt. XXVII: 15—53; Mc. XV: 6-14; Lc. XXIII.

17—22; Jo. XVIII: 39—40.

Zoo werd Jesus chis weder terug gevoerd naar het rechthuis van Pilatus. De zwakke landvoogd, die zich aan geeue onaangenaamheden van de Joden wilde blootstellen, zag zich hierdoor opnieuw in een neteligen toestand gebracht. Hij verseheen weder op het terras voor het pretorium, gevolgd door den geboeiden Verlosser. Hij riep de overpriesters en oudsten des volks, die op het forum verspreid stonden, bijeen, en sprak hen toe in dezer voege: gij heil dezen mensch tol mij g-^hracJU als het volk ojjTuiende, en ziet, ik heh Hem in uw bijzijn ondervraagd, maar ik heb geen schuld in Hem gevonden omtrent hetgeen, waarmede g'j Hem he-schuldigdct. Doch Herodes evenmin; want ik heb u tot hem verwezen, en ziet, er is niets door Dezen bedreven, dat des doods schuldig is. Derhalve zal ik Hem kastijden en los laten.

-ocr page 365-

360

Juist werd op dien dag het Paaschfeest gevierd , en moest eene vrijlating van een gevonnisde geschieden. Als toevallig steeg daar op dit oogenblik eene geheele schaalden Sion op tot voor het rechthuis, om die vrijlating volgens bestaande gewoonte te verzoeken. Gretig greep de landvoogd de schoone gelegenheid aan, om Jesus op deze wijze, kon het, te bevrijden. Hij had juist drie groote booswichten in den kerker, die ten kruisdood veroordeeld waren, en op dien eigen dag moesten sterven. De misdadigste der drie was Barabbas, die betrokken was in den moord, bij een oproer te Jerusalem gepleegd. Dezen nu liet Pilatus door zijne krijgsknechten uit den kerker halen, en plaatste hem naast Jesus, in het gezicht van het geheele volk. Pilatus vertrouwde op de gunstigere gesteldheid der menigte. Want hij had bespeurd, dat vooral de overpriesters uit nijd Hem hadden overgeleverd. Daarom sprak hij, terwijl hij op Jesus en Barabbas wees: het ü hij u eene gewoonte, dat ik u op het Paascafeest eenen vrij iaat. Wien wilt gij dat ik u vrij laat, Barabbas, of Jesus, die Christus genoemd wordt? Zal ik u

-ocr page 366-

361

st den honing der joden vrijlaten!' Pilatus maakte

jn '/ich hier schuldig aan eene afschuwelijke

ig onrechtvaardigheid. Hij liet een mensch, wiens

ir onschuld hij had erkend, aan de willekeur

ie des volks over. Hij stelde Jesu? gelijk met

r- een grooten booswicht, en gaf Hem alzoo aan

e de verachting des volks prijs.

ti Terwijl hij nu zich op zijn rechterstoel neder-

b zette, om, gelijk hij verwachtte, Jesus op het

I verlangen des volks vrij te laten, werd hem

onverwachts eene boodschap gebracht van zijne echtgenoote. Laat u niet in met dien rechtvaardige, zoo deed Claudia Procula hem berichten, waal veel heb ih heden in een droomgezicht om Zijnentwil doorgestaan.

De leden van den hoogen raad maakten zich intusschen de weinige oogenblikken, gedurende welke Pilatus zich bezig hield met dit wonderbare bericht zijner echtgenoote, ijverig ten nutte om het volk tot den eisch van Jesus' dood en Barabbas' vrijlating over te halen. Toen dus Pilatus na dit oponthoud voor de tweede maal hem vroeg: loie van de twee wilt gij, dat u worde vrijgelaten? ging er een geschreeuw op uit de geheele schaar: Barabbas!

-ocr page 367-

362

weg mei dezen, en laat ons BaraMas vrij. // at wilt gij, vroeg Pilatus nogmaals, dat ik dus doe met Jesus, die de Christus genoemd wordt, met den loning der joden? Daar steeg de noodlottige bloedkreet ten hemel: kruisig Bern! kruisig Hem! Pilatus teleurgesteld hernam: maar wat kwaad heeft Hij gedaan? Ik vind geen schuld des doods in Hem; ik zal Hem dus kastijden en loslaten.

§ 3. He geeseling en kroning. Mt. XXVII: 26—30; Mc. XV; 15—49; Jo. XIX; 1—3.

Op Pilatus' wenk voerden de vier Eomein-sche krijgsknechten, die den gevangene omgaven, den geboeiden Heiland naar den geeselpaal of zuil, die zich in de nabijheid bevond. Jesus bood niet den minsten wederstand, terwijl de ruwe Komeinen hem aangrepen en Hem onder liet oog van het geheele volk de kleedereu van het lijf rukten. Handen en voeten werden Hem mededoogenloos gekneveld met koorden , die men door den stevigen ring der lage geesel-zuil haalde. Met krachtig getpierdeu arm bie^ ven zij daarop de snerpende riemen, aan den

-ocr page 368-

3Ö3

top met ijzerspitsen voorzien, in de hoogte, en nu gingen de geeselen op en neder. Het gelieele lichaam werd als slechts eéne wonde. De Heer werd hier werkelijk de man van smarten, door Isaïas geschilderd.

Eindelijk werd de bloedige geeseling gestaakt, Jesus werd los gemaakt van den geeselpaal; en nu voerden zijne beulen Hem naar het binnenhof van het pretorium. Hier werd de geheele krijgsbende bijeengeroepen , en begonnen zij den Heer als koning der Joden te bespotten. Eenigen haalden een versleten scharlaken krijgsmantel te voorschijn, en omhingen Hem daarmede als met een vorstelijk gewaad. Anderen grepen takken van scherp gedoomde distelen, vlochten ze tot een krans, en drukten dien op het Goddelijk hoofd van den Verlosser. Ziedaar zijn vorstelijke kroon. Een rietstok werd ijlings aangebracht en den Heer in de hand gegeven. Dit zou zijn scepter zijn. Op deze wijze deden zij hem nederzitten in hun midden, wellicht op een steen, die den koninklijken troon verving.

Hierop vingen zij aan Jesus te bespotten. Schimpend knielden zij voor Hem neder, gelijk

-ocr page 369-

364

dit in het Oosten bij de inhuldiging van koningen gebruikelijk was, en riepen Hem toe: wees gegroet, koning der Joden! Zij naderden den Heer, rukten Hem den rietstok uit de rechterhand, en sloegen er mede op de doornen kroon, zoodal deze nog dieper in het hoofd indrong. Zij ontzagen zich niet Hem vlak in het aangezicht te slaan, en, om er den kren-kendsten smaad aan toe te voegen, bespuwden zij Hem.

Door spotmantel, spotkroon en spotscepter stelden zij de gewaande waardigheid, roem en macht van dien koning ten toon, en hoon-groeten, rietslagen en bespuwing waren de erkenning, de liefdeblijken, de eerbetuiging, die zij Hem waardig keurden.

§ 4. Jesus aan het volk voorgesteld en ter dood veroordeeld.

Mt. XXVII: 23-26. Mc. XV; 14—15. Lc. XXIII: 23—25.

Jo. XIX : 4—10.

Nadat de Heer daar in het voorhof een tijd lang ten prooi was geweest aan den ruwen moedwil der krijgsknechten, wem Hij op bevel

-ocr page 370-

365

van Pilatus weier in de rechtzaal gebracht. Nu begaf zich de landvoogd met den Heer naar buiten tot de joden, om dezen door het gezicht van zijn deern is waardigen toestand tot loslating van den onschuldigen gevangene te bewegen. Ziet, zoo sprak Pilatus , ilc breng Hem tot u huiten, opdat gij weiel, dat ik geen schuld in Hem vind. En om nog meer hun medelijden op te wekken, wees hij hen op den gegeeselden en bloedigen Zaligmaker, die daar voor hen stond, omhangen met den spotmantel en gekroond met de doornekroon, en riep hij hun toe: Ziet den mensch /

Nauwelijks had Pilatus dit gesproken, of de overpriesters en gerechtsdienaars, als waren zij bevreesd, dat hunne prooi hun ging ontsnappen, hieven het moordgeschreeuw aan: kruisig Hem ! kruisig Hem! Verbitterd over die halstarrigheid, antwoordde Pilatus : neemt gij Hem dan, en kruisigt gij Hem; ik toch vind in Hem geen schuld. Wij hebben eene wet, zoo riepen nu de joden uit, en volgens die wet moet H j stenen, omdat Hij Zich zeiven Gods 'Loon heeft gemaakt.

Nu trad Pilatus weder het rechthuis binnen,

-ocr page 371-

366

nam Jesus afzonderlijk in verhoor, en stelde Hem om te zien, wat hij van zijne boven-menscbelijke afkomst zou zeggen, de vraag: van waar zijt gij? Jesus echter zweeg. Toen hernam de landvoogd eenigzins beleedigd : spreekt Gij niet tot mij? wed Gij niet, dat ik macht heh om U te kruisigen en macht om JJ los te laten? Op deze grootspraak antwoordde Jesus met waardigheid; gij zoudt niet de minste macht tegen Mij hehhen , indien het u niet van loven gegeven ware; daarom heeft hij, die Mij aan u heeft overgeleverd, f,rootere zonde.

Nu begaf de landvoogd zich weder tot de Joden, en maakte hun dadelijk zijn besluit kenbaar, Jesus vrij te laten. De joden namen alsdan hun toevlucht tot het laatste middel en riepen; inditn gij dezen loslaat, zijt gij geen vriend des keizers; want een ieder, die zich tot koning maakt, ivederspreekt den keizer. Door deze eene bedreiging was Pilatus overwonnen. Hij gaf bevel, dat men Jesus op nieuw buiten zou brengen. Hij zette zich neder op zijnen rechterstoel op het terras, dat om zijn prachtig met steeuen iugelegden vloer Lithostrotos, en om zijne verhevenheid Gabbatha werd genoemd.

-ocr page 372-

o67

Het was volgens onze tijdrekening tusscben het elfde eu twaalfde uur.

Toen nu Jesus verscheen, riep Pilatus den Joden toe: ziedaar uw koning! Doch de joden schreeuwden met toenemenden aandrang : weg! weg! aan het kruis, met Hem! Hierop vroeg Pilatus: zal ik uwen koning kruisigen? Wij hehben geen koning dan den keizer, schreeuwden de Joden hem te geinoet. Bij die toenemende onstuimigheid liet Pilatus eindelijk met veel vertoon een bekken met water brengen, en wiesch voor de oogen der geheele menigte zich plechtig de handen. Tevens sprak hij : ik hen onschuldig aan het bloed van dien rechtvaardige! gij lieden moogt toezien. Doch de Joden bekreunden er zich niet om , en ten antwoord klonk Pilatus de vreeselijke kreet van het geheele volk in het oor: zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.

Oiii dus de Joden niet te verbitteren, velde de landvoogd bet vonnis, dat hun eisch zou geschieden. Jesus zou gekruisigd, Barabbas losgelaten worden.

-ocr page 373-

368

§ 5. Jeins op den kruisweg.

Mt. XXVII: 31-32. Mc. XV: 20—21; Lc,XXIII: 26—32 Jo. XIX: 16.

Zij, die gekruisigd werden , moesten hun eigen kruis dragen, en alzoo werd Jesus met de twee moordenaars, die eveneens die straf moesten ondergaan, beladen met het kruis. Hierop stelde zich de stoet in orde. Hij was zameugesteld uit een groot getal overpriesters, schriftgeleerden en oudsten des volks, uit eene talrijke volksmenigte en uit eenige Romeinsche krijgsknechten met een honderdman te paard aan het hoofd. Een wit bordjen, waarop de misdaad der schuldigen geschreven stond, werd voor hen uitgedragen.

De overlevering verhaalt ons , dat de uitgeputte Zaligmaker driemaal bezweek onder zijn kruis, eens bij het afdalen der steile Sions-straten, eens bij de stadspoort, en eens bij het bestijgen van den Golgotha. Zoo werd de Almachtige zwak om ons sterk te maken.

Op zijnen kruisweg ontmoette de lijdende Godmensen al spoedig zijne diep bedroefde Moeder. Joiinnes had haar Jesus' veroordeeling bericht, en nauwelijks had Maria deze smar-

-ocr page 374-

369

telijke tijding vernomen, of de teederminnende Moeder was met Joiinnes, Magdalena en Maria van Kleophas heengesneld naar den weg, waar langs haar God en Zoon moest gaan. O lioe vlijmend was de wonde haars harten, toen het kwijnend oog van haar eenigen en hoogst geliefden Zoon haar medelijdend moederoog ontmoette. De ongelukkige moeder, zij kou zelfs haren lieven Jesus geen kleine verlichting verschaffen !

De stoet trok verder, en was eindelijk de Gennath- of tuinpoort genaderd. Hier zeeg Jesus schier krachteloos neder. De krijgsknechten vreesden te recht, dat Hij den Golgotha niet zou bereiken , en hielden daarom een man aan, Simon geheeten, die juist van het land naar de stad terugkeerde. Hij was een jood, uit Cjrene in Afrikaansch Libyë afkomstig, doch werd later een Christen, gelijk ook zijne beide zonen, Alexander en Rufus, die Markus als bij zijne leaers bekend bespreekt. Deze Simon werd gedwongen den Heer het kruis na te dragen.

Terwijl nu Simon met het kruis werd beladen, bood eene uit de menigte vrouwen, die

-ocr page 375-

370

Jesus gevolgd was, volgens de overlevering Veronika genoemd, den Heer de eenige verkwikking aan, welke voor dat oogenblik in hare maclit Stond. Zij ontdeed zich van haren witten hoofdsluier, en bood dien Jesus aan om zijn zweet af Ie droegen. Om hare liefde te lieloonen drukte de Heer zijn Goddelijk gelaat in dien sluier af.

Ook de overige vrouwen, die naast Veronika Jesus' uit Jeruzalem gevolgd waren, betoonden den Heer innige deernis en weenden over Hem. De Zaligmaker sprak die weenenden toe met de onvergeetelijke woorden: dochters van Jerusalem! loeent niet over Mij, maar weenl over u zeiven! Want ziet! er zullen dagen komen, wanneer zij zuVen zeggen: zaliq de onvrnclitbaren en de schoot, die niet gebaard heeft, en de horsten* die niet gezoogd hebben! Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de hergen: valt op ons, en tot de heuvelen: bedekt ons. Want indien men deze dingen doet aan het groene hout, ivat zal dan aan het dorre geschieden?

Eindelijk bereikte de stoet de kruin van Golgotha, nog geen kwartier gaans van het rechthuis verwijderd. Hier gekomen boden

-ocr page 376-

371

de krijgsknechten den Heer volgens een bestaand gebruik slechten en bitteren met myrrhe geraengden wijn le drinken aan.' Doch Jesus wees dien beker der bedwelming af. Hij wilde met volle bewustzijn zijn offer brengen.

§ 6. Jesus' kruisiging.

Mt. XXVII: 33—44; Mc. XV: 22-32; Lc. XXIII;

33—43; Jo. XIX: 17—27.

Nu werden Jesus door de ruwe krijgsknechten de kleederen zonder eenig medelijden van het gegeeselde lichaam gerukt. Te gelijkertijd werden drie kruisen opgericht en in de daar voor gegraven kuilen geplant. Vervolgens werd de Heer door de krijgsknechten met armen en beenen aan het kruis gebonden, en daarna met vier spijkers aan handen en voeten vastgenageld. Het was nog geen middag, toen de Heer aan het kruis werd geslagen, en drie volle uren zou de bange en smartelijke strijd voor Hem nog duren.

Toen Jesus nu daar hing, slaakte Hij met uitgestrekte armen de onvergetelijke bede: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet?wat zij doen. Zoo bad Hij voor zijne moordenaars.

24

-ocr page 377-

372

Een wit bordjen met het opschrift van zijn misdrijf was volgens het gebruik boven het hoofd des Zaligmakers aan het kruis vastgehecht. Het was in het Hebreeuwsch, Grieksch en het Latijn geschreven, en zijn inhoud was: Jenus van Nazareth, Koning der Joden. Toen echter de Overpriesters en Phariseën dit opschrift lazen, waren zij gekrenkt, en begaven zij zich naar Pilatus met het verzoek om dien titel eenigzins te wijzigen. Wil niet schrijven zegden zij. Koning der Joden. Doch de landvoogd gaf hun ten antwoord: wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.

Nu de Heer aan het kruis geklonken was, haastten zich ook de vier krijgsknechten, die Jesus hadden gekruisigd, om zich zijne kleederen toe te eigenen. Zij verdeelden ze in vier gelijke deelen, één voor ieder hunner. Doch de rok was uit een stuk geweven en daarom zeiden zij: laat ons die niet scheuren, maar daarover het lot werpen, wiens deel hij zal zijn. Zoo ging de voorspelling van den profeet David in vervulling: zij hebben zich mijne kleederen verdeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lot gemorpen.

-ocr page 378-

373

ïot dus verre waren zij, die Jesus uit Jerusalem naar Golgotha waren gevolgd, op een zekeren afstand gebleven. Toen de kruisisiiiff

O O

echter geëindigd was, begon de felle haat oii-nieuw zich luidruchtig te openbaren. Zij schudden met het hoofd tot een teeken van verachting, en begonnen Jesus met beschimpingen tc overladen. Ea, zegden zij, gij, die den tempel Gods afbreekt en in drie dagen weder opbouwt, verlos U zeiven! Zoo Gij de Zoon Gods zijt, kom af van het kruis.

Hot is te begrijpen, dat de overpriesters, schriftgeleerden en oudsten des volks hier niet ten achter bleven. Luid zegden zij tot elkander, zoodat Jesus en al de aanwezigen het hoorden : anderen heeft Hij gered, laai Hern nu Zich zeiven redden! Hij kan Zich zeiven niet redden! Is Hij de Christus, de uitverkorene Gods, de Koning van Israël, zoo kome Hij nu af van hel kruis, opdat wij het zien en Hem gelooven. IIj heeft op God vertrouwds Deze verlosse Hem nu, indien lij Hem lief heeft. Immers Hij heeft gezegd : Ik hen de Zoon van God,

Terwijl de Joden, naar aanleiding van den kruistitel Jesus' uitdaagden om van het kruis

-ocr page 379-

374

te komen, mengden zelfs de Roraeinsclie krijgs-knecliten, die tegenover het kruis waren neder-gezeten, zich in die spotternijen, en zegden liet hun na: indien Gij de Koning der Joden zijt, verlos dan U zeiven. Zoo had de Heer den spot der voorbijtrek kenden, der Phariseëa en zelfs der llomeinsche krijgsknechten, te verduren. Ook een der twee moordenaars, die met Hem gekruist waren, liet zich mede sleepen door dat goddeloos voorbeeld. Verbitterd over zijn ellendigen toestand, richtte liij zich tot den Zaligmaker met het woord : indien Gij de Christus zijt, red dan U zelf en ook ons!

Geheel anders was de stemming van den kruiseling aan Jesus' rechterzijde. Toen hij de godslasteringen van zijn medekruiseling vernam, liet hij niet na den ongelukkige met het gedenkwaardig woord te bestraffen: vrteti ook gij God niet, daar gij dezelfde straf ondergaat? En wij wel ie recht, want wij ontvangen het loon onzer daden; maar deze heeft niets kwaads gedaan. En nu wendde hij zich tot Hem, Dien hij als den Verlosser der wereld erkende, en smeekte tot Hem met innig geloof, en het zoetste vertrouwen: Heer! gedenk mijner, als

-ocr page 380-

375

Gij Tcoml in uw rijk! Die biddende klopte niet te vergeefs aan bij het goedertierene Hart van den Zaligmaker der wereld. Met eene liefde, die Hem eigen smart deed vergeten, verblijdde

Jesus dien boetvaardige door liet zoete woord: lt;

voortvaar, Ik zey u: heden zult gij met Mij zijn in het paradijs,

Eeeds was de Golgotha-heuvel schier eenzaam geworden. Een akelige stilte heerschte er, en alleen de vier krijgsknechten der wacht, die zich op geringen afstand hadden nedergezet, lieten zicli van tijd tot tijd hooren. Daar trad Jesns' heilige Moeder, met Maria van Kleophas, Magdalena en den H. Joannes nader tot het kruis, en nam plaats in de nabijheid van haar Zoon. Met teedere kinderliefde liet Jesus zijn blik ran het kruis op zijne diep bedroefde Moeder vallen. Om haar te troosten en haar het zware verlies eenigzins te vergoeden, sprak Hij tot haar, terwijl Hij wees op Joimnes; vrouw, ziedaar uw zoon. Nu wendde Hij zich tot Joiinnes en zeide: Zoon, ziedaar uwe Moeder. Zoo stelde Hij Joannes in zijne plaats, om Maria door liefde, bescherming en onderhoud als zijne moeder bij te staan.

-ocr page 381-

376

Met liefde vei nam de uitverkorene apostel dit vereerende woord uit den mond van zijn God-delijken vriend, en, gehoorzaam aan diens laat-sten wil, nam hij haar van dit oogenblik tot zich in zijn huis.

§ 7. Jesun' kruhdood.

Mt. XXVII: 40—56. Mc. XV: 33—41. Lc. XXIII; 44—19.

Jo. XIX: 28—30.

Toen de lieer aan het kruis was geklonken, ontstond kort daarna eene groote duisternis, die aanhield van den middag tot aan drie uren. Op wonderbare wijze werd de zou in donkerheid gehuld; want eene gewone zonsverduistering kon het niet zijn, daar het Paschen, en dus de tijd der volle maan was.

In het midden dier duisternis hing de God-mensch drie uren lang aan het kruis. Zijn lichaam was ten prooi aan de onbeschrijfelijkstc smart en zijne ziel aan het vreeselijkste lijden en de diepste neerslachtigheid. Eindelijk kon zijne droefenis niet langer in zijn gepijnigd Hart besloten blijven, en eensklaps klonk daar in het midden der eenzame stilte de luide en

-ocr page 382-

377

hartroerende kreet: Eli ! Mi ! Lama sabachtani! mijn God! mijn God! waarom helt'jij Mij verlaten? Het zijn letterlijk de eerste woorden van den 21stei1 psalm, en sommigen willen, dat Jesus zolfs den geheelen psalm tot aan het einde heeft gebeden.

Terwijl de omstaanders dieu kreet vernamen, konden eenigen der aanwezigen niet nalaten ook nu nog te spotten. Eli verwisselend met Eliah, zegden zij met bittere scherts: zie! deze roept JElias.

Intusschen leed de Verlosser op onuitsprekelijke wijze. Eindelijk werd de dorst, waardoor Hij werd gekweld, zoo brandend, dat Hij luide om eenige verkwikking smeekte. Ik heb dorst, klaagde Hij. Een der krijgsknechten hoorde 'sHeeren klacht, en maakte zich gereed om Jesus eenige lafenis aan te bieden, Br stond daar een vat, gevuld met edik of verzuurden wijn, vermengd met water. In dezen drank doopte de krijgsknecht eene spons, die tot dat dool aanwezig was, en nadat zij geheel doortrokken was, hechtte hij ze vast aan een hijsopstengel, die lang genoeg was om daarmede met uitgestrek ten arm Jesus5 mond te bereiken.

-ocr page 383-

878

Doch terwijl de krijgsknecht zich gereed maakte om den Godmeusch de spons met edik aan te bieden, gingen de anderen voort met de aangevangen spotternij en riepen hem toe i wacht! laat ons zien of Elias komt, om Hem te helpen. Doch de krijgsknecht, zonder zijn werk te staken, antwoordde op denzelfden spottenden toon : wacht ff ij lieden ! wij willen (daarna) zien, of Elias komt om Hem te verlossen. Zoo werd ook dit nog vervuld, hetgeen in den acht-en dertigsten psalm van Hem geschreven stond: zij hebben Mij gal tot spijze gegeven en in mijn dorst Mij gelaafd met azijn.

De laatste druppel uit den bitteren lijdensbeker was gedronken. De zure edik had Jesus' doodsbleeke lippen bevochtigd. Toen sprak de Heer: het is volbracht. En, na dit gezegd te hebben riep Hij met heldere stem: Vader! in uwe handen beveel ik mijnen geest. Hierop boog Hij het hoofd en stierf.

Nauwelijks was de adem aan Christus' verbleekte lippen ontvloden, of de geheele natuur ontstelde en werd ontroerd. De duisternis, die drie uren geduurd had, verdween. De aarde werd geschud en daverde op hare grondvesten. De rotsen kraak-

-ocr page 384-

37 9

ten en spleten van een. Het voorhangsel, dat het heilige der heiligen afsloot in Jeruzalems tempel, scheurde van boven tot onder. De graven werden geopend, en de grafsteenen, die den toegang sloten, werden afgeworpen. Door Jesus' dood was de dood overwonnen, en bij Jesus' verrijzenis zouden zelfs vele lichamen van heiligen verrijzen, het graf verlaten, en aan verscheidene personen verschijnen binnen Jerusalem.

„Wie i s deze,quot; roept de H. Anselmus uit „dat hemel en aarde over Hem treuren? Hij, Wiens dood de dooden levend maakt? Wie is Hij?quot; De hoofdman, vergezeld van de krijgsknechten, die de wacht houden , ziet Jesus sterven aan het kruis, en zij zijn getuigen van de ontzettende ontroering der natuur. Het licht der waarheid schittert voor hunne ziel, en getroffen roepen zij uit: waarlijk! Deze was God* Zoon! Ook de joden, die op Golgotha zich bevinden, gevoelen hun geweten ontwaken. Rouwmoedig slaan zij zich op de borst, en zwijgend keeren. zij naar Jerusalem terug.

-ocr page 385-

380

§ 8. Jesus' begravenis.

Mt. XXVII: 57—66. Mc. XV: 42—47. Lc. XXIII; 50—55.

Jo. XIX : 31—42.

Jesus' vrienden en bekenden stonden nog immer op zekeren afstand van het kruis, om van verre alles, wat met den Hoogstgeliefde plaats greep, gade te slaan. Daar stonden Maria; Jesus' teederminilende Moeder, Joannes, Maria Magdalena, Maria van Kleophas en andere godvruchtige vrouwen, die den Heer uit Galilea naar het Paasclifeest waren gevolgd. Zij waren vervuld met bittere smart en weenden.

De Phariseën intusschen hadden zich, daar het reeds drie uren was, naar Pilatus begeven, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op den Sabbath. Zij verzochten dat hun de beenen zouden gebroken en zij afgenomen worden. De landvoogd zond dien ten gevolge nieuwe krijgsknechten naar Golgotha, om op die wijze den dood der gekruisigden en hunne begrafenis te verhaasten. De krijgsknechten gehoorzaamden. Op den kruisheuvel gekomen, bemerkten zij, dat de twee moordenaars nog leefden. Zonder uitstel verraorselden zij

-ocr page 386-

881

den eenen na den anderen door hunne slagen de beenen , en verzekerden zich van hun dood door den genadestoot. Jesus echter was reeds gestorven , en het was dus overbodig Hem de beenen te breken. Een der krijgsknechten echter, volgens de overlevering Longinus genoemd, gaf, om zich ten volle van den dood te verzekeren, Jesus den genadesteek, en doorstak Hem het Hart. Dadelijk vloeide er water uit en bloed. Zoo bleek Jesus het Paasch-lara te zijn der nieuwe wet. Zoo min als aan dat der oude wet, mogt er een been aan verbroken worden. Tevens zou de profetie van Zacharias vervuld worden: zij zullen opzien tot Mij, Dien zij doorstoken hebben.

Toen begaf zich Joseph van Arimathea, een van Jesus' leerlingen, een bemiddeld man en lid van den hoogen raad, naar Pilatus. Onbevreesd deed hij den landvoogd het verzoek, dat iietn, gelijk de Romeinsche wetten toelieten, het lijk des Verlossers mocht worden ter hand gesteld.

Joseph had zich waarschijnlijk, zoodra hij zag, dat Jesus gestorven was, naar Pilatus begeven. De landvoogd was verwonderd, dat

-ocr page 387-

382

Jesus reeds gestorven was, vooral omdat de Phariseën nog pas verzocht hadden om den kruiseling de beenen te breken. Hij ontbood dus den hoofdman, die de wacht bij het kruis had gehouden, en vroeg dien, of Jesus reeds overleden was. Toen hij zulks bevestigde, gaf hij bereidwillig het bevel, om aan Joseph het lijk des Heeren over te geven. Zoodra deze de verlangde vergunning bekomen had, haastte hij zich fijn wit lijnwaad aan te koopen, om er Jesus' lijk in te wikkelen, en ijlde daarop naar Golgotha.

quot;VYaar Joseph voor het lijnwaad zorgde, droeg Nikodemus, eeu ander vermogend j-aads-heer, dien wij vroeger reeds hebben ontmoet, de specerijën en reukwerken aan. Niet minder dan honderd ponden Mjrrhe en Aloë bracht hij zijn geliefden Meester ten offer.

Nu werd het lijk van het kruis genomen, gewasschen en gereinigd. Het werd neder-gelegd op den Sindon, een grooten lijkdoek van wit Egyptisch linnen. Een goed gedeelte van het poeder der Myrrhe en Aloë werd vervolgens op en om het lijk uitgestrooid. Daarna werd het met windselen in den Sitjdon

-ocr page 388-

383

gewikkeld eai op een baar naar het graf gedragen.

In de onmiddellijke nabijheid van Golgotha bevond zich een hof, toebehoorende aan Joseph van Arimathea. In dien hof had zich die raadsheer in de rots een grafgewelf doen uithouwen. Het was geheel nieuw, en niemand nog was er iu begraven. Hier werd het lichaam des Heeren heengebracht, terwijl Jesus' heilige Moeder, Maria Magdalena, Maria van Kleophas, Salome, Joanna, Susanna, Joiinnes, Joseph van Arimathea, Nicodemus en wellicht nog anderen, het vergezelden. Het graf bestond uit twee deelen: eene binnenste grafspelonk met lagen ingang, die door een steen, welk er voorgewenteld werd, werd afgesloten , en een buitengewelf, dat zich voor den ingang bevond. Nadat het lijk in de binnenste grafspelonk was neergelegd, en de nog overige Myrrhe en Aloë als bederfwerend middel was uitgestrooid, werd de zware steen voor den ingang gewenteld, en de ingang gesloten.

Twee dienaressen van Jesus konden echter van den Heer niet scheiden. Maria Magdalena en

-ocr page 389-

381

Maria van Kleophas toefden daar, zittende tegenover het h. graf. Wat kostte het haar, wanneer de avond meer en meer viel, op te staan en afscheid te nemen van die plaats, welke haar onvergetelijk zou zijn.

De Phariseën intusschen, ofschoon zij zich alle zekerheid aangaande Jesus' dood hadden verschaft, waren nog niet gerust. Zij herinnerden zich Jesus' voorspellingen aangaande zijne opstanding, en kwamen daarom nog des Vrijdags in den avond, toen de Sabbath reeds was aangevangen, bijeen. Hun besluit was ijlings genomen. Zij zouden het graf stellen onder het gestrenge toezicht eener wacht, en Jesus' vrienden van daar verwijderd houden.

Zij vaardigden daarom eenigen naar Pilatus af, die den landvoogd het volgende verzoek deden: lieer, wij hebben ons herinnerd, dat die verleider, terwijl hij nog leefde, gezegd heeft: na drie dagen zal ik verrijzen. Gebied derhalve dat het graf bewaakt worde tot op den derden dag, ten einde zijne leerlingen niet komen en Hem wegstelen en aan het volk zeggen: Hij is uit de dooden verrezen. En de laatste dwaling zou erger zijn dan de eerste. Het kort en afgemetene

-ocr page 390-

885

antwoord van Pilatus was: neemt eene wachti gaat heen en bewaakt het, zooals gij goed vindt.

De Joden ijlden nu naar het graf, en lieten gewis niet na zich tegen elk bedrog te verzekeren. Zij verzegelden in het bijzijn dei-krijgsknechten den steen, en stelden eene wacht van zestien krijgsknechten aan, om gedurende de vier nachtwaken immer bij viertallen het toezicht over het verzegelde graf te houden.

-ocr page 391-

386

YIERDE HOOFDSTUK.

Jesus' verlieerlijking.

§ 1. Jenus' verrijzenis; verschijning des engels aan de wachters; verschijning der engelen aan de vrouwen; verschijning van Jesus aan Mag dal en a.

Mt. XXVIII: 1—8. Mc. XVI: 1—11. Lc. XXIII: 56—XXIV: 12. Jo. XX: 4—18.

Toen Maria Magdalena en Maria, de moeder der Alpheïden, na de begrafenis huiswaarts keerden, verliinderde haar de groote Sabbath de noodige toebereidselen te maken om de balseming des Heeren te voltrekken. Doch, toen de Sabbath ten einde was en de vooravond van den Zondag was aangevangen, hadden zij zonder uitstel verricht, wat zij zich hadden voorgenomen, en met de haar eigene mildheid specerijen en zalven aangekocht. Het was nog nacht eu de Zondagmorgen nog niet aangebroken. Yier Eomeinsche krijgsknechten, met lansen gewapend, hielden de wacht bij het graf, dat door den zwaren wentelsteen of Golal gesloten was. Eensklaps ontstond in den omtrek van het graf eene

-ocr page 392-

387

groote aardbeving. Tevens daalde in een oogwenk een engel van den hemel neder. Zijn gelaat schitterde als de bliksem, en zijn kleed was blank als de sneeuw. Hij wentelde den sluitsteen van den ingang, eu zette er zich zegepralend op neder. De wachters werden bij die verschijning, met doodschrik g slagen. Die felle aardbeving, die geest snel, fchitterend en krachtig als een bliksemschicht, dat plotseling geopende graf, het was alles zoo vreeselijk ontzettend, dat zij als dood ter aarde vielen. Tot bewustzijn gekomen vloden zij heen . in aller ijl.

Dit alles was reeds geschied, toen bij het eerste krieken van den morgen, terwijl de duisternis nog niet was geweken, Maria Mag-dalena verscheidene vrouwen rondom zich vergaderde, om de zalving, waartoe zij den vori-gen avond ailes in gereedheid had gebracht, aan den beminden \ei,losser te gaan voltrekken. Bij het naderen van den hof zegden zij bekommerd tot elkander: wie zal ons den steen afwentelen van het graf? Doch als zij met die gedachte bezield Josephs hof binnen traden, vonden zij den steen reeds afgewenteld

25

-ocr page 393-

388

De ingang der spelonk onder het rotsgeweif stond open. Bij dit gezicht meenden zij, dat een nieuwe misdaad aan Jesus' lichaam moest zijn gepleegd, en Magdalena snelde zonder toeven terug naar Jerusalem, om de apostelen van hetgeen zij gezien had en van de gewaande misdaad te gaan verwittigen. Zij hebben den Heer weggenomen, zegde zij tot Petrus en Jo-ilnnes, en wij welen niet, waar zij Hem geleyd hebben.

Toen Magdalena's gezellinnen middelerwijl naderbij kwamen, en den blik in het opene graf sloegen, bevonden zij, dat het lichaam van den Heer niet meer aanwezig was. Doch zie, terwijl zij hierover ontsteld waren en weenden, verschonen haar eensklaps twee engelen ais jongelingen in het schitterend witte gewaad der heerlijkheid. Op dit gezicht verschrikten de vrouwen en sloegen de oogen ter aarde neder. Doch de engel, die ter rechterhand gezeten was, sprak baar toe: wilt niet vreezen! want ik weet, dat gij Jesus van Nazareth zoekt, Die gekruist is. Wat zoekt gij Hem, Die leeft, onder de dooden? Hij is hier niet, maar Hij is verrezen, gelijk Hij gezegd heeft. Herinnert u,

-ocr page 394-

389

hoe Hij iot u gesproJcen heeft, loen Hij nog met u in Galileo, was, zeggende, dat de Zoon des menschen in de handen der zondaren moest overgeleverd en gekruisigd worden, en ten derden dage verrijzen. Komt en ziet de plaats, waar zij Hem gelegd hebben. En gaat spoedig en zegt aan zijne leerlingen en aan Petnis, dat Hij u voorgaat naar Galilea, gelijk Hij u gezegd heeft; daar zult gij Hem zien. Ziet! ik heb het u voorzegd.

Hij is hier niet! Hij is verrezen, gelijk Hij gezegd heeft. De ziel van J. C. ten volle rleelende in al de heerlijkheid, zaligheid en macht der Goddelijke natuur, was na zijn dood nedergedaald ter helle. Hij kwam daar om de rechtvaardigen te troosten door zijn Goddelijk bijzijn, ze te verblijden door zijne oneindige liefde, ze deelachtig te maken aan de zoo vurig verlangde en thans gelukkig voltooide verlossing. Hij verbrijzelde de poorten hunner nog nooit ontsloten gevangenis, en Hij voerde door het bloed zijns verbonds zijne gevangenen uit den kerker.

Daarna had die verheerlijkte ziel met die gelukkigen de onderwereld verlaten. Zij had zich weder

-ocr page 395-

390

vereenigd met het Goddelijk lichaam, dat met haai' zoo overvloedig in smart en vernedeiing had gedeeld, en daar levenloos nederlag in het duistere graf. De goddelijke glorie, die haar overstroomde, had zich medegedeeld aan dat koude, bleeke, doorwonde en misvormde lijk. De dood was vervangen door onsterfelijk leven; de afzichtelijke wonden waren geheeld, en verwisseld met onlijdelijkheid; de akelige misvormdheid had plaats gemaakt voor Goddelijke schoonheid; de sombere bleekheid was opgevolgd door onuitsprekelijken luister, en de doorgestane smart door onverstoorbare zaligheid en vreugde. Zoo had dc Godmensch, verheerlijkt naar ziel en liehaam, de iijksluiers afgeworpen, cn was Hij uit het graf, ofschoon het verzegeld bleef, zegevierend opgestaan. Alzoo uitgedost als God en Koning, was Hij verschenen aan zijne teederminnende Moeder, en had Hij haar allerheiligst Moederhart met onuitsprekelijk genot doorstroomd. Wel mocht dus de engel zeggen: // u( zoekt ffij /!vm, die lecft^ uudcv de dooden ? Hij is hier niet, maar Hij is verrezen .

Ontsteld door die buitengewone tijding,

-ocr page 396-

391

ij!det,i de vrouwen het graf uit, om het blijde nieuws aan de apostelen te gaan berichten. Maar Maria Magdalen a was, gelijk wij zagen, haar reeds voor geweest. Haar dioevig bericht had den vurigen Petrus en den minnenden Joannes ten zeerste ontsteld. Dadelijk waren beiden op weg, en spoedden zij zich voort om Jesus' H. graf te bereiken. Joannes was de eerste daar. Hij bukte zich voor over om den inwendigen toestand der rotsholte te zien, en bespeurde , dat het lichaam des Heeren niet meer aanwezig was, en dat alleen de linnendoeken er nog lagen. Hij ging echter het graf niet binnen, noch wachtte Simon Petrus af. Deze trad de spelonk binnen, om alles nauwkeurig op te nemen. Het ontging hem niet, dat de lijkdoek en de windsels aanwezig waren , en op eene andere plaats lagen dan de zweetdoek, die om Jesus' hoofd geslagen was geweest, en nu ordelijk was opgerold. Thans volgde Joiiniics het voorbeeld van Petrus, en, wanneer hij alles had bezichtigd» sloeg hij geloof aan liet bericht van Magdalena, dat hem zoowel als Petrus onajeloofeliik was

• O lt;»

voorgekomen. Zij zagen, dat het lijk afwezig

-ocr page 397-

392

was, eu daar zij nog geen kennis droegen van de schriftuur, dat Hij van de dooden verrijzen moest, meenden zij, even als Magdalena, hierin het werk van Jesus' vijanden te erkennen.

Zij verwijderden zich, doch niet zonder nadenken, dat zij den zweetdoek, het lijnwaad en de zwachtels, niettegenstaande de ontvoering van het lijk, in het graf hadden gevonden.

Magdalena w as Petrus en Joannes na zekeren tijd gevolgd naar het graf, en bleef na hun vertrek roerloos daar toeven. Zij weende uit liefde tot haren Meester, die, na zoo wreedaardig miskend te zijn bij zijn dood, nu zelfs nog onteerd was in zijn graf. Daar boog zij zich eindelijk neder, wierp een blik in de grafspelonk , en ontwaarde twee engelen in wit blinkend gewaad, eenen aan het voeten- en eenen aan het hoofdeinde. De engelen spraken haar toe: Vrouw! waarom weent gij? Wijl zij mijnen lieer helhan weggevoerd, was haar antwoord, eri wijl ik niet weet, waar zij Hem gelegd hebben.

Pas had zij dit woord gesproken, of zij wendde zich om, en zag Jesus voor zich staan zonder Hem te erkennen. Zij nam hem voor

-ocr page 398-

393

den hovenier, die over Josephs wijnberg gesteld was. Vrouw, zeide Jesus tot haar, waarom weent gij? Wien zoekt gij? Heer, antwoorde zij, indien gij Hem hebt weggevoerd, zeg mij dan, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen. Nu sprak de Heer haar toe in den gewonen toon zijuer stem met het eene woord; Maria! Dit eéne woord deed haar Jesus erkennen. Zij wendde zich om, zag Jesus leven, wierp zich aan de voeten van den verheerlijkten Verlosser, omhelsde ze en riep uit: Rahboni! mijn geliefde Meester! Maar Jesus riep haar tot bezinning en sprak haar toe: houdt Mij niet vast, want Ik hen nog niet tot mijnen Vader opgevaren; maar ga tot mijne broederen en zeg hun: Ik klim op tot mijnen Vader en tot uwen Vader, tot mijnen God en tot uwen God. Maria nu, toen zij Jesus zag verdwijnen, ijlde verheugd naar Jerusalem, en kwam tot de apostelen met de boodschap: i'c heh den Heer gezien, en dit heeft Hij mij gezegd.

-ocr page 399-

394

§ 2. Jesus ï er schijnt aan de overige vrouwen.

De boodschap der wacfilers. De versc/iijning aan Petrus en de Emmaus'ja7igers.

Mt. XXVIII; 9—15; Mc. XVI: 12—13; Lc. XXIV; 13—35.

Intusschen hadden de gezellinnen van Mag' delena zich naar de apostelen en leerlingen begeven, om hun volgens hel/ bevel des engels alles te berichten, wat zij gezien en gehoord hadden. Terwijl zij nog altijd op weg waren, om dit te doen, verscheen haar Jesus, en trad haar te gemoet met het minzame woord : wees gegroet! Bij het vernemen van dat woord wierpen zij zich verrukt voor den Heer ter aarde, omhelsden zijne voeten en aanbaden Hem als den Verrezene, als den Heer dei-engelen, als haren God. Jesus sprak haar toe : wilt niet vreezen! gaat, meldt aan mvjne broeders, dat zij heen gaan naar Gal ilea; daar zullen zij Mij zien. Maria van Kleophas, Salome, Joanna en althans nog een andere brachten namens den Heer aan zijne apostelen deze gelukkige tijding. M aar dezen geloofden het niet, en beschouwden het als eene dwaasheid.

Het gebeurde bleef evenmin voor Jesus

-ocr page 400-

305

vijanden verborgen. De wachters van het graf, die in aller ijl waren weggevlucht, begaven zich, toen hun eerste schrik verdwenen was, naar de stad, en meldden aan de overpriesters, in wier dienst zij stonden, al wat hun was wedervaren. De overpriesters begrepen zeer goed, dit bericht niet in twijfel te kunnen trekken. Zij belegden in aller ijl eene vergadering met de oudsten des volks, en zij besloten den krijgsknechten liet stilzwijgen op te leggen. Indien er echter waren, die hen zouden ondervragen , dan hadden zij dit te antwoordden: zeyt, zeiden zij, zijne leerlingen zijn des vachls gekomen, en hebben , terwijl wij diepen, Hem weggevoerd. En indien zulks mocht gehoord worden door den landvoogd, zoo zullen wij hem tevreden stellen, en bewerken dat gij veilig zijl. De wachters lieten zich hiertoe verleiden door eene aanzienlijke som gelds, en zoo ontstond bij de joden van lieverleden het gerucht, dat Jesus' lichaam door zijne apostelen was weggevoerd.

Was Petrus' verwondering gaande gemaakt door de plaatsing der lijkdoeken, dan vonden de boodschap der vrouwen aangaande de last-

-ocr page 401-

Ö96

geving des engels, en het bericht van Magdalena, en later ook van de overige vrouwen omtrent VHeeicn verschijning in hem wel geen onge-loovige. Aiogen wij niet gissen, dat hij bij liet nadenken over dit alles zich gedreven gevoelde, om nogmaals Jesus' graf in den wijnberg van Joseph te gaan bezoeken ? Daar of elders viel hem het geluk te beurt, zijn verheerlijkten Meester te mogen aanschouwen, zoodat de H. Paulus kou getuigen : de Heer is door Cephas gezien. (1 Cor. XV: 5.) De leerlingen zouden weldra juichen : de Heer is waarlijk verrezen en verse tienen aan Simon. (Lc. XXIV: 34). Zij, aan wie deze blijde tijding door de apostelen gewerd, hadden eveneens het groote geluk gehad den verrezen Zaligmaker dien dag te aanschouwen.

Het waren twee leerlingen, die zich ten dien dage naar Emmaus, volgens alle waarschijnlijkheid het tegenwoordige Kolonieh, begaven, een vlek, 60 stadiën of nagenoeg drie ureu ten noordwesten der stad gelegen. Terwijl zij nu langs hel eenzame pad, hetwelk door het dal Hinnom en verder over eene hooger gelegene vlakte liep, al sprekende voortwan-

-ocr page 402-

397

delden, wisselden zij uatuurlijk hunne gedachten over Christus' vreeselijk lijden en schandelijken kruisdood. Doch zie! daar kwam Jesus bij hen, en sloot Zich bij hen aan. Zij echter erkenden den Heer niet. Al dadelijk sprak Jesus hen aan met de minzame vraag: welke zijn die gesprekken, waarmede gij elkander wandelende onder houdt, en waarom zijt (jij treurig ? Niet zonder eenige ontevredenheid antwoordde Kleophas: zijt gij alleen een vreemdeling in Jeruzalem, en weet gij niet, welke dingen daar in deze dagen, geschied zijn? Welke toch? vroeg Jesus op deelnemenden toon. Bie, antwoordden zij, betreffende Jesus van Nazareth, welke een groot profeet was, machtig in werk en woord voor God en het gehecle volk ; en hoe Hem onze overpriesters en oversten ter veroordeeling des doods overgeleverd en Hem gekruisigd hehben. Wij echter hoopten, dat Hij het was, die Israël ■eerlossen zou; waar nu is het na dit alles heden de derde dag, dat deze dingen geschied zijn. Evenwel hehhen eenige vrouwen uit de onzen ons ontsteld, die, voordat het dag was, lij het graf zijn gexveest, en zijn lichaam niet hebhen gevonden, en die kwamen berichten, dal zij ook eene ver-

-ocr page 403-

398

scliijning van engelen hebben gezien, welke zeggen, dat Bij leeft. Alulan zijn e enig en van de onzen naar het graf gegaan, en hehhen bevonden, gelijk de vrouwen gezejd hadden, maar Hem hebben zij niet gezien. Nu sprak de Heer: o, gij dwazen en tragen van harte, om te gelooven aan al wat de profeten gezegd hebben ! Moest de Christus deze dingen niet lijden, en aldus zijne heerlijkheid ingaan?

Om ha» hiervan ten volle te overtuigen, begon de Heer hun onder het voortwandelen de verschillende voorzeggingen van Moses en de profeten aangaande het lijdeu van den Messias te verklaren. Alles dus wat thans te Jerusalem had plaats gegrepen, was eene vervulling dier voorzeggingen en een bewijs te meer, dat Jesus van Nazareth wezenlijk de Christus was.

Onder deze gesprekken hadden zij Emmaus bereikt. !) Hier bevond zich het landgoed der

^Emmaus is niet Nikopolis, want deze stad lag 176 stadiën, dat is meer dan acht uren gaans, of eene dag-reize van Jerusalem.

Deze reis kan door de Emmaüsgangers niet tweemaal op een dag gemaakt zijn. Verreweg de meesten beschouwen Kulonieh als Emmaus, en weinigen pleiten nogvoor Üer-el-Kubcbe, welk gevoelen eerst ton tijde der kruistochten is ontstaan.

-ocr page 404-

399

leerlingen, en liet oogenblik der scheiding was daar. Jesus nam den schijn aan, als wilde Hij verder gaan. Noode zagen de beide leerlingen die aanstalten. Daarom noodigden zij Hem thans niet zonder aandrang uit: hlijf bij ons, want htt wordl avond, en de dag is reeds gedaald. !) Jesus nam welwillend liet aanbod aan, en ging met hen binnen. Weldra werd hun nu de maaltijd voorgezet, en aan «Jesus, als vreemdeling en schriftgeleerde, de eerste plaats ingeruimd. En zie, terwijl Hij met hen aanlag, erkenden zij Hem dour het breken van liet brood. Een oogenblik slechts duurde de aanschouwing, en Hij was uit hunne oogen verdwenen. Was ons kart niet

') Hieruit besluiten wij, dat het tusschen drie en vijf uur zal geweest zijn. De leerlingen waren derhalve tusschen twaalf en een uur vertrokken. Noch uit Me. XVI: 9 noch uit Joannes XX blijkt, dat de Heer zoo vroeg aan Magdalena verschenen is. Wij mogen veilig tusschen Jo. XX; 2 en Jo. XX: i l een vrij groote tijdsruimte aannemen. Maria kwam aan het graf vrij lang, nadat Petrus en Joannes het verlaten hadden, zoodat de verschijning des Heeren aan de heilige boetelinge eerst later plaats had, en dus den Emmaüsgangers bij hun vertrek nog niet bekend was.

-ocr page 405-

400

Irandende in ons, riepen zij uit, toen Hy op den weg tot ons sprak, en de schriften ons opende?

Verheugd haastten zij zich om nog terzelfder ure naar Jerusalem terug te keeren. Met versnelde schreden spoedden zij zich over het eenzame heuvelpad, om hunne broeders de heugelijke tijding van het voorgevallene te gaan brengen.

§ 3. Jesus verschijnt tot tweemaal aan zijne apostelen.

Mc. XVI: 13—14; Lc. XXIV: 36—43; Jo.XX : 19-29.

Het zal tusschen acht en negen uar geweest zijn, toen de twee leerlingen van Emmaus te Jerusalem wederkeerden. Zij begaven zich naaide eetzaal op den Sionsberg, waar Jesus met de zijnen het laatste avondmaal had gehouden, en vonden er de apostelen met een zeker tal van Jesus' leerlingen vergaderd. Zij meenden de eersten te zullen zijn, die Jesus' opstanding zouden verkondigen ; doch reeds dadelijk bij hun intreden klonk het hun te gemoet: de Heer is waarlijk verrezen, en verschenen aan Simon. Nu verhaalden ook zij op hunne beurt, wat huu op den weg was overkomen, ■en hoe zij Christus door het breken des broods hadden erkend.

-ocr page 406-

401

Niettegenstaande dit alles waren er verschei-denen, die niet geloofden. (Mc. XVI: 13.) Uit angst voor de overpriesters en schriftgeleerden had men zelfs zorgvuldig de deuren gesloten. Doch zie, eensklaps stond Jesus in hun midden , en sprak hun toe; vrede zij u lieden; Ik ben het; wilt niet vreezen. Ontsteld bij de plotselinge verschijning meenden de leerlingen een geest voor zich te zien. De Heer verweet hun hunne ongeloovigheid. Wat zijl gij ontsteld, en waarom homen zulke gedachten op in uwe harten ? Ziet mijne handen en mijne voeten, want ik l/en het zelf; raakt mij aan en ziet dat een geest geen vleesch 0/ geen gebeente heeft, gelijk gij Mij ziet hebben. Om hen nog nader te overtuigen, toonde Hij hun in zijne handen en voeten de verheerlijkte wondeteekenen der nagelen en in zijne doorstokene zijde de opening van den lanssteek. Hij liet hen de aangewezene wonden zelfs aanraken , terwijl Hij tot hen sprak : iaat en beziet. Nog verder daalde Jesus tot hen af. Hij legde Zich met hen aan tafel , en deed hun het verzoek : hebt gij hier niets te eten? De apostelen stelden Jesus een stuk van een gebraden visch en honigraat voor, spijzen, die

-ocr page 407-

402

zij bij hun avondmaal gebruikt hadden. Na gegeten te. hebben voor aller oog, gaf Hij hun de overblijfselen.

Toen nu de apostelen zich verheugden, wijl zij den Heer aanschouwden , sprak Jesus tot hen ten tweede male : vrede zij u lieden. Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. En na over de apostelen geblazen te hebben, voegde Hij er bij: ontvanyt den 1L. Geest. Wier zonden yij zult vergeven hebben, zijn ze vergeven; wier zonden gij zult gehouden hebben, worden ze gehouden.

Zoo werden de apostelen en hunne opvolgers de gezanten , die de verdiensten van Christus' zoendood op den berouwhebbenden zondaar zouden toepassen , en op die wijze hem van zijne zondeschulden zouden ontslaan. Alles is uit God, zegt de H. Paulus, Die ons met Zich verzoend heeft door Christus, en ons de bediening der verzoening heeft geschonken. Want God was in Christus de wereld met Zich verzoenende en rekende hun hunne zonden niet toe, en Hij heeft in ons de bediening der verzoening gesteld. Wij treden derhalve op als gezanten iu de plaats van Christus, terwijl

-ocr page 408-

403

God als door ons vermaant. (2 Cor. quot;VI: 38—20.)

Nadat Jesus de zijnen op de sprekendste wijze van de wezenlijkheid zijner opstanding had overtuigd, hun als zijn plaatsbekleeders voor alle volkeren en tijden de zending had opgedragen om zijn verlossingswerk allen tot heil tc doen verstrekken, en hen daartoe in het bijzonder door het groote genademiddel der hoete had in staat gesteld, verliet Hij hen.

Bij deze verschijning des Heeren was Thomas afwezig. Toen deze nu zich weder bij de overige apostelen vervoegde, meldden zij hem vol vreugde: vjij hehhen den Heer gezien, en verhaalden hem het voorgevallene. Thomas evenwel liet zich niet overtuigen en zeide: tenzij ik in zijne handen het teelten der nagelen zie, en mjn vinger in de plaats der nagelen stelcc, en mijne hand in zijne zijde legge, zoo zal ik het niet gelooven.

Acht dagen verliepen, en nog altijd hielden de apostelen zich te Jerusalem op. Andermaal waren zij in de zaal vergaderd, terwijl de deuren gesloten waren. Ook Thomas bevond zich met hen, doch nog altijd in dezelfde stemming. Wederom stond de Heer eensklaps

26

-ocr page 409-

404

in hun midden, en bracht hun den schoonen groet; vrede zij u lieden. Na dien groet aan allen, richtte Jesus Zich tot Thomas. Hij liet hem gevoelen, dat Hij zijn ongeloof kende en sprak hem toe: breng uwen vinger hierin, en zie mijne landen, en breng uwe hand hierbij en leg ze in mijne zijde, en wil niet ongeloovig zijn maar geloooig. Bij dat blijk van Goddelijke goedheid zijns Meesters viel Thomas overstelpt door zijn gevoel, aanbiddend neder aan de voeten van Jesus, en wist in zijne verrukking niets andere uit to brengen dan het woord: mijn Heer en mijn God! Jesus keurde het geloof van Thomas goed, maar hij wilde nog meer; Hij begeerde geloof zonder zulke handtastelijke bewijzen. Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zeide Hij, hebt gij geloofd; zalig zij, die niet gezien en toch geloofd hebben.

De H. Joiinnes, na dit verhaald te hebben, laat deze woorden volgen : Jesus heeft in de tegenwoordigheid zijner leerlingen nog wel vele andere teekenen gedaan, die niet in dit boek geschreven zijn. Doch deze zijn geschrevent opdat gij geloovet, dat Jesus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij door te gelooven, het

-ocr page 410-

405

leven moogt, hehhen in zijn naam. Indien gij, zoo geeft hij te kennen, Jesus erkent om zijne talrijke wonderen, waarvan zijne leerlingen getuigen zijn, als den Christus en Zoon van God, en gij zonder gezien te hebben met Thomas weet te zeggen: mijn Heer en mijn God, dan zult gij tot de zaligen behooren, die Jesus prees om hun geloof, en om dat geloof het eeuwig leven bezitten door zijne oneiudige verdiensten.

§ 4, Jesus' verschijning in Galilei. Mt. XXVIII: 10—18; Jo. XXI: 1—25; i Cor. XV: 6-7.

De apostelen hadden zieh uit Jerusalem, volgens het gebod van Christus, begeven naar Galilea, waar zij veel veiliger waren tegen de aanslagen van Jesus' vijanden. Denkelijk kozen zij Kapharnaüm weder tot hun verblijf. Hier nu waren op zekeren dag Simon Petrus, Thomas, ook Didymus genoemd, Nathanaël, Joannes en Jakobus, benevens twee ongenoemde leerlingen bij elkander. Daar zegde Petrus tot de overigen: ik ga vissollen. Dit lachtfe hun toe, en zij gaven ten antwoord: ook wij gaan met u.

-ocr page 411-

406

Zij gingen dan, en bestegen met Petrus een scheepjen. Daar gleden zij weder over den waterspiegel van het Galilesche meer, en wierpen de netten uit. Maar gedurende den geheelen nacht vingen zij niets. Toen de morgenstond aanbrak, naderden de teleurgestelde apostelen het strand, om hun vruchteloozen arbeid te staken. Daar zagen zij Jesus aan den zeeoever staan, zonder in het minst te vermoeden, dat hij het was. De Heer, zoodra zij binnen het bereik der stem zich bevonden, riep hun toe: jongskens hebt gij niet ennige toespijs? Neen, was het korte antwoord. IFerp het net uit ter rechterzijde van het scheepjen, hernam de Heer, dan zult gij vangen. Zij wierpen het net uit in de aangewezene richting, en zie, op het eigen oogenblik was het gevuld. Zoo groot was de menigte visch, dat zij het net niet op konden halen. Daar ging voor Joannes bij het zien van dat wonder een licht op, en blijde riep hij Petras toe: het is de Heer. Terstond omgordde Petrus zich met zijn overkleed, wierp zich in de zee, en was de eerste bij Jesus. Ook de overige leerlingen naderdeu den oever niet het scheepjen, terwijl zij het net met visschen, aan

-ocr page 412-

407

den achfersteven vastgebonden, door het water voortsleepten. Zij waren slechts 200 ellen van den oever verwijderd, en waren spoedig bij den Goddelijken Zaligmaker

Hier wachtte hen eene nieuwe venassing. Zij zjigen een kolenvuur ontstoken en daarop een visch benevens brood. Jesus zegde hun: brengt van de visschcn, die gij zoo even helt gevangen. Op dit bevel beklom Petrus het scheepjen, en sleepte met behulp der overigen door het water het net aan land. Het was gevuld met groote visschen, 153 in getal, en zie ! ofschoon er zoovelen waren, scheurde het net niet.

Nu noodigde Jesus allen minzaam uit: li07nt en ontbijt, en verdeelde met Goddelijke liefde den visch en het brood onder hen. Allen echter bewaarden een eerbiedig stilzwijgen, en niemand der leerlingen waagde het de vraag te stellen : wie zijt gij? Het ontzag weerhield hen, want zij begrepen, dat het de Heer was.

]Sa op zoo wonderdadige wijze de zijnen te hebben onthaald, richtte Jesus in het bijzijn der overigen het woord tot Petrus. Simon zoon van Jocinnts, zeide hij, bemint gij Dlij meer

-ocr page 413-

408

dan dezen? Ja Heer! antwoorde Petrus, Gij ■weet, dat ik J lief heb. Weid mijne lammeren, hernam Jesus. Andermaal vroeg Hij : Simon, zoon van Joannes, bemint gij Mij? Weder zeide Petrus: ja Heer! Gij weet, dat ik U lief hel. En Jesus sprak nogmaals: hoed mijne schapen. Ten derden male vroeg Hij, en nu nog met meer klem; Simon, zoon van Joannes, bemint gij Mij? Nu werd Petrus bedroefd; hij dacht waarschijnlijk aan zijn vroegeren val. Met het nederigste mistrouwen van zijn eigen oordeel, maar tevens met zijne gewone vurigheid antwoordde hij: Heer, gij weet alles; Gij weet, dat ik U lief he'). Daar vertrouwde Jesus zijne geheele kudde aan de verzorging van Petrus toe, terwijl Hij sprak: weid mijne schapen. Vooj waar, voorwaar, ik zeg u: toen gj jong waart, gordet gij u en wandeldet, waar gij wildet ; maar als gij oud zult zijn geworden, zult gij uwe handen uitstrekken, en een ander zal n gorden en i/ele'ulen waar gij niet wilt. Door deze laatste woorden wees Christus volgens de opmerking van den H. Joannes op Petrus' kruisiging.

Nadat de Heer alzoo Petrus in zijne plaats als zichtbaren herder over zijne kudde had

-ocr page 414-

400

aangesteld, en zijne trouw tot in den dood had voorspeld, zeide Hij tot Petrus: volj Mij-Petrus ten teeken, dat hij tot alles bereid was, volgde werkelijk zijn Goddelijken Meester. Doch ook Joannes kwam achter hem mede. Toen Petrus zich nu omkeerde en Joüimcs zag, zeide hij tot den lieer: lieer, maar wal zal deze? Doch de Zaligmaker berispte Petrus' nieuwsgierigheid en sprak : indien Ik wil, dat deze blijve, totdat ik home, wat hetrtft du', ü? Volg gij Mij.

Na aldus gesproken te hebben, verdween de Heer.

Door dit laatste woord des Heeren ontstond onder de broeders of de eerste Christenen het gerucht, als zon Joannes niet sterven. Doch gelijk de evangelist te kennen geeft, deze meening berustte op eene dwaling. Jesus had niet gezegd: ij sterft niet. Hij had geheel onbepaald gesproken, en gezegd; indien ik toil, dat hij htijnc, tot dat ik kome, wat betreft dit u?

Waarschijnlijk had Jesus bij deze laatste verschijning aan de zijnen , de tijd en de plaats met juistheid aangewezen , waar Hij, volgens gedane beloften aan zijne apostelen en

-ocr page 415-

410

anderen, Zich openlijk in Gal ilea vertooneu zou. De apostelen begaven zich dus ten ge-steldeu dage naar den berg, dien Jesus tot dat doel had aangewezen. Hier verzamelde zich nu ook, door die aanwijzing der apostelen naar wij gissen, die groote ujeuigte van broeders, waarvan de H. Paulus zegt, dat Hij aan meer dan 500 broeders verschenen is. (ICor. XV: 5). Toen nu allen volgens voorafspraak op dien ongenoemden berg bijeen waren, gelijk de Heer had bevolen, verscheen Jesus in hun midden. Allen, toen zij den verrezenen God-mensoh aanschouwden , vielen ter aarde en aanbaden Hem. Eenigen echter twijfelden, of het de Heer wel was, Die daar verscheen, en aarzelden om zich bij die aanbidding aau te sluiten.

§ 5. 's Heeren taaiste versvhjninij en hemelvaart.

Hand. I; 3—8. Mt. XXVIII: 18—20; Mc. XVII: 15—19 ;

Lc. XXIV: 44—51.

De H. Lucas verhaalt ons, dat de Heer gedurende veertig dagen Zich aan zijne apostelen door menigvuldige bewijzen levend heeft

-ocr page 416-

411

betoond. Hieruit blijkt, dat, ofschoon Jesus^ niet ononderbroken met de zijnen bleef. Hij toch vooral in Galilea dikwerf met de zijnen moet verkeerd hebben. Zoo meldt ons de H. Paulus, dat Hij ook aan den H. Apostel Jakobus, zoon van Alpheus en broeder des Heeren, afzonderlijk is verschenen. Deze verschijningen hadden ten doel 's Heeren opstanding te bevestigen, terwijl de Zaligmaker bij die gelegenheden tevens sprak over de zamenstelling, verbreiding en volmaking van het rijk Gods.

Eindelijk was de tijd aangebroken, dat Jesus de zijnen zichtbaar zou verlaten. Op 's Heeren bevel vergaderden de aposlelen andermaal te Jerusalem. Hier verscheen hun de Zaligmaker nogmaals in de bovenzaal op den Sionsberg, en legde Zich met hen aan tafel. Hier sprak Hij tot hen : deze zijn de woorden, die Ik lot u gesproken iieh^ toen Ik noy met u ivas, (namelijk,) dat alle» moet vervuld worden, hetgeen in de wet van Moses, de profeten en de pamp;almev, van Mij geschreven staat. Hierop begon hij de schriften te verklaren, die op Hem betrekking hadden,, en Hij besloot zijn onderricht met deze woorden : zoo staat er geschreven , ew zoo moest de

-ocr page 417-

412

•Christus lijden en ten derden dage van de dooden verrijzen, en in zijnen naam boetvaardigheid en vergeving der zonde gepredikt worden onder alle volk ren, te beginnen van Jerusalem. Gij zijl (jetuiyen van deze dingen, en ik zend de Lelofte mijns Vadvrs over u, (Lc.) die Lelofte, die gij uit mijnen mond gtïioord hebt. (Hand.) Gij dus blijft in de stad, totdat (/ij zïdt aangedaan zijn met kracht uit din liooge. (Lc.) Want Joannes doopte wel met water; maar gij zult gedoopt worden met den H. Geest niet lang na deze dagen.

Na deze woorden leidde Jesus de apostelen inet Zich buiten de stad naar den Olijfberg tot in de richting van Bethanië. Op den weg nu daarheen stelden Hem de apostelen deze vraag: Heer! zult gij ten dien tijde het rijk van Israël herstellen? Jesus antwoordde: het komt u niet toe, de tijden en de oogenhlikken te hennen, die de Vader in zijne macht gesteld heeft. ]\laar gij zult ontvangen de kracht des H. Geestes, Die over u zal komen, en gij zult mijne getuigen zijn te Jerusalem en ingeheelJudea en in Samaria, tot aan het uiterste der aarde.

Onder deze gesprekken was Jesus met zijne apostelen genaderd tot aan de middelste kruin

-ocr page 418-

413

van den Olijfberg, gelegen aan den weg, die naar Bethanië voerde, eene sabbathreize of een goed kwartier gaans buiten Jerusalem. Op deze kruin stond thans de Verlosser met zijne apostelen, en terwijl het verre verschiet langs alle zijden open lag voor hunne blikken, sprak de Godmensch vol aanbiddelijke majesteit voor de laatste maal zijne uitverkorenen toe met deze woorden: Mij is alle macht gegeven in den hemel en op aarde. Gaat dus en onderwijst alle volkeren, hen doupende in den naam des Vaders en des Zoons en des li. Geestes, Gaat in de gansehe wereld, en verkondigt het evangelie aan alle schepselen. Leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. Al wie geloofd zal hebhen en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, en die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd zijn. En dengenen, die geloooen sullen, zullen deze teekenen volgen: in mijnen naam zullen zij duivelen uitwerpen, nieuwe talen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en hebben zij iets doodelijksgedronken, het zal hun niet schaden; den zieken zullen zij de handen opleggen, en zij zullen gezond worden. En zie, Ik hen met u, alle dagen, tot aan de voleinding der wereld.

-ocr page 419-

414

Nadat de Heer aldus de zijnen voor het laatst had aangesproken, strekte Hij zijne doorboorde handen uit over de aanwezigen, en schonk Hij hun zijn Goddelijken zegen. Nogmaals wierp Hij een blik van onbeschrijfelijke zoete liefde op hen en zie! Hij zweefde op in het luchtruim door dc Hem eigene Goddelijke kracht. Hoóger en hooger steeg Hij op ten hemel. Met onafgewende blikken volgden Maria, de apostelen, de vrouwen, den zegevierenden Godmensch. Doch niet lang mochten zij die heerlijkheid aanschouwen. Eene wolk, het gewone zinnebeeld van de Majesteit des Aller-hoogslen, onttrok Hem aan hunne begeerige oogen.

Zoo is de Heer Jesus opgenomen ten hemel, waar Hij gezeten is ter rechterhand Gods. Daar troont Hij als Koning van het Godsrijk, als eeuwige Hoogepriester, als toekomstige Rechter. De wolk had reeds den verheerlijkten Verlosser, Die den troon vaïi het heelal besteeg, aan het oog zijner minnende apostelen onttrokken, en toch bleven zij nog begeerig naar Hem opzien, en trachtten nog een straal van zijn Goddelijken luister op te vangen. Eens-

-ocr page 420-

415

kiaps stonden twee mannen in witblinkende kleeding aan hunne zijde. Zij riepen de apostelen tot bezinning, terwijl zij hen toepraken : mannen van Galileo,! wat slaat gij hemelwaarts te zien? Deze Jesus, die van u opgenomen is ten hemel, zal alzoo komen, gelijk gij Htm hebt zien ten hemel varen.

Zoo verlieten zij dus den Olijfberg, terwijl zij Hem aanbaden, Die hun zoo sprekend zijne Goddelijke heerlijkheid had getoond, en terwijl zij zich verheugden over de groote voorrechten, die hun te beurt waren gevallen. Gehoorzaam aan liet bevel huns Meesters, begaven zij zich naar Jerusalem,, om daar de komst des H. Geestes af te wachten. Dagelijks bezochten zij den tempel, terwijl zij God loofden en dankten.

-ocr page 421-

BESLUIT.

Wij gelooven in Jesus als het vleeschgevrorden Woord van God. Wij aanbidden Hem als God, en wij erkennen Hem als mensch. Hij openbaarde zich aan ons als Zoon des Vaders door zijne wonderwerkende macht, door zijne voorzeggende en bovennatuurlijke wetenschap, door zijne onmiskenbare heiligheid, door zijne grenzelooze liefde. Hij openbaarde zich aan ons als Zoon des menschen door zijne geboorte, door zijn werken, door zijn voordoen, door zijn lijden en sterven. En terwijl wij alzoo gelooven, aanbidden wij de grenzelooze vernedering van Hem, die terwijl Hij in Gods gestalte was, om onzentwille de gedaante van den slaaf heeft aangenomen, en gestorven is aan een kruis.

Wij hopen op Jesus, want Hij kwam om ons te verlossen. Hij is het zoenoffer voor de zonden der geheele wereld; het schuldelooze Lam, dat onze ongerechtigheden heeft gedragen op het altaar des kruises. Hij is onze voorspreker, onz»

-ocr page 422-

417

Middelaar, onze Hoogepriester geworden. En wat zal ons geweigerd worden, waar beden, verdiensten, offerdood als de zijnen voor ons spreken? Hij kwam van den hemel op aarde om ons aan Zich te verbinden; Hij voer op van de aarde ten hemel, om ons met Zich in het verblijf van eeuwige heerlijkheid en zaligheid te voeren.

Wij beminnen Jesus. Alles trekt ons tot Hem. Al wat het hart kan veroveren, vinden wij in den Zoon der Maagd. Goddelijke schoonheid, grenzelooze zachtzinnigheid, onuitputtelijke goedheid, innig medelijden met onze ellenden, teederheid meer dan van eene moeder, heiligheid boven al wat heilig is, beminnelijkheid die nooit is geëvenaard, vriendschap en toewijding tot in den dood, eeuwige en grenzelooze liefde,, weldaden zonder tal, het ^ijn alles evenzoo vele rechten op de onverdeelde liefde van ons hart.

Bij leven en sterven zij dus aan Jesus ons geloof! Bij leven en sterven zij aan Jesus onze hoop! Bij leven en sterven en in eeuwigheid zij aan Jesus onze liefde! Amen.

-ocr page 423-

INHOUD.

Jesus' verborgen leven

biz.

quot;Voorwoord.....

§ 1. Maria en Joseph . . 5

jjclt; j . 1_25. § 2. De geboorte van Joannes

aangekondigd. ... 8 jjci J. 26—38. § 3. De boodschap des engels. 10 Lc. I: 39—56. §4, Het bezoek aan Elisabeth,

geboorte van Joannes . 12 Mt.I.Lc. II: 1-20. §5. Jesus'geboorte. . .15 Lc. II: 21—39. § 6. Jesus' besnijdenis en opdracht in den tempel. . 22 Mt. II: 1—12. §7. De aanbidding der wijzen. 25 Mt. II: 13—23. §8. De vlucht uaar Egypte. 28 Lc. 11:40—50. § 9. De twaalfjarige Jesus

in den tempel. . . 32 Lc. 11:51-52. §10. Jesus te Nazareth. . 35

-ocr page 424-

JESUS' Ppenbaa^ jL.EVEN.

HOOFDSTUK I.

Van Joannes' optreden tot het eerste Paaschfeest.

Paragraaf.

Mattheus.

Markus.

Lukas.

Joannes.

Blz.

§ 1. Joan

III: 1-10.

I: 1—ü.

III: 1 — 14.

39

nes de Doo-

per.

§ 2. liet

III: 13, 17.

1: 9—18.

III: 21—23.

44

doopsel des

(III: 23-38.)

Zaligmakers.

Christus in

IV: 1—li.

IV : 1—13

de woestijn.

§ 3. Drie

III: li -12.

I: 0-8.

Ül 1

GO

I: 15—51.

47

voudige c/e-

tuigenisvan

Joannes ten

aanzien van

Jesus.

§ 4. Jesus

IV: 14.

II; 1-12.

52

op de brui

loft te Kana

en te Kap-

harnaüm.

§ 5. Jesus'

XIII: 54-58.

VI. 1—6.

IV: 15—31.

56

optreden in

IV; 18—22.

1:16—22.

de Si/nago-

gen, in het

bijzonder te

Nazareth.

I

-ocr page 425-

420

Paragraaf. Mattheus. Markus.

Jesus weder te Kaphar-ndum. De menschen-visschers.

Joannes. Blz.

Lukas.

HOOFDSTUK 1,1.

Van het eerste tot het tweede Paaschfeest.

Paragraaf. Mattheus. Markus

§ 1. De

tempelreiniging , gesprek met Aikodemns,

en oponthoud in Ju-dea.

§ '2. Laat- XIV: 3-4. VI: 17—20. *le getuigenis van Joannes den

Dooper.

Zjneguvan-genneminq.

§ 3. Jesus' IV: 12; 1:14; terugkeer naar Gali-lea Gesprek met de Samaritaan-

Lukas.

III: 19—20.

Joannes

Biz. 61

II III:

65

67

13; I —22.

III: 23—36.

IV: •1—54


-ocr page 426-

421

Paragraaf.

selie vrouw te Sichem. Wonder te Kana. Aan komst le Ka-pharnaiïm. § 4. Jesus wonderen en prediking te Ka-pharnaüm § 5. Jesus predikt in verschillende vlekken van Galilea. De wonderbar e visch-vanc/st. Een melaatsche en een lamme f/enezen.

§ ö. De roeping van Matt heus. De leerlingen van Joannes ondervragen Jesus omtrent het vasten.

Mattheus.

IV: 13—17. VIII: 14-17.

VIII: 18;

IV :23; VIII: '2—4: IX: 2-8.'

IX: 9—17.

Markus.

I: 14—15;

I: 23—34

I: 33—45; II: 1—13.

II: 14—22.

Lukas.

Joiinnes.

Blz.

74

78

85

IV: 31—41.

IV: 42—44: V: 1—26.

V: 27—35.


i

-ocr page 427-

4:22

HOOFDSTUK III.

Van liet tweede tot het derde Paaschfeest.

Blz. ?

Joannes.

Markus.

Mattheus. XII: 1—-14:

90

II; 23—28; VI: III: 1—G;

94:

III: 7—13. III: 13-19,

XII: 15-21. IV: 24—25. V: 1; X: 1-4. V: 1-38.

V : 39—48. VI: 1—34. Vil: 1-29. VIII: 5-13;

102 ;

III: 20—41:

1071

XI: 2—13.

Paragraaf.

§ 1. Het tweede Paaschfeest;

de tweede eerste Sab-hath; de dorre hand op den Sabbath genezen.

§ 2. Jcsus (iaat naar /iet meer,geneest velen,

overnacht op een berg,

kiest zijne apostelen en houdt de bergrede

§ 3. Ve knecht van den hoofdman, genezen te Ka-pharnaüm. De jongeling van Nairn ten leven opgewekt.

§ 4. De leerlingen door Joannes den

VI: 29-36.

VI: 37—49. Vil: 1—10.

VI: 12—19. VI. 20 26. VI: 2'quot;—28.

VII; 11 —17.

VU:18—35.

1 — 11

Lukas.

-ocr page 428-

428

Paragraiif.

dooper af ge zonden; lof

door den lieer aan Jo cinnes gegeven; de be-keering van Maria Mac/-dalena. § 5. Onthoofding van Joannes den Dooper.

§ ü. Het loofhuttenfeest ; de genezing van den lamme: leerrede bij die gelegenheid.

§ De gelijkenis sen van het rijk der hemelen.

§ 8. De verwanten van Chris-t us; de zeestorm-, de twee bezetenen in het land. der Ge-rasenen.

Matlheus.

XIV: 2—12:

XIII: 1—9. XIII: 24-30.

XIII: 44-50. XIII: 34-35. XIII: 10-17. XTI1: 18-23. XIII: 36-43. XIII: 51-53. XII: 46-50. XIII: 53. Vin: 18; 23-27-VIII: 28-34 IX: 1;

Markus.

VI: 21—29.

IV: 1—2;

IV: 26—29. IV: 33-34.

-12.

-20.

IV:10-IV:13-

IV: 2.-25. 111:31-35. IV: 35—40.

V: 1-21.

Lukas

VIII: 1—3.

VIII: 4-8.

VIII: 9—10. VIII: 11-15.

VIII: 16-18 VIII: 19-40.

Joannes.

lïlz.

114

V: 1-57.

117

122

130


-ocr page 429-

4-2-1

Biz. [;

135 I

ü

Joannes.

Paragraaf. Mattheus. Marcus.

140

VI: 4—22.

148

Sj 9. De hloedvloei-cnde vrouw genezen-, het dochtertje van Jalrus opgewekt; tweehlinden genezen en een bezetene verlost.

§ 10. Jesus doorkruist Galilea; eerste zending der npostelen-, hunne prediking; ongerustheid van Hero dus. Terugkeer der apostelen.

^ 11. Over tocht naar Bethsaïda. Vermenigvuldiging der hrooden Jesus wandelt over het

IX: 35—36. X: 1—42.

XI: 1. XIV: 1—2.

IX: 14-36;

IX; 18—34.

VI: 6. VI: 7—11. VI: 12-13. VI: 14-16.

VI: 30—52,

V; 22—43.

Lucas. VIII: 40-53.

IX 1-5 IX: 6. IX: 7—9.

IX: 10—17.

§ 12. De

belofte der Eucharistie.

156

V: 2Ê—72.

-ocr page 430-

135

425

HOOFDSTUK IV.

Van het derde tot het vierde Paasehfeest.

Paragraaf. Mattheus. Markus. Lukas. Joannes. Blz

§ 4. De tempelschattin g. liet eten met on-i/ewcxssc/ieiu' handen. § 2C. Be reis van Christus naar Tyrus en Sidon. De Kanane-sche vrouw Jesus bezoekt het c/e-bied dertien steden. De doof stomme yenezen. De broodver menigvuldi-gincj.

§ 3 Jesus' aankomst te Dalmanu-tha, en vervolgens te Bethsaïda. Een blinde genezen. Hij begeeft zich naar Cesa rea van Phi

XVII:'23-36. XV: 1—20.

XV: 21--38.

XV : 39 XVI: 1—29.

VII: 1—23.

Vit' 1.

162

106

IX: 18—27.

170

VII; 24-VIII 9.

VIII: 10-39.


-ocr page 431-

426

Bh.

Joiinnes,

Markus.

Lukas.

Matlheus.

178

IX; 1—32.

IX: 28—45.

XVII: 1-22;

184

IX; 46—50,

IX: 32—49.

XVIII; 1-4 4;

188

XVIII;

-!5—35.

VII: 2-53. 190

IX; 51—56.

XIX: 1.

X: 1.

197

VIII; 1—59,

201

IX; 1—41; X: 1—21

Paragraaf.

lippus. Pekel toekomstig opperhoofd der kerk.

§ 4. Christus op den Thabor, de maanzieke genezen.

j; 5. Twist der leerlingen over den voorrang. Over de ergernis.

§ 6 Berisping en

vergeving der beleedi ginqen.

§ 7. Reis naar Jeru salem. Jesus op het Loofhuttenfeest.

§ 8 De overspelige vrouw.

Twee toespraken van den Heer.

§ 9 De hlindgehoor ne genezen.

Gelijkenis van den her der en don huurling.

I

-ocr page 432-

427

Blz. 207

Joannes.

Paragraaf. Mattheus Markus

209

213

III: 22-30.

216

220

224

IV: 30—32,

§ 10 De

zending der

zeventig leerlingen. § '2. De gelijkenis van den Samaritaan. Martha en Maria. Over het gebed. § 12. De blinde en stomme genezen. Twistreden met dc Pha-riseën. § 13. Jesus ten maaltijd bij een P/ta viseer. Hij bestraft de Phariseën' en schriftgeleerden. quot; §14 Christus onttrekt zich aan 't beslechten van een Huist. Gelijkenissen.

§ 15 Eeni-ge Galileërs op hevel van Pilatus vermoord. De

XII: 22-37; 43—45. 38-42.

XIII: 19-22; XI: 20-30.

XIII: 31-33.

XXIII:

23-36.

XXIV: 43—51.

Lukas. IX:57-X:24.

XI: 37-54. XII: 1—12.

IX: 14-36.

X:25-XI:13.

XIII: 13-59,

XIII: 1—21

i

-ocr page 433-

428

Paragraaf, j Mat!hens.

onvruchtbare vijgo-hoom. Eene genezing op denSabhath.

Twee gelijkenissen.

§ 16. Je- XXIII: 37-sus op het feest der tempelwijding Hij be-i geefi zich \

nnar' Perta.}

gt;5 17. Be genezing van een iva-torzuchtige op den Sabbath ; gesprekken hij die gelegenheid.

§ -18. Jesus' liefde tot de zon-\

daren.

Brie gelijke-'

nissen.

§ '19. Kt-1XIX: 2—13. gelijkenis van den on-reohtvaar-digen rentmeester.

Leer over hel huwelijk.

lie geschiedenis van

Markus.

Lukas. ! Joannes. 1 Bh,

X : 22-

XIII : 22 XIll:23-35.

XÏV: 1 35.

XV: 1—32.

X; 2—12.

XVI; 1—31. XVII: 1-10.

-ocr page 434-

129

Paragraaf. | Mattheus. | Markus.

Lukas.

Joannes, i Blz.

den rijken vrek.

§ 20. De opwekking I van Lazarus.

§ 21. Laat j ste reis van\

Jesus door]

Galilea.

§ 22. Hel j XIX: 13.— verder nooc-lXX : 1—16. gevallene bij]

Jesus' laatste reis in Galilea. \

§ 23. Je- XX sus gaat op naar Jerusalem. Jesus te Jericho.'

Zacheus. De parabel der tienponden.

Genezing van twee blinden.

§ 24. Het XXVI: 6-13. gastmaal te XXI: i.—17. Bethanië i en Jesus in-]

trede te Jerusalem.

§ 25. Maan-, XXI: 18-19.

dag. Be ver-vloeking van den vijgeboom-, de \ tweede tem-

IX : -13—31

7-34. |X : 32—52.

XIV : 3—9 XI: 1—IJ

XI: 12—19.

■n-xvm. 14-

XI: 1-54.1 244

XIII

1-251

254

I 259

XI: 56-X11:19-1 267

XII: 20-36.i 275

XVIII: ia—30

XVIII: 3!. XIX! 28.

XIX: 29-44.

XIX: 45


-ocr page 435-

480

Bh.

Joannes.

Lukas.

280

XX: 1—19.

286

XX: 20-44.

XII: 12-37.

XII: 37-50.

XX : 45-47. XXI: 1—33.

292

41—Xlil: 31.

2i)8

XXI: 34-36.

Paragraaf. Mattheus, Markus.

pelreini-ging; gezantschap van eenige

G§26.eDins- XXI: 20-XXII: IX ; 20-XII; dag. Jesus 14-begeeft Zich weder naar Jerusalem.

De gelijkenis der twee zonen, der wijngaardeniers en van het bruilofts maal.

§ 27 Vraag XXII:1546,

derHerodia-nen. Vraag der Saddu-ceën. Vraag omtrent het grootste gebod. Jesus,

de Zoon van XXlII;l-22 XII; 38-40. Vavid.

S 28. Het XXIV: 4-35. XII:

offer der weduwe. Voorspelling van de verwoesting des tempels en van de voleinding der wereld.

§ 29. De XXIV: 36-XXV: XIII: 32-37 jelijkenis 46

-ocr page 436-

431

Paragraaf. Mattheus. Markus. ! Lukas

Joannes. Blz

Paragraal'.

§1. Christus voorspelt zijndood-,za menkomst van den hoocjen raad; verraad van Judas; voorbereiding van den Paaschdisch § '2. Be Paaschd isch § 3. Judas verlaat de eetzaal. Petrus' val

der tien maagden-, die der tien talenten-,hel laatste oordeel.

jlESUS'JuIJDENSOFFSf^ ENySRHEE^LUKING.

HOOFDSTUK I.

De vooravond van Jesus lijden.

Mattheus.

Markus.

Lukas.

Joannes.

XXVI: 1-G:

XVI: 1-2;

XXII: 1-22.

14-16.

10—11.

3—6.

XXVf: 17-19

XIV: 12-17.

XX K: 7-13.

XXVI: 20 21

XIV: 17-18.

XX[I:14-18

'29.

25.

XIII: 1—20:

XXVI: 21—23

XIV: 18-20;

XIII: 21-22

26—28.

22—2 i

XII: 19-20.

XXVI:24-25

XIV : 21.

XXII:20-23.

XI 11:23-36.'

XXVI; 25.

XI 11:27-30.

Xl£I:3l-35.

Blz.

305

309 348

-ocr page 437-

432

Blz.

Joilnnes.

Lukas.

XXlf; 31-34-XXI 1: 24-30-XXII; 35-38.

Markus

Matlheus

XIII: 35-38

XIV; —XV. •17.

823 1

329

XV; 18 — XVII: 26.

Paragraaf.

voorspeld. Be tiveo zwaarden. § 4. Jesus troost en onderricht zijne leerlingen.

§ 5, Laatste woorden van Jesus in de eetzaal. 'Zijn hoogc priesterlijk (jéhed.

HOOFDSTUK II.

Jesus voor Annas en Kaiphas.

Paragraaf.

§ 1. Jesus' gebed en doodstrijd in Gethse-mani.

2. Jesus gevangen heen gevoerd naar Annas.

Mattheus.

XXVI; 30. XXVI:31-35 XXVIl: 36 XXV 1:37-39 XXV 1:40-44 XXVl;45-46

XXVI:47-60

XXVl:51-54 XXVI: 55, XXVl:56-57

Markus.

XIV; 26. XtV:27-31.

XIV: 3-2. XIV: 33-36. XIV: 37-40. XIV; 41-43.

XIV: 43-45.

XIV: 47, XIV: 48-49 XIV: 46, 50—56.

Lukas. XXII: 29.

XX 11:40-42 X Vil; 43-44 XX11:45 46.

XXII:47-48 XXII: 49.

XXI f: 50-51 XXII; 52-53 XXII; 54.

Joannes XVIII: -1.

Blz. 337

XVIII; 2-3. 4-9.

XVIIHO-U XVIII; 12.


341

-ocr page 438-

4.35

Paragraaf.

§ 3. Jesus' verhoor voor Annas en Kaiphas. § 4 Petrus verloochent Christus

§ 5. De vergadering

van den hoogenraad

in den morgen.

Mattheus.

XXVI : 57.

XXYI: 58. 09.

cc 69-70.

» 7-1. » 72. XXVl:73-75 XXYI;67-G8 XXVI1: 1. 2—10.

Markus.

XIV: 53.

XIX: 54. 06-67. 67 - 08. 08.

69.

70.

XIV: 70-72 XIV; 65. XV: I.

Lukas.

XXII: 54.

XXII:54-55

56

57

58

XXII: 59-62 XXII- 03-65 XXII.06-71

Joannes.

XV111:13-14 XV111; 19-24 XVlll:24-25 XV11H5-16

25—17. 25.

XVlll;26-27


HOOFDSTUK li'.

Jesus' door de heidenen ter dood gebracht.

Paragraaf.

S; i. Jesus' verhoor voor

Pilatus en Herodes.

§ 2. Jesus weder voor Pilatus. Barahhas.

§ 3. De geesèling en kroning.

§ 4. Jesus aan het volk voorgesteld, en ter dood veroordeeld.

Mattheus. XXVII: 11.

U.

12—14. XXV11.15-18 19. 20-23.

XXVII: 27—30.

XXVII: 23—36.

Markus. XV; 1—2.

2.

3-5. XV: 0—10.

11-14.

XV:10—19.

XV;-I4—15.

Lukas. XX111:2-16. 3.

XX111: 5-16. XXUl: 17.

18-22.

XXlll;23-25

Joannes.

XVIll:28-33 33—37. 37—38.

XVUl; 39.

40.

XIX: 1—3. XIX: 4-16.


-ocr page 439-

434,

Paragraaf.

§ 5. Jesus op den kruisweg.

§ 6. Jesus' kruisiging.

§ 7. Jesus' kruisdood.

§ 8. Jesus' begrafenis.

XXV11:33-34 XV: 22-23. 25 35-44. 1 24—3-2. XXV11:46-56,XV;33-41.

XXVll:57-66 XV: 42-47.

Mattheus. XXV11:31-32

Markus. XV: 20—21.

Lukas.

XXlll: 26. 27-32.

XXIII: 33.

33-43. XXlll: 44-49

XXlll; 50-57.

Joannes. XlXi 16.

XIX: 17.

18—27. XIX; 28-30

XIX: 31-42.

Blz. 368

371 376 380


Blz. 386 '

Joannes. XX: 1-18.

Lukas.

XXI] 1: (5-XXIV 12.

HOOFDSTUK IV. Jesus' verheerlijking.

Paragraaf.

Mattheus.

Markus.

§ 1. Jesus'

XXV111.1-8.

XVI : 1-11.

verrijzenis; verschijning des engels

aan de wachters; verschijning der engelen aande vrou

wen ; verschijning van Jesus aan Magda-lena.

\ 2. Jesus

verschijnt aan de ove

XX VIII.-9—15.

XVI; 1213.

rige vrouwen. De boodschap

XXIV; 13-35.

39«

-ocr page 440-

435

Mattheus.

Markus.

Lukas.

Joiinnes.

B Iz.

XVI: 18-14.

XXIV: 36-43.

XX: 19- 29

400

XXVIII: 16-18.

XXI: 1-25

405

X V!l:15-19. jXXIV;

44-51.

XX VII f: 18 - 20.

410

Paragraaf.

der ivacii-ters. I)e verschijning aan Petrus, en do Emmaüsgangers.

§ 3. Jesus verschijnt tot tweemaal aan zijne apostelen.

§ 4. Jesus' verschijning in Galilea. ■\ Cor. XV : ü—7. § 5. 's Hoeren laatste verschijning en hemelvaart.

Hand. [ ; 3 - 8, Besluit.

410

-ocr page 441-

VERBETERING-EN.

BI.

3 cere .eld lees.

geregelde

s

6 bloesem

0

bloesems

b

8 kuischheid

b

kuischheid, zegt

»

12 Elisabeth

b

Elisabeth. Ge

Geboorte

boorte

»

15 znlt

»

zult

))

22 aanvaarde

b

aanvaardde

»

23 ellendige

))

ellendigen

))

25 Persie

Persië

»

27 bebouwd

))

gebouwd

b

28 hem

Hem

))

3i zijnen straf

b

zijne straf

b

41 dér Jovdaan

van den Jordaan

43 opdragen

b

opdagen

»

44 antwoorde

»

antwoordde

b

40 behouden

b

behoeden

b

48 maak

))

maakt

»

48 Elias noch

))

Elias, noch

b

62 hunnen os

»

hunne ossen

sen

»

»

64 noodzake

noodzakelijkheid

lijkheid

b

b

69 quot;die van dit

b

die van het

D

70 verlangde

))

verlangt

»

74 der Jordaan

»

van den Jordaan

»

77 eprak

b

sprak

b

114 zonde ver

»

zonden vergeeft

geelt

»

en de zalfolie

))

414 en zalfolie

120 sahbalhdag

sal.bathdag

b

121 hunne hard

))

hunne hardnek

nekkigheid

»

kigheid

b

124 wen

men

8

125 bij welke

b

bij welken

»

137 gêneeen

»

genezen

»

138 der dood

b

des doods

b

145 het rijks

))

het rijk

b

146 tretai chaat

tetrarchaat

b

147 zich noch

»

zich nog

BI. 152 vroegen lees. ö 156 waarom zijt »

Gij

p 1C5 builen «

» 168Kaphanaum «

»167 woard «

sgt; 170 Caesarea lt;

b 179 dris «

» 182 n au wel ijk e •«

» 18?. kindschheid «

» 182 hen die «

» I9i betrap «

» 218 dal ontdekt «

» 227 1 oover «,

» 2IJ0 Wij hebben «

in de «

» 240 vervolg en

a 238 geheelen «

» 273 Irannen «

» 281 afgust »

» 299 geroed «

» 314 gloed «

b 314 té te «

» 323 zodner «

b 340 zielenangst «

» 346 hooge prie- gt;lt;

sierlijke

» 350 ton val «

» 352 ontwoorden «

b 3(30 den moord «

» 361 hem vroeg «

b 370 onvergee- «

lelijke

b 38C Begravenis «

» 3S'3 welk «

» 39V Magdelena «

d 395 feantwoor- « dden

» 395 dan vonden «

sgt; 406 werp a

vroeger wanneer zijt Gij

builen

Kapharhaum woord Cesarea drie

nauwelijks kindsheid hem die betrapt

dat met ontdekt lover

Dan zult gij beginnen te zeggen wij hebben in vervolgens geheelen tranen afgunst geroep bloed te

zonder zielsangst hooge priesterlijke tongval antwoorden een moord hen vroeg onvergetelijke

begrafenis welke Magdalena te an two orden

dan vond werpt


-ocr page 442-

Ter Perse om weldra te versohijnen:

F. J. P. van Etten. Palestina of het Land der 12

Stammen on zijne betrekking tot de naaatbijgelegene landen, met uitslaande kaart en minstens 9 platte gronden ; prijs bij inteekening alles er onder begrepen,

per vel druks.............../' I SO''

Buiten inteekening.............. .0.15

Mede bij deu uitgever dezes verschenen :

H. Alphonsus de Liguori, Bezoeken bij Jesus Christus in het II. Sacrament des Altaars. Uit het

Italiaansch door Prof. J. til. Beelen. 9e druk . . f 0.'25

Idem, idem, in zwart linnen bandje......» 0.40

Idem, idem, in bruin percaline, roode snede ...» 0.50 Vaubert. De Heilige Oefening der Tegenwoordigheid

Gods, vertaald door H. .1. Dolmans.......» 0.35

Idem, idem, in zwart linnen bandje......» 0.50

Idem, idem, in bruin percaline, roode snede ...» 0.60 H. Alph. de Liguori, Vurige Pijlen, of Liefdeblijken door O. II. J. G. ons gegeven in het werk der verlossing.

Nieuwe vertaling door J. Bouvy........» 0.15

J. Bouvy, de Ster der negentiende eeuw. Do H. Jozef.

Zijn leven. 3e druk.............» 0.50

-----De. Ster der negentiende eeuw. Do II. Jozef.

Beschouwingen zijner deugden. 2o druk . ...» 0 80

----— Begroetingén van den H. Joseph voor lederen

dag der maand. 5e druk...........» 0.10

Berthaumier. Leven van den H. Franciscus van Assisi,

vertaald door ïiieodooii van Opmeer......» 0.70

Idem, idem, in linnen bandje.........» 1.—

Kardinaal Wiseman, Fabiola of do kerk der Catacomben vertaald door P. H. T. Rhaam, Ps. . . . „ 1.75

-ocr page 443-

A. Bossers, Leven van den H. Alphonsus de Liguori.

2 deelen................./' '2,51!

K. M. A. L. Wulflingli, het Zielenheil mijner kinderen. Godvruchtige oefeningen van R. K. Ouders. . » O.öfl • C. Scholten, De Kerkleeraars-waardigheid en de verheffing van de H. Alphonsus de Liguori tot kerkleeraar. • » 1-J. quot;W. van Campen, De Goede Herder of het huis

van het verloren kind,...........» .lal

H. C. J. M. van Nispen tot Sevenaer, Drie kruiswegoefeningen , voor privaat gebruik......» 0.3(

Idem, idem, voor openbaar gebruik.......» 0,ï(l

Het eerste Gebedenboekje voor kinderen van 5 tot

8 jaar, in Duitseh leder bandje........» 0.65

Idem, idem, in tnarokko bandje........» 1.50

ï1. Heynen, Blikken op Indië.........» 2.4'

Matliilde, voor God en Koning.........»2,911

J. Ooms, De schoonste dag, gelegenheidsgedichten

bij de Eerste H. Communie. .......... 0.21

H. Raeskin, Eerst Engelsch Leesboek......» O.Ci

■------Tweede Engelsch Leesboek.....»0.91

J. Prins, Handboekje der Aardrijkskunde,.van Nederland. 2e druk..............» Oli

Combes et van der Sloot, Lectures pour le Jeune Age » 0.51

Diploina nor ie AartsWerscliap öer H. Mi

Groot 62 bij 47 centim.

IN NEGEN KLEUREN GEDRUKT.

VIERDE DRUK.

PRIJS 50 CENT. quot; /j

Bij 100 ex. 45 cent, bij 500 ex. 40 cent, bij 4000 ex. 37 Va CC'

-ocr page 444-

/Jr'