fk. $ ij m, i2
EEN VIJFTIGJARIG JU BI
_ (ajica—---------- - -------- - ...........-
ABRAHAM
T HEOLOGIE
t£t;v ; ^ quot; ;
----------- ----------- - ..ajg) 'C^X'
v ^ i^ZQJSpp isv-
O F
E T HEOLOG1E DER jScHRIFT.
BIJLAGE BIJ
EEN VIJFTIGJARIG JUBILÉ.
s GOD IS WAAEquot; was de grondgedachte van mijn ,(Vijftigjarig Jubilé,quot; met zooveel belangstelling ontvangen.
Deze grondgedachte nog verder te ontwikkelen, poogt nevensgaand geschrift, dat ik als zoodanig als eene bijlage van mijn «Vijftigjarig Jubiléquot; aan mijne vrienden ter overweging aanbied.
God is waar, — ook voor mij, ernstig opgevat naar de meening der Schrift is volgens mijne innigste overtuiging het eenig redmiddel des ty-ls.
Indien men meent ook met dit blaadje eenig nut te kunnen doen, zijn daarvoor exemplaren beschikbaar.
H. HüVEKEK.
Amsterdam, September 1881.
sMijn raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen,quot; zegt de Heer.
Gods raad, zijn welbehagen, zijne vrijmacht, onveranderlijkheid, alomtegenwoordigheid, alwetendheid, almacht, enz., zijn eigenschappen in het wezen Gods, die wij met hooge blijdschap geloovig mogen omhelzen. Ze zijn de eenige waarborg van vrede, vrijheid en vreugde. Maar die te beoordeelen en te plaatsen in het gareel van menschelijke bevattingen, is niet slechts onmogelijk, daar dit voor ons menschen een onbekend gebied is; maar is tevens onbetamelijk, daar wij dan het Goddelijke noodwendig moeten vermenschelijken, een caricatuur van zijne heerlijke eigenschappen maken, en helaas, een God van ja en neen formeeren.
De heerlijkheid van Gods openbaring bestaat in de eerste plaats in de zekerheid, dat Hij alleen waar is en wat wij noo-dig hebben te weten om met Hem in gemeenschap te komen, het allereenvoudigste is en voor ieders bevatting toegankelijk is gemaakt.
De Heer der heerlijkheid koos tot zijne discipelen de eenvoudigste door geen menschenwijsheid bedorven menschen, en toch ook hun verstand stond nog telkens de mededeelingen van zijn heerlijk onderwijs in den weg, en telkens moest Hij ook hen nog op de kinderkens wijzen, die gelooven zonder te redeneren ; ja Hij stelde het zelfs tot eene voorwaarde, dat zoo zij zich niet konden vernederen tot den geloovigen toestand van het kind, zij geen deel konden verkrijgen in het koninkrijk Gods.
Deze voorwaarde is en blijft nog immer noodzakelijk.
Wij moeten ons daarvan diep doordringen. Alle ellende van onzen tijd en van alle tijden heeft het verwaarloozen van dezen eenigen regel in het Godsrijk tot grondslag.
Dit kan ook niet anders zijn, ons verstand is verduisterd, en om Goddelijke dingen te kennen, moet ons Goddelijk verstand worden geschonken, opdat wij daardoor weder hersteld worden in de gemeenschap van God, wiens wezen in gerechtigheid en heiligheid bestaat.
Gerechtigheid hebben wij verloren, en daarom zijn onze bedenkingen en overleggingen niet meer waar; maar spruiten uit het diepste van ons van God afgevallen wezen voort, dat zich in zelfzucht en eigenliefde beweegt. En waar de zelfzucht en eigenliefde in de plaats van de liefde tot God is gekomen, daar wordt het Goddelijk leven gemist, en heiligheid is eene onmogelijkheid.
En toch, zullen wjj weder met God in gemeenschap verkee-ren, dan zijn gerechtigheid en heiligheid noodzakelijk.
Ons daarvan weder in het bezit te stellen, is het doel van Gods openbaring aan menschen.
En deze openbaring is hoogst eenvoudig en voor ieder toegankelijk.
Zij bestaat in het eene woord geloof, dat is met andere woorden; Stel weder vertrouwen in den Allervertrouwenswaar-digste, van wien gij door de zonde vervreemd zijt.
Geloof niet meer in uzelven o mensch, of in de omstandigheden, van welken aard die ook mogen zijn, maar geloof in den zich aan u openbarenden God; ziedaar de geheele inhoud der Schrift.
Indien gij niet wordt gelijk de kinderkens; zoo spreekt de Heiland tot zijne discipelen.
Wat doet het kind ?
Het vertrouwt onbepaald.
Dit is het Goddelijk onderwijs der Schrift, dit is de weg ons aangewezen om weder met God in gemeenschap te komen, daardoor wordt zijn beeld, dat in gerechtigheid en heiligheid bestaat, weder aanvankelijk in ons hersteld.
Deze weg is ons in het voorportaal der Schrift aangewezen, daartoe wordt ons de persoon van Abraham voorgesteld.
Weinig wordt ons van Abraham vóór zijn vijf-en-zeventigste jaar vermeld, maar er zijn feiten die spreken. En daarop hebben wij vooral te letten bij het onderzoek der Schrift.
Deze feiten openen ons den toegang om Abrahams vroeger leven te beschouwen.
De vader van Abraham, Terah, was een afgodendienaar, Jozua 24 ; 2. Wij mogen vragen: hoe komt deze oude man er toe om het schoone land, dat hij bewoont, te gaan verlaten en met hetgeen hij bezit een zwerftocht te ondernemen naar onbekende oorden, terwijl toch niet hij, maar Abraham dit bevel van zijn God had ontvangen ? Is dan de macht des vaders, anders zoo onbeperkt in het Oosten, zoo van gedaante veranderd dat Abrahams persoonlijkheid in eens op den voorgrond treedt? Heeft de wantrouwende, gemak- en rustzoekende ouderdom in eens lust tot eene zoo geheel avontuurlijke bezwaarlijke reis gekregen, terwijl men niet weet waarheen ? Dit is immers eene onmogelijkheid. Waarom, indien Abraham meent te moeten gaan, hem niet alleen laten gaan ? Hij toch alleen meent dit bevel te hebben ontvangen. Deze vragen worden beantwoord, nu wij weten dat Abraham heeft leeren gelooven door hetgeen hij geleden heeft, en het geloof der geloovigen ook anderen tot geloof beweegt.
Laat ons daartoe het vroegere leven van Abraham indenken, en ons voorstellen, waardoor het hem mogelijk was, dat hij Gods wil kon verstaan en daaraan kon gehoorzamen, dan ontdekken wij de eenvoudige weg des geloofs.
Het woord der Schrift: »Sara, Abrahams huisvrouw, was onvruchtbaar,quot; ontraadselt ons dit geheim.
»Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt,quot; deze zegen Gods, zoo
6
bij uitnemendheid begeerd, wordt Abraham onthouden. — Welk een pijnlijke teleurstelling ! Zal hij troost gaan zoeken bij de goden van zijn vader; maar dezen geven immers geen antwoord, geen troost voor de bedrukten. Wellicht is er deze of gene geweest, welke tot hem heeft gezegd: »Ga tot den God uwer vaderen Noach en Sein, Hij hoort het gebed. Ga tot den waarachtigen Hoorder der gebeden. Van Hem alleen is deze zegen te verwachten. Abraham gaat aan den God van Noach en Sem zijn nood klagen en vindt daardoor Hem en Hem alleen, aan wien de diepe smart zijns harten kan worden blootgelegd en die hem vruchtbaarmakenden zegen kan verkenen. Reeds deze aanvankelijke toegang tot God verruimt het gemoed, en moedigt hem aan, om verder zijn hart voor God uit te storten. Maar ofschoon Abraham zijne smeekingen mag verdubbelen, zijn gebed wordt niet verhoord. Desniettemin gaat hij voort met zijne gebeden, en waarom hij in de eerste plaats niet had gevraagd, verkrijgt hij: de innige gemeenschap met God.
Neen, al verkreeg hij niet datgene, waarom hij zoo dringend smeekte, daarom zal hij niet ophouden met bidden en smeeken, want de zalige ervaring werd door hem genoten van hetgeen de Heiland ons heeft gezegd ; »Een iegelijk, die bidt, die ontvangt, die zoekt, die vindt, en die klopt dien wordt opengedaan.quot; Geopend werd meer en meer de toegang tot God. Geopend werd de stroom van goddelijk leven, die weldra zijn hart doorstroomde, geopend werden de oogen des verstands tot de kennisse Gods, van Zijn wezen, deugden en volmaaktheden. Thans wordt het hem duidelijk, dat God hem gezocht heeft, toen hij Hem nog niet kende. Geopend wordt nu de vrijheid en blijheid van een aan God gewijd gemoed, en de vrede Gods, die slechts in Gods wil zijn welbehagen vindt, vormt van lieverlede een vorstelijk karakter, dat achting afdwingt, ook van hen, die hem niet begrijpen.
7
Wij gevoelen het, waar zulk een karakter van waarachtige Godsvrucht zich openbaart, daar is vastheid en kracht, en wij kunnen begrijpen, dat het geslacht van ïerah zich tot deze machtige persoonlijkheid voelt aangetrokken, en hij, zonder het te willen, de toon- en wetgever des huizes werd. Wat Abraham sprak, was de taal der wijsheid en der waarheid; wat Abraham deed, werd met zegen achtervolgd. Was het wonder, dat alles zich om hem henen schaarde, zonder dat hij zich dit aanmatigde?
Ziedaar de macht van het vertrouwen op God. Abraham gelooft en een iegelijk gevoelt, ondanks zichzelven, de macht van het geloof. Abraham heeft vrede met God en met Gods wil gevonden en staat als een rots onbewegelijk in het midden der golven.
En waar Abraham zich willeloos aan Gods wil heeft overgegeven, kan God zich aan hem openbaren. En deze openbaring is zoo klaar en ontwijfelbaar, dat toen het Woord Gods tot hem kwam: »Abraham, ga uit uw land en uit uwe maagschap, en uit uws vaders huis, en trek henen naar het land, dat Ik u wijzen zal,quot; er bij hem geene aarzeling bestond, maar hij onmiddellijk zich gereed maakte om Gods bevel, hoe raadselachtig ook, uit te voeren. Hij zal het land zijner geboorte, zijne maagschap, zijns vaders huis verlaten, niet wetende waar hij komen zal, en dat met schapen en runderen en wat niet al dat een herdersvorst bezit, dat ieder oogenblik door roofgierige volkeren hem kan worden ontnomen. — Hij zal gaan.
Maar die gereed is om Gods wil te doen, zal niet alleen gaan. »Neen, mijn zoon,quot; alzoo hooren wij zijn vader Terah spreken, »ik laat u niet alleen gaan, heeft uw God u geboden om naar onbekende oorden te gaan ; ik kan u niet missen, dan ga ik met u, gij zult immers niet weigeren om uwen ouden vader met u te nemen: zou dit kwalijk zijn in de oogen van
8
uwen God ?quot; »0, mijn vader,quot; zegt Abraham : »wllt gij met mij gaan, en met mij de bezwaren deelen, die ons ongetwijfeld verwachten, o voorzeker, dit zal aangenaam zijn in Gods oogen.quot;
Abraham geloofde, en wie gelooft, verheerlijkt God, want hij verlaat het zichtbare, om zich vast te klemmen aan den onzichtbaren, belovenden God.
Abraham gaat Ur der Chaldeën verlaten, om midden door afgodische, roofzieke bevolkingen te trekken, en waarheen ? Abraham weet het niet, hij moet wachten op de aanwijzingen van zijnen God.
Welk een macht des geloofs in den Onzichtbare, die ons te meer in het oog springt, nu het geheele geslacht van Terah met hem gaat, geloovende in den man, die God gelooft.
Daar gaat de geheele karavaan Ur verlaten. — Onzinnig besluit in de oogen der wereld, die hen omgaf. Kan er iets dwazer zijn dan een schoon, vruchtbaar oord te verlaten, zonder te weten waar men heengaat ?
Abraham laat het oordeel der wereld aan haar plaats ; hij weet, dat zij niet anders oordeelen kan; maar Abraham heeft een schat, een woord Gods dat hij medeneemt, een belofte, die hij weet dat zal worden vervuld, want zijn God is de God dei-waarheid. Hij is de Almachtige, die het doen zal wat Hij beloofde.
Wij zullen Abraham niet verder op zijne reis vergezellen, of nu ons begeven om te onderzoeken, hoe zijn geloof beproefd werd. Gods Woord geeft ons getuigenis dat Abraham stand hield in zijn onbepaald Godsvertrouwen, ook toen zelfs, toen er niets meer met eenigen grond van zekerheid te hopen was.
Maar op éen punt willen wij wijzen, omdat de Schrift er ons op wijst. Het is het merkwaardige woord: igt;En Abraham geloofde God en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend.quot; Gen. 15: 6.
9
Op dat geloof van Abraham, wij herhalen het, wijst ons de Schrift. Het mostaardzaadje van toevluchtnemend vertrouwen is van lieverlede en steeds meer en meer een boom van standvastig geloof geworden. Hij geloofde niet meer in zichzelven noch in zijne overleggingen, noch in de omstandigheden. Niet op iets stelde hij meer zijn vertrouwen, maar op een belovend God, die waar is ook toen nog alle redelijke gronden ontbraken, dat hem het beloofde zou worden geschonken. Dit was de vrucht van zijn innige godsvrucht. Zij rustte op de meer en meer verkregen kennis Gods, die hij in zijn langdurigen omgang met God had verkregen. Want die den Heer aanhangt, wordt éen Geest met Hem. Daarhenen wijst ons Gods openbaring; dit is de eenige weg ter behoudenis, die volkomen bevrediging schenkt aan al onze behoeften, want de geheele Schrift is een commentaar, eene omschrijving van de groote Godsgedachte: door het geloof wordt de mensch weder met God vereenigd, door het geloof wordt men gerechtvaardigd. Daardoor wordt het doel van Gods verlossende liefde bereikt.
Vertrouwen op het vertrouwenswaardige. Wat is meer redelijk, en hoezeer wordt dit onbewust en als vanzelf gedurig door ons in praktijk gebracht.
Maar nu ook welk eene wonderbare genade Gods, dat Hij juist dezen eenvoudigen weg, dien de mensch zonder er om te denken, onophoudelijk bewandelt, heeft aangewezen om den mensch weder tot zich te brengen. Hij openbaart zich als de eenig Vertrouwenswaardige, op wien wij volkomen kunnen staat maken, en deze eenvoudige, door ieder te begrijpen, waarheid is de theologie der Schrift. Het is het op God vertrouwen, gelijk Abraham.
Het leven van Abraham, voor ieder Israeliet klaar en duidelijk voor oogen gesteld, het werd door hen niet begrepen.
1U
Zij stelden hun vertrouwen op iets anders, en niet gelijk Abraham op den levenden God.
Het leven van Abraham heeft voor ieder Christen iets aantrekkelijks, wat hij niet hoog genoeg weet te roemen; maar tij berooft zich van de genade Gods, die hem in het leven van Abraham wordt voor oogen gesteld, indien hij niet dit eenvoudig geloof van Abraham in beoefening brengt, maar daarvoor eigen denkbeelden of een aantal omschrijvingen van het geloof in de plaats stelt.
Helaas, welk eene ontzaglijke misleiding van het menschelijk verstand, die onder iederen vorm den armen mensch misleidt, en van de allereenvoudigste waarheid berooft, onder de gedaante van de waarheid te zoeken !
Indien God zich niet geopenbaard en niet getoond had, dat Hij de eenig Vertrouwens waardige is, die vervult wat Hij belooft, zou zulk eene zelfmisleiding eenigszins verschoonbaar zijn, maar nu Hij zich heeft geopenbaard, en niets anders dan ons vertrouwen vraagt, alleen omdat dit de eenige weg is, om met Hem in gemeenschap te komen, nu is het weigeren daarvan eene misdaad, die zichzelve straft, omdat daardoor het Goddelijk leven belet wordt, zich aan den mensch te openbaren.
Of is het geen onzin ons natuurlijk leven te willen onderhouden, zonder de middelen te willen gebruiken, die het lichaam behoeft om te kunnen bestaan ?
God heeft zich geopenbaard als een belooner dergenen, die Hem zoeken; zou het geen misdaad zijn, deze genade te versmaden ? Het wordt ons door den Heiland geleerd, dat God den Heiligen Geest geeft aan een iegelijk, die bidt; kan men klagen machteloos te zijn, indien op deze hoogste weldaad geen acht wordt gegeven ?
Deze voor ieder toegankelijke waarheid, dezen voor den allereenvoudigste begrijpelijken, voor ieder mogelijk gemaakten
11
weg tot God, mogen wij gaan, maar wij moeten dien ook gaan, zullen wij niet onder de ongehoorzamen worden gerekend, van welke zal weggenomen worden, ook dat wat zij meenen te hebben.' — God maakt ziek bekend als de Alleengenoegzame, die al onze behoeften gaarne vervult, indien deze heerlijke waarheid niet wordt aangenomen, om zalig te worden, dan wordt er een kracht der dwaling geboren, die de leugen gelooft. 2 Thess. 2: 10, 11.
Wij mogen met volle vrijmoedigheid tot God gaan, daar Hij immers zelf ons dezen weg tot Hem heeft aangewezen. Wij mogen gaan tot Hem in den naam van Jezus Christus zijn Zoon, omdat God Hem gegeven heeft, opdat wij door Hem zouden leven.
De machteloosheid, waarin de mensch door de zonde is gekomen, is door Hem weggenomen, doordien Hij de taak der menschen op zich heeft genomen en vervuld. En nu Hij de zonde en den dood heeft overwonnen, deelt Hij zijne overwinningsgenade mede aan een ieder, die in Hem gelooft.
Hoort Hem ! zoo klinkt de stem van Gods ontferming, na eene vier duizendjarige worsteling van den gevallen mensch, om naar eigen inzichten en door eigen middelen het verloren paradijs terug te vinden. — Helaas, Jood en Heiden waren tot het diepste peil van menschelijke ellende verzonken. De Jood had Gods heerlijke openbaring tot een bespottelijken machine-dienst verlaagd, en de Heiden werd onder de fijnste beschaving meer en meer verdierlijkt.
Deze stemme Gods: »Hoort Hem!quot; zij werd gehoord en na de volle openbaring van het Godsplan der verlossing, werd weder aanvankelijk de paradijsvreugde teruggezien op aarde.
In Jezus Christus geloovende en vernieuwd door zijnen Geest, werden weder vrije en blijde menschen aanschouwd vol
12
vreugde en moed om van ganscher harte Gods wil te doen.
Alzoo was Gods welbehagen; de tabernakel Gods is weder onder de menschen. In Jezus Christus is de verlossing der wereld volbracht. Zijn opstanding uit de dooden zal de opstandingskracht der menschheid zijn.
Van dit oogenblik af is het vraagstuk opgelost: wat is des menschen bestemming en hoe kan hij daaraan beantwoorden ? Ieder Christen werd een leesbare brief, welke door ieder kon gelezen worden, die met eenigen ernst deze vraag deed.
Immers, welke diepste behoeften van het menschelijk gemoed, van schuldvergeving en genade, welke begeerte naar waarheid, die hier geene bevrediging vindt; welk talent van menschelijk vennogen, welke begeerte naar wijsheid en wetenschap kan er zijn, die zich hier niet kunnen ontwikkelen, die hier geen aanwijzing vinden om zich in alle eeuwigheid te kunnen uitstrekken? Welke macht kan er zijn, die niet zou kunnen in het werk gesteld worden door den in Christus geloovende ?
Kunnen er nog vragen zijn, ook van den grootsten wijze onder de menschen, die hier geene bevredigende beantwoording zouden vinden ?
Ach, gij arm menschelijk hart, zoo groot en heerlijk door uwen God geformeerd, zoo onmetelijk om alles te bevatten, waarom strekt gij uwe blikken overal heen om vrede en vreugde te vinden, terwijl uw eeuwige Schepper eeuwige dingen voor u bereid heeft, om u onuitsprekelijk te verblijden ? Waarom overal gezocht hetgeen Hij u zoo nabij heeft gebracht ? Waarom verwerpt gij de hoogste Wijsheid, o dwaze mensch, door uwe eigen meeningen in de plaats te stellen van de wijsheid Gods ? De wijsheid Gods, wordt geschonken aan hen, die in Christus gelooven, dat is: aan die gelooven dat Hij alleen de waarheid is en tot de waarheid lei-
13
deudc, en zoo wij verlossing van de onwaarheid begeeren, eerbiedig die van Hem mogen vragen. Hij zal onze bede schenken. Immers wat heeft Hij beloofd aan hen, die vertrouwen in Hem stellen? Hoort het: »Indien gij in Mij blijft en mijne woorden in u blijven, zoo wat gij wilt zult gij begeeren
en het zal u geschieden.
Merkwaardige woorden aan door de zonde onmachtig geworden menschenkinderen. Hoort het nog eens:
de begeerte des menschen wordt in hare oorspronkelijke heerlijkheid hersteld.
De begeerte, wij weten het, is na den val des menschen in zondige begeerlijkheid ontaard, die den dood werkt.
Jezus Christus, de tweede Adam, herstelt het menschelijk ik, herstelt zijne begeerten tot hare oorspronkelijke waarde. Des menschen wil, waarin zijn leven is, wordt weder tot den hoogen adel verheven, dien hij vroeger bezat niet alleen, maar wordt van Goddelijke natuur, waartoe de Zone Gods den in Hem geloovende verheft.
Ontzaglijke heerlijkheid,die ons met verrukking moet vervullen!
Maar laat ons wel opmerken : op geen andere voorwaarde, dan die Hij heeft voorgeschreven, dat is op den weg des vertrouwens in den Vertrouwenswaardige. Hoe zou dit ook anders kunnen ! Onze eigen ervaring leert ons immers, dat wij onze natuur, die aan de tot zonde geworden begeerlijkheid is verknocht, niet kunnen veranderen. Het vleesch is immers machteloos geworden.
Maar nu de Verlosser is gekomen om ons met Hem te vereenigen, gelijk de rank aan den wijnstok, nu kunnen wij éen geest met Hem worden. Nu vermogen we alle dingen door Hem, die ons kracht geeft. Nu wordt de mensch bondgenoot van Hem, die alle macht heeft in hemel en op aarde. Nu
14
wordt zijn strijd een overwinningsstrijd, ook dan wanneer een andere wet in zijne leden strijd voert, die strijdt tegen de wet zijns gemoeds.
Indien gij in Mij blijft en mijne woorden in u blijven, is de voorwaarde om te kunnen begeeren wat God welbeha-gelijk is. Zonder deze onmisbare voorwaarde, — laat ons dit nog eens herhalen, —- is onze wil en zijn onze begeerten buiten de wettige orde ; geene wijsheid uit God, geen kennis der waarheid, geen vrede of vreugde in God kan daar worden aangetroffen.
Hier is geen juiste omschrijving van de waarheden dei-Schrift, geen onberispelijke belijdenis een voldoend surrogaat. In het Abrahamitisch geloof wortelt de theologie der Schrift.
Zoo eenvoudig en voor ieder begrijpelijk Gods openbaring is, zoo volledig is zij in het enkel woord : Abraham geloofde in God en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend. God rekent de zonde niet toe, want de Zone Gods heeft die weggedragen, en nu wordt de Zone Gods de Leidsman, de Voleinder des geloofs genoemd, omdat Hij en de verloste menschheid éen zijn en éen doel hebben, dat is de verheerlijking Gods.
Indien deze beschouwingen waarheid behelzen, dan vloeit daaruit voort hoezeer met ernst boven alles op de eenvoudige aanneming van hetgeen God belooft, moet worden aangedrongen. Niets anders kan daarvoor in de plaats worden gesteld, niets anders kan het arme machtelooze menschenhart bevredigen. Daardoor, en daardoor alleen, wordt de toegang geopend om iets te kunnen verstaan van de veelvuldige wijsheid Gods, welker kennis de noodzakelijkste is.
Eerst vertrouwen stellen in den Allervertrouwenswaardigste, eerst zich in betrekking gesteld met den Zone Gods, eerst zijn Goddelijk leven deelachtig, voordat er vraagstukken worden voor-
15
gesteld, die, noch door het vrijzinnig, noch door het rechtzinnig verstand recht kunnen worden begrepen. Alleen — hoor het, o mensch — alleen het goddelijk leven heeft den toegang tot de verborgenheden Gods, die God zelf Godverheerlijkend oplost te zijner tijd.
O dat dan niemand zich late verleiden door zooveel, dat vrijzinnig of rechtzinnig schijnt, maar den zin van Christus mist.
De jammeren en ellenden eener misleide Christenheid treden den opmerkzamen beschouwer op iedere schrede te gemoet. Evenals ten tijde des Zaligmakers zijn de wereldwijze Sadduceën en de rechtzinnige Farizeën beiden werkzaam om den armen mensch van den Redder der menschen te vervreemden; de een door menschenwijsheid en de andere door eene menigte afgetrokken stellingen voor de deur van 's menschen hart te plaatsen, opdat de Vrijmaker van menschen niet binnentrede.
Is het niet ontzettend, dat de Allervertrouwenwaardigste niet wordt vertrouwd, en in onzen tijd dit misdadig wantrouwen wordt gekweekt onder de misleidende vaan van verdediging der waarheid ? Begrijpt men dan niet, dat het Gode behaagd heeft om hetgeen wij dagelijks onwillekeurig doen, namelijk ons vertrouwen geven, als middel aan te wijzen om ons met Hem in gemeenschap te stellen ? Daartoe is ons de Schrift gegeven. Zoowel door voorbeelden als door vermaningen maakt God ons opmerkzaam dat Hij dit vertrouwen waardig is, en Hem niets meer smart dan dat wantrouwen het
O '
gemoed der menschen van Hem verwijderd houdt.
O, zoo slechts dat wantrouwen overwonnen is, en — wat doet de Heer geen moeite om het te overwinnen ! — zoo des menschen hart zich vertrouwend gaat overgeven aan den Verlosser, die alleen toch het leven en het licht der menschen is, zoo hij begint te gevoelen dat God niet verre is van ieder, die Hem zoekt; zoo hij voortgaat om te zoeken den Heer, die
16
te vinden is, dan gaan de oogen open voor de schatten der Schrift en Gods Wezen en verborgenheden worden dan eerst in het goddelijk licht in zijne heerlijkheid erkend, bewonderd en genoten.
Zoo is het dan vóór alle dingen noodig dat in dezen tijd des ongeloofs, waarin het bijna als een blijk van de echtheid van iemands geestelijken toestand wordt beschouwd, indien hij bevreesd is te gelooven, het nu weder van de daken wordt gepredikt: God is waar.
«God wil dat alle menschen zalig worden en tot de kennis der waarheid komen.quot;
i-Zoo waarachtig als Ik leef,quot; — hoort, arm, machteloos menschenkind, hoe de God der waarheid spreekt — jgt;zoo waarachtig als Ik leef, zoo Ik lust heb in den dood der goddeloo-zen, maar daarin heb Ik lust, dat hij zich bekeere en leve.quot;
Hoort zijn dienstknecht Paulus: »God, de tijden der onweten-heid overzien hebbende, verkondigt nu allen menschen alom dat zij zich bekeeren.
Want God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hare zonde haar niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.
Zoo zijn wij dan gezanten van Gods wege, alsof God door oxs bade, wij bidden van Christus wege : laat u met God verzoenen.
sWant dien, die geene zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.quot;
Gedrukt hij Wed. J. Tak tfquot; Zoon.