,,, ,ygvquot;'.--7-v •.*. •gt; '-v quot;v '/. vgt; v.. v. •» v.r '/s i/s -.v - •, ','r v.- '.y—v, 'v.y
Nederlandsch Godsdienstig Traktaat-Genootschap.
£ *
Het geestelijk heil des Nieuwen Verbonds, naar Ezecliiëls profetie.
■?. vr - •/ v. v. y
AMSTERDAM, D. B. CENTEN.
1883.
Openb. 'i-2; i. Rij toonde mij eene zuivere rivier van liet water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon Gods en des Lams.
1 ,loh. 1 ; 2. Het leven is geopenbaard.
Rom. 8: 2. De wet des geestes des levens heeft mij in Christus Jezus vrij gemaakt van de wet der zonde en des doods.
Joh. (gt;: 63. De geest is het die levend maakt. De woorden, die ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven.
1 Tim. 1; 14. De genade onzes Heeren is zeer (meer dan) overvloedig geweest.
Kol. 3: 3, 4. Gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.
HET GEESTELIJK HEIL DES NIEUWEN VERBONDS,
Ezecli. 47 : 1 —12.
»Nii is hel de dag der zaligheid!— Koml, wanl jilie dingen zijn nu gereed!— Die dorsl heefl kome, cn die wil neme het water des levens om niet!quot;
Nu het Pinksterfeest achter ons ligt, en de Heilige Geest uitgestort wordt over alle vleesch, en dit woord in vervulling gaat: Ziel, ik maak alle dingen nieuw! is het ons, als hooren wij ons die woorden van alle zijden toeroepen. Laai ons toch dagelijks lol ons-zelven en elkander zeggen, dal wij onder de hedee-iing des Nieuwen Yerbonds leven , dat werkelijk onze verhoogde lieer en Heiland den Heiligen Geest uitstort lot verheerlijking van zijnen naam, dal hel Leven nu geopenbaard is in zijne heerlijke volheid. Willen wij ons eene duidelijke voorstelling maken van hel heil des Nieuwen Yerbonds, van den zegen, dien de Bedeeling des Heiligen Geestes heefl aange-N0. 719.
2
bracht, wij kunnen niet beter doen dan den heraut van dat heil en van dien zegen, den profeet Ezechiël, tol ons te laten spreken. Wat hij eens in een gezicht mocht aanschouwen, wij mogen het thans in de wer-kelijkheid zien.
Daar ligt het prachtige eerste gedeelte van het 47ste hoofdstuk van Ezechiëls godspraken voor ons.. . Welk een verschil tusschen den toestand, waarin deze Godsgezant zich bevond als mede weggevoerde uit het land zijner vaderen onder Jojachin, en den toestand , welken hij beschrijft als door hem in een gezicht gezien. Welk een gezicht... en hoe spiegelt zich daarin de werkelijkheid af, van welke wij, kinderen Gods door het geloof in Jezus Christus, hel volle genot mogen hebben! Ezechiël, nauwlijks hooren wij dezen naam, of wij denken aan den Meester van het visioen, aan den Godsman, die in zinnebeelden sprak gelijk slechts weinigen, en dien men niet verstaal, als men niet met symbolen weet om te gaan. Welk recht-en oprecht-geloovig christen heeft zich niet meermalen, vooral in de weken en maanden tusschen Pinksteren en Kerstmis, verdiept in al die heerlijkheden, door den Profeet aan den stroom Chebar in den geest aanschouwd, en zich niet op de vleugelen zijner verbeelding laten dragen naar dien hoogen berg in het Heilige Land, om van daar naar het Zuiden te zien op de nieuwe Heilige Stad,
3
en naar alle zijden op het Land der Belofte. Op dit oogenblik is het ons niet om een gezicht op het Heilige Land te doen, zooals het zich voor de oogen des Zieners ontvouwde; noch om een gezicht op de Heilige Stad, zooals hij haar aan de zuidzijde van den Berg aanschouwde; zelfs niet om eene nauwkeurige beschrijving met de daarbij gevoegde onmisbare verklaring van den Heiligen Tempel, in welken hij ons zou kunnen rondleiden. Toch moeten wij dien Tempel thans in het oog houden als het uitgangspunt. In hel midden des Heiligen Lands gelegen, staat hij voor aller oogen, aan niemands gezicht door eenig beletsel onttrokken. Van onvergelijkelijke heerlijkheid is hij de welsprekende profetie. Zijn wij er binnen gegaan, te vergeefs zoeken wij naar een voorhangsel van het Allerheilige. Het geheel daarbinnen is het Heilige der Heiligen. Maar geen Ark des Verbonds met een verzoendeksel; niets dat aan grooten verzoendag of Hoogepriester denken doet. Een nieuwe schare van priesters bedient het altaar; een nieuw feest opent het nieuwe jaar. Alles is anders dan vroeger. Het oude is voorbij gegaan, nieuwe dingen zijn geworden. De tempel is niet het zinnebeeld van de volmaaktheid des Ouden Verbonds, maar teekent in diepzinnige zichtbare beeldspraak de volheid des heils van het Nieuwe. De volheid des heils van het Nieuwe Verbond, dat mogen wij inzonderheid zeggen,
4
als wij op het 47^ hoofdstuk zien. Daar vinden wij het geestelijk heil des Nieuwen Verbonds in zinvolle beeldspraak geschetst. Wij leeren het in dit doorzichtig gezicht als overvloedig, levengevend en eenwigblijvend kennen.
Overvloedig, dit in de eerste plaats. Daar staat de zinnebeeldige tempel van Ezechiël, goed zichtbaar, vóór ons. De ingang is aan de zijde van het Oosten. De profeet is door zijn geheimzinnigen cherubinischen leidsman er weer vóór geplaatst, en zie, daar komt van onder den dorpel, aan de zijde, waar de Zon opgaat, water te voorschijn. Het vloeit rechtsaf onder den voorhof door, om als een straal aan de zuidzijde weder zichtbaar te worden, en dan zijnen weg verder zuidwaarts te nemen. Weldra wordt het een beek, wier wateren tot de enkelen raken. Duizend ellen verder, daar reikt het water den proleet, die er doorging, reeds tot de knieën; zoo is de beek gezwollen. Nog duizend ellen verder, daar reiken de wateren, als men er doorgaat, tot de lenden .. . Verder, op gelijken afstand, daar is bet niet meer een licht doorwaadbaar beekje. Het waren, zegt de proleet, hooge wateren, waar men door zwemmen moest. »Hebt gij 't gezien, menschenkindT' zoo vraagt de leidsman des Zieners, en hij deelt hem mede, dat de wateren verder afvloeien naar de Doode Zee. Maar zij vloeien niet zóó af, dat er
5
eindelijk niets meer van de beek overblijft, en men eerlang slechts de geheel droog geworden bedding voor zich heel't. Neen, de beek blijft stroomen; uit den tempel blijft overvloedig water vloeien; daar, waar men lol de lenden in het water slaat, blijft hel zoo hoog, al stroomt, hel water voort, en daar waar men zich door zwemmen een doortocht moei banen, blijft het water in overvloed voorlslrooraen. De toevoer houdt niet op... Die eenigszins met het Oosten bekend is en met de behoefte van dorstenden in eene wanne luchtstreek, begrijpt, waarom water en overvloed van water zoo menigmaal in de Heilige Schriften beeld is van Gods geestelijke gaven, bepaald ook in haren overvloed. Wij verwonderen er ons niet over, dal de profeet wateren uil den Tempel zag vloeien, uitbel Heiligdom, dal de zetel des levenden Gods is. Reeds Joël wees op eene fontein, die uil het Huis des Heeren zou uilgaan, en Zacharia heeft later geprofeteerd, dat er levende wateren uil Jeruzalem zouden slroomen, de helft naar de Oostelijke of Doode Zee, de helft naar de Westelijke of Middellandsche Zee, en dat wel des zomers en des winters, dal is, ten allen tijde. Johannes, de Ziener des Nieuwen Verbonds, getuigt van eene zuivere rivier van hel water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon van God en het Lam. En wal zien wij'? Wal anders, dan heigeen de
6
Evangelist Johannes zoo schoon uitdrukte in dat woord «genade voor genade.quot; Dat zeggen de geloovigen onder de bedeeling van het laatste der dagen: »Uit zijne volheid hebben wij allen ook genade voor genade ontvangen.quot; Nu stroomt uit het binnenste Heiligdom, waarin Jezus Christus als overwinnaar is ingegaan, uit de volheid Gods, die ons in Jezus Christus, zijnen Zoon, geopend is, het volle geestelijke leven, zoodat de eene genadegift de andere verdringt, de beek der genadegaven al breeder en dieper wordt, de stroom zwelt en er geen ruimte voor schaarsch-heid overblijft. De bedeeling des Heiligen Geestes is niet een karige bedeeling. Het is thans niet anu een weinigquot; en »dan een weinigquot;, en somtijds in het geheel niets. Het is in de dagen der vervulling-werkelijk overvloed, en het overvloedige van het heil der nieuwe bedeeling wordt gekend door ieder, die den stroom in zijne geheele lengte nagaat, in zijne breedte meet, in zijne diepte peilt, er zich in begeeft en er dan in blijft. Welk een overvloed leert men kennen, als men eerst met den verloren zoon heeft uilgeroepen: »Ik verga hier van honger!quot; en later met Paulus eindigt in een: »Hera nu, die machtig is, om meer dan overvloedig te doen boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt, Hem zij de heerlijkheid door Christus Jezus tot in alle eeuwigheid.quot; Uit onszelven komt niets.
7
dal met de gave des Heiligen Geesles gelijk staal, of haar kan vergoeden. Wij mogen ons gelukkig achlen, zoo wij gekomen zijn lol een dorslen naar dal levende water, waarmede inde Heilige Schriften de Geest des Levens bedoeld wordt. Maar dorslen wij er naar en klagen wij God onzen nood, daar ontsluit God de Heilfontein en lescht door zijnen Zoon onzen dorst volkomen. Door den Heiligen Geest, dien God rijkelijk heeft uilgegoten door Jezus Christus, worden wij, in Christus geloovende, geheel overstort, immers vernieuwd, wedergeboren, geheiligd, vervuld met liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid , vertrouwen, en steeds worden deze en andere vruchten des Heiligen Geesles vermenigvuldigd in hen, die zich vast aan den Heer Jezus Christus aansluiten, aan Hem, in wien God de geloovigen met alle geestelijke zegeningen zegent. Met hel oog op die geestelijke zegeningen mogen wij van een stroom spreken, die alleen voor hem niet verder dan tot de enkels of lol de knieën reikt, wien dc begeerte ontbreekt om met de diepte of den vollen rijkdom der goddelijke genade bekend te worden. Maar vreest gij niet door de genade Gods als overstort en overstroomd te worden, vreest gij niet hel bad der wedergeboorte en de volkomen bevrijding van alle onreinheid dooide heiliging, welke de Heilige Geest tol stand brengt; daal dan zonder schroomen in den geestelijken over-
8
vloed at'. Ja, alle gij dorsligen, komt tot die wateren , die breed en diep daar henen vloeien, en die bewijzen, dat God mildelijk geeft en op vrijmoedig aannemen uit zijne volheid rekent.
Ook als levengevend ziet do Godsman het geestelijk heil der nieuwe bedeeling in beelden geschetst. Hij verneemt, dat die wateren naar een dorre streek vloeien, len noorden van de Doode Zee gelegenj dat zij door die woestenij in de Doode Zee uilloopen, en daar alles herscheppen. Wie weet niet, dat in de Doode Zee geen visch kan leven, en er voor plantengroei aan haar eenzaam strand geen plaats is. Doodsch is er alles , lot onvruchtbaarheid veroordeeld. Maar wat gebeurt er, als die beek er zich in uitstort? »Het geschiedt,quot; zoo hoort Ezechiël zich verzekerenr »dat waar het water van deze dubbelequot; (van deze overvloedig stroomende) sbeek komt, alle levende ziel in het leven blijft, en er veel visch zal te vinden zijn wegens deze wateren.quot; Zoover deze strooinen doordringen wijkt de dood terug en vliedt hij. Ziedaar het zinnebeeld van het geestelijk leven, door de bedeeling des Nieuwen Verbonds aangebracht. De Doode Zee, veranderd in een grooten vischrijken vijver! In den omtrek, anders een groot graf, nu alles vroolijk, welig en frisch ontluikend. De oevers vol beweging. Waar anders niemand er aan denkt, het visclmet uittewerpen, daar hebben nu de visschers
9
handen en nellen le weinig. Van Engedi (len weslen) lot En-églaim len zuidoosten, over de ge-heele breedte van de Doode Zee, is het eene Levende Zee geworden, en liet zal er als inde groote (Mid-dellandsche) Zee zijn, allerlei soort van visch. Dit niet alleen. Waar geen plant wilde lieren, daar zal het als in een zeer vruchtbaren hof worden. Eene menigte vruchtboomen bieden verkwikkenden oogst aan, en de bladeren hebben genezende kracht. Hoort gij nu nog de reizigers over de Doode Zee spreken, zij hebben van niets dan van schraalheid en kaalheid te gewagen. Allertreurigst is de indruk, dien men van daar medebrengt, waar Sodom en Gomorra eens stonden. Maar wat Ezechiël vernemen rnag doet aan het Paradijs denken. Welige bloei en heerlijke oogst, voedende vrucht en heelend gebladerte, en dat alles, omdat de beek, wier oorsprong in het Heiligdom is, de anders dorre streken besproeit. Zoo is het onder de bedeeling des Nieuwen Verbonds! Die Doode Zee, dat zijn wij, gelijk wij eertijds waren; dat is de zondaarswereld, gelijk zij was voordat Gods levensgeest, de levendmakende Heilige Geest, haar herschapen had. Ezechiël zag de geschiedenis van de werking des Heiligen Geestes in het Doodenrijk, ik bedoel in de zondige menscbenwereld. Waar geen volk was, dal den levenden God door vruchten der gerechtigheid verheerlijkt, daar wordt zulk een volk
10
gezien, als de adem der nieuwe bedeeling zich laat voelen. Waar anders geen dienaren zijn van den levenden God, om zijnen lof le verkondigen en Hem de eere zijns Naams le geven door zijnen wil le volbrengen, daar vindt men nu een Gode welbehage-lijken godsdienst, eene levende gemeente van godvree-zenden, levendgemaaklen door den Heiligen Geest. Waar eene reuk des doods was is nu de geur van het frissche leven , dat uit God is. \oor ruwheid komt beschaving, voor woestheid zachtmoedigheid, voor twist en verdeeldheid komen liefde en vrede. De menscheneler wordt een menschenvriend, de onbarm-hartige verdrukker wordt een edelmoedige beschermer van zwakken. Vergelijk het land en het volk, waar men nog in de slavernij van hel Heidendom is, met het land en volk, dat hel Christendom in merg en been heeft opgenomen. Gij ziel hel verschil van nacht en dag. Ziedaar eene streek, waar de Heilige Geest nog niet heeft gewerkt. .. Daar nadert de levenbrengende slroom. Het Evangelie wordt gehoord... de naam van Jezus Christus wordt gepredikt... hel geloof in Hem neemt de harten in... de Heilige Geest wordt in de geloovigen uitgestort ... Gods medearbeiders werpen bij voortduring hel vischnel uil... Weldra blijkt, dal er niet le vergeels is gearbeid. Nieuw geestelijk leven wordt allerwege waargenomen. De Heiden wereld, zooals Paulus haar in hel eerste
41
hoofdstuk van den brief aan de Romeinen schetst, en de christenwereld, zooals zij zich aan ons vertoont, als wij inzonderheid acht geven op heigeen de Heilige Geest er heeft gewrocht; welk een verschil! Een geschiedenis van achttien eeuwen heeft nu Eze-chiëls visioen op vrij voldoende wijze toegelicht en eene welsprekende getuigenis van de levendmakende cn levengevende kracht der nieuwe bedeeling afgelegd. Waar Jezus Christus overeenkomstig de apostolische prediking verkondigd is, en men Hem door een oprecht geloof aangenomen heeft; waar wedergeboorte, bekeering en heiliging met hel geloof in Hem vereenigd zijn; waar men in de gemeenschap des Heiligen Geestes levende een geheel ander mensch dan vroeger is geworden; daar is in waarheid eene nieuwe geestelijke schepping gezien. — Maar waar men niet van het heil der nieuwe bedeeling hoorde, of er niet van wilde hooren en tegenstand bood; waarde Geest des Levens niet kon doordringen ter vernieuwing van hel leven; daar bleet het bij het oude en heeft zich steeds herhaald wat in het llde vers van het voor ons liggende hoofdstuk wordt geschetst. Rondom de Doode Zee bevinden zich lage gronden en kuilen, die van haar gescheiden zijn en niet door de wateren der beek bereikt worden. Zij zijn niet opgenomen in den kring, waar leven en gezondheid vroolijk tieren, maar blijven overgegeven aan het zout, dat
12
daar de vruchtbaarheid en het leven verhindert. Niet anders gaat het immers met elk volk en elk huisgezin, dat buiten de aanraking van de werking des Heiligen Geestes blijft; met eiken kring en eiken mensch , die niet met den stroom des levenden waters in aanraking komt. Vooral aan de naam-christenen is duidelijk te zien, dat het niet genoeg is, in de nabijheid te zijn van de plaats, waar alles wordt vernieuwd en herschapen. In de gemeenschap, niet slechts in de nabijheid van den levensstroom moet men zijn, om van hem te kunnen genieten. Stroomt die beek, die uit hel Heiligdom komt, u voorbij, gaat hel levende water niet over u heen, (dat is hier: wordt gij er niet in gedompeld;) de stroom blijft wel de levensstroom, maar gij blijft van het leven verstoken. Rondom u kan alles opstanding uit de dooden en leven zijn; —gij zelf zoudt toch nog kunnen doen denken aan de Doode Zee, voordat zij in een vischrijke waterkom was herschapen. De Heilige Geest moet niet slechts langs u henen gaan; gij moet een tempel des Heiligen Geestes geworden zijn, de Heilige Geest moet in u wonen.
Is de Doode Zee verdwenen, dan heeft men niet te vreezen, dat zij weer zal terugkeeren. Is het geestelijk heil der nieuwe bedeeling levengevend, het is ook voor e e u w i g b 1 ij v e n d te houden. Geen spoor in Ezechiëls profetie van eene toekomst, waarin de
13
Doode Zee van vroeger hare oude plaats weder zou innemen. Neen, de wateren, die gezond geworden zijn door de wateren, welke uit het Heiligdom slroo-men, zij blijven gezond. Waar die beek heenvloeit, daar brengt zij leven, dat blijft. Merkwaardig is wat van de vuehtboomen gezegd wordt. Hunne bladeren (zie vers 12) vallen niet af en verdorren niet. Hunne vruchten nemen geen einde. Elke maand brengt nieuwen overvloed aan. Want zij worden steeds besproeid door het water, dal uil den Tempel vloeit. Die bron zou niet uitdroogen; want die bron is het goddelijk leven zelf. Droeg de Heilige Stad, die ten Zuiden van het Heiligdom gezien werd , den naam van »De Heer is daar,quot; hetzelfde mocht wel van den Tempel gezegd worden. Wanl de Tempel was met de heerlijkheid Gods vervuld. God was er ingegaan en zou er niet weder uilgaan. Zoo zouden dan ook levenskracht en genezing van daar blijven uitstroomen. Eeuwigblijvend als de Gever zou de Gave zijn, en eeuwigblijvend als de Gave ook de Werking. Zoo gelooven wij dan ook niet, dat het Heil of de Gave of de Werking van de geestelijke bedeeling des Nieuwen Verbonds slechts lijdelijk of voorbijgaande is. Neen, de Geest is gekomen en blijft, de Geest blijft komen en in de geloo vigen wonen en in de Gemeente van Christus werken, en zal zich niet terugtrekken, noch werkeloos worden, noch krachle-
loos. Hebben wij te doen met den Heiligen Geest, dan hebben wij te doen met het eeuwige leven, met de eeuwige levenskracht, met een bron, die niet ophoudt levend water te geven. Dit trekt gij niet in twijfel, gij, die wedergeboren zijt uit onvergankelijk zaad, lot eene levende hoop, door de Opstanding van Jezus Christus uit de dooden. Gij hebt de vaste overtuiging, dat op de bedeeling des Nieuwen Verbonds, die gekenmerkt is door de uitstorting van den Heiligen Geest, niets beters volgen kan. Niet, dat er niets beters kan volgen op hetgeen wij gedurende het leven dezes tegenwoordigen tijds hebben; niet, dat wij in dit leven, op dit oogenblik, reeds het beste hebben verkregen... Wat het eerstgenoemde betreft, wij zijn sin hopequot; zalig of behouden geworden, en achten het sterven gewin. Wat het laatste betreft, onze leus blijft: niet, dat wij het reeds verkregen hebben of alreeds volmaakt zijn. Wij hebben niet alleen aan de volharding, maar ook aan de volmaakbaarheid der heiligen te gelooven, althans zoolang de heiligen nog zoo onvolmaakt zijn, als zij zich (ten minste voor het grootste gedeelte en in onze nabijheid) in dit leven vertoonen, zoolang ook de eisch der volmaakte heiligheid iets meer vordert, dan de in dit leven verst gevorderde heiligen volbrengen of bereiken. Maar wat de door de uitstorting van den Heiligen Geest gekenmerkte bedeeling
15
des Nieuwen Verbonds zelve betreft, zij zal door niels beiers of heerlijkers overtroffen of vervangen worden. Wat wilt gij meer, dan allerlei vruchlboo-men, wier bladeren niet afvallen, wier vrucht niet vergaat, wier vruchtbaarheid zich elke maand op nieuw openbaart? Wat wilt gij meer, dan een steeds komenden, steeds werkenden, steeds zijn werkkring en arbeidsveld uitbreidenden Heiligen Geest, doordringende, herscheppend en hervormend werkende in honderde en duizende harten , huizen, familiën ; zich handhavende tegenover den geest der wereld en der duisternis, tegenover den geest van lichtzinnigheid, leugen, ongerechtigheid van allerlei aard?... Wat Ezechiël zag, wij zien het verwerkelijkt door de levende Gemeente des Heeren, die het zout der aarde is en het zuurdeeg van de drie malen meels.. . Laat men maar zeggen, dal het Christendom uitgediend heeft, en meenen, dat men 't wel zonder den bijbel kan doen; dat is dan toch met andere woorden: zonder het Evangelie van Christus en dus zonder Christus, den eenigen Behouder van zondaars. Met evenveel recht kan men verklaren, dal de zon uitgediend heeft, daar wij nu zelf allerlei soort van licht en daaronder oogen verblindend licht hebben uitgevonden ; dal wij hel zout best kunnen missen , en het brood wel kunnen omberen ... Wij zullen ons blijven verheugen in hel door Christus aangebrachte, door
16
Chrisms ontsloten , door Christus ons verzekerde Heil, waarvan liet Evangelie des Nieuwen Verbonds getuigt; ons blijven verheugen in het eeuwigblijvend goed, door Gods genade ons in de gave des Heiligen Geestes geschonken. «Hij blijft bij u en zal in u zijn; dat heeft .lezus tol de zijnen gezegd aangaande den
Heiligen Geest. «Hij blijft bij u en in uquot;----Laat
ons dit nimmer vergeten , altijd vasthouden. De Heilige Geest, het heerlijke onderpand der heerlijkste toekomst, waarborgt ons, belijders en volgelingen van Christus, een eeuwigdurende en eeuwigblijvende veelheid van goddelijk heil. Verga dan vrij wat vergankelijk is, ontzinke ons wat ook niet houdbaar was, wij blijven door den Heiligen Geest en met den Heiligen Geest en in den Heiligen Geest rijk in God tot in alle eeuwigheid, om in alle eeuwigheid te roemen en te juichen; sMijn beker is overvloeiende—quot;, en nimmer optehouden God door Jezus Christus te danken voor zijne onuitsprekelijke gave.
Is ook üw beker overvloeiende en dankt ook gij God zonder ophouden, dat is dagelijks, voor zijne onuitsprekelijke gave, u geschonken in ,lezus Christus, zijnen eigen, eengeboren, geliefden Zoon?...
Juni, 1883.
Joh. 4-: 14. Zoo wie gedronken zal hebben van het water, dat ik liena geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water , dat ik liem zal geven , zal in hem worden eene fontein van water, springende tot in het eeuwige leven.
Fil. 4: 19. Mijn God zal naar zijnen rijkdom al uwe nooddruft vervullen in heerlijkheid door Christus Jezus.
Openb. L2i : 17. Die wil neme het water des levens om niet.
Efez. 1 : 13, 14. Verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenis.
'2 Kor. 5; 18. Al deze dingen zijn uit God...
Jak. 1:5. .. .Dieeen' iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt.
Gedrukt voor rekening van het Nederlandsch Gcms-d[enstig Traktaat-genootschap, en voor den handel verkrijgbaar gesteld, door tnsschenkomst van ü. B. Centen, Uitgever van het Genootschap, bij alle soliede Boekhandelaren.
De leden, die honderdtallen tot ledenprijs verlangen, kunnen die op franco aanvrage verkrijgen, door den Uitgever, adres: Depot van het Genootschap O. Z. Voorburgwal bij de Stoofsteeg No. 115.
De Inteekeningen voor het Lidmaatschap, tegen ƒ3 'sjaars, kunnen geschieden of rechtstreeks bij de Secretarissen, Do. R. Posthumus meijjes en DO. C. S. Adama van Scheltema, of door middel der Afdeelingen en door den Uitgever aan bovengemeld adres.