-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

A/M/ V

(Met eenigc wijzigingen overgedrukt uit het IfanUelsblad van 13 Jlaart 1881.)

ENGELAND EN DE TRANSVAAL.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

EIVGELAXD EN Igt;E TKAXSVAAE.

Gebechtigheid verhoogt een Volk.

(Spreuken van Salomo.)

Voor eenige weken heeft de minister Childers in het En-gelsche Lagerhuis medegedeeld, dat de Boeren in de Transvaal (rechtens nog de Zuid-Afrikaansche Republiek) naar de regelen van quot;beschaafde oorlogvoerende partijen zullen behandeld worden, ook wat de uitlevering van gevangenen aangaat. Als deze mededeeling eenige waarde heeft, mag er zeker uit afgeleid worden, dat de Britsche regeering de Boeren niet beschouwt als opstandelingen tegen een wettig gezag, tegen eene over hen gestelde macht, waaraan zij van rechtswege onderworpen zijn en behooren onderworpen te blijven. Maar als zij hen niet als zoodanig beschouwt, als hoedanig dan, en met welk recht, om welke redenen en ter oorzake van welke feiten voert zij dan uit verschillende streken, uit Engeland, uit Gibraltar, uit Indië, uit de Kaapkolonie, troepen aan, voetvolk, ruiterij, artillerie, ja zelfs zeesoldaten om hen te bevechten, te dooden, ten onder te brengen, misschien te verdelgen?

Alvorens naar aanleiding van deze vraag het een en ander in het midden te brengen, is het niet te onpas een blik te slaan op de geschiedenis van het onstaan der Z.-A. Eepubliek en van hare gewelddadige aanhechting aan het Britsche gebied.

-ocr page 6-

Gelijk beiend is, werd in 1814 de volkplanting van de Kaap de Goede Hoop door Nederland aan Engeland afgestaan, zonder dat de volkplanters daarin gekend waren en, zooals weldra bleek, tegen hun zin. Vele hunner, deels van Holland-schen, deels van Franschen, Duitschen, Portugeeschen en anderen oorsprong, doch allen gewoonlijk Hollandsche Afrikanen geheeten, verlieten (ontevreden met het Engelsche bestuur enniet gewillig zich daaronder te voegen), te beginnen met het jaar 1827, de kolonie met have en goed en trokken buitenhet Britsche gebied, dat zich toen nauwlijks tot, maar stelligniet ten noorden van de Oranjerivier uitstrekte. Zij waren geene grond- of lijfeigenen, hielden ten gevolge van hunnen uittocht op Britsche onderdanen te zijn en werden vrije, onafhankelijke mannen.

Van de zeekusten, waar zij zich aanvankelijk vestigden, verdreven onder de onjuiste bewering, dat die aan Engeland behoorden, begaven eene menigte uitgewekenen zich over de Vaal-rivier. Zij kochten en huurden daar landerijen, erlangden van inlandsche opperhoofden verlof tot vestiging, gingen onbewoonde streken bezetten of namen gronden in, waarop de tijdelijk verblijvenden geen beter recht hadden dan zijzelven,

In 1852 werden zij door Engeland — niet tot een vrij en onafhankelijk volk verklaard, want dit waren zij reeds, — maar als zoodanig erkend en in die vrijheid en onafhankelijkheid gewaarborgd. Zulks geschiedde bij eene akte, welke bekend is als de Conventie van Zandrivier van 17 Januari 1852, en welke bij proclamatie van den Hoogen Commissaris sir George Cathcart op 13 Mei daaraanvolgende werd bekrachtigd.

In die conventie staat woordelijk geschreven, dat '/de Ad-sistent-Commissarissen waarborgen op de. volledigste wijze, van den kant van het Britsche Gouvernement, aan de uitgewekene Boeren over de Vaalrivicr, het recht om hunne eigene zaken te besturen en zichzelven te regeeren zonder eenige tusschenkomst van den kant van het Gouvernement van Hare Majesteit de Koningin, en dat door het gezegde Gouvernement geen inbreuk zal gemaakt worden op het grondgebied over (of) ten Noorden van de Vaal rivier, met de verdere verzekering, dat het de warmste wensch van het Britsche Gouvernement is om vrede, vrijen handel en vriendschappelijk verkeer te bevorderen met de uitgewekene Boeren, die nu dat land bewonen of die het hierna zullen bewonen.quot; Voorts verwerpen (disclaim) de Adsistent-Commissarissen alle verbonden (alli-

-ocr page 7-

auces) van «enigen aard met alle kleiu'lingeu ten Noorden der VaaMvier, en wordt o. a. overeengekomen, dat de uitgewekene boeren in hun land geone slavernij zullen toelaten of uitoefenen ; dat wederzijdsohe gemakken en vrijheid zullen verstrekt worden aan handelaars en reizigers; dat de uitgewekene boeren ammunitie zullen mogen koopenin de Britsche bezittingen in Zuid-Afrika; en dat alle handel in ammunitie met de inboorlingen verboden zal zijn.

De conventie van Zandrivier is een formeel en solemneel document, welks bepalingen niet voor eene tweevoudige uitlegging vatbaar zijn, en waarvan de inhoud voor de betrokkene partijen niet slechts tijdelijk, maar voortdurend bindend moet geacht worden, indien zij zich niet aan schennis van goede trouw willen schuldig maken.

Aldus begreep het ook het Britsche gouvernement. Op 5 Juni 1857, bij voorbeeld, zond de minister van koloniën de heer H. Labouchere aan den toenmaligen gouverneur der Kaapkolonie sir George Grey eene dépêche, waarin hij o. a. zegt: «Ik acht het noodig, noch dienstig om de voor- en nadeden te bespreken van eene politiek, na rijp beraad aangenomen en daarenboven verlichamelijkt in traktaten, welke het onze plicht is eerlijk na te leven. .. Ik ben overtuigd, dat gestadige verandering en weifeling in onze grenspolitiek niet zou kunnen missen uiterst schadelijk te zijn. l 'e onaf-hankelijkheid der twee republieken (de Z.-A. Republiek en den Oranjevrijstaat) moet daarom door ons strikt geëerbiedigd worden niet alleen ter wille van bestendigheid in onze politiek, maar ook wegens de hoogere beweegreden van achting voor onze bij traktaat aangegane verbintenissen, zoolang de verbintenissen, van hare zijde aangegaan, ook trouw betracht worden; en die traktaten behooren niet alleen naaide letter, maar ook naar hunnen geest gehandhaafd te worden.quot;

De Z -A. Eepubliek ontwikkelde zich gedurende haar vijf-en-twintigjarig bestaan (185-2—1877), bepaaldelijk sedert 1858, langzaam — gelijk meestal met landen, welker bevolking bijna uitsluitend uit landbouwers en veeboeren bestaat, het geval is — maar zeker. Zij loefde in vrede met de Britsche koloniën, hield zich aan de bepalingen der gesloten conventie en greep slechts dan naar de wapenen, als zulks gebiedend nood-

-ocr page 8-

6

zakelijk was om den overmoed van inlandsche stammen te fnuiken, die zich meestal openbaarde in den roof op groote schaal van vee en in het bezetten van bewoonde boerenplaatsen. Een sprekend bewijs van hunne zucht naar vooruitgang gaven de burgers in 1872, toen zij tot hunnen staatspresident verkozen den heer T. F. Burgers, Afrikaander van geboorte. Zij zagen in hem een man, uitmuntende door talenten en bekwaamheid, dooronafhankelijkheid en volharding, door ijver en werkzaamheid, door moed en belangstelling in zijne stamgenooten, en die der Republiek tot grooten zegen kon worden.

Terwijl de heer Burgers zich tot herstel zijner zeer geschokte gezondheid met verlof in Europa bevond, begon een kleurling-opperhoofd Secocoeni, wonende binnen de grenzen der Republiek, zich oproerig te gedragen en allerlei inbreuken op de eigendommen zijner omliggende buren te maken. Het tusschenbestuur schroomde niet kracht tot liet tegengaan en bestraffen daarvan op te treden; en toen de heer Burgers teruggekeerd was, vond hij het volstrekt noodig Secocoeni met eene gewapende macht aan te vallen. Bij het voorbereiden van en gedurende de expeditie zijn waarschijnlijk militaire fouten begaan, maar daarover kan de Republiek kwalijk hard worden gevallen, als men ziet, dat zulke fouten zelfs door krijgsoversten van beroep begaan worden, gelijk in de laatste dagen het geval is geweest. Ten slotte echter werd Secocoeni ten onder gebracht, en erkende hij in eene door hem geteekende overeenkomst het gezag der Republiek, terwijl hij beloofde zich in het vervolg rustig te gedragen en eene hem opgelegde boete te betalen.

Omtrent den opstand van Secocoeni werden aanhoudend zeer overdrevene, onware en kwaadwillige berichten naar Engeland overgezonden, een middel, dat men in Zuid-Afrika altijd met gretigheid aangrijpt, als men daardoor het bereiken van lage bedoelingen tegen de Hollandscho Afrikanen bevorderlijk meent te kunnen zijn. Toevallig (?) hield zich te dien tijde in Londen sir T. Shepstone op, die vroeger secretaris voor inboorlingzaken in Natal geweest was, en die door don minister van koloniën onmiddellijk niet een zending naar de Z.-A. Republiek belast werd. Met 25 manschappen der gewapende grenspolitie, welke hij voorgaf wegens de Kafferonlusten

-ocr page 9-

tot zijne persoonlijke bescherming niet zich te voeren, weshalve hij het niet noodig vond daartoe vooraf verlof van de regeering der Republiek te erlangen, trok hij naar Pretoria. Hij verklaarde te komen als egn vriend en gedroeg zich ook werkelijk als zoodanig. Hij huurde een huis; gaf eetmalen en feesten; liet de juffers der hoofdstad dansen niet de officieren van zijn gevolg in hunne mooie roode uniformrokken; schonk champagne en cognac, waarvan hij een grooten voorraad had medegebracht, aan ieder, die er smaak in vond, had een minzaam woord ten beste voor allen, die hij ontmoette, en vroeg met belangstelling naar hunne zaken. Opperde iemand soms twijfel omtrent de oprechtheid zijner voorgewende vriendschap, dan wees hij triomfantelijk op het antwoord, door den minister van koloniën in liet Engelsche parlement op een gedane vraag gegeven, dat de heer Shepstone niet gezonden was om zich met de inwendige aangelegenheden der Republiek te bemoeien, maar om maatregelen te bespreken met betrekking tot de inland-sche stammen, waardoor in het vervolg moeielijkheden en gevaren voor de Britsche volkplantingen zouden worden voorkomen, welke intusschen door toedoen of door handelingen van de Republiek aan geene moeielijkheden of gevaren hadden blootgestaan.

Ofschoon er nu en dan gemompeld werd van een plan van sir T. Shepstone om de Republiek bij het Britsche gebied in te lijven, kon en wilde het volk daaraan geen geloof hechten, en achtte het hem tot zulk een daad van overmoed en willekeur niet in staat.

Zeer te onrechte! want op 9 April 1877, gaf hij den Staatspresident kennis, dat hij besloten had de Republiek zonder uitstel onder het gezag der Britsche kroon te brengen, tegen de uitvoering van welk besluit de heer Burgers op 11 April in den naam van het gouvernement en van het volk plechtig protesteerde. Niettemin heesch hij op 12 April te Pretoria de Britsche vlag, en proclameerde hij liet grondgebied der Republiek tot Britsch grondgebied, met be vel aan alle inwoners hem als administrateur van het gouvernement to gehoorzamen.

Voor het oogenblik kon hij een en ander met betrekkelijke veiligheid doen, daar hij nog altijd de vroeger vermelde 25 man gewapende politic te zijner bescherming bij zich had, het kruitmagazijn eenige dagen te voren doof

-ocr page 10-

8

onbekende (?) personen was leeggestolen, en hij gedurende zijn verblijf te Pretoria het grootste gedeelte van de bewoners dier plaats voor zich gewonnen of onzijdig gemaakt had. Onder hen bevonden zich slechts weinig uitgewekene boeren; de mees -ten waren winkeliers, ambachtslieden, ambtenaren, van wie eenige de hand in het gepleegde verraad hadden, agenten, speculanten, veelal van vreemden oorsprong, die of onverschillig waren omtrent den loop van zaken of slechts hun eigenbelang raadpleegden.

Waarop beriep sir T. Shepstone zich om zijne onverantwoordelijke handeling te rechtvaardigen'?

1. Op den opstand van Secocoeni. Maar die opstand, door Brit-sche gezaghebbenden en onderdanen aangemoedigd, was gedempt en door eene met dat opperhoofd geteekende overeenkomst geëindigd, voordat de annexatie plaats greep. Dewijl daardoor echter een van de schoonstschijnende voorwendsels voor de beraamde annexatie vervallen was, werd Secocoeni, onder medewerking van sir T. Shepstone, door knoeierijen van de ergste soort der heeren van zijn gevolg en door allerlei na de vernietiging der Republiek te vervullen beloften verleid om zijne wetenschap te ontkennen aan den inhoud der aangegane overeenkomst, welke op die wijze op losse schroeven werd gesteld.

2. Op eenen met de Zoeloes dreigenden oorlorj. Zoodanige oorlog dreigde niet tijdens het bestaan der Eepubliek, en niemand, daarin woonachtig, was zich bewust van het gevaar, dat beweerd werd haar boven het hoofd te hangen.

De beweging onder de Zoeloes, waarvan Engeland later de wrange vruchten heeft geplukt en nog plukt, is door sir T. Shepstone zeiven in het leven geroepen, is eerst begonnen, nadat hij zich naar Pretoria had begeven, en heeft zich eerst na de annexatie in feitelijkheden geopenbaard.

3. Op de inherente zwakheid der Republiek. Wij zullen gelegenheid hebben daarop terug te komen. Voor het tegenwoordige merken wij op, dat zwakheid in den vorm en op de wijze, als word voorgesteld, niet bestond; dat, in zooverre zij geacht mocht kunnen worden aanwezig te zijn, zij slechts van tijdelijken aard was en grootendeels een gevolg van de bemoeiingen van Engelsche autoriteiten; dat de Brit-sche koloniën er geene nadeelen of lasten van hadden onder-

-ocr page 11-

9

vonden, en dat zij zeker niet zoo groot was als tijdens de erkenning der onafhankelijkheid in 1852. Leverde zij toen geen beletsel op tegen die erkenning, zij mocht nu geene reden zijn om die onafhankelijkheid te vernietigen en kon in elk geval hoogstens aanleiding geven om op de bepalingen, waarmede de erkenning was gepaard gegaan, terug te komen, want het grondgebied der Republiek maakte vóór 185'2 geen deel uit van liet Engelsche rijk.

4. Op den wensch van een groot gedeelte der inwoners om onder Britsch gezag gebracht te worden. Sir T. Shepstone was genoodzaakt dien wensch voor te wenden met het oog op zijne schriftelijke instructies van 5 October 1876, uit kracht waarvan hij zijn annexatie-proclamatie had uitgevaardigd, en waarin hij gemachtigd werd in zekere gevallen eenige landstreek, district, grondgebied of staat, grenzende aan do Brit-sche volkplantingen, geheel of gedeeltelijk aan het Britsche gebied te annexeeren, mits dnt geene proclamatie daartoe door hem zou uitgevaardigd worden, tenzij hij zich volkom.', n overtuigd zon hebben, dat de inwoners of de wetge~ai de macht begcerig zijn Britsche onderdanen te worden. Wij zullen voor het oogenblik geloovig aannemen, dat de instructies van sir T. Shepstone te goeder trouw zijn gegeven, dat hij geene mondelinge, daarmede strijdige bevelen had ontvangen, en dat do geschrevene instructies niet uitsluitend moesten dienen om, indien eene door de Britsche regeering onder allo omstandigheden beoogde en aan sir ï. Shepstone opgedragene annexatie der Z. A. Republiek in de uitvoering moeielijkheden mocht baren, waarvoor de regeering de verantwoordelijkheid niet mocht kunnen of willen dragen, deze op den lasthebber te werpen, die schijnbaar zijne bevoegdheid grootelijks zou zijn te buiten gegaan.

Sir ï. Shepstone was zich volkomen bewust, dat noch regeering noch burgerij annexatie verlangde. Hij was in het bezit van een volksraadsbesluit van 22 Februari 1877, tot handhaving van de onafhankelijkheid der Republiek en van een plechtig protest van den staatspresident tegen de voorgenomene annexatie. Ter gunste dier inlijving had hij wel een klein getal verzoekschriften, doch hij wist, dat die niet niet kennnis van den inhoud geteekend waren door uitgewekene boeren, maar door geboren Engelschen, andere Europeanen en speculanten, wier steun inliet gegeven geval nauwelijks iu aanmerking mocht komen, en die

-ocr page 12-

10

plichtmatig zouden hebbeu gehandeld, als üij niet de hand hadden geleend aan het ondermijnen van de grondslagen der Eepubliek, waarheen niemand hen geroepen had, en waarin zij gastvrij waren toegelaten en ontvangen. Sir T. Shepstone verklaarde zelf in een adres aan de burgers, dat zij 8000 man telden, die de wapens konden dragen, dat daaronder 6650 boeren waren, op wie de. taak rustte om den staat te onderhouden, en dat de rest bestond uit inwoners van steden en dorpen en uit eene vlottende bevolking van delvers. Welnu, 6591 burgers teekenden een memorie tot ondersteuning van het protest, door den staatspresident tegen de annexatie ingeleverd! Waar is nu sir T. Stepstone's meerderheid ter gunste dier Mij ring? Zouden er, indien zij bestond, 15000 soldaten noodig zijn om de minderheid tot onderwerping aan Britsch gezag te dwingen ?

Nadat de annexatie geproclameerd was, hadden de burgers daartegen binnen weinige dagen in feitelijk verzet kunnen komen en sir T. Shepstone met zijne handlangers over de grenzen kunnen brengen; hunne handen jeukten daartoe zeker genoeg, maar met het oog op zijne omgeving had dit niet zonder bloedstorting kunnen geschieden, en wat zou er een geschreeuw zijn opgegaan, en welke zouden de gevolgen zijn geweest, als men de hand had durven slaan aan den gehei-ligden persoon van eenen specialen commissaris der koningin van Engeland! Daarenboven stonden 1500 man Britsehe troepen aan de grenzen, schijnbaar bijeengetrokken tegen de Zoeloes, maar elk oogenblik gereed om de Z. A. Eepubliek in te rukken, en had de staatspresident in zijn protest reeds verklaard, dat in de eerste plaats alle middelen zouden beproefd worden om langs vreedzamen weg de rechten des volks te verzekeren, terwijl hij vervolgens in eene proclamatie, uitgevaardigd op den dag der annexatie, had bevolen zich van elk woord of daad van geweld te onthouden.

De kalme en bezadigde houding, welke de burgers aannamen, werd van den kant der Britsehe'regeering niet begrepen of gewaardeerd; bij zekere gelegenheid gaf de minister van koloniën te kennen, dat, indien zij zich met geweld tegen de annexatie hadden verzet, daaraan geene uitvoering gegeven of daarbij niet volhard zou zijn!

Van April 1877, tot het einde van het vorige jaar zijn door

-ocr page 13-

11

de burgers alle mogelijke vreedzame middelen aangewend om herstel van liet hun aangedane onrecht en herroeping der annexatie te verkrijgen. Verschillende geschriften, waarin hunne grieven werden blootgelegd, en de tegen hen gepleegde willekeur met duidelijke bewijzen werd aangetoond, werden gedrukt en verspreid; tweemaal werd eene deputatie naar de Britsche regeering afgevaardigd; vergaderingen met Engelsche hooge commissarissen en andere autoi'iteiten werden gehouden; beroepen werden gedaan op de gouvernementen van naburige staten en koloniën, doch alles te vergeefs!

Zelfs het tegenwoordige Britsche kabinet, waarvan verscheidene leden, bepaaldelijk het hoofd de heer Gladstone, vroeger de annexatie in de krachtigste en scherpste bewoordingen hadden afgekeurd en veroordeeld, herriep haar niet en bleef doof voor de klachten der boeren; voortdurend werden zij door de hun opge-drongene gezaghebbenden met minachting bejegend; do tijdens en na de annexatie gedane beloften werden niet nagekomen; belastingen werden hun afgedwongen, waarvan een deel moest dienen tot bezoldiging van de over hen gestelde ambtenaren, onder wie er waren, die vroeger de Republiek gediend en verraderlijk de hand tot haren val geleend hadden, en die niettemin in hunne betrekkingen gehandhaafd of tot andere bevorderd werden. En toen nu eindelijk den burgers ook verboden werd in hun eigen land op do wijze, waarop zij gewoon waren, te vergaderen om over de door hen verder te volgen gedragslijn en over hunne dierbaarste belangen te raadplegen, toen liep de ten boorde toe gevulde lijdensbeker over, en grepen zij, ton einde raad, naar de wapenen om met geweld de vreemde indringers te verdrijven en hunne onafhankelijkheid te heroveren of in de poging te sneven.

Laat ons thans zien, wat van de zijde dor Britsche regeering of door hen, die haar in hare houding steunen, is aangevoerd om eenen oorlog tegen de Z.-A. Republiek en de handhaving van hare ongewettigde en schijnbaar ongeautoriseerde annexatie te rechtvaardigen. Daartoe kunnen wij moor of min direct het volgende brengen:

1. De bewering, dal het iels anders is eene annexatie af te keuren of haar, als zij stand is gebracht, teniet le doen. Zeker is tusschen het eene en het andere een onderscheid, maar in denzelfden zin als er een onderscheid is tusschen hot plegen van onrecht en het niet herstellen daarvan, wanneer

-ocr page 14-

12

men daartoe de macht en de bevoegdheid verkrijgt, of tus-schen den roof van iemands eigendom en de weigering van restitutie door hem, die daartoe in staat is, of tusschen den steler en den heler. Toch stelt de wijsheid der volken, welke zich openbaart in hunne spreekwoorden, deze beiden op eene en dezelfde lijn.

2. De verplichtingen, sedert de annexatie, op de Britsdie regeering jegens derden rustende. Wij weten niet, of zulke verplichtingen werkelijk bestaan, doch zullen het veronderstellen. Jegens wie bestaan zij dan ? Naar alle waarschijnlijkheid jegens Britsche onderdanen en inlandsche stammen. Voor zoover die Britsche onderdanen zich reeds in de Z.-A. Republiek bevonden vóór de annexatie, zullen zij door hare herroeping weder in denzelfden toestand geplaatst worden, waarin zij vroeger verkeerden; zijn zij na de annexatie in de Transvaal getrokken, dan hebben zij zulks gedaan met de wetenschap, dat dezelve voor herroeping vatbaar was, daar de burgers er tegen hadden geprotesteerd, en hun protest door alle mogelijke vredelievende middelen vervolgden. In geen geval zouden zij derhalve schijnen gegronde redenen van klagen te hebben; waar die echter mochten blijken te bestaan, kan de regeering het vroeger in soortgelijke omstandigheden somtijds aangewende middel van compensatie in geld toepassen. De inlandsche stammen, jegens wie de regeering verplichtingen mocht hebben aangegaan, zullen waarschijnlijk zeer genegen bevonden worden haar daarvan te ontslaan, want in den regel hebben zij liefst zoo min mogelijk met blanken te doen. Zoo neen, dan kunnen die verplichtingen overgedragen worden op het te herstellen boerengouvernement, dat zonder twijfel be reid zal zijn zich tot de stipte nakoming dier verplichtingen te verbinden.

Opmerkelijk is het, dat op het eigen oogenblik, waarop de Britsche regeering zich zoo zorgzaam betoont ten aanzien van op haar rustende rerplichtingen, zij de oudere, heiliger, plechtiger verbintenissen, bij de conventie van Zandrivier jegens do boeren aangegaan, geheel uit net oog verliest of miskent en verwerpt.

3. De Republiek wegens de aangrenzende inhoorlingstammen een gevaar voor de Britsche kolonies. Het bestaan van dat gevaar blijkt nergens uit en is eene uit de lacht gegre-

-ocr page 15-

13

pene bewering. Zelfs in de tegenwoordige dagen, nn bijna al de boeren in het zuiden des lands zijn bijeengetrokken, houden do inboorlingstammen zieh rustig, en veroorzaken zij geene ongelegenheden.

De Engelschen zelmi hebben ruimschoots de ondervinding opgedaan, dat met den besten wil vijandelijke aanrakingen en botsingen met kleurlingen niet altijd zijn te vermijden; doch de Kepubliek heeft slechts zelden krijg gevoerd en nooit het onderspit gedolven. Met meer rechten op betere gronden dan Engeland tegon haar, zou zij tegen Engeland venvijten kunnen te berde brengen met betrekking tot de inlandsche stammen, zijne zoogenaamde Ifafferpolitiek, en de daaruit voortspruitende gevaren, en veroordeelend kunnen wijzen op de oorlogen tegen Langabaleli, Matyana, Morosi, de Zoeloes, de Basoetos, met wie op dit oogenblik de onlusten nog voortduren, enz. Die hoofden en stammen schijnen de zegeningen van Britsch bestuur niet met zooveel gemak te kunnen vatten, als waarmede zij worden verkondigd.

4. Aanhechting aan Duilschland. Engeland, zegt men, moest de Republiek in bezit nemen en moet ze in bezit houden, daar zij anders wellicht te eenigen tijde door het Duitsche rijk zou worden aangehecht. Zulks zou dan toch wel niet geschieden tegen den wil der burgers! De zaak is eene feitelijke onmogelijkheid, want de Eepubliek is voor Duitschland onbereikbaar. Er is trouwens nooit quaestie van geweest; hoogstens kan er misschien hier of daar zijn gedacht aan of in de verte zijn gesproken van een handelstractaat maar; het sluiten van handel stractaten is een onvervreemdbaar recht van elk onafhankelijk volk, en deswege mocht en mag Engeland de Bepubliek niet bemoeielijken, veel minder vernietigen.

5. De Republiek bankroet. De bewering is onwaar en gezogen uit den toestand, waarin zij verkeerde gedurende de maanden, aan de annexatie voorafgaande. Alles was toen in rep en roer wegens den opstand van Secocoeni; de boeren waren op commando of hadden het pas verlaten; de handel stond stil; do producten des lands konden niet worden uitgevoerd, en er kwamen geene handelaars uit de naburige kolonies om vee te koopen. Ten gevolge van een en ander was er tijdelijk gebrek aan geld, en bestond er groote moei-

-ocr page 16-

14

lijkheid om gewone en buitengewone belastingen, welke gevorderd werden, op te brengen. Maar Engeland had daarmede niets te maken, want het had geene vorderingen tegen de Bepn-bliek, waarvan het de betaling niet kon verkrijgen.

6. Inherente zwakheid. Aan hetgeen wij daaromtrent reeds hebben opgemerkt voegen wij thans nog toe, dat er kwalijk spraak kan zijn van inherente zwakheid bij een volk, dat gedurende drie en-een half jaar onder tal van moeilijkheden zoo eenparig en met zoo veel lijdelijke kracht alle mogelijke vredelievende stappen heeft genomen om herstel van grieven te erlangen, en dat thans tot den laatsten man met geestdrift de wapens heeft opgevat om tegen het overmachtige Engeland voor zijne vrijheid en onafhankelijkheid een hoogst on-gclijken strijd te beginnen en besloten is dien tot het einde vol te houden. Wil men volstrekt inherente zwakheid in het spel brengen, dan kan die met reden te huis gebracht worden op het Britsch bestuur, dat zich sedert 1877 in do Transvaal had genesteld en in een ommezien dezer dagen daaruit is verdreven en verdwenen.

7. De dood van den betaalmeester Elliott. De omstandigheden, welke er aanleiding toe hebben gegeven, en waaronder dit geval heeft plaats gehad, zijn nog op lange na niet tot klaarheid gebracht. Is hij, na gevangen genomen en vrijgelaten te zijn, zonder reden doodgeschoten, terwijl hij de Vaal-rivier door wilde rijden, dan kan die daad niet sterk genoeg afgekeurd worden, al doen zulke feiten zich in eiken oorlog voor. Maar om eene niet te verdedigen daad van enkelen mag eene geheele natie niet veroordeeld worden. En als een volk, gelijk het geval is geweest met dat der Z. A. Bepubliek, bijna vier jaren lang zoo is behandeld, geminacht, getergd, gesard, vervolgd en in zijne heiligste rechten verkort, dat het eindelijk tot wanhoop is gebracht, dan komt op hen, die het daartoe hebben gedreven, althans voor een gedeelte de verantwoordelijkheid neder voor daden als de hier bedoelde.

8. Slavernij, slavenhandel. Wreede behandeling van 1de:'r-lingen. Bij en na de annexatie is geen enkele slaaf behoeven vrijgemaakt te worden; wel het beste bewijs, dat er in de Bepubliek geene slavernij bestond, evenmin als slavenhandel, welke zonder slaven kwalijk kan gedreven worden. Hebben

-ocr page 17-

15

in vroegere jaren wellicht feiten plaats gegrepen, die als slavenhandel zouden kunnen gebrandmerkt worden, dan mochten die naar den geest der conventie van 1852 in het algemeen nog geene dadelijke reden opleveren tot vernietiging der Eepubliek. In eene dépêche van 5 Maart 1857, aan sir George Grey zegt de minister Labouchere: '/Voorbodachtelijke schending van het tractaat door den staat, die het aangegaan heeft, zou grond opleveren om wijziging er van te eischen of om te weigeren er langer door gebonden te blijven. Mocht de staat door zijne wetten of door de daden van zijn gouvernement stelselmatig in slavenhandel gewikkeld worden, dan zou zoodanige schending klaarblijkelijk worden begaan. En als private burgers van den staat zich aan soortgelijke daden schuldig mochten maken en de gewoonte hebben ze te plegen, en als de staat, zelf aangezocht ze te beletten, nalaten mocht zulks te doen, hetzij onder de bewering van onvermogen om zijne eigene burgers in toom te houden of om andere redenen, dan zoudt gij gerechtigd zijn om de overtreding van private peronen, aldus in werkelijkheid door den staat gesteund, te beschouwen als de overtredingen van den staat zeiven.quot;

Had er slechts schijn van slavernij of slavenhandel bestaan, dan zou sir ï. Shepstone in zijne bittere verlegenheid om voorwendsels ter vergoelijking der annexatie daarvan ongetwijfeld een handig gebruik hebben gemaakt in zijne proclamatie, waarin hij er hoegenaamd niet van rept.

Gevallen van mishandeling van kleurlingen zijn buiten kijf van tijd tot tijd voorgekomen, maar hetzelfde is geschied en geschiedt nog in de volkplantingen onder Britsch bestuur, gelijk in alle streken, waar blanken en kleurlingen samenwonen, en het blanke ras het overheerschende is. De regeering van de Z.-A. Eepubliek is echter — en daarop komt het hier aan — nooit weigerachtig of nalatig geweest om klachten over mishandeling, aan haar gericht, te onderzoeken of daaromtrent in verzuim gesteld, en de rechters zijn niet onwillig gebleken om de beschuldigden, die voor hen werden gebracht, te straffen, als hunne schuld bewezen kon worden.

Wreedheid ligt in het algemeen niet in ho f karakter der boeren. Ware dit zoo, men zou waarschijnlijk niet zooveel aanleiding als thans hebben om met den hoogsten lof tespre-

-ocr page 18-

16

ken over de uiterst humane en liefderijke wijze, waarop zij de Eugelsehe gewonden en gevangenen quot;behandelen.

9. De eer der vlag. Is de eer der vlag geschonden? Zoo ja, waar en hoe? Toch niet toen zij in Pretoria plaats maakte voor die der Z.-A. Republiek, gelijk deze bij de gewelddadige annexatie plaats maakte voor de Engelsche ? Toen de Eepubliek hersteld was, en de burgers een driemanschap aan hun hoofd gesteld hadden, kon daar toch kwalijk eene vreemde vlag blijven waaien. In alten gevalle is hier compensatie. Of heeft de eer geleden bij gelegenheid der verschillende vijandelijke ontmoetingen? Bij de eerste, nabij Bronkersspruit, meende de commandant der Britsche troepen — met die minachting, waaraan de boeren steeds hebben blootgestaan, over hen oordeelende en ofschoon gewaarschuwd, dat zij hem zouden beletten voort te rukken — dat hij hen zou kunnen wegblazen door een muziekkorps te laten spelen en op de Turksche trom te laten slaan. Bij de tweede, in Laingsnek, werd met eene te zwakke macht een te groot aantal boeren in eene te sterke stelling aangevallen, ook al weder in het denkbeeld, dat zij op het gezicht van de tegen hen aangevoerde kanonnen het*op een loopen zouden zetten. De derde was het voor de hand liggend gevolg van de niet te voorziene inbezitneming door de Engelschen van eenen heuvel, die het boerenkamp geheel bestreek, terwijl er onderhandelingen gaande waren. Als bij deze gelegenheden de oer der vlag al gezegd kan worden geleden te hebben, moeten dan billijkerwijze de boeren daarvoor boeten, of ligt veeleer de schuld aan de Britsche bevelhebbers ?

Iedereen beseft en erkent, dat de Engelschen kunnen en ten slotte zullen zegevieren. Zij zullen de boeren overwinnen, en zij kunnen hen tot den laatsten man uitroeien of uit hun land verdrijven en dat land van het eene einde tot het andere verwoesten, want zelden, zoo ooit, is een ongelijker strijd gestreden dan de tegenwoordige.

Aan den eenen kant een klein, arm, jeugdig volk van eenige duizenden, afgesloten van de zee, onbekend bij de meeste natiën der wereld en behoudens de blijken van sympathie, welke het hier en daar ondervindt, aan zijn lot overgelaten.

Aan den anderen kant een groote, machtige, rijke, eeuwen-

-ocr page 19-

oude mogendheid van millioenen, die door alle natiën wordt ontzien en gevreesd; in wier gebied do zou nooit ondergaat; wier schepen alle zeeën bevaren, en wier hulpbronnen onuitputtelijk zijn. Aan den eenen kant eene handvol boeren, die niets van krijgstucht weten, en wier aanvoerders, zeiven boeren, daarin even onbedreven zijn; die geene militairo discipline kennen; die geene kanonnen, geene verdedigingswapenen, als bajonetten, sabels en dergelijke, hebben en alleen oen geweer, ieder naar eigen keuze, hanteeren; die slechts een beperkten voorraad van kruit bezitten en buiten de mogelijkheid zijn dien aan te vullen : aan den anderen kant duizende geoefende soldaten, wier getal met tienduizenden kan worden vermeerderd; die worden aangevoerd door bekwame en beproefde officieren; die in het bezit zijn van de beste en nieuwste wapenen van allerlei soort; die in directe en onbelemmerde verbinding staan met do zee; die ruim voorzien zijn en voortdurend kunnen worden van kruit en lood, van bommen en granaten. Aan den eenen kant een volk, dat strijdt voor zijne gewaarborgde, door niets verbeurde onafhankelijkheid: aan den anderen kant eene natie, dio weigert deze doorde eigenmachtige daad van eenen ambtenaar geroofde onafhankelijkheid te herstellen en dat volk zonder zweem van recht wil onderwerpen aan eon gezag, waaronder het niet verkiest te bukken.

Als ten slotte die onderwerping bevochten, en de Britsche vlag gewasschen is in het bloed van onschuldige Afrikanen; als zij wappert boven hunne lijken of graven, boveade hoofden hunner treurende weduwen en hunner vaderlooze, tot den bedelstaf gebrachte kinderen, over hunne vernielde hoeven, over hun verwoest land en over hun vernietigd volksbestaan, is dan de eer der vlag hersteld ?

10. De waardigheid, het gezag der regeering ; de eer der kroon. Wij gelooven, dat die waardigheid dan op de verhe-venste wijze gehandhaafd wordt, dat gezag dan het beste bevestigd is, die eer dan het schitterendst uitkomt; dat eene regeering dan waarlijk groot, en eene kroon vol majesteit is, als beide eerbied toonen voor geslotene tractaten en trouw zijn aan aangegane verbintenissen; als van haar alleen daden van stipte rechtvaardigheid uitgaan; als zij de zwakken niet verdrukken ; als zij gepleegd onrecht zooveel en zoover mogelijk herstellen; als zij geen misbruik van macht maken; als zij zich beijvei'en te zorgen, dat in haar gebied slechts tevredene

-ocr page 20-

18

on dankbare onderdanen wonan, die haar aanhangen en liefhebben en haar onder alle omstandigheden houw cn trouw zijn.

11. Eerst onderwerping en dan voorstellen en regelingen, waarmede de boeren tevreden zullen zijn. De boeren — zij hebben het dikwijls en duidelijk genoeg verklaard — willen van geene voorstellen en regelingen weten, waarvan de erkenning hunner vrijheid en onaf hankelijkheid niet het dadelijk gevolg is. Heeft de Britsche regeering zoodanige voorstellen niet op het oog, dan speelt zij met woorden, en maakt zij zich schuldig aau misleiding of aan het verwekken van verwachtingen, welke zij voornemens is niet te verwezenlijken. En wat beteekentin het tegenovergestelde geval de eisch tot onderwerping aan een gezag, waaronder de boeren niet willen buigen, en waarvan zij onmiddellijk weder ontheven znllen worden?

Niets van hetgeen is en wordt aangevoerd tot verdediging van de annexatie der Z.-A. Eepubliek of tot handhaving daarvan houdt steek en kan de toets van een onpartijdig onderzoek doorstaan.

Was de annexatie dan slechts eene invallende gedachte van sir ï. Shepstone, en hare bekrachtiging enkel cene luim der vorige Britsche regeering, en is het wederom eene luim van het tegenwoordig bewind, dat het weigerde haar volledig te herroepen? In geenen deele, maar de beweegredenen, die tot een en ander leidden, zijn van dien aard, dat zij in het duister worden gehouden, wijl zij het daglicht niet kunnen verdragen.

Men zou zich onmogelijk kunnen voorstellen, dat Oostenrijk de Zwitsersche Republiek voor goeden prijs verklaarde, omdat daarin goudmijnen waren ontdekt, of dat Frankrijk haar inlijfde, omdat de Zwitsers, tot nog toe door de noodzakelijkheid gedwongen uitsluiteud met de Pranschen handel te drijven, krachtens eene met Italië geslotene overeenkomst eenen tunnel door de Alpen wilden graven, ten einde daardoor op eene geschiktere wijze hunne producten te kunnen uit- en hunne benoodigdheden te kunnen invoeren. Toch heeft om soortgelijke en geene andere oorzaken Engeland de gewaarborgde onafhankelijkheid der Z.-A. Republiek den bodem ingeslagen en haar gebied aan het zijne gehecht.

-ocr page 21-

li)

Van het oogonblik, dat in de Eepubliek goudmijnen waren gevonden, trokken daar Engelschen henen om ze te ontginnen, — werd do stelling verkondigd, dat, waar tien hunner samen zijn, de Britsche vlag moet waaien, — werd een blad opgericht, dat do onbesehaamdste leugens en de vuilste lastertaal verspreidde, — werden de grondslagen der Eepubliek ondermijnd, — en werd hare vernietiging gewenscht en voorbereid. Zoodra het bekend werd, dat president Burgers een tractaat met Portugal had gesloten en de noodige maatregelen nam om een spoorweg naar Delagoabaai te leggen, was in beginsel tot do annexatie der Kepubliek besloten, en werd slechts naar een voorwendsel gezocht om haar tot stand te brengen. Dit leverde de opstand van Secoooeui, waaromtrent, zooals reeds gezegd is, voortdurend opzettelijk en to kwader trouw de meest overdrevene en valsche voorstellingen naar Engeland werden overgebracht, waar die in sommige kringen met gretigheid werden ontvangen. Had do Secocoeni-opstand geen dienst kunnen doen, dan zou men een ander voorwendsel hebben gevonden, want het was hier de geschiedenis van den hond, dien men slaan wilde, en den stok, dien men daartoe noodig had.

Als men de ligging der Z.-A. Republiek gadeslaat, dan ziet men, dat zij van de westkust veel te ver verwijderd is om zich daarmede in betrekking te kunnen stellen. Met de Por-tugeesche kolonie aan de oostkust kan zij niet handelen, omdat daartnsschen en de bewoonde deelen der Republiek eene streek gronds ligt, waar de tsetse vlieg hoerscht, die alle trekvee doodt. Alle handel moet plaats hebben met de Britsche kolonies, waarvan verreweg do naaste Natal is, met de havenplaats D'ürban, waarmede dan ook bijna uitsluitend gehandeld wordt. Het verkeer is echter zeer moeielijk en kostbaar; alle vervoer moet langs slechte wegen plaats hebben met wagens, getrokken door 12 a 16 ossen; do tochten duren weken lang; men moet dikwijls verscheidene dagen stil liggen voor rivieren, waarover geene bruggen zijn geslagen, en die zoo zijn gezwollen, dat men er niet kan doortrekken; het veld levert menigmaal slechts een uiterst schraal voedsel voor het trekvee; de transportkosten zijn zeer hoog en beloopen soms meer dan dertig gulden per honderd pond brutogewicht; de goederen worden bezwaard met hooge inkomende rechten, want gedeeltelijke teruggave daarvan of doorvoerrechten wor-

-ocr page 22-

20

den niet toegestaan; de verkoopprijzen stijgen daarenboven aanzienlijk door de grove winsten van tnssohenhandelaars.

In al die omstandigheden en bezwaren vond president Burgers aanleiding om tijdens zijn verblijf in Europa met den koning van Portugal traktaten te sluiten, waarin werd overeengekomen omtrent den aanleg van eenen spoorweg van de Portugeesclie kolonie aan Delagoabaai naar de Z.-A. Republiek, en waarin de gunstigste bepalingen werden vastgesteld aangaande uit- en invoerrechten, aan welke geene producten der Z.-A. Republiek en bijna geene door hare bewoners benoodigde artikelen zouden onderhevig zijn. Na de voltooiing van den bedoelden spoorweg zou de Republiek niet langer van den wereldhandel afgesloten zijn; zij zou hare voortbrengselen kunnen uit- en de voortbrengselen van andere natiën kunnen invoeren langs den kortsten weg, op de snelste, geschiktste en goedkoopste wijze en tegen de voordeeligste prijzen; hare bewoners zouden schatten sparen, ten gevolge waarvan zij hoogere belastingen lichter zouden kunnen opbrengen en meer ten koste zouden kunnen leggen aan kerken en scholen, aan onderwijs en opvoeding, aan allerlei werken en inrichtingen van openbaar nut; de intocht en vestiging van vreemdelingen zou vergemakkelijkt worden; de Republiek zou tot meerdere welvaart, bloei, ontwikkeling en kracht komen.

Dat alles mocht niet geduld, niet toegelaten worden; de Republiek moest zooveel mogelijk inherent zwak en in ge-drukten toestand worden gehouden; zij moest niettegenstaande hare gewaarborgde onafhankelijkheid onderworpen blijven aan de willekeur van Bngelsche autoriteiten en kooplui; haar moest de uitoefening worden belet van het onmiskenbaar en onvervreemdbaar recht van ieder vrij volk om zich nieuwe handelswegen te scheppen en zich zijne benoodigdheden daar aan te schaffen, waar het die het best en het goedkoopst krijgen kan; land en volk der Z.-A. Republiek moest zijne eigene dierbaarste belangen opofferen en, zoolang de zon schijnt, alleen dienstbaar blijven aan de bevordering van vermeend Britsch belang. (I)

(1) Met Britsche belangen wordt voortdurend geschermd en telkens worden ze op den voorgrond geschoven. Waar zulks geschiedt, moet alles buigen, moet elk ander belang, hoe oud, eerbiedwaardig, heilig, onmiskenbaar ook, zwijgen, wordt vaak do stem van recht, billijkheid en zedelijkheid gesmoord. Van de belangen van alle andere volken te zamen leest en hoort

-ocr page 23-

En met dat al heeft sir T, Shepstonc den treurigen moed in een na de annexatie aan de boeren gerichten open brief, sprekende van de conventie van Zandrivier en tusschon de regels lezende (daar anders maar de helft van de meening wordt ingezien), te zeggen, dat in die dazen (1852) de vertegenwoordigers der Britsclie regeering geloofden, dat quot;gij (do bnrgers) zoudt opgroeien tot een machtigen en zelfstand'gen Staat, dat gij een zegen en eens bron van kracht zoudt zijn voor uwe naburen en een krachtig middelpunt voor het Christendom en de beschaving zoudt worden!quot;

Men geve zich eens do moeite het voorbeeld van sir T. Shepstone te volgen en te lozen tusschen de regels van al de proclamaties, brieven, dépêches en rapporten van hemzelven en van zijne partijgenooten om de volle meening daarvan in te zien!

Dat zulk eene politiek als de boven omsohrevene gevolgd wordt door ambtenaren, wier gezichteinder niet verder reikt dan de grenzen der kolonie, waarin zij eene betrekking be-kleeden; dat gouverneurs, die, als zij aan het hoofd van het bestuur eener volkplanting geplaatst worden, onbekend met haren toestand en dien der omliggende volken en stammen en met den waren aard der hangende zaken, medegesleept worden

men niet zooveel als van Britsclie belangen, en niet zonder reden merkte voor eenigen tijd een i ussisch blad op, dat de aarde alleen schijnt te bestaan om die te dienen. Zoo nu bij voorbeeld weder de Times: //Het is volstrekt noodzakelijk dé eischen der boeren ter zijde te stellen, welke Engeland niet de controle geven over alie buitenlandsche betrekkingen van de Transvaal; dit wordt vereischt voor de veiligheid onzer groote belangen in Zuid-Afrikaquot;; met andere woorden: Kene plechtig aangegane conventie moet worden verkracht; de door ons op de volledigste wijze gewaarborgde onafhankelijkheid der Z.-A. Republiek moet' worden aangerand; de belofte, ons te onthouden van alle tusschenkomst in hare aangelegenheden, moet worden verbroken; de goede trouw moet worden geschonden ; de volksvrijheid der boeren moot worden verkort — alles enkel en alleen ter wille van..... onze belangen!

Worden dan de rechten dor verzamelingen van personen, die naties vormen, door gansch andore beginselen beheerscht en zijn zij aan gansch andere wetten van zedelijkheid onderworpen dan die der personen afzonderlijk en jegens elkander? Wij ontkennen zulks, doeh stommen toe, dat men, met het voorbeeld van Engeland tot richtsnoer, geneigd zou zijn op de vraag een bevestigend antwoord te geven.

-ocr page 24-

in het zog der koloniale autoriteiten, welke zijn geroepen om hen voor te lichten; dat zij later, als zij tot andere inzichten zijn gekomen, de eenmaal aangenoraene gedragslijn, uit vrees van inconsequent te schijnen, niet veranderen; dat zij, na van hun ambt ontheven te zijn, die gedragslijn blijven verdedigen, ten einde zich tegen allerlei raoeielijkheden, verdenkingen en beschuldigingen te vrijwaren — dat alles is verklaarbaar; doch onbegrijpelijk is, dat eene dergelijke politiek kan worden aangekleefd door Britsche rijksministers, dis wereldbelangen hebben te behartigen of te verzorgen, die ver verheven staan boven kleingeestige partijschappen, en die ruimschoots gelegenheid hebben in elke zaak het volle licht der waarheid voor zich te doen ontstoken. Zij kunnen onmogelijk het oude stelsel zijn toegedaan, dat wat het eene volk wint, het andere moet verliezen, en huldigen zonder twijfel in het algemeen de leer der staathuishoudkunde, dat de meerdere of mindere bloei van een land in nauw verband staat tot de meerdere of mindere welvaart der landen, die het omringen.

Op Zuid-Afrika schijnt men echter deze leer niet te willen toepassen. En toch, ware zij daar in praktijk gebracht, er zou eene thans niet gekende welvaart heerschen; de haat tusschen de blanke bewoners van verschillenden landaard en afstamming welke sedert bijna eene eeuw telkens opnieuw is aangewakkerd, zou reeds lang zijn verdwenen; de Britsche naam zou overal met eerbied, vertrouwen en liefde worden genoemd, en het Britsche gebied zou er zich naar den wensch en den wil der bevolkingen hebben uitgebreid, zonder dat telkens twisten en geschillen waren ontstaan, zonder dat misbruik van macht en onrecht waren gepleegd, en zonder dat meermalen oorlogen hadden behoeven te worden gevoerd, gelijk op dit oogenblik wederom het geval is.

Wordt de thans woedende strijd tot het einde voortgezet, en de Z.-A. Republiek niet in het gewaarborgde bezit harer zonder eenigen zweem van recht geroofde vrijheid en onafhankelijkheid hersteld met voorbijgang van allerlei voorwaarden, waarin de boeren, door nood gedwongen, tegen wil en dank zouden moeten toestemmen, dan zal gedurende menschenge-slachten de heerschende haat bestendigd, en de ontwikkeling van Zuid-Afrika, ook tot schade van Engeland zelf, jammerlijk vertraagd worden.

Kunnen wij, Nederlanders, medewerken om dat te ver-

-ocr page 25-

'23

hoeden en den oorlog tot een spoedig en voor alle partijen gewensclit einde te brengen ? Ja, wij hetben daartoe een middel in de hand. Onze memories en verzoekschriften aan de Britsche regeering zullen weinig of niet baten, want zij sluit daarvoor oog en oor, maar w ij kunnen voortgaan met alle mogelijke pogingen binnen ons bereik aan te wenden om de geheele Engelsche natie met den waren loop en staat van zaken en met het schreiende onrecht, dat tegen een onschuldig volk gepleegd is en wordt, bekend te maken.

Slagen wij daarin, en bezit die natie do mate van grootheid van ziel en van gevoel voor recht en eer, welke haar wordt toegeschreven, dan zal de kracht der openbare meening zich zoo luide openbaren, dat de regeering niet kan nalaten daaraan toe te geven in dien zin, dat de boeren volledig en o nv o o r w a ar d el ij k teruggeplaatst worden in den toestand, waarin zij vóór de annexatie verkeerden. Geschiedt dit niet, en moet de strijd eerst eindigen met de onderwerping der boeren, dan, vreezen wij,ishet met het waarachtig vo 1 ksgeluk in de ïrans-vaal gedaan, al zullen ij dele zwetser s ook beweren, dat dat gebied eene parel is aan de Britsche kroon, waarin zij slechts in zooverre gel ij k zullen hebben, als paarlen het zinnebeeld zijn van tranen.

-ocr page 26-
-ocr page 27-