-ocr page 1-

'H: S. WIT S E N ELIAS

DE NEDERLANDSCHE

KOORBANKEN

TIJDENS GOTHIEK EN RENAISSANCE

bibliotheek der

rijksuniversiteit

Ai.cju^./ijX

UTRECHT.

h. j. paris ■ amsterdam

-ocr page 2-

PiS

-.V r

iV

gt;

-. gt;

......L:

■■■■ ■'■ft-0

■ : -

: ■nbsp;■ ƒnbsp;V.

-ocr page 3-

5 *

u

quot;•'r. 'quot;'v*''' .■■•■éi

' I'S

U • Sv

-ocr page 4-

i'i '

'© 'i • '' ■■V

sa-

I .

S-quot; quot;quot; '
' - ' .

Sili.nbsp;■

' -gt; * i -

ft» .S.'lf-'? .

WÊ»

-ocr page 5-

.%-m'i

-ocr page 6-
-ocr page 7-

DE NEDERLANDSCHE

KOORBANKEN

TIJDENS GOTHIEK EN
RENAISSANCE

-ocr page 8-

Ic^i^J

_____,

-ocr page 9-

DE NEDERLANDSCHE

KOORBANKEN

TIJDENS GOTHIEK EN
RENAISSANCE

academisch proefschrift ter verkrijging
van den graad van doctor in de letteren
en wijsbegeerte aan de rijks-universiteit,
te utrecht, op gezag van den rector-
magnificus dr w. e. ringer, hoogleeraar
in de faculteit der geneeskunde, volgens
besluit van den senaat der universiteit
tegen de bedenkingen van de faculteit
der letteren en wijsbegeerte te ver-
dedigen op vrijdag
14 mei des namiddags
te
4 uur

door

JACOB SAMUEL WITSEN ELIAS

geboren te leiden

AMSTERDAM H.J.PARIS MCMXXXVII

BIBLIOTHEEK DER
RiJKSUNIVERSiTEIT
UTRECHT.

-ocr page 10-

J. '^JL V..' ^

«.T ji.nbsp;r .■ v'

'^mi^imn ,K-i/i nfjur-isMj^ï»

-ocr page 11-

AAN MIJN VROUW

-ocr page 12- -ocr page 13-

Bij het beëindigen van deze dissertatie, gevoel ik in de eerste plaats be-
hoefte mijn oprechten dank te brengen aan U, Hoog Geleerde Vogel-
sang, die wel mijn promotor hebt willen zijn.

Ik heb het als een voorrecht beschouwd in Uw Instituut en onder Uw
leiding te mogen werken. Er is daarmede voor mij een nieuwe phase in
mijn studie ingegaan.

De gesprekken, die ik met U mocht hebben openden voor mij nieuwe
wegen, de raadgevingen en aanwijzingen, die U mij voor het voltooien van
dit proefschrift hebt gegeven, waren van het grootste nut, maar bovenal
trof mij de stuwende- en inspireerende invloed, die er van U uitgaat. Ik
ondervond, hoe Gij van Uw inzicht en rijke kermis aan Uw studenten weet
mede te deelen, maar tevens hoe Gij hen vreugde en vertrouwen geeft in
eigen pogen en eigen arbeid.

In verband met mijn studie aan de Universiteit, te Amsterdam, breng ik
voor alles mijn warmen dank aan U Hoog Geleerde S n ij d e r, zoowel
voor de onvergetelijke wijze, waarop Gij mij in de Archaeologie en de
Kunstgeschiedenis der Oudheid hebt ingewijd, als ook voor de hartelijke
belangstelling, die Gij zoo herhaaldelijk getoond hebt voor mijn geheele
studie.

Voorts dank ik gaarne U Hoog Geleerden van der Pluym, Brug-
mansenGuarnieri, wier colleges mij van zeer veel nut zijn geweest.
In dankbaarheid herinner ik mij ook de college's van wijlen Professor

H u d i g.

Bij het samenstellen van dit proefschrift mocht ik van verschillende zijden
op de meest welwillende wijze medewerking ondervinden.
In het bijzonder wil ik hier dank brengen aan de Heeren J. Bloemen
te Venlo, J. Th. J. M. T i m m e r s te Sittard, J. Mosmans te 's-Her-
togenbosch, J. B o r m s te 's-Gravenhage, die mij bij het nasporen van
de beteekenis van verschillende misericordes behulpzaam was en F. A. J.
Vermeulen, Hoofdcommies aan het Rijksbureau voor de Monumen-
tenzorg. In dank herirmer ik mij ook de mededeelingen, mij verstrekt door
den Heer H. Boermans, werkzaam aan de Gemeente-secretarie, te
Venlo en den Wei-Eerwaarden Heer Pastoor Th. L. de Vries, te
Oirschot.

Den Heer P. T. A. S w i 11 e n s, die zoo vriendelijk was de plattegronden
te verzorgen, breng ik daarvoor ook hier gaarne mijn dank.

-ocr page 14- -ocr page 15-

INHOUD

I - INLEIDING

II - DE ONTWIKKELING DER KOORBANKEN IN HET

ALGEMEEN TOT HET EIND VAN DE 14e EEUWnbsp;4

IIInbsp;- ONTWIKKELING EN ALGEMEEN KARAKTER DER

NEDERLANDSCHE KOORBANKEN TOT HET EIND
VAN DE 16e EEUWnbsp;H

IVnbsp;- NEDERLANDSCHE KOORBANKEN,XV EN XVI EEUW 23

Zalt-Bommel (23) - Vianen (27) - S. Janskerk te Utrecht
(28) - S. Janskerk te 's Hertogenbosch (28) - S. Martinus-
kerk te Venlo (45) - Grubbenvorst (52) - Uden (52) -
Ooien-Teefelen (53) - Bolsward (53) - Franeker (72) -
Amsterdam, Oude Kerk (73) - Sittard (75) - Ter Apel (78) -
Groenloo (81) - Alkmaar (82) - Haarlem, S. Bavokerk (82) -
Breda (88) - Oirschot (99) - Nederweert (112) - Kapelle (Z)
(113) - Workum (113) - Dordrecht (113) - Weerd (124) -
Roermond, S. Christoffelkerk (126) - Utrecht, Dom (127) -
Rhenen (127)

V - CHRONOLOGISCHE VOLGORDE DER NEDERLAND-
SCHE KOORBANKEN OF FRAGMENTEN VAN BANKEN 129

VI - SAMENVATTINGnbsp;131

Literatuurnbsp;^^^

Blz.
1

-ocr page 16- -ocr page 17-

INLEIDING

Het aantal monumenten van Nederlandsche ^ beeldhouwkunst, uit Middel-
eeuwen en Renaissance, in steen zoowel als in hout, is niet bijzonder groot.
Veel van onze sculptuur moet tijdens den beeldenstorm zijn vernield of
ook later, gedurende de Hervorming, zijn verwaarloosd of moedwillig ver-
minkt, meer nog werd zoodanig het slachtoffer van den tand des tijds,
dat men het in de 19e eeuw conserveering niet meer waard achtte. Daar
komt nog bij, dat de gemiddelde Nederlander voor beeldhouwkunst weinig
belangstelling heeft. Schilderijen staan hem, naar het schijnt, van nature
nader dan plastisch werk.

Wat ons thans rest in steen zijn een klein aantal beelden en reliëfs, eenige
grafmonumenten en een tamelijk groote reeks meer decoratieve sculptu-
reele versieringen: gebeeldhouwde sleutelstukken, kraagsteenen, kapi-
teelen en zwikvullingen.

Daarnaast bestaat een wat omvangrijker groep houtsculpturen. Zeer gering
is het aantal altaren, dat ons bewaard bleef, daar juist deze monumenten
het eerst zullen getroffen zijn in den beeldenstorm of lot verwijdering
uit de kerk en vervolgens tot verwaarloozing en ondergang gedoemd
tijdens de Hervorming.

Grooter is het aantal losse beelden of kleine groepen — vaak waarschijn-
lijk fragmenten van grootere altaren -— die wij bezitten. Gedeeltelijk be-
vinden zij zich in onze musea, gedeeltelijk in kerken of kloosters. Daar-
naast treffen wij de beeldversiering en meer decoratieve ornamentatie aan
van het kerkmeubilair, als preekstoelen, koorhekken, koorbanken, houten
doopvonten, enz. waarbij later in de 16e eeuw zich nog de wereldlijke
binnenhuis-architectuur van openbare gebouwen en particuliere woningen
als schepenbanken, wandbetimmeringen e.d. voegen.

De litteratuur over dit kunstgebied is tamelijk schaars. De Nederlandsche
beeldhouwkunst vormt in de kunstgeschiedenis een onderwerp, dat men

^ Als Nederlandsche beeldhouwkunst hebben wij hier en in de volgende
bladzijden de beeldhouwkunst, ontstaan op het tegenwoordig Nederland-
sche grondgebied, beschouwd, dus ook die van Noord-Brabant en Limburg.

-ocr page 18-

altijd met een zekere voorzichtigheid aanvat, zegt Prof. Gerstenberg in een
beschouwing over eenige voortbrengselen van Noord-Nederlandsche
steensculptuur». De eerste kunst-historicus, die trachtte een meer samen-
vattende beschrijving van de ontwikkeUng onzer plastiek te geven was
Pit. ^

Daarnaast vestigde Vogelsang vooral de aandacht op de houtsculptuur,
door het materiaal, in onze musea aanwezig voor een belangrijk deel te
onderzoeken en te publiceeren

Vogelsang bracht tevens enkele belangrijke en zeer begaafde beeldhouwers-
persoonlijkheden aan het licht als de „Meester van het sterfbed van
Mariaquot; en de „Meester der Anna-legendequot; Onze Romaansche beeldhouw-
kunst vond een bekwaam onderzoeker in Ligtenberg die aan dit onderwerp
een belangwekkende studie wijdde \ Tenslotte verscheen in 1921 van
D. Bierens de Haan een boek over het houtsnijwerk van Gothiek en
Renaissance in Nederland, waarin de schrijver ook onze houtsculptuur
trachtte te karakteriseeren en verschillende onzer monumenten nader be-
lichtte

De overige publicaties worden gevormd door verschillende tijdschrift-
artikelen, die zich meer met details bezighouden

» Prof. Gerstenberg. Zur Niederländischen Skulptur des 15en Jahrhun-
derts. Oudheidkundig Jaarboek 1934. Afl. I (Juli).

= Dr A. Pit. La Sculpture Hollandaise au Musée National d'Amsterdam
(1902). Zie ook de inleiding tot den Catalogus van het beeldhouwwerk in
het Rijksmuseum te Amsterdam.

De oudere publicaties van IJsendijck, Galland, van Arkel en Weisman en
bix (over Jacques de Gérines) laten wij hier buiten beschouwing

Vogelzang. Die Holzskulptur in den Niederlanden. 2 din.
(Berlijn 1911 en 1912).

^ Prof. Dr W. Vogelsang. De Nederlandsche Beeldhouwkunst. Elseviers

Maandschrift. Jaarg. XVI (1916) dl XXXI
blz. 367 e
.V.

id.nbsp;De Meester van het Sterfbed van Maria. Oud-

heidkundig Jaarboek 1925.
id.nbsp;De Noord-Nederlandsche Beeldhouwkunst

van de 12e tot de eerste helft der 16e eeuw
in Kunstgeschiedenis der Nederlanden, onder
redactie van Dr H. E. van Gelder.
® Prof. R. Ligtenberg. Die Romanische Steinplastik in den Nördlichen

Niederlanden (le deel 1918).
® D. Bierens de Haan. Het houtsnijwerk in Nederland. (Den Haag 1921).
^ Claus Sluter was weliswaar te Haarlem geboren, doch zijn werken ziin
naar tot nu toe is gebleken, voornamelijk in Bourgondië en in de Zuide-

-ocr page 19-

Alles te samen genomen blijft onze kennis van de Nederlandsche beeld-
houwkunst uit Gothiek en Renaissance fragmentarisch. Het is moeilijk
daarin bepaalde scholen of stroomingen te onderscheiden en er een vaste
ontwikkelingslijn in te volgen. Niettemin heeft zij evenzeer recht op onze
belangstelling als de bouwkunst en schilderkunst uit dit tijdvak. Samen
met hen vormt zij de zichtbare getuigenis van een belangwekkende cul-
tuurperiode.

In de volgende bladzijden zal worden getracht de beeldhouwkunst zooals
deze voorkomt aan de Nederlandsche koorbanken uit Gothiek en Renais-
sance te karakteriseeren. Deze kerkmeubelen bevinden zich meestal nog
op de plaats waarvoor zij gemaakt zijn. Enkele zijn door documenten of
door de bouwgeschiedenis hunner kerk min of meer nauwkeurig te datee-
ren. Zij vormen hierdoor vaste punten in de ontwikkelingslijn onzer
beeldhouwkunst. Daarnaast bieden de koorbanken als onderwerp van
studie echter nog een voordeel boven de afzonderlijke beelden, doordat
zij veelal een geheel complex van sculpturen dragen, die te samen een
geestelijken inhoud uitdrukken. Naast de vormentaal geven zij ook de
gedachtenwereld van hun tijd weer.

lijke Nederlanden ontstaan. Voor de litteratuur over hem verwijzen wij
daarom naar: Dr J. Duverger, Brussel als kunstcentrum, in welk werk op
blz. 22 e.v. een lijst van geschriften op Sluter betrekking hebbende wordt
gegeven.

Nadien verscheen nog het 2e deel der Gentsche Bijdragen tot de kunst-
geschiedenis (1935), waarin opnieuw het Sluter-probleem wordt behan-
deld.

-ocr page 20-

n

DE ONTWIKKELING DER KOORBANKEN IN HET
ALGEMEEN TOT HET EIND VAN DE 14e EEUW

Ouder het kerkmeubilair nemen de koorbanken een allereerste plaats in
^ klooster- en kapittelkerken vormen zij een omnisbaar bestanddeel bij'
den koordienst, als zit- en staanplaatsenreeks voor de monniken, kanun-
niken en allen, die aan dezen dienst deelnamen. Zij hebben hun vaste
geree'lnbsp;daarmede met de kerk dan ook één

Alvorens ons tot de Nederlandsche gestoelten in het bijzonder te wenden,
willen WIJ - iHt den aard der zaak slechts in zeer groote trekken - he
algemeen karakter der Middeleeuwsche koorbanken trachten te schetsen

zTaf onirkkTdrnbsp;^^^^

Het gebruik van de banken werd reeds vroeg in de Middeleeuwen aan
regels gebonden ^ Het is mogelijk, dat bij den koordienst alleen de hoo-
geren in rang, de priesters en de bisschop zaten, terwijl de anderen
leekebroeders stonden. Reeds de H. Benedictus'
(t 543) gaf in zijn kloosterregels voorschriften, aangevende wanneer men
mocht zitten en wanneer men diende te staan. In Gap. IX schrijft hij-
-Sedentibus omnibus in scamnis legantur vicissim a fratribus in codice

ZtTt^r T^r^nbsp;---- lectionem

Tsed rtnbsp;'nbsp;incipit cantor dicere, mox omL

de sedilibus SUIS surgant ob honorem et reverentiam sanctae Trinitatis =

Tijdens de lectiones, waarbij één sprak, zaten dus de anderen. Mogelijk
. he evenzeer, dat men gedurende een gedeelte van de Mis mocht zitten
bijv^ tijdens het lezen van de Epiatelen, terwijl men bij andere deelen uit
eerbied moest opstaan. Hierbij moet bedacht worden, dat in Benedictus'
tijd de banken nog vast waren en meestal slechts één rij vormden. Hun
karakter was, naar verderop zal blijken, nog zeer eenvoudig.

Die Rheinischen Chorgestühie der Früh-Gothik Hono^
en Busch. Deutsches Chorgestühl (1928)nbsp;^othik. (1909)

- J. G. Migne. Patrologia lat. LXVL

-ocr page 21-

Uitvoeriger regels voor het gebruik der koorbanken vinden wij in de
Constitutiones Hirsaugenses ^ en in de Consuetudines Cluniacenses ^ (11e
eeuw). Hier blijkt, dat de banken in twee rijen langs de koorwanden
waren opgesteld en ook het Westelijk deel van het koor vaak was afge-
sloten. Uit de beschrijving, in de regels gegeven, blijkt, dat de bovenste
banken los stonden, terwijl de onderste vermoedelijk vast waren. Op de
bovenste rij zaten de oudere monniken en van hen zaten de hoogsten,
de prior, subprior, enz. aan de Westzijde. Bij het langdurig knielen op
bijzondere dagen plaatsten de monniken van de bovenste rij hun stoelen
voor zich en leunden daarop met de armen. Bij gewone gebeden leunden
zij op de banken voor zich. De monniken van de voorste bank hadden
alleen knielbankjes. Mogelijk is het dat alleen aan den Noordelijken- en
Zuidelijken wand een dubbele rij banken werd aangetroffen, terwijl tegen
de cancellae (aan de Westzijde) slechts één rij banken stond.
In de Middeleeuwen zijn de koorbanken zelf een symbool, zooals alles wat
de Middeleeuwsche kimst schiep symbool was. Zij zijn de wereld, waarop
men, op bepaalde tijden, zich mag steunen. Nauw zijn zij ook verbonden
met de liturgie, den kerkdienst en den koorzang. Zoo in het centnmi van
de kerk en van den kerkdienst werden zij overrijk aan symbolische beeld-
versiering, een verkleinde weerspiegeling van de kerk zelf met haar in
steen gebeitelde programmatische gedachtenwereld.

W at de ontwikkeling van den vorm der koorbanken betreft: deze kunnen
wij eenigermate volgen in een reeks voorbeelden, van het eerste begin der
Christelijke kunst af tot in de 17e en 18e eeuw toe. Reeds in den rechter-
stoel van den praetor met de zitplaatsen van de gezworenen ter weers-
zijden, in de tribimaal-nis der Romeinsche Basilica, kunnen wij ver-
moedelijk den voorlooper zien van de bisschopstoel — de kathedra —
met de priesterbanken — de subsellia — in de eerste Christelijke kerken.
De Mis werd toen — naar onze begrippen — achter het altaar gelezen. De
bisschop had zijn zitplaats tegenover de geloovigen. Het altaar scheidde
kathedra en subsellia van het publiek. De kathedra was meestal van steen,
soms echter wel van hout (bijv. de troon van Maximianus te Ravenna, waar
het hout met ivoor bedekt was). Hij had veelal den zetelvorm, soms ook
dien van den vouwstoel. Had hij den zetelvorm, dan was vaak uit de

^ Cap. XXVI en Cap. XXIX. Zie ook Ducange. Glossarium Mediae et
mfimae latinitatis III. 366.
' Cap.XIL

-ocr page 22-

voorhoeken der hooge zijleuningen een quadraat gesneden, wellicht om
bij het zitten plaats te laten voor de breede gewaden. Op deze wijze ont-
stond een gedaante, die wij als den oervorm van den lateren koorstoel
zouden kunnen beschouwen.

De kathedra en de Subsellia — welke laatste soms eveneens van hout
waren — bedekte men meestal met kussens en tapijten, zoowel ter ver-
siering als tegen de koude. De vormen der zitplaatsen zelf bleven zeer
eenvoudig.

Voorbeelden van de opstelling dier zitplaatsen in de Vroeg-Christelijke
en Vroeg-Middeleeuwsche kerken vindt men nog in S. Maria Maggiore en
S. Clemente te Rome, in S. Apollinare in Classe bij Ravenna, te Grado en
te Bayeux en Vienne in Frankrijk. Men treft daar steeds één rij banken
aan. Twee rijen ziet men in Sta Prassede te Rome. De oude S. Pieter had
drie rijen banken. Te Torcello treft men naast de kathedra van de 7e eeuw
zelfs zes amphitheatersgewijze opstijgende rijen aan. Ook in Trier waren
meer rijen banken aanwezig.

Op de oude plattegrond van S. Gallen van 820 zien wij zoowel in de
Oostelijke apsis als in de Westelijke - een bank ingeteekend, die we ons
van steen zullen moeten denken, doch behalve deze banken zijn er even-
eens andere ter weerszijden van het hoogaltaar aangegeven.
De wangen of afsluitingen komen aanvankelijk nog zelden voor. In den
Dom van Parenzo en in S. Apollinare te Classe zijn de uiteinden der
banken met dolfijn-voluten versierd.

In de 9e eeuw, wanneer tusschen het dwarsschip en de apsis een ruimte
met quadraatvormig grondvlak wordt ingevoegd, beginnen de subsellia
aan beteekenis te verliezen, daar de priesters, nu een plaats krijgen aan
de andere zijde van het altaar.

De steenen bank in de apsis bleef echter nog geregeld voorkomen en
vooral in de Gothiek zullen wij haar telkens aantreffen. Zij diende tot
rustplaats voor de bij de Mis behulpzame priesters. Wij vinden haar te
Regensburg, in den Dom van Spiers en in S. Gereon te Keulen. Soms zijn
nissen met banken in den muur van het koor uitgespaard. Hier te lande
treffen wij bijv. in het 15e eeuwsche koor van de kerk te De Burg op Texel
dergelijke nissen aan. Eenvoudige steenen banken tusschen de zuilen van
het 14e eeuwsche koor vinden we in de S. Stevenskerk te Nijmegen.
Met de priesterbanken kwam ook de kathedra in het koorquadraat, aan
den Zuid- of aan den Noordwand. Er tegenover plaatste men de sedile
— driezit — voor de priesters, die de Mis bedienden. Dergelijke sedilia

-ocr page 23-

komen uit laat-Gothischen tijd in ons land voor te Woerden (15e eeuw),
te Kampen (bovenkerk 15e eeuw) en in het Klooster van Ter Apel (begin
16e eeuw).

Van groote beteekenis was het wederom voor de ontwikkeling der koor-
banken toen na 1200 het altaar werd verlegd van de apsis naar het schip.
Van dit oogenblik af werd het geheele Oostelijk deel van de kerk gereser-
veerd voor den koordienst. Het werd een afgesloten deel, een soort heilige
der heiligen, de priesterruimte, waarvan het karakter vaak nog zal worden
onderstreept door het koorhek of door het oxaal, dat een muur vormt,
die den koordienst vrijwel aan het gezicht der leeken moet onttrekken.
Ook het voortzetten der banken aan de Westzijde van het koor had reeds
de bedoeling een meer afgesloten ruimte te vormen.

In ons land vertoont de voormalige kloosterkerk van Ter Apel een der-
gelijke afgesloten koorruimte. De banken zetten zich daar voort langs de
Westzijde van het koor. Een — misschien iets later ontstaan — oxaal sloot
vervolgens de monnikenkerk nog zorgvuldiger van de kerk der leeken af.
Er zijn geen houten banken bewaard gebleven uit de lOe- en 11e eeuw.
De vroegste uit de 12e eeuw stammende banken bevinden zich te Alpirs-
bach\ (een ervan in het Slotmuseum te Stuttgart).
Zij herinneren aan
ruwe steen-vormen. Een overgang naar de banken, zooals wij die later
zullen aantreffen vormen de koorbanken in den Dom te Ratzeburg, die
uit het midden van de 12e eeuw dateeren. In 1864 zijn zij voor een groot
deel vernieuwd, doch niettemin geven deze banken ons een idee van de
rijen koorstoelen, waarvan de monnikenregels, bovengenoemd, spreken.
Zij hebben nog geen wangen en evenmin dorsalen. De vorm-elementen,
die wij later bij de koorbanken zullen aantreffen vinden wij in sterker
mate terug in een steenen bisschopsstoel te Toul uit het begin van de
13e eeuw. Zoo zijn de zij-wangen in twee deelen verdeeld, een onderste,
met ornamenten versierd vlak en een bovenste gedeelte, dat reeds eenigs-
zins den voluutvorm aanneemt, tevens herinnerend aan den oervorm,
dien wij reeds bij de Vroeg-Christelijke kathedra's aantroffen. Voor de
beneden-wangen staan reeds de zuiltjes, die later ook vaak de beneden-
wangen van de koorbanken zullen versieren. Iets verder in deze ontwik-
keling is de stoel, in steen gebeiteld, waarop een van de profeten zit aan
de Westfassade van de Kathedraal te Reims. Slechts aan één zijde is daar
de wang volledig uitgewerkt. De kunstenaar schijnt daarbij de bedoeling

^ Zie afbeelding bij Busch. Taf. 1.

-ocr page 24-

te hebben gehad in steen, het hout na te bootsen. Bij deze wang zien wij
nog duidelijker de scheiding in twee deelen boven elkaar, terwijl de
voluut een sterker vertikale richting heeft gekregen. Dit werk mag waar-
schijnlijk tegen het midden van de I3e eeuw worden gedateerd.
Ongeveer uit dezen zelfden tijd stammen de koorbanken van Poitiers,
die de bisschop Jean de Melun liet vervaardigen. Zij hebben de „accou-
doiresquot; of steunsels voor de armen, die tijdens het staan konden gebruikt
worden, dorsalen en zelfs misericordes, waarop de geestelijken gedurende
het lange staan konden steunen. Vroeger werden daarvoor bacuU, een
soort krukken, gebruikt.

Te Poitiers zien wij voor het eerst sculpturale versiering aan de banken.
De ongeveer uit denzelfden tijd dateerende banken van het voormalige
Cistercienser klooster te Loccum (Hannover), die grootendeels vernieuwd
zijn, toonen in de origineele wangen, overeenkomstig het karakter dezer
kloosterorde, slechts zeer eenvoudig snijwerk.

Dat omstreeks dezen tijd het snijwerk in Frankrijk reeds rijker vormen
aannam, toont ons een teekening in het schetsboek van den Franschen
architect Villard d'Honnecourt (tusschen ± 1240 en ± 1250). Daarin zien
wy een met rijk bladwerk versierde dubbele spiraal, in de bekende 3-vorm,
die als een model voor de versiering van koorbanken kan dienen \ Deze
vorm zal, vaak gevarieerd, telkens terugkomen, ook aan onze 15de eeuw-
sehe banken.

Nog zeer sober zijn de koorbanken te Gendron-Celles bij Dinant en te
Hastières, die uit de 13e eeuw dateeren. Onder den invloed der Fransche
Gothiek stond het houtsnijwerk van het Rijnland. Uit het eind van de
13e eeuw stammen de zeer fraaie koorbanken van Xanten. De wangen
dragen telkens gevarieerde, rijk met bladwerk en dierfiguren gesierde
dubbele voluten. De rondingen der leuningen, tusschen de afzonderlijke
stoelen hebben gebeeldhouwde knoppen gekregen, waaraan de geeste-
lijken bij het opstaan en het gaan zitten zich kunnen vasthouden. Het
zijn dergelijke knoppen, die in latere banken, ook ten onzent, dieren en
menschelijke figuren zullen worden.

Van grooter beteekenis werd de beeldhouwkunst der koorbanken in de
14e eeuw.

De organische eenheid, die de beeldversiering der kerken in de 13e eeuw
had gevormd, begon in de 14e eeuw uiteen te vallen in een aantal min

^ Zie H. R. Hahnloser. Villard de Honnecourt. (Weenen 1935).
8

-ocr page 25-

of meer zelfstandige deelen. Het enkele beeld dat vroeger alleen als
onderdeel van het complex begrepen kon worden, vraagt nu meer en
meer de aandacht voor zich alleen. De onderlinge samenhang wordt ver-
broken. Hier komt bij, dat vorsten, rijke burgers en gilden eigen kapellen
gaan inrichten of schenkingen doen aan de kerk. De altaren worden
rijker, meer versierde grafmonumenten worden opgericht. Zoo worden
ook de koorbanken kunstwerken op zichzelf.

De banken van S. Gereon, te Keulen, ontstaan tusschen 1310 en 1320,
blijven nog een ondergeschikt bestanddeel vormen van het koor, en zijn
tevens verbonden met het geheel waarin zij geplaatst zijn. De sculpturen
zijn sober; zoowel wat het aantal figuren betreft als wat de vormen aan-
gaat is maat gehouden. Zij springen nog niet als zelfstandige kunstwerken
uit het geheel. Uit deze kerk weggenomen zouden de banken aan beteeke-
nis aanmerkelijk verliezen. De figuren van Helena en Gereon, bij den
ingang van het koor, hebben niet alleen hun weloverwogen plaats op de
banken maar evenzeer in de koorruimte. Een fijn vrouwekopje, dat op de
bovenste rij rechts tot knop dient, ziet met dien bezielden, als met mystiek
doordrenkten blik, figuren uit de periode der „hoogequot; Gothiek eigen,
op naar het altaar, naar de plaats waar telkens het wonder der Eucha-
ristie wordt herhaald. Werd dit kopje ergens anders geplaatst, het zou alle
beteekenis verliezen. De knoppen schijnen als te groeien uit de banken,
waarmede zij een eenheid vormen. Het geheel der beeldhouwwerken
vormt nog een ideeële wereld, geen reeële. Wat de figuren zoo mooi
maakt is het innerlijk leven, dat hen schijnt te vervullen.
Geheel anders zijn de koorbanken in den Keulschen Dom, die ± 1330
■werden gemaakt. Het programma der sculpturale voorstellingen heeft
zich niet alleen buitengewoon uitgebreid, maar de banken schijnen het
contact met de hen omringende kerk te hebben losgelaten. Met het
Keulsche Domkoor vormen zij niet een onverbrekelijk geheel. Nergens
wordt de verbinding van deze banken met het altaar, met andere deelen
van het koor tot stand gebracht of voor oogen geplaatst. Een bepaald
verband met de ruimte is er evenmin. De Domkoorbanken zijn kunst-
Werken opzichzelf geworden. Maar daarmede hebben zij ook iets van
de gedachten, die vroeger heerschten bij de versiering der kathedralen
en de krachten, die toen aan het werk waren, tot zich getrokken. De ge-
weldige steenen cycli van de 13e eeuw werden nog eens, verkleind, in het
hout weergegeven. Belofte en vervulling werden opnieuw tegenover elkaar
gezet, de ontwikkeling van de kerkelijke idee nog eens weergegeven,

-ocr page 26-

goed en kwaad, als waarschuwing zichtbaar gemaakt. De monsters en
fabeldieren daalden van hun hooge woonplaatsen af en vonden eveneens
een beteekenis aan de koorbanken, want ook deze zijn een wereld waarin
de zonde leeft naast het heil. Men moet er misschien het kwaad in zien
dat de vrome koordienst verdrijft. Maar ook wereldsche voorstellingen
verschijnen aan knoppen en misericordes.

-ocr page 27-

ONTWIKKELING EN ALGEMEEN KARAKTER
DER NEDERLANDSCHE KOORBANKEN
TOT HET EIND VAN DE 16e EEUW

In hoeverre zich de bovengeschetste ontwikkeling in het karakter der
koorbanken als kunstwerken, ook in ons land heeft voltrokken, valt
helaas niet meer na te gaan. Is in de Zuidelijke Nederlanden van 14e
eeuwsche koorbanken reeds zeer weinig overgebleven — die van Ste Croix,
te Luik, met de Xantensche verwant, vormen één der schaarsche voor-
beelden — in Noord-Nederland is geen enkele koorbank uit de 14e eeuw
bewaard. Gedeeltelijk kan dit een gevolg zijn van het sobere karakter,
dat deze banken droegen, waardoor men ze in de 15e- of 16e eeuw door
nieuwe verving of wel in de daarna volgende eeuwen vernietigde, maar
gezien het miniem gevoel aan piëteit, dat men eeuwen lang voor de
voortbrengselen van Gothische kunst heeft gekoesterd, is het nog niet
noodzakelijk uit de afwezigheid van 14e eeuwsche Nederlandsche koor-
banken te concludeeren, dat deze geheel of grootendeels onversierd zou-
den geweest zijn Als type van een 14e eeuwsche Nederlandsche koor-
bank wijst men wel op de banken, die een gravure van den Meester van
Zwolle — Bemardus voor de H. Maagd knielend — te zien geeft ^
Deze gravure is ontstaan omstreeks 1470 en geeft op realistische wijze
het koor weer van een kerk, met banken, zonder dorsalen en zonder
beeldhouwwerk. Het valt echter te betwijfelen of bij deze voorstelling
aan bepaalde, toenmaals bestaande banken moet gedacht worden.
Onze kapittelkerken — Utrecht bezat er alleen al vijf — onze kloosters
(Egmond bij voorbeeld), moeten zeker koorbanken gehad hebben. Op

^ Wij herinneren in dit verband aan Vogelsangs hypothese, uitgesproken
op het Int. Kunsthist. Congres te Brussel in 1930, dat beeldhouwers, die
aan de Keulsche Domkoorbanken medewerkten, reeds eerder aan den
Utrechtschen Dom werkzaam zouden geweest zijn, en wel aan de kapel
van Guy van Avesnes. Zie B. von Tieschowitz. Das Chorgestühl des Kölner
Domes (Berlijn 1930) blz. 46 noot 3, waar deze hypothese is overgenomen.
* Zie Bierens de Haan. t.a.p. blz, 43 e.v.

-ocr page 28-

de koorbanken van de S. Janskerk, te Utrecht, heeft een betaling voor
reparaues in 1378 betrekking. Deze oudere banken moesten in de 15e
eeuw echter plaats maken voor andere, waarvan de overblijfselen nu nog
m de kerk gevonden worden.

De meeste van onze tegenwoordige groote Gothische kerken dateeren
geheel of gedeeltelijk uit de 15e eeuw. Grooter bloei der steden, maar
ook een opbloei van het Godsdienstig leven, bracht mee, dat veel van
het oudere werd gesloopt, en - terwille van een uitbreiding meestal —
opnieuw werd opgebouwd. In dezen tijd vielen misschien ook reeds
verschillende oudere koorbanken aan de lust tot vernieuwing ten offer
Doch tegelijkertijd verschenen er nieuwe, waarvan er verschillende nog
m de kerkkoren prijken. Wat wij aan Gothische koorbanken bezitten
dateert mt de 15e- en het begin der 16e eeuw.

In het algemeen laten zij alle elementen zien, die zich in den loop der
tijden aan de koorbanken hebben ontwikkeld. De bankenrijen (soms zijn
de gestoelten één- soms tweerijïg) worden aan de uiteinden afgesloten
door wangen, die soms alleen decoratief zijn versierd, soms enkele figuren
of figuurlijke voorstellingen te zien geven.

Boven deze (beneden) wangen is veelal een dubbele spiraal aangebracht,
die de 3-vorm of een variatie daarvan vertoont. Deze spiralen zijn ver-
sierd met bladwerk en bergen in hun wendingen dikwijls kleine figuur-
tjes, terwijl zij ook wel door één of meer figuren worden bekroond. SoniB
wordt de dubbele spiraal ook geflankeerd door een enkele figuur.
Versiering met dubbele spiralen treffen wij aan te den Bosch, Breda
Bolsward (bank uit de Franciscanerkerk) en Haarlem.
Vaak laten de banken in plaats van de spiralen op de benedenwangen,
bovenwangen zien, die dan eveneens óf wel decoratief zijn gesierd (Groen-
loo), óf wel reliëfs met figuren (Zalt-Bommel, Bolsward) vertoonen.
Soms zijn de bovenwangen ä jour bewerkt (Sittard, Bolsward, Oirschot)
Aan de rugzijde rijzen boven de zitplaatsen veelal dorsalen op, die boven-
aan emdigen in een kwartcirkelvormige overhuiving. Deze overhuivingen
hadden in de eerste plaats een decoratieve en representatieve beteekenis
m de tweede plaats deden zij dienst als klankborden of als bescherming
tegen koude en tocht. De dorsalen werden in de Middeleeuwen vaak
met tapijten bedekt, soms waren zij beschilderd. De Keulsche Dom-koor-
banken laten nog de oude beschildering zien. Bij de Haarlemsche banken
zijn de dorsalen in de 16e eeuw nog met wapens gesierd. Dorsalen en over-
huivingen treffen wij voorts nog aan te Breda, den Bosch, Bolsward en

-ocr page 29-

Oirschot. De dorsalen zijn soms verdeeld in vakken, door lijsten, of wel
door pilasters, die van boven door bogen zijn verbonden. Een andermaal
staan voor de dorsalen smalle steimberen. Te Bolsward zijn dergelijke
steunberen met kleine figuurtjes onder baldakijnen gesierd.
Bij tweerijige koorgestoelten is de bovenste rij op een verhooging geplaatst.
De dorsalen van de voorste rijen doen tevens dienst als lezenaars voor de
achterste rijen. Bij eenrijige gestoelten is veelal een lezenaar voor de banken
geplaatst. De benedenrij of de lezenaar heeft evenals de bovenrij beneden-
wangen, doch deze worden niet gedekt door hoogopgaande spiralen. Wel
komen hier veelal dekstukken voor, bestaande uit eenvoudige, decoratieve
versieringen of kleine figurale groepen. Daar de benedenrijen, zoowel als
de lezenaars veelal in het midden één- of meermalen onderbroken zijn
om een doorgang naar boven te laten, worden ook bij deze doorgangen
Wangen aangetroffen, eventueel met dekstukken.

De omlijsting van al dergelijke benedenwangen bestaat tijdens de Gothiek
meestal uit steunberen (soms met pinakels gesierd) en spitsbogen, tudor-
hogen of rondbogen. Boven de bogen zijn soms nog windbergen uitge-
sneden. De voorzijden der lezenaars laten veelal briefpaneelen zien.
De afzonderlijke zetels zijn van elkaar gescheiden door lage, afgeronde tus-
schenleuningen en de daarboven aangebrachte armleggers of accoudoires,
die veelal door een zuiltje of schalkje (met kapiteel) worden gesteund.
Op deze armleuningen konden de priesters bij het staan, de armen, met
de ellebogen laten rusten. De ronde tusschenleuningen zijn nog vaak met
'doppen gesierd, bedoeld tot steun bij het opstaan en het gaan zitten.
Deze knoppen zijn veelal uitgegroeid tot bladwerk, dier- en mensch-
figuren. Tenslotte hebben de zitplaatsen onder de opklepbare zittingen
misericordes, waarop de priesters bij het staan konden leunen. Deze
misericordes zijn veelal met beeldhouwwerk gesierd (Sittard, Breda, Bols-
ward, Amsterdam, Nederweert, Oirschot, Haarlem, Utrechtsche S. Jans-
kerk).

Zijn de banken opzichzelf reeds los van het kerkgebouw komen te staan,
thans zien wij, dat de beelden, die de banken sieren, zich vrij maken
Van het architectonisch geraamte, dat hen tot basis strekt. In S. Gereon,
te Keulen, was niet alleen de bank een onderdeel van het koor, maar het
beeldhouwwerk aan de bank vormde ook een harmonisch geheel met het
meubel, waar het uit opsteeg en mee verbonden was, evenals in de 13e
eeuwsche kerken der Hoog-Gothiek, bouw- en beeldhouwktmst nog een
eenheid hadden gevormd. Aan de 15e eeuwsche banken is de sculptuur

-ocr page 30-

veel zelfstandiger geworden tegenover het meubel dat het versiert. De
afzonderlijke beelden en tafereelen springen sterker in het oog en vragen
op zichzelf meer onze aandacht, dan het geheel. De knoppen, die in
S. Gereon nog zoo mooi uit de banken opgroeiden en er onverbrekelijk
mee verbonden bleven, zijn in de 15e eeuw vaak aparte, kleine beeldjes
geworden, die aangebracht zijn op de ronde zijleuningen, als waren zij er
later opgeplakt.

Aan de koorbanken werkten twee groepen van ambachtslieden. Voor-
eerst was dit de schrijnwerker of kistenmaker (met zijn helpers) die de
opdracht kreeg en voor het architectonisch geraamte zorgde. Hij was ech-
ter verantwoordelijk voor het geheel en nam op zijn beurt beeldhouwers
in dienst of besteedde het beeldhouwwerk uit. Waar de scheiding precies
lag tusschen de werkzaamheid van den schrijnwerker en van den beeld-
snijder valt niet altijd precies te zeggen. Waarschijnlijk werd de laatste
reeds dadelijk daar te hulp geroepen, waar ook maar iets samengestelder
decoratieve versiering, als bladwerk e.d. moest worden aangebracht.
Te Utrecht behoorden de kistenmakers tot het Bijlhouwersgild, de beeld-
houwers (met de schilders) tot het Zadelaarsgild, naar uit de Ordonnan-
tie van hel Zadelaarsgild, door den Magistraat op 14 April 1540 vastge-
steld, blijkt ^

De „kistemakersquot; waren degenen, die kerkbanken, beschotten, lambrisee-
ringen, kasten en buffelten maakten, terwijl de „beeltsnijders ofte beeide-
makersquot; oorspronkelijk degenen waren, die beelden maakten van hout of
steen.

Dat de werkzaamheid van beide groepen ambachtslieden elkaar echter
wel eens naderde en daardoor tot geschillen aanleiding kon geven blijkt
uit een strijd, die in 1550, te Utrecht tusschen beeldhouwers en kisten-
makers gevoerd werd.

In dien tijd namen de opdrachten voor de eerste categorie ambachtslieden
n.1. waarschijnlijk af, tengevolge van de veldwinnende Hervorming. Zij
moesten daarom naar andere, zij 'l ook, bescheidener arbeid omzien en
eischlen derhalve, dat aan de kistenmakers zou worden verboden „half
taelgen, antyken, melselrie ende ander cieraatquot; aan hun meubelen le
maken.

Onder „melselriequot; verslond men toen tevens de gesneden traceeringen

^ Zie Mr S. Muller Fz. De Utrechlsche Archieven. Schildersvereeniffineen
le Utrecht (Utrecht 1880) blz. 4 e.v.nbsp;^ ^

-ocr page 31-

en andere bouwkundige „cyradgienquot;, terwijl met „antiekenquot;: pilasters en
kapiteeien werden bedoeld. Dergelijke v ersieringen behoorden dus, naar
de beeldhouwers toenmaals meenden speciaal tot hun veld van arbeid.
Werd er een scheiding gemaakt tusschen de werkzaamheid van kisten-
makers en beeldhouwers, tusschen beeldhouwers, die in steen werkten en
degenen, die in hout sneden bestond geen onderscheid. De boven aange-
haalde ordonnantie schrijft n.1. voor: „ ... deze Beeldsnijders ofte Beelde-
niakers sullen haer leerjongens wel mogen leeren wercken van hout ende
van steen van allerley substantien daertoe dienende ...quot; ^
Dat ook in de 14e- en 15e eeuw het werken in hout zoowel als in steen voor
dezelfde personen was toegestaan blijkt wel uit verschillende kunstwer-
ken

De beeldhouwers gingen bij de uitbeelding der verschillende tafereelen
niet mtsluitend op eigen fantasie af. Wellicht gingen zij soms bij de
schilderkimst te rade, meer nog kozen zij echter de prentkunst tot voor-
beeld en hierbij waren het vooral de blokboeken, die de kunstenaars
gebruikten om daarin voor een bepaalde Bijbelsche geschiedenis, een
episode uit een heiligenleven of een moraliseerend verhaal, een passend
voorbeeld te vinden. Een directe copie uit een blokboek kunnen wij
feitelijk niet met zekerheid aan een onzer koorbanken aanwijzen, doch
Wel is er soms verwantschap in voorstellingswijze en in stijl tusschen de
Wat ruw, maar sprekend geteekende houtsneden der blokboeken en het
boutsnijwerk aan de koorbanken (zie bijv. te Bolsward).
Wat de symboliek der banken betreft, zoo heeft deze in de 15e eeuw
baar Middeleeuwsch karakter nog behouden. Wij zien nog het natuurlijk
m elkaar grijpen der onderdeelen, die samen één gedachten-complex

vormen.

In details echter, zijn hier en daar veranderingen opgetreden, terwijl
enkele nieuwe elementen in de 15e eeuw naar voren komen. Plaatste men
vroeger tegenover de vier Evangelisten veelal de vier groote profeten, zoo
vinden wij thans tegenover de schrijvers der Evangeliën dikwijls de vier
kerkvaders. Een nieuw element vormen de
Sibyllen, die weliswaar ook in

' Zie Mr S. Muller Fz. t.a.p. blz. 8 e.v.

In Duitschland werd het beeldhouwwerk der banken, te Oberwesel
(midden 14e eeuw) uitgevoerd door den meester, die de steenen profeten
^ Rottweil beitelde (Zie Beenken, Bildhauer des Vierzehnten Jahrb. am
Rhein und in Schwaben, 1927). Aan de koorbanken in den Keulschen
Dom schijnen beeldhouwers gewerkt te hebben, die eerst versiermgen m
steen aan den Dom van Utrecht hadden aangebracht (zie noot 1 op blz. 11.)

-ocr page 32-

de vroegere Middeleeuwen nu en dan worden aangetroffen, doch nu voor
het eerst geheele series beginnen te vormen (banken te Ulm van ± 1470,
Oirschot 1511).

Tusschen 1360 en 1390 wordt ook de voorstelling der zeven hoofdzonden
meer en meer uitgewerkt. De Dieta Salutis uit de 14e eeuw — in de
15e eeuw herhaaldelijk herdrukt — geeft de beteekenis, die men moet
toeschrijven aan verschillende dieren, doch in de kunst treft men ver-
schillende variaties aan bij de combinatie van dieren met ondeugden.
Een grootendeels nieuw element vormt de versiering der misericordes.
Men heeft ze wel vergeleken met de drôleries der miniatuurschilders,
tafereeltjes waarin de kunstenaar vrij was eigen fantasie le laten uitleven,
maar waarin hij tevens figuren, typen aan de werkelijkheid ontleend kon
uitbeelden. Wie langs de talloze misericordes gaat aan Belgische-, Fran-
sche-, Duitsche- en Nederlandsche koorbanken zal op het eerste gezicht
den indruk krijgen of de kunstenaars hier, in eindelooze afwisseling put-
tend uit het leven van hun tijd, naar eigen goeddunken hebben geschapen.
In werkelijkheid is ook hier echter veel nog voortzetting van de abstracte
kunst der Middeleeuwen. Het zijn meer de gangbare, bijna spreekwoor-
delijk geworden ideeën, die in beeld worden gebracht, dan geziene voor-
vallen, die om zichzelfs wil worden weergegeven. Veel is ontleend aan
litteraire bronnen, veel komt derhalve natuurlijk ook reeds voor in oudere
kunst. De dieren uit den „Physiologusquot; : de pelikaan, de uil, de leeuw,
vroeger verschijnend aan Romaansche kerkportalen en kapiteelen leven
hier voort in het houtsnijwerk. De moraliseerende voorvallen uit de dier-
fabels, die uit het Oosten gekomen en in het Westen eindeloos herhaald
en gevarieerd, samengroeiden tot het populaire dierenepos van den Vos
Reinaerde, komen herhaaldelijk aan de banken voor. Vooral Aesopus was
een bron van voorstellingen. Het verhaal van den vos en den kraanvogel,
beurtelings bij elkaar te gast, komt voor in de handschriften-miniaturen
o.a. in de „Diumalequot; van de Bibliothèque de Bourgogne (No. 9427) te
Brussel ». Dezelfde episode treffen wij aan in de misericordes te Oir-
schot, Nederweert en Venlo. De vos, zwemmend in het water tusschen
watervogels komt o.a. in de S. Janskerk, te Utrecht en de Martinikerk
te Emmerik, voor. Zeer vaak brengt men spreekwoorden en zegswijzen in
beeld, die een moraliseerend karakter hebben. Dikwijls drukt men be-

» L. Maeterlinck. Le genre satirique dans la peinture Flamande. (Brussel
1907).

-ocr page 33-

paalde eigenschappen uit in de voorstellingen als: wispelturigheid, gierig-
heid, spilzucht, drankzucht.

In sommige misericordes schijnen bepaalde ambachten en beroepen te
worden weergegeven, doch het is de vraag of ook hier niet in plaats van
een weergave van de werkelijkheid de verzichtbaring van een spreekwijze,
een eigenschap, een gezegde is bedoeld. De menschenkoppen, die vooral
te Haarlem en Ter Apel de misericordes sieren zijn wederom minder
individueele portretten, dan wel bepaalde types, als de krijgsman, de
oudere vrouw, het jonge meisje, de courtisane, of wel zij drukken be-
paalde karakters of gemoedstoestanden uit als: de geldzucht, de schijn-
heiligheid, de onverschilligheid, waarbij den kunstenaar natuurlijk wel
een bekend gelaat voor den geest gezweefd kan hebben. Vrij zeldzaam
zijn Bijbelsche voorstellingen of heiligen. Een man, die met zwijnen uit
een trog eet (o.a. te Aerschot en te Oirschot) stelt waarschijnlijk de
Verloren Zoon voor, een der meest aangehaalde voorbeelden ter onder-
richting in de 15e eeuw. Te Venlo komt voor: Adam en Eva met de
slang, te Bolsward: Franciscus, predikend voor de vogels. Aan de Renais-
sance-banken te Dordt treffen wij verschillende Oud-Testamentische tafe-
reelen aan. Aan diezelfde banken vinden wij dan echter ook mytholo-
gische voorstellingen.

Vrijer fantaseerend kon de kunstenaar werken aan de vreemde mon-
sters, samengesteld uit verschillende dieren of uit menschen en dieren.
Zij zijn komisch of schrikwekkend, doch meestal getuigend van dat
geheimzinnige en angstwekkende waarvan vooral de
15e eeuw met haar
sterk geloof aan bovennatuurlijke wezens zoo vol schijnt geweest te
zijn. 1

Het beeldhouwwerk der knoppen op de ronde leuningen, tusschen de
afzonderlijke zitplaatsen, is veelal meer decoratieve versiering, dan zin-
rijke voorstelling. Soms ontbreken de knoppen geheel soms worden ze
gevormd door bladwerk. Waar ze uit kleine figuurtjes bestaan, of uit
koppen krijgen ze wel een zekere beteekenis. Vaak vormen de koppen

^ Het valt te betwijfelen of de fantasie der kunstenaars aan de misericordes
wel vrij spel had. Toen de koorbanken te Rouen (15e eeuw) werden ge-
maakt, gingen de opdrachtgevers zelf in de werkplaats van den beeld-
snijder kijken, waar hun de misericordes met hun wereldsche tafereelen
werden getoond, welke na beschouwing, de goedkeuring van de geestelijke
heeren wegdroegen. Zie E. Mâle. L'Art Religieux de la fin du Moyen-Age
en France, blz. 489.

-ocr page 34-

paren, die elkander aanzien, met elkaar contrasteerend of op elkaar
gelijkend. Zijn het dierfiguren als apen, honden, leeuwtjes, dan moeten
zij wel met bepaalde eigenschappen in verband gebracht worden. Dik-
wijls vormen zij parodieën op geestelijken of aanzienlijke burgers in het
algemeen, doordat zij bij voorbeeld van boek of rozenkrans voorzien zijn.
De achterkanten der benedenwangen laten nog een bescheiden plaats
voor beeldhouwwerk, juist boven de zitplaatsen. De figuurtjes daar
aangebracht vormen eveneens soms paren, bij voorbeeld een jonge man,
tegenover een oude vrouw, een lezende monnik en een zittende ezel.
Ook daarin zit dus een spreekwoordelijke — of zegswijze-achtige — dus
moraliseerende bedoeling.

Met de Renaissance verandert, althans aanvankelijk, het schema van den
opbouw der banken niet: de twee bankenrijen, waarvan de achterste —
is verhoogd, blijven bestaan. Ook het achterschot handhaaft zich en zelfs
de overhuiving. De afzonderlijke zetels behouden de ronde tusschen-
leuningen met knoppen, de gebeeldhouwde misericordes en de armleg-
gers. De tusschenleuningen veranderen echter in dezen tijd veelal van
vorm. In plaats van een kwartcirkel waarop het zuiltje of schalkje rust,
dat den armlegger steunt, wordt de tusschenleuning nu een S-verm, zoodat
zij met een gebogen lijn onder de accoudoire uitmondt, waar zij dan een
knop vormt, bestaande uit bladwerk, een dierenkop of menschelijk
gelaat. Tegelijkertijd verdwijnt het zuiltje onder den armlegger, daar dit
nu geen zin meer heeft. De spanning van de gebogen tusschen-
leuning schijnt de accoudoire omhoog te houden. De oude knoppen op de
tusschenleuningen groeien echter nog verder uit.

Van den grond gaan de tusschenleuningen nu ook veelal omhoog met
een gebogen lijn, die een vogelpoot of satyrklauw, gewerd met veeren
of acanthusloof vormt. Het sterkst worden de wangen en vleugels gewij-
zigd. De dubbele spiralen, typische schepping van de Gothische vormen-
taal, verdwijnen geheel. Daarvoor in de plaats komen meer door pilasters
ingesloten reliëfs of nisfiguren. Tegelijkertijd wordt het ruggeschot
een veld voor figurale — en decoratieve reliëfversiering. Tenslotte treedt
het architectonische karakter van het geheele koorgestoelte sterker naar
voren. Het wordt een zelfstandige, zelfs vaak machtige opbouw in het
kerkkoor. Tegelijkertijd verdwijnt het vertikalisme er uit, om plaats te
maken voor overwegend horizontale accenten. Ezelsrugbogen, pinakels,
enz. verdwijnen, pilasters en zuilen van verschillende klassieke orde, ge-

-ocr page 35-

dekt door een architraaf verschijnen. Geleidelijk aan tooien de banken
zich met de versieringsmotieven der Renaissance: ranken, arabesken,
groteskenvullingen, schilden, muziekinstrumenten, maskers, kandelaber-
ornamenten, schelpnissen en putti en eindelijk caryatiden, cartouches
en rolwerk. In de figurale voorstellingen worden triomftochten opge-
nomen.

De invloed van de prentkunst, zoowel op decoratieve versieringen, als
op figuren en voorstellingen, is met de Renaissance sterk toegenomen.
Jan Terwen copieerde aan de Dordtsche koorbanken een triomfwagen
ontleend aan een teekening van Dürer. Men zocht voor alles de voorbeel-
den in het Zuiden en de reproduceerende kunst der gravures zorgde in
sterke mate voor de verbreiding der nieuwe vormen. Tevens richtte zich
een stroom van kunstenaars naar Italië, terwijl Italiaansche kimst naar
het Noorden doordrong.

In het toepassen van den nieuwen stijl ging de Zuid-Nederlandsche
kunst, de Noord-Nederlandsche- voor.

Dubroeucq vervaardigde in Zuid-Nederland het eerste Renaissance-koor-
gestoelte, dat van S. Waudru, te Bergen in Henegouwen (1538-1548).
Ongeveer in denzelfden tijd n.1. ± 1540, ontstonden de machtige koor-
banken van Matthias de Wayer in de S. Geertruid-kerk, te Leuven, in
een laat-Gothischen overgangsstijl, waarin echter reeds arabesken-vullin-
gen optreden. Terwijl Dubroeucq te Bergen werkte, ontstond Jan Ter-
wen's vermaarde koorgestoelte, te Dordrecht (1538-1540), waarin slechts
de a jour rugwand nog even aan de Gothiek laat denken, doch dat verder
den geheelen schat van Renaissance-ornamentiek te zien geeft.
Heeft het Dordtsche koorgestoelte nog Gothische resten, waaronder wij
ook de overhuiving zouden kunnen rekenen, zoo ontbreken deze, naar
vooral teekeningen ons leeren, bij de Utrechtsche Domkoorbanken van
1563, waar het ruggeschot met paneelen, van boven door een architraaf
Was afgesloten.

De laatste koorbanken, die hier te lande in deze periode ontstonden,
zijn die van Rbenen (1570), waar ook de afzonderlijke zetels zijn ver-
vallen, terwijl de wangen aan de altaarzijde hebben plaats gemaakt voor
gecannfdeerde Ionische colonnetten, die een architraaf dragen.
Hand in hand met de vormverandering der banken ging een wijziging
in den geest der beeldversiering en den inhoud der voorstellingen. Het
koorgestoelte zooals wij het hier hebben leeren kennen was een typische
Gothische schepping, de beeldenschat ervan de vrucht van het abstracte

-ocr page 36-

Middeleeuwsche denken. De diepere, mystische zin bond alle onder-
deelen tot een natuurlijke eenheid. De symbolen waarin de gedachten
waren uitgedrukt spraken direct tot den geloovigen aanschouwer.
! Het rationalisme der Renaissance stootte deze gedachten- en gevoels-
wereld stuk. Het transcendentale karakter der gestoelten en hun sculp-
tuur verdwijnt geheel. Voor de doorvoelde symboliek komt de uitge-
dachte allegorie. Voor het beleven komt het verstandelijk aflezen der
voorstellingen en daarmede krijgen deze een intellectueel, zelfs geleerd
karakter. Aan de Dordtsche koorbanken was het dan ook noodig, de
verschillende tafereelen en de allegorische figuren, door bijschriften te
verklaren.

Tegelijk wordt al het overige niet meer dan decoratie. De knoppen zoo-
wel op de tusschenleuningen als onder de armleggers verliezen hun
geestelijken inhoud. De geest van geheimzinnigheid vlucht weg uit het
gestoelte. De kleine reliëfs, monsters, caricaturen, koppen, aan de ach-
terzijden der wangen komen niet meer voor. Alles wordt bewust-deco-
ratief, ook de figuurlijke voorstellingen. Door overneming van Italiaan-
sche en Fransche Renaissance-vormen, tracht men hen zoo mooi mogelijk
te maken.

Introduceerde men eenerzijds de klassieke Oudheid, door den vorm van
de triomftocht voor de uitbeelding te kiezen, door mythologische- en
Romeinsche-historische figuren te laten optreden, zoo verdwenen ook
anderzijds alle elementen van obscenen aard uit de banken. Terwijl zij
dus in zekeren zin wereldscher werden, ondergingen zij tegelijk een
zuivering. Het Middeleeuwsche wereldbeeld, dat niets uitsloot werd ver-
vangen door een geïdealiseerde voorstellingswijze. Het meest conservatief
in de keuze der onderwerpen bleven de beeldsnijders echter bij de ver-
siering der misericordes. De oude zegswijzen en spreekwoorden, als „de
vrouw, die een duivel op een kussen bindtquot;, „de man, die rozen voor de
zwijnen werptquot;, e.d. handhaafden zich. Zij komen ook te Dordrecht
voor.»

Doordat men aan de koorbanken niet meer een geheele wereld uit-
beeldde, doch slechts enkele gedachten mededeelde, trad een vermin-
dering van den beeldenschat in. Het louter decoratieve element kreeg een

» Verschillende spreekwoorden, die de Middeleeuwsche misericordes uit-
beelden, worden ook in de schilderijen van Pieter Bruegel d.0. weergevon-
den, zelfs in de 17e en 18e eeuw blijft veel hiervan nog voortleven in saty-
rische schilderijen en in de prentkunst.

-ocr page 37-

ruime plaats naast den geestelijken inhoud. Doch ook de groeiende Her-
vorming liet hierbij waarschijnlijk haar invloed gelden. Ook door haar
nam het beeldhouwwerk aan de koorbanken, naar wij meenen, geleidelijk
aan af. Opmerkelijk is het althans, dat terwijl de Dordtsche koorgestoel-
ten nog een rijke iconografie laten zien, de banken te Weerd reeds een
zeer belangrijk ingeschrompelden inhoud vertoonen en dat te Roermond
(S. Christoffelkerk) de figuren vrijwel geheel zijn verdwenen. Werden
in den Utrechtschen Dom in 1563 nog misericordes met koppen aange-
bracht en caryatiden, zoo is te Rhenen in 1570 uitsluitend strenge deco-
ratieve versiering overgebleven.^

Alvorens nu de Nederlandsche koorbanken, de een na de ander langs
te gaan en het daarop aangebracht beeldhouwwerk te onderzoeken, wil-
len wij er ons rekenschap van geven, welk doel tenslotte ons bij een
dergelijk onderzoek voor oogen zweeft.

Ook bij deze monumenten willen wij trachten tot groepeeringen te
komen. Wij willen nagaan of zich daaraan beeldhouwwerk bevindt,
waarvan de stijl als typisch
Noord-Nederlandsch gequaUficeerd mag
worden en op welke wijze dit zich dan bij voorbeeld van de Zuid-Neder-
landsche- of Duitsche houtsculptuur onderscheidt. Tevens willen wij
zien of het mogelijk is in ons land verschillende groepen van beeldhouw-
werk aan te wijzen, die wij als even zoovele onderling gedifferentieerde
scholen zouden mogen beschouwen.

Vanzelf zal het dan ook moeten blijken welke wisselwerkingen er hebben
plaats gehad tusschen die verschillende groepen en scholen, waar en hoe
vreemde invloeden in ons land binnendrongen en waarheen de hier te
lande overtollige krachten een uitweg vonden.

Daarnaast willen wij echter een poging doen om ontwikkelingslijnen te
trekken.
Wij willen zien wanneer bepaalde stijlveranderingen zich heb-
ben voorgedaan om zoodoende ook tot een chronologische indeeling te
komen.

Dat het beeld, dat wij op die manier zouden willen trachten te scheppen,
toch niet meer dan zeer schetsmatig kan zijn, aangezien wij slechts een

' In dit verband herinneren wij ook aan wat wij boven reeds vermeldden
aangaande het geschil tusschen kistenmakers en beeldsnijders, te Utrecht
in 1550. Het feit, dat deze laatsten verlangden dat alleen zij gerechtigd
zouden zijn om versieringen aan te brengen, duidt er ook reeds op, dat
heelden en figurale voorstellingen
klaarblijkelijk minder werden gevraagd
dan vroeger, decoratieve versieringen echter nog in ruime mate.

-ocr page 38-

deel en dan nog wel een zeer bepaald deel, van de Nederlandsche beeld-
houwkunst in onze beschouwing hebben betrokken, spreekt van zelf
Doch deze schets zal wellicht een uitgangspunt kunnen zijn voor een
vaster omlijnde en meer volledige compositie, wanneer het daartoe be-
noodigde materiaal mocht zijn gegroeid.

De koorbanken zijn - zooals wij in de inleiding opmerkten - immers
m zekeren zm vaste punten in ons bezit aan beeldhouwkunst. Vooreerst
doordat zij veelal zijn te dateeren, doch daarnaast ook door hun gebon-
denheid aan de plaats waarvoor zij werden gemaakt. Er is, of schijnt
althans, daardoor iets autochthoons, zekere „Bodenständigkeitquot; bij te
vermoeden, wat voor den historicus, die onze Noord-Nederlandsche beeld-
houwkunst beschrijft een te waardeeren en zeldzaam element is Niet
altijd echter blijkt het schijnbaar voor de hand liggende juist. Kunstenaars
immers reizen, worden van heinde en ver geroepen; maar zelfs dan nog
bleef dit, hun werk, op deze plaats lang genoeg staan om eventueel aan-
leiding tot locale traditie te kunnen worden.

Door van deze vaste punten het karakter zoo nauwkeurig mogelijk vast
te stellen, hopen wij de mogelijkheid te openen, daaromheen ander, los
beeldhouwwerk te groepeeren.

In hoeverre dit mogelijk zal zijn moet het onderzoek der koorbanken
evenzeer leeren. Die mogelijkheid houdt n.l. verband met de kwaliteit
der daarop aangebrachte sculpturen. Ook die kwaliteit zal dus onze aan-
dacht moeten hebben.

-ocr page 39-

NEDERLANDSCHE KOORBANKEN
XV EN XVI EEUW

ZALT-BOMMEL -In 1303 werd in deze plaats een Collegiale kerk
gesticht van St. Maarten met tien Kanunniken. ^ Nadat deze kerk in 1368
door brand was geteisterd werd zij herbouwd en verfraaid. Het tegen-
woordige koor dateert uit het laatste kwart van de 14e eeuw. Tusschen
dit koor en het schip bevindt zich thans een regeeringsbank, waarin frag-
menten van de vroegere kanurmikenbanken zijn verwerkt. ^ Er zijn twee
rijen banken, ieder van acht zitplaatsen. De achterste zitplaatsen zijn wat
verhoogd. Deze laatsten zijn aan de zijkanten ingesloten door wangen, die
met het ruggeschot een rechte overhuiving uit later tijd dragen, welke
over de beide rijen banken heenreikt en aan de voorzijde door houten
zuilen wordt gesteund. ^ Het ruggeschot is nieuw en vertoont namaak-
Gothische ezelsrugbogen met traceeringen. De zitplaatsen zijn op de ge-
wone wijze door ronde zijleuningen van elkander gescheiden, die met
eenvoudige, voluutvormige knoppen zijn versierd. De „accoudoiresquot; of
armlexmingen worden gesteund door zeskante schalkjes met bladkapi-
teelen. Het materiaal der banken is eikenhout.

De rechte afsluitende zijwangen doen deze bank naderen tot het kast-
vormige type, dat oorspronkelijk meer in Oost- en Noord-Duitschland
inheemsch was, terwijl Frankrijk en de Rijnstreek aan den open vorm
met voluten de voorkeur gaven. De open vorm houdt verband met den
invloed van den steenhouwer op de ontwikkelingsgeschiedenis van de
koorbank, de gesloten vorm toont dien van den timmerman. Te Zalt-
Bommel zouden wij kunnen vermoeden, dat de timmerman over het
model besliste. De voluten bleven althans afwezig.

' Kerkelijke Oudheden van Noord-Holland, etc. (Leiden 1721 e.v.).

F. A. J. Vermeulen. De Bommelerwaard (1932). Geïllustreerde be-
schrijving van de monumenten van geschiedenis en kunst in de provincie

Gelderland.

' Terwille van deze overhuiving zijn de zijwangen klaarblijkelijk later
van boven iets ingekort.

-ocr page 40-

De zijwangen bestaan ieder uit twee, boven elkaar geplaatste, gedeelten.
Deze zijn ingesloten door steunberen met pinakels, waartusschen Gothi-
sche vensters met traceeringen en gehogelde windbergen worden voorge-
steld. In deze omlijstingen zijn heiligenfiguren in reliëf aangebracht,
twee aan elke buitenzijde en één aan elke binnenzijde. Deze figuren
maken de Zalt-Bommelsche koorbanken tot een van de merkwaardigste
monumenten van Nederlandsche beeldhouwkunst.
Dr Pit, die in verschillende beeldhouwwerken ontstaan omstreeks 1400
een nieuw streven heeft aangewezen, zich uitend vooral in het natura-
hsme der gewaden en een betrekkelijk iets sterker sprekende anatomie
van het lichaam, waardoor men de lichaamsvormen beter onder het om-
hullende kleed laat voelen, heeft ook de Zalt-Bommelsche figuren in ziin
beschouwingen betrokken.^ Hij plaatste naast elkaar de reliëfs aan het
graf van Jan van Polanen, te Breda, de figuren aan de tombe van
Adolf VI en zijn vrouw, te Kleef en de banken te Zalt-Bommel, om in
deze werken, alle in denzelfden tijd ongeveer ontstaan, stijlverwantschap
te constateeren, een stijlverwantschap, die eveneens valt op te merken
met beelden in Westfalen en aan den Midden-Rijn.

In „Onze Kunstquot; ^ ging de schrijver een stap verder door de figuren te
Zalt-Bommel te vergelijken met de figuur in het zegel van den Abt
WiJlem Sluter van het naburige Mariënweerdt (van na 1384) welke
figuur zich opmerkelijk onderscheidt van die der oudere zegels, en inder-
daad eenige verwantschap vertoont met de reliëfs aan de koorbanken
Tevens wijst dan Pit op het feit, dat in dezen zelfden tijd, dat een Willem
Sluter abt was te Mariënweerdt, de naam van de Werve of de Werve
bij herhaling voorkomt in de vroedschap van Zalt-Bommel. Deze samen-
loop van omstandigheden en tevens een zeker streven naar naturalisme
m de drapeering aan de koorbankfiguren, bracht Pit dus tot de hypo-
these dat er verband zou bestaan tusschen de in den persoon van Claus
Sluter culmmeerende kunst en onze houtsculptuur.

Sindsdien is de kunst van Sluter en zijn omgeving ons nader gekomen
door de studies van TroescherS Henri David ^ en D. Roggen en zijn

LlirtR- kiu^sÏ!'quot;'quot;'quot;'nbsp;Beeldhouwkunst

Zeit-

-ocr page 41-

medewerkers. ° Wat typeerend is voor Sluter's kunst, dat is vooral de
hartstochtelijke kracht van den kunstenaar, die uit zijn figuren spreekt,
het intense leven, dat deze bezielt, zich uitend vooral in de gezichten,
maar ook in een grootschheid van houding, van gebaar en van drapee-
ring. Door een nieuwe opvatting van het geheel, bracht Sluter, en brach-
ten ook zijn navolgers nieuw leven in de onderdeelen. Te Zalt-Bommel
zijn het echter juist de details, die het meest „modemquot; zijn, terwijl het
geheel een meer conservatief karakter draagt. ^ Er is eerder sprake van
ontleening aan oudere kunst en wellicht dan aan kunst in een ander
materiaal dan het hout.

Aan de Zuidzijde zien wij boven Maria Magdalena, in een wijd gewaad.
In de rechterhand houdt zij den zalfpot, met de linkerhand licht zij het
deksel er van op. Zij heeft lang haar, dat langs de schouders neervalt
naar den rug. Om het hoofd draagt zij een met bloemen versierden
band. De stand van deze figuur is frontaal, doch het naar links reiken
der beide armen geeft haar iets gewrongens in de houding. Veel bevredi-
gender is de daaronder aangebrachte Catharina van Alexandrië. Ook bij
haar valt het haar los om het gelaat. Op het hoofd draagt zij een kroon,
in de rechterhand houdt zij het zwaard, aan de andere zijde herkennen
^ij nog het rad. Bijzonder mooi zijn hier de gewaadplooien gesneden,
fijner en dimner bij den hals, zwaarder neervallend voor het beneden-
lichaam, waar zij tamelijk diep zijn uitgehold. Gevoeliger dan bij Mag-
dalena is hier het gelaat behandeld. Was dit bij de bovenfiguur wat
zwaar, hier is het fijner. Ook de plaatsing van het geheel in de nis is wat
heter doordat de Magdalena, mede door het naar links gerichte gebaar,
de geheele breedte, tusschen de zijkanten, vult waardoor zij te veel naar
den rechterkant komt te staan. Catharina laat opzij juist nog even wat

* Claus Sluter und die Burgundische Plastik um die Wende des XIV
Jahrhunderts (1932).

De Sluter ä Sambin (1933).
®n: L'art de Sluter d'après les Prophètes de Champmol. Revue Beige
d'Archéologie et d'Histoire de l'art (April-Juni 1934).

Zie ook Sara van Zuiden. Over werk van Nederlanders voor de Char-
treuse de Champmol. Maandblad voor beeldende kunsten. (Febr.-Maart
1935). Zoo juist verscheen nog een werk van Dr Aenne Liebreich over
Claus Sluter.

® D. Roggen in de Gentsche Biidragen tot de kunstgeschiedenis dl. I
J1934) en dl II (1935).

Zie ook W. Vogelsang in „Kunstgeschiedenis der Nederlandenquot; onder
redactie van Dr H. E. van Gelder.

-ocr page 42-

ruxmte en is meer symmetrisch gecomponeerd. Ongedwongener is de nei-

^ng van het hoofd bij Catharina dan bij de figuur van Magdalena.

Aan de Noordzjde is boven de H. Barbara uitgebeeld. Haar fraai-

plooiend bovenkleed laat bij de borst de tuniek daaronder zien. Met de

linkerhand heft zij het kleed op, waardoor een fraaie en natuurlijke

val van plooien ontstaat, terwijl zij op die hand den toren draagt De

rechter knie drukt heen door het gewaad. De haren, die worden om-

sloten door een krans van bloemen, zijn bij Barbara korter en staan

meer wijduit naast het hoofd, dan bij Catharina. Onder haar zien wij de

H Dorothea, die een kroon, waarin roosjes zijn gesneden, op het ^d-

uits aande haar draagt. Op de linkerhand houdt zij een gevlochten
korfje met rozen.nbsp;®

Aan de binnenzijde van deze Noordelijke wang is de H. Laurentius af-
geheeld, a s diaken, aan zijn rechterzijde het roosterijzer houdend, in de
linkerhand het boek. Hij is gekleed in alba en dalmatiek, waarvan het
onderste kleed tot over de voeten valt, terwijl het bovenste iets korter is.
Tegenover hem zien wij een heilige, die op dezelfde wijze is gekleed,
doch bovendien een schoudermantel draagt, welke van voren samen
wordt gehouden door een agraf, terwijl hij op het hoofd een mijter
heeft. In de hnkerhand houdt hij een rechten staf en met de rechter reikt
hij een voorwerp, waarschijnlijk een geldstuk, aan een kleine, kreupele
bede aar. Men heeft dezen heilige meestal voor S. Maarten gehouden in
bisschoppelijk gewaad, doch Vermeulen heeft terecht verondersteld dat
met hem ten tweeden male Laurentius is afgebeeld. Hier wordt er' nl
aan herinnerd hoe de heilige, kort vóór zijn dood - als aartsdiaken -
de schatten en het geld der kerk aan de armen uitdeelde
In den stijl van beic^e reliëfs zijn opvallend de zeer lange, slechts flauw
gebogen, vertikale plooien, die nergens worden gebroken. Alleen de lin-
kerknie drukt even door het gewaad heen. Vooral de Noordelijke figuur
maakt daardoor een indruk van bovenmatige lengte. De iets vrijere Zul-
dehjke figuur voldoet beter dan de Noordelijke

In denzelfden geest als de lichamen zijn de handen gesneden, waarvan
de tamelijk lange vingers - los van elkaar - zich even buigen.
Technisch staat al het houtsnijwerk op een hoog pijl. De kunstenaar be-
heerscht zeer goed zijn materiaal, vooral daar waar hij de stof der ge
waden wilde weergeven, de soepelheid er van wilde doen voelen
fc de decoratieve omlijsting der figuren sloot hij zich aan bij het werk
der steenhouwers en wist hij het oorspronkelijk karakter van traceeringen

-ocr page 43-

en bladwerk te bewaren. In hun bescheiden vormen dringen deze om-
lijstingen zich niet aan ons op, zooals bij latere banken zoo vaak zal
gebeuren. De bogels zijn tamelijk klein, alleen in de windbergen prijkt
Wat sappiger bladwerk.

De vrouwelijke heiligen sltiiten zich aan bij een type, dat in den over-
gang van 14e- naar 15e eeuw herhaaldelijk voorkomt. De overdreven
bmging van het lichaam van zoovele 14e eeuwsche figuren is verdwenen
om plaats te maken voor een natuurlijk rusten op één heup. De stijlfaze
der Zalt-Bommelsche figuren komt ongeveer overeen met het vroege
Werk der van Eycken. Catharina is te vergelijken met de Madonna-in-de-
kerk, te Berlijn, die eveneens gekleed in een wijdgeplooiden mantel, het
even-neigende hoofd door een kroon gedekt, meer schijnt te zweven dan
te staan in de kerkruimte.

In het Centraal museum te Utrecht bevinden zich gietvormen en frag-
menten van eenige pijpaarden beeldjes, meest uit het tweede kwart van
de 15e eeuw, afkomstig van een te Utrecht gevestigde fabriek. Ook deze
beeldjes roepen de herinnering op aan de kunst der van Eycken. Aesthe-
tisch staan zij op een hoog pijl. De plooien der gewaden zijn vloeiend
en natuurlijk. Vergelijken wij deze beeldjes met de snijwerken in Zalt-
Bommel dan lijkt de hypothese niet te gewaagd, dat de beeldsnijder der-
gelijke pijpaarden figuurtjes uit het eerste kwart der eeuw voor oogen
heeft gehad en misschien daarnaar heeft gewerkt.

Het vloeiende der vormen, ook wat de manlijke figuren betreft te Zalt-
Bommel, schijnt onze veronderstelling te steunen.

Waarschijnlijk werkten te Zalt-Bommel twee houtsnijders n.1. een mees-
ter met een van hem afhankelijk helper. Van de hand van den meester
^JQi naar wij meenen, de vrouwelijke heiligen, terwijl de beide manne-
lijke figuren in hoofdzaak door zijn helper gemaakt zullen zijn. ^
De bouwgeschiedenis van de kerk zou een ontstaan der banken omstreeks
1400 reeds mogelijk maken. De stijl der figuren doet ons aannemen, dat
«j tegen 1425 gereed kwamen.

VIANE N - De Nederlandsch-Hervormde Kerk (Maria Hemelvaart)
te Vianen bezit een fragment van een koorbank. De bank heeft armleg-
gers gesteund door schalkjes met gladde kapiteeien en ronde tusschen-
leuningen met door een bladmotief gevormde knoppen. Boven deze, waar-

Zie W. Vogelsang in Kunstgeschiedenis der Nederlanden, pag. 90.

-ocr page 44-

schijnlijk laat 15e eeuwsche banken, verheft zich een Renaissance hek met
fraai gesneden pilasters met kandelaber-ornament en korinthische balu-
sters, overeenstemmend in stijl met de in 1570 ontstane banken te Rhenen.

S. JANSKERK TE UTRECHT - De kapittelkerk van S. Jan,
te Utrecht, had in de 14e eeuw koorbanken, die zijn verdwenen.» De zit-
plaatsen der 15e eeuwsche koorbanken zijn verwerkt in 17e eeuwsche
banken, die zich in het Noorder dwarspand bevinden. De geverfde houten
zitplaatsen zijn van weinig belang, doch twee ervan bezitten nog miseri-
cordes met beeldhouwwerk. ^

De eerste stelt voor een knielende, manlijke figuur, die de linkerhand
opgeheven houdt. Zij is tamelijk zwaar gesneden, doch de toestand waar-
in dit werkje zich bevindt maakt het moeilijk er een oordeel over te vor-
men. De figuur is tevens geschonden. Een dergelijke figuur komt voor te
Breda.

De tweede misericorde laat een vos zien, zwemmend in golvend water,
tusschen drie eenden. Deze voorstelling komt op analoge wijze voor aan
de banken van de Martini-kerk, te Emmerik. Daar niet alleen het onder-
werp, maar ook de wijze van weergeven van de episode uit het dieren-
epos te Utrecht en te Emmerik hetzelfde is, zoo is het zeer wel mogelijk,
dat de beeldsnijders van Utrecht ook in de Duitsche stad werkten. Het
rijke en fraaie beeldhouwwerk der Emmeriksche banken heeft een sterk
Nederlandsch karakter. Het dateert van 1486. Vermoedelijk hebben dus
ook de banken van de S. Janskerk dergelijk beeldhouwwerk gehad, doch
niets schijnt daarvan te zijn gespaard gebleven. De dateering dezer ban-
ken moet kort voor 1486 gesteld worden.

ST JANSKERK TE 'S H E R T O G E N B O S C H - Het tegen-
woordige priesterkoor der vroegere Collegiale kerk, thans Cathedrale
basiliek van den H. Johannes den Evangelist te 's Hertogenbosch is vóór
1415 gereed gekomen. ^ In dien tijd waren de negen openingen tusschen
de pilaren der absis en der aansluitende, meest Oostelijke koor-travée, van
het deambulatorium gescheiden door een dubbele steenen zitbank. Aan
de zijde van den kooromgang was die zitbank lager dan aan de zijde

» Zie blz. 12.

' Het Centraal Museum te Utrecht bezit gipsafgietsels van deze miseri-
cordes.

* J. Mosmans. De St. Janskerk te 's Hertogenbosch (1931).
28

-ocr page 45-

nooao

ß

L

Â

f

gt;

3gt;
P

d

ß

a

M

6EHEEL niEUW

D

I - 'S HEBTOQENBOSCH

-ocr page 46-

van het koor. Op dit laatste gedeelte zullen misschien leeken een plaats
hebben kunnen vinden, terwijl ruggelings met dezen de priesters op de
hoogere bank in het koor zaten.

Spoedig hierna werden echter de openingen tusschen de pijlers van het
eigenlijke koor, met muren van ± S^/^ meter hoogte dicht gemaakt. Hier-
tegen kwamen eenvoudige houten banken te staan, die een voorloopig
karakter droegen. Dat men het plan had aan beide zijden van het koor
banken aan te brengen blijkt uit de basementen der koorpijlers, die aan
de koorzijde een ongedetailleerd, summier profiel vertoonen.
Omstreeks 1427 gaf Amoldus Bock bij testamentaire beschikking 100
oude, gouden kronen voor de nieuwe getimmerten of zetels in het koor.
In 1458 legateerde Ghiselhertus Bock er een niet nader vermelde som
bij. Hieruit volgt dus, dat men omstreeks 1427 met het maken der koor-
banken is begonnen, terwijl zij in 1458 klaarblijkelijk nog niet voltooid
waren.

Zooals gebruikelijk was zaten ook hier de hoogere geestelijken — in dit
geval de kapittelheeren — in de bovenste rij banken, terwijl de lagere
geestelijken in de benedenrij een plaats vonden. Met deze laatsten zaten
ook de schepenen der stad in de benedenrij der koorbanken. Tusschen
1567 en 1570 is aan de Oostzijde van de bovenste rij der Epistelzijde een
deel weggebroken (o.a. moet hier ook de dubbele, handvormige spiraal
geweest zijn als aan de tegenover liggende zijde) om plaats te maken voor
een bisschopsgestoelte.

Oorspronkelijk bevond zich voor het koor een Gothisch oxaal, waarvan
gedeelten in den grond zijn gevonden, die thans in het Centraal Museum
te den Bosch worden bewaard. In 1610 is dit oxaal door een nieuw ver-
vangen, dat op zijn beurt in 1866 werd weggenomen. Met dit oxaal ver-
bonden was het koorhek, waarvan twee reliëfs met de figuren van Lau-
rentius en Stefanus thans zijn aangebracht naast de Zuidelijke afsluit-
deuren der H. Sacramentskapel.^ Deze heiligenfiguren kunnen eveneens
niet ouder zijn dan 1610, doch klaarblijkelijk zijn zij imitaties van
oudere, Gothische beelden. Het bestaan van een ouder koorhek wordt
bovendien bevestigd door de opdracht, die het kapittel van Oirschot in
1508 gaf, om voor de S. Pieterskerk aldaar een koorgestoelte te maken dat

^ De toestand, zooals die in de 17e eeuw was, vertoont een teekening van
P. Saenredam in het Britsch Museum. Zie P. T. A. Swillings, P. Saenredam

afb. 112.
30

-ocr page 47-

»iSal gijn op alle manieren als dat gestoelte is tot Sinte Joannis ten
Boschquot;, ^ In die opdracht wordt gesproken van „een dobbel doer in die
middeltquot;, die klaarblijkelijk te den Bosch voorkwam, wat ook overeen-
stemt met den vorm van het oude oxaal. ^

Laler besluit men te Oirschot, dat dit „een dobbel doer ——- sal sijnquot;,
«gebroeken in vierenquot;, en met de beelden van Petrus en Nicolaas, dus
eenigszins afwijkend van den Bosch.

Tijdens de Hervorming heeft het beeldhouwwerk der banken nogal ge-
leden. Van 1877 tot 1881 werden de banken gerestaureerd door H. van
der Geld. Dit geschiedde op de toen gebruikelijke wijze: men vulde de
ontbrekende gedeelten aan of verving de beschadigde —- door nieuwe —,
daarbij trachtend in een Gothischen stijl te werken. Op oorspronkelijke
lichamen werden 19e eeuwsche koppen geplaatst, terwijl men er zorg
Voor droeg, dat de naden zooveel mogelijk onzichtbaar werden. Vermink-
te attributen werden door nieuwe — vervangen; voor sterk beschadigde —
of misschien geheel verdwenen figuren, sneed men nieuwe van een neo-
Gothisch karakter. Dat hiertegen uit een historisch oogpunt bezwaren
heslaan spreekt vanzelf, doch ook in aesthetisch opzicht springt het
nadeel van een dergelijke restauratie-methode bij de Bossche koorbanken
het oog. De neo-Gothische deelen houden naast de oorspronkelijke
figuren niet alleen geen stand maar door het onoorspronkelijk product
^an dergelijke nijverheidsuitingen tusschen werkelijke kunstwerken te
plaatsen ontstaat een disharmonie in het geheel.

Zijn de heiligen-figuurtjes en de koppen uit het atelier van der Geld dus
Weer terug te vinden tusschen het oorspronkelijke beeldhouwwerk, moei-
hjker is dit waar het de fantastische dierfiguren betreft, omdat in dat
geval vergelijking met eender gevormde monsters niet mogelijk is. Ten-
slotte is het de vraag of de herstellingen uit een iconografisch oogpunt
Wel altijd juist zijn geweest en of niet zin en beteekenis der beeldver-
Mering door de restauraties voor ons minder duidelijk is geworden.
® banken vormen aan iedere zijde twee rijen. Iedere benedenrij telt
zitplaatsen en is tweemaal onderbroken om een doorgang te geven
naar de bovenrijen. Ieder der bovenrijen telt 15 zitplaatsen en is twee-
®iaal onderbroken door zuilen van het koor. De achterste rijen zijn voor-
zien van een achterschot met kwartcirkelvormige overhuiving. De uit-

Zie bij Oirschot.

^le Mosmans t.a.p. blz. 435 e.v.

-ocr page 48-

einden der bovenste rijen vertoonen dubbele band-spiralen, waarvan de
windingen met beeldhouwwerk zijn gesierd. Alleen aan de Zuidelijke rij
ontbreken deze spiralen, zooals wij zagen, aan de altaarzijde.
Over de kerk en de koorbanken schreven achtereenvolgens L. C. Heze-
mans^, die van 1863 tot 1909 werkte aan de restauratie der kerk,
Dr C. F. X. Smits ^ en J. Mosmans. - Hezemans had de banken nog ge-
kend vóór de restauratie en vermeldt enkele der lacunes, die het beeld-
houwwerk te zien gaf.

Smits en Mosmans hebben vooral de zeer interessante iconografie der
banken besproken en de beteekenis van verschillende onderdeelen nage-
speurd, waarbij zij een enkele maal van verschillende inzichten blijk

gaven. *

Aan de Noordzijde laat de Westelijke dubbele spiraal het Laatste Oordeel
zien (A) Beneden is de opstanding der dooden weergegeven en de
marteling in de hel, voorgesteld door een menigte verdoemden in een
ketel met kokend water. Duivelen voeren de verloren zielen mee; op den
rug van een duivel wordt een naakte vrouw meegenomen. Links knielt
een der opgestanen en ziet biddend omhoog. In het midden tusschen
beide spiralen dringen drie gestorvenen naar de hemeldeur, waarvoor
Petrus de wacht houdt. Daarboven stijgen de zaligen op naar de figuur
van Christus, die op den top van de bovenste spiraal troont. Aan zijn
rechterzijde knielt Maria, aan zijn linkerzijde Johannes. Als eenige restau-
ratie van belang meen ik in dit gedeelte de handen van Christus te kun-
nen aanwijzen.

Naast deze spiraal, onder een baldakijn, staat Paulus, met het gelaat naar
de Zuidzijde gericht. In de linkerhand houdt hij het boek, in de rechter-

^ L. C. Hezemans. De St. Janskerk te 's Hertogenbosch (1900).
' Dr C. F. Xavier Smits. De Kathedraal van 's Hertogenbosch (1907).
' J. Mosmans. De St. Janskerk te 's Hertogenbosch (1931).

Gaarne wil ik ook hier een woord van dank brengen aan den heer
J. Mosmans, die zoo vriendelijk was met mij samen de koorbanken nog
eens nauwkeurig te onderzoeken en van wiens grondige kennis der in de
moderne „Bouwhutquot; bewaarde sculptureele versieringen ik mocht pro-
fiteeren.

° Zie bij de beschrijving der koorbanken: plattegrond I. De uiteinden der
bovenrijen zijn aangeduid met de letters A. B. C. en D. en de wangen aan
de uiteinden der benedenrijen met E. F. G. en H. De buitenste dekstuk-
ken zijn aangegeven met de cijfers 1, 2, 3, en 4, de overige dekstukken
met de letters a t/m h.

-ocr page 49-

tand het zwaard. De rechterhand met het zwaard is nieuw en ook de
öeus is gerestaureerd.

Paulus staat op het kapiteel van een kleinen, zeskanten pijler. Voor deze
pijler staat een Evangelist, die geheel nieuw is.

De benedenwang (onder de spiraal) laat den Luikschen martelaar, den
H. Lamhertus zien, in bisschoppelijk gewaad, in de rechterhand den bis-
schopsstaf, op de linkerhand de Luiksche- of Maastrichtsche- kerk. (Smits
meende hierin den H. Willebrordus te moeten zien mèt den Dom van

Utrecht).

De Oostelijke dubbele spiraal van deze bankenrij (B) is iets anders ge-
vormd dan de Westelijke-. Zij heeft den 3-vorm, waarvan de uiteinden
sterk zijn omgekruld. Zij is gevuld met bladwerk en wijnranken. Boven
deze voluut zit de H. Helena in een wijduitplooiend gewaad, een kroon
op het hoofd. Naast deze voluut staat — evenals Paulus aan de West-
zijde — hier een vrouwelijke heilige, in een om het middel, door een
ceintuur saamgehouden kleed, waarover een mantel wordt gedragen. In
de rechterhand houdt zij een zwaard, in de linkerhand een boek. Om
het hoofd heeft zij een krans margerieten. De hand met het zwaard en
de hand met het boek zijn nieuw. Zekerheid omtrent de identiteit be-
staat daardoor niet. Dr Smits noemt haar Dyniphna.»
Mosmans meent eerder de H. Agnes in haar te moeten herkennen.
Onder haar staat Barbara (geheel nieuw). De benedenwang aan deze
2yde vertoont de Madonna (nieuw). De dubbele spiraal aan de West-
kant der Epistelzijde (C) is gewijd aan de geschiedenis van den kerk-
Patroon, Johannes den Evangelist. In de onderste spiraal knielt Johannes
^oor Christus, die, zelf gezeten, zijn apostel de hand op het hoofd legt.
Hier is dus voorgesteld de beroeping van Johannes als discipel van Jezus
®n niet zooals Smits meende, de apostel met zijn bekeerden leerling uit
Epheze. De zittende figuur heeft lang over den nek neervallend haar en
een tamelijk korten, puntigen baard. De knielende figuur is jeugdiger,
heeft een meer rond gelaat en breeder uitstaand haar. Met dit gezichts-
type wordt Johannes ook hooger weergegeven. Volgen wij de spiraal, dan
zien wij vervolgens Johannes, schrijvend aan zijn Evangelie, vóór hem
de adelaar. In het midden is in een groep van drie personen de poging
'Weergegeven om Johannes een beker met vergiftigden wijn te doen le-
digen. Daarna volgt zijn marteling in de kokende olie. Tenslotte wordt

In 1442 was het Hospitaal van de H. Dymphna gesticht.
3nbsp;33

-ocr page 50-

de bovenste spiraal gevuld met een geopend graf waaruit een spreukband

komt en waarom heen drie personen staan. Hier is eerder Johannes'

Hemelvaart weergegeven dan de opwekking van Drusiana, daar wij noeh

den Evangelist zelf, noch de uit den dood herrezene zien. Boven op de

voluut troont tenslotte Johannes als oudere man in een wijden mantel

gekleed, een geopend boek, de Openbaring bevattend, in de handen.

Naast deze voluut, tegenover Paulus, staat hier de Apostel Jacobus Maior

een grooten hoed op het hoofd, op welks opgeslagen rand de pelgrims-

schelp is afgebeeld. In de linkerhand houdt hij een boek. De rechterhand

- met staf - is nieuw. Onder hem staat een Evangelistenfiguur, die ge-
heel meuw is.

De benedenwang laat Petrus zien, met een gesloten boek, sleutels in de
hand en sleutels aan den gordel. De wang aan de Oostzijde (D) vertoont
Michael, zich half omwendend, terwijl hij met het opgeheven zwaard een
duivel aan zijn voeten een doodelijken slag toebrengt.
Wat de onderste rijen betreft, zoo heeft de Noordelijke rij aan de West-
zijde een wang met Johannes den Dooper (E) die het Lam op de linker-
hand draagt. (De rechterhand is nieuw). Hij is omlijst door steunberen,
die een ezelsrugboog dragen. Links en rechts hoven dezen boog zijn
Engelen weergegeven met muziekinstrumenten.

De Oostelijke wang van deze rij (F) vertoont Catharina, een kroon op het
hoofd, het zwaard in de linkerhand; aan haar voeten de koning. Op de-
zelfde wijze als Johannes de Dooper. is zij vergezeld van Engelen. Hier
dragen deze spreukbanden.

De Zuidelijke bankenrij heeft aan de West-zijde Johannes den Evangelist
(G) met wijduitstaand haar, een kelk in de linkerhand. Hezemans ver-
klaarde in 1866, dat deze figuur (een jongeling voorstellend) onherken-
baar was geschonden. Zij is sterk gerestaureerd. Het gelaat is nieuw, even-
als de handen, dus ook het attribuut. Het is twijfelachtig of hier wederom
Johannes de Evangelist was afgebeeld, nadat reeds een geheele dubbele
spiraal aan hem werd gewijd. Boven Johannes dragen de Engelen Passie-
werktuigen.

Aan de Oostzijde zien wij Antonius den Heremiet (H), in de linkerhand
het boek en de bel houdend, de rechterhand steunend op de kruk, terwijl
aan zijn voeten het varken is weergegeven. Ook hij wordt vergezeld door
musiceerende Engelen.

Boven deze vier wangen zien wij vier dekstukken.

1°. Boven Johannes den Dooper is een Kruisigingsgroep aangebracht (1),
34

-ocr page 51-

die geheel nieuw is. 2°. Boven Catharina is een groep, die de biecht voor-
steh (2). Zij bestaat uit drie figuren: rechts een vrouw, die knielt voor den
priester, die in het midden is gezeten, links een man, die achter den
priester knielt. De figuren links en rechts zijn geheel oud. Van de middel-
ste figuur is het hoofd en het bovenste deel van het lichaam, n.1. de kraag
van de pij, met de beide schouders, nieuw. De restauratie heeft hier op
geraffineerde wijze plaats gehad. De naad tusschen het oude- en het
meuwe gedeelte is bijna niet te vinden. 3 Boven Johannes den Evangelist
zien wij een groep van Christus, biddend in den hof van Gethsemane en de
slapende discipelen (3). Deze groep is in hoofdzaak oud. 4°. Boven An-
tonius is een groep van drie figuren, die men vroeger voor een afbeelding
van de Mis hield (4). De voorste figuur is een priester, in koorhemd, die
~~ zeer klein van gestalte — nog maar juist kan zingen uit het antiphona-
rium, dat op een lezenaar voor hem ligt. Achter hem staat een tweede
geestelijke, eveneens in koorhemd, over den linkerarm een dwaal en voor
de borst een boek houdend. Ook deze figuur is zingend voorgesteld. De rij
Wordt gesloten door een derde figuur, met een zak met geld opzij, wiens
geheele gestalte, dikke buik en spottende lach een sterk satyrischen indruk
®aken. Mosmans heeft in deze groep een Commemoratie voor overledenen
gezien. Hij vraagt zich af of de derde figuur misschien een betaalde zan-
ger 18. Voor mij heeft ook de voorste figuur een satyrisch karakter. Wan-
neer wij het gelaat van deze ahnormaal-kleine menschfiguur en face nauw-
keurig bekijken — waarbij wij in gedachten den beschadigden neus in den
oorspronkelijken staat moeten herstellen — dan hebben de vouwen en
plooien in het gelaat en om de oogen iets ruws en afstootends, waarmede
et recht omlaag gekamde stugge haar overeenstemt. De achterste figuur
acht m.i. om het spel van de voorste, waarvan misschien de middelste
iguur de dupe is. Zoo acht ik het ook niet onmogelijk, dat ook in „de
lechtquot; een satyrieke trek zit. De knielende vrouw, in wier gelaat men
eerder opgewektheid dan ernst kan zien aan de eene zijde van den priester,
e knielende man, wiens gelaat helaas is geschonden, aan de andere
^jde - . jjjj. 'g ggjj ongewone wijze om de biecht weer te geven!

eze beide dekstukken waren voor de leeken toenmaals nauwelijks zicht-
baar en wij zien meer, dat in de voorstellingen, die alleen onder de oogen
^ r priesters kwamen een wereldsch element optreedt,
e heer Mosmans heeft, met fijn gevoel voor de symboliek der koor-
anken. opgemerkt, dat deze eind-dekstukken kruiswijs met elkaar cor-
'espondeeren. Met den Kruisdood houdt de Commemoratie voor overle-

-ocr page 52-

denen verband, met Christus' eenzaam gebed in Gethsemane de biecht
voor den priester.

Aan de wangen bij de doorgangen zijn, twee aan twee, kerkvaders, profeten
en monniken weergegeven, d.w.z. aan de Zuidzijde zien wij Hieronymus
met den kardinaalshoed en Gregorius als paus, vervolgens een profeet met
een schriftrol en een profeet met een boek. Aan de Noordzijde vinden wij
eveneens twee profetenfiguren, respectievelijk met boek en schriftrol en
dan, kruiswijs tegenover de kerkvaders, de beide monniken, die misschien
geïdentificeerd moeten worden als Thomas van Aquino en Benedictus.
Moeilijker is de verklaring der dekstukken boven deze wangen. Aan de
Zuidzijde zien wij — wederom van het Westen af te beginnen — achtereen-
volgens:
a. Twee monsters met menschengezichten, die elkaar den rug
hebben toegekeerd. De een houdt tusschen de handen een soort doosje of
buidel, vermoedelijk met geld, de andere, spottend omkijkend, wijst naar
zijn metgezel. Deze figuren schijnen oud te zijn, behoudens eenige vemieu-
wmgen aan den kop van de eerste figuur,
h. Een bootje, voortgetrokken
over het water door een zwaan. In de boot is een krijgsman, gewapend met
schild en bijl. c. Twee aan een tafel gezeten schrijvende monniken. Naast
hen staat een kerkje. Aan dit dekstuk is wel het een en ander vernieuwd,
maar de beide monniken zijn toch wel in hoofdzaak oud.
d. Een leeuw,'
die een hinde verscheurt, ruggelings met een basiliscus. Het eerste dier is'
oud, het tweede, vernieuwd.

Aan de Noordzijde zien wij achtereenvolgens van West naar Oost: e. Een
basiliscus en een kameelachtig dier. De koppen zijn vernieuwd. /. Een
olifant en een buffel met — vernieuwden — menschenkop.
g. Drie figuur-
tjes, waarvan de meest rechtsche de handen voor het gezicht heeft ge-
slagen, en een basiliscus, die hen schijnt te bedreigen. Het hoofd van de
middelste figuur is nieuw.
h. Noach's dronkenschap. Hij ligt, met één
hand onder het hoofd, tusschen wijnranken en druivetrossen. Aan zijn
voeten staat een schaapje.

Smits meende in deze acht dekstukken, de zeven hoofdzonden te moeten
zien, terwijl de ridder in het bootje, de Brabantsche Zwaanridder Brabo
Sylvius zou voorstellen. Mosmans geeft een iets vrijere verklaring van de
verschillende groepen. Hij vereenigt ze tot paren en ziet daarin ondeugden
waarvoor de geestelijken speciaal zich moesten behoeden. Zoo zou het
eerstgenoemde dekstuk: de sphinxfiguur met het geld en zijn metgezel
een waarschuwing zijn tegen het vergaren van rijkdommen zonder deze
voor goede doeleinden te gebruiken, terwijl de daartegenover liggende

-ocr page 53-

zwaneridder op het kwaad der afwezigheid der geestelijken van hun
standplaats zou duiden, waarbij de prebenden elders werden verteerd. De

leeuw met de hinde roept dan het „Fratres-vigilate-quoniam

tamquam leo rugiensquot; in de herinnering, waartegenover de schrijvende
monniken een voorbeeld van plichtsbetrachting moeten verbeelden. Werd
hier dus de waakzaamheid aanbevolen, in Noach en zijn daartegenoveiv
staande drie zoons zou de onmatigheid en de ontucht worden gehekeld,
terwijl de olifant en de buffel met de beide andere dieren de ongebonden-
heid zouden symboliseeren.

In de Inleiding herinnerden wij er reeds aan, hoe op het eind der 14e
eeuw, de voorstelling der hoofdzonden veel belangstelling had, en hoe de
Dieta Salutis de beteekenis aangaf, die men aan verschillende dieren
moest toeschrijven, doch dat in de beeldende kunst zeer vaak variaties
voorkomen op de beschreven combinaties van dierfiguren met bepaalde
eigenschappen. Waar het dieren— de kameel(?), den basiliscus, den olifant
en den buffel, welke tenslotte nog gedeeltelijk nieuw zijn — betreft, zoo
moet een zoeken naar de bepaalde eigenschappen, die zij weergeven,
vruchteloos blijven. Wij moeten volstaan met op het verschijnsel te
wijzen, dal hier, evenals aan de kerken zelf, de zonden, de karaktertrekken
of de eigenaardigheden zijn gesymboliseerd, die uit „de wereldquot; komen.
Wat de eerstgenoemde dekstukken aan de Epistelzijde betreft, zoo komt
het mij niet onmogelijk voor, dat hier op de groepen wordt gezinspeeld,
die in de koorbanken een zitplaats vonden: n.1. de schepenen, dus de
vertegenwoordigers der burgers, de geestelijkheid en tenslotte de zoogen.
zwanebroeders, de aanzienlijken. De vleugels van den als grover gekwa-
lificeerden burger met het breede gezicht, zijn die van een basiliscus,
de vleugels van den als geestelijke gekleeden sphinx, wiens gelaat ons,
helaas, niet meer de origineele trekken laat zien, zijn die zooals zij ook
aan de Engelen werden gegeven. Tegenover deze beiden is de ridder in
de door een zwaan getrokken boot uitgebeeld. De confratemiteit van de
Lieve Vrouwe Broeders, in 1318 ingesteld door Gerard van Uden, Heer^
van Herpen, telde 36 gewone broeders en 4 doorluchtige Swanebroeders.
Misschien vonden dezen hun zitplaatsen, daar waar de Swaneridder is
aangegeven. De dekstukken a en b aan de Epistelzijde behooren ver-
moedelijk wel bij elkaar en geven dus eenigszins de standen aan. Dat
hierbij gpot was veroorloofd, in de uitbeelding, is niet ongewoon.
Los van deze beide dekstukken staan dan de volgende- waarbij inder-
daad de schrijvende moimiken in verband dienen gebracht te worden

-ocr page 54-

ZOOM vooMellen De o„t tnbsp;die .ijQ

heihg sactament en hen daaraan lin A T„, J f jnbsp;?

»jn ,ech,. en Jink, .eCT pet^ /nbsp;'»»'■'«quot;'»g«»

~ de verWdin, „n hrc^^rdorin ^.

iit^er cirr - ^

™l?dnbsp;we ,dnbsp;n.a, .

JerwiJI denbsp;nie, ,o. djnbsp;, lfnbsp;r»

.an de .eexelijkbeid v„„, o„,en „ellen. De dnbbele .pLal.l'^fr.rf

-ocr page 55-

bleef draagt de H. Helena, wier naam onverbrekelijk met de oudste ge-
schiedenis der kerk is verbonden.

Naast deze spiraal is weer een der vrouwelijke heiligen van de kerk
uitgebeeld. (Agnes of Dymphna).

Trad aan de Westzijde de kerkelijke idee om zoo te zeggen naar buiten,
bier bij het altaar richt zij zich op het innerlijk leven der kerk. Tusschen
heiden in is datgene uitgebeeld, waarop de kerk steunt en wat haaf
kracht geeft naar buiten. Dit zijn de oude profeten, die de komst van
Christus verkondigen, de kerkvaders, die met hun wijsheid het geloof
opbouwden en verdedigden, de geestelijke orden, die het bevestigden.
Tusschen hen, naast hen, kwamen de priesters te zitten in de koor-
stoelen.

Het geheel der koorbanken vormt dus weer een synthese der Christelijke
wereld, terwijl tevens een verbinding is aangegeven tusschen de hoogere
Wereld, die de geestelijkheid schept op en om het altaar en de aardsche
Wereld der leeken. Van deze gedachten-uitbeelding zijn de kruiswijs-
eorrespondeerende dekstukken een onderdeel. Maar uit die wereld komen
ook de wereldsche elementen, de standen, de verzoekingen, de zonden, in
de dekstukken verzinnebeeld.

De makers der koorbanken en hun beeldversiering zijn onbekend. De
stijl der figuren laat zien, dat deze in verschillende perioden zijn ont-
staan, terwijl voornamelijk twee invloeden er op inwerkten: een Noord-
Nederlandsche en een Zuid-Nederlandsche.

Toen men aan de koorbanken begon, bezat de kerk uitwendig reeds een
rijke beeldversiering in steen, waarvan verscheidene reliëfs aan de wind-
hergen der koorkapellen nog niet zoo lang te voren voltooid waren.
Inwendig bezat de kerk altaren met gebeeldhouwde versiering, waarvan
ons een tweetal in de documenten nader wordt aangeduid. Tijdens de
Werkzaamheden aan de koorbanken werden nog meer altaren besteld of
gekocht. Het kan zijn nut hebben na te gaan, voor zoover mogelijk, van-
waar dit beeldhouwwerk betrokken werd, omdat daaruit misschien con-
clusies kunnen worden getrokken omtrent de makers der koorbanken of
althans de stijl der koorbanksculptures eenigermate kan worden ver-
klaard.

Tusschen 1416 en 1418 was voor de kapel der O. L. Vrouwe-broederschap
een altaar vervaardigd met een beeldversiering in steen, welk altaar in
1425 werd gewijd. ^ Waar de kerk juist een zoo rijke beeldversiering in

^ Zie Mosmans. t.a.p. blz. 205 e.v.

-ocr page 56-

steen had gekregen, die misschien nog niet geheel voltooid was, is het
zeer wel mogelijk dat dezelfde beeldhouwers, die aan de uitwendige
sculpturen hadden gewerkt, ook dit altaar vervaardigden.
Ongeveer ter zelfder tijd werden voor deze kapel ook koorbanken ge-
maakt, naar uit de rekeningen van 1421/2 blijkt, waarin wordt gesproken
van „die stoelen te sniden daer die sanger op sittenquot; en later „doe si ons
lectrinen maectenquot;. ^

Het St. Catharina-gilde bezat een altaar voor Maria en de H.H. Gertrudis,
Batholomeus en Catharina, dat door den vice-plebaan Gbiselbertus de
Bakel in 1418 werd hersticht en opnieuw gedoteerd. In den altaarwand
waren de martelingen van de H. Catharina met verfijnde kimst in hout
uitgestoken en zwaar verguld. ,4)aarbij was de compositie van den beeld-
houwer zóó levendig, dat het voorgestelde lijden der martelares den be-
schouwers de tranen uit de oogen drongquot;, (manuscript Bourg. Bibliotheek
No. 8472).^ Wij weten niet of dit altaar te 's Hertogenbosch was gemaakt.
Het vermoeden rijst, dat dit niet het geval was, wanneer we lezen, dat de
leden van de O. L. Vrouwe broederschap in 1432 een verguld altaar op
keur uit Antwerpen lieten komen, terwijl zij in 1444 opnieuw met een
Antwerpsch meester over een altaar onderhandelden. Bekwame beeld-
snijders, wier werk het was houten beelden te maken, scheen den Bosch
dus waarschijnlijk toen nog niet te bezitten. De plaatselijke beeldhouwers
waren dus vermoedelijk „metselrijsnijdersquot;. Zij maakten het steenen altaar
voor de O. L. Vrouwe broederschap en bet is niet onmogelijk, dat ook
zij de tegelijkertijd of kort daarna vervaardigde banken in deze kapel
sneden.

In 1445/6 — nadat de onderhandelingen met den Antwerpschen meester
klaarblijkelijk tot niets geleid hadden — maakte de O. L. Vrouwe broe-
derschap echter afspraken met een zekeren Jacob van Laer over een
nieuw te vervaardigen altaar. In 1449/50 werd het oude altaar afgebroken
en men behielp zich vervolgens met een schets van het nieuwe, die op een
houten bord was uitgespannen. Eerst in 1459 werd het geprojecteerde
snij- en beeldhouwwerk aanbesteed. In 1463 scheen alles zoover gereed
te zijn, dat Albrecht die Maelre de losse stukken en beelden, benevens de
nog te beschilderen altaardeuren mee naar zijn werkplaats kon nemen
om ze te vergulden en van kleuren te voorzien. Bij een brand echter werd.

1 Zie Mosmans t.a.p. blz. 196 e.v.
idem t.a.p. blz. 333/4.

-ocr page 57-

wat hij van het altaar in huis had, geschonden. Enkele beeldjes konden
later nog door „den dooven beeltmaker opt hijnthamereindquot; worden ge-
taxeerd en vervolgens worden verkocht aan het St. Geertruiklooster. Deze
losse beelden werden dus klaarblijkelijk te 's Hertogenbosch gemaakt. Men
deed er wel lang over n.1. van 1459 tot 1463. Niettemin gingen dezelfde
broeders in 1475/6 wederom te Antwerpen een altaar bezichtigen om dit
eventueel te koopen. Dit scheen echter niet te voldoen. Men bestelde er
althans een bij Meester Ariaen van Wesel „den beeldmaker van Utrecht
afquot;.

Bezien wij nu het beeldhouwwerk der koorbanken, dan herkennen wij
daaraan als de oudste deelen de reUëfs met Lambertus (A) en met Petrus
(C). Lambertus is in een begin 15e eeuwschen stijl gesneden, die nog her-
innert aan 14e eeuwsche figuren. Het lichaam buigt over naar links, zonder
dat daarbij sprake is van een natuurlijk staan of het leunen op één heup.
Het gewaad valt voor het lichaam neer met enkele schotelvouwen en ver-
bergt het lichaam, waardoor de anatomie van dit laatste onduidelijk is.
De figuur maakt dus een conservatieven indruk. Levendiger is echter het
gelaat van den heilige weergegeven, waardoor het min of meer contras-
teert met het lichaam. De vorm van dit gelaat is rond en vol. De kun-
stenaar heeft er op naturalistische wijze huidplooien en groeven in aan-
gegeven.nbsp;, . , .nbsp;j
Onmiddellijk nadat deze benedenwang klaar was, of misschien reeds
terwijl men er aan bezig was, werd aan de dubbele spiraal daarboven,
met het Laatste Oordeel (A) begonnen. Door de figuren daarin nu schijnt
het reeds boven uitgesproken vermoeden, dat de „metselrijsnijdersquot;, die
aan de steensculptuur hadden gewerkt, ook wel hun krachten op de hout-
sculptuur moesten beproeven, te worden bevestigd. De naakte figuren laten
vaak aan beeldhouwwerken in steen denken. Zij zijn wat stijf en wat
onhandig gesneden, zonder veel inzicht in de anatomie van het men-
schelijk lichaam. Nu zijn de reliëfs van de windbergen afkomstig, momen-
teel bewaard in de bouwloodsen der kerk, helaas zoo sterk verweerd, dat
de details der figuren onherkenbaar zijn geworden, waardoor een eenigs-
zins nauwkeurige vergelijking met de
koorbanksculptures niet meer mo-
gelijk is. Er is echter één figuur, van een Bosschenaar, ontstaan tusschen
± 1400 en ± 1420, die in vorm en massa van het geheele gelaat en van
het haar overeenkomst vertoont met Petrus in de koorbankspiraal. Op
zichzelf vormt deze vage gelijkenis een te zwak aanknoopingspunt om er
verdere conclusies uit te trekken, doch gezien in verband met wat wij

-ocr page 58-

hierboven schreven, versterkt het toch ons vermoeden, dat de latere
reliëfs van de windbergen en de oudere koorbank-sculpturen van één-
zelfde atelier afkomstig zouden zijn. Tegelijkertijd kunnen wij dan op-
merken, dat de reliëfs boven de deuren van het Zuider transept, in een
lateren stijl zijn uitgevoerd en nog moesten gemaakt worden, toen men
aan de koorbanken reeds was begonnen.

Iets vrijer dan de figuurtjes van het Laatste Oordeel zijn die van de
Johannes-geschiedenis aan de tegenoverliggende zijde (C). Het aantal
personen is geringer en daardoor zijn zij ieder afzonderlijk wat grooter en
bewegen zij zich gemakkelijker. Na het „Laatste Oordeelquot; zal men aan de
Johannes-geschiedenis zijn begonnen.

Uit deze vroege periode in het ontstaan der koorbanken stamt nu ook
het reliëf met Michaël (D). Hij wendt zich om teneinde den duivel te
treffen, doch de figuur maakt zich niet los uit het vlak. Wat daardoor
onze aandacht het meest heeft is de omtreklijn, de silhouet. Het gelaat
is ovaal, de handen zijn klein en fijngesneden. Ofschoon dit werk niet lang
na den H. Lambertus en het Laatste Oordeel kan ontstaan zijn, spreekt er
toch een andere invloed uit dan die der beeldhouwkunst in steen. Hier
denken we aan Zuid-Nederlandsche kunst en vooral aan de schilderkunst
van Rogier van der Weyden.

Zooals wij nader hopen aan te toonen is er een lacune tusschen de boven
beschreven deelen der koorbanken en al het overige beeldhouwwerk. Na-
dat de benedenwangen en de spiralen gereed waren, heeft vermoedelijk
het werk geruimen tijd stil gelegen om daarna te worden voortgezet.
De figuren, die de spiralen bekronen: Christus tusschen Maria en Johan-
nes, Johannes op Patmos en Helena, zijn veel rijper dan de figuren in de
spiralen. Zij hebben een natuurlijkheid en een losheid in de gewaad-
plooing, die in het oudere werk ontbreekt. Er is een sterker psychisch
element in de uitbeelding der voorgestelden gekomen. Ook de reliëfs der
benedenrijen vertoonen een ontegenzeggelijk jongere stijlfaze, dan die der
bovenrijen. De gewaden van Johannes den Dooper, Catharina en Antonius
(Johannes de Evangelist laten wij wegens te sterke restauratie buiten
beschouwing) zijn meer gevarieerd, dan die der oudere figuren en meer
gecompliceerd geplooid. Zij zijn tamelijk dun en vertoonen een zekere
soepelheid. Onder de gewaden voelen wij het staan der lichamen beter,
dan dit bij Lambertus het geval was. In denzelfden tijd ongeveer zullen
Paulus, Jacobus en Agnes naast de spiralen zijn ontstaan, welke figuren
zonder twijfel van één hand zijn. Ook zij laten een fijne soepelheid in de

-ocr page 59-

fraai geplooide gewaden zien, waaronder wij de anatomie en den stand
van het lichaam thans duidelijk voelen. Met tedere en kiesche zorg zijn de
gezichten gesneden. Fraai is de spitstoeloopende kinlijn bij de vrouwelijke
heilige. Op enkele details is de kunstenaar op naturalistische wijze inge-
gaan, als: het haar van Agnes en de ceintuur met gesp, die zij om het mid-
del draagt. Deze beelden behooren tot het beste wat onze houtsculptuur
heeft voortgebracht. De kunstenaar, die hen vervaardigde beheerschte
uitnemend bet materiaal waarin hij werkte. Wij meenen ook hierin een
reden te zien om aan te nemen, dat thans een jongere generatie van
beeldhouwers dan de nog aan den steen gewende vervaardigers der oudere
figuren, aan het werk was. Wij meenen ook, dat deze jongere sculptures
niet vóór 1460 gedateerd moeten worden. Onder de gravures van den Bos-
schen bouwmeester Allard Duhamel komt n.1. een Petrusfiguur voor
staande op een met bladwerk versierd basement, op dezelfde wijze als
dit met de bovengenoemde beelden het geval is. ^ Ook in de plooien, in
den stijl, is er overeenkomst met de figuur van Pauhis en vooral met
den Jacobus.

Nu neemt men aan, dat Duhamel omstreeks 1440 is geboren en waar-
schijnlijk wel te 's Hertogenbosch (en niet te Leuven). Hij was loods-
meester in 1478. In zijn Petrus hebben wij dus een beeldtype, dat zeker
niet vóór 1460 is ontstaan.

Daar van Duhamel's hand eveneens gravures met architectuuronderdeelen
en decoratieve versieringen, bestemd voor de Bossche kathedraal bekend
zijn, zou het niet onwaarschijnlijk zijn, dat de drie bovengenoemde koor-
bank-figuurtjes door hem waren ontworpen. Doch dit is slechts een hypo-
these, waarvoor geen klemmend bewijs kan aangevoerd worden.
De wangen aan de doorgangen der benedenrijen, met dê kerkvaders, pro-
feten en monniken, vertoonen een anderen stijl dan de wangen aan de
buitenzijden. De gewaden zijn zwaarder, waardoor zij minder kleine
plooitjes hebben. De hoofden zijn wat grooter en de gezichten zijn breeder
of meer rond. Bij een enkele komen de jukbeenderen sterker uit, van
Gregorius heeft het hoofd een echten bolvorm. De houtsnijder is minder op
de details ingegaan, waardoor zijn figuren een wat forscheren indruk
maken. Het fijne, spitse van het Agnesfiguurtje naast spiraal B bijvoor-
beeld ontbreekt hier geheel. Deze beelden geven een stoerder soort men-

' Lehrs. Geschichte und Kritischer Katalog des Deutschen, Niederlän-
dischen und Französischen Kupferstiches. Tafel 200, no. 489.

-ocr page 60-

sehen weer, doch de karakters zijn niettemin goed getypeerd.
Door de wijze waarop het hout is gesneden, n.1. een minder sterk weg-
snijden en uithollen, waardoor de oorspronkelijke vormen: een ronde bol
voor het hoofd, de blokvorm voor het lichaam, enz. duidelijker te zien
blijven, toonen deze figuren overeenkomst met verschillende Noord-
Nederlandsche sculptures (Bolsward, Venlo). Zij onderscheiden zich van
de Zuid-Nederlandsche-, die meestal spitser, ranker, gedetailleerder en
daardoor tevens vaak schilderachtiger in de oppervlakte zyn.
Het laatst — uit den aard der zaak reeds — kwamen de dekstukken ge-
reed. Zij kenmerken zich vaak door een sterker zin voor realisme, zoowel
in geestelijk als in materieel opzicht. Dat wil zeggen, dat terwijl de
tafereelen van de Johannes-legende (C) nog een meer symbolisch karakter
dragen, de uitbeelding van Christus in Gethsemane (3) een direct tot
ons sprekende gebeurtenis is, waarvan het aangrijpende overtuigend werd
gekarakteriseerd. De spiraal-figuren spreken tot het verstand, dat de epi-
soden uit Johannes' leven te overdenken krijgt, het dekstuk noodigt uit
tot medeleven der emoties. De eenzame Christus is goed getypeerd (het
gelaat is bij het rechteroog helaas geschonden). Een aparte groep vormen
de slapende discipelen.

Realistisch in materieelen zin zijn de figuurtjes van het dekstuk met de
„Commemoratiequot; (4),rechtsbij het altaar.Met een groot gemak is vooral het
genreachtige laatste figuurtje weergegeven. Zijn wijze van staan, zija hou-
ding, het spottende gezicht, boden den kunstenaar klaarblijkelijk geen
technische moeilijkheden bij de uitbeelding. Het gezicht van dezen man is
verwant met dat van de vrouw, die ter biecht gaat (dezelfde proporties,
dezelfde neus). Ontegenzeggelijk zijn van één kunstenaar, wiens werk een
uitgesproken persoonlijk karakter draagt: Christus in Gethsemane, de
„Commemoratiequot; en de biecht. Waarschijnlijk zijn van hem al de dekstuk-
ken aan de Zuidzijde, benevens de biecht aan de Noordzijde. Van een hel-
per zijn afkomstig: de liggende Noach en de drie zoons van Noach met den
basiliscus. Noach is stijf, zijn houding onnatuurlijk, ook de figuurtjes van
de zoons staan artistiek op een lager pijl, dan de figuren van den anderen
meester der dekstukken.

Wij komen dus tot de conclusie, dat nadat de steenbeeldhouwers het werk
hadden neergelegd en de banken geruimen tijd half voltooid waren blijven
staan, na ± 1460 een atelier van beeldsnijders aan het werk ging om het
geheel te voltooien. Er waren kennelijk meesters aan het werk, wier vak
het was houten beelden te maken. Dit stemt overeen met het bericht,

-ocr page 61-

dat tusschen 1459 en 1463, het beeldhouwwerk - in hout - voor het
altaar der O. L. Vrouwe broederschap te 's Hertogenbosch werd vervaar-
digd.

S.M ARTINUSKERK TE VENLO - Aan deze kerk, die reeds in
de 13e eeuw bestond, was van de 15e- tot het eind van de 18e eeuw een
parochiaal kapittel verbonden. Het bouwwerk onderging verschillende
vernieuwingen in de 14e- en 15e eeuw. In de laatste eeuw werden -
waarschijnlijk nadat het kapittel was ingesteld - koorbanken m het mid-
denkoor gemaakt. Aan iedere zijde bevindt zich één rij eikenhouten ban-
ken met dertien zitplaatsen. Voor deze banken zijn lezenaars aangebracht,
in het midden doorbroken om een doorgang te geven naar de zitplaatsen.
De rugschotten zijn uit later tijd dan de banken zelf, met hun wangen
en lezenaars. Zij hebben, door Korinthische zuihjes gescheiden, rondboog-
paneelen en een hoofdgestel. Aan de altaarzijde bevinden zich dergelijke
paneelen ook boven de benedenwangen. De decoratieve versiering van
deze
Renaissance-deelen is zeer sober. Waarschijnlijk dateert dit gedeelte
uit het eind van de 16e eeuw.

De banken zelf hebben zijwangen met reliëfs. De zitplaatsen hebben,
op de gewone wijze, ronde tusschenleuningen en armleggers, die worden
gesteund door zuiltjes met bladkapiteelen. Onder deze armleggers zijn op
de tusschenleuningen wapenschilden aangebracht, die thans echter op
een enkele uitzondering na, leeg zijn. De toestand der wapenschilden
maakt het niet aannemelijk, dat de wapens later — bij voorbeeld tijdens
de Fransche Revolutie — zouden weggehakt zijn. Misschien waren de
wapens geschilderd in de wapenschilden, misschien zijn deze schilden
uitsluitend als sieraad bedoeld en zijn zij dus altijd leeg geweest.
De tusschenleuningen hebben geen knoppen, doch de zitplaatsen laten
wel gebeeldhouwde misericordes zien.

De lezenaars hebben evenals de banken gebeeldhouwde wangen, te^ijl
de voorzijden briefpaneelen vertoonen. Er zijn op de lezenaars geen dek-
stukken.nbsp;. j
Op de Venlo'sche banken is de aandacht nog nauwelijks gevestigd.

Bierens de Haan gaat ze stilzwijgend voorbij. De

ment wijdde er een artikel aan in De Maasgouw van April 1905 (blz.
e.v.), waarin hij trachtte de eenigszins duistere iconografie dezer banken
op te helderen. Zijn verklaringen zijn o.i. echter niet juist.
Boven één der zijwangen (Noordelijke rij, altaarzijde) bevindt zich een

-ocr page 62-

jaartal, dat zoodanig is geschonden, dat een nauwkeurige dateering niet
meer mogelijk is. Het gemeentearchief bevat niets wat op de banken
betrekking heeft en het kerkelijk-archief, dat talrijke rekeningen rijk is,
gaat niet verder terug dan tot 1619.

Eenig licht op het ontstaan der banken werpen echter twee wapens,
waarvan het één een naar links-hoven (heraldisch beschouwd) gerichten
pijl vertoont en een ster in den rechter bovenhoek, het andere een molen-
ijzer. Dit zijn de wapens van de families van Stalbergen en Mercator.
Johan van Stalbergen, zoon van Gerard van Stalbergen en Catharina de
Weldick, schepen van 1455 tot 1501, payburgemeester in 1450 en regee-
rend burgemeester in 1473, 1481, 1485, 1486, 1490, 1496 en 1501, was ge-
huwd met Elisabeth Mercator, dochter van Lambert Mercator de Jonge. ^
Deze wapens zijn aangebracht op de achterzijde van de Oostelijke wang
der Evangeliezijde, op een tamelijk in het oog loopende plaats dus (daar
waar tegenwoordig nog de burgemeestersbank is). Waarschijnlijk was dus
Johan van Stalbergen de stichter der banken. Vermoedelijk stichtte hij
deze als burgemeester, dus na 1473 en vóór 1501.

De heer Flament maakte nog attent op een wapen aan den zijwand van
de laatste zitplaats naar het Westen toe. Dit wapen vertoont 3 lijnen, die
een schepenmerk vormen. Met dit wapen zegelden een Johan de Groet
van 1474 tot 1482 en een Johan de Groet in 1530. Wanneer dit wapen is
aangebracht valt niet te zeggen. Natuurlijk kan het ook eerst later in de
banken zijn gesneden.

De Noordelijke rij laat aan de Westzijde een wang zien met de figuur
van een pelgrim in reliëf in een door een rondboog afgesloten nis. Over
het door een riem omgorde onderkleed draagt hij een wijden mantel, die
ook over de muts is getrokken, die hij op het hoofd draagt. Aan den
gordel hangt een rozenkrans. Zijn schoenen zijn zwaar en dikgezoold.
Aan de houding der beide handen kan men zien, dat de man oorspron-
kelijk een langen staf of misschien een lans vasthield. Al ontbreekt het
attribuut van de schelp, toch is hier waarschijnlijk Jacobus Maior voor-
gesteld. Beneden zien wij hem nogmaals in een klein, door een rondboog
afgesloten veld zittend afgebeeld. De handen en een deel der benedenar-
men zijn afgebroken, zoodat het moeilijk is de voorstelling te verklaren.
Misschien was hier de apostel, visschend voorgesteld.

De benedenrij laat Abraham's offer zien. Het kind Izaak draagt een bos

^ Deze mededeelingen ontving ik van den heer H. Boermans te Venlo.
46

-ocr page 63-

hout en ziet om naar zijn vader, die met een zwaard in de hand volgt.
Naast Abraham loopt een ram (geschonden). Boven hun hoofden is een
vlechtwerk van stengels met zaadkolven.

Rechts boven is een episode weergegeven uit het leven van den kerk-
patroon S. Maarten. Links staat een man met een zwaard. Hij heeft om
het middel een band, doch is weinig gekleed voor den strijd. Aan de voeten
draagt hij wel kaplaarzen, maar de beenen zijn grootendeels onbeschermd.
Op het hoofd draagt hij een hoed met opgeslagen rand. De rechterfiguur
draagt een punthoed. Zijn gebaren — hij heft de linkerhand op naar het
hoofd, de rechterhand legt hij op de borst — drukken verbazing uit over
den ander. De beide mannen wenden zich van elkaar af. Ik meen, dat
hier het verhaal is weergegeven, waarin Martinus, die officier was in het
Romeinsche leger, den dienst wilde verlaten. De keizer (Julianus de Af-
vallige?) bespotte hem toen om zijn lafheid, waarop Martinus aanbood
ongewapend in den strijd te gaan. Het besluit van den heilige, de spot en
verwondering van den keizer zijn hier uitgedrukt. Beneden is een maaltijd
weergegeven van drie personen. Zij zitten aan een tafel. De meest linksche
figuur schenkt zich in uit een kan, de middelste eet uit een nap, de derde
figuur (een vrouw?) zit met de handen over elkaar. Hier is uitgebeeld
hoe de vrouw van keizer Maximus, den heilige eigenhandig aan tafel
Wenschte te bedienen.

Rechts beneden zien we Noach's dronkenschap. Noach is, wat ongemak-
kelijk liggend, voorgesteld. Links staat zijn zoon. Hij, houdt de hand voor
het gelaat. In de linkerhand heeft hij een doek. Boven dit tafereel zijn
ranken met druivetrossen afgebeeld, waarvan een bok (geschonden) eet.
Aan de altaarzijde, vertoont de Noordelijke bovenste rij, een bisschop, die
in de linkerhand een bisschopsstaf houdt en in de rechterhand een wied-
ijzer.

Beneden is een oude man afgebeeld, liggend met een stok en een dolk
in de hand. Een ander werpt over deze liggende figuur iets heen, misschien
Water, het zou ook een doek kunnen zijn. Een derde tracht hem daarvan
terug te houden. Dit alles schijnt plaats te hebben in een kelder of laag
vertrek, want links is een trap aangegeven, die naar boven leidt. Flament
meent dat het de bisschop Martinus is, doch deze heilige is nooit met
een wiedijzer afgebeeld. Met een wiedijzer is de bisschop Honoratus van
Amiens soms voorgesteld. Bij Honoratus blijft het tafereel heneden duister.
Er zijn verschillende heilige bisschoppen geweest van Maastricht en
Lquot;ik, als de H. Amandus, de H. Fredericus, enz. waarvan de legenden

-ocr page 64-

thans moeilijk zijn na te gaan. Eén van hen zal hier wellicht bedoeld zijn.
De wang van den lezenaar laat Christus' verheerlijking op den berg Tabor
zien, terwijl de overzijde als pendant, het verzamelen van het manna
door de Joden vertoont. In de bovenste rij aan de Zuidzijde staat de
H. Quirinus, in de rechterhand een vaandel met 9 kogels, in de linkerhand
het schild met eenzelfde aantal kogels. Hij is in een harnas. In het wat
onduidelijk reliëf daaronder meende Flament de marteling van een
heilige te moeten zien. Eerder schijnen hier echter beeldhouwers aan
den arbeid te zijn, maar het blijft mogelijk, dat de marteling van Quirinus
is bedoeld.

Aan de doorgangen der lezenaars zien wij aan de Noordzijde Antonius
den heremiet, met boek en bel in de linkerhand, den staf in de rechter-
hand. Hij zet dezen staf in den bek van een duivel, die met de rechterhand
aan zijn pij trekt. Aan de linkerzijde van Anthonius staat het varken.
Tegenover Antonius is een geharnast ridder uitgebeeld, een speer in de
hand en voorzien van een wapenschild met zes kruisen. Als ridder met
speer en schild (met één kruis) wordt de H. Gereon weergegeven. Ver-
moedelijk is ook hier (iereon bedoeld.»

Aan de Zuidzijde staat Franciscus, die de wonden in zijn handen laat zien
tegenover een monnik, misschien Franciscus' bekende begeleider, die een
kruk in de eene hand heeft en een boek in de andere hand.
De misericordes laten zien van West naar Oost, aan de Noordelijke rij:
1°. Engel met wapenschild, 2°. Kop, uit den mond groeit bladwerk, 3°. en
4°. Bladwerk, 5°. Manskop, 6°. Engel met kleine harp, 7°. Vechtende
monnik en non, 8°. Bladwerk, 9°. Vos en vogel aan tafel. Hier is een
variatie gegeven op Aesopus' dierfabel. Volgens dit verhaal zou de vos
de kraanvogel hebben genoodigd tot een maaltijd, doch den vogel het
maal hebben voorgezet op zeer platte borden, waarvan deze niet kon
eten. De kraanvogel nam echter wraak. Hij noodigde op zijn beurt den
vos uit, doch zette hem langgehalsde, smalle kruiken voor, waarin de
kraanvogel zelf den snavel kon steken, doch waaruit de vos niets kon
halen. In bovengenoemde misericorde is nu een tafel afgebeeld waarop
een omgeworpen kan ligt. De vos drinkt van de vloeistof, die er uit loopt.
De kunstenaar schijnt hier dus op eigen gelegenheid het bekende verhaal

» S. Quirinus werd vooral te Neusz vereerd. In verband daarmede lijkt
het aannemelijk, dat met dezen tweeden ridder den vooral te Keulen ver-
eerden S. Gereon is bedoeld.

-ocr page 65-

te hebben aangevuld. Uit dit verhaal is het Middel-Nederlandsche spreek-
woord voortgekomen: de vos en de kraan hebben elkander te gast.
10°. decoratieve figuren, 11°. twee honden, die ieder aan het eind van
een been trekken, 12°. Engel met guitaar. 13°. bladwerk.
Aan de Zuidelijke rij zien wij: 1°. een stier, met een spreukband in den
bek, die zich om zijn lichaam slingert: het teeken van den Evangelist
Lucas, 2°., 3°. en 4°. bladwerk, 5°. Adam en Eva, staande naast den
boom der kennis, waar omheen de slang kronkelt, 6°. bladwerk, 7°. duif
met spreukband, het teeken van den Evangelist Johannes, 8°. bladwerk,
9°. leeuw met spreukband, het teeken van den Evangelist Marcus, 10°.
bladwerk, 11°. kop met bladwerk, dat uit den mond .steekt, 12°. blad-
werk, 13° manskop. Uit de haren komt een gestyleerd lelie-motief.
Opmerkelijk zijn hier de kleine figuurtjes aan de achterzijde der buitenste
wangen. Achter de wang met Martinus en den keizer is een zoogen. pi-
laarbijter, symbool voor den schijnvrome, weergegeven, een man, die een
zuil in de armen heeft genomen en daarin de tanden schijnt te willen
zetten. Wellicht doordat Flament hierin Samson meende te moeten zien,
gaf hij voor het reliëf aan de andere zijde ook een Oud-Testamentische
verklaring.

Achter Quirinus is een zittende figuur afgebeeld; achter den heiligen
bisschop aan de andere zijde een zeer beschadigd figuurtje van een man,
die een kind schijnt te dragen, welk kind met een ketting aan hem is ver-
bonden. Misschien is hier Christoforus voorgesteld. Achter Jacobus zien
wij een pelikaan, die zich de borst opent voor twee jongen, symbool van
Christus, die zijn bloed heeft gegeven voor de menschen
De onvolledigheid der Venlo'sche banken maakt een samenvattende be-
schouwing der iconografie bezwaarlijk. Toch kan men ook hier denzelfden
gedachtengang herkennen, die het beeldhouwwerk te den Bosch be-
heerschte. De altaarzijde der banken suggereert een andere wereld dan de
Westzijde, die de leeken voor oogen hadden.

De maimaregen zinspeelt op de eucharistie. Het brood, dat idt den Hemel
daalde wordt in verband gebracht met het brood, dat het vleesch van
Christus wordt. Christus' samenspraak met Mozes en Elia vormt daarmede
een Nieuw-Testamentische parallel. Na de wijding op den berg Tabor daalt
Christus af tot de discipelen beneden. Ter weerszijden gaan deze voorstel-
lingen vergezeld van een heiligen bisschop en een heiligen ridder (Qui-
rinus).

Aan de Westzijde richten de voorstellingen zich meer als onderrichtingen
inbsp;49

-ocr page 66-

tot de leeken. Abraham's gehoorzaamheid aan God wordt hier voor oogen
geplaatst als een voorbeeld, terwijl Noach's onmatigheid een waarschuwing
is. Deze reliëfs worden geflankeerd door de pelgrimsfiguur en tafereelen
uit het leven van Martinus, waarin zijn verhouding tot de wereldsche
macht wordt uitgedrukt.

Tusschen de beide uiteinden in zien wij weer in het midden het intiemere
leven van de geestelijkheid, gesymboliseerd door vertegenwoordigers van
de kerk en die van het kloosterlijke- of beschouwende leven.
Wat den stijl betreft, zoo zijn hier twee menschentypen, en waarschijnlijk
daarmede ook twee handen te onderscheiden. De eerste soort heeft ronde,
meest tamelijk groote en zware hoofden, terwijl op details weinig is inge-
gaan. Hiertoe behooren Franciscus en zijn begeleider, terwijl ook Gereon
dat zware, stoergesneden karakter heeft. Voorts hebben ook de kleme fi-
guurtjes aan den maaltijd van Martinus bij de keizersdochter, de steen-
houwers onder Quirinus en Izaak groote en zelfs t e groote hoofden op
gedrongen lichamen. Martinus en de keizer zijn langgerekte gestalten,
doch het hoofdtype van Martinus is weer rond en stoer met even uitste-
kende jukbeenderen.

Van de bovengenoemde groep onderscheiden zich vooreerst Antonius en
Jacobus. Zij hebben spitsere en fijnere gelaatsvormen, waarvan de details
meer zijn verzorgd. Aan deze figuren is het zware, blokvormige wat ont-
nomen. Goed van expressie is vooral het gelaat van Jacobus met den
scherpen, even gebogen neus.

Fijn gesneden is ook de gestalte van den bisschop. Het gelaat ligt wat meer
in het platte vlak. Fraai is het plooien van den mantel met wat hoekige,
scherpe vouwen, die ons een oogenblik aan ivoorwerk laten denken. Twee
merkwaardige reliëfs vormen de Inzameling van het manna en de Verheer-
lijking op den berg Tabor. Het eerste tafereel is hier en daar wat ruw
gesneden, maar het geheel is schilderachtig gezien. De handeling speelt
zich af in twee plans, perspectivisch juist achter elkaar geplaatst. Vooraan
wordt het manna in manden verzameld. Twee figuren waarvoor geen plaats
was, zijn echter onder aan de naar boven strengelende takken weergegeven.
Op den achtergrond zien wij, klein, een tent, waarin een geknielde figuur
het Hemelsch brood verzamelt.

De Verheerlijking op den berg is met wat ruwe, doch forsche trekken uit
het hout gehaald, Christus staat op een rotsachtigen berg en schijnt als
met krachtige beitelstooten uitgestoken. In de houdingen, bij voorbeeld
in den liggenden Petrus vooraan, is soms een stijfheid, maar door de ver-

-ocr page 67-

waarloozing der details blijft er ruimte voor die rechtstreeksche wijze van
de dingen te zeggen, die onmiddellijk aangrijpt.

De kunstenaar, die de bisschopsfiguur maakte, werkte misschien ook aan
enkele misericordes. Zoo is zeer zorgvuldig gesneden de Engel met de harp,
die eveneens een tamelijk strakken plooienval laat zien. Hij heeft het haar
wijduitstaand, het gezicht heeft een wat ernstige uitdrukking en is zeer fijn
gesneden. De misericordes zijn echter waarschijnlijk niet alle uit denzelf-
den tijd. De vijfde misericorde links vertoont een mannekop, die op eigen-
aardige wijze is gestyleerd. Inplaats van met haar is hel hoofd met een
soort ijzerbeslag bedekt, in een vorm die ons verraadt, dat die versiering
Waarschijnlijk eerst na het midden der 16e eeuw is aangebracht.
Het Venlo'sche beeldhouwwerk heeft niet de groote fijnheid, de be-
heerschtheid, die de beste gedeelten van de Bossche koorbanken ken-
merkt. Nergens komt ook dat levendig realisme voor, dal de vormen ge-
heel beheerscht. Toch is er verwantschap aan te wijzen tusschen sommige
figuren van Venlo en van den Bosch. Het stijlkarakter, dat de profe-
ten, kerkvaders en monniken te den Bosch kenmerkt, keert te Venlo
telkens terug, bij voorbeeld in Martinus naast den keizer. Een Noord-
Nederlandschen trek meenen wij ook in de genreachtige wijze, waarop de
maaltijd van Martinus is uitgebeeld, te mogen zien.

De figuur van den Apostel Jacobus staat niet afzonderlijk in de houtsculp-
tuur. Zij behoort tot een school, die waarschijnlijk in Limburg, vermoede-
lijk te Venlo zelf, thuis was. Tot deze school behoort ook een S. Antonius
m de parochiekerk te Broekhuizenvorst. Dit beeld heeft wat korte, ge-
drongen proporties. De mantel is zwaar, het hoofd iets naar den grooten
kant, terwijl de onderdeelen er van scherp zijn gesneden. De handen zijn
vernieuwd en het geheel is sterk overgeschilderd.

Deze Limburgsche school hangt wel nog samen met Noord-Brabant, doch
heeft tevens een uitgesproken eigen karakter.

De wapens van Stalbergen en Mercator toonden aan, dat de Venlo'sche
banken tusschen 1473 en 1501 moeten ontstaan zijn. De stijl der figuren
laat zien, dat de dateering zeker niet vóór 1480 kan vallen. Hierbij moeten
Wij de figuur van den bisschop buiten beschouwing laten, daar deze wel-
licht aan een ouder voorbeeld ontleend is. Enkele figuren en gezichtstypen
sloten nog eenigszins aan bij de jongste reliëfs van den Bosch, andere (bij
voorbeeld Jacobus) beginnen reeds kenteekenen van een 16e eeuwschen
stijl te vertoonen.

Vermoedelijk ontstonden deze banken tusschen 1480 en 1500.

-ocr page 68-

GRUBBENVORST-De R. K. Kerk (H. Maria Hemelvaart) te
Grubbenvorst bezit een 18e eeuwsche koorbank, (aan de Noordzijde van
het koor geplaatst) waarvoor men een ouden eikenhouten lezenaar heeft
gezet. De voorzijde van dezen lezenaar vertoont drie vakken met brief-
paneelen. De wangen laten Petrus en Paulua zien in rondboog-nissen.
Aan de Westzijde staat Petrus met boek en sleutel. De gewaden van beide
figuren zijn van een dikke stof en plooien op fraaie, naturalistische wijze.
Ook de oppervlakte van het gelaat van Petrus is tamelijk schilderachtig
behandeld. De oogen zijn goed gevormd, de pupil is uitgeboord. Het ge-
zicht is wat langer gerekt, dan dit bij de traditioneele Petrusfiguur het
geval is. De baard is echter korter en meer gekruld dan die van Paulus.
Aan de Oostzijde staat Paulus, in de rechterhand het zwaard, zijn gewaad
is op dezelfde wijze gesneden als dat van Petrus. De rechterarm is te kort.
De dekstukken worden gevormd door twee liggende leeuwen, die de voor-
pooten houden op een wapenschild. Het wapen laat een poort zien met
twee getinneerde torens.^

Grubbenvorst was van oudsher een heerlijkheid behoorende aan de
eigenaars van het slot Gribben. In 1517 kwam de heerlijkheid aan Reinier
van Gelre, die gehuwd was met Adelheid Schenck van Nydeggen. Reinier
was een bastaardzoon van den hertog van Gelder. Hij bezat door huwelijk
sinds het eind van de 15e eeuw de heerlijkheid en het slot Arcen. Het
oudste zegel van de schepenbank te Arcen (uit de 13e- of 14e eeuw) ver-
toont een gedekte, Gothische poort met twee getiimeerde zijtorens. De
kerkpatroons van Arcen waren Petrus en Paulus.

Uit 1547 dateert het eerste eigen zegel van een schepenbank te Grubben-
vorst. Dit vertoont een geheel ander wapen. ^

Uit het bovenstaande zou men dus kunnen afleiden, dat het Reinier van
Gelre was, die de bank aan Grubbenvorst schonk. Dit moet geschied zijn
na 1517 en zeker vóór 1547. Ook de stijl wijst op een dateering omstreeks
1520/25.

UDEN (N.Br.) - Het Brigitinessenklooster te Uden heeft in het hooge
koor aan iedere zijde een rij eiken koorbanken. Het is aan leeken ver-
boden dit koor te betreden, zoodat men de banken alleen van een afstand,
door een hek, kan zien. Zij hebben geen ruggeschot, doch wel armleunin-

^ Jos. M. H. Eversen en J. L. Meuleeners. De Limburgsche Gemeente-
wapens.

-ocr page 69-

gen, die worden gesteund door zuiltjes met kapiteelen. De tusschen-
leuningen hebben knoppen met bladwerk. Er is slechts één zijwang zicht-
baar en deze vertoont geen reliëf. Naar men mij mededeelde hebben de
banken geen misericordes.

Tenslotte is nog de voorzijde te zien van den lezenaar van een derde,
dwarsgeplaatste bank. Dit voorschot vertoont eenig snijwerk, n.1. in
quadraten en cirkels gevatte traceeringen. De banken zullen omstreeks
1500 zijn gemaakt.

OOIEN - TEEFELEN (N.Br.) - Volgens de voorloopige lijst der
Nederlandsche Monumenten van 1931 bezit de R. K. Kerk (H. Benedictus)
een fragment van een rijkgesneden koorbank uit het eerste kwart der
16e eeuw. Thans is dit niet meer ter plaatse aanwezig, evenmin als enkele
oude beelden.

Waarschijnlijk is dit alles verkocht.

BOLSWARD - De H. Martinuskerk (thans Ned. Herv. Kerk) te
Bolsward was reeds in de 11e- en 12e eeuw een der moederkerken van
W'estergo, in de 13e eeuw behoorde zij aan het domkapittel te Utrecht.
Tot in de 15e eeuw gebruikte men de oude Romaansche kerk, doch tus-
schen 1446 en 1466, naar uit een steen met inscriptie in het koor blijkt,
Werd deze kerk opnieuw gebouwd. Daarna kreeg het koor eiken
koorbanken, die nog ter plaatse aanwezig zijn, doch niet meer in de
oorspronkelijke opstelling. Er heeft hier een vrij ernstige beeldenstorm
gewoed. In den nacht van 8 Februari 1580 klommen de soldaten door een
der koorramen en hielden in de kerk huis.

,J)e autaren, beelden, boecken, brieven en 't geen daer zijn mochte, heb-
ben sij ghescheurt ende gheretenquot;.

Bij deze gelegenheid moeten ook de koorbanken zijn geschonden, doch
men heeft dit vermoedelijk in der haast gedaan. Het is niet het zorgvul-
dige ontoonbaar maken, door afhakken der gezichten, enz., waaraan de
meer principieele hervormers zich een enkele maal hebben schuldig ge-
maakt. Men heeft misschien het houtwerk, de wangen en rugstukken af-
gerukt en het uitstekende beeldhouwwerk stuk geslagen. De dekstukken
hijv. zijn nog maar fragmentarisch over.

Behalve de oorspronkelijke koorbanken van de Martinikerk bevinden zich
sinds 1883 in het koor een groote en een kleinere bank, afkomstig van

-ocr page 70-

nooQD

nooao

ZUID

Oorspronkelijke Opstelling

ZUID

Tegenwoordige Opstelling

II - BOLSWARD

-ocr page 71-

de Franciscaner kerk, waarover later zal worden gesproken. ^
In de Martinikerk behooren thuis twee banken respectievelijk met vijf en
vier zitplaatsen. Helaas zijn de banken niet in goeden staat, een toestand
die nog wordt verergerd door de gasverwarming in de kerk, waardoor al
het houtwerk sterk van vocht heeft te lijden. Het vertoont op verschillende
plaatsen groene schimmel. Het beeldhouwwerk is vuil en met vernis be-
dekt. Het wordt dan ook de hoogste tijd, dat deze banken worden schoon-
gemaakt (afgeloogd) en ondergebracht in een meer passende omgeving
(een museum) of wel, dat men de kerk van een andere verwarming voor-
zie. Thans gaat een der merkwaardigste - en rijkste monumenten van
Nederlandsche beeldhouwkunst den ondergang tegemoet.
In 1877 heeft het gevaar bestaan dat de banken uit ons land zouden ver-
dwijnen. Nadat zij op een tentoonstelling te Leeuwarden waren geweest,
waar zij zeer de aandacht hadden getrokken, bood gedurende anderhalf
jaar Baron von Rothschild uit Frankfort steeds hoogere sommen voor
deze kunstwerken (ƒ15.000 tot ƒ20.000 toe). De lidmaten der kerk stem-
den echter tegen den verkoop. Zoo was reeds vroeg de aandacht op de
Bolswardsche banken gevestigd. Victor de Steurs roemde ze als „eenig in
Nederlandquot; in den Kunstbode van 1879 (No. 15). Een plaatselijk historicus
M. E. van der Meulen besprak ze in zijn werk „Bolswardsche kunst en
kunstgeschiedenisquot; (1888). Bierens de Haan wijdde er aandacht aan. ^
Het gemeente-archief te Bolsward bevat geen enkel stuk, dat op het ont-
staan der banken betrekking heeft, het Rijksarchief te Leeuwarden even-
min, een kerkarchief uit dien tijd bestaat niet meer.

Thans staat de kleine bank uit de Franciscanerkerk aan de Zuidzijde van
het koor, de groote bank uit die kerk aan de Noordzijde, terwijl de twee
banken van de S. Martinuskerk zelf, naast elkaar, aan de Westzijde staan,
met de ruggen naar het schip der kerk gekeerd. De banken hebben echter
niet meer hun oorspronkelijke gedaante. Van der Meulen spreekt van een
wang met het Laatste Oordeel, die los in het koor stond. Deze wang zien
wij nu bevestigd aan de Zuidelijke bank, waaraan hij bij nadere beschou-
wing niet blijkt te behooren. Aan de achterzijde is in reliëf een uil ge-
sneden, die nu echter gedeeltelijk verdwijnt achter de sphinxachtige
figuur, die tot knop dient op de zijleiming der laatste zitplaats. Deze wang

^ Zie Dr H. A. Pollman. Bolsward. Bulletin v/d Oudheidkundigen Bond
1922, blz. 128.

^ Bierens de Haan, t.a.p. blz. 46 e.v.

-ocr page 72-

is pasklaar gemaakt voor deze bank. De bank, nu met zes zitplaatsen, is
vermoedelijk ook langer geweest. Voorts eindigt een bank met vier zit-
plaatsen, aan de Westzijde, nu met een wang (waarop S. Joris is afgebeeld),
die daar evenmin goed past. Ook die bankenrij is vermoedelijk langer
geweest en ik betwijfel het of de huidige S. Joriswang wel bij deze bank
behoort. Eerder past er, wat den stijl betreft, het Laatste Oordeel bij.
De overhuivingen zijn verdwenen en de tegenwoordige rugschotten, door
de Steurs geroemd, passen niet bij de banken, wat tdt het volgende kan
worden verklaard.

De groote koorbank uit de Franciscanerkerk afkomstig, werd in 1883 ge-
restaureerd door leerlingen van de Quellinus-school te Amsterdam, onder
leiding van den directeur Collinet.

Deze bank was in de 17e eeuw n.1. door de Calvinisten in tweeën gezaagd.
De neuzen der gezichten zijn er toen afgesneden en daarna het geheel dik
met groene verf bestreken. Vervolgens stelde men de bank op voor het
koor der Franciscanerkerk. Hoe de bank, als geheel, er vóór 1883 uitzag,
blijkt uit een pastel van J. J. Schenkel (19e eeuw) in het bezit der Mar-
tini-kerk, welke pastel, het inwendige van de Franciscanerkerk te zien
geeft. ^

^ Naar M. E. van der Meulen mededeelt, werden bij de restauratie o.a.
de traceeringen van het achterschot gerestaureerd met 15e eeiiwsch hoüt^
„waarvan nog een waardevolle hoeveelheid over isquot;. Nu komt het rugge-
schot van de Broere-bank overeen met de ruggeschotten van de Martini-
banken. Zij bestaan uit paneelen, gescheiden door steunberen, waarvoor
op consoles profeten- en heiligenfiguren staan, onder kleine baldakijnen
Van boven zijn de paneelen afgesloten door Tudor-bogen met snijwerk
en traceeringen.

Bij de Broere-bank passen de steunberen precies boven de armleuningen
en de paneelen gaan tot aan de kwart-cirkelvormige overhuivingen. Bij
de andere banken zijn de ruggeschotten later ingezet. Vooreerst zijn ze
met hoog genoeg, doch ook de paneelen en de steunberen passen niet
goed bij elkaar. De paneelen zijn klaarblijkelijk van onderen ingekort,
de steunberen van boven, waardoor deze laatste niet goed voor de pa-
neelen zitten. Ook correspondeeren de steunberen nu niet met de arm-
leuningen. Door dit inkorten zijn er wanverhoudingen ontstaan tusschen
breedte en hoogte der paneelen, wat op het eerste gezicht blijkt. Terwijl bij
de Broere-bank de paneelen een volkomen bevredigenden vertikalen stand
hebben, een vertikalisme, dat uitloopt in de Tudor-bogen, die zich voort-
zetten met een hooge punt, gesierd met hogels, zijn de paneelen der andere
banken, leelijk kort en gedrongen, te breed voor hun te geringe hoogte.
Bij de Broere-bank sluiten de kleine baldakijnen boven de steunbeer-
figuurtjes goed aan bij de Tudor-bogen en die figuurtjes zelf staan op

-ocr page 73-

Als behoorend in de Martinikerk hebben wij dus vijf wangen. Misschien
is één dezer wangen, en dat zou dan wel die met den S. Joris moeten zijn,
oorspronkelijk uit de Franciscanerkerk. Op Schenkel's pastel, waarop de
bank slechts vaag zichtbaar is, schijnt het wel of er drie wangen aan de
doormidden gezaagde bank zijn aangegeven. Zeker zullen er in de Fran-
ciscaner kerk wel meer dan negen zitplaatsen geweest zijn in het koor.
De wangen geven de volgende tafereelen te zien:

1°. Een wang met bovenaan in a jour reliëf. God de Vader, gekleed in
een wijden mantel, een (keizers) kroon op het hoofd, een wereldbol in de
linkerhand, de rechterhand geheven, en zittend op een troon. Hij is om-
geven door Engelen, deels met muziekinstrumenten. Daaronder is, even-
eens in a jour reliëf weergegeven, het Laatste Oordeel: Christus is gezeten
met de voeten op een wereldbol. Hij draagt een mantel over het naakte
lichaam, de rechterhand ligt op de wonde in zijn zijde, de linkerhand heeft
Hij geheven. In het linkeroor steekt een zwaard, uit het rechteroor spruit
een lelie. Aan Christus' rechterhand knielt Maria, zij heeft één borst ont-
bloot, aan de andere zijde knielt Johannes de Dooper, terwijl boven hen
en naast Christus twee Engelen omlaag zien. Deze groep is weergegeven,
als zittend op een boog. Daaronder worden links (voor den toeschouwer)
de Zaligen ontvangen door Petrus, terwijl rechts de verdoemden in de hel
worden geworpen, die wordt voorgesteld door een groote geopenden muil.
De benedenwang is niet a jour bewerkt. Bovenaan vertoont zij een smalle
strook waarin een leeuw en een basiliscus zijn gesneden, die ter weers-
zijden een ring vasthouden. Daaronder is de wang bijna geheel vervangen
door een nieuw houten schot. Van het oude paneel zien wij alleen nog
de bovenkanten van twee vleugels. Een reproductie in het boek van Van
der Meulen laat ook nog een stuk van een hoofd zien met lang haar.
Misschien was hier Michaël afgebeeld, die Lucifer overwint.
Aan de achterzijde zien wij boven. Petrus met den sleutel en een geld-
buidel en Paulus met boek en zwaard, ter weerszijden van een met raam-
traceeringen gesierd Gothisch venster, dat misschien de kerk, door hen

^n bevredigende plaats. Bij de andere banken is dit alles niet het geval.
MisscWen heeft men reeds vroeger van den voorraad houtwerk uit de
Franciscaner kerk gebruikt om de Martini-banken van rugschotten te
voorzien.

Bij de Zuidelijke bank is het achterschot eveneens ingekort, maar de
steunberen passen hier wel beter boven de armleuningen. Tenslotte heeft
deze bank een lezenaar met wangen, die weer niet passen bij de overige
banken.

-ocr page 74-

gedragen, symboliseert. Achter Christus is de ruimte gevuld met twee
musiceerende Engelen, één met een guitaar, de ander met een harp, ter
weerszijden van een tentvormig voorwerp, dat wellicht den Joodschen Ta-
bernakel voorstelt. Daaronder zet zich het tafereel voort der verdoemden,
die in de hel verdwijnen, terwijl rechts Petrus, vergezeld door een Engel de
zaligen ontvangt. Beneden, thans bij de eerste zitplaatsen zien wij een
reliëf met een uil.

De Westelijke banken vertoonen ten eerste een wang (2) die boven in
a jour reliëf, Salomo's rechtspraak laat zien. Salomo zit op een hoogen
stoel, waarvan de achterkant met fijne traceeringen is versierd (vischblazen
en drielobben). Hij draagt een mantel en een riem om het middel. Ter
weerszijden van hem staan twee raadgevers, daarvoor bevinden zich twee
vrouwen, waarvan de eene in de knieën doorzakt, terwijl zij zich afwendt,
de andere rechtop staat. Aan de voeten van den troon ligt een der beide
kinderen, achter den troon zitten twee honden. Daaronder, eveneens
a jour, is S. Martinus weergegeven te paard. Hij rijdt naar rechts, doch
wendt zich half om teneinde zijn mantel te deelen met den bedelaar, die
geheel links staat.

De benedenwang heeft bovenaan een smal reliëf met ranken en druive-
trossen, daaronder is Abraham's offer voorgesteld op het oogenblik dat
het opgeheven zwaard door den omlaagschietenden Engel wordt gegrepen.
De jeugdige Izaak knielt op een altaar. Naast het altaar, staat een pot
waaruit vlammen slaan. De ram is afgebeeld bij een boom, boven Izaak's
hoofd.

De volgende wang (3) is niet a jour bewerkt en draagt daarom aan weers-
kanten reliëfs. Aan de binnenzijde is boven S. Catharina weergegeven,
gezeten tusschen geleerden. Zij zit op een verhooging, draagt op het hoofd
een groote kroon en houdt in de handen een geopend boek. Voorts is zij
voorzien van de attributen het zwaard en het gebroken rad, terwijl onder
haar voeten de keizer Maximinus te voorschijn komt. Twee geleerden zit-
ten ter weerszijden van de heilige, twee zitten aan haar voeten.
Beneden volgt dan de geschiedenis van S. Barbara. Het hoofdtafereel laat
Barbara zien, terwijl zij in den toren vlucht, op het oogenblik, dat haar
vader haar met een zwaard wil dooden. Links zit op een terrasgewijze
oploopende weide, met dieren, een herder, die den vader Barbara's schuil-
plaats wees. In het bovendeel van het reliëf houdt de vader zijn dochter
bij de haren vast, terwijl hij in de rechterhand een zwaard houdt om haar
te dooden.

-ocr page 75-

Aan de binnenzijde van de benedenwang is een Engeltje met een spreuk-
band gesneden.

Aan de buitenzijde is boven in één langgerekt reliëf de mannaregen voor-
gesteld. Boven staat Mozes, geboomd, een staf in de hand, naast hem twee
figuren, waarvan een het manna, dat in den vorm van hosties uit den
hemel valt, opvangt in een mand. Beneden vergaren anderen het neerge-
vallen hemelsche brood in manden. De benedenwang laat boven in een
smalle strook twee Engelen zien, die het wapen van Christus dragen, een
hart vergezeld van twee doorboorde handen en twee doorboorde voeten.
Daaronder is een figuur met een boek in de eene hand, een geschonden
en onherkenbaar voorwerp in de andere.

De volgende bank heeft weer een opengewerkte wang (4), waarin boven
het „murmureerenquot; der Joden tegen Mozes is voorgesteld. De gehoornde
Mozes zelf staat rechts, den staf in de hand, de Joden dringen op hem in.
Ook aan de achterzijde zien wij Joden, natellend hoeveel jaren zij reeds
onder Mozes' leiding staan, de onvervulde beloften besprekend, die Mozes
hun heeft gedaan. Daaronder is de Doop in de Jordaan uitgebeeld.
T.inka
Johannes, rechts Christus tot Wien een Engel neerdaalt.
De benedenwang heeft eerst weer een smalle versierde strook, thans met
een monster, dat waarschijnlijk de slang voorstelt. Daaronder zijn in reliëf
de verspieders Josuah en Kaleb afgebeeld, een druivetros torsend aan een
tak. De laatste wang (5) laat tenslotte aan de binnenzijde een grooten
S. Joris zien, die den draak doodt. Daaronder is een fraaie kop gesneden.
Aan den buitenkant zien wij St. Christof orus met het Christuskind door het
water schrijden.

De beide laatstgenoemde banken hebben ieder een lezenaar, waarvan de
zijwangen achtereenvolgens te zien geven: Augustinus, gekleed als bis-
schop, met het hart en het boek, Hieronymus, als kardinaal, vergezeld van
een leeuw, Gregorius, als paus, een hoek in de hand en Ambrosius even-
eens met een boek. De dekstukken boven deze figuren zijn sterk geschon-
den. Zij laten achtereenvolgens zien, in de zelfde volgorde als de kerk-
vaders: een sterk geschonden, liggende monniksfiguur; Judith, die Holo-
femes het hoofd afsnijdt (waarbij echter het onderlijf en de beenen van
Holofemes ontbreken); een sterk geschonden, liggende figuur en een
grooten visch uit het water oprijzend. Vermoedelijk was hier dus Jonas idt
den walvisch komend voorgesteld. De voorzijden van de lezenaars hebben
drieruggige briefpaneelen.

De beide banken hebben de volgende misericordes: 1°. vrouw met mo-

-ocr page 76-

dieuzen puntigen hennin, waaraan een lange sluier is bevestigd. Zij
heeft op haar schoot een eenhoorn. Zij is dus het symbool van de Maag-
delijkheid. 2°. Een man, die door een wereldbol kruipt. De wereldbol
draagt een kruis. Hier is waarschijnlijk het spreekwoord verzinnebeeld:
„Men moet zich krommen, wil men door de wereld kommenquot;. Een derge-
lijke misericorde komt voor te Walcourt (16e eeuw) \ 3°. Man met dan-
send zwijn. Er bestond een Middel-Nederlandsch spreekwoord: „Hij leidt
den beerquot;, d.w.z. hij leidt een vroolijk leven. Oudtijds was een bekend
volksvermaak het laten vechten van beren (zwijnen) tegen honden. (Het
werd verboden in 1689). Of er eenig verband bestaat tusschen dit spel en
het bovengenoemde spreekwoord en of dit spreekwoord dan misschien
in de Bolswardsche misericordes is uitgebeeld valt echter moeilijk te zeg-
gen. 4°. Man, die met zijn hoofd tegen een muur loopt: illustratie van het
spreekwoord: „Men can met het hoofd geen muren breekenquot;. 5°. Twee
apen of aapachtige wezens, die samen het zoogen. Steijgerspel (jeu de la
pannoy) spelen (geschonden). Hierbij zou men kunnen denken aan het
gezegde: „Zij houden elkander te bankquot;. Maeterlinck heeft bij een der-
gelijke voorstelling gemeend aan een woordspeling met krakeling en kra-
kéeling (het laatste paar krijgt de krake(e)ling) te moeten denken, doch
ten onrechte.quot;

De tweede bank vervolgt met 1°. een man staande voor een vuur, terwijl
een vrouw achter hem staat. Men zou hier kunnen denken aan het Middel-
Nederlandsche spreekwoord: „die meest den viere is naer, hi bemt meest
van tfiers gloedequot;. Eerder moet men hier misschien denken aan het ge-
zegde: „Iemand het vuur aan de schenen leggenquot;. Deze uitdrukking is
waarschijnlijk ontstaan tijdens de inquisitie, waar men de straf toepasteden
veroordeelde met zijn bloote schenen voor een vuur te plaatsen. 2°. Een
geschonden misericorde met een man, die schijnbaar met een bijl op hout
slaat. Het hout is echter een soort lage schutting en de bijl is buitengewoon
groot. Vermoedelijk moeten wij hier aan het gezegde denken: „het roer
in de heg stekenquot;, hetgeen beteekent: het bijltje er bij neer leggen.
3°. Mannefiguur, die naar 't schijnt aan maagpijn lijdt of onpasselijk is.

» D^e voorstelling komt ook voor op het schilderij met spreekwoorden
van Pieter Brueghel d.O. te Berlijn en op een anoniem schilderijtje in de
collectie van den Prins zu Salm-Salm, te Anholt, waarop twee mannen
bij den wereldbol zijn afgebeeld. Ter weerszijden staat het versje:
„Met recht soudic gerne doer de wereld commenquot;
„Ic bender doer maer ic moet crommenquot;.
jgJ^^^Maeterlinck. Le genre satirique dans la sculpture Flamande. (Parijs

-ocr page 77-

4°. Man, die zijn haat tegen de wereld uitdrukt, door op een wereldbol,
die op een voetstuk ligt, te willen slaan. Op verschillende wijzen is in
misericordes verachting voor de wereld uitgedrukt. Hier moet wellicht aan
het gezegde gedacht worden: „Hij wil het al aan brokken slaanquot;.
De knoppen laten zien: een monster, een geknielde vrouwefiguur, Johan-
nes met boek en lam, zittend figuurtje, monster, mannefiguur, zittende
figuur met boek en zwaard.

De kleine figuurtjes aan het ruggeschot zijn meer decoratieve versiering
dan figuurlijke voorstellingen. Over het algemeen laten zij profeten zien.
Doordat deze figuren vaak wat zijn geschonden is identificatie dikwijls
niet mogelijk. Tusschen de profeten schijnt zich ook een sibylle te be-
vinden, voorts S. Barbara, een vrouw met een spinrokken (S. Genoveva?)
en een man met een zwaard.

De lezenaar van de Zuidelijke koorbank heeft twee wangen met profeten.
In een driehoek er boven, vertoont de eene wang een Joodschen kop in
rehëf, de andere een basiliscus. Het dekstuk van de eerste wang wordt
gevormd door een dier, dat van de tweede door een alchimist met een
kruik of kolf, een hond, die uit een omgevallen pot drinkt en een retort.
De Oostelijke wang der bovenrij heeft bovenop een geschonden dierfiguur
en daaronder een leeuw met 't wapen van Bolsward, de dubbele adelaar.
De misericordes aan deze bank bestaan uit: 1°. een vrouwekop, 2°. vrouw,
die knielt voor een priester (?) Van den laatsten is het hoofd sterk ge-
schonden, 3°. sperwer, die een dier, waarschijnlijk een konijntje heeft ge-
grepen, 4°. man, gekleed in een jas met een groot aantal knoopen en met
een muts op het hoofd. Hij wijst met de linkerhand omhoog, 5°. twee kop-
pen, die samen in één mantel zijn gehuld en in één kap, waaraan ezels-
ooren zitten en een bel hangt. Hier is het gezegde geïllustreerd: ,J)a ste-
ken twee zotten onder eene kaproenquot;, 6°. Een valkenier met een valk
op de rechterhand en een ketting over den schouder. De knoppen worden
gevormd door: 1°. een sphinxachtig dier, 2°. een leeuw, 3°. een hond
(kop geschonden), 4°. een zittend vrouwefiguurtje (het hoofd is er af en
ook verder is het geschonden), 5°. een acrobaat, die zich achterover buigt,
met het hoofd naar den grond, terwijl hij met de handen zijn beenen vast-
houdt. Een dergelijke figuur vindt men o.a. ook te Aerschot, 6°. man,
die met de armen over elkaar rustig zit, met den rug naar de lezenaar, de
voeten op het hoogere gedeelte van de leuning. Hij zit daar als een figuur-
tje op een luchtboog eener kerk, 7°. bladwerk waarin een mannekop is
gesneden.

-ocr page 78-

Ten slotte bhjft nog over de groote bank, afkomstig nit de Minderbroeders-
of Broerekerk. Deze kerk werd omstreeks 1280 gebouwd. Het plan is in
de 14- en 15e eeuw gewijzigd. Tijdens de Hervorming had deze kerk te

litr^quot; Snbsp;paardenstal en werkplaats ~ en toen zij in

1623 door de Hervormden in gebruik werd genomen, maakte men eerst het
beeldhouwwerk aan de oude koorbank onherkenbaar op de wijze zooals
boven reeds werd vermeld. In 1883 werd de bank op zeer bevredigende
wxjze gerestaureerd. De gezichten liet men over 't algemeen zooals men ze
had aangetroffen. Geheel nieuwe figuren werden niet toegevoegd aan de
oude voorstellingen. Men herstelde het architectonische gedeelte en de
decoratieve versieringen van het achterschot.

De lezenaar heeft aan de voorzijde fraaie, oude, eenruggige briefpaneelen,
misschien echter bij de restauratie aangebracht (men gebruikte toen nl
oud eikenhout).

De wang aan de Westzijde heeft bovenaan in opengewerkt reliëf de ge-
schiedenis van Judith en Holofemes. Rechts slaapt Holofemes zijn roes
uit in een praalbed onder een fraaien hemel. Judith aan de linkerzijde van
het bed, snijdt den dronkaard het hoofd af, terwijl aan de rechterzijde de
dienstmaagd van Judith een zak gereed houdt, waarin het hoofd zal wor-
den geworpen. Links op den voorgrond zitten aan den maaltijd Holofemes
Judith en een derde. Daarachter verheft zich, hooger een kasteel met
torens ond« spitse daken, met ramen en een ingangspoort. Aan de achter-

zijd^e van dit reliëf laten de beide vrouwen het afgeslagen hoofd in den zak
glijden.

Onder diyafereel is, eveneens in a jour relief, de Madonna uitgebeeld
in een wijd kleed en mantel, het kind op den rechterarm, de Moeder zelf
staande op den satan. Vier Engelen vergezellen haar. De twee bovenste
hebben haar waarschijnlijk een kroon boven het hoofd gehouden. De
armen der Engelen zijn echter grootendeels afgebroken en de kroon is
eveneens verdwenen De beide onderste Engelen houden den wijden
mantel, die van Maria's schouders omlaag valt, open
De benedenwang (in gewoon reliëf) draagt eerst in een smalle strook twee
draken met om elkaar geslingerde halzen, daaronder volgt de tempelgang
van Maria. De jeugdige Maria wordt geleid naar een stoel waarin de
hoogepriester zit. Eenige figuren omringen dit tafereel. Een jonge man
achter den hoogepriester is waarschijnlijk Jozef, de
toekomstige bruide-

Aan de achterzijde van de Madonna zijn de apostelen Andreas, met het
62

-ocr page 79-

Kruis en Thomas, met den timmermanshaak afgebeeld. Lager en thans
half verborgen achter den knop van den laatsten zetel zien wij een geschon-
den pelikaan.

Aan de Oostzijde heeft deze bank een fraaie met bladwerk en koppen ver-
sierde 3-vormige, dubbele spiraal, steunend onderaan ook op een kop,
waarvan de neus is vernieuwd. Aan deze spiralen is het een en ander
gerestaureerd, op bevredigende wijze. De benedenwang laat bovenaan het
wapen van Bolsward (den dubbelen adelaar) door leeuwen gehouden, zien.
Daaronder is Christus' verzoeking in de woestijn voorgesteld. Rechts de
Heiland, die de rechterhand afwerend geheven houdt, links een monster-
achtige duivel, met muilen op verschillende plaatsen van zijn lichaam.
De lezenaar heeft aan de Westzijde een wang met den Evangelist Johannes,
aan de Oostzijde Lucas. Het dekstuk aan de Westzijde stelt voor: de jonge-
lingen in den vurigen oven; dat van de Oostzijde laat alleen nog twee ge-
schonden, knielende figuren zien.

Deze bank heeft negen zitplaatsen. Van de misericordes zijn er thans
enkele zonder beeldhouwwerk, op de andere zien wij: 1 °. Franciscus
predikend voor de vogels, 2°. een duivelkop, 3°. buste van een jongen
monnik, 4°. oude mannekop, 5°. de schedel van een varken en 6°. waar-
schijnlijk een man die tusschen twee stoelen in de asch gaat zitten. Deze
misericorde is wat geschonden. Een dergelijke voorstelling komt meer-
malen voor, o.a. in de Oude Kerk te Amsterdam. Maeterlinck ^ noemt
het een zinspeling op de besluiteloosheid. Er bestaat echter een gezegde,
dat misschien eerder in verband staat met dit tafereel, n.1. „In 't slampam-
pen en mocht mij niemant verrasschenquot;, „al quit, sit ick tusschen twee
stoelen in dasschenquot;.

De knoppen aan de zijleuningen worden bijna alle gevormd door blad-
Werk. Eén er van vertoont een zittend figuurtje. De kleine figuurtjes aan
het ruggeschot stellen profeten en apostelen voor. Er is overeenstemming
m opbouw tusschen de Broerekerk-bank en de Martinikerk-banken aan de
Westzijde van het koor. De groote lijnen van het architectonische schema
zijn hetzelfde en zelfs in enkele details is overeenstemming. De rand met
tandlijst, onder de Holofemes-episode vinden wij terug onder God den
Vader van het Laatste Oordeel, onder Salomo's Rechtspraak, onder Catha-
nna en de geleerden en tenslotte onder Mozes temidden der opdringende

^Maeterlinck. Le genre satirique dans la sculpture Flamande. (Parijs

-ocr page 80-

Joden. Verder is de indeeling der wangen gelijk. D.w.z. de Franciscaner
bank heeft twee a jour reliëfs en daaronder een gewoon reliëf, dat boven-
aan een smalle strook vertoont met symbolische dierfiguren.
Eenzelfde indeeling hebben de Laatste Oordeel-wang en de Salomo- en
Martinus-wang. Er was waarschijnlijk één timmerman of schrijnwerker die
beide groepen banken te maken kreeg, die voor de Franciscaner kerk en
die voor de Martinikerk. Doch de beeldsnijders waren verschillend. Hun
werkzaamheid begon reeds daar, waar meer ingewikkelde decoratieve ver-
sieringen moesten aangebracht worden, waar bladwerk moest opranken
langs de lijsten, waar krullen de Tudor-bogen moesten versieren. Hier
kunnen wij zien, waar de grens lag tusschen de werkzaamheden der beide
gilden, een vraagstuk waarover vaak twist ontstond tusschen de leden van
beide gilden. Het bladwerk aan de Broere-bank is rijker en sappiger, dan
aan de andere banken.

Vleezige acanthusbladen vormen een fraaie omlijsting aan de Westelijke
bovenwang, waar de Martini-banken veelal slechts enkele roosjes los van
elkaar, vertoonen. Een prachtig decoratief geheel vormt de voluut aan de
Oostzijde met het rijke, maar niet te overdadige bladwerk, de uitnemend
gesneden koppen en den evenwichtig aangebrachten basiliscus op den top.
Over 't algemeen zijn de decoratieve deelen aan de Broere-bank wat lich-
ter, dan aan de Martini-banken en ook beter begrepen in den opbouw
van het geheel.

De banken zijn dus niet onafhankelijk van elkaar ontstaan, maar, naar uit
het figurale beeldhouwwerk nog duidelijker dan uit de versieringen,
blijken zal, zij werden niet door eenzelfden beeldhouwer versierd.
Vermoedelijk volgde men in de eene kerk de andere na. Daar de bank
uit de Minderbroederkerk op een artistiek hooger pijl staat dan de andere
en sterker vreemde invloeden verraadt, zal men ginds wel den meester
hebben te zoeken die den toon aangaf.

Het beeldhouwwerk van de Martini-banken is afkomstig van een school,
die in de Noordelijke Nederlanden thuis hoort. Beginnen wij met de karak-
teristiek van het Laatste Oordeel, dan zien wij dat de kunstenaar moeite
had, de personen in de ruimte te plaatsen. Er is een op elkaar dringen
en een boven elkaar plaatsen der figuren. Alles speelt zich af in een tame-
lijk nauwe ruimte. De figuur van God den Vader is ook wat vlak gebleven.
Zijn schoot wordt veel te kort. De hoofden zijn dikwijls groot en de haren
zwaar en vol, zoo bijv. bij de figuur van den Vader, bij Christus, bij
Johannes den Dooper.

-ocr page 81-

De staande figuren van Petrus en Paulus zijn stijf in hun houding. Zij
buigen beiden wat naar buiten over, doch op onnatuurlijke wijze. Hun
gezichten zijn weinig levend en hebben een verstarde uitdrukking.
Karaktertrekken van deze wang vinden wij terug in Abraham's offer. Ook
Abraham staat in een stijve, gewrongen houding. Hij wendt zich om, zon-
der dat zijn lichaam zich los maakt uit het vlak. Een directe overeenstem-
ming is er in den realistisch weergegeven riem met gesp om het middel van
Petrus en van Abraham en in de gewaadplooien boven dien riem, die bij
beiden op eenzelfde manier zijn gesneden. Abraham heeft evenals som-
mige figuren uit de eerste wang een groot hoofd met veel en zwaar haar
en een krullenden baard. Izaäk laat aan een enkel Engelfiguurtje uit die
wang denken. In dit reliëf waar een wat samengestelde gebeurtenis moest
uitgebeeld worden had de kunstenaar nog meer moeite ze in de gegeven
ruimte onder te brengen. Vandaar dat alles uitgebreid is over het vlak.
Direct-vertellend in enkele sprekende trekken is ook het Oordeel van
Salomo. Het essentieele heeft men willen uitdrukken, daarbij de details
weglatend. Ook hier is een stijfheid van bewegen, een gebrek aan soepel-
heid. De figuren zelf, de gewaadvouwen, de gelaatstrekken zijn zwaar.
Moeizaam schijnt de houtsnijder deze groepen tiit het materiaal te voor-
schijn gehaald te hebben. We worden telkens herinnerd aan de grondvor-
men, die het hout vóór de bewerking had. De vrouw, rechts vooraan, die
zich met een afwijzend gebaar afwendt van Salomo en van het op den
grond liggend kind, blijft kennelijk in het vlak liggen, dat vroeger den voor-
kant van het blok hout uitmaakte. Het zitten van Salomo is zeer gebrekkig
weergegeven. Het gelijkt meer een half staan. Zijn hoofd is groot en over-
dreven groot is de kroon, gecombineerd met een soort hoed, die hij op
het hoofd draagt. De gezichten zijn nergens diep uitgesneden, de details
zijn weinig zorgvuldig behandeld. Dit alles geeft aan deze kunst een wat
provinciaal, boersch karakter, doch verhoogt soms tegelijkertijd de expres-
sie. De inhoud, de gebeurtenis en wel de kern van de gebeurtenis springt
daardoor onmiddellijk in het oog.

S. Maarten, onder deze groep, gelijkt op Salomo. Het paard is onbeholpen
uitgebeeld en het zich omwenden van den heilige is niet bevredigend. De
bedelaar heeft weer een te groot hoofd.

Door het episch karakter, dat de bovenstaande voorstellingen hebben,
maar evenzeer door den stijl worden wij herinnerd aan de houtsneden der
blokboeken, die eveneens op een zoo aanschouwelijke en abbreviatorische
wijze Bijbelsche- en andere gewijde verhalen kunnen vertellen. Het lijdt

enbsp;65

-ocr page 82-

welhaast g^n twijfel, of de kunstenaar, die deze tafereelen sneed, had
dergehjke zllustratxes voor oogen of althans in de gedachte, toen hy hier
werkte en zonder getrouw te copieeren volgde hij na
Tusschen 1475 en 1479 verscheen, in de omgeving van Utrecht naar het
schynt, een blokboek met het Speculum Humanae Salvationis. ^ Een af!
beeldzng van het Laatste Oordeel in dit werk stemt in enkele details
overeen met dezelfde voorstelling aan onze koorbank. De beide figu 1
van Maria, een borst ontblootend en opziend naar Christus, vertoonen een
zoodanige gehjkems dat men hier een rechtstreeksche navolging zelfs als
waarschijnlijk mag aannemen.nbsp;^

M quot;nbsp;i« de wijze waarop torens worden af-

gebeeld in du blokboek en in het reliëf met de Barbara legende. Mis-
schien raadpleegde de houtsnijder voor een dergelijk detail
ooi zijn blok-

st^rvquot; ^^nbsp;^^^nbsp;-de

Zeer sterk vertellend is het reliëf met de Barbara-legende. In het vlak
uitgebreid worden ons verschillende episoden medegedeeld en door een
enkel gebaar een sprekende lichaamshouding, een typeerend detail ver-
duidehjkt.
Wij zien eerst den Vader, die zijn dochter met het zwaard
wil treffen, terwijl zij reeds half den toren in gevlucht is. Dan volgt de
herdersjongen, wiens wijzende hand zijn functie in het verloop der ge-
schiedenis verduidelijkt - hij wees den koning de schuilplaats van Bar
bara - terwijl zijn hoedanigheid als hoeder van schapen wordt gesug.
gereerd door de terrasgewijze aangebrachte weilanden met dieren De
hchaamshouding van den vader, de strakke plooien van zijn kleed laten
eenigszins aan den boven beschreven Abraham denken, zijn gezicht aan
het type van den raadsman aan Salomo's rechterhand. Boven zien wij den
vader nog eens. Terwijl hij de eerste maal als een snelloopend vervolger
was aangedmd staat hij nu stil en houdt zijn dochter bij Lt haar stevig
vast.
Hij heeft haar nu gevangen. Het kleine herdersfiguurtje is wat fijner!
ook wat vrijer en losser gesneden dan de beide hoofdfiguren
Op een artistiek hooger pijl, dan dit reliëf staat dat er boven met S. Catha-
rma tusschen de geleerden. Deze laatsten zijn ieder afzonderlijk veel scher-
per gekarakteriseerd. Zij vertoonen verschillende gezichtstypen met een
wat meer individueele expressie, dan dit tot nu toe aan de banken het
gev
^s. De compositie van het geheel is rustiger, de groepeering beter.

-ocr page 83-

Het geheel schijnt meer plaats te hebben in de ruimte. De figuren zijn
ieder afzonderlijk zorgvuldiger gesneden. Er is iets van Renaissance-geest
over het geheel gekomen. De oorzaak der stijlverandering moet wellicht
worden gezocht in het voorbeeld waarnaar de kunstenaar werkte. Ver-
moedelijk lag ook hier een prent aan de voorstelling ten grondslag.
Aan de rugzijde moest de kimstenaar in één langgerekt, vertikaal reliëf,
den mannaregen uitbeelden. Hij plaatste daarom twee episoden boven
elkaar. In het hoogere deel zien wij de langgerekte gestalten van Mozes en
twee zijner metgezellen, waarvan één een mand opheft om het Hemelsche
brood in op te vangen. Beneden wordt het manna opgeborgen. Ook hier
zien wij strakke, rechte plooien en een compositie in het vlak. Te Venlo
was deze zelfde episode uitgebeeld. Daar zette zij zich evenwel juist schil-
derachtig in de diepte voort.

Aan de tweede bank verschijnt ons een eenigszins andere stijl. De groep
der murmureerende Joden om Mozes is niet zoo afgeplat. De vouwen der
gewaden zijn nu niet strak als in de Salomo-groep, doch plooien wijder uit
en schijnen van een veel zwaarder stof te zijn. De gestalten zijn ook mas-
sief en gedrongen. In de gezichten is dikwijls een kras realisme n.1. vooral
aan de achterzijde treft men figuren aan met sterk Joodsche gezichten,
tot in het overdrevene getypeerd.

In den doop, daaronder, zijn de naaktfiguren zeer onbeholpen gemodel-
leerd en niet alleen de lichamen zijn onbehouwen en verwrongen maar
ook de gezichten zijn ruw gesneden, terwijl het haar met groote lijnen
meer is aangeduid dan weergegeven. Het forsche realisme van het boven-
ste tafereel is hier verdwenen. Misschien is hier een zwak helper aan het
werk geweest.

Een geheel ander beeld vertoont het St. Joris-reliëf. De gestalte van den
heiligen ridder is krachtig en rijzig, de bewegingen zijn natuurlijk en de
details met zorg uitgewerkt. De mond en de oogen in het gelaat, onder-
deelen van het harnas, als de gespen aan de beenstukken, zijn op natura-
listische wijze en met gemak gesneden. Het geheel toont een 16e eeuwsch
karakter. Er is een trek naar grootschheid in dit reliëf, die samengaat
met een goed begrepen werkelijkheidsweergave. Bijzonder levendig en
fraai van expressie is een en face geziene kop in reliëf onder den S. Joris.
Het snijwerk van deze wang is op één lijn te plaatsen met de figuurtjes
van het orgel uit Naarden in het Rijksmuseum te Amsterdam. Al zijn er
geen directe punten van overeenstemming, er is naar mij voorkomt een
verwantschap in geest en opvatting.

-ocr page 84-

Ook de andere zijde van de wang vertoont in den H. Christoforus een stijl,
die afwijkt van het voorgaande. Dit komt vooral tot uiting in den vrijeren
plooienval.Met forsche hand grijpt de reus zijn mantel bijeen om den onder-
kant niet in het water te laten slepen, de andere hand houdt den staf. Het
hoofd is groot, met krullend baard- en hoofdhaar, maar aan de uitwerking
daarvan is meer zorg besteed dan dit bij den boven beschreven Abraham
het geval is, terwijl het een veel kundiger hand verraadt. Het geheel heeft
iets machtigs en indrukwekkends.

De kerkvaderen van de wangen der lezenaars zijn meerendeels geschonden.
Over het algemeen komen zij in stijl het meest overeen met het werk van
den kunstenaar, die Mozes met de murmureerende Joden heeft gesneden.
De dekstukken zijn tamelijk grof van bewerking. Hieraan werkte dezelfde
houtsnijder, die den doop van Christus vervaardigde. Het hoofd van Holo-
fernes is op dezelfde ruwe manier gesneden als de hoofden van Christus
en van Johannes den Dooper, het haar op dezelfde wijze met lijnen in-
gekrast.

Het is te betwijfelen of de misericordes wel tegelijkertijd zijn gesneden als
het andere beeldhouwwerk. Het waren zeker niet dezelfde kunstenaars, die
aan beide, de wangen zoowel als de gesculpteerde zitterkens werkten. Deze
laatste zijn fijner van vormen dan de andere beelden. De lichamen zijn
vaak wat slanker (bijv. de man en de vrouw voor het vuur en de miseri-
corde daarnaast), de beenen zijn lang en de schoenen hebben vaak de
modieuze spitse punten, die in Bourgondië tot 1490 in de mode bleven.
De maagd met den eenhoorn draagt een spitsen hennin met sluier, evenals
Judith aan de Broerekerk-bank.
Wat de bank aan de Zuidzijde van het koor betreft.
De profeten van den lezenaar zijn wat grof gesneden, de misericordes en
de knoppen van de bank staan artistiek op een veel hooger pijl. De om-
lijsting der wangen aan den lezemaar verschilt geheel van die der andere
wangen.

De beide banken, die nu aan de Westzijde van het koor staan, hebben
oorspronkelijk zonder twijfel aan de Noord- en aan de Zuidzijde gestaan
Het best kunnen wij ons m.i. den toestand zoo denken, dat de bank met
vijf zitplaatsen aan den Noordwand stond. De opengewerkte reliëfs met
het oordeel van Salomo en den S. Maarten, waren dan van het schip der
kerk uit te zien. De andere bank, die oorspronkelijk ook vijf zetels gehad

-ocr page 85-

zal hebben, stond aan den Zuidwand. De ä jour reliëfs van Mozes tusschen
de Joden en de Doop zouden dan aan de altaarzijde geweest zijn en ik
vermoed nu, dat het Laatste Oordeel dan aan de Westzijde van deze
banken prijkte.

Deze opstelling bevredigt ons ook het best uit een iconografisch oogpunt.
Het oordeel van Salomo vormt dan een pendant met het Oordeel, dat
Christus over de menschen uitspreekt, een parallel trekkend dus tusschen
het Oude- en het Nieuwe Testament. Dit werd daarmede den leeken voor-
gehouden. Aan de altaarzijde stonden tegenover elkaar twee episoden uit
de geschiedenis van Mozes. De profeet tugschen de Joden tegenover den
regen van het manna, dat in den vorm van hosties uit den Hemel valt, een
toespeling op het wonder der Eucharistie. Dit gesloten reliëf stond dan
naast de sacristie-deur. De doop, de nederdaling van den H. Geest had
naast het altaar eveneens symbolische beteekenis in betrekking tot den
altaardienst. Ook de richting waarin de figuren bewegen stemt overeen
met deze opstelling. De verspieders, die het Beloofde Land vonden, be-
wegen zich naar het altaar toe, zooals ook S. Maarten zich naar het mid-
den van het koor richt.

Voor meer banken was er geen plaats. De wang met S. Joris moet dus even-
als de bank, die thans aan de Zuidzijde staat, uit een andere kerk af-
komstig zijn.

Het valt bij het eerste gezicht op, dat het beeldhouwwerk van de bank
uit de Franciscanerkerk van een andere hand en zelfs uit een andere
school is dan dat van de banken uit de Martini-kerk. Terwijl het beeld-
houwwerk van de laatsten meestal een wat meer provinciaal karakter
heeft, is dat van de eerste veel fijner en meer verzorgd. Er is echter ook
een verschil in de wijze waarop de gebeurtenissen worden voorgesteld. De
voorstellingen aan de andere banken dragen een wat meer episch karakter,
men is van het verhaal uitgegaan en vertelt dit. Aan de Franciscaner-bank
is sterker een situatie op een bepaald moment geschilderd, waardoor deze
kunst een meer realistisch karakter heeft. In het reliëf met de geschiedenis
van Judith zijn wel twee episodes gegeven: de maaltijd en de moord zelf,
maar de kunstenaar schildert hier meer een dramatisch moment, op de
wijze zooals zich dit in de werkelijkheid kan hebben voorgedaan, dan dat
hij de opeenvolging van gebeurtenissen als optellend aanduidt, zooals dit
bijv. in de geschiedenis van Barbara is gedaan. Er is hier ook meer een
hoofd- en een neventafereel. Het geheel is in opstelling en uitwerking schil-

-ocr page 86-

derachtig. Er is ons een tafereel voor oogen geplaatst, dat zich in een door
enkele coulissen en requisieten aangeduide omgeving afspeelt. Dit zijn
bijv. het kasteel op den achtergrond en de baldakijn boven het bed. Vooral
de zorgvuldig gesneden baldakijn draagt tot het schilderachtige bij. In het
reliëf is tenslotte een zekere dieptewerking gebracht.

De gewaden der beelden van deze bank zijn dunner en soepeler, dan die
van de figuren der andere banken. Dit springt het duidelijkst in het oog,
wanneer men de kerkvaders van de lezenaars vergelijkt met beide Evan-
gelisten. Deze laatsten zijn bijzonder mooi gesneden. Vooral het fijn-kreu-
kelend kleed van Luk.as vertoont een geheel anderen styl dan de zware
stugge plooien bij de kerkvaders. Een verschil in detail vormen bijv. de
Engelenvleugels op beide banken. De afzonderlijke veeren zijn slechts
vluchtig, meest door gearceerde lijnen aangegeven bij de banken van de
Martinikerk, ieder afzonderlijk uitgesneden bij de sculpturen der Fran-
ciscanerkerk.

Bijzonder fraai is de lange figuur van de Madonna, in haar soepel
plooiend kleed en met het levendig bewegende Kind op den rechterarm.
Het tafereeltje, dat Maria's Tempelgang voorstelt is aardig getypeerd en
goed gegroepeerd. Voorzichtige handen leiden Maria naar den hooge-
priester, terwijl een kring van omstanders toeziet.

Het reliëf met Christus' verzoeking heeft klaarblijkelijk nogal geleden.
Dit is de reden, dat het thans grover schijnt, dan het andere werk. Juist
gevoeld en goed uitgedrukt is echter het afwerend gebaar van Christus.
Het gewaad van den Heiland is van een zwaardere stof, dan dat der beide
Evangelisten, waardoor het soberder neervalt, doch het is er niet stijf door
geworden.

Met welk een meesterschap echter aan deze bank het hout werd bewerkt
bewijzen vooral de gezichten in en aan de voluut. Er komt daar een kop
voor met bladwerk in den mond, die zeer veel gelijkt op een kop in een
der voluten te Breda.

Ook de kunstenaar, die deze bank bewerkte, schijnt voor de uitbeelding
der tafereelen hulp te hebben gezocht bij voorbeelden, die de grafische
kunst hem bood. Immers in een bekende Biblia Paupeium^ vinden wij
een voorstelling van de jongelingen in den gloeienden oven, die naar wij
meenen, rechtstreeks tot voorbeeld voor den beeldsnijder moet hebben
gediend. De koning en zijn vrouw staan links naast elkaar. De eerste wijst

' Biblia Pauperum. Uitgegeven door Adam Pilinski (Parijs 1883).
70

-ocr page 87-

naar den oven. Daarvoor staat een naakte man, die het vuur met een pook
aanwakkert en tegen de hitte het gelaat moet afwenden. Al deze details
nu komen juist zoo aan het dekstuk van de Bolswardsche bank voor.
De school, waaruit deze beeldhouwer voortkwam meenen wij op goede
gronden in Brabant of Antwerpen te mogen zoeken.

In het Rijksmuseum te Amsterdam bevindt zich n.l. een Madonna ^ die
met de Bolswardsche verwantschap vertoont. Beiden hebben dezelfde
rijzige proporties, beide figuren hebben de betrekkelijke afgeplatheid, die
voor het Antwerpsch werk typeerend is, waardoor zij in doorsnee weinig
diepte en weinig uitstekende deelen vertoonen. De vorm van het hoofd
en van het gezicht vertoont gelijkenis, terwijl tenslotte bij beiden het kind
een, zij het dan ook verschlilende, levendige houding heeft. Het beeld in
het Rijksmuseum is voorzien van het Antwerpsch merk, waardoor de her-
komst bepaald is.

De kunstenaar, die te Bolsward werkte moet dus zeker Brabantsche- of
Antwerpsche beeldhouwkunst gekend hebben. Ook de dunnere plooiing
der gewaden, zooals deze bij de Evangelisten vooral voorkomt, is meer
Zuid- dan
Noord-Nederlandsch. Dat onze kunstenaar zelf in Brabant is
geweest mag tenslotte afgeleid worden uit de overeenkomst van de beide
decoratieve koppen te Breda en aan de Bolswardsche bank.
Uit een en ander mogen wij de conclusie trekken, dat men te Bolsward
voor het beeldhouwwerk van de Franciscaner-bank een kunstenaar van
elders, in dit geval iemand uit Brabant, die wellicht te Antwerpen ge-
schoold was, heeft ontboden.

Daar de bouw van deze bank en die van de Martinikerk-banken dezelfde
is, moeten zij dus wel ongeveer gelijktijdig ontstaan zijn. Naar den stijl en
de costuums te oordeelen moet dit tegen 1500 geweest zijn.
Wanneer het Utrechtsche Speculum Humanae Salvationis inderdaad is
gebruikt, dan zou daarmede komen vast te staan, dat dit beeldhouwwerk
in elk geval na 1479 werd gemaakt. Er blijft echter ook nog deze mogelijk-
heid open, dat op zijn beurt het Utrechtsche Speculum op een ouder
voorbeeld teruggaat en in dat geval zou men zich te Bolsward evenzeer
van dat nog oudere document bediend kunnen hebben.

In de collectie van Mejuffrouw Haages, te Amsterdam bevinden zich frag-

^ Catalogus No. 71. Daar vermeld als Noord-Nederlandsch; zie daaren-
tegen W. Vogelsang. Holzskulpturen, plaat VII, No. 24. De laatste her-
komst van het beeld niet bekend.

-ocr page 88-

menten van een koorbank, thans met behnlp van nieuwe gedeelten samen-
gevoegd tot een bank van twee zitplaatsen. Ook deze zitplaatsen zelf zijn
meuw. Oud zxjn echter één wang, die raamtraceeringen vertoont en voor-
zien is van een dekstuk, een knielenden profeet met een schriftrol voorstel-
lend en voorts het dekstuk van de andere (moderne) wang, voorstellend
een dier, waarschijnlijk een luipaard. De bank heeft deelen van een
ruggeschot, n.1. ezelsrugbogen met traceeringen en hogels, die geheel over-
eenstemmen met die aan de ruggeschotten der Bolswardsche banken. De
profetenfiguurtjes ontbreken echter. Deze deelen van het ruggeschot ziin
voor een groot deel samengesteld met nieuw hout, doch er zijn oude frag-
menten in verwerkt.

De profeet vertoont stijlkenmerken, die wij bij de Bolswardsche dekstuk-

ken konden aanwijzen. Evenals bij de figuur van Judith, aldaar, is ook

hier de blokvorm van het hout verkend. De profeet is tamelijk breed, de

plooien van het gewaad zijn vlak, het haar is weinig uitgewerkt en laat

weinig golvmg zien. De mond is breed en wat ruw gesneden, de neus is
afgesleten.

De raamtraceeringen onder den profeet vormen een spitsboogvenster, dat
onderaan in tweeën gedacht is, terwijl in het bovengedeelte een door cir-
keisegmenten gevormde sferische driehoek staat, die evenzoo door cirkel-
segmenten gevormde vierkanten vertoont, zooals ze op het eind van de
14e eeuw bij voorbeeld aan de bovenkerk te Kampen voorkomen
De herkomst van dit houtsnijwerk is niet bekend. Het behoort echter
klaarblijkelijk tot dezelfde school, die de banken van de
Martini-kerk te
Bolsward heeft voortgebracht.

Tot deze school moet ook gerekend worden een H. Rochus, met zijn hond
m het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht (inv. No. 293) ^ Hii is het
meest verwant met de groep van Mozes en de hem omringende Joden, in
gezichtstype en de dikke stof van zijn mantel. Dit beeld, dat wordt be-
schouwd als een voortbrengsel van de Noord-Nederlandsch-Westfaalsche
school, 18 afkomstig uit Drente.

FRANEKER-De kerk van den H. Martinus (thans Ned. Herv Kerk)
te Franeker bezit vier koorbanken, ieder van drie zitplaatsen, thans twee
aan twee ter weerszijden in het koor geplaatst. De banken hebben arm-

-ocr page 89-

leggers. Onder deze armleggers langs loopt een rand, decoratief als getorst
touw behandeld. De zitplaatsen zijn opklepbaar. De ingangen der banken
zijn van deurtjes voorzien. De wangen vertoonen zeer eenvoudige venster-
traceeringen. Vermoedelijk dateeren deze banken uit het begin van de
16e eeuw. Misschien zijn zij gemaakt toen deze kerk in het eerste kwart
dier eeuw werd verbouwd.

AMSTERDAM - De Oude- of S. Nicolaaskerk te Amsterdam heeft
nog een deel van haar oude koorbanken bewaard. Het onderste gedeelte
waarop de zetels rusten is nieuw. De lezenaars zijn eveneens nieuw op
enkele gedeelten aan de uiteinden na. De Noordelijke rij heeft thans 21
zitplaatsen. Aan de wang, die zich hier aan de Westzijde bevindt is te
zien, dat boven de wangen wellicht oorspronkelijk nog telkens een vleugel
was aangebracht, terwijl zeker ook een achterschot aanwezig is geweest.
De zuidelijke rij heeft 12 zitplaatsen. De zetels hebben armleggers, ge-
steund door kleine colonetten met bladkapiteelen. Het bladwerk van deze
kapiteelen zet zich in een rand rozetjes langs de armleggers voort. De
wang aan het Westelijk uiteinde van de Noordelijke rij vertoont aan de
achterzijde een monster, in reliëf gesneden. Eén der voorstukken laat opzij
nog een fragment zien, dat een venster weergeeft. Het bestaat uit een deel
van een ezelsmgboog met enkele eenvoudige traceeringen en groote hogels,
tei-wijl daarboven een klein spitsboogvenster met eenvoudige traceeringen
is gesneden.

De zitplaats^ bezitten voor een groot deel nog misericordes. Aan de
Noordzijde laten zij zien:

1°. een loopende man, die uit een kruik drinkt, 2°. een open zak waaruit
geld valt, 3°. twee drinkende mannen, 4°. twee mannen in een zeilboot.
Hier kan het spreekwoord zijn uitgebeeld: „Men moet zeilen terwijl de
wind dientquot;. Dit is in verband met de wijze van voorstelling waarschijn-
lijker, dan dat zou zijn uitgebeeld het gezegde: „Een oog in het zeil hou-
denquot;, 5°. twee mannen of een man en een vrouw, die het steygerspel
spelen (zie bij Bolsward), 6°. een man, die zijn mond uitrekt voor een
oven. Dit is de illustratie van het gezegde: „Jegen eenen oven gapenquot;, het-
geen een uitdrukking is voor: „onnut werk doenquot;, 7°. een uil, 8°. een
kat, die opziet naar een vleermuis boven zich, 9°. bladwerk, 10°. twee
mannen, waarvan de één met het hoofd tegen een muur loopt. Illustratie
van: „Men can met het hoofd geen muren breekenquot;, 11°. een man, die
tusschen stoelen in de asch gaat zitten. („In 't slampampen en mocht mij

-ocr page 90-

memant verrasschen, al quit, sit ick tusschen twee stoelen in dasschen»)
12°. een gehurkt man, die op origineele wijze ducaten produceert, 13°
bladwerk, 14°. een jonge, naakte vrouw, die door een oudere vrouw van
een hntwurm wordt bevrijd, 15°. bladwerk, 16°. een kat, die in den
iiijbel leest en 17°. een zittende vrouwefiguur.

De banken aan de Zuidzijde vertoonen: 1°. een varken bezig met spin-

nen, 2°. twee vechtende mannen, 3°. een smid op een aambeeld slaande.

Het geheele bovenlijf en het hoofd ontbreken. Ook in de Middeleeuwen

kwam reeds het gezegde voor: „Altijd op hetzelfde aambeeld slaan», 4°

een gezicht met twee neuzen en drie oogen, in één kap. Misschien een toe-'

speling op: ,J)a steken twee zotten onder eene kaproen», 5°. een hond

met een pot over zijn kop. Daarboven hangen eenige visschen aan hun'

kieuwen aan een lijn. Hier zijn klaarblijkelijk twee spreekwoorden uitge-

beeld: nl.: ,Een open pot of open kuil, daarin steekt ligt de hond zijn

muil , rm Iedere haring moet aan zijn eigen kiewen hangenquot;, wat betee-

kent: „Ieder moet zijn eigen huid naar de markt brengenquot;, 6°. bladwerk

7°. kop met bladwerk, 8°. vechtend man met een stok. De beenen zijn'
afgebroken.

Over het algemeen zijn deze kleine gedeelten niet in een goeden staat.
Zij zijn viul en door een dikke laag vernis bedekt. Het snijwerk lijkt daar-
door grover, dan het in werkelijkheid is. Aan details, aan stofuitbeelding
IS echter wel degelijk zorg besteed, zoo bij voorbeeld bij den man voor den
oven, waar de riem om het middel naturalistisch is gesneden, bij den man
tusschen de twee stoelen, wiens zitten weinig overtuigend is weergegeven,
terwijl de stof met een zekere soepelheid is gesneden.
Er zijn hier twee figuurtypen. De man voor den oven en de vechtende
mannen zijn kort en gedrongen. Van de laatsten zijn de hoofden en de
gezichten wat grof. In de misericorde met de mannen, die tegen een muur
zijn geloopen, zijn de figuren slanker en gerekter. De beenen zijn er sierlijk
gevormd. Deze figuren doen aan misericordes te Bolsward denken
De vrouw van de laatste misericorde aan de Noordzijde heeft een breed

rond gelaat (neus geschonden), dat aan Noord-Nederiandsche schilder-
kunst herinnert.

De mannen hebben meestal puntige schoenen. De geheele bouw der ban-
ken en hun decoratieve versiering en de costumes der
figuren-maken een
ontstaan kort na 1500 waarschijnlijk.

In het koor bevinden zich ook een aantal banken uit de afgebroken
Nieuwe Zijds kapel. Zij zijn zeer sober. Op de tusschenleuningen hebben

-ocr page 91-

zij knoppen, uit eenvoudig bladwerk bestaande. Deze zijleuningen loopen,
zich ombuigend, door tot onder de armleggers. Vermoedelijk zijn deze
banken later ontstaan dan die welke in de Oude Kerk thuis behooren.

S I T T A R D ■ In de S. Pieterskerk te Sittard stichtte Walram, graaf van
Montjoie en Valkenberg, in de 13e eeuw een kapittel. ^ Den 4en Juni 1299
gaf Hugo II van Chalons, bisschop van Luik hieraan statuten. Dit kapittel
bestond uit twaalf kanunniken met een deken aan het hoofd. Zij werden
benoemd door den landheer, terwijl zij zelve zeven beneficianten kozen
In 1380 werd de kerk geheel herbouwd en in 1408 werd zij ten deele
hernieuwd. In het koor, dat waarschijnlijk voor het grootste deel nog uit
de 14e eeuw dateert, bevinden zich twee dubbele rijen eikenhouten koor-
banken.

Noch in het stadsarchief, noch in het kerkarchief bevinden zich documen-
ten betrekking hebbende op deze banken. Evenmin is daarvan iets te
vinden bij de, met deze kerk in verband staande archivalia in het pro-
vinciaal archief te Maastricht en het Staatsarchief te Dusseldorp.
De litteratuur over deze banken beperkt zich tot een beschrijving van
L. von Fisenne in zijn Kunstdenkmale des Mittelalters, ® welke beschrij-
ving Flament aanhaalt in zijn boven-geciteerde „Bijdragequot;.
In bewerking is echter een geschiedenis van de groote kerk te Sittard,
door den heer J. Timmers, aldaar, waarin ook de koorbanken zullen wor-
den besproken. De heer Timmers was zoo vriendelijk mij thans reeds het
een en andere over het resultaat zijner onderzoekingen mede te deelen,
waarvoor ik hem hier gaarne nogmaals dank breng.

Het is hem gebleken, dat het koor oorspronkelijk één travee korter is ge-
weest, dan thans het geval is, en dat het een kooromgang had. Een deel
van dien omgang bestaat nog in het Zuidelijk zijkoor en de daarachter lig-
gende sacristie. Verder is gebleken, dat de pilasters van het hooge koor in
werkelijkheid ingemetselde pijlers zijn, waaridt valt op te maken, dat dit
koor van den omgang was gescheiden door spitsboog-arcaden.
De koorbanken zullen dus vroeger zonder twijfel ruggeschotten hebben
gehad, wellicht met overhuivingen.

De laatste travee en het polygoon van het tegenwoordige koor dateeren

I A. J. Flament. Bijdrage tot de geschiedenis en beschrijving der Parochie-
kerk te Sittard en haar kunstschatten.

Bijdrage van het Jaarboekje van Sittard (1897).
3e Serie. Lief. 5 - 6. Aken 1886.

-ocr page 92-

mt later tijd dan de re«t (n.1. eind 15e eeuw). In dien tijd znUen de ver-
andenngen dus zxjn tot stand gekomen. Het koor werd rondom gesloten.

blok3nbsp;«fg«-

Von Fisemie meende, dat de Sittardsche Koorbanken oorspronkelijk ge-
heel overeenstemden met die van Comelimünster. ^ Deze laatste hebben
ook aan de Westzijde van het koor zitplaatsen, die dus een rechten hoek
vormen met de bovenrijen. De Sittardsche kerk zou vroeger een steenen
koorafsluitmg hebben gehad waartegen de Westelijke banken duB met den
rug zouden hebben gestaan.

Thans zien wy in het koor twee rechte bovenrijen, ieder van 13 zitplaatsen
en twee benedennjen, ieder met 12 zitplaatsen. Deze benedenrijen zijn nu
getooid met wangen, die beneden gewone reliëfs vertoonen, doch daar-
boven hooge opengewerkte reliëfs laten zien, met figurale voorstellingen.
Deze opstelhng is ongewoon en onlogisch. In verband met den oorspron-
kelijken toestand van het koor en de daarmede verband houdende ge-
daante der koorbanken is het waarschijnlijker, dat deze a jour wangen
vroeger de uiteinden der bovenrijen vormden en naar het schip der kLk

waren ^keerd, te^ijl zij waren verbonden aan het achterschot, dat waar-
schijnlijk een overhuiving droeg.

De beneden-gedeelten der wangen laten reliëfs zien, ieder met twee pro-
feten-fipren onder spitse windbergen. De bovenwang links geeft in het
a jour bewerkt reliëf de kroning van Maria te zien. Maria zit met gevou-
wen handen, het hoofd, waarop zij een kroon draagt licht voorover ge-
bogen naast Christus, die eveneens gekroond, een mantel over de schou-
ders, de rechterhand met twee uitgestoken vingers geheven. Zijn Moeder
zegent, terwijl hij de linkerhand op den wereldbol houdt. De groep is om-
sloten door pilasters en een ezelsrugboog met traceeringen en kruis-
bloemen, waarbpn zich weer een gesloten vlak met blinde omamentale
versiering verheft Op den bovenrand rijzen twee pinakels op. Dit geheel
IS te hoog en van boven te zwaar om als een losstaande versiering bedoeld

SoT'nbsp;overhuiving bevestigd zijn geweest.

Op eenzelfde wijze ~ afgezien van eenig verschil in de bovenste deelen -
IS aan de rechterzijde de Verkondiging aan Maria weergegeven.

-ocr page 93-

Aan de omlijstingen is te zien, dat wijzigingen hebben plaats gehad, waar-
bij onderdeelen, als de pilasters opzij, werden vernieuwd. Het middenge-
deelte is echter uit één stuk hout gesneden.

De figuren zijn wat stijf in houding en bewegingen, doch maken tevens
een grootschen indruk. Christus is voorgesteld als een eenigszins oudachtig
ïnan met korten baard en over de ooren golvend haar, dat tot den nek reikt.
Door de wijze, waarop zij gesneden zijn laten deze figuren aan steensculp-
turen denken. Zoowel Christus en Maria als de figuren der Annunciatie
en de profeten herinneren ons aan beelden van den Rijn. De oer-types van
deze figuren vinden wij te Freiburg, aan de H. Kruiskerk te Gmünd, aan
den toren te Rottweil. De kunstenaar, die hier werkte moet óf gewend zijn
geweest in steen te beitelen óf wel hij had voorbeelden in steen voor
oogen. Ook de ornamentale onderdeelen bevestigen dit vermoeden, (bijv.
de kapiteelen van de basis-looze colonnetten naast de benedenwangen, de
eenvoudige hogels en ook de windbergen, kleine vierlobben en andere
ornamentale versieringen). De haren zijn als groote massa's behandeld,
waarin breede lijnen zijn ingekrast. Let men op het afrondende, in massa's
houden der onderdeelen bij de kroningsgroep, dan zou men ook kimnen
denken, dat een bronsgietwerk hiervoor tot voorbeeld had gediend.
De Engel uit de Maria Boodschap heeft een gewrongen houding. Het
hoofd is rond en zwaar en ligt te sterk achterover in den nek. Een der-
gelijke houding is conventioneel en komt veel minder overdreven bijv. te
Freiburg voor, waar Maria uit deze groep een 14e eeuwsch Duitsch type
heeft.

Von Fisenne meent, dat de beide groepen door verschillende kunstenaars
zijn gemaakt. Wellicht werkte eerder één kunstenaar naar verschillende
voorbeelden. Hier wordt een afhankelijkheid van oudere kunst getoond.
De verdere versiering van deze bank is sober. De knoppen worden ge-
vormd door mensch- of dierfiguurtjes of duivelt jes. Deze laatsten laten vaak
denken aan de spuwers of andere steenen monsters der kerken. Voorts is
hier aansluiting bij de Duitsche banken, niet bij Zuid-Nederlandsche. De
derde knop rechts beneden laat een paardje zien, er tegenover zit een
aap. Aan de bovenrij is een uitstekende dierfiguur met een monnikskop
met baard. De laatste knop hier wordt door een aardig honde-figuurtje
gevormd. Even verder zien wij een zittend
monniks-figuurtje. Het is ech-
ter duidelijk, dat niet al het snijwerk in denzelfden tijd is ontstaan. Dit
blijkt nog duidelijker uit de misericordes. De vijfde misericorde rechts
boven geeft een goed getypeerden boerenkop te zien. Aan de linkerzijde

-ocr page 94-

wordt de laatste misericorde gevormd door een Engelekopje, dat een Re-
naissance-geest ademt en zeker eerst in de 16e eeuw is ontstaan, zoo niet
nog later.

Wat de ornamentale deelen betreft, zoo gelijken de kapiteelen op de
zuiltjes onder de armleggers wel op de kapiteelen der colonnetten naast de
wangen, doch hun bladwerk is wat saprijker, minder streng van stijl en
zij herinneren niet meer zoo aan dergelijke kapiteelen in steen. Het is mo-
gelijk, dat een ander, dan de kunstenaar, die de wangen sneed, de kapi-
teelen van die wangen navolgde, aan de bankenrijen.
Als eenig overblijfsel van de steensculptuur der kerk bezitten wij nog de
zandsteenen (?) Petrusfiguur, uit de 14e eeuw, thans aan de zuidzijde van
den toren, die echter sterk verweerd is en niet nauwkeurig te bestudeeren.
Aan de altaarzijde hebben de banken lage wangen, die vermoedelijk vroe-
ger van dekstukken zijn voorzien geweest. Ook deze kleine wangen hebben
de eigenaardige basis-looze colonnetten.

Eén dateering voor het geheele snijwerk der banken te zoeken zou onjuist
zijn, daar dit snijwerk in den loop der tijden klaarblijkelijk is uitgebreid.
Bij de groote wangen moeten wij wel met de waarschijnlijkheid rekening
houden, dat hier een ouder voorbeeld aan de figurale voorstellingen ten
grondslag lag. Het voorbeeld zal nog wel uit de 14e eeuw zijn geweest, het
houtsnijwerk zelf is echter vast uit het eerste kwart van de 15e eeuw of
iets later. In het begin van de 20e eeuw is er groot gevaar geweest, dat het
geheele koorgestoelte verkocht zou worden, doch gelukkig heeft men dit
nog kunnen voorkomen.

TER APEL- Het Praemonstratensenklooster te Schildwolde verkocht
in 1458 aan den Garrelsweerder pastoor Jacobus Wiltinck hare „ver-
woestede erve, und guet, geheten van oldes Apel, met siver toebehoere
-etc.quot; Wiltinck schonk zijn nieuwe bezitting in 1464 aan den toen-
maals juist opgetreden magister-generaal der kruisheeren Peregrinus van
Campen, ter stichting van een klooster. Uit de acte van bevestiging en
vermeerdering dezer schenking in 1465 blijkt, dat het inderdaad tot stand
gekomen klooster met een prior, drie priesters en leekehroeders uit het
nabij Rheine, aan de Eems, ten Zuiden van Lingen, gelegen Convent der
orde was bezet. In 1476 woedde er reeds een brand, die o.a. de kapel
teisterde.

3 October 1501 wijdde de vicaris van den Munsterschen bisschop _ die

toen tevens het Bisdom Osnabrück bestuurde — zijn nieuw gestichte kerk

-ocr page 95-

met zeven altaren, en het kerkhof. Op 14 en 15 September 1509 geschiedde
hetzelfde met twee relekwieën-bevattende altaarsteenen, twee retabels,
een Mariannm, een beeld van den H. Antonius, verscheidene beelden van
mannelijke en vrouwelijke heiligen en de groote en de kleine klok.
De kerkmeubelen zullen dus waarschijnlijk eerst uit die laatste jaren of van
na dien tijd dateeren. Hiertoe behooren ook de koorbanken. Nauwkeuriger
archivalische documenten bestaan van deze banken niet- In het Oudheid-
kimdig Jaarboek heeft Dr M. D. Ozinga uitvoerig het Ter Apelsche kloos-
ter en zijn inventaris besproken. ^

De koorbanken hebben aan de Noord- zoowel als aan de Zuidzijde twaalf
zitplaatsen en aan de Westzijde tweemaal drie plaatsen. De beide lange
rijen staan met den rug tegen den wand der kerk en hebben een niet zeer
hoog, eenvoudig ruggeschot, de beide korte rijen staan met den rug tegen
de muur, waarop het oxaal rust. Ook aan deze zijden is een ruggeschot.
Aan de vier tiiteinden hebben de banken wangen met traceeringen. Van
boven zijn ze gesierd met snijwerk, dat aan een slechts rudimentaire dub-
bele spiraal laat denken, of ook slechts één enkele, kleine liggende spiraal
vertoont, dit laatste n.l. aan de beide korte bankenrijen. De banken heb-
ben op de ronde zijleiuiingen der zitplaatsen knoppen, die uit eenvoudig
opgerold bladwerk bestaan, dat aan de korte zijden echter iets rijker en met
meer fantasie is uitgewerkt, dan aan de lange zijden. De armleuningen steu-
nen op zuiltjes met kapiteelen. Aan de korte zijden zijn dit getorste zuiltjes
met gladde kapiteelen, aan de lange zijden zijn zij achtkantig terwijl de
kapiteelen bladwerk vertoonen. Ook onderaan bij de zitplaatsen is een
dergelijk verschil in de zuiltjes te constateeren.

Het voornaamste beeldhouwwerk bestaat uit de versiering der misericor-
des, die tot koppen zijn gesneden, uit het dikke hout. Aan de linkerzijde
laat de korte kant twee koppen zien en de lange kant acht. Rechts zien
wij respectievelijk drie - en acht koppen. Enkele misericordes vertoonen
eenig bladwerk. Voor een gedeelte der lange zijden staan lezenaars. Aan
de voorzijden vertoonden deze sporen van beschildering. Klaarblijkelijk
om kostbaarder snijwerk te vermijden had men hier een negendeelige
arcatuur geschilderd waarvan de bogen met eenvoudig maaswerk waren
gevuld. Het best bewaard was het Oostelijk deel van de Noordelijke le-

^ Dr M. D. Ozinga. Het klooster van Ter Apel. Oudheidkundig Jaarboek,
aflevering 1 Juli 1934. Aan dit artikel zijn de historische gegevens ont-
leend.

-ocr page 96-

zenaar. De eigenlijke teekening is hoofdzakelijk in rood uitgevoerd, terwijl
licht en schaduw door gele en zwarte lijnen zijn aangegeven. De achter-
grond is groen. Door den schilder Jacoh Por is dit maaswerk geconserveerd
en hersteld. Ook op andere plaatsen vertoonden de banken nog enkele
kleursporen, welke echter zijn verwijderd.

De koppen zijn zóó gesneden, dat de zittingen tegelijk de hoofddeksels
der voorgestelden vormen. Het zijn plomp gesneden gezichten, meest met
een grooten neus, vaak met stijf krullende haren naast het gezicht. Som-
mige koppen hebben bovenmatig groote ooren. Het zijn meestal karak-
teristieke boerentypen. De kunstenaar gaf deze typen zeer in groote trek-
ken aan, soms is het werk zelfs wat grof, doch dit sobere verhoogt ander-
zijds de decoratieve waarde van het geheel. Aan de rechterzijde treffen
wij echter enkele gezichten aan, waarbij men meer op de details is inge-
gaan en die wat zorgvuldiger zijn gesneden.

Een belangrijke plaats neemt aan deze banken de versiering met tracee-
nngen in. Aan de wangen zijn, telkens gevarieerd, de uit de architectuur
bekende motieven met veel smaak weergegeven. Elke wang is opnieuw op-
gebouwd op een bepaald getallen-schema, gevormd door de getallen drie
en ^er en veelvouden daarvan, die waarschijnlijk bedoeld zijn om be-
paalde gedachten-associaties op te wekken. »

De wangen der korte zijden laten beneden vier smalle vensters zien, daar-
boven in een door cirkelsegmenten gevormden driehoek vischblaasmotieven
waarbij het getal drie heerscht. Boven deze onderwangen krult de rand
voluutvormig om. In deze voluut is fraai en groot-gehouden bladwerk ge-
sneden.nbsp;®

Aan de altaarzijde zijn twee wangen aan de bankenrijen en twee wangen
aan de lezenaars, met verschillende traceeringen. Het benedengedeelte ver-
toont steeds de vier vensters. Het bovengedeelte draagt aan de Zuidelijke
bankenrij den driehoekvorm, met een eenvoudige verdeeling in zes openin-
gen. De lezenaar heeft een uitvoeriger indeeling n.1. drie maal vier ope-
ningen, terwijl ook het bladwerk is gewijzigd. Aan de Noordzijde heeft de

; De symbdiek van het getal drie (H. Drievuldigheid) springt van zelf
m het oog. Het getal vier heeft in alle Godsdienstin steeds een^oote be-
teekems gehad. In de Christelijke Godsdienst staat het in verband met den
kruisvorm. De klaverbladachtige aanleg van sommige kerken fKeulenT
spruit uit een vierdeelig schema voort. De vieriobbige omraming ^
staan uit de combinatie van vierkant en cirkel en is de
uitdrukkLg voor
een verbinding van het Oneindige met de wereld. (Zie o.a. Max CreX
in Belgische Kunstdenkmaler uitg. door Paul Clemen dl. I. blz. 136 e.v.

80

-ocr page 97-

wang der bankenrij fraaie traceeringen met vischblazen, die driemaal drie
openingen vormen. In het midden is een kloeke vijfbladige rozet gesneden.
De meeste fantasie is echter aan de wang van den Noordelijken lezenaar
besteed. Ook hier zijn driemaal drie openingen, doch nu is uit elke groep
van drie de symmetrie verdwenen. Wij zien telkens twee vischblaasmotieven
naast elkaar en opzij daarvan de symmetrische figuur, die aan de bovenrij
het midden vormde. Daardoor wordt een, in de late Gothiek vaak voor-
komende, wentelende beweging gesuggereerd.

Fraai gesneden zijn quot;de voluutachtige, afsluitende motieven der boven-
stukken aan de wangen der bankenrijen, bij het altaar. De 3-vorm der
groote, dubbele spiralen van den Bosch of Bolsward zit, niet volledig uit-
gegroeid, hier in, evenals dat bij voorbeeld reeds te Xanten is te zien.
Daar is het loofwerk echter veel rijker en fijner verdeeld. Hier is het
sober. Waar de Ter Apelsche banken eerst uit de 16e eeuw stammen, zou
men hier moeten spreken van een inschrompelen der voluten. Misschien
greep men terug naar den vroeg-Gothischen vorm. Het bladwerk bestaat
uit eikenloof, raak en zuiver getypeerd, karakteristiek voor de boschrijke
omgeving waarin het klooster stond.

De wangen der lezenaars vertoonen bovenaan twee knoppen van opge-
rold bladwerk. Dr Ozinga wijst op de anorganische- en daardoor typisch
laat-Gothische wijze waarop deze knoppen op de wangen zijn gezet zon-
der er natuurlijk uit op te groeien. Als geheel zijn deze banken bijzonder
decoratief. Zij sluiten aan bij Duitsche kunst, zooals de misericordes ver-
want zijn met Duitsch houtsnijwerk.

Naar de bovenaangehaalde documenten doen vermoeden, dateeren de
banken van na 1509. De stijl bevestigt dit. Wel zullen zij in het eerste
kwart der 16e eeuw zijn gereed gekomen.

GROENLOO - De Nederlandsch Hervormde Kerk te Groenloo (vroe-
ger H. Calixtuskerk) bezit twee wangen van koorbanken. De beneden-
wangen laten, in reliëf, venstertraceeringen zien n.1. onder, vier vensters
en daarboven een door cirkelsegmenten gevormden driehoek, waarin tra-
ceeringen, die drie maal drie openingen vormen.

De bovenwangen bestonden waarschijnlijk oorspronkelijk uit a jour be-
werkte vensters met traceeringen. Daar de wangen thans aan later ont-
stane banken vastzitten, heeft men deze vensters met een schot dichtge-
maakt. De traceeringen der bovenwangen laten eveneens eerst vier smalle
vensters zien en daarboven traceeringen in driehoeken. Tusschen beide

6 81

-ocr page 98-

wangen 18 eenig verschil. In een der wangen vormen de traceeringen een
soort leUemotief. Naast de driehoeken vond eenig bladwerk in reliëf een
plaats. Van boven zijn de wangen recht afgezaagd. Op deze bovenlijst
zijn hogels bestaande uit eikenloof aangebracht, terwijl boven de uitein-
den pinakels uitsteken.

De wangen zullen afkomstig zijn van koorbanken, die een overhuiving
bezaten.

De benedenwangen vertoonen aan den binnenkant een klein pijlertje met
kapiteel en een knop, gevormd door bladwerk, in reliëf. De wangen zul-
len waarschijnlijk omstreeks 1500 zijn ontstaan.

ALKMAAR - In het koor van de S. Laurenskerk te Alkmaar werden
(in de 16e eeuw) aan de Noord- en aan de Zuidzijde overhuifde banken
aangebracht voor de Zeven-getijden-heeren en de verder aan de viering
der getijden deelnemende priesters. Oorspronkelijk waren er zes getijden-
heeren. Door een vermaking van den kerkmeester Jan Jansz., in 1521,
kon dit aantal gebracht worden op acht. ^

Thans zijn deze banken in de halfronde koorsluiting gevoegd, waar-
voor de kappen moesten worden ingezaagd. De banken zijn nu geschil-
derd. De afscheidingen tusschen de zitplaatsen doen nog zien, dat daarop
waarschijnlijk colonnetten geplaatst waren. Uit een opdracht van 1551
aan den steenhouwer Jacob, om het sacramentshuisje en de beelden in
het koor schoon te maken en te herstellen, valt op te maken, dat er
beelden van de Apostelen en kerkpatroons om het koor stonden. Het is
mogelijk, dat bovengenoemde colonnetten tot staanplaatsen voor deze
beelden dienden.

De beeldenstorm heeft te Alkmaar echter hevig huisgehouden, zoodat
alle beeldhouwwerk thans uit het koor is verdwenen. De banken hebben
misericordes, die eenvoudig geprofileerd zijn en niet voorzien van sculp-
tureele versieringen.

Op dit oogenblik maken de steigers en stellages der niet voortgezette
restauratiewerkzaamheden het koor vrijwel ontoegankelijk en sluiten een
nadere bestudeering der koorbanken uit.

HAARLEM - S. BAVOKERK - De S. Bavokerk te Haarlem

De bouw en versiering der St. Laurens- of Groote
Semixvra (S^nbsp;het Bisdom vau

-ocr page 99-

werd in 1479 tot kapittelkerk verheven en in 1559 tot kathedrale kerk.
In 1439 worden echter reeds banken vermeld in het koor. „Item om III
rinsch deelen ghegeven een gulden daer die bancken upt koer meed
gehoecht zien.quot;

In 1512 werden echter nieuwe koorbanken gemaakt. Zij werden aan-
besteed aan Jasper Pietersz.

„Ao. 1512. Item besteet op ten vastelavont jaspar pietersz die pillamen
van die stoelen stuck om XIII st. ende die panelen stuck om 111^, gl.
vis. ende die leeween ^ stuk om 11 st. ende XXX cleyne pyllaem stick
111 st. somma te samen XXXI rijns gulden VIP/s st.quot;^
Iets later werden de koorbanken echter vergroot, hetgeen kan blijken uit
de volgende rekening.

Ao. 1512. Item bet Mychel Claesz. van sijn arbeytsloen van die vijf stoel-
len op te maeken XXXIIV2 rh.gl.—Item bet. van dat hout van die voirs
vijf stoellen X rh.gl.

Uit dit alles blijkt, dat Jaspar Pietersz de banken maakte van de altaar-
zijde af en wel aan iederen kant met 17 zitplaatsen. Tot zoover vormt
iedere rij n.l. één stuk werk. De achterpaneelen van 16 zitplaatsen zijn
beschilderd. Deze paneelen zijn ingesloten door 15 zuiltjes. Dit wordt
dus voor de beide rijen te zamen juist het aantal van dertig, dat de
schrijnmaker in rekening bracht. Op het eind der 17 zitplaatsen bevindt
zich een zwaarder zuiltje, waarvan het kapiteel aan de Noordzijde een
vrouwefiguurtje draagt, dat aan de Zuidzijde een mannefiguurtje.
Vervolgens werd elke rij verlengd met 5 zitplaatsen, naar uit de tweede
rekening blijkt. Dit geschiedde waarschijnlijk om de koorbanken te doen
uitstrekken tot het koorhek, dat toenmaals reeds voor het grootste ge-
deelte voltooid was. Een goedpassende aansluiting kreeg men echter niet,
zoodat een smal gedeelte overbleef, dat het karakter heeft van een zesden
ingekorten zetel. Daardoor is de meening ontstaan, dat de banken met
de Hervorming zouden zijn ingekort, terwijl het koorhek meer naar het
Westen zou gestaan hebben. Waarschijnlijk is dit echter niet het geval
geweest.

De banken bestaan thans uit twee rijen, ieder van 22 zitplaatsen. De
afzonderlijke zetels zijn van elkaar gescheiden door ronde tusschen-

^ leuningen (?)

quot; Zie J. J. Graaf. Plaatsbeschrijving der S. Bavo-kerk te Haarlem. Bij-
dragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem, 4e deel. Haar-
lem 1876.

-ocr page 100-

leuningen, gesierd met knoppen, welke tusschenleuningen, zich ombui-
gend met een knop eindigen onder de accoudoires. Hier is een klein
verschil te constateeren in de bewerking tusschen de voorste 5 zitplaatsen
en de daaropvolgende 17. De zitplaatsen bezitten misericordes. Achter
de banken njst een ruggeschot op, waarvan de paneelen door eenvoudige
colonnetten zijn gescheiden, die van boven door rondbogen, met sobeL
traceeringen gesierd, zijn verbonden. Boven deze paneelen is een kleine
slechts decoratief-bedoelde kwartcirkelvormige overhuiving. Deze is aan
den voorkant wederom versierd met een kroonlijst, waarin een reliëf van
wijnranken, eikenloof, druivetrossen, vogels en schilddragende leeuwen
en Engelen is gesneden.

Aan de ahaarzijde heeft elke bankenrij een wang, die is versierd met een-
voudige traceeringen, „in den vorm van drie smalle vensters, waarboven
zich gednelobeerde cirkels bevinden. Aan de achterzijde van deze wan-
gen zijn in reliëf slakken gesneden. Boven deze wangen bevindt zich aan
iedere zyde een 3-vormige, dubbele spiraal, sober met eenig bladwerk
gesierd. In iedere spiraal is een magere staande mannefiguur geklemd. De
man aan de Noordzijde schijnt ziekelijk en staat gebogen, die aan de
Zmdzijde houdt de armen over elkaar en schijnt vol aandacht te zijn
voor den altaardienst.

De spiralen rusten onderaan op koppen. Aan de Noordzijde is dit een
vertoornde satyrkop, met hoog voorhoofd en schuinstaande oogen, aan
de Zuidzyde de kop van een monnik met kap, wiens gezicht rust en
vrede schijnt mt te drukken.

De figuren op de zuilen aan het begin der rijen van 17 zetels staan
evenals de figuren der spiralen, wat gebogen, daar zij zich juist onder
de overhuivmg bevinden. Zij zijn wat breeder en gedrongener, dan de
spiraalfiguren. Zij hebben een karikatuur-achtig karakter.
De banken vertoonen grootendeels nog origineele polychromie. De spi-
ralen en d« daarin staande figuren zijn in matte kleuren: blauw, rood
en
groen, terwyl de beide figuren op de zuilen op dezelfde wijze zijn gekleurd.
De kroonlijst boven de overhuiving heeft een rood fond. De bladeren
zijn groen gekleurd en de druivetrossen blauw, terwijl de vogels en de leeu-
wen zijn verguld. De achterschotten van 32 zitplaatsen zijn in de 16e eeuw
met wapens beschilderd. Aan de Noordzijde zijn het, van het Westen te
beginnen, die van Bisschop Govert van Mierlo, Lodewijk van Brede
rode. Jan H van Egmond, Jean d'Estrées, Hendrik van Montfoort Wil
lem van Rennenberg, Balthazar van Brederode, Wolfert van Bredèrode,

-ocr page 101-

Walravia van Brederode, Jan van Wassenaar, Jan van Egmond, Adriaen
van Borssele, Wolfert van Borssele, Henric van Borssele, Frank van Bors-
sele en Philips van Bourgondië. Aan de Zuidzijde treffen wij de volgende
wapens aan: Pieter Ernst van Mansfeld, Hendrik van Brederode-Vianen,
Bisschop Nicolaas van Nieuwland, Anna van Lalain, Jan van Montfoort,
Philips van Brederode, Philippa van der Marck, Reinoud III van Brede-
rode, Anna van Nijenaar, Walraven II van Brederode, Bisschop Nic. Reu-
ter, Jan van Wassenaer, Joost van Lalain, Reinout II van Brederode, Ja-
coha van Beijeren en Philips van Oostenrijk.

Onder deze wapens komen de twee voor van de eerste bisschoppen
van Haarlem. ^

Oorspronkelijk moeten aan iedere zijde van het koor twee rijen banken
hebben gestaan, doch tijdens de Fransche overheersching is de voorste
rij weggebroken daar de kerk toen als manege werd gebruikt. Dat er
dubbele bankenrijen geweest zijn is nog te zien aan de verhooging waar-
op de overgebleven banken staan, een verhooging, die bij een opstelling
in één rij geen zin zou hebben. De misericordes aan de rechterzijde
stellen achtereenvolgens voor: 1°. kop van een oude vrouw, 2°. kop
van een man met opzij-waaiende snor en baard, 3°. kop met bladwerk,
dat uit den mond komt, een decoratieve versieringswijze, die in de Zui-
delijke Nederlanden meermalen wordt aangetroffen, 4°. mannekop met
kiespijndoek, 5°. jonge vrouwekop. Het gedeelte onder de neus is
nieuw, 6°. duivelachtige kop met groote ooren, 7°. vrouwekop met aan
elkaar klittende, verwarde haren, dikke oogen en open mond, 8°. een
koe (?) 9°. vogel, 10°. een op een hond gelijkend dier met klauwen
aan de dikke pooten en een kop met een grooten bek, 11°. liggende
inannefiguur in gewrongen houding, 12°. vrouwekop, de handen van
de vrouw houden de losse haren links en rechts naast het hoofd vast,
13°. mannekop met dezelfde kenmerken als de vrouwekop van No. 7,
14°. twee dierenlijven, die uitloopen in één oudemannekop, 15°. blad-
werk, 16°. mannekop met lang haar en groote snor. Onverschillig, wat
ruw gelaat, misschien een krijgsman, 17°. Dikke, ronde vrouwekop,
18°. hond, 19°. jonge vrouwekop, 20°. negerkop, 21°. mannekop,
22°. gebaarde mannekop.

^ Zie: J. A. Alberdingh Thym., Mr H. G^rlings en Mr A. J. Enschedé.
Beschrijving der wapens in de Groote of S. Bavokerk te Haarlem. Bij-
dragen voor de Geschiedenis v/h Bisdom Haarlem, 2e dl. (1874) en
J. J. Graaf t.a.p.

-ocr page 102-

De mzsencordee aan de linkerzijde laten zien: lo. mannekop, 2°. ezel

3 vrouwekop met mnts, 4°. „.annekop, met handen, die de m^nd

vrournbsp;-teentrekken, 5°. kop van meisje of jonge

met liL' T.''' Tnbsp;7°. magere mannekop

met slmkhangend baardhaar, 8°. kunstenmaker, 9°. mannekop 10°

oTretToofri2'°r^quot; ^^^nbsp;«in-gepWde^' doek

over het hoofd, 12 kop van een jonge vrouw met wijduitstaande haren,

Ltnbsp;^en mond

lap 180 k quot;nbsp;kop,

rakier ^qÏ d l^r Tnbsp;—

rakter, 19 . dikke, slaperige kop, 20». bladwerk, 21°. duivelachtige

kop met Wden mond, 22°. regelmatig gevormde kopnbsp;'

De knoppen op de ronde leuningen tusschen de afzonderlijke zitplaatsen

rechts door een man, met een muts op het hoofd, die in een boek leest
een monnik, wiens beenen door dierenpooten zijn vervangen, een leequot; :
tje en een lam, terwijl wij links o.a. enkele apen zien. Ook aan de ÏÏop
pen zijn soms gedeelten vernieuwd, als bijvoorbeeld de koppen van de

die wat zijn afgeplat om den doorgang naar de zitplaats geheel vrij te

weTaLT^ ~nbsp;-nbsp;--

wee aan. Zoo is aan de rechterzijde o.a. een prachtige vrouwekop, met
loshangend haar gesneden, terwijl er tegenover een leelijke, oud^ran
met baa^ haar aanziet. Een eind verder zien wij een moLi'k tegen:::

In haar betrekkelijk eenvoudige beeldversiering bergt het Haarlemsche
koorgestodte toch een rijke gedachtenwereld. Men heeft hier klaarwS
yk vastgehouden aan de middeleeuwsche opvatting van de koorbaïen
als het wereldsche element, waaruit een macht van menschelijke eigequot;
schappen te voorschyn komt en waarin een eindelooze
va iatie van
goede en slechte krachten leeft. En vooral zijn het de
tegenstellingen, die
daarin het meest treffen, een tegenstelling, die zich tenslotte het sterkt
moet uitspreken in de houding tegenover het Christelijk geloo 1 t
van het altaar het centnim vormt. De vertoornde satyrkop a'an d Z -
dehjke spiraal, symboliseert de demonische macht, verwoed over het
hem in bedwang houdende sacrament, de momiikskop drukt den vrede

De Wt quot;d'nbsp;Tr

De figuren daarboven symbohseeren in het algemeen de gevolgen, de

-ocr page 103-

uitwerking van beide machten in de wereld. De Noordelijke figuur is
ziekelijk, lijdend aan het ongeloof, die aan den Zuidkant is gezond en
niet aangetast door de demonen.

De geheele wereld groepeert zich ook hier om het ééne centrum, den
Godsdienst. De koordienst drijft alle kwaad uit de wereld en trekt al
het goede naar het altaar.

De soberheid der versiering doet zich vooreerst sterk gelden in de deco-
ratieve spiralen, die zoo zwaar en forsch zijn gesneden, als moesten zij
steen imiteeren. Er is een opmerkelijk verschil met oudere spiralen als
die te den Bosch en Breda of die van de Franciscanerbank te Bolsward.
Het daar vaak zoo rijke en sappige bladwerk schijnt hier verschrompeld
en verstard. De misericordes met koppen, als te Haarlem, hebben him
voorloopers in de Zuidelijke Nederlanden. De S. Pieterskerk te Leuven
heeft dergelijke koppen aan de koorbanken, uit het midden van de
15e eeuw. Zij zijn ginds echter strakker gesneden, dan die te Haarlem,
nog wat meer gestyleerd en daardoor als beeldsnijwerken technisch ster-
ker. Wat verder in de ontwikkeling zijn de koppen te Diest, die Jean
Borremans in 1491 heeft gemaakt. Die zijn meer naturalistisch behan-
deld, in de details nauwkeuriger uitgewerkt, terwijl de stofuitdrukking
er meer overtuigend is, dan van de Leuvensche. De Haarlemsche koppen
beteekenen bierbij in zekeren zin een achteruitgang. In het algemeen
zijn zij sculpturaal-technisch niet zoo gevoelig gesneden als die van
Borremans. Er is echter te Haarlem ook kwaliteitsverschil in de diverse
gezichten, die ons doen zien, dat er meer dan één beeldsnijder aan het
werk was. Veelal zijn de koppen links beter, dan die rechts. Zij zijn
niet enkel technisch zorgvuldiger en zuiverder bewerkt maar er is ook
meer leven in. Als voorbeeld vergelijken wij de 4e misericorde links, den
man, die met de handen zijn mond uitrekt, met de 12e. misericorde
rechts, de vrouw, die met de handen, de haren naast het hoofd vast-
houdt. In het eerste geval zijn de handen veel beter gevormd, dan in
het tweede werkstuk, waar ze slechts onbeholpen werden weergegeven.
Dikwijls zijn links de neuzen splitser en slanker, dan rechts, waar ze
breeder en grover schijnen en ook oorspronkelijk schijnen geweest te
zijn voor ze door afslijting waren afgeplat.

Onder de gestoken knoppen komen echter ook rechts prachtige exem-
plaren voor, zoo o.a. de tiende kop rechts, een in gedurfde, fraaie lijnen
gekarakteriseerde vrouwekop, vol warm leven.

Een der fraaiste misericordes is de elfde links, een kop van een oudere

-ocr page 104-

vrouw, een wat dik gezicht met kleinen mond en fijn-gevormden neus, een
doek om het hoofd. Een dergelijke kop had evengoed te Diest kunnen ge-
maakt zijn.

Een dergelijke verwantschap tusschen het Haarlemsche beeldhouwwerk
en dat in de Zuidelijke Nederlanden verwondert geenszins, wanneer wij
aan de artistieke wisselwerking denken, die tusschen Haarlem en Zuid-
Nederland in dezen tijd bestond.

Van 1505 af had Anthonius Keldermans, uit Mechelen, de leiding bij den
bouw van den steenen (later door een houten vervangen) klokketoren
op de kruising. In de jaren, dat de koorbanken werden gemaakt bevond
zich te Haarlem ook Jan Joest (zeker sinds 1509, doch wellicht reeds
sinds 1505). Hij bleef er tot zijn dood. Jan Joest moet ook Brussel heb-
ben bezocht, waar hij de opdracht voor het altaar te Palencia kreeg. ^
Verschillende koppen aan de Haarlemsche banken, zooals de vrouwekop
met lang golvend haar, die rechts tot knop dient, zijn, naar het mij
voorkomt, verwant met koppen in het werk van Jan Joest, speciaal in
zijn Kalkarsche altaar.

De wat spitse neus, de kleine mond soms, doch meer nog de algemeene
opvatting, het gestyleerd realisme, de uitdrukking in de gezichten, is bij
beide hetzelfde. Tevens is er verwantschap tusschen figuren in Jan's
werk en het Brabantsche houtsnijwerk. De meest zorgvuldig gesneden,
wat schilderachtige Haarlemsche koppen, vormen een krasse tegenstel-
ling met de ongeveer gelijktijdig ontstane forsche, veel meer sculpturaal
gesneden koppen van Ter Apel. De eersten behooren tot een Groot-
Nederlandsch cultuurgebied, de tweeden tot een grensgebied tusschen de
Noordelijke Nederlanden en Duitschland, daarentegen geldt echter ook
dat de eersten tevens in een centrum zijn ontstaan van kunst en be-
schaving, de tweeden in het afgelegen klooster.

B R E D A - In 1269 bestond er te Breda een parochiekerk, waarvan de
heer van Breda patroon was. In 1303 vermaakte Jacob, pastoor van Gilze
en deken van Hilvarenbeek de middelen om de parochie tot een col-
legiale kerk te verheffen. Het aantal kanunniken werd toen acht. Later is
dit gebracht op dertien.

^ Zie Friedlander. Alt-Niederländische Malerei dl. X.
® J. Kalf. De monumenten van geschiedenis en kunst in de Provincie
Noord-Brabant le dl. De Baronie van Breda, (1912).

-ocr page 105-

In de 15e eeuw is men begonnen met de 0. L. Vrouwekerk door een
andere te vervangen. Aan het koor bouwde men tot ca. 1468. Dit koor
werd voorzien van twee rijen eikenhouten koorbanken aan de Noord-
en aan de Zuidzijde.

Omstreeks 1550 kreeg de Hervorming reeds een invloed van eenige be-
teekenis te Breda. Op 22 Augustus 1566 ontketende er zich een beelden-
storm, die twee dagen en twee nachten duurde en waarbij de versiering
der kerk ernstig werd gehavend. Ook de koorbanken hadden daarvan
te lijden. Men sloeg stelselmatig de gezichten van alle figuren weg, uit-
gezonderd bij de misericordes, terwijl ook het gelaat van Christus intact
bleef. Klaarblijkelijk richtte zich de woede weloverwogen tegen wat men
voor^de bijzondere superstitie in het Roomsche geloof hield.
Het kerkarchief (kortgeleden overgebracht naar het gemeentearchief)
bevat geen documenten, op de banken betrekking hebbende. De oudste
rekening is van 1503, doch de geregelde serie kerkrekeningen begint
eerst in 1573.

De banken bestaan, aan iedere zijde van het koor, uit twee rijen. De
bovenste rijen zijn aan de Westzijde geschonden, doch moeten oorspron-
kelijk 16 zitplaatsen gehad hebben. Zij zijn voorzien van een rugge-
schot en een kwartcirkelvormige overhuiving. Deze bovenrijen zijn op
een verhooging geplaatst. De benedenrijen hebben ieder 15 zitplaatsen
en zijn in het midden doorsneden om een doorgang te laten naar boven.
De zitplaatsen hebben ronde zijleuningen zonder knoppen, armleggers
door driedubbele colonnetjes met bladkapiteelen gesteund, en miseri-
cordes.

De banken waren tot eenige jaren geleden in een verwaarloosden en
vuilen staat. Thans is men bezig ze in eere te herstellen. Ze zijn afgeloogd
en schoongemaakt. Gelukkig werd het beeldhouwwerk nooit gerestau-
reerd, op een enkel minder belangrijk figuurtje na. Men laat dit werk
ook thans in den toestand, waarin het zich bevindt. De twee wangen
aan de Westzijde der bovenste rijen, die verloren zijn gegaan, worden
echter door nieuwe vervangen. Men voorziet deze wangen van reliëfs in
een getemperd naturalistischen stijl, waarin gelukkig geen zweem van
nabootsing van den ouderen trant is te bespeuren. Dit bescheiden en
zeer goed uitgevoerde werk past beter in het geheel der koorbanken,
dan het de neo-Gothische onderdeelen te den Bosch doen. De wijze van
restaureeren, die men te Breda toepast blijkt in deze moeilijke praktijk
wel de meest bevredigende te zijn.

-ocr page 106-

Aan de altaarzijde dragen de bovenrijen dubbele spiralen, een eenigs-
zins gewijzigden 3-vorm vertoonend. In den Zuidelijken vleugel is tus-
schen de spiralen de kroning van Maria weergegeven. Christus zit in een
zwaar plooiend gewaad. Hij heeft lang en zwaar over den nek en den
mantelkraag neervallend haar en een tamelijk breeden baard. Naast hem
knielt Maria, de handen biddend opgeheven. Haar gelaat is er afge-
slagen. In de spiralen en deze in hun wentelingen volgend zijn Engele-
figuurtjes gebeeldhouwd, die de Passiewerktuigen dragen. De ge-
zichten zijn meestal geschonden, doch de wijduitstaande haren bleven
behouden. Naast dezen vleugel staat op een gebundelde colonnet,
een sterk geschonden profetenfiguur (de voorzijde naar het Noorden ge-
keerd), die nog resten van polychromie vertoont. In de benedenwang is
tusschen pilasters en onder een ezelsrugboog met hogels en traceeringen
een vrouwelijke figuur in reliëf weergegeven, wier gelaat onherkenbaar
is geschonden, terwijl haar linker benedenarm ontbreekt en de rechter-
hand gedeeltelijk is verdwenen. Een beschadiging voor den linker schouder
— de plaats waar zij het kind droeg — geeft zekerheid, dat hier, onder
de Maria-spiraal, een Madonna was geplaatst. Zij draagt een hoog-zit-
tende ceintuur. Daar beneden valt het ondergewaad in lange plooien
omlaag. Door dit gewaad drukt de linker knie heen. Over het onderkleed
draagt Maria een mantel, waarover het haar in strengen ligt uitgespreid.
De wang van de benedenrij vertoont aan de altaar-zijde de H. Elisabeth,
in een zelfde ondergewaad met ceintuur gekleed als Maria. Dicht bij den
onderkant van dit gewaad loopt echter een breede band, waarschijnlijk
een zoom van bont voorstellende. De mantel met opstaanden kraag is van
een tamelijk dikke stof. Bij den hals is zeer fijn een halsdoek aangeduid.
De kleeding van Elisabeth is kennelijk rijker en voornamer dan die van
Maria, waarmede men m.i. de eerste als koningsdochter heeft willen
karakteriseeren. Met de linkerhand houdt zij het kleed op, in welks
plooien zij, volgens de legende, de rozen borg. De rechterhand is afge-
broken, doch was klaarblijkelijk vooruitgestoken om daarmede aalmoe-
zen uit te deelen. Boven den ezelsrugboog zijn hier twee Engelen aan-
gebracht, die nog de resten van muziekinstrumenten dragen.
De vleugel aan de Noordzijde is aan Barbara gewijd. Tusschen de beide
spiralen in is zij afgebeeld met gevouwen handen, terwijl zij door En-
gelen naar den Hemel wordt gedragen. Twee der Engelen dragen een
geopend boek, herirmerend aan Barbara's liefde tot studie. Naast de hei-
lige staat de toren. Haar gelaat, hoewel wat geschonden, is toch nog te

-ocr page 107-

herkennen. Het voorhoofd is niet zeer hoog, de mond is klein, de haren
staan wijduit van het hoofd af. Om het hoofd draagt zij een krans.
De spiralen zelf zijn ook hier weer gevuld met Engelefiguurtjes, die
muziekinstrumenten in de handen houden.

De benedenwang geeft de onthoofding van Barbara te zien. Zij knielt
neer, in een wijdplooiend gewaad. De handen (thans afgeslagen) waren
vroeger klaarblijkelijk biddend aaneengelegd en vooruitgestoken. Achter
haar, iets hooger staande, heft haar vader met beide handen het zwaard
op om haar te onthoofden. Beide gezichten zijn er in dit reliëf afge-
slagen.

De benedenrij heeft in de Oostelijke wang een vrouwelijke heilige met
breeduitstaand haar ter weerszijden van het geschonden gelaat. Door het
ontbreken van attributen is niet vast te stellen welke heilige hier is weer-
gegeven. Ook de Engelen boven haar zijn ernstig beschadigd. Rechts
onderaan is het gewaad van de heilige gerestaureerd.

Aan de Westzijde laat deze benedenrij den toren van Barbara zien, die
één venster heeft waarachter in wat groot formaat het gelaat van de
heilige verschijnt. Doordat dit gelaat dus diep ligt in het reliëf is het
vrijwel intact gebleven. Alleen de neus is vernield. Van de beide Engelen
er boven houdt de linker nog een spreukband vast.

De Zuidelijke benedenrij heeft aan de Westzijde een profetenfiguur
— gedeelten van de spreukband zijn nog over — het gelaat en een deel
van het hoofd zijn verdwenen. Van de beide Engelefiguren er boven heeft
de linker een muziekinstrument. De rechter Engel blijkt reeds vroeger
gerestaureerd te zijn, waarbij het hoofd geheel is vernieuwd.
De wangen aan de doorgangen naar de bovenrijen geven de vier Evan-
gelisten te zien, zittend aan hun lezenaars. Aan de Noordelijke rij is dit
links Lucas, rechts Marcus, aan de Zuidelijke rij: naast Lucas, Mattheus
en tegenover dezen Johannes. Het bovenlijf van Lucas is vernieuwd.
Ook aan de achterzijde der wangen zijn hier soms fraaie reliëfs te zien.
Aan de rugzijde van de wang met den toren van Barbara is een figuurtje
gesneden, dat tegen de ronde zijleuning van de zitplaats schijnt op te
loopen. Achter de profetenwang zien wij een ooievaar, achter Marcus een
dier met een
modieus-getooiden vrouwekop; het gezicht echter is er afge-
slagen. Achter de Maria-wang is een vogel (geschonden), en hetzelfde
zien wij aan de rugzijde van de scène met Barbara's onthoofding.
De misericordes willen wij volgen, steeds bij elke rij beginnende aan de
Westzijde. Wij zien dan aan de Zuidelijke bovenrij achtereenvolgens:

-ocr page 108-

1 . een monster met hondelijf en hondekop, dat alsachterpootenvogelklau-

wen heeft en inplaats van voorpooten vleugels, 2°.een naaktemanne-figuur

Wiens onderlijf overgaat in een eendelichaam, 3°. een dier, dat een

olifant voorstelt, met een kasteel op den rug. Een dergelijke strijdoUfant

IS afgebeeld in het Utrechtsche Speculum Humanae Salvationis,» waarin

de geschiedenis van Eleasar, die een olifant doodt wordt voorgesteld,

4 . een vleermuis, opgespijkerd weergegeven, zooals dat op het land ge-

beurde. De spijkers ontbreken niet, 5°. ontbreekt, 6°. een vrouw in een

stoel bij bet haardvuur zittend. Haar hoofd hangt naar één kant, klaar-

bhjkelijk IS zij ingeslapen. Haar spinrokken is in het vuur gevallen Hier

heeft men misschien de zorgeloosheid willen voorstellen, of de slechte

huisvrouw. 7°. een fort met geschut, 8°. Engel met wapenschild,

9 . gevleugelde draak, 10°. man met groote ooren en narrekop, 11°

vogel met een mannekop met hoed, 12°. vrouw, die uit een vat tapt,

13 een diere-lichaam met vleugels en menschenarmen en een men-

schenkopje, 14°. vechtende vogels (sperwers?), 15°. vrouwekop met
muts.

Benedenrij Zuidzijde: 1°. een drinkende man, die de hand aan den geld-
buidel houdt, 2°. een metselaar, die op weg is naar zijn werk met zijn
werktuigen: een booromslag(?) en een troffel, doch ook met den haak, die
eerder bij den timmerman zou passen, 3°. vrouwekop, 4°. man met
doedelzak, 5°. mansfiguur, 6°. combinatie van mensch- en dierfiguur
7°. een koopman, 8°. basiliscus, 9°. man met een zak op den rug en
een kruik in de hand. Ook hier zal wel een beroep of ambacht ziin uit-
gebeeld of een bepaald volkstype, doch wij willen toch in herinnering
brengen de Middel-Nederlandsche uitdrukking: enen sinen sac geven!
wat beteekent iemand wegzenden. In de Middeleeuwen werd dit bepaal-
delijk van een vrijer gezegd. 10°. man met een mand op den rug, 11°
sphinxachtige figuur, 12°. mansfiguur, 13°. twee elkaar omstrengelende
dieren 14 . man met open mond voor een oven. In de Middeleeuwen
bestond naar wij reeds boven hebben opgemerkt het gezegde: „jegen enen
oven gapen , waarmede was bedoeld: onnut werk doen. Het wordt bij-

BlfcTblMMünamp;Ts)''quot;^nbsp;Niederländisches

isTeitK;

-ocr page 109-

voorbeeld gebruikt wanneer iemand vecht tegen een sterkere, dien hij
toch niet kan overwinnen. 15°. twee ooievaars.

Bovenrij-Noordzijde: 1°. een dier, dat op een kameel gelijkt (geschon-
den), 2°. geschonden figuren, 3°. een man, die hard loopt, of misschien
knielt. Een dergelijke figuur aan een der beide misericordes in de S. Jans-
kerk te Utrecht. 4°. ontbreekt, 5°. een gevleugeld dier, 6°. een ge-
schonden figuur. Hij heeft een voorschoot aan en een mes in den gordel.
Mif^schien is het een slager, 7°. een varken met jongen, 8°. geschon-
den vrouwekop, 9°. een bedelaar met krukken voor een huis. Men
zou hier kunnen denken aan een der werken van barmhartigheid. 10°.
bond, 11°. gevleugeld monster, 12°. een vogel (duif?), 13°. een mars-
kramer, 14°. een man met een mand op den rug en een mand aan den
arm. Aan een riem om het middel draagt hij een geldzak. Hij heeft een
stok in de hand en wordt vergezeld door een hond. Vermoedelijk is hier
een reizend koopman voorgesteld.

Benedenrij Noordzijde: 1°. een man met een kind (wat geschonden),
2°. mansfiguur, 3°. ontbreekt, 4°. mansfiguur, waarschijnlijk een krijgs-
man, 5°. een blindeman met een hond. De hond gaat met een napje
in den bek een huis binnen. Het koord, dat klaarblijkelijk den uitgestoken
arm van den man met den hond verbond is verdwenen. 6°. een vogel-
koopman, 7°. mansfiguur, 8°. een man bij een tafel, waarop zijn hoed
ligt. 9°. een centaur, die een pijl en boog afschiet. Op het hoofd draagt
bij een punthoed. 10°. een knielende figuur in een wijden mantel, mis-
schien een priester (licht geschonden). Hij houdt in de linkerhand waar-
schijnlijk een kelk. Achter hem knielt een jongetje, dat met een pijl
en boog langs hem heen schiet. Voor den priester liggen op den grond
twee visschen. Misschien is hier een plaatselijke gebeurtenis voorgesteld.
Misschien zou hier een verband zijn te zoeken met het Middeleeuwsche
spreekwoord: „Elck vischt op zijn ghetydequot;, waarbij met ghetyde zoo-
wel tijd als getij is bedoeld. 11°. een figuur met een schild, vergezeld
van een bok, 12°. een centaur-achtig gedrocht, 13°. mannekop, 14°. ont-
breekt, 15°. een vogel.

In het algemeen schijnen de makers van deze misericordes meer uit te
zijn gegaan van wat zich aan hun blikken voorgedaan had, dan van zegs-
wijzen of spreekwoorden. De ambachten bijvoorbeeld herinneren niet
aan een litteraire bron, maar doen aan het leven zelf denken. De blinde-
man met den hond, de bedelaar met de krukken doen hetzelfde.
Wanneer wij op den stijl van de sculptuur dezer banken letten, treft ons

-ocr page 110-

dadelijk een groot verschil in karakter tusschen het beeldhouwwerk van

den vleugel met Maria's Verheerlijking en van dien met Barbara's Hemel-
vaart.

Boven in de onderste spiraal van eerstgenoemden vleugel is een Engel
meteen lans afgebeeld waarvan ook het gelaat nog bewaard is geblevL.
Ofschoon hy in horizontale richting ligt is deze Engel als een staande
figuur behandeld. Het gewaad is om het middel opgehouden waardoor
het bovenste deel plooit over het onderste deel. De linker knie drukt wat
door dit kleed heen. Bij dezen Engel is duidelijk te zien, hoe het haar
in breede, golvende lijnen naar links en naar rechts loopt en dan onder
den band door, die het hoofd omknelt, waarna het zich golvend naar
beide zijden uitspreidt. Van een dergelijke wijze van weergeven van het
haar vmden wij meer of minder beschadigde voorbeelden ook aan de
andere Engelen in dezen vleugel. In den Barbara-vleugel hebben de
Enge en echter meer gekroesd haar. Ook de vleugels van de Engelen
zijn hnks en rechts verschillend behandeld. In de Maria-spiralen zijn
deze vleugels als geschubd gesneden, als afzonderlijke, elkaar gedeeltelijk
dekkende veertjes dus. De musiceerende Engelen van Barbara hebben
vleugels waarin deze schubachtige veeren slechts door ingraveering zijn
aangegeven. Duidelijker is het verschil in de gewaden der beide groepen-
die van de figuren in den Barbaravleugel schijnen van een wat dunner
stof dan de andere. Zij zijn fijner geplooid en daardoor iets drukker Ten
slotte treedt een analoog verschil op in het bladwerk van beide vleugels
Aan de Maria-zijde schijnt het wat droger dan bij Barbara, waar het sapi
piger is. Bij dit laatste bladwerk zijn ook meer nerven aangegeven en
tevens zijn de randen fijner maar ook rijker ingedeeld.
Door deze verschillen maakt het werk van den
„Barbara-meesterquot; een
veel levendiger indruk dan dat van den „Maria-meesterquot;. Wij kunnen
ons voorstellen hoe aan den Maria-vleugel een degelijk en bekwaam, doch
soms misschien wat droog kunstenaar werkte, terwijl aan de overzijde een
nerveuzer en meer geniaal aangelegd meester aan den arbeid is geweest
die mtvoenger in de details van zijn schepping opging. Dat deze laatste'
als kunstenaar wat boven zijn collega stond blijkt ook wel uit de koppen
waann beide spiralen aan de achterzijde eindigen. De meester van den'
Maria-vleugel liet zijn bovenste spiraal in een monsterkop eindigen de
onderste in een vogelkop. De meester van den Barbara-vleugel werkte
de uiteinden wat uitvoeriger en fantaisievoller uit. De
hoven-spiraal ein-
digt bij hem in een zeer fraaien mannekop met hoed op, die het blad-

-ocr page 111-

werk in den mond houdt, de beneden-spiraal in een kop met een hoofd-
doek, eveneens met het bladwerk in den mond. Ook deze kop is fraai
gesneden.

Verschillende handen hebben aan de wangen gewerkt, doch door bescha-
digingen en het meestal geheel ontbreken der gezichten is een nauw-
keurige schifting van him arbeid moeilijk te bereiken.
Het eenige gelaat, dat nog bewaard bleef, is dat van Barhara in den
toren. En daarin treft dan de mooie, ovale vorm, de spitse kin en de fijn-
gesneden mond. De rest van deze wang vertoont een eenigszins ander
karakter dan de overige wangen. De Engel-figuren zijn wat slanker, wat
meer gerekt, dan die boven de andere figuren. De linker Engel, met
spreukband, heeft het veel voorkomende gewaad, waarvan het bovendeel
over den gordel heen plooit, terwijl het onderste deel langgerekt neervalt.
De rechter Engel heeft een kleed met fraaie schotelvouwen. De hogels op
den ezelsrugboog zijn hier opvallend stekelig en druk.
De hogels boven den profeet aan de overzijde zijn veel eenvoudiger.
Het bewaard gebleven deel van het hoofd van den profeet, vertoont
kroezend haar. Wat het gewaad betreft en de wijze waarop dit is weer-
gegeven, zoo laat dit verwantschap met de knielende Barhara uit het
onthoofdingsreliëf herkennen. De voorkant van dit reliëf vertoont geen
sterke rondingen nog uithollingen, doch is tamelijk vlak gehouden.
Van één hand schijnen wel te zijn de Madonna (benedenwang der Zuide-
lijke bovenrij), de H. Elisabeth en de vrouwelijke heilige aan de Noor-
delijke benedenrij (altaarzijde). Van één hand zijn stellig de Evange-
listen Marcus, Mattheus en Johannes. Zij zijn allen in tamelijk dik ge-
waad gekleed, dat in eenvoudige plooien valt. Alle drie laten eenzelfde
soort plooien zien, door het zitten veroorzaakt. In tamelijk dikke stof
schijnt ook de rondom bewerkte profeet naast de spiraal met Maria's
verheerlijking, gekleed te zijn.

Het fraaiste beeldhouwwerk vinden wij thans aan de misericordes. Hier-
aan werkten verschillende beeldsnijders. Er vallen althans duidelijk kwa-
liteitsverschillen op te merken tusschen de onderscheiden gewrochten.
Terwijl de eerste misericorde rechts hoven, een gedrochtelijk dier voor-
stellend, wat grof is bewerkt, vertoont de volgende, de man met het eende-
lichaam, hijzonder minutieus gesneden trekken. Het gelaat is een mees-
terwerk van zorgvuldige houtsnijkunst; het eendelichaam is, in tegen-
stelling met deze bewerking, uiterst simpel gehouden. In opvatting en
uitvoering doet dit werk aan misericordes in de S. Pieterskerk te Leuven

-ocr page 112-

denken. Uiterst decoratief, maar toch „aar de natuur is de opgespijkerde
vleermuis, henmierend aan het type, dat nog in BrabanfvooLmt.
Zeker venvant met Leuven, wat betreft de behandeling van het gezicht,
IS de narrekop (No. 10, rechts boven). De volgende misericorl, een
vogel met een mannekop, die een hoed draagt, is eveneens zeer fraai
gesneden. De kroon spant wel No. 13 van deze reeks; een dierfigirur met
een zeer fyn gesneden menschenkopje. Dit is een meesterwerkje van
beeMhouwkunst, dat ons iederen keer, wanneer wij het zien, weer zal

Het wekt, na al wat wij hier schreven wellicht eenige verwondering,
dat Bierens de Haan hchtelijk geringschattend spreekt over de Breda'sche
houtsculpturen. De schrijver zag ze echter in den verwaarloosden en vui-
len staat waann zij vroeger verkeerden. Thans moet ons oordeel zonder
twijfe geheel anders luiden. Vakkundige restauratie heeft in dit geval
aan Nederland een kunstwerk als het ware teruggegeven
Bierens de Haan noemt de Breda'sche koorbanken verwant met die van
den Bosch. De overeenkomst tusschen beide gestoelten beperkt zich ech-
ter tot den algemeenen bouw, het architectonische en decoratieve ge-
deelte. Het verder snijwerk is echter niet uit een zelfde school. L
eenige figuur in den Bosch, die even aan het Breda'sche werk doet
denken is de H. Michaël, die ons aan het reliëf met Barbara herinnert.
Voorts zou men den profeet naast den Mariavleugel met de beeldjes van
Paulus en Jacobus in den Bosch kunnen vergelijken. Terwijl den Bosch
Noord-Nederlandsche invloeden had opgenomen, zijn de
Breda'sche sculp-
turen het product van een meer zuiver Brabantsche school
De Breda'sche banken hebben nog geheel het Gothisch karakter. Treffend
IS echter, dat hier de misericordes meer beelden uit de werkelijkheid
zijn geworden dan abstracte uitdrukkingen. Aan het koor schijnt men
ge..rkt te hebben tot ca. 1468. Waarschijnlijk is men heel spoedig daarna
me de koorbanken begonnen, die dan zonder tusschenpoozen biimen niet
al te langen tijd afgemaakt zullen zijn.

In het Friesch Museum te Leeuwarden bevindt zich een reliëf met de
Geboorte van Maria. ^ Anna ligt in bed. Zij heeft den doek over 't hoofd
dien WIJ - Br bnbsp;herhaaldelijk aantreffen. Het'

kleine wikkelkind geeft zij de bprst. Het werk is afkomstig uit een kerk

In het Museum gekomen met de Collectie Bisschop.

-ocr page 113-

te Breda.» Het zijn vooral het gordijn en het vooraan neerhangende laken,
die verwantschap vertoonen met dergelijke details van de reliëfs der
Breda'sche koorbanken. Dit reliëf is o.i. uit dezelfde school als de banken.

In het koor der O. L. Vrouwekerk te Breda bevinden zich, behalve de
groote, daarvoor gemaakte nog twee kleinere en later ontstane koor-
banken, ieder van vier zitplaatsen en voorzien van lezenaars. Een rugge-
schot ontbreekt en is misschien nooit aanwezig geweest. De zitplaatsen
hebben armleimingen, gesteund door colonnetten met bladkapiteelen en
daaronder de gewone ronde tusschenleuningen, voorzien van groote knop-
pen. De knoppen bestaan uit zeer fraai opengewerkt en uitgehold blad-
werk. Ook de misericordes worden gevormd door bladwerk.
De lezenaars hebben zijwangen met een onsymmetrische omlijsting en on-
symmetrische traceeringen, die flamboyant-motieven te zien geven. De ge-
bogen lijnen van den bovenkant loopen uit in een spits, waaraan een
vrucht van een acanthus ontspruit. Ter weerszijden van deze spits zitten
musiceerende Engelefiguren, die ernstig zijn geschonden. Bij één der
lezenaars is er feitelijk nog maar één paar over, waarvan bovendien een
der beide figuren nog het hoofd en het grootste deel van den romp
mist. Bij den anderen lezenaar is de toestand beter, doch de hoofden ont-
breken ook daar overal.

Deze Engelefiguren zijn grootsch opgezet. De lichaamsvormen zijn tame-
lijk gerekt, de bewegingen vrij en los. De lichamen wentelen eenigszins
om hun as, de gewaden zijn schilderachtig en de snit der plooien is breed.
Een geheel andere geest dan aan de groote Breda'sche banken schijnt
in deze figuren gevaren; de geschonden staat moet dan ook zeer worden
betreurd.

Het schilderachtige, dat de figuren kenmerkt, vinden wij terug in de
diepe schaduwnesten, die door de kunstig gesneden knoppen der tus-
schenleuningen worden gevormd.

De constructieve Gothische vormen der oudere banken zijn hier speels
omgebogen. De zwaaiende omlijstingen der lezenaarswangen hebben hun
karakter van bouwvormen verloren.

Vermoedelijk zijn deze banken wat later, dan men meestal aanneemt
(n.1. ± 1500). Sterk uitgehold bladwerk, dat een soort netten vormt,
treffen wij o.a. bij de banken van St. Geertruid te Leuven aan, die
omstreeks 1540, door Matthias de Wayer werden vervaardigd. Deze eigen-
» Volgens den Gids van het Museum (1929).

7nbsp;97

-ocr page 114-

III - OIESCHOT

Jgt;
§

D

-ocr page 115-

aardigheid en de geheele stijl van decoratie en figuren doet vermoeden,
dal deze banken niet vroeger dan 1525 kunnen gedateerd worden.

OIRSCHOT - In de 13e eeuw was Oirschot reeds een bloeiende en
machtige heerlijkheid. De St. Pieterskerk in die plaats bezat een col-
lege van elf kanunniken van een zeer oude leeke-fundatie. In 1283 ver-
meerderde Hendrik, Hertog van Brabant hun inkomsten met eenige tien-
den en gaf hun een deken. Jan van Brabant en Antonius van Brabant
gaven later privileges aan het kanunnikencollege. ^
De tegenwoordige kerk werd waarschijnlijk na een brand in 1462 her-
bouwd, welke herbouw in 1503 nog niet was voltooid. Het koor kwam
echter het eerst gereed. Tusschen 1508 en 1511 werd het aan iedere
zijde voorzien van een dubbele rij eikenhouten koorbanken.
In het register van statuten, fundatiën en benefitiën van het kapittel
van Oirschot vinden wij de „costen gedaan bij heeren Deken ende Ca-
pittel der Collegeaeler kercken van Sinte Peters tot Oirschot aengaende
eener gestoelte, dat sy hebben doen macken in den hoigen chore in den
jare 1508 in Julie.quot;

Deze rekeningen zijn vergezeld van een opdracht, waaruit blijkt dat de
schrijnwerker het koorgestoelte van den Bosch tot voorbeeld moest
nemen. •

„Anno 1508 Maent July die... willen die heeren Deken en Capittel van

Oirschot bestaeden te maeken een gestoelte in henne chore etc____

In den jersten salme dien exemplaere neme nae dat gestuelte van den
Bossche want tusschen die pylame sal staen als ten Bosch staet over-
wolft ende sal achter drie stoelen hebben ende een dobbel doer in die
middeh. In alle werck beter, proberder ende netter, dan dat ten
Bosch is.

Item tol desen gestuelte sullen die heeren al dat hout leveren ende alle
wageschot dat men daer toe behoeven sal op dat werck.
Item die dat werck wercken sal, sal dat hout breken ende saighen
tot Rijthoven dairt leet, ende die heeren van den Capittel sullen alsdan
voirt tot Oirschot leveren op henne coste.

Item die heeren willen sommighe dingen verandert hebben so hier nae
geschreven sali staen.

^ Zie: Kerkelijke Oudheden van Noord-Holland etc. (Leiden 1721 e.V.).
^ Deze opdracht en de rekeningen bevinden zich in het Rijksarchief te
s-Hertogenbosch. De Gemeente-secretarie te Oirschot bezit daarvan een
copie. Van deze copie werd het hierna vermelde overgenomen.

-ocr page 116-

Item dit gestuelte sal sijn op alle manieren als dat gestuelte is tot Sinte
Johannis ten Bosch, Croetsen (?) ^ eijnde ingange, in al snlcker manieren
als ten Bosch is. Voertaen sal men daer mere in maeken, die twee pylemen
die in die middelt sullen gecleet sijn nae advenant dien anderen stoelen
accordeerende met eene hlijnde werck.

Item dair ten Bosch sijn drie velden dair en sal hier nijet meer dan twee
sijn tusschen die pylemen. Voertaen salmen maeken een dubhel doer die
gebroeken sal sijn in vieren met eene merkeP aanhangenden, daer inge-
wrocht Sinte Petri ende Sinte Niclaes accorderende alsdat beboert met
sgne basament onder sijn voet ende boven sijn hoeft met sijner tabel-
nacelen ende boevene die deure accord... den gestueltequot;.
Item dat werck willen die beeren gemaeckt hebben bijnnen twee jaren
ende getucht bijnnen dat derde jaer sonder argelist.

Item voertaen, die dat werck sal maeken, sal dat verborgen te volmaeken
alsoe goet als die cedulle inheit; beter ende nijet arger tot meestersprijse,
ende off die meester afflivich worde, dat alsdan die borgen dat sullen
doen volmaecken ende schuldich sijn te doen maeken.
Item des sullen die beeren van den capittel den meester gevene bijnen
eender maent als taengenoemen is die somme van vijfftich gulden.
Item noch bijnen eender vierdel jaers vijffentwijntich gulden ende om
een halffjaar dan mal noch vijffentwijntich gulden, is te samen hondert
Rijnsgl.

Item dan sal blijven staen hondert Rijnsgulden totter tijt toe dan dat
werck is volmaekt ende dat ander sal men betaelen nae advenant dat die
meester sal gewrocht hebben.quot;

De koorbanken van den Bosch hebben in de bovenste rijen tusschen
de pijlers drie maal vijf zitplaatsen. In het kortere koor te Oirschot was
voor zooveel zetels geen plaats en men besloot dus klaarblijkelijk zich
te vergenoegen met twee maal vijf zitplaatsen. Te den Bosch zijn deze
bankenrijen tweemaal onderbroken door een zuil van het koor. Te Oir-
schoit werd nu deze verandering aangebracht, dat de opstaande rand
boven de overhuiving voor de zuilen langs doorliep. De zuilen schijnen
daardoor onderbroken en de sterk vertikale tendens, die in het Bossche
koor behouden bleef, wordt hier vervangen door een horizontale. Het

^ Croetse (Grootse) beteekent de kromming van een bisschopsstaf Het is
mogelijk dat men de vleugels, die te den Bosch den vorm van spiralen heb-
ben, met dit woord heeft bedoeld.
^ Driehoekig of half cirkelvormig fronton.

-ocr page 117-

karakter van de binnen-architectuur van het koor wordt dus aanmerkelijk
veranderd. De overige veranderingen hadden betrekking, naar het schijnt
op een koorhek.

Evenals te den Bosch, wilde men ook te Oirschot een oxaal aanbrengen.
Dit oxaal is later weggebroken. Het werd gebruikt om de grootendeels
in de lorenruimte ingebouwde orgeltribune te ondersteunen. Na de in-
storting van den toren, in 1904, werden vier zuilen en een boogstelling
van dit oxaal gebruikt aan den voorgevel van de in 1907 vergroote kapel
van O. L. Vrouwe van den H. Eik, terwijl twee zuilen thans nog de
orgeltribune steunen. De stijl van deze deelen doet vermoeden, dat ook het
oxaal in het begin van de 16e eeuw is ontstaan.

Op Sinte Peter en Pauwelsdach 1508 „heeft Mr Jan Borchmans, Scrijn-
wercker van Eijndoven dat gestoelt innegeset nae inhoudt deser cedullen
op driehondert Rijnsgul.quot;

Een ander gegadigde voor dit werk schijnt zich daarna niet voorgedaan
te hebben, althans niet voor een geringer bedrag, dan waarvoor Borchmans
het werk uitvoerde. Verderop lezen wij tenminste:

Item in Octavis Petri et Pauli heeft meester Jan voirs in presentie
Mr Arents van der Ameijden ende Mr Hubert van den Berge geleeght ende
affgeslaegen vijff ende twijntich R.gl. ende dient nijet meere dan acht
Rgul voor die beeren.

Inden jaere 1508 In die Augustinij onder tretorie der kercke van Oirschot
en presentie Henric Wilhemse van den Velden natuurlijck ende Henric
Derck Corstens van den Velde, sijn persoenlijck versehene Meester Daniel
van Hersel, H. Jan Robbelart, Herman Cleijnall en heer Anthones Bruij-
ninx, canonicken voir honselve en honne medebroeders dat Capittel pre-
senterende ter eender ende Meester Jan Borchmans ter ander sijde ende
hebben malcandere geloeft super se et bonis suis omnibus present et fu-
turis deze voirs voorwaerden te onderhouden ende metter werck te volbren-
gen sonder argelist super quibus etc.quot;

Dan volgen geleidelijk de betalingen aan Jan Borchmans:

,J)its uijtgegeven aan Meesteren Jannen als voer sijnen arbeijt ende mees-

terie.

Item op dit werck ende gestoelte heeft die selve meester Jan Borchmans
bekent van mij Jasper van Esch als notaris ende getuigen ontfangen le
hebben die somme van twee ende tachtigh guld gelijck als dat blijckt bij

-ocr page 118-

eender quitan mt middelt van desen boeck geecreve ende getekent uijt
handen van de Capittele voirs ontfange te hebben

Item beeft die selve Meester Jan Borchmans noch ontfangen «ijt handen
Wn Anthonrs Bmijnincx in de vaste Ao. decimo die somme vaquot;

Item die selve Meester Jan Borchmans heeft noch ontfangen uijt handen
dek^n ende Capxttele Ipo. die Pauli Ao X de somme van 16 Philips g^

Item heeft noch ontfange uijt handen heer Jannen Snoecks die somme
van 5 mudden rogge.

Item heeft noch ontfangen uijt handen des Capittels van Oirschot 12 Mai
Ao W 25 gul. Item noch gegeven hem 14 gul. Item noch meester Jamies

Summa 204 gul.

Ick Jan Borchmans en lee (?) ontfangen te hebben dees boven gescrevene
som twee honderd vier en vijftich gulden corrent.

get. door J. Borchmans.
, , .nbsp;met een teekening.

lek Jan Borchmans onder screve hem ontfang te hebben van de eer-
waerdighe heere Deken en Capittele van St. Peter te Oirschot versceijen

van den gestuelt door hem gemaeckt van de wekker summe 300 Rgul
mijn 8 ,ck scelde hen quijt, gescreve op te achten dach van Februarie 1511.

get. Jan Borchmans.

Vuijtgeve van eijckenhout wagenschot nagelcasten ende anderszins.

Item voer houtschot aen onsen gen heer den thienden penninck 3 gul 5 st

Item want ander luijden dat hout gecoft hadden ende ook afgehoud!^ en^e'

8IJ dat den Capittele overgegeven hebben hon gegeven voir honne arbeiit
ende coste te same 20 gul.nbsp;arneijt

-ocr page 119-

Item om dit voersc hout van Rijthove en Bergeijck tot Oirschot te bren-
gen soe hebben die voerluijden met honne peerden onderwege verteert

in...........5 guld 5 st.

Item alle die wagens hebbe die hen selven gedaen en voert gebr daer om
nijet.

Item noch eene man geseijnt tot Dort om wageschot te coepen ende daer
voer betaelt 44 gul 13Vs st.

Item voer die vracht der selver wageschotte van den Bosch tot Oirschot
beloept te samen 4 — 8 st.

Item noch heeft h. Jan Snoeck deselve meester Janne gegheven als van den
sittende in de Capittel camer gemaect 5.

Item heeft dieselve meester Jan noch ontfange uijt handen des Capittels

op dat selve werck als voer die vode betalinge 7 gul 7 st.

Item hebben die heeren noch betaeld voor die gehengden en sloeten totten

selven sitten ten Bosch te samen gedraegen----------

niet opgegeven.

Er blijkt dus ook hier, dat de timmerman de leidende en verantwoorde-
lijke persoonlijkheid was. Er werd hem twee jaar den tijd gegeven om
hel koorgestoelte in elkaar te zetten. Eerst daarna kwam het versieren
aan de beurt n.1. in het derde jaar.

De beeldhouwers worden niet genoemd. Klaarblijkelijk nam de schrijn-
werker hen aan, of besteedde het beeldhouwwerk bij hen uil. Ook de aard
van het beeldhouwwerk wordt niet genoemd uitgezonderd de beelden van
Petrus en Nicolaas, die klaarblijkelijk de frontons der ingangsdeuren naar
het koor moesten sieren.

In 1510 was reeds een som uitbetaald van in totaal 254 gulden. Op 11 Fe-
bruari 1511 leekent de schrijnwerker nog eens, dat hem het totale bedrag
is voldaan. In dit meerdere is dus waarschijnlijk het bedrag begrepen dat
voor het beeldhouwwerk werd betaald, dat toen zal gereed zijn gekomen.
Het is moeilijk bij deze banken uil te maken waar het werk van den
schrijnwerker eindigde en dat van de beeldhouwers begon.

In 1893 werd het koorgestoelte gerestaureerd door H. van der Geld. Het
beschadigde beeldhouwwerk werd bijgewerkt en gedeeltelijk werden ge-
heel nieuwe figuren aangebracht. De restaurateur trachtte hier echter min-
der zich bij den oorspronkelijken stijl aan te passen, dan hij dit te 's Her-

-ocr page 120-

togenbosch gedaan had. De nieuwe beelden zijn gemakkelijk te herkennen
tusschen de oudere, te meer daar de kleur hen vaak wat laat afsteken bij
het origmeele houtwerk, dat is afgeloogd.

De achterste zetelrijen staan op een kleine verhooging. Zij hebben een rug-
geschot, bestaande uit paneelen, ingesloten door gebundelde colonnetten
en voorzien van een kwart cirkelvormige overhuiving, welke aan den voor-
kant IS gesierd met een opstaanden rand en pinakels.

Dit achterschot is sterk vernieuwd, doch deelen van het origineel ziin
er in verwerkt.

Hieruit blijkt wel, dat de vernieuwing juist is. De totaal-indruk is nog
als die te 's Hertogenbosch.

De bovenste zetelrijen zijn in het midden onderbroken door een zuil

van het koor, de onderste rijen door een doorgang. Iedere rij heeft tien

zitplaatsen, zoodat in het geheele koor voor veertig kanunniken plaats

was. De zetels hebben armleggers gesteund door pijlertjes met blad-
kapiteelen.

Op de ronde tusschenleuningen der afzonderlijke zetels zijn geen knop-
pen, doch de zittingen hebben wel misericordes.

Aan de Westzijde vertoonen de beide achterste bankenrijen hooge, recht-
hoekige vleugels boven de benedenwangen.

De benedenwang aan de Noordzijde (A) laat Jesse zien. Bij hem komen
de uiteinden der wortels uit van twee boomstammen, die, naturalistisch
uitgebeeld, zijn doorgetrokken door den vleugel daarboven (B) elkaar
telkens kruisend. Tusschen deze boomstammen in en ter weerszijden er
van zitten op bladeren, de koningen van Juda. De beide ondersten be-
vinden zich nog in de benedenwang. In den top troont Maria met het
Kind. De figuur van Jesse is ten deele vernieuwd. Nieuw is het grootste
deel van het lichaam en voorts de rechterhand, die het hoofd steunt,
tei-wijl enkele details in het gelaat, bij voorbeeld de neus, zijn gerestau-
reerd. Van de koningen zijn verschillende gerestaureerd of geheel ver-
nieuwd, terwijl ook de Madonna in den top nieuw is.
De achterste bankenrij rechts vertoont in de benedenwang (C) Christus
als wereldrechter. Deze figuur is geheel nieuw op een deel van het hoofd
na. Op dezelfde wijze als aan de Noordzijde gaan ook hier van de be-
nedenfiguur boomstammen uit, die zich in de vleugels (D) daarboven
voortzetten. Thans dragen zij sibyllen. Ook deze zijn ten deele gerestau-
reerd of door nieuwe vervangen.

Aan de altaarzijde vertoont de Noordelijke bankenrij in de benedenwang
104

-ocr page 121-

(E) een reliëf met Petrus en Paulus (beiden nieuw). Daarboven is de
gevangenneming van Petrus voorgesteld (F). De figuren daarvan zijn
grootendeels nieuw, uitgezonderd een figuur links en eeu deel van den
achtergrond.

Aan de Zuidzijde laat de benedenwang (G) Andreas en Jacobus Maior
zien (beiden nieuw). Daarboven is een groep aangebracht. Petrus won-
derbare vischvangst voorstellende (H). Deze groep is zeer gaaf bewaard
gebleven. Nieuw is alleen het bovendeel van het hoofd en bet gelaat
van een apostel, die achter Petrus zich voorover buigt om een net met
visschen binnen te balen en voorts de opgeheven rechterband van
Christtis.

Terwijl aan de Westzijde de benedenwangen met de vleugels daarboven
als 't ware één geheel vormen, doordat de voorstelling overgaat van het
benedendeel in het bovendeel, zijn aan de Oostzijde de benedenwangen
en de vleugels daarboven gescheiden door een smal fries met putti
(eenige restauratie).

De wangen der benedenrijen zijn alle gewijd aan de apostelen. Aan de
Westzijde zien wij links Philippus met den staf (J) die aan het einde
een kruis heeft, en in de andere hand een boek. De rechterhelft is groo-
tendeels nieuw, doch het gelaat is oud.

Aan de rechterzijde zien wij Thomas (K) met den timmermanshaak
(geheel nieuw).

De Noordelijke bankenrij heeft aan de Oostzijde Johannes den Evangelist
ïnet den beker waaruit de basiliscus komt, in de linkerhand (L). Onderaan
is de figuur vernieuwd, doch bovenzijde en gelaat zijn oud. De Zuidelijke
bankenrij vertoont Matthias (met de bijl) die eveneens, onderaan is
vernieuwd, doch wiens gelaat in ieder geval oud is (Q). De vier wangen
in het midden vertoonen aan de Noordzijde links Judas Taddeus, met de
lans (de lans is nieuw) (M) rechts Jacobus Minor, met een knots (N),
terwijl aan de Zuidzijde links Simon Zelotus met een zaag is afgebeeld
(O) en rechts een apostel met een kruis (P). Dit zou Mattheus moeten
zijn, de eenige, die nog geen plaats had gevonden. Het hoofd van deze
figuur is nieuw.

Naast de vier vleugels staan op basementen en onder groote baldakijnen,
de vier kerkvaders, met het gelaat naar de tegenoverliggende zijde van
het koor gekeerd. Links vooraan staat Augustinus (1) tegenover hem
Ambrosius (2), links bij het altaar treffen wij Gregorius (3) aan en
tegenover hem Hieronymus (4). Onder hen, naast de vleugels, staan

-ocr page 122-

eveneens op basementen en onder rijk gesierde baldakijnen telkens twee
kleine figuren van profeten.

Aan de achterzijde van den vleugel met Petrus' gevangenneming is een
klein reliëf aangebracht, dat twee joden voorstelt voor de tafelen der
wet, in den tabernakel. Als pendant daarvan is aan de Zuidzijde een reliëf
gesneden, dat in het midden Petrus laat zien, links van hem een vrouw
met een kelk en rechts een man, naar het schijnt met een beker. Waar-
schijnlijk heeft men hier tegenover elkaar willen plaatsen Ecclesia, aan de
Zuidzijde en Synagoge aan de Noordzijde.

Achter de benedenwangen zijn ook hier kleine figuren gesneden. Achter
Jesse zit een oude vrouw op een stoel en als pendant daarvan is aan de
Zuidzijde, achter den Wereldrechter, een vroolijke jonge man weerge-
geven, met een baret scheef op het hoofd, een geldbuidel op zij en een
kroes in de hand. Achter Philippus zien wij een aap, achter Thomas een
varken, achter Johannes een monster, achter Matthias een man, die
bezig schijnt om zijn broek te laten zakken. Achter Judas Taddeus een
narrekop, achter Jacobus Minor een adelaar, achter Simon Zelotus een
non met een rozenkrans, achter Mattheus een mannekop, waarvan de
muts wordt gevormd door een halve figuur met zwaard en schild en
achter Andreas en Jacobus een narrekop.

De Misericordes zijn voor een groot deel verdwenen en door gedraaide
klossen vervangen. Aan de Noordzijde laat de benedenbank nog achter-
eenvolgens zien: aan den eersten zetel een zwijn bij een vat (snuit en één
voorpoot nieuw). Waarschijnlijk is hier het gezegde geïllustreerd: „hier
trekt de zeug den tap uitquot;, waarmede een slecht, ordeloos huishouden is
bedoeld. Door den gerestaureerden varkenssnuit, waarbij aan de tap niet
werd gedacht, werd de beteekenis van deze misericorde minder duidelijk.
Derde zetel: man met aan iederen arm een mand. Wellicht doelt dit op
het spreekwoord: „hij draagt den dag met manden uit.quot; Zesde zetel:
Een man, die tusschen verschillende huishoudelijke artikelen, op den
grond zit. Wij zien een omgegooide hengselmand, een koekepan, een
bezem enz. Er bestaat een 16e eeuwsche houtsnede van een onbekend
meester, die een vrouw op dezelfde wijze en in denzelfden toestand
voorstelt.! Boven haar staat „Nodruftquot;, terwijl de prent tot opschrift
heeft: „verkiezen doet verlienquot;.
Onder de prent staat een gedicht, dat aldus begint:

' Exemplaar in het Rijks Prentenkabinet te Amsterdam (doos 73).
106

-ocr page 123-

„God schept den mensche (slecht en recht) ook klein behoevigh.
Uchlik verzorgt zijn biet hem nodruft overvloedigh:
Maar onnutt' overvloeds qua-doorghangs een vergheckt
Het licht verkrijghbaer nodrufts heil voor ons bedektquot;.

Deze zelfde gedachtengang is klaarblijkelijk in de misericorde uitge-
drukt.

Zevende zetel: een duivelfiguur (rechterarm nieuw).
Achtste zetel: Vos en ooievaar bij een kan. Hier is weer de episode uit
Aesopus' dierfabel weergegeven, waarover wij reeds spraken bij de Ven-
lo'sche koorbanken^ en naar aanleiding waarvan het spreekwoord is
ontstaan: „de vos en de kraan hebben elkaar te gastquot;. 9e. zetel: kat
in een stoel gezeten aan tafel, lezend in een boek, terwijl op de tafel
een muis loopt. Het gezegde of spreekwoord waar deze voorstelling op
doelt is moeilijk vast te stellen. Noch de in de Middeleeuwen reeds voor-
gestelde uitdrukking „de kat de bel aanbindenquot;, noch de Middel-Neder-
landsche zegswijze: „'t wil al muijsen, dat van catten comptquot; schijnen bij
dit tafereeltje te passen. 10e zetel: vechtende kinderen (sterk gerestau-
reerd) .

Aan de Zuidzijde vertoont de benedenrij achtereenvolgens: le zetel:
een man, die een schaap scheert (de man gerestaureerd). Een 16e
eeuwsch spreekwoord, dat ook door Brueghel is afgebeeld luidt: „Ik
scheer het schaap en de andere het verkenquot;. Misschien was het tweede
deel van dit spreekwoord in de volgende, thans ontbrekende misericorde
uitgebeeld. In 1510 kwam ook reeds voor de uitdrukking: „Hij heeft
zijn schaapjes op het drogequot;, doch dit is op deze misericorde minder
toepasselijk. Tenslotte herinneren wij nog aan Aesopus' fabel van de
vrouw, die een schaap schoor en dit al te hardhandig deed. Daar de men-
schelijke figuur is gerestaureerd kan hier ook op deze fabel zijn gezin-
speeld. 3e zetel: man met een bok. 7e zetel man, die met varkens uit
één trog eet. Hetzelfde tafereel komt ook te Aerschot voor. Waarschijn-
lijk moet hier aan een voorstelling van den verloren zoon gedacht worden.
Het is echter ook mogelijk, dat een spot op de joden is bedoeld. Joden
met zwijnen komen in de beeldende kunst der late middeleeuwen her-
haaldelijk voor, o.a. aan de koorbanken in den Keulschen Dom. 8e zetel:
Een man, die met zijn tanden eten of een doek uit een kom trekt.

^ Zie blz. 48.

-ocr page 124-

9e zetel: een man, voortkruipend op handen en voeten, terwijl aan een
touw om zijn hals een molensteen (?) hangt. Hier mag wellicht aan het
gezegde gedacht worden: „Hij sleept het blokquot; d.w.z. Hij heeft een
lastige taak te vervullen of, hij heeft het zwaar te verduren.
De dekstukken op de benedenrijen zijn nieuw. Zij stellen de vier Evan-
gelisten en vier tafereelen uit het leven van Petrus voor
Ook in deze banken zijn de handen van verschillende kunstenaars te
onderscheiden. Vooreerst is er eenig verschil tusschen de figuren der
koningen in den boom Jesse en de sibyllen. Het verschil in stijl en in
de behandeling van het materiaal is gering, zoodat wij zeker kunnen
aannemen, dat twee kunstenaars uit één zelfde atelier afkomstig, er aan
werkten. De meester van de koningen is echter minder fijn in zijn
werkwijze dan de meester der sibyllen. De neuzen van zijn figuren zijn wat
groot en wat grof, de oogen minder scherp uitgesneden, doch deze kleine
verschillen zouden op zichzelf nog niet behoeven te leiden tot een
verdeeling van den arbeid over twee kunstenaars, ware het niet, dat er
ook een opmerkelijk verschil in innerlijke hoedanigheid tusschen de
beide vleugels valt op te merken. Terwijl de sibyllenmeester een ver-
rassende variatie weet te brengen in de verschillende typen zijner figuren,
waarbij hij telkens een ander karakter weet weer te geven, heerscht bij
den meester van de koningen een veel grooter overeenkomst tusschen
de verschillende figuurtjes. Weliswaar geeft de laatste telkens andere
uiterlijkheden aan de gezichten, doch hij herhaalt het zelfde type met
doorzichtige camouflage, zooals het mode-journaal voor beeren, waar
verschil alleen in snorren, baarden en haarlokken wordt gezocht. De si-
byllenmeester weet aan iedere figuur een afwisselend diepe uitdrukking
te geven en telkens weer een andere. Naast de verheven extatische ziene-
res snijdt hij de peinzend in zichzelf verdiepte, naast de oudere vrouw
vol bezonken wijsheid, de nog jonge vrouw, die de lieflijkheid van jeugd
bezit. In die kleine figuurtjes heeft de kunstenaar verschillende karak-
ters op meesterlijke wijze weten uit te drukken. Zij hebben daardoor
ondanks hun geringe afmeting soms een zekere grootschheid en monu-
mentaliteit, waardoor zij met de beste werken der beeldhouwkunst van
Middeleeuwen en Renaissance kunnen wedijveren.

En tevens is deze kunstenaar zeer ontvankelijk en gevoelig voor de
eigenschappen van zijn materiaal. Hij weet een hoofddoek te plooien,
een haarvlecht zachtheid en zwaarte te geven, zonder ooit peuterig of
al te minutieus te worden.

-ocr page 125-

Treffend gekarakteriseerd zijn ook de vier kerkvaders op de hoeken
naast de vleugels. Augustinus is in bisschoppelijk gewaad, dat met enkele
zware plooien voor bet lichaam valt. Zijn gezicht is bijzonder fijn ge-
sneden, de mond smal, de uitdrukking, die van den denker, den ge-
leerde. Mooi gekenteekend is ook Gregorius, wiens gelaat een trek van
lijden heeft door ziekte en pijn, die hij verkozen had boven twee dagen
in het vagevuur.

Tegenover hem staat Hieronymus met den kleinen leeuw aan de voeten,
tegenover Augustinus bevindt zich Ambrosius, eveneens in bisschoppelijk
kleed.

De gevoelige bewerking van deze figuren, de grootschheid, bereikt on-
danks de kleine maat en de goeddoorvoelde
karakteriseering maken het
zeer
aannemelijk, dat ook deze figuren van den meester der Sibyllen zijn.

De figuren van de benedenwangen zijn eveneens in twee groepen te
scheiden. Zoo maakte zeker één zelfde kunstenaar: Jesse (A) en de
figuur van Philippus (J). De behandeling van het haar, eindigend in
kleine krullen stemt bij beide overeen. Dergelijke kleine krullen heeft
Jesse bij voorbeeld op het voorhoofd (de beide middelste zijn nieuw,
doch opzij is nog een origineele te zien). Waarschijnlijk is van den
zelfden meester Judas Taddeus (M).

Een ander stijlkarakter vertoont de figuur van Jacobus Minor (N). Het
haar is minder dik en zwaar. De kunstenaar, die dezen apostel heeft ge-
sneden, heeft waarschijnlijk ook Johannes den Evangelist (L) vervaar-
digd. Bij deze laatste figuur valt sterk het gevoelig en rijk doorwerkte
gelaat op, vol uitdrukking en leven. Van dezelfde hand is dan zonder
twijfel ook Matthias (Q) en misschien zou ook Simon Zelotus (O) tot
deze groep gerekend moeten worden. Van de figuur van Christus (C)
onder de Sibyllen is te weinig over om ook dit werk met zekerheid bij
een groep te kunnen indeelen.

Het nog oorspronkelijke deel van bet gelaat toont echter een gevoelige
behandeling, die het vermoeden wekt, dat de meester der Sibyllen ook deze
figuur maakte. De haarbehandeling, voor zoover nog te herkennen, zou
deze Christusfiguur in één groep kunnen onderbrengen met de fraaie
gestalte van Johannes den Evangelist. Hierdoor zouden dus de beste en
gevoeligst-behandelde apostelfiguren op naam van den sibyllenmeester
komen. De wat zwaarder behandelde - zouden dan m.i. van de hand
van den meester der koningen zijn.

-ocr page 126-

Een bijzonder mooie groep vormt Petrus' wonderbare vischvangst (H)
Het rehef is overgegaan in een tot een reliëf-achtig geheel saamgegroeide
groep v^an rondom vrijstaande figuren voor een achtergrond, die wordt
gevormd door rotsen en de boot van Petrus, waar een apostel boven uit-
rijst. De eigenlijke groep bestaat uit Christus, in een lang, streng neer-
vallend gewaad, de rechterhand (gerestaureerd) opgeheven en Petrus,
die, lievig bewogen, naderbij snelt en tegelijk knielt. Het gelaat van
Christus IS waardig, het lange haar valt in één massa op den mantel
neer, de baard is breed en wat kort. Petrus werpt het hoofd achterover
Achter Petrus' rug buigt zich een apostel voorover, bezig het net met
de visschen in te halen. Ieder der figuren is goed getypeerd en met be-
kwame hand gesneden, maar ook het geheel sluit zich lot een welover.
wogen compositie. Rechts wordt zij afgesloten door de statige, rechte
Chnstusgestalte. Links weegt daar tegenover op, de meer bewogen en
wat kleinere Petrusfiguur, die wordt gesteund door den knielenden Apos-
tel achter hem. Het geheel vindt een toppmil, een centrum in den hooger
geplaatsten, in verwondering toezienden apostel op den achtergrond
Ten slotte trekken onze aandacht nog de acht kleine profeten, die twee
aan twee naast de vleugels staan, onder de kerkvaders. Van verschillende
types zijn zij meer als decoratie behandeld, dan de figuren uit de
vleugels; de Sibyllen en de koningen. De kunstenaar, die deze profeten
heeft gesneden, is wellicht identiek met dengeen, die de koningen heeft
vervaardigd en waarschijnlijk heeft hij ook aan de misericordes gewerkt
Een vergelijking van dit beeldhouwwerk met dal aan de banken te Aer-
schot laat duidelijk zien, dat dezelfde kunstenaars in beide plaatsen
werkten. In Aerschol zijn de hoeken der wangen mei dezelfde soort
kleine figuurtjes van profeten gesierd, soms twee aan twee staande, soms
alleen, als in onze kerk. Zij vertoonen vaak gelijkenis met elkaar, een
zelfde soort gezichten, dezelfde houdingen; op dezelfde manier is ook
het hout bewerkt. Er is verwantschap in den snit, de wijze van aanzetten
en doorstooten van mes en guts. Het meest gelijken op elkaar een
profeet met groote, achteruit waaiende snorren, die hem een krijgshaftig
uiterlijk geven, te Oirschot, links vooraan, en een figuur met dergelijken
snorrebaard te Aerschot, rechts.

Enkele figuren in reliëf, aan de achterzijde der benedenwangen te Oir-
schot stemmen overeen met dergelijke figuren te Aerschot, als de oude
vrouw met den rozenkrans en de man achter Matthias. Ook enkele mise-
ricordes te Oirschot laten aan die in de Belgische gemeente denken. Zoo

-ocr page 127-

bijvoorbeeld de man met twee manden, door de bijzonder geestige en
levendige wijze waarop het gezicht is gesneden.

Moeilijker is het echter de hand van den sibyllen-meester ook te Aer-
schot terug te vinden. Een punt van overeenkomst vindt men in het
gelaat van een Engel te Aerschot, die een boek ophoudt, waarin het op
den schoot zijner moeder gezeten Christuskind bladert, met het gelaat
van Augustinus. Ook de Engel uit de annunciatie, te Aerschot en die-
zelfde Augustinus zijn met elkaar verwant, door den vorm van den smallen
mond, den platten neus en de wijze waarop de oogen zijn gesneden. Ook
is er gelijkenis tusschen deze annimciatie - Engel en Gregorius, n.l. in
de even bollende wangen. Een en ander maakt het wel waarschijnlijk,
dat hetzelfde atelier beide plaatsen heeft bediend.

Naar het onderwerp stemmen slechts twee misericordes in beide kerken
met elkaar overeen: n.l. de vos met den ooievaar en de man die met
zwijnen uit een trog eet. De laatste misericorde is echter in beide plaat-
sen op verschillende manieren afgebeeld. Te Aerschot is het een oude
man met een puntige muts (een jood dus waarschijnlijk) die met de
hand het voedsel uit den trog neemt. Te Oirschot is het een jonge man,
die zich voorover buigt om het hoofd in den trog te steken. Het Oirschot-
scbe figuurtje is meesterlijk uitgebeeld.

Naar stijl en geest van de complexen van beide banken te oordeelen zijn
de Aerschotsche banken ouder dan die van Oirschot. De eerste zijn nog
wat meer Gothisch, al begirmen zich ook daar Renaiseance trekken te
vertoonen. De Oirschotsche sculptures vertoonen dat nieuwe element veel
sterker. Het verschijnt nog niet in Jesse of in den apostel Philippus,
maar wel in de Sibyllen. Met haar zou men willen zeggen treedt een
nieuw menschengeslacht op den voorgrond. De Gothische geest is geslaakt
en verbroken. De kleine putti brengen onze gedachte leeds naar Italië.
De ornamentiek is te Oirschot drukker dan te Aerschot. Een typisch
laat-Gothisch element zijn de naturalistische boomstammen in de Oir-
schotsche vleugels. Ook de Tudorbogen waaronder de apostelen staan,
zijn als dunne stammetjes of dikke twijgen. Het gevoel voor architectuur,
voor het zichtbaar geconstrueerde is verdwenen. De hogels zijn overdreven
uitgegroeid. De baldakijnen zijn druk en ingewikkeld, zooals wij ze in
de schilderkunst uit dezen tijd ook terugvinden. Veel hiervan moet ech-
ter door Borchmans zijn gemaakt.

De Aerschotsche- en Oirschotsche beeldhouwers behoorden tot de

-ocr page 128-

Brabantsche school, waarvan zij typische vertegenwoordigers zijn.

NEDERWEERT. De in 1840 herbouwde kerk van den H. Lam-
bertus te Nederweert heeft twee eikenhouten koorbanken, elk met vier
zitplaatsen. De banken hebben armleggers en misericordes. De rugpanee-
len zijn nieuw, de vóórschotten zijn uit de 17e eeuw. De colonnetten aan
deze banken hebben kapiteeien zonder bladwerk.

Aan de linkerzijde treffen wij van West naar Oost de volgende miseri-
cordes aan: 1°. de fabel van den vos en den ooievaar. De vogel steekt de
kop in de kan, de vos (geschonden) zit er bij. 2°. zittende aap, die in
een appel (?) bijt, 3°. twee honden, vechtend om een been, 4°. een
uil, die met den linkerpoot op een boomtak zit en met den rechterpoot
een veldmuis vasthoudt.

Aan de andere zijde zien wij de volgende misericordes: 1°. een doedel-
zakspeler, 2°. een zittende mansfiguur (geschonden), 3°. ooievaar, die
een slangetje van den grond oppikt, 4°. een Engel met wapenschild.
De wangen dragen aan de birmenzijde reliëfs. Aan de Noordelijke rij
links: een eekhoorn, met een peervormige vrucht (pijnappel). Deze
figuur is sterk geschonden. Rechts zien wij een narrekop. De Zuidelijke
rij heeft aan de altaarzijde alleen een knop met bladwerk als reliëfver-
siering.

In de misericordes is een symbolische gedachtengang terug te vinden.
Aan den aap, symbool van het kwaad, die een appel eet en den ooievaar,
die een slang doodt, liggen waarschijnlijk bepaalde gedachten-associaties
ten grondslag, evenals dit bij den uil het geval is. De Engel met het wa-
penschild gaf denkelijk de eereplaats van den deken aan.
In de kwaliteit der sculpturen is eenige ongelijkheid. Wat grof is de
misericorde met den vos en den ooievaar. Beter is de uil, waarvan de
veeren vooral goed getypeerd zijn. Krachtig en sober gesneden is de nar-
rekop met de vooruitstekende onderlip. Zeer raak gesneden is de Engel-
figuur met het wapenschild; vooral de handen treffen door haar fijn-
heid. Deze figuur leent zich tot vergelijking met een schilddragenden
Engel te Venlo. Wij zien dan, dat beiden uit verschillende scholen
stammen.

Opmerkelijk zijn de beide eerste misericordes aan de Zuidelijke bank.
Zoowel de doedelzakspeler als de man met de gekruiste beenen aan de
tweede zitplaats zijn in een schilderachtig-geplooid wat uitwaaiend ge-
waad gekleed. De stof daarvan is dun. Vooral de doedelzakspeler toont

-ocr page 129-

sterk bewogen vormen. Ook zijn gezicht is goed gesneden. In hun be-
wogenheid en de wending van het lichaam herinneren de figuren aan de
Engelen van de kleine koorbanken te Breda. Ook dit beeldwerk moet
ontstaan zijn in het eerste kwart van de 16e eeuw.

KAPELLE (Z.) - De Nederlandsch-Hervormde kerk (H. Maagd)
te Kapelle, uit de 13e eeuw dateerend, werd in 1503 kapittelkerk. Zij bezit
een eikenhouten kanuimikenbank met twaalf zitplaatsen. Deze bank heeft
geen ruggeschot, doch wel armleggers en ronde zijleuningen, die oor-
spronkelijk van knoppen waren voorzien. De meeste van deze knoppen
zijn echter afgesneden. De bank heeft een lezenaar, die aan de voorzijde
Gothische paneelen met venstertraceeringen vertoont.
Kort na 1503 moeten deze banken ontstaan zijn.

WORKUM - De Nederlandsch-Hervormde Kerk (H. Geertruida) te
Workum, behoorde sedert 1343 aan de H. Odulphuskerk te Stavoren. Zij
werd in 1515 en 1523 door brand vernield en daarna weer herbouwd.
Deze kerk heeft een koorhek met een gesneden boogfries en daarbij be-
hoorende koorbanken, die uit het koor zijn gekomen en zich nu in het
schip der kerk bevinden. De ruggeschotten van deze banken hebben
sterk omkrullende briefpaneelen. Wat hen echter van belang maakt, is
het fries met zorgvuldig gesneden kopjes in medaillons, sommige in profiel
gezien, sommige en face. Verschillende typen zijn in dit goed uitgevoerde
snijwerk uitstekend weergegeven o.a. een onvergetelijke narrekop.

DORDRECHT - De O. L. Vrouwekerk te Dordt werd in 1367 tot
kapittelkerk verheven, waarna zij werd verbouwd. Na een brand werd
de kerk herbouwd tusschen 1457 en 1471. In het koor bevindt zich aan
iedere zijde een dubbele rij eikenhouten koorbanken.
Aan de altaarzijde draagt de Noordelijke bovenrij het jaartal 1538, de
Zuidelijke bovenrij het jaartal 1540. In zijn „Beschrijving van Dordrechtquot;
(1677) zegt van Balen, dat deze banken werden gemaakt door „den wijd-
vermaarden Beeldsnijder Jeannin de Teruenne, gezegd Jan Terwen.
Aertsz. (die in het jaar 1589 te Dordrecht, oud 78 jaren is overleden).
In een anoniem boekje, getiteld „Korte Beschrijving der Stadt Dordrechtquot;
van 1817, wordt de vervaardiger der koorbanken eveneens Jeannin de
Teruenne genoemd, terwijl er wordt bij vermeld, dat hij in 1589 op
78-jarigen leeftijd te Dordrecht overleed. Hij zou dus geboren zijn in
1511. Zijn geboorteplaats kennen wij niet.

-ocr page 130-

In het Dordtsche archief is niets anders te vinden over den kunstenaar,
dan dat hij in een belastingkohier van het jaar 1580 voorkomt, onder
den naam i Jenning den beeldsnijderquot;. ^ Men neemt wel aan, dat hij int
Thérouanne in Noord-Frankrijk afkomstig zou zijn.

Bij van Balen en bij Dr Schotel ^ worden de 16 dekens en 92 kannunniken
der kerk vermeld.

De banken hebben in de verhoogde bovenrijen aan iedere zijde 16 zit-
plaatsen, in de benedenrijen, die in het midden en aan de Westelijke uit-
einden een opgang naar boven vrij laten 14 zitplaatsen.
De banken zijn echter later naar het Westen verlengd in denzelfden
trant als het Oostelijk gedeelte, doch dit nieuwere deel heeft nagenoeg
geen snijwerk.

De zitplaatsen hebben armleggers en tusschenleuningen, die van onderen
door een dierenklauw worden gevormd, versierd zijn met vleugels en
acanthus-loof en vervolgens zich ombuigend, onder de armleggers ein-
digen in een kop. In de benedenrijen zijn dit vrouwekoppen, in de boven-
rijen manne- en paardekoppen. Als knoppen hebben deze tusschenleu-
ningen beneden voluutvormige versieringen, boven cherubim. Tot vele
der zitplaatsen behooren nog gebeeldhouwde misericordes. De voorste
rijen hebben boven de armleggers een klein friesje met acanthus-loof,
vazen, reigers en cherubim.

De achterste rijen hebben een hoog achterschot, dat gedeeltelijk open is
gelaten en van pilasters en balusters is voorzien. Het onderste gedeelte
van dit achterschot vertoont paneelen, waarin figuren gesneden zijn. Deze
paneelen zijn gescheiden door pilasters met kandelaber-versiering, met
schilden, wapens enz. gesierd.

Daarboven worden deze voortgezet door pilasters met festoenversiering.
Tusschen deze pilasters staan telkens twee colonnetten, bovenaan door
arcaden verbonden. Het geheel wordt afgesloten door een hoofdgestel,
boven de pilasters verkropt en versierd met acanthus-motieven, vazen en
cherubim. Hierboven bevindt zich een kwart-cirkelvormige overhuiving,
die door voluutvormige kraagstukken wordt gedragen. Tusschen deze
kraagstukken gelijkt de overhuiving op een gebogen cassettenplafond met
rozetten, maskers enz. versierd. Tenslotte draagt de overhuiving van

! Zie Bierens de Haan t.a.p. blz. 166.

quot; Dr G. D. J. Schotel. Een keizerlijk en stadhouderlijk bezoek in de
O. L. Vr. Kerk te Dordrecht (1859).

-ocr page 131-

voren nog een kap, met verkroppingen en daartusschen snijwerk.
Aan de altaar-zijde hebben de achterste bankenrijen beneden een wang
met een figuur in een nis. Aan de Noordelijke rij is dit een, geschonden,
vrouwelijke heilige, zonder hoofd, waarschijnlijk de H. Sura. Aan de
Zuidelijke rij zien wij Johannes den Dooper. Boven deze nisfiguren zijn
kleine friezen aangebracht. Boven de H. Sura staan daarin kransen-ophef-
fende mannen, een vrouw en een kind; boven Johannes den Dooper ver-
toont het fries bazuin-blazende Engelen. Boven deze friezen bevinden zich
in aansluiting aan den open rugwand, open poorten met ornamentale ver-
siering, terwijl boven deze poorten wederom aan iedere zijde twee figuren
in nissen zijn aangebracht. Aan de Noordelijke rij zijn dit twee Sibyllen,
aan de Zuidelijke rij wellicht twee Engelen, waarvan de vleugels echter
ontbreken. De linker Engel schijnt de doornenkroon te dragen. Ten slotte
wordt aan iedere zijde het geheel nog eens bekroond door een kleine
poort waarvan die aan de Noordelijke rij nog door twee naakte manne-
figuren wordt geflankeerd.

Aan de Westzijde ontbreken dergelijke wangen, daar de banken zich in
de later toegevoegde voortzetten. Op een zijleuning zien wij echter aan
de Noordzijde een Piëta in reliëf, aan de Zuidzijde een geschonden voor-
stelling waarin wij misschien de Hemelvaart van Christus moeten her-
kermen.

De benedenrij laat verschillende versierde wangen zien bij de opgangen
naar boven. Aan de Noordzijde vertoont de eerste opgang (van het Wes-
ten af gerekend) aan de linkerzijde een losse wang, met de figuur van den
Evangelist Lucas in hoog-reliëf. Hij heeft één voet op den stier geplaatst
en schrijft in een boek. Deze wang wordt gedekt door een klein, tamelijk
spits tympanon, dat in een medaillon een antieke manne- en vrouwebuste
vertoont in vlak reliëf. Aan de achterzijde zien wij op dezelfde wijze een
man en een vrouw in 16e eeuwsche kleederdracht.

Aan de Zuidzijde vormt Mattheus (sterk geschonden, hoofd ontbreekt)
een pendant met Lucas. Het tympanon boven hem laat twee antieke
krijgers zien en aan de achterzijde een gebaarde man en vrouw.
In zes wangen der benedenrijen wordt er vervolgens op gezinspeeld dat
de koorbanken een plaats des gebeds waren. ^ Aan de Noordzijde treffen
wij eerst aan een reliëf met Mozes, die door Aäron en Hur ondersteund,

^ Zie L. P. A. Gompertz. Dordrechtsche koorbanken, in de bijdragen voor
de (Geschiedenis van het Bisdom Haarlem dl. VIII (1880) blz. 161 e.v.

-ocr page 132-

de handen opgeheven houdt om zoodoende aan Israël de overwinning op
Amalek te bezorgen. ^

Vervolgens bij den middendoorgang: Elia, water op het altaar uitgietend,
vóór hij tot God bidt om het brandoffer te aanvaarden, en er tegenover,
de Jacobsladder. De liggende figuur van Jacob zelf is verdwenen, alleen
de omtrek ervan is nog te herkennen. Aan de Zuidzijde zien wij: Daniël
in den leeuwenkuil en Habakuk, door een Engel tot hem neergelaten en
verder Salomo, biddend om wijsheid, tegenover David, met de kroon en
de harp voor zich, in gebed.

Aan de altaarzijde heeft de Noordelijke rij een reliëf met Abraham,
Izaak offerend, de Zuidelijke rij prijkt met de oprichting van de koperen
slang.

Boven de verschillende wangen bevonden zich oorspronkelijk medaillons
met koppen, die door putti werden vastgehouden. Thans zijn deze óf
geheel verdwenen, óf geschonden. Aan de altaarzijde bevindt zich boven
de Noordelijke wang een medaillon met mannekop. Gompertz noemt dit
een Ecce Homo, doch het is m.i. niet zeker, dat in deze figuur Christus
moet herkend worden. Aan de Zuidelijke rij is Maria biddend voorge-
steld.

Hun grootsten roem danken deze banken echter aan de reliëfs, die de
paneelen van het ruggeschot sieren. Gompertz ziet hierin vier triomf-
tochten: Aan de Noordzijde, den triomf van Marcus Mutius en den triomf-
tocht van Karei V, aan de Zuidzijde den triomf van Christus en den
triomf van het H. Sacrament.

De voorstelling aan de Zuidzijde zou men ook als één doorloo-
pende geschiedenis kunnen beschouwen, die begint bij den zondeval
en eindigt met den triomf van de kerk, waarin dus op dezelfde
wijze als dit aan de middeleeuwsche kathedralen het geval is een ver-
binding tot stand wordt gebracht tusschen de gewijde geschiedenis en
de historie der militante en triompheerende kerk. Men laat de ééne
zonder scheiding overgaan in de andere. Deze geschiedenis begint reeds
aan de Oostelijke wang, die zoowel aan de altaarzijde, als aan de zijde
der banken met bazuinblazende Engelen is versierd. Op het volgend pa-
neel (II) staat Eva met den appel en Adam, die haar volgt. Noach met
de ark, Mozes met de tafelen der wet en Abraham. Paneel III vertoont:
David. Jonas, met den visch in de hand; Simson, Elisa met den mantel

^ Bij Gompertz een biervan afwijkende uitlegging.
116

-ocr page 133-

van Elia en Johannes den Dooper. Op paneel IV en V zijn de apostelen
weergegeven. Paneel VI laat een triomfwagen zien, getrokken door de
Evangelisten-symbolen, waarbij de Engel de dieren op natuurlijke wijze
leidt. Voor op den wagen is een vrouw gezeten, waarschijnlijk Maria
voorstellende. Zij draagt een kroon op het hoofd en houdt een scepter
en een kruisstaf in de handen, terwijl twee serafijnen een krans boven
haar hoofd houden. Achter haar staat Christus, met een mantel over
de schouders en een kruisbanier in de hand. Deze wagen, door een pauw
overhuifd, is door een ketting verbonden met den Dood in paneel VII,
De Dood is als een skelet met vleugels voorgesteld. Hij is op zijn beurt
verbonden met een wagen waarop de geketende duivel ligt. Na Christus'
overwinning over dood en duivel bevestigt de kerk het verkregen heil
en bezegelen haar heiligen dit. In paneel VIII volgen heilige vrouwen
en mannen, als Catharina met zwaard en rad, Barbara met den toren,
Laurentius met het rooster en Christoforus, de reus; in paneel IX:
Adrianus met zwaard en aambeeld en een leeuw aan zijn voeten, Quirinus
met een schild met negen kogels, Victor (of misschien Olof) met molen
en zwaard, Stefanus de diaken en waarschijnlijk S. Bavo met zwaard en
vogel (?).

Na de heiligen der kerk komt de kerk zelf met haar genademiddelen,
In paneel X zien wij de koorknapen, twee aan twee, de beide voorste
met kruisstandaards. Achter hen twee voorzangers, terwijl de rij wordt
gesloten door een magister. In paneel XI volgen tien Fransciscanen, in
paneel XII een kruisdrager met acht nonnen, in paneel XIII een kruis-
drager met acht Benedictijner monniken en in paneel XIV acht kanim-
niken met twee dekens.

In paneel XV zien wij een vrouwefiguur, die in de rechterhand een
brandende kandelaar en in de linkerhand een miskelk houdt. Zij is door
een bijschrift aangeduid als de Vera intelligentia sacrae scripturae. Zij ver-
treedt een veel kleinere, liggende vrouw, de Heresis. Van haar kandelaar
gaan vier snoeren uit naar de kandelaars, die worden gedragen door de
nu volgende vier kerkvaders: Augustinus, Ambrosius, Hieronymus en
Gregorius.

Zij hebben de waarheid aangaande geloof en kerk door hun wijsheid
belicht en de ketterij bestreden. Boven hen staat: Declaratio sermonum
tuorimv illuminât et intellectum dat parvulis.

Daarna volgt een triomfwagen (paneel XVI) met een monstrans, waarin
het heilig sacrament is besloten. Voorop den wagen zitten twee kinderen

-ocr page 134-

met brandende kaarsen. Daarboven leest men in een cartouehe: Hoe

wldT r''quot; quot;'Tnbsp;--den drie

bggende figuren verpletterd, de Heretici Saeramentarii. De wagen i»

met snoeren verbonden aan drie vrouwe-figuren:

le. het geloof, op een steen staande, waarop de woorden zijn gegrift-

„Super hanc petram edifieabo Eeclesiam meamquot;. Zij heft met Lide

handen een sehrijn omhoog. Naast den steen ligt de verrijzende Christus.

2e. de Hoop, met als attribuut een slang en 3e. De Liefde vergezeld van
een drietal kinderen.

^ paneel XVII zien wij tenslotte de dragers der herderlijke waardigheid:
bisschoppen, kardmalen en paus. Boven hen staat: Quodeumque liga-
veris super terram, erit ligatum et in coelis.

fc de paneelen, die den triomf van de kerk weergeven zijn de figuren
vaak geschonden. Veelal zijn de koppen verminkt

Aan de Noordzijde is de wereldsche macht tegenover de geestelijke ge-
plaatst In deze paneelen zijn duidelijk twee geschiedenissen te herken-
nen n.1. de antieke, in den persoon van Marcus Mutius verzinnebeeld
en de toenmaals zeer actueele, in den triomf van Karei V weergegeven.
Uok hier begint de voorstellingen-reeks reeds aan de ahaarzijde, om ver-
volgens aan de zijde der banken zich voort te zetten met een stoet van
Komeinsche krijgslieden. Daarna komt een triomfwagen, begeleid door
bazuin- en hoornblazers, waarop Marcus Mutius staat, die zijn rechter-
hand houdt in de vlam van een brandend ahaar. Daarna komt een
paneel, waarop is voorgesteld hoe Marcus Mutius, meenende Porsenna
te dooden, een van diens volgelingen doorsteekt. In ditzelfde paneel is
uitgebeeld hoe Marcus Mutius voor Porsenna gebracht wordt.
In de volgende compartimenten heeft de stoet zich omgewend. Romein-
sche rmters, naar links rijdend, begeleiden een wagen met de veroverde
wapenen, terwijl slaven met buit volgen.

De laatste acht paneelen zijn gewijd aan den stoet van Karei V, een zeer
actueel onderwerp, daar de keizer 21 Juli 1540 een zegetocht in Dordrecht

hy d« ^'»rt te voren vervaardigde

Ook deze stoet wordt geopend door krijgslieden te paard, door edelen
in het costuum van dien tijd en door klaroen-blazers. De triomfwagen,
door paarden getrokken, wordt door lauwerkrans-zwaaiende vrouweii
begeleid. De wagen wordt bestuurd door Ratio, terwijl Prudentia, For-
titudo, Temperantia, Justicia, Fidentia, Securitas, Perseverentia en Gra-

-ocr page 135-

vitas haar begeleiden. Op den wagen zetelt de keizer in groot ornaat, met
palmtak en scepter in de hand, terwijl de rijksappel en het zwaard op
een kussen voor hem liggen. De vrouwen om den wagen symboliseeren
deugden: n.1. Acrimonia, Virilitas, Firmitudo, Velocitas, Alacritas, Op-
portunitas, Providentia en Moderatio. Boven den wagen staat: „Quod in
coelis Sol, Hoe in terra Caesar.

Deze triomfwagen berust op een teekening van Dürer. ^
De geharnaste ridders te paard laten denken aan de houtsneden van
Jacob Comelisz. van Oostzanen, waarin hij de Hollandsche graven heeft
afgebeeld.

Ten slotte bevindt zich nog een klein fries op het Oostelijk gedeelte
van de kap boven de overhuiving aan de Noordzijde. In acht tafereelen
zijn er als monniken en hoogere geestelijken gekleede kinderen afgebeeld,
die — spelenderwijze wellicht — een processie schijnen te houden. Mis-
schien moeten wij hier aan een toespeling op den zoogen. „Cleenen om-
ganck met den H. Houtequot; denken. Er zit echter een dartelheid in deze
figuurtjes, zelfs in den gemijterden kleinen bisschop, die eerder spot
doet vermoeden.

De rest van deze kap is met bloem- en fruitfestoenen of met Engeltjes
en knaapjes versierd.

De misericordes geven de volgende voorstellingen te zien:
Rechts boven: 1°. een liggende kinderfiguur, leunend op een kussen,
bet hoofd gesteund met de hand en wijzend naar een voetstuk, waarop
een zandlooper staat, 2°. Cherubimkop, 3°. man, op één knie knielend,
en wijzend op een eerepoort, waarboven in een wolk een cherubimkop
verschijnt, 4°. Simson rustend met het hoofd in den schoot van Dalilah.
Zij is bezig hem de haren af te knippen. Op den achtergrond kijkt een
krijgsman er naar, over een hoog steenen muurtje en wijst naar dit
tafereel. 5°. drie mannen. Een van hen wordt ontkleed, klaarblijkelijk
om met de geeselroede een lijfstraf te ondergaan. 6°. een vrouw, die een
koe melkt, terwijl een man er bij staat, 7°. kind, dat in de armen
eenige jonge hondjes houdt. De oude hond bijt het kind in den voet. Dit
alles speelt zich af tegen een achtergrond van architectuur, die zich
voortzet ook naast de misericorde. 8°. Kinderen, die een druivetros
dragen aan een stok, 9°. een vrouw, die met een hamer een slapend

1 Albertina, te Weenen. Deze teekening kende de beeldsnijder door de
houtsnede (Bartsch 139), die een deel vormde van de tnomf van keizer
Maximiliaan.nbsp;^^^^

-ocr page 136-

krijgsman op het hoofd wil slaan. Een voorstelling van Jaël en Sisera.^

u ' Tlnbsp;waar-

schynhjk Chnstns voorstellende, 11°. een man, die rozen voor twee

zwijnen werpt, 12°. man, die met twee zwijnen uit een trog eet.
Rechts beneden: lo. vrouw, die schrijlings gezeten is op een liggenden
man. De voorstelhng heeft een achtergrond van architectuur en land-
schap Dit tafereel is ontleend aan de bekende Middeleeuwsche legende
over Anstoteles, die tijdens Alexander's tocht in Indië in den valstrik
van een vrouw zou zijn terecht gekomen. De voorstelling van Aristoteles
en Phylhs is herhaaldelijk voorgesteld sedert de 13e eeuw. 2° twee zit-
tende naakte mannen, waarvan de een den andere uit een kruik laat
drinken, 3°. David, die Goliath het hoofd afslaat (links achtergrond van
architectuur), 4°. twee cherubim die elkaar omhelzen, 5°. Noach en
zijn drie zoons. (Noach's dronkenschap), 6°. twee kinderen, die op stok-
paardjes en met molentjes in de hand, een toumooi nabootsen, 7°. vech-
tende kinderen, 8°. Engelekopje.

Links boven: 1°. Hercules, worstelend met den Nemeïschen leeuw (wat
geschonden), 2°. een tempel, waarin een man (hoofd verdwenen) knielt
voor de ark des Verbonds. Klaarblijkelijk een Oud-Testamentische voor-
stelling, (waarschijnlijk David). 3°. man, die water reikt aan een andere
zittende figuur (zonder hoofd), 4°. vrouwefiguur in half liggende hou-
ding, met een monstrans in de hand (geloof), 5°. vrouw, die een duivel
op een kussen bindt, 6°. Man met hellebaard, 7°. nar, die een anderen
nar m een kruiwagen rijdt. Zinspeling op het spreekwoord: ,J3e eene
zot kruit den anderenquot;. 8°. man met kind, 9°. naakte man op een
boot of vlot, kijkend naar het zeil, dat aan den kortenmast is vastgebonden
niustratie van „een oog in het zeil houdenquot;. 10°. adelaar of sperwer
die een kleineren vogel doodt, 11°. Simson, die een leeuw bij de kaken
grijpt, 12°. Engelekopje.

Beneden rij, links: 1°. zittende man, die een mand met eieren naast
zich heeft staan en een (geschonden) kip op den schoot houdt, waaraan
hij voelt. Hiermede is een zoogen. „hennentasterquot; uitgebeeld, d.w.z,
iemand, die zich al druk maakt over eieren, die nog niet gelegd zijn.
2°. een misdadiger, die met de beenen in een blok is gesloten, 3°. naakte
vrouw, met een onherkenbaar geschonden dier op schoot. Misschien is

Carvings in English Churches. I Misericords

-ocr page 137-

het een hond of kat, die zij van ongedierte bevrijdt. 4°, vechtende kin-
deren. 5°. bokspootige satyr met basiliscus, 6°. naakte man met een
leeuw, die in een menschelijke houding bij hem zit. (wellicht Daniël).
Naar de beide jaartallen aan de banken en de actualiteit van het fries
ten opzichte van Karei Vs bezoek aan Dordt, doen vermoeden, werkte
men er betrekkelijk snel aan.

Het is hoogst onwaarschijnlijk, dat de overvloed van snijwerk, zoowel de
figurale voorstellingen, als het decoratieve gedeelte, door Jan Terwen
alleen uitgevoerd zou zijn. De stijl der verschillende sculpturen bevestigt
ook reeds, dat verschillende handen aan het werk zijn geweest, doch een
nauwkeurige scheiding dier handen levert om twee redenen moeilijkheden
op. Vooreerst vinden wij hier een stijl, die in dien tijd in hooge mate
algemeen bezit was geworden. Terwijl bij de Gothische banken het
ethische, religieuze element hoofdzaak was geweest,waardoor de Gothi-
sche kimstenaars in hun vormgeving betrekkelijk vrij waren gebleven,
moesten aan dit Renaissance-gestoelte de beeldsnijders zich veel meer
storen aan de algemeen geldende modieuze vormentaal, ja zij dienden
het recent-verworven idioom vaak al te duidelijk te laten klinken.
Krachtens dit nieuwe element moesten de banken overal een eenheid
van stijl vertoonen. Het eigen, persoonlijke handschrift der afzonderlijke
beeldhouwers is onder zulk een ballast minder goed te herkennen.
Ten tweede werkten de kimstenaars hier soms zooals wij boven zagen,
naar grafisch werk, en niet om er, zooals de Gothische meesters dit aan
hun blokboeken deden, de voorstellingswijze aan te ontleenen,
doch om er de vormentaal van na te volgen.

In de reliëfs aan de Zuidelijke bankenrij zijn, ondanks de eenheid van
stijl, die in den ganschen triomftocht heerscht, toch kleine verschillen in
de figuren aan te wijzen, waardoor wij hen in twee typen zouden kun-
nen onderscheiden. Er zijn figuren met fraaie, meestal in profiel geziene
koppen, die weinig los van den reliëfgrond, in details nauwkeurig en
krachtig zijn uitgewerkt. Een der fraaiste voorbeelden daarvan is Adam.
Ook de apostelen behooren tot deze zelfde groep. Hun lichaamsbouw is
gebaseerd op het toepassen van een zekere anatomische kennis. De figuren
zijn slank, doch niet overdreven lang. Zij hebben niet het zwevende staan
van oudere figuren, doch een vast-geplant-zijn verkregen door een ver-
korte uitbeelding der voeten en een verschil in lengte van de beenen.
Een eenigszins afwijkend beeld vertoonen nu David, Jonas en enkele
andere profeten, evenzoo de heilige vrouwen, die later volgen, doch

-ocr page 138-

rekthexd, terwyl het hjaenspel, de omtrek, van grooter belang is geworden
dan de anatom^seh verantwoorde liehaamsstructuur. Hun staan
is
door mmder zeker. Bij deze figuren komen de hoofden wat meer uit den
renefgrond naar voren, terwijl zij kleiner zijn en zelfs te klein voor de
over-slanke lichamen, doch minder in details uitgewerkt

zijn er enkele personen in den stoet waarbij men zou aarzelen bij welke
groep zy moeten worden ingedeeld. Niettemin zijn hier m.i. twee ver-

:o^rbtez~^ ^^^nbsp;«

De reliëfs aan de benedenrijen, n.1. de gebeden en de oprichting van de
kopn slang zijn van één hand. In deze reliëfs zijn de hoofdfiguren
(Eha Mozes, David enz) steeds als bijna geheel ronde figuren tegen den
rehefwand aangezet. De lichaamsvormen dezer figuren zijn niet gerekt
o( oversierhjk. Integendeel, zij vertoonen meest natuurlijke propLies.
Wel worden zij verlevendigd door een zekere wending in het lichaam.
Dit IS het geval bij Mozes, met opgeheven armen den slag tegen Amalek
gade slaande en bij Elia. Deze laatste is nog de meest sierlijke van deze
figuren. Doch de kunstenaar toonde in zijn werk tevens een behagen in
het weergeven van de structuur en de spierwerking aan het naakte been.
±lij het het lichaam wentelen, maar verloor zich niet in een spelen met
sierlijke vormen en lijnen. De achtergrond van deze wangen nu is in een
zeer laag reliëf. Men ziet schilderachtig opgebouwde landschappen met
heuvels, hoornen en architectuur-fragmenten of wel de geheele achter-
grond wordt door architectuur ingenomen, als bij David. In het land-
schap bij Mozes is een ruiterslag weergegeven. In deze achtergronden is
steeds perspectivische nauwkeurigheid betracht, terwijl veelal een even-
wichtige compositie is verkregen.

Een stijl ten eenen male afwijkend van deze zeven wangen, vertoont ona
het reliëf met Abraham's offer.

Hier is niet het groote onderscheid tusschen een bijna rond-plastische hoofd-
figuur en een zeer vlakken, bijna als gegraveerden achtergrond. Abraham
18 meer in reliëf behandeld, het landschap is niet zoo flauw gesneden
als in de andere reliëfs. Dit landschap en de architectuur, die er in ge-
plaatst is bevredigen minder, dan in de overige wangen. De compositie,
de opbouw is zwakker.nbsp;'

Bij Abraham treft men een zekere slankheid en zelfs gerektheid der
122

-ocr page 139-

vormen, die anatomisch nauwelijks meer is te verantwoorden.
Zien wij dus aan de wangen der benedenrijen ten duidelijkste twee kun-
stenaars werken, zoo sterkt ons dit in het vermoeden, dat ook aan het
fries twee banden aan den arbeid zijn geweest. Doch hier was eenheid
van stijl meer geboden. Treffend is nu wel, dat in het paneel met de
kinderen, door him magister vergezeld, waarin de figuurtjes sterker ge-
drongen zijn dan in sommige der andere paneelen, een sobere architec-
tuur, in den achtergrond flauw en als gegraveerd is aangegeven.
Het onderscheid der twee handen treedt ook aan de Noordzijde aan het
licht. Het schijnt daar vooral of één kunstenaar den triomf van Marcus-
Mutius uitvoerde en een andere dien van Karei V. In het eerste reliëf
zitten de ruiters vaak steviger op hun paarden. Er is een gespannenheid
in hun houding, een werking der beenspieren, een stevig vastklemmen
der armen. Die spanning ontbreekt bij de Spaansche ruiters. Prachtig
zijn bij de Romeinen vaak de in profiel geziene koppen, die met dien
van Adam verwant zijn. Fijn uitgesneden staan zij tegen het vlak. Wat
compositie betreft staan enkele paneelen hier op een buitengewoon hoog
peil. Aan deze vlakke reliëfs dankt het Dordtsche werk de eer, dat wij
in bewondering spreken van „het Hollandsche Parthenonfriesquot;.
Naast de beide boven aangeduide kimstenaars heeft echter ook nog een
derde meester aan de koorbanken gewerkt. Van zijn hand stammen Lucas,
Mattheus, Johannes de Dooper. S. Sura, het Maria-medaillon en vele
koppen onder de armleggers. In zijn werk is een groote ernst en strak-
heid. Zijn Lucas is een fraaie, groot geziene en sobere figuur. Hier is van
sierlijkheid geen sprake. Geen zijner figuren vertoont een draaiing van
het lichaam. Het gewaad van Lucas heeft hij weliswaar naturalistisch
geplooid, de spierwerking van het opgetrokken been is goed weerge-
geven, doch hij ziet voor alles de groote lijnen en vormen. Hij staat niet
zoo heel ver van den „meester der Gebedenquot; maar hij is krachtiger
en zijn gelaatstype is zoo treffend, wij vinden de prachtige vormen er
van zoo telkens terug, zelfs nog in de vrouwekoppen onder de beneden-
accoudoires, dat wij meenen in hem een afzonderlijk meester te moeten
herkeimen.

Ofschoon men naar het schijnt veel van het enkel decoratieve werk aan
hem heeft overgelaten, was hij misschien de meest grootsche, de meest
krachtige en de meest zelfstandige der drie kunstenaars.
In de misericordes meenen wij de handen van alle drie de meesters terug
te vinden, doch bet meest werkte daaraan degeen, aan wien wij de „Ge-

-ocr page 140-

beden toeechnjven. Zijn teer gegraveerde architectuur-achtergronden
keeren ook hier telkens terug. Zijn figuurtypen, vooral Elia, diens wen-
ding van het lichaam, diens hoofd- en haar-vorming en ten slotte een
algemeene, gematigde schilderachtigheid, vinden wij juist in vele van

deze kleine werkjes terug, waarvan de uitvoering vaak veel zorg ver-
rddcit.

Een groot deel van het werk is dus door dezen meester in wien wij Jan
lerwen zelf zullen moeten zien, eigenhandig uitgevoerd
In deze banken ontmoeten elkaar twee stroomingen: le. een min of
meer Michelangeleske, die zwaarder vormen en krachtige spierwerking
aan een zekeren ernst paart en 2e. een sierlijke, meer aan de kunst van
Fontamebleau en de tot die richting behoorende teekenaars en graveurs
herinnerende een typisch Fransche strooming, waarvan Goujeon de
meest klassieke vertegenwoordiger is geworden.

Terwen houdt het midden tusschen beide. In zijn Eva-figuur in het fries,
zien WIJ een behagen in slanke vormen en gevoelige rondende lijnen, in
heidnbsp;''' biddenden Mozes hevige bewogen-

Van zijn hand is zeker ook het schoorsteenfries in het Museum te
Dordrecht, waarbij een voorbeeld van Pollaiuolo, vermoedelijk indirect
bekend door Beham, is gebruikt.

In de collectie Beets te Amsterdam bevindt zich een fragment van een
hoog-rehef, met een ruiterfiguur en een daarnaast loopenden man. Moge-
lijk maakten deze figuren deel uit van een voorstelling van een Kruis-
dragmg. Het stuk is weliswaar geschonden, doch niettemin is de hooge
kwahteit van het beeldhouwwerk nog duidelijk te onderkennen. Dit werk
nu IS m.1. zonder twijfel van den meester, die de „Gebedenquot; aan de

Dordtsche koorbanken heeft gemaakt, dus waarschijnlijk van Jan Terwen
zeil.

Het levendige realisme, de treffende psychologische uitbeelding van de

figuur uit het volk naast den ruiter, de uitstekende anatomische bouw

van diens hchaam, verder het gelaatstype van den ruiter en ook het

hoofd van het paard, alles pleit voor een toeschrijving aan den Dordt-
schen meester.

WEERD - De parochie-kerk van den H. Martinus te Weerd heeft in
het 15e eeuwsche koor aan elke zijde een dubbele rij eikenhouten koor-
banken. De bovenrijen bestaan ieder uit vijf zitplaatsen, de benedenrijen

-ocr page 141-

uit vier zitplaatsen. Aan de uiteinden zijn zijschotten uit later tijd (n.1.
18e eeuw), aan de banken zelf bevestigd.

De banken hebben geen rugschotten. Er zijn armleuningen. De ronde
zijleuningen tusschen de afzonderlijke zetels loopen in een gebogen lijn
om tot onder de armleuningen, waar zij in een kop eindigen, op dezelfde
wijze als dit te Roermond het geval is en ongeveer zooals het te Dordt
ook voorkomt. Beneden eindigen de tusschenleuningen in klauwen, die
van boven in acanthus-bladwerk uitloopen. Op de ronde tusschenleunin-
gen zitten profeten en sibyllen, die tot knoppen dienen. De zitplaatsen
hebben misericordes.

Deze laatste geven te zien, van West naar Oost, aan de linker bovenrij:
1°. Twee figuren, die een schild houden met een rozet er in, 2°. figuur
met groote muts, 3°. Engel met schrijftablet, 4°. twee figuren, die een
wapenschild houden, gekroond door een mijter, 5°. Pelikaan, die zich
voor zijn jongen de borst opent. Aan de linker benedenrij: 1°. een ge-
vleugeld figuurtje met vogelpootjes, dat uit een kroon komt kijken. Links
en rechts zien wij een brandende flambouw. 2°. vrouwekop met decora-
tieve versiering, 3°. kop, 4°. mannefiguur. Rechts boven: 1°. een man,
die de eigenlijke misericorde torst, 2°. gevleugeld figuurtje, dat uit een
korf kijkt, 3°. ontbreekt, 4°. vrouwefiguur, 5°. kop. Rechts beneden:
1°. Engeltjes, die een wapenschild ophouden, 2°. figuurtjes met deco-
ratieve vaas, 3°. man tusschen twee Engelefiguren, 4°. kop.
Links boven is aan de binnenzijde van de wang een non met rozenkrans
gesneden. Als pendant van haar bevindt zich aan de rechterzijde boven
een gebaarde monnik met een narrestaf, in de hand. Vóór deze beide
figuren is een pilaster gesneden met Renaissance-omamentiek.
Het meest opmerkelijk aan deze banken zijn echter de vier maal vier
knoppen. Het zijn meest profeten, met een boek of schriftrol, alleen de
eerste knop rechts boven en de derde knop rechts beneden, worden door
sibyllen gevormd. Het zijn fraaie wat gerekte gestalten, in telkens ge-
varieerde houdingen en wendingen gesneden. De tweede profeet links
boven bij voorbeeld, wendt zich half om, een kan vasthoudend, het eene
been wat opgetrokken. Toch is de draaiing van het lichaam nog niet
geheel en al geslaagd en evenmin is de figuur van alle zijden goed gezien
en doorvoeld. De derde profeet wijst, als lezend, met den vinger op de
schriftrol. Aan de benedenrij lezen sommige profeten in een boek, één
heeft een schrijftablet voor zich.

Fraai is de sibylle, rechts boven, die als nadenkend, wat voorover leunt.

-ocr page 142-

De tweede figuur Z8 een profeet, die het hoofd op de hand steunt, de
derde houdt een hoek vast. Bijzonder mooi is de vierde knop. Deze pro-
feet legt de rechterhand op het hart. Treffend is een stemming weer-
gegeven van een weemoedig nadenken in gelaatsuitdrukking en hLding.
De sihy^le aan de benedenrij is wat geschonden (de neus bij voorbeeld).
Zij houdt iets vast op schoot, met twee handen, doch wat dit is vah niet
meer te onderkennen. Door afslijting hebben al deze figuren iets van
him oorspronkelijke schoonheid verforen. Niettemin vormen zij een mooi
geheel door h^ slanke vormen, hun uitdrukking, hun gevarieerd zitten.
Zonder Michelangelo's voorbeeld, zonder zijn zich wentelende gestalten,
die zich los schijnen te maken uit de massa, waarin zij besloten waren,
maar ook zonder de naar het sierlijk-decoratieve gerichte kunst van Jean
de Bologne, en de kmist van Fontainebleau, zouden deze figuren niet
zoo zijn geworden, als ze ons hier verschijnen. Reeds aan de koorbanken
van Hoogstraten (1531-'32) waren de knoppen tot grootere menschelijke
figuren uitgegroeid. Hetzelfde keert weer in de S.
Geertruidkerk te
Leuven, aan de banken die Matthias de Wayer omstreeks 1540 ver-
vaardigde De Weerdsche banken zijn waarschijnlijk omstreeks het mid-
den van de 16e eeuw ontstaan.

roermond . s. christoffelkerk - De kerk van den

H. Chnstoffel te Roermond, sinds 1661 kathedraal, in haar huidigen
vorm hoofdzakelijk uit de 15e eeuw dateerend, heeft in het koor aan
iedere zijde een dubbele rij koorbanken. De voorste rijen zijn uit de
19e eeuw, de achterrijen uit de 16e eeuw. Iedere rij heeft elf zitplaatsen
met armleggers en daaronder ronde zijleuningen, die in een gebogen lijn
onder de armleggers uitkomen, waar zij koppen vormen. Een dergelijke
vorming komt te Dordrecht en te Weerd voor. Het fraaist zijn deze kop-
pen aan het begin en het eind. Voorts hebben de zetels misericordes, die

meest mt koppen bestaan. Een enkele wordt gevormd door een Jonisch
kapiteel.

De rugschotten zijn nieuw. De wangen der achterste rijen, links en rechts
vooraan, vertoonen decoratief opgevatte, gebonden duivelfiguren, met
Renaissance-versiering, rolwerk, enz., zooals zij aan het oxaal te Rbenen
van 1570 ongeveer op dezelfde wijze voorkomen. Aan de zijkanten dezer
wangen zien wij pilasters met kandelaber-ornamenten.
In 1554 werd de kerk ernstig door brand geteisterd. Vermoedelijk zijn

-ocr page 143-

deze koorbanken eerst na dien tijd ontstaan. Dit snijwerk is sober, vaak
wat grof.

U TRECHT - De Dom te Utrecht had oorspronkelijk een Gothisch
koorgestoelte, naar blijkt uit reparaties, daaraan uitgevoerd door Heyn
Wasse in 1471.

Dit gestoelte is in de 16e eeuw verwijderd om plaats te maken voor het
in 1563 bij Anthonis Petersz bestelde Renaissance-gestoelte. De opbouw
hiervan leeren wij vooreerst kennen uit een teekening van Pieter Saen-
redam en een teekening van 1668 van het Domkoor. ^
De banken hadden aan de Oostelijke einden twee uitspringende ge-
stoelten voor den bisschop en den domdeken, die overhuifd waren door
kappen, gedragen door karyatiden.

De kanunnikenbanken hadden een ruggeschot, doch geen overhuiving.
De stoelen vertoonen echter wel de gewone armleggers, de tusschen-
leuningen, daaronder met een gebogen lijn uitkomend en bladvormige
knoppen op die leuningen. Voorts hadden de banken misericordes.
In 1695 is echter het geheele gestoelte afgebroken. Verschillende onder-
deden werden gebruikt voor de regeeringsbanken in de Buurkerk en in
de Jacobskerk. Fragmenten van de banken bevinden zich in het Centraal
Museum te Utrecht. Het meest belangrijk zijn daarbij de twee atlanten-
hermen. Uit de schachten verheffen zich ten halven lijve gespierde man-
nefiguren, die op het hoofd Jonische kapiteelen dragen. De misericordes
worden gevormd door groote koppen, o.a. een menschelijk gezicht met
leeuwemuil en met bloombladeren als snorren.

Een fries van de banken afkomstig, vertoont dooreen gevlochten car-
touches, voluten en ranken, en naakte figuurtjes. ^

RHENEN - De Cunera-kerk te Rhenen bezit aan iedere zijde van het
koor een koorbank, die het jaartal 1570 draagt. Deze banken hebben
rugpaneelen, ingesloten door pilasters met Jonische kapiteelen. Daar-
boven bevindt zich een verkropt fries met spiralen en acanthusbladwerk.
Op bet voorvlak der verkropte gedeelten staan koppen.
Aan de altaarzijde hebben deze banken op de hoeken der lage zijwangen

Zie Mr S. Muller. De Dom van Utrecht (1906) blz. 17.
Catalogus van het Historisch Museum (1928) No. 1283.

-ocr page 144-

Jonische colonnetten, die een kort fries met stengels en bladwerk dragen,
dat rechthoekig aansluit bij het fries van het ruggeschot.
Klaarblijkelijk zijn deze banken tegelijk ontstaan met het oxaal. Zij ver-
toonen denzelfden stijl. Dezelfde colonnetten komen bij beide voor. Waar-
schijnhjk ontwierp eenzelfde kunstenaar het geheel. Of de uitvoering
door eén hand geschiedde valt moeilijk te zeggen.

Dit alles ontstond in 1570 toen de kerk, na reeds in handen der Her-
vormden geweest te zijn, korten tijd wederom aan de Katholieken be-
hoorde.

-ocr page 145-

CHRONOLOGISCHE VOLGORDE DER NEDERLANDSCHE
KOORBANKEN OF FRAGMENTEN VAN BANKEN

Zalt-Bommel
Sittard

's Hertogenbosch

Breda
Venlo
Utrecht

Groenloo

Uden

Vianen

Bolsward

Collectie Mej. Haages

Amsterdam
Amsterdam

Kapelle (Z.)

Geleen (L.)

Oirschot
Haarlem
Alkmaar

Nederweert

Franeker

Ter Apel

(Gem. Vlachtwedde)
Breda

Grubbenvorst

St. Maartenskerk
St. Pieterskerk
St. Janskerk

O. L. Vrouwekerk
S. Martinuskerk
S. Janskerk

S. Calixtuskerk

Brigitinessen-

klooster
Maria Hemelvaartkerk

S. Martinuskerk

S. Nicolaaskerk
O. L. Vrouwekerk
Moderne R. K. kerk

S. Petruskerk
S. Bavokerk
S. Laurenskerk

S. Lambertuskerk

S. Martinuskerk

Kloosterkerk

O. L. Vrouwekerk

Maria Hemelvaartkerk

Koorbank 1420/5
Koorbanken ca. 1425
Koorbanken ca. 1427-
ca. 1475.

Koorbanken ca. 1475
Koorbanken ca. 1480
Koorstoelen met 2 mi-
sericordes ca. 1480.
2 wangen met snijwerk

eind 15e eeuw.
Koorbanken eind

15e eeuw.
Gedeelten v. koorban-
ken eind 15e eeuw.
2 Koorbanken en bank
uit de Franciscaner-
kerk ca. 1500.
Fragment van een
koorbank ca. 1500.
Koorbanken, begin

16e eeuw.
Koorbank, kort na
1503.

Gesneden paneelen in
den rug der banken,
begin 16e eeuw.
Koorbanken,1508-1511.
Koorbanken, 1512.
Koorbanken, le kwart

16e eeuw.
Koorbanken, le kwart

16e eeuw.
Koorbanken, le kwart

16e eeuw.
Koorbanken, tusschen

1509 en ca. 1520.
Koorbanken (kleine)
ca. 1525.
Lezenaar van koor-
bank ca. 1520/25.

-ocr page 146-

Workum

Dordrecht
Ten Boer (Gr.)

Amsterdam
Ferwerderadeel

Schraard
(Gem. Wonseradeel)

Stavoren

Weerd
Roermond

Utrecht

Rhenen

S. Geertmidakerk

0. L. Vrouwekerk
Kerk v/h voormaKg
Benedictijner
klooster

S. Nicolaaskerk
S. Oswalduskerk

H. Maagd en
H. Odulphuskerk

S. Martinuskerk
S. Christoffelkerk

Domkerk
H. Cunerakerk

Koorafsluiting met
hanken, ca. 1525/35.
Koorbanken, 1538/42.
Twee overhuifde ban-
ken met o.a. nog drie
en zes laat-Gothische
holgeprofileerde arm-
steunen op zuiltjes,
le helft 16e eeuw.
Banken uit de Nieuwe
Zijds Kapel, 2e helft
16e eeuw.
Drie eiken eindschot-
ten van banken met
gesneden paneelen en
bekroning 16e eeuw.
Banken met gesneden
eindstukken (men-
schenkoppen en leeu-
wen). Midden 16e
eeuw.

Schotwerk met gesne-
den fries (schalen,
putti, koppen). Mid-
den 16e eeuw.
Koorbanken ca. 1550.
Koorbanken ca.
1555/60.
Koorbanken (deelen
verspreid) 1563.
Koorbanken 1570.

-ocr page 147-

SAMENVATTING

Wanneer wij het boven beschreven beeldhouwwerk samenvatten, dan
kiumen wij daarin drie verschillende stijlen onderscheiden.
Wij hebben stukken aangewezen, die gekenmerkt zijn door forsche en
zware lichaamsvormen, terwijl de houdingen en bewegingen soms wat stijf
zijn. De gewaden schijnen daar doorgaans van een dikke stof. De gezichten
der figuren spreken sterk, doch hebben een enkele maal een wat ruw
karakter. In details treffen wij soms een opmerkelijk realisme aan, doch
in het geheel is de uitdrukking van het psychische, de gemoedsgesteldheid
en het karakter er belangrijker dan de uiterlijke verschijning. En juist
om dat op den voorgrond te brengen heerscht er wellicht die grooter sober-
heid en werkt men er met strakker lijnen, dan dit in de Vlaamsche- of
zelfs in de Brabantsche kunst het geval is.

Dit gericht zijn op het psychisch gebeuren, meer dan op de uiterlijke
handeling, komt ook in de wijze van vertellen in de meer samengestelde
tafereelen tot uiting. Niet alleen de afzonderlijke acteurs, ook de gan-
sche regie bhjft sober.

Deze kunstsoort beschouwen wij als specifiek Noord-Nederlandsch, wat
wij met een verwijzing naar de parallel gaande schilderkunst zouden kun-
nen staven.

Tegenover dit beeldhouwwerk staat nu een tweede soort, die zorgvuldiger
is in de behandeling van het hout en meer gecultiveerd in alle uitdruk-
kingsmiddelen.

De details zijn er meestal meer uitgewerkt, soms op gevaar af de ge-
schiedenis, die verteld wordt door overlading onduidelijk te maken, ter-
wijl de gewaden dunner en soepeler zijn. De plooien zijn daardoor tevens
meer gebroken, het lineament van contouren en teekening binnen in wordt
rijker. De samengestelde tafereelen hebben vaak een wat meer schilder-
achtig karakter, d.w.z. dat er sterker gelet wordt op het ambiente van licht
en schaduw om en in de dingen, dan op de haptisch-controlabele gedaante.
De compositie is, vooral later (na ± 1500), beter opgebouwd. Deze kunst
is wat minder op het psychische, het irmerlijke gericht dan de specifiek
Noord-Nederlandsche-, wat meer op het uiterlijke. De suggestie van het
zieleleven der personen komt er minder in uit.

-ocr page 148-

Dit stijlkarakter is typisch voor de Zuid-Nederlandsche- met name de Ant-
werpsche- en Brabantsche houtsculptuur, waaraan bovendien, vooral in de
pexiode van ± 1510 tot ± 1530 een zeer mercantiel en fabriekmatig karak-
ter valt op te merken, wat begrijpelijk is wanneer men aan den breedgeor-
gamseerden export denkt, waar men in het Noorden van verschoond bleef
Ten slotte zagen wij, dat in het Oosten de Duitstche kunst, hier en daar
m ons land schijnt binnen te dringen (Sittard, Ter Apel).
In het hier besproken kunstgebied vertoont zich echter weer een zoo
groote verscheidenheid, wanneer men op de fijnere nuanceeringen let, dat
daardoor bijna ieder koorgestoelte weer op een afzonderlijke beeldhou-
werschool schijnt te wijzen.

Centra van dergelijke scholen werden vanzelfsprekend gevormd in de
steden, waar bij bouw en versiering der kerken kunstenaars werden te hulp
geroepen. Soms vond men in de stad zelf de krachten, die voor het werk
noodig waren, soms moest men hen van elders laten komen.
In de Zuidelijke Nederlanden bezat Antwerpen een zeer belangrijke school
van beeldsnijders. ^ Mechelen was eveneens een centrum van beeldhouwers-
arbeid. ^ Daarnaast nam Brussel reeds in de 14e eeuw als kunstcentrum
een zeer belangrijke plaats in. ^ Het leverde in het begin van de 16e eeuw
een belangrijk houtsnijder als Matthias de Wayer, die te Tongerlo en te
Leuven werkte.

In de Noordelijke Nederlanden was de bisschopsstad Utrecht zonder twijfel

reeds in de 14e eeuw een cultureel centrum, dat met steden als Brussel

en Keulen kon worden vergeleken. Dat Utrecht een eigen beeldhouwer-

school had, blijkt uit een „Oud rekenboek van het Zadelmakersgildequot;, tot

welk gilde ook de beeldsnijders behoorden. ^

Hierin worden o.a. vermeld:

In 1369 Mr Arent, beeldsnijder

In 1370 Berent, beeldsnijder

In 1380 Geurt, beeldsnijder

In 1381 Bertout, beeldsnijder

In 1396 Tyman, beeldsnijder

1909)nbsp;Sculpture Anversoise au XVe. et XVI sièck (Brussel

^ E. Neefs. Histoire de la peinture et de la sculpture ä Malines (z i )
(1935)nbsp;Bquot;quot;quot;®««! als kunstcentrum in de XlVe en XV eeuw

' Mr S. Muller. De Utrechtsche Archieven (1880) blz. 13 e.v.

132

-ocr page 149-

In de 15e- en 16e eeuw gewagen de archieven van opdrachten voor al-
taren » en ten slotte is er het werk van Jacob van der Borch, den „Meester
van het Sterfbedquot;, om ons de overtuiging te geven, dat te Utrecht, ge-
durende het geheele hierboven besproken tijdvak, beeldhouwers aan het
werk waren en dat er van een Utrechtsche school zeker mag gesproken
worden.

Het oeuvre van Jacob van der Borch kon reeds door Vogelsang worden
samengesteld. ^ Wij kunnen daardoor van de kunst van dezen beeldhouwer
een bepaalden indruk verkrijgen. Hij blijkt een zeer eigenaardige persoon-
lijkheid te zijn, wiens eigenschappen aan al zijn werk groote eenheid en
onmiskenbaren stijl verzekeren. En die stijl, die kenmerken zijn noch als
Zuid-Nederlandsch, noch als Duitsch aan te zien. In kwaliteit staat het
verre boven het snijwerk van de Bolswardsche banken. En toch is het er in
wezen niet geheel vreemd aan. Niet sierlijkheid en verfijndheid zijn de
hoofdeigenschappen van zijn kunst, maar psychische diepte en warm ge-
voel, vooral als het op gelaatsuitdrukking aankomt. Ook bij hem treffen wij
in de apostelen dat krachtige maar wat ruige menschenras aan waar wij
boven over spraken. De gewaden zijner figuren zijn ook meestal van wat
zwaardere stof en stroever plooi, dan dit bij de Zuid-Nederlandsche-
gemeenlijk het geval is. Zekere voorkeur voor sloomheid van lijnen, tegen-
over het soms gezocht zwierige en gespannene treft ons telkens.
Te 's Hertogenbosch opende de kathedraal in de 15e eeuw nog een rijk
arbeidsveld voor beeldhouwers. Naar wij gezien hebben is het waarschijn-
lijk, dat hier aanvankelijk een school van kunstenaars zich heeft ontwik-
keld, die in steen zoowel als in hout hebben gewerkt. Wij meenden te con-
stateeren, dat in dit oudere werk een Noord- en een Zuid-Nederlandsche
strooming elkander ontmoetten en gedeeltelijk elkaar doordrongen. De
„inheemschequot; H. Lambertus werd ongeveer in denzelfden tijd gemaakt,
als de meer Zuid-Nederlandsche H. Michaël. In de tweede helft van de
15e eeuw werd het werk echter voortgezet door beeldsnijders, die zich
speciaal op het werken in hout hadden toegelegd. Deze beeldsnijders nu
stonden o.i. zonder twijfel onder invloed van de Utrechtsche school en
met name onder dien van de kimst van Jacob van der Borch.

In Limburg vinden wij, voor zoover wij hebben kunnen nagaan, een afzon-

» Zie Nederlandsch Archief voor Kunstgeschiedenis dl. II en Bierens de
Haan t.a.p.

= W. Vogelsang. Oudheidkundig Jaarboek 1925.

-ocr page 150-

derhjke school, met een uitgesproken eigen karakter. Eenigszins is zii wel-
iswaar verwant met de Brabantsche-, doch haar vormen zijn dZeuL
zwaarder en minder elastisch gespamien. Waar zij haar centrl ^rd v!u
vooralsnog met gemakkelijk te zeggen. Hiervoor zou Venlo irTanlrki '
kunnen komen. Men zou hierbij echter ook aan Venraay
mogenTIen
In ieder geval behooren er toe de koorbanken in de S. MartLs-kerk te
Venlo en enkele losse beelden in omringende gemeenten.

ZlLtt r^T te Bolsward aan de banken voor de Martinus-
kerk werkten, thuis hooren, blijft ons voorshands raadselachtig. Wij zagen
dat beeldhouwers, die van elders waren gekomen de bank van de Fran-
ciscanerkerk met snijwerk versierden en voorts merkten wij op, dat Ct
beeldhouwwerk van de banken der Martini-kerk van
zeer vers Ellende
kwalneit ,s. Een plaatsel^ke beeldhouwersschool zal er dus te SaS
ind rdaad niet geweest zijn. Op zijn best heeft een of ander middelmat g
ar^isan, daar ter stede woonachtig, de vreemde kunstenaars bijgestaan

Miehlen zouden wij de woonplaats van deze laatsten in een der IJsset
steden moeten zoeken. ^

hjken beeldsnijder te doen hebben, die echter wellicht toch van Zuid-
Nederiandsche afkomst was of althans met een Zuid-Nederlander samen-

Het koorgestoelte te Breda vertoont verwantschap met Zuid-Nederlandsch
werk. Sommige misericordes laten sterk aan houtsnijwerk te Leuven den-
ken. De plooien der gewaden herinneren daarentegen soms aan Ant-
werpsch werk. Waar de beeldhouwers van het Breda'sche atelier vandaan
kwamen, waar zij hun vak hebben geleerd, kunnen wij derhalve niet
vaststelle^ Het Breda'sche beeldhouwwerk heeft echter zoovell Zr-
spronkehjke karaktertrekken, dat wij ook hier wel aan een plaatselijke
beeldhouwerschool zouden willen gelooven. Uit deze school, mee^n
WIJ, dat dan ook de „Geboorte van Mariaquot;, in het Museum te Leeuwarden

^Wij herinneren lüer ook nog eens aan den H. Rochus, in het Utrechtsch
Museum, die uit Drente afkomstig is en voorts aan de overeenkomt vS
de traceeringen aan de wang van de bank in de collectie Haagerret ven
stertraceenngen aan de bovenkerk te Kampen. Hoewel beide ïrgZenten
met sterk zijn, zouden zij toch wellicht eenigen steun kunnL TvTraaS
v
T: oÄtquot;e'nbsp;^^^ beeldhouwersschool in l^rOosten

-ocr page 151-

(collectie Bisschop) is voortgekomen. Verder is er mee verwant het
(iets latere) beeldhouwwerk van de Franciscaner-bank te Bolsward, de
H. Cimera in de Abdij van Berne en ten slotte nog een Madonna in het
Rijksmuseum (Cat. No. 71).

Te Haarlem, de geboorteplaats van Claus Sinter ^ werd in de 15e- en 16e
eeuw zoowel in hout als in steen gewerkt (kraagsteenen en sleutelstukken
van den S. Bavo). Aan de sculpturen der koorbanken merkten wij een
sterke verwantschap met Zuid-Nederlandsch werk op. Ook houten beelden
uit Hollandsche kerken afkomstig en thans opgesteld in het Bisschop-
pelijk Museum te Haarlem, vertoonen iets van de levendiger bewerking en
soepeler plooing der gewaden aan Zuid-Nederlandsch werk eigen.
Vermoedelijk was Haarlem, dat in dezen tijd een eigen schildersschool
bad ook het centrum van een beeldhouwerschool, waarin Zuid-Neder-
landsche invloed een levend element vormde.

De banken van Oirschot ten slotte werden m.i. zeker geheel van beeld-
houwwerk voorzien door kunstenaars, die uit een Zuidelijker centrtnn
kwamen.

In het Noord-Nederlandsch kunstgebied zagen wij telkens een wissel-
werking met de Zuidelijke gewesten. Wij weten uit oorkonden, ^ dat men
te 's Hertogenbosch zich meermalen naar Antwerpen richtte om een
gebeeldhouwd altaar vandaar machtig te worden. Noord-Nederland putte
uit de Zuidelijke kunstcentra en onderging dus den invloed daarvan, wat
wij bij het vroege beeldhouwwerk aan de Bossche koorbanken en aan het
gestoelte te Haarlem konden constateeren, doch het schonk ook krachten
aan het Zuiden. In het Antwerpsche gilde komen namen voor als Jan
van Delft (1508), Zeghere van Venlo (1512) en Willem van Endhoven
(1517).® Toen Allard Duhamel zijn arbeid aan de Bossche kathedraal
neerlegde ging hij naar Leuven, waar de S. Pieterskerk in vele opzichten
den invloed van de Bossche S. Janskerk onderging. Bij den herbouw van
de Abdij van Tongerlo in het begin van de 16e eeuw werden kunstenaars
en werklieden gehaald uit Mechelen, 's Hertogenbosch en Breda. 1
Ook de invloed van de Nederlandsche kunst op de Duitsche- bewijst dat
Noord-Nederland een zekeren overvloed van krachten bezat. Te Kalkar

1nbsp; Zie de Bosschere t.a.p. blz. 83 e.v.

-ocr page 152-

werkten, naar de documenten uitwijzen, kunstenaars uit Nederland afkom-
stig. De fraaie koorbanken in de S. Martinikerk te Emmerik (1486) ver-
raden duidelijk den invloed van Nederlandsche kunst. Een overgang van
Nederlandsche- naar Duitsche kunst vormen de banken in de Minoriten-
kerk te Kleef (1474) en in de Nicolaï-kerk te Kalkar, (tusschen 1505 en
1508 gemaakt door Heinrich Bemts).

Het is nu de vraag in hoeverre wij thans het beeld, dat de studie der
koorbank-sculpturen ons van de groepeeringen en stroomingen in de
Nederlandsche beeldhouwkunst heeft gegeven zullen mogen en kunnen
uitbreiden, door om deze sculpturen andere te plaatsen, die er mee ver-
want zijn.

Voor de beantwoording van deze vraag zal in de eerste plaats de kwali-
teit van het beeldhouwwerk aan de koorbanken beslissend zijn. Deze
kwahteit is zeer verschillend. Over het algemeen zagen wij aan de
groote koorgestoelten meerdere kunstenaars werken. Daaronder was er
meestal op zijn minst één, wiens werk van een zeker meesterschap ge-
tuigt, terwijl daarnaast een of meer minder bekwame helpers aan den
arbeid waren.

Het werk van de eerste categorie van beeldhouwers mag o.i. veelal op één

hjn gesteld worden met het beeWhouwwerk zooals het zich, voor een

groot deel, in onze musea bevindt. Wij rekenen daaronder de volgende
sculpturen:

De vrouwelijke heiligen te Zalt-Bommel;

De kleine rondom uitgewerkte beelden naast de spiralen, de beelden op
die spiralen en de beste der dekstukken te den Bosch;
Het werk van den beeldhouwer, die de spiraal met de H. Barhara en
enkele reliëfs in de kerk te Breda sneed;

Een groot deel van het beeldhouwwerk te Venlo en misschien ook de
Petrus en Paulus te Grubbenvorst;

Het snijwerk van de bank uit de Franciscaner-kerk te Bolsward en de
rehefs van S. Joris en S. Christoffel in die plaats;

De sibyllen, de kerkvaders, de best-gesneden apostelen en de groep van
Petrus' vischvangst te Oirschot;

Een groot deel van het snijwerk aan de banken te Haarlem;
De sterk geschonden Engelen aan de kleine koorbank te Breda-
Bijna al het beeldhouwwerk van de Dordtsche koorbanken;
En wellicht ook de profeten en de sibylle in de kerk van' Weerd
Het overige werk is van geringer kwaliteit. Ook dit zal misschien soms

-ocr page 153-

nuttig zijn voor de kennis van het algemeen karakter, de algemeene oty-
listische eigenaardigheden. Bij het afronden en uitbreiden van het beeld,
dat wij ons van de Nederlandsche beeldhouwkunst willen maken, zal het
echter van weinig nut kimnen zijn.

Wanneer wij aan de hand van het boven gegeven materiaal aan beeld-
houwkimst willen trachten enkele ontwikkelingslijnen aan te geven, dan
kunnen wij ook daarin natuurlijk weer niet meer dan schetsmatig te
werk gaan.

De oudste sculpturen, die wij beschouwden, zijn ontstaan in een tijd
waarin talrijke nieuwe begrippen, nieuwe levenswaarden, bij de mensch-
heid ingang vonden. Het individueel bewustzijn, de veranderde geestelijke
houding tegenover de wereld, de natuur, dat alles verwekte ook nieuwe
vormen in de kunst.

Een vleug van dit nieuwe had reeds de figuren te Zalt-Bommel (1420-25)
geraakt. In het Gothische vormschema had men daar getracht meer na-
tuurwaarheid te brengen. Slechts eenige jaren na de H. Catharina van
Zalt-Bommel ontstond de H. Lambertus aan de koorbanken van den Bosch
(1427-30), bij wien houding en plooien nog op eenzelfde ontwikkelings-
trap staan, terwijl het gelaat reeds aanmerkelijk meer doorstroomd is
van leven. In de reliëffiguren der benedenrijen (na 1460): de H.H. Catha-
rina, Johannes den Dooper en Antonius is het oude schema gebroken. De
gewaden plooien losser en soepeler. Met deze figuren op één lijn staat het
beeld van een apostel uit de Parochie-kerk van Abcoude, in bruikleen
afgestaan aan het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht. Verder in de
ontwikkeling zijn de kleine beeldjes van Paulus, Jacobus en Agnes, te
den Bosch. Hier is door de traditie getemperd realisme, Gothische inhoud
en geest in het gewaad van een nieuwen tijd.

In den tijd, dat deze figuren ontstonden (tusschen ± 1460 en 1475)
kwam onze Gothische beeldhouwkunst in hout in haar rijpste stadium.
In deze periode ontstond het beeldhouwwerk van de Breda'sche koor-
banken, waarvan de geschonden profeet, naast den vleugel met Maria, tot
dezelfde stijlphase als de bovengenoemde Bossche beeldjes behoort en
het werk van Jacob van der Borch.

De beeldhouwkunst had nu eenzelfde hoogte bereikt als de schilderkunst.
Zij bezat een beheersching der middelen, die haar tot een goed-begrepen
toepassing van het materiaal in staat stelde. Zij kenmerkt zich door plas-
tischen vorm, goede stofuitdrukking, overtuigende expressie in de ge-

-ocr page 154-

zichten en evenwichtigheid — ook in de versieringen — zonder dat men
tot overdaad vervalt.

A. Pit en W. Vogelsang hebben na het midden van de 15e eeuw een
vervagen van deze eigenschappen geconstateerd, een neiging tot meer
schilderachtigheid en dieptewerking in de voorstellingen, schetsmatiger
behandeling en zelfs een streven naar effecten van licht en schaduw. Dit
alles meenen wij min of meer terug te vinden in de Venlo'sche koorbanken
van ± 1480. Het reliëf met den Mannaregen is schilderachtig en leidt
onze aandacht in de diepte. Wat de lichaamsvormen der figuren aangaat
is de behandeling oppervlakkiger, maar de gezichten, (bij voorbeeld dat
van Jacobus) getuigen soms van welbegrepen menschelijkheid. Typee-
rend voor dezen tijd is ook de verzorgde detailleering der levenlooze din-
gen, als bij voorbeeld de schenkkan gebruikt bij den maaltijd van
Martinus.

Tien- tot twintig jaar later werd het beeldhouwwerk van de Franciscaner-
bank te Bolsward gemaakt (n.1. ± 1500). In het tafereel met Holofemes'
onthoofding is tamelijk uitvoerig de entourage weergegeven. Op den voor-
grond is een maaltijd uitgebeeld, wat dieper in, het bed met den hemel en
op den achtergrond het kasteel. Holofemes ligt met de voeten naar ons
toe. Onze blik wordt de diepte ingetrokken. Met zuiver intuïtief gevoel
zijn hier de onderdeelen van het tafereel schilderachtig gegroepeerd.
Men is min of meer gewoon onder Renaissance hier te lande te verstaan,
het toepassen van vormen in onze kunst, die een Italiaansche afkomst
verraden en men beschouwt dit binnendringen van vreemde elementen
veelal als een kwaad, dat aan de Nederlandsche kunst haar landseigen
karakter goeddeels heeft ontnomen.

Er was echter ook hier een geestelijk proces in werking, dat van binnen
uit aan de kunst een anderen vorm gaf. De middeleeuwsche geest taande.
De voor te stellen figuren werden, ook zonder invloed van buitenaf, voor
den kunstenaar, zoowel als voor den aanschouwer iets anders, dan zij tot
dusver geweest waren. In de aan de werkelijkheid ontleende 15e eeuwsche
gestalten werd een zeker soort innerlijkheid van hooger orde uitgedrukt.
Zij waren de dragers van een mystieke gedachte, die hen in een onaard-
sche sfeer hief. Dit mystieke element hebben de beelden van den tijd der
Renaissance verloren. Men zou kunnen zeggen, dat de tendenz van het
kunstwerk zich meer en meer had verplaatst van het religieus-ethische
naar het zuiver aesthetische.

Het gevolg was, dat de figuren en tafereelen schijnen te gehoorzamen aan
138

-ocr page 155-

een nieuwe, andere regie. De groepeeringen worden „opzettelijkerquot;, de
enscèneering wint aan uiterlijke grootheid. Het is of de voorgestelde per-
sonen zich bewust zijn te moeten voldoen aan zekere aesthetische quali-
teiten.

Wij meenen daarvan reeds iets te zien in den S. Joris te Bolsward en
evenzoo in de ridders van de Naardensche orgeltribune in het Rijks-
museum. In lijnen en vormen, in houding en wijze van staan is een be-
wust aesthetisch behagen. Wij zien het verschil duidelijk, wanneer wij
bij voorbeeld den H. Quirinus van de Venlo'sche banken met de boven-
genoemde figuren vergelijken.

In de Renaissance vraagt men niet meer naar het onvatbare, naar dat
wat achter de dingen is, doch naar het edele gebaar, de voorname
houding.

Wat in dit opzicht wordt gewonnen, zien wij het duidelijkst aan de
banken te Oirschot, waar sommige sibyllen van dezen nieuwen geest zijn
vervuld. In haar houding, gelaatsuitdrukking en wijze van zitten is iets,
dat niet zonder meer uit de werkelijkheid kon overgenomen worden. Hier
is een ander menschensoort uitgebeeld, dan men in het dagelijksch leven
om zich heen zag. Hier is een nieuw idealisme ontstaan. Men streeft naar
de uitbeelding van een idieele wereld in aesthetischen zin.
Een dergelijk streven leidde opnieuw tot vereenvoudiging en tot weg-
lating van details, maar weldra ook tot een meer gecompliceerd maken
der houdingen, opdat de lichaamsvormen op zichzelf aan uitdrukkings-
kracht zouden winnen, doch tevens ook tot een vaak doelloos spelen met
die vormen, waarin men een behagen vond op zichzelf.
Het Oirschotsche koorgestoelte vormt een knooppunt in de ontwikkeling
der Noord- en Zuid-Nederlandsche beeldhouwkimst. Er werkte hier een
meer ouderwetsch kimstenaar — van zijn hand zou ook een kleine „Voor-
stelhng in den Tempelquot; in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem kunnen
zijn — en een meer vooruitstrevend meester. Het nieuwe is, behalve in
de sibyllen, ook te zien in de prachtige groep van „Petrus' wonderbare
vischvangstquot;. Wij zien daarin het verhevene naast het
genre-achtig-natuur-
lijke. Het belangrijkst is echter de weloverwogen compositie, het met
aesthetische intuïtie plaatsen der figuren. Formeel is het nieuwe m de
putti, die hier voor het eerst optreden.

De ontwikkelingslijn, die zooals wij ze ons voorstellen, loopt over Aer-
schot en Oirschot kunnen wij doortrekken over een kleine groep van de

-ocr page 156-

„Voorstelling in den Tempelquot; in het Rijksmuseum,» naar wij meenen
een Zuid-Nederlandsch- Brabantsch werk, dat als een voortzetting is van de
in Oirschot begonnen nieuwe kunst. Ook daarin is een zorgvuldige be-
handeling van het hout, een juist getroffen gezichtsuitdrukking en een
streven naar schoone vormen en lijnen, terwijl de compositie symmetrisch is
opgebouwd. Deze groep is verwant met het snijwerk aan de koorbanken
van S. Geertruid te Leuven, dat omstreeks 1540 door Matthias de Wayer
gemaakt is. Het dekstuk met het „Huwelijk van Mariaquot; en enkele miseri-
cordes vertoonen een zoodanige gelijkenis met de Amsterdamsche „Voor-
stelling in den Tempelquot;, dat wij meenen, dat deze groep een vroeger werk
van Matthias de Wayer zou kunnen zijn.

De koorbanken van S. Geertruid treffen o.a. door de fraaie profeten, die
op de ronde tusschenleuningen zitten. Waar vroeger slechts bescheiden
bladwerk of een klein decoratief figuurtje een plaats vond, prijkt in de
16e eeuw vaak een belangrijk onderdeel der voorstellingen van het
beeldhouwwerk (o.a. ook te Hoogstraten). De profeten te Weerd betee-
kenen voor ons als 't ware de voortzetting van wat in Leuven was
begonnen.

Inmiddels had Dordrecht onder leiding van Jan Terwen een schat van
beeldhouwwerk gekregen. In dit werk nam het aesthetische element een
overheerschende plaats in, zooals wij reeds zagen. De Dordtsche Renais-
sance is van grooten invloed geweest in Noord-Nederland.
Tusschen de langgerekte, zich wentelende figuren met de kleine hoofden
in de reliëfs te Dordt en de slanke Weerdsche profeten en sibyllen bestaat
een zekere stijlverwantschap.

De Weerdsche figuren behooren tot het laatste beeldhouwwerk, dat in
deze periode werd gemaakt. Waren deze profeten en sibyllen nog men-
schen, met dieper leven, met geest en gedachte, de karyatiden van den
Utrechtschen Dom zijn niet meer dan decoratieve versiering. Wilde men
het leven niet meer weergeven aan de banken, was het opzettelijke ver-
sobering? Men verstond de kunst van het beeldsnijden toch nog wel,
want de Utrechtsche karyatiden zijn technisch van hooge kwaliteit. Het
leven is er echter uit verdwenen en gedachte hebben zij niet meer.

» Zie W. Vogelsang. Die Holzsculptur. Tafel X No. 63.
140

-ocr page 157- -ocr page 158-

2 - WANG MET H. LAMBERTUS EN HET LAATSTE OORDEEL
S. Jaiiskerk ■ 's Hertogenbosch

-ocr page 159-

Sb ■ H. QÜIRINÜS EN INZAMELING v. h. MANNA — S. Martinuxkerk - Venlo

-ocr page 160-

4 - CHRISTUS' YERHEERLIJKING EN H. BISSCHOP
S. Martinuskerli - Venlo

-ocr page 161-

5a ■ JACOBUS MAIOR
S. Martinuskerk - Venlo

5Ö - KRONING VAN MARIA

/S'. Pieterskerk - SHtard Foto wehv. afgest. d den Hr.J.Th.J.M. Timmers

Sittard

-ocr page 162-

6 ■ MONNIK

gt;S. Martinuskerli - Venlo

Foto: Lichtbeelden-Instituut

-ocr page 163-

7 - BANK AFKOMSTIG UIT DE FRANCISCANERKERK
fham in de S. JilartinuskerJc - Bolsward

-ocr page 164-

8 - VLEUGEL MET DE KRONING VAN MARIA
Groote Kerk - Breda

-ocr page 165-

9 - VLEUGEL MET DE H. BARBAR.4
Groote Kerk - Breda

-ocr page 166-

10 - ONTHOOFDING VAN DE H. BARBARA
Groote Kerk - Breda

-ocr page 167-

11a en 11amp; - MISERICORDES - Groote Kerk ■ Breda

-ocr page 168-

12 - VLEUCtEL MET KOxXINGEN VAN JUDA
gt;S'. Pieterakerk ■ Oirschot

-ocr page 169-

13 - VLEUGEL MET SIBYLLEN
S. riefei-ulcei-lc - Oirschot

-ocr page 170-
-ocr page 171-

15 - JOHANNES DE EVANGELIST
S. Pieterskerk - Oirschot

-ocr page 172-

16 - KOORBANKEN - Groote Kerk ■ nordrcclit
Bankenrij aan de Noordzijde van het Oosten gezien

-ocr page 173-

LITERATUUR

F. A. J. Vermeulen, Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst, Den

A. W. rSssmal Geschiedenis van de Nederlandsche Bouwkunst, Amster-
dam 1912.nbsp;^nbsp;.n u- J •

Voorloopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en

Dr A. pÏ* La Sculpture Hollandaise au Musée Nationale d'Amsterdam,
Amsterdam 1903.

Prof. Dr W. Vogelsar^g,nbsp;jjolzskulptur in den Niederlanden, 2 din,

Berlijn 1911/1912.nbsp;,nbsp;t

idemnbsp;De Noord-Nederlandsche Beeldhouwkunst. In

Kunstgeschiedenis der Nederlanden onder re-
dactie van Dr H. E. van Gelder. Utrecht 1936.

Dr A Pit, Inleiding tot de Catalogus van de beeldhouwwerken in het
Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst te Amsterdam,

Dr R. LigSS^rg^ule Romanische Steinplastik in den Nördlichen Nieder-
landen, Den Haag 1918.nbsp;, . ,vt j i j r^ w i09i

D.nbsp;Bierens de Haan, Het houtsnijwerk m Nederland, Den Haag 1921.

J J. van IJzendijk, Documents classés de l'Art dans les Pays Bas du
Xe aus XVIIIe siècle, Brussel 1880/9

A. W. Weissman, idem, vervolg. Utrecht 1905/13.

R. Graul, Beiträge zur Geschichte der dekorativen Skulptur m den Nie-
derlanden, Leipzig 1889.nbsp;^ 1 T» •• inoc

E.nbsp;Mâle, L-Art Religieux du Xllle siècle en France 6e dr. Panjs 1925
idem, L'Art Religieux de la Fin du Moyen-Age en France, 3e dr.,

G DeWo/Éeschichte der Deutschen Kunst, Berlijn en Leipzig 1930/31.

M nvo?âk Kunstgeschichte als Geistesgeschichte, München 1924.

M. FrTdlk^er, Alt-Niederländische Malerei, Berlijn 1924/35, Leipzig

1935

Fr mnklek Alt-Niederländische Malerei, Berlijn 1924.

M S GeVchichte und kritischer Katalog des Deutschen Niederlan-
dTsch^n und Französischen Kupferstiches im 15en Jahrhundert,
3 dln text en 3 din platen, Weenen 1908/15.

M M. Col-S The Woodcutters of the Netherlands m the fifteenth

M Jnbsp;Woodcuts of the 15th century,

Ro.er.Äe,'Srnelis Floris und die Horis-Dekoration Berlijn 1913.

Peter Jessen, Der Omamentistich, Berlijn 1920.

Ed. Michel, Brueghel, Parijs 1931.

-ocr page 174-

Thieme Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Leipzie
1907 e
.V.nbsp;^ ®

A. V. Wurzbach, Niederländisches Künstler-Lexikon, Weenen en Leiozie

1906.nbsp;^ ^
Ernst Kloss, Speculum Humanae Salvationis, Ein Niederländisches Block-
buch, München 1925.

Adam Pilinski, Bibla Pauperum, Parijs 1883.

F. Walter und W. Burger, Die Mittelalterliche Holzplastik in Deutsch-
land, München 1924.
H. Beenken, Bildhauer des Vierzehnten Jahrhunderts am Rhein imd in

Schwaben, Leipzig 1927.
R. Busch, Deutsches Chorgestühl in sechs Jahrhunderten Hildesheim

und, Leipzig 1928.
H. Reiners, Die Rheinischen Chorgestühle der Früh-Gothik, Straatsburg

P. Clemen, Belgische Kimstdenkmäler, 2 dln, München 1923.
L.
Maeterlinck, Le genre satirique dans la sculpture Flamande, Pariis
1910.

idem Le genre satirique dans la peinture Flamande, Brussel

1907.

]. de Bosschere, La sculpture Anversoise aux XVe et XVIe siècle,
Brussel 1909.

Roosval, Schnitz-altäre in Schwedischen Kirchen und Museën aus der
Werkstatt des Brüsseler Bildschnitzers Jan Bormann, Straatsburg,
1903.

Troescher, Claus Sluter imd die Burgundische Piastick um die Wende des

XlVen Jahrhimderts, Freiburg i/Br. 1932.
Gentsche Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis dl. I en H, Antwerpen
1934/5.

J. Duverger, Brussel als Kunstcentrum, Februari/Maart 1935.
Francis Bond., Misericords, Londen 1910.

Hans R. Hahnloser, Villard de Honnecourt. Kritische Gesamtausgabe des

Bauhütten-buches, Weenen 1935.
Cabrol et Leclercq, Dictionnaire d'archéologie Chrétienne et de Litur-
gie, Parijs 1924.

H. Otte, Handbuch der Kirchlichen Kunst-Archäologie des Deutschen
Mittelalters, 4e druk, Leipzig 1868.
idem Archäologischer Katechismus, Leipzig 1872.
E. Reusens, Elements d'Archéologie Chrétienne, Leuven 1877.
J. Braun S.J., Der Christliche Altar, 2 dln, München 1924.
Fr. Künstle, Ikonographie der Christlichen Kunst, Freiburg i/Br. 1928.

idem Ikonographie der Heiligen, Freiburg i/Br. 1926.
Frans von Sales Doyé, Heilige und Selige der Römisch Katholischen

Kirche, Leipzig 1929.
Dr K. Smits, Iconographie van de Nederlandsche Primitieven, A'd^m
1933.

Heiligen en hun attributen. Uitgave Seyffardt's Uitg. Mij. Amsterdam.
M. Fraenger, Der Bauem-Brueghel und das Deutsche Sprichwort, Mün-
chen 1923.

-ocr page 175-

Dr F. A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, uitdrukkingen en ge-
zegden, 2dln, 4e druk, Zutphen 1923.
Kerkelijke Oudheden van Noord-Holland enz.. Leiden 1721 e.v.
Manhijs van Balen, Beschrijving der Stad Dordrecht, Dordrecht 1677.
J.
Mosmans, De St. Janskerk te 's Hertogenhosch, 's Hertogenhosch 1931.
Dr C. F. X. Smit, De Kathedraal van 's Hertogenhosch, 1907.
J. Kalf, De Monumenten van Geschiedenis en Kunst in de Provincie
Noord-Brabant, le stuk Breda, den Haag 1912.

F.nbsp;A. J. Vermeulen, De monumenten van Geschiedenis en Kunst in de

Provincie Gelderland, De Bommelerwaard, den Haag 1932.
Mr S. Muller, De Dom van Utrecht, Utrecht 1906.

L. von Fisenne, Kunstdenkmale des Mittelalters, 3e serie, (Sittard),
Aken 1886.

M. E. van der Meulen, Bolswards Kunst en Kunstgeschiedenis, Sneek 1888.

G.nbsp;A. S. Snijder, Dordrecht, Weenen 1920.

Amanda C. Coomaraswamy, Mediaeval aesthetic. The Art Bulletin Maart
1935 e
.V.

Hans Weigert, Die Masken der Kathedrale zu Reims. Pantheon Augustus

1934.

Henri David, L'art de Sinter d'après les Prophètes de Champmol. Revue

Beige d'Archéologie et d'Histoire de l'art. April/Juni 1934.
D. Roggen, De „Fons Vitaequot; van Klaus Sluter te Dijon, idem April/Jimi

1935.

G. F. Hartlaub, Zur Hanseatischen Kunst des Mittealters. Zeitschrift für

Bildende Kunst N. F. XXIV.
Prof Gerstenberg, Zur Niederländischen Skulptur des 15. Jahrb. Oudheid-
kundig Jaarboek 1934 afl. I.
C.
H. de Jonge, Tentoonstelling van Noord-Nederlandsche schilder- en
beeldhouwkunst vóór 1575 te Utrecht. Bulletin. Oudheidkundige
Bond 2e serie VI 1913.
Prof. Dr W. Vogelsang, De Nederlandsche Beeldhouwkunst. Elzeviers'

Maandschrift. Jaarg. XVI (1916) dl XXXL
idemnbsp;De Meester van het Sterfbed van Maria, Oud-

heidkundig Jaarboek 1925.
A Pit, De Grafmonumenten van Jan van Polanen te Breda en Adolf VI

te Kleef. Onze Kunst 1908.
R. Ligtenberg, Grafmonumenten in de Groote Kerk te Breda. Bulletin

Oudheidkimdige Bond 2e serie 1914.
J. J. Graaf, Plaatsbeschrijving der S. Bavokerk te Haarlem i/d Bijdragen
voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem 4e deel, Haar-
lem 1876.

J. A. Alberdingh Thym e.a.. Beschrijving der Wapens in de Groote of
St. Bavo's kerk te Haarlem. Bijdragen voor de Geschiedenis van
het Bisdom van Haarlem, 2e deel, Haarlem 1874.
C.
W. Bruinvis, De bouw en de Versiering der St. Laurens- of Groote Kerk
te Alkmaar. Bijdragen v/d Geschiedenis van het Bisdom Haarlem

28e deel, 1904.nbsp;„ ,nbsp;,, ^

L. C. Spoorman, De O. L. Vrouwekerk te Dordrecht. Bijdragen v/d Ge-
schiedenis van het Bisdom Haarlem, 5e deel, 1877.

-ocr page 176-

L. E. A. Gompertz., Dordrechtsche Koorbanken. Bijdragen v/d Geschie-

denis v/h Bisdom Haarlem, 8e deel, 1880. . , , ,, ,
A. J. A. Flament, Het Choorgestoelte in de St. Martmnskerk te Venlo,
De Maasgouw, April 1905.

-ocr page 177-

STELLINGEN

De verbouwing van den Apollo-tempel bij Baseae is in twee phasen tot
stand gekomen, waarvan de eerste zicb voltrok vóór het ontstaan van het
Parthenon, de tweede daarna.

n

De Hermes van Praxiteles te Olympia is een copie uit Romeinscben tijd.

III

Het ciborium boven het Wolvinius-altaar in S. Ambrogio, te Milaan is
ontstaan vóór de instorting van den koepel der kerk en wel in de
10e eeuw.

IV

Voor het ontstaan van de Gothische bouwkunst is niet het invoeren van
het kruisribgewelf beslissend geweest, doch de wil bij het bouwen nieuwe
ruimte-vormen te scheppen.

V

Er is geen reden om Hubert van Eyck als een fictieve figuur te beschouwen
en in het altaar met de Aanbidding van het Lam, te Gent het werk van
Jan van Eyck alleen te zien, daar op stijl-critische gronden de werkzaam-
heid van twee kunstenaars aan dit altaar mag worden aangenomen.

VI

De Annunciatie ten name van Leonardo da Vinei, in de Uffizi, te Florence
mag niet in haar geheel als een werk van dezen kunstenaar worden be-
schouwd.

J. S. WITSEN ELIAS

-ocr page 178- -ocr page 179-

De voorstelling, dat Savonarola vijandig tegenover den persoon en het be-
stuur van Lorenzo de Medici zou hebben gestaan en hem, kort voor zijn
dood, zou hebben gevraagd „Florence haar vrijheid terug te gevenquot;
(Söderhjelm, Italiaansche Renaissance, 1907. Nederl. vertaling 1909,
blz. 153) is onjuist.

VIII

Het rythme van een vers ontstaat niet door het weergeven van zintuigelijke
waarnemingen, zonder meer, doch door het toepassen van bepaalde maat-
schema's

IX

Het begrip „l'Art pour l'Artquot; heeft alleen zijn ontstaan ktmnen vinden
in een cultuurloozen tijd.

X

Kunstgeschiedenis dient een verplicht leervak te zijn bij het Middelbaar-
en Voorbereidend- Hooger Onderwijs.

-ocr page 180-

»Ä» «Sflwsfétw quot;j-J dcs^ vïSÂio-. iwfeÉït»

' î

% :

-ocr page 181-

immmmmimMmmmrnm-mmmmh

-ocr page 182-
-ocr page 183-

H- .

-ocr page 184-

mm

'■'y'.vamp;X':

-''quot;vV/

■ v.'.'.-K.-;' ••

mM

mmmm

mmmm

lifSiÄs^pi^i^»!

iiaiÄMiiBiaii«!

ÜiiI

liii®

mmmmmmm

m^mm

VKtf.-fA'V.

vi'

il

%

él

ü

wigm

i-y/.:.']

y.'î'rV

mm

, 1 .-^.Wi-r ■

WM.

mmi