-ocr page 1-

1 LOSSE BLADEN

| UIT DE

I GESCHIEDENIS VAN DE

| .

j INVOERING DER KERKHERVORMING

NEDERLAND.

SJÊ HEII1NNi; R i NGEN

, VOOE HET

^ NEDEULANDSCHE VOLK

UIT DE JAKEN

61 isa a—iösi

i *

I J I. DOE DES.

THIÏOL. DE. PRED. ÏF fiOTXKKDAgt;I,

^vJs te UTRECHT, bij

9l KEMINK EN ZOON.

1S53.

-ocr page 2-

H. oct.

2143

(: 10 s (■ 11 !■: n k

UTR. (

\ A N 11 K r

»U 1)-ST U DE NTKX FONDS.

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

i / I .

/-/ 9 / / 2

/ if J-f $

1

/

LOSSE BLADEN

UIT DS

GESCHIEDENIS VAN DE

INVOERING DER KERKHERVORMING

IN

NEDERLAND.

HERINNERINGEN

VOOB HET

NEDERLANDSCHE VOLK

UIT DE JAKEN

XÖS1—1581

J. I. DOEDES.

TIIEOL. DU. PEED. TE BOTTERDAM,

te UTRECHT, juj

RIJKSUNIVERSITEIT IJTRECHT__ '^N ZOON.

3.

0328 9638

-ocr page 6-

mimmsmmmmm.

-ocr page 7-

INHOUD.

*

Bladz.

VERDRUKKING........................................................................................3

LIJDEN..................................................................................27

GELOOFSMOED.......'............................................................37

ZEGEPRAAL.................................................. gg

BIJLAGEN.

1. BRIEF VAN KEIZER KAREL V AAN HET IIOP yAN

UTRECHT, 1545............;..................................59

3. HET LIED VAN LUTHER OP DEN MARTELDOOD VAN

HENDRIK VOES EN JOHANNES ESCH, 1523..... 61.

3. BRIEF VAN LUTHER AAN DE CHRISTENEN IN

NEDERLAND, 1523............................... gg

4. LAATSTE BRIEVEN VAN HERMANUS SCHINCKEL AAN

ZIJNE VROUW EN KINDEREN, 1568.............. 71.

5. HET WILHELMUS VAN NASSOUWE..................... 79.

-ocr page 8-

Geef ons, o goede God! sodanig uwen segen,

End' uwen goeden Geest, o leystar van ons we0cn. Dat elek mach met verstand wel in Zyn selven s.en, Het goede stedig doen, 'Huaet laten ende vhen. En oftren TI so danck op d' Altaer onset sielen.

Dat wy niet in de liand van onsen vyand vielen,

Die so soeekt ons verderf, ons ondergang en schand, End' een verwoesting van ons lieve vaderland.

Nederl. GedencTc- Clamk.

-ocr page 9-

De zestig jaren, die verloopen zijn tusschen 1521 en 1581, van het jaar waarin het eerste edikt tegen de Hervorming in de Nederlanden geteekend is, tot dat deze Noordelijke Gewesten zich onafhankelijk van den Koning van Spanje verklaarden; die zestig jaren behooren tot de belangrijksten en voor het Koningrijk Gods in deze streken meest gezegenden onzer vaderlandsche geschiedenis.

Op die zestig jaren zien wij terug met een diep bewogen gemoed, als wij God danken, dat Hij in de zestiende eeuw door de Hervormers het Evangelie onzes Heeren Jezus Christus heeft laten prediken, zoo als het, na het verval van de dienst der waarheid en der geregtigheid in de Christelijke Kerk, er vele eeuwen niet gehoord Avas.

De geschiedenis van de invoering der Hervorming in de Nederlanden heeft natuurlijk vooral dan veel aantrekkelijks voor ons, als wij den Heer Jezus liefhebben, en met droefheid des harten Homes tegenstand zien tegen de waarheid en hare getuigen.

Uit die geschiedenis bieden wij hier eenige losse bladen aan, herinneringen van een heerlijk verleden, dat voor ons vaderland een nieuw tijdvak van bloei

1

-ocr page 10-

— 2 —

en zegen heeft doen aanbreken, van een verleden, dat opwekkend en waarsclmwend tot ons spreekt, zoowel voor het tegenwoordig oogenblik, als voor de toekomst.

Het weinige, dat men in deze losse bladen ontvangt, moge menigeen de handen doen uitstrekken naar den overvloed, waaruit zij genomen w';rden, en die meer en meer toegankelijk wordt voor ieder, bij wien belangstelling in de geschiedenis onz^s vaderlands, derhalve ook van onze vaderlandsche Kerk, wordt gevonden. '

Om het deze losse bladen aan geen opschrift te laten ontbreken, schrijven wij er boven: Verdrukking, Lijden, Geloofsmoed, Zegepraal.

me gel

ge]

ho-

teg me we

bir hel

ge]

eer

-ocr page 11-

verleden, spreekt, 3 voor de

VERDRUKKING.

Toomt en breydelt 'sVijantg macht,

Die 't dus al in roeren stelt.

Heer! verschijnt eens so met kracht.

Dat hy ruymen mach het velt, En u volck, naer sulcken werck,

Veyli? eenmael opgaen mach In u lieve heyl'ge Kerck,

U te loven nacht en dag,

Nederl. GedcncJc- ClancJe.

Naauwelijks was het quot;Woord Gods door dc Hervormers tegenover de leeringen der menselien, liet Evangelie des Heeren tegenover de dwalingen der Kerk geplaatst, naauwelijks de banier der waarheid in de hoogte geheven door Luther en de zijnen, of de tegenstand openbaarde zich tegenover de blijdschap, met welke het werk der Hervormers door duizenden werd ontvangen.

Even als buiten ons vaderland, waren ook daar binnen zeer velen, die een geopend hart toonden te hebben voor hetgeen den volke uit den Bijbel werd gepredikt. De ?rbeid en de invloed van bekwame en eerbiedwaardige mannen hadden hier ongemerkt den

iden ont-tstrcklcen aden, en ieder, bij ps vader-he Kerk,

ischrift te Verdruk-

1.

-ocr page 12-

— 4 —

weg voor de woorden der Hervormers gebaand 1). Luthers schriften werden zeer spoedig in deze gewesten verspreid en met graagte gelezen. De eerbied voor de Roomsche Godsdienst en hare instellingen en plegtigheden was bij velen zeer gering2). Geen wonder, dat Keizer Karei, die de afwijking van de Roomsche Godsdienst met geweld meende te moeten onderdrukken, zich tegen de vrienden der Hervormers verzette. Reeds vroeg over een gedeelte van ons land het gebied voerende, kon hij zich spoedig in de meeste, in 1543 en later in al de zeventien provinciën, als een geducht tegenstander der Hervorming laten gelden.

Hij was het. Den 8stcn Mei 1521 liet hij een edikt uitgaan, waarin hij verklaarde, dat de persoon van Maarten Luther hem toescheen, niet een mensch, maar een duivel te zijn onder de gedaante van een mensch, bedekt met het kleed van eenen religieus, om zooveel te beter en te gemakkelijker het men-

1

Vgl. Ter Haar, de Gesc/i. der Kerkhervorming, 4e druk, II. LI. 97—109 j 188—192.

2

Reeds in 1514 was zekere Plans Uyttenhole zoo stout geweest, van op vollen Asclidag vleeseh te eten, voor welke overtreding der kerkgebeden hij verwezen werd in eene boete van 12 bourgondiselie schilden en tot het doen eener bedevaart naar Rome. De eenige vrucht, welke men uit dit proces verkreeg, was, dat Uyttenhole wegens zijne stoutheid algemeen bewonderd werd.

Zie de Geschiedenis van Antwerpen sedert de stichting der stad tot onze tijden uitgegeven door de Hederijickamer de Olijftak, le-werkt door F. II, Mertens en K. L. Torfs) IV. (Antw. 1848.) bl. 32.

-ocr page 13-

schelijk geslaclit ter eeuwiger dood en verdoemenis te brengen; bovendien dezen Maarten Lutlier te honden voor een vreemd lid, verrot en afgesneden uit liet ligcliaam van de moeder de heilige kerk, als obstinaat, verhard , schismatiek, bekend en openbaar ketter. Op grond van dit oordeel zouden voortaan vervolgd worden allen, die het op eenige wijze met dezen Luther hielden, of zijne gevoelens verspreidden. Uitdrukkelijk werd verboden te koopen, te verkoo-pen, te houden, te lezen, te schrijven, te drukken of te laten drukken, of te beschermen geschriften of gevoelens van Luther, of van zijne vrienden of begunstigers, onder welken vorm ook. Voorts mogt niemand iets hoesrenaamd ondernemen te^en de quot;Room-

O O

sche kerk, haar geloof en gewoonten. Zware straf voor ieder, die tegen dit verbod handelde.

Zoo was de eerste stap hier gedaan tot verdrukking der prediking en belijdenis van Jezus Christus, naar Gods heilig Woord. Zoo onderwond een nietig mensch zich dan, wederstand te bieden aan het werk Gods in de harten van hen, die Hij behouden wilde. De geloofsonderzoekers, die aangesteld werden, om hen, die uit den Bijbel onderwezen wilden worden, te be-naauwen, vonden veel te doen. Een nieuw plakkaat moest uitgevaardigd worden, om klem aan het vorige bijtezetten; een plakkaat tegen alle heimelijke of openbare vergaderingen, om te lezen of te spreken over liet Evangelie, de brieven van Paulus en andere geestelijke schriften, en het uitleggen daarvan; waarin

-ocr page 14-

tevens verboden werd liet binnenshuis of over tafel disputeren over liet geloof, de sacramenten, de magt van den Paus, van de conciliën of over andere geestelijke zaken, met liet gebod, alle kettersclie boeken te verbranden.

Op grond van dergelijke plakkaten verdrukte men nu meer en meer al wat slechts eenigzins verdacht scheen aan Homes dienaren en vrienden. Waren zeer velen de Hervorming genegen, liet ontbrak geenszins aan gehoorzame uitvoerders van hetgeen de Keizer wilde gestraft zien. In 1524 liet bijv. de Eaad te Utrecht den inwoneren weten en gebood hij hen, dat niemand van mannen of vrouwen Luthers boeken, of die eenige ketterij inhielden, verkoopen, drukken, lezen zou, en zoo wie eenige boeken had, die op ketterij betrekking hadden, dat men die binnen acht dagen brengen zou in handen van zijn pastoor. En wist men iemand, die ongehoorzaam hierin was, dat men dien terstond kenbaar zou maken, en dit al bij scherpe en zware correctie des Eaads tot des Eaads goeddunken, daar men zulks regten wilde als ketterij.

Ook elders was men ijverig in het handhaven der plakkaten. „Men doet dagelijcx alhier groot infor-macien up de Luterianen, zoe t1 Amsterdamme, te Delft, te Leiden ende elders,quot; schreef iemand1) in

1

Marcelis van Zegerscappelt, aan Florls van Egmond, ieer van IJsselstein. Zie Jhr. Mr. A. M. C. van Asc/i van Wijde. Archief

-ocr page 15-

1525 uit 's Gravenliage. Maar de zaak der Hervorming was hier reeds te ver gevorderd. De brandstof was hier te zeer opgelioopt. Men zou zich deu waren toestand dezer gewesten omstreeks 1525 in een valsch licht voorstellen, als men meende, dat de Hervorming hier toen den grond voor hare grootste veroveringen nog leggen moest. Geen wonder dan ook, dat de plakkaten niet stuiten konden wat men wilde tegengaan 1).

Zoo werden dan andere maatregelen beraamd. De moorddadige Inquisitie, hier ingevoerd, greep met wreedaardige hand in het huisselijk en familieleven. Zij zocht de doortraptste snoodheden bijeen, zooals een oud historieschrijver zegt, om luiden te belagen, gemoederen te doorsnuffelen en de gevangenen de diepste verborgenheden van hun geweten zoowel door ijsselijke en voor de oogen onverdragelijke dreigementen, als door de allergevoeligste vonden van weedom uit te pijnigen. Het beruchte plakkaat van 29 April 1550 vulde aan wat er aan de vori-geu nog ontbreken mogt. Het stelde vast, dat niemand, van wat staat en conditie hij zij, zou mogen drukken, schrijven, uitschrijven, copieren, noch zijns wetens bezitten, ontvangen, dragen, bewaren , ber-

1

Hoe Keizer Karei dit zelf getuigt, zie men uit zijn setrijven aan het Hof van Utreeht in 1543, dat wij onder de Bijlagen geplaatst hebben.

-ocr page 16-

gen, verkoopen, koopeu, geven, distribueren, zaai-jen of laten vallen in kerken, straten, of andere plaatsen eenige boeken of schriften, gemaakt door Luther, Oecolampadius, Zwingli, Bucerus, Calvijn, of andere ketters en acteurs van hunne of van andere kwade en valsche secten, gereprobeerd bij de H. Kerk, of hunne aanhangers, begunstigers en medestanders. Het schilderen of doen schilderen, verkoopen of te koop stellen, hebben, houden, bewaren of behouden van eenige beelden, schilderijen, of schandelijke figuren van de Maagd Maria, of van de Heiligen; het breken van beelden en schilderijen, die ter eere of gedachtenis van hen gemaakt zouden zijn; het in zijn huis of anderzins houden of gedogen van eenige geheime conventikelen of onbehoorlijke vergaderingen , werd evenzeer, als zich daar te laten vinden, verboden. Insgelijks den leeken, te disputeren over de H. Schrift, in 't openbaar of in 't geheim, en wat dies meer zij. Dit alles met wat daarmede in verband staat werd verboden met bedreiging, dat men gestraft zou worden als seditieuse personen en beroer-ders van den staat en de gemeene rust. De mannen zouden met het zwaard gedood en de vrouwen levend begraven worden, indien zij hunne dwalingen niet volhielden; anders met den vuurdood; in allen geval verbeurdverklaring van al hunne goederen ten profijte des Keizers. Yerder, dat zij, die tegen de vorige plakkaten gezondigd hadden of in de voorzegde dwalingen gevallen waren, sedert dien tijd onbekwaam zou-

-ocr page 17-

den wezen om over hunne goederen te bescliikken, en dat alle alienatiën, giften, cessiën, verkoopingen, transporten of opdragten, testamenten enz. door hen gedaan en gemaakt sedert den dag hunner overtreding, zouden zijn nul, magteloos, van onwaarde. Dit niet alleen. Dit gestrenge plakkaat bepaalde bovendien, dat niemand van wat staat of conditie hij was, zich zou mogen onderwinden herbergzaamheid te bewijzen, kleederen of geld te verschaffen of eenige levensmiddelen toetereiken of iets te geven, wat dan ook, aan iemand, die gehouden werd voor een ketter of onder de verdenking er van lag, terwijl men in plaats daarvan zoo iémand moest aanbrengen.

Waartoe meer? Men kent uit het aangevoerde genoegzaam de ontzettend groote zwaarte, waarmede dit plakkaat drukken moest, vooral daar het aanbrengen van verdachte en schuldige personen er zeer in aangemoedigd werd.

Om de verspreiding van drukwerken aan vaste banden te leggen bepaalde ditzelfde plakkaat, dat niemand van wat kwaliteit, staat, natie of conditie hij was, zou mogen drukken, of doen drukken in des Keizers erf-Nederlanden, eenige boeken, refereinen, balladen, liedekens, epistel en, almanakken, of eenige andere zaken, oud of nieuw, van de H. Schrift of eenige andere materie, en in -welke taal het zij, tenware hij vooraf toegelaten ware van des Keizers wege, om te mogen drukken, terwijl alles behoorlijk moest worden nagezien, op straf van levenslange verbanning en zware boete.

L.

-ocr page 18-

—10 —

quot;Was dit plakkaat uiterst gestreng voor al wat met den boekhandel in betrekking stond, evenzoo met betrekking tot de scholen, ja tot al wat op eenige wijze eene kiem van ketterij scheen te bevatten of te kunnen ontwikkelen.

Aan gratie, toegevendheid, beroep op privilegien of gewoonten, viel volgens dit plakkaat voor de schuldigen niet te denken

Vervolgde Keizer Karei aldus de vrijheid van Godsdienst, zijn zoon Philips ging op die bane voort, in welke hij zijnen vader tot voorganger had. De plakkaten op het stuk van ketterij werden door hem bevestigd, de geweldenarijen onder hem zwaarder en zwaarder 1).

1

Doet reeds de gestrengheid der plakkaten, zoowel als de wijze, waarop zij tot in allerlei bijzonderheden afdalen, ons vermoeden, dat er in de oogen der vijanden van de Hervorming zeer groot gevaar bestond voor de Roomsehe godsdienst in deze gewesten; men heeft nog duidelijker bewijzen in handen, dat het gebouw, waarvoor Keizer Karei en Philips met de hunnen streden, zeer wagehelde. Tot verklaring van den toon der plakkaten dient bijv. wat wij uit Utrecht lezen, waar de Raad in 1551 het volgende verbod liet uitgaan: „Alzoo groote klagten gekomen zijn van eenigen van de geestelijkheid, ook pastoren en kerkmeesters, van de groote onzedelijkheid en insolentie, die de kinderen, groot en klein, dagelijks onder de dienst Gods en inzonderheid onder onze lieve Vrouwen loftijd des avonds van roepen, krijten, vechten, loopen met kaarsen en lampjes te ontsteken, en ook wel steenen te werpen, bedrijven, waarvoor de ouders ieder de hunnen niet straffen noch regeren, en het voor hunne oogen toelaten,

-ocr page 19-

Opdat de Hervorming met meer kracht zou kunnen onderdrukt worden, werden in 1359 nieuwe Bisdommen opgerigt en nieuwe Bisschoppen aangesteld1), aan

niettegenstaande alle goede vermaning, die door de pastoren en andere predikanten hun gedaan wordt; ook nog mede ons verklaard is, dat groote menigte van manspersonen en jonge gezellen op heilige dagen, ten tijde als men het woord Gods en het sermoen doet, hunne vergadering houden in de kerken, en aldaar op en neder gaande en klappende zoo groot rumoer maken, dat de predikanten met grooten arbeid en stoornis hunne sermoenen moeten doen, en de goede luiden dikwijls de sermoenen niet geheel en verstaanbaar hooren mogen, wegens dat groote rumoer,quot; zoo wordt aan ieder, oud en jong, geboden, dat men zich hiervoor wachten zal, op verbeurte van eene geldboete.

Hoe wordt hier de sluijer opgeligt van een kerkdijken toestand j die naar hervorming schreeuwt!

In 1552 zegt dezelfde Kaad: „Alzoo dagelijks de jonge knechts en kinderen meer en meer zich onderwinden, als men de processie draagt in de Domkerk en voorts op de straten, tegen de heeren en andere dienaars en mede tegen elkander vechterij, kijfachtige woorden en andere onzedigheid te bedrijven,quot; zoo wordt verboden zich hieraan iu het vervolg schuldig te maken.

Er is dan ook wel eenige grond voor het beweren van de schrijvers der Geschiedenis van Antio., als zij IV. bl. 443 zeggen:

„Den 15. Dcc. 1570 werd er van des Bisschops wege ter stads-puije geboden en uitgeroepen, dat niemand op zulke dagen voor het eindigen der Hoogmisse in de herbergen mogt gaan drinken, spelen of dansen. Dit ging veeleer den Roomschen aan dan den Gereformeerden; want al degenen die tot de eerstgenoemde godsdienst behoorden, waren wel juist geene nalevers van de geboden der H. Kerk.quot;

Is het niet natuurlijk, dat men dan vol vrees voor de Hervorming was, en in zulk een fraaijen, neen, allerjammerlijksten toestand, de onmagt der „allerheiligste religiequot; zag, om zich tegen de nieuwe leer op den duur staande te houden — zonder vuur, galg en rad?

1) Vgl. A. P. van Groningen, quot;Kort verhaal van de invoering der Bisdommen in Nederland in 1559. Haarl, 1853.

-ocr page 20-

— ia —

■wie weldra het ten uitvoer leggen der besluiten van liet Concilie van Trente opgedragen was.

Of men geen tegenstand bood? Dat kan men zich voorstellen, als men bedenkt, hoe onze vaderen op hunne vrijheid gesteld waren.

Maar de tegenstand van hen, die het hoofd tegen zooveel onderdrukking der gemeente onzes Heeren durfden opheffen, bragt weer zwaarder druk. Men zette 300 gulden op het overleveren van een Predikant, en 50 gulden op dat van een Ouderling, Diaken , of ander dienaar der kruiskerk, als „ om de vervolging door de gierigheid te sterken.quot; Men gaf bevel, om de Predikatiën te verstooren en de nieuwe Predikanten met den koorde te straffen. Eindelijk volgde in 1567 de man, die al de gestrengheid der vorige plakkaten ligchamelijk vertegenwoordigde, en ze onbarmhartiger dan ooit toepaste, Ferdinand Alvarez van Toledo, Hertog van Alva. Willen wij gaarne gelooven, dat hij zoowel als zijn Koning datgene wat hij ketterij achtte uit innige overtuiging met vuur en zwaard vervolgd heeft, desniettemin vinden wij er, indien deze gewesten de schuldige moeten heeten, die straf verdiende, geen bezwaar in, Alva eenen geessel te noemen in de hand van Philips terwijl de hooge vierschaar, van welke alles uitging, de Inquisitie was, beschermd door den Paus van Eome.

Naauwelijks was Alva hier, of hij voegde zich

-ocr page 21-

— 13 —

den Eaad der Beroerten ^ toe, als Bloedraad gebrandmerkt door een volk, dat zieli ten bloede toe door hem zag gepijnigd. Wat zouden wij van dezen Eaad des Hertogs nog behoeven te zeggen, na de herinnering, dat Vargas er de voorname man in was? Wat van Alva, genoeg bekend? Alles werd na zijne komst aangewend, om de ketters op te sporen, te martelen, te dooden, te verdelgen. Moest de Beeldenstorm gewroken worden, de wraak is genomen. Het was onder Alva een vreesselijk bange tijd. Om de ketters te vervolgen hield de Landvoogd aan alle hoeken spionnen, die ieders gangen gadesloegen en bij het volk „zeven stuivers luidenquot; genaamd werden, wegens het loon dat zij voor hunne dienst ontvingen. Niemand werd ontzien, menigeen met groote ligt-vaardigheid veroordeeld. Een groot schavot, zoo mogten deze gewesten onder Alva met zijnen Raad genoemd worden. En dan beweerde Vargas nog bij zijn vertrek, dat Nederland door barmhartigheid verloren ging! Maar hij was hierin niet ongelijk aan zijnen Koning, die te Brussel de uitvaart van zijnen vader. Keizer Karei, vierende, een seheep-ken vertoonde, op welks voorsteven de Hoop stond, terwijl het Geloof voor den mast zat in een troon, en de Liefde aan het roer, om aftebeelden, dat de Keizer alzoo had geregeerd! Wat zou er van dit

1) Vgl, J. P. van CappeUe, Bijdragen tot de Geschiedenis der Nederlanden. Over den Raad der Beroerten, bl. 253—2S1.

-ocr page 22-

— 14 —

land geworden zijn, indien de liefdevolle handhavers der Roomsche Godsdienst hier de handen vrij hadden mogen hebben! Maar zij zijn teruggeslagen door God.

Toor dat het echter hier toe kwam, is het uiterste beproefd om de Hervorming in ons land te onderdrukken, even als het uiterste beproefd is, om den man, in wien men den voornamen steun der Hervormden zag en te regt zag, om ver te werpen. Die man was Prins Willem van Oranje. Alsof hij nog niet genoeg te lijden had gehad, barstte de ongetemde woede van den storm des feilen haats tegen hem los in den Ban, door Philips, den 15. Mei 1580, over hem uitgesproken. Een boekske ^, door het land verspreid, stelde onzen Prins Willem bloot aan 't grootst gevaar. Eerst werd daarin onder anderen gezegd, dat hij begonnen had intebrengen de vrijheid van conscientie, of (om beter te zeggen) confusie van religie, waaruit kort daarna gevolgd was, dat de Katholieken openlijk vervolgd en verjaagd

1) Ban, ende IS diet lij forme van proscriptie, vuytgJiegaen en de gedeereieert lij onsen oldergenadiehs ten Heere de Conineh, t eg ens Wilhelm van Nassau, Prince van Oralgnien, als hooft, leruerder ende lederver van tgeheel ChristenrijcJc, ende namentlijclc van dese quot;Nederlanden: Waer lij een yegelijck geaucthoriseert wordt van hem te leschadigen, off enderen, ende vuyter weerelt ie helpen, mil loon ende prijs voorden genen die des doen, oft daertoe assisteren sullen, Gedruct door ordinantie ende expres level der Conincklijcker Majesteyt. Int jaar 1580. Tot Loven, lij Jan Maes, ghesworen loeclcprenter. 12°. 28 bl.

-ocr page 23-

— 15 ~

waren geworden; dat hij zich ten laatste zoo verre had vergeten, dat hij de Katholieke godsdienst gan-schelijk had verzaakt en verlaten, toelatende alle ketterijen, dwalingen en hoosheden van allerhande sekten; „dat hij, in plaats van zijnen eed en beloften te onderhouden, integendeel in de steden zijne ministers en predikanten van stonden aan had ingebragt, en aldaar doen wederkeeren de voortvluchtige ketters en heretieken, en ook aldaar gepraktizeert vrijheid en liberteit van conscientie.quot;!)

Voorts werd hem daarin te laste gelegd, dat hij alle zaken gebragt had tot eene confusie, de aller-tyranniekste, barbaarste en moorddadigste, die ooit geschied of te zien geweest is. Volgens den Koning zag men opentlijk, „dat alle dese confusien ende plagen, die onse voirschreven landen lijdende zijn, toccommen ende procederen duer den raet, daet, opstel ende ingeven van dezen boosen hypocryt, ende duer zijnen ongerusten geest, die al zijn geluck is stellende int ongeluck ende beroerte van onse onder-saten; ende dat voirts meer al kenlyek ende oepen-baer is, dat soe langhe hij sich binnen onze voorschreven landen onthouden sal, gheenen peys noch eenighe ruste aldaer te verhoepen oft verwachten en staet, alsoo hij alle zaken fonderende is op een eeu-

1) Vrijheid van geweten! In de proeesstnWien van Anthonis van Stralen, gedood in 150S, wordt zij genoemd „de verdoemde vrijheid der conscieneien.quot; Zie v, CapellesBijdragen, bl. 244.

-ocr page 24-

— 10 —

wiglie difBdencie ende wantrouwicheit, die hij altijts in den mont heeft (twelck allen boosen menschen gemejn is, wyens consciencien deurknaeeht worden mit Cayrn en Judas, en huns gelyelcequot;) enz.

Hij wordt dan verklaard te zijn „schelm en verrader,quot; gebannen, overgeleverd „ter beliefi'te, spot ende proye van eenen yegelijcken, als vijandt van den men-schelijeken geslachte,quot; terwijl aan dengenen, die hem dood of levend overlevert, of hem van zijn leven berooft, „dese voirschreven pestequot; aldus uit den weg ruimende, vijf en twintig duizend gouden kroo-nen worden toegezegd, en indien hij aan eenige misdaad schuldig mogt zijn, vergeving; terwijl ieder, die binnen eene maand na de publicatie van dezen, hem niet verlaat, maar hem blijft dienen en helpen, verklaard wordt voor rebel en vijand der gemcene rust.

Zoo was Prins Willem, vogelvrij verklaard, prijs gegeven aan den eersten booswicht den beste. Dat was het uiterste, wat de verdrukking kon doen, toen haar arm niet ver genoeg meer reikte, om in den geest van het plakkaat van 1550 te woeden. —

Maar wij leggen dit blad uit onze handen, om een ander op te nemen.

-ocr page 25-

L IJ D E N.

Ëylacs in descn noot! waer sal ick mij vertrecken?

Tot ii, mijn lieve God! wil ick mij henen strecken; Die, wat mij overkomt, ist bitter, suer of soet, My alles, arme menscli! tot mynen besten doet.

Ncderl, Gedeiick- ClancJc.

Indien men zegt, clat de Hervormden geen martelaars voor liet geloof kunnen aanwijzen, mogen quot;wij toch met eenige vrijmoedigheid wijzen op hen, die onder de plakkaten van Keizer Karei en zijn zoon Philips geleefd hebben. Met het oog op hen durven wij vragen : Wat is er, dat men om martelaars te zijn voor den naam van den Heer Jezus nog meer lijden moet, dan deze slagtoffers van godsdiensthaat hebben doorgestaan?

Spoedig nadat het plakkaat van 1521 uitgevaardigd was, begon de vervolging. Weldra waren velen in groot gevaar. Binnen kort greep de ketterjagt in alle rigtingen rondom zich. In 1522 begon men te Antwerpen diegenen optezoeken, die zich te veel met dc luthersche zaken hadden ingelaten. Den 11quot; Oct. van dat jaar zag men er op de groote markt een

-ocr page 26-

— 18 —

boekdrukker en een zegelsteker te pronk staan; beiden verwezen, om hun leven lang een geel kruis op den rug en de borst te dragen, welke laatste straf hun echter kwijt gescholden werd. Eenigen tijd daarna, 2 Maart 1523, werden twee schilders en twee goudsmeden om dezelfde reden op de markt gescha-votteerd. Den lsten Julij 1523 openden twee Augustijner monniken van Antwerpen de reeks van martelaren der zestiende eeuw voor den dierbaren naam onzes Heeren. Brussel had op dien dag de eer vau den marteldood te mogen aanschouwen der twee bloedgetuigen Hendrik Voes en Johannes Esch1). Een Augustijner monnik kwam den 3011 Julij binnen Antwerpen, en predikte aldaar in een vaartuig op de scheepstimmerwerf buiten de Slijkpoort. Ofschoon het aan ieder op lijf en goed verboden was, zich bij zulke predikatiën te laten vinden, was toch eene menigte volks derwaarts getrokken. De monnik preekte ongehinderd, maar toen hij uit het schip trad, namen twee vleeschhouwers hem gevangen, om de uitgeloofde belooning van honderd Carolusgulden te verdienen, en den volgenden dag werd hij op de werf in een zak door den scherpregter in het water ge-stooten 2). Te Utrecht werd Jan Zevertsz, een drukker,

1

Luther Lezong den dood dezer teide bloedgetuigen, en selireef eenen brief aan de Christenen in Nederland, kort na hunne verbranding. Zoowel het lied als den brief vindt men hier achter in de Bijlagen.

2

Gesch, van Aniio* t. a. p. bi. 38, 39, naar het Aniwerpsch ChronijJcje,

-ocr page 27-

in 1521' van zijn burgerschap beroofd en uit de stad verdreven, omdat hij met „het werk van Luterijen,, besmet was. „Een priester wert tot Utrecht op deNeude omgebracht, om zijn ketterijen, ende eerst het misge-waet uytgetrocken, ende een zotskleed aengedaen en so gedoot. De ketters werden, zonderlinge bynnen Utrecht, scherpelicken vervolcht. Veel werden omgebracht, de vrouwen bij nachte in wijnpijpen in 't Eaedthuys verdronken' i). In 1525 werd quot;Willem Dircksz., de „roede cuperquot; genaamd, als beschuldigd van met Luthers werk of leeringen omtegaan, te Utrecht ter dood veroordeeld 1). In 1533 zag Jan Winter zich te Utrecht veroordeeld tot het zwaard, als een ketter zonder leedwezen en onverbe-

1

Vgl. de getuigenisbeu tegen hem voor zijne regters, in liet Archief voor Kerl\ en Wereldl. Gesch. ins. van Utrecht. Door J. J. Dodt van Flenslurg. V, bl. 300-304.

-ocr page 28-

— 20 —

terlijk, omdat hij gepredikt had, dat men aan de opinien van menschen, zoo als de constitutien der Kerk zijn, geen gewigt behoeft te hechten, ook dat de legenden van de heiligen meestendeels loge-nen zijn. In hetzelfde jaar zag Cornelis Pietersz. zich aldaar veroordeeld om „strengelicken gegeeseltquot; en daarna verbannen te worden, omdat hij, toen zijn oom Jacob Stoel weck, in zijn leven pastoor van de Vaart, overleden was, als zijn medeërfgenaam gevonden en onder zich gehouden had onderscheiden boeken van Luther, Karlstad, Melanchton en meer andere gereprobeerde auteurs, zoowel in druk als geschreven, en in eenige van die had gelezen, terwijl hij zich verontschuldigde met te zeggen, dat hij niet had geweten, aan wien hij ze ter hand stellen moest.

Den 5acnJulij 15Mlt; werd Eutgers Jansz., linnenwever, op zijne bekentenis, dat hij omtrent zes jaren geleden door sommigen verleid zijnde, geloofd heeft, dat al hetgeen in de kerk geschiedde van sermoenen als anderzins afgoderij was, dat hij ook ten zei ven tijde het heilig sacrament des altaars voor niets anders dan voor een stuk brood had gehouden; dat hij echter eenigen tijd daarna bemerkende, dat zulke opinien, als hij door dwaling en verleiding aangenomen had, kwaad en niet gefundeerd waren, zichzelven daarvan had afgetogen en er berouw over gehad en zich met zijn biechtvader beraden en tot goede werken bekeerd had — deze man werd veroor-

-ocr page 29-

— 21 —

cleeld tot eeuwigdurende ballingschap uit Utrecht en den lande van Holland.

Colijn van Gent, had in Julij 1544 uit dronkenschap, en geenszins uit kwade meening, zondags avonds in de kerk voor het koor, ook voor St. Clara en andere beelden schandelijke en onbehoorlijke manieren van reverentie betoond tot verachting, schandaal en verkleining der goede ordonnantie en statuten der h. Kerk. Daarom veroordeelden burgemeester en schepenen van Utrecht hem, om openlijk gesteld te worden op de kaak, en daar wel scherpelijk gegees-seld te worden; voorts banden zij hem voor altijd uit de stad en stads vrijheid, op straffe van met een gebrand ijzer openlijk op de kaak door zijn tong gestoken te worden, indien hij terugkwam.

Antonis van Doyenburch, onbesproken in leer en wandel, had, daar hij „curieus in verscheidenheid van lectuurquot; was, ergens de confntatie gezien van de „onwaarachtige leering en valsche opinie van Maarten Luther en zijne aanhangers.quot; Uit nieuwsgierigheid was hij er toe gekomen, om de boeken van Luther en gelijken eens te lezen, niet om die te volgen, maar om hunne kwade opinien breeder gezien hebbende, zich bij de heilige leeraars der kerk zooveel beter te stichten, te confirmeercn en hunne kwade opinie te wederleggen, en daar hij eenige boeken van Luther en anderen gekregen had, en daarin somtijds in het geheim las, is het gebeurd, dat de schout van Utrecht, daarvan door een jood.

-ocr page 30-

— 22 —

die hem kwaadwillig was, ondcrrigt zijnde, ten zijnen huize is gekomen, en de kwade boeken met zich heeft genomen en hem tot zijn gevangen heeft gemaakt en voor justitie aangesproken, alleen omdat hij die verboden boeken onder zich had, zonder hem verder of anderzins te betichten van eenige geheime communica-tien, conventikelen, kwade leeringen, valsche opinien, disputatien of eenige ketterij, „zooals men ook inderdaad nimmer aan hem vinden zou.quot; Deze man heeft op zijn verzoek om gratie bij open brief van Philips, d. d. 9 April 1559, vergeving ontvangen, maar is toch eerst den ISquot;1™ lebr. 1561 bij sententie van den hove van Utrecht uit de gevangenis ontslagen.

Marck de Lanoye, beschuldigd van zijn kind in den Pelikanengang op de oude Beurs te Antwerpen op der Calvinisten maniere te hebben laten doopen en onderscheiden vermaningen aldaar gehoord te hebben, is in 1559 in die stad levend verbrand op de Groote markt. Evenzoo gelijktijdig Jan Legrand, wiens misdaad was, twee Hervormings predikatien te hebben bijgewoond, de eene in een tuin, de andere in een huis over zijne deur; beide deze feiten had de beschuldigde bekend, begerende genade en geen regt. Willem Touwaert werd in dezelfde maand, tachtig jaren oud, om het bijwonen van verboden predikatien, het spijzigen van den predikant, en het bezitten van afgekeurde boeken, onthoofd. In 1563 is Dirk Gerritsz. te Utrecht veroordeeld tot zesjarige galei-

-ocr page 31-

— 23 —

straf, omdat hij, zoo als liij bekend had, meermalen geweest was in conventikelen, waardoor hij zoo verleid was geworden, dat hij kwaad gevoelen had gekregen van het heilig sacrament des altaars; dat hij ook zijn best had gedaan, om zijne huisvrouw tot zijne voorschreven kwade opinie en dwaling te brengen; al hetgeen hem leed was, zoodat hij die dwaling wilde verlaten, en zich voortaan houden aan de religie der h. Kerk. Jan Ilendricsz. van Kothen, burger te quot;Wijk, had verklaard, door simpelheid, doling en verleiding er toe gebragt te zijn, dat hij laatstleden Paschen niet geweest was ter biecht en ten heiligen sacrament, en dat hij tot twee malen was geweest in eene heimelijke vergadering, waar gelezen werd in een nieuw testament; eens te Maurik ten huize van eenen Aart Dijrcxs, en eens te Buren ten huize van eenen Daniel, zonder anders vroeger of later daar meer bij te zijn geweest, en van dit alles groot leedwezen te hebben. Door den schout van Wijk gedaagd, gevangen genomen en op Vredenburg gevangen gezet, heeft hij gratie ontvangen in 1565. Zoo waren er zeker anderen met hem, die genade vonden. Maar zouden zij haar gevonden hebben, indien zij zich niet volkomen hadden kunnen zuiveren ?

In 1551 gebood de Eaad der stad Utrecht, daar de burgers en inwoners dier stad in gebreke bleven, hunne jonggeboren kinderen te brengen of te doen brengen in de inzegening in de Domkerk, dat ieder,

-ocr page 32-

— 24 —

die eenig jonggeboren en ongedoopt kind had, liet van stonden aan zonder uitstel voor elf uren zou brengen of doen brengen ter inzegening in genoemde kerk, met straf voor hen die hierin nalatig waren.

Uit deze bijzondere gevallen kan men eenigermate opmaken, hoe het hier in dien tijd gesteld was, en wat men te verduren had.

Inzonderheid werd er natuurlijk een wakend oog gehouden op de drukkers en uitgevers van Bijbels, Nieuwe Testamenten en geschriften, die de waarheden des Evangelimns onder het volk bragten, of het op de dwalingen der Eoomsche Kerk opmerkzaam maakten. Jacobus van Liesveldt, Boekdrukker te Antwerpen, verloor zijn hoofd in 1545 als loon voor zijnen ijver in de Bijbelverspreiding1). Prans Traet, een Boekdrukker in diezelfde stad, die onderscheiden verboden boeken gedrukt had, werd den 4acn Januarij 1558 gedood. Hermanns S chin cl? el, Boekdrukker te Delft, werd den 8sten April 1568 in hechtenis genomen om het drukken van eenige geschriften zonder naam van plaats of drukker, en na vijftien weken

1

„Eensdeels, omdat hij in eene Icantleekening gedrukt had, dat de salicheyt der menschen alleen compt door Jesum Christum, en anderdeels omdat op eene der prenten , voorkomende bij het 4e hoofdst. van Mattheus, de duivel onder de gedaante van oenen monnik wordt afgebeeld,quot; zeggen de schr. der Gesc/i. van Antw. IV, bl. 275.

-ocr page 33-

gezeten te hebben veroordeeld tot liet zwaard. Hij is den 23sten Julij van liet genoemde jaar te Delft ontlioofd 1).

Vooral was echter het lijden der Hervormden onder Alva zwaar. In Alva's oog was de gansche bevolking van Nederland aan majesteit- en heiligschennis schuldig. Verbeurdverklaren, onthoofden, ophangen, waren de middelen van zijn bestuur. Hij zond commissarissen uit, om een naauwkeurig onderzoek te doen naar allen, die zich gemengd hadden in de beel-denstormerij, of op eenigerlei wijze tot de ketters of de vijanden van den koning in betrekking hadden gestaan. Al de goederen der gevangenen of voortvlugtigen werden geinventariseerd, indien dit nog niet geschied was 2). Aanzienlijken of geringen,

2

1

Belangrijk om te vergelijken is het opstel: Iels over het Geslacht en de drukwerken van den Delftsdien Boekdrukker Hermanns Schinckel, door J. L. C. Jacob, in het Jaarhoekje voor den Boekhandel voor 1842—43. Eenige brieven van dezen martelaar voegen wij als Bijlage hier achter.

2

Belangrijk zijn de „Verbalen van A. van Grijspere ende J. van Lent, Commissarissen in de troubles de annis 1567 en 1508, medegedeeld door Jhr. G. L. F. van Kinsehot, in den Codex Diplomaticus Neerlandicus. Verzameling van oorkonden, letrelckelijk de Vaderlandsche Geschiedenis. Uitgegeven door het Historisch Genootschap, gevestigd te VtrecJii. 2. Serie, II. Dl., 2. Afd., hl. 67—192, met de daaraan toegevoegde Bijlage, 'hl. 193 en verv. Men leert uit die stukken de werkzaamheid dier commissarissen, althans iu Utrecht, zeer juist kennen. Dat zij naauwlettend toezagen, blijkt onder anderen uit deze aantcekening (bl. 124);

„Opten xvj Martii Ixviij hebben wij den commissarissen van Am-

-ocr page 34-

— 26 —

„kettersquot; of Eoomsch-katliolijken, 't deed bij hem niets ter zaak.

Zeer weinig was er noodig, om iemand in een vuilen kerker te doen werpen, waar hem spijs en lafenis zeer sehaarsch werd yerschaft, alle troost, zelfs het zingen als te verkwikkend in zijne eenzaamheid werd ontzegd, opdat hem de zwaarmoedigheid of moedeloosheid zou afmatten. Beleed men de misdaad, van welke men beschuldigd werd, en zwoer men zijn kettersch geloof af, zelden won men er veel door. Bekende men echter niet, de pijnbank, de verschrikkelijke foltering, soms jarenlange gevangenschap met al de ijsselijkhedeu, door godsdiensthaat in dien tijd uitgedacht, en eindelijk nog een smartelijke uitgang! De folteringsmiddelen, waartoe ze beschreven? De martelingen, waarom ze genoemd? Niets is vergeten; — menschelijkheid, — ach men vond haar zoo zelden! Men leest van een geregts-dienaar, die eenen burger van Asperen vervolgde, en zich even als deze — 'twas in den winter — op het ijs begaf, omdat zijne prooi hem over het ijs heen ontvlugt was. Het ijs is zwak. De burger van Asperen komt echter behouden aan de overzijde;

stclerdam geadverteert van cenen Dirck Ocloffsz. AYasman op den Vreedick, van dat Lij culpabel was van dat liij een prcdicant van de nyeuwe religie gebracht hadde in de lande van Utrecht, myt Dirck Cater, dacrvan wij opten xix Martii antwoort gecregcn hebben, dat hij gebannen was ende zijn goederen geconfisqneert.'

Hoe werden zij als wild door de jagers vervolgd!

-ocr page 35-

maar de gercgtsdienaar niet. Hij geraakt in het gebroken ijs in levensgevaar. TVat doet de vervolgde? Dezen man in nood ziende, keert hij terug, reikt hem de hand en redt hem met gevaar van zijn leven. Eerst tracht nu de geredde hem te behouden, maar een van de overheid daarbij komende roept hem toe; „betracht uw eed,1' en zijn hoofd niet uit dankbaarheid quot;willende wagen, grijpt hij hem en voert hem gevangen weg. De gevangene is onder hartverscheurend lijden bezweken, een doopsgezinde, die even als vele zijner geloofsgenooten in dien tijd onder de verschrikkelijkste martelingen werd ter dood ge-bragt.

Had het ligchaam veel te lijden, hoe moest nog het hart vaak bloeden, als men de smart had aante-zien van die men liefhad, en nog vermoeid werd door het spitsvindig bestrijden der waarheid van de zijde der tegenpartij, zoo als het geval was met eenen vader, tegelijk met zijn' zoon, zwager en dochter veroordeeld. Hij antwoordde zijne listige bestrijders, door te zeggen: „ik ben wel zoo geleerd niet, dat ik op al uwe tegenwerpingen antwoorden kan; maar ik verlaat mij op de waarheid van het Evangelie; gij moogt zeggen wat gij wilt;quot; — en vrolijk ging nu de oude man met de anderen ten vure.

Doodstraf, verbanning, berooving, voor allen, die de wapens hadden opgevat, voor de beeldenstormers, voor hen, die smeekschriften tegen de inquisitie, de plakkaten of de bisschoppen geteekend, of gerefor-

2.

-ocr page 36-

— 28 —

meerde predikanten gehuisvest, of geuzenliederen gemaakt of gezongen, of op Calvinistische wijze gedoopt, of begraven hadden, of de openbare preek der Hervormden hadden bijgewoond, of Psalmen hadden aangehoord. Elke dag had zijne ellende. Iedere plaats had hare smart. De openbare wegen droegen de sporen van het lijden, „zoodat,quot; gelijk een bekend historieschrijver zegt, „de menschen, in de lucht, tot ademschepping geschapen, nu als in een gemeen graf en woning der overledenen verkeerden.quot; De buitensporigheden, geweldenarij en ongehoorde wreedheden van Alva, die slechts op grooter schaal deed, wat vóór hem begonnen was, drukten loodzwaar op deze gewesten, en men noemt waarlijk nog het zwaarste niet, als men van hem zegt, dat hij de lijken heeft laten opgraven en onder de galg slepen, onder voorwendsel, de een was zonder biecht, de ander zonder het h. sacrament gestorven, om de goederen slechts aan zich te trekken, en dat hij de vrouwen, die hare echtgenooten, en de kinderen, die hunne ouders in den uitersten nood met een klein penningsken bijstand bewezen, of slechts met een vertroostenden brief opgebeurd hadden, heeft omge-bragt. Droevige tijd, toen de galgen met lijken werden overladen, Duitschland met ballingen werd vervuld.

Gelukkig nog die ontvlugten kon, al was het geheel en al tot den bedelstaf gebragt. Maar duizenden konden den dood niet ontgaan. Duizenden

-ocr page 37-

— 29 —

moesten sterven. Van sommigen deelen wij hier eenige bijzonderheden mede1).

Den öOn Junij 1568 werd Hendrik Adriaensz van Haarlem, schoenlapper, veroordeeld om gehangen te worden, omdat hij onderscheiden liedekens en refereinen gemaakt of gedicht had, en ze had doen drukken en in het openbaar voor al het volk schandaleus had gelezen en gezongen.

Den 25tt Aug. is Elizabeth van den Kercke, wed. van Dyemen, te Utrecht ter dood veroordeeld, omdat zij niet alleen ter predikatie van de nieuwe religie geweest was, maar ook de predikanten van die religie en de hoofden van de beeldstormers geherbergd had.

Evenzoo Hendrik Aelbertsse om verbrand te worden , omdat hij genoegzaam aanhoudend de predikatiën van de nieuwe religie bezocht had, en daarenboven in den beeldenstorm een van de beeldenstormers een hellebaard had nagedragen, en zich voorts schuldig had gemaakt in de voorgaande troebelen.

Den 25quot; Sept. is Anna van Brouckhuysen te Utrecht tot het zwaard veroordeeld, omdat zij ge-

1

Uit de Sententien en Indagingen van den Hertog van Alba, uitgesproken en geslagen in zijnen JBloedtraedt: mitsgaders die van bijzondere steden — van den jaere 1367 tot 1572. Doar J. Marcus, Amsterd, 1735. De door ons vermelde bijzonderheden zijn te vinden bl. 316, 325, 334, 330, 355, 357, 359, 363, 372, 375, 376, 381, 384, 388, 389. Hier en daar hebben wij de woorden der Sententien behouden, om zooveel mogelijk de vervolgers zeiven te tooren spreken.

-ocr page 38-

— 30 —

wecst was ter predikatie te Kuilenburg en ook te Utrecht en in de omstreken; en omdat zij bij den beeldenstorm tegenwoordig zijnde, gezegd zou hebben, dat onze voorzaten waren bezeten geweest van den duivel, daar zij toegelaten hadden zulke afgoderij van beelden, aldus het voorsz. breeken der beelden goedkeurende.

Den aau Deo. is Jan de Eidder te Utrecht veroordeeld om gehangen te worden, omdat hij meermalen gegaan was naar de nieuwe predikatie, en hij met zijn zoon, tot vier of vijf reizen, een zeil mede gedragen had over den stoel van den predikant van de nieuwe religie, ten einde deze daaronder schuilende tegen den resren en ander kwaad weder beschut zou

O O

worden, en anderzins zich had misdragen in de voorgaande troebelen.

Evenzoo Dirk Wej^man tot het zwaard, omdat hij geweest was ten huize van een der voornaamste hoofden van de sectarisseu en rebellen, alwaar cenigen van de nieuwe religie vergaderd waren geweest, ten dage als hij met cenigen van de zijnen aan die van de stad Utrecht presenteerde zeker smeekschrift tot behoud van de nieuwe religie; omdat hij voorts geweest was ten huize van Dirck Cater, alwaar eenige sectarissen vergaderd waren, om te beantwoorden eenige artikelen, hun door den Prins van Oranje overgegeven, en hij daarin mede geadviseerd had, dat men de intitulatie van het antwoord stellen zoude niet op den naam van de nieuwe religie, maar op

-ocr page 39-

tien naam van de Gereformeerde Katholieke religie; omdat hij voorts later alle ketterijen, Luthersche en andere dwaalleeringen afgezworen hebbende, weder tot zijne dwaling was teruggekeerd.

Den lSa Januarij 15G9 is Jan Joachimsz te Amsterdam veroordeeld tot het zwaard, omdat hij gehoord had de gereprobeerde predikatiën ook tegenwoordig geweest was bij de uitdeeling van het Calvinistische Nachtmaal, in het convent en klooster van de minderbroeders; en daarenboven zijn kind had laten doopen, en het zelf over het bekken had gehouden, zijnde gedoopt door den gereprobeerden predikant Jan Aertsse.

Den 29n Jan. is Agniese Jan quot;Willems huisvrouw te Utrecht tot liet zwaard veroordeeld, omdat zij twee valsche predikanten en ecu andere seditieuse persoon ten haren huize geherbergd en onderhouden had, en ook tot verscheiden reizen zich die predikatiën genegen toonende, met eene schouwe zich had doen brengen ter plaatse, waar de voorsz. predikatiën buiten de stad Utrecht geschiedden.

Den 1SU Maart is Jakob Transz Snap te llotter-dam veroordeeld tot het zwaard, omdat hij gebroken had het beeld van onze lieven Heer, staande op het kerkhof te Botterdam, en hij door burge-meestcren van Eotterdam daarover aangesproken zijnde, gezegd had: hij moest het hoofd af, de afgod had daar lang genoeg gestaan; omdat hij ook getrouwd was door een minister cn apostaat; omdat hij

-ocr page 40-

ook de nieuwe predikatiën in het openbaar en in het geheim gehoord had.

Den 211 Mei is Jakob Anthonisz te Middelburg ter dood veroordeeld, omdat hij een deel van zijn huis te Koudekerke verhuurd had aan Christoffel de Monnick, minister en leeraar van de Calvinisten, mitsgaders nog binnen zijn huis ontvangen en geherbergd had twee andere pastoors, zijnde apostaten, en hen aldaar had laten prediken op zekeren predikstoel, aldaar met zijne toestemming opgerigt, en die predikatie drie of viermaal had gehoord; omdat ook binnen zijn huis kinderen gedoopt waren, en hij, daar hem verboden was geweest, dit binnen zijn huis toe te laten, eene andere plaats daarvoor had bezorgd; omdat hij ook in twee onderscheidene sermoenen de aalmoezen van de lieden in zijne muts had vergaderd.

Den 1911 Sept. is Noel Adriaense van Middelburg te Brussel veroordeeld om gehangen te worden, omdat hij zou gezongen hebben binnen zijn huis, zoowel bij dag als bij nacht, heretieke psalmen, de predikatiën en conventikelen bezocht, eenige predikanten en diverse apostaten binnen zijn huis geherbergd, daarenboven het nachtmaal op de manier der Calvinisten gehouden en ontvangen had; alzoo genoeg belijdende, een van de voornaamste sectarissen der stad Middelburg te wezen, en ook zeer verdacht van beelden-storming bedreven te hebben.

Den 2° November is Adriaen Adriaensse van Brandwijk te Dordrecht ter dood veroordeeld, omdat hij

-ocr page 41-

— 33 —

geweest was een. van de voornaamsten, om te ontvangen den pastoor van de voorsz. plaats, niettegenstaande hij wel wist, dat hij apostaat was en geen mis meer wilde doen, maar dat hij alleenlijk wilde preeken op de Calvijnsche manier en in wereldlijke kleederen; omdat hij denzelfden pastoor alzoo had hooren preeken op kermisdag van Brandwyk, en hij op andere tijden was voortgegaan in 't hooren van de voorsz. predikatiën, niettegenstaande het verbod van den baljuw, en hij ten verzoeke van den voorsz. pastoor na de predikatie zich bevonden had op het kerkhof met meer anderen, die vier personen hadden afgevaardigd , om te gaan van huis tot huis, en te vragen de onderteekeningen van degenen, die den voorsz. pastoor apostaat wilden houden, roepende hij met luider stem op't voorsz. kerkhof, dat allen, die wilden wezen met den voorsz. pastoor, zouden gaan staan aan de eene zijde, terwijl hij daarna met veel meer anderen het biljet onderteekend had, om te houden den voorsz. pastoor; omdat hij voorts behoord had tot de vier, die van huis tot huis gegaan zijn.

Evenzoo Pieter Jansse, omdat hij op kermisdag te Brandwijk gehoord had de Calvijnsche prediking van den pastoor aldaar in wereldlijke kleederen, en hij had helpen zingen de psalmen op de manier van de sectarissen; omdat hij, niettegenstaande eene ontvangen vermaning, met het hooren van de predikatien van den pastoor apostaat was voortgegaan, en hij had medegewerkt, om dien pastoor te behouden.

2..

-ocr page 42-

— 34 —

Den 2Sn November is Pieter Claesse te Middelburg veroordeeld tot het zwaard, omdat hij voortdurend de predikatien van de Calvinisten gevolgd had, alwaar hij openlijk had afgezworen en verloochend de oude Katholijke religie, doende aldaar zijne belijdenis en gebruikende ook het Nachtmaal naar de manier van de Calvinisten; omdat hij tevens in langen tijd niet geweest was ter biechte en ten heiligen sacramente, maar integendeel er mede had gespot.

Dat vooral de geestelijken zwaar boeten moesten is bekend, en blijke bijv. uit het lot van

Sybrant Jansz, priester en pastoor te Schagen, die den 3011 Mei 1570 te 's Gravenhage veroordeeld is, omdat hij omtrent twintig jaren priester geweest zijnde, na 't laatst gepredikt te hebben met zijn choor-kleed, na 't sermoen hetzelve ehoorkleed op het altaar liad nedergelegd met het voornemen, om dat kleed mitsgaders de oude religie te verlaten en niet weder

D O

aan te nemen; omdat hij ook daarna, in het openbaar gepredikt en kinderen gedoopt had, na de nieuwe religie van Calvinus; omdat hij zijn meisje getrouwd had naar uitwijzen der Calvijnsche traditie, in het bijzijn van eenen Hermannus, die toen te Schagen naar de nieuwe religie preekte, na een van diens sermoenen, en omdat hij van zijne kwade opinie en voornemen niet had willen afgaan.

Evenzoo van Adriaen Jansz van Berekou, priester en pastoor te TJsselmonde, die tenzelfden dage veroordeeld is, omdat hij omtrent tien of elf jaren lang

-ocr page 43-

pastoor te Usselmonde geweest zijnde, de mis op St. Michielsdag in 'tjaar 156G aangeslagen had, en hij, nadat het Heilig Evangelie en het Geloof gezongen was, en hij daarna op den preekstoel binnen die kerk gepredikt had, toen de prediking geëindigd was, uit de kerk was gegaan, zonder de begonnen mis te voleindigen; omdat hij daarna in die kerk gepreekt had op de manier van de gereprobeerde religie, tot omtrent Paschen daaraanvolgende, in wereldlijke kleeding, zonder koorkleed of stole, met gezang van Duitsche psalmen ouder die predikatiën; omdat hij aldaar gedurende dien tijd de kinderen gedoopt, de dooden begraven en de lieden getrouwd had, alles op de manier van de gereprobeerde religie, zonder dat hij van zijne kwade opinien en dwalingen had willen afgaan.

Evenzoo van Wouter Symonsz, priester te Monnikendam, ten zelfden dage veroordeeld, omdat hij, van de Karmelieten orde en priester zijnde, zijne professie en priesterlijken staat verlaten had, en een openbaar leeraar en predikant der gereprobeerde nieuwe leering geworden was, na de sermoenen ook kinderen doopende, soo binnens huis als in het openbaar daar buiten, voegende ook eenige personen als in den echt te zamen; bovenal, omdat hij eenen diaken of dienaar der armen naar de gereprobeerde en gedamneerde religie ontvangen had.

Deze drie zijn veroordeeld om levend verbrand te worden.

-ocr page 44-

Na het gehoorde gelooven wij gaarne eenen ouden schrijver, als hij zegt, dat het onmogelijk wezen zou, te vertellen al de onregtvaardigheden, verdrukkingen, vervolgingen, vangingen, doodingen, banningen , overlasten, verkrachtingen, roovingen en wreedheden, die Al va en de zijnen zoo langen tijd hebben voorgesteld en gedaan tegen de landen, steden, staten en inwoners alhier in het algemeen en in het bijzonder. Niet ligt zal men een met de werkelijkheid geheel overeenkomend tafereel ophangen van het lijden, dat in de dagen van eenen Tapper, Sonnius, Gruwel en hunne geestverwanten, onder de verdrukking om des geloofs wille, hier geleden is.

-ocr page 45-

GELOOFSMOED.

Docli so t'u believen sal

Dat ghy ons nog langer suit Laten in dit ongeval;

Geef ons Heere toch gedult,

En laet uwen wil gescliien:

Want ghy seker en gewis,

Best kont weten en voorsien Wat ons meest van nooden is.

Nederl. Gedenck-Clanck.

Waar de martelaarskroon te verkrijgen is, heeft men zeker eene schoone gelegenheid om geloofsmoed te toonen, maar verkeert men ook in groot gevaar wegens de verzoeking zoowel tot een eigenwillig martelaarschap als tot afval.

Meer dan eens is het in de dagen der vervolging om het geloof gebeurd, dat iemand, die zich zelf in de handen der vijanden van het Evangelie had overgeleverd, daarna wankelde, of zelfs alles herriep, even als er van de zijde der vervolgers dikwijls veel is aangewend, om de belijders van het Evangelie door beloften te bewegen tot ontrouw. Ze-

-ocr page 46-

— 38 —

ker burger te Doornik, zeer geoefend in de kennis der H. Selirift, en van een' vromen wandel, besloot, na in zijn huis vergeefs gezocht te ziju, zich in de handen zijner vervolgers overtegeven, zonder zich te laten terughouden door de tranen zijner huisvrouw, of het afraden van vader, bloedverwanten en vrienden. Hij beschikte dan in drie dagen zijne huisselijke zaken, nam afscheid van de zijnen en gaf zich gevangen. Ook toonde hij eerst groote standvastigheid. Maar toen men hem de afgrijsselijkheid van de allerscherpste gevangenis had doen smaken, en hem dreigde met den wreedsten dood, dien men bedenken kon, geraakte hij eindelijk aan het wanke-kelen, en herriep zijne eerste belijdenis. Waarom? Om in plaats van door het vuur met het zwaard gedood te worden! In diezelfde stad werd een kleedermaker van ketterij beticht en met zijne vrouw gevangen. De vrouw liet zich levend begraven, maar de man herriep alles, en — werd onthoofd. Zware verzoeking was er voor eenen schoolonderwijzer te Oudenaarden. Omdat hij zich naarstig in de H. Schrift had geoefend, werd hij van ketterij verdacht, gevangen genomen en veroordeeld. Aan de eene zijde vreesde hij God en de waarheid, welke hij kende, te verloochenen, en aan de andere zijde iets te belijden, dat hem zeiven, zijn leven, zijne vrouw en vijf kinderen benadeelen zou. Daarom zocht hij zich langs den weg van het regt te redden, en wenschte hij verhoord te worden door de wethouders

-ocr page 47-

— 39 —

der stad, zijne wettige regters, in plaats van door den Inquisiteur van quot;Vlaanderen. Dit gelukte niet, en als hij zich aan eene vrijmoedige belijdenis bleef onttrekken door ontwijken, bezwoer de Inquisiteur hem, dat hij zich niet langer verbergen zou. Het woord des Inquisiteurs, die hem door de II. Schrift opwekte tot eene vrijmoedige belijdenis en rekenschap van zijn geloof, deed zijne vrees wijken; de liefde tot vrouw en kinderen week voor den ijver zijns gemoeds, en terwijl hij in zichzelven zeide: „o Mijn God! 't is nu tijd, sta mij bij naar uwe belofte,quot; wendde hij zich tot den kettermeester met deze woorden: quot;vraag mij nu wat gij wilt, ik zal u rondelijk antwoorden 't geen mij Gods Geest zal ingeven te spreken, en niets verzwijgen.quot; Toen hij eene goede belijdenis had afgelegd, trachtte men hem door allerlei loosheden van den weg der waarheid te brengen, en als geen listen hielpen, was dit de zwaarste aanvechting, dat men hem vroeg; „Hebt gij uwe vrouw en kinderen niet lief?quot; „Gij weet,quot; gaf hij ten antwoord, „dat ik die van harte bemin, en dat mij hunne liefde allermeest benaauwt; ik zeg u met waarheid, indien de geheele wereld louter goud was en mij toekwam, dat ik die zeer gewillig zou overgeven om mijne vrouw en kinderen bij mij te hebben met droog brood en koud water, in gevangenis en smaad.quot; „Verlaat dan uw valsch gevoelen,quot; zeide men daarop, „gij hebt maar een woord te spreken, te herroepen en leedwezen te tooneu; dan zal men

-ocr page 48-

u weer bij uwe vrouw en kinderen laten gaan gelijk voorheen.quot; Maar hij wilde niet, bleef volstandig ten einde toe, en is verwurgd en verbrand. Te Eijssel werd een lid der heimelijke gemeente, Oguier genaamd, met zijne vrouw en twee zonen gevangen. De vrouw liet zich eerst door de monniken tot wederroeping van haar gevoelen bewegen, en zocht ook haren zoon daartoe te brengen. Maar deze riep haar toe: „Ach moeder, wat hebt gij gedaan? Hebt gij den Zoon Gods, die u vrijgekocht heeft, verloochend? Eijlaas, wat heeft Hij gedaan, dat gij Hem zoo hebt onteerd en verongelijkt? Nu treft mij het ongeluk, dat ik meest vreesde! o Mijn God, waarom hebt gij mij dit laten beleven, dat mijn hart doorsnijdt?quot; Deze woorden troffen 'tgemoed der moeder, die tot zichzelve komende haren val met tranen beleed, en eindelijk tot de monniken zeide: „ik wil mijne eerste belijdenis onderteekenen; is 't niet met inkt, dan met mijn bloed.quot; Zij liet zich daarna evenmin door belofte als bedreigingen terugtrekken, en om den Heer verbranden. Is 'tniet aandoenlijk om te lezen, hoe men Cornelis Kooltuyn, priester te Alkmaar, poogde te doen afzien van zijne belijdenis, door te zeggen: „Zoolang gij deze Lutherij aanhangt, zult gij niet veel winnen, gij zult tot geen eer, maar tot schande komen; gij moogt geen goede dagen verwachten, maar altijd gevaar, gelijk gij nu ten deele bevonden hebt. Maar is liet, dat gij u gedraagt als een Katholiek man, gij zult

-ocr page 49-

groot geaclit worden; gij zult goede dagen hebben; ik wil u binnen kort helpen aan eene kerk van honderd gouden kroonen.quot; Hij is doof gebleven voor deze verzoeking. Zeiden wij: maar hoe zou hij zich ook voor honderd gouden kroonen tot verloochening der waarheid hebben kunnen laten bewegen? men zou ons kunnen antwoorden, dat pijnbank en vuurdood daartoe wel eeue drangreden hadden kunnen zijn! Of was het niet de vrees voor lijden, die Pieter Annood, van Antwerpen, in 1561 aanvankelijk deed terugwijken van zijne standvastigheid? Wij lezen van hem, dat hij, een teer man zijnde, de pijnbank meer vreesde dan den dood, en reeds begon te wankelen, totdat de hoop van het leven te behouden en de vrees voor gepijnigd te zullen worden ophielden, en hij moedig in den dood ging.

Hoeveel hebben de vervolgden en veroordeelden niet te lijden gehad, als zij op velerlei wijze aangevochten werden; — en hoevelen hebben niet oogen-blikken van zwakheid en twijfelmoedigheid gekend, of zijn niet werkelijk teruggetreden; maar ook, hoevelen zijn bekrachtigd geworden door Hem, die de zijnen sterkt in den hoogsten nood! Welke heerlijke getuigenissen zijn er afgelegd van de kracht der genade, die daar werkt in de levende leden des ligchaams van Christus! Welke liefelijke taal is er in kerkers en op schavotten uit den mond van VHeeren discipelen vernomen! Ziet, wat men door Jezus vermag en wat Jezus in de zijnen doet!

-ocr page 50-

— 42 —

Allereerst rnst ons oog op de beide eerste martelaars voor de Hervorming in JSTederland, Hendrik Voes en Johannes Escli. Nog was niemand in deze gewesten in hunnen tijd om het Evangelie ter dood gehragt. Nog had niemand den brandstapel hier beklommen! Daar gaan zij in des Heeren kracht! Aan den paal gebonden hefïen zij den lofzang aan, dien zij elkander vers om vers bij beurten toezingen, totdat de vlam hen drong te eindigen. Van den een verhaalt men, dat hij het vuur aan zijne voeten ziende ontstoken worden, gezegd heeft: „dit schijnen mij roozen te zijn, die men onder mij strooit.quot;

In 1524 eindigde Hendrik van Zutphen, terwijl eene woedende schare met woest getier hem omringde, zijn leven in de vlammen met de woorden: „Uw wil alleen is heilig, hemelsche Vader! Vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.quot;

In 1525 riep Jan de Bakker, naauwelijks 27 jaren oud, als hij te 's Gravenhage voorbij 't gevangenhuis naar de strafplaats geleid werd, de gevangenen, die daar om het geloof in den Heer Jezus gevangen zaten, toe: „Lieve broeders, ik heb mijn voet nu gezet op den dorpel des martelaarschaps; hebt goeden moed, als sterke helden van Jezus Christus, opgewekt door mijn voorbeeld! Verdedigt de Evangelische waarheid tegen alle ongeregtigheid !quot; Op die stem werd met een vrolijk geroep, gejuich en handgeklap der gevangenen geantwoord. Zijne laatste woorden waren: „Heer Jezus, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij

-ocr page 51-

doen. o Jezus Christus, Zone Gods, gedenk mijner, ontferm u mijner.quot;

In die zelfde stad antwoordde Wendelmoet Klaes-docliter, eene weduwe uit Monnikendam, toen zij met den dood des vuurs bedreigd werd: „Is u die magt van boven gegeven, ik ben bereid te sterven.quot; Men zeide toen: „ Gij vreest den dood niet, omdat gij ze niet gesmaakt hebt!quot; Zij daarop; „Dat is waar, ook zal ik ze nooit smaken, want Christus heeft gezegd: Indien iemand mijn woord bewaart, hij zal den dood niet smaken in eeuwigheid.quot; Zij is den 2011 November 1527 verwurgd, daarna verbrand.

Te Doornik volhardde iemand, te midden van zware aanvechtingen, in het geloof, en zeide, als men hem telkens in de reden viel: „Zoo gij mij niet hooren wilt, zendt mij weer tot mijne padden, die bij mij in de gevangenis zijn, en mij, als ik zing of bid, niet storen; daar gij, die redelijke schepsels zijt, geschapen naar Gods evenbeeld, mij weigert te hooren, als ik spreek van zijn eeuwig woord.quot; Toen men hem wees op iemand, die zijne gevoelens wederroepen had, zeide hij: „Ik steun op geen menschen; ik heb wel een anderen grond, die mij ophoudt; ik heb Jezus Christus mijn Zaligmaker tot een voorbeeld voor mijne oogen; — terwijl gij mij hebt, doet met mijn ligchaam 't geen u goeddunkt; mijne ziel is niet onder uw gebied.quot;

Te Yperen zag iemand, die om des Heeren naam

-ocr page 52-

~ 44 —

verbrand zou worden, het hout daartoe bijeenbrengen. Men riep hem toe: „Ziet gij 'twel; dat is om u te branden!quot; Waarop hij antwoordde: „Dit is een klein vuur bij 't eeuwige. j\Ta een weinig verdriets zal ik de eeuwige vreugde genieten.quot;

Te Doornik gaven de regters een' ander in de keus, of hij bij zijne belijdenis wilde blijven en met een langzaam vuur verbrand worden, dan of hij verkoos van zijne belijdenis te wijken en onthoofd worden. Blijmoedig antwoordde hij, zonder tijd van beraad te verzoeken: „die mij waardig acht, om zijns naams wil met geduld te lijden, zal mij ook wel begenadigen, dat ik de pijnlijkheid des vuurs zal kunnen verdragen.quot;

Toen aan eenen gevangene te Bergen in Henegouwen de dood werd aangezegd wegens zijn' afval van het Pausdom, dankte hij God, hief eenen Psalm aan, reinigde zijne kleederen van stof en stroo, en zeide tegen de omstanders: „Mijne vrienden, dus zuivere ik mij, omdat ik tot de bruiloft des Lams geroepen ben.quot; Hij is verbrand.

Een ander, tot wien men zeide: „Heb toch mededogen met uzelven, en wilt gij uw leven niet behouden, behoud ten minste uwe ziel;quot; gaf daarop, den spreker voor zijne gunst bedankende, ten antwoord: „Ik heb, dit ziet gij wel, zoo groot een deernis met mij zei ven en met mijne ziel, dat ik, om niets te doen tegen mijn geweten, mijn ligchaam liever overgeve om verbrand te worden. Hierin acht

-ocr page 53-

~ 45 —

ik mij wel gelukkig; want ik lijd niet om mijn boos leven, maar alleen om liet woord van Jezus Christus, om hetwelk alle martelaren hun bloed vergoten hebben, gelijk ik ook hoop te doen.quot;

Dezelfde Oguier, van wien wij zoo even spraken, zeide, terwijl hij aan den paal gebonden werd, tot den beul, die den ouden man met een hamer op de voeten sloeg, om die nader tot den paal te brengen; „Mijn vriend, gij kwetst mij, waarom handelt gij mij zoo hard?quot; Een monnik, die er bij stond, zeide daarop; „o Die booswichten, zij willen den naam van martelaars dragen, en wanneer men ze wat onefi'en aanraakt, dan krijten ze, alsof men ze vermoordde!quot; Toen antwoordde de zoon, die ook ter dood gebragt werd: „ Meent gij, dat wij de pijn of den dood vreezen? Gansch niet. Hadden wij dien gevreesd, wij zouden onze ligeha-men tot dezen smadelijkcn dood nooit overgegeven hebben.quot; Tot zijnen vader had hij kort te voren gezegd; „Zijt goeds moeds, mijn vader, 't zal haast gedaan zijn.quot; In het midden van de vlam, ja zelfs toen het vuur hen van onderen meest verteerd had, hoorden de omstanders hen nog tot elkander spreken, en hoe de zoon den vader nog moed insprak, totdat zij den geest gaven.

In 1557 zeide Angelus Merula, gereed om verbrand te worden, tot zijnen zoon; „Zie, nu is de laatste ure gekomen, waar ik met brandend verlangen naar heb uitgezien. Deze is de dag, welken de

-ocr page 54-

— 46 —

groote God mij genadiglijk vergund lieeft, om met mijn bloed te bezegelen wat ik uit zijn Woord in liet verborgen en in liet openbaar voor de vijanden der waarheid beleden heb. Naar God verlangt mijne ziel, hoezeer mijne vijanden zeggen, dat zij een eigendom des duivels is.quot;

In 1560 zat Jan Herwijnen uit Westvlaanderen, die vroeger een ongebonden leven had geleid, om het Evangelie gevangen. Terwijl hij zat, braken twee dieven, die bij hem lagen, uit den kerker; maar hij weigerde van deze gelegenheid tot ontkomen gebruik te maken, ten deele uit vrees, dat men dit uitbreken den broederen des geloofs zou te last leggen; ten deele, omdat hij zich inwendig meer bewogen voelde om te blijven, dan om te vlugten. Ter dood gaande zeide hij tot het volk: „Dus beloont de ellendige wereld de dienaars des Heeren Jezus Christus. Eertijds, toen ik dronk en klonk, toen ik tuischte en dobbelde, toen ik in alle ongebondenheid en goddeloosheid leefde, was ik buiten gevaar van deze banden; ik was overal welkom en wel gewild! Maar zoo haast als ik mij tot de godzaligheid begon te begeven, werd mij de wereld tot vijand. Sints heeft zij mij bestreden, vervolgd, in den kerker geworpen, en nu voert zij mij ter dood. Maar de dienstkneeht is niet meer dan zijn heer. Naardien zij Hem vervolgd hebben, zullen zij ook ons vervolgen.quot;

Te Ilijssel zeide een vader bij het afscheid nemen

-ocr page 55-

tot zijnen zoon, dio Aveggeleid werd om verbrand te worden; „ Mijn zoon, gaat gij zoo ter dood P11 En de zoon antwoordde, „'tis eene kleine zaak, mijn vader, want nu ga ik leven!quot; Tegelijk met nog drie anderen stervende, eindigde hij met dezen zijn leven in de vlammen onder het zingen van den lofzang van Simeon.

Een Predikant te Yperen, in 15G7 gehangen, zag, terwijl hij op het schavot van het volk afseheid nam, dat er een groot gedruisch ontstond en groote opschudding. Terwijl er niet weinigen voor zijne oogen gekwetst en gedood werden, vermaande hij van den ladder allen tot stilte, beval Gode zijnen geest met gebeden, en leed den dood met geduld.

In hetzelfde jaar werd Guido de Bres, die de Geloofsbelijdenis onzer Nederlandsche Hervormde kerk opgesteld heeft, te Valenciennes gehangen. Iemand, die hem in zijne gevangenis bezocht, vroeg hem, hoe hij met zulk een zwaren keten geboeid, slapen, eten, of drinken kon. „Ik verheug er mij in,quot; antwoordde hij onder anderen. „Zij zijn mij eerlijk. Ik acht ze dierbaarder dan guide ketenen, gouden ringen, en andere diergelijke dierbarejuweelen; want zij zijn mij veel nutter. Ja, als ik 't geluid mijner ketenen hoor, dan dunkt mij, dat er eenig liellijk snarenspel en maatgezang in mijne ooren klinkt. Niet, dat zulks uit den eigenschap van zulke banden komt, maar uit de oorzaak, waardoor ik dus behandeld word, te weten, 't heilig woord Gods.quot;

-ocr page 56-

— 48 —

Onder vele vermaningen tot het volk ging hij met zijnen ambtgenoot de la Grange in den dood, zeggende; „Ik ben zeer verblijd. Nooit bad ik gedacht, dat God mij die eer zou aan doen. Van oogenblik tot oogenblik word ik bekrachtigd, en mijn hart springt op van vreugde in mij. De dood is niets, o Hoe zalig zijn de dooden, die in den Heer sterven ! Het is, alsof mijn geest vleugelen heeft, om zich ten hemel te heffen, waar ik heden genoodigd ben ter bruiloft van mijnen Heer, van den Zoon van mijnen God.quot;

En zouden wij de vier pastoors vergeten, die in 1570 te 's Gravenhage zijn gedood, omdat zij het ware Evangelie gepredikt hadden; van dien eenen, wiens vader hem, toen hij naar de strafplaats geleid werd, toeriep: „mijn lieve zoon, strijd nu vromelijk, want de kroon des levens is u bereidwaarop de zuster des veroordeelde volgen liet: „mijn broeder, blijf volstandig, 't zal niet lang duren, 't eeuwige leven staat voor u open.quot; Deze vier mannen hadden hun doodvonnis, na eene gevangenschap van drie jaren, ontvangen met dankzegging aan God en het zingen van den 16n psalm.

Geloofsmoed is er gezien in die tijden, toen een zeker overheidspersoon weigerde genade te geven aan een1 om zijn geloof veroordeelde. „ Geen genaêzeide hij, „voor zoo hardnekkig een ketter, die noch om den strop, noch om het vuur te ontgaan zijne gezindheid wil verzaken,quot; — „en ik,quot; voegde hij er bij,

-ocr page 57-

— 49 —

„zou om mijns geloofs wil mijn vinger in geen brandende kaars willen steken.quot; *)

Geloofsmoed was er noodig, om ouder die verdrukking, bij al dat lijden, te midden van veelvuldige verzoeking, te volharden, niet alleen in 't aan-gezigt des doods, maar ook voor het laatste oogen-blik. Geloofsmoed was er noodig, om maanden en jaren lang, in voortdurend gevaar, onder allerlei ontbering, vaak van alles beroofd, toch de blijmoedigheid des harten, die door Jezus Christus is, niet te verliezen. Geloofsmoed was er noodig om te blijven werken des daags en dos nachts, overal en ten allen tijde, ijverig in de prediking van het Evangelie, levende voor de schapen van den goeden Herder.

De Heer heeft zijne kracht in vele zwakken betoond.

1) Vgl. verder, om geen anfleren te noemen, Brandts Historie der Reformatie, le deel, die behalve deze nog vele andere bijzonderheden bijeengebragt heeft.

3

-ocr page 58-

ZEGEPRAAL.

Doch wat mach ik my so seer Over deze sacck ontstellen?

Swacke mensch! siet op den Heer,

Wilt al u betrouwen stellen Vast op God en op Nassouw',

En dat elck hem mann'lyck houw', In rechte liefd' en trouw'.

Nederl. G ede nek- Clanck.

Spanjes strijd tegen de vrijheid om den Bijbel te lezen, het Evangelie volgens den Bijbel te belijden, Christus volgens het Evangelie te prediken. Godsdienstoefening te houden naar Gods Woord en niet naar de inzettingen van menschen, deze strijd, teu behoeve der Eoomsche kerk tegen onze vaderen gevoerd, is voor onze vaderen in zegepraal geëindigd. Maar deze zegepraal zou door een strijden met het zwaard des Geestes alleen niet verkregen zijn. Tegen gewapende legerbenden en den sterken arm van het wereldlijk gezag zijn predikatiën toch niet bestand. Gelijk de Hervorming elders onderdrukt is, en de Hervormings-gezinden elders uitgeroeid zijn door zwaard en vuur en allerlei geweldenarij, had dit ook in ons vaderland

-ocr page 59-

plaats hebben kunnen vinden. Even als de zuidelijke gewesten Roomsch zijn gebleven, hadden de noordelijke, indien God het niet anders beschikt had, onder Homes raagt kunnen blijven.

God heeft de noordelijke gewesten vrij gemaakt van de Spaansehe verdrukking en daardoor van Eo-mes heerschappij 1).

Het voornaamste doel van den worstelstrijd onzer vaderen met Spanje was de vrijheid van Godsdienstoefening naar Gods Woord en al wat hiermede in verband staat. Van den beginne hebben de Hervormden hiervoor alles ten offer willen brengen. Welke plakkaten ook uitgevaardigd werden, men liet zich niet dwingen, nadat men eens den dorst naar de waarheid, den honger naar het brood des levens had leeren kennen. Toen de openbare preek ingevoerd was, drong het prediken in de open lucht al verder en verder door. Van de bosschen ging men over naar de velden, de open plaatsen, dorpen, steden, met groote menigte van toehoorders. Onder de eersten, die aldus in 156(3

3.

1

Mogt de dag des heils ook voor de Zuidelijke Gewesten, voor Belgie, spoedig aanbreken.

„Daar heeft liet bloed der eerste martelaars gestroomd. Daar zijn de eerste Bijbels bet talrijkst gedrukt en verspreid. Daar is het Verbond der Edelen gesloten. Daar is de openbare prediking begonnen. Daar heeft de Beeldenstorm een aanvang genomen.quot; Zal daar nog niet eens de heerschappij van Eome wijken voor het licht van 't magtig Bijbelwoord ?

Laat ons goeden moed houden voor Belgie. Uit het kleine kwam wel moer het groote voort.

-ocr page 60-

het Woord Gods gepredikt hebben, staat Herman Modet. Na eene eerste proef eene nieuwe zamen-komst, op eene groote weide bij Gent. Hier maakte men een wagenburg. Op al de toegangen stelde men wachters. Sommigen hadden spiesen, anderen bijlen, of ander wapentuig. Vooraan stonden boekverkoopers, die aan de inkomenden de verboden boeken verkochten. Langs de wegen waren er eenigen geplaatst, die de lieden, van niets wetende, ter preek noo-digden en naar de vergadering zonden. Men maakte spoedig een lioogen stoel van planken op een wagen, als een stellaadje. Modet er op, en hij aan het woord. Daarna psalmgezang. Men goot ook water in een bekken, geschept uit den naasten stroom, en doopte zeker kind, daar gebragt!). Twee dagen

1) In het Antwerpsch Chronijkjc verhaalt de (quot;Roomsehe) schrijver de doopsbediening en de Avondmaalsviering, zooals men haar bij de Hervormden zag, op de volgende wijze:

Anno 15G6 1G Jul ij. — ,,Soo heeft hem den duytsehe Predicant vervordert op 't Laer te trouwen, cleyn eerst geboren kinderkens te doopcn in 't duytsch met gracht water, anders ghcen ccremonien van sonte heylige olie, of 't chrisma daer too besighende, dan seg-gende teghen het knechthien: Abraham ik doop u in den naem des Vaders, des Soons, ende des Heyligen Geest; teghen meysken, dat Sara genoemt wort, desgelijcx, maer de Peelers en Meters gaff hij goet onderwijs van den doop.*' (bl. 75).

's Maandags na quot;Kerstdag „deylden de Calffsterten (zoo sijt hieten) vuyt aen het Volck in haer Nicu Kerck op dese maniere. Daer waren twee Predicanten in de Mollekens Rame, den eenen Bottor Isenbrant, ende gaff de Mans, sittende met tvvaelf aen een Tafel, een stuck Wittenbroets elck besondert, segghende: neemt en eet, dat is

-ocr page 61-

werd hier gepredikt. Daarna elders in Westvlaan-deren. Het woord des Heeren werd verder gebragt. 't Moest ook in Holland gehoord worden. Den 8n Julij kwamen zes der voornaamste burgers der stad Amsterdam bij elkander met Jan Arendsen, welbekend dienaar des Evangelies uit dien tijd; — maar niet in de stad zelve, in hare nabijheid, in het riet, om over de invoering der openbare preek in Holland te beraadslagen. Jan Arendsen doet liet gebed, een zeer aandachtig en vurig gebed, met zachte stem. God biddende, zijnen Heiligen Geest in het midden van hen neder te zenden, om te besluiten hetgeen het meest tot zijne eere dienen mogt. Na hot overwegen der zwarigheden heeft men alle gevaar en vréeze des doods aan ecne zijde gesteld, en gezamenlijk besloten, dat men de openbare preek ook in Holland zou beginnen. Onder vele moeijelijkheden is dit voornemen ten uitvoer gebragt. Den 21n Julij 1566, op eenen Zondag, zag men te Overveen bij Haarlem, eene groote

liet Lichaem Christi, dat voor ons sonden geoffert is acn den stam des cruyseen; desgelijck seyde hij over den quot;Wijn in eenen silveren Beecker in plaets van eenen kelek. Een anderen, genoemt Mr. Joris een Vlaminek, deelde oock op dese maniere vuyt, de Vrouwen ende Jonghe Dochters elcke reyse met twaelf t' seflens aen de Tafel sit-tende, ende als zij genoeh ghegeten hadden en gedroneken, stonden sij op, en dan qnamper weder twaelf ander. Dit deurde van smorgens tot t' savonds. Hier en tusschen stont een van haer valsehe Predi-canten op eenen stoel, verhalende de Passie des Heeren alsoo lanek als dit nachtmael was gedurende.quot; (hl. 103.)

-ocr page 62-

— 54 —

menig-te. Sommigen uit Amsterdam waren daar over de grachten gezwommen, andere weder met schuiten ter hulp gesneld; de meesten hadden den geheelen nacht, bij gebrek aan een ander verblijf, op het veld geslapen. Eindelijk kwam de Predikant, Peter Gabriel, en sprak, nadat men gezongen en gebeden had, over Eph. 2:8-10; en dat, hoewel hij zeer kleinen zwak van persoon was, omtrent vier uren lang, in een brandenden zonneschijn. Openbare prediking verder op dezelfde wijze bij Alkmaar, Amsterdam, Buiksloot, Enkhuizen, Delft, in den Haag, Utrecht, Leijden, en met de vrijmoedigheid vermeerderde de zegen van 't hooren. Dat het eene gevaarlijke zaak was, aldus te prediken, gevoelt men; maar de Heer was met de zijnen. 1'ranciscus Junius predikte in het Limburgsche op het open veld. Digt achter hem staat een man, die met een jagtspriet gewapend hem den dood gezworen heeft, indien hij hem slechts zoo nabij komen kan, dat hij hem onder zijn bereik heeft. Dien mensch heeft God bewogen, zoodat hij de preek met een bedaard gemoed heeft aangehoord.

Maar wat zou de openbare preek hebben kunnen uitrigten tegen de magt van legers en overheersching des gewelds, indien God de harten van vele aanzienlijken niet had geneigd tot de zaak, voor welke vele martelaars hun bloed gestort hadden? Door Gods beschikking zegevierde langzamerhand in deze noordelijke gewesten de Hervorming, die zich in de

-ocr page 63-

zuidelijke niet heeft kunnen staande houden, en waar eerst nog tegenstand was, werden later de deuren geopend 1). De strijd is geëindigd in zegepraal voor Willem van Oranje en die aan zijne zijde stonden ter wille van het Woord Gods 2).

Als een Mozes heeft deze held de Hervormden, die ter dood toe onderdrukt werden, uit het slavenhuis geleid. De Heer zelf heeft hem geroepen tot het goede werk, hetwelk God voorbereid had, opdat hij er in wandelen zou3). De vrijheid van ons land is op de innigste wijze met zijne geheele persoonlijkheid en werkzaamheid verbonden, en wel met regt wordt van hem gezegd, dat hij de ware Eeligie, mitsgaders de Privilegiën van den Lande wederom ingevoerd en in zijn ouden staat gebragt heeft3).

1

Eene belangrijke bijdrage tot de juiste kennis van zaken te Amsterdam, vindt men in de Resoluiien der Amsierdamsche Vroedschap, hij den aanvang van de openbare prediking der Hervormden te Amsterdam, medegedeeld door Dr. P. Sclieltema, in de Berigten van het Hist. Genootschap te Utrecht, IV. 2 hl. 58—108. Na de lezing stemt men Dr. Sclieltema gaarne toe, dat deze besluiten zich aanprijzen door eene gematigdheid, welke men naauwelijks in die dagen en omstandigheden zou durven verwachten.

Hoe het zich te Utrecht heeft toegedragen, zie men bij den Hoogl. Koyaards, Gesch. der Herv. in de stad Utrecht, Ned. Archief voor Kerk. Gesch., VI. 147 enz. VII. 211 enz.

2

Groen v. Prinsterer. Handb, I. 129.

3

Het Wilhelmus van Nassouwe, dat in den Hervormingstijd hier in zoo veler mond was, mag thands niet worden vergeten. Het moet zijne plaats vinden onder de Bijlagen.

-ocr page 64-

— 56 —

De zware tijden, uit den tegenstand tegen de plakkaten, de Inquisitie en de Bisschoppen geboren, door den Beeldenstorm met nieuwe kracht te voorschijn geroepen, zijn door Gods genade eindelijk voor Noord-Nederland geweken. De Unie van Utrecht, in 1579 tot stand gekomen, bragt de verstrooiden bijeen, en de afzweering van den Koning van Spanje, 20 Julij 1581, zette de kroon op het werk.

Een nieuwe dag begon.

Daarna nog wel veel strijd. quot;Volkomen vrede en erkende onafhankelijkheid wel niet voor 1648. Maar de vrijheid, om welke de strijd begonnen was, had men in 1581 verkregen.

Zien wij dan ten laatste ons land vrijgevochten * en vergelijken wij den toestand van ons vaderland na de afzweering van Philips met den toestand, die zestig jaren vroeger hier gezien werd, vergelijken wij 1581 met 1521, dan zeggen wij ; welk een ommekeer! Dan roepen wij uit: het is God, die licht gegeven heeft uit de duisternis. Als wij dan deze noordelijke gewesten ten laatste vrijgevochten ziende, nog eens de woorden voor ons nemen, die door Marcelis van Zegerscappelt in 1525 aan ïloris van Egmond geschreven werden; „Men doet dagelycx alhier groot informacien up de Luterianen, zoe t1 Amsterdamme, te Delft, te Leiden ende elders,quot; en wij lezen dan hetgeen hij daarop volgen laat: „ende sal den key-ser redelycken vele costen, macr wat zijnder k. m. daer by hier naer profl'yteren sal, en weet men noch

-ocr page 65-

niet,quot; dau zeggen wij: Het heeft zijnen zoon een keurig deel van zijn gebied gekost, waar de vrijheid van Godsdienst, door hem vervolgd, tot heden haar asyl gevonden heeft.

Om de vruchten eener zegepraal te blijven genieten, moet men vaak blijven strijden voor haar genot. Zoo is het ook met ons.

Paus Paulus IV verklaarde in 1559, bij de vaststelling van nieuwe Bisdommen in ons land, de Hervorming voor een werk van den vijand des mensche-lijken geslachts. Paus Pius IX deed hetzelfde in 1853.

Philips II werd door den eerstgenoemde zijn lieve zoon in Christus genoemd, en die nu de Ne-derlandsche Protestanten te vuur en te zwaar vervolgde, om zulke ketters als wij zijn te verdelgen, en om ons land weer geheel aan den Pausselijken Stoel te onderwerpen, zou zeker onder de meest beminde zonen van den Paus eene plaats vinden.

Eome is nog het oude Eome, en de Paus is dezelfde in de negentiende als in de zestiende eeuw, al draagt hij nu een anderen naam.

Vrienden van Luther, van Zwingli, van Calvijn, er is bloed, veel bloed vergoten, voor dat wij hier de vrijheid hadden, om den Pijbei te mogen lezen, Gods Woord te mogen hooren, Jezus Christus te mogen belijden als den eenigen Heer, Middelaar en Zaligmaker.

Onze godsdienstvrijheid is met bloed gekocht. Wat

3,.

-ocr page 66-

— 58 —

geheel in Homes geest de „verdoemde vrijheid van conscientiequot; genoemd werd, is verkregen ton koste van duizende slagtoflers.

Wat men door bloed verkrijgt mag niet ligtvaar-dig op het spel Avorden gezet, tenzij het niet waard is, dat men er voor sterve. Dit is echter liet geval niet met de vrijheid om den Bijbel te mogen lezen, Gods Woord te mogen hooren, Jezus Christus te mogen belijden.

Deze vrijheid hebben wij nu.

Zullen wij haar behouden?

Zal ons vaderland haar na vijftig, na honderd jaren nog bezitten?

Laat ons waken.

De vijand van het Koningrijk Gods loert op de kinderen Gods. De leugengeest verleidt velen. De waarheid moet door ons aangenomen, beleden, verdedigd, gehandhaafd worden.

Laat ons haar aannemende, belijdende, verdedigende, handhavende, één zijn in en door den Heer Jezus Christus, en met het oog op de vrome martelaars en godvreezende strijders voor het geloof van'sHee-ren gemeente dit oude woord in gedachtenis houden:

o Wel geluckig land! dat voortbrengt zuleke vromen, En ongcluckig weer, wanneer s'ons zijn ontnomen.

Een teeeken van de straf die ons hangt over 't hoofd.

Doet boet' in tijds, o mensch! In Christi woord gelooft.

{Nederl. GedencJc- Clanclc.)

-ocr page 67-

BIJLAGEN.

i.

BEIEP VAN KEIZER KAREL V AAN HET HOF TAN UÏHECHT.

Overwegende, dat niettegenstaande de uitvaardiging der plakkaten, door ons voor dezen gegeven op het punt der uitroeijing van de dwalingen eu ketterijen, die in onze landen aan deze zijde voort-woelen, de voorz. dwalingen en ketterijen niet ophouden en nog niet geheel en al uitgeroeid zijn; en wenschende onze onderdanen te bewaren en te houden in de gehoorzaamheid aan onze moeder de heilige kerk en onze oude godsdienst, volgens de instellingen en ceremonien van den heiligen aposto-lischen stoel; zoo hebben wij bevolen en gegeven andere plakkaten, die u zouden toegezonden worden met dezen, en bevelen u, dat gij die terstond doet bekend maken, onderhouden en in acht nemen, procederende en doende procederen tegen de overtreders door executie der straflen, daarop gesteld. Bovendien hebben wij goedgevonden, besloten eu bevolen,

-ocr page 68-

_ 60 —

dat in elk land zullen gecommitteerd worden zekere inquisiteurs, om informatie te nemen tegen hen, die besmet zijn van eenige sekte, dwaling of ketterij , er mede belast of er grootelijks van verdacht, en tegen hen te procederen volgens de commissie, die zij daarvan hebben door den last van onzen H. Vader, den Paus, en dc instructie, die wij hun zullen doen geven, van welke u een duplicaat zal gezonden worden; u bevelende en wel uitdrukkelijk gelastende, dat — gij den voorz. inquisiteurs zult geven alle gunst, hulp, inlichting en bijstand tot

de uitvoering van hunne voorz. commissie,--

want het is onze bepaalde intentie, door alle middelen — de voorz. sekten uit te roeijen.

Uit onze stad Maastricht, den laatsten dag van Tebruarij 1545.

(Get.) Karet,.

(Lager stond) Vekkeycken.

Zie Archief voor KerJc. en Weréldl. Gesch. van J. J. Dodt van Flenshurg, V. 310, waar deze brief in het franseli te vinden is.

-ocr page 69-

— Gi

ll.

HET LIED VAN LUTHER OP DEN MARTELDOOD VAN HENDRIK VOES EN JOHANNES ESCH.

Een nieuwen lofzang heffen we aan,

Gewijd aan God den Heere.

Wij zingen 't geen Hij heeft gedaan

Tot zijnen lof en eere.

Te Brussel, Neerlands stedenkroon.

Spreidde in twee jonge braven De Heer zijn wondermagt ten toon,

Die Hij met zijne gaven Zoo rijkelijk versierde.

EIN LIED VON DEN ZWEIJEN MAKTYREKN CHRISTI ZU BRUSSEL, VON DEN SOPUISTEN ZU LÖTEN VEBBEANNT, GESCHEHEN IM JAHK 1523.

D. Maktinus Luther.

Ein neues Lied wir hebcn an.

Das walt Gott, unser Herre!

Zu singen was Gott liat gethau,

Zn seinen Lob und Ehre.

Zu Brüssel in dem Nicderland,

Wol durch zween jungen Knaben,

Hat er sein quot;Wunder-Maclit bekannt.

Die er mit seiren Gaben So reicUich hat gezieret.

-ocr page 70-

Johannes heette de een met regt,

Zoo rijk aan Gods genade,

En de ander Hendrik, zeer opregt. Een Christen, rein van 't kwade. Zij hebben, scheidend van deez aard.

De hemelkroon verworven.

Daar ze als Gods kindren, vroom en waard,

Zijn voor zijn woord gestorven,

Zijn martelaars geworden.

De Aartsvijand sleurt ze in boeijen voort;

Door dreigen en versehrikken Eischt hij het looelmen van Gods woord,

Met list en looze strikken.

Hij bragt uit Leuven tot dit spel,

Een tal Sophisten zamen;

Hun kunst vermogt niets evenwel,

De Geest kwam hen beschamen. Zij hebben niets gewonnen.

Der erst recht wohl Johannes hcisst,

So reich an Goites Hulden,

Sein Bruder Heinrich nach dem Geist

Ein rechter Christ ohn' Schulden, Von dieser Welt gescheiden sind.

Sic han die Kron' envorhen;

Recht wie die frommen Gottcs-kind',

rür sein Wort sind gestorben.

Sein Martrer sind sie worden.

Der alte Feind sie fangen liess,

Erschreckt sic lang' mit Drauen; Das Wort Gott's man zu leucken hiess,

Mit List auch wolit' sie tiiuben. quot;Von Loven der Sophisten viel,

Mit ihrer Kunst verloren Versammlet' er zu diesem Spiel.

Der Geist sie macht' zu Thoren; Sic kunntcn nichts gewinnen.

-ocr page 71-

— 63 —

Zij zongen zoet, zij zongen zuur,

Beproefden vele listen.

De knapen stonden als een muur.

Verachtend de Sophisten. Het d'ouden vijand zeer verdroot.

Dat hij was overwonnen Door zulke jongren; hij zoo groot.

Uit toorn op wraak bezonnen. Bedacht hen te verbranden.

Ze ontroofden hun het kloosterkleed, Hunne ordning ze ook ontnamen. De knapen waren ras gereed, En spraken vrolijk : Amen ! Zij dankten hunnen Vader, God,

Zij werden nu ontslagen Van 's duivels huichlen, spel en spot,

Waarmee door he'lsehe lag-en •gt; * -

Hij t menschdom wil bedriegen.

Sie sungen süss, sie sunken sau'r,

Versuchten manche Listen, Die Knaben standen wie ein Mau'r,

Verachtten die Sophisten. Dem alten Feind das sehr verdross.

Das er war überwunden Von solchen Jungen, er so gross;

Er war voll Zorn von stunden, Gedacht', sie su verbrennen.

Sie raubten ihn das Klosterkleid;

Die Weill' sie ihn aueh namen:' Die Knaben waren dess bereit,

Sie sprachen fröhlich, Amen; Sie dankten ihrem Vater Gott,

Dass sie los sollten werden Des Teufels Larven, Spiel und Spott,

Darinn dnrch falsch' Geberden, Der Welt er gar betreuget.

-ocr page 72-

— 64 —

Genadisr scliikt liet nu de Heer

O

Dat zij regt Priesters worden, Zichzelven ofl'ren, Hem ter eer,

Gaan in de Christen-orden:

Der wereld afgestorven zijn.

De liuiclilarij verdreven,

Ten hemel ingaan, vrij en rein,

Van priesterdwang ontheven;

Zulk speelgoed laten ze achter.

Men schreef hun voor een klein geschrift.

Dat men hen zelf liet lezen. Hun teekning heeft daarin gegrift

Wat huu geloof mogt wezen. Hun grootste dwaling deze was:

//Men moest op God slechts bouwen, De mensch bedriegt op iedren pas.

Dien moet men niet vertrouwen.quot; Dus moest de vlam hen dooden.

Da schiclcts Gott durcli sein' Gnad also,

Das sie recht' Priester worden,

Sich selbst ihm mussten opffern da,

Und gehn in Christen-Orden, Der Welt ganz ahgestorben seyn,

Die Heucheley ablegen,

Zum Himmel kommen frey und rein.

Die Möncherey ausfegen, Und Menschentand hie lassen.

Man schrieb ihn fiir ein Brieflein klein,

Das hiess man sie selbst lesen: Die Stück' sie zeichnten alle d'rein.

Was ihr Glaub' war gewesen. Der höehste Irrthum dieser war: Man muss allein Gott glauben; Der Mensch leugt und treugt immerdar,

Dem soil man nichts vertrauen. Des mussten sie verbrennen.

-ocr page 73-

Twee groote Vuren stookten zc aan,

Waar zij de knapen bragten.

Men bleef verbaasd voor 't wonder staan,

Dat zij de pijn verachtten.

Zij wierpen vrolijk zich daarin,

Met tot Gods lof te zingen.

De nioed werd den Sophisten min

Bij deze wondre dingen,

Waardoor zich God deed kennen.

Die schimp berouwde hun te laat.

Zij wilden 't graag schoon maken. Zij roemden niet op de euveldaad,

Verbergden liefst die zaken.

Wier schande in 't harte beten liet.

Zij klagen 't hun genooten.

Nogtans de Geest, verzwijgt het niet.

Het Abels bloed, vergoten.

Dat moet den Kain melden.

Zwey grossen Feu'r sie zündten an,

J)ie Knabcn sic herbrachten,

Es nam gross Wunder jedermann,

Dass sie solch' Pein verachtten; Mit IVeuden sie sieh gaben drein,

^lit Gottes Lob und Singen.

Der Muth ward den Sophisten klein,

Fiir diesen neuen Dingen,

Dass sieh Gott liess so mereken.

Der Sehimpf sie mm gereuet hat;

Sie wolltens gern seliön machen. Sie thürn nicht rühmen sieh der That,

Sie bergen fast die Sachen.

Die Schand im Herzcn beisset sie,

Und klagens ihren Genossen:

Doch kann der Geist nicht schvveigen hie:

Des Habels Blut, vergossen,

Es muss den Cain melden.

-ocr page 74-

— 66 —

Hunne asch, zij wil niet laten af,

Zij stuift naar allen lande.

Hier helpt geen kuil, geen groeve of graf.

Zij brengt den vijand schande.

Dien hij bij 't leven door den moord

Tot zwijgen had gedwongen,

Moest hij, nu dood, aan eiken oord,

Met aller stem en tongen Zeer vrolijk laten zingen.

Nog moest hun 'tliegen dienstbaar zijn,

Om 't moordfeit op te smukken. Zij gaven zich een valschen schijn,

Om wroeging te onderdrukken. Die heilgen Gods, ook na hun dood

De laster hen niet spaarde.

Zij zeggen : in den laatsten nood.

De knapen nog op aarde Bekeerd zich zouden hebben.

Die Aschen will nicht lassen ab;

Sie staubt in allen Landen.

Hie liilft kein Baeh, Loch, Grub noch Grab;

Sie macht den Peind zu schanden.

Die er im Leben durch den Mord

Zu Schweigen liat gedrungen.

Die muss er todt an allem Ort,

Mit aller Stimm' und Zungen,

Gar fröhlicli lassen singen.

Noch lassen sie ihr Lügen nicht,

Den grossen Mord zu schmücken;

Sie geben für ein falsch Gelicht,

Ihr gVissen thut sie drücken.

Die HeiPgen Gott's auch nach dem Tod

Von ihn'n gelüstert werden;

Sie sagen, in der letzten Noth,

Die Knaben noch auf Erden Sich solln haben umkehret.

-ocr page 75-

— 67 —

Doch laat lien liegen immermeer,

't Is vruchtloos ondernomen. Wij zullen danken God den Heer,

Zijn woord is weer gekomen. De zomer is haast voor de deur.

De winter keert zijn gangen, De teedre bloempjes krijgen fleur.

Hij, die 't heeft aangevangen, Hij zal het wel voleinden. Amen.

Die lass' man lügen immerhin;

Sie habens keincn Frommen. Wir sollen danken Gott darinn;

Sein AVort ist wieder kommen. Der Sommer ist hart vor der Thür,

Der Winter ist vergangen, Die zarien Bliimlin gehn herfiir:

Der das hat angefangen,

Der wird es wohl vollenden. Amen!

Men vindt het lied van Luther, medegedeeld door den Hoogl. Kist, in het Archief voor kerk. gesch. V. bl. 466—470. Gaarne hadden wij ook de daar te vinden hollandsche vertaling van den Hoogl. Siegenbeek, bl. 473—477 overgenomen, maar wij werden hierin belemmerd door den Boekhandelaar, aan wien daartoe verlof moest gevraagd worden. De lieer L, van Hoogeveen Sterek te Montfoort heeft nu de goedheid gehad, de vertaling, die wij thands mededeelen, te vervaardigen , opdat zij, die het oorspronkelijke niet kunnen verstaan, en de vertaling van den Hoogl. Siegenbeek niet bij de hand hebben, ten minste iets zouden kunnen genieten van Luthers lierzang. Men vergete niet, dat de vertaler eenigzins gebonden is geweest aan en door den vorm van het oorspronkelijke, daar hij het eigenaardige van Luther

zooveel mogelijk bewaren wilde. ) _

*

-ocr page 76-

— GS —

III.

BRIEF TAN LUTHER AAN DE CHRISTENEN IN NEDERLAND.

Aan alle lieve Broederen in Christus, die in Holland , Braband en Vlaanderen zijn, benevens alle ge-loovigen in Christus, genade en vrede van God onzen Vader en van onzen Heer Jezus Christus.

Lof en dank zij den Vader aller barmhartigheid, die ons in dezen tijd zijn wonderbaar licht weder zien laat, dat tot heden om onze zonden verborgen is geweest, die ons aan dc afgrijsselijke magt der duisternis heeft laten onderworpen zijn, en zoo smadelijk dwalen en den Antichrist dienen. Maar nu is de tijd wedergekomen, dat wij de stem der tortelduiven hooren en de bloemen in ons land opgaan (Hoogl. 3:11, 12); welke vreugde gij, mijne geliefden, niet alleen deelachtig zijt geworden, maar gij zijt ook de voornaamsten geworden, aan wie wij zulk eene vreugde eu wellust beleefd hebben. Want u is het voor de geheele wereld gegeven, niet alleen het Evangelie te hooren en Christus te belijden, maar ook de eersten te zijn, die om Christus schande en schade, angst en nood, gevangenis en gevaar leidt, en nu zoo vol vrucht en sterkte geworden zijt, dat gij het ook met uw eigen bloed begoten en bekrachtigd hebt; daar bij u de twee edele kleinodiën van Christus, Hinricus en Johannes , te Brussel hun leven gering geacht hebben, opdat Christus met zijn woord zou geprezen worden, o Hoe verachtelijk zijn die twee zielen ter dood ge-bragt, maar hoe heerlijk en in eeuwige vreugde zullen zij met Christus wederkomen, eu regtvaardig oor-

-ocr page 77-

— 69 —

deel en degenen, door wie zij nu met onregt geoordeeld zijn. Ach welk een nietig ding is liet toch, door de wereld geschandvlekt en gedood te worden voor hen, die weten, dat hun bloed kostelijk (Ps. 9:13; 72:14) en hun dood dierbaar is voor Gods oogeu, zooals de Psalmen zingen (116 :15)! Wat is do wereld tegen God? Welk een genot en vreugde hebben alle engelen gezien aan deze twee zielen. Hoe gaarne zal het vuur hen van dit zondig leven tot hun eeuwig leven, van dezen smaad tot do eeuwige heerlijkheid geholpen hebben? God zij geloofd en in eeuwigheid gezegend, dat wij beleefd hebben regte heiligen en waarachtige martelaars te zien en te hooren, wij die tot heden zooveel valsche heiligen beleefd en aangebeden hebben. Wij hier zijn tot heden nog niet waardig geweest, Christus zulk een dierbaar kostelijk offer te worden; ofschoon van onze leden velen niet zonder vervolging zijn geweest en nog niet zijn. Daarom, mijne allergeliefdsten, weest getroost en vrolijk in Christus, en laat ons zijne groote teekenen en wonderen danken, die hij heeft aangevangen onder ons te doen. Hij heeft ons daar frisch nieuwe exempelen van zijn leven afgebeeld. A1u is het tijd, dat het rijk Gods niet besta in woorden, maar in de kracht. Hier leert men, wat het beteekent: weest vrolijk in de verdrukking (Rom. 13:12). Het is een kleine tijd, (spreekt Jesaja, cap. 54; 7), dat ik u verlaat; maar met eeuwige barmhartigheid wil ik u aannemen. En de 91. Psalm v: 14, 15: Ik ben, spreekt God, met hem in verdrukking; ik wil hem redden, en wil hem in eere zetten; want hij heeft mijn naam beleden. Dewijl wij dan de tegenwoordige verdrukking zien, en zoo troostvolle beloften hebben, zoo laat ons ons hart vernieuwen, goeds moeds zijn, en ons met vreugde voor den Heer laten slagten. Hij heeft het gezegd, Hij zal niet liegen: Ook de haren

-ocr page 78-

— ZO-

op uw hoofd zijn allen geteld (Matth. 10 : 30). En ofschoon de tegenstanders deze Heiligen voor Hus-siten, AV iclefiteu en Lutheranen zullen uitmaken, en zich op hunnen moord zullen beroemen, dat moet ons uiet^ verwonderen, maar des te meer sterkeu ; want Christus' kruis moet lasteraars hebben. Maar onze regter is niet verre, hij zal een ander oordeel vellen; dat weten wij, en zijn er zeker van.

Bidt voor ons, lieve Broeders, en onder elkander, opdat wij den een den ander de getrouwe hand reiken, en allen in eenen geest aan ons hoofd Jezus Christus vasthouden, die u met genade sterke en toebereide tot eer van zijnen heiligen naam, aan welken prijs, lof en dank zij toegebragt door n en alle creaturen in eeuwigheid, Amen.

Uw

MAKT. LUTHER. D.

Deze brief verscheen in druk onder den titel: „Die Artikel, warumb die zween christliche Angustiner jUünch zu Brüssel ver-brannt sind, sompt einera Sendbrief D. Mart. Lutli. an die Christen in^ Holland nnd Brabant. Wittenb. 1523.quot; Ook afzonderlijk: „Ein Brief an die Christen in Nidderland. M. Luther, s. 1. e. a. An die Christen in Holland nud Brabant. 1523. 4°.quot;

Zie de Wette, Dr, M. Luthers Brief e, Sendschrel hen und Beden* lien. II. 302.

-ocr page 79-

— 71 —

IV.

„waeeach'itche 510nümeuten, ofte laetste adieu en af-sche-ïd bmeven tan meer-gemelde Mk.

Herman Schixckel. Naer-geeaten en toe-

gesonden aen syn huysvrou en kinderen.

A0. 1568.quot;

1.

Aen syn lichte Vrou ofte Wyf.

„Myn Wtvercoorcn Huysvromvc, Alclerliefste en Dierbaerste Pandt, dit Schryve ick V. E. tot den laetsten Adicu-Brief, voor myne verhuysinge uyt dese Werelt, want op morghpn ben ick bescheyden om na Huys by onsen Hemelschen Yader tereysen, daer ick lioope en niet en twyfl'ele (naer de beloftenisse die liy ons by Synen Eenigen Soone onsen Oppersten Priester en 11 eer e -fes urn Christum gedaen heeft) inde Yersamelinge der quot;Wtverkooren, uwe toe-komste te verwachten; Daer en tusschen, so lange als het hem Gebenedyt believen sal u inde wege ende Pel-grimagie deser wilde Woestyne te laten blyven, hebbe ick hem gliebeden ende bidde als noch sonder ophouden, dat hy u wil wesen een behoeder, voorstander ende Leyds-man, die V. E. op alle de wech uwes Pelgrimagies en Vremdelinckschap wil bewaren en uwe wegen effenen, dat ghy uwen Voet niet en stootet, ende daer door ten val komet, dat hy li oock in geen onrechte Wegen en laet dwalen, maer altyt behouden op den Eeehten Wegh tot den Va-derlande, ende u beschutte voor alle wreede Beesten ofte Moorders, die V. E. soude moghen porren in uwe wandelinghe te verhinderen. Ick bidde u nemet

-ocr page 80-

— 72 —

ray inder Liefde af, dat ick u seggen sal, ghy weet uyt de Leringe des Heyligen Apostels Pauli I. Corinth. 7. ende I. Timoth. 5. uwe vryheyt die ghy hebt,ende wat u te doen staet, naer uwes Mans af-scheyden, dese vryheydt en benyde ick u-1. niet; Maer ist, dat ghy u weder ten Huwelycken staete begevet, soo bedenckt u wysselick, en siet, wien dat ghy u sel-ven toe-voegt, om uwe Kinderkens wille, die u door Godes Genade, uyt myne Lendenen gegeven zyn;

ant ghy moet nu alle uwe neerstigheyt daer toe aen-weuden, om die in Godes Gerechtighe kennisse op te voeden, ende in synen wegen te stueren, alsoo u Paulus dat uytverkooren vat Gods leert I. Timoth. 2. ende elders. Een dinek bidde ick ende beveele het u oock, nae 't Recht dat my over u gegeven is, soo lange als ick in den Lichame woone, te weten dat ghy u met allen vlyte beneersticht om V. E. te wachten voor de verderffelycke Secte der Wederdoperen, die niet op en houden, alle weghen ende straeten door te loopen, om een ygelycke die sy mogen tot haer bliniheyt te trecken. Ghy weet hoe yverich ick p altoos gheweest sy, om u ende alle die my bevoolen waeren, daer voor te waerschouwen. Ende dit is een groote verzwaringhe van myne sorghe, die ick in myner herte draege; Dan die Barmhertighe en goedertieren Heere ende Vader sal V. E. hier in oock, als iu alle andere peryckulen, behoeden; Hout u al-tyt by de Oprechte Leera der Wtverkooren en oprechter Ghristelycke Ghemeente, welcke ons achtergelaten is by de Heylige Propheten ende Apostelen, ende haere naer-volgers. Aengaende de sorghe onser Kinderkens neemt daer inne te hulpe voor al deu Eeuwighen Vader der Lichten, van wien alle goede giften en volmaeckte gaven syn neder-dalende, ende naer hem de goede Luyden, die onse Groot-Moeder, de sorghe onser Kinderen bevolen heeft; mitsgaders

-ocr page 81-

— 73 —

tot u nemende mynen Lieven ende ghetrouwen Broeder B. II. ende gebvuyct haren raed inde opvoedinge van dien, wandelt toch vroom, op dat ghy int eynde tot den voor-gestelden prys komen moocht, daer ghy ray in alle blyschapt van alle droefheyt verseheyden vinden suit, gelyck ick niet en twyffele aen de Genade Godts. De Heere sy met u by den welcken ick hoofie morgen te rusten, ontlast synde van alle zwaricheyt. Geschreven in de Huysinge myner ver-soeekinghe, op den 22el1 July , 't welek is den lesten dach van de vyfthiende weeck mynder Gevanckenisse, die ick (Gode sy lofl') om geen schandelycke feyten geleden hebbe, waeromme ick oock met goeden vrede van hier vaeren sal, als den ouden Simeon, om met myn aenghesichte te aenschouwen, des Heeren ons Eeuwigen Vaders Heerlyckheyd; Groet my myn Ouders Vader ende Moeder, met mynen Broeder ende Susters, ende onse Groote-Moeder, uwe Moeders Sus-ters ende Broeders, met eenen ITeylighen groete inden Heere, gheschreven by uwen Geaflectioneerde en beminden Man

Hekman Schinckel, A°. 1568.quot;

Laecjer stont hj-gevoeckt het na-volgende.

„Dat hebbe ik V. E. gheschreven weerde en lieve Huysvrouw, ende ick sonde u noch van andere saec-ken wel wat breder hebben onderrigt, maer ick en heb niet eer Pen, Inckt ende Papier konnen krygen, dan gister ontrent de middach, want ick hadde daeroni gebeden, om u een weynich te weech-waerts te helpen in onse reeckeningen, hetwelk ick (so veel my moghelyck gheweest is) na myn beste wetenschap en kennisse ghedaen hebbe, men sal de rekeningen scherper moeten deur sien, doch altyd sal V. E. desemyne

4

-ocr page 82-

— 74 —

rekenschap da er toe dienen, dat ghy daer aeu salt konnen meroken, hoe na ghy by cans suit mogen by koomen; Want het en sal nimmermeer veel schelen. Onder myn lleken-boeckeu synder twee, een lanck-werpige, en de een smal: In 't een van dese twee dat door de Kaffetory ghenaeyt is, heb ick geschreven den Geboorte-dach van onse Kinderkens, mitsgaders de nyre van dien, wilt hier by teeckenen (als ghy 't Boeck weder hebt) desen dach mynes vertreckings, ende voor onse tedere Spruytjes en kleine Kinderkens dat voorz Boeck bewaeren, tot een memorie en ghe-heuchenisse van haren lieven Vader: Ick hebbe hier aeu elck van dese Kindertjens een luttel gheschreven, om my daer by te gedencken; Adieu nu o Beminde Huysvrouw! tot dat wy malkander in Godes ilycke weder sullen sien: Geschreven op mynen Sterfdach den xxm. July 1568.quot;

„Den H. Apost. Pauli I. Timoth. 4. 7. 8.quot;

„Ick hehhe den goeden siryt ghestreden, ick hebbe den Joop ge-eyndight, ick hebbe het Geloove behouden; Voorts soo is mywegh geleyt de Kroone der Gerechtigheyd j welcke my de Heere de Rechtveerdige Hechter in dien dage geven sol, ende niet alleen my, maer oock alle den genen, die syne verschyninge lief gehadt hebbenquot;

Aen syn Guste Dochter.

„Myn Beminde Dochter Catharina, ghy syt de alleroutste van mynen Kinderen; Want ghy suit nu den negenthienden Octobris toe-komende ses jaeren out werden. Hout gheheuchenis van uwen Vader, dan ghy en derft u syns handels en wandels als oock syns stervens niet schaemen, draecht u altydt vroom, ende laet u leeren ende onderwysen van uwen Vrien

-ocr page 83-

den ende Maglien in alle deuclitsaemheydt, ende weest hen met alle den geenen, daer ghy onder gestelt wert gelioorsaem, in ai 't gunt tegen Godts ghebodt niet en is, de Heere geve u-lieden synen Segen, ende laete u daeelilicks op-wassen in alle eieraet der deucli-den ende eerbaerheydt, pooebt n om wel te leeren lesen ende Schryven, want dat sal u nut ende oir-baer wesen, ende oock nodich alle de daghen nwes levens, als ghy een weynich leedich tydts hebt van uwen behoorlycken dienst ende arbeyt, soo en begeeft n selven doch niet inde ydele Clap-Schoolen der jonger onbedoehte Luyden, daer niet dan ydel-lieydt om en gaet, maer stelt n liever om wat lesen in den Evangelio ende Brieven der IT. Apostelen, daer ghy door verbetert mach werden, ende soo ghy tot uwe Huwelickbaere jaren komt, soo bid den Heere, dat hy V. E. na synen sin met raet uwer Voochden en Vrienden eenen goeden oprechten ende God-vruchtigen Man wil geven, by den welcken ghy in alle kuysheydt, eerbaerheydt, ende heyligheydt, stil en gherust meucht leven, soo u Petrus ende Paulus de Apostelen, ende alle de Goddelycke Schrift wel leeren sal: Hier mede neme ick aen u Adieu myn lieve Kint, en laete u dien Genadighen God en Heere tot een behoeder. Geschreven op den dach mynes Offers, d welck is den drie-ende-twintigsten van Julius in het Jaer onses Salichmaeckers vyfthien Iiondert acht-en-sestich: By my uwen Vader.

Jin was ondergetehent, H. Schixckei,quot;

3.

Tot syne jongste Dochter.

„Josixa of Justa, Lieve Dochter, ghy s^vt de

-ocr page 84-

— 76 —

tweede van myne Kinderen endc suit (na myn ont-hout) den 20en van December toe-komende out syn vier jaren, ick denck gliy geen groote geheuclienisse van my hebben suit, doen ick ghevanghen worde op den achtsten Aprilis lest-leden, 't welck was Don-derdaegs voor Palm Sondach, doen hadt ghy uwe Suster Trijntje by der handt ende ginck voor de deure, ende schreyde my na, 't welck my dikmael gheduyrende dese vyfthien weecken inynder incarce-ratie of Ghevanckenisse, seer liarde in myn hert ge-quest heeft, als ick peynsde op uwer beyder tranen, doch God die Almachtige, genadige, ende getrouwe Vader onses Heylandts Jesu Chbisïi, heeft my in alles ghetroost, ende den rouwe helpen verwinnen, so dat myn blytschap is seer overvloedich in alle myne verdruckinge; wetende dat het lyden deses te-genwoordighen tydts, niet en is te vergelycken met de Heerlyckheyt welcke hier namaels sal geopenbaert werden. De lieere wil syne gonst en ghenade over V. E. uytstorten, dat ghy meucht groot werden en op-wassen als een wel-rieckende Bloeme in des Heeren Oogen, ende u-liede begaeven met alle eerbaerheyd ende wil u (soo ghy tot de jaeren coomt) eenen Sa-ligen Houwelicxdag verleenen, dat ghy moocht Kin-derkens winnen ende op-voeden in alle Godsaligheydt, macr soo langh ghy in u jonge jaeren syt, wilt V. E. immers begeven tot zedigheydt en onderdanigheyd der geener die toe-si ebt over u draghen naer des Heeren Ordonnantie; Haet alle Danseryen ende nacht-loopen, want het beste dat daer uyt voort komt, is, een bevlecte en schandelycke fame, leeft vreedsame-lyken met uwe Suster ende Broeder ende bemint malkanderen, soo u Johannes den Apostel in synen eersten Brief leerdt, ende de gantsche Schrift: Wat ick u schryve dat schryve ick uwe Suster mede ende uwe Broeder, ende wat ick haer-lieden schryve, dat

-ocr page 85-

scliryf ick u; onderwyst elkanderen met vrede en minne. Die Heerc bewaere u, geschreven den 23. July 1568. By uwen Vader.

H. Schincket,.quot;

De éde

En aller-laetsten Brieff van af-scJieyt, geschreven aen syn Jongste Hint en Soone Buuyn Harmbnsz.

Schinckel , gehtchigher geheugenisse.

„O Alder-liefste Soon Bruno, ghy syt de derde ende de jonghste van de Vruchten die my God gegeven heeft, ende ghy en suit geen memorie ofte kennisse van uwen Vader hebben; Ghy waert Ge-booren op den eersten van Meert in 't Jaer M. D. i.xvii. Soo dat ghy noch geen ander hallef Jaer out en zyt. Doen ick in apprehensie ghenomen wierdt, stont ghy inde sta-stoel' inde Keucken, ende lachten my toe, doch ick betaelde u weder met weenen; als ghy tot uwe jaren geraeckt, ende bequaem suit geworden syn omme ter Schoole te gaen, zoo voecht u sclven neerstich ende Ojiderdanich onder Godvruchtige Schoolmeesters; ick bidde den Ileere dat hy uwe Jonckheyd in alle reynicheyt ghelievet te bewaren , als ghy kunt lesen ende schryven met het geene dat daer acn dependeert en toe-behoort van reeckenen en cyfleren, soo begeeft u tot een Hand-werek of Studie of yet anders, daer uwe Vrienden ende Voochden u toe sullen raeden, na dat sy merc-ken sullen den roep uwes levens daer u God toe geschickt en beroepen heeft te vereysschen, voecht u also danich, ende roept des Heeren' hulpe daer over aen, dat uwe Susters, ende alle die uwer van doen soude mogen hebben, troost ende bystant aen V. E. vinden: Weest geen twistmaecker, maer soecktaltoos

4*

-ocr page 86-

vrede met een yegelyclcen te onderhonden, soo snit ghy aengenaem wesen voor God ende voor de Men-schen. Hondt immers uwe Moeder in allen eere ende reverentie, ende weest haer E. onderdanich ende troos-telyck in allen, op dat se aen u ende uwes Susters Godsalige leven mach vreuchde hebben in den Heere, ende dat sy haer door uwe detiehden mach verbly-ien, en een verquickinge haers droefnis verkryghen, dewelcke haer van weghen myns ellendighen doods (om soo nae de Werelt te spreecken) seer hart en stren-gelyck overgaet; So ghy tot uwe Manbaere jaren koomt, arbeyt altyt u te onthouden van lichtveerdi-gen geselschappe, van droncken drincken t welck een wortel is van alle quaet, van hoereeren, van dobbelen ende spelen, maer stelt u tot alle vromic-heydt en deuchtsaemheydt, corat ghy ten llnwelicken staete, soo leeft vredelyek ende eerbaerlyck in alle lanckmoedigheydt, met uwe Huysvrouwe, op dat ghy ghenieten meueht de groote beneficien en weldaden, die God den Heere deur den Konincklycken Propheet David den Godsaligen toe-seyt in den 128. Psal. Weest altoos vigilant en arbeytsaem, vertront op den Almaehtigen, ende ghy snit ghewissclyek syn seghen ontfangen; u Vaders doot en sal u niet te verwyt staen, want iek om geen schandelyeke stucken en lyde; Ende of wel ymandt soo onverstandich soude mogen bevonden syn, dat hy Y. E. sulxc tot spyte voor-wierp, dien verdraecht met alle ootmoedigheydt en geduldicheydt, want sulex betaemt den goede te doene. V Groote-Vader en Groote-Moeder van ray-nent wegen, ende n Overgroote-Moeder met alle uwe Oomen en Moeyen van beyde uwe Ouderen syden, sullen gheneuchte, en vreuchde in u nemen, wanneer sy sien sullen uwen deuehdelycken ommeganek en leven, maer 't welck het alder-meeste is, ghy suit hier door Gods Genade en Liefde op u verwecken.

-ocr page 87-

— 79 —

Adieu, lieve Soon, encle inde plaetse van uwen sterf-felycken Vader, die ghy luyden naer den Lichame verliest, stelt u gantsch in de belioedinghe des Al-der-Hoochsten Vaders, die inde Hemelen is. Ghe-sclireven desen xxiu. July Aquot;. 1568. Op den Dacli myner verhuysinghe uyt dcsen Licliame. By my uwe Vader

He It,31 ANNUS SCHINCKEL.quot;

Deze Irieven nemen wij over, zooals de Heer Jacotzemedeeedeeld heeft.

v.

HET WILHELMUS VAN NASSOUWE.

Wilhelmus van Nassouwe,

Ben ick van Duj-tschen bloet, Het vadcrlant glietrouwe

Blijf ick tot in deu doedt. Een Prince van Orangiën Beu ick vrij onverveert. Den Coninck van Hispaengicn Heb ick altijt glieëert.

ïn Godes vrees te leven

Heb ick altijt getracht, Daerom ben ick verdreven,

Om landt, om luyd' gebracht, Maer Godt sal my regeren Als eeu goet instrument, Dat ick sal wederkeeren.

Al in mijn regiment.

-ocr page 88-

— so —

I.i.jat nu mijn ondersaten,

Die oprecht sijt van aerdt.

Godt sal u niet verlaten,

Al sijt gliy nu beswaert. Die vroom begeert te leven,

Bidt Godt nacht ende dagh, Dat hy my kracht wil geven, Dat ick u helpen magh.

JLijf ende goedt te samen

Heb ick oock niet verschoont. Mijn broeders hoogli van namen

Hebbent u oock betoont.

Graef Adolph is gebleven

In Vrieslandt in den slagh,

Sijn siel in 't eeüwigh leven Verwacht den jongsten dagh.

Edel en hoogh geboren,

Van Keyserlicken stam, Een Vorst des rijks verkoren,

Als een vroom Christen man. Voor Godes woord gepresen. Heb ick vry onversaeglit, Als een heldt sonder vreesen,

Mijn edel bloedt gewaeght.

Mijn schildt ende betrouwen,

Zijt ghy, o Godt mijn Heer. Op u soo wil ick bouwen,

Verlaet my nimmermeer.

Dat ick doch vroom magh blijven,

U dienaer t' aller stondt, De tyranny verdrijven.

Die mij mijn hert doorwondt.

-ocr page 89-

Van al die my beswaren,

En mijn vervolgers zijn, O Godt wilt mij bewaren,

Den trouwen dienaer dijn. Dat sy my niet verrasschen

In haren boosen moet,

Haer handen niet en wassen In mijn onschuldigh bloedt.

Als David moeste vlugten

Voor Saul den tyran, Soo heb ick moeten suchten,

Met menich edelman.

Maer Godt heeft hem verheven,

Verlost uyt aller noot, Een Coninckrijck gegeven, Tn Israël zeer groot.

flfa 't suer sal ik ontfangen

Van Godt den Heer het soet Daer nae soo doet verlangen Mijn Vorstel ij ck gemoet. 't Welk is dat ik moet sterven

Met eeren in het veldt. Een eeuwig rijek verwerven, Als een getrouwen heldt.

IViet doet my meer erbarmen,

In mijnen wederspoet. Dan dat men siet verarmen

Des Conincks landen goet. Dat u de Spangiaers krencken,

O edel Neerlandt soet. Als ick dat gae bedenclcen,

Mijn edel hert dat bloet.

-ocr page 90-

- lt;82 —

Als een Prins opgeseten,

Met mijnes heyres kracht, Van den tyran vermeten,

Heb ick den slach verwacht. Die by Maestricht begraven

Bevreesde mijn geweldt.

Mijn ruyters sagh men draven,

Seer moedigh door het veldt.

Soo het de wil des Heeren Op die tijdt had geweest. Had ick wel willen keeren,

Yan u dit swaer tempeest.

Maer den Heer van hier boven,

Die alle dingh regeert,

Die men altijd moet loven,

En heeft het niet begeert.

Seer Christlijck was gedreven

Mijn Princelijck gemoet, Standvastich is gebleven

Mijn hert in tegenspoet. Den Heer heb ick gebeden

Van mij nes herten grondt. Dat hij mijn saeck wil reden,

Mijn onschult doen oorcont.

Oorlof mijn arme schapen

Die zijt in grooten noodt, U Herder sal niet slapen,

Al zijt ghy nu verstroyt. Tot Godt wilt u begeven,

Zijn heylsaem woordt neemt aen, Als vrome Christen leven,

't Sal hier haest zijn gedaen.

-ocr page 91-

— 83 —

Voor God wil ick belijden En sijne groote macht,

Dat ick tot geenen tijden,

Den Coninclc heb veracht.

Dan dat ick God den Hcere,

Der hooghster Majesteyt,

Heb moeten obedieren,

In der gherechtigheydt.

Dit bekende, eenvoudige en treffende lied werd waarschijnlijk in het laatst van 1568 of den aanvang van 1569, door Tilips van Marnix gemaakt; de redenen, die liet aan dezen als dichter doen toeschrijven, vindt men wijdloopig bij Schotel, Gedachten over het Wilh. van Nass. 1834, beknoptelijk en no^ nader aangedrongen bij Broes, Filips van Marnix II, 1. bl. 182 w. — „Eerst voor troostlied gezongen, werd het, van de eerstvolgende jaren aan, opwekkingslied en krijgsmarsch'* (Broes). Men zong het oorspronkelijk op de wijs van Charles, een lied op Karei V, in het oorspronkelijk duitsch uitgegeven in Görres' AltleuUche Volks- u. Meisterlieder, S. 279. Zie Nederl, Geschiedzangen, I. 365. waar het te vinden is, even als in den Nederl. Gedenck-Clanck, bl. 46, Geuse-Liedboek (1683) bl. 44 en elders. De tekst is in die uitgaven verre van eensluidend. Voorts herinnere men zich, dat elke eerste letter van elk couplet een der letters van den naam Wilhelmus van Nassou is.

-ocr page 92-
-ocr page 93-