DE
THEOLOGISCHE SÏUDIËNGANG
GESCHETST.
GESCHETST. METHODOLOGISCHE BRIEYEN
AAN
EEN STUDENT IN DE GODGELEERDHEID,
TER LEZING AANGEBODEN OOK AAN
JONGE PREDIKANTEN,
DOOH
(jtri'xenc uitgaaf.
TE UTRECHT BIJ
KEMINK amp; ZOON. 1 882.
Wo da den Weg nicht weisst, folg' einem Führer du; Doch, ob der Führer auch den Weg weiss, siehe zu!
Toen ik eenige maanden ydcden (Juni 1881) op mijne studeerkamer den tijd herdacht, waarop ik vóór veertig jaren de Iloogeschool verliet en kort daarna tot den Heiligen Dienst werd toegelaten, dwaalde ik van zelf met mijne gedachten door de jaren, die ik aan de Hoogeschool heb doorleefd. Hoe, vreemd was mij alles, nog weet ik het zeer goed, toen ik mijne theologische, studiën begon, en hoe moeilijk is mij ook later somtijds de weg geweest, als ik niet recht wist, hoe ik de zaken moest aanvatten, of het begonnene voortzetten, of het onder handen genomene tot een goed einde brengen. Had ik toen geweten, wat ik nu weet met betrekking tot de methode . . . want het is niet anders:
Es liesse sich Alles trefflich schlichten,
Könnte man Alles Zweimal verrichten.
Ik mag echter niet klagen, daar ik God te danken heb voor veel voorspoed, mij op mijnen weg en hij mijn werk gegeven, voor veel goeds, van, leer-
EEN WOORD VOORAF.
meesters en vrienden geleerd, geleerd ook door de ondervinding.
Gaarne zon ik anderen dienen met hetgeen mij gebleken is in het algemeen hij de studie der Theologie aanbevelenswaardig te zijn, waardig om daarbij in het oog gehouden te worden, niet alleen terwijl men zich aan de Universiteit bevindt, maar ook als men later in het Herders- en Leeraarsambt werkzaam de Theologie blijft beoefenen. Daarom heb ik de volgende brieven geschreven, die ik met een oprecht geineenden heil- en vredegroet aan mijne vriendelijke lezers aanbied, aan lezers, die even als ik hun zegel hechten aan des dichters woord:
Am Abend wird man klug Für den vergangnen Tag;
Doch niemaïs klug genug Für den, der kommen mag!
„Nietnals klug genug!''' Wat mij betreft, ik neem nog altijd gaarne leiding en terechtwijzing aan, en heb ook bij het schrijven van deze brieven met beide handen aangenomen en met hartelijke dank zegging verwerkt al wat ik bij anderen goed gedacht en goed gezegd vond. Zoo hevig mijn afkeer is van het pronken met eens anders veer en, zoo heerlijk vindt ik, mijn voordeel te doen met de ■wijsheid van mijne voorgangers, om haar weder dienstbaar te maken voor degenen, die volgen zullen.
VI
EEN WOORD VOORAF.
vQuod bene dictum est ah Ulo, meum estquot; zeg ik met. .. iemand, dien ik evenmin noemen zal, als die velen, wier onvergetelijke woorden ik in deze mijne brieven overgenomen heb, om ze alzoo weder in herinnering te brengen, maar zonder dat ik er telkens bij gezegd heb, van wie zij zijn .. . om alzoo mijnen lezers het genoegen niet te benemen van zelf te onderzoeken uit welk voortreffelijk hoofd of hart, uit welken mond of welkenen zij gevloeid zijn. Gaarne ivil ik het anderen gemakkelijk maken , maar niet te gemakkelijk. Het is goed, dat gij ook eens zoekt. Misschien vindt gij nog meer dan ik, of iets, dat ik voorbijging, omdat ik er minder aan had, terwijl het u wellicht grooten dienst bewijst. Non omnibus idem.
De schrijver van deze brieven zal niet ontkennen, dat hij er eene schets in heeft gegeven, naar welke men zijne studiën bezwaarlijk zal kunnen inrichten , als men niet over vrij wat tijd te beschikken heeft en niet door groote liefde tot de Theologie voortgestuwd wordt. In zekeren zin wordt hier een ideaal voorgehouden. Maar ivat is alle Methodologie ten laatste anders dun ideaalbeschrijving ? De Methodologie verhaalt ons niet wat wij kunnen doen... dat weten wij wel zonder haar; maar wat wij te doen hebben, om het hoogste te bereiken. Zij antwoordt niet op de vraag, met hoe weinig men volstaan kan, ook niet, hoe men H op den
VII
EEN WOORD VOORAF.
gewonen middenweg aanleggen moet; maar hoe ver men reiken moet, om H volmaakte te hereiken. Die zich hierdoor afgeschrikt gevoelt, tot hem zeggen wij: ongelukkig de mensch, die geen ideaal kent; nog ongelukkiger de mensch, die tegenover een ideaal onverschillig blijft; allerongelukkigst de mensch, die zich door zijn ideaal laat ontmoedigen. Het ideaal is er, om te inspireeren, en de mensch is er, om naar het hereiken van het ideaal te aspi-reeren !
Voor wie de volgende bladzijden eigenlijk bestemd zijn? Openhartig gesproken, het zou mij evenzeer smarten, indien zij geen lezers onder studenten vonden , als wanneer alleen studenten en niemand anders ze met belangstelling in handen namen. Al wie de studie der christelijke theologie liefheeft, die ik ook liefheb, zal, hoop ik, het door mij in deze brieven geschrevene zijne aandacht niet onwaardig keuren. De student in de godgeleerdheid, die bloesem aan den boom, wier vrucht de gemeente later hoopt te plukken, is in de eerste plaats de persoon, op wien ik reken. Maar vervolgens ook de Candidaaf tot den Heiligen Dienst, die knop, waarin de bloesem zich gezet heeft, hoopvol verschijnsel, spes ecclesiae, profetie van een rijke toekomst. Niet minder de Herder en Leer aar, de rijpe vrucht van veel zorg en leiding, voor wiens bezit de kudde van den goeden Herder God dankt,
VIII
EEN WOORD VOORAF.
als hij waarlijk een herder der kudde onder den Opperherder blijkt te zijn.
Dat mijne aanwijzing niet volmaakt is en een ander lichtelijk eenige verbetering in mijne Jiode-yetische wenken kan aanbrengen, geloof ik gaarne. Reeds dit is er van te zeggen, dat zij niet voor allen zonder onderscheid', zonder eene of andere kleine wijziging bruikbaar zijn. Gelijk de een meer gaven heeft dan de ander, zoo kan de een ook meer doen dan de ander. Bij zulk eene metho' dologische beschouwing van de studie der Theologie, als waarmede wij ons in deze brieven bezighouden, moet niet weinig worden overgelaten aan de bijzondere toestanden en omstandigheden. Ik denk daar aan de vraag, eens door iemand gedaan: Quis ealceum formabit, quis pileum, omnibus con-gruum? Kant was gewoon, van tijd tot tijd bij de opening zijner lessen te zeggen: „Ich lese nicht fiir die Genies, deun diese brechen sich ihrer Natur nach selbst die Bahn; nicht fiir die Durnmen, denn sie sind nicht der Mühe werth; aber fiir die, ivelche in der Mitte stehen, und far ihren künftigen Beruf gebildet seyn wollen.'''' Met eene kleine wijziging kan ik deze woorden overnemen. Och neen, de genies hebben mijne brieven niet noodig. Wat de „dommenquot; betreft. .. maar die studeeren niet in de Theologie, althans bij ons in Nederland niet. . . Zoo blijven dan zij over, die
IX
EEN WOORD VOORAF.
noch geniën, noch. dom zijn. Door dezen talyijken-Icring van lezers, waaronder echter het geniale element goed vertegenwoordigd moge zijn, laat ik gaarne uitmaken wat hier bruikhaar voor hen is te vinden.
Bij het lezen zal men bemerken, dut ik wel eens in een lateren brief' spreek over hetgeen reeds in een vorigen ter spraak is gekomen. Dit was licht te vermijden geweest, maar is met opzet niet door mij vermeden en behoefde ook niet vermeden te worden, daar de brieven zich voordoen, als niet op één en denzelfden tijd geschreven, en aan iemand, die later in een eenigszins anderen toestand dan vro/tger verkeerde.
Maar nu moeten de brieven ook verder voor zich-zelven spreken. Al zijn er juist geen maanden aan besteed, zij bevatten toch het resultaat der overdenkingen van eenige jaren. Ruim veertig jaren liggen nu achter mij, nadat de Alma Mater mij de wereld inzond. Ik heb in dien tijd de waarheid ondervonden van het uit mijn hart gesproken woord:
Stets geforscht und stets gegrilndet, Nie geschlossen, oft geründet,
Aeltestes beivah/rt mit Treue,
Freundlich aufgefasst das Neue,
Heitern Sinn und heitre Zwecke! Nun! man kommt wohl eine Strecke.
X
EEN WOORD VOORAF.
Voorwaarts dan, om te zkn, waar wij aan het einde dezer eeuw zullen zijn. Zal men dan tot ons opzien ... of met een glimlach op ons neder-zien uit de hoogte ?
Utrecht,
. , , , J. I. DORDES.
m den herfst van 1882.
INHOUD.
Bk.
EERSTE BRIEF.
TWEEDE BRIEF.
DERDE BRIEF.
VIERDE BRIEF.
VIJFDE BRIEF.
OVERGANGSPERIODE.
(De Proponententijd).......71.
ZESDE BRIEF.
OOGSTTIJD.
(De Predikant en de studie) .... 91.
INLEIDING.
Utrecht, Julij 188..
Als gij Zwitserland on Tirol bezoekt zonder Zwitserland en Tirol te kennen, zonder reisbeschrijving of gids, neen, mijn waarde vriend, dan verwondert het mij niet, dat gij verdwaalt, dat gij veel tijd verliest, dat gij eindelijk ook nog eens een arm of'been, zoo niet meer, breekt. Zon ik mij dan verwonderen, als gij u, voor dat gij de reis aanvaardt, behoorlijk met Zwitserland en Tirol door kaarten en reisbeschrijvingen en guides de voyage bekend maakt?
Maar als gij nu gereed staat, eene geheel
INLEIDING.
andere reis te ondernemen, niet minder aangenaam en zeker nog nuttiger en vruchtbaarder, namelijk naar en door het heilige land, dat het gebied der Christelijke Godgeleerdheid heet, dan noem ik het natuurlijk, dat gij omziet naar gids en wegwijzer en raadsman.
Toen gij mij schreeft, dat gij niet weet, hoe gij het moet aanleggen, nu gij met de studie der Theologie zult beginnen, dat uwe handen geheel verkeerd staan en gij gaarne eenige wenken van mij hebben zoudt, methodologische of hodegetische, heeft mij dit in het minst niet bevreemd. Gaarne wil ik ook voor eenigen tijd in den geest uw compagnon de voyage zijn. Op het gebied der godgeleerdheid heb ik wel niet eene verbazend langdurige, maar toch zeker eenige ondervinding opgedaan, en zoowel van bekwame Methodologen en Hodegeten trachten te lee-ren, als van mijne eigene schade en schande. Ik ben er op mijne reis ook niet altijd zonder kleêrscheuren afgekomen. Dit doet mij nu echter niet treuren en weenen. Ik zou treuren en weenen, als het anderen geen voordeel aanbracht.
2
inleiding.
Maar neem ik nu op mij, u naar mijn beste weten eenigszins voor te lichten, ik ben daaronder toch wel een weinig bezwaard. Het is zeker gemakkelijk gezegd: eerst gaat gij met den spoortrein tot aan die plaats, dan met de stoomboot tot die plaats, waar gij dan een rijtuig neemt, om vervolgens te voet verder te gaan. .. Maar zoo gemakkelijk gaat het niet met do aanwijzing van den weg, dien men bij zijne studiën heeft te houden. Hier is het niet: lees eerst dit boek, dan dat boek; beoefen eerst die wetenschap, dan dat. vak. . . Hier zal men de aanwijzing doorgaans eenigszins minder bepaald, meer onder allerlei voorwaarden moeten geven ; want veel hangt bij het volgen en voor het meer of minder praktisch uitvoerbare dezer aanwijzing af van den aanleg, de ontwikkeling, de vorderingen, don leeftijd dergenen , door wie de aanwijzing ter harte zou moeten genomen worden. Wil dan mijne aanwijzing gebruiken niet als een, die blindelings volgt, maar als iemand, die er zijn verstand bij gebruikt. jSu, ik wenscli u een goede dosis gezond verstand toe bij uwe
verdere studiën, en in de hoop, dat God
]♦
3
INLEIDING.
het ii daaraan ook verder niet zal laten ontbreken, geef ik n mijne methodologische of hodegetische wenken voor de inrichting van uwe theologische studie, met eene hartelijke heil- en zegenbede en een welge-meenden handdruk ten beste.
Gij wilt Predikant worden, Evangeliedienaar, Herder en Leeraar in de gemeente van onzen Heer Jezus Christus. Vergeet dat nooit! Uwe geheele voorbereiding aan de Hoogeschool moet dus zoo door u ingericht worden, dat gij voor die betrekking geschikt en bekwaam wordt. Wat daartoe behoort behoef ik hier niet uit een te zetten. Gij kunt, indien de zaak u niet volkomen duidelijk is, u zonder veel inspanning voldoende inlichting verschaffen. Dit begrijpt gij zeker, gij wijdt u aan de geestelijke, aan de eeuwige, aan de hoogste belangen der menschen. Het is niet anders, gij wijdt u aan den geestelijken stand. Vermijd en bestrijd dan wat ii daartoe ongeschikt maken zou, wat in het minst niet zou kunnen strekken, om uwe bekwaamheid en geschiktheid daartoe te vermeerderen. Beschik over uwe kracht, over
4
INLEIDING.
uwen tijd, over uw geld ten alle tijde met het oog op het doel, dat gij moet willen bereiken, op de taak, die gij eenmaal wenscht te vervullen, op den werkkring, waarin gij verlangt later te arbeiden. Uwe geheele studie, al uwe oefeningen, werkzaamheden, samensprekingen en overdenkingen moeten met uwe toekomst in verband worden gebracht. Sta 's morgens — liefst vroeg — op met de gedachte: Ora et labora! Het bidden is de wijding tot het werken. Het werken heeft, om wel te gelukken, de beademing van het bidden noodig. Dimidium studii rite precatus habet, d. 1. vlijtig gebeden is half gestudeerd, en de zelfbeproeving, de inwendige strijd, die zuivert en hardt, moet daarbij niet worden ontzien. Tusschen het gebed en het werken bhjve dan plaats voor stille overdenking en bepeinzing. Zij is voor den onmisbaren overgang te houden van het bidden tot het eigenlijk gezegd werken. Oratio, meditatio, tentatio faciunt theologum!
Een Godgeleerde wilt gij worden, moet gij willen worden, juist omdat gij als Predikant, als Evangeliedienaar, als Herder en
5
INLEIDING.
6
Leeraar wenscht op te treden. Een godgeleerde. .. Want uwe roeping is eene andere, dan die van den godsdienstonderwijzer in den gewonen zin des woords, of van den zendeling, of van den oefenaar, of van wien ook, die op de eene of andere wijze medewerkt aan de uitbreiding van het Godsrijk, aan de opbouwing, de stichting, den bloei der gemeente. Onder al die medearbeiders, die vuvspyoi tov Osov, zijt gij later een van de eersten. Gij zult met anderen primus inter pares zijn, is het niet naar den leeftijd, dan naar den rang; met andere primi een -peT-fiunpo:, een oudste. Al draagt gij later den titel ook niet van èrriay.OTro:, gij zijt het dan toch in de werkelijkheid, een opziener. Gij behoort dan tot den staf van het leger, welks aanvoerder en bevelhebber de Heer der gemeente zelf is. Als gij, met uwe ambtge-nooten, het later niet weet, wie in de gemeente zal het dan wél weten ? De van God geleerde? Maar dat moet gij zijn, gij, Theoloog en Theodidakt beide! Heb geringe gedachten van uzelven, in zekeren zin, maar hooge gedachten van uwe betrekking en bediening in de gemeente. Om daarin behoorlijk
INLEIDING.
7
werkzaam te kunnen zijn, moet gij staan op de hoogte van uwen tijd, niet beneden het niveau van de beschaafde , verlichte, wetenschappelijk; gevormde samenleving; moet gij u gemakkelijk bewegen op het gebied der godgeleerdheid, ten einde, in elk opzicht naar eisch toegerust, het Woord Gods be-kwamelijk te kunnen prediken overal, waar gij er toe geroepen wordt, en de gemeente mede te kunnen voorgaan daar, waar gij u eenen werkkring aangewezen ziet. Een wetenschappelijk gevormd Herder en Leeraar zal met velerlei bezwaren te worstelen hebben. Maar ontbreekt hem die wetenschappelijke vorming, is hij niet een godgeleerde, dan zullen de bezwaren zich in nog veel grooter getal voordoen, tenzij hij zich aan veel, dat tot zijne taak en roeping behoort, onttrekt, niet meer doet dan hij doen kan, maar ook nu en dan niet doet wat hij in zijne betrekking toch eigenlijk moest kunnen doen. Niet altijd is het de vraag, wat men kan doen. De vraag is wat men behoort te doen, als men eenmaal de heilige bediening van het Herders- en Leeraarsambt in de gemeente onzes Heeren aanvaard heeft. Stel
INLEIDING.
8
u reeds nu zooveel mogelijk duidelijk voor wat al aan dat ambt verbonden is, welke eischen onze tijd te recht aan den Evangeliedienaar doet. Dan zal u duidelijk worden, dat gij een godgeleerde zijn moet, dat gij de godgeleerdheid grondig beoefend moet hebben, om in allen deele opgewassen te zijn tegen den stroom der verplichtingen, waarin gij bij uwe bevestiging nederdaalt. Hiermede is niet bedoeld, dat gij reeds bij het verlaten van de Universiteit, reeds bij den aanvang van uwen Evangeliedienst een volmaakt theoloog zoudt moeten zijn; maar dat gij gedurende uwen akademischen studietijd de grondslagen leggen moet, waarop gij verder kunt voortbouwen om het te woi'den. Hebt gij u in dezen geest voorbereid, nauwgezet alzoo en consciëntieus u voegende naar de maat der roeping, waartoe gij u geroepen acht, dan is er voor u ook een zegen te wachten, als over uw hoofd deze woorden van ons nog altijd zoo schoon Bevestigings-formulier worden uitgesproken: Grod, onze Hemelsche Vader, die u geroepen heeft tot dezen heiligen dienst, verlichte u door zijnen Geest, versterke u door zijne hand, en re-
INLEIDING.
geere u zoo in uwo bediening, dat gij daarin behoorlijk en vruchtbaar moogt wandelen tot grootmaking van zijnen naam en uitbreiding van het rijk zijns Zoons Jezus Christus! Amen.
Hoe gaarne ik hierbij nu langer stilstond en hierover meer schreef, ik moet aan u overlaten, elders en ook later het een en ander over het hierboven aangestipte te lezen. Genoeg, zoo gij van den beginne begrijpt en vasthoudt, dat gij altijd werken moet als met de oude vraag voor u: Die cur bic ?
Zoo komen wij dan tot den theologischen studiëngang, waaromtrent gij eenige wenken verlangt.
Methodologie en Hodegetiek zijn voortreffelijke zaken. Bouwen zonder vooraf gemaakt bestek, iets ondernemen zonder eerst een goed plan gemaakt te hebben, is dwaasheid. Een oorlog zonder plan de campagne, wie zal hem ondernemen en tevens den naam van een bedachtzaam veldheer verdienen? Niet van dag tot dag en van uur tot uur behoeft gij daarom uwen weg af te bakenen; maar wel, indien al niet van maand tot maand,
9
INLEIDING.
10
althans ongeveer van jaar tot jaar. Of liever, want de studie bindt zich ook al niet aan zonsop- en ondergang, niet aan liet afgerond getal van twaalf maanden, regel uwe studiën van stadium tot stadium. Laat ons den ge-heelen theologischen studietijd aan de Universiteit, naar zijnen vermoedelijken duur, verdeden, ik zou zeggen in drie perioden. Ik laat in liet midden, hoeveel langer dan drie jaren en boe veel korter dan vier jaren men aan de Universiteit in de Theologie studeeren zal. Dit hangt af van velerlei omstandigheden en voorwaarden, welke ik thans stilzwijgend voorbijga. Ik neem drie stadiën aan. Voorts onderstel ik, dat men bij het begin van de theologische studiën behoorlijk voorbereid is, om er een aanvang mede te kunnen maken; dat men alzoo die wetenschappelijke propaedeutische opleiding heeft gehad, waarin de grondslag moet gezien worden voor hetgeen nu verder gebouwd worden zal. Zoo onderstel ik, dat men zich die kundigheden eigen heeft gemaakt, welke tot het „studium generalequot; behooren, dat men literarisch goed gevormd, wat de talen betreft, behalve zijne moedertaal, van de
INLEIDING.
11
nieuwe talen het fransch, duitsch en engelsch gemakkelijk leest; wat de oude talen aangaat de latijnsche, grieksche en hebreeuwsche schrijvers in handen kan nomen, zonder zich het genot der lectuur telkens te moeten vergallen door het gebruik van een lexicon of liet onvertaald laten blijven van woorden, die men niet verstaat. Zoo onderstel ik, dat men door historische studiën goed voorbereid is, om later niet telkens het belemmerende te ondervinden van gebrek aan kennis der geschiedenis. Zucht gij hier misschien, welnu, onvermoeid arbeiden komt immers alles te boven. Labor vincit omnia. Wat gij nog niet verkregen hebt is daarom voor u nog niet onverkrijgbaar! Zijt gij gezond, gij kunt vroeg opstaan, met uwe uren woekeren, door volharding bemachtigen wat anderen misschien door ongewone vlugheid spoediger, dan gij, weten meester te worden. In het voorbijgaan, speculeer nooit over de u toevertrouwde talenten, maar zet ze zoo voordeelig mogelijk uit. Niet hoeveel gij hebt ontvangen, maar hoeveel gij met het ontvangene hebt weten te winnen, dat blijft voor u de vraag. Vang dus goedsmoeds aan, moge het zijn, behoor-
inleiding.
lijk ingelicht aangaande den aard en do bestemming van het Hooger Onderwijs. quot;Wat dit laatste betreft zullen u zekere „Brieven over het Hooger Onderwijsquot; niet onbekend zijn. Sla de hand aan het werk, christelijk gezind, met een hart, waarin de vreeze Gods woont. Want wetenschap en godsvrucht moeten in u een lieflijk, hecht en vruchtbaar verbond sluiten, 't Zou wel oorzaak van veel tranen moeten zijn, indien wij tusschen „wetenschappelijkquot; en „godvruchtigquot; moesten kiezen. Maar neen, wij hebben hier niet met een of te doen. Wij handhaven hier het voegwoord en met volharding. Gods zegen vergezelle u dan, zoodat hot einde van al uwe studiën de goedkeuring zij van onzen Heer, als de schoonste kroon op uw hoofd.
Wij verdeden dan nu den theologischen studietijd aan de Universiteit in drie stadiën van niet geheel gelijke lengte. Het eerste duurt anderhalf jaar; het tweede is iets korter; het derde is ook op anderhalf jaar te stellen. Maar nu een oogenblik rust.
12
EERSTE STADIUM. (Anderhalf Jaar.)
Utrecht, Augustus 188 . .
Niets ligt meer voor de hand, dan dat gij ii terstond in liet algemeen bekend maakt met het gebied, waarop gij u nu verder zult bewegen. Gij moet u een overzicht verschaffen van de geheele Christelijke Theologie, en wel zoo, dat gij liet ouderling verband van hare deelen, van de onderscheidene wetenschappen en discipliuen, waaruit zij bestaat, goed in het oog vat en in liet oog houden kunt, zoodat zij zich als een
EEKSTE STADIUM.
14
organisme voor u plaatst. Gij begint alzoo met de Encyclopedie der Christelijke Theologie. Eigenlijk is deze wetenschap van dien aard en omvang, dat men er bij voortduring aan moet werken. Maar dit geldt — ik mag het wel terstond herinneren — eigenlijk van al de godgeleerde wetenschappen , en daar dit laatste van zelf spreekt, behoeft het van de Encyclopedie, als de voorstelling van het geheel in zijn organisch verband, niet opzettelijk aangetoond te worden. De Encyclopedie worde nu echter nog niet op zulk eene breede schaal beoefend, als later noodig zal worden. Het moet nu meer te doen zijn om een coup d'oeil, wij zouden haast zeggen a vol d'oiseau, over het geheel te werpen. Daar spreiden zich dan die vier omvangrijke takken uit van dien schoonen boom. Daar splitst zich voor uwe oogen de gehecle Christelijke Theologie in vier deelen. Gij ziet wat gerekend moet worden tot de wetenschap van de kenbronnen des Christendoms (literarische Theologie), tot de wetenschap van de geschiedenis des Christendoms (historische Theologie), tot de wetenschap van de leer des Christendoms
EERSTE STADIUM.
(dogmatische Theologie), tot de wetenschap van de instandhouding des Christen-doms (praktische Theologie). De geschiedenis van de Encyclopedie, de wetenschap van de architektoniek der Theologie, gij zult er u later met meer vrucht hij bepalen, dan reeds in den aanvang, waar een „inleidend overzichtquot; voldoende is. Vraagt gij, welk hoek gij daartoe gebruiken moet, ik zal mij hier en in het vervolg geheel van bibliografische aanwijzingen moeten onthouden. Ik zou zoovele opstellen, boeken, werken moeten noemen, dat ik in allerlei moeilijkheden komen zou van wege de grenzen, die ik mij zou behooren te stellen. Vraag ook eens iemand anders dan mij. Ik verlang voor mij het monopolie van praeadviseeren geenszins.
Hebt gij dan nu in het algemeen eene idee gekregen van het geheel, zijt gij als op verkenning uitgegaan, om eens te zien, wat eigenlijk hot terrein is, waarop gij verder zult arbeiden, gij hebt daarbij dan een antwoord gekregen op de vraag, wat de Christelijke Theologie is, waarom zij voor eene wetenschap gehouden moet worden. Gij hebt haar loeren kennen als de wetenschap van
15
EERSTE STADIUM.
het Christendom of van den Christelijken godsdienst, en alzoo terstond begrepen, dat hare beoefening voor den christelijken godsdienstleeraar te recht onmisbaar geacht wordt.
Maar nu ziet gij n ook aangewezen wat allereerst aan de orde is. Heeft men de Christelijke Theologie te houden voor de wetenschap van den Christelijken godsdienst, dan zal men wel, voordat men tot iets anders overgaat, zeer bepaald bij den godsdienst als verschijnsel moeten stilstaan, en zich zdo-wel met de wijsbegeerte van den godsdienst als met de geschiedenis van de godsdiensten moeten bezig houden. Een werk, dat grondig over het wezen van den godsdienst handelt, is nu onmisbaar, even als een overzicht van de geschiedenis der godsdiensten. Door dit laatste leert gij het belangrijkste gedeelte der wereldgeschiedenis kennen, hot godsdienstig leven der volken. De niet-monotheistische godsdienstvormen trekken eerst uwe aandacht. Gij begint met het Fetisjisme en Sjamanisme, gaat dan over tot den Sterrendienst, vervolgens tot de godsdiensten der Chinezen, tot de Japanners,
16
EERSTE STADIUM.
tot do oude Egyptenaars, staat stil bij de Indiërs, derhalve bij den ouden Vedischen godsdienst en bij het Brahmanisme en het Boeddhisme, bij de Parsen, voorts bij de Grieken, de Romeinen, daarna bij de Kelten , bij de Germanen en Skandinaviërs, bij de Slaven, om te eindigen bij de polytheis-tische Semiten. Wacht u dan het overzicht over de monotheistische godsdiensten, gij kunt hier voorloopig met eene schets volstaan, om later uitvoeriger over deze godsdiensten te -handelen.
Zoodra gij alzoo niet meer geheel en al vreemdeling op het gebied van de geschiedenis der godsdiensten zijt, bepaalt gij u inzonderheid bij den Christelijken godsdienst. Gy maakt nader kennis met do oudste getuigen van het oorspronkelijk Christendom, de Schriften des Nieuwen Verbond s. Gij moet die verzameling van schriften, welke gij reeds van uwe vroegste jeugd als het Nieuwe Testament gekend hebt, in hare samenstelling leeren begrijpen. Daartoe hebt gij ook haren oorsprong na te gaan. De geschiedenis van het ontstaan en van de verzameling der Schriften des
17
EERSTE STADIUM.
18
N. V. of' de Inleiding tot het IS1. ï. houde u thans vooral bezig. Een nieuwe wereld ontsluit zich voor uwe oogen, als gij ontdekt , hoe, naar wij thans mogen aannemen, de drie z. g. synoptische Evangeliën in de wereld zijn gekomen, hoe het vierde Evangelie het licht heeft gezien, hoe de brieven alle occasioneel zijn ontstaan, en het laatste boek in deze verzameling tot stand is gekomen. Gij zult groote moeite hebben om te zorgen, dat gij u nu nog niet te veel in de specieele onderzoekingen verdiept cu toch ook niet oppervlakkig wordt. Gij komt hier in eens in de branding van de historische kritiek, en kunt licht schipbreuk lijden. Zorg, dat gij den tocht als in eene reddingsboot doet. Geen beter waarborg tegen schipbreuk bij uwe kritische onderzoekingen, dan het geloof in den Heer Jezus Christus. Mogen die onderzoekingen in sommige opzichten gevaarlijk zijn, dat ik niet ontken, zij zjjn voor een waarheidlievend gemoed zeer uitlokkend en medeslepend, en als het werkelijk waarheidlievend is, daarvoor ook weer niet gevaarlijk. Het is immers voor het kompas niet gevaarlijk, dat men het naar het Oosten of
EERSTE STADIUM.
Westen voert ? Ongeveer gelijktjidig. met de Inleiding tot het ]ST. T. zou ik de geschiedenis van de Schriften des Ouden Ver-li onds onder handen nemen, omdat wij later telkens tot het O. V. terug moeten gaan en deze verzameling van schriften, mot die des N. V. vereenigd, den Kanon van H. Schriften der Christelijke Kerk uitmaken.
Ondertusschen moet ook reeds een aanvang worden gemaakt met de Exegese van de Schriften des Nieuwen en des Ouden Verhonds. Dat men toch niet aan eene andere wetenschap, of aan een ander studievak zou mogen denken of beginnen, voordat men het onderwerp, waaraan men hezig is, geheel afgehandeld heeft, is volstrekt niet onze meening. Wel niet alles door elkander, maar ook niet wat na aan elkander verwant is gescheiden! Het zal verder nog dikwijls voorkomen, dat men ongeveer gelijktijdig met meer dan één studievak bezig moet zijn.
Voordat echter de exegese met vrucht behandeld kan worden, is er eenige voorbereiding noodig. De tekstkritiek en de Hermeneutiek voor de Schriften des N. V., en voor zooveel dit noodig is ook
19
20 EERSTE STADIUM.
voor die des O. V., noodigt n tot hare beoefening uit. De tekstkritiek, de z. g. lagere of' woord-kritiek, maakt u bekend met de geschiedenis van den tekst, met de geschiedenis van hetgeen er voor de opsporing van den oorspronkelijken tekst gedaan is (geschiedenis der tekstkritiek), met de theorie van de wijze, waarop men bij het opsporen van den oorspronkelijken tekst behoort te werk te gaan. Men leert alzoo de betrekkelijk beste uitgaven van de Schriften des N. V. kennen, gelijk van die des O. V., en verkrijgt de noodige kundigheden, om eerlang zelf, na eenige oefening, de echte van de onechte lezing te onderscheiden. Ook de Hermeneutiek wacht op u. Zonder de theorie van de uitlegging der H. Schriften te hebben leeren kennen, zonder theoretisch voorbereid te zijn tot de verklaring van die Schriften, zoudt gij voor hare exegese niet geschikt zijn. Zonder de studie van do oordeelkunde en de uitlegkunde, ik bedoel nu de theorie, niet de praktijk, zouden uwe handen u later telkens haren dienst weigeren. Xog iets. De Grrammatiek van hot Nieuw-ïestamen-tisch taaleigen en de Rhetoriek van de
EERSTE STADIUM.
21
Schriften des N. V. moogfc gij niet onopgemerkt voorbijgaan , evenmin als gij de he-breeuwsche grammatiek moogt laten rusten, of de Rhetoriek van liet O. T. uwe opmerkzaamheid moogt onthouden. Wat de grammatiek betreft, gij hebt vroeger de griekscho taalkunde beoefend, maar u toen wel niet opzettelijk bezig gehouden met het hellenistisch dialekt. Dat is nu hoog noodig. Kent gij de grammatiek niet van het grieksch, waarin de Schriften des N. V. zijn geschreven, het N. ï. zelf zou in het oorspronkelijke onverstaanbaar voor u blijven. De he-breeuwsche grammatiek is voor u zeker geen onbekend land, want zij behoort tot liet propaedeutisch gedeelte uwer studie. Maar gij gaat nu toch dieper, indien het mogelijk is, dan vroeger, om althans van die zijde alle moeielijkheden bij de exegese van het O. T. te kunnen overwinnen. De chaldeeuw-sche grammatiek hebt gij, zooals gij weten zult, noodig voor die gedeelten van het O. T., die in het chaldeeuwsch geschreven zijn. Wat de Rhetoriek van het N. en ook van het O. T. aangaat, daarin zult gij ingewijd moeten worden, om van de vrijere rede vormen,
EERSTE STADIUM.
die ook in de Heilige Schriften des O. en N. V. in grooten overvloed voorkomen, behoorlijk rekenschap te kunnen geven. Ook de Lexicografie verdient, wat het literarische betreft, uwe aandacht. Met de beste woordenboeken voor het N. en voor het O. T. maakt gij u zonder veel moeite bekend. Hebt gij geen lexica meer noodig, des te beter. Dat vereenvoudigt het onderzoek zeer en bespaart kostbaren tijd.
De exegese van het N. T. met die des O. vereenigd is dan, zeide ik, aan de orde. Gij hebt zeker in uwe jeugd reeds veel in den Bijbel gelezen, in de ouderlijke woning, of waar gij verder uwe opvoeding ontvingt. Ook hebt gij veel uit den Bijbel hoeren voorlezen. Door katechetisch onderwijs en onder do openbare Evangelieprediking hebt gij den Bijbel reeds leeren kennen en leeren liefhebben. Verder is het zeker uwe gewoonte geworden aan de Universiteit, eiken dag een gedeelte, bijv. een hoofdstuk, van den Bijbel voor ii zeiven te lezen, liefst zooveel mogelijk in het oorspronkelijke, bepaald wat het N. T. aangaat. Bij het gebruiken van eene vertaling hebt gij natuurlijk sedert geruimen
22
EERSTE STADIUM.
23
tijd reeds geleerd en begrepen, dat eene overzetting, gelijk alle menschenwerk, nog vatbaar is voor verbetering. Maar hoe goed gij als gemeentelid ook in den Bijbel te huis moogt zijn , nu moet er nog iets anders, iets meer worden gedaan! Nu gaat gij het N. T., eu evenzoo het O. T. lezen, om het ook voor anderen te kunnen verklaren, alsof gij het voor anderen uitleggen, het geschrevene voor anderen begrijpelijk maken moest; alsof gij het anderen moest doen verstaan, zoodat zij de in het geschrevene uitgedrukte gedachten, het daarin medegedeelde kunnen vatten. Gij begint dan met een historisch boek, gaat vervolgens, na een paar van die soort gelezen te hebben, tot een brief over en tot een profetisch geschrift, leest ook een gedeelte der hebreeuwsche poëzij. Dat gij in uw eerste stadium den geheelen Bijbel niet zoo kunt bewerken, spreekt van zelf. Gij begint met het gemakkelijkste, gaat daarna over tot hetgeen moeilijker is. Zoo begint gij dus niet met het Evangelie of de Openbaring van Johannes, ook niet met den brief aan de Komeinen, kiest niet eerst Ezechiël of Job. Eerst de melk, dan de vaste spijze.
EERSTE STADIUM.
24
Dat is een algemeene leefregel. Niet onverschillig zal het hierbij zijn, het cursorisch lezen van het O. en N. T. in het oorspronkelijke , waarbij het meer alleen om de kennismaking met hot geschrevene in het algemeen en om het grammaticale te doen is, te onderscheiden van de meer nauwkeurige , alles analyseerende, lezing van de 11. Schriften , waarbij gij langzamer voortgaat, meer aan de zaken, aan de gedachten uwe aandacht wijdt. Bij de eigenlijk gezegde exegese moet het altijd zijn: haast u langzaam. Omring u daarbij niet terstond van eene menigte commentaren, maar zie eerst, hoever gij komen kunt door uit uwe eigene oogen te zien en licht te laten opgaan over het geschrevene uit hetgeen gij reeds weet. ïot hetgeen gjj reeds weet moet dan vooral ook behooren de hebreeuwsche, zoowel als de grieksche eu romeinsche oudheidkunde. Met de „hebreeuwsche antiquiteitenquot; hebt gjj u bekend gemaakt? Hoe gelukkig! Zonder haar zou de Bijbel in menig opzicht een gesloten boek voor u zijn. De z. g. Bijbelsche Archeologie verdient bij voortduring door u beoefend te worden, omdat
EERSTE STADIUM.
gij zonder haar niet in staat zoudt zijn, do historische interpretatie goed uit te oefenen, gelijk gij zonder de studie der grammatiek en rhetoriek niet zoudt kunnen denken aan de grammatische interpretatie, waarmede wij bij de exegese moeten beginnen. Hebt gij voorts niet door voortgezet lozen van den Bijbel den hoofdinhoud van de Schriften des O. en N. V., het geheel der denkbeelden van hare schrijvers, loeren kennen, gij zult mot de onmisbare z. g. dogmatische interpretatie verlegen zijn, door welke men het geschrevene uit do gehoelo gedachtenwereld van den schrijver, uit zijn stelsel of dogma, indien wij daarvan spreken mogen, tracht te verklaren. De studie der bijbelsche, zoowol als der grieksche en romeinscho Archeologie , dit is alzoo duidelijk, moet dan voortgezet worden.
Maar nu spreekt het ook van zelf, dat men, al was het alleen ten behoeve van eene grondige exegese, de Greschiedenis van Israël niet voorbij mag gaan, die geschiedenis , die ook om andere redenen al onze aandacht verdient. Wij hebben haar ook noodig voor de kennis van den godsdienst
25
EERSTE STADIUM.
26
van Israël, ja in liet algemeen voor de juiste kennis van de geschiedenis der Oudheid , om de leiding van God met de oude volken, ter voorbereiding voor de komst van onzen Heer Jezus Christus en van de verschijning van het Christendom in de wereld , te leeren kennen. Tlier zien wij al weder, dat de onderscheidene studievakken zich niet laten behandelen, zooals wij gewoon zijn een boek te lezen, eerst deze bladzijde, dan eene volgende, en zoo tot aan het einde! Er grijpt te veel in elkander. Voor de exegese van het O. en X. ï. is het O. en j^. T. in allerlei opzichten hulpmiddel. Yoor de kennis , die wij bij die exegese noedig hebben, is liet O. en N. T. in menig opzicht de bron. Derhalve ook steeds — Bijbellezing! Wij moeten ons hiertoe te meer opgewekt gevoelen, omdat wij haar niet alleen tot een wetenschappelijk doel, maar werkelijk ook tot onze stichting, tot verfrissching van ons geloofsleven behoeven. Die altijd in de Heilige Schriften leeft, zou hij verre van God, verre van Christus kunnen zijn en blijven? Ignoratio Scripturarum ignoratio Cl iris ei, heeft iemand te recht gezegd. Wat is dan de
EERSTE STADIUM.
liefde tot en het ieven in die Schriften? Ik vraag slechts.
Wij spraken daar van de verschijning des Christendoms in de wereld. Het wordt tijd, dat gij ook zeer bepaald het Christendom in zijne historie leert kennen. AVel is de geschiedenis der Christelijke Kerk u niet geheel vreemd, daar bij het katechetisch onderwijs, wanneer het goed ingericht en naar de behoeften ook van meer ontwikkelden gegeven wordt, de Kerkgeschiedenis ter sprake komt. Maar gij treedt nu meer in bijzonderheden dan vroeger, en bewerkt haar op breeder schaal, dan tot heden voor n noodig en mogelijk was. De meeste aanbeveling verdient weder, dat gij begint met een overzicht van het geheel door middel van een goed geschreven handboek over de geschiedenis der Christelijke Kerk. Gij staat dan niet te lang stil bij de voornaamste bijzonderheden, hoogstens zoolang, als volstrekt noodig is, om met vrucht kennis te kunnen nomen van het kenmerkende der onderscheidene perioden. Langzamerhand ontwikkelt zich dan die geschiedenis voor uwe oogen in hare op elkander volgende tijdvakken, waarbij gij
27
EERSTE STADIUM.
28
niet verzuimt ook acht te slaan op de eigenaardigheid , die zij te zien geeft in de verschillende landen. Maar de period ische zijde moet in het begin van uwe studie toch, meer dan de eth nografische, op den voorgrond staan. Daarbij verliest gij niet uit het oog, dat de geschiedenis der Christelijke Kerk niet geheel en al hetzelfde is als de geschiedenis des Christendoms. Deze laatste omvat toch eigenlijk meer, en kan alzoo gezegd worden ook de geschiedenis dor Christelijke Kerk te bevatten. De eigenlijk gezegde Dogmengeschiedenis gaat gjj nu wel niet geheel voorbij, maar gij laat haar toch nog zooveel mogelijk rusten. Wat gij daarentegen niet zooveel mogelijk rusten laat, maar integendeel zoo spoedig mogelijk met meer bijzondere aandacht beschouwt, is de geschiedenis van de Apostolische eeuw en, hetgeen aan den ingang daarvan staat, het Leven van Jezus. Verzuim niet, u daarmede nauwkeurig bekend te maken. De persoon van onzen Heer heeft in de wereldgeschiedenis eene geheel eenige plaats, en voor de geschiedenis der Christelijke Kerk, zooals ieder weet, eene geheel eenige belang-
EERSTE STADIUM.
29
rijkheid. De Apostelkring is te nauw met Hem verbonden, dan dat wij ons niet aangaande de werkzaamheid van hen, die daartoe behoorden , zeer nauwkeurig moeten laten inlichten. Trouwens bij het begin der theologische studiën is men ook geen vreemdeling in dezen kring. Immers heeft de studie van de z. g. Inleiding tot het N. T. er reeds mede in aanraking gebracht. Maar bij de Inleiding tot de Schriften des Is'. Y. zijn het moer de schriften; bij de studie van de geschiedenis dor Apostolische eeuw zijn liet meer de schrijvers, die men in het oog heeft. Wordt de Apostolische eeuw behandeld, dan heeft men ook ongezocht aanleiding, om zich bekend te maken met de apokryfe en pseudepigrafische literatuur van het O. en N. ï. in het algemeen, en om bepaald een blik te werpen op de niet-kanonieke oudste christelijke letterkunde, inzonderheid de Apostolische Vaders, ten einde zich alzoo den weg te banen tot hetgeen overigens voor een volgend stadium moet bewaard worden, de kennismaking met de geschiedenis van de Christelijke Theologie in het algemeen. Wordt deze laatste tot
EERSTE STADIUM.
het eerste stadium gebracht, waarin reeds zooveel is te doen, men moet zich dan met de geschiedenis bezighouden van wetenschappen, die men nog niet heeft behandeld en gedeeltelijk vooreerst nog niet zal bewerken, iets dat door niemand zal worden aanbevolen.
De godgeleerde studie is in het eerste stadium nog niet ver genoeg gevorderd, om reeds plaats te geven aan de bewerking van de dogmatische Theologie in haar geheel. De Heilsleer en de Levensleer, of' de z. g. Dogmatiek en Ethiek, rusten nog. Maar wat niet mag blijven rusten is de Bijbel-sche, bepaald de Nieuw-Testamentische Theologie. Een eigenlijk gezegd stelsel verwacht gij niet bij onzen Heer Jezus of zijne Apostelen te zullen vinden. Toch schrijven wij aan den Heer en zijne Apostelen een „leerbegripquot; toe, en het woord moeten wij toelaten. De leer van Jezus wordt gekend uit de Evangeliën, het leerbegrip der Apostelen uit hunne tot ons gekomen geschriften. Om dit onderzoek met vrucht te kunnen instellen, moet ook do Oud-Testa-mentische Theologie een voorwerp van het onderzoek zijn, d. i. men moet de Grods-
30
EERSTE STADIUM.
31
dicnstloer van het oude Israël cn verder van de Profeten en dichters des O. V. leeren kennen, den ontwikkelingsgang van het meer wijsgeerig denken onder het Israëlitische volk nagaan, vooral ook de godsdienstige denkbeelden en voorstellingen van het tijdvak tusschen de Babylonische ballingschap en de dagen van Jezus kennen, ten einde de ge-heele denk- en zienswijze en de verwachtingen van het joodschc volk ten tijde van Jezus te kunnen beprijpen en verklaren. Zoo neemt men mede het zoo hoogst merkwaardig Protetisme van Israël op in den gezichtskring, gaat de geschiedenis der Israëlitische Messias-verwachting na, en komt dan behoorlijk voorbereid tot de beschouwing der prediking van Hem, die als de Messias onder de Joden opgetreden is in „do volheid des tijds.quot; Dat de geheele z. g. Ijijbelsche Theologie als eene zuiver historische wetenschap moet behandeld worden, mogen wij nimmer vergeten. Het is bij haar de vraag, wat geleerd of gepredikt is; niet ook, of dit nn werkelijk voor waarheid is te houden. Dit behoort daarna afzonderlijk onderzocht te worden. Dat eindelijk bepaald de Nieuw-Testamentische Theologie
EERSTE STADIUM.
de grondslag is voor alle volgende studie beide van Dogmatiek en Ethiek, behoeft onze aanwijzing niet.
Noodiger is misschien de herinnering, die nu volgt. Langzamerhand is, terwijl het vorige behandeld werd, de studie van de geschiedenis der Wijsbegeerte en tegelijk de studie van de Godsleer naar den voorgrond getreden. Het wijsgeerig denken over het verband tusschen de wereldverschijnselen onderling en van die verschijnselen met hun laatsten grond of laatste oorzaak, moet nu mede spoedig in zijne onderscheidene perioden nagegaan worden. Vooral behoort daarbij de aandacht getrokken te worden door de geschiedenis van de Leer aangaande God. Wat hebben wij aangaande God te gelooven ? Ziedaar de vraag, waarop het voor den godgeleerde vooral aankomt. Het antwoord toch, dat wij op die vraag meenen te moeten geven, bepaalt onze wereldbeschouwing , en door de wereldbeschouwing, welke wij toegedaan zijn, wordt onze geheele levensbeschouwing en daarmede ons geheele leven beheerscht! De Godsleer moet derhalve na de beschouwing van de geschiedenis der
32
EERSTE STADIUM.
Wijsbegeerte ook het voorwerp des onder-zoeks worden, de Godsleer en hare geschiedenis, en zoo opent zich een nieuw ruim veld voor de allerbelangrijkste beschouwingen , waarop de godgeleerde evenzeer aan veelsoortige kennis behoefte heeft, als aan takt, om in de resultaten der wetenschap de rechtvaardiging voor het geloof aan den persoonlijken God met gouden letters geschreven te vinden.
Zoo is ondertusschen het einde van het eerste stadium genaderd en vinden wij een rustpunt na studiën, die veel inspanning en volharding bleven vorderen. Aan afwisseling heeft het evenmin als aan veelvuldig genot ontbroken. Yan eentoonigheid kon geen spraak zijn. Wel is er veel wijsheid, bedachtzaam overleg, noodig geweest. Van tijd tot tijd moesten onderscheidene wetenschappen en studievakken gelijktijdig beoefend worden en was het de niet gemakkelijk te beantwoorden vraag: Hoe vind ik nog tijd voor dat alles, en hoe verdeel ik hem zoo, dat niet eindeljjk alles chaotisch door elkander gaat woelen? Maar het is, dat zult gij aan het einde wel zeggen, toch gegaan. AVas de bedoeling niet,
33
EERSTE STADIUM.
eerst het eene geheel af te handelen, voordat aan iets anders de hand werd geslagen, het afwisselen in dezelfde maand gaf verscheidenheid , en varietas delectat. Ja , gij zult aan het einde van uw eerste stadium werkelijk erkennen, dat gij veel hebt genoten, maar misschien ook zeggen; een weinig rust zal mij goeddoen.
Yan het meer praktische, waarvoor in den akademischen studietijd ook het noodige behoort gedaan te worden, heb ik gezwegen. Gij begrijpt, dat het was, om er u nu op te wijzen. Oratorische oefeningen zijn niet minder, dan oefeningen in het disputeeren en improviseeren bijzonder aan te bevelen. Het is van te veel belang, later als Evangelieprediker, als Leeraar en katecheet gemakkelijk het woord te kunnen voeren, dan dat gij u niet tijdig ook praktisch zoudt oefenen in het goed spreken en voordragen van het vooraf goed overdachte, gelijk ook in het logisch redeneeren. Gebruik voor dit laatste, gelijk voor andere nuttige zaken, uwe so-dalitia en dispuutgezelschappen. Bestudeer voor het eerste vooral bekwame oratoren, zooveel gij kunt, niet alleen voor zoover zij
34'
EERSTE STADIUM.
in hunne geschriften tot ons spreken, maar ook levende modellen. In eene Akademie-stad, wij hebben er in Nederland vier, behoeft gij immers niet lang te zoeken of ver te gaan, om hetgeen gij daartoe noodig hebt te vinden. Vereenig voorts theorie en praktijk, opdat zij elkander steunen. Meen niet, dat gij spoedig of gemakkelijk een meester in de kunst van wel spreken en wel voordragen worden kunt. Gij kent het woord: ars longa, vita brevis. Hot eerste is niet minder waar dan het laatste, en wordt niet minder dan het laatste door velen, ook door studenten, zélfs in de godgeleerdheid, vergeten ! Misschien begint gij ook aan het einde van uw eerste stadium, indien niet reeds eerder, in te zien, dat er wel grooter dwaasheden zijn gezegd, dan hetgeen mij althans reeds lang gebleken is veel waarheid te bevatten: la critique est aisée, mais l'art est difficile.
Na dit alles aarzel ik geen oogenblik, u eene zeer aangename, al is het niet al te lange, vacantie toe te wenschen met het onvergetelijke woord van onzen dichter:
35
3*
EERSTE STADIUM.
Verpoos if\v geest, verkwik uw krachten, Schort d'arbeid, maar hervat hem weer;
En leg, ook zelfs in uw gedachten.
Uw taak niet neêr.
„Repos ailleurs!quot;
Maar . . . hoor ik u thans vragen . . . liebt gij wel aan mijn examen gedacht? Bedenk toch, dat ik een candidaatsexamen heb te doen, en dat wel, als ik het aan eene der Rijks-Universiteiten of aan de Gemeente-Universiteit te Amsterdam zal afleggen, in twee deelen?
Waarde vriend, werk maar goed door, en gij zult van uw candidaatsexamen, ook dat in twee deelen, wel goed afkomen. Werk wel met de gedachte aan, maar niet bepaald met het oog op uw examen. Voorts, als ik goed zie, moet gij het eerste gedeelte van uw „candidaatsquot; niet al te lang vóór het tweede gedeelte doen, en zorgen, dat gij reeds heel wat voor het tweede gedeelte hebt bewerkt, als gij u voor het eerst gedeelte aanmeldt. „Bij 't stuk werkenquot; kunt gij gevoegelijk overlaten aan... eene geheel andere soort van menschen, dan die te vinden zijn op de collegebanken onzer Professoren.
36
TWEEDE STADIUM. (Anderhalf jaar.)
Utrecht, Augustus 188...
Dat dacht ik wel. Gij zoudt zeer spoedig na de lezing van mijn laatsten brief uitroepen : maar dat alles kan ik onmogelijk in anderhalf jaar bewerken; dat is niet te doen in zoo korten tijd; 'tis om er onder te bezwijken. Laat mij 1° u mogen gerust stellen met de verzekering, dat men doorgaans veel later bezwijkt, dan men eerst wel dacht; 2° u mogen bemoedigen met den raad, om
TWEEDE STADIUM.
vooral tijdig mv geneesheer te raadplegen aangaande de maat van uw gezondheid en studietijd ; 3° u mogen verblijden met de dispensatie van al wat gij in gemoede kunt verklaren niet noodig te hebben, of later even goed te kunnen behandelen en nu in geen geval te mogen aanvatten.
Neen, mijn waarde vriend, de bedoeling is niet, dat gij u zoudt doodwerken. Ga gij met uwe krachten te rade. Mijne aanwijzing moest vooral te rade gaan met eene zooveel mogelijk gelijkmatige verdeeling van den noodzakelijken arbeid. Ik stem toe, de taak is veelomvattend. Maar weet gij , waaraan ik dacht? Aan een woord van een Nederlandsch, nu reeds ontslapen, godgeleerde, die ons eene Encyclopaediae theologicae epitome heeft nagelaten en daarin een „theologicorum stu-diorum schema.quot; — „Si qnis forte putet,quot; zegt hij na de mededeeling daarvan, „nos iusto plura a iuvenibus postulasse (quod tamen, nisi tota via erro, secus est), is notam illam regulam interdum sequendam esse meminerit, qua iniqnum petere iubemur, ut aequuin con-sequamur: ignavi vero liominis esse et illi-beralis, cum ad summa et maxima adspirare
38 -
TWEEDE STADIUM.
liceat, in secundis tarnen tertiisve consistere malle.quot;
Gij moet nu zelf weten wat gij het liefst wilt. Voorloopig in denzelfden geest, waarin wij begonnen zijn, verder gaan? Kom, nemen wij dan den staf weer in de hand en begeven wij ons dieper landwaarts in, of klimmen wij hooger. Wij zijn in eene bergachtige streek, dat verzeker ik u. Krachtsinspanning zal noodig zijn. Maar 'tis niet anders: ardua quae pulchra. Wij reizen nu ook niet maar alleen voor onze ontspanning! Wij reizen, om later aan de vruchten van onze inspanning ons te verkwikken, en denken daarbij: quod profecturum est non sine sednlo sudore crescit. Laat het dan van tijd tot tijd een zucht en des noods eenige nachtrust kosten, welnu, het Godsrijk is 'twel waard en ter wille van Gods Koninkrijk leggen wij ons immers op de studie der Christelijke Godgeleerdheid toe. Is dit waar, doen wij het alzoo om des Heeren wil, het zal oen blij-venden zegen brengen. De Christelijke Theologie is niet als dat gesluierde beeld te Saïs, waarvan Uuitschlands groote dichter zong! Gij herinnert het u. 'tWas het beeld der
39
TWEEDE STADIUM.
„Waarheid.quot; Een jongeling lichtte, tegen de ernstige waai'schinving des priesters, eens den sluier op en —
Besinnungslos und bloich, So fandcn ihn am andern Tag die Priester Am Fussgestell der Isis ausgestreckt.
Was er allda gesehon und erfahren,
Hat seine Zunge nie bekairat. Auf ewig War seines Lebens Heiterkeit dahin,
Ihn riss ein tiefer Gram zum friihen Grabe.
Neen, hij die om des Heeren wil en met zijne liefde vervuld zich aan do Christelijke Theologie wijdt, ademt frissche levenslucht in, gevoelt zich gesterkt worden, arbeidt met vreugde voort, hoe nioeielijk 't soms worden moge. Weet gij, hoe het met de Theologie is? In een tempel op het eiland Seio, zoo verhaalt men, was eene marmeren Diana. Trad men den tempel binnen, dan scheen haar gelaat eene zeer treurige uitdrukking te hebben; maar verliet men den tempel, dan gaf haar gelaat voor den weggaande niets dan blijdschap te lezen. Gij begrijpt den diepen zin? Gaan wij dan met blijdschap verder.
40
TWEEDE STADIUM.
Een belangrijk gedeelte van den akademi-schen tlieologischen stndietjjd ligt achter ons; maar een niet minder belangrijk deel ontsluit zich thans voor onze oogen. De grondslagen zijn gelegd en wij gaan nu verder bouwen. Begin toch en ga toch voort met de repetitie van al hetgeen uit uw geheugen zou kunnen gaan en hetgeen gij bij uwe verdere studiën noodig hebt. Verdeel uwen tijd goed, opdat het „suum cuiquequot; door u ook op de onderscheidene studievakken behoorlijk in toepassing worde gebracht. „Paree tem-pori.quot; Schrijf voor uzelven boven uwe deur: „Hora ruit,quot; en voor anderen:
Amice, quisquis hue venis,
Aut agito paucis, aut abi,
Aut me laborantem juva.
(In het hollandsch er onder voor hen, die geen latijn verstaan). Laat voorts het overtollige en minder noodzakelijke steeds voor het allernoodigste wijken, en houd u voor uw geheele leven aan de les: multum, non multa.
Op uitgebreider schaal behandelt gij dan nu wat gij aanvankelijk reeds onder handen
41
TWEEDE STADIUM.
42
naamt. Vooral geldt dit thans van de heilige literatuur in haren geheelen omvang. Exegese en weder exegese van liet Nieuwe en van het Oude Testament. . . zorg toch, dat gij vooral de Schriften des Nieuwen Verbonds steeds beter verstaat, om geheel in den geest van het oorspronkelijk Christendom ingedrongen het te begrijpen en te kunnen waar-deeren, en om uit de volheid van het geestelijk leven, dat daarin spreekt, het Evangelie der zaligheid te kunnen verkondigen en — uzelven niet te vergeten! — uwe ziel te kunnen verkwikken en uw hart te kunnen vertroosten. Maak nu verder geen onderscheid tusschen gemakkelijker en moeilijker perikopen en schriften. Omvat eerlang het geheel. Maak daarbij ook meer bijzonder uw werk van de Septuaginta, wier spraakgebruik u bij het N. ï. niet onbekend mag zijn en die als overzetting u by het O. ï. van groot belang is. Vertaal nu ook met de uiterste zorg gedeelten van het N. en van het O. T., zoowel om u daarin te oefenen ('t gaat niet gemakkelijk), als om de meest gebruikelijke of nieuwste vertalingen zelfstandig te kunnen beoordeelen. Overigens zult gij meer en meer
TWEEDE STADIUM.
overtuigd zijn geworden van de innige betrekking , die er tusschen het O. en het X. T. bestaat, en het wel ééns zijn met het bekende gezegde: Novum Testamentum in Ve-tere latet, Vetus in Novo patet. Zoo gij eenigszius kunt, verbind dan met uwe studie van het Hebreeuwsch die van het Syrisch en Arabisch. Naarmate gij aan die zjjde uwe taalkennis uitbreidt, verwijdt gij uwen letterkundigen horizon en vermeerdert gij de bronnen voor uwe „kennis uit de eerste hand.quot;
Terwijl gij alzoo het reeds gevondene en verkregene bewaart en het geleerde onthoudt, zet gij uwe veroveringstochten verder voort. Het voortgezet exegetisch onderzoek heeft u meer en meer op de hoogte gebracht, om de vergelijkende Bijbelsche theologie te behandelen, waarbij gij hetgeen aan de onderscheidene schrijvers bijzonder eigen is naast elkander plaatst eu in verband met elkander beschouwt. Met het wezen van den godsdienst reeds bekend geworden en in de geschiedenis der godsdiensten niet geheel vreemdeling , wordt gij voorts inzonderheid dooide geschiedenis van den Israëlitisch-Joodschen en den Chri stelijken gods-
43
TWEEDE STADIUM.
44
dienst uitgenoodigd , om langer dan vroeger met haar bezig te zijn. Centraalpunt van uwe onderzoekingen moet echter de Christelijke godsdienstleer zijn. De historische weg is ook hier de beste. Bestudeer de Christelijke Dogmengeschiedenis, om te zien, hoe langzamerhand onder de samenwerking van onderscheidene factoren het „hedenquot; uit het verleden geworden is. Eerst een overzicht over de op elkander volgende tijdvakken, wier karakter gij moet leeren kennen. Daarna kunt gij de onderscheidene dogmata in hunnen ontwikkelingsgang nagaan. Zoo hebt gij de Christelijke Kerkgeschiedenis óók eerst periodisch bestudeerd, om haar vervolgens uit een ethnografisch oogpunt te beschouwen. Gij vereenigt nu ook gemakkelijk de studie der Kerkgeschiedenis, waarbij grondige bronnenstudie opgenomen wordt, met die der Dogmengeschiedenis, en gij nadert den dag, waarop de achttien eeuwen, die achter ons liggen, zich als één geheel, als één groot tafreel aan u zullen vertoonen. Bij deze studiën komt uwe kennis van de geschiedenis der godsdiensten, (gij zult hot Mohammedanisme ondertusschen niet verge-
TWEEDE STADIUM.
ten!) u zeer te stade, en wat gij van de wereldgeschiedenis wist, meer en meer ontraadselt het zich.
Thans is eindelijk het uur geslagen en het oogenhlik daar, dat gij het heiligdom binnentreedt der Dogmatiek, en u bezig houdt met de stelselmatige bewerking van de Evangelische Heilsleer. Hier hebben wij te onderscheiden tusschen eigenlijk gezegde Christelijke Dogmatiek, kerkelijke Dogmatiek en kritische Dogmatiek. De eerste plaatst zich op het standpunt van het Apostolisch Christendom en is eene zelfstandige systematische bewerking van de ïsieuw-Testamentische theologie , waarbij de subj ectiviteit, het standpunt, de wereldbeschouwing, en wat dies meer zij, van den bewerker niet in rekening mag gebracht worden. De tweede werkt in den geest van een bijzonder kerkgenootschap en geeft aan de kerkleer den vorm van een stelsel, door haar consequent — d. i. naar hare eigene beginselen en hoofdleeringen te ontwikkelen en voor te stellen. Zoo bestudeert gij bij voorbeeld de Gereformeerde of de Luthersche Dogmatiek ... De derde beschouwt de door het oorspronkelijk Chris-
45
TWEEDE STADIUM.
tendom gegeven en in de Christelijke Keik ontwikkelde en bearbeide stof uit het gezichtspunt der speculatieve kritiek, d. i. bearbeidt die stof wijsgeerig, onder den voort-durenden invloed van de kritiek, die door de bespiegeling uitgeoefend wordt, en beweegt zich alzoo geheel vrij tegenover het gegevene, terwijl zij bepaald wordt door het uitgangspunt, dat zij voor hare spekulatieve kritiek ingenomen heeft. Gij hebt nu voor-loopig de tweede en derde nog te laten rusten en wijdt uwe aandacht aan de eerste, de z. g. Christelijke Dogmatiek. Gij verwerkt de Bijbelsche Theologie tot een stelsel, en ziet daarbij, hoe men het gedaan heett.
Onwillekeurig begint zich hierbij voor uwe oogen te scheiden wat de Nieuw-Testamen-tische Theologie, in haren embryonischen toestand, u vereenigd aanbood. Dogmatiek en Ethiek (Moraal), Heilsleer of Geloofsleer en Levensleer of Zedeleer, gij bemerkt, dat zij, hoe nauw ook met elkander verbonden, hoe onmisbaar voor elkander, toch bij eene we-tenschappelijk-stelselmatige behandeling niet als één te behandelen zijn, althans zoo de Ethiek er niet onder zal lijden. Gij komt
46
TWEEDK STADIUM.
spoedig tot het inzicht, dat de Ethiek van de Dogmatiek onderscheiden moet worden. Laat gij de Ethiek, na eene voorloopige kennismaking , dan nog rusten, dring dan diep in de studie der „Christelijkequot; Dogmatiek door, om daarna, als gij de Symboliek bewerkt hebt, tot de kerkelijke Dogmatiek over te gaan. In een volgend stadium zal de kritische Dogmatiek u dan niet al te zwaar op de schouders drukken.
Over de verdeeling van de stof in de Dogmatiek zou ik gaarne een en ander mede-deelen. Maar even als gij moet ik op mijnen tijd letton, en mij de grenzen nauwkeurig afbakenen. Mij dunkt, gij handelt verstandig, als gij begint met de stof te brengen onder de rubrieken van Theologie, Anthropologie, Christologie, Soteriologie, Ecclesiologie en Eschatologie. Het zal u niet berouwen, u aan deze verdeoling zoo lang mogelijk te houden.
Onder al uwe studiën hebt gij, naar ik vertrouw, het „respice finemquot; genoeg in het oog gehouden, om al meer en meer hart gekregen te hebben voor de praktische Theologie, bepaald voor hetgeen de Herder
47
TWEEDE STADIUM.
48
en Leeraar als zoodanig in de gemeente te doen heeft, wat wij het esoterisch gedeelte der praktische theologie mogen noemen. Het is in het geheel geen onverschillige zaak, met welk leervak gij nu begint. Wat ligt meer voor u hij de hand, dan de Homiletiek, daar gij toch wel het eerst als prediker optreden zult? Ja, de Homiletiek, daarmede moet gij beginnen, om weldra ook eene preek te kunnen maken naar de eischen der hedendaagsche predikkunde, d. i. naaide behoefte van het gehoor, dat zich rondom u zal verzamelen. een gehoor, wel uit verschillende bestanddeelen te zamen gesteld, maar toch, uwe hoorders zijn allen op de eene of andere wijze kinderen van hunnen d. i. van dezen tijd, van een tijd, die niet de achttiende eeuw, niet de zeventiende eeuw, noch eenige vroegere is, met zijne eigene vormen, sympathiën, aspiratiën , schokken, stroomingen, smarten en ellenden, in één woord, met eigen lief en leed, en dus met eigen behoeften, eischen en smaak. De Homiletiek moet u leeren, dat en hoe gij daarop acht hebt te geven, wat gij met betrekking tot uwe prediking naar inhoud en vorm beide
TWEEDE STADIUM.
49
in acht hebt te nemen. Maar waar gij als prediker optreedt, daar hebt gij, al is zij ook nog zoo eenvoudig ingericht, eene godsdienstoefening te leiden, te besturen, te bezielen. Gij moet dus met de studie der Homiletiek terstond die der Liturgiek vereenigen. Dat verheft do laatste, terwijl hot u bij de beoefening van de eerste in het oog zal doen houden, dat gij nog voor iets anders in de wieg zijt gelegd, dan voor een vervaardiger van leer-redenen. Uwe liturgische studie zal u vroeg loeren, uit de openbare samenkomsten in het huis des gebeds alles te verwijderen wat plat, triviaal, zonder wijding is, zoodat gij bijv. niet laat zingen „om de aandacht eens te verpoozen,quot; of liet „Ouzo Yaderquot; niet als een stoplap gebruikt, en wat van dergelijke liturgische onhandigheden en misgrepen meer zou kunnen genoemd worden. Homileet en Liturg, dan zorgt gij, dat de godsdienstoefening een „ensemblequot; is, ééne heilige daad, ééne gewijde handeling, Gode tot een welriekenden reuk. Verdiept gij u in de homiletische studie, mij dunkt, gij ziet daar door henen u reeds aan eene preek bezig, reeds opgetreden als . . . neen, niet als kansel-
TWEEDE STADIUM.
redenaar, maar als Evangelieprediker, die met het Zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord , uittrekt om overwinningen te behalen in den naam en de kracht van het verheerlijkt Hoofd der Gemeente.
Opgetreden als Evangelieverkondiger, zult gij zeker doorgaans thetisch moeten te werk gaan, getuigen van de waarheid, van het leven in Christus; maar toch zoo, dat gij het oog houdt op de bewegingen, de aanvallen, de bestrijding van de tegenstanders des Christendoms in eiken vorm en onder eiken schijn. De echte Evangeliedienaar is steeds apologeet, omdat het Evangelie nooit algemeene toejuiching, maar steeds aanvallen doortestaan heeft. Hebt gij dit vooruitzicht, dan ziet gij u nu reeds als taak opgelegd, aan de theorie van de verdediging des Christendoms uwe aandacht te wijden, en rekent de Apologetiek op uwe belangstelling. Met de vraag, hoe het Christendom behoort verdedigd te worden? is ten nauwste eene andere verbonden, deze namelijk, wat eigenlijk aangevallen wordt. l?ij do beantwoording van deze laatste vraag hebt gij natuurlijk vooral de hedendaagsche bestrijding van het Chris-
50
TWEEDE STADIUM.
tendom onder de oogen te zien. Treedt zij in onzen tijd vooral op als historische kritiek, die van het christelijk-kerkelijk standpunt beoordeeld zeer negatief' is in hare resultaten, dit geeft geen recht, om al wat men negatieve historische kritiek noemt voor bestrijding van het Christendom te houden. Maar het geeft wel eene aanwijzing van het wapen, waarmede men vooral de verdedigings-opez-atiën heeft te leiden. Tegenover het wapen der historische kritiek moet men namelijk , op apologetisch gebied, het wapen der historische kritiek gebruiken, en derhalve de beginselen handhaven, door welke men meent bij die kritiek zich te moeten laten besturen. Zoo wordt ten laatste in de Christelijke Apologetiek de quaestie der kritische beginselen eene hoofdquaestie. Ik wensch u geluk, dat gij dan verplicht wordt, over beginselen te handelen. Het klinkt zeer schoon, te zeggen: mij is het om resultaten-te doen. Maar als men dit zegt, om zich van de quaestie der beginselen af te maken, vergeet men, dat gelijk hij, die n zegt, ook h zeggen moet, men omgekeerd, om tot Jt te komen, met a moet beginnen. Ik dank u voor re-
4*
51
TWEEDE STADIUM.
sultaten zonder beginselen, m. a. w. voor beginselloosheid op wetenschappelijk gebied. Wat overigens die beginselen in de Christelijke Apologetiek betreft, zij staan daar in het nauwste verband met de wereldbeschouwing, welke men toegedaan is, alzoo met het naturalistisch of supranaturalistisch standpunt, waarop men staat. Zoo is het voorde studie dor Apologetiek volstrekt noodig, dat men zich gemakkelijk beweegt in die wetenschappen, op welker gebied men zich bij de discussie over het recht van de naturalistische en supranaturalistische zienswijze moet bewegen. Gij denkt met mij aan de geschiedenis der wijsbegeerte en niet minder voorwaar aan de Godsleer in haren geheelen omvang.
Laat het bij eene Apologie van het Christendom echter niet bij verdedigen blijven. Goed gezien van sommigen, dat eene aanbeveling of aanprijzing van het Christendom er mede vereenigd moet worden. Maar dit heb ik nader in mijne Encyclopedie uiteengezet, zoodat ik het hier kan laten rusten. Hetzelfde geldt van andere punten, waarover ik daar uitvoeriger heb gehandeld. Mag
52
TWEEDE STADIUM.
ik u dan verwijzen naar hetgeen ik daar geschreven heb ?
Wij staan aan het einde van het tweede stadium en zijn weder een goed eind weegs gevorderd. De gezichtskring is ruimer geworden. Wij zien verder. Ook beter? Beter zeker, dan eenige maanden geleden, zien wij thans in, hoe veel er te bewerken en te doorworstelen is, om eenigszins op de hoogte van de theologie in hare geheele uitgestrektheid te komen. In plaats van daarom den moed te laten zinken, wordt deze er juist door aangewakkerd, en in plaats van de armen te laten hangen, worden nieuwe krachten ingespannen. Men staat ook niet alleen! Van alle zijden bieden zich de hulpmiddelen en wegwijzers en leidslieden aan. Om met deze laatsten te beginnen, ik heb nog met geen enkel woord over de akademische lessen en de voorgangers bij de wetenschappelijke onderzoekingen aan de Universiteit gesproken. Gij hebt er des te meer aan gedacht, die lessen geregeld bijgewoond, de wenken en aanwijzingen uwer voorgangers nauwgezet ter harte genomen. Het was uw streven, zelfstandige studie te vereenigen met dank-
53
TWEEDE STADIUM.
54
baar gebruik maken van de resultaten, door uwe ervaren leermeesters medegedeeld, en wat gij in de akademische gehoorzalen ver-gaderdet evenzoo te verwerken, als hetgeen uw boekenschat u aanbood. Gij wenschtet steeds „vrijquot; in uwe studie te zijn, zoodat gij u niet door eenig vooroordeel van den rechten weg;des onpartijdigen onderzoeks liet afbrengen. Onder „vrije studiequot; verstondt gij altijd een studie, waarbij de resultaten u niet worden opgelegd, maar het ten allen tijde bij u was en bleef: „de waarheid boven al!quot; Van uw boekenschat sprekende bedoel ik niet alleen de boeken, die gij in bezit hebt, neen, maar in het algemeen die, waarvan het gebruik u ten deel viel. Zonder boeken is er evenmin te arbeiden op het gebied der wetenschap, als men zonder bouwmaterialen een huis op het fundament kan doen verrijzen. Boeken-hebben is niet te verachten; maar boeken-kennen, al meer en meer goede boeken kunnen lezen, dat is hoog te waardeeren. Ik onderstel, dat gij reeds van den beginne uwer studie veel werk hebt gemaakt van de Bibliografie. Mij dunkt, daarop behoefde ik niet opzettelijk
TWEEDE STADIUM.
als op iets hoog noodigs te wijzen. Zorg ook verder, dat gij weet wat er in uw vak van studie belangrijks uitgekomen is en in het licht verschijnt, en stel u altijd zooveel mogelijk in staat om te weten, waar gij het beste kunt vinden, dat geschreven is over het onderwerp, waaraan gij uwe aandacht gewijd hebt.
Maar ik eindig, om u mij voor te stollen als een weinig rust nemende na veel arbeids. Gij hebt, als mijn volgende Imef tot u komt, naar ik verwacht, uw candidaats-examen in de theologie mot lof afgelegd, en dus alle reden, om u zeer te verheugen. Dat is een veldslag gewonnen! Want is studeeren reeds strijden te noemen, een wetenschappelijk onderzoek doorstaan is een heirleger van tegenstrevers verslaan. De terugkeer van een gelukkig doorworsteld examen staat met een triumftocht gelijk, 'k Zie u reeds, met lauwren omkranst, juichend uw zegepraal vieren! —
55
VIERDE BRIEF.
DERDE STADIUM. (Anderhalf Jaar.)
Utrecht, November 188 . . .
Tijd te kort gekomen? Eigenlijk vreesde ik wel, dat gij over meer tijd zoudt moeten kunnen beschikken, dan u toegestaan was, indien gij al de vakken, waarop ik n wees, zoo nauwkeurig en grondig wildet bewerken, als uwe nauwgezetheid en liefde voor de wetenschap u doen wenschen. Maar hebt gij hier en daar uzelven minder voldaan, gij zijt ook nog niet aan het einde. Het derde stadium komt u te gemoet met den troost, dat gij nog het een en ander kunt bijwerken.
DERDE STADIUM.
57
Yoordat ik verder ga, wensch ik u geluk met den lof, dien ik mij reeds verbeeld, dat gij door uw eerste kerkelijk voorstel inge-oogst hebt. Ja, 't is mij als hoor ik algemeen roemen: de keus van den tekst, de juistheid van uw thema, hot ingenieuse van uwe schets, de keurige bewerking van de stof, den christelijken geest on de strekking van uw stuk, de wijze ook, waarop gij het hebt voorgedragen. Zeer wenscli ik, dat men ook dit in n zal kunnen prijzen, dat gij niet „preekt,quot; maar spreekt, niet declameert ot oreert, maar als een gewoon menschenkind zegt wat gij te zeggen hebt, ernstig, niet gemaakt-deftig, hartelijk, niet opgeschroefd-pathetisch, daarbij zorgvuldig het manuaal van molenwieken vermijdende, en altijd bedenkende , dat de „welsprekendheidquot; nooit anders optreedt dan met eenvoudigheid bekleed. Gij zult wel niet nalaten uw „voorstelquot; zeer zorgvuldig te stellen, om daarna, als gij alles geschreven hebt, het na een dag of drie over te schrijven. Tertium prematur in diem. Draagt gij later uw voorstel als preek in eene gemeente voor, doe dit niet, dan nadat gij met de aanmerkingen, welke
DERDE STADIUM.
men op uw werk heeft gemaakt, voor zoover gij er mede moest instemmen, uw voordeel hebt gedaan tot Verbetering van uw opstel. Werk het geheel om en zorg, dat gij het goed in uw geheugen hebt, en — G-od geve dan zijnen zegen op uwe getuigenis van Jezus Christus onzen Heer! Overigens zult gij wel voor uw geheele leven onthouden, dat wij, predikers van het Evangelie, evenveel zorg aan den vorm, als aan den inhoud moeten besteden, evenveel zorg aan al wat tot het uiterlijke behoort, als aan al wat tot het gebied der gedachte en der uitdrukking moet gerekend worden. Uwe prediking zij uit één atuk, gelijk uw persoon en leven uit één stuk moet zijn, niet gelijk eene lantaarnpaal, maar gelijk een levend organisme.
Gij staat dan nu voor mijne verbeelding-als Candidaat in de Theologie. Gij hebt eenen akademischen wetenschappelijken graad verkregen, eerlijk verdiend. Gij hebt altijd of' liever nooit ^voor uw examenquot; gewerkt. Daarom is 't zoo goed gegaan. Nog levendig herinner ik mij , als student eens een bezoek ontvangen te hebben van een reeds lang overleden predikant, een knap man, zooals
58
DERDE STADIUM.
er in Nederland niet weinigen gevormd zijn in de eerste vijf en twintig jaren dezer eeuw, een man, die, gelijk men het uitdrukte, zijn latijn en zijn grieksch en zijn hebreeuwsch goed kende. Ik was juist voor een examen aan het werk, ik geloof voor mijn doctoraal. Op zijne vraag, wat ik deed, was mijn antwoord, dat ik aan mijn examen zat. „Daar heb ik nooit aan gezetenzeide hij. „Wilt gij een goed examen doen, doe er dan niets voor, werk er nooit voor, of liever, werk zoo, dat gij uwe examina als in het voorbijgaan kunt doen.quot; En hij knipte met zijne oogen, alsóf hij zeggen wilde: Begrepen ? Later heb ik begrepen, dat het goed gezien was, maar toch meer voor hen, die hun candidaats-examen reeds afgelegd hebben, dan voor hen, die hunne theologische studie beginnen, en in het algemeen meer voor hen, die branden van liefde voor de studie en de wetenschap, dan voor hen, die slechts werken, om door hunne examina heen te komen, ten einde er af te zijn en „eene plaats te krijgen.quot;
Wij keeren terug tot de studie. Het derde stadium is dan begonnen. Een schoon, aller-
59
DEEDE STADIUM.
60
gewichtigst tijdvak. Nu moet alles herzien worden. Waar is nog eene gaping? Wat is nog blijven liggen, dat eigenlijk reeds ter hand had moeten worden genomen? Wat is de zwakke zijde? Daarin moet gij allereerst voorzien. Algemeene inspectie houden, daarmede vangt gij aan. Voorts behandelt en bewerkt gij op uitgebreider schaal wat u niet meer vreemd is, en gaat gij tevens over tot hetgeen gij hebt moeten bewaren voor deze studieperiode. Voordat wij stilstaan bij de vakken, die in dit stadium bijzonder be-hooren beoefend te worden, heb ik nog eene algemeene aanmerking. Met al wat tot heden genoemd is moet voortdurend vereenigd worden de studie der oude en nieuwe talen en letterkunde, en de met wijsheid gekozen lectuur van literarische, theologische en philo-sophische tijdschriften. Lees daarin slechts datgene, wat rechtstreeks met uwe studie van het oogenblik in betrekking staat, of u weldra van grooten dienst zou kunnen zijn, en vergenoeg u voor het overige met kennis te nemen van den inhoud, om later altijd te weten, waar gij iets over het een of ander vinden kunt. Handel evenzoo met monogra-
DERDE STADIUM.
fiën en brochuren. Laat zooveel mogelijk alles door uwe handen gaan; lees echter alleen wat voor u gesaisonneerd is. Blijf overigens niet als achter eenen hoogen theologischen muur verschanst, maar laat uw oog weiden over het geheele gebied der wetenschap, zoodat gij naar vermogen kennis neemt van al hetgeen een wetenschappelijk gevormd godgeleerde , die als een in elk opzicht beschaafd en ontwikkeld mensch en als een in allen deele bekwaam Evangeliedienaar wil optreden , moet weten en kennen, indien hij naar de behoeften van zijn land en tijd werkzaam, een steun en sieraad, een eer en zegen voor de godgeleerheid en den godsdienst, voor kerk en samenleving wenscht te zijn en te blijven. Gij zucht? Nu, gij zijt nog in den voorbereidingstijd. Plant en zaai maar onvermoeid. Als de oogsttijd daar is, zult gij zien, dat op hot zaaien met tranen het maaien met gejuich volgt.
En nu de verdere studiën. Do Symboliek noodigt u dringend uit, om kennis met haar te maken. Wij hebben te onderscheiden tusschen historische, comparatieve en kritische Symboliek. De eerste geeft eene objectieve
61
DERDE STADIUM.
voorstelling van den inhoud der belijdenisschriften; de tweede geeft eene vergelijkende uiteenzetting van de leer der belijdenisschriften ; de derde geeft kritiek, door die symbolen óf te toetsen aan de Heilige Schriften, óf te beoordeelen naar hunne eigene beginselen, óf te beschouwen van uit een bepaald confessioneel standpunt (confessioneele Polemiek). Vooralsnog bepaalt gij u bij de historische Symboliek. Laat gij alzoo u inwijden in de belijdenis en het leerbegrip dei-onderscheidene christelijke kerkgenootschappen , het is, om u den weg te banen tot de kerkelijke Dogmatiek, waarover wij reeds gesproken hebben, waarna gij kunt overgaan tot de kritische Dogmatiek, waarbij gij eene eerste poging waagt, om uwe eigene dogmatiek te schetsen. Die schets blijve altijd bij de hand, om haar steeds door uitbreiding en verbetering eindelijk te kunnen voltooien.
Thans zijt gij ook rijp voor de studie der Ethiek, waaraan gij met niet minder opgewektheid , dan aan de Dogmatiek, arbeiden moet. Eerst hebt gij haar te bewerken op het standpunt van hot Evangelie; zoo verkrijgt
62
DERDE STADIUM.
gij Evangelische ot' Christelijke Ethiek. Daarna bearbeidt gij haar op het standpunt der philosophische kritiek; zoo wordt de philosophisch-kritisehe-Ethiek geboren, d. i. uw eigen ethisch stelsel. Het zal mij niet verwonderen, als gij verklaart, dat die Levensleer u zeer aangrijpt. Immers grijpt zij diep in het leven in en gij hebt u steeds gehouden aan het woord; Non scholae, sed vitae discendum. Welnu, indien gjj voor het leven studeert, zal de Levensleer u wel niet dor en droog toeschijnen.
Wat de Kerkgeschiedenis betreft wordt het tijd, dat gij u bepaald gaat bezig houden ook met die van uw vaderland. De geschiedenis der Christelijke Kerk in Nederland vóór cn na de Hervorming, nog meer bepaald de geschiedenis van het Protestantisme in Nederland, en vooral die van het kerkgenootschap, waartoe gij behoort, verdient uwe bijzondere aandacht. Dat kerkgenootschap in zijnen tegenwoordigen toestand te leeren kennen, is voor u, die daarin als Herder en Leeraar wenscht op te treden, volstrekt noodig. Inzonderheid met de kerkelijke organisatie bekend te zijn zal later goede
63
DERDE STADIUM.
64
vruchten voor u dragen, als gij mede geroepen wordt, om eene gemeente te besturen. Blijf derhalve geen vreemdeling in de kerkelijke Statistiek en in het Kerkrecht, bepaald voor zoover beide uw kerkgenootschap aangaan. De algemeene Kerkgeschiedenis , die gij nu ook op breeder schaal bewerkt , doet u van zelf kennis nemen van veel, dat u ongemerkt op het gebied van nog eene andere wetenschap brengt, ik bedoel de geschiedenis der theologische wetenschappen. Verdiept gij u toch in de patristische, scholastische en reformatorische periode, gij komt telkens met de Geschiedenis der Theologie in aanraking, en dit is ook zeer noodig, daar gij toch ook de geschiedenis moet leeren kennen van de onderscheidene wetenschappen, welke gij achtereenvolgens beoefend hebt. Zoo wordt gij ook meer in bijzonderheden met de geheele theologische letterkunde bekend. Zoo leert gij, behalve de beste werken, die wij voor de onderscheidene wetenschappen moeten raadplegen , ook de boeken kennen, waarin die werken naar de onderscheidene vakken vermeld worden.
DERDE STADIUM.
Gij herinnert u, dat wij reeds over een gedeelte van de praktische, bepaald der esoterisch-praktische, Theologie spraken. Een ander gedeelte is nu aan de orde, en wel de theorie van de opleiding der kateehnmenen of aanstaande lidmaten der gemeente, en de theorie van de herderlijke zorg voor de gemeente. De Katechetiek vormt n theoretisch tot katecheet. Zorg, dat gij ook aan katechetische oefeningen deelneemt, om voorloopig eenige geoefendheid te verkrijgen in liet moeijelijk werk, waaraan gij later zooveel tijd en zooveel zorg zult moeten besteden. En dan de Pastoraal of Poemeniek, die n het loven van den herder der gemeente schotst. Als gij aan die Pastoraal of Poemeniek bezig zijt, zie, dan wordt het dorpskerkje met zijn torentje, dat boven 't geboomte uitsteekt, reeds langzamerhand voor u zichtbaar .. en de pastorie., en in de pastorie..? Xu, blijf maar goed aan het werk!
Wat ik u ook aanraden zou? (rij maakt u met den tegenwoordigen toestand van uw kerkgenootschap bekend; maar dit niet alleen, ook met den tegenwoordigen toestand van de geheele Christelijke Kerk en niet minder
65
DERDE STADIUM.
met al hetgeen er thans gedaan wordt, in-.wendig voor Evangelisatie, naar buiten voor de uitbreiding van het Godsrijk op aarde (in-en uitwendige zending). De Zendingswerk-zaamheid mag u niet onverschillig vinden, 't Zou wel bevreemdend zijn, dat een student in de theologie nauwkeurig wist te verhalen, hoe liet Christendom zich in vroeger eeuwen heeft uitgebreid, maar niets zou weten van de uitbreiding des Christendoms onder de Heidenen, de Joden, de Mohammedanen in dezen tegenwoordigen tijd! Men mag er immers op rekenen, dat gij lid van eene zen-di'ngsvereeniging zijt en dat gij de zendings-kaarf in uw hoofd hebt, en —- als gij bidt — nooit nalaat uit den grond uws harten te bidden: Uw koninkrijk kome!
In het algemeen is het nu noodig, dat gij u meer met het praktische bezighoudt, dat gij meer in bijzonderheden kennis neemt van de christelijke werkzaamheid in de gemeente en buiten de kerk. Gelijk gij als kandidaat in de theologie bijzonder goed op uwe plaats zult zijn in eene zondagschool, zoo past gij des winters ook goed in den kring van hen, die dan vooral door het houden van Bijbel-
6«
DERDE STADIUM.
67
lezingen de Heilige Schriften voor eenvou-digen verklaren. Oefen u veel in het spreken, ik zeg niet in het praten, maar in het spreken over den godsdienst, over het Evangelie, zoodat gij later, waar en wanneer daartoe geroepen, optreden kunt om Gods quot;Woord te verkondigen in eiken vorm, voor elk gehoor. Zet daarbij uwe homiletische oefeningen met den grootsten ijver voort. Hoor preken, lees preken, en draag ze voor. Stel een goed schetscollege op hoogen prijs, en oefen uzelven in het maken van concept-preken en schetsen. Weet gij, wat zeer aanbevelenswaardig is ? Vereenig u met twee of drie vrienden van ongeveer gelijken studietijd, bijv. des zondagsavonds; bestudeer met hen preken van bekwame predikers en analyseer en anatomiseer ze, die preken wel te verstaan ... en ga in bijzonderheden na hoe ze „in elkaar zitten.quot; Terwijl gij alzoo van hen de kunst tracht af te zien en hen tracht na te volgen, zorgt gij natuurlijk, dat gij hen niet „nadoet.quot; Anders mocht het u eens gaan als, volgens een bekend gezegde, vele navolgers van Alexander den Groote. Eens voor altijd:
5*
DERDE STADIUM.
„Gaat ii een meester voor,
Volg-, maar blijf vrij!
Treed op zijn weg, maar rij Niet in zijn spoor.quot;
En bekruipt u de lust, om geniaal te zijn, zorg, dat gij niet doet donken aan hot woord van donzolfden dichter:
„Jan is geen middelmatig man,
Maar een genie, dat scheppen kan.quot;
„Welzeker! uit zijn meesters pan.quot;
Bedrieg ik mij niet, dan is hot einde nabij en de tijd daar, om u nog oons geheel in de Encyclopedie der Christelijke Theologie te verdiepen. Wat is er voel gebeurd, sedert gij haar voor hot eerst, maar toen meer cursorisch, behandoldet! JTii hebt gij oen ander oog voor haar. Toon was het „terra incognita.quot; Nu is het grootendeels bekend terrein. Toon was het, om u in te leiden. Nu is hot, om u van hot geheel definitief rekenschap to geven. Gij moot zorgen, dat gij door do boomen het bosch niet voorbijziet. De bijzondere deolon van het geheel moeten zeker met zorg bewerkt worden, indien het geheel zelf behoorlijk bewerkt zal mogen
68
DERDE STADIUM.
G9
heeten. Maar óm hot bijzondere liet geheel als zoodanig over het hoofd zien, dat doet geen verstandig menseh. Zeer juist heeft de beroemde schrijver van de „Briefe, das Studium der Theologie betreffend,quot; gezegd: X uv der Bliek auf's Gnnze macht im Kriege den Helden, im thatigen Leben den Mann von Greschiiften, in der Kunst den Künstler, in der Wissenschaft den Weisen, im Studium der Theologie den Theologen; ohne ihn ist der erste uur ein Soldat, der zwei te ein Taglöhner, der dritte ein Handwerker, der vierte, so Grott will, ein Grelehrter und der letzte ein'Sylbenkramer. Herder dacht hierbij bepaald aan de studie van den Bijbel. Wij kunnen het op de studie der geheele Theologie, gelijk op alle studie, toepassen. De geheele Christelijke Theologie één geheel, dat moet de slotsom van uwe studie der theologische wetenschappen zjjn. Gij behandelt de Encyclopedie nu uitvoeriger dan vroeger, en gaat nog eene schrede verder, immers tot de theologische Encyclopediek of de wetenschap der constructie, d. i. der organiseering van het geheel. Gij neemt kennis, zeer nauwkeurig zelfs, van hetgeen men vroeger en
DERDE STADIUM.
70
later voor de Architectoniek van de Theologie heeft gedaan, en neemt zelf' eens de proef, of gij het geheel der Christelijke Godgeleerdheid misschien beter kunt ordenen, dan het tot heden is geschied. Want tot de volmaaktheid zijn wij ook hierin nog niet gekomen. Ik althans zal mij volstrekt niet ergeren, indien gij u niet geheel vinden kunt in het schema van de door mij uitgegeven Encyclopedie. Maar zoolang gij niet iets beters hebt, neem dan dat schema als een draad van Ariadne aan, en meld mij spoedig, dat gij gelukkig door uw Proponentsexamen gekomen zijt.
VIJFDE BRIEF.
OVERGANGSPERIODE.
(De Proponententijd.quot;)
Utrecht, Mei 188 .. .
Nog eenmaal vat ik de pen op. Gij staat nu vóór mij als Candidaat tot den Heiligen Dienst. Ik wenseli u toe, dat gij liet niet te lang en niet te kort moogt zijn. Wat dunkt u van minstens een half jaar? Maar men heeft dit niet altijd in zijne hand en moet zich beschikbaar stellen en houden voor den Heer en zijne gemeente. Laat het hoofd niet hangen, als gij u niet terstond beroepen ziet Gij kunt uw tijd nog best gebruiken,
O VERG ANGSPERIODE.
72
om eene nalezing te houden. Hebt gij de Encyclopedie der Christelijke Theologie goed bestudeerd? Dan hebt gij gezien, dat er nog wel iets overgebleven is. Spoedig vindt gij in de literarische en historische en dogmatische en praktische Theologie een en ander, dat óf nog niet genoeg óf in 't geheel niet bewerkt is. Tot dit laatste behoort bijv. de Greschiedcnis van het ontstaan der 15e-lijdenisschriften, waaromtrent gij ook behoorlijk ingelicht moet zijn; de beschrijving van de kerkelijke beweging in den tegen-woordigen tjjd en van hot zich naar buiten openbarende geestelijke leven der gemeente; een en ander, voor zoover gij er u nog niet mede bekend mocht gemaakt hebben. Maar vooral moet gij nog uwe aandacht vestigen op de theorie van de uitbreiding dos Christendoms in de niet christelijke wereld, of de Halieutiek, ten einde later mede de zendingswerkzaamheid in de niet-christelijke wereld te kunnen helpen besturen. Xiet minder hebt gij thans de christelijke Apologetiek grondig te bestudeeren met hot oog op den strijd, waarin gij later, ook wanneer gij als schrijver in het openbaar moet optreden,
OVERGANGSPERIODE.
kunt gewikkeld worden. Gij onderscheidt dan de theologische, historische en ethische Apologie van het Christendom, en verbindt deze uwe theoretische studie met die van de Godsleer, van de historische kritiek, van de Zedekunde. quot;Wat nog de Apologie van het Christendom betreft, als Herder en Leeraar der gemeente zult gij steeds apologetisch moeten arbeiden in allerlei standen en kringen. Want bij do verdediging, zoowel als bij .de aanbeveling van het Christendom, van het Evangelie, van Gods Woord, tot heil van zondaren, moet ten laatste alle wetenschap zich dienstbaar stollen en dienstbaar gemaakt worden aan de uitbreiding van het Godsrijk, aan de verheerlijking van den Heer Jezus en alzoo van God, aan het behoud van verlorenen, om alzoo vruchten te dragen, die tot in eeuwigheid blijven. De geheelo wetenschap der Christelijke Godgeleerdheid is ten laatste alleen óm den godsdienst, en behoort van den beginne tot het einde ingericht en beoefend en aangewend te worden ad m aio rem Dei gloriam.
Dat gij nooit genoeg zult gedaan hebben, is u zeker meer en meer duidelijk geworden. Herinnert gij u nog de Universiteits-Biblio-
73
OVERGANGSPERIODE.
74
theek? Hoe vele schatten vondt gij daar vergaderd! Schemert het u niet, als gij aan al de bibliografische werken denkt, die gij wel eens doorwandeldet? Wat is er tocli veel te lezen! En wat blijft er nog veel te schrijven over! In geen enkel vak van de Theologie, op geen enkel punt kunnen wij zeggen, dat het laatste woord reeds gesproken is. Verbazend veel blijft er nog te doen over en te vinden en te ontdekken. Tracht óók wat te doen! Monografiën brengen op hare beurt eene quaestie even goed verder, als werken van grooten omvang. Ga te rade met uwe krachten en met de behoeften die zich laten gevoelen en — schrijf. Gewen u, dagelijks met de pen zelfstandig te arbeiden. Nulla dies sine linea. Moet ik dan nu ook al een boek laten drukken? vraagt gij. Maar, mijn waarde vriend, wie spreekt van nu reeds uit te geven? Is schrijven en uitgeven dan hetzelfde? Kunt gij niet met vrucht voor uzelven arbeiden (schrijven), al weet een ander niet, dat gij het doet? Gij moet in elk geval met schrijven beginnen. Daarna — laat gij het „bezinken.quot; Het overige vindt zich van zelf. Tracht, hoe het ook ga, iets
OVERGANGSPERIODE.
in uw proponententijd onder handen te nemen en op touw te zetten, waarop gij later met dankzegging aan God kunt terugzien, en waarvan gij voor uw volgend leven en werken nog de zoete vruchten plukt. Gij denkt en zegt misschien, dat het toch de moeite niet waard is, iets te beginnen, daar gij u weldra een vasten werkkring hoopt aangewezen te zien. Maar wat leert de gelijkenis van de ponden? Zijn dan in den proponententijd de uren van minder waarde, dan zij het vroeger waren of later zullen mogen zijn? Pars vitae., quoties hora perditur, perit — en er gaat een uur verloren, zoo gij het niet met wijsheid gebruikt. Utendum est aetate!
Gij schreeft mij, dat gij den overgang zoo groot vindt van de Universiteit tot den werkkring van Herder en Leeraar in eene gemeente. Die overgang is groot als van de theorie tot de praktijk, als van de school tot het leven. Gij hebt u gedurende uw akademischen studietijd voorbereid. Waarvoor? Toch wel niet voor iets anders, dan voor het arbeidsveld, dat u in de gemeente wacht; toch wel niet, om altijd in de Theo-
75
OVERGANGSPERIODE.
76
logie te studeercn, ten einde steeds in de Theologie te blijven studeeren. Gij wilt tocli immers niet een vruchtboom zonder vruchten zijn? Gelukkig de jongeling, die evenmin met schrik aan het einde van zijn studentenleven denkt, als naar dat einde haakt, maar die steeds voor oogen houdt wat iemand eens zoo juist van den waren godgeleerde gezegd heeft: „Non theologico det eo fine operam studio, ut Theologiam sciat; hoe enim quae-dam curiositas est; non ut vulgi favorem aut plausum populi sibi per hoc acquirat, quia ventus inanis est; non ut fama celeber et clarus habeatur, quia cassa et sterilis gloriatio est; non ut opes et divitias per eam asse-quatur, quia cupiditas est; non ut ad honores et dignitates perinde promoveatur, quia ambitie est; non ut Rabbi vocetur, caeteris praecellat, primus honoretur, quia superbia est; non ut in quiete et otio studii specu-letur, quia torpor et remissio quaedam animi est, de qua servus piger reprehenditur, quod pecuniam Domini sui in sudario repositam apud se servaverit, nee de illa negotiando lucrum fecerit —; sed ea meute ac proposito Theologiae aggrediatur studium, ut de talento
OVERGAXGSPERIODE.
doctrinae sibi divinitus commisso, fuleliter Deo serviendo, secum ad salutem aeternam quoscunque poterit perducat ac lucrifaciat.quot; Met uwen schat, met hetgeen gij reeds vergaderd hebt, andereu van dienst zijn, dat moet meer en meer uwe vreugde worden, en niet minder, dien schat bij voortduring vermeerderen, om des te moer andoren te kunnen geven. TTwe wetenschap zal u, indien zij het resultaat van grondig, nauwgezet, onpartijdig, zelfstandig onderzoek is, nooit in den weg staan, maar wel u in staat stellen om veel voor uwe gemeente to zijn. Ik behoef u daarbij niet te herinneren, dat gij in uwe prediking en uwen omgang nimmer niet hetgeen gij weet moet te koop loopen. In prediking en omgang bhjve dit bij u vaststaan : non tam subtilia quam utilia dicere; non placere, scd prodesse !
Laat mij nog een enkel woord over de prediking mogen zeggen. Gebruik den tijd, dien gij ter uwer voorbereiding u geschonken ziet als Caudidaat tot den Heiligen Dienst, vooral ook om preken te maken en in de Evangelieprediking u te oefenen. Ik heb van iemand gelezen, die tot eenen jeugdigen
77
OVERGANGSPERIODE.
78
godgeleerde zon willen zeggen: „Hier hebt gij een' tekst; laat eens zien, in hoe korten tijd gij eene preek maken kunt. En dan, als hij er eene gemaakt had, zou ik zeggen: laat mij nu eens zien, hoeveel beter gij haar maken kunt.quot; Besteed de meeste zorg aan de bewerking van de stof, die gij zult behandelen. Wees zeer kiesch op uwen stijl. Maar laat evenmin in stijl als in voordracht iets gemaakts toe. Blijf' natuurlijk, hoezeer gij ook de kunst beoefent en bij de kunst ter schole gaat. Artis est artem celare. Gemaaktheid is evenzeer wanstaltigheid, als een misvormde houding of' gestalte. Een oude regel is : Sacerdos ne sit deformis. W elnu, van den orator geldt het ook, van den Evangelieprediker in elk opzicht niet minder. Wees natuurlijk, maar nimmer ongemanierd, nimmer nonchalant in een of' ander opzicht, als gij met uw werk of in uwe betrekking in het openbaar optreedt. Heb altijd eene heilige vrees, bovenal voor God, ook voor het publiek, ook voor uw gehoor. Timor est emen-dator acerrimus, timor, niet de bevreesdheid, die bedeesd en daardoor onhandig maakt, maar de eerbied voor den goeden smaak, hot
OVKKG ANGSPERIODE.
godsdienstig gevoel, de billijke eischen van uwe hoorders. Daarmede kan de gepaste en onmisbare vrijmoedigheid zeer wel gepaard gaan, die de hoorders inneemt, de hoorders, die in den regel gaarne zullen zien, dat gij den raad volgt van den grooten Hervormer: Tritt friseh aut', thu's Maul auf, hör' bald auf'! hetgeen overgezet zijnde beteekent: Wees toch niet bang Om fiks en luid te spreken!
Maak 't niet te lang,
En blijf nooit — steken!
Spreek met warmte, maar dan ook warm. Liever geen vuur, dan kunstvuur, liever geen warmte, dan nagemaakte warmte. „AVenn ihr's nicht fühlt, ihr werdct's nicht erjagen!quot; Echter zal ik u zeer beklagen, als gij ooit zonder vuur, zonder warmte uw werk doet, als gij Gods Woord verkondigt, zonder dat men geestelijk leven in u bespeuren kan. Quomodo corda accendet qui sine igne est? Non incendit nisi ignis. Zorg alzoo voor uwen inwendigen mensch. Van daar moet het komen. En van waar verder? „Ik ben het Leven,quot; heeft Hij gezegd, die het Hoofd van alle Evangeliepredikers is.
79
OVERGANGSPERIODE.
80
Tot lieden heb ik nog met geen woord gesproken over de richtingen, die zich in de Theologie laten gelden, en over de partijën of fractiën, die gij in de Kerk zult vinden. Ik heb er opzettelijk van gezwegen, omdat ik mij voorgenomen had, in dezen brief er iets van te zeggen. Aan de Universiteit hebt gij er natuurlijk veel van gehoord. Maar gij zult wel verstandig genoeg geweest zijn, om niet te spoedig partij te kiezen, om niet reeds aanstonds, alsof dat voor u in een paar uren kon uitgemaakt worden, uw standpunt en richting vastgesteld te hebben. Langzamerhand moet men komen tot eene zeer bepaalde overtuiging, zoowel op godsdienstig als op theologisch gebied. Is haasten hier niet goed te keuren , langdurig weifelen verdient echter ook geen aanbeveling. Dat gij als student nog veel in het midden liet, als student nog niet van eene sterk geprononceerde kleur waart, zal u in het begin althans niet geschaad hebben, mits gij op dit ééne punt zeer beslist waart, dat gij u met hart en ziel aan den Heer Jezus hadt aangesloten. Hem erkendet voor uwen Heer en liefhadt als uwen A erlos-ser. In dit opzicht mocht gij het wel bekende
OVERGAÏfOSPERIODE.
woord tot ii gezegd achten: „Si Christum discis, satis est, si caetera nescis.quot; Maar wat eerst niet schaadt zal later daarom niet als voordeelig beschouwd mogen worden. Naarmate het einde van den akademischen studietijd nadert, moet men beter weten wat men wil. Het bekende woord van Archimedes misstaat volstrekt niet in het eerste stadium aan de Universiteit. Maar als men er de Akademie mede verlaat, dan nog naar een standpunt omziet, ach, dan mag men wel een traan daarbij in het oog hebben. Een standpunt moet gij hebben, wanneer gij als Candidaat' tot den H. Dienst optreedt, eene bepaalde richting dan toegedaan zijn. God besture u in uwe kous.
Waarschijnlijk zal het u meer en meer duidelijk worden, dat wij een onderscheid hebben te maken tusschen de richtingen, die in de Theologie opgemerkt kunnen worden en de fractiën, die zich in de Kerk, ik zal nu maar alleen van de Protestanten spreken, gevormd hebben. De godgeleerde en de kerkelijke wereld mogen niet maar zoo vereenzelvigd worden. Die in de Theologie
O O
zeer nabij elkander staan, ja bij elkander
ü
81
OVERGANGSPERIODE.
behooren, reiken elkander daarom op kerkelijk gebied nog geenszins de hand! Dat is diep te betreuren, zult gij zeggen. Ik zeg het gaarne met u, maar daarmede is de waarheid van hetgeen ik zeide niet gevallen. Er is waarlijk niet veel kennis van de geschiedenis der Theologie en des Christendoms noodig, om zich voorbeelden te kunnen herinneren, die bewijzen, dat men in het dogmatische elkander de hand kan reiken, en tevens waar het den godsdienst geldt elkander bestrijden. üe Joden, die Stefanus steenigden, behoorden, wat de theologische zienswijze aangaat, ongeveer tot dezelfde richting als Stefanus, die door hen gesteenigd werd; maar wat het geloof, de godsdienstige overtuiging aanging, bewees juist de steeniging, dat de eenheid ontbrak. Rome, dat de Hervorming vervolgde, stond theologisch niet op verren afstand verwijderd van de Hervormden, voor wie Rome den brandstapel gereed had; maar waar het daarentegen op hot godsdienstig geloof aankwam...! Zien wij nu rondom ons.
In de Theologie zijn slechts twee richtingen, gelijk er slechts tweeërlei wereldbeschouwing is. Men is óf do naturalistische óf do supra-
82
OVERGANGSPERIODE.
83
naturalistische wereldbeschouwing toegedaan. Eene derde is niet denkbaar. De godgeleerden , die de naturalistische wereldbeschouwing toegedaan zijn, noemen zich in den laatsten tijd „van de moderne richting.quot; De godgeleerden , die niet tot de „moderne richtingquot; behooren, de niet-modernen, zijn supranatu-ralisten, ofschoon niet in den zin, waarin men hot bijv. op het einde van de vorige en hot begin van deze eeuw was in tegenstelling van de oude Rationalisten. Wat de theologie der zoogenaamde moderne theologen is moge niet gemakkelijk uit te maken zijn, bekend is wat zij stellig niet in hunne theologie opnemen. Niets wat eenigszins buiten het causaalverband van natuurlijke oorzaak en gevolg omgaat, of ons in onze voorstelling daarbuiten zou plaatsen; geen trans-scendentie van God boven het heelal, geen wonder, overal en altijd natuuroorzaak en natuurlijk gevolg. De andere godgeleerden, die voor zoover zij niet tot de moderne richting behooren op supranaturalistisch standpunt staan, vereenigen zich in de erkenning-van een God, die boven het heelal staat als de vrije Beheerscher van het heelal en zijne
OVERGANGSPERIODE.
wetten, in de erkenning van een God, die niet alléén door natuurlijke gevolgen werkt, niet aan natuurlijke oorzaken gebonden is, in de erkenning alzoo van het wonder als feit, en dus ook van Jezus Christus als den geheel eenigen Godsgezant in den eigenlijken zin des woords, Gods Zoon, mensch geworden , rein gebleven, lichamelijk opgewekt uit het graf, nadat Hij aan het kruis gestorven was als de Zaligmaker der wereld. Het kan niet anders, dan dat deze beide richtingen juist bij het wonder van elkander gaan, en dus vooral over den persoon van Jezus, over do wonderen in zijne geschiedenis, over zijne lichamelijke opstanding uit het graf, waarmede zooveel staat en valt, allerhevigst strijden. Dat ik u niet aan do zijde der z. g. moderne godgeleerden, maar aan de andere, d. i. aan onze zijde wensch te zien, is u hekend. Maar ook kan u bekend zijn, dat ik er u niet begeer te zien, dan ten gevolge van een ernstig, nauwgezet onderzoek, uit volle overtuiging, na ruimschoots gehoor gegeven te hebben aan het „audi et alteram partem.quot;
En hoe is het nu in het godsdienstige,
84
OVERGANGSPERIODE.
85
hoe in de Kerk? Ik zal alleen van de Protestanten blijven spreken, en of ik dan het Hervormde of het Luthersche kerkgenootschap in het oog heb, of welke afdeeling ook, het maakt in den grond geen verschil. Staan in de Kerk ook slechts twee fractiën of partijen, dit laatste woord volstrekt niet in eene ongunstige beteekenis gebruikt, tegenover elkander? Oordeel zelf. In de Kerk (denk bijv. eens aan de Hervormde) heeft men aan het eene uiterste de streng-confes-sioneelen, d. i. hen, die op eene onvoorwaardelijke erkenning en handhaving van de Belijdenisschriften aandringen; bij wie de eerste vraag is, wat de Kerk leert, wat de kerkleer zegt; aan het andere uiterste hen, die de moderne richting toegedaan van niets anders dan van deze willen hoeren, en door zich tegen het wonder en de geloofwaardigheid van alle bijbelsche wonderverhalen aan te kanten, in strijd zijn met het geloof der Christelijke Kerk van alle eeuwen. ïusschen deze twee uitersten treffen wij twee fractiën aan, die geen van beiden de hand aan de z. g. modernen reiken, maar ook geen van beiden de eerste stem aan de Belijdenisschriften wenschen
OVERGANGSPERIODE.
86
gegeven te zien. De eeiie wil wel handliaving van de Belijdenis, die in de Belijdenisschrifteii uitgedrukt is, maar niet dan met erkenning van liet recht en den plicht tot een voortdurend toetsen van die Belijdenis aan de Heilige Schriften, zoodat „het Evangelie der Heilige Schriftenquot; de hoofdzaak blijft, en de Belijdenisschriften niet worden aanvaard, dan in onderwerping van hetgeen zij leeren aan Gods woord, in de Heilige Schriften vervat. De andere fractie acht niet noodig, op de Belijdenisschriften hot oog te houden, maar rekent een beroep op „het Evangelie van Jezus Christus, nedergelegd in de Heilige Schriftenquot; voldoende, en wil daarom ook bij voorkeur „evangelischquot; genoemd worden. . . Maar ik ga niet verder, verwijs u voor het oogenblik naar hetgeen ik onlangs schreef over „de vier fractiën in de Nederlandsche Hervormde Kerk,quot; en vergenoeg mij thans alleen met u te raden, u in het begin van uwe kerkelijke loopbaan nog zoo weinig mogelijk met de partijen- of fractiën questie in te laten. Moet gij na verloop van tijd partij kiezen, gij voegt u dan van zelf bij hen, wier geestverwant gij zijt en mot wie
OVERGANGSPERIODE.
gjj het meest in belijdenis en denkwijs, in geloof en hoop overeenstemt.
Het spreekt wel van zelf, dat gij bij den aanvang van uwe theologische studiën uwe aandacht niet zoo aan onze kerkelijke toestanden behoefdet te wijden, als gij dit behoort te doen, wanneer gij gereed staat in de Kerk als Herder en Leeraar op te treden. Het is ook zeer voor u te wenschen, dat gij dan niet voor uw gevoel in de engte gedreven wordt, wanneer men u rekenschap vraagt van uw geloof, van uw kerkelijk, zoowel als van uw theologisch standpunt, (iij moet dan weten, in welke richting gij u beweegt, in welke fractie gij uwe plaats hebt. Maak u geen illusie van de mogelijkheid, dat gij te recht zoudt kunnen antwoorden: ik behoor niet tot eene bepaalde richting, ik behoor niet tot eenige fractie. Zoo gij niet tot eene bepaalde richting behoort, behoort gij dan misschien tot eene onbepaalde? Zoo gij niet tot eene fractie behoort, zeg, welk soort van kerkelijk wezen zijt gij dan ? Iemand, die beweert niet tot een bepaalde partij of fractie te behooren, staat vrij gelijk met iemand, die voorgeeft niet te behooren tot
87
OVERGANGSPERIODE.
eenige richting of school, en loopt groot gevaar van ons te doen denken aan zeker epigram:
Ein Quidam sag't: „ich bin von kelner Schule, Kein Meister lebt, mit dem ich buhle;
Auch bin ich weit davon entfernt,
Dass ieh von Todten was gelernt.quot;
Dat heisst, wenn ich ihn recht verstand: „Ich bin ein Narr auf eigne Hand.quot;
quot;Wat gij nooit zijn moet? Een partijman. Geen parti pris a tout prix. Geen a priori of a tort et a travers vasthouden van iets, dat gij niet kunt verdedigen of rechtvaardigen; geen volgen van iemand, wie het ook zij, omdat gij hem nu eenmaal volgt. Ga bij voortduring kritisch te werk. Blijf onderzoeken wat van verschillende zijden komt, al hebt gij eene gevestigde overtuiging. Wil blijven leeren zoowel van den tegenstander als van den medebelijder, zoowel van den antipode als van den geestverwant. Niets dan leugen, de leugen zuiver en onvermengd, vindt gij op deze aarde nergens, bij geen richting, bij geen fractie. Een grein waarheid is licht overal te vinden. Niets dan waar-
88
OVERGANGSPERIODE.
lieid, de waarheid zuiver eu onvermengd, mijn waarde vriend, zoo gij haar in eenig menschelijk stelsel, bij eenige richting of fractie gevonden hebt, meld het mij per telegram, en neem bij voorraad mijne dankbetuiging aan voor het bericht der ontdekking van die tot heden verborgen heerlijkheid. Doe geen uitspraak, voordat gij de zaak van alle zijden beschouwd hebt, het vóór en tegen gewikt en gewogen hebt, verdediging en bestrijding beide aan het woord hebt laten komen. Handel alzoo naar den gulden regel, die met gouden letters vroeger aan den wand van eene zaal in de O. L. Vrouwe kerk te Bremen gelezen werd: „Non fer judicium, si non sint Ambo locuti.quot; Blijf gij dus alles om daaruit te behouden wat Paulus 1 Thess. 5:21 wilde, dat de Christenen er uit behouden zouden. Schaam u de spreuk niet, die u geen schade zal aanbrengen, als gij haar overneemt:
Non ego sum veterum, non assecla, amice, novorum, Seu vetus est, verum diligo, sive novum.
Oud en nieuw, gij zult beide kunnen gebruiken als man van wetenschap, als dienaar
89
OVERGANGSPERIODE.
van Christus in zijne gemeente. Oud en nieuw, vereenig wat in beide waar is tot een levend geheel. Oud en nieuw, leer beide naar verdienste weerdeeren, en neem, terwijl gij bij voortduring den ouden tijd verder achter u laat en in den nieuwen met elke schrede dieper indringt, uit den ouden tijd al datgene over en mede wat u voor den nieuwen tijd recht bruikbaar, naar den mensch gesproken steeds onmisbaar, en bij het nageslacht zeker onvergetelijk maken zal.
Gods genade in Jezus Christus onzen Heer blijve met u. Gij schrijft mij toch spoedig, als gij beroepen zijt?
90
ZESDE BRIEF.
OOGSTTIJD.
(De Predikant en de theologische studie.)
Utrecht, October 188...
Zoo is het doel dan bereikt! Daar arbeidt gij nu eindelijk in den wijngaard des Heeren! O gelukkig mensch, die u als Herder en Leeraar bij de gemeente ingeleid ziet! Nu hebt gij al wat gy begeert!
Dat zou ik niet zeggen, als het nu ook gedaan was met alle studie; als in hetzelfde oogenblik, waarop de deur voor de Predikanten-werkzaamheid geopend wordt, ook aan alle theologische studie het vaarwel moest
OOGSTTIJD.
worden toegeroepen. Maar dit behoeft en dit behoort alzoo niet te zijn. Wij moeten zeker toezien, dat wij niet even als die fransche bisschop doen, die een boer ten laatste deed wenschen, dat er nu eens een bisschop komen mocht, wiens studiën geein-digd waren. Maar wij moeten ook niet voedsel geven aan de meening van sommige onzer landlieden, die van gedachte zijn, dat wij bij het verlaten van de Akademie „uitgestudeerdquot; hebben.
Geloof toch niet, dat het onmogelijk is, de wetenschappelijke theologische studiën met de praktische werkzaamheden, die aan het Herders- en Leeraarsambt verbonden zijn, te vereenigen. Hoogst moeielijk is zeker, het goed te doen, zoo dat hoofdzaak blijft wat hoofdzaak is, en het doel, waartoe de voorbereiding aan de Universiteit is voorafgegaan , niet geheel uit het oog wordt verloren. Maar vereenigbaar zijn die studiën en die werkzaamheden in den regel zonder twijfel. Alleen geheel bijzondere omstandigheden van persoonlijken, huiselijken of plaatselijken, en dan meestal tijdelijken, aard kunnen als hinderpalen tusschen beide komen.
92
OOGSSTIJD.
Zijn zij er niet, dan behoeft gij de hoop niet optegeven van als Predikant te kunnen voortzetten wat gij met liefde aan do Universiteit hebt begonnen. Met liefde, hierop komt het aan. Neen, als gij de studie nooit liefgehad hebt, als gij geen hart hebt gehad voor „wetenschapof als de wetenschap u veel minder eene hemelscho gave, dan eene vette koe was (trouwens eene vette koe is ook eene heraelsche gave!), maar als gij behoort tot die „anderen,quot; van wie de dichter zong:
Einem ist sie die hohe, himmlische Göttiii, den
Andern
Eine tüclitige Kuh, die sic mit Butter versorgfc!
als gij slechts (NB.) studoerdet (!) om het lieve brood, zonder dat gij er prijs op steldet, een Predikant te zijn geheel naar de eischen en behoeften van onzen tijd; als gij hot Predikant-zijn in uwe voorstelling afgescheiden hebt gehouden van het leven in de studie der Theologie; dan zal er van deze laatste niet veel komen, omdat gij tot het eerste bevorderd zijt. Maar gaat uw hart naar een wetenschappelijk theologisch leven uit, waarlijk ook om des Heeren en der gemeente
93
OOGSTTIJD.
wil, cn zijt gij er met mij van overtuigd, dat het evenzeer met het Herders- en Leeraarsambt vereenigbaar is, als het daarvoor de heilzaamste vruchten kan afwerpen, dan blijft gij voortwerken aan hetgeen gij in de jaren uwer universitaire opleiding ter hand hebt genomen.
Hoofdzaak moet hoofdzaak blijven, d. i. gij moogt nooit uwe gemeente om de studie verwaarloozen, cn er uw work in of voor de gemeente nooit achteloos of slechts ten deele om verrichten. Zijt gij eenmaal Predikant, wees het dan geheel. Word nooit zulk een kamer- of boekengeleerde, dat gij verloren zijt voor de samenleving, ontoegankelijk voor het gezellig verkeer, onvatbaar voor het genot van den huiselijken haard, ongevoelig voor de heilzame zorgen van het dagelijksch leven. Gij hebt wel van Budeus gehoord? Nu, deze studeerde eiken dag twaalf uren. Eene uitzondering maakte hij voor den dag, waarop hij in het huwelijk trad. Toen studeerde hij niet meer dan vier uren. Zijne vrouw had het gemakkelijk, dat wil zeggen, zij had de handen in hot huishouden vrij. Eens stond zijn huis in brand. Dat kwam een bediende
94
OOGSTTIJD.
hem berichten. „Zeg het maar aan mijne vrouw,quot; gaf hij ten antwoord, „want ik bemoei mij nooit met het huishouden.quot; Ik geloof niet, dat uwe vrouw, —- ondersteld, dat gij zoo gelukkig zijt van door Gods goedheid eene lieve gade aan uwe zijde te mogen hebben, — nu juist verlangen zal, dat gij haar aldus heerschcres en meesteres laat over het meer praktische gedeelte van het aardsche leven. Ook geloof ik niet, dat Budeus in dit opzicht uw ideaal zijn moot. Neen, aan het volle, woelige, werkelijke leven moet gij naar uw aandeel uwe belangstelling blijven wijden. Anders beklaag ik uwe beminnelijke vrouw — en de arme kinderen, die u „vaderquot; en haar „moederquot; zullen moeten noemen. Maak al wat gij hebt en zijt en doet dienstbaar aan het heil der vi toevertrouwde kudde. Uwe krachten, gaven, talenten, vermogens, uw tijd, dit alles behoort uwe gemeente toe. „Ja ik van ganscher harte,quot; hebt gij eens gezegd. Welnu, wees dan ook „van ganscher hartequot; haar Herder en Leeraar, en daarbij en daardoor ook geheel mensch, met een hart.
Daar zijt gij dan in uw eerste gemeente.
95
OOGSTTIJD.
96
Gij begint met uwe werkzaamheden zoo in te richten, dat gij al wat tot uw ambt behoort geregeld en volledig doen kunt. Terstond maakt gij u persoonlijk met de leden uwer gemeemte bekend, met hunne behoeften en omstandigheden, en richt daarnaar uwe geheele werkzaamheid in. Alles gaat nu, onderstel ik, ordelijk voort, katechetisch onderwijs, huisbezoek, prediking. Gij laat kranken niet lang op u wachten, zijt bij de bedroefden te vinden, juicht in de blijdschap der bijzonder gezegenden met uw hart als deelgenoot van hunne vreugd. GHj hebt tijd voor die u iets wenschen te vragen, tijd voor hen, die zich om raad, inlichting, leiding tot u wenden. Grij maakt u van niemand af, tenzij men u geheel buiten den kring der bemoeiingen van een Herder en Leeraar der gemeente zou willen lokken. Om dien te leeren kennen bestudeert gij nauwkeurig den kring, dien de lieer en zijne Apostelen door hun woord en voorbeeld hebben getrokken. Gij zorgt daarbij, dat uwe woning, uw huisgezin, uwe geheele levenswijze een model is, waarop men, als men een voorbeeld van Christelijk leven wenscht te hebben, met
OOGSTTIJD.
bevredigenden blik kan wijzen, en herinnert u dikwijls hot woord van onze ouden volksdichter :
Laat uw licht, o Christen, rijzen ,
Laat het schijnen overal!
Gij moet aan de wereld wijzen,
Hoe en waar men varen zal.
Want bedenk, dat de gemeente met haren Herder en Leeraar doet wat een zeker discipel van zekeren wijsgeer uit den ouden tijd met zijn' leermeester deed. „Observavit illum,quot; las ik eigens, „an ex formula sua viveret.quot;
Gij zijt dan als Herder en Leeraar goed aan den gang... en richt nu alles zoo in, dat gij voor uwe studeerkamer ook dageljjks eenigen tijd, hoe weinig ook, overhoudt, zonder ooit eenigen plicht te verzuimen. Het woekeren met de oogenblikken wordt daartoe voortgezet, en wat de „temporis celeritasquot; u schijnt te willen ontrooven, daarvan tracht gij door „utendi velocitasquot; het bezit en gebruik voor u te handhaven en te verzekeren. Gij onderzoekt wat u nog ontbreekt, om in de geheele theologie eenigszins gelijkmatig te huis te zijn, maar gij stelt u niet voor.
07
OOGSTTIJD.
98
alle vakken in gelijke mate te zullen blijven beoefenen. Gij vraagt, waarvoor gij de meeste gescliikthoid blijkt te hebben, wat het meest mot 'uwen aanleg overeenkomt on ook met de behoeften van uwen tijd en uwen werkkring. Op den duur toch alles evenzeer te willen byhouden zou schadelijk zijn voor de grondigheid van uwe studie, tenzij gij buitengemeen begaafd waart. Anders kon zich bij u wel eens de waarheid bevestigen van het woord: pluribus intentus minor est ad singula sensus. In bijzonderheden begeef ik mij hier niet. Of ja, iets moet ik toch onder uwe aandacht brengen. Ik herinner mij een woord van Herder. „Was ich Ihnen statt vieler zerstreuenden Kommentaren über die Bücher der Schrift anriethe, wiire eine eigene stille Uebung in — Uebersetzung der-selben. — Ein guter Autor, den man selbst übersetzt hat, ist uns mehr als zehn, die wir lasen; ja ich wollte behaupten, dass jeder gute Theolog sich seine Bibel selbst müsste übersetzt haben. Unglaublich waren die Fol-gen, die mit dieser stillen Uebung sich auf das ganze Studium und Amt desselben ver-breiteten. In jedem neuen Jahrzehent Ihres
OOGSTTIJD.
Lebens werden Sie diese alte Jugendüber-setzung ruit Freuden lesen, und wenn sie derselben Hire weitere Bemerkung-en jedesmal still hinzufügen, o Freund, so bekamen sie damit eine bessere Theologia viatoris, als die Ihnen im Kompendium der Dogmatik scluvarz auf weiss bleibet.quot; — Weet gij wat gij ook doen moet? Uwe prediking inrichten naar liet „kerkelijk jaar,quot; waardoor gij steeds in de christelijke oudheid blijft leven, en nooit behoeft te vreezen van niet „zeitgemassquot; te zullen prediken. Verkwik u ook door hym-nologische studiën, waardoor er een poëtische ader in u blijven zal, en verbind hiermede in het algemeen een geopend oog voor de schoonheden van het geheele gebied der kunst. Hier valt mij nog in, dat gij mij gevraagd hebt, waarom gij, naar ik wenschte, geen kanselredenaar moest worden. Dat kan ik u met weinige woorden zeggen. Bij den kanselredenaar ziet men het Evangelie te veel in den kansel en den prediker te veel in den redenaar „opgaan,quot; zooals men in slecht hollandsch zegt, zoodat de kanselredenaar den Evangelieprediker verslindt. Het is dan ook niet „opvallend,quot; dat de echte Evangelie-
7*
99
OOGSTTIJD.
100
prediker niet naar den titel Tan kanselredenaar jaagt, en de kanselredenaar zijne Evangelieprediking bijna altijd in den weg staat, gelijk de maan bij ons de zon in den weg staat bij eene zonsverduistering. Welsprekendheid is overlieerlijk en voor den verkondiger van liet Evangelie onwaardeerbaar. Maar om welsprekend te zijn, behoeft men niet te staan naar des kanselredenaars triumfen. Of een kanselredenaar zonder eenige reserve beamen zal wat ik nu overneem van den geestigen schrijver der „Brieven over de quot;Welsprekendheidquot; weet ik niet; maar wel weet ik, dat ik dezen laatste dank voor de volgende woorden: „Nooit kan ik mij overtuigen, dat zinnelijk genoegen, hetwelk niet te gelijk zielsgenoegen is, een waardig doel voor de welsprekendheid zijn zal. Wil iemand in het openbaar en voor het plaisier eener vergaderde menigte sprekende verrichten wat de fluitspeler met de muziek te weeg brengt; hiertegen zal ik niet ijveren. Ik ga dan slechts naar een ander, dan naar een gewoon concert. Maar de waarheid te zeggen, gelijk men ze weet; het gevoel te uiten, gelijk het bestaat; den wil te openbaren, zooals hij is;
OOGSTTIJD.
101
als dat geschiedt door eene welgestelde ziel, dan moge de spreker stameren als Aristoteles, kromme of hooge schouders dragen als Plato ; hard van stem wezen als Alexander; dooiden neus praten als Mosheim; met zijne welsprekendheid ben ik voldaan en ik zal Pho-cion, die wat kort is van stof, niet als redenaar, maar als welsprekend mensch, boven den grooten Demosthenes kunnen waardeeren.quot; Bij mij zijn deze woorden niet op steenachtige plaatsen gevallen; bij u zullen zij, hoop ik, een geopend oor vinden. Leg het bij ii sproken als Evangelie-verkondiger aan op het aangrijpen van uwe hoorders door uwe geheele rede... of neen, leg het op niets aan. . . maar grijp uwe hoorders aan, zoo natuurlijk mogelijk. Wilt gij, dat hun geweten spreken zal, zeg niet: Toehoorders , ik doe een beroep op uw geweten; maar grijp in hun geweten door uwe woorden. Zeg niet, gelijk zeker prediker: „je vous ferai verser des larmesmaar spreek zoo zielroerend , (als 't noodig is!) dat de tranen stroomen als „waterbeeken.quot; Dreig niet, maar sla toe! Doch nu begin ik te vergeten, dat gij deze dingen wel weet, en zoo ga ik
OOGSTTIJD.
dan eens ernstig denken aan het einde van dit mijn schrijven.
Ik keer dan tot de voortzetting van de theologische studiën terug. Ieder moet zelf weten wat zijne krachten te boven gaat, wat het meest voor hem berekend is. Doorgaans wijst de weg zich ook van zelf, en zal men er wel niet aan denken, met den Bucephalus de proef te wagen, als men niet iets van een Alexander in zich voelt. Die zonder het laatste het eerste doet zal door de philan-thropische barmhartigheden der récenseerende kritiek wel op den schouder getikt worden... en leergeld betaald hebbende zich voor het vervolg van dergelijke wandaden onthouden. De hoofdzaak is, dat men zijne gaven, krachten, talenten niet begraaft, maar uitzet. Intende vires! Beproef uwe krachten ook met de pon voor een grooter publiek, dan gij onder uw gehoor hebt als prediker. Schrijft gij voor bet lezend gedeelte der menschen, dan wensch ik u toe:
Een welversneden pen,
Gedoopt in heldren inkt;
en mocht gij bij ongeluk in eenigen strijd
102
OOGSTTIJD.
gewikkeld worden, pas dan op, dat gij niet voedsel geeft aan de meening, dat wij, godgeleerden, een „genus hominum mire super-ciliosum atque irritabilequot; zijn, wij, die zacht bcliooren te blijven als een lam, al zijn wij sterk gelijk een leeuw. Nog eens: Intende vires! Gewen u daaraan terstond, zoodra gij de Evangeliebediening aanvaard hebt. Anders zult gij later over schraalheid en dorheid moeten klagen en over „uitdoovenquot; en over allerlei, dat verre blijft van den Evangeliedienaar, die zich met hart en ziel in het wetenschappelijke, zoowel als in hot praktische' leven beweegt. Vorm u naar het voorbeeld van groote voorgangers. Bestudeer hen in hunne biografiën. Leef mot de edelste getuigen van onzen Hoer, om van hen te leeren, hoe zij zich geheel gewijd hebben aan zijnen dienst en hoe zij naar de hun toevertrouwde talenten hebben gearbeid met al hunne krachten.
Al wat tot de bepaald Christelijke atmosfeer behoort moet u natuurlijk allermeest bezighouden. Maar wat daar buiten ligt is daarom niet beneden uw gezichtskring gelegen. Veel van hetgeen binnen het bereik der
103
OOGSTTIJD.
104
mensclielijke kennis is gekomen verdient niet alleen uwe belangstelling, maar moet ook uwe aandacht trekken, omdat gij, is het al niet in eene zeer eenvoudige dorpsgemeente, dan toch elders of later met allerlei menschen in aanraking kunt komen. Volstrekt noodig is het, dat gij au niveau van de kennis zijt, die het deel van het beschaafd publiek is, en zeer nuttig, dat gij ook nog het een en ander weet, waarmede niet ieder bekend is. Kan iemand u iets nieuws mededeelen, dit is nog geen schande voor u, en weet gij ook iets nieuws, mits het waar is, te verhalen, dat zal u geen schade doen. Zoo blijft gij u dan bekend maken met het nieuwste op wetenschappelijk, niet bepaald theologisch gebied, voor zoover de waarlijk beschaafden en ontwikkelden er belang in moeten stollen. Zoo dringt gij ook dieper door tot de voor u nog verborgen schatten van vroeger eeuwen... nee disinat uraquam tecum Graia loqui, tecum Romana vetustas! De oude letteren, vergeet ze toch niet! De studie der oudheid, acht haar toch niet gering. Er is eene diepe waarheid in het bekende: haec studia adolescen-tiam agunt, senectutem oblectant, secundas
OOGSTTIJD.
res ornant, adversis perfugium ac solatium praebent, dolectant domi, non impediunt foris, pernoctant nobiscum, poregrinantur, rusticantur . .. ofschoon wij nimmer zullen of mogen vergeten, dat het ten laatste alleen volkomen waar is van de studie der heilige letteren, van het leven in de diepten des Evangelies onzes Heeren Jezus Christus. Spreek ik dan ook van studie in het algemeen , ik wensch aan alles te zamen gedacht te hebben, aan godgeleerdheid en letteren beide in den ruimsten zin, en aarzel dan geen oogenblik met hot oog op haar vol te houden: 'otium sine litteris mors est et hominis vivi sepultura. Met blijven studeeren is niets anders dan zich isoleeren. In de studie, zooals wij haar ons moeten voorstellen, blijven volharden, het is in het midden van de belangrijkste personen blijven ver-keeren.
C'est par 1'étude que nous sommes
Contemporams de tous les hommes, Et citoyens de tous les lieux.
Dan verveelt men zich nooit, dan heett men altijd iets nuttigs te doen, dan kan men
105
OOGSTTIJD.
lOG
altijd in zijnen omgang interessant zijn en... wordt eigenlijk niet oud. Maar nu spreek ik niet van de geleerdheid op ziclizelve. De geleerdheid op zichzelve geeft niet de hoogere wijding aan het leven, stort niet die geschiktheid voor. en die bekwaamheid tot het praktische in, welke een Herder en Leeraar allerminst missen kan. Om niet misverstaan te worden wil ik wel, schoon het vrij overtollig geacht mag worden, als mijne innige overtuiging uitspreken, dat zonder een levend geloof in onzen Heer Jezus Christus, zonder geheel vervuld te zijn met den Heiligen Geest, zonder de liefde, die uit dat geloof en uit dien Geest is, geen Herder en Leeraar geschikt zijn of worden kan voor zijne heilige bediening. Of iemand ook al geleerd is en hij is niet wijs, en of iemand ook al wijs heet en hij is niet waarlijk goed, zoo goed namelijk, als die reisgenoot van den Apostel der Heidenen, die bekend stond als een xi/':p ayxdog y.Ai Trhypyi: irusófixros xytsv y.ai 7rtlt;7T£:oc, het baat en beteekent altemaal niets. Pnl-schra haec laudatio: o virum doc ruin! sed illa inelior: o virum sapientem! et ista optima: o virum bonum! — Zoodat ik maar zeggen wil:
OOGSTTIJD.
107
het is niet om de studio als studie te doen, maar om haro heilrijke vruchten voor het leven der gemeente. Blijft het waar; non scholae, sed vitae discendum, hot blijft waar, ook als wij voor het laatste woord „laborandumquot; in de plaats zetten. Al ons werken moet voor het leven zijn, ten laatste voor ons leven tot Gods eer, en al onze studie moet met hot oog op zulk werken ingericht worden en blijven. Al onze studie en al onze werkzaamheid moet ons — niet opgeblazen, niet verstrooid van gedachten, niet dor en droog maken, maar ons den smaak geven, om het leven in zijne volheid te' genieten als do heerlijke vrucht en gave van Gods onuitputtelijke liefde, en dit met eene eenvoudigheid en eene ongekunsteldheid en eene naïveteit, als waardoor bijv. uw vriend — hij is immers uw vriend? — Asmus ous zoo aantrekt. AYees zoo geleerd als gij wilt en zoo wetenschappelijk, dat men u als één uit weinigen bewondert. Maar ik geef niets Aroor al uwe geleerdheid en wetenschappelijkheid, indien zij u in den weg staat, om hem na te zeggen: Ich gehe niemahls durch' n Wald, dass mir nicht einfiele, wer doch die Baume wohl wachsen
OOGSTTIJD.
mache, und denn ahndet mich so von ferne und leise etwas von einem Unbekannten, und ich wollte wetten, dass ich denn an Gott denke, so ehrerbietig und freudig schauert mich dabey... Ik zeg er niets meer van; want gij begrijpt mij wel. . .
Voorts stel ik mij u eindelijk voor in uwen ouderdom, en ik plaats in mijne verbeelding tegenover u iemand, die, als wij hem verlaten , ons doet denken aan dat treurige:
Vidi iam iuvenem, premeret quem serior aetas,
Moerentem stultos praeteriisse dies.
O vriend, vriend, welk een verschil! Hij heeft zijnen tijd niet goed gebruikt. Hij heeft den diepen zin niet begrepen van het vreeselijke: „quidquid aetatis retro est mors tenet,quot; alleen evenwel waar voor de luijaards, niet voor de „goede en getrouwequot; dienstknechten. Hij heeft het aangrijpende: Pro-tinus vive! niet ter harte genomen. O mihi praeteritos. . . moge hij uitroepen, het baat niet. Wachtte men oudtijds te vergeefs van Jupiter, dat hij de voorbijgevlogen jaren mocht doen terugkeeren, men zou het nu van God
108
OOGSTTIJD.
109
evenzoo zonder grond verwachten. Weet gij wat zijn ongeluk is en geweest is? Hij heeft zijn studententijd niet begonnen met een goed studieplan, heeft er later ook niet aan gedacht, niettegenstaande zijne leermeesters aan de Universiteit het hem niet aan wenken en schetsen hebben laten ontbreken. Onachtzaam en onbedachtzaam heeft hij maar voortgeleefd, zonder zich rekenschap te geven van de wijze, waarop hij zijnen tijd moest besteden, om er later vreugd van te kunnen beleven. „Tijd is geldquot; en „kennis is macht,quot; voor hem is het geweest, alsof dit nooit gezegd en nimmer waarheid geweest was. Had iemand hem gevraagd, of hij ook niet een levensplan had, hij zou met bevreemding opgezien hebben. Zoo ook, wanneer men hem wees op de noodzakelijkheid om voor ieder jaar een goed doordacht studieplan gereed te maken. Hij leefde maar voort... en zoo gingen de jaren voorbij. Eindelijk is de ouderdom gekomen. Akelige ouderdom, die op eene verbeuzelde jeugd en een droomerig doorgebrachten mannelijken leeftijd terugziet! — Maar gij, wat zoudt gij, na door Gods genade geleerd te hebben uwen
OOGSTTIJD.
110
tijd goed te gebruikenwat zoudt gij jeugd en mannelijken leeftijd terug wensclien ? Is de herfst dan ook niet een schoon jaargetijde? Of is de oogstmaand vruchteloos, of is de ■wijnmaand vreugdeloos? Treurt misschien de boomgaard, als hij zijne schatting betaalt, en zuchten wellicht de akkers, als de maaijers bij volle garven juichen? Kom, gij benijdt immers den man, wiens meer gevorderden leeftijd gij niet „fugieiitibus ah annisquot; berekent, maar „meritoria virtute.quot; Gij benijdt den bejaarden, den grijzen Christelijken geleerde, van wien gij zegt: hij moet wel reeds zóó en zóó oud zijn, want zie eens, dat en dat heeft hij gedaan! Vriend, zulk een ourlerdom worde u door God bereid, een ouderdom, waarop gij u niet, dat zij verre, verhoovaardigt, maar waarin en waarvoor gij God in kinderlijken eenvoud blijft danken, terwijl men u welgelukzalig prijst. God in u verheerlijkt, en allen geluk wenscht, die uw naam dragen en door banden des bloeds en der liefde aan u zich verbonden gevoelen, — een ouderdom, waarin gij voortgaat met wat gij reeds sedert jaren geleerd hebt te doen, getrouw te zijn aan uwe spreuk: „Sublimia euro.quot; Werk
OOGSTTIJD.
het tafreel, dat zich nu uit de verte al helderder en duidelijker begint te vertoonen, zelf maar verder uit. Ik moet u verlaten, want ik heb nog meer te doen. Maar mij dunkt, ik hoor, als gij zacht in den Heer zult ontslapen zijn, bij uwe grafzerk van tijd tot tijd een eenvoudig gemeentelid, of een dankbaren discipel, of een verdienstelijk medearbeider in den wijngaard des Heeren, iets zeggen in den geest van uwen Claudius:
Frierle sey um diesen Grabstoin her!
Sanftei' Friede Gottos! Acli, sie habon
Einou guten Mann begraben,
Und inir Avar er mehr.
Traufte rair von Segen, dieser Mann,
Wie ein milder Stern aus bessern quot;Weiten!
Und ich kann's ihm nicht vergelten,
Ill
Was er mir gethan.
Met zulk eone toekomst in het oog zegent men de jaren, die men in den dienst des
OOSTTIJD.
Heeren aan de studie heeft gewijd, en mag men met eenige vrijmoedigheid het woord op de lippen nemen:
Moribundns vivam.
Vaarwel!
112