-ocr page 1-

fti.miX.i

/W

Art. 194 der Grondwet

GEEN PARTIJLEUS

MAAR

EEN STAATSBELANG;

M ET

een naschrift over Prof. Spruyls beschouwingen,

DOOR

J. VAN VLOTEN.

SJÖÜ07KEEK DER

rijksuniversiteit

UTRECHT.

H A A R L E M , r. DE HAAN.

■18 8 3.

-ocr page 2-

van / 4 - I

m Benthem amp; Jutting, j-

Z*

op beziens ,

, of

prijs is f _

-ocr page 3-

ART. 194 DER GRONDWET GEEN PARTIJLEUS, MAAR EEN STAATSBELANG.

Toen ik onlangs te Amsterdam de vraag hoorde opwerpen, of, bij eene herziening onzer Staatswet, art. 194 moest opgegeven worden, kwam ik mij als in een belegerde vesting voor, waar men zich niet ontzag het eerste woord van overgave te laten hooren. Een kleinmoedigheid, steeds terecht met de zwaarste straf bedreigd. De wijze, waarop hier die vraag nader gesteld en ingeleid werd; het quot;tot geen prijsquot; vooral, waarmee de inleider zijn welsprekend betoog sloot, deden wel spoedig zien, in welken anderen zin zij er bedoeld was; doch wat hij en, blijkens hun toejuichingen, de groote meerderheid der tegenwoordigen quot;tot geen prijsquot; wilde, dat werd daarna toch, zonder blikken of blozen, door een ander als wenschelijk beschouwd en voorgesteld. Reeds waren , zoo betoogde deze kleinmoedige alarmist, deze en gene buitenwerken door den vijand genomen, hij dreigde weldra bres te schieten, en men kon dus niet beter doen , dan hem alles maar prijs te geven. Wel scheen de man nagenoeg alleen te staan in zijn

SSSLIOTHEEK DER

RIJKSUNIVERSITEIT

U T R E C H T,

-ocr page 4-

2

onwaardige beschouwing, en wij mogen dus kopen, dat hij or ook elders in de minderheid, zoo niet geheel vereenzaamd mco zal blijven; maar er waren toch anderen ook, er zijn er zoo ook huiten Amsterdam, die niet uit kleinmoedigheid, maar uit een minder aanneemlijke opvatting der zaak, er weinig of geen bezwaar in zagen en zien, het bewuste artikel öf geheel, öf voor 't grootste gedeelte althans in de nieuwe Staatswet, die zij verbeiden, te schrappen. Zij zien er niet anders dan een partijleus in, het stokpaardjen der zoogenoemde liberalen — waaronder zij zichzelf trouwens scharen — en dat daarom uit de Staatswet mag en moet verdwijnen. Daarmeê verbinden zij dan soms nog de angstvalligste berekeningen; zij weten uit te cijferen, dat beide kerkelijke partijen wel haast de helft der stemmen uitbrengen; alsof, gelijk in kinderspelletjens ook op Staatsgebied steeds de wet luidde, dat de meeste stemmen gelden; alsof het slechts op 't getal niet op de kracht dier stemmen aankwam, en op de kloekheid van hen, die ze uiten. Waarlijk, wanneer hun Geuzenvoorzaten zoo aan 't tellen waren gegaan, we waren allen thans, in plaats van zelfstandige neder-landsche staatsburgers, nog zoo Koomsch als Dr. Schaepman, en zoo Filipslievend als Alberdingk Thijm! -— lJaullo majo-ra cananius: — laat ons toch een wat hooger toon aanslaan ; verlagen wij niet tot een speelbal van — als ik 't zoo mag noemen — 't kwajongens-gekibbel der verschillende Staats-en Kerkpartijen, wat met het hoogste belang van den neder-landschen Staat verbonden, wat er als één meê is, en juist daarom quot;tot geen prijsquot; mag verzaakt worden.

Wat is die Staat in beginsel en strekking ? Een, door de kloekheid onzer voorzaten, voor de gewetensvrijheid Van 't volk , op de over-heersching van Spanje en Eome overweldigd Gemeenebest. Ik weet wel, dat die vrijheid voor de onderliggende partijen een ge-ruimen tijd, in de toepassing nog niet voldongen was; hoe

-ocr page 5-

8

liet liet zich in den strijd der allengs zich ontwikkelende, tegeti elkander indruischende begrippen anders denken ? Maar ik weet ook, dat het groote beginsel dier vrijheid van den aanvang af werd uitgesproken; dat het den grondslag vormde van dat ontwerp van ''Godsdienstvredequot;, waarvoor de verhitte gemoederen wel nog allen lang niet rijp bleken, maar dat toch , had zijn weldenkende ontwerper, de groote Geuzenprins, met zijn geestverwanten ten dezen , de overhand behouden, reeds van toen af in den Staat tot wet zou zijn verheven. Doch, al werd dat beginsel niet al aanstonds volledig toegepast, de onmiskenbare strekking was er, en zij deed het ten slotte zegevieren. Het is, om van geen der vroegere te gewagen, dat wat bij onze jongste Staatswet gehuldigd wordt. waarvan deze, in haar verhouding tot de verschillende uiteenloopende begrippen in zake van godsdienst en kerk onder de Staatsburgers, uitgaat.

Dubbel welkom was het mij daarom , vóór eenige dagen, in den Haag op dat heugelijk feit te kunnen wijzen en er mijn verder betoog aan te kunnen vastknoopen. In den Haag, waar, op het Plein en in 't Noordeinde, het bronzen beeld van dien Prins in tweederlei houding prijkt; waar op 't Buitenhof, het standbeeld van den Vorst verrijst — hoe onschoon het dan ook mag zijn uitgevallen — door wiens medewerking in 1848 die jongste Staatswet tot stand kwam; en waar , vóór derdhalf Jaar ook het beeld van den denker werd onthuld , die zelfs in de dagen der Calvinistische Eepubliek niet genoeg te roemen wist van de vrijheid van denken en spreken hier te lande in zwang, en zoo gunstig afstekende bij den gewetensdwang van schier gansch't overig Europa. Evenzeer echter als in den Haag , mag men 't een genoeglijke taak heeten, van dat feit uitgaande, te Haarlem het woord te voeren; de stad, waar, in den onver-draagzamen Geuzentijd zelf, de trouwhartige verkondiger van verdraagzaamheid en liefde . Dirk Volkertsz. Cooruhert, werkzaam

-ocr page 6-

4

was, en tegenover 't liefdeloos geloof zijner dagen van den liefdevollen geest der toekomst getuigde. Het beginsel, waarvoor hij optrad, en dat reeds in zijn tijd, bij de eerste grondlegging van den nederlandsclien Staat, in den ontworpen Godsdienstvrede , als in zijn kiem , voorhanden was; dat beginsel dus is de uitdrukking van liet ware wezen , het zedelijk karakter van dien staat, en moet zich als zoodanig niet in zijn grondwet slechts uiten, maar ook van kindsbeen af, zooveel immer doenlijk, in 't gemoed en den geest van ieder Staatsburger geprent worden en leven. Het is het beginsel der liefderijke verdraagzaamheid, die den liefdeloozen geloofshaat vervangt , in den vroegeren, door de kerk en hare leerstellingen beheerschten Staat zoo onmenschelijk werkzaam. Waar het geloof heerscht, heerscht twist en verdeeldheid, en de roeping van den Staat is, tot eensgezindheid en vrede te noopen, in de eendracht zijner burgers zijn en hun welzijn te leereu zien.

Men hoort wel, tot in de laatste dagen toe, van een Kristen-dom boven geloofsverdeeldheid gewagen ; met allen eerbied echter voor het Kristendom, is dat een onhoudbare voorstelling, een ondenkbaar iets. In al zijn verschillende secten en schakeerin-gen , van de meest ouder- tot de meest nieuwerwetsche behoort liet Kristendom zelf op geloofsgebied thuis, en staat dus te midden dier verdeeldheid Niet dat Kristendom daarom ook, maar de Staat alleen mag zich boven alle geloofsverdeeldheid verheven achten , en moet daarvan in zijn wet getuigenis geven

' Daar men dit allengs zelf is beginnen in te zien, vangt men thans aan van een quot;godsdienstquot; boven dergelijke verdeeldheid te spreken. Zonder vrneht echter; omdat, wordt het woord in kerkdijken zin opgevat, dezelfde verhouding blijft; zoekt men het daarentegen in onker-kelijken zin te verklaren, zoo vervalt het in zijn beteekenis —

den dienst van een of ander God — en treedt er Humanisme voor in de plaats.

-ocr page 7-

in die wet zijn hooger standpunt handhaven. Hij eerbiedigt en duldt ieder geloofsrichting zii'ner burgers, laat ze allen gelijkelijk voor wat ze beweren te zijn, en heeft slechts zorg te dragen, dat ze, in haar even onvermijdelijke, als noodlottige verdeeldheid, elkander niet beschadigen noch den algemeenen vrede verstoren. Tevens moet hij , op eigen hand, bij zijn burgers , van der jeugd af, dien zin voor een boven alle kerkelijken naijver verheven verdraagzaamheid zoeken aan te kweeken , die met zijn eigen karakter samenstemt. Daartoe strekken hem zijne scholen, en bepaalt zijne grondwet uitdrukkelijk, dat er van staatswegen overal voldoend lager onderwijs verstrekt wordt. Dit aan byzondere, laat staan kerkelijke krachten over te laten , zou hem in gevaar brengen een eenzijdig kerkelijken invloed te doen heerschen, die zijn groote beginsel zou weêrspreken. Geen kenschetsender eigenschap toch van al wat kerk is, dan de zucht om den Staat naar zijn hand te zetten , zich als de uitsluitend deugdelijke door hem te doen huldigen. Laten wij de — naar haar gevoelen — alleenzaligmakende Moederkerk daar; een gevoelen, dat wij natuurlijk gaarne eerbiedigen, mits ze 't maar niet, als in vroeger dagen, aan anderen , buiten haar moederschoot, te vuur en te zwaard wil doen opdringen; haar overheersching heeft echter sedert de gulden Geuzeneeuw voor Nederland een einde genomen. Herinneren wij ons daarom hier alleen wat, op Staatsgebied , vóór nu juist 30 jaar, door de hervormde kerk en hare dienaren nog werd uitgespookt : het predikanten-rumoer van April '53 tegen de bisschoppen. Alsof de rooinsche kerk niet dezelfde aanspraak op dezen had, als de hunne op hare dominees, ruide men de goê gemeente daartegen op, stelde die onschadelijke kerkvoogden den 19e eeuw met Filips' kettermoorders der 16« gelijk, verspreidde alom het fraaye gerucht, dat Thorbecke zich voor negen ton — waarschijnliik één voor ieder provincie — door

-ocr page 8-

6

den Paus had laten omkoopen , en maakte in't algemeen zooveel misbaar, dat men wel niet de gevreesde bisschoppen van den vaderlandschen bodem , maar den ontwerper der nieuwe staatswet van de groene tafel dreef. Zoo liet zich de verdraagzame ne-derlandsche staat toen door de uit haar aard onverdraagzame kerk om den tuin leiden, en haar jammerlijken invloed gelden op een gebied, waar ze niet het minste recht van spreken had. Dooreen roomsch lid der kamer konden we voorts, derdhalf jaar geleden, een der ministers hooren ondervragen over zijne tegenwoordigheid bij de onthulling van het standbeeld eens denkers, die natuurlijk bij de meest denkschuwe aller kerken in een slecht blaadjen staat. Het waardigst en doeltreffendst antwoord ware zeker de wedervraag geweest, of de gea'ch^e spreker meende. dat de nederlandsche regeering dezer eeuw — even als hij en zijne vrienden — onder toezicht der kerk stond, bij haar voor haar doen en laten te biecht moest komen J — Docli men toont zich bij die regeering zelve zoo weinig van het juiste besef der onderlinge verhouding van staat en kerk doordrongen, dat eenige maauden later een ander minister, alsof hij tot 16t;-eeuwsche Spanjaards in plaats van tot IQquot; eeuwsche Nederlanders sprak , niet aarzelde, zich op de triëntsche kerkbesluiten, tot staving zijner vooroordeelera omtrent den eed, te beroepen !

Zeker, door dezen weg in te slaan, zou men den neder-landschen Staat weldra onder 't gezag der Kerk gebracht zien. De roomsche zou hem naar een of ander pauselijken zendbrief, de ouderwetsch-hervormde naar quot;Ons Programquot;, de meest nieu-werwetsche naar de voorschriften van zijn Bond gaan ringel-ooren, en zijn eenigste uitkomst ware dan nog, dat, waar het Rijk der kerk onderling zoo verdeeld blijkt. haar aanhangers van zoo uiteenloopende richting het onder elkander al spoedig te' kwaad zouden krijgen. Neen, eerbiediging der eig'en-

-ocr page 9-

7

aardige begrippen van ieder hunner blijve zijne leus. maar binnen ieders eigen gebied; dan alleen zullen en kunnen zij elkander noch den Staat niet deren.

Omtrent zulk een eerbiediging toont men trouwens niet altijd het juiste begrip te hebben, en toch laat zich dit zoo gemakkelijk vatten. Helderen we 't ons met een eenvoudig, maar sprekend voorbeeld op. Vóór omstreeks 30 jaar werd op een bekend gesticht onder Bloemendaal een zieke verpleegd, die aan ongeneeslijken hoogmoedswaanzin leed: Ofschoon van de roomsch-katholieke gezinte liet hij op een goeden dag den predikant van 't gesticht verzoeken , eens bij hem te komen, en gaf dezen toen zijn wensch te kennen , om tot de hervormde kerk over te gaan. Op de vraag, welke reden hem tot dien verrassenden stap leidde. antwoordde hij: quot;wel, dominee, je weet immers dat ik in de volgende week te Londen gekroond moet worden; en hoe zou dat kunnen, als ik niet Protestant was?quot;' Wat deed de predikant? zocht hij hem 't onzinnige van zijn meening te betoogen? Volstrekt niet; de menschkun-dige man — hij behoorde niet tot de tegenstribbelaars dei-bisschoppen — wetende, dat er voor den troon van Victoria geeneiiei gevaar van dezen meerenberger Pretendent te duchten was , eerbiedigde volkomen zijn gevoelen; hij zei, dat het zeker een hoogst gewichtige reden was , en die dus wel de ernstigste overweging verdiende. In een soortgelijke verhouding als die menschkun-dige herder en leeraar tot dezen verpleegde, staat nu — alle denkbeeld van waanzin natuurlijk buitengesloten ■—• de Staat tot de verschillende kerkgezinten. Hij eerbiedigt ten volle hare geloofsbegrippen ieder voor zich en binnen haar afgebakende grenzen; hij draagt slechts zorg, zij zich niet daar buiten ook gezag toekennen , en vooral hem zelf niet trachten te over-heerschen, de in zijne Grondwet uitgedrukte beginselen niet krenken. Volkomen vrijheid van beweging binnen ieders ker-

-ocr page 10-

8

kelijk terrein, maar het nanwlettendst toezicht bij eiken daarbuiten gewaagden stap. Op hun eigen gebied laat hij ze naar hartelust, en met de onverdraagzaamheid aan al wat geloof heet eigen, onderling krieuwen en harrewarren , en gaat zelf slechts voort, buiten haar twistziek rumoer om, godsdienstvrede , liefde, en verdraagzaamheid te bevorderen. Zijne scholen, ik zeide 't reeds met een woord, geven hem de doeltreffendste gelegenheid daartoe. Wat er van die scholen daarentegen in kerkelijke handen zou worden, daartoe kan o. a. tot proef strekken, wat onlangs te Winterswijk is voorgevallen. Bij 't geschied-onderwijs kwam daar de naam van Luther voor; waarlijk geen man, om zoo maar uit het geschiedboek weg te moffelen, en van wien dus wel een en ander verteld diende te worden. De onderwijzer, met die taak belast, deed daarom niets dan zijn plicht, met eenvoudig de hoofdfeiten uit zijn leven op te sommen; te zeggen, hoe hij tegen misbruiken in de kerk was opgetreden, misbruiken door die kerk zelve niet geloochend, maar die zij langs anderen weg verhelpen wilde; hoe hij daarom in verzet tegen haar was gekomen, te Worms gezegd had niet anders te kunnen , dan bij deed. en ten slotte uit die kerk getreden was en er eene op eigen hand gesticht had. Als had de man nu met die eenvoudige, onpartijdige opsomming der gebeurde dingen het grootste misdrijf begaan, voer men van moeder-kerkelijke zij tegen hem uit: quot;Liever dom dan goddeloosquot; was de leus , waaronder men weigerde zijn kinderen dergelijk ouderwijs te doen geven. Blijkbaar mocht, wie den kloeken Hervormer niet als een door de Moederkerk uitgeworpen onverlaat schetste, ook in de school het woord niet over hem voeren. Waar moest het echter, onder zulke omstandigheden, met het gansche onderwijs der nieuwere geschiedenis, vooral ook der vaderlandsche, heen? In een Staat, uit de Hervorming zelf voortgesproten , zou men die Hervorming en wie haar voorston-

-ocr page 11-

9

den, als een misdrijf en daaraan medeplichtigen moeten brandmerken. Neen, in de kerk, van haar kansel en op harekate-chizatiën , heeft men tot zulk een geschiedbeschouwing volkomen vrijheid; zo moot daar, als al haar verdere leerstellingen, ge-eerbiedigd worden; maar op de school behoort zij niet thuis, en het is daarom aan den Staat, te waken . dat zij er niet gehuldigd wordt. Daar heeft men eenvoudig de onloochenbare feiten te vermelden op 't veld der geschiedenis voorkomend, maar ze niet door een eigenaardigen kerkelrjken bril te bekijken , voor ieder afdeeling dier kerk weèr verschillend van werking. Voor den vredelievenden en verdraagzamen Staat heeft de Godsdienst van Luther om ons hier bij dezen te bepalen — volkomen het zelfde recht tot bestaan als die van Rome. En dat moet, als nederlandsch staatsbeginsel, van hun kindsheid af, zijn burgers worden ingeprent, zonder te vragen of de Kerk wellicht iets anders verkiest te leeren. Door hun dat denkbeeld eigen te maken zal men verdraagzame en liefdevolle staatsburgers uit hun kweken , die er geen quot;goddeloosheidquot; noch misdaad in zullen zien, van 't roomsche of een ander geloof in denkwijs te verschillen. In de Kerk en op de katechisatie heeft men 't volle recht hun des noods het tegendeel te preêken; dat is hare zaak, en gaat den Staat niet aan, zoolang het den maatschappelijken vrede niet verstoort; maar die Staat zelf mag hen. naar zijn eigen beginsel en strekking, op school niet op geloofshaat laten africhten, iïij moet hen tot het volle besef van 't weldadige eens volksbestaan zoeken op te leiden, waar gewetensvrijheid en verdraagzaamheid heerschen. Hij moet hen daartoe voor Nederland bepaaldelijk tevens op twee mannen wijzen, wier afbeeldingen in geene school, 't zij byzondere of openbare, van Staatswege zelf ontbreken mogen : den Prins , die den Goddienst-vrede ontwierp , en Coornhert, den verkondiger van verdraagzaamheid en liefde, in deeeuw van den onverdraagzaamsten geloofsstrijd.

-ocr page 12-

10

Van de zij der Hervormden wordt veel gerept van een quot;School met den Bijbelquot;. Ben school in dien zin is echter geen school, maar een katechisatie. Ik hegeer voor niemand achter te staan in de volledigste waardeering van den Bijbel. De Bijbel is ontegenzeggelijk een hoogst belangwekkend boek, dat ons de natuur- en levensindrukken . de voorstellingen , overleveringen, ontboezemingen , en zangen van een belangrijken volkstam der Oudheid weergeeft, voor de ontwikkelingsgeschiedenis der mensch-heid van het hoogste gewicht: een boek, dat buitendien . in zijn eeuwenheugende nawerking ook op de midden- en nieuwere tijden, de aandacht van ieder beschaafd mensch voortdurend boeyen moet. Doch het doet dat juist als eeuwenheugend, maar hoogst natuurlijk menschenwerk. Wat er de hervormde kerk in ziet is daarentegen een bovennatuurlijk verschijnsel, dier menschheid kant en klaar als uit den Hemel toegekomen. Dit is een eigenaardig'kerkelijke opvatting, die, als zoodanig, door den Staat weer ten volle geëerbiedigd wordt, doch waar hij zich verder niet over uit noch mee in kan laten, en die den Bijbel als schoolboek onbruikbaar maakt. Niet op de School, maar op de Katechisatie behoort die bovennatuurlijke Bijbel thuis. Daar kan de kerk er zich naar willekeur van bedienen; doch school en katechisatie zijn twee. Gode wat Gode en den Keizer wat des Keizers is, gelijk juist een hier toepasselijke Bijbelspreuk luidt. De katechisatie aan de Kerk, en de school aan den Staat. Geen scholen met den Bijbel in dien zin van staatswegen, met staatsondersteuniug, noch zelfs met verlof van den Staat. Een school met den Bijbel heeft een opleiding ten doel in eenzijdige en onverdraagzame geloofsrichting, die de op verdraagzaamheid en liefde gegronde Staat niet kan beamen, noch voor zijn scholen toelaten. Wenschen nederlandsche ouders — wat ik hun anders ten zeerste ontraden moet — de aankweeking dier richting bij hun kroost, dan hebben ze

-ocr page 13-

II

zich slechts tot dé verschillende kerken en liare leeraars te vervoegen, maar dan niet bij wijze van Schoolonderwijs '.Kerk en School moeten steeds twee blijven. Daaruit volgt dat, wel verre van het zoogenaamd byzonder, met name kerkelijk onderwijs — gelijk zelfs van liberale zij nog onlangs is voorgeslagen — tot nitganspunt te nemen, en slechts daar waar 't ontbreekt Staatsonderwijs de leemte te doen aanvullen, byzonder en met name kerkelijk schoolonderwijs in den nederland-schen Staat, den Staat van Godsdienstvrede en verdraagzaamheid, volstrekt niet op zijn plaats is; dat het er in geen geval anders dan onder het nauwlettendste staatstoezicht mag worden gegeven , zoodat er al wat alleen op de Katechizacie thuis hoort bij vermeden wordt. Artikel quot;194 der Staatswet, zoo men 't zelfs niet verscherpen wil, blijve daarom ten minste in zijn volle kracht gehandhaafd. Het nederlandsohe Staatsbelang, dat in het op Spanje en Rome overweldigde Gemeenebest, naar zijn beginsel en strekking, een menschelijke vorming, beschaving, en veredeling boven alle liefdelooze geloofsverdeeldheid vordert, brengt dat uit zijn aard mee. Verscherping of althans behoud van art. *194 der Grondwet is voor ons Nederlanders

geen Partijleus, maar een Staatsbelang.

' Tevens dient daarbij dan nog gezorgd te worden, dat het iloor de uren, waarop het gegeven wordt, dit laatste niet schaadt. Schoolverzuim met name door in 't roomsche geloof opgekweekte kinderen is — naar mij een liaarlemsch onderwijzer aan een gemeenteschool betuigde — door de uren en halve uren, die er die school vroeger door hen om verlaten moet worden, aanmerkelijk. Geen katechisatiën - - 't zij dan roomsehe of onroomsehe — daarom ook op schooluren; en evenmin, om beiden goed geseheiden te houden, in sehoollocalen, gelijk thans hier en daar geschiedt.

-ocr page 14-

DROGREDENEN EN KERKSCHROOM IN ZAKE LAGER STAATS-ONDERWIJS.

Dezelfde kleinmoedige Amsterdammer, die zich tegenover Mr. Levy's wakkere slotsom zoo onmanlijk deed hooren, stelde eenige weken later, met de hem eigene breedsprakigheid, zijne meening meer uitvoerig op schrift, en geeft ons daardoor gelegenheid , er meer bepaald kennis van te nemen Hij gaat in ziju staatsbespiegeling geheel van dat gezichtspunt uit, dat slechts onderling voortdurend kibbelende en harrewarrende partijen in 't oog vat, en zich daarboven niet te verhefien weet. Van den Staat maakt hij zich een soort van schrikbeeld, dat in zijn quot;almacht'' met verdrukking dreigt, en alle persoonlijke werkkracht bij zijn burgers zoekt te dooden. Hij bevroedt niet dat, ten slotte, die burgers zelf gezamenlijk dien Staat vormen , die zich door hun samenwerking, onder de in zijn grondwet door hen zelf aangegeven beginselen, handhaven moet. Hij beseft niet, dat die grondwet juist daarom hooger dan de verschillende partijen staat, haar niet tot speelbal strekken mag,

1 De liberale partij en de schoolquaestie doorViï. C. B. Spruyt, in den Tijdspiegel voor Maart 1.1,

-ocr page 15-

■13

noch door een onderling loven en bieden, schipperen en schache-ren, tot stand mag komen. Van de staatsbemoeying, doorzijn bête-noire —• als men 't op zijn Pranseh wel noemen mag—-Kappeyne, in een bekende staatsredo aaugeduidt, hangt hij een tafereel op, dat nergens naar lijkt en hem tot allerlei drogredenen aanleiding geeft. De fraaiste van deze is wel die allernaïefste vraag, wat quot;de heeren advocaten wel zouden zeggen , als de Staat de diensten van openbare advocaten aanbood , tegen een vijfmaal lager tarief dan 't hunnequot; ! i — Alsof het Eecht er was, om do beurs der advocaten te spekken , en dezen niet om de burgers, liefst voor zoo luttel geld mogelijk, aan goed recht te helpen! Juist omgekeerd als hij, zou ik meen en, dat het waarlijk geen kwaad kon, als het recht in den lande —• ware 't ook met aanmerkelijke vermindering der door de ad-vokaten genoten woekerwinst — wat beterkoop ware. Deze voortrelfelijke bewijsgrond, die hem , als professor der Logika, in zijn lessen over dat vak eerder tot toonbeeld van een drog-rede zou kunnen dienen, gaat dus waarlijk niet op, om — gelijk hij dat beproeft —■ het behoud der quot;particuliere scholen'', die door een goedkoope Staatschool dreigen te quot;bezwijkenquot;, te verzekeren. Evenmin gaat het op, met hem bezwaar te maken tegen een ook den meer gegoeden goedkoop verstrekt staatsonderwijs. Bij wat meer doorzicht — als hem toch waarlijk ook in zijn leerampt geen kwaad zou doen — moest hij immers begrijpen, dat, bij een goed geregeld belastingstelsel, die meer gegoeden zelf des te hooger belast worden, naarmate er meer geld voor t onderwijs van staatswege wordt uitgegeven , en dat dus die onderwijskosten ten slotte toch , maar meer geleidelijk en tot ontlasting der minder gegoeden, op hen neêrkomen.

Dat komt er echter van, wanneer men — omgekeerd als in de bekende duitsche spreekwijs — de boomen, die 't bosch vormen, niet in hun gemeenschappelijke werking, de bur-

-ocr page 16-

u

gers, die gezamenlijk den Staat uitmaken . niet als de werk-dadige bestanddeelen van dien Staat aanziet, maar hem als een gelieel buiten hen staand monster beschouwt, slechts gereed hen aan zijn vermeend eigenbelang op te ofiferen. Neen, het Staatsbelang is juist het boogere belang dier burgers zelf, dat door hun samenwerking, in den edelsten zin, moet verwezenlijkt worden. Bij hem is daarentegen al wat van den Staat uitgaat, noodwendig verkeerd. Staatsamptenaren zijn naar den aard traag en lui, komen hun plicht gebrekkig na, enz. iiij haalt daarvoor zelfs een uitspraak van wijlen mijn wakkeren vriend Stieltjes aan , die indertijd — met het meeste recht — uit het slechte Staatsbeheer in Indien, een grond vond, om er voor geen staatsspoorwegen te stemmen. In Indien heerschte en heerscht nog voortdurend wanbeheer; doch wat volgt daaruit? Dat het er zoo blijven moet? Stieltjes zou zeker de laatste geweest zijn, om zoo iets te zeggen, en heeft dan ook steeds gestreefd naar betere toestanden, zoo daar als hier. Volgens onzen drogredenaar echter geldt wat in Indië 't geval was en nog is, noodzakelijk alom, waar van staatsbemoeying sprake is. Ik weet zeer goed dat dat helaas! maar al te veel gebeurt, maar dat het noodwendig en altoos door zoo zou moeten zijn, volgt daaruit volstrekt nog niet. Integendeel, door van staatswegen den burgers van jongs af, op zijn scholen, het juiste begrip van den Staat in zijn verhouding tot de hem vormende leden, en van die leden tot den door hen ge-vormden Staat in te prenten en eigen te maken , hun daardoor de levendigste belangstelling in dien Staat, in zijn verleden , heden, en toekomst in te boezemen , zal men allengs dien staat van zaken verbeteren, en dan niet behoeven te vreezen, noch voor die alle persoonlijke werkkracht onderdrukkende staatsalmacht, noch voor een amptenaarspersoneel, dat niet volijvrig zon meêwerken, om het goede doel van den Staat

-ocr page 17-

15

te verwezenlijken. Daartoe dus met alle kracht gestreefd, maar niet den geestdoodenden waan aangekweekt, dat uit den Staat en zijn Leinoeyingen niets goeds ooit kan voortkomen.

Dat de jongste onderwijswet zoo op hooger als lager schoolgebied voor aanmerkelijke verbetering vatbaar is, lijdt geen twijfel, en voor zoover dat aan Mr. Kappeyne is te wijten verdient hij er waarlijk geen dank voor. Hoe eer dus, in dit opzicht. wijziging en verandering plaats grijpt, hoe beter het zijn zal. Doch iets anders is het, daarbij, wat meer bepaaldelijk de lagere school betreft, den onaanneemlijken raad van Prof. Sprayt en den door hem aangehaalden algemeenen Secretaris der Vereeniging voor Volksonderwijs te volgen ; een raad , weêr geheel van partij- en dat wel kerkelijke partijvrees uitgaande. Beide heeren zouden wenschen, dat men, gelijk zy 't liefst met een basterdwoord uitdrukken, een of andere ''concessiequot; deed. Zij vragen zich zelfs in allen oodmoed, als waren ze kerkelijke biechtelingen, af, of -'de kerkdijken met de hun toegedachte concessie tevreden zouden zijn''!! Welk een standpunt ! Wel volkomen het tegendeel van wat men den vrijen en zelfstandigen , boven alle kerkelijke en geloofsverdeeldheid verhevea nederlandschen Staat waardig mag heeten. 't Is daarom ook zeer te hopen , dat bij de gewenschte aanstaande Grondwetsherziening dergelijke kleinmoedige bespiegelingen geenerlei ingang mogen vinden.

-ocr page 18-
-ocr page 19-
-ocr page 20-

Prijs f 0,20.

I