|
||
|
#9632;
|
||
|
|||
|
||
|
||
|
||
BIBLIOTHEEK UN1VERSITEIT UTRECHT
|
||
|
||
3088 371 8
|
||
|
||
T—
|
,,., ..u wmmw
|
i(,!,lraquo;l 11IJ1W1PPHWraquo;'
|
||||
|
||||||
7
|
||||||
|
||||||
| •#9632;: #9632;quot; -Mr-. ^^
|
|
|||||
|
||||||
M5 TYPHEUSE ROORTS (FEBRIS TYPHOIÜEA)
|
||||||
|
||||||
ONDER DE TAARDEN TE BUITENZORG,
|
||||||
|
||||||
GEDUREtSDE DE MiAIIDEn APRll, MEI EN JUNJJ^ iß^ß.
|
||||||
|
||||||
f
|
Medio April hecft zieh le Buitenzorg eene ziekte on-der de paarden geopenbaard , die van dc boefsmeden en paarden - viiders verschillende nameu bekomen beeft. AI #9632; gemeen ercnwel boorde men dezelve bet miltvuur, ma-ladle de la rate, charhon , fievre charboneute noemen , oiudat do milt veelal verweekt, vergaan, als bet warlaquo; in zwart strooperig bloed opgelost, bij de lijkopcniug gevonden is. Was do milt niet veianderd , ja volkoraen norinaal , doeb de vcrschijosclen gedurende bet leven als bij de vorige paarden gewuost, die aan bet rnill-vuur geslorven waren , ja dan ktvam bet den onbedreven waaruemer zeer vrcemd voor en allerlei bcnaniingeii werden voor de ziekte gevouden ; allerlei oorzaken op-gegeven. Ja men ontzag zieh niet, den dood van bet paard aan vergifliging door kwaadwilligheid toe to schrij-ven.
Daar ik zelf binnen korton tijd vijf gezonde, sterku jonge paarden aan typhus abdomlnalis , febris typhoidea (of liever aan febris remit tens , die in typhus abdomlnalis eindigdej, verloren beb, zoo is die ziekte raijue oplettondheid niet ontslipt . en niet geheel cu al acht ik
|
|||||
|
||||||
n
|
||||||
|
||||||
^
|
||||||
|
||||||
. quot; ' ——m^^^^^^mmmm
|
m
|
||
|
|||
42
hlaquo;t ounoodig op (e leckeneu, wat ik bij luijne eigene overledene paarden en bij die van anderen geronden heb.
Ik wil eerst de verscbijnselen gcdurende bet leven en na hetzelve bij de lijkopening gevouden. mededeelen, en (laaiiui de vennoedelijke oorzaken dezer verschijraquo;seien , de diagnosis der zickte en de behandeling , voor zoo ver mij die hekend kan zijn , met een woord opgeven.
Verschijnselen gedurende het leven, die eene ziekle nanduiden iiioesien . werden soms in het geheel niet, sums zes uren lang , zelden langer dan dric dagen, boogsl zelden acht dagen lang voor den dood gezien.
liij paardeu , die onveruachts gezond en dood waren , had men alloen eenige oogenblikketi voor den dood opge-merkt, dat zij sterk door den neus adern baalden , blie-zen ; door de wijd geopende neusgaten weed eene warmo lacht uitgestoten. Zij sloegen eenigzins met de flanken, lielen het hoofd in de krib bangen , iiamea het voedsel traag tot zieh, hielden het gras in den moml , dronken weinig en sciiielijk. Bij naauwkeurige beschouwing bleek , dat de huid niet evaporeerde , brandend heet was , een zeer onaangenaara gevoel en een' eigenaardigen onaange-namen reuk van zieh gaf. Hat haar was niet zoo glins-terend als dat van een gezond paard , eenigzins stroef op iiet gevoel. De ooren bij afwisseling koud en warm , zoo ook de hoeven. Uct iijf uilgezet ; de achterste ledema-teu eenigzins gebogen en do voorste ledematen nade-rende. De oogen , bij zeer naauwkeurige beschouwing , dof, iets treurigs verradeude. Paarden , die vlug en wel geloopen hadden , zag men somwijlen vijf uren daarua op den grond vallen , eeuige weioige stuipachtige bewegingeu met de voeten inaken en daarna zieh uitstrekken om niet meer op te siaan. Bij twee paarden, die zeer plotselijk gestorven waren , had ik twee nachlen le vorcn op-geroerkt , dat zij met sterk uilgestrcktc becucn slicpeu en
|
|||
|
|||
#9632;^g
|
slaquo;^
|
#9632;•^quot;fquot;
|
||
|
||||
43
zivaar steciiilen. UkhIh hadden cmquot; hangbaiU , en lict lijt was opgezet.
Bij eeo mijner paardeu gt; dat drie etmalcn ziek geweest is voor dat het slierf, heb ik.inKer verschijiiselen kunnen waarnemea. (De twee voorgaande waren binnen den lijd van zeraquo; uren geslorvenj.
Bij het bedoelde im boofdzakelijk , dat 's avonds ie voren met de bendij cen klein toertje gemaakt had, doch zeker wel drie uren in de buileniucht op mij gewacht lieefl , waren de volgendH verschijnselen :
De huiduitwaseming was geheel en al onderdrukt , de haren dof van kleur , ruw , kleveng op het geroel, gernakkelijk uit te trekken en aan derzelver wortels waren kleine witte bolietjes , die vetachtig op het gevoel waren. De vroegere glans van het haar was geheel en al verdwenen. Ue wanntegraad zeer onaangenaam heet , droog , prikkelend voor de hand ; de renk zeer eigenaar-dig eu walgelijk. I)e neusgaten in het oogloopend wijd ; eene brouijende warme lacht wnrd uit dezelve geademd. De flanken slaan , doch zeer weinig in het oogloopend. Nu en dan wendt het paard het hoofd naar een der zij-den , alsof het eene vlieg verjagen wil, dan, de traagheid waarmede het zulks doet, en de zigtbare loonaheid, luste-loosheid , waarmede hetzelve het hoofd opbeurt, doeu ons op de gedachte körnen dat het paard sich ziek bevindt. Heteet, het haalt zelfs het gras uit de ruif, doch alles met eene zigtbare looniheid. In den oogopslag is iels treurigs verborgen. Het dier blijft met zijn hoofd stil staan als men hetzelve aanziet. Het blijft uiet luslig door eten. Het besnnfTelt zijnen meester uiet. Men meent dat het gras niet beralt eu laat het los loopen. Het eet on-raiddellijk, met eenige drift zoekt het dier het voedsel. Het wentelt zieh zelfs in het gras , maar met geenen lust. Traag staut het op, de gang is waggelend. Het
|
:#9632;
|
|||
|
||||
y
|
||
|
||
44
is alsüf liet dicr beangst is. Uet buigt den rug door wanneer nien rael de vingereo de wervels aauraakt. Hat zockt dmi sial op, eet, doch traag, houdt soiuwijlin hol gras in deu mond. De niest en de urine doen ons volstrekt geene ziekte vermoedeu en wanneer men van geem; plotselijk doodelijke uitgangen gehoord heeft, dan denkt men dat bet dier slechts vermoeid is. liuikloop is bij mijne paardeu gedurendo het leven niet waargeno-men; wel door anderen bij andere paarden. Hen vol-genden dag zict men bij de gezegde (eekenen, dat het paard niet eten wil , of zeer traag en oin'erschillig , ofschoon de ruif, die 's avonds le voren gevuld is, ledig is ; het is begeeriger naar drinken , ofschoon bet niet veel diinkt op eons. Het lijf is ineer gespannen , de rib-ben zijn nicer zigtbaar ; het slaan der flanken duidelijker. Somwijien ziju de penis en het scrotum zeer oedematensi zoodat onkundigen meenen , dat er slechts een bydroccle of pneumatocele bestaat. Nu en dan worden de ooren en hoeven warm en koud. Vooral tegen den middag na elf uren zijn de ooren brandend hect , tegea den avond koud. De huiduitwaseming blijft onderdrukt. De tong is glad, ligt geelachtig wit, fletsch. Het tandvleesch ligt rood , even als het vlies der ueusholte en oogleden. Bijzonder warm is de mond tegen deu middag , koud zijn de lippen legen den avond en in den nacbt. De hartslag over dag sacl en hoorbaar , 's avonds klein en naauwelijks ie be-spturen. Het hoofd bangt in de krib of bet voorhoofd steunt meestal tegen de krib; het dier ziet slechts voor zich neder, en neemt geene notitie van zijuea beer of van andere paarden. Alleen beweegt het zijn hoofd als het den enuner boort. Geene de minste wederspannigbeid betoont bet, als men het dier medicijuen geeft; het laat zieh zelfs geduldig de balsader open maken. Men merkt bij het dier eeue ouvcrschilligheid op.
|
||
|
||
|
||
45
Don (leiden dag is laquo;le bulk zigtbaar opgezet , quot;csjmn-neii ; de bilspieren zijn in volumen afgcnoinen. Het dier eet volslrekt niets , diinkt onophouilelijk bij tusschenpo-zen schielijk , doch wcinig legelijk. Als het gedronken hfiefbi verlangt het te gaan liggen. Men kan het ios maken van den halsler, het blijft met het hoofd tegeu de krib leimen. De mond is van binnen zeer warm ; de ooren en hoeven koud. De liezeu brandend heet. De huid ouaangenaam voor het gevoel , wann, doch niel heet. Zigtbaar is het het dler aangcnaam , wanneer men zijn hoofd onderstennt, onaangenaam, wanneer men het ouderlijf aanraakt. De mest is droog en spaarzaam. De mine zeer weinig , hoog geel van kleur , stinkend ; met eenig geweld en pijn wordt dezelve geloosd. De slaart ivordl opgehouden , zoodanig dat men de ligt roodc ge-frunselde oppervlakte des rcctmns zien kan. SomvviJIen erectio pentraquo;. Breogt men het dier van den stal , dan vail de waggeleude gang vooral in het oog; het graast nogtans , ofschooa het op stal in het laatste etmaal niet heeft willen eten. Dan het dier gaat spoedig uitgestrekt liggen en brengt telkens met loomheid en iuspaoiiing bet hoofd naar de flanken. Telkens staat het op, laat het hoofd zeer laag hangen , de oogen half geopend. Het achterlijf laquo;enigzins ingezakt. Slijin vloeit uit den mond. De long hangt soms half uit denzelven. Het weigert (e drinken, eet van het veld niets raeer. Het verlangt naar den stal. De flanken beginnen hoe langer hoe meer te slaan. Het lijf zet zieh uit; het is als eeue trommel gespannen. De adenihaling door den neus neemt toe ; do achterbeenen verwijderen zieh van elkander, naderen meer en meer de voorbeenen. De lippeu verwijderen zieh ; het schuim komt uit den mond, soms water ; de ademhaling is rogchelend j de oogen bijna geheel gesloten. Het dier steeni; ueemt (oms eene teug water tot zieh ,
|
||
|
||
r
|
||
|
||
40
vail daariin nedttr , trek I krainpaclilig de Ueenen te za-awn of steckt dezelve slijf uit. Het dier beeft, rigt zieh op , zoekt eeuen steun voor hel hoofd , valt oeder ; de ooren zijn koud , de hoeven als ijs, de liezen koud , de oogen drnaijen links ea regts , de ton;; uit den tuond ; het hoofd buigt zieh naar een der flanken; de urine vloeit af, de tuest wordt uit den endeldanu gedrukt , ( de laatste komt gedeellelijk te vourschijn ) het dier steent sterk, ziel, zijn meestcr met gebrokene oogen aan . legt zijn hoofd op den giond neder en terwijl de beenen zieh uitstrekken , geeft het dier veelal kaliraquo; den geest.
Ik had deze versciiijnselen reeds geboekt, toen mijn vijfde paard (den i3dan Junij j.l.) stierf aan dezclfcle ziekle , (loch die had 8 dagen aangehouden (1). De ver-schijnselen , bij het laatste paard opgemvrkt , zijn zoo als die van de andere, doeh de verschillende tijdperken duurden langer en in het ontslekiugs-tijdperk is ook het slijmvlies van de inoadholte aangedaan geworden ; doch daar ik het laatste dier calomel met kinine toegediend heb , zoo wil ik die versehijnselen niet aanhalen. Bij andere paarden heeft men evenwel ook aandoening van den inund, tong en keel klieren waargenomen, die geen calomel gebruikt hadden ; en bij de oorzaken zullen wij wel degelijk aanhalen , dat de werkpaarden niet aan typheuse koorts stierven , maar voor het groolstc gedeelte aan verkoudheid , catharrus bronchiorum leden , die evenwel voor sommige oude paarden doodelijk gecindigd is. Verscheidene waren ook ook toen ter Ujd met diarrhoea gekweld.
|
||
|
||
(1) In October 1845 was ien mijner twee paarden gestorven. Den llden April 1846 i6n der vijf paarden ; Tervolgens 34 April het derdc, 13 Mei het vierde, 13 Jimij het vijfde , 9 Augustus het zesde en nu onlangs in January 1847 het zevende. Borendien lijn er nog drie andere op demelfden slal aan deielfde ziekte bezweken.
|
||
|
||
^
|
||
|
||
47
Een Makassaarsch paard van mij, jong en krachtig , heb ik ouiniddelijk in behandeling genoinea , toen ik bespeurde, dat de huiduilwaseming onderdrukt was , de nciisgaleii ivijd geopend, bet hoofd hangende , de flanken slaaude , in cen wourd, toen ik alle die verschijnselen bespeurde , waar-ineda de ziekle van luijne vijf overledene paarden begonnen was. Aan eene aderlating van drie pond, aan da ver-koeleade laxantia, aan herhaalde clysmata , aan abtoluut dieet , aan het drinken van water, in de zon aTgekoeld , aan de Guijlonsclie berooking sclirijf ik het toe, dat de huidfunctie hersteld is en dat de zlekte geuneu doode-lijken uitgang gekregen heeft.
Dan lateu wij onze aangenomeiie verdeeling volgen en nit de verschijnselen na het leven opteekenen.
Als wij ons niet bedriegen , dan zullen de lijkopeniugen den paardenarts belang inboezeuien. Wij willen ons niet vennelen hier lets nieuws neder te stelleii; onze letter-en ziektekuudige keunis omtrent de paarden is veel te gering out zulks te mögen vooronderstellen ; doch wij mo-gen aannemcn , dat niemand in deze gewesten de typheuse koorts (febris typhoidea) der paarden, zoo als zij zieh hier van tijd tot tijil openbaart , beschreven heeft; daar-om zullen wij , der waarheid getrouw blijvende, mededee-len, wat wij gezien hebben.
Buikholle. Bij de opening der buikholte vloeide er veelal een donker bruin dik vocht af, Avaarin zieh kleine vlokjes van etterachtigen of slijmächtigen aard bevonden , ook bloed en een olieachtige stof als van gal. De kleur van dit vocht geleek veel op die der urine, welke het paard in de laatste dagen of liever kort voor zijnen dood geloosd had, zoo dat sommigen wel eens de meening uitten dat de blaas van het dier gesprongen was , hetgeen bij onderzoek niet bevestigd werd. Ook de reuk wag niet ammoniakaalach-tig. Het buikvlies was oulslokoii, over dcszelfs geheele
|
||
|
||
#9632;#9632;#9632;
|
wmmmm
|
||
|
|||
48
oppcrvlakte of gcdeellelijk ligt Uaimozijii rood met roodc slippen, of iluiilelijk opgespotcn bloeil-vaatjes. die zieh als cen net verloondeii. Dcze roode kleur werd donker-der, met zwarte ligt gekleurde gcelachtige rlekken af-gewigseld ; däür waar de dikke darraen met bet net rer-eenigd waren met donker roode blaauwe vlekken. Deze gladde geele kleur op de builenste vlakle der dikke dar-inen korat inzoiiderheid le voorschijn #9632; als er vocht in de buikvlies-holle uitgesturl is en schijnt niets anders dan gestold serum te zijn , zoo aIs soras in da hydaliden gevonden wordt; ten minste, als men de darmrokken opensnijdt, dan ziet men tasschen den uitwendigen en den spierrok eene dikke laag van geelachtige geleiachtige, lillende , doorscbijaende zelfstandigheid. Het meest konit zulks (e voorschijn tusschen de vereeniging van de dikke darmen. tusschen den blinden- en kartel-darm. De klieren van bet ilarmschcil (metenterium) zijn hoog bruin , rood, met gerotmen bleed en etter en eene eigennardige stof opgevuld. Deze klieren zijn meestal zeer vergroot eu hard. Het omliggende celiveefsel met een geelachtig geleiachtig vocht opgevuld.
Het mesenterium is verdikl en als gemanucrd met allerlei kleuren. De bloedvalen zijn gczwollen van dik, zwart, stroperig bloed. Soms is het bleed zeer dun en vloeibaar. Soms ziet men aan de dunne darmen alllaquo; teekeneu van ontsteking aan de buitenste oppervlakte. De dikke darmen bevallen veel mest en zija opgezet. Hier cu daar roode , zwarte plekken.
Wanneer de ingewaudeu uit de holte genomen worden tot uader onderzoek , dan is de milt het eerste orgaan onzer beschouwing, dewijl dezelve veelal vergroot, ver-weektis, doch niel immer. Soms is de milt zoo norraaal mogelijk. Een luijnei ovorledene paarden, van nog gecn vier voet hoogle en zeer jong had eeno verweekte
|
|||
|
|||
|
||
49
milt van vier Ned. ponden en bad zes uren voor zijiien dood nog vrolijk en wel geloopen; daarentegen bij een ander paard, vau dezelfde boogte en ouder-dom, heb ik eeae milt van 1,25 Ned. pond gezien. De verscbijnselea gedurende bet levea en na den dood waren echter bij beiden niet zeer uiteenloopend geweest. In bet oograllend is de milt bij die paarden over bet alge-raeen vergroot, verweekfc gevonden , welke plotselijk ge-storven zijn. Bij sommige evenaarde de milt de lerer in omvang. Do dikte natuarlijk minder.
De verweeking is in verschillende graden gevonde n. Veelal bij de minste aanraking scbeurde dezelve. Het was als of men in eene papacbtige, stroperige raassa vatte. Sneed men in dat orgaan, dan bood bet builenste be-kleedsel een luttel wederstand aan bet mes; doch alias drong hetzelve in eene gelijkvormige rnassa , die aan dik zwait bloed gelijk was. Vergrooting en verweeking schrj-nen gepaard te gaan. Een kleine milt bad eene substantie bijna als die der lever. De kleur van de milt verschilt van donker bruin tot zwartachtig blaauw, en de graad van glans der buitenste oppervlakte schijnt in omgekeerde verbouding tot de meerdere of mindere verweeking der milt te staan. Wij hebben soms in bet geheel geen bloed in de milt gevonden bij het doorsnijden; de zelfslandig-beid der milt was dan als uitgedroogd. Etter beb ik nouit in de milt gezien.
De lever heeft geene bijzonderheden opgeleverd. De kleur alloen kwam verscbillend voor van licbt tot donker bruin. Eens beb ik kleine harde, kalkachtige witte stippen op de buitenste oppervlakte gezien, het was geen cir-rbose. Het weefsel was altijd gelijkvormig bard, soms stroomde uit de doörgesneden bloedvaten dik bloed en uit de galvaten dikke gele gal.
De alvleeschklier allijd even hard, kraakbeenig •4quot; Jaarg. I' Afiev,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4,
|
||
|
||
mmm
|
|||
|
|||
'#9632;
|
50
soms witachtig bruin. Gecne verandering in de slructuur.
Oe nieren hard, hoog rood van kleur, uit de raten konde men vcel zwart bloed persen. In de kolken was pis met geronnen bloedmasia nu en dan gevondeu. Dc blaaraquo; zarnengetrokken, beratte weinig urine ran hoog bruine kleur en eenen scherpen reuk. De opperrlakte was zelden en dan weinig ontstokeu. Meermalen heb ik bij examinatie pott mortem de linker nier niet gerouden.
De darmbuit hebben wij ran den slokdarm af tot aan den anus toe telkens opengesneden en in de lengte uitge-spreid en daardoor zijn wij getroffen geworden orer de orereenkomst, die wij in de structuurs - rerandering ran dat orgaan bij de paarden, aan de beschrerene ziekte orerleden, gevonden hebben en bij de menschen , die aan typhus (febris typhoidea) geatorren zijn.
Oe maag was dan eens uitgezet, dan eens zarnengetrokken en als dan zag men op de binnenste opperrlakte #9660;ele plooijen, die cirkelsgewijze liepen. Tan buiten was er niets bijzonders op te iner ken, doch zij was met rerschil-lende contenta opgevuld en het binnenste vlies (epithelium) rerschillend aangedaan. Fija vermalen gras met zeer kleine brokjos ran ririersteenen of zand, slijm, geel-achtig olieachtig rocht was in rerschilleude quantiteit en qualiteit aanwezig. Soms rindt men in de maag alleen dat slijmachtige geelachtige rocht. Het inwendige vlies ran het kropgedeelte (pars cardiaca) dat door eenen verlieren rand en een vlies ran eene andere structuur ran het portiergedeelte (pars pylorica) gescheiden is, was meestal beider rood, soms donker rood, hetgeen zieh niet liet afwasschen. Soms waren op dat schitterend roode vlies duidelijk zweren van kleinen omrang te bespeuren; soms was een groot gedeelte van dat vlies vernietigd als het ware afgeschraapt. Het portier-gedeelte hebben wij niet verauderd gevonden lt; wel eons bezct met plekken van een
|
||
|
|||
^^^^^nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; m
|
||
|
||
51
a aiiderhalf duim (Ned.) lengtß, die cene getepelde op-perrlakte rertoondeo. De tepeltjes waren zeer klein en holder rood.
De kr op was even als de portier soms beider rood en te zamengetrokken. Met meeste beeft onse oplettendheid ge-trokketi eene vet-massa, die tusschen bet slijm- en spier-vlies ia bet portier-gedeelte te voorscbijo kwaiu. Het doet zicb voor als een gezwel (tumor), ter groote van een duivenei. De oppervlakte is glad en even als het overige gedeelte van het inwendige bekleedsel van het portier-gedeelte (pars pylorica). Het gezwel geopend heb-bende, ziet men eene prop ter zwaarte van 5 ä 8 drachma's in de holte , wier oppervlakte even glad is als van buiten, doch tuet een weinig etter bedekt. Deze gele vetachtige inassa is zacht, compact even als het vleescb van de advokaat-vrucht, het endocarpium van de Persea gratissima Grtn.
Nog uooit hebben wij dergelijk product in bet cel-weefsel onder het slijmvlies van de maag bij den mensch gezien, niettegenstaaade wij in Indie en in Europa vele autopsien brjgewoond hebben.
Eenige maanden geleden hebben wij een Jong paard verloren en vonden in het portiergedeelte eene opening door alle de vliezen ; van binnen liep de opening trechter-vormig voort. Wij hebben toen de reden dier tegenna-tuurlijke opening uit ontsteking verklaard, omdat wij toen de vorming van de bovengemelde vet-massa niet gezien badden. Dergelijke gezwellen komen bij de onderba-vige ziekte niet zeldea voor. Onlaugs beb ik een paard geopend, waarbij ik slechts op de bedoelde plaats een gezwel met een opening van binnen vond.
In de dunne darmen ziet men bij oppervlakkig onder-zoek niets gt; doch wanneer het slijm afgewasschen wordt en men laat den darra over den vinger glijden, dau ziet men
|
||
|
||
7
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
op eene bleek roode fletsche oppervlakte roode getepelde plekken van een ä twee dm. (Neil.) lengte, en van een half tot een duim breedle en nog kleiner hier en daar verspreid. Het is als of Let epithelium afgeschaafd is en of de uiteinden van zeer iijne vaatjesin den rorni van tepelljes zieh op dezelve verhelfen. Duidelijke randen hehben die plekken niet. Zij ziju ten getale van 10 a 20 gezien , zij loopen meestal in de lengte van den darm. Hoe ineer inen den darm verwijderd van de maag, nabij den blinden darm (coecum) ouderzocht, des te meer komen die getepelde plekken en plekjes te voorsohijn.
Hier en daar ontmoet men enkele plekken van elliptischen vorm, die met duidelijke randen voorzien zijn. Zij zijn dan diep. Het slijmvlies is vernietigd , doch men ziet geene tepeltjeszoo als bij de eersten. Wonnen (strongy-lus equinus) virull men altijd in dedunnc darraen ; dan der-zelver hoeveelheid verschilt aanmerkelijk. Vele derzelve zitten als het ware in het slijmvlies-weefsel en als men dezelve tracht uit te trekken , laten zij een zwart stipje na, welke stipjes nogtans in de dikke darmen duidelij-ker zigtbaar zijn; in de laatste is het getal ook veel grooter. In het coecum treft men nog bijzonder de tae-nia perfoliata (?) aan, die somwijlen in groote getale aanwezig zijn.
Gal, vereenigd met slijin gt; heb ik meer dan eeus in den twaalfvingerigen darm (duodenum) aangetroifen, doch immer vloeibaar en licht groen en als het ware gekarteld. De duune darmen bevatten zelden voedsel. Eens heb ik het bovenste gedeelte van den nüchteren darm (jejunum) geheel en al carmozijn rood met iojectie gezien.
In den blinden darm vindt men bestendig ulcera, gan-graena, plekken van allerlei kleur en omvang. Eenige zijn boven de oppervlakte verheven, andere beneden . eenige met zwerenden bodem. Van buiten is de kleur
|
||
|
|||
w
|
||
|
||
53
zeer glinsterend, zwartachtig rood, hier en daar blaauw , als of uit de vaatjes bloed uitgestort is. Het slijmvlies der dikke darraen kan soms zeer gezwollen zijn, be-vattende een geel vocht. Hier op dat slijmvlies ziet men soms plekken gt; die verheven, hard, licht bruin, kalkachtig zijn, van zelfstandigheid soms als hoornacb-tig weefsel. Zweren vernieligen nu en dan bet gezwollen slijmvlies , even als het koudvuur. De randen, die met het vernietigde slijmvlies in aanraking geweest zijn, krul-len om , of het slijmvlies barst open. De daaronder liggende zelfstandigheid van een spekachtigof vetachtigaanzien komt te voorschijn, en steekt vooral bij de binnenste zwarle op-pervlakte der dikke darmen af; die zwarle kleur ziet men vooral in den blinden en in den opkliramenden kar-teldarm (colon adteendena). In het onderste gedeelte van den dikken dann ziet men zelden eenige structnur-verandering. Yeelal is dat gedeelte stork te zamen ge-trokken , zoodat de overlaogsche plooijen zeer duidelijk te zien zijn.
Het binnenste vlies van het hart, en van de groote slagaderen heb ik eens bij iiaraiinw Sandelhoutiche paar-den karmozijn rood gezien , gelijktijdig met de zweren in de darmen. Het dier was binnen zes uren wel en dood, ofschoon het daags te voreu uit de neusgaten sterk gebla-zen had; (teen had ik de ziekte nog niet waargenomen).
De longen zijn veelal gezohd, ofschoon hepatisatie te-gelijk met ulcera in de darmen gezien zijn ; zonder dat er gedurende het leven zieh een anormaal longen-verschijnsel vertoond had. (De gehoorbuis is niet aangewend).
De hersenen heb ik slechts eenmaal geopend bij het vinden van groote gangreneuse ontaardingen in de darmen. De vaten waren niet opgespoten en er bevond zieh, weinig vocht in de holten.
Tan keelaandoeningen, abscesicn aan den hals enz. heb
|
||
|
||
/2
|
||
|
||
mmmm
|
M
|
||
|
|||
84
ik wol hooren sprekou, doch laquo;lie niel gesieii bij mijne paarden. Bij alle paarden , die aan de bedoelde ziekle gestorven zijn, is standvastig kleur-verandering van faet ln'nnenslo vlies vau den blinden en opklimmenden kartel-Jarm met ulcera gevonden. Veelal waren de getepelde plekkeu in de dunne darmen aanweiig. Infiltratien van eene eigenaardige stof tmschen de darmrokken (der dikke darmen meestal) en in de scheilklieren was bijna constant aanwezig. Hetgeen een bewijs voor de anormale absorptie if.
Voonlat wij tot de oorzaken overgaan, moeten wij nog aamnerken, dat de ziekte op raijri1 stal, die zeer warm is en onder geboomte ligt, orageven van kleine slokkans, begonnen is , vervolgens op den stal van den Gouvernear-Gencraal, alwaar vale paarden vereenigd zijn en eindelijk op den stal van de kazerne , die zeer warm is; voorts dat de meesto paarden, die bezweken zijn, zoo niet alle, sterk doorvoed waren. Op verschillende stallen zijn hier en daar krachtigo rijpaarden schlelijk gestorven. Magere, oude paarden zijn aan catarrhale borstaandoeningen toen ter tijd ovcrleden; en vele paarden, die dagelijks beweging moes-ten nemen, zijn hoestende geweest; vervolgens hersteld.
Ucn weet niet , dat magere trekpaarden aan onze ziekte overladen zijn. Op Ktdong-Hallang zijn voor twee ja-ren 16doorvoede paarden bijna achter elkander gestorven. Niet op alle stallen, wnar vele schoone paarden opgepast werden, heeft de ziekte slagtoffers weggerukt. Nu gaan wij over tot de körte beschouwing der oorzaken der onderwerpelijke ziekte. Zij zijn in het algemeen epidemische , endemische of contagieuse.
Tot de gelegenheid gevende oorzaken onzer ziekte bren-gen wij eerst de athmoip/taeriiehe conttitutie. Dat het organismc voor de athraospheer gevoeliger is , dan het ge-voeligste meteorologische instrument, kau te Buitenxorg
|
|||
|
|||
|
||
55
waargcnomen worden; maar aangeziea iedcr organisme eeuu individuele ontvaogvatbaarheid , volgens sijne conslitutie, bezitraquo; daarom zijn de indrukken op ieder organisme niet dezelfde; en hot scheen, dat de athmospheritcbe conslitutie, dat gelijkvormige klimaat, die betrokkea lucht, die weiuige wind , die weiaige onweders , die aanhoudende vochtigheid den doorvoede paarden schadelijk was ; bet scheen, dat die aanhoudende drukkende wärmte, zonder cenige aanmerkelijke rijzing of daling van den droogeu of van den natten thermometer voor de huidfuuctie ongunstig, dat de huid aller-geroeligst Toor de mlnste afkoeling geworden is. Seze athmospheriiche conslitutie was de lougenperspiratie ook niet gunstig. Steifen , die door de huid , inzonderheid bij uen dourvoed paard , moesten afgecouderd worden, blevon In de bloedmassa achter De physische, chemische, vitale eigenschappen des bloeds ondergingen daardoor eenc ver-andering. De cerebraal - en spinaal - zenuwen werden on-derdrukt.
De organische zenuwen van de buik - organen munen in gevoeligbeid toe. In een woord, de athmospherische conslitutie riep bij doorvoede paarden eene verhoogde ve-neusiteit te voorschijn , die bei leven bedreigde, zoodra de huidfunclie onderdrukt was. De minste logt, de min-ste schielijke verkoeling van de huid was genoegzaam ora de zoo gevoelige huid in de afscheiding geheel en al te stören ; enonmiddelijk trachtten de slijmvliezen, de klieren der darmen door de verhoogde lensibiliteit derzelver zenuwen het bloed te zuiveren ; dan , waaneer die vermeerderde afscheiding niet terstond plaats bad, dan was het dicrlijk , zenuw - stelsel in onmiddelijk gevaar, dewijl het leven der longen, der huid, der lever en der nieren onderdrukt was, door oorzaken die typhus-bloed daarstellen; en dat niet alleen , maar er k warnen ook ulcera , struetuur - veran-dering in de darmon, inzonderheid in de dikke darmeo. Bij
|
||
|
||
m
|
||
|
||
|
||
oudere, magere paarden, bij paarden die dagelijks ran den stal kwainen, werden veelal of verkoadheid , catarrbus pulmonum of buikloop , diarrhoea catarrhalis w aarge do men eo zeldeo typlmlaquo; abdomioalis.
Gtbrek aan lucht - ttroom in de raquo;lallen, lg hol eene waarheid, dat eene gelijkvormige albmospherigche conslitutie in deze gewesten vooral bij doorvoede paarden , die weinig beweging nemen, de veneusiteit des bloeds verhoogt en aauleidiog tot typheuse koorts geeft, dan zal inen wel begrijpen, van hoe veel belang voor het paard frissche lucht is. Onzuiverheid op de stallen , de nabijheid Tan riolen , of modderpoelen , of mesthoopen , het gebrek aan de noodige luchtgaten, het samenzijn van vele paarden , buvorderen aanmerkelijk den nadeeligen invloed van eene gelijkvormige wann - vochtige athmospherische coasti-tutie; vooral als de stal onder digt geboomte staat, of ingesloten is. Tan daar het voordeel van een kedogang, die op eenigzins verheven terrein staat. In eenen stal , in welken de lucht niet geinakkelijk doorstroomt en steeds warm vochtig is , doet een invallende koele lucbtstroom voor de zeer gevoelige huid veel nadeel. Yan daar dat in de afgeloopene maanden slechts op sommige stallen de typheuse koorts waargenomen is. Niets bevordert meer het sporadisch voorkomen der typheuse koorts (febris ty-phoidea) dan ouzindelijkheid of siechte verzorging der dieren , wanneer dezelve niet in de opene lucht, maar in benaauwde , warme vochtige stallen , waar vele paarden bijeen zijn, bewaard worden. Erachtige, prikkel-bare ligchaamsgestellen worden het eerst op dergelijke stallen aangevallen, en kunnen oorzaak zijn van het ont-staan eener epizoötische ziekte , indien de atmospheri-fiche constitutie g-unstig daartoe medewerkt. Het slapen op dergelijke stallen is hoogst nadeelig.
Voedsel. Aan gras is ten alle tijde een schadelijke in-
|
||
|
||
|
||
57
vloed toegeiehrt'ven , als onze ziefcte of sporadisch of epi-zoötiseh heerschte. Men beeft cryptogamen, roest s op somraige planten, die de dieren met hetgras verslinden, aan-gewezen en aan derzelver schadelijken invloed de hoofdoor-zaak der typheuse kooits toegeschreven. Men kan den schadelijken invloed ran het gras, of van den padie niet ontken-ueo , voorai bij eene langdurig aanhondende, gelijkvormig warme vocbtige bewölkte lacht, doch wij kunnen noch het gras, noch den padie als faoofdoorzaak der typheuse koorts aannemen. Het is waar, jong sawah-gras, dat on-der water opgescboteu is, zal buikloop bij die paarden ver-oorzaken, welke daaraan niet gewoon zijn ; padie van siechte qualiteit zal de longen prikkelen, maar geenszins typheuse koorts, als het paard zuivere lucht inademt en behoorlijk transpireert, verwekken. Bij ongunstige atmospherische gesteldheid, bij onzuivere lucht, kan het voedsel van goe-de qualiteit de veneusiteit tegeogaan en dat van siechte qualiteit dezelve bevorderen; daarom moet men zoo veel oplettendheid aan het voedsel schenken , wanneer de typheuse koorts sporadisch of epizoötisch heerscht. Jong gras, van zand of steenachtigen grond gesneden , zal ze-kerlijk de atmospherische constitutie raeer tegenwerken in derzelver schadelijke uitwerking, dan gras, dat op moeras-grond onder water gegroeid is. Zoo ook zal zuiver ri-vierwater het paard nimmer gcbadelijk zijn , terwijl water uit vuile slokkans of stilstaande poelen eene verwijderde oorzaak van de typheuse koorts kan worden. Het bron-water moet ook nimmer als hoofdoorzaak der ziekte, die wij hier bedoelen, beschouwd worden, ofschoon helzelve door hare kalkachtige of ahiinaardachtige bestanddeelen den' schadelijken invloed van de atmospherische constitutie bevorderlijk zijn kan, door de secretien te onderdruk-ken. Zoutbronnen zijn allervoordeeligst voor het paard en de raeeste drioken zeer gaarue uit dezelve. Yele paar-
|
||
|
||
mrnrn^—
|
||
|
||
S8
den eten ook gaarne hot keukenzout. Alle stinkende houtioorten heeft men voor de oorzaak der ziekte ge-houden. Ian Tergifligiog laquo;it boos opiet heeft men dikwerf gedacht.
Eeue aaohondende gelijkvornige warme vochtige atmos-pherische constitulie kan door zuivere lucht en goed voed-sel en goede verzorgiug in derzelver schadelijken inrloed aanmerkelijk getemperd worden, voorul watineer daardoor de voorbeschikkende oorzakeu zoo reel mogelijk Toorge-komen worden. Tot de laatste brengen wij bovenaan:
Onregelmatige huidfunctie. Uet is waar, de huid-perspiratie wordt onderdrukt door eene viciatie of in-toxicatie das bloeds, hetzij door de atmospherische constitulie , hetzij door contagium of miasma gt; door het agent typhogene of element typhogenesique voortge-bragt; doch wij voor ons gelooven , dat in de meeste gevallen, vooral als de ziekte sporadisch heerscht, de huidfanctie primitief gestoord wordt door al te schie-lijke afkoeling en door gebrek aan de noodige krachtige afwisselende prikkels der buitenwereld, als de atmosphärische constitutie gelijkvormig is. De huidfunctie des paards onderdrukt zijnde, wordt er eene groote hoeveelheid sloffeu in het ligchaam teruggehoudeo , die af-gescheidea moet worden. Andere Organen worden antagonistisch en consensneel tot vermeerderde ex- en secretien opgewekt. Catarrhen, diarrhoeen enz. ontstaan. Is de afzondering van stoffen, die het levensyocht nadeelig zijn, geheel en al onderdrukt, dan ontstaat er koorts-achtige reaciie. Worden de vicarierende Organen of de huid niet tot ex- of secretie opgewekt, dan worden de Organen of de bloedmassa aangetast. Het bleed, dat door de atmospherische constilutie veneuser geworden is dan in vroegere dagen, wordt nog raeer door de teruggehoudene schadelijke Stoffen ontmengd , die de uatuur als vreemde
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
59
|
||
|
||
Kelfstandigheden tracht te verwijdereu. doch die struc-tuurs- en kleurveranderingen achterlaten; zoo als de ul-cera en het zwarte pigmentam in de dikke darmen kunnen bewijien. De abnormale geiteldheid van het bleed heeft ook het dierlijke zenuwleven aangetast, onderdrukt; ter-wijl het organische geprikkeld schijnt te worden cm een pathologisch product (typhus-product?), het zwart pig-men turn , en verwoesting van het slijmvlies, helcose in-testinale lt; voort te brengen. Alle oorzaken dus, die de fauid van het paard in hare functie onderdrukken gt; vermeerderen bij hetzelve de praedispoiitie tot tjpheuse koorts , bijaldien draquo; athmotphtritche conttitutie eene verhoogde veneusiteit te voortchyn roept. Doch bij het opsporen der oorzaken raoet men vooral in het oog houden, dat niet eene de ziekte doet geboren worden doch de vereeniging van vele.
(fit het zoo even vermelde zal men wel verstaan , dat eene krachtige conttitutie en bloedryk temperament eene groote voorbeschiktheid tot de typheuse koorts bij de paardcn geeft, bijaldien de functie der huid of andere vicari-erende Organen, bijaldien de ex- of secretien onderdrukt zijn. AI hetgeen dus het paard prikkelbaarder, bloedrijker kan maken, terwijl de athmospherische constitutie gelijkvormig, warm - vochtig is, terwijl onophoudelijk water uit de hemelen valt, terwijl geeoe sterke onweders of stormeo de lucht zuiveren, meet ten strengste vermeden worden; want bij de minste belette huiduitwaseraing worden de intestina geprikkeld, zonder dat zij in afscheiding toe-nemen. Bij volbloedige, sterke paarden wordt de onder-drukto huidperspiratie niet door eene andere secretie vervangen. Er ontstaan reactie- verschijnselen. De ze-nuwen worden ontstemd, de darmen , de dikke darmen aangetast en ten koste van het leven wordt het schade-lijk product, het typhugfUtrum zigtbaar hier of daar ge-
|
||
|
||
mm
|
||
|
||
depooeerd. Magere paarden zija door eene alternatiere fuDctie voor eeqen zekeren dood bewaard.
Natuur der ziekte. Het zal reeds orervloediglijk uit het voorafgegane gebleken zijn, dat wij de oaaste oorzaak der typheuse koorts aan geen orgaan toeschrijren. Even zoo min als miltaandoening de oorzaak der intermitte-rende koortsen is , even zoo min ig eene ontiteking der darmen of milt de oorzaak der typheuse koorts. De oorzaak onzer bedoelde ziekte kan niet in een bepaald orgaan gezocht worden. Zij moet in het hloed gezocht worden , even als zoo vele ziekten in deze gewesteo , en daarom bejammeren wij het, geene chemische analyse van het bloed der paarden, die aan typheuse koortsen overleden zijn, te kunueo geven. Sommige physische eigenschappen vallen dadelijk in het oog bij de aderlating en na don dood. Lij de aderlating is het bloed kool-zwarl, dik i van onaangenamen reuk gt; het scheidt zieh in het vat niet, luaar blijft eene gelijkvormige massa. Na den dood is het bloed waterachtig, ligt zwart-blaauw. Het is alsof eene roode verfstof in zwart vocht opgelost ig. Uet vloeit ligtelijk. Volgens physiologische en chemische onderzoekiogen moet in den typhus het proteine (d. L albumen en fibrine j en de vetstof onvoorwaarde-lijk in hoereelheid verminderd , terwijl de bloedligchaamp-jes on alcalien betrekkelijk vermeerderd zijn. De verkla-ring van het rood worden van het veneuse hloed in de longen is volgens den Hoogleeraar Mulder een eenvoudig gevolg van vormiog van oxyproteine. Wanneer men deze verklaring aanneemt, dan beboeft men de donkere kleur van het typhusbloed niet uit koolstof te verklaren , als of er houtskool in het bloed aanwezig is (I).
|
||
|
||
(1) Proeve eener algemeene physiologisclie laquo;cheikunde p. 361 — p. 377. Rotterdam 1844.
|
||
|
||
|
||
61
Die yorming van oxyproteiae, die coiigulatie van bet cellenvliesje der bloedligohaampjes, dat wit worden van hat vliesje, of die condeoBatie der nieuwe laagjes gt; die condensatie van bet vliesje zijn seer zeker van de meer-dereof mindere hoeveelheid carifiRium, welke uit delongen geatoten wordl, afhankelijk , maar ook van de lemperaluur en de vochtigheid der ingeademde lucht , van de zuiver-heid der lacht, aangeziea in betzelfde volumen 'ucht des te minder osygeniuni ntoet zijn , naarroate dat volumen lucbt warmer , vocbtiger en onzuiver ig.
En ig bet wonder , dat bet bleed van de gewooe ver-faouding, wat derzelver bestanddeelen en vitale eigenschap-pen betreft, afwijkt, als de atmospberiscbe constitute aanboudend warm, vochtig is , zonder merkbare afwisso-lingen; als de licbtstralen, die zooveel invloed op de zuivering des bloeds bebben , aanboudend door wölken getemperd worden ? Is bet wonder, dat bet bleed rijker aan kool- en waterstof wordl, als de huid niet door afwisselende prikkels van de buitenwereld in hare functie opgewekt wordt; als de longenperspiratie afneemt, als het voedsel bet nadeel van de atmospberiscbe constitutie ondervindt, als de lucht zelve op de stallen onzuiver is ? Het is eene andere vraag, waarom stand vastig de darmen , en bij bet paard de diklce darmen, de bewij-zen van eene perverse secretie , of vernielend depositum , of iniiltrnat be vat ten , wanneer de bestand deelen des bloeds veranderd zijn ; waardoor de typbeuse koorts ont-staat; waarom de milt veelal verweckt is ? waarom het inwendig vlies van de maag veelal rood, getepeld is ? waarom bij het paard somwijlen een ziekelijk product in de maag gevonden wordt? waarom het buikvlies zoo dikwerf een bloederig vocht afscheidt ? Ik weet geene andere rede voor deze pathologiscbe aandoeniogen der buikaorganen dan de volgende. Door de bloedziekte .
|
||
|
||
|
||
62
die typhus daarstelt, worden de zenuwen van de hene-nen en van het ruggemerg onderdrukt, oorzaken, die de diisolatie des bleeds reroorzaken , paralyieren her-tenen en ruggemerg, onderdrukken de functie der lon-gen , der huid, der lever en der nieren; de absorptie der äderen en water vat on neemt af, maar de semibiliteit des organischen zennwstelsels neemt toe. Tan daar die deposita , infiltrala in de klieren en onder het slijmvlies der darmeo ; van daar die ontaardiug der meseraische klieren. £n door deze deposita, door daze perverse afscbeidingen, door dit typhusfiltraat ontstaat ontstekiog van het slijmvlies , van de klieren; enteritis erjthematosa, secundaire lymphangeitia. De milt vergelijken wij bij eene spons. Bij trage bloedsomloop in het poortaderstelsel , bij trage absorptie, als het gevolg ook van eene onder-drukte huid-uitwaseming, zuigt dat orgaan in deszelfs uitzetbaar weefsel het bloed op. En bet scbijnt , dat het bloed , dat den typhus daarstelt , eene vernielende werking op het miltweefsel heeft. De graad van ont-aarding verschilt, hetgeen niet van de ontsteking af hangt, maar van het bloed, van het filtrum zelf. Het bloed is ook geenzins op dezelfde wijze ontaard , als er stupor , coma ontstaat. Wij hebben typheuse koortsen bij de paarden waargenomen, die wij in ontstekingaehtige en kwaadaardige zouden knnnen onderscheiden. En welligt zouden wij vele goedaardig hebben kunnen noemen , als ons de juiste be-bandeling bekend ware geweest. Hoe het zij , de natuur der typheuse koorts moeten wi) in het bloed zocken , alhoewel wij dit niet met chemische analijaen staven kunnen. De huiduitwasemiag, de longenexhalatieraquo; de gal-, de urineafscheidiag onderdrukt zijnde, worden door het bloed de zenuwen aangedaan. De organen re-ageren en daar waar de raquo;ensiöilttett het roeeit verhoogd is i daar hebben perverse secretien , infiltratien , extrava-
|
||
|
||
^
|
||
|
||
63
sateraquo; gt; deposila en ten gevolge daarran ontstekingen (I) plaats , die af hangen van het gestel, van de bloedera-sig , enz. Van dear dat de pathologisch - anatomische verichijneelet. verechillend in typhus Toorkomen. Dat de Feijersche en firunnersche klieren standvastiglijk ootstoken waren, kunnen wij niet berestigen. Het coecum scheen de meeste sjmptomata van structuurbeleedigingen, van typhlitis, op te lereren; soms brengt het typheuse bloed endunarteriti* voort. Dat typhusfUtrnm immer acute angeitiraquo; zoude voortbrengen , is niet wel overeen te brengen met het gedefibrineerde bloed. Men neemt geen verweeking of verzwering bij deze angeitis waar.
Het meest wat mij in het oog viel bij de sectien was de groote hoeveelheid vocht in de buikholte. Bij den mensch , orerleden aan typheuse koorts, heb ik zelden uitstorting in het peritoneum gezien. Tan waar bij het paard eene zoo overvloedige uitstorting? Meet dit aan de belette circulatie van het bloed in de buikholte toe-geschreven worden ? Of aan de secundaire ontsteking , voortspruitende uit de darmontsteking , waartoe de on-derdrukte huiduitwaseming het meest zal bijgedragen heb-ben ? Ferforatie der darmzweren heb ik niet ontdekt. Veelal was eene uitstorting van bloed niet te ontkennen (peritonite hemorrhagique);
Terder verwonderde het mij, dat er zoo vaak , ja constant kan ik zeggen , een zwart pigraentum op of onder het #9632;lijmvlies van het coecum en intestinum colon gedeponeerd was; hetwelk ik wel bij autopsieen van dysenteristen dik-werf gezien heb, doch nooit bij den mensch, die aan
|
||
|
||
(1) Ontsteking wordt niet immer in het lijk gevonden, aomwijlen alleen een zwart pigmentnm in het caecum en colon. In de hersenen schijnt het typhusprodnct zieh nimmer te deponeren; zelden in de langen.
|
||
|
||
™^
|
||
|
||
64
typhui wag gestorren; ja hei it opteekeniug waardig, dat ik bij autopsien van paarden, aan typhenae koorts over-leden, strnctuurveranderinjjen in de dikke darmen ge-ronden heb, die weioig of nietg rerschilden van die pathologisch anatomische teekenen, welke ik van menschen aan acute dysenteric te Batavia of te Samarang overleden, waargenomen heb, ofschoon ik bij hot paard geene bloe-derige ontlasting of waterachtige Stoffen heb ontdekt. De meat was meestal spaarzaam en droog in het laatste tijd-perk der ziekte.
Schoon was de getepelde staat (etat mamelonne) van het inwendige vlies der maag te noemen gt; schoon de plekken in de dnnne darmen en dikwerf in da dikke darmen, de-wijl ze zeer reel geleken op die. welke de typhus bij den mensch achterlaat, dan, naiuurlijk waren die bij het paard grooter.
Diagnosis der typheute koortt. Saar wij geen hip-piatrici zijn, zoo kunnen wij niet bepaald opgeven, waardoor de typheuse koorts van andere ziekten bij het paard te onderscheiden is. Wij voor ons herkennen die ziekte, wanneer zij of sporadisch of epizoötisch heerscht, aan de drooge op het gevoel zoo onaangename huid, aan de onverschilligheid van het paard ; aan het treurig voor-konion; aan het slaan der flanken. Wij worden in die meening bevestigd , wanneer de huid in den loop van den voormiddag brandend beet wordt, wanneer tegen den avond de ooren en de voeten koud worden , terwijl de mondholte beet blijft; wanneer bij een niet schielijk be-loop der ziekte de omvang van den buik toeneemt, meer gespannen wordt, wanneer het dan meer en meer met de flanken begint te slaan , en de neusgaten wijder en wij-der opent, zonder ze te vernaauwen; wanneer de eetlust afneemt en de dorst een weinig toeneemt, wanneer het dier na het drinken pijn schijnt le krijgen, wanneer de
|
||
|
||
|
|||
65
|
|||
|
|||
dariuenllasliugen droogcr en de uriue-secrelic spaarzamer worden. Maar bovenal herkennen wij die ziekte slaiulvas tiglijk aan de eigenaardige loom- en onverschilligheid van hat dier. Hij, die eenmaal eenen typlmalijder gezien heeft, zal even als bij den meusch, nil den habitus eene ware diagnosis zeer dikwerf maken. De pbysiognoraie van een aan typhus Hjdend paard drukt zoo veel uit, dal ik ze niet beschrijvei kan.
Be prognosis is bij onlwikkelden typhus ongunstig; bij eenen dreigenden minder ongunstig. Yeelal is het beloop der ziekte zoo schielijk, dat dezelve niet nagegaan kan worden. Bij verandering van weersgesteldheid, die hier soms zoo plotselijk plaats heeft, en bij verandering van stalling kan de prognosis gunstiger worden. Welligt zal dezelve in het algemeen gunstiger worden, wanoeer eeoe gepaste handelwijze bekend is gemaakt na rijpe on-dervioding; over het algemeen twijfelen wij niet, of dezelve kan gevonden worden.
Behandeling. Uit al hetgeen wij van de ziekte wetcu , kunnen wij opgeven, hoe dezelve het best voorgekomen, en bij gissing , hoe derzelver beloop gestuit zal kuuncn worden.
Tegen de gelijkvorraige warme vochlige atmospherische gesteldheid, met weinig zuiverende , afkoelende winden , met onophoudelijke regens en geringe onweders , met aan-houdende betrokkene, bewölkte lucht kunnen wij weinig doen, als wij de paarden niet naar lagere of hoogere plaatsen kunnen brengen; en veelal zal de verandering van verblijf, in verticale of horizontale rigting, naar nabijliggende plaatsen toch niet voldoende zijn. Meer sullen wij kunnen zorgen , dat bet paard eene zuivere lucht inademt en eene lucht zoo droog mogelijk. Hier-loe kieze men bij het oprigteu eens stals een eenig-zins verheven droog, zanderig uf slueuachtig ten ein ; 4C Jaarc. 1c Afiev.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ä
|
f
|
||
|
|||
|
||
Verwijderd van gawah's en riolen of viiile slokkans. Is het teffeiö afgeperkt dool- eeö helder stroomend btrg-water, dan zal dit zoo Veel te beter zijn. Alle verza-meling van most, planten of rottende steifen worden op dit gezegd terrein venoeden. Keulcens nablj de stallen warden niet toegelaten. Kalappabootnen in gering getal, om het dak te beschütten i zijn doelittatig. Zij zijn ook natuurlijke bliksemafleiders. Digt geboomte, heiningen Van heesters zijn niet goed. De urine moet in het stroomend water onmiddellijk kühnen weglöopen. Wat de inrigting der stallen betreft, deceive tnoet de volgende zijn: de vloer twee voet boren deti grondlaquo; bestaande nil losse harde djattiehouten planken, die naar willekeur weggenoroen kunnen worden om schoon getnaakt te worden; als dan kan oök de grond, waarop de Stalling staat , gereinigd worden. Het is goed, als de grond met steenen bedekt wordt, die door cetnent of kalk aan elkander gevoegd worden. Door beschotten of liever door latierboomen , die behoorlijk wit gchouden worden , raoeten de Verblijf-plaatsen afgescheiden worden. Welligt zoude het beter zijn, als voor elke verblijfplaats steenen pilaren opgetrok-ken werden, waarin gaten achtergelaten werden om latten door te steken , die de paarden van elkander scheidden. Aan de voorpilaren zoliden welligt stecneu kribben te brengen zijn , waarin bij verkiczing zuiver Water zouilo kunnen stroomen. Böveh de klibben moeten ruivcn zijn , die immer schoon en wit moeten gehouden worden met oogeblüschten kalk. Beschotten zijn onnoodig; het dak moet hoog en Van allang-allang zijn , laag genoeg af-loopen oiu het paard op zijne verblijfplaats tegen de zonnestralen en regertbuijen te bescherraen, doch niet te lang om den slal Van bet licht en zuivere lucfat geheel en al te berooven. Van daar is het goed, als in het hellende dak luiken gentaakt worden, die 's avonds
|
||
|
||
|
||
opengelaquo;laquo;t worden , wanncer 4e |)raquo;aiden van slal laquo;iin, Zindelijkheid , die bij den inlaudsclicn koetsier zoo zel-den gevondelaquo; wordt . houdt bet paard in den gecultiV veerden slaat gezond; wil men derhalvo sterke, krachtige, wel doorvoede paardeu op de veiblijfplaalsen ;;uzond houden , dan kan men niet genoeg op de reiqheid en doelniatigheid der stallen leiten.
Bij het ontstaan der typheuse koorts wende men Guij-tonsche berookingen aan, of ontsteke op den groud kruid. Men late luinstens om den anderen dag den stal schrob-ben , strooija kalk op den steenen grond en zatid op den honten vloer. Het dak moet van binnen zindelijk gehou-den worden. Men late zulks witteu. De koetsier kan grootendeels de typheuse koorts voorkornen ; — de paar-denarts uioeijelijk dezelve genezen.
De roskam en borstel zijn zeer goede middelen om de huidfunclie te oqderhouden. Het roskaminon moet nlzolaquo; nimmer achterwege gclaten worden; dan , de tijd moot bepaald worden, daar bet rossen tegen den avond of middag, als een koele windvlaag opkomt, niet goed ig, De gevoelige huid wordt alsdan door de koude buitenlucht to zamen getrokken en de perspiratie onderdrukt. Van daar kan men het paard ook niet len alien tijde laten baden of met water overgieten. In den regel zal 's morgens vroeg de beste tijd zijn , om in de rivier het palaquo;rd schoon te maken; alsdan verschilt de temperatuur tad bet water en de lacht het niinsl en de evaporatie geschiudt het langzaamst , ofschoon vele paarden zieh gewennen aan het baden op het heetste van den dag , even als de mensch. Men leide but bezweete paard beboorlijk af voor en alcer het op den stal komt; of men wrijve hat droog , rooral als het koei weder is en waait.
ITet groene voeder worde van hooge , drooge grouden ,
|
||
|
||
1^^quot;
|
||
|
||
68
längs wegen en uit de tuinen , die grasperken bevalten , gesncilen. De hoeveelheid worde geevenredigd aan de dienst, die inen van het paard vordert. Sawahgras ig niel goed le kein en , vooral gras dat onder water weelderig en spoedig opgeschoten is. Dat waterachtige gras zet de inoctvauden uit , ontneemt hen de noodige veerkracht ; buikloop , wormen enz. ontstaan. In ecn woord , het nadeel van de heerschende atmospherische gesteldheid , die typhus veroorzaakt , wordt door waterachtige grasplanten en kruiden verhoogd. Hetzelfde nadeei schrij-ven wij aan de spoelingen toe , tenzij inen in dezelve keukeuzout doe. Het zout is voor het paard goed en het ect hetzelve zeer gaarne. Padie van goede kwaliteit kan het paard eten als liet werkt en zijnen vollen wasdom bereikt heeft ; anders niet. De Engeischen voederen de paarden alliier met Horsegram , de zaden van den Dolichoraquo; unifiorus !.. en dit schijnt hen spierkracht te geven. Ik kan dit voeder bij ondervinding aan-bevelen.
Ten tijde dat de typheuse koorts heerscht, moet bijzon-der acht geslagen worden op het voedsel , dat naar even-redigheid van de werkzaamheden , de grootte en de con-stilutie van het dier , moet gegeven worden. Wanneer er vermoeden bestaat. dat het dier ziek is, dan geeft men het niets en verwijdert het van den stal, oindat het tot groot nadeel blijft eten. Ecn kedogang is dan het beste voor het paard. Zonnehitte en koud putwater , dat pas geschept is , kunnen het paard hoogst nadeelig zijn; vooral sterke , doorvoede paarden.
Wanneer alle voorbehoedraiddelen , hierboven gemeld , te vergeefs aangewend zijn, dan moet het paard volgens zijne conslitutie behandeld worden. De halsaders moeten nnmiddellijk geopend . drie ja zes pond en nog meer bloed afgetapt . verkoelende Inxantia , snlph. sod. en
|
||
|
||
|
||
69
nitrum toegedieod, clyimata emollientia bij herhaling geappliceerd worden ; dragten aan deu hals, wrijvin-gen van ung. mercuriale aan bet onderlijf. Het paard drinke slechts zuirer water, dat in de zon laauw geworden is , waarbij meu zout of zuur voegen kan , bijaldien het diet- het drinken wii. Komt de transpiratie niet terug , blijft de huid integendeel brandend beet en ne-men de Terscbijnselen van typhus toe , dan is onze hulp geeindigd. Inadetningen van cbloor belpen niet meer. Zuurachtige drunken nemen de paarden niet gaarne tot zieh. De smid ( marechal ) beproeft allerlei middelen , verzwakkende , verstärkende , opwekkende , doch te ver-geefs. Het paard sterft, zoodat de rationale paarden-arts zijue onkunde bekeut in het bestrijden van eene ty-pheuse koorts. Zouden het kwik en de sulph. chinii (I) eeoige günstige uitwerking in onze ziekte bebben ? Dit te beproeven hebben wij ons voorbehouden en willen de typheuse koorts (febris typhoidea) even als bij den mensch in deze gewesten behandelen. De indicatie in de behandeling van typheuse koortsen is , fibrinlaquo; voort te In engen en dit kan door zelfstaudigheden geschieden , die de metamorphosis van de bloedligchaampjes in een vloei-jeod plasma bevorderen. Yolgens de experimenten van uieuwere scheikundigen oefent het chlorium het grootste vermögen uit, om de cellenvliesjea van de bloedligchaampjes op te lessen. Bij decomposttie van het cellen-vliesje blijft de kern van het bloedligchaampje , de ware vertegenwoordigervan de 11 brine, onopgelost; doch dit moot kunnen geschieden door koolzure of phosphorzure ammonia; van daar, dat men bij aftvisseling in Europa in de ty-
|
||
|
||
(1) De laquo;ul|ilu chinii is in de meeste toko's tegen billijken prijs te bekomen.
|
||
|
||
|
||
|
||
^
|
||
|
||
70
phuskoorts bij den mensch, en wel met goed gevoig #9632; chlorium en ammonia gegeveo heeft , om oxyproleiao voort te breugen ; dan deze middelen zijn albier niet vol-doende en wil men met een goed gevoig bij den ineusch typheuse koortsea behandelen , dan moet men kwi/c en chinium toedienen. Wij moeten de verklaring van de werking dezer middelen op ijphusbloed aan physiologische Bcheikundigen overlaten, doch hen terens verzekeren, dat de roeeste geneesheeren van deze gewesten onze er-varing dienaangaande staven zullen (I). Zijn er reeds slructuurveranderingen in de darmen aanwezig , zoo als wij bij een paard gezien hebben, dat zes urcn te voren nog roor den wagen liep, dan zullen onze middelen niet meer baten. En in het algemeen onthoude men, dat het gemakkelijker zal zijn de typheuse koorts te voorkomen, dan te genezen ; vooral daar het beloop der ziekte l)ij de paarden %oo bijzonder tchielijk is. Men leite op de weersgesteldheid en trachte derzelver nadeeligen invloed , t. w. de te voorschija geroepene verhoogde veneusitcit, die bij sterke paarden typheuse koorts vcroorzaken kan , zoo veel mogelijk bij tijds tegen te gann
|
||
|
||
Naschrift.
Tien dagen na het stellen van het voorgaande , heb ik andermaal een paard van Sandelhoutsch ras verloren en
|
||
|
||
(1) Het is wel bijzonder , dgt;t ter xelfder tijd, toen de typheuse koorts onder de paarden heerschte , bij het garnizoen hier ter plaatse eene zoogenaamde febris remittens hiliosa waargenoroen iverd. die in typhus dreigdc over te gaan. In het Tcrvolg wil ik hierop elders terugkomen.
|
||
|
||
I
|
||
|
||
T
|
|||
|
|||
71
geopend. 's Morgens kon men niets aan het dier zieu, oin elf uur had het zijn gewoon voedsel opgegeten en om drie nur 's namiddagg lag het dood. Ik was naar Tjice-roa gegaaa, had hot gezond en wel verlaten en vond het uitgestrekt bij inijne terugkomat gt; zoodat ik de ver-scbijuselen niet waargenomeo heb; doch bijna geene moe-ten er waargcnomen zijn. Twee uur voor den dood is het gaan liggen en niet meer opgestaan. Weinig beweging heeft het met de ledematen gemaakt. Ik heb geen spoor van ontsteking kunnen vindcn (I). Coecum en colon waren met een zwart pigmentutn als overdekt, dat veel met het oogenzwart overeenkwam. Met het scalpel konde het weggeschraapt worden. Onder de m. mucosa der dikke darmen, vooral van het coecum was eene grijze korrelach-tige zelfs tan dig held geextravaseerd , die hier en daar het slijmvlies ophief. Hier en daar kalkachtige verhevenbeden op bet slijmvlies van bet coecum. Hier en daar weinige kleine plekken, als of het slijmvlies afgeschraapt was. Geene ulcera. Het bloed waterachtig, zwart, stinkend, de milt verweekt, vergroot , niet bijzonder zwaar, 2sect; Ned. pond. De sectie was belangrijk, uithoofde er boegenaamd geene phlogose was te ontdekken, wegens het duidelijk out-wikkcld pigmentum , wegens de zelfstandigbeid onder en boveu het slijmvlies, wegens de milt; en het lijk toonda duidelijk aan, dat typheuse bloedalteratie onmiddellijk doodelijk zijn kan, wanneer de zuiveringsorganen ophou-den te fungcren , zouder opvolgende phlogosis.
Dr. C, SWAVING.
|
|||
|
|||
(1) Oezc sectie is, even als alle de voiige sectiSn , onmiddellijk na den dood verrigt; zoodat ik niet geloof, dat iemand voorondcrstcllen mag dat ik cadavcreusc structuursverandcringen geboekt heb.
|
|||
|
|||
A/3
|
• -
|
||
|
|||
^^^^^^^
|
||||
|
||||
.
|
||||
|
||||
1
|
|
|
||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
#9632;
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
ir
|
||||
|
||||
i i:1 i
|
||||
|
||||
|
||
|
||
|
||
|
||
I
|
||
|
||
#9632;
|
||
|
||
I
|
||
|
||
|
||