VOOR DE
DOOK
Derde Drulc.
FORMERENDE, J. MÜUSSBS amp; CA — 1881.
10 ets.
UTRECHT
BIJ HET
GODS D I E N S T-0 N 1) E II W IJ S.
VOOR DE
W I N T E 11 - K A T E C H I S A T I E.
DOOR
J. II. iJLAJRONIEK.
DERUB DKUK.
PÜRMERENDE, J. ^[UUSSES amp; C0. 18S1.
HOOFDSTUK I.
De Bijbel.
De Bijbel is verdeeld in twee deelen, het Oude en het Nieuwe Testament.
a. Welke boeken bevat het Oude Testament?
b. Welke boeken bevat het Nieuwe Testament?
3. Welk dier twee deelen heefl voor ons de meeste waarde ?
Het nieuwe Testament heeft voor ons de meeste waarde, omdat daarin de geschiedenis en de prediking van Jezus worden verhaald.
a. Waarom lieeft liet leven en de prediking van Jezus zooveel waarde voor ons ?
b. Waarom is het tooli ook noodig de geschiedenis der Israëlieten en hun godsdienst te leeren kennen ?
HOOFDSTUK II.
Abraham en Mozes.
1. Wie ivas de stamvader der Israëlieten ?
Abraham was de stamvader der Israëlieten, Hij wordt in den Bijbel geroemd, om zijn vroomheid en deugd,
a. Hoe toonde lüj zijn edelmoedigheid ? Gen. XIII en XIV.
(Wat is edelmoedigheid?)
h. Wat wordt van zijn vroomheid verhaald ? Gen. XXII;
Li
4
1 —14. (Wat een offer is; hoe men er vroeger toe kwam,
menschenoffers te brengen. Het beste offer.)
c. Wat weet gij van Abrahams kleinzonen, Jakob en Ezau?
Gen. XXV: 38 — 34; XXVII: 41—45; XXVIII: 10—17;
XXIX: 1—20; XXXI: 17—XXXII: 23; XXXIII.
d. Verhaal de geschiedenis van Jozef. Gen. XXXVII: 2—36;
XL—XLV; XLVI: 2S—30.
2. Wie was Mozes?
Mozes heeft het Israëlietische volk uit zijn verdrukking in Egypte verlost en hun de wet der tien geboden gegeven.
a. Wat wordt van de verdrukking der Israëlieten verhaald ?
Exod. I : 6 — 14.
Ij. Hoe werd Mozes van den dood gered? Exod. II: 1—10.
(Het Godsbestuur in kleinigheden.)
c. Hoe luidt de wet der tien geboden? Exod. XX : 1—17.
(Verband tusschen godsvereering en deugd.)
HOOFDSTUK III.
De Profeten.
1. Welke mannen hebben onder de Israëlieten het werk van Mozes voortgezel?
Ee profeten hebben het werk van Mozes voortgezet; zjj predikten, evenals hij, een godsdienst, die zich in de vereering van den Eenen Waarachtige en in een deugdzaam leven openbaart.
a. Welk profeet leefde in den tijd van David? 3 Siim. XII: 1—14.
h. 'Wat weet gij van Elia en Eliza? 1 Kou. XVI1—XIX; XXI; 2 Kon. 1: 2 —17; II; X.
2. Welke verwachtingen hebben de profeten opgeweld?
In tijden van tegenspoed wekten de profeten de verwachting op, dat God zijn volk niet verlaten, maar het eenmaal weer tot grooten bloei en luister zou brengen.
a. Hoe noemt men deze verwachtingen? Luk. II: 25, ÖS. (Messias, gezalfde, koning.)
b. Welke profeten hebben vooral die verwachtingen ui:-gesproken ? Jez. XI: 1—16; Jerem. XXXI; 31—84; Ezech. XXXVI: 23 —31; Micha IV: 2 ; V; 1; Jez. LUI.
c. Ziju die verwachtingen vervuld? Joh. XVIII: 36, 87.
HOOFDSTUK IV.
1. Vanwaar is de naam Joden afkomstig?
De Joden waren de Israëlieten uit den stam Juda, die uit de ballingschap naar Palestina terugkeerden, om Jeruzalem en den tempel weer op te bouwen.
a. Door wie zijn de Israëlieten in ballingschap weggevoerd?
3 Kon. XVII: 1—23; XXV.
b. Waarom hechtten de Joden zooveel waarde aan den tempel? Ps. LXXXIV : 3—5.
3. Waardoor onderscheidde zich de godsdienst der Joden? Na de ballingschap ontaardde de godsdienst bij de Joelen in een angstvallig volbrengen van uiterlijke plechtigheden, waarbij de ware vruchten van den godsdienst meestal ontbraken.
a. Welke zijn de ware vrucliten van den godsdienst ? Jez. I: 13—18; Hozen, YI: 6.
b. Door welke mannen werd die verkeerde opvatting van den godsdienst bevorderd? (Schriftgeleerden, Farizeërs.)
HOOFDSTUK V.
Jezus' geboorte en jeugd.
1. Waar is Jezus geboren?
Jezus, de stichter van den christelijken godsdienst, werd vóór achtienhonderd jaren onder de Joden in Palestina geboren.
a. Wat verhaalt Lukas van de herders in de velden van Betléhera? (Luk. II : 8—30, Engelenzang.)
b. Wat deelt Matthens mede van de wijzen uit het Oosten? (Matth. II : 1—16, Drie koningen.)
3. Wat weet (jij van Jezus' jeugd en opvoeding ?
Jezus groeide te Nazaret in Galilea op, toenemende iu grootte en wijsheid en in gunst bij God en de menschen. In zijn jeugd was hij zijnen ouders onderdanig.
a. In welken zin kannen wij Jezus den zoon van God
noemen? Matt.li. V : 9, 45; VI; 9.
h. Wordt ons oot iets berieht omtrent Jezus' werkzaamheid, voordat liij optrad als prediker? Mark. VI : 3. c. Wat wordt ons verhaald van Jezus' eerste tempelbezoek? Luk. 11:42—52. (Weldadige invloed der openbare godsdienstoefening, vs. 51®.)
HOOFDSTUK VI.
Johannes da Dooper.
1. Wie icas de voorlooper of ivegbrreider van Jezus? De werkzaamheid van Jezus werd voorbereid door
Johannes den Dooper, die in het jaar 3.0 onder de Joden optrad, om zijn volk tot bekeering van hunne zonden te vermanen.
a. Wat weet gij van zijn kleeding en leefwijze? Matth.
Ill: 1, 4. (Onderscheid tusschen hem en Jezus). h. Waarom heet hij de Dooper? Matth. III: 6. (Wat de
doop bij ons bcteekent).
c. Wat verhaalt Lukas vau zijn prediking? Luk. III : 8—14. (Moeten wij ons ook bekeeren?)
2. Welk lol heefl Johannes de Duoper ondergaan? Johannes de Dooper werd door koning Herodes gevangen genomen en op wreedaardige wijze van het leven beroofd.
O. Waarom werd hij gevangen genomen? Luk. III: 19, 20. (Onrechtvaardigheid.)
8
h. Wat gaf aanleiding tot zijn dood? Mark. VI: 17—19. (Wat de zonde uitwerkt in de moeder en de dochter. Valselie scliaamte bij den koning.)
c. Zijn er meer mensehen voor hunne overtuiging gestorven ? (Jezus, Stéfanus, Paulns, Huss.)
HOOFDSTUK VIII.
Jezus in Galilea.
1. Waar begon Jezus te prediken?
Iii liet noorden van het land, aan den oever van liet Galileesche meer, begon Jezus te prediken en reisde verder geheel Galiléa rond.
a. Wat wordt van Jezus' prediking in de synagoge verhaald ? Luk. IV: 14—30. (Hoe ook thans nog de prediking verschillend ontvangen wordt.)
h. Trad Jezus ook buiten de synagogen op ? Matth. V : 1; XIII: 1—3. (Hoe ook buiten de kerk hot Evangelie kan gepredikt worden.)
c. Wat weet gij van zijn bezoek bij Maria en Martha? Luk. X: SS—42. (Waarom Maria boven Martha geplaatst wordt. Toch in Martha iets goeds. Wat haar ontbrak.)
2. Wie waren Jezus1 hoorders en leerling en?
üit alle standen der maatschappij vloeide de menigte saam om Jezus te hoeren, vooral de armen en verdrukten. Uit de schare zijner hoorders koos hij twaalf leerlingen, die hij opleidde om hem in zijn arbeid te ondersteunen.
a. Hoe wordt het gehoor van Jezus beschreven? Matth. IV : 23—23; Luk. VIII: 1—3. (Oorzaken, dat Jezus zulk een talrijk gehoor had. Leeraars dier dagen, Jezus' persoon en prediking).
Igt;. Wie waren de meest geliefde leerlingen van Jezus? Matth. Til: 16, 17. (V\ ie thans de beste leerlingen van Jezus zijn.)
c. Bij wien zijner leerlingen heeft de prediking van Jezus geene vruchten gedragen? Matth. X : 4, (Waarom Judas een vijand van Jezus werd.)
HOOFDSTUK VUL De wonderverhalen.
1. Welke zonderlinge verhalen vinden wij in de evangeliën ?
Wij vinden iu de evangeliën een aantal verhalen van wonderbare daden, door Jezus verricht, die van den gewonen loop der natuur afwijken.
a. Deel eenige wonderverhalen mede. Matth. XIV ; 1 3—21; 24—32; Mark. V: 1—17; Luk. VII: 1—17.
b. Welke wonderverhalen vinden wij in het evangelie van Johannes? Joh. II: 1—-11; XI: 1—45.
2. Welke waarheden liggen in die verhalen opgesloten ? De wonderverhalen leeren ons Jezus kennen als den
vriend en helper van alle kranken eu lijdenden. Zij stellen ons tevens voor, hoe hij door de kracht van
10
zijn geest het godsdienstig leven in het hart der raen-schen wist op te wekken.
a. Komen er ook wonderverhalen voor in liet Oude
Testament? (Mozes, Elia.)
I). In welke verhalen leert gij Jezus kennen als den vriend en helper van kranken en lijdenden ? Matth. IV : 34 ; XII: 24 — 37.
c. Welke verhalen schilderen ons de werkzaamheid van Jezus af om het godsdienstig leven op te wekken? Matth. XIV: 13—31; Luk. YIl : 11—17.
HOOFDSTUK IX.
De Bergrede.
1. Welke is de' voornaamste rede van Jezus, in de evangeliën bewaard?
De voornaamste rede van Jezus, in de evangeliën bewaard, is de Bergrede, waarin wij den aard van het Godsrijk leeren kennen en de voorwaarden om daarvan een burger te worden.
«. Wat bedoelde Jezus met het Godsrijk? Matth. YI: 10; Luk. XVII : 20, 21. (Koninkrijk, Keizerrijk, Godsrijk.)
b. Welke gezindheden zijn er noodig om daarvan een burger te worden? Matth. V: 3—10. (God is koning over alle menschen; maar wordt hij door allen als koning eikend?)
c. Onder welke beelden stelt Jezus den burger van het Godsrijk voor? Matth. V : 13, 14. (Waartoe wij het zout gebruiken. Wat wij aan het lieht hebben te danken.)
11
2. Welke is de hooftlgedaclile, die Jezus in de Bergrede ontwikkelt, ?
De hoofdgedachte, die Jezus in de Bergrede ontwikkelt, is deze: dat zijn bedoeling niet was om den godsdienst van Mozes af te breken, maar veeleer om dien te hervormen en te ontwikkelen.
a. Met welko voorbeelden heeft Jezus dit opgehelderd? Matth. V : 31—43. (De zondige daad en het beginsel.)
b. Hoe vermaant Jezus tot liefde jegens vijanden ? Matth. V : 43—47. (Verg. Luk. XXIII : 34 )
r. Wat moeten wij ons voorstellen als het doel, waarnaar wij streven? Matth. V : 48. (God is volmaakt; als zijne kinderen zijn wij bestemd tot volmaaktheid in kennis, in deugd, vooral in liefde.)
IIOOÏDSTÜK X,
De Bergrede. Vervolg.
1. Wal leerde Jezus omtrent de openlijke Godsvereering ? Jezus leerde, dat alles wat wij in het openbaar tot eer van God verrichten, geen waarde heeft, als het niet door een vroom en dankbaar hart geheiligd wordt.
a. Hoe sprak Jezus over het schenken van aalmoezen? Matth. VI: 1—4 (Het schadelijke van bedelarij. Hoe wij armen en ongelukkigen helpen kunnen. Matth. XXV : 31—40.)
12
b. Wat zeide Jezas van het gebed? Matth. VI: 5_S.
(Mogen wij dan niet in het openbaar bidden ? Farizeër en tollenaar, Luk. XVIII: 9 — 14.)
c. Welk gebed gaf Jezus aan zijne leerlingen ? Matth. VI: 14, 15. (Geen formulier-gebed, maar een voorbeeld.)
lt;/. Wat zeide hij van het vasten? Matth. VI: Ifi—18.
(V\ aarom wij niet vasten en de Eoomschen wel.) 2. Wat leerde Jezus nog meer in de Bergrede?
Jezus gaf nog belangrijke vermaningen omtrent de beste schatten en liet vertrouwen op God.
a. Welke zijn, naar Jezus' oordeel, de beste sehatten?
Matth. TI; 19 — 21. (Ilijke dwaas. Luk. XII: 13 —21.) h. Hoe vermaande Jezus tot vertrouwen op God? Matth. VI: 25—34. (Wiat is God verzoeken? Matth. IV : 5—7. Inenting. Verzekering.)
c. Hoe heeft Jezus over de zorgeloosheid geoordeeld? (Matth. XXV : 1-—12. Wijze en dwaze maagden.)
HOOFDSTUK XI.
De Bergrede. Vervolg.
1. Welke vermaningen verdienen nog onze aandacht ? Nog verdienen onze aandacht de vermaningen van Jezus aangaande het oordeelen over anderen ende ge-bedsverhooring.
a. Waarom wordt het oordeelen over anderen door Jezus afgekeurd? Matth. VII : 1—5. (Wat de balk en de splinter beteekenen.)
13
b. Wat hebben wij te denken van de verhooring onzer gebeden? Matth. VII; 7—11. (Wij ontvangen, maar niet altoos de vervulling onzer wensehen.)
3. Met welke uitspraken wordt de Bergrede besloten?
Jezus '■.vijst ten slotte den weg ten leven aan; hij waarschuwt tegen valsche profeten en wekt zijne hoorders op om naar zijne woorden te handelen.
a. Wat bedoelde Jezus met den breeden en den smallen vveg? Matth. VII: 13, 14. (De smalle weg en de enge poort vallen niet in het oog. Luk. XIII: 24. Bezwaren te overwinnen, om een burger van het Godsrijk te worden.)
b. Wat hebben wij te verstaan onder valsche profeten ? Matth. VII : 15—20. (Wat is een profeet? Jezus een vijand van huichelarij; zie Matth. XXIH : 5, 14.)
c. Wie zijn de echte burgers van het Godsrijk? Matth. VII : 21. (Verschil tusschen zeggen en doen, leer en leven.)
(/. Welke vruchten kan de prediking van Jezus dragen? Matth. VII: 24 — 27. (Waaraan de ware Christen te herkennen is.)
HOOFDSTUK XII.
De Gelykenissen.
1. Wal zijn gelijkenissen?
Gelijkenissen zijn verdichte verhalen, aan hetdage-lijksch leven ontleend, waarvan Jezus zich bediende om de godsdienstige waarheden, die hij verkondigde, duidelijk te maken.
14
a. Komen er in liet Oude Testament ook gelijkenissen voor? 2 Sam. XII : 1 — 14.
b. AYat zijn fabelen en sprookjes? Kicht. IX: 8—13; Num. XXII : 28—80.
2. Welke gelijkenissen heefl Jezus uitgesproken aan den oever van het Galilecsehe meer?
Aau den oever van het Galileesche meer sprak Jezus de gelijkenissen uit van den zaaier, het onkruid onder de tarvvej het mosterdzaad en zuurdeeg, den schat in den akker, de parel eu het vischnet.
a. Verhaal de gelijkenis van den zaaier. Mattli. XIII : 3 — 9 en 18 — 25. (Vanwaar de onvruchtbaarheid der prediking bij velen ?)
b. Hoe luidt de gelijkenis van het onkruid onder de tarwe? Mattli. XII[ : 24—30. (Voorzichtigheid en zachtmoedigheid.)
c. Wat beteekenen de gelijkenissen van het mosterdzaad en zuurdeeg? Matth. XIII: 31—33. (Do kracht van den godsdienst.)
d. Geef een verklaring der gelijkenissen van den schat, de parel en het vischnet. Matth. XIII ; 44—47. (Waarom de godsdienst een schat en een parel is. Visschers van menschen. Matth. IV: 19.)
15
HOOFDSTUK XIII.
De gelijkenissen. Vervolg.
1. Welke gelijkenissen kent gij nog?
In de gelijkenissen van de booze landlieden, het gastmaal en den gast zonder bruiloftskleed heeft Jezus ons doen zien, welk een onthaal zijn prediking bij de menschen heeft te verwachten.
a. Hoe luidt de gelijkenis der booze landlieden? Matth. XXI: S3—41. (Het Christendom, door de Joden verworpen, door de heidenen aangenomen.)
b. Verhaal de gelijkenis van het gastmaal. Luk. XIV : 16 — 34lt;. (Verontsehuldigingen.)
n. Welke is de beteekenis der gelijkenis van den gast zonder bruiloftskleed? Matth. XXII : 1—li. (Een kleed het beeld der deugden, die een mensch bezit. ] Petr. III: 3—5; V; 5.)
2. Noem nog enkele gelijkenissen op.
De gelijkenissen van de arbeiders in den wijngaard, de wijze en dwaze maagden en de talenten schilderen den arbeid, de vreugd en den zegen af, die aan de beoefening van den godsdienst verbonden zijn.
a. Hoe wordt de arbeid van den godsdienstigen mensch ons voorgesteld? Matth. XX : 1—18. (De gezindheid geeft waarde aan het werk.)
b. Wat leert ons de gelijkenis der wijze en dwaze maagden? Matth. XXV : 1 —13. (Zorgeloosheid, lichtvaardigheid.)
c. Hoe luidt de gelijkenis der talenten? Matth. XXV: 14—30. (Een talent was een som golds; hier het beeld
16
van c!e gelegenheid om iets goeds te doen. De traagheid veroordeeld.)
HOOFDSTUK XIV.
De gelijkenissen. Vervolg.
1. In welke gelijkenissen heefl Jezus Goils liefde (jc-prrdikt ?
Tn de gelijkenissen van het verloren schaap, den verloren penning, den verloren zoon en den onvrucht-baren vijgenboom heeft Jezus Gods liefde en lankmoedigheid jegens den zondaar gepredikt.
a. Welke is de schoonste van deze gelijkenissen ? Luk. XV : 11 — 32. (Op te merken: het karakter der zonde, hare gevolgen; de ellende van den zondaar een middel tot zijn bekeering; geen zoenofler noodig om hem tot God te brengen.)
ó. Hoe luiden de gelijkenissen van het verloren schaap en ^ den verloren penning P/Luk. XIII: 6—!L' (Gods zoekende liefde) yquot; _______-
c. Wat leert ons de gelijkenis van den on vruchtbaren vijgenboom? Matth. XXI: 28—31. (Gods lankmoedigheid, geduld met den zondaar.)
2. In welke gelijkenissen heeft Jezus op de gevaren van den rijkdom gewezen ?
In de gelijkenissen van den rijken dwaas en van den rijken man en Lazarus deed Jezus zien, dat er groote gevaren aan het bezit van veel geld en goed verbonden zijn.
17
a. Wat vindt gij in den rijken dwaas te berispen? Luk. XII: 16 — 31, (Niet zijn zorg voor den ouden dag, maar zijn verzuim om voor zijn ziel te zorgen.)
li. Hoe wordt liet lot van den rijken man en Lazarus afgeschilderd? Luk. XVI; 19—31. (Beeldspraak; hare beteekenis.)
HOOFDSTUK XV.
1. Welke verhalen prijzen dc barmhartigheid aan?
De gelijkenissen vau den barmhartigen Samaritaan en den onbarmhartigen dienstknecht leeren ons de hooge waarde der ontfermende liefde kennen.
a. Verhaal de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan Luk. X : 30—35. (Wat hier de priester en de leviet be-teekeuen. Waarom juist een Samaritaan.)
h. Hoe schildert Jezus de onbarmhartigheid af? Matth. XVIII: 23—Si. (Hiermede wordt Matth. VI: 14, 15 duidelijk.)
2. Wat wilde Jezus leeren met de gelijkenis van den Fariztër en den Tollenaar ?
In de gelijkenis van den Farizeer en den Tollenaar doet Jezus zien, welke gezindheid ons betaamt tegenover den heiligen God. Luk. XVIII: 10 —13.
ft. Wat is eon Parizeer en eeu Tollenaar ?
h. Waarom wordt dc laatste boven den eerste geprezen? (Geestelijke hoogmoed.)
18
HOOFDSTUK XVI,
Jezus te Jeruzalom.
1. Wal wordt ons van Jezus'' verblijf te Jerusalem bericht ?
Ook te Jeruzalem, de hoofdstad van het Joodsche land, heeft Jezus aan de hervorming van deu godsdienst gearbeid. Hij hegon met den tempel te zuiveren van de wisselaars en kooplieden en zette verder zijne prediking voort.
a. Wat wordt ons van de tempelreiniging verhaald ? Matth. XXI: 12, 13,
b. Deel eenige voorbeelden mede van Jezns' prediking te Jeruzalem, Matth, XXII: 13 — 40,
2. Hoe werd Jesus'1 prediking te Jeruzalem ontvangen?
Jezus' prediking maakte een diepen indruk op de
inwoners van Jeruzalem; maar zij wekte ook de vijandschap der Farizeërs en Schriftgeleerden op, die in stilte middelen begonnen te beramen om hem gevangen te nemen en te dooden,
a. Hoe wordt de indruk beschreven, dien Jezus'prediking maakte? Matth, XXII: 33; Luk, XIX: 47, 48,
b. Hoe openbaarde zich de vijandschap der Joden tegen Jezus? Matth, XXII: 15 — 46. (Vanwaar hunne vijandschap.)
c. Hoe stelde Jezus de schijnheiligheid der Farizeërs in het licht? Matth. XXIII. (Wat schijnheiligheid is.)
lt;/. Welk bewijs van dankbaarheid ondervond Jezus in die
19
dagen? Matth. XXYI : 6—13. (Hoe wij onze dankbaarheid aan Jezus kunnen toonen. Matth. YII: 21; XXV: 40.)
HOOFDSTUK XYII.
Jezus' lijden en sterven.
1. Wat verhalen de Evangelisten van den avond vóór Jezus' dood?
In den avond vóór zijn dood hield Jezus met zijne leerlingen het Paasclimaal en kondigde hun zijn lijden en sterven aan. Door zijn strijd en gebed in Gethsémané bereidde hij zich voor op den dood. a. Hoe kondigde Jezus zijn lijden en sterven aan? Matth.
XXVI; 17—30; Mark. XIV: 33 — 34. (Avondmaal.J h. \Vat weet gij van Jezus' strijd in Getlisemane? Matth. XXVI : 36—46. (Jezus do ware menseh, omdat hij godsdienstig is.)
c. Wat had er plaats bij zijn gevangenneming? Matth, XXVI : 47-53; Luk. XXII: 52, 53. (Vaisehheid van Judas. Grootheid van Jezus.)
3. Door wien werd Jezus Ier dood veroordeeld? Na een kort en onrechtvaardig verhoor is Jezus door den hoogepriester Kajafas en de leden van den Joodschen raad ter dood veroordeeld.
a. Aan welk misdrijf maakte Petrus zich schuldig? Luk. XXII : 54'—63. (Kunnen ook wij Jezus ver-looehenen ?
Ij. Welke aanklacht werd er tegen Jezus ingebracht? Matth.
20
XXVI: 59—ö2. (Zie Joh, II: 19. Met den tempel wordt de godsdienst bedoeld.
c. Om welke reden werd Jezus ter dood veroordeeld? Matth. XXVI: 63—66. (Jezus gelooft aan de zegepraal van liet Christendom, al moet hij zelt' er voor sterven.)
Jezus' lijden en sterven. Vervolg.
1. Wal weet qij van Jezus' verhoor hij Filalus?
De Itomeinsche landvoogd Pilatus, die zijn goedkeuring aan het vonnis der Joden moest geven, erkende Jezus' onschuld en deed allerlei pogingen om hem in vrijheid te stellen; maar uit vrees voor de Joden gaf hij hem eindelijk over om gekruisigd te worden.
a. Welke pogingen deed Pilatus om Jezus in vrijheid te stellen? Matth. XXVII: 13 — 24.
b. Hoe gedroeg Jezus zich onder het vérhoor van Pilatus? Matth. XXVII: 11—14. (Jezus'zelfbeheersehing; zijn gevoel van eigenwaarde.)
c. Hoe werd Je/,us door de Eomeinsehe soldaten behandeld? Matth. XXVII : 27—31. (Wreedheid tegenover een weerlooze. Laagheid van karakter.)
d. Wat is er van Judas geworden? Matth. XXVII: 3—10. (Petrus en Judas ; verschil tusschen berouw en wanhoop.)
Op Golgotha, een heuvel buiten Jeruzalem, is Jezus gekruisigd tusschen twee moordenaars. De woorden, die
21
hij sprak in de laatste uren van zijn leven, toonen ons zijn geloof, zijn liefde en zijn hoop.
«. Hoe tooiule Jezus zijn vergevende liefde jegens vijanden? Luk. XXIII : 34. (Verg. Matth. V; 43—45. Jezus' leven in overeenstemming met zijn prediking). h. Wat beloolde Jezus aan een der medekruiselingen ? Luk. XXIII: 39—43. (Wat is het Paradijs? Voorstellingen van het leven na den dood.)
c. Hoe zorgde Jezus voor zijn moeder? Joh. XIX ; 25—27. (Zie 1 Kor. XIII: 1 — 3.)
d. Wat sprak Jezus nog aan het kruis? Matth. XXVII: 46 ; Luk. XXIII: 46.
e. Door wie is Jezus begraven? Matth. XXVII: 57—61. (Hoe de gedachtenis onzer dooden te eeren.)
HOOFDSTUK XIX.
1. Welke vrucht heeft Jezus' leven gedragen ? De vrucht van Jezusquot; leven was de stichtino- der
O
christelijke kerk, die thans reeds een derde gedeelte van de bewoners der aarde onder hare leden heeft opgenomen.
a. Hoe wordt de stemming van Jezus' leerlingen en vrienden na zijn dood afgeschilderd? Matth. XXVIII; Luk. XXIV. lgt;. Wat wordt ons verhaald van de stichting der eerste christelijke gemeente? Hand. IT. (Beteekenis van het Pinksterverhaal.)
22
C. Wie heeft liet meeste voor de verbreiding van het Christendom gedaan? Hand. IX: 1—30 ; Gal. 1:13-—-17.
2. Wanneer is c/e kerk tot stand gekomen?
lu het eind der tweede eeuw is de katholieke of algemeene kerk tot stand gekomen, doordat de gemeenten, die overal verspreid waren, zich aan elkander sloten onder het bestuur van de bisschoppen der voornaamste gemeenten.
a. Welke gemeente is spoedig aan het hoofd van de Westersehe kerk gekomen ? (Eome en de Pausen.)
b. Welke misbruiken zijn er langzamerhand in de leerk binnengedrongen ? (Kerkelijke plechtigheden. Aflaten.)
HOOFDSTUK XX.
De kerkhervorming.
1. Wanneer heeft Je kerkhervorming plaats gehad?
In het begin der zestiende eeuw stonden kloeke mannen op in Duitsehland, Frankrijk enj Zwitserland om de misbruiken in de kerk te verbeteren. De namen dier mannen, Huss, Luther, Zwingli, Kalvijn, verdienen door ons in eere te worden gehouden.
a. Weet gij iets te verhalen uit de geschiedenis der hervorming ?
h. Wat beteekent de naam Protestanten?
2. Hebben zich alle Protestanten tot éene kerk ver-cenigd ?
23
a
De Protestanten hebben zich spoedig verdeeld in Lutherschen en Hervormden; later nog in de kerkgenootschappen der Doopsgezinden, Remonstanten en Afgescheidenen.
a. Wat gaf aanleiding tot de verdeeling in Lutliersclien en Hervormden? (Verschillende opvatting van het Avondmaal.)
b. Wat weet gij van liet ontstaan der kerkgenootschappen van dc Doopsgezinden en Ecmonstranten ?
c. Wat zijn Afgescheidenen? (Waarde van geloofsbelijdenissen en formulieren.)
24
BOEKEN VAN HET OUDE TESTAMENT.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BOEKEN VAN HET NIEUWE TESTAMENT. |
Evangelie van Mattlieiis,
// // Markus,
// // Lukas,
// // Johannes,
Handelingen der Apostelen,
Brief aan de Eomeinen,
3 Brieven aan de Korinthiërs, // van Jakobus,
Brief aan de Galatiërs, ; 3 Brieven van Petrus,
n n n Efeziërs, | 3 // // Johannes,
u // n Tilippiërs, I Brief van Judas. n n n Kolossers, i Openbaring van Johannes.
3 Brieven aan de Thessalo-nikers,
3 Brieven aan Timotlieiis, Brief aan Titus, // « Eileraon, // u Hebreërs,
25
DE ÏIEN GEBODEN.
(Exotl. XX: 1 —17 cu Dealer. V; 5—21.)
1. Gij zult geene andere goden voor mijn tuingozicht hebben.
2. Gij zult u geen gesneden beeld noch eenige gelijkenis maken van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen ouder op dc aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult n voor die niet buigen noch hen dienen.
3. Gij zult den naam des ileeren nws Gods niet ijdellijk gebruiken; want dc Heer zal niet onschuldig houden, die zijn naam ijdellijk gebruikt.
4. Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt.
5. Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u do Heer uw God geelt.
6. Gij zult niet doodslaan.
7. Gij zult niet echtbreken.
8. Gij zult niet stelen.
9. Gij zult geen valsclie getuigenis spreken tegen uwen naaste.
10. Gij zult niet bcgeeren iets dat uws naasten is.
26
(Matth. XXII; 37—39.)
Gij zult den Heer uwen God liefhebben met geheel uw hart, en mot geheel uwe ziel, en met geheel uw vorstand. ■—■ Dit is het groote en het eerste gebod. En het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult nwen naaste liefhebben als uzelven.
Alles wat gij wilt, dat de mensehen u doen, doet gij hun ook alzoo.
1IET ONZE YADE1L (Matth. VI: 6-13.)
Onze Vader, die in do hemelen zijt! Uw naam worde geheiligd! Uw koninkrijk kome! Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, zoo ook op aarde. Geef ons heden ons dagelijkseh brood! En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren! En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze. Want U is het koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen!
Gez. II. vs. 1.
Den hoogen God alleen zij eer! Elk kniel voor Hem aanbiddend neer!
Elk moet Hem dank bewijzen. Ja, Hem, die ons zoo eindloos goed Verzorgt en in gevaar behoedt,
Moet al het schepsel prijzen.
Heft aan! Heft aan! Roemt zijn gena. Hij sloeg ons mededoogcnd ga.
Hij schonk ons zijn bescherming. Zingt dan den hoogen God ter eer. Aanbidt hem; buigt n dankend neer. Looft God, looft zijn ontferming.
Psalm LXXXTX vs. 7.
Hoe zalig is het volk, dat naar uw klanken hoort.
Zij wandlen, Heer! in 't licht van 't godlijk aanschijn voort.
Zij zullen in uw naam zich al den dag verblijden.
Uw goedheid straalt hun toe; uw macht schraagt hen in 't lijden.
Uw onbezweken (rouw zal nooit hun val gedoogen,
Maar uw gerechtigheid hen naar uw woord verhoogen.
I N H O U D.
I. De Bijbel.........
TI, Abraham en Mozcs.....
III. De Profeten ..•••••'
IV. De Joden......
Y. Jezns' geboorte en jeugd
YI. Johannes de Dooper.....
VII. Jezus in .............
VIII. Do wonderverhalen. . • • • •
IX. De Bergrede.....
X. De Bergrede. Vervolg. . • • * XI. De Bergrede. Vervolg. • • • • XII. Dc gelijkenissen. ......
XIII. De gelijkenissen. Vervolg .
XIV. De gelijkenissen. Vervolg . XV. De gelijkenissen. Vervolg . •
XVI. Jezus te Jeruzalem.....
XVII. Jezus lijden en sterven .
XVIII. Jezus' lijden en sterven. ^ wvo c Xix. De vrucht van Jezus leven
XX Do Kerkhervorming . • • • De boeten van het O. en N. Testament Het Onze Vader. De tien geboden . .
By J. MüTJ SSES amp; G0. te Purwereride, zijn verschenen:
J. 11. jMArtOIVIER, UITGEBREIDE HANDLEIDING BIJ HET GODSDIENST-ONDERWIJS.
Eerste afdeeling. Géschiedems van den godsdienst.
A. Eerste gedeelte. 7e druk.........70 ets.
B. Tweede „ 7e ,, ........70 „
C. Derde „ 7e „ ........tgt;0 „
D. Tweede afdeeling. De christelijke godsdienst. 9e druk. 85 »
E. Eenvoudige Handleiding b. h. godsd.-on-
derw. 4e dr.............ƒ 1,05 „
P. Vraagboekje bij de Eenvoudige Handleiding
HANDLEIDING BIJ HET GODSDIENST-ONDERWIJS.
Cr. Eerste afdeeling. Geschiedenis van den godsdienst.
H. Tweede afdeeling. De christelijke godsdienst. 8e dr. 15 „
VERKORTE HANDLEIDING BiJ HET GODSDIENST-ONDERWIJS.
I. Eerste afdeeling. Geschiedenis van den godsdienst.
K. Tweede afdeeling. De christelijke godsdienst. 9e druk 10 „ L. Beknopte Handleiding voor de winter-ka-
techisatie 3 e druk . . ♦.........10
M. Voor eerstbeginnenden. Vraagboekje bij het godsdienstonderwijs op zondagscholen en katechi-
! HH. predikanten of godsdienst-onderwijzers kunnen op franco aanvraag van Letter P—M een present-exempl. bekomen.
J. H. MARONIER, Licht op den Levensweg. Voor nieuwe leden der gemeente. . . ƒ 0.75. Gebonden f 1.—. 1 J. H. MARONIER, Bekn. gesch. y. h. Godsd,-onderwijs. I. f 0.75.
O