I
E
-ocr page 2-r'
■ ; '
■t:
/
) i»' .
■ ; V . ■
«fe
, /
-ocr page 3-V' V«' - . .
^wy,. .....
, ■ '.M
- .V
■
- A
'■f.- ■ .,: ..
, *
J
■ V',
li
' ' .nbsp;• ■ «I»jsr^^-Kl'-j' ï«»'■nbsp;' - ■■■■ '
■■ ■ lt;■
/ .■
■■ ■ ' ' ■
■ ïMi*: --- ■ ' -
. / ; .-VVquot; ^ ' ' . - ■
a
y.
} S r
• • - ■ . .
DE MOGELIJKHEID VAN
LANDBOUW.KOLONISATIE VOOR
BLANKEN IN SURINAME
so- -ît
rTEWIWCHT
' L-î
. ^ / /
DE MOGELIJKHEID VAN
LANDBOUW-KOLONISATIE VOOR
BLANKEN IN SURINAME
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr W. E. RINGER,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
EN VAN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUUR-
KUNDE TE VERDEDIGEN OP 5 FEBRUARI 1937,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
Eline Françoise Verkade-Cartier van Dissel
GEBOREN TE BREDA
H. J. PARIS — AMSTERDAM — MCMXXXVII
BliSLIOTHEEK DE.quot;?
RIJKSUNJVERSITEiT
AAN DE MOEDIGEN IN EENZAAMHEID
-ocr page 10- -ocr page 11-Met het voltooien van mijn academische studiën, geef ik gaarne
uiting aan mijn dankbaarheid tegenover U, Hoogleeraren aan de
Rijks-Universiteit te Utrecht, van wie ik leiding en voorlichting
mocht ontvangen.
In het bijzonder gaan mijn gedachten daarbij uit naar U, Hoog-
geleerden VAN VuuREN, Hooggeachten Promotor, die mij, ondanks
mijn kortstondige afdwalingen van het pad der wetenschap, steeds
weer vol vertrouwen den goeden weg hebt willen wijzen.
Voor de vriendelijke ontvangst, die mij in Suriname, bij alle
bevolkingsgroepen ten deel viel, betuig ik hier mijn groote erken-
telijkheid. Het schrijven van een studie, die zoo nauw samenhangt
met de sociale structuur, was zonder deze tegemoetkoming moeilijk
uitvoerbaar geweest.
Aan zijne Excellentie Mr J. C. Kielstra, Gouverneur van
Suriname ben ik dank verschuldigd voor de wijze waarop Z.E.
mij het onderzoek voor dit proefschrift heeft vergemakkelijkt, niet
het minst door mij de voortreffelijke hulp te verzekeren van
alle heeren ambtenaren in Suriname.
Van de levendige voorlichting, die ik van U, Zeergeleerden
Fernandes mocht ontvangen, genoot ik in Suriname; eerst in
Holland heb ik de volledige waarde en wijsheid van uw woorden
kunnen beseffen.
De toewijding en overgave waarmee Gij mij bij mijn onder-
zoekingen in Suriname gesteund hebt, Frederik Hendrik van
Dijk, hebben een blijvenden indruk op mij gemaakt.
quot;m.-
-MS
■ i-ii'fc
-l- --ifs
■ quot;i
: -iW
.'îi'.^.
■m-nbsp;Î
■ .JV ■ ^^
. ^^ o;:
Biz.
HOOFDSTUK I
Tropisch hygiënisch. ............................ 2
Conclusie .................................29
Sociaal economisch ............................ 30
Conclusie ............................... . 36
Literatuur bij dit Hoofdstuk....................................38
HOOFDSTUK II
HISTORISCH OVERZICHT VAN DE KOLONISATIE VAN BLANKEN
IN SURINAME............................41-120
Mislukte kolonisatiepogingen........................41
De eerste vestiging van Hollandsche Boeren in Suriname te Voorzorg.....48
De kolonisatie van Hollandsche Boeren te Groningen.............68
De kolonisaite van Hollandsche Boeren bij Paramaribo............74
De gezondheidstoestand van deze Boeren bij Paramaribo ...........79
Conclusie ................................90
De economische toestand van deze Boeren bij Paramaribo..........nbsp;92
Conclusie ................................117
Literatuur bij dit Hoofdstuk........................ug
HOOFDSTUK III
SURINAME ALS KOLONISATIEGEBIED VOOR EUROPEANEN. . . . 121-191
De ligging................................j^i
Het klimaat...............................J2y
De bodem.................................j^y
De verkeerswegen. ............................i^g
De begroeiing..............................153
De bevolking............ , . .................159
Conclusie ................................186
Literatuur bij dit Hoofdstuk.......................187
HOOFDSTUK IV
DE BESTAANSMOGELIJKHEDEN VAN DEN EUROPEESCHEN LAND-
BOUWER IN SURINAME......................192-282
Rijst...................................200
Conclusie....................................212
Het mechanisch rijstbedrijf te Nickerie .......................213
Conclusie................................229
-ocr page 14-Xnbsp;INHOUDSOPGAVE
Biz.
De Surinaamsche Hoeve Maatschappij te Domburg..............231
Conclusie..................... . . ,........242
Bananen ........................ .........243
Conclusie ................................260
Ananas .................................260
Conclusie ................................268
Citrus als nevencultuur . .........................268
Literatuur bij dit Hoofdstuk........................276
HOOFDSTUK V
DE GEZONDHEIDSTOESTAND VAN DEN EUROPEESCHEN LEIDER
VAN EEN MIDDEL- OF GROOTBEDRIJF IN DE SURINAAMSCHE
KUSTSTROOK.......................... . 283-288
Conclusie ................................287
Literatuur bij dit Hoofdstuk........................288
SLOTBESCHOUWINGEN - UITKOMSTEN VAN HET ONDERZOEK. 289-291
SYNOPSIS...............................292-296
AANTEEKENINGEN.........................297-319
LIJST VAN DE BIJLAGEN
BIJLAGE I
Bevolkingsregister van de Kolonisatie van Hollandsche Boeren aan de Saramacca.
Juni 1845—April 1853..................(los bijgevoegd).
BIJLAGE II
Stamboomen van enkele Hollandsche Boeren families nabij Paramaribo, (i—5de ge-
slacht van blanken in de tropen)..............(los bijgevoegd).
BIJLAGE III
BIJLAGE IV
Opgaaf van Hollandsche Boeren en afstammelingen van Boeren, die in 's Lands dienst
zijn, wachtgeld of pensioen genieten ten laste van de Koloniale Begrooting op
I Mei 1935..............................322
BIJLAGE V
Opgaaf van Britsch-Indiërs, die in 's Lands dienst zijn, wachtgeld of pensioen genieten
ten laste van de Koloniale Begrooting op 1 Mei 1935...........323
LIJST VAN PHOTOBLADEN
PHOTOBLAD I
Hollandsche Boeren bij Paramaribo......................80
PHOTOBLAD II
Begroeiing en verkeer in de kuststrook ....................128
-ocr page 15-Blz.
PHOTOBLAD III
Eerste Ontginning ..,..,,.......................................144
PHOTOBLAD IV
Begroeiing binnenland en Boschnegers ....................i6o
PHOTOBLAD V
Bevolkingsgroepen in Surinangt;e. ..,,...............................176
PHOTOBLAD VI
Mechanischrijstbedrijf te Nickerie .................................224
PHOTOBLAD VII
Mechanisch rijstbedrijf te Nickerie. Surinaamsche Hoeve Mij. te Domburg, , . . 240
PHOTO VIII
Vruchtenteelt. ........................................256
LIJST VAN KAARTEN
KAART No. I
KAART No. 2
Terreinen van de Hollandsche Boeren bij Paramaribo.nbsp;Schaal i ; 20.000. .... 96
KAART No. 3
Overzichtskaart van Suriname. Schaal i : i.000.000nbsp;(los bijgevoegd)
-ocr page 16-■i ■ 'i
hoofdstuk i
algemeene beschouwingen ten aanzien van de
kolonisatie van blanken in de tropen
Sinds jaar en dag wordt er een felle strijd gestreden tusschen
voor- en tegenstanders van de mogelijkheid van Europeesche
landbouw-kolonisatie in tropische gebieden. Het regent geschrif-
ten, brochures, artikelen, en ingezonden stukken. De diepgevoelde
behoefte een waarschuwende of aanbevelende stem te doen hooren
is algemeen. Geleerden en volslagen leeken, mannen uit de praktijk
en fantasten, geboren optimisten en pessimisten polemiseeren, of
praten langs elkander heen. De een wil zijn persoonlijke meening,
door zijn jarenlange ervaring op een miniatuur terrein opge-
bouwd, toegepast zien op het geheele gebied tusschen de keer-
kringen, onder het motto ,,tropenquot;, waarbij breedteverschillen,
als tusschen Moskou-Aleppo, Hamburg-Tunis bestaan, genegeerd
worden. Een ander acht zijn in de studeerkamer of op een reis
in de tropen gevormde meening van algemeene waarde, waarbij
hij de groote locale schakeeringen geheel uit 't oog verliest.
Hierbij komt, dat de felheid die de strijd kenmerkt, de weten-
schappelijke waarde ervan niet ten goede komt. Menschenlevens
staan op het spel! De voorstanders van kolonisatie willen de
„menschenquot;, het koste wat het wil, voor een economischen onder-
gang in het moederland behoeden door hen bijtijds naar de tropen
over te brengen, terwijl de tegenstanders deze landverhuizing tot
eiken prijs willen voorkomen, overtuigd als zij zijn, dat de kolo-
nisten in de tropen zullen afzakken tot een den Europeaan onbe-
vredigend, zoo niet een hem onwaardig bestaan (physiek, psy-
chisch, economisch).
De verwarring is algemeen. Twee vragen dienen bij dezen strijd
vóór of tégen blanke kolonisatie in de tropen vóór alle andere
beantwoord te worden, dat zijn:
1. tropisch hygiënisch: kan de Europeaan van ge-
slacht op geslacht in de tropen gezond blijven, en onder welke
voorwaarden zal dit mogelijk zijn?
IL sociaal economisch: kan de Europeaan als kolo-
nist-landbouwer in de tropen een welstand bereiken grooter, dan
die, welke hij in het moederland kende, en onder welke omstandig-
heden zal dit plaats kunnen vinden?
Hoewel uit een oogpunt van wetenschappelijke analyse een
gescheiden behandeling van deze beide vragen noodzakelijk is,
zal men steeds in het oog dienen te houden, dat hun werking in
de praktijk niet te scheiden is, want er bestaat een onverbrekelijk
onderling verband. Immers men kan zich zeer goed indenken, dat
in een bepaald gebied de mogelijkheid bestaat een groep blanken
te beschermen tegen ziektegevaren, doch dat hiermede zoo hooge
kosten gemoeid zijn, dat juist daardoor de kolonisatie sociaal-
economisch onmogelijk wordt, en zoodoende vraag II om tropen-
hygiënische redenen ontkennend moet worden beantwoord.
i. tropisch hygiënisch
De tropische gezondheidsleer gaat met reuzenschreden voor-
waarts; de verschrikkingen der ziekten wijken. Bestrijdings-
methoden voor de voornaamste tropenziekten werden gevonden;
geheele menschengroepen werden binnen de keerkringen door
streng hygiënisch toezicht langen tijd volkomen gezond gehouden.
De meeste tropen-hygiënisten zijn heden ten dage van oordeel,
dat men ook een groep Europeesche kolonisten in de tropen
gezond kan houden, mits men over de middelen beschikt, die
noodzakelijk zijn, om hen te behoeden voor parasitaire tropen-
ziekten en neurasthenie.
De groote vraag is echter, zal men mogen verwachten, dat de
Europeesche kolonisten van generatie op generatie gezond zullen
blijven, indien men er in slaagt: het kolonisatieterrein jaar in jaar
uit vrij te houden van parasitaire tropen-ziekten; de gevallen van
neurose door juiste, oorspronkelijke selectie en doeltreffende maat-
regelen in het vestigingsgebied tot een minimum te beperken;
voorts de kolonisten economisch op een zoodanig peil te houden,
dat ZIJ als groep, steeds over de middelen beschikken om voor de
gezondheid van alle groepsleden te waken.
Sommige vooraanstaande tropen-hygiënisten meenen van wel.
t-en onomstootelijk, algemeen geldend bewijs uit de praktijk kun-
i^en zij nog niet aanvoeren. Toch winnen de min of meer geslaagde
experimenten van blanke kolonisatie in de tropen van dag tot dag
aan waarde en aantal. Hoewel het hier jonge, onvolkomen vesti-
gingspogingen betreft, in veelal economisch en klimatologisch uit-
zonderlijk gunstige omstandigheden, kan men aan het hieruit
verzamelde statistische materiaal toch niet alle beteekenis ont-
zeggen. Het heeft den tegenstanders van Europeesche kolonisatie
bmnen de keerkringen al menig wapen uit de hand geslagen, en
aangetoond, dat tal van de door hen voorspelde symptomen van
achteruitgang niet steeds bij de Europeesche kolonisten te ver-
wachten zijn.
Zoo is het geloof in de veelal voorspelde onvruchtbaar-
heid van de Europeesche vrouw in de tropen in
net derde of vierde geslacht (i) moeilijk te handhavén, sinds men
noen m Queensland, noch in Brazilië, noch onder de Hollandsche
boerenvrouwen bij Paramaribo hiervan een spoor kan ontdekken.
W ^^ wijzen eerder het tegendeel uit (2).
Waar en wanneer hadden landbouw-kolonisatiepogingen van
knï'^trvnbsp;^ quot;^^^«t verschil-
ivX XTl'nbsp;mislukkingen waren hiervan het
ÏXnnbsp;opgegeven als één der oor-
zaken van den ondergang, nimmer als de eenige. Het is dan ook
onjuist uit deze mislukkmgen te willen concludeeren, dat Euro-
peesche kolonisatie in de tropen op onoverkomelijke moeilijkheden
stuit, te meer, daar de meeste pogingen plaats vonden in een tijd
^en de medische wetenschap heel wat minder ver gevorderd
was dan thans.
lan^Knbsp;^^ keerkringen zijn Europeesche
landbouwers er echter in geslaagd zich blijvend te vestigen, en hun
zuiver blank karakter te behouden (3) of ten minste grootendeels
eoewaren. Deze experimenten zijn te verdeelen in drie groepen:
'nbsp;aanteekeningen achter
-ocr page 20-TABEL I
Natte-Bol-Temperatuur
(gemiddelde driedagelijksche waarnemingen)
Waar-
nemings-
jaren
Hoogte
Jan.
April
Mei
Juni
Juli
Naam der plaats
Breedte
Febr.
Mrt.
Sept.
Aug.
Oct.
Nov.
Dec.
Salisbury .
Mumbwa
Zomba . .
Lauerdale.
Moschi . .
Mamba-
Marangu '
Mirador . .
Oaxaca , . .
Tovar' , . .
Itatiaya . . .
Petropolis, .
Jijiz de Fora
Neu Freiburg
Kol. Alpina ^
Batavia . . .
Paramaribo *
Toeari ® . .
17°49'Z.
15° Z.
IS°23'Z.
16° I'Z.
3°I9'N.
3°Ï7'N.
i9°is'N.
i6°S7'N.
r6°26'N.
2Z°26'Z.
22°3o'Z.
2I°46'Z.
23°I9'Z.
22°40'Z.
6° 9'Z.
S°49'N.
7°5S'Z.
1483
?
954
774
1170
1560
1100
1574
1812
2280
813
675
876
800
18.0
20.0
20.1
20.4
19.6
17.2
12.6
Z3-I
10.^
12.1
19.0
20.6
18.3
19.1
23-9
24.2
14.8
18.0
20.1
19.6
20.y
19.7
17.6
13-0
13-8
II.5
12.0
19.0
20.5
18.1
19.0
24-0
24.2
I5-I
12.6
14.8
15.8
16.0
i6.2
14.6
17-5
17-5
12.9
7-4
14.8
16.7
13-9
13-6
24.4
249
145
10.8
13-6
15-3
15-4
15-2
12.6
18.5
17.8
13-1
6.7
13-5
15.2
12.4
12.3
23-3
25.2
Z3.0
z8.o
19-8
20,1
19.7
18.7
16.9
12.8
I3-I
12.0
11.2
17.6
20.1
18.3
17.2
23-9
24.5
14.8
13-6
16.6
16.6
18.2
16.7
13-9
18.0
17.1
13-3
9-1
15-3
15.9
13-6
14.1
23-5
25-4
t33
1923—1930
1921—1930
aantal 5
5
„ 6—8
„ 6—8
aantal 16
1857—1859
1914—1919
1913—1921
aantal 10
5
4
1866—1923
1917—1934
1912—1918
10.0
12.4
13-5
14.1
14.9
12.3
18.0
17.6
13.0
6.0
13-I
14-3
12.4
II-3
23-5
24-7
13.0
17.7
19.6
19.1
20.0
19.0
17.1
13-7
15-0
12.2
II.S
18.3
20.5
17-9
19.1
24-2
24.6
15-0
15-5
17.2
18.4
18.1
17.6
16.2
i5-i
15.9
I3-0
10.1
16.7
18.9
16.1
16.5
24-5
24-8
14.8
10.5
12.5
14-3
14.1
15-5
12.6
18.2
17.8
12.9
6.3
13-7
15.1
12.0
12.6
24-0
24-8
13-8
15-5
18.4
193
19.2
18.1
15.5
16.9
15-9
i3-i
lo.o
16.3
17-5
14.6
16.5
33-8
25-4
X4-0
17-3
19.9
19-3
19.7
18.4
16.2
14.6
14.8
12.9
10.8
17.0
18.8
16.8
16.6
24.0
25.3
14.6
4
1735
N.B. De maximum- en minimum-temperaturen werden cursief gedrukt.
-ocr page 21-^ De relatieve vochtigheid van Salisbury, en de temperaturen van Salisbury en Mumbwa zijn ontleend aan 't Handbuch der Klimatologie.
W. Kóppen, Graz und R. Geiger. München. Band V. Teil X. The Climate of Rodhesia, Nyassa and Mocambique Colony by C. L. Robertson
and N. P. Selliclc. Berlin. 1933. Voor de relatieve vochtigheid van Mumbwa, die niet bekend is, werd die van het op gelijke breedte en hoogte
gelegen Salisbury in de plaats gesteld. De overige opgaven betreffende Afrikaansche plaatsen werden aan Julius Hann's Handbuch der
Klimatologie. Eand II. Teil I. Klima der Tropen Zone. 1910, ontleend.
® De gegevens der Mexicaansche plaatsen berusten op Julius Hann's Handbuch der Klimatologie. Band II. Teil I. Klima der Tropen Zone.
1910. Voor Tovar werd gebruik gemaakt van Handbuch der Klimatologie. W. Koppen, Graz und R. Geiger. Band II. Teil G. K. Knoch.
Berlin. 1930. De gemiddelde relatieve vochtigheid geeft H. Pohl. Deutsche Ansiedelungen in den Tropen. 1904. voor de jaren 1857/58.
De loop der relatieve vochtigheid werd in overeenstemming gebracht met die van het nabij gelegen Caracas.
3 Wat de opgaven van de natte boltemperatuur der Braziliaansche plaatsen betreft: deze berusten op Knoch's Klimakunde von Süd Amerika.
1930. Handbuch der Klimatologie in fünf Bänder. W. Koppen, Graz und R. Geiger. Band II. Teil I. Enkele uitkomsten werden direct uit
Tabel VI, p. G 292 overgenomen, de overigen werden berekend met behulp van Tabel I, p. G 250—273, en tabel V, p. G 288. — De
natte bol temperaturen van de kolonisatie-plaatsen Petropolis, Juiz de Fora, Neu Freiburg en Kol. Alpina zijn berekend uit de droge bol
temperatuur daar ter plaatse en de relatieve vochtigheid van Campos, een der meest ongunstige van Brazilië. In werkelijkheid zal de natte
bol temperatuur van bovenvermelde plaatsen dus nog aanzienlijk lager liggen.
* De cijfers van Paramaribo zijn berekend uit de gegevens door C. Braak verschaft in Het Klimaat van Nederlandsch West-Indië. Koninklijk
Nederlandsch Meteorologisch Instituut. No. 102. Mededeelingen en Verhandelingen. No. 36. 's-Gravenhage. 1935.
® De cijfers betreffende Oost Indische plaatsen zijn berekend uit de gegevens van C. Braak's Klimakunde von Hinter Indien und Insulinde.
Berlin 1931. Band IV. Teil R. Handbuch der Klimatologie. W. Koppen, Graz und R. Geiger.
B. De kolonisaties, die hebben plaats gevon-
den in streken, waar slechts een gedeelte van
het jaar een tropisch klimaat heerscht. Als zoo-
danig komen in aanmerking: enkele plaatsen in Esperito Santo,
het eiland Saba en Queensland.
Zes tot negen maanden van het jaar bezitten deze kolonisatie-
streken een zuiver tropisch klimaat. Een groot deel van den
zwaren veldarbeid moet juist in dit jaargetijde verricht worden.
Hier tegenover staat echter, dat de bewoners van deze streken
een seizoen van verfrissching kennen, een periode, waarbij de
temperatuur aanzienlijk daalt, wat voor het lichaam en de psyche
van den Europeaan zoo belangrijk is.
Saba is verreweg de oudste van deze drie nederzettingen.
Reeds in de tweede helft der 17de eeuw bevonden zich op het
eiland anderhalf maal zooveel blanken als negers en Indianen. Van
een zuivere landbouwkolonisatie kan men hier niet spreken Wel
bestonden op Saba kleine plantages, tot aan de afschaffing der
slavernij. Deze grondjes moet men zich betrekkelijk klein denken,
want 50 Europeanen bezaten 150 slaven in 1784. Bij de emancipa-
tie in 1863 bezaten de eigenaars gemiddeld 7 slaven; mannen,
vrouwen of kinderen. De blanken zullen hier dan ook veelal zelf
op het veld gewerkt hebben Ook nu nog zijn een groot deel van
de blanke inwoners van Windwardside en Hellsgate landbouwers,
doch hiernaast bevonden zich onder de Sabaners steeds veel zee-
lieden (smokkelaars) en handwerkslieden (hoofdzakelijk- worden
schoenen, handschoenen, kantwerken, kousen gemaakt)
Het eiland werd in 1932 bewoond door 1449 menschen, waarvan
ongeveer de helft zuiver blank is. Van degeneratie schijnt geen
sprake te zijn. Slechts in het afgelegen, uit één familie bestaande
dorpje Marypoint, komt idiotisme veelvuldig voor, doch dit kan
geheel aan inteelt worden toegeschreven*. Over het algemeen be-
schouwt men de Sabaners als een gezond, krachtig volk. Vermen-
ging van blanken en negers vindt men slechts bij uitzondering (6).
^ A. Grenfell Price. White Settlement in Saba Island, Dutch West Indies. In „The Geogra-
phical Reviewquot;. 1934. p. 43 en 46.
quot; Ibid. p. S4.
ä Ibid. p. 43 en 54.
* Ibid. p. 56 e.V.
Dit geslaagde langdurige verblijf van blanken in de tropen, is
waarschijnlijk grootendeels te danken aan het gunstige klimaat.
Saba is een jong-vulcanisch eiland, waarvan de hoogste top 2887
voet bedraagt, en het laagst gelegen dorp, The Bottom, nog altijd
800 voet boven den zeespiegel ligt De temperatuur is hier dan
ook aanzienlijk lager dan op de omliggende eilanden, vooral des
nachts. Volgens Van Kol stijgt de wintertemperatuur van
Januari tot Maart niet hooger dan 21° C. Greï fell Price
geeft voor het grootendeels door negers bewoonde The Bottom,
een belangrijk hoogere temperatuur voor deze maanden op (7)
('s morgens 23—24° C.). Maar The Bottom is ook het minst gun-
stig gelegen van de vier grootere plaatsen op Saba, vandaar dat
hier het percentage blanken ook het geringst is. Hoe hooger men
komt, en hoe Oostelijker, hoe meer blanken men aantreft (8).
Het hoogteverschil tusschen The Bottom en de blanke centra
Windwardside en Hellsgate bedraagt wel 2 ä 300 m, zoodat men
in deze laatste nederzettingen ook een veel gunstiger klimaat mag
verwachten, te meer daar de wind op deze hoogte een belangrijk
verfrisschende factor is. Deze dorpen, waar de blanken in hoofd-
zaak gevestigd zijn, liggen aan de Oostzijde van het eiland en
daarmee geheel open voor den passaat-wind. Tropenziekten
komen op Saba vrijwel niet voor, vermoedelijk dank zij het gun-
stige klimaat.
Van de kolonisten, die zich in de lager gelegen gedeelten van den
Braziliaanschen staat Esperito Santo vestigden, beschik-
ken wij, voorzoover het de Duitsche, Protestante kolonisten be-
treft, dankzij de onderzoekingen van Ernst Wagemann, over
afzonderlijke gegevens Deze Duitsche landverhuizers, grooten-
deels afkomstig uit West-Duitschland (Hunsrück en Noord Pom-
meren), vestigden zich in groepen op aaneengesloten terreinen.
Landaard en godsdienst vormden een geestelijke band; hun spe-
I A. Grenfell Price. White Settlement in Saba Island, Dutch West Indies. Geographical
Review, 1934, p. 42.
D. van Blom. Niederländisch West Indien. 1912. Die Ansiedelungen von Europäern in
den Tropen. Schriften des Vereins für Sozial Politik. No. 147. II. p. IS3—1S6.
^ H. van Kol. Naar de Antillen en Venezuela, 1904. p. 195.
® Die deutschen Kolonisten im brasilianischen Staat Esperito Santo. Schriften des Vereins
für Sozialpolitiek. 147. Band. V. 1915. P- 44 e.v.
ciale dialecten zijn tot op heden bewaard gebleven. De Indianen
werden door hen teruggedreven. De Duitschers vestigden zich in
het boschrijke hoogland met zijn betrekkelijk gunstig klimaat op
ongeveer 300—500 m boven den zeespiegel. Door de snelle be-
volkingstoename was het jongere geslacht gedwongen grond te
zoeken in minder gunstige klimaten: dochter-kolonies ontstonden
in de heete zijdalen van de Rio Doce op 200 ä 300 m hoogte ^
Wagemann heeft aan de hand van de kerkboeken van deze
gemeenten, die hij zeer nauwkeurig bijgehouden acht, de geboorte-
en sterftecijfers nagegaan.
^ Uit de door hem verzamelde gegevens blijkt, dat het jaar 1912
zich niet noemenswaardig kan onderscheiden van de andere jaren
in deze eeuw. In 1912 woonden 11237 Duitschers, die alle
Luthersch zijn in Esperito Santo's kolonisaties. Wagemann
berekende, dat in 1912 per 1000 Duitschers 48,5 kinderen werden
geboren, terwijl 7,8 menschen stierven. Dit zijn verbluffende cijfers
voor een in leeftijdsklassen normaal opgebouwde bevolking, te meer
waar het een zuiver blanke bevolking geldt, waarvan thans het
derde, vierde en vijfde geslacht in de tropen verblijft op 20° Z-B
en 200—900 m hoogte.
De afzonderlijke gegevens van de beide in het dal op slechts
200 ä 300 m hoogte gelegen kerkelijke gemeenten Santa Cruz en
Santa Joanna zijn nog gunstiger. In 1912 werden hier op totaal
1615 gemeenteleden, 121 kinderen geborën, terwijl 17 menschen
stierven. Dit zou dus een geboorte-cijfer van 74i9 quot;/oo sterfte-
cijfer van 10,5 »/oo opleveren. Bij deze beide dochter-kolonies
moet men er echter rekening mee houden, dat men hier nog met
een jonge groep te doen heeft. Bij een normaler verdeeling in
leeftijdsklassen zou het geboortecijfer bij deze bevolkingsgroep
lager, het sterftecijfer hooger liggen. Doch hoe belangrijk deze
wijziging ook mag worden, toch zal dit niets veranderen aan het
feit, dat men ook in deze laaggelegen vestigingsplaatsen te doen
heeft met een buitengewoon snel toenemende bevolking.
Queensland vormt het experiment bij uitnemendheid van
groep B. Oorspronkelijk had men hier te doen met een tropisch
land met gekleurde arbeidskrachten en blanke leiding. Kanaken
^ Otto Bürger. Brasilien. 1926. p. 389.
-ocr page 25-uit de Zuidzee eilanden werden in grooten getale aangevoerd.
De gezondheidstoestand liet alles te wenschen over. Tropen-
ziekten maakten duizenden slachtoffers, ook het sterftecijfer der
blanken was aanmerkelijk grooter dan dat in de andere staten van
Australië. Europeanen begonnen met de gekleurde arbeidskrach-
ten te concurreeren. Het ,,arme blankenquot; probleem doemde op.
In 1901 heeft de blanke groep aan dit proces bewust een einde
gemaakt. De Europeesche bevolking eischte het land uitsluitend
voor zich op. De kleurlingen moesten op een enkele uitzondering na
Australië verlaten. Queensland is heden voor 98 quot;/o zuiver blank
Vanaf dit moment werd Queensland een allerinteressantst
experiment van Europeesche kolonisatie in een tropisch laagland.
De verwarrende factoren, die een dergelijk proces mede be-
ïnvloeden waren hier tot een minimum beperkt. De economische
verhoudingen zijn bevredigend. Dankzij de afwezigheid van een
omringende onhygiënisch levende inheemsche bevolking kan de
strijd tegen de tropenziekten nu met succes gevoerd worden
Door de afwezigheid van gekleurde werkkrachten is een tropische
structuur der maatschappij, met alle bezwaren van dien voor de
geestelijke gesteldheid van de Europeesche leiders, totaal uitge-
sloten. Het lot van den eenzamen Europeaan, met een te kort of
te veel aan innerlijke cultuur, en een gebrek aan leiderscapaciteiten,
die onder den druk van de te groote verantwoordelijkheid van zijn
topzware positie, ten onder gaat, is dan ook in Australië onbekend.
Het klimaat in Queensland is grootendeels tropisch, doch de
inrichting van de maatschappij is Westersch. Elkeen zal er, even-
als in het moederland, een bij zijn bijzonderen aanleg en karakter
min of meer passende werkkring weten te vinden. Ook het sociale
leven draagt hierdoor een meer Europeesch stempel. De groeps-
indeeling, het vereenigingsleven, de cultuur, zij zullen veel gelijke-
nis met die van het moederland vertoonen. Vrijwel iedere Euro-
peaan zal hier, onafhankelijk van zijn ontwikkeling en gemoeds-
leven, niet alleen een maatschappelijke, doch ook een sociale basis
* R. Herman Cohen. Het Blankenvraagstuk in tropisch Queensland. In „Mensch en Maat-
schappijquot;. 1931. p. 220.
' H. W. Tilling. The signification of Some Common Ennemies of Health. In „Queensland
Geographical Journalquot;. Vols XL—XLI. 1924—1926. p. 42 e.v.
kunnen vinden, die hem voldoet. De zenuwziekte die in tal van
tropische landen met een blanke bovenlaag, onder de Europeanen
heerscht, en veelal een gevolg is van de veroorzaakte spanningen,
door een geestelijke overbelasting eenerzijds en geestelijke onder-
voeding anderzijds, de neurasthenie, komt in Queensland zoo
goed als niet voor. Slechts sporadisch wordt dit verschijnsel hier
en daar bij de vrouwen waargenomen, maar de vraag is, of men
hier niet met een tijdelijk symptoom te doen heeft, daar de huizen-
bouw, en vooral de ligging en ventilatie der keukens heelemaal
niet aan de normale eischen voldoet, die men in een tropenland
mag stellen ^
Wat toonen ons nu statistieken en onderzoekingen aan omtrent
de drie ä vier tropengeslachten oude Europeesche bevolking van
tropisch Queensland?
Het geboortecijfer in tropisch Queensland bedroeg in 1934 per
1000 inwoners 18, 8 Dit komt min of meer overeen met dat van
Europeesche landen, en is gunstiger dan dat van andere Australi-
sche staten: geheel Queensland 18,2; overige deel van Australië
(behalve Tasmanië) 14—17.
Het sterftecijfer bedroeg in tropisch Queensland per 1000 be-
woners 8,6. Ook dit is gelijk te stellen met dat van gezonde Euro-
peesche staten b.v. in Nederland was dit cijfer 8,4 in 1934. In de
andere Australische staten was de sterfte 8,9 tot 10,2 quot;Uo in
1934. Volgens Gregory ® is het lage sterftecijfer van tropisch-
Queensland gedeeltelijk te danken aan het minder voorkomen van
tuberculose in deze streek, vergeleken met het overige Australië.
Bij het kindersterftecijfer treden de buitengewoon gunstige ver-
houdingen in tropisch Queensland nog meer aan den dag: dit
bedraagt hier slechts 36; Nederland 42,6; geheel Queensland 40,6;
andere Australische staten 46,4—35,6.
Doch niet alleen geboorte- en sterftecijfers bepalen den gezond-
heidstoestand van een volk, want tal van lichamelijke en geestelijke
^ A. H. Baldwin. Life in Queensland Tropics. (Suitability for Whites). In „Queensland
Geographical Journalquot; Vols XLII—XLIV. 1926—29. p. 20 e.v.
^ De statistische gegevens zijn ontleend aan P. M. van Wulfften Palthe. Het medisch
aspect van Blanke Kolonisatie in de Tropen. In „Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig
Genootschapquot; 1936. p. 353 e.v.
® J. W. Gregoty. Menace of Colour, 1925. p. 192.
ziekten komen hierin niet tot uiting. Maar ook het andere verge-
lijkingsmateriaal van tropisch-Queensland en heel Australië, leidt
tot zeer gunstige conclusies. De kinderen zijn normaal van gewicht,
het aantal afgekeurde recruten is in tropisch-Queensland kleiner,
dan in andere deelen van Australië. De schoolinspecties vinden
geen verschillen. De leerlingen van de noordelijke scholen winnen
het van de zuidelijke, volgens de examinatoren van de Queensland
University. De sportprestaties zijn niet minder ^ De physieke en
psychische aanpassing van den Europeaan aan het warme klimaat
schijnt in Queensland volledig te zijn. Zelfs Huntington de
groote tegenstander van blanke vestiging in de tropen, moet toe-
geven, dat de gunstige resultaten in Queensland hem verbaasd
hebben, en dat de Europeaan in Queensland en zelfs in tropisch-
Queensland even gezond lijkt als in elk ander deel van de wereld.
Twee speciale factoren in Queensland hebben echter een blanke
kolonisatie van generatie op generatie begunstigd:
1.nbsp;Queensland is het tropisch gedeelte van het werelddeel
Australië. Dit maakt het mogelijk, dat de kolonisten geleidelijk
vanuit het Zuiden naderen, langzaam acclimatiseeren; dat daaren-
tegen, degene onder de bewoners van Queensland, die minder
goed bestand blijken tegen het tropisch klimaat, naar zuidelijker
koelere staten afzakken. Zoodoende kent men nog een laatste
selectie der kolonisten, in Australië zelf.
2.nbsp;Het klimaat van Queensland De suikerplantages, waarin
de Europeanen werken zijn laag gelegen alluviale vlakten. De
temperatuur is hier in de vijf warme maanden (November—
Maart) typisch tropisch. De rietsnijders, die in dit seizoen juist een
deel van het zwaarste werk op het veld moeten uitvoeren, kunnen
hiervan meepraten! De gemiddelde maandelijksche temperatuur
bedraagt in dezen tijd ten Noorden van Cairns 80° F. Griffith
^ A. H. Baldwin. Life in the Queensland Tropics. In „Queensland Geographical Journalquot;.
Vols XLII—XLIV. 1926/29. p. 19 e.V. R. Herman Cohen. Het Blankenvraagstuk in Tro-
pisch Queensland. In „Mensch en Maatschappijquot;, 1931. p. 224 e.v.
^ Ellsworth Huntington. West of the Pacific. 1924. p. 359.
® Zie hierover: Griffith Taylor. Geografical factors controlling the Settlement of Tropical
Australia. In „Queensland Geographical Journalquot; 1916/18. XXXII—XXXIII. p. i—68.
Ellsworth Huntington. West of the Pacific 1924. p. 334 e.v.
J. W. Gregory. Menace of Colour. 1925. p. 217 e.v.
TABEL II
Natte-Bol-Temperatuur
(gemiddelde drie-dagelijksche waarnemingen)
Naam der plaats
Breedte
Cairns ....
Townsville . ,
Rockhampton ^
Campos . , ,
Rio de Janeiro .
Rezende , . .
Montes Claros .
Bello Horizonte'
Batavia' . . .
Paramaribo*
i6»ss'Z.
I8°I4'Z.
23=24'Z.
21-46'Z.
22°S4'Z.
22''28' Z.
I6°40'Z.
I9°SS'Z.
6° 9'Z.
S°49'N.
S
22
tl
10
6o
400
615
8s7
8
4
Hoogte
in m
Waar- |
Jan. |
Febr. |
Mrt. |
April |
Mei |
Juni |
Juli |
Aug. |
Sept. |
Oct. |
Nov. |
Dec. |
1907—1928 |
24.2 |
20.2 |
23.6 |
22.5 |
20.3 |
19.2 |
18.0 |
18.4 |
19.4 |
20.8 |
17-1 |
23-4 |
1896—1926 |
24.Z |
23.6 |
22.9 |
20.8 |
18.2 |
16.8 |
15-5 |
16.2 |
17.9 |
20.5 |
21.7 |
23.8 |
1898—1928 |
23.0 |
22.9 |
22.2 |
19.9 |
16.9 |
14.9 |
13-7 |
14.7 |
17.0 |
18.9 |
20.5 |
22.3 |
1912—1919 |
22.8 |
22.8 |
22.4 |
21.2 |
19.4 |
17.8 |
17.3 |
17.6 |
18.9 |
19.8 |
21.2 |
21.8 |
1890—1918 |
22.3 |
22.5 |
22.1 |
20.6 |
19.1 |
18.1 |
17-4 |
17.6 |
18.2 |
18.9 |
20.2 |
21:4 |
1913—1921 |
21.1 |
21.2 |
20.8 |
19-3 |
16.9 |
iS'i |
14.9 |
15.3 |
17.2 |
18.2 |
19.4 |
20.2 |
1912—1920 |
20.7 |
20.4 |
20.6 |
19.7 |
18.0 |
iS-4 |
14.9 |
15-2 |
17-5 |
19.6 |
~~2I.0 |
21.1 |
1910—1919 |
19.6 |
J9.7 |
19.4 |
18.2 |
iS-9 |
14.4 |
13-5 |
14.6 |
16.2 |
17.7 |
18.S |
18.3 |
1866—1923 |
239 |
24.0 |
24-2 |
24-5 |
24.4 |
24.0 |
23-S |
23-3 |
23-5 |
23.8 |
24.0 |
23-9 |
1917—1934 |
24.2 |
24.2 |
24.6 |
24.8 |
24-9 |
24.8 |
24-7 |
25.2 |
2S-4 |
25.4 |
25-3 |
24-5 |
De natte bol temperatuur van de Australische plaatsen werd berekend uit de opgaven van de droge bol temperatuur en relatieve vochtig-
heid verstrekt door Griffith Taylor in „Climatology of Australiëquot;, Handbuch der Klimatologie. W. Koppen, Graz und R. Geiger Band
IV. Teil S. Australiën und Neu Seeland. Berlin. 1932. Tabel I, p. S 80—S 85. Tabel V. S 97 en S 98.
ä De opgaven van de natte bol temperatuur der Braziliaansche plaatsen berusten op K. Knoch's Klimakunde von Süd Amerika. Handbuch
der Klimatologie in fünf Bänder. W. Koppen, Graz und R. Geiger. Band II, Teil I. 1930. Enkele uitkoms en werden direct uit Tabel VI,
p. G 29 overgenomen, de overigen werden berekend met behulp van Tabel I, p. G. 250—273, en Tabel V, p. G 288.
' De opgaven der natte bol temperatuur der Oost Indische plaatsen zijn berekend uit de gegevens'van C. Braak's „Klimakunde von Hinter
Indien und Insulindequot;. Berlin. 1931. Handbuch der Klimatologie. W. Koppen, Graz, und R. Geiger.
* De cijfers van Paramaribo zijn berekend uit de gegevens door C. Braak verschaft in „Het Klimaat van Nederlandsch West-Indiëquot; Ko-
ninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut. No. 102. Mededeelingen en verhandelingen. No. 36. 's-G avenhage 1935.
Taylor noemt het klimaat in dit deel van het jaar: „always uncom-
fortablequot;, daar dit seizoen tevens de natte tijd is.
Hiertegenover staat echter een verfrisschende winterperiode. De
temperatuur daalt 's nachts aanzienlijk, wel tot 40° F. Ook overdag
is het aanmerkelijk koeler, terwijl de lucht helder en droog is, en
regenbuien slechts nu en dan voorkomen. De gemiddelde maand-
temperatuur ligt in deze periode zeker 6° C. lager dan 's zomers,
terwijl in Juli uitsluitend het uiterste Noorden van de kustvlakte
(Cape York) nog een hoogen vochtigheidsgraad kent.
In Tabel II werd de natte-bol-temperatuur aangegeven van de
Australische, uitsluitend door blanken bewoonde steden. Cairns,
Townsville en Rockhampton, en van de Braziliaansche plaatsen,
Campos, Rio de Janeiro, Rezende, Montes Claros en Bello Hori-
zonte. In deze Zuid-Amerikaansche vestigingen vond geen Euro-
peesche kolonisatie plaats. Doch te midden van de klimatologische
stations Rio de Janeiro en Campos eenerzijds, en Rezende ander-
zijds zijn tal van Europeesche kolonistengroepen te vinden in het
200 ä 300 m hoog gelegen heuvelland van Esperito Santo De
loop van de natte-bol-temperatuur in deze kolonisaties moet zich
tusschen die van bovengenoemde klimatologische stations be-
wegen. De veranderingen, die een natte-bol-thermometer in het
Noordelijker gelegen Theophilo zal aantoonen, moet het midden
houden tusschen de gegevens van Montes Claros en Bello Horizonte.
Ter vergelijking is wederom den loop der natte-bol-temperatuur
van typisch tropische stations als Batavia en Paramaribo op-
genomen.
Nog duidelijker dan in Tabel II, valt het groote verschil op,
dat heerscht tusschen de periodiek sub-tropische en constant
tropische klimaten, in Fig. i.
In deze grafische voorstelling werd op de eene as de natte-bol-
temperatuur afgezet, op de andere de tijd in twaalf maanden.
De lijn van 21° C. natte-bol-temperatuur, volgens Griffith
Taylor het criterium voor een nog juist genietbaar klimaat, werd
speciaal aangegeven. In de teekening werd nu vastgelegd, de loop
van de natte-bol-temperatuur van:
^ Zie: B. Brandt, Kulturgeographie von Brasilien, 1922. Siedelungsgürtel und Bevölke-
rung, p. 16.
Coronie en Kabelstation, de twee laaggelegen Surinaamsche
plaatsen, waarvan de meest uiteenloopende gegevens be-
kend zijn;
• •••• | ||||||||||
1 |
\ | |||||||||
\ x |
/ |
1 | ||||||||
\ —V |
1 |
'X |
\ \ |
jV' | ||||||
) |
1 |
% \ |
\ \ |
t |
\ \ ■gt; | |||||
— \ \ |
/ |
ê / |
1 | |||||||
V |
\ \ O' |
/ |
/gt; \ |
1 4— | ||||||
N |
f |
r' |
\ \ |
1 | ||||||
If f- | ||||||||||
\ |
t- 1 ■ | |||||||||
/ | ||||||||||
/-.——•—• Coronie
nbsp;2.............Kabelstation
nbsp;3--------Cairns
4....
S—
6 —
.....Rockhampton
—nbsp;Rio de Janeiro
—nbsp;Rezende
t
SS
24
23
22
2;
20
19
te
17
K
15
«lt;
13
12
Jan fêbn MpL Apn Mei Juni Mi Aug. Sept. Oct Nov. Dec.
Fig. I. Natte-bol-temperatuur (maandgemiddelden) in Suriname (i en 2), Queensland
(3 en 4) en Brazilië (5 en 6). .
Cairns en Rockhampton, de Australische steden, waartus-
schen het vestigingsgebied in Queensland gelegen is;
Rio de Janeiro en Rezende, als representanten van de kolo-
nisaties in Esperito Santo.
Duidelijk blijkt uit de grafische voorstelling, hoe volkomen en
constant het Surinaamsche gebied in de „ongenietbarequot; zone ge-
legen is. Voor Brazilië en Australië geldt dit slechts enkele maanden
per jaar.
De dagelijksche onperiodische temperatuurschommeling is in
Queensland iets kleiner, in Brazilië iets grooter dan in Para-
maribo (9).
De wind brengt evenals in Suriname zoowel in Brazilië als in
Queensland de noodige verkoeling, en is in beide streken een
speciale buitengewoon gunstige klimaatsfactor, waarmee in Tabel
II, met berekende natte-bol-temperaturen absoluut geen rekening
werd gehouden. In beide gebieden kent men overwegend Ooste-
lijke winden, d.w.z. verkoeling brengende zeewinden. Op grond
daarvan noemt Oakenfull geheel Brazilië bewoonbaar voor
Europeanen, Griffith Taylor het Oosten van Australië het
meest geschikt voor vestiging
Alles waarvan de resultaten in Esperito Santo en tropisch
Queensland ons dan ook tot op heden kunnen overtuigen, is, dat
een zuiver blanke kolonisatie binnen de keerkringen, in een streek
nagenoeg vrij van tropenziekten, met een half tropisch, half sub-
tropisch klimaat, er onder buitengewoon gunstige omstandigheden
in kan slagen drie ä vier generaties volkomen gezond te blijven.
Het is waarschijnlijk, dat de gezondheidstoestand van volgende
geslachten in Queensland evenmin iets te wenschen over zal laten
doch ook dan zal het experiment slechts waarde hebben, voor
periodiek subtropische streken, in gunstige omstandigheden.
C. De kolonisaties van blanken in gebieden met een
typisch tropisch, weinig wisselend klimaat.
Als zoodanig kan slechts genoemd worden de nederzetting van
de Hollandsche Boeren in Suriname. Deze kolonisatie, die
in 1845 aanving, en tot heden toe stand hield wordt uitvoerig in
Hoofdstuk II behandeld. De gezondheidstoestand der kolonisten
is tegenwoordig niet van dien aard, dat men hier van een volmaakt
geslaagde volksplanting mag spreken.
^ J. C. Oakenfull. Brazil in 1911. p. 11.
Griffith Taylor. Geografical factors controlling the settlement of tropical Australia. In
..Queensland Geographical Journalquot; 32nd-33rd Sessions, 1916—1918. p. 19.
' R. Herman Cohen. Het blankenvraagstuk in tropisch Queensland. In „Mensch en Maat-
schappijquot;, 1931. p. 235.
Toch moet aan het Surinaamsche experiment meer waarde
worden gehecht dan tot nu toe is geschied. Het is onjuist met
woorden als „selectiequot;, „degeneratiequot;, en „vernegeringquot; op de
lippen, deze groep voorbij te gaan. De stamvaders van deze groep
waren verre van ideale kolonisten. Toch is een groot deel van de
Hollandsche Boeren ook nu nog zuiver blank, bepaalde degenera-
tie verschijnselen zijn niet waar te nemen. Negentig jaar lang hield
deze groep zich staande in een met malaria en ankylostoom be-
smette streek, ondanks inteelt en minder gunstige economische
omstandigheden. Alles wat men heden ten dage op den physieken
toestand der Hollandsche Boeren kan aanmerken is, dat zij een
minder sterk menschen-type vertegenwoordigen. Vaii een cata-
strophalen invloed van de tropen, is zelfs onder deze buitengewoon
ongunstige omstandigheden geen sprake.
De in Queensland, Brazilië, Saba en Suriname verkregen resul-
taten mogen het dus waarschijnlijker maken, dat kolonisatie van
Europeanen ook mogelijk zal zijn in een typisch tropisch klimaat;
zij kunnen zelfs de overtuiging versterken, dat waar de noodige
voorzorgsmaatregelen worden getroffen, van degeneratie geen
sprake zal zijn; zij geven de zekerheid, dat in dat geval een cata-
strophale achteruitgang zelden zal voorkomen, doch het ab-
solute bewijs, dat de Europeesche groep van
geslacht op geslacht gezond kan blijven in
een volmaakt tropisch klimaat, moet nog
steeds geleverd worden.
Een totaal andere kwestie is, of men op grond van deze over-
tuiging, op grond van de gunstige uitspraken van verscheidene
tropen-hygiënisten, gecombineerd met de onvolkomen successen
in Queensland en Suriname (lo), gerechtigd is een kolonisatie van
Europeanen aan te vangen in een bepaald tropisch gebied, onder
overigens gunstige omstandigheden. Met stilzitten en afwachten
brengt men het probleem niet tot oplossing, slechts experimenten
kunnen tot een beslissing leiden. De vraag is echter of de tijd reeds
rijp is voor verdere proefnemingen, in welke landen en onder
welke omstandigheden deze moeten plaats vinden.
Vóór alles zal deze proef onder gunstige om-
standigheden moeten worden genomen, wil zij eenigen
zin en wetenschappelijke waarde hebben. In de eerste plaats is
het hiervoor noodzakelijk, dat men er in slaagt, de kolonistengroep
te behoeden voor:
A.nbsp;Parasitaire tropenziekten.
B.nbsp;Neurasthenie.
A.nbsp;Tropenziekten, zooals malaria, ankylostoom, lepra,
tuberculose, dysenterie, pest, pokken, cholera, geslachtsziekten,
enz. zijn ook buiten de keerkringen over groote deelen der aarde
verspreid, doch vooral in de tropen vinden deze ziekten buiten-
gewoon gunstige ontwikkelingsmogelijkheden, door het klimaat,
het lage welvaartspeil, en de geringe geestelijke ontwikkeling van
de tropische volkeren.
B.nbsp;Neurose. Ook wanneer men er in geslaagd is, het kolo-
nisatie terrein voorgoed vrij te maken van tropische infectie-
ziekten, wil dit nog geenszins zeggen, dat de Europeesche kolonist
zich in het nieuwe gebied, geestelijk en lichamelijk even goed voelt
als in het moederland. Zelfs al zouden de geboorte- en sterftecijfers
van een bevolking, die sinds geslachten in de tropen verblijft,
geen onderscheid aantoonen met die van bevolkingsgroepen, die
in gematigde streken wonen, dan is daarmee nog niet bewezen,
dat het tropenverblijf als zoodanig, geen nadeeligen invloed op de
vitaliteit van den blanke zou hebben. De groote versterkende
invloed, die van een verlof in koelere klimaten op lichamelijke en
geestelijke gesteldheid van den tropischen Europeaan uitgaat, is
zeker voor een groot gedeelte aan de sfeer, doch tevens voor een
deel aan de klimaatsverandering te danken. Radsma^ wijst er op,
hoe de practizeerende medicus het meest geplaatst wordt tegen-
over de vraag hoe het tropenverblijf het individu beinvloed^
en hoe men bij een bestudeering van de klinische literatuur
omtrent den invloed van het tropenverblijf op den blanke,
onwillekeurig tot een heel wat minder optimistische opvatting
komt, dan bij een bestudeering der geboorte- en sterftestatistieken
* W. Radsma. Over den invloed van het verblijf in tropische kuststreken op het lichaams-
gestel van den blanke. Rede Batavia. i6 Aug. 1932. In „Geneeskundig Tijdschrift voor
Nederlandsch-Indië. Deel 72. 1932. p. 1096 e.v.
van Queensland. Tevens wijst deze geleerde er op, hoe de physio-
logische resultaten der laatste jaren steeds beter met de ervaringen
der clinici overeenstemmen, en hoe het voortdurend duidelijker
wordt, dat men zich niet meer kan vergenoegen met de veronder-
stelling, dat klimaats- en andere factoren voor den gezondheids-
toestand van den blanke in de tropen van geen specifieke beteekenis
zijn. Een groote invloed wordt door de clinici in het bijzonder
toegeschreven aan de inwerking van het tropenverblijf op het
zenuwgestel van den Europeaan Neemt deze neurasthenie een
ernstigen vorm aan, dan manifesteert zij zich volgens Vam
WuLFFTEN Palthe ^ in ,,stoornissen van den bloedsomloop,
hersenwerking, de maagdarmfuncties, de voedselvertering, de
waterhuishouding, enz. enz. en leidt aan den subjectieven kant
tot klachten over hoofdpijn, duizeligheid, angst, hartkloppingen,
prikkelbaarheid, onbeheerschtheid en extreme moeheidquot; (ii).
Geen wonder, dat tal van ziekteverloven van Europeanen in de
tropen, op grond van deze neurose verleend worden.
Door Van Wulfften Palthe ^ wordt er op gewezen, hoe in
Nederlandsch-Indië in de periode van 1915—1925, 50 quot;/o van
het totaal aantal verleende ziekteverloven aan neurose moest
worden toegeschreven, terwijl slechts 5,5 en 6,6 quot;/o voor rekening
van malaria en dysenterie kwam. Doch anderzijds waarschuwt
hij er voor, vooral geen overdreven voorstellingen te maken, van
het absolute cijfer der Europeanen, die aan een nerveuse instorting
zouden gaan lijden (12).
De denkbeelden, zooals Hellpach ^ die onder den naam
„Tropenbiastheniequot; verkondigt, zijn sterk overdreven. Vrijwel
iedere Europeaan in de tropen zou volgens hem door dit zenuw-
lijden worden aangegrepen, aan gezondheid en vitaliteit inboeten,
en geestelijk uit zijn evenwicht worden gebracht, wat veelal in
„Tropenkollerquot; zou eindigen.
Men moet zich eenerzijds voor oogen houden, dat slechts een
betrekkelijk kleine groep onder neurose gaat lijden, en het over-
^ Zie ook: Handbuch der Khmatologie. Band. L Teil E. Einfluss des Klimas auf den
Menschen. I. W. Borchardt. Medizinische Klimatologie, p. E 37.
quot; P. M. van Wulfften Palthe. Het medisch aspect van Blanke kolonisatie in de tropen.
In „Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschapquot;. Mei 1936. p. 354-
' Ibid. p. 356.
groote deel van de Europeanen in de tropen volkomen gezond blijft
Anderzijds moet er hier op gewezen worden, dat het zenuwlijden
natuurlijk grooter is, dan de cijfers van uitgesproken neurasthenie
doen vermoeden.
Wat is de oorzaak, dat men in de tropen onder de Europeanen
betrekkelijk zooveel zenuwlijders aantreft? Neurasthenie is geen
speciaal tropisch verschijnsel, en wordt op tal van plaatsen waar-
gencman, waar de mensch met speciale, veelal sociale, moeilijk-
heden te kampen heeft. Als oorzaken kunnen genoemd worden:
a.nbsp;eenzaamheid en heimwee. Een mensch heeft behoefte aan
ontwikkeling, sociale gezelligheid en omgang met gelijk gerichte
geesten. Mist men de stimuleerende werking van het gemeen-
schapsleven, dan zal een langzame verslapping van den geest, van
vitaliteit en van weerstand hiervan het gevolg kunnen zijn, wat
bij enkelen tot zenuwziekte kan leiden. Een tropische omgeving
is voor dit proces niet noodzakelijk. Gregory ^ wees er reeds op,
dat dit zenuwlijden vooral bij de zendelingen in Japan wordt
waargenomen, en dat neurasthenie onder de veedrijvers, op de
schaap- en veestations in Australië, in het gezondste klimaat van
de wereld, en bij de „trappersquot; van Canada, in den vorm van
„hut madnessquot; vermoedelijk niet minder voorkomt, dan onder de
eenzamen in de tropen. Ook het sexueele leven zal hier een factor
van beteekenis kunnen zijn.
b.nbsp;het verantwoordelijke bestaan als leider van inheemsche be-
volkingsgroepen. Het aantal Europeanen, dat in tropische gebieden
plaatsen bezet, waarvoor zij noch de capaciteiten, noch de ervaring
noch de innerlijke beschaving bezitten, is aanmerkelijk grooter
dan in Europa. Waardevolle adviezen van hooger geplaatsten,
collegas of vrienden, zijn veelal niet te verkrijgen. Bovendien zijn
er speciale gaven noodig, om aan de inheemsche bevolkings-
groepen, met hun anders gerichte gedachtensfeer, leiding te kun-
nen geven. Dit laatste geldt ook in het bijzonder voor Euro-
peesche vrouwen in de tropen, wat den omgang met bedienden
betreft.
c.nbsp;de ongezonde, weinig aan het klimaat aangepaste levenswijze.
' W. Hellpach. Geopsyche 1935. p. 105 e.v.
quot; J. W. Gregory. Menace of Colour. 1925. p. 195 e.v.
Een eerste vereischte in de tropen is een geregelde lichaamsbewe-
ging en goede voeding. Het is een bekend feit, dat zij, die lichame-
lijk het hardst werken — Huntington noemt in dit verband de
waschvrouw —, zich het best voelen in de tropische warmte, en
het gezondst blijven (13). Neurasthenie komt dan ook vrijwel
uitsluitend voor, onder geestelijke arbeiders, die een zittend leven
leiden, en onder vrouwen, die dank zij de uitgebreide staf per-
soneel, geen vinger meer uitsteken. Bij deze laatsten geldt bo-
vendien:
d. het gebrek aan bezigheid. Ook in Europa is bij bepaalde
groepen, waar de vrouwen weinig bezigheid weten te vinden, het
aantal zenuwlij deressen grooter dan elders.
. ^ e. onder hen, die naar tropische gebieden, vooral jonge kolo-
niën trekken, zullen zich procentsgewijs meer avonturiers, meer
geestelijk onevenwichtigen bevinden, die voor zenuwziekte een
praedispositie bezitten (14).nbsp;^
ƒ. het tropisch klimaat.
De groote vraag is nu, in hoeverre komt het zenuwlijden van de
Europeaan in de tropen voor rekening van het klimaat, en in
hoeverre is dit toe te schrijven aan de factoren a—Reeds eerder
zagen wij, hoe in Queensland neurasthenie hooge uitzondering is,
omdat daar Westersche maatschappelijke omstandigheden met
groeps- en gemeenschapsleven naar de tropen zijn overgebracht,
en de Europeaan en zijn vrouw, daar bij gebrek aan inheemsche
arbeidskrachten gedwongen zijn lichamelijken arbeid te ver-
richten en bovendien een laatste selectie in Australië zelf
mogelijk is. Ook in Esperito Santo, wordt onder de Duitsche
groepen, die zich hier als landbouwers vestigden, en die een sterk
godsdienstig gemeenschapsleven kennen, geen neurasthenie ver-
méld. Bij ondervraging van ongeveer 75 volwassen Hollandsche
Boeren en Boerinnen bij Paramaribo, naar hun ernstige ziekten
in het algemeen, gaf één man ten antwoord: ,,Ik ben altijd lijdend
aan zenuwenquot;, één vrouw: „Ik ben momenteel sukkelend met de
zenuwenquot;, doch hier heeft men met een ondervoede, door malaria
en ankylostoom bezochte bevolkingsgroep te doen.
Het is waarschijnlijk, dat bij een landbouwkolonisatie van
Europeanen in de tropen, mits men de noodige voorzorgen in acht
neemt, het zenuwhjden tot een minimum beperkt kan blijven.
Noodzakelijk hiervoor is:
a.nbsp;dat een strenge speciale keuring, zoowel wat de mannelijke
als de vrouwelijke kolonisten betreft, aan de emigratie vooraf gaat,
niet alleen physiek, doch ook psychisch, opdat al degenen, die
een zekere praedispositie voor zenuwziekte bezitten geweerd
worden.
b.nbsp;dat de kolonisten tijdens het vervoer en in het land van vesti-
ging medisch en hygiënisch gecontroleerd worden, opdat zij een
bij het klimaat passende levenswijze volgen.
c.nbsp;dat de groep zorgvuldig samengesteld wordt, opdat de
groepsgeest zoo gunstig mogelijk zij. Zoo verdient het verplaatsen
van groote familiegroepen, van chorologisch, of godsdienstig
gebonden groepen, enz. aanbeveling.
d.nbsp;dat de kolonisten als groep gevestigd worden. De dorpsvorm
verdient hierbij aanbeveling. Voor de noodige ontwikkeling en
sociale gezelligheid moet worden zorg gedragen. Recreatie-
mogelijkheden, geestelijke en lichamelijke, moeten worden ge-
schapen.
Dat landbouwende kolonisten, zoowel mannen als vrouwen,
onafhankelijk van den bedrijfsvorm flink de handen uit de mouwen
zullen moeten steken, en daardoor aan lichaamsbeweging, nood-
zakelijk voor het behoud van de gezondheid niet te kort zullen
komen, zal een ieder wel duidelijk zijn.
Neemt men al deze maatregelen in acht, dan zal zenuwlijden,
bij een dergelijke landbouw-groep geen rol van beteekenis
spelen.
Een belangrijker punt van het hygiënische programma bij land-
bouw-kolonisatie is echter de strijd tegen de parasi-
taire tropenziekten. De wetenschap is tegenwoordig
200 ver gevorderd, dat de tropenhygiënisten zich in staat achten,
iedere landstreek binnen de keerkringen vrij te maken van parasi-
taire ziekten, mits men beschikt over het hiervoor benoodigde
kapitaal en de medewerking van de geheele bevolking (15). Het
hygiënische succes bij het doorgraven van het Panama-kanaal door
Gorgas en zijn medewerkers bereikt, stelt hen in het gelijk.
Dit is echter slechts van theoretische waarde. In de praktijk is
-ocr page 38-het saneeren van een bepaald gebied teruggebracht tot een econo-
misch vraagstuk, en daarom staat men bij landbouw-kolonisatie
voor de oplossing van de beide vragen: Hoeveel geld is er noodig,
om de door de kolonisten te bewonen streek, en de omgeving die
van hygiënisch belang is, vrij te maken en te houden van tropen-
ziekten? Zal het bedrijf van de kolonisten winstgevend genoeg zijn,
om de middelen op te brengen, noodzakelijk voor het behoud van
een normale gezondheid van alle groepsleden?
Wanneer men bedenkt, dat de saneeringskosten in de Panama-
zóne f lo.ooo per ha bedroegen \ en het thans jaarlijks nog groote
sommen zou vergen, indien men den gezondheidstoestand in dit
gebied op peil wilde houden dan zal het geen verbazing wekken,
dat een dergelijke hygiënische prestatie voor landbouwkolonisatie
geen practisch nut inhoudt.
Tal van tropische landen zullen heden ten dage dan ook niet
in aanmerking kunnen komen voor Europeesche landbouwkoloni-
satie, omdat deze streken niet vrij zijn te maken van parasitaire
tropenziekten op economisch-hygiënische gronden. Vele landver-
huizers komen voor kolonist in de tropen niet in aanmerking,
omdat zij te weinig ontwikkeld zijn om zich óf als groep onder
medische en hygiënische controle te stellen, of om als individuën
in staat te zijn zelf voor hun gezondheid zorg te dragen.
Of men in staat zal zijn het kolonisatieterrein geheel vrij te
maken van parasitaire tropenziekten, is van tal van locale factoren,
de plaats van vestiging, groep en leiding betreffende, afhankelijk.
A. Wat de plaats van vestiging aangaat is
van belang:
1°, Het klimaat. Dank zij den vooruitgang van de medische
wetenschap, is deze factor steeds meer op het tweede plan ge-
drongen, doch dit wil niet zeggen, dat ze daarom bij den strijd
tegen de parasitaire tropenziekten niet langer van belang is.
Immers een lage temperatuur gedurende een gedeelte van het
jaar of van den dag, belet of vertraagt de ontwikkeling van tal van
bacillen, vibrionen, en larven van ziekte overbrengende insecten,
* P. C. Flu. Tropenhygiëne. 1930. p. 3.
2 A. Grenfell Price. White settlement in the Panama Canal Zone. In „The Geographical
Reviewquot;. Vol XXV. 1935. p. S e^v.
en verlicht aanzienlijk den strijd tegen de tropenziekten (16). Ook
droogte heeft een zeer gunstige uitwerking. Zoo wordt de af-
wezigheid van tropenziekten op Curaçao ^ grootendeels verklaard
door den geringen regenval, terwijl de strijd tegen de parasitaire
ziekten, vooral malaria, in Queensland aanzienlijk wordt vereen-
voudigd door den sub-tropischen winter, en de droogteperio-
den in dit kustgebied.
In verband met neurose wezen wij er reeds op, dat het klimaat
een van de factoren is die het zenuwlijden van den blanke in de
tropen veroorzaakt, en dus verslappend werkt. Ook al treft dit
slechts enkelingen in geringe mate, toch kan deze verslapping een
bedreiging voor de gezondheid van een geheele groep beteekenen,
indien de afname van het weerstandsvermogen van deze enkele
individuen gepaard gaat met zorgeloosheid en nalatigheid op
hygiënisch gebied, en het groepsverband niet dusdanig ontwik-
keld IS, dat men hen onder controle kan stellen en tot waakzaam-
heid verplichten. In een dergelijke gemeenschap, waar de gezond-
heidstoestand van den verslapten enkeling een bron van infectie
voor de geheele groep kan beteekenen, kunnen weersveranderingen,
met hun buitengewoon gunstigen invloed op weerstandsvermogen
en vitaliteit van den blanke in de tropen, van groote beteekenis
zijn.
2°, De bodem. Een droge goed gedraineerde bodem belet de
ontwikkeling van tal van ziekte-overbrengende insecten. Zoo is
het een van ouds bekend feit, dat malaria juist daar optreedt, waar
de grond wordt ontgonnen. Vroeger meende men hier met slechte
gassen (mal-aria) te doen te hebben, doch thans beseft men, dat
de malariamug onder die omstandigheden, in tal van poelen en
stilstaande plassen ideale broedplaatsen vindt.
Op vele plaatsen in een malarialand, wordt deze ziekte locaal
niet waargenomen bij gebrek aan broedplaatsen voor de over-
brengende muskieten (b.v. het Paradistrict in Suriname). Door
het scheppen van nieuwe of het dichtgooien van oude broed-
plaatsen, kan men den gezondheidstoestand van een streek soms
geheel wijzigen.
^ Th. Lens. Open brief aan den Heer F. P. Schuitemaker, arts te Paramaribo. In,,De Westquot;.
13 Augustus 1934.
3°. De natuurlijke begroeiing. Het openleggen van den grond,
zoodat zon en wind er vrij spel hebben, speciaal in de directe
omgeving van de woning, voorkomt menige infectie. Het ontstaan
van broedplaatsen wordt zoo veelal verkleind, bovendien kan de
wind meer verfrissching brengen.
4°. De inheemsche bevolking. Voor den strijd tegen de parasi-
taire tropenziekten is het van het grootste belang, of een inheem-
sche bevolking op of om het kolonisatie terrein gevestigd is, en
hoe het met de ontwikkeling en het welvaartspeil van deze groep
gesteld is.
Daar tropenziekten van den eenen lijder op den anderen worden
overgebracht, is de gezondheidstoestand van de kolonisten in
hooge mate afhankelijk, van die van eventueele bevolkingsgroepen,
die reeds in het gebied gevestigd zijn (17). Als regel heeft men dan
te doen met primitieve volken, waarbij parasitaire tropenziekten
inheemsch zijn, en die niet in staat zijn (bij gebrek aan middelen
of hygiënisch inzicht) of niet geneigd zijn (eigen inzicht in de
oorzaak der ziekte, of onverschilligheid) de noodige hygiënische
maatregelen te treffen.
Verreweg de beste mogelijkheden uit gezondheidkundig oogpunt
bezitten dan ook de Europeesche kolonisten, die in de gelegenheid
zijn zich te vestigen in een leeg land ver van primitieve volkeren.
Vooral Queensland kan ons aantoonen, hoe de afwezigheid van
een inheemsche bevolking den strijd tegen de tropische ziekten
verlicht. De gezondheidstoestand van dit gebied was zoodoende
uitsluitend afhankelijk van het hygiënisch inzicht van den meer
ontwikkelden blanke, wat het saneeringsproces aanzienlijk ver-
eenvoudigde.
Is men daarentegen verplicht zich te midden van een inheem-
sche bevolking te vestigen, dan hebben diè kolonisten-groepen de
beste kans een goede gezondheid te behouden, die over de macht
beschikken, deze inheemschen tot een opvolgen van hygiënische
voorschriften en een zich stellen onder medische controle te
dwingen. Hoe groot de resultaten kunnen zijn, die met dergelijke
maatregelen bij tropische landbouwende volken te bereiken zijn,
is in Deli getoond (18).
Heeft men geen macht over de inheemsche bevolkingsgroepen.
-ocr page 41-die men als werkkrachten aanwendt, dan verdient het in elk geval
aanbeveling, hen op een behoorlijken afstand van de Europeesche
kolonisten te huisvesten, en sexueel verkeer onderling te vermijden.
Ook voor het psychisch heil van de kolonisten, is een zoo volledig
mogelijke scheiding tusschen de bevolkingsgroepen onderling
gunstig.
Bij de behandeling van de neurose werd reeds uiteengezet, hoe
de maatschappelijke structuur, sociale groepeering, enz., die een
gevolg kunnen wezen van het zich vestigen te midden van inheem-
sche bevolkingsgroepen, indirect de vitaliteit en spankracht van
den Europeeschen individu kunnen ondermijnen, en dezen zoo-
doende minder weerstandkrachtig tegen tropenziekten, en minder
zorgzaam in de bestrijding kunnen maken.
B. Wat de groep betreft is van belang:
1°. De welvaart van de groep tijdens en na de vestiging, speciaal
in verhouding tot den aard en de grootte van het te saneeren gebied.
Dit is het essentiëele punt. Immers met malariabestrijding in een
bepaald gebied kunnen zoowel met de organisatie, als met het
doorvoeren van de maatregelen, aanzienlijke sommen gemoeid
zijn ^ De welvaart van de groep bepaalt ten slotte of het de kolonis-
ten mogelijk zal zijn het terrein van vestiging vrij te maken en te hou-
den van parasitaire tropenziekten, de noodige hygiënische maatre-
gelen hiertoe te nemen, zorg te dragen voor een behoorlijke drink-
watervoorziening, een doelmatige verwijdering van faecaliën, een
juiste bestrijding van ziekte-overbrengende insecten, een isoleering
en verpleging van lijders. Bovendien zijn slechts welvarende boeren
in staat luchtige ruime huizen te bouwen, zich goed te voeden,
zich doelmatig te kleeden, en voor geregelde medische controle
zorg te dragen (19).
2°. De ontwikkeling, de goede wil, en het hygiënisch besef van
de kolonisten. Dit bepaalt eerst, of de groep, die economisch in
staat IS, de tropenziekten te bestrijden, hier ook werkelijk toe zal
overgaan. In tal van Europeesche streken hebben de Europeanen
uit domheid, onverschilligheid, gemakzucht of gehechtheid aan
^ P. C. Flu, Tropenhygiëne. 1930. p. 192.
-ocr page 42-gewoonten uit hun geboorteland, de meest eenvoudige hygiëni-
sche wetten met de voeten getreden. Als men leest, dat de kolo-
nisten in Queensland van tal van oud Engelsche gewoonten geen
afstand willen doen; dat een deel der Hollandsche Boeren kolo-
nisten die in 1845 naar Suriname trokken, gedurende de eerste
maand van hun verblijf in de tropen, ofwel geen verschoning
hadden, ofwel het overdreven vonden deze reeds aan te trekken;
dat de Duitschers in Esperito Santo op matrassen van maisstroo
slapen, en hier en daar onder veer en dekbedden terwijl tal van
naties hun huizenbouw onveranderd naar de tropen overbrach-
ten dan zal het ons duidelijk zijn welk een belangrijke belemme-
rende invloed van dit conservatisme op den strijd tegen de tropen-
ziekten moet uitgaan. Reeds Stokvis (20) wees er in 1894 op. dat
de mensch in de tropen vóór alles zorg moet dragen de eenvoudige
wetten der gezondheidsleer niet te negeeren en Gregory verstaat
onder acclimatisatie voor een groot deel een goed diëet, en een
aan het klimaat aangepaste levenswijze
3°. De groepsgeest. Deze bepaalt in eerste instantie in hoeverre
elk individu genegen is, zich persoonlijk moeiten te getroosten
ten bate van den gemeenschappelijken strijd tegen de tropenziekten.
4°. De bestaansvorm van de kolonisten. Deze is niet zonder
invloed op den strijd tegen de tropenziekten. Zoo kan het stil-
staande water van een sawah een ideale broedplaats voor de malaria-
muskiet zijn. Natte rijstbouw in de directe omgeving van de ves-
tiging is dan ten sterkste af te raden. Vee daarentegen op eenigen af-
stand van het woonhuis, zal de insecten van de menschen afleiden.
C. Wat de leiding betreft is van belang:
1°. De ervaring en kennis op tropenhygiënisch gebied, niet
alleen in het algemeen, maar vooral ook plaatselijk. Vóór alles
moet de leiding een volledig inzicht hebben in de speciale ken-
merken van het te saneeren gebied, en in alle factoren afzonderlijk,
die elkander aldaar beïnvloeden. Een voorafgaande zorgvuldige
^ Wagemann. Die Deutsche Kolonisten im brazilianischen Staate Esperito Santo 1915,
p. 100.
® Otto Burger. Brasilien. 1926. p. 2i e.v.
® Gregory. Menace of Colour. 1925. p. 192.
studie ter plaatse, en daarop gebaseerde bestrijdingsmethode kan
tot enorme besparingen leiden. Zoo is het b.v. bij malariabestrij-
ding van het grootste belang eerst vast te stellen, welke soort
overbrengende insecten hier in het bijzonder op den voorgrond
treden, hoe deze muggen leven, waar ze broeden, hoe ver zij vlie-
gen, enz. alvorens men tot de plaatselijke bestrijding overgaat
2. Het vermogen, de op deze ervaring en kennis gebaseerde
hygiënische regelen en voorschriften bij alle kolonisten ingang te
doen vinden; het recht hen desnoods tot sociale handelingen te
kunnen dwingen. Immers één zieke vormt weer een bron van
besmetting voor alle andere groepsleden, vandaar dat „dwang-
gemeenschappenquot; den strijd tegen de tropenziekten zoozeer
vereenvoudigen
Uit het bovenstaande ziet men, hoe tal van eigenschappen van
de plaats van vestiging, de groep en de leiding, mede bepalen of
een zeker kolonisatieterrein vrij is te maken of te houden van
parasitaire tropenziekten. Deze mogelijkheid is nimmer vast te
stellen op grond van resultaten, met een andere groep in andere
tropische gebieden bereikt.
de mogelijkheid. of een bepaalde groep. onder
bepaalde leiding, in staat is een bepaald vesti-
gingsgebied vrij te maken en te houden van
tropenziekten (wat volgens vooraanstaande
tropenhygienisten tevens de v^aarschijnlijkheid
inhoudt. dat deze kolonistengroep ook van
generatie op generatie gezond zal blijven) kan
slechts worden aangetoond op grond van de
resultaten verkregen door bestudeering ter
plaatse van het vestigingsgebied. en een onder-
zoek naar de kenmerken van de kolonistengroep
en haar leiding.
of suriname zich leent voor een landbouw-
kolonisatie experiment kan. wat het hygiënische
gedeelte betreft, slechts in het land zelf
vastgesteld worden.
M. J. van Loghem, Tropische Gezondheidsleer. 1933. p. 38.
^ Ibid. p. 89.
ii. sociaal economisch
Kan de Europea 3 n in de tropen bevrediging van behoeften vinden
grooter dan hij in het moederland kende? Onder welke omstandig-
heden zal dit mo gelijk zijn?
Veelvuldig hoort men de volgende theorie verkondigen: de
Europeaan heeft in de tropen veel geringere behoeften dan in het
moederland (brandstof, voeding, kleeding). Met een gelijke hoe-
veelheid arbeid brengt de Europeaan in de tropen een veel grootere
productie voort dan in gematigde luchtstreken. Dus geniet de kolo-
nist in het nieuwe gebied een zóóveel grootere welvaart, dat
kolonisatie gemotiveerd is, zoo gauw men voor de gezondheid van
de Europeanen in het vestigingsgebied kan instaan.
Doch niet de grootheid van voortbrenging en de geringe eischen
bepalen de mate van welvaart, doch de waarde der productie in
vergelijk met de waarde ten koste waarvan de behoeften bevredigd
kunnen worden. Deze waarden worden grootendeels bepaald door
productiviteit en levenspeil van de concurreerende tropische be-
volkingsgroepen. Niet het feit of de Europeaan in de tropen minder
behoeften heeft dan in het moederland bepaalt de mogelijkheid
van kolonisatie. Beslissend in deze is of de Europeesche kolonist
aan het leven belangrijk hoogere eischen stelt dan de mededingende
tropische volkeren, en of hij aan deze grootere behoeften te gemoet
kan komen, door doelmatiger te arbeiden dan de inheemsche
bevolking.
Hoe geringer de behoeften van de mededingende volkeren
zijn, hoe grooter moeite het den Europeaan met zijn door cul-
tuur en hygiëne gestelde eischen zal kosten, om de concurrentie
vol te houden. De tropische natuur verkleint
economisch de mogelijkheidvankolonisatie
voor Europeanen in plaats van haar, zooals tal van
voorstanders van kolonisatie doen voorkomen, te vergrooten.
De Duitsche boer, die in het begin van deze eeuw als land-
verhuizer over den Oeral trok, zal in het nieuwe woongebied wel-
licht gemiddeld iets hoogere eischen aan het leven gesteld hebben,
dan de doorsnee- Sibirjak, doch een belangrijk verschil zal er tus-
schen deze beide bevolkingsgroepen, wat de te bevredigen behoef-
ten betreft, niet bestaan hebben. Immers iedere bewoner van
Siberië heeft een bepaalde hoeveelheid brandstof, een behoorlijke
huisvesting, voeding en kleeding noodig, wil hij de koude winters
doorstaan. De som der minimum-behoeften die bevredigd moeten
worden is groot. De Duitscher zal iets betere woning, voeding,
kleeding enz. eischen dan de Siberische boer, doch deze extra
wenschen zullen een geringe waarde vertegenwoordigen in ver-
houding tot die, welke geëischt worden voor de bevrediging van de
basis-behoeften, die elkeen in dat gebied kent. De totale uitgaven
van den Duitscher zullen dan ook bijv. 120 quot;/o van die des Sibir-
jaks bedragen, en hij zal in staat zijn, met den Siberischen boer
te concurreeren, wanneer hij iets harder werkt, of dank zij zijn
grootere ontwikkeling kans ziet iets doelmatiger te arbeiden, of
iets handiger zijn producten van de hand te doen.
Anders liggen de verhoudingen binnen de keerkringen. De
tropennatuur komt aan tal van dagelijksche wenschen van den
mensch tegemoet. De inheemsche tropenvolken kennen zoodoende
slechts weinig te bevredigen behoeften. Een Javaan leefteop Java
van nog geen dubbeltje per dag. De Europeesche landbouw-
kolonist daarentegen zal, wil hij gezond blijven, hygiënische voor-
zorgsmaatregelen moeten treffen, speciale eischen moeten stellen
aan zijn huisvesting, zich goed moeten voeden, zich doelmatig
moeten kleeden, enz. Bovendien zal hij eenige, zij het dan ook
geringe, cultureele behoeften kennen. Juist doordat de tropen-
natuur een zoo buitengewoon laag minimum levenspeil mogelijk
maakt, zal de Europeesche kolonist in de tropen, behoeften kennen,
die niet alleen grooter zijn dan die van den inheemschen tropen-
mensch, doch daar een aanzienlijk veelvoud van vormen. Hierdoor
zal hij niet voor een bijv. 1,2 maal grootere waarde moeten produ-
ceeren dan de mededingende tropenmensch, wil hij hiermee kun-
nen concurreeren, doch voor een 5; 10, 20 maal grootere
waarde (dit cijfer is afhankelijk van tal van plaatselijke factoren).
Zoo bedroegen de gezamenlijke uitgaven voor eenige belangrijke
levensbehoeften van een Europeesch gezin op Java in 1929: f 4,28
gemiddeld per dag, waarvan f 3,59 aan voeding besteed werd, het
overige aan zeep, gas, petroleum en lucifers. Dit zelfde cijfer
bedroeg in 1929 per Javaan 9,48 cent, waarvan 8,65 cent voor
voeding De uitgaven voor voeding van deze beide bevolkings-
groepen zijn waarschijnlijk nog de minst uiteenloopende cijfers
(vgl. kleeding, woning, enz.) en wanneer men de totale uitgaven
naast elkander zou leggen, zou men vermoedelijk tot nog grootere
verschillen komen dan die van de voeding aangeven.
Het is mogelijk, dat de energieke Europeesche landbouwer in
de tropen in staat is harder te werken, dan de doorsnee tropen-
bewoner, te meer daar deze laatste veelal nadat hij zijn kost voor
dien dag verdiend heeft, naar huis gaat. De ervaringen in Queens-
land, en de meeningen van verschillende schrijvers wijzen in die
richting
Doch hoe het zij, ook al zou de energieke Europeesche landbouwer
in staat zijn gemiddeld twee-, driemaal harder te werken dan de
doorsnee tropenbewoner, toch zou hij in normale omstandigheden,
met vrije mededinging van de tropenvolken op de wereldmarkt,
den economischen strijd tegen deze inheemsche groepen niet vol
kunnen houden. Ook al zou zijn inkomen driemaal grooter zijn,
dan dat van den omringenden tropenbewoner, toch zou hij ge-
dwongen zijn af te dalen tot een levenspeil, waarbij hij niet langer
in staat zou zijn zich te behoeden voor parasitaire tropenziekten,
ondervoeding, geestelijke achteruitgang, neurasthenie, verslap-
ping, enz.
Bovenstaande beschouwing maakt het wellicht begrijpelijk
waarom tal van geleerden eenerzijds de meening zijn toegedaan,
dat zware lichamelijke inspanning voor de gezondheid van Euro-
peanen in de tropen heilzaam, zoo niet noodzakelijk is, terwijl zij
anderzijds van opinie zijn, dat veldarbeid voor den Europeeschen
kolonist in de tropen buitengewoon ongezond is.
Queensland en volkomen tropische streken, waar buitengewoon
gunstige economische verhoudingen voor landbouw-kolonisatie
heerschen, zullen ons waarschijnlijk steeds overtuigender be-
wijzen, dat veldarbeid in de tropen door den Europeeschen kolo-
nist kan worden uitgevoerd zonder schade voor zijn gezondheid.
^ Prijzen, Indexcijfers en Wisselkoersen op Java 1913—1929. Mededeelingen van het
Centraal kantoor voor de statistiek te Bataviacentrum. No. 88. Departement van Land-
bouw, Nijverheid en Handel, p. 100—113.
* Kappler. Surinam. 1887. p. 325. Gregory Menace of Colour 1925. p. 224. Huntington.
Civilization and Climate. 1924. p. 30 e.v.
In economisch-normale omstandigheden zal veldarbeid den Euro-
peeschen kolonist in de tropen echter een onvoldoende bestaan
opleveren, wat in den regel tot ziekte en verslapping zal leiden.
Veldarbeid is zoodoende als regel indirect, via economische gron-
den, schadelijk voor de gezondheid van den Europeeschen kolonist
in de tropen.
In welke uitzonderingsgevallen is het nu mogelijk,
dat de Europeesche kolonistengroep in een tro-
pisch gebied toch een voldoende economisch be-
staan in den landbouw weet te vinden?
Dit zal het geval zijn, wanneer:
a. de groep voor haar producten een markt weet te vinden,
waar zij geen mededinging zal hebben te duchten van tropische
volkeren, die op een laag welvaartspeil staan. Dit is te verwachten,
wanneer:
1°. de Europeesche groep over de macht en de wil beschikt haar
afzetmarkt voor zulke concurrenten te sluiten. Dit zal slechts daar
mogelijk zijn, waar de tropische Europeesche landbouw-produ-
centen door andere dan zuiver economische banden met de groep
der consumenten verbonden zijn. Slechts in dit geval zal de groep
der consumenten zich niet uitsluitend door zijn economisch inzicht
laten leiden, doch er in toestemmen, desnoods een hooger en prijs
voor één of meerdere producten te betalen, mits hier andere voor-
deelen voor haar tegenover staan. Queensland is hiervan een
schitterend voorbeeld. De instelling van de Commonwealth hield
in, dat de „White Australia-Policyquot; ook in dezen staat aanvaard
zou worden. De gekleurde arbeidskrachten moesten het land
verlaten, doch geheel blank Australië was genegen de schade, die
deze maatregel met zich meebracht te dragen (21). Doordat
tropisch-Australië slechts een klein deel van het geheele we-
relddeel uitmaakt, en het aantal consumenten van tropische
producten in de Commonwealth groot is, in vergelijk met het
aantal producenten, hield het doorvoeren van de White Australia-
Policy in Queensland weinig opofferingen voor de overige
staten in.
Het voornaamste product van Queensland was en is suiker.
De uitvoerwaarde van suiker'bedroeg in 1933/34 £ 7.000.000, het
tweede belangrijkste uitvoerproduct was vruchten met een
waarde van i i.ooo.ooo^
Het bestaan van Queensland was dus van het instandhouden
van de suikerindustrie, ondanks het terugvoeren van de gekleurde
arbeidskrachten, afhankelijk, en hiervan was de regeering toenter-
tijd ter dege doordrongen. Hun suikerpolitiek werd niet beheerscht
door algemeene economische beginselen, doch door de bestaans-
mogelijkheid van den blanken arbeider in Queensland. Een accijns
van £ 3 per ton suiker werd geheven. Zoolang nog gekleurde
arbeiders in het land aanwezig waren werd blanke arbeid speciaal
gesteund
De canefarmer in Queensland kan dus, dank zij de regeerings-
steun, zijn product steeds afzetten tegen hooge prijzen bij de
centrale fabrieken, en hierdoor blijft het bestaan van zijn bedrijf
wrzekerd. Het is echter ondenkbaar, dat de landbouwers zich in
Queensland met een andere cultuur of met den verbouw van
voedingsgewassen een bestaan zouden kunnen verschaffen. Hun
welvaart is direct afhankelijk van de hen steunende suikerpolitiek
van de regeering.
2° de inheemsche groepen, door gebrek aan wilskracht, midde-
len, kennis of omstandigheden niet in staat zijn met concurreerende
producten ter markt te komen. Zoo was voor de Hollandsche
Boeren bij Paramaribo gedurende de laatste twintig jaren van de
vorige eeuw, de geringe activiteit, arbeidslust en belangstelling in
denjandbouw van den Surinaamschen Creool, een groot voordeel.
3°. de mededingende inheemsche groepen reeds een hooger
welvaartspeil, dat het Europeesche kolonistenpeil nabij komt, be-
reikt hebben.
h. De Europeesche groep beschikt over de middelen, die haar
in staat stellen een netto bedrijfsopbrengst te produceeren, die vele
malen grooter is, dan die van de inheemsche bevolkingsgroepen
Wanneer de Europeaan beschikt over het benoodigde kapitaal
en de vereischte kennis, en hij in staat blijkt met behulp van ge-
^ C. j. j. van Hall. Bestaan in de tropen nederzettingen van Europeesche klein-landbou-
wers? Berichten van de Afdeeling Handelsmuseum van de Kon. Vereeniging Koloniaal
Instituut. No. 104. p. 21.
' Ibid. p. 24 e.v.
huurde inheemsche arbeidskrachten, dierlijke of machinale trek-
kracht, een veel grooter stuk grond te bewerken dan de inheemsche
tropenbewoners, zoodat hij een productie verkrijgt, die een aan-
zienlijk veelvoud vormt van de opbrengst der gronden van de
inheemsche kleinlandbouwers, dan kan hij een voor hem en voor
zijn gezondheid noodzakelijk welvaartspeil bereiken.
Het klein bedrijf heeft dan plaats gemaakt
voor het middel- of grootbedrijf, de eenige
b e d r ij f s v o r m, die voor Europeanen in de tro-
pen onder economisch-normale omstandig-
heden, een bestaansmogelijkheid inhoudt.
Zoo zijn de Europeesche kolonisaties in Afrika allen op inheem-
sche arbeidskrachten gebaseerd. Het zijn geen boerenbedrijven,
doch kleine plantages onder Europeesch beheer. Zoo steunen in
Kenya alle landbouwbedrijven op inlandsche arbeiders, en daarom
Wordt in Tanganyka gemiddeld gerekend op een bedrijfsopper-
vlakte van 100 ha, terwijl in dit land een dwergbedrijf van 25 ha,
dat zich door zijn gunstigen bodem en ligging nog juist kan be-
druipen, reeds 10 inheemsche arbeidskrachten behoeft. Zonder
kapitaal kan de Europeaan in een dergelijk land dan ook niet
slagen ^ In de Afrikaansche hooglanden behoeft de pionier een
aanvangskapitaal van zeker £ 500—£ 1000. Het gouvernement
van Zuid-Rhodesia raadt aan, zich uitsluitend met een minimum
kapitaal van £ 2000 in dat land te vestigen. Ook de landverhuizer
naar Brazilië heeft een flink aanvangskapitaal noodig, wil hij in het
nieuwe woongebied slagen (22). Aan landbouwers ontraadde men
reeds vóór den oorlog, om naar Cuba te komen, wanneer zij niet
m het bezit waren van ruim £ 1000^.
Het groote gevaar van dezen kolonisatievorm, die op middel- of
grootbedrijf berust is, dat degene, die den strijd om het bestaan
op dit niveau niet vol kan houden, gedoemd is langzamerhand
af te zakken tot een welvaartspeil, dat zich weinig van dat der
inheemschen onderscheidt. Het droeve lot van „den armen
C- J. J. van Hall. Bestaan in de tropen nederzettingen van Europeesche klein-landbou-
wers? Berichten van de afdeeling Handelsmuseum van de Kon. Vereeniging Koloniaal
Instituut. No. 104. 1936. p. 8 e.v.
W. R. Menkman. Nog eens emigratie van Nederlanders naar Suriname. „West Indische
Gidsquot; IX. 1927/28. p. 219.
blankequot; in de tropen zal steeds een klemmende waarschuwing
blijven voor alle lichtvaardig opgezette middelbedrijf-kolonisaties
van Europeanen in tropische streken, waar een Europeaan met
handenarbeid geen bestaan kan vinden. In Brazilië, waar men
overigens weinig aandacht aan rasproblemen besteedt, vormt
het handhaven van het loonpeil van den ongeschoolden, blanken
arbeider naast den gekleurden werkman, een belangrijk probleem,
In het niet tropische Zuid-Afrika waar men deze zelfde verhou-
dingen kent behooren ^/^o van het totaal aantal in Zuid-Afrika
gevestigde Europeanen tot deze „arme blankenquot; groept
Hoe men het afzakken van enkelingen bij een landbouwkoloni-
satie van Europeanen in de tropen tot een minimum zal kunnen
beperken is een vraagstuk op zich zelf. Zeker is, dat men door
een zorgvuldig ingesteld onderzoek naar de mogelijkheden van
het kolonisatiegebied; door een strenge geestelijke en lichamelijke
keuring van de kolonisten; door een betrekkelijk hoog te stellen
kapitaaleisch, zooals men reeds in tal van kolonisatiegebieden
kent; door een gemeenschappelijke organisatie, een bepaalde graad
van coöperatie en een groepsverzekering, tal van mislukkingen
zal kunnen voorkomen.
We kunnen dus concludeeren:
kolonisatie van europeanen als kleinlandbou-
wers in de tropen is slechts bij hooge uitzonde-
ring mogelijk; het afzetgebied voor de producten
moet hiertoe voor den wereldhandel min of
meer gesloten zijn, terwijl in het kolonisatie-
gebied tal van historische, geografische, econo-
mische en andere factoren moeten samenwerken,
om dezen uitzonderingstoestand voor een be-
paalde groep en periode in het leven te roepen.
de normale vorm van landbouwkolonisatie van
europeanen in tropische gebieden is het middel-
of groot-bedrijf. doch ook een dergelijke vesti-
ging stelt, wil zij economisch verantwoord zijn
hooge eischen aan groep en leiding, of aan het
kolonisatiegebied, ofwel aan beide.
^ R. Herman Cohen. Het Blankenvraagstuk in tropisch Queensland. In „Mensch en Maat-
schappijquot;. 1931. p. 217 e.v.
Of een bepaalde Europeesche groep klein-, middel-, of groot-
landbouwers in een bepaald vestigingsgebied een economisch be-
staan zal kunnen vinden, is van tal van locale factoren afhankelijk:
ligging, bodem, klimaat, natuurlijke begroeiing, verkeerswegen,
staatsverband van het kolonisatiegebied, levenspeil en produc-
tiviteit van de inheemsche concurreerende bevolkingsgroepen,
ervaring, kapitaal, gezondheid, saamhoorigheid van de Euro-
peesche kolonisten, zijn wel de belangrijkste.
of een bepaalde tropische streek een economische
mogelijkheid biedt voor landbou wkolonisatie
van europeanen, kan slechts op grond van een
speciaal onderzoek ter plaatse worden vast-
gesteld.
derhalve kunnen voor suriname de mogelijkheid
en de voorwaarden voor europeesche kolonisa-
tie slechts worden benaderd door een histori-
sche beschouwing van alle kolonisatiepogingen
tot nu toe in dit land verricht, en een geogra-
fisch-economische studie van dit gebied als
kolonisatieterrein voor europeesche kolonisten.
geraadpleegde literatuur hoofdstuk i
(chronologisch gerangschikt)
Dassen, M. H. Jr. Over de doelmatigheid van het vestigen van volkplantingen in warme
gewesten. Utrecht. 1849.
Sunder, H. Kann die Weisze Rasse in den Tropen akklimatisieren? In „Koloniale Abhand-
lungenquot;. Heft 16.
Stokvis, B. J. De invloed van tropische gewesten op den mensch, in verband met kolonisatie
en gezondheid. Haarlem. 1894.
Die Lage der deutschen Einwanderung in Brasilien. In „Deutsche Kolonial Zeitungquot;.
1895. p. 265—269.
Zweck, A. Ackerbau koloniën als Bedürfnis der Wirtschaftlichen Entwicklung Deutsch-
lands. In ,,Deutsche Kolonial Zeitungquot;. 1895. p. 290—293.
Sambon, L. W. Remarks on the Possibility of the Acclimatization of Europeans in Tropical
Regions. In „British Medical Journalquot;. 1897. p. 61—66.
Hueppe, F. Über die Modernen Kolonisationsbestrebungen und die Anpassungsmöglich-
keit der Europäer in den Tropen. Berlin. 1901.
Pohl, H. Kritische Rundschau über ältere deutsche Ansiedelungen in den Tropen. Aca-
demisch proefschrift. Bonn. 1904.
Kol, H. van. Naar de Antillen en Venezuela. Leiden. 1904.
Plaats, V. van der. Acclimatisatie en Kolonisatie in tropische gewesten. In „De Amster-
dammerquot; 10 en 17 Mei. 1908.
Hann, Julius. Handbuch der Klimatologie. Band II, Teil I. Klima der Tropenzone. Stutt-
gart. 1910.
Kohlbrugge, J. H. f. Kan de blonde Europeaan acclimatiseeren in een tropisch klimaat.
In „Vragen van den dagquot;. Jan. 1911. p. 36—43.
Lens, Alb. Kolonisatie van Europeanen in de tropen. In „Vragen van den dagquot; Nov., 1911.
p. 846—852.
Oakenfull, J. C. Brazil in 1911. London. 1912.
Gregory, J. W. The Employment of White Labour in the Sugar Plantations of Queens-
land. In „Proceedings of the Royal Philosophical Society of Glasgowquot;. Vol. XLIII.
1911—1912. p. 182—194.
Die Ansiedelung von Europäern in den Tropen. München und Leipzig. 1912_1915
Schriften des Vereins für Sozial Politik. No. 147. Teil i, 2, 3, 4 u. 5.
Enock, C. R. The Tropics, their resources, people and future. London. 1915.
Loghem, j. j. van. Klimaat en Ziekte. Rede. Amsterdam. 1916.
Taylor, Griffith. Geographical factors controlling the Settlement of Tropical Australië.
In „Queensland Geographical Journalquot;. 1916—1918. p. i—68. Brisbane. 1918.
Jensen, H. I. The Geology, mineral prospects, and futur of North Queensland. In „Queens-
land Geographical Journalquot;. 1918—1920. Vols. XXXIV—XXXV. p. 23—36 Brisbane.
1920.
Lens, Th. Kolonisatie van Europeanen in de tropen. In „De Indische Mercuurquot; 15 Jan.,
1919.
Gopferje-Floriangpolis, Fritz. Die Volksgesundheit in den deutschen Siedelungen von
Santa Catharina. In ,,Archiv für Schiffs- und Tropen-Hygienequot;. 23 Band. 1919
p. 498—513-
Taylor, Griffith. The Settlement of Tropical Australia. In „The Geographical Reviewquot;.
Volume VIII, 1919. p. 84—115.
Bieler, Adolf. Brasilien. Hamburg. 1920. Auslandswegweiser 4.
Brandt, B. Kulturgeographie von Brasilien. Stuttgart. 1922.
Taylor, Griffith. The Distribution of Future White Settlement. In „The Geographical
Reviewquot;. 1922. p. 375—403.
Huntington, Ellsworth. West of the Pacific. 1923.
Balfour, Andrew. Sojourners in the tropics. In „The Lancetquot;. 1923. p. 1329—1335.
Balfour, Andrew. Problems of acclimatisation. In „The Lancetquot;, 1923. p. 84—88 en
243—248.
Huntington, Ellsworth. Civilization and Climate. New Haven. 1924.
Roberts, Stephen H. Ma. History of Australian Land Settlement 1788—1920. Melbourne
1924.
Hassert, Kurt. Australien und Neu Seeland geographisch und wirtschaftlich. Stuttgart.
1924.
Tilling, H. W. The Significance of Some Common Enemies of Health in our midst.
In „Queensland Geogr. Journalquot;. 1924—1926. Vols. XL—XLI. p. 42—53. Brisbane.
1926.
Gregory, J. W. The Menace of Colour. London. 1925.
Burger, Otio. Brasilien. Eine Landes- und Wirtschaftskunde für Handel, Industrie und
Einwanderung. Leipzig. 1926.
Fleetwood, Chidell. Australia White or Yellow? London. 1926.
Baldwin, A. H. Life in the Queensland Tropics. Suitability for Whites. In „Queensland
Geographical Journalquot;. Brisbane. 1926—1929. Vols. XLII—XLIV. p. 5—22.
Tawse-Jollie, Ethel. Southern Rhodesia: A White Man's Country in the Tropics.
In „The Geographical Reviewquot;. January 1927. p. 89—107.
Pyttersen, Tj. Kolonisatie van blanken in de tropen. In „Vragen des Tijdsquot; LIV. 1927/28
p. 54—62.
Veersema, J. Nederlandsche volksplantingen in de keerkringen. In „Koloniale Studienquot;
Weltevreden. 1928. p. 226—239.
Pyttersen, Tj. Europeesche Kolonisatie in Suriname. In „West Indische Gidsquot;, 's Gra-
venhage. IX. 1927/28. p. 192—198.
Menkman, W. R. Nog eens emigratie van Nederlanders naar Suriname. In „West Indische.
Gidsquot;. IX. 's Gravenhage. 1927/28. p. 213—229.
Jefferson, Mark. An American Colony in Brazil. In „The Geographical Reviewquot;. April.
1928. p. 226—232.
Flu, p. c. Tropenhygiene. Populaire voordrachten. Weltevreden. 1930.
Jose, Arthur W. Histoire de l'Australie depuis sa découverte jusqu'à nos jours. Paris. 1930.
Wilkinson, H. L. The world's population problems and a white Australia. London. 1930.
Koppen, W., Graz und Geiger, R. Handbuch der Klimatologie in f nf Bänden. Mün-
chen. 1930—33. Teil I, E; II, G; IV, R u. S; V, X.
Cohen, R. Herman. Het blankenvraagstuk in tropisch Queensland. In „Mensch en Maat-
schappijquot;. 1931. p. 217—335.
Darby, H. Clifford. Settlement in Northern Rhodesia. In „The Geographical Reviewquot;,
Volume XXI. 1931. p. 559—573.
Kamerling, Z. Het Duitsche Kolonisatiegebied in Zuid-Brazilië. In „Natuur en menschquot;
LIL 1932. p. 205—207.
Radsma, W. Over den invloed van het verblijf in tropische kuststreken op het lichaams-
gestel van den blanke. (Rede uitgesproken bij de vijfde herdenking van den Dies
natalis der Geneeskundige Hoogeschool te Batavia op 16 Aug. 1932). In „Genees-
kundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indiëquot;. Deel 72. Afl. 17. p. 1090—iiii.
Werner, Hilde. Die hygienische Eroberung der Tropen durch die weisze Rasse. In
„Koloniale Rundschauquot;. XXV. Heft 1933.
Troll, Carl. Europäische Tropensiedlung, ihre Aussichten und ihre Grenzen. In „Kolo-
niale Rundschauquot; XXV. Heft 1933. p. 32—36.
Loghem, J. J. van. Tropische Gezondheidsleer. Amsterdam. 1933.
Lens, Th. Open brief aan den Heer F. P. Schuitemaker, arts te Paramaribo. In „De Westquot;.
Paramaribo. 13 Aug. 1934.
Price, A. Grenfell. White settlement in Saba Islands. Dutch Indies. In „Geographical
Reviewquot;. 1934. p. 42—61.
Price, A. Grenfell. White settlement in the Panama Canal Zone. In „The Geographical
Reviewquot;. Vol. XXV. 1935. p. i—11.
Hellpach, Willy. Geopsyche. Leipzig. 1935.
Hollander, A. N. J. den. De landelijke arme blanken in het Zuiden der Vereenigde Staten.
Een sociaal historische en Sociografische studie. Groningen. 1933. Academisch proef-
schrift Amsterdam.
Palthe, P. M. van Wulfften. Het Medisch Aspect van Blanke Kolonisatie in de Tropen.
In „Tijdschr. Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschapquot;. Leiden. 1936. p. 352_359.
Hall, C. C. J. van. Bestaan in de tropennederzettingen van Europeesch klein-landbouwers?
Berichten van de Afdeeling Handelsmuseum van de Kon. Vereeniging Koloniaal
Instituut. No. 104. Amsterdam. 1936.
hoofdstuk ii
historisch overzicht van de kolonisatie van
blanken in suriname
Het slagen van een kolonisatie is afhankelijk van de plaats van
vestiging, van de groep en van de leiding. Indien wij kunnen aan-
toonen, dat in den loop der geschiedenis een bepaalde leider er in
geslaagd is, een groep goede Europeesche kolonisten op het juiste
tijdstip naar Suriname over te brengen, deze in een voor hen ge-
schikte en tot kolonisatie behoorlijk voorbereide streek te vestigen
en onder deskundige leiding te laten werken, en dat deze volks-
plantingsproeve ondanks al deze maatregelen is mislukt, dan be-
hoeft men zoolang de tijd de omstandigheden niet totaal ge-
wijzigd heeft, geen vernieuwde kolonisatiepogingen aan te
vangen. Is een vestigingsproeve in vroegere tijden echter wel
geslaagd, en kan men die in onze dagen onder nagenoeg gelijke
omstandigheden herhalen, dan kan men er zeker van zijn, dat
ook deze recente proef groote kans heeft met succes bekroond
te worden.
Vele malen heeft een groep Europeanen getracht zich blijvend
in Suriname te vestigen:
in 1684 tijdens het Gouverneurschap van Van Aerssen van Som-
melsdijk de Labadisten;
in 1739 een aantal Duitschers;
in 1747 een groep P a 11 z e r s ;
in 1748 een groep Zwitsers;
vanaf 1751 de bijeengegaarde resten van deze kolonisaties
aan het pad van Rama;
in 1845 en volgende jaren de Hollandsche Boeren,
achtereenvolgens op Voorzorg, te Groningen, enkelen aan het pad
van Rama, en bij Paramaribo;
in 1896 en 1935 Duitschers aan de Suriname rivier.
-ocr page 56-De vestiging van Portugeesche Joden in Suriname
de zoogenaamde „Joden Savannequot;, wordt hier buiten beschouwing
gelaten ^ Als Semieten kunnen zij voor een blijvende vestiging
van Europeanen, wat gezondheid van geslacht op geslacht betreft,
weimg positiefs aantoonen, en als plantagehouders kunnen zij
economisch, voor een landbouwkolonisatie van boeren, geen nieuwe
gezichtspunten opleveren. Kappler's groep van Wurtem-
bergsche houthakkers beoogde geen blijvende vestiging. Na afloop
van hun contract liet de leider, bij gebrek aan bedrijfswinsten, zijn
arbeiders weer vertrekken.
Al deze groeps-kolonisatiepogingen van Europeanen liepen op
een spoedige teleurstelling uit. Slechts enkele uit die groepen
getreden personen, die het somtijds tot voorspoed en tot een
hooge positie brachten, bleven in Suriname achter. Alleen
de Hollandsche Boeren bij Paramaribo slaagden min of meer.
Hoewel zij zich hier niet in groepsverband vestigden, en hun
saamhoorigheidsgevoel nimmer voldoende ontwikkeld was om
zich economisch aaneen te sluiten en om zich onder deskundige
leiding te stellen, zijn zij èn door hun rastegenstelling met de
inheemsche bevolking èn door hun onderlinge familiebanden
wederom samengegroeid tot meer dan een uitsluitend chorologisch
gebonden groep.
Waardoor zijn nu al deze vestigingspogingen mis-
Ukt, en wat leert ons de geschiedenis van de Hollandsche
Boerenkolonisatie in Suriname?
i. De plaats van vestiging. Voor een groepsvestiging van land-
bouwers, die geheel of gedeeltelijk van binnenlandschen afzet
moeten leven, zooals in Suriname het geval was, is maar één juiste
plaats van vestiging, en wel de direct bereikbare omgeving van de
afzetmarkt, in dit geval: Paramaribo. Hier kon men zijn producten
aan den man brengen. Bovendien was men hier in vroeger eeuwen
beschermd tegen de invallen van kwaadwillende Indianen en
weggeloopen negerslaven. Tevens bestond hier de mogelijkheid
' Zie hierover: Fred. Oudschans Dentz. De kolonisatie van de Portugeesch Joodsche
natie in Suriname en de Geschiedenis van de Joden Savanne. 1927.
J. Wolbers. Geschiedenis van Suriname. 1861. p. 71 e.v.
zich op de hoogere gezonde zandritsen te vestigen, terwijl men
verzekerd was van medische hulp.
Maar alle mislukte kolonisatie-pogingen hadden ver van Para-
maribo plaats. De Labadisten vestigden zich, ondanks den
goeden raad, van den hun zoo goed gezinden Gouverneur van
Aerssen van Sommelsdijk, op drie dagreizen van de hoofdplaats
op een plantage aan de Suriname-rivier, die zij ,,L a Provi-
dencequot; noemden (zie Kaart No. III). Dit was het gevolg van
hun verlangen, een volksplanting op werkelijk idealistischen grond-
slag te vormen, een geheel afgesloten geestelijke gemeenschap
De bodem bleek minder geschikt voor tropische culturen.
Indianen vielen de kolonisatie aan. Nergens buiten de plantages
was de blanke veilig, maar speciaal gold dit constante gevaar voor
de bewoners van het ver van de andere plantages verwijderde
,,La Providencequot;. Ziekten braken bovendien uit, en de kolonie
verliep door sterfte en wegtrekken naar Nederland en Noord-
Amerika
Vanaf 1733 kwamen jaarlijks eenige Duitschers in Para-
maribo aan, totdat deze inmiddels tot 19 Duitsche kolonisten-
families aangegroeide groep, in Februari 1739 naar den boven-
loop van de Cottica werd gezonden, waarvandaan allen
in Juni 1739 reeds terugkeerden, op negen na, die inmiddels ge-
storven waren®.
De veelvuldige aanvallen van de Marrons in het midden van de
i8de eeuw deden de plantagehouders wenschen, dat er neder-
zettingen van blanken ten Zuiden van het cultuurgebied zouden
worden gesticht, als borstwering tegen den binnenlandschen vijand.
Dit valt samen met den wensch van de Mineraal-Maatschappij,
die in deze dagen gevormd werd, om eenige arme Europeesche
families aan de bovenrivier te plaatsen ter verdere exploratie
van het land. Hierom werd aan Gouverneur Jan Jacob Mauricius,
die in 1742 naar Suriname vertrok, opgedragen, een onderzoek in
^ H. Pjfttersen Tz. Europeesche Kolonisatie in Suriname. 1896.
® H. van Berkum. De Labadie en de Labadisten. Deel IL 1851. p. 138 e.v. S. Kalff. Emi-
gratie naar Suriname. In „De Indische Gidsquot; L. I. 1928. p. 149. J. Wolbers. Geschiedenis
van Suriname. 1861. p. 67 e.v.
® R. Bijlsma. Immigratie van Duitschers in Suriname. 1861. In „West Indische Gidsquot; I.
»919/20. p. 412 e.v.
te stellen naar de wenschelijkheid van Europeesche kolonisatie,
ten einde een cordon van vestigingen te vormen tegen de wegge-
loopen slaven. Christenen hadden, omdat zij varkens konden
kweeken, hierbij de voorkeur boven Joden
Het resultaat van deze onderzoekingen was, dat in Augustus
1747 een groep P a 11 z e r s arriveerde. Bij hun aankomst was
niets gereed, en in eerste instantie werden zij op de plantages
ondergebracht. Hier bleven zij een half jaar; zij gaven hun
gastheeren aanleiding tot veel klachten. Toen werden zij naar de
Boven-Suriname overgebracht, boven het tegenwoordige
Berg en Dal. Spoedig stierven verscheidenen van hen, de overigen
verlieten den grond en de kolonisatie verliep in korten tijd.
Een jaar later kwamen voor het zelfde doel loZwitsersche
families naar Suriname onder leiding van Dr. Bussy. In
November 1748 vestigden zij zich in het Paradistrict. Alles
verliep in den beginne uitstekend. Ze begonnen met den aanplant;
het noodige vee en gereedschap werd hen verstrekt. Doch in
Juli 1749 braken ziekten uit; 3 families vertrokken naar de stad.
Het kleine groepje dat overbleef, werd in 1753 overrompeld door
de Marrons. Deze plunderden de kolonie leeg. Gedeeltelijk wer-
den de droeve resten van deze beide vestigingen, soms met
grooten tegenzin van de kolonisten, naar het pad van Rama
(ook wel Oranjepad genaamd) overgebracht, waar een soort mili-
taire vestiging plaats vond, onder leiding van Von Bülow, ter
dekking van de plantages aan de Boven-Suriname en Para, tegen
de aanvallen der weggeloopen slaven. Deze ,,desperate postquot; in
lage ongezonde landen, waar alle landbouw uitgesloten bleek,
beteekende een vrijwel zeker kerkhof voor soldaten, boeren, en
wie zich verder er maar wilden vestigen.
In Februari 1896 kwam een kleine groep van i8Duitschers,
vegetariërs, in Suriname aan, als voorloopers van een groote land-
bouwgroep. Daar zij zich op een plaats wilden vestigen, waar zi}
op den duur over duizenden ha land zouden kunnen beschikken,
was een vestiging in de nabijheid van Paramaribo uitgesloten.
Bovendien meenden zij tijd en geld te kunnen besparen door land
' H. van Breen. Europeesche kolonisatie in Suriname. In „Vragen des Tijdsquot;. 1897. I.
p. 46 e.V. H. Pyttersen Tz. Europeesche Kolonisatie in Suriname. 1896. p. 18.
te kiezen waar inpoldering niet noodzakelijk was, en daarom kozen
ze, tevens met het oog op zoet water, de streek bij Berg en Dal aan
de B O V e n-S u r i n a m e. Hoewel een ieder hen waarschuwde
voor dit gebied, dat niet malaria vrij is, gingen 2 Maart 1896
8 personen naar den grond Weltevreden. 2 April d.a.v. keerden
er 6 terug (2 mannen waren inmiddels gestorven), die allen in het
militair hospitaal opgenomen^ moesten worden, en waarvan er
eenige zelfs hard ziek waren ^
In 1935 herhaalde een groep Duitschers dit zelfde experiment:
weer vestigden zij zich in deze zelfde streek aan de Boven-Suri-
name, en wederom werden zij binnen enkele maanden ziek. Allen
keerden onverrichter zake naar Paramaribo terug.
2. De Groep. De Labadisten waren eerlijke, werkzame
en goedwillende menschen, doch slechts enkelen van hen beschik-
ten over de noodige landbouw ervaring, terwijl zij ten eenenmale
kennis van de tropen misten. Bovendien was hun streven niet
in de eerste plaats gericht op een stoer bewerken van den grond
of het met groote krachtsinspanning opbouwen van een economisch
bestaan. Hun aandacht concentreerde zich op ,,le grand oeuvre
de Dieuquot;: de bekeering der heidenen. Dit doel bepaalde in hoofd-
zaak hun handelingen, vandaar hun fatale keuze van de plaats van
vestiging tegen beter weten in, en hun pogingen de slaven broeder-
lijk te behandelen, wat een mislukking werd.
De 19 Duitsche families, die in 1739 aan de Cottica geves-
tigd werden, worden beschreven als arm, sommigen van hen aan den
drank verslaafd, en allen zijn te lui om hun rantsoen levensmiddelen
aan het fort af te halen. Bovendien bezaten zij veel kleine kinderend
De Paltzers waren ten eenenmale geen boeren. Kermis-
klanten bleken zich onder hen te bevinden, van landbouw had-
den zij niet het minste begrip, bovendien waren zij buitengewoon
lui. Ook zij hadden te veel jonge kinderen
H. van Breen. Europeesche Kolonisatie in Suriname. In „Vragen des Tijdsquot;. 1897. I.
P. 52 e.V.
^ R. Bijlsma. Immigratie van Duitschers in Suriname. In „West Indische Gidsquot;. I. 1919/20.
p. 415-
® H. van Breen. Europeesche kolonisatie in Suriname. In „Vragen des Tijdsquot;. 1897. I.
P- 51 e.V. R. F. van Raders. Geschiedkundige Aanteekeningen rakende proeven van Euro-
peesche kolonisatie in Suriname. 1860. p. 99.
De Zwitsers vormden verreweg de beste groep kolo-
nisten, het waren landbouwers, die wel werken wilden, doch zij
waren zeer vuil en slordig, wat kwalen in de hand moest werken;
bovendien buitengewoon twistziek, zoodat oneenigheden onder-
ling, met de leiders en met den Gouverneur van Suriname niet
van de lucht waren ^
De Duitschers van 1895 en 1935 maakten een uiterst
gunstigen indruk, wat hun ontwikkeling betreft, zoowel van geest
als van lichaam. Zij leken een voortreffelijk slag kolonisten. Doch
hun opvattingen en levenswijze maakten hen voor een vestiging
in het oerwoud weinig geschikt. Zij weigerden bijv. chinine of
andere medicijnen te gebruiken, en hielden er een eigenaardige
geneeswijze op na, van natte omslagen en inwikkelen in wollen
dekens, wanneer de lijder koude gevoelde en naakt in de zon
liggen, wanneer hij het warm had Dit alles is hen op deze
ongunstige plaats van vestiging noodlottig geworden.
3. De Leiding. De taak van den leider is tweeërlei:
1° moet de plaats van vestiging met zorg worden gekozen, en
deze nieuwe woonruimte in gereedheid worden gebracht ter
ontvangst van de kolonisten, die met kennis van zaken moeten
worden uitgezocht, toegerust en overgebracht naar het
nieuwe gebied.
2° moeten de landverhuizers in het kolonisatiegebied zoo snel
mogelijk tot een goed bestaan worden gebracht, terwijl voor
hun gezondheid voldoende moet worden gewaakt.
Of leiding noodzakelijk is, en hoever deze moet gaan in
macht en duur, is van allerlei factoren afhankelijk, zooals de ont-
wikkeling en ervaring der kolonisten, de groepsgeest, de moei-
lijkheden waarvoor de groep zich in dit nieuwe gebied geplaatst
ziet, de min of meer groote verschillen van deze woonruimte met
het moederland, speciale omstandigheden, enz. Zeker is, dat hoe
grooter de overgang voor de groep is, hoe meer een ervaren
leiding van waarde zal kunnen zijn. Zoo zal een bekwaam leider
^ J. Wolbers. Geschiedenis van Suriname. 1861. p. 112 e.v.
quot; H. Pyttersen Tz. Nederlandsche kolonisatie in Suriname. In „Tijdschrift voor Neder-
landsch Indiëquot; van wijlen W. R. baron van Höevell. Tweede nieuwe serie I. 1897.
p. 782 e.V.
de mogelijkheid van kolonisatie van een groep Europeanen zonder
tropenervaring zeker verhoogen, mits hij de kolonisten op het
juiste gebied en tijdstip hun vrijheid laat of hergeeft.
Bij de kolonisatiepogingen in Suriname kan nergens van eenige
systematische voorbereiding der groepsvestiging gesproken wor-
den. De Labadisten hadden boodschappers vooruitgezonden, die
met uiteenloopende berichten huiswaarts kwamen. De allereerste
ontginning van het oerwoud was de taak van de eerste groep, die
zich op ,,la Providencequot; vestigde. Voor Zwitsers en Paltzers was
niets in gereedheid gebracht. De Duitschers van 1896 en 1935
waren zelf de voorboden van toekomstige groote groepen.
Bij geen van deze kolonisaties was dus van een behoorlijke
voorbereiding sprake, bij geen van hen was een bepaalde leiding,
behalve bij de Labadisten, en bij hen blijkt hoe een onervaren
leiding met macht over de groep, slechter voor de kolonisatie is
dan totaal geen leiding.
De Labadisten kenden een strenge onderlinge tucht,
die bij een volksplanting in de tropen een zeer gunstige factor
had kunnen zijn, indien de leiding de noodige kennis van de
tropen, landbouw- en kolonisatie-ervaring had bezeten, of ten
minste over enkele adviseurs had beschikt, die haar in deze hadden
kunnen voorlichten. Doch hiervan was geen sprake. Raad en
steun van een van Sommelsdijk werden genegeerd door de eigen-
zinnigheid en onkunde van de Labadistenleiders, die zich uit-
verkoren waanden een bovennatuurlijke roeping te volgen,
waarbij de menschelijke rede niet in de eerste plaats den weg
wees. Doch toen hun hoogere taak ten eenenmale mislukte, (hun
onderwijs vond bij de slaven en Indianen weinig ingang) en het
dagelij ksch leven een en al misère werd, gingen steeds meer
broeders twijfelen, aan den van hooger hand aangewezen weg,
aan het werk des Heeren. Men werd critisch ten opzichte van de
leiding, de eenheid was gebroken, het gemeenschapsgevoel ging ver-
loren en de gehoorzaamheid werd opgezegd. De kolonisatie verliep
Resumeerend kan men dus zeggen, dat al
deze kolonisatiepogingen in Suriname mis-
lukt zijn:
^ H. Berkum. De Labadie en de Labadisten. 1851, Deel IL p, 14s.
-ocr page 62-a.nbsp;door een totaal verkeerde keuze van de plaats
van vestiging, wat gedeeltelijk toe te schrijven is aan
een gebrek aan inzicht bij de leiders of leidende instanties,
ten deele aan de in de groep levende idealen.
b.nbsp;door een minder gunstig kolonisatiemateriaal,
zoowel wat de groep betreft, als de individuen.
c.nbsp;door het totaal ontbreken van eenige leiding,
of wel door volmaakte onbekwaamheidvan de leiders.
Deze weinig gunstige uitspraak is ook van toepassing op de
vestiging van de Hollandsche Boeren op de voormalige plantage
,,Voorzorgquot; aan de Saramacca in 1845 en later in het aan den
anderen oever gelegen Groningen. Ook hier was de leiding op
alle punten te kort geschoten, had men een totaal verkeerde plaats
van vestiging gekozen, deze slecht voorbereid, en aan de groep
was wat samenstelling betreft, niet de noodige zorg besteed. Dat
wij deze beide kolonisatiepogingen hier afzonderlijk behandelen
vindt zijn oorzaak in het feit, dat uit deze beide mislukkingen
de Hollandsche Boeren kolonisatie in de nabijheid van Para-
maribo is voortgekomen. Daar deze groep Boeren nu sinds 85
jaar in deze streek gevestigd is, verdienen zij als Europeesche
kolonisatie in de tropen onze speciale belangstelling, zoodat het
juister is deze groep, vanaf zijn komst in Suriname systematisch
te volgen, en dus deze drie kolonisatiepogingen achtereenvolgens
te bespreken.
de eerste vestiging van hollandsche boeren in
suriname te voorzorg.
De plaats van vestiging. Deze kolonisatie vond plaats op 's Lands
kosten en onder directe leiding van drie predikanten, die totaal
geen tropenervaring bezaten. In 1843 vertrokken de predikant
J. H. B E TTIN G uit Beesd en drie ,,landbouwersquot; ^ naar Suriname
ten einde de plaats van vestiging te bepalen. Zij waren geen van
drieën ooit eerder in de tropen geweest en waren zeer teleur-
Van deze drie „boerenquot; bleef er slechts één in de kolonie tot de groep kolonisten
aankwam. Dit was Jan Rijsdijk (zie bijlage I, No. 367), van beroep werkman-aaimemer,
later waarschijnlijk politieagent, in elk geval geen boer. De beide anderen zijn misschien
boeren geweest.
gesteld toen zij de nieuwe omgeving leerden kennen. Twee van
de „boerenquot; keerden vrij snel geheel ontmoedigd naar Holland
terug en Ds Betting schreef brief op brief in mineur naar
Holland. Ondanks dat stelde hij de plaats van vestiging vast,
waarbij drie motieven hem moesten leiden:
ï°. de wensch ,,de kolonisten verre van Paramaribo, buiten
alle aanraking met de door lepra en allerlei ondeugden besmette
bevolking te houdenquot; ^ Dit principe hield al een vrijwel zekere
mislukking op economische gronden in.
2°. het kiezen van vruchtbaren grond met het oog op de
grootere kans van slagen van de landbouwkolonisatie.
3°- het de voorkeur geven aan hoog gelegen, drogen grond,
waar goed drinkwater te verkrijgen was, ten einde den gezond-
heidstoestand van de Europeesche kolonisten zoo min mogelijk
in gevaar te brengen.
Nu zijn het tweede en derde punt in het laagland van Suriname
slecht te vereenigen: de hooggelegen zandgronden, de schelp-
ntsen, zijn ongetwijfeld de meest gezonde woonplaatsen, doch
de grond is daar onvruchtbaar, terwijl de vruchtbare klei-
gronden zoo laag gelegen zijn, dat het terrein ingedijkt moet
worden, terwijl van goed drinkwater daar geen sprake is. Boven-
dien is er veel kans op malaria en andere tropische ziekten in
deze streek, zoolang deze grond niet over een groote oppervlakte
in cultuurland is omgezet, door het bosch te kappen en door
den aanleg van een perfect loozingsstelsel over het geheele ter-
rein.
Ds Betting heeft lang geweifeld aan welk beginsel hij de
voorkeur moest geven. Oorspronkelijk koos hij het hoog op de
schelpritsen aan de Saramacca gelegen gezonde Groningen, waar
men over goed drinkwater kon beschikken, en waar bovendien nog
tamelijk bruikbare gebouwen van een verlaten militaire post
stonden. Doch de onvruchtbaarheid van den grond schrikte hem
tenslotte af. Ook schijnt hij een moment een open oog te hebben
gehad voor de bezwaren van de afgelegen ligging, die de afzet
van producten naar het 8 a lo uur verwijderde Paramaribo on-
^ J. J. Leys. Kolonisatie van Suriname door Nederlandsche Landbouwers. In „West-
Indiëquot;, Maart 1917, p. i.
mogelijk zou maken. In een van zijn wanhoopsbrieven raadde
hij tenminste aan de plantage Beekhuizen te koopen Doch
inmiddels ontving hij uit Holland berichten, om nu haast te
maken, en tenslotte werd op zijn voorstel de oude suikerplantage
,,V O O r z O r gquot;, die tevens als leproserie had dienst gedaan
gekocht. Dit wil dus zeggen, men negeerde de gezondheid der
kolonisten als belangrijke factor bij de keuze van vestigingsplaats
en concentreerde zich uitsluitend op de economische toekomst,
door zich vóór alles neer te laten op goeden grond, n.1. de vette,
om zijn vruchtbaarheid beroemde klei langs de Saramacca, on-
danks het feit dat deze grond uiterst laag gelegen, zeer water-
rijk en moerassig was, terwijl het in orde brengen van het terrein
van vestiging en het plantklaar maken van een deel van den grond,
veel tijd, werkvolk en kapitaal zou eischen. Dat de ramp van
1845 een dusdanigen vorm heeft aangenomen is mede te
wijten aan de slechte voorbereiding in Holland en Suriname, aan
de gesteldheid van de kolonisten, en aan de onoordeelkundige lei-
ding. Doch als hoofdoorzaak moet zeer zeker de nood-
lottige keus van de vestingsplaats gelden. Om
het drama, dat zich op Voorzorg zou gaan afspelen te voor-
spellen, zooals Tydeman deed, is geen helderziendheid, zelfs
geen medisch inzicht noodig. Want ook de brieven van D s
B e t t in g waren al zeer somber gesteld, terwijl hij op
Tydeman's voorspelling: ,,wel dominé, zorg dan voor een kerkhof
voor de helftquot; het merkwaardige antwoord gaf: ,,Nu maakt gij
het al te ergquot; ^
Had men zich in de eerste plaats tot de zandrits van Groningen
als wooncentrum bepaald, waar men over goed drinkwater kon
beschikken, en was men van hier uit begonnen het omliggende
land in cultuur te brengen, dan was het aantal slachtoffers ver-
moedelijk heel gering gebleven. Later gaf het overbrengen der
zieken van Voorzorg naar Groningen aan de epidemie reeds een
^ J. J. Leys. Kolonisatie van Suriname door Nederlandsche Landbouwers. In „West-
Indiëquot;. Maart 1917. p. 2.
quot; H. Pyttersen Tz. Europeesche Kolonisatie in Suriname. 1896. p. 57.
® H. Pyttersen Tz. Europeesche Kolonisatie in Suriname. 1896. p. 70.
* F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het jaar
1845. In „Het Pantheonquot;. 1855. p. 100.
gunstige wending, terwijl degenen, die op Voorzorg bleven vrij-
wel allen bezweken.
De Kolonisten. Copijn ^ verhaalt hoe D s B e t t i n g, die zich
wat later bij de andere bestuurders van de kolonisatie gevoegd
had, betwijfelde of er wel voldoende neiging tot emigratie in
Nederland bestond, en of men daar wel een voldoend aantal
landverhuizers zou kunnen vinden. Dit was de oorzaak, dat de
minister van Koloniën in zeer korten tijd van de leiders een opgaaf
eischte van een vijftigtal gezinnen, die verklaarden aan emigratie
deel te willen nemen. Dit had tot gevolg, dat de zaak te gauw een
algemeene ruchtbaarheid verkreeg met alle bezwaren van dien,
en dat men zich niet voldoenden tijd gunde een groep goede
kolonisten samen te stellen.
Wie waren nu deze in der haast bijeen gebrachte landver-
huizers?
Op het bevólkingsbureau te Paramaribo berust een speciaal
register, dat een volledig inzicht geeft in den loop der bevolking
van de kolonisatie aan de Saramacca. Met het oog op het belang
van deze vrijwel onbekende gegevens, werden deze volledig afge-
drukt in Bijlage I van dit werk. Doch dit register berust geheel
op opgaven van de kolonisten zelf of hunne leiders, en deze
hadden er belang bij ideale kolonisten te schijnen of aan te brengen.
Met het oog hierop werden de opgaven uit het bevolkingsregister
zooveel mogelijk vergeleken met de gegevens, die de archieven
van een zeventigtal Nederlandsche gemeenten, waar deze kolo-
nisten te eeniger tijd hun domicili hadden, opleverden.
De kortstondige vestiging te Voorzorg, waarbij van landbouw
vrijwel geen sprake kon zijn, mislukte direct door hygiënische
misstanden, zoodat de al of niet juiste keuze van de kolonisten
naar het beroep, eerst in de tweede plaats behandeld zal worden.
Voor alles zal daarom worden nagegaan, de physieke en psychische
gesteldheid van de emigranten, aan de hand van de officiëele ge-
gevens, en wel in de eerste plaats de groepssamenstel-
ling.
Wil een groep geschikt zijn voor den pioniersarbeid van de
^ A. Copijn. Schets van de Lotgevallen der Kolonisten, die aan de proeve van Europeesche
Kolonisatie aan de Saramacca hebben deelgenomen. In „West Indiëquot;. 1855. p. 241.
vestiging in de tropen, zal zij moeten samengesteld zijn: uit
jonge menschen van 20 tot 30 jaar, kleine gezinnen, liefst met
een kind van meer dan een jaar oud. Kolonisten ouder dan 35
jaar, kinderen onder het jaar, en aanstaande moeders moeten
geweerd worden.
Hoe was het nu gesteld met de landverhuizers van 1845? De
geboorte data van 359 van de totaal 370 kolonisten geeft het re-
gister te Paramaribo (zie Bijlage I) aan. Van de ontbrekende 11
werd in zeven gevallen het geboortejaar gevonden in een Hollandsch
gemeentearchief, dit wordt in Bijlage I cursief gedrukt aangegeven.
Van de overige 359 kolonisten werden er 5 op de zeereis naar
Suriname geboren; gezien het evenement, en de controleerende
leiding, mag men veronderstellen, dat deze opgaven juist zijn.
Van 31 kolonisten werd de leeftijd, van 310 kolonisten de ge-
boortedatum gecontroleerd aan de opgaven van Hollandsche
gemeenten waar één of meer familie-leden werden geboren. In
tien gevallen was er een verschil van enkele dagen met de gegevens
uit het register te Paramaribo, vermoedelijk doordat de boeren
den datum van hun doop als geboortedatum opgaven. In zes ge-
vallen werden verschillen van respectievelijk 20 dagen, 3 maan-
den, 9 maanden, i jaar, i jaar, en 5 jaar gevonden. Deze in Hol-
land gevonden geboortedata werden in Bijlage I cursief gedrukt
naast de foutief aangegevenen geplaatst: slechts in één geval
kwam een kolonist hierdoor in een andere leeftijdsgroep bij de
indeeling.
Door het verloren gaan van een gemeentearchief (Beusichem)
en een onjuiste opgave van de geboorteplaats door enkele kolo-
nisten, vooral vrije arbeiders, was het ondoenlijk 13 geboorte-
data in totaal uit het register te Paramaribo te controleeren.
Doch daar van de in Bijlage I vermelde geboorteaangiften zeker
96 % juist is bevonden, zijn de gegevens van het register zeer
zeker betrouwbaar genoeg om er een verdeeling van de kolonisten
naar de leeftijdsklassen op te mogen baseeren (zie tabel III, p. 53).
Onnoodig te zeggen, dat dit voor een kolonisatie een fatale
samenstelling beteekent omdat:
1°. De groep van de werkelijke kolonisten, ruim genomen van
18 tot 35 jaar, slechts 54 mannen en 43 vrouwen groot is (waar-
TABEL III
Overzicht van de kolonistenbevolking, die in 1845 in Suriname arriveerde, ver-
deeld naar geslacht en leeftijd:
mannen |
vrouwen | ||
0—Inbsp;jaar 1—6nbsp;„ 12—18 „ 25—35 35—4S .. 45—55 .. 55—65 „ |
5 31 26 27 2 |
8 38 24 21 I |
40% 19% |
Totaal |
192 |
174^ |
van 18 mannen en i8 vrouwen vrije arbeiders zijn, dus geen
gezinshoofden) d.w.z. zij maakt slechts 27 % van het totale aantal
kolonisten uit.
2°. Van de 55 gezinshoofden zijn 40 der mannen en 32 hunner
vrouwen (dus 2/3 van het aantal ouders) van een zoodanigen ouder-
dom, boven 35 jaar, dat zij nimmer als kolonisten aangenomen
hadden mogen worden.
3°. Van de totale groep bestaat meer dan de helft, 54 %, uit min-
derjarige kinderen, terwijl liefst 40 % van het totaal aantal kolo-
nisten wordt gevormd door kinderen beneden 12 jaar.
4°. 13 kinderen beneden het jaar, en 28 personen boven de
45 jaar, waarvan nota bene 3 boven de 55 jaar, hadden onder geen
voorwaarde deel mogen uitmaken van een kolonisatie in de tropen.
Men kan dus zeggen: de keuze der gezinnen is wat leeftijd be-
treft aller ongelukkigst, de ouders waren te oud, de kinderen te
veel in aantal n.1.: 3,6 gemiddeld per gezin, en een deel der kin-
deren was te jong. Gezinnen als die van Klaas van Leyen en
Gerrit Jan Zweerts (zie Bijlage I no. 233 tot 255) mogen nooit
door leiders medegenomen worden bij een allereerste vestiging
in een tropisch gebied.
Hoe fataal deze samenstelling der groep was, niet alleen van
ï Van vier kolonisten zijn de geboorte data onbekend. Totaal 370 kolonisten arriveerden
in Suriname.
Mannen
35
tot
40
35
30
25
20
15
10
40
35
30
25
20
15
10
5
□ Aangekomen
1
0
tot
1
I
5
c
ö
5
I
55
tot
65
45
tot
55
0
tot
1
18
tot
25
6
tot
12
12
tot
18
25
tot
35
1
tot
6
1
tot
6
r
6
tot
12
12
tot
18
16
tot
25
25
tot
35
35
tot
45
55
tot
65
\ Gestopi^en
ffli
Fig. 2. Aantal en sterfte van de mannelijke en vrouwelijke Europeesche kolonistengroep te Voorzorg aan de Saramacca in het jaar
1845 naar de leeftijdsklassen.
Leeftijd
economisch standpunt gezien (het productieve deel der bevol-
king was veel te gering), doch ook uit gezondheidsoogpunt, bleek
bij het uitbreken der ziekte aan de Saramacca. Het groote aantal
slachtoffers vond men speciaal in die groepen, die men van een
kolonisatie had moeten uitsluiten, zooals onderstaande tabel aan-
toont:
Mannen
leeftijd
TABEL IV
Loop der kolonisten bevolking te Voorzorg in het jaar 1845.
Vrouwen
aangekomen gestorven %
jaar
0—I
1—6
6—13
12—18
18—25
25—35
35—4S
45—55
88%
63%
52%
35%
^5%
58%
52%
50%
JOO %
100 %
61%
44%
35%
37%
33%
48%
60%
JOO %
5
19
16
9
10
9
11
9
2
90
5
31
36
26
27
27
23
15
2
192
7
24
14
9
6
II
II
5
i
88
38
27
26
24
19
21
10
I
174
55—65
Totaal
Deze tabel IV (zie ook de op deze gegevens gebaseerde gra-
fische voorstelling Fig. 2) geeft een juist inzicht in de groote
sterftekans van kinderen beneden het jaar, en van ouderen boven
55 jaar, terwijl ook de groepen van i tot 6 en van 45 tot 55 jaar
meer dan de helft door den dood verloren. De groep van 12 tot
35 jaar bleek het meest resistent, uitgezonderd de groep van
vrouwen van 25 tot 35 jaar, wat te verklaren is uit het feit, dat
zich in deze groep juist het meerendeel van de gehuwde vrouwen
bevonden, die een kind verwachtten, wat zij vrijwel zonder uit-
zondering met den dood moesten bekoopen Van de 24 vrouwen
van 18 tot 25 jaar waren 16 vrije arbeidsters, bij wie een bevalling
wel niet uitgesloten was, maar toch zelden voorkwam^.
^ F. W. L. Tydeman. De Epidemie van Typhus geheerscht hebbende op het Etablissement
voor de Europeesche Kolonisatie in Suriname te Groningen aan de Saramacca in 1845,
Academisch proefschrift. Leiden. 1860. p. 15.
» Ibid p. 37-
De physieke gesteldheid van de kolonis-
ten. Van een keuring van de emigranten in Holland is
geen sprake geweest. Tydeman wijst er dan ook op, hoe velen
een voor de tropen weinig geschikt gestel bezaten, terwijl bij de
kinderen aanleg tot scrophulosis en verschijnselen van worm-
lijden werden waargenomen
Bovendien werd door de verzorging der kolonisten in Holland
en tijdens hun overtocht, hun lichamelijke gesteldheid er niet
beter op. De meesten hadden zich reeds twee jaar voor het ver-
trek als kolonist opgegeven en rekenden op een spoedige emi-
gratie. Zij verkochten hun woningen en bedrijven zoo gauw
zich een goede gelegenheid voordeed en verlieten hun diensten
zoodat reeds enkele der gezinshoofden in 1843 bij de geboorte-
aangifte van een kind opgaven zonder beroep te zijn. (zie bijv.
No. 324 van Bijlage I). Deze menschen waren dus bij het vertrek
uit Holland reeds eenige jaren werkloos, terwijl zij in den winter
van 1844—'45 door de kolonisatieleiding ondersteund moesten
worden.
Terwijl zij hun geheele leven uiterst matig gevoed waren en zwaar
gewerkt hadden, kregen zij gedurende hun reis naar Suriname, waar-
bij zij het grootste deel van den tij dtusschendeks opeengepakt leef-
den, en uiterst weinig beweging konden nemen, de zware en vette
matrozenkost. Door het groote aantal kleine kinderen waren de
scheepsporties te groot en daardoor namen de krachttoeren in
het vele eten benauwende vormen aan Hoe vuil de landver-
huizers waren, en welk een afschuwelijke lucht tusschendeks
heerschte vertelt Tydeman, die op de Saramacca rivier aan boord
kwam. Noch hem, noch zijn medebezoeker, den heer Allan, was
* F. W. L. Tydeman. De Epidemie van Typhus geheerscht hebbende op het Etablissement
voor de Europeesche Kolonisatie in Suriname te Groningen aan de Saramacca in 1845.
Academisch proefschrift. Leiden. 1860. p. 8.
' A. Copijn. Schets van de Lotgevallen der Kolonisten, die aan de proeve van Europee-
sche Kolonisatie aan de Saramacca hebben deelgenomen. In „West Indiëquot; i. 1-855.
P. 243-
' F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aargt; de Saramacca in
het jaar 1845. In ,,Het Pantheonquot; 1855. p. 102.
F. W. L. Tydeman. De Epidemie van Typhus geheerscht hebbende op het Etablissement
voor de Europeesche Kolonisatie in Suriname te Groni ngen aan de Saramacca in 1845.
Academisch proefschrift. Leiden. 1860. p. 8.
het mogelijk „eene minuut in het tusschendeks te vertoeven,
zoo zelfs, dat bij dien heer de zigtbare gevolgen daarvan niet
uitblevenquot;
De hygiëne liet bij de kolonisten alles te wenschen over.
De hen behandelende geneesheer Tydeman doet hierover krasse
mededeelingen:,,Verscheidene familien waren zoo onverwacht ver-
trokken, dat zij het meerendeel hunner goederen hadden moeten
achterlaten, welke dan met andere, nader te verwachten bodems
zouden worden toegezonden; hierdoor kwam het, dat er waren,
die geene genoegzame verschoning hadden, die toch vooral in
de warmte en aan boord zoo noodig is. Anderen waren er weder,
bij wie het hetzij uit luiheid of nalatigheid geen plaats vond;
immers, hoe kan verklaard worden, dat toen ik, nadat zij reeds
3 ä 4 weken daar hadden doorgebracht en ik sommigen onder
behandeling kreeg, bij het onderzoek zag, dat hals, borst en
armen en verschillende lichaamsdeelen met korsten als begroeid
waren; zoude lusteloosheid door teleurgestelde verwachting en
ook het zenuwachtig karakter, dat de epidemie in haar verloop
aannam, niet als de voornaamste oorzaak hiervan te beschouwen
zijn? Ik geloof ja!quot; ^ Wat dit gebrek aan hygiëne zeggen wil, bij
een reis tusschendeks van 25 dagen in de tropen, waarvan negen
op een tropische rivier, zal een ieder duidelijk zijn.
De psychische staat van de kolonisten liet ook veel
te wenschen over. Het lange wachten in Holland en het einde-
looze gesukkel op de Saramaccarivier, moet velen tot wanhoop
gebracht hebben, zoodat de teleurstelling bij aankomst hen geheel
overstuur maakte.
Het saamhoorigheidsgevoel van de groep kan
niet bijster groot geweest zijn: de kolonisten kwamen uit 25
verschillende gemeenten. Wel waren allen (op het Evangelisch
Luthersch gezin van Eickelman na) Hervormd; dit zal de onder-
linge band versterkt hebben, doch van een idealistisch doel was
bij deze volksplanting geen sprake; men wilde voor alles econo-
1 F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het
jaar 1845. In „Het Pantheonquot;. 1845. P- n?-
quot; F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het
jaar 1845. In „Het Pantheonquot; 1855. p. 105.
mischen vooruitgang. Tydeman wijst dan ook op het volmaakte
gebrek aan tucht en alle bezwaren van dien
Daarenboven kan men uit de gegevens van den burgerlijken
stand der verschillende gemeenten opmaken, dat verscheidene
der emigranten niet het ware kolonistenbloed bezaten.
De leiding van een kolonisatie, staat bij de keuze der land-
verhuizers direct voor de taak kolonisten en avonturiers
te scheiden. Beide groepen zijn geen gewone menschen, zij be-
zitten den innerlijken drang iets nieuws op te bouwen, het
aanpassingsvermogen zich te vestigen in een vreemde omgeving,
doch terwijl de kolonisten jaren lang zullen worstelen om zich
in die nieuwe woonruimte een bestaan te scheppen, zijn de avon-
turiers geen blijvers. Zij zullen zich snel wederom verplaatsen
naar een ander tooneel van eersten strijd, daar zij in wezen op
zoek zijn naar het nieuwe, niet naar een vast bestaan in een be-
paalde woonruimte. De groep der avonturiers kan in sommige
landen, onder bepaalde omstandigheden zijn nut hebben, als
voor- en grenspost, doch bij een kolonisatie als in 1845 in het
Surinaamsche kustgebied, beteekende iedere avonturier onder de
landverhuizers uitsluitend een slechte kolonist. Dit te verwachten
gebrek aan volharding, is veelal uit het verleden van den zich
aanmeldenden landverhuizer op te maken, en de leiders van de
kolonisatie in 1845 hebben hier niet voldoende rekening mee ge-
houden. Mannen als Fréderic van den Eng (Bijlage I No. 69,
die de voorafgaande 15 jaar 6 kinderen had gekregen, geboren
op 5 verschillende plaatsen, en inmiddels 4 verschillende am-
bachten uitoefende) Dirk Bleyerveld (No. 81 Bijlage I, met 3
ambachten in 10 jaar) en Willem Vink (No. 264, een onderwijzer,
die zich voor landbouwer uitgeeft, met een opvallende vrouwen-
perkara achter zich) mogen voortreffelijke menschen geweest zijn,
als kolonisten deugden zij echter psychisch niet.
De bekwaamheid der kolonisten. De kolo-
nisatie van 1845 was een landbouwkolonisatie, en het slagen van
deze vestigingspoging was voor een goed deel afhankelijk van het
feit, hoeveel volwassen, ervaren landbouwers zich onder de 370
^ F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het
jaar 1845. In „Het Pantheonquot; 1855. p. ili.
kolonisten bevonden en hoe het met hun bekwaamheid gesteld was.
In het register van den loop der bevolking van de kolonisatie
aan de Saramacca (Bijlage I) wordt het beroep vermeld, doch
daar deze gegevens berusten op mededeelingen van de kolonisten
zelf, die er belang bij hadden voor boer door te gaan, staat menig
handwerksman, die in Holland, of wel na het sluiten van zijn
zaakje nog wat in zijn moestuin spitte, óf wel nooit een spade
gehanteerd had, als landbouwer te boek.
Voor zoover de gemeente-archieven dit mogelijk maakten, is
aan de hand van de geboorteacten der kinderen, het beroep
der ouders nagegaan en dit werd zoo volledig mogelijk
naast de gegevens van ieder kind in Bijlage I vermeld (cursief
gedrukt).
Ook het beroep der ouders van de gezinshoofden werd zooveel
mogelijk nagegaan en vermeld, terwijl van de vrije arbeiders
steeds het milieu waaruit zij afkomstig zijn speciaal werd aan-
gegeven. Vergelijkt men deze gegevens met die van het register
uit Paramaribo dan krijgt men een eenigzins ander inzicht in de
indeeling in beroepsklassen, waarin de kolonisten te splitsen zijn.
Deze moet er in werkelijkheid hebben uitgezien als in Tabel V
is aangegeven.
Al degenen werden tot groep II gerekend, die niet dui-
delijk bij een der drie andere groepen behoorden. Het begrip
,,boerquot; werd zeer ruim opgevat, zoodat hierbij ook wol-
kammersknechten, een visscher en een schaapsherder werden
meegeteld. Bovendien werden alle vrije arbeiders (ondanks de
hieronder aangehaalde uitspraak van Tydeman) en zonen van
gezinshoofden, die in het Surinaamsche register als landbouwers
te boek gesteld zijn, in Tabel V ook als zoodanig ingedeeld,
zelfs al waren zij uit een handswerksliedenmilieu afkomstig.
Het aantal van hen, die in Tabel V tot groep II gerekend
werden, is dus stellig niet te klein. Men kan dan ook met zeker-
heid concludeeren:
van de mannel ij kë volwassen kolonisten,
die in 1845 deel uitmaakten van de landverhuizing naar Suriname
is slechts 55% (53 van de 96 volwassen kolonisten) m i n
of meer bekend met d.n landbouw; 49 van
Indeeling van de kolonisten van 1845 naar de beroepen, die zij in Holland vervulden .
De Gezinshoofden
Groep I, Leiders. |
Groep II. Boeren |
Groep III. |
Groep IV. | |||
Predikant |
2 |
Zelfstandige |
Kuiper |
I |
Kanonier | |
Schoolonder- |
landbouwers |
4 |
Steenbakker |
1 |
tapper i | |
wijzer |
1 |
Daghuurders |
25 |
Schoenmaker |
2 |
Soldaat i |
Vroedmeester |
I |
Kleermaker |
2 |
Schutter- | ||
Wagenmaker |
2 |
daghuurder- | ||||
Hoefsmid |
2 |
koetsier i | ||||
Broodbakker |
I |
Onderwijzer- | ||||
Timmerman |
2 |
landbouwer I | ||||
Kopergieter |
I |
Oppasser- | ||||
Grutter |
I |
landbouwer I | ||||
Wever |
2 | |||||
Werkman- | ||||||
aannemer |
I | |||||
Totaal |
4 |
29 |
18 |
S |
De Vrije Arbeiders
Boeren-
arbeiders
Bakker
Metselaar
Timmerman
Schilder
Apothekers-
leerling
Kinderen van gezinshoofden boven 18 jaar op i Juli 1845.
Zoon bestuur- |
Boerenzoons 15 |
Schoenmaker i | |
I |
IS |
2 | |
Volwassen Mannen zonder gezin | |||
Opzichter bouwwezen i 2 | |||
Totaal alle Volwassen Mannel ij ke Kolonisten | |||
Groep |
Groep |
Groep |
Rest - geen |
7 |
S3 |
31 |
5 |
deze 53 landbouwers waren niet gewend zelfstandig te werken
(boerenarbeiders).
Het resultaat van dit onderzoek naar het beroep der landver-
huizers komt overeen met de verklaringen van ooggetuigen. Zoo
schreef Tydeman: „Zij, die als landbouwers naar de Sara-
macca kwamen, waren het niet allen; wel is waar, men heeft ook
ambachtslieden noodig, maar „Wat als matroos aan boord komt,
moet als matroos varenquot;; en dit was op verre na niet op allen
toepasselijk, die onder den naam van landbouwer een deel van
het personeel uitmaakten; vooral was er op de zoogenaamde
vrijgezellen van beide geslachten vrij wat aan te merkenquot; ^
Kappler was van meening, „dass nur ein kleiner Teil der Kolo-
nisten aus Landleuten, der weit grössere aber aus Handwerkern
bestandquot;
Het groote aantal handwerkslieden was gedeeltelijk veroor-
zaakt door gebrek aan inzicht bij de leiders, die b.v. twee bakkers
meenamen, terwijl er bij aankomst geen oven bleek te zijn; ten
deele aan de verkeerde keuze van de plaats van vestiging: dichtbij
Paramaribo had men met een paar handwerkslieden kunnen
volstaan.
Ook van de vrije arbeidsters waren slechts 3 van de 18 van
boerenafkomst, de ouders van de overige 15 hadden de meest
uiteenloopende stedelijke werkkringen.
Met het oog op hun landbouwervaring is het tevens van het
grootste belang, uit welke streek in Nederland
de kolonisten afkomstig zijn. Van Hinte wijst er
op, ® hoe bij de Hollandsche landverhuizers de neiging bestond
zich ook weer in Amerika neer te laten op de zelfde grondsoort
als waarop zij in Holland hun bedrijf uitoefenden, terwijl de
leiders er zich van bewust waren, dat dit de kans van slagen ver-
grootte.
Op kaart No. I zijn de plaatsen aangegeven, vanwaar de vol-
wassen landverhuizers afkomstig waren. Wij zien dat in Nederland
^ F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het
jaar 1845. In „Het Pantheonquot; 1855. p. no.
' A. Kappler. Surinam. 1887. p. 322.
® J. van Hinte. Nederlanders in Amerika. Groningen. 1928. Deel I. Academisch proef-
schrift. Amsterdam, p. 206 e.v.
de meeste „boerenquot; gevestigd waren op de Utrechtsche heuvel-
rug, in de Geldersche Vallei, en op de Randgebieden van de Veluwe
^osterbeek, Velp en Terwolde) en een klein gedeelte in de
Betuwe. Slechts deze laatsten zullen zich in de zware Surinaamsche
klei mm of meer thuis gevoeld hebben, doch de handen van de
zand- en laagveenboeren zullen in het Surinaamsche laagland
verkeerd hebben gestaan. Deze zullen voor een vestiging op de
zand- en schelpritsen, zooals in Groningen en bij Paramaribo
beter geschikt geweest zijn. Vooral zij, die in Holland hoofd-
zakelijk veehouder waren (uit Veenendaal, Wilnis enz.) moeten
in de nabijheid van de stad, waar de melkverkoop de hoofdzaak
van het bedrijf uitmaakt, eerst tot hun recht gekomen zijn. Daarom
hoeft het ook geen verwondering te wekken, dat de van Ravens-
waay's een van de meest welgestelde Hollandsche Boeren-
families van Suriname geworden zijn.
Resumeerend kan men dus zeggen:
DE GROEP LANDVERHUIZERS. DIE ZICH IN SURINAME
KWAM VESTIGEN IN 1845, VOLDEED IN GEEN ENKEL OP
ZICHT AAN DE MINIMUMEISCHEN, DIE MEN KOLONISTEN
MOET STELLEN.
Bij de keuze der emigranten had men geen rekening gehouden
met:
de leeftijd, zoowel uit gezondheidkundig als uit economisch oog-
punt (het productieve gedeelte van de groep was te gering),
de physieke en psychische gesteldheid der landverhuizers,
de bekwaamheid der kolonisten als landbouwers.
Bovendien was de ontwikkeling van deze kolo-
nisten uiterst gering. Het beroep der emigranten in Hol-
land, de gegevens omtrent hun woning, bezit, aanslag in be-
lasting, alles wijst er op, dat wij te doen hebben met lieden uit
de armste werkende klasse. Ook het feit dat degenen die in 1844
hun bedrijf reeds aan andere overdeden, in den winter van 1844 op
1845 ondersteund moesten worden, toont dit aan. Wij moeten
ons dus voorstellen een groep uiterst eenvoudige daglooners en
handwerkslieden uit een aantal boerendorpen, zonder eenig
besef van de beteekenis van een tropisch land, velen bovendien
analphabeet en geen enkele met ook maar het flauwste begrip
van hygiëne.
Wat deze simpele lieden bij den grooten overgang behoefden was
voor alles een deskundige, ervaren leiding. Reeds in het moeder-
land en tijdens de bootreis had men den physieken en moreelen
weerstand van de kolonisten zoo groot mogelijk moeten maken.
Men had hun de voornaamste begrippen van hygiëne en tropen-
landbouw voor het vertrek bij moeten brengen. Tijdens de over-
vaart en bij de eerste vestiging in het nieuwe gebied zou het de
phcht van de leiding hebben moeten zijn de strengste discipline
te bewaren, om deze groote verandering mogelijk te maken voor
deze primitieve menschen.
De Leiding. Deze kolonisatie geschiedde op 's Lands kosten.
De minister van Koloniën J. C. Baud had de opperleiding,
het dagehjksche bestuur in het kolonisatie gebied vertrouwde
deze bewmdsman toe aan drie plattelands dominé's zonder eenige
tropenervaring: de predikanten Van den B r a n d h o f.
Betting en Copijn. Het Gouvernement van Suriname had
slechts adviseerende en controleerende macht in het land van
vestiging.
a.nbsp;De kolonisten uit te zoeken.
b.nbsp;De plaats van vestiging te bepalen en tot ontvangst van de
kolonisten in gereedheid te brengen.
c.nbsp;De kolonisten op het geschikte moment en op de juiste manier
naar de plaats van vestiging over te brengen.
d.nbsp;De gang van zaken in de vestigingsplaats na de komst der
Kolonisten te regelen.
Hoe hebben zich de leiders van deze taak gekweten?
Vergelijkt men de voorbereiding in Neder-
land met die m Surmame, dan is men in het moederland veel
te vroeg begonnen. Door een ongelukkige uiting van
u s d e t t i n g heeft men reeds voor het vertrek van de ver-
kenners naar Suriname een lijst moeten overleggen van de aan-
staande 50 kolonisten-gezinnen. In plaats van voorzichtig te polsen
en de neiging tot kolonisatie bij de toenmalige Nederlandsche
bevolking te onderzoeken, ging men over tot aanwijzen van
de eerste groep aanstaande emigranten op een tijdstip, waarop
de plaats van vestiging nog gekozen moest worden en men er
dus zeker van kon zijn nog enkele jaren noodig te hebben
voor men tot het overbrengen der kolonisten zou kunnen
overgaan.
Het noodlottig gevolg hiervan was, dat de belangstelling en de
gedachten van de aanstaande emigranten, nadat zij dit levens-
besluit genomen hadden, uitgingen naar het nieuwe gebied. Ze
werkten niet meer met animo in het moederland, ,,ze gaan toch
wegquot;, ze plantten niet meer, „in den oogsttijd zijn ze er toch
niet meerquot;, ze grepen iedere goede kans aan, om hun woning,
bezittingen en bedrijf te verkoopen, en concentreerden al hun
energie op de toekomst, ze wilden gauw gaan: „iedere dag is
er eenquot;.
Vallen de voorbereidende werkzaamheden in het nieuwe ge-
bied tegen, en dat doen zij vrijwel steeds, dan zullen deze kolo-
nisten spoedig gesteund moeten worden. Een ieder's belang is
met een snel vertrek gediend, men gaat de moeilijkheden in het
vestigingsgebied van uit het moederland onderschatten, verge-
leken met de dagelijksche lasten en kosten thuis, en ondanks de
waarschuwende brieven van de organisatoren in het nieuwe
gebied besluit men tot een overhaast vertrek, en zoo verschijnt
de groep in het land van vestiging op een moment dat men aldaar
voor de ontvangst der kolonisten niet gereed is
Hierbij kwam, dat in 1845 in zeer korten tijd de lijst met
namen van de 50 kolonisten-gezinnen moest worden opgesteld.
De geringe ervaring van de bestuurders in het uitkiezen van
kolonisten was mede de oorzaak dat de groep zulk slecht kolonisatie-
materiaal werd.
b. Ds Betting was noch de geschikte persoon om de
plaats van vestiging uit te zoeken, noch de man,
die alles ter ontvangst van de kolonisten in gereedheid
kon brengen. Veel nutteloos werk werd verricht, niets werd be-
hoorlijk afgemaakt, en de inpoldering van het terrein het alles te
^ R. F. Raders. Geschiedkundige Aanteekeningen, rakende proeven van Europeesche
kolonisatie in Suriname. 1860. p. 99.
wenschen over. Want op alle punten ontbrak het hem aan de
noodige ervaring. Bovendien werd hij door de zuinigheid van het
Surinaamsche Gouvernement in hevige mate tegengewerkt. Zoo
stelde Ds Betting voor, volgens het ontwerp van den
stadsarchitect van Paramaribo, 50 flinke, getimmerde huizen te
laten bouwen op voetstukken, waarvan ieder f 1000 zou moeten
kosten, en waarvoor een ploeg van 500 negers noodig zou zijn
geweest. De administrateur van finantiën Leers, verwachtte
echter totaal geen succes van de kolonisatie en wilde het Gouver-
nement zoo min mogelijk op kosten jagen. Daarom behandelde
lüj alles zoo zuinig mogelijk, zoodat b.v. slechts 50 noodwoningen
geplaatst zouden worden voor totaal f 19.000, met hulp van 40
slaven; later werden er nog 15 ä 20 meer te werk gestelde
Door die zuinigheid en door de vele regens schoot het werk
wemig op, en toen nu bovendien, ondanks de waarschuwingen
van Ds B e t t i n g de kolonisten uit Holland kwamen
op het moment dat de voorbereidende maatregelen nog lang
niet af waren, was het gevolg, dat bij de aankomst der kolo-
nisten:
het loozingsstelsel veel te wenschen over liet. Bij spring-
getijden kwam het water tot aan de huizen, het terrein zelf was
de geheele regentijd modderig en men liep er geregeld met natte
voeten. In het omliggende gebied lagen uitgebreide zwampen.
Ratten vormden een ware plaag.
2°. slechts primitieve woningen waren opgetrokken. Het
waren de meest simpele negerhutten, waarvan slechts 2 kleine
hokjes bevloerd en bezolderd waren. De vloer was soms nog geen
voet van de vochtige bodem verwijderd. Bovendien waren slechts
13 van de 50 woningen gereed, zoodat zij ieder twee families en
soms nog enkele vrijgezellen moesten bergen.
3°. Geen voet gronds ontgonnen was. Dit had behalve het be-
zwaar, dat hierdoor een gedeeltelijke eigen voedselvoorziening
Was uitgesloten, ook het zeer ongunstige hygiënische gevolg, dat
tien passen achter de hutten zich het dichte secundaire bosch
' J. Wolbers, Geschiedenis van Suriname i86i. 700 e.v.
3 i^.' ^y'tersen Tz. Europeesche Kolonisatie in Suriname. 1896. p. 56.
Ibid. p. 58 e.V.
bevond (kappewierie), hoewel de hutten vrijwel direct aan de
rivier stonden.
4°. voor drinkwater niet gezorgd was, zoodat de kolonisten
het onzuivere water uit de rivier, dat nu eens zoet dan weer brak
was, dronken, totdat men drinkwater uit een wel op Groningen,
aanvoerde.
5°. de voeding liet in den aanvang veel te wenschen over.
Het beloofde vee en pluimvee kwam eerst weken later. Levens-
middelen waren er nog niet, de loodsbooten brachten die
pas in beperkte mate aan. Aan een oven werd eerst na aan-
komst gedacht. Brood was de eerste week dus niet te krijgen,
men moest zich behelpen met koeken, waarin spek en zout vleesch
verbakken waren
Geen wonder dat de kolonisten bij aankomst razend waren,
en weigerden van boord te gaan wat na een verblijf van 40
dagen tusschendeks nogal wat zeggen wil.
c. Het moment van vestiging. Er is reeds op
gewezen hoe ongeschikt en onhygiënisch de leiding het vervoer
regelde. Hierbij kwam dat in Suriname de geschikste tijd van
vestiging de maand November is, of de kleine droge tijd: de
maanden Maart, April. In elk geval is eind Juni de ongeschikste
tijd voor vestiging. De twee natste maanden zijn dan juist voorbij,
de kans op allerlei ziekten o.a. malaria is maximaal, de groote
. droge tijd gaat beginnen, voor aanplanten is de gelegenheid
voorbij.
Zoo viel de droogte juist in bij de komst der kolonisten. Zij had
daarenboven dit jaar een zeer extreem karakter. Volgens de per-
soonlijke thermometrische waarnemingen van Tydeman bedroeg
de temperatuur 's morgens om 10 uur reeds 86° Fahr. in de
1 Zie: J. J. Leys. Kolonisatie van Suriname door Nederlandsche landbouwers. In „West
Indiëquot; IV. 1919. p. 4. F. W. L. Tydeman. De Epidemie van Typhus geheerscht hebbende
op het Etablissement voor de Europeesche Kolonisatie in Suriname aan de Saramacca in
1845. Academisch proefschrift. Leiden. 1860. p. 10. A. Copijn. Schets van de lotgevallen
der Kolonisten die aan de proeve van Europeesche Kolonisatie aan de Saramacca hebben
deel genomen. In „West Indiëquot;. I. 1855. p. 245. F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de Kolo-
nisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het jaar 1845. In „Het Pantheonquot; 1855. p. 103.
® A. Copijn. Schets van de lotgevallen der Kolonisten, die aan de proeve van Europeesche
kolonisatie aan de Saramacca hebben deel genomen. In „West-Indiëquot; I. 1855. p. 245.
schaduw, en Hep in den middag tot 92 a 93° op. Slechts hoogst-
zelden brachten hevige regen- en donderbuien ^ verfrissching.
Voegt men daarbij de ingesloten ligging van Voorzorg, te
midden van het oerbosch, aan de lage rivieroever, waar
geen zuchtje doordrong, dan is het geen wonder, dat het er
ondragelijk warm was. Houdt men bovendien nog rekening
met de plaatselijke hooge vochtigheidsgraad, zonder wind, dan
kan men begrijpen hoe onpleizierig de kolonisten zich gevoeld
moeten hebben.
Is het wonder, dat onder zulke omstandigheden een e p i d e -
m i e uitbreekt (volgens Tydeman typhus gastricus
c O n t a g i O s u s 2). Zal iemand er zich over verbazen, dat een
dergelijke ziekte een fatalen afloop moet hebben bij kolonisten,
die de eerste hygiënische beginselen negeeren, gedeeltelijk geen
verschoning bezitten of die niet gebruiken, opeengepakt leven
met 2 a 3 families in hutten, waar de ratten over de tafel
loopen, door slechte voeding, na het zware scheepseten ver-
zwakt zijn en bovendien bitter teleurgesteld waren in al hun
verwachtingen?
d. Hoe gedroeg zich de leiding in het vestigingsgebied?
Slecht was alles voorbereid, de geneesheer (zie Bijlage I, No.
213) kwam eerst met de tweede zending drie weken later.' De
genezing was afhankelijk van een scheepsarts, die nog nooit
de tropen bezocht had en één scheepsmedicijnkist.
Toen het tweede schip aankwam waren de eerste slachtoffers
al gevallen, toch ontscheepte men ook de nieuwe kolonisten
te Voorzorg, ondanks de waarschuwingen van Tydeman,
die aan Ds Copijn enDs Van den Brandhof
aanraadde, deze kolonisten voorloopig in een loods van een ver-
laten koffieplantage van het gouvernement onder te brengen,
zoolang men de toen reeds epidemisch heerschende ziekte niet
F- W. L. Tydeman. De Epidemie van Typhus geheerscht hebbende op het Etablissement
voor de Europeesche Kolonisatie in Suriname aan de Saramacca in 1845. Academisch
proefschrift. Leiden. 1860. p. 12.
^ó ^ T^'nbsp;Iets omtrent de Kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het jaar
1845. In „Het Pantheonquot; 1855. p. loi.
2 F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het
jaar 1845. In „Het Pantheonquot; 1855. p. 105.
68 KOLONISATIE VAN BLANKEN IN SURINAME
bedwongen had. Doch Ds. van den B r a n d h o f zag de
waarde van dezen raad niet in ^
De kolonisten van het derde schip, die op de plantage „Mijn
Vermaak ontscheept waren, werden door gebrek aan inzicht van
de leiders toch in contact gebracht met de besmette kolo-
msten van Voorzorg 2; hierdoor stierven van de 36 hier onder
'gebrachte kolonisten er geheel onnoodig 16 _
Men kan dus besluiten met te zeggen, dat de leiding b ij
de eerste kolonisatie van H o 11 a n d s c h e B o e-
ren in Suriname vrijwel alle fouten ge-
maakt heeft, die er maar te maken zijn. Men
stuurde de verkeerde menschen, op het meest ongelukkig ge-
kozen moment, onder de slechtste omstandigheden, naar een
tatale p aats van vestiging en beging daar alle fouten, die een
ongelukkigen afloop in de hand kunnen werken. Geen wonder
I dat bmnen zes maanden 180 van de 369 kolonisten stierven'
Iedere dusdanig opgezette kolonisatiepoging is bij voorbaat ge-
doemd te mislukken. Daarom kan de noodlottige vestiging van
de Ho landsche Boeren te Voorzorg geen bewijs zijn tegen een
volksplantmg^ogmg van blanken in de tropen, van Hollanders
m Suriname. De 180 kolonisten zijn noch gevallen voor een ideaal,
noch voor de wetenschap, en dit is almee de ergste beschuldiging
die men den leiders voor de voeten kan werpen.
DE kolonisatie VAN HOLLANDSCHE BOEREN
TE GRONINGEN
De overige boeren, die de epidemie te Voorzorg doorstaan
hadden, werden zoo gauw mogelijk naar het aan de andere ziide
van de rivier gelegen Groningen gebracht.
De plaats van vestiging. Uit g e z o n d h e i d s o o g p u n t
' A. Copijn. Schets van de lotgevallen der Kolonisten die aan de proeve van Europeesche
kolonisatie aan de Saramacca hebben deel genomen. In West-Indiëquot; I 18.;
fsnbsp;r^r ''nbsp;Saramacca fn Itt jaar
1845. In „Het Pantheon '. 1855. p. 104.
» F. W. L. Tydeman. De Epidemie van Typhus geheerscht hebbende op het Etablissement
° Zie Bijlage I.
IS Groningen zeer gunstig gelegen, want deze vestiging
ligt op een schulprits een meter of vijf hoog. De grond is droog,
zuiver welwater is altijd aanwezig, bovendien kan de wind hier
goed doordringen.
tabel vi
Loop der bevolking van de kolonisatie te Groningen aan de
Saramacca (1845—1853)
1845 |
1846 |
1847 |
1848 |
1849 |
1850 |
1851 |
1852 |
1853 | |
Aantal kolonisten op | |||||||||
1 Januari van het | |||||||||
jaar....... |
371 |
193 |
169 |
184 |
200 |
129 |
122 |
99 |
8S |
Hiervan stierven in | |||||||||
den loop van het | |||||||||
jaar....... |
180 |
7 |
2 |
8quot; |
12 ' |
4* |
27' |
I |
I |
Werden geboren in | |||||||||
den loop van het | |||||||||
jaar ....... |
3 |
15 |
15 |
16 |
5 |
7 |
3 |
I | |
Vestigden zich in | |||||||||
den loop van het | |||||||||
jaar....... |
0 |
1 |
4 |
12 |
10 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Vertrokken in den | |||||||||
loop van het jaar . |
0 |
21 |
2 |
3 |
85 |
8 |
3 |
16 |
29 |
Het jaar 1845 wordt berekend vanaf i Juli 1845 tot i Jan. 1846.
Het jaar 1853 wordt berekend vanaf i Jan. 1853 tot 15 Maart 1853.
IS Maart 1853 bevinden zich in de kolonisatie aan de Saramacca dus nog slechts 56 kolo-
nisten.
^ Bovendien een doodgeboren kind.
® Waarvan s beneden het jaar,
' Waarvan 7 beneden het jaar.
* Waarvan 3 beneden het jaar.
' Waarvan 5 beneden het jaar.
Het geboorte- en sterftecijfer bedroeg dus voor deze zelfde jaren (met een-
zelfde beperking wat 1845 en 1853 betreft):
1845 |
1846 1 |
1847 |
1848 |
1849 |
1850 |
1851 |
1852 |
1853 | |
Geboortecijfer. . . |
S |
16 |
88 |
82 |
80 |
39 |
57 |
30 |
12 |
Sterftecijfer .... |
485 |
36 |
12 |
43 |
60 |
31 |
221 |
10 |
12 |
1 er vergelijking: Sterfte in Nederland per 1000 inwoners 1840—1859 .... 26.03
Aantal levend aangegeven per 1000 inwoners in Nederland
1840—1859...........................33,69
-ocr page 85-De sterfte der kolonisten was hier dan ook, be-
halve in het jaar 1851 toen een gele-koorts-epidemie heerschte,
niet veel grooter dan toentertijd in Nederland, nl. 32 tegenover
in Nederland 26.03 per duizend, (zie tabel VI samengesteld vol-
gens de verwerkte gegevens van Bijlage I). De geboorte daaren-
tegen was aan de Saramacca belangrijk grooter dan ter zelfder
tijd in Nederland nl. 56 tegenover 33.69. Dit cijfer is zoo hoog
door het groot aantal huwelijken, dat na de epidemie van 1845
door achtergebleven weduwen en weduwnaars onderling en
met vrije arbeidsters en arbeiders gesloten werd, en door de be-
trekkelijk gunstige indeeling in leeftijdsklassen van de geheele
groep.
Wat het d a g e 1 ij k s c h bestaan der kolonisten betreft:
de grond in Groningen was schraal en mager, gedeeltelijk ge-
heel onvruchtbaar. Bij gebrek aan weidegrond moest het
veevoer van verre gehaald worden, wat het houden van vee duur
maakte. Na de langdurige droogte van 1846 slaagden de kolo-
nisten er evenwel in een overvloed van aardvruchten en groenten
te telen. Afzet op de plaats zelf was uitgesloten daar elkeen,
zelfs de ambachtslieden en de bestuurder, tot het verbouwen van
de noodige producten voor eigen gebruik waren overgegaan ^ De
stad zou een geschikte markt geweest zijn om de overtollige pro-
ducten af te zetten, maar de tocht er heen nam minstens 12
uren in beslag, terwijl men vaak op het getij moest blijven wachten.
Kwam men dan ten slotte in de stad aan, dan was door de hitte
somtijds een deel (groenten) reeds bedorven, voorts was men
gewoonlijk door tijdnood gedwongen de lading tegen eiken prijs
te verkoopen, zoodat de winst ten slotte minimaal was ^ Stapel-
producten werden niet geteeld, eenige proefnemingen hadden
mede door het gebrek aan ervaring van den leider geen succes.
Hard werken en vergrooten der productie had zoodoende weinig
zin. De meesten gingen dan ook voor een vast bedrag in daghuur
werken bij het bestuur der kolonisatie.
1 A. Copijn, Schets van de lotgevallen der kolonisten, die aan de proeve van Europeesche
kolonisatie aan de Saramacca hebben deel genomen. In „West-Indiëquot;. I. 1855. p. 248.
' F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het jaar
1845. In ,,Het Pantheonquot; 1855. p. 109.
DE AFGELEGENHEID VAN DE PLAATS VAN VESTIGING
MAG ALS ÉÉN DER HOOFDOORZAKEN VAN HET MISLUK-
KEN DER KOLONISATIE TE GRONINGEN GENOEMD WOR-
DEN.
De Kolonisten. De samenstelling van de groep
naar den leeftijd was door de sterfte verbeterd, en moet in
October 1845 na de epidemie, er als volgt hebben uitgezien:
TABEL VII
Mannen |
Vrouwen | |
0—1 jaar |
0 |
I |
1—6 „ |
12 |
14 |
6—12 „ |
20 |
13 |
12—18 „ |
17 |
17 |
ï8—25 „ |
17 |
18 |
25—35 .. |
18 |
8 |
35—45 .. |
12 |
10 |
45—55 .. |
6 |
5 |
Totaal . . . |
102 |
86 |
De groep werkelijke kolonisten d.w.z. de menschen van 18
tot 35 jaar maakt nu 32 % van de totale groep uit, (in Juni 1845
27 %) wat voor een kolonisatie nog veel te gering is. Uit gezond-
heidkundig oogpunt is de groep, met minder kleine kinderen en
oude menschen natuurlijk geschikter voor kolonisatie dan bij
aankomst.
De physieke gesteldheid der kolonisten zal er niet
beter op geworden zijn door de ziekte, die allen op elf na aan-
greep. De vraag is echter of de ziekte alleen door de sterkere indi-
viduen doorstaan is, en dus op de groep een selecteerenden in-
vloed heeft uitgeoefend. Het is twijfelachtig of men aan besmette-
lijke typhus een dergelijke uitwerking mag toeschrijven, en of
het maken van slachtoffers daarvoor niet te afhankelijk was van
tal van andere oorzaken: de huisvesting, — ik denk hier aan het
totaal uitgestorven gezin Gebly (Bijlage I No. 155—161), waarvan
de woning boven een trens was gelegen — de mate van overvoed
Zijn aan boord (juist de ouders van groote gezinnen zullen dank
ZIJ de overmatige kinderporties meer eetprestaties geleverd hebben
dan de vrije arbeiders en arbeidsters); de zwangerschap van enkele
vrouwen; het extra risico dat de moedigen bij een besmettelijke
ziekte loopen; het moment van aankomst.
De psychische gesteldheid zal ook door al het
doorgestane leed niet verbeterd zijn. Wel had in de eerste vesti-
gmgsjaren te Groningen een zekere selectie plaats, daar enkele
families (21 kolonisten in 1846)1 naar Holland terugkeerden en
den strijd om het bestaan in Suriname opgaven, zoodat vermoe-
delijk een beter deel gevestigd bleef
Het saamhoorigheidsgevoel zal door de gemeen-
schappelijke ellende zijn toegenomen, doch hiertegenover staat,
dat het gezinsverband een gevoelige slag kreeg. Immers van de
55 gezinnen, die zich te Groningen vestigden, verloren slechts
6 geen enkel familielid; 5 families stierven geheel uit, terwijl de
overige één of meer familieleden verloren
De samenstelling van de kolonistengroep naar de beroepen
is evenmin veranderd; na de epidemie en den uittocht in 1846
zorgden 47 volwassen mannen, waaronder hoogstens 26 boeren-
arbeiders, voor het bestaan van 166 personen.
DE OORSPRONKELIJKE CONCLUSIE OVER DE KOLONISTEN
.1 (zie blz. ij) GELDT DUS OOK NOG VOOR DEGENEN, DIE ZICH
TE GRONINGEN VESTIGDEN.
De Leiding. Na het overlijden van Ds C o p ij n te Voorzorg,
kwam de geheele leiding van de kolonisatie in handen van den
alleen overgebleven bestuurder: Ds van den Brand hof.
Door een regeling, die de dominé's-leiders in Holland getroffen
hadden, was deze bestuurder geheel onafhankelijk van het kolo-
niaal bestuur 2. Hij had een zeer groote macht over de kolonisten
Deze waren verplicht vijf jaar lang in alles wat de dagelijksche
leiding en arbeid betrof den raad van den bestuurder te volgen.
De kolonisten mochten zonder zijn toestemming de kolonie niet
verlaten. Onder deze omstandigheden was het welslagen der kolo-
nisatie in groote mate afhankelijk van de kennis, het inzicht en
den tact van dezen predikant.
^ Zie bijlage I.
® J. Wolbers. Geschiedenis van Suriname. 1861. p. 699.
' H. Pyttersen Tz. Europeesche Kolonisatie in Suriname. 1896. p. 71 e.v.
Tal van geschriften toonen aan, dat Ds van den Brand-
hof te eenenmale ongeschikt was voor
leider van een kolonisatie. Het is mogelijk, dat
sommige geschriften, zooals b.v. het adres van 4 Boeren aan de
Leden van de Tweede Kamer ^ min of meer overdreven zijn,
doch verscheidene maken een absoluut betrouwbaren, objectieven
indruk, zooals b.v. het rapport van Lisman, Gouvernements-
Secretaris die tracht Ds van den Brandhof zooveel
mogelijk de hand boven het hoofd te houden. In zijn verslag be-
rusten de minder gunstige uitspraken, op mededeelingen hem
door Dsvan den Brandhof zelf gedaan.
Op grond van deze geschriften mag men dan ook concludeeren,
dat Dsvan den Brandhof:
a.nbsp;volmaakt onkundig was op het gebied van tropencultures
en kolonisatieproblemen (23).
b.nbsp;physiek ongeschikt was om als leider van een kolonisatie op
te treden (24).
c.nbsp;niet die karaktereigenschappen bezat, die een bestuurder
noodig heeft.
Hij was pedant, kleinzielig, eigenzinnig, weinig volhardend,
verkwistend met 's Lands geld waar het uit onwetendheid voort-
komende doellooze grootscheepsche plannen gold en van eigen
belang zeker niet vrij te pleiten (25). Elk dezer eigenschappen zou
voldoende zijn geweest om dezen man ongeschikt te maken als
leider van een Europeesche kolonisatie. De combinatie van al deze
voor een leider hoogst ongunstige trekken, maakte de algeheele
mislukking van de kolonisatie onvermijdelijk.
Door het doellooze werken als houtbranders of als daglooners
bij parkaanleg — Ds van den Brandhof hoopte op de
komst van een groep nieuwe landverhuizers — kwamen de kolo-
nisten al gauw tot het inzicht, dat zij onder zijn leiding niet vooruit
zouden komen. Zij bereidden dus vestigingsplannen voor in
andere deelen van Suriname. Sommigen plantten niet meer voor
^ Antoon van Ravenswaay, G. van Ravenswaay, E. van der Klift, J. C. van Brussel. Adres
aan de leden van de Tweede Kamer. Amsterdamsche Courant. 6 Augustus. 1855.
® J. AE. Lisman. Verslag der Europeesche kolonisatie te Groningen aan de Saramacca
gedaan op den 18 Juli 1848 en volgende dagen. 1848.
een nieuwe oogst. Zoo gauw zij aan hun verplichting, om vijf jaar
m de kolonie te blijven wonen voldaan hadden, vertrokken zij
naar Rama aan de Boven-Suriname ^ of naar Paramaribo. In 1849
had een ware uittocht plaats. Toen men ten slotte in 1853 de
kolonie te Groningen ophief, bestond deze nog slechts uit leiders,
weduwen, en weezen, terwijl alle werkelijke kolonisten naar
elders vertrokken waren
Men kan dus zeggen, de kolonisatie aan de Saramacca te Gro-
ningen is verloopen doordat:
a.nbsp;het terrein der vestiging te ver afgelegen was van de afzet-
markt (Paramaribo).
b.nbsp;de kolonisten, vooral ook wat landbouw kennis betreft,
verre van ideaal waren.
c.nbsp;de leiding in hooge mate belemmerend was voor een natuur-
lijke ontwikkeling van de groep in het nieuwe woongebied.
DE KOLONISATIE VAN HOLLANDSCHE BOEREN BIJ
PARAMARIBO.
Vanaf 1849 verliet een deel der kolonisten Suriname, een ander
deel vestigde zich te Rama, en na de mislukking hier, in de buurt
van Paramaribo, terwijl een vijftal kolonistengezinnen direct den
raad van Gouverneur Van Raders volgde, en zich in de nabijheid
van Paramaribo vestigden®, i Mei 1855 bedroeg de sterkte van
deze groep 73 zielen
De plaats van vestiging. Deze Boeren hebben zich nedergezet
op en aan de zandritsen ten Westen van de,stad. (Gemeenenlands-
weg, Wanicaweg, l'Hermitage). De grond is zeer verschillend van
I Deze kolonisatie onder den Heer Westphal verliep als alle kolonisaties in het binnen-
land. Het begon met gebrek leiden, en eindigde met den dood van velen.
quot; A. Copijn. Schets van de Lotgevallen der kolonisten die aan de proeve van Europeesche
Kolonisatie aan de Saramacca hebben deelgenomen. In „West Indiëquot; 1855. Deel I. p. 252
en 257. Zie ook Tabel VI uit dit werk.
® R. F. van Raders. Geschiedkundige aanteekeningen rakende proeven van Europeesche
kolonisatie in Suriname, 's Gravenhage i860, p. 28, 31 en 36.
R. F. van Raders. De vestiging van Nederlanders te Suriname aanbevolen. Den Haag,
1854. P- 9-
* A. Copijn. Schets van de lotgevallen der kolonisten, die aan de proeve van Europeesche
kolonisatie aan de Saramacca hebben deelgenomen. In „West-Indiëquot;, I. Haarlem 1855
p. 257- Tabel II en IV.
samenstelling, niet bijster vruchtbaar. Hij eischt daardoor een
zware bemesting. Een gemengd bedrijf, met veeteelt als hoofd-
zaak gaf de Boeren de beste kans van slagen. Tot een behoorlijk
loozingsstelsel hebben de Boeren het gezamenlijk nooit weten te
brengen, waardoor de weilanden minder gunstig zijn, en het vesti-
gingsgebied als woonruimte meer te wenschen
overlaat, dan noodig is.
Wat de afzet der producten betreft, is de ligging
van dit gebied ideaal. Men is in de directe nabijheid van
Paramaribo, de eenige groote markt van het land, de stad waar
het niet landbouwende deel der bevolking is gevestigd, waar alle
Europeesche instellingen zijn geconcentreerd en waar de booten
proviand innemen.
Men kan dan ook zeggen, dat de plaats van vestiging uitstekend
is gekozen door de Boeren toentertijd. Het is geen wonder,
dat de Boeren zich ook nu nog in die streek bevinden, en zich
juist op de het dichtst bij de stad gelegen terreinen gehandhaafd
hebben. (Vgl. De kaart van het Verslag van de Kolonisatie Com-
missie van 1892 met kaart No. II in dit werk).
De kolonisten. Volgens Copijn verlieten totaal 41 kolonisten Su-
riname, tusschen 1849 en 1853 vestigden zich er 53 als landbouwers
bij Paramaribo, welk aantal i Mei 1855 al 73 bedroeg, 75 lieten
zich elders in Suriname neer^. Gedeeltelijk zullen deze laatsten
op den duur ook in de nabijheid van Paramaribo terecht zijn
gekomen. De namen van hen, die zich nabij Paramaribo vestigden
zijn mij onbekend. Wel geeft het Verslag van de Commissie van
1892 over kolonisatie van Europeanen naar Suriname, een ge-
slachtslijst van de op ultimo December 1895 in Suriname aan-
wezige kolonisten van de opgeheven kolonisatie te Groningen
aan de Saramacca en hunne onvermengde afstammelingen, voor
zoover ze landbouwers zijn. Hierdoor kennen wij dus de werke-
lijke stamvaders-kolonisten van de Boeren van 1895, die tevens
de stamvaders zijn van de hedendaagsche Boeren.
Deze voorvaderen van de kolonisten, die zich nu als land-
^ A. Copijn. Schets van de Lotgevallen der Kolonisten, die aan de proeve van Europeesche
kolonisatie aan de Saramacca hebben deelgenomen. In „West-Indiëquot; I. 1855. p. 257. Tabel
i en III.
bouwers in de nabijheid van Suriname bevinden, zijn in het register
van Bijlage I speciaal met □ aangegeven. Deze groep bestaat uit:
TABEL VIII
Het Beroep der Voorouders van de hedendaagsche kolonisten bij Paramaribo
10 daglooners-arbeiders en hunne vrouwen, waarvan 8 zonder beroep, i spinster en
I werkster.
I schoenmaker en zijn vrouw.
I timmerman en zijn vrouw.
I aannemer-arbeider en zijn vrouw.
I boekbinder (eerst herfst 1848 in Suriname aangekomen).
I wagenmaker ( „ „ 1848 „ „nbsp;„ ).
I broodbakker en zijn vrouw (eerst herfst 1848 in Suriname aangekomen).
I zoon bouwknecht.
I natuurlijke dochter waarvan de moeder dienstmaagd was.
5 vrije arbeiders (waarvan slechts één landbouwer).
5 vrije arbeidsters (geen uit een landbouw milieu).
Van deze 42 kolonisten maakten 4 het rampzalige jaar 1845 in
Suriname niet mee. Dit waren de broodbakker Tamminga en zijn
vrouw, en twee van de drie gebroeders van Brussel, waarvan nu
nog vele afstammelingen bij Paramaribo gevestigd zijn. De helft
van het aantal in Suriname aanwezige Hollandsche Boeren, was
tijdens de gele-koorts-epidemie in 1851. op de meest verschillende
plaatsen in Suriname gevestigd: Groningen, Rama. nabij Para-
maribo, in de stad, enz. De vraag is, of de typhusepidemie en de
ziekte van 1851, een physiek-selecteerende invloed op de groep
heeft gehad. Bezien wij de overgebleven groep, dan krijgen wij
niet den indruk, dat juist de sterksten ge-
spaard bleven. Zoo is het aantal vrije arbeidsters en
arbeiders (toch zeker niet het physiek beste deel der kolonisten)
in verhouding tot de geheele groep toegenomen.
Psychisch heeft er daarentegen zeker een selectie plaats gehad.
De avonturiers, de weinig volhardenden, keerden naar niet tro-
pische landen, meestal Nederland, terug.
De hedendaagsche kolonisten nabij Paramaribo stammen af
van een derde der in 1845 en direct daaraan volgende jaren in
Suriname gearriveerde Nederlandsche landverhuizers. Psychisch
zijn zij een selectie van deze groote groep; veronderstelt men,
dat zij tevens wat hun physiek betreft, tot de besten van de oor-
spronkelijke kolonisten behooren (wat te betwijfelen valt), ook
dan blijft de meening van van Blom en anderen ^ nog onaanvaard-
baar nl.: dat deze selectie-groep uit buitengewoon geschikte kolo-
nisten zou hebben bestaan, en dat de hedendaagsche Hollandsche
Boeren nabij Paramaribo dus zouden afstammen van een groep
,,bij uitstek sterke individuenquot;, zooals geen tweede keer, zonder
een dergelijk wreed selectie proces, bijeen te brengen zou zijn.
Hierdoor zou een vergelijking van de geschiedenis van deze
kolonisten met de verwachtingen, die men heden ten dage aan een
kolonisatie zou stellen, alle wetenschappelijke waarde verliezen.
Hiertegenover kan eigenlijk reeds volstaan worden met erop
te wijzen, dat de oorspronkelijke groep kolonisten, die in
het midden van de vorige eeuw in Suriname aankwamen,
geestelijk en lichamelijk zoo weinig beantwoordde aan de ge-
ringste eischen, die men aan landverhuizers stellen mag, dat het
„geselecteerdequot; derde gedeelte van deze groep, nog nauwelijks
uit acceptabele kolonisten bestaan kan hebben.
Zou men in onzen tijd kolonisten naar de tropen zenden, dan
zou men deze aan een strenge medische keuring onderwerpen,
en ook een onderzoek instellen naar hun karakter en ontwikkeling,
om zoodoende tot een groep kolonisten te komen, die veel beter
tot vestiging in de tropen geschikt zou zijn, dan de „geselec-
teerdequot; groep, die zich nabij Paramaribo neerliet.
Naar mijn meening bestond de groep, die zich daar vestigde,
ook indien zij het resultaat was van „een onbarmhartige selectiequot;,
hoogstens uit de beste individuen van een
bij zonder slechte groep. Hierdoor wordt volstrekt
niet aanvaardbaar, dat deze lieden zoo buitengewoon sterk waren,
maar slechts waarschijnlijk gemaakt, dat wij hier te doen hebben,
met normale kolonisten, die aan matige eischen voldoen. Het is
onjuist aan de relatieve verdienste van deze geselecteerde kolo-
nisten een absolute waarde te willen toe kennen.
Volgens deze meening is dus het allergunstigste, dat
^ p. van Blom. Kolonisatie met Nederlandsche boeren in Suriname. In „West Indische
Gidsquot; I. 1919/20. p. 346.
J. E. Muller en C. Hoekstra. Het vijftigjarig jubilé der Boeren in Suriname. 1845—21 Juni
1895. p. 13.
gezegd kan worden: de hedendaagsche Hol-
landsche Boeren in Suriname stammen af
van gewone kolonisten (wat niet wil zeggen, van ge-
wone menschen).
Toen zij zich bij Paramaribo vestigden, waren de meesten
lichamelijk in een weinig gunstige conditie, vooral zij, die via
Rama kwamen. Daarentegen hadden allen een periode van accli-
matisatie van eenige jaren achter zich, en juist door dit verblijf
van ongeveer vijf jaar in de tropen was deze resteerende groep
veel beter geschikt voor kolonisatie dan degenen, die in 1845 in
Suriname aankwamen.
Wat hun bekwaamheid betreft, moeten zij ondanks de slechte
leiding te Groningen, toch een groote mate van ervaring hebben
opgedaan ten aanzien van het bewerken van de lichtere gronden
in Suriname.
De Leiding. Van een feitelijke leiding kan niet gesproken
worden. Wel hielp het Gouvernement oorspronkelijk door het
bouwen van woningen, en het beschikbaar stellen van vee, doch
iedere Boer was zijn eigen baas, wat voor velen na het wanbestuur
van Ds van den Brandhof een ware verademing was.
Oorspronkelijk had dit, dank zij de vijfjarige ervaring der Boeren,
weinig bezwaren, maar op den duur bleek, dat zij te weinig ont-
wikkeld waren om zonder hulp te komen tot coöperatie en voor-
uitgang in de techniek van landbouw en veeteelt. Een leider, die
hen met tact had weten te adviseeren, had hen tot grooter welvaart
kunnen brengen.
In hoeverre kan men deze kolonisatie
met Hollandsche Boeren in de nabijheid van
Paramaribo nu geslaagd noemen?
Wil een economisch gefundeerde kolonisatie geslaagd heeten,
dan moeten de kolonisten in het nieuwe woongebied, een grootere
behoefte bevrediging vinden, dan in het moederland mogelijk
was. Deze bevrediging van behoeften is drieërlei:
1°. physiek: de kolonist moet in het nieuwe gebied gezond zijn.
2°. psychisch: de kolonist moet het buiten het economische ook
naar zijn zin hebben.
3°. economisch: voor den kolonist moeten in het nieuwe gebied
grootere bestaansmogelijkheden zijn weggelegd dan in het
moederland.
Hoe is het nu met den hedendaagschen Hollandschen Boer
nabij Paramaribo gesteld? Officieel zijn weinig gegevens over de
Hollandsche Boeren in Suriname verstrekt. De meeste geschriften
over hen en hun omstandigheden zijn dan ook gebaseerd op
een oppervlakkige waarneming en een bij voorbaat vaststaande
meening over de mogelijkheid van kolonisatie van Europeanen
in de tropen; niet op feitelijke gegevens en cijfermateriaal deze
groep betreffende berust dus de kennis hieromtrent.
Ten einde bovenstaande drie punten zoo juist mogelijk te kun-
nen handelen werd een enquête ingesteld bij 40 Hollandsche
Boerengezinnen in Suriname ^ Van 6 dezer gezinnen zijn de
gezinshoofden zoons van landbouwers, maar zelf werkzaam in een
ander beroep, (veelal militair of agent van politie).
Een Hollandsche Boerennaam in Suriname schenkt geen waar-
borgen, dat men met een blanke, zuivere afstammeling van de
oorspronkelijke kolonisten te doen heeft. Toch zijn tallooze takken
van vele families volmaakt zuiver en blank gebleven. Daar juist
deze voor het onderzoek van waarde zijn, werd de afstamming
van bovengenoemde veertig in de enquête betrokken gezinnen,
zoo veel mogelijk nagegaan, (zie Bijlage II). Daarbij bleek mij,
dat de kinderen van 11 van de bovengenoemde 40 gezinnen,
ofwel niet geheel blank zijn, ofwel geen zuivere afstammelingen
van de kolonisten van 1845.
I. Is de hedendaagsche Hollandsche Boer
inSuriname gezond?
De meeningen loopen op dit punt zeer uiteen, en bewegen zich
tusschen de uitspraak van Muller en Hoekstra, ,,dat van ras-
degeneratie geen sprake isquot;, en de beschrijving van Joest (26)
uit het einde der vorige eeuw, die tal van blijken van lichamelijke
en geestelijke achterlijkheid bij hen ontdekte; hen als nutteloos en ge-
speend van elke goede eigenschap beschouwde en als bewijs aan-
voerde voor zijn stelling: dat Europeanen in de tropen niet in
^ Voor de vragenlijst waar de enquête op berust zie Bijlage IIL Slechts de familie van
Ravenswaay en Jacob van Brussel weigerden mij inlichtingen te geven.
staat zijn een gezond ras voort te brengen en in stand te houden.
liegen de uitspraak van Joest kan aangevoerd worden, dat:
a. duidelijke degeneratieverschijnselen, als daar zijn idiotisme
Xn ' . b-T Wnbsp;-nminaliteit, erfelijke dronken-
schap, enz. bij de Hollandsche Boeren niet waar te nemen zijn.
Oi^nTrnbsp;^^^ vrouwen is evenals in
Queensland zee r g r o o t, in de 40 bovengenoemde in de
fiTtn^en.nbsp;^39 kinderen geboren
k ni f nnbsp;TfJquot;'^nbsp;P^^nbsp;gemiddeld 6
^arn^ n bnbsp;^^e van kolonisten af-
tammen brachten te zamen 172 kinderen voort, wat een huwe-
^ksvruchtbaarheid van bijna 6 beteekent. Houit men rekening
me de 5 gezinnen der van Ravenswaay's ^ die in deze telling
met begrepen zijn, dan vindt men voor de 45 vrouwen een ge
middelde huwelijksvruchtbaarheid van 6,1; voor de voTbbed Hol
landsche Boerengezmnen een gemiddeld aantal verkregen kin
deren van 6 3; voor niet zuivere afstammelingen bij 12 gezinnen
een huwelijksvruchtbaarheid van 5.6. Volgens de gegevensTan
deze kleine groep zou de huwlijksvruchtbaarheid van de zuiver
Hierbij dient men in het oog te houden, dat een groot deel
w.lTT'ïnbsp;l-^ftijd nog niet bereikt heeft, en
waarschijnlijk aan nog meerdere kinderen het leven schenken zal
zooals onderstaande gegevens doen verwachten:
22 van de 40 vrouwen bereikten nog niet de veertigjarige leeftijd:»
4 hiervan hebben 3 kinderen beneden 5 jaar.
neett I „nbsp;„ 5 „
zijn tot nu toe kinderloos waarvan één 21; één
m1 10
9 quot;nbsp;„ 2 ,,nbsp;„ 5
2
31 jaar oud is.
^ Enquête Vraag 6.
^ Zie Bijlage 11.
® Enquête Vraag 3.
%
1 - HOLLANDSCHE BOEREN
BIJ PARAMARIBO
.f quot;7quot;! i. Cassaveveld.
^Jamp;^-'.'p- ''nbsp;2 en 4. Stallen en koeien.
3. Woonhuis van Hendrik van. Ra-
venswaay.
5.nbsp;Weiland en bananenveld (plantains).
6.nbsp;Familie van Dijk. 2de, 3de en 4de geslacht van blanken in de tropen.
-ocr page 97- -ocr page 98-I vrouw met vier kinderen is vóór haar veertigste jaar weduwe
geworden.
In de overige i8 gezinnen zijn de vrouwen ouder dan 40 jaar,
zoodat eerst deze groep een juist inzicht geeft in de vruchtbaar-
heid der Hollandsche Boerenvrouw in Suriname. Deze 18 vrou-
wen brachten 149 kinderen ter wereld, wat dus wil zeggen een
huwelijksvruchtbaarheid van 8,3. Van deze waren er 136 tijdens
het onderzoek in leven, of hadden den leeftijd van 15 jaar bereikt,
wat dus een opgroei- coëfficiënt van 7,6 oplevert. 15 van deze
18 vrouwen waren moeders van volbloed Hollandsche Boeren-
gezinnen, zij brachten totaal 129 kinderen voort, wat de gemid-
delde huwelijksvruchtbaarheid nog zou verhoogen tot 8,6. Houdt
men bovendien nog rekening met de familie van Ravenswaay,
dan vindt men in totaal bij 17 zuiver blanke kolonistenvrouwen,
ouder dan 40 jaar, een huwelijksvruchtbaarheid
van 8,81.
Natuurlijk kan men aan deze gegevens, die slechts op waar-
nemingen bij een uiterst kleine groep berusten geen algemeene
waarde toekennen, doch we zien, dat bij deze zuiver blanke
vrouwen, die het derde of vierde kolonistengeslacht in de tropen
uitmaken, van een afname der huwelijksvruchtbaarheid geen
sprake is (zie photo 6). Ook uit de geslachtslijsten, die uit ge-
gevens samengesteld zijn, bij de Boeren zelf verzameld en in
Bijlage II afgedrukt, blijkt dit duidelijk.
Een groot aantal kinderen is bij al deze families een regelmatig
voorkomend verschijnsel. Ook in vroeger tijden moet de huwelijks-
vruchtbaarheid groot geweest zijn, zooals uit de geslachtslijsten
van Bijlage II blijkt per 6 gezinnen van de tweede generatie van
kolonisten vindt men totaal 44kinderen, dit beteekent een huwelijks-
vruchtbaarheid van 7,3; 23 gezinnen van de derde kolonisten
^ In de drie niet zuiver Hollandsche Boerengezinnen werden 20 kinderen geboren, een
dochter der van Ravenswaay's (met een zuivere Europeaan — niet kolonist — getrouwd)
bleef kinderloos.
Daar de gezinnen nog langen tijd voor uitbreiding vatbaar zijn bij de Hollandsche Boeren,
moet een berekening, als Blom uit de gegevens van het Verslag van de Commissie van
1892 maakte (zie Encyclopedie van Nederlandsch West-Indië. p. 287) tot onjuiste resultaten
leiden. Hij kon bovendien geen rekening houden met de gestorven kinderen en vond een
huwelijksvruchtbaarheid van 2,72.
generatie brachten 147 kinderen ter wereld waaruit een huwe-
lijks-vruchtbaarheid volgt van 6,4. (In deze 23 gezinnen was
het laatste kind in 1931 of een voorafgaand jaar ter wereld
gekomen).
Over totale sterfte of gemiddelde levensduur van de Hollandsche
Boeren zijn mij geen cijfers bekend.
Van de in totaal 239 in deze 40 gezinnen geboren kinderen,
stierven er in den loop der jaren:
op 115 jongens 16, waarvan 10 beneden de leeftijd van i jaar.
Het sterftecijfer van zuigelingen ^ onder de mannelijke leden van
deze 40 gezinnen bedroeg dus
op 124 meisjes 10, waarvan i beneden de leeftijd van i jaar.
De zuigelingensterfte onder de vrouwelijke leden van de 40 ge-
zinnen bedroeg dus 8,1, dus slechts een tiende gedeelte van dat
der mannelijke.
Slechts een grondige vergelijking met andere landen in de
tropen waar kolonisatie met Europeanen heeft plaats gehad, kan
inzicht geven in het feit of we hier met een toeval of een meer
voorkomend verschijnsel te doen hebben, wat het groote verschil
in zuigelingensterfte betreft bij de twee geslachten.
De zuigelingensterfte bij deze 40 gezinnen bedroeg dus in
totaal 46. Van de afstammelingen van Hendrik van Ravenswaay
stierf van de in totaal 21 geboren jongens geen beneden het
jaar (4 op leeftijden van 29, 19, 5 en 2 jaar). Van de 13 geboren
meisjes geen. ^
Houdt men echter slechts rekening met de 33 van de blanke
kolonisten van 1845 afstammende families, dan bedraagt het
sterftecijfer van zuigelingen bij hen slechts 30 (Bij de jongens 58,
bij de meisjes o) Natuurlijk is de groep te gering om hieraan
een buitengewoon groote waarde te willen toekennen, en er verge-
lijkingen met andere landen op te willen baseeren, maar wel kan
^ Sterfte van kinderen beneden i jaar berekend op looo geboorten. Enquête Vraag lo.
quot; Zie Bijlage II.
' In de II niet volbloed kolonistengezinnen vonden 3 geboorten van jongens, 38 van
meisjes plaats. Hiervan stierven beneden het jaar: 4 jongens en i meisje. De sterfte cijfers
voor de niet zuivere afstammelingen zouden bij deze kleine groep dus bedragen: totaal 70,
voor jongens 121, voor meisjes 26. Dat een vermenging het weerstandsvermogen der kinderen
zou vergrooten, blijkt dus niet uit deze zuigelingensterfte cijfers.
men op grond van dit cijfer zeggen, dat van een groote
kindersterfte bij deze groep geen sprake is.
Tegenover het feit, dat geen duideUjke degeneratie verschijn-
selen bij de Hollandsche Boeren zijn waar te nemen, en dat ge-
boorte- en kindersterftecijfer van deze groep een buitengewoon
gunstigen indruk maken, staat, dat deze kolonisten
uiterlijk geen krachtig menschentype ver-
tegenwoordigen. Wanneer men een week in Paramaribo
heeft doorgebracht, kent men de Boerenjongens uit de overige
Europeesche militairen. De doorsnee Hollandsche Boer is lang,
uit zijn krachten gegroeid, smal en slap van houding, en heeft
een bleek, blond, mager, vriendelijk voorkomen. Hoe opvallend
dit verschil is, bleek mij ook bij een gesprek met een Euro-
peesche dame, die reeds jaren in Suriname woont. Ik sprak over
het weinig krachtige uiterlijk van de Hollandsche Boeren, waarop
zij, die hen vrijwel allen persoonlijk kent en zeer op hen gesteld
is, dadelijk tot hun verdediging zei: „Maar niet allemaal, dien
b.v. vind ik een krachtigen ventquot;„ De door haar genoemde man,
is getrouwd met een Hollandsche Boerin, en woont te midden
van de Hollandsche Boeren als landbouwer, wordt zoodoende
voor een Hollandsche Boer aangezien, doch is eerst deze eeuw
als matroos in Suriname aangekomen!
Ook de Hollandsche Boerin maakt geen sterke, krachtige indruk,
en veroudert snel.
Wat hun karakter betreft: de landbouwende gezinnen hebben
een zeker boersch wantrouwen bij eerste kennismaking behouden,
doch blijken spoedig uiterst vriendelijk en toeschietelijk. Ze vor-
men een rustig, ordelijk deel der Surinaamsche bevolking en
komen zelden of nooit met het Gerecht in aanraking. Bij verge-
lijking van de rapportcijfers van de jonge Boertjes met die van
kinderen van andere bevolkingsgroepen, op dezelfde school, vallen
de hooge cijfers der Boerenkinderen voor gedrag en netheid op.
Weinig Boeren brengen het tot intellec-
tueele ambten. De meesten bezoeken uitsluitend de Lagere
School, slechts enkelen loopen de U.L.O. af, sporadisch ziet men
er op de Hendrik School, nimmer bezoekt er een de Geneeskundige-
School. Zij die het Boerenleven verlieten worden militair of agent
van politie. Uitzonderingen vormen twee onderwijzers, één onder-
wijzeres, één kweekelinge, één vroedvrouw en twee ambtenaren
bij de belastingen. Maar overigens worden alle betrekkingen die
eenige geestelijke ontwikkeling vereischen, en niet door Euro-
peanen bezet zijn, zooals de ambtenaarsplaatsen op Gouverne-
mentsbureaux en Banken in Suriname, door Creolen en Britsch-
Indiërs ingenomen.
De vraag is echter of wij hier niet met een voorbijgaand ver-
schijnsel te doen hebben. Immers de oorspronkelijke kolonisten
uit 1845 waren onontwikkelde boeren en arbeiders, veelal analpha-
beet^. Hun kinderen zullen na een korte periode van onderwijs,
na de vestiging te Rama of Paramaribo van ieder verder onder-
wijs verstoken zijn geweest. Bij mijn enquête bleek dat de
daaropvolgende generatie, zij die nu 60 jaar en ouder zijn, ge-
middeld slechts vier jaar (enkelen slechts één jaar) de school
bezochten. Degenen die nu 40 ä 60 jaar oud zijn, genoten ge-
middeld 6, zij die 25 tot 40 jaar oud zijn, gemiddeld 7 jaar onder-
wijs. Men ziet dus een duidelijke vooruitgang, maar thans kan
men nog geen groote stuwende kracht voor de ontwikkeling der
kinderen bij de ouders verwachten. De belangstelling van de
Boerenouders in de schoolvorderingen der kinderen is dan ook
geringer dan die van de Britsch-Indiërs.
De meening over het intellect der Boeren is zeer verschillend.
Volgens sommigen zijn zij niet in staat tot een eenigszins verder
doorgevoerd logisch denken, en gaat hun verstand na hun tiende
jaar langzamer dan normaal vooruit, volgens anderen ligt dit aan
het onderwijs, en zijn zij bepaald intelligent. Het is moeilijk, ge-
zien de geringe geestelijke ontwikkeling van de voorafgaande ge-
slachten, reeds nu een definitieve uitspraak over het intellect der
Boeren te doen. Dat de verstandelijk zeer actieve personen, bij
deze agrarische groep tot nu toe uitzonderingen zijn, is geheel
historisch te verklaren.
Mijn persoonlijke meening, gebaseerd op schoolbezoek en ge-
sprekken met Hollandsche Boeren, is dat zij in de conversatie
tot rake gezegdes in staat zijn, gevoel voor humor hebben, veel
1 Bijlage I.
quot; Enquête Vraag 4 en 5.
-ocr page 102-belangstelling toonen en boerenslim zijn. Van een persoonlijk
initiatief geven zij de laatste jaren ook hier en daar blijk. Men-
tale degeneratie bleek mij nergens, achterlijkheid kon ik bij
geen enkelen Boer ontdekken. De tijd zal moeten leeren, of
de Hollandsche Boeren, die zich van den landbouw afkeeren,
op den duur in staat zijn intellectueele ambten te vervullen. Met
het oog daarop werd in Bijlage IV een speciaal voor dit doel
opgemaakte staat opgenomen van de Boeren en afstamme-
lingen van Boeren, die in 's Lands dienst waren, of wachtgeld
of pensioen genoten ten laste van de Koloniale Begrooting op
i Mei 1935.
Zijn er nu verschijnselen buiten het kli-
maat, die deze minder groote kracht van
de Hollandsche Boeren in Suriname ver-
klaren? Zeer zeker:
a. het gebrek aan inzicht en zorg, het bijgeloof, en de slechte
economische toestanden veroorzaken, dat verscheidene tropische
ziekten onder deze groep meer voorkomen dan noodzakelijk is. De
Hollandsche Boer bezoekt slechts den dokter als het te laat is;
eerst laat hij de ziekte belezen, (twee personen onder de Boeren
zijn hiertoe in staat) helpt dat niet dan gaat hij soms naar den
dokter, en zet dan de behandeling meestal slecht door.
De twee belangrijkste ziekten zijn:
i. Ankylostoom. Ter voorkoming wordt weinig gedaan.
De kleine Boerenkleuters spelen zonder schoenen, een deel der
oudere kinderen komt zonder schoenen op school, ook oudere
Boeren en Boerinnen ziet men om en bij het huis veelal bloots-
voets gaan.
Van de school uit wordt getracht met een ankylostoomkuur deze
ziekte bij de kinderen te bestrijden, maar men vindt weinig mede-
werking van ouders en kinderen. Het gevolg is dan ook, dat toen de
enquête werd ingesteld bij 41 Boeren-gezinshoofden, ^ waarvan 35
landbouwers waren, 31 van hen herhaaldelijk behandeld bleken
te zijn voor ankylostoom; van de overigen waren de meesten
ouder dan 50 jaar en hadden een minimaal inkomen. Het is
waarschijnlijk dat zij aan ankylostoom leden, doch zich niet lieten
* Enquête Vraag 31.
-ocr page 103-behandelen. Van de totale groep kan men in ieder geval zeggen,
dat 78 % ä 92 % längeren of korteren tijd een ankylostoom-lij den
hebben doorgemaakt. Deze ziekte veroorzaakt bloedarmoede en
afname van krachten in het algemeen, het is een langzaam sloopend
proces, en zooals Tilling aantoonde heeft het niet alleen phy-
siek, maar ook mentaal een fatalen invloed. Hij toonde aan dat bij
kinderen, licht-geinfecteerden gemiddeld 9.3 maanden achter
zijn, zware gevallen 23.4 maanden, soms wel 5 jaar, terwijl ook
bij recruten en studenten in Queensland dit verschil merkbaar
is. Bij een zorgvuldige behandeling toonden de kinderen weer snel
een geestelijke activiteit, en werd het gemiddelde klassepeil door
hen veelal weer ingehaald
Bij een dergelijke kleine groep als de Hollandsche Boeren zou
de ankylostoomziekte gemakkelijk te bestrijden zijn, indien de
personen zelf zouden willen meehelpen, door systematisch door-
gezette kuren, gepaard met het nemen van de noodzakelijke maat-
regelen om verdere besmetting te voorkomen. Zoolang hiervan
geen sprake is zal de ziekte algemeen verspreid blijven.
2. Malaria. In den loop der jaren is door de Hollandsche
Boeren weinig gedaan om zich voor malaria te behoeden. Zij
leefden wel op de hoogere gronden, gezondere zandritsen, doch
te midden van moerassen, kweekplaatsen van muskieten. Sedert
1922 is daar eenige verbetering in gekomen, doch het loozings-
systeem van hun weilanden laat nog steeds veel te wenschen
over
Hierbij komt, dat slechts een gering aantal van hen mus-
kietengaas gebruikt. In de door mij onderzochte gezinnen van
35 Boerenlandbouwers, bleek dat slechts 30 % van een klamboe
gebruik maakte ®.
Geen wonder dat van de 40 gezinshoofden-Hollandsche Boeren,
die door mij ondervraagd werden er 11 in hun leven (meestal
tusschen 12 en 30 jarige leeftijd) een zware malaria-aanval gehad
1nbsp;H. W. Tilling. The Significance of some Common Enemies of Health in yur midst.
In „Queensland Geographical Journalquot; 1924—1926. Vols XL—XLI. Hilde Werner. Die
hygienische Eroberung der Tropen durch die weisze Rasse. In „Koloniale Rundschauquot;
XXV. Heft 1/2. 1933- P- 30.
2nbsp;Tj. Pyttersen. Kunnen wij dat zelf niet? West Indische Gids. 1928/2^,. p. 337 e.V.
® Enquête Vraag 30.
hadden, terwijl 16 andere klaagden over veelvuldige langere of
kortere perioden van lichte aanvallen van malaria. Bovendien ver-
klaarden enkele gezinshoofden op een bepaalde leeftijd zware
koorts te hebben gehad met onbekende oorzaak, wat vermoedelijk
ook malaria is geweest ^ Van hun kinderen vermelden de meesten
ook geregelde malaria aanvallen; zoo deelden de hoofden van 5
gezinnen met een gezamenlijk aantal van 36 kinderen mee, dat
allen één of meer aanvallen doorgemaakt hebben, terwijl velen
ook een zware aanval op jongeren leeftijd gekend hebben. Men
kan dan ook gerust zeggen, dat zoo niet allen dan toch zeker een
belangrijk deel der Hollandsche Boeren den verslappenden invloed
van malaria-aanvallen heeft ondergaan. Dit is dus in tegenstelling
met de mededeelingen van het Koloniaal Verslag van 1920 (Bij-
lage C. Hoofdstuk I, II) dat: „malaria slechts sporadisch onder
hen voorkomtquot;.
Ook hier zou met deugdelijke voorzorgsmaatregelen ten be-
hoeve van den gezondheidstoestand van de groep veel te be-
reiken zijn. Het is een bekend feit, dat anemie in de tropen
veelal op een latente malaria infectie of ankylostoom berust.
^ Andere tropische ziekten komen slechts nu en dan voor: filario-
sis wordt zelden waargenomen, melaatschheid heerscht slechts
in enkele gevallen in één familie, waarin vermenging met creolen
heeft plaats gehad.
B. De i n t e e 11 onder- deze kleine groep is belangrijk. Reeds
onder de kolonisten, die in 1845 in Suriname aankwamen hadden
huwelijken met familieleden plaats gehad Uit een vijftigtal
kolonisten zijn de hedendaagsche Hollandsche Boeren bij Para-
maribo voortgekomen; nieuw bloed is er slechts bij hooge uit-
zondering ingekomen, door trouwen b.v. met militairen. Geen
wonder, dat onder dergelijke omstandigheden huwelijken van
familieleden onderling schering en inslag zijn. ® Vermenging met
andere bevolkingsgroepen heeft bij een dergelijke kleine groep
natuurlijk in de meest verschillende vormen plaats gehad. Zoo
Enquête Vraag 32 en 33.
® Bijlage I. No. 21 en 22; No. 38 en 39.
Zie Kolonisatie Verslag van de Commissie benoemd bij Gouvernements-resolutie van
3 October 1892. Bijlage I. b.v. ^d. Zie ook Bijlage II in dit werk. Eenige gevallen van in-
teelt werden hier speciaal aangegeven.
zag ik bijvoorbeeld een meisje, dat de niet erkende dochter van
een Britsch-Indiër was, terwijl zij een Hollandsche Boerin als
moeder had. Het is echter onjuist van een algeheele vernegering te
spreken. Vele gezinnen zijn ook nu nog zuiver blank en stellen
er een eer in dit te zijn en te blijven, en deze familie's hebben
wij in ons onderzoek betrokken, aangezien juist zij ons een in-
zicht kunnen geven in de kansen van blijvende kolonisatie van
blanken in de tropen.
c. De eenzijdige voeding. Zoo als later zal worden
aangetoond, laat de economische toestand van het grootste deel
der Hollandsche Boeren veel te wenschen over. Van 27 Boeren
zijn de jaarlijksche inkomsten en uitgaven in geld nagegaan, dit
voerde tot de conclusie, dat 17 hiervan, met een inkomen van
f 244 tot f 850 per jaar, hun verdiensten totaal opmaakten en
veelal nog te kort kwamen; 5 gaven een verschil aan van uitgaven
en inkomsten van 10 tot 100 gulden, terwijl 3 Boeren f 100—
f 200, 2 Boeren f 400—f 500, en één zelfs f 1100 per jaar bespaarde
In werkelijkheid zullen de inkomsten van de rijkere Boeren grooter
zijn, omdat zij alleen melding maakten van hun bedrijfsinkomsten,
Prijzen van enkele der voornaamste gebruiksartikelen in Suriname
Zoutvleesch ...............pernbsp;kgnbsp;fnbsp;0.40
Rundvleesch:
Braad ....................„nbsp;„nbsp;0.48
Soep....................„nbsp;„nbsp;0.40
Steek................. „nbsp;„nbsp;„nbsp;0.88
Gehakt ................ „nbsp;„nbsp;„nbsp;0.68
Schijf....................„nbsp;„nbsp;0.68
Rijst.................... „nbsp;„ o.io
Suiker brood............... „ „nbsp;„ 0.25
Suiker bruine.............. „ „nbsp;„0.18
Brood.................... ,,nbsp;„ 0.25
Boter Wijsman................ „nbsp;„1.30
Petroleum.................. liternbsp;„ 0.18
Zeep (Octagon)............. „ stuknbsp;„ 0.07
Zeep (Sunlight) ............. „ „nbsp;„0.15
Lucifers (per pak van 10 doozen) ........... 0.35
Tabak...........,,.... per kgnbsp;„ 10.— (Europeesch)
Tabak (Shag) ..;........... „ paknbsp;„ 0.45
^ Enquête Vraag 26 tot 29.
-ocr page 106-terwijl zij bovendien gelden trekken van hun bezittingen, b.v.
erven in de stad. Voor de armere groote groep Boeren geldt dit
niet in die mate, de bedrijfswinsten zijn hier meestal hun totale
inkomsten.
De zes Boeren, die jaarlijks een bedrag grooter dan f 100 over-
sparen, geven wekelijks f 2,80 per inwonend gezinslid aan huis-
houdelijke uitgaven uit (suiker, boter, vleesch, brood, rijst, luci-
fers, tabak, petroleum, zeep, enz.). Dit bedrag kan gezien de hooge
kosten van de eerste levensbehoeften in Suriname niet over-
dreven genoemd worden.
De overige 21 Boeren geven aan huishoudelijke behoeften
per week een bedrag van f 1,18 per gezinslid uit. Dit duidt op
de uiterste beperking en zuinigheid, en zoo al niet op voedsel-
gebrek (de aardvruchten verbouwen ze zelf) dan toch op buiten-
gewoon eenzijdige voeding.
De Boeren zelf geven als dagelijksch voedsel op: bananen, zoete
pataten, cassave, brood, vleesch, rijst, aardappelen, kip; som-
migen bovendien groenten, zoutvleesch, bakkeljouw en enkelen
eieren Wanneer men echter een lijst inziet van de voornaamste
prijzen van verbruiksartikelen in Suriname, zal het een ieder
duidelijk zijn, dat vleesch en kip bij de meesten slechts zelden
genuttigd worden. Bananen en aardvruchten zullen in de meeste
gezinnen wel het hoofdvoedsel uitmaken.
Wanneer men heden ten dage een groep voor de tropen ge-
keurde Europeanen op de juiste wijze naar Suriname wist over
te brengen, en deze daar tot een behoorlijke welvaart zou weten
te brengen, zou men bij voldoende toezicht en hygiënische zorg,
de malaria vrijwel en de ankylostoom geheel kunnen voorkomen.
De inteelt zou zijn tegen te gaan door een geregelde aanvoer van
nieuw bloed, en voor een goede voeding zou men zorg kunnen
dragen.
De gevolgen van een dergelijke nederzetting zouden niet cata-
strophaal zijn, de Hollandsche Boeren en ook de zelfstandige
mdividuen, die zich later vestigden bewijzen dat. Zwaar werk op
het land zal hun gezondheid niet schaden, ook dat toonen de
Hollandsche Boeren en andere Europeesche klein-landbouwers in
^ Enquête Vraag 29.
-ocr page 107-Suriname aan. Immers uit de enquête ^ bleek mij, dat van de
in totaal 30 door mij ondervraagde Boeren 19 geen gehuurde
arbeiders in dienst hadden, terwijl 6 slechts één arbeidskracht
bezaten. Men kan dus zeggen, dat zeker 2/3 van de hedendaagsche
Boeren dagelijks op het land werkt. Ook vroeger moet dit het
geval geweest zijn Een open vraag blijft, en de gesteldheid van
den hedendaagschen Hollandsche Boer kan hierop geen afdoend
antwoord geven, of de leden van een dergelijke groep, die over
de economische middelen en ontwikkeling beschikken, noodig
om de nadeelige factoren te ontgaan, die de physiek der Holland-
sche Boeren geschaad hebben, van generatie op generatie in de
tropen volkomen gezond zullen weten te blijven. Het is zeer wel
mogeUjk, dat een krachtige, juiste voeding, en een volledige be-
strijding van malaria en ankylostoom, in twee generaties van de
Hollandsche Boeren een flink, taai slag menschen zouden maken,
de inteelt ten spijt. Een feit is, dat de sterkste types heden ten
dage voorkomen bij de groep der rijkere Boeren.
We kunnen dus zeggen:
DE GESCHIEDENIS VAN DE HOLLANDSCHE BOEREN IN
SURINAME, EN DE TOESTAND VAN DE HEDENDAAGSCHE
ZUIVER BLANKE LANDBOUWERS NABIJ PARAMARIBO,
ZONDER DUIDELIJKE DEGENERATIE VERSCHIJNSELEN,
MET HUN HOOGE GEBOORTE- EN LAGE KINDERSTERFTE-
CIJFER, ONDANKS TAL VAN NADEELIGE FACTOREN,
VEELAL UIT ECONOMISCH GEBREK VOORTKOMEND,
DOEN DE MOGELIJKHEID GROOT SCHIJNEN, DAT EEN
GROEP TCQNpMISCH STERKE EUROPEANEN, ER IN ZAL
SLAGEN, BIJ BEHOORLIJKE CONTROLE VOLMAAKT GE-
ZOND TE BLIJVEN. DOCH GEZIEN DE MIN OF MEER SLAPPE
PHYSIEK VAN DEN HEDENDAAGSCHEN HOLLANDSCHEN
BOER KAN ÊUN GESCHIEDENIS GEEN ZEKERHEID VER-
SCHAFFEN.
II. Heeft de kolonist in het nieuwe gebied,
afgezien van het materieele een even groote
^ Enquête Vraag 19.
' H. Pyttersen. Europeesche Kolonisatie in Suriname, p. 132. Antoon van Ravenswaay,
G. van Ravenswaay, E. van der Klift, J. C. van Brussel. Adres aan de leden van de Tweede
Kamer. Amsterdamsche Courant. 6 Augustus 1855.
b e h o e f t e - b e V r e d i g i n g als in het moeder-
land?
Of een kolonist zich in het nieuwe gebied op zijn gemak
gevoelt is van tal van factoren afhankelijk, die subjectief zijn,
en voor een buitenstaander moeilijk na te gaan. Het veel
voorkomend verschijnsel, dat een Boer Jan, niet tot landver-
huizing besluit, alle schoone beloften en verzekeringen van een
kolonisatievereeniging ten spijt, totdat zijn broer Klaas, of
zijn neef Piet hem van uit het nieuwe gebied schrijft, dat het
er goed is, en dat hij maar moet komen, is daarom zoo gek niet.
Dat deze verwante zielen, uit een zelfde milieu afkomstig, zich
in het nieuwe woongebied op hun gemak voelen, is voor Jan mis-
schien van meer waarde voor zijn toekomst, dan alle cijfers van
de propaganda der kolonisatievereeniging samen.
Wat de Hollandsche Boeren in Suriname betreft, kan men zeggen:
1.nbsp;dat zij geen idealen met hun volksplanting wilden verwezen-
lijken, maar naar Suriname trokken, om economische redenen.
Het waren arme daglooners en handwerkslieden, uit kleine
plaatsen die vóór alles een dragelijk bestaan zochten, d.w.z. be-
hoorlijke huisvesting, voldoende eten, enz. Zoo lang het hun
economisch dan ook goed gaat, geven zij blijk van volkomen
tevredenheid met hun lot, en verlangen niet of niet meer terug
te keeren naar Holland (27).
2.nbsp;dat het Nederlandsche karakter van de kolonie Suriname,
hen bij den overgang geholpen moet hebben (taal en rechtspraak).
3.nbsp;dat de verplaatsing in groepsverband sociaal groote voor-
deelen inhield. Hoewel de Boeren zich nabij Paramaribo zonder
leiding vestigden, en economisch nooit tot eenige samenwerking
hebben kunnen geraken, is het groepsbewustzijn van deze Hol-
landsche Boeren in Suriname niet verloren gegaan. Noch taal, noch
godsdienst vormt hier de bindende factor, maar wel het levend
bewustzijn Hollander te zijn van afstamming, en niet te behooren
tot een der tropische volken, die in Suriname huizen. Zij zullen
U direct allerlei over Holland vragen, of zij vertellen U vol trots
in Holland geweest te zijn. De dreigende vermenging bestrijden
zij door een krachtigen afkeer van andere bevolkingsgroepen aan te
kweeken. De familiehuwelijken bevorderen zeer de saamhoorigheid
der groep. Hoezeer men aan huwelijken van Hollandsche Boeren
onderlmg hecht, bleek mij het duidelijkst, toen een der Hollandsche
Boermnen, die een goed huwelijk met een volbloed Europeaan —
met Hollandschen Boer — gesloten heeft, bij wijze van excuus
hierover tegen mij zei: „Ik zeg maar, 't is altijd nog beter met een
Europeaan te trouwen, dan met een negerquot;. Het resultaat is een
duidelijke groep-trots, die ondanks individueele tegenstellingen,
de kolonisatie in stand houdt. Persoonlijk is mij dit groepsbewust-
zijn bij mijn verblijf in Paramaribo gebleken. Het hoofd van een
school had mij verzekerd, dat de Hollandsche Boertjes vooral na
hun twaalfde jaar achter waren bij het algemeene klassepeil. Deze
woorden werden bekend onder de Hollandsche Boeren. De ver-
ontwaardiging was algemeen. Sommigen wilden met geweld op-
treden. Enkelen der ouderen protesteerden tegen deze uitspraak
bij den inspecteur van het onderwijs. Zelfs gingen zij bij den
Gouverneur op audiëntie. Dit alles om te voorkomen, dat in dit
proefschrift, in een boek dat in Holland zou uitkomen, ten onrechte
beweerd zou worden, „dat de kinderen der Hollandsche Boeren
dommer zouden_ zijn, dan die van Creolen en Britsch-Indiërsquot;.
Uit de geschriften en mondelinge mededeelingen van heden
en van vroeger kan men in het algemeen dan ook besluiten, dat
DE HOLLANDSCHE BOEREN HET IN SURINAME ZEER
NAAR HUN ZIN HEBBEN, ZOOLANG HET HUN ECONOMISCH
GOED GAAT.
Ze houden van het land waar zij zich blijvend vestigden, en be-
halve over de economische zijde hoort men zelden of nooit klachten.
III. Economisch. De geschiedenis van de Hollandsche Boeren,
sinds hun vestiging nabij Paramaribo in 1851 tot heden, moet nog
geschreven worden. De gegevens waarover men zou kunnen be-
schikken zijn uiterst beperkt. De Koloniale Verslagen bepalen
zich tot enkele opgaven, voor zoover het de geheele groep, wat
aantal, veestapel, grondbezit betreft Slechts de jaren 1908 en
1 Het zou aanbeveling verdienen, dat in de Koloniale Verslagen, de totale door het emi-
patie kantoor te Suriname samengestelde staten, over bevolking grond- en vee-bezit, en
inkomsten, werden opgenomen, en niet alleen de eindcijfers, die zonder dat men inzicht
in de groepssamenstelling krijgt, weinig waarde hebben. Een zorgvuldiger controle op het
samenstellen van deze lijsten zou hiermee gepaard moeten gaan.
1920 bevatten uitvoeriger mededeelingen. Uitsluitend het Ver-
slag van de Commissie benoemd bij Gouvernements-resolutie van
3 October 1892 Litt. B. No. 5832 „om te onderzoeken en te advi-
seeren, of kolonisatie van Europeanen, speciaal van Nederlandsche
landbouwers, naar Suriname, ook uit een koloniaal oogpunt, ge-
wenscht is, aan welke eischen behoort te worden voldaan en welke
steun behoort te worden verleendquot; is een belangrijk historisch
document.
De Hollandsche Boeren kwamen grootendeels totaal zonder
middelen te Paramaribo aan. Het Gouvernement moedigde hen
aan, hielp hen aan huizen en enkele stuks vee, bovendien werden
perceelen te hunner beschikking gesteld aan den Gemeenen Lands-
weg. Deze gronden bleken te klein om er behoorlijk landbouw en
veeteelt op te kunnen uitoefenen, bovendien waren deze op zand-
ritsen gelegen landen uitgemergelde Wel bracht deze uiterst
kleine groep het vrij spoedig tot een zekere zelfstandigheid (28),
doch de eerste twintig jaar sukkelden de Hollandsche Boeren
steeds met den afzet van hun producten: melk, eieren, groenten
en aardvruchten. Het grootste deel der toenmalige bevolking
was op de plantages gevestigd, en deze voorzagen zelf in hun
dagelijksche behoeften en gedeeltelijk in die van de bewoners
van Paramaribo.
Eerst na de algeheele emancipatie van de slaven in 1873 kwam
hierin een volledige ommekeer. De vrij verklaarde negers, wars
van den landbouw, verlieten in grooten getale de plantages, om
in de stad een economisch weinig vastgelegd leven te beginnen.
De plantages leden onder het gebrek aan arbeidskrachten. Door
immigratie trachtten zij hierin zoo goed mogelijk te voorzien
om de productie van stapelproducten aan den gang te houden.
Maar daardoor bleven er geen krachten over, om te zorgen voor
de dagelijksche voedselvoorziening.
De eerst volgende 25 jaren, zijn de jaren van voor-
spoed van de Hollandsche Boeren geweest. Gronden van
20 ha en meer werden hen in eigendom afgestaan aan de Kwatta-
weg, 2de Rijweg en het Verlengde Landspad. Ook deze terreinen
^ Koloniaal Verslag. Bijlage M 4. 1908.
-ocr page 111-waren slecht ontwaterd, maar er kwamen hoogere stukken in
voor, die uitgebuit konden worden
In deze 25 jaar hebben de Hollandsche Boeren bij Paramaribo
het gebracht tot zekeren welstand. Het valt dan ook niet te ver-
wonderen, dat in dezen tijd steeds stemmen opgingen tot een uit-
breiding der kolonisatie met immigranten uit Nederland. Ten
onrechte: de welstand van de Hollandsche Boe-
ren was een zeer t ij de lij k gevolg van een
binnenlandschen economischen uitzonde-
ringstoestand: een inproductieve, in de stad samengetrokken
negerbevolking, en een groote landbouw zonder arbeidskrachten.
Hierdoor schoot de voedselproductie der Surinaamsche bevol-
king tijdelijk te kort, en hiervan konden de Boeren profiteeren.
Doch de immigratie van Aziatische arbeidskrachten leidde op
den duur tot kolonisatie en concurrentie.
Doch ook voordat Britsch-Indiërs en Javanen zich blijvend in
Suriname vestigden, was een aanvoer in het groot van Holland-
sche Boeren de groep als geheel niet ten goede gekomen. De
afzetmarkt (de stad) was beperkt, zoodat bij immigratie van
Europeanen de totale inkomsten van de groep slechts weinig
vergroot zouden zijn, de bedrijfsopbrengsten van ieder groepslid
belangrijk verlaagd. De Kolonisatiecommissie van 1892 raadde
kolonisatie ook alleen aan op grond van het gaan verbouwen van
stapelproducten, speciaal koffie, door de Hollandsche Boeren,
doch hiervoor zouden zij vóór alles betere grond behoeven. De
prijsdaling der koffie moet aan deze plannen een eind gemaakt
hebben
Van een concurrentie van de Creolen kan nog steeds niet ge-
sproken worden, hoewel men de laatste tijden gelukkig wel een
trek van de stad naar het land en den landbouw bij deze bevolkings-
groep kan waarnemen. Vanaf het einde der vorige eeuw, vooral
sinds 1895 zijn de oud-contractanten zich echter in Suriname gaan
vestigen (30), in plaats van gebruik te maken van hun recht op
vrije terugvoer naar Britsch-Indië en Java. Vanaf dit moment
1 Koloniaal Verslag. Bijlage M 4. 1908.
' Verslag van de Commissie benoemd bij Gouvernements-resolutie van 3 Oct. 1892 om
te onderzoeken of kolonisatie van Europeanen gewenscht is. p. 4.
werd het tijdeUjke monopolie van de Hollandsche Boeren op
de Surinaamsche markt bedreigd. Vooral de concurrentie van
de looze, werkzame Britsch-Indiërs bleek beslissend. Met den
vooruitgang van het kleine groepje Hollandsche Boeren, die niet
op een gezonden export of een groote binnenlandsche afzet ge-
baseerd was, raakte het nu geleidelijk gedaan. In 1893 kon de
Commissie voor Europeesche Kolonisatie nog schrijven, dat de
concurrentie tot dan toe niet groot was, en de prijs van de melk,
een der belangrijkste bronnen van inkomsten, zich naar kwaliteit
gehandhaafd had gedurende 20 jaar op 20 a 30 cent, terwijl de
levering van zuivere melk voor het militair hospitaal in Para-
maribo voor de jaren 1895, 1896 en 1897 voor 32 cent de Liter
was aangenomen.
Van 1895 tot 1908 neemt men nog een vooruitgang waar.
Hoekstra beschrijft hen in 1903 als noch rijk, noch arm^ Ook
het Koloniaal Verslag van 1908 ^ vermeldt, dat zij een onbezorgd
bestaan hebben, en dat hun inkomens schommelen tusschen
f 1000 en f 2000 's jaars. Doch de minder goede toekomst, die de
Hollandsche Boeren vanaf dat jaar tegemoet gaan, is reeds uit
dit verslag op te maken, waarin wordt vastgesteld, hoe snel de
concurrentie van de Britsch-Indiërs al doorwerkt, en hoe het
tuinbouwbedrijf door deze mededinging niet meer loont, zoodat
de Boeren uitsluitend op veeteelt aangewezen zijn, waarvoor hun
land in polder gebracht moet worden, willen zij zich bij deze
concurrentie staande kunnen houden.
Voor de veeteeltproducten van deze kleine Hollandsche groep
vond men toentertijd nog voldoende afzetmogelijkheden. Vleesch
werd ingevoerd, de melkprijs was nog altijd hoog en bedroeg 25
cent. Doch van een uitbreiding van de productie door een ver-
betering van den veestapel kon geen sprake zijn, zoolang de gron-
den van de Boeren in hun slecht geloosde staat bleven. Voor
het aanplanten van bijvoer vond men veelal geen gelegenheid. De
weilanden stonden gewoonlijk in het natte jaargetijde onder water,
het vee stierf gedeeltelijk bij gebrek aan voedsel. Tallooze oneet-
^ C. Hoekstra. De Hollandsche Boeren in Suriname. Surinamenummer. Neerlandia VII.
Sept.-Oct. 1903. p. Ill e.v.
^ Koloniaal Verslag. 1908. Bijlage M 4.
bare grassoorten groeiden op de weiden. Geen wonder, dat men
m dergelijke omstandigheden niet kon overgaan tot een veredelen
van den veestapel. Men bezat slechts magere runderen met een
gering melkquantum (zie foto 4). Aan zuivelbereiding werd door
de kolonisten niet gedaan ^
Als men hierbij bedenkt, dat ook de Britsch-Indiërs zich op
de veeteelt gingen toeleggen, wat een geregelde verlaging van de
melkprijs beteekende, dan is het geen wonder, dat de Koloniale
Verslagen, van 1908 tot 1917, vooral wat den veestapel betreft
een duidelijke achteruitgang aanwijzen l
In de na-oorlogsjaren heeft er een korte opbloei plaats van het
klem-landbouwbedrijf, door de buitengewoon .hooge prijzen van
enkele landbouwproducten, speciaal bananen, doch deze periode
vormt slechts een korte onderbreking van den r e g e 1 m a t i g e n
achteruitgang^ Flu constateerde dan ook in 1927 op
zijn studiereis S dat elk Hollandsch Boerengezin klaagde over
de geringe vooruitzichten van den klein-landbouw en over de
lage prijzen, waardoor geen mensch behoorlijk kon bestaan. Allen
vertelden hem. dat het hun onmogelijk was de c o n c u r r e n -
11 e tegen de B r i t s c h -1 n d i ë r s vol te houden. Van de
totale inzinkmg van het Hollandsche Boerenbedrijf in Suriname
kan men zich eerst een volledig denkbeeld vormen, wanneer men
zich bedenkt, dat de Boeren inmiddels geen nieuwe bestaansmid-
delen, of rendeerende uitvoerproducten, vonden en de melkprijs
(de opbrengst van den melkverkoop bedraagt 64 % van hun be-
drijfsinkomsten) van 25 cent in 1908 tot 9 cent per Liter in 1935
daalde, terwijl er geen belangrijke vergrooting van de productie
tegenover stond.
De drainage laat nog altijd veel te wenschen over. Van
Gouvernementswege wordt hier weinig aan gedaan, van ver-
betering wordt niet gesproken, ook de kreken, waarop geloosd
wordt, zijn in den laatsten tijd zeer verwaarloosd, en een grondige
^ Koloniaal Verslag. 1908. Bijlage M 4.
' D van Blom. Kolonisatie met Nederlandsche Boeren in Suriname. In „De West Indische
Gidsquot; I. No. s. Setember 1919. p. 359.
' Koloniaal Verslag. 1920. Bijlage C. Hoofdstuk O. II.
' P. C. Flu. Verslag van een studiereis naar Suriname, p. loo.
kaart ii
terreinen van de holland-
sche boeren bij paramaribo
1nbsp;F. van Ravenswaaij.
2nbsp;G. A. v. Ravenswaaij.
3nbsp;H. v. Ravenswaaij.
4nbsp;F. v. Ravenswaaij (Zie no. i).
5nbsp;Alb. v. Ravenswaaij.
6nbsp;A. v. Ravenswaaij.
7nbsp;Steigers (geen kolonist, doch Euro-
peaan).
8nbsp;Moniz (Portugees).
9nbsp;Moniz (idem).
10nbsp;Granoost (Creool).
11nbsp;E. Sloot (geen kolonist doch zuiver
blank, afstammeling kolonisatie
Kappler).
P. Sloot (geen kolonist doch zuiver
blank, afstammeling kolonisatie
Kappler).
13nbsp;Complex Overeem.
14nbsp;T. van Dijk.
15nbsp;C. Overeem.
16nbsp;Lammers (geen kolonist, doch Euro-
peaan).
17nbsp;Barth. v. Brussel.
18nbsp;K. v. Brussel.
19nbsp;Joh. v. Brussel.
20nbsp;Kong-a-sang (Creool).
21nbsp;J. C. van Dijk.
22nbsp;Jac. v. Brussel.
23nbsp;C. Veldkamp.
24nbsp;H. Veldkamp.
25nbsp;J. v. Brussel.
26nbsp;e. v. Brussel.
27nbsp;Jac. Rosenberg.
28nbsp;e. Veldkamp.
29nbsp;W. v. Brussel.
30nbsp;G. v. Brussel.
31nbsp;a.c. Rosenberg.
32nbsp;J, Rosenberg.
33nbsp;J. Veldkamp,
34nbsp;Weduwe W. H. Tammenga geb. v.
Dijk.
35nbsp;Weduwe Jac. Loor geb. Veld-
huizen.
36nbsp;J. v. Dijk (momenteel F. v. Ravens-
waaij) (zie no. i).
37nbsp;J. G. Veldhuizen.
38nbsp;Jac, v. Brussel (zie no, 22).
39nbsp;J. W, A, M, Tammenga,
40nbsp;Joh, G, Rozenberg.
41nbsp;Weduwe G. J. Rosenberg geb. Loor.
42_ Weduwe J. H, Rijsdijk geb, Rosen-
berg,
43nbsp;Oosthuizen (eigendom Cur, Handel-
Mij),
44nbsp;Complex Zweers.
45nbsp;G. A. v. Dijk,
46nbsp;Complex Weduwe Veldhuizen geb,
Siessler; A, C, en G. T, Veld-
huizen,
47nbsp;G. J. van Dijk.
E, A, Gummels,
49 Moniz (Portugees).
N.B, De landerijen, die op de kaart
met een Romeinsch cijfer werden aan-
geduid, behooren niet aan afstammelingen
van Hollandsche Boeren van 1845.
ro/gt;. Dienst HKiG.
-ocr page 115-uitbaggering zou de boerderijen zeer ten goede komen. Nog
altijd staan in den regentijd enkele boerderijen gedeeltelijk onder
water o.a. het complex der van Overeems. De loozing geschiedt
in verschillende op kaart No. II aangegeven kreken en zwampen.
Bestaat voor de boerderijen geen gelegenheid direct op de kreken
af te wateren, dan loozen zij in de straattrenzen, die met de kreken
in verbinding staan, of wel er wordt meerendeels gemeenschappe-
lijk een loostrens naar de dichtstbijzijnde kreek gegraven.
De voornaamste wateren waarin het overtollige water geloosd kan
worden zijn: de Kasabaholokreek, de z.g. Tiembazwamp en twee
kleine kreekjes die gegraven zijn voor afwatering in de Hermitage,
Zorg en Hoop, Duisburg, enz. Deze laatsten monden allen uit
in de Dominékreek. De Kolonistenvaart loost in de Drambranders-
gracht, welke laatste een tamelijk goede afwatering vormt voor
verschillende boerderijen, o.a. voor het complex der van Ravens-
waay's. Zelfs terrein No. 19 (Kaart No. II) waarin zich een be-
trekkelijk groote zwamp bevindt, loost op de Kolonistenvaart
door middel van een koker.
Het Hollandsche Boerenbedrijf blijft dus gebonden aan slecht
gedraineerde landerijen, de runderstapel bepaalt zich tot een vee-
slag, dat per lactatieperiode hoogstens 600 Liter melk geeft, wat
nog geen vijfde gedeelte is van de hoeveelheid die een Hollandsche
koe levert.
Natuurlijk is dit gebrek aan vooruitgang ook aan tal van eigen-
schappen van de groep zelf te wijten: hun verzet tegen coöperatieve
^fzet, aankoop, grondverbetering; hun geringe activiteit in het
invoeren van nieuwe landbouwmethoden enz. Doch de hoofd-
oorzaak is het gebrek aan afzetmogelijkheden, aan bedrijfswinsten.
In verband met de mogelijkheid van kolonisatie heden ten dage
IS het van het grootste belang een volledig inzicht te verkrijgen
den tegenwoordigen economischen toe-
stand van de Hollandsche Boeren bij Paramaribo. Ten einde
over de meest juiste gegevens te kunnen beschikken, werd in
het jaar 1935 een enquête dooj mij ingesteld bij de afstammelingen
Van de Nederlandsche kolonisten van 1845. Slechts de geheele
amihe van Ravenswaay en Jacob van Brussel weigerden inlich-
tingen te geven, zoodat wat hen betreft mij slechts de gegevens
van het emigratiekantoor te Paramaribo over 1934 ten dienste
staan (Deze opgaven zijn in een aparte kolom aangegeven) Boven-
dien hebben drie volledige paupers om begrijpelijke redenen
iedere ondervraging ontweken. Eén hiervan bezit niets meer,
hij heeft zijn inboedel aan een anderen Hollandschen Boer
verkocht, een tweede heeft zijn landerijen bijna geheel verkocht,
terwijl de derde een stuk grond gehuurd heeft en ook absoluut
geen eigendommen meer heeft. Zij trachten hier en daar als losse
arbeider nog iets te verdienen. Daar zij de algemeene conclusie
waartoe de enquête leidt nog accentueeren, konden zij buiten het
onderzoek gelaten worden. De gegevens aan de hand van de
enquete verzameld, betreffen 29 Hollandsche Boerenbedrijven,
gedreven door 28 gezinshoofden en i ongetrouwden man. De
overige Hollandsche Boeren-gezinshoofden zijn buiten de land-
bouw werkzaam, ofwel weduwen, die geen bedrijf meer uitoefenen
maar in ruil voor het aan de kinderen afgestane grondbezit, door
hen onderhouden worden; ofwel het zijn bijzondere bedrijven
waarvan navolging door anderen niet mogelijk is. De door mij
verzamelde gegevens over Boerenbedrijven, vereenigd met de
gegevens van het emigratiekantoor, over Jacob van Brussel en
over de van Ravenswaay's, geven dus een volledig inzicht in
den economischen toestand van de bedrijven van Hollandsche
boeren om Paramaribo aan het einde van het jaar 1935.
Het grondbezit. De Hollandsche Boeren hebben in
den tijd van eerste vestiging den grond goedkoop kunnen ver-
krijgen. Deze terreinen zijn van vader op zoon overgegaan, met
dien verstande, dat de grond gelijkelijk onder de kinderen ver-
deeld wordt, en de vader reeds voor zijn dood flinke perceelen
aan zijn zonen voor onbepaalden tijd gratis in bruikleen afstaat.
Nergens wordt huur betaald door familieleden onderling ^ Ten
einde een zoo zuiver mogelijk inzicht in het bedrijf zelf te verkrijgen
heb ik de gronden, die men voor onbepaalden tijd gratis varl
famiheleden m gebruik heeft als eigendom gerekend, waar het
m de praktijk op neer komt, waardoor men tevens voorkomt, dat
sommige bezittingen dubbel geteld worden bij leden van één familie.
;nbsp;d®nbsp;men aan deze gegevens geen al te groote waarde kan hechten.
Hnquete Vraag 13, 14 en 15.
-ocr page 117-TABEL IX
_Het grondbezit van de Hollandsche Boeren nabij Paramaribo in 1935
Volgens enquête 1nbsp;Van Ravenswaay's en Jacob v. Brussel
0,1—0,6 ha bezitten 4 Boeren.nbsp;plus 3 Boeren.
2—5 ha „ 4
6—10 ha
10—15 ha
15—20 ha
20—25 ha
25—35 ha
i Boer.
i
9
3
3
3
2
65 ha bezit i Boer.
Men kan dus zeggen: 59 % van de Boeren zijn kleingrond-
bezitters met bedrijven, die minder dan 10 ha groot zijn. 38 % be-
zitten een terrein groot 10—35 ha. 3 % (één bedrijf) bezit een
grondoppervlak van 65 haX
Het huren of verhuren van grond neemt bij
de Boeren nabij Paramaribo geen groote plaats in. Van de 29
Boeren in de enquête betrokken huurden 4 Boeren gronde
tabel x
Het huren van grond bij de Boeren in |
1935 | |
i bezat 8,6 ha huurde hierbij |
5,8 ha voor f 75,— |
's jaars. |
i „ 2,6 ha |
1,3 ha „ „ 12,50 | |
i „ 0,1 ha |
3,2 ha „ „ 90,— |
„ |
1 „ 0,5 ha „ „ |
0,6 ha „ „ 15,— |
Bovendien had i Boer een flink stuk grond, grootendeels uit bosch
bestaande, in erfpacht van het Gouvernement voor f21 's jaars.
Van de 29 Boeren in de enquête betrokken verhuurden 4
Boeren grond.
tabel XI
Het verhuren van grond bij de Boeren |
in 1935 | |
i bezat 7,7 ha en |
verhuurde hiervan 0,4 ha voor |
f 15,— 's jaars. |
ï „ 0,5 ha „ |
o,s ha „ |
7.50 „ 3 |
i „ 24,7 ha „ |
10,8 ha „ |
., 58.50 |
i „ 24,7 ha „ |
3.4 ha „ |
,. 40.— |
' Enquête Vraag 12, 13, 14 en 15.
De gegevens van het emigratie kantoor te Paramaribo omtrent de familie van Ravenswaay
en J. van Brussel toonen aan, dat deze verhouding juist is voor alle Boeren.
' Dit is dezelfde Boer, die 0.6 H.A. huurde.
De cultuurgrond. De bovengenoemde 29 Hollandsche
Boeren hebben in totaal 369 ha in bezit. Daarvan zijn 69 ha bosch-
of moerasgrond of onbebouwd. Dit maakt de hoeveelheid be-
schikbare cultuurgrond per bedrijf nog geringer, dan de tabel
voor het grondbezit aangaf. Onderstaande tabel geeft een juist
inzicht in de groote der bedrijven.
TABEL XII
Hoeveelheid cultuur grond per Hollandsche Boerenbedrijf, in eigendom, bruik-
leen of huur in 1935.
Over 0,1—0,6 ha cultuurgrond beschikken 4 Boeren.
„ ^-5 'la 5—10 ha |
/ | |
„ 10—15 ha |
„ |
4 |
Is—20 ha |
beschikt |
I Boer. |
20—25 ha |
I | |
25—35 ha |
beschikken |
2 Boeren. |
55 ha |
beschikt |
I Boer. |
Men kan hieruit dus concludeeren, dat 69 % van de Hollandsche
Boeren in Suriname slechts beschikken over een klein-bedrijf met
een oppervlakte aan cultuurgrond kleiner dan 10 ha (38 % zelfs
minder dan 5 ha). 28 % van de Hollandsche Boeren beschikt
over een middelbedrijf met een hoeveelheid cultuurgrond van
10 tot 35 ha, terwijl één bedrijf groot-bedrijf is en over 55 ha
cultuurgrond beschikt.
Het gebruik van den grond. Van de totaal 300 ha
in cultuur gebrachte grond wordt 295 ha door de Hollandsche
Boeren zelf bebouwd. Tabel XIII geeft een inzicht in de cultures.
De Hollandsche Boeren nabij Paramaribo zijn dus vóór alles
veeboeren. Tevens verbouwen bijna allen bananen (plantains),
en de meesten bovendien zoete pataten en cassave. Verbouw van
sinaasappelen, rijst, groenten (meest voor eigen gebruik) en
bacoventeelt treft men slechts bij uitzondering aan. De totale
oppervlakte beplant met cultuurgewassen bedraagt per Boer ge-
middeld 0,6 ha, en gaat zelden i ha te boven.
Enquête Vraag 12, 13, 14, IS en 18.
-ocr page 119-Het grond gebruik bij de Hollandsche Boeren in 1935 ^
276 ha weiland ^ |
is |
94 % toebehoorende tezamen aan |
25 Boeren. |
7 ha bananen (plantains) |
is |
2,4 % |
27 |
3 ha zoete pataten |
is |
I % |
19 |
2,2 ha cassave |
is |
0,8 % |
16 |
2 ha sinaasappelen |
is |
.7 0/ 0,7 /o » 11 |
2 |
1,6 ha rijst |
is |
0,5 % |
2 |
0,3 ha groenten |
is |
0,1 % |
3 „ • |
0,1 ha bacoven |
is |
0,04% |
i Boer. |
Het aantal gehuurde werkkrachten per
b e d r ij f, geeft een juist inzicht in de grootte van het bedrijf.
De meeste Boerenzoons beginnen vrij spoedig hun eigen bedrijf.
Van de zpnen boven i8 jaar zijn 31 % in het bedrijf van de
ouders werkzaam, van de dochters boven 18 jaar 24 % Gezien
de grootte der gezinnen kan men dus ongeveer rekenen op ge-
middeld één medewerkenden zoon en één medewerkende dochter
per bedrijf van een bejaard gezinshoofd
TABEL XIV
Aantal gehuurde arbeidskrachten per Boeren bedrijf in 1935. ®
19 Boeren bezitten totaal geennbsp;gehuurdenbsp;arbeidskrachten.
5 „nbsp;„ „Inbsp;„nbsp;arbeidskracht.
2nbsp;„nbsp;„ „ 3nbsp;„nbsp;arbeidskrachten.
3nbsp;..nbsp;.. .. 4nbsp;..nbsp;arbeidskrachten.
Ook hier wijzen de gegevens er op, dat plm. 65 % der Hol-
landsche Boeren slechts klein-bedrijven bezitten, terwijl circa
20 % over middel-bedrijven beschikken.
Een grooter aantal werkkrachten gaat natuurlijk samen met
een grooter oppervlak beplant met cultuur gewassen.
^ Enquête Vraag i6 en 17.
Ook de gegevens van het emigratiekantoor ten aanzien van Jacob van Brussel en de fa-
milie van Ravenswaay geven aan, dat bij hen het weiland 96 % van den cultuurgrond be-
slaat, de overige gewassen, ook hier bananen en aardvruchten, slechts 334%.
Enquête Vraag 8.
35 % der zonen boven 18 jaar, en 33 % van de volwassen dochters zijn inwonend bij
de ouders. Enquête Vraag 7.
Enquête Vraag 19.
De 23 arbeidskrachten, die deze 10 Boeren gezamenlijk in
dienst hebben zijn: 10 Britsch-Indiërs, 6 Javanen en 7 Creolen.
Men neemt dus geen overwegende voorkeur waar voor een der
bevolkingsgroepen.
Deveestapel. Aangezien deze Hollandsche Boeren hoofd-
zakelijk veehouders zijn (94 % van hun cultuurgrond is wei-
land, de melkverkoop maakt 64 % van de bedrijfsinkomsten uit),
geeft de grootte van hun veestapel tevens een vrij juist inzicht
in den omvang van hun bedrijven.
29 Boeren bezitten gezamenlijk: 585 koeien, 48 paarden, 47
ezels, en 25 varkens.
TABEL XV
_Overzicht van de veestapel van de Hollandsche Boeren in 1935 1
S Boeren bezitten i—6 koeien.
4nbsp;6—II
2nbsp;paarden.
3
4
6
7
5
geen „
i Boer
I
21—31
31—41
41—SI
SI—61
bezit
3
1nbsp;Boer bezit
3 Boeren bezitten
2 „ „
2
2 Boeren bezitten 61—71
9 Boeren bezitten géén ezel.
S „ „I
7 .. „2 ezels.
4 quot; ..3
4 .. ..4
20 Boerennbsp;bezitten géén varken.
I Boernbsp;bezit 2 varkens.
Hier valt weer in het oog, dat 65 % der Hollandsche Boeren
nabij Paramaribo een klein-bedrijf hebben met minder dan 20
koeien. Slechts 4 Boeren bezitten meer dan 40 koeien, en dit zijn
ook de grootere bedrijven, die over veel grond beschikken, de
meeste gehuurde arbeiders in dienst hebben en het grootste
aantal paarden bezitten. Bovendien kunnen nog 2 der Boeren met
21—31 koeien tot de middelbedrijven gerekend worden omdat
ze daarnaast nog ander vee en betrekkelijk groote cultuuraan-
plantingen bezitten.
De bedrijfsinventaris. Geen enkele Hollandsche
' Enquête Vraag 20, 21, 22 en 23.
i6 Boeren bezitten géén paard.
Boer beschikt over een ploeg, cultivator, of soortgelijk instrument. \
Al het grondwerk wordt met kleine langstelige spaden ver-
richt.
tabel xvi
Bezit aan wagens per Boerenbedrijf in 1935 '
II Boeren bezitten totaalnbsp;geen kar. (Melkkar, trapkar of mestkar)
4 „nbsp;„nbsp;„nbsp;2 karren.
2
4
Dit geeft een kijk op den primitieven aard van de Hollandsche /
Boerenbedrijven.nbsp;^
Bedrijfsopbrengsten.
tabel xvii
Opbrengst in geld van de Hollandsche Boerenbedrijven nabij Paramaribo
12 Boerenbedrijven brengen minder op dan fnbsp;401 'sjaars.
6nbsp;..nbsp;„ „ „ „nbsp;601
3nbsp;„ „ „ „ „nbsp;801
7nbsp;„ „ „ „nbsp;1400 „ 3
___ (n l- f 1455. f 1725. f 1910, f 2100,nbsp;f2500, f 2653, f 3910)
De splitsing tusschen de kleinbedrijven en de zeven middel-
bedrijven is hier buitengewoon in het oog vallend. Natuurlijk
staan tegenover de grootere inkomsten hoogere uitgaven aan
arbeidsloonen en veevoer bij de middel-bedrijven.
Inkomsten. De Controleur der Belastingen te Paramaribo,
^as zoo welwillend, op verzoek van den Administrateur van Fi-
nanciën, een lijst voor mij samen te stellen betreffende de In-
komsten van de Hollandsche Boeren nabij Paramaribo, die ik
hier overneem.
' Enquête Vraag 24 en 25.
' Enquête Vraag 26.
Bovendien geven de opgaven van het emigratie kantoor over 1934 aan, dat de inkomsten
van Jacob van Brussel beneden f 401 liggen, terwijl de bedrijven der Ravenswaay's respec-
tievelijk opbrengen: één ruim f 600; twee ruim f 1200; twee ruim f 2000.
TABEL XVIII
Van de gezinshoofden, die nog landbouwer zijn, hebben:
1930
1934
i
gezinshoofden een inkomen van f 2200—2400
2 |
— „ |
„ „ 2000—2200 |
1 |
I |
„ „ „ „ 1800—2000 |
i |
2 |
„ „ „ „ 1600—1800 |
— |
— |
„ „ 1400—1600 |
3 |
3 |
„ „ „ „ 1200—1400 |
4 |
S |
„ „ „ 1000—1200 |
8 |
I |
„ „ „ 800—1000 |
ii |
5 |
„ „ „ 600— 800 |
i |
3 |
„ „ „ „ 500— 600 |
Totaal 32 |
21 „ |
„ grooter dan f 500 |
Deze tabel van inkomens boven f 500, (beneden dit bedrag
wordt geen belasting betaald), geeft een kijk op de zuivere jaar-
lijksche verdiensten, waarbij de bedrijfsonkosten dus in min-
dering zijn gebracht en waarbij de inkomsten uit nevenbedrijven
en van bezittingen inbegrepen zijn.
Zoo blijkt uit de enquête, dat vele Hollandsche Boeren, die
klein-bedrijfjes bezitten, bij-inkomsten genieten: 3 Boeren met
een bedrijfsinkomen van f40 tot f 145 'sjaars zijn als daglooner
of tuinman werkzaam, en weten zoo hun inkomsten tot f 300
a f400 per jaar op te voeren; 2 bezitten een winkel, waardoor
hun inkomsten met f 100 af 200 per jaar toenemen, en zoo op
f400 en f850 gebracht worden. Een weduwe met een bedrijfs-
inkomen van f235 geniet een pensioen van f 501. Eenigen ver-
dienen een kleinigheid er bij met houtverkoop, jacht en visch-
vangst.
Verscheidene Boeren, die een middel-bedrijf bezitten hebben
belangrijker bij-inkomsten. Zij kochten erven in de stad in den
tijd, toen de melk nog f 0,30 per Liter opbracht, en men voor
een bos bananen f 5,— of meer ontving. Deze erven brengen in
Paramaribo zeer veel geld op en hieraan verdienen de meer wel-
gestelde Boeren dus behoorlijk.
Deze tabel der totale inkomsten stemt zeer goed overeen met
die van de bedrijfsopbrengsten.
Vergelijkt men de inkomens van 1930 met die van 1934 dan
blijkt de groote achteruitgang duidelijk. Gaat men de bronnen
van inkomsten van de Hollandsche Boerenbedrijven na, dan
wordt deze achteruitgang begrijpelijk.
TABEL XIX
De opbrengsten in geld van de Hollandsche bedrijven zijn te danken voor:
64 %nbsp;aannbsp;melk verkoopnbsp;)nbsp;melk en bananen maken dus 82 % van het
%nbsp;„nbsp;bananen verkoopnbsp;)nbsp;geld-inkomen van het bedrijf uit.
6 %nbsp;„nbsp;eieren verkoopnbsp;\nbsp;casave en zoete pataten dienen voor veevoer,
2.S %nbsp;„nbsp;casave verkoopnbsp;gt;nbsp;en worden dus slechts voor een klein deel
2gt;5 %nbsp;„nbsp;zoete pataten verkoop jnbsp;verkocht.
% „ vruchten.
% „ groenten.
% „ andere producten.
Worden grootendeels voor eigen gebruik ver-
bouwd.
De prijs der melk hep binnen tien jaar terug van f 0,30 tot f 0,09
per Liter. Die van een bos bananen van f5,— tot f i,—. Het is
dus geen wonder, dat de bedrijfsinkomsten de laatste jaren aan-
zienlijk zijn teruggeloopen.
Bij de Boeren met een inkomen grooter dan f 1000 heeft deze
achteruitgang den geringsten directen invloed gehad op het
totale inkomen aan geld zooals tabel XVIII aangeeft. Zoowel in
1930 als in 1934 hadden 12 Hollandsche Boeren een belastbaar
inkomen aan geld grooter dan f 1000. Hun inkomen is inmiddels
gemiddeld f 100 (dus 8 %) achteruitgegaan. Dat deze inkomsten
Zoo weinig zijn teruggeloopen is dus te danken aan het feit, dat
deze groep Boeren een groot deel van hun inkomen genieten uit
andere bronnen dan het landbouwbedrijf zelf.
De tweede groep Boeren, zij die een inkomen van f 500 tot
f 1000 genieten, toonen een veel grooteren achteruitgang. In 1930
bestond deze groep van belastingplichtigen uit 20 Boeren, in
1934 bleek zij te zijn teruggeloopen tot 9 Boeren. Deze 20 Boeren
zijn in 4 jaar tijds dus zeker elk f 300 (dus 40 %) in inkomen
achteruitgegaan. Hieruit blijkt hoe het wel en wee van deze
groep veel meer op en neer gaat met dat van den landbouw,
^ Enquête Vraag 26.
-ocr page 124-dan dit bij de Boeren met een middel-bedrijf het geval is.
Wanneer geen exportmogelijkheid verandering komt brengen
en de Hollandsche Boeren bij hun afzet beperkt blijven tot de
plaatselijke markt, waar de concurrentie van de Britsch-Indiërs
voorloopig nog toe zal nemen, zal deze groep Boeren met een
inkomen van f 500—f 1000, om niet te spreken van de veel grootere
groep met een inkomen kleiner dan f 500, spoedig het kind van
de rekening zijn. Zij zullen hun grond meer en meer moeten
verkoopen en verhuren aan de Hollandsche Boeren met een
middel-bedrijf en aan de Britsch-Indiërs (een proces, dat al jaren
aaii de gang is) en gedwongen zijn tot andere beroepen en be-
drijven over te gaan, of als daglooner te gaan werken. De overgang
naar andere werkkringen vindt steeds sneller plaats. Zoo bleken
19 van de door mij ondervraagde Boerenfamilies S die zelf den
landbouw beoefenen 104 volwassen kinderen te bezitten. Van de
51 mannen boven 18 jaar, hadden 12 (d.w.z. 24 %) reeds een
beroep buiten den landbouw gekozen:
3 werden agent van politie te Suriname (bezoldiging f 1180—
1300 per jaar);
6 werden militair in Suriname of in Ned. Oost-Indië (bezol-
diging tot f 1800 per jaar);
2 werden kommies bij de belastingen;
i werd tuinman bij de Surinaamsche bank (voor f 364 per
jaar).
Van de 53 vrouwen boven 18 jaar, waren slechts 3 (6 %) buiten
den landbouw werkzaam, en wel als vroedvrouw, kweekelinge,
en onderwijzeres, terwijl bovendien één bij een anderen Hol-
landschen Boer in dienst is.
Zoo lang de economische toestand van den Surinaamschen
landbouw zoodanig is, dat driekwart van de Hollandsche Boeren
nabij Paramaribo de grootste moeite heeft om per jaar de helft
te verdienen, van de bezoldiging van een agent van politie of
soldaat ^ zal de afvloeiing naar deze beroepen onder de Holland-
^ Enquête Vraag 6 en 9.
' Tegenover het gratis grondvoedsel dat de boerderij oplevert, staat het gebruiken van de
maaltijd in garnizoen door de militairen. Bovendien is de eventueele uitkeering van pensioen
gen factor van beteekenis.
sehe Boeren snel plaats vinden, en geen traditie of groepsverband
zal dit kunnen beletten ^ (zie photo 6.)
De welvaart. Deze is behalve van de inkomsten afhanke-
lijk van den in Suriname bestaanden levensstandaard, van de vraag
of hooge geldinkomens noodzakelijk zijn. Natuurlijk biedt Suri-
name de normale voordeelen van een tropenland: weinig kosten
aan kleeding, brandstof, en huisvesting. Voor een tropenland is
de levensstandaard in Suriname echter hoog. Weinig wordt in
het kleine land gefabriceerd, en daarom moet nagenoeg alles van
overzee worden aangevoerd, waarvoor hooge vrachtprijzen worden
berekend. Ook de invoerrechten zijn hoog.
De Hollandsche Boeren hebben een groot deel van den kost vrij.
Bananen, zoete pataten, cassave en soms groenten verbouwen
zij zelf. Enkelen van hen jagen, en verschaffen zich zoo eenige
malen per week hertenvleesch. De overige huishoudelijke behoef-
ten, als daar zijn: brood, suiker, rijst, boter, petroleum, lucifers,
zeep, soms vleesch en tabak, moeten de Boeren zich tegen betaling
in geld verschaffen.
Van de 27 door mij ondervraagde Boeren, bleken 15 hun gelde-
lijk inkomen geheel te verbruiken. (Enkelen gaven hierbij op,
bovendien door familieleden gesteund te worden, of nauwelijks
rond te komen). Van de overige 12 legden 6 Boeren met een
middel-bedrijf, jaarlijks van f 100 tot f 1200 over.
Naar de welvaart/kan men deze in de enquête betrokken Hol-
landsche Boeren dus in drie groepen indeelen
Wekelijks wordt dus voor voeding en andere huishoudelijke
behoeften per gezinslid gemiddeld f2.71 besteed.
Schat men de behoeften van een onvolwassen persoon van i o—18
jaar op de helft, die van een kind van i—10 op ^/s van die van een
volwassen mensch, dan bedragen de wekelijksche uitgaven voor
Voeding enz. per volwassen gezinslid bij deze groep gemiddeld
f3.94-
Zoo vertelde mij de Hollandsche Boer Teunis van Dijk, dat hij zijn leven lang gezegd
ad: „Mijn jongens worden allemaal Boer, dat wil ik beslist!quot; Nu zijn van zijn zes volwassen
zonen er drie militair, één agent van politie, één kommies bij de belastingen, terwijl er één
En de zonen, die militair zijn zeggen nu al van hun kleine kinderen en baby's:
»Mijn zonen worden beslist géén Boerlquot;
' Enquête Vraag 3, 7, n, 26, 27 en 28.
io8 KOLONISATIE VAN BLANKEN IN SURINAME
TABEL XX
Groep I
Middelbedrijf Boeren, die jaarlijks f loo-f 1200 besparen. 1
Aantal volwassenen |
Aantal |
Wekelijksche |
Bedrijfs- |
Totaal | |
io-i8 j |
i-io j. | ||||
2( I geh. arb.) 1nbsp;( 3 „ ) 2nbsp;( 4 ) |
2 I |
4 1 2 |
f 6,— f 20,— |
f 1910,— |
f 1420,— |
i6 ( 17 geh. arb.) |
3 |
13 |
f 86,75 |
f14152,80 |
f 11690,— |
Bij dit cijfer moet men er vooral rekening mee houden, dat deze
kleine groep van i6 volwassenen, en i6 kinderen in totaal 17 vaste
en de noodige losse arbeidskrachten in dienst,'d.w.z. in den kost
heeft, wat de gemiddelde uitgaven per gezinslid dus aanzienlijk
verhoogt.
TABEL XXI
Groep II
Boeren, diejaarlijks f lo—fioo sparen. i
Aantal volwassenen |
Aantal |
Wekelijksche |
Bedrijfs- |
Totaal | ||
io-i8j. |
I- |
■10 j. | ||||
2 ( I geh. arb.) 2 4 2 4 2 ( 3 geh. arb.) |
3 I |
S 5 |
f 8,50 |
f 667 f 55° |
f 600 f 825 f 725 f 2010 | |
ï6 ( 4 geh. arb.) |
7 |
18 |
f 70,50 |
f 5700 |
f 5410 |
1 Enquête 3, 7, 11, 19, 26, 27 en 28.
-ocr page 127-Per gezinslid wordt dus wekelijks voor voeding enz. gemiddeld
fi.72 besteed. Deze zelfde uitgaven bedragen per volwassen
gezinslid van deze groep f 2.76. De voedingsuitgaven voor ge-
huurde arbeidskrachten neemt bij deze groep slechts een beschei-
den plaats in.
T^EL XXII_
Groep III
Boeren, die hun geheele jaarlijksche inkomen uitgeven. ^
Aantal volwassenen
per gezin
Aantal
kinderen per
gezin
Wekelijksche
huishoudelijke
uitgaven
Totale inkomsten
en uitgaven in
geld per jaar
10-18 j. |
i-io j. | ||||
4 |
2 |
— |
f 6,— |
f 400,— | |
5 |
— |
— |
f 5,- |
f 312,50 | |
3 ( |
i geh. arb.) |
i |
4 |
f 7.50 |
f 600,— |
2 |
2 |
4 |
f 6,50 |
f 352,- | |
S |
2 |
— |
f 7-- |
± f 400,— | |
3 |
2 |
2 |
f 6,50 |
f 400,— | |
2 |
2 |
3 |
f 8.75 |
f 584.- | |
2 |
— |
4 |
f 7,- |
f 435,— | |
2 |
— |
i |
f 5,75 |
f 480,— | |
2 |
— |
3 |
f 5,75 |
f 404,— | |
2 |
— |
i |
f 6,— |
f 325,- | |
S |
i |
— |
f 7.40 |
f 564.- | |
2 |
3 |
3 |
f 6,— |
± f 350,- | |
S |
— |
— |
f 4,25 |
f 360,50 | |
s |
— |
2 |
f3,25 |
f 244,— | |
49 { |
I geh. arb.) |
15 |
27 |
f 92,65 |
f 6211,— |
Bij deze groep klein-landbouwers Hollandsche Boeren bedragen
de wekelijksche uitgaven voor voeding en andere huishoudelijke
behoeften per gezinslid dus slechts gemiddeld f 1.02. Per vol-
wassen gezinslid bedraagt deze zelfde uitgave f 1.41 (dus ongeveer
20 cent per dag). Dit bedrag maakt bij de middel-bedrijf-Boeren
39 %, bij de kleine-bedrijf-Boeren (Groep III) wel 80 % van de
totale gelduitgaven uit. Aan bedrijfsonkosten (veevoer, gehuurde
arbeidskrachten), kleeding, enz. geeft de Hollandsche Boer, die
een klein-bedrijfbezit,per lid van het gezin per dag nog geen 5 cent,
^ Enquête Vraag 3, 7, 11, 19, 26, 27, 28.
-ocr page 128-per week nog geen 30 cent, per jaar dus nog geen f 16.— uit.
Geen wonder dat een deel der Hollandsche Boerenkinderen
zonder schoenen op school komt, hoewel in Suriname schoeisel
voor f 0.40 te krijgen is, en de negers als ex-slaven er in dit land
een eerezaak van maken schoenen te dragen. Dit werkt de ver-
spreiding van ankylostoom weer in de hand. Enkele der ouderen
schijnen zelfs bij gebrek aan kleeren de kerk niet te kunnen be-
zoeken.
Hoe gering dit bedrag is, dat wekelijks besteed kan worden,
juist in een land als Suriname, kan men het best begrijpen, door
het te vergelijken met het wekelijksche inkomen van den Javaan-
schen klein-landbouwer en contractant.
De vruchtbaarheids-coëfficient van de Javaansche vrouw iii
Suriname bedraagt 1,2. De opgroeicoëfficient 0,7 volgens de re-
sultaten van het onderzoek van Lampe ^ Neemt men aan, dat het
Javaansche gezin gemiddeld uit man, vrouw en één kind bestaat,
dan moet dit ongeveer juist zijn. (57 % van de Javaansche vrou-
wen in Suriname blijft kinderloos, 16 % krijgt slechts één kind.)
De contractanten zijn grootendeels jonge menschen, het kind is als
regel beneden 10 jaar.
Neemt men een Javaansch rijstbedrijf je van 2 ha, dan zal de
jaarlijksche opbrengst gemiddeld 7500 kg padi bedragen, die een
waarde vertegenwoordigen van f 150.^— bij een padiprijs van 2 cent
per kg. Van deze productie behoeft het gezin voor eigen gebruik
ongeveer 1600 kg. Voor zaaipadi voor het volgend seizoen moet
ongeveer 100 kg gereserveerd worden. De totale te verkoopen
rijstvoorraad vertegenwoordigt dus een waarde van f 116.—. Na
de rijst worden door de Javanen als nage wassen veelal boonen
geplant, welker opbrengst f 50.—■ vertegenwoordigt, waarvan voor
ongeveer f20.— verkocht wordt. De inkomsten van het gezin
bedragen dus in dit geval f136 per jaar of f 1.18 per week per
volwassen gezinslid. Natuurlijk wordt dit door den Javaan geheel
uitgegeven. De inkomsten van een Javaansch contractantengezin
(dat in den regel ook over een eigen sawah geschikt) zullen ge-
1 P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal Hygienische beschouwingen. Koninklijke Ver-
eeniging Koloniaal Instituut, Amsterdam. Mededeeling No. XXIII. Afdeeling Tropische
Hygiene. No. 14. Amsterdam 1927. p. 546.
middeld wat hooger liggen en ongeveer f 1.30—f 1.50 per week
per volwassen gezinslid bedragen.
Mogelijk zijn er kleine onnauwkeurigheden in deze berekening
geslopen, waarschijnlijk zijn de inkomsten van een volwassen
Javaan hier en daar wat geringer, hier en daar wat hooger, en zal
het bedrag der wekelijksche uitgaven in Suriname tusschen f i.—
en f 1.60 liggen. Bij de Hollandsche Boeren, klein-landbouwers,
vond men wekelijks per volwassen gezinslid een uitgave voor
voeding enz. van f 1.41, voor alles totaal van circa f 1.70.
Aan de hoofdconclusie valt dus niet te ontkomen n.1. dat ruim
de helft van de Hollandsche Boeren nabij Paramaribo tot een
welvaartspeil gezakt is, dat dicht bij dat van den Javaanschen
klein-landbouwer en contractant ligt.
Persoonlijke waarneming heeft mij in deze meening gesterkt.
Bezoekt men de 10 middel-bedrijven nabij Paramaribo (zie kaart
No. II), dan zal men teleurgesteld naar het weiland kijken: het
IS slecht geloosd; de grond is moerassig of droog naar het jaarge-
tijde; de bodem is onvruchtbaar; de mest wordt gereserveerd voor
de paar ha, die met bananen (plantains) beplant zijn. Men haalt
twee oogsten van de bananen (zie photo 5), beplant dan deze kleine
afgezette gedeelten met cassave (zie photo i), oogst deze en voegt
de kleine verbeterde stukjes grond weer bij het weiland ^ Dit is
het eenige wat ter verbetering van het weiland geschiedt. Van
een intensieve veefokkerij is geen sprake; de koeien die bijge^
voederd worden met zemelen, melasse en de te kleine zoetamp;
patatten, geven maar weinig melk. De stallen zijn laag en primitief,
geen kar kan er inrijden (zie photo 2 en 4). De Boerin loopt op
bloote voeten over het erf, in het huis is veelal geen klamboe te
vinden.
Toch heerscht hier een zekere welvaart; de weilanden zijn be-
hoorlijk schoon gehouden, de bananen zien er goed uit, de houten
huizen der Boeren zijn groot en ruim, met een bovenverdieping
(zie photo 3). De meubileering is behoorlijk, de wanden zijn be-
zaaid met familieportretten, photografieën van eindeloos lange
rijen breed uitzittende, tevreden Boeren. De afstammelingen van
Het gebruik van kunstmest is bij de Hollandsche Boeren onbekend, en schijnt in de tropen
ook veel minder te voldoen dan stalmest met zijn organische bestanddeelen.
de kolonisten van 1845 zijn eerst wantrouwend en stug tegenover
hun gast, doch is het ijs eenmaal gebroken, dan zijn zij hartelijk
vroolijk en gastvrij. In hun loopen, staan, en zitten zijn het typisch
Hollandsche Boeren, hun gezicht doet hier en daar mee aan Noord-
Amerikaansche farmers denken. Allen zijn het er over eens, dat
het bedrijf mets meer opbrengt, ze hebben voorloopig nog de
melkverkoop aan grootere Surinaamsche instellingen, en vele Euro-
peesche prticulieren in Paramaribo in handen, en daardoor
kunnen zij zich nog staande houden, doch de concurrentie van de
Bntsch-Indiërs is moordend. Maar, vertellen ze met een loos
achje, ze hebben erven in de stad, en dat is wel een goede be-
leggmg. Inderdaad van armoede is hier geen sprake; een enkele
verhaalt ze^s met trots, hoe hij eenige jaren geleden met zijn heele
familie m Holland is geweest; anderen hoe zij grond aankochten
van arme familieleden. Limonade en koekjes worden gepresen-
teerd. De stemmmg blijft vroolijk en humoristisch, het gesprek
op een gunstig peil. Men heeft betere tijden gekend, maar is
tevreden genoeg, om daar weer op te kunnen wachten. De be-
drijven van de Hollandsche middel-bedrijf-Boeren worden be-
dreigd, zooals iedere landbouw-instelling in Suriname, maar het
directe bestaan van de rijkere Boeren om Paramaribo loopt voor-
loopig nog geen gevaar, zij beschikken over genoeg reserves,
om bij verderen achteruitgang een eervolle aftocht te kunnen
blazen.
De arme klein-bedrijf-Boeren hebben of heelemaal geen vee, ofwel
het vee is ergens in den kost, ofwel achter hun huis staat een klein
dakje op palen: de stal. De huizen zelf zijn laag en bestaan uit twee
kamertjes. Een arme weduwe vertelt mij in onvervalscht Geldersch
haar levensgeschiedenis. Ze verloor alles, de laatste koe is ver-
kocht. Gelukkig is één van haar zoons militair, en onderhoudt
haar zoon beetje; de anderen, die landbouwer zijn, gaat het allen
even slecht. Het meubilair bestaat uit twee houten banken en een
tafeltje; 't is na zessen: een walmend petroleumpitje verlicht
nauwelijks het vlak van de tafel, waar de slappe uitgeteerde hand
van de oude vrouw op rust. Buiten op twintig meter achter het
huis m het half donker teekent zich als een somber gevaarte het
secundaire bosch af, het oerwoud, dat zijn oude rechten komt
hernemen, en langzaam het weiland weer in zich opneemt, nu de
mensch hier zijn weerstand verloor. Dit is de dagelijksche on-
afwendbare bedreiging van den armen Boer zonder hulpmiddelen
in Suriname.
Negentig jaren in de tropen zijn van generatie op generatie
verstreken, en het droeve eindresultaat is, dat zeker de helft van
de afstammelingen der kolonisten van 1845 vervallen zijn tot een
armoede zooals hun voorouders voor hun vertrek uit Holland
misschien niet eens kenden.
Is dit veroorzaakt door gebreken in de groep, door fouten, die
vermeden hadden kunnen worden en bij een dergelijke kolonisatie
thans vermeden zouden worden, of is de hedendaagsche staat
van de Hollandsche Boerenbedrijven nabij Paramaribo een af-
schrikwekkend voorbeeld voor alle landbouw-kolonisatiepogingen,
met middel- en klein-bedrijven in Suriname?
De Hollandsche Boeren zijn economisch niet tot samenwerking
geneigd. Hoewel zij overigens een vrij hechten onderlingen band
voelen, is het begrip coöperatie hen geheel vreemd
Door gebrek aan coöperatie kwamen zij niet tot een zoo nood-
zakelijke oplossing van het loozingsvraagstuk van hun terreinen,
hoewel hun gronden een aaneengesloten complex vormen, en de
Britsch-Indiërs in Nickerie een duidelijk voorbeeld gaven, wat
samenwerking in deze vermag.
Voor verbetering van den veestapel wordt niets gedaan, van een
intensieve veefokkerij is geen sprake. Het aantal koeien per ha is
bij de meeste Boeren te groot.
Een betere grondbewerking met behulp van ploeg of cultivator
bestaat niet.
Het praktisch landbouwonderwijs is dankzij den onderlingen
schoolstrijd als leervak meestal verdwenen. De boerenzoons be-
zoeken na het verlaten der school slechts zelden avondcursussen
m voortgezet theoretisch landbouwonderwijs, enz.
Met de noodige samenwerking, werkkracht, inzicht en kapitaal
Zou dit alles te verbeteren zijn. Eenigen tijd zou hiervoor noodig
^ Misschien is dit te verklaren door het feit, dat een klein gedeelte van de middelbedrijf-
Boeren door hun leveranties aan hospitaal, garnizoen, enz. een bevoorrechte positie innemen,
en vreezen dat die door samenwerking verloren zal gaan.
zijn, want al deze te nemen maatregelen hangen samen. Het geheel
moet van den grond af gewijzigd worden, kleine losse verbeteringen
zullen zinloos blijkend
De groote vraag is echter of dergelijke verbeteringen de positie
van den Hollandschen Boer in Suriname belangrijk ten goede
zouden komen; of een dergelijke vergrooting en verbetering van
de productie, die op haar beurt weer de noodige extra kosten met
zich zal brengen, speciale winsten zal afwerpen. Immers de afzet
is beperkt tot de plaatselijke markt, toename van de productie
zal den prijs doen dalen. Werpen de verbeteringen voor de
Boerengroep nog eenige extra winsten af, de Britsch-Indiërs zullen
deze maatregelen ook invoeren, en het is zeer waarschijnlijk dat
een belangrijke intensiveering ten slotte eerder verlies dan winst
voor het bedrijf zal beteekenen.
Slechts één maatregel kan de hedendaagsche Hollandsche Boeren
redden van hun ondergang als landbouwer, nl. het schep-
pen van een exportmogelijkheid.
De groep van weinig kapitaalkrachtige Boeren kan het initiatief
hiervoor niet nemen, vooral daar het geringe handelsverkeer met
de daaruit voortkomende hooge vrachtprijzen, voor den export
groote moeilijkheden met zich brengt.
De Hollandsche Boeren kunnen slechts afwachten, of grootere
organisaties er in zullen slagen aan te toonen, dat bepaalde pro-
ducten niet alleen in Suriname behoorlijk verbouwd kunnen wor-
den, maar tevens met voldoende winstmarge kunnen worden afge-
zet buiten Suriname en of zij het rendabel achten, voor deze pro-
ducten een verkoopscentrale in het land van afzet, en een inkoops-
centrale in Suriname op te zetten, waaraan de kleinere landbouwers
hun producten tegen een vasten prijs kunnen verkoopen. Wanneer
de Boeren dan in staat zouden zijn behoorlijke cultuurmethoden
in te voeren, hun gronden en de waterhuishouding daarvan te
verbeteren, ofwel zich naar betere grondsoorten te verplaatsen (bij
de bacoveproeven is wederom gebleken hoe slecht de landerijen
van de Hollandsche Boeren zijn), dan zou een dergelijke in het
groot gedreven cultuur (wij denken hier b.v. aan de bacoven-
^ Zoo kwamen de Hollandsche Boerenzoons, die ter studie naar Holland gezonden waren
terug met een zeis, die op den ongelijken grond totaal onbruikbaar bleek.
teelt, met een het risico verkleinende bij-opkoop bij de klein-
landbouwers) een uitkomst voor een deel der Hollandsche Boeren
kunnen beteekenen.
Zoolang een dergelijke oplossing niet verkregen is, zal de
groep van landbouwende Hollandsche Boeren steeds kleiner
worden.
Boeren met een klein-bedrijf zullen hun grond verkoopen en
ofwel ambtenaar worden bij den landbouwvoorlichtingsdienst,
tuinman of daglooner (de meisjes dienstbode), ofwel zij zullen in
een beroep buiten den landbouw een dagelij ksch bestaan weten
te vinden.
De grootere bedrijven zullen zich voorloopig nog wel staande
houden. Doch de middel-bedrijven, die het dichtst bij de stad
plegen zijn zullen het voorbeeld van den Hollandschen Boer
Teunis van Dijk (zie perceel No. 14 op Kaart No. II) gaan volgen,
en hun grond in kleine perceelen gaan onderverhuren aan Creolen.
Zoo schijnt in 1936 ook de familie Sloot (afstammelingen van de
kolonisatie Kappler) (zie perceel No. 11 op Kaart No. II) reeds
tot dit systeem van onderverhuren te zijn overgegaan.
De Creolen bouwen hierop zelf hun huisjes, en vereenigen zoo
hun beide idealen, een klein lapje grond voor het verbouwen van
de noodige voedingsmiddelen voor eigen gebruik en het wonen
dicht bij de stad voor de gezelligheid. Het aantal aanvragen over-
trof dan ook van het begin af aan verre het aantal beschikbare
perceelen. De inkomsten van Van Dijk werden door dit onder-
verhuren in één jaar tijds verdrievoudigd^.
Hoe het verhuren van grond in kleine perceelen voor dicht bij de stad wonende Boeren
een oplossing zou kunnen worden, blijkt uit de cijfers, die omtrent het achteruitgaande be-
quot;jf van den Heer van Dijk op het emigratie kantoor te Paramaribo bijeengezameld werden,
vergeleken met de huurpenningen die hij nu jaarlijks int, en waar op den duur geen hooge
uitgaven tegenover zullen staan:
grond in eigendom in cultuur in weiland
in hanbsp;in hanbsp;in h
'923nbsp;WUnbsp;Inbsp;13V4
Volgens enquête:
-ocr page 134-Laat de gelegenheid om te exporteeren lang op zich wachten,
dan is het niet onmogelijk, dat de Hollandsche Boerengroep
als landbouwers vóór dien verdwenen is.
Ook de kleine-landbouwers-Europeanen, die geen afstammelin-
gen van de Hollandsche Boeren zijn en die hier en daar in de buurt
van Paramaribo zijn gevestigd bewijzen, dat landbouw in Suriname
zonder export geen bestaansmogelijkheid meer oplevert. Hoewel
eenigen in het bezit zijn van een behoorlijk verzorgd bedrijf,
voldoende ontwikkeld zijn. en landbouwervaring bezitten, kunnen
zij geen van allen van hun bedrijf leven. Zij oefenen er nog een
beroep bij uit, of zij zijn gepensionneerden.
De toestand van de Hollandsche Boeren en andere Europeesche
klem-landbouwers nabij Paramaribo kan een waarschuwing zijn
voor kolonisatiepogingen van Europeanen. Ook de hedendaagsche
Europeesche landverhuizer zal in Suriname, al is hij nog zoo
ontwikkeld en technisch bekwaam, onverschillig of hij alleen of
in groepsverband verschijnt, er niet in slagen zich een behoorlijk
bestaan te scheppen, zoolang het exportprobleem van de door hem
verbouwde producten niet geregeld is.
Nu zijn met den opzet van een exportbedrijf niet steeds millioe-
nen gemoeid, zooals bij de bacovecultuur. Wij denken b.v. aan
rijst en ananas in blik, waarvoor met minder kapitaal een uitvoer-
organisatie op te richten zou zijn. Maar men zal, alvorens een
kolonisatie op den verbouw van die producten te durven baseeren,
eerst de zekerheid moeten hebben, dat niet alleen het klimaat en
de bodem van Suriname voor deze cultuur geschikt zijn, maar
ook dat de afzet van de producten gewaarborgd is tegen prijzen,
die den verbouw ervan rendabel maken. Zoo ver is men echter
in Suriname nog met geen cultuur gevorderd en zoolang dit
met het geval is, is iedere landverhuizing naar Suriname bijzonder
bossen bananen aardvruchten in kg Opbrengst melk
'923nbsp;50nbsp;1200nbsp;f 2332 (en f 130 voor veeverkoop)
1924nbsp;30nbsp;1200nbsp;f 1449
1927nbsp;80nbsp;1300nbsp;f 1227
^932nbsp;400nbsp;500nbsp;f 1200 (en f 60 vee)
Volgens enquête
—nbsp;ƒ 3^4 (.en bovendien f 4200 aan huur-
penningen)
nskant en iedere landbouwkolonisatie op groote schaal onverant-
woordelijk, daar men er zeker van kan zijn, dat de emigranten
zeer snel het weinig benijdenswaardige lot van de Hollandsche
klein-landbouwers nabij Paramaribo zouden deelen en af zouden
zakken tot het economisch peil van den Javaan in Suriname.
UIT, [DE TEGENWOORDIGE BESTAANSVOORWAARDEN
VAN DE HOLLANDSCHE BOEREN NABIJ PARAMARIBO KAN
MEN BESLUITEN, DAT EEN KOLONISATIE VAN BLAN-
KEN IN SURINAME UITSLUITEND GEBASEERD OP AFZET
TER PLAATSELIJKE MARKT MISLUKKEN MOET. MEN IS
EERST GERECHTIGD TOT KOLONISATIE OVER TE GAAN,
INDIEN MOGELIJK GEMAAKT WORDT, DAT EEN PRO-
DUCT, DAT IN SURINAME VERBOUWD KAN WORDEN. EEN
RENDABELE AFZET BUITEN SURINAME VINDT, EN DIT
PRODUCT IN EEN BEDRIJF VAN EUROPEANEN MET VOL-
DOENDE WINST KAN WORDEN VOORTGEBRACHT.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR HOOFDSTUK II.
(chronologisch gerangschikt)
Register van den loop der Bevolking van de Kolonisatie aan de Saramacca. 1845-
I8S3-
Lisman, J. AE. Verslag van het onderzoek naar den tegenwoordigen toestand van het
etablissement der Europeesche Kolonisatie te Groningen aan de Saramacca, gedaan
op den i8 Juli 1848 en volgende dagen op last van zijne Excellentie den Gouverneur
der Kolonie Suriname. Paramaribo. 31 Juli, 1848.
Brandhof, A. van den. Ez. Brief van den Wel. Eerw. Heer........, Ridder der
Orde van de Ned. Leeuw, Herder en Bestuurder van het Etablissement der Europee-
sche Kolonisten te Groningen aan de Saramacc4. Gerigt aan de aldaar gevestigde Kolo-
nisten in antwoord op het door hen aan Z.W. Eerw. ingediend verzoekschrift van den
15 November, 1848. Paramaribo. Dec., 1848.
Berkum, Henri van. De Labadie en de Labadisten. Een bladzijde uit de geschiedenis der
Nederlandsch Hervormde Kerk. Sneek. 1851. Dl. IL
Raders, R. F. van. De vestiging van Nederlanders te Suriname aanbevolen. 's-Graven-
hage. 1854.
Tydeman, F. W. L. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het
jaar 1845. In „Het Pantheonquot;,. Tiel, 1855. p. 97—121.
R. Albina en de Marowijne. In „West Indiëquot;. Haarlem. I. 1855. p. S4—60.
Sypensteyn, C. A. De vestiging van Fransche uitgewekenen (réfugiés) in Suriname. In
„West Indiëquot;. Haarlem. I. 1855. p. in—118.
CopijN, A. Schets van de lotgevallen der kolonisten, die aan de proeve van Europeesche
kolonisatie aan de Saramacca hebben deelgenomen. In „West-Indiëquot;. Haarlem. I.
1855. p. 241—264.
CopijN, A. Plan eener kolonisatie in Suriname. In „West Indiëquot;. Haarlem. I, 1855. p.
281—286.
Ravenswaay, Antoon van, G. van Ravenswway, E. van der Klift en J. C. van Brussel.
Adres aan de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In „Amsterdamsche
Courantquot;, 6 Aug. 1855.
CopijN, A. Woningen voor Europeesche kolonisten in Suriname. In „West Indiëquot;. Haar-
lem. II. 1858. p. 23—27.
De Europeesche Kolonisatie in Suriname. In „Handelingen en geschriften
van het Indisch Genootschapquot;, 's Gravenhage. 1859. p. 119—245.
Raders, R. F. van. Geschiedkundige aanteekeningen rakende proeven van Europeesche
kolonisatie in Suriname, 's Gravenhage. i86o.
Tydeman, F. W. L, De epidemie van typhus, geheerscht hebbende op het etablissement
voor de Europeesche Kolonisatie in Suriname te Groningen aan de Saramacca in 1845.
Academisch Proefschrift, Leiden. i86o.
WoLBERS, J. Geschiedenis van Suriname. Amsterdam. 1861.
Halberstadt, A. Kolonisatie van Europeanen te Suriname. Leiden. 1870.
Amerinus, Senior, (ps van H. Uden Masman Jr.) Emigratie van Nederlanders naar onze
overzeesche bezittingen, meer bepaald naar Suriname. Groningen. 1873.
Kappler, A. Over kolonisatie met Europeanen te Suriname. Amsterdam. 1875.
Kappler, August. Surinam, sein Land, seine Natur, Bevölkerung, und seine Kultur-
Verhältnisse mit Bezug auf Kolonisation. Stuttgart. 1887.
Handelingen der Staten-Generaal. Koloniale Verslagen. Bijlage G. 1890—1935.
Pyttersen, H. Tz. Door een rooden draad verbonden, 's Gravenhage. 1892.
JoEST, W. Ethnographisches und Verwandtes aus Guyana. Intern Archiv für Ethnographie.
Band V. Supplement. Leiden. 1893.
Muller, J. E. en G. Hoekstra. Het 50 jarig jubilé der boeren in Suriname. 1845—21 Juni
—1895. Paramaribo. 1895.
Pyttersen, H. Tz. Europeesche Kolonisatie in Suriname. Den Haag. 1896.
Verslag van de Commissie, bij Gouvernements resolutie van 3 October
1892 ingesteld, om te onderzoeken en te adviseeren of kolonisatie van Suriname door
Nederlandsche Landbouwers gewenscht is. Paramaribo. April 1896.
Breen, H. van. Europeesche kolonisatie in Suriname. In „Vragen des Tijdsquot;. Haarlem.
1897. I- P- 39—67-
Pyttersen, H. Tz. Nederlandsche kolonisatie in Suriname. In „Tijdschrift voor Neder-
landsch-Indiëquot;. 1. Tweede nieuwe serie. Den Haag. 1897. p. 749—787.
Hoekstra, C. De Hollandsche Boeren in Suriname. In „Neerlandiaquot;. 's Gravenhage. VII.
1903. No. 9/10.
Breen, H. van. Nederlandsche kolonisatie in Suriname. In „Vragen des Tijdsquot;. Haarlem.
1906. p. 203—220.
Die Ansiedelung von Europäern in den Tropen. Schriften des Vereins
für Sozial politiek. 147. 1912—1915.
J. J. Kolonisatie van Suriname door Nederlandsche landbouwers. In „West-Indiëquot;
Paramaribo. II. 1917. p. i—48.
Memorie van het Comité tot bevordering van den middenstandslandbouw in Suriname
op 29 Augustus 1919 den Gouverneur aangeboden. In „West Indische Gidsquot; 's Gra-
venhage. I. 1919/20. p. 163—173.
Blom, D. van. Kolonisatie met Nederlandsche boeren in Suriname. In „West Indische
Gidsquot;, 's Gravenhage. I. 1919/1920. p. 345—359.
Bijlsma, R. Immigratie van Duitschers in Suriname. 1733—1740. In „West-Indische
Gidsquot;, 's Gravenhage. I. 1919/20. p. 413—417.
De vestiging van de Nederlandsche Kolonisten in Suriname herdacht. (21 Juni
1845—1920). Paramaribo. 1921.
Ver s lag van de stalverbeteringscommissie ingesteld bij G. R. van 14 Juni 1917 No.
2003. In „West-Indiëquot;. VI. Paramaribo. 1921. p. 12—20.
Blom, D. van. Nederlandsche boerenkolonisatie in Suriname. In „West Indische Gidsquot;
III. 's Gravenhage. 1921/22. p. 257—266.
Kalff, s. Joden in Oost- en West-Indië. In „De Indische Gidsquot;. Amsterdam. II. 1923 p.
699—715-
Knappert, L. De Labadisten in Suriname. In „West Indische Gidsquot;, 's Gravenhage. 1926.
p. 193—218.
Oudschans Deutz, Fred. De kolonisatie van de Portugeesch Joodsche natie in Suriname
en de Geschiedenis van de Joden Savanne. Amsterdam. 1927.
Simons, R. D. Nota van 14 April 1927. Paramaribo.
Flu, P. C. Verslag van een studiereis naar Suriname (Ned. Guyana). Sept. 1927—Dec. 1927
en beschouwingen dien aangaande. Utrecht 1928. Instituut voor Tropische Geneeskunde
te Leiden.
Kalff, S. Emigratie naar Suriname. In „De Indische Gidsquot;. Amsterdam. 1928. p. 415—419.
Veersema, J. Nederlandsche volksplantingen in de keerkringen. In „Koloniale Studienquot;.
Wehevreden. 1928. p. 226—239.
Kalff, S. Een pionier in West-Indië. (August Kappler). In „De Indische Gidsquot;. Amster-
dam. 1928. p. 974—987.
Pyttersen, Tj. Kunnen wij dat zelf niet? In „West Indische Gidsquot;. 's-Gravenhage. X.
1928/29 p. 337—354 en 1929/30 p. 142—158.
Kalff, S. Franschen in Suriname. In „West Indische Gidsquot;, 's Gravenhage. XI. 1929/30.
p. 316-334-
Menkman, W. R. Nederland en Suriname. In „West Indische Gidsquot;, 's Gravenhage.
XIII. 1931/32 p. 365—377; 385—400; 569—575-
Hallema, A. De Joode Savanne in Suriname i632(?)—1932. Opkomst, bloei en verval
van het Jodendom in onze West-Indische koloniën. In „De Indische Gidsquot;. Amster-
dam. 1932. p. 1071—1081.
HOOFDSTUK III
SURINAME ALS KOLONISATIEGEBIED VOOR EUROPEANEN
De ligging
Zooals reeds in de bespreking van de Hollandsche Boeren nabij
Paramaribo werd uiteengezet is de binnenlandsche markt in
Suriname overvoerd. Het totaal aantal inwoners van dit land is
gering; het grootste gedeelte leeft van den landbouw. Een kolo-
nisatie van Europeanen, opgezet op den grondslag van binnen-
landschen afzet, zou slechts een rampzalige vermeerdering van de
algemeene armoede beteekenen.
Wil men de Europeanen in Suriname een dragelijk bestaan
verzekeren dan zal de kolonisatie gebaseerd moeten zijn op export.
De ligging van Suriname ten opzichte van de eventueele afzet-
gebieden, de mogelijkheid en soepelheid van het reeds bestaande
handelsverkeer naar deze landen, is voor de aanstaande kolonisten
dus van het grootste belang.
Suriname strekt zich uit van 2° N.B. tot 6° N.B. en van 54° W.L.
tot 58quot; W.L. De oppervlakte van dit vierkant is grooter dan Java.
De physisch-geografische gesteldheid van Suriname en de sociale
mogelijkheden vertoonen een te gering onderscheid met die van
de naburige landen aan de Noord-kust van Zuid-Amerika (Vene-
zuela, Demerara, Cayenne, en het Noordelijk deel van Para en
Amazonas) dan dat een uitwisseling van tropische landbouwpro-
ducten onderling ooit van zeer groote beteekenis kan zijn.
Beter leenen zich verscheidene kleine West-Indische eilanden
voor den afzet van landbouwproducten van het vaste land. Bodem
en klimaat belemmeren op deze eilanden den groei van verschillen-
de gewassen. Doch Venezuela is voor den export naar deze gebieden
veel gunstiger gelegen dan de Guyana's. Zoo ziet men dagelijks
m het Waaigat op Curagao tallooze kleine zeilschepen arriveeren,
beladen met versehe groenten, vruchten, enz. Dit zijn de scheepjes
van de land- en tuinbouwers van Venezuela, die zoo hun pro-
ducten zelf dagelijks aan den man brengen tegen prijzen, waarmee
het op vijf dagen afstand gelegen Suriname niet kan concurreeren
(zie Tabel XXIV). Vandaar dat er ook geen merkbare vooruitgang
in de handelsbetrekkingen met Curasao valt waar te nemen,
ondanks de hulp, die verleend wordt door de Kamer van Koop-
handel te Paramaribo, met financiëelen steun van het Gouverne-
ment^. De uitvoer naar Curasao, door tusschenkomst van deze
Kamer en haar agentschap te Curasao, bedroeg in 1934 f 11-250
Ook op de Bovenwindsche eilanden is de concurrentie vanuit
Suriname moeilijk vol te houden.
Suriname is dus wat den afzet van zijn producten betreft
voornamelijk aangewezen op verafgelegen lan-
den, waarbij wel in de eerste plaats aan West-Europa en
Noord-Amerika moet worden gedacht. Zoo is dan ook
gedurende de laatste jaren ongeveer 90 % van den totalen uitvoer
van Suriname (naar de waarde berekend) gestuurd naar West-
Europa en Noord-Amerika.
Suriname is in zooverre gunstig gelegen, dat de afstand van
dit tropische productieland tot de afzetmarkten in gematigde
streken, betrekkelijk gering is. (New York circa 10, Amsterdam
circa 15 dagen per boot.) Doch hiertegenover staat, dat Suriname
ver buiten de normale verbindingen van het wereldverkeer is
gelegen, in een soort „dooie hoekquot; van Zuid Amerika. Het groote
verkeer op den Atlantischen Oceaan vindt plaats langs de banen:
Europa-Pernambuco-Rio de Janeiro-Buenos Aires; Europa-Antillen
(Venezuela-Mexico)-Panama; Noord Amerika-Panama; Noord
Amerika-Antillen (Panama-Venezuela); bovendien bestaat er een
beperkte verbinding Noord Amerika-Pernambuco. Er zijn dus
geen groote handelswegen die langs Suriname gaan. De in-
en uitvoer van de Surinaamsche havens moet dus zóó groot
zijn, dat een scheepvaartverbinding van hieruit naar ver-
afgelegen afzetgebieden (Nederland-Noord Amerika) ren-
dabel is.
^ Verslag uitgebracht door de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Paramaribo. 1-3-1935
De Economische Toestand van Suriname 1934. p. 13.
» Ibid. p. 28.
De in- en uitvoer van de Surinaamsche havens wordt echter
uitsluitend bepaald door den in- en uitvoer van Suriname zelf.
Van een achterland is geen sprake, evenmin als
bij de andere Guyana's. De Zuidgrens van Suriname wordt ge-
vormd door het Toemac-Hoemac gebergte, dat deel uitmaakt van
de waterscheiding van de Guyaansche rivieren met de Amazone.
Zelfs indien het te eeniger tijd mogelijk zou worden een verbin-
ding aan te brengen tusschen de Surinaamsche kust en het land
ten Zuiden van het Xoemac-Hoemac gebergte, zou het goederen-
vervoer uit dit gebied toch den goedkoopen natuurlijken afvoerweg
langs de Amazone blijven volgen.
Hoe was en is het nu met den in- en uitvoer van Suriname zelf
gesteld? In den tijd van de ontwikkeling der groote scheepvaart-
lijnen, viel juist een sterke achteruitgang in Suriname te con-
stateeren, deels door de opkomst van de beetwortelsuiker-cultuur
in Europa en Noord-Amerika, deels door de opening van het
Suezkanaal ^ Bovendien belemmerden tal van inheemsche factoren
een vooruitgang van de Surinaamsche productie. Ook heden nog
2ijn in- en uitvoer van Suriname zoo miniem,
dat ze geen bloeiend handels- of scheepvaartverkeer tot gevolg
kunnen hebben.
^BEL XXIII
Waarde van den in- en uitvoer van Suriname in de
jaren 1924 tot 1933.
Jaar |
Invoer |
Uitvoer |
meer invoer |
meer uitvoer |
1924 |
f 7579638 |
f 7409441 |
f 170197 | |
»925 |
9474161 |
9932306 |
f 45814s | |
J926 |
10020516 |
7689685 |
2330831 | |
1927 |
9288858 |
11834361 |
2545503 | |
1928 |
9194989 |
11684859 |
2489870 | |
1929 |
8638900 |
7946629 |
692271 | |
1930 |
9188476 |
8389803 |
798673 | |
1931 |
6626645 |
6017885 |
608760 | |
1932 |
5650259 |
4616374 |
1033885 | |
1933 1 t /-. |
4899186 |
3801671 |
1097515 |
-------------uiiu buiidie rroDieme m iNieaeriandiscti West-lndien.
p. 5.
^ Verslag uitgebracht door de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Paramaribo. 1-3-
93S. De Economische Toestand van Suriname 1934. p. 27.
Bauxiet is het eenige exportproduct waarop heden ten dage
een scheepvaartverbinding gebaseerd kan worden. De totale uit-
voer van dit erts beliep 101.007 ton in 1934 met een waarde van
f 1.262.588, tegenover 106.377 ton in 1933 met een waarde van
£1.329.715^ In 1933 bedroeg de uitvoerwaarde aan bauxiet dus
1/3 van de totale uitvoerwaarde van het land.
De Bauxiet Mij. onderhoudt voor het vervoer van het erts een
geregelden dienst met New Orleans, via Cura^ao. Deze scheep-
vaartlijn zou een goede gelegenheid bieden voor het vervoer van
landbouwproducten naar Noord-Amerika, doch de bepalingen
waarmee de Vereenigde Staten iederen invoer van landbouwpro-
ducten van eenige beteekenis treffen, belemmert den export naar
Noord-Amerika vanuit Suriname ten zeerste. Z©o bedroeg de
totale uitvoerwaarde van Suriname naar Noord-Amerika in 1934
f 1.434.000, waarvan f i.329.715 aan bauxiet De export van
landbouwproducten naar Noord-Amerika zal dus hoogstens
f 100.000 bedragen hebben. Het laatste jaar (1936) schijnt er weer
eenige uitvoer van koffie naar Noord-Amerika plaats te hebben.
Gezien de hedendaagsche economische wereldconstellatie zal
Suriname als Nederlandsche kolonie wel grootendeels op afzet
in Nederland zijn aangewezen, voor zoover het landbouwproducten
betreft. Maar hier ontmoet Suriname de Aziatische tropische
gebieden o.a. Nederlandsch Oost-Indië als concurrenten op de
markt. Suriname heeft het voordeel, dat de reis van West-Indië
naar het moederland korter is dan die van Zuid-Oost Azië.
Wel is dit niet meer zooals voor het openen van het Suezkanaal
een verschil van weken, doch ook een verschil van dagen kan
voor het vervoer van bepaalde producten (bananen) van essentiëele
beteekenis zijn. De scheepvaartlijn Oost-Indië—^Nederland volgt
echter een der drukke banen van het wereldverkeer, met alle
voordeelen van dien. De vervoerkosten Java-Nederland zijn dan
ook iets lager dan die van Paramaribo Nederland, ondanks den
grooteren afstand (zie Tabel XXIV).
» Verslag uitgebracht door de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Paramaribo. 1-3-
1935. De Economische Toestand van Suriname. 1934. p. 14 e.v.
» Ibid. p. 28.
Vrachttarieven October 1936.
Paramaribo—Amsterdamnbsp;Batavia—^Amsterdam.
Te verschepen product |
Vrachttarief |
Vrachttarief | |
in guldens |
Te verschepen product |
in guldens | |
per 1000 kg |
per 1000 kg | ||
Rijst......... |
f I5.I2»/2 |
f 13-10 | |
Koffie......... |
f 33-27gt;2 |
Koffie........ |
f 33.06 |
Suiker......... |
f 12.10 |
Suiker (circa)..... |
f u.80 |
Ananas in blik..... |
Vruchten op sap in blik | ||
in kisten .... |
f 30.25 |
per m'/iooo kg in | |
scheepskeuze ..... |
f 30.95 | ||
PARAMARIBO/CURACAO:
Rijst..........f 12.50 per 1000 kg plus f3 — per 1000 kg voor haven-
kosten te Curasao
Versche ananas en tomaten f 15.— per 40 cft. plus f3 — per 40 cft. voor haven-
kosten te Curasao.
PARAMARIBO/NEW YORK:
Rijst..........I 5.60 per 2240 Ibs.
PARAMARIBO/NEW YORK:
Versche ananas en tomaten $ 0,30 per cft.
De Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij onder-
houdt een drie-wekelijkschen dienst met de Surinamelijn van
Nederland naar Suriname. Deze nationale scheepvaartverbinding
kan niet' rendeeren. Door het stimuleeren van het touristenvervoer
van Europa naar Madeira, West-Indië, Noord-Amerika, door het
Vervoer van goederen (in veelal miniatuur hoeveelheden) langs de
l^ust van Venezuela en de West-Indische eilanden, tracht de
K.N.S •M. zoo veel mogelijk de hoofdschadepost weg te werken:
^•1. dat het vervoer Suriname-Nederland, vice versa miniem is.
I^e economische toestand van Suriname is zoo rampzalig, dat de
Waarde van in- en uitvoer naar Nederland, die in 1927 respec-
tievelijk nog 4,4 en 7 millioen bedroeg, inmiddels teruggeloopen
IS tot 1,9 en 1,6 millioen in 1933 Deze geringe omzet, benevens
liet vervoer van enkele West-Indische ambtenaren met hun ge-
^ Verslag uitgebracht door de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Paramaribo. 1-3-
'935. p. 28.
zinnen en meubilair kunnen deze drie-wekelijksche scheepvaart-
verbinding niet rendabel maken. De toch al zeer kleine booten
zijn lang niet vol. Wat hier ontbreekt is een belangrijk Surinaamsch
exportproduct. Zoolang dat niet is gevonden, zal de Suriname-lijn
een noodlijdend bestaan hebben en zullen de tarieven Suriname-
Holland noodgedwongen hooger moeten zijn, dan die over een
zelfden afstand langs de vaste trajecten van het wereldverkeer.
Daardoor wordt een verscheping van Surinaamsche producten
naar Holland zeer bemoeilijkt. Deze ongunstige wisselwerking is
slechts op te heffen, èn K.N.S.M. èn Suriname zijn slechts te
redden, door een uniform Surinaamsch exportproduct.
WAT EEN EVENTUEELE KOLONISATIE VAN EUROPEANEN
IN SURINAME BETREFT KAN MEN DUS ZEGGEN, DAT DE
LIGGING VAN SURINAME, ZONDER ACHTERLAND, TE
MIDDEN VAN MIN OF MEER CONFORME GEBIEDEN, BUI-
TEN ALLE WERELDVERKEER. IN EERSTE INSTANTIE EEN
BELANGRIJKE ECONOMISCHE BELEMMERING ZAL ZIJN.
DIT BEZWAAR WERD TOT NU TOE NOG DOOR GEEN
ENKELE GROEP UIT DEN WEG GERUIMD.
De leiders van kolonisatieproefbedrijven en kolonisatieproeven
op kleine schaal, zullen de grootste moeite hebben voor hun
producten een afzetmarkt te vinden. Wanneer zij deze hebben
gevonden, zal het hun nog veel tijd en geld kosten hun goederen
daarheen te vervoeren. De eerste pioniers zullen dan ook tal van
economische problemen moeten oplossen, tal van handelsbelem-
meringen uit den weg moeten ruimen, voor zij er in kunnen slagen
de rentabiliteit van hun bedrijf aan te toonen. Het gebrek aan
transportmiddelen vanuit Suriname heeft een sterk remmenden
invloed op iedere nieuwe handelsbeweging, op elke nieuw op te
zetten cultuur.
Ook wanneer de pionier de rentabiliteit van zijn bedrijf heeft
aangetoond, vereischt het nog een studie op zich zelf, om uit te
maken, of ook grootere groepen kolonisten in Suriname voldoende
afzetmogelijkheden voor hun producten zullen weten te vinden.
Slaagt men ook hierin, en hebben deze grootere groepen zich
eenmaal gevestigd, dan kan men eerst zeggen, dat de hoofd-
moeilijkheden, die de ligging aan een kolonisatie in den weg legt,
overwonnen zijn. De vergroote handelsomzet verruimt de ver-
keersmogelijkheden, maakt de scheepvaart lucratiever, en ver-
laagt zoo de vrachtprijzen, wat de rentabiliteit van de bedrijven
weer ten goede komt.
Of echter een pionier, of zelfs een kleine groep van pioniers in
staat is deze zware problemen op te lossen, zelfs indien men op
steun van de regeering mag rekenen, valt te betwijfelen. Zeker is
echter, dat een kleine economische herleving in Suriname tal van
belemmeringen uit den weg zou kunnen ruimen en dat een enkele
rendabele cultuur van het Surinaamsche grootbedrijf, het totaal
gestagneerde economische raderwerk van deze kolonie over het
doode punt heen zou kunnen helpen. Het is dan ook volstrekt niet
Uitgesloten, dat een rendeerende bananencultuur op groote schaal,
langs de meest verschillende schakels, de bedrijven van Neder-
landsche rijstboeren in Suriname, rendabel zou kunnen maken.
Het klimaat
Het klimaat is voor ons onderzoek van tweeledig belang:
1°. is het een der factoren, die de bewoonbaarheid
van het gebied voor Europeesche kolonisten mede bepaalt.
2°. beïnvloedt het klimaat de ontwikkeling van planten- en
dierenwereld en aldus de bestaansvoorwaarden der kolonisten en
de mogelijkheid tot kolonisatie.
1°. Een op langdurige, deskundige waarneming berustend
volledig inzicht in den directen en indirecten invloed van het
tropische klimaat op lichaam en geest van de blanke kolonisten
ontbreekt nog. Wel achten de moderne tropenhygiënisten den
directen invloed veel geringer dan men oorspronkelijk meende, al
kan men dien invloed niet geheel wegcijferen. De indirecte invloed
wordt wel beschouwd als een van de belangrijkste factoren, die
de bewoonbaarheid van een gebied mede bepalen doch niet als
de belangrijkste. Uitsluitend op grond van het klimatologisch
cijfermateriaal kan men dus geen geldend oordeel uitspreken over
de bewoonbaarheid van een gebied. Toch zijn temperatuur,
vochtigheid en wind, factoren van belang bij den strijd tegen de
parasitaire ziekten en bij het behoud van gezondheid en van
activiteit van de kolonisten.
In het zoo nabij den evenaar gelegen Suriname heerscht een
constante hooge temperatuur en vochtigheid. De natte-bol-tempe-
ratuur in Paramaribo blijkt zelfs iets hooger te liggen dan die van
het Oost-Indisch station Batavia (zie Tabel I, blz. i6), hoewel dit
verschil de grens der nauwkeurigheid van de waarnemingen
nadert.
Een dergelijk typisch tropisch klimaat zal niet alleen de ver-
spreiding van parasitaire tropenziekten in de hand werken maar
tevens de totaliteit van de levenshouding van de bewoners be-
invloeden. In de inleiding werd er reeds op gewezen, hoe tal van
ongunstige invloeden op lichaam en geest van den blanke in de
tropen, aan buiten het klimaat gelegen factoren zijn te wijten,
doch dit neemt niet weg, dat men aan het klimaat niet allen invloed
op gezondheid en activiteit van de kolonisten kan ontzeggen. Zelfs
in het op circa 20° Z.Br. gelegen Queensland bleek de arbeids-
prestatie reeds iets geringer dan in het koele Zuiden van Australië.
Het is echter onjuist aan de hand van het zich al of niet wel-
bevinden der Europeesche ambtenaren in Paramaribo tot een
uitspraak over de bewoonbaarheid van Suriname te willen komen.
Deze kleine afgesloten groep, die gedwongen is in de stad te
wonen en een groot deel van den dag met geestelijken arbeid op
een kantoor door te brengen, staat ambtshalve te veel onder hoogen
druk, om een zuiver beeld te geven van den Europeaan-kolonist
in de tropen. Een betere indruk van den invloed van het klimaat
op eventueele Europeesche kolonisten verkrijgt men bij de planters
in Suriname, voor zoover zij zuiver blank en gehuwd zijn. Deze
bestuurders van de kleine noodlijdende plantages wonen in flinke
niet bijster goed gebouwde tropenhuizen en hebben een eenvoudig
bestaan. Van drankmisbruik of andere uitspattingen is geen sprake.
Het zijn hartelijke, eenvoudige buitenmenschen, die een ge-
équilibreerden en volmaakt gezonden indruk maken. Ook de
vrouwen zijn actief, veelal indirect in het bedrijf werkzaam en zij
maken een rüstigen, weinig nerveusen indruk. Ondanks den
slechten economischen toestand heerscht op de plantages een
geest van opgewektheid. Klachten over het klimaat heb ik nergens
II - BEGROEIING EN VER-
KEER IN DE KUSTSTROOK
7. Zwampen („pegassegrondquot;)
gezien vanaf den achterdam.
van de plantage Johannes-
burg (Noordoever Comme-
wijne).
Coronie (zandrits).
Koffieplantage.
10. Spoorweg in den savanne-
gordel.
n. Bauxietboot in de smalle
Cottica te Moengo.
12. De Cottica bij Moengo.
vernomen, van geestelijke en lichamelijke uitputting was niets
te bemerken.
Nu heeft Suriname ook een buitengewoon gun-
stig tropenlaagiand klimaat. Lampe schrijft hier
over^, dat in zoover men tegenwoordig nog van een ongezond
.■klimaatquot; kan spreken, dit zeker niet van Paramaribo kan worden
gezegd, waar de Europeaan bij eenige aanpassing aan de tempe-
ratuur, een even gezonde, misschien zelfs een gezondere woon-
plaats vindt dan in Nederland. Het was ook opvallend dat ge-
durende mijn verblijf in Suriname allen, die hun meening
uitten over de mogelijkheid van kolonisatie voor Europeanen in
Suriname, steeds aanvingen met te zeggen: „Het klimaat is natuur-
lijk heelemaal geen bezwaarquot;. Slechts enkele Europeesche ambte-
naren in Paramaribo maakten hierop een uitzondering. We
kunnen dan ook verwachten, dat in overigens goede omstandig-
heden en bij een juiste selectie van de kolonisten een ongunstige
invloed van het klimaat op de levenshouding van Europeesche
landbouw-kolonisten vrijwel geheel vermeden kan worden.
Zij, die langen tijd in het Oost-Indische laagland doorbrachten,
en tevens jaren in de Surinaamsche kustvlakte verbleven, geven
aan het klimaat van West-Indië verre de voorkeur. Dit gunstig
oordeel over het klimaat is hoofdzakelijk te danken aan den
Passaatwind. Praktisch gesproken brengt de krachtig
Waaiende zeewind iederen middag aan de Surinaamsche kust
een belangrijke opluchting. De windsnelheid bedraagt in het
dicht bij de kust gelegen Coronie gemiddeld wel 5,1 M/sec
om 2 uur 's namiddags. De windkracht neemt echter landinwaarts
snel af en bedraagt in Paramaribo nog slechts gemiddeld 2,3
M/sec te 2 uur 's namiddags ^ in het 115 km van de kust gelegen
Kabelstation 1,8 M/sec op het zelfde uur. (zie Tabel XXV.)
Het is uiterst moeilijk de afkoelende werking van den wind in
cijfers uit te drukken. Dit mag evenwel geen reden zijn om dezen
belangrijken factor te verwaarloozen. Gold heeft in de ,,Quarterly
j H. J. Lampe. Suriname. Sociaal Hygienische beschouwingen. 1927. p. 405.
Dat de gemiddelde windkracht in Paramaribo gelijk is, aan die te Batavia in Tabel XXIV,
^at volgens bewoners van beide streken in werkelijkheid niet het geval schijnt te zijn, moet
vermoedelijk geweten worden aan het feit, dat 2 u. in Suriname niet het winderigste uur is
doch de zeewind in Guyana veelal eerst later opsteekt.
TABEL XXV
Windsnelheid in Meters per seconde
des middags.
Naam der Plaats |
Breedte |
Hoog- |
Waar- |
Jan. |
Feb. |
Mrt. |
Apr. |
Mei |
Juni |
Juli |
Aug. |
Sept. |
Oct- |
Nov. |
Dec. |
Jaar- |
Batavia ^ 12^2—5^4 P- m- |
1901—1910 |
2.0 |
2.0 |
1.8 |
2.0 |
2.2 |
2.3 |
2.5 |
2.9 |
3.0 |
2.9 |
2.3 |
2.2 |
2.2 | ||
Coronie ^ te 2 p. m. |
S°S3'N.B. |
1926—1933 |
S-7 |
6.0 |
6.S |
5-9 |
4-7 |
4-3 |
3-9 |
4-S |
4-9 |
5-1 |
4-5 |
4-9 |
5-1 | |
Paramaribo ® te 2 p. m. |
Sgt;'N.B. |
4 |
1911—1915 |
2.6 |
3-1 |
3-0 |
2.8 |
2.1 |
1.6 |
1-5 |
1.6 |
1-9 |
2.1 |
1.9 |
19- |
2.2 |
Kabelstation « te 2 p. m. |
4°S4'N.B. |
19 |
1919—1920 |
1.9 |
1.9 |
2.2 |
2.2 |
1.6 |
1.6 |
1.6 |
1.6 |
1.8 |
1.8 |
1.6 |
1-5 |
1.8 |
I Zie: Het Klimaat van Nederlandsch-Indië door C. Braak. Deell. Aflevering 7. Batavia 1924. Kon. Magnetisch en Meteorologisch Obser-
torium te Batavia. Verhandelingen No. 8. p. loi.
quot; Deze gegevens zijn ontleend aan: C. Braak. Het klimaat van Nederlandsch West-Indië. Kon. Ned. Meteorologisch Instituut. No 102
Mededeehngen en Verhandelingen No. 36. Den Haag 1935- Tabel 2. p. 18 en 19. De opgegeven windkracht volgens Schaal Beaufort werd
herleid tot m p. s.
Journalquot; getracht met woorden den indruk te omschrijven die
een bepaald samengaan van temperatuur, vochtigheid en wind-
sterkte op den mensch maakt (31). Hoewel een dergelijke speciaal
voor Engeland gemaakte lijst niet passend is voor Suriname, kan
men er toch uit zien, welke groote verschillen de wind weet aan
te brengen in den indruk, dien een weersgesteldheid op den mensch
maakt. Zij, die gewend zijn in Suriname direct aan zee te wonen,
b.v. in Nickerie of Coronie, worden bij een verblijf in Paramaribo
Vaak ziek van de warmte.
Bij den huizenbouw in de Surinaamsche kustvlakte kan men
rekening houden met de bestendigheid van de windrichting
(80 % heeft een Oostelijke component) en daardoor ten volle van
de verfrisschende werking van den wind profiteeren.
Heerschte in gansch Suriname een zelfde temperatuur
en vochtigheid, dan zou bij een eventueele kolonisatie
van Europeanen de kuststrook, om haar klimaat, zeker de voor-
keur genieten.
Van het binnenland weet men klimatologisch nog zoo goed als
niets. In het boek van Braak van 1935 krijgen wij een volledig
inzicht in alle waarnemingen tot nu toe op meteorologisch gebied
in Suriname verricht.
Gegevens, die op andere verschijnselen betrekking hebben dan
den regen, zooals zonneschijn, temperatuur, wind, enz. zijn uit-
sluitend verzameld te Paramaribo, Coronie, Nickerie, Placer de
Jong en Kabelstation. De opgaven van Placer de Jong en Nickerie
achtte Braak niet voldoende betrouwbaar om in zijn boek op te
nemen. Onze kennis in het klimaat van Suriname, een land zoo
groot als Java, kunnen wij dus slechts baseeren op de gegevens
Van drie stations, alle op zeer geringe hoogte gelegen.
Ter berekening van de gemiddelde droge-bol-temperatuur van
deze plaatsen werd door mij gebruik gemaakt van de dagelijksche
gegevens neergelegd in de termijn-tabellen van het Landbouw-
proefstation te Paramaribo, die mij door het Koninklijk Neder-
landsch Meteorologisch Instituut welwillend ter inzage werden
afgestaan. De gemiddelden werden gecombineerd met Braak's
C. Braak. Het klimaat van Nederlandsch V/est-Indië. Kon. Ned. Meteorologisch Instituut
102. Mededeelingen en Verhandelingen No. 36. 's Gravenhage 1935.
-ocr page 152-opgaven van de relatieve vochtigheid ^ Zoo werden de natte-bol-
temperaturen verkregen en opgeteekend in Tabel XXVI, waarin
bovendien werd opgenomen de windkracht volgens de schaal van
Beaufort ^ Beschouwt men de gemiddelde natte-bol-temperaturen
van deze drie plaatsen, dan blijkt, dat deze zeer dicht bijeen liggen
en hoogstens een verschil van 0,5° C. vertoonen. Slechts de morgen-
temperatuur van Kabelstation onderscheidt zich in zooverre van
die der beide andere plaatsen, dat zij 1,3° G. beneden die van
Coronie, en 0,8° C. beneden die van Paramaribo is gelegen.
Hieruit zou men kunnen opmaken, dat de nachten landinwaarts
een weinig koeler zijn, wat in de lijn der verwachtingen ligt.
De vraag is echter: daalt de temperatuur verder landwaarts
nog aanzienlijk? Hiervan moet men zich zeker geen overdreven
voorstelling maken. Ruim de helft van het binnenland bereikt
nog geen 200 m bovenden zeespiegel. IJzerman, die Suriname vrij-
wel geheel doorkruiste, acht de temperatuur in het binnenland 1° C.
hooger dan aan de kust ® en wil bij deze uitspraak slechts een uit-
zondering maken voor de allerhoogste gedeelten van de gebergten.
Het is mogelijk, dat bij een gedetailleerder onderzoek hier of
daar in het heuvelachtige gedeelte nog terreinen ontdekt worden,
waar de temperatuur een paar graden lager ligt dan in het kust-
gebied, doch uitgestrekt zullen deze gebieden niet zijn, en geschikt
voor kolonisatie waarschijnlijk evenmin.
Voor zoover men op grond van de geringe gegevens die heden
ten dage ter beschikking staan tot een resultaat kan komen, luidt
de conclusie:
EEN KOLONISATIE VAN EUROPEANEN IN SURINAME KAN
WAT HET KLIMAAT AANGAAT HET BESTE PLAATS VINDEN
IN DE KUSTSTROOK, ZOO DICHT MOGELIJK AAN ZEE.
Men vindt daar zooals elders in deze kolonie een hooge tem-
peratuur en vochtigheid, doch dagelijks een frisschen wind om
het hoofd koel te houden.
» C. Braak. Het klimaat van Nederlandsch West-Indië. Kon. Ned. Meteorologisch Insütuut.
No. 102. Mededeelingen en Verhandelingen No. 36 en 38. 's Gravenhage 1935.
' Ibid. p. 18 en 19.
» R. IJzerman. Outline of the Geology and Petrology of Surinam. Proefschrift Utrecht
1931- p. 7.
-ocr page 153-2°. Ten aanzien van den invloed van het klimaat
op de cultures en daardoor op de bestaansmogelijkheden
van de kolonisten, kan het volgende worden aangegeven:
1°. De t emperatuur is tropisch: hoog en zeer gelijk-
matig. Nachtvorsten en soortgelijke schadelijke invloeden op den
plantengroei zijn uitgesloten. Cultuurgewassen, zooals b.v. sinaas-
appelen en bananen, die bepaalde lage temperaturen niet kunnen
verdragen, vinden hier gunstige klimatologische verhoudingen.
2°. Het licht, de zoo belangrijke assimilatie-factor voor
verschillende gewassen, is in Suriname regelmatig, zij het dan ook
niet ruimschoots aanwezig. De lucht is veelvuldig doch zelden
langdurig bewolkt. Het suikergehalte van het Surinaamsche riet
IS niet hoog door gebrek aan zonneschijn. In het tijdvak 1927—
1933 bedroeg het aantal uren zonneschijn per jaar gemiddeld:
m Paramaribo: 2160; Coronie: 2449; Nieuw-Nickerie: 2169
Gemiddeld kan men in Suriname dus rekenen op ongeveer 6 uur
Zon per dag. Braak geeft in een tabel de maand- en jaargemiddel-
den van den zonneschijn in uren en percenten van den mogelijken
duur Hieruit blijkt, dat de zonneschijn vrij regelmatig over het
geheele jaar verdeeld is. In Mei, de slechtst bedeelde maand op dit
gebied, schijnt de zon nog ruim 4!/^ uur per dag. In de maanden
van den grooten drogen tijd bedraagt het aantal zonneschijnuren
7i8 per dag.
3°. De w i n d is in Suriname een gunstige klimaatsfactor. Zij
brengt de noodige verkoeling doch neemt nimmer een stormachtig
karakter aan. Orkanen en cyclonen zijn in Suriname ten eenenmale
onbekend, wat voor verscheidene tropische cultuurgewassen (b.v.
bananen) van het grootste belang is.
Bij de bestudeering van de op directe waarneming berustende
termijntabellen van het Landbouwproefstation bleek, dat in den
Cultuurtuin bij Paramaribo in de jaren 1926 tot en met 1933
slechts éénmaal een krachtige wind werd waargenomen. 3 Maart
1928 te 2 uur 's namiddags constateerde men een Oostelijken wind
niet een windkracht 5 volgens de schaal van Beaufort. De overige
C. Braak. Het klimaat van Nederlandsch West-Indië. Kon. Ned. Meteorologisch Instituut.
^ O- 102. Mededeelingen en Verhandelingen No. 36, p. 43.
Ibid. Tabel 16, p. 42.
-ocr page 154-
mm m 300 100 | |||||||||||
— n |
111 | ||||||||||
—^ |
% \ \ V |
— i\ |
912 | ||||||||
\ | |||||||||||
t » » * |
\ S S s « |
\ |
\ | ||||||||
« |
* % * |
\ |
% « « | ||||||||
-V— « i * | |||||||||||
Jan. |
Febr. |
Mrt |
April |
Mei |
Juni |
Juli |
Aug. |
Sept |
Oct |
Nov. |
Dec. |
Fig. 4. Regenval te Paramaribo in de jaren 1911 en 1912.
ruim 8760 waarnemingen gaven een matigen of zwakken wind aan,
ofwel windstilte. (Schaal van Beaufort 4—0) Van een stormachti-
gen wind, storm of orkaan (Schaal van Beaufort 7—12) was
nimmer sprake.
De termijntabellen van het Landbouwproefstation toonen zelfs
van het vrijwel direct aan de kust gelegen en aan den zeewind
blootgestelde Coronie aan, dat de wind gedurende de jaren 1926
tot en met 1933 in slechts 22 gevallen stormachtig genoemd mocht
worden. (18 malen werd een windkracht 7 gemeten, 4 malen een
windkracht 8 volgens de schaal van Beaufort). Bij 175 (2 %) van
de totaal ruim 8760 waarnemingen werd een windkracht 6 opge-
teekend, in alle overige gevallen was de wind zwakker. Een storm
of orkaan kwam ook hier nimmer voor
Bovendien zal de standvastige windrichting de bescherming van
de cuhures tegen eventueele windschade zeer vergemakkelijken.
De in totaal 197 waarnemingen te Coronie, waarbij een windkracht
van 6, 7 of 8 werd aangeteekend, wezen tevens uit, dat de wind
1 De omschrijving van de wind naar de schaal van Beaufort in windstilte (o), zwakke (t
en 2), matige (3 en 4), krachtige (5 en 6), stormachtige (7 en 8) wind, storm (9 en 10) en
orkaan (11 en 12), werd ontleend aan het Leerboek der Meteorologie van D. van
Gulik. Groningen 1923. p. 139.
mm |
Januapi | |||||||||||||||||||||||||||||||
m |
1 |
\ |
/ |
\ |
r | |||||||||||||||||||||||||||
\ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
\ |
/ |
\ |
/ | |||||||||||||||||||
ÏOO |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
1 |
\ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
V | |||||||||||||
—\ |
\ |
/ |
\| | |||||||||||||||||||||||||||||
n |
^00 01 02 03 05 |
06 |
07 |
lt;7« |
09 |
10 |
11 |
n |
13 |
1} |
16 |
17 |
18 |
19 |
20 |
21 |
22 |
'23 |
2« |
25 2 |
6 2? |
28 |
29 |
30 |
3) |
32 |
/
\
1900 t |
V |
02 |
03 1 |
OS |
06 |
07 |
OS |
09 |
10 |
11 |
12 |
13 |
I-C |
IS |
16 |
17 |
ld |
19 |
20 21 |
22 |
23 |
2« |
25 |
26 27 |
28 29 30 31 32 | ||||||||
njm Rnn |
Maargt;t | ||||||||||||||||||||||||||||||||
ouu | |||||||||||||||||||||||||||||||||
too |
1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
/ | |||||||||||||||||||||||||||||||||
/ |
\ |
/ |
/ |
/ |
/ |
\ |
/ |
K | |||||||||||||||||||||||||
m |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
1 |
\ |
/ | ||||||||||||||||||||||
■f— |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
\ | ||||||||||||||||||||||||||
'Söo 01 02 |
03 |
OS |
oe |
07 |
oa |
09 W |
11 12 13 n |
IS 16 17 16 |
16 20 21 3i |
23 |
2« |
25 |
26 27 2S 29 30 31 32 | ||||||||||||||||||||
frtm SOO m |
April | ||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
\ |
1 | |||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
\ |
r |
/ |
1 | |||||||||||||||||||||||||||||
200 |
1 |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ | |||||||||||||||||||||||||||
too |
/ |
\ |
/ |
1 |
\ |
/ |
\ |
/ |
f | ||||||||||||||||||||||||
\ |
1 |
\ |
/ |
mm SOO 400 |
Mei | |||||||||||||||||||||||||||||||
1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
y |
1 |
\ | ||||||||||||||||||||||||||||||
\ |
/ |
/ |
\ |
\ |
/ |
K |
/ |
— |
K | |||||||||||||||||||||||
3UÜ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
— |
/ |
N |
\ |
\ |
\ |
/ | |||||||||||||||||||
/ |
\ | |||||||||||||||||||||||||||||||
WO |
mm |
Juni | ||||||||||||||||||||||||||||||||
600 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
/ |
l |
( |
/ |
\ | |||||||||||||||||||||||||||||
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
i |
s |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ | |||||||||||||||||||
/ |
/ |
\ |
/ |
\ |
1 |
\ |
/ |
f— |
\ |
/ |
/ | ||||||||||||||||||||||
200 |
\ |
/ | |||||||||||||||||||||||||||||||
•X) 01 02 03 0« 05 06 07 08 09 10 11 12 13 1« 15 16 17 W 19 20 21 22 23 21 25 26 27 28 29 30 31 32 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
mm SOO 4lgt;0 300 200 100 |
Juli | ||||||||||||||||||||||||||||||||
\ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ | ||||||||||||||||||||||||||||
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
/ |
\ |
/ |
\ |
N |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
! |
\ |
\ | ||||||||||||||||
/ |
—^ |
f— |
/ |
\ |
/ |
/ |
/ |
\ |
/ |
s | |||||||||||||||||||||||
1900 01 02 03 04 05 |
06 |
07 08 |
09 10 11 12 13 M 15 |
16 |
17 |
18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 | |||||||||||||||||||||||||||
mm |
Augustus | ||||||||||||||||||||||||||||||||
600 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
500 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
300 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
\ |
/ |
N |
/ |
\ |
/ |
K |
\ |
/ | |||||||||||||||||||||||||
/ |
S |
/ |
\ |
N |
/ |
N |
/ |
\ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
\ |
/ |
! | |||||||||||||||||
\ |
/ |
y |
X |
r— |
mm 500 400 300 |
Septembep |
\ | |||||||||||||||||||||||||||||||
200 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
100 |
/ |
\ |
/ |
\ | |||||||||||||||||||||||||||||
\ |
\ |
\ |
/ |
^— |
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
/ | |||||||||||||||||||||||
190001 02 03 OU 05 |
06 |
07 |
08 |
09 |
U) |
11 |
12 |
13 |
H |
15 |
16 |
17 |
18 |
19 |
20 |
21 |
22 |
23 |
24 |
25 |
26 |
27 |
28 |
29 |
30 |
31 |
32 |
Octobep
/
\
/
\
1
\
300
200
li |
WO |
01 |
02 |
03 |
oa |
05 |
06 |
07 |
08 |
09 |
10 |
11 |
12 |
13 |
14 |
15 |
16 |
17 |
18 |
19 |
20 |
21 |
22 |
23 |
24 |
25 |
26 |
27 |
28 |
29 |
30 |
31 32 | |
mm 500 400 300 200 100 |
Novembep | ||||||||||||||||||||||||||||||||
1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
/ |
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
\ |
/ |
— |
/ |
\ |
/ |
\ | |||||||||||||||||||||
\ |
/ |
\ |
/ |
\ |
y |
y |
\ |
/ |
—^ |
\ |
1 | ||||||||||||||||||||||
« |
lt;00 01 02 03 04 05 |
06 |
07 |
03 |
OS |
10 |
11 |
12 |
13 |
14 |
15 |
16 |
17 |
18 |
19 |
20 |
21 |
22 |
23 |
24 |
25 |
2S |
27 |
28 |
29 |
30 |
31 |
32 |
december
500
400
300
200
\
^ig' 3- Maandelijksche regenval te Paramaribo in de jaren 1900-
190D 01 02 03 01 OS OS Of OB 09 10 11 12 13 If IS 16 17 18 19 20 21 22 23 2« 2S 26 2 7 28 29 30 31 3i
1923.
mm 400 300 200 100 Jan. |
s | ||||||||||
» ê 9 0 |
% \ |
- 1933 | |||||||||
0 f |
% \ % | ||||||||||
\ % % |
0 0 0 |
• t |
/ |
— - | |||||||
% V ♦ X \ |
0 / ♦nbsp;y #nbsp;X |
\ |
/ |
\\ | |||||||
..... |
0 * • / * * | ||||||||||
Febr. |
Mrt |
Appil |
Mei |
Juni |
Juli |
Aug. |
Sept |
Oct |
Nov. |
Dec. |
Fig. 5. Regenval te Paramaribo in de jaren 1933 en 1933.
op die tijdstippen in 51 % van de gevallen O.N.O. gericht
was, in 35 % N.O., in 4 % N.N.O. en in 6 % van de gevallen O.
Met een Z.O.-N.W. gerichte windbescherming had. men ge-
durende deze jaren dus 96 % van de krachtigere winden kunnen
breken.
4°. De regenval in Suriname is groot. Dit land behoort
tot de tropische regenklimaten. De gemiddelde regenval is in het
Noord-Westen het geringst, doch over het geheele land voldoende.
In Surinanie bedroeg het jaargemiddelde gedurende de tijdvakken
1847—1855, 1864—1893, 1896—1933: 2311,1 mm. Wel liggen de
jaarsommen gedurende deze 75 jaren ver uiteen: 3227,2 mm in
1871 vormt het maximum en 1244,4 mm in 1899 het minimum,
doch slechts 8 van deze jaren toonen een totalen regenval beneden
1900 mm, en slechts één jaar een totaal beneden 1500 mm
Was de jaarlijksche regenval dan ook over bepaalde perioden
verdeeld en traden deze seizoenen min of meer regelmatig in, dan
zou het er voor Suriname, wat de cultures betreft, goed uitzien.
Helaas is dit in genen deele het geval! Bestudeert men Tabel 18
^ C. Braak. Het klimaat van Nederlandsch West Indië. Kon. Ned. Meteorologisch In-
stituut. No. 102. Mededeelingen en Verhandelingen No. 36. Den Haag, 1935, Tabel 18
P. 46 en 47.
van „Het Klimaat van Nederlandsch West-Indiëquot; \ dan valt
dadelijk op, hoe verschillend de regenval in een bepaalde maand
van jaar op jaar is. In Fig. 3 werd de totale regenval per
maand van 1900 tot en met 1933 aangegeven. Uit het grillig
verloop van deze krommen blijkt duidelijk hoe noodlottig
wisselend de regenval in Suriname is, in het bijzonder in
\ de maanden December tot Mei. De groote droge tijd in de
maanden September-October is een vrij normaal verschijnsel,
doch de kleine regentijd of droge tijd vangt van jaar tot jaar op
de meest verschillende tijdstippen aan. Onnoodig te zeggen hoe
riskant dit alle cultures maakt die op een bepaald tijdstip een zekere
» hoeveelheid vocht behoeven. Het is elk jaar opnieuw een raadsel
y op welk moment men moet gaan zaaien en planten, want houdt
men zich hierbij aan de ervaringen in het voorafgaande jaar opge-
daan, dan loopt men een goede kans geheel bedrogen uit te komen.
De loop van den regenval vertoont in een bepaald jaar veelal het
zuivere tegenbeeld van het voorafgaande, zooals b.v. uit Fig. 4
en Fig. 5 blijkt.
Wordt er in Suriname een nieuw bedrijf of een jonge cultuur
opgezet, dan vindt men na enkele jaren in het verslag van de onder-
neming als reden van mislukking of vertraagde successen vermeld,
dat één der eerste jaren een groote onverwachte droogte intrad.
Het wordt tijd, dat een ieder die iets nieuws in Suriname wil op-
zetten, beseft, dat aldaar de jaren met een abnormalen regenval,
een normaal veelvuldig weerkeerend verschijnsel zijn, waarmee
men bij voorbaat rekening moet houden. Uit bovengenoemde
Tabel 18 van Braak, blijkt, dat de maandsommen van December,
Januari, Februari, Maart, April en Mei gedurende de laatste 75
jaar, in 40 % van de gevallen, een totaal vertoonen, dat meer
dan 100 mm afwijkt van het gemiddelde van deze maanden over
deze 75 jaar. Van elk van deze maanden kan men zeggen, dat
zij gemiddeld iedere 5 jaar, éénmaal abnormaal droog zijn (100 mm
minder regenval dan het gemiddelde, dat te verwachten was) één-
maal abnormaal nat, (100 mm meer dan te verwachten was) en
slechts 3 van de 5 jaar min of meer normaal.
^ C. Braak. Het klimaat van Nederlandsch West-Indië. Kon. Ned. Meteorologisch Instituut.
No. 102. Mededeelingen en Verhandelingen No. 36. p. 46 en 47.
tabel xxvi
De Natte Bol Temperatuur en de Windkracht volgens de schaal van Beaufort (maandelijksche gemiddelden van drie daagsche waarnemingen).
Hoogte
zeespiegel
in meters
Jaar
November
December
October
Juni
September
Juli
Augustus
Januari
Februari
April
Mei
Maart
Waarnemmgsjaren
Naam der Plaats
Breedte
18 u.
6u.
6u.
18 u.
18 u.
18 u.
6u.
18 u.
18 u.
6u.
i8u.
18 u.
6u.
18 u.
6u.
6u.
6u.
i8u.
6u.
18 u.
6u.
6u.
18 u.
6u.
18 u.
6ii-
2 u.
2 u.
24-8
26.5
24.6
26.5
26.6
23.8
26.4
24-4
2S-9
23.8
24.6
23.7
25-5
24.0
droge bol:
1917—1934
rel. vochtigheid:
1899—1933
2S.0
y
24.9
24-4
25-7
25-7
25.0
24.7
24.7
24.1
25.0
24-5
25-9
24.7
24.0
25-3
2S-7
25-7
24.2
233
24.0
23-3
25-3
24.0
24.2
24.2
Windkracht:
Paramaribo
5 49
1.6
1.6
1.6
1.2
1.6
1.6
1-7
1-4
1,0
1-7
ï-4
0.9
1-3
0.9
1-4
1-4
1-7
1-4
1-4
2.4
2.3
19H—1915
1919—1934
25.6
3 4
24.8
3-1
26.2
3-1
26.4
3-4
26.3
3-3
22.8
25.8
24.6
26.2
3-1
24-8
3-8
25.6
3-2
24.4
2.9
24-S
2.3
23.8
3-3
24.8
4.0
25.2
3-3
24.7
2.9
24-3
25.2
31
25.0
25.0
31
24.9
2.2
2S-7
3-0
23-7
2.4
24.7
2.9
24.7
1-9
25.1
31
24.9
2.4
24.4
24.2
2.6
23-7
23-7
3-5
24-S
2.7
25.2
3-9
24-3
3-5
24.9
24.1
2.9
24.9
4.2
24.0
3-7
Coronie
S°S3'
1926—1,134
2.2
24.6
0.9
26.0
1-4
24.8
0.7
23.6
24.8
23.8
0.9
25.6
I'S
22.6
23.6
24.0
8.9
2S-5
1-3
25-4
I-S
23.2
0.8
23.2
0.9
25-3
o'6
25.7
1-5
25.2
1.4
24-5
0.7
25.1
24.0
2S-4
1.8
23-5
0.9
25-4
ï.4
24.2
25.1
1-4
23-2
0.9
25.4
1.4
23-4
22.4
25.0
1.6
25.2
1.8
24.4
0.9
24.4
0.9
23.2
0.9
23.1
0.8
24.4
0.8
24-3
243
22.9
Kabelstation
4° 54
19
1919, 1920, 1922, 1923
en 1924
0.8
1.6
i.o
0.9
0.9
Met deze steeds weerkeerende abnormale seizoenen, moet een
landbouwkolonisatie dus rekening houden, tenminste wanneer
het bestaan van de kolonisten afhankelijk is van den teelt van
gewassen, die voor hun ontwikkeling of aanrijping op het juiste
tijdstip, een zekere hoeveelheid vocht behoeven.
Is de kolonisatie op een monocultuur gebaseerd, dan moeten de
kolonisten, willen zij kans van slagen hebben, hun bedrijf door
bevloeiïng'afhankelijk weten te maken van den onregelmatigen
regenval, óf de rentabiliteit van het bedrijf moet twee en meer
misoogsten in de tien jaar kunnen dragen. Daarom moeten de
kolonisten bij hun komst over een behoorlijk reservekapitaal be-
schikken, waarvan zij desnoods een jaar of drie kunnen leven.
Minder riskant is echter een kolonisatie, gebaseerd op meer ge-
combineerde bedrijven, waar verschillende gewassen geteelt wor-
den, die stuk voor stuk andere eischen aan den regenval stellen.
Doch ook dan zal de rentabiliteit van het bedrijf tegen schade-
posten, zij het dan ook veel geringere, bestand moeten zijn.
In elk geval kan men zeggen:
HET ONREGELMATIGE VERLOOP VAN DEN REGENVAL
IN SURINAME IS VOOR LANDBOUW-KOLONISATIE EEN
NIET TE ONDERSCHATTEN ONGUNSTIGE FACTOR.
De bodem
Ook de bodem van Suriname oefent in verband met koloni-
satie een dubbelen invloed uit:
I.nbsp;op de gezondheid der kolonisten,
II.nbsp;op de bestaansmogelijkheid.
I. Het binnenland van Suriname vertoont uiterst
weinig relief Het vormt een type van een zeer oud landschap in
een vergevorderde staat van erosie ^ De toppen der bergen zijn
tot een geringe hoogte gereduceerd en gaan de 1000 m slechts
zelden te boven. De groote rivieren ontspringen op een hoogte
^ R. IJzerman. Outline of the Geology and Petrology of Surinam. (Dutch Guiana) Aca-
demisch proefschrift. Utrecht. 1931. p. 34.
van 150 tot 300 m boven den zeespiegel en stroomen door uitge-
strekte licht golvende terreinen. Het bergland beslaat een veel
geringere oppervlakte dan men oorspronkelijk meende ^ en be-
staat grootendeels uit weinig uitgestrekte smalle ruggen, die door
breede heuvelachtige terreinen van elkaar gescheiden zijn; de
bergwanden zijn veelal steil. Over het bestaan van uitgestrekte
hoogvlakten op een niveau van 800 a 1000 m, geschikt voor het
verblijf van Europeanen, behoeft men zich in Suriname geen
illusie te maken. Vrijwel het geheele binnenland (buiten de berg-
toppen) verheft zich slechts enkele honderden
meters boven het zeeniveau
De jonge alluviale kustvlakte is in twee gedeelten te splitsen:
1°. de zuidelijke savannestrook, waarin men afwisse-
lend zand, klei en menggronden aantreft. Dit is een golvend
heuvelland, dat nergens hooger dan 200 m boven het zeeniveau
ligt, met een drogen bodem en steeds voldoende zoet drinkwater.
Stagneerend water komt hier en daar voor.
2°. de zware k 1 e i g r o n d e n langs de kust. Deze zijn
geheel vlak, uiterst laag gelegen, gedeeltelijk zelfs beneden den zee-
spiegel. Het water in den ondergrond is zout. Van behoorlijk
drinkwater is geen sprake. Bovendien bevindt zich op geringe
diepte in den bodem een ondoorlaatbare kleilaag, zoodat zich
in deze strook uitgebreide zwampen bevinden. Onnoodig te
zeggen, dat een dergelijk laaggelegen gedeelte, waarop zich een
groot deel van het jaar stagneerend water bevindt, in verband met
de parasitaire ziekten, een groot gevaar voor de geheele omgeving
vormt. De kleigebieden zouden bij den hedendaagschen staat van
■ de hygiëne in Suriname dan ook vrijwel niet te bewonen zijn,
indien zich in dit terrein niet de oude strandlijnen bevonden.
Deze I tot 6 m hooge zand- en schulpritsen vormen
de eenige onderbrekingen in de egale breede kleivlakte, die vrijwel
onmerkbaar in den zeebodem overgaat Deze verheffingen zijn
opgebouwd uit zand vermengd met een weinig klei of wel uit
1 R. IJzerman. Outline of the Geologie and Petrology o^ Surinam. (Dutch Guiana). Aca-
demisch Proefschrift, Utrecht. 1931 p. 27 e.v.
^ Ibid. p. 23 e.v.
3 Ibid. p. 26.
schelpen en schelpfragmenten die hier en daar door de inwerking
van het koolzuur op de kalk, tot een hardere breccie zijn aaneen-
gekit. Zonder twijfel vormen deze schulpritsen de minst vrucht-
bare gedeelten van de kuststrook doch door hun hooge ligging
en hun doorlaatbaren bodem en het goede drinkwater, zijn zij
van onschatbaar nut in dit gebied.
Het zijn de aangewezen stroken voor vestiging in het laagland.
Zoo is het geheele noordelijke gedeelte van de stad Paramaribo
op een reeks ritsen gebouwd, die te zamen een breedte van 300 a
400 m beslaan, en een dikte van 3 a 4,50 m bezitten. Zonder deze
gunstige ligging zou het ondenkbaar zijn, dat Paramaribo als een
van de gezondste tropensteden bekend staat. De huizen zijn alle
op de hooge ruggen gebouwd, die hier een NW-ZO. richting
hebben, terwijl de tuinen en erven op de diepere gedeelten tusschen
de straten zijn aangelegd.
Over het algemeen hebben de ritsen een vrijwel zuiver Oost-
West verloop. Zij strekken zich over een lengte van vele kilometers
uit, en zijn overal in het kleigebied te vinden. Dankzij hun af-
wijkenden plantengroei (bolletrieboomen op deze zgn. balata-
ritsen) zijn ze steeds in het landschap te herkermen. Tot ver in het
Zuiden vindt men hen, b.v. even ten Noorden van de Bigi-bere-
kreek in het Westelijk deel en bij Onoribo aan de Para De
transgressie van de zee in vroeger tijden moet dus aanzienlijk zijn
geweest.
In verband met de hygiëne kan men dus wat den bodem
betreft vaststellen, dat kolonisten zich eventueel kunnen vestigen
in het Surinaamsche binnenland, de savanne strook en de zand-
en schelpritsen van het kustgebied, doch dat het sterk te ontraden
valt, zich op de klei neer te laten. Het voorbeeld van de Hol-
landsche Boeren aan de Saramacca kan deze meening slechts
versterken.
^ W. Feldmann. Die Landwirtschaft in Surinam. In „Der Deutsche Kulturpionier.
Jahrg. 1925/26. Juli 1926. No. 3/4. p. 6.
quot; H. van Capelle. De zand en schulpritsen in het Kustgebied van Suriname. In „De
West Indische Gidsquot; I. 1919. p. 311 e.v.
K. Martin. Vroegere rijzingen van den Bodem in Nederlandsch West Indië. In „De West
Indische Gidsquot; II. 1920/21. p. 273. e.v.
II. De bestaansmogelijkheid van de kolo-
nisten-landbouwers wordt voor een groot gedeelte
bepaald door de vruchtbaarheid van den grond. Bodemkundig is
Suriname in drie niet scherp te scheiden gordels van Noord naar
Zuid te verdeelen:
1° de fluvio-marine sedimentlaag, die gemiddeld 30 km land-
inwaarts gaat, en van Oost naar West belangrijk in breedte toe-
neemt. Door achtereenvolgende transgressie en regressie in
pleistocenen en holocenen tijd is deze klei door de zee neerge-
legd uit door de rivieren aangebracht materiaaP. (zie Kaart
No. III)
2°. het continentale alluvium, de zoogenaamde savanne-gordel,
die gedeeltelijk van localen oorsprong is, gedeeltelijk door rivieren
werd aangevoerd. De jonge fluvio-marine sedimentlaag ligt over
het continentale alluvium heen. Een scherpe grens valt tusschen
deze beide jonge afzettingen niet te trekken. De zich nog dagelijks
voortzettende strijd tusschen zoet en zout water is te afhankelijk
van tal van factoren, die zich in den loop van het jaar voortdurend
wijzigen. IJzerman geeft een min of meer schematische grens
aan 2, die gedeeltelijk berust op petrografisch onderzoek, gedeelte-
lijk op het voorkomen van zand- en schulpritsen (de oude strand-
lijnen) en die in Kaart No. III werd overgenomen. Gezien het
groote bodemverschil tusschen de continentale- (bruin gearceerd
op Kaart No. III) en de fluvio-marinestrook (blauw gearceerd
' R. IJzerman. Outline of the Geology and Petrology of Surinam. (Dutch Guiana) Aca-
demisch Proefschrift. Utrecht. 1931.
Zie over deze kwestie tevens:
J. E. van Amstel. Algemeen overzicht van ligging en bodem van Suriname. In „West indiëquot;,
1921, VI, No. 2, p. 18 en 19.
C. J. Mohr. Over grondonderzoek in de tropen, en in Suriname in het bijzonder. In „West
Indiëquot; VI , p. 26—32.
A. Reyne. Opmerkingen naar aanleiding van het bovenstaande artikel van den heer C. J.
Mohr. In ,,West Indiëquot; 1922, VII, p. 37—69.
® Vanaf den mond van de Apoacka kreek (Engelsche zijrivier van de Corantijn) naar den mond
van de Cederkreek (Zijrivier Nickerie), de mond van de Tibiti (Zijrivier Coppename), Grand
Chatillon (Suriname rivier), en ten Zuiden van Slootwijk langs, kruist de boven Comme-
wijne halverwege Slootwijk en Potribo, de Perica op dezelfde breedte, loopt iets ten Zuiden
van de Cottica bij de mond van de Oranje kreek, en 200 naar het Oosten steeds verder nabij
de kust. Outline of Geology and Petrology of Surinam. Academisch Proefschrift. Utrecht.
1931. p. 43.
op Kaart No. III) is een juiste kennis van deze scheiding van
het grootste belang.
3°- Het pre-Palaeozoïsche basale schild. Dit kristallijne ge-
steente vormt de basis van heel Suriname en alleen de Noorde-
lijkste strook is met bovengenoemde alluviale afzettingen overdekt,
vanaf de zee tot aan een ruwweg getrokken lijn \ die een punt
30 km landinwaarts aan de Marowijne, met een punt 100 km van
de kust aan de Corantijn verbindt. Het overige Zuidelijke gedeelte
van Suriname (ongearceerd op Kaart No. III), zeker ^/g van de
totale oppervlakte, bestaat uit oude gesteenten.
Van deze drie stroken heeft de noordelijkste, de kleigrond
aan de kust, verreweg de beste chemische samenstelling.
Jaar in jaar uit werden in den bloeitijd van Suriname op dezen
bodem de zelfde veeleischende cultuurgewassen gekweekt. De
resultaten waren uitstekend en de vruchtbaarheid van de Suri-
naamsche kleigronden werd haast spreekwoordelijk.
Op den duur is men van deze al te overdreven voorstellingen
wat teruggekomen; de weinige bodemanalysen in deze streek
verricht, wezen op een groot kalkgebrek ^ en op een gering humus-
gehalte; de proefnemingen met een cultuurgewas, als de bacove,
dat hooge eischen aan den bodem stelt, heeft aangetoond, dat
sommige oude plantagegronden totaal uitgeboerd zijn; bovendien
is de samenstelling van de grondsoort lang niet zoo homogeen
als men oorspronkelijk meende.
Naar de kwaliteit wordt de grond van de noordelijke fluvio-
niarinestrook onderverdeeld in:
1°. de pegassegrond, een zeeklei-zóne vlak langs de kust, die
niet een ongeveer 15 cm dikke laag plantenresten bedekt is. De
achterste gedeelten van de plantages aan den Noordoever van de
Commewijne behooren hiertoe. Dit is verreweg de beste grond
^ R. IJzerman. Outline of the Geologie and Petrology of Suriname (Dutch Guiana). Aca-
demisch Proefschrift. Utrecht 1931. p. 43.
De grond schijnt nog minder kalk te bevatten, dan J. E. van Amstel bij haar onderzoek
vond.
Zie: Chemisch onderzoek van eenige Surinaamsche kleigronden. Buil. Dept. van de land-
bouw in Suriname No. 41.
De schulpritsen, die zoo rijk aan kalk zijn, hebben voor de grondverbetering in het klei-
gebied nog een speciale waarde.
van Suriname. De planten- en bovenste kleilaag kunnen dooreen-
gemengd worden, waardoor een goede, ± 30 cm diepe bouwkruin
ontstaat.
2°. de Commewijne klei, de middenstrook die bestaat uit
de meest verschillende grondsoorten en veel minder vrucht-
baar is.
3°. de Zuidelijke rivierkleistrook, waarin b.v. de plantage
Waterland is gelegen, waar de klei meer vermengd is met
humus.
Doch deze onderlinge verschillen nemen geenszins weg, dat de
bodem van de kuststrook in het algemeen gesproken in Suriname
zijn gelijke niet vindt, wat de vruchtbaarheid aangaat.
Vooral jonge maagdelijke grond belooft in dit gebied hooge
opbrengsten. De kleine landbouwers zoeken dan ook aan de Sara-
macca en in Nickerie (waar de bodem exceptioneel vruchtbaar
schijnt te zijn) nieuwe terreinen in gebruik te krijgen, ondanks de
groote moeilijkheden, die inpoldering en afwatering van
deze gronden meebrengen.
Hiermee is meteen het hoofdbezwaar genoemd: de kuststrook
is verreweg het vruchtbaarste gebied van Suriname, doch is tevens
de laagst gelegen en moeilijkst te bewerken streek. Wij hebben
hier te doen met uiterst stijve kleigronden, die gedeeltelijk beneden
zeespiegel gelegen zijn, in een tropisch regenklimaat, terwijl zich
op geringe diepte onder de bouwkruin een ondoorlaatbare klei-
laag bevindt.
Om deze grond met succes te kunnen bebouwen is vóór alles
een doeltreffende afvoer van het overtollige regenwater nood-
zakelijk. Gaat men hier niet toe over, dan wordt de bodem in den
regentijd een slappe, weeke, onbruikbare moddermassa, in den
drogen tijd een keiharde, niet te hanteeren, in groote klompen
gespleten kleigrond. Draineeren tot op zekere diepte is dus een
eerste vereischle, de grondwaterspiegel komt dan laag te liggen,
en de planten kunnen diep wortelen en zullen minder schade
van den drogen tijd ondervinden. Met het instand houden van
het loozingsstelsel, zijn in een land als Suriname, waar de sloten
gauw dichtslibben en de arbeidskrachten duur zijn, hooge kosten
gemoeid. Op de plantages vormt deze uitgave voor het uitdiepen
der trenzen een van de hoogste posten op de loopende bedrijfs-
rekening
Afwatering is dus een vereischte, maar loozing zonder water-
keering is in een laag vlak land als Suriname uitgesloten. Zonder
Polderaanleg zou de strijd tegen het water hier een onbe-
gonnen werk worden. Door de lage ligging van het terrein en het
hoogwaterpeil van de rivieren in den regentijd, is de loozings-
capaciteit van een polder beperkt, te meer daar de grond zoo
Wemig heh. Aan den anderen kant is de regenval in Suriname
geducht, zoodat er geregeld een flinke hoeveelheid water bij eb
geloosd moet worden. Men is dus gebonden aan een bepaalden
maximum afstand tot de rivier ^ en tot de zee (een plantage van
6000 m diepte vanaf de rivier is al een uitzondering, terwijl tal
van oude plantages aan de grootere zijtakken der rivieren, daarom
tot de minder belangrijke behoorden en het eerst werden verlaten);
ofwel men moet gebruik maken van pompen of andere installaties,
om het water op een hooger niveau te brengen ®.
Ook een eventueele b e v 1 o e i ï n g in Suriname stuit op
tal van moeilijkheden. Wel wordt deze door de ondoorlaatbare
onderlaag en de opstuwing in de groote rivieren vereenvou-
digd, doch het zoutgehalte van het rivierwater vormt een groote
belemmering. Juist in den drogen tijd treft men in de Surinaam-
sche stroomen, vooral in die, waarvan de benedenloop evenwijdig
aan de kust verloopt, tot ver van de monding brak water aan.
Zoo is b.v. de Saramacca meestal zoet vanaf de plantage ,,Catha-
rma Sophiaquot; en altijd zoet, zelfs in den grootsten drogen tijd,
Vanaf Damparra (2 uur boven Uitkijk). De Coppename is meestal
Zoet vanaf den mond van de Coesewijne en altijd zoet vanaf
de plantage „De Goede Hoopquot;. Wil men het Noordelijke gedeelte
Van de Surinaamsche kustvlakte toch bevloeien met rivierwater,
^an moet men het zoete water meer landinwaarts innemen en naar
net land toevoeren, wat veelal een zeer duren aanleg zal wor-
^ en. Ook de zij-kreken der groote rivieren zijn in den regel
Feldmann. Die Landwirtschaft in Suriname. In „Der Deutsche Kultur Pionierquot;
^ s ^ •
• Muller van Voorst. De middelen tot opheffing van Suriname uit zijn verval. In „De
^est Indische Gidsquot; II. 1920/21. p. 373.
slechts voor bevloeiïng te gebruiken, indien men kostbare werken
uitvoert. Deze kreken bevatten juist in den drogen tijd geen of
uiterst weinig water, of wel zij worden door den vloedstroom der
rivieren met brakwater gevoed. Door deze kreken te kanaliseeren,
alle coupures en laagten weg te werken en door hen van de hoofd-
rivier af te sluiten, zou men er in kunnen slagen, het grondwater
van een aanliggende beplanting op een bepaald niveau te houden,
wat voor verscheidene cultures (vruchten b.v.) van het grootste
belang is, of wel men zou met behulp van pompen het water op
het land kunnen brengen. Ook het niveau der zwampen, die het
geheele jaar water (doch „zuurquot; water) bezitten, is in den drogen
tijd gewoonlijk een flink eind beneden maaiveld. Ook hier zal
men zich zekere geldelijke offers moeten getroosten, wil men de
watervoorziening ten allen tijde in de hand hebben.
De g r O n d b e w e r k i n g is in dit gebied een tweede nood-
zakelijkheid, niet alleen omdat deze een goeden invloed heeft op
de mechanische structuur van den bodem, doch tevens omdat het
een spoedig uitdrogen van de bouwkruin voorkomt.
Deze grondbewerking, inpoldering, irrigatiewerken, aanleg en
onderhoud van trenzen, kanalen, enz. kan men natuurlijk slechts
tot Stand brengen ten koste van betrekkelijk hooge geldelijke offers.
Menigmaal is men in Suriname hiervoor teruggeschrokken en
heeft men getracht op deze noodzakelijke uitgaven te bezuinigen,
maar evenveel malen is in den loop der geschiedenis gebleken
hoe het welslagen van het verbouwen van verschillende gewassen
in deze kuststrook, afhankelijk is van een behoorlijke loozing en
hoe een min of meer volmaakte grondbewerking en drainage,
rechtstreeks de groei- en ziektekansen van de gewassen beïnvloedt
en in een direct verband staat tot de opbrengst per ha. De kleine
landbouwer, die met zeer gebrekkige hulpmiddelen zijn grond
moet bewerken en afwateren, brengt het in den regel dan ook niet
tot belangrijke opbrengsten, zelfs niet op dezen vruchtbaren
bodem.
Van den kleibodem van het kustgebied van Suriname kan men
zeggen, dat de bewerking en waterhuishouding van dezen grond
veel kennis, arbeid en kapitaal vereischt. Doch bij een juiste keuze
van geschikte cultures op dezen kleigrond, kan men hier dan ook
III - EERSTE ONTGINNING
13, 14, 15 en 16. Leiding VII. Creoolsche neder-
zetting met Gouvernementssteun. Ieder gezin
kreeg f 180 en 2 ha. Na 2 jaar waren hiervan
1V2 ha „ontgonnenquot; d.w.z.: maïs, cassave en
bananen werden tusschen stronken en gevelde
boomen ingeplant. Door afbranden van het oerwoud worden deze per-
ceelen geleidelijk vergroot.
17 en 18. Creola bij Uitkijk. Door gemeenschappelijken arbeid van
een groep Creolen onder leiding werd het secundaire bosch hier in
korten tijd geveld en het terrein geheel met maïs beplant. Eerst geleidelijk
zal het worden verdeeld,
ig. Javaansch gezin.
een opbrengst verwachten, die in geen enkel ander gebied van
Suriname in de verste verte geëvenaard kan worden.
De legendarische groote vruchtbaarheid van de fluviomarine
kuststrook doet sommige lieden sceptisch staan tegenover alle
andere Surinaamsche gronden, terwijl de hooge eischen, die de
waterhuishouding en bewerking van deze kleigronden aan den
verbouwer stellen, anderen buitengewoon optimistisch stemmen
ten aanzien van de vruchtbaarheid van de twee Zuidelijke stroken.
Een levendige polemiek over de ,,c u 11 u u r w a a r d equot; van
de savannestrook en het binnenland van Suri-
name was hiervan het gevolg Meestal eindigde deze met een eer-
lijk toegeven, dat hierover nog uiterst weinig bekend is, of men
verweet een anderen schrijver, dat hij met zoo weinig gegevens over
,,cultuurwaardequot; wilde spreken. Inderdaad! Wil men een min of
meer gemotiveerd oordeel uitspreken over de cultuurwaarde van
een bepaald gebied, dan dient men te kunnen beschikken over een
voldoend aantal analyses, over de uitkomsten een grondig onderzoek
over het geheele terrein ingesteld naar den physischen toestand van
den grond, en over de resultaten van op deze gegevens gebaseerde
cultuurproeven met verschillende gewassen. Men kan hier dan
ook slechts den wensch uitspreken, dat zoo snel mogelijk een
wetenschappelijk onderzoek wordt ingesteld naar de cultuur-
waarde van deze beide stroken ten aanzien van bepaalde gewassen.
Niet langer mag de al of niet gunstige cultuurbeoordeelingen van
den bodem van savannestrook en binnenland, een gebied 3 % maal
grooter dan Nederland, berusten op een paar chemische bodem-
^ J. S. C. Kasteleyn. De werkelijke waarde van Suriname als cultuurland. Economisch
Statistische Berichten. 1929. p. 297—299; P- 325—327; P- 346—348; p. 369—373; P- 392
—394-
Tj. Pyttersen. De cultuurwaarde van Suriname. In „West-Indische Gidsquot; XIII. 1931/32
p. Ï09—123.
L. Junker. De cultuurwaarde van Suriname. In „West-Indische Gidsquot; XIV. 1932/33• P-
417—429.
G- Stahel. De cultuurwaarde van Suriname. In „West-Indische Gidsquot; XV. i933/34gt; P-
158—163.
G- Stahel en H. J. Muller. Gegevens over de vruchtbaarheid der Surinaamsche binnen-
landen. Departement Landbouwproefstation in Suriname. No. 52. October 1933. Para-
maribo.
Tj. Pyttersen. De cultuurwaarde van Suriname. In ,,Het Vaderlandquot; van 22 en 23 Januari.
1934-
analyses, op een enkel plaatselijk onderzoek naar den grondwater-
stand, op een persoonlijke indruk van den plantengroei, op de ge-
ringe resultaten van den roofbouw der Boschnegers, of op het weg-
trekken van de kolonisten in de XVIIde eeuw naar het kustgebied.
Alles wat men over de vruchtbaarheid ^ van de savannestrook en
het binnenland op grond van de beperkte tot nu toe uitgevoerde
onderzoekingen en de samenstelling van het vaste gesteente kan
zeggen, is, dat men zich geen overdreven voorstellingen moet
maken. De chemische samenstelling van den grond is hier over
het algemeen minder gunstig dan in de kuststrook.
Het continentale alluvium is opgebouwd uit klei,
(die zeer rijk aan kaolien, zeer arm aan basen en onvruchtbaar is^),
zand en grint, terwijl er hier en daar wat humus doorgemengd
is. Het oerwoud, dat vrijwel geheel Suriname bedekt, wordt in
deze zóne plaatselijk onderbroken door schaars of niet begroeide
gedeelten: de savannen. De grond bestaat hier uit grof kwartszand
en zanderige klei, en komt als cultuurgrond vrijwel niet in aan-
merking. De groote armoede van den bodem op deze plaatsen is
te wijten aan een uitloogingsproces: de savannen liggen op de iets
hoogere gedeelten, het water neemt de rijkere bestanddeelen van
de toch al arme gronden mee, het zand blijft als residu achter
Doch tegenover de geringe vruchtbaarheid staat, dat de struc-
tuur van den bodem in de savannestrook bepaald goed te noemen
is: de grond is los, de planten kunnen diep wortelen, en het be-
werken van den bodem stelt aan den landbouwer geen zware
eischen. In elk geval kan men deze continentale zóne niet zonder
meer uitschakelen voor landbouwdoeleinden. Niet alleen de
cultuurgeschiedenis van Suriname bewijst dat, doch ook het succes
van de Javanen in Lelydorp pleit hier voor (32). Zij hebben be-
wezen, dat een landbouwer op deze gronden, met uiterst geringe
1 Onder de vruchtbaarheid van den grond wordt hier verstaan, de opbrengst aan produktea
per oppervlakte-eenheid bij een bepaalde bewerking. Terwijl de cultuurwaarde van den
grond bepaald wordt door de gemiddelde netto-opbrengst per oppervlakte-eenheid. Deze
grootheid geeft dus eerst een waardevol inzicht in de rentabiliteit van een landbouwbe-
drijf daar ter plaatse.
quot; R. IJzerman. Outline of the Geology and Petrology of Surinam. (Dutch Guiana). Aca-
demisch Proefschrift. Utrecht. 1931 p. 49.
» Ibid., p. 63.
middelen een schamel bestaan kan vinden. Doch tevens moet er
hier op worden gewezen, dat de enkele Europeesche kolonisten,
die zonder kapitaal een klein gemengd bedrijf op den zandgrond
schiepen, allen belangrijke bij-inkomsten genieten en zonder uit-
zondering beweren, dat men thans van het bedrijf alleen niet
bestaan kan.
De groote vraag blijft echter, of er op deze zandgronden be-
paalde gewassen voor den export gekweekt kunnen worden, die,
met inachtneming van moderne cultuurmethoden (wisselbouw,
bemesting, behoorlijke grondbewerking, enz.) een zoodanige op-
brengst beloven, dat de betrekkelijk hooge exploitatiekosten worden
goed gemaakt. De mogelijkheid van een op die wijze rendeerende
cultuur (men denkt b.v. aan ananas) moet nog onderzocht worden,
en zoolang men hierover geen vaststaande gegevens bezit, is iedere
poging van Europeesche landbouwkolonisatie in den savanne-
gordel onverantwoordelijk, daar men van te voren kan weten, dat
de kolonisten economisch een zeer armzalig bestaan tege-
moet gaan.
Voor het uitgestrekte Surinaamsche binnenland geldt
hetzelfde als voor de savannestrook. Ook hier doet het gesteente
een geringe vruchtbaarheid veronderstellen, doch ook hier is de
structuur van den grond goed te noemen en zal men de water-
toe- en afvoer betrekkelijk gemakkelijk in de hand kunnen krijgen.
Welke eischen de grond hier echter stelt aan bewerking en toe-
voeging van voedende bestanddeelen, welke gewassen bij een
stelselmatige oordeelkundige bebouwing een dusdanige economi-
sche waarde vertegenwoordigen, dat men* daarop een rendeerend
landbouwbedrijf kan baseeren, dat zijn nog nader op te lossen
vraagstukken. Ook hier zou een heden ten dage opgezette land-
bouw-kolonisatiepoging van Europeanen, zonder voldoende locale
kennis van bodem en klimaat en zonder de jarenlange vooraf-
gaande ervaring van een proefbedrijf daar ter plaatse, onvermijde-
lijk tot ellende leiden. Niet alleen zouden er kapitalen mee gemoeid
zijn, om de juiste cultures, bodembewerking, bedrijfsvorm, enz.
te vinden het is ook zeer de vraag of een kolonistengroep een
^ Vgl. E. C. Jul. Möhr. Over Klimatologie en Landbouw. Tijdschrift Teysmannia.
1908. p. 486.
dergelijke proefperiode kan doorstaan, afgezien nog van de on-
zekerheid van den uitslag der proefnemingen.
OP GROND VAN DE UITERST GERINGE BODEMKENNIS
WAAROVER MENTENAANZIENVANDENSAVANNEGORDEl'
EN HET BINNENLAND VAN SURINAME BESCHIKT IS lEDF
RE EUROPEESCHE KOLONISATIEPOGING IN DIT GEBTFn
VOORALSNOGONVERANTWOORDELIJK^.EERSTWANNEER
MEN OVER VOLDOENDE OP JARENLANGE ERVARIN^BE
RUSTENDE GEGEVENS TEN AANZIEN VAN DEN GSDND
EN VAN DE CULTUURGEWASSEN BESCHIKT KAN DE
MOGELIJKHEID EENER EUROPEESCHE KOLONISATIE BE
OORDEELD WORDEN.nbsp;J-wiMOAiit lit-
Zoolang wij geen zuiver onderling vergelijkbaar inzicht hebben
in de cultuurwaarde van de kuststrook, den savannegordel en het
binnenland van Surmame, kan men op grond van de bodem-
psteldheid, ten aanzien van kolonisatie van Europeanen geen
bepaalde voorkeur uitspreken voor één der drie gebieden Juist
de zoo verschillende eischen der gewassen kan in deze den door
slag geven. Voor de eene cultuur kan de groote opbrengst per opper-
vlakte-eenheid m de kuststrook, voor de andere de lagere pro-
ductiekosten op den zandgrond de rentabiliteit van cultuur en
bedrijf uitmaken. Slechts aan de hand van de cijfers van proef-
bedrijven zal men op den duur tot een waardevolle bodemkeuze
ten aanzien van verschillende gewassen en bedrijfsvormen kunnen
overpan en tot een besluit kunnen komen, of Europeesche
landbouwkolonisatie mogelijk is, en in welk deel van Suriname.
De verkeerswegen
De rivieren van het Surinaamsche laagland zijn buitengewoon
geschikte, goedkoope verkeerswegen. Reeds in den slaventijd
werden alle personen en producten per boot van en naar de
plantage gebracht en heden ten dage heeft het goederenvervoer
nog vrijwel uitsluitend per schip plaats.
Dit vervoer te water wordt krachtig bevorderd door
den buitengewoon gunstigen loop van de Surinaamsche rivieren.
1 Vgl. Algemeen Handelsblad. Dinsdag 17 September, 1935.
-ocr page 172-Niet alleen brengen de vier groote rivieren een verbinding van
het land met de zee tot stand, doch de tusschenliggende klei-
nere stroomen zijn voor de scheepvaart zoo mogelijk van nog
grooter belang. Deze minder krachtige rivieren werden door de
equatoriale strooming uit hun normalen Zuid-Noord-koers ge-
dreven, en verkregen zoodoende in de kustvlakte een vrijwel
zuivere Oost-West-richting. Hierdoor vindt men in de kleistrook
niet alleen tallooze waterwegen die min of meer loodrecht op de
kust loopen, maar tevens over vrijwel de gansche breedte van
Suriname een waterweg evenwijdig aan de kust op geringen
afstand van de zee. Bovendien vormt een bifurca'tie van de
Wayombo en Arawarakreek een verbinding tusschen de Nickerie-
nvier en de Coppename, terwijl de Cottica en de Marowijne op
dezelfde wijze door de Coermotibo en de Wanekreek vereenigd
zijn. Ten slotte vormt het Saramaccakanaal, dat door vereeniging
en kanaliseering van de Dominé- en Wanicakreek gemaakt is, de
tusschenschakel voor Saramacca- en Surinamerivier. Vrijwel zon-
der de zee te zien, kan men zoo van de Corantijn naar de Maro-
wijne, een afstand van 200 a 300 km varen. Geen wonder dat een
groot deel van de gronden in de kustvlakte van het goedkoope
vervoer te water gebruik kunnen maken. Welk een invloed een
goedkoop binnenlandsch verkeer op den totalen kostprijs kan
hebben, beseft men eerst aan de hand van gegevens uit andere
landen: het transport van tarwe per ton vóór den oorlog kostte
bijv. minder van Canada naar Rotterdam dan van Groningen
naar Rotterdam ^
Als bezwaar tegen de bevaarbaarheid der rivieren wordt veelal
het getij aangevoerd, want de eb- en vloedwerking is in de breede
nvieren tot ver landinwaarts merkbaar. Doch hier staat tegenover
dat men, speciaal bij een heen- en weervaart op eenvoudige wijze
zijn doel kan bereiken door rekening met het getij te houden.
De bevaarbaarheid van den benedenloop der rivieren
IS goed te noemen, doch voor den mond der stroomen zijn veelal
modderbanken gelegen, zoodat slechts zeeschepen van geringen
diepgang kunnen binnenvaren, en alleen bij hoog getij. Nu
Zijn voor het verkeer over zee juist de riviermonden van het groot-
N. H. van Dijk. Suriname's Rijstpositie. Nota van lo April 1934. p. 3.
-ocr page 173-ste belang, daar de geheele verdere kust van Suriname per schip
onbereikbaar is.
De benedenloop der rivieren is overigens goed bevaarbaar,
vooral de Oost- West gerichte stroomen kenmerken zich door een
buitengewone diepte in verhouding tot de breedte. Zoo is de
Cottica tot Moengo bevaarbaar voor zeeschepen, (hoewel de rivier
hier reeds zóó smal is, dat draaien der groote booten van de
Alluminium Line niet mogelijk is), (zie photo ii en 12.) De
Bauxiet Maatschappij is hierdoor in staat haar erts goedkoop
zonder overladen te vervoeren van Moengo naar New Orleans.
De groote Zuid-Noord gerichte stroomen zijn voor kleine
schepen, tot aan het punt waar hardere gesteenten de rivier-
bedding doorkruisen en reeksen stroomversnellingen veroor-
zaken, al naar het seizoen, meer of minder bevaarbaar, (zie Kaart
No. III) Daar het Surinaamsche birmenland een groote ver-
scheidenheid van gesteenten vertoont, waarvan de hardheid zeer
verschillend is treft men in de meeste rivieren, reeds even ten
Zuiden van de alluviale afzettingen de eerste versnellingen stroom-
opwaarts aan. Deze soela's vormen een belangrijk obstakel voor
de scheepvaart. Het zijn geen watervallen, doch reeksen stroom-
versnellingen, die een niveauverschil van wel 30 meter kunnen
bereiken ('Wonotobovallen). In alle rivieren komen zij veelvuldig
voor, en daardoor zijn deze ten Zuiden van de eerste soela dan
ook slechts bevaarbaar voor korjalen, indien men hiervoor over
de noodige kennis, kracht en tijd beschikt. Zoo had de Corantijn-
expeditie ,,vier dagen flink aanpakken noodig, waarbij de booten
tweemaal over land vervoerd moesten wordenquot;, om de Wonotobo-
vallen behouden af te komen Het kostte de Coppename-expe-
ditie een week om de Raleighvallen, die uit een aaneenschakeling
van stroomversnellingen en watervallen over een afstand van 3 km
bestaan, over te trekken®. De hachelijke momenten, die men bij
dergelijke versnellingen kan medemaken, vinden wij in het Verslag
1nbsp;R. IJzerman. Outline of the Geology and Petrology of Surinam. (Dutch Guyana). Proef-
schrift. Utrecht 1931. p. 31.
2nbsp;C. C. Kayser. Verslag der Corantijn-expeditie. 19 Juli igio—i April igii. Tijdschrift
Kon. Ned. Aardrijkskundig genootschap 2e serie. dl. XXIX. 1912. (i), p. 498.
» L. A. Bakhuis. Verslag Coppename-expeditie. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig
Genootschap 2e serie dl. XIX, 1902, (2), p. 695.
van de Saramacca-expeditie, wat de Mamadamvallen betreft,
beschreven
De lijn, die de,,eerstequot; stroomversnellingen in de rivier verbindt,
en dus tevens de absolute grens van de bevaarbaarheid der groote
stroomen aangeeft, loopt vanaf de soela in de Corantijn, die
tusschen de Temerirots en de rots met Indiaansch beeldenschrift
is gelegen, naar Stone dansi in de Nickerie, naar de Manakoa-val
(boven Kaaimanstone) in de Coppename, naar Mamadam in de
Saramacca, naar Brokopondon aan de Suriname, tot de Armina-
vallen in de Marowijne Deze bevaarbaarheidsgrens is voor een
eventueele kolonisatie van groot belang, (zie Kaart No. III.)
Vestigt men een kolonisatie ten Zuiden van deze lijn, dan is
men dus van het goedkoope goederenvervoer verstoken. Er moet
dan een weg aangelegd worden naar één der riviermonden. Daar
een dergelijke weg honderden km lang zal moeten zijn, gedeeltelijk
door de kleiachtige kuststrook zal moeten loopen, en grootendeels
door volkomen onbewoonde streken in een tropische natuur,
zullen met aanleg en onderhoud groote sommen gemoeid zijn.
Ook indien men de, kolonisatie slechts verbindt met het punt
waar één der groote stroomen bevaarbaar wordt zal men hierdoor
voor aanzienlijke extra kosten komen te staan, bovendien brengt
dit één keer meer overladen van de goederen met zich, wat een
steeds weerkeerend verlies aan geld en tijd beteekent. De totale
transportkosten zullen zoodoende zeer hoog worden. De goud-
maatschappijen aan de Sarakreek rekenen voor transportkosten
van Paramaribo naar het Placer per kg: 1V2 cent per Koloniale
spoorwegen naar Dam (het overladen bij Kabel inbegrepen) plus
^ A. J. van Stockum. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap, ae Serie
XXI, 1904 (i), p. 88, 227 (2), 651, 822, 1022.
Zie overigens over de bevaarbaarheid in verschillende seizoenen:
A. A. Heckers. Het District Nickerie. Geografische Aanteekeningen en geschiedkundig
overzicht. 1923.
H. Capelle. De binnenlanden van het district Nickerie. 1903. p. 22 en 42.
L. A. Bakhuis. Verslag van de Coppename-expeditie. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig
Genootschap. 2e Serie dl. XIX, 1902, (2), p. 695.
A. J. van Stockum. Verslag van de Saramacca-expeditie. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijks-
kundig Genootschap. 2e Serie dl. XXI, 1904 (i), p. 239.
A. Franssen Herderschee. Verslag van de Gonini Expeditie. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijks-
kundig Genootschap. 2e Serie dl. XXII, 1905. p. 18.
2^2 cent voor vervoer langs de kreek, plus 2 cent voor vervoer
van de kreek naar het Placer. Totaal komt het vervoer Paramaribo-
Placer dus per ton op f6o, wat enkele malen meer is dan het
geheele vervoer Paramaribo-Nederland. Het is zeer onwaarschijn-
lijk, dat een landbouw-kolonisatie in Suriname, die vermoedelijk
zal moeten steunen op bedrijven met een uiterst bescheiden winst-
marge, dergelijke extra lasten zal kunnen dragen, ook al zijn zij
dan misschien tot de helft te reduceeren.
Koloniseert men echter in de kuststrook, dan zal men volop
kunnen profiteeren van de waterwegen, terwijl men bovendien
gebruik kan maken van het reeds bestaande wegenstelsel, dat zich
nog uitsluitend tot het meest bewoonde gedeelte van Suriname
beperkt n.1. Nickerie, Coronie, om Paramaribo in alle richtingen,
langs de beide oevers der Commewijne, en van Moengo naar
Albina. Vestigt men zich, zooals reeds eerder op hygiënische
gronden werd aanbevolen, op een van de talrijke zand- of schelp-
ritsen, dan zal men de kolonisatie betrekkelijk eenvoudig met het
reeds bestaande wegennet kunnen verbinden. De hooge zand- en
schelpritsen zijn door hun ligging boven vloedniveau, door hun
harden ondergrond en door hun uitgestrektheid in één richting
(ze zijn km's lang bij een breedte van enkele tientallen meters),
en doordat zij de hoofdrivieren loodrecht kruisen, de door de
natuur aangewezen stroken voor wegenaanleg in het kleigebied.
Alle bestaande Oost-West gerichte communicaties zijn dan ook
op de ritsen gelegen. Met betrekkelijk geringe kosten voor bruggen,
duikers, enz. op de lage punten, zijn deze wegen over groote
afstanden aan te leggen, omdat niet alleen op de rits in den regel
voldoende schelpen zijn, om de gedeelten, die verbreeding of
ophooging behoeven, hiervan te kunnen voorzien, doch ook omdat
juist op de ritsen goed timmerhout voor bruggen, enz. aanwezig is,
daar er greenhart- en cederboomen groeien^. Bovendien zullen
deze verbindingen ook voor de overige bevolking van Suriname
van belang zijn; langs deze wegen zullen zich de klein-landbouwers
kunnen vestigen, zooals nu reeds langs den weg van Paramaribo
naar Uitkijk overal plaats vindt. Ook in de kustvlakte van
^ J. H. M. Schenk. Verslag van de patrouille van Coronie naar Coppename van 8 Maart
t.m. 12 April 1935. Bijlage 2. p. 5 e v.-
Britsch-Guyana kan men dit waarnemen. Zoolang de bevolking in
Suriname zoo schaars blijft, zal een weg naar het Zuiden ver het
binnenland in, vermoedelijk even beperkt nut afwerpen als de
spoorweg van Paramaribo naar Dam ^ (waar men oorspronkelijk
zulke hooge verwachtingen van had), ook al zou men den weg
door een meer vruchtbare streek weten aan te leggen. Een verdere
decentralisatie van de toch al spaarzame Surinaamsche bevolking
is trouwens niet zeer wenschelijk.
MET HET OOG OP HET VERKEER, VERDIENT EEN VESTI-
GING IN DE ALLUVIALE STROKEN, SPECIAAL OP DE RIT-
SEN, VERRE DE VOORKEUR BOVEN EEN IN HET BINNEN-
LAND.
De begroeiing
Men zou in de gelegenheid moeten zijn, het geheele land vanuit
een vliegtuig waar te nemen; om zich een juist denkbeeld van den
Surinaamschen plantengroei te kunnen vormen. Er zijn in Ne-
derlandsch-Guyana geen vliegdiensten naar het binnenland, en
de Pan American onderhoudt de verbinding langs de kust met
watervliegtuigen, zoodat men vanuit Georgetown komend, slechts
een klein gedeelte van Suriname te zien krijgt. De geheele reis
blijft men boven het water, en men kan de aanwezigheid van het
land slechts opmaken uit een egale streep langs den horizon en
uit de verkleuring van het zeewater, daar waar men op km's
afstand den mond van de Corantijn passeert. Nadert men de
Surinamerivier, dan verandert het vliegtuig plotseling van koers,
en binnen enkele minuten ziet men de branding onder zich. 't Is
eb, aangespoelde boomstammen liggen op het smalle strookje
zand; dan ziet men het mangrove-parwabosch in den weeken
bodem: de ongenaakbare borstwering van de Surinaamsche kust.
(Geen huis in Suriname, behalve het bootenkantoor in Coro-
nie, is aan zee gelegen.) Het bosch wordt minder dicht, de boomen
worden ieder afzonderlijk zichtbaar tegen een grasachtigen achter-
grond; hier en daar ziet men open vlakten begroeid met biezen:
de moerassen; kleine miniatuur vierkantjes beginnen zich af te
^ D. Fock. Over de Kolome Suriname. Uit Onze Kolonien, Serie I No. lo. Baarn, 1914.
-ocr page 177-teekenen: de grondjes van de klein-landbouwers; lange regel-
matige rijen door trenzen omsloten: de koffieplantages; huizen- wii
naderen de stad en dalen op de Surinamerivier.
Zou men zoo boven het Surinaamsche binnenland kunnen vlie-
gen dan eerst zou men een juist inzicht krijgen in de ononderbro-
kenheid van het oerwoud ^ Slechts de bijna kale toppen der geberg-
ten zouden zich afteekenen en benevens de s a v a n n e n in den mid-
dengordel en het uiterste zuiden. Overigens kan men in dit deel van
buriname weinig savannen verwachten, daar een eerste vereischte
voor het ontstaan van deze weinig begroeide terreinen, eenplaatse-
hjke uitlooging van den bodem is en het aanwezig zijn van uitge-
breide hooplegen horizontale waterscheidingen. Deze kan men in
het binnenland slechts zelden verwachten, behalve in het uiterste
Zuiden Bovendien is het veelvuldig voorkomen van savannen in
den middengordel tevens te wijten aan het afbranden der vegetatie
door de bevolking Bereikt men op een tocht een open plek in
het oerwoud en steekt men daar een cigaret op, tien tegen één
dat de begeleidende Boschneger met schitterende oogen om een
lucifer zal vragen. Binnen een minuut slaan de vlammen meters
hoog op! Ook dit afbranden zal men in het binnenland minder
aantreffen. Een kolonisatie in dit gebied stelt dan ook als eerste on-
verbiddelijke eisch: het vellen van het oerwoud. Vaart men
langs de boven-rivieren, dan kan men er zich nog geen juiste
voorstelling van maken, wat dit zeggen wil: de rijkere vegetatie,
met hier en daar gekleurde bloemen, de^open rivier, de zonne-
schijn en het geschetter der Boschnegers geven het geheel nog een
vroohjk aspect (zie photo 22—26). Heeft men echter door de
geheel overgroeide zijkreken gevaren, of slechts een paar uur
geloopen door het oerwoud en kennis gemaakt met de onder-
vegetatie, de moerassige gedeelten, den wisselenden en buiten-
gewoon zwaren boomgroei. dan kan men eerst beseffen welke
kosten met de ontginning gemoeid zijn en hoeveel er van de
ontginners gevergd zal worden. Dit oerwoud is slechts voor Vs
^ E. C. Abendanon. Economische waardebepaling van Suriname. In „West Indische
Gidsquot; I. 1919. p. 170.
II'nbsp;^^V^g^tatie van de Surinaamsche savannen en zwampen. XXIXe
Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres. Gent. 1936. Overdruk uit het Natuur
wetenschappelijk Tijdschriftquot;' XVIII. p. 181.
gedeelte weg te branden, uitsluitend gedurende de maanden
Februari en October/November. De rest moet worden wegge-
sleept. De totale kosten voor omhakken, sleepen, verbranden,
bedragen f 600.— per ha. De stompen en penwortels zitten dan
nog in den grond. Wil men deze ook wegruimen, dan zullen de
totaalkosten zeker f 1000.— per ha bedragen. Groote inkomsten
kan het vellen van dit bosch niet met zich brengen, want in het
Surinaamsche oerwoud vindt men de meest verschillende boom-
soorten dooreen. Europeanen, die zich pas in de tropen bevinden,
zijn zeer zeker niet de ware arbeidskrachten om den eersten strijd
tegen het oerwoud aan te binden. Ofwel het werk van een ont-
ginningsmaatschappij moet aan de eerste vestiging voorafgaan,
ofwel de Europeesche kolonisten moeten na een langdurige vesti-
ging in het laagland van geslacht op geslacht meer Zuidwaarts
trekken en de grens van het oerwoud steeds verder naar het
binnenland verleggen.
Voor den savannegordel (zie photo 10) geldt ongeveer het zelfde:
hier zijn de minst begroeide gedeelten, de savannen, ook het minst
vruchtbaar. IJzerman toonde immers aan, hoe de grond van deze
vlakke waterscheidingen door de groote hoeveelheid regen sterk
werd uitgeloogd, zoodat hier de arme grond overblijft ^ De met
savannebosch, d.w.z. met dun hoog ijl hout begroeide streken,
zooals men die langs den weg Moengo-Albina kan waarnemen,
zullen den ontginner ook voor een moeilijke taak stellen.
Het oerwoud bedekte oorspronkelijk niet het geheele Suri-
naamsche laagland, doch vormde slechts stroken langs de rivieren.
Tusschen deze boschgordels en de niangrove- en parwawouden
langs de kust bevinden zich de moerassen of zwampen, die
zich vooral in het westen uitstrekken. Op ongeveer 5—10 km
achter de kustlijn vangen zij aan en loopen ten Zuiden van Nieuw-
Nickerie (zie photo 34) en Coronie tot aan het continentaal allu-
vium door. De vegetatie doet denken aan die van onze moerassen.
Men vindt er geen boomen, uitgezonderd de groepen van Ery-
thrina glauca (koffie mama), die men als kleine eilandjes op de
hoogste gedeelten aantreft. Meer zuidwaarts worden de bosschen
^ R. IJzerman. Outline of the Geology of Surinam. (Dutch Guiana). Academisch proef-
schrift. Utrecht. 1933. p. 62 e.v.
afgewisseld behalve door moerassen, door savannen, veelal met
gras en biezen begroeid. De ritsen brengen met hun hoog fraai
hout een bijzondere afwisseling in het landschap. Bovendien be-
vindt zich in deze kuststrook het c u 11 u u r g e b i e d. Het ge-
heele cultuurgebied van Suriname bedraagt circa 35.000 ha d.w z
nog geen 3 % van de totale oppervlakte van Suriname (i 60.000 km^)quot;
en nog geen 16 % van de grootte der Nederlandsche provincie
Groningen (230.000 ha). Het plantagegebied moet zich m vroeger
eeuwen op verschülende tijdstippen dagreizen landinwaarts laL
alle rivieren en zijrivieren van midden Suriname uitgestrekt heb-
ben, zij het dan ook met als een aaneengesloten complex. Nu is
het tot een mmiatuur gebied ineengeschrompeld en dit proces
is nog met tot stilstand gekomen.
Boven Paramaribo aan de Suriname vindt men nu nog slechts
een vijftal plantages. Ook langs de Saramacca, in Coronie en
Nickerie is het aantal plantages tot enkele beperkt Het belang
rijkste complex cultuurgrond in Suriname strekt zich uit langs de
Sunnamerwier ten noorden van Paramaribo en langs de Beneden-
Commewijne.
De meeste koffieplantages (zie photo 9) rekken hier een zorge-
lijk bestaan. Enkele zijn in vestigingsplaatsen herschapen (Alk-
maar , op sommige wordt de grond als rijstland onderverhuurd
aan klem-landbouwers, (zoo b.v. op Rust en Lust), andere staan
te koop, doch kunnen geen kooper vinden (Mon Trésor), of zoe-
ken door een nevencultuur het risico te verminderen (citrusteelt
op Marienbosch, bananen proefvelden, enz.). Alle planters
trachten de onderhoudskosten tot een minimum te beperken op
gevaar af, dat de cultuur er langen tijd onder zal lijden. De suiker-
plantages Marienburg en Alliance steunen op den binnenland-
schen afzet.
Dicht aan de rivier zijn de huizen der planters en de koffie-
fabrieken gelegen. Aan gene zijde van den achterdijk der plan-
tages vmdt men in den regel zwampen, waaruit de plantages een
deel van het jaar door een koker water kunnen innemen. Aan den
zeekant van den achterdijk van de plantages ten Noorden van de
Commewijne is het moerassige zeekleigebied („pegasse-grondquot;)
gelegen (zie photo 7). Men verwacht, dat dit terrein na inpolde-
ring de beste grond van Suriname zal zijn, geschikt voor de veel-
eischende bacovecultuur.
Heeft men Spieringshoek aan zijn rechter- en Zorg en Hoop
aan zijn linkerhand achter zich, dan volgen nog de suikerplantage
Alliance aan de Matappica en de koffieplantage Slootwijk aan de
Boven Commewijne, (deze is zoo juist in handen van het Gouver-
nement overgegaan) en dan is het met het cultuurgebied langs
dit rivierenstelsel gedaan. Vergelijkt men dit met vroeger, toen
men niet alleen langs de beide oevers van de Beneden-Comme-
wijne (tot aan Peninica-kreek), de Cottica (tot aan de Koopmans-
kreek), plantages vond, maar ook langs die van vele zijrivieren
en van de verbindingen met zee, dan beseft men eerst hoe de
groote-landbouw is achteruitgegaan.
Deze verlaten plantages zijn met secundair
bosch begroeid, dat dusdanig is opgeschoten, dat het aan de
ontginners eveneens hooge eischen stelt. Doch dank zij de on-
doorlaatbare kleigrond, kan men hier de begroeiing grootendeels
bestrijden door langdurig onder water zetten van het terrein. Te
naeer daar de Oud-Hollandsche waterwerken nog op tal van plaat-
sen bestaan, is dit veelal met geringe kosten tot stand te brengen.
Bovendien zal men op deze terreinen vaker één bepaalde hout-
soort aantreffen, wat economisch waarschijnlijk voordeeliger is.
Wil een groep Europeesche landbouwers zich dus in de Suri-
naamsche kuststrook vestigen, dan zal zij de keus hebben tusschen:
lt;3. het koopen van een plantage, die nog in cultuur is.
b.nbsp;het koopen van een oude verlaten plantage, die met secun-
dair bosch min of meer dicht begroeid is en waarvan het loozings-
systeem al of niet met geringe kosten weer functionneerend gemaakt
kan worden.
c.nbsp;het vellen van een stuk oerbosch, het inpolderen hiervan
en het aanleggen daarop van akkers.
d.nbsp;het droogleggen en inpolderen van een stuk zwampland en
bet aanleggen daarop van akkers.
De keuze zal in hoofdzaak bepaald worden door de cultuur
Waarop de kolonisten zich wenschen toe te leggen en de cultuur-
niethode, die zij daarbij denken te volgen. Zoo leenen de z w a m-
P e n zich uitstekend voor mechanische ontginning vergeleken met
de gronden onder a,b ene genoemd, waar trenzen, boomstammen
en wortels de gang der machines belemirieren. De zwampen zijn
grootendeels begroeid met ongeveer i m hooge biezen, die met een
machine kunnen worden afgemaaid, waarna de grond verder
mechanisch kan worden bewerkt. De kleine groepen van koffie-
mama zijn gemakkelijk om te trekken en te verwijderen, daar
men hier met weinig diep wortelende boomen te doen heeft. Voor
mechanisch gedreven bedrijven zijn deze moerasgronden, die zich
vooral in het Westen van de kolonie over groote oppervlakten
uitstrekken, de aangewezen terreinen. De kosten van het plant-
klaar maken van deze zwampgronden bedragen ongeveer f 150
per ha.
Een plantage is thans voor weinig geld te koop, doch met het
opruimen van oude cultures en het inrichten van den grond voor
nieuwe gewassen, kunnen betrekkelijk hooge uitgaven gemoeid zijn.
Een oude verlaten plantage is voor een appel en een ei te koop,
doch het ontginnen van het hoog opgeschoten secundaire bosch,
kan, evenals het rooien van oerwoud, voor den niet kapitaal-
krachtigen enkeling een jarenlange uitputtende strijd beteekenen,
terwijl de uitslag weinig zeker is. Groepsgewijze kan men beter
en sneller tot een resultaat geraken, zooals het comité ,,Creolaquot;
de laatste jaren op de verlaten plantage Uitkijk bewees. Vanaf
November 1934 werden Creoolsche aspirant-kolonisten als arbei-
ders tegen een gemiddeld dagloon van f i,— in dienst genomen.
Door gemeenschappelijke arbeid werd het bosch gerooid en
groote maïsvelden aangelegd (zie photo 18 en 19)- Nu arbeiden
er ruim 100 Creolen, terwijl reeds 180 ha met voedingsgewassen
beplant zijn^ Deze grond zal geleidelijk in perceelen verdeeld
worden en aan de arbeiders gegeven. Het plantklaar maken van
den grond heeft hier ruim f 100,— per ha gekost.
Op deze wijze komt men in korten tijd tot groote resultaten,
terwijl losse groepen of enkelingen slechts langzaam de vele pro-
blemen zullen kunnen oplossen. Zoo vestigden zich Creoolsche
nederzetters op „Leiding VUquot;, met Gouvernementssteun van
f 180 per perceel van 2 ha als enkelingen, zij het dan ook min of
meer onder toezicht van de Hernhutters. Na 2 jaar hadden zij
1 J. F. Einaar. Kolonisatie van Creolen in Suriname. In „Handelsbladquot; 9 December 1936- Av.
-ocr page 182-gemiddeld nog slechts 11/2 ha „ontgonnenquot;, d.w.z. zij hadden
over deze oppervlakte maïs, cassave en bacove tusschen de boom-
stronken aangeplant (zie photo 13—16). Vermoedelijk zal men
door het plantklaar maken van oude plantagegrond of het inpol-
deren van zwampland op de goedkoopste wijze cultuurgrond in
bezit krijgen.
De bevolking.
De invloed van de Surinaamsche bevol-
king op de mogelijkheid van kolonisatie voor Europeanen is
tweeledig. Zij kan zich doen gelden:
A.nbsp;op den gezondheidstoestand der kolonisten.
B.nbsp;op de bestaansmogelijkheid der kolonisten:
a.nbsp;als arbeidskrachten.
b.nbsp;als concurrenten.
A. Reeds in de inleiding werd uiteengezet, hoe gezondheid
en hygiëne van de omringende bevolkingsgroepen van directen
invloed kunnen zijn op de gezondheid der kolo-
nisten; hoe deze laatsten de grootste moeite zullen hebben
zich voor parasitaire ziekten te vrijwaren, indien de inheemschen
hiermee besmet zijn, te meer wanneer de kolonisten hen als ar-
beidskrachten moeten gebruiken, zooals in Suriname te ver-
wachten valt. De voorstelling, dat men van een deel van Suriname
een ,,White men countryquot; zou kunnen maken, moet op econo-
mische gronden direct verworpen worden.
De groote vraag is: welke ziekten heerschen onder de bevol-
kingsgroepen van Suriname, en welke hiervan zullen den gezond-
heidstoestand van de eventueele kolonisten bedreigen?
Door juiste quarantainemaatregelen is Suriname vrijwel steeds
Voor pest en cholera gespaard gebleven, terwijl gele koorts de
laatste dertig jaar niet is waargenomen. De ziekten, die de volks-
gezondheid van Suriname het meest benadeelen zijn:
tuberculose en andere longaandoeningen,
filaria.
lepra.
syphilis en andere venerische infectieziekten,
framboesia tropica e.a. huidziekten.
worminfecties,
malaria
Tuberculose is een ziekte die vooral bij Creolen en Ja-
vanen veelvuldig voorkomt^. Dat deze ziekte zoozeer in de stad
verspreid is, is te wijten aan den slechten woningtoestand en aan
de slechte voeding, die een gevolg zijn van de geringe finantieele
draagkracht van de bewoners. De sterfte aan t.b.c. is per lOO
overledenen in Paramaribo, bijna tweemaal zoo groot als in
Georgetown, wat geheel te verklaren is uit de betere economische
verhoudingen in deze stad. Bovendien is de Surinaamsche be-
volking blijkbaar vatbaarder ervoor dan de Europeanen De kolo-
nisten zullen van deze ziekte geen schade ondervinden.
De f i 1 a r i a is feitelijk ongeneeslijk en valt slechts hygiënisch
te bestrijden. Buiten Paramaribo is het infectie-gevaar gering*.
Door den slechten woningtoestand bij de Creoolsche bevolkings-
groep en door het ontbreken tot voor kort van een waterleiding
in Paramaribo, was de ziekte speciaal in de stad zoo verbreid.
Een doelmatige bestrijding is eerst te verwachten, wanneer alle
bewoners bij de waterleiding zijn aangesloten en alle water-
reservoirs (broedplaatsen) bij de bewoners, kunnen worden opge-
ruimd®. Onder de Europeanen, die zich beter v-eten te beveiligen
1 P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygienische beschouwingen, p. 71.
® P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygienische beschouwingen, p. 127.
® Openbare Gezondheidsdienst. Jaarverslag 1927. p. 4 en p. 13.
H.nbsp;van Kol. Volksgezondheid in onze West-Indische koloniën. In „West Indische Gidsquot;
I.nbsp;1919/20. p. 276.
P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygienische beschouwingen, p. 116, en p. 132.
* P. C. Flu. Verslag van een studiereis naar Suriname, p, 57 en 63 e.v.
Openbare Gezondheidsdienst. Jaarverslag 1928. p. 19.
1923- P- 3-
C. Bonne. De maatschappelijke beteekenis der Surinaamsche ziekten. In „West Indische
Gidsquot; I. 1919/20. p. 298 e.v.
® P. C. Flu. De filaria-ziekte in Suriname, p. 8.
P. C. Flu. Verslag van een studiereis naar Suriname, p. 22.
P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygienische beschouwingen, p, 411 e.v.
J. W. Jenny Weijerman. Van waar moet het water komen voor eene waterleiding te Para-
maribo? In „West Indische Gidsquot; IX. 1927/28. p. 270.
R. D. G. Ph. Simons. De maatschappelijke beteekenis der Surinaamsche ziekten. In „West
Indische Gidsquot; XIV 1932/33- P- 434-
C. Bonne. De maatschappelijke beteekenis der Surinaamsche ziekten. In „West Indische
Gidsquot; I. 1919/20. p. 298.
M
ïa.quot;»quot;'
rgt;4
IV - BEGROEIING BINNEN-
LAND EN BOSCHNEGERS
20, 22, 23 en 27 Boven-Suriname
van Kabel tot Ganse.
21 cn 24. Ganse.
26. Suriname-rivier in savanne-gor-
del.
komt filaria slechts zelden voor. Ook deze ziekte zal de gezondheid
der kolonisten niet schaden.
Lepra komt in Suriname veelvuldig voor. Op 150.000 in-
woners vindt men zeker iioo gevallen. Het treefgeloof verzwaart
de bestrijding. Voor infectie is nauw contact met den lepralijder
noodig. Bij Europeesche vrouwen in Suriname komt deze ziekte dan
ook praktisch gesproken nooit, bij Europeesche mannen zelden
voor. Meestal heeft men bij deze enkele gevallen aan kunnen
toonen, dat de besmette Europeaan met een inheemsche vrouw
in concubinaat leefde of er mee getrouwd was ^ Bij kolonisatie van
Europeanen zal deze ziekte geen rol spelen, te meer wanneer geslach-
telijke omgang met de inheemsche bevolkingsgroepen wordt ver-
meden. Hetzelfde geldt min of meer voor venerische infectieziekten.
Ook de tropische framboesia kan de Europeesche
kolonist gemakkelijk ontgaan, indien hij een behoorlijke woning
heeft en de eerste grondbeginselen van hygiëne in acht neemt
Worminfecties nemen nog steeds temidden van de in
Suriname heerschende volksziekten een vooraanstaande plaats in,
ook al heeft de hygiënische dienst bij de bestrijding van deze
ziekte de laatste jaren veel successen geoogst en is de worm-
index aanzienlijk gedaald en vooral het aantal ankylostoomlijders
aanzienlijk afgenomen®. Speciaal ankylostomiasis en bilharziasis
komen in Suriname voor.
De ankylostoom is niet direct doodelijk maar deze ziekte ver-
zwakt de lijders, ontneemt hen bloed en maakt hen vatbaarder
voor andere ziekten. Bovendien verlamt zij de wilskracht, brengt
de geestelijke ontwikkeling tot stilstand en verzwakt de arbeids-
kracht. De economische invloed van deze ziekte, die het prestatie-
vermogen van de lijders dan ook aanzienlijk doet afnemen, valt
niet te onderschatten. Tallooze „luie koeliesquot; bleken ankylostoom-
' J. J. van Loghem. Tropische Gezondheidsleer, p. 22.
P. C. Flu. Verslag van een studiereis naar Suriname, p. 75 e.v.
P. C. Flu. Tropenhygiene. p. 275.
* P. C. Flu. Tropenhygiene. p. 264.
® H. van Kol. Volksgezondheid in onze West-Indische koloniën. In „West Indische Gidsquot;
I. 1919/20. p. 283.
P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygiënische beschouwingen, p. 218 e.v.
Openbare Gezondheidsdienst. Jaarverslag 1927. p. 7-
1928. p. IS e.v.
-ocr page 186-lijders te zijn. Een intensieve bestrijding van dit u^ormlijden is
vrijwel steeds economisch verantwoord. De gezondheidsdienst van
Suriname heeft de laatste jaren op dit gebied dan ook successen
van zeer groote waarde geboekt^.
Dat de Europeanen (die geen veldarbeiders zijn) heden ten dage
in Suriname slechts zeer zelden aan deze ziekte lijden, wil nog
geenszins zeggen, dat de Europeesche kolonisten er in de toekomst
onder alle omstandigheden vrij van zullen blijven. De Hollandsche
Boeren, die bijna zonder uitzondering ankylostoomlijder zijn, zijn
daar een bewijs van. Toch zal een groep Europeesche kolonisten
door eenvoudige maatregelen dit lijden kunnen ontgaan, n.1. door
behoorlijk te wonen, door dichte stevige schoenen te dragen (ook
de kinderen), wat trouwens met het oog op tal van andere ziekten
aanbevelenswaardig is ^ en door bovendien zorg te dragen, dat
zij ofwel de aarde niet met de hand beroeren (b.v. rijstverbouw
met dierlijke of mechanische trekkracht), ofwel de arbeidskrachten
onder behandelingsdwang brengen, zoodat herinfectie direct aan
het licht komt en hen tot het geregeld gebruik van privaten op-
voeden®. Met het oog op den algemeenen gezondheidstoestand
in Suriname is dit laatste verkieslijker, doch het eischt meer ge-
zag, controle en hygiënische maatregelen.
Ook andere wormziekten kunnen de kolonisten op deze wijze
» H. van Asbeck. Rockefeller's bestrijding van de mijnwormziekte in Suriname. In „West
Indische Gidsquot; I. No. 12. April 1920. p. 506.
J J. van Loghem' Tropische Gezondheidsleer, p. 31 e.v.
P. C. Flu. Tropenhygiene, p. 74 e.v.
Fritz. Gofferjé. Die Volksgesundheit in den deutschen Siedelungen von Santa Catharina.
In „Archiv für Schiffs- und Tropen-Hygienequot; 23 Band. 1919 p. 503-
R. Römer. Sanitaire beschouwingen in verband met immigratie van werkkrachten in
Suriname. In „West Indische Gidsquot; I. 1920. p. 124.
Openbare Gezondheidsdienst. Jaarverslag 1928. p. IS
1927- P- 26.
C. Bonne. De maatschappelijke beteekenis der Surinaamsche ziekten. In „West Indische
Gidsquot; I. 1919/20. p. 301.
» P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygienische beschouwingen, p. 408.
P. C. Flu. Tropenhygiëne, p. 79.
' P. C. Flu. Tropenhygiëne, p. 83 e.v.
R. Römer. Sanitaire beschouwingen in verband met immigratie van werkkrachten. In „West
Indische Gidsquot;. I' 1919/20. p. 123.
Fritz Gofferjé. Die Volksgesundheit in den deutschen Siedelungen von Santa Catharina
In „Archiv für Schiffs- und Tropen-Hygienequot;. 23 Band. 1919 p 502. e.v.
-ocr page 187-vermijden. Daar veldarbeid in natte rijstvelden voor hen om
economische redenen is uitgesloten, zal bilharzia waarschijnlijk
niet voorkomen^.
Van alle onder de bevolkingsgroepen van Suriname heerschende
ziekten zal de malaria een kolonisatie van Europeanen in
Suriname het meest in den weg staan. Deze ziekte komt in zeer
verschillende vormen voor De Boschnegers en Indianen van
het binnenland zijn geïnfecteerd met de zeer gevaarlijke malaria
tropica. Dit is de reden waarom de binnenlanden van Suriname
zoo buitengewoon ongezond zijn Een georganiseerde malaria-
bestrijding in dit gebied zou schatten verslinden ook al werd zij
over een klein terrein uitgevoerd. Alleen bij een buitengewoon
winstgevend bedrijf zou zooiets gemotiveerd zijn. Voor een land-
bouwkolonisatie met zijn groot te saneeren gebied en geringe
winstmogelijkheden is dit dus ten eenenmale uitgesloten. Zou een
Europeesche groep zich in het binnenland vestigen zonder het
gebied eerst vrij te maken van malaria, dan zullen zij zeker het
slachtoffer worden van de gevaarlijke malaria tropica, waartegen een
groot deel der kolonisten niet bestand zal blijken. Flu wijst in ver-
band hiermee op de Indianen als afschrikwekkend voorbeeld
Anders liggen de verhoudingen in het kustgebied. Ook hier
vindt de Anopheles Albipes tal van broedplaatsen evenals in het
binnenland, doch tevens zijn er gebieden waar de Anopheles
weinig of niet voorkomt, en malaria daardoor is uitgesloten.
Andere streken weet men vrij te houden door de zeldzame lijders
direct af te zonderen en daardoor verdere infectie te voorkomen. Zoo
zijn Coronie en de binnenstad van Paramaribo geheel vrij van ma-
laria, terwijl ook op vele plantages een malariageval uitzondering
is. Daarentegen worden tal van klein-landbouwcentra door deze
ziekte zwaar bezocht ^ Wordt men in de kuststrook geïnfecteerd,
^ P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygienische beschouwingen, p. SiS-
® P. C. Flu. Rapport omtrent malaria onderzoek, p. 123.
' Ibid. p. 90 e.v.
' C. Bonne. Malaria in Suriname. In „Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskundequot; 1924-
p. 625.
Openbare Gezondheidsdienst. Jaarverslag 1933. p. 4.
P. C. Flu. Rapport omtrent malariaonderzoek in de binnenlanden van Suriname, p. 91.
C. Bonne. De maatschappelijke beteekenis der Surinaamsche ziekten. In „West Indische
Gidsquot; I. 1919/20. p. 305.
dan is dit, buitengewone gevallen uitgezonderd ^ steeds een goed-
aardige vorm van malaria, die nimmer een directe doodsoorzaak
is. De malariadragers in het laagland zijn vooral: de Britsch-
Indiërs (tertiana) en de Javanen (quartana). Economisch is de in-
vloed van deze ziekte haast even noodlottig als de malaria tropica
en een kolonisatie van Europeanen in Suriname is eerst mogelijk,
indien men er zeker van kan zijn, dat de kolonisten practisch
gesproken vrij gehouden kunnen worden van malaria. In Moengo
is bewezen, dat een doeltreffende locale bestrijding van malaria in
Suriname, binnen de mogelijkheden ligt, zelfs op een terrein dat
speciale moeilijkheden oplevert en tot dat oogenblik bekend stond
als een van de meest beruchte malariastreken van Suriname De
groote vraag is echter, hoeveel men aan een dergelijke plaatselijke
saneering ten koste moet leggen, en of dit in verband met de
kolonisatie rendabel is. Dit is afhankelijk van tal van fac-
toren : van de plaats van vestiging, van de medewerking
van de groep, van het hygiënisch inzicht van de inheemsche
arbeidskrachten, van de mate waarin de groep hen tot het op-
volgen van voorschriften kan dwingen, van de bedrijfsvorm, van
de cultures, enz. Voor welke uitgaven men zal komen te staan,
wanneer men een bepaalde groep in Suriname vrij wil houden
van malaria, is slechts na een uitvoerige studie vast te stellen. Zeker
is, dat men in de kuststrook tal van plaatsen zal kunnen vinden,
waar men een Europeesche kolonisatie met geringe hulpmiddelen
voor infectie zal kunnen behoeden, mits men de arbeidskrachten
onder controle kan houden. De enkele gevallen van malaria, die
zich dan nog voor kunnen doen, worden zoo direct geïsoleerd
en onschadelijk gemaakt.
In het binnenland staat men voor veel grooter moeilijkhe-
den. De bestrijdingskosten zullen hier veel grooter zijn. De
Boschnegers en Indianen zullen zich niet onder controle wil-
len stellen, terwijl contact tusschen hen en de kolonisatie niet
te voorkomen zal zijn. Breekt er ondanks alle voorzorgsmaat-
^ C. Bonne. Malaria in Suriname. In „Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskundequot; 1924.
p. 623.
Openbare gezondheidsdienst. Jaarverslag 1927. p. 6.
^ C. Bonne. Malaria in Suriname. In „Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskundequot; 1924.
p. 628.
de bevolkingnbsp;165
regelen toch te eeniger tijd een epidemie uit, wat altijd mogelijk
blijft, dan zal dit de gevaarlijke malaria tropica zijn en dan is
het zeer wel mogelijk, dat deze ziekte in dit min of meer afgelegen
gebied ontelbare slachtoffers zal eischen.
een deskundige als flu ontraadt dan ook euro-
peesche kolonisatieproeven te nemen in het suri-
naamsche binnenland, op grond van de onder de
boschnegers en indianen heerschende malaria
tropica, die heden ten dage aldaar, zelfs locaal,
niet te bestrijden valt.
Hij geeft dan ook in overweging eerst de kuststrook voor kolo-
nisatie geschikt te maken, hier betere sanitaire condities te schep-
pen, dan van hier uit de vestiging (en dus de hygiëne) geleide-
lijk Zuidwaarts uit te breiden en zoo de malaria-tropicagrens steeds
verder het binnenland in te verplaatsen ^
B. Hoe is de Surinaamsche bevolking overigens
als economische factor te beschouwen?
a. Als loonarbeider. Heeft de Europeesche kolonisatie
in Suriname in hoevevorm plaats, wat economisch in de lijn der
verwachtingen ligt, dan is de eerste en groote vraag: Hoe komt
nien aan de daarvoor benoodigde arbeidskrachten? Dit is een der
hoofdproblemen van Suriname; één der factoren, die een even-
tueele kolonisatie van Europeanen groote moeilijkheden in de
weg kan stellen.
Indianen en Boschnegers, Chineezen en andere kleine bevolkings-
groepen, komen als arbeidskrachten niet in aanmerking. Slechts
Creolen, Britsch-Indiërs en Javanen zijn misschien geschikte
loonarbeiders voor Europeesche hoevebedrijven. '
De Surinaamsche Creool wordt zeer verschillend
beoordeeld. Mijns inziens heeft men — de ontwikkèlden, die
voor een groot gedeelte in het buitenland werkzaam zijn uitge-
zonderd — te doen met groote kinderen. De slaven werden
uit de meest verschillende stammen en groepen aangevoerd,
van een gemeenschappelijke cultuur of een onderlinge band was
geen sprake. Op de plantages werd dit er niet beter op, bovendien
P. C. Flu. Rapport omtrent Malariaonderzoek in de binnenlanden van Suriname, p. 124.
Zie ook: D. Fock. Over de Kolonie Suriname, p. 32.
heeft men hun ieder gevoel van verantwoordelijkheid ontnomen,
door hen in de voorziening van alle dagelijksche behoeften totaal
afhankelijk te maken van de leiding^. De slavernij is eerst zoo
kort geleden afgeschaft, dat men bijv. nu nog in Suriname oude
vrouwen aanwijst, die slaaf geweest zijn! In 1873, tien jaar na de
emancipatie, werd de Creoolsche bevolking geheel vrij gelaten,
zonder eenige ontwikkeling of landbouwkennis, zonder veel ver-
antwoordelijkheidsbesef en met uiterst geringe behoeften. Vanaf
dit oogenblik is deze bevolkingsgroep grenzeloos verwend, ten
deele door het bestuur, dat aan deze groep nooit eischen stelde,
noch leiding gaf, ten deele door de omstandigheden in het vrucht-
bare, dun bevolkte land met een groote stadsbevolking. Op de
kleine eilanden, vooral Barbados heeft de emancipatie dan ook
belangrijk betere resultaten gehad. De geringere vruchtbaarheid
en beperktheid van den grond noodzaakte de negers op dit eiland
te werken of gebrek te lijden In Suriname daarentegen werden
de kleine bedragen noodig voor voeding, kleeding, woning, enz.
gemakkelijk verkregen uit den kleinen landbouw of wel ze werden
verdiend in de stad met het bewijzen van diensten aan ambte-
naren en andere vooraanstaande functionarissen. Bovendien ston-
den tallooze plaatsen in het uitgebreide bestuursapparaat voor hen
open als ze eenige ontwikkeling hadden. Geen wonder, dat de
jongere Creolen er vóór alles op uit waren deze betrekkingen te
veroveren. Het westersch ingesteld onderwijs deed de rest®: de
kinderen verkregen een opvoeding ver boven het milieu uit; zij
werden niet klaar gemaakt voor den kleine-landbouw, doch allen
werden afgeleverd als kwart-intellectueelen, die eischen gingen
stellen, waaraan een klein staatje als Suriname ten eenen male
niet kan voldoen. Is het wonder, dat een dergelijke bevolkings-
groep, zoo lang zij niet tot de uiterste armoede vervalt, er niet
^ Opmerkingen omtrent den Afrikaanschen slavenhandel en de Emancipatie in de Britsche
koloniën, p. 27 e.v.
® Ibid. p. 44.
® L. C. Prey. De economische toestand van Suriname. In ,,West Indische Gidsquot; XV, 1933/
34. p. 240.
A. van Traa. De economische toestand van Suriname. In „West Indische Gidsquot; XV. 1933/
34- P- 343-
Landbouwonderwijs en Hygiëne. In ,,West-Indiëquot;. VI. Sept. 1931, p. n.
-ocr page 191-toe te krijgen is, voor zestig cent per dag koffie te gaan plukken
op de plantages? Of dat zij weinig neiging vertoont in den klei-
ne-landbouw met hard werken een schraal kostje te verdienen?
De algemeene klacht is dan ook, dat de Creool zich direct
..mijnheerquot; voelt dan is hij pedant en quasi zelfverzekerd, maar
dadelijk op zijn teenen getrapt; wanneer hij dan ontzien wordt
staat hij steeds klaar met een grooten mond, is lui en als arbeids-
kracht totaal onbruikbaar. Wordt hij daarentegen met tact
behandeld, geheel au sérieux genomen als gelijke toegesproken,
doch streng en rechtvaardig geleid, dan kan men in hem een trou-
wen ondergeschikte, een aanhankelijken kinderlijken geest vin-
den. Het minderwaardigheidscomplex en de bijbehoorende groote
mond zijn dan verdwenen. Brengt men bovendien eenige afwisse-
ling in zijn arbeiden controleert men dezen dagelijks, terwijl men
hem behoorlijk betaalt voor zijn werk, dan kan hij een goede
arbeidskracht zijn.
Niet alleen bij de balata-winning, bij het goud en- bauxietbedrijf is
dit gebleken®, ook in de landbouw. Verscheidene Europeesche
klein-landbouwers, die met gehuurde arbeidskrachten werken,
verzekerden mij, dat een Javaan wel heel net en secuur werkt,
doch dat zij, wanneer er werkelijk wat gepresteerd moest worden
op het land, vooral zwaar grondwerk, bij voorkeur Creoolsche
werkkrachten huurden. Bij geregeld toezicht bleken zij het voor-
deeligst. Volgens van Lynden wordt er in Britsch-Guyana, waar
men slechts over de duurdere Britsch-Indiërs als arbeidskrachten
beschikt, den laatsten tijd meer en meer met negers op de suiker-
plantages gewerkt en men is over hen zeer tevreden. Vooral voor
^ De Surinaamsche negerin, die, wanneer zij voor zichzelf moet zorgen, zoo noodig heel
hard kan werken, b.v. als wasch vrouw, doet zoo gauw zij met zoo'n ,,mijnheer' getrouwd is,
absoluut niets meer. Zij laat zich mevrouw noemen en brengt haar tijd door met eten,
schommelen, en ziek zijn. Zoo was het wanhopig voor de politie, dat zij niet langer in
concubinaat mochten leven, doch officieel moesten trouwen. Vanaf dat moment moesten
zij allen personeel nemen omdat de vrouwen in deze positie niet meer wilden werken.
^ De Surinaamsche Creool bezit heelemaal geen gevoel voor humor. Merkt men dit
bij een enkele toch op, dan bezit hij vrijwel steeds Joodsch bloed.
' O. E. G. van Limburg Stirum. Het Surinamevraagstuk. In „West Indische Gidsquot; IX.
1927/28. p. 205.
Ch. Douglas. Aanteekeningen over den landbouw in Suriname. In „West Indische Gidsquot;
IX. 1927/28. p. 457.
het zwaardere werk, als rietkappen, schijnen zij goed te voldoen
Vermoedelijk is het dan ook volmaakt onjuist bij het stichten
van Europeesche hoeven in Suriname de Creolen als arbeids-
krachten bij voorbaat geheel uit te sluiten. Vooral voor mechanisch
gedreven bedrijven lijkt de Creool geen ongeschikte werkkracht.
In het mechanisch rijstbedrijf te Nickerie zijn er enkelen ook
reeds met succes werkzaam (zie photo 40).
Voor een groot deel van de Creoolsche bevolkingsgroep zou een
Europeesche kolonisatie een uitkomst beteekenen. Zij zouden in
kleine economische groepen leeren samenwerken onder deskun-
dige leiding. Door flink arbeiden zouden zij goed kunnen ver-
dienen. Ook zouden zij landbouwkundig worden onderlegd, disci-
pline leer en, terwijl bij hen verantwoordelijkheidsbesef zou worden
aangekweekt. Bovendien kan men hen dan tevens hygiënisch
onder controle stellen. De weg ,,terug naar het landquot;, die door
den economischen nood van de stadsbevolking onverbiddelijk
wordt gewezen en die de Creoolsche groep via de plantagebouw,
of kleine-landbouw, zonder leiding, zoo moeilijk kan gaan, zou
door Europeesche kolonisatie gedeeltelijk kunnen worden gepla-
veid.
Het kan niet ontkend worden, dat van alle bevolkingsgroepen,
de slechtste elementen naar Suriname zijn geëmigreerd. De con-
tractanten waren in den regel eerst na twee jaar in staat op de
plantages behoorlijk werk te verrichten.
DeBritsch-Indiërs staan in Suriname algemeen be-
kend als een lastig onbetrouwbaar volk. Zij zijn hyper leugen-
achtig, twistziek en moeilijk in den omgang. Werken zij in groo-
tere groepen dan is streng toezicht noodzakelijk. Zij eischen hooge
loonen, en loven en bieden altijd voor ze aan den slag gaan, maar
eenmaal aan den arbeid, werken zij een taak goed af, ook al is
deze zwaar, mits zij maar goed betaald worden. Dit is de reden
waarom klein-landbouwers graag met Britsch-Indische krachten
werken. Zoo hebben de Hollandsche Boeren om Paramaribo veel
Britsch-Indiërs in dienst.
De Javaansche emigrant in Suriname blijft in kwali-
^ W. E. K. van Lynden. Eenige gegevens en beschouwingen nopens den landbouw in
Suriname. In ,,De Indische Mercuurquot;. 1932. p. 815.
teit verre beneden den doorsnee Javaan op Java. De Javaan
wordt er niet gauw toe gebracht zijn desa te verlaten^ en tot
emigratie naar het veraf gelegen Suriname zal hij eerst in den erg-
sten nood overgaan. Op de contractanten, die vanaf 1897 van
Java zijn aangevoerd, is dan ook allerlei aan te merken. Zoo trof
men slechts zelden landbouwers onder hen aan. Toch staat de
hedendaagsche, op de plantages getrainde, Surinaamsche Javaan,
als arbeidskracht goed aangeschreven. Hij is geen krachtige figuur,
doch werkt netjes en zorgvuldig, precies zooals hem uitgelegd
wordt en hij maakt zijn taak steeds nauwgezet af Hij is rustig en ge-
willig en ademt een geest van dienstbaarheid, heeft geen hooge
looneischen, maar werkt nooit langer dan voor zijn directe behoeften
noodzakelijk is. De sparende Javaan is een hooge uitzondering;
krijgt hij toevallig een groot bedrag in handen, dan geeft hij een
feest, doch het heeft voor hem geen zin dagelijks iets meer te ver-
dienen, dan voor zijn directe behoeften noodzakelijk is, hij zou niet
weten hoe het te beleggen. Dus is hij met premies zelden tot over-
werk te verleiden. Zoo deelde op een vergadering, die door de Com-
missie uit het Suriname-Studiesyndicaat met de planters gehouden
werd, één dezer laatsten mede, dat hij vroeger als taak bij het wieden
4000 vierk. vt. gaf, waarvoor dan 60 cent betaald werd. Gedurende
de oorlogsjaren werd dit loon op 80 cent gebracht: de arbeiders
maakten toen 3000 vierk. vt. af, en gingen naar huis. Een premie
op veel werk werd toen ingesteld: wie per week f 5,— verdiende,
kreeg f i,— toeslag, op f 4,—: 50 cent toeslag, met gevolg, dat
degene die de premie verdiend hadden, de daarop volgende week
bijna niet meer werkten De groote klacht der planters is dan
ook, dat de Javaan, oogst of geen oogst, na het volbrengen van
zijn dagtaak, d.w.z. na een halven dag werken, tegen twaalf uur
's morgens naar huis gaat. (Vgl. hierbij het overwerk, dat b.v.
een Groningsche boerenarbeider in den oogsttijd verricht!) Door
de slechte economische toestanden in Suriname werd dit verschijn-
sel nog in de hand gewerkt. Immers de planters hebben een deel
I Z. Regelink Jr. Bijdrage tot de kennis van het bevolkingsvraagstuk op Java en Madoera.
Academisch Proefschrift, Utrecht, 1931. p. 75.
* D. S. Huizinga. De Surinaamsche loonsverhooging. In ,,West Indische Gidsquot; IX. 1927/
28. p, 117.
van het jaar bijna geen werk meer voor de arbeidskrachten, en
zouden ze het liefst een groot gedeelte van het jaar geheel kwijt
zijn. Zij lieten hen nu in den slappen tijd minder werken, door
hen bijvoorbeeld een vrijen Zaterdag te geven. In den contractanten-
tijd kwamen de arbeiders met het gerecht in aanraking, als ze
zelfeen vrijen Zaterdag namen! Bovendien geeft men hen nu op de
plantage een stukje grond in gebruik als sawah. Hierdoor kunnen
zij gedeeltelijk in hun eigen onderhoud voorzien en wordt het
plantagebedrijf minder belast met uitgaven aan loonen. Doch daar
de tijd van de koffiepluk als regel gelijk met of direct na den
rijstoogst valt, kan men niet verwachten, dat de Javaan met zijn
mentaliteit, in die dagen gemakkelijk tot extra groote taken te
krijgen is.
In een hoevebedrijf, waar men een beperkt aantal werkkrachten,
het geheele jaar door tegen een behoorlijk loon in dienst kan
houden, waar een strenge discipline heerscht en waar een directe
controle op de arbeiders bestaat, kan men ook van de Javanen
vergen, dat zij geregeld geheele dagen werken. De circa 20
Javanen, die bij het mechanisch rijstbedrijf in Nickerie werk-
zaam zijn, arbeiden dag aan dag van 's morgens tot 's avonds, zoo
noodig zelfs Zondags, terwijl zij in den stillen tijd nu en dan
een weekje vrij krijgen met doorbetaling van loon. Zij zijn met
deze regeling zeer tevreden en van verzuimen is hier zelden
sprake.
De Javaan zal bij een Europeesche kolonisatie als arbeidskracht
zeer zeker in aanmerking komen, vooral wanneer het rijstteelt
betreft. Door hen onder medische controle te stellen en zoo hun
gezondheidstoestand te verbeteren, zal men hun werkkracht nog
aanzienlijk kunnen opvoeren.
Zullen echter bij een eventueele Europeesche kolonisatie in Su-
riname voldoende arbeidskrachten aanwezig zijn? Zeer zeker niet.
Bij iederen grooten opzet heeft men in Suriname steeds met ge-
brek aan arbeidskrachten te kampen, zooals bij-
voorbeeld bij de bacovecultuur in het begin van deze eeuw het
geval was. Zelfs tegenwoordig is er in Suriname groot gebrek aan
arbeiders. Het vorige jaar nam men op de suikerplantage Mariën-
burg practisch gesproken iedereen aan, die werken kon. Voor
den aanleg van het bacoveproefveld te Katwijk had men reeds
de grootste moeite de noodige arbeiders te vinden. Is hierin in
den loop der jaren met het oog op Europeesche kolonisatie echter
een verbetering te verwachten?
De Creool wordt door den economischen nood naar den land-
bouw teruggedreven, doch dit proces zal slechts langzaam plaats
vinden. Bij een Europeesche kolonisatie kan men geen plotselingen
grooten toeloop van Creoolsche arbeidskrachten verwachten.
Hierop mag men bij de kolonisatie dan ook niet rekenen. Wel
is het in het belang van de Creolen zelf te hopen, dat een steeds
grooter gedeelte van hen zich in de Europeesche hoevebedrijven
langzamerhand een plaats zal weten te verkrijgen.
De Britsch-Indiër zal binnen enkele jaren als arbeids-
kracht in den Surinaamschen landbouw geen belangrijke rol meer
spelen. Sinds 1916 zijn geen nieuwe koelies aangevoerd, terwijl jaar-
lijks nog kleine groepen naar het moederland teruggaan via Deme-
rara. De jaren van de buitengewoon gunstige leeftijdsklassenbezet-
ting zijn voorbij bij deze bevolkingsgroep (zie Tabel XXXIX). De
laatste emigranten kwamen in 1916 aan. Lampe stelde in 1927 een
onderzoek in naar de opgroei per 1000 volwassenen bij de verschil-
lende bevolkingsgroepen in Suriname^. Hij ging hiertoe de geslachts-
verhouding na van een aantal nederzettingen, uitsluitend bewoond
door Inboorlingen, Britsch-Indiërs en Javanen, met een totale
bevolking van minstens 2000 zielen van iedere groep. Ten einde
de vruchtbaarheids-coëfficient en de opgroei-coëfficient te kunnen
bepalen, ondervroeg hij een aantal Inlandsche vrouwen, Britsch-
Indische vrouwen, en Javaansche vrouwen, die den leeftijd van het
klimacterium bereikt hadden, naar het aantal voldragen kinderen,
dat zij ter wereld gebracht hadden, en het aantal dat hiervan den
leeftijd van 15 jaar bereikt had of tijdens het onderzoek nog in
leven was. De ondervraagden werden zoo willekeurig mogelijk
gekozen; het onderzochte aantal bedroeg minstens 200 van iedere
groep. De uitkomsten van dit onderzoek legde hij neer in Tabel
219 van zijn boek:
Door een kleine fout in de berekening, komt Lampe ten on-
^ P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygienische beschouwingen. Mededeeling No. XXIIL
Afdeeling tropische hygiene. No. 14. p, 546 e.v.
172nbsp;suriname als kolonisatiegebied
TABEL XXVII
Inboorlingen |
Britsch-Indiërs |
Nederl. Indiërs | |
Geslachtsverhoudingen: volwassenen....... kinderen......... Vruchtbaarheidscoëfficient. . . |
1000 : 934 |
looo ; 713 |
1000 : 658 |
rechte tot uitkomsten, wat den opgroei per looo volwassenen be-
treft, die tweemaal te groot zijn. In werkelijkheid bedraagt volgens
dit onderzoek de opgroei per looo volwassenen:
bij de inboorlingen.............. 1738
bij de Britsch-Indiërs............. g^y
bij de Nederlandsch-Indiërs......... 278
Lampe wijst er op, dat het wel aangewezen is om aan een grooter
materiaal de bovenomschreven uitkomsten nog eens te toetsen,
al kan zeer zeker worden aangenomen, dat de verschillen uiterst
gering zullen blijven
Bepalen wij ons voorloopig tot de Britsch-Indiërs, dan blijkt,
dat Lampe aan deze groep ten onrechte een progressief karakter
toekende. Eerder heeft men hier met een zwak regressieve groep
te doen. Wel gold dit onderzoek vrouwen van 45 jaar en zal het
jongere geslachteen grooteren opgroei per 1000 volwassenen ver-
toonen, doordat het vrouwentekort der Britsch-Indiërs door het
stopzetten der emigratie bezig is zich te herstellen, (zie Tabel
XXVII: geslachtsverhouding). Hiertegenover staat echter, dat de
trek naar de stad van de Britsch-Indiërs hun gezondheidstoestand
niet ten goede zal komen. De meerdere welvaart zal de venerische
ziekten doen toenemen De laatste jaren wordt reeds een toe-
name van de zuigelingensterfte bij de Britsch-Indiërs in Suriname
waargenomen, terwijl ook het aantal levenloos geborenen iets is
gestegen (beide in tegenstelling met de Javanen). Deze twee ver-
schijnselen worden in Demerara, waar de trek naar de
stad van de Britsch-Indiërs al sinds lang gaande is, reeds sinds
^ P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaalhygiënische beschouwingen. Mededeeling No. XXIIL
Afdeeling tropische hygiëne. No. 14. p. 551.
' Ibid. p. 524.
jaren waargenomen ^ Op grond van de onderzoekingen van
Lampe kan men dan ook besluiten, dat de Britsch-Indiërs in Su-
riname een vrijwel stationnaire groep vormen en
in de naaste toekomst zullen blijven vormen.
Nu wenden de Britsch-Indiërs zich in een vrij snel tempo van
den landbouw af. Komt men na een tweejarige afwezigheid in
Paramaribo terug, dan valt dit verschijnsel wel zeer op. Overal
waar men vroeger uitsluitend Creolen vond, in winkels, garages,
als bedienden in huizen enz. ziet men nu de Britsch-Indiërs in
actie. Ook op de kantoren winnen zij snel terrein en verdringen
er de Creolen. In Demerara is dit proces al sinds jaren gaande,
en in een veel verder gevorderd stadium. Ten einde dit verschijnsel
tabel xxviii
Hendriksch |
ooi i 9 0 i |
— 1 93 5- | ||||
Aantal |
Totaal |
Aantal |
Totaal | |||
Jaar- |
Britsch- |
aantal |
Jaar- |
Britsch- |
aantal |
Aanmerkingen |
tal |
Indische |
leerlingen |
tal |
Indische |
leerlingen | |
kinderen |
op 31 Dec. |
kinderen |
op 31 Dec. | |||
1901 |
i |
338 |
1922 |
5 |
344 | |
1902 |
i |
281 |
1923 |
5 |
387 | |
1903 |
2 |
218 |
1924 |
5 |
386 | |
1904 |
2 |
194 |
1925 |
7 |
386 | |
190s |
2 |
193 |
1926 |
6 |
378 | |
1906 |
i |
227 |
1927 |
7 |
369 | |
1907 |
i |
244 |
1928 |
6 |
356 | |
1908 |
2 |
247 |
1929 |
11 |
333 | |
1909 |
i |
290 |
1930 |
15 |
325 | |
1910 |
i |
318 |
1931 |
24 |
326 | |
1911 |
i |
365 |
1932 |
30 |
326 | |
1912 |
i |
374 |
1933 |
32 |
321 | |
1913 |
2 |
413 |
1934 |
29 |
322 | |
1914 |
i |
430 |
1935 |
26 |
31S | |
1915 |
2 |
439 | ||||
1916 |
3 |
425 | ||||
1917 |
3 |
41S | ||||
1918 |
3 |
405 | ||||
1919 |
3 |
349 | ||||
1920 |
4 |
334 | ||||
1921 |
S |
353 |
^ Openbare Gezondheidsdienst. Jaarverslag 1930-33. p. 33.
P- H. J. Lampe. Suriname. Sociaal-hygiënische beschouwingen, p, 399.
-ocr page 198-in Suriname in den loop der jaren te kunnen volgen, werd in dit
werk als Bijlage V een staat opgenomen van de Britsch-Indiërs,
Nederlandsch-Indiërs en afstammelingen in's landsdienst in Mei
1935, die speciaal voor dit doel samengesteld werd. Vermoedelijk
zal, wanneer men daar in 1940 soortgelijke gegevens naast legt, de
vooruitgang der Britsch-Indiërs verbluffend zijn. Dat de vlucht
uit den landbouw bij deze groep een regelmatig voortgaand ver-
schijnsel zal zijn, kan men ook opmaken uit de groote toename
van het aantal Britsch-Indische kinderen op de middelbare
scholen, juist in de allerlaatste jaren, zooals tabel XXVIII voor
de Hendrikschool een soort openbare M.U.L.O.-school in Para-
maribo aangeeft.
Terwijl van af het jaar 1901 tot 1911 de Britsch-Indiërs op
deze school slechts 0,55 % van het totaal aantal leerlingen uit-
maakten, en dit gedeelte langzaam grooter werd tot 0,58 % voor
1911—1921; 1,45 % voor 1921—1926; 2,56 % voor 1926 tot
1931; steeg dit in de jaren 1931—1936 tot liefst 8,76 %.
Steeds meer Britsch-Indiërs zullen zich dus van den landbouw
afwenden. De vraag is echter of deze toch voor een belangrijk
deel van huis uit agrarische groep dit zal blijven doen, wanneer
er een nieuwe export van landbouwproducten in het leven wordt
geroepen en de algemeene economische toestand van het land zoo-
doende aanzienlijk verbeterd wordt. Dit zijn voorwaarden, die
evenzeer vervuld moeten zijn, vóór men aan Europeesche kolo-
nisatie zal kunnen beginnen. Inderdaad is het zeer waarschijnlijk,
dat een deel der Britsch-Indiërs, wanneer de landbouw grootere
winstmogelijkheden belooft, tot die bedrijfstak zullen terugkeeren.
Echter niet als arbeidskracht maar als zelfstandige ondernemers
van klein- of middelbedrijven, daar zij met hun groote werk-
kracht en geringe behoeften dan in staat zullen zijn een
behoorlijk inkomen te verdienen. Bij een eventueele Europee-
sche kolonisatie in Suriname zullen mede daarom, vrijwel
geen Britsch-Indische werkkrachten te ver-
krijgen zijn.
Wegens den nood in de koffiecultuur heeft er de laatste jaren geen
aanvoer van Javanen uit Oost-Indië meer plaats gehad, (zie
Tabel XXX en XXXI). Wel werden in 1935, weer 893 Javanen
Medegenomen aan: |
Aantal | ||||||
Aange- |
Terug- |
premies | |||||
Jaar |
Jaar |
spaar- |
waarde van de |
Jaar | |||
1873 |
2449 |
1878 |
476 |
ƒ 44100 — |
ƒ 1803 — |
1895 |
I |
1874 |
1384 |
1879 |
333 |
23116 — |
2350 — |
1896 |
16 |
1877 |
327 |
1884 |
537 |
115548 — |
124605 — |
1897 |
36 |
1878 |
700 |
1886 |
623 |
78663 — |
9800 — |
1898 |
84 |
1880 |
775 |
1887 |
480 |
42978 — |
12333.— |
1899 |
199 |
:88i |
428 |
1889 |
587 |
95126 — |
20045,— |
1900 |
116 |
1882 |
461 |
1890 |
570 |
71675 — |
12746,— |
1901 |
134 |
1883 |
798 |
1891 |
601 |
86034,— |
16563,— |
1902 |
234 |
1884 |
2002 |
1895 |
605 |
89688,— |
15501,— |
1903 |
250 |
1885 |
533 |
1897 |
213 |
26837 — |
3697.— |
1904 |
478 |
1887 |
350 |
1898 |
743 |
91588,— |
14750,— |
1905 |
630 |
1889 |
1673 |
1899 |
214 |
35933 — |
1600,— |
1906 |
310 |
1890 |
1264 |
1900 |
229 |
40600,— |
5572.— |
1907 |
296 |
1891 |
608 |
1903 |
317 |
48272.— |
5673.— |
1908 |
331 |
1892 |
1231 |
1904 |
269 |
27787 — |
5099.— |
1909 |
376 |
1893 |
1093 |
1905 |
734 |
80084,— |
14433.— |
1910 |
238 |
1894 |
1208 |
1907 |
231 |
333quot;.— |
4322,— |
1911 |
259 |
1895 |
1602 |
1909 |
501 |
38700,— |
4026,— |
1912 |
322 |
1896 |
1156 |
1911 |
603 |
57996,— |
10800,— |
1913 |
422 |
1898 |
616 |
1913 |
668 |
70323,— |
1914 |
503 | |
1899 |
615 |
1920 |
974 |
187875.— |
29625,— |
1915 |
630 |
1902 |
1332 |
1921 |
886 |
201113,— |
25000,— |
1916 |
362 |
1903 |
654 |
1924 |
38 |
22861,— |
3510,— |
1917 |
449 |
1904 |
252 |
1926 |
80 |
9566,— |
2873.— |
1918 |
1324 |
190S |
Ï73 |
1928 |
91 |
20675,— |
3060,— |
1919 |
1854 |
1906 |
632 |
1929 |
20 |
3453.— |
gt; |
1920 |
700 |
1907 |
1674 |
— |
— |
gt; |
1921 |
619 | |
1908 |
1866 |
— |
— |
« |
) |
1922 |
447 |
1909 |
1424 |
— |
— |
j |
» |
1923 |
379 |
1910 |
476 |
— |
— |
gt; |
» |
1924 |
196 |
1912 |
1200 |
— |
— |
' t |
» |
1925 |
77 |
1913 |
945 |
— |
— |
1 |
» |
1926 |
109 |
1914 |
1569 |
— |
— |
gt; |
gt; |
1927 |
79 |
1916 |
303 |
t |
gt; |
1928 1929 1930 1931 1932 1933 1934 |
63 57 69 118 | ||
Totaal |
33773 |
11623 |
ƒ1543902,— |
ƒ 349786,— |
12915 |
TABEL XXX
NEDERLANDSCH-INDIERS,
Aan- |
Passage- |
Terug- |
Passage- |
Medegenomen aan |
Aantal | ||||
Jaar |
Jaar |
spaar- |
waarde |
Jaar |
premies | ||||
gevoerd |
kosten |
gevoerd |
kosten |
pen- |
v. d. sieraden |
ad ƒ 100 toegekend | |||
1890 |
94 |
1897 |
18 |
ƒ1751.— |
ƒ -.- |
1904 |
29 | ||
1894 |
582 |
1900 |
36 |
1537.— |
* |
1905 |
32 | ||
1897 |
898 |
1903 |
99 |
3SSI.— |
» |
1906 |
16 | ||
1898 |
560 |
1904 |
137 |
1524.— |
« |
1907 |
14 | ||
1899 |
55 |
1905 |
149 |
330,— |
—,— |
1908 |
58 | ||
1900 |
1375 |
1906 |
339 |
1072,— |
97.— |
1909 |
44 | ||
1901 |
Ï325 |
1907 |
200 |
535.— |
. |
1910 |
70 | ||
1902 |
231 |
1908 |
217 |
2394.— |
. |
19H |
73 | ||
1903 |
609 |
1909 |
219 |
2343.— |
. |
1912 |
151 | ||
1904 |
170 |
1910 |
223 |
405,— |
1913 |
171 | |||
190S |
526 |
1912 |
413 |
1702,— |
. |
1914 |
231 | ||
1906 |
384 |
1914 |
395 |
1442,— |
—,— |
1915 |
183 | ||
1907 |
1250 |
1920 |
338 |
ƒ 108372,— |
2883,— |
5009,— |
1916 |
53 | |
1908 |
944 |
1923 |
205 |
42552,— |
6262,— |
13277.— |
1917 |
103 | |
1909 |
648 |
1928 |
657 |
102510,— |
15685,— |
19989,— |
1918 |
217 | |
1910 |
471 |
1929 |
452 |
72080,— |
4215.— |
5752.— |
1919 |
818 | |
1912 |
487 |
1930 |
607 |
94945 — |
17480,— |
9216,— |
1920 |
1082 | |
1913 |
378 |
1931 |
667 |
98650,— |
3970,— |
2895.— |
1921 |
819 | |
1914 |
173 |
1922 |
737 | ||||||
1917 |
1187 |
1923 |
537 | ||||||
1918 |
1175 |
1924 |
1091 | ||||||
1919 |
2126 |
ƒ 1165817,— |
1925 |
1575 | |||||
1920 |
3559 |
1926 |
960 | ||||||
1922 |
1975 |
481077,— |
1927 |
923 | |||||
1923 |
657 |
122880,— |
1928 |
Z016 | |||||
1924 |
1135 |
165450,— |
1929 |
751 | |||||
1925 |
1713 |
217815,— |
1930 |
373 | |||||
1926 |
1349 |
159240,— |
1931 |
505 | |||||
1927 |
1724 |
239400,— |
1932 |
528 | |||||
1928 |
2323 |
345245 — |
1933 |
1045 | |||||
1929 |
837 |
137070,— |
1934 |
855 | |||||
1930 |
522 |
74025.— | |||||||
1931 |
455 |
61075,— | |||||||
31897 |
5371 |
ƒ69081,— |
ƒ56235 — |
15060 |
V - BEVOLKINGS-
GROEPEN ]N
SURINAME
naar Java teruggevoerde Bovendien gaan steeds meer Javanen in
Suriname tot den kleine-landbouw over, terwijl de gezondheidstoe-
stand van deze groep, hoewel hierin de laatste jaren eenige ver-
betering valt te bespeuren, toch altijd nog van dien aard is, dat
zij zonder verdere aanvoer, vrij spoedig zal afnemen in plaats van
toenemen Een opgroei per 1000 volwassenen van 278 is een
cijfer, dat boekdeelen spreekt over deze bevolkingsgroep in
Suriname.
Europeesche landbouwbedrijven zullen in
Suriname eerst mogelijk zijn, wanneer aan-
voer van Javaansche arbeidskrachten met
de kolonisatie hand aan hand gaat. Met deze
aanvoer van arbeidskrachten zullen aanzienlijke sommen gemoeid
zijn, zooals uit tabel XXXI en XXXII duidelijk blijkt. De aanvoer-
kosten per Nederlandsch-Indischen contractant bedroegen in de
jaren 1925 tot en met 1929 gemiddeld: f832,—. Deze zelfde
kosten bedroegen per volwassen vrijen kolonist in de jaren 1930
en 1931 gemiddeld: f 310,95.
Van deze uitgaven is eerst dan een nuttig, blijvend effect te
verwachten, wanneer de aanwerving en het vervoer doeltreffender
en op hygiënischer basis plaats vindt dan tot nu toe is geschiedt
Een grondige studie op Java zelf, zal moeten aantoonen, hoe men
er in kan slagen, zooal geen landbouwers, dan toch Javaansche
ouders in Suriname te laten immigreeren, die in staat zijn meerdere
gezonde kinderen ter wereld te brengen. Verdere aanvoer volgens
het tot nu toe gevolgde systeem is nutteloos. Lampe bracht in
1927 de rampzalige resultaten aan het licht, die met de Javaansche
immigratie in Suriname bereikt zijn. Hij wijt het geringe aantal ge-
boorten bij deze bevolkingsgroep (volgens een door hem inge-
steld onderzoek bleef 57 % der Javaansche vrouwen in Suriname
kinderloos, terwijl 16 % slechts i kind kreeg, zoodat de vrucht-
baarheidscoëfficient 1,2, de opgroeicoëfficient 0,7 bedroeg^ aan
steriliteit ten gevolge van geslachtsziekten (gonorrhoe), kunst-
^ Nieuwe Rotterdamsche Courant. 22 Juni. 1935.
P- H. J. ,ampe. Suriname. Sociaal-hygiënische beschouwcngen. p. 569.
Ibid. p. 569 e.v.
Ibid. p. 546 e.v.
-ocr page 203-Aanvoerkosten Nederlandsch-Indische contractanten in de jaren 1925 t/m 1929.
TABEL XXXI
Gemiddeld per immigrant
Kosten
Aan-
gevoerd
In het
depot in
Suriname
Vervoer,
geleide enz.
n/Suriname
Werving,
enz. in
Ned. Indië
Depot-
kosten
Vervoer-
kosten
Wervings-
kosten
Jaar
Totaal
Totaal
ƒ 877
541
612
1398
736
ƒ 832
ƒ 392
248
280
667
315
ƒ 380
ƒ 490036
365886
523341
794069
301794
Gemiddeld:
51
31
22
52
53
ƒ 28821
20770
19281
30343
21602
433
262
309
679
368
410 ;
49%
ƒ 240002
180396
264198
381979
IS02SS
ƒ 219213
164719
239862
381747
129936
1713
1349
1724
2323
837
1925
1926
1927
1928
1929
80
80
41
5%
40
46%
TABEL XXXII
Aanvoerkosten Vrije Kolonisten in de jaren 1930 en 1931
Jaar |
Aantal ge- |
Als |
Werving |
Vervoer, ge- |
Woning |
- |
Depot- |
Kosten |
Totaal |
Gemiddeld per | ||||||
1930 |
ISO |
420 |
ƒ 29784 |
78 |
ƒ 78454 |
33 |
ƒ 7500 |
— |
ƒ 7247 |
47 |
ƒ 7390 |
48 |
ƒ 130377 |
06 |
ƒ 310 |
42 |
1931 |
120 |
349 |
„ 26161 |
90 |
„ 65606 |
50 |
„ 6000 |
— |
„ 9350 |
19 |
5586 |
04 |
.. 112704 |
63 |
311 |
47 |
Totaal. . |
769 |
ƒ 55946 |
68 |
ƒ ï44060 |
83 |
ƒ 310 |
95 | |||||||||
Gemiddeld per\ |
'olwassenen |
ƒ 72 |
75 |
ƒ 187 |
33 |
matige verhindering van conceptie, en vruchtafdrijving; terwijl
het groote aantal levenloos geborenen en de groote kindersterfte
op rekening komen van de slechte gezinsverhoudingen, de vene-
rische infectieziekten en de malaria Wel valt in de laatste jaren
reeds eenige verbetering hierin te constateeren. Zoo bedroeg het
geboortecijfer der Javaansche bevolkingsgroep in Suriname in de
jaren van 1925 tot en met 1929 achtereenvolgens: 27, 29, 24, 27
en 31. Het sterftecijfer in deze zelfde jaren: 11, 14, 17, 15, 14.
Het aantal levenloos geborenen per 1000 geborenen: 70, 54, 55
47, 42. De kindersterfte per 1000 geborenen: 99, 167, 194, 177 en
147 Deze gezondere opgroei van de Javaansche bevolking in
Suriname is in 1930, 1931 en 1932 in stand gebleven Toch heeft
men hier nog steeds, wanneer men van de gunstige verdeeling
in leeftijdsklassen afziet, met een sterk regressieve bevolkings-
groep te doen.
Eerst wanneer men door een juiste werving en een goed trans-
port, steriliteit bij de vrouwen die in Suriname aankomen weet
tegen te gaan, en door een hygiënisch voorbereide vestiging der
immigranten, een versterking van het gezinsverband en door een
strenge geneeskundige controle, de groote kindersterfte (en het
aanzienlijke aantal levenloos geborenen) kan bestrijden, zal het
Javaarische arbeidersprobleem tot een oplossing kunnen komen.
Eerst dan zou de Javaansche immigratie de groote sommen, die
er aan besteed worden waard zijn. Vóór alles is een strenge
selectie en controle noodzakelijk.
Bovendien zal de aanvoer van emigrantengezinnen verre de voor-
keur verdienen, boven den aanvoer van losse contractanten. Juist
bij de gezinsvorming vallen veel slachtoffers,. Het is dus beter,
dat dit proces zich eerst in den Oost voltrekt, waar de desa-
bevolking weinig, soms in het geheel niet besmet is. Het gunstigst
zou natuurlijk zijn, dat men evenals naar de Lampongs, desa-
groepen zou kunnen laten emigreeren^.
De weinig gunstige economische resultaten, die bereikt zijn met
^ P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal-hygiënische beschouwingen, p. 555.
° Openbare Gezondheidsdienst. Jaarverslag 1929. p. 18 tabel 10.
° Openbare Gezondheidsdienst. Jaarverslag 1930-32. p. 35 e.v.
* P. H. J. Lampe. Sociaal hygiënische beschouwingen, p. 558 e.v.
de in 1930 en 19,31 aangevoerde vrije kolonisten, behoeft ons niet
terug te schrikken, doch toont slechts aan, dat de voorbereiding
nog altijd niet juist is. De kolonisten waren alles behalve land-
bouwers: huisbedienden, koetsiers, ex-politieagenten, enz. De
meesten verlieten weer snel de plantage waar zij gevestigd waren.
De gezondheidstoestand bij deze vrije kolonisten is, hoewel zij
bij hun komst physiek geen krachtigen indruk maakten, reeds
belangrijk beter dan bij de geheele Javaansche bevolkingsgroep
in Suriname. De gegevens, die bekend zijn van deze vrije Javaan-
sche kolonistengezinnen van 1930 tot 1932 toonen dit aan: levend-
geboren 60, overleden 11, geboorte-overschot 49 alles per 1000
opwonenden. Levenloos geborenen 19 per 1000 geborenen, kinder-
sterfte 39 per 1000 levend geborenen^.
We zien dus, dat de aanvoer van goede en gezonde Javaansche
arbeidskrachten naar Suriname, nog op vele moeilijkheden
stuit, terwijl met een dergelijke emigratie groote sommen ge-
moeid zijn, niet alleen voor werving en transport, maar in het
bijzonder voor de hygiënische voorbereiding van vervoer en
vestiging.
Hierbij komt, dat bij de arbeidswetgeving in Suriname het be-
lang van den arbeider steeds op den voorgrond heeft gestaan In
een rekest van den Ondernemersraad voor Suriname wordt de
volgende berekening gemaakt:
De Surinaamsche arbeider werkt per jaar 240 dagen; per
dag 7 uur; per jaar 1680 uur.
De arbeider in Deli werkt per jaar 315 dagen; per dag 10 uur;
per jaar 3150 uur.
Het loon in Suriname van 1921—'26 bedraagt f 0,80 per dag;
per uur 11,5 cent.
Het loon in Deli van 1921—'26 bedraagt f 0,42 per dag;
per uur 4 cent.
Hierbij komen dan de indirecte kosten: aanvoer, voedingsbijslag,
geneeskundige belasting, woning, enz., die per jaar in Suriname
op f 91,45 per arbeider gerekend kunnen worden, of 5,4 cent per
1 Openbare Gezondheidsdienst. Jaarverslag 1930-1932. p. 35.
« De Ondernemersraad van Suriname. Rekest aan den Minister van Koloniën d.d. Juli
1926 met daarbij behoorende Nota. 1926. p. 32.
werkuur. Deze kosten zijn in Deli geringer, doch zelfs al zouden
zij gelijk zijn, ook dan nog maken zij per werkuur slechts 2,9
cent uit. De totale uitgaven per arbeider per werkuur waren in
Suriname dus 2,5 maal hooger dan in Deli. De concurrentie van
Surinaamsche bedrijven met die in andere landen wordt door
deze dure arbeidskrachten dus zeer verzwaard en
het zal ten allen tijde wenschelijk zijn, in Suriname slechts cul-
turen te beginnen, die met weinig arbeidskrachten kunnen wor-
den gedreven ^.
europeesche kolonisatie in suriname zal hand
in hand moeten gaan met den aanvoer van ar-
beidskrachten. hoe deze emigranten moeten wor-
den geworven, vervoerd, en in suriname geïnstal-
leerd, moet nog nader, zoowel in het land van
vestiging, als in het land van herkomst onder-
zocht worden. met het oog op de duurte dezer
werkkrachten, is het wenschelijk, dat de koloni-
satie berust op weinig arbeidsintensieve bedrij-
ven.
b. De andere bevolkingsgroepen als concurrenten
bij eventueele Europeesche kolonisatie.
Heeft men voor de Surinaamsche landbouw één of meer export-
producten gevonden en is hier een Europeesche kolonisatie op
gebaseerd, dan is de vraag, of de andere bevolkingsgroepen hier-
mee zullen concurreeren en of de Europeanen hiervan schade
zullen ondervinden?
Het is ondoenlijk hier een algemeen oordeel uit te spreken,
want een en ander is te afhankelijk van de soort cultuur. Geldt
het een gewas, dat hooge eischen stelt aan den verbouwer, of een
bedrijfsvorm, waarbij veel kapitaal en kennis noodzakelijk is, dan
IS het bij voorbaat ondenkbaar, dat de hedendaagsche Creoolsche
en Javaansche klein-landbouwers in belangrijke mate kunnen mede-
dingen. Wij denken hier bijvoorbeeld aan een mechanisch rijst-
bedrijf of een vruchtenteelt voor export.
De Ondememersraad van Suriname. Request aan den Minister van Koloniën d.d. Juli
'926 met daarbij behoorende Nota. 1926. p. 32.
Door de ontzettende armoede in de stad begint de terugtocht
van den Creool naar het land. Geschiedt dit zonder leiding,
dan wordt het een eindeloos getob, voordat de onervaren Creool
er in slaagt, indien hij tenminste weet door te zetten, een bestaantje
in den kleine-landbouw te vinden. Is er wel leiding, doch is deze
beperkt, zooals op Leiding VII waar een groep Creolen onder toe-
zicht der Hernhutters is gevestigd, dan vindt het proces na tal
van moeilijkheden en eenige selectie, waarschijnlijk iets minder
langzaam plaats, hoewel alles ook dan nog lang geen rozengeur
en maneschijn is e Dat men door doelbewuste kolonisatie van
een groep Creolen onder directe deskundige leiding tot een
spoedig succes kan komen zal de vestiging Creola bij Uitkijk be-
vestigen. Eerst wanneer de grond geheel plantklaar zal zijn, zal
zij onder de ontginners worden verdeeld. Ook daarna zal het toe-
zicht blijven bestaan, het groepsbewustzijn worden aangekweekt.
Het is waarschijnlijk, dat men langs dezen weg tot een grootere
productiviteit van de Creoolsche bevolkingsgroep komt, terwijl het
niet geheel ondenkbaar is, dat zóó een deel van hen op den duur
ook in staat zal zijn producten geschikt voor export voort te
brengen.
De Javaan in Suriname is geen goede kolonist. Hij mist alle
belangstelling voor economische vooruitgang. Arbeiden voor een
verre toekomst vindt hij nutteloos. Spaarzaamheid is hem ten
eenenmale onbekend. Hoogstens is hij in het bezit van een behoor-
lijke aanplanting, doch werkelijk gegoede Javanen in Suriname
zijn onbekend. De terugkeer ende Javanen namen tot 1931 (totaal
aantal 5371) naar Java aan spaarpenningen mee per emigrant ge-
middeld f 12,86, terwijl de waarde der mee teruggenomen sieraden
f 10,47 vertegenwoordigde. Deze zelfde cijfers bedroegen voor de
Britsch-Indische naar het moederland terugkeer ende emigranten
(totaal aantal 11623) respectievelijk: f 132,83 en f30,09. (zie tabel
XXIX en XXX). Credietwaardig is de Javaan evenmin als de Cre-
ool; zelden of nooit ziet men eenig geld terug.
Nu is 'de laatste jaren weer het verlangen opgekomen het
^ Zoo wordt er nog veel geluierd op Leiding VII, vooral doordat de huizen langs den weg
gebouwd zijn, wat de werklust niet aanwakkert, het kijken wel. Bovendien is stelen van de
gewassen van de grondjes der meer ijverigen hier geen uitzondering.
DE BEVOLKINGnbsp;183
sociale verband bij de Javanen te versterken ^ en zoodoende van
de vestigingsplaatsen op den duur een soort desa te maken. Hoe-
wel het begrijpelijk is, dat van bestuurszijde zoo nu en dan de
wensch geuit wordt een hechte onderbouw te vormen, is het twijfel-
achtig of dit in Suriname mogelijk zal blijken, of men onder de
inheemsche groepen de juiste leiders zal weten te vinden, en of
men den Surinaamschen Javaan (om van den Surinaamschen
Britsch-Indiër niet te spreken!) niet tal van wenschen en verlangens
toedicht, die hij ten eenen male niet kent. Waarschijnlijk is in deze
nog steeds van kracht, wat de Commissie benoemd bij Gouverne-
ments Resolutie van 31 Maart 1909. No. 4188 (G.S. afd. 11) hier-
over schreef ^ n.1.:
„Daarbij komt nog, dat door personen bekend met Javaansche
toestanden, vrij algemeen wordt aangenomen, dat kolonisatie met
Javanen op eenigszins groote schaal, dan alleen kans van slagen
heeft, wanneer hun een stuk grond wordt aangewezen, waar zij
onder hun eigen hoofden en bestuursvormen, en met behoud van
aloude zeden en gewoonten, zich rustig aan den landbouw, vooral
aan den rijstbouw, kunnen wijden.
Aan dezen eisch kan wellicht worden voldaan op Sumatra (in
de Lampongsche districten) dus op korten afstand van Java en
in eene omgeving, die zeer weinig van de oorspronkelijke ver-
schilt; in Suriname zou dat moeilijk gaan.
Dat het assimilatie-vermogen der Javanen sterker is dan ken-
ners van het Javaansche karakter klaarblijkelijk vermoeden, is hier
reeds voldoende gebleken. Zoo zijn de hier als landbouwers ge-
vestigde immigranten van Java niet meer gesteld op het in hun
land zoo geliefd communaal bezit met vaste aandeelen, willen ook
niet meer weten van Javaansche hoofden, wenschen zelfs niet meer
lastig gevallen te worden met hormat, die in hun oog hier over-
bodig wordtquot;.
Onverschillig of het Gouvernement er in zal slagen, de sociale
^ J. C. Kielstra, Gouverneur van Suriname. Leiddraad ter bevordering van de versterking
van het sociale verband onder de verschillende, buiten de stad Paramaribo gevestigde
bevolkingsgroepen.
quot; Rapport omtrent de beantwoording van vragen betreffende Immigratie in Suriname
van Javaansche, Britsch-Indische en andere tropische en sub-tropische gezinnen op groote
schaal, p, 35 e.v.
organisatie der Javanen min of meer te herstellen, of, dat het
zich er toe beperkt de economische eenheden volgens ge-
zonde landbouwkundige begrippen onder technische bekwame
leiding te versterken, zeker is het, dat het er niet in
zal slagen de Javaansche mentaliteit dusdanig te verande-
ren dat deze bevolkingsgroep binnen afzienbaren tijd een
groote rol bij de Surinaamsche uitvoer zal spelen.
De derde groep daarentegen, de Britsch-Indiërs zijn
voortreffelijke kolonisten. Hoewel zich oorspronkelijk onder deze
bevolkingsgroep ook weinig landbouwers bevonden ^ hebben zij
zich in den loop der tijden ontwikkeld tot zelfstandige eigenaars
van landbouw- en veeteeltbedrijven. Zij kennen vrijwel geen behoef-
ten, slechts een drang tot vooruitgang. Spaarzaamheid is het woord
niet meer, zij zijn bepaald gierig. Verdienen zij eenig geld, dan
brengen zij het direct volledig naar den notaris, op gevaar af
's avonds niets te eten te hebben. Zij hebben een manie voor
eigendom, ze koopen groote stukken grond, die ze weer onder-
verhuren. Geheele stadsgedeelten van Paramaribo, groote plan-
tages, enz. behooren hen toe. Tallooze grootgrondbezitters treft
men onder hen aan, doch zij exploiteeren deze groote oppervlakten
nimmer zelf, omdat verhuren voordeeliger is. Wel zijn er onder
hen vele klein-landbouwers-eigenaars in Suriname, die zich zeer
ondernemend toonen en in Nickerie geheel voor eigen rekening
irrigatie werken aanlegden. Zij kennen ook de voordeelen van de
coöperatie en zijn, in tegenstelling met alle andere Surinaamsche
bevolkingsgroepen (de Hollandsche Boeren bij Paramaribo niet
uitgezonderd!) in staat tot samenwerking.
Zouden er eenige geschikte landbouw-export-producten voor
Suriname gevonden worden, en toonen de Europeesche kolo-
nisten aan, dat een bepaalde daarop gebaseerde bedrijfsvorm
ruimschoots rendabel is, dan zullen de Britsch-Indiërs hun voor-
beeld weten te volgen. Geen kosten of nieuwigheden zullen hen
terugschrikken, mits zij maar de overtuiging hebben, zoodoende
meer winst te kunnen maken dan in een anderen bedrijfstak of met
1 Zie ook: L. de Waal. Kolonisatie in Suriname. In „West Indische Gidsquot; IX. 1927/28.
blz. 302. e.V.
• Rev. Rudolf Karsten. De Britsch-Indiërs in Suriname, blz. 2.
-ocr page 210-een anderen bedrijfsvorm. Over kennis en kapitaal beschikken zij
in voldoende mate.
De groote vraag is echter of deze mededinging der Britsch-
Indiërs nadeelig voor de Europeesche kolonisten zal zijn? Een en
ander is natuurlijk zeer afhankelijk van het product en de afzet-
markt. Geldt het een export-product, dat aan bepaalde eischen
moet voldoen, dan is het wenschelijk een strenge controle in te
stellen, speciaal op de waren der Britsch-Indiërs, daar deze in
eerste instantie zullen trachten hun minderwaardige producten
ook langs dezen weg heimelijk kwijt te raken en zoo den naam van
het Surinaamsche exportproduct zullen bederven. Brengt men
hen er toe een behoorlijk product voort te brengen en heeft
men een buitenlandsche afzetmarkt gevonden, dan zal deze Britsch-
Indische voortbrenging vermoedelijk voorloopig ook in het voor-
deel van de Europeesche kolonisten zijn, daar een meerdere pro-
ductie de afzetmogelijkheden van Suriname aanzienlijk zal ver-
grooten, door o.a. de vervoerkosten te verlagen. Tot nu toe heeft
Suriname, het land van de monsters, bij zijn afzet het meest ge-
leden onder de miniatuur hoeveelheden product, die het had te
bieden. Geldt het een product, dat in Suriname door groot-
bedrijven wordt voortgebracht, zoodat de middel-bedrijven aan
een beperkte afzet aan een inkoopscentrale gebonden zijn, dan is
coöperatie met de Britsch-Indische middel-bedrijven geboden
wat moeilijk,, doch niet ondenkbaar is.
Overige Omstandigheden
Suriname is een Nederlandsche kolonie. Ongeveer de helft
van de inwoners spreekt en verstaat Nederlandsch. Cultuur, be-
stuur, rechtsinstellingen ademen een Nederlandschen geest. Niet
alleen voor Nederlandsche kolonisten ook voor andere Euro-
peanen zal dit den overgang vereenvoudigen.
Het leven in Suriname is duur. De voortbrenging in Suriname
zelf is nog weinig gedifferentiëerd en tallooze producten moeten
dan ook uit het buitenland aangevoerd worden. De invoerrechten
zijn hoog, zij vormen de hoofdinkomsten van de kolonie en be-
dragen voor de meeste goederen 10 %. Landbouwwerktuigen
behooren tot de weinige producten, die vrij zijn van invoerrecht.
De inkomstenbelasting is gering.
De grond is gemakkelijk te verkrijgen (in allodialen eigendom
of in erfpacht voor 75 jaar). Oude plantagegrond wordt tegen-
woordig veelal verkocht voor f15 ä f 20 per ha \ Doch op tal
van plaatsen is grond voor nog geringeren prijs te verkrijgen Bij
een eventueele kolonisatie zullen weinig kosten gemoeid zijn met
den aankoop van grond, doch des te meer met het plantklaar maken
van het terrein. De akker gelden bedragen 23 cent per ha.
Op grond van deze afzonderlijke beschouwingen van de sociaal-
geografische factoren in Suriname, kan men dus concludeeren:
een europeesche kolonisatie in suriname heeft
voorloopig, speciaal met het oog op het binnen-
landsch verkeer en de hygiene, de meeste kans
van slagen in de kuststrook.
een europeesche kolonisatie in dit gebied zal
begunstigd worden door het goedkoope trans-
port naar de verschepingshaven, door den voor
weinig geld plantklaar te maken grond en door
de betrekkelijke vruchtbaarheid van den bodem.
factoren, die de mogelijkheid van europeesche
kolonisatie in suriname echter in aanzienlijke
mate verkleinen, zijn: de ligging buiten alle
scheepvaart en handelsverkeer, het onregel-
matige verloop van den regenval en de dure en
moeilijk te verkrijgen arbeidskrachten. de lage
ligging en de aard van de kleistrook langs de
kust stelt de kolonist bovendien voor speciale
moeilijkheden.
1 De cacaogrond Vrienslust werd in April 1935 verkocht voor f 300 en is 15 ha groot.
' Het terrein waarop de citrus kweekerij aan de Saramacca gelegen is, met daarachter ge-
legen boschgrond, totaal 70 ha werd door het Gouvernement aangekocht voor f 400, dus
nog geen f 6,— per ha.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR HOOFDSTUK III
(chronologisch gerangschikt)
Ligging.
Kielstra, J. C. Wirtschaftliche und soziale Probleme in Niederländisch West Indien.
Jena 1925.
Verslag uitgebracht door de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Paramaribo. 1-3-1935.
De Economische Toestand van Suriname 1934.
Over de hoeveelheid Regen gevallen in de Kolonie Suriname. In „West-Indiëquot; Haarlem, I.
1855. p. 265—274.
Overzicht der meteorologische Waarnemingen gedaan in de Cultuurtuin te Paramaribo in
het jaar 1905.
Meteorologische Waarnemingen gedaan op de meteorologische stations in de Koloniën
Suriname en Curasao in het jaar 1906 en 1907. Uitgave Inspectie van den Landbouw
in West-Indië.
Meteorologische Waarnemingen gedaan op de meteorologische stations in de koloniën Suri-
name en Curasao in de jaren 1909—1919. Uitgave Departement van Landbouw in
Suriname.
Everdingen, e. van. Drachenbeobachtungen am Bord I Ms. Pantzerschiff ,,de Ruyterquot;,
angestelt vom Marineleutnant A. E. Rambaldo während der Fahrt nach Ost-Indiën
und während des Aufenthaltes in W. Indiën. Dez. 1908—^Juli 1909. Utrecht, 1911.
Overzicht der Meteorologische Waarnemingen verricht op de meteorologische stations in
Nederlandsch West-Indië, in de jaren 1919—1935, samengesteld door het Koninklijk
Meteorologisch Instituut. (With English Summary) 's Gravenhage.
Termijn tabellen van het Klimaat van Suriname samengesteld door het Landbouw proef-
station te Paramaribo, betreffende:
Paramaribo gedurende de jaren 1917—1934
Coronienbsp;„ „ ,, 1926—1934.
Kabelstation „ ,, „ 1919,1920,1922—1925.
Braak, C. Het Klimaat van Nederlandsch-Indië. Kon. Magnetisch en Meteorologisch
Observatorium te Batavia. Deel I. Algemeene Hoofdst. Aflevering 6. With English.
Summaries. Batavia. 1924. p. 373—384. Aflevering 7. p. 484—487.
Gold, E. The effect of wind, temperature, humidity and sunshine on the loss of heat of
a body at temperature 98° F. In „Quarterly Journal of the Royal Meteorological Societyquot;.
Vol. 6i. 1935. p. 316-343.
Braak, C. Het Klimaat van Nederlandsch West-Indië. Kon. Ned. Meteorologisch Instituut
's Gravenhage 1935. No. 102. Mededeelingen en Verhandelingen. No. 36.
Bodem.
Capelle, H. van. De Binnenlanden van het district Nickerie. (Suriname). 1903.
-ocr page 213-Sack, J. Grondonderzoek. Inspectie van den Landbouw in West-Indië. Bulletin No. 5.
1906.
Sack, J. Chloor en vaste stofgehahe van rivierwater. Inspectie van den Landbouw in West-
Indië. Bulletin No. 13. 1908.
Rodway, J. Guiana, British, Dutch and French. 1912.
Capelle, H. van. Het lage kustgebied van Suriname. In „West Indische Gidsquot;. I. 1919.
P. 49—SS-
Capelle, H. van. De zand- en schulpritsen in het Kustgebied van Suriname. In ,,West
Indische Gidsquot; 1919. I. p. 311—314.
Capelle, H. van. De aanslibbingen der Surinaamsche Rivieren. In „West Indische Gidsquot;.
1919. I. p. 375—384-
Amstel, J. E. van. Chemisch onderzoek van eenige Surinaamsche Kleigronden. Buil. Dept.
van den Landbouw van Suriname No. 41.
Mohr, E. C. J. Over grondonderzoek in de Tropen en in Suriname in het bijzonder. In
,,West-Indiëquot; 1922. p. 26—33.
Reyne, Aj Opmerkingen naar aanleiding van het artikel van Dr. Mohr in het vorig nummer
van dit tijdschrift. In ,,West Indiëquot; 1922 p. 37—70.
Feldmann, W. Die Landwirtschaft in Surinam. Der Deutsche Kulturpionier. 1925/26.
No. 3 en 4.
Kasteleyn, J. S. C. De werkelijke waarde van Suriname als cultuurland. In ,,Economisch
Statistische Berichten. 1929. p. 297—299; p. 325—327; p. 346—348; p. 369—371;
P- 392—394-
IJzERMAN, R. Outline of the Geology and Petrology of Surinam. (Dutch Guiana) Academisch
Proefschrift. Utrecht. 1931.
Pyttersen, Tj. De cultuurwaarde van Suriname. In „West Indische Gidsquot;. XIII. 1931/
32. p. 109—123.
Müller, H. J. Onderzoek naar de verzouting van het polderwater en de gronden van
enkele Surinaamsche plantages. Departement Landbouw proefstation in Suriname.
Buil. No. 51. 1932. Paramaribo.
Junker, L. De cultuurwaarde van Suriname. In „West Indische Gidsquot; XIV. 1923/33-
p. 417—429.
Syahel, Gerold en H. J. Müller. Gegevens over de vruchtbaarheid der Surinaamsche
binnenlanden. Departement Landbouwproefstation in Suriname. Bulletin No. 52.
Ï933- Paramaribo.
Stahel, Gerold. De cultuurwaarde van Suriname. In ,,West Indische Gidsquot; XV. 1933/34.
p. 158—163.
Pyttersen, Tj. De cultuurwaarde van Suriname. In ,,Het Vaderlandquot; van 22 en 23 Januari.
1935-
Verkeerswegen
Bakhuis, L. A. Verslag der Coppename expeditie. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig
Genootschap. 1902. p. 695—833.
Thomson, J. R. Als de tram komt! In „Neerlandiaquot; Suriname nummer Sept./Oct. 1903.
p. 107—108.
Stockum, A. J. van. Verslag van de Saramacca expeditie. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijks-
kundig Genootschap. 1904. p. 227—310; 651—721; 822—879; 1022—1058.
Herderschee, A. Franssen. Verslag van de Gonini expeditie. Tijdschrift Kon. Ned. Aar-
drijkskundig Genootschap. 1905. p. 1—159-
Herderschee, A. Franssen. Verslag der Tapahoni Expeditie« Tijdschrift Kon, Ned.
Aardrijkskundig Genootschap. 1905. p. 847—985.
Goeje, C. H. de. Verslag der Toemoekhoemac expeditie. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijks-
kundig Genootschap. XXV. 1908. p. 945—1096-
Haan, J. G. W. J. Eilerts de. Verslag van de Expeditie naar de Suriname-rivier.
30 Juni-20 Novembe. 1908. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap.
1910. XXVII. p. 403—468; 641—670.
Kayser, C. C. Verslag der Corantijn-expeditie. 19 Juli 1910—1 April 1911. Tijdschrift
Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap. XXIX. 1912. p. 442—515.
Fock, D. Over de Kolonie Suriname. Onze Koloniën. Serie I. No. 10. Baarn 1914.
Greiner, Ferd. Suriname en de oorzaken van de achterlijkheid dezer Nederlandsche
Kolonie. In „West Indische Gidsquot; 1920/21. p. 285—310.
Pyttersen, Tj. Rapport omtrent de uitkomsten van een voorloopig onderzoek naar de
levensvatbaarheid van landbouwbedrijven in Suriname, met toepassing van moderne
cultuurmethoden, 's Gravenhage, 1922.
Blankenstein, M. van. Suriname. Rotterdam. 1923.
Heckers, A. A. Het district Nickerie. Geographische Aanteekeningen en geschiedkundig
overzicht. Paramaribo, 1923.
Greiner, F. Het Suriname probleem. In ,,West Indische Gidsquot; IX. i927/29' P- 53i—
541 en X 1928/29. p. 355—368.
Begroeiing
Abendanon, E. C. Economische waardebepaling van Suriname. In „West Indische Gidsquot;.
I. 1919. p. 165—174-nbsp;r L -r
IJzerman, R. Outline of the Geology of Surinam. (Dutch Guiana). Academisch proefschntt.
Utrecht. 1933.
Lanjouw, j. Over de vegitatie van de Surinaamsche savannen en zwampen. XXIXe Vlaamsch
Natuur- en Geneeskundig Congres. Gent. 1936. Overdruk uit het „Natuurweten-
schappelijk Tijdschriftquot; XVIII p. 181—182.
Einaar, J. F. Kolonisatie van Creolen in Suriname. In,,Handelsbladquot;. 9 December, i936.Av.
Bevolking
Fermin, Ph. Description générale historique, géographique et physique de la Colonie
de Suriname. Amsterdam. 1769.
Opmerkingen omtrent den Afrikaanschen slavenhandel en de Emancipatie in de Britsche
koloniën, met aanbeveling van middelen om Afrika te beschaven, den bloei der West-
Indiën te herstellen en de Slaven in de kolonie Suriname te emancipeeren. Den Haag.
1848.
Sypesteyn, C. A. van. Beschrijving van Suriname, 's Gravenhage. 1854.
Dumontier, F. A. C. Bijdrage tot de statistiek van de vrije bevolking der kolonie Suriname.
In „West Indiëquot;, Haariem. I. 1855. p. 226—241.
Bonaparte, Roland. Les Habitants de Suriname. Notes recueillis à l'exposition coloniale
d'Amsterdam en 1883. Paris 1884.
Rapport omtrent de beantwoording van vragen betreffende Immigratie in Suriname van
Javaansche, Britsch-Indische en sub-tropische gezinnen op groote schaal. Commissie
benoemd bij Gouvernements Resolutie van 31 Maart 1909. No. 4188. (G.S, Afd. 11).
Paramaribo 1910.
Flu, P. C. De Filariaziekte in Suriname. 1911.
Flu, P.c. Rapport omtrent Malaria onderzoek in de binnenlanden van Suriname, 's Gra-
venhage, 1912.
Fock, D. Over de Kolonie Suriname. Onze Kolonien Serie I. No. 10. Baarn, 1914.
Leys, J. J. Het Kolonisatie Vraagstuk in Britsch Guiana. In „West-Indiëquot;. Paramaribo
1919. p. 97—107-
Römer, R. Sanitaire Beschouwingen, in verband met immigratie van werkkrachten in
Suriname. In ,,West Indische Gidsquot;. I. 1919/20. p. loi—116; p. 214—222; p. 380—
392; p. 463—47S met 21 Bijlagen.
Kol, h. van. De Volksgezondheid in onze West-Indische Kolonien. In „West Indische
Gidsquot; I. 1919/20. p. 269—290.
Bonne, C. De maatschappelijke beteekenis der Surinaamsche ziekten. In „West Indische
Gidsquot; I. 1919/20. p. 291—310.
Asbeck, H. van. Rockefeller's bestrijding van de mijnwormziekte in Suriname. In „West
Indische Gidsquot; I. 1920. p. 506—518.
Snelleman, j. F. Chineesche immigranten in Suriname. In „West Indische Gidsquot; 1920/
21. p. 225—248.
Bonne, C. Malaria in Suriname. In ,,Nederlandsch Tijdschrift van Geneeskundequot; 1924.
p. 616—637.
De Ondernemersraad voor Suriname. Rekest aan den Minister van Koloniën d.d. Juli 1926
met daarbij behoorende nota, Helder, 1926.
Bruyning, F. e. Nota van den heer — van 6 Augustus 1926, bijlage van de agenda van een
vergadering van den Raad van Bestuur onder voorzitterschap van den Gouverneur
op 21 en 22 November betreffende kolonisatie.
Bolten, D. G. J. Eene Waterleiding voor Paramaribo. In „West Indische Gidsquot; VIII.
1926/27. p. 119—124.
Lampe, P. H. J. Suriname. Sociaal hygiënische beschouwingen. Koninklijke Vereeniging
Koloniaal Instituut, Amsterdam. Mededeeling No. XXIII. Afdeeling Tropische hygiëne.
No. 14. Amsterdam 1927.
Flu, P.C. Verslag van een studiereis naar Suriname. (Ned. Guyana) Sept. 1927—Dec.
1927 en beschouwingen dienaangaande. Utrecht 1928. Instituut voor Tropische Ge-
neeskunde te Leiden.
May, T. De Lepra, haar voorkomen, verspreiding en bestrijding in 't bijzonder in Suriname
II. In „West Indische Gidsquot;. IX. 1927/28. p. 17—38.
Huizinga, D. S. De Surinaamsche loonsverhooging van 1920. In ,,West Indische Gidsquot;
IX. 1927/28. p. III—130.
Stirum, O. E. G. van Limburg. Het Suriname vraagstuk. In „West Indische Gidsquot; IX.
1927/28. p. 203—212.
Weyerman, J. W. Jenny. Van waar moet het water komen voor eene waterleiding te Para-
maribo. In „West Indische Gidsquot; IX 1927/28. p. 271—286.
Waal, L. de. Kolonisatie in Suriname. In „West Indische Gidsquot; IX 1927/28. p. 297—308.
Comvalius, Theod. A. C. Economisch Suriname en het Loonstelsel. In ,,West Indische
Gidsquot; IX. 1927/28. p. 449—454.
Douglas, Chas. Aanteekeningen over den Landbouw in Suriname. In ,,West Indische
Gidsquot; IX. 1927/28. p. 455—464.
Lampe, P. H. J. Suriname. Sociaal-hygiënische beschouwingen. In „West Indische Gidsquot;
IX. 1927/28. p. 464-487-
Jaarverslag van den Openbaren Gezondheidsdienst. Suriname. 1927, 1928, 1929, 1930—
1932. 1933. 1934-
-ocr page 216-Menkman, W. R. Eenige opmerkingen aan de hand van de Surinaamsche begrooting voor
1929. In „West Indische Gidsquot; 1928/29. p. 37S—381.
Karsten, R. De Britsch-Indiërs in Suriname. Een korte schets benevens een handleiding
voor de beginselen van het Hindi. Met een voorwoord van Mr F. G. Schalkwijk en
Prof. J. Ph. Vogel, 's Gravenhage 1930.
Lijnden, W. E. K. van. Eenige gegevens en beschouwingen nopens den landbouw in Suri-
name. In „De Indische Mercuurquot; L. 1932. p. 815—817.
Simons, R. D. G. Ph. De maatschappelijke beteekenis der Surinaamsche ziekten (van 1919
tot 1931). In „West Indische Gidsquot; XIV. 1932/33- P- 429—439.
Snellen, Ernst. De aanvoer van arbeiders voor den landbouw in Suriname. Academisch
Proefschrift. Wageningen. 1933.
Prey, L. C. De economische toestand van Suriname. In „West Indische Gidsquot; XV. 1933/
34. p. 226—240.
Simoons, A. J. Het verval van Suriname. In „West Indische Gidsquot; XV. 1933/34- P- 299
—308.
Traa, A. van. De economische Toestand van Suriname. In „West Indische Gidsquot; XV,
1933/34- P- 338—343-
Kielstra, J. G. Leiddraad ter bevordering van de versterking van het sociale verband onder
de verschillende buiten de stad Paramaribo gevestigde bevolkingsgroepen. Paramaribo
1935-
HOOFDSTUK IV
DE BESTAANSMOGELIJKHEDEN VAN DEN EUROPEESCHEN
LANDBOUWER IN SURINAME
In het vorige hoofdstuk werd aangetoond: dat de regenval in
Suriname buitengewoon wisselvallig is; dat de grond in de kust-
strook, die in eerste instantie voor kolonisatie in aanmerking komt,
groote locale verschillen vertoont; dat deze bodem uit'stijve
zware klei bestaat, die bijzondere eischen aan de grondbewerking
Stelt; dat de bouwkruin zeer dun is; dat de waterhuishouding
in dit grootendeels onder gemiddeld vloedniveau gelegen ge-
bied, den verbouwer voor speciale problemen stelt; dat de
begroeiing plaatselijk zeer verschillend is; dat de arbeidskrachten
die verre van ideaal zijn, in het dunbevolkte Suriname slechts in
beperkte hoeveelheid aanwezig zijn en bij een belangrijke uit-
breiding van de cultures aangevoerd moeten worden. Tot het
begin dezer eeuw, heeft men zich daarenboven, practisch ge-
sproken nooit bezig gehouden met eenig wetenschappelijk
onderzoek, wat de cultures betreft ^ Op dat punt is men zeker
een halve eeuw bij Oost-Indië ten achter. Het landbouwproef-
station, dat in de eerste jaren dezer eeuw werd opgericht, beschikte
steeds over uitermate weinig kapitaal, zoodat iedere proefneming
op groote schaal, geremd werd door de geringe finantieele mo-
gelijkheden en gebrek aan personeel en experts op verschillend
gebied. Dit ontbreken van een gefundeerde wetenschappelijke
voorlichting is voor den opzet van nieuwe cultures een zeer groote
belemmering. De Ondernemersraad voor Suriname tracht hierin
gedurende de laatste jaren dan ook op allerlei wijzen te voorzien.
1 F. A. F. C. Went. De Plicht der Vaderlandsche Wetenschap jegens tropisch Nederland.
Redevoering Prov. Utrechts. Gen. K. en W. 1916. p. 19.
Onder dergelijke bezwarende omstandigheden is het beginnen
met een nieuwe cultuur zonder jarenlange proefnemingen zeer
riskant. Verscheidene mislukkingen zijn hiervan in Suriname dan
ook reeds het gevolg geweest (cacao, bacove, hevea). Vóór
alles moet men door proefaanplantingen alle cultuurtech-
nische problemen onder de knie krijgen, wat in deze stijve
laaggelegen kleigronden geen kleinigheid is. Wil men op een ge-
regelden goeden oogst kunnen rekenen, dan moet men de water-
huishouding geheel in de hand hebben, een juiste grondbewer-
kingsmethode gevonden hebben, enz. in verband met de econo-
mische mogelijkheden van de culturen.
Naast het cultuurtechnische vraagstuk staat immers het eco-
nomische. Wij zagen in Hoofdstuk II, hoe Suriname gelegen
is buiten de groote handelswegen, wat voorloopig hooge vervoer-
kosten en afzetmoeilijkheden met zich brengt. Bovendien zijn de
werkkrachten in dit land buitengewoon duur. De grond eischt
een goede bewerking. De waterhuishouding vraagt speciale uit-
gaven en al deze factoren verhoogen den kostprijs van het product
aanzienlijk. Hier staat tegenover, de groote opbrengst per opper-
vlakte-eenheid, dien men in Suriname bij een goede teelt kan ver-
wachten, eensdeels, dankzij de groote vruchtbaarheid van den
grond, anderdeels doordat men in een land als Si^iname bij vol-
doende irrigatie twee oogsten per jaar kan verwdöiten. Bovendien
zijn de vrachtkosten in Suriname gering voor zoover het vervoer
per rivier kan plaats vinden.
De rentabiliteit van de teelt van een bepaald gewas per opper-
vlakte-eenheid is dus van tal van factoren afhankelijk en eerst
een proefbedrijf kan ons hierin een volledig inzicht geven. Wil
een cultuur in Suriname economisch kans van slagen hebben, dan
zal het gewas of zich moeten leenen voor mechanische verbouw
(waardoor de uitgaven voor gehuurde arbeidskrachten gering
kunnen blijven), ofwel het product moet door bijzondere om-
standigheden weinig concurrentie ondervinden van landen met
goedkoope arbeidskrachten. Bovendien zal het product een be-
trekkelijk groote waarde per gewichtseenheid moeten bezitten,
wil het de hooge vrachtkosten kunnen dragen.
Het zou onverantwoordelijk zijn een Europeesche kolonisatie
13
-ocr page 219-te baseeren op een gewas, waarvan men niet door jarenlange er-
varing weet:
a. dat het goed groeien wil in Suriname,
h. dat het zoo geteeld kan worden, dat het regelmatig een
voldoend groote productie voortbrengt,
c. dat de kostprijs zóóveel geringer is dan de marktprijs, dat
er voldoende winst per oppervlakte-eenheid overblijft, om een
bedrijf op te kunnen baseeren en een Europeaan een voldoende
bestaan te verzekeren.
De groote vraag is dus: kent men in Suriname één (of liefst
meerdere gewassen), waarvan men uit langdurige praktijk geleerd
heeft, dat het goed wil groeien in dit land, hoe het geteeld moet
worden en dat het een waardevollen oogst belooft, die een
Europeeschen landbouwer een behoorlijk bestaan verzekert?
Op deze vraag kan men gerust met „neenquot;-antwoorden. Wel
tracht men heden ten dage van verschillende zijden een dergelijk
gewas te ontdekken, maar tot een definitief resultaat hebben deze
proefnemingen nog niet geleid. Was dit wel het geval, dan was
de Europeesche kolonisatie in Suriname zonder eenigen twijfel
reeds lang in vollen gang.
Natuurlijk zijn er vele gewassen, waarvan bepaalde Suriname-
kenners op grond van klimaat, bodem, enz. verwachtingen heb-
ben. Zoo stellen sommigen zich veel voor van een cacao-aanplant
in het binnenland, anderen van een extensieve cocoscultuur,
vanille, enz. Doch zoo lang er geen gegevens zijn, die op aan-
plantingen en proefnemingen gebaseerd zijn, is het doelloos ze
hier te behandelen.
Er zijn echter ook talrijke gewassen, waarvan wij
weten, dat zij in Suriname willen groeien, en
waarvan wij de juiste cultuur methode ook min of meer kennen,
b.v. suiker, koffie en tot op zekere hoogte de citrus, doch deze
belooven of geen, of te geringe, of te onzekere
winstmogelijkheden om een Europeesche
kolonisatie op te kunnen baseeren.
Suiker. Went schreef in 1902 dat zoowel de bodem als
de klimatologische omstandigheden in Suriname hem buitenge-
woon gunstig leken voor de cultuur van suikerriet, zeker
veel gunstiger bijvoorbeeld dan Java Maar de enkeie suiker-
plantages, die nog uit de groote bloeiperiode zijn overgebleven
waarvan Marienburg met 6000 arbeiders de grootste is, kunnen
slechts bestaan, dank zij den hoogen prijs van f 20.— per 100 kg
op de binnenlandsche voor concurrentie gesloten afzetmarkt in
Suriname, die zij onderling verdeeld hebben. De beperkte rest
wordt tegen wereldmarktprijzen (f 6.— tot f8.— per 100 kg) in
Engeland en Nederland verkocht. Deze kleine export houdt geen
winst mogelijkheden in en uitbreiding van deze productie is dus
ten eenen male ondoenlijk.
Koffie is de tweede eeuwenoude cultuur. Zij wordt bij ge-
brek aan beter met veel moeite en regeeringssteun op de been
gehouden. De prijs daalde inmiddels tot circa 20 cent per kg.
Dat deze minimale productie van Suriname van 25.000 balen van
100 kg 's jaars ® nog geplaatst kan worden op de wereldmarkt is
uitsluitend te danken aan de voorliefde, die Noorweegsche
visschers en houtkappers voor deze zure Liberia-koffie hebben,
die ondanks den hoogeren prijs zoo goedkoop in het gebruik is.
Hierdoor is de afzet voorloopig nog wel verzekerd, hoewel de
Noorsche regeering liever Braziliaansche koffie zou invoeren in
ruil voor Noorsche producten, die in Suriname niet te plaatsen
zijn. Tevens tracht men sinds kort door een vermenging van
Oost- en West-Indische koffie het Nederlandsche publiek voor
dit Surinaamsche product te winnen. Winstmogelijkheden houdt
deze cultuur voorloopig niet in. Bij de bestaande plantages ligt
' F. A. F. C. Went. Rapport uitgebracht ingevolge van het Koninklijk besluit van 14 Juni
tgoi, No. 71, omtrent landbouvrtoestanden in de kolonie Suriname. Bijlage C ï van het
Koloniaal Verslag van Suriname van 1902. 's Gravenhage, 1902.
^ Zie over den verbouw van suikerriet in Suriname:
F. A. F. C. Went. Waarnemingen en Opmerkingen omtrent de rietsuikerindustrie in West-
Indië. 's Gravenhage. 1903.
Tj. Pyttersen. De toekomst van verschillende cultures in Suriname. In ,,West Indische
Gidsquot; II. 1920/21. p. 583—590 en p. 608—614.
L. de Waal. Java-methoden voor Suriname? In „West Indische Gidsquot; IX. 1927/28. p. 42.
Tj. Pyttersen. Enkele Beschouwingen. In ,,West Indische Gidsquot;. IX. 1927/28 p. 550 e.v.
Tj. Pyttersen. Rapport omtrent de uitkomsten van een voorloopig onderzoek naar de levens-
vatbaarheid van landbouwbedrijven in Suriname met toepassing van moderne cultuur-
methoden. p. 64 e.v.
' J. G. Brouwers. Steunmaatregelen in de Surinaamsche koffiecultuur. In ,,Rijkseenheidquot;.
Jaargang IV. No. 12. 1932. p. 92 e.v.
de kostprijs boven den verkoopsprijs, hioewel het onderhoud tot
een minimum is teruggebracht. Bovendien is de koffieboom eerst
na 8 jaren vol vruchtdragend. Een dergelijk veeljarig gewas is
volstrekt ongeschikt als hoofdcultuur voor een kolonisatie. De
eerste jaren van vestiging zijn dan te onvoordeelig, de omzet
van het kapitaal vindt te traag plaats, het risico bij het uitbreken
van een plantenziekte is te groot, zoodat de rentabiliteitsrekening
vaneen bedrijf, dat op een dergelijk veeljarig gewas is gefundeerd,
geheel op losse schroeven staat.
Citrus. Op verscheidene plantages vindt men tegenwoordig
sinaasappelaanplantingen van belangrijken omvang (b.v. op Ma-
rienbosch en Guineesche Vriendschap). Ook de klein-landbouwer
begint zich steeds meer op deze veelbelovende cultuur toe te
leggen. Men is er echter nog niet in geslaagd een uniform export-
waardig product voort te brengen, hoewel men verwacht, door
cultuur, sorteerings- en vervoerproeven van het landbouw-
proefstation in Paramaribo, in samenwerking met het Koloniaal
Instituut in Amsterdam, hiertoe weldra in staat te zijn. Het ver-
schepingsprobleem moet nog opgelost worden. Het is zeer waar-
schijnlijk, dat de producten op de Nederlandsche maAt afgezet
kunnen worden. De oogst in Suriname valt juist in de maanden
(Juli-October), wanneer aanvoer van sinaasappelen uit Spanje en
andere op die breedte gelegen landen uitgesloten is. Deze cultuur
houdt in de toekomst dus waarschijnlijk wel winstmogelijkheden
in, doch ook deze boomsoort is eerst na jaren vol vruchtdragend
en een sinaasappelcultuur sluit dus dezelfde bezwaren in als de
koffie, wat kapitaalsomzet, risico van cultuur en afzet, enz. be-
treft. Op deze arboricultuur als hoofdgewas kan men dan ook
geen kolonisatie baseeren. Wel komt de sinaasappel zeer zeker
als nevencultuur in aanmerking en zal als zoodanig afzonderlijk
behandeld worden.
Er zijn echter ook gewassen waarvan men weet, dat zij in
Suriname willen gedijen, doch waarvan tevens bekend is,
dat de cultuur, zooals zij tot nu toe gedreven is voor een
Europeesch bedrijf geen winstmogelijkheden inhoudt. Het is
evenwel niet uitgesloten, dat deze gewassen, op andere wijze ver-
bouwd, een grootere bedrijfswinst kunnen voortbrengen. Als
zoodanig kunnen genoemd worden: rijst, maïs, cassave, ka-
toen, enz.
Katoen. De katoencultuur nam in vroeger eeuwen (i8de en
eerste 70 jaar 19de eeuw) een belangrijke plaats in. Daar het een
uiterst arbeidsintensieve cultuur is, moest zij vervallen na de
emancipatie. Zij zou nu slechts mogelijkheden kunnen bieden in
Suriname, wanneer zij machinaal gedreven werd'. Of dit loo-
nend is, valt zeer te betwijfelen, te meer daar men met een zeer
wispelturige cultuur te doen heeft, waarvan men bij den onregel-
matigen Surinaamschen regenval geen geregelde opbrengst kan
verwachten. Een poging een tiental jaren geleden door Amerikanen
in het district Nickerie ondernomen faalde bij gebrek aan locale
kennis en ondervinding
R ij s t. Van de overige machinaal te drijven cul-
tures biedt r ij s t verreweg de beste mogelijkheden.
Ten eerste cultuurtechnisch: de rijst vraagt een minder diepe
grondbewerking dan andere cultures, terwijl het evenals maïs een
bovengrondsche vrucht geeft en zoo beter dan grondvruchten zoo
als cassave, pinda enz. verbouwd kan worden in grond, die nog
enkele niet vergane boomwortelresten bevat.
Ten tweede economisch: een rijstbedrijf met behulp van mecha-
nischen arbeid eischt in verhouding met cassave en sisal
Weinig kapitaal Bovendien bezit het meer waarde per gewichts-
hoeveelheid dan maïs, welk gewas in Suriname niet loonend
voor uitvoer geteeld kan worden, zoolang de vrachtprijzen zoo
^ Prince Roland Bonaparte. Les Habitants de Suriname. Notes recueillis ä l'exposition
coloniale d'Amsterdam en 1883. p. 21 e.v.
Chaiies Douglas. Aanteekeningen over allerlei in verband met de Bevolking en den Land-
bouw in het Verleden en Heden van Suriname. 1928. p. 27.
S. Muller van Voorst. De middelen tot opheffing van Suriname uit zijn verval. In , ,West
Indische Gidsquot; II. 1920/21. p. 44° e.v.
C. J. J. van Hall. Katoenteelt. Inspectie v/d Landbouw in West-Indië. Bulletin No. 2.
Jan. 1905.
quot; J. Boonacker. De tegenwoordige toestand van Suriname op het gebied van den landbouw.
In „West Indische Gidsquot; XIII, 1931/32. p. 485-
' W. Arntz en Th. Waller. Verslag van eene reis naar Demerara ter bestudeering van
machinale grondbewerking. In „West-Indiëquot;. Paramaribo. V. 1920. No. 2. p. 62.
Tj. Pyttersen. De waarde van Suriname. In „West Indische Gidsquot; I. 1919/20. p. 376.
Tj. Pyttersen. De toekomst van verschillende cultures in Suriname. In „West Indische
Gidsquot;. II. 1920/21. p. 464.
hoog zijn, dat de kostprijs loco Nederland het dubbele is van
die in Suriname. Men heeft hier met concurrentie uit de Donau-
landen en Argentinië te doen, terwijl de La Plata-vrachten f lo.—
per ton geringer zijn, dan die van Suriname naar Nederland. Voor
rijst is de vrachtprijs Paramaribo-Nederland in verhouding tot
de waarde geringer dan voor maïs \ Het groote voordeel van al
deze cultures in verband met kolonisatie is, dat men hier te doen
heeft met vlug groeiende één- of twee-jarige gewassen, zoodat
het kapitaal, dat hierin gestoken wordt, snel rouleert en planten-
ziekten met betrekkelijk geringe kosten bestreden kunnen worden.
Het groote nadeel van deze cuhures is, dat het product weinig
waarde vertegenwoordigt op de wereldmarkt. Dit houdt dus in:
hooge vrachtkosten in verhouding tot de waarde van het product,
een geringe geldopbrengst per oppervlakte-eenheid, en een eco-
nomisch noodzakelijke groote bedrijfsoppervlakte, wat dus wil
zeggen in een land als Suriname met dure arbeidskrachten: een
op mechanische of dierlijke trekkracht berustende bedrijfsvorm.
Hiervoor is dus noodzakelijk, dat de kolonist kapitaalkrachtig is.
De rentabiliteitsberekening van een dergelijk bedrijf is van tal
van plaatselijke en tijdelijke factoren afhankelijk, zoodat slechts
een proefbedrijf ons hier min of meer den weg kan wijzen. De
eene mensch kan b.v. groote verwachtingen hebben van den mecha-
nischen verbouw van sojaboonen (veevoer en olie), terwijl een
ander meent, dat de concurrentie van Mandsjoerije voor dit
product moordend zal zijn. De rijstbouw biedt, zooals wij hier
boven gezien hebben, van deze éénjarige culturen met geringe
winstmogelijkheden per oppervlakte-eenheid thans de beste
kansen, vandaar dat men met deze cultuur reeds in het proef-
stadium is aangeland. Daar van het verbouwen van dit gewas
in verband met de mogelijkheid van kolonisatie dus reeds eenige ge-
gevens aan de hand van de resultaten van proefbedrijven zijn mede
te deelen, wordt deze cultuur afzonderlijk behandeld. Deze voor-
loopige conclusies zijn dan ook min of meer van waarde voor de
1 Tj. Pyttersen. Kunnen wij dat zelf niet? In „West Indische Gidsquot;. X. 1928/29. p. 337 e.v.
W. E. K. van Lynden. Eenige gegevens en beschouwingen nopens den landbouw in Suri-
name. In ,,De Indische Mercuurquot;. 1932. p. 816.
H. C. Brandon. Een welvaartsplan voor Suriname. In „Verslagen Indisch Genootschapquot;.
Vergad. 34 Maart 1933 p. 123.
overige éénjarige gewassen, die machinaal verbouwd kunnen wor-
den, en waarvan men op den duur proefaanplantingen op de rijst-
bedrijven kan aanleggen.
Ten slotte zijn er nog enkele gewassen, waarvan men met
groote waarschijnlijkheid kan zeggen, dat zij behoorlijke winst-
mogelijkheden inhouden, mits men er in slaagt de juiste cultuur-
methode en het juiste verschepingssysteem te vinden, b.v. bacove
en ananas.
De bacove. Hier heeft men met een gewas te doen, dat
binnen drie jaar na den aanplant vier oogsten voortbrengt, dat
Weinig arbeidsintensief is, en vermoedelijk, indien de organisatie
Van inkoop, vervoer en verkoop in goede handen is, in Nederland
een behoorlijke afzetmogelijkheid vindt. De groote vraag is echter:
kan de bacove groeien in Suriname? De debacle met de Gros
Michel cultuur van 1906—1910 door de Panamaziekte is een
sombere proloog. Doch de Congo-banaan, waarop nu tevens de
hoop gevestigd is, is immuun voor deze ziekte, zoodat het niet
is uitgesloten, dat een aanplant in het groot van deze varieteit,
in Suriname levensvatbaarheid zal vinden. Is eenmaal de juiste
cultuurmethode gevonden, is de inkoop, het vervoer en de ver-
koop georganiseerd en een groote oppervlakte met deze gewassen
beplant, dan is het niet uitgesloten, dat in de verre toekomst ook
de Europeesche kolonist hierop een bedrijf van meer beperkte
oppervlakte kan baseeren en zoo in Suriname een bestaan zou
kunnen vinden. Met het oog hierop wordt de bacove-cultuur, en
de resultaten van de hedendaagsche proefnemingen met dit gewas,
speciaal behandeld in dit werk.
Ook de ananas biedt mogelijkheden. Bij enkele kleinland-
bouwers treft men prachtige vruchten aan. Van een speciale
soort of een cultuurmethode of ervaringen met ziekte is nog
geen sprake. Wel bestaat er een betrekkelijk jonge aanplant
over grootere oppervlakte bij Beekhuizen, van May. Het groote
^oordeel van deze cultuur is, dat men zich voorloopig tot proef-
nemingen op kleine schaal kan beperken. Men kan met een
geringen export beginnen in tegenstelling met de bacove, omdat
'^e ananas niet alleen versch, maar ook in blikken verzonden kan
Worden, zoodat een bestaande verbinding van vruchtenschepen
met het land van afzet voor deze cultuur geen eerste vereischte
is, hoewel het op den duur om economische redenen zeer wen-
schelijk is. Al is het ondoenlijk op grond van de geringe gegevens,
die heden ten dage ter beschikking staan, betreffende deze cul-
tuur in verband met kolonisatie tot een uitspraak te komen, toch
is deze vrucht als mogelijke toekomst-cultuur te belangrijk, om
hierop niet nog terug te komen, evenals op de rijst, de bacove
en de sinaasappels.
DE RIJST
Voorbeeld van een éénjarig gewas, dat in Suriname goede groeivoor-
waarden vindt, doch weinig waarde per gewichts- en beplante opper-
vlakte-eenheid vertegenwoordigt.
Rijst kan in de Surinaamsche alluviale kustvlakte zeer goed ver-
bouwd worden. Men vindt er een gelijkmatige tropische tempera-
tuur, irrigatie mogelijkheden, een ondoorlaatbaren ondergrond,
die het water kan vasthouden, terwijl de kuststrook geheel vlak is,
wat het aanleggen van terrassen voor den rijstbouw overbodig
maakt ^
De rijstcultuur in Suriname nam deze eeuw dan ook een groote
vlucht. Rijst vormt nu practisch gesproken het eenige uitvoer-
product van den klein-landbouwer. Door de krullotenziekte in de
cacao, het zich vestigen van vrijgekomen contractanten als klein-
landbouwers, de hooge rijstprijzen in den oorlogstijd, de inkrim-
ping van het groot landbouwbedrijf, en het ver grooten van de ver-
bouwde oppervlakte per rijstboer, is de productie van het land
geregeld toegenomen: in de jaren igor^—Ï913 met 115 ton witte
rijst per jaar, van 1913—1929 met 675 ton witte rijst per jaar,
van 1919—1931 met iioo ton per jaar. (berekend a 60 % van de
als padi gegeven productie) ^ Zoo bedroeg de rijstproductie in
^ P. Blankenburg. Der Reis. Berlin, 1933. p. 22 e.v.
J. Boonacker. De Cultuur van rijst in Suriname en hare toekomst. In ,.Verslagen Indisch Ge-
nootschapquot; Vergadering 10 Februari 1933. p. 42 e.v.
2 G. Stahel. De rijstcultuur in Suriname. Landbouwproefstation Buil. No. 2. p. 5 e.v.
J. Boonacker. De cultuur van rijst in Suriname en hare toekomst. In „Verslagen Indisch
Genootschapquot; Vergadering 10 Februari 1933. p. 41 e.v.
DE RIJSTnbsp;201
Suriname in 1919, 13 millioen kg padi ^ in 1931 ruim 24 millioen
kg padi. Sinds 1928 is Suriname een rijstexporteerend land ge-
worden. De uitvoer bedraagt nu 3000 ton per jaar en zal voor-
loopig nog toenemen. Rijstgronden vindt men over de geheele
kuststrook: langs de Commewijne, Suriname, Saramacca, in Coro-
nie en Nickerie. Daar de grond langs de rivier hooger gelegen is,
vindt men de rijstlanden gewoonlijk achterin de plantages, oud-
plantages, vestigingsplaatsen en particuliere gronden (b.v. Bel-
waarde, Wederzorg, Lust en Rust, Boxel, Alkmaar, Hecht en
Sterk, de perceelen langs de Saramacca).
Nickerie is het rijstdistrict bij uitnemendheid van Suri-
name. Slechts hier is de productie grooter dan de consump-
tie, daar de productie 8 millioen kg padi, of circa 48.000 ba-
len rijst bedraagt, terwijl de bevolking 6000 zielen telt. Op
de productie van dit district is dan ook de geheele rijstuit-
voer van Suriname gebaseerd Hier bleek de bodem bij uit-
stek geschikt te zijn voor rijst. De grond is vruchtbaar, het
terrein weinig begroeid, en een groote hoeveelheid water ver-
zamelt zich hier in den grooten regentijd. Men voorzag al spoedig
in den eersten eisch van deze cultuur: irrigatie! Eerst ging dit nog
primitief, maar vanaf 1915 waren er binnenpolders met een dege-
lijken achterdam, inneemkokers en een irrigatiekanaal, eerst met
steun van het Bestuur aangelegd, later geheel voor eigen rekening.
Vanaf 1916: ontstonden de van Drimmelen-, Sawmill-, Boonacker-,
Corantijn-, Henar-, Paradise- en de Margarethenburgpolder, en
ten slotte in 1928 de groote Hamptoncourtpolder
Ook in de lage gebieden van Demerara, die veel overeenkomst
vertoonen met de Surinaamsche kuststrook, heeft men de beste
resultaten met de rijstcultuur behaald ^ Op grond van deze erva-
ringen en op die van de successen van den kleinen landbouw in
^ Rijstproductie der Kolonie Suriname in 1919. In „West-Indiëquot;. V. No. i. Maart
1920. p. 31.
quot; Opmerkingen naar aanleiding van de pogingen om de Rijst-Export in goede banen te
leiden, p. 7.
® Memorie van het Comité tot bevordering van den middenstandslandbouw in Suriname
op 29 Augustus 1919 den Gouverneur aangeboden. In „West Indische Gidsquot; afgedrukt.
I. 1919/20. No. 8. p. 163. e.v.
* Charles E. Douglas. Report on the cultivation, treatment and prospects of rice in British
Guiana. London, August, 1930.
Suriname kunnen wij dan ook concludeeren, dat de Suri-
naamsche kleigronden zich zeer goed lee-
nen voor den rijstbouw. De groote vraag is echter: is
bij een belangrijke toename van deze cultuur het product in het
buitenland af te zetten (de binnenlandsche markt is reeds over-
voerd), en biedt deze export voldoende winstmogelijk-
heden voor een Europeesch bedrijf?
Wat leert ons de hedendaagsche uitvoervan den
kleine-landbouw van Suriname daaromtrent? De oogst in
Suriname bedraagt circa 150.000 balen rijst (i zak rijst bevat
ongeveer 100 kg). Het binnenlandsch gebruik bedraagt ongeveer
120.000 balen rijst. Bij een goeden oogst moeten dus 30.000 balen
worden uitgevoerd. Deze geringe export wordt voortgebracht door
ontelbare klein-landbouwers, die er buitengewoon primitieve teelt-
en verwerkingswijzen op na houden, zoodat het uitvoerproduct
van zeer inferieure qualiteit is. Voor den afzet wordt dus in de
eerste plaats uitgezien naar markten, waar men geen hooge eischen
aan de rijst stelt, doch voor alles op een lagen prijs let, en die
tevens in de directe omgeving zijn gelegen, daar dit weinig
waardevolle product geen hooge vrachtkosten kan dragen. Hier-
voor komen dan in aanmerking de West-Indische eilanden, de
Guyana's en Venezuela.
De Britsche landen worden voorzien door Demerara en Britsch-
Indië, die beiden 10 % preferente rechten genieten op Engelsche
rijst, naast tal van andere voordeden. In Britsch-Guyana wordt,
95 % van het product verwerkt tot gestoomde (,,parboiledquot;) rijst,
een soort zilvervlies rijst, maar smakelijker, die als consumptie-
artikel een beperkte markt heeft en slechts kan worden afgezet
in streken waar een talrijke Britsch-Indische arbeidersbevolking
aanwezig is, b.v. Trinidad en Jamaica. In niet Britsche gedeelten
van het gebied in en aan de Caraibische zee, is de concurrentie van
Demerara dus gering, hoewel het gebruik van „parboiledquot; rijst
begint toe te nemen en sommige streken, waar tot nu toe uit-
sluitend witte rijst verbruikt werd, tot het gebruik van gestoomde
overgaan. Witte rijst koopt Demerara zelf wel op in het Nickerie
district voor vermenging, sorteering en weder export^.
1 Verslag Handel en Nijverheid. In „De Indische Mercuurquot; 1932. p. 530.
-ocr page 228-Doch op vele West-Indische eilanden wordt slechts weinig
rijst gebruikt. De bevolking van Curasao eet bijna uitsluitend
maïs. Zij stelt aan de geringe hoeveelheid rijst, die zij invoert hooge
eischen, waaraan de Surinaamsche niet kan voldoen. Ook op Haiti
wordt uitsluitend goede rijst zonder breuk gevraagd. Over het
algemeen wordt in de meeste overige streken van dit gebied rijst
van goede kwaliteit uit Europa aangevoerd tegen wereldmarkt-
prijzen. Venezuela heft bovendien nog 30 % additioneele rechten
op alle artikelen uit de Antillen en de Guyana's.
Voor den Surinaamschen rijstexport bleven tenslotte slechts
de Fransche koloniën in West-Indië over. Deze letten vóór
alles op een lagen prijs. Deze Fransche markt voor Suri-
naamsche rijst was zeer beperkt, en bestond hoofdzakelijk uit
het eiland Guadeloupe met een totale jaar lij ksche consump-
tie van 70.000 balen; Martinique met een jaar lij ksch verbruik
van 50.000 balen en Cayenne, waar slechts een zeer geringe
hoeveelheid nu en dan gevraagd wordt. Intusschen is ons ook
deze export naar de Fransche bezittingen bemoeilijkt, doordat een
extra invoerrecht geheven wordt voor rijst, die niet uit Fransche
koloniën afkomstig is. Wanneer men nu bedenkt, dat de vracht-
prijs per 1000 kg van Nickerie naar Paramaribo wel f 6.— be-
draagt, en dat een land als Annam, van de bijzonder lage zee-
vrachten voor massaal vervoer kan profiteeren, dan begrijpt men,
dat deze extra heffing op niet Fransche producten bij afzet b.v.
in Cayenne juist den doorslag kan geven.
De rijstuitvoer uit Suriname is dus binnen zeer korten tijd ge-
doemd vast te loopen, tenzij men er toe overgaat de kwaliteit te
Verbeteren. Tot nu toe had een verbetering van de exportrijst geen
zin, daar men er toch niet meer voor ontving, zoodat ook de ver-
plichte keur op voor uitvoer bestemde rijst weinig resultaat had.
Doch op den duur zal men gedwongen zijn het pro-
duct te verbeteren, wil men niet met alle rijst in Suri-
name blijven zitten.
In October 1936 werd de eerste goede stap in de richting van
rijst-verbetering gedaan. Onder leiding van Ir. H. N. van Dijk,
leider van het mechanisch proefbedrijf in Nickerie werd de Rijst-
Pelmolenaars Associatie Nickerie opgericht, kortweg R.A.N. ge;
noemd. Het doel van deze rijstverwerkers is, door onderlinge
samenwerking tot verbetering en in verschillende richtingen te
komen. De leden zijn verplicht een bedrag van f 250.— te storten,
als waarborgsom, dat ieder lid zijn verplichtingen nakomt. Deze
bestaan uit: het behoorlijk afwerken van de rijst, het opkoopen
van de padi op dezelfde wijze bij een vastgesteld gewicht per
hectoliter, het coöperatief aanschaffen van de benoodigdheden
als brandstoffen, smeerolie, zakken, enz., het coöperatief ver-
koopen van het rijstproduct (zoodat de groothandel haar orders
direct door het bestuur van de Vereeniging kan plaatsen), het
berekenen van een uniform peltarief, en het voorzien van zijn
rijstzakken van het handelsmerk van de Vereeniging, waaraan toe-
gevoegd zijn de kenletters, die iederen molen werden toebedeeld.
Men kan inderdaad de eerste werkzaamheden en latere resul-
taten van deze vereeniging met groote spanning te gemoet zien,
want slechts door een dergelijke samenwerking èn door een be-
hoorlijk product te garandeeren, zal de export van Suriname zich
kunnen handhaven. Op den duur zal langs dezen weg een belang-
rijke toename van den uitvoer mogelijk zijn, al is het dan met
matige winst. Behalve door de beperkte uit te voeren hoeveelheid
en de onvoldoende zorg, die aan cultuur en afwerking wordt
besteed, wordt de rijstafzet ook belemmerd door de geringe
activiteit van de producenten in het zoeken van afzetmarkten.
Hoe is het anders te verklaren, dat een belangrijk aandeel van
den Surinaamschen rijstuitvoer in handen is van een handelshuis
in Demerara
Wil de Europeesche kolonist zich in Suriname op rijstbouw
gaan toeleggen, dan moet hij in de eerste plaats zorg dragen een
behoorlijk exportproduct voort te brengen, dat aan de eischen van
de wereldmarkt voldoet. De vraag is nu: zal de Europeesche
rijstbouwer hiertoe in staat zijn in Suriname? Zal hij dit product
van goede kwaliteit met voldoende winst op de wereldmarkt
kunnen plaatsen?
Wil de Europeesche rijstverbouwer een
product voortbrengen van goede kwaliteit,
1 J. Boonacker. De Cultuur van rijst in Suriname en hare toekomst. In „Verslagen Indisch
Genootschapquot;. Vergadering lo Februari 1933. p. 43.
dan dient hij tal van bezwaren die het primitieve rijstbedrijf van
den klein-landbouwer aankleven te ontgaan.
De Europeesche rijstbouwer moet dan:
1° de waterhuishouding van zijn landen behoorlijk
regelen. Irrigeeren is voor de rijstcultuur een eerste nood-
zakelijkheid! Gaat men hier niet toe over, dan moet men met
planten wachten tot de regentijd definitief is aangebroken, wat
den groei niet ten goede komt. Ofwel men moet reeds aan-
planten voor de eerste regen is gevallen, waardoor de gras-
sen met de rijst zouden kunnen opschieten. Zonder irrigatie
wordt de rijstcultuur in een land als Suriname, waar zoo-
als wij gezien hebben de regenval uiterst abnormaal is, buiten-
gewoon riskant De eerste oogst op onbevloeide gronden is zoo-
wel in Suriname als Demerara zeer onzeker en gewoonlijk veel
kleiner dan de tweede. Irrigatie uit zwampen is veelal slechts
mogelijk gedurende eenige maanden na den regentijd. Boven-
dien bevat dit water vaak afgestorven plantendeelen, die in een
toestand van onvolkomen rotting verkeeren, waardoor het water
een hoogen zuurgraad krijgt, wat zeer schadelijk voor een rijst-
aanplant kan wezen. Wil de Europeesche kolonist min of meer
zeker zijn van twee goede oogsten per jaar dan is het vervaardigen
van een doelmatig irrigatiestelsel, dat zoet water aanbrengt uit de
kreken of hoogere gedeelten der groote rivieren, een eerste ver-
eischte. Met technische hulp en betrekkelijk geringe kosten is
dit in Suriname op tal van plaatsen zeer goed te verwezenlijken
Europeesche kolonisatie gebaseerd op niet- of slecht-geirrigeerde
rijstvelden is buitengewoon riskant, en valt ten sterkste te ont-
raden.
Tevens is het wenschelijk de drainage geheel in de hand te
^ G. Stahel. De rijstcultuur in Suriname. Landbouwproefstation, Suriname, Buil. No. 2.
Overdruk Mercuur. 22, 29 November en 6 December p. 13 e.V.
J- J. Leys. Onze rijstcultuur. In „West Indiëquot;. IV. No. 4, December 1919. p. 153-
^ J. Boonacker. Verslag van een dienstreis naar Britsch-Guyana. Inspectie van den Land-
bouw in West Indië. Bulletin No. 14. Oct. 1908. p. i.
Tj. Pyttersen. De toekomst van verschillende cultures in Suriname. In ,,West Indische
Gidsquot; 1920/21. II. p. 445 e.V.
J- A. Liems. Irrigatie. In „West Indiëquot; VI. Juli 1921. No. 3. p. 16 e.v.
^ H. G. Brandon. Proefneming voor machinale hoeverijstcultuur op de plantage Guade-
loupe in Suriname in 1925— 1926. In „West Indische Gidsquot; XIV. 1932/33- P- 91-
hebben, zoodat men het veld bijtijds droog kan krijgen, om op
het juiste moment te kunnen oogsten, den grond bewerken; enz.
2°. zorgdragen voor goed zaaizaad. Welke
rijstsoort bij een eventueele kolonisatie moet worden aangeplant,
moet nog nader onderzocht worden. 80 % van den hedendaag-
schen Surinaamschen oogst is Skrivimankotti, die den planter
nimmer teleurstelt, als het seizoen althans niet buitengewoon
ongunstig is en waarmee men, mits goed afgeleverd, op de inter-
nationale markt een redelijken prijs kan maken. In den kleine-land-
bouw heeft dan ook nog geen enkele rijstsoort de plaats van de
Skrivimankotti kunnen innemen, ondanks de twee slechte eigen-
schappen van de Skrivimankotti: nl. het legeren tijdens de aan-
rijping, waardoor een deel van den oogst verloren gaat, en de lang-
werpige dunne korrel, waardoor deze veelvuldig breekt bij het
pellen. Voor mechanischen rijstbouw is een soort die legert na-
tuurlijk ten eenen male ongeschikt. De Rexora, die de goede eigen-
schap bezit niet te legeren, is voor mechanische rijstbouw in
Suriname, voor zoover men er na vier jaar over oordeelen kan,
wel goed bevonden, doch deze soort wordt in Holland niet ge-
vraagd ^ Met een rij stpr oef bedrijf moeten dus onderzoekingen
naar de juiste rijstsoort gecombineerd worden. Op het telen
van deze rijstsoort moet men zich dan gaan concentreeren. De
variatie in korrelgrootte van verschillende padisoorten oefent
bij de verwerking tot witte rijst een zeer grooten invloed uit op
het breukpercentage van de rijst. In de Vereenigde Staten wordt
in een rijstmolen dan ook nooit meer dan één soort rijst ver-
werkt ^ Vandaar ook dat in Suriname, waar het mengen van ver-
schillende partijen rijst veelvuldig voorkomt, veel breuk kan worden
geconstateerd. Zoo bedroeg het breukpercentage van voor uit-
1 J. Boonacker. De cultuur van rijst in Suriname en hare toekomst. In „Verslagen Indisch
Genootschapquot;. Vergadering lo Februari 1933. p. 46.
G. Stahel. Rexora rijst. Overdruk uit „De Westquot; van 29 November, 1932. Mededeeling
vanwege het Landbouw proefstation te Paramaribo.
G. Stahel. Breuk bij gepelde rijst. In „De Westquot; Paramaribo, 8 Maart, 1935-
G. Stahel. Betere export rijst. Overdruk uit „De Westquot; van 15 November, 1932. Mede-
deeling vanwege het Landbouw proefstation te Paramaribo.
G. Stahel. Het gedrag van enkele in Suriname gekweekte rijstsoorten bij het pellen. In „De
Indische Mercuurquot; z8 Jan. 1933.
H. N. van Dijk. Suriname's Rijstpositie. Nota van 10 April 1934. p. 5.
-ocr page 232-voer bestemde rijst in Nickerie in 1933 volgens den ambtenaar
belast met de rijstkeuring, liefst 63 % ^
Bij een door Europeanen gedreven bedrijf met irrigatie is selec-
teeren van bepaalde soorten in stijve rechte lijnen mogelijk, om-
dat men de groeivoorwaarden, vooral de bevloeiing in de hand
heeft, aan de zeer bepaalde levenseischen van die soort, wat
vochtigheid, enz. betreft, tegemoet kan komen en zoo op een
vasten groeitijd en een zeker groeibeeld kan rekenen, met alle
voordeelen van dien. Zonder irrigatie kan een dergelijke selectie
echter tot catastrophale misoogsten leiden.
3°. de padi droog oogsten na het snijden, en deze
behoorlijk dorschen. Padi, die regenschade heeft ge-
had. vertoont buitengewoon slechte peleigenschappen. Het breuk-
percentage wordt dan zoo groot, dat er geen behoorlijke rijst
meer uit gemaakt kan worden. Broeiing ontstaat door het lang
op een hoop liggen van te natte padi en veroorzaakt gele korrels,
die een partij rijst direct veel minder waarde geven. Het is dus
zeer noodzakelijk tot goede oogstmethodes te geraken ^
Het dorschen en uitwannen met de hand komt op ongeveer
39 cent per 100 kg padi, bij een dagloon van 80 ct. Machinaal
dorschen en uitwannen en leveren in de zak kost, 10 % afschrij-
ving voor de machine inbegrepen, niet meer dan 20 ct. per 100 kg.
Ook dorschen met ossen is duurder dan machinaal, te meer daar
■er bij die methode veel verloren gaat
4°. de padi goed drogen voor het pellen, pellen in een
goed gestelde machine, en sorteeren ingeval
breuk in de rijst aanwezig is. De waarde van de rijst laat een zoo
geringe winstmarge en de transportkosten zijn zoo hoog, dat het
aanbeveling verdient de padi direct in of nabij het bedrijf tot
rijst te verwerken.
Wil men vanuit Suriname goede rijst voor den wereldhandel
versturen, dan is zeer zeker een modern geoutilleerd pelbedrijf
noodzakelijk. De rijst wordt mooi helder wit geslepen, het breuk-
percentage verlaagd, het rendement in het algemeen grooter. Daar
^ H. N. van Dijk. Suriname's Rijstpositie. Nota van lo April 1934. p. 2.
quot; Ibid. p. s.
' Ibid. p. 6.
bovendien alle bijproducten tot hun recht komen, zal een moderne
rijstpelmolen bij voldoende gebruik ook economischer blijken
Thans is er slechts één moderne pelmolen in Suriname in werking,
die van het mechanisch rijstbedrijf in Nickerie. Over de verdere
kuststrook verspreid vindt men tallooze pelmolens van Britsch-In-
diërs, (in 1905 nog 3, nu reeds 100) daar de Britsch-Indiër naast
rijstboer ook speciaal rijsthandelaar is, wat bij de wisselende
Surinaamsche binnenlandsche rijstprijzen (f 3—f 9), groote
speciale winsten kan opleveren. Deze pelmolens zijn uiterst
primitief, het product wordt er zoo snel mogelijk doorgejaagd
en voor rijst van goede kwaliteit zijn zij volmaakt onbruik-
baar. Het is dus aanbevelenswaardig, met het oog op het pellen,
dat eventueele kolonisten-rij stbouwers zich in eerste instantie
in Nickerie vestigen.
De Europeesche kolonisten zullen er wel
in kunnen slagen door juiste cultuur- en bewerkings-
methoden in Suriname een rijst van goede kwaliteit
voort te brengen. Voor deze goede rijst zullen zij bij de
noodige samenwerking en activiteit, zij het dan ook met moeite,
wel een afzetmarkt kunnen vinden. In hoeverre zij
winst zullen kunnen maken, moet de prak-
tijkechterleeren.
Bij dit gewas, dat weinig waarde per ha en per gewichtseenheid
vertegenwoordigt, zijn de drie belemmerende fac-
toren in Suriname dubbel bezwaarlijk:
a.nbsp;de onregelmatige regenval,
b.nbsp;de dure arbeidskrachten,
c.nbsp;de hooge transportkosten.
a.nbsp;Wil men bij een dergelijken onregelmatigen regenval
zeker zijn van den oogst, en het onkruid kunnen bestrijden, dan
is irrigatie over groote uitgestrektheden vereischt. Het graven
van irrigatie- en loostrenzen in een land als Suriname met dure
arbeidskrachten is vrij kostbaar.
b.nbsp;Een gewas als rijst belooft onvoldoende opbrengst, om
in Suriname met zijn dure arbeidskrachten een groot-
of middelbedrijf met handenarbeid erop te kunnen baseeren.
1 H. N. van Dijk. Suriname's Rijstpositie. Nota van lo April 1934. p. 6.
-ocr page 234-Zoo zouden de uitgaven voor het in cultuur brengen van i ha
oude plantagegrond, wanneer men de loonen voor den man op
70 cent, voor de vrouw op 40 cent per dagtaak stelt, bedragen:
Wieden.................fnbsp;10 —
Tjappen . . . ,..................31-25
Aanleg bibitbedjes en uitzaaien..........i.—
Aankoop zaaipadi 37,5 kg a 2 ct..........0.75
Uitplanten bibit...............10.—
Eenmaal wieden tusschen de rijst.........5-—
Rijstsnijden...................lO-
Dorschen, emballeeren en transport naar de
schuur a 40 ct. per baal padi .nbsp;,, 20.—
Uitgaven per ha totaal . f 88.—
(Hierbij is geen rekening gehouden met het delven van loos- en
irrigatietrenzen, ten bedrage van f 30.—, die als kapitaalsuitgaven
kunnen worden beschouwd, en waarop jaarlijks dus nog 10 %
ten laste van de exploitatiekosten moet worden afgeschreven;
terwijl ook de grondrente enz. niet in rekening is gebracht).
De opbrengst per ha bedraagt circa 3000 kg padi, vertegen-
woordigende een waarde van f 60.— bij een padiprijs van 2 cent.
Zelfs bij een padiprijs van 3 cent zou een op die wijze geleid
bedrijf geen winst kunnen maken.
Een dergelijke negatieve rentabiliteitsrekening toont wel aan,
dat een groot- of middel-rijstbedrijf, steunend op handenarbeid
van gehuurde arbeidskrachten, in Suriname bij de hedendaags
geldende prijzen niet kan bestaan. De „groot-rijstbedrijvenquot; in
Demerara, zooals b.v. die van den Heer Walcott op de plantage
Hope steunt dan ook geheel op min of meer coöperatief klein-
bedrijf. De grond wordt in kleine perceelen verhuurd, de
plantagebezitter beperkt zich tot het verstrekken van zaaizaad.
Controle op waterhuishouding, opkoopen en verwerken van de
Padi^ Doch ook hier is de rijstcultuur te weinig winstgevend
^ Charles. E. Douglas. Report on the cultivation, treatment and prospects of rice in British
Guiana. London. August, 1930. p. 17.
om de hooge arbeidsloonen van gehuurde arbeidskrachten te
kunnen dragen.
Slechts een familie-rijstbedrijf zonder gehuurde arbeidskrachten
kan, mede dankzij de opbrengst van nevengewassen, een eenvoudig
bestaan opleveren voor de groep die er bij betrokken is. Men
heeft dan te doen met een vrijwel gesloten goederenhuishouding,
waar tijd nog geen geld beteekent en waar men de arbeidskracht
in eigen bedrijf verbruikt niet telt. Zoo wordt in Demerara, waar
de Britsch-Indiër veelal een ploeg gebruikt en dus meerdere ha
met rijst kan beplanten, de totaal bebouwde oppervlakte vrij-
wel uitsluitend bepaald door het aantal gezinsleden van de
familie.
Een Britsch-Indische landbouwer in Nickerie, die achter de van
Drimmelenpolder bezig was een zwampland van 25 ha in ontgin-
ning te brengen, vertelde, dat hij slechts bestaan kon, doordat hij
met zijn familie een groot deel van de werkzaamheden kon verrich-
ten, en dus slechts een beperkt bedrag aan loon aan derden be-
hoefde uit te geven. Toch had hij, wanneer hij het werk van hemzelf,
vrouw en kinderen, broer en schoonzuster en hun kinderen, en
van zijn vader en moedej buiten beschouwing liet, en ook zijn
ossen niet rekende, totaal aan onkosten minstens f 2.— per vier-
kante ketting, d.w.z. f 50.— per ha. Ook hier zal de arbeid van
den eigenaar en zijn talrijk gezin in den regel niet zijn waarde in
geld opbrengen.
Uit al deze voorbeelden blijkt, dat, wil men de rijstteelt in
Suriname met voordeel uitoefenen, het tot een minimum beperken
van het aantal gehuurde arbeidskrachten een eerste vereischte is.
Europeesche kolonisten, die zich hier dan ook op de rijstbouw
willen toeleggen, zijn uitsluitend op groot- of middel-be-
drijven aangewezen, die geheel mechanisch of met een inten-
sieve toepassing van dierlijke trekkracht kunnen worden ge-
dreven.
c. Eerst wanneer men in Suriname een belangrijken uitvoer
kent, zal men de bezwaren van de ligging kunnen overwinnen,
en zullen de transportkosten naar de afzetgebieden aan-
zienlijk kunnen verminderen.
Voorloopig moet men echter nog rekening houden met de
-ocr page 236-hooge vrachten van de enkele scheepvaartmaatschappijen, die de
haven van Paramaribo geregeld aandoen, en ten aanzien van de
vrachttarieven onderling overeenkomsten aangingen. Een pro-
duct als rijst, met een geringe waarde per gewichts- en volume-
eenheid (de rijstprijs bedroeg in 1935 f 4.50 per 100 kg), wordt
hierdoor ernstig getroffen. De vervoerkosten van gewone rijst
van Paramaribo naar Nederland zouden dus ruim 30 % van de
te verwachten opbrengst in Nederland bedragen. Onder dergelijke
omstandigheden kan men slechts rijst van de allereerste kwaliteit
verschepen, waarvoor de hoogst mogelijke prijs gemaakt kan
worden. Dit geldt b.v. ook voor Madagascar, waar de ge-
huurde arbeidskrachten jaar op jaar duurder worden, terwijl de
vrachtkosten, die de stoomvaartlijnen vragen hoog zijn^. Of een
dergelijke export van luxerijst uit Suriname winstgevend zal zijn
is nog onzeker. Men moet bovendien niet vergeten, dat uit Nickerie
het grootste deel van den rijstexport komt, ook bij kolonisatie zal
blijven komen en dat dit voorloopig een extra vrachtprijs per kolo-
niale boot van f 6.— per ton van Nickerie naar Paramaribo be-
teekent. Rechtstreeksche verscheping per zeeschip vanuit Nickerie
is voorloopig uitgesloten door de beperkte diepte van de Nickerie-
rivier en goedkooper vervoer naar Paramaribo per eigen gelegen-
heid wordt door het gouvernement verboden, althans sterk be-
moeilijkt, om concurrentie bij de kustvaart tegen te gaan ^ Het
Vervoer Nickerie-Nederland komt zoo op f2.25 per 100 kg, dat
is bij niet eerste klasse rijst i 50 % van den verkoopsprijs in
Nederland.
Hieruit volgt, dat door de kolonisten in Suriname een waardevolle
rijstsoort voor den wereldhandel verbouwd moet worden, wil het
product de hooge vrachtkosten kunnen dragen. Doch waar kan
deze eerste klasse rijst afgezet worden? Tot nu toe bood uitslui-
tend Nederland belangrijke mogelijkheden. De Vereenigde Staten,
Waar Rexora gevraagd wordt, legt een extra invoerrecht van 4 cent
per kg op rijst, waardoor de export vanuit Holland naar dit land
' Jean Delphon. Contribution a la sélection des Riz dans Ie centre de Madagascar. In „Riz
et Riziculturequot; Vol I. Janvier 1926. p. 373.
Opmerkingen naar aanleiding van pogingen om de Rijstexport in goede banen te leiden.
Paramaribo, p. 10 e.v.
geheel werd stopgezet. Deze soort rechten zijn prohibitief, en
worden desnoods wederom verhoogd, indien invoer uit andere
landen weer mogelijk blijkt. Ze staan dus practisch gelijk met
sluiting van de grenzen voor een dergelijk product. Zwitserland
werd vanuit Italië voorzien, en de overige belangrijke rijst-produ-
ceerende en -consumeerende landen kenden een gedevalueerde
munteenheid, zoodat hiertegen vanuit een Nederlandsche ko-
lonie niet te concurreeren viel. Nu Nederland echter haar mone-
taire politiek gewijzigd heeft, is het niet onwaarschijnlijk, dat zich
nieuwe afzetmogelijkheden voor de Surinaamsche eerste klasse
rijst zullen voordoen. Burma-rijst No. 2. c.i.f. Londen omge-
rekend per loo kg in gedeprecieerde guldens noteert thans f6.90,
terwijl het niet uitgesloten is, dat Suriname op den duur rijst van
minstens gelijke kwaliteit voor dienzelfden prijs in Londen zal
kunnen leveren. De hoogere productiviteit van den Surinaamschen
bodem zal dan op kunnen wegen tegen de lage arbeidsloonen
en geringere vrachtkosten van Burma.
De rijstbouwer in Suriname, moet er bij dit weinig waar-
devolle product, dat hooge vrachtprijzen eischt, voor alles op
uit zijn, den kostprijs tot een minimum terug te brengen (waar-
bij het beperken van gehuurde arbeidskrachten een belangrijke
factor is). Tevens zal hij een eerste klasse rijstsoort voort
moeten brengen, en de productiviteit per oppervlakte-eenheid
tot een maximum moeten opvoeren, wil zijn bedrijf kans op
winst inhouden.
Of een middel- of grootbedrijf voor rijst
in Surinamerendabel kan wezen is nog to-
taal onzeker. Eerst op grond van jaren-
lange onderzoekingen van een rijst-proef-
bedrijf zou men tot Europeesche koloni-
satie gefundeerd op dit hoofdgewas kun-
nen raden, zoover zijn wij echter nog niet.
Sinds een drietal jaren zijn twee rijstproefbedrijven in Suri-
name werkzaam: het mechanisch rijstbedrijf van Ir H. N. van
Dijk in Nickerie en het hoevebedrijf van den Heer H. G. Brandon.
bij Domburg, gebaseerd op dierlijke trekkracht. Alvorens beide
proefnemingen aan de hand van de tot nu toe bereikte resultaten
te bespreken, past hier een enkel woord van warme bewondering
voor het geloof van deze beide leiders en hun medewerkers in
hun groote taak en voor hun onbaatzuchtige overgave deze te vol-
brengen. Eerst wanneer men hen in alle stilte heeft zien arbeiden,
het langzame tempo, waarin zij tot resultaten kunnen komen heeft
waargenomen en een inzicht heeft gekregen in de groote snelheid
waarmee desastreuze factoren het resultaat van maanden arbeid
kunnen vernielen en hebben vernield, beseft men, welk een inner-
lijke kracht hier vereischt wordt, om zich in deze eenzaamheid
staande te houden.
HET MECHANISCH RIJSTBEDRIJF TE NICKERIE
Reeds een tiental jaren strijden Pyttersen en van Dijk voor
mechanische bedrijven. Zij gaan uit van de meening, dat in een
land als Suriname, dat dun bevolkt is en waar arbeidskrachten
duur zijn, de mechanische verbouw van gewassen de beste kans
van slagen heeft. Zij wijzen hierbij op het succes bereikt in andere
dunbevolkte streken b.v. Marocco, waar ploegmaatschappijen
bestaan, Turkije en Rusland; terwijl Duitschland en Italië heen
en weer geslingerd worden tusschen mechanisch ploegen eener-
zij ds en werkloosheid anderzijds.
Oorspronkelijk had men het oog gevestigd op de middenzone
in Suriname, doch inmiddels is de techniek met zulke reuzenschre-
den vooruitgegaan, dat men nu in staat is zelfs de zware Suri-
naamsche kleigronden te bewerken. Van de mecha-
nisch te verbouwen gewassen biedt rijst thans de grootste moge-
lij klieden. Voor deze cultuur is noodig, behalve geschikte klima-
tologische omstandigheden, uitgestrekte, vlakke, vruchtbare ter-
reinen, met een weinig doorlaatbaren ondergrond, goedkoop be-
vloeiingswater en goede verbindingswegen. Voor mechanische
rijstteelt in Suriname zijn de zwampterreinen van de kuststrook,
nu men hen technisch kan bewerken, buitengewoon geschikt.
Dit zijn vruchtbare, veelal boomlooze, slechts met biezen be-
groeide horizontale streken, die zich over een groote oppervlakte
wtstrekken en die betrekkelijk gemakkelijk geirrigeerd en geloosd
kunnen worden, een ondoorlaatbare onderlaag bezitten en vrij
gunstig voor afvoer gelegen zijn^.
Op den duur zou vrijwel de geheele kuststrook voor machinale
bebouwing geschikt gemaakt kunnen worden. Voorloopig zal
men zich moeten bepalen tot de nagenoeg boomlooze zwamp-
terreinen, waarvan kleinere gelegen zijn ten Noorden van de
Cottica en ten Noorden van de Commewijne, terwijl een gebied
van 400.000 ha wordt ingesloten door de Coppename in het Oosten,
de Wayombo in het Zuiden en de Nickerie in het Westen. Dit
terrein is slechts voor een gedeelte in het Zuiden (misschien alleen
op de ritsen) met niet zwaar bosch begroeid en is overigens met
gras en biezen bedekt. Geen rivier of kreek doorsnijdt dit gebied.
Irrigatie is in dit langzaam naar zee afloopende, door ritsen inge-
sloten terrein, betrekkelijk eenvoudig en weinig kostbaar, evenals
drainage. Afvoer zal via de Coppename moeten plaats vinden,
daar geen schip Coronie kan naderen wegens de voor de kust
gelegen banken. Het vierde zwampterrein ligt tusschen de Nickerie
en de Corantijn en bestaat uit een uitgestrekte, onder water
staande vrijwel horizontale vlakte, van naar schatting enkele tien-
duizenden ha. Dit gebied bezit waarschijnlijk van deze vierter-
reinen nog de meest gunstige factoren voor mechanische bedrijven
Dit moerasgebied is geen onmetelijk diepe zwamp, die slechts
met 5 m diepe kanalen, zooals b.v. de Peel, te draineeren zou zijn,
doch is eenvoudig ontstaan doordat er een ondoorlaatbare klei-
laag dicht onder de oppervlakte ligt, zoodat een drainage van hoog-
stens I m diepte voldoende is om het overtollige water te loozen.
De begroeiing bestaat uit i m hooge biezen, die gemakkelijk kun-
nen worden afgemaaid en weggebrand, waarna men den grond met
een cultivator kan bewerken. Slechts hier en daar vindt men op
de hoogere gedeelten, te midden van de egale stukken zwamp,
1 Tj. Pyttersen. Rapport omtrent de uitkomsten van een voorloopig onderzoek, p. 78 e.v.
J. Boonacker. Hoe kan Suriname's landbouw tot ontwikkeling komen? In „West Indische
Gidsquot;. XIV. 1932/33. P- 343 e.v.
Tj. Pyttersen. De toekomst van verschillende cultures in Suriname. In „West Indische
Gidsquot; II. 1920/21. p. 454 e.v. en p. 620 e.v.
' Tj. Pyttersen. Rapport omtrent de uitkomsten van een voorloopig onderzoek, p. 78.
J. Boonacker. De cultuur van rijst in Suriname en hare toekomst. In ,.Verslagen Indisch
Genootschapquot; Vergadering 10 Februari 1933. p. 51.
kleine boschjes, die uitsluitend bestaan uit koffiemama's, die door
omhalen gemakkelijk te verwijderen zijn, daar hun wortelgestel
niet diep gaat (zie photo 35).
Op dit terrein achter Waterloo en Margarethenburg, is het
mechanisch proefbedrijf van van Dijk dan ook gevestigd. Is door
dit proefbedrijf eenmaal aangetoond, dat een mechanisch rijst-
bedrijf, eventueel met nevenculturen, in Suriname rendabel is,
dan hoopt men tot de oprichting van een soort kolonisatiemaat-
schappij te komen, die de eerste ontginningswerkzaamheden ver-
richt en den plantklaar gemaakten grond aan Europeesche kolo-
nisten verhuurt. De maatschappij zal dan de kolonisten op veler-
lei wijzen steunen. Later kunnen deze rij stbouwers den grond
koopen. Zoo hoopt men de bebouwde oppervlakte steeds verder
uit te breiden. Zuidwaarts naar het binnenland. Oostwaarts naar
de Coppename.
Vóór alles is dit plan afhankelijk van de resultaten waartoe
het proefbedrijf leidt. Dit mechanisch grootbedrijf werd met een
ovej zes jaren verdeelden steun van ruim ton van het Rijk,
in 1933 in Nickerie aangevangen met orienteerende proefnemingen.
In de eerste plaats is men er op uit geweest de technische pro-
blemen, waarvoor dit land den verbouwer stelt, zoo goed en econo-
misch mogelijk op te lossen. Daar eerst ruim de helft van het
aantal proefjaren voorbij is, wat zeker het zwaartste gedeelte is
geweest, is het voorbarig nu reeds tot conclusies te willen ko-
men en kan men slechts enkele voorloopige gegevens verzamelen
aan de hand van de tot nu toe bereikte resultaten.
Cultuurtechnisch heeft van Dijk in kprten tijd tal
van vraagstukken voortreffelijk opgelost.
De loozing der velden is op goede en goedkoope wijze
geregeld, zonder dat deze mechanisch te bewerken bedden in
kleinere stukken moesten worden onderverdeeld. Door het trek-
ken van ondergrondsche gootjes (moldrains) met speciaal daarvoor
geconstrueerde ploegen, zijn de velden in korten tijd te draineeren.
Door een pomp wordt het water uit de trenzen op de rivier geloosd.
Een juiste regeling van de bevloeiing heeft meer tijd
en moeite gekost. In de verre toekomst, wanneer de mechanische
bedrijven zich misschien over een belangrijke oppervlakte zullen
hebben uitgebreid, zal water toevoer vanuit de steeds zoete Mara-
takkakreek moeten plaatsvinden, terwijl het water geloosd moet
worden op de Corantijn of op de zee bij eb. Ten behoeve van het
mechanisch proefbedrijf is een bevloeiingskanaal gegraven naar
de Nannikreek, die vrijwel altijd zoet is ^ Eind Augustus 1936
is het tweede water gemaal van het mechanisch proefbedrijf ge-
plaatst, op het diepste punt van de zwamp. Er is een groote
zuigkolk van ruim 250 m en een spuiboezem van ruim 300 m
gegraven. Met deze beide pompgemalen hebben de leiders van
het mechanisch proefbedrijf de waterhuishouding grootendeels
in de hand.
De leider van het mechanisch proefbedrijf stelt zich in de
eerste plaats ten doel te bewijzen, dat mechanische rijstbouw in
Suriname technisch en economisch kan worden gedreven. Eerst
later zal hij aan de hand van de opgedane ervaringen overgaan
tot den verbouw van eventueele wissel - ofneven-ge-
wassen, b.v. sojaboonen, sisal, bataten, bacove, enz.
Het mechanisch rijstbedrijf moet zooveel mogelijk rendee-
ren. Immers de oprichting van den pelmolen, de aanschaf of
aanmaak van machines en de eerste ontginningswerken moeten
reeds meer dan één ton gekost hebben. Van een mechanische
proeftuin, waarin de cultuurmogelijkheden en voorwaarden van
mechanisch geteelde gewassen onderzocht wordt kan voorloopig
bij gebrek aan geld geen sprake zijn, te meer daar men van deze
mechanisch te verbouwen wisselgewassen geen hooge inkomsten
kan verwachten. Zoo kwam in de Vereenigde Staten in 1930
92 % van de totale inkomsten van de mechanisch gedreven
Lousiana Rice Farms van den rijstbouw, terwijl dit percentage bij de
rijsthoeves in Arkansas in 1927 wel 96 bedroeg Alle economische
vooruitgang wordt hier gezocht in een verlagen van den kostprijs
1 J. Boonacker. De cultuur van rijst in Suriname en hare toekomst. In ,,Verslagen Indisch
Genootschapquot; Vergadering van lo Februari 1933. p. 54.
J. A. Liems. Rijstbouw als mechanisch Grootbedrijf of wel uitgeoefend als kleinbedrijf op
coöperatieven grondslag?quot; In ,,Het Vaderlandquot; van 6 en 7 April 1932. Av.
' R. J. Saville. Factors in the organisation and successful operation of Louisiana Rice
Farms. 1930. Louisiana Bulletin No. 233. p. 47.
Orville J. Hall. Rice Farming in Arkansas with financial results for 1927. Arkansas Bulletin
No. 260. p. 51.
en een vergrooten van de opbrengst per oppervlakteeenheid. Rijst-
boeren bepalen zich hier tot den verbouw van rijst. Wisselgewassen
worden hier dan ook uitsluitend beschouwd als grondverbeteraars,
en geschat naar de mate, waarin zij den rijstoogst in de toekomst
vergrooten. Een snelle afwisseling van gewassen zal vermoedelijk
oneconomisch zijn^.
Voor de mechanische rijstbouw is het bedrijfvan van Dijk echter
een typisch proefbedrijf. Alle problemen, die Suriname den
mechanischen verbouwer van dit gewas stelt, worden hier met
groote intelligentie, kennis van zaken en practisch inzicht opge-
lost. De nieuwe vondsten uit andere landen worden hier zoo
mogelijk toegepast; speciale machines voor Suriname worden in
de eigen werkplaats geconstrueerd. In vier jaren tijds is voor
de meeste technische moeilijkheden, die een mechanisch rijst-
bedrijf in Suriname inhoudt, (ontginning, grondbewerking, zaai-
wied- en oogstmethode) een bevredigende oplossing gevonden.
Nog steeds worden echter proeven genomen om tot verdere vol-
making te komen. Zoo onderzocht men hier naast elkaar drie ver-
schillende ontginningsmethoden en tracht men door proeven vast
te stellen, dat de cultivatorbewerking inderdaad boven ploegbe-
werking te prefer eer en is.
De ontginning is doelmatig en goedkoop geregeld. Loos-
trenzen worden door schopwerkers aangelegd, en de beschikbaar
gekomen grond wordt tot niet verharde polderwegen van 5 m
breedte verwerkt (zie photo 38). De perceelen moeten worden om-
damd, en er moeten afzonderlijke irrigatieleidingen worden aan-
gelegd. De begroeiing wordt afgemaaid, de humuslaag machinaal
verwerkt met de onderliggende kleilaag. Moldrains worden ge-
trokken.
Bij de jaarlijksche grondbewerking staat men
voor het probleem, dat de stijve Surinaamsche klei moeilijk te be-
werken is (hierin zal natuurlijk eenigszins verbetering komen,
naarmate de humuslaag er beter door heen gewerkt is), terwijl
' Louisiana agriculture. Progress and opportunities. Agricultural situations in the rice
section St. Landry Parish and Sugar cane section. Louisiana Extension Circular 89. Part.
IV. July 1926. p. 10.
F. C. Quereau. Rice Investigations. Agricultural Experiment station of the Louisiana State.
University and A amp; M College. Louisiana Bulletin No. 172. p. 36 e.v.
STAND DER VELD WERKZAAMHEDEN op ii MEI 1935
J = zaaien
K = kettingeggen na 't zaaien
L = water toelaten.
E = schillen (ploegen)
F = iste maal eggen
G = 2de maal eggen
H = 3de maal eggen
I = kettingeggen voor 't zaaien
A
B
C
D
oogsten
maaien
moldrains
cultivatie
DD = dubbele cultivatie
III |
B 1/4. 2/4 |
B 3/4. 4/4 |
B 5/4, 6/4 |
B 7/4. 8/4 |
B 9/4, 10/4 |
B 11/4, 12/4 |
B 13/4. 14/4 |
E 7/4, 10/4 |
E 11/4, 13/4 |
D 13/4, 14/4 |
D 14/4, 15/4 |
D 15/4, 16/4 | |||
II |
A 3/5 |
A 11/4. 12/4 |
A 20/4 |
A 19/4 |
A 22/4,24/4 | ||
B 3/5.4/5,6/5 |
B 26/4, 27/4 |
B 2/5, 3/5 |
B 19/4 |
B 20/4 |
B 21/4 |
B 23/4, 24/4 | |
DD 8/5, 9/S |
DD 7/5. 8/5 |
DD 6/s, 7/5 |
DD 22/4 |
DD 23/4 |
DD 24/4 |
DD 25/4, 26/4 | |
D ii/s, 12/s |
D 11/5 |
F 30/4 |
F i/s |
F i/s |
F i/s. 2/s | ||
G 2/s I 2/s. 4/S. 5/S J 3/5. 4/5 |
G 2/s J 3/5, 4/5 |
G 2/s, 3/S K 9/S |
G 3/5 | ||||
I |
A 13/4 |
A 9/4. 18/4 |
A 11/4 |
A 23/4 |
A 24/4,25/4,31/4 |
A 28/4. 30/4 |
A 30/4 |
B 18/4 |
B 18/4 |
B 14/4, 15/4 |
B 24/4 |
B 25/4 |
B 28/4 |
B 28/4, 30/4 | |
D 18/4 |
D 18/4, 19/4 |
D 14/4, 19/4 |
DD 27/4 |
DD 4/5 |
DD i/s. 2/5. 3/5 |
DD 3/5, 4/s | |
F 20/4, 21/4 |
F 21/4 |
DD 19/4 |
F 2/5, 3/S. 4/5 |
F 7/5, 8/s |
F 4/5, 5/5. 6/5 |
F 6/s | |
G 26/4 |
G 26/4 |
F 21/4, 22/4 |
G 6/s |
G 9/s dwars |
G 7/5 |
G 7/5 | |
I 26/4 |
I 26/4, 27/4 |
G 27/4, 28/4 |
I 7/5 |
I 10/5 |
H 8/5 |
H 8/s | |
J 27/4 |
127/4.28/4,29/4 |
I 29/4 |
J 7/s |
J ii/s |
I 8/5, 9/S |
I 9/5 | |
K 2/s |
K 3/s |
J 29/4 |
J 8/5 |
J 9/5 | |||
L 4/5 |
L 4/5 |
K 3/5 |
I, II, III secties ieder groot netto 40 ha, verdeeld in 7 bedden per 40 ha.
-ocr page 244-deze zelfde grond bij regen uitermate slap wordt, zoodat machines
er in weg dreigen te zakken. In het mechanisch rijstbedrijf heeft
men deze moeilijkheid grootendeels bezworen door drainage en
irrigatie, door het construeeren van speciale buitengewoon lichte
machines en het stelselmatig vergrooten van de capaciteit van
verscheidene machines, waardoor men in korten tijd in de meest
geschikte seizoenen een groote hoeveelheid arbeid kan presteeren.
Hoe snel de achtereenvolgende werkzaam-
heden in het mechanisch rijstbedrijf te Nickerie kunnen plaats
vinden, blijkt wel uit den stand van de veldwerkzaamheden op
de grafische veldindeeling van 3 secties van 40 ha elk, (zie p. 219)
die aldaar in cultuur gebracht zijn. Neemt men het eerste
veld in sectie i, dan blijkt, dat aldaar geoogst is op 13 April 1935.
Dit geschiedde toen nog met een Australische Sunshine Combine
(zie photo 43), die de toppen afsneed, dorschte en de korrels in
den zak deed glijden. Den vorigen herfst is echter gebleken, dat
het zware gewicht van de combine hinderlijk was voor de slappe
rijstvelden, zoodat de padi te laat moest worden geoogst, waar-
door alle korrels gebroken waren. Hierop hebben de ingenieurs
van Dijk zelf een oogstmachine geconstrueerd, die thans de vuur-
proef heeft doorstaan en die hen onafhankelijk heeft gemaakt
van den tijd, waarin geoogst moet worden, wat van niet te onder-
schatten beteekenis is voor het economisch perspectief van mecha-
nische rijstcultuur. Zelfs op een onder water staand rijstveld,
sneed deze machine de rijpe padi zonder de minste hapering
af, met eene capaciteit van 4 ha per werkdag.
18 April 1935 werd op hetzelfde veld het rijststroo afgemaaid
(zie photo 44), en den grond met den cultivator bewerkt (het trek-
ken van moldrains was overbodig). Slechts twee velden in de derde
sectie werden bij wijze van proefneming geploegd. De cultivator
legt de wortels bloot, terwijl het gebruik van den ploeg, die den
grondbalk keert, de verspreiding van het paragras in hooge
mate bevordert. De Britsch-Indiër drukt dit kernachtig uit, door
te zeggen, dat men met den ploeg paragras plant. In het mecha-
nisch rijstbedrijf maakt men zoowel gebruik van een cuhivator
met directe tractie (kleine cultivator), als vaneen grooten cultivator
(zie photo 37 en 39) met kabelinstallatie. Deze kabelinstallatie
(zie photo 40), die nu reeds een capaciteit van 5 ha per dag heeft,
zal het volgend voorjaar gemoderniseerd worden en gebracht
worden op een dagcapaciteit van 15 ha per werkdag, zoodat dan
de 120 ha van den Waterloopolder practisch gesproken in 12 werk-
dagen of 2 werkweken plantklaar kunnen worden gemaakt.
Op 20, 21 en 26 April werd hetzelfde bed geëgd (zie photo 41)
met de driehoeksegge; op 26 April bovendien met de kettingegge.
Den volgenden dag ging de zaaimachine (zie photo 42) over het
veld, dit alles getrokken door een Cletrac (zie photo 41, 42, 43,
44 en 45) of andere tractoren. 2 Mei werd het veld na het zaaien
nogmaals met de kettingegge bewerkt, en 4 Mei werd het water
toegelaten, zoodat alle werkzaamheden op dit veld in 3 weken
plaats vonden.
Door het vergrooten van de capaciteit van de kabelinstallatie
meent van Dijk het cultivatieprogram nog aanzienlijk te kunnen
vereenvoudigen te meer wanneer de humus eerst behoorlijk met
de klei vermengd is. De bewerking der velden kan dan in veel
sneller tempo geschieden, dan kan men de bewerkte velden 2 ä 3
weken laten liggen, in welken tijd het grootste gedeelte van de af-
gevallen padikorrels en onkruidzaden zullen ontkiemen, waarna
het tijd is dezelfde velden nogmaals één of tweemaal met de
schijvenegge of ashoornegge te bewerken voor men inzaait. Hier-
door zouden de onkosten minder groot worden en zou men door
den tijdwinst de geheele cultuur beter in de macht krijgen.
Een van de laatste op te lossen problemen is het mechanisch
wieden. Men kan door juiste grondbewerking en zaaidicht-
heid bereiken, dat het onkruid tot een minimum beperkt
wordt. In den proefpolder van Margarethenburg behoefde men
in het voorjaar van 1935 vrijwel niet te wieden, doordat de rijen
goed aansloten. In den regel zal men er echter rekening mee
moeten houden, dat waar padi groeit, onkruid tevens wil gedijen.
Mechanisch wieden wordt al op tal van plaatsen verricht en een
speciaal voor Suriname passende machine werd dit jaar gecon-
strueerd, en zal inmiddels reeds beproefd zijn.
Geperfectionneerd kan er technisch nog een en ander worden,
en er zal ook nog veel verbeterd moeten worden aan de hand
van den vooruitgang van de techniek, doch de hoofdproble-
men van het mechanisch proefbedrijf zijn technisch opgelost.
Het vervoer van de padi van het veld naar den pelmolen
vindt per tractor plaats (zie photo 45). Daar dit betrekkelijk kost-
baar is, terwijl bovendien tractoren en wegen hiervan lijden, ziet
men nu naar een goedkoop watertransport uit, wat wel een be-
sparing van 5 cent per zak padi zou kunnen beteekenen.
De p e 11 e r ij aan de Nickerierivier is geheel modern opge-
bouwd (zie photo 48). Het nut van machinale droging blijkt duide-
lijk want in het superieure eindproduct, dat er smetteloos uitziet,
vindt men vrijwel geen door broeiing ontstane gele korrels.
Er is nu nog een tweede, droog-installatie in de fabriek ge-
monteerd.
De hoofdproblemen, die nu nog opgelost moeten worden zijn:
a.nbsp;het vinden van de meest geschikte superieure rijstsoort,
b.nbsp;het afzetten van de productie tegen loonende prijzen.
Vóór alles moet men de rijstsoort vinden, die een regelmatige
maximale productie in Suriname per oppervlakte-eenheid op-
levert en die een goeden prijs maakt op de wereldmarkt. Met
het oog hierop is het wenschelijk een bekwamen landbouwkundige
aan het mechanisch rijstbedrijf te verbinden, want ook al is men
er door jarenlange proefnemingen, gebaseerd op gegevens uit
andere landen, in geslaagd goede rijstsoorten te vinden, toch zou
een meer intensief onderzoek in deze nog vruchtdragend kun-
nen zijn.
De waarde van de opbrengst in verhouding tot de kosten, de
rentabiliteit van het bedrijf, bepaalt ten slotte het bestaan der
machinale verbouwers, en de mogelijkheid van kolonisatie. Zij
is dus van het grootste belang.
De kostprijs valt nadat ruim 215 ha in cultuur zijn ge-
bracht met vrij groote nauwkeurigheid te berekenen.
De navolgende kostprijsberekeningen zijn gebaseerd op de
prijzen voor machines, werktuigen, verbruiksstoffen en arbeids-
loonen op i Juli 1935-
gasolineprijs na aftrek van restitutie belasting per liter 101/2 ct.
smeerolienbsp;quot; quot; 5° ..
gasolie alles c.i.f. Nickerienbsp;,, 8,7 ,,
-ocr page 247-schopwerkers in dagloon: 80 cent.
,,nbsp;in aangenomen werk 12% cent per m® grondverzet
en verwerking van de uitgestoken grond tot dam.
tractor drijvers in dagloon: 100 cent.
TABEL XXXIII
Verbruikskosten per ha aanplant.
Capaci- |
Gasoline |
Smeer- |
Dag- |
Kosten | ||
Bewerking |
Personeel |
teit |
ver- |
olie |
kosten | |
per dag |
bruik |
per dag |
totaal | |||
Oogsten (Combine. ). |
3 |
4 ha |
65 1 |
i 1 |
7-33 |
f i.8s |
Maaien....... |
2 |
5 ha |
SO 1 |
gt;72 1 |
5.50 |
„ i.io |
Groote cultivator (dub- | ||||||
bele cultivatie) . . . |
S |
5 ha |
80 1 |
4 1 |
8.96 |
„ 1-79 |
Driehoeksegge (le X) |
i |
5 ha |
ss 1 |
i 1 |
6.27% |
1.26 |
Driehoeksegge (2e X) |
i |
5 ha |
ss 1 |
i 1 |
6.271/2 |
„ 1.26 |
Kettingegge ..... |
(I) |
15 ha |
ss 1 |
i 1 |
6.271/2 |
,, 0.42 |
Zaaien....... |
(4) |
10 ha |
40 1 |
y21 |
4-45 |
.. 0.45 |
Moldrains...... |
(4) |
5 ha |
50 1 |
yzi |
S-So |
„ i.io |
Totaal. . fnbsp;9.23
Wieden (handwerk)...........................8.—
Waterpompen, brandstof en bediening ...............................2.—
Zaaigoed: 150 kg per ha a f 4.— per 100 kg ...............6.—
Arbeidsloonen 2 wachtsmannen, ieder è f 546 per jaar ...........2.60
Arbeidsloon mandoer f 390.— per jaar ....................0.91
Afschrijven machines 12 % .......................9.—
Vernieuwing machines 8 % .........................6.—
Afschrijven inpolderingskosten 7 % ................................5.25
Totale kostprijs mechanisch proefbedrijf per ha.....fnbsp;58.99
f 59.-
Aan deze kosten zijn toe te voegen de kosten van het mechanisch drogen en
de transport van de producten.
Bij een opbrengst van 50 hl per ha en een tarief van 25 cent per zak voor
het drogen en transporteeren komen deze kosten op .........f 12.50
Zoodat de effectieve exploitatiekosten per ha aanplant zullen bedragen: f 71.50
-ocr page 248-Het personeel is als volgt ingedeeld:
1.nbsp;Kabelploeg installatie: twee machinedrij-
vers, waarvannbsp;i Javaan, i Creool
2.nbsp;Cultivator: i bestuurder met 2 helpers 3 Javanen
3.nbsp;Maaimachine-tractor: i bestuurder met
I hulpnbsp;2 Javanen
4.nbsp;Driehoeksegge-tractor: i bestuurdernbsp;i Javaan
5.nbsp;Driehoeksegge: i bestuurdernbsp;i Creool
6.nbsp;Kettingegge of zaaimachine of oogstma-
chine-tractor: i bestuurder met 2 helpers i Europeër
en 2 Javanen
7.nbsp;Mandoer en 2 wachtsmannennbsp;3 Javanen.
Voor het veldwerk, als wieden, onderhoud van dammen en
het regelen van het water, worden na de cultivatie de helpers,
dus te zamen 5 man, gebruikt.
Een der tractorbestuurders zorgt voor de pompinstallatie.
De machinedrijvers en tractorbestuurders worden na de culti-
vatie gebruikt bij het ontginnen van nieuwe terreinen, in het
molenbedrijf, en voor het onderhoud van machines en werk-
tuigen, het trekken van moldrains, enz.
De post voor arbeidsloonen vaste arbeiders van Tabel XXXIII
van f 10,— per ha is dus waarschijnlijk te hoog, aangezien een
deel der mandagen ten laste van ontginning, molenbedrijf, enz.
komt.
Zoolang nog nieuwe gronden gereed gemaakt worden heeft de
leider van het mechanisch rijstbedrijf bovendien nog een lo-tal
Javaansche schopwerkers in dienst voor het graven van sloten
en het maken van dammen.
De uitgaven voor wieden per ha kunnen door mechanisch
wieden nog aanzienlijk verlaagd worden.
De machines werden geschat op f 32250.—.
De afschrijving voor inpolderingskosten is gebaseerd op de
door het mechanisch rijstbedrijf vastgestelde uitgaven voor het in
cultuur brengen van zwampgrond op f 150 per ha.
Voor het maken van sloten bij eerste ontginning met
ernaast liggende dammen wordt in tarief ongeveer 15 ct. per m®
224 de bestaansmogelijkheden in suriname
grondverzet betaald. Per ha wordt ongeveer 2000 m® verwerkt,
wat neerkomt op een uitgave van 30 gulden.
TABEL XXXIV
De totale kosten voor het in cultuur brengen van zwampgronden bedragen:
per ha
f 50.-
25—
.. 5 —
gt;, 10.—
Voor het aanleggen van loostrenzen met verwerking van den grond tot niet
verharde polderwegen van s m breedte en voor het maken van afzon-
derlijke irrigatieleidingen moeten wij bij den aanleg van polders van
minstens 200 ha rekenen op eene uitgave van..........
Voor het in cultuurtoestand brengen van deze gronden nl. het af-
maaien van de begroeiing, het machinaal verwerken van de humus-
laag met de onderliggende kleilaag en het afleggen van de onverteerde
plantenresten ..................
Voor het trekken van moldrains ongeveer 1000 m per ha
Bijdrage voor het aanleggen van een irrigatiekanaal . . .
Aandeel in de stichtingskosten van eene machinale pompinstallatie voor
bevloeiing en drainage ..,..,.'..............
Aandeel in de aanlegkosten van een looskoker op de rivier met bij-
komende werken.......................
Totaal per ha . . .
40.—
f 150.—
Voor het ontginnen van de zwampgronden
is f150.— per ha noodig.
De kostprijs van de padi bedraagt per ha dus circa f 59.—
met mechanisch drogen en transport f 71.50 (zie p. 221).
Hoe gering dit bedrag is voor een mechanisch rijstbedrijf, en
hoe de leiders zich niet bepaald hebben bij hun werkmethoden
tot het copieeren van systemen in andere landen, doch zich
technisch en economisch geheel aan de verschillende specifieke
eigenschappen van Suriname hebben aangepast, blijkt wel wan-
neer men de directe kosten per ha van het mechanisch rijstbedrijf
naast die van Selatdjaran legt. In het Surinaamsche proefbedrijf
bedroegen gedurende 1934 de totale verbruikskosten en arbeids-
loonen (buiten wiedkosten ä f 12.50) f 25.—, welk bedrag in een
normaal rijstbedrijf in Suriname teruggebracht zal kunnen wor-
den tot ruim f 20.—. In Selatdjaran, het Gouvernementsrijstbedrijf
in Palembang bedroegen deze zelfde kosten en loonen in de
jaren 1920—1924, (buiten wiedkosten ä f 11.45) ruim f70.—
per ha, terwijl gasoline enz. toen goedkooper was dan nu^.
De vraag is nu: welke opbrengst staat er tegen over deze
kosten, en welke is de te verwachten geldwaarde daarvan?
Het bekende verschijnsel bij den aanleg van cultuurgrond te
midden vaneen natuurlandschap ^ heeft zich ook te Nickerie voor-
gedaan. Eenige malen heeft zich een groep schadelijke dieren op
het gewas gestort en dit vrijwel totaal vernietigd. Zoo hebben de
ratten in het voorjaar van 1935 een dusdanige verwoesting aan-
gericht, dat van de 3000 zakken padi, die men kon verwachten,
slechts 275 geoogst konden worden. Toen dat jaar de padi van
den tweeden aanplant mooi aansloeg en de rijen zich begonnen
te sluiten, kwam een nieuwe ramp: spanrupsen vraten de velden
in 8 dagen tijd voor 80 % kaal. Zoo spoedig mogelijk werden
de velden opnieuw met de hand ingezaaid, maar een derde van
de oppervlakte moest geheel afgeschreven worden, het overblij-
vende gedeelte zeker voor 30 %. Eerst langzamerhand zal men
deze desastreuze factoren leeren bestrijden en voorkomen. Vooral
een belangrijke uitbreiding van de bebouwde oppervlakte zou
dit begunstigen.
Voegt men bij deze rampen nog de onvolkomenheden, die ieder
proefbedrijf in de eerste jaren aankleven, speciaal in een land als
Suriname zooals daar zijn: onvoldoende bevloeiingswater, samen-
loopen van oogst en cultivatie werkzaamheden, wegzakken van
de zware combine in den slappen kleigrond, enz., dan kan men
zich wel voorstellen, dat een dergelijk pioniersbedrijf de eerste jaren
nog geen inzicht kan geven in de gemiddelde opbrengst per ha.
Dit jaar werd in den grooten drogen tijd een volle rijke oogst
^ G. C. W. Chr. Tergast. Mechanische rijstbouw. In „Landbouwquot; VIII. 1923/33- P- 346.
W. A. van der Meulen. Een bezoek aan het machinale rijstbedrijf te Selatdjaran bij Pa-
lembang. In „De Waterstaatsingenieur. 1921. p. 13.
A. A. L. Rutgers. Het Gouvernements proefrijstbedrijf te Selatdjaran in verband met een
mogelijk A.V.R.O.S. Rijstbedrijf in Atjeh. 1920.
M. B. Smits. Mechanische rijstcultuur en haar beteekenis voor de Nederlandsche kolo-
niën. In „Landbouwkundig Tijdschriftquot; 1934. p. 625.
' Het rijstbedrijf te Selatdjaran, In „De Indische Mercuurquot; 1922. p. 19 e.v.
-ocr page 252-binnengebracht en het ziet er naar uit, dat het mechanisch proef-
bedrijf in Nickerie de periode van de eerste kinderziekten te
boven is. Gemiddeld bedraagt de rijstopbrengst in Suriname circa
3000 kg padi per ha en zekerheidshalve zullen wij ons hieraan
houden, hoewel van bevoegde zijde verwacht wordt, dat een
mechanisch gedreven rijstbedrijf op den duur wel tot een gemid-
delde opbrengst van 4000 kg padi zal kunnen komen ^
Ook de waarde van de opbrengst is moeilijk te
bepalen. De rijstprijs is sterk wisselend. Onder de tegenwoordige
omstandigheden is het moeilijk de te verwachten padi-prijzen te
schatten. Tot 1932 was in Suriname een padiprijs van 4 cent per
kg een groote uitzondering,. Sindsdien heeft de padiprijs echter
geschommeld tusschen 4, i^U en 5 cent de kg. In den zomer van
1935 was hij zelfs nog hooger, toen door het gebrek aan regen
de rijstprijzen f.o.b. Nickerie zelfs waren opgeloopen tot f 11.75
per 100 kg (gepeld).
Doch de Surinaamsche prijzen zijn niet gekoppeld aan de
wereldmarktprijzen, wat eerst bij grooteren export zal geschieden.
Zij schommelen daardoor meer met de binnenlandsche productie
op en neer. De mechanische rijstbedrijven zullen zich echter op
den afzet op de wereldmarkt moeten concentreeren.
Gezien de hooge vrachtkosten van f 2.25 per 100 kg
(Vgl. tarief van de havens aan de Golf van Mexico naar Europa
van f 1.15) uitgewogen gewicht (vrachtkosten Nickerie-Paramaribo
fo.45 per zak, overladen en wegen fo.20) moet voorloopig
een bijzonder hoog genoteerde rijstsoort worden voortgebracht,
die in Nederland of Engeland circa f 8.— opbrengt, wat dus
een padi-prijs van circa 3 cent in Nickerie beteekent. (Het crisis
recht van f i.— in Holland vervalt voor 30.000 balen uit Suriname).
Of men er in zal slagen een dergelijke rijstsoort voort te brengen,
of de prijs op de wereldmarkt nog zal wijzigen, in hoeverre de
waardedaling van den gulden ten opzichte van het pond sterling
een gunstige invloed zal hebben en of ten slotte de vrachttarieven
verlaagd kunnen worden, zijn alle nog onbeantwoorde vragen.
Zeker is, dat bij een padiprijs van 2 cent de kg een mechanisch
rijstbedrijf niet rendeeren kan. Bij een padiprijs van 3 cent kan
1 G. Stahel. De rijstcultuur in Suriname. Landbouwproefstation. Suriname. No. 2. p. 40.
-ocr page 253-een bedrijf van circa 200 ha goede winsten geven n.1. f 90.— min
f72.50 per ha per seizoen d.w.z. ruim f 7000 per jaar. Hiervoor
is echter een Ic a p i t a a 1 van bijna f 100.000 noodig,
waarover slechts weinig kolonisten zullen beschikken. De vraag is
voorts hoe groot een mechanisch rijstbedrijf
moet zijn om nog voldoende winstmogelijk-
heden voor een Europeaan op te leveren.
Deze grootte wordt in de eerste plaats bepaald door de seizoen-ca-
paciteit van een economisch werkenden tractor. Een deel van de
Werkzaamheden zullen min of meer coöperatief moeten geschieden.
Voor een dergelijk bedrijf moet aangeschaft worden aan machi-
nes en werktuigen:
I rupsbandtractor met 2 stel rupsbanden, power-take-off en
riemschijf.
I maaimachine, te drijven door de power-take-off van den
rupsbandtractor.
I zaaimachine.
I moldrainploeg.
I cultivator voor directe tractie.
I schijveneggeploeg.
I houten egge.
1nbsp;kettingegge.
2nbsp;oogstwagens.
1/3 van een oogstmachine (aan te schaffen met twee buren).
I span ossen.
I ossewagen.
diverse kleine bedrijfsgereedschappen.
Hier komt bij:
I overdekte bewaarplaats voor machines en werktuigen met
afgesloten bergplaats.
De aanschaffingskosten van dit alles geleverd op Nickerie met
inbegrip van inkomende rechten bedraagt f 8400.—. Dit komt
min of meer overeen met de gegevens uit Noord-Amerika: in
95 rijsthoeves, in Arkansas in 1927 was gemiddeld $ 2.569 in
machines belegd ^.
1 Orville. J. Hall. Rice Farming in Arkansas with financial results for 1927. Arkansas Bulle-
tin No. 260. p. SÏ.
De groote cultivator-installatie is voor mechanische rijstbe-
drijven niet absoluut noodzakelijk gebleken. Zonder twijfel is
deze installatie op haar plaats voor bedrijven van eenige honderden
ha, omdat men er de goedkoopste exploitatie mee kan bereiken,
terwijl directe tractie, ook in min of meer coöperatieve bedrijven,
duurder uitkomt. Hier staat echter tegenover, dat het in de groote
installatie gestoken kapitaal maar op één plaats te gelijk werkzaam
kan zijn, terwijl hetzelfde kapitaal verdeeld over meerdere directe
tractie eenheden, op meerdere plaatsen gelijktijdig werkzaam kan
zijn, wat in een land als Suriname met zijn korte cultivatie perioden
van het grootste belang is.
TABEL XXXV
De exploitatiekosten per ha van een dergelijk mechanisch
rijstbedrijf groot 90 ha, waarvan tweemaal per jaar 60 ha in bewerking
genomen worden, zullen er ongeveer als volgt uitzien:
per ha
Verbruikskosten per i ha aanplant .
Uitgaven arbeidsloon (voor i vaste arbeider; 2X3 weken 4 schopwerkers
2X4 weken; 3 arbeiders, enz.).
Zaaizaad speciaal geselecteerd . . .
Akkergeld .,...,,,,. . ,
Machinale pompinstallatie-exploitatie
Eventueele kosten voor onderhoud en aanplant (inclusief bestrijding
schadelijke dieren) .,,.,..,..,...........
Afschrijving op 90 ha inpolderingskosten 7% per jaar
150 X 9
- X 7 : 2 X 60...............
100
Afschrijving 12 % per jaar op aanschaffing machines
8400
X 8 : 2 X 60
X 12 : 2 X 60
8400
Onderhoudskosten machines
Totaal .......
circa
Mechanisch drogen en transportkosten ..,....,......
Totale exploitatiekosten per 1 ha aanplant ....
„ 8.40
,, S.60
f 64.98
65.—
„ 12.50
f 77.50
De winst voor den Europeeschen bedrijfsleider, die tevens den
tractor bestuurt, bedraagt bij een dergelijk kleiner mechanisch
rijstbedrijf per jaar f 1500.— bij een padi prijs van 3 cent en een
gemiddelde opbrengst van 3000 kg padi per ha. Bij een opbrengst
van 4000 kg per ha is een padiprijs van 2% cent reeds voldoende
om een dergelijk bedrijf van 90 ha rendabel te maken en den
leider een winst van f 2700 's jaars te verschaffen.
Met de oprichting van zulk een mechanisch middel-bedrijf zal
een kapitaal van f25.000 gemoeid zijn. Natuurlijk zal het
mogelijk zijn voor de kolonisten den grond van de kolonisatie-
maatschappij te huren en eerst langzamerhand te koopen, waar-
door zij met een kapitaal van f 12.000 zouden kunnen volstaan.
De enkele conclusies, waartoe het r ij s t p r o e f -
bedrijf in Nickerie tot nu toe kan leiden ten aanzien
van de mogelijkheden van een mechanisch gedreven rijstbedrijf
daar ter plaatse, zijn:
1°. van een belangrijke afzet in het land zelf kan geen
sprake zijn, omdat de productie in Suriname in den regel de con-
sumptie overtreft. Door de hooge transportkosten wordt de rijst-
export aanzienlijk bemoeilijkt. Daar het gebruik van dure arbeids-
krachten bovendien niet geheel te ontgaan is, zijn slechts bij het
Verbouwen van eerste klasse rijst, voor een mechanisch
rijstbedrijf winstmogelijkheden niet uitgesloten. Het moet nog
nader onderzocht worden welke rijst hiertoe in Suriname ver-
bouwd moet worden, of dit superieure product in regelmatige
groote hoeveelheden kan worden voortgebracht; en of de winst
bij afzet in Nederland of in andere landen voldoende groot
is om de exploitatie- en transportkosten te dekken.
2°. voorloopig kan men slechts constateeren, dat de totale
exploitatiekosten, mechanisch drogen en transport van
bet product naar de verschepingshaven inbegrepen, afhankelijk
Van de grootte van het bedrijf per ha op f71.50 (bedrijf van
215 ha) totf 77.50 (bedrijf van 90 ha) komen. Door nog
economischer gebruik der machines; door mechanisch wieden en
door watertransport, zullen deze totale onkosten nog terug te
brengen zijn tot f 60 ä f 70 per ha.
3°. bij een opbrengst van 3000 kg padi per
b a (wat in Suriname als normaal geldt) zou dit dus beteekenen
^en kostprijs voor de padi te Nickerie van2a 2%,
cent per kg. Houdt men zich aan de vrachttarieven zooals
die in September 1936 golden, dan staat dit gelijk met een k o s t-
prijs per 100 kg rijst loco Nederland van
f6.- ä f7 .50. Bij een dergelijke opbrengst zou men alleen
met fancy-rijst winst kunnen maken. Wel zouden bij een regel-
matigen grooten export de vrachtprijzen aanzienlijk gedrukt kun-
nen worden. Daardoor zou de kostprijs in Nederland t o t f 5.—
ä f6.— kunnen terugloopen.
Zou men er echter in slagen de opbrengst per ha tot 4000 kg
padi te verhoogen, dan zou de kostprijs per kg padi in Nickerie
iVz ai®/4 cent bedragen; per 100 kg rijst in Nederland fs-— ä
f6.50, of in de verre toekomst na verlaging der vrachttarieven
f4.-äfs.-.
4°. bij rijstprijzen in N e d e r 1 a n d, die fi.— per
100 kg boven deze kostprijzen in Nederland liggen, is een mecha-
nisch bedrijf van 90 ha, waarvan 2 maal 's jaars 60 ha beplant
worden, voldoende groot, om den Europeeschen leider een in-
komen van f1800 te verzekeren. Ten emde zulk een bedrijf in
Suriname op te richten is een kapitaal van f25.000
noodzakelijk.
5°. daar de winstmarge van een rijstbedrijf in Suriname
uiterst gering is, en de wereldmarktprijzen dikwijls veranderen,
is het wenschelijk dit bedrijf economisch niet op één enkele
cultuur te baseeren. Van eventueele wisselveldgewassen, zooals
b.v. boonsoorten, zijn geen noemenswaardige bijinkomsten te ver-
wachten. Daarom verdient het aanbeveling om in het proef-
stadium van het mechanisch bedrijf één of meerdere neven-
gewassen te zoeken, die in staat zijn het bedrijfsrisico te ver-
lichten.
Vóór alles moet men er echter op uit zijn den kostprijs
zoo laag mogelijk te maken. Hiervoor is het meest doel-
treffend:
1°. een vergrooten van-de opbrengst per ha.
Ook in de mechanische rijstbedrijven in Noord-Amerika is het
streven voornamelijk hierop gericht.
2°. een verlagen van de vrachtprijzen door
vergrooten van den export.
3°- mechanisch wieden, watertransport, enz.
Doch deze opbrengsten, dit drukken van den kostprijs in Suri-
name en het verlagen van de vrachttarieven bij grooteren uitvoer
IS alles nog toekomstmuziek. Voorloopig kan men slechts consta-
teeren:
de rentabiliteit van een mechanisch rijstbe-
drijf in suriname is nog niet aangetoond. zij is van
tal van nog onbekende waarden en steeds wisse-
lende factoren afhankelijk.
anderzijds zou het echter onjuist zijn nu reeds
in twijfel te trekken, dat een mechanisch rijstbe-
drijf in suriname kan rendeeren.
Over de vestigingsmogelijkheid van Europeesche mechanische
rij stverbouwers in Suriname kan eerst geoordeeld worden, wanneer
een proefbedrijf heeft aangetoond, dat men:
a.nbsp;in een mechanisch rijstbedrijf regelmatig voldoende eerste
klasse exportrijst zal kunnen voortbrengen,
b.nbsp;de superieure rijst voor loonende prijzen op de wereldmarkt
kan worden afgezet.
Het blijft wenschelijk, dat één of meerdere nevengewassen voor
den mechanischen rijstbouw gevonden worden, opdat de gevaren
Verbonden aan een monocultuur verminderen.
de suriname hoeve maatschappij
De Suriname Hoeve Maatschappij stelt zich ten doel: ^
1°. het vinden van een deugdelijken bedrijfsvorm, welke pas-
send geacht kan worden voor kunnen en behoefte van de Creool-
sche bevolkingsgroep, welke weinig kapitaal behoeft, toch op zelf-
standig werk is ingesteld en jaarlijks aan inkomsten van f 1500 ä
f2000 belooft.
2°. ontginnen en inrichten van de terreinen, die voor koloni-
satie in aanmerking zullen komen. Oude plantages genieten hier-
bij de voorkeur.
3 • het oprichten van proefhoeven en het bevorderen van
H. G. Brandon. Een welvaartsplan voor Suriname. In „Verslagen Indisch Genootschapquot;,
vergadering van 24 Maart 1933 p. 119 e.v.
binnenlandsche en buitenlandsche vestiging. Het opleiden en voor-
bereiden van de aspirantkolonisten; hulp verleenen door het ver-
strekken van credieten aan de kolonisten om hen aan een eigen
bedrijf te helpen; ten slotte het bemiddelen bij verwerking en ver-
handeling van de producten.
Wordt inderdaad een dergelijken bedrijfsvorm gevonden, die
ruim f1500.— 'sjaars inbrengt dan zouden ook Europeesche
kolonisten hierin een bestaan in Suriname kunnen vinden.
De leider Brandon is van meening, dat dit mogelijk gemaakt
wordt door: ,,een hoevebedrijf met zeer extensieve cultuurme-
thode, onder toepassing van moderne, eenvoudige landbouw-
werktuigen, bestemd om het effect van handenarbeid zoo hoog
mogelijk op te voeren en met ossen als goedkoopste trekkrachtquot; ^
Hij eischt daartoe dat de toegepaste bedrijfstechniek zoo hoog
mogelijk wordt opgevoerd, een volledig economisch
benutten van de dierlijke trekkracht, een
continu-bedrijf met wisselbouw en een hoofdzakelijk droge en
intensieve grondbewerking. De rijstbouw zou plaatsvinden door
uitzaaien op het veld, (terwijl het met de hand uitplanten van
bibit uitzondering zou wezen) wat een aanzienlijke verlaging
van den kostprijs zou kunnen beteekenen.
Ten einde te onderzoeken of een dergelijk bedrijf aan de ver-
wachtingen zou voldoen, was het noodig een proefbedrijf op te
richten. Met het oog op het gebruik van arbeidskrachten en ma-
chines; op de af te zetten productie en op de kosten van een
eigen pellerij zou een bedrijf van minstens 100 ha
oppervlakte vermoedelijk het meest economisch zijn.
Uitsluitend in de productie van rijst, maïs en vruchten werd
eenige mogelijkheid gezien. Daar vruchten zonder speciale ver-
schepingsgelegenheid voorloopig zeer moeilijk af te zetten zijn,
en veelal niet als hoofdcultuur deugen, terwijl de maïsteelt door
concurrentie en vrachtverschillen voorloopig niet rendabel is,
concentreerde men zich vrijwel uitsluitend op rijstverbouw. Op
de proefhoeve wordt rijst tevens als belangrijkste tweede gewas
aangeplant.
1 H. G. Brandon. Een welvaartsplan voor Suriname. In „Verslagen Indische Genoot-
schapquot;. Vergadering van 24 Maart 1933, p. 120.
Voor den opzet van dit proefbedrijf achtte Brandon een a a n -
vangskapitaal van f25.000 a f 30.000 vol-
doende, waarbij de opzet van een pellerij dan werd uitgesteld
tot men goede resultaten met het proefbedrijf geboekt had
Toen dit bedrag grootendeels bijeen was vertrok deze pionier
met zijn twee medehelpers Siebers en Van Hoevell in het voor-
jaar van 1934 naar Suriname en vestigde zijn proefbedrijf niet ver
van Domburg op het achterland van een oude plantage aan de
Suriname rivier, op een terrein grenzende aan de plantage Water-
land. De bodem bestaat hier uit gemengden kleigrond, die lichter
te bewerken is dan de zware klei benedenstrooms, maar die den
verbouwer door zijn wisselende samenstelling voor veel meer
problemen stelt. Het voordeel van deze ligging meer landin-
waarts, in een groote bocht van de Suriname-rivier, waar het
Water steeds zoet is, maakt het mogelijk irrigatie en drainage
op een behoorlijke manier te regelen.
Uit wetenschappelijk oogpunt valt het te betreuren, dat Bran-
don zich niet evenals van Dijk in Nickerie gevestigd heeft. Dit
had een vergelijking tusschen beide bedrijven aanzienlijk ver-
eenvoudigd. Tevens had het proefbedrijf van de Suriname Hoeve
Maatschappij dan van de pellerij van het mechanisch rijstbedrijf
kunnen profiteeren en had men tal van problemen (irrigatie,
verkoop, enz.) gezamenlijk kunnen oplossen.
Volgens een voorloopig verslag van Brandon zijn in het eer-
ste bedrijfsjaar van het proefbedrijf van de Suri-
name Hoeve Maatschappij nabij Domburg de
Volgende resultaten bereikt:
1°. In cultuur genomen grond.
Van April-November 1934 werden in eerste ontginningsbe-
werking genomen: in den Commissaris Simons Polder circa 42 ha
(waarvan 40 ha met rijst beplant werden en 2 ha met maïs en water-
meloenen) en in den polder achter Adrichem 10 ha (met mais be-
plant).
Van November 1934—Februari 1935 werden in den polder van
Adrichem in eerste ontginning genomen 2 ha; in tweede ontgin-
^ H. G. Brandon. Een welvaartsplan voor Suriname. In „Verslagen Indische Genootschapquot;.
Vergadering van 24 Maart 1933, p. 122.
ning ha (2V2 ha werden hiervan met maïs beplant). In de
C.S.P. werden 14 ha in tweede ontginning genomen (waarvan
II ha met maïs en circa 3 ha met rijst beplant werden).
Vanaf Februari 1935 zijn in den C.S.P. in eerste akkerbewer-
king genomen 11 ha; in tweede bewerking in den polder van Adri-
chem 4 ha, terwijl mede op dat terrein voorbereidende werkzaam-
heden in gang zijn, om in tweede ontginningsbewerking boven-
dien nog een oppervlakte van ca. 10 ha in aanplant te brengen,
terwijl tevens ca. 5 ha in eerste ontginningsbewerking ingeplant
zullen worden.
Voor het seizoen Februari—November 1935 is als eerste aan-
plant in den C.S.P. 3 ha met rijst ingezaaid en een kleine proef-
aanplant van tabak en pinda aangelegd; voorts werd in den polder
Adrichem circa 3/4 ha met rijst-bibit beplant.
Van dit totaal in ontginning genomen terrein moest in den
C.S.P. circa 30 ha van de totaal 42 ha weer losgelaten wor-
den. Dit gebied was gedeeltelijk tusschen twee zandritsen ge-
legen, gedeeltelijk achter den tweeden rits. De loozing was hier
onvoldoende, de grondwaterstand — 10 ä 20 cm. Na een paar buien
stond het terrein blank en werd practisch gesproken niet meer
droog. De bodem bestaat uit een 20 ä 30 cm dikke laag „bagassequot;
of veen, waaronder een ,,zeepigequot; kleilaag ligt; het water heeft
een hoogen zuurgraad, het gewas lijdt hier zeer onder. De ossen
zakken in den weeken grond weg en zijn op dit terrein on-
bruikbaar.
Totaal werden in den loop van 1935 dus ongeveer 25 ha be-
plant.
Daar de aandacht van Brandon in den loop van 1935 gedeelte-
lijk afgeleid was door een proefneming, die de Suriname Hoeve Mij
met Gouvernements-steun op Sara Maria aan de Saramacca ver-
richtte, zal deze beplante oppervlakte inmiddels waarschijnlijk niet
belangrijk zijn toegenomen.
2°. De opbrengst van den aanplant.
Van April—November 1934 was 25 ha met rijst beplant, waar-
van maar 15 ha met gewas bezet waren, terwijl op 12 ha maïs ge-
teelt werd, die slechts over 6 ha aansloeg.
De totale opbrengst bedroeg afgerond 15000 kg aan padi en
-ocr page 261-17s zakken maïskolven, of in droge korrel omgerekend 6100 kg.
Een deel werd als zaad afgezonderd en de rest bracht aan rijst
f 700 op, aan maïs f 200.
Tal van omstandigheden hebben dezen geringen oogst beïn-
vloed. Men had nog niet met een normalen bedrijfsaanplant doch
met een slecht geloosdenbeginningsaanplant te doen. Debepolde-
ring was onvoldoende, de kanaliseering verkeerd, de water af- en aan-
voer gebrekkig, terwijl de gesteldheid van het grondwater en het aan-
vankelijk voor de bevloeiing opgepompte zwamp water, zeer on-
gunstig voor het gewas bleek. Bovendien was de regenval over 1934
,,abnormaalquot;! In de belangrijkste groeiperiode van de rijst nl.
April t/m Augustus bedroeg de neerslag te Domburg over 1930,
^931. 1932, 1933 en 1934 respectievelijk: 1015,9 mm, 1189,4 nim,
1482,3 mm, 1024,5 mm en 857,5 mm. In de periode Juni t/m
September waren de neerslagen in deze zelfde jaren: 729,3 mm,
823,8 mm, 681,6 mm, 922 mm, en 661 mm. De verdeeling der
regenperioden was bovendien ongunstig.
Voor het hoevebedrijf was deze geringe neerslag dubbel on-
gunstig, omdat men twee maanden te laat was met uitzaaien door
de late aankomst van de kolonisten.
Het zaaizaad bleek geen succes, noch Witte Wanica noch
Rexora voldeden.
De voornaamste oorzaak van den kleinen oogst was echter de
geringe hoeveelheid zaad, welke was uitgezaaid. Daar men een
Welig gewas verwachtte zaaide men in ruim verband; door de
droogte stierf veel af en het onkruid schoot op.
Bovendien had het gewas van tal van plagen te lijden. Vele
maïskolven werden gestolen. De ossen waren nog onvoldoende
geoefend.
Een dergelijk eerste ontginningsjaar kan ons omtrent de te
■verwachten bedrijfsopbrengst dus nog geen inzicht verschaffen,
^óór alles is noodig, dat men er zorg voor draagt de waterhuis-
houding geheel in de hand te krijgen.
Bovendien moeten nog tallooze grootere en kleinere cultuur-
technische problemen worden opgelost, voor men met een min
of meer normaal bedrijf te doen heeft.
Van zijn verre van volmaakte eerste aanplant op het terrein
-ocr page 262-van Adrichem, waar de grondconditie uitstekend is, verkreeg
Brandon in 1935 reeds gemiddeld 3000 kg padi per ha.
3°. De kostprijs van de productie.
Wat de kostprijs betreft,, heeft men in den loop van het eerste
jaar echter reeds de noodige ervaring opgedaan. De werkelijke
directe uitgaven bij de in gang zijnde werkzaamheden tot 16
Maart 1934 bedroegen:
Akkerbewerking
(bedrijf)
Stuk Ia c.p.s.
3 ha
Inrichtingswerk
(kapitaaluitgave)
Ploegen met stoppelploeg 2 X 28
Eggen met plaatsegge
3 X (65 en 28)........
Idem met cultivator
41/2 X (65 en 28)....... 4.185
Idem met schijvenegge
41/2 X (65 en 28)....... 4.185
Idem met 3 m-egge i spandag . ,, 0.93
Randen bijwerken i mandag . . ,, 0.65
Zaaien 2 spandagen....... 1.86
1.68
2.79
Egaliseeren:
17% mandagen . .
134 X (1.30 en 28)
534 spandagen . .
fnbsp;16.28
Wieden 2 X (1.30 en 28) ... ,,nbsp;3.16)
Maaien 3 X 28...........0.84) Geschat
Transport en dorschen.....,,nbsp;28.74)
f 49.02
Per ha dus f 16.34
Stuk Ib C.S.P. 7 ha
Ploegen met stp.pl.
7 X (65 en 56).......fnbsp;8.47
Idem met Melotteploeg en Kerto-
redjoploeg 10 X 28..............2.80
1 X (65 en 28) . ,,nbsp;0.93
Egaliseeren en houtopruimen:
7 mandagen . . . . f 4.55
spandag...... 1.395
3 X 28......„ 0.84
7x4........ 28.—(gesch.)
Eggen 22 spandagen .....
Randen bijwerken 3 mandagen
Zaaien 5 X (130 en 28) . .. .
Wieden idem........
Maaien 7 X 28.......
Transport en dorschen 7 X 9-58
f 34-785
12.20
20.46
Ï.9S
7.90
7.90 Geschat
1.94
67.04
f 119.9
Totaal
Per ha dus f 17.05.
-ocr page 263-Stuk La Rencontre ca i ha
2e ontginningsbew., wieden i8 mandagen .
stompen opruimen mandag.....
Idem na 16 Maart 12% mandag.....
Branden inbegrepen
f 11.70
6.175
„ 8.325
f 26.20
Stuk Adrichem Ib. ca i ha
2e ontginningswieden voor rijstplanten
S6 mandagen........f 36.40,
opruimen 20 mandagen.......... 13.—.
rijstplanten 14 X 65 en 16 X 50........,, 17.30
ca. 3/4 ha gewied, waar-
van % ha beplant.
f 66.70
Stuk Adrichem II ca. 3 ha
Wieden voor ploegen 66 mandagen......f
Opruimen 22 mandagen..........
Stompen opruimen 7 mandagen.......
Ontginningsploegen 12 X 28........
Idem 6 X (65 en 28) .... .
Eggennbsp;3 X (65 en 28).....
42.90
14.30
4.55
3-36
5.58
2.79
2 ha
f 73-98
Uit de cijfers van de praktijk van de terreinen Ia en Ib van
den Commissaris Simons Polder, die voor het eerst in nagenoeg
normale akkerbewerking zijn genomen, blijkt dus, dat de volledige
cyclus van werkzaamheden voor het verwerven van een rijst-
oogst, aan directe uitgaven op circa f 17.— per ha komt te staan.
Over de resultaten van de jaren 1935/36 zijn nog geen officieele
gegevens bekend. Het verslag van Brandon kan eerstdaags
tegemoet gezien worden. Wel bleek uit een voor loopige mede-
deeling van Brandon dat hij de directe c u 11 u u r k o s -
ten stelt op f 18.80 per ha bij droge bewer-
kingen bij machinaal zaaien; op f 26.35 bij
natte bewerking en planten van bibit, dus
gemiddeld op f23. — per ha.
Deze zelfde uitgaven zijn bij een mechanisch rijstbedrijf, waar-
van de machines een grootere capaciteit bezitten, natuurlijk ge-
^ De proefneming van de Suriname Hoeve Maatschappij. In „Nieuwe Rotterdamsche
Courantquot;. 22 Nov. 1936. Ochtendblad.
ringer. Zij bedroegen bij het proefbedrijf te Nickerie f 9.23 aan
verbruikskosten en f 3.52 aan arbeidsloonen, dus totaal nog geen
f I3-—•
Maar het zijn ten slotte niet deze bedragen, die de rentabiliteit
van een bedrijf bepalen maar de totale explotatiekosten per ha
in verhouding tot de opbrengst.
Uit een persoonlijk schrijven van den leider van de Suriname
Hoeve Maatschappij van 31 Augustus 1936 bleek mij, dat BRA^ook
tot de conclusie was gekomen, dat twee rijstoogsten per jaar, hoe-
wel niet geheel onmogelijk, ompractische en om economische rede-
nen niet aan te bevelen zijn. Door de onregelmatige seizoenen loopen
de werkzaamheden te veel ineen en zijn de opbrengsten te on-
zeker. Men doet beter het geheele bedrijf op één
r ij s t o o g s t per jaar op te bouwen, en dan een zoo
groot mogelijke aanplant in den grond te brengen. Door machinaal
zaaien en pompirrigatie kan het plantseizoen vervroegd worden
tot Februari. In het tusschen seizoen van September tot Februari
is het weer zoo wisselvallig, dat men in deze periode niet op een
oogst mag rekenen. Ter bestrijding van het wied, kan men in
dezen tijd boonensoorten het beste aanplanten, doch dit wissel-
gewas is niet in staat een deel van het bedrijfsrisico te dragen.
Uit deze gegevens blijkt reeds, dat het bedrijf een aanzienlijke
oppervlakte moet hebben, wil het winstgevend zijn. Brandon
schat deze noodzakelijke oppervlakte op 150
h a. Om een dergelijke hoeve op te bouwen op een oude, nog
niet al te zeer vervallen plantage, waarvan sluizen en trenzen met
weinig kosten in functionneerenden toestand gebracht kunnen
worden, doch die overigens met min of meer zware kappewirie
is begroeid en waarop zich nog eenige bruikbare gebouwen be-
vinden, is volgens hem een kapitaal van circa
f50.000 noodig. Verkeert de plantage in een nog meer
vervallen toestand, dan is natuurlijk meer kapitaal vereischt.
De groote wisselvalligheid van het weer in Suriname met de
onberekenbare afwisseling van meest korte perioden van droogte
en regen, noopt Brandon, zoowel een droge cultuurwijze met
machinaal zaaien als de natte sawahbouw met planten van bibit
toe te passen.
De vaste algemeene kosten van een hoevebedrijf moeten vol-
gens Brandon gerekend worden op: f 600 voor onderhoud ossen
(tot 24 stuks), f 600 arbeidsloon voor den motorist-timmerman
en mandoer, f 350 voor magazijnpersoneel; f 500 voor bedrijfs-
behoeften (zakken, spijkers, touw, verf, enz.); f 250 voor verzeke-
ringen, transportkosten, porto- en administratiebehoeften.
Om deze oppervlakte in een redelijk tijdsbestek te kunnen be-
werken zijn zeker 24 ossen noodig. Brandon heeft bij zijn totale
onderhoudsschatting het aantal spandagen, dat in de directe culr
tuurkosten van f 23.— per ha reeds verrekend is, vermoedelijk
reeds in mindering gebracht. Voor alle zekerheid zullen wij echter
f 100 hiervoor van de onderhoudskosten aftrekken.
Als vaste arbeidskrachten noemt Brandon: motorist-timmerman,
mandoer en magazijnpersoneel. Doch buiten de mandagen, die
reeds in de f 23.— per ha directe cultuurkosten inbegrepen zijn,
zal de leider van een 150 ha groot hoevebedrijf nog veelvuldig
losse of vaste arbeidskrachten in dienst moeten nemen voor de
overige werkzaamheden, b.v. onderhoud bepoldering, enz. Wan-
neer wij deze totale uitgaven aan extra arbeidskrachten op f 500.—
per jaar stellen, is dit zeker uiterst laag geschat.
Aan de hand van deze gegevens kunnen wij dus een min of
meer nauwkeurig inzicht krijgen in de exploitatiekosten
TABEL XXXV
De totale jaarlijksche exploitatiekosten van een hoeve-rijstbedrijf van 150 hanbsp;be-
dragen dus ongeveer:
Bewerkingscyclus 150 ha a f 23 per ha...... . , . . . ..... fnbsp;3450 —
Onderhoud ossen ,.........■•••.■•••■••••■• ■gt;nbsp;5oo.
Arbeidsloon: motorist-timmerman en mandoer ..,.,,..........600.
Magazijn personeel ............................350-
Extra uitgaven losse arbeidskrachten ................... 500.
Zaaigoed: 150 kg per ha a f 3 per 100 kg. ........ ..........450-
Bedrijfsbehoeften.............................................500.—
Verzekeringen, enz. ........,.....••••......... 250.—
Afschrijving inpolderingskosten ....,.,....,.,,...• ,,nbsp;1400.
Afschrijving machines .....................................1200.
Vernieuwing machines . , , ...................... 800.
Afschrijving ossen ........................... 400.
Exploitatiekosten totaal . . . . f 10400.—
per ha . . .nbsp;69.—
per ha van een rijsthoeve bedrijf van 150 ha,
grootendeels berustend op ervaringen uit de praktijk, voor een
klein gedeelte op schattingen.
Stelt men ook bij dit bedrijf de opbrengst op 3000 kg padi
per ha, dan zou de kostprijs 2,3 cent per kg bedra-
gen. Tot nu toe heeft Brandon zich uitsluitend geconcentreerd
op de cultuurtechnische problemen en de rijst in het binnenland
afgezet. Bij een padiprijs van 2 cent de kg houdt een rijsthoeve-
bedrijf, gezien de kostprijs evenmin winstmogelijkheden in als een
mechanisch bedrijf. Ook bij een rijsthoeve is het verbou-
wen van superieure rijst voor den wereld-
handel geboden. Doch hiervoor is noodig, door de geringe
winstmarge, die eigen is aan de rijstteelt, dat de padi op de hoeve
gepeld wordt, om de transportkosten tot een minimum te be-
perken. De oprichting van den pelmolen zal moeten worden afge-
wacht voor men zich een juist oordeel kan vormen van de totale bin-
nenlandsche transportkosten. Vermoedelijk zal de k o s t p r ij s
van de rijst te Paramaribo op circa f5.— per
i o o k g komen. De vracht Paramaribo-Nederland is f 0.55 per
100 kg rijst goedkooper dan die van Nickerie-Nederland. De
kostprijs van de rijst komt dus op f6.50 a f7.50
per 100 kg loco Nederland. Deze kostprijs komt
geheel overeen met die van het mechanisch
r ij s t b e d r ij f. Ook in het hoevebedrijf zal het voorloopig
geboden zijn fancy rijst voort te brengen, wil men winst kun-
nen maken.
Ook hier zullen de rentabiliteit en de toekomstmogelijkheden
van het bedrijf afhankelijk zijn van de mate waarin de leiders er
in zullen slagen den kostprijs te drukken, door:
1°. verhooging van de opbrengst per ha,
2°. verlaging van transportkosten, ook in Suriname, en
3°. economischer werkwijze.
Het aanplanten van verschillende nevengewassen in het proef-
bedrijf ter verdeeling van het bedrijfsrisico verdient aanbeveling.
Zoolang het niet uitgesloten is, dat de kostprijs nog op ongeveer
70 % van de thans geldende zal kunnen worden teruggebracht
en men met den afzet der productie nog absoluut geen ervaring
per ha van een rijsthoeve bedrijf van 150 ha,
grootendeels berustend op ervaringen uit de praktijk, voor een
klein gedeelte op schattingen.
Stelt men ook bij dit bedrijf de opbrengst op 3000 kg padi
per ha, dan zou de kostprijs 2,3 cent per kg bedra-
gen. Tot nu toe heeft Brandon zich uitsluitend geconcentreerd
op de cultuurtechnische problemen en de rijst in het binnenland
afgezet. Bij een padiprijs van 2 cent de kg houdt een rijsthoeve-
bedrijf, gezien de kostprijs evenmin winstmogelijkheden in als een
mechanisch bedrijf. Ook bij een rijsthoeve is het verbou-
wen van superieure rijst voor den wereld-
handel geboden. Doch hiervoor is noodig, door de geringe
winstmarge, die eigen is aan de rijstteelt, dat de padi op de hoeve
gepeld wordt, om de transportkosten tot een minimum te be-
perken. De oprichting van den pelmolen zal moeten worden afge-
wacht voor men zich een juist oordeel kan vormen van de totale bin-
nenlandsche transportkosten. Vermoedelijk zal de k o s t p r ij s
van de rijst te Paramaribo op circa f5.— per
i o o k g komen. De vracht Paramaribo-Nederland is f 0.55 per
100 kg rijst goedkooper dan die van Nickerie-Nederland. De
kostprijs van de rijst komt dus op f6.50 a f7.50
per 100 kg loco Nederland. Deze kostprijs komt
geheel overeen met die van het mechanisch
r ij s t b e d r ij f. Ook in het hoevebedrijf zal het voorloopig
geboden zijn fancy rijst voort te brengen, wil men winst kun-
nen maken.
Ook hier zullen de rentabiliteit en de toekomstmogelijkheden
van het bedrijf afhankelijk zijn van de mate waarin de leiders er
in zullen slagen den kostprijs te drukken, door:
1°. verhooging van de opbrengst per ha,
2°. verlaging van transportkosten, ook in Suriname, en
3°. economischer werkwijze.
Het aanplanten van verschillende nevengewassen in het proef-
bedrijf ter verdeeling van het bedrijfsrisico verdient aanbeveling.
Zoolang het niet uitgesloten is, dat de kostprijs nog op ongeveer
70 % van de thans geldende zal kunnen worden teruggebracht
en men met den afzet der productie nog absoluut geen ervaring
- MECHANISCH RIJSTBE-
DRIJF TE NICKERIE.
Zaaien.
Oogsten met Combine.
Afmaaien.
Transport naar pellerij.
Ir H. N. van Dijk.
Uitbetaling van loon aan arbei-
ders.
Rijstpellerij.
SURINAAMSE HOEVE MIJ
TE DOMBURG
49.nbsp;De leider Brandon (links) met
zaaimachine.
50.nbsp;Rijstveld Commissaris Simons-
polder.
heeft, ishetondoenlijk zich definitief over de
rentabiliteit van het hoevebedrijf uit te
spreken en reeds aan één der beide rijst-
bedrijfsvormen (mechanisch- of hoeve-) de
Voorkeur te geven.
Of de superieure rijst afgezet kan worden tegen een behoor-
lijken prijs, waar en hoe dit moet geschieden, zijn vragen die heden
ten dage nog van het begin af aan moeten worden opgelost,
slechts de tijd en de praktijk zullen ons eerst op den duur hierop
kunnen antwoorden. Op grond van de sociaal-geografische ver-
houdingen in Suriname kunnen wij slechts zeggen, dat men hier
met een niet te onderschatten moeilijk probleem te doen heeft.
Welke rijst hiertoe aangeplant moet worden is door het hoeve-
proefbedrijf evenmin opgelost.
Dat de Surinaamsche Hoeve Maatschappij na 2% jaar proef-
nemingen aan het einde van haar financiëele capaciteit is, bewijst
op zich zelf niets tegen een rijsthoeve-bedrijf. De proef is met
een veel te gering kapitaal opgezet. Men begon met minder
dan f 20.000, terwijl nu reeds kan worden geconstateerd op grond
van de resultaten, dat voor een normaal rendeerend bedrijf een
kapitaal van f 50.000 vereischt is.
Een proefbedrijf stelt natuurlijk zeer speciale eischen, die in
een land als Suriname bijzonder hoog zijn. Immers hier kan men
niet steunen op wetenschappelijke voorlichting, op betrouwbare
gegevens, die op jarenlange ervaring berusten; hier kan men niet
profiteeren van reeds door andere cultures opgeloste economische
vraagstukken, irrigatie problemen, grondbewerkingsvraagstukken,
enz. Tal van moeilijkheden, b.v. de gevolgen van de wisselende
Weersgesteldheid en den bodemtoestand moeten plaatselijk op-
gelost worden.'Wanneer men nu bovendien bedenkt, dat hoewel
Brandon zich jarenlangmet Surinaamsche vraagstukken bezig hield,
en oriënteerende proeven op de plantage Guadeloupe nam in
1925/26 van huis uit geen landbouwer is en zijn beide mede-
Werkers geen locale Surinaamsche landbouwkennis bezaten, dan
kan men zich voorstellen, dat het proefbedrijf bij Domburg de
H. G. Brandon. Proefneming voor machinale hoeverijstcultuur op de plantage Guade-
loupe in Suriname in 1925—1926. In „West Indische Gidsquot; XIV. 1932/33. p. 81—99.
16
-ocr page 270-eerste jaren een bepaald bedrag aan „leergeldquot; gekost heeft. Dat
deze allereerste proefnemingen nog geen winst hebben kunnen
afwerpen en dat hiermede het kleine aanvangskapitaaltje ver-
speeld is in den loop van enkele jaren, is begrijpelijk, in ieder
geval bewijst het niets tegen de mogelijkheid van een rijsthoeve-
bedrijf in Suriname.
De conclusie i tot 5, waartoe het mechanisch rijstbedrijf leidde,
zijn geheel (met kleine wijzigingen, wat de kostprijs betreft) van
toepassing op het hoeve-rijstbedrijf en behoeven hier dus niet
te worden herhaald. Slechts moet er op gewezen worden, dat het
mechanisch rijstbedrijf rekent op twee oogsten per jaar van het
geheele of van 2/3 van het veld, en het hoeve-bedrijf rekent
met één oogst per jaar. Dit zal dus een 4/3 tot 2 maal grooter
terrein moeten bezitten, dan de mechanische verbouwer, wil men
dezelfde winst maken onder overigens gelijke omstandigheden.
Over de mogelijkheid van Europeesche kolonisatie in Suriname
in verband met het hoeve-rijstbedrijf, kan men slechts zeggen,
dat de rentabiliteit van dit bedrijf nog moet worden bewezen, zoo-
dat van kolonisatie op dien grondslag nog geen sprake kan zijn.
Wat men nu reeds over eventueele rijstbouwende kolonisten
in Suriname in het algemeen kan zeggen, afgezien van den be-
drijfsvorm, is:
door de economisch noodzakelijke uitgebreid-
heid van de bedrijven, kan de rijstbouw in suri-
name slechts mogelijk worden voor landbou-
wers, die over een groot kapitaal beschikken.
De ,,kolonisatiequot; zal dan uitsluitend bestaan uit leiders van
groot- of aanzienlijke middel-bedrijven.
Een groote landbouwervaring, aanpassingsvermogen en in-
zicht is hiervoor noodzakelijk. Hoogstens kunnen enkele duizenden
in de kuststrook een plaats vinden. (Creolen, waarvoor de hoeve-
bedrijfsvorm oorspronkelijk onderzocht werd, zullen slechts bij
hooge uitzondering over voldoende kapitaal en kennis beschikken,
om een dergelijk bedrijf aan te vangen, te meer daar zij zelden tot
coöperatie in staat zijn. Wel is er misschien plaats voor hen als
arbeiders in eventueele mechanische bedrijven).
IEDERE BEDRIJFSOPZET, DIE NIET HET KARAKTER VAN
EEN PROEFNEMING HEEFT, MOET THANS TEN ZEERSTE
WORDEN ONTRADEN.
Eerst wanneer de juiste cultuurmethode in de proefbedrijven
is komen vast te staan en de economische problemen verbonden
aan den export volkomen zijn opgelost, kan van een rendabel
rijstbedrijf van bepaalde minimum grootte sprake zijn. Eerst dan
kan de kolonisatie van Europeesche kapitaalkrachtige landbou-
wers in Suriname op dien grondslag in overweging genomen
worden.
BANANEN EN ANANAS
Voorbeeld van één ä twee jarige gewassen, waarvan de producten
een groote waarde per gewichts- en beplante oppervlakte-eenheid,
vertegenwoordigen, doch die speciale eischen stellen aan de versche-
ping, terwijl nog niet met zekerheid te zeggen is, óf en hoe deze ge-
wassen in Suriname verbouwd kunnen worden.
DE BACOVE
Wederom staan wij voor de drie vragen:
A.nbsp;Kan de banaan ^ in Suriname gedijen en vruchtdragen?
B.nbsp;Kan dit Surinaamsche product op de wereldmarkt worden
afgezet?
C.nbsp;Is deze cultuur rendabel genoeg om er een Europeesche
kolonisatie op te baseeren?
Sinds jaren hebben enkele Surm^msche kleinlandbouwers
bacove op hun erf staan. De -Sessèn, die deze planten voort-
brengen zijn veelal klein en worden op de binnenlandsche markt
verkocht. Zij zijn ten eenenmale ongeschikt voor export. De
plantain, het gewas, waarvan de vrucht uitsluitend gekookt ge-
geten kan worden, stelt hoogere eischen aan den grond dan de
gewone banaan ^ De plantain wordt in grootere hoeveelheden
^ In deze studie wordt zoowel de naam „banaanquot; als de Surinaamsche naam „bacovequot; ge-
bruikt voor de Musa-soorten, waarvan de vruchten rauw gegeten kunnen worden;
de planten, die vruchten voortbrengen, die slechts gekookt of gebakken te genieten vallen
(en die in Suriname juist banaan genoemd worden), worden met de Engelsche naam plantam
aangeduid.
quot; W. Ruschmann. Banane. Monographien zur Landwirtschaft warmer Länder, Band 8.
1929. p. 20.
W. Fawcett. The Banana, its cultivation, distribution and commercial uses. 1913. p. i.
-ocr page 272-244 de bestaansmogelijkheden in suriname
met succes verbouwd op lichtere gronden met zware bemesting
(o.a. door de Hollandsche Boeren om Paramaribo).
In 1906 werd met steun van het Gouvernement een b a -
cove-cultuur op groote schaal in het leven ge-
roepen \ zonder dat men zich voldoende op de hoogte had ge-
steld, door wetenschappelijke onderzoekingen en proefaanplan-
tingen, van de eischen, die deze cultuur stelt. De Surinaamsche
Panamaziekte decimeerde deze aanplant van Gros Michel;
de United Fruit Company staakte in 1910 de verschepingen. Nog
enkele losse zendingen hadden, van de inmiddels aangeplante
Congobananen plaats, de laatste 23 Juni 1914.
De vraag is nu, is deze mislukking te wijten aan specifieke
eigenschappen van het klimaat of van den bodem in Suriname;
of is ze geheel toe te schrijven aan het feit, dat men bij den aan-
plant in het groot niet voldoende rekening gehouden heeft met
deze bijzondere eigenschappen, in verband met de groei voorwaar-
den van de bacove.
Met zekerheid is dit voorloopig niet vast te stellen, vandaar dat
men zich, toen men na een twintigtal jaren de bacovecultuur in
Suriname weer opnam, in de eerste jaren bepaalde tot soorten,
die immuun zijn voor de Panamaziekte.
In i 9 3 i werden de bacoveplannen weer opge-
vat door de Surinaamsche Landbouw Vereeniging in samenwer-
king met een Commissie uit den Ondernemersraad voor Suriname
en het Landbouwproefstation. Men bracht een groot aantal kleine
pr oefveldjes (35) in orde op verschillende grondsoorten, gedeel-
telijk voor rekening van de plantages zelf, gedeeltelijk op kosten
van de Surinaamsche Landbouw Vereeniging; het Gouvernement
gaf f 5000 sudsidie. Men beplantte deze terreinen half om half
met Dwerg- en Congobanaan. Bovendien legde men in 1934 een
proefveld op grooter schaal aan op de voormalige suikerplantage
Rust en Werk, terwijl men hetzelfde jaar een centraal vakken-
proefveld van 13 ha op de plantage Katwijk gereed maakte. Boven-
dien werd in 1936 met het oog op de grondsoort een proefaan-
plant aangelegd van 48 ha achter ,,Maasstroomquot;, welk proefveld
^ G. E. Huffnagel. De tragedie der Verscheping van de Surinaamsche Bacoven. In ,.Tijd-
schrift Economische Geopgraphiequot;. 1916. p. i8i e.v.
m het najaar beplant werd. De proefvelden die thans in be-
werking zijn, beslaan, ongerekend de veldjes bij de kleinland-
bouwers, in totaal circa 18 ha. In 1936 werd de oude suikerplan-
tage Rust en Werk en de plantage 's Heerenberg door het ba-
nanenconsortium aangekocht.
_Van 3 November 1932 af heeft een geregelde bananenversche-
Ping van Suriname naar Nederland plaats. Deze proefzen-
dingen worden om de drie weken vervoerd, waartoe de
Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Mij. haar koelruimten
gratis beschikbaar stelt. De onverpakte vruchten worden in
Amsterdam bij aankomst door een deskundige gecontroleerd, en
de Overzeesche Fruit Import Mij N.V. te Rotterdam rijpt en
verkoopt thans deze vruchten.
Geleidelijk gaat de bacove-commissie van den Ondernemers-
raad zoo over tot een plan op grooter schaal, het zoogenaamde
..Tusschenplanquot;, waarbij circa 150 ha zullen worden aangelegd,
terwijl de K.N.S.M. dan iedere drie weken 5000 bossen op haar
Verbouwde booten zal meevoeren. Dit plan zal gedeeltelijk door
bet Gouvernement, gedeeltelijk door particulieren worden be-
kostigd. Ook de bevolkingscultuur in Suriname zal zooveel moge-
lijk in deze proef betrokken worden.
Wat leeren ons nu de speciale eigenschappen van Suri-
name aan de hand van deze proefnemingen beschouwd
als antwoord op bovengenoemde vragen A, B en C?
A. De banaan is een gevoelige plant, die hooge eischen stelt
san het klimaat (36). De temperatuur van Suriname is voor
iedere soort bananen buitengewoon geschikt en de wind is ook
gunstig voor deze cultuur. Suriname ligt geheel buiten het gebied
der West-Indische cyclonen. Tornados, die in Midden Amerika
riiet alleen groote schade in bananen-plantages aanrichten, maar
den hoogen stam en het zwakke wortelstel van deze planten,
soms zelfs een geheele aanplant vernielen, zijn in Suriname ge-
lukkig ten eenen male onbekend. Wel is de Surinaamsche
^md, vooral in de dicht bij zee aangelegde plantages, voldoende
sterk om de bladen der planten aan repen te scheuren en zoo
een normale groei te belemmeren, doch deze schade beperkt zich
bij een groot veld tot een paar aan de windzijde gelegen rijen.
Bovendien schijnt de zeewind een gunstigen invloed op de blad-
ziekte te hebben. Deze ziekte wordt n.1. veroorzaakt door een
schimmel, die een bepaalde vochtigheid behoeft gedurende een
lange periode. Droogt nu de dauw snel tengevolge van den zee-
wind, dan vergaan de schimmelsporen en kan de bladziekte
zich niet ontwikkelen, waardoor de kuststrook, wat dit betreft
voor de bacovecultuur zeer gunstig is.
De regenval is voldoende maar niet regelmatig genoeg over
het geheele jaar verdeeld. Doch de bacove is beter bestand tegen
droogte dan tegen een overmaat van vocht. Voor alles is het dus
noodzakelijk, dat men de waterloozing geheel in de hand heeft.
Irrigatie is minder noodzakelijk, maar wel zeer wenschelijk. Im-
mers een schadelijke droogte beteekent niet alleen een bepaald
verlies aan product, maar brengt tevens een regelmatige versche-
ping in gevaar. Bovendien is het voor deelig er zorg voor te dragen,
dat de grootste verschepingen in den tijd vallen, dat de vruchten
de hoogste prijs op de markt kunnen maken. Bij een regelmatig
invallende regentijd is dit zeer goed te verwezenlijken door op
het juiste moment aan te planten, doch in een land als Suriname
zal dit zonder irrigatie moeilijk te bereiken zijn.
De banaan heeft een korte groeiperiode. In lo ä 14 maanden
brengt deze groote plant een enorme bos vruchten voort \ zoo-
dat een bananencultuur bijzondere eischen aan den bodem
stelt (36). Bovendien heeft de bacoveplant een uiterst fijn wortel-
stelsel, waardoor zij een gunstige kruimelige samenstelling van
den bodem vraagt om voldoende voedsel te kunnen opnemen.
Ook stelt deze plant nog speciale eischen ten aanzien van de
waterhuishouding in den bodem. Deze eischen kunnen ver-
vuld zijn in een ideale bananen grond, een maagdelijken leem-
bodem ^ of wel in een bepaalde streek, waar men door een vol-
ledige kennis van de vereischte cultuurmethode, en een uiterst
nauwkeurig toepassen daarvan, in staat is een dusdanig gunstigen
bananenbodem te vormen. De meeste deskundigen gaven aan,
^ W. Fawcett. The Banana, its cultivation, distribution, and commercial uses. London.
1913. p. 38.
2 Ibid. p. 6.
C. W. Wardlaw. The Question of a Banana Industry in British Guiana. In „The Agriculture
Journal of British Guianaquot;. Vol. III. 1930- P- 2-
dat bananenverbouw op vele grondsoorten mogelijk is, mits zij
goed bewerkt worden (38).
Suriname beschikt niet over een idealen bacovegrond. De zand-
grond is te arm, bovendien te ver afgelegen voor het vervoer.
Maar ook de kleigrond is door zijn physische eigenschappen geen
ideale bacove-grond te noemen. Sommige in Groningen geanaly-
seerde grondmonsters bestonden voor 96 % uit klei. De bodem
Zal veelvuldig bewerkt moeten worden, wil zij voldoende los van
samenstelling zijn. De aanplantingen hebben, vooral wanneer zij
jong zijn, van een zwaren regenval en scherpe droogteperiode
Zeer te lijden. Drainage en eventueele irrigatie stellen hooge
eischen aan den verbouwer, immers het grondwater mag de
Wortels niet beroeren.
Welke Surinaamsche streek zich het best voor de bacove-
cultuur leent, wat daar de juiste cultuurmethode is, kunnen slechts
locale proefnemingen ons leeren. Juist omdat deze cultuur den
grond snel uitput, zijn slechts uitkomsten over een groot aantal
jaren van waarde.
Tot nu toe wijzen de proefnemingen het meest in de richting
Van de uiterst Noordelijke strook kleigrond, de zoogenaamde
».pegassequot;-grond, het terrein tusschen de achterdammen van de
plantages aan den Noordoever van de Commewijne en de zee. De
Zware kleigrond is hier met een 15 cm dikken humuslaag bedekt.
Deze humuslaag wordt zooveel mogelijk verdikt, afbranden van
de begroeiing vindt hier dan ook niet plaats. De humus wordt
door de bovenste laag klei heengewerkt, waardoor men een bouw-
kruin van ongeveer 30 cm verkrijgt. Op de plantage Rust en Werk
beeft men hierop met een diepgaande bedelving schitterende
resultaten verkregen, die de verwachting verre overtroffen. Het
eenige bezwaar is echter, dat men in deze strook geen irrigatie
kan toepassen.
Daarom gaan er behalve voor dezen Noordelijken kleigrond ook
ftemmen op voor de Zuidelijke rivier klei-zóne meer land-
inwaarts, waarop b.v. de plantage Waterland is gelegen. De water-
buishouding is in dit gebied gemakkelijker te beheerschen doch
Verslag over de jaren 1931 en 1933 van het Departement Landbouwproefstation in Suri-
'i^me, p. 43.
de grond is hier beslist minder vruchtbaar. De kali- en phosphor-
zuurcijfers zijn hier ongunstiger dan op de kleigronden. Bovendien
is de kans op besmetting op dezen met boschhumus gemengden
bodem grooter dan in het kustgebied.
De verdere bacoveproeven zijn bewust op de oplossing van
het vraagstuk der bodemkeuze gericht. Niet alleen wil men door
feiten vaststellen, dat de pegassegrond, ook op den langen duur,
de beste bananenbodem van Suriname is, maar bovendien
tracht men te onderzoeken welke andere gronden nog bruikbaar
zijn voor bacove-aanplantingen. Voor dit doel verzamelt men
grondmonsters van de Verschillende plantages om in Groningen
op het Bodemkundig Instituut te doen analyseeren.
Langs de stofvrije waterwegen, waaraan de plantages gelegen
zijn, kan het vervoer van de bananen geschikt en goed-
koop plaats vinden. De ponten kunnen in de trenzen direct aan
den aanplant gemeerd worden. De bossen kunnen zoo direct op
deze ponten geladen naar Paramaribo vervoerd worden. De
bossen worden zoo weinig in handen genomen, wat een eer-
ste ver eischte is. Bovendien is met het watertransport niet
zoo heel veel tijd gemoeid, wat bij een vrucht als de banaan, die
zeer van de hitte te lijden heeft, van het grootste belang is. Rusch-
mann meent, dat ieder uur, dat de bossen eerder aan de warmte
onttrokken worden en in het koele scheepsruim geladen zijn, in-
houdt, dat de vruchten een dag langer goed blijven in het con-
sumptieland in gematigde luchtstreken. Het zeeschip moet 3
hoogstens 4 dagen na het oogsten van de eerste bos de haven ver-
laten, wil men de vruchten in goeden staat over krijgen Hierdoor
is de mogelijkheid voor bacoveaanplant voorloopig beperkt tot
die streken, die per schip of wagen binnen een dag Paramaribo
kunnen bereiken. Afgelegen districten, als Coronie en Nickerie
zijn zonder eigen directe zeelijnen niet in staat bananen voor
export te verbouwen.
De arbeidsvoorziening is ook hier weer één van
de belangrijkste problemen. De bananencultuur heeft op ver-
' W. Ruschmann. Über Bananen, Bananenplantagen und Bananenverwertung. In ,,Beiheft
zum Tropenpflanzerquot;. Band XX. No. 1/2. April 1920. p. 29.
W. Ruschmann. Monographien zur Landwirtschaft warmer Länder. Band 8. p, 25.
-ocr page 277-schillende andere culturen voor, dat zij de arbeiders het geheele jaar
door geregeld werk kan verschaffen. Immers in den tijd, dat er
niet geoogst wordt, zijn de arbeiders juist talrijk genoeg om den
grond te bewerken 'Bovendien laat de bananencultuur vermoe-
delijk vrij hooge loonen toe. De United Fruit Company betaalt
haar arbeiders gemiddeld $ i.— per dag, maar hier volbrengen
de arbeidskrachten dan ook heel wat grootere dagtaken dan in
Suriname Deze cultuur eischt nauwgezette arbeiders, die niet
alleen geregeld op het werk komen, doch ook bereid zijn op be-
paalde tijden flink overwerk te verrichten. De Javaan, op wien
deze cultuur hoofdzakelijk zal zijn aangewezen, heeft op dit punt
terecht een slechten naam, doch door de noodige leiding en con-
trole zal men hem wel tot eenigszins systematischer arbeid kunnen
brengen.
Wil men âe bananencultuur in het groot aanvangen, (en gezien
de verschepingsproblemen is deze cultuur slechts in het groot
te drijven), dan zal een ruime aanvoer van arbeidskrachten weder-
om noodzakelijk blijken. De grootste moeilijkheid ligt ook hier
Weer in het begin: immers, men kan nu eenmaal geen arbeids-
krachten invoeren, vóór de mogelijkheid van een rendeerende cul-
tuur is aangetoond en het is lastig zoo niet onmogelijk dit te
doen zonder arbeidskrachten.
Ziekten in de bacove. De Gros Michel is de
naeest geliefde banaan op de wereldmarkt. Juist deze soort heeft
zeer onder de Panamaziekte te lijden: Waaraan echter de
catastrophale uitgebreidheid van de Panamaziekte van 1906 tot
1910 te wijten is, is moeilijk uit te maken. Huffnagel noemt in
dit verband verwaar loozing van de velden Ruschmann den
constanten regenval in alle tijden, zonder uitgesproken droge
I^ioden (wat niet blijkt wanneer men de cijfers van den regen-
W. Ruschmann. Über Bananen, Bananenplantagen und Bananenverwertung. In ,,Beiheft
Zum Tropenpflanzerquot;. Band XX. No. 1/2. April 1920. p. 29. Banane.
W. Ruschmann. Monographien zur Landwirtschaft warmer Länder. Band 8. p. 24.
^ W. Ruschmann. Über Bananen, Bananenplantagen und Bananenverwertung. In „Beiheft
zum Tropenpflanzerquot;. Band XX. No. 1/2. April 1920. p. 29.
G. E. Huffnagel. De tragedie der Verscheping van de Surinaamsche Bacoven. In „Tijd-
schrift voor Economische Geographiequot;. VII. 1916. p. 181.
W. Ruschmann. Banane. Monographien zur Landwirtschaft warmer Länder. Band 8.
1929. p. 99.
-ocr page 278-val van 1906—1910 beschouwt. In deze periode vielen juist be-
trekkelijk droge jaren). Wel valt weer de onregelmatige regenval op.
Wardlaw wijst er op hoe zeer goede Gros Michel planten op die
enkele plaatsen in Suriname stonden, waar klei en zand vermengd
waren en wijt het dus aan de stijve klei. Weer anderen meenen,
dat de Gros Michel onder schaduw geplant tegen de Panama-
ziekte bestand is, doch dit vertraagt den groei aanzienlijk en ver-
kleint de kans op een rendabel bedrijf. Of het wegblijven van de
Panamaziekte in dit geval te danken is aan de schaduw staat niet
vast, misschien is het wijde plantverband hier de gunstige factor.
Of de ziektegevallen steeds aan besmetting te wijten zijn, of dat ze
plaatselijk onder bepaalde ongunstige omstandigheden ontstaan
zijn, is zelfs nog niet met zekerheid bekend. Het is dan ook zeer wel
mogelijk, dat men door het vinden van de juiste cultuurmethode
van de Gros Michel er in kan slagen de ziekte in het veld te voor-
komen, of door juiste controle tot een minimum te beperken.
De bacove commissie van den Ondernemersraad zal na de resul-
taten met de Congo er nu ook toe overgaan, tusschen de voor de
Panamaziekte immune Congobanaan de Gros Michel in rijen aan
te planten. Men hoopt zoo een al te groote uitbreiding van de Pa-
namaziekte te kunnen vermijden en de juiste cultuurmethoden
voor de Gros Michel te kunnen vaststellen.
Nog meer afdoende zou het zijn, indien men er door selectie
in zou kunnen slagen soorten te kweeken, die alle voordeelen van
de Gros Michel bezitten, doch die immuun zijn voor de Panama-
ziekte. Dit stuit echter op buitengewone moeilijkheden, daar de
banaan geen kiembaar zaad levert, terwijl juist de soorten wier
vruchten wel zaad bevatten, niet deugen voor consumptie (39).
Voorloopig heeft men zich in Suriname beperkt tot proef-
nemingen met soorten, die wel immuun zijn voor de Panamaziekte,
maar die bepaalde bezwaren hebben ten aanzien van het vervoer
en den verkoop. Men koos hiertoe in Suriname de Congo-
banaan.
Maar ook de aanplantingen van deze banaansoort bleven niet
gevrijwaard van ziekten. In 1933 brak de bladziekte uit,
^ C. A. Wardlaw. The Question of a Banana industry in British Guiana. In „The Agricul-
tural Journal of British Guianaquot;. Vol. III. 1930. p. 2.
een kwaadaardige schimmel op de bladen (41), ook uit andere
landen bekend, die echter nergens een dusdanig fatalen invloed
op den oogst heeft als in Suriname. De normale bacoveplant
geeft vier oogsten. De tweede oogst, die vier maanden na den
eersten komt, uit de twee suckers terzijde van den moederstam,
moet bij gezonde planten belangrijk grooter zijn dan de eerste.
De derde is weer ongeveer gelijk aan den eerste. In geval van
bladziekte daarentegen is de eerste oogst normaal, de tweede al
minder, in plaats van grooter, de derde vrijwel niets meer, de
vierde totaal niets.
Door bespuiting met kopersulphaat-prae-
p e r a t e n, kan men de bladziekte bestrijden wat 10 cent
per bos kost. Deze bespuiting komt de plant ook overigens
ten goede en maakt haar tevens minder vatbaar voor andere
bladziekten. De beste wijze om deze ziekte op den duur te
voorkomen of tenminste tot geringe proporties terug te brengen.
Zoodat zij de economische zijde van de cultuur niet langer be-
dreigt, is behalve een juiste bodemkeuze (op de geschiktste gronden
treedt de bladziekte vrijwel niet op), het vinden van een zoo-
danige cultuurmethode, dat de plant resistenter wordt tegen aller-
lei ziekten, in het bijzonder echter tegen de bladziekte.
Vóór alles is noodzakelijk een goede grondbewerking^
De physische toestand van den grond is minstens even belangrijk
als de chemische samenstelling. Het bevorderen van de structuur,
het losmaken van den grond, zoodat de fijne wortels door kunnen
dringen, is een eerste vereischte bij de bananencultuur. Vooral
klemt dit bij stijve klei, als de Surinaamsche. Daarbij is dan
ook een veelvuldig omvorken geboden. Mechanische grondbe-
werking is door den geringen afstand der planten en onregel-
matige rijvorming moeilijk door te voeren.
Goede drainage is van groot belang (41). De plant heeft
eenerzijds behoefte aan veel water. Omdat een deel der wor-
tels horizontaal dicht onder de oppervlakte ligt en deze dunne
oppervlaktelaag snel uitdroogt. Anderzijds heeft een te hooge
stand van het grondwater, dat de wortels aantast, een nog on-
gunstiger invloed.
1 W, T. Pope. Banana Culture in Hawaii. Bull. No. 55. 1926. p. 15.
-ocr page 280-Ook bemesting is een factor van belang\ omdat zij
de plant resistenter maakt. Met het oog hierop doet men tal
van onderzoekingen met proefvakken op de plantage Katwijk. Met
kunstmest heeft men tot nu toe weinig succes. De overmaat van
ijzer in den grond bindt het phosphaat direct. Stalmest daarentegen
geeft goede resultaten, terwijl ook de uitwerking van groenbe-
mesters gunstig is. Verder doet men proeven met het wiedvrij
houden van den grond, zoolang de bananen niet voldoende op-
geschoten zijn, als ook met het planten onder schaduw,
waarbij de bladziekte gering schijnt te zijn, doch waardoor de
groei der plant aanzienlijk vertraagd wordt.
De cultuur-technische proeven met de Congobanaan in Suri-
name zijn dus nog niet ten einde, en zoolang men niet een vol-
ledige oplossing voor alle problemen gevonden heeft, is iedere
bacove opzet in het groot, (b.v. het plan Rutgers 42) in Suriname
onverantwoordelijk. Een dergelijke opportunistische politiek kan
misschien enkele planters over eenige moeilijke jaren heen helpen,
doch zal waarschijnlijk Suriname weer voor jaren achteruitzetten.
De Ondernemersraad voor Suriname wil geen onnoodig
risico loopen door een geheel voorbarigen aanplant op
groote schaal. Eerst moet de cultuur zoo
goed mogelijk wetenschappelijk gefundeerd
en de te verwachten uitkomsten door proef-
aanplantingen benaderd zijn. Pas na jarenlange
positieve resultaten kan men tot een aanplant op groote schaal
overgaan, daar een mislukking niet alleen een verlies van mil-
lioenen zou beteekenen, maar tevens Suriname weer geheel in
discrediet zou brengen.
B. Kan de Surinaamsche banaan op de
wereldmarkt afgezet worden?
De vrucht van de banaan bederft snel, zoodat hier-
door een grens aan den afstand van de verschepingshaven tot den
consument is gesteld, waardoor het afzetgebied bepaald wordt.
Iedere dag, die het transport over zee, in een schip met koelruim-
1 W. Fawcett. The Banana, its cultivation, distribution and commercial uses. 1913. p.
65. e.V.
ten, langer duurt dan 14 dagen, is schadelijk voor de vrucht. Hier-
door is de afzet van bananen vanuit Suriname beperkt tot West-
Europa en Noord-Amerika, terwijl direct varende booten nood-
zakelijk zijn.
De banaan is een tropische plant, die geen temperaturen be-
neden 20 graden verdraagt. Hierdoor en door het bederf van de
vrucht kan de West-Europeesche en de Noord-Amerikaansche
markt, uitsluitend verzorgd worden door de kuststroken van den
Atlantischen Oceaan, met de daarvoor gelegen eilanden, van 20° ä
30° N.B. tot enkele graden Zuiderbreedte. In de jaren 1928—1932
is de export van bananen vrijwel constant gebleven^. Van de twee
groote productiegebieden, de Canarische eilanden en Centraal-
Amerika, is de bananen opbrengst vrijwel constant. Want door
gebrek aan goede gronden op de Canarische eilanden en door
Ziekten in Centraal-Amerika, is het opvoeren van de productie
onmogelijk. In de nieuwe gebieden waar bananen voor West-
Europa geteeld worden, (Brazilië, Kameroen, Fransch West-
Afrika) breidt de cultuur zich echter sterk uit Of de toe-
name van de vraag die van het aanbod in de eerstkomende jaren
zal overtreffen, moet worden afgewacht Dat de Surinaamsche
banaan zich een plaats op de wereldmarkt zal weten te veroveren
is dan ook niet zeker.
Wel is Nederland binnen dit mogelijke afzetrayon van Suri-
name gelegen. Nederland is een goede afnemer van bananen.
Hier worden minder hooge prijzen betaald dan in andere landen,
doch daar staat tegenover, dat hier dank zij de uitgebreide kar-
handel ook minder mooie bossen te plaatsen zijn. Het verbruik
van bananen neemt snel toe, is in zes jaar tijd verdubbeld, en
ons land zou voldoende groot zijn om den geheelen Suri-
naamschen export op te nemen Ieder monopoliestelsel, iedere
* E. L. Levie. Eenige gegevens omtrent den wereldhandel in bananen, citrusvruchten en
ananas. In „Economisch Weekbladquot; Batavia III. 1934. p.4o8.
^ Ibid. p. 408.
J. Sibinga Mulder. In ,,De Indische Mercuurquot; 1934. p. 344.
E. E. Cheesman. Banana breeding at the Imperial College of tropical agriculture. 1931. p. 3.
E- L. Levie. Eenige gegevens omtrent den wereldhandel in bananen, citrusvruchten en
ananas. In „Economisch Weekbladquot; III. 1934. p. 407.
A. A. L. Rutgers. Nota inzake hervatting der Bacovecultuur in Suriname. 1933. p. 4.
sluiting van de Nederlandsche grenzen zou echter een bananen-
oorlog met de United Fruit Company inhouden, waarbij Suri-
name met zijn geringe productie onvoorwaardelijk het onderspit
zou delven. Het is dus wenschelijk tot overeen-
stemming met de United Fruit Company te
komen en de Nederlandsche- en omliggen-
de markten te verdeelen. Doch een eerste vereischte
hiervoor is, dat men een zelfde soort banaan voortbrengt. Van-
daar, dat men in Suriname weer wil trachten de Gros Michel
aan te planten.
De Congobanaan heeft zijn plaats op de wereldmarkt
nog niet veroverd. Zijn handelswaarde is lager dan die van
de Gros Michel (43). Het uiterlijk van de Congobanaan is minder
aantrekkelijk, bovendien stellen de vruchten hoogere eischen aan
het bewaren en het vervoer, omdat zij een onregelmatiger vorm
hebben, en sneller en meer ongelijkmatig rijpen na den pluk. Hier
staat tegenover, dat de Congobanaan vrij is van de Panama-
ziekte; over het algemeen beter bestand is tegen schadelijke in-
vloeden; veel dichter geplant kan worden (dus grooter rendement
geeft) en minder hooge eischen aan den grond stelt tenminste
twee maanden eerder dan de Gros Michel vrucht geeft; minder
last van den wind heeft, waardoor het verlies aan omgevallen
planten geringer is Doch deze voordeelen wegen voorloopig
niet tegen de nadeelen op. Men zal dus de resultaten van den aan-
plant van Gros Michel moeten afwachten, voor men zich een
oordeel over de distributie kan vormen.
Een eerste vereischte voor afzet is, dat men de
vruchten in een behoorlijken toestand weet
te leveren.
Omdat de vrucht snel bederft, moet men de banaan zorgvuldig
in den juisten staat van aanrijping plukken, snel uit de tropen
wegvoeren en zoo spoedig mogelijk in handen van den con-
sument brengen, waartoe schepen met koelruimten vereischt
1 C. A. Wardlaw. The Question of a Banana industry in British Guiana. The Agricultural
Journal of British Guiana. Vol III. 1930. p. 2.
® Plan van een Bacoven cultuur voor export met Landssteun in 1934. Paramaribo. April
1933. p. 10.
zijn, indien de duur van het zeetransport langer is dan een week.
Het gevolg hiervan is, dat:
a. wekelijksche verschepingen noodzakelijk zijn, opdat niet
een deel van den oogst reeds voor den pluk bederft (44). Een ge-
regelde wekelijksche scheepvaart met vruchtenbooten is slechts
rendabel, indien een vaste minimum productie verzekerd is. De
hiervoor noodzakelijke minimum aanplant moet groot zijn (in
Suriname circa 1500 ha) ^ en vereischt veel kapitaal.
h. de verschepingen zich zoo soepel mogelijk bij de productie
moeten aansluiten. Een tekort aan verschepingsruimte beteekent,
bij de overvoerde inlandsche markt dadelijk verlies, maar een
tekort aan te vervoeren bananen is óók een schadepost.
c.nbsp;in het land van verkoop de vruchten zoo snel mogelijk ge-
consumeerd worden, wil men bederf en verlies voorkomen.
d.nbsp;de wederzijdsche afhankelijkheid van planter, verschepings-
maatschappij en verkooper in het land van afzet, die zijn oor-
sprong vindt in het snelle bederf van de banaan, tengevolge heeft,
dat bananencultuur alleen dan loonend is, wanneer én de aan-
plant én de verscheping én de verkoop in de handen van één en
hetzelfde lichaam berustend
e.nbsp;daar de cultuur een wekelijksche verscheping eischt, de
wekelijksche verscheping op haar beurt een groote minimum
aanplant vraagt, terwijl bovendien deze belangrijke wekelijksche
aangevoerde voorraden een groote verkoop centrale vorderen,
moet de vruchtenmaatschappij een lichaam zijn, dat over veel ka-
pitaal beschikt
Deverschepingsproeven, waarmede men sinds 1932
per K.N.S.M. booten doende is, hebben tot nu toe aangetoond,
dat het mogelijk is de Congobanaan behoorlijk te vervoeren, zon-
der speciale verpakking, bij een constante temperatuur van iets
meer dan 11° ä 12° C. De aanrijping tijdens de reis verloopt dan
1 W. Ruschmann. Über Bananen, Bananenplantagen und Bananenverwertung. In „Bei-
heft zum Tropenpflanzerquot;. Band XX. No. 1/2. 1920. p. 39.
Plan van een Bacovencultuur voor export met Landssteun in 1934. p. 13-
'' C. W. Wardlaw. The Question of a banana industry in British Guiana. In „The Agricul-
tural Journal of British Guianaquot;. Vol III. 1930. p. 7. e.V.
' W. Ruschmann. Über Bananen, Bananenplantagen und Bananenverwertung. In „Beiheft
Zum Tropenpflanzerquot;. Band XX. No. 1/2. 1920. p. 31.
uitstekend en het product versch ij nt in goeden
staat op de Nederlandsche markt. Slechts het
verzenden van grootere partijen tegelijk en het rijpen van de
vrucht in Holland, verdient nog eenig nader onderzoek. Tijdens
het ,,Tusschenplanquot; zal men echter deze problemen zeker vol-
ledig kunnen oplossen.
Het vraagstuk van vervoer en distributie is in het
geheel nog niet opgelost. Hiervan kan eerst in een
later stadium van proefneming sprake zijn. In de eerste plaats
is noodig, dat men een inzicht heeft in de mogelijkheden van
de Gros Michel in Suriname. Bovendien moet men nauwkeurig
weten hoeveel productie te verwachten is om er een con-
stante verscheping op te kunnen baseeren. Dit vraagstuk zal
ook in de toekomst groote zorg baren, gezien het wisselende
klimaat van Suriname, waardoor men het tijdstip van het pluk-
rijp worden niet in de hand heeft
In den eersten tijd werkte men uitsluitend met de N.V.
Bananen Import Maatschappij, die de Congo bananen uit Suri-
name onder Braziliaansche vruchten mengde, die veel minder
van kwaliteit waren. Nu verhandelt de Overzeesche Fruit Im-
port Mij N.V. te Rotterdam de vruchten. De Ondernemersraad
beoogt de oprichting van een centraal lichaam, dat de vruchten
grootendeels zelf in Suriname verbouwt en voor een klein deel
aldaar opkoopt, alles naar Nederland verscheept, en daar zelf
distribueert.
De afzet van de bacoveproductie is een probleem, dat nog groo-
tendeels opgelost moet worden.
C. Is deze cultuur rendabel genoeg om er
een Europeesche kolonisatie op te ba-
se e r e n ?
Wanneer de leider van een middel-bedrijf in Suriname zich met
bananenteelt een behoorlijk inkomen zou weten te verschaffen,
dan zou deze cultuur buitengewoon geschikt zijn voor den Euro-
1 W. T. Pope. Banana Cultur in Hawaii. Hawaii Agricultural Experiment Station Hono-
lulu. Bulletin No. 55. 1926. p. 18.
W. Fawcett. The Banana, its cultivation, distribution, and commercial uses. 1913. p.
38 e.v.
VIII - VRUCHTEN-
TEELT
51.nbsp;Ananas onder ba-
nanen op zandgrond
bij Europeeschen
kleinlandbouwer te
Lelydorp.
52.nbsp;Bacove-vakkenproef-
I veld op „Katwijkquot;.
53.nbsp;Bacove-aanplant
voorin „Rust en
Werkquot;.
Bladziekte.
54.nbsp;Ananas-aanplant op gemengde klei bij Beekhuizen van May.
55.nbsp;Ananasfabriekje van May.
56.nbsp;Bacove onder schaduw. — 57. Citruskweekerij op zandgrond bij Gronmgen-
m
peeschen vruchtenboer. Te meer daar de voornaamste eischen,
die deze cultuur aan de kweekers stelt, zijn: betrouwbaarheid,
intelligentie, zorg, kennis en zin voor coöperatie. De werkzaam-
heden zijn niet zwaar, en kunnen grootendeels in de schaduw
verricht worden. De banaan geeft na ruim één jaar al vruchten,
wat tal van economische voordeelen inhoudt.
Voor de rentabiliteit van een bananenbedrijf in Suriname pleit
dat:
1°. dit product een groote waarde per gewichtseenheid ^ en
per ha vertegenwoordigt,
2°. deze cultuur een betrekkelijk gering aanP arbeiders per
ha eischt, hoewel dit aantal grooter zal zijn dsn in Centraal
Amerika, (45) daar in Suriname minder hard gew kt wordt,
3°. de concurreerende landen grootendeels ho grondprij-
zen kennen,
4°. het transport in Suriname naar de verscheping; naven goed-
koop en doeltreffend is,
5°. het mogelijk moet zijn door coöperatie den kostprijs te
drukken en den verkoopsprijs te verhoogen,
6°. de banaan gecombineerd kan worden met andere cultures
(b.v. sinaasappels, ananas). De planten geven een goede bescher-
ming tegen zon en wind, de wortels verbreiden zich weinig en
benadeelen andere planten niet en de vrucht kan na 15 maanden
geoogst worden,
7. een gemengd bedrijf mogelijk zou zijn. De bacove levert
goed veevoer; stalmest geeft goede resultaten bij de bacoven-
cultuur 2.
Tegen de rentabiliteit van een bananen-middelbedrijf in Suri-
name pleit dat:
1°. de winsten van een bananenbedrijf op groote schaal ge-
dreven grootendeels uit de verscheping voortkomen. De cultuur
Zelf weinig winstgevend is.
2°. de leider van een middelbedrijf afhankelijk zal zijn van het
grootbedrijf. In den tijd van den grooten oogst zal hij zijn op-
' W. Ruschmann. Banane. Monographien zur Landwirtschaft warmer Länder. Band 8.
1929. p. 116.
' Ibid. p. 123.
brengst slechts met moeite geplaatst krijgen en op een lagen prijs
per bos moeten rekenen. Hier tegenover staat, dat het grootbe-
drijf er belang bij heeft, dat een bananenaanplant van kleinere
landbouwers blijft bestaan, omdat daardoor een gunstige re-
serve-productie verkregen wordt bij een slechten oogst en de
minder vruchtdragende seizoenperioden van den eigen aan-
plant. Het risico van de verscheping, de kans op foutvracht
wordt zoodoende verkleinde Hierdoor zal het misschien toch
nog mogelijk zijn, mede door coöperatie een redelijken prijs te
bedingen.
3. de arbeidsloonen in Suriname hoog zijn in verhouding tot
de arbeidsprestatie.
Het is ondoenlijk nu reeds een geheel betrouwbare rentabiliteits-
berekening te geven. De schattingen van den opbrengst aanver-
scheepbare bossen, waarvan nog een deel geen negenhandsch
bossen zijn, zijn hiervoor te onzeker. Tevens heeft men nog geen
volledig inzicht in de cultuurtechnische eischen van de banaan,
in de benoodigde hoeveelheid arbeid per ha, terwijl ook de te
verwachten prijs per bos in den loop van het jaar te Paramaribo
niet vaststaat.
Voorloopig kan men op grond van de resultaten der proefaan-
plantingen slechts het volgende zeggen:
De United Fruit Company betaalde in het begin dezer eeuw
aan de Surinaamsche planters het jaar door gemiddeld 67 cent
per negenhandsch-, 40 cent per achthandsch- en 33 cent per
zeyenhandsch bos. Wanneer de Surinaamsche leider van een
middel-bedrijf, door een behoorlijken aanplant in de toekomst in
staat zou zijn, het geheele jaar door gemiddeld 50 cent per ver-
scheepbare bos te verkrijgen, mag hij tevreden zijn.
Voor bespuiting wordt 10 cent per bos berekend, voor plukken
en vervoer naar Paramaribo 5 cent per bos.
Een ha brengt gemiddeld, bij een behoorlijken aanplant, 400
ä 540 bossen Gros Michel (Congo bananen meer) op. De ont-
ginningskosten moet men op f 200 ä f 300 per ha stellen. Hoe
lang men achtereenvolgens op hetzelfde terrein bananen kan ver-
1 W. Ruschmann. Über Bananen, Bananenplantagen und Bananenverwertung. In „Bei-
heft zum Tropenpflanzerquot; Band XX. No. 1/2. April 1920. p. 31.
bouwen staat nog geenszins vast. Misschien is 8 jaar reeds te lang
gerekend.
De noodzakelijke arbeidsuren buiten het plukken werden hier
op grond van ervaringen in andere landen op 100 mandagen per
jaar per ha geschat. Rekent men verder voor aankoop plant-
materiaal, eventueele bemesting, algemeene, kosten voor
beheer, afschrijving werktuigen, enz. f 10 per jaar per ha, dan
kan men de totale in komsten van een leider
van een bananenmiddelbedrijf op circa f40
ä f60 per ha stellen. Wil een Europeesche vruch-
tenboer hier dus van kunnen leven, dan zal zijn bedrijf
een minimum grootte van 25 tot 40 ha moeten bezitten, en
zal hij minstens een kapitaal van f15.000 ä
f25.000 behoeven om een dergelijk middelbedrijf te kunnen
aanvangen.
Hoewel deze berekeningen verre van nauwkeurig zijn, ligt ook
hier in de lijn der verwachtingen, dat een bananenbedrijf in de
verre toekomst alleen mogelijk zou kunnen worden voor landbou-
wers die over kapitaal beschikken.
Voorloopig is de mogelijkheid van vestiging van kapitaalkrachtige
bananenteelers echter nog niet aangetoond in Suriname. Eerst
moet worden vastgesteld:
1°. dat niet alleen de technische vraagstukken van de bananen-
cultuur en bananen-verscheping zijn opgelost, doch dat tevens
de economische zijde van de cultuur, verschepingsorganisatie en
distributie in Holland geen geheimen meer inhouden. Hiertoe
Zal men dus de proefnemingen van den Ondernemersraad, in de
eerste plaats de resultaten van het ,,Tusschenplanquot;, moeten af-
wachten.
2°. dat de bacovecultuur, in het groot gedreven, over een vol-
doend aantal jaren rendeert.
3°. dat de klein-landbouwers van de transport- en afzet-
gelegenheid van het groot bedrijf gebruik kunnen maken om hun
Producten te exporteeren, en dat zij hun aandeel in den uitvoer
Verzekerd weten.
4°- dat een bananen-proefbedrijf van middel-grootte in Suri-
name positieve resultaten geeft.
26O DE BESTAANSMOGELIJKHEDEN IN SURINAME
De algemeene conclusie kan dan ook niet anders luiden dan:
EEN KOLONISATIE VAN EUROPEESCHE VRUCHTEN-
BOEREN NAAR SURINAME. STEUNEND OP DE BACOVE
CULTUUR. ZAL GEDURENDE DE EERSTE TIENTAL JAREN
NIET MOGELIJK ZIJN. OF ZICH DAN GUNSTIGE VOOR-
WAARDEN ZULLEN VOORDOEN, KAN EERST OP DAT
TIJDSTIP NADER BLIJKEN. DE BESLISSING IS IN HOOFD-
ZAAK AFHANKELIJK VAN HET AL OF NIET SLAGEN VAN
DE BACOVE CULTUUR OP GROOTE SCHAAL. OOK BIJ EEN
SLAGEN VAN DE BANANENTEELT IN SURINAME, ZULLEN
SLECHTS EUROPEESCHE LANDBOUWERS IN DE BACOVE-
CULTUUR EEN BESTAAN KUNNEN VINDEN. DIE OVER
KAPITAAL KUNNEN BESCHIKKEN.
ANANAS
De mogelijkheden van de ananas cultuur in Suriname komen
in zooverre met die van de bacove overeen, dat men van de
producten een behoorlijken prijs op de wereldmarkt mag ver-
wachten. Ten aanzien van cultuurmethoden, kostprijs en rentabili-
teits-berekeningen tast men echter nog grootendeels in het
duister.
Nadeelen van de ananascultuur vergeleken met de bacove-
teelt zijn:
1°. de ananascultuur is veel arbeidsintensiever.
Men heeft 3 ä 4 arbeiders per ha noodig voor onderhoud, oogsten
enz. ^ In een feind als Suriname beteekent dit een aanzienlijke
verhooging van den kostprijs.
2°. het vervoer van de ananas in verschen toe-
stand stuit op grootere moeilijkheden dan het trans-
port van bananen. Zelfs bij het gebruik van een koelka-
mer kan men er nog niet zeker van zijn, dat de vrucht goed
overkomt^. De ananas moet goed verpakt worden om niet
^ G. Stahel. Verslag van een dienstreis naar Centraal-Amerika. 1923. Departement van
Landbouw, Nijverheid en Handel in Suriname. Bulletin No. 45. Mei 1924. p. 46.
^ W. Spoon. Versehe Ananas uit Suriname, naar aanleiding van de plannen voor ananas-
cultuur in de West. In „De Indische Mercuurquot;. 1929. LII. p. 736.
te beschadigen, bovendien moet door ventilatie tijdens het ver-
voer bederf voorkomen worden.
Een groot voordeel van de ananascultuur daarentegen is: dat
de ananas ook in blik verwerkt, vervoerd en afgezet kan
worden, en zoo veelal nog voldoende winstmogelijkheden biedt
in tegenstelling met de bijproducten van de bacove, die weinig
waardevol zijn (bananenmeel, bananenvijgen, enz.). Niet alleen weet
men zoo de verschepingsmoeilijkheden te ontgaan, doch tevens
kan men nu het geheele jaar door ananas aanbieden en is men
niet uitsluitend afhankelijk van de vraag gedurende den oogsttijd.
Het is dan ook begrijpelijk, dat 92 a 93 % van de totale ananas-
productie in blik verwerkt wordt (grootendeels uit Hawaii, de rest
uit de Straits), terwijl slechts 7 a 8 % als versche vrucht wordt
verscheept (hoofdzakelijk uit de Azoren, Cuba en Porto Rico) ^
Doordat het mogelijk is, deze vrucht in blik te verwerken, is
voor een ananascultuur in een bepaald gebied niet dadelijk een
groote kapitaalkrachtige organisatie noodig, die de verscheping
der versche vruchten regelt. Evenmin is noodig de bij een derge-
lijke organisatie behoorende groote aanplant en aansluitende dis-
tributie in het land van verkoop, zooals zulks het geval is bij de
bananencultuur. Met het opzetten van een bacovecultuur in
Suriname is een minimum kapitaal van 10 millioen gld. gemoeid,
omdat de verscheping beslist een regelmatige groote productie
vereischt, wat een daarmee evenredige aanplant noodzakelijk
maakt. Voor het aanvangen van eenige middel-ananasbedrijfjes
met een coöperatieve eenvoudige verwerkingsfabriek zal men
echter meteen kapitaal van ongeveer f 100.000 kunnen volstaan.
Wanneer dus eenmaal zou zijn vastgesteld, dat de ananas in
Suriname wil groeien onder bepaalde voorwaarden, dat de vrucht
is af te zetten en dat de verzending van ananas in blik voldoende
winstmogelijkheden inhoudt, ondanks de hooge uitgaven aan ar-
beidskrachten en transport, om de cultuur rendabel te maken, dan
Zou de ananasteelt buitengewoon geschikt zijn als grondslag voor
een Europeesche kolonisatie van min of meer kapitaalkrachtige
landbouwers.
' E. L. Levie. Eenige gegevens omtrent den wereldhandel in bananen, citrusvruchten en
ananas. In „Economisch Weekbladquot;. III. 1934. p; 408.
Van de cultuur is nog weinig te zeggen; bij sommige klein-
landbouwers vindt men prachtige exemplaren, doch velen hebben
hun kleine aanplantjes van ananas reeds weer opgegeven, omdat
deze cultuur te hooge eischen stelde aan kennis en zorg van den
klein-landbouwer.
In Suriname vindt men de meest verschillende soorten ananas
dooreen. Hierin zal de noodige eenheid gebracht moeten worden.
De conische soorten, die zich slecht tot verwerking in schijven
leenen, moeten door meer cylindrische vervangen worden. Tal
van ziekten (schimmels) vindt men in Suriname in de ananas-
aanplantingen, die veelal bruinwording ten gevolge hebben, zoo-
dat de vrucht hoogstens nog tot pap verwerkt kan worden. In
hoeverre men deze ziekten door goede cultuurmethoden ontgaan
kan, zal de praktijk moeten aantoonen.
De grond moet rul zijn. Zavelgrond werpt vermoedelijk
de beste resultaten af, doch deze is in Suriname schaarsch. Ook
zand geeft lekkere vruchten ^ Bij Lelydorp bevinden zich bij
enkele Europeesche klein-landbouwers dan ook verschillende
goede aanplantingen over circa V4 ha. Kleigrond moet terdege
bewerkt en losgemaakt worden wil men hierop succes hebben.
Vóór alles zal men bij een aanplant op kleigrond zorg moeten
dragen voor een diepgaande bedelving. Stilstaand grondwater
heeft namelijk een fatale uitwerking op de ananascultuur®.
Guillaume F. May, die eenige jaren in Haïti in een afdeeling van
het Amerikaansch landbouwdepartement werkzaam was, daarna
voor eigen rekening ananassen heeft gekweekt, en die dus over
ervaring beschikte is twee jaar geleden nabij Beekhuizen een
ananasaanplant over grootere oppervlakte op kleigrond begonnen.
De stand van het gewas schijnt minder gunstig te zijn, zoodat
men wel kan zeggen, dat de ware cultuurmethode voor ananas-
teelt op klei hier nog niet gevonden is. Voorloopig zijn aan-
plantingen op zand dan ook aan te raden.
Gezien den onregelmatigen regenval in Suriname verdient irri-
1 Charles Douglas. Ananas-kuituur in Suriname. In „West Indische Gidsquot;. XII. 1930.
P- 35-
® Tj. Pyttersen. De toekomst van verschillende cultures in Suriname. In „West Indische
Gidsquot;. III. 1922. p. 568.
» Ananas in blik. In „Het Koloniaal Weekbladquot;. 1933. p. 511.
-ocr page 292-geeren aanbeveling. Ook gaan stemmen op voor het planten
onder schaduw (b.v. bananen). De groote vraag bij het planten
onder schaduw is echter steeds, of de gunstiger ontwikkeling van
het gewas wel aan de schaduw te danken is, of aan andere fac-
toren, die bij het planten onder schaduw optreden (plantwijdte,
enz.). Misschien is het mogelijk dat men langs een anderen
^eg dezelfde gunstige ontwikkeling kan bewerken zonder de
groeiperiode onnoodig te verlengen.
Het bemestingsvraagstuk moet nog opgelost worden. De oogst-
tijden zijn:Februari-April en Juli-September. Vermoedelijk zou
deze cultuur dus goed te combineeren zijn met citrus. Zoolang
nien zich bij den ananasaanplant beter kan bepalen tot den
Zandgrond, is combinatie met de bacovecultuur natuurlijk uit-
gesloten.
In Demerara is een aanvang met de ananascultuur gemaakt.
Daar is opgericht de Pine Apple Company met een kapitaal van
f 125.000. Ook in Suriname zal op den duur de oprichting van
een klein fabriekje noodzakelijk zijn, waar de klein-landbouwers
hun product kunnen afzetten. Aan de fabriek moet een grootere
aanplant verbonden zijn, om een minimum te verwerken pro-
lt;iuctie te verzekerend
May bezit thans slechts een primitieve installatie. Voor schil-
len, in schijven snijden en hermetisch sluiten gebruikt hij bijv.
handmachinetjes. In 1935, toen zijn eigen aanplant nog niet
yruchtdragend was, kocht hij de ananassen op bij de klein-land-
houwers voor gemiddeld 10 cent per stuk, terwijl hij op den
duur zelf de vruchten hoopt voort te brengen, bij een eigen aan-
Plant van 6 ha, voor een kostprijs van 2 cent.
I^e blikken werden door hem ingevoerd voor 11 ä 12 cent
Per stuk, zelf zou hij ze later kunnen maken voor 7 ä 9 cent
minder. Thans wint hij reeds 4% cent per blik, dit zou dus op
den duur bij een eigen aanplant van 6 ha met blikfabricage een
^inst worden van: 4^4 8 4- 4^4 = 17 cent per blik. Weet men
en aanplant nog meer te vergrooten en slagen verschillende vruch-
tenboeren erin een coöperatief fabriekje op te richten voor
Bosch Reitz. Ananascultuur in Suriname. In „West Indische Gidsquot;. XIII. 1931/32
P- 283.
de verwerking, dan verwacht May een inkomen van ongeveer
f 20.000 per vruchtenboer. Een en ander is echter afhankelijk
van de dan geldende prijzen. Doch van den afzet is nog niets
met zekerheid bekend. De ananas is nog een luxe vrucht en
95 % van den export gaat naar de Vereenigde Staten en Enge-
land. Mocht men echter, door de oprichting van een bacove-
cultuur in Suriname, op den duur in de gelegenheid worden ge-
steld de versche ananassen te verschepen naar Nederland of
andere Europeesche landen, dan zou dit ruime winstmogelijk-
heden in het leven roepen.
Voorloopig is het nog onmogelijk iets definitiefs te zeggen
omtrent het te verwachten rendement van een ananasbedrijf in
Suriname. Min of meer theoretische begrootingen, die slechts
gedeeltelijk op gegevens uit de praktijk kunnen berusten was May
zoo welwillend voor mij op te stellen:
a. Begrooting van een ananasaanplant van 6 h.a. gedurende de vier eerste jaren van
aanplant met bijbehoorende kleine fabriek voor fabricage blikken en verwerking ananas.
Totaal
2e j.
le j.
3e J.
4e J.
Bouwen van een klein
fabrieksgebouw . . .
Aanschaffing machi-
nerieën.......
Aanschaffing plaatblik
Eigen fabricage van
135000 blikken , . .
Aanschaffing van
Sooooo etiketten .
Suiker telkens 27 zak
ken .......
Brandstoffen 300 va
men. .....
Bereidingskosten 4 bl
ad f 0.03.....
Machinist/stoker . .
Kisten 17000 ad f o.io
Emballeeren en trans
porteeren.....
Vracht Paramaribo
Amsterdam. . . .
fnbsp;2000.—
fnbsp;■ 8000.—
fnbsp;4700.—
fnbsp;1400.—
fnbsp;540-—
fnbsp;1012.50
fnbsp;1200.—
fnbsp;1700.—
fnbsp;12150.—
f 4700.—
300,-
540.—
600.—
f 1012.50
f 1200.—
f 30.-
f 12150.—
fnbsp;4700.—
fnbsp;1012.50
fnbsp;1200.—
fnbsp;12150.—
fnbsp;2000.—
fnbsp;8000.—
fnbsp;14100.—
fnbsp;900.—
fnbsp;1400.—
fnbsp;1620.—
fnbsp;1800.—
fnbsp;3037-50
fnbsp;3600.—
fnbsp;1700.—
fnbsp;90.—
fnbsp;36450.—
Verkoop
54000 No. 2 blikken ad
fo.20.......
81000 No. 2^2 blikken
ad f 0,30. .....
Verkoop van 20000
plantjes elk jaar ad
fo.05.......
f 33632.50
f 10800.—
f 24300.—
f 1000.—
fnbsp;20532.50
fnbsp;10800.—
fnbsp;24300.—
fnbsp;1000.—
f 20532.50
f 10800.—
f 24300.—
f 74697.50
f 32400.—
f 72900,—
f 1000.— f 3000.—
f 36100.— f 108300.—
f 36100.—
f 36100.—
f 108300.—
f 74697-50
Inkomsten
Uitgaven.
Af uitgaven aanleg volgens plan B. .. .
Winst na 4 jaren ....
f 33602.50
f 15873--
f 17729.30
TABEL XXXVII
B. Begrooting van een aanplant van 6 H.A. indien de geheele bedrijfsoppervlakte i
met ananas beplant wordt.
Aanleg
le j.
2e j.
Totaal
3e j.
4e j.
Aankoop 6 H.A. ad
f ISO.—......
Boschkappen, oprui-
men en branden . .
Trenzen schoonmaken
en ophalen.....
Omspitten......
Aankoop 150000
plantjes ad f 0.05 . .
Planten.......
Onderhoud
Wieden 4X 's jaars .
Bemesten per H.A.
1000 K.G......
Rul houden van den
grond 4X 's jaars. .
Suppleeren v. doode
planten.......
Oogsten en transport.
900.—
270.—
30.—
300.—
200.—
720.—
72.—
10.—
300.—
f 7500.—
f 7S--
180.—
720.—
72.—
200.—
720.—
72.—
10.—
300.—
900.-
270.-
30.-
300.-
f 7SOO.-
f 75.-
780.—
f 2880.—
288.—
30--
900.-
f 10047.—
f 401.88
f 1302.—
f 453.96
f 1302.—
f 506.04
f 1302.—
f 558-12
f I39S3--
f 1920.-
Interest kapitaal ad 4%
f 1808.04
f 10448.88
f 1755-96
f 1860.12
f 15873.—
Opbrengst. Gerekend op 10% vruchten verlies'
Verkoop van 135000
vruchten aan centrale
fabriek ad f 0.05 . .
Verkoop van 20000
plantjes per jaar ad
fo.05.......
f 6750.-
f 6750.—
f 6750.—
f 1000.
f 20250.—
f 3000.—
f 1000.—
f 1000.—
f 7750--
f 77SO.—
f 7750.—
f 23250.—
Opbrengst .
. f 23250.—
Uitgaven.....f 15873.—
f 7377-— Winst over 4 jaren 46.47%.
-ocr page 296-TABEL XXXVIII
C. Begrooting van een aanplant van 6 H.A., indien men uitgaat van i H.A. om dan na
3 jaren 6 H.A. beplant te hebben.
Opbrengst. Gerekend
2e jaar 22500 vruchten
3e jaar 90000 vruchten
4e j- 135000 vruchten
Verkoop a/d fabriek ad
fo.05.......
Verkoop 20000 plant-
jes ad fo.05 ....
f 1125.—
f I2375'-
f lOOO.quot;
Aanleg |
le j. |
2e j. |
1 |
3e j. |
1 |
4e j. |
1 Totaal | ||
lejaar aanleg V. i H.A. | |||||||||
2 jaar uitbreiden tot | |||||||||
4 H.A. | |||||||||
3e jaar uitbreiden tot | |||||||||
6 H.A. | |||||||||
Aankoop 6 H.A. ad | |||||||||
f 150.—...... |
f |
900.— |
— |
— |
— |
f 900.— | |||
Bosch kappen, oprui- | |||||||||
men en branden . . |
f |
45— |
f |
I35-— |
f |
90.— |
— |
f 270.— | |
Trenzen schoonmaken | |||||||||
en ophalen..... |
f |
5-— |
f |
I5-— |
f |
lO.— |
— |
f 30-— | |
Omspitten...... |
f |
50.— |
f |
150.— |
f |
100.— |
— |
f 300.— | |
Aankoop 25000 plant- | |||||||||
jes ad f 0.07 .... |
f |
1750.— |
— |
— |
— |
f 1750.— | |||
Planten....... |
f |
12.50 |
f |
37-50 |
f |
25-- |
— |
f 75-- | |
Uitzoeken van plant- | |||||||||
materiaal...... |
— |
f |
6.— |
f |
4-— |
— |
f 10.— | ||
Onderhoud | |||||||||
Wieden 4X 'sjaars . |
f |
30.— |
f |
120.— |
f |
180.— |
f |
200.— |
f 530.— |
Bemesten H.A. 1000 | |||||||||
K.G........ |
f |
120.— |
f |
480.— |
f |
720.— |
f |
720.— |
f 2040.— |
Rul houden van den | |||||||||
grond 4X 'sjaars. . |
f |
12.— |
f |
48.- |
f |
72.— |
f |
72.— |
f 204.— |
Suppleeren van doode | |||||||||
planten...... |
— |
f |
2.— |
f |
8.— |
f |
12.— |
f 22.— | |
Oogsten en transpor- | |||||||||
teeren ....... |
— |
f |
50.— |
f |
200.— |
f |
300.— |
f 550.— | |
f |
2924.50 |
1043-50 |
f |
1409.— |
f |
1304-— |
f 6681.— | ||
Interest kapitaal ad 4% |
f |
116.96 |
f |
158.72 |
f |
215.08 |
f |
267.24 |
f 758-— |
f |
3041.46 |
f |
1202.22 |
f |
1624.08 |
f |
1571-24 |
f 7439-— |
op 10% vruchtenverlies.
f 4S00.—
f 6750.-
f 1000.-
f 4500.—
f 1125.-
f 7750.—
f 13375 —
Opbrengsten .
Uitgaven. . ,
f 13375—
f 7439-—
f 5836.— Winst over 4 jaren = 78.46%.
-ocr page 297-Mocht op den duur worden aangetoond, dat de ananascultuur
in Suriname inderdaad mogehjk is en dat de boven begroote
kostprijzen niet ver van de werkelijkheid afliggen en mochten de
prijzen zich inmiddels handhaven, dan zou de ananascultuur
geschikt blijken voor Europeesche kolonisten, die over de noodige
landbouwkennis en een kapitaal van (volgens begrooting C.) ruim
f lo.ooo beschikken. Met dit bedrag zouden zij dan een ananas
middel-bedrijf van 6 ha met ongeveer 20 arbeiders kunnen opzetten,
ten minste indien bovenstaande begrooting min of meer juist is.
Bij de rijst zagen wij echter welk een verschil kan liggen in
een land als Suriname tusschen kosten en baten, die men kan
verwachten en die de praktijk uitwijst.
ALVORENS MEN ER DAN OOK OVER DENKEN KAN DE
ANANASTEELT AAN TE BEVELEN ALS HOOFDCULTUUR
OM EEN EUROPEESCHE KOLONISATIE OP TE BASEEREN,
DIENT MEN AF TE WACHTEN, OF EEN MET KENNIS VAN
ZAKEN GEDREVEN PROEFBEDRIJF ER IN SLAAGT DE
VOORNAAMSTE CULTUURTECHNISCHE EN ECONOMISCHE
PROBLEMEN OP TE LOSSEN.
DE CITRUSTEELT ALS NEVENCULTUUR
Het klimaat van Suriname blijkt zeer geschikt voor de
citrusteelt. De sinaasappel behoeft een gelijkmatige betrekkelijk
hooge temperatuur, zoodat men aanplantingen van dit gewas van
43° N.B. tot 43° Z.B. langs de zeekust kan aantreffen. Ook in
tropische landen b.v. Brazilië, Columbia, Honduras en Zuid-
Rhodesia worden sinaasappels gekweekt. Een regelmatig ver-
deelde regenval van 1000—1500 mm jaarlijks is wenschelijk. Bij
een aanplant in het groot in een land als Suriname zal een perio-
dieke bevloeiing dus aanbevelenswaard zijn. Dit geldt te meer,
daar de afwisseling van droge en natte tijden het moment van
bloeien en aanrijpen beïnvloedt, en men door bevloeien de on-
regelmatigheid van den regenval kan corrigeeren, waardoor op
het moment van rijpworden de vereischte bevochtigingstoestand
van den bodem verkregen wordt. Om economische redenen is
het wenschelijk slechts één goede jaarlijksche oogst te verkrijgen
voor den export in den grooten drogen tijd. Door het nauwkeurig
regelen van de bevloeiing kan men de ongewenschte voorjaars-
bloei tegengaan. Dat tornado's in Suriname niet voorkomen is
ook voor de citrusteelt een groot voordeel.
Een vruchtbare goed doorlaatbare bodem is voor de sinaas-
appelcultuur een eerste vereischte, vandaar dat men oorspronkelijk
het oog richtte op de zand- en schulpritsen in de kuststrook en op
de zand- en leemgronden ten zuiden daarvan ^ Hierop heeft men
goede (Kwatta) en slechte (Lelydorp) resultaten bereikt In de
laatste tijden gaan weer meer stemmen op voor de kleigronden
van de kuststrook. Ook hier treft men mooie sinaasappelaan-
plantingen aan (Liberté en Marienbosch) naast slechte (Saramacca
polder). Zeker is, dat de gemakkelijk dichtslaande kleigronden
een diepgaande grondbewerking en goede drainage vereischen,
indien men een citrusaanplant op grooter schaal voor ziekten
zoo veel mogelijk wil vrijwaren. Het onderhoud van de aan-
plantingen zal hier dus waarschijnlijk kostbaarder zijn dan op de
lichtere gronden. Misschien staat hier een grootere opbrengst
tegenover. De juiste cultuurmethoden voor ieder bodemtype af-
zonderlijk moeten echter nog grootendeels gevonden worden.
Eerst daarna zal het mogelijk zijn op cultuurtechnische en eco-
nomische grondslagen de meest geschikte bodemsoort aan te
wijzen. Voorloopig kan men slechts zeggen, dat zure en zoute
gronden gemeden moeten worden, en bevloeiing van het terrein
met zoet water gunstig is. Bij een aanplant onder lichte schaduw
heeft men tot nu toe de beste resultaten De koffiemama
(Erythrina Velutina) blijkt hiervoor zeer geschikt. (Marienbosch
met beschaduwing brengt gemiddeld 1100 vruchten per boom
op, maar Morgenstond slechts 100 vruchten onder min of meer
gelijke omstandigheden, zonder beschaduwing.) De vraag of de
schaduw zelf wel de gunstige factor is, kan pas later beant-
woord worden.
^ G. Stahel. De Sinaasappelencultuur in Suriname. In „West-Indiëquot;, Jan. 1924. no. 4.
W. H. Sinaasappelteelt. In „West-Indiëquot;. 1923. p. io6.
^ J. A. Liems. Sinaasappelcultuur in Suriname. In „West Indische Gidsquot;. 1929/30. p. 459.
G. Stahel. Gegevens over de productie der sinaasappelboomen in Suriname. In „De In-
dische Mercuurquot;. LVIII. 1935. p. 493 e.v.
^ G. Stahel. Gegevens over de productie der sinaasappelboomen in Suriname. In ,,De In-
dische Mercuurquot; LVIII. 1935. p. 494.
Tot nu toe is de sinaasappelteelt in Suriname op primitieve
wijze gedreven, doch de resultaten waren onder deze omstandig-
heden toch van dien aard, dat de praktijk onze meening slechts
kan versterken, dat klimaat en bodem in Suriname
zich wel leenen voor de sinaasappelcultuur.
Langs de rivieren kunnen de vruchten zorgvuldig, koel en
goedkoop naar de verschepingshaven vervoerd worden.
Hier en daar zal het zelfs mogelijk zijn, de vruchten direct aan
de plantage in zeeschepen te laden, wat dus de vervoerkosten in
Suriname gering maakt. De verschepingskosten zijn betrekkelijk
hoog. Bij dit waardevolle product maken echter die kosten pro-
centsgewijs een geringer deel van den kostprijs uit dan bij pro-
ducten als rijst, enz. De K.N.S.M. berekent een vrachtprijs die
neerkomt op ruim i cent per vrucht.
Het arbeidersvraagstuk is een der hoofdproblemen
voor de sinaasappelcultuur. Vooral voor het oogsten der vruchten
behoeft men een groot aantal werkkrachten. Mechanisch kan
hierin niet tegemoet gekomen worden. De pluk valt in Suriname
grootendeels gelijktijdig met den rijstoogst der klein-landbou-
wers, zoodat losse arbeiders moeilijk te verkrijgen zullen zijn.
Bovendien heeft men hier met een werkzaamheid te doen, die
veel zorg en kennis van zaken eischt, daar de houdbaarheid der
vrucht in groote mate van de wijze van plukken afhankelijk is.
Het is dus noodzakelijk vaste arbeidskrachten in dienst te hebben.
Is de cultuur echter gebaseerd op een driewekelijksche versche-
ping, dan heeft men voor den pluk zevenmaal meer arbeids-
krachten noodig, dan men in de tusschenperioden kan gebruiken.
Bovendien verrot de helft van de vruchten bij een driewekelijksche
verscheping aan de boomen, daar de sinaasappelen slechts 5 dagen
plukrijp zijn, en men eerst een dag of 10 vóór het verschepen
met oogsten kan beginnen.
Is de periode van eerste proefnemingen dus afgesloten en wil
men tot een aanplant op groote schaal overgaan, dan zal men
tevens voor een wekelijksche verscheping moeten
zorg dragen, wil men de arbeidskrachten kunnen benutten en de
cultuur zoo economisch mogelijk maken. De United Fruit Com-
pany verscheept zelfs dagelijks sinaasappelen. Het zou in Suriname,
met het oog op het feit, dat men bij de citrusteelt met een seizoen-
cuhuur te doen heeft, aanbeveling verdienen, in verband met het
verschepings- en arbeidersvraagstuk, den sinaasappelver-
bouw met de teelt van andere vruchten
(bacove, ananas) te combineeren.
Wat hebben de beperkte sinaasappelaanplantin-
gen, de verschepings- en verkoopsproeven
tot nu toe geleerd omtrent deze cultuur in Suriname?
Schijnbaar is men met de sinaasappelcultuur in Suriname veel
verder gevorderd dan met de andere vruchtencultures, in werke-
lijkheid is dit verschil niet zoo groot. Cultuurtechnisch is men
nog in het beginstadium. Bij een aanplant in het groot, ligt het
in de lijn der verwachtingen, dat verschillende ziekten zullen
optreden. Van een uniform marktwaardig exportproduct is nog
geen sprake. Eenige malen zijn in Suriname sinaasappelboompjes
gekweekt en uitgedeeld aan landbouwers. Een deel hiervan is
goed doorgegroeid op Kwatta. Hieruit is later de Kwatta 220
uitgezocht en gepromoveerd tot den besten Surinaamsche sinaas-
appel, terwijl er misschien honderden betere variaties te kweeken
zouden zijn. De tropische Surinaamsche sinaasappel heeft als voor-
deelen het hooge sapgehalte en de groote zoetheid, als nadeel de
harde vliezen. Bovendien wordt de gelige kleur veelal als een bezwaar
genoemd, doch deze is met aethyleen, op goedkoope wijze goed
te krijgen. Trouwens het is de vraag of de lichte kleur op den
duur niet een gunstig onderscheidingsteeken van andere sinaas-
appelen kan worden.
Het is n o o d z a k e 1 ij k, dat men in Suriname vóór alles
tal van proeven met sinaasappels en andere citrusvruchten
neemt; dat men door selectie een soort met dunne schil en dunne
vliezen en weinig pitten weet te vinden, om eerst dan tot uitdeeling
onder de landbouwers over te gaan Het voorbarig a a n k w e e-
k e n van minder superieure soorten belemmert op den
duur het scheppen van een uniforme cultuur en bederft, voor
Zoover de vruchten uitgevoerd worden, onnoodig den naam van
het Surinaamsche fruit op de wereldmarkt.
G. Stahel. Het verschepen van Sinaasappels uit Suriname. Departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel. Bulletin No. 50. 1925. p. 15.
TABEL XXXIX
Surinaamsche export in duizendtallen sinaasappels:^
Jaar |
Totaal |
Curagao | |
1 Barbados |
Br. Guyana |
Nederland |
Engeland |
1929. . . . |
1.307 |
lOI |
82 |
1.016 |
104 |
4 |
1930. . . . |
629 |
422 |
io6 |
41 |
60 | |
1931. . . , |
988 |
749 |
169 |
70 |
— | |
1932. . . . |
507 |
vruchtvlieg! |
Waarheen zal men de sinaasappels kunnen uitvoeren? De
germge Surinaamsche citrusproductie wordt voor zoover ze niet
op de overvoerde binnenlandsche markt terecht komt naar Cu-
ra?ao uitgevoerd. Deze markt is beperkt en de aldaar te maken
prijs is laag^ Ook naar Barbados wordt een kleine hoeveelheid
afgezet, maar hoe onzeker deze afzet naar Engelsche koloniën is
bewijst wel het sluiten der grenzen van Britsch Guyana in 1930,
onder het motto „de fruitvliegquot;. Er blijft echter een belangrijke
afzetmarkt voor deze Surinaamsche vrucht over, nl. Nederland.
Vanaf 1907 hadden min of meer regelmatig verzendingen van
sinaasappels naar Nederland plaats. Vanaf 1932 vond door
samenwerking van het Landbouwdepartement in Suriname, het
Koloniaal Instituut in Amsterdam en de Nederlandsche vruchten-
handel een jaarlijksche proefverscheping plaats.
De resultaten veroorloven de hier volgende punten vast te
stellen:
I. Indien met zorg geplukt en gesorteerd wordt, kan de Suri-
naamsche sinaasappel in een behoorlijk geventileerd scheepsruim
vrij goed naar Nederland overkomen, evenals pompelmoezen,
grape-fruit en andere citrussoorten. De mandarijn maakt op dezen
algemeenen regel een uitzondering, zoodat proefverschepingen
met deze vrucht tot nu toe weinig succes hadden Verscheping
per koelkamer zou in verband hiermee nader onderzocht moeten
worden, terwijl het mogelijk is, dat ook de overige citrusvruchten
^ W. Spoor. Enkele Surinaamsche Producten in Nederland in 1932. In „West Indische
Gidsquot;. XIV. 1932/33. p. 409—415.
' W. E. K. van Lynden. Fruitcultuur in Suriname. In „De Indische Mercuurquot;. 1932.
P. 795-
Zie ook „De Indische Mercuurquot;. 1932. p. S30.
C. J. J. van Hall. Proefzendingen met sinaasappels en mandarijnen. Departement van den
Landbouw. Suriname. Bulletin No. 18. 1909.
op den duur toch beter per koelkamer kunnen worden overgebracht.
2. De Surinaamsche sinaasappel is, dank zij haar grooten sap-
rijkdom en zoetheid, ondanks de harde vliezen en het minder
fraaie uiterlijk, direct in Nederland in den smaak gevallen. Hier-
bij komt, dat men deze vruchten juist kan aan-
voeren in de Hollandsche nazomermaan-
den, (Augustu s—N O V e m b e r), wanneer er een sterke
vraag naar fruit is, en de groote sub-tropische citrus leveranciers,
door klimatologische omstandigheden nog niet op de markt
kunnen zijn, waardoor de Nederlandsche zomerinvoer belangrijk
kleiner is, dan de winterinvoer van sinaasappelen. Zoo werd in
1931 slechts 11.5 % gedurende het zomerhalfjaar Juni-November
aangevoerd vergeleken met de totale jaaraanvoer ^ uit de belang-
rijkste sinaasappellanden. Spanje, dat in 1930: 97 %, in 1931:
89 % van de totale sinaasappelinvoer van Nederland leverde,
komt pas in November met de eerste vruchten op de markt.
Bovendien is de kwaliteit van dezen eersten aanvoer, evenals die
van de Spaansche zomer-naoogst, slecht. De eerste sinaasappelen uit
Palestina verschijnen eind November, die uit Californië en Florida
pas in Januari. Als eenige concurrenten op de Nederlandsche
zomermarkt, vindt de Surinaamsche sinaasappelexport, slechts
Brazilië (dat hoofdzakelijk naar Noord-Amerika uitvoert) en Zuid-
Afrika (dat ons slechts levert, wat het op de Engelsche markt
niet kwijt kan), die beide de zomermarkt zeer onregelmatig voor-
zien, zoodat de totale zomer-aanvoer nog niet ^/lo van die van
den winter uitmaakt. Zuid-Afrika heeft tegenover Suriname het
nadeel, dat daar de kostprijs vermoedelijk hooger is (loonen, irrigatie
en vervoer) De citrusproductie in Brazilië breidt zich de laatste
jaren flink uit doch hier tegenover staat, dat het verbruik aan
citrusvruchten in Nederland (en Europa in het algemeen) sterk
toeneemt. Zoo is de consumptie per hoofd in Nederland in de
laatste zes jaar verdubbeld.
K. van der Veer. De Surinaamsche Sinaasappel als zomervrucht op de Nederlandsche
''^srkt. In ,,De Indische Mercuurquot; 1932. p. 229.
G- Stahel. De Sinaasappelencultuur in Suriname. In „West-Indiëquot;. IX. Jan. 1924.
P- 12.
E- L. Levie. Eenige gegevens omtrent den wereldhandel in bananen, citrusvruchten en
ananas. In „Economisch Weekbladquot;. III. 1934. p. 407.
Het is dus w a a r s c h ij n 1 ij k, dat de Surinaamsche
citrusoogst geheel of gedeeltelijk op de
Nederlandsche markt geplaatst zal kunnen
worden, mits men er in slaagt jaarlijks een flinke hoeveelheid
met zorg behandelde en gesorteerde vruchten naar Holland te
exporteeren in de maanden Juni tot November.
De citrusteelt in Suriname opent dus wel gunstige perspectieven,
doch voor men tot grootere aanplantingen
zal kunnen overgaan, moet:
1°. de verscheping naar Nederland geheel geregeld zijn, niet
alleen technisch, doch ook economisch. Daar men hier met een
seizoencultuur te doen heeft is dit vervoer misschien te combi-
neeren met dat van andere vruchten uit Suriname: b.v. bacove
(maar niet in hetzelfde ruim, want dat heeft een ongunstigen
invloed op de bananen),
2°. de juiste soort en cultuurmethode gevonden zijn,
3°. de organisatie voor de controle, voor den inkoop in Suriname,
voor de verscheping en voor den verkoop in Nederland, in het
leven geroepen zijn.
Is men hier eenmaal in geslaagd, dan is het niet onwaarschijn-
lijk, dat ook de Europeesche kolonist zich met succes op de sinaas-
appelcultuur kan toeleggen. Men moet er echter nu reeds de aan-
dacht op vestigen, dat de citrusteelt slechts als
nevencultuur in aanmerking kan komen, daar:
1°. men hier met een veeljarige cultuur te doen
heeft. De sinaasappel draagt eerst na vijf jaar vrucht, en een
sinaasappelaanplant werpt eerst na acht à twaalf jaar winsten afd
Een dergelijke teelt is economisch ongeschikt als hoofdcultuur
bij een eerste vestiging. Bovendien is men bij een dergelijk veel-
jarig gewas weinig zeker van den afzet in de toekomst, terwijl
ziekten groote schade kunnen aanrichten.
2°. de arbeidskrachten noodig voor den
pluk niet den geheelen tijd werk zullen kunnen vinden in een
1 Begrooting voor den aanleg en het onderhoud van een sinaasappelaanplant groot looo
akkers (429 H.A.) In „West-Indiëquot; VII. p. 21.
H. G. Du Puis. De Sinaasappelcultuur in Suriname, hare mogelijkheden en financieele
perspectieven en het belang daarvan voor de kolonie. In „West Indische Gidsquot; XIV. 1931/32.
p. 491 e.v.
zuiver citrusbedrijf, terwijl men geen losse plukkers aan kan
nemen, daar de houdbaarheid van de vrucht in groote mate af-
hankelijk is van de kennis en zorg waarmee geplukt is. Zoo worden
in Zuid-Afrika de vruchten uit tuinen van menschen, die slechts
enkele boomen bezitten en daarom niet kundig laten plukken,
door vruchtenexporteurs niet aangenomen, daar men het risico
te groot acht, dat onvoorzichtig plukken, oorzaak van onvol-
doende houdbaarheid zou kunnen zijn
Ook voor den aanleg van sinaasappeltuinen zal evenals voor
het teelen van andere vruchten in Suriname de noodige landbouw-
kennis, veel inzicht en zorg vereischt zijn. Teneinde een ha met
sinaasappels te kunnen beplanten is zeker f looo.— noodig ^ Het
verdient aanbeveling door het teelen van tusschengewassen zoo
gauw mogelijk aan de planters een inkomen te verzekeren.
Waarschijnlijk zal de Europeesche kolonist er geleidelijk in
slagen nog andere nevencultures te vinden. Wij den-
ken hier b.v. aan het verbouwen van groenten voor nabij
gelegen markten (Curagao, Barbados, enz.), maar met zekerheid
is hier nog weinig van te zeggen. Belangrijke bijinkomsten zijn
hier echter niet van te verwachten.
Wel zal de kolonist door het verbouwen voor eigen ge-
bruik van enkele kostgewassen, door het houden van enkele
stuks vee, wat pluimvee, enz. de dagelijksche uitgaven kunnen
verminderen.
1 K. van der Veer. De Surinaamsche Sinaasappel als zomervrucht op de Nederlandsche
markt. In ,,De Indische Mercuurquot; LV 1932. p. 230.
^ Begrooting voor den aanleg en het onderhoud van een sinaasappelaanplant groot lOOO
akkers (429 H.A.) In „West-Indiëquot; VII. p. 18.
H. G. Du Puis. De Sinaasappelcultuur in Suriname, hare mogelijkheden en financiëele
perspectieven en het belang daarvan voor de kolonie. In „West Indische Gidsquot; XIV. 1931/32.
p. 491 e.V.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR HOOFDSTUK IV
(chronologisch gerangschikt)
Went, F. A. F. C. Rapport uitgebracht ingevolge van het Koninklijk Besluit van 14 Juni
1901. No. 71, omtrent landbouwtoestanden in de kolonie Suriname. Bijlage C van het
Koloniaal Verslag van Suriname van 1902.
Went, F. A. F. C. Waarnemingen en opmerkingen omtrent de Rietsuiker industrie in
West-Indië. 's Gravenhage. 1903.
Hall, C. J. J. van. Katoenteelt. Inspectie van den Landbouw in West-Indië. Bulletin
No. 2. Paramaribo 1905.
Boonacker, J. Verslag van een dienstreis naar Britsch Guyana. Inspectie van de landbouw
in West-Indië. Bulletin No. 14. Paramaribo. 1908.
Fock, D. Over de Kolonie Suriname. Onze Koloniën. Serie I. No. 10. Baarn. 1914.
Went, F. A. F. C. De plicht der vaderlandsche wetenschap jegens tropisch Nederland.
Utrecht. 1916.
Leys, J. J. Kokosaanplantingen. In „West-Indiëquot;. Paramaribo. I. Aug. 1916. p. 1—4-
Vleming, e. Nuttige wenken aan Veehouders. Toestand en middelen tot verbetering van
den veestapel en de Veeartsenijkundige dienst in Suriname. Departement van den
Landbouw in Suriname. Bulletin No. 38. Paramaribo. 1919-
Pyttersen, Tj. De waarde van Suriname. In „West-Indische Gidsquot; I. 1919/20. p. 369—379
Arntz, W. en Ths. Waller. Verslag van eene reis naar Demerara ter bestudeering van
machinale grondbewerking. In „West-Indiëquot;. Paramaribo. V. 1920. p. 58—69.
Pyttersen, Tj. Suriname's herleving op nieuwe basis, 's Gravenhage. 1920.
Leys, J. J. Beschouwingen naar aanleiding van Pyttersen's brochure „Suriname's herleving
op nieuwe basisquot;. In „West-Indiëquot;. Paramaribo. V. 1920. p. 158—174.
Pyttersen, Tj. De toekomst van Suriname als suikerland. In „West-Indische Gidsquot; II.
1920/21. p. 17—35-
Pyttersen, Tj. Nieuwe wegen. In „West Indische Gidsquot; II. 1920/21. p. 129—150.
Voorst, S. Mdller. De middelen tot opheffing van Suriname uit zijn verval. In „West
Indische Gidsquot; II. 1920/21. p. 369—384; 433—444-
Pyttersen, Tj. De toekomst van verschillende cultures in Suriname. In ,,West Indische
Gidsquot; II. 1920/21. p. 445—466; 573—590; 608—625. III. p. 568-572-
Reyne, A. Suriname's economische toekomst. In „West Indische Gidsquot; II. 1920/21. p.
467—475-
Liems, J. A. Toepassing van Machinale bewerking in Suriname. In „West Indiëquot;. Parama-
ribo VI. 1921. P- 10—14-
Liems, J. A. Irrigatie. In „West Indiëquot;. Paramaribo VI. No. 3. p. 16—19.
Vleming, E. Nuttige wenken aan Veehouders. In „West Indiëquot;. Paramaribo VI. No. 4
1921. p. 20—23.
Pyttersen, Tj. Rapport omtrent de uitkomsten van een voorloopig onderzoek naar de
levensvatbaarheid van landbouwbedrijven in Suriname, met toepassing van moderne
cultuurmethoden. 's Gravenhage. 1922.
Stahel, Gerold. Verslag van een dienstreis naar Centraal-Amerika. i Febr.—2 April 1923.
Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel in Suriname. Bulletin No. 45.
Paramaribo. 1924.
Leys, J. J. Rapport over de resultaten van Nederlandsche emigratie naar Canada in ver-
band met de mogelijkheid van vestiging in Suriname. In „West Indiëquot;. Paramaribo.
Extra nummer uitgegeven door het Departement van Landbouw, Nijverheid en
Handel in Suriname. 1924.
De Ondernemersraad voor Suriname. Rekest aan den Minister van
Koloniën d.d. Juli 1926 met daarbij behoorende Nota. 's Gravenhage. 1926.
Pyttersen, Tj. Een deel der taak van Nederland in Suriname, 's Gravenhage. 1927.
Menkman, W. R. Nog eens emigratie van Nederlanders naar Suriname. In „West Indische
Gidsquot; IX. 1927/28. p. 213—229.
Umbgrove, F. H. Het verval van Suriname. Pogingen tot herstel. In „West Indische Gidsquot;
IX. 1927/28. p. 379—384-
Douglas, Chas. Aanteekeningen over landbouw in Suriname. In „West Indische Gidsquot;
IX. 1927/28. p. 455—464.
Pyttersen, Tj. Enkele beschouwingen. In „West Indische Gidsquot; IX. 1927/28. p. 544—560.
Douglas, Charles. Aanteekeningen over allerlei in verband met de bevolking en den
landbouw in het verleden en het heden in Suriname. Paramaribo. 1922.
Pyttersen, Tj. Kunnen wij dat zelf niet? In „West Indische Gidsquot; X. 1928/29. p. 33?—
354. XI. 1929/30. p. 142—158.
Menkman, W. R. Nederland en Suriname. In „West Indische Gidsquot; XIII. 1931/32. p.
365—377; 385—400; 569-575-
Boonacker, J. De tegenwoordige toestand van Suriname op het gebied van den landbouw.
In „De West Indische Gidsquot; XIII. 1931/32. p. 483—489-
Lynden, W. e. K. van. Eenige gegevens en beschouwingen nopens de landbouw in Suri-
name. In „De Indische Mercuurquot; LV. 1932. p. 815—817.
Boonacker, J. Hoe kan Suriname's landbouw tot ontwikkeling komen? In „West Indische
Gidsquot; XIV. 1932/33- P- 174—179; 281—285; 342-347-
Rutgers, A. A. L. Rede op 10 Mei 1922 uitgesproken ter opening van de zitting der Kolo-
niale Staten. In „West Indische Gidsquot; XIV. 1932/33. P- 182—185.
Lynden, W. E. K. van. Landbouwvoorlichting en landbouwonderwijs in Suriname.
In „West Indische Gidsquot; XIV. 1932/33- P- 257—267.
V e r s 1 a g over de jaren 1931 en 1932 van het Departement Landbouwproefstation in
Suriname. Paramaribo. 1933.
Prey, L. C. De economische toestand van Suriname. In „West Indische Gidsquot; XV. 1933/34-
p. 226—240.
Brands, C. F. J., De toekomst van Suriname. In „West Indische Gidsquot; XV. 1933/34-
P. 309—313.
Traa, A. van. De economische toestand van Suriname. In „West Indische Gidsquot; XV.
1933/34. P. 338—343.
Pyttersen, Tj. Kolonisatie van Blanken in Suriname. In „Het Vaderlandquot;. 5 Januari.
1934. Av.
Huggins, H. D. A. Study of Prices and Wages, chiefly agricultural in British Guiana,
1910—32. British Guiana Department of Agriculture. Georgetown, 1934.
Ondememersraad voor Suriname. Notulen van de Algemeene Leden-
vergadering gehouden op Donderdag 27 Juni 1935, bevattende het in deze vergadering
uitgebrachte verslag over het Tiende Vereenigingsjaar.
Huggins, H. D. Seasonal variation and peasant agricultural credit in British Guiana.
British Guiana Department of Agriculture. Georgetown. 1935.
Huggins, H. D. Prices, cost of living and wages in British Guiana. British Guiana Depart-
ment of Agriculture. Georgetown. 1936.
De Rijstcultuur.
Leys, J. J. Onze rijstcultuur. In „West-Indiëquot;. Paramaribo. VI. 1919. No. 4. p, 153.
Quereau, F. G. Rice Investigations. Louisiana Bulletin. No. 172. Louisiana State Univer-
sity and A. and M. College. Agricultural Experiment station. 1920.
Rutgers, A. A. L. Het Gouvernements proefrijstbedrijf te Selatdjaran in verband met een
mogelijk A.V.R.O.S. Rijstbedrijf in Atjeh. Medan. 1920.
Meulen, W. A. van der. Een Bezoek aan het machinale rijstbedrijf te Selatdjaran bij
Palembang. In „De Waterstaatsingenieurquot;. 1921. p. 13—19.
Het rijstbedrijf te Selatdjaran. In „De Indische Mercuurquot; XXXXV. 1922. p.
19—20.
Delphon, Jean. Contribution ä la sélection des Riz dans Ie centre de Madagascar. In „Riz
et Riziculturequot;. Vol I. 1926. p. 373—393.
Louisiana agriculture progress and opportunities. Agricultural situations in
the rice section St. Landry Parish and Sugarcane section. Louisiana State University
and A. and M. Colleg. Division of agricultural Extension W. R. Perkins Director.
Extension Circular 89. Part IV. 1926.
Smits, M. B. De rijstsituatie op de wereldmarkt. Departement van Landbouw, Nijverheid
en Handel. Mededeeling van de Afd. Landbouw. No. 17. Weltevreden. April. 1930
Douglas, Chr. E. Report on the cultivation, treatment and prospects of Rice in British
Guiana. London. 1930.
Saville, R. J. Some Economic Problems in the Rice Farming Area. 1929. Louisiana. Bul-
letin No. 217. Louisiana State University and A. and M. College. Agricultural Ex-
periment station. 1930.
Hall, Orville. J. Rice Farming in Arkansas with Financial Results. For 1927. Bulletin
No. 260. University of Arkansas College of Agriculture. Agriculture Experiment
Station. 1931.
Hewitt, W. E. Verslag van een door hem ondernomen dienstreis naar Demerara in zake
machinale rijstbouw (Britsch Guyana) van 12 tot 19 October, onder dagteekening van
27 October 1931 uitgebracht.
Brandon H. G. Proefneming voor machinale Hoeverijstcultuur op de plantage Guadeloupe
in Suriname in 1925—1926. In „West Indische Gidsquot; XIV. 1932/33. p. 81—89.
Liems, J. A. Rijstbouw als mechanisch grootbedrijf of wel uitgeoefend als kleinbedrijf op
coöperatieve grondslag? In ,Het Vaderlandquot; 6 en 7 April 1932. Av.
Stahel, G. Betere exportrijst. Overdruk uit „De Westquot; van 15 November. 1932. Mede-
deeling vanwege het Landbouwproefstation te Paramaribo.
Stahel, G. Rexora rijst. Overdruk uit „De Westquot; van 29 November 1932. Mededeeling
vanwege het Landbouwproefstation te Paramaribo.
Tergast, G. C. W. Chr. Mechanische Rijstbouw. In „Landbouwquot; Buitenzorg. VIII.
1932/33. p. 336—350.
Stahel, G. Het gedrag van enkele in Suriname gekweekte rijstsoorten bij het pellen. Over-
-ocr page 308-druk uit „De Indische Mercuurquot; van i8 Jan. 1933. Uitgave Landbouwproefstation
te Paramaribo.
Saville, R. J. Factors in the Organisation and Successful Operation of Louisiana Rice
Farms. 1930. Louisiana Bulletin No. 233. Louisiana State University and A. and M.
College. Agricultural Experiment Station. 1933.
Smith, F. Synn. Farm Trade Centers. In Louisiana 1901 to 1913. Louisiana Bulletin.
No. 234. Louisiana State University and A. and M. College. Agricultural Experiment
Stations. 1933.
Boonacker, J. De cultuur van rijst in Suriname en hare toekomst. In „Verslagen Indisch
Genootschapquot; Den Haag. Vergadering van 10 Febr. 1933. p. 39—57.
Brandon, H. G. De twee rijst- en maiscultuur-plannen voor Suriname. In „Het Vader-
landquot; IS Maart 1933. Av.
Brandon, H. G. Een welvaartsplan voor Suriname. In ,.Verslagen Indisch Genootschapquot;
Den Haag. Vergadering van 24 Maart 1933. p. 105—132.
ScHELTEMA, A. M. P. A. De Burma-rijstprijzen. Overdruk uit ,.Economisch Weekbladquot;
16 Juni 1933.
Blankenburg. P. Der Reis. Berlin. 1933.
Stahel. G. De rijstcultuur in Suriname. Bulletin No. 2 van het Landbouwproefstation te
Paramaribo. 1933.
Stahel, G. Verdere bijdragen tot de kennis van het gedrag bij het pellen van enkele in
Suriname gekweekte rijstsoorten. Bulletin No. 3 van het Landbouwproefstation te
Paramaribo. 1933.
Dijk, H. N. van. Suriname's Rijstpositie. Nota van 10 April 1934. Nieuw Nickerie.
Smits. M. B. Mechanische rijstcultuur en haar beteekenis voor de Nederlandsche koloniën.
In „Landbouwkundig Tijdschriftquot; 1934. p. 617—629.
Stahel, G. Breuk bij gepelde rijst. In ,.De Westquot; Paramaribo. 8 Mrt 193s.
Opmerkingen naar aanleiding van de pogingen om den Rijst-Export in goede
banen te leiden. Paramaribo. 1935.
Hall, C. J. J. van. De teelt van Bacoven voor Export. Inspectie van den Landbouw in
West-Indië. Bulletin No. i. Paramaribo. 1904.
Rung, Richard. Die Bananen Kultur ihr Charakter, ihre geografische Verbreitung und
ihre wirtschaftlichen Bedeutung für die Canarische Inseln. Inaugural-Dissertation-
Bonn. 1907.
Drost, A. W. De Surinaamsche Panamaziekte in de Gros Michel bacoven. Departement
van den Landbouw in Suriname. Bulletin No. 26. Paramaribo. 1912.
Fawcett. W. The Babana, its cultication, distribution, and commercial uses. London.
1913-
Huffnagel, G. L. De tragedie der Verscheping van de Surinaamsche Bacoven. In ..Tijd-
schrift voor Economische Geographiequot;. VII. 1916. p. 181—196.
Uitvoer van Bacoven uit Suriname. In ,.De Indische Mercuurquot;. 16 Nov. 1923.
P- 744-
Pvttersen, Tj. Suriname en de bananencultuur. In „Vragen de Tijdsquot; L. 1924. p. 128—
HS-
Pope, W. F. Banana culture in Hawaii. Bulletin No. sS- Hawaii Agricultural Experiment
Station. Honolulu, Hawaii. 1926.
Ruschmann, W. Banane. Monographien zur Landwirtschaft warmer Länder. Band 8.
Berlin. 1929.
Ruschmann, W. Über Bananen, Bananenplantagen und Bananenverwertung. In „Beiheft
zum Tropenpflanzerquot;. Band XX. No. 1/2. Berlin. 1930. p. i—68.
Wardlaw, C. W. The Question of a banana industry in British Guiana. In „The Agri-
cultural Journal of British Guianaquot;. Vol. III. 1930. p. 7—9.
Herleving der bacovencultuur voor export. In „De Westquot;. Paramaribo.
15 Sept. 1931.
Cheesman, E. E. Banana breeding at the Imperial College of Tropical Agriculture. A
progress report. Dec. 1931. London 1931. Publication of the Empire marketing Board.
No. 47.
Went, F. A. F. C. Bacoven en wetenschappelijk onderzoek. In „De Indische Mercuurquot;
LV. 1932. p. 33—35-
Kesler, C. K. Bacoven in Suriname. In „West Indische Gidsquot; XIV. 1933. p. 216—222.
Verslag over de jaren 1931 en 1932 van het Departement van het Landbouwproef-
station te Paramaribo. 1933. p. 12—45.
Waller, Th., A. A. Dragten, J. C. J. M. Alberga en W. Kraan. Plan van een Bacoven-
cultuur voor export met Landssteun in 1934. Paramaribo. 1933.
Rutgers, A. A. L. Nota, inzake hervatting der Bacovencultuur in Suriname. Paramaribo.
1933-
Hervatting der Bacovencultuur. In „De Westquot;. Paramaribo. 27 Novem-
ber. 1933.
B., de. Bladziekte van de Surinaamsche bacoven. In „De Indische Mercuurquot; LVII. 1934.
P- 155-
Mulder, J. Sibinga. De ziekte in de Congobanaan in Suriname. In „De Indische Mercuurquot;
6 Juni 1934. p. 344.
Waller, Ths. Zou spoedige hervatting der bacovencultuur zijn roekeloos of verantwoord?
In „De Westquot;. Paramaribo. 23 en 30 Juli. 1934.
Het Comité Waller c.s. wendt zich opnieuw tot den Gouverneur. In ,,De Westquot;.
Paramaribo. 5 December. 1934.
De Bacovencultuur. Een levensbelang voor Suriname. Bespreking in de Kolo-
niale Staten. Paramaribo. 1934.
Laag, A. M. W. ter. Open brief aan den Heer Voorzitter der Surinaamsche Landbouw-
vereeniging, Paramaribo. In ,,De Westquot;. Paramaribo. 5 December. 1934.
De Bacovencultuur. De Bacovencultuur in Suriname. In ,,De Indische Mercuurquot;.
LVIII. 1935- P- 367-
Mulder, J. Sibinga. De Bacovencultuur in Suriname. In ,,De Indische Mercuurquot;. LVIII.
1935- P- 381-
De Ondernemersraad voor Suriname. Notulen van de Algemeene
Ledenvergadering gehouden op Donderdag 27 Juni 1935. Bevattende het in die ver-
gadering uitgebrachte Verslag over het Tiende Vereenigingsjaar.
Overige vruchten.
Hall, C. J. J. Proefzendingen met sinaasappels en mandarijnen. Departement van Land-
bouw in Suriname. Bulletin No. 18. Paramaribo. 1909.
Liems, J. A. De cultuur van Sinaasappelen in Suriname. Bulletin No. 35. Departement van
den Landbouw in Suriname. Paramaribo. 1917.
Liems, J. A. De Sinaasappelcultuur. In „West-Indiëquot;. Paramaribo. VII. 1922. p. 3—11-
Begrooting voor den aanleg en het onderhoud van een sinaasappelaanplant groot
1000 akkers (429 H.A.) In „West-Indiëquot;. Paramaribo. VII. 1922. p. 18—22.
H., W. Sinaasappelenteelt. In „West-Indiëquot;. Paramaribo. VIII. 1923. p. 106—110.
Sinaasappelnummer. ,,West-Indiëquot;. Paramaribo. IX. 1924. No. 1.
Stahel, G. Het Verschepen van Sinaasappels uit Suriname. Department van Landbouw,
Nijverheid en Handel. Bulletin No. 50. Paramaribo. 1925.
Drost, A. W. De vooruitzichten van de Sinaasappelcultuur en het verschepen der Sinaas-
appelen uit Suriname. In ,,De Indische Mercuurquot;. IIL. 1925. p. 815—816.
Beck, S. De Sinaasappelcultuur in Suriname. In „De Indische Mercuurquot;. IL. 1926. p.
305—306.
Drost, A. W. De Sinaasappelcultuur in Suriname. In „De Indische Mercuurquot;. IL. 1926.
P- 305—306.
Feltzer, Ph. A. Ananas-cultuur in Suriname. In „Het Koloniaal Weekbladquot;. XXVIII.
1928. p. 616—617.
Spoon, W. Versehe ananas uit Suriname, naar aanleiding van de plannen voor ananas-
cultuur in de West. In „De Indische Mercuurquot;. LIL 1929. p. 735—736-
Douglas, Charles. Ananas-kuituur in Suriname. In ,,West Indische Gidsquot;. XII. 1929/30.
P- 34—38.
Pyttersen, Tj. Kantteekeningen over culturen in Suriname en elders. In ,,West Indische
Gidsquot;. XII. 1929/30. p. 49—71.
Pyttersen,Tj. De mogelijke opleving van Suriname. In „West Indische Gidsquot;. XII. 1929/30.
p. 289—306; 337—352.
Veer, K. van der. Sinaasappelen in Suriname. In „De Indische Mercuurquot;. LIV. 1931.
Liems, J. A. Sinaasappelcultuur in Suriname. In „West Indische Gidsquot;. XII. 1929/30
P- 449—460.
Tomson, C. L. De vruchtencultuur als volkscultuur voor Suriname. In ,,Het Koloniaal
Weekbladquot;. XXXI. 1931- P- 37—40.
Tomson, C. L. De vruchtencultuur in Suriname. Overdruk uit „Het Vaderlandquot; van
19 Nov. en 3 Dec. 1931. Av.
Reitz, P. Bosch. Ananascultuur in Suriname. In „West Indische Gidsquot;. XIII. 1931/32.
p. 281—284.
Puis, H. G. Du. De Sinaasappel-cultuur in Suriname, hare mogelijkheden en financieele
perspectieven en het belang daarvan voor de kolonie. In ,,West Indische Gidsquot;. XIII.
1931/32. p. 489—493.
Veer, K. van der. De Surinaamsche Sinaasappel als zomervrucht op de Nederlandsche
markt. In „De Indische Mercuurquot;. LV. 1932. p. 229—231.
Sinaasappels. In „De Indische Mercuurquot;. LV. 1932. p. 379 en p. 530.
Lynden, W. E. K. van. Fruitcultuur in Suriname. In „De Indische Mercuurquot;. 1932.
P- 795—796.
Tomson, C. L. Surinaamsche Sinaasappelen. In „Neerlandiaquot;. XXXVI. 1932. p. 164—166.
Spoon, W. Enkele Surinaamsche producten in Nederland in 1932. In „West Indische Gidsquot;.
XIV. 1932/33- p- 409—415-
Kesler, C. K. West-Indische Vruchten. In „Tropisch Nederlandquot;. 1934. p. 35—39;
121—125; 137—140.
Levie, E. L. Eenige gegevens omtrent den wereldhandel in bananen, citrusvruchten en
ananas. In „Economisch Weekbladquot;. Batavia. III. 1934. p. 405—408.
Surinaamsche Sinaasappelen. Mededeeling Kon. Ver. Koloniaal Instituut.
XXXVII. Afd. Handelsmuseum. No. 5. Amsterdam. 1935. p. 123—129.
Surinaamsche Sinaasappelen. Mededeeling Kon. Ver. Koloniaal Instituut.
XXXIX. Afd. Handelsmuseum. No. 16. Amsterdam. 1936. p. 134—140.
Dentz, Fred. Oudschans. Sinaasappelcultuur in Suriname als Middenstandslandbouw.
In ,,Oost en Westquot;. 1936. p. 137—138.
HOOFDSTUK V
DE GEZONDHEID VAN DEN EUROPEESCHEN LEIDER VAN EEN
MIDDEL- OF GROOTBEDRIJF IN DE SURINAAMSCHE
KUSTSTROOK
Zooals wij reeds zagen doet het klimaat in de kuststrook van
Suriname, dank zij den verfrisschenden wind aangenaam aan voor
een typisch tropenklimaat ^ De Europeesche bedrijfsleiders zullen
dagelijks flink moeten werken, hetgeen naar de meening van
deskundigen voor hun gezondheid gunstig is. Suriname is een
typisch Hollandsche kolonie. Het natuurbeeld aan de kust geeft
een gevoel van ruimte en doet weinig tropisch aan. De kolonisten
zouden in elkanders buurt kunnen gaan wonen, waardoor de
opbouw van een sociaal milieu mogelijk wordt. Onder deze
omstandigheden zal neurose zelden voorkomen, vooral wan-
neer men door een strenge keuring in het moederland oneven-
wichtige naturen weet te weren. De rustige, gezonde Surinaam-
sche planters versterken ons in deze meening.
Van de parasitaire ziekten bedreigen slechts an-
kylostoom en malaria de gezondheid van den Europeeschen land-
bouwer. Op economische gronden is er in Suriname echter uit-
sluitend plaats voor den leider van een middel- of grootbedrijf,
en deze zal hoogst zelden bezocht worden door ankylostoom.
Malaria is de eenige ziekte, die een vestiging van kapitaal-
krachtige Europeesche landbouwers in den weg staat. Economisch
is deze ziekte van groote beteekenis, omdat zij den werkkracht
van den lijder aanzienlijk verzwakt, terwijl met de bestrijding
van deze ziekte groote sommen gemoeid zijn. Het zal dan ook
1 P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygiënische beschouwingen. 1927. p. 405.
Tj. Pyttersen. Kolonisatie van blanken in de tropen. In ,,Vragen des Tijdsquot; 1927/28. p.
60 e.v.
-ocr page 313-284 DE GEZONDHEID VAN DEN EUROPEESCHEN LEIDER
ondoenlijk zijn de Europeesche vestigers in de kuststrook geheel
voor malaria te behoeden d Wel zal infectie met tropische ma-
laria hier hooge uitzondering zijn, waardoor bij een goede genees-
kundige behandeling gevallen met doodelijken afloop zelden
zullen voorkomen, maar de energie en de weerstand van den
lijder nemen door tertiana sterk af.
De malaria veroorzaakt dus eenerzijds economisch groote
schade, (deze ziekte kost een plantage als Marienburg jaarlijks
zeker f lo.ooo), terwijl er anderzijds met de bestrijding veelal ook
belangrijke bedragen gemoeid zijn. Dit geldt te meer voor Suriname
met zijn ondoorlaatbaren horizontalen kleigrond, waar het regen-
water lang blijft staan Slechts een entomoloog en een tropen-
hygiënist kunnen plaatselijk vaststellen, welke grootere of kleinere
maatregelen niet alleen doeltreffend, doch ook economisch verant-
woord zijn. Hiertoe moet onderzocht worden: welke muskieten in
die bepaalde streek verspreid zijn, welke hiervan gevaar opleveren
en wat voor levensgeschiedenis en gewoonten deze speciale soorten
er op na houden. Eerst aan de hand hiervan kan geadviseerd wor-
den, welke methoden men moet volgen om de muggen daar
ter plaatse te bestrijden om daardoor de kans op besmetting te
verminderen
Aan de hand van deze gegevens moet de Europeesche bedrijfs-
leider de plaats bepalen waar hij zijn woning bouwt. De kans op
malariainfectie is locaal zeer verschillend. In den regel verwijdert
de anopheles zich niet verder dan 800 m van haar broedplaatsen*.
De verschillende muggensoorten stellen zeer verschillende eischen
aan de waterplassen, waarin zij broeden willen®. Met het oog
hierop moet een deskundige de woonplaats op de uitge-
breide terreinen van de leiders vaststellen. In tal van gevallen
^ P. C. Flu. Verslag van een dienstreis naar Suriname. Sept.—Dec. 1927. 1928. p. 93 e.v.
^ Openbare gezondheidsdienst. Jaarverslag 1928. p. 12.
® S. P. James. Malaria at home and abroad. 1920. p. 214;
P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygienische beschouwingen. 1927. p. 517. '
P. C. Flu. Tropen hygiëne. 1930. p. 179 e.v.
* P. C. Flu. Verslag van een studiereis naar Suriname. (Nederlandsch-Guyana) Sept. 1927—
Dec. 1927. 1928. p. 54.
P. C. Flu. Tropen hygiëne. 1930; p. 155.
° Openbare gezondheidsdienst. Jaarverslag 1928. p. 12.
Moengo Hospital Copy, Surinaamsche Bauxiet Mij. Monthly Reports. Jan. 1925.
-ocr page 314-zal het wenschelijk zijn geheel buiten het bedrijf te gaan wonen,
ófwel omdat op het terrein geen geschikte plaats te vinden is, óf-
wel omdat de cultuur zelf gelegenheid tot broeden aan de muggen
verschaft. Wij denken hier b.v. aan de rijstvelden, waarin de
anopheles tarsimaculatus (de muskiet, die in het Surinaamsche
kustgebied de malaria zoo goed overbrengt) uitstekende broed-
plaatsen vindt ^ Een vestiging buiten het eigen terrein heeft
het groote voordeel, dat men zich als g r o e p een gezamen-
lijke vestigingsplaats kan kiezen, waardoor tal van grootere en
kleinere hygienische maatregelen economisch mogelijk worden,
zooals het dichtgooien van kleine poelen en plassen in den regen-
tijd, het petroliseeren van watermassa's, het mengen met lar-
vicide, het aankweeken van de vijanden der muggenlarven, het
opruimen van de begroeiing in een wijden boog rondom de
huizen en het zorgdragen voor een goede drinkwatervoorziening
en faecaliën-afvoer
Daar bijeenwonen ook groote sociale voordeelen heeft, en men
in 99 van de 100 gevallen bij een vrije keuze van de plaats van
vestiging om hygienische redenen op een zandrits zal terecht-
komen, aan den natuurlijken verbindingsweg, zal een vestiging
in dorpsvorm in het Surinaamsche laagland veelal zeer goed te
verwezenlijken zijn. Het verdient aanbeveling, dat men zoo mogelijk
op eenigen afstand van de niet-Europeesche met malaria be-
smette bevolkingsgroepen gaat wonen.
^ C. Bonne. Iets over Malaria. „West Indiëquot;. Paramaribo. III. 1918. p. i37'
P. C. Flu. Rapport omtrent Malaria onderzoek in de binnenlanden van Suriname. 19:2.
p. 60.
P. C. Flu. Verslag van een studiereis naar Suriname. (Nederlandsch-Guyana) Sept. 1927
— Dec. 1927. 1928. p. 51 e.v.
® P. C. Flu. Tropenhygiëne. 1930. p. 163 e.v.
S. P. James. Malaria at home and abroad. 1920. p. 219 e.v.
R. Römer. Sanitaire beschouwingen in verband met immigratie van werkkrachten m Sun-
name. In „West Indische Gidsquot; I. 1920. p. 468.
Openbare gezondheidsdienst. Jaarverslag. 1928. p. 13.
P. H, J. Lampe. Suriname. Sociaal hygiënische beschouwingen, p. 412.
P. C. Flu. Rapport omtrent Malaria onderzoek in de binnenlanden van Suriname. 1912.
P. 106 e.V.
„West Indische Gidsquot; I. 1919/20. p. 144.
Moengo Hospital Copy. Surinaamsche Bauxite Mij. Monthly Reports. Jan. 1923—1935-
Medical Department.
Alle eerste maatregelen in het nieuwe vestigingsgebied moeten
goed en degelijk zijn. dat kan in later tijden aanzienlijke uitgaven
besparen.
Behalve de muskieten te bestrijden, kan men zich ook bescher-
men tegen hun steken. Daar men vrijwel uitsluitend 's nachts kans
loopt met malaria besmet te worden S is een doelmatig gebouwd
tropenhuis een belangrijke bescherming. Het geheele huis moet
afdoende gescreend worden, waarbij een vierkant netwerk om de
pnsche woning opgebouwd, de voorkeur verdient ^ Een
ideaal tropenhuis kost in Suriname echter wel f 15.000. een be-
drag dat de landbouwer niet zal kunnen besteden. De Euro-
peesche vestigers zullen zich er dus toe moeten beperken een
ruim luchtig huis te bouwen, gunstig op den wind gelegen, met
een raamoppervlak dat grooter is dan V4 van het vloeroppervlak.
Zeer gunstig is het wanneer een bepaalde ruimte gescreend is,
(b.v. de slaapkamer). Kan dit niet. dan moeten de bewoners
een regelmatig goed gebruik van een klamboe maken.
Ook het houden van vee in de buurt der huizen is een uit-
stekende methode om zich voor muggensteken te behoeden, het
pootste deel der muskieten kruipt dan in de stallen in plaats van
in de huizen der menschen.
Doch al deze maatregelen hebben weinig zin zoolang de be-
woners zelf niet meewerken. Voor een groot deel is de gezondheid
van een groep afhankelijk van de zorg van de groep
zelf Zoo is een gescreend huis, waarvan men de deur laat open-
staan gevaarlijker dan een ongescreende woning, terwijl men
beter geen klamboe kan gebruiken dan één met een gat erin.
Vooral 's nachts moet men zich zorgvuldig hoeden en ook
moet men 's avonds niet buiten gaan zitten. Bij den bouw der
huizen is dan ook een open voorgalerij ongewenscht. Gere-
gelde medische controle is noodzakelijk, en in geval van koorts
moet men zich snel laten opnemen en behandelen, daar men
anders een gevaar voor de omgeving vormt.
Volgt men bij de vestiging en de dagelijksche levenswijze
1 P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal hygiënische beschouwingen, p. 622.
^ S. P. James. Malaria at home and abroad. 19^. p. 202 e.v.
' P. C. Flu. Tropenhygiëne. 1930. p. 187-
echter de adviezen van deskundigen trouw op, dan zullen malaria-
gevallen wel niet geheel uitblijven, maar toch zelden voorkomen.
Men kan dan ook zeggen:
INDIEN DE RAAD VAN ERVAREN HYGIENISTEN WORDT
INGEWONNEN EN OPGEVOLGD. KUNNEN EUROPEESCHE
LEIDERS VAN MIDDEL- EN GROOTBEDRIJVEN. DIE OVER
VOLDOENDE ONTWIKKELING EN KAPITAAL BESCHIKKEN,
DE KANS VAN MALARIA-INFECTIE TOT EEN MINIMUM
BEPERKEN.
De invloed van het tropisch klimaat op volgende geslachten
moet worden afgewacht.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR HOOFDSTUK V
(chronologisch gerangschikt)
Flu, P C. Rapport omtrent Malaria onderzoek in de binnenlanden van Suriname, 's Gra-
venhage. 1912.
Bonne, C. Iets over malaria. In „West Indiëquot;. Paramaribo. III. 1928. p. 135—138.
Römer, R. Sanitaire beschouwingen, in verband met immigratie van werkkrachten in
Suriname. In „West Indische Gidsquot;, 's Gravenhage. I. 1919/20. p. loi—116; 214—222;
380—392; 463—475.
James, S. P. Malaria at home and abroad. London. 1920.
Moengo Hospital Copy. Surinaamsche Bauxite Maatschappijj Monthly Reports.
Jan. 1923—1935. Medical Department.
Bonne, C. Malaria in Suriname. In „Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskundequot;. 1924.
p. 616—637.
Lens, Th. Naar Suriname. Een pleidooi voor emigratie van Nederianders. Gezondmaking
noodig. In „Algemeen Handelsbladquot; 24 en 25 Februari. 1927.
Lampe, P. H. J. Suriname. Sociaal hygiënische beschouwingen. Koninklijke Vereeniging
Koloniaal Instituut. Mededeeling XXIII. Afd. Tropische Hygiëne. No. 14. Amsterdam.
1927.
Pyttersen, Tj. Kolonisatie van blanken in de tropen. In ,.Vragen des Tijdsquot; LIV, 1927/28
p. 54—62.
Lens, Th. Emigratie naar Suriname, (antwoord aan den heer W. R. Menkman) In
„West Indische Gidsquot; IX. 1927/28. p. 137—151.
Pyttersen, Tj. Europeesche Kolonisatie in Suriname. In „West Indische Gidsquot; IX. 1927/28.
p. 192—198.
Jaarverslag van de Openbare Gezondheidsdienst in Suriname. 1927, 1928, 1929,
1930—32, 1933, 1934.
Flu, P. C. Verslag van een studiereis naar Suriname (Nederlandsch Guyana) September
1927—December 1927. Utrecht. 1928. Instituut voor Tropische Geneeskunde te
Leiden.
Lens, Th. Hollandsche boeren naar Suriname. In ,,Het Vaderlandquot;. 3, 5 en 7 Februari.
1930.
Flu, P. C. Tropenhygiëne. Weltevreden. 1930.
Lens, Th. Suriname een blanke provincie van Nederiand. In „Het Vaderiandquot; 16 en 19
Januari. 1931.
Lens, Th. Suriname. Een groot nationaal belang. In „Het Vaderlandquot;. 20 Nov. 1933. Av.
-ocr page 318-SLOTBESCHOUWINGEN. UITKOMSTEN VAN HET
ONDERZOEK
Iedere kolonisatie van blanken in Suriname moet thans en ge-
durende de eerstvolgende jaren nog ontraden worden.
Daar geen der cultures, zooals zij heden ten dage in Suriname
gedreven worden, een voldoende bestaansmogelijkheid voor een
Europeesch gezin oplevert, kan een vestiging van blanken in de
toekomst slechts op geheel nieuwe cultures of op nieuwe bedrijfs-
vormen gebaseerd zijn.
Alvorens men tot kolonisatie kan overgaan moet dus een proef-
bedrijf gedurende een voldoend aantal jaren de zekerheid ver-
schaffen, dat een bepaald gewas in Suriname goed wil groeien
en dat dit product door Europeanen op een zoodanige wijze en
in een zoodanige hoeveelheid kan worden voortgebracht en afge-
zet, dat een Europeesch gezin van de netto-opbrengst behoorlijk
kan leven.
Daar deze proefbedrijven in Suriname vrijwel niet op weten-
schappelijke voorlichting kunnen steunen ten aanzien van bodem-
gesteldheid, waterhuishouding en cultuurmethoden, is voor derge-
lijke bedrijven in Suriname meer kapitaal en meer tijd noodig
dan elders.
De proefbedrijven van van Dijk te Nickerie (mechanisch rijst-
bedrijf) en van Brandon te Domburg (hoeve-rijstbedrijf) hebben
tot nu toe noch tot een positief, noch tot een negatief resultaat
geleid. Wel toonen zij aan, dat een Europeesche rijstbouwer in
Suriname over veel kapitaal moet beschikken.
Economisch verkeert de Europeaan niet langer in een gunstige
uitzonderingspositie zooals de Hollandsche Boeren om Parama-
ribo op het einde van de vorige eeuw. De binnenlandsche markt
IS thans overvoerd: de Europeesche landbouwer in Suriname moet
kunnen leveren voor de wereldmarkt en dus kunnen concurreeren
19
-ocr page 319-met tropenvolken. Dit zal slechts mogelijk zijn, wanneer hij over
het noodige kapitaal beschikt. Komt hij zonder kapitaal naar Suri-
name, dan zal hij gedwongen worden af te dalen tot het levens-
peil van den Javaan in Suriname. Het lot der arme groep van de
Hollandsche Boeren om Paramaribo (ongeveer ^/s van het totale
aantal) kan hier als afschrikwekkend voorbeeld dienen.
Door tal van eigenschappen van Suriname: de ligging (die tot
hooge transportkosten naar de afzetmarkt leidt), de dure arbeids-
krachten en den onregelmatigen regenval, wordt de kostprijs der
producten verhoogd. Deze factoren verkleinen aanzienlijk de
mogelijkheid van vestiging voor Europeanen. De winst op het
product per oppervlakte-eenheid wordt er aanzienlijk door ver-
minderd. De Europeesche leiders zullen, al naar de eischen van
het product, voldoende kapitaalkrachtig moeten zijn. Wel zal het
op den duur waarschijnlijk mogelijk zijn de transportkosten en
arbeidsloonen wat te verlagen, doch hier moet men niet een zoo-
danigen invloed van verwachten, dat een Europeesch klein- of
beperkt-middelbedrijf in Suriname daardoor bestaanbaar wordt.
Thans kan zich dus geen Europeesche landbouwer in Suriname
vestigen. Leiden de proefbedrijven over geruimen tijd tot positieve
resultaten, dan kunnen over een zeker aantal jaren voldoend kapi-
taalkrachtige Europeanen (ciie de beschikking hebben over f 20.000
a f50.000) zich op den landbouw in Suriname gaan toeleggen.
Slagen deze en weten zij een aanzienlijke export in het leven te
roepen, dan zullen mogelijk ook iets minder kapitaalkrachtige
Europeanen (b.v. die beschikken over f 10.000) in Suriname een
bestaan kunnen vinden.
Of men deze Europeesche leiders van groot- en middelbedrijven
echter nog kolonisten kan noemen, ook al zouden zij in een groep
bijeen wonen, is twijfelachtig.
Deze kapitaalkrachtige landbouwers zullen in Suriname, althans
in het eerste geslacht, zich voor ziekte en verslapping kunnen
behoeden. In tegenstelling met de algemeen verbreide meening,
sterkt de gezondheidstoestand van de Hollandsche Boeren om
Paramaribo ons in de verwachting, dat ook de volgende tropen-
geslachten van Europeanen gezond kunnen blijven, mits zij de
noodige hygienische voorschriften in acht nemen.
Een kolonisatie in het binnenland gaat èn hygiënisch (malaria-
tropica) èn economisch (de hooge transportkosten naar de kust)
een zekere mislukking tegemoet. Wanneer de kuststrook ontgon-
nen en bevolkt is, en men zich geleidelijk steeds verder Zuid-
waarts heeft verplaatst, dan eerst kan een dergelijk plan in studie
genomen worden.
SYNOPSIS
Such settlements established in the tropics by members of the
white race as may be regarded as successful from a hygienic point
of view are all situated in high country (Central Africa,
Central America, etc.) or in territory with a moderate tropical
climate (Saba, Queensland, Esperito Santo).
In view of the results consequent on the progress of me-
dical science and in view of the relatively good health enjoyed
by the Dutch farmers round about Paramaribo, it may be presumed
that a group of white settlers can remain healthy for many gener-
ations in an absolutely tropical climate. So far, however, there has
not been sufficient practical proof of this possibility.
Whether the conditions in a certain country are sufficiently
healthy to render the territory suitable for agricultural settlements
is a question that can only be determined on the spot, as the
success of an experiment is to a great extent dependent on
a large number of local factors.
Owing to the standard of living of the aborigines in the tropics
being low, the economic prospects of European settlers in such
territories are limited. Only in a few exceptional cases will a
group of European settlers without capital find a reasonable
livelihood in agriculture in tropical countries; especially when
they have no native competition to cope with (e.g. Dutch farmers
in Paramaribo during the latter part of last century, sugar
producers in Queensland).
If, however, European settlers have the necessary capital, they
will in many cases by increasing the acreage and by employing
machines and labourers be in a position to make a profit many
times larger than that made by the native agriculturist and suf-
ficient to secure a reasonable living for a European family.
Thus in circumstances that may be considered normal from
-ocr page 322-an economic point of view, the only forms of enterprise that
are likely to prove profitable for Europeans in the tropics are
medium or large scale farms.
Whether a certain tropical territory offers economic poss-
ibilities for agricultural settlements, can only be determined
locally after a special investigation.
During the last centuries many attempts to establish European
settlements in Surinam have failed, partly owing to the quality
of the settlers and their leaders, but in the main, to the selection
of unsuitable sites, far from Paramaribo. These failures must not,
however, be put forward as an argument against establishing
white settlements in Surinam.
The only attempt at forming a settlement which has in any
way been successful was that of the Dutch farmers near Para-
maribo in 1849, which was really a sequel to an unsuccessful
attempt on the part of a group of Dutch farmers under the leader-
ship of a number of clergymen to establish a settlement on the
Saramacca in 1845.
On this occasion the site for the settlement was well chosen,
in the vicinity of Paramaribo, which offered a market for the agri-
cultural products. The settlers themselves, however, left much
to be desired: the majority of the men did not have the right
colonizing age; the number of agriculturists among them was small;
moreover, none of these settlers was educated; they had not the
faintest notion of the meaning of hygienics. The group had been
picked up at haphazard in Holland and shipped to Paramaribo
without any form of selection. It must, however, be admitted
that after a time the unsuitable elements dropped out, whilst the
remainder became acclimatised and more or less experienced
in agriculture.
At the present time the third, fourth and fifth generations
descended from these white settlers are living in Surinam. They
show very little trace of* degeneration; the fecundity of the pure-
bred white women is very great (average 6—8) and the death-rate
among children is very low. The Dutch farmers are, however,
far from strong in appearance.
There is no lack of possible causes to account for this, such
-ocr page 323-as hookworm, malaria, intermarrying or lack of variety in food.
In any case, when we consider the comperative physical weakness
of these Dutch farmers, their history by no means convinces
us that a group of financially strong Europeans would, with proper
medical attention, succeed in keeping perfectly healthy. Ne-
vertheless their history tends to demonstrate the possibility of
this.
During the latter part of last century the Dutch farmers were
for a time prosperous owing to the absence of native competition,
but now that conditions in Surinam have become more or less
normal, they are suffering so badly from the competition, espe-
cially of Hindus, that more than 50 per cent have been reduced
to a standard of living little better than that of the Javanese in
Surinam.
Consequently, the members of the younger generation are not
taking up agriculture, but are seeking a livelihood in other trades
and professions.
When one considers the sad plight of this small group, the
settling of Europeans in Surinam cannot be too strongly dis-
couraged as long as the welfare of the settlement is dependent
on the local market or on the sale of products for which one
does not as yet see how and where an outlet is to be found in
the world market.
Unless one gets a group of settlers made up of financially strong
agriculturists who are able to put their products on the world
market in quantities sufficiently large to ensure a livelihood, Euro-
pean settlements in Surinam are sure to be total failures.
A careful geographical survey of the principal physical and
social characteristics of Surinam convinces one that in future
settlers should be required to have a fairly large amount of
capital at their disposal.
Although the cost of transportation in Surinam is low, freight
rates to possible markets are high owing to the geographical
situation of Surinam and the small amount of commercial traffic.
Furthermore, the wages are high and rainfall is irregular.
Consequently, unless expensive irrigation schemes are carried
out, crop failures are liable to be of frequent occurrence.
Finally, owing to the argillaceous nature of the soil in the
coastal districts, tilling would be both arduous and difficult, and
deep drainage systems would be necessary. (For the time being
settlements in the interior must be strongly discouraged on
hygienic and economic grounds).
All these factors tend to diminish the lucrativeness of any
European undertaking designed to dispose of its products in the
world market.
Under such conditions various kinds of crops could not pos-
sibly be grown in Surinam profitably, whilst others would return
such a small net profit per acre that only a very large scale enter-
prise would yield sufficient gain for a European landowner to
make a living.
To establish such farms much capital would be required, the
more so as the scientific data regarding the nature of the soil
are inadequate and numerous agrarian problems are as yet very
insufficiently examined.
The experiments which are at present being carried out in
this connection in Surinam (the mechanical rice cultivation at
Nickerie and the rice-farm at Domburg) have not yet shown that
rice can be produced in such quantities as would permit of its
being sold in the world market at profitable prices. They have,
however, proved that a fairly big capital (as much as 25.000—
50.000 guilders) would be required to set up such a farm as would
secure a reasonable livelihood for a European.
Similarly, large scale experiments with musea and the pine-
apple plantations have already proved that a fruit grower will
in future have no chance of success unless he has a large sum of
money at his disposal.
Seeing that the crops at present grown in Surinam offer no
prospects of profit making, and since the experiments with new
cropshave not yet yielded any positive results, the settling of
European agriculturists in Surinam must for the time being be
discouraged.
Even if the experiments should eventually bring favourable
results, it is only in the coastal districts that financially strong
European agriculturists will find opportunities to establish settle-
ments. Whether the leaders of large or medium scale farms can
be called settlers may be questioned.
As long as these financially strong, educated Europeans are
careful about their choice of abode in the coastal districts of
Surinam they will be able to preserve their health.
It, remains to be seen however, whether this applies to their
descendants also.
/
/
(i) „Est ist auffallend dass die europäischen Frauen in ihrem ganzen Gefüge in den
Tropen noch mehr leiden als die Männer, trotzdem sie sich den unmittelbaren Einwirkungen
des Klimas mehr entziehen. In der dritten, spätestens vierten Generation werden euro-
päische Frauen unfruchtbar. Diese Tatsache ist nicht nur wissenschaftlich sehr interessant
als Beweis für die Beeinflussung der Geschlechtsdrüsen durch äussere Reize, sondern auch
praktisch, weil sie einen der Gründe klar stellt, welche die Acclimatisation Europäer in
den Tropen unmöglich machenquot;.
Ferdinand Hueppe, Ueber die modernen Kolonisationsbestrebungen und die Anpassungs-
möglichkeit der Europäer in den Tropen. Berlin 1901. p. 15 e.v.
,,boten sie (de Hollandsche Boeren nabij Parimaribo) den unanfechtbaren Beweis für
meine früher an anderer Stelle ausgesprochene Behauptung: Dass Europäer nicht im Stande
sind, in den Tropen eine gesunde und fortpflanzungsfähige Rasse zu erzeugenquot;. W. Joest.
Ethnographisches und Verwandtes aus Guyana. Leiden. 1893.
Zie 00k J. H. F. Kohlbrugge. Kan de blonde Europeaan acclimatiseeren in tropisch
klimaat? In ,,Vragen van den dagquot;. Jan. 1911. p. 36—43.
„Leonard Hill states that tropical atmospheric conditions lessen the fertility of European
women, and Sir Harry Johnston (The Negro in the New World, London, 1910, p. 272),
speaking of Jamaica draws attention to the tendency of white women in the tropics to
bear fewer children. This is the case, but it is difficult to determine how far climate alone
is to blame, as several factors are doubtless concerned. There can, however, be no doubt
that life in the tropics does throw a very considerable strain on the generative system of
women though how far this is likely to affect the race springing from them we have at
present no means of actually determiningquot;. Andrew Balfour. Problems of acclimatisation.
In quot;The Lancetquot;. 1923. p, 243.
,,Allen Versuchen Sundstroems ist gemeinsam, dasz die tropischen Veränderungen der
Blutzusammensetzung, des Grundumsatzes usw. Frauen stärker betreffen als Männer.
Dem entspricht auch die Erfahrung, dasz Frauen unter dem Tropenklima mehr leiden
als Männer. Die Entscheidung der Frage, ob das Tropenklima allein die Fortpflanzungs-
fähigkeit der Frau erheblich stört, musz der Erfahrung überlassen bleiben.
Zwei letzte interessante Beobachtungen Sundstroems bei seinen Rattenexperimenten
dürften noch zu erwähnen seinquot;.
„Weiterhin hatte die erste in einem tropischen Klima geborene Rattengeneration ein
geringeres Gewicht als die Kontrollserien. In der zweiten und dritten Generation blieb
das so, in der vierten dagegen wurden die Ratten wieder schwerer. Auch Störungen in
Menstruationszyklus und der Fortpflanzungsfähigkeit der weiblichen Ratten glichen sich
in der dritten und vierten Generation vielfach wieder aus. Diese Beobachtungen kann man
vielleicht als eine Anpassungserscheinung an das tropische Klima auffassenquot;. Hilde Werner.
Die Hygienische Eroberung der Tropen durch die weisze Rasse. In „Koloniale Rundschauquot;.
XXV. Heft 1/2. 1933. p. 25 e.v.
„Ob wirkliche Unfruchtbarkeit weiszer Ehen in den echten Tropen häufiger sei als
sonstwo, ist unentschieden, oft handelt es sich dabei wohl um Schonung der Frau wegen
körperlicher Tropenleiden aller Art; aber für weisze Kinder ist das Zurweltkommen und
Aufwachsen im Tropenklima sicherlich sehr ungünstig. Lebensschwache, kränkelnde,
neuropathische Nachkommen treten in erschreckender Zahl auf. Dieser Umstand recht-
fertigt die Bezeichnung „Tropenbiastheniequot;, Tropenlebensschwäche, ganz besondersquot;.
Willy Hellpach. Geopsyche. 1935. P- 108. e.v.
(2)nbsp;quot;The Generative Function: It has been said that this function is more accentuated
in the tropics, and that its abuse is more speedily followed by loss and by neurasthenia.
Hill has stated that the fertility of the European women is lessened in the tropics. This is
not borne out by Australian figures; quite the reverse. For many years, with but few ex-
ceptions, the birth rate in Queensland has been higher than the total Australian birth rate.
In tropical areas where the fertility of white women is low, it is more probably due to social
environment and unnatural life or to birth controlquot;. A. H. Baldwin. Life in the Queens-
land Tropics. In quot;Queensland Geographical Journalquot;. Vols. XLII-XLIV. Sessions 42nd
44th. 1926-29. p. i6.
„Es ergibt sich nun die bedeutsame Tatsache, dasz im Jahre 1912 unter 1000 evangeli-
schen Deutschen in Esperito Santo 48.5 Menschen geboren wurden, und nur 7.8 starben.
Auf jede 3 bis 4 Familien kam eine Geburt und auf jede 22 ein Todesfall. Das Verhältniss
der Geburten zu den Todesfällen war 6 : i, und die jährliche Zuwachsrate 4%quot;. Ernst
Wagemann. Die deutschen im brasilianischen Staate Esperito Santo. 1915. Schriften des
Vereins für Sozialpolitik. No. 147. p. 49 e.v.
Bij een enquête ingesteld bij 40 Hollandsche Boerengezinnen nabij Paramaribo in Suri-
name bleek, dat de huwelijksvruchtbaarheid bij deze veelal nog jonge gezinnen 6 bedroeg.
Hield men alleen rekening met die gezinnen, waarvan de vrouwen ouder dan veertig jaar
zijn, dan vond men bij deze achttien vrouwen, die allen tot het derde of vierde tropen-
geslacht behooren een huwelijksvruchtbaarheid van 8.3. Terwijl de opgroei coëfficiënt bij
deze achttien vrouwen 7.6 bedroeg.
Zie hiervoor p. 80 e.v. van dit werk.
(3)nbsp;Op tal van plaatsen binnen de keerkringen vindt men groepen, die voor een belang-
rijk procent blank bloed bezitten, b.v. in Costa Rica, (Zie: Max. Sorre. Mexique. Amérique
Centrale. Tome XIV. Geographie Universelle. Paris 1928. p. 94). Verder op tal van West
Indische eilanden: de Ladinos van Cuba, de Xivaros van Porto Rico, de ,,Red Legsquot; van
Barbados en de bewoners van Mauritius. Ook de halfbloeden van Kisar blijken veel minder
blank bloed te bezitten, dan men uit J. Macmillan Brown's beschrijving (The Dutch East.
London 1914) oorspronkelijk meende. Zie hierover: A. Baldwin, Life in the Queensland
tropics. In quot;Queensland Journalquot;. Vols. XLII-XLIV. 42nd-44th sessions. 1926—1929.
p. 11—14; Griffith Taylor. Geographical factors controlling the settlement of tropical
Australia. In quot;Queensland Geographical Journalquot;, 32nd-33rd sessions. 1916—1918. p. 56;
J. W. Gregory, Menace of Colour. 1925. p. 209—212; J. Winsemius. Nieuw Guinee als
Kolonisatiegebied voor Europeanen en van Indo-Europeanen. Academisch proefschrift,
Amsterdam. 1936. p. 71—114; Andrew Balfour. Sojourners in the Tropics. In quot;The
Lancetquot; 1923. p. 1329—1333; j. S. C. Elkkington. The Mestizos of Kisar, Dutch East
Indies. quot;In Medical Journal of Australiaquot;. 1922. p. 32.
Doch al deze bevolkingsgroepen van gemengden bloede kunnen ons over een zuiver
Europeesche kolonisatie in de tropen weinig positiefs leeren.
(4) quot;The building of the Uganda railway revealed the valuable fact that a quot;white man's
countryquot; was being passed throughquot;, quot;where an excellent climate was enjoyed, and where
the conditions were favourable for white colonisationquot;.
quot;Thus a considerable part of the country consists of high plateaux between 5000 and
8000 above sea-level, with a healthy climate suited to settlement of Europeans, although
lying upon the Equator. On these splendid uplands fever is almost unknown. Frosts are
experienced as we ascend to 7000 feetquot;. C. R. Enock. The Tropics. 1915. 198 e.v.
„Auf den Kilimandscharo stellt nur das Dschaggagebyet am Süd-abhange in einer Höhe
von noo—1900 m eine günstige Besiedelungszone darquot;. quot;Mit einem so günstigen Klima,
dasz Weisz dieses Gebiet als Sanatorium empfehlen kannquot;. A. Zweck. Ackerbau koloniën
als Bedürfnis der wirtschaftlichen Entwickelung Deutschlands. In „Deutsche Kolonial
Zeitungquot;. 1895. p. 290—293.
„For the greater part of the year Rhodesia enjoys climatic conditions approaching the
ideal. 'quot;'Madeira, for instance, has a mean temperature of 65° F.: Southern Rhodesia a
temperature of 66° at 4000 feet and 71.5° at 2000 feet; but the minimum temperature both
at the coldest and hottest times of the year is lower in the colony than in the islandquot;.
Ethel Tawse-Jollie. Southern Rhodesia. A White Man's Country in the Tropics. In quot;The
Geographical Reviewquot;. 1927. p. 92.
Zie ook: J. W. Gregory. Menace of Colour. 1925. p. 143; C. R. Enock. The Tropics.
1915- P- 137-
De Duitschers in Mexico. De gezondheid is voortreffelijk in de tierra templada waar
de meeste Duitsche nederzetters wonen. Voortplanting is ook hier gunstig. Temperatuur
vaak onder het vriespunt. Dagverschil is wel 15°. „Einige sind aber auch Farmer, und kein
Kenner des Landes zweifelt daran, dasz deutsche Bauern auf den Hochländern des tropi-
schen Mexiko gesundheitlich und wirtschaftlich gedeihen könnenquot;. H. Pohl. Rundschau
über ältere deutsche Ansiedlungen in den Tropen. Academisch Proefschrift, Bonn.
1904. p. 27 e.v.
„Die in den kühleren Regionen wohnenden Weiszen, z.B. die in den Kaffeepflanzungen
von Matagalpa und Jinotega (Nicaragua, Midden Amerika 00k eiders zoo) wohnenden
Weiszen erfreuen sich, solange sie in den Wäldern auf 3000 bis 4000 Fusz Höhe wohnen,
mit ihren Familien, weiszen Frauen und Kindern, einer ganz guten Gesundheit; Malaria,
Gelbfieber, Typhus gibt es gar nicht, selten Dysenterie. Karl Sapper. Die Ansiedelung von
Europäern in den Tropen. 1913. Mittelamerika. Schriften des Vereins für Sozial-Politik.
no. 147.
Duitschers in Peru. Pozuzo. Zeehoogte maar 900 m. Temperatuur gemiddeld hoog:
23° C. Nachten Juli en Juni maar 12.5°. Temperatuur Januari boven 37.5°. Maar koele
nachten en geregelde frissche middagwinden houden het lichaam goed.
Duitschers in Venezuela. Tovar. 1802 m hoog. Gemiddelde temperatuur 14.4° C. Ver-
schil warmste en koudste maand maar 2.8° C (15.3—12.s^ Doch dagelijksche schomme-
ling bedraagt wel 15° C. H. Pohl. Rundschau über ältere deutsche Ansiedelungen in
den Tropen. Academisch Proefschrift. Bonn. 1904. p. 29—40.
Nachtvorsten komen te Tovar voor. J. Hann. Handbuch der Klimatologie. Band II
1910. p. 328.
Rio de Janeiro: 52 km van de hoofdstad: de Duitsche kolonies Neu Freiburg, Petropolis
en Alpina. Het klimaat is hier heerlijk. Minas de Geraes: Philadelphia en Juiz de Fora.
Zeehoogte 700—iioo m. Gemiddelde jaartemperatuur 20—17° C. In winter wel onder
vriespunt. Klimaat is hier gezond. H. Pohl. Rundschau über ältere deutsche Ansiedelungen
in den Tropen. Academisch proefschrift. Bonn. 1904. p. 45. e.v.
Rio de Janeiro. „Mit Ausnahme des ebenen und sumpfigen südlichen Teiles wird dieser
Staat von steilen Gebirgen gebildetquot;. „An der von Nictheroy auf das Hochland führenden
Bahn erhebt sich in einem von kahlen Felskuppen umgebenen Kessel Nova Friburgo,
welches 1820 als Siedelungsort von Schweizern entstand. Später folgten auch Deutsche
und Brasilianer, und nur diese hielten aus. Der Ort ist eine Sommerfrische der Flumi-
nerser d.h. der Bewohner der Stadt Rio de Janeiro. Petropolis, 842 m., heute fashionabler
Luftkurort und Sommerfrische Rios, wurde 1845 mit 2300 Deutschen von einem Major
Köhler besiedeltquot;. Dom Pedro II verlegde hierheen zijn zomerresidentie. Vele voorname
Brazilianers aangetrokken. „Das brasilianische Versaillesquot;. „Trotzdem haben besonders
die Vorstädte des mächtig aufblühenden und heranwachsenden Petropolis einen deutschen
Charakter bewahrtquot; (huizen, tuinen, blond-blauwoogig). Otto Bürger. Brasilien. 1926.
p, 71 e.v.
(5)nbsp;Dagelijksche temperatuur schommeling droge bol bedraagt in:
Mexico hoogte circa 2000 m. 15°.
Tovar, Venezuela hoogte 1802 m. 15°.
H. Pohl. Rundschau über ältere deutsche Ansiedlungen in den Tropen. Academisch
Proefschrift Bonn: 1904. p. 29—35.
Julius Hann geeft in zijn Handbuch der Klimatologie. Band II. Teil I. Klima der Tropen-
zone. Stuttgart. 1910, de volgende gegevens: op p. 144 e.v.: Mamba-Marangu. 3-17' N.B.
37°22'O.L. Hoogte 1560. Dagel. schommeling 11°. Salisbury. i7°49'Z.B. 3i°03'O.L.
Hoogte 1483 m. Dagel. schommeling 12.5°. Zomba. is°23'Z.B. 35=20'O.L. Hoogte 954
m. Dagel. schommeling 10.7°. Lauerdale. 16° Z.B. 3s''36' O.L. Hoogte 774 m. Dagel.
schommeling 13.5°. Vergelijk hiermee dagelijksche schommeling: Paramaribo 4.2° C.,
Coronie 3.2° C. en Kabelstation 6.1° C.
(6)nbsp;„Was nun den physischen und psychischen Zustand der weiszen Sabaner betrifft,
ist wohl an erster Stelle hervorzuheben, dasz die Reinheit ihrer Rasse eine nicht umstrittene
Tatsache istquot;. quot;Teilweise mag sie dem Umstände zu verdanken sein, dasz vormals auf Saba,
gleichwie im übrigen West-Indien, die Heiraten zwischen Weiszen und Negern unter-
sagt warenquot;. Er is geen zuiverder bloed en schooner vrouw in eenige van deze eilanden als
de Sabasche. Vooral de bewoners van de 2000 voet hoog windwaards gelegen zijde worden
als zeer sterk en gezond beschouwd. D. van Blom. Die Ansiedelungen von Europäern in
den Tropen. Niederländisch West-Indien. 1912. p.i 53—159. Schriften des Vereins für
Sozial-Politik No. 147.
quot;Nevertheless, the majority of the men look strong and healthy, and they are capable
of working long hours on the hot hillsides and of carrying unbelievably heavy burdens on
their heads up and down the steep slopes. They thus give some support to the contention
of the Australian tropical doctors that the whites can maintain their standard in the tropics
if, as a people, they guard health carefully and engage in strenuous manual workquot;. A.
Grenfell Price. White Settlement in Saba Islands, Dutch West Indies. In quot;Geographical
Reviewquot;. 1934. P- 55.
(7)nbsp;Temperatuur te Bottom in °F:
J- F M. A. M. j. j. A. S. O. N. D.
7.45 a.m. 73.9 74.5 7s.o 78.0 79.9 80.6 80.2 82.2 82.2 82.2 79.3 78.2
1.45 p.m. 82.4 84.2 85.8 87.5 88.0 88.7 89.0 91.4 91.8 92.9 89.8 86.6
quot;The chmate is undoubtedly better in the cliff villages, but even in these the air is hot
and the humidity clearly highquot;.
A. Grenfell Price. White Settlement in Saba Islands. Dutch West Indies. In quot;Geo-
graphical Reviewquot;. 1934. p. 52.
(8)
Naam van de plaats |
Ligging op het |
Aantal |
Bevolkingsgroep |
Hoogte |
Bottom (gouverne- |
In 't centrum, met |
436 |
' 'overwhelmingly'' |
800 |
mentszetel) |
dalopeningvoor O. |
zwart | ||
wind | ||||
St. John |
Zuid-Oost zijde |
229 |
negers en blanken |
1200 |
Windward side |
Oostzijde |
511 |
meest blanken |
1400 |
Hellsgate |
Oostzijde |
231 |
geheel blank |
1600 |
Breedte
17°38'
A. Grenfell Price. White Settlement in Saba Islands. Dutch West Indies. In quot;Geo-
grafical Reviewquot;. 1934. p. 52.
(9) Onperiodische dagelijksche temperatuur-schommeling:
Montes Claros |
18,4 |
Sept. |
lO.O |
Dec. |
K. Knoch. Klimakunde von |
Bello Horizonte |
14-7 |
Juli |
8.S |
Dec. |
Süd-Amerika. 1930. Band II. |
Campos |
II.8 |
Juli |
8.1 |
Dec. |
Teil G. |
Rezende |
13-6 |
Juli |
lo.s |
Dec. | |
Cooktown |
7.4 |
Dec. |
6.1 |
Apr. |
Griffith Taylor. Australian |
Town vil le |
9-S |
Oct. |
S-o |
Apr. |
and New Seeland Climatology. |
Rockhampton |
13-8 |
Aug. |
13-6 |
Febr. |
1932. Band IV. Teil S. |
Paramaribo |
9'5 |
Oct. |
6.9 |
Mei. |
K. Knoch. Klimakunde von |
Süd Amerika. 1930.
Handbuch der Klimakunde in fünf Bänder. W. Koppen, Graz und R. Geiger.
(10) ,,Het is mijn inziens uit bovenstaande wel duidelijk geworden, dat de beweringen:
dat de kolonisatie in de tropen medisch onverantwoord is en dat blanken zich alleen niet
redden kunnen in het tropisch laagland, een officieele dooddoener is, die niet meer is te
handhaven. Natuurlijk moet aan zekere voorwaarden voldaan worden voornamelijk aan
deze, dat het te occupeeren kolonisatie-terrein door betaalbare hygiënische maat-
regelen vrij te houden is van (tropische 1 parasitaire infectieziekten, hetgeen stellig het ge-
makkelijkste kan geschieden in een zoogenaamd leeg land, want de aanwezigheid van een
inheemsche bevolking in dezelfde streek, maakt het veel moeilijker epidemieën in toom
te houden en hygiënische maatregelen ten volle door te voerenquot;. P. M. van Wulfften Palthe.
Het medisch aspect van Blanke kolonisatie in de tropen. In „Tijdschrift Kon. Ned. Aard-
rijkskundig Genootschapquot;. 1936. p. 357.
,,Wat de moderne bakteriologie en hygiëne ons met ontwijfelbare zekerheid hebben aan-
getoond is, dat wanneer de blanke voor parasitaire infecties en voor voedingsfouten kan
worden gevrijwaard, de gevaren voor de gezondheid oneindig veel kleiner zijn dan men
vroeger ooit had kunnen denkenquot;. W. Radsma. Over den invloed van het verblijf in tro-
pische kuststreken op het lichaamsgestel van den blanke. Rede. Batavia 1932. „Geneeskun-
dig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indiëquot;. Deel 72. 1932. p. 1091.
„Mit fortschreitender Erkentnis zeigte sich, dasz die Hauptursache der meisten Krank-
heiten infektiöser Natur ist. So ist die Ueberzahl der unmittelbahren Klimaschäden zu-
gunsten der mittelbaren auf ein kleines Masz zusammengeschrumpft. Die Erkenntnisse
der bakteriologisch-protozoologischen Forschung haben sich erst etwa um die Jahrhundert-
wende praktisch ausgewirkt. Die Eignung der weiszen Rasse für die Tropen war noch so
lange völlig problematisch ausgewirkt, als man keine Schutz- und Heilmittel, vor allem
aber auch keine hygienischen Einrichtungen gegen die Ausbreitung vieler Krankheiten
dieser Zone in Händen hatte. Durch konsequente Forschung haben die Tropen als Koloni-
sationslander der weiszen Rasse ein groszen Teil ihrer ehemaligen Schrecken, wie Malaria,
Ruhr, Schlafkrankheit, Gelbfieber, Ankylostomiasis usw. eingebüszt: Krankheiten, die in
früheren Zeiten wesentlich dem verheerenden Tropenklima zu geschrieben wurdenquot;. W.
Borchardt. Einfluss des Klimas auf den Menschen. I. Medizinische Klimatologie. Handbuch
der Klimatologie. Band I, Teil E. Berlin 1930. p. E. 3.
„De bewoner van de tropen, die matig en hygienisch leeft, die beschermd wordt tegen
eene infectie met malariaplasmodiën of dysenterie-kiemen enz. krijgt geen ziekte alleen
tengevolge van het ongunstige klimaat.
Zeker is, dat het zenuwstelsel onder den invloed van de voortdurende warmte en vochtig-
heid zeer veel te lijden heeft.
Men krijgt eene verslapping van het zenuwstelsel, welken toestand men gewoonlijk met
den naam van neurasthenie bestempeltquot; P. C. Flu. Tropenhygiene. 1930. p. 319.
„Deze beschouwingen wil ik niet besluiten zonder te erkennen, dat ofschoon de heden-
daagsche gezondheidsleer voor de keerkringsluchtstreken het klimaat als het ware heeft
uitgeschakeld, praktisch en wetenschappelijk het vraagstuk van den invloed der tropen
op het Europeesch gestel, zij het dan op een ander plan, is blijven bestaan.
Al brengt het tropisch klimaat geen bloedarmoede te weeg, noch vermindering van de
stofwisseling, noch verhooging van lichaamstemperatuur, al veroorzaakt het geen cholera,
noch dysenterie of malaria — daarmede staat niet vast dat de Europeaan lichamelijk even-
goed voor de tropen is toegerust als de inlander; dat aan de eischen die de physische warmte-
regeling bij hem aan huid en nieren, aan zenuwgestel, aan hart en bloedvaten stelt, met
eenzelfde mate van inspanning wordt voldaan; dat zijn darmkanaal zich volkomen aanpast
aan de andere soorten van bacteriën, die met spijs en drank uit de tropische buitenwereld
onvermijdelijk worden opgenomen; of dat hij na vermoeienis of ziekte ongevoelig is voor
verplaatsing van een tropisch kustklimaat naar een koel bergklimaat, enz. En evenmin
is uit het voorgaande te besluiten dat het Europeesche r a s in staat is zich in de tropen
te handhaven.
Wij mogen er op rekenen dat deze en dergelijke op acclimatisatie van individu en ras
betrekking hebbende vragen opnieuw de aandacht zullen bezighouden, als de besmettelijke
en parasitaire ziekten die thans het inzicht in de beteekenis van het klimaat voor de gezond-
heid zoo zeer vertroebelen, meer en meer op den achtergrond zijn gebrachtquot;. J. J. van Log-
Chem. Klimaat en Ziekte. Rede. Amsterdam 1916. p. 20 e.v.
(11) „De studie van de normale levensfuncties der blanken in de tropen, die dank zij
het werk van Radsma in Nederlandsch Indië op zoo hoog peil is gebracht, leert, dat in die
zoogenaamde vegetatieve functies een zekere labiliteit gaat ontstaan, die — pathologisch
versterkt — kan leiden tot een neurose, een aandoening van het autonome zenuwstelsel en
een storing in de hormonenregulatie, die de laatste jaren bekend is onder den naam van
leiodystonie.
Deze zenuwaandoening speelt een groote rol onder de Europeanen in de tropen. Zij
manifesteert zich in stoornissen van den bloedsomloop, hersenwerking, de maagdarmfunc-
ties, de voedselvertering, de waterhuishouding, enz. enz. en leidt aan den subjectieven
kant tot klachten over hoofdpijn, duizeligheid, angst, hartkloppingen, prikkelbaarheid,
onbeheerschtheid en extreme moeheid. Ter anderer plaatse (Tijdschrift voor Geneeskunde
van IS Februari 1936) schreef ik hieromtrentquot;. P. M. van Wulfften Palthe. Het medisch
aspect van Blanke kolonisatie in de tropen. In „Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig
Genootschapquot;. 1936. p. 354.
(12)nbsp;„In een goed geleid en hygiënisch verzorgd tropenland speelt deze neurose bij de
Europeanen een grootere rol dan al de zoogenaamde tropenziekten te samen. Meer dan
50% van de ziekteverloven, die in Nederlandsch Indië in de periode 1915—1925 naar
Europa verieend werden, kwamen op rekening van deze neurose, terwijl b.v. malaria en
dysentrie met cijfers van respectievelijk 5.5 en 6.6 % op die lijst verschijnen.
Men denke nu echter niet, dat deze cijfers, die in verhouding met de getallen van andere
ziektes zoo hoog schijnen, erop zouden wijzen, dat ook in absoluten zin vele Europeanen
in de tropen aan een nerveuse ineenstorting zouden gaan lijden.
Dit is zeker niet het geval: het overgroote deel der Europeanen kan in volledige gezond-
heid en welbevinden in de tropen leven en blijven leven, waarbij dus de door de physiologen
gevonden afwijkingen in de levensfuncties óf als compensaties zijn te beschouwen, óf nog
niet ertoe geleid hebben het evenwicht te verbreken; terwijl de betrekkelijk kleine groep,
die door specifieken tropeninvloed uit het evenwicht geraakt, een praedispositie daarvoor
had (vegetatieve stigmatisatie) of door andere invloeden (ziekten, psychische traumata,
onhygiënische levenswijze) verzwakt wasquot;. P. M. van Wulfften Palthe. Het medisch aspect
van Blanke kolonisatie in de tropen. In „Tijdschrijft Kon. Ned. Aardrijksk. Genootschapquot;.
1936. p. 356-
(13)nbsp;De vrouw klaagt meer dan de man, heeft ze hulp dan is zij er erger aan toe dan
anders. quot;The washerwoman, whom we all pity, is apt to be the one who complains least
of the climatequot;. Ellsworth Huntington, West of the Pacific, London 1925. p. 346.
Van veel belang is baden, warmte-afgifte, ,,doch bovendien en bovenal door de, dank zij
de prikkels, versterkte huidfunctiequot;.
„Men moet bedenken, dat ook in de tropen de huidfunctie oefening behoeft. Vandaar
dat men in de tropen lichaamsbeweging, ook uit dit oogpunt, niet vermijden moet (b.v.
tennis en paardrijden). Weliswaar verhoogt de lichaamsbeweging de warmteproductie,
doch de uitzetting der bloedvaten en de verhoogde zweetsecretie, met aansluitende baden,
geeft de huid een oefening, die de warmteregeling bevordertquot;. Sport is zonder voorbehoud
aan te bevelen. J. J. van Loghem. Tropische gezondheidsleer, p. 1 n.
Zie ook: Hilde Werner. Die hygienische Eroberung der Tropen durch die weisze Rasse.
In ,,Koloniale Rundschauquot;. XXV. Heft 1/2. 1933. p. 24.
„Frauen und Kinder haben in den Tropen einen schwereren Stand, als der Mann, wenn
ihnen die nötige Beschäftigung oder das Aufwachsen im entsprechenden Kreise fehlt.
Die Frauen werden vielfach durch Sexualstörungen beeinträchtigt, die Kinder in ihrem
Wachstum geschädigt. Dabei kann man heute nicht mit Sicherheit entscheiden, ob ur-
sächlich die Chininprophylaxe psychische oder physische Störungen in Frage kommenquot;.
W. Borchardt. Einfluss des Klimas auf den Menschen. I. Medizinische Klimatologie. Hand-
buch der Klimatologie. Band I. Teil E. p. E. 38. Bériin. 1930.
„Van oudsher is het reeds bekend, dat planters en militairen op expeditie het gezondste
zijn en blijven. Mijn ervaring van de laatste tien jaar, waarin ik mij zeer in het bijzonder
met deze neurose en hare behandeling heb beziggehouden, is wel stellig deze, dat krachtige
lichamelijke inspanning het beste remedie is. In het algemeen kan men zeggen, dat de ge-
zondheidstoestand der Europeanen in Nederlandsch-Indië beter is geworden naarmate
de lichamelijke inspanning, in welken vorm ook, meer op den voorgrond trad.
Het was mij dan ook geenszins verwonderlijk de uitspraak van een kolonist uit Orambari
te lezen (Telegraaf, 14 Februari 1936): „Een Europeaan van goede constitutie kan daar
best grondwerk verrichten. Het loome gevoel, dat ik vroeger had na mijn dagelijkschen
kantoorarbeid, kende ik daar niet. Ik voelde me al heel spoedig na den grondarbeid zelfs
senangquot;.
Alle ervaringen uit de geneeskundige praktijk zijn daarmee in overeenstemmingquot;.
P. M. van Wulfften Palthe. Het medisch aspect van Blanke kolonisatie in de tropen. In
„Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschapquot;. 1936. p. 357.
quot;On the other hand, the American leaders at Panama are beginning to grasp the fallacy
of the pernicious british doctrine that white residents of the tropics must avoid any hard
manual labor except in sportsquot;. Geldt voor mannen en vrouwen. quot;We were told again
and again in Panama that the happiest and healthiest women were those who did hard
workquot;. A. Grenfell Price. White Settlement in the Panama Canal Zone. In quot;The Geo-
graphical Reviewquot;. Vol. XXV. 1935. p. 4.
04) ..Für die Tropen eignen sich Weisze, die keine akuten und chronischen Krank-
heiten besitzen, die Chinin in therapeutischen Dosen vertragen können, deren Herztätigkeit
auch bei Arbeitsleistung in takt bleibt, die gut und ausreichend schwitzen können, und
die geistig-seelisch stabil veranlagt sindquot;. W. Borchardt. Medizinische Klimatologie.
Handbuch der Klimatologie. Band I. p. E. 37.
quot;At present the white goes to the tropics after, at best, an intellectual and a medical
examination, but far more than this is undoubtedly required. A deeper knowledge of the
physiological and psychological effects of tropical climate on white men, and still more
on white women, would result in great economic savings and would prevent many ruined
lives and blasted hopesquot;. A. Grenfell Price. White settlement in the Panama Canal Zone.
In quot;The Geographical Reviewquot;. Vol. XXV. p. 11.
Wei veel menschen, die nooit naar de tropen hadden moeten gaan: quot;and it is these who
almost certainly furnish the worst cases of the so-called tropical neurasthenia, profuse
menstruation, alcoholism, and the likequot;. A. Grenfell Price. White settlement in the Panama
Canal Zone. In quot;The Geographical Reviewquot;. Vol. XXV. 1935. p. 6.
(is) In een later hoofdstuk bij de bespreking van sanitaire organisatie in de tropen,
zal blijken, dat men bij onder streng hygiënisch toezicht geplaatste gemeenschappen, in
de tropen een gezondheidstoestand vermag te bereiken, die welhaast het tropische karakter
verloren heeft. Door uiterste zorgen en vccrzorgen, zoowel geneeskundig als hygiënisch,
heeft men den ongunstigen invloed van klimaat en gebrek aan ontwikkeling weten te neutra-
lizeerenquot;. J. J. van Loghem. Tropische Gezondheidsleer. 1933. p. 10.
„Men kan nu zonder overdrijving zeggen, dat de tropen, van uit een hygiënisch oogpunt
beschouwd, hun vroegere verschrikkingen verloren hebben.
Wel weet men nog niet alles van de tropenziekten, en zijn verschillende bestrijdings-
methoden voor verbetering vatbaar, maar stellig kan worden beweerd, dat men door toe-
passing van de reeds nu bekende methoden in staat is, om ook de meest ongezonde tropische
streken tot oorden te maken, waar men, zonder te veel gevaren voor de gezondheid, ver-
blijven kan.
Het gezond maken van een tropenland is in de eerste plaats een kwestie van geld, in de
tweede plaats een van goeden wil en ten slotte een van kennis van zakenquot;. P. C. Flu. Tropen-
hygiene. 1930. p. 10.
(16) „Vragen wij thans opnieuw, waarom tal van kosmopolitische ziekten in de tropen
zoo gunstige voorwaarden tot verbreiding vinden. De aanrakingsziekten, zooals de geslachts-
ziekten, de huid- en oogziekten worden bevorderd door gebrekkige woningtoestanden, on-
zindelijkheid, primitieve sexueele verhoudingen, zooals die bij vele tropische volkeren be-
staan. Het verband met het tropische klimaat is dus voor deze groep betrekkelijk los.
Meer rechtstreeks is de rol die het klimaat speelt bij de tweede groep waartoe behalve de be-
smettelijke darmziekten,zooals cholera, typhus en dysenterie, ook de mijnwormziekte behoort.
Nu zijn het, naast onhygiënische toestanden van algemeenen aard, de hooge temperatuur
en het hooge vochtigheidsgehalte van de lucht, die de ziektekiemen op haar weg van den
zieken naar den gezonden mensch in het leven houden.
Dat de tropische atmosfeer bevorderlijk is voor de derde groep van ziekten waarbij
insecten, die hun aanzijn aan vocht en warmte danken, een rol spelen, behoeft geen verdere
toelichting.
En ook de builenpest, om slechts deze vertegenwoordigster der vierde groep te noemen,
aardt het beste in de tropen; het nauwe samenleven van huisrat en mensch wordt nergens
ter wereld meer dan däär door de woningtoestanden bevorderdquot;. J. J. van Loghem. Klimaat
en ziekte. Rede. Amsterdam. 1916. p. 26 e.v
„In het inleidende hoofdstuk heb ik doen opmerken, dat, uit een oogpunt van tropische
gezondheidsleer, het klimaat op het tweede plan is geraakt. Het is mogelijk onder tropische
omstandigheden gezondheidstoestanden te bereiken, die niet onderdoen voor toestanden
van volksgezondheid in gematigde luchtstreken.
Intusschen laat zich op dit tweede plan de beteekenis van het klimaat niet miskennen.
De hooge temperatuur — om slechts ééne eigenschap te noemen — bevordert het leven
van Choleravibrionen, typhusbacillen, ankylostomalarven op den weg van zieke naar gezonde:
zij maakt de tropen tot het dorado van ziekte overbrengende insecten; zij doet de malaria-
parasieten rijpen in de muggen, de pestbacillen groeien in de vlooien; en, te zamen met de
hooge vochtigheid, bemoeilijkt zij de warmteregeling des menschenquot;. J. J. van Loghem.
Tropische gezondheidsleer. 1933. p. loi.
Hield men zich als Europeaan 's nachts te Rio de Janeiro op, dan werd men zeker ge-
mfecteerd met gele koorts. „Terwijl zij zich tegen infectie konden beschutten door vóórdat
het donker werd naar het veel hooger gelegen Petropolis te gaan, waar de stegomyia niet
voorkwamquot;. P. C. Flu. Tropenhygiëne. Weltevreden 1930. p. 146.
„Die Malaria liefert uns ein anschauliches Beispiel. Die Anophelen sind die Ueberträger
der verschiedenen Arten von Malaria-Plasmodien. Nun gibt es grosze Landgebiete mit
fleckflügeligen Moskitos und keiner Malaria: hier fehlt eben der malariakranke Mensch
als Infektionsquelle für die Stechmücken, in denen erst die geschlechtliche Fortpflanzung
der Krankheitserreger vor sich gehen kann. Besonders in den gemäszigten Zonen und
durch experimentelle Versuche hat man feststellen können, dasz sich die Hauptzahl der
durch Mücken frisch übertragenen Malariafälle, an ganz bestimmte, optimale Temperatur-,
Feuchtigkeits- und Windverhältnisse hält. Die Plasmodien brauchen zu ihrem Entwick-
-lungsgang in den Mücken eine Mindesttemperatur von i6° C., unter dieser sterben die
Malanaerreger langsam ab. Bei i6° C. aber geht die Entwicklung bis zu einem infektions-
tüchtigen Stadium noch sehr langsam vor sich, ebenso bei den etwas höheren Temperatur-
graden. Erst bei den optimalen Temperaturen von 25' C. geht die Entwicklung des Erregers,
der Tertiana (dreitägiges Fieber) in n Tagen, die der Tropica (eintägiges Fieber) in 14
Tagen vor sich. Diese Temperaturen finden wir über längere Zeiträume vor allem in den
tropischen und subtropischen Zonen. Hier erst schaffen die Regenzeiten genügende Mücken-
brutplätze. Auch für die Entwicklung der Mückenbruten sind optimale klimatische Be-
dingungen nötig, die bisher nur in gröberen Zügen bekannt sindquot;. W. Borchardt. Einfluss.
des Klimas auf den Menschen. I. Medizinische Klimatologie. Handbuch der Klimatologie.
Berlin, 1930. p. E. 22.
„Zur klimatischen Beurteilung der hoch gelegenen Gebiete sind die Gesichtspunkte
massgebend gewesen, dass die physiologischen Lebensbedingungen für die weisse Rasse
erst in der kühlen Bergluft von mindestens 1000 M. über dem Meere zu er-
warten sind, und dass die Abwesenheit von tropischen Krankheiten, speziell von Malaria,,
gewährleistet sein mussquot;. Deze grens ligt natuurlijk 1 o c a a 1, nog weer zeer verschil-
lend. Malaria komt meestal niet voor waar nachttemp. van
10—is° C. heerschen, dus 1500 m. hoogte of waar sterke uit-
straling p 1 a a t s h e e f t w a t 1 a g e r, verder afhankelijk van strooming, water,
chemische samenstelling, of voorkomen vijanden larven, etc. Lindequist. Deutsch-Ost
Afrika. Schriften des Vereins für Sozial Politik. No. 147. p. 41 e.v.
(17)nbsp;Als tweede omstandigheid, die de cosmopolitische ziekten in de tropen bevordert,,
erkennen wij het lage welvaartspeil van de tropische volkeren. Geringe wel-
vaart beteekent geringe individueele verzorging; ondervoeding, onvoldoende huisvesting,,
onbetrouwbaar drinkwater, onverzorgde afvoer van faecaliën zijn zoovele factoren, die tot
ziekte en besmetting leiden.
Derde omstandigheid, voorzeker ten deele samenhangend met het lage welvaartspeil,,
is de geringe geestelijke ontwikkeling van groote bevolkingsgroepen
in de tropen. Wanbegrippen op geneeskundig en hygiënisch gebied zijn in de tropen nog;
sterker verbreid dan elders ter wereld.
In de omschrijving van de omstandigheden, die de cosmopolitische ziekten in de tropen
begunstigen, ligt tevens opgesloten dat de voornaamste ziekten in de tro-
pen voor bestrijding vatbaar zijn. J. J. van Loghem. Tropische Gezond-
heidsleer. p. o e.v.
Wij moeten vooropstellen, dat ten aanzien van de meeste menschelijke parasitaire ziekten
de zieke mensch de belangrijkste bron van besmetting is.
Geslachtsziekte, pokken, tuberculose, lepra, typhus, dysenterie, cholera, malaria en anky-
lostomiasis— om de voornaamste ziekten nog eens op te noemen — bedreigen nooit anders,
dan van een zieken mensch uitquot;. J. J. van Loghem. Tropische Gezondheidsleer, p. 13.
(18)nbsp;„Zulke uitkomsten (van gemeenschappen onder streng hygiënisch toezicht als.
Deli, Panama) hebben de waarde van een experiment en rechtvaardigen de verwachting
dat in de toekomst, bij voortgezette sociale en oeconomische ontwikkeling der
tropische wereldstreken, de tropische volksgezondheid zich van de-
vol k s g e z o n d h e i d in gematigde luchtstreken niet meer zal
onderscheide nquot;. J. J. van Loghem. Tropische Gezondheidsleer, p. 10.
„Kunstmatige groepen zijn gegeven door gemeenschappen van contractarbeiders, solda-
ten, gestichtsbewoners, leden van een expeditie, bewoners van een vluchtoord, een quaran-
tainestation, een interneeringskamp. Dergelijke groepen onderscheiden zich van natuurlijke
bevolkingsgroepen door het krachtige bestuur en de nauwkeurige administratie, aan welke-
de leden dezer gemeenschap zijn onderworpen. Men kan deze dus als dwanggemeen-
schappen aanduiden.
Zij onderscheiden zich voorts door bijzondere financieele hulpmiddelen, zoodat zij ge-
woonlijk als welvarend zijn aan te merken.
Door welvaart en bestuur kunnen d w a n g g e m e e n s c h a p p e n
dus in aanmerking komen voor een hoogeren vorm van sani-
taire organisatie, dan toekomt aan een natuurlijke bevol-
kingsgroep van hetzelfde ontwikkelingspeil.
„Het Delische stelsel, aan welks ontwikkeling in het bijzonder Schüffner en Kuenen
hebben gearbeid, heeft dit ten volle gewijzigdquot;.
,,De hygiënische overwinning der kleine tropische gemeenschappen is van verre
strekking. Zij beteekent dat het ook voor natuurlijke tropische
gemeenschappen mogelijk moet zijn op den duur, bij r ij zing
van welvaart en bestuurskracht, het „klimaatquot; als ziekte-
oorzaak uit te schakelen en te komen tot een gezondheids-
toestand van hoog Europeesch pei 1quot;. J. J. van Loghem. Tropische Ge-
zondheidsleer. p. 90 e.v.
(19)nbsp;,,Die Akklimatisierung der weiszen Rasse in den Tropen ist durchaus möglich.
Die wichtigsten Bedingungen sind neben hygienisch einwandfreier Wasserversorgung das
moskitosichere Haus mit ausgedehntem Sonnenschutz, künstlicher Ventilation und selbstätig
schlieszenden Türen.
Der Ventilator ist für die weisze Rasse in den Tropen ebenso notwendig wie im kalten
Klima der Ofenquot;. H. Sunder. Kann die weisze Rasse sich in den Tropen akklimatisieren?quot;
Berlin. 1908. In ,,Koloniale Abhandlungenquot;. Heft 16. p. 16.
quot;A high wet bulb temperature in houses could be reduced by refrigeration, a method
already in use in the United States. Until methods of protection and accomodation are
tried it is no more reasonable to assert that people cannot live in an area with a high wet-bulb
temperature, than it would have been to assert the physical impossibility of living through
a northern winter without reference to combatting the cold by artificial meansquot;. J. W. Gre-
gory. Menace of Colour. 1925. p. 183.
,,Tenslotte nog een woord over de ideale en over de goede woning in de tropen. Zooals
de ideale woning in Europa verwarmd wordt, zoo kan men zich in de tropen de ideale
woning afgekoeld denken. Het centraal afgekoelde huis is trouwens reeds verwezenlijkt;
door het invoeren van afgekoelde lucht kan men binnenshuis een temperatuur bereiken,
lager dan van de buitenlucht. Ook de vochtigheid is kunstmatig te regelen.
Intusschen, ook buiten de techniek van afkoelen, kan men in de tropen „koelequot; (goede)
en ,,warmequot; (slechte) woningen onderscheiden. J. J. van Loghem. Tropische Gezondheids-
leer. p. 78. Zie ook: A. H. Baldwin. Life in the Queensland Tropics. In quot;Queensland
Geographical Journalquot;. Vols. XLII—XLIV. 1926—29. p. 11.
(20)nbsp;,,Tegenover de in de tropen het leven en de gezondheid
bedreigende invloeden heeft de volwassen mannel ij ke Euro-
peaan in den regel hetzelfde, zoo niet een grooter weerstand-
vermogen dan de inboorlingen zelve. Dat weerstandsvermogen begeeft
hem niet, zoolang hij zorg draagt, de eenvoudige wetten der gezondheidsleer niet in het
aangezicht te slaan, zoolang hij begrijpt, dat de mensch om op andere plaatsen dan waar
hij geboren en getogen is, gezond te kunnen leven, zich naar de daar heerschende invloeden
te schikken heeft, en dat op elke plaats ter wereld miskenning van de eerste regelen der
gezondheidsleer — zorgeloosheid omtrent drinkwater, kleeding, afvoer van faecaliën, ge-
bruik van ongezonde spijzen en dranken — de nadeeligste gevolgen moet na zich slepenquot;.
Stokvis. Invloed van tropische gewesten op den mensch. 1894. p. 34.
(21)nbsp;1901 werd op aandringen van de arbeiderspartij door 't Bondsparlement de quot;Pacific
Islands Labourer Billquot; aangenomen, waardoor de goedkoope Kanaken-arbeid voor de suiker-
plantages in Noord Queensland verloren ging en vervangen moest worden door dure blanke
krachten, meest Italianen. Men meende altijd, dat de blanke arbeid de gekleurde krachten
niet kon vervangen, en dat hun hooge loonen de ruine van de suikerplantages beteekende,
integenstelling zijn sindsdien de bebouwde oppervlakten veel toegenomen. K. Hassert.
Australien, p. 71 e.c.
quot;The nominal wages of a Kanaka were ^^ 6 a year. I have heard of a white cane cutter
earning that sum in a week. But the wage paid to the Kanaka was but a small part of his
cost. To his wage has to be added the cost of his food, clothes, quarters, and his medical
and immigration fees. From enquiries made in Queensland in 1909, I estimated the average
cost of a Kanaka as from at least £ 25 totnbsp;yearquot;. quot;The labour in the cane field is
practically only required during the harvest, which varies from two to five months. The
Kanakas had to be kept for the whole year, and thus they cost from 2 tot 4 a week
for the time actually spent in cane cutting. The white labourers on the other hand are
employed on a plantation for a few weeks, and go on the other engagementsquot;. J. W. Gregory.
The Employment of White Labour in Sugar Plantations of Queensland. In quot;Proceedings
of the Royal Philosophical Society of Glasgowquot;. Vol. XLIII. 1911—1912. p. 189.
Vooral kleinbedrijf, „d.h. dass der einzelne Kolonist etwa 40—60 Acker besitzt, die er
allein mit Hilfe seiner Familie bestellt. Ja, man geht in den letzten Jahren immer mehr dazu
über, die grossen Pflanzungen an kleine Kolonisten aufzuteilen, da sich der Betrieb dann
bedeutend bewinnreicher gestaltetquot;. „Die grössten Besitzer, wie die Colonial Sugar Refining
Company, schneiden ihre ausgedehnten Ländereien in Parzellen auf, die sie an Farmer
zur Kultivierung des Zuckerrohrs verpachten, sich gleichzeitig kontraktlich verpflichtend,
das gewonnene Zuckerrohr zu einem bestimmten Preise abzunehmen. Auf diese Weise ist
es kleineren Leuten möglich, ohne viele Mittel sich ein Heim zu gründen, auf dem sie
sorgenlos in ziemlichem Wohlstand leben könnenquot;. H. Pohl. Kritische Rundschau über
ältere deutsche Ansiedlungen in den Tropen. Academisch Proefschrift. Bonn. 1904. p. 17.
(22)nbsp;quot;Rhodesia is not a quot;poor man's landquot;; it does not offer much prospect to white,
labourer, nor invite him, as do Canada and Australia, to carve out independence for himself
without more capital than his muscles. The prospective settler in Rhodesia is advised that
he should possess from £ 500 tot £ quot;joo before he treads its soil, and those without capital
are warned that the colony is no place for themquot;. C. R. Enock. The Tropics. 1915. p. 139.
quot;The government (van Zuid Rhodesië) recommends that the farmer settler should have
a minimum capital of £ 2000quot;. Ethel Tawse-Jollie. Southern Rhodesia. A White Man's
Country in the Tropics. In quot;The Geographical Reviewquot;. 1927. p. 95.
Een pionier in de Hooglanden heeft zonder een aanvangskapitaal van £ 600 geen kans
op slagen. Karstedt. Die Bevölkerung Britisch-Ostafrikas und Ugandas. Schriften des Vereins
für Sozial Politik. No. 147. p. 154.
„Wenn wir uns der Frage zuwenden, wer überhaupt für eine Ansiedeling in Brasilien
geeignet ist, so können wir uns dem Urteil von Wolff anschlieszen, nach dem eine solche
nur für gesunde und kräftige Leute, die, mit Ackerbau und Landarbeit seit frühester
Jugend vertraut, verheiratet sind und über Barmittel — auszer den derzeitig sehr hohen
Reisekosten — in Höhe von mindestens 3000—4000 Milreis, d.h. bei dem Kursstande von
i Februar 1920 etwa 50.000—65.000 Mark, verfügen, in Betracht kommt. „Ledige Leute,
die nicht bedeutend gröszere Mittel haben, finden erfahrungsgemäsz nie ihr Fortkommen
als Kolonisten, aber auch Familien, die mittellos sind oder nur ungenügende Mittel zur
Verfügung haben, sind vor einer Auswanderung nach Brasilien zu warnen. Der Mangel
an Barmitteln erschwert das Fortkommen der Kolonisten in so hohem Grade, dasz nur wenige
über die ersten schweren Jahre hinwegkommen und, erst, nachdem diese überstanden sind,
auf eine befriedigende Lage rechnen können. Für völlig mittellose Ansiedler, die sich
zunächst Verdienst und Arbeit am Straszenbau suchen müssen, wird der Anfang sehr,
sehr schwer werden. Auszer körperlicher Rüstigkeit und Gesundheit gehört, um diese
schwere Anfangszeit durchzumachen, keine geringe moralische Zähigkeit und Energie
dazu, sich in der Hoffnung auf eine bessere Zukunft grosze Entbehrungen aufzuerlegenquot;.
Adolf Bieler. Brasilien. 1920. p. 33.
(23) „is men daarbij zeer weinig te raad gegaan met de regelen der onmisbare volks-
huishoudkunde; — en wanneer men bij al, hetgeen zich op de plaats zelve aan het onder-
zoekende oog vertoont, bedenkt, dat tot de daarstelling daarvan een tijdvak van drie jaren
is besteed geworden, dan komt men onwillekeurig tot het besluit, dat er bij het voeren van
het beheer niet stelselmatig moet zijn te werk gegaan; ja, men voelt zich gedrongen
om de vraag te doen: „welk stelsel, welk sijstema is er bij de behandeling dezer zaak
toch tot grondslag genomen?quot;
„dat ZEd. evenwel vermeend heeft zich te moeten onthouden om bepaalde cultures,
als uitsluitend tot het verkrijgen en behouden van een bestaan dienstig, aantebevelen; daar
ZEd. zelve geene genoegzame ondervinding der cuhuur in tropische gewesten had, maar
hen tot hunne voorlichting steeds in het nemen van proeven is voorgegaanquot;. J. Ae. Lisman.
Verslag der Europeesche kolonisatie te Groningen. 1848. p. 28 e.v.
„Het slechte bestuur en de weinige aanmoediging, door dominé Van Den Brandhof
aan zijne onderhebbenden gegeven, komt mij voor als de hoofdoorzaak van het algeheel
verval dezer vestiging te moeten worden aangemerktquot;. F. W. L. Tydeman. Iets omtrent
de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het jaar 1845. In „Het Pantheonquot;.
„Het is ons, E. M. H., altijd raadselachtig geweest, dat een man als de heer Van Den
Brandhof aan het hoofd eener zoo zwaarwigtige onderneming bleef; een man, die blijkbaar
meer zijn eigen belang dan dat van ons in Suriname bedoeld heeft, en die toonde volstrekt
geen kennis te bezitten van de behoefte van het algemeen; een man, die naar geen raad wilde
hooren, door ondervinding duur gekocht; die alleen de magt, welke hem was toegekend,
aanwendde, om zijne belangen en zijne denkbeelden door te drijvenquot;.
„De bestuurder van den Brandhof heeft, toen hij nog predikant te Eist was zich alle
oude en nieuwe beschrijvingen van Suriname aangeschaft en ze bestudeerd, doch onge-
lukkiglijk uit deze zijne plannen gemaakt voor bestuur, cultures enz. en zich aan deze
zoodanig verbonden, dat geen raad of zelfs de treurigste ondervinding daaraan iets vermögt
te veranderen. Om die reden zag men den bestuurder nergens en bleef hij steeds van uit
zijne kamer of van zijn balkon bevelen geven en gaf hij zich nooit de moeite om de werk-
zaamheden in oogenschouw te nemen. Uit deze beginselen en verregaande achteloosheid
ontstond een zoo groot verlies voor de onderneming en eene geldverspilling als geen mensch,
die het niet bijwoonde, kan begrijpen en ook niet door U. E. H. M. zal kunnen begrepen
wordenquot;. Antoon van Ravenswaay, G. van Ravenswaay, E. van der Klift, J. C. van Brussel.
Adres aan de leden van de Tweede Kamer. Amsterdamsch Courant. 6 Augustus 1855
Groote fout heele gedoe op Groningen, dat men geen vast weloverdacht plan had: „zooals
reeds in 1844 werd geschreven: „men meende dat alles goed zoude gaan, alles als vanzelf
terecht zoude komen, als men eerst maar in Suriname wasquot;, „deze fout werd door den
nieuwen Gouverneur van den aanvang af gevoeld; reeds in 1845 had hij de onderneming
gekenschetst als „een kwalijk begonnen werk, dat niet zou kunnen gelukkenquot;. H. Pyttersen
Europeesche Kolonisatie in Suriname, p. 79.
Zie ook: A. Copijn. Schets van de lotgevallen der kolonisten, die aan de proeve van
Europeesche kolonisatie aan de Saramacca hebben deelgenomen. In „West-Indiëquot;. Haar-
lem. 1855. p. 248—251.
J. J. Leys. Kolonisatie van Suriname door Nederlandsche landbouwers. In „West-Indiëquot;.
IV. Paramaribo. 19x9. P- 7—10.
R. F. van Raders. Geschiedkundige aanteekeningen rakende proeven van Europeesche
kolonisatie in Suriname, 's Gravenhage. 1860. p. 106—110.
,,De moeijlijkheid der stelling van den Heer van den Brandhoff en daarbij zijne reeds
meer gevorderde leeftijd, zijn bloedrijk gestel, alsmede de door een veeljarig zittend leven,
aan zijne vroegere bestemming verbonden, verkregene hebbelijkheid om zich weinig te
bewegen, immers niet zoodanig als eene onderneming als de onderwerpelijke noodzakelijk
vordert, zijn, mijns erachtens, zoovele wigtige als afdoende redenen, om den tegenwoordigen
vorm van het bestuur der Kolonisatie als minder doelmatig te beschouwenquot;. J. AE. Lisman.
Verslag der Europeesche kolonisatie te Groningen. 1848. p. 27.
(25) Verder erkende ZWEerw., vele Kolonisten evenwel in langen tijd niet meer be-
zocht te hebben, en wel degenen, welke van den aanvang af aan eenen ontevredenen en
woelzieken geest aan den dag hadden gelegd en bij welke ZEd. steeds eene onheusche
bejegening had ondervonden. Over het algemeen eindelijk betuigde Z WEerw. mij de gulle
bekentenis te moeten afleggen, dat hij in het bezoeken en nagaan der Kolonisten, het aan-
houdend persoonlijk gadeslaan van hunne werkzaamheden en het nauwkeurig voor-
lichten omtrent den weg, dien zij tot verbetering van hun lot bewandelen en de middelen
welke zij daartoe moesten te baat nemen, niet zoo te werk gegaan is, als hij zich dit alles
van den beginne af wel had voorgesteld. De plaats gehad hebbende droevige omstandig-
heden en de door hem daarbij ondervondene gevoelige schokken hadden zijne zedelijke
kracht niet ongekrenkt gelatenquot; (verlies zoon). J. AE. Lisman. Verslag der Europeesche
kolonisatie te Groningen. 1848. p. 31.
Zie ook: Antoon van Ravenswaay, G. van Ravenswaay, E. van der Klift, J. C. van Brussel,
Adres aan de leden van deTweedeKamer. AmsterdamscheCourant van den 6 Augustus 1855.
Brief van de Wel.Eerw. Heer A. van den Brandhof Ez. Bestuurder van het Etablissement
der Europeesche Kolonisatie te Groningen aan de Saramacca. Gerigt aan de aldaar ge-
vestigde Kolonisten in antwoord op het door hen aan Z.E.Eerw. ingediend verzoekschrift
van den 15 November 1848. Paramaribo. Dec. 1848.
F. W. L. Tydeman. Iets omtrent de kolonisatie te Voorzorg aan de Saramacca in het
jaar 1845. In „Het Pantheonquot;. 1855.
„In plaats dat de stad als middelpunt van handelsverkeer, het gevolg zoude zijn van zich
gunstig ontwikkelenden landbouw, zou hier de stad het uitgangspunt zijn voor deze ont-
wikkelingquot;.
Aan deze aanleg met inbegrip van hetgeen noodig was, om zijn eigen verblijf tot eene
fraaye in den Italiaanschen smaak gebouwde en winstgevende villa te maken, , is drie vierde
der bovengenoemde gehuurde slavenmagt gebezigd worden. Voor het andere een vierde
gedeelte is p.m. 40 akkers bananen te Voorzorg aangelegdquot;.
Toen aanleg weide, te laat en zoo ruim, dat zij alleen voordeden kon geven aan den
Bestuurder. J. Wolbers. Geschiedenis van Suriname, p. 724 e.v.
„wij moesten in dit schrijven wel omsiagtig zijn, daar wij moesten aantoonen, dat het
verlies van die 6% tonne gouds niet onze schuld is, en tot vestiging van zoo weinige huis-
gezinnen zoo veel gelds niet is noodig geweest, zooals blijkt uit de nederzettingen bij de
stadquot;. „Op de door ons voorgestelde wijze kan ieder huisgezin met f looo voorschot tot
een goed bestaan worden gebragtquot;.
,,dat deze tonne gouds verloren zou zijn, moet men niet aan ons wijten; nog geen
zesde gedeelte gelooven wij hiervan te hebben genoten tot het verkrijgen van een bestaan,
en wat wij nog genoten hebben, is ondoelmatig toegedeeld en alzoo verspild gewordenquot;.
Weten het de Edel Hoogmogende Heeren wel, dat de bestuurder Van Den Brandhof
alléén eene tonne gouds heeft gekost?
Dat de adjunct-bestuurder, doctor en schoolonderwijzer mede eene tonne gouds hebben
weggenomen? Dat veer onze komst door den bestuurder Betting eene halve tonne gouds
ondoelmatig was?
Dat onze ziekte van 1845, toen in alles met de breede bijl is ingehouwen, niet minder
dan eene tonne gouds zal hebben verslonden?quot; Antoon van Ravenswaay, G. van Ravenswaay,
E. van der Klift, J. C. van Brussel. Adres aan de leden van de Tweede Kamer. Amsterdam-
sche Courant van den 6 Augustus 1855.
De kostenraming van de drie predikanten bedroeg f 127.600, waarvan f 62.500 voor de
predikanten, of nagenoeg de helft. H. Pyttersen. Europeesche Kolonisatie in Suriname, p. 45.
Ds. van den Brandhof keerde na de ontbinding van de kolonie in Mei 1853 naar Nederland
terug met een pensioen van f3000. ,,De kolonisatie proeve te Groningen aan de Saramacca
was afgeloopen, na aan het Rijk 6% ton te hebben gekost, van welke som Ds. van den
Brandhof ongeveer de helft had genotenquot;. J. J. Leys. Kolonisatie van Suriname door Ne-
derlandsche landbouwers. In ,,West-Indiëquot;. Paramaribo. IV. 1919. p. 13.
(26) ,,Unter den Männern gab es noch einige ganz stramme Kerlequot;, die vee oppasten,
groenten teelden en op jacht gingen. ,,Ganz anders die Frauen, meist die Basen, Nichten
oder früheren Schwägerinnen ihrer Gatten. Diese schienen verwahrlost und ungesund.
Meist mager und bleichsüchtig in Folge häufiger Geburten, die nicht alle glücklich ver-
laufen, mit spärlichem Haarwuchs und schlechten Zähnen, boten sie das Bild einer degene-
rirenden Rasse.
Noch viel schlimmer stand es mit den Kindern dieser Leute, also mit der zweiten
oder dritten, in Guyana geborenen Generation. Manche derselben waren von einer geradezu
an Kretinismus streifenden Stumpfheit der Sinne, Dummheit und Verlegenheit. Skro-
phulös, rhachitisch, mit blöden, blinzelnden Augen, ohne besondere Laster, aber auch
ohne jede gute Eigenschaft, bedauernswerthe, aber durchaus unnütze und zwecklose,
leider aber einmal vorhandene, Wesen, boten sie den unanfechtbaren Beweis für meine
früher an anderer Stelle ausgesprochene Behauptung: Dass Europäer nicht im
Stande sind, in [den Tropen eine gesunde und fortpflanzungs-
fähige Rasse zu erzeugen. W. Joest. Ethnographisches und Verwandtes aus
Guyana. Leiden. 1893. p. 9.
,,dat de Hollandsche boer, indien de terreinkeuze goed is, het in de tropen best kan uit-
houden, mits hij sober leeft en zich weet te regelen naar het klimaat. Van ras-degeneratie
is geen sprake. Het tegenwoordige geslacht moge niet zoo forsch gebouwd zijn als de Hol-
landsche boeren en boerinnen, het is niet minder gezond en taai bij den arbeidquot;. Dus oor-
deelen over hen onpartijdigen, die geene onvoorwaardelijke voorstanders zijn eener boeren-
kolonisatie. J. E. Muller en C. Hoekstra. Het vijftigjarig jubilé der Boeren in Suriname.
Paramaribo. 1845—21 Juni—1895. p. 13.
(27)nbsp;Vertelde geschiedenis Gijsbertus Overeem. 1845 te Voorzorg. Ziek. Verloos ouders.
Arbeid. Trouwen. Bleef lang, tot 1853 op oude vestigingsplaats. Te Rama werd hij ernstig
ziek, en verloor eenigst kind. Naar Paramaribo. Daglooners. 1'Hermitage gekocht, 280 ha.
6 kinderen. 1865 achten zij zich rijk genoeg, verkochten en gingen naar Holland, als boer.
Hadden snel berouw. Veel hoogere kosten, voeding, kleeding, brand, bij mislukken oogst.
Terug naar Suriname: oude l'Hermitage weer gekocht. „Ziet U, zoo zitten we hier, en knap
is hij, die mij er weer vandaan krijgt; met geen stok, meneer! laat ik mij er vandaan drijven.
We hebben 't volop, en zijn gezond en gelukkig. En dan zeggen ze nog, dat een Hollander
hier niet kan aarden. Altemaal gekheid, meneerquot;. Veel andere families 't hiermee eens,
,,dat de Hollandsche boer, indien de terrein-keuze goed is, het in de tropen best kan uit-
houden, mits hij sober leeft en zich weet te regelen naar het klimaat. Van ras-degeneratie
is geen sprake. Het tegenwoordig levend geslacht moge niet zoo forsch gebouwd zijn en
zoo blozend als de Hollandsche boeren en boerinnen, het is niet minder gezond en taai
bij den arbeid. Al wonen de Surinaamsche boeren niet in zulke ruime landhuizen als de
Noord-Hollandsche, al is hun wonen en zijn 't best te vergelijken met dat van den Drent-
schen boer, ze zijn, als Overeem best tevredenquot;. Vrouw van Loor, 9 kinderen. Hun mankeert
niets. „Wij hebben 't goed. Mijnheer! beter als zoovelen in Holland, die, al willen ze werken,
de huur toch niet kunnen maken en eer achteruit dan vooruitgaan. Wij leven hier ten-
minste van ons eigen en goed ook!quot; Julius E. Muller en C. Hoekstra. Het vijftigjarig jubilé
der Boeren in Suriname. 1845—21 Juni—1895. p. 13.
(28)nbsp;„Alzoo vertrokken wij naar Paramaribo; eenigen tijd leefden wij aldaar zeer be-
krompen, totdat de edele gouverneur Van Raders zich onzen toestand aantrok. Deze liet
vijf woningen bouwen en gaf aan ieder twee koebeesten ter leen. Zoo hebben dezen onzer
langzaam aan hunnen toestand verbeterd en hebben zij nu negen en zeventig stuks hoornvee
en twee ezels, zoodat zij alle redenen hebben om tevreden te zijn. Twee huisgezinnen van
ons hebben de verlatene plantaadje l'Hermitage gekocht en bezitten thans vijftig koebeesten,
vier ezels en acht schapen. Ook hebben zich nog twee gezinnen bij den aanleg van den gou-
verneur Van Radersen twee aan den Wanica uit eigen middelen gevestigd, aangemoedigd
door de verkregen resultaten, met een aantal van twintig koebeesten en een ezel.
Eindelijk werd Groningen opgebroken en voor vijf gezinnen, die daar nog woonden, vijf
woningen gebouwd aan den gemeenen landweg. Ook aan hen zijn door den gouverneur
Von Schmidt auf Altenstadt koeien ter leen gegeven en voorschot voor leeftogt tot December
1853, tot een gezamelijk bedrag van p.m. f 4000, dus p.m. f 800 ieder gezin voor een planken
huis, vestiging en onderhoud, en met 1854 konden zij reeds in hunne eigene behoeften
voorzien. Ook dezen zijn met hun lot tevreden en gaan goed vooruit, zooals ook hieruit
blijkt, dat zij bij hunne vestiging i8 stuks rundvee hadden, en dit getal reeds tot 43 en twee
ezels toegenomen is. Vijftien huisgezinnen zijn dus bij Paramaribo gevestigd, en in den
loop van vier jaren bezitten zij 192 stuks rundvee, 9 ezels, 8 schapen en overvloed van
ander, klein veequot;. Antoon van Ravenswaay, G. van Ravenswaay, E. van der Klift, J. C.
van Brussel. Adres aan de leden van de Tweede Kamer. Amsterdamsche Courant van den
6 Augustus 1855.
(29)nbsp;,,Van de mannelijke hoofden van huisgezinnen zijn er 16 geplaatst als landbouwers
rondom de stad Paramaribo. Zij hebben allen een goed bestaan; onderscheidenen onder
hen hebben geld overgelegdquot;. „Ook onder de weduwen zijn er die een onbekrompen bestaan
hebben, uit de opbrengst harer landerijen, die zij met hare kinderen in bewerking hebben
gehouden; geen van die allen lijdt gebrek; slechts eene is er die door het armenfonds der
Hervormde gemeente onderhouden wordtquot;. Amerinus Senior. Emigratie van Nederlanders
naar onze overzeesche bezittingen meer bepaald naar Suriname. Groningen. 1873. p. 18.
„Na jaren van aanhoudende worsteling tegen ongunstige omstandigheden zijn de hier
aanwezige kolonisten tot eene zekere mate van welvaart gekomenquot;. Gemiddeld £5000 per
gezin. In Suriname zijn geen arme Nederlandsche boeren. Geen jong paar moeite met het
krijgen van een nieuwe hofstede, zelden wordt crediet opgenomen. Verslag van de Com-
missie 1892 om te onderzoeken en te adviseeren of kolonisatie van Europeanen naar Suri-
name gewenscht is. p. 2.
(30)nbsp;Dit is te verklaren uit de gunstiger voorwaarden, die sindsdien de zich in Suriname
als kolonist vestigende oud-contractanten werden toegekend:
„Bij de verordening van 19 April 1895 (G.B. No. 24), die algemeen als het begin van de
victorie voor den kleinlandbouw wordt beschouwd, werd o.m. bepaald, dat de immigranten
op de Gouvernements-vestigingsplaatsen grond in gebruik konden krijgen en dan zes
jaren vrijgesteld zullen zijn van grondlasten en personeele belasting.
Indien zij ten genoegen van het Bestuur den grond bebouwen en afstand doen van het
recht op vrijen terugvoer, zullen zij uit de koloniale kas eene premie van f 100.— ontvangenquot;.
„Het aantal Britsch-Indische kolonisten was van 1895 tot 1925 gestegen van 185 tot in
totaal 8647, waarvan 3358 op de vestigingsplaatsenquot;. R. D. Simons. Nota. Paramaribo.
14 April 1927. p. 7.
(31)nbsp;Indruk van combinaties van wind en vochtigheid (in de schaduw).
Temperatuur
Wind
Droog |
Nat |
2.2 m. p. s. |
(4 Beaufort |
ii.i m. p. s. (6 Beaufort) |
32.2 |
32.2 |
zeer drukkend |
zeer drukkend |
zeer drukkend |
29-s |
zeer drukkend |
drukkend |
drukkend | |
26.7 |
drukkend |
opluchtend |
opluchtend | |
23-9 |
opluchtend |
aangenaam |
verfrisschend | |
21.1 |
aangenaam |
verfrisschend |
opwekkend | |
18.3 |
aangenaam |
opwekkend |
uitdrogend | |
is.6 |
opwekkend |
uitdrogend (schraal) |
uitdrogend | |
26.7 |
26.7 |
zeer drukkend |
zeer drukkend |
zeer drukkend |
23-9 |
drukkend |
opluchtend |
opluchtend | |
21.1 |
opluchtend |
aangenaam |
aangenaam | |
18.3 |
aangenaam |
verfrisschend |
opwekkend | |
is.6 |
verfrisschend |
opwekkend |
uitdrogend | |
21.1 |
21.2 |
drukkend |
drukkend |
opluchtend |
18.3 |
opluchtend |
aangenaam |
verfrisschend | |
15-6 |
aangenaam |
verfrisschend |
opwekkend | |
12.7 |
verfrisschend |
opwekkend |
koud of uitdrogend | |
10.0 |
opwekkend |
koud of uitdrogend |
koud of uitdrogend | |
ïs.6 |
is.6 |
opluchtend |
opluchtend |
opluchtend |
12.7 |
aangenaam |
aangenaam |
verfrisschend | |
10.0 |
verfrisschend |
opwekkend |
opwekkend | |
7-2 |
opwekkend |
opwekkend |
koud |
E. Gold. Effect of wind, temperature, humidity and sunshine. In ,,Quarterly Journalquot;.
July, 1935- P- 327-
(32)nbsp;Oorspronkelijk gold Lelydorp voor zeer onvruchtbaar. De Britsch Indiërs en
Creolen, die zich aldaar vestigden, verlieten deze gronden, en verplaatsten zich naar het
fluvio marine kustgebied, waar hun dagelijksche arbeid een grootere opbrengst beloofde.
Toen vestigden zich Javanen in Lelydorp op de zandgronden. De Javaan kent een geheel
ander behoefte-schema dan de Creool en Britsch Indiër. Den drang tot economischen
vooruitgang kent hij in veel geringer mate, een hoog inkomen in geld is voor hem geen
vereischte. Wel stelt hij vrij hooge eischen aan zijn dagelijksche omgeving, hij wil goed
wonen in een net huisje op drogen grond gelegen, in een streek waar voldoende zoet drink-
water is, waar behoorlijke landwegen zijn, waar bij niet te zwaren dagelijkschen arbeid
een schamel kostje is op te halen, waar het in cultuur brengen van den grond geen speciale
moeiten geeft en geen finantieele offers eischt.
Al deze voordeelen, die in de fluviomarine gordel min of meer afwezig zijn vond de
Javaan in Lelydorp, toen hij aldaar zijn pinda en koffie ging planten, vandaar dat hij de
geringere opbrengsten op den koop toe nam, toen bleek dat hij op deze arme zandgronden,
mits hij de beschikking kreeg over een dubbel zoo groot stuk grond, als in het kleigebied
gebruikelijk is, nl. 3 in plaats van i%ha, met zijn gezin een dragelijk bestaan kon vinden.
Vandaar dat de Javanen zich in Lelydorp niet slechts sinds twintig jaar staande houden
maar zelfs uitbreiden.
Zie o.a.: G. Stahel en H. J. Muller. Gegevens over de vruchtbaarheid der Surinaamsche
binnenlanden. Bulletin No. 52. Departement Landbouwproefstation in Suriname. Para-
maribo. 1933.
(33)nbsp;,,Om zooveel mogelijk gelijke verhoudingen te scheppen, onderzocht ik van elke
bevolkingsklasse (in Paramaribo) een ongeveer even groot aantal individuen en vond, dat
van de blanken (Europeanen) 1.2 pet. Israelieten, 25 pet. sociaal-bevoorrechte kleurlingen,
23 pet. overige bevolking, 50 pet. mannen, 60 pet. vrouwen geïnfecteerd waren met filaria
Bancrofti! (10 % ziektebeelden, die hieraan te wijten konden zijn, rest volmaakt gezond).
Britsch Indische koelies infectiegraad 6 pet., van Javanen 0.7 pet. (Chineezen niet onder-
zocht. Negers niet vatbaarder, maar langer inheemsch, en vooral meer kans door woon-
en leefwijze, onafhankelijk van ras. ,,Zoo behoorden de Europeanen waar er larven in het
bloed gevonden werden tot militairen en politieagenten, die allen langer dan $ jaar in de
kolonie waren en met inlandsche vrouwen leefden. Zoodra men zich exponeert aan de steek
van geïnfecteerde muggen loopt een ieder kans geïnfecteerd te wordenquot;. P. C. Flu. De
filaria-ziekte in Suriname. 1911. p. 7 e.v.
(34)nbsp;,,Daar de malaria in de kuststreek in veel milderen vorm optreedt, heeft zij in de
kuststreek lang niet die beteekenis, die wij in de binnenlanden aan haar moeten toekennen.
Toch kan de malaria ook in de kuststreek, door veroorzaking van een groot aantal zieken
en door het groot aantal werkkrachten, dat hierdoor voor de plantages, meestal juist op
tijden, dat deze werkkrachten hoog noodig zijn, kan verloren gaan, zeer veel schade ver-
oorzakenquot;. ,,Bovendien voert de malaria tot verzwakking van de individuen en maakt de
groote milt, die niet zoo heel zelden als complicatie van de malaria optreedt, de arbeiders
totaal ongeschikt tot inspannenden arbeidquot;.
Bestrijding. Wel noodzakelijk. Maar op groote schaal hooge kosten. B.v. kapitalen die
Amerikanen uitgeven voor Malariabestrijding bij Panamakanaal, brengt daar zijn geld op.
„In meer of minder dicht bevolkte streken, waar landbouw of vaste industrie gedreven
wordt en waar de malaria zeer frequent onder de bevolking optreedt, daar is de malaria-
bestrijding noodzakelijk en ook mogelijkquot;. Wil men de streek tot bloei brengen, zoo is
het in Suriname.
,,Waar in andere landen een ieder het er over eens is, dat malaria en anchylostomiasis
waar zij verbreid voorkomen als onder het landbouwende deel der Surinaamsche kustbe-
volking enorme schade kan veroorzaken, daar kan men veilig aannemen, dat dit ook in
Suriname het geval zal wezen, en al is het mij op het oogenblik onmogelijk aan te geven
hoeveel de kolonie direct door hospitaalkosten, etc. en indirect door de physieke minder-
waardigheid (in een land, waar aan de landbouwer physiek hooge eischen worden gesteld)
van een zeer belangrijk deel harer burgers verliest, is het mijn overtuiging dat gelden voor
de bestrijding dezer beide ziekten uitgegeven, ruimschoots zullen worden vergoed. Bevol-
kingsnood, ,,massale kolonisatie van dit tropische land zal in de eerste jaren tot de vrome
wenschen blijven behoorenquot;, daarom natuurlijke bevolkingstoename van essentieel belang.
Malaria en anchylostomiasis staan deze vermeerdering hinderlijk in den weg. P. C. Flu.
Rapport omtrent Malaria-onderzoek, 's Gravenhage. 1912. p. :oi, 102, 120 en 121.
,,Mag de in de benedenlanden op de ondernemingen voorkomende tertiana al niet tot
bijzondere sterfte aanleiding geven, steeds verhoogt zij het aantal zieken. Daar de malaria
tertiana niet gemakkelijk te genezen is en het vooral bij de tertiana heel moeilijk is om de
lijders recidief vrij en nog lastiger ze parasietenvrij te houden, wordt het noodzakelijk,
dat een malarialijder verschillende malen per jaar wordt opgenomen. De ziekte is dus voor
landbouwondernemingen in menig opzicht van zeer groote economische beteekenisquot;.
Marienburg betaalt aan malariapatienten per jaar ongeveer f 4250.—, Rust en werk ongev.
f 1000, Voorburg, Belwaarde, Dordrecht en Jagtlust ongeveer f 3040, hierbij komt dan nog
«en ongeveer gelijk bedrag aan loon aan inproductieve koelies. P. C. Flu. Verslag van een
studiereis naar Suriname. (Ned. Guyana). Sept.—Dec. 1927. Utrecht. 1928. p. 143 e.v.
(35)nbsp;Waterlandnbsp;i ha oud bacoveland
Brouwerslust i ha oude ,,kapoeweriequot;
Nieuw Grond i ha oud cacaoland
Alliance i ha „ suikerland
Rust en Werk i ha ,, suikerland
Wederzorgnbsp;i ha ,, koffieland (voor eigen rekening plantage)
Sorgvhetnbsp;2 ha ,, bacovenland ( ,, ,, ,,nbsp;,, )
Jagtlustnbsp;I ha ,, kapoewerie ( ,, ,, ,,nbsp;,, )
Voorburgnbsp;i ha „ koffieland ( ,, ,,nbsp;,,nbsp;,, )
Ma Retraite circa ^/a ha „ kapoewerie (op kosten Landbouwproefstation)
(36)nbsp;,,Im Bananengürtel Westindiens verzeichnet man jährliche Niederschläge von
2000 bis 4000 mmquot;. ,,1500 bis 2000 mm dürfte wohl das Minimum der für den plantagen-
mäszigen Bananenbau erforderlichen Niederschlagsmenge darstellenquot;. ,,Die Forderung
an Feuchtigkeit ist, möglichst gleichmäszig über das ganze Jahr verteilte Niederschläge
von mindestens 1500 mm. Hiermit ist hohe Luftfeuchtigkeit verbunden, ein gleichfalls
wichtiger Faktor zur Erzielung gleichmäsziger, hoher Erntenquot;. W. Ruschmann. Über
Bananen, Bananenplantagen und Bananenverwertung. In ,,Beiheft zum Tropenpflanzerquot;.
Band XX. 1920. No. 1/2. p. 23.
,,Am besten entwickeln sich die Bananen bei 26—27 gr. C. durchschnittlicher Jahres-
temperatur und reichen, gleichmäszig verteilten Niederschlägenquot;. R. Rung. Die Bananen-
Kultur, ihr Charakter, ihre geographische Verbreitung und ihre wirtschaftliche Bedeutung
für die Canarischen Inseln. Diss. Bonn. 1907. p. 3.
,,Bedingung für günstige Entwicklung der Musaceen ist ferner eine hohe Durchschnitts-
.emperatur (26 bis 27 gr.). Die Temperatur sollte nicht unter 15 gr. fallen; zu heisz kann
es der Banane nicht werden, wenn die genügende Luft- und Bodenfeuchtigkeit nur vor-
handen ist. Im Gegenteil, feuchte, grosze Hitze beschleunigt in höchstem Masze Wachstum
unid Reifeprozeszquot;. W. Ruschmann. Über Bananen, Banenplantagen und Bananenverwer-
tung. In „Beiheft zum Tropenpflanzerquot;. 1920. Band XX. Nr. 1/2. p. 24.
(37)nbsp;,,Entgegen früheren Ansichten, die wohl aus dem Kleinanbau stammen, dasz die
Bananen keine groszen Anforderungen an den Boden stellen, ist sich heute jeder Görosz-
anbauer klar darüber, dasz er bei Auswahl des Anbaugeländes mit aller Vorsicht zuwege
zu gehen hat, wenn er sich dauernd gleichmäszige und hohe Erträge sichern willquot;.
,,Wohl kein Gewächs in der Natur hat ein so rasches Wachstum aufzuweisen wie die
Musaceen. Die Pflanze, die in zwölf Monaten zu einer viele Meter hohen Staude heran-
wächst und ein 25 bis 30 kg schweres, stärkereiches Fruchtbündel erzeugt, zieht ihre
Nahrung aus bis i % cbM Erdboden. Dementsprechend verlangt sie ein hohes Quantum
leicht löslicher Nährstoffe im Boden. Der hohe Wassergehalt der Pflanze und Frucht weist
auf erforderlichen hohen Luft- und Bodenfeuchtigkeitsbedarf hin. Dies bedingt hohe,
regelmäszig verteilte Niederschläge im Anbaugebiet. Als gänzlich ungeeignet für Bananen-
pflanzungen sind alle arme Böden zu verzeichnen, ferner morastige Niederungen. Wohl
verlangt die Banane hohe Bodenfeuchtigkeit, doch darf das Grundwasser nicht die Wurzeln
berühren, also nicht höher als 75 bis 100 cm unter der Erdoberfläche stehen. Die Musaceen
sind auszerordentlich empfindlich gegen Humussäure, die sich in Morastböden bildetquot;.
W. Ruschmann. Über Bananen, Bananenplantagen und Bananenverwertung. In ,,Beiheft
zum Tropenpflanzerquot;. Band XX. Nr. 1/2. April 1920. p. 21.
(38)nbsp;,,The virgin forest loam, where rainfall is adequate, is the ideal soil for banana
culture, but a great variety of soils may be succesfully used if their physical and chemical
properties are improved by proper tillage, liberal applications of organic matter, and irri-
gationquot;. W. T. Pope. Banana culture in Hawaii. Bulletin No. 55. Hawaii agricultural
experiment station. Washongton. 1926. p. 13.
„Von der Frage ausgehend, auf welchen Böden gute Bananen zu erzielen sind, darf man
sagen, bei geeigneten klimatischen Bedingungen und bei entsprechender Kultur auf allen
Böden, die nicht in der einen oder anderen Richtung extrem sindquot;. W. Ruschmann. Banane.
Monographien zur Landwirtschaft warmer Länder. Band 8. 1929. p. 21.
,,It is gradually dawning on our agriculturists that there are few cultivable soils in Jamaica
below 1500 ft. in elevation where bananas cannot be grown by suitable methods of cultivation,
drainage, mulching or irrigation where that is availablequot;.
......to day it is hardly possible to classify any particular grades or types of soil as
,,banana landquot;. If the working basis of the latest and most progressive cultivators be re-
garded, it would appear that a „banana soilquot; and a ,,cultivated soilquot; will soon be synonymous
in Jamaica. It would appear highly probable that many soils that have been tested under
inadequate conditions of drainage or of tillage may in the near future yield success to planters
with more enterprise and knowledge than their predecessors who have tried and failedquot;.
W. Fawcett. The Banana its cultivation, distribution and commercial uses. London.
1913. p. 60 e.V.
(39)nbsp;„Panama Disease is known to be widely distributed, and is therefore a potential
danger to any country which undertakes the cultivation on a considerable scale of Gros
Michel or of any other susceptible variety. Further, a new disease, or increased severity
of a known one, may at any time assume similar importance and render another breeding
programme desirable, and yet again there is no evidence for the assumption that even the
best of existing varieties cannot be improved upon in several ways. On all these counts,
genetic research has a definite bearing on the economics of the crop, for there can be no
systematic breeding of a sterile crop like the banana without a basis of genetic and cyto-
logical informationquot;. „It has been shown that seeds can be obtained from a wide range
of banana varieties, including several of highly desirable characters, even when the choice
of male parents for crosses is very narrow, and further, that plants can be raised with new
combinations of those charactersquot;. „The small number of seeds obtained makes progress
slow, and the effect is accentuated by low germination percentages, and a proportion of
dwarf and weakly plants among those which do germinate. It is, however, counterbalanced
to some extent by the case of vegetative propagation of such seedlings as survivequot;. E. E.
Cheesman: Banana breeding at the imperial College of Tropical agriculture. 19431.P. 32 e.v.
(40)nbsp;„De bladziekte, waaromtrent reeds in het vorige verslag met een enkel woord
melding werd gemaakt, heeft in het afgeloopen verslagjaar een voorwerp van voortdurende
zorg uitgemaakt.
Reeds op 15 Januari 1934 bracht het Landbouwproefstation omtrent deze ziekte een
rapport uit, terwijl Professor Stahel op 5 Februari d.a.v. den Gouverneur kon berichten,
dat de schimmel, die deze ziekte veroorzaakt, de Helminthosporium Torulosum Ashby is.
De Helmintossporium werd reeds voor 20 jaren op Jamaica als bacovenblad-parasiet
aangetoond en is overal in West-Indië bekend. Ook voor Australië, Ceylon, de Goudkust
en Brazilië wordt deze fungus opgegeven als veroorzaker van een bladziekte. „Nergens
echterquot; zoo schrijft Prof. Stahel in zijn rapport van 5 Februari — ,,wordt voor zoover
mij bekend is deze fungus als veroorzaker van een ernscige ziekte beschreven, zooals hier
het geval is. Verslag Ondernemersraad voor Suriname, p. 6 e.v.
(41)nbsp;„Perfect drainage is absolutely necessary for bananas. It is even more important
to elaborate, a system of drains for an irrigation district than to provide water channels
for more harm is done by having too much water than too little. If there is too little water
the processes of lige go slow, growth may cease for a time and be renewed when water
is supplied again without damage being done other than delay in the formation of the bunch
But with too much water the soil becomes water-logged, decaying organic matter in the
soil produces a harmfull acidity and sourness, and the air is prevented from penetrating
amongst the interstices of the soil, which is necessary not only for the production of food
material, but for the welfare of the root system. For these reasons drains are equally im-
portant on clayey soils or subsoils where the water is supplied by the natural rainfall, and
they are quite as important on hill-side as on flat groundquot;. W. Fawcett. The Banana, its
cultivation, distribution and commercial uses. London. 1913. p. 27 e.v.
Zie 00k: W. T. Pope. Banana Cullture in Hawaii, Bull. Nol. 55. 1926. p. 13 en 17.
W. Ruschmann. Banane. Monographien zur Landwirtschaft warmer Länder. 1929.
p. 54 en p. 85.
(42)nbsp;Het plan Rutgers, waarbij met steun van 5 ton door de planters looo ha bacoven
zou worden aangegegd (tusschenplan kost 3% ton), is geheel verlaten. Cultuurproeven zijn
nu eenmaal niet in korten tijd in een laboratorium uit te voeren en zoo zal men jaren noodig
hebben eer men alle belangrijke vragen op landbouwkundig en economisch gebie% de
bacoven betreffende, heeft opgelost.
De wensch van sommige koffieplanters, om de bananen als catch crop te gebruiken,,
bij den aanplant van jonge koffie (ze dan na twee jaar om te kappen, dus voordat de blad-
ziekte haar hoogtepunt bereikt), en zoo de koffie goedkoop aan te leggen, mag het bacove
bedrijf zelf met zijn groote toekomstmogelijkheden niet in gevaar brengen.
(43)nbsp;„They had great hopes at first of a variety which was called the „congoquot; banana
and was reputated to have come originally from the West Coast of Africa. Although immune
from disease, and planted to some extent as an experiment in Surinam in substitution of
the Jamaican, the fruit has not found favour with the fruit merchants, as the fingers ripen
irregularly and are apt to get broken at the neck and drop aff before becoming fully ripe'quot;
W. Fawcett; The Banana, its cultivation, distribution and commercial uses. London. 1913.
p. 89.
,,Gross Michel banana. This variety fulfils all requirements of the trade, including the
necessary ability to travel well. Compact in form, the bunch also develops an attractive
yellow colour on ripening while the fingers do not fall readily from the strong central
stalk when hung in a grocer's store. It must be recognised that no variety has yet been found
to equal it in these essential respects and for that reason research work is being carried out
with the object of securing a variety of this type which is immune or highly resistant to.
Panama Diseasequot;.
„It should be stated that the Dwarf or Canary banana which grows so readily in the
Colony, although not subject to Panama Disease, does not possess the commercial qualities;
mentioned above and is successfully and profitably handled only where produced near a
consuming marketquot;. C. W. Wardlaw. The Question of a Banana Industry in British
Guyana. In „The Agricultural Journal of British Guyanaquot;. Vol. III. 1930. p. 9.
„At the present time only two bananas are of any real importance in the banana market.
These are the Canary or Dwarf banana, and the Gros Michel or Jamaica banana. The former
is grown extensively in the Canary Islands and carefully crated and speedily placed on the
English Market. The plant is very hardy and produces some fruit even on poor soils. The
fruit unfortunately does not stand up to lang distance transport and until much more is
known of its cool storage and carriage requirements it is not likely to become the basis of
a banana industry in the Caribbean areaquot;.
„As matters stand at present, then, any banana project in the Caribbean region must
still begin with a consideration of the possibility of large scale production of the Gros
Michel Bananaquot;. C. W. Wardlaw, The Question of a Banana Industry in British Guyana.
In „The Agricultural Journal of British Guyanaquot;. Vol. III. p. i en 2.
(44)nbsp;„Man kann mit einiger Genauigkeit sagen, dasz von einer Pflanzung, die wöchentlich
erntet, der also wöchentliche Verschiffungsgelegenheit geboten ist, etwa ein Drittel mehr
an Frucht zur Verschiffung gelangen wird, als von einer gleich groszen Pflanzung, aber
mit nur 26 Verschiffungsgelegenheiten jährlich, in beiden Fällen vorausgesetzt, dasz das
Dampferfassungsvermögen den Ernten angepaszt istquot;. W. Ruschmann. Monographien
zur Landwirtschaft warmer Länder. Band 8. Banane, p. 26.
(45)nbsp;,,Cultivation of the banana in Suriname proved to be a much more arduous and
costly business than in Central America. The ground had to be cleared, the vegetation
burnt and the land forked before planting, while the weed flora had to be cleared five or
six tiiSes during the first year. Thereafter the land was forked once per annum with four
to five clearings. In Central America on the other hand the perliminary work is of the
simplest nature while owing to the rapid and vigorous growth of the bananas, brushing
is required only once or twice a year, while forking is never carried out. Thus in Suriname
plantation upkeep was much more expensive than in Central America, while production
was very much less — observations that merit careful attention when a large-scale industry
is being contemplated. In short experience has definitely shown that Suriname has no
natural banana lands comparable with those of Jamaica or Central Americaquot;. C. W. Ward-
law. The Question of a Banana Industry in British Guyana. In ,,The Agricultural Journal
off British Guyanaquot;. Vol. III. 1930. p. 4.nbsp;,
BIJLAGE III
Vragenlijst van de enquête ingesteld in 1935 bij de afstammelingen
der Hollandsche kolonisten van 1845, die in de nabijheid van
Paramaribo gevestigd zijn.
1.nbsp;Welke zijn Uw namen?
2.nbsp;Waar is Uw woning gelegen?
3.nbsp;Hoe oud zijt gij? Hoe oud is Uw vrouw?
4.nbsp;Kunt gij lezen en schrijven?
S- Hoeveel jaren bezocht gij de school?
6.nbsp;Hoeveel kinderen hebt gij en van welken leeftijd?
7.nbsp;Welke zijn hiervan bij U inwonend?
8.nbsp;Welke zijn in Uw bedrijf werkzaam?
9.nbsp;Welke beoefenen een ander beroep en welk beroep is dat?
10.nbsp;Hebt gij kinderen door den dood verloren, en zoo ja, op welken leeftijd?
11.nbsp;Hebt gij meer bij U inwonende familieleden, en van welken leeftijd?
12.nbsp;Hoeveel akkers land hebt gij in eigendom?
13.nbsp;Hoeveel hebt gij hiervan aan een ander afgestaan in gebruik; is deze persoon familie
van U?
14.nbsp;Hoeveel akkers hebt gij in gebruik die het eigendom zijn van een ander en is deze per-
soon familie van U?
15.nbsp;Hoeveel betaalt of ontvangt gij jaarlijks totaal voor het gebruik van dezen grond?
16.nbsp;Hoeveel akkers land hebt gij met cultuurgewassen beplant? En welke zijn deze?
17.nbsp;Hoeveel akkers land hebt gij in weiland?
18.nbsp;Waartoe gebruikt U den overblijvenden grond?
19.nbsp;Hoeveel gehuurde arbeidskrachten zijn er in Uw bedrijf werkzaam, en tot welke be-
volkingsgroep behooren deze?
20.nbsp;Hoeveel koeien hebt gij?
21.nbsp;Hoeveel paarden hebt gij?
22.nbsp;Hoeveel ezels hebt gij?
23.nbsp;Hoeveel varkens hebt gij?
24.nbsp;Hoeveel ploegen hebt gij en worden deze nog gebruikt?
25.nbsp;Hoeveel wagens hebt gij?
26.nbsp;Hoeveel brengt Uw bedrijf jaarlijks op in geld, en waaruit vloeien deze inkomsten
voort?
27.nbsp;Hoeveel kost de directe voeding wekelijks aan geld-inkoopen?
28.nbsp;Hoeveel geeft gij bovendien jaarlijks uit aan huur, kleeding, belasting, etc. dus het
-ocr page 350-rsAlbertine Jacoba
IMjohanna Petronella
g^Harriette Gerhardi
^slFrederika Charlotte
®Nieta Carolina
^^Juliette Louise
lijacob Gerrit
ilLeonie Rigina
Jean Albertus i)
geh. met Anna W. van Dijk
Harriette Carolina
geh. met Gerardus A. van
Dijk
Jan Loor geb. 1877 —
is v/d echt gescheiden
geb. 1930
quot; 1931
•• 1934
Wilma R. van Dijk
Elfride van Dijk
Waldemar van Dijk
1903
1900
1902
1904
1907
1909
1911
overl. 1903
Dirk Loor geb. 1877
Qverl. 1933
geh. met ———
Jacomina Veldhuizen
geb. 1883
geb.
Dirk Cornelis
Albert Teunis
Sophie Albertine
Adolf Gijsbertus (militair)
Gerardus Arnoldus
Harriette Louise
geh. met Albertus Cornelis
ïiamp;Stolk (milit.)
Magdalena G.
Esseline Joh.
geb. 1935
mErwin Albert Stalk
1910
1914
1919
Anna Gijsbertina
geb. 1856
(overl. in Amerika)
geh. met
geb. |
igig |
fgt; |
1919 |
t* |
1920 |
»gt; |
1921 |
n |
1923 |
t gt; |
1925 |
tt |
1927 |
□Teunis Reinardus Sloot
□Frederika Cornelia Sloot
□Elize Johanna Sloot
□André Pieter Sloot
□Johannes Cornelis Sloot
□Eline Gerhardina Sloot
□Hendrik Leonard Sloot
1897
1927
Pieter Overeem
geb. 1853
overl. 1912
Neeltje Gerhardinanbsp;geb.
overl.
□geh. met Pieter Sloot geb. 1890
geb. 1910
„ 1912
.. 1913
191S
M 1917
„ 1920
1923
1923
geb. 1907
„ 1914
,, 1908
Gerrit Jan Loor
geb. 187s
gehuwd met —
riHarriette Elisabeth
Dompig geb. 1883
Gysbeit geb. 1877 (moment, in Amerika)
□Elize Henriette
geb. 1903
geh. met---
Johannes Cornelis van
Brüssel geb. 1895
□Geertruida Henrika Gummels
□Gerard Heinrich Gummels
□Henriette Cornellie Gummels
□Eduard Gummels
□Hilda Abramine Gummels
□Eduard Alexander
geb. 1905
geh. met ■
Reina Aloysius Tam-
menga geb. 1906
ansje Hendrika
geb. 1880
geh. metnbsp;~
DEduari Alexander
Gumnels geb. 1878
geb. 193I
„ 1932
nRinia Louise Rodenhuis
oEdith Jeannet Rodenhuis
□Henriette Georgine
geb. 1907
overl. 1908
aGeorgine Louise
geb. 1909
geh. met---
aHans Rodenhuis
(portier Hosp.)
geb. 1910
geb. 1924
1926
1927
1929
1930
1931
1934
geb. 1930
1930
„ 1931
„ 1933
„ 1934
□Johan Willem van Brussel
□Ilse Orwine van Brussel
□Gerold Heinrich van Brussel
□Gisela Ellynore van Brussel
□Emy Eline van Brussel
□Rinia Henriette van Brussel
□Johanna Hendrika van Brussel
□ William Gerhard
□Eline Pieternelle
□Anieta Julie
□Paula Gertruce
□Edith Florine
□Paul Hugo
□Mavis Henriet
Gerrit geb. 1882 (moment, in Amerika)
1899 overl. 1900
„ 1901 |
mFerdinand Constantijn van Dijk |
geb. |
1929 |
„ 1908 |
mAlbert Hendrik van Dijk |
tt |
1931 |
M 1902 |
Leontine Irène van Dijk |
geb. |
1931 |
gt;• 1902 |
Franklin Frandscus van Dijk |
tt |
1933 |
Irma Estrella van Dijk
Piëtro Leonard van Dijk
Reinoud Johannes van Dijk
Theodoor Franciscus van Dijk
Teunis, Albertus
Albertus Teunis
geh. met Albertina Cornelia
Frederika Elize Loor
geb. 1879
overl. 1911
geh. met
Jan Frederik (milit.)
geh. met Christina Veld-
kamp
Gerrit Jan
geh. met Maria Cornelia
Veldkamp
Frederik Hendrik (milit.)
gpVi. met Hendrina Wilhel-
mina Veldkamp
Arie Gijsbertus (kommies b/d
belastingen^
Elize Geertruida
□geh. met Harry Hendrikus
Timmer ®)
Teunis van Dijk
geb. 1872
Albertus Loor
geb. 1847
geh. in 1874 met
Stijntje Rijsdijk -
geb. 1851
overl. resp. in 1931
en 1918
1904
1904
1906
Wilhelmila Gerhar-
dina geb. 1884
geh. m^t --
□Arie v n den Berg
geb. 1878
(is v/d echt gesch.)
1906
1908
1910
geb. 1932
.. 1934
1909
UHerman Harry Timmer
njan Gustaaf Timmer
□Arie Gerrit van den
Berg
□Jan van den Berg
□Dirk van den Berg
□ Wilhelmina van den
Berg
□Frederik van d. Berg
geb. 1929
„ 1932
□Carla van Dijk
□Rudi van Dijk
□Juliana geb. 1909
geh. met
Gijsbert van Dijk -
geb. 1905
(is v/d echt gesch.)
□Pieter geb. 1911
geh. met
Aaltje Reinbertina van
Brüssel geb. iqi2
□Frans
□Michel
□Floor
□Arie
□Evert
□Helena
geb. 1914
„ 1915
„ 1917
,, iQig overl. 1926
„ 1921
1924
geb.
1927
1929
1930nbsp;overl. 1933
1932
1934
□Thomas
geh. met
Marie Eleonora van
Brussel geb. 1907
geb. 1907
Cornelia Gtertruida
Loor geb. 1881
geh. met
Elize Geertruida
Dirk Johan (mil. Ned. Ind.)
Cornelis Michel
Gijsbert
geb. 1904
.. 1914
I) 1916
1920
Cornelia 'laria Johanna
geb. 1886
Gerhardia Pieternella
geb. 1888
Maria Esabeth
geb. 1890
Elisabetl Geertruida
geb. 1892
overl. 1896
Jannbsp;geb. 1894
overl. 1920
(is momenteel in
Europa)
(is momenteel in
Amerika)
Teunis van Dijk
geb. 1872
Arnoldus Arie Loor
geb. 1884
geh. met
Gijsbertus Arie
geb. 1913
Gerhardina Carolina
Veldhuizen
geb. 1890
overl. 1932
geb. 1868
overl. 1880
Gerrit
geb. 1909
„ 1911
1914
,,nbsp;1918 overl. 1921
geb. 1913 overl. 1916
„ 1915
1917
„ 1919
geb. 1920
.. 1923
„ 1925
,, 1928
1931
.. 1933
geb. 1930
gt;, 1932
„ 1933
Anthonie Cornelis
geh. met Marietje E. van
Brussel
Frederika Wilhelmina
Elize Johanna
Geertruida H.
geh. met Cornelis Pelgrim
Veldkamp
Johanna Elisa ^th
4b. 1880
geh. met --
Johannes \nthonius
Rozenberg
géb. 1875
Wilhelmina Gijsbertha
eeh. met Willem Frederik
Rijsdijk (ag. v. pol.)
Johanna Anthonia
Karel Laurens
Johannes Gerrit
Harriette Hildegonda
Bertha Helouise
geb 193I
„ 1931
Elize Hermina Loor
geb. 1849
overl. 1929
geh. met
Jan van Dijk
geb. 1836
overl. 1878
geh. met
Gerrit
geb. 1883
Werl. 1923
Laurens Anthonie v.
Brussel
geb. 1851
overl. 1923
Frederika Ge(rtruida
feb. 1885
geh. met
aAnthonius G. (milit.)
□ Wilhelmina G.
□Gerardina Louise
□Dina Louisa
□Adelaide Alice
□Gerrit Jan
Neeltje van Veldhui-
zen geb. 1839
overl. 1905
□A. Lamme(s
feb. 1874
(gep. ag. v| pol.)
Bartholomeui Fiumber-
tusnbsp;;eb. 1887
geh. met ----
SslMathilda t Lang
^eb. 1903
Jacob Anthoje
^eb. 1889
geh. met
ISlAlice Chri
riette Hirs'
^Ilse Cornellie
llAlbert Laurens
IsitRosalin Georgetine
Jan Cornelis
geb. 1869
overL 1918
geh. met
Anna Overeem
geb. 1861
overl. 1925
HEdith Elize
ilHermine
^Ewald
üCornellie
ina Hen-
ifeld
kb. 1897
Reinbertina quisa
feb. 1893
geh. met
djohanna
OLaurens Anthonie
1---
nKlaas de Mter
!eb. 1891
(gew. milit ir)
Bertha, Johaiia
:eb. 1879
ojerl. 1903
Frederik Reiigt;ertus
geb. 1881
mLeendert August Rijsdijk
mjan Gijsbert Rijsdijk
^iHumbert Anton Rijsdijk
WiEvert Wilfred Rijsdijk
ïMjohan Iwan Rijsdijk
Johanna Hillef,onda
geb. 1882
geh. met quot;
Jan Rijsdijk geb. 1875
overl. 1935
(gep. ambt. v. Openb.
Werken)
Geertruida Johanna Rijsdijk geb. 1934
geb. |
1900 |
M |
1903 |
tt |
1902 |
ft |
1904 |
t 1 |
1905 |
tt |
1896 |
t t |
1907 |
tt |
1908 |
tt |
1910 |
t) |
1913 |
tt |
1914 |
tt |
1916 |
tt |
1923 |
geb. |
1908 |
tt |
1910 |
tt |
IÇ12 |
tt |
1913 |
tt |
igi4 |
tt |
1919 |
geb. 1930 | |
it |
1931 |
tt |
1933 |
geb. |
1923 |
tt |
1926 |
tt |
1930 |
tt |
1931 |
geb, 1916 | |
li |
1918 |
Johanna Rozenberg
Johannes Cornelis Rozenberg
Liesbeth Rozenberg
Hilda Eleonore Veldkamp
Erna Elfrida Veldkamp
Lydia Veldkamp
Margaretha Veldkamp
Hedwig Veldkamp
Rudi Jan Rijsdijk
Luden Anthonie Rijsdijk
Dirk Anthonienbsp;geb. 1902
geh. met Augusta Paulinanbsp;———
iMvan Dijknbsp;,, 1907
Gerrit Johannesnbsp;geb. 1903
geh. met Elize Johanna Tarn- -
Adolphina Cornelia
Frederika E.
Albertus G.
Dirk Arnoldus
Stijntje W.
Adeline G.
Herman William
Adriana Cornelia Loor
geb. 1886
geh. met
Adolf Cornelis Veld-
huizen geb. 1886
Eline
George Gijsbert
Teunis F,
Celestine C.
Edwina A.
Elfride H.
Walther L.
Jules A.
Gijsbertus Loor
geb. 1888
(landb. opzidit.)
geh. met
Cornelia Chr. Veldhui-
geb. 1894
zen
Hendrijkus Jacob Loor
geb. 1890
(onderwijzet)
geh. met '
Hildagonda V. van
Brussel jeb'. 1899
Hilda Eline
Paul Hugo
Florie Céciel
Piet Ronald
André Hendrik
Hendrik F.
Maria Wilhelmina Ger-
hardina geb. 1866
geh. met
Gerrit Jan Loor
geb. 1810
overl. 1851
geh. met -
Frederika Dobben-
berg geb. 1825
overl. ± 1900
Gerrit Overeem
geb. 1865
overl. 1926
menganbsp;,, 1902
1907nbsp;overl. 1908
1908
Gijsbert Jan
Willem Frederik
geh. met Wilhelmina Gijs-
bertha Rozenberg
Gerritje Johanna
Loor
geb. 1852
geh. met
Rudi Jan Rijsdijk
1931
1932
1907 II Luden Anthonie Rijsdijk
Anthonie Johannes
Rozenberg
geb. 1850
overl. 1922
Johannes Gijsbertus
geb. 1884
geh. met
geb. 1917
1919
,, 1920
„ 1922
geb. 1872
Teunis
geh, met
Frederika Elize Loor
geb, 1879
overl, 1911
□Anthonia S.oot
geb. I
Gerharda Johanna
geb. 1886
geh. met
geb, 1916
„ 1920
„ 1925
Karel van Brussel
geb.
Jacob Anthonie
geh. met
Frederika J.
geb. 1933
□Alice Johanna
□Elise Maria
□Alwien Antonius
□Adeline Augusta
Cornelis Anthonie
René Jacob
Harry
Geertruida J.
iSHendrika Josephina Overeem
liiGerhardina Wilhelmina Overeem
geh. met -^
Cornelis Antonie van Dijk
Ss^Lily Magdalena Overeem
rüHendrik Gijsbertus Overeem
^sSlHelouise Elisabeth Overeem
SiEdwina Eugenie Overeem
gi^Silvia Rudolphina Overeem
äi^Elfride Norine Overeem
®Rudi Ewald Overeem
sErna Overeem
1911
1914
1917
1920
1922
1924
1926
1928
1931
Hendrik Gijsbert
geb. 1888
geh. net
ÊSâMarieje Josephina
Vredei
geb. 1887
Janna Cornelia
geb. 1890
geh. net
ISiiPetru Johannes Mo-
niznbsp;geb. 1880
SMeta Cornelia Moniz |
geb. |
1912 |
SErwin Otmar Moniz |
tf |
1914 |
llAdelien Adeleida Francisca Moniz |
1) |
1916 |
älElisabeth Moniz |
tt |
1918 |
ilAndré Arthur Moniz |
tt |
1920 |
riPaul Moniz |
tt |
1921 |
il Waldo Moniz |
tt |
1921 |
lülPurci Moniz |
tt |
1923 |
t«lAnne-marie Moniz |
tt |
1925 |
^SlRhonny Hélène Moniz |
tt |
1927 |
^iArmand Moniz |
tt |
1929 |
^iLoepi Carmelita Moniz |
»gt; |
1931 |
Willen Christoffel
geb. 1892
Frederk Cornelis
geb.
geh. met -—
SijJohaiaa Louisa Wil-
helrrina Ringeling
geb. 1901
1896
geb. IÇ20
„ 1922
1924
,. 1927
„ 1929
1931
1933
„ 1934
geb. 191I
Jan Geardus
geh. t8o8
geh. net
ij^Adelita Mackz
geb. 1903
ilA/iüin Ewald van
Dijk geb. 1933
Jan Correlis
geb. 1891
geh. niet -
Cornelia Geertruida van
Brusse. geb. 1893
Cyril Veldkamp
geb. 1934
äiFrederik Cornelis Overeem
rilLeendert Alexander Overeem
tijan Cornelis Overeem
riPetronella Johanna Overeem
®Alwin Egbert Overeem
liAlex Anthon Overeem
lUrène Helouise Overeem
riRoosje Magdalena Overeem
liRénie Gerrit Overeem
SûAndré Rudolf Overeem
BijHilda Juliana Overeem
^iHélène Norine Overeem
rsErwin René Overeem
l«lErna Elisabeth Overeem
ilMaria Theresia Overeem
Cornelis Antonie van Dijk
geh. met ————————
^iGerhardina Wilhelmina Overeem „ 1911
Hendrika Geertruida van Dijknbsp;,, 1913
Anna Wesselina van Dijknbsp;,, 1914
geh. met
Jean Albertus Loornbsp;„ 190?
(in dienst landb. pr. Station)
Elize Margaretha van Dijknbsp;,, 1915
geh. met --
Herman Floris Veldkamp
Eline Louise van Dijk
Henry Michel van Dijk
Anette Wilhelmina van Dijk
Paul Leonard van Dijk
Irène Maria van Dijk
Jan Cornelis van Dijk
Erwin Siegfried van Dijk
Alma Elfride van Dijk
1911
1917
1919
1921
1923
1925
1927
1929
1931
geb. 1924
„ 1926
1928
,, 1929 overl. 1931
1931
„ 1933
Hendrikus Gijsbert
geb. 1896
geh. met
äiAnna van Dijk
ilMargaretha Wilhelmina van Dijk
gVeronica Louise van Dijk
ilHildegonda Gerhardina van Dijk
liOlga Orsila van Dijk _
liEugène Henry van Dijk
tüHannaK Pereira
geb. 1904
Cornelia Elize
geb. 1898
geh. met
Evert Cornelis Overeem
geb. 1887
geb. 1919
„ 1919
„ 1020
1921
,, 1023
1925
„ 1927
□Teunis Reinardus Sloot
□Frederika Cornelia Sloot
□Elize Johanna Sloot
□André Pieter Sloot
□Johannes Cornelis Sloot
□Eline Gerhardina Sloot
□Hendrik Leonard Sloot
geb. 1929
1Ç31
WiFerdinand Constantijn van Dijk
WiAlbert Hendrik van Dijk
geb. 1931
M 1033
Leontine Irène van Dijk
Franklin Frandscus van Dijk
geb. 1929
.. 1931
1932
.. 1934
Irma Estrella van Dijk
Piëtro Leonard van Dijk
Reinoud Johannes van Dijk
Theodoor Frandscus van Dijk
Elsje Cornelia Overeem
Eduardina Juliette Overeem
Elisabeth Maria Overeem
Hélène Elfride Overeem
Hendrik Jan Overeem
Dirk Hendrik Overeem
SIeeltje Gerhardina
geb, 1897
overl, 1927
geh, nfet --
□Pieter 31oot
geb. 1890
Teunis /^Ibertus
geb. 1899
overl. 1900
Albertus Teunis
(ag. V, pol.)
geb, 1901
geh, riet ———
mAlbertne Cornelia
Stolk geb, 1908
Jan Freèrik (milit,)
geb, 1902
geh, net —
Christine Veldkamp
geb. 1902
Gerrit Jin geb, 1904
geh, net
Maria Cornelia Veld-
kamp geb. 1904
Frederik Hendrik (mil.)
geb. 1906
geb. 1909
„ 1911
Ewald
geb. 193 s
geh. net
Uendrini Wilhelmina
Veldkmp geb. 1906
Arie Gijibertus
(kommies b/d bei,) geb. 1908
van Brussel •
geb. 1901
geb. 1890
Arie
Elize Geertruida
geb.
geh, met ———
OHarry Hendrikus
Timmer (slager)
geb. 1909
1910
Margaretha Cornelia
geb, 1893
geb, 1932
„ 1934
uHerman Harry Timmer
Djan Gustaaf Timmer
Hermina Frederika
geb. 1891
geh, met ——
nArthur André Hedges
Abrahamsz geh. 1887
(gouv, ambten.)
Hendrika Reindina
geb. 1892
geh. met ——
nW. A. de Sturler
geb. 1878
(gep, gouv, ambten.)
Jan Cornelis geb. 1895
overl. 1932
geh, met -
Wilhelmina Hildegon-
de van Dijk
geb. 1901
□Jan Ewald Tammenga
□Ilse Tammenga
□Humphreij Tammenga
□Emmy Tammenga
Jan Cornelis Tammenga
geb, 189s
overl. 1932
□Gerhardus Antonie
geb. 1903
geh. met
Gijsbert geb. 1874
Dverl. 1915
geh. met -
Johanna Margaretha
□ Stolk geb. 1876
geb, 1930
M 1931
M 1934
□nbsp;Wilma R. van Dijk
□Elfride van Dijk
□nbsp;Waldemar van Dijk
Harriette Carolina Loor
geb. 1908
□Gijsbert geb. 1905
geh, met
□Juliana van den —
Berg geb, 1909
(is v/d echt gesch.)
□Cornelia Johanna
geb, 1907
geh, met
Jannetje Hendrina
^eb, ï886
geh. met
□Prins geb, 1888
Hendrijkes Jaco^
geb, 1888
overl, 1917
geb, 1929
M 1932
□Carla van Dijk
□Rudi van Dijk
Elisabeth
Cornelia H.
Hendrikus
Reinier E.
Georgine
Gerrit B,
Esseline H
Cornelis H.
Hermine G,
Rudi E.
Henderijkes Tam-
menga
geb, 181S
overl, 1864
geh, met —
Frederika Dobben-
berg geb, 1825
overl, ± 1900
Gerrit Anthonie
geb. 1889
Elize Geertruidanbsp;geb.nbsp;1904
Dirk Johan (mil. N.1.) ,,nbsp;1914
Cornelis Michelnbsp;,,nbsp;1916
Gijsbertnbsp;,,nbsp;1920
geb, 1872
Teunis
geh, met
Cornelia Geertruida
Loor geb. 1881
geb.
ORonald Hedges Abrahamsz
nElfride Hedges Abrahamsz
oErnestine Hedges Abrahamsz
nAndré Hedges Abrahamsz
nHedwig Hedges Abrahamsz
1914
1915
1916
1918
1923
□Hendrijkes
□Frederik H.
□Hugo Lucien
□Cornelia H.
□Gijsbert
□Eduard H.
□Rudi Ewald
Jan Tammenga
geb, 1857
overl. 1920
geh, met
□Jan Gijsbert
geb.
geh. met -
Hillegonde Geertruida
van Ravenswaay
geb. 1895
□Neeltje Elize
geb. 1899
geh. met
□Jan Sloot geb. 1894
□ Wilhelmina Hille-
gonde geb, 1901
geh. met
1896
1916 overl.
1918
1920
1928
geb.
OLouis Adriaan de Sturler
nJan Simon de Sturler
OHenriette Cornelia Maria de
Sturler
Cornelia Maria
Veldhuizen
geb, 1871
overl, 1907
geb, 1926
1927
„ 1928
„ 1930
Jan Ewald Tammenga
Ilse Tammenga
Humphreij Tammenga
Emmij Tammenga
geh. met
Henriette Veldkamp —
geb. 1892
□nbsp;Willy Elize van Brussel
□Eline van Brussel
□Geertruida Johanna van Brussel
□nbsp;Waldo René van Brussel
□Erwin Willem van Brussel
Jacob Reinbertus van
Brussel geb, 1897
overl. 1933
□Guillaume Maximiliaannbsp;geb, 1910
üMaximiliaan Guillaumenbsp;,, 1910
(mil. Ned, Indië)
OCharles Hallewinenbsp;,, 1913
(milit.)
Reinberdina Frederika
geb. 1891
geb. 1876
overl. 1879
Personen viraarvan namen cursief gedrukt zijn oefenen geen landbouw meer uit.
voor de naam duidt er op, dat deze personen niet zuiver blank zijn.
□ voor de naam duidt er op, dat deze personen niet zuivere afstammelingen van de kolonisten van 1845 zijn, doch wel zuiver blank.
Dubbel kader wijst op inteelt.
geb, 1921
,, 1922
„ 1924
„ 1926
„ 1927
„ 1929
1931
„ 1933
Trude Cornelia
Helouise
Frederik Com.
Willy Albertus
Hendrik
Rudi Otto
Henri Alwien
Johan Ludwig
Gerritje
Frederik Hendrik
geb. 1893
geh. met
overl. 1929
Cornelia Tammenga
geb. 1862
geh. in 1885 met-
Hendrik van Raven-
swaay geb. 1858
Sophia Johanna Tam-
menga geb. 1898
Hendrijkes
Frederik H,
Hugo Lucien
Cornelia H,
Gijsbert
Eduard H.
Rudi Ewald
overl, 1930
Hillegonde Geertruida
geb. 1895
geh, met
Jan G, van Dijk
geb, 1896
Maria Antoinette
geb.
geh. met -——
Jacobus Willem Tam-
menga geb, 1896
Albertus van Ravens-
waay geb, 1898
geh, met --
□Sophie Johanna Kre-
vernbsp;geb, 1901
Aloysius Reintjes
geb. 1900
Hendrik Cornelis
geb. 190S
overl. 1924
1896
geb, 1933
1934
Cornelia G,
Johan Otto K,
geb. 1923
1924
1927
„ 1928
1930
» 1933
□Jannetje Anna
□ Willem Hendrik
□Cornelis Albertus
□Anna Maria
□Arnold E,
□Hans A.
1 In dienst van landb, proefstation, ^ Agent van politie, ' Slager. ^ Kommies b/d belastingen.
Personen waarvan namen cursief gedrukt zijn oefenen geen landbouw meer uit,
ts^ voor de naam duidt er op, dat deze personen niet zuiver blank zijn.
□ voor de naam duidt er op, dat deze personen geen zuivere afstammelingen van de kolonisten van 1845 zijn, doch wel zuiver blank.
Dubbel kader wijst op inteelt.
totale bedrag wat gij jaarlijks noodig hebt om met Uw gezin gewoon ervan te kunnen
leven?
39. Waaruit bestaat Uw dagelijksche voeding?
30.nbsp;Gebruikt gij een klamboe?
31.nbsp;Hebt gij meerdere malen U voor anchylostomiasis laten behandelen?
32.nbsp;Bent U of zijn Uw kinderen weieens heel ernstig ziek geweest en waaraan? En op
welken leeftijd?
33.nbsp;Hebt gij veelvuldig last van malaria?
-ocr page 352-Opgaaf van Hollandsche Boeren en afstammelingen
van Boeren die in 's Lands dienst zijn, wachtgeld of pen-
sioen genieten ten laste van de Koloniale Begrooting op i Mei 1935.
Namen
Hoedanigheid
Hedges, Abrahamsz E
Brussel, C. J. van
Gummels, W. G.
Loor, E;
Loor, G. G.
Loor, J. A.
Tammenga, B. H.
Dijk, A. T- van
Loor, G.
Loor, H. J.
Rijsdijk, A. J.
Rijsdijk, D. A.
Rijsdijk, G. J.
Rijsdijk, W.
Dijk, L. G. van
Rijsdijk, J.
(thans overleden)
T ij d e 1 ij k
Leerl. verpleegster in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
Vroedvrouw in het district Suriname.
Buitengewoon agent van politie, belast met het verrichten van
politiediensten.
Kweekelinge aan de openbare school R. A. Tammengaschool.
Kweekeling aan de openbare school voor beperkt lager onder-
wijs op Helena Christina.
Handlanger bij den Landbouwvoorlichtingsdienst.
Kweekelinge aan de Dr. H. D. Benjaminsschool.
Vast
Agent van politie 3 e klasse.
Opzichter bij den kleinen landbouw.
Hoofd eener school voor beperkt lager onderwijs.
Agent van politie 2de klasse.
Agent van politie iste klasse.
Kommies 2e klasse bij den actieven dienst der belastingen.
Agent van politie 3e klasse.
Gepensionneerden
iste Sluiswachter te Beekhuizen.
Opzichter b/h Departement van Openbare Werken en Ver-
keer.
Opgaaf van Britsch-Indiërs en Nederlandsch-Indiërs, die in
's Lands dienst zijn, wachtgeld of pensioen genieten ten laste
van de Koloniale Begrooting op i Mei 1935.
TIJDELIJK
1.nbsp;Buitengewoon agent van politie.
2.nbsp;Kweekeling a/d openbare school op de Nieuwe Grond.
3.nbsp;Vroedvrouw i/d districten, belast met de waarneming van de werkzaamheden m de
polikliniek i/h distr. Suriname.
*nbsp;4. Lid van het hulpkeukenpersoneel in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
*nbsp;5. Als voren.nbsp;.. t-, u
6. KweekeUng a/d openbare school voor beperkt lager onderwijs op Domburg.
Idemnbsp;aan Leiding VlIIa.
8. Politieroeier.
Q. Kweekeling a/d openbare school op Laarwijk.
10.nbsp;Onderwijzeres in handwerken voor meisjes aan de school op Huwelijkszorg.
11.nbsp;Kweekelinge.
12.nbsp;Vroedvrouw i/h distr. Suriname.
»13. Ziekenoppasser i/d districten.
*i4. Kweekelinge a/d school voor beperkt lager onderwijs op Rust en Werk.
15.nbsp;Politieroeier.
16.nbsp;Leerling-verpleegster in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
17.nbsp;Surnumerair bij den algemeenen dienst.
18.nbsp;Als voren.
IQ. Leerling-verpleegster in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
20.nbsp;Kweekeling a/d openbare school op Meerzorg.
21.nbsp;Als vorennbsp;op Livorno.
22.nbsp;Als vorennbsp;op Manënburg.
23.nbsp;Als vorennbsp;i/d Corantijnpolder.
24.nbsp;Als vorennbsp;°P Kwatta.
»25. Politieroeier.nbsp;,. . , ,nbsp;,nbsp;.nbsp;,. . ,.
26. Buitengewoon agent van politie belast met het verrichten van politiediensten.
»28. Kwèke°ling a/d openbare school voor beperkt lager onderwijs op Alkmaar.
29.nbsp;Ziekenoppasser in de districten.nbsp;„ ,, .
30.nbsp;Kweekeling a/d openbare school op Land van Beekhuizen.
31! Werkzaam bij den Hygienischen dienst.
32.nbsp;Kweekeling a/d openbare school op Land van Beekhuizen.
33.nbsp;Als vorennbsp;oP Kroonenburg.
*34. Tuinmansknecht in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
Idemnbsp;in het Ziekenhuis te Nickerie.
*3S. Kweekeling a/d school op Meerzorg.
36. Voorman b/d Afdeeling Openbare Werken van het Departement van Openbare
Werken en Verkeer.
N.B. De met * aangegeven personen, zijn Javanen of afstammelingen, de overigen
Britsch-Indiërs.
*37. Lid van het hulpkeukenpersoneel in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
*38. Politieroeier.
*3g. Idem.
40. Kweekeling a/d openbare school voor beperkt lager onderwijs op Leiding XI.
*4i. Als voren op Reynsdorp.
42.nbsp;Belast met de bediening van de sluis a/d Drambrandersgracht.
43.nbsp;Kweekeling a/d openbare school op de Nieuwe Grond.
*44. Lid v/h hulpkeukenpersoneel in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
*4S. Als voren.
*46. Vroedvrouw i/h distr. Suriname belast m/d werkzaamheden in de Polikliniek op
Domburg.
VAST
r. Agent van politie 2e klasse.
2. Straatwerkersbaas b/d Afdeeling Openbare Werken b/h Dep. van Openbare Werken
en Verkeer.
*nbsp;3. Verpleegster b/d Openbaren Gezondheidsdienst.
4.nbsp;Agent van politie 3e klasse.
5.nbsp;Sjouwer i/d centrale werkplaats te Beekhuizen.
6.nbsp;Onderwijzer b/h openbaar beperkt lager onderwijs.
7.nbsp;Onderwijzer v. bijstand b/h openbaar gewoon lager onderwijs te Paramaribo.
8.nbsp;Onderwijzer v. bijstand b/h beperkt lager onderwijs.
*nbsp;9. Agent van politie 2e klasse.
10.nbsp;Politieroeier.
11.nbsp;Idem.
12.nbsp;Delver b/d Afd. Openbare Werken b/h Dep. v. Openb. Werken en Verkeer.
13.nbsp;Opzichter b/d kleinen landbouw.
14.nbsp;Delver b/d Afd. Openb. Werken v/h Dep. v. Openb. Werken en Verkeer.
15.nbsp;Nachtstoker i/d centrale werkplaats te Beekhuizen.
17. Surnumerair bij den Algemeenen dienst.
17. Onderwijzer b/h Openbaar beperkt lager onderwijs.
*i8. Tolk i/d Javaansche en Maleische talen.
19.nbsp;Hulpziekenoppasser i/d districten.
20.nbsp;Politieroeier.
21.nbsp;Onderwijzer b/h bijzonder onderwijs der Evang. Broeder Gemeente.
22.nbsp;Onderwijzer van bijstand a/d Polikliniekschool.
23.nbsp;Onderwijzer b/h openbaar beperkt lager onderwijs.
24.nbsp;Ongegradueerd onderwijzer als voren.
25.nbsp;Onderwijzer als voren.
26.nbsp;Commies.
27.nbsp;Hoofd eener openbare school voor beperkt lager onderwijs.
28.nbsp;Onderwijzer v. bijstand b/h beperkt lager onderwijs.
29.nbsp;Hoofdagent van politie.
30.nbsp;Adjunct-Verificateur b/d actieven dienst der belastingen.
31.nbsp;Motorist 2e kl. b/d Afd. Verkeer te Water van het Dep. van Openbare Werken en
Verkeer.
32.nbsp;Agent van politie 3e klasse.
33.nbsp;Opzichter b/d Hygienischen dienst.
34.nbsp;Tolk in de Hindostansche talen.
35.nbsp;Bediende i/h Bacteriologisch Laboratorium in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
36.nbsp;Verpleger 2e klasse in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
37.nbsp;Ploegarbeider b/d Afd. Verkeer te Land van het Dep. van Openbare Werken en
Verkeer.
38.nbsp;Hoofd eener stadsschool b/h bijzonder onderwijs der Ev. Br. Gem.
39.nbsp;Hulpziekenoppasser in de districten.
40.nbsp;Delver b/d Afd. Openbare Werken v/h Dep. v. Openb. Werken en Verkeer.
41.nbsp;Bode b/h Immigratiedepartement.
42.nbsp;Hoofd eener openbare school voor beperkt lager onderwijs.
-ocr page 355-43.nbsp;Delver b/d Afd. Openb. Werken v/h Dep. van Openb. Werken en Verkter.
44.nbsp;Als voren.
45.nbsp;Straatwerker b/d Afd. Openbare Werken als voren.
46.nbsp;Straatwerkersbaasnbsp;als voren.
47.nbsp;Onderwijzer b/h openb. beperkt lager onderwijs.
*48. Hoofdtolk i/d Javaansche en Maleische talen.
*49. Tolk als voren.
50. Straatveger b/d Afd. Openb. Werken v/h Dep. v. Openb. Werken en Verkeer.
'*5i. Tolk i/d Javaansche en Maleische talen.
52.nbsp;Sluiswachter op de vestigingsplaats Kroonenburg.
53.nbsp;Onderwijzer b/h openb. beperkt lager onderwijs.
54.nbsp;Straatwerker b/d Afd. Openbare Werken en Verkeer van het Depart, van Openbare
Werken en Verkeer.
55- Ziekenoppasser in de districten.
56.nbsp;Delver b/d Afd. Openb. Werken v/h Depart, van Openbare Werken en Verkeer.
57.nbsp;Onderwijzer b/h bijzonder onderwijs der Evang. Broeder Gemeente.
58.nbsp;Straatwerker b/d Afd. Openb. Werken v/h Dep. v. Openb. Werken en Verkeer.
59.nbsp;Onderwijzer b/h openbaar beperkt lager onderwijs.
*6o. Hulptelegrafist b/d Landsradiotelegraafdienst.
61.nbsp;Onderwijzer b/h bijzonder onderwijs der R. K. Gemeente.
62.nbsp;Agent van politie 2e klasse.
63.nbsp;Bode op het Depart, van Onderwijs.
64.nbsp;Onderw. aan eene school voor beperkt lager onderwijs in 't boschland der R. K.
Gemeente.
65.nbsp;Adjunct-commies.
66.nbsp;Magazijnsknecht b/d Afd. Verkeer te Water v/h Dep. van Openbare Werken en
Verkeer.
^7. Politieroeier.
^8. Agent van politie le klasse.
69.nbsp;Onderwijzer b/h openbaar beperkt lager onderwijs.
70.nbsp;Agent van politie 3e klasse.
71.nbsp;Straatwerker b/d Afd. Openbare Werken v/h Dep. van Openbare Werken en Verkeer.
72.nbsp;Delver als voren.
73.nbsp;Onderwijzer b/h openbaar beperkt lager onderwijs.
74.nbsp;Tuinmansknecht in 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
*75. Tolk in de Javaansche en Maleische talen.
76.nbsp;Agent van politie 2e klasse.
77.nbsp;Districtsklerk.
78.nbsp;Motorist 2e kl. b/d Afd. Verkeer te Water v/h Dep. van Openbare Werken en Verkeer.
79.nbsp;Werkman in het abattoir te Paramaribo;
80.nbsp;Tolk in de Hindostansche talen.
81.nbsp;Als vorens
*82. Agent van politie 3e klasse.
•83. Ziekenoppasser in de districten.
*84. Tolk in de Javaansche talen.
85.nbsp;Hoofdagent van politie.
86.nbsp;Agent van politie 2e klasse.
87.nbsp;Straatwerker b/d Afd. Openb. Werken v/h Depart, van Openbare Werken en Verkeer.
88.nbsp;Onderwijzer v. bijstand aan eene school voor beperkt lager onderw. niet in het bosch-
land (ongegradueerd).
89.nbsp;Klerk.
90.nbsp;Bediende in 's Lands Hospitaal.
91.nbsp;Postambtenaar le klasse.
92.nbsp;Tolk in de Hindostansche talen.
gepensionneerden
1.nbsp;Tolk in de Hindostansche talen.
2.nbsp;Ploegarbeider b/d Afd. Verkeer te Land van het Dep. van Openbare Werken en Verkeer.
N.B. De met * aangegeven personen zijn Javanen of afstammelingen daarvan.
3.nbsp;Als voren.
4.nbsp;Straatwerker als voren.
5.nbsp;Ploegarbeider als voren.
6.nbsp;Stoker Koloniale Vaartuigen.
7.nbsp;Ploegarbeider b/d Afd. Verkeer te Land v/h Dep. van Openbare Werken en Verkeer.
8.nbsp;Tolk in de Hindostansche talen.
9.nbsp;Agent van politie 2e klasse.
10.nbsp;Tolk in de Hindostansche talen.
11.nbsp;Nachtstoker b/d Afd. Verkeer te Land v/h Dep. van Openb. Werken en Verkeer.
12.nbsp;Ploegarbeider als voren.
13.nbsp;Waschvrouw bij 's Lands Hospitaal te Paramaribo.
14.nbsp;Opzichter over de gevangenen i/d gevangenis te Nw. Amsterdam.
15.nbsp;Straatwerker b/d Afd. Openb. Werken v/h Dep. van Openb. Werken en Verkeer.
16.nbsp;Delver als voren.
17.nbsp;Politieroeier.
18.nbsp;Hoofdtolk i/d Hindostansche en Bengaalsche talen.
*i9. Stoker le kl. b/d Afd. Verkeer te Water v/h Dep. van Openb. Werken en Verkeer.
*20. Javaansche opziener b/d kleinen landbouw.
21.nbsp;Ploegarbeider b/d Afd. Verkeer te Land v/h Dep. v. Openb. Werken en Verkeer.
22.nbsp;Politieroeier.
23.nbsp;Matroos b/d Koloniale Vaartuigen.
24.nbsp;Delver b/d Afd. Openb. Werken v/h Dep. v. O. W. enV.
*25. Agent van politie 3e klasse.
26.nbsp;Straatwerker b/d Afd. Openb. Werken v/h Dep. v. O. W. en V.
27.nbsp;Agent van politie 2e klasse.
*28. Tuinmansknecht bij 's Lands Hospit. te Paramaribo.
29.nbsp;Agent van politie 2e klasse.
30.nbsp;Straatwerker b/d Afd. Openb. Werken v/h Dep. v. O. W. en V.
31.nbsp;Agent van politie 2e klasse.
32.nbsp;Onderwijzer b/h bijzonder onderwijs der R.K. Gemeente.
33.nbsp;Tolk in de Hindostansche talen.
pensioengenietenden
1.nbsp;ijik in de Hindostansche talen.
2.nbsp;Straatwerkersbaas b/d Afd. Openb. Werken enz.
3.nbsp;Tolk in de Hindostansche talen.
*4.nbsp;Opzichter over de gevangenen te Nw.-Amsterdam.
5.nbsp;Onderwijzer van bijstand b/h openbaar onderwijs.
6.nbsp;Roeier i/d Saramaccapolder.
7.nbsp;Tolk in de Hindostansche talen.
8.nbsp;Kok recherche-vaartuig Zeemeeuw.
9.nbsp;Arbeider b/d Afd. Openbare Werken enz.
10.nbsp;Motorist b/h Militair Hospitaal te Paramaribo.
wachtgeldgenietenden
*i. Tolk in de Javaansche talen.
2.nbsp;Ploegarbeider b/d Afd. Verkeer te Land v/h Dep. v. O. W. en V.
3.nbsp;Voorman als voren.
4.nbsp;Ploegarbeider als voren.
5.nbsp;Ziekenoppasser in de districten.
-ocr page 357-STELLINGEN
I
ledere poging tot kolonisatie door blanken in Suriname moet
onder de huidige omstandigheden ontraden worden. In de toe-
komst is immigratie voor Europeesche landbouwers slechts mo-
gelijk, wanneer zij over een groot kapitaal beschikken, terwijl de
alluviale stroken langs de kust voorloopig uitsluitend voor ves-
tiging in aanmerking komen.
II
De meening van van Blom, dat de groep „Hollandsche Boerenquot;,
die zich bij Paramaribo vestigde uit bij uitstek sterke individuen
en goede kolonisten zou hebben bestaan vindt geen steun in de
wordingsgeschiedenis van die groep.
D. van Blom. Kolonisatie met Nederlandsche Boeren in Suripame.
In „West Indische Gidsquot;, 's-Gravenhage. I. 1919/20,^ ^ 346.
III
Ten onrechte meent Joest, dat de vruchtbaarheid van de Hol-
landsche Boeren bij Paramaribo sterk verminderd is.
W. Joest. Ethnografisches und Verwandtes aus Guyana. Inter-
national Archiv für Ethnographie. Supplement zu Band V. Leiden.
1893. p. 9.
IV
Uit de door Huntington gepubliceerde cijfers van blanke- en
negerlandbouwers in de Vereenigde Staten, blijkt niet, dat de
neger in de Zuidelijke Staten in bekwaamheid en energie achter-
staat bij den blanke.
Ellsworth Huntington. Civilization and Climate. New Haven.
1934. p. 37 e.v.
e. f. verkade
-ocr page 358-tit
-ocr page 359-Ten onrechte meent Hettner, dat de afschaffing van de lijf-
eigenschap in Rusland, een grootere migratie in het Russische
Rijk mogelijk maakte.
A. Hettker. Ruszland. Leipzig und Berlin, p. 123.
VI
Uit de onderzoekingen van Lampe blijkt, in strijd met zijn
conclusie, dat de Britsch-Indische bevolkingsgroep in Suriname
niet progressief is.
P. H. J. Lampe. Suriname. Sociaal-hygiënische beschouwingen.
Amsterdam, p. 546 e.v.
VII
Het trekken in Oost-West richting door de primitieve volkeren,
kan niet als bewijs gelden, dat deze menschen een verlangen
kenden, het punt van zonsopgang of ondergang te bereiken.
J. H. F. Kohlbrugge. Systematisch en beschrijvend Leerboek der
Volkenkunde. Den Haag. p. 4.
VIII
Het is niet wenschelijk in het tegenwoordige stadium van
Suriname's ontwikkeling in de functie van districts-commissaris
uitsluitend personen te bestemmen, die de Indologische studiën
aan de Universiteit gevolgd hebben.
IX
Het ontginnen van alluviaal goud in Suriname opent weinig
economische perspectieven voor een mechanisch gedreven bedrijf.
X
Ten onrechte huldigen een deel der Europeesche tooneelleiders
de meening, dat de ontwikkeling der tooneelspeelkunst afhankelijk
is van de mate, waarin zij er in slagen de lijst, waarin de dramati-
sche handeling zich afspeelt, te vervolmaken.
tit
-ocr page 361-i^ravonzoi, van
^'^venswaay, van
Ravenswaay, van
Roghair
Ravenswaay, van
'enswaay, van
■llikhuizen, van
Dirk |
ml. |
22 |
Juni |
1804 |
Utrecht |
gehuwd |
Herder en Be- |
Hervormd |
Oudhuijzen |
20 Juni 1845 |
22 Juli |
1845 | ||||||
stuurder der | ||||||||||||||||||
Eur. kolonisatie |
De moeder der kinderen is Aartje | |||||||||||||||||
Wilhelmina Jo- |
vr. |
6 |
April |
1817 |
Nijkerk |
gehuwd |
_2 |
„ |
„ |
1846 |
van den Brandhof, een zuster van | |||||||
hanna |
No. 203, de dochter van een | |||||||||||||||||
Johanna Cornelia |
vr. |
13 |
September |
1837 |
Oudhuizen |
— ® |
— |
„ |
„ |
„ |
predikant te |
koopman in |
geen |
« |
koopman, op 19-jarige leeftijd | |||
Wt nis * |
aardappelen |
de moeder van Arnoldus, waar- | ||||||||||||||||
van 22-jarige student in de theo- | ||||||||||||||||||
Aartje Antonia |
vr. |
10 |
Maart |
1840 |
n |
— |
— |
„ |
„ |
logie Copijn de vader is. In 1840 | ||||||||
Arnoldus |
ml. |
2 |
Februari |
1821 |
Utrecht |
— |
Dirigeerend |
? |
„ |
leefde Aartje nog. | ||||||||
opzichter |
Is broeder No. i. | |||||||||||||||||
v/h bouwwezen | ||||||||||||||||||
Jacob |
ml. |
9 |
Juli |
1810 |
Amsterdam |
— |
Adjunct- |
„ |
Bennekom |
8 Aug. |
1846 |
? | ||||||
Bestuurder | ||||||||||||||||||
Hendrik Joseph |
ml. |
22 |
October |
1790 |
Eperlecqué |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
Gem. Veenendaal |
s Sept. 1845 |
in iSiS: wol- | |||||||
kaïnmersknecht | ||||||||||||||||||
Gerritje |
vr. |
8 |
Januari |
1813 |
Bennekom |
gehuwd |
— |
„ |
„ |
»» |
1846 |
Drie oudste kinderen zijn van | ||||||
eerste vrouw Jacobje Rozeboom, | ||||||||||||||||||
Cornelis |
ml. |
10 |
October |
1824 |
Geld. Veenendaal |
— |
— |
» |
arbéder |
geen |
daglooner |
in 1818 van beroep spinster. | ||||||
Derk |
ml. |
6 |
Januari |
1827 |
»» |
_ |
— |
tt |
25 Oct. |
1845 |
dagkioner | |||||||
Maria |
vr. |
14 |
November |
1830 |
,, |
—■ |
— |
4 Nov. |
1845 |
arbeider | ||||||||
Hendrik Cornelis |
ml. |
7 |
April |
1839 |
„ |
— |
— |
»» |
tt |
27 Aug. |
1845 |
landbouwer |
Man analphabeet. | |||||
Willem |
ml. |
3 |
Juni |
1843 |
„ |
— |
— |
15 Aug. |
1845 |
„ | ||||||||
Dirk Cornelis |
ml. |
26 |
Maart |
1845 |
tt |
— |
— |
„ |
»» |
10 Juni |
1845 | |||||||
Antoine Jakopje |
ml. |
25 |
Mei |
J795' |
Eperlecqué |
weduwnaar |
Landbouwer |
„ |
St. Veenendaal |
6 Aug. |
1845 |
in 181^: wol- | ||||||
kammer | ||||||||||||||||||
Jacobje |
vr. |
26 |
Juli |
1827 |
St. Veenendaal |
— |
— |
„ |
„ |
1846 |
landbouwer |
spinster |
Man analphabeet. | |||||
Martinus |
ml. |
20 |
April |
1829 |
„ |
— |
— |
25 Juli |
1845 |
rgt; |
zonder | |||||||
Anthonie |
ml. |
2 |
Mei |
1833 |
» |
— |
— |
„ |
„ |
1846 |
„ |
zonder | ||||||
Aalt |
ml. |
9 |
Maart |
1835 |
„ |
— |
— |
„ |
„ |
25 Aug. |
1845 |
arbeider |
spinster | |||||
Teunis |
ml. |
27 |
Februari |
1839 |
„ |
— |
— |
„ |
13 Juli |
1845 |
landbouwer |
zonder |
Vrouw tusschen 1839 en 1845 | |||||
gestorven. Gezin woont met dat | ||||||||||||||||||
van broeder No. 7 samen. | ||||||||||||||||||
Hendrik |
ml. |
19 |
November |
1817 |
„ |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
„ |
17 Juli |
1845 |
Natuurlijke zoon Neeltje van Lun- | ||||||
Anna Maria |
vr. |
23 |
Juli |
1813 |
tt |
gehuwd |
— |
„ |
lgt; |
„ |
24 Aug. |
1845 |
teren (en No. 15). Woont bij | |||||
Neeltje |
vr. |
19 |
Februari |
1841 |
„ |
— |
— |
»» |
Barneveld |
27 Juli |
1845 |
ouders in.Moeder vrouw is weer | ||||||
Jeane Thérèse Ju- |
vr. |
18 |
Augustus |
1843 |
Barneveld |
— |
— |
„ |
n |
10 Sept. |
1845 |
landbouwer |
wolkammer |
zonder |
zonder |
een van Ravenswaay: inteelt. | ||
lie |
spinster of |
zonder |
Dus No. 7 tot en met No. 24 | |||||||||||||||
zonder |
hebben één domicili Schutje No. | |||||||||||||||||
Hendrik |
ml. |
4 |
December |
1818 |
St. Veenendaal |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
St. Veenendaal |
tr |
1846 |
108, Stichts Veenendaal. | ||||||
Aartje |
vr. |
22 |
Augustus |
1821 |
Geld. Veenendaal |
gehuwd |
— |
„ |
„ | |||||||||
Jacoba |
vr. |
22 |
Januari |
1844 |
„ |
— |
— |
28 Sept. |
1845 |
arbeider |
wolkammers- |
zonder |
daghuurder |
Man is zoon van: No. 7 en Jacobje | ||||
knecht |
zonder |
Rozenboom. | ||||||||||||||||
spinster | ||||||||||||||||||
Hendrik |
ml. |
17 |
Februari |
1813 |
St. Veenendaal |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
18 Juli 1849 |
natuurlijke |
spinster |
wolkammers- |
Fransje, natuurlijke dochter van | |||||
zoon |
knecht |
Tonia. | ||||||||||||||||
boerenmeid |
zonder |
i zijn met klein kapitaal aangegeven. De voorouders der
Sei^ quot;oeren, die nu bij Paramaribo wonen, werden nnet een □ aangeduid.
streep in deze kolom wil zeggen dat de betrokken persoon zonder beroep is.
^etnbsp;streep in deze kolom duidt er op, dat de betrokken persoon ongehuwd is.
■■quot;sp van het gezinshoofd, zooals het in de Nederlandsche geboorteregisters wordt vermeld, werd steeds geplaatst naast naam en gegevens van het kind, bij wiens geboorteaangifre deze beroepsopgave van den vader werd gevonden.
copijn i)
Alfrink
Copijn
Copijn
Copijn
Grampel, van de
I^Ravonzoi, van
^ovenswaay, van ^
Zwanenburg, van
Dravonzoi, van
^^.venswaay, van
Rav
V,
van de
Ravenswaay, va
W
Gulik |
Tonia |
vr. |
26 |
November |
1811 |
St. Veenendaal |
gehuwd |
— |
Hervormd |
St. Veenendaal |
20 Juni 1845 |
18 Juli 1849 |
Gulik, van |
Fransje |
vt. |
2S |
Juli |
1831 |
„ |
— |
— |
i} | |||
Ravenswaay of |
Anthonie |
ml. |
14 |
Augustus |
1842 |
» |
— |
— |
•• |
»» | ||
Willikhuizen | ||||||||||||
Ravenswaay, van |
Anthonie |
ml. |
27 |
Juli |
1814 |
„ |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
Geld. Veenendaal |
»» |
*t |
Sukkel |
Jannetje |
vr. |
4 |
Augustus |
1817 |
„ |
gehuwd |
— |
» |
18 Juh 1849 | ||
Ravenswaay, van |
Anthonie |
ml. |
25 |
Maart |
1838 |
Geld. Veenendaal |
— |
— |
gt;f | |||
Hendrikje |
vr. |
10 |
Februari |
1841 |
St. Veenendaal |
— |
— |
„ |
„ | |||
„ |
Neeltje |
vr. |
(4 |
Juli |
1843) |
„ |
— |
— |
•gt; |
t) | ||
7 |
April |
1842'^ | ||||||||||
„ |
Pieter |
ml. |
(25 |
Augustus |
1844) |
„ |
- |
— 1 |
ft | |||
26 |
Augustus |
1844 | ||||||||||
Ravenswaay, van |
Steven |
ml. |
28 |
Juni |
1820 |
Geld. Veenendaal |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
„ |
tt |
S Juli 1849 |
Baaren, van |
Jannetje |
vr. |
5 |
October |
1822 |
St. Veenendaal |
gehuwd |
- |
« | |||
Ravenswaaij, van |
Neeltje |
vr. |
5 |
Januari |
1845 |
Geld. Veenendaal |
— |
— | ||||
Ravenswaaij, van |
Gerrit |
ml. |
8 |
Maart |
1818 |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
„ |
18 Juli 1849 | ||
Brink, van |
Woutertje |
vr. |
8 |
Augustus |
1816 |
Bennekom |
gehuwd |
tgt; |
»» | |||
Ravenswaay, van |
Gerrit |
ml. |
8 |
Augustus |
1839 |
Geld. Veenendaal |
— |
— |
*» | |||
Ruiter, de |
Jan |
ml. |
13 |
Maart |
1813 |
St. Veenendaal |
gehuwd |
Landbouwer | ||||
Poel, van de |
Hanna |
vr. |
13 |
Maart |
1813 |
Geld. Veenendaal |
gehuwd |
— |
» |
gt;1 | ||
Ruiter, de |
Johannes |
ml. |
9 |
Juli |
1843 |
— |
— |
tt | ||||
Quint |
Gerrit |
ml. |
23 |
Mei |
1802 |
Amerongen |
gehuwd |
Landbouwer |
t* |
Amerongen | ||
(hertrouwd met | ||||||||||||
No. 99) | ||||||||||||
Ponze |
Willemina |
vr. |
10 |
October |
1813 |
Maurik |
gehuwd |
— |
„ | |||
Quint |
Cornelia |
vr. |
4 |
October |
1838 |
Amerongen |
— |
— |
»» | |||
„ |
Jan Gerrit |
ml. |
15 |
Februari |
1842 |
„ |
— |
— |
n | |||
Alida |
vr. |
24 |
September |
1844 |
— |
— |
„ |
tf | ||||
Wouters |
Andries |
ml. |
IS |
April |
1789 |
Eiden |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
Velp |
tt | |
Bragt, van |
Jenneken |
vr. |
1785 |
Huissen |
gehuwd |
— |
t' |
tt |
24 Febr. 1853 | |||
Wouters |
Hendrik |
ml. |
16 |
November |
1816 |
„ |
gehuwd |
Landbouwer |
„ | |||
(met No. 98) | ||||||||||||
„ |
Johannes |
ml. |
i |
December |
1823 |
Westervoort |
gehuwd |
„ |
„ |
3 Juni 1849 | ||
(met No. 135) | ||||||||||||
„ |
Peter |
ml. |
8 |
Maart |
1827 |
„ |
— |
„ |
ft | |||
Adrianus |
ml. |
4 |
September |
1829 |
„ |
— |
„ |
„ |
tt | |||
Wijngaarden, van |
Gerrit |
ml. |
2 |
Maart |
1806 |
Oudewater |
gehuwd |
Landbouwer |
Oudhuizen |
tt | ||
Pijl, van der |
Maria |
vr. |
IS |
Augustus |
1802 |
„ |
gehuwd |
— |
„ |
» | ||
Wijngaarden, van |
Marrigje |
vr. |
18 |
Februari |
1827 |
Papekop |
gehuwd |
— |
15 Nov. 1849 | |||
(met no. 148) |
1 |
IO Juli 1845
26 Juni 1845
6 Aug. 184s
14 Mei 1846
28 Juli 1845
8 Sept. 184s
10 Aug. 184s
7 Aug. 1845
20 Aug. 1845
20 Juli 1845
IS Aug. 184s
4 Aug. 184s
ii Juli 184s
lo. i noot i.
z.
Man analphabeet.
Man is een broeder van No. 37.
Moeder vrouw is een van Ra-
venswaay. Ouders vrouw wonen
wederom Schutje 108. Dus alle
vertrokken van Ravenswaays
familie en al inteelt onderling.
Man broeder van No. 32 en 38.
Analphabeet. Gerrit onechte
zoon van Woutertje, geecht bij
huwlijk.
Man analphabeet.
Man analphabeet.
□
arbeider
zonder
zonder
spinster
spinster
landbouwer
zonder
daghoner
arbeider
□
□
arbeider
spinster
zonder
daglooner
zonder
landbouwer
In 1841 hij
huwelijk:
arbeider
dienstmeid
bij huwelijk:
spinster
daghuurder
zonder
daglooner
zonder
zonder
arbeider
spinster
wolkammer
zonder
daghoner
zonder
daghuurder
arbeider
werkster
daggelder
Wijngaarden, van |
Jannigje |
vr. |
24 |
Augustus |
1828 |
Papekop |
gehuwd |
— |
Hervormd |
Oudhuizen |
20 Juni 1845 |
Augustus 1852 |
(met No. 274) | ||||||||||||
„ |
Kornelia |
vr. |
19 |
September |
1834 |
Oudhuizen |
— |
— |
,t | |||
„ |
Helena |
vr. |
i |
December |
1836 |
„ |
— |
— |
„ |
tt |
» | |
Aagje |
vr. |
21 |
Mei |
1844 |
„ |
— |
— |
„ |
„ | |||
Sanson |
Hendrik |
ml. |
10 |
Januari |
1802 |
Ruwiel |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
„ |
tt |
1846 |
Oudshoorn |
Beertje |
vr. |
21 |
Januari |
1812 |
Wilnis |
gehuwd |
— |
„ |
Vinkeveen |
„ | |
Sanson |
Joost |
ml. |
12 |
November |
1836 |
Vinkeveen |
— |
— |
1846 | |||
Pietertje |
vr. |
i |
April |
1839 |
„ |
— |
— |
„ | ||||
Eng, van den |
Frederic |
ml. |
13 |
Augustus |
1803 |
Doornspijk |
gehuwd |
Landbouwer |
Utrecht |
quot; | ||
Gerling |
Aldegonda Maria |
vr. |
9 |
Mei |
1804 |
Nijmegen |
gehuwd |
— | ||||
Eng, van den |
Frederik Jacobus |
ml. |
ii |
November |
1828 |
— |
— |
•gt; |
•gt; |
December 1849 | ||
Catharina Maria |
vr. |
11 |
Februari |
1832 |
's Prinsenhage |
_ |
— |
»I |
Mei 1851 | |||
Maria Cornelia |
vr. |
2 |
April |
1835 |
Nijmegen |
— |
— |
„ | ||||
tt |
Petrus Cornelis |
ml. |
i |
October |
1838 |
Biburg |
— |
— |
„ |
„ |
tt | |
tt |
Hendrikus |
ml. |
10 |
Maart |
1841 |
Utrecht |
— |
— |
f |
f | ||
Jannetje |
vr. |
28 |
Juli |
1843 |
„ |
— |
— |
„ |
tt |
tt | ||
Oostrum van |
Jan |
ml. |
13 |
October |
1804 |
Asperen |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
tt |
quot; |
15 Maart 1849 |
Poular |
Hendrica Petro- |
vr. |
2 |
Juli |
1807 |
Delft |
gehuwd |
— |
t. |
tt | ||
nella | ||||||||||||
Oostrum, van |
Johanna Adriana |
vr. |
12 |
December |
1830 |
Asperen |
— |
— |
„ |
t. |
tt | |
„ |
Hendrika Petronel- |
vr. |
30 |
Maart |
1835 |
Bergen op Zoom |
— |
— |
„ |
tt |
tt | |
la Sophia | ||||||||||||
Bleijerveld |
Dirk |
ml. |
(20 |
September |
1807) |
Driebergen |
gehuwd |
Landbouwer |
t quot; |
t. | ||
I |
September |
i8oy |
i | |||||||||
Eek, van |
Margje |
vr. |
5 |
Februari |
1807 |
Werkhoven |
gehuwd |
tt | ||||
Bleijerveld |
Dirkje |
vr. |
23 |
Januari |
1836 |
Driebergen |
— |
— |
tt | |||
»» |
Gijsbert |
ml. |
13 |
Februari |
1838 |
„ |
— |
— |
tt |
f | ||
U |
Hendrik |
ml. |
12 |
Augustus |
1840 |
t, |
— |
— |
„ |
t, |
t. | |
ft |
Margje |
vr. |
14 |
Februari |
1844 |
Utrecht |
— |
— |
„ |
tt |
t, | |
schussler |
Johannes Ma- |
ml. |
(28 |
Juni |
1795) |
Kampen |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
Zetten |
tt | |
Menge |
thijs |
25 |
Jvni |
1795 |
en kuiper | |||||||
Christina |
vr. |
(22 |
December |
1808; |
Woerden |
gehuwd |
— |
1 quot; |
„ |
» | ||
S2 |
Augustus |
1808 | ||||||||||
Schussler |
Jan Mathijs |
ml. |
(14 |
Mei |
1832) |
Kampen |
— |
— |
„ |
,t |
„ | |
15 |
Mei |
1832 |
1 |
10 Aug. 1845
27 Juli 1845
13 Juli 184s
21 Juli 1845
18 Juli 1845
29 Sept. 1851
12 Juli 184s
21 Oct. 184s
6 Sept. 1851
14 Juli 184s
31 Juli 1845
13 Juli 1845
16 Juli 1845
27 Juli 1845
19 Juli 1845
23 Juli 1845
18 Juli 1845
Volgens gemeenteregister Vinke-
veen van 1840:
gezin woonde waar uitsluitend
veehouders huizen, dus man zal
wel boerenarbeider geweest zijn
Zijn huis wordt aangeduid als
daggelderswoning. Hij bezat to-
taal één varken.
Zoon Frederik gewettigd bij
huwlijk.
Onecht kind, later geecht.
Man analphabeet.
Man was analphabeet.
zonder
werkster
zonder
arbeider
boer
zonder
arbeider
in 1840:
werkman
zonder
kanonier bij het
le Bat.
Veldartillerie
tapper
onbekend
werkman
natuurlijke zoon,
moeder
zonder beroep
kleermaker
zonder
zonder
soldaat
in 1834 bij
htwlijk:
mobiel schutter
bij de afdeeling
der schutterij
van de
Prov. Utrecht
daglooner
daghuurder
koetsier
Schussler |
Johannis Jacobus |
ml. |
(14 |
October |
1833) |
Randwijk |
— |
— |
Hervormd |
Zetten |
20 Juni 1845 |
Juli i8S2 |
15 |
October |
1833 | ||||||||||
0 |
Johannis Christi- |
ml. |
(24 |
Augustus |
1835) |
„ |
— |
— | ||||
aan Frederik |
J-5 |
Augustus |
1835 | |||||||||
„ |
Elisabeth |
vr. |
27 |
Maart |
1837 |
„ |
— |
— | ||||
„ |
Leonard |
ml. |
9 |
Augustus |
1838 |
Zetten |
— |
— |
„ | |||
„ |
Jans je |
vr. |
19 |
Mei |
1840 |
„ |
— |
— |
» | |||
» |
Joor |
ml. |
18 |
Mei |
1842 |
» |
— |
— |
»» | |||
„ |
Christina Johanna |
vr. |
ii |
Mei |
1844 |
„ |
— |
— |
tf |
„ | ||
Jong, de |
Jan |
ml. |
— |
Vrije arbeider | ||||||||
Lammers |
Grietje |
vr. |
8 |
October |
1821 |
Velp |
gehuwd |
Vrije arbeidster |
„ |
Velp |
24 Febr. i8s3 | |
(met no. 54) |
1 | |||||||||||
Ravenswaay, van |
K l.ar a |
vr. |
IS |
October |
1822 |
Geld. Veenendaal |
gehuwd |
„ |
Geld. Veenendaal | |||
(met no. 47) | ||||||||||||
ScHEFFER |
Anna Maria |
vr. |
20 |
Maart |
1823 |
Hattem |
gehuwd |
„ |
t* | |||
(met no. 302) |
4 Aug. 1849 | |||||||||||
Ruiter, de |
Jannette |
vr. |
24 |
Augustus |
1823 |
Zwolle |
gehuwd |
„ |
Zwolle | |||
Henriette |
(met no. 198) | |||||||||||
visscher |
Gerrigje |
vr. |
27 |
October |
1823 |
quot; |
— | |||||
Tollenaar |
Johanna |
vr. |
19 |
Februari |
182s |
— | ||||||
Zegeling |
Dirkje |
vr. |
9 |
December |
1817 |
Harlingen |
gehuwd | |||||
(met no. 367) | ||||||||||||
Haselhorst |
Hendrika |
vr. |
2 |
October |
1825 |
Zwolle |
gehuwd |
„ |
Hervormd |
„ |
„ |
16 Febr. 1853 |
(met no. 374) |
! | |||||||||||
Ronds |
Johanna |
vr. |
(- |
April |
1828) |
Vollenhoven |
gehuwd |
„ |
„ |
„ |
„ |
14 Maart 1853 |
j6 |
April |
1827 |
(met no. 273) | |||||||||
(met no. 249) | ||||||||||||
Lootens |
Luberta Maria |
vr. |
20 |
Mei |
1825 |
Deventer |
gehuwd |
„ |
ft |
„ |
i Mei 1849 | |
Elisabeth |
(met no. 329) | |||||||||||
Perkementis |
Jansien |
vr. |
27 |
Augustus |
1825 |
Zwolle |
gehuwd |
»» |
„ |
27 April 1849 | ||
(met no. 194) | ||||||||||||
Hdijzer |
Willempje |
vr. |
29 |
Maart |
1824 |
Barneveld |
— |
» |
Renswoude | |||
Zondag |
Elisabeth |
vr. |
ii |
October |
1821 |
Alkmaar |
gehuwd |
„ |
tt |
Alkmaar |
October 1849 | |
(met no. 195) | ||||||||||||
Quint |
Wilhelmina |
vr. |
11 |
September |
1826 |
Rhenen |
gehuwd |
Rhenen | ||||
(met no. 113) | ||||||||||||
''^speren, van |
Willemijntje |
vr. |
12 |
November |
1826 |
Geld. Veenendaal |
— |
Geld. Veenendaa: |
1 | |||
Wateren, van |
Jan Hendrik |
ml. |
20 |
September |
1812 |
Leeuwarden |
gehuwd |
Hoofdonder- |
ft |
21 Juni 184s | ||
(Hertr.m.no.lii)l wijzer |
i |
22 Juli 1845
8 Aug. 1845
10 Oct. 184s
3 Aug. 184s
I Juni 1845
29 Juli 1845
9 Juli 1845
IS Juli 184s
31 Juli 184s
30 Sept. 18s i
29 Juli 1846
2 Oct. 1851
zonder
kuiper
arbeider
zonder
bouwman
zonder
karreman
zonder
niet erkende
dochter,
moeder zonder
beroep
timmerman
zonder
sjouwer
zonder
werkman
zonder
gepensioneerde
zonder
barbier
zonder
wachtmeester
zonder
niet erkende
dochter
van arbeidster
daglooner
zonder
schipper
zonder
voerman
zonder
wolkammer
zonder
geemployeerde
zonder
□
□
Man is gepensioneerd militair van
22 jaar oud.
Spoedig weer uit de gemeente ver-
trokken. Kwamen uit Hoorn
om in Vollenhove een bestaan
te zoeken.
□
□
Weber |
Martina Johanna |
vr. |
14 |
October |
1819 |
's-Gravenhage |
gehuwd |
— |
Hervormd |
Leeuwarden |
Jacoba | ||||||||||
Hateren, van |
Johanna Hermanna |
vr. |
Ï3 |
Maart |
1842 |
Denekamp |
— |
— | ||
Martina | ||||||||||
Wilco Hannes |
ml. |
14 |
Augustus |
1843 |
„ |
— |
— |
„ | ||
Meteren, van |
Sander Christiaan |
ml. |
1796 |
Amsterdam |
gehuwd |
Landbouwer |
Lienden | |||
Weber |
Willemina |
vr. |
23 |
Januari |
1803 |
Arnhem |
gehuwd |
— | ||
Meteren, van |
Sander Cornelis |
ml. |
13 |
November |
1835 |
Lienden |
— |
— | ||
„ |
Willemina Fhilip- |
vr. |
20 |
Mei |
1837 |
„ |
— |
— |
„ | |
pine | ||||||||||
„ |
Cornelia Johanna |
vr. |
18 |
Augustus |
1839 |
„ |
— |
— |
„ | |
Willebrands |
Kristiaan |
ml. |
21 |
Juli |
1803 |
Echteld |
gehuwd |
Landbouwer | ||
en schaapherder | ||||||||||
Amerongen, van |
Aaltje |
vr. |
19 |
November |
1819 |
Eek en Wiel |
gehuwd |
— | ||
Willebrands |
Jantje |
vr. |
8 |
October |
1841 |
„ |
— |
— | ||
Haaften, van |
Gerrit |
ml. |
24 |
Juli |
1811 |
Culenborg |
gehuwd |
Landbouwer en |
„ • | |
steenbakker | ||||||||||
Berends |
Hendrina |
vr. |
6 |
Juli |
1814 |
Lienden |
gehuwd |
— |
tt | |
Haaften, van |
Petronella |
vr. |
5 |
Juli |
1839 |
— |
— | |||
Nardus Cornelis |
ml. |
25 |
October |
1841 |
— |
— | ||||
Aaldert |
ml. |
19 |
Maart |
1844 |
„ |
— |
— |
tl | ||
Brink, van |
Geurt |
ml. |
26 |
Juni |
1800 |
Opheusden |
gehuwd |
Landbouwer |
tgt; |
Oosterbeek |
Rheden, van |
Johanna Clazina |
vr. |
11 |
November |
1796 |
Oosterbeek |
gehuwd |
— |
„ | |
Brink, van |
Cornelis |
ml. |
21 |
November |
1823 |
— |
Landbouwer |
tt | ||
„ |
Johanna |
vr. |
20 |
November |
1825 |
„ |
— |
— |
ft | |
Gerrit |
ml. |
13 |
Maart |
1829 |
,, |
— |
— |
tt | ||
„ |
Grietje |
vr. |
13 |
September |
1830 |
„ |
gehuwd |
— |
„ | |
(met no. 55) | ||||||||||
Emelie Adelaida |
vr. |
2 |
November |
1832 |
„ |
— |
— |
tt |
„ | |
Jan |
ml. |
30 |
November |
1834 |
,, |
— |
— | |||
Teunissen |
Jan |
ml. |
12 |
Juni |
1800 |
Renkum |
gehuwd |
Landbouwer |
tt |
„ |
Seuter |
Elisabeth |
vr. |
2 |
Januari |
1801 |
Oosterbeek |
gehuwd |
— | ||
Teunissen |
Antonie |
ml. |
12 |
Juni |
1824 |
„ |
— |
Landbouwer |
tt |
„ |
Johan Frederik |
ml. |
2 |
Januari |
1826 |
„ |
gehuwd |
„ |
tt |
„ | |
(met no. 288) | ||||||||||
„ |
Jenneke |
vr. |
25 |
April |
1829 |
„ |
gehuwd |
„ |
tt |
„ |
(met no. 2^5) | ||||||||||
Jan Willem |
ml. |
21 |
September |
1831 |
Arnhem |
— |
— |
„ | ||
Willem |
ml. |
28 |
Juli |
1834 |
„ |
— |
— |
tl |
„ | |
„ |
Geertruida |
vr. |
4 |
September |
1839 |
Oosterbeek |
— |
— | ||
Raaij, van |
Evert |
ml. |
27 |
Maart |
1803 |
„ |
gehuwd |
Landbouwer |
tl | |
Rheeden, van |
Aaltje |
vr. |
29 |
Juni |
1800 |
„ |
gehuwd |
— |
tt | |
Raay, van |
Jan Derk |
ml. |
14 |
November |
1826 |
„ |
gehuwd |
Landbouwer | ||
(met no. 60) | ||||||||||
„ |
Cornelis |
ml. |
2 |
Maart |
1828 |
— |
tt |
ifquot;*
14 Aug. 1845
12 Juli 1845
22 April 1846
schoolonder-
wijzer
21 Juni 184s
grootvader
bode bij de
„perfekturaquot;
zonder
31 Dec. 1846
Maart 1850
Maart 1850
arbeider
zonder
25 Juli 1845
12 Oct. 1851
arbeider
huisvrouw
14 Maart 1853
arbeider
heerknecht
arbeider
arbeider
26 Juli 1845
19 Aug. 1845
16 Juli 1845
26 Juli 1845
3 Aug. 1845
24nbsp;Juli 1845
9 Aug. 1845
30 Aug. 1845
25nbsp;Aug. 1845
26nbsp;Aug. 1845
zonder
arbeider
huisvrouw
zonder
Onechte zoon Johanna van Rhe-
den.
I Mei 1849
3 Juni 1849
i Mei 1849
22 Juli 1849
6 Maart 1853
zonder
i Sept. 1845
16 Oct. 1845
25 Aug. 1845
arbeider
zonder
14 Juli 1845
17 Oct. 1851
17 Juli 1845
17 Sept. 184s
19 Febr. 1853
15 Nov. 1849
14 Maart 1853
zonder
arbeider
'So |
Raaij, van |
Evert Jurrien |
ml. |
8 |
Juni |
1831 |
Oosterbeek |
_ |
_ |
Hervormd |
Oosterbeek |
21 Juni 1845 |
■ |
) arbeider | |||
Marinus |
ml. |
19 |
Juni |
1833 |
„ |
— |
— |
„ |
„ | ||||||||
'S3 |
Dirk |
ml. |
ÏS |
Juni |
1835 |
— |
— |
3 Nov. 1851 |
„ | ||||||||
'S4 |
Sophia |
vr. |
IS |
April |
1837 |
„ |
— |
— |
„ |
19 Febr. 1853 | |||||||
Geblij '^heunissen Geblij |
Johannes |
ml. |
27 |
Januari |
1842 |
„ |
— |
— |
igt; |
13 Juli 1845 | |||||||
's6 |
johan braham |
ml. |
13 |
Mei |
1804 |
Arnhem |
gehuwd |
Schoenmaker |
13 Juli 1845 | ||||||||
's7 |
Jannetje |
vr. |
22 |
September |
1806 |
Oosterbeek |
gehuwd |
— |
ii Juli 1845 |
schoenmaker |
zonder | ||||||
Anna Maria Fré- |
vr. |
23 |
Augustus |
183s |
„ |
- |
— |
„ |
„ |
20 Juli 1845 |
„ | ||||||
'58 |
derica | ||||||||||||||||
Aaltje |
vr. |
8 |
November |
1836 |
„ |
— |
— |
„ |
ii Juli 1845 |
„ |
„ | ||||||
'60 |
Jenneke |
vr. |
21 |
April |
1842 |
„ |
— |
— |
n |
10 Juli 1845 |
„ | ||||||
'61 |
Jan |
ml. |
9 |
November |
1844 |
„ |
— |
— |
i Aug. 1845 |
„ | |||||||
Lucas |
ml. |
22 |
Mei |
1798 |
Dodewaard |
gehuwd |
Landbouwer en |
fgt; |
Dodewaard |
4 Aug. 1849 | |||||||
i6j |
e . |
boomkweker | |||||||||||||||
'^'i'Ppenberg, van |
Johanna |
vr. |
(13 |
November |
1803) |
Herveld |
gehuwd |
— |
n |
„ |
„ |
27 Juli 1845 |
dienstmaagd | ||||
'63 |
5 |
November |
1803 | ||||||||||||||
Hendrika |
vr. |
17 |
October |
1829 |
gehuwd |
4 Aug. 1849 |
□ |
zonder | |||||||||
gt;64 |
^^lij, van |
Helena |
vr. |
26 |
November |
1836 |
Dodewaard |
— |
— |
quot; |
- |
9 Sept. 1845 |
planter |
zonder | |||
'6s |
m |
Cornelia Johanna |
vr. |
3 |
Juli |
1838 |
_ |
_ |
18 Juli 1845 | ||||||||
16, |
») |
Cornelis |
ml. vr. |
16 31 |
Mei October |
1840 1841 |
I |
_ |
ff |
16 Juli 1845 | |||||||
'65 |
de |
Hendrik |
ml. |
2S |
Mei |
1844 |
„ |
— |
— |
13 Sept. 184S |
f, | ||||||
Gerrit |
ml. |
27 |
October |
1805 |
Rhenen |
gehuwd |
Landbouwer |
Eist bij |
23 Jan. 1847 | ||||||||
'70 |
'Gasthof Roode. de |
Barendje |
vr. |
16 |
Augustus |
1808 |
gehuwd |
tabaksplanter |
21 Nov. 1851 | ||||||||
Maria Wilhelmina |
vr. |
(20 |
Juni |
1837) |
— |
— |
19 Febr. 1853 |
arbeider |
zonder | ||||||||
Gerdina |
22 |
Juni |
1S37 | ||||||||||||||
'73 |
Daniel |
ml. |
8 |
Februari |
1840 |
„ |
— |
— |
„ |
30 Juli 1845 | |||||||
'74 |
Hendrika |
vr. |
3 |
Januari |
1842 |
Eist bij Rhenen |
— |
— |
„ |
27 Aug. 1845 |
tabaksplanter |
zonder | |||||
Theodorus |
ml. |
ii |
Februari |
1844 |
n |
— |
— |
24 Nov. 1851 | |||||||||
'76 |
Carl Ernst Frie- |
ml. |
9 |
Juni |
i8i6 |
Verden in |
gehuwd |
— |
Rhenen |
22 Maart 1849 | |||||||
f^Üenburg, van |
drich Rudolph |
Hannover | |||||||||||||||
Artje |
vr. |
1817 |
gehuwd |
— |
„ | ||||||||||||
Frederik Aart |
ml. |
27 |
October |
1842 |
Tiel |
— |
— |
kleermaker |
zonder | ||||||||
'78 |
Dirk | ||||||||||||||||
Willem |
ml. |
IS |
Juni |
1806 |
Leersum |
gehuwd |
Wagenmaker en |
Leersum |
ig Juli 1845 | ||||||||
■^quot;'tenbeek |
timmerman | ||||||||||||||||
lö |
Susanna |
vr. |
2 |
Februari |
1806 |
Doorn |
gehuwd |
— |
# |
3 Juni 1849 | |||||||
gt;8, |
^^'^quot;Üenburg |
Hendrik |
ml. |
30 12 |
Mei |
1834 |
Leersum |
no. 330) |
— |
Hervormd |
27 Juli 184S |
tabaksplanter |
zonder |
arbeider
natuurlijke
dochter van
Janna van Sn.
dienstmaagd
Man analphabeet.
vr. |
14 |
ml. |
17 |
ml. |
7 |
vr. |
16 |
ml. |
19 |
ml. |
15 |
ml. |
13 |
ml. | |
ml. |
12 |
ml. |
(26 |
28 | |
ml. |
10 |
ml. |
4 |
ml. |
17 |
ml. |
7 |
ml. |
28 |
ml. |
3 |
ml. |
(14 |
13 | |
ml. |
6 |
ml. |
17 |
ml. |
23 |
vr. |
15 |
ml. |
17 |
vr. |
28 |
November 1823
September
September
Augustus
Februari
Juli
Augustus 1813
Maart
Januari
Broeder van No. 415 en 416.
Johanna
Cornelis Jan
CoRNELis Adolf
Johanna
Abraham
Theodorus Wil-
helmus
Henssen
Berg, van den
Henssen
Stalborch
Berg, van den
Berg, van de
Dietsel
Stuivenberg, van
Roks
Bruksvoort
Klift, van der
Brussel, van
Brico
Briex
Rosenberg
Leter
Philip
Jan Gerrit
Brand
Evert
Willem Antonie
Abraham, Arnol-
Dus Wilhelmus
Johannes Gijsber-
tus
Carel Pieter
Gart Jan
Johann Friede-
rich
Derk Willem
Frederika
Arend
Roelofs
Dobbenberg
Brandhof, van
Den
Pannekoek
Anna Sophia
1841/42—1844/45 ingeschreven in
het Register der patenten over
de twaalf wijken der stad als
winkelier. Woonde hier niet, de
zaak werd gedreven door een
,,zaakwaarnemerquot;. Broeder van
No. 366.
Juli
Juni
Juni
Juli
Januari
Mei
Leersum
Maurik
Beusichem
Zoelen
Wageningen
Hervormd
21 Juni 1845
13 Aug. 1845
22nbsp;Juli 1845
1 Oct. 1845
3 Sept. 1845
6 Dec. 1845
23nbsp;Juh 1845
timrr.ermansknecht
gehuwd
gehuwd
Grofsmid
hoefsmid
?
zonder
Vrije arbeider
en bakker
Vrije arbeider
en metselaar
Vrije arbeider
en timmerman
Vrije arbeider
landbouwer
Wageningen
Zoelen
Oosterbeek
Maurik
Eist bij Rhenen
schoolonder-
wijzer
zonder
?
natuurlijke
zoon
Anna v. d. Berg
natuurlijke zoon
vrouw
zonder beroep
arbeider
broodbakker
?
voerman
bediende
ambtenaar
Zoelen
20 Juli 184s
6 Aug. 184s
30nbsp;Dec. 184s
29 Dec. 184s
5 Jan. 1848
31nbsp;Oct. 184s
1847
Juni
Augustus
Augustus
Januari
Januari
Februari
Juli
November
Juni
1819
Brummen
Maurik
Rhenen
Geld. Veenendaal
Amerongen
Ilpendam
Amsterdam
Schalkwijk
gehuwd
(met no. 108)
gehuwd
(met no. Ho)
27 April 1849
October 1849
Vrije arbeider
en schilder
□
gehuwd
(met no. 247)
Vrije arbeider
Apotheker
Utrecht
□nbsp;iSsg:
apothekers-
leerling.
1844: winkelier
□nbsp;?
onderwijzer
der jeugd
Soest
Doetinchem
Schüttorf
Zutphen
Apeldoorn
Leersum
Renkum
gehuwd
(met no. lOi)
gehuwd
(met no. 202)
Vrije arbeider
Timmerman
Renswoude
4 Aug. 1849
2 Nov. 1851 □
Lienden
Oosterbeek
Eist onder
Rhenen
31 Juli 1845
gehuwd
(met no. I99)
gehuwd
Vrije
arbeidster
Herder en
Bestuurder
der Eur.
kolonisten
papiermaker
□
1796
12 Juli 1845
gehuwd
1799
10 Nov. 1846
Brandhof, van den
Aartje Theodora |
vr. |
25 |
Maart |
1824 |
Schalkwijk |
— |
— |
Evert Johannis |
ml. |
4 |
December |
1825 |
Eist bij Rhenen | ||
Johanna |
vr. |
14 |
November |
1827 |
_ | ||
Henrietha Antonia |
vr. |
24 |
Januari |
1830 |
_ |
_ | |
Nikolaas |
ml. |
8 |
Mei |
1834 |
_ |
_ | |
Arend |
ml. |
20 |
Februari |
1837 |
Eist onder Rhenen |
— |
— |
Alida Geertruida |
vr. |
7 |
Februari |
1839 | |||
Anna Sophia |
vr. |
9 |
Juni |
1840 |
„ |
_ |
_ |
Jacobus |
ml. |
ii |
Februari |
1816 |
Delfshaven |
gehuwd |
Geneesheer |
(hertrouwd met |
der kolonisatie | ||||||
no. 392) | |||||||
Anna Maria |
vr. |
17 |
Mei |
1816 |
Rotterdam |
gehuwd |
_ |
Mathilda Helena |
vr. |
ii |
Februari |
1843 |
Sliedrecht |
_ |
_ |
Anna Maria | |||||||
Anna Maria Ja- |
vr. |
19 |
Juni |
1845 |
Op Zee |
_ | |
coba |
22736' N.B. en | ||||||
27726' W.L. | |||||||
Wouter Ariese |
ml. |
21 |
September |
1815 |
Leerdam |
gehuwd |
Wagenmaker |
Josina Magdalena |
vr. |
27 |
Octover |
1818 |
Tiel |
gehuwd |
— |
(hertrouwd met | |||||||
no. 397) | |||||||
Josina Magdalena |
vr. |
9 |
April |
1841 |
Buren |
— | |
Joannes Gerardus |
ml. |
22 |
October |
1842 | |||
Francina Carolina |
vr. |
24 |
Mei |
1845 |
Op de hoogte van |
— |
— |
Bevezier | |||||||
Pieter |
ml. |
7 |
Maart |
1802 |
Tiel |
gehuwd |
Tabaksplanter, |
landbouwer | |||||||
Hendrika Antonia |
vr. |
24 |
April |
1804 |
Vreeswijk |
gehuwd |
— |
Gijsbert |
ml. |
14 |
December |
1827 |
Houten |
gehuwd |
Landbouwer |
(met no. 163) | |||||||
Gerrit |
ml. |
(30 |
December |
1828) |
Eist bij Rhenen |
— |
__ |
31 |
December |
i8z8 | |||||
Antje |
vr. |
25 |
April |
1831 |
»» |
_ |
_ |
Adrianus |
ml. |
15 |
Augustus |
1833 |
_ |
_ | |
Johannes |
ml. |
28 |
November |
1835 |
lgt; |
_ | |
Stoffel |
ml. |
18 |
April |
1838 |
_ | ||
Hendrica Antonia |
vr. |
i6 |
April |
1840 |
_ | ||
Hillegonda Aren- |
vr. |
i |
September |
1842 |
„ | ||
dina | |||||||
Anna Sophia |
vr. |
19 |
Mei |
1845 |
aan boord |
_ | |
„Westgraafdijkquot; |
Hervormd
Eist onder
Rhenen
12 Juli 1845
Predikant
der Hervormde
gemeente
te Eist
onder Rhenen
Koopman in
granen
zonder
assessor te
Renkum
17 Jan. 1848
21 April 1851
Jong,
Renswoude
broodbakker
zonder
koffiehuis-
houder,
groote zaak
Vader vrouw Katholiek.
'runen, van
'ng, de
30 Juli 1845
19 Sept. 184s
25 Oct. 1845
zonder
vroedmeester
®0e8, den
^osendaal
Buren
4 Febr. 1849
oer, den
wagemakers-
knecht
wagemaker
zonder
29 Juli 1845
19 Oct. 184s
18 Sept. 1845
2 Sept. 1845
Op de hoogte
van Bevezier
Eist bij
Rhenen
Ov,
ereem
^ruijf, de
^ereem
4 Aug. 1849
□
zonder
bouwknecht
arbeider
10 Sept. 184s
26 Sept. 1845
9 Aug. 1845
5 Aug. 1849
15 Oct. 1845
2 Sept. 1845
12 Sept. 184s
Klaas |
ml. |
(7 |
April |
1807) |
Rhenen |
gehuwd |
Tabaksplanter |
Hervormd |
Eist bij |
12 Juli 1845 |
13 Aug. 1845 |
□ | |
7 |
April |
1802 |
en landbouwer |
Amerongen | |||||||||
Maria |
vr. |
9 |
October |
1803 |
Amerongen |
gehuwd |
— |
„ |
17 Aug. 1845 |
□ | |||
Hendrik |
ml. |
i6 |
Juli |
1825 |
Eist bij |
gehuwd |
— |
„ |
„ |
s Nov. 1851 | |||
Amerongen |
(met no. 142) | ||||||||||||
Willem |
ml. |
13 |
October |
1827 |
tt |
October 1849 |
daglooner | ||||||
Cornelia |
vr. |
25 |
October |
1829 |
— |
— |
tt | ||||||
Dirkje |
vr. |
5 |
Februari |
1832 |
„ |
— |
— |
ft |
18 Juli 1849 | ||||
Klaas |
ml. |
ii |
Januari |
1834 |
— |
— |
gt;gt; |
23 Nov. 184s |
„ | ||||
Maria Christina |
vr. |
27 |
Februari |
1836 |
— |
— |
't |
„ |
tt |
tabaksplanter | |||
Willemijntje |
vr. |
4 |
Februari |
1838 |
— |
— |
tf |
ft |
4 Sept. 184s |
daglooner. | |||
Elisabeth |
vr. |
21 |
Mei |
1840 |
„ |
— |
— |
ff |
3 Maart 1846 |
„ | |||
Hermina |
vr. |
29 |
September |
1842 |
„ |
— |
— |
„ |
tt |
14 Maart 1853 | |||
Gerarda |
vr. |
28 |
Januari |
1845 |
„ |
— |
— |
„ |
If |
8 Sept. 1845 |
„ | ||
Gerrit Jan |
ml. |
5 |
October |
1798 |
Rheden |
gehuwd |
Schoenmaker |
Rhenen |
ff |
ii Oct. 184s |
□ | ||
Grietje |
vr. |
23 |
Juni |
1798 |
gehuwd |
- |
ft |
22 Aug. 184s |
□ | ||||
Johanna Margarita |
vr. |
s |
Maart |
1821 |
Angerlo |
gehuwd |
_ |
tl |
ft |
schoenmaker | |||
(met no. 197) | |||||||||||||
Hendrik Jan |
ml. |
15 |
Mei |
1823 |
Rheden |
— |
Schoenmaker |
t. |
16 Sept. 184s | ||||
Brunis |
ml. |
28 |
December |
1825 |
„ |
gehuwd |
Landbouwer |
tl |
ff |
14 Maart 1853 |
schoenmaker | ||
(met no. 106) | |||||||||||||
Gerrit Jan |
ml. |
i8 |
Augustus |
1829 |
„ |
— |
— |
tl |
ft |
Maart 1850 | |||
Derk |
ml. |
9 |
October |
1832 |
— |
_ |
ft |
8 Nov. 1851 | |||||
Margaretha Hen- |
vr. |
3 |
Februari |
1835 |
„ |
„ |
— |
II |
quot; |
is Aug. 184s | |||
drina | |||||||||||||
Hendrina |
vr. |
26 |
October |
1837 |
Rhenen |
— |
— |
II |
rt | ||||
Jacoba |
vr. |
4 |
Januari |
1841 |
„ |
— |
— |
tl |
it | ||||
Peter Engelbert |
ml. |
31 |
Maart |
1788 |
Spankeren |
gehuwd |
Landbouwer |
11 |
Velp |
ft |
13 Aug. 1845 | ||
Johanna |
vr. |
30 |
October |
1797 |
Velp |
gehuwd |
— |
tl |
If |
13 Aug. 184s | |||
Willem Wouters |
ml. |
ii |
December |
1818 |
„ |
— |
Timmerman |
II |
ff |
27 Aug. 1845 |
arbeider | ||
en landbouwer | |||||||||||||
Arnoldus |
ml. |
4 |
Juni |
1827 |
„ |
— |
— |
ft |
24 Aug. 184s |
daghuurder | |||
Hendrik |
ml. |
20 |
Augustus |
1830 |
„ |
— |
— |
tl |
ff |
1846 | |||
Everdina Lutera |
vr. |
9 |
Januari |
1833 |
„ |
— |
— |
It |
n | ||||
Johanna |
vr. |
23 |
October |
1835 |
„ |
— |
— |
II |
„ |
ff |
tl | ||
Derkje |
vr. |
7 |
Augustus |
1839 |
„ |
— |
— |
II |
„ |
tl | |||
Wilhelmina Petro- |
vr. |
27 |
April |
1842 |
„ |
— |
— |
II |
24 Aug. 184s |
tl | |||
nella | |||||||||||||
Willem |
ml. |
3 |
October |
1800 |
Spanbroek |
gehuwd |
Landbouwer |
Terwolde |
ff |
14 Oct. 1851 | |||
Jacoba |
vr. |
ii |
Juni |
1819 |
Apeldoorn |
gehuwd |
— |
It | |||||
Dieuwertje Phihp- |
vr. |
21 |
Februari |
1828 |
Terwolde |
— |
— |
It |
,1 |
17 Aug. 184s |
schoolonder- | ||
pina |
wijzer | ||||||||||||
Pieter Frederik |
ml. |
20 |
Juni |
1832 |
— |
— |
•• |
ft |
31 Aug. 1845 |
quot; | |||
Dirk Willem |
ml. 1 |
6 |
Januari |
1835 |
„ |
— |
— |
tl |
„ |
ii Aug. 184s |
tt |
onecht kind Maria Vise geecht
bij huwelijk
^33
'34
'35
Leijek,
van
Vise
Lei
'jen, van
^35
'37
238
'39
'40
'43
'44
'4S
eerts
'4,
'So
'Sl
'Sï
'S3
'S4
'S6
quot;emse
'om
'«O
'.^«thaar
Vi,
'nk
Moeder Dieuwertje: Johanna Eli-
zabeth Montandon, iste vrouw.
Onecht kind Susanna Theodora
Montendon geëcht bij huwelijk.
Wettig kind v. deze tweede vr.
onecht kind
Maria Leyen
werkster
zonder
onecht kind
Geertje Zweers
zonder
zonder
kleermaker
zonder
zonder
k
-ocr page 370-
Vink |
Johannes Theodo- |
ml. |
3 |
April |
1843 |
Terwolde |
— |
— |
Hervormd |
Terwolde |
12 Juli 1845 |
10 Nov. 1845 |
schoolonderwijzer | |
„ |
rus Charles Antonius |
ml. |
21 |
Juni |
1845 |
Op zee |
— |
— |
„ |
»» |
17 Oct. 1845 | |||
Kok, de |
Eugenius | |||||||||||||
Johannes |
ml. |
6 |
April |
1793 |
Ravenswaaij |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
»» |
II Aug. 1845 | ||||
en bakker |
Ravenswaaij | |||||||||||||
ßrouwer |
Maria |
vr. |
II |
April |
1802 |
Amsterdam |
gehuwd |
— |
„ |
14 Nov. 1851 |
broodbakker | |||
Kok, de |
Arie |
ml. |
2 |
Januari |
1824 |
Ravenswaaij |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
„ |
»» |
14 Oct. 1849 | ||
(met no. 106) |
•1 | |||||||||||||
„ |
Gijsbert |
ml. |
20 |
Maart |
1825 |
gehuwd |
II |
,1 |
tt |
Aug. 1852 | ||||
(met no. 61) j | ||||||||||||||
„ |
Maria |
vr. |
28 |
April |
1827 |
„ |
__ 1 |
— |
„ |
,1 |
tl |
8 Aug. 1845 |
arbeider | |
„ |
Hermanus |
ml. |
5 |
Januari |
1831 |
,, |
— |
— |
,1 |
II |
tt |
ii Aug. 1845 | ||
„ |
Cornelia |
vr. |
8 |
Augustus |
1840 |
,, |
— |
— |
,1 |
„ |
tt |
1, | ||
E'ijk, van |
Gijsbert |
ml. |
12 |
Augustus |
1803 |
gehuwd |
Visscher en |
„ |
II |
tt |
28 Juni 1849 |
□ | ||
landbouwer | ||||||||||||||
Ruijs |
Johanna |
vr. |
26 |
Augustus |
1797 |
IJselstein |
gehuwd |
— |
,1 |
,1 |
„ |
□ | ||
Dijk, van |
Gerrit Jan |
ml. |
i |
Januari |
1828 |
Ravenswaaij |
gehuwd ; |
Landbouwer |
,1 |
,1 |
17 Juli 1849 |
arbeider | ||
(met no. 303) . | ||||||||||||||
„ |
Jacobus |
ml. |
6 |
Juh |
1830 |
»» |
— * |
— |
1, |
II |
ii Aug. 1845 | |||
Jacomina |
vr. |
21 |
September |
1832 |
„ |
— i |
— |
I, |
'1 |
tt |
28 Juni 1849 | |||
gt;, |
Jan |
ml. |
28 |
Mei |
1835 |
,, |
— |
— |
,1 |
II |
tt |
II | ||
dammes |
Gijsbert |
ml. |
27 |
Februari |
1840 |
„ |
— |
— |
,1 |
II |
,, | |||
Johannis Geurt |
ml. |
9 |
Juni |
1796 |
„ |
gehuwd j |
Landbouwer |
1, |
II |
tt |
25 Sept. 1851 |
□ | ||
Haas, de |
Gerritje |
vr. |
18 |
December |
1799 |
Lienden |
gehuwd |
— |
1, |
13 Aug. 1845 |
□ | |||
dammes |
Alida |
vr. |
6 |
Januari |
1824 |
Ravenswaaij |
— |
— |
,1 |
II |
tt |
25 Aug. 1845 |
arbeider | |
»gt; |
Maaike |
vr. |
21 |
Januari |
1828 |
gehuwd |
— |
,1 |
„ |
tt |
22 Juli 1849 | |||
(met no. mO , | ||||||||||||||
Johanna |
vr. |
24 |
Februari |
1831 |
— |
„ |
II |
Juli 1850 | ||||||
•• |
Johannis Geurt |
ml. |
20 |
September |
1834 |
„ |
- l |
— |
„ |
II |
26 Sept. 184s | |||
Arie |
ml. |
4 |
Juni |
1837 |
„ |
' 1 ■ |
— |
„ |
n |
tt |
8 Juni 1847 | |||
oliburg |
Gerritje |
vr. |
i |
October |
1844 |
— |
„ |
n |
tt |
9 Oct. 1845 | ||||
Cornelis |
ml. |
30 |
December |
1797 |
Buren |
gehuwd gt; |
Landbouwer en |
„ |
Beusichem |
tt |
Jan. 1852 |
? | ||
Dien, van |
1 |
kleermaker | ||||||||||||
Maike |
vr. |
29 |
November |
1798 |
Dell |
gehuwd ■ |
— |
„ |
„ |
tt |
7 Oct. 1851 | |||
Ouburg |
Maria Wilhelmina |
vr. |
2 |
November |
1830 |
Beusichem |
— |
— |
quot; |
tt |
12 Aug. 1845 | |||
n |
Willem |
ml. |
26 |
April |
1833 |
- |
— |
n |
„ |
tt |
14 Aug. 1845 | |||
m |
Pieter |
ml. |
3 |
Januari |
183s |
gt;1 |
— |
— |
II |
„ |
tt |
ii Aug. 1845 | ||
•gt; |
Maaike |
vr. |
14 |
Januari |
1837 |
II |
— |
— |
,1 |
„ |
tt | |||
» u |
Cornelia Maria |
vr. |
12 |
Juni |
1840 |
II |
— |
— |
„ |
20 Sept. 1845 | ||||
'JAVENSWAAIJ |
Gerrit |
ml. |
23 |
Juni |
180S |
Veenendaal |
gehuwd |
Landbouwer |
,, |
Geld, Veenendaal |
tt |
5 Aug. 1845 |
□ ' | |
y^lgraven |
Elizabeth |
vr. |
3 |
November |
1805 |
Renswoude |
gehuwd ^ |
— |
„ |
tt |
21 Nov. 184s |
□ | ||
Ravenswaaij |
Hendrik |
ml. |
8 |
October |
1829 |
Geld. Veenendaal |
gehuwd |
— |
„ |
tt |
27 Oct 1851 |
daglooner | ||
(met no. 100) | ||||||||||||||
Steventje |
vr. |
2 |
Februari |
1831 |
„ |
gehuwd 1 |
— |
„ |
tt |
17 Juli 1849 |
arbeider | |||
(met no. 280) | ||||||||||||||
*) |
Gerrit |
ml. |
29 |
September |
1833 |
„ |
— |
— |
tt |
October 1849 |
landbouwer |
Onecht kind, geëcht bij huwlijk
van J. Heethaar, 3de vrouw.
lö
dienstmeid
zonder
zonder
onecht kind
zonder
zonder
Ravenswaay |
Willem |
ml. |
18 |
Februari |
1837 |
Geld. Veenendaal |
— |
— |
Hervormd |
Geld. Veenendaal |
Julie |
vr. |
31 |
October |
1839 |
tt |
— |
— |
„ | ||
Neeltje |
vr. |
6 |
Februari |
1842 |
— |
— |
„ |
„ | ||
Post |
Cornelis |
ml. |
22 |
Juli |
1818 |
Uithoorn |
gehuwd |
Timmerman |
Vledder | |
Brouwer |
Pietertje |
vr. |
i |
Mei |
1820 |
Frederiksoord |
gehuwd |
— | ||
Eickelmann |
Casper Heinrich |
ml. |
1795 |
gehuwd |
Kunstwerker |
Evangelische |
Zwolle | |||
en draaier |
Luthers | |||||||||
Spieth |
Wilhelmina |
vr. |
gehuwd |
— |
„ | |||||
Eickelmann |
Friedrich Wilhelm |
ml. |
9 |
Mei |
1832 |
Overlhon |
— |
— | ||
Duitschland | ||||||||||
„ |
Johannes Carl |
ml. |
6 |
September |
1838 |
„ |
— |
— |
„ | |
Heinrich | ||||||||||
„ |
Alwine |
ml. |
28 |
October |
1840 |
Zwolle |
— |
— |
„ | |
Veldkamp |
Adelheid |
ml. |
19 |
April |
1843 |
„ |
— |
— |
„ |
1 |
Johannes |
ml. |
31 |
December |
1813 |
Lienden |
gehuwd |
Landbouwer |
Hervormd |
Lienden | |
Kouterik, van |
Jannigje |
vr. |
1807 |
gehuwd |
— |
tt | ||||
Veldkamp |
Johannes |
ml. |
(20 |
Juli |
1834) |
Lienden |
— |
— |
„ | |
29 |
fuli |
1S34 | ||||||||
„ |
Fier |
ml. |
24 |
Januari |
1838 |
— |
— |
„ | ||
Pelgrom |
ml. |
15 |
Februari |
1842 |
— |
— |
■t | |||
Boeschote, van |
Gysdert |
ml. |
1812 |
gehuwd |
— |
Wijk bij | ||||
Raland |
Duurstede | |||||||||
Catharina Antoi- |
vr. |
1808 |
gehuwd |
— |
„ | |||||
netta | ||||||||||
Boeschote |
Gijsberta Cathari- |
vr. |
14 |
Augustus |
1839 |
IJselstein |
— |
— | ||
na Cornelis Emanuel |
ml. |
13 |
September |
1843 |
Schoonhoven |
_ |
_ | |||
Geverdinck |
Anna Mathilda |
vr. |
4 |
Juli |
1825 |
Antwerpen |
— |
Vrije |
Veenendaal | |
Berendina |
arbeidster | |||||||||
Brouwer |
Trijntje |
vr. |
24 |
Februari |
1829 |
Vledder |
— |
Frederiksoord | ||
Roosenboom |
Martinus |
ml. |
14 |
Juni |
1824 |
Gouda |
Vrije arbeider, |
Gouda | ||
Troost |
timmerman | |||||||||
Jan |
ml. |
3 |
November |
1822 |
Nij broek |
— |
Vrije arbeider |
Terwolde | ||
Nellestijn |
(gem. Voorst) | |||||||||
Jan Albertus |
ml. |
17 |
Februari |
1823 |
Amerongen |
gehuwd |
„ |
„ |
Eist bij | |
(met no. 107) |
Rhenen |
12 Juli 184s
8 Aug. 184s
13 Aug. 184s
landbouwer
arbeider
timmermans-
knecht
arbeider
zonder
woonden in Mij
V. Weldadigheid
te Frederiksoord
arbeidster
sluiswachter
1846
6nbsp;Nov. 184s
21 Oct. 1845
7nbsp;Aug. 1845
8nbsp;Aug. 184s
23 Aug. 1845
26 Sept. 184s
5 Aug. 184s
kopergieter
zonder
Juli 1852
Juli 1852
1846
12 Sept. 1845
arbeider
zonder
21 Aug. 1845
zonder
zonder
?
grutter
zonder
IS Maart 1849
sergeant-
majoor
bij de 13de
afd. Infanterie
arbeider
zonder
woonden Mij van
Weldadigheid
II Aug. 184s
Zuster van No. 309.
landbouwers
daghuurder
tabaksplanter
29 Aug. 184s
□ ?
I Mei 1849
Brands |
Pieter |
ml. |
23 |
December |
1816 |
Renswoude |
gehuwd |
Vrije arbeider |
Hervormd |
Renswoude |
(met no. i?») | ||||||||||
Ernst |
Hendrik |
ml. |
17 |
Juli |
1811 |
Almelo |
gehuwd |
Wever en |
Almelo | |
landbouwer | ||||||||||
Bokhoeve |
Janna |
vr. |
4 |
Maart |
1810 |
„ |
gehuwd |
— | ||
Ernst |
Gerrit |
ml. |
27 |
Juli |
Ï836 |
„ |
— |
— |
„ | |
„ |
Hendrika |
vr. |
16 |
November |
1840 |
„ |
— |
— |
„ | |
„ |
Johanna |
vr. |
4 |
Juni |
1843 |
„ |
— |
— | ||
Eeendam op 't |
Derk |
ml. |
13 |
Januari |
1795 |
Enter |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
Rijssen |
Ezendam | ||||||||||
Vetten |
Marijken |
vr. |
6 |
Maart |
1800 |
„ |
gehuwd |
— | ||
Ezendam |
Berend Jan |
ml. |
3 |
Januari |
1822 |
Wierden |
gehuwd |
— | ||
(met no. 37°) | ||||||||||
Engbert Jan |
ml. |
25 |
December |
1827 |
„ |
— |
— |
„ |
„ | |
Leida |
vr. |
29 |
Juni |
1830 |
„ |
— |
— |
„ | ||
Gerrit Jan |
ml. |
11 |
April |
1833 |
„ |
— |
— | |||
Jan Hendrik |
ml. |
27 |
November |
1836 |
„ |
— |
■— |
„ | ||
Gerrit |
ml. |
6 |
Januari |
1844 |
Rijssen |
— |
— | |||
Berkemeier |
Johan Bernard |
ml. |
8 |
Augustus |
1795 |
Lippborg |
gehuwd |
Landbouwer |
Almelo | |
(Pruisen) |
gehuwd | |||||||||
Wagner |
Martina Johanna |
vr. |
26 |
Januari |
1798 |
's-Gravenhage |
— | |||
Berkemeier |
Herman Bernhard |
ml. |
28 |
Juni |
1831 |
„ |
— |
— |
„ |
„ |
„ |
Johanna Martina |
vr. |
18 |
April |
1833 |
„ |
— |
— |
„ | |
„ |
Johannes Henricus |
ml. |
19 |
Maart |
1837 |
Borne |
— |
— | ||
Rhee, van |
Cornelis |
ml. |
27 |
Maart |
1803 |
Amerongen |
gehuwd |
Landbouwer |
„ |
Amerongen |
Ginkel, van |
Christina |
vr. |
October |
1804 |
„ |
gehuwd |
— | |||
Rhee, van |
Cornelia |
vr. |
13 |
Mei |
1832 | |||||
» |
Geertrui |
vr. |
7 |
Maart |
1839 |
— |
— | |||
„ |
Hermanus |
ml. |
20 |
September |
1844 |
„ |
-— |
— |
„ | |
Gerb rands |
Jan |
ml. |
13 |
Januari |
1801 |
Angerlo |
gehuwd |
Timmerman |
„ |
Oosterbeek |
^anen, van |
Johanna Abraha- |
vr. |
28 |
December |
1806 |
Rhenen |
gehuwd | |||
Gerbrands |
mina |
vr. |
25 |
Mei |
1839 |
Oosterbeek |
— |
-- | ||
truide | ||||||||||
Peter |
ml. |
i |
Mei |
1841 |
„ |
— |
— |
„ | ||
Jacob |
ml. |
3 |
April |
1843 |
„ |
— |
— | |||
Velthuizen |
Gerrerdus |
ml. |
10 |
November |
1805 |
Rhenen |
gehuwd |
Landbouwer |
l |
Veenendaal |
Berg, van den |
Gijsje |
vr. |
10 |
September |
1809 |
Scherpenzeel |
gehuwd |
— | ||
Velthuizen |
Teunis |
ml. |
25 |
December |
1833 |
Doorn |
— |
— | ||
„ |
Evert |
ml. |
24 |
October |
1835 |
Langbroek |
— |
— | ||
Neeltje |
vr. |
20 |
September |
1838 |
Rhenen |
— |
— | |||
„ |
Gerritje |
vr. |
20 |
Maart |
1841 |
Veenendaal |
— |
*— |
»» | |
Hendrik |
ml. |
3 |
Februari |
1844 |
Stichts |
— |
— | |||
Veenendaal |
Grofsmid | |||||||||
Rosenberg |
Jacobus Gerrar- |
ml. |
18 |
December |
1813 |
Schalkwijk |
— |
Egmond | ||
düs |
Volgens kohier hoofdelijke om-
slag was hij in 1844 aangeslagen
voor ƒ 0,45 plaatselijke belas-
ting per jaar. Is laagste klasse,
dus geringe draagkracht;
Man analphabeet.
Broeder no. 197.
3 Juni 1849
19 Febr. 1853
19 Febr. 1853
12 Juli 184s
3 Aug. 184s
zonder
15 Sept. 184s
4 Sept. 1845
13 Oct. 184s
26 Sept. 1845
26 Aug. 184s
boerwerker
zonder
i Mei 1849
I Mei 1849
4 Aug. 1849
4 Aug. 1849
4 Aug. 1849
26 Sept. 1845
4 Sept. 1845
12 Oct. 1845
15 Juli 1849
13nbsp;Sept. 1845
14nbsp;Sept. 184s
12 Sept. 1845
18 Maart 1849
zonder
dienende bij de
mobiele
schutterij
daglooner
□
□
timmerman
spinster
zonder
20 Nov. 1851
13 Sept. 1845
28 Sept. 1845
inbsp;Mei 1849
inbsp;Mei 1849
19 Febr. 1853
19 Febr. 1853
19 Febr. 1853
zonder
26 Sept. 1845
17 Oct. 184s
26 Dec. 1849
31 Dec. 1846
13 Jan. 1840
13 Sept. 1845
zonder
zonder
oppasser
arbeider
onderwijzer
der jeugd
367 |
Rijsdijk |
Jan |
ml. |
18 |
Februari |
1820 |
Oud Alblas |
gehuwd |
Ambten v. |
Hervormd |
Zevenhuizen |
22 Juni 1843 | |
(hertrouwd |
politie | ||||||||||||
met no. I04) | |||||||||||||
368 |
Otter.den |
Geertje |
vr. |
21 |
December |
1810 |
Schoonrewoerd |
gehuwd |
— | ||||
369 |
Rijswijk |
Gijsbert |
ml. |
30 |
November |
1840 |
Zevenhuizen |
— |
— |
tgt; | |||
370 |
Dekkers |
Jacoba |
vr. |
20 |
Maart |
1821 |
Lienden |
gehuwd |
— |
12 Juli 1845 |
i Mei 1849 | ||
(met no. 33W | |||||||||||||
371 |
Lootens |
Johanna Woutemi- |
vr. |
20 |
October |
1845 |
Groningen |
— |
— | ||||
na Elisabeth |
a/ Saramacca |
— | |||||||||||
372 |
Copijn |
Dirkje Wilhelmina |
vr. |
25 |
October |
1845 |
Paramaribo |
— |
-- |
1847 | |||
na Johanna Ar- | |||||||||||||
no Ida | |||||||||||||
373 |
Veldkamp |
Johanna |
vr. |
31 |
December |
1845 |
Groningen a/ |
— |
- |
»» |
Juü 1852 | ||
Saramacca | |||||||||||||
374 |
Dijk, van |
Jan Harms |
ml. |
18 |
Februari |
1816 |
Leens |
gehuwd |
- |
»» |
Paramaribo |
12 Jan. 1846 |
16 Febr. 1853 |
(met no. loj) | |||||||||||||
Roode, de |
Anna Sophia |
vr. |
19 |
September |
1846 |
Groningen a/ |
— |
- |
t* | ||||
Saramacca | |||||||||||||
375 |
Velthuizen |
Willemina |
vr. |
30 |
October |
1846 |
tl |
— |
- |
19 Febr. 1853 | |||
3?7 |
Willebrands |
Johanna Cornelia |
vr. |
17 |
Januari |
1847 |
II |
— |
— |
»» |
14 Maart 1853 | ||
Tonia | |||||||||||||
J78 |
Rijswijk |
Dirk Copijn |
ml. |
8 |
Februari |
1847 |
tl |
— |
- | ||||
379 |
Brussel, van |
Elisabeth Wilhel- |
vr. |
26 |
Februari |
1847 |
„ |
— |
— |
October 1849 | |||
mina Antonia |
Maart | ||||||||||||
38o |
Loor |
Albertus |
ml. |
3 |
1847 |
— |
- |
»» |
Sept. 1852 | ||||
38, |
Teunissen |
Jan |
ml. |
15 |
Maart |
1847 |
— |
— |
22 Juli 1849 | ||||
38, |
Dijk, van |
Harm Jans |
ml. |
31 |
Maart |
1847 |
II |
— |
— |
16 Febr. 1853 | |||
383 |
Vink |
Diewmertje Phi- |
vr. |
i |
April |
1847 |
II |
gt; |
_ | ||||
10 |
lippina Jacoba |
Mei | |||||||||||
384 |
Kok, de |
Maria |
vr. |
22 |
1847 |
II |
— |
— | |||||
Leiding |
Merta Johanna |
vr. |
2 |
Juni |
1847 |
— |
gt;1 |
22 Maart 1849 | |||||
\ |
Hoogvliet |
Wilhelm Carel |
ml. |
28 |
Juni |
1847 |
II |
— |
— |
4 Aug. 1849 | |||
Ravenswaay, van |
Elisabeth |
vr. |
14 |
Juli |
1847 |
II |
— |
— |
t* | ||||
% |
Pellegrim |
Jan |
ml. |
23 |
Februari |
1809 |
Warnsveld |
gehuwd |
Schoenmaker en |
Markelo |
3 October 1847 |
24 Jan. 1848 | |
Januari |
landbouwer | ||||||||||||
Groot, de |
Helena Amalija |
vr. |
is |
1797 |
Vriezenveen |
gehuwd |
— |
„ |
„ | ||||
Jïo |
Pellegrim |
Hendrina |
vr. |
i |
December |
1839 |
Markelo |
— |
— |
n |
21 Nov. 184s
Dood geboren
30 April 1849
20 Sept. 1851
6 Juni 1849
Betaalde in 1841 en 1842 perso-
neele gemeentebelasting van
ƒ 5,—. Gemiddelde van aange-
slagenen in die jaren in Zeven-
huizen bedroeg ƒ 15—• Maar
velen niet aangeslagen. /T^
werkman
zonder
□nbsp;aannemer-
arbeider-
bouwman
□
Dochter van no. 107.
Ouders no. i en 2.
Idem no. 316 en 317.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
169 en 170.
359 en 360.
122 en 123.
367 en 104.
195 en 110.
199 en 202.
141 en 288.
374 en 105.
264 en 265.
273 en 106.
175 en 176.
198 en loi.
302 en 100.
391 |
Ravenswaaij of |
Cornelis |
ml. | |||||||||||||||||
10 |
November |
1847 |
Groningen a/ |
Hervormd |
18 Juli 1849 |
Ouders no. 28 en 29. | ||||||||||||||
392 |
Wood |
Henriette Geer- |
vr. |
gehuwd (met no. 213) |
— |
Paramaribo |
December 1847 | |||||||||||||
393 |
Wouters |
Jenneke |
vr. |
13 |
December |
1847 |
Groningen a/ |
__ |
__ |
17 Mei 1848 | ||||||||||
Saramacca |
Idem no. S4 en 98. | |||||||||||||||||||
394 |
Ezendam |
Maria |
vr. |
14 |
December |
1847 |
i Mei 1849 | |||||||||||||
Idem no. 338 en 370. | ||||||||||||||||||||
395 |
Wouters |
Johanna Catharina |
vr. |
29 |
December |
1847 |
9 Jan. 1848 | |||||||||||||
Idem no. 55 en 135. | ||||||||||||||||||||
396 |
Acenino |
Franscisco |
ml. |
16 |
Maart |
1825 |
Madrid |
gehuwd |
Nopalplanter |
Roomsch |
i Jan. 1848 |
4 Febr. 1849 | ||||||||
397 |
Rosenberg |
(Spanje) |
(met no. 218) |
Katholiek | ||||||||||||||||
Wilhelmina |
vr. |
3 |
Januari |
1848 |
Groningen a/ |
— |
—. |
Hervormd |
Idem no. 197 en 247. | |||||||||||
Saramacca | ||||||||||||||||||||
398 |
Ravenswaay, van |
Antonie |
ml. |
3 |
Februari |
1848 | ||||||||||||||
26 April 1848 |
Idem no. 38 en 39. | |||||||||||||||||||
399 |
Kok, de |
Cornelia |
vr. |
3 |
Maart |
1848 |
— |
— |
tt |
8 Juh 1849 1 |
Idem no. 274 en 61. | |||||||||
400 401 |
Acenino |
Angel Custodio |
ml. |
ii 17 |
Maart |
1848 |
— |
_ |
Roomsch |
4 Febr. 1849 |
10 Oct. 1848 |
Idem no. 396 en 218. | ||||||||
402 |
Klift, van der |
Jacob |
ml. |
20 |
April |
1848 |
27 April 1849 | |||||||||||||
tt |
Idem no. 194 en 108. | |||||||||||||||||||
403 |
Quint |
Gerritje |
vr. |
13 |
Mei |
1848 | ||||||||||||||
404 |
Idem no. 47 en 99. | |||||||||||||||||||
Segeling |
sjoerdje |
vr. |
8 |
September |
1822 |
Eubaard |
gehuwd |
— |
tt |
Zwolle |
18 Mei 1848 |
10 Oct. 1851 | ||||||||
■los 406 |
Hateren, van |
(Friesland) |
(met no. 43 6) | |||||||||||||||||
Evert Johannes |
ml. |
19 |
Mei |
1848 |
Groningen a/ |
— |
— |
tt |
2 April 1849 |
Idem no. 113 en iii. | ||||||||||
Nellenstijn |
Elisabeth Petro- |
vr. |
24 |
Juni |
1848 |
i Mei 1849 | ||||||||||||||
t07 |
nella |
tt |
Idem no. 329 en 107. | |||||||||||||||||
Copijn |
Jacobus |
ml. |
21 |
Juni |
1811 |
Utrecht |
— ■ |
— |
tt |
Utrecht |
24 Juni 1848 | |||||||||
108 |
Luttenberg |
Derk |
ml. |
S |
December |
1824 |
Zwolle |
— |
tt |
Zwolle |
Aug. i8so | |||||||||
log |
Jong, de |
Jacoba Geertruida |
vr. |
14 |
Juli |
1848 |
Groningen a/ |
4 Nov. 1849 | ||||||||||||
Ho |
Brands |
Catharina |
Saramacca |
Idem no. 213 en 392. | ||||||||||||||||
Susanna Pieter- |
vr. |
29 |
Juli |
1848 |
3 Juni 1849 | |||||||||||||||
tu |
Overeem |
nella |
tt |
Idem no. 330 en 179. | ||||||||||||||||
tt2 |
Pieter |
ml. |
5 |
Augustus |
1848 |
— |
- |
tt |
4 Aug. 1849 |
Idem no. 224 en 163. | ||||||||||
•ravenswaay, van |
Johanna Maria |
vr. |
10 |
October |
1846 |
5 Juli 1849 | ||||||||||||||
bekhuizen |
tt |
Idem no. 38 en 39. | ||||||||||||||||||
Jan Hendrik |
ml. |
15 |
September |
1848 |
18 Oct. 1851 | |||||||||||||||
114 |
Leiding |
Toon Johann |
ml. |
2 |
October |
1848 |
tt |
22 Maart 1849 |
Idem no. 360 en 361. | |||||||||||
quot; |
i |
Idem no. 175 en 176. |
4IS |
Brussel, van |
Johannes Corne- |
ml. |
6 |
Februari |
i8is |
Utrecht |
— |
Boekbinder |
Hervormd |
Maarssen |
October 1848 |
21 Juni 1849 |
□ |
boekbinder |
n' | |||
416 |
Bartholomeus Hubertus |
ml. |
3 |
Februari |
1829 |
Breukelen |
— |
Wagenmaker |
gt;gt; |
Juli 1850 |
□ |
Broeder van no. 195. | |||||||
417 |
»» |
Johannes Cornehs |
ml. |
23 |
October |
1848 |
Groningen a/ |
— |
— |
25 Oct. 1848 |
Ouders no. 195 en 110. | ||||||||
418 |
Gerbrands |
Wesselina |
vr. |
7 |
Juli |
1845 |
Saramacca |
— |
— |
„ |
21 Oct. 1845 |
Idem no. 355 en 356. | |||||||
419 |
Tammenga |
Henderijkes |
ml. |
25 |
Juli |
1815 |
Leens |
gehuwd |
Broodbakker |
Vierhuizen |
November 1848 |
April 1852 | |||||||
420 |
Werkman |
Grietje |
vr. |
20 |
October |
1809 |
(prov. Groningen) |
gehuwd |
_ |
tt |
9 Sept. 1851 |
□ | |||||||
421 |
Tammenga |
Jacob Rentjes |
ml. |
3 |
December |
1837 |
(prov. Groningen) |
— |
— |
tt |
tl |
April 1852 |
broodbakker |
koopman |
zonder |
koopman-glazen- | |||
422 |
Reinbertus |
ml. |
i6 |
April |
1841 |
Ulrum |
koopvrouw |
maker- koopvrouw | |||||||||||
423 |
Werkman |
Aloisius Aske |
(prov. Groningen) | ||||||||||||||||
vr. |
10 |
Februari |
1814 |
Warffum |
— |
— |
„ |
„ |
tt | ||||||||||
424 |
Eijbe Bronsema |
Witske |
vr. |
29 |
Juni |
1783 |
Bedum |
_ |
tt |
17 Juni 1850 | |||||||||
425 |
Rijsdijk |
Arie Johannes |
ml. |
2 |
Maart |
1849 |
(prov. Groningen) |
_ |
_ |
Idem no. 367 en 104. | |||||||||
426 |
Rosenberg |
Antonia Johanna |
vr. |
13 |
Maart |
1849 |
Saramacca |
- |
— |
„ |
Idem no. 197 en 247. | ||||||||
427 |
Ravenswaay, van |
Tonia |
vr. |
24 |
Maart |
1849 |
„ |
— |
— |
„ |
17 Juni 1849 |
Idem no. 38 en 39. | |||||||
428 |
Dijk, van |
Bertha Maria |
vr. |
28 |
Maart |
1849 |
„ |
— |
— |
„ |
16 Febr. 1853 |
Idem no. 374 en 105. | |||||||
429 |
Tennissen |
Arie |
ml. |
30 |
Maart |
1849 |
„ |
— |
— |
„ |
22 Juli 1849 |
Idem no. 141 en 288. | |||||||
430 |
Kok, de |
Cornelia |
vr. |
30 |
Maart |
1849 |
„ |
— |
— |
„ |
7 April 1850 |
Idem no. 273 en 106. | |||||||
431 |
Genderen, van |
ml. |
1 |
.— |
Adjunct |
17 April 1849 | |||||||||||||
«2 |
Veldema |
ml. |
_ |
Bestuurder |
tl |
Decemb. 1849 | |||||||||||||
438 |
Salverda |
ml. |
.— |
beider |
tl |
Novemb. 1851 | |||||||||||||
434 |
Postmus |
ml. |
22 Sept. 1851 | ||||||||||||||||
43S |
tt | ||||||||||||||||||
Bult, van de |
Hendrikus |
ml. |
25 |
Maart |
1819 |
Oudemarkt |
gehuwd |
tt |
Roomsch |
16 Febr. 1853 | |||||||||
436 |
Fortuin |
ml. |
(Overijsel) |
(met no. 405) |
Katholiek | ||||||||||||||
— |
Timmerman |
Hervormd |
tl |
22 Oct. 1851 | |||||||||||||||
^37 |
Oude, den |
ml. |
.— |
Arbeider |
Maart 1850 | ||||||||||||||
438 |
Velde, van der |
ml. |
— |
Roomsch |
October 1849 |
439 |
Vries, de |
ml. |
— |
Arbeider |
Hervormd | |||||
440 |
Ravenswaaij |
Hendrik Johannes |
ml. |
17 |
April |
1849 |
Groningen a/ |
— |
— |
„ |
Saramacca | ||||||||||
441 |
Wouters |
Johanna Clasina |
vr. |
18 |
Mei |
1849 |
„ |
- |
— | |
Cornelia | ||||||||||
442 |
Leijen, van |
Maria |
vr. |
31 |
Mei |
1849 |
-- |
— | ||
443 |
Flaspohler |
David |
ml. |
22 |
Maart |
1822 |
Osnabrück |
gehuwd |
Arbeider | |
Hannover | ||||||||||
444 |
Hoogvliet |
Henrica Marina |
vr. |
24 |
Juni |
1849 |
Groningen a/ |
— |
— |
Hervormd |
Saramacca | ||||||||||
445 |
Dijk, van |
Gijsbertus |
ml. |
30 |
Juni |
1849 |
- |
— | ||
446 |
Wouters |
Adrianus Andries |
ml. |
22 |
Juli |
1849 |
- |
— | ||
447 |
Loor |
Elisa Hermina |
vr. |
31 |
Juli |
1849 |
— |
— | ||
448 |
Jong, de |
Leendert Richard |
ml. |
24 |
September |
1849 |
!gt; |
- |
— | |
Coenraad | ||||||||||
449 |
Raay, van |
Evert Jan |
ml. |
9 |
October |
1849 |
■ |
- |
»» | |
450 |
Kok, de |
Cornelia |
vr. |
16 |
December |
1849 |
fgt; |
— |
— | |
451 |
Hateren, van |
Everdina Johanna |
vr. |
2 |
Januari |
1850 |
— |
— | ||
Hermanna Mar- | ||||||||||
tina | ||||||||||
452 |
Bult, van de |
Johanna |
vr. |
20 |
April |
1850 |
— |
— |
Roomsch | |
Katholiek | ||||||||||
4S3 |
Ravenswaaij |
Hendrik Johannes |
ml. |
24 |
September |
1850 |
— |
— |
Hervormd | |
4S4 |
Rijsdijk |
Jan Evert |
ml. |
14 |
October |
1850 |
*gt; |
— |
— |
fgt; |
455 |
Rosenberg |
Anthonie Johannis |
ml. |
13 |
November |
1850 |
— |
— | ||
4S6 |
Dijk, van |
Johanna Ruberta |
vr. |
ii |
April |
1851 |
ft |
— |
— |
,1 |
457 |
Zweers |
Margarita Johanna |
vr. |
17 |
April |
1851 |
— |
— |
»1 | |
458 |
Jong, de |
Jean François Ma- |
ml. |
21 |
April |
1851 |
tf |
— |
— | |
459 |
Vink |
ne Susanna Maria Jo- |
vr. |
2 |
Juli |
1851 |
— |
— | ||
hanna Elisabeth | ||||||||||
46o |
Bult, van de |
Berdina Hermanna |
vr. |
4 |
Juli |
1851 |
tf |
—■ |
— |
Roomsch |
Katholiek | ||||||||||
Rijsdijk |
Stijntje |
vr. |
13 |
November |
1851 |
tt |
—- |
— |
Hervormd | |
462 |
Leijen, van |
Hendrik Marinus |
ml. |
12 |
December |
1851 |
— |
— |
„ |
Juli 1849
3nbsp;Juni 1849
Juli 1852
4nbsp;Aug. 1849
17 Juli 1849
24 Febr. 1853
Sept. 1852
15 Nov. 1849
Aug. 1852
17 April 1849
Ouders no. 302 en 100.
Idem no. 55 en 135.
Idem no. 235 en 142.
Idem no. 198 en loi.
Idem no. 280 en 303.
Idem no. S4 en 98.
Idem no. 199 en 202.
Idem no. 213 en 392.
Idem no. 148 en 60.
Idem no. 274 en 61.
Idem no. 113 en iii.
8 Sept. 1849
6 Nov. 1851
Juni 1849
28 Oct. 1850
22 Sept. 1851
20 Oct. 1850
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
Idem no.
435 en 405.
302 en 100.
367 en 104.
197 en 247.
374 en 105.
249 en 106.
213 en 392.
264 en 265.
435 en 405.
367 en 104.
235 en 142.
16 Febr. 1853
14 Maart 1853
4 Nov. 1851
19 Febr. 1853
6 Maart 1853
BIJLAGE I.
Beroep volgens
het Surinaam- Godsdienstige
sehe Register | gezindte
Laatste
woonplaats
in Nederland
Vertrokken uit
het kolonisatie-
gebied
Gehuwd of
ongehuwd
Overleden in
het kolonisatie-
gebied
Beroep volgens Gemeentearchieven in Nederland
Aangekomen
in Suriname
Opmerkingen verzameld op Ge-
meentearchieven in Nederland
Man
Ouders man
Vrouw
Ouders vrouw
Hervormd
Sept. 1852
14 Maart 1853
16 Febr. 1853
Ouders no. I99 202.
Idem no. 249 en loö.
Idem no. 213 en 392.
Idem no. 374 en 105.
Volg- |
Namen |
Voornamen |
Sekse |
dag |
Geboren |
jaar |
Geboorteplaats |
463 |
Loor |
Gerritje Johanna |
vr. |
30 |
April |
1852 |
Groningen a/ |
Saramacca | |||||||
464 |
Zweerts |
Gerrit Jan |
ml. |
2 |
September |
1852 | |
465 |
Jong, de |
Geertruida Corne- |
vr. |
21 |
November |
1852 | |
lia Theodora | |||||||
466 |
Dijk, van |
Hendrik Jans |
ml. |
7 |
Januari |
1853 |
r\ A A K I jjj.
-ocr page 379-nia ■.. :
%
ïrj.
v
.ynbsp;r ' - 'K ■ ■
-ocr page 380-: Ww:
■rMéyr ■ ■
gt; . ..nbsp;.nbsp;/ . m • .
. .nbsp;vnbsp;^
i
M.
1-.
;
-fi
m
) •
-ocr page 381-■.)
l.
.r'l
-ocr page 382-