ONDERZOEKINGEN OVER
HET WARMTETRANSPORT
IN HAAG-BUIZEN
C, A, CAMPAGNE
BIBLIOTHEEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
msm
I;
r r-
m ^
■r
gt; quot; quot; ^ ■
-ocr page 4-' quot; I
'■üS'.viv. 'V.--,
-ocr page 5-ONDERZOEKINGEN OVER HET WARMTETRANSPORT IN
HAAG-BUIZEN
-ocr page 6- -ocr page 7-///
ONDERZOEKINGEN OVER
HET WARMTETRANSPORT
IN HAAG-BUIZEN
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. J. BOEKE, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER WIS- EN
NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN OP MAANDAG
11 APRIL 1938, DES NAMIDDAGS TE DRIE UUR
DOOR
GEBOREN TE TIEL
TERNEUZEN - 1938
N.V. HANDELSDRUKKERIJ v/h FIRMA P. J. VAN DE SANDE
BIBLIOTHtEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
'Amnbsp;quot;quot;
's
'mmm-rnàMâ WEnm»
rmMSäm m m sMsess-jocorssmc» ^
-m^m»nbsp;.acmu^ÂîiaKa» «ÎSC
'jïïwm îv
■a.î-
quot;«{.ft.
-
■
•
squot;nbsp;'JE
lU»
öÄk
.V
KSO )^3niHTC!öJ«f€
tati
-ocr page 9-Aan mijn Vrouw.
-ocr page 10-m.sri
-ocr page 11-Bij het beëindigen van mijn academische studie betuig ik gaarne mijn
oprechten dank aan U. Oud-Hoogleeraren, Hoogleeraren en Lectoren
in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde, voor hetgeen Gij tot mijn
wetenschappelijke vorming hebt bijgedragen.
In het bijzonder dank ik U, Hooggeleerde OrnstEIN, Hooggeachte
Promotor, voor Uw onderwijs en voor Uw daadwerkelijke belangstelling,
niet slechts voor mijn werk, doch ook voor mijn persoon. De jaren, die
ik op Uw Laboratorium werkzaam heb mogen zijn, zullen mij steeds
in dankbare herinnering blijven.
Zeergeleerde huygen, het is mij een behoefte U mijn diepgevoelde
erkentelijkheid te betuigen voor Uw medewerking, voor Uw steeds
bereidwillig verleende hulp en voor de vriendelijke raadgevingen, die
ik voor en tijdens het bewerken van dit proefschrift van U heb mogen
ontvangen.
Ten slotte een woord van dank aan allen, die mij op eenigerlei wijze
bij het tot stand komen van dit werk behulpzaam zijn geweest.
S^inbsp;-nbsp;quot;^quot;i;-'?;nbsp;..taAm,^.
a^ U^^Sk^. asts- pc .'^aggfi^;
-ocr page 13-Bladz.
§ 1. Gebruikte begrippen, formules en symbolen.
HOOFDSTUK 1. Inleiding.
Principe van een Haag-buis...........11
Voorloopers van de Haag-buis.......13
Doel der proeven............13
2.
3.
4.
HOOFDSTUK II. Beschriiving van het proefapparaat.
Samenstellende deelen..........17
De Haag-buis................19
De electrische verhitting.........21
De meting van de temperatuur.......24
Schakeling en ijking der thermo-elementen ...nbsp;27
De bepaling van de calorische belasting ....nbsp;29
De dampdrukmeting...........30
Overige meetinstrumenten.........30
HOOFDSTUK III. De Haag-buis in verticalen stand zonder circulatiebuis.
§ 17. Methode van onderzoek
§ 18. Bewerking der meetresultaten
§ 19. Beschouwing van tabel 1 . .
§ 20. Tabel II........
§ 21. Proeven bij kleinere belasting
§ 22. De warmteovergangscoëfBciënt «3......53
§ 23. Anomaal gedrag van de buis bij geringe vulling . 55
§ 24. Vulhoogte van de buis..........56
§ 25. Overzicht van de proeven bij middelbare vulling.
Gelijkstroomproeven...........57
§ 26. Vergelijking met de proeven van anderen en met
de theorie van Nusselt..........62
31
32
39
46
49
Bladx.
HOOFDSTUK IV. De buis met circulaticbuis in verticalen stand.
§ 27. Gebruikte circulatiebuizen.........69
§ 28. Overzicht der overeenkomstige tabellen ....nbsp;71
§ 29. Invloed van de circulatiebuis op de inwendige
temperatuurverdeeling..........73
§ 30. Invloed van de circulatiebuis op den inwendigen
§ 31. Invloed van de circulatiebuis op oj, 02 en 03 . .nbsp;76
§ 32. Invloed van de circulatiebuis op W.....80
§ 33. Invloed van de circulatiebuis op de plaatselijke
overgangscoëfBciënten..........82
§ 34. Conclusie..............85
HOOFDSTUK V. De Haag-buis in hellenden stand.
§ 35. Algemeene beschouwing.........85
a.nbsp;Zonder circulatiebuis.
§ 36. TemperatuurverdeeUng en oververhitting ...nbsp;87
§ 37. Inwendige weerstand..........91
§ 38. De coëfficiënten oj en 02 en de a's van onder-
en bovenkant.............94
§ 39. Totale buisweerstand..........99
§ 40. De overgangscoëfflciënt «3.........100
b.nbsp;Mei circulatiebuis.
§ 41.nbsp;Grensvulling en oververhitting.......100
§ 42.nbsp;Inwendige weerstand..........101
§ 43.nbsp;Overgangscoëfflciënten..........105
§ 44.nbsp;De totale weerstand...........II3
§ 45.nbsp;Slotbeschouwing............113
Zusammenfassung................117
Literatuuroverzicht...............120
-ocr page 15-§ 1- Gebruikte begrippen, formules cn symbolen.
De gebruikte eenheden zijn de technische eenheden: kcal, uur, m, °C.
Q = aantal kcal [kcal].
Qh = aantal kcal per uur [kcal/h].
V.O. = verwarmend oppervlak [m^].
A.C. = afkoelend oppervlak [m^].
t = temperatuur pC].
d = dikte [m],
0= oppervlak [m^].
1 = lengte [m].
r = straal [m],
X = warmtegeleidingscoëfficiënt [kcal/m,h,°C], gedeHniëerd door:
het aantal kcal, dat per uur passeert door 2 tegenover elkaar
liggende grensvlakken van 1 m^ stof, oppervlak 1 m^, dikte 1 m,
als het temperatuurverschil tusschen die grensvlakken 1 °C
bedraagt (aannemende, dat de andere grensvlakken geen warmte
doorlaten).
Door een wand, opp. O m^, dikte d m, wandtemperaturen t, °C en
t2 °C passeeren dan transversaal:
Qh = ^ O
tl—12
kcal/h.
(1)
(1), toegepast op den warmte-
stroom, die van binnen naar
buiten transversaal door een buis-
wand (uitwendige straal r„, in-
wendige straal rj) gaat, geeft voor
een volume-element in den vorm
van een cylindermantel (wanddikte
dr; zie fig. 1):
Qh = — A 2 TT r 1
of - = - l 2 n \ ^ dt,
rnbsp;Qh
Qh = 2 ^ 1 A --kcal/h.nbsp;(2)
e, ■'u
Voor het geval tj ty geldt evenzoo:
Q = 2 1 A ~ kcal/h.nbsp;(3)
'log ^
n =: warmteovergangscoëfflciënt [kcal/m2,h,''C] van een wand op
een vloeistof (damp) of omgekeerd, gedeflniëerd door: het aantal
kcal, dat per uur overgaat van een wand, opp. 1 m^ op een
vloeistof (damp) of omgekeerd, als het temperatuurverschil tusschen
wand en vloeistof 1 °C bedraagt.
Voor een wand, opp. O m^, oppervlaktetemp. ti °C, en een vloeistof,
temp. t2 °C, volgt dan:
Qh=«0(t2-t,) kcal/h.nbsp;(4)
m = a van ijzeren wand V.O. op kokend water in de Haag-buis.
(ae, «7.«8, «16, «17. «18 = plaatselijke a's V.O.).
a2 = a van condenseerenden waterdamp op ijzeren binnenwand A.O.
(«9, «10. «11, «12, «13. «H = plaatselijke a's A.O.).
ag = a van de bovenkant van de buis (bij V.O.: «6, 7, amp;; bij A.O.:
«9, 10, 11).
no — a van de onderkant van de buis (bij V.O.: «ie, 17. is; bij A.O.:
«12, 13, H).
«3 = a van ijzeren buitenwand A.O. op kokend water in den koelmantel.
dr
Combinatie van (1) en (4) levert de formule, benoodigd voor de
berekening van het warmteverlies aan de buitenlucht van een éénzijdig
verwarmde vlakke metalen plaat, aan de andere zijde geïsoleerd door
eenige lagen isoleerende stof (dikten resp. di, da.....; warmtegeleidings-
coëfficiënten resp. Kh........)••
Qh = ,nbsp;1nbsp;^^^
waarin: tj = temp. van de metalen plaat,
tu = temp. van de lucht,
n = warmteovergangscoëfflciënt van de buitenste isoleercnde
laag op z.g.n. stilstaande lucht.
Evenzoo levert combinatie van (2) en (4) de overeenkomstige formule
'^oor een cylindrisch gebogen metalen plaat, geïsoleerd door isoleerende
lagen in den vorm van cylindermantels (stralen der grensvlakken resp.
Q,= _' quot; ^ ^^^ ~ - kcal/h. (6)
'log rx ^log r;nbsp;, ^
hnbsp;h quot; quot; ''u
=nbsp;= totale warmteweerstand [h,0C/kcal] van de Haag-buis,
gedefiniëerd door: het temperatuurverschil tusschen buitenzijde
V.O. en buitenzijde A.O., gedeeld door het getransporteerde
aantal kcal/h.
^ ~ l^inw. = inwendige buisweerstand [h,°C/kcal], gedefiniëerd door:
het temperatuurverschil tusschen de vloeistof (damp), die het
V.O. inwendig bespoelt en den damp (vloeistof), die het A.O.
inwendig bespoelt, gedeeld door het getransporteerde aantal
kcal/h.
k = warmtedoorgangscoëfflciënt (def-, zie § 26).
helhn^ = hoek met een horizontaal vlak.
— verwijzing naar het Uteratuuroverzicht.
^^De Romeinsche cijfers bij de krommen in de grafische voorstellingen
orrespondeeren met de overeenkomstige tabelnummers.
HOOFDSTUK 1.
INLEIDING.
§ 2. Principe van een Haag-buis ').
Een Haag-buis is een alzijdig gesloten, meestal buisvormige, luchdedige
ruimte, waarin zich vloeistof en haar damp bevindt (zie fig. 2).
Het onderste deel V (het V.O. van de buis) wordt verwarmd door
rookgassen van een vuurhaard, tengevolge waarvan de vloeistof D
gaat koken. De damp condenseert in de ruimte E tegen den kouderen
Ned. Octrooi No. 9390: „Toestel met Perkins-buizen.quot;
^ed. Octrooi No. 10689: „Circulatiepijp, die in een verdamperbuis is opgesteld.quot;
oeiae octrooien staan ten name van Jacobus Haag; de betreffende apparaten
woraen in licentie vervaardigd o.a. door de fa. Huygen amp; Wessel te Amersfoort.
wand A (het A O. van dc buis), die op zijn beurt de condensatiewarmte
afgeeft aan het te verwarmen medium in B.
Wegens de groote verdampings- en condensatiewarmte van water
ligt het voor de hand als vloeistof water te gebruiken.
De buis zelf is doorgaans een naadlooze ijzeren pijp, waaraan een
bodem en een deksel zijn vastgelascht. Gebruikelijke diameter der
pijpen voor hoogen druk 43/51 - 49/57 mm, en voor lageren druk
46/51 - 51/57 m m.
De opstijgende damp en het afvloeiende condenswater bezitten in de
buis een tegengestelde richting, waardoor de mogelijkheid bestaat, dat
zij elkaar zullen hinderen, vooral bij groote calorische belasting van de
buis. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen bracht de uitvinder
een nauwere, aan boven- en onderkant open, buis C aan (circulatiebuis).
In hoeverre deze buis werkzaam, nuttig of schadelijk is, wordt elders
in dit proefschrift besproken (zie Hoofdstuk IV en V).
Het doel van een Haag-buis is dus, door middel van het kokend
water in D en den voortdurend weer condenseerenden damp in E,
warmte over te brengen van de ruimte R naar de ruimte B. Het
afwezig zijn van lucht in de Haag-buis brengt het voordeel mee, dat
het water in de buis kan koken bij elke temperatuur. Deze kook-
temperatuur wordt bepaald door de temperatuur en de afmetingen van A.
Door de oppervlakte van A geschikt te kiezen heeft men derhalve
bij bedrijfsapparaten de temperatuur en daarmede den druk in de buis
in de hand.
In de praktijk worden Haag-buizen toegepast als indirecte verwarmings-
elementen voor stoomketels, voedingwatervoorwarmers, ketels voor
centrale verwarming, luchtverhitters en dergelijke.
Bij een stoomketel b.v. is dan de ruimte R de vuurhaard of het
rookgaskanaal en is B het te verwarmen ketelwater.
Boven pijpen, die direct door het te verwarmen water worden door-
stroomd (waterpijpen), bezitten Haag-elementen het voordeel, dat zich in
het element zelf geen ketelsteen kan vormen, omdat steeds hetzelfde
water in de buis circuleert (Lit. VIII). Alleen ter plaatse van het
buitenoppervlak van A zou ketelsteenvorming kunnen plaats hebben.
Hier bevinden zich echter geen sterk verhitte punten, zoodat van vast-
branden van ketelsteen geen sprake kan zijn. Bovendien kan men door
een doeltreffende constructie deze plaatsen toegankelijk maken voor
reiniging.
§ 3. Voorloopers van de Haag-buis.
De patent-literatuur vermeldt meerdere indirecte elementen, die over-
eenkomst met een Haag-buis vertoonen. Zoo is op 7 Augustus 1894
openbaar gemaakt een octrooi (Lit. III), verleend aan Erwin Herz te
Weenen, betreffende een verdampingstoestel met luchtledige buizen, ten
deele gevuld met water.
Volgens de beschrijving (Lit. IV) werkte Herz met zeer geringe
vloeistofvulling, n.1. circa '/lo deel van den inhoud van de buis (Lit. III).
Herz had te kampen met onvoldoende koeling van de wanden van
het V.O. en daardoor doorbranden van zijn pijpen, wat gezien zijn
geringe vloeistofvulling te begrijpen is (zie dit proefschrift § 23).
Op 5 Mei 1915 werd een aan hem verleend octrooi, betreffende een
circulatiebuis, gepubliceerd (Lit. V).
Voordien (1880) was ook reeds aan Bernhard Röber in Dresden een
octrooi verleend betreffende een circulatiebuis, van ingenieuze, doch
ingewikkelde, constructie. Het doel van deze buis was, dampstroom en
condenswaterstroom volledig gescheiden te houden.
Naast de hier besproken buizen bestaan reeds langen tijd z g.n. Perkins-
buizen, die reeds sedert een eeuw toepassing vinden bij de verwarming
van bakkersovens (heetwaterovens).
Het principieele verschil tusschen Perkins-buizen en Haag-buizen is
evenwel, dat eerstgenoemde een verwarming beoogen door bespoeling
van het A.O. met water, terwijl bij de Haag-buis het afgeven van de
warmte doelbewust wordt opgedragen aan den condenseerenden damp
en niet aan het water zelf.
§ 4. Doel der proeven.
De totale warmteweerstand van een Haag-element is samengesteld
uit 7 partieele warmteweerstanden, t.w.:
a.nbsp;de warmteovergangsweerstand van rookgassen op de buitenzijde
van het V.O.,
b.nbsp;de weerstand van de warmtegeleiding in het ijzer van het V.O.,
c.nbsp;de warmteovergangsweerstand V.O. —kokend water,
d.nbsp;de weerstand bij het calorieëntransport door het water en den damp
(inwendige buisweerstand),
e.nbsp;warmteovergangsweerstand condenseerende damp —gt;- A.O.,
f- warmteweerstand van het ijzer van het A.O.,
g- warmteovergangsweerstand ijzer A.O. —gt;- te verwarmen medium.
-ocr page 22-a.nbsp;De overgangscoëffldënt a van rookgassen op het ijzer van het
V.O. is reeds bij vroegere proeven onderzocht in een voor dat
doel speciaal gebouwden gasketel, waarin zoowel een enkele
Haag-buis als een bundel Haag-buizen beproefd is (Lit. VII, VIII, IX).
De gevonden waarden, alsmede die, betrekking hebbende op een
waterpijp onder dezelfde omstandigheden, zijn tevens getoetst aan
de empirische en theoretische formules, voor dit geval opgesteld
door Reiher (Lit. X), Van Iterson (Lit. XI), Nusselt (Lit. XII), en
ter Linden (Lit. XIII).
b,nbsp;f. Te berekenen uit de afmetingen en de ^ van het materiaal.
c, g. In beide gevallen heeft men te maken met de warmteoverdracht
van een metaalwand op een vloeistof, terwijl tevens de aggregatie-
toestand van een der media verandert. De warmteuitwisseling
speelt zich hier hoofdzakelijk af in een dunne grenslaag op de
aanrakingsplaats tusschen vloeistof en wand. De a, die de over-
gedragen hoeveelheid warmte bepaalt, zal derhalve sterk afhankelijk
zijn van de dikte van de grenslaag, d.w.z. van den bewegings-
toestand van de vloeistof en van de gesteldheid van den wand
(graad van ruwheid, kromtestraal).
Voorts van een groot aantal constanten en toestandsgrootheden,
zooals: soortelijke warmte, viscositeit, dichtheid, temperatuur,
druk, enz. van de warmte-uitwisselende media.
d. De inwendige weerstand zal afhankelijk zijn van temperatuur, druk
en constanten der stroomende media (vloeistof en damp) en voorts
van de vormgrootheden en de helling van de buis en van den
aard der inwendige circulatie.
Vroegere proeven met een glazen Haag-buis (Lit. VII, VIII) hebben
aangetoond, dat het koken in de buis voortdurend gepaard gaat
met opslingeren van vloeistof, waardoor het A.O. bespoeld wordt.
Het geheele kookverschijnsel draagt een intermitteerend en explosief
karakter. Er stijgen dampbellen omhoog, die grooter worden
naarmate zij hooger stijgen, wegens den afnemenden hydrostatischen
druk. Zulke bellen tillen vaak een groote waterkolom omhoog.
Af en toe heeft een plotsehng opkoken plaatsnbsp;de
geheele watermassa omhoog geslingerd wordt, zoodat deze met
Ln duidelijk hoorbaren, scherpen slag (vacuumslag) tegen de
afsluitstop slaat.
Bij hoogeren dampdruk is het kookverschijnsel rustiger,
In het algemeen kookt een buis voorzien van een c-u tieb^
gelijkmatiger, hoewel ook dan het opslingeren nog Pl-^s
In hellenden stand neemt het bespoelingsverschi,nsel toe; de benoo-
digde opvoerhoogte (van V.O. naar A.O.) is dan geringer.
B? zeer vlakken stand van de buis (16° met den horizon) heeft
de bespoehng van het A.O. plaats door groote golven.
e. De condensatie kan plaats vinden in den vorm van d-PP^
van een aaneengesloten waterhuidje. De sne heid. waarmed h
condensaat wordt afgevoerd zalnbsp;ƒ quot;quot;ft
overdracht. Ook hier zullen dus de vloe.stofbeweg.ng en de
gesteldheid van den wand van grooten invloed zijn.
Noch voor de a. bedoeld in de gevallen c en g. noch voor die uit e,
heeft t: tot op heden een algemeen geldende formu e kunnen ops eUen^
Zoon formule zal rekening moeten houden met alle. bovengenoemde
''WeT^jl Tem^ische en theoretische formules opgesteld, geldig m
een beperkt bereik en onder zeer bepaalde omstandigheden^ De resul-
taten der verschillende onderzoekers loopen echter sterk uiteen en
spreken elkaar ook meerdere malen tegen, wat betreft den invloed der
quot; Vrt~ -ft men in de literatuur getallen aan van
ongeveer 2000-35000 kcal/m^h.oQ ^^^^^^^ ^^^^^^
Voor «^.^„jjenseerende waterdampnbsp;»
(Lit. II).
In de betrekkelijk nauwe -imte van de Haag-buis heerschen^
bijzondere omstandigheden met betrekking tot de snelheden van vloeistof
en damp en de afvoermogelijkheden van het condensaat. _
A priori is dientengevolge omtrent de grootte der a s we y
goede gronden te voorspellen. Om deze reden is dan ook een h
Haag-buis op ware grootte en van het in de praktijk gebezigde
materiaal door mij onderzocht. Tevens zijn zoowel de invloeden van
temperatuur, vulhoogte, helling en calorische belasting op de warmte-
transmissie nagegaan, alsmede de invloed van het al of niet aanwezig
zijn van een circulatiebuis.
In de hiernavolgende paragrafen zijn de resultaten van dit onderzoek
samengevat.
BESCHRIJVING VANJffiT PROEFAPPARAAT,
§ 5. Samenstellende dcelen.
word. Via de b„is D gevoerd „aar den oppervlak.econd.nsor E H
r^de condensaa. ve.aa. de^co^^sor - .e - ^^^^^
taarn« h° (na sluiten van K,) n.e. behulp van een l»chtperspon.p v,a
G Ln worden «epers. naar he. hooien 'oe-rres«vo
R,. Van hierui. kan he. via de buis H en he. naaldven..el K, weder
toeaelaten worden tot den koelmantel.nbsp;, , ^ ifj^
Trvoordeel van de aangegeven n.e.hode is, da. s.eeds he. elfde
waïr in den koetaan.el B .erugkeer., waardoor
proeven voor he.nbsp;K^rgTvoSlrafX.quot;
reorlT\ef vS^fdTn LenLr via he. _v.r R
Ter ill„s.ra.ie is na bk. 24 opgenomen een .wee,al t»'quot;
proeiapparaa.. De hierop aangebrachte le..e.s s.e,nmen overeen »e.
die van fig. 3.
- -) Ter beschikking gesteld door de fa Huygen 6 Wessel N.V. te Amersfoort.
-ocr page 26-LlMitJT
PFRÓPOMP.
§ 6. Dc Haag-buis.
De Haag-buis (zie fig. 4) bestaat uit een naadloos getrokken vloei-
ijzeren ') Mannesmann-buis. lengte 200 cm, uitwendige diameter 5 mm,
inwendige diameter 39 mm. De groote wanddikte (6 mm) is gekozen
met het oog op de aan te brengen groeven, ten behoeve van de
thermo-elementen voor het meten van de oppervlaktetemperatuur van
de buis. Aan de onderzijde is de buis ingetrokken en voorzien van
een opening met '/squot; gasdraad. Op resp. 419 mm, 813 mm, 1207 mm
boven den bodem zijn spruitstukken aangelascht, eveneens voorzien
van openingen met '/squot; gasdraad. In de 4 genoemde openingen zijn
een viertal thermo-elementen (zie § 12) geschroefd voor het meten van
de temperatuur in het inwendige van de Haag-buis. Een vijfde
thermo-element bevindt zich in het sluitstuk L aan het boveneinde van
de buis. De afdichting van L is verkregen door een klingeritring ),
welke tegen wegblazen beveiligd is door een conisch uitgestoken rand
van het cylindrische sluitstuk. Deze scherpe rand drukt den pakkingring
met plaatselijk groote kracht tegen den vlakafgedraaiden bovenrand
van de Haag-buis. Deze kracht wordt verkregen door een wartel P,
die het sluitstuk aandrukt. Om de schroefdraad ten behoeve van
dezen wartel te kunnen aanbrengen zonder wanddikteverlies werd het
boveneinde van de buis tevoren opgestuikt tot 8 mm wanddikte en
daarna voorzien van S.I.-draad van 9 gangen per inch. Direct onder
het opgestuikte gedeelte bevindt zich een spruitstuk Q met inwendig
'I2quot; gasdraad voor het T-stuk, dat de bronzen afsluiters K5 en Kê
draagt. Door middel van Kg kan de buis verbonden worden met den
manometer M. In bedrijfstoestand heeft K5 tevens tot taak den
manometer tegen te groote drukverschillen te beveiligen. Door K5
slechts een weinig te openen, kunnen de heftige drukstooten, die vooral
bij het experimenteeren met een hooggevulde Haag-buis ontstaan, worden
gesmoord. In de krul N condenseert waterdamp, waardoor tijdens de
metingen de manometer zelf practisch op kamertemperatuur blijft.
K5 maakt het mogelijk de buis vacuum te pompen met de roteerende
luchtpomp Z welke op de foto zichtbaar is. Vóór elke proefserie
') Het materiaal wordt vaak ten onrechte „staalquot; genoemd (zie Paul Krais, „Werkstoffequot;,
Band 1, blz. 221 vv.).
f) Klingerit, een rubber-asbestpreparaat.
•') Schaffer und Budenberg.
) Pfeiffer's Röntgenpumpe met olxevulling.
Fig. 4a. Lengtedoorsnede van de proefbuis.
Fig. 4b. Zijaanzicht van ophangframe en verticaal gemonteerde buis
(a, b en c, boutjes resp. voor montage onder 60°, 45° en 30°)
Fig. 4c. Bovenaanzicht van den mantel.
Fig. 4d, Doorsnede Gr - Gr.
is de Haag-buis zoo nauwkeurig mogelijk vacuum ' f P^^P
der pakb'gringen en kranen was zoodanig, dat ze fs na verloop^an ^
het vacuum in de buis niet merkbaar veranderde^
flesch X en de chloorcaldumbuis Y. beiden op ^e ^ -^htbaar.
beveiligen de olievulling van de luchtpomp tegen waterdamp
TenLde den waterinhoud van de buis te kunnen ^j-PP^
zich aan de onderzijde een afsluiter K. die he
tijdens het in bedrijf zijn van de buis de vulhoogte te
Op 1260 mm ^^^nbsp;^kÏ Tns^^quot;^^^^^^^^^
aan de buis vastgelaschte 1 cm dikke Hens CJ,nbsp;^an de
draagt en tevens als steunplaat fungeert voor het ophangen
quot;middel van een aan dezenbsp;beve^igd h^. O is de
buis opgehangen aan een U-ijzeren frame Fr. zoodanig c^^t de
den verticalen stand kan innemen en tevens monteerbaar is
hoeken van 60° en 30° met den horizon.
Ten einde de warmtestroom van de warme bms
het frame zoo gering mogelijk te doen zi,n. zi,n ^^ ^
geboord en op de ophangpunten klingentstroken als isolatie aange
bracht (fig. 4b en 4d).
§ 7 Dc electrischc verhitting,
0„ he. V.O, van de buis x.i„ een dHe.al elecldsche.
binden.
Door volgende plaatjes de vorige gedeeiteiijK «
werd als vo,t te
kamertemp. flink hoorbaar kookt^ Eventueel ^^nbsp;verwijderd door
worden bij bedrijfstoestand van de bws noQ zooveel ^
Ï^TenTvet^nkomt .et den dampdruk
SO 0/0 nikke. smeltpunt 1375 fabr.
Henry Wiggins amp; Co. Ltd., Birmingham.
-ocr page 30-konden telkens koorden worden verwijderd tot ten slotte een gelijkmatig
dikke micalaag verkregen was. Daaromheen werd eerst aangebracht
een doorloopende hulpwikkeling van ijzerdraad, zoodanig gespatieerd,
dat daarna de verhittingsband in de openingen kon worden gelegd.
Na het aanbrengen van ijzeren eindklemmen, die tevens als stroomtoe-
en afvoer dienst doen, kon de hulpwikkeling worden verwijderd.
Elk element bevat 40 windingen, bandbreedte 4 mm, spatieering 3 mm,
weerstand bij kamertemperatuur 8,1 ü. De lengte tusschen de klemmen
bedraagt 30 cm.
De keuze van 3 elementen maakt het mogelijk deze op het 380 V-
draaistroomnet naar believen te gebruiken in serie- (op 380 of 220 V),
in ster- of driehoekschakeling, waardoor een economisch gebruik bij elke
gewenschte belasting wordt verkregen.
Om de elementen is als eerste warmte-isolatie aangebracht een aantal
lagen asbestpapier, waarvan de binnenste waren gedrenkt in waterglas,
waardoor na verhitting een steenharde mantel ontstond. Door het
gebruik van waterglas werd de verhittingsband vanzelf aan dezen
mantel vastgekit. Verschuiven van de windingen is hierdoor buiten-
gesloten.
Tusschen de eerste en de tweede laag werd in elk element nog een
chromel-alumel thermo-element geplaatst voor het meten van de temperatuur
ter plaatse.
Verbindingen en uitsteeksels werden geïsoleerd met asbestkoord en
magnesiacompositie zoodat een gladde oppervlakte werd verkregen.
Om het geheele verwarmde gedeelte van de buis werd daarna een
alfol ')-isolatie aangebracht, bestaande uit een spiraalsgewijs gewikkeld
aluminiumfolie met luchttusschenruimte (wegens het groote terugkaatsend
vermogen van aluminium fungeeren de lagen als uiterst werkzame
stralingsschermen, terwijl de warmtegeleiding langs de folie te verwaar-
loozen is wegens de geringe dikte, n.1. 0,007 mm). Een cylindrisch
gebogen aluminiumscherm, diameter 18 cm, beschermt de isolatie tegen
mechanische beschadiging.
§ 8. De koelmantel.
De koelmantel (B, fig. 3 en 4), een plaatijzeren cyhnder, 1 mm dik,
inwendige diameter 20 cm, hoogte 58 cm, is met een loodring als
1)nbsp;N.V. Int. Alfol-Mij, Amsterdam.
2)nbsp;Lit. II, pag. 242.
-ocr page 31-pakking, met boutjes op de flens S gemonteerd. Op den bovenrand
van deze cylinder is. eveneens met boutjes (en klingeritpakkmg) een
ijzeren deksel bevestigd. De dichting van dit deksel om de buis bhjkt
uit fig. 4. Zij bestaat uit een in olie gedrenkte asbestkoordpakking.
opgesloten tusschen buis en deksel, van boven afgesloten door een
tweetal halve koperen ringen, aangedrukt door den wartel W. Bi) de
constructie van den koelmantel werd rekening gehouden met de om-
standigheid. dat de samenstellende deelen verwijderd moeten kunnen
worden voor het aanbrengen en uitwisselen van thermo-elementen m
het A.O. van de buis.
§ 9. De condensor.
De condensor is een oppervlaktecondensor, werkend volgens het
tegenstroomprincipe. De damp uit D wordt geleid in de ruimte U
tusschen buiten- en binnenwand (fig. 3).nbsp;,,^,,-7 \ j-
In deze ruimte bevindt zich een roodkoperen buis (15/17 mm) die
tot een spiraal van 21 windingen is gewonden, uitwendig opp. 0,55 m .
Door deze spiraal stroomt het koelwater van R^ naar het meetvat J;
de invoer bevindt zich aan de onder-, de uitlaat aan de bovenzijde.
In- en uitlaattemperatuur worden resp. aangegeven door de thermo-
meters T, en Tj.nbsp;, r-nbsp;.. i
Tj bevindt zich in het mengreservoir R5, waardoor T^ een vrijwel
constante aanwijzing geeft (zonder R3 is deze aanwijzing aan scherpe
fluctuaties onderhevig). De doorstroomsnelheid is regelbaar met de
kraan K4.nbsp;— 1nbsp;j
Het condenswater in E wordt door de buis F naar het condens-
waterreservoir R, afgevoerd. Doordat F viermaal rechthoekig omge-
bogen is, wordt bereikt, dat het condensaat gedurende eenigen ti,d m
den condensor verblijft alvorens af te vloeien en zoodoende gelegenheid
krijgt zijn warmte volledig aan het koelwater af te geven. De open
buis V, voorkomt hevelwerking van F (een soortgelijke buis V, is m
de koelwaterleiding aangebracht).
Uit het feit, dat T, en T3 bij alle proeven een vrijwel geli)ke tem-
peratuur aanwijzen blijkt, dat het condensaat inderdaad volledig tot
koelwaterinlaattemperatuur afkoelt.
De werking van den condensor is zeer constant. Bij het begin van
een proef wordt K« geopend en zoodra de stoomontwikkehng m B
begonnen is. kan Kg zonder bezwaar gesloten worden; de druk m
en E is en blijft dan practisch gelijk aan den barometerdruk, getuige
de aanwijzing van de thermometers T4 en T5.
§ 10. Hellende stand.
Om het onderzoek in hellenden stand te kunnen verrichten kan de
Haag-buis onder hoeken van 60° en 30° met den horizon geplaatst
worden (zie § 6). De verbinding met den vastaangebrachten condensor
wordt in dien stand verkregen door buigzame, van wartels voorziene
looden buizen, welke in D kunnen worden ingelascht.
§ 11. Warmte-isolatic.
Voor de isolatie van het V.O. zijn gebezigd de temperatuurbestendige
isolatiemiddelen asbest, magnesiacompositie en alfol (§ 7).
De overige tegen warmteverlies te beschermen gedeelten bevinden
zich alle op veel lagere temperatuur; hiervoor kan derhalve met voor-
deel gebruik gemaakt worden van de meer effectieve isolatiemiddelen
wolvilt en grijze watten. Koelmantel, verbindingsbuis, condensor en R5
zijn eerst omgeven door een laag wolvilt, daarna door eenige lagen
watten en als deklaag wederom door een laag vilt; de kranen Kj en
Kg (zie foto) zijn voorzien van gemakkelijk afneembare viltdeksels.
Deugdelijke isolatie van bovengenoemde gedeelten is geboden, omdat
bij de proeven de calorische belasting van de Haag-buis gemeten wordt
via de warrnte^opname van het koelwater in den condensor. De warmte-
isolatie van het V.O. heeft uitsluitend ten doel een zoo groot mogelijk
gedeelte van de electrisch toegevoerde energie door den wand van de
Haag-buis te zenden.
§ 12. Dc meting van de temperatuur.
De temperaturen van het koelsysteem en de calorische meetinrichting
zijn allen gemeten met kwikthermometers (flg. 3, T, t/m Tg); alleen
de temperatuur op 34 ram boven den bodem van den koelmantel nabij
den invoer, is langs thermo-electrischen weg gemeten (T7).
Voor laatstgenoemde meetplaats en trouwens ook voor alle overige
(zoowel in het inwendige als in den wand van de Haag-buis) zijn con-
stantaan-ijzer thermo-elementen gebezigd.
Deze thermo-elementen zijn vervaardigd uit constantaandraad, diameter
0,4 mm, en tevoren uitgegloeid ijzerdraad, diameter 0,3 mm. Beide
draden zijn op homogeniteit onderzocht; van het ijzerdraad zijn alleen
die stukken gebruikt, die na gloeien geen parasitaire thermokrachten
vertoonden
Fig. 5.
De temperatuur in het inwendige van de Haag-bms word gemeten
met een vijftal thermo-elementen (in fig. 4 genummerd i t/m 5) waarvan
de constructie blijkt uit fig. 5. De thermo-elementen 1 t/m 4 z^n
geschroefd in de spruitstukken van den buiswand (§ 6 en hun lengte
is zoodanig gekozen, dat de contactplaats juist gelegen is m de
cylindrische Haag-buisruimte. Deze contactplaats ts h-dgesoMe^
een doorloopende boring van het verdikte
Door de dunne steel is de warmtegeleiding van de warmere V^O.-wand
naar de contactplaats gering, terwijl het vergroote oppervlak van de
verdikkina een goed warmtecontact met de vloeistof verzekert ).
Dfcon—- en de ijzerdraad. elk geïsoleerd door een dunwandig
uitgetrokken glazen buisje, treden door de 3 mm wijde bonng naar buiten.
Het vijfde thermo-element heeft tot taak de damptemperatuur te meten
in het boveneinde van de buis. Het is daartoe (met behulp van een
langere steel) verschuifbaar aangebracht in het sluitstuk L van de kop
') Kohlrausch. Lehrbuch der praktischen Physik, 13. Auflage sj50.
2) Meetfout door geleiding lt; 0,01 °C bij de hoogst gebruikte belasting.
en omgeven door een cylindrisch nikkelen stralingsschermpje om uit-
straling naar den kouderen A.O.-wand te voorkomen.
De wandtemperatuur aan de buitenoppervlakte van de Haag-buis
wordt gemeten met 12 thermo-elementen, 6 in het V.O. en 6 in het
A.O. van de buis.
Meting van de temperatuur van de oppervlakte brengt noodzakelijk
het aanbrengen van een of ander meetinstrument ter plaatse met zich
mede. Dit instrument stoort echter de oppervlaktecondities ter plaatse.
Er moet dus naar gestreefd worden, deze storing zoo gering mogelijk
te doen zijn. Na eenig experimenteeren is hiervoor de methode van
thermo-elementen, geplaatst in kleine groeven in het oppervlak, gekozen.
Hiertoe zijn met een cirkelzaagje 12 gleufjes in de buitenoppervlakte
gezaagd, elk 12 cm lang, 1,7 mm breed en nauwkeurig 1,3 mm diep.
De beide draden, die het thermo-element samenstellen, zijn over een
lengte van 1 cm in elkaar gedraaid en met zilver aan elkaar gesoldeerd.
Dit gesoldeerde einde is in de gleuf geplaatst en, bedekt met een stripje
ijzer van buiswandsamenstelling, met zoo weinig mogelijk zilver in de
groef vastgescldeerd. Hierna is de buiswand ter plaatse van de lasch
uitwendig glad gemaakt. Bij doorzagen van enkele proefwerkstukken
is gebleken, dat de contactplaats op 0,5 mm boven den bodem van
de groef en derhalve op 0,8 mm onder de oppervlakte gelegen is.
De contactplaatsen van de 6 thermo-elementen in het oppervlak van
het V.O. zijn gelegen onder het mica van de verhittingswikkeling (§ 7),
onder elk element 2, op 10 cm afstand van den bovenrand van het
element.
De door een glazen capillair geïsoleerde constantaandraad en de
geoxydeerde ijzerdraad liggen beide over een afstand van ca. 11 cm
in de groef, alvorens zij naar buiten worden gevoerd. Beide draden
zijn derhalve over deze lengte op buiswandtemperatuur, waardoor
afkoeling van de contactplaats door warmtegeleiding langs de draden
wordt voorkomen.
De 6 thermo-elementen van het V.O. zijn aangeduid door de nummers,
6, 16, 7, 17. 8. 18.
6 en 16 bevinden zich onder het onderste, 7 en 17 onder het mid-
delste, 8 en 18 onder het bovenste element, zoodanig dat bij hellenden
stand van de Haag-buis de meetplaatsen 6, 7 en 5 aan de bovenzijde,
16, 17 en 18 aan de onderzijde liggen (zie flg. 20).
De contactplaatsen van de 6 thermo-elementen 9, 12. 10, 13, 11, 14
in het A.O. van de buis liggen eveneens twee aan twee diametraal
tegenover elkaar; 9 en 12, 10 en 13, 11 en 14 resp. op 8 cm, 25 cm
en 42 cm boven den bodem van den koelmantel. 9, 10 en 11 hggen
bij hellenden stand van de buis aan de bovenzijde, 12, 13 en 14 aan
de onderzijde (fig. 20).
Ook bij deze thermo-elementen zijn de draden over 10 cm lengte
langs den buiswand geleid; hier echter over de volle lengte vochtvrij
gehouden door rubberventielslang. Zij worden door middel van looden
buisjes door het water van den koelmantel naar buiten gevoerd via
gaten in het deksel, afgedicht met rubberstopjes en wartels.
§ 13. Schakeling en ijking der thermo-clcmenten.
De e.m.k. der thermo-elementen wordt gemeten in compensatie-
schakeling (fig. 6). Door middel van de contactendoos Cd kunnen de
— Koper. ,
vzec^.
18 thermo-elementen op en in de Haag-buis met de gemeenschappelijke
koude contactplaats worden verbonden. Deze laatste bevindt zich in
een thermosflesch Th, gevuld met olie. De temperatuur van de ko^e
contactplaats kan worden afgelezen op den geijkten thermom^er
tegen welks kwikvat deze contactplaats is vastgebonden. Gebrui
makend van de eigenschap, dat tusschengeschakelde metalen de thermo-
efectromotorische kracht niet storen mits de betreffende contactplaatsen
zich op dezelfde temperatuur bevinden, zijn alle constantaan- en ijzer-
draden eerst gevoerd naar een dubbelwandige, als ruimte van gelijke
temperatuur fungeerende doos Sd, en in deze doos verbonden met
koperdraden. De buitenwand van de doos is van aluminium vervaardigd,
waardoor ca. 95 °/o van event. opvallende warmtestraling (Haag-buis)
wordt teruggekaatst. De binnenwand is een blikken doos, van binnen
dofzwart gelakt. In deze binnendoos, die de eigenlijke equitemperatuur-
ruimte vormt, bevinden zich de bovengenoemde contactplaatsen. Deze
zijn met elkaar en met den zwarten dooswand in stralingsevenwicht.
De ruimte tusschen buiten- en binnenwand is met watten opgevuld.
De overige deelen van de schakeling bestaan uit een vasten weerstand
Wi van 100.000 ü, een regelbare weerstandsbank Wj tot 1000 ü,
een accumulator en een draaispoel-galvanometer Ga (volgens Moll).
Deze draaispoel-galvanometer, waarvan de gevoeligheid met behulp van
een shunt kan worden geregeld, is, zooals in een compensatieschakeling
gebruikelijk is, gebezigd als nul-instrument. Uit de verhouding van de
weerstanden Wi en Wj en de bekende spanning van den accumulator
kan de gezochte e.m.k. worden berekend.
Vóór en na elke meetreeks is de spanning van den accumulator in
dezelfde schakeling bepaald t.o.v. de e.m.k. van een Weston-normaal-
element Ne en daarenboven nog gecontroleerd met behulp van een
geijkten voltmeter. Eventueele parasitaire thermokrachten in de schake-
ling zijn door commuteeren geëlimineerd.
De ijking der thermo-elementen heeft plaats gehad in dezelfde schakeling
t.o.v. een geijkt chromel-alumel element en ter controle tevens t.o.v.
een geijkten P.T.R.-thermometer. Daartoe zijn alle te ijken thermo-
elementen met het chromel-alumel element en den P.T.R.-thermometer
geplaatst in een gemeenschappelijk ijzeren vat, waarin achtereenvolgens
verschillende vloeistoffen aan den kook werden gebracht en gehouden.
Zoo is bij de resp. kookpunten dier vloeistoffen de e.m.k. van alle
thermo-elementen bepaald.
De schroef-elementen (flg. 5) waren daarbij in den wand van het
ijzeren vat geschroefd op volkomen gelijke wijze als bij gebruik in de
Haag-buis.
Alle thermo-elementen zijn voor het aanbrengen in de Haag-buis geijkt
en na afloop der proeven wederom geijkt. Hun aanwijzingen verschilden
in beide gevallen en onderling minder dan 'U quot;/o- zoodat met één
ijkingskromme kon worden volstaan.
Bij het uitwerken der meetresultaten is voorts met voordeel gebruik
gemaakt van de door W. Koch aangegeven t/e-methode
§14. De bepaling van de calorische belasting.
De warmtestroom, die door den wand van het V.O. op het kokende
water in de Haag-buis overgaat, wordt (afgezien van enkele in § 18
nader berekende verliezen) overgedragen aan het water in den koel-
mantel, waar een equivalente hoeveelheid water van inlaattemperatuur
tot ca. 100 °C wordt verwarmd en vervolgens verdampt. De opge-
nomen warmte wordt vervolgens in den condensor afgestaan aan het
koelwater, dat door de spiraal stroomt. De warmte-opname van dit
koelwater is eenvoudig te berekenen uit de snelheid waarmede het
water doorstroomt en de temperatuurstijging ervan.
De snelheid van doorstrooming wordt bepaald door den tijd,
benoodigd voor het volstroomen van een litermaatglas J, terwijl de
temperatuurstijging wordt gegeven door het verschil T2 - T,.
Het aantal calorieën opgenomen door het water in de koelspiraal
vermeerderd met de afkoelingsverliezen van E, D en B levert de
warmtestroom. die gepasseerd is door het A.O.
In het algemeen zal de uitlaattemperatuur van het condenswater (I3)
niet dezelfde zijn als de inlaattemperatuur van den mantel (Tg), zoodat
voor dit verschil een correctie moet worden aangebracht. Ter bepaling
van deze correctie is het noodig de hoeveelheid condenswater te weten,
die per uur den condensor verlaat (en weder den koelmantel B bmnen-
treedt) Deze hoeveelheid is bij een aantal proeven bepaald door het
condenswater uit F in een afzonderlijk meetvat op te vangen. B^
vergelijking met het calorisch transport bleek steeds, dat practisch
droge stoom door de buis D moest zijn gepasseerd.
kracht e grafisch uit te zetten tegen de
temperatuur t, zet Koch eerst het quotiënt t/e uit tegen tnbsp;.
Aangezien e ongeveer rechtevenredig is met t, verloopt het quot,ent slech| wem.g.
Eventueele onnauwkeurigheden in de waarneming vallen zoodoende direct op^
Uit de t/e-curve, waarvoor slechts weinig puntennbsp;^^n
nauwkeurige grafische voorstelling van e als functie van de temperatuur verKn,ge
-ocr page 40-§ 15. De dampdrukmeting.
Gebruikt zijn 2 manometers '), één voor het gebied —1 tot 10 atü
en één voor het gebied O tot 100 atü.
Beide meters hebben een schaaldiameter van 26 cm Zij geven
den overdruk aan t.o.v. den atmosferischen druk. Gecorrigeerd is
steeds voor het gewicht van de waterkolom in de krul N. De lucht-
druk is afgelezen op een kwikbarometer (voor de temperatuur wordt
gecorrigeerd).
§ 16. Overige meetinstrumenten.
Behalve de in den condensor afgegeven hoeveelheid warmte is ter
controle ook steeds waargenomen de toegevoerde electrische energie
(afgelezen op een geijkte kilowattuurmeter Kw). Deze controle is
noodig voor het opmaken van de warmtebalans. immers, de afgegeven
hoeveelheid warmte, vermeerderd met de berekende afkoelingsverliezen
moet de toegevoerde energie opleveren.
De ampèremeter Am is eveneens een controle-instrument.
De open manometer I geeft den druk aan. waarmede de perspomp Z
het water uit Rj oppompt naar R3.
op
') Geijlct in het Laboratorium voor Thermodynamica te Amsterdam, waarvoor
deze plaats gaarne dank wordt betuigd.nbsp;waai voor
2) Mano-Vacuummesser für Feinmessungen; fahr. Schäffer und Budenberg.
-ocr page 41-HOOFDSTUK III.
DE HAAG-BUIS IN VERTICALEN STAND ZONDER
CIRCULATIEBUIS.
Als basis van het onderzoek is gekozen de Haag-buis zonder circulatie-
buis in verticalen stand. In dezen toestand is de buis onderzocht bij
2 vaste calorische belastingen, verkregen door de 3 verhittingswikkelingen
in serie, zonder voorschakelweerstand, aan te sluiten resp. op 380 en
220 Volt. De resultaten dezer metingen bij verschillende vulhoogten
van de Haag-buis zijn vermeld in de tabellen I en III. Onder vulhoogte
wordt verstaan de hoogte van den waterspiegel in het inwendige van
de buis bij kamertemperatuur
Ten einde de reproduceerbaarheid der metingen te controleeren zijn
telkens bepaalde proeven uit bovengenoemde reeksen herhaald; deze
controlemetingen zijn mede in de tabellen I en III opgenomen. Zij
zijn geenszins overbodig, want de literatuur vermeldt meerdere gevallen
van scherp veranderende n's met den tijd.
Zoo vonden b.v. Kirschbaum, Kranz en Starck (Lit. XIV, Lit. XV)
bij hun onderzoek over de « van condenseerenden stoom tegen den
buitenwand van een verticale koperen pijp aanvankelijk een ca. 3 maal
zoo groote waarde voor « als uit de theorie van Nusselt volgt
(Lit XVI). Later echter een waarde, die slechts 0,8 tot 2 maal zoo
groot was. Bij onderzoek bleek hun, dat zich op den buitenwand een
dunne, nauwelijks zichtbare aanslag had gevormd.
Met het oog op deze mogelijke oppervlakteverandenngen is de
toestand van de proefbuis voortdurend nauwkeurig gadegeslagen.
Bij het in bedrijf stellen van de buis voor de hieronder te bespreken
proeven, bleek de binnenwand bedekt te zijn met een weinig fijn zwart poeder.
Dit poeder (ijzercarbide) is door borstelen verwijderd. Na het beëindigen
der experimenten bleek wederom eenig poeder aanwezig te zijn. Blijkbaar
hindert het de warmteoverdracht niet noemenswaard, want de op zeer
verschillende tijdstippen genomen proeven uit de tabellen I en
Ter vergelijking zij vermeld, dat 100 cm3 van 4 quot;C = 104,3 cm3 bij 100
= 115,9 cm3 bij 200 °C.
-ocr page 42-leveren alle goed reproduceerbare waarden. Ernstige oppervlaktever-
anderingen in het inwendige van een Haag-buis zijn ook niet waar.schijnlijk,
gezien het feit, dat hierin voortdurend, onder uitsluiting van de buiten-
lucht, hetzelfde water circuleert.
De buitenwand heeft geen speciale behandeling ondergaan. Bij het
monteeren van de buis is hij gereinigd met een ijzerborstel.
§ 18. Bewerking der meetresultaten.
Zooals uit het volgende blijken zal, moeten voor de practische
toepassing der Haag-buizen de middelbare vulhoogten (watervulling
omstreeks V3 van den totalen buisinhoud) als het normale geval
worden beschouwd. Om deze reden is als voorbeeld van bewerking
der waarnemingen gekozen proef no. 9 uit tabel I (vulhoogte 75 cm).
Proef no. 9.
De gemeten thermo-electromotorische krachten der thermo-elementen
op de meetplaatsen 1 t/m iS zijn, omgerekend in graden Celsius, in
kolom 9 van tabel I vermeld. De temperaturen op de diametraal gelegen
meetplaatsen van V.O. en A.O. zijn daarbij paarsgewijze gegroepeerd.
Behalve de genoemde temperaturen 1 t/m 18 waren de waarne-
mingen nog de volgende:
Tl = koelwaterinlaattemp. = 20,3 °C,
Tj = koelwateruitlaattemp. = 51,4 °C,
T3 condensoruitlaattemp. = 20,5 °C,
T4 = damptemp.nbsp;= 100,4 °C,
T5 = manteltemp.nbsp;101,1 °C,
Té = mantehnlaattemp. = 22,9 °C,
kamertemp. = 22 °C,
temp. na le asbestlaag van het onderste element = 531 °C,
temp. na le asbestlaag van het middelste element = 574 °C,
temp. na le asbestlaag van het bovenste element == 569 °C,
doorstroomsnelheid van het koelwater 141,2 1/h,
electrisch toegevoerd 5,75 kw = 4950 kcal/h,
stroomsterkte 14,78 Amp. '),
atü 1,455 kg/cm^
B.S. 769 mm (gecorr.).
Spanning 380 Volt eenige procenten overspanning wegens den geringen afstand
tot het transformatorhuis van de P.Z.E.M.nbsp;a a
Uit deze waarden volgt :
Calorische belasting:
Ooaenomen door het koelwater in den condensor:
^^nbsp;141,2 X 31,1 = 4391 kcal/h
condenswater 7.1 1/h.nbsp;_ i7 i, l/V,
dus af voor correctie temp.verschil T(i - T3: 7.1 X 2,4 — 17 kcal/h
blijft derhalve: 4374 kcal/h,
Hierbij moeten worden opgeteld de calorieën,
die via de isolatie zijn afgegeven aan de buiten-
lucht. Deze zijn te berekenen met behulp van
de formules (5) en (6) van § 1 :
warmteverhes van den condensor
van het meetvat R5
van de verbindingspijp .
van den mantel .
door steunplaat, peilglas
door meetdraden. loodbuisjes
in totaal gegaan door A.O.: 4523 kcal/h
verliezen van buiskop, kranenstelsel en manometerleiding 47 kcal/h
in totaal gegaan door V.O.: 4570 kcal/h.
Warmtebalans :
Uit de gemeten temperaturen tusschen le en 2e asbestlaag van de
isolatie der verhittingswikkelingen kan ter controle een schatting gemaakt
worden van het verlies door de asbest-alfol-isolatie:
gemiddelde temp. = 558 °C,
2e asbestlaag r = 29 mm.
buitenste asbestlaag r = 34 mm.
aluminiumscherm r = 90 mm.
1 = 1300 mm,
;i asbest-waterglas 0.3 [kcal/m,h,°C] bij t = 547 °C gem.,
l alfol 0,08 [kcal/m.h,°C] bij t = 294 °C gem,.
a (lucht) 15 [kcal/mlh.°C].
Formule (6) levert:nbsp;^^^
warmteverhes cylindrisch deel......
warmteverhes eindvlakken. uitsteeksels . • • •-^^^ ' -
totale V. O.-verlies : 380 kcal/h.
32 kcal/h
2 kcal/h
22 kcal/h
63 kcal/h
28 kcal/h
2 kcal/h
De warmtebalans luidt derhalve:
electrisch toegevoerd 4950 kcal/h
V. O.-verliesnbsp;380 kcal/h
gegaan door V. O.: 4570 kcal/h
opgenomen in
condensor
(Tö — T3)-correctie
opname:
warmteverlies
koelcircuit
Qa =
warmteverlies
buiskop, enz.
gegaan door
V. O. : Q, =
4391 kcal/h
17 kcal/h
4374 kcal/h
149 kcal/h
4523 kcal/h
47 kcal/h
4570 kcal/h.
IJzergeleiding V. O. —A. O.
Deze vormt een bedrag, dat verwaarloosd kan worden.
De afstand van den bovenrand van het bovenste element tot de
steunplaat bedraagt 8 cm, de temp. gemeten bij 8 en gem. 138,4°C,
de temp. gemeten bij 9 en 72 gem. 112,6 °C. De temp. bij de steunplaat
zal door geleiding lager zijn dan 112,6 rekenen wij overdreven
laag door aan te nemen, dat de temp. van de steunplaat bij de lasch-
plaats = temp. water = 101 °C, dus /j t = 37,4 °C.
Met deze overdreven waarde komt er voor den warmtestroom door
het ijzer 19,6 kcal/h, waarvan een gedeelte zijdelings afgegeven zal
worden aan het water in de buis en aan de isolatie.
Calorische belasting van het A. O.
Niet de geheele Qa = 4523 kcal/h gaat transversaal door den
A. O.-wand, die door het water in B wordt bespoeld. Een fractie
(50 kcal/h) zal via de steunplaat op dit water overgaan; een ander
deel (12 kcal/h) via de schroefpakking van het deksel van den mantel.
Het waterpeil in B is bij alle proeven op 50 cm gehouden. Van
het A. O. rest derhalve boven den waterspiegel een stuk ter lengte
van 8 cm, dat door damp en eventueel opkokend water wordt bespoeld.
Ten einde de overdracht door dit gedeelte gering te maken (10 kcal/h)
is dit 8 cm lange stuk omgeven door een klingerit-isolatie, op zijn
plaats gehouden door een ijzerdraadomwikkeling. Derhalve gaat trans-
versaal door den watergekoelden A.O.-wand:
Q^ _ 4523 — 72 = 4451 kcal/h
Calorische belasting van het V. O. Inductie.
Door het V. O. zijn transversaal Q, = 4570 kcal/h gegaan.
Een fractie hiervan, n.1. de door inductie overgebrachte energie, zal
niet de volle wanddikte doorkruist hebben, doch slechts een gedeelte
daarvan. Het door wervelstroomen geïnduceerde bedrag is te berekenen
uit het aantal ampère-windingen (waardoor de veldsterkte H bekend is).
Uitgaande van de betrekking dat E = - ^ is, komt men vooreen
ring van 1 cm hoogte, dikte dx tot:
A, = 16 ^ ^ c^ W (x3 - 2xro^ f)nbsp;dx Watt.
waarin : fnbsp;= vormfactor van den stroom,
cnbsp;= frequentie,
Qnbsp;= soortelijke weerstand van het ijzer.
finbsp;= permeabiliteit,
Hnbsp;= effectieve veldsterkte,
xnbsp;= straal van den beschouwden ring,
ronbsp;= inwendige straal van de buis;
derhalve voor de geheele buis per cm lengte tot:
löJ-lfV H^ 10-- p _ 2xro^ ^ dx Watt.
waarin ri = uitwendige straal van de buis.
Hierbij moet de ontwikkelde hysteresiswarmte worden opgeteld.
Omdat fi van het betreffende materiaal niet nauwkeurig bekend is,
schuilt in de becijfering een groote onzekerheid. Wel is uit de formule
voor A af te leiden, dat de door de wervelstroomen geïnduceerde
warmtehoeveelheid voor een belangrijk deel aan den rand wordt ont-
wikkeld en derhalve de buiswand toch bijna geheel doorkruisen moet
om het kokende water te bereiken.
Wegens de bovengenoemde onzekerheid is de voorkeur gegeven aan
de proefondervindelijke bepaling van de geïnduceerde hoeveelheid (uit
een verschilmeting).
1) In de tabellen zijn de Q-waarden op veelvouden van 5 afgerond.
-ocr page 46-Daartoe is tevoren de weerstand van de wikkeling bij verschillende
gelijkstroombelastingen bepaald door nauwkeurige meting van stroom-
sterkte en spanning.
Deze bedroeg bij 14,78 Amp. 25,95 ü; dus is de ontwikkelde stroom-
warmte in den verhittingsband zelf: 0,24 i^rt = 4898 kcal/h.
Electrisch toegevoerd in totaal: 4950 kcal/h; derhalve overgebracht
door inductie : 4950 — 4898 = 52 kcal/h, hetgeen dus slechts ca. 1 °/o
van het hoofdbedrag is.
Mede in verband met het boven opgemerkte is derhalve bij de
berekening van het temperatuurverval in het ijzer, aangenomen dat
Qi = 4570 kcal/h, het geheele ijzertraject doorkruist.
Dat de hierdoor gemaakte fout te verwaarloozen is, blijkt bovendien
uit de grafische voorstellingen van fig. 12, waar een aantal resultaten
van proeven met gelijkstroombelasting en wisselstroombelasting in één
figuur zijn samengevat.
Berekening van het temperatuurverval in het ijzer.
Afmetingen: nnbsp;= 19,5 X 10quot;' m,
runbsp;= 24,7 X 10-3 (2ie § 12),
1nbsp;=: 0.9 m bij het V.O.,
1nbsp;= 0,5 m bij het A.O.
Voor het V.O. levert formule (3) dan bij Qi = 4570 kcal/h, een
temp.verval:
^ t = ^%g f = 3,77 OC,
2 n \ inbsp;i^i
waarbij de van het vloeiijzer van de Haag-buis ') is ontleend aan
Landolt-Börnstein, Physik. Chem. Tabellen. Deze warmtegeleidings-
coëfficiënt neemt bij toenemende temperatuur nagenoeg lineair af van
1 — 51,2 bij 100 °C tot = 48,4 bij 300 °C.
Voor het A.O. komt men op analoge wijze tot:
A t == 6,56 °C bij Qj = 4450 kcal/h.
I) Het materiaal bevat volgens chemische analyse Fe, C, Mn en sporen Si; geen
wolfram. Koolstofgehalte ca. 0,09 o/q.
Berekening as (V.O.).
Om de plaatselijke «'s van het V.O. te berekenen zijn opgemaakt
de plaatselijke temperatuurverschillen;
_ l = 11,65 quot;C.
2 2
= 12,00 °C,
7 17 2 3
2 2
8 18 _ 3 ± ^ jj^o OQ
2 2
Van deze plaatselijke temp.verschillen moet worden afgetrokken het
temperatuurverval in het ijzer = 3,77 °C, zoodat resp. overblijven als
plaatselijke temperatuursprongen tusschen binnenwand van het ijzer en
het kokende water in de buis;
= 7,88 °C;nbsp;= 8,23 °C: v^-is = 7,63 C.
Toepassing van (4) levert dan de plaatselijke a's;
= 5260;nbsp;«7.17 = 5040;nbsp;«8-,8 = 5440.
Op analoge wijze volgt gemiddeld over het geheele V.O.;
6 16 7 17 8 18 _nbsp;= 11,65 °C.
--------------4
dus vgem. = 11,65 - 3.77 = 7.88 °C.
agem. = a, = 5260.
Bij de berekening der plaatselijke «'s is aangenomen, dat de radiale
warmtestroom, die bij de meetplaatsen door den buiswand gaat, overal
even groot is, wat wegens de drie geheel gelijke verhittingswikkelingen
zeer ten naaste bij het geval zal zijn.
Berekening uj (A.O.).
Een berekening van de plaatselijke «'s heeft hier geen zin, omdat
er geen zekerheid bestaat, dat de radiale warmtestroom over de hoogte
gelijkmatig verdeeld is. Zeer waarschijnlijk is dit zelfs niet het geval,
omdat de de overdracht belemmerende condenswaterhuid niet overal even
dik is (Waterhuid-theorie van Nusselt, zie § 26). Om die reden is voor
het A.O. uitsluitend opgemaakt de « gemiddeld over het geheele
oppervlak («2).
Op analoge wijze als bij «1 volgt hier:
V2 = 7.42 °C,
«2 = 9800 bij 1 = 0,5 m, Q2 = 4450 kcal/h.
-ocr page 48-De temp. van het kokende koelwater in den mantel B is vrijwel
egaal. Zij bedraagt bovenin gemeten T5 = 101,1 °C en onderin den
bak op 3 cm boven den bodem en 10 cm afstand van de invoeropening
(meetplaats 15) 100,2 °C, dus reeds nagenoeg kooktemperatuur. Voor
de berekening van a^ is daarom eenvoudigheidshalve als temp. van
het koelwater in de geheele ruimte B aangenomen: T5 = 101,1 °C.
gemiddelde temp. 9.......14 = 112,67 °C
mantel T5nbsp;= 101,1 °C
11,57 °C
temp.verval in 8 mm dikke ijzerschil = 0,89 °C
A t = 10,68 «C.
Hieruit volgt bij 1 = 0,5 m en Qj = 4450 kcal/h:
«3 = 5210.
Inwendige buisweerstand (R).
Om een maat te hebben voor het temperatuurverval bij het damp-
watertransport in het inwendige van de buis, is het begrip: inwendige
weerstand van de buis, ingevoerd. Deze wordt gedefiniëerd als het
temperatuurverschil tusschen de vloeistof (damp), die het V. O. inwendig
bespoelt en de damp (vloeistof), die het A. O. inwendig bespoelt,
gedeeld door het getransporteerde aantal kcal/h.
Voor de gemiddelde temperatuur van het kokende water (damp) in
het V. O. is genomen het gemiddelde der gemeten temperaturen op de
meetplaatsen 1, 2, 3 en 4, en voor de gemiddelde temperatuur in de
A. O.-ruimte het gemiddelde van 4 en 5. Bij proef no. 9 bedroeg het
getransporteerde aantal caloriën: Qi = 4570 kcal/h, derhalve :
R =nbsp;= 1,97 X 10- [h,»C,to.].
Totale buisweerstand (W).
Met totalen buisweerstand is bedoeld de warmteweerstand van het
geheele element, gerekend vanaf de meetplaatsen in het V.O. tot de
meetplaatsen in het A.O., gedefiniëerd als het temperatuurverschil
tusschen buitenzijde van het V.O. en buitenzijde van het A. O., gedeeld
door het getransporteerde aantal kcal/h.
Voor proef no. 9: gemiddeld gemeten V.O.-temp. = 139,20 °C,
A.O.-temp. = 112,67 «C.
Het aantal calorieën, Lt radiaal door het V.O. gaat is niet gelijk
aan het aantal calorieën, dat radiaal door het A.O. gaat. Om een
maatstaf te hebben is hiervoor het arithmetisch gemiddelde genomen:
Q ^ Ql^, dus:
_ .139,20 - 112.67 ^ 5 gg ^nbsp;[h.oC/kcal].
^^ ^nbsp;4510
Dampdruk.
Het gemiddelde der manometeraflezingen bij proef no. 9 bedroeg na
correctie voor de waterkolom: 1,455 kg/cm^ (atü). Barometerstand
769 mm (oo 1,046 kg/cm^).nbsp;, 21 \
Derhalve bedraagt de dampdruk boven in de buis 2,50 kg/cm (ata).
De bij dezen druk behoorende verzadigingstemp. is 126,8 °C (Lit. XVII).
§ 19. Beschouwing van tabel I.
In tabel I zijn samengevat de resultaten van 16 proeven bij éénzelfde
belasting (gemiddeld ca. 4350 kcal/h, overeenkomende met een spec.
uitw. V. O.-belasting van 30.000 kcal/m^h en een spec. inw. V. O.-
belasting van 39.500 kcal/m^h) bij gevarieerde watervulling van de buis.
Gemakshalve zal in het vervolg onder hooge vulling worden verstaan,
vulhoogte (koud) gt; 80 cm; onder middelbare vulling, vulhoogte (koud)
van 55 t/m 80 cm; onder lage vulling, vulhoogte (koud) lt; 55 cm ■).
Temperatuurverloop.
Bij beschouwing van de inwendige temperaturen (7 .... 5) in tabel I
valt allereerst op, dat het temperatuurverval bij hooge vulhng veel
grooter is dan bij middelbare en lage vulling. Vooral de kop van de buis
blijft dan koud (meetplaats 5). Bij openen van K5 komt geen damp doch
water naar buiten. Blijkbaar verzamelt zich in het boveneinde van de buis
een hoeveelheid water, die in het geheel niet aan de circulatie deel
neemt en daardoor het bovenste gedeelte van het A O. buiten werking
stelt. Dit volgt ook uit het temperatuurverloop van de meetplaatsen
gt;) De hoeveelheid water, die zich in den manometer bevindt, is bij de opgegeven
vulhoogten in cm niet inbegrepen en is derhalve daarenboven aanwezig.
Z Cb.
Verticaal.
Spec. uitw. V.O.-belasting 30.000 kcal/ra2,h.
Proef-no. |
1 |
2 |
3 , |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
11 |
12 |
13 |
14 |
15 |
16 | |
Vulhoogte |
cm |
138 |
135 |
116 |
115 |
97 |
95 |
85 |
75 |
75 |
70 |
65 |
60 |
55 |
55 |
30 |
25 |
1 3 4nbsp;, 5 |
°C |
166,9 |
165,8 |
137,8 137.0 114.1 |
138,1 |
128,4 |
128,6 |
127.1 125.2 |
127,4 |
128,7 127.5 126.6 |
128,8 |
127.3 125.4 |
128,0 |
126,4 125.0 125.1 |
126,3 |
127,1 125.7 125.8 |
126,2 |
6 7 17 8 18 |
176,7 |
176,0 175.8 175.9 |
148.2 148.3 |
148,5 148.2 147.3 |
139.0 139.1 |
139.2 139.3 |
137.7 137.8 |
137,5 136.0 136.1 |
139,8 |
140,0 139.4 138.5 138.6 |
138,2 138.5 138.6 |
138,9 |
136,3 |
136,3 |
138,0 137.3 138.4 |
137.1 142.0 137.2 137.1 | |
9 - 13 14 |
111,2 |
110,3 |
108.3 103.4 |
109.2 102.3 |
109,9 110.5 109.6 |
109,7 111.5 110.6 |
112.4 111.5 |
111,4 111.7 111.8 |
112,5 |
113,2 |
110,3 |
112,1 |
111.3 111.4 111.4 112.5 |
110,8 111.5 111.6 |
111,9 |
112,0 | |
15 mantel |
99,1 |
99,9 |
99,1 |
99,7 |
99,0 |
99,7 |
99,7 |
99,6 |
100,2 |
100,3 |
98,9 |
100,2 |
99,8 |
99,5 |
99,5 |
99,8 | |
input Qi |
kcal/h |
4730 |
4920 |
4700 |
4860 |
4820 |
4740 |
4700 |
4740 |
4950 |
4910 |
4940 |
4890 |
4660 |
4670 |
4910 |
4790 |
ata verz. temp. |
kg/cm2 °C |
7,19 |
7,15 |
3,30 |
3,31 |
2,47 |
2,50 |
2,40 |
2,39 |
2,50 |
2,52 |
2,42 |
2,46 |
2,34 |
2,33 |
2,42 |
2,37 |
10 3 VV |
h,°C/kcal |
16,05 |
15,33 |
9,32 |
8,96 |
6,49 |
6,57 |
5,87 |
5,89 |
5,88 |
5,89 |
5,98 |
5,85 |
5,68 |
5,82 |
5,77 |
5,93 |
ai ae.ió a7.l7 |
kcal/m2,h,°C |
5720 |
5730 |
5460 |
5590 |
5310 |
5270 |
5440 |
5380 |
5260 |
5260 |
5140 |
5210 |
5500 |
5300 |
5190 |
4350 |
a2 |
3140 |
3220 |
6370 |
6740 |
8380 |
7990 |
9720 |
9650 |
9800 |
9680 |
9230 |
9740 |
10300 |
9870 |
9900 |
10900 | |
33 |
„ |
8160 |
9210 |
7150 |
7350 |
5420 |
5920 |
5010 |
5100 |
5210 |
4960 |
5230 |
5260 |
5120 |
5250 |
5170 |
4910 |
9 t/m 14 van het A. O. Onderaan, bij 9 en 12 is de temp. in het
ijzer hoog, dus ook de temperatuursprong ijzer —gt;■ kokend water
van den koelmantel hoog. Daar concentreert zich derhalve de warmte-
overdracht, om naar boven toe gaandeweg af te nemen en bij 11 en 14
zeer gering te worden. 11 en 14 wijzen een temp. aan, nagenoeg
overeenkomende met die van het kokende water in den koelmantel.
Dat dit temp.verloop van het A.O. niet veroorzaakt wordt door een
toenemende warmteovergangscoëfRciënt c^ van onderen naar boven,
blijkt duidelijk uit de proeven met middelbare en kleine vulling; hier
is de temp.verdeeling over het A.O. zeer gelijkmatig.
Bij afnemende vulhng wordt het inwendige verval voortdurend
kleiner en daarmede ook de inwendige weerstand (R) van de buis.
In fig. 7 is het verloop van R grafisch voorgesteld als functie van
de vulhoogte; de getrokken lijn geeft duidelijk de aanvankelijk scherp
afnemende R aan bij kleiner wordende vulling, terwijl beneden
85 cm R slechts langzaam afneemt. De meetplaatsen 4 en 5 wijzen
nu ook een nagenoeg gelijke temp. aan en bij openen van Kg blaast
uitsluitend damp uit de opening. De A.O.-ruimte is nu met damp gevuld.
De dampdruk bij middelbare en lage vulling bedraagt ca. 2,4 kg/cm^
en dc tevens in de tabel opgegeven verzadigingstemp. blijkt binnen de
grenzen der meetnauwkeurigheid overeen te komen met de temp. van
4 en 5', de A.O.-ruimte bevat derhalve verzadigden damp.
Bij hooge vulling loopt de dampdruk abnormaal op tot ruim
7 kg/cm^ De verzadigingstemp. is gelegen tusschen de temperaturen
van de meetplaatsen 3 en 4. Uit het verloop der verzadigings-
temperaturen blijkt duidelijk, dat er bij geen enkele vulling sprake is
van oververhitten damp. Dit is ook niet waarschijnlijk zoolang voldoende
vloeistof in de buis aanwezig is, gezien het feit dat voortdurend veel
water mee omhoog geslingerd wordt en men dus altijd met natten
damp te maken heeft.
Het abnormale gedrag van de buis bij hooge vulling laat zich als
volgt verklaren: de dampbellen, die in de V.O.-ruimte ontstaan, stuwen
nu blijkbaar een hoeveelheid water voor zich uit naar den kop van de
buis; dit water krijgt geen gelegenheid naar beneden af te vloeien,
terwijl de dampbellen zelf niet hooger komen dan het begin van het
') 138 bi) kamertemp. komt overeen met 154 cm vu^oogte bij 175 °C De
totale buishoogte bedraagt 200 cm, dus bij de heerschende temp. is de buis nog
geenszins geheel gevuld met vloeistof.
Fig. 7. Graf. voorstelling van R (Z Cb, verticaal).
-ocr page 53-A.O. en daar hun condensatiewarmte afgeven. Door het sterk ver-
kleinde A.O. wordt de warmteoverdracht belemmerd, tengevolge waarvan
de temp. in de V.O.-ruimte oploopt en daarmede tevens de dampdruk,
tot zich een evenwichtstoestand heeft ingesteld.
Bij nog hoogere vulling dan 138 cm is een evenwicht niet meer te
bereiken; de druk en de temp. blijven oploopen. Door het oploopen
van de temp. zet de waterinhoud verder uit, waardoor de overdracht
sterker bemoeilijkt wordt, waardoor de temp. weer verder oploopt, enz.
Het kookverschijnsel is bij hooge vulling sterk hoorbaar bruisend en
stootend en de manometernaald slingert heftig heen en weer. Om den
manometer tegen beschadiging te vrijwaren moet Kj bijna geheel
gesloten worden, teneinde de drukstooten te smoren. Bij kleiner
wordende vulling is het kookverschijnsel uiterst rustig en staat de
manometernaald zelfs bij wijdgeopende Kj volkomen stil.
De overgangscoëfpciënten.
Bij het V.O. In tabel I zijn zoowel de waarden als die van
«6-16. «7M7 en «8,18 opgenomen; in fig. 8 is «i grafisch voorgesteld als
functie van de vulhoogte (getrokken kromme I)
Uit deze grafische voorstelHng blijkt, dat de waarde van «, toeneemt
met de vulHng, een verschijnsel dat verklaard kan worden uit de hoogere
temp., waarbij dan het koken plaats vindt. (Dat inderdaad de temp.
de oorzaak is zal nog duidelijker blijken in § 20.)
1) In de grafische voorstellingen komen de Rom. cijfers steeds overeen met de
betreffende tabelnummers.
Het temp.effect ovcrheerscht hier blijkbaar de bemoeilijking van de
circulatie door de hooge vulling.
Omtrent het verloop van a, met de hoogte geven de plaatselijke a's
uitsluitsel.
Zooals uit de belangrijk geringere waarde van ag.jg bij hooge vulling
blijkt, is in dat geval de overdracht aan het bovenste deel van het
V.O. merkbaar geringer, een verschijnsel, dat zijn oorzaak moet vinden
in de eigenaardige circulatie van den waterinhoud bij hooggevulde buis
(zie ook flg. 19, § 31).
Bij middelbare vulling daarentegen komt as,^ juist gunstiger dan
en ag,,^ naar voren, om bij zeer geringe vulling (30 cm) plotseling
kleiner te worden.
Bij 25 cm vulling daalt ook «7,17 zeer sterk. De verklaring hiervan
moet gezocht worden in de onvoldoende koeling van de meetplaatsen
8, 18 en 7, 17, wat in overeenstemming is met de oploopende waarden
van de resp. temperaturen. (Voor het gedrag van de buis bij zeer geringe
vulling, zie § 23.)
Bij het A. O. Het verloop van «2 is in flg. 9 graflsch voorgesteld.
Bij lage en middelbare vulling is de overgangscoëfliciënt nagenoeg
constant (ca. 10.000 kcal/m^.h °C), om bij hoogere vulling snel af te
nemen. Dit laatste is te verwachten wegens de bemoeilijkte overdracht
bij hooge vulling door het verkleinde werkzame deel van het A.O.
«3. Zie § 22.
Totale buisweerstand (W) van de buis.
Het verloop is in fig. 10 voorgesteld als functie van de vulhoogte.
Zooals uit de hierboven beschreven componenten, die W samenstellen
reeds volgt, zal W bij lage en middelbare vulling nagenoeg constant
moeten zijn en bij hooge vulling sterk moeten toenemen. Afgezien
van de geringe verschillen tusschen Q,, Qj en Qg^m. kan W n.1. als
een som van weerstanden worden voorgesteld ') en wel:
Tunbsp;gnbsp;^u
'log rTnbsp;1nbsp;,nbsp;log quot;
W =
U2O2 ^ 2 TT h l
2 jr 1, ^ a, O,
■2 'n
-f R
') Inplaats van de overgangscoëfficiënten a, cn a-, kan men n.1. ook invoeren
de overgangsweerstanden — cn —.
quot;1 «a
-ocr page 56-waarin: O, = werkzame inwendig opp. van de V.O.-ruimte (= 0,11 m^),
11nbsp;= lengte van het werkzame V.O. (= 0,9 m),
O2 = werkzame inwendig opp. van de A.O.-ruimte (= 0,06 m^),
12nbsp;= lengte van het werkzame A.O. (= 0,5 m).
De inwendige buisweerstand R (orde van grootte 10~'') vormt slechts
een geringe fractie van de totale weerstand van de buis (orde van
grootte 10quot;^).
Dat bovenstaande som een zeer goede benadering van W voorstelt,
blijkt het beste uit een voorbeeld.
Voor proef no. 9 levert deze formule n.1.:
W = 0,824 X 10-3 1728 x 10-^ 0,197 X 10-^
1,667 X 10-3 1474 ^ 10-3 = 5 390 x IQ-^,
terwijl directe berekening van W (zie § 18) levert; 5,88 X IQ-3.
Ten einde bij éénzelfde belasting de temp. en daarmede den dampdruk
onder overigens dezelfde omstandigheden te kunnen opvoeren, zijn 2
verschillende methoden toegepast, t.w.:
a.nbsp;vervanging van het water in den koelmantel door een glycerine-
watermengsel. Het kookpunt van het mengsel kan, afhankelijk van
de glycerine-concentratie binnen wijde grenzen gevarieerd worden
(kookpunt glycerine 290 °C). Deze methode is zeer geschikt tot
een spec. uitw. V.O.-belasting van 11.000 kcal/m^,h; bij hoogere
belasting treedt echter een bezwaar op, n.1. dat in den koelmantel
bij het kookpunt een sterke schuimvorming ontstaat, waardoor het
peil moeilijk constant te houden is. Daarom is deze methode
verlaten voor:
b.nbsp;kokend water in den koelmantel en omwikkeling van het A.O.
door een laag lood. Hierdoor neemt de warmteweerstand van
het A.O. en daarmede het temperatuurverval toe, waardoor de
inwendige Haag-buistemp. stijgt.
Om een goed warmtecontact van den loodmantel met het ijzer-
oppervlak van het A.O. te verkrijgen is als volgt te werk gegaan:
eerst werd het ijzeroppervlak van het A.O. met een ijzerborstel
gereinigd en daaromheen een blank geschuurde loodlaag van 2 mm
dikte gelegd. Onder voortdurend flink hameren werd om deze
loodlaag een ijzerdraadwikkeling strak aangebracht. Dit ijzerdraad
Verticaal. Spec. uitw. V.O.-belasting 30.000 kcal/m^.h.
TABEL IL
Z Cb.
Glycerine-
proeven
Loodmantelproeven
Procf-no.
26
25
24
23
22
21
20
19
18
17
Vulhoogte
75
95
18
45
50
67
75
120 100
140
1
2
3
4
5
6
16
7
17
8
18
9
12
10
13
11
14
15
mantel
input
Qi
Q2
ata
verz. temp.
10nbsp;3 W
10 lt; R
«1
«6.16
«7.17
«8.18
«2
161,7
161.3
161,2
161,0
161,0
172.0
171.6
171.4
171.1
170.7
170,9
148,4
148.6
149,0
148.7
148.8
149,0
129,0
129,4
157.5
156,8
156,7
156.1
156,0
167.2
167.7
166.8
167.0
166.3
166.6
142.3
142.1
142,7
142.4
143,1
143.3
115-
125.4
181,2
180.8
180,9
180,9
181,0
191,2
192,5
191.8
192.0
192,4
193.4
168.5
168.9
168,5
169.1
168,8
168,8
100.2
100,9
4960
4555
4405
10,43
180,8
5,23
O
5560
5880
5760
5050
12800
180,1
179,8
179,8
179,8
179.8
189.9
190,1
190,4
190.1
190.4
190.6
167.5
167,9
167.7
168.2
167.8
167,7
100,1
101,0
4920
4475
4325
10,15
179,7
5,10
0,18
6140
6500
6060
5850
12800
177.2
176,9
176.8
177,0
176.9
186.8
186,6
186.3
186.4
186,4
186,6
165,0
165,7
165.2
165.3
166,0
166,2
100.4
100,9
4660
4265
4115
9,55
177,0
178.0
177,7
177,7
177,6
177,6
187.6
187.2
187.3
187.1
186,9
187.2
165,5
166,0
165.7
165.8
166.5
166.6
99,9
100,7
4660
4255
4100
9,70
177,7
179.1
178,9
178,9
178,8
178.8
188,6
188,6
189,0
188,7
188.5
188.9
166,3
165,9
166.3
166.6
166.4
166,6
100.2
100,9
4860
4415
4265
9,92
178,6
5,15
0,29
6600
6800
6420
6590
11500
179.5
179,2
179.2
178.3
179,0
188,9
189.2
189.3
188,9
188,7
188.6
166.4
166,0
165,0
164,6
166,3
166,3
100,2
100,9
4860
4420
4270
9,98
178,9
5,33
0,90
6510
6760
6490
6540
10600
186,8
186,6
186.7
185.8
181,1
196.4
196,7
196,7
196.6
196.7
196,7
172.5
171,3
168.7
168.3
163.4
163.8
100.5
101,0
4990
4545
4395
11,71
186,0
6,40
6,67
6520
6840
6740
6270
8030
213.4
213.2
213.3
211,2
156,1
222.6
222.5
222,1
222.7
223.0
222.8
185.1
184,0
167,9
166.3
136,8
138,8
100.6
101,0
4990
4590
4455
20,41
212.4
13,15
63,5
7010
7770
8000
6210
5230
4275
4130
4405
4265
5,70 6,46
156,1 161,0
5,36
0,70
6050
5770
6080
6330
11100
2760
5,60
1,66
6170
6080
6220
6270
9800
2210
5,07 5,00
0,35 0,07
6480
6420
6580
6420
12700
6530
6500
6500
6670
12300
was te voren een weinig plat gewalst. Door het hameren wordt
de ijzerdraadwikkeling in het lood gedreven en tevens de loodlaag
strak tegen de ijzeroppervlakte van het A. O. gedrukt. Vervolgens
wederom een loodlaag, dan weder een ijzerdraadlaag, enz.
Aangezien het lood bij verwarming sterker uitzet dan het ijzer,
wordt bij in bedrijf stellen van de buis een compacte, overal goed
aanliggende metaalmantel verkregen.
In tabel II zijn de resultaten van een aantal proeven resp. met
loodmantel en glycerinevulling weergeven.
De spec. V. O.-belasting is dezelfde als bij tabel I, de werktemp.
echter aanzienlijk hooger.
De inwendige weerstand.
De inwendige weerstand (zie fig. 7, kromme II) is bij alle vulhoogten
geringer dan bij I; R neemt dus af bij hoogere temp. Dit effect is
duidelijk, immers, bij hoogere temp., d.w.z. hoogeren druk, is het s.g. van
den damp grooter; er behoeft dus bij gelijke belasting minder damp
per tijdseenheid van het V.O. naar het A.O. van de buis getransporteerd
te worden. Bovendien is bij hoogere temp. per °C-temp.verschil tusschen
onder- en bovenzijde van de buis het verschil in dampdruk grooter;
de benoodigde voortstuwende kracht voor het dynamisch transport zal
dus reeds bij een geringer temp.verschil bereikt zijn. In de definitie
van R wordt de teller dus kleiner, d.w.z. R wordt kleiner.
Overgangscoëfpënten.
Bij het V. O. Het verloop van a, (zie fig. 8, II) vertoont het
analoge beeld van I. Ook hier een geringe toename bij hooge vulling
en een duidelijke afname bij kleine vulling. De oorzaak van dit
laatste blijkt weer uit het verloop van de plaatselijke a's. De meet-
plaatsen 7, 17 en 8, 18 vertoonen reeds bij 45 cm vulhoogte onvol-
doende koeling, welk verschijnsel zich bij 18 cm vulhoogte gaat uitbreiden
tot 6, 16 (zie verder § 31).
Verder blijkt duidelijk het temp.effect van a,; bij alle vulhoogten
is de overdracht bij hoogere temp. belangrijk gunstiger. In overeen-
stemming hiermede liggen ook de a-waarden van de glycerine-proeven
(zie fig. 8, II'^) tusschen die van I en II, als gevolg van het feit, dat
de Werktemperaturen tusschen die van I en II gelegen zijn.
Bij het Ä. O. Uit fig. 9, II en 11^ blijkt, dat ook u^ bij hoogere
-ocr page 59-temp. een niet onaanzienlijken vooruitgang vertoont en derhalve ook
een duidelijk temp.-effect bezit.
Totale buisweerstand.
Aangezien zoowel de overgangsweerstanden bij het V. O. als die bij
het A. O. belangrijk kleiner worden bij hoogere temp. en ook R
datzelfde verschijnsel vertoont, zal de totale buisweerstand W bij
hoogere temp. een vermindering moeten vertoonen'), hetgeen uit de
curve II (en 11^) van fig. 10 ook overtuigend blijkt.
Evenals bij curve I is W bij middelbare vulling ten naaste bij constant,
om bij kleine vulling neiging tot stijgen te vertoonen.
Opmerking. Van de proeven met glycerine-watermengels is proef
no. 26 een proef met een kokend mengsel, terwijl bij proef no. 25
het mengsel met behulp van een centrifugaalpompje door den koelmantel
in den condensor werd gepompt, met een zoodanige snelheid, dat het
mengsel in B bijna tot het kookpunt werd verwarmd (temp. bovenin
B 125,4 °C; kookpunt 129 °C).
Overeenkomstig de verwachting is a^ bij kookproef no. 26 grooter
dan bij doorstroomproef no. 25.
Bij de proeven met loodmantel is «3 niet berekend, omdat de warmte-
weerstand van den loodmantel niet nauwkeurig bekend is.
§ 21. Proeven bij kleinere belasting.
In de tabellen III. IV en V zijn de resultaten weergegeven van
proeven, waarbij de verhittingswikkelingen in serie waren aangesloten
op 220 Volt wisselstroom, hetgeen een V.O.-belasting opleverde van
gemiddeld 1540 kcal/h, overeenkomende met een spec. uitw. V.O.-
belasting van 10.700 kcal/mlh en een spec. inw. V.O.-belasting van
14.000 kcal/m^.h.
Tabel III omvat de waarnemingen met een normaal water-gekoeld
A.O.; tabel IV die met een loodomwikkeld oppervlak en tabel V die
met glycerinekoeling.
De grafische voorstellingen (curven III en IV) van R, a,, 03 en W
uit de tabellen III en IV zijn ter vergelijking met dc overeenkomstige
resultaten bij hoogere belasting (tabellen I en II) mede in de figuren 7, 8,9 en
1) De ijzerweerstanden ondergaan slechts een geringe vergrooting bij hoogere temp.
(le en 5e term van W, zie § 19).
TABEL HL
Z Cb. Verticaal. Spec, uitw. V.O.-belasting 10,700 kcal/m2,h.
Proef-no.
33
34
35
30
31
32
35
37
28
29
27
Vulhoogte
80
74
65
100
94
55
30
112
110
147
132
6
16
7
17
8
18
9
12
10
13
11
14
15
mantel
input
Qi
Q2
ata
verz. temp.
10nbsp;3 W
lOt R
«1
«6.16
«7-17
«8.18
«2
«3
111,4
110,6
110.3
109,6
109.6
115.4
115.5
114,9
114,9
114,5
114.5
104,9
104.7
105.1
105.2
105,2
105.6
99,4
100,4
1630
1505
1440
1,45
109.7
6,67
5,85
4220
4240
4240
4110
9970
4070
111.5
110,7
110,3
109.6
109.7
115.6
115,3
115,0
115,0
114.5
114.7
104,7
104,7
105,0
105,2
105.2
105.6
99,4
100.3
1700
1560
1490
1,45
109.7
6,52
5,64
4410
4610
4400
4270
112,1
111.3
110,8
110.5
110.4
116,1
116,0
115.6
115.5
115.2
ri5,3
105.6
105.7
105.8
105.9
106,1
106.3
99,8
101,0
1670
1550
1485
1,49
110,5
6,40
4,71
4450
4570
4430
4290
111,1
110.3
109,9
109,6
109,6
115.0
114.8
114.5
114.6
114.1
114.4
104.9
104,9
105,0
105.2
105.2
105.5
99,1
100.3
1680
1540
1475
1,45
109.7
6,27
4,09
4550
4770
4390
4390
10400
4080
113,4
113,1
112,7
111.7
111,6
117.8
117.6
117,4
117,4
116.9
116,8
106,0
106,1
105,9
105,8
106.7
106,4
100,3
101,3
1690
1565
1500
1,54
111,6
7,29
6,90
4300
4570
4420
4230
7290
112.4
111.5
111,1
110,2
110.3
116.4
116.3
115,8
115,8
115.4
115.4
104,8
104,8
104.5
104,5
105,4
105,8
99,6
100,3
1690
1570
1500
1,46
110,0
7,09
6,69
4370
4660
4440
4180
7920
4290
110.7
109.6
109,4
109,2
109,4
114.4
114.2
117.8
115.5
118.7
116.3
104,5
104,5
104,3
104,5
105.8
105,2
98,8
100,2
1670
1555
1490
1.44
109,5
7.45
2,77
2740
5000
2410
2040
10500
4350
116,6
115,9
115,7
114.4
108.3
120,7
120.5
120,2
120,2
120,0
119.6
105,1
105.4
105.4
105,3
104.7
104,3
100,0
100.5
1720
1595
1530
1,69
114,3
9,71
27,0
4480
4860
4700
4280
6050
4520
114.4
113,6
113,3
112,1
111.3
118.5
118.4
117,9
118,0
117.4
117.6
104,9
105.1
105.2
105,2
105.5
105,2
99,8
100,5
1680
1555
1485
1,57
112,2
8,41
10,61
4220
4440
4440
4000
5600
4240
114.5
113,9
113,3
112,7
111,9
118.6
118.5
118,0
118,0
117.7
117.6
105.8
106,0
106,2
106.3
106.4
106,1
100,4
101,2
1730
1590
1525
1,60
112.7
7,66
8,18
4580
4760
4680
4330
6320
121,2
120,8
120,2
118,9
104.3
125.4
125,1
124,9
124.8
124.3
124,0
105.9
106.4
106,0
105,8
102,4
102,0
99,7
100,0
1720
1580
1515
2,05
120,4
12,92
54,9
4530
4870
4710
4420
5340
4260
9960 10000
4170
4120 4120
4030
10 opgenomen. De waarden van tabel V geven volkomen analoge curven.
De inwendige buisweerstand.
De inwendige buisweerstand (fig. 7) vertoont hetzelfde verloop en
hetzelfde temp. effect als bij hoogere belasting. Verloop en temp.effect
zijn op analoge wijze als in § 20 te verklaren.
Voorts toont fig. 7 duidelijk aan, dat de inwendige weerstand bi)
kleinere belasting (111 en IV) aanzienlijk grooter is dan die bij grootere
belasting (I en II). Beschouwt men de krommen I en IV, waarbij de
inwendige buistemp. ongeveer even groot is, dan blijkt, dat ook bij
gelijke inwendige buistemp. de weerstand bij kleinere belasting grooter is.
Overgangscoëfflciënten.
a, (fig. 8) blijkt ook een duidelijke functie te zijn van de calorische
V O -belasting, zooals te verwachten was uit den bewegingstoestand
van het medium (§ 4, c. g). Bij kleine belasting is de beweging van
het medium uiteraard geringer en de warmteovergangscoefficient
derhalve kleiner. Overigens vertoonen de curven III en IV een
soortgelijk beeld als 1 en 11. Ook hier is bij geringe vulling een
duidelijke neiging tot afnemen van «i-
Over de anomahe van proef no. 55, zie § 23.
(i2 (fig. 9. in en IV) geeft in tegenstelling met «, in het algemeen
bij middelbare en geringe vuUing iets gunstiger resultaten dan bij hoogere
belasting (I en II). De verklaring moet hier gezocht worden in de
geringere dikte van de naar beneden stroomende condenswaterlaag bij
kleinere belasting (zie verder § 26).
Merkwaardig is voorts nog de duidelijke neiging tot constant worden
bij hooge vulling. Niet alleen III en IV geven bij vullingen boven
110 cm een nagenoeg horizontaal verloop, maar ook tabel V geelt
hetzelfde resultaat. Mogelijk gaat zich bij deze vulling weder een
betere inwendige circulatie instellen.
oj, zie § 22.
Totale buisweerstand.
Het gedrag van W (fig. 10. III en IV) is weer uit de samenstellende
componenten af te leiden. Bij middelbare en kleine vulling wordt de
gunstiger a^ overheerscht door de vermindering van a, en de verhoogmg
van R, getuige het feit, dat de krommen III en IV resp. boven I en
II gelegen zijn. Bij geringe vulling loopt de weerstand op door de
slechte overdracht bij het V.O.
De waarden uit tabel V geven hetzelfde beeld.
-ocr page 62-TABEL IV.
Z Cb. Verticaal. Loodmantelproeven. Spec. uitw. V.O.-belasting 10.700 kcal/m^.h.
Proef-no. |
38 |
39 |
40 |
41 |
42 |
43 |
44 |
45 |
46 |
Vulhoogte |
140 |
118 |
97 |
77 |
72 |
56 |
45 |
30 |
15 |
1 |
138,4 |
136,9 |
135,2 |
134,2 |
134,6 |
133,6 |
133,7 |
133,5 |
133,6 |
2 |
138,1 |
136,0 |
134,1 |
133,1 |
133,4 |
132,5 |
132,6 |
132,2 |
132,5 |
3 |
137,9 |
135,8 |
134,0 |
133,0 |
133,2 |
132,2 |
132,3 |
132,3 |
132,6 |
4 |
137,0 |
134,9 |
133,2 |
132,6 |
132,9 |
132,2 |
132,4 |
132,4 |
132,7 |
5 |
130,4 |
135,0 |
133,3 |
132,5 |
132,9 |
132,1 |
132,4 |
132,4 |
132,6 |
6 |
142,4 |
140,6 |
138,9 |
137,8 |
138,0 |
137,2 |
137,3 |
137,2 |
136,9 |
16 |
142,6 |
140,7 |
138,9 |
137,9 |
138,0 |
137,1 |
137,2 |
137,2 |
139,7 |
7 |
142,3 |
140,3 |
138,5 |
137,4 |
137,6 |
136,7 |
136,6 |
136,6 |
137,0 |
17 |
142,1 |
140,2 |
138,4 |
137,5 |
137,6 |
136,6 |
136,3 |
136,3 |
136,6 |
8 |
141,9 |
139,9 |
138,1 |
137,2 |
137,4 |
136,5 |
136,7 |
136,8 |
137,2 |
18 |
141,8 |
139,9 |
138,1 |
137,3 |
137,2 |
136,4 |
136,5 |
136,7 |
137,2 |
9 |
130,7 |
129,5 |
128,4 |
128,3 |
128,7 |
127,9 |
128,0 |
128,1 |
128,4 |
12 |
130,6 |
129,3 |
128,3 |
128,4 |
128,9 |
128,1 |
128,1 |
128,2 |
128,5 |
10 |
128,2 |
128,4 |
128,5 |
128,4 |
128,9 |
128,1 |
128,3 |
128,3 |
128,5 |
13 |
128,0 |
128,2 |
129,0 |
128,4 |
128,7 |
128,2 |
128,3 |
128,4 |
128,4 |
11 |
123,6 |
126,6 |
129,4 |
128,7 |
129,1 |
128,3 |
128,4 |
128,5 |
128,7 |
14 |
123,9 |
126,7 |
129,5 |
128,6 |
129,1 |
128,3 |
128,3 |
128,4 |
128,6 |
15 |
100,1 |
100,2 |
100,1 |
100,1 |
99,3 |
99,8 |
99,8 |
99,8 |
99,7 |
mantel |
100,3 |
100,4 |
100,4 |
100,4 |
99,9 |
100,3 |
100,3 |
100,4 |
100,4 |
input |
1670 |
1680 |
1680 |
1710 |
1700 |
1680 |
1720 |
1720 |
1720 |
Qi |
1520 |
1560 |
1570 |
1575 |
1560 |
1535 |
1565 |
1575 |
1580 |
02 |
1445 |
1485 |
1490 |
1500 |
1480 |
1455 |
1490 |
1500 |
1505 |
ata |
3,40 |
3,20 |
3,05 |
2,98 |
3,03 |
2,91 |
2,95 |
2,96 |
2,99 |
verz. temp. |
137,2 |
135,1 |
133,4 |
132,6 |
133,2 |
131,9 |
132,3 |
132,4 |
132,7 |
103 w |
9,90 |
7,98 |
6,29 |
5,88 |
5,74 |
5,76 |
5,59 |
5,51 |
5,77 |
10 4 R |
27,3 |
6,09 |
5,61 |
4,32 |
4,04 |
3,13 |
2,24 |
1,27 |
1,27 |
«1 |
4510 |
4610 |
4660 |
4800 |
5040 |
4880 |
5220 |
4950 |
4380 |
«6'IG |
4710 |
4960 |
4900 |
5030 |
5230 |
5000 |
5160 |
4780 |
3690 |
«7.17 |
4710 |
4640 |
4660 |
4710 |
4700 |
4660 |
5360 |
5030 |
4960 |
«8.18 |
4480 |
4420 |
4430 |
4560 |
4870 |
4660 |
4900 |
4710 |
4490 |
«2 |
5800 |
5170 |
10800 |
12800 |
13300 |
12600 |
12400 |
13200 |
12600 |
§ 22. Dc warmtcovcrgangscoëfficiënt O3.
In fig. 11 zijn de 03-waarden uit de hierboven besproken tabellen
als functie van de vulhoogte weergegeven. Vanzelfsprekend zal het
al of niet aanwezig zijn van een circulatiebuis in het inwendige van
de Haag-buis voor a^ van heel weinig belang zijn, reden waarom in
fig. 11 tevens de waarden van 03, behoorende bij de Haag-buis met
circulatiebuis (Hoofdstuk IV) zijn opgenomen.
A geeft de waarden weer uit tabel I, B die uit de tabellen VII en
VIII, C die uit de tabellen III en IX, terwijl D en E de waarden
van «3 voor de glycerineproeven voorstellen, resp. uit de tabellen II
en V.
In bijna alle gevallen zijn de overeenkomstige waarden zonder
circulatiebuis en met circulatiebuis door éénzelfde kromme voor te stellen;
alleen de krommen A en B wijken bij hooge vulling van elkaar af.
Dit verschil is echter onwezenlijk en is een gevolg van de consequente
toepassing van de rekenwijze ter berekening van «3. Zooals reeds in
§ 19 is beschreven, treedt bij de Z Cb.-proeven uit tabel I een zeer
eigenaardige temp.verdeehng op over de hoogte van het A.O.. waar-
door de overdracht zich vooral aan de onderzijde van het A.O. concen-
treert. Voor een nauwkeurige berekening van aj en 03 zou het derhalve
noodzakelijk zijn het A.O. te verdeden in smalle zones en voor iedere
zone de Q te bepalen. Aangezien dit een afzonderlijk onderzoek
vereischt ten aanzien van de verdeeling van Q over de hoogte, die
met deze apparatuur niet mogelijk is, is met een uniforme a^- en «3-
berekening volstaan.nbsp;c on
In overeenstemming met hetgeen gevonden is voor a, (zie ^21),
stijgt ook hier «3 met de belasting, van ca. 4100 kcal/mlh.°C bij curve
C tot ca. 5100 kcal/m^h,°C bij curve A-B. De waarden van dc
overgangscoëfflciënten ijzer —gt; glycerine-watermengsel liggen uiteraard
veel lager (krommen D en E) wegens de grootere viscositeit van het
mengsel, waardoor de beweging in de grenslaag veel moeilijker is dan
bij kokend water.
Het horizontale verloop van de krommen A-B, C en E is plausibel,
immers de oj-waarde zal (afgezien van het bovenvermelde geval van
hooge vulling) weinig te maken hebben met de inwendige vulhoogte
van de Haag-buis.
TABEL V.
Z Cb. Verticaal. Glycerineproeven. Spec. uitw. V.O.-belasting 10.700 kcal/m^.h.
Proef-no.
57
54
55
56
53
52
51
50
49
48
47
Vulhoogte
32
55
45
65
54
70
80
90
107
120
140
1
2
3
4
5
6
16
7
17
8
18
9
12
10
13
11
14
15
mantel
input
Qi
Q2
ata
verz. temp.
10nbsp;3 w
104 R
«1
«6-16
«7.17
«8.18
«2
«3
140,9
140,2
140,0
140.0
140.1
144,8
144,5
150,4
144,1
144,4
144,8
136.1
136.4
136.2
136.2
136.3
136,3
125,3
125.5
1680
1550
1475
3,69
140,0
6,11
1,48
3580
5090
2400
4250
14500
1760
140.5
139.9
140,0
140.0
140.1
144,9
144.6
168.7
147.8
146.2
147,0
135,6
136.2
136,0
136.3
136,2
136.2
125.3
126,0
1680
1540
1465
3,69
140,0
9,17
0,32
1650
4290
830
2630
12900
1870
141,4
140,9
140,6
140,6
140,8
145.4
145,1
145,1
144.8
145,1
145.3
136.5
136.4
136.6
136.7
136,7
137,0
125,6
125.9
1680
1545
1470
3,74
140.5
5,62
1,17
4730
5070
4900
4230
12800
1750
140.3
139.4
139,4
162,4
144,3
143,8
143,6
143.8
143.9
398-
384-
135.6
135,8
136.2
135,8
135.7
135.7
126,6
126.3
1700
1540
1460
3,56
138.8
60,3
139,7
139.1
138,9
138.7
138.8
143.5
143,4
143,0
143,0
143.2
143.3
134.7
134.6
134.8
134.8
135,0
135,0
124.7
124.9
1680
1540
1465
3,57
138,9
5,60
2,27
4890
5040
5130
4400
13200
1900
140.0
139.5
139,3
139.1
139.2
143,7
143,9
143.6
143,5
143.3
143.4
134,9
135.1
135.3
135.4
135.4
135.5
125,9
126,1
1640
1515
1440
3,60
139.2
5,62
2,18
4850
5010
4750
4750
13100
2030
141.5
140,7
140.7
140.3
140.4
145,0
145.0
144.8
144.9
144.6
144.7
136.1
136,3
136.5
136.6
136,6
136.8
126,8
126,8
1700
1540
1465
3,70
140,1
5,56
2,92
5080
5330
4860
4860
13600
1950
140,3
139,8
139.6
139,3
139.3
143,8
144.0
143.8
143.7
143.4
143,6
134.8
135.1
134.9
135.3
135.4
135,4
125.9
126,1
1640
1505
1430
3,62
139,4
5,85
2,99
5020
5350
4870
4960
11500
2040
145,4
145.0
144,8
144.1
143,4
149,4
149,4
149.0
149.1
148.4
148,8
137,6
138.2
137.5
137.4
134.8
134.5
125.9
125,5
1680
1555
1480
4.13
144,1
8.14
6,95
4880
4860
4950
5030
4880
1700
143.2
142.6
142.5
141,9
141.4
146.8
146.9
146.7
146.6
146.3
146.5
136.2
136.4
136.3
136.6
137.5
137.4
126,1
126,1
1680
1535
1460
3,89
141,9
6,61
5,86
4970
5210
5020
4760
8500
1760
150,7
150,3
150.3
149.1
135,6
154.4
154.5
154,4
154.2
154.2
153,9
137.1
137,9
137,4
137.3
131.2
131,0
126,0
125.4
1710
1565
1490
4,77
149.3
12,40
49,5
4930
5350
5240
4650
4980
1930
180
5600
4450
60
1540
1990
§ 23. Anomaal gedrag van dc buis bij geringe vulling ').
De anomalie van proef no. 55 is voor het gedrag van de buis bij
geringe vulling zeer leerrijk. Bij deze proef was de buis bij kamertemp.
gevuld tot 54 cm hoogte ( de hoeveelheid water, die zich m den
manometer bevond).
Bij het in bedrijf stellen deed zich een, bij deze vulhoogte, onverwacht
verschijnsel voor. De temp. van de meetplaatsen 5 en 18 bleef voort-
durend stijgen zonder eenige aanwijzing, dat een evenwicht zou worden
bereikt. Binnen weinige minuten steeg de temp. van genoemde meet-
plaatsen tot bijna 400 °C. waarna de proef werd gestaakt om beschadiging
van de thermo-elementen te voorkomen.
r
? it'ä^-*-
3 KCi
K CeU.
lo'xiXj
A=z.ce \
■ • I.C6.KCamp;I
ÖsZCA.UCfc.K
Z.ci.lt;iL'fC.
E gt; ZCi-^LyC.
_.I0700
30.000.
10700
-O-ir
A-B.
-M-
5-
4
e.
l(ük.HOO(lt;Te IN CM.
lAo. lOo
I20.
aonbsp;loo
'ic.nbsp;6o.
20.
Fig. 11. Grafische voorstelling van «3 (Z Cb, L Cb en K Cb; verticaal).
De inwendige meetplaats 4 geeft duidelijk aan, dat het bovenste deel
van het V.O. totaal onvoldoende werd gekoeld en dat zich daar sterk
oververhitte damp bevond. Klaarblijkelijk was de circulatie in de buis
zeer abnormaal.
') Opvallende afwijkingen zijn in de tabellen door dik gedrukte cijfers aangegeven.
-ocr page 66-Toen na afkoeling de vulhoogte gecontroleerd werd, bleek deze nog
precies 54 cm te bedragen ; van vullingvermindering door lekkage was
dus geen sprake geweest. Vanzelfsprekend is later getracht dit abnormale
gedrag te reproduceeren, hetgeen echter nimmer gelukt is. Tenminste
niet bij genoemde vulhoogte, wel bij veel geringere vullingen en zelfs
dan stelde zich meestal tenslotte een evenwichtstoestand in, zij het met
plaatselijk oververhitte gebieden.
In de verschillende tabellen zijn proefresultaten verwerkt bij veel
kleinere vulhoogten dan 54 cm, waarbij de buis volkomen normaal
functionneert. Deze proeven werden genomen door in bedrijfstoestand
de vulling te verminderen tot dit lage bedrag (door openen van K7).
Zelfs kon vaak de vulling verminderd worden tot beneden 10 cm
(waterinhoud 100 cm^!) en nog bleef de buis volmaakt normaal function-
neeren. Tracht men echter de buis te laten aanloopen vanuit den
kouden toestand bij zulk een geringe vuUing, dan wordt doorgaans wel
een evenwichtstoestand bereikt, doch de temperaturen stellen zich geheel
anders in dan het geval is bij vermindering van de vulling in bedrijfs-
toestand tot diezelfde hoogte (§ 28).
Merkwaardig is voorts, dat bij proef no. 55 de oververhitting bij 8
en 18 plaats heeft; bij de proeven 56 en 57 daarentegen alleen bij 7
en slechts een weinig bij 8 en 18; bij proef no. 46 bij 16; bij proef
no. 37 bij 7, 17. 8 en 18. Blijkbaar correspondeert met deze gevallen
telkens een ander soort strooming in de buis. Mogelijk ook treden
andere condenswaterbanen op.
Conclusie.
Bij middelbare vulling ontstaat in de buis een bepaalde circulatie,
die bij verminderen van de vulling tijdens het in bedrijf zijn, urenlang
kan blijven bestaan, zelfs bij verminderen tot uiterst geringe vulhoogte.
Beneden 55 cm vulhoogte moet deze toestand vermoedelijk als labiel ')
worden beschouwd, aangezien deze niet reproduceerbaar is door in
kouden toestand uit te gaan van de betreffende vulling.
§ 24. Vulhoogte van de buis.
Uit de voorgaande paragraaf volgt zonder voorbehoud, dat geringe
vulhoogten voor practische toepassingen niet in aanmerking kunnen
') Uit de stoomketelpraktijk zijn ook gevallen bekend van het blijven voortbestaan
van een circulatie, die er eenmaal is, b.v. bij waterpijpketels, waar het water in
als ya/pijpen bedoelde buizen voortdurend omhoog blijft gaan (Lit. XVIII).
komen. Ook hooge vuUingen zijn zeker niet geschikt; het abnormaal
oploopen van den druk is uiteraard niet gewenscht.
Perkins-buizen (§ 3) werken doorgaans met hooge vuUingen en de
vele met zulke buizen ondervonden teleurstellingen moeten wel hieraan
worden geweten. Krijgt men onder omstandigheden ketelsteenaanzetting
om het A.O. van de pijpen, dan stijgt de inwendige temp. en daarmede
de dampdruk tot een waarde, die springen der buizen onvermijdelijk
maakt.
De middelbare vuUingen zijn derhalve voor practisch gebruik de
aangewezene. Bij voorkeur zal men de vulling tevens zoo kiezen, dat
de buis door uitzetting van de vloeistof nimmer geheel met vloeistof
gevuld zal kunnen zijn. Bij de gebruikelijke afmetingen zal een vulling
van circa '/s van den totalen buisinhoud ') geschikt zijn. Mocht dan
door onvoorziene omstandigheden de inwendige temp. oploopen (b.v.
door ketelsteenaanzetting om het A.O.) dan zal zelfs bij de kritische
temp. van water de buis nog niet geheel met vloeistof gevuld zijn
(kritische dichtheid van water 0,33; gem. kubieke u.c. van vloeiijzer
van O tot 374 °C = 41 X 10quot;^) en springen door vloeistofdruk nimmer
kunnen plaats hebben.
§ 25. Overzicht van de proeven bij middelbare vulling.
Gelijkstrcomproeven.
Van de voor de praktijk in aanmerking komende vuUingen is een
overzicht gegeven van de gevonden resultaten in de figuren 12, 13 en
14. Hierin zijn de waarden van a„ aj, R. W en a^ opgenomen als
functie van de temp. bij gebruik van de buis in normalen toestand, dus
met watergekoeld A.O. zonder loodomwikkeling. Het betreft hier dus
de resultaten uit de tabellen I en III.
In de figuren 12 en 14 is met temp. bedoeld de gemiddelde temp.
van de grenslaag; in fig. 13 bij R de gemiddelde inwendige buistemp..
bepaald door:
(gem. temp. van V.O.-ruimte gem. temp. van A.O.-ruimte) ; 2.
en bij W de gemiddelde buistemp., bepaald door:
(gem. temp. ijzeropp. V.O. gem. temp. ijzeropp. A.O.) : 2.
De V.O.-belasting is bij de verschillende temp. verschillend, want
1) Voor de gebruikte proefbuis b.v. 70 cm vulhoogte.
-ocr page 68-de verschillende temperaturen op de abcis ontstaan juist door de V.O.-
belasting te varieeren.
In de figuren zijn ook opgenomen enkele metingen aan een buis
voorzien van een korte circulatiebuis (zie hiervoor Hfdst. IV) en de
waarden uit tabel VI.
X |
oaZC««*.. K X-KC« a. | ||
«jZrtlMKCé. |
0 |
-21» | |
^Ty^MM V.O.MLA^IM | |||
-—^ | |||
1 |
oiiist— |
TEMP. 1« quot;a. |
133.
l4o.
l4s
Fig. 12. Grafische voorstelling van «i en n, als functie van de temperatuur, bij variabele
belasting. [Verticaal, normaal watergekoeld A.O., middelbare vulhoogte
(55 t/m 79 cm)]
In tabel VI zijn weergegeven de resultaten van een aantal proeven,
genomen met gelijkstroombelasting van de V.O.-windingen. Deze
proeven hebben plaats gehad vóór de wisselstroomproeven, met dezelfde
buis, doch met een eenvoudiger apparatuur dan in Hfdst. II beschreven
is. O.a. waren op het V.O. en op het A.O. slechts 3 meetplaatsen
aangebracht.
Uit de grafische voorstellingen blijkt, dat de bij deze gelijkstroom-
proeven behoorende punten zeer goed aansluiten bij de proeven uit de
tabellen I en III.
De inductie- en hysteresisinvloeden bij wisselstroombelasting zijn dus,
-ocr page 69-TABEL VL
Proeven met gelijkstroom.
Verticaal.
Z Cb. |
K Cb. | |||||
Proef-no. |
58 |
59 |
60 |
61 |
62 |
63 |
Spec. uitw. V.O.-bel. |
9000 |
23500 |
43500 |
9000 |
23500 |
43500 |
Spec. inw. V.O.-bel. |
11700 |
30700 |
56600 |
11700 |
30700 |
56600 |
Vulhoogte |
60 |
60 |
60 |
62 |
62 |
62 |
1 3 4 5 |
109,9 |
122,0 |
136,9 |
109,9 |
121,1 |
135,7 |
6 7 8 |
113,2 |
130,4 |
153,4 |
113,0 |
130,0 130.3 129.4 |
152,4 |
9 |
104,0 |
109,3 |
115,0 |
104,3 |
109,5 |
114.3 115.4 |
mantel |
100,3 |
100,7 |
100,8 |
100,3 |
100,6 |
100,8 |
Qi |
1295 |
3380 |
6270 |
1295 |
3400 |
6230 |
ata verz. temp. |
1,38 |
2,04 |
3,25 |
1,37 |
2,04 |
3,19 |
103 w |
6,62 |
5,97 |
5,84 |
6,56 |
6,05 |
i 5,83 |
«1 |
4340 |
5060 - |
5560 |
4260 |
4810 |
5220 |
«2 |
9650 |
9860 |
9040 |
10100 |
9790 |
9420 |
«3 |
4070 |
4770 |
5570 |
3960 |
4860 |
5510 |
zooals in § 18 reeds werd aangenomen, inderdaad van ondergeschikt
belang.
De verklaring van het verloop der krommen uit fig. 12 komt in
Fig. 13. Grafische voorstelling van R en W als functie van de temperatuur, bij variabele
belasting.
[Verticaal, normaal watergekoeld A.O., middelbare vulhoogte (55 t/m 79 cm)]
-ocr page 71-hoofdzaak neer op hetgeen reeds in de paragrafen 19. 20 en 21 omtrent
het gedrag der betreffende grootheden is vermeld.
De waarde van a, (fig. 12) neemt toe met de gemiddelde grenslaagtemp.
Dit effect is duidelijk, immers, eenerzijds neemt de temp. toe. waardoor «
toeneemt (§ 20), anderzijds neemt tegelijk de belasting toe, waardoor
de vloeistofbeweging heftiger wordt, hetgeen eveneens een gunstig
effect op « uitoefent (§ 21).
03 (fig. 14) is een overgangscoëfBciënt van dezelfde soort als «i en
vertoont dan ook eenzelfde effect als Hun absolute waarden zi^n
niet direct vergelijkbaar. Afgezien van het verschil in geometrische
verhoudingen van de beide verwarmende oppervlakken en de ver-
schillende specifieke belasting is bovendien ook bij dezelfde belasting
de temp. in den koelmantel veel lager dan die in de V.O.-ruimte.
De waarden van «2 (fig. 12) vertoonen een daling bij toenemende
qrenslaagtemp. Dit verschijnsel is het gevolg van twee elkaar tegen-
werkende oorzaken, n.1.: «2 neemt toe met de temp. (§ 20) en neemt
af bij stijgende belasting (§ 21). Aangezien «2 in Ag- 12 een afname
vertoont, overtreft het laatste effect blijkbaar het eerste.
R (fig. 13) laat een scherpe afname met de temp. zien. Dit is
begrijpelijk, omdat de beide oorzaken, temp.stijging en verhoogen van
de belasting, elk afzonderlijk reeds een effect in de aangegeven richting
geven (§ 21).
Sening 'ïoudeL' met de warmteverliezen van manometer, kranen enz geldt
voor de twee meest gebruikte calorische belastingen de volgende tabel, waarm
de in één kolom staande waarden bij elkaar behooren:
220 V 380 V
werkelijke V.O.-belasting
spec. uitw. V.O.-
spec. inw. V.O.-
werkelijke A.O.-
spec. uitw. A.O.-
spec. inw. A.O.-
4350
30000
40000
4230
52800
69000
1540
10700
14000
1470
18400
24000
Het gedrag bij stijgende V.O.-belasting van een Haag-buis als geheel
beschouwd, wordt tenslotte weergegeven door het gedrag van W
(fig. 13) gt;).
Hieruit volgt, dat een Haag-buis (binnen de grenzen der beschreven
experimenten) gunstiger gaat werken bij verhooging van de V.O.-
belasting en dus, als weerstand beschouwd, een negatieve karakteristiek
bezit.
§ 26. Vergelijking met de proeven van anderen en met de
theorie van Nusselt.
Herz-buis. Erwin Herz (§ 3) beschrijft in zijn voordracht van 4 April
1894 (Lit. IV) een, eerst met kolen, later met watergas gestookt
keteltje, werkend met soortgelijke elementen als de in voorgaande
paragrafen beschreven proef-Haag-buis. De buizen van het keteltje
1) Het verloop van W is weer te verklaren als resulteerend effect van het verloop
der componenten a^, R en a^.
waren verticaal opgesteld. Het totale V.O. was gel^k aan het totale
A O Zooals reeds in § 3 is opgemerkt, gebruikte Herz bij voorkeur
zeer kleine vullingen „om zoo weinig mogelijk V.O, te onttrekken aan
langsstroomenden damp.quot;
Hij berekende, dat bij 5 atm. druk een vulling van 1/360 van het
volume van de buis voldoende was om deze geheel met verzadigden
damp te vullen; bij 10 atm. 1/190 van het volume. Veiligne.dshalve
vulde Herz zijn buizen voor ongeveer 1/10 (Lit. III). Herz ondernam
zijn experimenten voornamelijk met het oog op het nuttig effect van
zijn ketel en verrichtte dan ook geen temp metingen aan de buizen zeil,
doch bepaalde zich tot het meten van den dampdruk in één van zi,n
buizen den dampdruk in den ketel en de temperatuur van de rookgassen.
Omtrent het juiste gedrag van zijn buizen bleef hij derhalve in het
onzekere. Toen hij bij zijn proeven last ondervond van het door-
branden der pijpen (aan de onderzijde), weet hij dit aan oververhitting
van den damp door onvoldoende circulatie in de pijpen. Op grond
van zijn onderstelling, dat het condensaat eerst zou afvloeien langs den
A O -wand en zich dan zou contraheeren tot een dunne straal in de
as' van de buis'), trachtte hij dit euvel te ondervangen door het
aanbrengen van een circulatiebuis (met T-vormig boveneinde). Op 13
Febr 1914 werd hem dienaangaande een octrooi verleend (Lit. V).
Volgens de teekening in het patentschrift is de vulling van de buis
nu ook grooter.nbsp;.
In de praktijk hebben de Herz-buizen echter geen ingang kunnen vinden.
Aan de hand van § 23 van dit proefschrift valt het niet moeilik de
desillusies van Herz te verklaren. De vulhng van zijn buizen is beslist
te gering (zie ook § 28, Hfdst. IV).
Overgangscoëfficiënt bij verdamping.
De resultaten omtrent a^ en «3 uit de voorgaande paragrafen leveren
in hoofdzaak samengevat een toename van «met de calorische belasting
(Q) en de temp. (dampdruk). De absolute waarden zijn, meer speciaal
voor «„ gelegen tusschen 4000 en 7000 kcal/m^h.°C.
dat de calorische belasting bij deze proeven gering was.
-ocr page 74-Herz kon met zijn proefketel geen a's meten bij het V.O., wel echter
een k-waarde berekenen voor den overgang van rookgassen op het
inwendige van zijn buizen, zonder de tusschentrappen te bestudeeren.
De voornaamste warmteweerstand zetelt hier in den overgang van
rookgassen op de ijzeropp., waartegenover de geleidingsweerstand van
het ijzer en de overgangsweerstand ijzer —kokend water slechts
een fractie uitmaken.
Aangezien eerstgenoemde overgangsweerstand in een ketel van vele
factoren afhankelijk is, biedt de opgegeven k-waarde geen mogelijkheid
tot het trekken van conclusies omtrent Uj,
Metingen van anderen aan buizen, die overeenkomst met Haag-buizen
vertoonen, zijn niet bekend.
Wel proeven op het gebied van verdamping in met water door-
stroomde buizen van waterpijpketels. Zoo vond Cleve (Lit. XIX) bij
modelproeven over den natuurlijken omloop in zulke ketels waarden
voor a gelegen tusschen 5000 en 11000 en evenals bij de Haag-buis
gevonden is, een toename van « bij toenemende belasting. Direct
vergelijkbaar met de resultaten van de Haag-buis zijn deze proeven
niet, omdat verhooging van de belasting bij een waterpijpketel tevens
een verandering in den natuurlijken omloop teweeg brengt.
Proeven bij Sulzer in Winterthur aan buizen van 9 en 10 cm
middellijn gaven a-waarden van 4500 tot 4800, waarbij men in aan-
merking dient te nemen, dat een grootere diameter a ongunstig beïnvloedt.
Overigens loopen de resultaten van de verschillende onderzoekers
sterk uiteen. Zoo vond Fehrmann, dat a onafhankelijk was van den
dampdruk (temp.), terwijl de meeste onderzoekers een duidelijk temp.-
effect constateeren (Lit. II, 3e dr., Hfdst. E, § 2), n.1. een toename
van a met de temp., evenals bij de Haag-buis gevonden is.
Recente onderzoekingen van Kirschbaum (Lit. XIV en XV) aan een
verticale verdampingsbuis leverden ook een duidelijk temp.effect in den
zin als bij de Haag-buis gevonden is en ook een duidelijke toename
van a met de calorische belasting, n.1. a = c Qquot;. De dampdrukken
bij deze proeven waren = 1 atm. en bij het berekenen van a ging
Kirschbaum anders te werk als bij de Haag-buis is geschied. Hij
berekende n.1. een schijnbare a door het temp.verschil tusschen den
buiswand en den damp in rekening te brengen, terwijl bij de Haagbuis
de ware u berekend is (temp.verschil tusschen wand en vloeistof).
Kirschbaum vond bij Q = 30.000 kcal/m^h een a-waarde van rond
5000 kcal/m^h°C. De damptemp. bedroeg hierbij slechts 100 °C, de
dampdruk derhalve 1 ata.
Condensatie.
a. Vergelijking met de proeven van Herz.
Uit den gemeten keteldruk en den gemeten druk in één van zijn
transmissiebuizen (waardoor de temperaturen bekend zijn) was
Herz ook bij het A.O. in staat een k-waarde op te geven voor
den overgang van condenseerenden waterdamp via den ijzeren
Herz-buiswand op het ketelwater. Bij die proeven, welke niet
wegens oververhitting moesten worden gestaakt, vond hij doorgaans
waarden voor k omstreeks 2800
Deze gemiddelde waarde laat zich vergelijken met de bij de
Haag-buis gevonden getallen. Immers k stelt zich samen uit de
componenten oj, ijzerweerstand en 03. Door toepassing van (2)
en (4) volgt voor een cylindrischen wand :
ru
log ~r
k r «2 rjnbsp;«3 Tu
Bij proefno. 9 was b.v.: «2 = 9800, I = 51,0 en «3 = 5120,
waaruit volgt k = 2490; Qh was 30.000 kcal/m^h en de dampdruk
bedroeg 2.50 ata.
Bij de beschouwde proeven van Herz was de dampdruk 5,0 tot
7,7 ata bij een stoomproductie van gemiddeld 44 kg/mlh, overeen-
komende met Q = 28000 kcal/m^h. keteldruk 2,5 - 5,4 atü.
De getallen 2490 en 2800 leveren een goede overeenstemmmg
op, in aanmerking nemende, dat zoowel «2 als «3 bij hoogere
temp. gunstiger worden.
Voor zoover uit de publicatie is na te gaan, zijn de wanddikten
bij het Herz-apparaat en de Haag-buis nagenoeg gelijkwaardig.
b. Vergelijking met de theorie van Nusselt
Voor den warmteovergang in het geval van condenseerenden
') Als k gedefinieerd wordt per vlakte-eenheid, d.w.z. = k O (ti - t^) of voor
een buis; Q^ = k 2 31 r 1 (ti — 13).
waterdamp heeft Nusselt (Lit. XVI) langs theoretischen weg een
formule afgeleid.
Bij het opbouwen van zijn theorie voor condenseerenden ver-
zadigden waterdamp gaat hij uit van de veronderstelling, dat de
geheele gekoelde oppervlakte bedekt wordt met een laagje con-
denswater, dat aan de wandzijde de temp. van den wand en aan
de dampzijde de temp. van den verzadigden damp bezit. Het
warmtetransport transversaal door dit vloeistoflaagje is bekend als
men de dikte van het laagje kent. Deze laagdikte zal van boven
naar onderen toenemen, omdat de vloeistof onder invloed van
de zwaartekracht naar beneden zal trachten af te vloeien, welke
beweging echter door de viscositeit en — voor het geval van
tegenstroom — tevens door den dampstroom zal worden belemmerd.
Het warmtetransport en daarmede de a zal dus ook plaatselijk
verschillend zijn. Door de laagdikte te berekenen komt Nusselt
voor z.g.n. stilstaanden damp en voor het geval van een verticalen
wand, hoogte h meter, gemiddeld over het geheele opp. tot de
formule:
a^ = 3395 f ^nbsp;kcal/m2,h,°C,
gt;] h (td-tj
waarin:
Q — verdampingswarmte bij de verz. temp.,
7 = s.g. van het condensaat [kg/m^],
/ = warmtegeleidingscoëfHciënt van het condensaat [kcal/sec,m,°C],
= viscositeit van het condensaat [kg,sec/m^],
tj = damptemp.,
t^ = wandtemp.
In het geval van de Haag-buis is de onderstelling van een samen-
hangende condenswaterfilm gewettigd. Eenerzijds zal het ruwe ijzeropp.
het ontstaan van een samenhangende condenswaterhuid bevorderen '),
anderzijds is de zeer gelijkmatige temp.verdeeling van het A.O., zooals
die uit de tabellen blijkt een aanwijzing, dat vermoedelijk filmcondensatie
') Proeven van Schmidt, Schürig en Sellschopp (Lit. XXI) en Erich Gnam (Lit. XXII).
-ocr page 77-en geen druppelcondensatie optreedt. Dit laatste geval gaat doorgaans
gepaard met sterke plaatselijke temp.verschillen en plaatselijk zeer
hooge «'s (in een vert. buis 52000 - 127000: Lit. XXII). Ook de
onderstelhng „stilstaande dampquot; is voor een Haag-buis zeker aanvaardbaar.
Weliswaar is de dampsnelheid in de buis niet nauwkeurig te berekenen,
omdat men niet weet welk gedeelte van de overgedragen warmte door
bespoeling wordt overgebracht, doch uit het totale warmtetransport
kan men wel een schatting maken, n.1. door de maximumwaarde van
de gemiddelde dampsnelheid te berekenen. Door aan te nemen, dat
uitsluitend warmte aan het A.O. wordt afgestaan door condenseerenden
verzadigden damp volgt voor de dampsnelheid in de gebruikte
proefbuis per 1000 kcal/h werkelijke V.O.-belasting:
bij een dampdruk van 1 ata: v = 0,74 m/sec,
„ 5 ata: v = 0,18 m/sec,
„ 10 ata: v = 0,10 m/sec.
Bij de besproken proeven was de grootste werkelijke V.O.-belasting
6270 kcal/h, dus v lt; 5 m/sec, wat met het oog op de theorie van
Nusselt als practisch stilstaande damp kan worden beschouwd, omdat
bij zulke kleine snelheden de schuifspanning aan de oppervlakte van
de waterfilm te verwaarloozen is.
In onderstaande tabel zijn de uit de proeven (tabellen I t/m V)
gevonden waarden van weergegeven naast de waarden, berekend
volgens de formule van Nusselt. Hiertoe is voor de proeven bij middel-
bare en kleine vulling uit elke tabel een gemiddelde opgemaakt en wel:
van de damptemp. in de A.O.-ruimte (kolom 1 van onderstaande
tabel); van tj — t^ (id. kolom 2); van de gemeten a^-waarden (id.
kolom 4). Kolom 3 vermeldt de waarden van a, berekend volgens
Nusselt (dus uit de gegevens van de kolommen 1 en 2). In kolom
5 is nog weergegeven de factor, waarmede de waarde van Nusselt
moet worden vermenigvuldigd om de gemeten «2 te krijgen.
1) Met deze onderstelling volgt voor de condenswaterhoeveelheid, die naar beneden
's^cmV per minuut bij de proeven met spec. V.O.-bel. 10.700 kcal/m^J.
150 cm3
-ocr page 78-
1 |
2 |
3 |
4 |
5 | |
tabel |
damptemp. |
td-tw |
«2 berekend volgens |
gemiddelde waarde van |
öj/onu |
I II III IV V |
125,5 109.7 139.8 |
7,12 |
7510 |
9895 |
1,32 |
Bij vergelijking van de waarden uit de kolommen 3 en 4 valt aller-
eerst op, dat de gemeten waarden allen grooter zijn, dan de volgens
Nusselt berekende waarden. Afgezien echter van de absolute waarden,
geeft de formule van Nusselt het verloop van a met de temp. en de
calorische belasting in den juisten zin weer; eenerzijds de stijging van
a met de temp. bij dezelfde belasting (overgang I —gt;- II, overgang
III —gt;■ IV —gt;- V), anderzijds de afname van o bij dezelfde temp.
en toenemende calorische belasting (IV —gt;- I).
De theorie van Nusselt verklaart verder zeer goed het temp.verloop
van het A.O. over de hoogte.
Volgens zijn theorie zal de condenswaterfilm aan de bovenzijde van
het A.O. dunner zijn dan aan de onderzijde. Rekent men in eerste
benadering «3 over de hoogte constant, dan volgt hieruit, dat aan de
bovenzijde de warmtestroom en daarmede de temp.sprong ijzer —kokend
water (in B) grooter zal zijn, d.w.z. dat de ijzertemp. daar hooger is
dan onderaan het A.O.
Inderdaad neemt bij alle proeven (middelbare en kleine vulling)
uit de besproken tabellen de temp. met de hoogte duidelijk toe
11 14
9 72
10 13
lt;
lt;
HOOFDSTUK IV.
DE BUIS MET CIRCULATIEBUIS
IN VERTICALEN STAND.
§ 27. Gebruikte circulatiebuizen.
Op analoge wijze als in Hfdst. III is
beschreven, zijn proeven genomen met
de Haag-buis, voorzien van een ijzeren
circulatiepijp.
Onderzocht zijn twee verschillende
circulatiebuizen van het in de praktijk
reeds toegepaste model, een korte
(hieronder aangeduid met K Cb) en een
lange (aangeduid door L Cb), lengten
resp. 120 en 145 cm. De K Cb reikt
dus juist tot aan de grens van V.O.
en A.O.; de L Cb zet zich nog 25 cm
in de A.O.-ruimte voort. Beide buizen
hebben een uitwendigen diameter van
25 mm, een inwendigen van 23 mm,
zoodat tusschen de circulatiebuis en den
binnenwand van de Haag-buis een
ringvormige ruimte van 7 mm overblijft.
Ter centreering zijn beide buizen voor-
zien van twee groepen van drie steun-
strippen, elk 7 mm breed en 6 cm
lang, waardoor de circulatiebuizen tevens
klemmend in de Haag-buis passen.
Voorts zijn beide aan dc bovenzijde voor-
zien van een ijzeren lus om het inbrengen
en uitlichten te vergemakkelijken. Als
communicatie tusschen ringvormige
ruimte en inwendige van de circulatiebuis
zijn bij de K Cb aan de onderzijde twee
40 mm hooge poortvormige openingen
uitgespaard en zijn tevens aan de boven-
iVAAHl'Ct^T
. O
O
I-I
-e-
qi
UCb.
«iCb.
Fig. 15. Circulatiebuizen.
TABEL VII.
L Cb.
Proef-no. |
64 |
65 |
66 |
67 |
68 |
69 |
70 |
71 |
72 |
Vulhoogte |
140 |
113 |
93 |
80 |
65 |
55 |
45 |
25 |
16 |
1 |
136,9 |
134,7 |
127,5 |
127,5 |
126,2 |
125,7 |
125,1 |
124,9 |
125,9 |
2 |
138,5 |
134,7 |
127,5 |
127,6 |
126,3 |
125,8 |
125,0 |
124,7 |
124,7 |
3 |
138,4 |
134,4 |
127,3 |
127,2 |
125,9 |
125,5 |
124,8 |
124,6 |
124,8 |
4 |
137,7 |
133,4 |
126,5 |
126,4 |
125,0 |
125,0 |
124,6 |
124,6 |
124,8 |
5 |
111,0 |
114,7 |
123,6 |
126,4 |
125,1 |
124,9 |
124,6 |
124,6 |
124,8 |
6 |
150,0 |
145,8 |
138,8 |
139,4 |
137,8 |
137,3 |
136,6 |
136,4 |
157,5 |
16 |
150,2 |
145,7 |
138,6 |
139,6 |
137,8 |
137,3 |
137,0 |
136,9 |
139,4 |
7 |
148,8 |
145,2 |
138,4 |
138,9 |
137,2 |
136,9 |
135,4 |
136,4 |
136,3 |
17 |
149,2 |
145,2 |
138,5 |
139,0 |
137,1 |
136,8 |
136,0 |
137,0 |
136,9 |
8 |
148,8 |
144,8 |
138,2 |
137,8 |
136,2 |
135,9 |
135,3 |
136,6 |
135,5 |
18 |
149,0 |
145,8 |
138,8 |
137,9 |
136,2 |
136,0 |
135,7 |
136,0 |
135,8 |
9 |
114,1 |
113,3 |
112,0 |
112,3 |
111,8 |
111,6 |
111,5 |
111,6 |
111,5 |
12 |
113,9 |
112,7 |
111,5 |
112,0 |
111,8 |
111,7 |
111,6 |
111,6 |
111,6 |
10 |
112,3 |
112,5 |
111,9 |
112,6 |
112,0 |
112,4 |
111,7 |
111,5 |
111,6 |
13 |
113,3 |
113,3 |
111,8 |
111,9 |
111,8 |
112,5 |
111,6 |
112,0 |
112,0 |
11 |
110,5 |
111,1 |
111,6 |
111,9 |
111,9 |
112,0 |
111,9 |
111,9 |
112,0 |
14 |
109,2 |
110,5 |
111,7 |
111,9 |
112,3 |
112,4 |
112,0 |
112,0 |
112,0 |
15 |
100,4 |
100,2 |
100,2 |
100,1 |
100,0 |
100,1 |
100,1 |
100,0 |
100,1 |
mantel |
101,0 |
101,0 |
101,0 |
101,1 |
101,1 |
101,1 |
101,0 |
101,0 |
101,0 |
input |
4680 |
4650 |
4650 |
4700 |
4650 |
4650 |
4650 |
4590 |
4590 |
Ql |
4330 |
4285 |
4255 |
4340 |
4280 |
4285 |
4295 |
4240 |
4240 |
Q2 |
4215 |
4170 |
4135 |
4220 |
4160 |
4165 |
4180 |
4120 |
4120 |
ata |
3,43 |
3,06 |
2,47 |
2,48 |
2,39 |
2,37 |
2,33 |
2,34 |
2,34 |
verz. temp. |
137,5 |
133,6 |
126,4 |
126,5 |
125,3 |
125,0 |
124,5 |
124,6 |
124,6 |
103 W |
8,68 |
7,85 |
6,39 |
6,23 |
5,95 |
5,82 |
5,73 |
5,93 |
6,81 |
10« R |
31,2 |
23,9 |
5,05 |
1,80 |
1,87 |
1,28 |
0,65 |
0,24 |
0,59 |
5000 |
5150 |
4940 |
4930 |
5070 |
5070 |
5160 |
4610 |
3300 | |
«5,16 |
4460 |
5190 |
5030 |
4740 |
4880 |
4880 |
4790 |
4610 |
1960 |
quot;7,17 |
5690 |
5510 |
5130 |
4950 |
5170 |
5110 |
5380 |
4530 |
4640 |
«8.18 |
5450 |
4960 |
4780 |
5280 |
5420 |
5470 |
5380 |
4690 |
5240 |
«2 |
11500 |
11800 |
9250 |
8500 |
9610 |
10000 |
10100 |
9890 |
9620 |
«3 |
5060 |
5000 |
5200 |
5180 |
5190 |
5110 |
5270 |
5170 |
5160 |
zijde een 6-tal gaten aangebracht. Bij de L Cb eveneens twee poortvorm.ge
openingen en voorts een 4-tal openingen aan de bovenzijde en een
2-tal gaten op 35 cm boven den bodem. Een en ander is m hg. ^
verduidelijkt. Als een Cb ingeplaatst is bevinden de meetplaatsen Z
3 en 4 zich juist nog vrij in de ringvormige ruimte (zie flg. 5); de
meetplaats 1 zit dan in het onderste deel van de Cb nabij de poort-
vormige openingen.
§ 28. Overzicht der overeenkomstige tabellen.
De resultaten van de proeven met de Haagbuis, voorzien van een
Cb en in verticalen stand zijn samengevat in de tabellen VII t/m Xlll.
Ter vergelijking zijn hieronder de overeenkomstige tabelnummers met
en zonder Cb bij gelijke spec. V. O.-belasting naast elkaar geplaatst.
Z Cb |
L Cb |
K Cb | |
spec. V.O.-belasting 30.000 kcal/m^h |
I II |
VII |
VIII i- |
spec. V.O.-belasting 10.700 kcal/m^h |
III IV |
XI XII |
1 XIII |
Bij de tabellen VII en VIII is de vulling in bedrijfstoestand succes-
sievelijk verminderd tot zich oververhitting bij één der meetplaatsen
begon te openbaren. Deze treedt in beide gevallen onderin de bms
op bij een vulhoogte van 16 cm (proeven nos. 72 en 77). In het
geval van tabel IX is de vuUing verminderd tot 20 cm (proefno. 83).
Oververhitting deed zich toen nog niet voor. Daarna werd de elec-
trische verhitting gedurende 10 minuten gestaakt en daarna wederom
ingeschakeld, zoodat de inmiddels tot ca. 100 °C (manteltemp.) afgekoelde
buis opnieuw moest aanloopen, Ter illustratie is deze aanloopproef
(no. 84) mede in tabel IX opgenomen.
Evenals bij de Z Cb-proeven reeds geconstateerd werd, stelt de
buis zich nu geheel anders in dan even tevoren, hetgeen bij vergelijking
van proefno. 83 en proefno. 84 overduidelijk blijkt. Terwijl proefno.
83 nergens oververhitting vertoonde, doet proefno. 84 dit bij de meet-
plaatsen 16, 7 en 17 (en 4). waardoor dus ook de a's op deze plaatsen
TABEL VUL
K Cb.
Proef-no.
Vulhoogte
73
136
74
112
75
83
76
60
77
38
78
16
1
2
3
4
5
6
16
7
17
5
18
9
12
10
13
11
14
15
mantel
input
Qi
Q2
ata
verz. temp.
103 W
10 4 R
«1
«6.16
«7.17
«8.18
«2
«3
162,0
162,2
162,2
160,6
109,0
172.6
172.9
172.4
172.0
170.8
171,3
115.9
115.1
109.2
106.7
109,9
108.5
99,9
100,1
4610
4220
4110
6,60
161.8
14,67
63,9
5700
5370
5910
6360
3730
5150
136.0
135,8
135,6
134.8
112.5
146.9
146.8
146.6
146.7
145,2
145,6
112,0
111.9
111,4
112.4
109.8
108.5
99,7
100.1
4610
4255
4140
3,19
135,0
8,41
28,0
5350
5210
5210
5880
10200
5130
127.1
126,9
126,7
126,1
124,5
138,5
138,4
138.4
138,3
137.0
137.2
111,2
111,2
111.3
112,0
111.5
111,3
99,4
100.1
4720
4370
4250
2,45
126,1
6,16
3,20
5170
5060
5000
5600
9060
5050
126,1
125.7
125,4
124.8
124.9
137.4
137.5
137,2
137.2
135,9
136,4
111.7
111.8
111.6
111,4
111,7
111.3
99,3
100,2
4720
4350
4230
2,36
124,9
5,91
1,49
5040
4960
4920
5290
9690
5000
124,9
124.1
123.8
123,6
123.6
136.3
136,5
135.4
135.2
134.9
135.4
110,8
110.7
111,1
111,2
111,1
111,1
99,0
100,0
4620
4240
4120
2,26
123.5
5,89
1,18
4800
4580
4930
4840
10200
5050
124,5
132.3
123.4
123,4
123,4
184,3
192,0
135,3
134,2
134,9
135.2
110,8
111,0
111,2
111,2
110,9
110,8
99,0
100,0
4620
4250
4130
2,25
123.3
9,95
5,88
1660
690
11600
4750
10600
5070
een scherpe wijziging ondergaan. Bekijkt men b.v. in tabel IX de
waarden van nj,^^, dan vertoonen deze bij verminderende vulling een
voortdurende afname van 7310 tot 6190; bij de aanloopproef echter
is «7,17 plotseling veel kleiner, n.1. 2270 (constant).
§ 29. Invloed van de circulatiebuis op de inwendige
temperatuurvcrdeeling.
Vergelijkt men de inwendige temperaturen [1 t/m 5) uit de tabellen
VII en VIII met de overeenkomstige Z Cb-waarden uit tabel I, dan
valt allereerst het gewijzigd gedrag bij hooge vulling op. Terwijl bij
Z Cb en K Cb de temperaturen in het V.O. en de dampdruk bij
hooge vulling abnormaal sterk oploopen, resp. tot 7,2 en 6,6 kg/cm^,
is dit bij L Cb niet meer het geval. De druktoename is hier veel
geringer en de druk bereikt bij 140 cm vulhoogte slechts de waarde
3,43 kg/cm^. In overeenstemming daarmede is het temp.verval in de
buis veel kleiner. Blijkbaar bevordert de lange Cb inderdaad de
y/oe/sto/circulatie, terwijl de korte Cb hiertoe niet in staat is.
Bij de proeven met loodmantel (tab. IX en X) is het verschil tusschen
L Cb en K Cb minder sprekend; vergelijkt men met tabel II, dan
valt echter ook hier de verbetering op, die de Cb bewerkstelhgt.
Het gedrag van de meetplaats 1 t.o.v. 2 is voorts een aanwijzing
voor het bestaan van een vloeistofcirculatie bij hooge vulling. Bij de
Z Cb-proeven is steeds 1^2, terwijl bij de proeven met Cb (vooral
met L Cb) de temp. van 1 belangrijk lager is dan die van 2. Dit zou
te verklaren zijn uit een kouderen vloeistofstroom, die onder uit de
Cb treedt en langs het V.O. weer opstijgt, terwijl bij afwezigheid van
een Cb zich onderin de buis een hoeveelheid water verzamelt, die
moeilijk circuleeren kan. Zekerheid hieromtrent heeft men niet, want
het kouder aanwijzen van 1 kan ook het gevolg zijn van een afschermen
van meetplaats 1 door de Cb (die immers meetplaats 1 gedeeltelijk
omgeeft en slechts twee poortjes vrij laat).
Bij normale en kleine vulling is de invloed van de Cb op de inwendige
temp.verdeeling gering, Ook hier bestaat doorgaans een soortgelijk
verschil in gedrag van 1 t.o.v. 2 tusschen de proeven zonder Cb en
met Cb, hetgeen op een circulatie zou kunnen wijzen; waartegen
echter weer dezelfde bedenking geldt als hierboven reeds werd genoemd.
Het gedrag bij zeer geringe vulling pleit tegen het bestaan van een
regelmatige circulatie door het inwendige van de Cb. Zooals reeds
L Cb. Verticaal.
Proef-no. |
79 |
80 |
81 |
82 |
83 |
84 |
Vulhoogte |
140 |
110 |
80 |
50 |
20 |
20 A |
1 |
195,3 |
186,5 |
184,6 |
181,8 |
181,5 |
182,2 |
2 |
196,1 |
186,4 |
184,5 |
181,8 |
181,3 |
182,2 |
3 |
195,9 |
186,3 |
184,4 |
181,7 |
181,4 |
182,2 |
4 |
195,4 |
185,6 |
183,7 |
181,8 |
181,5 |
184,2 |
5 |
162,7 |
185,4 |
183,8 |
181,8 |
181,4 |
182,5 |
6 |
205,7 |
196,3 |
194,3 |
191,9 |
191,4 |
192,9 |
16 |
205,7 |
196,4 |
194,3 |
192,4 |
192,6 |
199,5 |
7 |
205,4 |
196,4 |
194,2 |
191,8 |
191,7 |
210,3 |
17 |
205,3 |
196,0 |
194,6 |
191,9 |
191,8 |
196,8 |
8 |
205,0 |
195,9 |
193,7 |
191,5 |
190,7 |
192,0 |
18 |
205,2 |
195,9 |
193,9 |
191,6 |
190,8 |
191,9 |
9 |
179,5 |
172,8 |
171,4 |
169,4 |
169,3 |
170,4 |
12 |
179,7 |
172,9 |
171,2 |
170,2 |
169,8 |
171,1 |
10 |
173,3 |
170,5 |
170,6 |
169,8 |
169,3 |
170,1 |
13 |
171,3 |
169,7 |
171,2 |
169,9 |
169,4 |
170,1 |
11 |
149,3 |
165,7 |
169,4 |
170,4 |
170,1 |
171,8 |
14 |
149,8 |
165,8 |
169,6 |
169,8 |
169,2 |
170,7 |
15 |
100,4 |
100,2 |
' 100,2 |
99,9 |
100,1 |
100,0 |
mantel |
100,8 |
100,8 |
100,8 |
100,8 |
100,8 |
100,8 |
input |
4900 |
4900 |
4900 |
4880 |
4880 |
4880 |
Qi |
4490 |
4500 |
4465 |
4500 |
4485 |
4485 |
Q2 |
4350 |
4345 |
4310 |
4345 |
4335 |
4335 |
ata |
14,25 |
11,64 |
11,17 |
10,64 |
10,52 |
10,80 |
verz. temp. |
195,0 |
185,7 |
183,9 |
181,7 |
181,2 |
182,4 |
103 W |
8,65 |
6,01 |
5,38 |
4,96 |
4,98 |
6,02 |
10« R |
37,0 |
1,56 |
1,23 |
0 |
0 | |
«1 |
6880 |
6620 |
6630 |
6480 |
6460 |
3790 |
quot;6-16 |
6550 |
6720 |
6810 |
6200 |
5970 |
3980 |
«7.17 |
7310 |
6780 |
6590 |
6500 |
6190 |
2270 |
«8.18 |
7250 |
6670 |
6810 |
6820 |
7430 |
8170 |
«2 |
13000 |
7520 |
10400 |
13200 |
12900 |
11400 |
Fig. 16. Grafische voorstelling van den invloed van de Cb op R (verticaal).
-ocr page 86-in § 28 is opgemerkt, begint de oververhitting doorgaans onderin de
buis, wat bij een regelmatige circulatie benedenwaarts door de Cb en
opwaarts langs het V.O. ongerijmd is.
Dit oververhittingsverschijnsel is echter zeer goed te verklaren, indien
aangenomen wordt, dat de koeling van de V.O.-wanden (althans bij
geringe vulling) geschiedt door afvloeiend condenswater (zie Hfdst. V).
Het gedrag van de meetplaatsen onderin de buis met Cb is overigens
ook zeer merkwaardig. Bij proefno. 78 uit tabel VIII, waar de over-
verhitting zich bij 6 en 16 openbaart, dus onderin de buis, wijst 2 een
hoogere temp. aan dan normaal, terwijl 1 normaal is (vergeleken met
proefno. 77, 1 en 3).
Bij proefno. 72 uit tabel VII, waar de oververhitting eveneens
onderin de buis tot uiting komt, doch asymmetrisch (meetplaats 6 alleen),
is 2 volmaakt normaal, doch bevindt 1 zich op een te hoog niveau.
§ 30. Invloed van de circulatiebuis op den inwendigen
weerstand.
Ter vergelijking zijn in flg. 16 de inw. weerstanden van overeen-
komstige proeven Z Cb, K Cb en L Cb afgebeeld als functie van de
vulhoogte voor spec. V.O.-belasting 30.000 kcal/m^,h.
Bij groote vulling komt L Cb gunstig naar voren t.o.v. Z Cb en
K Cb, tengevolge van het in § 29 genoemde kleinere temp.verval.
Bij middelbare en kleine vulling zijn de onderlinge verschillen onbe-
duidend.
De stijging, die K Cb bij zeer geringe vuUing vertoont, hangt samen
met de oververhitting van het onderste deel van de buis (proefno. 78,
vulhoogte 16 cm), waardoor de temp. van meetplaats 2 zich op een
hooger niveau instelt dan normaal.
§ 31. Invloed van dc circulatiebuis op a^ cn Oj
(fig. 17) cn 03 (fig. 11).
In fig. 17 zijn de waarden van a^ en aj uit de tabellen I, VII en
VllI ter vergelijking weergegeven.
aj. De invloed van de Cb op «x is zoowel bij L Cb als bij K Cb
van ongunstigen aard, hoewel de vermindering uiterst gering is.
Blijkbaar bemoeilijkt de Cb (door de nauwe ringvormige ruimte)
TABEL X.
K Cb. Verticaal.
Loodmantelproeven. Spec. uitw. V.O.-belasting 30.000 kcal/mMi.
Proef-no. |
85 |
86 |
87 |
88 |
89 |
Vulhoogte |
140 |
110 |
88 |
77 |
55 |
1 l 5 |
203.3 203.4 |
187,2 |
176,4 |
178.5 178.6 |
179,5 |
6 7 17 8 18 |
213,2 |
197.2 197.3 |
186,1 |
188,7 |
189,5 189.5 189.6 188.7 |
9 13 14 |
182,0 171.1 141.2 |
173.1 171.8 170.2 165.9 |
164.0 164.1 164.3 164.4 |
165,2 165.0 166.1 |
166,5 166.7 166.8 |
15 mantel |
100,5 |
100,4 |
100,0 |
99,8 |
99,8 |
input Qi |
4960 |
4960 |
4650 |
4880 |
4880 |
ata verz. temp. |
16,74 |
11,86 |
9,46 |
9,82 |
10,03 |
103 W |
17,91 |
6,10 |
5,24 |
5,26 |
5,10 |
«1 «6.15 |
6910 |
6750 |
6420 |
6340 |
6590 |
«2 |
7550 |
9500 1 |
11400 |
11600 |
12200 |
de vloeistofbeweging in de grenslaag in meerdere mate, dan dat
deze Cb een mogelijk aanwezige grove vloeistofcirculatie bevordert.
De condities voor de vloeistofbeweging zijn plaatselijk verschillend,
wat ook duidelijk uit het verloop der plaatselijke a's blijkt (zie
hiervoor § 33 en fig. 19).
Bij geringe vulling duidt de afname van a^ weer op plaatsen in
het V.O. met sterk verminderde warmteoverdracht (oververhitte
plaatsen).
02- Bij middelbare en geringe vulling zijn de waarden van 02 vrijwel
onafhankelijk van het al of niet aanwezig zijn van een Cb. Dit
is begrijpelijk, want de condensatie tegen den A.O.-wand zal
weinig invloed ondervinden van een Cb, zoolang de dampsnelheid
in de ringvormige ruimte niet van zoodanige grootte is, dat zich
Verticaal. Spec. uitw. V.O.-belasting 10.700 kcal/m2,h.
TABEL XL
L Cb.
Proef-no.
97
96
95
94
93
92
91
90
Vulhoogte
30
39
60
65
80
95
116
135
1
2
3
4
5
6
16
7
17
8
18
9
12
10
13
11
M
15
mantel
input
Q,
Q2
ata
verz. temp.
103 w
10nbsp;lt; R
«1
«6.16
«7.17
«8.18
«2
«3
111.3
110,1
109,9
109,9
108,5
115.1
115,0
127,5
122.4
116.3
116.4
104,9
104,9
105.2
105,4
105.0
105,4
99,5
100.3
1640
1535
1465
1,47
110.1
9,10
7,17
1930
4510
1020
2690
12500
4050
111,6
110,4
110,0
110,1
108,7
115.4
115,3
114,9
114.7
116.8
116.5
104.8
104.9
105.0
105.1
105,3
105.0
99,5
100,3
1630
1495
1425
1.47
110.1
7,25
7,56
3520
4340
4010
2550
10200
4030
111,7
110,3
110,1
110,1
108,6
115.5
115,3
114.6
114,5
114.7
114,9
104.7
104.8
105,0
105.0
105.1
105.0
99,5
100,3
1620
1495
1430
1,47
110.1
6,83
8,03
4330
4290
4360
3920
9830
4130
111.7
110,3
110,1
109,9
108.8
115,7
115,5
114.5
114.6
114.7
114,6
105,1
104,9
105.3
104,9
105,6
105.4
99,5
100,4
1610
1500
1430
1,45
109.8
6,64
7,67
4270
4050
4370
3990
11200
3970
112,1
110,7
110,4
110,3
108,7
115,9
115,9
115,1
115,0
114,9
115,0
105,0
104,9
104,9
104,6
105.3
105,6
99,7
100.4
1620
1500
1435
1,48
110,4
6,98
9,20
4280
4170
4240
4110
9990
4130
112,2
110.7
110,5
110,2
108,9
116,3
116,2
115.2
115,1
115,1
115,1
105,0
104.8
104.9
104.3
105.3
105,5
99,5
100.4
1650
1510
1440
1,46
110,0
7,14
8,94
4090
3920
4150
3970
9360
4220
112,7
112,1
111,6
111,2
109,7
118,2
118,7
116,5
116,5
116,0
116,2
104.7
105,0
104.8
104,3
105,0
104.9
99,9
100.3
1670
1530
1465
1,48
110.4
8,17
9,48
3610
2910
4170
4050
6690
4380
113.2
112.4
112,2
111,8
108.7
119.5
120,0
117.3
117,1
116.6
116.8
104,9
105.1
105.2
104,5
105,0
104,5
99,6
100,2
1670
1550
1480
1,49
110,5
8,59
13,87
3340
2480
3870
4100
7420
4240
een merkbare schuifspanning op de afvloeiende condensaatfilm
doet gelden.
Bij hooge vulling valt het afwijkend gedrag van 03 bij L Cb op.
Aanvankelijk heeft de aj-curve hier de neiging de stippellijn S te
volgen, naar analogie van de krommen I en VIII, maar buigt dan
plotseling naar boven. Dat dit geen toevalligheid is, maar een
verschijnsel, dat typisch door de circulatiebuis veroorzaakt wordt,
blijkt uit het verloop van uj bij de overeenkomstige serie proeven
met loodmantel (tabel IX). Hier vertoont Oj een soortgelijk ver-
schijnsel ; bij stijgende vulling een afname tot 7520 en daarna weer
een stijging tot 13000. Een verandering in de inwendige circulatie,
veroorzaakt door de Cb boven een zekere vullingsgrens moet hier
de oorzaak zijn. Men vergelijke ook de afwijkende ligging van
het bij kromme VIII behoorende punt P.
«3. Zooals reeds in § 22 is opgemerkt, zijn de waarden van «3 bij
normale vullingen onafhankelijk van het al of niet aanwezig zijn
van een Cb, omdat de warmteoverdracht van ijzer A.O. op het
kokende water in den mantel met de Cb weinig uitstaande heeft.
§ 32. Invloed van de circulatiebuis op W (fig. 18).
Het gedrag van den totalen buisweerstand volgt reeds uit hetgeen
in de paragrafen 30 en 31 over de componenten van W is gezegd.
In het gebied der middelbare vuüingen, dus het voor de normale
Haag-buispraktijk in aanmerking komende gebied, zijn de verschillen
practisch van geen belang.
Voor hooggevulde buizen heeft het aanbrengen van een L Cb een
duidelijk gunstig effect. Het aanbrengen van een K Cb heeft weinig
zin. Dit laatste volgt zoo mogelijk nog duidelijker uit het overzicht,
gegeven in tabel VI (Hoofdstuk III), waar de uitkomsten van een
aantal overeenkomstige proeven Z Cb en K Cb bij gevarieerde gelijk-
stroombelasting zijn weergegeven. Uit de bijbehoorende figuren 12
t/m 14 blijkt overduidelijk, dat het aanbrengen van een K Cb in het
onderzochte gebied geen noemenswaardige verandering geeft. Volle-
digheidshalve dient echter opgemerkt te worden, dat gevallen van een
abnormale circulatie als bij Z Cb-proefno. 14 (dus bij reeds weinig
minder dan middelbare vulling) zich bij proeven met Cb nimmer hebben
TABEL XIL
L Cb. Verticaal.
Loodmantelproeven. Spec. uitw. V.O.-belasting 10.700 kcal/m2,h.
Proef-no. |
98 |
99 |
100 |
101 |
102 |
Vulhoogte |
142 |
114 |
80 |
50 |
23 |
1 3 4 5 |
138,6 139.0 133.1 |
136,9 |
136,4 |
136,2 135.7 135.8 |
136,7 135.5 135.6 135.7 |
6 7 17 8 18 |
143,8 |
141,9 141.7 141.8 |
140.8 140.6 140.7 |
140,7 |
140,1 |
9 |
133,4 131.7 127.8 |
131,9 |
131,0 131.4 131.5 |
131,5 131.4 131.5 |
131,5 131.4 131.5 |
15 mantel |
100,1 |
100,1 |
100,2 |
100.3 100.4 |
100,2 |
input Qi |
1690 |
1690 |
1690 |
1720 |
1720 |
ata verz. temp. |
3,49 |
3,31 |
3,26 |
3,25 |
3,25 |
10 3 w |
8,17 |
6,69 |
6,01 |
5,74 |
5,50 |
«1 |
4170 |
4250 |
4340 |
4620 |
5060 |
«2 |
8930 |
9400 |
12500 |
12100 |
12600 |
voorgedaan. Oververhitting werd hier uitsluitend geconstateerd bij
zeer geringe vullingen.
§ 33. Invloed van de circulatiebuis op dc plaatselijke
overgangscoëfiiciënten.
Door het inplaatsen van een Cb zal uiteraard de vloeistof-damp-
strooming, die in de V. O.-ruimte tengevolge van het koken ontstaat,
een wijziging ondergaan. Om den invloed hiervan op de plaatselijke
overgangscoëfHciëntennbsp;en ^g.^g te onderzoeken, is in fig. 19
een overzicht gegeven van het verloop van deze grootheden.
Als voorbeeld zijn hier genomen de proeven met loodmantel Z Cb,
L Cb en K Cb bij spec. V. O.-belasting 30.000 kcal/m^.h, derhalve de
waarden uit de tabellen II, IX en X.
Bij de Z Cb-krommen ziet men, dat bij hooge vulling ag,^^ en a^.jy een
sterk accres vertoonen tengevolge van de hoogere temp., die onderin
de buis bij hooge vulling heerscht (§ 19).
Bij de L Cb- en K Cb-krommen is dit accres veel geringer, omdat hier
bij hooge vuUing de temp. in de V.O.-ruimte veel minder sterk oploopt;
de coëfficiënt Og.ig blijkt in dit geval de kleinste te zijn. Blijkbaar
TABEL Xin.
K Cb. Verticaal.
Proef-no. |
103 |
104 |
105 |
106 |
107 |
108 |
Vulhoogte |
152 |
127 |
104 |
86 |
64 |
50 |
1 |
153,0 |
136,9 |
135,5 |
134,6 |
132,7 |
132,8 |
2 |
153,4 |
137,4 |
136,0 |
134,9 |
132,9 |
131,8 |
3 |
153,3 |
137,2 |
135,8 |
134,7 |
132,7 |
131,6 |
4 |
152,6 |
136,8 |
135,4 |
134,4 |
132,4 |
131,4 |
5 |
120,9 |
133,3 |
133,3 |
132,8 |
132,0 |
131,2 |
6 |
156,9 |
141,9 |
140,4 |
139,2 |
137,1 |
136,2 |
16 |
157,6 |
141,9 |
140,5 |
139,3 |
137,2 |
136,1 |
7 |
157,4 |
141,7 |
140,3 |
139,1 |
137,0 |
135,9 |
17 |
157,6 |
141,7 |
140,3 |
139,0 |
137,0 |
135,9 |
157,2 |
141,7 |
140,1 |
138,9 |
136,9 |
135,9 | |
18 |
157,3 |
141,5 |
140,1 |
138,9 |
136,9 |
135,6 |
9 |
141,3 |
131,0 |
130,1 |
129,3 |
127,9 |
127,5 |
12 |
140,8 |
131,0 |
130,0 |
129,4 |
128,3 |
127,8 |
10 |
128,6 |
129,5 |
129,5 |
129,6 |
128,2 |
127,8 |
13 |
127,4 |
129,2 |
129,6 |
129,8 |
128,1 |
127,4 |
11 |
112,9 |
127,2 |
129,8 |
128,8 |
128,6 |
127,8 |
14 |
113,3 |
126,6 |
129,3 |
128,9 |
128,3 |
127,7 |
15 |
100,0 |
99,9 |
99,9 |
99,8 |
100,0 |
99,9 |
mantel |
100,2 |
100,2 |
100,2 |
100,2 |
100,3 |
100,3 |
input |
1670 |
1670 |
1680 |
1640 |
1640 |
1640 |
1555 |
1535 |
1555 |
1510 |
1495 |
1490 | |
Q2 |
1485 |
1455 |
1475 |
1430 |
1415 |
1410 |
ata |
5,20 |
3,33 |
3,22 |
3,15 |
2,95 |
2,88 |
verz. temp. |
152,5 |
136,5 |
135,3 |
134,6 |
132,3 |
131,5 |
103 w |
19,70 |
8,53 |
6,97 |
6,65 |
6,04 |
5,70 |
10quot; R |
105,0 |
13,22 |
8,55 |
6,95 |
3,21 |
4,03 |
Qi |
4780 |
4120 |
4260 |
4310 |
4360 |
4840 |
5130 |
4070 |
4190 |
4270 |
4350 |
5170 | |
quot;6'16 |
5040 |
4490 |
4530 |
4550 |
4570 |
4560 |
quot;7'17 |
4780 |
4190 |
4380 |
4480 |
4420 |
4480 |
«2 |
3360 |
6160 |
9630 |
10700 |
12400 |
14900 |
hindert de Cb de vloeistofbeweging in het onderste deel van de buis.
«g.jg gedraagt zich hier evenals a?,,?, terwijl in het geval Z Cb bij
Ka(TABELX,4ped V.O oeu.3oooo)
—a-6,16.
—H---s,ia.
o-^c
— —
hooge vulling Ug.jg juist afneemt. De vloeistofbeweging in deze bovenste
zone van het V. O., die bij Z Cb sterk belemmerd wordt, ondergaat
klaarblijkelijk door het inplaatsen van een Cb een belangrijke verbetering.
Dit verschijnsel werd reeds uit anderen hoofde geconstateerd in § 29.
In het gebied der middelbare vullingen ontloopen de plaatselijke «'s
elkaar zeer weinig.
Bij geringe vulling worden de onderlinge verschillen weer grooter.
Bij de proeven met Cb komt ög.jg hier sterker naar voren, terwijl de
LC«[TABE1.1I; iipEC VO eseL.ao ooo)
---------*
-ocr page 95-koeling van het onderste deel van de buis blijkbaar minder goed wordt,
waarschijnlijk doordat het afvloeiend condenswater dit deel niet goed
meer bereiken kan.
Bij het geval Z Cb nemen alle a's bij kleine vulling af.
Het verloop van de plaatselijke «'s bij de proeven zonder lood-
mantel, spec. V. O.-belasting 30.000 kcal/m^h (tabellen I, VII en VIII)
is in hoofdzaak volkomen analoog.
Bij kleinere belasting (spec. V.O.-bel. 10.700 kcal/m^h; tabellen
III, IV, XI, XII en XIII) treden eenige afwijkingen van het verloop
in fig. 19 op. Bij deze belasting belemmert het aanbrengen van een
circulatiebuis, vooral onderin, de overdracht, getuige het lage niveau
van «6,16 (zie «6,16 in de tabellen XI, XII en XIII).
§ 34. Conclusie.
In het gebied der onderzochte calorische belastingen heeft het aan-
brengen van een circulatiebuis alleen een gunstig effect bij hooggevulde
buizen, mits de circulatiebuis tot in het A. O. reikt.
Voor de practisch in aanmerking komende vullingen (middelbare
vullingen) blijkt het aanbrengen van een circulatiebuis geen voordeelen
te bezitten wat de warmteoverdracht betreft.
Oververhitting doet zich bij de buis met circulatiebuis alleen voor
bij zeer geringe vullingen.
HOOFDSTUK V.
DE HAAG-BUIS IN HELLENDEN STAND.
Dezelfde Haag-buis is ook in hellenden stand onderzocht voor dc
spec. V.O.-belastingen 30.000 kcal/m^.h en 10.700 kcal/m^.h; in beide
gevallen onder hoeken van 60° en 30° met den horizon, zoowel zonder
circulatiebuis als met L Cb en K Cb. Voorts zijn evenals bij verti-
calen stand een aantal proeven met loodmantel genomen.
Op overeenkomstige wijze als voor de verticale buis zijn de inwendige
weerstand R, de totale weerstand W en de warmteovergangscoëfFiciënten
«2 en «3 berekend.
Zooals uit de tabellen XIV t/m XX blijkt, zijn de temperaturen in
het ijzer van V.O. en A.O. aan de boven- en onderzijde niet gelijk.
Om deze reden zijn dan ook voor het V.O. niet zooals bij de verticale
buis Og.ig, a^,,, en Oj.ig berekend, doch zijn de bovenzijde en de onderzijde
van de buis afzonderlijk beschouwd door op te maken a^.y,« en
Ter verduidelijking zij verwezen naar fig. 20, waar voor hellenden stand
de plaatsing der thermo-elementen nog eens is afgebeeld; 6, 7 en 5
bevinden zich aan de bovenzijde, 16, 17 en 18 aan de onderzijde van
dc buis. Daar de buis electrisch verhit wordt, mag worden ondersteld,
dat ten naaste bij de helft van het door het V.O. opgenomen aantal
kcal door de linker- (dus boven-) zijde van de buis, de andere helft
door de rechter- (dus onder-) zijde van de buis gepasseerd zal zijn (fig. 20).
Op grond van deze onderstelling is de berekening van 05,7,8 als
volgt geschied: het gem. temp.verschil tusschen Hnkerhelft ijzeren
V.O.-wand en de inwendige V.O.-ruimte =
6 7 8 _ 1 2 3 4
3nbsp;4nbsp;'
hiervan af te trekken het temp.verval At in den ijzeren wand (zie § 18)
en dit verschil te deelen door het gepasseerde aantal kcal/h. Idem
voor 016,17,18. De berekening van 05,7,8 en 016,17,18 voor den halven
buiswand is dus op vol-
komen analoge wijze geschied
als van voor den vollen
omtrek.
De proeven in hellenden
stand kunnen verdeeld wor-
den in twee groepen:
a.nbsp;zonder circulatiebuis
(tabellen XIV A en B.
XV A en B, XVI A
en B).
b.nbsp;met circulatiebuis (ta-
bellen XVII A en B.
XVIII A en B, XIX
A en B, XX A en B).
In de betreffende tabellen
zijn telkens samengevat de
overeenkomstige proeven bij
spec. V.O.-belasting 30.000
kcal/m^.hen 10.700 kcal/m^h,
resp. genoemd A en B.
a. Zonder circulatiebuis.
§ 36. Tempcratuurver-
deeling en oververhitting.
v/oEDIN^
WATEC^r'
Bij beschouwing van de
temperaturen van het V.O.
blijkt allereerst (voor de niet-
oververhitte meetplaatsen) dat de temp. aan de onderzijde altijd
hooger is dan die op de diametraal daartegenover gelegen meet-
plaats aan de bovenzijde. Zoo is altijd 16 6, 17 7, 18 8.
Het temp.verschil tusschen bovenzijde V.O. en inwendige V.O.-ruimte
is dus steeds kleiner dan dat tusschen onderzijde V.O. en inw. V.O.-
ruimte '). Blijkbaar heerscht aan de bovenzijde van de hellende buis
•) Hierbij dient echter opgemerkt te worden, dat de inw. temperaturen / t/m 4
uitsluitend aan de bovenzijde gemeten zijn.
TABEL XIV.
Z Cb.
Helling 60°.
A: |
Spec. uitw. V.O.-bel. 30.000 kcal/m2,h. |
B: |
Spec. uitw. V.O.-bel. 10.700 kcal/m2.h. | |||||||||
Proef-no. |
109 |
110 |
111 |
112 |
113 |
114 |
115 |
116 |
117 |
118 |
119 |
120 |
Vulhoogte |
134 |
114 |
92 |
70 |
50 |
35 |
135 |
114 |
92 |
71 |
51 |
42 |
1 |
152,8 |
132,6 |
128,5 |
125,9 |
124,9 |
124,5 |
116,0 |
113,5 |
112,6 |
111,4 |
110,8 |
110,6 |
2 |
151,3 |
131,4 |
127,5 |
124,5 |
123,5 |
123,2 |
114,9 |
112,1 |
111,2 |
110,0 |
109,3 |
109,1 |
3 |
151,1 |
131,2 |
127,2 |
124,3 |
123,3 |
166,2 |
114,7 |
112,0 |
110.8 |
109,6 |
108,9 |
128,8 |
4 |
149,2 |
130,6 |
126,5 |
123,8 |
123,2 |
147,5 |
113,9 |
111,3 |
110,2 |
109,3 |
115,4 |
118,0 |
5 |
117,8 |
121,1 |
125,5 |
123,9 |
123,1 |
122,9 |
108,2 |
110,2 |
110,0 |
109,2 |
109,0 |
110,3 |
6 |
162,4 |
142,4 |
138,5 |
135,9 |
135,0 |
134,5 |
119,8 |
117,1 |
116,1 |
115,0 |
114,4 |
114,1 |
16 |
164,1 |
143,8 |
139,8 |
137,4 |
136,4 |
136,5 |
120,2 |
117,6 |
116,6 |
115,2 |
114,6 |
114,4 |
7 |
160,3 |
140,9 |
137,2 |
134,8 |
133,9 |
182,4 |
119,0 |
116,3 |
115,3 |
114,0 |
113,4 |
123,6 |
17 |
160,4 |
141,1 |
137,2 |
135,0 |
134,0 |
135,3 |
119,1 |
116,4 |
115,4 |
114,1 |
113,6 |
113,8 |
8 |
160,7 |
141-2 |
137,4 |
134,6 |
171,9 |
299,2 |
118,4 |
115,8 |
114,7 |
113,8 |
188,3 |
190,0 |
18 |
160,8 |
142,1 |
138,8 |
136,6 |
137,7 |
145,1 |
118,5 |
116,1 |
115,4 |
114,6 |
127,6 |
128,0 |
9 |
113,7 |
112,7 |
112,9 |
112,1 |
112,5 |
112,5 |
104,8 |
104,6 |
105,1 |
105,3 |
105,3 |
105,2 |
12 |
117,4 |
112,1 |
111,8 |
109,3 |
107,9 |
108,1 |
104,4 |
104,4 |
104,5 |
104,1 |
104,2 |
103,9 |
10 |
112,3 |
112,4 |
113,3 |
112,3 |
112,2 |
112,3 |
104,8 |
104,7 |
105,2 |
105,4 |
105,5 |
105,3 |
13 |
108,9 |
111,3 |
112,4 |
110,0 |
109,7 |
109,5 |
103,7 |
104,1 |
104,5 |
104,7 |
104,4 |
104,0 |
11 |
108,9 |
109,5 |
112,6 |
112,1 |
112,1 |
112,4 |
104,5 |
104,8 |
105,7 |
105,6 |
105,6 |
105,5 |
14 |
103,3 |
108,5 |
111,2 |
110,2 |
105,4 |
105,7 |
103,2 |
104,8 |
105,5 |
105,2 |
105,0 |
105,1 |
15 |
100,9 |
100,4 |
100,5 |
99,8 |
99,8 |
99,9 |
99,9 |
99,7 |
100,1 |
100,1 |
100,1 |
100,0 |
mantel |
101,0 |
100,8 |
100,8 |
100,3 |
100,3 |
100,3 |
100,0 |
100,0 |
100,3 |
100,3 |
100,4 |
100,3 |
input |
4630 |
4630 |
4630 |
4660 |
4660 |
4660 |
1640 |
1640 |
1680 |
1670 |
1670 |
1670 |
Qi |
4215 |
4235 |
4255 |
4310 |
4320 |
4295 |
1515 |
1520 |
1560 |
1555 |
1535 |
1530 |
Q2 |
4095 |
4120 |
4135 |
4190 |
4200 |
4180 |
1450 |
1455 |
1490 |
1490 |
1470 |
1460 |
ata |
4,94 |
2,81 |
2,48 |
2,27 |
2,24 |
2,22 |
1,64 |
1,51 |
1,46 |
1,42 |
1,41 |
1,40 |
verz. temp. |
150,7 |
130,7 |
126,5 |
123,6 |
123,2 |
122,9 |
113,5 |
111,0 |
110,0 |
109,1 |
108,9 |
108,7 |
103 vv |
12,20 |
7,38 |
6,15 |
5,82 |
7,40 |
14,65 |
10,07 |
8,05 |
6,89 |
6,17 |
15,74 |
17,27 |
10 lt; R |
41,8 |
13,22 |
3,36 |
1,81 |
1,34 |
12,0 |
25,3 |
9,87 |
7,05 |
5,34 |
—7,2 |
16,2 |
a, |
5590 |
5520 |
5370 |
5200 |
2760 |
1380 |
4520 |
4540 |
4570 |
4580 |
860 |
1090 |
«6.7.8 |
5870 |
5880 |
5720 |
5660 |
2000 |
640 |
4680 |
4770 |
4900 |
4860 |
530 |
560 |
«16.17.18 |
5340 |
5220 |
5050 |
4810 |
4490 |
— |
4380 |
4330 |
4270 |
4330 |
2240 |
16500 |
«2 |
3980 |
7650 |
8900 |
10100 |
9670 |
3580 |
4990 |
5800 |
8590 |
11800 |
4760 |
3290 |
«3 |
5730 |
5440 |
4800 |
5300 |
5920 |
5820 |
4610 |
4260 |
4160 |
4190 |
4270 |
4310 |
Grensvulling; 56 cm
Grensvulling: 58 cm
-ocr page 99-een gunstiger vloeistofbeweging en daardoor gunstiger coëfficiënt dan
aan de onderzijde.
Bij het A.O. is het juist andersom. Daar is de onderzijde steeds
kouder dan de bovenzijde, vgl. 9 gt; 12. 10 y 13. 11 gt; 14.
Het opvallendste bij de hellende proeven is echter het optreden van
een grensvullingIn tegenstelling met de verticale proeven, waar
een zoodanige vulhng niet is aan te geven, hoogstens een waarbeneden
het bedrijf met het oog op oververhitting riskant wordt, is hier zeer
nauwkeurig één vulling aan te wijzen, waarbeneden altijd oververhitting
optreedt en waarboven dit nooit geschiedt. Die vuUing blijkt vrijwel
onafhankelijk te zijn van de grootte van de helling uit den loodrechten
stand en is gelegen bij ca. 58 cm vulhoogte
Deze grensvulling werd als volgt bepaald. Verminder in bedrijfs-
toestand eerst sprongsgewijze de vulling tot 70 a 65 cm; de buis
gedraagt zich dan volkomen normaal, hetgeen uit de tabellen blijkt.
Verminder dan de vuUing met kleinere stapjes tot zich oververhitting
demonstreert. Hiertoe behoeft uitsluitend op het gedrag van meetplaats 8
gelet te worden, waar zich in hellenden stand de oververhitting
altijd het eerst vertoont.
Bij de grensvullingbepaling is het dus voldoende de meetapparatuur
op meetplaats 8 ingeschakeld te houden. Boven 60 cm vulhoogte
staat de galvanometer volkomen rustig; in de buurt van de grensvulling
echter begint het lichtbeeldje onrustig te worden; het begint eerst
zachtjes heen en weer te slingeren en krijgt neiging van de schaal af
te loopen, doch keert telkens weer ongeveer op de oude plaats terug.
Blijkbaar krijgt de V.O.-wand ter plaatse 8 gebrek aan voldoende
koeling, doch wordt af en toe getroffen door een watergolf van op-
kokend water (of misschien van condenswater?), waardoor de temp.
weer even tot de normale waarde daalt. Wordt de vulling nog een
weinig verder verminderd, dan loopt plotseling het lichtbeeldje van de
schaal af. Dit is het oogenblik waarop de meetplaats 8 blijvend een
abnormale temp. gaat aanwijzen (die overigens bij dezelfde vulling
gedurende langen tijd nagenoeg constant blijft). De koeling is nu
blijkbaar onvoldoende geworden.
Rekening houdende met de ligging van 8 in het V.O., n.1. aan het
1)nbsp;Onder grensvulling wordt verstaan de vulling, waarboven geen en waarbeneden
wèl oververhitting optreedt.
2)nbsp;Bij één serie (tab. XV A) werd 54 cm gevonden.
-ocr page 100-uiterste boveneinde ervan, ligt hier de verklaring voor de hand, dat
althans voor kleine vullingen de koeling van de V.O.-wanden in
hoofdzaak geschiedt door afvloeiend condenswater. Zoodra de buis
niet meer in verticalen stand staat, doch hellend geplaatst is, vloeit
dit in het A.O. ontstane condenswater onder invloed van de zwaarte-
kracht naar beneden, daarbij een soort gootje vormend aan den
benedenwand, zoodat meetplaats 8 van de koelende werking geen
profijt kan trekken ').
Bij een vulhng, grooter dan de grensvulling moet dan worden aan-
genomen, dat het opkoken van den V.O.-inhoud voor voldoende
koeling zorg draagt.
Meetplaats 18 vertoont bij de grensvulling geen spoor van over-
verhitting (tab. XIV A, XV A en XVI A), wat met bovenstaande
beschouwing in overeenstemming is, immers, deze wordt door het
condenswatergootje voldoende gekoeld.
Bij kleine spec. V.O.-belasting is de condenswaterhoeveelheid voor
laatstgenoemde werking blijkbaar niet meer geheel voldoende en gaat
ook 18 iets hooger aanwijzen (zie tab. XIV B, proefnos. 119 en 120),
waarschijnlijk tengevolge van geleiding vanaf de bovenkant.
Vermindert men de vulling nog verder, dan verergert de overver-
hitting van 8 en krijgt tenslotte ook 7 gebrek aan koehng (zie tab.
XIV A, proefno. 114), terwijl 17 nog volkomen normaal blijft en zelfs
18 nog maar zeer weinig hooger dan normaal aanwijst, hoewel 8 reeds
bijna 300 °C heet is. De koeling aan de onderzijde is dus nog vol-
doende (gootje); het iets hooger aanwijzen van 18 moet vermoedelijk
weer aan geleiding vanaf de niet gekoelde bovenkant worden toe-
geschreven.
Het gedrag van de inwendige meetplaatsen 3 en ■sf is in overeen-
stemming met deze verklaring. Zoodra 8 een flinke oververhitting
heeft, begint ook 4, die zich in de buurt van 8 bevindt, hetzelfde ver-
schijnsel te vertoonen, zie b.v. tabel XIV B proefno. 119, tabel XV B
proefno. 130, tabel XVI A proefno. 135, tabel XVI B proefno. 140.
Deze meetplaats 4, die zich inwendig, aan de bovenzijde bevindt, krijgt
door geleiding veel warmte van den oververhitten V. O.-wand toegevoerd,
wordt daarentegen onvoldoende gekoeld, waarschijnlijk alleen maar
door damp.
1) Ook opkokend water koelt bij hellenden stand voornamelijk de onderzijde, dus
het gootje.
Bij nog verder verminderde vulling, wanneer ook 7 oververhit raakt,
vertoont 3 hetzelfde verschijnsel als boven voor 4 beschreven is en
vaak in nog erger mate, zie b.v. tabel XIV A proefno. 114.
Meetplaats 5 in den kop van de buis wijst in sommige gevallen
(proefnos. 120. 140) ook een weinig hooger aan dan normaal verwacht
zou worden. Blijkbaar
wordt de damp, die met
de oververhitte plaatsen in
aanraking is, zelf ook over-
verhit en heeft niet onmid-
dellijk gelegenheid tot
warmteuitwisseling met het
condensaat, omdat (volgens
de gangbare opvatting van
het condenseeren van over-
verhitten damp, Lit XXIV)
tusschen den onverzadigden
damp en de condensaatfilm
zich nog een zone van
natten damp en een af koe-
door
welke lagen het warmte-
transport door convectie
en geleiding plaats vindt. Een en ander is verduidelijkt in fig. 21,
waar het temp.verloop bij oververhitten damp in de A.O.-ruimte
schematisch is voorgesteld.
§ 37. Inwendige weerstand.
In fig. 22 is het verloop van den inwendigen weerstand geteekend
voor een spec. V.O.-belasting 30.000 kcal/m^.h voor 60° en 30° helling
met den horizon; ter vergelijking is tevens de overeenkomstige kromme
voor verticalen stand in de figuur geteekend (getrokken kromme I).
Voor de hooggevulde buis is de hellende stand klaarblijkelijk gunstiger,
want de inwendige weerstand is steeds geringer dan voor de overeen-
komstige vulling bij verticalen stand. Ook de dampdruk loopt aan-
zienlijk minder op dan in verticalen stand. Bij vergelijking van de
tabellen II en XVI A blijkt, dat voor de proeven met loodmantel het
Fig. 22. Grafische voorstelling van den invloed van de helling op R (Z Cb).
-ocr page 103-TABEL XV.
Helling 30°.
Z Cb.
At Spec. uitw. V.O.-bel. 30.000 kcal/'m^.h
Br'Spec. uitw. V.O.-bel. 10.700 kcalMh.
130
129
128
127
126
I2Ï
125
124
quot;ër
123
Proef-no.
58
65
83
108
137
50
86
110
Vulhoogte
122
HO
132.8
132,2
131,8
131,2
119.2
142.8
145.5
141.9
142,1
141,7
141.0
113.1
108,1
112,9
110.2
110.3
108,9
100.4
100.6
4600
4170
4055
2,88
131.5
7,76
' 16,31
5370
5670
5110
7610
117,4
116,8
116,6
116,0
106,0
121.3
122,2
120,9
121.4
120,3
119,9
106,1
105.0
105,3
104,8
104.2
103.5
100.1
100.3
1640
1525
1460
1,79
116,0
10,77
37,4
4540
4810
4300
5880
4320
123,0
121,6
121,5
121,7
121.5
133.0
135,4
132.2
133.1
188.7
132.3
112.8
107.3
112.2
108,1
111.6
109,0
100,2
100.4
4600
4175
4055
2,13
121,6
7,84
0,84
2220
1460
4630
12100
5660
124.6
123.2
123.0
122.7
122.8
134.5
137.3
133.7
134.6
133.1
133.5
112.2
108.4
112,4
108.8
112,2
109,2
100,1
100.6
4600
4180
4060
2,22
122,9
5,81
1,51
4980
5460
4570
10500
5560
126.2
125,4
125.3
124,8
124.8
136.9
139.0
135,7
136.1
135.7
136.0
112.4
110.1
112.8
110.3
113.0
110.1
100.4
100,6
4600
4235
4115
2,36
124,9
6,02
1,49
5030
5360
4750
9160
5030
156.7
156,1
156.0
153,4
118,0
166.8
169.7
165.1
165.8
165.2
162.3
116.4
110.9
112,2
106,0
108,0
106,6
100,4
100,6
4600
4165
4050
5,69
156,0
13,58
47,7
5560
5660
5470
3330
5880
1
2
3
4
5
6
16
7
17
8
18
9
12
10
13
11
14
15
mantel
input
Qi
Qi
ata
verz. temp.
10nbsp;3 w
10 4 R
«6.7.8
«16.17.18
«2
«3
5520
Grensvulling: 54 cm
110.3
109,0
108,8
108,6
108,6
114.0
114,7
113,2
113.7
113.1
113,9
105.0
103,6
104.8
103.9
105.4
104.5
99,7
100.1
1670
1535
1465
1,42
109,1
4190
4660
3810
12500
110,5
109.1
108,8
114.2
108.5
113.8
114,7
113,1
113.6
139.7
114.9
104,9
103,9
105,1
103.5
105.4
103.6
99,7
100,0
1620
1495
1425
1,39
108.5
9,44
-4,7
2110
1310
5370
4750
4350
111,2
109.8
110,2
109.2
108.9
114.6
115.4
113,8
114.3
113.5
113.8
104.7
104,0
105.0
104.1
105.4
104,7
99,7
100,0
1620
1485
1415
1,41
108.9
6.54
7,07
4640
5090
4240
9750
4070
112,6
111,2
110,9
110,5
109,9
116,1
116,8
115,2
115,8
114.7
115.0
104.8
104,2
104.8
104.1
104.9
103,9
100,0
1620
1500
1435
1,47
110,1
7,53
7,33
4450
4880
4090
6510
4320
4440
Grensvulling: 59 cm
-ocr page 104-verschijnsel analoog is; bij de proeven 17 en 131 b.v. is R resp. 63,5
en 24,8 en de dampdruk resp. 20,4 en 13,4 kg/cm^.
Bij kleinere belasting (tabellen XIV B, XV B en XVI B) is het
effect veel geringer.
Voor middelbare vullingen ontloopen de inwendige weerstanden elkaar
zeer weinig, doch ook hier is hellende stand iets gunstiger.
Zoodra de grensvulling gepasseerd is en ook 4 en 3 oververhitting
gaan vertoonen, loopt de inwendige weerstand abnormaal hoog op
(kromme XIV A, 60°. zie bij vulling 35 cm), omdat uiteraard het
temp.verschil in den teller bij de berekening van den weerstand abnormaal
groot wordt.
§ 38. De coëfBciënten Oj en flj (fig* 23) en dc a's van onder-
en bovenkant (fig. 23 en 24),
Ook weer voor spec. V.O.-belasting 30.000 kcal/m^.h is in fig. 23
de invloed van de helling op a, grafisch voorgesteld. Voor hooge en
middelbare vulling is het verloop vrijwel analoog aan dat bij de buis
in verticalen stand (kromme I), met dien verstande, dat de hellende buis
een weinig ongunstiger is.
Over de geheele buis gerekend moet dus worden aangenomen, dat
de vloeistofbeweging langs de V. O.-vlakken een weinig gehinderd
wordt, vergeleken bij den verticalen stand, aangezien de omstandig-
heden overigens gelijkwaardig zijn.
Bij geringe vulling is het verloop geheel anders dan voor de verti-
cale buis. Na het passeeren van de grensvulling daalt de overgangs-
coëfficiënt plotseling zeer snel. Het verloop van de krommen in de
buurt van de grensvulling is voor sommige series ietwat onzeker, omdat
niet altijd metingen in de buurt van dit punt zijn verricht. De grens-
vulhoogte zelf is echter steeds bepaald en de gemeten waarden zijn
bij de tabellen vermeld. Bij het teekenen van de curven is met deze
waarden rekening gehouden.
Zooals reeds in § 36 is aangestipt, is ter nadere bestudeering van a,
de overgangscoëfficiënt voor de bovenzijde («5,7,8) en de onderzijde
(«le.i/.is) afzonderlijk berekend. Het resultaat is voor een aantal
gevallen grafisch voorgesteld in fig. 24. Duidelijk blijkt hier, dat in
alle gevallen de bovenkant van de buis gunstiger naar voren komt dan
de onderzijde; steeds ligt a^ = «6.7-8 boven a„ terwijl «o - «i6.i7,i8
steeds daaronder gelegen is ').
IN ax-
itö. i6o.
Alleen beneden de grensvulling valt «b snel af, wegens de over-
1) Og = « van de bovenkant; «o = « van de onderkant.
verhitting van 8, terwijl de curve «q aanvankelijk gewoon doorloopt.
Zoodra echter ook 4 oververhitting gaat vertoonen, gaat ao stijgen.
Fig. 24. Grafische voorstelling van het verschil tusschen de «'s van onderkant en
bovenkant van het V.O. bij hellende buis (Z Cb).
Z Cb. Helling 30°. Loodmantelproeven.
TABEL XVI.
B: Spec. uitw. V.O.-bel. 10.700 kcal/m^,h.
A: Spec. uitw. V.O.-bel. 30.000 kcal/m^.h.
140
139
138
137
135
134
133
132
131
Proef-no.
57
68
109
58
69
85
110
140
Vulhoogte
136
139
1
2
3
4
5
6
16
7
17
8
18
9
12
10
13
11
14
15
mantel
input
ata
verz. temp.
10nbsp;3 w
10 lt; R
«1
«6.7.8
«16.17.18
«2
134,9
133,9
133.8
146,2
134,7
138.4
139.2
138.3
139,0
199.7
144.0
130.9
129.5
131.1
129,0
130.2
128.8
100.4
100.6
134.5
133.6
133.4
133,3
133.2
137,9
139.0
137.7
138,7
136,7
138.3
130.1
129.0
130.1
129,0
130,0
128,7
100.5
100,7
134.7
133.8
133.7
133.4
133.5
138.1
138.8
137,7
138.5
137.6
137.9
129.7
128.5
130.2
129,2
130,0
128,2
100.6
100,7
1660
1500
1425
3,06
133,6
6,02
3,00
4610
5130
4190
11200
136,6
135,5
135.4
135.0
134,8
139.8
140.5
139.6
140.1
139.3
139,5
130.4
129.4
129.9
128.7
130.8
128.2
100.5
100.6
1660
1540
1460
3,20
135,1
6,82
4,74
4830
5250
4470
7540
138.3
137.4
137.3
136.6
132.7
141.7
142.5
141.4
142,2
141.0
141.2
131.5
129.8
130.3
128.1
127,3
126,0
100.5
100.6
1660
1525
1450
3,36
136,8
8,63
18,0
4600
5110
4190
6360
178,1
177,6
177,6
210,1
177,6
188,6
190,0
187.6
187,9
319.8
189.4
169,3
164,3
169,3
164.7
168.9
164,2
100,6
100,9
4650
4260
4105
9,66
177.5
10,46
-18,8
1830
910
177,4
177.0
177.1
177,1
177.1
187.8
189.4
186.9
187,3
186.2
187.0
168,8
163.8
168,7
164.1
168.2
163,7
100.5
100.9
4650
4230
4080
9,46
176.6
5,10
0,12
5710
6130
5340
180,2
179.7
179.8
179.5
179,7
190,1
192,1
189.7
189.9
190.3
191,1
168.4
166,1
170.8
165,8
170.6
165.4
100.5
100,8
4690
4305
4155
10,35
180,5
5,36
0,46
5490
5910
5130
12200
182,9
182,5
182,5
182,0
182.4
192,9
194.5
192,2
192,2
193,0
193.4
171.2
168.6
169,7
166,0
170,0
163,9
100.5
100,7
4690
4320
4165
11,04
183.3
5,84
0,65
5660
5940
5400
8780
192,1
191.6
191.7
190,5
171,4
201,9
203.4
200,9
201,3
201.8
201,8
173.8
169,3
168.5
162,0
158.9
152.5
100.6
100,8
4660
4240
4090
13,41
192,1
9,05
24,8
5660
5940
5400
6220
1650 |
1680 |
3,04 |
3,09 |
5,78 |
13,03 |
4460 |
1260 |
14000 |
2880 |
3190
13900
Grensvulling: 58 cm
Grensvulling: 59 cm
Dit is echter onwezenlijk en uitsluitend een gevolg van de rekenwijze,
immers, voor de berekening moet noodzakelijk van de temp., aangewezen
door 4, worden gebruik gemaakt; 4 ligt aan de bovenzijde en is dus
feitelijk geen goede maatstaf voor het temp.verschil tusschen onderzijde
V.O.-wand en inwendige vloeistoftemp. daar ter plaatse. Voor een
nauwkeurig onderzoek zou zeker een tweede stel inwendige meetplaatsen,
aangebracht aan de onderzijde, noodig zijn. Ditzelfde bezwaar kan
ook tegen de berekening van a,g,|7,|8 in het algemeen worden ingebracht
en ook tegen de berekening van Oj (bij hellenden stand).
f-Iet gedrag van aj is eveneens in fig. 23 voorgesteld. Bij beschouwing
van de krommen oj-vert., Oj-öO® en «2-30° blijkt duidelijk, dat hellende
stand den overgangscoëfRciënt begunstigt '), hetgeen met behulp van
de theorie van Nusselt ook direct verklaarbaar is. Deze theorie immers
bindt den warmtedoorgang éénduidig aan de dikte van de condensaatfilm.
Bij hellende buis zal deze condensaatfilm aan de bovenzijde dun zijn en
aan de onderzijde dik, omdat het condensaat aan de bovenzijde zal
afvloeien en zich aan de onderzijde zal vereenigen tot een gootje.
Vergeleken met de verticale buis is de huiddikte, afgezien van het
smalle gootje, gemiddeld geringer en de overdracht dus gunstiger.
Aan de bovenkant zal de Q dientengevolge grooter zijn dan aan de
onderkant. Een ub en een «o (als bij het V.O.) is bij gebrek aan een
nauwkeurige kennis van Qb en Qo feitelijk niet te berekenen.
Ter illustratie zijn, met verwaarloozing van het verschil tusschen Qb en
Qo, voor een aantal gevallen toch ob en oq berekend en voor de tabellen
XIV A en XIV B mede in fig. 23 afgebeeld. Steeds blijkt «b aan-
merkelijk boven aj te liggen en öq aanmerkelijk daaronder. Dit effect
is in overeenstemming met boven aangehaalde theorie van de waterhuid
ook inderdaad te verwachten. Verder blijkt, dat bij grootere helling
öB steeds gunstiger, Oq daarentegen steeds ongunstiger wordt, wat ook
weer met deze theorie klopt.
In werkelijkheid zal Qb ^ Qo zijn (zie boven), dus zal ob nóg
grooter en Oq nóg kleiner zijn; dientengevolge zal het beschreven effect
dus in nóg sterker mate aanwezig zijn dan in fig. 23 afgebeeld is.
') Voor een nauwkeurige bepaling van Oj bij hellenden stand van de Haag-buis zijn
de gebruikte 6 meetplaatsen in het A.O. onvoldoende, omdat zij uiteraard geen
gemiddelde opleveren over den geheelen omtrek. Ditzelfde bezwaar geldt ook bij
de bepaling van aj.
2) De afvloeisnelheid zal over den omtrek gerekend plaatselijk verschillend zijn.
4 Qb = Q van de bovenkant; Qo = Q van de onderkant.
-ocr page 109-Bij de overige tabellen doet zich het verschijnsel op volmaakt over-
eenkomstige wijze voor.
§ 39. Totale buisweerstand.
Het resulteerend effect van de invloeden van de helling op de in
de paragrafen 36, 37 en 38 besproken componenten wordt vertegen-
woordigd door de krommen van fig. 25, waar de totale buisweerstand
is voorgesteld voor verticalen stand (90°) en hellingen van 60° en 30°.
Voor hooge vulling is de hellende stand merkbaar gunstiger; voor
middelbare vulhng practisch gelijkwaardig. Beneden de grensvulling neemt
de totale buisweerstand snel toe. Dit laatste effect wordt uitsluitend ver-
oorzaakt door de hoogere aanwijzing van de V.O.-meetplaatsen (en
niet door die van de inwendige meetplaatsen 3 en 4), omdat W uitsluitend
afhangt van het temp.verschil tusschen V.O. en A.O. en de werkelijke
calorische belasting. De inwendige temperaturen blijven hierbij dus
geheel buiten beschouwing.
Voor de andere tabellen is het gedrag van W analoog; bij kleine
V.O.-belasting is de hellende stand ook bij middelbare vulling doorgaans
gunstiger (vgl. ook fig. 31); bij hooge vulling daarentegen is het
verschil geringer dan bij groote V.O.-belasting,
§ 40. De overgangscoëfFiciënt a^.
Voor de proeven zonder loodmantel is «3 ook voor hellenden stand
berekend.
Evenals in fig. 11 zijn de resultaten gecombineerd met die van de
proeven met circulatiebuis (tabellen XVTI en XVIII) en in fig. 26
samengevat. Ter vergelijking met den verticalen stand zijn de krommen
B en C uit fig. 11 mede weergegeven. Duidelijk blijkt, dat de helling
---------oo' O -z.ee, ' =üa
------. jo' xiZCi,
^fCÜ Vo BCL
30000
___ . . __
_ — - - —-- -------
_____________________
VIHTICAAI.nbsp;T-T®nbsp;snbsp;re^TIï^Ciir®
óprc.Vo.ML
lo 700,
-Sfe-
Fig. 26. Grafische voorstelling van den invloed van dc helling op «3.
(Z Cb, L Cb en K Cb).
inderdaad een, zij het uiterst gering, gunstig effect geeft. Bij 60° helling
met den horizon is de toename van a^ nog gering, doch bij 30° helling
reeds duidelijk merkbaar. Voor de bepahng van «3 in hellenden stand
geldt echter eveneens de bedenking, dat het aantal meetplaatsen in den
A.O.-wand (n.1. 3 uitsluitend aan de boven- en 3 uitsluitend aan de
onderzijde) onvoldoende is om een goed gemiddelde over den buis-
omtrek te waarborgen.
b. Met circulatiebuis.
§ 41. Grensvulling en oververhitting.
Ook bij aanwezigheid van een Cb treedt in hellenden stand een
kritische vulhng op, waarbeneden altijd en waarboven nimmer over-
verhitting voorkomt. Deze grensvulling ligt echter merkbaar lager.
Zooals uit de betreffende tabellen blijkt, is bij groote spec. V.O.-
belasting (30.000 kcal/mMi) steeds de vulling 51 cm de grens, terwijl
bij de kleine spec. V.O.-belasting (10.700 kcal/m^h) de grensvulling
bij circa 54 cm is gelegen.
Voortbouwende op de in § 36 ontwikkelde beschouwing, laat dit
effect zich eenvoudig verklaren. Laat men de vulhoogte van de buis
verminderen, dan zal eens het oogenblik komen, dat het opkokend
water niet meer in stagt is de V.O.-wanden te koelen en moet deze
taak worden overgenomen door het condenswater. Bij een Haag-buis,
voorzien van een Cb, zal dat tijdstip zeker later aanbreken, omdat
opgestuwde vloeistof in de ringvormige ruimte gemakkelijker den geheelen
omtrek zal koelen dan in een buis zonder Cb. De kritische vulling
zal dus bij een Haag-buis zonder circulatiebuis eerder bereikt zijn dan
bij een Haag-buis, die daar wel van voorzien is. Tevens volgt voor
dit geval onmiddellijk, dat een groote V.O.-belasting wegens de meer
intensieve beweging gunstiger moet zijn dan een kleine, zoodat men
bij groote V.O.-belasting de vulhoogte verder zal kunnen verminderen,
alvorens de bespoeling onvoldoende wordt.
§ 42. Inwendige weerstand.
In fig. 27 is de inwendige weerstand van de proeven met Cb ver-
geleken met die zonder Cb voor 60° en 30° helling met den horizon.
Bij hooge vulling doet zich, hoewel in mindere mate, hetzelfde
verschijnsel voor als reeds bij de verticale buis werd gevonden, n.1.
dat vooral de L Cb de inwendige circulatie bevordert, waardoor de
inwendige weerstand belangrijk kleiner is. Bij 60° helling zijn geen
K Cb-metingen verricht, doch uit de 30°-serie blijkt duidelijk, dat ook
deze Cb een gunstigen invloed uitoefent bij hooge vulling.
Bij middelbare vulling zijn de verschillen bij al of niet aanwezigheid
van een Cb gering (zie verder § 45 en fig. 31).
Het met stijgenden inwendigen weerstand parallel loopende effect,
n.1. het abnormale stijgen van den druk bij hooge vulling, is ook bij
de hellende Haag-buis aanwezig. Evenals in het geval van den verti-
calen stand vermindert de aanwezigheid van een Cb het oploopen van
den druk (vgl. b.v. tabel XV A, proefno. 121 met tabel XVIII A.
proefno. 151).
Bleek het aanbrengen van een K Cb bij verticale buis de druktoe-
name slechts weinig te beïnvloeden, in hellenden stand heeft deze K Cb,
zooals ook reeds uit den inwendigen weerstand volgde, wel degelijk
een gunstig efFect (vgl. bv. tabel XX A proefno. 171, tabel XIX A
proefno. 162 en tabel XVI A proefno. 131).
TABEL XVU.
L Cb. Helling 60°.
-------- |
A |
: Spec. uitw. V.O.-bel. 30.000 kcal/m^.h. |
B: Spec. uitw. V.O.- |
•bel. 10.70C |
1 kcal/m2,h. | |||||
Proef-no. |
141 |
142 |
143 |
144 |
145 |
146 |
147 |
148 |
149 |
150 |
Vulhoogte |
139 |
110 |
83 |
59 |
55 |
50 |
135 |
105 |
75 |
50 |
; 3 4 5 |
135.1 136.2 |
128.4 127.5 |
126,1 125.2 124.3 |
124,6 |
123,7 123.1 123.2 |
123,6 123.0 123.1 |
110,9 |
110,1 |
110.3 109.4 |
109,6 109.5 110.6 |
6 7 17 8 18 |
147,5 |
139,5 140.2 138.4 138.5 138.6 139.3 |
137,3 138.0 136.1 136.2 |
135.7 136.8 |
135,1 134.0 134.1 |
135.1 134.2 |
116,8 |
115,7 117.3 115.4 |
115.0 115.1 114.2 |
114,2 114.5 113.6 177.8 121.9 |
9 13 14 |
114.8 103.9 |
112,9 111.5 111.6 |
112,8 |
112,9 |
113.4 111.5 |
113,8 |
105.1 105.2 |
104,9 |
104,9 104.1 105.2 |
104,9 104.0 105.1 105.1 104.2 |
15 mantel |
100,5 |
100,2 |
99,8 |
99,9 |
99,8 |
99,9 |
99,6 |
99,5 |
99,4 |
99,4 |
input Qi |
4720 |
4640 |
4640 |
4640 |
4570 |
4570 |
1690 |
1640 |
1640 |
1640 |
ata verz. temp. |
3,22 |
2,53 |
2,37 |
2,28 |
2,23 |
2,23 |
1,47 |
1,44 |
1,43 |
1,41 |
10 3 w |
8,28 |
6,56 |
5,95 |
5,93 |
5,81 |
7,93 |
7,80 |
7,33 |
6,62 |
14,38 |
«1 «6-7.8. |
4880 |
5110 |
5060 |
4910 |
4910 |
2140 4440 |
3380 |
3510 |
4180 |
920 |
«2 |
10300 |
9610 |
9580 |
10100 |
10000 |
10500 |
8350 |
8860 |
10500 |
8380 |
«3 |
5150 |
5020 |
4990 |
5370 |
5690 |
5470 |
4000 |
4030 |
3960 |
4200 |
Grensvulling: 51 cm |
Grensvulling: 54 cm |
6.
4.
2
5
4.
3
2
s
4.
JS.
2
I.
%
5,
4.
3
i.
I.
%.
a.
4
a.
l
O'
Fiqssc
!
KCo/.
ivcORoav^f^.
zet
LU
KC4
«,-30°-
LOODMAM-
pilt;i.2aB
nq. 2SA.
Fig. 28. A, B en C. Grafische voorstellingen van den invloed van de Cb op «i bij
hellenden stand.
Fig. 28. D en E.
Grafische voorstellingen van het verschil tusschen de a's van
onderkant en bovenkant van het V.O. bij hellenden stand (L Cb).
§ 43. Ovcrgangscoëfficiëntcn.
Het verloop van Oj, otQ en «b is voor een aantal gevallen in fig. 28
afgebeeld.
In fig. 28 A is voor 60° helling en de groote spec. V.O.-belasting
het verloop van a, geteekend voor Z Cb en L Cb.
Evenals bij verticalen stand blijkt ook hier de circulatiebuis een
ongunstigen invloed op «j uit te oefenen. Het verschil in grens-
vulling tusschen de Z Cb- en de L Cb-proeven is in de curven
aangegeven. Beneden de grensvulling (hier resp. 56 en 51 cm)
is de helling van de curve zeer steil als gevolg van de overver-
hitting van meetplaats 8.
Fig. 28 B voor 30° helling geeft een analoog beeld.
Fig. 28 C voor de proeven met loodmantel bij 30° helling laat het
verschijnsel zien voor de L Cb- en de K Cb-proeven in verge-
lijking met de Z Cb-proeven. De K Cb-kromme toont hier
bijzonder sterk het gunstiger worden van a in de buurt van de
grensvulling. Dit verschijnsel is echter niet specifiek voor de
K Cb-serie; het is van algemeenen aard, doch komt hier toevallig
sterk naar voren. De oorzaak blijkt bij beschouwing van het
gedrag der meetplaatsen (vooral 8) in de buurt van de grensvulling.
Berekent men n.1. de plaatselijke temp.verschillen voor elk der
uitwendige V.O.-meetplaatsen afzonderlijk (dus 6 - , 7 -
enz. naar analogie van § 18-berekening as V. O.), dan vindt men
b.v. voor de series met loodmantel Z Cb, L Cb en K Cb bij 30°
helling uit de tabellen XVI A, XIX A en XX A resp. de vol-
gende waarden:
Z Cb. vulhoogte ' |
6 |
7 |
lt;5 |
76 |
17 |
18 |
140 i |
10,0 i |
9,2 |
10,7 |
11,5 |
9,6 |
10,7 |
110 |
10,2 |
9,7 |
10,7 |
11,8 |
9,7 |
11,1 |
85 |
i 10,1 |
9.9 |
10,6 |
12,1 |
10,1 |
11,4 |
69 |
1 10,6 |
9,8 |
9,1 |
12,2 |
10,2 |
9,9 |
58 (O) |
10,7 |
10,0 |
125,9 |
12,1 |
10,3 |
-4,5 |
LCb. |
vulhoogte |
6 |
7 |
8 |
16 |
17 |
18 |
142 |
12,4 |
10,8 |
10,4 |
12,2 |
11,2 |
11,2 | |
114 |
11,9 |
10,9 |
10,1 |
12,7 |
11,0 |
11,4 | |
83 |
11,0 |
10,5 |
9,2 |
12,0 |
11,0 |
11,0 | |
50(0) |
10,7 |
10.5 |
140,0 |
11,4 |
10,4 |
6,4 | |
K Cb. |
vulhoogte |
6 |
7 |
8 |
16 |
17 |
18 |
140 |
11,0 |
9,6 |
10,2 |
12,8 |
10,2 |
11,6 | |
108 |
11,3 |
10,1 |
10,2 |
12,8 |
10,2 |
11,3 | |
81 |
11,0 |
10,2 |
9,1 |
13,0 |
10,6 |
10,1 | |
60 |
9,9 |
9,7 |
8,5 |
10,4 |
9,5 |
9,3 |
Beschouwt men de meetplaats 8 (zie kolom 4) dan valt het in elk
der tabellen op, dat het plaatselijk temp.verschil steeds kleiner wordt
tot de grensvulhng bereikt is en plotseling oververhitting optreedt.
Blijkbaar worden de overdrachtscondities ter plaatse 8 bij afnemende
vulling voortdurend beter, wat waarschijnlijk moet worden toege-
schreven aan een steeds dunner wordende vloeistoflaag ter plaatse
Hoe dichter de grensvulling genaderd wordt, des te minder water
bereikt door bespoeling de meetplaats 8. Dit water verdampt snel
en brengt het dunne vloeistofhuidje in sterke beweging. Bij het
bereiken van de grensvulhng is de aanvoer onvoldoende geworden,
waardoor periodiek droge plekken ontstaan en meetplaats 8 door
onvoldoende koeling oververhitting gaat vertoonen.
(Het verschijnsel is niet alleen beperkt tot de hellende buis, zooals
uit fig. 19, vert. stand blijkt; de K Cb- en de L Cb-krommen
vertoonen eveneens het oploopen van «g.is bij kleiner wordende
vulling).
De overige kolommen demonstreeren elk voor zich het verschil
tusschen het al of niet aanwezig zijn van een Cb door hun verloop
met de vulhoogte en door de absolute waarden Zoo blijkt b.v.,
dat meetplaats 16, de onderste meetplaats van het V.O., de grootste
1)nbsp;Voor een horizontale plaat vonden Jacob u. Linke eveneens een belangrijke
toename van a bij geringer wordende vloeistoflaagdikte (4 tot 1 mm; Lit. XXlll).
2)nbsp;Geringe verschillen, tengevolge van de niet bij alle proeven precies gelijke Q,
buiten beschouwing gelaten.
L. Cb. Helling 30°.
TABEL XVIII.
Bi Spec. uitw. V.O.-bel. 10.700 kcal/m2,h.
At Spec.uitw. V.O.-bel. 30.000 kcal/m^.h.
161
160
158
157
156
155
154
153
152
151
Proef-no.
51
55
59
80
107
50
55
80
107
140
Vulhoogte
159
140
110.3
109.0
108,8
113.4
108,7
113,7
114.6
113.3
113.7
171.1
118.2
105,6
104.5
105.4
104,9
105.5
105,3
100,3
100,9
1640
1520
1450
1,41
108,9
12,66
-4,4
1110
660
3570
6280
4540
109,2
109,0
108,9
108,7
108,7
113.5
114,0
111.6
113,6
131.6
114,9
105,5
104,5
105.4
104.5
105.7
104,9
100,2
100,7
1650
1525
1455
1,40
108,7
7,62
1,64
2190
1590
3490
16000
4460
110.3
109.0
108,9
108,7
108,7
113.7
114.5
113,2
113.6
112.5
113,9
105.6
104,6
105.4
104.8
105.6
105.1
100.5
100.9
1640
1535
1465
1,40
108.7
5,53
3,45
4530
5280
3980
17400
4600
110,3
110,2
109,9
109.6
109.5
114,9
115,8
112.7
114.6
113.8
114.3
105,5
104,8
105.4
104.5
105.8
105,3
100,3
100.9
1640
1505
1440
1,44
109,5
6,13
2,99
4390
5330
3730
10400
4470
110.5
111.3
111,2
111,0
109,1
116,1
118.7
115.6
116,5
115.4
116,3
105.5
105,3
105,3
104,5
106,0
104,9
100,3
100.8
1650
1525
1460
1,50
110,8
7,42
6,23
3320
4020
2820
8810
4390
111,4
112,3
112,2
112,0
108,8
117,3
120.7
116,6
117,6
116.3
117.4
105.5
105,5
105,4
104,4
105,4
104.8
100.3
100,8
1650
1530
1465
1,53
111.4
8,26
10,33
3160
3990
2610
7750
4490
122.7
122.5
122,2
122,1
122,1
133.6
136.2
133,0
134.3
159,9
135.8
112,6
109.0
112,2
108.4
112,6
109.1
100,3
100.9
4570
4245
4125
2,14
121.7
6,73
0,66
2980
2370
4040
12500
5770
123.1
122,8
122,7
122,5
122,5
134,0
136.2
133.4
134.5
133,0
134,9
112,7
108.6
112,6
109.0
112,7
109,6
100.3
101.1
4570
4185
4065
2,17
122,1
5,69
0,67
4700
5260
4240
11700
5670
124,8
124.4
124.1
123,8
123.8
135.6
137.7
134.9
135,9
134.2
135.3
112.3
110.5
111,9
110,2
112.4
109,9
100.5
101,0
4570
4205
4080
2,27
123.6
5,89
1,14
4860
5340
4470
10100
5430
128.3
128,1
127,9
127.4
123.4
139,3
140.5
138.8
139.2
138.3
138.9
113,3
111,1
113.0
111.1
112.7
110.6
100.8
101,2
4740
4365
4245
2,56
127,6
6,32
5,80
5200
5460
4960
9600
5320
131.1
132,5
132.4
132.0
114,3
143.8
145.2
142.9
144.3
143.1
145,3
114.5
113.3
113,5
112,5
110.4
108,0
100,9
101,3
4740
4350
4235
2,94
1,32,2
7,47
20,3
4650
5150
4230
13900
5330
1
2
3
4
5
6
16
7
17
8
18
9
12
10
13
11
14
15
mantel
input
Qi
Q2
ata
verz. temp.
103 w
lO'' R
«1
«67.8
«16.17.18
«2
«3
Grensvulling: 55 cm
Grensvulling : 51 cm
temperatuurverschillen oplevert met het inwendige en dat dus daar
ter plaatse de warmteovergangscondities het ongunstigst zijn.
Fig. 28 D laat het verschil tusschen onder- en bovenkant van de
buis zien bij 60° helling. Ter vergelijking is mede de overeen-
komstige kromme voor verticalen stand geteekend. Het verloop
is in hoofdzaak als bij Z Cb. Het verschil met den verticalen
stand is gering in het gebied der hooge en middelbare vullingen.
Bij geringe vulling is het verloop echter geheel anders, tengevolge
van het optreden van een grensvulling bij hellende buis, waardoor
de «B steil daalt (meetplaats 8) en daarmede natuurlijk ook a,,
terwijl «O hiervan vanzelfsprekend aanvankelijk geen hinder
ondervindt.
Voor kleine belasting zijn de verschillen tusschen onderkant en
bovenkant aanzienlijker, zooals uit fig. 28 E blijkt.
Het gedrag van «2 is in hoofdzaak als reeds bij de hellende Z Cb-
proeven besproken is. Ook hier een sterk verschil tusschen onder-
en bovenkant, van dezelfde orde als in fig. 23.
Zooals reeds bij de verticale Haag-buis werd betoogd, zal de
aanwezigheid van een Cb voor «2 van weinig belang zijn, behalve
misschien bij hooggevulde buis, omdat dan het karakter van vrije
condensatie verloren gaat.
Uit fig. 29 A en fig. 29 B blijkt dan ook, dat de «a-waarden van
de Z Cb-, L Cb- en K Cb-series ten naaste bij gelijk zijn; vooral
de K Cb- en de L Cb-waarden ontloopen elkaar zeer weinig; de
Z Cb-waarden zijn over het algemeen genomen echter iets
ongunstiger.
Bij groote V.O.-belasting (fig. 29 A) treedt bij hooge vulling een
duidelijk verschil op tusschen Z Cb, K Cb en L Cb, waarbij zooals
gewoonlijk de L Cb het gunstigst is; bij,kleine V.O.-belasting
(fig. 29 B) is dit echter niet het geval.
Zeer sprekend evenwel komt in de figuren 29 A en 29 B het
verschil tusschen verticalen en hellenden stand naar voren. Is bij
hooge vulling weinig verschil tusschen beide standen te bemerken,
bij kleinere vulling is dit anders. Zoodra de vulhoogte zoover
verminderd wordt, dat meer en meer sprake is van zuivere
condensatie tegen de A.O.-wanden, treedt het in § 38 reeds
besproken en met de theorie van Nusselt verklaarbare verschijnsel
Fig. 29. Grafische voorsteüing van den invloed van de Cb op a^ bij hellenden sland.
-ocr page 120-Helling 30°. Loodmantelproeven.
L Cb.
TABEL XIX.
A: Spec. uitw. V.O.-bel. 30.000 kcal/m^.h.
B: Spec. uitw. V.O.-bel. 10.700 kcal/m^.h.
Proef-no. |
162 |
163 |
164 |
165 |
166 |
167 |
168 |
169 |
170 |
Vulhoogte |
142 |
114 |
83 |
50 |
139 |
116 |
98 |
75 |
51 |
1 3 4 5 |
186,1 |
184,2 |
181,1 |
179.6 179.7 179.3 193.4 |
136.4 136.5 |
135,5 |
134.1 134.2 |
134,1 |
134,2 133.7 133.8 |
6 7 17 8 18 |
199.3 198.4 |
196,6 196.1 196.2 195.3 |
192,1 192.0 190.1 |
190,4 |
141,8 |
140,7 142.6 140.7 |
138,6 |
138,1 |
138.0 138.8 137.9 197.1 142.2 |
9 13 14 |
174,7 |
173,0 |
169.5 171.7 166.8 |
170,8 |
132.0 131.4 129.5 128.1 |
131,3 130.7 129.8 |
130.1 130.5 129.2 130.6 129.3 |
130.2 130.3 |
130,8 130.1 129.2 |
15 mantel |
100,5 |
100,3 |
100,0 |
100,1 |
100,3 |
100,4 |
100.3 100.4 |
100,3 |
100.4 100.5 |
input Qi Q2 |
4940 |
4940 |
4820 |
4820 |
1730 |
1730 |
1640 |
1640 |
1650 |
ata verz. temp. |
12,10 |
11,53 |
10,38 |
10,04 |
3,32 |
3,24 |
3,09 |
3,06 |
3,07 |
10 3 w |
6,71 |
5,86 |
5,26 |
10,53 |
7,71 |
6,61 |
6,19 |
5,72 |
12,50 |
«1 «6.7.8 |
5270 |
5410 |
5650 |
1490 |
3820 |
3880 |
3890 |
4420 |
1190 |
«2 |
8940 |
8840 |
12700 |
5720 |
5410 |
8870 |
10900 |
13700 |
4330 |
Grensvulling: 51 cm |
Grensvulling: 54 cm |
TABEL XX.
K Cb.nbsp;Helling 30°.nbsp;Loodmantelproeven.
At Spec. uitw. V.O.-bel. 30.000 kcal/m^.h. |
B! Spec. uitw. V.O.-! |
)el. 10.700 1 |
kcal/m2,h. | |||||
Proef-no. |
171 |
172 |
173 |
174 |
175 |
176 |
177 |
178 |
Vulhoogte |
140 |
108 |
81 |
60 |
141 |
112 |
82 |
62 |
1 3 4 5 |
186,3 |
182,9 |
178,0 178.2 178.3 |
176,4 |
137.3 137.4 |
136.0 136.2 136.3 136.1 |
134.4 134.5 |
134,9 |
6 7 17 8 18 |
197,8 199.6 196.7 |
194.5 193.6 193.7 193.7 194.8 |
189,2 |
186,0 |
141,9 141.6 142.7 |
140,6 142.3 140.4 141.2 140.3 |
138.8 139.3 138.4 138.9 |
138,5 138.7 137.8 |
9 13 14 |
172.6 162.7 |
171,6 |
167,8 165.7 169.8 |
167,5 164.8 162.9 |
132.3 131.4 |
131.2 130.3 |
130,8 |
130,8 129.7 130.8 |
15 mantel |
100,7 |
100,8 |
100,4 |
100,3 |
100,8 |
100,8 |
100,8 |
100,5 |
input Ql |
4760 |
4760 |
4590 |
4590 |
1660 |
1660 |
1660 |
1690 |
ata verz. temp. |
11,97 |
11,26 |
9,83 |
9,26 |
3,41 |
3,29 |
3,14 |
3,11 |
103nbsp;W 104nbsp;R |
7,02 |
5,65 |
5,25 |
4,91 |
8,13 |
6,82 |
5,77 |
5,35 |
«i a6.7.8 |
5360 |
5400 |
5320 |
6180 |
3870 |
3970 |
4220 |
4840 |
«2 |
7560 |
9800 |
13100 |
15200 |
6380 |
7890 |
13600 |
16400 |
Grensvulling: 51 cm |
Grensvulling: 53 cm |
FIQJOB-30°-3P6C. VO. 6EL 10.700
-O— ZCamp;t^B)
--LC«(ÏIXÏ5)
— •—Ilt;,c«(il-B)
Fiq iOA-30°-ipcc. V. O oeL.30000.
(SSIA]
--H--L C«hlX a'
lO^lW.
- ■---Ke^fXX «
■ ZC4
lu
10®nbsp;IS«
-Tter
IC«.
Fic). 30. Grafische voorstelling van den invloed van de Cb op W bij hellenden stand.
-ocr page 123-op. n.1. het gunstiger worden van «2 bij 'hellenden stand, tengevolge
van het afvloeien van condenswater aan de bovenzijde van de buis.
De waarden van «3 (zie § 40) zijn, gecombineerd met die, gevonden
bij de hellende Haag-buis zonder circulatiebuis, in fig. 26 weer-
gegeven (zie ook § 45 en fig. 31).
§ 44. De totale weerstand.
In de figuren 30 A en 30 B is de totale weerstand W van de
Haag-buis bij een heüing van 30° met den horizon grafisch voorgesteld
voor de proeven met loodmantel Z Cb, L Cb en K Cb bij de groote en de
kleine spec. V. O.-belasting. Bij middelbare vulling zijn de onderlinge
verschillen tusschen de Z Cb-serie, de L Cb- en de K Cb-serie gering,
zooals uit de reeds besproken componenten van W ook te verwachten is.
Bij hooge vulling is de L Cb aanzienlijk gunstiger, een resultaat, dat ook
bij de verticale buis werd gevonden. De K Cb-serie bevindt zich
juist tusschen de beide uitersten Z Cb en L Cb in.
In de buurt van de grensvulling is bij beide belastingen de K Cb
het gunstigst (zie § 43); echter is het verloop van de krommen hier
onzeker bij gebrek aan voldoende metingen. Zooals in alle grafische
voorstelHngen, betrekking hebbende op de hellende Haag-buis, zijn ook
hier de krommen geëxtrapoleerd tot aan de gemeten grensvulhoogte,
omdat steeds gebleken is, dat zich geen bijzonderheden voordoen tot
aan de grensvulling toe.
Na het passeeren van de grensvulling treedt onmiddellijk overver-
hitting op, waardoor de totale weerstand snel toeneemt. Metingen bij
hellende buis, dieper in het oververhitte gebied, zijn niet verricht,
omdat de oververhitting hier direct dusdanige vormen aanneemt, dat
beschadiging van het apparaat niet achterwege kan blijven.
§ 45. Slotbeschouwing.
Ten einde een goed overzicht te verkrijgen van den invloed van de
helling op den totalen weerstand van de Haag-buis en op de samen-
stellende componenten daarvan, is in fig. 31 op sterk vergroote schaal
een samenvatting gegeven van het verloop dezer grootheden met de
INVLOED HCLUNq opOC,
^ Fiq.aiE
helling, bij de vulhoogte, die voor de onderzochte proefbuis practisch
het meest in aanmerking komt, n.1. de vulhoogte 70 cm ('/s)-
Daartoe zijn met behulp van de grafische voorstelhngen, die van
de grootheden uit elke tabel afzonderlijk gemaakt zijn, de waarden
bepaald bij de vulhoogte 70 cm. Deze waarden zijn overgebracht naar
de figuren 31 A t/m E. Op de abcis is steeds de hoek met den horizon
afgezet; op de ordinaat de betreffende grootheid. Duidelijkheidshalve
is hierbij de schaal van de ordinaat aanzienlijk grooter gekozen dan in
de vroegere figuren.nbsp;^
Voor die reeksen, waarbij ook metingen bij een helling van 60
zijn verricht, staan voor elke kromme 3 punten ter beschikking, n.1.
bij 90°, 60° en 30° met den horizon. Bij de overige slechts 2, welke
door een rechte lijn zijn verbonden. Mogen de krommen, elk op zich
zelf beschouwd, derhalve geen aanspraak maken op groote nauwkeurig-
heid, het verloop van alle krommen te zamen geeft een goed beeld
van den gang van het verschijnsel bij helling van de Haag-buis uit den
loodrechten stand.
Zoo blijkt uit fig. 31 A, dat de inwendige weerstand van de Haag-buis
onder alle omstandigheden kleiner wordt bij hellende buis en bovendien,
dat de L Cb hierbij den grootsten vooruitgang boekt.
Eveneens blijkt uit fig. 31 B, dat hellende stand in het algemeen
voor O] ongunstig is; slechts bij de kleine belasting is in de gevallen
L Cb en K Cb een kleine vooruitgang te bespeuren.
Fig. 31 C toont aan, dat «2 steeds een belangrijke stijging ondergaat
met de heUing uit den loodrechten stand. Dit verschijnsel is reeds in
§ 38 verklaard.
Fig. 31 D geeft een goed beeld van het verloop van den totalen
buisweerstand. Deze neemt bij toenemende helling uit het lood zeer
duidelijk af, zoodat alle factoren bijeen genomen, per slot van rekening
veroorzaken, dat de hellende Haag-buis als geheel beschouwd, gunstiger
is dan de verticale. Het ongunstiger worden van a^ bij hellenden stand
wordt dus in ruime mate gecompenseerd door de verbetering die Rinw
en «2 ondergaan. Vooral de buis met Cb trekt in het bijzonder van
den hellenden stand profijt.
Tenslotte geeft fig. 31 E den invloed van de heUing op «3 weer.
De waarden Z Cb, L Cb en K Cb zijn wederom voor elk der onder-
zochte belastingen samengevoegd, omdat zij elkaar toch nagenoeg dekken.
03 neemt aanvankelijk langzaam, later sneller toe met de helhng.
De figuren 31 A t/m E geven behalve een beeld van het verloop
der grootheden als functie van de helling, ook een samenvattend over-
zicht van het gedrag van de Haag-buis onder diverse omstandigheden
(voor vulhoogte Vs)-
Zoo demonstreert fig. 31 A op duidelijke wijze de afname van den
inwendigen weerstand, ten eerste bij grootere spec. V.O.-belasting en
ten tweede bij verhooging van de werktemperatuur (proeven met
loodmantel). Voorts toont zij den invloed van de Cb op den inwendigen
weerstand.
Fig. 31 B demonstreert behalve de afname bij helling tevens de
sterke toename van «j met de werktemperatuur en met de spec.
V.O.-belasting en laat ook den doorgaans ongunstigen invloed van de
circulatiebuis op zien.
Fig. 31 C toont behalve de stijging van Uj met de helling uit het
lood tevens aan, dat de aanwezigheid van een circulatiebuis voor «2
van weinig belang is. In de overeenkomstige gevallen spreiden de
krommen slechts weinig. Voorts toont deze figuur nog aan, dat de
warmteovergangscoëfBciënt bij condensatie gunstiger wordt bij hoogere
werktemperatuur, daarentegen ongunstiger bij grootere belasting (ver-
klaring, zie § 26).
Ten slotte blijkt uit flg. 31 D duidelijk, dat de totale buisweerstand
aanzienlijk afneemt bij grootere V.O.-belasting en bij hoogere werk-
temperatuur (zie verschil gewone proeven met proeven met loodmantel bij
gelijke belasting). Voorts, dat het aanbrengen van een Cb vooral in
verticalen stand ongunstig is voor zoover alleen gelet wordt op den
warmteweerstand, die de Haag-buis als geheel beschouwd, als indirect
verwarmingselement, bezit. Fig. 31 D immers toont (bij 90°) duidelijk,
dat de Z Cb-krommen steeds gelegen zijn onder de overeenkomstige
L Cb- en K Cb-krommen.
Zooals reeds in de paragrafen 38 en 40 werd betoogd, is de nauw-
keurigheid der metingen bij verticalen stand grooter dan die bij hellenden
stand, tengevolge van de plaatsing der thermo-elementen. De resultaten
der metingen in het laatste geval zijn echter ruimschoots voldoende te
achten voor het trekken van conclusies aangaande de bruikbaarheids-
grenzen voor de practische toepassing der Haag-elementen, vooral wat
betreft de gevaren van oververhitting bij hellenden stand.
/m.
-ocr page 127-ZUSAMMENFASSUNG.
Es wird eine umfangreiche Zahl von Messungen an einem indirekten
Heizelement für Dampfkessel Speisewasservorwärmer, Lufterhitzer u.s.w.
(nach dem Erfinder „Haagquot;-rohr genannt) beschrieben (Prinzip, sehe
Abb. 2). Im Abschnitt II wird die Konstruktion des Probeapparates
(Abb. 4) angegeben. Die Heizung ist elektrisch, die Kühlung mittels
siedenden Wassers. Die übertragene Wärme wird mittels des Dampfes
dieses Wassers gemessen, der in einen Oberflächenkondensator E (Abb. 3)
gesammelt wird. Die Temperaturen im Innern des Rohres werden mit
Konstantan-Eisen-Thermoelementen (Abb. 5) gemessen; die in der
Rohrwand von Heiz- und Kühlflächen ebenfalls mit Konstantan-Eisen-
Thermoelementen, in eingefrästen Nuten eingebettet.
Der Gesamtwärmewiderstand (W) des Rohres und dessen Komponente,
Wärmeübergangszahl Eisen —h siedendes Wasser («,), innerer Wider-
stand (R) des Rohres und Wärmeübergangszahl kondensierenden Dampfes
(oj) sind unter verschiedenen Umständen untersucht worden.
Die Resultate der Messungen am senkrechten Haagrohre ohne
Zirkulationsrohr sind im Abschnitt III beschrieben worden, die am
senkrechten Rohre mit Zirkulationsrohre im Abschnitt IV, während
die Messungen am schrägen Haagrohre im Abschnitt V wieder-
gegeben sind.
Um unter übrigens gleichen Umständen den Einflusz der Arbeits-
temperatur prüfen zu können, ist bei einer Anzahl von Versuchsreihen
die Kühlfläche von einem Bleimantel umgeben worden (in den Abbildungen
mit „Loodquot; bezeichnet).
Die Ergebnisse können kurz etwa so zusammengefaszt werden:
1. Wasserfüllung und Überhitzung.
Im allgemeinen ist eine mittlere Füllung, etwa ein Drittel (ungefähr
70 cm Füllhöhe) des Rohrvolumens die günstigste. Grosze Füllung
hemmt die innere Zirkulation der Flüssigkeit und die Kondensation
des Dampfes gegen die Kühlfläche. Kleine Fülling gibt beim
senkrechten Rohre die Gefahr der Überhitzung der Heizfläche.
Obwohl es öfters gelingt die Füllung bis 10 cm^ zu verringern,
ohne Überhitzungserscheinungen, geschah es beim Rohre ohne
Zirkuiationsrohr aber auch, dass bereits bei 55 cm^ Überhitzung
auftrat. Beim schrägen Rohre ist eine kleine Fülling nicht zu
verwenden. Unter der Grenzfüllung (51 bis 59 cm) tritt immer
Überhitzung auf an Stelle 5 (Abb. 21).
Wie zu erwarten ist, steigt stark mit der Arbeitstemperatur und
mit der Heizflächenbelastung.
Im mittleren Füllungsgebiete ist der Einflusz eines eingesetzten
Zirkulationsrohres gering und erhöht die Übertragung nicht.
Das schräge Rohr ist etwas ungünstiger als das senkrechte.
Besonders die obere Seite ist ungünstiger.
3.nbsp;Innerer Widerstand R.
Hier ist das schräge Rohr günstiger als das senkrechte. Erhöhung
der Arbeitstemperatur und Erhöhung der Heizflächenbelastung geben
beide eine starke Erniedrigung des innern Widerstandes, was früher
bereits auch am gläsernen Haagrohre gefunden worden ist.
Ein Zirkulationsrohr, besonders ein langes, bis in den Kühlraum
reichendes Rohr, erniedrigt den innern Widerstand nur wirklich
beim hochgefüllten Rohre.
4.nbsp;a,.
Wie «1 nimmt nj beträchtlich zu mit der Arbeitstemperatur des
Rohres, aber nimmt in Gegensatz mit a, ab mit zunehmender
Heizflächenbelastung. Diese Ergebnisse sind im völligen Einklang
mit der Nusseltschen Wasserhauttheorie. Nur sind die Absolutwerte
durchschnittlich um etwa ein Viertel gröszer als die mittels der
Nusseltschen Formel berechneten. Beim schrägen Rohre ist oj
auch bedeutend gröszer als beim senkrechten ; besonders die obere
Seite zeigt sich recht günstig, was auch mit der Nusseltschen
Theorie erklärt werden kann.
5.nbsp;Der Gesamtwiderstand W.
Die Einflüsse auf die unter 2, 3 und 4 genannten Einzelwiderstände
liefern, richtig zusammengesetzt, den Einflusz auf den Gesamtwider-
stand W, wobei auch die Temperaturabhängigkeit des Eisenwider-
standes zu beachten ist.
2.
Der Gesamtwiderstand nimmt beträchtlich ab mit zunehmender
Heizflächenbelastung und zunehmender Arbeitstemperatur des Rohres,
während der Einflusz des Zirkulationsrohres im mittlem Füllungs-
gebiet gering ist. und beim senkrechten Rohre bestimmt ungünstig,
besonders bei kleiner Heizflächenbelastung.
Das schräge Rohr ist stets günstiger als das senkrechte.
Weil für die praktische Anwendung des Rohres die mittleren Füllungen
fast nur ausscWieszlich in Betracht kommen werden, ist in Abb. 31 eine
Übersicht gegeben von dem Einflusz der Neigung der Rohres auf die
Übergangszahlen und Widerstände für Füllhöhe 70 cm. Der angegebene
Winkel ist im Bezug auf eine waagerechte Fläche (senkrecht ist also
90°) genommen worden.
Auch der Einflusz der übrigen Umstände, wie Heizflächenbelastung,
Zirkulationsrohr, Arbeitstemperatur sind für diese technisch wichtigste
Fülling auf einfache Weise aus dieser Abbildung abzulesen.
Algemeene Literatuar:
I. H. Gröber; Einführung in die Lehre von der Wärmeübertragung. Springer 1926.
II.nbsp;M. ten Bosch: Die Wärmeübertragung. Dritte Aufl. Springer 1936.
Bijzondere Literataar:
III.nbsp;E. Herz; Anlage zum Verdampfen von Flüssigkeiten durch Übertragen von
Wärme in geschlossenen Transmissionsröhren.
D. R. Patentschrift Nr. 76633 - Kl. 13.
IV.nbsp;E. Herz: Neues Wärmetransmissions-Verfahren.
Zeitschrift des Oesterreichischen Ingenieur- und Architekten-Vereines,
Nr. 25, 22 ]uni 1894, 46e Jaargang.
V. E. H e r z; Rohrelement für Einrichtungen zur mittelbaren Erzeugung von Dampf
durch in Rohrelement selbst erzeugten Dampf.
D. R. Patentschrift Nr. 28443 - Kl. 13g - Gr. 3.
VI B R ö b e r; Neuerungen an geschlossenen Röhren zur Übertragung von Wärme.
Zusatzpatent zu Nr. 14552 - 1880. D. R. Patentschrift Nr. 18412 - Kl. 13.
VII.nbsp;C. A. Campagne; Über ein neuartiges indirektes Heizelement für Hoch-
leistungsdampfkessel. Forschung (Techn. Mech. u. Thermodynamik),
Bd. 1, Nr 12 (1930).
VIII.nbsp;C. A. Campagne; Onderzoekingen aan Haagbuizen. Warmte-Techniek 1930,
Nrs. 4, 5; 1931, Nr. 1.
IX. F. C. Huygen en C. A. Campagne: Warmteovergang en Stroomings-
weerstand. Warmte-Techniek 1936, Nr. 1.
X.nbsp;H. Reiher; Wärmeübergang von strömender Luft an Röhre und Röhren-
bündel im Kreuzstrom. Forsch.-Heft 1925. VDI-Verl.
XI.nbsp;F. K. Th. van 11 e r s o n; De warmteovergang van vas te lichamen op turbulent
stroomende vloeistoffen. De Ingenieur 1926, Nr. 17.
XII.nbsp;W. Nusselt; Die Kühlung eines Zylinders durch einen senkrecht zur
Achse strömenden Luftstrom. Gesundh. - Ing. Bd. 45 (1922).
XIII. A. ]. ter Linden: Stroomingsweerstanden van Bündels Pijpen.
Warmte-Techniek 1935, Nrs. 9, U.
XIV E. Kirschbaum, B. Kranz u. D. Stark; Wärmeübergang am senkrechten
Verdampferrohr. Forsch.-Heft 1935, Nr. 375.
XV. E. Kirschbaum; Arbeiten des Institutes für Apparate bau a/d Techn. Hoch-
schule, Karisruhe. Forschung Bd. 3 (1936).
XVI W Nusselt; Die Oberflächenkondensation des Wasserdampfes.
Z. VDl Bd. 60 (1916).
XVII.nbsp;Knoblauch, Raisch, Hausen, Koch; Tabellen und Diagramme für Wasser-
dampf, berechnet aus der spezifischen Wärme. 1932.
XVIII.nbsp;H. W. van Tijen; De Yarrow-ketel ter Zee en te Land.
De Ingenieur 1930, Nr. 26.
XIX. K. Cleve; Modellversuche über den Wasserumlauf in Steil- und Schrägrohr-
kesseln. Forsch.-Heft 1929.
XX. Fehrmann; Über den Wärmedurchgang an Heizkörpern von Dampfmaschinen.
Z. VDI Bd. 63 (1919).
XXI.nbsp;Schmidt, Schürig u. Sellschopp; Versuche über die Kondensation von
Wasserdampf in Film- und Tropfenform. Forschung Bd. 1 (1930).
XXII.nbsp;E. Gnam; Tropfenkondensation von Wasserdampf. Forsch.-Heft 382 (1937).
XXIII.nbsp;M. Jacob u. W. Linke; Der Wärmeübergang von einer waagerechten Platte
an siedendes Wasser. Forschung Bd. 4 (1933).
XXIV M Lang; Heiszdampfkondensation als Schwingungsproblem, Forschung Bd. 5
(1934).
I.
Wegens de niet-omkeerbaarheid van het warmtetransport in een
Haag-buis, moet deze buis bij uitstek geschikt geacht worden voor het
opnemen van warmte uit sterk fluctueerende warmtebronnen.
II.
Voor het berekenen van de juiste dimensies van een vuurhaard is het
noodzakelijk de verbrandingssnelheid der vlamgassen te kennen.
Het moet zeer wenschelijk worden geacht systematische onderzoe-
kingen te verrichten over den verbrandingstijd der gassen als functie
van hun snelheid, hun temperatuur en de luchtovermaat.
III.
Het moet als een tekort beschouwd worden, dat tot op heden geen
afdoende experimenteele methoden bekend zijn om de dikte en de
temperatuur van de zoogenaamde grenslaag bij warmtegeleidingsver-
schijnselen nauwkeurig te meten.
IV.
De identiteit tusschen de vergelijkingen van de wrijving van vloei-
stoffen en van de warmteoverdracht dier vloeistoffen is gevaarlijk
voor het trekken van conclusies met het oog op practische berekeningen.
V.
De door E. Herz met behulp van de formule van Regnault
uitgevoerde dampsnelheidsberekening is fout.
Zeitschr. Oesterr. Ing. - u. Arch.-Ver.
Nr. 25, 1894: S. 336.
-ocr page 132-De wijze waarop H. Teichmann op blz. 19 de begrippen m c^
en E = '/j m v^ invoert om de materiegolfbeweging (de Broglie) te
kunnen inleiden, is zeer verwarrend.nbsp;i i
H. Teichmann. Einführung in die Quantenphysik.
(Math.-Phys. Bibl. Nr. 13 ; Teubner)
VII.
Het is voor twijfel vatbaar, dat de door H. }. de Boer ont-
wikkelde formules ter afronding van de ervaringswaarden in de praktijk
algemeen zullen voldoen.
H. J. de Boer. Over het gladstrijken van krommen.
Diss. Phil. Groningen, 1936.
VIII.
Het is een fictie te meenen, dat het invoeren van differentiaal- en
integraalrekening op de middelbare scholen het wiskundig inzicht van
den doorsnee-leerling verbetert.
IX.
Het nieuwe leerplan voor Natuurkunde biedt door zijn twee-ronden-
systeem vele voordeelen; het leidt in de lagere klassen echter tot
oppervlakkigheid.
K.B. 27 Mei 1937; St.bl. No. 363.
-ocr page 133-- quot; .••■'•^'-t'V
rM'-'.
■ ■ V
ii
.....
s
r-v-'quot;
-V-V.-« V...... | |
■'Sv'- ■ | |
l!
' f
• Ajî kV ftnbsp;.
........■
r'v!
ilStliiiiii^^Wi
ii»
ir
-it;
.1 •ï^rf-SJS- fJv;
.'iï-'
ïffi'-
iM
■sa--:-
-ocr page 136-