TEKSTVERKLARING VAN OÜD-NEDERLANDSCHE
Uitleg van art. 10 van het rapport van Jlr. Gerard van Oostendorp, lid van Cantzlaer on Kaden in Overijssel,
over het oude Burgerlijke recht in Drente (1557—1558).
Antwoord aan Prof. Mr. S. J. Fockema Andreae,
DOOli
Mr. L, OLDENITUIS GRATAMA.
In het Rechtsgêleerd Magazijn, tweede jaargang (1883), aü. 2, bl. 207 en volgg. wordt eene rubriek geopend voor tekstverklaring van oud-Nederlandsche reclitsbrounen door Prof. Mr. S. J. F o c k e m a A ii d r e a e.
Het is een gelukkig denkbeeld om de aandacht meer en meer te vestigen op onze oud-Nederlandsche rechtsbronnen , die zoo veel voortreffelijks, zooveel merkwaardigs bevatten.
De Hr. F o c k e m a A n d r e a e geeft op bl. 213 eene nieuwe lezing en uitlegging van art. 10 van hot rapport van Gerard van Oostendorp, aldaar omschreven, door inlassching van eenige woorden.
Ik kan mij met die lezing en die uitlegging niet vereenigen.
De plaats van dat rapport invoege medegedeeld bij Magnin, Geschiedkundig overzigt van de Besturen in Drente, 111, 1ste ged. bl. 210, kan eenvoudig door de scheidteekenen goed te plaatsen zeer goed worden gelezen en verklaard; ik plaats die aldus:
„Wie een erfachtig gued gekofft heft ende daarvan stock-„legginge nae Landrechte heeft, ende tzelve
?
„lcuii bmnenlaiides ende eenen jaer ende dacli buytenlandes , son der wedderspraecke, is ewig in't besitt sonder opspraecke ; „init rechte krigt ewig besitt hoewel daer gien stockleg-«ginge offte zegel nnde brieven avergegaen bintquot; ').
Door eene kommapunt of dubbele punt te plaatsen achter ,opspraeckequot;, en alzoo de twee in die § behandelde denkbeelden te scheiden, wordt alles duidelijk.
Die het goed met stoklegginge in bezit heeft zonder wederspraak, 't geen beteekent rustig en vredig bezit, den vereischten tijd, is ipso jure „ewig in 't bezitquot; zonder „oji-spraeckèquot; , dat wil zeggen zonder reclame, zonder dagvaarding, zonder eisch in rechte, elders „onbesproken met rechtequot;; zoo staat ook in de middeleeuwen achter vele charters en contracten ,sonder argelist.quot;
Maar mit rechte, met rechtsmiddelen, krijgt hij, onder de vereischten en voorwaarden in 't eerste lid opgegeven, „ewig besittquot; ook zonder „stocklegginge.'quot;
Het onderscheid zit daarin dat in het eerste geval van rechtswege het „ewig bezitquot; aanwezig is; in het tweede geval, dat hij het na uitspraak van den rechter krijgt.
In het eerste geval zit de waarborg in de stoklegginge.
In het tweede in de uitspraak des Rechters.
Ik wil gaarne den Hr. A n d r e a e toegeven , dat een afschrijver door het tweemaal herhaalde woord „besittquot; zich kan hebben verschreven en dat, zoo als de Hr. Andreae de lezing voorstelt, er geen strijd ontstaat tusschen het verbeterde artikel en het oude Drentsche recht, — maar het is alleen de vraag: „wat heeft Gerard van Oostendorp geschreven ?quot;
Het is zeer opmerkelijk, dat het onderscheid van bezit ipso jure en van bezit door middel van rechte ook voorkomtin de costumen en ordonnancien van procedueren en de regten
') In hot U.S. van de Maatschappij van Letterkunde missen wij blijkbaar eenige woorden.
2) Zie Nieuive Bijdragen voor Regtsyeleerdheid en Wety., dl. XXII, Stuk 3, bl. 301.
In § 60 wordt gehandeld van bezit ipso jure en in § 61 van bezit, dat de rechter verleent, terwijl ook in het Landrecht van 1608 in art. 45 over bezit ipso jure en in art. 46 van bezit gehandeld wordt door den rechter te verleenen.
Trouwens het verschil der beide rechtstoestanden in gevolgen en bewijsumVelen is aanmerkelijk.
Men bedenke wel: do schrijftrant in dien tijd was om zeer kort te zijn; men schreef niet meer dan strikt noodig was.
Eene critiek of uitlegging, die er een geheelen zin, eene andere gedachte inbrengt, is niet zoo aannemelijk als eene uitlegging, die geschiedt bloot door de scheidteekenen (waaraan men zich in de middeleeuwen niet zooveel stoorde) te verzetten.
Ik herinner mij in 1833 de lessen van prof. Philips e over de Pandecten , waarin hij zich veel niet de critiek, met den uitleg van duistere plaatsen, van de septem cruces jureconsultoruni, niet de lex lecta, (saepins lecta, numquam intellecta) en dergelijke bezig hield, dat een der studenten voor den dag kwam mot eene prachtige uitlegging, verkregen door tusschenvoeging van twee nieuwe regels, maar de professor zeide, dat hij geene tusschenvoeging kou toelaten in de critiek, zoolang de plaats zonder invoeging kon worden uitgelogd en duidelijk is; met invoegingen moet men in de critiek zeer zuinig zijn , omdat men zoo ligt er iets anders inbrengt dan bedoeld is eu met invoeging den groot-sten onzin tot zin kan maken.
Dit zelfde wensch ik te antwoorden aan den Heer F o c-k o m a Andrea o.
Assen, Mei 1883.
(Overgedrukt uit liet lluc'ils(/elccril Magazijn.)