WW
/ .
^ s
atilrOTHEamp;K DEPf
R!JKSüNlVe»SlTeiT
I ÜTRCCMT,
e
HIKAJAT HASANOEDDIN
-ocr page 6- -ocr page 7-ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN
DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR. J. BOEKE,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVER-
SITEIT, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG
4 MAART 1938, DES NAMIDDAGS TE 3 UUR, DOOR
GEBOREN TE NAARDEN
DRUKKERIJ EN UITGEVERSZAAK B- TEN BRINK-MEPPEL
1938
-ocr page 8- -ocr page 9-Aön mijn Ouders.
Aan mijn Verloofde.
Na de voltooiing van dit proefschrift kan ik aan den reeds lang
gekoesterden wensch voldoen, degenen die aan het tot stand komen
ervan hebben meegewerkt, hiervoor openlijk mijn dank te betuigen.
Maar hoe zou ik de woorden vinden, geschikt de dankbaarheid
te vertolken die mij bezielt jegens U, hooggeleerde GONDA, hoog-
geachte promotor. Met onverflauwde belangstelling hebt Gij mij bij
mijn werk gesteund en mij op de fouten, die het bevatte, opmerk-
zaam gemaakt. Het besef van het groote voorrecht dat mij te beurt
viel, onder Uw even krachtige als beminnelijke leiding te mogen
werken, was mij een voortdurende vreugde; moge ik nimmer de
lessen vergeten, die ik in deze jaren leerde.
Ook U, Zeer Geleerde PRYOHOETOMO, betuig ik mijn harte-
lijken dank voor Uw hulp bij de bewerking van den Javaanschen
tekst; aan onze besprekingen bewaar ik een prettige herinnering;
en U, Hooggeleerde JUYNBOLL, voor Uw transcriptie en ver-
taling der Arabische formules en Arabische tekstgedeelten;
U, Hooggeleerde FISCHER, voor Uw bereidwillige inlichtingen
inzake enkele ethnologische vraagstukken;
U, Hooggeleerde VAN VUUREN, voor Uw tegemoetkomende
inlichtingen aangaande de geografie van den Nederlandsch-Indischen
archipel;
U, Hooggeachte PANGÉRAN, voor Uw zeer gewaardeerde ont-
raadseling van een gedeelte van een stamboom;
U, Zeer Geleerde TEN HAEFF, voor Uw inspireerende mede-
deelingen betreffende parapsychologische vraagstukken;
U, Hooggeleerde R. A. HOESEIN DJAJADININGRAT, voor de
beminnelijke wijze waarop Gij mij Uw handschrift ter leen afstond-
U, Zeer Geleerde PIJPER, voor de voorkomendheid waarmee Gij
mij Uw handschrift ter raadpleging toezond-
U, Zeer Geleerde VAN ARENDONK, voor Uw toestemming en-
kele handschriften uit de Leidsche Universiteitsbibliotheek zoo langen
tijd te raadplegen;
U, Hooggeachte EVERS, voor Uw deskundige schatting van den
ouderdom der handschriften.
Ook jou, waarde VAN EPEN, dank ik van deze plaats hartelijk
-ocr page 12-voor je onmiddellijke bereidwilligheid, de fraaie bandteekening voor
dit proefschrift te maken.
Het personeel van de Utrechtsche Universiteitsbibhotheek hielp
mij vlot en voorkomend en stond mij eenige faciliteiten toe, die mij
mijn werk zeer vergemakkelijkten.
Tenslotte zij het mij vergund mijn groote waardeering uit te spreken
over de wijze waarop Gij, Hooggeleerde BEZEMER en Zeer Ge-
leerde PRYOHOETOMO, mij tijdens mijn Indologische studie in de
Javaansche, en Gij, Hooggeleerde GONDA en Hooggeachte KOOT
in de Maleische taal en letterkunde, en Gij Hooggeleerde FISCHER,
in de Vergelijkende Volkenkunde van Nederlandsch-lndië onder-
wezen hebt.
INHOUD.
Lijst van afkortingen..........................p
Inleiding...................
Maleische en Javaansche tekst............
Inhoudsopgave ................................p
Aanteekeningen................p
4
7
28
154
182
246
Tabellen........................„
Woordenlijsten................. 260
-ocr page 14-LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN.
De afkortingen, waarvan de beteekenis reeds uit het betoog waarin
zij voorkomen duidelijk blijkt, zijn hieronder niet opgenomen.
A.'A.nbsp;= sultan Ahmad ' Abdoel'Arifin van Demak.
aant. = onze aanteekeningen.
Adatrechtb. = Adatrechtbundel.
afd. = afdeeling.
Amp. D. of Ampèl D. of A. Denta of A. D. = pangéran Ampèl
Denta.
Bab. Tjerb. = Babad Tjerbon, uitvoerige inhoudsopgave en noten,
door wijlen Dr. J. L. A. Brandes, met inleiding en bijbehoorenden
tekst uitgegeven door Dr. D. A. Rinkes in V.B.G. deel LIX,
tweede stuk, eerste gedeelte, 1911.
Bertling = Mr. C. Tj. Bertling: „Verwantschapsposities in Middel-
Java.quot; (Ind. Tijdschr. van het R. 143 [1936]).
B.nbsp;K. I. = Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Neder-
landsch-Indië, uitgegeven door het Koninklijk Instituut voor de
Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië.
de Bruin = Cornelis de Bruin, Reizen over Moskovie door Persie en
Indie, t' Amsterdam 1714.
B. T. Dj. of Bab. T. Dj. = Babad Tanah Djawf.
ch = chalipah.
Dem. = Demak.
derg. = dergelijke.
Diss. of diss. = dissertatie,
distr. = district.
Drewes = G. W. J. Drewes, Drie Javaansche goeroe's, proefschrift
Leiden, 1925.
D. S. Tjerb. of D. S. Tjerbon of Daft. Sedj. Tjerb. = Daftar Sedjarah
Tjerbon, beschreven onder D. op p. 16 en 17 der Inleiding.
Enz. des Isl. = Enzyklopaedie des Islam, herausgegeben von M. Th.
Houtsma, T. W. Arnold, R. Basset und R. Hartmann, 4 Teile
1913/36.
g = gedé of gedé.
goen. of Goen. = goenoeng.
G. R. = J. F. C. Gericke en T. Roorda, Javaansch-Nederlandsch
Handwoordenboek, bewerkt door Dr. A. C. Vreede, 1901.
H. — Hidjrah.
de Haan = Dr. F. de Haan, Priangan, de Preanger-Regentschappen
onder het Nederlandsch Bestuur tot 1811, 4 dln., Batavia 1910—
1912.
Has. of Hasan. = Hasanoeddin.
hist. bijz. = historische bijzonderheden.
Hoes. of Hoesein = Hoesein Djajadiningrat, Critische beschouwing
van de Sadjarah Banten, proefschrift Leiden, 1913.
hs(s). = handschrift(en).
hs. Pijper = het handschrift van Dr. G. F. Pijper, beschreven onder
C. op p. 14 der Inleiding.
Ind. Tijdschr. van het R. = Indisch Tijdschrift van het Recht,
inh. opg. = Inhoudsopgave.
Jav. = Javaansch.
k(j). g. kjai gedé of kjai gedé.
K. 1. = Krama Inggil.
Krom of Krom, H. J. Gesch.2 = Prof. Dr. N. J. Krom. Hindoe-Javaan-
sche Geschiedenis, 2de'druk, 's-Gravenhage 1931.
m. of maul. = maulana.
machd. = machdoem.
Madj. = Madjapahit.
Mal. = Maleisch.
Med. Ned. Zend. Gen. = Mededeelingen vanwege het Nederlandsch
Zendingsgenootschap.
Moh. = Mohammed (aansch).
nj. g. = njai gedé of njai gedé.
ontb. = ontbreekt.
Oudheidk. Versl. = Oudheidkundig Verslag van den Oudheidkundi-
gen Dienst in Nederlandsch-lndië.
oorspr. = oorspronkelijk,
p. = pagina.
pan. of panemb. = panembahan.
pang. = pangéran.
pan. r. Soer. = panembahan ratoe Soerasowan.
Pararaton = Pararaton, uitgegeven en toegelicht door Dr. J. L. A.
Brandes, tweede druk, bewerkt door Dr. N. J. Krom, in: V.B G
deel LXII, 1920.
pl. = plaats,
pn. = pangéran.
Pr. = conjectuur van Dr. Pryohoetomo.
r. = ratoe.
red. = redactie.
reg. = regentschap.
res. = residentie.
Rinkes = D. A. Rinkes, Abdoerraoef van Singkel, proefschrift Leiden.
1909.
s. = sang.
S. B. r.2 of Sadj. B. r.2 = Sadjarah Banten ranté-ranté.
Schrieke = B. J. O. Schrieke, Het Boek van Bonang, proefschrift
Leiden, 1916.
s. G. Djati of soes. G. Djati = soesoehoenan Goenoeng Djati,
sj. = sjéch.
Skr. = Sanskrit,
slt. = sultan.
slt. Ahm. 'Abd. = sultan Ahmad 'Abdoel'Arifin van Demak.
Soend. = Soendaneesch.
sn. = soesoehoenan.
soelt. = soeltan.
T. B. G. = Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten
en Wetenschappen,
tgr. = tegenover,
toem. = toemenggoeng.
uitgeg. = uitgegeven.
V. B. G. = Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen.
Veth2 of Veth, Java2 = Prof. P. J. Veth, Java, Geographisch, Eth-
nologisch, Historisch, tweede druk, bewerkt door Joh. F. Snelle-
man en J. F. Niermeyer, 4 dln., Haarlem 1896—1907.
vgl. = vergelijk.
V. in = voegt in.
V. S. = Verspreide Geschriften.
Wüstenfeld = Dr. F. Wüstenfeld, Vergleichungstabellen der Mu-
hammedanischen and Christlichen Zeitrechnung, Leipzig, 1854.
Zoetmulder = P. J. Zoetmulder, Pantheïsme en Monisme in de Ja-
vaansche Soeloeklitteratuur, proefschrift Leiden, 1935.
INLEIDING.
De Sadjarah Banten ranté-ranté en haar Maleische versie de Hikajat
Hasanoeddin bevatten een aantal verhalen over het leven, de afstam-
melingen en de nakomelingen van verschillende Javaansche heiligen,
en wel voornamelijk van pangéran Ampèl Denta en van soesoehoenan
Goenoeng Djati en zijn zoon maulana Hasanoeddin. De verhalen
spelen ten tijde der invoering van den Islam op Java '). Pangéran
Ampèl Denta 2) leefde te Ampèl Denta in de 2e helft der 15e eeuw 3);
s. G. Djati verbreidde in het tweede kwart der i6e eeuw den Islam in
West-Java 4), welk werk door maul. Hasanoeddin in het derde kwart
der zelfde eeuw werd voortgezet.
Men zou echter bedrogen uitkomen, indien men meende in jlit ge-
schrift een aaneengeschakeld, op historische feiten gebaseerd relaas
van den godsdienstovergang op Java aan te treffen.
Allereerst is de Javaansche geschiedschrijving over de Islamietische
rijken in het algemeen historisch onbetrouwbaar 5); te onderkennen
wat er aan historische waarheid onder schuilt, is alleen mogelijk als
men van andere zijde reeds weet, wat er geschied is. «) De Javaan
wendt zich niet tot de feiten uit het verleden, om uit haar chronolo-
gische opeenvolging iets van het aardsche gebeuren te leeren, veeleer
vervormt hij de hem overgeleverde feiten naar eigen inzichten van
toedracht: zijn behoefte wordt niet, als bij den hedendaagschen
Westerschen geschiedschrijver bevredigd door het kennen van een
objectieve waarheid omtrent het verleden quot;). maar door de wetenschap
dat het verleden zich heeft gedragen, zooals het zich volgens het
levensinzicht van den schrijver behoorde te gedragen.
De ..primitieverequot; mensch schept zich bij elk gebeuren direct een
oorzaak en verband met ander gebeuren, indien die oorzaak, dat ver-
band, hem al niet door zijn opvoeders (sociaal milieu) was bijgebracht-
het is deze zucht naar oorzaken, verband, dat hem allerlei dingen die
elkaar bijv. naar den tijd opvolgen, naar den vorm gelijken of ruimtelijk
nabij staan, in een „causaliteitsbetrekkingquot; doet plaatsen en die hem
lt;) Over dezen tijd (15de en Iste helft 16de eeuw) vindt men o.a. gegevens bij
Hoesein Djajadiningrat, Cntiscne beschouwing van de Sadjarah Banten, proefschrift
Leiden 1913; Schrieke. Het boek vm Bonang, proefschrift Leiden 1916; Krom,
Hindoe-Jav. Geschiedenis^ Hfd^. XIII. 2) Zie Hfdst. III. •'') Schrieke, Diss. p.
37, 38; Krom, o.e. P- 452. *) Aie aant bij p. 1. s) y^i karakteristiek ervan
in Hoesein, Diss., p. 289—311. ) Krom, o. c. p. 26. M.i. om den gang van
het wereldsdie gebeuren en het leven zelf te begrijpen.
ook het verleden, waarin immers de oorzaak van het heden moet
liggen, doet zien als een middel om die zucht te bevredigen. Ons
criterium ,.objectief vaststaand feitquot; is bij hem: deugdelijk middel.
Het is dus niet a priori onmogelijk de historische toedracht uit de in-
heemsche geschiedverhalen terug te vinden, zij het ook min of meer
naar den smaak van den verteller verbeterd. Voor de Mal. literatuur
heeft Dr. A. L. V. L. van der Linden dit in zijn proefschrift i ) p. 8—22
nagegaan.
Naarmate de gebeurtenissen verscher in het geheugen liggen zal
men minder gemakkelijk van de historische waarheid afwijken. Van
de bestudeering der niet-contemporaine historische geschriften zullen
we dan ook pas baat vinden, indien we niet onze aandacht richten op
de meerdere of mindere afwijking van de waarheid, maar op de be-
weegredenen die de schrijver gehad kan hebben om den gang van
zaken zoo voor te stellen. 2) Pas indien van een tijdperk reeds verschei-
dene historische feiten bekend zijn en men de opvattingen der kroniek-
schrijvers over dit tijdperk in voldoende mate kent, kan men met
behulp der inheemsche kronieken en gissing wagen naar den samen-
hang der gebeurtenissen.
Tweedens zijn de verhalen en geslachtstabellen van onzen tekst niet
chronologisch gerangschikt en vormen zij, ook in de zoo juist mogelijke
volgorde 3) gelezen, geen aaneensluitend verhaal, terwijl verschillende
gebeurtenissen meerdere malen verhaald worden.
De oorspronkelijke samensteller heeft vermoedelijk niet uit éénzelfde
traditie of handschrift geput, maar telkens uit verschillende hand-
schriften of tradities een stukje genomen; daardoor is soms inwendige
tegenspraak tusschen de verhaalde feiten ontstaan. Zie bijv. de aant.
bij p. 101. Wij hebben voor de meerdere overzichtelijkheid elk op zich-
zelf staand stukje in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.
Is de bedoeling van den Javaanschen schrijver dus niet geweest een
geschiedverhaal in onzen zin des woords te leveren, en heeft de tekst
als zoodanig dan ook weinig waarde voor ons, we kunnen er toch,
vooral indien controle door gebruikmaking van andere, meer betrouw-
bare bronnen mogelijk is, en na vergelijking met andere inheemsche
tradities, iets uit opmaken omtrent de inzichten en gemoedsgesteldheid
van de Javanen in den tijd van den schrijver. 4)
De verhalen in onzen tekst dragen slechts voor een deel historisch
1) „De Europeaan in de Maleische literatuurquot;. Utrecht, 1937. 2) Vgl. Dr. Th.
Pigeaud in Djawa 7 (1927) p. 348 v. Zie ook Dr. J. Romein: De funktie van een
historische fiktie, p. 193 in den bundel: Het onvoltooid verleden. A'dam 1937.
3) Deze zou kunnen zijn: Hfdst, UI, VII, VIII, X, V, IV, I. II, IX, VI. Vgl.
Hoesein t. a. p. p. 307,
karakter, nl, Hfdst. I, II, die ongeveer overeenkomen met de Sadjarah
Banten, bij Hoesein, Diss. p. 31—37, toegelicht op p. 73—155. Hfdst.
III kan historische elementen bevatten, voornamelijk in de familie-
verhoudingen van pn. Ampèl Denta en zijn nakomelingen. De histo-
rische gebeurtenissen uit dezen tijd zijn door Schrieke behandeld in
zijn dissertatie p. 17—55. Hfdst. IV is grootendeels legendarisch en
bevat ook een aantal zedelessen. Hfdst. V bevat in de opsomming
der plaatsnamen controleerbaar materiaal. Hfdst. VI, VII en VIII zijn
legendarisch. Hfdst. IX bevat waarschijnlijk historische elementen.
Hfdst. X is legendarisch, bevat zedelessen en brokstukken uit Moham-
medaansch-mystieke werken.
Wij hebben ons in dit proefschrift beperkt tot de uitgave van dat
gedeelte van de Javaansche versie, dat ook in de Maleische versie
voorkomt en van de Maleische versie zelve, en in de aanteekeningen
slechts dat vermeld, wat ons nuttig scheen tot goed begrip van den
tekst. Vergelijking met het in andere, over deze onderwerpen hande-
lende werken en, al of niet uitgegeven, handschriften vermelde vond
slechts plaats waar onze tekst corrupt scheen. Wij zijn overtuigd van
de onvolmaaktheid van dit systeem: nauwgezette bestudeering van
andere op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende kronieken i) zal
op de onze een ander licht werpen.
Hoewel de Mal. versie onzer kroniek niet een vertaling bleek te zijn
van de Javaansche zooals die ons ter beschikking stond 2), komt zij er
(och voldoende mee overeen om een samenvatting van beider inhoud
in één uitvoerige inhoudsopgave mogelijk te maken. Om meer dan
één reden gaven wij liever een inhoudsopgave dan een volledige ver-
iling, die voor een Nederlandschen lezer wat omslachtig zou zijn;
bovendien leek een vertaling ons voor kenners van de beide genoemde
talen niet noodig. Weliswaar bevatten de teksten een aantal oneffen-
heden, maar deze zijn toe te schrijven aan lacunes in de handschriften
of aan andere afschrijvers- of vertalers fouten. In de noten en zoo
noodig in de aanteekeningen tracht ik hierover uitsluitsel te geven.
De Jav. versie werd door Dr. Hoesein Djajadiningrat reeds in zijn
dissertatie uitvoerig besproken. Op pag. 14 en 15 noemt hij ze 3):
„eene collectie overleveringen uit Banten. 4) De eerste ervan komt
1) Hoesein besprak ze in zijn diss. o.a. p. 199—201. 2) Beneden wordt op de
verhouding der beide versies nader ingegaan, s) Wij zullen de Jav. woorden uit
dit citaat steeds overbrengen in de in deze uitgave gevolgde spelling. De mede-
deeling op pag. 195, dat deze overieveringen in geen verband met elkaar staan, is
niet juist, ze houden verband doordat ze mededeelingen bevatten die over dezelfde
personen handelen en doordat bijv. in het verhaal over pn. Ampèl D. (Hoofdst. III)
de komst van s. G. Djati op Java voorspeld wordt; (deze aankomst wordt in een
(inder verhaal (Hfdst. X) verteld).
wat den inhoud betreft overeen met wat in de Sadjarah Banten te
vinden is over de vestiging van Hasanoeddin te Banten tot de inneming
van Padjadjaran. De verdere stukken bevatten legendarische verhalen
omtrent Soenan Goenoeg ') Djati en Soenan Ampèl, die terug te
vinden zijn in Tjarebonsche geschriften als de Waivatjan Soenan
Goenoeng Djati, Sadjarah para wali e.a. Die fragmenten zijn alle in
proza. De collecte schijnt den naam te dragen van Sadjarah Banten
Ranté-ranté.quot; [In een noot wordt o.a. nog vermeld dat deze titel alleen
vóór in het ex. van Prof. Snouck Hurgronje staat]. Op pag. 196.
197 zegt de geleerde schrijver, dat de overleveringen niet alleen los
van elkaar staan, maar dat elk stuk een afgerond geheel is. „Niet eens
door den vorm, niet eens door eene rangschikking naar tijdsorde, doch
enkel en alleen door de samenvoeging in één handschrift zijn die
fragmenten vereenigd. De benaming Sadjarah Banten Ranté-ranté, die
gevoegelijk weergegeven kan worden met Sadjarah Banten in ketting-
vorm, tegenover eene andere Sadjarah Banten, is dan ook volkomen
juist. Wanneer deze verzameling aangelegd is geworden, is niet met
zekerheid uit te maken. We hebben daarvoor slechts aanwijzingen.quot;
Zij moet in elk geval na de Sadjarah Banten, wier oudste redactie
van 1662/63 dateert tot stand zijn gekomen, daar Hoesein op p.
144- -147 aannemelijk maakt, dat de foutieve opvatting van enkele
gedeelten van de Sadjarah Banten [of een op deze kroniek terug-
gaande tekst E.], de oorzaak geweest is van enkele foutieve mede-
deelingen in S. B. r.2
Een tweede aanwijzing vond Hoesein (t. a. p. pag. 198) in de
mededeelingen op pag. 80, 81 der S. B. r.2, waar de achtereenvolgende
bezitters van het geschrift (of van het laatste stuk) opgesomd worden.
„De levens van de ...... na Aboelmafachir genoemde personen
moeten alle, blijkens de plaatsen in de genealogie, inderdaad, zoo niet
geheel dan toch voor een deel, na 1662 gevallen zijn. Voorts blijkt
uit de toevoeging, die alleen bij namen van overledenen gezet wordt,
de bede om genade van Allah, dat die aanteekening geschreven moet
zijn na Toebagoes Moehammad Saléh's dood. Mogen we nu uit de
omstandigheid, dat de reeks met Moehammad Saléh ophoudt, de
conclusie trekken, dat de notitie afkomstig is van den op dezen
volgenden bezitter van het handschrift en niet verder voortgezet is,
dan hebben we ook, zij het bij benadering, de andere grens. Nemen
we om een jaartal te hebben ± 1725 als sterfjaar van Moehammad
1) lees: Goenoeng. Hoesein t. a. p. pag. 10.
-ocr page 21-moef de tTVquot; quot;nbsp;Abboelmafachir, aan. dan
ae i. B. Ranté-ranté ontstaan zijn tusschen 1662 en ± 1725
een samenvoeging van verschillende stukken, die mogelijk in het
waren geweest van de bovengenoemde personen.quot;!)
in zijn dissertatie deelt Hoesein ook iets mee omtrent het oudste
handschrift van de S. B. r.2; zoo zegt hij op pag. 15 nt. 1: ..Van deze
collectie bestaat een betrekkelijk oud handschrift, zeker wel het
origineel, dat als heilig beschouwd wordtquot;, terwijl hij op pag. 198 en
199 hieraan nog toevoegt, op gezag van de mededeelingen van zijn
broer, den regent van Sérang: ..Wil men er iets uit lezen, dan moet
men het eerst bewierooken. Het lezen moet op luiden en plechtiqen
toon geschieden. Na afloop moet men een kleinen godsdienstigen
maaltijd (sidekah of hadjat) geven, waarvoor de spijzen en dranken
voorgeschreven zijn. Daarbij moet een bepaald gebed (doa) gereci
teerd worden. Het opmerkelijke nu is. dat het oude handschrift der
b. B. Rante-ranté voor heiliger gehouden wordt dan dat der S B
uit 1732 [naar mededeeling van den regent van Sérang] Zou die
meerdere heiligheid, behalve in het feit, dat het eerste in Arabisch
fpe^on; en het laatste in Javaansch schrift geschreven is, niet haar
grond kunnen hebben in een hoogeren ouderdom?quot; Ook in het hs
klLnbsp;Djadadiningrat dat te mijner beschikking w '
komen aanteekeningen voor die op het bestaan van dit hs. wijzen
Zoo staat op pag. 95 de aanteekening: ..Het als heilig beschouwde
oude hs. van deze sadjarah loopt tot hier.quot;
Sindsdien schijnt het hs. echter spoorloos verdwenen te zijn. daar
ïnbsp;Djajadiningrat mij in zijn brief van H April 1936
mededeelde dat hij. behalve het hs. der S. B. r^, dat hij mij zoo aller-
vriendelijkst ter raadpleging afstond, geen andere handschriften bezat
noch kende.
De Mal. versie is een vertaling in proza van de Jav., zooals Hoesein
Diss. p. 15, 199, reeds opmerkte en zooals we beneden nog nader
zullen motiveeren; ze kan, daar het oudste door ons gebruikte hs
op zijn vroegst uit het einde der 18e eeuw dateert, geen inlichting
geven omtrent den ti;d van ontstaan der 8. B. r.2 De Mal. hss
waarvan door Dr. de Hollander 2), p^of. Pijnappels) en Dr. H. H.
1) Een geslachtslijst van Bantensche vorsten in de Mal. red., p. 51, die in de Tav
Tlrn^lfMZ^^'nbsp;9eeft als laatste'vorst sultan AboX
fadhl (1687-1690) op. ndien dus de Mal. vertaler niets bijgevoegd heeft zou de
S B^ r/ omstreeks dezen tijd samengesteld zijn. 2) Op pag. 369 van zijn Handleiding
bi, de beoefening der Mal. Taal- en Letterkunde», oAder no. 27. «) B. K I 3e
Volgreeks V, p. 163.nbsp;' • je
Juynboll i^) reeds een beschrijving is gegeven, zijn ouder dan de Jav.
hss. en kunnen daarom ook voor de kennis van den ocrspronkelijken
Javaanschen tekst waarde hebben.
De Handschriften.
Wij zullen nu eerst de ons ter beschikking staande Jav. hss. nader
beschouwen. Deze waren:
A, eigendom van Prof. R. A. Dr. Hoesein Djajadiningrat. Het
is 21 X' 16,5 cm. groot en bevat 171 bladzijden van 16 regels; de
bladz. 24, 82, 97 tot 113, 170, 171 zijn onbeschreven. De heer G. A.
Evers, conservator aan de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek, deelde
mij mede. dat het waarschijnlijk een uit Holland in Indië geïmporteerd
in stevigen band gebonden schrift is, dateerend uit de 2e helft der
19de eeuw. Pag. 1 en 2 hebben randversiering, alle pagina's zijn rood
omlijnd; wanneer een nieuw stukje begint, worden een aantal regels
aan de boven- en onderzijde van de bladz. onbeschreven gelaten, nl.
op pag 1, 19. 25, 83, 113.
Het schrift is keurig en duidelijk pégon, maar vrij klein; het lezen
zonder loupe vermoeit spoedig. De d en t zijn niet van d en t onder-
scheiden, wel wordt in Arabische woorden, waar dit noodig is, bijv.
soeltan, en in het woord batara de 16e letter van het Arab. alfabet
geschreven; de r nadert soms de w. De vocalisatie in open letter-
grepen komt overeen met die van lange vocalen in Arabisch schrift,
maar met de eigenaardigheid dat zij bij de é (è) een baris diatas
plaatst in plaats van een kesra en evenzoo bij de o een dergelijk
teeken i.p.v. de dhamma. In gesloten lettergrepen wordt dikwijls een
alif, waw of ja geschreven, vooral indien het woord geen open letter-
greep heeft. Deze bedoelde baris diatas wordt steeds gevolgd door een
klinkerdooder, welke ook steeds geschreven wordt boven een mede-
klinker die een lettergreep sluit. Voor de pepet is het gewone teeken
gebruikt. Wellicht om te voorkomen dat men bijv. éjan zou lezen als èn
is zoo noodig tusschen 2 opeenvolgende klinkers een hamza geplaatst,
die dan dus den overgangsklank aanduidt; dit is althans de bedoeling
van den afschrijver, maar hij vergeet het wel eens. Het verdubbelings-
teeken wordt steeds achter het geheele woord geschreven, ook als
slechts een gedeelte herhaald moet worden bijv. kaloenta-^.
Het hs. heeft interpunctie, voorgesteld door een : , maar deze is zoo
1) Catal. Mal. en Sund. Hss. der Leidsche Univ. Bibl., 1899, pag. 241, 242.
-ocr page 23-willekeurig (heele pagina's zijn zonder interpunctie, terwijl ze in som-
mige stukken, bijv. in opsommingen, veel frequenter voorkomt) dat
wi) ze bij de transcriptie genegeerd hebben. Wij hebben den 'tekst
van dit hs. tot en met p. 81 uitgegeven; daarna bevat dit hs. nog
tot p. 91 een legendarisch stukje betreffende soenan Goenoeng Djati;
p. 92—94 verhaalt van Moehammad, waarna op p. 94 en 95 een
Arabisch stukje volgt: p. 95 bevat een stuk van het gesprek tusschen
pn. Palalangon en s. G. Djati, dat reeds op p. 49 S. B r 2 verhaald
werd^ Blijkens een aanteekening hierna gaat het oudste bekende hs
der b. B. r.2 tot zoover. Daarna volgt nog een gebed (p 95 96)
waarna op p. 113-158 een uitvoerige geslachtslijst van Bantensche
vorsten en vele andere mededeelingen, bijv. op p. 159 over kjai
Doekoeh, op p. 161 over de eilanden van Banten, volgen. Dit laatste
stuk (van p. 95 af) behoort volgens Hoesein, Diss. p. 15 nt. 1, niet
tot de collectie in haar oorspronkelijken vorm.
B was eigendom van Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje, no. 166 van
zijn collectie Jav. hss., in bruikleen gegeven aan de Leidsche Universi
teitsbibliotheek; de grootte met de kaft is 35 X 22 cm de snien.I
der bladzijde is ± 28 X ± 13 cm., het bevat 49 pag. re^to en verso
van 18 regels en loopt even ver als het oude heilige hs. der S. B r 2
Voorin staat met Lat letters in inkt: „Sadjarah Banten „Rante-
rante^ En m potlood: „Deze Sadjarah moet volgens den Regent
mquot;nbsp;^ ^^ ^rootere ontbreken, afschrift
Maart 1906. (Vermoedelijk de hand van Prof. Sn. H )
Dit wordt bevestigd door de mededeeling aan het slot, waar in slor-
dige Arab. letters, zonder klinkeraanduiding, staat: Palasti anggentos
serat sawontenipoen toeladan, moegia antoek lebar saking sakèhing
ija atawa koerangé saking noeschat(in) asliy(yin), kaping 11 dzoe
'Ihidjah sanat 1323, noedjoe asaring Sjelasja, déning tanganinq
panjalinipoen 'Abdoe Moehammad Hoesain.
Het is op gelinieerd Hollandsch papier, met een forsche, soms qrove
hand, maar goed leesbaar, geschreven. Versieringen ontbreken; op
p. 1 32, 48. 49 - het papier onbeschreven gelaten. Het pégon heeft
dezelfde eigenaardigheden als A, met dien verstande, dat wel eens
een baris diatas is gebruikt i. p. v. kesra of dhamma, de hamza slechts
hoogst zelden op de aangegeven wijze gebruikt wordt en de t slechts
wordt weergegeven door de 16e letter van het Arabische alfabet. Een
hoogst enkele maal wordt d door een dal met 2 punten er onder weer-
gegeven bijv. kandak, p. 15 van B. Deze afschrijver gebruikt het ver-
dubbelingsteeken overal waar 2 gelijkluidende lettergrepen in hetzelfde
woord op elkaar volgen bijv. poe^tjoek, maar ook ki Soe'^k!
C, eigendom van Dr. G. F. Pijper, no. 21 van zijn collectie, door
hem allervriendelijkst aan mij uitgeleend. Dit handschrift, 99 (recto en
ve.-so) pagina's, van 10,5 bij 13,5 c.M., heeft 7 regels per bladzijde;
het bevat een andere en, naar de taal te oordeelen ongeveer even oude,
wellicht echter jongere redactie dan A en B. Het papier dateert echter
uit de 18e eeuw (mededeeling van den heer Evers) en werd blijkens
het watermerk vervaardigd door de firma J. Honig en Zoonen. Dit
is, naar de heer G. J. Honig te Zaandijk mij mededeelde, het merk
dat de firma Jacob Honig en Zoonen (wel te onderscheiden van twee
andere firma's welke Honig in hun firmanaam voerden) gebruikte van
tusschen 1760—1764 tot 1 Juli 1837. De verhaalde gebeurtenissen zijn
over 't algemeen dezelfde, maar wijken in détails soms vrij sterk af;
de volgorde der verhalen en woordkeus in de overeenkomende ge-
deelten zijn zoo geheel ander;;, dat dit handschrift niet gelijktijdig
met de andere kon worden uitgegeven. Het heeft ons goede diensten
bewezen, doordat het door de duidelijker taal onzen tekst beter voor
ons verstaanbaar maakte. Het is thans keurig ingebonden, maar het
papier is op de eerste bladzijden zeer gespocht en zwart geworden
en door het geheele hs. heen met groote bruine vlekken bedekt. De
eigennamen en de aanvangswoorden der zinnen zijn onleesbaar, (maar
waarschijnlijk nog wel terecht te brengen), doordat de roode inkt waar-
mede ze zijn geschreven vrijwel geheel verbleekt is; overigens is het,
dank zij het keurige pégon, zeer goed leesbaar.
Het hs. is onvolledig, daar het, van Hasanoeddins verblijf te Banten
verhalend, op p. 99 midden in het verhaal eindigt. Het vangt, na
eenige onleesbare doorgekraste Arab. zinnen, op p. 2 aan met de
geslachtslijst van Adam - s. G. Djati (p. 2-5) en bevat dan legen-
darische stukken, ongeveer zooals ze in de S. B. r.2 p. /U 96 voor-
komen. Op p. 25 volgt dan met eenige afwijkingen het verhaal van
pn. Bonang en slt. Demak, dat in de S. B. r.2 op P- 48 v. voorkomt;
de levensgeschiedenis van s. G. Djati begint dan op p- 58, de lessen
van zijn moeder staan op p. 61—68; op p. 75 begint het verhaal van
Hasanoeddin waarmee onze hss. aanvangen. In deze redactie, die
veel episodes weglaat, maar in het verhaalde uitvoeriger ,s, ontbreken
de Arabische stukken. De taal is eenvoudig Nieuw-Javaansch met
enkele dialectische eigenaardigheden als maka. saranten, djandika; het
hs. komt voor een uitgave wel in aanmerking.
Voor de Mal. redactie konden wij beschikken over de volgende hss.:
A. Cod. 1711 Legatum Warnerianum. Zooals boven vermeld is
de inhoud reeds beschreven door de Hollander, Pijnappel en Juynboll
in hun catalogi. Wij stippen er uit aan, dat Dr. Juynboll het eens is
met Prof. Pijnappels oordeel dat de juiste titel behoort te zijn „Kitab
silsila segala maulana ditanah Djawaquot;, omdat het hs. meer bevat dan
de geschiedenis van Hasanoeddin. Het hs. behoorde, zooals Dr
Juynboll in de Inleiding, p. V van zijn cat. vermeldt, evenals Mal'
hs. B oorspronkelijk tot de Koninklijke Akademie te Delft en kwam
na de opheffing daarvan in 1864 tezamen met de andere hss dier
instelling naar Leiden.
De grootte is 17 X 11,5 c.M.; op de rugzijde van den kartonnen
band bevindt zich o.a. in half uitgewischt Mal. schrift: „Hoesainoed
dinquot;, en een etiket met het getal 1711. Het hs. tdt 176 bladz (niet 174
daar bij de nummering de pag. 11 en 12 dubbel zijn geteld; wij gebruik
ken in deze uitgave steeds onze eigen nummering); op de slotbladzijde
na pag. 176 staat met podood geschreven de aanteekeninq- Ned
Koloniën Handschriften C No. 23quot;, daaronder met inkt: „M S Örient
No. 1711 en erachter met potlood: (229). Daaronder weer 2 stempels
van de Leidsche U. B. en de Delftsche Akademie. De heer Evers dlTd
m, mede. dat het op Nederlandsch papier geschreven hs., naar d
w,ze van bmden te oordeelen, niet ouder is dan eind 18e eeuw. maar
dat men er rekening mee moet houden, dat in Indië lang een verouder-
de methode gevolgd kan zijn; het watermerk stelt de Ned. Maagd met
vnjheidshoed en aan haar voeten een leeuw met pijlenbundel voor
Imks van haar hoofd staat Pro Patria. Dit watermerk treft men na
omwenteling in 1795 in vele Holl. papierfabrieken aan. i) Op een
andere plek leest men den naam van den fabrikant: J. Hessels.
De eerste twee pag. tellen 9 korte regels, de volgende 13 regels-
de Arab. woorden in de Arab. stukken en de aanvangswoorden der
alinea's zijn met rooden inkt geschreven. Het schrift is keurig en qoed
leesbaar; soms zijn de diakritische punten verkeerd geplaatst; tusschen
p en / wordt op een enkele uitzondering na verschil gemaakt; de
g wordt dikwijls als k geschreven en de c/i als de M6e letter van
het Arab. alfabet), bijv. ma/zdoem. Soms worden woorden verkeerd
aan elkaar geschreven, bijv. jangtelah, of verkeerd gesplitst, bijv. ki
Djo ngdjo. Wanneer 2 klinkers in een woord elkaar opvolgen, worden
^9!:.nbsp;1784-1934; p, 75. Deze komt
natuurlijk alleen m Arab. woorden voor.
-ocr page 26-ze, indien ze geen tweeklank vormen, soms door een hamza, die dan
ook den overgangsklank kan aanduiden, zooals bijv. in baik, ook
als slechts één van beide klinkers geschreven wordt, bijv. se'ocang.
Een uitzondering vormt bijv. kandaraan, dat geschreven wordt
kandaran; A schrijft kelakoe'an, B kelakoean. Daarentegen wordt de
hamza ook wel eens geschreven waar hij geen zin heeft, bijv. me-
nga'djar. Het verdubbelingsteeken wordt altijd gezet bij de laatste
vocaal (geschreven of niet) van het te verdubbelen woord, bijv. toeroe'^-
nan i.p.v. toeroerfian.
B. Cod. 1746 Leg. Warn, is in dezelfde catalogi en te zelfder
plaatse besproken. Het hs. bevat op de eerste 3 niet genummerde
pagina's, op ander papier, een niet ter zake doend stukje en van p. 1
af een ongeveer overeenkomenden tekst als Mal. hs. A; het is ook uit
de Delftsche Akademie afkomstig. Het is ± 32 X 21 cm. groot, op
Chineesch papier geschreven, maar, naar de heer Evers mij mede-
deelde, in Holland in de tweede helft der 19e eeuw ingebonden; het
teh (3 ) 71 bladz. van 16—18 regels. Op p. 71 staat, dat het door
den afschrijver M-k-r-i ibn 'Oethman, op het kantoor der Secretarie
te Batavia, op 26 Moeharram 1234 (25 November 1818) i), voltooid is.
Het schrift is zeer duidelijk en heeft dezelfde eigenaardigheden als
Mal. hs. A. Bovendien gebruikt het echter soms een baris diatas in
plaats van klinkers in eigennamen, bijv. enkele malen in Demak, zoo-
dat er staat Damak, ook in Darmaréhé.
Dit hs. citeert Schrieke in zijn diss. p. 49 nt. 3, p. 50 nt. 4, p. 51 nt. 1,
p. 54 nt. 2 en 5.
C.nbsp;No. 140 der „Manuscrits Malayo-Polynésiensquot; der Bibl. Natio-
nale te Parijs. 2) Het bevat 167 bldz. en is ingebonden 19 Febr. 1892.
Het is blijkens een aanteekening op het schutblad een geschenk van
den abbé Favre. Dit handschrift bleek mij een afschrift van Mal. hs. A
te zijn, met alle fouten en omissies van dat hs.
D.nbsp;Daftar Sedjarah Tjerbon, eigendom der Royal Asiatic Society,
Raffles Collection no. 30, beschreven door Dr. H. N. van der Tuuk. 3)
Dit hs. bevat niet een zelfden tekst als Mal. hss. A en B, zooals Dr.
Juynboll meent -t), maar is een in erbarmelijk Maleisch vertaalde Jav.
verhalencyclus betreffende s. G. Djati en verschillende zijner nako-
M Dr F Wüstenfeld, Vergleichungs-Tabellen der Muhammedanischen und Christ-
lichen Zeitrechnung, p. 50. 2) Cabaton, Bibliothèque Nationale Catalogue sommaire
des Manuscrits Indiens, Indo-Chinois et Malayo-Polynesiens, blz. 250. 3) B. K. I.
3e Volgr. I, p. 432, no. 30. O. c., p. 242.
melingen, en bevat o.a. een uitvoerige genealogie der vorsten van
i jerbon. Verschillende stukken behandelen zelfde onderwerpen als de
Babad Tjerbon ^) en de S. B. r.2 Dit afschrift werd beëindigd op
30 Ramadhan 1230 (6 Sept. 1815 2)) te Tjerbon. Van dit interessante
hs. hebben wij een nauwkeurige copie genomen, die wij t.z.t. hopen
te publiceeren.
Verhouding der handschriften tot elk
Uit deze beschrijving der handschriften blijkt genoegzaam, dat
alleen de Jav. hss. A en B en de Mal. hss. A en B voor de tekstuitgave
m aanmerkmg komen. Hoe is nu de verhouding tusschen deze hand
schriften?
De Jav. handschriften komen zeer veel met elkaar overeen zoodat ze
waarschijnlijk van éénzelfde exemplaar afgeschreven zijn, dat in 1906
dan in ieder geval nog in Banten aanwezig moet zijn geweest, daar
toen B er van afgeschreven werd. B kan geen afschrift van A zijn
aaar het over het algemeen een beteren tekst heeft dan A (hierove^
H, 26, 33, 44, 61 3) passages bevat die in den tekst noodzakelijk thuis
hooren en die in A ontbreken. A, als vermoedelijk uit de 19e euw
dateerend afschnf. dat bovendien veel meer bevat (het gedeelte van
,nbsp;f ^ uquot; ' °nbsp;B; op verschillende
plaatsen heeft het ook een beteren tekst (wij noteerden 18 plaatsen)
het bevat op p. 52 een geheele anecdote en op p. 60 een passaae
meer dan B.nbsp;^ -a
De Mal. hss. hangen eveneens nauw met elkaar samen, al is m i
de meening van prof. Pijnappel 4). dat B met A „genoegzaam woor-
delijk overeenkomtquot;, niet juist. B heeft niet alleen meer dan eens een
beteren tekst dan A, maar bevat talrijke passages die noodzakelijk in
den tekst behooren en in A ontbreken. 5) Toch houden we A niet
voor een afschrift van B. omdat A op verschillende plaatsen een beteren
tekst heeft dan B. b.,v. p. 32, waar A heeft jaitoe keponakannja en B
ia akoe p^n-h-n-k^n: p. 42 A Sapavwadi, B Saparwad-r; p. 102 A
kjai gedé di-Babadan, B corrupt; p. 145 A abdas, B ab-d didalam;
gt;) V. B. G. LIX, 2e stuk. 2) Wüstenfeld, o. c. p. 50. 3) Geciteerd naar de pagi-
neenng^van Jav. hs. A. t. a. p. ») Bijv. op p. 21, 25, 26, 72, 78, 86, 93, 97,
aar.
p. 160 A pani, B patni en nog een aantal plaatsen meer. i) Het is niet
ondenkbaar, dat de afschrijver van A deze plaatsen zelfstandig ver-
beterd heeft, maar veel waarschijnlijker is het, dat A en B op éénzelfde
handschrift teruggaan; in allerlei details wijken de beide hss. zeer vaak,
bijna op iedere regel, af; waarover beneden (Wijze van uitgeven).
Vergelijken we nu de Maleische versie met de Javaansche, dan
blijkt, dat de Maleische een aantal fouten bevat, waar de Jav. hss. een
goeden tekst hebben en dat we, indien we aannemen, dat de Jav.
Vorlage van den Mal. vertaler daar een zelfden tekst had als onze
hss., een aantal dezer fouten zeer goed kunnen verklaren. 2) Bedenken
we daarbij, dat de Mal. versie nogal wat Jav. woorden bevat 3) en dat
het behandelde onderwerp echt Javaansch is, dan mogen we wel aan-
nemen dat de Mal. versie de vertaling van een Jav. hs. is.
De op zichzelf al onwaarschijnlijke onderstelling dat onze Jav. hss.
een vertaling van een Mal. hs. zouden zijn, omdat in Hfdst. 11 en
Hfdst. X enkele Mal. woorden en Malaïsmen en een stukje Maleisch
voorkomen *) kan op grond van het overigens Javaansch karakter van
inhoud en taal verworpen worden.
De Mal. hss. hebben op een aantal plaatsen een beteren tekst dan
de Javaansche. Wij wijzen hier slechts op de opsomming van vrouwen
en kinderen van s. G. Djati op p. 50 en 51 en een passage op p. 161,
die in de Jav. hss. ontbreken. 5) Indien dus, wat we voor mogelijk
houden, de Vorlage van de Maleische vertaling dezelfde was als die
van onze Javaansche afschrijvers, dan hebben de Mal. hss. ons die
Vorlage op die plekken beter overgeleverd dan de Javaansche.
Spelling Maleische Handschriften.
De beide Mal. hss. hebben 'n vrijwel met de normales) overeenkomende
spelling; zij maken beide nog al eens inbreuk op de regels betreffende
't schrijven der vocalen in open lettergrepen en zijn ook daarin meestal
inconsequent, zoodat wij er geen voorbeelden van geven, behalve dat
para steeds zonder klinkers wordt geschreven. In gesloten lettergrepen
wordt soms een klinker aangegeven, vooral in B; dit is speciaal bij
eigennamen het geval en dan natuurlijk te loven; echter zijn maar zeer
zelden in eigennamen alle klinkers aangeduid. In Arabische woorden
als imam, maulana, worden veelal klinkers aangegeven, waar deze
woorden oorspronkelijk een lange vocaal hebben; in minder bekende
1) bijv. p. 3, 5, 9, 12, 22, 29, 43, 59, 90, 121, 129, 137, 138, 139, 144, 158, 159.
Zie de aant. bij p. 1, 3, 4, 5 etc. Zie het lijstje op p. 263 In aant. bij
pag. 166 hebben wij een verklaring hiervan trachten te geven. 5) Andere plaatsen
waar de Mal. hss. beter zijn, vindt men op p. 22 {kasih kawin), 33 r. Ajoe Arsane-
ngah). 34 (rafoe^ Keben dan ratoe T-r-p-^ra), 70, 100, 111, 121, 125, 129, 144.
quot;) Zie hiervoor bijv. de grammatica van Prof. C. Spat, 4e druk, pp. 48—53.
woorden als bijv. soeghoel gebeurt dit foutief. De Arab. woorden
-ijn dikwijls verknoeid, tenzij ze zeer bekend zijn. Bij rangschikkende
telwoorden als ketiga, keenam, etc. wordt de pepet van ke- aangegeven
door een alif, de eventueele hamza wordt daarbij behouden. Achter
veel woorden die op een klinker eindigen wordt een h geplaatst bijv.
ioeah, goeroeh, Tjempah, pergih, en op p. 143 zelfs itoeh, ook soms
in vreemde woorden, bijv. op p. 49: soebhanah, p. 54, 61: padakah.
Een overbodige h aan 't begin van een woord komt voor op p. 17:
hajam en p. 116: hoedjoeng. De h wordt ook wel eens ten onrechte
weggelaten: soedalah, kebawanja (= kebawahnja). A spelt dikwijls
s/aid i.p.v. said; B spelt steeds nja'i (maar ook kjahi), Mandjapahit.
Spelling Javaansche Hss.
Het pégon brengt eenige eigenaardigheden mee, welke nog niet bij de
bespreking van het schrift genoemd zijn: é en é worden niet onder-
scheiden; de eerste van twee opeenvolgende medeklinkers in be-
paalde combinaties draagt een pepet: peraboe, èsteri; uitzonderingen
hierop zijn schrijffouten. In hs. B. wordt i.p.v. peraboe. perahoe,
Geragé steeds geschreven paraboe, parahoe, Garagé. In de spelling
van pepet of a is overigens geen regelmaat te ontdekken, bijv. in A
vonden we pelasta, pegoenoengan, tetkala, kawastanen, sebab, sinedya,
daten, pekir, maar ook nagara, ginantosan. sadya, barkat, bakta,
tjamera, karana: etc. B heeft dikwijls a waar A pepet heeft, bijv.
palasta, pagoenoengan. tatkala, kawastanan, sabab en komt in de
schrijfwijze sadya, barkat, bakta, tjamera, daten, saban, etc. met A
overeen, maar heeft weer een pepet in ginentosan, kerena, Kekembang
(A Kakambang), aderebé (A adarbé), kasemaran (A kasamaran),
kelajan (A kalajan), angenakaken (A anganakaken) en evenals A
embil. Noch A noch B zijn in dezen consequent: naast barkat schrijft B
ameberkataken en ook A schrijft wel eens poetri en angenakaken
Is de eerste letter van een woord een klinker, dan wordt hiervoor
in den regel geen h geplaatst; een uitzondering is hamba: ook sahisining
vonden wij éénmaal gespeld, meestal echter wordt de overgangs-h in
zoon geval door hamza voorgesteld, bijv. saoediking. In 't midden
van een woord wordt steeds de overgangs-h geschreven: wahoe, sahoer,
njahi, bahitera. Bij achtervoeging van -a achter een op a eindigend
woord wordt h ingevoegd: loengaha, wanneer het eindigt op i of oe
wordt respect. ; of w inQCVoegci: pa^nggija^ locTridkocwdt echter komt
ook miloeha, amihos (maar ook mi'os), ampé'an, doehoeng en zelfs
kanija'ha voor. De hss. schrijven steeds jaikoe, Israil. De bez. vnw.
-ira en -nira worden steeds met het voorafgaande woord verbonden,
evenals lah, tah, etc.; ook ki mas en adjawa tangan worden aan elkaar
geschreven. Wij transcribeerden het kiahi, karama. bé'at, parahoe der
hss. met resp. kjai, krama, bay'at, praoe.
De spelling der alleenstaande Arab. woorden en der formules in den
Jav. tekst is over 't algemeen correct.
De taal der handschriften.
In beide Jav. hss. is de taal ongeveer gelijk; slechts heeft B meer,
waar dat mogelijk was, aan het werkwoord a- voorgevoegd en
heeft het vrijwel steeds kalajan waar A heeft lan. De taal is Nieuw-
Javaansch (maar van het Solo'sch dialect afwijkend in enkele waar-
schijnlijk West-Javaansche dialectische vormen als olih, 'ilmoe, tetkala.
embil, terwijl ook de zinsbouw dikwijls afwijkt van den te Solo gebrui-
kelijke) met enkele woorden en woordvormen, die in het moderne
Javaansch niet gebruikelijk zijn, bijv. oekir, bakta, sadya, antyanta,
palasta, sisja, kawarnaa, dyah en het voorvoegsel dèn- (alle meer-
malen voorkomend), p. 76 ^) laroeng etc.; -m-vormen worden veel-
vuldig (ook met -aken) gebruikt, ook daar waar men eigenlijk een
actieven vorm verwachtte, bijv. tnaka sami pinoeroegan ing Loerah
déning sakatahing adjar (p. 5).
Het verhaal is op Hoofdstuk II na in Krama 2) geschreven, waarbij
men opmerke, dat noeli, soewé en de uitgang -é ook tot Krama ge-
rekend worden; voor -ipoen wordt bijna steeds ira gebruikt; waar in
gesprekken Ngoko vereischt is, wordt dit inderdaad gebruikt, bijv.
p. 67—70; ook de eerende persoonlijke voornaamwoorden worden
correct gebruikt, al doet soen (p. 70) en isoen (p. 71) in den mond
van roovers wat vreemd aan 3). Het onderwerp brengt mede dat de
tekst vele Arabische woorden en formules bevat, die mede dank zij het
pégon goed bewaard zijn gebleven, bijv. waliyyoe 'llahi, met uitzon-
dering van de volkomen Arab. stukken, die krioelen van fouten. Dit
wijst er op, dat de samensteller goed met Arabisch op de hoogte was
en Arabische mystieke stukken kon lezen en in pégon overzetten.
Soendaneesche woorden als wedet p. 10, 11, 17, 18, 42, 61; soegri
p. 11, 12, 17, 48, 50, 53; kesit p. 69; doehoeng (of andere spelling
van Jav. doeivoeng?) p. 7, 62, sasih p. H, 12, 35, 57, 79 en verbin-
dingen als iki watoe (p. 15) wijzen er op, dat de tekst in W.-Java
vervaardigd is, wellicht in Banten, hoewel Bantensch dialect-i) slechts
sporadisch voorkomt; wellicht zijn vormen als tetkala, pipiten (p. 3),
daten, er toe te rekenen.
Deze en volgende voorbeelden naar de pagineering van den Jav. tekst geciteerd.
2) Vanzelfsprekend zijn hierop een aantal weinig belangrijke uitzonderingen, bijv.
p. 8 loenga, teka en (passim) kang en ikoe voor ingkang en poenika. Verder p. 6,
waar de adjars Ng. tot Poetjoek Oemoen spreken, etc. •'') Echter wordt in het
Dermajoesch dialect isoen gebruikt voor Solo'sch akoe en sira voor kowé (Vgl.
Dr. J. Groneman, Javaansch dialect van Dermajoe, T. B. G. XXXVI (1893), p.
463, 466). 4) Hiervoor zie men: Mas Mangoen di Karia, Bantensch Javaansch
dialect, uitgegeven door Bat. Gen. van K. en W. 1914.
Zeker Bantensch is koelèpoen p. 30 = koelèpèn. De woorden aderebé
(p. 8, 28) en wènten (p. 16) in B zijn wel aan den Bantenschen af-
schrijver te danken. Maleische woordjes en Malaïsmen, bijv. 'èlmoe
kang sampoerna p. 7, moenggah hadji p. 20, ora kawasa ora p. 68, 74,
75 komen, ongerekend het Mal. stukje op p. 77 en 78, in beperkte
mate voor; de partikels tah en lah, en het woordje ya komen vrij veel
voor, ya speciaal in stukken die uit het Arabisch-Maleisch vertaald
kunnen zijn: p. 54, 56, 67, 70; verder leest men op p. 62 orangkaja en
op p. 70 bardjama'ah. Ze zijn wellicht te verklaren uit de bekendheid
van den auteur met Mohammedaansche geschriften die in een soort
Arabisch-Maleisch gesteld waren, men vergelijke de aant. bij p. 166.
Het woordje maka waarmee een groot aantal zinnen aanvangt is dan
Moskee-Javaansch. i) Invloed van uit 't Arabisch vertaald Maleisch
is wellicht ook aan te wijzen bij oetaivi, dat op p. 21, 22, 40 zonder
beteekenis voorkomt.
In een glossarium zijn de woorden bijeen gebracht die niet in de
woordenboeken voorkomen, en die, welke een afwijkende beteekenis
hebben.
Verder zijn nog de volgende bijzonderheden op te merken: de stijl
is kort en krachtig zonder uitweidingen, bijv. p. 7 sasampoening
palasta mantoek kados hal kang sampoen, soms te beknopt, zie aant.
bij p. 32, 35, 164. De schrijver houdt van afwisseling in woordenkeus:
sterven wordt door mati, wapat, sapoengkoer p. 39, mangan halal p.
42, soemalah p. 42, soemèrèn p. 43, 45, itjal p. 40, etc. wéergegeven.
De s wordt met n genasaleerd bijv. nabrang (p. 6 B), anenerat (p.
9), overals de tj, bijv. anatjahaken p. 57. Kalawan wordt dikwijls ge-
bruikt waar het niet noodig is, bijv. p. 71 maka ana ing hamba kalawan
sangoe limang atoes; ook dateng wordt wel gebruikt waar 't overbodig
is, bijv. p. 2, oedani dateng: p. 27. Saking moet dikwijls onvertaald ge-
laten worden, soms beteekent het ing of wat betreft, bijv. p. 3, 69, 70.
Dèn wordt in wenschende zinnen gebruikt om het karakter van
„bevelquot; te verzachten, bijv. p. 6, 55 (dèn^-) kaja); op p. 13 heeft het den
vorm dipoen. De „passievequot; vorm met ka- komt weinig voor (meestal
wordt -in-, of dèn- gebruikt); ka-an heeft soms „actievequot; beteekenis,
bijv. p. 10 kaoedanèn = ngoedani.
Bij de beoordeeling van de taal der beide Mal. hss. moeten we
er rekening mee houden, dat het afschriften van een vertaling van
Mededeeling van Dr. Pryohoetomo. 2) Qf verschrijving voor jènl
-ocr page 32-een Jav. tekst zijn, wat een aantal Jav. woorden verklaart die op p. 263
verzameld zijn i) en wat een verontschuldiging kan zijn voor de on-
duidelijke gedeelten in den tekst. Wij kunnen dan zeggen dat, ondanks
het gebruik van bijv. bakal p. 32 (in B), bakal hendak p. 34, het vrijwel
overeenkomt met het gewone literaire Maleisch van vóór 1910. B ge-
bruikt echter vaak omslachtige zinswendingen als dan seketika itoe
maka laloelah . . .; maka radja itoepoen soedahlah ia wapat, maka laloe
ia keloear ia. waar A zonder ia; ada antara berapa lamanja. Wij
stippen nog, na gewezen te hebben op het glossarium op p. 261 v.
de volgende bijzonderheden aan (waarbij wij ons tot de meest
frequente beperken): de di-nja vorm gevolgd door oléh komt veel-
vuldig voor bijv. p. 66: negeri Tjempa itoe soedahlah dialahkannja
oléh radja Kotji serta dita'loekkannja. De vorm hamba pinta komt
o.a. voor op p. 29, 30 {patik p.), 76 (in A), 109, 165, de vorm
bersoeroehan == menjoeroeh op p. 39, 53, 63. B heeft zeer vaak sebagai
waar A lagi.
Het woordje dan komt veelvuldig voor, waar het geen beteekenis
heeft, ook vangt de zin er wel mee aan, bijv. p. 6; nog opvallender
is, speciaal in B, waar het zeer vaak staat tusschen werkwoord en ob-
ject, het veelvuldig voorkomen van pada waar dit volstrekt overbodig is;
dikwijls beteekent het ook kepada of akan; evenzoo komt dari over-
bodig voor, bijv. p. 5 mengakoe dari perkataan itoe en op p. 107
dengan in diadjarkan dengan ratibnja. Dit veelvuldig voorkomen van
pada achter w.w. waarin door de beteekenis van het w.w. of door het
achtervoegsel -kan de betrekking tot het voorwerp reeds wordt aan-
gegeven, duidt op een verzwakking van het taalgevoel; voorbeelden
vindt men op bijkans iedere bladzijde.
Eigenaardig gebruik van de voorzetsels vinden we in zinnen als op
p. 142: jang sekiranja boléh menjoekoepi atasnja pada barang jang
bermaksoed padanja.
Vergel ij king Jav. en Mal. redactie.
Hoewel we het origineel van de Jav. Vorlage van den Mal. auteur
niet hebben, kunnen we toch na vergelijking van onzen Maleischen
met onzen Jav. tekst wel iets zeggen van de wijze waarop de Mal. ver-
taler zich van zijn taak gekweten heeft, daar de tekst van den Mal.
1) Er komen echter een aantal Jav. woorden voor waar onze Jav. hss. andere Jav.
woorden hebben, bijv. p- 17 dibabadnja (Jav. dènpadangi), p. 96 mampir, ontbreekt
in Jav., p. 128 terkandas (Jav. kasanglad). Men merke op, dat eenige malen kepada
voorkomt in de beteekenis door, waar onze Jav. hss. geen dateng, maar déning heb-
ben, bijv. pag. 5. De mogelijkheid is groot, dat de Jav. Vorlage onzer Mal. hss.
deze woorden had, evenals bijv. de Arab. woorden bachil (p. 150, koemoed Jav.),
kasad (p. 162, ajoen Jav.), /oe'ad (p. 162, aft Jav.).
vertaler, afgezien van betrekkelijke kleinigheden, niet veel van den
onzen verschild kan hebben. Mij is opgevallen:
Ie. de Mal. tekst is uitvoeriger doordat hij de gebeurtenissen met
meer woorden vertelt en (vaak met clichébeelden) toestanden en ver-
houdingen toelicht — in niet-letterlijke vertalingen sluipt altijd een
element toelichting — bijv. p. 36 karena ia hendak mengalahkan pada
segala kapir jang beloem Islam; p. 65 de alinea aanvangende met hatta
maka. De geregeld weerkeerende clichébeelden vindt men vooral bij
de begroetingen en ander ceremonieel, bijv. p. 15 radja Menangkahau
segera ia soedjoed pada kaki soesoehoenan en verder bijv. p. 28, 40—41,
J06; bij verzoeken, bijv. p. 24 djikalau adalah kiranja derma koernia
toeankoe: bij gevechtsbeschrijving, p. 26 maka ramailah ia berperang.
2e. een woord, dat in den Jav. tekst een afwijkende beteekenis heeft,
is vertaald alsof het de gewone beteekenis heeft, bijv. Jav. lèlèr dat
l^ier lamilielid beteekent, wordt steeds vertaald door behagian p. 89,
118, pemberi p. 87, koernia p. 93; zoo werd het ongewone kabadjo
door Badjo's vermoord) den auteur blijkbaar niet duidelijk, zie
aant. p. 122. Het komt mij gezocht voor, deze verschillen te willen
verklaren uit reeds in de Jav. Vorlage voorkomende afwijkingen.
3. wedet (Soend.) wordt opgevat als ra'jat bijv. p. 24, antanjata
éénmaal (p. 52) als eigennaam; in den regel worden echter ook de
..inoeilijkerquot; Jav. woorden juist vertaald.
4e. een aantal in de aanteekeningen vermelde afwijkingen, waarvan
vermoed kan worden, dat ze ontstaan zijn door verkeerd begrijpen
van een ongeveer overeenkomenden Jav. tekst.
W ijzevanuitgeven.
Het in deze uitgave gevolgde systeem is uit het bovenstaande
al eenigszins duidelijk geworden: de inhoud der uitgegeven
teksten is beknopt in de inhoudsopgave weergegeven, terwijl
de aanteekeningen hierop en op den tekst de noodige toelich-
ting geven; in glossaria en geslachtstabellen is eenig materiaal
uit den tekst overzichtelijker gerangschikt. Wat nu de tekst-
uitgave zelf betreft, hiervoor hebben we Mal. hs. A en Jav. hs. A,
die om verschillende redenen het meest geschikt leken i), als basis ge-
nomen; waar de B-hss. een beslist betere lezing gaven is de lezing
van B in den tekst en die van A in de noten geplaatst; waar beide
hss. corrupt waren en een betere lezing gemotiveerd kon worden, is
deze in den tekst opgenomen. Waar ik iets in den tekst der hand-
1) Bij citaten en verwijzingen is, waar niet anders vermeld, de pag. van Mal. hs. A
opgegeven.
schriften overtollig achtte heb ik dit tusschen rechte haakjes geplaatst,
invoegingen van mijn hand zijn door schuine haken aangegeven. De
A-hss. zijn dus volledig in tekst of noten te vinden; afwijkingen in de
B-hss. die beslist foutief zijn (behalve waar 't eigennamen betrof) of
die geen verandering in beteekenis beduiden (bijv. dan en serta in het
iMal.; lan en kalajan in het Jav.) zijn, behalve in grensgevallen, niet
aangeteekend. Evenmin zijn de bovengenoemde omslachtige wendingen
in Mal. B {maka laloelah, ia meer dan A) steeds vermeld; ook van
kleine uitlatingen (bv. -lah), omzettingen, toevoegingen (4ah), afwij-
kingen van B (bv. nama tgr. A bernama, maka-dan: didalam-dalam:
kemoedian-maka: apabila-serta; kamoe-anakkoe; ia i.p.v. naam of titel;
sama = bersama'^). afwezigheid van scbermoela etc. is, vooral na
p. 30 A, meestal geen melding gemaakt, deze zijn zeer frequent. De
niet-aangegeven klinkers in de eigennamen in den Mal. tekst zijn naar
voorbeeld van den Javaanschen ingevuld. In de noten beteekent het
streepje — tot aan, niet: tot en met. Bij de transcriptie hebben wij de
officieele spelling ') gevolgd, hoewel deze speciaal wat het Javaansch
aangaat gebreken heeft en dringend herziening behoeft.
De spelling van het Arabisch gaf moeilijkheden; Prof. Mr. Dr. Th.
W. Juynboll mocht ik bereid vinden de Arabische gedeelten voor mij
te transcribeeren en te vertalen, waarvoor ik hem zeer veel dank ver-
schuldigd ben; in zijn spelling, die om typografische redenen zoo een-
voudig mogelijk gehouden werd, is de quantiteit der klinkers ver-
waarloosd, terwijl de 4e, 6e, 7e, 9e, 13e, 14e, 15e, 16e, 17e, 18e, 19e
en 21e letter van het Arab. alfabet resp. door th, h, ch, dz, sj, s, dh, t,
cursieve z, gh, en q worden voorgesteld.2) De grootere Arab. stukken
krioelden van zoovele onbewust aangebrachte fouten, dat het geen zin
had deze aan te geven; Prof. Juynboll heeft uit de 4 hss. een zoo goed
mogelijken tekst samengesteld. De formules en alleenstaande Arabi-
sche woorden werden in de Jav. hss. meestal, en in den tekst steeds
zonder nadere vermelding, correct weergegeven, de in het Maleisch ont-
brekende klinkers werden daarnaar ingevuld. De Arabische woorden,
die naar ons inzicht in het Maleisch of Javaansch zijn opgenomen, zijn
door ons als Mal. of Jav. woorden gespeld, bijv. said, wasiat Mal.,
sajid, wasijat Jav. Bij de bewerking van den Jav. tekst mocht ik de
zeer gewaardeerde hulp van Dr. Mas Pryohoetomo ondervinden, die
steeds bereid was moeilijkheden met mij te bespreken 3). Na jg
M Neergelegd voor het Javaansch in: Spellingstelsels voor inlandsche talen la-
vaansch, 1918, vgl. Bijblad No 9962; voor het Maleisch in: Kitab Logat Meïa oe
7e druk 1921; het Mal. Woordenboek, 3e druk, 1930, van Prof. Dr. Ph. S. van Ronkel
f asze spelling geschreven. In de noten duiden een cursieve s en /i de 6de en
Hde letter van het Arabische alfabet aan. 3) Dit aandeel van Dr. Pryohoetomo is
zooveel mogelijk verantwoord.
werking heeft Dr. Pryohoetomo den geheelen tekst doorgezien en van
opmerkingen voorzien, welke, voor zoover ik ze opnam, in de noten
met de letters Pr. verantwoord zijn.
Geografische Namen.
Wij hebben nog getracht de in den tekst vermelde namen
terecht te brengen aan de hand van de in het Geografisch
Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht aanwezige kaarten en de
hieronder te noemen literatuur, waarop wij grootendeels door Prof.
van Vuuren, dien wij hiervoor grooten dank verschuldigd zijn, ge-
wezen werden. Door de vaagheid der aanduidingen in den tekst was
het zoeken der namen dikwijls hopeloos werk, bovendien waren de
detailkaarten van 1 : 50.000 en 1 : 25.000 lang niet alle aanwezig.
Behalve de genoemde kaarten i) werden o.a. nog de residentiekaarten
van Java (1 : 100.000). de overzichtskaart 1 : 250.000 van Midden-
en Oost-Ja va (die van West-Java was niet aanwezig) de kaarten der
hoofdplaatsen Batavia. Cheribon en Soerabaja. de atlas van Stemfoort
en Ten Siethoff, en de historische kaarten in Prof. Veth's Java2, deel I
en Prof. Krom's H. J. Gesch.2 geraadpleegd. Vóór we deze kaarten
raadpleegden. vergewisten we ons of de gezochte plaatsnaam in één
oer volgende werken genoemd werd:
Ie. Aardrijkskundig en Statistisch Woordenboek van Nederlandsch-
Indië, bewerkt naar de jongste en beste berigten. met een voorrede
van Prof. P. J. Veth; 3 dln; A'dam P. N. van Kampen. 1869.
2e. Ch. T. H. Dumont, Aardrijkskundig Woordenboek van Neder-
landsch Oost-Indië, 1917.
3e. P. V. van Stein Callenfels en L. van Vuuren, Bijdrage tot de
topografie van de Res. Soerabaia in de 14e eeuw (met 3 kaarten), in:
Tijdschrift van het Kon. Ned. Aardr. Gen.. Derde Serie Deel XLI
1924. pp. 67—81.
4e. R. D. M. Verbeek en R. Fennema: Geologische beschrijving
van Java en Madoera. Amsterdam 1896 (dit werk kon. evenals het
volgende, uiteraard slechts vluchtig geraadpleegd worden)
5e. Junghuhn Java, deszelfs gedaante, bekleeding en' inwendige
structuur, tweede uitgave m 4 bnd. A'dam. P. N. van Kampen 1850.
6e. Dr. R. D, M. Verbeek: Oudheden van Java. in V. B. G. XLVI.
Waar niet anders vermeld, wordt steeds bedoeld de kaart vervaardigd naar
gegevens van den Indischen 1 opogratischen Dienst, op het Top. Bureau te Batavia
(behalve de residentiekaarten die door de Topografische Inrichting te Den Haag
vervaardigd werden).
1891; en de hierop voortbouwende Rapporten van den Oudheidkun-
digen Dienst in Nederlandsch-lndië 1914 (verschenen 1915) en 1915
(verschenen 1918).
Wanneer een plaatsnaam in één der werken gevonden was, werd
deze op de kaart opgezocht; waar het waarschijnlijk was dat andere
in den tekst genoemde plaatsen in de nabijheid lagen (bijv. de plaatsen
genoemd op p. 126 en die op p. 127), werd de omgeving van die plaats
nagezocht; zoo speurden we op de kaarten 1 ; 25.000 van Poerworedjo
(in Kedoe) en omgeving tevergeefs naar plaatsen genoemd op p. 127
die daar evenals Watoe Belah konden liggen.
Het positieve resultaat van ons onderzoek (dat in de aanteekeningen
bij de betreffende pagina zonder verdere bronvermelding is neergelegd)
is zeer mager; bij nauwkeuriger, zoo mogelijk plaatselijk, onderzoek en
bij gebruik van betere kaarten en gebruikmaking van meerdere ge-
gevens (bijv. uit oudere reisverhalen) dan wij deden, zal, hopen wij,
meer aan het licht komen.
TEKSTEN
-ocr page 38-HIKAJAT HASANOEDDIN.
HOOFDSTUK I.
SEGALA POEDJI BAGI ALLAH,
1nbsp;Toehan jang mendjadikan sekalian J) 'alam, dan rahmat Allah dan
salam Allah atas rasoelnja penghoeloe kami nabi Moehammad dan
keloearganja sekalian. Adapoen kemoedian daripada -) itoe maka
2nbsp;inilah tjeritera toean kami Hasanoeddin gt; namanja mendjadi sjéch
Noeroellah, radhiya 'llahoe 'anhoe^), dan telah memberi kebadjikan
dengan dia oléh Allah.
Alkissah maka terseboetlah perkataan tatkala toean sjéch Hasanoe-
3nbsp;ddin hendak pergi dari negeri Tjerbon^) ketanah Banten, maka
toean sjéch Hasanoeddinpoen menoempang kepada orang membawa
perahoe. Setelah sampai ia ketanah 5) Banten maka laloe ia naik
dari perahoe kedarat, laloe ia berdjalan keoedik^), menoedjoeh
kepegoenoengan namanja désa Girang. Setelah sampai didésa itoe
laloe ia berhenti ditempat itoe.
Sjahdan daripada itoe maka terseboet poela jang bertapa digoe-
noeng Poelasari, tempat adjar orang doesoen jang datang berladjar.
Maka 9) seorang jang mengadjar bernama ki Poetjoek Oemoen, dan
dari tempat bertapa itoe namanja L-l-b-a-q ''). Adapoen jang mendjadi
kepala pada segala adjar'-^ itoe, jaïtoelah jang bernama ki Poetjoek
Oemoen adanja. Dan seketika itoe maka segala kepala^ itoe ia tahoe
4nbsp;didalam soeratnja | ia mengatakan jang ada salah seorang jang akan
datang, bakal menggantikan pada tempat pertapaannja itoe adanja.
Kemoedian kata segala para sangjang kepada ratoe Pakoean, jang
bernama praboe Séda, jang segala para sangjang itoe ia ada
menengar s) chabar dari orang pegoenoengan, jang akan tempat
pertapaannja itoe ia bakal ada jang menggantikan lt;ki Poetjoek
Oemoengt;. Maka pada ketika itoepoen gemparlah mendjadi kelam
kaboet [orang dalam io) negeri itoe]. Kemoedian dari itoe maka adalah
seorang bernama éndang P-k-mbang-n, ia bertapa digoenoeng
Ramboet doea bersaudara tetapi ia m-f-a-r-i-q kepada saudaranja
1) segala B 2) dari B 3) daripadanja B 4) ß. Tjeribon A 5) s. soedahlah ia
sampai ditanah B. B 6) moedik B 1) t. it. seorang bertapa ia namanja lal-b-q Ad.
B S) mendengar B 9) Onfbr. in B 10) didalam B
SADJARAH BANTEN RANTÉ-RANTÉ.
HOOFDSTUK I.
BI 'SMl 'LLAHI 'rRAHMANI 'rRAHIMI
' Alhamdoe Ii llahi rabbi Talamina wa 'ssalatoe wa 'ssalamoe 'ala
rasoelihi sayyidina wa habibina wa sjafi'ina wa qoerrati a'yoenina
rasoeli 'llahi Moehammadini 'bni 'Abdillahi, salla 'llahoe 'alaihi wa
sallama, wa 'ala alihi wa 'ashabihi adjma'ina amin, amma ba'doe fa
hadzihi riwayatoe i) sayyidina maulana Hasanoeddin ibn maulana
sayyidina alsjéch Noeroellah, radhiya llahoe 'anhima, wa nafa'ana
bihima.
Kawikana ^) tetkala ^) sayyidina maulana Hasanoeddin késah
saking negari4) Tjerbon, maka noenoets) dateng titijang maring
Tanten «). Maka rawoeh ing désa Banten, noenten ''') maulana mentas
2 saking praoe, noeli angidoel amagoenoengan ^), arèrèn 1 ing désa
Kanten Girang ing parèrènan.
Kawarnaa kang atapa ing goenoeng Poelasari adjar domas, maka
loerahing adjar domas poenika sanoenggal, wasta Poetjoek Oemoen,
patapané kang winastanan Loerah; loerah poenika oedani jèn
dateng ingkang anggentosi ing patapané, kapanggih ing dalem pelengé,
sababii) saking 'ilmoené.
Tetkala djoemeneng ratoe ing Pakoewan, maka matoer sakèhing para
sangijang ikoe, amiharsaia) warta saking wong pagoenoengan )
dadi oreg sanagara ikoe lamoen wonten panandahan Séda Sakti lan
éndang Gagambang atapa roro sanak sadoeloeré ing goenoeng
Ramboet; pada kerid^^) kalawan doeloeré.
') Van amma tot sayyidina heeft B: maka iki hikajat maulana Hasanoeddin ibn
2) kawarahna B 3) tatkala B q^^ g 5 ^^^^^ g gj ^ 3 ^^^^
in B 7) Ontb. in B 8) anagöenoeng B 9)nbsp;ka^arnaha 1quot;) Hss. heb-
ben i.p.v. laatste 2 woorden: loerah^ 11) gnbsp;^ 12) mjharsa B '3) pegoe-
noengan hss. '4) Bedoeld kirda?
-ocr page 40-sang Séda Sakti [dan éndang P-k-mbang-n]. Seketika itoe maka ber-
himpoenlah segala para sangjang dan para batara demikian segala
5nbsp;para adjar2 sekalian dihadapan I praboe Séda, para sama ia
mengatakan jang pada soerat pertandahannja sang Séda Sakti
ia mengatakan pada perkataan itoe. Setelah soedahlah habis ia
berbitjara 1 ), maka laloe ditoeroenkannja sekaliannja itoe dari 2)
pegoenoengan serta diperiksanja kepada praboe Séda 3), maka
ia4)poen tiada maoe mengakoe dari perkataan itoe. Kemoedian
kata adjar Séda Sakti: „Adapoen daripada kamoe sekalian
poenja sangka kepada akoe, itoepoen baik djoega, tetapi didalam
itoe maoekah kamoe sekalian tanggoeng 5) dari akoe poenja
perkataan, dan djikalau kamoe sekalian maoe menerima akoe poenja
perkataan ini, maka kenakanlah pada hoekoeman kamoe sekalian
padakoequot;. Maka sekaliannja itoepoen menerima perkataannja sang
6nbsp;Séda Sakti dan segala lebai2 (i),dan ! éndang2.serta batara2,dan sang-
jang2, demikian adjar2 dan para boejoet2, istiméwa para moedig-1
sekalian, serta disoeratkannja pada perdjandjian itoe. Katanja didalam
perdjandjian itoe: „Dan djikalau akoe ada menaroeh perkataan pada
saudaramoe ^ ), maka moega-moegalah salah pada goemalakoe dan
setoeroen-toeroenan kami ia mendjadi hambalah kepadamoe.quot; Setelah
soedahlah ia menaroeh perkataan maka laloelah disahoetinja sekalian
itoe serta dengan disoeratkannja, maka berbehanalah dan bergoen-
tjangan i«) seisi negeri, mendjadi kelam kaboet dan hoedjan riboet dan
halilintar » ) saboeng-menjaboeng serta gerhana 9 ), matahari dan
boelan gelapio) dan mretjoepoen toeroenlah. Seketika itoe maka
gemparlah seisi negeri dalam tanah Pakoean itoe. Dan begitoe
7nbsp;djoega maka laloelah I dipipit sang Séda Sakti sampai ia mendjadi
minjak dan dari minjak sampai ia mendjadi api, serta ^2) ia mendjadi
api, maka laloe iais) gaib daripada mata orang banjak, dan tiada
berketahoean kemana perginja. Sjahdan daripada itoe maka
tertjenganglah sekaliannja serta ia berhimpoen sekaliannja itoe.
Praboe Séda i5) anaknja praboe Ratoe;
anaknja praboe Moending Kawati;
anaknja praboe Moending Kalangoen;
anaknja praboe Moending Sari;
anaknja praboe Sili Wangi;
1) B, bitjara A 2) daripada B 3) p. S. didalam periksanja itoe m. B 4) B,
meréka-itoe A 5) tanggoengan B 6) l.i3.h2A, r-l-b-h2 g 7) saudara kamoe B
8) dengan halintar B 9) B, goerhana A 10) ontb. in A, galap B gt;') djoea B
12) setelah B '3) B voegt in mendjadi 14) daripadanja B 15) p-r Sjéda B
IB) bergoentjanganlah B
-ocr page 41-3 Maka matoer para sangijang kalajan para batara : lan para adjar
maring praboe Séda. Sasampoening rampoeng ^ ) pagoeneman noeli
tedoenaken.maka sarawoeh ira pinariksa déning praboe Séda, boten 2)
ngakoe. Maka oedjaréS) adjar 4) Séda Sakti: ,,Anadéning pamaksa
pakanira ing manira, betjik arep tah pakanira anarima djangdji manira
lah; sakèhé para sangijang lan sakèhé adjar lan sakèhé para éndang
lan sakèhé para boejoet lan sakèhé para moedik, lamoen pakanira arep
ananggoepiS) djangdji ikoe lah, pipiten 6) manira.quot; Maka sakabèhé
ikoe sampoen anoelisaken djangdji lan ananggoepi djangdji; ingkang
ora miloe2 saking panggawé ikoe lan ora saking djangdji batara, batara
Goeroe Djampang lan sangijang Mandiri lan panandahé Goenoeng
Kantjana. Maka oedjaré djangdji: „Lamoen isoen tatakon lan doeloer
isoen. samarga-margané salah lah agama nisoen lan bener lah agama
pakanira, lan sakèhé anak poetoe boejoet salèlèr isoen dadi lah
kawoela pakanira.quot; Maka soemaoer kabèh, maka noeli ana gara^
gerahana ») lan oedan gelap 10) lan ketoeg i^) lan ündoe lan martjoe 12)
lan andaroe, oreg ing désa Pakoewan. Maka dènpipit dadi lenga,
saking lenga dadi geni, maka ilang moesna tanpa sangkan.
Hèh poetoet
praboe Séda anaké praboe Ratoe iquot;') Pakoempoelan;
[lan] anaké praboe Moending Kawati;
anaké praboe Moending Kalangoen;
anaké praboe Moending Sari;
anaké praboe Sili Wangi;
1 ) pragata ing B 2) ora B 3) B, oedjar A 4) ß, ontb. in A 5) Pr., ananggapi hss.
ö) pingiten B ') B, patadahé A ») s. 1. B, sekali halah A 9) Pr., noeli ana gara^
garaha A, noeli gara2 lan garaha B 10) B, geloepa A n) B, getoeg A '2) Ontb. in B
13) i. m. A, moesna éndang B 15) B, ontb. in A
anaknja praboe Angga Larang;
anaknja praboe Lingkawa Sakti
anaknja praboe Soesoek Toenggal;
anaknja praboe Soesoek Djati;
anaknja praboe poetera Pakoean;
anaknja praboe Rangga Lamaja;
anaknja praboe Tjioeng Wanara;
anaknja Loetoeng Kasaroeng;
g anaknja praboe Darma Léhé^)
anaknja praboe Sakti;
anaknja praboe Déwata;
anaknja praboe Djaja Déwa;
anaknja praboe Manditi;
anaknja praboe Déwa Pakoean;
anaknja praboe Radja Déwa;
anaknja Radja Goeroe di-Toenggal Sakti;
anaknja Goeroe Toenggal Séda 3);
anaknja Goeroe Toenggal Boeana.
Maka praboe Séda beranak Poetjoek Oemoen;
Poetjoek Oemoen beranak praboe Lèng 4);
praboe Lèng 5) beranak praboe Jangkang Kalèng.
Kemoedian maka Poetjoek Oemoen itoepoen adalah ia meninggal-
kan soeatoe saudara pada 6) tempatnja itoe tatkala ia beloem gaib.
Sjahdan daripada itoe maka terseboetlah perkataan maulana
Hasanoeddin jang telah terlintang «) pada djalannja itoe. Ada antara
9 beberapa lamanja maka maulana i Hasanoeddinpoen laloe ia mem-
baiki goela pada tempat itoe, maka seketika itoepoen n) sampailah di-
goenoeng Poelasari. Setelah sampai laloe ia berhenti serta la mentjari
tempat pondok, kemoedian ia mendapat soeatoe peroemahan ketjil
kosong beserta lengkap dengan segala tanam-tanaman sekalian itoe 12).
Setelah genaplah sepoeloeh hari lamanja pada tempat itoe, maka ajah-
njapoen datang dari negeri Tjerbon «). Apabila ilt;gt;) maulana Hasanoe-
ddin melihatia) ajahnja itoe datang, maka maulana Hasanoeddm-
poc-a laloe ia soedjoed pada kaki ajahnja, maka ajahnjapoen laloelah
M LnnVa^ s-k-ti A, L-ngkawasti B 2) B, Darmaléha A 3) B, Goeroe di-
Toenqqal ^da A 4) Alèng B S) Alèng B 6) daripada A 7) ^„tb. in B J) ter-
ï^g^i B 9) B, Tjeribon A •quot;) serta BH) iapoen B '2) A, sek. ada pada
tempat itoe B 13) A, ia mei. B
anaké praboe Angga Larang;
anaké praboe Lingga Wastoe;
anaké praboe Lingga Toenggal;
anaké praboe Soesoek Toenggal;
anaké praboe Soesoek Djati i ) ;
anaké praboe Poeser ^ ) Pakoewan;
anaké praboe Rangga Lamaja;
anaké praboe Tjijoeng Wanara;
anaké Loetoeng Kasaroeng;
anaké praboe Darma Réhé;
anaké praboe Sakti;
anaké praboe Déwata;
anaké praboe Djaja Déwa;
anaké praboe Manditi;
anaké praboe Déwa Pakoewan;
anaké praboe Radja Déwa;
anaké goeroe Toenggal Sakti;
anaké goeroe Toenggal Séda;
anaké Toenggal Boewana.
Maka praboe Séda anak2 Poetjoek Oemoen;
anak^ praboe Alèng'-^;
anak2 praboe Jangkang Kalèng.
Poenikoe loerah Poetjoek Oemoen atitilar poestaka ing wangoen
ira lan ing patadahan 3). maka loerah Poetjoek Oemoen moesna tanpa
karana, tan wikan ing paran ira, oening ing djangdji roesakmg kapir
ing tjipta nira jaikoe sang Séda Sakti.nbsp;. 4^ u- u
Koeneng kawarnaa maulana Hasanoeddin kaloenta-loenta 4 kesah
inq oekir Poelasari amilih-milih 5) pondok, amanggih wangoen 'gt;) sepi
tan ana wong ira ^).maka lininggihan dateng ing saisining wangoen 8)
dateng ing») toewoeh ginentosan, maka maulana Hasanoeddin kang
karja amahat awangoen lo) gendis. Maka angsal sadasa daloe,
dateng kang rama maulana Hasanoeddin n). Maka maulana
Hasanoeddin angoendjoengi dateng kang rama, maka kang rama
B 5, p.,nbsp;Vb. i» A '«) B,
A in B, Machdoem A
-ocr page 44-berdjalan keliling^ pada tempat i ) itoe serta ia menoendjoeki pada
anaknja, maka katanja 13 ) ; jHiai anakkoe ki mas, inilah bekas tempat
10nbsp;orang bertapa roepanja.quot; Setelah soedahlah ia berkeliling, maka laloe
ia doedoek, serta ia mengadjarkan pada hal agama Islam, dan 'ilmoe
fakih, dan oesoel, dan nahoe, dan mantiq. dan tafsir, dan hadis.
Maka kata soesoehoenan a) kepada 14) chadamnja 3), jaïtoe djin Santri
doea orang „Hai Santri kedoea, engkau kawallah4) anakkoe dan
apa barang perintahnja maka kamoelah jang melakoekan padanja.quot;
Maka sahoet Santri kedoea i5) itoe: „Mana perintah toeankoes)!quot;
Setelah soedah ia berkata-kata maka laloelah soesoehoenan itoepoen
poelanglah kembali ke-Tjerbon 6).
Sebermoela maka terseboetlah jang tinggal maulana Hasanoeddin
dan Santri djin jang kedoea itoe, tetapi Santri jang kedoea itoe ia
11nbsp;tiadalah boléh dapat dilihat j oléh quot; ) orang lain, melainkan maulana
Hasanoeddin djoega jang f^) boléh melihat dia») itoe.
Kemoedian terseboet poela para sangjang dan adjar^ digoenoeng
Poelasari, jaïtoe adjar domas, ditjeriterakan itoe ia sama menanggoeng
doekatjita dari sebab ia kehilangan penghoeloenja jang bernama ki
Poetjoek Oemoen, dan seketika itoe maka laloe ia datang pada tem-
patnjaio) maulana Hasanoeddin. Serta ia sampai ditempat maulana
Hasanoeddin 11 ) maka maulana Hasanoeddinpoen lagi ^2) sembah-
jang soenat. Setelah soedah habis ia sembahjang maka laloe i6) ja
keloear, maka terpandanglah ia kepada adjar2, maka pada sangkanja
dikirakan maulana Hasanoeddin itoe ki Poetjoek Oemoen serta tjaha-
janjapoen teperlinglah pada moeka jang memandang, dan serta mem-
12nbsp;beri dahsat [ pada hati segala jang melihat dia. Setelah itoe maka
kata maulana Hasanoeddin: „Hai adjar2 sekalian, betapa perimoe, apa
patoetkah akoe doedoek pada tempat ini?quot; Maka sahoet adjar2
sekalian: ,,Ja toeankoe, mengapakah maka tiada patoet, dan sebagai
apa toeankoe jang bernama ki Poetjoek Oemoen, jang memegang
kepada hamba sekalian ini toeankoe.quot; Maka kata maulana Hasa-
noeddin: ..Akoelah jang bernama ki Poetjoek Oemoen.quot; Seketika lagi
maka datanglah adjar2 sekalian itoe menjembah kaki maulana Hasa-
noeddin, tetapi pada masa itoe maulana Hasanoeddin adalah men-
dapat keris ketjil sebilah dari Loerah itoe.
1) B, b. pada keliling t. A B sfeeds soesjoehoenan 3) Ch-d-a-mnja hss
4) kawalilah B 5) B, toean A ö) Tjeribon hss. '') kepada B 8) ^ntb in B
ö) padanja B l») B, tempat À H) d.ra.H. alleen in B 12) 1. ia s. B 13) A kata
ajahnja B 14) B, pada A 15) kedoeanja B 16) A, laloelah ia k. diloear, setelah
sampai m. t. 17) o. katanja h. B (zoo vaker in B)
mider^, tinoedoehaken kang poetra. Maka angandika kang rama:
5nbsp;,,Ki mas ^ ), j iki labeté Baratma Kadali 2)quot;. Maka sasampoening mider^
alinggih ing wangoen, maka winoeroek kang poetra iman, kalajan
Islam, kalajan 'ilmoe pakih, lan 'ilmoe oesoel, maka winoeroek 'ilmoe
saraf, 'ilmoe nahoe, kalajan 'ilmoe mantiq, kalajan 'ilmoe tapsir
kalajan 'ilmoe hadis. Maka angandika soesoehoenan dateng sahabat
saking djin, Santri,: ,,Karo sira amongmonga 't) anak isoen, dèn
saparéntahé anak isoen adja njoelajani^) sira.quot; Maka matoer poen
Santri karo: ,,lnggih sarèh toewan! quot; Maka mantoek soesoehoenan,
datan kawarnaa 0 ) ingkang rama.
Kawarnaa kang poetra katiga kalajan poen Santri, anging poen
Santri datanquot;) katingalan déning kang lijan; poen s ) Santri poenika
djin; maulana Hasanoeddin aningali^) dateng poen Santri.
Kawarnaa sakèhing 'quot;) adjar ingquot;) Poelasari, inggih poenika
adjar domas, orem déning kétjalan goeroe panoetan, maka sami pinoe-
roegan ing Loerah déning sakatahing adjar, maka kapanggih maulana
lagi salati2) soenat. Sasampoening asoeng salam maka maulana mijos
saking dalem maring djawi. Maka katingalan déning sakabèhing i^)
adjar mantjoer kang tjahaja, sarta kalawan iquot;!) wedos aningaliis)
maulana, maka sakatahing adjar sami angoendjoengi dateng maulana.
Maka maulana angandika: ,,Hé adjar, isoen 16) loenggoeh ingkéné
6nbsp;patoet lan karepan ira?quot; Maka i matoer poen adjar kabèh: „Toewan
lah Poetjoek Oemoen kang among hamba kabèh.quot; Maka maulana
dènarani déning wong adjar Poelasari Poetjoek Oemoen, loerah kabèh
ing goenoeng Poelasari. Maka maulana manggih doehoeng alit saking
Loerah, djinoepoet.
1) B, ontb. in A 2) barat makadali hss. 3) j^g^ad hss. 4) amongmongen B 5) Pr.,
bilaiani A, bila an B 6) B, kawama A 7) ^Jaten hss. 8) B, ontb. in A 9) aningal
B 10) sakatahing B H) B, ontb. in A 12) asalat B i-'') sakatahing B
14) kalajan B 15) B, aningali ing A 16)nbsp;enggon isoen
Kemoedian jang disangka ki i ) Poetjoek Oemoen itoe ia bertapa
poêla 2) digoenoeng Karang. Setelah itoe maka ia poelang kembali
13nbsp;ketempatnja di-Poelasari, kemoedian ia pergi poêla bertapa 3) | digoe-
noeng Panahitan, maka ia menjeberang berdjalan diair dan 23) mak-
soednja hendak pergi kepoelau lt;iitoegt;. Maka didalam ia berdjalan diair
itoe maka ia mendapat soeatoe goeng laloe dibawanja poelang ke-
Poelasari, maka ia pergi poêla bertapa digoenoeng Loer-h 4). Setelah
soedah ia bertapa digoenoeng Loer-h 5 ) laloe ia poelang poêla ke-
Poelasari.
Sjahdan daripada itoe apabila «) genaplah maulana Hasanoeddin
itoe toedjoeh tahoen lamanja ia ada quot;) di-Poelasari itoe. maka datang
poêla ajahnja melihat kepada anaknja, maka laloe ia doedoek^^),
maka kata ajahnja 24)^ jang bernama soesoehoenan Goenoeng Djati,
kepada anaknja, jang bernama maulana Hasanoeddin 20)^ katanja:
,,Hai anakkoe22) mas, marilah kita pergi hadj, karena sekarang 26)
waktoenja orang naik hadj, dan sebagai poêla Santri, kamoe tinggal
14nbsp;djoega dahoeloe , disini, dan toeroetlah sebagai mana pekerti anakkoe. quot;
Setelah soedah ia berkata2, maka laloelah ia berdjalan dengan anak-
nja dan diboengkoesnja dengan sjal, maka tiada berapa lamanja di-
djalan laloe ia sampai di-Mekah, maka iquot;) laloe kemesdjidoe'lharam.
Serta sampai dimesdjidoe'lharam 10) _ maka laloe dikeloearkannja
anaknja dari dalam bingkisan, laloe sama2 ia tawaf kebaitoe'llahi, serta
diadjarnja pada kelakoean tawaf dan do'anja sekalian, serta mentjioem
pada hadjaroe'laswad, dan ziarat kepada segala sjéch, dan diadjar-
kannja roekoen hadjis) dan kesempoernaan 1 ' ) hadj 12 )_ Setelah
soedah ia mendapat hadj 12). maka laloe ia ziarat kepada nabiyyoe'llahi
Chidhir i3). Setelah soedah ia ziarat kepada nabiyyoe'llahi Chidhir
itoe 15), laloe 10) ia pergi ke-Medinah serta mengadjarkan anak-
15nbsp;njai'!') 'ilmoe jang sempoerna, i beserta dengan bay'at, demikianlahi»)
silsilah, dan wirid, dan tarékat Naqsjibandiyyah serta dikir, dan talkin,
dan dikir chirqah i») serta soeghoel 20). Setelah soedahlah 27) habis 28)
melakoekan apa barang maksoednja ditanah Mekah itoe, maka laloe
ia poelang 20) dari tanah 'Arab, laloe ia singgah dinegeri Menang-
kabau 21 ) dan ia bertemoe kepada radja Menangkabau serta sama ia
berdjabat tangan, maka radja Menangkabau itoepoen memberi sebilah
keris Moendarang. Seketika itoe maka soesoehoenanpoen 3i ) berdjabat
1) si B 2) B, ontb. in A 3) B, k. maka bertapa ia d. A 4) £ees Lor 5) Lees
Lor 6) setelah B B, ontb. in A 8) kepadanja A 9) maka—doedoek B,
ontb. in A 10) B heeit van hier tot maka: setelah ia sampai maka laloelah ia masoek
kemesdjidoe'lharam, tatkala sampai dimesdjidoe'lharam H) sempoernanja B
12) hadji B 13) f/izir hss. 1-t) k.n. Hizir B, k.n.ch. ontb. in A 15) Ontb. in B
IB) Ontb. in A 17) B voegt in kepada 18) demikian pada B 19) fi-i-r-k-h hss.
20) dh-'-oe-l hss. 21) B steeds Melangkabau 22) B, ontb. in A 23) pada m. ia h.
B 24) ajahnja poêla B 25) H. itoe B 26) ^ b 27) soedah B 2S) B voegt in
pada 29) p. kembali B 30) laloe B 31) b voegt in laloe ia.
Maka Poetjoek Oemoen i) atapa ing goenoeng Karang, maka
wangsoel dateng Poelasari, maka késah atapa dateng 2) Panahitan,
nabrang, dateng atapa malih. Maka tetkala angojok dateng poelo
amanggih egong 3) sanoenggal, maka binakta ingquot;*) Poelasari, maka
atapa malih ing oekir Lèr, maka wangsoel malih dateng Poelasari.
Maka maulana sasampoening angsal pitoeng taoen kalajan mider^
ing wana, kawarnaa kang rama 5) dateng malih ing oekir Poelasari
aniliki6) poetra, alinggih ing Loerah, maka angandika kang rama:
,,Ki mas, pajo loenga hadj, iki lah waktoening hadj; santri karo, sira
ingkéné toenggoea^) dèn ki«) mas.quot; Maka kang poetra binoentel
ing rénda, maka kang rama késah dateng Mekah, maka rawoeh ing
masdjidoe 'Iharam, noeli winedalaken kang poetra, noeli tawaf ing
ka'batoe 'llahi, maka kang poetra winoeroek pratingkahing tawaf,
kalajan do'ané, kalajan angamboengi ing hadjaroe 'laswad»), kalajan
kinèn angoendjoengi ing sakatahing para sjéch, kang soegri iquot;)
kapanggih. Maka késah hadj sarta sareng kang rama, lan winoeroek
7 roekoening hadj. Sampoen palasta hadj maka j soesoehoenan angoen-
djoengi ing nabi Chidhir n ), 'alaihi 'ssalam; maulana Hasanoeddin 12)
pon kinèn angoendjoengi malih sarta kalajan salam. Maka noenten
késah ing Madinah, maka kang poetra winoeroek 'ilmoe kang
sampoerna, lan bay'at, kalajan silsilah, kalajan wirid, kalajan
tarékatis) Naqsjibandiyyah i«), kalajan dzikir, lan talkin i^) dzikir,
kalajan chirqahi»), kalajan soeghoel. Sasampoening palasta mantoek
kados hal kang sampoen, mampir dateng Minangkabo, moendoet
doehoeng ing radja Minangkabo, maka ingatoeran doehoeng
poen Mandarang, lan radja angoendjoengi sarta adjawa tangan.
1) Oemoen alleen m B 2) B, tapa ing A 3) hegong hss. dateng B 5) Ontb. in
B 6) anilik p. A, aniliki kang p. B 7) toenggoeha hss. ») dèn ki Pr., d k)ai k.
A, droenen B 9) a. i. h. '1 A. ang^ndjoengi hadj sawad B 1quot;) Pr-, soegri2 hss.
IM Hidhir /is.s. gt;2) Ontb. in B l-^) Ontb. in B 14) k. i. A, angoendjoengi dateng B
15) tariq hss. 16) Naqsabandih A, Naqsjabandiyyah B 17) talqin B 1») B, chirkah
A 18) d. radja M. B
tangan hendak poelang, maka radja Menangkabaupoen segera ia soe-
djoed pada kaki soesoehoenan, dan 4) seketika itoe laloe i ) soesoehoe-
nanpoen berdjalan. Maka antara berapa lamanja didjalan itoe 25) sam-
pailah ia pada tempatnja didésa Loerah. Setelah sampai maka laloe 2)
16nbsp;sama berdoedoek i kedoeanja, dan keris jang diperoléh dari radja
Menangkabau itoepoen diberikannja kepada 3) anaknja, dan berkata
soesoehoenan Goenoeng Djati kepada maulana Hasanoeddin: ,,Hai
anakkoe ki mas, berboeatlah kamoe pada hal jang patoet, dan kerdjalah
oléhmoe, karena akoe tiada tahoe pada 'adat orang Djawa, dan sebagai
lagi 4) Santri engkau, baik-baiklah kamoe mengawali kepada anakkoe
dan djanganlah kiranja engkau alpa adanja 5).quot; Setelah habis ia ber-
kata2 maka laloelah soesoehoenan itoe kembali kegoenoeng 26) Djati.
Sjahdan daripada itoe maka terseboet poela jang tinggal maulana
Hasanoeddin itoe, maka ia kembali kenegeri Sérang serta menghim-
poenkan f') segala adjar2 sekalian. Maka kata maulana Hasanoeddin:
17nbsp;,,Hai sekalian adjar2 7), marilah kita j bermoeafakat, sekalian kita
mentjari soeatoe tempat jang kiranja boléh kita boeat bermain
soeka2 hati mengadoe ajam-'). Maka kata segala adjar2 itoe: ,,Se-
baiknjalah toeankoe!quot; dan seketika itoe maka laloe ia pergi segala
adjar2 itoe mentjari tempat, maka ia 27) mendapat soeatoe tempat nama
Waringin Lantjar 1°) namanja, maka kata segala adjar2 itoe: „Inilah
tempat baik.quot; Setelah itoe maka laloe dibabadnja, serta dipotong-
nja 'I) pohon kajoe mana jang tiada patoet itoe 12). Setelah habis
dibaikinja tempat itoe, maka laloe ia kembali menghadap ke-
pada maulana Hasanoeddin 4 ), serta bersembahkan 1 s ) apa 1 ) barang
jang soedah dikerdjakan itoe '7). Maka kata maulana Hasanoeddin 4);
,,Hai adjar2 i«),adakah engkau empoenjaso) ajam2i) saboengan?quot;
Maka sahoet sekalian adjar2 i): „Adalah toeankoe, hamba poenja 22)
18nbsp;ajam saboengan.quot; Maka kata maulana | Hasanoeddin 4): „Marilah kita
pergi bermain-main saboeng.quot; Maka laloe ia pergi bermain saboeng
di-Lantjar dengan segala adjar2. Maka ada antara berapa lamanja ia
menjaboeng itoe, maka 23) bertambah-tambah ramai orang menjaboeng
pada tempat itoe, dan segala orang pinggir2 24 ) negeri itoepoen
datanglah, semoeanja toeroet bermain saboeng. Tetapi pada ketika itoe
maulana Hasanoeddin 'oemoernja baharoe doea poeloeh tahoen.
1) s.i.1. alleen in B 2) B voegt in ia 3) g, pa^jg ^ 4) Ontb. in B 5) Qntb. in B
fi) m. pada s. B 7) adjar2 sekalian B 8)3, ^jra A 9) hajam hss. 10) B, Bantjar
A 11) B, dibabatnja dan dipotong A 12) p.j.t.p. B '3) poelang B 14) mengadap
hss. 15) B, persembahkan A 16) B, ontb. in A 17) s. dikerdjakannja M. B 18) B,
adjar A 19) apa'adakah B 20) mempoenjaï B 21) B, A sfeeds hajam 22) empoe-
nja B 23) im. ontbr. in B 24) B, pinggir A 25) laloe ia s. B 26) s. poen poelang
k. B 27) dan seketika itoe maka laloe ia B
Maka soesoehoenan mantoek ing Loerah, maka sami alinggih kalajan i)
poetra, doehoeng sinoengaken ing-) poetra, angandika soesoehoenan:
,,Ki mas agawéa hal barang kang pakanira agawé, karana manira
ora idep ing hal wong Djawa iki; santri dèn betjik, adja melèng.quot;
Noenten soesoehoenan 3) mantoek ing goenoeng Djati.
Kawarnaa maulana Hasanoeddin ababalèn maring Sérang mali^,
maka maulana amepek^) adjar-' sadaja. Angandika maulana: „Hèh
adjar^, pada moepakat kita, kabèh angoelati enggon amemengan
ngadoeS) ajam, salagi réka patoet kabèh angoelatana enggon.quot; Maka
matoer adjar kabèh: ,,Inggih patoet!quot;, maka adjar2 angoelati enggon,
8 amanggih waringin ing Lantjar, angoetjap adjar: „Iki lah betjik.quot;
Maka dènpadangi enggon ikoe; pragat maka wangsoel poen adjar,
angatoeri oening ing Poetjoek Oemoen loerah. Maka angandika
maulana 6): „Ana ri 7) kang doewé ajam?quot; Maka matoer adjar kabèh:
..Wonten. hamba adarbé«).quot; „Lah, majo pada amemengan.quot; Maka
pada amemengan ing Lantjar ramé^, maka lami^ kawarta jèn ramé
angadoe ajam, pada djoedi, maka wong paminggiran 9) pada teka miloe
ngadoe ajam. Maka maulana sampoen 'oemoer kalih poeloeh taoen 'lt;gt;).
1) k kang p. B 2) i. kang P- B 3) B, sinoehoen A 4) amepeg B 5) angadoe-adoe
B 6) M a m. alleen in B A. ri aaneengeschreven in de hss. «) aderebe ö
9) B, paminggir A Ontbr. in B
Kemoedian ada seorang datang dari negeri Pakoean nama ki
Djongdjo, dan '6) orang itoe ada doea bersaudara, bersama-sama laki^,
dan jang toea itoe ia mendjadi') radja Séda poenja mertoea2).
Maka saudaranja ''gt;) jang moeda itoe ia pergi di-Lantjar toeroet
bermain saboeng, dan tatkala ia sampai di-Lantjar maka 'o) ia diambil
sahabat-bersahabat ki Djongdjo itoe kepada maulana Hasanoeddin.
19nbsp;Setelah beberapa i' ) | lama ia berdiam 4) di-Lantjar itoe, maka laloe ia
masoek beperhambakan dirinja kepada maulana Hasanoeddin, serta
ia masoek pada agama Islam, dan diadjarkannja mengoetjap doea
kalimat sjahadat, demikian lafalnja: 'Asjhadoe anna la ilaha illa 'llahoe
wahdahoe la sjarika lahoe; lahoe 'Imoelkoe wa lahoe 'Ihamdoe; wa
'llahoe ahad, samad, lam yalid wa lam yoelad wa lam yakoen lahoe
koefoe'an ahad; wa 'asjhadoe anna Moehammadan 'abdoeka wa
nabiyyoeka wa rasoeloeka, annabiyyoe aloemmiyyoe; lt;salla 'llahoe
'alaihigt; wa 'ala alihi wa sahbihi wa sallama.
Setelah soedah ia membawa iman maka laloelah ia 5) mendjadi
chadam kepada maulana Hasanoeddin.
Maka maulanapoen berbitjara poela kepada sekalian adjar^ i^),
demikian pada ki Djongdjo, jang maulana hendak mengalahkan
20nbsp;negeri i3) Banten Girang. Setelah habis ia bermoeafakat maka laloe
diserangnja negeri Banten Girang itoe, serta dialahkannja, dan
dimasoekkannja pada agama Islam. Setelah soedah ia Islam, maka
maulana itoe berpindah kenegeri Banten Girang, maka maulana itoe-
poen 14) bersabda kepada adjar^ sekalian: „Kamoe sekalian «) tinggal-
lah dahoeloe di-Poelasari,djanganlah kiranja kamoesoenjikan dahoeloe,
karena apakala soenji Poelasari ini, nistjaja roesaklah pada segala
orang jang bertapa; dan daripada anak tjoetjoekoe jang dari Banten
itoe, samalah berlengkap kamoe pada segala pertandahan t) itoe.quot;
Adapoen jang didjadikan haloean pada segala adjar2 itoe, jaitoelah
jang bernama ki Djongdjo, ialah jang mendjadi penghoeloe pada
segala adjar2 quot;5).
Sjahdan daripada itoe maka terseboetlah poela penjamboet dan goe-
O] noeng Djati, j soeroehan'^) ajahnja, akan menjamboet pada maulana. Se-
telah sampai penjamboet itoe dan begitoe djoega maulana Hasanoed-
dinpoen laloelah berangkat akan berdjalan kenegeri Tjerbon. Maka f)
gt;) m. mertoea kepada r. B 2) p m. onf6. in B 3) B ontb^ in A 4) B, aberdiam
A 51 B ontb in A B, ontb. in A 7) pertanda-tandahan B «) soeraw.n A,
soeroean'B maka-setelah alleen in B U)) laloelah B H) berapa B 12) para
adiar B 13) kepada B 14) poen B 15) adjar B 16) tapi B
Kawarnaa ki Djongdjo i), poenggawa saking Pakoewan, roro sanak
sami djaloe, kang toewa kainaratoewa 2) déning praBoe Séda. Maka
adiné loenga ing Lantjar pabotohan, miloe angadoe ajam, maka
winong-sanak déning maulana. Maka lawas2 angawoela, kalajan
mandjing maring agama Islam, angoendang kalimat sjahadat jaikoe:
Asjhadoe anna la ilaha ilia llahoe wahdahoe la sjarika lahoe; lahoe
Imoelkoe wa lahoe 'lhamdoe; (hoewa) 3) ahad, samad^), lam yalid
wa lam yoelad wa lam yakoen lahoe koefoe'an ahad; wa 'asjhadoe
anna Moehammadan 'abdoehoe wa rasoeloehoe 5) annabiyyoe aloem-
miyyoe; salla 'llahoe 'alaihi«) wa 'ala alihi wa sahbihi wa sallama.
Maka') ki Djongdjo sampoen Islam, iman») dateng maulana,
anging sadèrèkio).
Maka lami2 maulana agoenem kalajan sagoenging adjar kalajan ki
Djongdjo, adjeng angalahaken Banten quot;) Girang. Maka sampoening
9 ragem kalajan adjar2 sadaja. maka kinawonaken 12), neher kawon,
sinelamaken. Maka maulana pindah dateng Banten '3) Girang. maka
maulana angandika dateng poen adjar: ,,Dika pada karia adjar, ikoe
sepèkaken goenoeng Poelasari, lamoen tah sepia goenoeng Poela-
sari saking wong tapa, ikoe •'quot;•) tandané roesaké anak poetoe
nisoen saking Banten.quot; Lan panandahan quot;i) Mempek kang kinèn
angloerah adjar kabèh.
Kawarnaa kang rama poetoesan angatoeri saking Tjerbon, sampoen
katoeran dateng Garagé^^).
1) B ki Diong lan ki Djo A 2) B, kamartoewa A 3) Ontb. in de hss. -i) ahadan,
samadan hss 5) B: in A zijn de laatste 3 woorden: 'abdiki wa nabiyyika wa
rasoelika 6) Laatste 3 woorden alleen in B 7) Qntb. in B «) B, ki Djong lan ki
DjoA 9)B,amannaA 10) sadère hss. n)B, BantanA 12) Pr., kinadonaken
dal en waw in deze hss. wel eens vertvissdd, p. 4 wangoen, p. 5 karo l-^) B
Bantan A B voegt in: iki 15) ikoelah B 16) panembahan Pr. 1^) Gerage A
jang kalih ki Djongdjo, dan djin santri kedoea, serta dengan para
adjar^ sekalian lt;menoenggoei roemahnjagt;.
Kemoedian terseboet jang pergi ke-Tjerbon itoe i), setelah
sampailah di-Tjerbon, laloe ia bertemoe kepada ajahnja, serta ia
soedjoe pada kaki ajahnja. Dan pada ketika itoe soesoehoenanpoen
sedang ia dihadap oléh pangéran Pandjoenan. dan pangéran
Kadjaradjat, dan pangéran Djoedah, dan pangéran Kali Djaga, dan
panembahan ratoe Pakoengwati, dan pada ketika itoepoen hadirlah
sekahan. Maka kata pangéran Pandjoenan kepada Jang Dipertoean,
jaïtoe soesoehoenan Goenoeng Djati: „Soedah berapa 'oemoernja
anakda2) toean ki mas maulana ini?quot; Maka kata soesoehoenan 3):
„Soedah doea poeloeh toedjoeh tahoen 'oemoernja.quot; „Dan 4)
22nbsp;betapakah kehendak ' toean kepada anaknja-)quot;? „Dan«) kakanda-
poen menoeroet djoega.quot; Kata pangéran Pandjoenan: „Djika boléh
kiranja, baik djoega kita kasih kawin.quot; Kemoedian maka kata maulana
Baghdad: „Ja tjoetjoekoe. baik djoega tjoetjoekoe pergi kepada anak
soeltan Demakquot;), boléh kiranja kita soeratkan sepoetjoek warkah.quot;
Dan begitoe djoega laloe maulana Baghdadpoen «) menjoerat. Setelah
soedahlah ») disoeratnja maka diberinja gt;4) kepada seorang toea, nama
ki Bapa Oewah, memperatoerkan soerat ini kepada soeltan Demak,
dan seketika itoe laloe dibawanja soerat itoe.
Maka tiada berapa lamanja didjalan sampailah ia '3) di-Demak,
maka 1'»)' dipersembahkanlah warkah itoe kepada soeltan. Setelah
dibatjanja soerat itoe oléh soeltan, maka mafhoemlah soeltan pada
23nbsp;maksoed diperkataan didalam soerat itoe. : Maka soekanpoen
bersabda kepada patih; ,,Hai patih, berlengkaplah engkau pada 'alat
pekerdjaan berdjaga^.quot; Maka patihpoen menjembah serta katanja it):
Baiklah toeankoe, mana perintah toeankoe patik mengerdjakan.quot;
Dan 16) kata soeltan kepada permaisoeri: „Ratoe mas, kita kahwinkan
anak kita kepada ki mas Hasanoeddin.quot; Maka kata permaisoeri:
„Mana baik pada toeankoelah 12) melakoekan kepada anakda 2) ,toe.
Dan 16) kata poela soeltan kepada 17) permaisoeri: „Sekarang akoe
hendak pergi mendapatkan i3) kita poenja bakal menantoe.quot; Setelah
soedah berkata-kata itoe maka laloelah soeltan berangkat ke-Tjerbon.
Maka tiada berapa lamanja didjalan sampailah ia di-Tjerbon, serta
M maka-setelah alleen in B 2) ananda B 3) 5.. ia s. B •!) Niet in B 5) ananda
Bnbsp;B 7) Damak B, ontb. in A «) B. adapoen B 9) habislah B
101 Van hier tot mafhoemlah soeltan luidt deze passage m B: Setelah sampai
kehadapan soeltan Demak itoe maka laloelah dengan dipersembahkannja warkah
itoe kepada soeltan serta dibatjanja. Setelah habislah dibatjanja soerat itoe, maka
soeltan Demak itoepoen pahamlah. gt;1) m.s.k. A, segera mempersembahkan kata B
12) toeankoe jang m. A 13) B. voegt in pada l*) m. laloelah ia d. B '5) d.
laloe ia s. d. B IS) kemoedian B 17) pada B
Kang atoenggoei) dalem poen Djongdjo, kalajan poen adjar,
kalajan 2) djin kakalih, awasta poen Santri.
Kawarnaa soesoehoenan Goenoeng Djati, maka soesoehoenan
alinggih kalajan pangéran Pandjoenan, kalajan 3) pangéran Kadja-
radjat, kalajan pangéran Djoedah, kalajan pangéran Kali Djaga,
kalajan panembahan ratoe Pakoengwati, kalajan maulana Hasanoe-
ddin. Maka matoer maulana Pandjoenan: ,,Ja machdoem, sampoen
pinten 'oemoeré ki mas anom 4)?quot; Angandika maulana 5) Machdoem:
,,Inggih sampoen pitoe likoer.quot; ,,Poenapa karsa jaji?quot; ,,Inggih raka
sakarsa andika!quot; ,,Inggih jaji in sja'a 'llahoe ta'ala saking barkat
andika, manawi kénging rakandika Pandjoenan loemampaha ing karja
andika.quot; Angandika maulana Baghdad 6): „Mas poetoe, pakanira
aloengaa ') ing anak soeltan Demak, gawanen lajang!quot; Maka anenerat
maulana Baghdad Sasampoening 9) palasta kinèn ki bapa oewa
10 angatoeraken dateng soeltan ' Demak, maka matoer: „Saking
ramandika Pandjoenan.quot;
Dènkawarnaa i^i) ing Demak, soeltan Demak sadatenging nawala
sampoen kaoedanènH) sakarsaning serat. Soeltan angandika ing
patih: ,,Dèn samapta kabèh patjawising karja.quot; Patih oematoer^s);
..Inggih!quot; Angandika soeltan dateng kang poetra: Héh 45) ratoe,
manira panggihaken pakanira 16) akalawan^^) ki mas Hasanoeddin,
poetra Tjerbon.quot; Maka matoer kang poetra: ,,Inggih!quot; Angandika
soeltan Demak: ,,Manira késah ametoek is) ki mas mantoe.quot; Sampoe-
ning palasta memeling soeltan késah ametoek mantoe.
Kawarnaa ing Garagé sadateng ira soeltan Demak,
I) k. a. B, katoenggoe A 2) B, lan A 3)nbsp;^^nbsp;g 5jnbsp;g 6) Bagh-
dadi A B, ontb. in A ») Baghdad! hss. 9) sampoen B 10) B voegt in: ing marga
kawarnaa H) kaoedanèni A 12) s. angandika soeltan i. B 13) k. oematoer patih I.
B 14) B voegt in: Demak '5) Ontb. B '6) Ontb. in B 17) kalajan B
18) ametoeki B
ia bertemoe dengan i) soesoehoenan, dan pangéran Baghdad, dan
24 pangéran Djoedah, dan pangéran Kadjaradjat, dan ! pangéran Kah
Djaga, pangéran ratoe Pakoengwati, demikian lagi i^) maulana Hasa-
noeddin. Setelah itoe maka soeltan Demak berkata: gt;4) ,Ja toeankoe,
djikalau adalah kiranja dermah 2) koernia toeankoe, hamba pintalah
ki mas menantoe hamba bawa kenegeri Demak.quot; Kemoedian maka
kata maulana Baghdad: „Haya bi 'smi 'llahi.quot;
Dan begitoe djoega laloe ia berangkat soeltan Demak dan maulana
Baghdad, maulana Kadjaradjat, maulana Kah Djaga 3) demikian lagi
maulana Hasanoeddinpoen berdjalanlah sama2; melainkan 4) jang
tiada toeroet pergi itoe hanja 5) maulana Pakoengwati djoega, karena ia
menoenggoei soesoehoenan, Sjahdan 6) tiada berapa lamanja berdjalan
segala maulana itoe, maka laloe 6) sampailah di-Demak, dan seketika
itoe maka datanglah penjamboet soeltan 7) serta keloearganja dan
25 ra'jatnjanbsp;! datang menjamboet soeltan «) beserta dengan bala-
tenteranja; soesjoehoenan Bonangpoen toeroenlah menjamboet pada »)
soeltan. Setelah sampai dipeséban«) agoeng maka laloe ia bersama-
sama doedoek masing2, maka soeltanpoen masoeklah kedalam poen.
dan seketika itoepoen keloearlah perdjamoean dari dalam poeri, maka
ramailah jang bermakan minoem itoe; tetapi maulana Hasanoeddin
tatkala di-Tjerbon ia soedah dikahwinkan oléh soesoehoenan, melain-
kan menantikan pada hari dan boelan jang baik akan mengerdjakan
pekerdjaan djaga2 itoe .adanja, dan seketika itoe maka laloe ia berbaiki
pasanggrahan pada kadarnja masing2.
Sjahdan daripada itoe maka terseboetlah segala kapir dari Madja-
pahit datang menjerang pada negeri Demak, namanja batara lo) Madja-
pahit dan seketika itoe maka soeltan Demakpoen laloe ia me-
ngeloeari serta : dengan maulana Baghdad hendak sabiloe 'Hahi,
demikian segala waliyyoe 'llahi sekalian dan maulana Hasanoeddin.
Maka ramailah ia berperang pada ketika itoe, dan satoe wahyyoe
•llahi,namanjai«) maulana penghoeloe Rahmatquot; ),ia mati sabiloe llahi,
dan dari sangat keras lt;4) perang itoe maka i^) alahlah perang segala
ra'jat IS) kapir itoe, dan radja Madjapahit jang bernama batara 12)
Madjapahit itoepoen mati didalam perang. Setelah petjahlah perangnja
ra'jat kapir itoe, laloe diislamkannja. Maka terchiar i3) soeltan dari
n keoadaB 2) k pada d. B 3) B, Kali Kadjah A 4) demikian B 5) B, ontb. in A
6nbsp;van Sjahdan to^ sampailah: maka terseboet poela ,ang berdjalan kenegen
DeLk ftoe Lka tiada antara berapa lamanja didjalan laloe la 7 B p dan s.
Demak A sPsoeltan-soeltan alleen in B 9) B, P'i'S-b-a-ng A batarah B
A 11) B Radj-t A 12) B, r-batara A; ra-b.? gt;3) terh ar oléh B, rs wel
terhairan oléh 14) Ontbr. in B 16) nama B 17) laloelah ia B 18) perangnja r. B
15) k. dengan segala r. B
26
alinggih soesoesoehan kalajan maulana Baghdad, kalajan soeltan
Demak, kalajan maulana machdoem Djoedah, kalajan maulana
Kadjaradjat, kalajan pangéran Kali Djaga, kalajan panembahan ratoe
Pakoengwati, kalajan maulana Hasanoeddin, maka matoer soeltan
Demak: „Ja toewankoe, hamba bakta ki mas mantoe.quot; Maka matoer
maulana Baghdad: ,,Inggih, anak soeltan.quot;
Bi 'smi 'llahi 'rRahmani 'rRahimi, maka sami mangkat soeltan Demak
kalajan maulana Baghdad, kalajan i) maulana Hasanoeddin, kalajan
maulana Kadjaradjat, kalajan maulana Kali Djaga, kalajan wedet2)
Baghdad (kalajan) ratoe Kakambang 3), anging kang boja toemoet
panembahan Pakoengwati, atoenggoe soesoehoenan. Sampoen sami
11 angatoeri salam, sampoen sami sinaoeran ingkang salam j sadaja.
Tan 4) kawarnaa ing marga, sarawoeh ira, kang ametoeks) saking
Demak sakatahing wargi, kalajan poenggawi, kalajan wedet ira mau-
lana Bénang. Maka soeltan 6) sampoen rawoeh ing dalem ira, maka
sadaja sampoen tinamoe-tamoe sarta 7) sinegahan, sadaja sampoen
angaos kawin; doek lagi ing Garagé kang rama ingkang anikahaken;
sampoen ingatoeran pondok maulana Baghdad pareng kalajan maulana
Hasanoeddin, soegri sakatahing réntjang 8) saking Garagé, meheng
angantos peneding dina kalajan agenging sasih panggih ira maulana
Hasanoeddin.
Kawarnaa kapir saking Mahospahit, batara Mahospahit angloe-
roeg dateng Demak, poenika soeltan Demakquot;) amijos sabiloe 'llahi,
kalajan maulana Baghdad miwah sagoenging 12) para waliyyoe 'llahi,
kalajan maulana Hasanoeddin pon toemoet anggèningis) aperang
ing Oendoeng 14). Poenika waliyyoe 'llahi sanoenggal kasamboet, kang
wasta maulana pangoeloe Rahmat. Sampoen kawon, kapir poenika
soemèlèh, ratoenipoen sampoen pedjah, sampoen sami kaselamaken.
Maka tjinatjahaken déning soeltan Demak
n Orith in A '2) wadat B 3) Kekembang B 4) dan B 5) k. a. onfk in A 6) s.
Demak s B^) kalajan B S)B.onfb.inA U) B. ontb. L Anbsp;B. ontb. m A
•3) B, enggèning Anbsp;ingoendoeng hss. 15) Ontb. in B
-ocr page 56-hall) banjaknja orang Djawa itoei«). djadi sejoeta semoeanja lain
daripada jang beloem beroemah-roemah. seperti para djaka^ 2) dan
orang 3) boedjang^ laki^, 4) dan boedjang 5) perempoean 6), apa lagi
jang oemoer enam poeloeh tahoen, itoepoen tiadalah terhitoeng lagi
banjaknja 6). Maka kata maulana Baghdadpoen, berkata kepada 17)
27nbsp;maulana Bonang 7);,Ja maulana j Ibrahim,betapakah perinjai«) kehen-
dak toean dari kekajaan serta dengan tenteranja itoe?quot; Maka kata
machdoem Ibrahim: „Ja toeankoe, soedah djoega semoeanja«) mem-
persembahkan kepada soeltan Demak, demikian kepada maulana
Hasanoeddin.quot; Maka kata 19) maulana Baghdad kepada soeltan: Dan
dan segala zoerriat toean terimalahö), karena sekaliannja soedah 20)
dipersembahkan h)) kepada toean, demikian kepada maulana Hasanoe-
ddin. Maka sekaliannja itoepoenquot;) soedahlah diterimanja kepada
soeltan dan maulana Hasanoeddin. Setelah itoe maka sekaliannja
itoepoen laloe ia berangkat poelang dari peperangan.
Setelah sampailah dinegeri Demak itoe maka laloe 21) ia mengerdja-
kan berdjaga-djaga.maka tiadalah terseboet22) lagi perkataan maulana
28nbsp;Hasanoeddin kawin itoe. | Setelah genaplah empat boelan lamanja
maka soeltanpoen laloe berangkat pergi ke-Tjerbon. dan orang jang
dari Tjerbon itoepoen toeroetlah mengiringkan, dan beserta maulana
di-Bonangpoen adalah mengiringkan kegoenoeng Djati, maka 12) tiada
berapa lama didjalan laloe ia sampai digoenoeng Djati 12), Setelah
sampai laloe ia bertemoe kepada soesoehoenan Goenoeng Djati, maka
soeltanpoen soedjoed, laloe i3) menjembah kaki soesoehoenan. Maka
kata soesoehoenan: „Doedoeklah toean2 sekalian!quot; Maka menantoe
soesoehoenanpoen datanglah menjembah, serta soedjoed pada kaki
soesoehoenan,maka kata soesoehoenan kepada menantoenja: „Masoek-
lah toean!quot; Setelah itoe laloe ia masoek. Maka kata soeltan kepada 14)
soesoehoenan: „Toean, inilah jang diperhamba toeankoe main-
lah 24 ) kiranja akan p-mas-q ananda ki mas, sjahdan lagi djikalau
29nbsp;adalah kiranja derma 1 koernia toeankoe pada hamba, maka 23)
hamba pinta ki mas soepaja hamba radjakan ditanah Djawa-
dan sebagai jang boléh kiranja hamba kawoela25) melakoekan
ttnbsp;soesoehoenan: „Bagaimana
kehendak kakanda maulana Baghdad?quot; Maka kata maulana
Baghdad 15): „Melainkan mana kehendak toeankoe djoega mela-
1) B, sebab A 2) hal A. p. djaga2 B 3)nbsp;g 4) B. b. daripada 1 A 5) r
ontb. m A 6 perempoean — Maka alleen m R B boediann inbsp;'
25) fL^SX:nbsp;®nbsp;ö B, L'atn A
-ocr page 57-titijang Djawi kang ngabdi sajoeta kerèh i), lijan saking para djaka,
kalajan doeda kalajan kang saoekoer, kalajan kang sampoen 'oemoer
soewidaki), poenika loepoet saking tjatjah sajoeta. Maka pangéran
Baghdad ngandika ing 2) maulana Bénang: „Ja maulana machdoem
Ibrahim, kadospoendi karsandika prakanten ghanimat poenika
12 kalajan sawedet andika, jaji?quot; Ngandika machdoem Ibrahim:
„Sampoen sami ingatoeraken 3) dateng soeltan Demak kalajan maulana
Hasanoeddin. ' Ngandika maulana Baghdad: ,,Soeltan, sakatahing
dzoerrijat manira kalajan ghanimat poenika sami ingatoeraken 4) dateng
andika, kalajan dateng maulana Hasanoeddin,quot; Sampoen sami 5)
tinarima sadaja déning soeltan kalajan déning maulana Hasanoeddin.
Maka boebar saking pajoedan, tan 6) kawarnaa ing marga'^).
Koeneng «) dateng ira ing Demak, maka pinanggihaken kang poetra
soeltan 9), kang wasta pangéran Ratoe, kalajan maulana Hasanoeddin.
Maka sasampoening apanggih lami2 ing Demak, andoegi 10) ing kawan
sasih, maka soeltan Demak késah dateng Garagé kalajan soegri titijang
saking 11) Garagé, sami mantoek, maka maulana Bénang toemoet
andèrèk dateng Garagé 12). Sasampoening dateng ing Garagé sampoen
sami angoendjoengi dateng soesoehoenan, maka sami ingatjaran 13)
alinggih; sasampoening sami alinggih, maka angoendjoengi kang
mantoe dateng soesoehoenan, sampoen kinèn dateng dalem, maka
matoer soeltan Demak: „Ja toewankoe, titijang Demak, jèn toemoet
dateng ki mas mantoe, poenika dados miliké ki mas mantoe, jèn sawawi
hamba teda i4) hamba djenengaken ratoe, mangkoea rat Djawa sadaja;
hamba ambagawan loemampah pekiris), amanakawan ing toewan.quot;
Angandika soesoehoenan: ,,Raka maulana Baghdad, poendi soeka
13 toewan?quot; | Angandika maulana Baghdad: „Sampoen dipoen anampoer-
nakaken lampah.
1) kerèh-poenika alleen in B ^ ng. 1. A angandika dateng B 3) Pr., angatoeraken
hss. 4) Pr., ngatoeraken hss. Untb. in B 6) dèn B 7) ß, ontb. in A S) kawarnaa
B 9) B, ontb. in A 10) dateng B 11) ^^^^ ^ ,2) ^ekir Djati maka B
13) ingadjaran B 14) h. t. alleen in B 15) p^j^ir B
koekan atasnja. quot; Pada ketika itoe maka loeloeslah pada kehendak
soeltan Demak itoe, dan seketika itoe laloelah diradjakannja maulana
Hasanoeddin, bernama panembahan Wanasaba i), maka segala jang
diperoléh dari tanahi7) Djawa itoepoen sekaliannja mengaminkan 2 )
maka berkata maulana Baghdad: „Ja toeankoe begaimanakah peri
hal 18) kapir ditanah Djawa 3) koeion itoe, karena ia amat keras?quot;
Maka kata soesoehoenan: „Sabarlah djoega dahoeloe.quot;
20 Kemoedian | kata soesoehoenan kepada soeltan Demak: Toean
kerdjakanlah hamba seboeah astana beserta dengan tanam-tanaman-
nja4) sekali.quot; Dan daripada jang mendjadi toekangnja itoe ia 5)
orang dari Madjapahit bernama 19) ^adèn S-ng-b-t. Setelah habislah ia
berbaib astana itoe, maka soeltan Demakpoen laloelah ia poelang
di-Demak. Dan pangéran Pandjoenanpoen wapadah20)^ dan dikoe-
boerkannja pada tempatnja bertapa djoega.
Kemoedian terseboet poela panembahan Wanasaba disoeroehnja
kembali oléh soesoehoenan ke-Banten Girang, serta dengan isterinja
sekali. Maka antara berapa lamanja ia di-Banten Girang, maka
ia berpoetera ratoe Panembajoen fi). Tetapi panembahanpoen sebagai
la mendjadjah 7) pada djadjahan Pakoean, dan seketika itoe maka
31nbsp;panembahan Wanasabapoen laloe ia 8) | berpindah dipasisir pada
ajahnja. Itoe bekas tempat pertapaannja batara Goeroe Djampang
inal-h-hik-tnja ») itoe hingga 21) boeroeng perit datang bersarang pada
iket2nja22) itoe; dan ialah jang diislamkan oléh machdoem Bonang dan
pada waktoe itoe ia diperboeat tempat doedoek oléh panembahan ratoe
Wanasaba 10), ^aka pada masa itoe selama ia beloem berobah dari
tempatnja. Maka panembahan ratoepoen berpoetera pangéran Joesoep
timang-timangannja23) pangéran Tengah. Kemoedian panembahan
memoelaï membaikkan quot; ) permainan djoedi di-Gigilang 12) beserta
dengan orang Lampoeng. Maka pada ketika itoe ramailah segala para
adjar2 24) datang berdjoedi. Hatta berapa lamanja maka ia berpoetera
pangéran Arja, maka diambilnja oléh soeltan Demak, diberikani3)
32nbsp;kepada mak-moedanja, | jang bernama ratoe Djapara, karena ia
hendak 14) diradjakan di-Djapara. maka dinamaïnja oléh boendania
anak itoe pangéran is) Arja Djapara. Maka ratoe Panembajoen 16)
Itoe dipertemoekan kepada ratoe Bagoes, jaïtoe keponakannja maulana
1) W-n-s-ba hss. 2) B, menga'inkan A 31 Dnfh in B R e
r f, B'! ^^A Xs'^is^inbsp;pVR
■.ln„.B
-ocr page 59-leheng sami ando'a kapir, karana kapir kilèn^) poenika keras.quot;
Maka ingatoeran djeneng maulana Hasanoeddin déning soeltan Demak
panembahan ratoe ing Soerasowan, maka sami dino'akaken panem-
bahan ratoe ing Soerasowan déning sakatahing waliyyoe 'llahi Djawi.
Maka angandika soesoehoenan: ,,Soeltan, pakanira akarjakena^)
manira astana. quot; Matoer soeltan: ,,Inggih!quot; Maka dènkawarnaa tetkala
awangoen astana, sampoen palasta astana Garagé dateng ing
pepetètan 4) sampoen. Kang anamboet toekang saking Mahospahit,
wasta radèn Senget. Maka soeltan Demak mantoek 5), sadaja sami
mantoek. Maka») pangéran Pandjoenan wapat, sinaré'^) ing 8)
patapan, poenika ingkang wasijat.
Maka kawarnaa panembahan ratoe Soerasowan sampoen kinèn
wangsoel dateng Banten Girang kalawan») praméswari lo); tanquot;)
kawarnaa ing margai2). Sampoen rawoeh ing Banten Girang, maka
apoepoetra ratoe Pambajoen. Panembahan tansah angosak-asik )
djadjahan kapir Pakoewan; poenika panembahan 14) pindah dateng
pasisir kalajan kang rèh kang rama. Poenika labet 15) patapané batara
Goeroe Djampang maka ketoené dènsoesoehi déning manoek perit
saking ora osik2; ijaikoe kang sinelamaken déning machdoem Béning i^)
14 watoe poenika ingenggèn i») linggih déning panembahan ratoe Soera-
sowan 17); v/atoe poenika salaminipoen dèrèng gingsir saking enggèni-
poeniö). Poenika panembahan apoepoetra pangéran Joesoep, ketelah
pangéran Pananggep 20). Maka panembahan ratoe Soerasowan andje-
nengaken ameng-amengan djoedi, kang enggèn 21) inggih ing Gigilang;
poenika kalajan titijang Lampoeng, adjar2 pon dateng sami adjoedi.
Maka apoepoetra malih pangéran Arja, pinoendoet déning soeltan
Demak, ginadoehaken dateng bibi, kang wasta ratoe Djapara, binadé-
badé ratoe ing Djapara, kawastanan 22) pangéran Arja Djapara.
Poenika ratoe Pambajoen pinanggihaken kalajan kang kapènakan
maulana
1) Bedoeld andoewa? 2) kalè an A, kalèn B 3) karjakena Pr. 1) papatètan B 5) B, D.
maka m. A 6) B, m. sadaja M. A 7) B, w. ing s. A 8) ingkang B 9) kalajan B
1quot;) kang paméswari B H) den B 12)nbsp;gnbsp;angosak-ngasik B '■*) pan.
Soerasowan p. B 15) lebat B 1quot;) Uj. malah m. B 17) Béning—wates alleen in B
lflt;) inganggan hss. 19) Pr. anggénipoen hss. 20) Lees Panenggak 21) A, met
Pr., anggèn B 22) B, kawastanen A
Baghdad, serta dipertetapkan dibandar Pakoean, maka pada ketika
Itoe lai) makin2) m-nj-s-r 3) pada djadjahan itoe.
Kemoedian panembahanpoen laloelah ia pergi menjerang ke-Lam-
poeng, serta diiringkan dengan poenggawa menteri, dan hoeloebalang
dan 21) bala-tentera sekalian. Setelah sampai di-Lampoeng laloelah
dnslamkann,a22) orang Lampoeng, ada jang diislamkannja 22) dengan
perang dan ada jang diislamkannja 22 ) dengan soeka sendirinja dan
radja Balo4)poen soedahlah ia Islam dengan soekanja sendiri. Kemoe-
33nbsp;dian dari lor 5 ) laloe ia melangsoeng 23 ) | kekidoel kenegeri Indrapoera
Setelah ,toe maka radja Indrapoerapoen diberinja orang Soelébar
wates Bangka Hoeloe, dan daripada orang toeanja«). Panembahan
Itoe soedahlah ia poelang serta diiringi dengan orang seberang itoe
sekalian 24).
Maka tiadalah terseboet jang poelang itoe 7), maka terseboet
perkataan 25) dinegeri Wanasaba, maka panembahan itoe berpoetera
dengan ratoe radja Indrapoera, ia bernama pangéran Wétan. Soedah
Itoe maka ia berpoetera poela kepada pangéran Ratoe, bernama 26)
pangéran Soennja Raras, dan pangéran dipati «) Padjadjaran dan
pangéran Pringga Laja, dan ratoe ajoe Harsanengah, dan ratoe«)
ajoe Koemoeda Ragi, dan anak jang dari goendik, bernama 26) pa.
ngeran Wado, pangéran Lor 10), dan ratoe2ii) Keben27) dan ratoe
34nbsp;lenpatrai2), dan ratoe Wétan dan ratoe Biroe.
Sebermoela maka terseboetlah perkataan ki Soeki Djonqdiois)
datang menghadap 14) kepada panembahan ratoe Wanasaba, maka
la doedoek di-aloen2. Setelah terpandang oléh panembahan. dan
begitoe djoega maka panembahanpoen segeralah ia toeroen dari atas
batoe tempat ia doedoek 15) itoe, serta ia memegang tangan I6) ki
Djongdjo 17) itoe, karena panembahan tahoelah pada maksoed ki
Djongdjoquot;) itoe, dan begitoe djoega laloe diadjarkannja kepada
agama Islam.
Setelah soedah Islam itoe. sjahdan 28) ^aka terseboetlah soesoehoenan
serta dengan maulana machdoem Djoedah ia datang dari negeri Tjer
bon^ Apabila sampai maka laloe ia 1«) doedoeklah bersama-sama dan
soedah ,toe laloe ia n» ) dibawanja berkehling 29 ) berdjalan akan melihat
35 jang bakal hendak didjadikan 20) „^g^^.nbsp;soesoehoenan
ï fnbsp;'l '-a
Loera AU) Lacs ratoe lt;2) T-r-p-t-ra A T r „at r B 13) „quot;t Tf f cquot;)
Tjongdjo d. B 14) mengadap hss 15) R m' ^^
Soeka2'Djongtjo (2e X -djo) B 18) B „Jè T„ A gt;9) R'nbsp;i
boeatnja B 21) m. serta dengan b. B b^nL Lkanni. R 23 r'quot; ^ ,
s. ontb. in B 25) Qntb. in B 26) nama R ^ H A ^ Knbsp;d
ontbr. in B 29) B, kel. A ' quot;a u J ixaoan A, i\etgt;an hSnbsp;28) ; «.j.
-ocr page 61-Baghdad, kang awasta ratoe Angké. ahnggih ing Angké, inggih bandar
Pakoewan, saja sineser tjahajané.
Poenika panembahan ratoe késah dateng Lampoeng, kang réntjang
radja Baloi), anelamaken 2) kang sawenèh kalajan aperang, kang
satengah kalajan kajoenipoen dèwèk, poen radja Balo») kalajan
karsané dèwèk Islam. Saking lèr noenten mangidoel, noeli dateng
Indrapoera. Poenika ratoe Indrapoera sinoengan titijang Soelébar,
wates Bangka Oeloe, déning kang rama. Poenika panembahan mantoek,
dèniring4) déning wong sabrang, tan kawarnaa ing marga.
Kawarnaa ing Soerasowan, apoepoetra panembahan kalawan^)
ratoe radja Indrapoera, awasta pangéran Wétan, poenika 6) panem-
15 bahan7) Soerasowan | apoepoetra kalajan pangéran Ratoe pangéran
Soennja §) Raras, pangéran Padjadjaran, dipati pangéran Pringga
Laja, ratoe ajoe Nengahs), ratoe Koemoedaio) Ragi. Poenika
panembahan ratoe ing Soerasowan poepoetra saking selir pangéran
Wado, pangéran Lor, èstri: ratoe Rara, ratoe Keben Teripatra 11),
ratoe Wétan lan ratoe Biroe.
Kawarnaa poen Soesoek tetkala séba dateng panembahan ratoe
Soerasowan, maka tetkala rawoeh ing aloen2, panembahan 12) ani-
ngah 13) poen Soesoek, toemedak saking watoe oeninga ing karsa 14)
poen Djongdjo 15), dipoentjekel; poen i«) Soesoek noeli kaselamaken
déning panembahan,kinèn angoendang kalimat sjahadat kalihi7),anoet.
Maka kawarnaa kang rama saking Garagé dateng ing Soerasowan
kang i») réntjang maulana machdoem Djoedah, poenika ingideran i9)
badé nagari Soerasowan kalajan kang poetra. Ngandika soesoehoenan-
1 Baloei B 2 anenelamaken Bnbsp;3) galoei B 4) m. sami d. B 5) kalajan B
6) maka B 7) p. ratoe b. Bnbsp;«) Soenja B 9) Sanaqhah B 10) Koemeda
B 11) Tripatara B 12) B ontbnbsp;m A 13) oeningali B 14) B, kersa A 15) b,
Djong A 16) B ontb. in Anbsp;k, sampoen a. B 18) b, kang I-h réntjang A
19) B, ingidaran A
kepada anakanda: „Ki mas, inilah patoet diperboeat kota, dan di-
sini patoet diperboeat pasar, dan disini patoet diperboeat aloen2, dan
lagi batoe jang kamoe perboeat tempat doedoek itoe djangan kamoe
kisar i) dari tempatnja, karena boléh anakkoe perboeat 13) tanda besar,
dan manakala batoe itoe terkisar dari tempatnja diam itoe, maka
'alamat toeroen keradjaanmoe, atau orang lain mendjadi radjapoen
demikian djoega, karena soedah ditentoekan 14) oléh Allahoe soebha-
nahoe wa ta'ala, dan lagiis) goenoeng 2) n-q-i-s-h itoe, disitoelah
anakkoe perboeat tempat doedoek bertapa.quot; Setelah soedahlah ia
berkata-kata, maka kata soesoehoenan: „Tinggallah anakkoe.quot; Dan
lt;kepadagt;. maulana Djoedahpoen ia berkata: ,,Tinggallah toean 3)
36nbsp;bersama-sama dengan anak kita.quot; Serta memberi salam demikian
katanja: „Assalamoe 'alaikoem.quot; Maka kata maulana: „'Alaikoem
assalam wa rahmatoe 'llahi wa barakatoehoe.quot; Maka laloe soesoe-
hoenan itoe berdjalan poelang.
Sjahdan setelah itoe maka panembahan ratoe Wanasaba dan
maulana Djoedah itoepoen menghimpoenkan bala-tenteranja, karena
ia 4) hendak mengalahkan pada segala kapir jang beloem Islam.
Maka seketika itoepoen berhimpoenlah segala bala-tentera, 18) dan para
poetera2 sekalian, dan para menantoe5), dan segala adjar2 digoenoeng
Poelasari. Adapoen poenggawa jang toeroet itoe. pertama «) maha-
patih Oetama Diradya, dan sénapati Demang Bolong, dan dipati
Goenoeng Batoe, dan kandoeroean Pasé, laksamana [dan] Goesti
Koeion, dan 7) chatib Pandjang, radja Balo, dan Djongdjo, Dinoer-
37nbsp;daraS) ; dan ngabéhi menteri sahbandar Keling»), dan poenggawa
Lampoeng 10), ialah jang mendjadi kepala perang, demikianlah poetera
maulana Joesoep xdengan^ adik2nja sekalian. Adapoen jang tiada
toeroet pergi berperang itoe hanja pangéran Arja djoega, karena ia
ada dinegerinja di-Djapara. Sjahdan jang bernama ratoe Bagoes
itoepoen, adalah ia bersedia dari hal pekerdjaan perang itoe
adanja. Dan seketika itoe djoega maka kata maulana Djoedah: „Haya
bi 'smi quot;llahi.quot; Serta ia membatja do'a: „Bi 'smi 'llahi 'rRahmani
'rRahimi la hawla wa la qoewwata illa bi 'llahi al'aliyi Tazimi.quot;
Dan jaïtoelah niatnja orang jang hendak sabiloe 'llahi ta'ala.
Setelah itoe maka laloe ia berdjalan, maka tiada berapa laman)
didjalan laloe ia 12) sampailah pada tempat jang dimaksoedkan,
') kisarkan B 2) g. jang n. B 3) 3,
ontb. in A B, ontb. in A H n m
-ocr page 63-..Ki mas, iki enggon enggo koeta, lan iki enggon pasar, poenika
gosong.quot; Noenten soesoehoenan ando'a, ladjeng resik. ,,Lan iki ki mas,
enggonen aloen-', lan iki watoeS) adja pakanira gingsiraken 3) saking
enggoné salawas-lawasé ^), lamoen watoe iki gingsir saking enggoné,
tanda loengsoeré djenengé kang dadi ratoe, enggèné^) ilang lah hor-
mating manoesija, lan iki enggonen padaleman.quot; Maka soesoehoenan
linggih ing Gigilang poenika kalajan machdoem Djoedah: „Mengko tah
ki mas, sedeng kapir goenoeng ikoe, iki lah tibané idzining Allahoe
16 ta'ala; ' kalajan maulana, alinggiha kalajan anak manira.quot; Angandika
maulana Djoedah: ,,Inggih in sja'a 'llahoe ta'ala, goenoeng kang misah
poenika enggo patapan, ki mas.quot; Maka soesoehoenan ngandika: ,,An-
dika kantoen maulana Djoedah, ki mas karia, assalamoe 'alaikoem.quot;
Sinaoeran: „Wa 'alaikoem assalamoe wa rahmatoe 'llahi wa baraka-
toehoe.quot;
Tan 7) kawarnaa ingkang mantoek, kawarnaa ingkang kantoen
panembahan ratoe Soerasowan kalajan maulana Djoedah. Poenika
panembahan ratoe mepek bala kalajan poenggawi, kalajan para poetra,
kalajan para mantoe, kalajan poen adjar saking Poelasari. Poenika
warnaning poenggawi mahapati Hoetama Diradya, sénapati Demang
Bolong, dipati Goenoeng Batoe, kandoeroewan Paséh, laksamana
Goesti Kilèn, chatib Pandjang, radja Balo, ki Djongdjo, Danoerdara,
ngabèhi manteri sabandar Keling kalajan poenggawi Lampoeng
dados tjoetjoek, poenika para poetra, maulana Joesoep 9) moewah kang
raji2 sami toemoet. Meheng pangéran arjaquot;) Djapara kang boja
toemoet, déning wonten iquot;) jng Djapara, kalajan ratoe Bagoes ing
Angké. Sampoen sami sajagi, angandika maulana machdoem Djoedah:
,,Bi 'smi 'llahi 'rRahmani 'rRahimi wa la hawla wa la qoewwata illa bi
'llahi al'aliyi 'l'azimi, iki lah sabiloe 'llahi.quot;
-) watoe iki B 3) gingsir B quot;t) B, salawasé A 5) ènggèné hss. 7) dan hss.
8) De interpunctie in de hss. is totaal verknoeid, wij hebben deze zoo goed mogelijk
hersteld. 9) m. ]. alleen in B 10) wènten B H) B, ontb. in A
38nbsp;maka maulanapoen laloelah ia membatja do'a, serta diaminkan
kepada orang banjak itoe. Tetapi pada masa itoe segala adjar2 itoe,
separo jang soedah membawa iman. Dan pada i ) tatkala panembahan
berangkat dari negerinja itoe, pada satoe hari dari boelan Moeharram,
hari Ahad, tahoen Alip, Adapoen tatkala maulana berdjalan itoe.
sedjalan-djalan ia dengan ratib djoea. Serta sampai di-Paroeng
ki Hadji maka laloe panembahan berhenti serta berboeat pasang-
grahan. Adapoen banjaknja tentara panembahan itoe, lima riboe orang
pilihan, dan tentara jang dari Angké Pakambangan itoe. dan jang
dari Tjerbon itoe ada doea ratoes. dan jang dari Demak lima laksa.
Adapoen tenteras) jang itoe jaïtoe tenteras) maulana Baghdad. Pada
39nbsp;masa itoe maka berhimpoenlah j kepada panembahan akan 3) bermoea-
fakat. Maka kata ki Soekai2) Djongdjo: ..Toeankoe, patik pinta biar
patik amoek dan patik bawa ra'jat lima ratoes; dan daripada
padoeka, biarlah padoeka dari loear. dan nanti patik masoek
mengamoek dari dalam. serta 4) patik bakar waktoe tengah
malam.quot; Maka kata maulana Joesoep: „Dari mana djalan jang
boléh masoek? Maka kata ki Djongdjo: ..Dari pintoe sebelah
kidoel. karena jang menoenggoe pintoe sebelah kidoel itoe
saudara patik, dan sebagai lagi saudara patik itoe sekalianpoen
didjadikan sangjang oléh praboe Séda. lalah jang bersoeroehan
kepada patik, disoeroehnja masoek daripada pintoe 5) kidoel. Dan
apakala patik soedah masoek kedalam 6) serta dengan ra'jat patik.
40nbsp;maka padoeka kepoenglah dari loear. Dan sebagai 7) toeankoe,
apakala djaja «) perang kita ini, patik minta ra'jat patik 9), soepaja
boléhlah kiranja toeankoe merdahékaken padanja.quot; Maka kata maulana
Joesoep: „In sja'a 'llahoe ta'ala.quot; Setelah habislah ia bermoeafakat laloe
ditempoehnja kota itoe, seketika itoe djoega laloe petjah perangnja
praboe Séda itoe, dan seketika itoe ra'jatnja jang setinggal mati itoe. ma-
ka sekaliannjapoen dimasoekkanja kepada agama Islam, tetapi praboe
Séda dan ki Poetjoek Oemoen beserta dengan praboe Alèng2 sekalian-
nja itoepoen gaiblah, tiada berketahoean kemana perginja. Setelah
habislah dari pekerdjaan perang itoe laloe berangkatlah poelang, serta
membawa tawan-tawanan dan djarahan. Seketika itoe maka tiada
berapa lama didjalan, laloe ia melintas ke-negeriTjerboni3)digoenoeng
41nbsp;Djati. Setelah sampai digoenoeng Djati, laloe sama ia menghadap n )
') d. p. A, maka diitoeng B 2) tentara hss. 3) sama ia B 4) B, dan . n A
5) Ontb. in B 6) didalam B D. s. B, Adapoen A «) B diadi Anbsp;F,
A .0) B, ontb. m A gt;1) mengadap Ti'fB k-s-t-l k T ' B ^ke^T A
-ocr page 65-Poenika maulana machdoem Djoedah amatja do'a: rawoeha ingkang
sinadya, maka i) sakatahing poetra, lan para poenggawa, kalajan bala
sadaja sami 2) angaminaken. Ing waktoe poenika poen adjar sapindah
17nbsp;ingkang sampoen melebet Islam, sampoen kasjahadataken. Poenika
panembahan toemindak ing woelan Moeharram, dina Ahad, tanggal
pisan 3), taoen Alip. Poenika maulana Djoedah samarga-marga amaos
takbir; tan 4) kawarnaa ing margi. Andoegi ing Paroeng Kasihadji^),
panembahan ratoe Soerasowan amondok kalajan bala, meheng gaga-
man gangsal nambang, pepetingan titijang domas, saking Angké ga-
gaman kalih atoes, saking Garagé gagaman domas, poenika wedet
maulana Baghdad, saking Demak sakawétan gagaman limang leksa.
Maka panembahan ratoe Soerasowan agoeneman kalajan para poetra,
miwah para poenggawi, kalajan para adjar saking Garagé, kalajan«)
para mantoe. Poenika poen Djongdjo matoer: ,,Jèn sawawi kawoela
késah roemoehoen, aneda titijang gangsal atoes, andika toetwingking;
kawoela melebet tengah daloe, andika kepoeng saking djawi, kawoela
kang angobong sarwi angamoek saking dalem.quot; Angandika maulana
Joesoep: ,,Saking poendi dadalan quot;) pakanira?quot; Matoer poen Djongdjo:
,,Saking pintoe kidoel; kang tengga s-*) pintoe kidoelquot;), poenika
sadèrèkio) kawoela; poenika kamaratoewa ) déning praboe Séda,
poenika sadaja maratoewanipoen sami djinenengaken sangijang, sanak
kawoela boten 12). Poenika sakit manahipoen, poenika oetoesanipoen
dateng kawoela, akèn marga kidoel. Nanging jèn sampoen toewan
djaja, soegri wedet kawoela kawoela teda mardikanipoen.quot; Ngandika
18nbsp;maulana Joesoep: „In sja'a llahoe ta'ala karawoehan sadya nira is).quot;
Poenika linampahan satarékahé ki Djongdjo, poenika kawon titijang
Pakoewan, kang sapindah pedjah kapir, kang sapindah maleboe Islam;
poenika ratoené praboe Séda moesna kalajan Poetjoek Oemoen, ka-
lajan praboe Alèng Alèng, kalajan praboe Jangkang Kalèng. Lijan
saking poenika lèlèripoen sami kadjarah, kasjahadataken. Sampoen
palasta, maka morod saking Pakoewan, anoeli maring Garagé,
angoendjoengi dateng
1) B, onfb. in A 2) B, ontb. ^ 3) A., t. p. A, tanggal pisan dina Ahad B
■4) dan B 5) B, quot;Kasihan A 6) tS, tanoepan A, verschrijving voor tanapi? Pr.
7) margi B atoenggoe B 9) p. saking k. A 10) B. dèrèk A quot;) B, kamartoewa
A 12) B, ontb. in A 13) pakanira B
pada soesoehoenan, maka panembahanpoen datang. laloe hendak me-
njembah pada ajahanda, maka sekaliannja itoepoen sama meniembah
serta soedjoed kepada ») baginda itoe.
Maka kata .soesoehoenan kepada«) anakanda: „Ki mas. soekoer
roepan,a pada membahagi i) segala bahagian itoe, dan apakala jang
masoek pada watesnja ki mas toea itoe. biarlah mendjadi pada miliknja
ki mas toea, dan jang mana^) masoek wates ini kepada ki mas moeda
biarlah mendjadi pada ki mas moeda; dan sampailah kepada achirnja
akoeS), hingganja wates Karawang adanja, wa 'llahoe a'lamoe bi
ssawabi. segala poedji bagi Allah, Toehan jang mendjadikan segala
aiam dengan isi kedoeanja. quot;
HOOFDSTUK II.
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANI 'rRAHIMI.
Segala poedji bagi Allah, Toehan jang mendjadikan segala 'alam
dan isi kedoeanja, dan rahmatoe 'llahi dan sedjahtera atas nabi Moe-
hammad dan keloearganja, dan sahabatnja, dan anak tjoetjoenia
dengan sempoernanja. Bahwa inilah toeroen-toeroenan said Moeham-
mad Noeroeddin, dan ialah jang bernama said 4) sjéch Madzkoeroe-
llah, dan bernama sjéch Noeroellah, dan bernama machdoem Djati
dan bernama soesoehoenan Goenoeng Djati, dan adalah ia 5) j^j^g
terseboet waliyyoe 'llahi, dan dari Mekah asalnja negerinja 6) jan
ajahnja ^) itoe asal dari negeri Jamani ), dan boendanja asal dari
neperi Bani Israïl. Adapoen datangnja ketanah Djawa itoe dari
Mandarsa atau Saparwadi. Rahmatoe 'llahi ' 'alaihi dan moeqaquot;
kiranja mengasih berkat pada sekalian jang menegoehkan kepada
wasiat, amin ya rabba Talamina.
Maka ia berpoetera maulana Hasanoeddin. jang o) moega2 ia beroléh
ynbsp;^nbsp;^ u'* B, dan A •») sjaid hss. 5) B ontb in
-ocr page 67-kang rama, tan i) kawarnaa ing marga.
Kawarnaa soesoehoenan, angandika soesoehoenan: „Soekoer ki mas,
andoem ghanimah iki, dadi lamoen wong ikoe meieboe ing wates ki
mas lt;toewa-gt;, dadi miliké ki mas toewa, lamoen wong ikoe maleboe
ing wates ki mas anom, dadi miliké ki mas anom, teka ing achir soen
watesi Karawang, wa 'llahoe a'lamoe bi 'ssawabi, alhamdoe li 'llahi
rabbi 'l'alamina 2).quot;
HOOFDSTUK II.
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANl 'rRAHIMI
19 Alhamdoe li 'llahi rabbi 'l'alamina wa'ssalatoe wa'ssalamoe 'ala
rasoeli 'llahi Moehammadin wa 'alihi wa 'azwadjihi wa dzoerriyya-
tihi wa 'ashabihi wa sallama. Hadza min silsilati^) sayyid Moeham-
mad Noeroeddin4), kang adjoedjoeloek sajids) sjéch Noeroellah, lan
adjoedjoeloek malih machdoem Djati, lan adjoedjoeloek soesoehoenan
Goenoeng Djati, kang jaikoe ana s) lah ing atasé sineboet waliyyoe
'llahi, lan désané ramané 7) asalé saking Jaman, lan iboené saking Bani
Israiis), lan pangadjawané saking Madarsa») atawa Saparwadi.
Rahmatoe 'llahi alaihi lo), moega2ii) awèha barkat ing sakèhé
dzoerrijaté ingkang anegoehaken ing sakèhé n) wewekasé, amin ya
rabba 'l'alamina.
Apoepoetra maulana Hasanoeddin, kang moega sinoeng
1) dan hss. 2) De Arab, woorden luiden in fi.nbsp;^^nbsp;3) g
s. sawoesé poenikoe iki lah rante^ne toeroenan s. 4) B, A heeft na Noeroeddin
eenige onleesbare letters 5) B, assayid A 6) g 7) ^^^^^^ a ») B, Asrail A
9) B. Mandarsa A lü) B, mg atase A 11) moega2-wewekasé alleen in B
rahmat pada Allah atasnja, dan memberi berkat kepada sekalian
zoerriatnja, pada sekalian jang menetapi pada segala wasiatnja; dan
ialah jang melakoekan bertapa i), dan perang sabiloe 'llahi, dan naik
hadji di-'Arafat, dan beserta 'alim pada 'ilmoe 'Arabia) dan
'ilmoe Djawi, demikian pada 'ilmoe hikmat. Maka ia berpoetera
dengan pangéran Ratoe, anak soeltan Ahmad 'Abdoel'Arifin, jaïtoe
soeltan Demak, dan moega^lah kiranja diberi rahmat daripada 3)
Allah, dan 4) moegaSlah kiranja ada ia empoenjaS) berkat pada
44nbsp;zoerriat dan kepada segala i jang menetapkan pada wasiatnja, amin
ya rabba 'I'alamina.
Maka lt;Tiaulana Hasanoeddin berpoetera dengan pangéran Ratoe,
bernamagt; ratoe Panembajoen «), dengan maulana Joesoep, dan
maulana Djapara, dan maulana Soennja Raras 7), dan maulana
Padjadjaran, dan maulana Pringga Laja, dan ratoe ajoe Harsane-
ngah dan ratoe ajoe Koemoedah Ragi; dan daripada anak maulana
Hasanoeddin jang dari paminggir pangéran Padjadjaran Wado »), dan
pangéran 9) Sabrang Lor, dan ratoe Keben dan Terpatra, dan ratoe
Wétan, dan ratoe Biroe; adapoen anaknja jang dari ratoe Indrapoera
itoe lt;dan darigt; maulana Hasanoeddin, maulana Sabrang Wétan.
Jaïtoelah itoengan dari anaknja maulana Hasanoeddin rahmatoe 'llahi
'alaihi wa 'ssalam n).
45nbsp;Sjahdan setelah sampailah kira^ is) 'oemoernja maulana j Hasanoe-
ddin itoe seratoes tahoen adanja.
Sjahdan daripada maulana Joesoep jang telah beroléh rahmatoe
llahi 'alaihi dan moedah-moedahanlah kiranja mengaroeniai berkat
pada zoerriatnja itoe. pada segala jang menetapi atas wasiatnja, amin
ya rabba 'I'alamina, dan jaïtoelah jang telah diberi koeat oléh Allahoe
ta'ala, disamakannja koeatnja dengan orang enam poeloeh poenja
koeat adanja, dan adalah padanja ahloe ta'at antara siang dan
malam, serta dengan berpoeasa i^) soenat, dan bekerdja dari hal
pesawahan, dan berkeboen-keboenan, dan menjoesoek serta mem-
bendoeng-bendoeng pada kaliS, karena dari hal pekerti jang demikian
itoe memberi manfa'at kepada segala hamba Allahoe ta'ala, dan
1) bertapaan B 2) B. 'arab A 3) p^j^ g 4) jgng e 5) B, diempoenjaï
A 6) panembahanioen A, panembahan panembajoen B 7) m. Sinar-s B 8) Hajoe
Harsjanengah B 9) Ontb. in A 10) Klinkers niet aangegeven; Keubeun, De Bruin.
„Reizen over Moskovië etc.quot;, p. 383. H) ^ g^ ;„ ^ 12) s.s.k. A, daripada B
13) atasnja B 14) B, poeasa A
rahmat déning Allahoe ta'ala ing atasé, lan ' ) ambarkataken 2 ) ing
20nbsp;sakèhé dzoerrijaté ingkang sami anetepi wewekasé, amin ya rabba
Talamina; lan ana ija ing djenengé atapa, lan aperang sabiloe 'llahi
ta'ala, lan moenggah hadji ing 'Arafat, Ian 'alim ing 3) 'ilmoe
'Arabi, lan 'ilmoe Djawa, Ian 'ilmoe hikmat. Lan poepoetra kalawan
pangéran Ratoe, kang poetra Ahmad 'Abdoel'Arilin, jaikoe soeltan
Demak 4), kang moega sinoeng rahmat déning Allahoe ta'ala, ingkang
moega ambarkataken ing sakèhé dzoerrijaté ingkang anetepi wewekasé,
amin ya rabba Talamina.
Maka 5) para poetra maulana Hasanoeddin inggih 5) ratoe Pamba-
joen«), maulana Joesoep, maulana Djapara, maulana Soennja Raras,
maulana Padjadjaran, maulana Pringga Laja ratoe ajoe Arsanengah
lan ratoe ajoe Kamoeda Ragi; maka kang poetra maulana Hasanoe-
ddin kang saking paminggir pangéran Padjadjaran Wado, pangéran
Sabrang Lor, lan ratoe toemenggoeng Wilatikta, lan ratoe Keben, lan
21nbsp;ratoe Teripatra«), lan ratoe Wétan I kalajan ratoe Biroe; kang
apatoetanio) kalajan ratoe Inderapoera, maka n ) maulana Sabrang
Wétan. Poenika tjatjahing para poetra maulana Hasanoeddin,
rahmatoe 'llahi 'alaihi wa 'ssallama.
Kang 'oemoer maulana Hasanoeddin satoes taoen.
Oetawi maulana Joesoep, kang moega sinoeng rahmat déning
Allahoe ta'ala, lan kang 13) rnoega ambarkataken i^) jug sakèhé dzoer-
rijaté kabèh ingkang anetepi wewekasé, amin ya rabba 'Talamina. Lan
ija ing pandjenengé sinoeng koewat déning Allahoe ta'ala pada
kalawan koewating wong sawidak, lan ja ahloe Ita'at ing rahina lan
ing wengi, sarta kalawan poewasa soenat, lan anamboet gawé sakèhing
pasawahan, padoekoehan lan padédésan, lan asoesoek, lan ambendoeng
kali, karana gawé manfaat ing sakèhé kawoelaning Allahoe i5) ta'ala,
lan
1) B, ontb. in A 2) A, ameberkataken B 3) b, niet in A 4) j. s, D. alleen in B
5) I. p. V. maka-ratoe heeft B lacune. 6) B voegt tusschen de namen steeds kalajan.
') Peringgalaja A, Paringgalaja B 8) Koemoedaragi B 9) Taraptara B 10) pa-
noetan B H) maulana Hasanoeddin B 12) moeqi B 13) B, ontb. in A 14) ameber-
katena B 15) Allah B
46nbsp;berboeat kota batoe | dan karang dan parit, dan serta membanjak-
banjaki sendjata, dan mengoepajakan orang jang 'alim^, serta jang
sidik2, dan demikian lagi pada orang jang pahlawan2i).
Maka maulana Joesoeppoen berpoetera dengan isterinja jang
bernama Hadidjah, dan anaknja ratoe Winahon, bernama maulana
Moehammad Nasroeddin, jaïtoelah jang moeda. Adapoen jang toea
beroléh dari énang pengasoehnja, nama pangéran Oengoepati 2), dan
pangéran arja Hadikarah, dan pangéran arja Mandalika, dan pangé-
ran arja Rana Manggala 3) dan pangéran arja Mandoera Radaja, dan
pangéran Semaningrat, dan ratoebagoes Widarah ^) dan ratoe
Demang, dan ratoe Pantjatandangranoe, dan ratoe Rangga Singasari
47nbsp;dan ratoe Balingbing. Inilah 5) j jaïtoelah bilangan daripada anaknja
maulana Joesoep, jangi4) moega2lah kiranja dikaroeniaï rahmatoe 0)
'llahi 13) ta'ala, dan») dipeliharakan kiranja'') didalam'') 'oemoernja.
Akan®) lt;'oemoernjagt; maulana Joesoep itoe delapan poeloeh
tahoen adanja.
Sebermoela inilah tjeritera daripada maulana Moehammad, jang
telah beroléh rahmatoe 'llahi 9) ta'ala, dan sebagai lagi moega2lah 10)
kiranja memberi berkat atas zoerriatnja, kepada segala jang menetapi
pada wasiatnja, dan ialah maulana Moehammad itoe jang wari' is), dan
saléh, lagi 'alim, dan ialah jang beroepaja daripada koer'an, dan hadis,
dan tafsir, dan fakih dipeliharakan itoe; sekaliannjapoen diwakapkan
djoea adanja, serta ia bergoeroe kepada kjai di-Doekoeh. Maka ia
48nbsp;berpoetera seorang bernama soeltan Aboelmoefachir Mahmoed
'Abdoelkadir. Adapoen dari 'oemoernja maulana Moehammad itoe
doea poeloeh lima tahoen adanja, dan wapatnja itoe dengan sjahid
rahmatoe 'llahi ta'ala.
Sjahdan daripada tjeritera maulana soeltan Aboelmoefachir
Mahmoed 'Abdoelkadir jang telah quot;), moega2 ia memberi berkat atas
zoerriatnja, pada segala jang menegoehkan atas wasiatnja, amin ya
rabba 'I'alamina, dan adalah 12) ialah atasnja mengoeatkan pada hal
melakoekan atas agama nabi Moehammad, salla 'llahoe 'alaihi wa
sallama, dan kasih pada sekalian fakir, serta ia beroepaja pada segala
1) B, haloean A 2) Hoengoepati B 3) qnbsp;^ Manggala A 4) ß, S-widarah
A 5) Niet in B 6) Ontb. in B 7) pg^j^ gnbsp;Ontbr. inB 9) rahmat daripada
Allah B 10) B, moedah-moedahan A H)nbsp;waarschijnlijk iets uitgevallen als-
beroléh rahmatoe llahi ta ala dan 12) ß,nbsp;a 13) Allah hss. 14) dan B
15) w-r-'i A
agawé koeta saking bata lan karang, lan boelowarti; lan angakèh-
akèhaken sendjata, lan angoepaja sakèhé 2) wong kang 'alim, kang
sidik, lan wong kang pradjoerit 3).
Maka maulana Joesoep apoepoetra kalajan kang 4) raji, kang s)
wasta ratoe Hadidjah, kang poetra ratoe Winahon, awasta maulana
Moehammad Nasaroeddin G), poenika kang waroedjoe. Kang sepoeh
sami saking pedekan, pangéran arja Hoepapatih, kalajan pangéran arja
Adikaraquot;), lan pangéran arja Mandalika, lan pangéran arja Rana
Manggala, lan pangéran arja «) Mandoera Radaja, lan pangéran arja
Seminingrat»), lan ratoebagoes 10) Widara, lan ratoe Demang,
22 lan ratoe Pantjatandangrana n), lan ratoe Rangga Singasari, lan ratoe
Manis, lan ratoe Wijos lan ratoe Balingbing. Poenika tjatjahing
poetra^ maulana Joesoep, kang moega sinoeng rahmat déning Allahoe
ta'ala.
Kang 'oemoer maulana Joesoep pitoeng dasa taoen.
Oetawi maulana Moehammad, kang moega sinoeng rahmat déning
Allahoe ta'ala, lan moega ambarkatana jjjg sakèhé dzoerrijaté
ingkang anetepi sakatahing wewekasé kabèh, lan ana ija ing pandjene-
ngé maulana Moehammad ikoe wari', lan salèh, lan 'alim, lan angoe-
paja koer'an, lan hadis, lan tapsir, lan pakih, sakèhé ikoe kalawan
winakapaken, lan agoeroe ija dateng kjai ing Doekoeh. Lan apoepoetra
sanoenggal, kang adjoedjoeloek maulana soeltan Aboelmoefachir
Mahmoed 'Abdoelkadir. Lan ana lah ingkang 'oemoer maulana
Moehammad salawé taoen, lan wapaté sjahfd rahmatoe 'llahi ta'ala.
Oetawi soeltan Aboelmoefachir Mahmoed 'Abdoelkadir kang moegi
sinoengan rahmat déning Allahoe ta'ala, lan kang i5) ambarkatana
ing sakèhé dzoerrijaté kabèh kang anoehoni ing sakèhé wewekasé,
amin iquot;) ya rabba 'l'alamina i^), lan ana ija ing pandjenengé kalawan
angoewataken agama Islam, agama nabi Moehammad, salla 'llahoe
'alaihi wa sallama, lan asih ing sakèhé pekir la^ angoepaja ing
sakèhé J«)
2) a. saking s. B 3) paradjoerit B ■») B, ontb. in A 5) B, ontb. in A 6) Nasroe-
ddin B Adi Dikara B «) Ontb- m B 9) Saminingrat B B, toebagoes A
11) Patja ° B 12) Mijos B 13) A met Pr., ameberkataken B 14) A steeds
Mahmoedi 15) B, ontb. in A 16) araeberkatana B quot;) Arab. woorden alleen in B.
IS) pakir B 19) sakèhing B
'alim jang sidik, dan membesarkan pada nènèk-mojangnja i) jang
49nbsp;dahoeloekala, dan kepada orang toea^ sekalian, dan | lagi ) ja menge-
rasi kepada anak tjoetjoenja pada hal atas agama, demikian kepada
ra'jat2 sekalian, dan menegahi pada hal perboeatan jang ma'siat. Maka
adalah tatkala pada zaman itoe senantiasa ia melainkan 2) dengan
sentosa serta selamat djoega adanja, dan lagi i^) moedah-moedahan is)
kiranja Allahoe soebhanahoe wa ta'ala memberi rahmat atasnja.
Adapoen daripada 'oemoernja maulana soeltan Aboelmafachir itoe lima
poeloeh delapan 1 ®) tahoen adanja.
Sjahdan tatkala maulana Hasanoeddin doedoek dinegeri Banten itoe
pada hidjratoe 'nnabi, s-a-m^) delapan ^ 6) ratoes doealapan poeloeh
toedjoeh tahoen.
Sebermoela isteri soesoehoenan Goenoeng Djati itoe ada tiga, dan
50nbsp;jang toea jaïtoe ki gedé | Babandan poenja anak, dan 4) ia berpoetera
pangéran Kédènglahoetan, ia kebadjikannja; tiadalah 5) dipandjangkan
tjeriteranja. Adapoen isteri jang kedoea itoe, jaïtoe bernama njai gedé
Madjapahit , ia berpoetera pangéran Pasaréan dan berpoetera pangé-
ran Soeragi^), saudara pangéran Pamadé, dan pangéran Waroedjoe
berpoetera panembahan Ratoe, saudara pangéran Mamanis«) dari
S-mping, pangéran Wirasoeta, berpoetera pangéran Adipatih^)
saudara pangéran Sédèngbalingbing Jan pangéran Sédènggajam
dan pangéran Wiranagara, berpoetera pangéran Girilaja, maka ia
berpoetera soeltan S-mpoehn) dan soeltan Anom. Adapoen isteri
51nbsp;jang ketiga itoe ia bernama njai gedé Kaoenganten, berpoetera
soesoehoenan Séd-ngking 12) _ dan berpoetera ratoe panembahan Pam-
bajoen dan berpoetera pangéran Pasaréan, dan berpoetera pangé-
ran Sédèngranoe, dan berpoetera soeltan Agoeng, dan berpoetera
soeltan Anom, dan berpoetera soeltan Aboelfatah, dan berpoetera
soeltan Hadji, berpoetera soeltan Aboelfadhl, demikian adanja.
1) nènè'mojang B 2) B, mainkan A 3) g _ galla 'llahoe 'alaihi wa sallama
4) Bab. maka ia B 5) t. doedoeq d. B 6) Mandjapahit B ■?) Soewargi B 8) p,
manisB 9) Hadipati B 10) Séd-ng-lbal-ngb-ng B H) Lees Sepoeh 12) Séd-ngking2
B, lees Sébakingkin 13) r. Panembajoen B 14) sebagai B 15) moega21ah B
16) doealapan B
wong 'alim kang sidik, lan amoemoelja ing sakèhing sajid, lan amoelja-
23 kaken ing sakèhing loeloehoer, lan j ing sakèhé wong toewa^, lan
amerdi ing agama ing sakèhé anak poetoené kabèh lan ing ra'jaté
kabèh. lan anjegah ing ma'siat ing sakabèhé. Maka ana Iah ing masané
ikoe lan zamané ikoe santosa kalawan salamet ing nagarané. Lan ana
'oemoeré sèket pitoe taoen i).
Maka waktoening maulana Hasanoeddin alinggih ing Banten hidj-
ratoe 'nnabi, salla 'llahoe 'alaihi wa sallama, 778.
Angsal tedak saking sadjarah.
Kang garwa soesoehoenan Oekir Djati titiga, kang karoehoen njai
Gedé, kang poetra kjai gedé Babadan, apoepoetra pangéran Séda ing
l..ahoetan 2), kabadjo, mila boja paos kang 3) tjarita, wa 'llahoe a'lam
{verder is pag. 23 en pag. 24 onbeschreven].
') s. pipitoe B -) B, séda ang L. A 3) volgende in B: atjarita tammat.
-ocr page 74-HOOFDSTUK III.
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANI 'rRAHIMI.
Segala poedji bagi Allah, Toehan jang mendjadikan sekalian
'alam, dan rahmatoe 'llahi dan salam Allah atas pesoeroehnja nabi
Moehammad, dan keloearganja dan sahabatnja sekalian. Adapoen
kemoedian daripada itoe, inilah tjeritera toeroen^an dari jang bernama
52nbsp;pangéran Ampèl Denta, dan bernama pangéran Rahmat, jang beroléh
rahmat daripada Allahoe ta'ala, dan ^) ia asalnja orang Tjempa,
dan ajahnja itoe asal pandita besar dari 2) negeri Toelèn 3), bernama
sjéch Parnèn^).
Sebermoela maka adalah seorang radja dinegeri Tjempa nama
negerinja. Adapoen radja itoe beranak tiga orang 5), doea perempoean
dan satoe laki^, dan jang laki^ itoe bernama sang ratoe Djaga
[Atannjata]. Maka«) roepanja anaknja jang perempoean itoe sangat
élok sekali. Adapoen ^) poeteri Tjempa itoe jang «) toea itoe ), ia
bersalin tiga kali tjahajanja didalam sehari, dan jang moeda lo) itoe
ia 11) bersalin lima kali didalam sehari, demikianlah 12) pada zaman
itoe adanja 12); dan 13) daripada itoe maka tiadalah berbitjara jang
lain itoe 13), melainkan jang i4) ditjeriterakan oléh 15) orang jang
53nbsp;empoenja tjeritera ini i5), | ajahnja i6) jang toea djoega jang i^)
termasjhoerlah sampai akan is) ketanah Djawa dari bagoesnja poeteri
ini.
Hatta maka terseboetlah 24) poela radja Madjapahit itoepoen mene-
ngar chabar, jang anaknja i») radja dinegeri Tjempa itoe seorang
perempoean maha-élok sekali roepanja, dan lagi 20) bersalin-salin
tjahajanja didalam sehari tiga kali,demikianlah toean poeteri itoe. Maka
radja Madjapahitpoen laloe bersoeroehan pergi meminang kepada radja
Tjempa itoe. Setelah sampailah oetoesan itoe dinegeri Tjempa laloe ia
mempersembahkan 21) kepada maharadja itoe, dan begitoe djoega
laloe diterimanja peminang radja Madjapahit itoe oléh radja Tjem-
pa 22), dan pada ketika itoe djoega bagindapoen segeralah bersoeroe-
han, hendak mengantarkan anaknja kepada radja Madjapahit, dan
I) t. d. ontb. in B 2) B, di A 3) b, Boelin A 4) B, Parinin A 5)bersaudarah B
6) Sjahdan pada B 7) anaknja-poeteri ontb. in B 8) i. pertama-tama j. B 9) 3,
ontb. in A 1quot;) petengah B H) ü g ^^^^ ^ ,2) demikianlah-dan ontb. in B
13) dan-melainkan B, ontb. in A 14) j g^ sjahdan A 15) oléh-ajahnja ontb. in B
IB) Ontb. in A, itoe ajahnja B. lees: tjahajanja j- t. dj. j. B, ini hingga A
1«) s aB, ontb. in A 19) B, anak A 20) sebagai ia B 21) B, persembahkan A
22) Tjempah hss. 23) asal B 24) [lah] g
HOOFDSTUK III.
25nbsp;BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANl 'rRAHIMI
Alhamdoe li 'llahi rabbi 'l'alamina wa 'ssalatoe wa 'ssalamoe 'ala
rasoelihi Moehammadini salla 'llahoe 'alaihi wa sallama wa ['ala]
alihi wa 'ashabihi adjma'ina. Amma ba'doe fa hadzihi riwayatoe,
poenika i) kang sadjarah pangéran Ampèl Denta, kang anama pa-
ngéran Rahmat, kang sinoeng 2) rahmat déning Allahoe ta'ala, kang
asal wong Tjempa. Kang rama asal pandita agoeng saking Toelèn,
kang anama sjéch Karnèn.
Kawarnaa sang ratoe Tjempa apoepoetra titiga, éstri kakalih, kang
woeragil djaloe, awasta ratoe Djaka. Antijanta 3) warna nira sang
poetri ing Tjempa, kang pambajoen bisa^) asalin warna ping tiga
sadina, kang panengah asalin warna ping lima sadina, anging kinelem,
boja kongsi 5) Djawi, anging kang sepoeh kang kongsi Djawi 6), kang
asalin warna ping tiga sadina, kasoesra ing Mahospahit.
Maka ratoe ing Mahospahit amiharsa warta jén kang poetra ratoe
26 Tjempa kawasa asalin | warna ping tiga sadina, maka ratoe Mahospahit
apoetoesan «) ing poenggawa nira anglamar 9), sigra rawoeh ing
Tjempa anglamar ing lo) sang poetri. Sampoen rawoeh ing Tjempa,
poenang oetoesan matoer ing sang ratoe Tjempa, maka ratoe
soekaii), kamantijanta 12) ta joen ira sang poetri kang sepoeh.
Neher sang praboe poetoesan _ akèn angatoeraken sang radja
poetri dateng désa Djawi. Neher sampoen sami adangdan i5), mang-
kana malih sang poetri andina ratri tansah ing rama nira, kalih miwah
ing raji nira, kalih oeneng-oenengan.
') A. maka Ikoe kang tJaf^k. B 2) gnbsp;in A 3) Pr A /eesf.- ratoe Djaka
Antanjata, Antanjata B 4) Ontb. rn B 5) g. kosi A 6) k Dj. B, kost m-ndjawi A
7) kasoegera hss. angoetoesan B 9) n. akarsa a. B 10) dateng B H)
halve open regel in A. 12) Pr., kamantita B 13) k. t. j. i. B, ontb. in A U) ngoe-
toesan B 15) adandan B
54 lagi 1quot;) tatkala anaknja hendak berangkat berdjalan, dengan beberapa
kata jang dikatakan ia berpesan baginda kepada anaknja, maka kata
baginda: „Wah, anakkoe toean^, dan manakala anakkoe sampai
ditanah Djawa, dan djika anakkoe merasakan rindoe pada ajahanda,
dan djanganlah anakkoe memboeangkan air mata toean, karena
apakala anakkoe sampai mengeloearkan air mata toean maka nistjaja-
lah ia mendjadi hoedjan riboet, dan inilah ajahanda memberi soeatoe
tanda pada anakkoe, padaka 19 ) jang toean pakai ini, dan manakala ia
poetoes dari léhér toean, 'alamadah ajahanda roentoeh. Maka ingatlah
anakkoe pada pesanan ajahanda!quot; Setelah habis baginda berpesan,
maka laloelah anakda itoepoen berangkat akan berdjalan, serta diiring-
kan dengan poengawa menteri sekalian. j
55nbsp;Setelah tiada berapa lama didjalan laloequot;) ia sampailah 12) di-
Madjapahit. Seketika itoepoen laloe disamboetis) oléh toean poeteri
itoe pada sang nata Madjapahit, serta dibawanja masoek kedalam poeri.
Hatta 1) berapa lamanja akan ^4) poeteri ini di-Madjapahit, maka ba-
ginda itoepoen terlebih kasihnja oléh toean poeteri itoe serta diper-
boeatnja permaisoeri oléhnja. Hatta maka tiadalah dipandjangkan lagi
tjeriteranja toean poeteri jang dinegeri Madjapahit itoe adanja.
Sebermoela maka terseboetlah perkataan saudaranja 2 ) poeteri
Tjempa jang penengah, jang ada dinegerinja di-Darawati Tjempa.
Sjahdan maka terseboetlah perkataan ada seorang pandita besar dari 3)
56nbsp;negeri ] Toelèn, bernama Ibrahim, dan ialah toeroenan daripada pandita
besar 4), jang telah bernama Parnèn, maka ia datang dinegeri is)
Tjempa, karena ia hendak mengislamkan i«) kepada radja Tjempa 5),
tetapi radja Tjempa itoe ia tiada maoe islam, tambahan ia djadi
terlebih marahnja«), serta hendak diboenoehnja pandita itoe oléh
radja. Dan pada ketika itoe panditapoen tiadalah loeloes pada
kehendaknja, dan tiadalah apa katanja kepada radja itoe, dari karena
tahoelah ia jang radja itoe hampiriah maoetnja i'^), maka pandita itoe-
poen tiadalah laloe dari negeri itoe. Setelah itoe maka tiadalah antara 7)
berapa lamanja, maka radja itoepoen matilah, serta digantikan kepada
anakanda jang bernama ratoe Djaga «), dan ialah jang 9) akan meng-
57nbsp;gantikan pada keradjaan | itoe '8). Sjahdan daripada itoe maka datang-
lah pandita itoe, hendak mengislamkan i«) kepada radja moeda itoe,
1) h. maka antara B 2) B. saudara A 3) g jj ^ 4) jgng maha b. B 5) B, Ma-
J^apahit A 6) isl. tertambah21ah m. B 7) g^ ontb. in A «) Djagah A «i R
ontb. in A 1quot;) sebagai B quot;) laloelah B 12) sampai B '3) disamboetkannja B
14) Ontbr. in B 15) dari n. B quot;gt;) menjelamkan B 17) h. akan m. B 18) k.
baginda i. B 19) padakah hss.
Kalaning joen i) mangkat sang radja poetri winekasan2) déning
rama nira: „Hèh njawa anak isoen, lamoen sira rawoeh ing tanah
Djawa, maka kangen sira maring soen, adja sira anangis, lamoen
sira anangis kangen ing isoen, jèn isoen maksih agesang, titis loeh
ira anganakaken oedan salahmangsa 3), maka lamoen ora angana-
kaken 4) oedan salahmangsa, 'alamat isoen woes léna djeneng isoen,
maka lamoen oedan salahmangsa, 'alamat isoen maksih djeneng isoen,
lan tetenger isoen malih, padaka kang soen enggo iki, pisahé saking
27 tenggek isoen, ikoe tanda nisoen jèn woes léna. Maka 5) | ikoe lah
èngetana wewekas isoen maring sira, lan lamoen sira kangen ing isoen,
ora tah anganakaken «) oedan salahmangsa, oetawi tah kakaloeng kang
soen enggo iki pisaha saking isoen, adja sira awangwang, lan lamoen
sira kangen ing isoen, éling-élingen wewekas isoen ikoe.quot; Sapamiharsa
nira sang poetri anoenten karoena, maka sang poetri kinèn méntar
dateng Djawa.
Sasampoening mangkat ^) sang poetri, tan kawarnaa ing marga,
sampoen prapta «) ing tanah Djawa sang poetri, anoeli pinapag
déning sang praboe Mahospahit, sasampoening sang praboe Mahospa-
hit9) apanggih kalijan sang poetri ing Tjempa, kalintang-lintang
sih ira sang praboe Mahospahit dateng sang poetri, samangsa djine-
nengaken praméswari ing Darawati Tjempa, bininèkaken lo) déning
sang praboe ing Mahospahit, ingaranan dyah ii) Darawati, djineneng-
aken sang poetri praméswari wonten ing Mahospahit.
Kawarnaa dyah Darawati ing boemi Tjempa, kotjapa^s) wonten
pandita agoeng saking Toelèn, anama Ibrahim, trahing pandita lewih
sjéch Karnèn, prapta ing boemi Tjempa, karsa anelamaken dateng ratoe
Tjempa, sang ratoe ing Tjempa langgana tan ajoen^s) Islam, neher
doek ajoen amademana ing sang pandita. Maka sang pandita oeninga
•alamaté jèn sang ratoe parek ingembil ^4) kang 'oemoer déning Allahoe
28 ta'ala, maka | sang pandita boja késah saking Darawati boemi Tjempa.
Maka boten lami sang ratoe Tjempa lina, maka goemantiis) poetra
nira kakoeng i*quot;') ingkang woeragil, poenika anoenten anggentosi t^)
dados ratoe ing Darawati boemi Tjempa. Maka sang pandita ajoen
anelamaken ing sang ratoe Anom poenika sang pandita sampoen
dateng ing sang ratoe ), akèn Islam;
nnbsp;in B 2) winenekasan B 3) b, steeds salamangsa A, hierna heelt A
■ilama f isLn woes léna djeneng isoen, waarvan 'a. i. w. u;eer doorgehaald zijn.
4? anrenakrken fc 5) mangka B. maka maka A 6) B, angenakaken A mang.
kina B B) prapta A, parapta B 9) P-ing M. B. 10) binèjèkaken fo. quot;) »eeck
defah A darh B '2) B, ontb. in A 13) ^nggan tanpa joen B 4) ingembilan B
75 B, g.' ing p. A 16) kagoeng A, kakang B n) p. a. a. B, ontb. in A 18) D. mg
b. B 19) Anom-akèn ontb. in B
maka dengan takdiroe 'llahi kepada radja i) itoe maka laloelah ia
masoek agama 2) Islam. Setelah soedahlah Islam maka segala menteri,
dan poenggawa, dan keloearganja sekalianpoen semoealah 3) masoek
agama Islam, dan serta diadjarkannja oléh pandita dari hal pekerti
orang menjembah kepada Toehannja jang mendjadikan. Dan selamat-
lah pandita itoe ada didalam negeri Tjempa itoe, maka negeri Tjempa
itoepoen mendjadi daroe 'ssalam^), dan radjapoen terlebih kasihnja
kepada pandita itoe, serta kakanda poeteri jang bersalin warnanja
lima kali sehari, itoepoen diserahkannja oléh sang nata kepada pandita,
58nbsp;maka pandita itoepoen j banjaklah mendapat kesoekaan '') serta
terlebih 21) kasihnja kepada poeteri itoe. Maka antara berapa lamanja
pandita beristerikan poeteri ) itoe, maka laloelah ia berpoetera doea
orang laki2, dan jang toea itoe bernama radja Pandita, dan jang
moeda itoe bernama pangéran Ampèl Denta adanja, dan ialah jang
bernama pangéran Rahmat, dan seketika maka toean poeteri itoepoen
terlebih kasihnja pada sang pandita itoe. Sjahdan maka tiadalah
terseboet 22) ]agi perkataan toean poeteri dan sang pandita itoe adanja.
Sebermoela maka terseboetlah perkataan poeteri Darawati Tjem-
pa 8) jang ada di-Madjapahit itoe, maka pada soeatoe ketika ia berkata
kepada baginda: ,,Toeankoe, adalah saudara hamba jang 9) moeda,
59nbsp;seorang perempoean maha-indah2 10) | sekali roepanja, didalam tanah
Tjempa tiada ada siapa bandingannja 11) saudara kami itoe.quot; Sete-
lah baginda menengar kata permaisoeri itoe dan begitoe djoega laloe
ia bersoeroehan meminang poeteri '2) Tjempa itoe. Setelah sampailah
soeroehan itoe di-Andrawati '3) kepada radja Tjempa itoei3)_ maka
radja Tjempa itoepoen soedahlah wapat, dan poeteri itoepoen soedah-
lah bersoeami kepada seorang pandita jang mahabesar, jang bernama
Parnèn. Maka radja moeda negeri Tjempapoen berkirim pakaian jang
indah2 baginda i4) kepada kakanda poeteri Darawati jang adais)
di-Madjapahit, bermoela jang dikirimkan itoe gelang 16) dan ka-
kaloeng iquot;) dan makota. Sete'ah itoe maka oetoesanpoen i») laloelah
bermohon pada sang nata, laloe ia poelang; setelah sampai di-Mandja-
pahit itoe laloelah dipersembahkan kepada
maharadja Mandjapahit
itoe jang b-r-w-p i») pakaian itoe. Setelah itoe maka i») laloelah
diserahkannja pakaian itoe pada toean poeteri [dan 20) kepada baginda
1) r. moeda i. B 2) B, ontb. in A 3) samalah ia toeroet B -1) i. sebagai ia m.
Islam B 5) b. pada soekanj^a B 6) 1, pogj^j.; jj^g diperboeatnja isteri oléh pandita
i. B 7)8, ontb. in A B, ontb. in A 9) h j. ontb. in B 1quot;) m.-élok roepanja
maha-indah B H) B, t. siapa ada b A 12) m. pada p. B 13) di-Andrawati—maka
B, ontb. in A 14) B, niet in A, hier? 15) b, ontb. in A 16) gal-ng B 17) B,
gagaloeng A 1«) oetoe.sanpoen-laloelah alleen in B '9) beroepa? vgl. p. 82 alwaar
seroepa B, beroepa A 20) dan-itoe ontbr. in B 21) jebih B 22) terbitjara B
te
saking sih noergahaning Allahoe ta'ala, kaping kalih saking barkat
sang pandita, saking sihing Pangéran dateng ratoe, maka dadi Islam,
lan mantri nira sakabèh. lan bala nira kabèh, lan kawoelawargané
kabèh, lan raka nira sang poetri anèm, sampoen sami nandang iman,
lan sampoen winarahan i) tingkahing angabakti ing Pangéran.
Saking barkating sang pandita ing boemi Tjempa sami daroe
•ssalami2). maka ana lah sang ratoe Tjempa kalintang sih loeloete
dateng sang pandita; sang ratoe Tjempa angatoeraken kang raka ing
sang pandita: lan sang pandita ingangken éjangés) ing Darawati,
ja ta-i) pinanggihaken kalajan kang raka, kang sinoeng kawasa asalin
roepa ping lima ing sadina sawengi, maka lami2 panggih ira sang pan-
dita kalajan sang poetri ing Tjempa. Sampoening mangkana sang
pandita adarbé 5) poetra anèm ing dyah Darawati, apatoetan kakalih
sami djaloe, kang sepoeh wasta radja Pandita, kang anèm wasta pa-
ngéran Ampèl Denta, adjoedjoeloek pangéran Rahmat, antijanta 6) sih
ira sang poetri dateng sang pandita, enengakena^) sang dyah ing
Darawati boemi Tjempa.
29 Kawarnaa sang poetri ing Mahospahit, awawarta ing sang praboe:
„Raka, kawoela adarbé sanak èstri. kalintang ajoenipoen.quot; Sasam-
poening sang praboe amiharsa warta, anoenten énggal 9) poetoesan lo)
maring nagara ing dyah Darawati Tjempa n), kinèn anglamar sang
poetri anèm. Sasampoening mangkana oetoesan 12) anoeli késah;
sampoening prapta ing Tjempa poenang oetoesan, poenika sang praboe
ing Tjempa sampoen léna, toewin sang poetri sampoen 13) akrama
ing pandita agoeng kang aran sjéch Karnèn. Maka sang praboe akèn
mbaktakakenis) ingkang anggèn2 kang rama, kaja 16) gcgelang lan
kakaloeng lan makoeta, sadaja sampoen binaktakaken. Maka noel.
oetoesan aglis mantoek, amit ing sang praboe, noeli lajar, prapta mg
Mahospahit, ambakta makoeta, gegelang lan kakaloeng, sapangangge-
ningi^ sang ratoe ing Tjempa kabakta, katoer ing sang praboe
Mahospahit 18). Maka padaka kalajan gegelang lani») kakaloeng,
saanggèn2 ing ratoe ing Tjempa, sampoen katoer sadaja ing sang
praboe
TTami winarah-warahan t. B 2) daroe 'ssalam B, darassalami A
• Tn^i ATanglken ijangi i. B 4) j. t.nbsp;a 5) adarebé B - atxtmta
Jnbsp;.nenaena A 8) D. kang ing b. B 9) a. noenten è. A 10 anpetoesan B
ut n' ina rf B 12) p noetoesan B 13) p. '3. b, ontb. in A 14) akarama A«.
I5 ?r binaïakaken 'J. '6) B, ontb. in A n) saanggèn-anggèmng B 18) B, p.
Tjempa M. A 19) g. 1. B, ontb. in A
-ocr page 80-60nbsp;radja Madjapahit], Apabila toean poeteri i ) | itoe melihat pakaian
Itoe maka laloe poeteri itoe rebah pingsan, tiada chabarkan dirinja
lagi. Maka baginda itoepoen sangadah moerkanja pada oetoesan itoe
serta disoeroehnja boenoeh oetoesan itoe, dan seketika itoe goemoe-
roehlah soeara orang menangis. Setelah 3) poeteri itoe soedah ingat
akan dirinja 4) daripada pingsannja i5) itoe, maka bagindapoen berta-
nja kepada permaisoeri itoe, katanja: „Mengapa maka toean poeteri
selakoe 5) ini sampai i6) tiada chabarkan diri toean lagi?quot; Maka sahoet
toean poeteri: „Sebab 17) bèta pingsan tadi ini, karena bèta melihat pa-
kaian ajahanda di-Tjempa6) itoelah, maka bèta menangis dan
meloepakan dirinja, sebab ada pesannja ajahanda pada bèta, demikian
katanja: „Ja anakkoe, dan manakala engkau sampai di-Madjapahit
61nbsp;„djika kamoe terkenangkan 7) tjintamoe kepadakoe, maka djanganlah
„anakkoe menangis, karena djika engkau menangis, maka 'alamatlah
„air matamoe itoe mendjadi hoedjan besar adanja, [melainkan anakkoe
„lihat itoelah soeatoe tanda besar ajahanda berahi, djika padaka ini
„manakala terlepas dari léhérkoe ini, ia] serta mendatangkan hoedjan,
„angin, riboet, tofan toeroen itoe, maka tiadalah akoe mati, dan
„sebagai lagi apakala padaka akoe») ini djika terlepas dari léhérkoe
„serta tiada dengan soeatoe 'alamat, maka itoelah alamats) ajahanda
„soedah poelang kepada negeri jang besar adanja.quot; Dan inilah sebab-
nja maka bèta sampai djadi lo) pingsan, karena itoelah tanda jang
padoeka ajahanda telah wapat poelang kenegeri besar 19) adanjaquot;
62nbsp;Setelah baginda menengar | kata toean poeteri permaisoeri itoe, maka
segeralah beginda menjoeroeh mengeloearkan pada oetoesan janq
disoeroehnja boenoeh tadi itoe, maka n) terhentilah dari tjeritera radja
Madjapahit dan toean poeteri itoe.
Maka terseboetlah perkataan sang radja Pandita dan pangéran
Ampèl Denta, setelah besarlah kedoeanja itoe dan habislah diadjarnja
pada hal mengadji i2) koer'an dan kitab, dan beserta seboléh-boléh i3)
ia menggantikan daripada i4) melakoekan kelakoean pandita itoe
adanja, dari berkat orang toeanja pada anak kedoea itoe, serta tiada
poetoes 'ibadatnja kepada Allahoe soebhanahoe wa ta'ala. Setelah itoe
maxa raüja Fandita dan pangéran Ampèl Denta itoepoen laloe disoe
63nbsp;roehnja oléh boendanja pada anaknja kedoea I itoe ketanah Djawa,
1) dan-itoe ontb. m B 2) Pada p^ i.nbsp;^ ^ g 3) s^rta B 4) ^nbsp;dnbsp;R
ontb. in A 5) p. datang s B 6) di-Tjempah hss. ^ kenangkan B a'nbsp;p
B padaka pada akoe A 9) m. ja.toelah tanda B '0) Niet in B H)nbsp;\
12) membat,a B 13) b. s. B, d sek.ra-kira boléhlah A 14) A, pada hal B 15)nbsp;dnbsp;„
rantb'quot;B ' quot; quot;nbsp;^ quot;quot; 'nbsp;® karena m. B 9) ^
-ocr page 81-Mahospahit, lan ing sang poetri praméswari. Satingal ira sang poetri
ènget ing kakaloeng poenika, jèn katingalan lt;'alamatégt; djenengé kang
rama, ja ta sang poetri kantaka, anoeli niba, ènget ing wewekas kang
rama, antijantai) raméning tangis. Neher sang praboe Mahospahit
doeka ing oetoesan poenika, maka kinèn amedjahi, sinenggih s) ingkang
matoer jèn praboe ing s) Tjempa woes léna. Saliliré^) sang poetri
30 tinakènan 5 ) déning sang«) praboe: „Koelèpoen jaji, pakanira
kantaka?quot; Matoer sang praméswari ing sang praboe: ,,Raka, rama adji
ing Tjempa 8) sampoen léna.quot; Ngandika sang praboe: ,,Jaji, sapa
kang awèh weroeh ing 9) pakanira?quot; Maka matoer sang praméswari:
„Boten 10) wonten ingkang matoer ing kawoelaH), anging kawoe-
la 12) oeninga jèn rama adji sampoen léna.quot; Maka tinoetoer sawe-
wekasé rama nira ing kang raka, sadaja ingkang wewekas kang rama:
„Mangké ta 14) kakaloeng saking tenggek rama adji 15), toewin isoen
iki kangen ing rama i6) adji, isoen iki ora anganakaken i^) oedan
salahmangsa, lamoen anganakaken oedan salahmangsa rama adji
maksih kang djeneng, lamoen ora anganakaken oedan salahmangsa
rama adji woes léna.quot; Poenika poenang oetoesan kinèn amedalaken,
dipoen énggal.
Sampoening mangkana kotjapa sang i^i) radja Pandita kalajan pa-
ngéran Ampèl Denta, kang wajah sampoen agoeng, sampoen winoeroek
tingkahing amaos kitab, sadaja poetra nira anggentos kapanditan,
sampoen sami antoek kang barkat rama nira kalih, oetawi poetri kang
anèm tan pegat i9) angabakti ing Allahoe ta'ala, antoek barkating
sang pandita. Sasampoening mangkana sang poetri anèm akèn ing
poetra nira kalih, radja Pandita kalajan pangéran 20) Ampèl Denta,
kinèn angoendjoengi maring kang 21 )nbsp;Jateng Mahospahit,
1) anitijanta A, antijantoe B B, sinenggah A, Pr. 3) B, p. Mahospahit i. A
4) sang Uliré B 5) B, tinakènèn ^nbsp;ontb. in A «) a. manira s. B 9) s. sira
matoer dateng p. B 10) Béja B | dateng manira, a. B 12) manira B 13) bapa
B 14) M. t. A, mangkéné B 15) k. bapa adji, poenika saking kang tenggek bapa
adji B 16) B op deze pagina hiervoor steeds bapa 17) Steeds angenakaken hss.
18) B, met in A 19) B, ontb. in A 20) ^ ^„fi, a 21) k. angoendjoengana
ingkang B
dan begitoe djoega radja Pandita dan pangéran Ampèl Denta itoe
berangkat berlajar. Serta sampai dilaoet Kambodja maka laloelah ter-
dampar i) dikarang, dan petjahlah perahoenja itoe. Dan seketika itoe
maka laloe disoeroehnja samboet oléh radja Kambodja dengan pera-
hoe ketjil, dan begitoe djoega maka radja Panditapoen laloe ia toeroen
serta dengan pangéran Ampèl Denta, demikian dengan jang bernama
Aboe Hoerérah, bersama-sama 2) ia bernaiklah ») ketiganja kedarat
menghadap kepada radja Kambodja. IMfaka radja Kambodjapoen sege-
ralah ia menjoeroeh mengangkat barang^nja radja Pandita jang dipe-
rahoe itoe. Setelah itoe maka begitoe i«) djoega segeralah ia bersoeroeh-
64nbsp;an kepada poenggawa dan menteri, memberi tahoe kepada ; baginda
radja Madjapahit, jang anakanda radja Pandita dan pangéran Ampèl
Denta itoe adalah berhenti 1) ditanah Kambodja. Seketika baginda
Madjapahit menengar anakanda 5) pangéran Ampèl Denta dan radja
Pandita itoe ia ada di-Kambodja, dan begitoe djoega laloe baginda
bersoeroehan menjamboet pada anaknja kedoeanja itoe. Setelah sam-
pailah dinegeri Kambodja, laloe radja Kambodja itoe menjoeroeh
menghantarkan radja Pandita dan pangéran Ampèl Denta, dan seke-
tika itoe maka berangkatlah radja Pandita dan pangéran Ampèl Denta
serta dengan Aboe Hoerérah dan seisi ■) perahoenja, semoeanja-
poen dihantarkan 't), dan seketika itoe maka laloelah ia») berlajarlah.
Maka didalam 20) berlajar itoe») pangéran Ampèl Denta dan radja
65nbsp;Pandita itoepoen j berbitjara kedoea bersaudara itoe, maka kata pa-
ngéran Ampèl Denta kepada radja Pandita: „Kakanda, bagaimana
perboeatan kita menjembah ■(') kepada adinda n) radja Madjapa-
hit 12) itoe, karena oewanda la) radja Madjapahit itoe ia kapir 14) quot;
Kemoedian maka kata radja Pandita: ,,Bagaimana, adinda, pekerti
kita menjembah itoe?quot; Maka kata pangéran Ampèl Denta: ,,Kakanda
adapoen isjarat kita menjembah kepada radja kapir itoe, maka adalah
isjaratnja teloendjoek kita jang kanan kita péndékkan.quot;
Hatta maka tiada berapa lamanja didjalan maka laloelah ia sampai
di-Madjapahit; setelah sampai di-Madjapahit maka laloe ia naik, seraja
ia menghadap 's) pada baginda. Apabila baginda melihat anakanda i»)
66nbsp;kedoea itoe datang, maka baginda kedoea laki isteri itoepoen j terle-
bihlah soekatjita melihat anakanda ü») kedoea itoe datang serta dengan
M A tertampar B 2) B, sama A 3) A, berniaga serta naiklah B 4) A, bertitah(7)
B 5) anakénda A. jang endah B 6) a, demikian dengan B 7) b, segala isi A
8 s. i. m. 1. i. B, ontb. m A «) Ontb. m B 10) b menjamboet A H) Lees oewanWp
Pahit A gt;3) adinda B 14) ia masihnbsp;.^j mengadap fes
b. B 17) .nja B 18) ananda B '9) terlebih s-nja pada m. ananda B 20) B hier
en zeer vaak dalamnbsp;'
mangka i) radja Pandita, pangéran Ampèl Denta adan sami mangkat,
sampoen sami dateng rama nira miwah 2) dateng kang paman sang
31nbsp;praboe | Tjempa. Wonten pandita kaparnahs) sanak, binasanan^)
kakang déning radja Pandita, lt;5namagt; Mahlimah Aboe Hoerérah,
kinèn mileta ing pangéran Ampèl Denta dateng Djawa. Neher sami
mangkat pandita titiga, sampoen rawoeh ing laoetan ing Sambodja,
sang radja pandita sami kalah kandah déning karang, djong poenika
roesak. Maka dadi sang radja Pandita katawan karang déning
sang ratoe Sambodja, maka aglis sang radja Pandita apoetoesan
dateng Mahospahit, matoer ing sang praboe Mahospahit jèn kang
poetra tinawan karang déning radja Sambodja. Sang praboe Mahospa-
hit aglis apoetoesan dateng sang ratoe ing Sambodja, amalampah ing
sang radja Pandita; maka sami kinèn angaterna^) poenggawa nira
sadaja dateng ing Djawa. Sang ratoe Sambodja angatoeraken atoer
ing poenang oetoesan dateng sang praboe Mahospahit, anga-
toeraken poetra nira sang radja Pandita, kalajan pangéran Ampèl
Denta, katiga kang kaparnah quot;) sanak, miwah sarowang ira sadaja;
lan saisining djong sadaja katoer ingantoekaken «) sadaja déning
sang radja Sambodja. Sampoen mangkat, sang radja Pandita sami
agoenem kalajan kang raji: ,,Jaji, pandoega toewan angoendjoengi
dateng oewa poenika, karana rama oewa anenggih maksih kapir.quot;
Atoeré ingkang raji: ,,Inggih raka, jèn toewan angoendjoengana ing
32nbsp;rama oewa, panoedoeh toewan kang tengen i toewan kereda, mangkana
isjarat hamba.quot;
Maka anoeli késah, prapta ing sang praboe ing Mahospahit.
Antijanta 1quot;) soeka nira sang praboe, remen ing poetra nira akalih
katiga poenika; mangké sami
angoeninga sang poetri praméswari,
antijantaquot;) soeka nira moelat ing poetra nira kalih miwah ing Mah-
1) maka B 2) kalih m. B 3) kaperanah B 4) binasan B 6) Pr., inganterena
A, anganterena B 7) kaperanah B 8) angantoekaken B 9) ratoe ing B
•0) anti anta A, antijantah B H) B, antanta A
Aboeis) Hoerérah itoe. Kelakian maka antara berapa lamanja ia
dinegeri Madjapahit itoe, tetapi pada masa itoe radja Panditapoen
soedahlah ia tahoe, jang dinegerinja Tjempa itoe soedahlah dialahkan-
nja oléh radja Kotji serta dita'loekkanja. Maka radja Pandita itoepoen
sebagai ia bersoeka-soekaan di-Madjapahit, maka antara berapa lama-
nja radja Pandita ia ada di-Madjapahit, maka laloelah i ) diperisterikan
oléh baginda kedoea anakanda 14) itoe. Maka radja Pandita itoe
diperisterikan 15) kepada anaknja sang Aripin, asal orang Madoera,
dan pangéran Ampèl Denta itoe diperisterikan dengan koepoenja2)
67nbsp;dipati Toeban, bernama njai gedé Nila, dan daripada ; Mahlim Aboe
Hoerérah itoepoen soedah djoea diperisterikan 15 ).
Sjahdan daripada itoe maka radja Pandita itoe ia dipertetapkan
didésa Tandes, mendjadi imam di-Tandes, serta ia beroemah dimes-
djid tengah. Dan segala orang di-Tandes, besar ketjil, laki^ dan perem-
poean, dan toea moeda i«) itoepoen sekaliannja berkasih-kasihan, dan
beserta dengan hormat; tambahan lagi, apa barang perintahnja dari
hal agama maka sekaliannja itoepoen ia menegoehkan djoega padanja.
Adapoen pangéran Ampèl Denta itoe ia diperintahkan ke-Soerabaja 3),
bersama-sama dengan Aboe 13 ) Hoerérah. Maka pangéran Ampèl
Denta itoe ialah jang mendjadi imam di-Soerabaja. Dan jang 4) mendja-
dikan pangéran Ampèl Denta di-Soerabaja itoe, ia 3) sang arja Séna,
68nbsp;ia e) djadi boejoet kepada ki petjat : tanda dinegeri Teroeng. Adapoen
pangéran Ampèl Denta ia mendjadi imam di-Soerabaja itoe, maka
sekaliannja orang Soerabaja itoepoen semoea berkasih-kasihan
kepadanja itoe, serta dengan hormatnja, dan beserta ia melakoekan apa
barang perintahnja pada hal atas agama adanja.
Sjahdan daripada itoe maka terseboetlah radja Pandita. setelah ada
berapa lamanja maka iapoen berpoetera tiga orang, doea laki2 dan satoe
perempoean, maka jang toea itoe bernama chalipah 'Oethman, dan
jang moeda bernama lebai Toeban. Dan pangéran 8) Ampèl Denta
itoe») beranak lima orang, tiga perempoean, doea laki2. Adapoen
jang toea bernama lo) njai gedé di-Pantjoeran n), bernama njai Pati-
mah; dan jang penengah bernama njai Wilis; dan jang penengah sekali
69nbsp;bernama | njai gedé Malaka. jaïtoe jang bernama njai Taloeki; dan dari-
pada 12) jang laki2 itoe. jang toea bernama maulana Ibrahim; ialah jang
1) 1. dipersamakannja serta ia d. B 2)nbsp;keponakannja 3) di-S. B 4) j
daripada j. B .5) B, o^ in A b) g,nbsp;A 7) sama=^ ia B 8) d. daripada
fp^ ^ Jnbsp;j-nbsp;B 11) B steeds Pannjoeran
'2) d. d. B, maka A 13) Abi B 14) a^a^ja g 15) B I6) p. t. dan m. B
-ocr page 85-!im Aboe Hoerérahi), ika andadèkaken étjané manahé. Sampoen
lami radja Pandita kalajan pangéran Ampèl Denta sami wonten ing
Mahospahit, maka adan akarsa amit mantoek maring Tjempa, boja
karasan déning désa kapir, maka boja sinoengan mantoek dateng
Tjempa malih déning ratoe Mahospahit: ,,Maksih oeneng kalajan
pamiharsa nisoen nagara nira Tjempa, djebèng, woes bedah déning
sang ratoe Kotji.quot; Anoeli sami dèntoengkoelaken kasoekan, kalawan
adjeng krama 2) sang pandita kalih. Sampoening mangkana radja
pandita sami pinakramakaken, radja Pandita kalawan wong ira saking
Madoera, anak ira sang arja Ringin; wonten déning pangéran Ampèl
Denta, kinèn angembil^) kang kaponakan dipati Toeban, sang arja
Tédja, awasta njai Nila; Mahlim Aboe 5) Hoerérah sampoen
pinakramakaken.
Maka sang radja Pandita kinèn déning sang praboe: ,,Anggèra
ing Tandes djoemeneng imam, agrija ing masdjid tengah.quot; Sakatahing
prajajiquot;) sami asih, sami idep, sami hormat, sami angèstokaken ing
33 paréntah ira sang radja Pandita ing tingkahing agama. Maka«)
pangéran Ampèl Denta kinèn anggèr ing Soerabaja lan Mahlim
Aboe 11) Hoerérah, maka pangéran Ampèl Denta djoemeneng imam
Soerabaja 10). Kang andjenengaken ing Soerabaja sang arja Séna,
kang boejoet kjai Patja, tanda ing Teroeng antijanta hormat ira
ing pangéran Ampèl Denta. Sakatahing prijaji ing Soera Pringga
sami hormat sadaja ing pangéran Ampèl Denta, toer sami idep ing
préntah agama.
Sampoening mangkana radja Pandita adarbé poetra titiga, kakoeng
kakalih, èstri satoenggal; kang sepoeh nama Chalipah Hoesman
kang anèm nama lebé Toeban, ariné èstri. Maka pangéran Ampèl
Denta adarbé poetra gangsal, èstri titiga, djaloe kakalih; kang
pambajoen njai gedèng Panjoeran, awasta njai Patimah; kang raji
njai Panggoeloe, awasta njai Wilis; kang panengah njai gedèng
Malaka, awasta njai Taloeki; soemendiis) pangéran Bonang, kang
wasta Ibrahim,
') Abi H. B 2) B, k. tjakrama A 3) angambil B 5) Pr., Abi hss. quot;') perajaji
A, parajaji B 8) B, mangka A 1«) lan-Kang alleen in V, 1') Pr- Abi hss.
12) Terang B '3) Soeraperingga A, Soeraparingga B 14) Hasman B 15) aderebé
B if) B, soemandi A
ada di-Bonangi), dan timang^ani^) pangéran Bonang, ia mengganti-
kan pada kekoedoekannja kakanda; dan jang boengsoe sekali bernama
pangéran Kadaradjat, nama pangéran sjéch Mahmoed. Dan daripada
njai gedé Pantjoeran itoe, ia 2) diambil isteri oléh pangéran Ibrahim di-
Kamoening, pandita dari atas angin. Dan daripada jang tengah ber-
soeami dengan misanannja chalipah Noeragah, anaknja sang arja
Pamoer-t, kaprenah 3) saudara kepada njai Nila, keponakannja sang
arja Tédja, [dan] adipati Toeban itoe. Njai gedé Malaka bersoeami
70nbsp;dengan misanannja, anaknja sang radja Pandita, hadji 'Oethman. ! Dan
daripada 4) pangéran Bonang itoe, soedahlah ia beristeri kepada anak-
nja priaji di-Toeban. Dan jang mana beloem beroemah-roemah semoeaS)
berkoempoel di-Soerabaja, beromah di-Ampèl Denta, dan beradjar
mengadji kitab 6) sekaliannja laki2, dan perempoean, serta menantoe2-
njapoen demikian djoega; pekerdjaan melainkan ) dengan 'ibadat
djoea adanja, dan dari sebab lt;'toegt;i8) soedahlah ia mendapat daradjat
dan kelakoean fakir adanja. Adapoen pangéran Bonang itoepoen, ia
soedah mendapat berkatnja i9) ajahnja, dan pangéran Giri KedatonS)
itoe 18) mendjadi goeroe oléh pangéran Ampèl Denta.
Sebermoela maka terseboetlah perkataan ada seorang2 20) pandita
waliyyoe 'llahi bernama 10) maulana hadji Sarap. Maka pada satoe
71nbsp;ketika malam djoem'at pandita hadji Sarap itoepoen | iaquot;) tidoer,
maka ia bermimpi bertemoe dengan 21) pangéran Ampèl Denta, hingga
maulana hadji Sarap itoeis) bertanja kepada pangéran Ampèl Denta:
,,Toean ini orang darimana, dan toean asal orang 23) dimana, dan
siapa 12) nama toean?quot; Maka sahoet pangéran Ampèl Denta: „Adapoen
hamba ini orang dari Djawa, dan nama hamba pangéran Ampèl Denta.quot;
Maka dengan seketika itoe maulana hadji Sarappoen terkedjoet dari-
pada tidoernja, laloe ia bangoen serta deng an masjgoelnja. Jang ter-
kenang 13) pada hatinja itoe, tiada lain melainkan pangéran Ampèl
Denta djoega, dan 22) seketika itoe maka iapoen tidoer poela, maka
didalam ia tidoer itoe maka adalah soeara jang mengingatkan padanja,
dan disoeroeh 14) mentjari jang bernama pangéran Ampèl Denta, dan
72nbsp;seketika itoe djoega | maulana itoe bangoen daripada tidoernja. Kemoe-
dian maka terseboetlah perkataan i5) pangéran Ampèl Denta, maka
iapoen demikian djoega ia 16) satoe malam dan satoe ketika boléhnja le)
1) B, Bonang A 2) B ontb in A 3)nbsp;A, k-p-r-n B 4) ß, ontb. in A
5) s-ma ia B 6) ß, ontb. in A 7) p g^ ^^^^ ^ 8) dan sebaqai B 9) ß
kedoeanja A 10) B, w. 1 dan b. A 11) ß^ j^e A gt;2) B, apa A 13) ß, teke-
nangkan A 14) p ia soeroeh m. B 15) p^^lg B 16) ia-bermimpi alleen in B
17) timangan B 18) la B 19) berkahnja hss. 20) seorang B 21) pada B 22) di
pada hatinja s, B 23) o.a. B,nbsp;'
anggentosi wastaning kaki; kang waroedjoe pangéran Kadaradjat i),
anama sjéch Mahmoet 2); sampoen sami aomah-omah 3). Njai gedèng
Panjoeran kaalap4) somah déning pangéran Karang Kamoening,
awasta Ibrahim, pandita atas angin. Njai gedèng Panggoeloe apanggih
misan kalajan pandita chalipah 5) Noeraga, anaké sang arja Patjah 6),
sanak sadoeloer kalijan njai Nila, kaponaken ira sang arja Tédja, adi-
34 patèng Toeban. Njai gedèng Malaka apanggih misan kalajan j poetra
nira sang radja Pandita, hadji Hoesman. Pangéran Bénang sampoen
akramaquot;) lt;anak iragt; prijaji Toeban; ameheng pangéran Kadaradjat
kang dèrèng akrama 7) déning maksih anèm. Sami kempal ») ing Soera
Pringga, adalem ing Ampèl Denta, sampoen sami winoeroek angaos »)
kitab, djaloe èstri sadaja apinoewi «gt;) mantoe nira sami pandita, sadaja
sampoen angsal daradjat quot;) ing lampah kapekiran 12) sadaja. Oetawi
séh pangéran Bénang antoek barkat saking kang rama. Mangka ' 3)
pangéran Giri Kadaton angangken goeroe dateng pangéran Ampèl
Denta.
Sampoen makaten wonten pandita waliyyoe 'llahi, wasta maulana
hadji Sarapoeddin. Ing dina 14) malem djoem'at kala nira angimpi
panggih 16) kalajan pangéran Ampèl Denta, ing pangimpèn poenika
atakèn: „Wong poendi toewan?quot; Kang saoer pangéran Ampèl Denta:
„Hamba wong Djawi.quot; Sampoening abarawasa, maulana masjghoel i'^)
ing kang manah, maksih ènget ing warna nira pangéran Ampèl, lan
pangéran Ampèl Denta pon pareng angimpi ing malem djoem'at
tanggal sadaloe. Sampoening apanggih kalajan maulana Sarapoeddin
ing dalem pangimpèn poenika, pangéran
M B Kaderadiat A 2) Mamoet B 3) ahomah-homah hss. 4) kambil B
5 B kahpaTA 6) Ontb. in B l) akarama hss. B) akempel B ^ Ontb. in B
10) apeneer B, apitoewi Pr. gt;1)6, deradjat A 12) kapangéran B mangkana
B 14) B, ontb. in A 15) k. n. B, ontb. in A 16) apapanggih B n) B, steeds
masghoel A
bermimpi bertemoe dengan 4 ) maulana hadji Sarap itoe didalam mim-
pinja itoe 21), sampai ia bertanja asalnja dan namanja dan darimana
datang itoe. Maka hadji Sarap itoe mengakoe ia orang dari negeri
Toelèn, dani) mengakoe daripada namanja itoe nama maulana hadji
Sarap i). Setelah habislah ia berbitjara itoe laloe ia terkedjoet, bangoen
daripada tidoernja itoe, serta ia terkenang pada 2) mimpinja itoe.
Adapoen akan maulana Sarap itoe tatkala ia bangoen daripada
tidoernja itoe, laloe ia berdjalan hendak ?gt;) mentjari seperti mimpinja
itoe, dari sangat berahinja akan mentjari 5 ) itoe; dan seketika itoe laloe
73nbsp;ia berdjalan menoedjoe22) roemah nachoda23), asal j orang dari Gre-
sjik6), ia 24) hendak menoempang. Bermoela nachoda^) itoe tiada ia
maoe ditoempangi oléh maulana itoe, kemoedian dibelakang kalinja
maka nachoda25) itoepoen maoelah mengadjak, sebab ada perkataan
jang ia maoe toeroet bekerdja apa pekerdjaan dalam perahoe itoe.
Dan setelah itoe maka laloelah ia berlajar. Setelah berapa lama ia
berlajar itoe, dan seketika itoe 25 ) laloe ia ketoeroenan « ) angin riboet
dan serta hoedjan, dan ombakpoen besar, maka sekalian orang didalam
perahoe itoepoen gemetarlah, dan ketakoetan melihat behananja hoe-
djan dan angin itoe, serta ombak, dan seketika itoe djoega 9 ) maka
maulana itoepoen naik keatas djoeboeng, maka laloe ia sembahjang
doea raka'at salam, serta ia meminta lo) do'a kepada 26) Allahoe soeb-
74nbsp;hanahoe wa ta'ala, maka dengan takdiroe 'llahi ta'ala ' dan rasoelnja,
maka angin itoepoen laloe ia tedoeh, serta dengan loeloes n) djalannja
perahoe itoe. Kemoedian adalah antara setengah boelan lamanja ia
berlajar, maka laloe ketoeroenan poela angin besar serta dengan
hoedjan riboet, ombakpoen besar 12), dan anginpoen ia bertioep-tioep
dari darat 13), maka laloe perahoe itoe terpoekoel ketengah. Maka
setelah sampai perahoe itoe ketengah, laloe 10) angin itoepoen
tedoeh, dan antara berapa lamanja ia berlajar itoe maka laloe
kehabis air dalam perahoe itoe, jang akan 16) diperboeat minoem, dan
seketika itoe maka i^) orang dalam perahoe itoepoen mendjadi haroe-
biroe sebab mereboet is) air, ia is) hendak minoem sampai ia djadi 20)
beramoek-amoekan sebab air itoe. Maka kata maulana: „Hai toean2
sekalian, apakah pekerdjaan ini oléh toean2 sekalian, karena peker-
75nbsp;djaan jang demikian itoe mendjadi ^ madharat atas toean2 djoega, dan
gt;) dan-setelah alleen in E 2)nbsp;B'nbsp;in A 4) pada B
5) b, pada mi^mpinja 1. B 6) Gresik B 7) Onleesbaar A, anaqkoe B 8) 1 i k B 1
toeroen A 9 B, a i setelah itoe m. A 10) minta B H) toeloes B 12) quot;o. b
alleen m B 13) i. b. d d. B, datang dari hadapan m. A 15) k. maka setelah
sampailah perahoe itoe ditengah 1. B 16) ß, ontb. in A 17) s. i. m. alken in B
18) la beraboet2 B 10) B ontb. in A 20) B, h. diminoem itoe sampai hendak
mendjadi b. A 21) B, itoe dan A 22) menoedjoeh hss. 23) anaqkoe B 24) Niet
in B 25) anaqhoeda B 25) itoepoen B 26) pada Bnbsp;'
Ampèl Denta atakèn: „Wong poendi toewan, kalajan poenapa i) karja
toewan?quot; Maka soemaoer: „Hamba wong kang saking Toelèn, hamba
ajoen 2) moesjawarat kalajan toewan.quot; Sasampoening abarawasa pa-
ngéran Ampèl Denta woengoe, masjghoel ingkang manah, kangen
ingkang tjipta maulana, lan maring warna nira maulana maksih kè-
35 ngetan [maulana pon maksih ènget ing warna nira pangéran Ampèl
Denta]. Maka sasampoening angimpi maulana saré malih, dadi wonten
kang kèmpi malih déning maulana, akèn apanggiha^) malih maring
kang kèmpi ^) waoe, poenika kinèn anoet dateng Djawi 5), anoeli
maulana Sarap awoengoe.
Maka sasampoening woengoe maulana birai«), adan toemoelja
méntar^) dateng Djawi, maulana noenten maring ki nakoda, noeli
noempak, sigra lajar, sampoening lepas angétan »), saking pramanèng
Pangéran amanggih djong wong Djawa, djongé wong Gersik^).
Wong Gersik poenika boja asoeng tinoetoetan lo) déning maulana,
maulana Sarap amaksa, djangdjiquot;) sanggoep miloe sakarjaning
praoe, maka wong praoe 12) aglis akèn: „Mileta.quot; Maulana noeli
anoempak maring djong poenika, sigra lajar mantoek dateng Djawi.
Antoek lalajaran sapasaris) maka kawedalan angin, kalintang agoe-
nging ombak, wong djong poenika sami hébat kabèh, maka maulana
moenggah maring loehoer, salat kalih raka'at salam, noeli ando'a ing
Allahoe ta'ala ilanga 14) angin poenika. Saking pitoeloenging Allahoe
ta'ala, ja ta boja soewé noenten tedoeh saking pramana Allahoe ta'ala,
maulana noeli toemedak anoenggiUs) kalajan titijang laskar sadaja,
maka djong poenika sakétja lampahé, Sasampoening antoek lalajaran
satengah sasih, djong poenika kadatengan malih angin saking daratan
sarta kalawan djawahie), kalintang sangeting angin kalajan oedan,
36 maka djong poenika nengah i^) malih. | Sasampoening ^nangkana
noeli tedoeh, pirang2 dina lajar aminggir, lan kapegatan toja, kalih dina
boja sami anginoem tojais), djong poenika maksih anengahi^),
wong djong poenika sami ajoen amoek-amoekan déning tan nginoem
toja. Maulana aketjap: „Hé wong djong sadaja 20) toewan, adja
mangkono toewan.
I)nbsp;B ontb in A 2) ini B apanggia hss. 4) A, kaimpi B 5 B, angadjawi A
6 baraï B quot;) b adzan m. B ») kapangétan B 9) Geresik B •quot;) quot;noenoetan B
II)nbsp;On/fc .n B 12) m. w. p. ontb. in B 13) ^^ngsara B 14) Üangken B 15) toeng^
gil B 16) s. telajan djawoeh B katengah B 1«) B. ontb. in A 1«) katengah B
20) Onleesbaar B.
djikalau datang satoe bahala 21) pada toeanS sekalian, boekan mendjadi
dosa kepada Allah?; dan apakala mati salah seorang itoe adanja, maka
nistjaja amm 1) namanja, melainkan terlebih baik kita lajarkan2)
djoega perahoe itoe kepinggir.quot; Dan seketika itoe maka maulanapoen
laloe ia toeroen kesampan, serta menjilakan air laoet itoe, laloe diambil-
nja air itoe 3), diperboeatnja berbasoeh moekanja serta diminoemnja,
maka dengan takdiroe 'llahi air itoe mendjadi tawar, maka kata mau-
lana: „Hai toean2 sekalian, maoekah toean mengambil air, ambillah ini
air tawar.quot; Maka adalah seorang berkata; „Gilakah 4) orang ini roepa-
nja, maka air asin 5) dikata air tawar.quot; Kemoedian ada seorang berkata:
76nbsp;„Barangkali benar djoega air ini tawar. quot; Maka laloe | ditjidoeknja 6)
air itoe dengan tangan seraja diminoemnja air itoe, maka sesoenggoeh-
nja air itoe tawar, dan seketika itoe 7) maka sekaliannjapoen mengisi-
kanS) toeang tempat air.
Maka seketika itoe baharoelah orang dalam perahoe itoe sekalian-
nja itoe héranlahö) melihat maulana hadji Sarap itoe, dan sebagai
ia berbitjara sama sendirinja serta 10) katanja: „Boekan ia ini orang
sebarang-barang orang lo) roepanja.quot; Maka sekaliannjapoen soe-
djoedlah, serta dengan ta'limnja pada maulana itoe, serta ditaroeh-
njaii) pada tempat jang tinggi. Sjahdan maka maulana itoepoen
berkata pada nachoda: „Hai nachoda, hamba minta 12) pada toean,
manakala sampailah ditanah Djawa, toean tolong hampirkan
hamba 13) pada pinggir pantai, karena ada jang hamba tjari soeatoe
77nbsp;hamba Allah.quot; Maka kata orang perahoe sekaliannja 22) | Baiklah
toeankoe!quot; Setelah itoe maka tiada berapa lama didjalan laloelah 14)
sampai dipinggiran, maulanapoen laloe ia naik kedarat, dan laloe ia
berdjalan mentjari jang dimimpinja 15) itoe, maka tiada djoega
bertemoe pada jang ditjarinja I6). Kemoedian maka maulanapoen
berkata kepada orang perahoenja 23) itoe, menjoeroeh kembali kepera-
hoenja itoe. Seketika 17) maka laloelah ia bersama-sama balik kepera-
hoenjaiT) itoe; setelah itoe maulana itoepoen laloe ia berdjalan pergi
menoempang kepada perahoe ketjil, dan ia mentjari pada segala
désa2, dimasoekinja, tiada 18) djoega bertemoe.
Sjahdan maka sampailah ia is) paja soeatoe tempat dinegeri Soera
baja bersamaif) dengan anak perahoe itoei»), laloe ia berdjalan
moedik dan seketika itoe laloe 20) ia berhenti, dan ia toeroen
loelah A .5) dimi„,pika„ B 16) p. j. d. Meen Jb nf i^etLiÏÏ aVet
'quot;^»quot;lan^P«« naik kedarat sama^ dengan orang perahoenja itoe, setelah
soedah la sampai p. B 19) bersama-laloe onth in R 20^ i 1 R lt;1nbsp;^
maka i. A 2.) b-hal A, £-h-la B 22) sekalfan B 23) ^eraho^ V
-ocr page 91-ikoe dosa, jèni) matia, mati adipati 2) toewan, lah lajarana oega
dèn aminggir.quot; Maka toemoeroen maulana dateng sampang, anji-
boek toja sagara, winadanakaken 3) sarwi dinahar, saking pitoeloeng
Allahoe ta'ala kaping kalih, kang ngepoeh^) maulana, toja sagara
poenika dados tawa, maka maulana aketjap dateng wong djong
sadaja 5): „Hèh, iki lah banjoe tawa.quot; Maka wong djong angoetjap:
.,Apa wong iki gila tah?quot; Maka dinahar malih [toja poenika] déning
maulana toja sagara poenika, ja ta wonten wong kang 6) miloe angi-
noem^), sawanèh boja miloe anginoem. Toja sagara maksih tawa,
maka wong kang anginoem poenikoe angoewoeh maring sarowangé,
maka sami toemoeroen maring sampan, sami toemoet anginoem, sadaja
sami angisèni pabanjon, maka toja kang ana ing sagara asin, lan
kang ana ing wawadah maksih tawa.
Poenika wong djong sadaja miwah ki nakoda oeninga jèn maulana
hadji Sarapoeddin 9) ikoe wong linewih, maka wong djong sami
hormat sadaja, maka maulana dènparnahaken JO) ing loehoer. Maka
maulana aketjap ing ki nakoda: „Hamba arep malampah karana Allah
toewanquot;), lamoen rawoeh ing Djawi toewan ampirena'2) hamba,
37 ana kawoelaning Allah | moe'min kang hamba oelati. quot; Maka wong
poenika sami anjanggoepi angampiraken, boja lami i3) tandang
rawoeh ing Djawa, djong poenika mampir ing désa kinèn déning
maulana, maka maulana mentas, angoelati ingkang kèmpi, poenika
boja kapanggih. quot;Wong djong poenika kinèn sami mantoek maring
djong malih, maulana anoenoet baitra 16) alit, sakèhing désa dènpa-
raniquot;) déning maulana, mentas angoelati kang kèmpi, poenika boja
kapanggih.
Neher wong adagang poenika mampir ing Soera Pringga angangsoe,
mpoening moedik maulana
1) Ontb in B 2) 'adhipati A, asipati B 3) B, winadanaken A 4) B, ngapoehoe A
5 d w! dj. s. ontb. in A 6) Ontb. in B 7) B, m, wong a. A f) B, ontb. m A
9) B m 4rap A '0) dènperenahaken B 11) B, ontb. in A »2) B, ampirana A
13) alami B 15) Ontb. in B 16) B, bahitera A 17) maulana pinaranan B.
memandang pada sekalian jang datang itoe. maka^atoepoefti dJa\
Ampel Denta tiada ia datang berdjoem'at, karena ia lagi dapa^sate
pening. Sjahdan setelah soedahlah habis orang berdjoen^atl'e maka
la oe ja keloear dari mesdjid, seraja berdoedoeklahikaliannja d^es
lam IbTquot;;nbsp;--J'^tiarakan peri^) hal perkatLn X
adakh toenbsp;hadji Sarapoeddin itoepoen
Uadalah toeroet berbztjara, melainkan ia berdoedoek djoega didalam
tersalah daripada palm^^eltia;') ïottarTaT /Ïr^^
hoetinja oléh maulana hadji Sarapoedd n to^ dan dala^ J'T
80 katanja: „Ja toean, djanganlah [ toean bertójL del ^^ ^ '
kataan itoe, karena boekan patoet! adapoen janfLatTada pT
kataan itoe, melainkan dengan ini perkataan jang patoet kepad
Itoe. Maka sekaliannja itoepoen toendoeklah menengar perkatquot;^^
Itoe. karena apa barang jang dikatakan pada maulana itoe, semoeaquot;quot;^quot;
pangéran Karang Kamoening kenad. i gt; t-nbsp;^
1 1 j j 1 •• , '^^Paaa maulana itoe: „Toean di^iin;
baik kita doedoek 13). Maka U) , .nbsp;i t ,nbsp;'
) maulana itoepoen keloearlah dari 15 )
') t. dik. iaioe ia m. B 2) B, dan A 3\ „ , , ^ , .. „
laloelah ditinggalkan oléh m. i. p-d pad^n ^ lnbsp;^-^gitoe djoega
banjak datang A S) sa'inak hs 6) b i B- dan orangpoln
;) dan B 8) B, menengar A 9) apakala B^^otlaÏrtorR''nbsp;^^ ^
A 'I) B, s. ada b. A 12) B, m. ia datln d A 13? u ' fnbsp;^'P^ham
beg.toe djoega laloelah B 15) B, di° A Ifi^H a-n'nbsp;^ U) dan
'«) a. bagi j. d. B 19) bersa^'^ ia B 'nbsp;B pria'i hs.
-ocr page 93-asirim asoewé sarwi ngembil toja woedhoe' i ). Toja poenika ginanda
déning maulana, angandika ing 2) wong dagang: ,,Ing désa iki ana
waliyyoe 'llahi, woeslah 3), toewan linggara, hamba kari ingkéné.quot;
Maka maulana anoeh mentas, amanggih masdjid ing Ampèl Denta,
noenten asalat zoehoer^). PirangS dina maulana wonten ing masdjid
Ampèl Denta, rawoeh ing dina djoem'at, sakatahing prijaji Soera
Pringga sadaja sami rawoeh dateng masdjid, asalat djoem'at, oetawi
sanak mantoe nira pangéran Ampèl Denta sami asalat, poenika sami
tiningalan warata sadaja déning maulana, boja wonten kang kèmpi,
poenika pangéran Ampèl boten salat déning lagi angangloeh. Sasam-
poening adzan noeli sami 6) salat sakatahing prijaji, sasampoening
asalat'7) noeli sami medal dateng soerambi, sami alinggih sadaja,
38 sawanèh sami mantoek, sawanèh ana kang moesjawarat } masalah
wirasaning kitab. Maulana tan medal ing soerambi, sarta amiharsakaken
alinggih ing pepodjok») sadjeroning masdjid parek lawang, lamoen
oega tan patoet ing rarasan, maulana adan 9) angoetjap, naoeri saking
djeroning masdjid: ,,Adja mangkono toewan, mangkénéa. quot; Asring
namboeng 10) witjara: ,,Kasinggihan. quot; Maka pangéran Bénang atakèn
dateng moe'addzin n ): ,,Ja moe'addzin, wong endi ikoe?quot; Poen moe-
'addzin matoer: ,,Inggih rekèh wonten sapasar mangké laminipoen
wonten ing masdjid, anenggih wong saking Toelèn.quot; Maka pangéran
Karang Kamoening akèn maring maulana ahnggih ing soerambi.
•) woedhoea A, woedhoe B 2) Ontb. in B 3) oewoeslah B 4) B, dhoehir A
6) B, ontb. in A T) B, ontb. in A popodjok B 9) adzan B '0) anemboeng B
ll)modinB 12) B, enggih A
dalam mesdjid. laloe ia doedoek i) bersama-sama dengan orang jang
8, banjak ■«) itoe. Dan seketika itoe 2) laloe ia 3) bersama-sama | sembah
jang asar, dan setelah habislah ia sembahjang asar, laloe bersama-sama
la memberi salam, serta ia berdjabat tangan kepada pangéran Karang
Tandjoeng. Setelah soedah berdjabat tangan maka kata pangéran-
• Toean, baik kita menghadap 4) pada ajahanda baginda,quot; Setelah habis
berkata-kata itoe laloe ia berangkat berdjalan serta diiringkan dengan
segala para poetera. Setelah tiada berapa lamanja didjalan laloe sam-
pai, dan masas) itoe pangéran Ampèl2i) itoepoen sedang lagi^.)
dihadap oleh 17) segala kaoem keloearganja sekalian. Setelah sampailah
pangéran Karang di-Kamoening dengan maulana hadji Sarapoeddin
Itoe, maka laloe terpandang oléh maulana hadji Sarapoeddin itoe pada
82 roepa pangéran 18) Ampèl Denta. Maka didalam pandangannja I mau-
lana Itoe ia 6) seroepa djoega dengan mimpinja maulana dan pangéran
Ampèl Dentapoen demikian djoega pada tjitanja, memandang 7) kepada
maulana hadji Sarapoeddin itoe, tiadalah ia 7) bersalahan lagi pada
mimpinja pangéran 8) itoe adanja. Maka laloe sama ia berdjabat tangan
kedoeanja pangéran Ampèl Denta dan maulana hadji Sarapoeddin
serta dengan berpeloek-peloekan 9) dan bertjioemio) kedoeanja itoe'
Setelah soedah ia berpeloek-peloekan ) labe berdoedoek bersama-
sama.
Sjahdan maka tiadalah dipandjangkan lagi tjeriteranja, maka
adalah antara berapa lamanja maulana ada ditempat pangéran Ampèl
Denta 22 ) k terlebihquot;) ia berkasih-kasihan kedoeanja, serta
dengan terlebih hormatnja pangéran Ampèl Denta 20) kepada maulana
Itoe, serta dengan bertambah-tambah 'ibadatnja pada melakoekan hal
83 fakir 12)^ dan bertambah-tambah | 'ilmoenja ia beroléh daripada mau
lana hadji Sarapoeddin itoe adanja. Dan sekalian keloearganja semoea
nja quot;3) melakoekan pada ta'at dan 'ibadat kepada Allah, dan anak
tjoetjoenja sekalianpoen demikian djoega, istiméwai4) jg^-g ^^^
perempoean semoeanjais) dikerasi oléh maulana 'ibadatnja.
Sjahdan daripada itoe maka adalah antara berapa lamanja maulana
had,, Sarapoeddin itoe ia berdiam serta mengadjarkan pada hal
agama di-Ampèl Denta, maka satoe ketika maulana itoepoen berkata
1) berdoedoek B 2) ontb. in A 3) r „ . , .„^„r^^A^, l
« B, niet in A 1) mem.-bersal. B, dan H^H ï inbsp;^^ ^^l^^tika B
A .0) Ontb. in B H) berlab-hlah B . fLfakiran oléhnfa B '
sama ia B 14) B, daripada A 15)nbsp;J^^kiran olehnja B 13) poen bersama-
18) p. r. pangéran Sarapoeddin akan p TT^ 191 hi. , ^ önbsp;^
21) A. Denta B 22) D. itoe B 23) jnbsp;gt; berpeloek B 20) g
-ocr page 95-sami tinakénan. Malah i) kasamboeng waktoe 'asar noenten sami
salat asari), sasampoening salats) ingatoeran 3) sowan dateng
pangéran Ampèl Denta déning pangéran Bénang: „Toewan sawawi
karsa panggiha kalajan rama hamba.quot; Noenten mangkat 2) dinèrè-
kaken 4) déning para poetra sadaja. Maulana rawoeh ing arsané
pangéran Ampèl Denta, maka maulana asoeng salam, anoeli sina-
oeran ingkang 5) salam, maka sareng 'maulana Sarapoeddin ningali
ing wadanané pangéran Ampèl Denta anggrentes manahé „Roepané
iki kang kèmpi déning soenS).quot; Ika pangéran Ampèl pon makaten
oega kaja sabda maulana ikoe, jèn iki maulana kang kèmpi.
Aglis pangéran Ampèl toemedak, noeli adjawa tangan, sasampoening
alinggih | maulana andjatèkaken ingkang impèn dateng 7) pangéran
Ampèl Denta, pangéran Ampèl makaten malih^), noenten pareng
angrangkoel.
Maka lami maulana wonten ing Ampèl Denta, maka sami asih-
asihan «), tansah hormat ira pangéran Ampèl Denta dateng maulana
Sarap, lan woewoeh ingkang kasoetapan 9) lan lampahing kapeki-
ran n»), lan saja woewoeh ingkang 'ilmoe déning maulana Sarapoe-
ddin. Mangkana anak mantoe nira pangéran Ampèl Danta sadaja
djaloe èstri, kinèn sami woewoehai2) ingkang 'ilmoe, makadii3^
njai gedèng Panjoeran sasomah i4), antijantais) kasoetapan 16 ^ --
ira.
Sapisan maulana linggih ing soerambi, toemedak atawapi'?),
pangéran Bonang ambakta toja ing tambaloeng, mendek ing poeng-
koer maulana, tinolih pangéran Bénang, maka aglis ngatoeraken
toja 18), tinanggapan déning maulana. Sasampoening atawap i9)
maulana andjeneng, noeli ngandika
1) Malah-sasampoening ontb. in B 2) salat-dinèrèk. luidt in B: 'asar sami anaatoeri
salam sarwi adjawa tangan dateng pangéran Ampèl Denta, maulana angadjak
(lees- ingadjak) mantoek déning pangéran Bénang: „Inggih toewan, apanggiha
kalajan rama hambaquot;. Sasampoening angatoeri salam, anoeli toemoeroen sakmg
soerambi, anoeli 3) Pr., ingatoeri hss. 4) dinèrèkan A 5) ingkang-ika lu^t in B
maka tiningalan déning maulana kang wadana pangéran Ampèl Danta: „Roepane
kaja iki kang kèmpi dénisoen.quot; 7) } ^ dateng-noenten heeft B: maulana
8) asih-sinihan B 9) kasoetangan B 10) kapakiran B 1') Pr., m. n s. A,
m. n. s. p A D B 12) B, woewaha A 13) Pr., maka k-d A, ontb. m B 14) Pr.,
sosohah A, sosomah B 15) B, anitinta A 16) kasoetanga B 17) Pr., atawoe hss.
18) ng. t. ontb. in B 19) Pr., atawoe hss.
kepada pangéran Bonang: ,Ja anakkoe machdoem Bonang, djikalau i)
ajahanda soedah tiada didalam doenia ini, maka toeanlah jang boléh
akan memandjingkan s ) pada mengadjar 'ilmoe rahasia ditanah
84nbsp;Djawa ini, dan sebagai lagi nanti ada seorang 3) | wahyyoe 'Ilahi,
datang dari tanah 'Arab 4), ia berdiani digoenoeng Djati Tjerbon itoe,
jaïtoe djangan s ) tiada anakkoe memberi hormat padanja, karena ia
jaïtoe asalnja daripada bangsa rasoeloe 'llahi, salla 'llahoe 'alaihi wa
sallama «), dan ia^) asal daripada Hoesain, dan ialah jang bernama
said sjéch Noeroellah, tetapi «) orang itoe ia memendem koela, artinja
tiada mengakoe dirinja said.quot; Maka tatkala maulana hadji Sarap-
oeddin berkata-kata itoe, sambil ia menjapoe-njapoe moekanja mach-
doem Bonang. Setelah soedah ia berkata-kata, maka adalah 9) antara
berapa lamanja maulana hadji Sarapoeddin 'o) itoe di-Soerabaja,
maka maulana itoepoen wapat poelang kerahmatoe 'llahi pada
negeri jang besar, tetapi tatkala maulana itoe wapat, ketika ia pergi
di-Pamalang, dan disitoelah ia wapat, maka dikoeboerkannja di-Areng2
adanja.
85nbsp;Sebermoela maka terseboetlah perkataan i ' ) pangéran Ampél
Denta, pada satoe ketika ia dihadap anakanda pangéran Karang di-
Kamoening, maka tatkala itoe ia tahoe jang dirinja hampir akan
poelang kerahmatoe 'llahi, maka pangéran Ampèl Dentapoen berpesan
kepada anakda, maka kata pangéran Ampèl Denta: „Ja anakkoe, dan
manakala akoe soedahlah disampaikan oléh 12) Allah akoe poelang
pada tempat jang bakaquot;, dan dari hal koeboerkoe itoe 13) djanganlah
kiranja engkau perbaiki dapoerS jang amat tinggi, melainkan
engkau perboeatkan tiga batoe djoega, dan lagi djangan kamoe taroeh
serapa2 15) atau lainnja, dan sebagai lagi sepeninggal 16) akoe, dan
apakala orang datang dari tanah 'Arab, ia bertapa digoenoeng Djati,
86nbsp;maka djanganlah tiada kamoe pergi ziarat kepadanja itoe, i karena
ia i'i') waliyyoe 'llahi, dan ia bangsa daripada said, tetapi ia tiada
mengakoe jang dirinja itoe waliyyoe 'llahi, dan ialah jang menjempoer-
nakan tanah Djawa sekalian ini adanja.quot; Sjahdan maka anakanda
itoepoen 18) menegoehkan pada perkataan ajahanda itoe, hatta maka
tiada berapa lama antaranja maka pangéran Ampèl Denta itoepoen
laloe wapat, dan beserta ditanamkannja disebelah koelon mesdjid
1 ) dan apakala B 2) O/ memandjangkan? mndj. A 3) seorang-orang A 4) B. t. Diawa
'A. A 5) B, i. dan t. A 6) salla-dan ontb. in A. s-m B 7) d. i. ontb. in B sf^
N. dan t. A 9) m a. B, ontb. in A 10) h. S. in B, nief in A H) pogj; g
.2) E niet in A gt; 8 ontb. tn A H) k. , B, niet in A .5) k. taroe sLpa B
'6) 1. dalam s. B 1^) B, itoe A 1«) baginda sekalian itoepoen bersama-sama ia B
ing pangéran Bonang: ,,Hèh machdoem Bénang, toewan lah ing
sapoengkoeré 1) rama toewan kang kangkat amandjing ing 'ilmoe 2)
rahsja ing Djawa iki, lan ing bésoek ana wong teka saking 'Arab,
aloenggoeh tapa ing goenoeng Djati ikoe, pakanira adja kasamaran 3),
angoendjoengana 4), karana ikoe bangsa rasoeloe 'llahi, salla 'llahoe
'alaihi wa sallama, saking Hoesain, ikoe arané sjéch 5) Noeroellah,
anging amendem bangsa, ora ngakoe lamoen sajid.quot; Sarwi angoesap
40 maulana ing wadanané machdoem Bénang. Sasampoening lami
maulana anèng Soera Pringga, noeli késah ameng-amengan mangilèn,
maulana hadji 6) Sarapoeddin maka noeli wapat ing désa Pamambeng,
maka tinanem ing Ngarengareng.
Maka pangéran Ampèl Denta wikan jèn ajoen itjal, neher wewe-
kas '7) ing poetra2 sadaja: ,,Lamoen isoen mati, djarat isoen adja sira
babatoeriS) loehoer^ poma, kalawan adja sira rarahabi poma^, apitoe-
wi9) lan pasekarané batané teloeng rimbag, lan lamoen bésoek ana
wong saking 'Arab teka iquot;) atapa ing goenoeng Djati ikoe, sira pada
ngoendjoengana, karana ikoe waliyyoe 'llahi agoeng, bangsa sajid,
anging ikoe amendem kawoela, jaikoe lah kang anampoernakaken n)
ing sira kabèh, lan gawanen sanak-sanak ira kabèh poma.quot; Maka
kang poetra^ sami angèstokaken ing wewekasé kang rama, boja lami
pangéran Ampèl Denta noeli wapat, pinetak ing sakilèn 12) masdjid
1) B, sapoengkoer A 2) B, 'i'™nbsp;A 3) kasemaran B •») angoendjoengena B
5) i. a. s. A, arané ikoe sajid s. Bnbsp;B, ontb. in A 7) amemekas B 8) babatoer B
9) Pr., apitowésé A, apitowesé Bnbsp;B, ontb. in A 11) B, k. anoe a. A 12) w.
anoeli tinanem sakilèning m. B
Ampèl Denta.
Sjahdan daripada anaknja pangéran Ampèl Denta ada empat
orang 1) jang dari goendik, doea lakiS dan doea perempoean.
Adapoen jang toea lakis bernama sjéch Mahmoed, dan jang moeda
bernama sjéch Sja'ban 3), timang^annja ki Rantjah, dan jang 2) perem-
poean jang toea itóe bernama 19) njai Mandoera, dan jang moeda
87nbsp;itoe ! bernama njai Pa'isah4), jaïtoe anaknja njai Sélan, kakinja njai
Haloen ia beroemah dimesdjid kota.
Setelah itoe maka terseboetlah perkataan njai gedé Pantjoeran
itoepoen, maka 5) sekaliannja dikeloearganja itoe semoeanja soedah
ia anak-beranak, maka njai gedé Pantjoeran itoepoen 5) soedahlah
beranak doea perempoean, jang toea bernama njai Pambarek, diper-
boeat isteri oléh pandita seberang bernama chalipah Hoesain, boenda-
nja kai pangoeloe Rahmatoellah berperang sabiloe 'llahi didésa Oen-
doeng, ajahnja pangéran Koedoes, itoe njai«) boejoetnja^) njai gedé
Pantjoeran, mojang daripada pangéran Ampèl Denta; dan dari-
pada 8) jang moeda itoe ia») diperboeat isteri oléh machdoem di-
Sampang, pandita wari', dan ajahnja asal orang dari Madjapahit,
pemberi oléh sang Lemboe iquot;) Peteng, jang soedah Islam, ia bergoeroe
88nbsp;kepada pangéran Ampèl Denta, daripada koeboernja itoe ia disebe-
lah baoeii) pangéran Ampèl Denta. Maka machdoem di-Sampang
itoe ia beranak tiga orang, jang toea bernama kjai Pambajoen
jang di-Langgar, dan jang moeda sekali bernama Tib dan jang
perempoean beranak lt;priajigt; di-Bintara, ia pemberi oléh pangéran
Ampèl Denta 12). Njai gedé Malaka beranak empat, jang toea na-
manja njai Toelis, dan ia dipertemoekan kepada misanannja dengan
anak njai Panengah, bernama masja'ich 21 ) Kammi, beranak njai Saria
jang tinggal di-Karang Tandjoeng adanja; dan jang penengah ber-
nama ki Badaroeddin jang penengah sekali bernama njai Soerat
maka diambil isteri oléh patih Baringini4)_ anaknja adipati Toeban;
89nbsp;boengsoe | bernama ki Gadoeng dan Kadjangkoe itoe, ia ie)
ajahnja kjai 22) Woerja [sama dengan], Pangéran Bonang ia tiada
mempoenjaï anak. Daripada isterinja pangéran Kadaradjat itoe ia
bernama njai Manten 17), ia beranak empat orang, jang toea ber-
nama kjai 22) hadji Noesiais), dan ki mas lt;Sjamsoamp;gt;, dan dari jang
I )' B, ontb. in A 2) d daripada j. B 3) ga'ban B 4) Pa'isia B 5) maka-soedahlah B
ontb.inA 6)iee.k,ai?,aitoeB 7) B. boejoetan A 8) B, mef m A 9) g, nit in À
gt;0) s. L. B s-ng-m-b-oe-r A H) m k^ ^ier h^^ah gissen, daar de sUh ZlZeZ
met geschreven wordt; bijv. p. kebawanja = kebawahnja. 12) Interpunctie
onzeker. 13 B, Baroeddm A 14) B, natimah di-B° A R V j
K.djangkan A gt;6) B, dan A 17) M-man B 1«) B Noeisia' A 191 T'Jah
itoe namanja nj. B 21) „,asjéch B 22) ^^^ ° 'nbsp;^ 19) p. toeah
Ampèl Denta.
Oetawi pangéran Ampèl Denta atitilar poetra saking ampéjan
sakawan i), djaloe kakalih, èstri kakalih i), kang sepah 2) wasta sjéch
Mamoet, kang anèm wasta sjéch Saban, adjoedjoeloek kjai Rantjah,
kang èstri wasta njai Mandoera lan njai Piahs); poetra nira njai
Sahilan^), éjangé njai Alèn2 5), kang agrija ing masdjid koeta.
Mangkana njai gedèng Panjoeran, sakèhing kang sanak^ sampoen
sami aweweka lan apoepoetoe, amenangi ing pangéran Ampèl Denta.
Njai Panjoeran aweweka kakalih, sami èstri, kang sepah wasta njai
41nbsp;Pambarep, i kaembil somah déning pandita saking sabrang, wasta
chalipah Hoesain, maka kang iboe 6) kjai pangoeloe Rahmatoellah
ta'ala, aperang sabil ing Oendoeng '7), kang rama pangéran Koedoes,
maka pangéran Koedoes poenika boejoeté njai gedèng Panjoeran,
tjanggah 8) maring pangéran Ampèl Denta; maka kang anèm kambil
somah déning machdoem ing Sampang, poenikoe pandita wari', kang
rama asal tijang 9) Mahospahit, lèlèr Lemboe Peteng kang woes
Islam, agoeroe maring pangéran Ampèl Denta, malah makaméio)
kadagan déning pangéran Ampèl Denta. Maka machdoem ing Sam-
pang sampoen adarbé poetra titiga, kang sepah wasta kjai Pambajoen
ing Langgar, kang waroedjoe wasta kjai Tib, nenggih kang èstri kang
weweka prijaji Bintara n). Lèlèré pangéran Ampèl Denta wasta
njai gedèng Malaka aweweka sakawan, kang èstri wasta njai Toelis,
poenikoe apanggih mimisanan lan kang njai Panggoeloe, awasta
masjéch Kammii2), aweweka wasta njai Sariah kang agrija ing
Karang Tandjoeng; kang panggoeloe wasta kahéi3) Badar; maka
kang panengah wasta njai Soerat kaalapi^) somah déning patih
Baringin, weka nira sang adipati i5) Toeban; kang waroedjoe
wasta 16) ki Gadoeng Kadjinggan, poenikoe ramané i'i') kjai ing Woer-
japada. Maka pangéran Bonang boten darbé poetra. Maka pangéran
Kadaradjat kang somah wasta njai Manten, apoepoetra sakawan,
42nbsp;kang sepah i») wasta | kjai hadji Noesa, lan kjai Sjamsoe, kang
1) sakawan-kang B, titiga A 2) sepoeh B 3) pj'gh A 4) Sahilèn B 5) B, Alèn
A 6) B, m. apoepoetra k. A 7) B, Uendang A 8) tjanggih B 9) wong saking B
10) m. kang makam B H) Bintaroe B 12) B, Kami A 13) kjai Pr. 14)
kambil B 15) dipati ing B 16) Pr., asta hss. 17) K. kang rama k. B i») sepoeh ß
perempoean i) itoe bernama njai Darija, dan jang boengsoe itoe ber-
nama kjai sjéch Nasaroeddin dan jang bernama kjai Panggoeng itoe,
jaïtoe sekalian behagian daripada pangéran Ampèl Denta djoega.
Setelah pangéran Ampèl Denta itoe soedah ia wapat, maka sekalian-
nja anaka itoepoen laloe ia berpindah serta dengan kaoem keloearga-
nja sekalian. Maka njai s) gedé Pantjoeran^) itoe ia berpindah i») di-
9) Djapara i beserta dengan Iakinja, sama2 ia i») berpindah ke-Djapara
itoe. Sjahdan jang djadi kapala di-Djapara^) itoe bernama arja
Timoer, maka jaïtoe tempatnja di-Karang Kamoening. Dan daripada
njai Panggoeloeh itoe, ia berpindah di-Toeban. Dan njai gedé Malaka
berpindah di-Maloko 5 ), maka ada antara berapa lamanja laloe ia lenjap-
lah poelang dinegeri jang besar, dan seketika itoe maka laloe ia 6 ) ber-
pindah di-Toeban, [berdekatan dengan] koeboer-^) [soeami]-nja di-
Kadjoengan, dekat laoet ia dipinggir pantai adanja. Kemoedian maka
pangéran Bonang ia poelang ke-Soerabaja. menggantikan imam di-
Soerabaja, dan tiada berapa lamanja s) laloe ia pindah di-Djapara,
bersama-sama dengan kakanda njai gedé Pantjoeran »). Kemoedian
91nbsp;pangéran Kadaradjat itoe ia berpindah ke-Tjerbon hampir ; pada
pesébannja 10) di-Kadaradjat, ialah jang n ) dipergoeroekan oléh
dipati Demak 12); maka kjaiis) gedé Palémbang itoe, saudaranja,
bergoeroe kepada said sjéch Noeroellah, radhiya 'llahoe 'anhoe.
Sjahdan daripada itoe maka terseboedah poela pangéran Karang
Kamoening, maka bertambah-tambah sangat ia pada melakoekan
ta'at dan 'ibadat pada Allahoe soebhanahoe wa ta'ala, maka adalah
antara toedjoeh hari toedjoeh malam tiada ia keloear dari tempatnja
tapakoer itoe, sebab 14) sangat tawadjoehnja pada Allah. Maka
orang Djapara sekaliannja soedjoedlah kepadanja itoe, dan pada ketika
itoe orang Djaparapoen gemparlah dari sebab terlaloe sangat
kelakoean hal mesdjid itoe adanja, maka pada soeatoe masa orang
Djaparapoen datanglah serta dengan kaoem2nja sekalian, sama ia
92nbsp;berdjabat i tangan pada pangéran Kamoening, masing2 jg berminta
maaf padanja itoe. Maka pada soeatoe 45) masa pangéran Bonang
itoe berkata: „Ja kakanda, marilah kita keloear.quot; Dan begitoe
djoega laloelah pangéran Karang Kamoening itoe keloear, dihadap
oléh segala kaoem-kaoemnja. Setelah 16) itoe maka adalah antara 17)
1) B, d. dan jang p. A 2) k. dan daripada nj. B 3) Panjoeran B 4) daripada
jang berdiri d. B 5) di-Toeban A, di-M-loeg B 6) Bedoeld is: soeaminja 7)
koeboernja 8) B, on», tn A 9) Pannjoeran B 1°) persébannja B H) B n
Kadaradjat j. A 12) Ontb. in B 13) B 14) dari B 15) i. kemoedian datang
kepada s. B 16) s. para kaoem semoea S. B 17) m. a. a. alleen in B 18) pindah B
19) B, niet in A
èstri wasta njai Dari'ah, kang waroedjoe wasta kjai sjéch Nasaroe-
ddin, kang aran kjai Panggoeng, jaikoe sami lèlèr pangéran Ampèl
Denta.
Sasampoening soemalah pangéran Ampèl Denta ingrikoe, kang
poetra wajah i) sami dados2) pandita moewah para wedet sadaja,
maka njai gedèng Panjoeran sosomah pindah ing Djapanten; kang
djoemeneng ing Djapanten sang arja Timoer, agrija ing Karang
Kamoening. Njai gedèng Panggoeloe pindah dateng Toeban. Njai
gedèng Malaka apindah dateng Maloko; sasampoening itjal, kang raka
noenten pindah ing Toeban, enggèning amangoen 3) halal, maka noeli
mapad4) ing Kadjoengan, kang makam pedek ing saganten. Maka
pangéran Bénang mantoek malih dateng Soera Pringga, anggentosi
djoemeneng imam; boten lami pindah malih dateng Djapanten, toenggal
kalajan kang raka njai gedèng Panjoeran. Mangkana pangéran Kada-
radjat apindah dateng Tjerbon, kang titilar tataneman ing Kadaradjat,
kang ginoeron déning dipati ing Demak; kjai gedèng Palémbang,
.sadèrèk ira «), goeroe dateng sayyidina 'ssjéch Noeroellah quot;), radhiya
'llahoe 'anhoe.
Kawarnaa pangéran Karang Kamoening asroe ingkang lampah,
boja késah saking enggèn sawidji, awatara pitoeng dina pitoeng
wengi boten mijos saking enggèn») tawadjoeh dzikroe 'llahi kéwala.
Wong Djapara sami hormat sadaja, oemek désa Djapara, kasoeled
43 polah ing masdjid, kaoem sami adjawa tangan, j sami anglampah halal
bihalal''), sami amarekio) dateng pangéran Karang Kamoening,
pangéran Karang Kamoening boja mijos. Sampoening
') k. para weka s. B 2) Ontb. in B 3) amangan B 4) h. kang itjal i. B, wapad Pr.
6) B, ontb. in A 7) Noeroellahi B H) ^nbsp;^ g g^ y -ii^gigi ^ 10) s.
rawoeh a. B
-ocr page 102-berapa lamanja maka kata pangéran Kamoening kepada pangéran
Bonang: „Adinda, ada oetoesan daripada Allah datang pada
kakanda.quot; Maka pangéran Bonangpoen diamlah, tiada soeatoe apa
katanja, maka berapa lama antaranjai) laloelah pangéran Kamoe-
ning 2) itoepoen berpindah ke-Soerabaja; setelah sampai di-Soerabaja
maka laloelah ia wapat, poelang dinegeri jang besar, maka dikoeboer-
kannja dekat pangéran 3) Ampèl Denta itoe.
Sebermoela pangéran Karang Kamoening itoepoen adalah ia
93nbsp;meninggalkan ] anak dari isteri jang moeda itoe doea, satoe laki2
dan satoe perempoean, dan anak kedoea itoepoen soedahlah be-
roemah-roemah, dan 4) malah 5) ada anak masing2 doea laki2 dan
doea perempoean, maka anaknja 5) jang toea 6) perempoean itoe
diperboeatnja isteri oléh kjai Gadoeng 7) Kadjingkal, jaïtoe ajahnja
kjai Wirja; dan jang moeda diperboeat isteri oléh 9) kjai Lewih,
nama 9) njai Koening; dan jang laki2 nama iquot;) kjai Moendapah, dan
kjai Moendapah beranak kjai Ishak23), ia beroemah-roemah di-
Djapara; dan jang moeda bernama kjai Hamidquot;), ia beroemah di-
Karang Bidara Demak 12), djadi kaprenah tjoetjoe oléh pangéran
Karang Kamoening, dan djadi tjoetjoe koealon kepada njai gedé
94nbsp;Pantjoeran 13), jaïtoelah koernia dari pangéran Ampèl j Denta.
Hatta maka tiada berapa lama antaranja 14) maka pangéran
Karang 15) Kamoening itoe mati, maka njai gedé Pantjoeranpoen
ia berpindah ke-Toeban, serta dengan anak tjoetjoenja sekalianpoen
toeroetlah is) berpindah, sama2 berkoempoel dengan pangéran
Bonanq. Maka pada ketika itoe njai gedé Pantjoeran itoepoen terlebih
sangat pada melakoekan ta'at dan 'ibadat kepada Allah, Maka orang
Toeban dan Gersik^^) itoepoen sekalian 24) soedjoedlah kepada njai
gedé Pantjoeran. Sebermoela maka pada satoe ketika malam djoem'at,
pada waktoe tengah malam, njai gedé Pantjoeran ia sembahjang tahad-
djoed doea raka'at salam. Setelah soedah habis sembahjang tahaddjoed
maka laloe ia keloear keserambi, dan begitoe djoega ia mehhat pada se-
95nbsp;gala pohon kajoe, | sekaliannja itoe 18) rebah. Maka njai gedé itoepoen
tahoelah jang lailatoei«) 'Ikadar itoe toeroen, dan pada masa itoe
laloe ia toeroen sembahjang 25) doea raka'at salam, serta ia membatja
do'a minta20) kepada Allah 21)^ Toehan sarwa 'alam 22)^ moedah-
M k setelah itoe maka ada antara berapa hari lamanja 1. B 2) p. Karang K. B
3 d pekoeboerannja p. B 4) Onfb. in B 5) malah-jang B, ontb. in A 6) B,
ontb. in A 7) Kadoeng B 8) dip-nja B, m. Iaki2 d. A 9) oléh-njai alleen in B
10) j. 1. n. in B, kedoea anak itoe beranak poela masing2 doea laki2 dan doea
perempoean dan bernama A h-m-da A, dj-mid B 12) K. b-dar dim-k A, K.
bid-rah damak B 13) B steeds Pannjoeran 14) B, b. lamanja m. A 15) B, ontb.
in A 16) tertoeroet B lquot;?) B, Kersik A 18) B, k. sekalian r. A 19) j. malam 1. B
20) B, i. minta do'a k. A 21) B, ontb. in A 22) T. s. 'a ontb. in B 23) S-teq B
24) sek-nja B 25) d. p. m. i. maka seketika itoepoen laloe ia s. B
alami pangéran Karang Kamoening aketjap: „Ana djangdji ning
Allahoe ta'ala.quot; Maka pirang^ dina pangéran Karang Kamoening
apindah dateng Soera Pringga, boten lami wonten ing Soera Pringga,
anoenten soemèrèn ing Ampèl Denta, tinanem sareng pangéran i)
Ampèl Denta.
Maka pangéran Karang Kamoening atilar weka saking raji anèm,
kakalih djaloe kalav.'an èstri, sampoen sami aomah sakoerenan 2),
sampoen aweweka èstri kakalih, djaloe kakalih, kang toewa kambil 3)
somah déning ki4) Gadoeng Kadjinggal 5), kang rama kjai quot;Woer-
japada; kang anèm kambil somah déning kjai Lewih, awasta«) njai
Koening; kang djaloe wasta kjai Moedapa, kang aweweka kjai Ishak,
agrija ing Djapanten, kang anèm kjai Hamid, agrija ing Karang
'Widara ingDemak; sami kapoetoe déning pangéran Karang Ka-
moening, kapoetoe kawalon déning njai gedèng Panjoeran, dédé kang
lèlèr pangéran Ampèl Denta.
Maka sasampoening itjal pangéran Karang Kamoening, njai gedèng
Panjoeran pindah dateng Toeban kalajan sakatahing anak poetoené
sadaja, panggonanéS) toenggal kalawan pangéran Bénang. Poenika
njai gedèng 10) adalem ing Panjoeran 10), enggèning anjeroe ingkang
lampah. Poenika n) prajaji Toeban Gresik miwah adipati Toeban
sami marek dateng Karang Kamoening, sami hormat | para katong
44 dateng njai gedèng Panjoeran. Maka ing kalaning wajah tengah daloe,
ing 32) malem djoem'at, njai gedèng 13) lt;Panjoeran i4)gt; salat ta'at
lan 15) tahadjoed 16), sawoesing toetoeg salat njai gedèng Panjoeran
aningali kakajon sami rebah. Njai gedé oeninga jèn tedaking lailatoe
'Ikadar, maka njai gedé asalat malih kalih raka'at salami'''), noeli
matja do'a, aneneda ing Allahoe ta'ala: „Tjekelen i»)
M s kalaian p. B 2) s. ahoema pkoerenan A, s. ahoemasa B 3) kaembil B
5 B. ki ged/ng Katjangkal A 6) b, kang A 7) B, ontb in A 9) Ontb.
in B 'quot;) nj'. g. Panjoeran adaleni mg Toeban, engg. Pr. gt; ) mg Panjoeran
sakatahing B gt;2) B. ontb. in A 13) „j. g. ontb. in B 14) Pr. 15) t. 1. ontb. m B
ll) B tahdjoed A 17) sasalam B i») Pr., Tjeleken A, Tjekelan B
moedahan dikaboelkan i ) permintaannja, djangan sampai telepas
daripada agama Islam, demikian pada anak tjoetjoenja serta dengan
kaoem keloearganja sekalian adanja. Setelah soedah habis ia
membatja do'a, maka sekalian pohon itoe semoeanja itoe 2) bangoen,
hingga waktoe soeboeh laloe ia 3) sembahjang soeboeh. Setelah habis
ia sembahjang soeboeh, maka pagi^ harinja**) hari djoem'at, maka
adalah seorang perempoean sahabatnja, iapoen 5) toeroet sembahjang
soeboeh, maka itoepoen berkata kepada njai gedé Pantjoeran: ,,Ada
96nbsp;perahoe keieboe ditandjoengan, djika adalah kiranja kerélaan ; toean,
hamba hendaklah menolongi padanja itoe.quot; Maka njai gedé seketika ia
tiadalah berkata, kemoedian maka kata njai gedé: „Djanganlah kamoe
pergi, in sja'a 'llahoe ta'ala soedahlah ia selamat perahoenja itoe.quot;
Hatta maka tiadalah berapa lamanja, maka orang perahoe jang keieboe
itoepoen datanglah serta dengan bawaannja, mampir sembahjang
kepada njai gedé di-Pantjoeran. Maka beberapa lama ia ada di-
Pantjoeran, maka laloe bersama-sama ia menoeroet pada kelakoean
njai gedé Pantjoeran, dan^^) ingat 'ibadat kepada Allahoe soeb-
hanahoe wa ta'ala. Soedah itoe maka njai 9) gedé Pantjoeran i«) itoe-
poen pergi n ) ke-Soerabaja serta dengan anak 12) tjoetjoenja sekalian-
nja, hanja jang tinggal itoe melainkan machdoem Bonang djoea.
97nbsp;jang ada di-Toeban. ia didjadikan imam di-Toeban si ). | maka setelah
sampailah njai gedé Pantjoeran itoe di-Soerabaja. maka tiada berapa
lamanja laloe ia wapat. maka dikoeboerkan dekat ajahnja itoe.
Sjahdan daripada itoe maka terseboetlah machdoem di-Sampang
dengan iboenja 15) kjai penghoeloe di-Oendoeng, tetapi ajahnja seketi-
ka itoe ia soedahlah tiada di-Oendoeng. Maka laloelah sama ia 16)
pergi ke-Soerabaja i^) dan 22) ia didjadikan imam di-Soerabaja, ke-
moedian i») ia berpindah di-Toeban. Dani») machdoem Bonang
berpindah di-Demak, didjadikan imam di-Demak oléh pangéran ratoe
di-Demak, maka berapa lamanja machdoem di-Sampang itoe di-
djadikan imam 19) di-Toeban oléh pangéran ratoe Demak.
Kemoedian ada antara berapa lamanja machdoem Bonang itoe men-
djadi 19) imam di-Demak, maka ia berpindah di-Djapara, beroemah 23)
di-Karang Kamoening, dan antara berapa lamanja di-Karang
Kamoening, laloe tebakar24) roemahnja dan kitabnja itoepoen
98 habis tebakar. mendjadi 20) ^ gégér. Maka Kali Djaga, dan
1) Allah kaboelkan pada B 2) squot;. poen mohon laloe b. A 3) B. bedoeld is: njai P..
ia ontb. in A 4) B. ontb. in A 5) B, itoepoen A 6) B, ontb. in A B, sama A
8) Ontb. in B 9) B, ontb. in A 10) Pannjoeran B H) i. laloe ia p. B 12) sa-
nak B 13) B, ontb. in A 14) quot;nja B 15) B, ajahnja A 16) B, M. ia laloe p. A
17) kjai S. B 18) kemoedian-machdoem B, maka A 19) imam-imam B, ontb. in A
20) seketika itoe maka datang B 21) j. t. 8 22) Ontb. in B 23) B, ontb. in A
24) 1. ia t. B
hamba, poenika pedjaha Islam, lan moega2 i) anak poetoe boejoet, teka
maring salèlèr-lèlèr hamba 2), sami Islam. Saking 3) pitoeloenging
Allahoe ta'ala djaloe èstri sadaja sami Islam 3).quot; Sasampoening
rampoeng4) amaos do'a, noenten kakajon poenika sami andjeneng
malih, sapisan njai gedé Panjoeran toemedak salat soeboeh kalaning
djoem'at. Noeli 5) aloenggoeh ing soerambi pareng lan 6) sahabat
njai gedèng Panjoeran, wasta njai Roebijah Moeloek, ingkang waoe
milet sami 8) salat, maka matoer dateng njai gedèng Panjoeran:
„Poenika wonten djong adjeng kalémbakf») ing oedjoeng Palak-
pak'O), jèn sawawi manira amit saantoek-antoek badé noeloengi ^).quot;
Njai gedèng Panjoeran mindel, maka soewé2 njai gedé ngandika 12):
„Adja sira loenga, in sja'a 'llahoe ta'ala edjong ika woes salamet.quot;
Noeli edjong poenika tangi, kang dènwoti3) poenika kapas, boja
soewé'4) djong poenika lajar is) dateng Toeban iquot;), ing bén-
djangipoen wong djong poenika sami atoer2 dateng njaii^) gedèng
Panjoeran, jèn adjeng kawon i«) ing oedjoeng Palakpak, maka
45 matoer, jèn nijatif) ngoendjoengi j dateng njai gedèng Panjoeran,
sebab 20) paraoené ajoen kawon 21) ing oedjoeng Palakpak, maka
woes anekani ing Djadjati20). Sasampoening lami wonten ing
Panjoeran, antijanta22) kang kasoetapan lampah kapekiran 23), kara-
na Allah lahir batin. Sasampoening mangkana njai gedé késah saking
Panjoeran, mantoek dateng Soera Pringga, nanging saking anak poetoe
machdoem Bénang kantoen wonten ing 24) Toeban, djinenengaken
imam. Sasampoening 25) njai gedé wonten ing Soera Pringga, boten
lami noenten soemèrèn, tinanem sareng kang rama.
Sasampoening alami kawarnaa machdoem ing Sampang, kalajan kang
iboe kjai pangoeloe 26) ing Oendoeng, tan kantoen ing Oendoeng,
kang rama sampoen itjal. Sami késah, kjai ing Soera Pringga djineneng-
aken ing Soera Pringga, anoeli pindah dateng Toeban. Alami mach-
doem Bénang késah saking Toeban, pindah dateng Demak, djineneng-
aken imam ing Demak déning pangéran ratoe ing Demak, maka mach-
doem ing Sampang dèndjenengaken imam ing Toeban déning pangé-
ran ratoe ing Demak.
Alami machdoem Bénang andjeneng imam ing Demak, neher tah 27)
saking Demak pindah dateng Djapanten, adalem ing Karang Ka-
moening, boja lami machdoem Bénang noenten kobong2S) telas kang
arta sadaja, miwah kitab katah ingkang katoenoe. Poenika kjai gedèng
Kali Djaga, lan
1) sakèhé B 2) p. hamba kabèh neher sakatahing kang lèlèr s. B 3) Saking —sasam-
poening B, ontb. in A 4) Ontb. in B 5) Qnfb. in B 6) s. wonten kang s. B
«) B, ontb. in A 9) kalambak B 10) Steeds Palakngak B H) m. n. B 12) soemaoer B
13) B, dèn A 14) k. maka noeli lajar dj. B 15) Ontb. in B 16) T. boja soewé djoeng
poenika noenten rawoeh ing palaboehan Toeban i. B 17) B, ontb. in A '8) ka-
wawan Pr. 19) B, j. ajoen n. A 20) sebab-sasampoening ontb. in B 21) kawawan
Pr. 22) B, anitijanta A 23) kapakiran B 24) ß, ontb. in A 25) B, i. wasta kjai
gedèng Pambajoen, maka s. A 26) B, ontb. in A 27) lah B 28) kobongan Pr.
lebaii) Joesoep, dan lebai2) Hamzah, dan moeridnja sekalian itoé-
poen datang, hendak menolong kepada machdoem Bonang itoe, tetapi
machdoem itoe tiada soeka ditolongi. Maka tiada berapa lamanja
machdoem Bonang itoepoen berpindah ke-Bonang poela. Setelah
sampai ia ke-Bonang, maka disitoelah ia mengeraskan ta'at dan
ibadat, dan ketika itoelah machdoem dinamaï sjéch masja'ich Jang
Sempoerna, dan jang menamaï dia itoe said 3) sjéch Noeroellah. Maka
tiada berapa lamanja machdoem Bonang itoe-i) ia ada 5) di-Bonang.
laloe berpindah ke-Toeban, dan antara berapa lamanja ia di-Toeban
laloe wapat, dan dikoeboerkan disebelah koeion mesdjid Toeban.
Maka terseboedah perkataan machdoem di-Sampang selama ia
99nbsp;ada ) di-Toeban, | maka tiadalah ia merasakan sedap pada hatinja,
sebab jang») adipati») Toeban itoe ia ta'loek kepada kapir, dan
seketika maka i») laloe dioesoengnja kepada pangéran ratoe ke-
Demakquot; ) serta dengan pangéran adipati Demakpoen. Tiada tinggal
[dan] njai gedé Pambarek dan njai 12) penghoeloe di-Oendoeng itoe-
poen sama berpindah di-Demak, dan ketika itoe kjai gedé di-Sampang
itoepoen iais) mendjadi imam di-Demak, menggantikan pada mach-
doem Bonang. Pada ketika itoe i^) maka terlebih hormatnja kjai
Sampang itoe kepada pangéran Demak, serta dengan soehoednja 15)
pada agama, maka ada antara berapa lamanja ia mendjadi imam itoe.
laloe ia poelang kerahmatoe 'llahi, dan pada sebelah koeion mesdjid
disitoelah dikoeboerkan.
100nbsp;Dan jang menggantikan pada tempatnja ] itoe kjai gedé Pambajoen.
maka tiada lama ia mendjadi imam, laloe ia berpindah ke-Djapara
di-Danoeradjah bersama-sama le) dengan iboenja, dan tiada berapa
lamanja ia di-Danoeradjah maka ia wapat, dikoeboerkannja di-
Danoeradjah.
Dan jang 17) mengganti ia bernama penghoeloe Rahmatoellah jang
telah berperang sabil di-Oendoeng, dan ia didjadikan penghoeloe di-
Demak, dan jang mendjadikan itoe kjai adipati Sabrang Lor, jaïtoe
kakinja pangéran ratoe ing Demak. Dan tiada i^) berapa lama ia
mendjadi imam, laloe ia poelang kerahmatoe 'llahi, dikoeboerkan
bersama-sama 1«) mama'nja kjai gedé di-Sampang adanja.
Dan jang menggantikan itoe pangéran Koedoes, ialah jang
1) labani? A, 1-b-n B 2) labai A, laban B 3) sjaid B 4) m. B. i. B, ontb. in
A B, ontb. in A 6) Ontb. in B 7) B. ontb. in A 8) s. dari j. B 9) hadipati B
10) s. m. B, ontb. in A H) Lees di-D. 12) Lees kjai 13) i. ia B, itoe A 14) P. k. i.
B, ontb. in A 15) B, sjoehoednja A 16) B, sama2 A 17) Ia djadi satoe 'alim
dengan sanak2nja sekalian dan dari j. B I8) setelah B 19) B, sama2 A
4g kjai lebé Joesoep, kalajan ki lebé j Hamzah, moerid kang kaparek i ),
sami ajoen angreboet, boja sinoengan déning machdoem ing Bonang.
Sasampoening leboer2), pramana 3) Allahoe ta'ala boja alami mach-
doem Bénang anggèning anangetaken ingkang lampah, machdoem
Bonang winastanan masjéch Sampoerna, kang andjenengaken sajid
sjéch Noeroellah. Sampoening alami wonten ing Bonang, apindah
dateng Toeban, noenten [dateng ingkang] 4) soemèrénS) pisan ing
Toeban, pinetak 6) sakilèning masdjid Toeban.
Kawarnaa machdoem ing Sampang tan sakétja wonten ing Toeban,
déning sang dipati Toeban asoewita ing kapir, maka pinoendoet ^)
déning pangéran ratoe ing Demak, kang 8) rama pangéran 9) dipatèng
Demak. Tan kantoen njai gedèng Pambarep kalajan kjai pangoeloe lO)
ing üendoeng, sami apindah ing Demak, agrija kjai gedèng Sam-
pang, djoemeneng 12) imam ing Demak, anggentosi kjai gedèng
Bénang. Antijanta hormat ira pangéran ing Demak, kjai gedèng Sam-
pang ingidep '3) ing saparéntah ira ing agama sampoening alami
djoemeneng imam ing Demak, kjai gedèng Sampang noenten itjal
ing Demak, pinendem ing sakilèning masdjid Demak.
Sasampoening itjal machdoem Sampang, kang anggentosi imam
poetranéis) kjai gedèng Pambajoen ing Langgar, boten alami djoe-
meneng imam, noeli pindah ing Djapanten, nanging iquot;) boten lami
dados imam ingrikoe, noenten soemalah, tinanem '«) ing Danaradja,
toenggil kalajan kang iboe moewah sanak wargi tinanem ing
47 Danaradja.
Sasampoening itjal kjai Pambajoen ing Langgar, kang anggentosi
kjai pangoeloe Rahmatoellah i») kang woes perang sabil 1») ing
Oendoeng, anggentosi djinenengaken 20) imam 21) ing Demak, kang
andjenengaken imam kjai adipati Sabrang Lor 22kang raka pangéran
ratoe ing Demak. Maka 23) ^voes lami linggih ing Demak, kjai pa-
ngoeloe noeh soemèrèn tinoenggalaken 23) kalajan kang paman kjai
gedèng Sampang.
Maka sampoening ilang kjai ing Oendoeng, pangéran Koedoes
1) raka B 2) lebar B 3) B, permana A 4) [ ] p^ 5) B, soemarèn A 6) pinetek A,
tinandoer B ') pinoedoetan B 8) D. maka k. B. 9) B, ontb. in A lü) B,
ontb. in A quot;) B, D. anggentosi dateng kjai Demak a. A '2) B, S. toer
dj. A 13) angidep hss. '4) perawagama A, ngagama B 15) kang anak B
16) nanging — iiig D. ontb. in B 17) ing üang ing Djapanten t. B 1») Kara-
matoellah hss. 19) k. aperang sabiloe 'Ilah B 20) B, a. maka dj. A 2l) pangoeloe
B 22) a. ing Sérang Lèr B 23) Maka-kalajan luidt in B lami2 kjai pangoeloe ing
Oendoeng, sampoening ilang tinoenggalaken
mendjadi imam di-Demak, didjadikan oléh sayyidina sjéch Noeroellah.
101 radhiya 'llahoe j 'anhoe, dan dinamakan pandita Rabani.
Adapoen anaknja pangéran Ampèl Denta itoe, pertama-tama njai
gedé Pantjoeran i ), kedoea njai gedé M-loki9), ketiga machdoem
Bonang. keempat machdoem Kadaradjat; sjahdan 2) anaknja pangéran
Ampèl jang dari simping 3) itoe empat djoega. pertama njai
Indra 4). kedoea machdoem Rantjah, ketiga sjéch Mahmoed, keempat
njai Taloeki 5 ), dan 6 ) daripada itoe sekaliannja mendjadi anak
tjoetjoenja sjéch Parnin djoega adanja, jaïtoe anak dari poeteri jang
tjahajanja bersalin lima kali dalam sehari. Dan daripada kjai gedé
Kali Djaga 7) itoe, jaïtoe anak tjoetjoenja Arja^quot;) Damar di-
Madjapahit.
HOOFDSTUK IV.
JQ2 SEBERMOELA MAKA TERSEBOETLAH TATKALA SJECH | NOEROELLAH DATANG
KETANAH DJAWA.
Pada satoe ketika ia mendapat tjeritera dari goeroenja ditanah
'Arab Mandarsah , dan ia ditanjaï oléh goeroenja akan menetapkan
serta berdiam ditanah Djawa. Setelah itoe tatkala ia 9 ) sampai ditanah
Djawa laloe ia berdoedoek dinegeri Tjerbon digoenoeng Djati, di-
sitoelah tempat ia melakoekan pada ta'at 'ibadat, maka dinamakan 10)
oléh orang Djawa sekalian itoe dinamakan n) machdoem Djati, jang
setengah mengatakan soesoehoenan Goenoeng Djati. Setelah berapa
lamanja sjéch Noeroellah ia ada digoenoeng 12) Djati maka laloe
diperisterikan kepada anaknja kjai ^3) gedé di-Babadan, dan iai4)
beranak seorang laki2. namanja 15) Moehammad Sjah. Kemoedian ia
103 beristeri lagi dengan anaknja ratoe Hajoe di-Madjapahit. j dan ber-
anak seorang bernama Moehammad 'Arif. Dan ia beristeri poela de-
ngan anaknja ratoe i«) ajoe di-Padjadjaran quot;'). maka ia beranak doea
in B , --
19) M-loko B
1) Pannjoeran B 2) adapoen B 3) s-mping hss. 4) A, a-n-d-r-a B 5) nj. gedé
T. B 6) ja'ni B 7) Djagah B, Kadj-h A «) Mandarsjah B 9) j. t. Meen in B
10) ditan-mkan hss. quot;) ditan-mkan hss. 12) B, N. itoe d. A 13) ki B 14) Ontb
15) nama A i^) a. Padjadjaran m. B iquot;?) Harja B 1«) B, ratjoe À
•loko B
djinenengaken!) déning sayyidina sjéch Noeroellah 2) radhiya 'llahoe
anhoe, winastanan pandita Rabbani.
Poenika kang 3) para poetra pangéran Ampèl Denta kang toenggal
sawadah sakawan. kang roemihin njai gedèng Panjoeran, kaping kalih
njai gedèng Moloko, kaping tiga machdoem ing Bénang, kaping
sakawan machdoem ing Djaradjat-i); anapon kang poetra pangéran
Ampèl Denta saking ampéjan sakawan malih, kang roemihin njai
gedèng Andar^), kaping kalih machdoem ing Rantjah, kaping tiga
sjéch Mamoet, kaping sakawan njai gedèng Taloeki«); sakabèh ikoe
anak poetoe sjéch Karnèn^) ing Tjempa, kang raji asalin roepa ping
lima sadina. Anapon s) kjai gedèng Kali Djaga ikoe, anak 9) poetoe
Arja Damar Madjapahit iquot;).
HOOFDSTUK IV.
KAWARNAA SjÉCH NOEROELLAHquot;) RADHIYA 'LLAHOE ' ANHOE ANOADJAWA
48 saking Arab '2) Madarsah, anoeli maring désa Djawa, oléh
toedoeh saking kang goeroe, kinon loenggoeh ing désa^s) Tjerbon,
tinoedoehaken ing oekir Djati, djinoedjoeloekan déning titijang mach-
doem Djati, kang sapindah amastani soesoehoenan Goenoeng Djati,
ingrikoe ingkang loenggoeh anjeroe ingkang lampah. Lami2 pinang-
gihaken déning kjai gedèng Babadan kalajan kang poetra pijambek,
sampoening lami apoepoetra is) sanoenggal 16) djaloe, adjoedjoeloek
Moehammad Sjahi^). Maka machdoem Djati akrama malih kalajan
kang poetra ratoe ajoe Madjapahit, apoepoetra is) sanoenggal 1»)
djaloe, adjoedjoeloek Moehammad 'Arif. Maka machdoem akrama
malih kalajan poetra ratoe ajoe Padjadjaran, aweweka kakalih.
M B met Pr., K. ingoentap djineriengaken A 2) b, sj. alN. A 3) P. machdoem
ing Bonang k. B 4) = Kadaradjat 5) Ander B 6) „jai Talokèn A Lees
Parnèn 8) B, alampon A 9) i- ^quot;akang a, B Kgt;) Madjapa it hss.. deze spelling
verder niet aangegeven. H) alN. A, alNoeroellahi B 12) B, ontb. in A 13) des)a
L gt;5) s. 1 a A, aweka B 16) B, soenoenggal A 17) B, Sah A 1«) aweka B
19) sanoenggil B
örang, satoe perempoean dan satoe laki2, dan jang perempoean itoé
bernama Patimah, dan jang laki2 itoe bernama Hasanoeddin, dan pada
ketika itoe telah masjhoerlah didalam seloeroeh tanah Djawa, sekalian
ia 1) mengatakan jang machdoem Djati itoe asal dari tanah 'Arab
jang 2) ada digoenoeng Djati itoe 2).
Sjahdan maka terseboetlah perkataan 20) pangéran Bonang, ia 3)
berkata kepada pangéran adipati Demak 4) dari hal pesanan2i) ajah-
nja, jang bernama pangéran Ampèl Denta, demikian pesannjaS)
maulana hadji Sarapoeddin itoe kepada pangéran Bonang, maka
104nbsp;pangéran j BonangpoenR) berkata pada pangéran adipati Demak
katanja: „Toean, hamba hendak pergi ziarah kepada sayyidina sjéch
Noeroellah digoenoeng Djati itoe. quot; Maka sahoet pangéran adipati
Demak: „Hambapoen hendak djoega pergi bersama-sama ziarah
kepada soesoehoenan digoenoeng Djati itoe.quot; Dan seketika itoe laloe
.sama ^) berangkat berdjalan serta diiringi dengan kaoem keloearga-
nja sekalian itoe.
Adapoen akan 22) machdoem Djati itoe, baharoelah kedatangan
oléh«) pangéran Palangon, maka kata machdoem Djati kepada
pangéran Palangon: „Apalah kehendak toean datang ini») ketempat
hamba disinii«)?quot; Maka sahoet pangéran Palangon: „Hamba hendak
bertemoe pada toean djoega, dan 11) toean ini, darimana asal toean,
105nbsp;dan apa maksoed diam 12) pada | tempat ini?quot; Maka sahoet machdoem
Djati itoe: ,,Adapoen hamba ini asal dari tanah 'Arab.quot; Maka berta-
nja poela machdoem Djati: „Toean ini darimana, dan asal toean
darimana, dan apa kehendak toean?quot; Maka sahoet pangéran
Palangon: ,,Adapoen hasrat hamba datang pada tempat ini, moedah-
moedahanlah kiranja dipersalinkan agama Djawa ini oléh agama
Islam.quot; Maka kata machdoem: „Alhamdoe li 'llahi rabbi Talamina. quot;
lt;Maka kata pangéran Palangon: Dan hamba ini asal dari
negeri Baghdad, laloe hamba kenegeri i^) Pasé, dan gt;5) dari Pasé
lintas hamba datang pada tempat ini.quot; Kemoedian kata [pangé-
ran] machdoem: ,,Djikalau demikian kata toean iquot;) pada hamba, boléh-
lah djadi 17) saudara pada hamba.quot; Dani«) seketikapoen '!•) laloe
en m B 2) jang-sjahdan alleen in B, adanja A 3) B, B. dan ia A 4) A
engatakan ö pada pesanan B 6) B, p. Bonang B. A 1) ia E «1 b'
9) Ontb. in B ^ 10 B,_ini A U) di. dquot;^ A, djoea adania R 12^ J
1) s. i. alleen in B
maka ia mengatak;
niet in A 9) Ontb. in B lO) B, ini A U) 'dj. 'd A, djoea adanja b'quot;i2) toean
datang B 13) B, ontb. m A 14) B dan dari Bagdad 1. h. pergi k. B 15) OnTTn
B 16) B toeanhamba A H) h boléh ia mendjadi s. B gt;8) Ontb. in B .9) .seketika
itoepoen B 20 Onth. m B 21) pesanannja oléh B 22) A. a. A. Dan .seketika itoe
maka terseboetlah B B, A. adanja A
èstri adjoedjoeloek Patimah, kang djaloe adjoedjoeloek maulana
Hasanoeddin, maka lamis i) masjhoer ing tanah Djawa, jèn wonten
tijang saking 'Arab angadjawi, atapa ing oekir Djati.
Kawarnaa machdoem Bénang, miharsa 2) jèn ana wong saking 'Arab
tatapa ing oekir Djati, machdoem Bonang noeli 2) matoer dateng pa-
ngéran dipati 3) Demak, jèn makaten^), kados sampoen andatengi
wewekasS) kang rama pangéran Ampèl Denta, kalajan wekas ira
maulana Sarapoeddin 6), jèn sawawi badé késah 7) angoendjoengi
dateng sayyidi 'ssjéch«) Noeroellah. Ngandika pangéran dipati
Demak: ,,Inggih, manira pon soemedja^') toemoet.quot; Maka soegri kang
oeninga sami maksoed badé 10) angoendjoengi, makaquot;) kang kinèn
49 machdoem Bénang sami toemoet miwah | kang wargi2, kang dinèrèk 12)
pangéran dipati i3) Demak.
Maka kawarnaa malih machdoem Djati lagi kadatengan pangéran
Palalangon, maka tinakènan pangéran Palalangon déning machdoem
Djati: „Poenapa sedya toewan i5)?quot; Saoer pangéran Palalangon:
„Soemadyaiö) dateng toewan.quot; Makaquot;) atakèn pangéran Palala-
ngon dateng machdoem Djati iquot;^): „Saking poendi asal toewan?quot; Kang
saoer machdoem Djati: „Saking 'Arab.quot; Maka machdoem Djati atakèn
dateng pangéran Palalangon: „Toewan asal saking poendi, toewan i»)
alinggih wonten i») riki?quot; Kang saoer pangéran Palalangon: „Manira
saking 'Arab 20) Baghdad, noeli maring Pasé, noeli mariki.quot; Angan-
dika machdoem Djati: „Poenapa sadya toewan linggih ingriki?quot; Soe-
niaoer pangéran Palalangon: „Sadya manira, dènsalinana agama
Djawa poenika déning Allahoe ta'ala kalawan agama Islam.quot; Angan-
dika machdoem: „Alhamdoe li 'llahi rabbi 'l'alamina, mangké tah
angsal sanak, ing sedya 2J) manira kados 22) pakanira!quot;
U R lami A 2) [jèn ana] miharsa — matoer alleen in A 3) adipati ing B
4 OnffeTn B 5 s a. w. ontb. in B 6) hadji S. B. 7) j. b. k. A, adjeng B
H d Taiid siéch N. B 9) soemadya B W) Ontb. in B n)a. malih m.B
iidSlk B 13) Ontb. in B 15) Ontb. i„ B 16) Ontb. in B ^ Maka - Saking
B haS adjeng toemaken Anbsp;B, ontb. in A 1«) ing B 20) Ontb. in B
2n .sedaia B 22) kada B
-ocr page 112-106nbsp;sama 1) berdjabat tangan, ■ machdoem dengan pangéran Palangon
itoe laloe sama berdoedoek kedoeanja.
Maka terseboetlah poela s) jang akan datang, jaïtoe 3) pangéran
adipati Demak 4) dan pangéran machdoem Bonang itoe serta diiringi
dengan segala kaoem keloearganja sekalian; setelah sampailah di-
Tjerbon laloe ia melintas kegoenoeng Djati, laloe menghadap 5) mach-
doem 6) Djati, serta soedjoed menjembah kaki machdoem, maka
kata machdoem: „Doedoeklah toeanS sekalian!quot; Dan setelah itoe
maka semoeanjapoen 7) doedoeklah, maka kata 7) pangéran Palangon:
„Apa pekerdjaan toeanS sekalian maka «) datang ini ») dan
darimana toean^ ini?quot; Maka sahoet pangéran adipati Demak dan
machdoem Bonang: „Adapoen maka hamba datang pada tempat ini.
107nbsp;hamba hadjat bertemoe dengan ; sayyidina sjéch Noeroellah.quot; Maka
kata pangéran Palangon: „Djika demikian kata toean2, bersama-
samaan djoega dengan maksoed hamba.quot; Dan kata pangéran adipati:
„Sebenarnjalah toean seperti kata ini.quot; Maka diamlah lo) berdoedoek
[itoe] machdoem Bonangpoen lo), [machdoempoen] n) mengamat-
amatilah akan sjéch Noeroellah u ), sebagai 12) [ada] chidmatilah
sayyidina sjéch Noeroellah itoe, maka machdoem Bonangpoen
berbitjara 12) didalam hatinja: ..Soenggoeh seperti kata ajahanda.
tiada bersalahan lagi roepanja.quot; Dan seketika itoe maka machdoem
Bonang. dan pangéran adipati Demak. dan kaoem keloearganja
sekalian selama ia masoek 13) bergoeroelah kepada sayyidina sjéch
Noeroellah. maka sekalian itoe diadjarkan oléh i4) sjéch itoe; pertama
jang ambil^) bay'at itoe pangéran Bonang. kedoea ratoe adipati
Demak. ketiga pangéran Kali Djaga. keempat pangéran Kadaradjat.
108nbsp;itoepoen semoea di^-^djarkan '5) dengan ratibnja ' dan silasilanja
Soedah itoe maka kata pangéran Palangon: „Ja machdoem Djati
sebaik-baik toean berwasiat, karena toean djoea jang empoenja
zoerriat daripada [Allah dan dari segala] anbiya 16) penoetoep dari
segala rasoeloe 'llahi. salla i7) 'llahoe 'alaihi wa sallama soepaja
pangéran ratoe Demak memegang pada seloeroeh tanah Djawa
sekalian itoepoen dengan wasiat toean djoega adanja.quot; Dan pada
') B, ontb. in A 2) B, ontb. in A 3) )(.„- r d /t anbsp;j
aj m. pada m. B ;)nbsp;TbSd ^
sekaliannja P^^g^-^^fe^^^.^'P? ' Demak dan mahdoem Bonang. Setelah itoe maka
kata mahdoem D,a .: „Doedoeklah toean2 sekalian!quot; Maka kata p. p.
kata. mahdoem Djati dan A 8) B ontb. in A 9) d. pada tempat [ B .0 dtmlfh
machdoempoen B. ontb. tn A U) machdoempoen-sebagai ontb. in B .2 tbTat
didalam B, ontb. m A '3 s. la m. B, itoe A 14) oléh-bav'at À ^ seoagai
siéch Noeroellah beserta dengan bay at pertata-taLquot; iang^t^û'^B'^l)
Sranianbsp;quot;nbsp;^^'la-soepaja atgekort tot s-a-m A, .-m B I8) s
Noenten sami adjawa tangan machdoem Djati lan pangéran Palala-
ngon.
Maka kawarnaa pangéran dipati') Demak 2) saha bala, kalajan
machdoem Bénang, kalajan kang sahbat, moewah kawoelawarga
saking pangéran dipati Demak 3); sasampoening rawoeh dateng
Tjerbon, noenten moenggah 4) dateng panggonanés) machdoem Djati,
noenten sami angoendjoengi sadaja, noeli ingatjaran alinggih sadaja 6),
machdoem Djati lagi alinggih 6) kalajan pangéran Palalangon, noeli 7)
adjawa tangan kalajan pangéran Palalangon 7). Angandika pangéran
50 Palalangon dateng pangéran ratoe Demak, j kalajan dateng machdoem
Bénang: ,,Poenapa kang toewan kakalih «) sedya?quot; Kang saoer pangé-
ran ratoe Demak kalih machdoem Bénang: ,,Inggih, angoendjoengi
dateng sajid sjéch Noeroellah»).quot; Maka ngandika pangéran Palala-
ngon: ,,Jèn sih makaten, sami kang sinadya.quot; Ngandika pangéran
ratoe kalih pangéran Bénang: ,,Inggih, toenggal sadya.quot; Maka lami^
pangéran n) Bénang ningali ing machdoem Djati toehoe kados 13)
kang pangandika kang i4) rama kalajan maulana Sarapoeddin is).
Maka pangéran Bénang meieboe •lt;gt;) agoeroei'') dateng machdoem
Djati, kalajan pangéran ratoe, sarta para sahabat i^) pangéran Bénang
soegri kang maksoed, neher sami sinambadan i») sakarsaning titijang
déning machdoem Djati; ingkang biné'at déning machdoem Djati ing
mangsaSO) poenika, kang karoehoen pangéran Bénang, kaping kalih
pangéran ratoe, kaping tiga pangéran Kali Djaga, kaping sakawan
pangéran Djaradjat, sarta kalajan dzikir lan silasilanipoen 21) kalajan
wiridipoen sampoen sampoerna.
Maka ngandika pangéran Palalangon dateng machdoem Djati:
,,Ja22) toewankoe machdoem Djati 22), pened toewan awasijata, ka-
rana toewan kang andoewèni23) dzoerrijat saking anbiya24), panoe-
toep sakèhing rasoeloe 'llahi, salla 'llahoe 'alaihi wa sallama, pangéran
ratoe ing Demak poenikoe 25) ingkang mengkoe rat Djawi kabèh, arep
ana oega wasijat toewan,quot;
1) Ontb. in B 2) B, ontb. in Anbsp;b. mj^aj, ^oelawarga sasamp. B 4) moendjoek
B 5) Ontb. in B 6) sadaja-kalajan B, onfi,. in A 7) „oeli-angandika B, ontb. in A
8) Ontb. in B 9) sj. alN. hss. igt;) 1. tiningal déning p. B gt;2) i. m. Dj. A,
jèn B 13) B, kakos A 14) B, ontb in A 15) m. hadji S. B. '6) maleboe B
17) B, ontb. in A 19) r. kalajan kang s. B 19) B, sinedya A 20) masa B
21) salsilahipoen B 22) Ja-pened B, ontb. in A 23) k, a. B, ontb. in A 24) Lees
nabi 25) poenika B
waktoe itoe djoega i) pangéran ratoe Demak itoe diradjakannja oléh
soesoehoenan Goenoeng Djati, dan ia dinamakan soeltan Ahmad
'AbdoerArifin, maka masjhoerlah pada segala negeri nama baginda
itoe. Soedah itoe maka kata pangéran Palangon kepada soeltan
Demak: „Dan pada sekarang ini bagaimana kehendak toean dari hal
persembahan kita kepada 2) sjéch machdoem?quot; Maka kata soeltan
109nbsp;Demak kepada machdoem |: „Mana anak2 toean sekalian?quot; Maka
sahoet machdoem itoe: „Ja toean, adalah!quot; Maka kata soeltan:
„Toean 19) panggil ia kemari!quot; Maka dipanggillah anaknja sekalian
itoe, dan begitoe 3) djoega laloelah bersama-sama datang anaknja mach-
doem kehadapan 3) soeltan, maka bagindapoen bertanja: ,,Jang mana 4)
toean 5)?quot; Maka sahoet machdoem: „Adapoen jang toea 20) itoe, jaïtoe-
lah Moehammad [jang] 'Arif.quot; Maka kata soeltan: „Adapoen jang
toea 20) ini, hamba djadikan di-Tjerbon, memegang negeri Tjerbon
sampai wates di-Tegal, serta 6) hamba namai oléhnja panembahan
ratoe di-Pakoengwati, dan daripada 7) anak toean jang boengsoe sekali
itoe, hamba pinta pada toeanhamba djadikan pada anak hamba jang
toea.quot; 20) Maka kata sjéch machdoem itoe: ,,ln sja'a 'llahoe ta'ala «),
110nbsp;mana sekehendak toeanlah maka toeanlahs) melakoekan j atasnja
anak hamba ini.quot; Maka kata pangéran Pandjoenan, jaïtoe anak
soeltan: „Apa soedakahiquot;) moeafakatis) padaquot;) bitjara kita ini?quot;
Maka sahoet soeltan: „In sja'a 'llahoe, soedahlah toean!quot;
Maka kata maulana Ibrahim: „Ja sayyidi, hamba beroléh seperti
badjoe antakesoema 12) namanja, ada hamba taroeh dipoentjak i3)
mesdjid Demak, ja'ni badjoe itoe hamba serahkan pada toean, karena
toeanlah jang memboeang doenia, maka haroeslah mempoenjaï diai-t)
itoe.quot; Maka kata sjéch itoe: „Alhamdoe li 'llahi. quot;
Setelah itoe maka soeltanpoen persembahkan ) sebilah keris ber-
nama ki Boetoek, dan sebilah lagi nama ki Koentji i''). Soedah itoe
maka soeltan Demak, dan pangéran Bonang, beserta dengan segala
kaoem keloearganja sekalian memohoni'i') hendak poelang, laloe
111nbsp;berdjabat tangan, | dan laloe sama berangkat berdjalan sekaliannja
itoe dari Pakoengwati. Adapoen kawannja pangéran Bonang jang
1) p. w. i. dj. A, seketika itoe djoea laloelah B 2) Ontb. in B 3) begitoe-soeltan
B, raahdoem itoepoen bersama-sama mengadap A 4) B, ontb. in A 5) B t kehen
daki itoe jang mana?quot; M. A. 6) y ji^jj^^ ^^^„ja s. B 7) 3, niet in A 8) B
ontb. in A 9) m. t. B, ontb. in A 10) B, a. telah s. A 11) B ontb in A
12) antari-kesoema B 13) B, d-m-n-tj-k A 14) padanja B 15) mempersembahkan B
Ifi) Koentjim-n B, Kintjin A 17) s. m. A, itoepoen sekaliannja ia datang meroepakan
sjéch mahdoem B 19) B, ontb. in A 20) toeah fcs. (zoo vaak).
Maka pangéran ratoe i) djinenengaken déning machdoem Djati
soeltan Ahmad 'Abdoel'Arifin, maka loemrah2) ing noesa Djawa
51nbsp;kabèh, | maka ingkang loemrah 3) ing sakèhing wong Djawa atanapi
wong sabrang 4) soeltan Demak. Maka angandika pangéran Palala-
ngon dateng soeltan Demak: ,,Kadospoendi 5) karsa toewan dateng
sjéch machdoem Djati?quot; Ngandika soeltan Demak inggih dateng sjéch
machdoem Djati: ,,Poendi weka andika?quot; Maka angandika machdoem
Djati: ,,Inggih wonten!quot; Maka angandika soeltan: ,,Andika atoeri.quot;
Maka sami ingatoeran 6) sadaja, noenten sami rawoeh kang weka
sadaja, sami linggih ing andap ing ajoenan soeltan, maka ngandika
soeltan: Poendi ingkang sepoeh?quot; Angandika machdoem: ,,Poenika
Moehammad 'Arif.quot;Maka ngandika soeltan: „Poenika poetra toewan 7)
ingkang sepoeh kawoela linggihaken ing Tjerbon, wates Tegal, ka-
woela djoedjoeloeki panembahan ratoe ing Pakoengwati, kalajan
poetra andika kang woeragil pisan, kang awasta Hasanoeddin, kawoela
teda kawoela panggihaken kalajan anak^o) kawoela kang sepoeh.quot;
Maka ngandika machdoem: ,,Asrah lah hamba ing Allahoe ta'ala, lan
barang kang kinarsakaken déning Allahoe ta'ala.quot; Angandika pangé-
ran Pandjoenan : „Inggih, anak soeltanquot;), sampoen déning andika
kalajan manira, kantoen 12) sarèh andika 13) kalajan manira.quot; Maka
ngandika soeltan Demak: ,,Prakawis poenika sampoen [dados]
winiraos 15).quot; Makai^) ngandika machdoem Djati: ,,Inggih soeltan,
sampoen winiraos malih i^) .quot;
52nbsp;Maka 18) angandika maulana Ibrahim: „Ja sayyidi, hamba i9) ka-
toeroenan rasoekan antakoesoema, oedjar20) ing wong Djawi, hamba
dèkèn ing pataka 22) masdjid Demak, maka hamba wasijataken
sing 23) sapa lèlèr toewan ingkang amboewang doenija, poenika ing-
kang andoewèni in sja'a 'llahoe ta'ala.quot; Maka ngandika sayyid:
..Alhamdoe li 'llahi rabbi 'l'alamina.quot;
Maka soeltan Demak noeli ngatoeraken doehoeng dateng 25)
.soesoehoenan Goenoeng Djati; wasta 25) poen Kebo Tewek 26) kalajan
poen Koentji. Ing mangsa poenikoe maka soeltan 2'r) noeli 28) amit
mantoek, kalajan pangéran Bénang miwah saréntjangipoen, sam-
poening 29) sami ngoendjoengi kalajan ngatoeri salam, malah 30) sam-
poen sami3i) sinaoeran salam ira, sadaja sampoen sami moeroed saking
Pakoengwati, nanging ^2) sisijané33) pangéran Bénang
M B ontb in A 2) B, loemerah A 3) 3, ümrah A 4) Hs. A heeft i^evpunctie:
na sabrang 5) kadospoenapa B 6) angatoeran B J) andika B 8) Tj. kalajan
kawoela djinenengaken ratoe ing Tprebon w. B 9) T. djoed)oeloek p. B 10) B,
ontb in A H) Dr. Pr. vat dit evenzoo als de Mal. tekst op.nbsp;dateng B
13) pakanira B 14) D. P. p. ontb. in B 15) vviraos B 16) poenika B H) w. m.
ontb in B 18) M. ontb. in B 19) B, amba A 20) a. jèn oe. B 22) Zie aant
23) w. ing s. B 25) dateng — poen alleen in A 26) K.B. B, K-b-w-t-w-k A, 27) I,
masa poenika noenten s. B 28) Qntb. in B 29) sadaja samp. B 30) sadaja B
31) B, ontb in A 32) maka B 33) sinijan B
-ocr page 116-bernama kjai Gadoeng.dan saudaranja pangéran Bonang jang bernama
pangéran Kadaradjat itoe, ialah jang menoenggoei hendak mase-
boeki) bersama-sama dengan machdoem Djati; dan kjai Gadoeng
itoe ia bertapa di-Kali Djaga, maka dinamakan 2) pangéran Kali
Djaga.
Soedah itoe maka kata pangéran Pandjoenan kepada machdoem
Djati: „Adapoen kakanda ini, adalah menjerahkan 3) pada anak
tjoetoe kakanda kepada adinda, mana barang kehendak is) toean itoe
toeanlah 4) melakoekan padanja itoe.quot; Dan lagi 5) kata pangéran
Pandjoenan kepada anak tjoetjoenja sekalian: „Hai anak tjoetjoekoe
112nbsp;sekalian, maka djanganlah tiada kamoe sekalian akan menoeroet
pada apa barang perintahnja jang dikatakan ) pada kamoe sekalian
oléh persembahan kita ini, demikian pada setoeroen-toeroenan kamoe
sekalian. Maka djanganlah tiada sama ia ^ ) menghormatkan setoe-
roen-toeroenan machdoem Djati; dan lagi djikalau pada ésok noesa,
maka adalah setoeroen-toeroennja machdoem itoe terdjoeal « ) atau
teraniaja oléh orang, maka ta dapat tiada kamoe sekalian akan meno-
long padanja; dan lagi barang siapa tiada mengingatkan pesankoe
ini, maka moega2 ditoeroeni behala oléh Allah atasnja itoe. dan
sedjalan-djalannja ia tiada beroléh selamat. djika mati sekalipoen 19) ia
tiada membawa iman, keloear daripada agama Islam») dari doenia
datang keachirat. Dan lagiiquot;) barang siapa anak tjoetjoekoe jang mela-
113nbsp;koekan pada ta'at 'ibadat, maka djangan j sekalis kiramoe memelihara
andjing, atau menggemarkan dia '1 ) pada boenji2an 12) seperti rebana
dan barang siapa tiada menegoehkan pada perkataankoe is) moega2-
lah dibinasakan Allah atasnja itoe.quot; Maka kata machdoem Djati kepada
anak tjoetjoenja sekalian, katanja: „Hai anak tjoetjoekoe sekalian, de-
ngarkanlah 14) oléhmoe sekalian pada perkataan kakanda pangéran
Pandjoenan, maka seharoesnjalah kamoe sekalian padanja 15) mengcha-
barkan kepada anak tjoetjoemoe sekalian.quot; Dan kemoedian kata
machdoem kepada pangéran Pandjoenan: „Adapoen kakanda I6) telah
menetapkanlah pada perkataan kakanda, jang kakandaquot;) telah
menaroeh soempah kepada anak tjoetjoe hamba sekalian, demikian
I m-sj-b-c, A, m-sjj5- B 2) dmaraakannja B 3) a. ia m. B 4) j. t. B, ontb. in A
3) sebagai B 6 ditenakan B 1) Lees kamoe 8) berdjoeal B 9) Ontb. in B
0 sebagai B H Ontb. in B 12) B. boenjinja A 13) B, perkataan akoe A
14) diperdengarkanlah B 15) pada ia B 16) Lees adinda quot;) j. k. B, ontb in A
18) sekehendak B 19) sekalianpoen B
satoenggal i) ingkang kantoen kalajan soeka nira pangéran
Bénang 3), kang wasta kjai Gadoeng, kalawan kang sadèrèk pangéran
Bénang, kang wasta pangéran Djaradjat; kang karsa sami aninijang
dateng machdoem Djati. Maka kjai Gadoeng atapa tengah ^) kali,
kang dènlinggihi pring salondjor, pinalangaken tengahing kali,
ingrikoe tansah tapakoer, rina wengi boten saré, jèn ngantoek tiba
ing kali, moenggah malih ing pring. Sawoesing lami tapa ingrikoe.
noeli mantoek ing negari, maka noeli dèndjenengi^) déning goeroené^)
pangéran Kali Djaga.
Maka angandika pangéran Pandjoenan dateng machdoem Djati:
53nbsp;,,Jaji, ! manira ngatoeraken panakawan anak poetoe manira dateng
andika. andika karjaa^) pakatik pangarit, andika wadéa ping pitoe
sadina andika karjaa panakawan 8), manira soeka jaji 9). Hèh sakèhé
anak, poetoe, boejoet, tjanggah, warèng, sapangisor isoen kabèh, sing
sapa ora angratokaken lan ora miloe sabaja-pati ii) ingkang anak,
poetoe, boejoet, tjanggah, warèng teka maring 12) satoeroen-toeroené
jaji machdoem Djati; lan lamoen dènwadéa déning ora gelem neboesi;
atawa lamoeni^) dènkanijaja ing wong,ora gelis^angreboeti^) samarga-
margané; adja lah olèh sjafa'at nabi Moehammad, salla 'llahoe 'alaihi
wa sallama, lan rahmating Allahoe ta'ala ing dina wekasan, lan
moega2 15) oléhais) bebendoening i^) Allahoe ta'ala, lan moega2
oléha bala', lan karoesakan doenija lan is) achirat, lan moega2 matia
ora kalawan iman. Lan adja angingoe tjamera, lan adja alakoe
ma'siat(?) i»), lan adja demen anerebang, lan lamoen anerang 20) ing
mangkono ikoe, moega2lah roesaking doenija tekèng 21) achirat, poma2
lah sira kabèh anetep 22) ing oedjar isoen, soegri anak, poetoe, boejoet,
tjanggah, warèng teka maring 22) satoeroen-toeroen isoen kabèh.quot;
Maka angandika machdoem Djati ing kang dzoerrijat: „Hèh anak
isoen, pada maranéa sira lan piharsakena dènira, lan wewekasa lah
sira ing satoeroen-toeroen nira kabèh kang ipet2 24) raka Pandjoenan
ikoe.quot; Maka angandika machdoem Djati: „Raka, kawoela anetepaken
maring ipet2 25) andika poenika 26) kabèh; kawoela 27), raka, pon
54nbsp;makaten malih andika piharsakaken, sing 27) sapa 1 anak poetoe boe-
joet satoeroen-toeroen manira inggih kados sapata sapangandika
andika poenika; jèn kongsi boja anetepaken ing oepat-oepaté andi-
ka 28) lamoen 29) kongsi aneranga ing sapata andika raka, lan anak
poetoe lan satoeroen-toeroen manira 29),
1) sanoenggal B 3) p. B. B, ontb. m A 4) tengah-pangéran alleen A, mg Kali
Djaga, ingaranan B 6) dèn-djenengen hs. 7) steeds karjaha hss.. karja Pr. 8) a.
k. p. B, ontb. in A 9) m. jaji soeka h. B U) m. sabaja lan sapati saoenp i. B
12) tj w t. m. ontb. in B '3) d. wong lan 1. B 14) o. tah aneboesi atawa a. B
15) moega-moegaa B 16) B, oléh A 17) g, bebedoening A 18) B, ontb. in A
19) masjèq A, masjai' B 20) anerebang B 21) Qntb. in B 22) anetep — satoeroen-
toeroen A, anak poetoe nisoen B 24) ß, oepat2 A 25) ß, oepat2 A 26) ß, pinoekoe
A 27) kab. ing anak poetoe manira ing raka satoeroen-toeroen manira s. B 28) i.
pangandika andika maka 1. B 29) lamoen tot samarga-margané B, ontb. in A
pada setoeroen-toeroenan hamba; dan siapa jang tiada menegoehkan
pada pekerdjaan jang baik dan menjerang i) pada perkataan ka-
114nbsp;kanda, | maka moegaSlah terkena atasnja, dan beserta keloear dari-
pada moe'min; demikian pada segala jang mendjadi radjaS, djika tiada
ia menetapkan bagi perkataan kakanda; dan wasiat hamba demi-
kianlah2) djoega adanja, karena barang siapa jang mendjadi radja
itoe, maka adalah isjaratnja 16) pertama hendaklah menetapkan, kedoea
hendak hormat pada segala orang toea2, dan ketiga memoeliakan
pada segala orang toea2 kita jang dehoeloe2, dan keempat menegah
pada orang jang menjakiti kepada segala orang jang moe'min, dan
kelima hendak menegahkan pada nafsoenja daripada berboeat jang
tiada patoet, dan keenam hendak membaiki perangai, serta berkasih-
kasihan pada samanja Islam, dan ketoedjoeh hendak melakoekan pada
115nbsp;'ibadat, dan kedelapan j hendak sentosa atas dirinja dengan hati
jang baik, kesembilan maka hendak memoeliakan pada segala poesa-
ka, dan kesepoeloeh maka hendaklah mengkaboelkan 3) pada apa 4)
barang maksoed orang, dan memoeliakan pada orang jang baharoe
datang, dan kesebelas hendaklah manisS) moeka, dan kedoea belas
hendaklah menegah pada barang jang keinginan, dan ketiga belas,
djika memaloe pada seorang maka hendaklah sehingga léhér
kebawahnja 6), dan djanganlah memaloe'7) pada moeka, karena
kata») nabi Moehammad, salla 'llahoe 'alaihi wa sallama i^), artinja,
bahwa sanja pada salah soeatoe kamoe sekalian, tatkala memaloe
seorang 9) hingga léhérnja, maka dengarlah kamoe pada lo) akoe
kata atas n) seorang, dan bahwa sanja Allahoe soebhanahoe wa ta'ala
116nbsp;mendjadikan nabi Adam itoe dipesertakan | dengan moekanja, dan
djanganlah kiranja kamoe sekalian akan bermakan djikalau beloem
merasakan lapar, dan makan 12) itoe jang akan diperoléhnja i3) dari-
padamoe djoea sendiri, karena sabda i^) ibn 'Abdas ^4), radhiya 'llahoe
'anhoe: ,,Bahwa sanja, hamba menjembah Toehannja itoe antara
„belakangnja bagai toendoeknja batang panah antara oedjoeng
,,kedoeanja, dan sebagai lagi manakala berpoeasa 15) hingga tjakang-
„nja peroet jang seperti tali panah roepanja; maka demi Allah tiada
i) menjarang hss. 2) h ja d- B 3) mengaboelkan B 4) B, ontb. in A 5) bennanis
B 6 kebawanja hss. 7) B, ontb. in A 8) B, ontb. in A 9) ^ „.Ha , R
fsft ®nbsp;Peroléhiifrt -PAbrf;
15) b. la h. B 16) isjaratkan B H) Arab, woorden ontb. in B 18) bagi sabdanja B
-ocr page 119-samarga-margané moega i) oetjoela saking moe'min, ing doenija ora lah
salamet, anging sadakala kalawan bala' lan karoesakan doenija achirat,
lamoen mati ora kalawan iman, — kalajan raka, sing sapa anak poetoe
manira, lan satoeroen-toeroen manira ingkang dadi ratoe saking trah
manira, boja tah angloenggoehi 2) saking pangandika andika; lan wasijat
manira ing kang dadi ratoe, sakadingnaha 3) toeroen2 manira 4), wa-
sijaté raka ing kang dadi ratoe, ajoen tetep atiné, lan ajoen hormat
ing sakèhé loeloehoeré lan ing sakèhé wong toewa 5), lan ajoen megeng
lan ajoen boja anggelisaken ing anglarani sakèhing wong moe'min,
lan ajoen amandjara 6) napsoe, lan ajoen rena lan ajoen asih ing dalem
ati 7), lan ajoen asih ing kang kinasihan 8), lan ajoen ananggoeng ing
sakèhing 'ibadat lan masjakaté^), lan ajoen anginakaken 10) diri, lan
ajoen panggawé kang pinoedji, lan ajoen n) apakarti ingkang betjik,
lan ajoen anoelak kaserengen lan ajoen tinggal toetoekaran, lan
ajoen tinggal parebatan, lan ajoen tinggal njana2, lan ajoen bener
wartané, lan ajoen satya djangdji, lan ajoen anaoeraken oebajané,
lan wedi maring t^) Allahoe ta'ala, lan ajoen anoeloesaken, lan ajoen
55 atinggal barang kang boja anoeloengi, lan ajoen tepa 15) sarira, | lan
ajoen 'adil, lan ajoen hormat ing sakèhé poesaka, lan 16) ajoen anam-
badani ing hadjating manoesija, lan ajoen amoelijakaken ing tatamoe,
lan ajoen manis rai, lan ajoen sampoen pépéngin i'^), lan ajoen sampoen
anggitik ing raraining manoesa, karana, raka, kang pangandika nabi
kita Moehammad, salla 'llahoe 'alaihi wa sallama,: „Inna ahadakoem
.,id2a dharaba ghoelamahoe falyaqi 'Iwadjha fa'inna 'llaha ta'ala
,,chalaqa Adama 'ala soeratihiquot;, tegesé, satoehoené salah sawidji nira
kabèh tetkala anggitik ing kawoela nira, maka wedia sira ing rarai,
maka satoehoené Allahoe ta'ala andadèkaken [Allah ing] nabi Adam
ikoe 19) atas roepané ija; kalajan sampoen mangan lamoen boten
ngelih, lan amangan saking olihé kalajan panggaoetané dèwèk, karana,
raka, angandika ibnoe 'Abas, radhiya 'llahoe 'anhoe,: „Satoehoené 20)
„kawoela ikoe anembaha ing Allahoe ta'ala sahingga woengkoek
„gigiré dèn kaja poetjoeking panah, lan asijam ija sahingga dadi 21)
„genting wetengé kaja tatalining panah; maka demi Allah
1) Ontb. in B 2) b. t. a. B, boja angloenggoe A 3) singaha B 4) manira2 B
5) toeha hss. «) amandjer hss. ) hati B 8) j. k. ^ntb. in B 9) B, masakaté A
10) B, anginakeken A H) B, ontb. in A 13) anaoeri aken B 14) ing B 15) Pr.,
tenga hss. 16) B, ontb. in A B, péngéngin A 19) Ontb. in B 20) 'anh. lamoen
s. B 21) B, ontb. in A
„kerélaan Toehannja atau memberi manfa'at padanja itoepoen tiada
„djoega, djika tiada jang demikian, karena jang dikaroeniaï oléh Allah
„itoe hingga mengambil pada makannja jang halal.quot; Dan djangan
membanjakkan perkataan, atau tertawa-tawa jang boekan patoet,
serta hendak membanjakkan tangis pada Allahoe soebhanahoe wa
117nbsp;ta'ala 1), | dan inilah, kakanda, pesan boenda hamba 2). Maka kata
maulana Pandjoenan: „Ja adinda, daripada kasih adinda, kakanda
beroléh wasiat daripada Fatimah.quot; 3) „Djangan bertidoer djika be-
loem mengantoek, tetapi djika tiada ia menegoehkan pada perkataan
ini, demikian setoeroen-toeroennja hamba atau jang mendjadi radja,
djika tiada ia 4) melakoekan pada ke'adilan adanja, hamba pinta
kepada Allah, moega21ah kiranja dipéndékkan 'oemoernja 5 ), serta
terlepaslah daripada kesentosaan daripada Allah, dan berkat;
kakanda poenja soempah demikian hamba poenja 6) soempah, dan
daripada 7) jang demikian itoe, djika hamba sekalipoen s ) demikian
djoega.quot; Maka kata pangéran Pandjoenan, dan 9) pangéran Kali
Djaga, dan lo) demikian pangéran Kadaradjat, dan maulana Djoedah
118nbsp;serta dengan sahabat2 sekalian, meminta n) do'a | kepada Allahoe tquot;)
soebhanahoe wai») ta'ala, moega21ah dikaboelkan pada wasiat mach-
doem Djati oléh Allah datang kepada setoeroen-toeroenannja itoe
adanja.
Maka kata pangéran Pandjoenan kepada panembahan Pakoengwati
serta dengan Hasanoeddin: „Hai 12) toean2 sekalian, perkataan itoe
jang 13 ) terseboet daripada ajahanda toean, seharoesnjalah toean
minta do'a 19) pada Allah dari hal sekalian zoerriat adanja jang datang
kepada toean, djangan tiada jakinkan padanja itoe, amin ya rabba
'I'alamina.quot; Sebermoela maka kata machdoem Djati: ,,Ja kakanda
sebaik2nja kakanda behagikan pada zoerriat kakanda, serta kakanda
soeratkan kepada behagiannja masing^, atau kakanda i4) jang
dan jang moeda.quot; Dan seketika itoe maka laloe pangéran Pandjoenan
119nbsp;ia membagikan pada zoerriat itoe kepada jang mendjadi | adipati, dan
toemenggoeng, dan arja dan papatih, maka sekaliannja itoepoen
dibehagikanis) zoerriat masing2 IG) jtoe, serta dengan disoerat-
kannja 20)
IInbsp;peipesan A 3) Voor interpunctie zie aant
Jnbsp;n Dnbsp;B 6) B. poen A 7) B. niet in A 8) TL
d. B 9 B, P. dan pangéran d. A lojnbsp;r in hpr«m=. „nbsp;' 5
T 1 u R K r „ 1 'nbsp;quot; J quot;ersama-sama la mmta B
'2) Jaïtoelah B 13) B. s m. ah perkataan sekalian j. A 14) Bedoeld is anakanda.
de z,n M,j{t echter corrupt 5 dibehagikannja B 16) z. pada m. B 17) B. ontb
m A 18) s. w. ontb. m B 19) Ontb. in B 20) B, disoeratnja A
Ill
„ora awèh manfa'at [ija] ') ing ija sahingga angalap ija ing 2) papa-
..nganan kang halalquot;; lan ajoen sampoen katah kajoené, lan di-
poen 4) katah tangisé; poenika, raka, kang weweling iboe dateng ka-
woela.quot; Angandika maulana Pandjoenan: ,,Inggih, déning sih 5)
andika sayyidi, lèlèré saking Fatimah.quot; ,,Lan sampoen atoeroe lamoen
56 boja arip; poenika, raka, lamoen tah boten | dènloenggoehi déning trah
manira kang dadi ratoe, manira teda ing Allahoe ta'ala, moega^ tjendeka
lah«) 'oemoeré, sampoen sinantosakaken déning Allahoe ta'ala, saka-
tahing ipet2 andika kalajan ipet^ manira amoegia ) kapanggiha,
karanten manira ando'a ing Allahoe ta'ala; sapoenika, raka, paneda
manira laré sakèhing kawoelaning Allahoe ta'ala kang moe'min sam-
poen lah margi saking dzoerrijat ») manira, tetkala 1quot;), raka dzoerri-
jat ) manira anetepaken sado'a manira; kalih andika, raka, jèn wonten
sawidji-widji manira, raka angraksa nadyan manira sampoen lina
in sja'a 'llahoe ta'ala.quot; Maka pangéran Pandjoenan, kalajan pangéran
Djaradjat, kalajan maulana Djoedah, lan pangéran Kali Djaga,
kalajan sahabat sadaja, sami amatja do'a, aneneda ing Allahoe
ta'ala angaboelaken ingkang wasijat machdoem Djati ing kang trah I6).
Maka ngandika pangéran Pandjoenan ing panembahan i^) Pakoeng-
wati kalajan ing Hasanoeddin: ,,Lah, poenikoe goesti njawa, sakatahing
kang pangandika rama pakanira andika tedakakeni^) ing sakatahing
dzoerrijat andika sadaja, poma^ ki mas, pakanira pakoea^o) ing
dalem manah andika, moegaa^i) tetepa, amin ya rabba Talamina.quot;
Maka angandika machdoem Djati: „Raka, andika tjatjahaken saka-
tahing dzoerrijat andika, jèn sampoen andika tjatokaken 22) dateng
anak2 andika kang sepoeh, kalajan dateng poetra andika Hasanoe-
57 ddin.quot; Poenika j pangéran Pandjoenan anatjahaken ing sakatahing
dzoerrijat sadaja kang djoemeneng dipati, lan kang djoemeneng
toemenggoeng, lan kang djoemeneng arja, lan kang djoemeneng patih,
sami tjinatjahaken sadaja.
I)nbsp;( 1 Pr 2) B ontb. in A -*) Bedoeld: sampoen? 5) B, ontb. in A 6) tjendek
kala B 7) amoegiha hss. ») r- déning p. B 9) B, doerriat A 10) B, tetekala A
II)nbsp;B doerrijat A 14) Ontb. in B 15) gneda B '6) terah A, tereh2 B
17) pincmbahan B 1«) tedak2 aken B 19) péma2 B' 20) pakoeha hss. 21) moegaha
hss. 22) a. sarta andika tj. B
sekali. Adapoen tatkala menerima peratoeran itoe kepada masing^
itoe dari pangéran Pandjoenan dan dari machdoem Djati itoe, dida-
lam 19) hari Ithnèn, doea poeloeh satoe i) hari dari boelan Ramadhan,
tahoen Alip, dan waktoe itoelah membagi kenamaan dan kedoedoekan
masing2 2) itoe. Setelah soedah habis ia membehagi3) zoerriat2i) itoe,
maka laloe diserahkannja 4) kepada panembahan ratoe Pakoengwati
satoe soerat dan kepada Hasanoeddin satoe soerat. Sjahdan daripada
itoe maka kata machdoem Djati: ,,Kakanda baiklah bersama-sama)
120nbsp;ia melakoekan pada ta'at | akan 6) Allahoe ta'ala'7). Adapoen ki
mas ratoe membangoenkan negeri, maka bermintalah idjin kepada
kakanda, dan mintalah do'a pada segala moehaqqiq»); dan dari-
pada 9) Hasanoeddin itoeio) pergilah disebelah koelon bertapa;
dan inilah keris akoe djagakan kepada kamoe djoega dari ketjil
moelanja itoe, keris Naga namanja.quot; Maka kata pangéran Palangon:
„Adapoen daripada sekalian zoerriat jang terbit daripada hamba, maka
djanganlah kiranja sama ia meninggalkan pada perkataan hamba,
dan seharoesnjalah semoeaquot;) ia menoeroet apa barang perintahnja
ki mas ratoe ini, maka djanganlah alpa dan lalai sekalian kamoe
padanja.quot;
Kemoedian panembahan ratoe itoepoen laloe ia bermintalah berkat
121nbsp;pada pangéran Kali Djaga, maka pangéran Kali Djagapoen | memberi
soeatoe koekoes berisi gabah, itoelah gabah jang diperboeat beras
dan dimasakkannja 12), sehari-hari i3) itoepoen tiada berkoerangan
dari takarannja gabah itoe. Apabila machdoem mendapat tahoe pada
pekerti ananda itoe, maka laloe diambilnja koekoes jtoe oléh
ajahnja, serta ia berkata: „Salah sekali pekertimoe ini pada mengambil
bersama-sama hamba poenja^s) kepandaian.quot; Dan seketika ia berka-
ta 20) itoe 16), maka koekoesan itoe laloe dibantingnja ketanah, maka
kata machdoem itoe: „Dan barangsiapa menoentoet pada doenia itoe,
maka doenia i«) itoepoen berlarianlah daripadanja, dan barangsiapa
meninggalkan doenia, maka doenia itoepoen mentjarilah kepadanja,
ja'ni dari hal perkataankoe itoe in sja'a 'llahoe ta'ala; soedahlah
122nbsp;anakkoe, poelanglah kamoe.quot; Dan seketika | itoe maka laloe ananda
itoepoen poelanglah.
1) esa B 2) k. pada m. B 3) ^ p^^^ g^ membaigi A 4) b, diserahkan A
5) B, sama A 6) B, kepada ta at kepada A 7) B, ontb. in A 8) b, moechaqqiq
A 9) B, niet in A 10) ia B H)nbsp;B 12) masaknja B 13) seharinja B
14) B, koekoeq A 15) poen B 16) b, b. salah sekali i. A 17) B, koekoes A
18) i. m. d. B, ontb. in A 19) i. m. d. B, ontb. in A 20) j. b, niet in B 2:1) b,
zoerriat2 A
Poenika pangéran Pandjoenan anerataken sadaja; kalaning dawah i)
kang pangandika machdoem Djati kalajan pangéran Pandjoenan ing
dina Ithnèn, ing sasih Ramadhan. tanggal ping 2) salikoer ing taoen
Alip, sasampoening palasta 3) sinerat déning pangéran Palalangon.
ginadahaken^) dateng panembahan ratoe Pakoengwati 5) sanoeng-
gal, dateng Hasanoeddin sanoenggal. Maka angandika machdoem
Djati: „Raka, daweg sami amasoeh e) sarira, kalajan amandjara ^)
napsoe. Anadéning ki mas ratoe awangoen negari, anedaa^) idziné
raka, lan ki mas andjaloek do'ané sakèhé para moehaqqiq; anadéning
ki mas Hasanoeddin, loengaaS) mangoeion, atapaa, amesoeaio)
sarira; lan iki ki mas, keris, dingin mamantènquot;) pakanira maksih
botjah, jaikoe keris Naga.quot; Maka angandika pangéran Palalangon:
„Lah, sakèhé dzoerrijat hamba, pada miloea maring ki mas ratoe, adja
langgana. lan adja kari, kabèh pomaS dèn éling2.quot;
Maka panembahan 12) ratoe aneda paboewoeh i3) dateng pangéran
Kali Djaga, sinoengan koekoek i4) sanoenggal aisi is) gabah, ingatoe-
raken'fi), poenika tinoetoe saban dina, anging datani») soeroed.
Maka kaoedanèn i9) déning kang rama, maka pinoendoet koekoek
poenika, ingatoeraken 20), maka kang 21) pangandika kang rama: „Ki
58 mas, iki salah gawé | angepèk karamating wongquot;. Sarta 22) koekoek
poenika binanting, maka poetra poenika winasijatan pangandika, kang
panqand.ka kang rama 23): „Sing sapa angoelati doenija. maka doen.,a
ikoe loemajoe, lan sing sapa atinggal doenija, maka doenija ikoe angoe-
lati in sja'a 'llahoe ta'ala: lah ki mas. moeliha!quot; Maka noenten mantoek
kang poetra.
n ^nbsp;R 2) B ontb. in A 3) st. p. in B, ontb. in A B, ginadehaken A,
înadThaken Pr^ P.-nbsp;^nbsp;«) s a. B amasoe A ) B a.and,ar
A H) anedaha hss. 9) loengaha A.s deze hebben 'fl^^fyrf'^^/ ,5)\h[s
amP-i-ihT hss '1) B, mamantian A 12) B, pangéran A 14) ^le aant. ; ani^
r/ nf) angatoeWk;n B 1«) datennbsp;.9) kaoedanané B 20) angatoeraken B
21)'B, ontb. in A 22) Niet in B 23) k. r. B, ontb. in A
-ocr page 124-Sebermoela maka terseboetlah seperginja i ) Hasanoeddin keloear
dari Tjerbon itoe, ia2) menoempang kepada orang jang hendak pergi
ke-Banten.
Soedah itoe maka terseboedah poela Moehammad Sjah tatkala la
pergi dari Tjerbon, ia hendak bertapa, dan ketika itoe maka laloe ia
mati tebatjoks), maka bangkainja itoepoen dilarikan orang, dibawa-
nja poelang; setelah sampai kehadapan ajahnja maka laloe diletak-
kan4) dihadapannja, soedah itoe 24) maka bangkai itoe ditanjakan oléh
ajahnja itoe, maka bangkai itoepoen bangkits) serta menjahoet»)
pada pertanjaanja ajahnja itoe, maka sekalian 7) orang jang
menghadap 25) itoepoen tertjenganglah melihat kelakoean machdoem
Djati itoe, dan seketika itoe apabila s ) terpandang oléh pangéran
123nbsp;Palangon, maka kata pangéran Palangon: „Ja adinda») djanganlah
melahirkan jang demikian, karena berboeatan jang demikian itoe djadi
meninggalkan sjara', karena maoet itoe djika beloem sampai pada
masanja, masakah orang itoe ia hidoep lo)?quot; Dan seketika itoe maka
kata machdoem Djati: „Soedahlah anakkoe, sadjalah akoe bertanja
pada engkau.quot; Setelah itoe maka anakandapoen wapatlah, maka kata
machdoem Djati kepada pangéran Pandjoenan: „Kakanda n) sem-
poernakanlah26) sama2 dengan bisan kakanda sekalian.quot; Soedah itoe
maka laloe dikoeboerkannja anakanda itoe, maka dinamankannja 12 )
anakanda itoe pangéran Sédang Laoetan 13 ).
Sebermoela maka terseboedah poela Patimah 14) jang bernama
124nbsp;ratoe Gagabang is), maka ia bersoeami kepada | ratoe Bagoes. ia asal
dari 16) orang dii7)-Pasé, jaïtoelah asal orang Darapoetih is) adanja.
Dan kemoedian daripada itoe, adapoen jang empoenja silsilah ini
panembahan ratoe Pakoengwati, ia dikaroeniaï kepada kjai bapa
oewa, dan daripada waktoenja diserahkannja i») ^digt;negeri Pakoeng-
wati itoe, pada hari Ahad, satoe 20) hari dari boelan Rabi'oel-achir
pada tahoen Djim. Dan jang poenja tjeritera ini tjitjit2i) pangéran
Pandjoenan, dan sebagai lagi tiada boléh sebarang27) orang 22) akan
mempoenjaï tjeritera ini, djika 23) boekan toeroen2an soesoehoenan.
karena tjeritera 2») ini pada segala orang2 toeanja jang dehoeloeS
serta dengan kelakoeannja djoea adanja, tamat29).
ynbsp;unbsp;B 3) t-b-a-dj-kB 4) disoeroehnja letakkan
B 5) laloelah la berbangkit B 6) „enjahoeti B 7) sekaliannja B 8) se?ta g
B ajahanda A 10) Lees mati U) g, Karena k. A 12) B, ditanamkann a A
13) Sédangloeatan hss. 14) B, ontb. in A 15) B, Gak-bang A 16) n liT',„ a
20) didalam s. B 21) B, ontb. m A 22) t,. pada sembarang o. B 23) B i tiitiit
pangéran Pandjoenan jang empoenja tjeritera ini dj. A 24) d. setelah soedah terletak
dihadapan Itoe m. B 25 mengadap hss. 26) B, sempoernalah A 27) sembarang B
2«) B, met tn A 29) ,„3nbsp;'a
Kawarnaa Hasanoeddin késah ira saking Tjerebon, anoet i) dateng
titijang Sirang, kang karsa dateng Banten.
Kawarnaa Moehammad Sjah 2) késah saking Tjerbon, kang karsa
istirahat, poenika kabadjo ing marga, maka Moehammad Sjah 3) ka-
samboet4) déning BadjoS), kang lajon pinaladjengaken mantoek
dateng kang rama, maka lajon poenika kinèn anjèlèhaken«) ing
ajoenan kang rama, maka lajon poenika tinakènan déning kang rama,
maka lajon poenika anaoeri dateng kang ') patakèn kang rama, malah
woengoe lajon poenika, maka doepi katingal déning pangéran
Palalangon, angandika pangéran Palalangon: „Éh, jaji, sampoen tah,
sampoen medal jaji, andika amboebar sjara', mapan 9) pedjah poenika
pinto 1quot;) dèrèng mangsanipoen 11) gesangi^), mangsais) wandéa
béndjangi4) gesang is) malih i«).quot; Maka ngandika kang i^) rama:
„Wis 18). ki mas, isoen atakon baé.quot; Maka kang poetra wapat malih,
angandika machdoem Djati dateng pangéran Pandjoenan: „Raka,
andika sampoernakaken kalajan bisan^ss) andika sadaja, rakai9).
Maka sampoening 20) sinaré dèndjoedjoeloeki 21) pangéran Séda
ing 22) Lahoetan.
59 Kawarnaa Patimah kang djoedjoeloek ratoe Gagambang 23), | akrama
dateng ratoe Bagoes, asal saking Pasé, toebagoes poenikoe 24) ingkang
getih poetih.
Maka kawarnaa ingkang agadoeh sadjarah panembahan Pakoeng-
wati maka ginadoehaken déning panembahan ratoe 25) Pakoeng-
wati 26) dateng kjai bapa oewa. waktoening ginadoehaken ing nagara
Pakoengwati ing kjai bapa oewa ing dina Ahad, woelan Rabi oe 1-
achir, tanggal pisan, taoen Djim. Ingkang gadoeh toetoer poenikoe 28).
ingk^g tjanggah 29) pangéran Pandjoenan, jèn doedoe ingkang
anak poetoe, boejoet, trah pangéran Pandjoenan, atawa jèn doedoe
anak poetoe, boejoet, trah soesoehoenan Goenoeng Djati 30), tan
wenangSi) agadoeh toetoer iki, karana tan wenang [sing] wong2 32 )
agadoeh wadining katoetoersa) sakèhing kang loeloehoer lan anoe-
toer33) ingkang lampah sadaja, tammat wa 'llahoe a'lamoe bi
'ssawabi ^4).
. R 2)BSahA 3)B, SahA 4) b, kasamboen A 5) badjo Pr, 6) B,
alfeSen A 1) ^ o^fè. in A 9) mangan B '0) Hierachter een komma te
tw oinLïpoen hi Pijper H) masanipoen B 12) gesjang A ontbr in B
lezen? pmtompoennbsp;JPnbsp;^ qesiana A 16) Ontb. in B quot; B, ontb.
„*Aquot;quot;Toewoes B ' 1^) B, onffe. m A lo^Ts.rapoJn A 21) adjoedjoel^k B
2quot;) Si b' Sédana A 23 óntb. in B 24) t. p. ontb. in B 25) Ontb. in B 26) B.
„Anbsp;28) p'oenika B 29) tjènggèh B 30)0 0)-
ontb. in B 31 winenang B 32) ^ong - sakèhing B wong sebab demng anoetoer-
aken A 33)nbsp;B 34) b. s. ontb. in B -«) besan2 hss.
125nbsp;BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANI 'rRAHIMI.
Amma ba'doe kemoedian daripada itoe, maka inilah tjeritera ber-
moela i) tatkala pangéran Pandjoenan pergi dari negeri 2) Baghdad
ketanah Djawa itoe, sebab ia teroesir oléh ajahnja dari karena ia
memeliharakan 3) andjing. Itoe sebab 4) maka laloe ia pergi ketanah
Paséh [dengan] empat saudara, tiga laki2 dan satoe perempoean.
Sjahdan daripada bilangannja anak tjoetjoenja maulana Baghdad
itoe, ada^quot;') jang mendjadi adipati, dan jang mendjadi toemenggoeng,
dan jang mendjadi arja, dan jang mendjadi boepati23), itoelah sekalian
didjoemlahkan adanja. Bermoela jang ditjeriterakan dahoeloe dari
patih 24) Wargah 'quot;) dan boepatih Dartar, dan patih Loemoet, dan patih
126nbsp;Galagah, dan | arja Soenaragah 7), dan patih Kadoet, dan patih
Sambong, dan patih Serangan, dan patih Ketjil Belik«). Adapoen
patih Serangan itoe, ia2!gt;) mempoenjaï désa Bajalangoen, dan toemeng-
goeng Batoe Lajang dan toemenggoeng Mandoera 2S) Radia mempoe-
njaï») désa dekat Djati, dan patih Roemat dan arja Soeni mempoe-
njaï désa Dampoel, dan toemenggoeng Tjampaloek mempoenjaï 1«)
désa Tjampaloek, karena désa itoe désa jang toea dari sekalian désa
jang sedjoeroes pada Kali Besar itoe, jaïtoelah asal daripada désa
Tjampaloek djoea asalnja, dan daripada jang ada n) di-Singa-
radja itoe, jaïtoe saudara toemenggoeng Tjampaloek djoea seka-
lian dan jang ada di-Batoe Lajangpoen ia saudaranja 12) djoea.
127nbsp;Adapoen negeri j jang toea itoe lima, pertama-tama désa Djati,
kedoea désa Kali Tengah, ketiga désa Batoe Belah la). keempat
désa Djapara 14), kelima désa Tjampaloek26), keenam désa Tja-
lantjang i5). Maka sebab dinamakan désa itoe désa Tjalan-
tjang 29), karena désa itoe tempat tatkala maulana iquot;) baharoe datang
dari negeri i7) Baghdad, disitoelah tempatnja mangkat perahoenja 18)
itoe, dan lagi maka dinamaï désa Pangkalan, jaïtoelah tempat ketika
ia naik. Adapoen perahoe jang dibawanja dari negeri i») Baghdad
itoe, tiga boeah, dan 20) satoe perahoe kenaikan2i) njai rara Bagh-
dad, dan satoe perahoe jaïtoe perahoenja maulana Hafil, jaïtoe
datoe' 22) Hafidh 27), dan perahoenja rara Baghdad itoe berhenti digoe-
1) B ontb. in A 2) B, ontb. in A 3) memeliharah B 4) I. s. B, niet in A 5) Niet
in B 6) Warakah B 7) Soenaraga B 8) Bilik B 9) B, empoenja A 10) B,
empoenjaï A quot;) B, ontb. in A 12) B, bersaudara A 13) d. Batoen B 14) Tja-
poerah B 15) Steeds Tjalangtjang B 16) B, maulana2 A 17) B, ontb. in A
•8) t. mengangkat pada p. B 19) B, ontb. in A 20) b. perahoe d. B 21) ia
kenaikannja B 22) B, datoe'h A 23) adipati B 24) Steeds pati B 25) B, ada A
26) Tjampaloes B 27) Hapidh B quot;28) M-n-d-r-h B 29) B, Tjalantjing A
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANl 'rRAHIMI.
Poenika hikajat pangéran Pandjoenan i), milaning pangéran Pan-
djoenan angadjawi linggar saking Baghdad, awijos angingoe tjamera.
Wasijat maulana Pandjoenan, saking 2) pangajoenan ingkang rama
tinoendoengs), késah dateng Pasé, lantaran angingoe tjamera 4),
késahipoen saking Baghdad sakawan sanak, djaloe titiga, estri
satoenggal 5). Maka ngandika maulana Pandjoenan dateng sajid sjech
Noeroellah: „Iki, jaji, margané manira angadjawi 6).quot;
Poenika patjatjahan kang anak poetoe maulana Baghdad kang
djoemeneng dipati, lan kang djoemeneng toemenggoeng, kang djoe-
meneng arja, lan kang djoemeneng patih, sami tjinatjahaken sadaja 7).
60 Kang kotjap karoehoen 1 patih Warak, lan patih Datar, lan pat.h
Waringin, lan patih Loemoet, lan patih Galagah, lan arja Soenarka
lan patih Kadoet, lan patih Sambong, lan patih Serangan lan patih
Kantjil Abehg, maka patih Serangan andoewèni désa Bajalangoe,
toemenggoeng Batoe Lajang lan toemenggoeng Mandoera Radya
andoewèni désa») sailiring Djati, patih Ramat lan arja Soeni andoe-
wèni désa Dampoel, toemenggoeng Tjampaloek andoewèni desa
Tjampaloek, désa Tjampaloek») ikoe kang atoewa, [désa Tjampa-
loek] sakèhing désa oeroet bangawan ikoe pantjer^o) saking desa
Tjampaloek oega; kang ana ing Singaradja sadoeloeré ikoe kabèh
toemenggoeng Tjampaloek. kang wonten ing Batoe Lajang pon sadoe-
loeré toemenggoeng Tjampaloek oega. Anapon désa kang atoewa ikoe
hlimaquot;) kèhé, kang djinenengaken karoehoen désa Djati, maka désa
Kali Tengah, maka désa Watoe Belah, maka désa Djapoera, lan 12)
désa Tjampaloek. Anadéné désa Tjalantjang ) ikoe déning tjang-
tjangan praoei4); karana désa Pangkalan ikoe ingaranan Pangka^n
déning kang pangkalan maulana Baghdad tetkalaning mentas. Sa-
datengé maulana Baghdad saking kono, mentasé 16) dénmg quot;) maula-
na Baghdadi, poenikoe papraoe titiga, kang sawidji praoené njai rara
B hdad jaikoe ratoe Baghdad, kang sawidji praoené maulana Hafil,
a^Le datoek Hafidh^«), praoené i») ratoe rara Baghdad mangkal i»)
ing
nu Ü „fh m B 2) p. déning tinoendjoeng s. B 3) Ontb. in B 4) 1. a. tj^.
^ -Pr sTsanoenggal B 6) angadjawa B 7) p. sam tjatia-tjinatiahaken s. A
SrV^L L A sf d Tj. B niet in A lO) Pn,%andjer hss.nbsp;B. Uima A
) maka b 13) B Lantjing A '4) Steeds parahoe hss. • ) anetasi B '7) B,
d-nii^ A 18) praoené r.r.B. anglanting ontb. in B, i.p.v. anglantmg stelt Pr. voor
anganti 19) mangkala hss. 20; Steeds Hafiz B
128nbsp;noeng Djati, dan perahoenja datoe' Hafidh berhenti i di-Pangoerakan,
dan namanja perahoe itoe ki Gedèngkalé dan [nama] perahoenja
maulana Baghdad itoe, jaïtoe i) bernama maulana 'Abdoerrahim,
tetapi terkandas di-Bilangoen. Perahoe itoe sama besar ketiganja itoe,
dan moeatanja itoepoen sama djoea banjaknja, soeatoe perahoe dimoeat
orang banjaknja doea ratoes enam poeloeh enam orang, jaïtoe ra'jat
maulana Baghdad jang dibawanja dari tanah seberang, jang telah
diserahkan kepada sjéch Noeroellah. Istiméwa ra'jat maulana datoek^)
Hafidh Baghdad serta didjadikan oléh kjai gedé di-Goenoeng Djati,
maka dinamakan kjai gedé di-Goenoeng Djati itoe, sebab i')
ia beristerikan ' s) kepada anaknja ki gedé Goenoeng Djati jang
bernamaquot;) ratoe Ramping, dan daripada 4) mertoeanja, perempoean
129nbsp;itoe ia 5) bernama ratoe Babadan. Adapoen pangéran Pandjoenan
itoe, mendjadi mertoea oléh ratoe Baghdad 6) itoepoen, ia mendjadi
mertoea oléh sjéch di-Goenoeng Djati, dan kepada kjai Doekoeh itoe-
poen ia mendjadi mertoea djoega.
Dan jang ada di-Banten itoe, jaïtoelah kakinja 7) pangéran
Pandjoenan, dan«) daripada njai gedé di-Moendoer, dan kjai gedé
di-Garogol, dan njai gedé di-Lemahs), njai gedé di-Bandoeng,
kjai gedé di-Waroe, kjaiio) gedé di-Kali quot;Woeloeh, kjai gedé di-
Loewoeng Salawé, kjai gedé di-Tjoengapan if), kjai gedé di-Tjandaja,
kjai gedé di-Krawang, kjai gedé di-Bantang 22), sjéch Djina Hatib, kjai
patih di-Demak, kjai gedé di-Loewih, kjai kandoeroean di-Ajah20),
130nbsp;kjai dipatih : di-Pantjoer, kjai dipatih Kali Njamat, kjai dipatih di-
Pamantingan, ki dipatih di-Pamalang, ki dipatih di-Darmajoe, kjai gedé
di-Angké, kjai gedé di-Pontang, kjai gedé di-Tanoerhara n), pa-
ngéran Pasarakan, pangéran Kasjoenjatan, kjai gedé di-Kadjenar
orangkaja radja diradja besar 12) zadja Sara 23), datoek zakajai3) j^j
mas Ragil, ki loerah Tjilik, mas Hawi, kjai gedé di-Kakok, pangéran
Raken 24); jang telah toeroen kepada maulana Baghdad, dan daripada
itoepoen sekaliannja ia keloearganja djoea semoea 15) djadi
djoemlahnja sepoeloeh orang adanja, dan jang bernama ratoe Bagoes
itoe, ia mendjadi menantoe 21) kepada sayyidina sjéch di-Goenoeng
Djati. Jaïtoelah silsilah di-Pandjoenan, demikian adanja, wa 'llahoe
a'lamoe bi 'ssawabi.
1) ia B 2) Ontb. in B 3) j. telah b. B 4) B, niet in A 5) i ; gnbsp;^
6) O. r. ontb. in B 7) kadannja B 8) dan ontb. in deze opsomming 'steeds in B
9) dj-Lemah mg B '») di-W kjai gedé di-Tjoengapan kj. B U) Tanoehara B
i'i) bas-r hss. 13) 7, jgkia B, zakih A. Bedoeld orangkaja? 14) B niet in A
Qnbsp;B. istiméwa A '6) B Kedènggalé A 17) Ontb. in B 18) beristeri B
^ I ''.^a'/ó y'-nbsp;® 'nbsp;®nbsp;B 22) di-Btang B 23) Sar-
h B 24) Rak-n hss.
-ocr page 129-61 Djati, praoené datoek Hafil anglanting i) ing Pangoerakan, praoe-
né2) Gedèng Galé arané; kang praoe maulana Baghdad, ijaikoe mau-
lana 'Abdoerrahman 3) lt;qgt;rané, pragata^) kasanglad^) ing Bajalangoe
maka arané praoené njai rara Baghdad Panengah. Anging praoe titiga
ikoe pada gedéné lan pada dawané, wowotané angrong 6) atoes sawidak
nenem, poenika warnanipoen kang bala maulana Baghdad saking tanah
pabrang, kang sinerahaken ing sayyidina 'ssjéch 7) Noeroellah. Poenika
malih kang wedet maulana Baghdad kang aran datoek Hafidh djine-
nengaken kjai gedé») ing Goenoeng Djati, moelané winastanan kijai
qedé ing Goenoeng Djati, déning iquot;) sjéch Goenoeng Djati akra-
maquot;) angsal kang poetra kjai gedé ing Goenoeng Djati ii), kang
katelah ratoe Ramping, kang martoewa èstri katelah ratoe Babadan.
Wonten déning pangéran Pandjoenan, kamartoewa dateng ratoe
Baghdad pon, kamartoewa oewa déning sjéch Goenoeng Djati,
[dateng] kjai ing Doekoeh pon martoewa oewa, kang wonten ing
Banten.
Poenika kang raka pangéran Pandjoenan, njai gedé ing Moendoe,
kjai gedèng GarogoPs), njai gedé Lemahbangnbsp;njai gedé ing
Tjindeng, kjai gedé ing Weroe, kjai gedé ing Soengapan, kjai ing
Kali Woeloeh, kjai ing Loewoeng Salawé, kjai gedé ing Tjandi, kjai
gedé ing Karawang, kjai gedé ing Batang, sjéch Djana 15) Hatib 16),
kjai patih ing Demak, kjai gedé Loh, kjai kandoeroehan ing Ajah,
ki dipati Pandjer, ki dipati Kali Njampan, ki dipati ing Pamantingan i»),
62 ki dipati Pamalang, ki dipati Darmajoe, | kjai gedé ing Angké, ki
gedèng Pontang, ki gedèng Tanaharai»), pangéran Pasalakan, pa-
ngéran Kasoennjatan 20), kjai gedèng Kadjenar, orangkaja radja adi-
radya radja besar 2i) radja Sara, datoek rakaja kjai mas Rikal, ki
loerah Tjibil, mas oewa kjai gedèng 2a) Kakok, pangéran JReken;
kang toemoeroen 23) dateng maulana Baghdad warga sadasa, lt;kanggt;
awasta ratoe Bagoes, kamantoe déning sajid sjéch Oekir Djati. Poenika
sadjarah Pandjoenan wa 'llahoe a'lamoe bi 'ssawabi, tammat24).
11 nraoené r r B.-anglanting ontb. in b, i.p.v. anglanting stelt Pr. voor anganti 2) praoe
b ir-Abdoerrahta b 4) b, margata a 5) B, kasanggad a 6) ing rong
b 7 b s. siéch a 8) k. a. ontb. in b 9) Qntb. in b ' ) b, Dj. denajeneng-
aken d a' 'M akrama-kang katelah alleen in b '2) Gorogol b 13) ing
Lemahing b gt;4) Lewoeng b 15) Djinab b 16) chitab b i») b, d. Panamtmgan
A fg) Tanara b 20) Kasoenijatan b 21) b, besjar a 22) loekia g. b
23) b, toemoetoer a 24) b. s. t. ontb. in b
131nbsp;B' 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANI 'rRAHIMI.
Adapoen daripada 'oemoernja soeltan Ahmad 'Abdoel'Arifin i)
rahmatoe 'llahi 'alaih, 66 2). Dan daripada 'oemoernja pangéran
Pandjoenan, rahmatoe 'llahi 'alaihi, 72. Dan said Moehammad Noe-
roellah 3), rahmatoe 'llahi 'alaihi 41 4).
Het hierna volgende tot p. 134 komt overeen met hoo[dstuk VII in
de Jav. red. Men zie aldaar.
I) al 'Arifin hss. 2) 63 B 3) Noeroellahoeddin B 4) 40 ß
-ocr page 131-BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANI 'rRAHIMI
Poenika anjatakaken i) kang 'oemoer soeltan Ahmad 'Abdoel'Arifin,
rahmatoe 'llahi 'alaihi, sawidak nenem, 66, taoen. Ingkang 'oemoer
pangéran Pandjoenan, rahmatoe 'llahi 'alaihi, woeloeng atoes salikoer
taoen 2). Ingkang 'oemoer sajid Moehammad Noeroeddin ^), rah-
matoe 'llahi 'alaihi pitoeng^) atoes sawidji.
HOOFDSTUK VII. s)
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANI 'rRAHIMI.
Alhamdoe li 'llahi rabbi Talamina wa 'ssalatoe wa 'ssalamoe 'ala
sayyidina Moehammadin wa 'ala alihi wa ashabihi wa sallam(a).
Amma ba'doe fa hadzihi riwayatoe 'nnoeboewati [Moehammadin]
'nnabi salla 'llahoe 'alaihi wa sallam. Poenika sadjarah 6) rasoeloe
'llahi salla 'llahoe 'alaihi wa sallam(a), Moehammed ibn '7) 'Abdoellah,
'^'32,63 ibn 1 'Abdoe 'IMoetallib, ibn Hasjim, ibn 'Abd Manaf ] ibn Qoesay,
ibn Kilap ibn Moerrah, ibn Ka'b, ibn Loe'ay, ibn Ghalib, ibn Fihr,
ibn Malik, ibn Nadhr, ibn Kinanah, ibn Choezaimah, ibn Moedri-
kah, ibn Ilyas, ibn Moedhar, ibn Nizar, ibn Ma'ad, ibn 'Adnan, ibn
Oedad, ibn Zaid, ibn Oed, ibn Yasa', ibn Hamisa', ibn Nabat, ibn
Hamals), ibn Qaydzar, ibn Isma'il, ibn Ibrahim, 'alaihi 'ssalam, ibn
Azar, ibn Tarah, ibn Nahoer, ibn Saroeh, ibn Ar'oe, ibn Falidj,
ibn 'Abir, ibn Matoesjalah, ibn Salih, ibn Arfachsjad, ibn Sjam,
ibn Noeach, 'alaihi 'ssalam, ibn Lamik, ibn Oechnoech, ibn Oedad,
M 133 ibn Ad, ibn Yarad, ibn Michla'il, ibn | Qaynan, ibn Anoesj, [ibn]
Sjith, ibn Adam, 'alaihi 'ssalam wa Hawa, 'alaiha 'ssalam.
•) P. a. B, ontb. in A 2) Ontb. in B 3) b, Noeroellahiddin A 4) patang B
5) Hoofdstuk VII komt evenzoo voor in den Maleischen tekst. 6) Bij de volgende
opsomming zijn de afwijkingen, die vooral in de klinkers zeer talrijk zijn, niet aan-
aeteekend. Maka inilah silsi ah Mal,
,34nbsp;HOOFDSTUK VIII.
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANl 'rRAHIMI.
Amma ba'doe fa hadzihi riwayatoe, dan inilah i) silsilah sjéch said 2)
Moehammad Noeroellah, ibn said soeltan Hoet, Hoets) ibn soeltan
Bani Israïl, Bani Israïl ibn said Djoemadilkabir, Djoemadilkabir ibn
Djoemadilkabir 4). ibn said Zainoelkabir, Zainoelkabir ibn Zainoel-
'abidin, ibn said Hoesain, Hoesain ibn 'Ali, radhiya 'llahoe quot;anhoe, wa
ibn malikah Fatimah, binti nabi Moehammad, salla 'llahoe 'alaihi wa
sallama.
HOOFDSTUK IX
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANl 'rR.\HIMI.
Alhamdoe li 'llahi rabbi Talamina wa 'ssalatoe wa 'ssalamoe quot;ala
rasoelihi Moehammadin, wa 'ala alihi, wa sahbihi. wa 'ssalam. Amma
ba'doe fa hadzihi riwayatoe silsilah. ja'ni-i) inilah silsilah soeltan
Ahmad 'Abdoel'Arifin, ibn maulana dipati Anom, ja'ni pangéran Pa-
lémbang Anom 5), jaitoe tiga bersaudara, jang toea pangéran 'Wirata,
dan kedoea pangéran Palémbang, jaitoe telah wapatlah semoeanja,
dan 6) maulana arja Trangganoe, ibn maulana Sjoemangsang, ja'ni
namanja itoe Anom, dan adalah saudaranja jang satoe bapa, bernama
Tjèk Babantjoen, ja'itoe wapat, dan ibn Tjè Kopo, ja ni orang dari
Tjina Moghol, dan dibawa^) oléhnja perahoe tiga boeah, dan jaïtoe
135 jang telah tersoerat didalam silsilah I Demak.
Maka soeltan Ahmad 'Abdoel'Arifin, ja'ni soeltan Demak,
beranak pangéran Lépér, dan pangéran Ratoe, dan pangéran Djipang «)
dan ratoe arja Djapara, dan ratoe Sédang Laoet.
1) d. sebagai inilah B 2) sjaid hss. 3) Hs. B plaatst het verdubbelingstecken
abusievelijk niet bij den naam. maar bij het daaropvolgende ibn. 4) Ontb. in B
5) p. P. A. B, p. Anom Palémbang A fi) j. sama ia wapat ibn m. B 7) j jgug jj. B
Dj-pang hss.
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANI 'rRAHIMI.
Amma ba'doe fa hadzihi riwayatoe, poenika sadjarah sayyid
Moehammad Noeroeddin, wa rahmatoe 'llahi 'alaihi, ibn sayyid
soeltan Hoet, ibn soeltan Bani Israil, ibn Djoemadilkabir, ibn sayyid
Djoemadilkoebra, ibn sayyid Zainoelkoebra, ibn sayyid Zainoel'abidin,
ibn sayyid Hoesain, ibn sayyid Ali, radhiya 'llaha 'anhoe, ibn malikatoe
Fatimatoe 'zzoehra^), binti^) sayyidina wa habibina wa sjafi'ina^)
Moehammadin, salla 'llahoe 'alaihi wa sallama.
HOOFDSTUK IX.
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANI 'rRAHIMI.
Alhamdoe li 'llahi rabbi Talamina wa 'ssallatoe wa 'ssalamoe 'ala
rasoelihi sayyidina | Moehammadin wa 'ala alihi, wa sahbihi, wa
64 'ssalam. Amma ba'doe fa hadzihi riwayatoe silsilah, poenika sadjarah
soeltan Ahmad 'Abdoel'Arifin, ibn maulana dipati Anom, ibn maulana
arja 4) Teranggana 7), ibn maulana arja Soemangsang, ja'ni pangéran
Palémbang Anom, jaikoe teteloe doeloeré, kang toewa pangéran
Wirata, kaping do pangéran Palémbang Toewa, sami wapat, lt;maulana
arja Soemangsanggt; ja'ni arané ikoe nomé, lan ana doeloeré sabapa
ingaranan Tjék Bantjoen, jaikoe wapat, ibn Tjèk Kopo, ja'ni wong
saking Tjina Monggol, gagawané praoe teteloe edjongS), lan
jaikoe dawa tjaritané ana ing dalem sadjarah Demak.
Soeltan Ahmad 'Abdoel'Arifin, ja'ni soeltan Demak, maka apoe-
poetra pangéran Lèngèr^), kalajan pangéran Ratoe, kalajan pangéran
Djipang, kalajan ratoe arja Djapara, kalajan ratoe Sédang Lahoet.
•) i sayyidatoena Fatimah Jaf- B 2) j^n A 3) w. h. w. sj. alleen A ■») B,
ontb. in A 5) B, ontb. in A 6) Lèngar B 7) Taranggana B
Maka pangéran Lèpèr beranak pangéran Kadiri, dan pangéran
Madépandan. Maka pangéran Kediri beranak pangéran Djoeroeh, ja'ni
pangéran Mas, ja'ni soesoehoenan Pangkalan Tangka, dan ratoe
Gagaloean. Maka soesoehoenan Pangkalan beranak pangéran Mas,
dan 3) pangéran Soerabaja. Maka pangéran Mas beranak ratoebagoes
Wiraprabrah, dan daripada ratoe Gagaloean itoe, ia 4) bersoeami
kepada kjai dipati Hingawantih, beranak radèn Oerawan 5), dan radén
136 Djaladiri, | dan radèn Noedjoe.
Dan sebagai lagi maka inilah soeatoe silsilah daripada said
Noeroeddin, radhiya 'llahoe 'anhoe, jaïtoe soesoehoenan Goenoeng
Djati, dan ia beroléh nama dari ajahanda boenda, dan nama boendanja
itoe Fatimah.
HOOFDSTUK X.
Voor het volgende tot p. 137 zie men de Sadj. B. r^.
3) p. M. d. alleen in B 4) B, niet in A 5) B, Aroen A
-ocr page 135-Pangéran Lèngèr apoepoetra pangéran Kadiri kalajan pangéran
Madépandan, oetawi pangéran Madépandan apoepoetra pangéran
Djoeroeh, inggih pangéran Masi), ja'ni soesoehoenan Palanang-
ka 2) kalajan ratoe Gagaloewan 3). Soesoehoenan Palanangka4)
apoepoetra 5) pangéran Mas 6) kalajan pangéran Soerabaja. Pa-
ngéran Mas apoepoetra ratoebagoes Peraba^). Maka ratoe Gaga-
loewan») alaki maring kjai dipati ing Awanti^), apoepoetra radèn
Aroewanio), kalajan radèn Djaladiri, kalajan radèn Noedjoe.
Poenika sadjarah sajid Moehammad Noeroeddin, radhiya 'llahoe
55 'anhoe, tegesé ijaikoe j kang sadjarah soesoehoenan Goenoeng Djati,
jaikoe kang djoedjoeloek saking kang iboe lan kang rama, arané iboené
Fatimah n).
HOOFDSTUK X.
BI 'SMI 'LLAHI 'rRAHMANl 'rRAHIMI,
Alhamdoe hquot; 'llahi alladzi chalaqa 'linsana 'ala soeratihi wa chassahoe
bi sirri qarabatihf; wa dja'ala moedhahatahoe wa moebahatahoe
moeqaddimataini li tashihi nasidjati ma'rifatihi, fa tauran yoedhahi bihi
hadhrata dzatihi wa sifatihi, fa tauran yoedhahi bihi hadhrata mach-
loeqatihi. — Wa 'ssalatoe wa 'ssalamoe 'ala 'nnabiyi aldjami'i lil
M 137 mabadi alawwali wa 'Imaqabilf hadhrati 'lazali alnoeri I 'ssati'i
alladzi laysa lahoe fai'oen, wa 'Imastoeri chalfa hidjabin, laysa kamith-
lihi sjai'oen; dzalika haqiqatoe alhaqa'iqi wa 'Inasji'i alawwali wa
'Imoebarrazi 'ala soerati 'Imachloeqati; wa 'Ichaliqoe minhoe min babi
alsjakli wa minhoe min babi alhaqiqati wa minhoe min babi alismi wa
'Iwasfi wa minhoe min babi 'Ichala'iqi, Moehammadin salla 'llahoe
'alaihi wa sallama wa 'ala alihi wa sjarrafahoe wa karramahoe.
1) Emas B 2) Panggalanangka B 3) Kagaloewan A 4) Pangkalanangka B,
5) B, ontb. in A 6) Emas B 7) Rapraba B 8) B, Kagaloewan A 9) d.
Angawanti B '0) Oerawan B Het hierna volgende Arab. stukje komt tevens
in den Maleischen tekst voor. 12) Onzeker.
Amma ba'doe, adapoen tertinggal kebelakang daripada itoe, maka
ditjeriterakan tatkala maulana Baghdad ia menghadap i ) pada soesoe-
hoenan Goenoeng Djati, kata orang Djawa, dan nama 2) jang diberi
oléh ajahanda 2) boendanja itoe said Moehammad Noeroellah 3 ), ra-
138nbsp;dhiya 'llahoe 'anhoe, ! wa nafa'ana bihi, Setelah itoe maka kata maulana
Baghdad: ,,]a sayyidi, tjeriterakanlah pada hamba tatkala toean pergi
dari tempat toean, dan apa barang jang toean telah bertemoe 4) di-
djalan itoe, dan dari tadjali oléh Allahoe soebhanahoe wa ta'ala, dan
berapa moehaqqiq [dan] jang soedah toean pertemoekan, maka
hamba ini hendak menengar tjeritera toean.quot; Maka kata soesoehoenan
Goenoeng Djati: ,,Ja maulana ' Abdoerrahman Baghdad, hamba tjeri-
terakan djoega pada toean 5), tetapi djanganlah kiranja toean beri
tahoe kepada orang lain daripada «) zoerriat toean dan zoerriat hamba
sekalian.quot; Maka kata maulana Baghdad: ,,Ja toean, masakah hamba
berani menjerang barang apa jang 7) toean tegahkan^)?quot; Maka kata
139nbsp;soesoehoenan-'): ,,Ja toean, adapoen asal2 hamba ini, hendak disoe-
roehnja oléh sanak2 hamba menggantikan kepada ajah 10) hamba, dari
karena ajah 10) hamba itoequot;) soedah wapat, dan tatkala itoe hamba
baharoe 'oemoer lima belas tahoen empat boelan koerang doea hari,
demikianlah 'oemoer hamba, Maka pada ketika itoe hati hambapoen ter-
laloe sakit 12) sekali, soekar pada memikirkan 1-3) hal jang demikian,
dari sangat hamba tiada bermaksoed. Setelah sampai pada ketika malam
maka hamba masoeklah beradoe 'quot;i) seketika dalam hamba beradoe
itoe maka hamba bermimpi bertemoe i-^) kepada nabi Moehammad,
salla 'llahoe 'alaihi wa sallama dan seketika i^) itoe maka laloelah
hamba i^) dipanggilnja oléh '«) nabi Moehammad, dan begitoe
djoega IS) hambapoen segeralah datang mendapatkan kepada nabi,
serta hamba soedjoed22 ) pada kakinja itoe, maka kata hamba: „Siapakah
„toeanhamba i») ini?quot;. Maka 20) katanja: „Akoelah jang 21) bernama
140nbsp;,,nabi Moehammad, dan adalah kamoe sekarang | ini daripada zoer-
,,riat ako2.quot; Dan begitoe djoega hamba soedjoed pada kaki nabi, serta
1) mengadap hss. 2) nama-boendanja luidt in B: daripada nama pemberi ia 3) Noe-
roellahoeddin B 4) pertemoekan B 5) tj. oléh t. B ®) tjeritera hamba ini lain
d. B 7) m. pada apa barang j. B 8) tegah B 9) B, k. maulana s. A 10) ia B
ii)iaB B, ontb. in A '3) B, mempikirkan A 14) berad-p2 B 15) b. akan b.
B 16) B, in A is deze [ormule afgekort tot s-a-m ''7) seketika-dipanggilnja alleen in
B 18) oléh-hambapoen B, hamba dan A 19) B, toean A 20) B, dan A 21) B,
niet in A 22) bersoedjoed B
Amma ba'doe i ) anapon karingboeri saking ikoe, poenika tjina-
ritakaken tetkala maulana Baghdad, ja'ni pangéran Pandjoenan
amadep dateng soesoehoenan ing goenoeng Djati, ijaikoe araning
oedjaré wong Djawa, anapon kang djoedjoeloek saking kang iboe lan
kang rama sajid Moehammad Noeroeddin, radhiya 'llahoe 'anhoema
66 wa nafa'ana bihi, maka matoer maulana Baghdad | : „Ja sayyidi
toewan, tjaritani hamba tetkala toewan késah saking dalem toewan,
lan barang kang toewan panggih saking tadjalining Allahoe ta'ala,
lan pinten moehaqqiq lan saléh kang toewan panggih hamba adjeng
amiharsa.quot; Maka angandika soesoehoenan Goenoeng Djati: „Ja
maulana 'Abdoerrahman Baghdadi, inggih hamba tjaritakaken, tatapi
adja toewan wartakaken maring kang lijan saking toewan, anging
toewan wartakaken ing sakatahé dzoerrijat toewan lan dzoerrijat
hamba. quot; Maka matoer maulana Baghdadi: ,,Boten 3) hamba wani
barang kang toewan tjegah.quot;' Maka angandika soesoehoenan: „Ja
toewan maulana, asal2 hamba arep kinon déning sanaks hamba ang-
genti rama, karana rama wapat, hamba lagi 'oemoer lima welas taoen
lan patang woelan, lagi kari ing dalem rong dina. Maka hamba
soesah ing dalem hal ikoe saking tan ajoen hamba. Maka ing wengi 5 )
atoeroe hamba, angimpi hamba aningali nabi Moehammad, salla 'llahoe
'alaihi wa sallama, maka hamba 6) ingoewoeh kalawan aran quot;7) hamba,
maka teka hamba, maka angandika nabi: „Isoen Moehammad, nabi
,,saking loeloehoer ira, lan ana sira saking dzoerrijat isoenquot;. Maka
hamba asoeng salam sarta hamba angoendjoengi ingkang dalamakan
sampéjané, sarta
1) Tot hier teuens in den Maleischen tekst. 3) ora B 5) i. dalem w. B 6) „i.
analah h. B 7) B, ontb. in A
hamba menangis. Soedah itoe maka kata nabi pada hamba: „Dan dji-
„kalau doenia itoe dipermoeliakan oléh Allah, nistjaja setimbang de-
,,ngan zarrah maka tiadalah dikaroeniakan kepada si kapir, melainkan
,,sebagainja sekarang kamoe pergilah tawaf dibaitoe 'llahi i) dan di-
,,'Arafat, dan di-Medinah hadji kepadakoe, dan lagi perhambakanlah
,,diri kamoe kepada segala orang moehaqqiq dan saléh 2).quot; Setelah
soedah berkata-kata itoe 3) maka nabi itoepoen gaiblah, dan hamba-
poen bangoen, dan hamba pergi 4) menghadap 5) pada boenda hamba,
serta hamba katakan sebagaimana hamba poenja mimpi kepada boenda
hamba 6), maka boenda hambapoen mengoetjap: „Sjoekoer alhamdoe li
141nbsp;„'llahi rabbi Talamina.quot; Serta hamba dipeloek j dan ditjioemnja oléh
boenda hamba, dan hambapoen mentjioem pada kaki boenda hamba,
serta hamba bermohon pada boenda hamba, dan boenda hambapoen
berpesan kepada hamba katanja: „Ja anakkoe toean, adapoen pesan
„akoe pada anakkoe, perinja engkau hendak meninggal akan negeri,
„hendak mentjari kebadjikan, dan lagi djika anakkoe sampai pada
,,negeri orang, maka«) hendaklah anakkoe akan memeliharakan serta
„mendjagakan pada barang soeatoe hal jang kiranja sampai kepada
„anakkoe; ja'itoelah hendak dengan tafsir is) anakkoe djoea, jang
„sekiranja boléh menjempoernakan atas séhat dan kesentosaan dalam
„diri kita adanja. Pertama-tama hendaklah anakkoe mendjaoehi akan
142nbsp;,.perboeatan orang pada ajat, dan sebab diperdoestakan j dia; kedoea
,.hendaklah anakkoe peladjarkan pada 'ilmoe jang sekiranja boléh me-
,,njoekoepi atasnja pada barang jang bermaksoed padanja; dan ketiga
,,hendaklah anakkoe berdiam diri didalam tempat jang soenji; dan
„keempat maka djanganlah anakkoe meloepakan menjeboet ») kali-
quot;mat 10) la ilaha illa 'llahoe pada tiap2 masa; dan n) kelima hendaklah
üanakkoe mengetahoe'i pada sebenar-benarnja Toehan, jang mendja-
„dikan 'alam semesta sekalian ini adanja, dalam anakkoe berdoedoek
„dan berdjalan dan barang sebagainja; dan keenam maka hendaklah
„anakkoe melakoekan dan bertanjakan 12) pada goeroe, atau kepada
„orang2 jang toea2 jang patoet pada mengadjarkan; ketoedjoeh maka
„hendaklah anakkoe bermoeafakat pada barang soeatoe perboeatan
1) dika'baitoe 'llahi B 2) d. kepada orang jang s. B 3) pada hamba B *) d. h.
p. B, laloe A 5) mengadap hss. 6) k. h. B, padanja A k. h. B, padanja A
«) o. maka negeri orang m. B 9) m. daripada m. B 10) B, k-lim A H) m. d. alleen
inB 12) B, bernjatakan A 13) taqsir hss.
hamba anangis, maka angandika nabi, salla 'llahoe 'alaihi wa
sallama: „Lamoen tah doenija ikoe dènmoelyakaken déning Allahoe
,,ta'ala, jakti satimbang saking dzarrat2) pon ora lah winènèh-
„aken ^) ing si kapir. Loengaa sira lan angoendjoengana sira
,,ing ka'batoe 'llahi lan ing 'Arpat^), kalawan hadji [lan] ing
67 ,,Madinatoe 'Imoenawarat 5) ing isoen, [ lan ngawoelaa sira
,,ing sakèhé wong kang moehaqqiq, lan ing wong saléh.quot; Maka
ghaib ija, noenten hamba tangi, maka matoer hamba ing iboe, lan
amit hamba, maka angandika iboe hamba: „Sjoekoer^) alhamdoe li
,,'llahi rabbi 'l'alamina.quot; Maka hamba ginanda déning iboe, lan hamba
angganda kang sampéjan iboe, lan awewekas iboe dateng hamba:
,,Héh goesti, wewekas isoen maring pakanira 7), arep metoe saking
,,enggon kang roepek maring kang djembar, lamoen dènraksaa ija
,,sakèhé prakara ikoe kang kaseboet ing ija, lan arep amimiti kalawan
,,anesel panggawéné ing atasé kang dihin, ing dalem sakèhé doenijané
.,saking laliné lan tapsiré kang dèntalangsakaken s); lan arep me-
,,tokaken saking sakèhé pangajaté«); lan arep abibinaoe saking
,,'ilmoe sakira-kira kang akarep maringi; lan anetepi meneng; lan
,,anetepi aneboet ing Allahoe ta'ala ing dalem sakèhé nalika; lan
,,arep angawikani sabenering Allahoe ta'ala ing dalem adegé lan
,,loenggoehé lan sakèhing tingkahé; lan arep ora anglampahi anging
,,kalawan atatarèn; lan arep^^) ing ja goeroe lan wong sanak kang
,,amitoetoeri; lan arep moepakat atiné i^)
2) darrat A, dzarat B 3) wènèhaken B 4) 'Arpah B 5) 1. maring Madinah i. B
6) B, h. lan ngoetjap sj. A 7) andika B 8) dènnal. A, dènpanal. B pangajané
hss. 12) arepana B 13) hatiné hss.
„atau pekerdjaan; dan kedelapan i ) hendaklah anakkoe lt;tiadagt;
143nbsp;„berberat kepada doenia, melainkan i melakoekan atas kebenarannja
„adanja; sjahdan lagi maka hendaklah anakkoe pertama-tama meme-
„liharakan diri daripada pekerdjaan jang tiada patoet, dan kedoea
,memeliharakan daripada lisan, daripada perkataan jang boekan patoet;
„karena jang membinasakan moerid itoe bagais pekertinja jang didja-
„lankan atasnja dari hal melawaskan pada hawanafsoenja, dan ada
„jang kasih pada hawanafsoenja, dan ada jang kasih kepada sjahwatnja,
,,dan ada jang tiada kasih pada barang soeatoe, maka bahwa sanja jang
„melakoekan pada pekerti jang demikian itoe, dari karena lainnja 2)
„djoea jang hampir kepadanja; dan apakala membanjakkan akan
„berkata-kata itoe, maka bahwa sanja tiada berlakoe pada kehendak 3)
„Allah, karena ia melenjapkan pada kodrat iradat Allahoe ta'ala,
144nbsp;„dan lagi 4) | dari hal pekerdjaan ma'siat, karena bahwa sanja ma'siat
„daripada lisan itoe terlebih banjak daripada segala ma'siat; dan lagi
,,maka hendaklah melakoekan pada boedi^) bahasa jang baik; dan
„djanganlah kiramoe berkata djika tiada dengan koeasanja; dan dja-
„ngan kamoe bersantap nasi 6) djika beloem merasakan lapar, dan
„djangan beradoe djika beloem mengantoek, dan djangan bermi-
„noem air 8 ) djika tiada 16 ) dehaga; dan sebagai lagi djanganlah kiramoe
„membesarkan pada bersenda-goerau 9) dan berbanjak bitjara kepada
,,perempoean, karena bahwa sanja pekerti jang demikian itoe mem-
,,bangoenkan kepada sjahwat, maka hendaklah memedjamkan pada
,,pemandangan kamoe dari hal memandang jang demikian; dan dja-
„ngan kamoe akani^) menilik pada roemah orang Islam, maka 10)
145nbsp;'bahwa sanja | jaïtoelah sebenar-benar moenafik; dan djangan-
quot;lah kamoe loepa dan lalai daripada abdas n) pada tiap2
ümasa didalam bermakani2) dan minoem, berdjalan, atau ber-
,doedoek 13), atau tidoer, atau bangoen; dan lagi djangan kamoe
„sama berdoedoek kepada orang jang meloepakan dirinja, tetapi
„lain poela pada orang jang madharrat, artinja diatas orang
„jang menanggoeng 'azab; dan djanganlah kamoe hampir pada
„hal membitjarakan i4) doenia, karena jang dikata doenia itoe bisa
„daripada iman, bagai perkataan: „Djika akoe kerdjakan pada peker-
„ ,,djaan jang demikian, nistjaja demikianlah kedjadiannja; dan apa-
„kala tiada akoe perboeatkan pada pekerdjaan jang demikian. maka
1) kedoealapan B 2, Lees lalainja 3) dikehendaki B 4) sebagai B 5)A. corrupt
B 6) B. niet in A 7) beradoean B «) B. niet in A 9) bersenda-senda dan goerau2
B 10) 'menegah padamoe B U) ab-d didalam B 12) d. b. B, dalam makan A
13) B, doedoek A 14) h. orang jang m. B 16) beloem datang B 17) Niet in B
„lan oedjaré ija; lan ora angabotaken doenija ing atiné, lan arep dèn-
„lampahi bener ing dalem sakèhé tingkahé ija; lan arep angraksa i)
üwetengé lan lisané; maka satoehoené2) moerid ikoe tetkala ana ala
Inapsoené ija, maka ana lah ija asih ing sjahwaté, maka satoehoené
„ija asih ing kang dènkarepaken, lan éling angélingaken ija
ükarepéS), ikoe laliné sisjané-i); lan tetkala ana ija akèh2 rarasan,
68 „maka satoehoené ora loemakoe atiné ija ing dalem angliwati ing
„Allahoe ta'ala, lan anginté ing Ija, maka satoehoené ma'siat ing lisan
„ikoe lewih akèh saking sakèhé ma'siat; lan arep 5) dènlampahana
„,ija tatakrama. lan ora rarasan anging ora«) kawasa ora saking ija;
„lan lt;oragt; amangan^) sahingga lamoen «) angelih, lan ora anginoem
„sahingga lamoen 9) dahagaio). lan ora toeroe sahingga lamoenquot;)
„kalah ing atasé déning toeroe i^); lan arep ora rarasan sarta wong
wadon, karana satoehoené ing djeroné ikoe enggoning sjahwat; lan
'arep dèneremena paningalé, anging antarané ing arepé; lan ora ani-
ngah ing dalem omahing wong Islam, maka jaikoe moenapik; lan
adja 13) lah saking abdas ing dalem sakèhing nalika, lan ora lah
quot;saking ija tetkala 14) amangan lan tetkala atoeroe; lan dohanais)
!'dènira sapaloenggoehan ing sakèhing wong kang lali, anging saking
' madharrat kang ora kawasa ora saking ija; lan dohana dènira anglam-
„pahaken rarasan ing doenija, karana satoehoené rarasan doenija ikoe
„oepas ing iman; lan arep ora angoetjap: „Lamoen soen gawé mangko-
„no, jaktiie) ana mangkéné,quot; atawa angoetjap: Lamoen ora soen
„ „gawé mangkono.
TT^^raksia A 2) B, niet in A 3) kaharepé hss. 4) siasiane A, sjisane B
Pl R S Ï A 6) a. ingkang o. B 7) l. a. A, 1. arep a. B 8) B, met .n A
q MW R 10 dahaa L quot;) B, niet in A 12) atoeroe B 13) arep ora B
il)Tl.'ing salètó ^A 15) s/eed. dohena B 16) jakin B
„tiadalah djadi jang demikian itoe adanja.quot; Maka jaïtoe fierkataan
,,orang jang moenafik; dan sebaik-baiklah kamoe menetapkan pada
146nbsp;„pekerdjaan | dan perkataan hanja Allah, soebhanahoe wa ta'ala,
,,djoea semata^ jang mempoenjaï kehendak pada melakoekan atas
,,hambanja sekalian, tempat keni'matan dan tempat kesoekaran tiada
,,pada tempat jang lain lagi jang akan menjerahkan diri; dan djangan-
,,lah kiranja engkau hendak menoeroet pada orang jang ■ qodriyah i)
,,atau orang rafidhi, demikian pada 2) orang 3) jang bid'at; dan lagi
„djanganlah kiranja engkau t) gemar pada perboeatan menginaï
,,kepada agama seorang, karena pekerti jang demikian ia boekan •!)
„perboeatan moerid jang berkehendak pada kelakoean hal soeloek
,,itoe; dan hendaklah kamoe djangan menerima pada barang soeatoe
,,jang akan memberi waswas, baik jang datang daripada lainnjaiquot;),
„jang beloem diketahoeinja orang jang lain; dan djanganlah kamoe ber-
,,hampir ■'quot;') kepada perkerdjaan kibir karena bahwa sanja peker-
,,djaan kibir itoe tiada dipertemoekan pada seojang, tetapi hanja
147nbsp;,,dengan [ kerélaan djoea pada 7) sekalian itoe; demikian pada peker-
„djaan 'oedjoeb, dan arti 'oedjoeb itoe, hendak bersoekatjita pada
„dirinja sendiri djoea, dan pada kehendaknja itoe tiada menerima pada
„pengadjaran 8) seorang; dan djanganlah kiramoe hendak berdengki
,,pada seorang jang telah dikaroeniaï noegerah atasnja oléh Allah;
„sjahdan daripada itoe maka hendaklah kamoe sjoehoedkanlah hatimoe
„kepada Toehan jang mendjadikan; dan tetapkanlah hatimoe atas
..jang kebenaran, soepaja diberinja kesentosaan daripada penjakit.
,,Dan sebagai maka adalah jang bernama moerid itoe hendak»)
,,menetapkan pada jang empat perkara; pertama maka hendaklah moerid
„itoe») ada mempoenjaï kandaraan 10) jang tangkas, kedoea hendak
,,ada menpoenjaï peroemahan '') jang loeas, dan ketiga maka hendak-
,,lah ada mempoenjaï pada 12) pakaian jang baik, dan keempat maka
148nbsp;,.hendaklah ada mempoenjaï 12) soeatoe kandil jang terang. | Ada-
,,poen arti kandaraan 16) jang tangkas itoe, boedi bitjara jang sempoer-
,,na; dan pakaian jang baik, jaïtoelah sopan dan maloe; adapoen jang
„dikata peroemahan jang loeas itoe, jaïtoe pikiran jang 13) pandjang,
„dan daripada 14) jang dikata kandil jang terang, jaïtoelah 'ilmoe
„jang sahis).
1) B, p-d-r-i-h A 2) B, d. jang p. A 3) B, ontbr. in A 4) engkau-perboeatan
moerid alleen in B 5) dj. oléhmoe hampir k. B 6) takbir B 7) padanja B 8) pg,
ngadjar B 9) hendak-ada alleen in B '0) kandaran B, gandaraan A H) B, m.
gandaran dan p. A 12) pada-soeatoe alleen in B 13) B, niet in A 14) B, niet 'in A
15) sahi B 16) kandaran B, gandaran A 17) Lacune
„óra 1) ana 2) mangkéné.quot; Maka satoehoené mangkono ikoe rarasan
„wong 3) moenapik. Tetepana4) lah angoetjap barang kang dèn-
„karsakaken déning Allah, ana ija, lan sing sapa ora dènkarepaken
„ora ana ija, lan kang woes dèntakdiraken lagi ana; lan amoehoeng
69 isoen kabèh ing Allah kang esa ija; lan j ni'mat enggoning asrah
„diri; lan arep ora anoet ija wong qodriyyah lan ora wong rafidhis),
„lan ora wong ahloe 'Ibida'at; lan dohana dènira anginté agama sarta
„wong sawidji, maka satoehoené ikoe doedoe saking panggawéning
,!wong moerid kang anadya dadalan soeloek; lan arep ora narima ing
„awaké sawidji pon saking waswasé, satoehoené betjik saking lijané
,!mangkono ikoe, lan satoehoené weroeh kang doeroeng dènkaweroehi
„déning lijané; lan dohana dènira kibir, lan 'alamating kibir ikoe,
„satoehoené orana dèntemoe ing wong sawidji pon, anging dèn-
' danganaken saking wong ikoe kabèh; lan dohana dènira 'oedjoeb,
'oetawi 6) 'alamating 'oedjoeb ikoe arep soeka ija kalawan dèwèké
quot;lan boediné, lan ora narima pitoetoeré») ija; lan dohana dènira
„dengki, lan 'alamating dengki ikoe satoehoené dengki ing manoesa 9)
',',kabèh atas kang dèntekakaken ing wong ikoe kabèh, déning Alla-
Ihoe ta'ala saking noergahané; lan arep katoengkoel atiné saking
„Pangéran, maka aloenggoeha ija saking kangèlan; lan arep aloeng-
„goeh ing dalem paloenggoehan kang bener ing sanding ratoe kang
,!kawasa, sahingga dèndanganaken ing atasé sakèhé larané.
Lan akarep sakèhé moerid ikoe maring patang prakara: sawidji
arep adoewé tetoenggangan kang kesit, lan dodot kang betjik, lan
quot;omah kang djembar, lan damar kang padang; maka anapon toetoeng-
,, ' gangan kang kesit jaikoe 'akal, | lan anapon omah kang djembar .koe
^ quot;Lka jaikoe hati, lan anapon dodot kang betjik maka jaikoe^o)
„,wirang, lan anapon damar kang padang jaikoe 'ilmoe.
T^,nnlfénéa O B 2) na B 3) s. rarasaning w. B 4) tetepa B 5) w.
ILrrXdrT'rjMhit b' 6) lan B pUoeto. s^H^ wong sawidji pon
tetkala dènpitoetoeri B 9) manoesija B lü) m. ). B, ikoe A
„Dan inilah i ) pesankoe pada kamoe, hai anakkoe baik2lah kamoe
,,memegang pada djandji, dan tegoehkanlah oléhmoe baik2; dan
,,djanganlah kiramoe melaloei kepada sjara', maka bahwa sanja tiada
„boléh sekali2, djika engkau hendak meninggalkan djikalau beloem
,,engkau mendapat dari permoelaan adanja.quot;
Arakian2) setelah habislah boenda hamba berpesan kepada hamba,
maka laloe hamba diberinja dirham seriboe dinar akan bekal hamba
berdjalan, serta hamba ditjioemnja oléh boenda Hamba.
149nbsp;Dan seketika itoe djoea maka laloe hamba berdjalan dengan seorang
diri hamba. pergi di-Mekah^). Maka antara berapa hari 4) lamanja
hamba didjalan maka laloe hamba bertemoe pada sepoeloeh orang
pembégal 5 ) bangsa Jahoedi. dan seketika itoe maka iapoen bertanja ke-
pada hamba. demikianlah katanja: ..Hai orang moeda. darimanakah
..kamoe ini. dan hendak kemana engkau. dan apa jang 6) engkau ba-
,.wa?quot; Maka djawab hamba: ,,Adapoen hamba ini. hendak pergi di-
„Mekah. dan tiada apa hamba 7) bawa melainkan bekal hamba djoea
..jang ada seriboe 8) dinar.quot; Maka kata Jahoedi kepada hamba: ..Hai
..orang moeda. djika demikian katamoe. marilah hartamoe berikan
,.kepada akoe.quot; Dan begitoe djoea maka laloelah hamba serahkan se-
150nbsp;kalian bekal hamba ■ kepada Jahoedi itoe. maka kata Jahoedi kepada
hamba: ..Hai orang moeda. apakah karenanja maka hartamoe seka-
..liannja kamoe serahkan kepada akoe?quot; Maka kata hamba: „Karena
,,tiada 'adat orang Islam itoe berdoesta atau berbachil. hanja melainkan
..dengan berdjoem'at djoea dari hal segala ni'matoe 'llahi. dan djikalau
„orang Islam itoe melakoekan 9) pada kelakoean doesta atau bachil.
..maka betapakah perinja kepada Allah, dan kepada malaükat, de-
..mikian kepada segala pesoeroehnja?quot; Maka kata Jahoedi itoeio):
„Djika demikian kata toeanhamba kepada hamba. hamba toeroetlah
,,kepada agama toean.quot; Dan ketika itoe maka hamba soeroeh mengoe-
tjap doea kalimat sjahadat, jang tiada lain Toehan hanja Allah djoea,
J51 dan 11) nabi Moehammad | itoe pesoeroehnja; serta hamba bagii3)
harta hamba jang lima ratoes dinar, tinggal jang lima ratoes djoea
kepada hamba. Soedah itoe maka laloe hamba berdjalan serta dengan
Jahoedi jang sepoeloeh orang itoe, ia 12) bersama-sama pada hamba
pergi di-Mekah itoe. Setelah sampai hamba di-Mekah maka laloe
1) D. i. A, jaïtoelah B 2) Sebermoela B 3) Damakah B -•) Ontb. in B 5) pemi-
koel B 6) B, niet in A T) a. jang h. B 8) B. a. dinar s. A 9) B, i. ia m. A 10) B,
J. itoe itoe A H) dj. d. B. adan A 12) B. niet in A 13) bahagi B 14) Klinkers
niet aangegeven, vgl. echter p. 123 en p. 54 en 58 S. B. r.2
„Lan wewekas isoen. njawa, kalawan angraksa djangdji, lan
,,angasihi djangdji kalawan ija; lan aloenggoeha sarta kang bener
,,maring kang sabeneré. Hèh anak isoen, adja sira angliwati sjara',
,,maka satoehoené ora pisan^ sira olih pang, salagi doeroeng angembil
.,wit.quot;
Maka iboe hamba ikoe awèh sangoe ing manira kalawan sèwoe
dinar, lan tasbèh sawidji. sarta hamba ginanda, sarwi iboe angandika:
,,Anak, poma dèn éling rasoeloe 'llahi, salla 'llahoe 'alaihi wa sallama,
,,ikoe sidik. lan amanat, lan tabligh poma njawa.quot;
Maka hamba amit, sarta hamba angatoeri salam, maka loemakoe
hamba, lan orana sarta hamba rowang wong sawidji pon 2), lan ana
sangoe hamba, hamba dèkèn ing dalem koelambi hamba saking dinar
sèwoe. Maka pirang2 dina hamba loemakoe maring Mekah 4), maka
ana ing dadalan saking kapir kang ambégal ing hamba, ingkang kati-
ngalan déning manira, ana wong sapoeloeh saking wong Jahoedi, maka
atakon ing hamba, oedjaré: ,,Endi sangoe nira, soen embil, lamoen sira
,,ora awèh, soen patèni sira!quot; Maka saoer hamba: „Iki hamba toedoeh-
„aken ing kèlèk hamba.quot; Maka dènkepoeng hamba, maka hamba
wetokaken saking koelambi hamba 5), maka hamba asrahaken ing ija,
71 maka rarasan ija ing hamba ß): „Apa ' karanané'i') sira angakoe lan
,,sira awèhaken ing isoen?quot; Djawab hamba: ,,Ora ana ing wong
,,Islam ikoe linjok, lan ora ana koemed, anging kalawan bardjama'ah
,,oega saking ni'mating Allahoe ta'ala, jèn isoen linjok, kaja apa Allahoe
,,ta'ala lan mala'ikaté lan oetoesané?quot; Maka angoetjap ing hamba: ,,Ja
,,toewan, hamba meieboe ing agama Islam.quot; Maka angoetjap wong
sapoeloeh ikoe kalimatoe 'ssjahadati lan ijaikoe, asjhadoe anna la ilaha
illa 'llahoe wa asjhadoe anna Moehammadan rasoeloe 'llahi salla 'llahoe
'alaihi wa sallama; maka hamba wèhi wong sapoeloeh ikoe limang
atoes saking sangoe hamba, maka ana ing hamba kalawan sangoe
limang atoes malih. Maka loenga hamba, lan wong ikoe pon miloe
ing hamba kalawan nijat») hadji. Maka hamba teka ing Mekah 9),
maka
2) B niet in A 4) B, Makah A 5) B, niet in A 6) i. h. B, ontb. in A T) keranané
hss. ' 8) anijat B 9) Makah B
hamba sembahjang dimesdjidoe 'Iharam, dan serta hamba mentjioem
ka'batoe 'llahi dan tawaf serta mentjioem pada hadjaroe 'laswad,
karena pada waktoe itoe hamba akan menanti waktoenja hadji, maka
laloe hamba bergoeroe kepada hadrat. ..
Zie voor het volgende tot p. 154 den Jav. tekst, regel 4.
-ocr page 147-salat hamba ing masdjidoe i) 'Iharam, lan angamboeng hamba ka'batoe
llahi, lan tawaf hamba lan angamboeng ^) hadjaroe 'Isawad, maka
hamba anganti waktoening hadji, maka hamba agoeroe dateng ha-
dhrat^) alimam Nadjmoeddin alkabiri, radhiya 'llahoe 'anhoe.
Maka ana lah silsilahé^) ikoe sakihgS) sjéch Isma'il alQoesjairi,
radhiya 'llahoe 'anhoe 6); wa ila hadhrat sjéch Moehammad ibn
Malik alMataliki ^), radhiya 'llahoe 'anhoe, wa ila hadhrat sjéch Aboel
M. 152 'Abbas i ibn Idris, radhiya 'llahoe 'anhoe, wa ila hadhrat sjéch Aboel-
72 kasim ibn Ramadhan, radhiya 'llahoe 'anhoe, wa ila hadhrat j sjéch
Aboe 'Abdallah ibn' Oethman, qaddasa 'llahoe sirrahoe^), wa ila
hadhrat sjéch Aboelya'qoeb anNahari Hoeboedi^), radhiya 'llahoe
'anhoe, wa ila hadhrat sjéch Aboe Ya'qoeb alSoesi, qaddasa 'llahoe
sirrahoe, wa ila hadhrat 'Abdoelwahid ibn Zaid, qaddasa 'llahoe
sirrahoeio), wa ila hadhrat Kamil ibn Zaid, radhiya 'llahoe 'anhoe,
wa ila hadhrat amir almoe'minina sayyidina n) 'Ali alMoertadha
iCsalla^ 'llahoe ta'ala lt;alaihigt;, wa ila hadhrat sayyidina wa habibina
wai2) nabiyyina Moehammad, salla 'llahoe ta'ala 'alaihi wa sallama,
la ilaha illa 'llahoe, wa sayyidoena 13) Moehammadoen rasoeloe 'llahi,
.salla 'llahoe 'alaihi wa sallama. Lan 14) réntjang hamba sapagoeron
M 153 Djamaloeddin Moehammad alChalwati, lan chawadjah 'Azazaniis)
'Ali Ramqatani, lan sjéch 'Abdoellah, lan sjéch Nazamoeddin alChawari,
lan sjéch Moedjdiddin i6) alBaghdadi, lan sjéch Ahmad alDjasa-
panini alRawabari, lan sjéch Mahmoed ibn Joesoef alRasjid Oedahli,
lan sjéch is) Hamidoeddin Mahmoed alSamarqandi 19), lan sjéch
Moebarak, lan sjéch 20) Aboeddin adDimisjqi, lan sjéch Ala'iddaulati
Ismitabi, lan Mir Sjahoe Radjoe, lan sajid Sadaroe 'ddin Moehammad
ibn Ahmad alBoechari, lan Mahmoed alMazdaqani 21), lan sjéch
Sjaranoek, lan sajid 22) sjéch 23) Mahmoed ibn Djalaloeddin alBoe-
chari, lan qadhi Zakarriya alAntari 24); lan Aboe Ishak alChatani, lan
M. 154 sjéch 'Abdoelwahab | asjSja'rawi 25), lan sjah 'Ali alchatib, lan
Badroeddin Sa'idi, qadhi Boerhan, lan sjah 'Ali alBidawadoe, lan
sjéch Abdoelkarim ibn Sja'ban26), jan Fadhloellah ibn 27) Moeham-
mad Sadar28),
1) masdjidi 2) angamboeng ing B 3) Van hier af tevens in den Maleischen tekst.
4) salsilané A, salsilahé B =) Na anhoe luidt Mal. maka adalah silsilanja dari
sj etc 6) r. '1. 'a. alleen in den Mal tekst 7) Matakidi Mal. 8) serta Mal. B
9) Djoedi Mal. 10) serta Mal. B H) Ontbr. Mal. 12) s. w. h. w. ontb. in Mal.
13) Ontb. in Mal. 14) Lan-Djamaloeddin luidt in Mal. Adapoen kaoem hamba
sepegoeroean itoe jaïtoe sjéch 15) 'Anzari Mal. B 16) Mahmoeddin Mal. A
17) Djasadpani Mal: in het Mal. steeds dan i. p. v. Jav. lan. 18) said Mal
19) Hss. voegen in: lan sjah 20) sjah hss. 21) Mazdapani ]av. hss. 22) Ontb.
in Mal 23) Ontb. in }av. 24) Pasari Jav. hss. 25) Na'rawi Mal 26) Mal,
Sjihabani Jav. A, Sjahab Jav. B 27) Ontb. in Mal 28) Sadir Jav. A
Dan jaïtoelah jang serta pada hamba, dan hamba dinamakannja
oléh goeroe hamba sjéch alMadzkoeroellah, dan beserta dengan
chirqah, dan sebagai lagi hamba disoeroehnja bergoeroe dan pergi
hadj dan hamba disoeroehnja ziarah di-Medinah. Dan hamba disoe-
roeh perhambakan diri kepada sjéch doea i) poeloeh tahoen poenja
lama, dan hamba berkeliling dengan sjéch hamba, maka adalah hamba
diadjarkannja pada djalan Nasqsjibandiyyah 2), dan jaïtoe maka ada
155 kalanja j masoek sahabat, atau dengan dikir, atau dengan moeraqabah.
Maka hamba disoeroehnja mendjadi chadimS) kepada sjéch alimam
ibn 'Ata'oellah asj Sjadzili tariqatoe 'llskandari nasabatan rahimahoe
'llahoe ta'ala, dan kemoedian daripada itoe maka adalah kiranja hamba
berchadam pada sjéch dalam doea poeloeh doea tahoen poenja lama.
maka hamba diadjarkan^) dikir istila 'isjqiyyah Sjattariyyah, dan dikir
istila Naqsjibandiyyah 2), dan dikir minsar, dan dikir hayirahs), dan
lagiquot;) ia berkata sjéch itoe kepada hamba: „Adapoen jang ditjeritera-
,,kan chabar dari Aboe Bakr alSiddiq, radhiya 'llahoe 'anhoe:
Zie voor het volgende tot p. 156 den Jav. tekst.
1) sj. akan d. B 2) Naqsibandiyyah hss. 3) ch-d-m A, ch-d-a-m B 4) diadjarnja B
5) Zie aant. ftir-h A 6) sebagai maka B
73nbsp;lan sjéch Ahmad alSjabnawi Inqinasi, lan maulana 'Abdoellatif al-
Djami 1).
Poenika kasarengan hamba, lan hamba ingaranan déning goeroe
hamba sajid sjéch Madzkoeroellah, lan kalawan chirqah lan kinon
hamba agoeroe malih déning goeroe hamba, lan hamba hadji 2), lan
angoendjoengi hamba ing Madinah sarta kalawan salamet. Maka
ana lah hamba ngawoela ing sjéch lawasé rong poeloeh taoen, sarta
kalawan mider2 kalawan sjéch, lan ana hamba tinoedoehaken dadalan
Naqsjibandiyyah 3), lan jaikoe ana kalané amoehoeng mandjing saha-
bat, atawa kalawan dzikir, atawa kalawan moeraqabah. Maka hamba
kinon amanakawan maring sjéch alimam ibn 'Ata'oellah asjSjadzili
tariqatoe 'Ilskandari nasabatan rahimahoe 4) 'llahoe ta'ala, maka
ana hamba angawoela ing dalem ikoe roro likoer taoen, maka winoeroek
hamba dzikir istila 'isjqiyyah Sjattariyyah lan dzikir istila Naqsji-
bandiyyah 5), lan kalawan dzikir minsjar«), lan kalawan 7) dzikir
hayirah lan ngandika sjéch dateng hamba, kang angandikaken
kang») pangandika sayyidoena iquot;) Aboe Bakr alSiddiq, radhiya
'llahoe 'anhoe: ,,Qalboe quot;) 'l'arifi la yatawadjdjahoe ila 'smihi
M i5g wa 'ila sifatihi wa 'af'alihi, bal yatawadjdjahoe | ila woedjoe-
„dihi wa itlaqihi.quot; Maka angandika 12 ) sjéch Ata'oellah ) ; ,,Qala
. 'llahoe ta'ala: ,,La 'inni ana raghiboen wa 'anta Imarghoeboequot;; fa
,,djawab 14) al'abdi: ,,Li la 'anta raghbati ),,Qala 'llahoe ta'ala:
„ „La 'inna anta wa 'ana laquot;; fa djawab al'abdi li: ,,Anta wa la
,. „ghairoekaquot;. Qala 'llahoe ta'ala: ,,Asabta anta minni bima ana
74nbsp;,,minkaquot;; fa djawab al'abdi li: ,,Anta | 'asjartani bi qoedratika wa bi
,, ,,qoewwatikaquot;. Qala 'llahoe ta'ala: ,,Abdi 'an ta 'addoebi alhadhriyya
,, ,,wa la tatloeboe alminan minni mimma hoewa min chasa'isi 'lidhrabi
,, ,,bainaka wa bainahoe bi hidjabi 'Ighairi wa la yanaloehoe 'abdi an
„ ,,yas'alani fima hoewa li. 'Ankai^) sa'ilan wa mas'oelan, 'abdi an
„ ,,ta'tadiya hadhratan i''').quot;
I)nbsp;Tot hier tevens in den Maleischen tekst. 2) B, haddji A 3) Naqasbandiyyah A,
Naqsjabandih B 4) Alleen in Mal. hss. 5) Hss. als boven 6) minsar hss. 7) B,
niet in A 8) Zie de aant. 9) B, k. denandikakaken k. A 10) sayyidina A, ontb. in B
II)nbsp;Van hier tevens in den Mal. tekst. 12) kata Mal. 13) Ata'llahi B '4) De
hss. steeds fa 'idjawab 15) alraghbati hss. 16) „Dit 'anka is blijkbaar bij de
Javaansche schrijvers van zijn plaats geraaktquot; — Prof. Juynboll. l'?) „Moet wellicht
hadhrati zijnquot; — Prof. Juynboll. Tot hier tevens in den Mal. tekst. 18) B, chirkat A
157nbsp;D^n jang lain daripada itoe j ditjeriterakan i) oléh sjéch Ata'oellah
dan dengan beberapa banjak jang diadjarkan pada hamba, serta hamba
diberinja chirqah dan nama said sjéch Noeroellah.
Maka pada soeatoe malam hambapoen bermimpi bertemoe kepada
rasoeloe 'llahi, serta dipegangnja kepala hamba, maka 2) hambapoen
bertanja kepadanja: „Siapakah toean ini?quot; Maka 3) kata nabi: „Ja
„toean, akoe ini 3) nabi Moehammad, rasoeloe'llahi, [karena] engkau
„ini anak tjoetjoekoe djoea, dan pergilah engkau dinegeri Pasé, karena
„disanalah ada seorang oematkoe bernama datoe' Bahroel, dan ber-
„goeroelah engkau kepadanja, soepaja bertambah-tambah kiranja
„'ilmoe kamoe; dan dari Pasé engkau melintas pergi ketanah Djawa,
dan 4) disanalah ada lagi seorang oematkoe jang akan mendjadi
158nbsp;quot;kawanmoe menjalin j pada agama orang di-Djawa4) itoe kepada
,,agama Islam, disanalah engkau moekimkan.quot; Maka setelah habislah
ia berkata-kata laloe ia gaib 5), maka hambapoen bangoenlah 13)_ jaloe
hamba sembahjang, dan beserta hamba membawa ratib, dan membatja
do'a, dan membatja 6) wirid, dan dikir, serta dengan sjoeghoel 7), dan
barang jang diwasiatkan oléh goeroe hamba «) sekaliannjapoen dengan
masjgoels), sehingga datang waktoe soeboeh, maka adalah berhadir
sjéch ibnoe 'Ata'oellah, maka berkata sjéch kepada hamba 10): „Ja
„sayyidi sjéch Noeroellah, apakah ada jang datang kepada toean itoe
,,maka toean djalankanlah, karena tiada berlakoe 'ilmoe itoe djika
,,tiada dengan didjalaninja, sebab barang jang terpandang oléh toean
159nbsp;ketika malam maka toean djalanilah, karena baik djoega ^ toean
..pergi berwasiat kepada anak tjoetjoe toean, karena rasoeloe 'llahi
..itoe sidik, dan amanat, dan tabligh.quot; Dan seketika itoe djoea maka
sjéch itoe membatja do'a, dan setelah habis ia membatja do'a, maka
laloe hamba bermohon akan 12) berdjalan.
Maka didalam hamba berdjalan maka hamba bertemoe dengan
seorang pandita ditengah djalan, dan ia memberi salam pada hamba,
serta bertanja kepada hamba, katanja: „Hendak kemana toean?quot; Maka
kata hamba: „Hendak melakoekan perintah toean.quot; Maka kata pandita
itoe: „Hamba sertalah dengan toean.quot; Maka kata hamba: „Sjoekoer
„alhamdoe li 'llahi, haya bi 'smi 'llahi.quot; Laloe hamba berdjalan ber-
sama-sama dengan pandita itoe; setelah sampailah hamba dipinggir
') jang diadjar B 2) h. oléh rasoeloe 'llahi m. B 3) maka-nabi B, dan katanja
akoelah A 4) dan-itoe ontbr. in B 5) Hier voegt B het ontbrekende stukje in
(zie noot 4), en herhaalt daarna het gedeelte van kepada t.e.m. gaib. 6) g,
A T) B, masjgoel À 8) g. kepada h. B 9) soegoel B quot;gt;) sj. kepadanja i B
12) B, niet in A 13) bangoen B
Lan kang lijan saking poenika kang pitoedoeh sjéch Ata'oellah
pinten2, maka hamba sinoengan chirqah, sarta hamba sinoengan wasta
sajid sjéch Noeroellah.
Maka ing dalem sawidji wengi hamba ngimpi apanggih kalawan
rasoeloe 'llahi, salla 'llahoe 'alaihi wa sallama, maka tjinandak sirah
hamba, maka ketjap hamba: „Sapai) toewan?quot; Angandika rasoeloe
llahi 2): ,,Isoen nabi Moehammad lan sira anak poetoe nisoen, loengaa
,,sira 3) ing désa Pasé, ana ingkana sawidji saking oemat isoen, arané
,,datoek Bahroel, lan angembil sira saking 'ilmoené, darapon4) woe-
„woeh ing sira; lan saking Pasé sira maringa Djawa, ingkana ana
„oemat isoen 5), minangka rowang ing sira anjalini agama kalawan 6)
„agama Islam, ingkana sira moekima^).quot; Maka tetkala woes angan-
dika maka moesna 8) ija, lan hamba tangi, sahingga asalat, lan amatja
ratib lan ando'a 22]an amatja wirid lan dzikir lan soeghoel, barang
kang dènwasijataken ing hamba déning goeroe hamba kabèh, kalawan
masgoel») hamba sahingga soeboeh, maka ana hadhir sjéch ibnoe
'Ata'oellah, maka angandika 23) dateng hamba: „Ja sayyidi sjéch
Noeroellah, apa kang teka ing toewan, toewan 10) lampahanaU) ora
^5 akawasa ora saking loemakoea, karana 12) barang kang toewan | tingali
ing dalem wengi ikoe ^3) bener; noeli loengaa toewan, lan ing 14) anak
poetoe toewan ora akawasa ora saking toewan awasijata, karana is)
rasoeloe 'llahi, salla 'llahoe 'alaihi wa sallama, sidik, amanat. tabligh.quot;
Maka sjéch 16) amatja do'a, sampoening paragat i'?) anoeli hamba
amit, lan sarta salam hamba.
Maka hamba késah i®), maka noeli hamba amanggih pandita ing
satengahing dadalan. Maka awèh salam pandita, sarta atatakèn 19)
dateng hamba, oedjaré: ,,Maring poendi toewan?quot; Djawab hamba:
„Istirahat!quot; Maka angoetjap 20) jja: „Hamba toemoet!quot; Hamba
angoetjap 21): ,,Sjoekoer alhamdoe li 'llahi rabbi 'l'alamina, bi 'smi
'llahi 'rRahmani 'rRahimi.quot; Maka késah hamba dateng pasisir,
1) B, pasinten A 2) Ontb. in B 3) ß, niet in A 4) derepon B 5) oem. saking
i. A 6) a. k. B, ontb. in A 7) B, amoekim A 8) üang B 9) masghoel hss.
'0) B, ontb. in A H) lampahena B 12) kerena B 13) iki B 14) B, ontbr. in A
15) kerena B 16) B. ontb. in A 17) paraghat hss. 18) B, h. noeli k. A 19) B, s.
awèh a. A 20) B, djawab A 21) H. a. A, djawab hamba B 22) B, do'a A
23) B, ontb. in A
160nbsp;pantai maka hamba melihat i seboeah poelau, dan begitoe djoega
laloe hamba pergi pada poelau itoe. Dan setelah sampai hamba
dipoelau itoe, maka hambapoen bertemoe seorang pandita pani 2)
maka hambapoen memberi salam kepadanja, maka pandita itoe-
poen bertanja 3) kepada hamba: ,,Toean ini hendak kemana 4)?quot;
Maka kata hamba: ,,Hamba hendak menjampaikan maksoed hamba.quot;
Maka kata pandita pani itoe: ,,Hambapoen sertalah dengan toean.quot;
Maka kata hamba: „Alhamdoe li 'llahi, haya bi 'smi 'llahi.quot; Maka
laloe hamba berdjalan dengan tiga orang dengan hamba, dan seketika
itoe maka hambapoen sampailah diboekit Sélan; setelah 5) sampailah
hamba diboekit Sélan itoe maka pandita pani itoepoen segeralah
melihat serta bertanja pada hamba, katanja: ,,Toean, apakah jang
161nbsp;menjala pada tempat itoe?quot; i Maka kata pangéran: „Ja toean, itoelah
tjemeti nabiyyoe 'llahi Solaiman, djangan ganggoe.quot; Tatkala hendak
diambilnja 6) oléh pandita pani 1) tjemeti itoe maka datanglah angin
riboet tofan, laloe hamba ketiganja diterbangkan oléh angin; maka
hambapoen djatoeh diatas boekit. dan pandita itoe djatoeh ditengah
laoet, dan jang seorang itoe djatoeh dibatoe, dan hambapoen dikem-
balikannja oléh angin pada tempat hamba diboekit Sélan itoe.
Didalam itoe maka adalah soeara mengingatkan pada hamba, katanja:
,.Hai, djika engkau hendak bertanja kepada rasoeloe 'llahi, maka''')
hendak djanganlah beradoe n) djikalau beloem mengantoek, dan dja-
nganlah bermakan djika beloem merasa lapar, dan djangan minoem
162nbsp;djika beloem dahaga. Sebermoela djika berkata-kata ^ hendak dengan
bermanis moeka, dan djika memandang hendak dengan pandangan
jang djernih, dan djanganlah kiramoe memberi sjak pada seorang.quot;
Setelah habis ia berkata-kata, maka tiada lagi ia kedengaran pada
hamba, dan seketika itoe maka hambapoen laloe pergi pada tempat
datoek Bahroel, dan setelah sampailah hamba maka laloe hamba
soedjoed pada kaki datoek. Maka datoek Bahroelpoen berkata pada
hamba 8): „Apa pekerdjaan toean datang pada hamba ini?quot; Maka
kata hamba: „Adapoen kehendak hamba datang pada toean, kasad
.,hamba bergoeroe pada toean, demikianlah maksoed hamba pada
..toean.quot; Maka kata datoek Bahroel: „Alhamdoe li 'llahi, hambalah
..mengadjar pada toean, karena soedah ditentoekan 9) oléh Allah
163nbsp;„pada memboekakan foe'ad toean.quot; | Dan seketika itoepoen maka
laloelah hamba diadjarkannja 'ilmoe jang benar iquot;), dan bay'at, dan
1) pati B 2) patni B 3) bertanjakan B 4) B. ontb. in A 5) B, apabila A
6) B, dia ambilnja A T) B, niet in A 8) p. h. B, niet in A 9) dipertentoekan B
10) hak B 11) beradoean B
maka hamba aningali i ) poelo, maka hamba parani. Maka kang ana
ing poelo pandita pani, maka hamba awèh salam ing ija, maka 2 )
angoetjap pandita pani: „Ing poendi toewanhamba istirahat?quot; Ngoe-
tjap3) pandita pani: „Sawawi^) hamba toemoet dateng toewan.quot;
Hamba djawab „Sjoekoer alhamdoe li 'llahi, bi 'smi 'llahi 'rRahmani
rRahimi.quot; Noenten késah hamba tijang titiga dateng ing goenoeng
Sarandil, hamba ngoetjapS) ing pandita pani 6): „Poenapa poenikoe
„kangquot;!quot;) moeroeb?quot; Oedjaré hamba»): „Tjametiné nabiyyoe 'llahi
„Solaiman 'alaihi 'ssalamoe. Adja toewan salah gawé.quot; Maka ajoen
dènembil déning pandita») pani 10), maka dateng angin lésoes; maka
hamba tiba ing goenoeng, pandita pani tiba ing sagara, kang sawidji tiba
ing watoe, maka hamba winangsoelaken malih ing goenoeng Soeran-
dilii). Maka ana soewara aketjapis): „Lamoen sira arep njata ing
,,nabi Moehammad, adja toeroe lamoen ora arip, adja mangan lamoen
7(5 ,,ora angelih, lan ; angoetjap i^j kang aris, lan aningalana kang
,,alindri lan angénakana is) ing atining wongquot;.
Maka soewara itjal, hamba késah dateng datoek Bahroel, anoeli
hamba asoeng salam sarta ngoendjoengi. Datoek Bahroel angling 16);
.,Poenapa sadya toewan maring hamba?quot; Atoer hamba: „Ajoen i^)
,,agoeroe dateng toewan. quot; Angandika datoek Bahroel: ,,Sampoen
„pinastiis) déning Allahoe ta'ala, hamba kang amboekakaken ing
„dada toewan.quot; Maka'») winedjang 'ilmoe hak kang sabeneré, lan
hamba bay'at, lan
1) B, atingali A 2) B, niet in A 3) ngoetjap-hamba alleen in A -t) h. dj. ontb. in
B 5) Lees tinakèn?, zie aant. B, ninl A 7) p. k. ontb. in B «) B, pandita pani
A 9) Ontb. in B 10) B, pini A U) Sarandil B 12) Aldus?, M. anahawatip hss.
13) B, 1. adja a. A 14) alinderi hss. 15) angénakena B 16) Ontb. in B 17) Ontb.
in B 18) pasti B 19) B, niet in A
talkin, dan dikir, dan tarékat Chalwati, dan wirid, dan wasiat, dan
chirgah i ) dan serta soeghoel, dan silsilah, dan setelah habislah diadjar-
kannja 2), maka laloe hamba disoeroehnja pergi di-Goenoeng Djati
Tjerbon.
Maka seketika itoepoen laloe hamba bermohon padanja, laloe hamba
berdjalan. Hatta tiada berapa lamanja didjalan maka hamba bertemoe
pada seorang pandita, nama datoek Pajoenan, maka laloe sama 3)
berdjabat 4) tangan. Dalam itoe maka hamba bertanja kepadanja:
„Toean ini hendak kemana?quot; Dan 5) katanja: „Hamba ini hendak
„bergoeroe pada toean.quot; Kemoedian kata hamba padanja: „Hamba
164nbsp;„ini tiada koeasa mengadjar, djika toean hendak | bergoeroe maka«)
„toean pergi disanalah 7) disebelah ilir, disanalah») ada seorang
„bertapa 9), bernama datoek Bahroel, jaïtoe goeroe hamba djoea 10).quot;
Maka laloelah ia pergi, dan hambapoen laloelah berdjalan, dan hamba
djatoeh kenegeri Keling seketikapoen maka hamba bertemoe, pada
si taroeh2 n) radja Keling i»), dan jang bertoenggoepada si taroeh2 12)
radja itoe seorang daripada 13) mangkoeboemi Keling, ia milir moedik;
setelah itoe maka bertemoe pada hamba, maka kata hamba kepadanja 20 )
,Hai Keling 14 ), baik djoega 45 ) engkau toeroet padakoe masoek kepada
„agama Islam.quot; Maka disahoetinja: „Baik toean!quot; Dan seketika
itoe laloe hamba adjarkan mengoetjap I6) doea kalimat sjahadat, dan
setelah soedahlah Islam laloe hamba berdjalan, dan 17) iapoen toeroet
berdjalan 17) bersama-sama pada hamba, dan dari negeri Keling
165nbsp;laloe hamba berdjalan menoedjoe negeri Tjerbon | digoenoeng Djati,
dan disinilah hamba bertemoe pada toeanhamba.quot;
Maka kata pangéran Pandjoenan: „Alhamdoe li 'llahi rabbi '1-
'alamina, dan sebagai lagi hamba pinta pada toeanhamba, toeanlah
akan menjempoernakan pada hamba.quot; Maka kata sjéch Noeroellah:
,,In sja'a 'llahoe ta'ala karena 21) pramana i^) Allahoe ta'ala; [voor
het volgende Arabische gedeelte tot p. 166 zie men den Javaanschen
tekst, regel 20],
') h-r-k-t A, h-r-k-h-B 2) hamba diadjar B 3) bersama-sama B 4) B, berdjabat-h A
5) Niet in B 6) B, ontb. in A 7) b, niet in A 8) Niet in B 9) b, tapa A
lU) djoega B H) s-i-t-r-h2 A, s-t-r-ha B '2) s-t-r-h2 hss. 13) B, diripada A
14) Kiling B 15) djoea B 16) a. pada m. B quot;) dan—bersama-sama alleen in B
18) Zie aant. t. kata p. B 19) Kiling B 20) B. padanja A 21) kgta B
talkin dzikir, lan tarékat i) chalwatiyyah, lan wirid, lan wasijat, lari
chirkah, lan soeghoel, lan silsilah 2), anoeli hamba kinèn ing goenoeng
Djati Tjerbon.
Maka hamba pamit, adjawa tangan, maka késah hamba. Kapetoek
kalajan datoek Pajoenan, noenten adjawa tangan, maka hamba angoe-
tjap: ,,Soemadya dateng poendi toewan?quot; Maka angoetjap: ,,Hamba
,,soemadya agoeroe dateng toewan.quot; Maka angoetjap hamba: „Boja
,,kawasa hamba amedjang 3) maring toewan, poenika wonten pandita
„atapa saoediking Pasé mangalèr bener, awasta datoek Bahroel, inggih
.,poenika goeroe hamba.quot; Maka késah datoek Pajoenan oengkoer-
oengkoeran, anoenten hamba 4) dateng Keling, maka amanggih la-
roeng, laroengé katong 5) Keling, patih Keling kang atoenggoe moedik
milir, maka hamba oedjar: „Eh Keling, anggoer sira Islam 6).quot; Oedjaré
patih Keling: „Inggih!quot; Anoeli hamba sjahadataken, asjhadoe an la
ilaha illa 'llahoe wa 'asjhadoe anna Moehammadan rasoeloe 'llahi; salla
llahoe 'alaihi wa sallama. Poenika amanakawan dateng hamba, inggih
dateng ing oekir Djati, poenika apanggih kalajan andika.quot;
77 Maka matoer pangéran Pandjoenan | : ,,Alhamdoe li 'llahi rabbi
l'alamina, kawoela jaji neda andika sampoernakaken.quot; ,,In sja'a
'llahoe ta'ala pramana 7) Allahoe ta'ala raka, toe'arrifni 8) hidjaba
asma'i, hidjaba sifati, hidjaba haqiqati. Anta hidjabi wa'ana hidjaboeka
wa 'anta almaqsoed.quot; Matoer 9) maulana Pandjoenan: ,,Sadaqta ya
sjéch!quot; Angandika 10) sjéch: „Qauloehoe ta'ala aidhan: „'Wa lana
„minka ma laka minna; lana fikaH).quot;quot; „Sadaqta ya sjéch!quot; „Qala
'llahoe ta'ala: ,,Oed'oeni astadjib lakoem!quot; quot; „Sadaqta ya sjéch!quot;
166 ,,Qauloehoe ta'ala: „'Wa hoewa ma'akoem ) ainama koentoemquot;, ay
adjabtoe li 'a'rafa, li 'anna alHaqq, soebhanahoe wa ta'ala, tsabitoen
li woedjoedina li 'anni haqiqatoeka wa 'anta haqiqati hiya tsabitatoe
'Idzati wa haqiqatoeka faniyatoe 'Ihoekmiyyati.quot; „Sadaqta ya sjéch.quot;
„Fayaqoeloe: „ „Ai'dhan ma 'ahmta annaka mir'ati wa 'ana mir'atoeka
„ „fa 'Imawdjoed fi sifatika wa 'Iwoedjoed fika fi sifati wa sifatoeka
„ „hiya sifatoen kamilatoen wa sifati hiya almafqoedatoe alzalaitoei^).quot;
„Fa djawab al'abdi li: „Li koelli batini dzalika wa sifatoeka wa 'af'aloeka
„ „wa 'isma'oeka wa kamaloeka soeratoen maghnawiyyatoen fi nafsin
„„hadhoeha moedrakatoen mawsoelatoen[?] li 'annais) hayatakai4)
„„'ilmoenis) wa sama'oeni®) fj batinika.quot; quot; „Sadaqta ya sjéch i''').quot;
') B, tarik A 2) silsila A, salsila B 3) amedjanga B 4) B, ontb. in A 5) atoeng A,
datong B 6) Islama B T) Zie aant. bij p. 165 8) Van hieraf tevens in den Mal.
tekst. 9) Maka telah berkata Mal. '0) Maka kata Mal. H) Er schijnt hier een
woord te ontbreken. '2] Andere lezing: zalat 13) Wat nu volgt is hoogst onzeker.
14) h-i-b-a-l-k hss. 15) Of 'alamoen 16) Er staat samad 1'?) Tot hier tevens in
den Mal. tekst.
,Ja maulana Pandjoenan, adapoen 'ilmoe ma'ripat itoe, jaïtoe
167nbsp;pengetahoean jang njata, ja'ni i ) { jang soedah memboeangkan dinding
kami 2), sjirk djadi njata adanja.quot; ,,Sadaqta ya sjéch.quot; Berkat said
sjéch Noeroellah: „Ja saudarakoe, sja'nan fi'lan halan 'ilman maqalan
'an moeqayyad bi masjhoedin.quot; ,,Sadaqta ya sjéch.quot; 'Wa qala 'Isjéch:
,,A1 wahid moefrad innahoe ana wahdatoena.quot; Dan djawab hamba:
,,Karena hamba toean jang menoenggalkan itoe djadinja adanja
,,Toehan 3) itoe kepada hamba. quot; Dan adapoen jang bangsa kepada
Toehan itoe ada empat perkara, pertama dzatoe 'llahi ta'ala, artinja
haqiqatoe 'llahi; kedoea sifatoe 'llahi, artinja hakékat qodratoe 'llahi;
ketiga asmaoe 'llahi, artinja hakékat nama Allah; keempat akamaloe
'llahi, artinja hakékat kelengkapan Allah dan kesempoernaan.
168nbsp;Ahad, Sjoehoed, Noer, quot;Woedjoed, 'Ilmoe. Tatkala bernama Ahad
itoe beloem ada mendjadikan pada soeatoe, melainkan Ahad itoe Esa
djoea Sendirinja pada hamba; Sjoehoed itoe artinja penglihat pada
Sendiri djoea pada hamba; Woedjoed itoe artinja adanja itoe Sendiri 12 )
pada hamba; 'Ilmoe 'Oeloehiyyat 14 ) 'ümoe Sendirinja pada hamba. Dan
adapoen daripada jang demikian itoe, djadinja sekarang ini tiadanja
jang dahoeloe itoe, bagai tiadanja 13) jang kemoedian, sebab ia
terlindoeng woedjoed dan baka' adanja. Hai saudarakoe maulana
Pandjoenan, telah lenjaplah^) daripada menjembah nama, dan me-
njembah Allah atau tjahaja, menjembah iman, tawhid, ma'ripat, karena
pada 'ilmoe itoe ia menjembah pada Sendirinja djoea adanja, dan
169nbsp;sebagia [ lagi jang beri'tikad jang demikian itoe, maka sanja ia
salah sekali2.quot; Maka kata maulana Pandjoenan: „Ja toeankoe,
hamba bay'atlah pada toean.quot; Maka pada ketika itoepoen disem-
poernakan maulana itoe, kemoedian maka kata said sjéch: „Ja maulana,
darimana toean mendapat tarékat 6)?quot; Kata maulana: „Hamba
beroléh daripada sjéch Djoenaid Baghdadi, radhiya 'llahoe 'anhoe.quot;
Maka kata sjéch: „Ja maulana Baghdad quot;), hambapoen berbay'atlah 8)
pada toean.quot; Dan seketika itoe») maka laloe dibay'atkanlah [oléh]
said sjéch Noeroellah, maka pada ketika itoepoen sempoernalah pada
pekerdjaannja itoe adanja. Sebermoela iquot;) tatkala ia bersama-sama
masoek bergoeroe itoe said sjéch Noeroellah dan said sjéch 'Abdoer-
170nbsp;rahman Baghdadi ketika malam Djoem'at, , sehari dari boelan
Rabi'oe'l-awal demikianlah adanjaquot;).
1) artinja B 2) kamoe B 3) toean B 4) lennjaplah hss. 6) tarik B quot;) B, ontb.
in A 8) hambapoen bi-ng-tlah B, hamba beroléh dan berbay'atlah A 9) B, ontb. in
A 1(1) adapoen B 11 ) d. a. A. pada tahoen B 12) a. Sendirinja p. B 13) B. t.
dan j. A 14) alih-t hss.
.Ja maulana Pandjoenan. adapoen 'ilmoe ma'ripat itoe pengli-
hatan i). artinja jang soedah terboeang dingding 2) kami, sjirk 3) djadi
njata.quot; „Sadaqta ya sjéch!quot; Berkat said sjéch Noeroellah: ,.Ja sauda-
rakoe. sja'nan fi'lan halan 'ilman maqalan 'an moeqayyad bi masjhoe-
78nbsp;din 4).quot; j „Sadaqta ya sjéch.quot; Wa qala 'Isjéch: ,. ..Alwahid moefrad
..innahoe ana wahdatoena.quot; Djawab hamba: „Toehan jang mening-
..galkan djati semata Toehan kepada hamba.quot; Adapoen bangsa Goesti
itoe empat perkara, pertama dzatoe 'llahi ta'ala. artinja haqiqatoe
'llahi; kedoea sifatoe 'llahi, artinja hakékat qodratoe 'llahi; ketiga
asma'oe 'llahi, artinja hakékat nama Allah; keempat akamaloe 5) 'llahi.
artinja hakékat kelengkapan Allah dan kesempoernaannja.
Ahadoen. Sjoehoedoen. Noeroen. Woedjoedoen. 'Alamoen«).
Tatkala7)bernama Ahad beloem ada ») mendjadikan 'o) Ahadiyyah
Esa Sendiri dengan hamba; maka Sjoehoediyyah penglihat Sendirinja
dengan hamba; Noerriyyatoen tjahaja Sendirinja dengan hamba; Woe-
djoediyyatoen adanja Sendirinja dengan hamba; 'Ilmoe n) Oeloehiyya-
toen 12) 'ilmoe Sendirinja dengan hamba. Adapoen adanja sekarang ini
seperti tiadanja jang dahoeloe, tiadanja dahoeloe seperti tiadanja jang
kemoedian, sebab apa sebab kelindoengan woedjoedis) baka'? Ja
saudarakoe maulana Pandjoenan. poetoes sekali menjembah Allah,
menjembah nama, menjembah tjahaja, menjembah iman, tawhid,
ma'ripat. menjembah 'ilmoenja Sendiri; semoeanja itoe salah.quot;
Maka matoer maulana Pandjoenan: ,,Ja toewankoe, hamba
bay'at dateng toewan.quot; Sinampoernakaken is) maulana, maka
ngandika sajid sjéch: ..Ja toewan. ja maulana. saking poendi tarékat
toewan?quot; „Ja toewankoe. hamba saking sjéch Djoenaid alBaghdadi.
79nbsp;radhiya j 'llahoe 'anhoe. quot; Maka angandika sajid sjéch: „Ja maulana
Baghdad hamba pon aneda barkat toewan, toewan 16) bay'at lah
hamba.quot; Maka bay'at lah sajid sjéch Noeroellah; poenika lah sampoen.
anapon waktoening sami goeron i''')-ginoeron poenika sajid sjéch
Noeroellah 18) kalajan sajid sjéch 'Abdoerrahman Baghdadi ing
malemiö) Djoem'at ing sasih Moeloed ing tanggal pisan ing taoen Alip.
1) In het volgende Mal. stukje is de pepet in de hss. stelselmatig door a aangeduid;
penqlihat B 2) dengandia A, dingdlngé B 3) s-r-w A, (lees s-r-q). sj-b-r-q B (lees
si-i-r-q) 4) Dit woord is in de hss. nog eens herhaald. 5) akmaloe hss. Laatste
'5 woorden volgens B. in A zonder uitgang -oen; voor 'Alamen /ees 'Hmoen; hss.
hebben oedjoed(oen). tetkala hss. 8) belon A. balon B 9) enja B 10) andja-
diken A. mandjadiken B U) A heeft vóór ilmoe de woorden adapoen adanja seka-
rang. die later met roode inkt doorgestreept zijn. 12) ilihiyyatoen hss. 13) Hier en
verder steeds gespeld woedjoed. 14) Ontb. in B 15) t. maka sampoernakaken m. B
16) B. ontb. in A 1'') agoeroe lan B 18) B, ontb. in A 19) B. malam A
Sjahdan lagi maka barangsiapa membatja, atau mempoenjaï, dan
menoeroenkan, atau menjimpan dia, demikian lagi menengar dari hal
tjeritera ini, djika tiadalah idjin daripada anak tjoetjoenja jang
empoenja toeroenan ini, maka sanja ia tiadalah beroléh selamat adanja;
adapoen jang menjoerat pada silsilah ini, maulana said sjéch 'Abdoer-
rahman alBaghdadi; maka sehingga boléh ia menoeroenkan djika
ada idjin daripada jang mempoenjaï atau anak tjoetjoenja; amin ya
rabba Talamina wa 'llahoe a'lamoe bi 'ssawab.
Sebermoela maka kata maulana Pandjoenan: „Ja sayyidi, chabar-
171nbsp;kanlah hamba dari asal permoelaan orang toea2 toeanihamba.quot; Maka
kata sjarifi) sjéch Noeroellah: „Ja maulana, adapoen asal daripada
nénék mojang hamba ini bermoela daripada 2) nabiyyoe 'llahi
Moehammad, salla 'llahoe 'alaihi wa sallama 3), maka ia beranak
Fatimah, radhiya 'llahoe 'anha, dan Fatimah beranak sayyidina Hoe-
sain, radhiya 'llahoe 'anhoe, dan sayyidina Hoesein beranak sayyidina
Zainoel'abidin, radhiya 'llahoe 'anhoe, dan sayyidina Zainoel'abidin
beranak sayyidina Zainoelkabir 4), radhiya 'llahoe 'anhoe, dan sayyi-
dina Zainoelkabir beranak sayyidina Djoemadilkabir, radhiya 'llahoe
'anhoe, dan sayyidina Djoemadilkabir beranak sayyidina soeltan Bani
Isra'il, radhiya 'llahoe 'anhoe, dan sayyidina soeltan Bani Israïl beranak
sayyidina soeltan Hoet, radhiya 'llahoe 'anhoe, dan sayyidina soeltan
172nbsp;Hoet I beranak akan hamba, demikianlah hal hamba adanja, Dan dari
hal boenda hamba itoe ia daripada malikah Fatimah, dan ajahanda
hamba itoe djadi mimisanan kepada boenda hamba adanja, tammat
alkalam, bi 'Ichair wa 'ssalam s).
[Voor het volgende Arab. stukje zie men den Jav. tekst.]
1) B, sjaid A 2) b. d. A, dari B 3) Arab. in de hss. afgekort tot ^-a-m 4) Qf
koebra 5) a. b. '1. w. 's. ontb. in B
Sing sapa agadoeha, lan amatja, atawa anedakai), atawa asimpè-
na 2), atawa amiharsa, lamoen orana ^) wewenangé kang anak poetoe
karoné ikoe, ora winenang; ana bala' kang pinanggih, ora salamet,
karana kang anoelis awal ing sadjarah iki maulana sajid sjéch 'Abdoer-
rahman alBaghdadi 5); sahingga wenang jèn 6) woes ana idziné anak
poetoe karoné; amin ya rabba 'l'alamina ^), tammat wa 'llahoe a'lamoe
bi 'ssawab.
Maka matoer maulana Pandjoenan: ,,Ja sayyidi, wartanana hamba
saking loeloehoer toewan!quot; Maka angandika sjarif sjéch Noeroellah:
,,Ja maulana, loeloehoer hamba ikoe, jaikoe nabi Moehammad, salla
'llahoe 'alaihi wa sallama, apoepoetra Fatimah azZoehri®), radhiya
'llahoe 'anha f). Kang iboe malikah Fatimah poenika malikah Cha-
didjatoelkoebra 10), apoepoetra 11) malikah Fatimah, radhiya 'llahoe
'anha 11), apoepoetra sayyidina Hoesain, radhiya 'llahoe 'anhoe,
apoepoetra sayyidina Zainoel'abidin, radhiya 'llahoe 'anhoe, apoe-
poetra sayyidina Zainoelkabir, radhiya 'llahoe 'anhoe, apoepoetra
sayyidina Djoemadilkabir, radhiya 'llahoe 'anhoe, apoepoetra sayyidina
80 Djoemadilkoebra, radhiya 'llahoe | 'anhoe, apoepoetra sayyidina soeltan
Bani 12) Israilis), radhiya 'llahoe 'anhoe, maka apoepoetra sayyidina
soeltan Hoet, radhiya 'llahoe 'anhoe, maka apoepoetra hamba. Wonten
déning iboe hamba, poenika saking malikah Fatimah, rama hamba
poenika panggih misan kalajan iboe; tammat.
Allahoemai4) wama qadarta 'alaina min qadha'in wa qadarin
fasallim fihi 'l'aqla wa 'ddina wa 'dj'alhoe chalisan moechlisan li
wadjhika alkarimi. Wa 'afdhaloe 'ssalati wa 'azka 'Itaslimi 'ala sahibi
'ssjafa'ati wa 'Ichalqi al'azimi sayyidina wa maulana Moehammadin
chatimi 'nnabiyina wa 'Imoersalina wa 'ala alihi wa sahbini adjma'ina
M. 173 soebhana rabbika rabbi al'izzati 'amma | yasifoena wa salam 'ala
'Imoersalina wa 'Ihamdoe li 'llahi rabbi 'l'alamina wa salla 'llahoe 'ala
sayyidina wa maulana Moehammadin wa 'ala alihi wa sahbihi wa
sallama amin i^).
I)nbsp;B, anedak A 2) B, asimpen A 3) B, ora A 5) B, 'A. Baghdadi A 6) lamoen
B 7) Arab. ivoorden ontbr. in B 8) patimat B 9) 'anhoe hss. 10) Chadidjat B
II)nbsp;apoepoetra alleen in A 12) Bini B 13) B, Asrail A 14) Van hier a{ tevens
in den Mal. tekst. 15) Tot hier tevens in den Mal. tekst.
Adapoen daripada jang mempoenjaï tjeritera i) ini, maulana
Hasanoeddin, dan dari maulana Hasanoeddin djatoeh kepada maulana
Joesoep, dan dari maulana Joesoep djatoeh kepada pangéran arja Rana
Manggala dan dari pangéran arja Rana Manggala djatoeh kepada
soeltan Aboelmoefachir, dari soeltan Aboelmoefachir djatoeh kepada
pangéran arja Mandoera Radia, dan dari pangéran arja Mandoera
Radia djatoeh kepada ratoe bagoes arja Wira Madia, dan djatoeh
kepada pangéran arja Wira Samara, dan dari pangéran arja Wira
174 Samara djatoeh kepada pangéran Arja, | dari pangéran Arja djatoeh
kepada ratoe bagoes Moehammad Saléh, dan telah moega^lah kiranja
diberi rahmat atasnja daripada Allah soebhanahoe wa ta'ala, amin ya
rabba Talamina.
Dan sebagai lagi maka ratoe Marta itoe ia bersoeami kepada anaknja
ratoe bagoes Pandita, jaïtoe jang bernama ratoe bagoes Moehammad.
Maka soeltan Aboelfadhl Moehammad Haji beristeri kepada anak-
nja pangéran Dajoe Gaja, beranak ratoe Déwi, jaïtoe jang bernama
ratoe Siti, dan ialah jang didjadikan ratoe soeltan adanja.
m. pada tj. B 2) b. dengan r. B
-ocr page 161-Poenika kang agadoeh maulana Hasanoeddin, katimbal dateng mau-
lana Joesoep, katimbal dateng pangéran arja Rana Manggala, katim-
bal dateng soeltan Aboelmoefachir, katimbal dateng pangéran aria
Mandoera Radyai). katimbal dateng ratoe bagoes arja Wiratma-
81 dya 2), ; katimbal dateng pangéran arja Wira Samara, katimbal dateng
pangéran Ardi^), katimbal dateng ratoebagoes Moehammad Saké 4),
kang moega sami sinoengan rahmat déning Allahoe ta'ala, amin ya
rabba 'I'alamina, tammat»).
Maka ratoe Marta akrama dateng kang poetra ratoe bagoes
Pandan'7), adjoedjoeloek ratoebagoes Moehammad.
Soeltan Aboelfadhal Moehammad Haji akrama dateng kang poetra
pangéran Ingajoedaja, kang apatoetan kalajan ratoe Déwi, kang
adjoedjoeloek ratoe Siti, kang djinenengaken ratoe soeltan, tammat«).
1) Daja B 2) Wiratmoedaja B 3) Arad B 4) Sakéh B 5) tamat B, niet in A
7) Pandan Pr. ») tamat hss.
{Behalve de door het Arabische schrift der Hss. noodzakelijke om-
zetting geven wij de woorden in dezelfde rangschikking weer.]
Handschrift A p. 175.
ratoe W-noewati
pangéran
anaknja
ratoe Njawa isterinja
pangéran Pasaréan
ratoe Ajoe
anaknja pangéran
Pasaréjan
njai gedé T-p-s
soesoehoenan
ratoe Bagoes
boendanja
njai gedé S-mpang
pangéran Pekik
anaknja soesoehoenan
anaknja soesoehoenan ratoe Agoeng
radja Agoeng
anaknja soeltan Demak
pangéran Soerja
Gedeelte van handschrift B p. 69.
ratoe W-noewati
pangéran
anaknja
ratoe Njawa isterinja
pangéran Pasaréjan
ratoe Ajoe
anaknja pangéran
Pasaréjan
njai gedé T-f-s
soesjoehoenan
ratoe Bagoes
boendanja
njai gedé S-mpang
anaknja soesjoehoenan
anaknja soesjoehoenan ratoe Agoeng
radja Agoeng
anaknja soeltan Demak pangéran Pekik
(p. 70) pangéran Soerja
- X | |
f | |
3 |
Pag. 70 van Mal. Hs. B.
B heeft nog op p. 71:
Bahwa soerat kitab ini namanja, silsilah i) daripada rasoeloe 'llahi
dan toeroen-toemoeroen dari bangsa Djawa jang besar2. Maka jang
menjoerat dia M-k-r-i ibn Oethman, jang ada dibawah perintah dari
Toean Besar, maka terseboet pada kantor Seketri pada 26 boelan
Moeharram tahoen 1234.
1) silsila hs.
-ocr page 164-INHOUDSOPGAVE. M
HOOFDSTUK I.
DE ISLAMISEERINQ VAN WEST-JAVA.
1nbsp;De Javaansche tekst vangt aan met een in 't Arabisch gestelde zege-
bede aan Allah, waarvan de vertaling luidt: In den naam van Allah
den Barmhartige, den Goedertierene. De lof lt;zijgt; aan Allah, den Heer
der schepselen; en de salat en salam lt;mogen zijEgt; over Zijn profeet,
onzen heer en onzen geliefde en onze voorbede en de verkoeling onzer
oogen, den profeet van Allah, Moehammad, den zoon van 'Abdoellah.
God zegene hem en geve hem vrede, en over zijn famil:.- en al zijn
vrienden, amen! Wat betreft lt;4etgeengt; hieina lt;volgtgt;, welnu dit
lt;;£gt; de overlevering over onzen heer, onzen patroon Hasanoeddin.
den zoon van onzen patroon, onzen heer sjéch Noeroellah. welgevallen
moge Allah aan hen beiden hebben en moge hij ons nut schc^'-^-n
door lt;middel vangt; hen beiden.
De Maleische tekst komt hier ongeveer mee overeen, de zegebede
2nbsp;is er echter korter. Er wordt dan verhc: Ui. ^lat onze heer maulana
3nbsp;Hasanoeddin met een prauw meevarend .a fjcrbon naai Banten
ging. Daar aangekomen, ging hij aan land en nam zijn verblijf in
het bergdorp Banten Girang.nbsp;, .j. • ,
Op den berg Poelasari verbleven achthonderd adjar s (asceten), hun
hoofd heette Poetjoek Oemoen, wiens kluizenarij Loerah werd ge-
4nbsp;noemd. Poetjoek Oemoen had in gedachtenconcentratie degeen ge-
zien, die hem zou opvolgen. 2) Ten tijde gt;.dat Praboe Sédagt; te
Pakoewan als koning heerschte, hoorden de sangjang s van de alge-
meene onrust in het land (omdat?) panandahan béda Sakti en zijn
zuster éndang Gagambang als bloedverwanten-kluizenaars leefden op
den berg Ramboet, en gemeenschap met elkaar hadden. De adjar's,
5nbsp;sangjang's en batara's beraadslaagden met praboe Séda, den vorst
van Pakoewan, die sang Séda deed afdalen en hem ondervroeg. Deze
ontkende en stelde voor dat hij een gelofte zou afleggen; indien men
M Waar inhoudsopgave onduidelijk is, vergelijke men de aanteekeningen.
2) 't Maleisch van p. 4 is grootendeels in de war, wij volgen de Jav. red.
het aandurfde hem deze gelofte te laten uitspreken, i) zou hij samen-
6nbsp;geknepen worden. De adjar's, sangjang's, batara's, de vrouwelijke
kluizenaars, de oude kluizenaars en de moedik's schreven de belofte,
batara Goeroe Djampang, sangjang Mandiri en panandahé Goenoeng
Kantjana deden evenwel niet mee. 2) De gelofte luidde: „Indien ik
..........? met mijn zuster, moge ongeluk over mij komen en moge
mijn godsdienst valsch en de uwe juist zijn en mogen mijn nakome-
hngen uw dienaren worden.quot; Dit beaamden allen, waarop hevige
natuurverschijnselen het land Pakoewan in opschudding brachten.
7nbsp;Sang Séda Sakti werd tot olie en van olie tot vuur geknepen; daarna
verdween hij zonder dat men wist waarheen hij ging.
Hierna volgt een geslachtslijst van praboe Séda, waarvoor we
naar den tekst verwijzen.
8nbsp;Loerah Poetjoek Oemoen liet boeken achter in zijn huis (wangoen)
en patadahan, daarop verdween hij, want hij kende de voorspelling
van sang Séda Sakti betreffende den ondergang der kapir's. 3)
Voorts wordt er verhaald van maulana Hasanoeddin, die rond-
dwaalde op de Poelasari, zoekend naar een onderkomen. Hij vond
9nbsp;een leegstaand hutje zonder dak, waar hij suiker bereidde. Na 10
dagen kwam soenan Goenoeng Djati, de vader van Hasanoeddin,
uit Tjerbon, die, na eens om het hutje geloopen te hebben, zeide:
10nbsp;„Dit is de vroegere verblijfplaats van Barat Makadali4).quot; Vervolgens
onderwees hij zijn zoon de kennis van den Islam, de Wet, de grond-
leerstellingen, de flecüe, de syntaxis, de logica, de uitlegging en de
overlevering (hadis). De soesoehoenan beval twee van zijn dienaren,
genaamd Santri 5), zijn zoon te beschermen en diens bevelen uit te
voeren en keerde terug naar Tjerbon. Deze twee Santri's waren
1, geesten en onzichtbaar voor iedereen behalve voor Hasanoeddin.
Op de Poelasari waren de achthonderd adjar's somber gestemd
wegens het verdwijnen van hun leider. Zij troffen Hasanoeddin aan,
12 wiens gelaat straalde en hielden hem voor Poetjoek Oemoen; ze
erkenden hem als hun hoofd. De gewaande Poetjoek Oemoen vond
een kris uit Loerah, vervolgens ging hij als kluizenaar leven, afwis-
selend op goenoeng Karang en goenoeng Poelasari. Eens stak hij over
2)nbsp;Dienen die niet meededen zijn alleen in de Jav. red. genoemd.
3)nbsp;In de Mal. red. is deze mededeeling over P. Oemoen onjuist en onvolledig.
•1) Wel een verbastering van brahma Kadali. ^ , „nbsp;. h •
•gt;) Dat Santri de naam der dienaren is, blijkt uit Sadj. B. r.-! pag. 4 en Hoesein
Diss. p. 32.
-ocr page 166-13nbsp;naar Panahitan, dit eiland plunderend vond hij een gong, die hij
meebracht naar goenoeng Poelasari; daarna ging hij nog eens naar
de goen. Lor om ascese te doen. Zoo had hij 7 jaar rondgedwaald, toen
zijn vader hem kwam opzoeken te Loerah op de Poelasari, om met
14nbsp;hem de hadj te gaan verrichten. Hij wikkelde zijn zoon in een kanten
doek en nam hem zoo mee naar Mekka, waar Hasanoeddin bij de
moskee uitgepakt werd; ze gingen om den tempel heen, waarbij Has.
de handelingen bij den rondgang geleerd werden, kusten den zwarten
steen en bezochten alle sjéch's, waarna Has. de regels van de hadj
leerde. Daarna brachten ze nog een bezoek aan nabi Chidhir en aan
Medina, waar Hasanoeddin de volmaakte wetenschap, het plechtig
15nbsp;verbond met den sjéch (bay'ah, zie de aanteekening), de keten, de
litanie, de methode der mystieke broederschap der Naqsjibandiyyah,
het reciteeren, het onderricht aan de dooden, de dikir chirqah en de
dikir sjoghoel istila i) geleerd werd. Toen dit alles volbracht was,
aanvaardde men de terugreis, waarbij men Minangkabau aandeed;
de vorst van dat land gaf aan den soesoehoenan de kris Moendarang.
16nbsp;Te Loerah aangekomen kreeg Hasanoeddin deze kris; de soesoe-
hoenan zei tot hem: „Handel voortaan naar eigen inzicht. 2) want
ik ken de gebruiken der Javanen niet.quot; Den geesten werd door hem
bevolen niet onachtzaam te zijn; de soesoehoenan keerde naar
goenoeng Djati terug.
Maulana Hasanoeddin ging naar Sérang, waar hij de adjar's bijeen-
17nbsp;riep en hen verzocht een geschikte plek te zoeken om hanengevechten
te houden. Te Lantjar bij een waringin vonden ze een geschikte plek.
18nbsp;die ze schoon kapten. Zulk een drukte en vroolijkheid heerschte er
na eenigen tijd bij de hanengevechten en bij het dobbelen, dat de
bewoners van de kuststreken kwamen om mee te spelen. Hasanoeddin
was toen 20 jaar oud.
Toen kwam ki Djongdjo. een rijksgroote uit Pakoewan. die een
oudere broer had. die schoonvader was van praboe Séda. naar Lantjar
om zijn hanen te laten vechten. Hij werd zeer bevriend met Hasan-
19nbsp;oeddin. trad bij hem in dienst, en omhelsde den Islam, waarbij hij
de geloofsbelijdenis uitsprak: ,.Ik getuig, dat er geen God is dan Allah
alleen, hij heeft geen deelgenoot, aan hem lt;behoortgt; 't koningschap
en aan hem zij de lof. lt;Hij ifgt; één, tot wien ieder zich wendt, hij heeft
niet geteeld en hij is niet geteeld en niet één is voor hem een gelijke.
1)nbsp;Zie voor de verklaring der gebruikte termen de aant.
2)nbsp;Zie aant
-ocr page 167-En ik getuig, dat Mohammed is zijn dienaar en zijn gezant, de profeet,
de ongeletterde; Allah doe de salat en salam over hem en over zijn
familie en zijn vrienden.quot;
De Jav. red. heeft dan een onduidelijken zin, i) de Mal. herhaalt
reeds bekende feiten. Langen tijd beraadslaagde Hasanoeddin met
20nbsp;de adjar's en ki Djongdjo, daarop werd Banten Girang aangevallen,
ingenomen en tot den Islam bekeerd.
Hasanoeddin ging naar Banten Girang, maar beval de adjar's op
de goenoeng Poelasari te blijven, want indien deze niet door kluize-
naars bewoond werd, zou dit de ondergang van Hasanoeddin's
Bantensche onderhoorigen beteekenen. Tot hoofd der adjar's werd
21nbsp;panandahan Mempek aangesteld. 2) Hasanoeddin werd door zijn
vader uitgenoodigd naar Tjerbon te komen; poen Djongdjo en de
twee geesten genaamd poen Santri bleven achter om zijn huis te
bewaken.
Er is nu sprake van soesoehoenan Goenoeng Djati, toen hij tezamen
zat met pangéran Pandjoenan, pn. Kadjaradjat, pn. Djoedah, pn. Kali
Djaga, panembahan ratoe Pakoengwati en maulana Hasanoeddin, die
22nbsp;toen 27 jaar was. Op voorstel van pn. Pandjoenan en met goed-
vinden van s. G. Djati zou pangéran Pandjoenan voor Hasanoeddin
de noodige stappen doen, om hem in 't huwelijk te doen treden.
Maulana Baghdad gaf het bevel hiertoe en schreef een brief, die
door ki bapa oewa (= pn. Pandjoenan) naar den sultan van Demak
gebracht werd.
23nbsp;De sultan begreep den inhoud en beval zijn patih alles gereed te
maken lt;voor het feestgt;; daarop stelde hij zijn dochter 3) in kennis
van het feit, dat zij met Hasanoeddin zou trouwen en dat hij zijn
a.s. schoonzoon een bezoek zou gaan brengen. Toen hij te Tjerbon
aankwam, zat daar weer hetzelfde gezelschap bijeen (behalve pn.
24nbsp;Pandjoenan natuurlijk). De sultan kreeg van maulana Baghdad verlof
zijn schoonzoon mee te nemen naar Demak; met hen gingen maulana
Baghdad, maulana Kadjaradjat, m. Kali Djaga, de bloedverwant van
Baghdad [en] ratoe Kakambang4); alleen panembahan Pakoengwati
bleef achter bij den soesoehoenan. Bij de aankomst van den sultan
25nbsp;te Demak kwam ook zijn bloedverwant maulana Bonang hem tege-
Zie de aant.
Deze meded. in 't Mal. verknoeid.
3) In de Mal. red. spreekt hij met zijn gemalin.
Zie aant. bij p. 24.
moet. Allen werden zeer gastvrij onthaald en boden huwelijksgiften
aan; in Tjerbon had s. Goenoeng Djati Hasanoeddin reeds getrouwd.
Men wachtte op een gunstigen dag en volle maan om de prinses met
Hasanoeddin samen te brengen.
Te dien tijde werd Demak aangevallen door den heidenschen koning
26nbsp;(batara) van Madjapahit. De sultan trok met alle wali's en Hasanoe-
ddin den vijand tegemoet en versloeg hem bij Oendoeng; de koning
(batara Mal., ratoe Jav.) van Madjapahit stierf, evenals aan de
Demaksche zijde maulana pangoeloe Rahmat. De overwonnenen
werden tot den Islam bekeerd, het waren er een millioen, nog onge-
rekend de jongeheden, de menschen die reeds gehuwd zijn geweest,
de ongehuwden van beiderlei kunne en de zestigjarigen. Maulana
27nbsp;Baghdad en pangéran Bonang boden daarop den krijgsbuit en al hun
nakomelingen aan den sultan van Demak en Hasanoeddin aan, welk
aanbod werd aangenomen. Hasanoeddin huwde daarop te Demak
pangéran Ratoe, de dochter van den sultan; na 4 maanden keerden
28nbsp;allen met den sultan van Demak en maulana Bonang naar Garagé
(Tjerbon) terug, waar ze bij s. G. Djati hun opwachting gingen ma-
ken. De sultan sprak den soenan als zijn Heer aan en verklaarde dat
ieder zijner onderdanen, die zijn schoonzoon volgde, aan dezen zou toe-
29nbsp;behooren en dat hij hem tot koning van geheel Java wilde verheffen; hij
wilde zelf als fakir gaan leven. Maulana Baghdad, wiens oordeel ge-
vraagd werd, zei, dat men liever tegen de sterke heidenen van West-
Java moest optrekken. ') Hasanoeddin werd toen door den sultan van
Demak de naam panembahan ratoe Soerasowan (panembahan
Wanasaba Mal. red.) verleend. Daarop liet de sultan van Demak op
30nbsp;verzoek van den soesoehoenan door de Madjapahitters onder leiding
van radèn Senget een astana (waarschijnlijk begraafplaats) bouwen.
Pn. Pandjoenan stierf en werd in zijn kluizenan, begraven.
De sultan ging naar Demak terug en panembahan ratoe Soerasowan
kreeg het bevel naar Banten Girang terug te keeren; daar kreeg hij
een dochter: ratoe Pambajoen. Hij trok steeds het heidensche Pakoe-
3, wan door en vestigde zich ten slotte aan de kust op de plek waar
batara Goeroe Djampang vroeger ascese had bedreven, waarbij hij zoo
stil had gezeten, dat rijstvogeltjes in zijn priestermuts hun nest hadden
gebouwd. 2) Hij was door maulana Bonang tot den Islam bekeerd.
Deze steen (bedoeld is de steen Gigilang van b. G. Djampang) was
1) Jav. red.; de Mal. red. wijkt in volgorde van het verhaalde en in opvatting af.
Mal. verward.
-ocr page 169-nog nooit verplaatst geworden. Des panembahans tweede kind was
pangéran Joesoep bijgenaamd pn. Panenggaki) (Tengah Mal. red.);
de panembahan bevorderde het dobbelspel, waaraan ook de
Lampongers deelnamen; daarop kreeg hij als derden zoon pn. Arja,
32nbsp;die door den sultan van Demak aan zijn tante, de ratoe Djapara,
werd gegeven. Hij was voorbestemd koning van Djapara te worden.
Ratoe Pambajoen werd uitgehuwelijkt aan een neef van maulana
Baghdad, ratoe Bagoes (Angké Jav. red.) geheeten. Het jonge paar
vestigde zich te Angké. de haven van Pakoewan. welke steeds meer
in glans toenam.
De panembahan ondernam een tocht naar Lampoeng met radja
Balo als bondgenoot. De eene helft lt;der bevolkinggt; werd met de
kracht der wapenen, de andere uit vrijen wil tot den Islam bekeerd.
33nbsp;radja Balo uit vrijen wil. Van het noorden uit ging men zuidwaarts
naar Indrapoera. (Er volgt een corrupte mededeeling over de prinses
van Indrapoera.) De panembahan keerde terug naar Soerasowan 2).
waar hij bij de prinses van Indrapoera een zoon kreeg, genaamd pn.
Wétan; bij pang. Ratoe verkreeg hij nog pn. Soennja Raras, pn.
Padjadjaran. pn. Pringga Laja, ratoe ajoe Arsanengah 3) en ratoe
ajoe Koemoeda Ragi; bij bijvrouwen verkreeg hij pn. Wado, pn. Lor,
34nbsp;ratoe Rara 4), ratoe Keben. ratoe Teripatra. ratoe Wétan en ratoe
Biroe.
Eens kwam poen Soesoek zijn opwachting maken bij den panem-
bahan; deze. zijn bedoeling radende, ging hem tegemoet en bekeerde
hem tot den Islam.
S. G. Djati kwam met maulana Djoedah naar Soerasowan en liep
35nbsp;om de plek waar de stad Soerasowan zou gebouwd worden; daarbij
wees hij zijn zoon de plek voor den steenen ringmuur (koeta), de
markt, de aloenS en het paleis; de steen mocht niet verschoven worden,
daar dit het aanzien der vorsten zou doen verdwijnen. Hij wekte zijn
zoon op. de heidenen lt;te bestrijdengt;. daar het nu de juiste tijd was
36nbsp;en door God gewild; maulana Djoedah moest ook te Banten blijven.
Maulana Djoedah stemde toe en wees een berg die apart stond als
plaats aan, waar de panembahan een kluizenarij moest bouwen;
daarop nam de soesoehoenan afscheid. De panembahan verzamelde
M De Jav. hss. hebben Pananggep.
In de Mal. red. Wanasaba geheeten.
■') lav. hs. A Nengah. B Sanaghah.
Ontb. in de Mal. red.
znn leger en de adjar's van de Poelasari. Aanvoerders wareil
mahapati Oetama Diradia, sénapati Demak Bolong, dipat. Goenoeng
Batoe kandoeroewan Pasé. laksamana Goesti Kilen. chatib Pangang,
radja Balo.'ki Djongdjo, ki Danoerdara en ngabèhi mantn sahbandar
37nbsp;Keling. de Lampongers vormden de voorhoede, maulana Joesoep en
Zijn jongere broeders volgden. Slechts pn. Djapara, die zich te Djapara
b^ond en ratoe Bagoes van Angké gingen niet mee. Maulana
Djoedah zei: „Geen kracht en geen macht dan in Allah den Ver-
hevene, den Groote, dit is een heilige oorlog, en bad dat het
38nbsp;gewenschte doel bereikt mocht worden. De helft der adjar s was
toen Mohammedaan. De panembahan vertrok Zondag 1 Moeharram
van het jaar Alip, onderweg loofde m. Djoedah steeds God s groot-
heid Het leger bestond uit 5000 man, waarvan 800 uitgelezen man-
schappen uit Angké waren 200 man, uit Garagé het leger van
maulana Baghdad,\estaande uit 800 man, uit Demak 50.000 man^
Te Paroeng Kasihadji bivakkeerde men en besloot de panembahan
te beraadslagen met zijn zonen, rijksgrooten en
39nbsp;Djongdjo stelde toen voor, dat hij met 500 man te -ddernacht de
stad zou binnendringen en in brand steken, terwijl de panembahan
de stad omsingeld hield. Op een vraag van maulana Joesoep ant-
woordde hij, dat hij door de Zuiderpoort, waar zijn broer de wacht
hield zou binnenrukken. Zijn broer pleegde dit verraad, omdat hij
niet evenals de andere schoonvaders van praboe Séda door dezen
met den titel Sangjang begiftigd was en zich daardoor gegriefd
AH voelde 2) Ki Djongdjo vroeg het vrijburgerschap voor zijn bloedver-
wanten indien de panembahan zou overwinnen; dit stond maulana
Lsoep toe. Inderdaad werd Pakoewannbsp;helft der
Lwoners stierf als heiden, de andere helft omhelsde den Is am. Praboe
Séda, Poetjoek Oemoen, praboe Alèng^ en prabo Jangkang Kahng
Ldwenen De overige bloedverwanten (lèleripoen) van praboe Seda
werden weggevoerd en men liet hen de geloofsbelijdenis opzeggen.
Toen dit afgeloopen was, ging de panembahan naar Garagé om zijn
„ opwachting te maken bij den soesoehoenan, die sprak: ,Het is goed
dln krijgsbuit te verdeelen en wel zoo: ieder die valt binnen de
grenzen van ki mas toewa, is eigendom van ki mas toewa en degeen
die valt binnen de grenzen van ki mas anom. is eigendom van ki
mas anom. Tot mijn levenseinde loopt de grens over Karawang; Allah
1) Mal. red. bij deze opsomming geheel in de war.
ïi) Mal. red. onvolledig.
is het best bekend met hetgeen het juiste is, de lof zij aan Allah,
den Heer der schepselen.quot;
HOOFDSTUK IL
DE BANTENSCHE VORSTEN NA HASANOEDDIN TOT EN MET SULTAN ABOÉLMOÊFACHiR,
42nbsp;Een nieuw verhaal begint met een zegebede aan Allah, ongeveer
overeenkomend met die op pag. 1 van de Jav. redactie. Dan wordt
gezegd, dat het volgende de ketting is van said Moehammad Noeroe-
ddin, ook genaamd soesoehoenan G. Djati of sjéch Madzkoeroellah
of sjéch Noeroellah. Hij was uit Mekka afkomstig, i) zijn vader
stamde uit Jaman en zijn moeder „uitquot; Bani Israïl. Van Mandarsa
43nbsp;of Saparwadi kwam hij naar Java. Zijn zoon was Hasanoeddin, van
wien, behalve het ons reeds bekende, gezegd wordt, dat hij kundig
was in de Arabische en Javaansche wetenschap en in wijsheid. Bij
pangéran Ratoe, de dochter van sultan Ahmad 'Abdoel'Arifin van
44nbsp;Demak, kreeg hij de kinderen, wier namen, behoudens -afwijkingen,
waarvoor men de tabel raadplege, reeds op p. 30 en 31 opgesomd
45nbsp;zijn. Hasanoeddin was honderd jaar oud lt;ïn werd opgevolgd dooigt;
maulana Joesoep, die zoo sterk was als 60 mannen en een godsdienstig
man was. Hij legde sawah's, tuinen en irrigatiewerken aan omdat
dit nuttig was en maakte een muur van steen en koraalrif met grachten
46nbsp;en bolwerken, vergrootte het leger en verzamelde wijze en vrome
lieden om zich. Maulana Joesoep kreeg bij zijn vrouw Hadidjah, de
dochter van ratoe Winahon, een zoon, genaamd Moehammad
Nasroeddin, deze was de jongste. (Voor de kinderen bij bijvrouwen
47nbsp;zie men de tabel.) Maulana Joesoep werd 80 (S.B. r.^ 70) jaar oud;
hij werd opgevolgd door maulana Moehammad, een vroom vorst, die
korans en heilige boeken verzamelde en tot wakap maakte, hij had
kjai di-Doekoeh tot leermeester. Hij stierf op 25-jarigen leeftijd in den
48nbsp;krijg tegen de ongeloovigen en liet één zoon na, genaamd maulana
soeltan Aboelmoefachir Mahmoed 'Abdoelkadir. Deze bevorderde den
Islam en het welzijn zijner belijders, terwijl hij ook de voorouders
49nbsp;v ereerde. Hij prentte zijn kinderen en onderhoorigen de godsdienst-
regels in; het land was welvarend. De sultan stierf op 58-jarigen
(S.B. r.2 57 j.) leeftijd.
Deze meded. alleen in de Mal. red.
-ocr page 172-Hasanoeddin's verblijf in Banten viel in 't Moh. jaar 887 (S.B. r.^
778).
Een afschrift van de sadjarah kregen........i)
S. G. Djati had 3 vrouwen; de eerste heette njai Gedé, een dochter
50nbsp;van ki gedé Babadan (Babandan Mal.), en kreeg een zoon pn. Séda
ing Lahoetan, die door Badjoe's werd gedood. 2) De tweede vrouw
heette njai gedé Madjapahit, voor haar kinderen en verdere afstam-
51nbsp;melingen zie men de betreffende tabel. De derde vrouw heette njai
gedé Kawoenganten, wier kinderen en afstammelingen eveneens in
de tabel genoemd zijn.
HOOFDSTUK III.
FN. AMPÈL DENTA (AFKOMST, AFSTAMMELINGEN EN ANDERE BLOEDVERWANTEN,
REIS NAAR- EN VERBLIJF OP JAVA).
Een nieuw verhaal vangt aan met de in deze hss. gebruikelijke
52nbsp;lofspreuk aan Allah, waarna gezegd wordt, dat het volgende zal
handelen over de afstammelingen van pangéran Ampèl Denta, ook
genaamd pn. Rahmat; hij stamde af van iemand uit Tjempa, zijn
vader stamde af van een vermaard heilige uit Toelèn, genaamd sjéch
Parnèn 5). Er wordt nu verhaald, dat de vorst van Tjempa 2 dochters
en een zoon had. De zoon was het jongste en heette ratoe Djaka
(Djaga Mal.). De beide dochters waren zeer schoon, de oudste kon
driemaal- en de jongste zelfs vijfmaal daags van uiterlijk verwisselen.
53nbsp;Toen de vorst van Madjapahit van de oudste prinses van Tjempa
hoorde, zond hij een bode naar den vorst van Tjempa om de hand
van diens dochter te vragen; de vorst van Tjempa stemde toe en zei
54nbsp;bij het vertrek van de bedroefde prinses tot haar: „Wanneer je op
Java bent en heimwee hebt, huil dan niet uit verlangen naar mij,
want dan zal, 3) indien ik nog in leven ben, in den verkeerden tijd
regen vallen; indien ik dood ben, zal, in dat geval, geen regen vallen.
En dan nog, wanneer het halssnoer dat ik draag van mijn 4) hals
is gescheiden, is dat een teeken, dat ik overleden ben.quot; De vorst van
55nbsp;Madjapahit had de prinses zeer lief en verhief haar tot zijn eerste
gemalin met den naam H.H. (djah) Darawati.
Deze zin alleen duidelijk in de .lav. red.
) De Jav. red. mist het volgende tot aan Hfdst. III.
) De toespraak is in de Mal. red. verder in de war,
) Zie de aant.
) In de Jav. red. heet hij vrijwel steeds Karnèn.
-ocr page 173-1G3
56nbsp;Intusschen was uit Toelèn een vermaard heilige in Tjempa aan-
gekomen, genaamd Ibrahim en afstammend van den grooten kluize-
naar sjéch Parnèn. Hij wilde den vorst van Tjempa tot den Islam
bekeeren, maar deze voelde daar niets voor en wilde Ibrahim zelfs
dooden. De heilige wist echter, dat 's konings dood nabij was en
week niet uit het land.
Inderdaad stierf de koning kort daarop; hij werd opgevolgd door
57nbsp;zijn zoon, die zich wel tot den Islam liet bekeeren, welk voorbeeld
door zijn gansche volk gevolgd werd. Zij leerden bidden tot den
Allerhoogste, het land werd welvarend. De vorst van Tjempa gaf
58nbsp;aan den heihge zijn jongste zuster tot vrouw. Zij kregen twee zoons,
de oudste heette radja Pandita en de jongste pangéran Ampèl Denta.
In Madjapahit vertelde de prinses van Tjempa aan haar echt-
59nbsp;genoot, dat zij een jongere zuster had van onvergelijkelijke schoon-
heid. Toen de koning dat hoorde, zond hij onmiddellijk een bode
naar Tjempa om de hand der prinses te vragen. De prinses was
echter reeds gehuwd met den kluizenaar en de koning van Tjempa
was reeds overleden, zoodat zijn opvolger aan den bode den armband,
het halssnoer en de kroon van den overleden koning meegaf. Nadat hij
was teruggekomen in Madjapahit, reikte de bode de versierselen aan
den koning en de koningin over. De prinses bezwijmde bij het zien van
60nbsp;het halssnoer, want zij herinnerde zich de woorden van haar vader. De
koning ontstak in hevige woede en beval den bode te dooden, want
deze had. naar hij dacht, verteld dat de koning van Tjempa was
overleden; daarop i) werd de lucht vervuld van het schreien der
menschen.
Nadat de koningin weer bijgekomen was. vroeg de koning haar
61nbsp;naar de reden van haar bezwijming. Zij vertelde hem alles; de bode
62nbsp;werd vrijgelaten.
Er wordt nu verhaald van radja Pandita en pn. Ampèl D., die
inmiddels den volwassen leeftijd hadden bereikt en geleerd hadden
uit de heilige boeken te reciteeren. Zij beoefenden evenals hun vader
de ascese en verkregen diens zegen. 2) De prinses van Tjempa be-
63nbsp;tuigde onophoudelijk hulde aan Allah en beval haar zoons, aan hun
oom te Madjapahit een bezoek te gaan brengen. Zij gingen op weg,
tezamen met Aboe Hoerérah. een schriftgeleerde, die als bloedverwant
was opgenomen en door radja Pandita met „kakangquot; werd aange-
Daarop etc. alleen in de Mal. red.
Zie de aant.
sproken. Toen zij voor Sambodja i) waren aangekomen, strandderl
zij en leden schipbreuk. De vorst van Sambodja nam hen ge-
vangen, maar radja Pandita stuurde bericht naar den koning van
64nbsp;Madjapahit. 2) Deze zond een bode naar den vorst van Sambodja
om hem te verzoeken, zijn neven vrij te laten en naar Java te doen
begeleiden, s) De vorst gehoorzaamde en bood opvarenden en lading
van het schip aan den koning van Madjapahit aan. Onderweg vroegen
65nbsp;de pandita's zich af, hoe ze den heidenschen koning zouden begroeten.
Pn. Ampèl Denta wist, dat ze hun rechterwijsvinger bij de begroeting
66nbsp;moesten inbuigen. De koning en koningin van Madjapahit waren
zeer verheugd hun neven en Aboe Hoerérah te zien. Op den duur beviel
den vromen jongelieden het verblijf in het heidensche land niet, maar
de koning stond hun niet toe naar Tjempa terug te keeren, omdat
dit land inmiddels door radja Kotji was veroverd. De pandita's
schikten zich en besloten te trouwen. Radja Pandita huwde de dochter
van arja Ringin (Aripin Mal.), een Madoerees; pn. Ampèl D. kreeg
njai Manila (Nila Mal.), een nicht van arja Tédja, dipati van
67nbsp;Toeban. Ook Mahhm Aboe Hoerérah werd uitgehuwelijkt.
Radja Pandita werd als imam te Tandes geplaatst, waar hij in
de middelste moskee woonde en ieders liefde en achting verwierf;
zijn bevelen betreffende den godsdienst werden alle opgevolgd. Pn.
Ampèl D. en Aboe Hoerérah werden te Soerabaja geplaatst. Arja Séna,
68nbsp;de overgrootvader van den petjat tanda 4) van Teroeng, stelde pn.
Ampèl D. tot imam aan. De Soerabajanen schatten hem zeer hoog
en voerden zijn godsdienstaanwijzingen uit.
69nbsp;Dan wordt verhaald van de kinderen, die de pandita's kregen en
de huwelijken van deze; men raadplege daarvoor de betreffende tabel
op p. 247 V. Van pn. Bonang wordt nog gezegd, dat hij zijn vader (pn.
70nbsp;Ampèl D.) in diens functie opvolgde. Alle kinderen s) van pn. Ampèl
D. bleven tezamen in Soerabaja, waar zij in Ampèl Denta woonden
en leerden de heilige boeken te reciteeren en hun godsdienstplichten
te vervullen, zoodat zij aanzien verwierven door hun vrome levens-
wijze (lampah kepakiran). Pn. Bonang kreeg de zegen van zijn
vader, die zelve pn. Giri Kadaton als leermeester erkende.
Er wordt nu verhaald van een wali. hadji Sarap (Sarapoeddin Jav.
De Mal. red. heeft steeds Kambodja.
2) De Mal. red. wijkt hier af
Aldus?
') Zie Hoesein, Diss. p. 24 n. 1.
't Maleisch wijkt iets af.
■71 red.) geheeten, die op een Donderdagavond in een droom pn. Ampèl
Denta ontmoette en hem vroeg, wie hij was. Nadat pn. Ampèl D.
hem geantwoord had, ontwaakte hadji Sarap met een onbevredigd
gevoel, want pn. Ampèl Denta zweefde hem nog voor den geest.
72nbsp;Pn. A. D. ontmoette nu op een Donderdagavond in zijn droom i)
hadji S. en vroeg hem, wie hij was, waarop hadji S. antwoordde dat
hij afkomstig was uit Toelèn en hem wilde raadplegen. Ook pn. A. D.
ontwaakte onbevredigd met een herinnering aan zijn droom. Hadji
Sarap ontmoette nu opnieuw in een droom pn. A. D., die hem beval
hem naar Java te volgen, i)
Maulana Sarap voer nu met een schipper naar het Oosten, en door
73nbsp;God's wil ontmoetten zij op zee 2) een jonk uit Gresik, waarvan de
schipper hem mee wilde nemen als hij t gewone scheepswerk mee
wilde doen. Na een week varens werden zij door een storm over-
74nbsp;vallen, de maulana klom op 't windscherm en bad tot Allah, daarop
ging de wind hggen; een week later dreef een hevige storm hen
van het land weer naar volle zee. waar zij na een windstilte gebrek
aan drinkwater kregen. De opvarenden dreigden elkaar te lijf te
. gaan de maulana sprak tot hen: „Doe dat niet, dat is een zonde
75nbsp;jegens God, die over jullie dood beslist, 3) (indien iemand van dorst
sterft, is dat een natuurlijke dood 4)) zeik liever naar de kust.quot; Daarop
daalde hij af in de sloep, schepte zeewater, wiesch er zijn gezicht
mee en dronk het op, door God's raadsbesluit was het water zoet.
Toen de maulana dit tot de bemanning zei, geloofde deze hem niet.
76nbsp;tot één van hen het probeerde; inderdaad was het water zoet.
Van dit oogenbhk af werd hadji Sarap beschouwd als iemand met
bijzondere gaven en werd hem veel eer betoond. Hij vroeg aan den
schipper hem bij aankomst voor Java telkens aan het strand te willen
77nbsp;afzetten, daar hij een geloovige zocht. Aldus geschiedde, de maulana
bezocht alle dorpen, maar had den man. dien hij zocht nog met
gevonden, toen hij op zekeren dag voor Soerabaja kwam en zich
78nbsp;in de rivier baadde en het water rook. Toen zei hij tot zijn metge-
zellen: „Hier woont een wali, jullie kunt wel gaan.quot; Hij ging aan
land en kwam bij de moskee van Ampèl Denta, waar hij het middag-
gebed verrichtte en waar hij verder bleef wonen. Den volgenden Vrij-
dag kwamen de aanzienlijken naar de moskee, maar pangéran Ampèl
M Deze droomen vermeldt de Mal. red. in iets andere volgorde
2) In de Mal. red. vaart hij direct al met een schipper uit Gresik mee.
») Deze reden in de Jav. red.
Deze reden in de Mal. red.
-ocr page 176-79nbsp;Denta was er niet bij, omdat hij zich ziek gevoelde. Na den dienst
ging een gedeelte der bezoekers in 't voorportaal zitten om over de
inhoud der heilige boeken van gedachten te wisselen. Maulana Sarap,
bij de deur gezeten, luisterde toe en verbeterde van de moskee uit
80nbsp;de fouten der sprekers, of bevestigde hun opvattingen. Pangéran
Bonang vroeg aan den moskeebeambte, wie die man was, en hoorde
dat 't iemand was uit Toelèn; daarop noodigde pangéran Karang
Kamoening den maulana uit in 't voorportaal te komen zitten en
81nbsp;na een poosje stelde pangéran Bonang hem voor, zijn opwachting
te gaan maken bij pn. Ampèl D. Deze hield i) juist audiëntie en werd
82nbsp;door hadji S. direct herkend als de man uit zijn droomen; ook pn.
A. D. herkende den maulana en omhelsde hem.
Langen tijd bleef de maulana in Ampèl Denta, terwijl de pangéran
hem veel eer bewees; steeds strenger leefde pn. A. D. de godsdienst-
regels na en steeds meer leefde hij als een fakir, terwijl hij met zijn
83nbsp;nakomelingen onderricht ontving van hadji Sarap.
Eens was de maulana van de voorgalerij afgedaald om een rond-
gang te maken, toen pn. Bonang zich achter hem bukte en hem een
bamboekoker met water aanbood, welke door den maulana aange-
nomen werd; 2) daarop zei de maulana tot hem: ,,Na den dood van
je vader zal jij de wetenschap van het Geheimenis kennen en er zal
84nbsp;iemand uit Arabië komen, die op de G. Djati ascese zal beoefenen.
Jij moet hem gaan opzoeken, want hij is een afstammeling van
Hoesein. hij heet said sjéch Noeroellah. maar hij wil zijn afstamming
niet wetenquot;; terwijl hij sprak, streek (veegde) hij over het gezicht
van machdoem Bonang. Eenigen tijd later reisde de maulana naar
het Westen, hij stierf te Pamalang ^) en werd begraven in Ngareng-
areng 4).
85nbsp;Toen pn. Ampèl D. voelde, dat zijn stervensuur nabij was, sprak
hij tot zijn verzamelde kinderen 5): ,,Jullie moeten geen groot gedenk-
teeken boven mijn graf oprichten en het met een kleed overspannen,
plaats er slechts één van drie steenen.quot; Hij herhaalde nog wat m.
86nbsp;Sarap gezegd had over sjéch Noeroellah en voegde er bij, dat die
hen allen 6) zal vervolmaken. Zijn kinderen beloofden zijn opdracht
1)nbsp;Ondanks zijn ziekte blijkbaar.
2)nbsp;Deze anecdote ontbreekt in de Mal. red.
Jav. heeft den Krama-vorm Pamambeng.
') Mal.: di-Areng2.
Mal.: tot pn. Kar. Kamoening.
Geheel Java volgens de Mal. red.
te zullen nakomen; spoedig daarop stierf hij en werd ten Westen
van de moskee van Ampèl D. begraven. Voor de namen der 4
kinderen van pn. A. D. bij bijvrouwen, die hierna opgesomd worden,
zie men de tabel pn. A. D.
87nbsp;Njai gedèng Pantjoeran's kinderen maakten pn. A. D. nog mee,
voor hun namen, huwelijken en kinderen zie men de tabel pn. A. D.
88nbsp;Njai gedé Malaka kreeg 4 kinderen, die huwden en kinderen kregen,
89nbsp;de namen vindt men in de tabel pn. A. D. Pangéran Bonang kreeg
geen kinderen, pangéran Kadaradjat huwde njai Manten en verkreeg
bij haar 4 kinderen, men zie voor de namen tabel pn. A. D. Na pn.
A. D.'s dood werden zijn kinderen pandita. i) Njai gedé Pantjoeran
90nbsp;verhuisde met haar man (d.i. pn. Karang Kamoening) naar Djapara,
waar arja Timoer. die in Karang Kamoening woonde, heerschte. Njai
gedèng Panggoeloe ging naar Toeban; njai g. Malaka ging naar
Maloko, waar zij stierf; na haar dood ging haar echtgenoot (d.i. ch.
Hoesman) naar Toeban, waar hij vroom leefde; hij stierf te
Kadjoengan en werd dicht bij de zee begraven. Pn. Bonang keerde
terug 2) naar Soerabaja, waar hij als imam opvolgde, maar vertrok
spoedig naar Djapara, waar hij zich bij njai g. Pantjoeran voegde.
91nbsp;Pn. Kadaradjat ging naar Tjerbon, hij werd te Kadaradjat begraven;
de dipati van Demak ging bij hem in de leer, terwijl zijn broer kjai
gedèng Palémbang bij said sjéch Noeroellah les nam.
Er wordt nu verhaald van pn. Karang Kamoening, die zeer streng
ascese beoefende, 7 dagen en nachten ging hij niet van zijn plaats,
omdat hij zijn aandacht uitsluitend gevestigd hield op het dikir tot
Allah. De menschen uit Djapara bewezen hem eer en raakten in
92nbsp;geestdrift. K. K. kwam echter pas naar buiten, toen pn. Bonang
hem dit voorstelde. Na eenigen tijd zei pn. K. K., dat hij een voor-
zegging van God had gekregen, en hij vertrok naar Soerabaja, waar
hij weldra stierf en begraven werd naast pn. Ampèl D. Bij een jongere
93nbsp;vrouw had hij een zoon en een dochter, die huwden en 3) 2 dochters
en 2 zoons hadden, wier namen men in de tabel van pn. Ampèl D.
aantreft. Zij werden door pn. K. K. en zijn vrouw als kleinkind aan-
genomen, maar behooren niet (zoo de Jav. tekst) tot de familie van
pn. A. Denta.
Deze meded. alleen in de Jav. red.
2) Zie de aant.
De tekst in de hss. is wellicht corrupt; zie aant.
-ocr page 178-94nbsp;Na den dood van haar echtgenoot verhuisde njai g. Pantjoeran
met al haar kinderen en kleinkinderen naar pn. Bonang in Toeban:
zij woonden in Panjoeran i) en njai Pantj. vervulde zeer nauwkeurig
haar godsdienstplichten, zoodat voorname lieden uit Gresik en Toeban
en de adipati van Toeban naar Karang Kamoening kwamen om haar
eer te bewijzen. Eens, op een Donderdagnacht om 12 uur, trad njai g.
Pantj. na het nachtelijk gebed op de voorgalerij en zag de boomen
95nbsp;omvallen; ze wist lt;nu?gt;s dat het de nacht was waarin het goddelijk
raadsbesluit neerdaalt (lailatoe 'Ikadar) en bad tot God, dat zij en
haar nakomelingen steeds Islamiet mochten blijven; de boomen
rechtten zich weer. Na het soeboeh-gebed in den vroegen Vrijdag-
ochtend ging zij op het voorportaal zitten, met haar volgelinge njai
Roebijah Moeloek 2), die tot haar zei, dat een schip was vastgeraakt
96nbsp;op de kaap Palakpak 2) en verzocht te mogen gaan helpen. Njai
Pantj. zei na eenige oogenblikken: ,,Ga niet, indien God wil, is de
jonk reeds buiten gevaar.quot; De jonk, die met katoen geladen was,
raakte los en zeilde naar Toeban, 3) de bemanning bezocht den
Volgenden dag njai g. Pantj. 4). om te vertellen, dat hun schip op
't punt stond bij Palakngak te stranden en in Djadjati aankwam; na
eenigen tijd beoefenden zij ijverig de ascese. 5) Hierna vertrok njai
97nbsp;Pantj. met al haar nakomelingen naar Soerabaja, waar zij stierf en
bij haar vader begraven werd, maar pn. Bonang bleef in Toeban,
waar hij tot imam benoemd was.
Er wordt nu verhaald van machdoem Sampang 6) en de moeder
van kjai pangoeloe Oendoeng'''), wiens vader reeds was overleden;
zij 8) bleven niet in Oendoeng, maar gingen naar Soerabaja, waar m.
Sampang 9) tot imam benoemd werd; daarna verhuisden zij naar
Toeban,quot; waar hij na eenigen tijd door pangéran ratoe Demak tot
imam benoemd werd. M. Bénang was intusschen tot imam van
Demak benoemd door denzelfden vorst en vertrok na eenigen tijd
weer naar Djapara, waar hij te Karang Kamoening woonde. Zijn
1)nbsp;Deze meded. alleen in de Jav. red.
2)nbsp;Deze naam alleen in Jav. hs. A, Palakngak Jav. hs. B.
Deze zin tot hier alleen in 't Jav.
4) Tekst corrupt.
Zie de aant.
•■■) Zie tabel pn. Ampèl Denta no. 35.
Zie tabel pn. A. D. no. 32.nbsp;^ , , ,
Ook kjai Pangoeloe zelf wordt blijkbaar hiermee bedoeld,
9 Zie aant.
huis met al zijn boeken raakte in brand, maar hij verbood k,ai gede
98nbsp;Kali Djaga. lebai Joesoep, lebai Hamzah en zijn andere leerlmgen
hem te helpen. Na eenigen tijd vertrok hij naar Bonang, i ) waar hij
zich zeer toelegde op het vervullen van zijn godsdienstplichten en
het beoefenen der ascese. Said sjéch Noeroellah gaf hem den naam
masja'ich Jang Sempoerna. Kort daarop vertrok hij naar Toeban, waar
hij den laatsten adem uitblies en ten Westen van de moskee be-
graven werd.nbsp;rr. 1nbsp;j
99nbsp;Machdoem Sampang had het niet naar zijn zin in Toeban, omdat
r^e adipati van Toeban aan de heidenen onderworpen was; hi, werd
door pn. ratoe Demak, den vader van pn. dipati D. naar Demak over-
geplaatst, waar hij pn. Bonang als imam opvolgde; kjai Pangoeloe
en njai gedèng Pambarep, diens moeder, gingen mee. De pangéran
van Demak bewees veel eer aan m. Sampang en volgde zijn bevelen
op godsdienstig gebied op. Geruimen tijd later stierf m. Sampang
c- werd ten W. van de moskee begraven.
100nbsp;Zijn zoon kjai gedèng Pambajoen ing Langgar volgde hem op,
maar vertrok korten tijd later met zijn moeder als imam naar Japara,
waar hij stierf en in Danoeredja begraven werd, evenals zijn moeder
en andere bloedverwanten.nbsp;, , r. u .
In Demak werd hij als imam opgevolgd door penghoeloe Rahmat-
oellah die in den geloofskrijg vocht te Oendoeng en benoemd werd
door kjai adipati Sabrang Lor, den ouderen broer van pn. ratoe van
Demak. Na eenigen tijd overleed hij en begroef men hem naast zijn
oom kjai gedèng Sampang. Zijn opvolger was zijn zoon pn. Koedoes^
101 die benoemd werd door sjéch Noeroellah en pandita Rabani^) werd
^^Hi^t volgt een opsomming van pn. Ampèl Dentas 4 kinderen
(njai Wilis wordt er niet bijgerekend) bij njai Nila en zijn ^ kinderen
uit bijvrouwen; van kjai gedèng Kah Djaga wordt gezegd, dat hi,
de kleinzoon is van Arja Damar Madjapahit.
HOOFDSTUK IV.
s. GOENOENG DJATI IS LEERAAR TE TJERBON.
102 Er wordt nu verhaald, dat sjéch Noeroellah uit ..'Arab Madarsahquot;
naar Java ging, waar hij zich op aanwijzing van zijn leermeester te
Ontbreekt in de Jav. red.
2) Rabbani lav. red.
103nbsp;Tjerbon op den berg Djati vestigde en een streng godsdienstig leven
leidde. Hij huwde daar achtereenvolgers drie vrouwen; voor hun
namen en de namen der bij haar verwekte kinderen raadplege men
de tabel. Op dit tijdstip was hij in geheel Java vermaard.
Zoo hoorde ook pn. Bonang van hem. en hij herinnerde zich de
104nbsp;opdracht van zijn vader en van maul. Sarapoeddin. zoodat hij pn.
adipati Demak kennis gaf van zijn voornemen sjéch Noeroellah te
gaan bezoeken. De pn. adip. Demak wilde meegaan en gevolgd door
alle bloedverwanten ging men op weg.
Inmiddels had machd. Djati bezoek gekregen van pn. Palalangon i).
105nbsp;die uit Bagdad via Pasei naar Java was gekomen om dit land te
islamiseeren. Machd. Djati loofde God. dat iemand van gelijke ge-
zindheid tot hem was gekomen.
106nbsp;Pn. adip. Demak en pn. Bonang kwamen nu ook op de Djati aan
en werden door pn. Palalangon ondervraagd over het doel van hun
107nbsp;komst. Terwijl de vorst de vragen beantwoordde, keek pn. Bonang
aandachtig naar machd. Djati en zag. dat hij degeen v^as van wien
zijn vader had gesproken. Allen die uit Demak waren gekomen
gingen nu in de leer bij sjéch Noeroellah, die pn. Bonang. ratoe adip.
108nbsp;Demak. pn. Kali Djaga en pn. Kadaradjat 2) inaugureerde (bay'at)
en hen het reciet en de ..kettingquot; (silasila) leerde.
Daarna sprak pn. Palalangon tot machd. Djati: .,Nu moest U Uw
leven.sboodschap meedeelen, want U bent een afstammeling van den
laatsten profeet, opdat pn. ratoe Demak die hoore en toepasse.quot; S.
G. Djati verhief toen pn. adip. Demak tot koning en gaf hem den
naam soeltan Ahmad 'Abdoel'Arifin. als sultan Demak was zijn
naam in heel Java en aan den overwal bekend. Op verzoek van sultan
109nbsp;Demak werden nu de kinderen van machd. Djati geroepen. Den
oudsten zoon. Moehammad 'Arif. benoemde sultan Demak tot be-
stuurder van Tjerbon met den naam panembahan ratoe Pakoengwati
en den jongsten. Hasanoeddin geheeten. vroeg hij tot echtgenoot
voor zijn oudste dochter; toegestaan.
110nbsp;Maulana Ibrahim vertelde hierop, dat hij een veelkleurig jasje had
verkregen; hij plaatste het op 't bovenste deel van de moskee te
Demak; diegene der afstammelingen van s. G Djati die de wereld
1) Palangon in de Mal. red., welke hier ook iets anders loopt dan de Jav. red.
Djaradjat Jav. red.
verzaakte, zou het als erfenis verkrijgen. i ) De sultan gaf s. G. Djati
nog 2 krissen, ki Boetoek2) en ki Koentji 3), ten geschenke en ging
toen met pn. Bonang en zijn volgelingen uit Pakoengwati weg. Pn.
111nbsp;Kadaradjat en kjai Gadoeng4), een leerling van pn. Bonang, traden
evenwel in dienst van s. G. Djati.
Kjai Gadoeng beoefende de ascese in 't midden der rivier, zittend
op een bamboeriet; wanneer hij, door slaap overmand, knikkebolde,
viel hij in 't water en dan klom hij weer op de bamboe. Toen hij na
eenigen tijd weer in de stad terugkeerde kreeg hij van zijn leeraar
den naam pn. Kah Djaga. 5)
Pn. Pandjoenan bood zijn nakomelingen aan machd. Djati aan,
zeggende: ,,U mag ze laten werken als grassnijders en ze zeven maal
daags verkoopen en ze als bedienden (panakawan) houden. 6) Jullie
en juUie nakomelingen moeten machd. Djati en diens nakomelingen in
112nbsp;alles gehoorzamen; indien één van hen verkocht wordt, omdat de
losprijs niet betaald wordt, of indien één van hen mishandeld wordt,
moet julhe tusschenbeide komen, anders mogen jullie de vergiffenis
van Moehammad en God's barmhartigheid op den oordeelsdag niet
deelachtig worden, en getroffen worden door rampen en ongeloovig
113nbsp;sterven. Fokt geen honden, en vermaakt je niet met tamboerijn-
muziek en moge de overtreder van mijn geboden verdoemd zijn op
aarde en in 't hiernamaals.quot; Hierna was het de beurt van m. Djati-
,,Luistert hiernaar en brengt deze verboden over op jullie nakome-
lingen.quot; Hij herhaalde nu pn. Pandjoenan's bedreigingen 7) en voegde
114nbsp;er aan toe: „Ook de vorsten mogen hier niet van afwijken, zij moeten
standvastig zijn, eerbied bewijzen aan de voorouders en oude men-
schen. het krenken der geloovigen tegengaan, hun hartstochten be-
dwingen, hun karakter verbeteren, hun mede-Moslims liefhebben, hun
godsdienstplichten vervullen, «) zichzelf gering achten, geprezen
werken verrichten, hun woede-aanvallen terugdringen, geen ruzie
zoeken, niet argwanend zijn, de waarheid verkondigen, hun belofte
houden. God vreezen. positief en niet negatief zijn (of: actief zijn en
geen nuttelooze dingen doen), zichzelf kennen lt;en daarnaar handelengt;
M Innbsp;red. verkrijgt s. G. Djati het jasje, omdat hij aan de in den tekst
opnoemde voorwaarde voldeed.
2) Tbo Telek Jav. B, K-b-w-t-w-k Jav. A.
1) WaïrscWjnlijk zijn neef Gadoeng Kadjinggal, no. 45 tabel pn. A.D.
Deze alinea alleen in Jav. hs. A.
« Deze toespraak tot hier alleen in de Jav. red ^^^ „nbsp;. , ,nbsp;,
7) Tekst niet geheel zuiver. Van hier af tot p. 115 alleen m de Jav. red.
-ocr page 182-115nbsp;zelfvertrouwen hebben met een zuiver hart, i) alle erfstukken ver-
eeren, de wenschen der menschen inwilligen, hun gasten eer bewijzen,
een vriendelijk gezicht zetten, niet begeerig zijn, iemand niet in het
gezicht slaan, want Moehammad zei: „God schiep Adam naar Zijn
116nbsp;beeld,quot; 2) pas eten wanneer zij honger hebben en wat zij zelf verdiend
hebben, want Ibn 'Abbas zei reeds: „Men buige zich voor God tot
,,zijn rug gebogen is als een boog tusschen zijn uiteinden en men vaste
,,tot de spanning van zijn buik is als de boogpees 3) lt;op dat oogen-
,,blikgt;, want geoorloofd voedsel heeft slechts nut en is slechts door
,,God toegestaan.quot; Zij moeten niet ongepast lachen en niet veel
117nbsp;huilen. Deze raadgevingen gaf mijn moeder mij mee.quot; Pn. Pandjoenan
zeide: „Ja, door U krijg ik deze raadgevingen van Fatimah.quot; lt;Machd.
Djati hernamgt;: „Ga niet naar bed vóór je slaperig bent; wanneer
één mijner vorstelijke nakomelingen deze geboden overtreedt, bid ik
God, dat zijn leven korter moge zijn; en houdt U er aan, ook als ik
dood mocht zijn.quot; 4) Pn. Pandjoenan, pn. Kali Djaga, pn. Kadaradjat
118nbsp;en maul. Djoedah baden God de opdracht van s. G. Djati aan zijn
nakomelingen goed te keuren.
Tot panemb. Pakoengwati en Hasanoeddin sprak pn. Pandjoenan:
,,Brengt deze woorden van Uw vader over op Uw nakomelingen
en komt ze zelf standvastig na.quot; Machd. Djati verzocht daarop aan
pn. Pandjoenan, diens nakomelingen in te deelen bij zijn oudsten of
119nbsp;jongsten zoon; deze deelde toen de adipati's, toemenggoeng's, arja's
en patih's in en schreef de indeeling op. Dit gebeurde op Maandag
de 21ste Ramadhan van het jaar Alip; Hasanoeddin en ratoe Pakoeng-
wati kregen ieder een afschrift. Machd. Djati beval ratoe Pakoeng-
120nbsp;wati bij het inrichten van zijn landsbestuur de toestemming van zijn
vader te vragen en de voorbede der moehaqqiq's (mystici, die be-
paalde trap bereikt hebben); aan Hasanoeddin beval hij Westwaarts
te gaan om ascese te gaan verrichten, terwijl hij hem de kris Naga
gaf, die hij van zijn jeugd af voor hem bewaard had. Pn. Palalangon
beval zijn nakomelingen aan, ki mas ratoe lt;Pakoengwatigt; stipt te
gehoorzamen.nbsp;quot;
121nbsp;Pang. Kali Djaga gaf nu aan pan. Pakoengwati als feestgeschenk
een mandje met rijst die nooit opraakte. Machdoem Djati keurde,
toen hij ervan hoorde, het gebruikmaken van eens anders wonder-
Dit qebod alleen in Mal.
De Mal. tekst verward.
Zóó in 't Mal.; Jav. heeft: tot zijn buik zoo slap is als de boogpees (nl. wanneer
de boog sterk gekromd wordt).
Hierop volgt een onbeduidend en in 't Mal. corrupt gedeelte.
-ocr page 183-macht af en smeet het mandje ter aarde, zeggende: „Wie de wereld
zoekt, dien ontloopt de wereld en wie de wereld niet acht, dien
zoekt de wereld.quot;
122nbsp;Has. ging nu met een Séranger naar Banten. Moehammad Sjah
werd op zee door Badjo's gedood, zijn lijk werd vóór s. G. Djati
gebracht en door dezen ondervraagd. Tot groote verbazing der aan-
123nbsp;wezigen gaf het lijk antwoord, maar pn. Palalangon maakte bezwaar
tegen dit kunststukje van machd. Djati, daar dit een overtreden van
de Goddelijke wet was, die zegt dat ieder op zijn bepaalden tijd sterft.
Daarop liet machd. Djati zijn zoon weer sterven en verzocht aan
pn. Pandjoenan: „Reinigt U hem met al uw kennis.quot; Moeh. Sjah i)
heette na zijn dood pn. Sédang Laoetan.
Patimah, ook ratoe Gagabang geheeten, huwde ratoe Bagoes, af-
komstig uit Pasé en behoorend tot de Darahpoetih's. 2)
De eigenaar van deze geslachtslijst was panemb. Pakoengwati die
hem aan kjai bapa oewa 3) gaf op Zondag, den eersten dag van Rabi-
'oel-achir in het jaar Djim. De achterkleinkinderen van pn.
Pandjoenan bezitten het nu; zij die geen afstammelingen van hem
of van s. G. Djati zijn mogen dit geschrift, dat over de voorouders
handelt, niet bezitten.
HOOFDSTUK V.
PANDJOENAN'S KOMST OP JAVA.
'25 Er volgt nu het verhaal over pn. Pandjoenan, die uit Bagdad ver-
bannen werd wegens het houden van honden. Hij ging met twee
mannelijke en één vrouwelijke bloedverwant naar Pasé en vandaar
naar Java.
De afstammelingen van maul. Bagdad waren patih Warak (Waraga
of Wargah Mal.), patih Datar (Dartar Mal.), patih Waringin^),
126 patih Loemoet, patih Galagah, patih Soenaragah (Soenarka Jav.),
patih Kadoet, patih Sambong, patih Serangan, patih Kantjil Abelig
(Ketjil Belik Mal.). Patih Serangan bezat het dorp Bajalangoe
(Bajalangoen Mal.), toemenggoeng Batoe Lajang en toem. Mandoera
Radya bezaten de dorpen rondom de Djati, patih Ramat (Roemat
1) Sah Jav. A.
Er staat: die wit bloed had.
Pn. Pandjoenan.
Alleen in de Jav. red.
Mal.) en arja Soeni bezaten Dampoel, toem. Tjampaloek bezat
Tjampaloek. dat was een ..désa atoewaquot;, alle dorpen aan de rivier
stamden af van Tjampaloek. In Singaradja zaten de broers van toem.
127nbsp;Tjamp., evenals in Batoe Lajang. Er waren vijf ') ..désa atoewaquot;:
Djati. Kali Tengah. Watoe 2) Belah. Djapoera. Tjampaloek. Tjalan-
tjang heette zoo naar haar meerpaal (tjangtjangan) en Pangkalan naar
het overzetveer (pangkalan) dat maul. Baghdad gebruikte bij 't aan
land gaan. Hij kwam met 3 schepen, op het ééne bevond zich njai rara
(of: ratoe) Baghdad, op het andere maulana (of: datoek) Hafidh. Het
schip van rara Baghdad legde bij Djati aan; het schip van datoek
128nbsp;Hafidh. ki Gedèng Galé geheeten. landde bij Pangoerakan. Het schip
van maulana Baghdad, of 'Abdoerrahim. strandde in Bajalangoe 3); het
schip van njai rara Baghdad heette Panengah 4). De schepen waren
van dezelfde grootte en vervoerden ieder 266 manschappen, die
tezamen het leger vormden dat aan sjéch Noeroellah werd geschon-
ken. Datoek Hapit werd door s. G. Djati tot kjai gedé van Goenoeng
Djati verheven, omdat deze (s. G. Dj.) zijn dochter ratoe Ramping
huwde 5). S. G. Djati's schoonmoeder heette ratoe Babadan. Pn.
129nbsp;Pandjoenan werd martoewa (schoonvader) 0) van ratoe Baghdad
en martoewa oewa (broer van den schoonvader) van sjéch Goenoeng
Djati, van wien ook kjai Doekoeh in Banten martoewa oewa was.
Nu volgt een opsomming van namen van edellieden, bloedver-
130nbsp;wanten van maul. Baghdad, waarvoor men den tekst raadplege. Na
een onduidelijke uitdrukking wordt dan nog vermeld dat ratoe Bagoes.
een bloedverwant van maul. Baghdad, door sj. G. Djati als schoon-
zoon aanvaard werd.
HOOFDSTUK VI.
131nbsp;Een nieuwe pericope verhaak, dat sU. Ahmad 'Abdoel'Arifin 66 7)
jaar oud werd, pn. Pandjoenan 72 jaar ») en sjéch Goenoeng Djati
41 jaar 3).
1)nbsp;Mal. red. zes, zie aant.
2)nbsp;Batoe Mal.
■i) Bilangoen Mal.
■») Deze naam alleen in de Jav. red.
Mal. tekst corrupt.
®) Dit moet een fout zijn voor: oom. zie de aant.
63 j. Mal. B.
**) 821 j. volgens de Jav. red., bedoeld 82 ).? = 72 j.. zie Inh. opgave p. 47.
9) 701 j. Jav. A. 401 j. Jav. B. resp. bedoeld 71 en 41?; 40 j. Mal. B.
HOOFDSTUK VII.
132nbsp;Na een zegebede tot Allah volgt de geslachtslijst van Moehammad,
waarvoor de lezer naar den tekst verwezen wordt.
HOOFDSTUK VIII.
133nbsp;De in dit hoofdstuk vermelde stamboom van s. G. Djati is in een
tabel opgenomen, zie pag. 253.
HOOFDSTUK IX.
AFSTAMMING EN AFSTAMMELINGEN VAN SULTAN AHMAD 'ABDOEL'ARIFIN
VAN DEMAK.
134nbsp;Na een lofspraak op Allah in 't Arabisch wordt de ketting van
sultan Ahmad 'Abdoel'Arifin medegedeeld, die volgens de Mal.
red. 1) de zoon is van maulana dipati Anom, d.i. pn. Palémbang
Anom. De Jav. red. noemt hem: „zoon van maulana dipati Anom,
zoon van arja Teranggana, zoon van maul. arja Soemangsang, d.i.
pn. Palémbang Anom.quot; Deze laatste had drie broers, pn. Wirata, de
oudste, en pn. Palémbang Toewa, die beiden overleden waren en
een broer van eenzelfden vader, Tjèk Bantjoen 2) geheeten; lt;zij
warengt; zoons van Tjèk Kopo, een Mongool, die met 3 schepen was
aangekomen; dit verhaal wordt verteld in de Sadjarah Demak.
135nbsp;Hierna worden de afstammelingen van sultan 'Abdoel'Arifin van
Demak opgesomd, de belangstellende vindt ze in de tabel van sultan
136nbsp;'Abdoel'Arifin. Soes. G. Djati's moeder heette Fatimah.
HOOFDSTUK X.
S. G. DJATI VERHAALT VAN ZIJN REIS NAAR JAVA EN VAN DE
LEERVERMANINGEN EN HET ONDERWIJS DIE HIJ ONTVING.
De hss. bevatten nu een Arabisch stukje, waarvan de vertaling
137nbsp;in de aanteekeningen is geplaatst, waarna men leest, dat maul.
Baghdad zijn opwachting maakte bij s. G. Djati en hem vroeg naar
138nbsp;de openbaringen God's en de moehaqqiq's, die hij op de reis van
zijn huis naar Java had ontmoet. S. G. Djati wilde hiervan wel ver-
tellen, mits de maulana het alleen aan hun beider nakomelingen zou
quot;') Zie voor mijn interpretatie de aant. bij p. 134.
-) Tjèk Babantjoen Mal. red.
overbrengen. De maulana zeide dat hij geen gebod van s. G. Djati
zou durven overtreden en toen stak de soesoeh. van wal: ,,ln mijn
139nbsp;jeugd wilden mijn bloedverwanten dat ik mijn overleden vader zou
opvolgen; ik was toen, op twee dagen na, vijftien jaar en vier maanden
oud. Het was mij treurig te moede, want ik had er geen lust in. In
een droom ontmoette ik toen den profeet, die mij riep, zich aan mij
140nbsp;bekend maakte, en zei dat ik een afstammeling van hem was. Ik
wierp mij aan zijn voeten en weende, waarop de profeet sprak: „Al
mag de wereld dan door God met luister zijn vervuld, niets ervan
wordt gegeven aan den ongeloovige. Bezoek de ka'bat, bestijg de
'Arafat, maak een pelgrimstocht naar Medina en ga in dienst bij
moehaqqiq's en vromen.quot; Na mijn ontwaken vertelde ik mijn droom
aan mijn moeder, die mij toestemming gaf te vertrekken en mij om-
141nbsp;helsde. Ze gaf mij de volgende raadgevingen mee: „Je zult van de
„nauwe plaats naar de ruime gaan, wanneer je alle door hem i)
,,genoemde zaken in acht neemt. Begin met berouw te hebben over
,,het vroeger door onachtzaamheid en lt;Cverkeerdeïgt; uitlegging ver-
,,richte, en maak je vrij van alle '^kwade^ neigingen. (In de Mal. red.
,.luiden deze raadgevingen: Sla nauwkeurig acht op wat je in vreemde
„landen ontmoet; de Koran-uitlegging zal je gezondheid en zielerust
,,vervolmaken; houd je ver van de uitleggers van Koranverzen, 2)
142nbsp;„omdat ze er leugens van maken.) Verzamel kennis van wie ze maar
„geven wil; 3) wees zwijgzaam en vermeld voortdurend God's naam;
,.herken in al je handelingen en belevingen God's aanwezigheid;
„handel slechts na raadpleging van anderen, en wel van je leer-
..meester en raadgevende verwanten; hecht geen waarde aan de
143nbsp;..wereld, handel goed; sla acht op je buik 4) en je tong, wanneer 5)
„een leerling slechte hartstochten heeft, houdt hij van den bijslaap
„en is hij slechts indachtig aan 't zich te binnen brengen van zijn
,,begeerten, dat is de onachtzaamheid van den leerling; wanneer hij
,,veel spreekt dan lt;moetgt; in waarheid zijn hart niet aan God voorbij-
144nbsp;„gaan, en lt;moetgt;gt; Hem bespieden, 6) de ongehoorzaamheid met de
1)nbsp;Moehammad?
2)nbsp;Niet geheel zeker, zie aant.
3)nbsp;Mal. red. iets anders.
4)nbsp;Deze raad alleen in de Jav. red.
De volgende passage liüdt in het Maleisch: het uitleven van zijn zinnelijke begeer-
ten richt den leerling ten gronde; er zijn er die van wellust of bijslaap houden of
die niets lief hebben, zoo'n handelwijze wordt veroorzaakt door hun onacht-
zaamheid.
®) Mal. red. wijkt iets af.
,,tong komt 't meeste voor; toon goede manieren; houdt beshst geen
„lange gesprekken; eet, drink en slaap pas' wanneer je honger, dorst
,,of slaap hebt; voer geen gesprekken met vrouwen, want dat wekt
,,de wellust op (Jav. meer plastisch), vind je genoegen in haar be-
,.schouwing, maar slechts zoolang je voor haar zit. [D.w.z. ga niet
„verder dan een oppervlakkige, tijdelijke waardeering; Mal. heeft
,,i.p.v. „vind je genoegenquot; etc.: sluit je oogen bij een dergelijk kijken,
„(nl. dat de wellust opwekt)]. Kijk niet in de huizen der Moham-
145nbsp;„medanen, dat is huichelachtig; wees niet nalatig in 't verrichten van
„de wassching voor 't gebed (abdas) en voor 't eten en slapen gaan;
„houd je ver van nalatige lieden, het berokkent zonder eenigen
„twijfel 1) schade; spreek niet over wereldsche zaken, want dat ver-
„giftigt het geloof; zeg niet: „Als ik 't zoo gedaan had, zou 't zus
,, „geworden zijn,quot; dat doen huichelaars; spreek slechts bestendig over
146nbsp;„door God gewenschte dingen, want alles geschiedt slechts wanneer
„en zooals Hij 't wenscht; zich te onderwerpen is een genot; volg niet
„de leden der qadariyyah-secte 2) en de Sjiïten (wong rafidhi) en de
„ketters; bespied 3) niet een andere godsdienst, dat past geen leerhng
„die zich de mystiek moet eigen maken; laat de verzoeking niet toe.
147nbsp;..weet wat nog geen ander weet; heb geen te groot zelfvertrouwen,
„want dezulken worden gemeden; heb geen zelf-bewondering, d.i.
„behagen scheppen in zichzelf en geen raad willen aannemen; wees
„niet wangunstig, want alles wat de mensch bezit is een geschenk
„van God; 4) wees toegewijd aan den Heer, al veroorzaakt dat moei-
..lijkheden; 5) neem de juiste plaats in naast den machtigen Vorst. «)
,,zoodat alle ziekte verre van je blijft.
.,De leerlingen moeten vier dingen wenschen te bezitten, nl. een
..snel paard, een ruim huis, een mooie staatsierok en een helder licht,
148nbsp;„dat is respect, een scherp verstand, schaamte (ingetogenheid), be-
„hendig verstand („het hartquot; Jav.), en juiste kennis.
,,Houd je belofte; overtreed de godsdienstwetten niet; je zult
„zeker de tak niet krijgen als je de stam nog niet hebt.quot; Mijn moeder
gaf mij duizend dirhams als reispenning en een bidsnoer, 7) terwijl
Zie aant.
Islamitische secte die de „vnje wil aanhangt.
») Minacht Mal.
Want etc. alleen Jav.; vert. onzeker.
Al etc. alleen in de Jav. red.
quot;) Dit gebod alleen in 't Jav.
Dit bidsnoer en de woorden van de moeder alleen in 't Jav.
-ocr page 188-zij er mij op wees, dat de profeet waarachtig en betrouwbaar was
en de bevelen Gods ter oore bracht.
149nbsp;Ik nam afscheid en ging op weg naar Mekka, maar werd na
eenigen tijd aangehouden door tien Joodsche struikroovers, die mij
vroegen waar ik mijn reispenning had verborgen en mij bevalen deze
aan hen over te geven. Ik zeide het geld onder mijn oksel te dragen
150nbsp;en gaf hun de duizend dinar. Zij zeiden: „Waarom spreekt gij waar-
,,heid en geeft ge uw bezit aan ons?quot; Mijn antwoord was: ,,De
,,Mohammedaan liegt niet. is niet gierig en houdt de Vrijdag-salat;
„wat zouden God, de engelen en Zijn Gezant zeggen indien ik
„loog?quot; Toen zeiden de Joden: ..Wij worden ook Mohammedaan!quot;
151nbsp;De geloofsbelijdenis werd opgezegd en ik verdeelde vijfhonderd dinar
onder hen, zoodat er mij nog vijfhonderd restten. Door hen begeleid,
vervolgde ik mijn reis naar Mekka, waar ik de moskee bezocht en
den zwarten steen kuste. In afwachting van het tijdstip voor de hadj
nam ik les bij den imam Nadjmoeddin alkabiri.
152nbsp;(Hierna volgt de ..kettingquot; van zijn sjéch en worden de namen
153, 154 zijner medeleerlingen opgesomd, men zie daarvoor den tekst.)
Mijn leeraar gaf mij den naam Madzkoeroellah en lt;het rechtgt;
een chirqah i) lt;te dragengt;. Ik deed een pelgrimstocht naar Medinah
en bleef nog twintig jaar leerling bij den sjéch. waarna deze mij
leerde op de wijze der Naqsjibandiyyah. den Weg die tot Allah
155nbsp;voert, te begaan. 2) Zoo werd ik sahabat en leerde ik het reciet en
de zelfbeschouwing. Mijn leeraar stuurde mij daarop naar den imam
ibn 'Ata'oellah, die behoorde tot de broederschap der Sjadzilieten
en uit Alexandrië afkomstig was. Gedurende de twintig jaar die ik
bij hem doorbracht, leerde ik het reciet istila 'isjqiyyah Sjattariyyah
en het reciet istila Naqsjibandiyyah. het zaagreciet en het hayirah 3)
156nbsp;reciet. Mijn sjéch citeerde woorden van Aboe Bakr alSiddiq en
voegde hier nog uitspraken aan toe; 4) hij gaf mij, behalve een
157nbsp;chirqah. den naam sajid sjéch Noeroellah.
Op zekeren nacht droomde ik van Moehammad. die mij zeide
dat ik een afstammeling van hem was, en mij beval naar Pasé te gaan,
. waar een aanhanger van hem wqonde, datoek Bahroel genaamd,
die mij verder zou onderwijzen. Van Pasé moest ik naar Java gaan.
Het armoedig gewaad der Soefi's.
M.a.w. mij inwijdde in de mystieke leer der N.
= ?. zie aant.
') Waarvan de vertaling in de aant. opgenomen is.
158nbsp;waar een andere aanhanger mij zou helpen de Javanen tot den Islam
te bekeeren en waar ik mij moest vestigen. Na mijn ontwaken ver-
richtte ik de verschillende gebeden die ik geleerd had met diepen
ernst en ging ik naar sjéch ibn 'Ata'oellah; deze zeide: „Wat je ook
„overkomt, beproef je krachten er op, want je kennis ('ilmoe) heeft
„pas waarde voor je, wanneer je haar gebruikt. Wat je gisternacht
159nbsp;„zag was waar, vertel het aan je nakomelingen, want de profeet is
,,betrouwbaar.quot;
Halverwege Pasé sloot zich een pandita bij mij aan; aan de zee-
160nbsp;kust gekomen zag ik een eiland, dat ik besloot te bezoeken. Op het
eiland trof ik een pandita pani (een pandita die de staat der „vernie-
tigingquot; bereikt heeft) aan, die met mij mee wilde gaan. i) Gedrieën
reisden wij verder en kwamen bij den berg van Ceylon^), waar de
pandita pani mij vroeg: „Wat vlamt daar zoo?quot; „Dat is het zweepje
161nbsp;„van den profeet Salomo, kom er niet aan!quot; zei ik. 3) Toen de pandita
pani er toch naar greep, ontstond er een wervelwind, die ons de lucht
in voerde; ik viel neer op een berg, de pandita pani in zee en de
andere pandita op een steen; de wind voerde mij weer naar den berg
van Ceylon terug, terwijl een stem mij waarschuwde: „Indien je iets
„wilt vragen aan den profeet, dan moet je niet gaan slapen vóór je
„knikkebolt en niet eten vóór je honger hebt en niet drinken vóór je
162nbsp;„dorst hebt. Je moet op innemende wijze spreken, vriendelijk kijken
,,en de menschen prettig stemmen.quot;
Ik vervolgde mijn reis naar Datoek Bahroel, dien ik na mijn aan-
komst eerbiedig groette en die op mijn verzoek op zich nam mij te
onderwijzen, daar het door God vastgesteld was, dat hij mij het hart
163nbsp;zou openen. Hij leerde mij de ware kennis, het persoonlijk verkeer
met God, het onderricht aan de dooden. het reciet, de tarékat
Chalwatiyyah, de litanieën, de overlevering van leervermanmgen, de
chirqah, de extase en de ketting. Toen ik dit alles kende, beval hij
mij naar de goenoeng Djati bij Tjerbon te gaan.
Onderweg ontmoette ik een pandita, genaamd datoek Pajoenan,
die bij mij les wilde nemen. Ik zeide echter daartoe niet in staat te
164nbsp;zijn en verwees hem naar datoek Bahroel „die ascese verrichtte
hooger op aan de Pasé, juist Noordwaartsquot;. 4) Verder gaande kwam
Tekst onvolledig.
2) Boekit Sélan Mal., goenoeng Sarandil Jav.
Tekst corrupt.nbsp;, ,nbsp;» j m i j
Deze plaatsbepaling, naar de Jav. red., is onvolledig (zie aant.), de Mal. red.
is nog meer bedorven.
-ocr page 190-ik in Keling, waar ik het lijk van den vorst van Keling aantrof, dat
bewaakt door den patih van Keling op de rivier heen en weer dreef.
Ik sprak tot den patih: „Je moest liever Islamiet worden.quot; Dat vond
hij ook, hij leerde de geloofsbelijdenis, en trad bij mij in dienst. Wij
165nbsp;gingen tezamen naar Tjerbon, waar ik U ontmoette.quot; Pangéran
Pandjoenan vroeg aan s. G. Djati hem in te wijden in de volmaakte
166nbsp;kennis. Voor het in het Arab. gestelde antwoord van den heilige zie
men de aant. fiij vervolgde: „De 'ilmoe ma'ripat is de ware weten-
167nbsp;schap I), d.w.z. die het scherm wegrukt, voor afgoderij komt waar-
heid in de plaats.quot; „Gij spreekt waarheid, o sjéch!quot; „O mijn broeder,
lt;wat betreftgt; staat, handelwijze, toestand, kennis, woord, weg van
iets wat geketend is aan iets dat waargenomen is.quot; „Gij spreekt waar-
heid, O sjéch!quot; En hij zeide, de sjéch: 2) ,, eenige is in eenheid
„afgezonderd, zie Ik ben onze eenigheid.quot; Ik 3) antwoordde: „U
„vereenigde Uw Wezen met het mijne.quot; 4) Tot den Heer behooren
vier dingen, ten eerste het Wezen Gods, d.w.z. de Werkelijkheid
Gods, ten tweede de Werkelijkheid der Eigenschappen Gods, d.w.z.
de Werkelijkheid van de Almacht Gods, ten derde de naam Gods,
ten vierde de Volmaaktheid Gods.
168nbsp;Ahad (Eenheid), Sjoehoed (het Zien van Allah), Noer (Licht),
Woedjoed (Zijn), 'Ilmoe (Wetenschap). Toen 5) lt;Je scheppin9gt; nog
Ahad heette, was er nog niets geschapen, er was slechts het Zijn
uit Zichzelf lt;vermengd met5gt; mij; 6) Sjoehoed is het Schouwen van
Hem in mij; Noer is Zijn Licht in mij; 7) Woedjoed is Zijn Zijn in mij;
Ilmoe 'Oeloehiyyat 8) is de kennis van Hem in mij. Het Zijn van
heden is niet dat van vroeger en niet dat van de toekomst, want het
eeuwige Zijn is verborgen. Wel mijn broeder maulana Pandjoenan
houd op met het aanbidden van Allah, Naam, Licht, Geloof, Eenheid
want dat is slechts het aanbidden van zichzelf en wie dat gelooft
169nbsp;is er totaal naast.quot; M. Pandjoenan zei: „Neemt U mij op in uw
broederschap.quot; Toen verkreeg hij volmaaktheid en zijn sjéch (d.i.
s. G. Djati) vroeg hem, bij wien hij zijn tarékat had verkregen.
M. Pandjoenan antwoordde: „Van sjéch Djoenaid (al) Bagdadi.quot;
„Inzichtquot; Jav. hss.
2)nbsp;Wij veronderstellen dat de sjéch hier een uitspraak van Allah aanhaalt.
■')nbsp;D.i. dengene tot wien Allah zijn uitspraak richtte.
••)nbsp;Jav.: De Heer deed mij zijn geheele Waarheid kennen.
'quot;')nbsp;Deze vertaling is zeer onzeker, zie de Aant.
quot;)nbsp;Of: de dienaar, d.i. de mysticus.
7)nbsp;Alleen in de Jav. red.
«)nbsp;Goddelijkheid.
-ocr page 191-S. G. Djati werd toen op zijn verzoek door m. Pandjoenan in dienÊ
orde opgenomen; dit gebeurde op Donderdagavond, den eersten der
170nbsp;maand Rabi'oe'l-awal van het jaar Alip.
leder die dit leest, bezit, copieert of bewaart of hoort lezen zonder
toestemming van de afstammelingen van den schrijver van dit af-
schrift, zal door ongeluk getroffen worden. De schrijver van (het
begin van, Jav.) deze geslachtslijst is sjéch 'Abdoerrahman Baghdadi.
171nbsp;Hierop volgt een geslachtslijst van s. G. Djati, men raadplege daar-
172nbsp;voor de tabel. De vertaling van het daarop volgende Arab, stukje
vindt men in de aant. bij p. 172.
173nbsp;De eigenaars van dit verhaal waren maulana Hasanoeddin, daarop
maul. Joesoep, daarop pn. arja Rana Manggala, daarop sultan Aboel-
moefachir, daarop pn. arja Mandoera Radya, daarop ratoe bagoes
arja Wiratmadya i), daarop pn. arja Wira Samara, daarop pn.
174nbsp;Arja 2), daarop ratoe bagoes Moehammad Saléh 3).
Ratoe Marta huwde een dochter van ratoe bagoes Pandan,^) die
ratoe bagoes Moehammad heette.
Sultan Aboelfadhl Mohammad Haji huwde een dochter van pn.
Datoe Gaja 5) en kreeg bij haar ratoe Déwi, bijgenaamd ratoe Siti;
deze werd verheven tot ratoe soeltan. Einde.
175nbsp;Deze pagina«) bevat een aantal genealogische mededeelingen,
welke op p. 176 eenigszins aangevuld door den schrijver in een figuur
gebracht zijn. De figuur welke in Mal. hs. B op p. 71 voorkomt, en
zich beter dan die op p. 176 van Mal. hs. A voor reproductie leent,
is op p. 153 in facsimile afgebeeld. Men zie den tekst en de aan-
teekeningen bij p. 175 en p. 176. Hs. B vermeldt op p. 71 nog den
titel van dit geschrift, den naam van den afschrijver en 't tijdstip van
vervaardiging waarover we in de Inleiding p. 16 al gesproken hebben.
1)nbsp;Wxramadia Mal.
2)nbsp;Ardi ]av.
■•') Saké ]av. A, Sakéh ]av. B.
-•) Pandita Mal.
Ingajoedaja ]av.
quot;) D.w.z. alleen in de Mal. red.
AANTEEKENINGEN.
Jav. red.: maulana Hasanoeddin ibn maulana sayyidina alsjéch
Noeroellah. Mal. red. vertaalt wellicht overeenkomstige woorden ten
onrechte als: toean kami Hasanoeddin namanja mendjadi sjéch Noe-
roellah.
Voor de afstamming van soesoeh. G. Djati en maulana Hasanoeddin
raadplege men de desbetreffende tabellen (resp. p. 253 en p. 255 v.).
Historische en legendaire bijzonderheden omtrent s. G. Djati vermeldt
Hoesein in zijn dissertatie o.a. in Hoofdstuk II (p. 82—112, over-
zicht op p. 193), en pp. 269, 270; over Hasanoeddin handelt de ge-
leerde schrijver te zelfder plaatse o.a. in Hoofdstuk II (pp. 80—99,
108—145, overzicht op p. 193).
p. 2
Hoewel de aanhef met een zegebede aan Allah doet denken, dat
hier een op zichzelf staand verhaal begint, blijkt echter uit het niet ver-
melden van nadere bijzonderheden omtrent Hasanoeddin, dat we hier
met een min of meer opzichzelfstaande episode uit een uitgebreider
verhalenstof te doen hebben,
p. 3
De woorden pegoenoengan désa Girang zijn een onjuiste vertaling
van het Jav. amagoenoengan, arérèn ing désa Banten Girang (p. 1 en
2). Evenzoo is de beschrijving van de Poelasari als tempat adjar orang
doesoen jang datang berladjar ontstaan uit het J av.: adjar domas en
uit de opvatting van adjar als leerling i.p.v. asceet.
De naam van de woonplaats van ki Poetjoek Oemoen L-l-baq
kan een ongeoorloofde vertaling zijn van het Jav. Loerah^, misschien
dacht de vertaler aan loerah = lebai, waarbij lebai verknoeid is tot
lebak: vergel. ook p. 5 waar l-b-h^ = lebaiquot;^. Zoo Loerah^ wellicht een
verjavaansching van Lebak moge zijn. dan toch niet van de tegen-
woordige bekende plaats van dien naam, daar die niet op de Poelasari
ligt. Het Mal. segala kepala^ is een verkeerde vertaling, ontstaan door
slordig lezen van de Jav. woorden (pag. 2): loerah^, welke reeds eerder
1) Deze cijfers geven de bladzijde van het Mal. hs. A aan waar de aanteekeningen
bij behooren.
foutief vertaald waren door U-baq en gelezen moeten worden loerah,
loerah.
Het valt op, dat Has. zich niet op de G. Karang, maar op de G.
Poelasari vestigt als hij van Banten-Girang Z.-waarts trekt. Voor
de ligging van Banten Girang zie men Hoesein, Diss. p. 113.
p. 4
't Mal. soerat is een verkeerde vertaling van het Jav. pelenge sebab
saking 'ilmoené.
Ramboet is de naam van Ie een rivier in Tegal, ontspringend op de
G. Gedé, 2e een dorp in de residentie Batavia aan de Oostzijde der
Tji Liwoeng.
Het equivalent van het onduidelijke woord m-/ar-q in den Mal.
tekst is in den Jav. tekst kerid (misschien heeft de Mal. vertaler in
zijn voorbeeld kerid gelezen als kerit van ngerid = snijden; Arab.
faraka = scheiden). Dit is vermoedelijk niet een onjuiste schrijfwijze
voor kirid, daar men pas later (p. 3 S. B. r.2) de beide adjar's laat
afdalen, maar een verbastering van kirda = (van een vrouw gezegd)
gemeenschap hebben met een man.
De Mal. vertaler heeft verschillende dingen in den Jav. tekst niet
begrepen, soerat pertandahan is een dwaze vertaling van den titel
panandahan i). In den Mal. tekst dalen allen af, het woord sekalian is
hier onjuist; het Mal. gebruikt daarbij den verkeerden vorm -kan: in het
Jav. is de vorm met -aken juist.
De Mal. red. noemt onder degenen, die de djandji aannemen ook
de éndang^ en de bataras, de Jav. red. noemt de eerste met en van
de tweede vermeldt zij er met name drie, die niet aannemen. Het m„
onbekende woord moedik of moedigst is vrij zeker de benaming van
een soort kluizenaar.
In de S. B. r.2 spreekt sang Séda Sakti de gelofte uit; de Mal.
redactie, in de war gebracht door de onduidelijke Jav. redactie, neemt
blijkbaar aan dat de adjar's de belofte opstellen; B weifelt op 1 plek:
saudara kamoe. Zoowel het verband met het verhaal, als de Jav.
redactie waar maka soemaoer kabèh volgt op het uitspreken van
de gelofte als de lezing bij Hoesein Diss. pag. 17, wijzen uit dat de
Jav. redactie de juiste is. Het Mal. maka disahoetinja is ontstaan uit
een verkeerde opvatting van maka soemaoer kabèh = allen betuigden
hun instemming.
1) Waarschijnlijk is soerat een afschrijversfout voor soeatoe.
-ocr page 194-De inhoud van de djandji volgens de Jav. redactie vermeldt een
belangrijk punt, dat in de Mal. redactie en ook in de S. B. ontbreekt,
nl. het in geding brengen van de juistheid van den godsdienst. Het ver-
haal van de 2 adjar's staat eenigszins buiten het verband van het ver-
haal over Hasanoeddin; het is niet zeker of het wel hier thuis hoort en
of het niet een stukje is van een andere legende over den godsdienst-
overgang op Java, waarbij halstarrige aanhangers van den ouden gods-
dienst het leven verliezen en in rook opgaan. Zie C. M. Pleyte, „Het
jaartal op den Batoe-Toelis nabij Buitenzorgquot; T. B. G. 53 (1911) p.
194 nt. 1. We kunnen over den vermoedelijken gang van zaken een
denkbeeld krijgen wanneer we bij Hoesein, diss. p. 17 lezen i): ,,Op
een dag kwam bij den vorst een mangoejoe (gezel van een asceet)
met het bericht dat een adjar (asceet) in bloedschande leefde met
zijne zuster. De beschuldigden heetten Séda Sekti en Endang Gagam-
bang en hadden hun verblijf op den berg Ramboet. De adjar ontkende
voor Praboe Séda, den vorst, het hem ten laste gelegde. Hij riep
onheilen over zichzelven aan zoo de beschuldiging waar was en voor-
spelde, dat hij door den zoon van den vorst gewroken zou worden,
en dat een wali (heilige), afkomstig uit Arabië en komende van Garagé,
den godsdienst van den vorst zou verdringen door zijn religie. Gewel-
dige natuurverschijnselen bekrachtigden de voorspelling.....de adjar
verdweenquot;, en op pag. 31: „(Poetjoek Oemoen) wist dat hij zijn zetel
aan een ander moest inruimen.quot; (Vgl. Jav. red. p. 2). Deze geschie-
denis zag Poetjoek Oemoen dus in zijn gedachtenconcentratie en ze
wordt, zij het ook lacuneus, hier verhaald om aan te toonen dat de
komst en heerschappij van Hasanoeddin een onafwendbare nood-
zakelijkheid was. In de Sadj. Banten zijn dus vermengd de elementen:
Ie sterven voor het nieuwe geloof en 2e sterven wegens het begaan
van een zonde, en in de Sadj. B. ranté2 de elementen: Ie sterven
wegens het begaan van een zonde, 2e wegens het hebben van het oude
geloof. Het sterven als martelaar voor zijn geloof heeft de traditie
blijkbaar niet goed begrepen en zij heeft er later een straf in gezien.
Het is evenwel goed hier met Dr. H. Djajadiningrat te bedenken dat
we ,,de middelen (missen) om de feiten en ficties van elkander te
scheidenquot; (diss. p. 112). De Mal. red. spreekt van woorden die sang
Séda Sakti ontkent geuit te hebben; hoewel de Jav. red. hiervan niets
vermeldt kan dit toch wel juist zijn, de Mal. red. heeft dan een op
deze plaats beter handschr. dan onze Jav. red. gehad.
1) Overgebracht in de in dit werk gebruikte spelling van jav. woorden,
-ocr page 195-p. 7
De geslachtslijst van praboe Séda is in de Mal. en de Jav. redactie
gelijk aan die in de Sadj. Banten, op eenige onbeteekenende afwijkingen
na. die aan afschrijversfouten hun ontstaan te danken hebben.
p. 8
In de Mal. red. laat Poetjoek Oemoen een broer of zuster achter
„op die plaatsquot;, een verkeerde vertaling van poestaka. Wellicht ver-
warde de Mal. vertaler hier sang S. Sakti met P. Oemoen: er zijn ver-
schillende punten van overeenkomst tusschen deze 2 figuren (spoor-
looze verdwijning, bovennatuurlijke kennis van elkaar's lot, de naam
s. Séda Sakti lijkt op die van Poetjoek Oemoen's vader praboe Séda).
De voorspelling van s. Séda Sakti dat de kapir's ten onder zullen
gaan, had de Jav. tekst reeds eerder behooren te vermelden, nl. bij het
uitspreken der belofte (p. 3); de Jav. tekst heeft dus lacunes.
p. 9nbsp;,
In de Mal. red. bereidt Has. eerst suiker pada tempat itoe en komt
daarna pas bij het leege hutje, dit is mede in verband met het raadsel-
achtige pada tempat itoe als een fout van den Mal. vertaler aan te
merken (indien hij tenminste niet een van den onzen zeer afwijkenden
Jav. tekst had); we kunnen vermoeden dat Has. suiker bereidde uit
het sap der het hutje omringende boomen (dit kunnen arènpalmen
zijn); zooiets doet bijv. de heilige Tjakradjaja (soenan Geseng), naar
Dr. D. A. Rinkes verhaalt in T. B. G. 53 (1911) p. 270.
p. 10
Het woord bilajani in de Jav. red. biedt moeilijkheden, men kan
hier denken aan een afleiding van het Skr. wilaya (verwoesting,
vernietiging), beter voldoet hier de conjectuur njoelajant van Dr.
Pryohoetomo.
p. 12
De leugen: ik ben Poetjoek Oemoen, wordt alleen in de Mal. red.
duidelijk uitgesproken.
Een onduidelijkheid in het verhaal is, dat nergens gezegd wordt
of de adjar's nu meteen den Islam omhelzen; Padjadjaran belijdt nog
de Hindoe-godsdienst en maulana Hasanoeddin zal dus zijn gods-
dienstige overtuiging verborgen hebben moeten houden; hoe zijn
houding tegenover de adjar's is geweest tot hij Banten Girang wilde
veroveren, wordt niet medegedeeld; blijkbaar trachtte hij eerst door
hanengevechten te organiseeren (pag. 16), de volksgunst te winnen,
Jav. oekir Lèr, Mal. goenoeng Loer-h, is hoogstwaarschijnlijk een
plaatselijke aanduiding van een berg in Banten.
p. 14
Voor ka'batoe 'llahi heeft de Mal. red. kebaitoe 'llahi.
Met de 'ilmoe kang sampoerna wordt bedoeld het geheel van esote-
rische leeringen (P. J. Zoetmulder, Pantheïsme en Monisme in de
Javaansche Soeloek-litteratuur, proefschrift Leiden 1935 p. 339).
p. 15
Voor de beteekenis van bay'ah zie men Zoetmulder, Diss. p. 378.
hij vermeldt o.a. dat het beteekent ,,de opname van een leerling als lid
van een mystieke broederschap. Uit ,,persoonlijke hulde, persoonlijke
afhankelijkheidsverklaringquot; quot;, zegt Zoetmulder, ,,heeft zich hier de be-
teekenis ,.persoonlijk verkeer van den mysticus met Godquot; ontwikkeld.quot;
Deze opmerking geldt ook voor onzen tekst.
Omtrent wirid teekent Zoetmulder. Diss. p. 375. aan: ..Arab. wird.
fragmenten uit den Koran of andere boeken, dikwijls korte spreuken,
die. in een bepaalde volgorde vereenigd. als litanieën worden gereci-
teerd. De verschillende tarika's (mystieke broederschappen) hebben
ieder hun specifieke wirids, door den stichter vastgesteld. Zie C.
Snouck Hurgronje. Verspreide Geschriften IV (II) pg. 187; Cf. Pijper.
Fragmenta Islamica pg. 101.quot;
De Naqsjibandiyyah is ..een in Turkestan ontstane orde. die zich
ook in Perzië. Indië en Indonesië heeft verbreidquot;. Zoetmulder, o. c.
p. 375.
Chirqah, waarmee waarschijnlijk een bepaald reciet wordt bedoeld,
wordt in Jav. B steeds zoo gespeld. Jav. A spelt het met kaf besar:
de Mal. hss. hebben hier /z-i-r-k-h. maar meestal h-r-k~t. wat soms 2)
de mogelijkheid openlaat, er een verbastering van Arab. harakah (be-
weging ) in te zien. Dit zou dan overeen kunnen komen met het onder a
genoemde gedeelte van het dzikr sjoghoel istila reciet (zie beneden),
vooral omdat het hier en op p. 163 in één adem met sjoeghoel genoemd
wordt.
Rinkes. Diss. p. 79 vermeldt een dzikr istila 'isjqiyyah''^) (ook var
de Sjattariyyah). hetwelk wordt uitgevoerd door a. den adem a te
houden, b. de tong met het achterste gehemelte in contact te ^rengen
en zoo c. het ..woordquot; la ilaha enz. met de pen van het Den en neer te
Bijv. p. 163, en hier indien de i ten onrechte ingevoegd is. •') Terwille van de
eenheid hebben wij ons veroorloofd de spelling in deze citaten eenigszins te wijzigen.
schrijven. Dit reciet heet, naar Dr. Rinkes op p. 80 van zijn diss. ver-
meldt, ook wel dzike sjoghoel istila en wordt verdeeld in a. 'isjqiyyah.
waarbij men het lichaam in beweging moet brengen, b. naqasjbandiy-
yah, geheel stil zijn en alleen in het hart overdenken. Rinkes, o.c. p.
75 nt. 3, vermeldt van de dzikr minsjari dat deze „zaag-dzikrquot; ook in
andere orden gebruikelijk is; hij verwijst naar Snouck Hurgronje „The
Achehnesequot; II p. 220.
Soeghoel is naar Zoetmulder, Diss. p. 377, meedeelt: „Arab. sjugl:
„zich ingespannen met iets bezig houden,quot; hier speciaal „met het zoe-
ken van de vereeniging met Godquot;: extase.quot;
p. 16
De woorden die s. G. Djati tot Has. spreekt zijn niet volkomen
duidelijk, ook is 't nogal wonderlijk, dat s. G. Djati zegt de 'adat der
Javanen niet te kennen want: Ie zijn daar geen Javanen, 2e verblijft
hij zelf te Tjerbon. Wellicht bedoelt hij met wong Djawa de Banteners.
p. 17
De passage in Jav. A met salagi réka luidt bij Pijper p. 85: angoe-
latana parenah kang ahoeb, ingkang resik, kita pada amemengan
angadoe ajam salagi patoet kalawan karep ira.
De Mal. red. leest ten onrechte als naam van de plaats Lantjar:
Waringin Lantjar. Hoesein, Diss. p. 32, spreekt van „een plek op den
berg Lantjarquot;. Mij is slechts bekend een rivier Lontjar, welke van
de G. Karang stroomt, het plaatsje heeft v/ellicht in haar stroomgebied
gelegen.
Hasanoeddin was 20 jaar, hij had toen al 7 jaar ascese beoefend
op de Poelasari en in de omgeving (bldz. 13), en een hadj naar Mekka
gedaan; hij zou dus nog geen 13 jaar oud zijn geweest, toen hi, alleen
van Tjerbon naar Banten ging: dat is wel onwaarschijnlijk.
Ki Djongdjo is de naam van één persoon nl. van den jongsten van
2 broeders, niet van twee personen, zooals men misschien uit de Jav.
red. zou kunnen lezen (vgl. Hoesein p. 32). De latere traditie maakt er,
blijkens Hoesein t. a. p. noot 1, van: ki Djong en ki Djo. Dit heeft ook
het Jav. hs. A, dat dus hier een redactie bevat van jongeren datum dan
de andere hss., of waarin de afschrijver zijn eigen meening heeft weer-
gegeven- op bldz. 21 heeft ook Jav. hs. A: ki Djongdjo. De verwarring
is ontstaan doordat de naam van ki Djongdjo's oudere broeder, de
schoonvader van praboe Séda, niet genoemd wordt, hoewel zijn bestaan
vermeld wordt tegelijk met het eerste optreden van ki Djongdjo. Dat
hier niet bedoeld wordt dat ook de oudste broeder naar m. Has. gaat,
volgt uit het verhaalde op p. 39, waar blijkt dat deze broer zich te
Pakoewan bevindt bij zijn schoonzoon praboe Séda, we mogen niet aan-
nemen, dat hij in 't geheim Mohammedaan zou zijn geworden, en dus
bedoeld kan zijn met de ki Djongdjo die op p. 19 den Islam omhelst,
p. 19
De in 't Arabisch gestelde geloofsbelijdenis is vrijwel correct weer-
gegeven, de meeste fouten heeft Jav. hs. A. De zin in de Jav. red. na
de geloofsbelijdenis, is niet duidelijk: wellicht is imam op te vatten
als volgen, dienen, getrouw zijn aan; indien men voor sadèrè leest
sadèrèk, kan men gissen, dat de Jav. schrijver wilde zeggen, dat de
broer van ki Djongdjo nog niet tot den Islam bekeerd was.
p. 20
Het beleg en het innemen van Banten Girang wordt wel zeer kort
verhaald, vooral als men deze passage vergelijkt met de uitweidingen
die bijv. gemaakt worden bij het verhalen van de hanengevechten en
't dobbelen daarbij, en de beraadslaging der wali's te Tjerbon
(pp. 21, 22).
De Mal. red. vertaalt wat slordig, indien ze een hier gelijkluidenden
tekst als de onze voor zich had, waar ze Has. laat zeggen, dat ook
„alle kluizenaars zullen omkomen indienquot; etc. Het mij duistere berleng-
kap kamoe pada segala pertandahan itoe is waarschijnlijk ontstaan door
het verkeerd begrijpen van panandahan Mempek; daardoor is dan wel
voor het hoofd der adjars een onjuiste naam (ki Djongdjo) opgegeven,
p. 21
Op te merken valt, dat in de passage van Mal. hs. B, die ten onrechte
in Mal. hs. A ontbreekt, gesproken wordt van jang kalih ki Djongdjo;
de passage is ook lacuneus.
Panembahan ratoe Pakoengwati is de vorst van Tjerbon. pangéran
Pandjoenan is eigenlijk een andere naam voor maulana Baghdad. (vgl.
aant. bij p. 129) maar hier worden ze blijkbaar als twee verschillende
personen opgevat.
Het vermelden van de komst van Hasanoeddin alsmede: serta ia
soedjoed pada kaki ajahnjaquot; behoort tot de ..Dichtungquot;. waarmee de
Mal. vertaler de waarheid beter tracht te benaderen; terecht vermeldt
hij nu niet Hasanoeddin onder degenen die reeds aanwezig waren
(even terecht vermeldt de Jav. tekst dezen naam wel).
De uitdrukking dihadap, die voor s. G. Djati wordt gebruikt, is, op
de gangbare wijze vertaald, waarschijnlijk wat te sterk. Al wordt s. G.
Djati aangesproken als Jang Dipertoean, maulana Baghdad is de
oudste (immers zijn schoonvader, zie p. 129). De wali's komen niet
als onderdanen bij s. G. Djati, deze is niet gebieder, hoogstens gastheer.
Men merke op, dat het punt waar het eigenhjk om gaat, het huwehjk
van Has., in den Jav. tekst niet wordt uitgesproken, terwijl het in den
Mal. tekst wel degelijk voorkomt. Het is moeilijk te zeggen, of de
Mal. vertaler dit op eigen gezag heeft ingevoegd, of dat zijn Jav. tekst
beter was. De Jav. tekst is in elk geval onduidelijk en wellicht corrupt. _
De vorst van Demak kan den sultanstitel niet gehad hebben, daar
de eerste soeltan op Java, Aboelmafachir van Banten, dezen titel in
1638 kreeg (Hoesein p. 126).
Indien men uit den Jav. tekst mag lezen, dat maulana Baghdad aan
ki bapa oewa beval de brief weg te brengen, dan is dit in tegenstrijd
met het feit dat pn. Pandjoenan = maulana Baghdad (zie aant. bij p.
129). Met ki bapa oewah is bedoeld pn. Pandjoenan, want deze was
martoewa oewa van s. G. Djati, zie aant. bij p. 129; hiermee komt
Hoesein, Diss. p. 33, overeen, waar gezegd wordt, dat pn. Pandjoenan
de brief wegbrengt. Eigenaardig is wel, dat noch de S. B., noch de
S. B. r.2 er zich hier van bewust zijn dat m. Baghdad = pn. Pandjoenan.
M. Machdoem is een andere naam voor s. G. Djati,
p. 23
In de S. B. r.2 zegt de sultan tot zijn dochter, dat hij haar wil uit-
huwen, in de Mal. red. zegt hij tot zijn vrouw, dat hij zijn dochter wil
uithuwen; de Mal. tekst heeft rafoe opgevat als titel van de koningin
en niet als naam van de prinses. (De Mal. en Jav. tekst melden niet,
dat de prinses pangéran Ratoe heet; vgl. Hoesein p. 34.)
p. 24
Uit den in den Mal. tekst staanden zin djikalau etc. (p. 44, r. 5) en
uit de aanspraak met anak soeltan blijkt wel. dat de sultan van Demak
van lager rang geacht werd dan maulana Baghdad, die, vreemd ge-
noeg, i.p.v. s. G Djati de toestemming geeft tot het huwehjk.
De Mal. tekst vat bi 'smi 'llahi anders op dan de Jav., beide opvat-
tingen zijn te verdedigen.
Met wedet Baghdad [kalajan] ratoe Kakambang in de Jav. red.
wordt waarschijnlijk bedoeld ratoe Bagoes, den bloedverwant van
maulana Baghdad (vgl. p. 123, 130), die met ratoe Pambajoen huwt
en zich te Angké vestigt (zie p. 32, vooral de Jav. red.).
P. 25
De Mal. zin waarin ra jat voorkomt, die niet erg goed loopt, moet
wel een slechte vertaling zijn van een Jav. tekst, die ongeveer luidt
als de onze, waarin wedet niet leger, maar bloedverwant beduidt.
De S. B. r.2 vermeldt niet. dat men naar de peséban agoeng ging.
deze Jav. woorden die den Mal. vertaler wel als gangbaar Maleisch
zullen hebben geklonken, behoeven niet op een andere Jav. red. te
wijzen,
p. 26
Maulana penghoeloe Rahmat komt niet voor onder de wah s, die
van Tjerbon naar Demak gingen, de schrijver bedoelt hier waarschijn-
lijk den soenan Ngoedoeng, vader van sn. Koedoes, die volgens een
Babad Tanah Djawi redactie in den strijd tegen Madjapahit sneuvelt i)
(Hoesein p. 242); dit gebeurde echter vóór den val van Madjapahit
en wel in den strijd van radèn Patah (d.i. volgens de Jav. traditie de
latere slt. Demak I) tegen zijn vader, den laatsten vorst van Madja-
pahit; dit zou dus omstreeks 1518 zijn. toen Madj. viel (Rouffaer in
B. K. 1. VI. 6. p. 144. geeft dit jaartal, Krom: Hindoe-Jav. Gesch.
p. 460, 461, acht dit onbewezen en zegt: tusschen 1513 en 1528). De
naam sn. Ngoedoeng voor de plaats waar de slag geleverd werd zou
dan een verbasterde afleiding kunnen zijn van Oendoeng.
De Mal. red. wijkt in bijzonderheden af van de Jav. De Babad
Tjerbon zegt hierover (V.B.G. Deel LIX, II. I) in Zang XIV (zie
inh. opg. p. 14): „S. Ampèl denta's dochter, Nji gedé Pantjoeran huwt
met Soenan Ngoedoeng; hun zoon was Soenan Koedoes.quot; (Ik heb dit
citaat evenals het volgende overgebracht in de in deze uitgave ge-
bruikte spelling). Opgemerkt moet worden, dat in den tekst staat
(p. 73) soenan 'Oedoeng, met een noot. dat in een ander hs. de naam
luidt; Oendoeng. Op bladz. 19 lezen we: ..Soesoenan Oendoeng wordt
sénapati [d.w.z. van het leger van radèn Patah. die Madjapahit wil
vernietigen]. De dipati Teteroeng trekt tegen hem op. Oendoeng
sneuveh door Teroeng (Patah's broeder).quot; In onze hss. staat op p. 100.
dat kjai P. te Danoeradja stierf en begraven werd. Hieruit blijkt, dat
de mededeeling van de S. B. r.2, die hier en elders, evenals de Mal. red.
bijv. p. 100. Oendoeng als de plaats opgeeft, waar een wali zou zijn
gesneuveld, niet voetstoots mag worden aanvaard.
p. 27
In 't verband onduidelijk is in de Jav. red. p. 11, 12. de vraag van
pn. Baghdad betreffende de sawedet(l) van pn. Ibrahim. Waarschijn-
lijk heeft dit gesprek onder afschrijvershanden geleden, daar sampoen
sami etc. ook niet erg klopt als antwoord. De Mal. red. heeft 't zelfde
1) Op p. 87 staat, dat hij een zoon is van njai Panjoeran. (dochter van pn. Ampèl
Denta) en vader is van pangéran Koedoes.
bezwaar. Maulana Baghdad biedt den sultan van Demak de heer-
schappij over zijn nakomelingschap aan. Zou de Jav. schrijver hier
gedacht hebben aan de opperheerschappij der sultans van Demak over
de wali's en hun nakomelingen? Over de verhouding der wereldlijke
vorsten van Mataram tot de priestervorsten van Giri-Grissee en
Tjerbon, zie men Hoesein p. 97—103, waar aangetoond wordt, dat de
wereldlijke vorst van Mataram inderdaad op den duur (1615—1650)
opperheerschappij verkreeg over Tjerbon. De priestervorsten van Giri-
Grissee hadden een soort geestelijk oppergezag (Hoes. p. 100), maar
geen wereldlijk, in 1625 werd Soerabaja veroverd (Hoes. p. 206). Het
huwelijk van Hasanoeddin met de dochter van den sultan van Demak
(d.i. Ahmad Abdoel'Arifin = pn. Trenggana, vgl. Hoesein, Diss. p. 81,
85_87, 244, 245, zie aant. bij p. 134;) kan niet plaats gehad hebben
direct na den val van Madjapahit ( ± 1518?), daar het optreden van
Hasanoeddin veel later gesteld moet worden (Hoesein p. 93, 94). De
traditie neemt, om redenen uiteengezet door Hoesein op p. 87, 88, ten
onrechte aan, dat Hasanoeddin Banten Girang veroverde en Banten
islamiseerde. Dit deed s. G. Djati ± 1525 (Hoesein p. 115), Hasa-
noeddin trad pas na 1546 als vorst van Banten op, en was wellicht
een zoon van s. G. Djati bij de prinses van Demak (Hoesein p. 115).
Onze hss. spreken ook niet uitdrukkelijk van den val van Madjapahit,
slechts van een aanval van Madjapahit op Demak, de slag vindt plaats
bij Oendoeng; hier kan dus bedoeld zijn een aanval van kapir's, die
na den val van Madjapahit naar het Oosten vluchtten, onder Rangga
Permana het rijk Soepit Oerang stichtten en strooptochten ondernamen
op het gebied der Demaksche vorsten (zie Veth, Java2, I, p. 257).
Soepit Oerang viel vermoedelijk onder het bewind van pn. Trenggana
(Veth, Java2, I, p. 297). Een bezwaar tegen deze veronderstelling is
evenwel, dat in de traditie de slag bij Oendoeng plaats heeft vóór den
val van Madjapahit en we hier dus een tweeden slag bij Oendoeng of
een afwijking van de traditie moeten aannemen,
p. 28
Er wordt wel gezegd dat maul. Bonang naar Tjerbon gaat, maar
verder vermelden de hss. niets van hem. Dit is wellicht te verklaren uit
het feit, dat maul. Bonang ± 1525 stierf, dus omstreeks den tijd waarin
het verhaal speek, zie aant. bij p. 31.
De woorden van den sultan zijn niet geheel verstaanbaar, tnainlah i)
1) Op p. 49 is mainkan = melainkan, A heeft majan.
-ocr page 202-is blijkbaar ontstaan uit een verkeerde lezing van miliké en p-mas-q uit
ki mas mantoe.
Bevreemdend is de onderdanige, smeekende houding die de sultan
aanneemt tegenover den soesoehoenan, daar hij zelf toch groote macht
bezit en maul. Has. tot koning van Java kan verheffen; misschien ligt de
verklaring in het feit, dat hij uit zuiver persoonlijke motieven handelde,
nl. afstand van de regeering wilde doen en als fakir en bediende van
s. G. Djati wilde gaan leven.
De uitdrukking rat Djawa sadaja moet niet letterlijk genomen
worden, onder Java wordt Midden- en Oost-Java verstaan en hiervan
is Oost-Java zeker niet geheel onder het bewind van Demak geweest.
Ook hier, evenals op pag. 9 Jav. red. (de Mal. red. is op p. 22
corrupt), vraagt s. G. Djati eerst de meening van maul. Baghdad; deze
wordt dus zeer geëerd te Tjerbon.
De Mal. red. wijkt af waar zij maul. Baghdad het voorstel van
den sultan geheel laat goedkeuren. De opmerking van maul. Baghdad
over de kapirs wordt in de Mal. red eenige regels verder in den
vorm van een vraag aangetroffen.
Zeer merkwaardig is het feit, dat de Mal. red. Hasanoeddin verder
Wanasaba noemt i.p.v. Soerasowan. Blijkbaar is wana = wani =
soera en saba séba of séwa = sowan, de als de Hde letter van het
Arab. alfabet geschreven s is dan blijkbaar een afschrijversfout. Soe-
rasadji of Soerasowan = Banten (Hoesein, diss. p. 196), Wanasaba
heet een plaatsje N-lijk van den berg Pinang en W-lijk van Banten
gelegen (E. N. 1.2, deel I, p. 48).
Jang diperoléh (Mal. red.) is wel ontstaan uit waliyyoe 'llahi (Jav.
red.),
p. 30
Voor het Jav. Senget heeft de Mal. red. S-ng-b-t, de Sadj. B. heeft
Sepat of Sapet (Hoesein p. 33) en de Babad Tjerbon (Zang XXVI
strophe 9, p. 112) Sepet.
De Sadj. B. (Hoesein p. 33) zegt, dat pn. Pandjoenan in de nieuwe
astana van s. G. Djati begraven werd; wellicht is hier maul. Baghdad =
pn. Pandjoenan verward met s. G. Djati, die in feite in Tjerbon in een
astana begraven ligt (Hoesein, diss. p. 111; Veth, Java2, I, p. 245, 246).
De bedoeling van Has.'s doorkruisen van Pakoewan, die niet wordt
vermeld, zal wel zijn den Islam te propageeren.
Het niet direct duidelijke kang rèh kang rama heeft aanleiding ge-
geven tot de onjuiste Mal. vertaling pada ajahnja.
Mal-h'hik~t-nja = malah iketnja?, of minder waarschijnlijk, = ma-
laékat = wijlen of (tot) engel, ziel (geworden)? is m.i. ontstaan door
verkeerd lezen van het Jav. maka ketoené.
De steen is de watoe Gigilang, deze mededeeling is in den tekst
uitgevallen; Hasanoeddin maakt blijkbaar gebruik van oude volks-
overleveringen (de steen van Batara Goeroe Djampang) en volks-
ondeugden (dobbelen), om zich en zijn geloof populair te maken.
Dat batara G. Djampang door maul. Bonang tot den Islam bekeerd
werd, klinkt niet erg waarschijnlijk, zeker is de wensch vader van de
gedachte geweest. Mij is geen ander bericht bekend van m. Bonang's
verblijf op W-Java, ook Schrieke, Diss., rept daar niet over, zegt wel
(p. 54), dat, indien de overlevering juist is, wij zijn sterfjaar op
zt 1525 mogen stellen,
p. 32
De Mal. red. leest i.p.v. tjahajané: djadjahan.
Met Angké, bandar Pakoewan moet Soenda Kalapa bedoeld zijn;
hieruit volgt, dat het hier verhaalde door den schrijver wordt geplaatst
na de verovering van Soenda Kalapa (dit gebeurde in 1527), èn in
den tijd van Soenda Kalapa's bloei i) vóór de opkomst van de stad
Banten, d.w.z. vóór 1545, toen Banten reeds een bloeiende handels-
plaats was (vgl. Hoesein p. 114, 116). Dit is dus in overeenstemming
met het plaatsen van Hasanoeddin's huwelijk onmiddellijk na den val
van Madjapahit.
Eenigszins in 't onzekere blijven we omtrent radja Balo, die ons in
de Jav. red. voorgesteld wordt als bondgenoot van den panembahan
(de Mal. red. doet dit niet) en van wien in één adem met de ver-
melding van de bekeeringen der Lampoengers gezegd wordt, dat hij
uit vrijen wil Mohammedaan is geworden; hij zou dan als heiden zich
bij een Mohammedaansch vorst hebben aangesloten om heidenen te
gaan bestrijden en bekeeren. De Jav. red. (en in navolging en ver-
ergering de Mal.) moet hier al te beknopt, ja feitelijk corrupt genoemd
worden 2). Er wordt bijv. niet voldoende de nadruk gelegd op het
feit dat de panemb. Lampoeng gaat aanvallen, noch wordt iets verteld
Of zou met sineser niet toegenomen, maar teruggedrongen bedoeld zijn?
Over radja Balo en de tocht naar Lampong etc. handelt Hoesein, Diss. pp.
118—130.
van den tocht naar Lampoeng, van de krijgsgebeurtenissen. van het gaan
naar het Noorden, van de onderwerping van den vorst van Indrapoera
en van het huwelijk van den panemb. met de dochter van den vorst van
Indrapoera. Het is dus mogelijk, dat de mededeeling uitgevallen is, dat
radja Balo eerst geen bondgenoot was en dat een latere traditie, alleen
de beknopte overlevering kennende, radja Balo meteen als bondgenoot
heeft voorgesteld. De D. S. Tjerb. p. 61 geeft het volgende relaas
van den tocht: „Sjahdan maka adalah panembahan Soerasohan pegih
kenegeri Lampoeng Indra'poeralah ia; adapoen sempadan negeri Indra'-
poera itoe hingga negeri Bangka Oeloe. Adapoen ia kehendaknja
mengislamkan ra'jat radja Balo, selaloe pegih ia. Setelahnja selesai
daripada mengislamkan. baliklah panembahan itoe, poelang ke-Banten.
serta diiring oléh orang seberang, dan dapat poetera dari radja Indra'-
poera.quot; Vgl. ook nog Sadj. Banten bij Hoesein, Diss. p. 34, 118—130.
p. 33
De Mal. red. heeft een corrupten Jav. tekst verkeerd begrepen, daar
met ratoe Indrapoera hier niet de koning maar diens dochter bedoeld
wordt. Hieruit volgt nog niet, dat de Vorlage van Jav. hs. B (Jav.
hs. A komt niet in aanmerking) dezelfde is als die van den Mal.
vertaler, omdat de naam ratoe ajoe Arsanengah in den Mal. tekst
juist en in de Jav. red. onjuist is gespeld (op p. 114 S. B. r.2 komt de
naam goed voor),
p. 34
Zoowel de Jav. als de Mal. red. verwarren hier ki Soesoek ing Lontar
(Hoes. p. 34) met ki Djongdjo, de schrijvers herinnerden zich hier
vermoedelijk de bekeering van ki Djongdjo (p. 19) die in Lantjar ge-
schiedde. Men lette ook op den verschillenden vorm van den naam in
de hss.
p. 35
Na poenika gosong is in 't Jav. hs. een lacune (de Mal. red. laat
de heele passage weg), bedoeld is dat s. G. Djati door bidden de plek
gelijk maakt. Zie Serat Banten. uitgeg. door Pleyte. T. B. G. LUI
(1911) p. 213.
Met iki watoe is bedoeld de watoe Gigilang.
Karena boléh anakkoe perboeat tanda besar komt in den Jav. tekst
niet voor. vermoedelijk beteekent het: je kunt er gebruik van maken
als overtuigingsstuk van je grootte of als machtig bewijsstuk.
Atau orang lain mendjadi rad japoen demikian djoega zou een m.i.
te vrije vertaling zijn van enggèné Hang lah hormating manoesija. Ook
de verzekering, dat alles zoo door Allah is vastgesteld, staat niet in
de Jav. red. Daar is de zin sedeng kapir etc. corrupt, uitgevallen is een
woord als angloeroeg na sedeng; de bedoeling is, dat de pan. de
kapir's zal aanvallen en dit de goedkeuring van Allah heeft. De Mal.
red. spreekt niet van de kapirs en laat s. G. Dj. de woorden zeggen,
die m. Djoedah in de Jav. red. zegt. Door het uitvallen van kepada
is de Mal. tekst in de hss. onbegrijpelijk geworden, ook de Jav. tekst
is echter bedorven en zou ongeveer moeten luiden: „sedeng angloeroega
kapir, ing goenoeng ikoe kantoena quot;, vgl. Pleyte, o.c. p. 213, 214: „ki
mas sedeng noelja loengah(a), angloeroega ikoe malih. Ing pagoe-
noengan jwa kantoen, oewoes idziné Jang Widi, iki masaning akalah.
apasang kopar poeniki.quot;
Met goenoeng kang misah of zooals de Mal. red. schrijft n-q-i-s-h-
is wellicht bedoeld goenoeng Pinang (vgl. Hoesein p. 34).
p. 36
De zin karena ia hendak mengalahkan pada segala kapir jang beloem
Islam komt niet in de Jav. red. voor; ook wordt in geen van beide
redacties gezegd, dat de hulptroepen aangevraagd worden; verder is
ook niet direct duidelijk wie met para menantoe bedoeld worden; we
kennen als schoonzoon alleen ratoe Bagoes van Angké en deze gaat,
naar op p. 37 blijkt, niet eens mee. We moeten echter bedenken, dat
de tocht naar Pakoewan pas ± 1579 onder leiding van m. Joesoep
plaats had (zie Hoesein p. 193 en de uitvoerige motiveering op p.
131_139 en p. 147); het is zeer waarschijnlijk dat pan. r. Soerasowan
toen meerdere schoonzoons had, zoodat para menantoe den toestand
wel juist weergeeft, daar op p. 117, 118 S. B. r^. de huwelijken van
ratoe ajoe Arsanengah met ki mas arja Hamid, van ratoe Kamoeda
Ragi met ki mas demang Karawang. van ratoe Toemenggoeng met pn.
toemengg. Wilatikta, van ratoe Keben met pn. Winahon, van ratoe
Terpateri), en van ratoe Wétan met ki mas patih mangkoeboemi,
benevens de namen hunner kinderen worden opgenoemd, waarna pas
aan het slot van p. 118 en begin p. 119 het huwelijk van pn. Joesoep
met ratoe Hatidjah, dochter van ratoe Winahon, vermeld wordt; maar
dan vestigen onze hss. toch ten onrechte den indruk, dat de innemmg
van Pakoewan onmiddellijk of niet langen tijd na de stichting van
Banten plaats greep.
Bij onze opgave der namen van aanvoerders in de Inhoudsopgave
Aldus gespeld.
-ocr page 206-tiebben we rekening gehouden met de gegevens uit de S. B. (Hoesein
p. 34, 35), die als aanvoerders noemt: „Oetama Diradja, ki Mahapatih,
Sénapati Demak i), Boeloe Kandoeroehan Pasé, Dipati Tegoeh Séla,
Ki Laksamana, Ki Ketib Pandjang Radja, Radja Balo, Ki Danoeredja,
Sahbandar Kelingquot;. Wij willen niet beweren, dat onze tekst, zooals
wij die opvatten, in alle onderdeelen der opsomming de waarheid
dichter zou benaderen, daar bijv. Danoerdara wel een verbastering zal
zijn van Danoeredja en Goenoeng Batoe een overzetting van Tegoeh
Séla moet zijn, maar meenen toch Mahapatih en Sénapati eerder te
moeten beschouwen als titels dan als eigennamen, allereerst op grond
van het eenvoudigheidsbeginsel en tweedens omdat we bij Pleyte, o.
c. p. 214, lezen: „Kawarnaha kang ponggawa, djenengan ingkang pini-
lih, ika oetamaning radja, kalajan Ki Maha patih etc.quot; Deze plaats
zou ik willen lezen als ..........de voortreffelijksten der vorsten
en de ki mahapatihquot;, vooral omdat als ki Djongdjo tot aanvoerder
wordt benoemd, dit als volgt wordt uitgedrukt op p. 215: „Miwah Ki
Djongdjo poenikoe djoemeneng Ki Maha patih.quot; Pleyte geeft 2 van
Hoesein afwijkende namen op nl.: Ie Sénapati Demak ikoe, d.i. dus
de aanvoerder der Demaksche hulptroepen en 2e Ki hetib Padjang,
welke naam stellig beter is dan ki Ketib Pandjang Radja (de ver-
schrijving h voor ch in „hetibquot; is in pégon schering en inslag). Tenslotte
wijzen we er op, dat het hs. van de Sadj. Banten van Pleyte uitvoe-
riger is dan de S. B. r.2, maar dat de Arab. woorden die m. Djoedah
uitspreekt (p. 37), erin ontbreken.
p. 37
Demikianlah poetera maulana Joesoep etc. is ten aanzien van den
Jav. tekst onnauwkeurig.
De Mal. vertaler heeft de Jav. zinsdeelen ratoe Bagoes ing Angké.
Sampoen sami sajagi ten onrechte als één geheel gelezen, dit heeft
de fout tengevolge dat hij ratoe Bagoes ook mee laat optrekken naar
Pakoewan.
p. 38
Hier blijkt opeens, dat slechts de helft der adjar's bekeerd is.
Raadselachtig is dan toch de verhouding van Hasanoeddin tot de
andere adjar's; de troepen waarmee hij Banten Girang heeft inge-
nomen kunnen dus slechts voor een klein deel uit adjar's hebben be-
staan (er staat dat zich reeds de helft bekeerd hebben). Op p. 20
■1) Hier is aan het slot van p. 34 een komma vergeten.
-ocr page 207-wordt echter met de adjar's beraadslaagd alvorens Banten Girang
wordt aangevallen. Hoewel het er niet uitdrukkelijk staat, zou toch
uit 't verband moeten volgen, dat met de adjar's de stad wordt inge-
nomen, maar zouden deze dan als heidenen onder een moslimsch vorst
een heidenstad hebben aangevallen en geïslamiseerd? i) De verhouding
van Hasanoeddin tot de adjar's is ondoorzichtig, we kunnen ons
jammer genoeg uit de weinig gedetailleerde mededeelingen van deze
hss. geen beeld vormen van de ware toedracht der islamiseering van
West-Java. Waar in onzen tekst niet uitdrukkelijk staat, dat de adjar's
tot den Islam bekeerd werden, moeten we ernstig rekening houden
met de mogelijkheid, dat de schrijver slechts tot meerdere glorie van
maulana Hasanoeddin de episode verzonnen heeft waarin de (toen
nog „heidenschequot;) adjar's hem als hun heer erkennen (pp. 11, 12).
Het vervolg op de S. B. r2. p. 164—169 noemt uitdrukkelijk de [of:
diegenen der?] 800 adjar's die zich niet aan Hasanoeddin onderwier-
pen: S. B. r2 A. p. 164: „Maka ing andap poeniki para adjar domas
kang boten ta'lok ing kangdjeng maulana Hasanoeddin, ingkang sami
maladjeng, boten tandang iman, dados iblis. Praboe Poetjoek Oemoen
maladjeng ing Panaitan, ngeratoni Djoengkoe; lan peraboe Angga
Larang maladjeng, doedoek ing Tandjoeng Toewaquot; etc. Wel is
duidelijk, dat de aanval op Pakoewan met een groot aantal hulptroepen
moet zijn geschied. Panembahan r. Soerasowan wordt op p. 36 en 37
niet onder de aanvoerders genoemd, wel de historisch juiste naam van
maul. Joesoep, echter is op p. 17 S. B. r2. met pan. rat. Soer. wel Hasa-
noeddin bedoeld, want de traditie neemt aan dat hij Pakoewan nam.
Een herinnering aan de ware toedracht blijkt uit het feit, dat niet pan.
rat. Soer., maar maul. Joesoep het gesprek voert op p. 39. De vertrek-
datum is maakwerk, vgl. Hoesein p. 138.nbsp;, , ,
De Mal. tekst heeft domas overgeslagen en zegt nu, dat het leger
van den panembahan bestaat uit 500 man uitgelezen krijgers.
De naam Pakambangan, die in den Jav. tekst niet voorkomt, vermeldt
de Mal. tekst ook op p. 4, waar hij spreekt van éndang P. (Jav. éndang
Gagambang). Nu is er in Banten een wijk met den naam Pagebangan
(Hoesein, p. 37, 43, 162), afgeleid van den naam Gebang (= het land
Gabang in het Tjarebonsche, vgl. Hoesein, p. 162) en het lijkt mij waar-
schijnlijk dat hiervan Pakambangan, evenals Gagambang, een ver-
bastering is. Rouffaer bij Brandes-Krom, Pararaton, 2e druk, p. 113 nt.
1) Prof. Gonda merkt hierbij op: Zooals vaker, kan ook hier een doelbewuste leider
en minderheid veel.
2, spreekt van de Pagebangan, de dalem van Pangéran Gebang in Oud-
Banten. De Mal. tekst „Angké Pakambanganquot; is dus vreemd en kan
hier ontstaan zijn door slordig lezen van de Jav. woorden Angké
gagaman (echter wordt op p. 24 (Jav. red.) ratoe Bagoes van Angké
waarschijnlijk met den naam ratoe Kakambang aangeduid). De Mal.
red. wijkt hier ook verder af.
Ki Soesoek ing Djongdjo = ki Djongdjo. vgl. p. 34.
Mal. biarlah padoeka dari loear is onvolledig t.a.v. Jav. andika
kepoeng saking djawi.
De zin sebagai lagi saudara patik etc. is een verkeerde en onvolledige
weergave van het Jav. poenika kamaratoewa etc., de Mal. red. is on-
duidelijk,
p. 40
Daar met wedet in dit hs. meestal ') bloedverwant bedoeld is. is
het wel zeker, dat de Mal. opvatting ra'jat verkeerd is en dat ki
Djongdjo hier met dat woord zijn bloedverwanten en nakomelingen
bedoelt (vgl. Hoesein p. 35). daar we zoo alleen zijn wensch kunnen
begrijpen.
Uit het wederom verdwijnen van ki Poetjoek Oemoen. thans onder
andere omstandigheden dan op bldz. 8. blijkt, dat de legenden elkaar
tegenspreken, zoodat we niet al te veel wawrde er aan kunnen hechten.
De vertellers brengen wel eens een détail te pas. dat hun bekend is
van denzelfden of een anderen persoon, op een plaats waar dit niet
thuis hoort.
De Mal. red. vergeet sangjang Kakaléng te noemen.
Berangkat poelang. men keert echter niet naar Banten terug, maar
gaat naar Tjerbon.
De tekst is niet erg duidelijk; met soen watest Karawang wordt be-
doeld, dat West-Java in tweeën wordt verdeeld door een lijn, N.-Z.
loopend over Karawang. Het gebied van Tjeribon strekt zich O.-lijk uit
tot Tegal. zooals op p. 109 staat. Blijkbaar wordt als bekend veronder-
steld. dat met ki mas toea wordt bedoeld pn. ratoe Soerasowan. die het
W.-deel kreeg, en met ki mas anom, die het O.-deel kreeg tot Midden-
Java. panembahan Pakoengwati (zie Hoesein, Diss. p. 35. 89. 90). Dit
eerste verhaal uit den bundel behoort dan ook eigenlijk pas veel later te
1) Een uitzondering vindt men op p. 38 (p. 17 van den Jav. tekst).
-ocr page 209-volgen, bijv. na Hfdst. IV, wanneer we uit de nu volgende verhalen
reeds meer van de hier bedoelde personen weten.
In den Mal. tekst is tawan-tawanan dan djarahan geen volkomen
tegenhanger van lèlèripoen; in den Jav. tekst is alleen bedoeld: bloed-
verwant van den vorst. Van de anderen was reeds verteld dat zi)
geïslamiseerd waren.
p. 42nbsp;^^ ,
Het hier volgende gedeelte had aan het eerste stukje vooraf behooren
te gaan, daar we hier pas iets vernemen van de afstamming en af-
komst van s. G. Djati. Aan den anderen kant veronderstelt dit gedeelte
weer eenige kennis van het reeds in 't eerste stukje verhaalde, daar
men hier op p. 42 v. er een kort résumé van aantreft.
De mededeeling, dat s. G. Djati uit Mekah afkomstig was, is moeilijk
als juist te aanvaarden; s. G. Djati was een Paseier van geboorte en
leefde van ± 1500—± 1570; voor nadere historische bijzonderheden
zie men Hoesein, Diss. p. 82—110. vooral de samenvatting op p. 110,
111 en 193. Een andere legende omtrent zijn afkomst vmdt men bij
Hoesein op p. 27, 28 met een toelichting op p. 269, 270.
Saparwadi is een gehucht in de afd. Soekapoera der Preanger
Regentsch.; Mandarsah i) is geen plaatsnaam, maar moet luiden
madarsah (als in Jav. hs. B). De hier wat verknoeide tekst zal dus
bedoelen, dat s. G. Djati van de godsdienstschool te Saparwadi (een
bedevaartplaats waar Abdoelmoehji's graf in groote eere wordt ge-
houden, Rinkes in zijn diss. p. 95 en in T. B. G. Lil (1910), De
Heiligen van Java I: De maqam van sjéch 'Abdoel Moehji, p. 556—
589) uit, naar het eigenlijke Java ging. Pag. 102nbsp;^i^it tanah
'Arab Mandarsah kwam (S. B. r.^ p. 47- 48 saking 'Arab Madarsah).
p. 43
Hier hooren we voor t eerst, dat pangéran Ratoe s vader soeltan
Ahmad 'Abdoel'Arifin heet. Deze naam komt alleen in de S. B. r.^
en de Sadj.-Banten voor. Hoesein, Diss. p. 80—85, houdt deze opgave
voor onwaarschijnlijk en komt op grond van andere berichten tot de
conclusie, dat pn. Ratoe de dochter was van pn. Trenggana, den
derden sultan van Demak; zie ook aant. bij p. 134.
Met 'ilmoe Djawa en 'ilmoe ' Arabi zullen Arabische en inheemsche
taalkunde zijn bedoeld.
') Vgl. Hoesein p. 31 boven.
-ocr page 210-p- 45
De mededeeling dat Hasanoeddin op 100-j. leeftijd stierf (zoo is de
bedoeling, daar we hier immers met een uitgebreide geslachtsketen
te doen hebben) is niet juist, hij leefde volgens Hoesein, Diss. p. 115,
193 van ± 1525?—1570.
Met maul. Joesoep herneemt het verhaal weer zijn gang die het op
p. 41 onderbroken had. Wellicht heeft de oorspronkelijke samensteller
van de S. B. r.2 uit verschillende hss. (of hem bekende tradities)
telkens een stukje genomen, zonder op de chronologische volgorde te
letten. (Vgl. Hoes. p. 196, 197 en onze hss. p. 49, waar telkens aan
een nieuw stukje begonnen wordt). Hij kan dan bij het verhalen van
p. 42—45 den tekst sterk bekort hebben, omdat het daar verhaalde
reeds uit de voorgaande bladzijden bekend is.
Zijn de woorden: lan ija ing pandjenengé sinoeng koewat een ver-
knoeiing uit een tekst als de Sadj. Banten, die hier volgens Hoesein
p. 145 heeft: Molana Joesoep toewan, pan djenengé kangdjeng goesti,
sinoeng koewat déning Allahoe ta'ala etc.? Hist. bijz. omtrent Joesoep
vindt men bij Hoesein p. 135—138, p. 145—148, samengevat op p. 193.
p. 46
Zooals Hoes. p. 36, 146, 147 aangeeft, is Ratoe Winahon niet de
moeder van Hatidjah, zooals de Jav. tekst zegt en de Mal. tekst blijk-
baar bedoelt, maar de dochter van Hatidjah. Moehammad N. is niet
het jongste kind van Joesoep bij Hatidjah. De schrijver heeft een tekst
als in de Sadj. B. blijkbaar verkeerd opgevat. Hist. bijz. omtrent maul.
Moeh. Nasroeddin vindt men bij Hoesein p. 146, 153, samengevat
op p. 194.
p. 47
Dan dipeliharakan kiranja didalam 'oemoernja (alleen Mal), hangt
wellicht samen met het ontbreken van 'oemoernja in den onmiddellijk
volgenden zin.
Het Jav. hs. leest constant een 7 i.p.v. een 8, en andersom (hier
70 i.p.v. 80, op p. 49 57 i.p.v. 58, en op p. 50 778 i.p.v. 887). Intusschen
is nóch 70 nóch 80 juist, daar m. Joesoep vermoedelijk na 1522 werd
geboren en in 1580 stierf. (Hoes. p. 115, 147).
p. 48
Soeltan Aboelm.oefachir heette oorspronkelijk pn. Abdoellah Kadir
(Hoesein p. 41) en had toen den titel pangéran ratoe (Hoesein p. 46,
177, 188). Zijn Arab, naam en titel kreeg hij in 1638 van den groot-
sjerief Zeid te Mekka (Hoes. p. 51, 126). Hij wordt ook wel Agoeng
genoemd; deze naam wordt later echter uitsluitend aan zijn kleinzoon
Aboelfath Aboelfattah gegeven (Hoesein p. 180). Ook wordt hij wel
slt. Wétan genoemd (Hoesein p. 189).
Wapatnja dengan sjahid slaat op het feit, dat maul. Moehammad
in den oorlog tegen Palembang, dien hij als heilige krijg opvatte,
stierf.
p. 49
Soeltan Aboelmoefachir werd niet 58 maar 55 jaar oud (Hoesein,
Diss. p. 185).
Het jaartal 887, in onze jaartelling ± 1482, voor Hasanoeddin s
verblijf te Banten is te laag.
p. 50
Een opgave van s. G. Djati's vrouwen, die in de namen der drie
vrouwen van s. G. Dj. overeen komt met de opgave der Mal. hss. op
deze pag., maar verder belangrijk afwijkt, bevindt zich in de Jav. hss.
op p. 90.
Het Mal. Kéd-ng Lahoetan = Sédèng Lahoetan, de begin -s kan
gemakkelijk met een k verward worden; kebadjikannja is wel een fout
voor kebadjag = door zeeroover gedood. In de Babad Tjerbon, Zang
XXVII, wordt inderdaad een zoon van s. G. Djati, genaamd pn,
Agoeng Anom, door zeeroovers gedood. Omtrent ki gedé Babadan
verhaalt de Bab. Tjerbon, Zang XVIII, bijzonderheden; zijn dochter
wordt (pp. 18, 19 en Zang XXII, strophe 6) moeder van Sédèng
Lahoetan, maar onder den naam garwa Djati.
De afstammelingen van njai gedé Madjapahit vormen het Tjerbon-
sche vorstengeslacht, de afstammelingen van njai Kawoenganten (=
ratoe ajoe Padjadjaran (p. 102)) de Bantensche vorsteHjke familie,
en met een enkele afwijking klopt deze lijst dan ook met die van de
afstammelingen van Hasanoeddin bij pn. Ratoe van Demak (zie
tabel p. 257 v.).
p. 52
De naam van pn. Rahmat's vader wordt op deze plaats niet ge-
noemd, evenmin als in 2 redacties van de Sadj. Banten (Hoesein p. 22).
In de andere redactie heet Rahmat's vader Aripin en niet Ibrahim
zooals in onze hss. (p- 56). Onze hss. noemen m. Rahmat's grootvader
Parnèn of Karnèn, een naam, die een verbastering kan zijn van Aripin;
dit wordt des te waarschijnlijker, wanneer we opmerken, dat op p. 59
in onze hss. Parnèn in plaats van Ibrahim staat. Vermoedelijk is dus
Parnèn = Aripin = Ibrahim, daar óf Ibrahim óf Aripin in het verhaal
geen rol speelt. In de B. T. Dj. heet deze persoon Makdoem Brahim
Asmara (Hoesein p. 252).
De Mal. red. leest ten onrechte Djaga Atannjata als naam van den
jongen vorst; uit de Jav. red. blijkt dat Atannjata tot den volgenden
zin behoort.
De woorden anging kinelem, baja kongsi Djawi in de Jav. red. zijn
wellicht later ingevoegd, hier zijn ze alleen begrijpelijk voor degeen.
die het verhaal reeds kent.
Wij hebben i) kasoesra gelezen omdat de Mal. red. termasjhoer
heeft,
p. 53
De vorst van Madjapahit kan Bhré Toemapei (1447—1451) zijn,
indien nl. het graf met het jaartal 1448 werkelijk van zijn gemalin,
de prinses van Tjempa, is. Vgl. Krom. Hindoe-Jav. Gesch.. 2e druk
p. 447. 452. tabel p. 471. Volgens een Serat Kanda huwde Darawati
den laatsten vorst van Madjapahit. Angkawidjaja genaamd (Brandes,
Pararaton. 2e druk p. 223, vgl. p. 215. 216. 231).
p. 54
Van het gedeelte van de toespraak van den vorst tot zijn dochter
dat aanvangt met adja sira anangis. heeft de Mal. vertaler de portée
niet begrepen, de Jav. tekst van ons handschrift is hier ook wat
verward.
De Jav. red. moet de juiste zijn. waar hij zegt dat de vorst het hals-
snoer draagt, daar later verhaald wordt, dat de prinses het halssnoer
toegezonden krijgt. Indien de Mal. vertaler eenzelfden Jav. tekst had.
heeft hij ten onrechte pisaha opgevat als breken.
De Mal. zin seketika itoe laloe disamboet etc. is niet juist, beter
zou zijn: s.i. laloe disamboetkan toean poeteri oléh sang nata M.
Dinegerinja di-Darawati Tjempa doet denken aan een plaatsnaam
Darawati. men vergelijke ook pg. 59 setelah sampailah soeroehan itoe
di'Andrawati. pag. 28 van de Jav. red. waar 2 maal sprake is van
Darawati boemi Tjempa en p. 29 nagara ing dyah Darawati Tjempa;
ook komt in het Mahabharata een stad Dwarawati voor. De naam
Darawati wordt in deze hss. echter alleen gebruikt in gedeelten, waar
ook sprake is van een prinses van dien naam. ook de oudste prinses
heet blijkens p. 27 S. B. r.2 praméswari ing Darawati. elders wordt
alleen van Tjempa gesproken. Waar de Jav. en de Mal. red. hier een
wat slordigen tekst hebben met overbodige en soms foutieve herhalin-
gt;) Op aanraden van Dr. Pryohoetomo.
-ocr page 213-gen, is het zeer wel mogelijk, dat de naam van de prinses met dien van
het land verward wordt, daar immers zoo dikwijls iemand genoemd
wordt naar zijn geboorte- of begraafplaats.
p. 56
De naam van den pandita uit Toelèn luidt in de Babad Tjerbon p. 13,
en p. 69. Zang 14, strophe 1 en 2, sèh molana Samsoe Tamrès, zoon
van Djoemadilkoebra, die ook een der voorvaderen van s. G. Djati is.
p. 57
De inheemsche verhaler brengt wellicht eenig verband tusschen het
welvaren („selamatquot; Mal. red.) van den pandita en dat van het land.
p. 58
fdet pleit niet voor het psychologisch inzicht van den schrijver, dat
hij de vorstin van Madjapahit haar gemaal op haar schoonere en
jongere zuster opmerkzaam laat maken.
p. 59
Men merke op, dat de beide kenteekenen, die de vorst van Tjempa
aan zijn dochter opgeeft, geen practisch nut hebben (behalve voor den
bode, maar dat is iets bijkomstigs), daar de prinses niet huilt en ook
het halssnoer pas toegezonden krijgt, wanneer men langs normalen
weg al kan weten (door den bode) dat de vorst overleden is. Het is
den auteur blijkbaar meer om een wonderlijk verhaal dan om boek-
staving van historische feiten te doen.
De gegelang, kakaloeng of padaka en de makoeta zijn blijkbaar
geen rijkssieraden; met ratoe ing Tjempa wordt zoowel de oude als
de jonge vorst aangeduid, ook de titulatuur der prinsessen wisselt af.
p. 60
Dan seketika itoe goemoeroehlah soeara orang menangis is m t
verband van 't verhaal niet geheel duidelijk en komt in de Jav. red.
niet voor; deze zin kan ontstaan zijn: Ie uit een herinnermg aan de
woorden van den vorst van Tjempa betreffende het vallen van ontijdige
regen, indien de prinses zou weenen. 2e het geloof, dat belangrijke
gebeurtenissen en ook onrecht dat iemand wordt aangedaan, gepaard
gaan met onweer of hevige natuurverschijnselen.
Het verhaal is zeer onlogisch waar gemotiveerd wordt waarom de
koning van Madj. beval den bode te dooden, de koning wist zelf
immers nog niet dat de vorst van Tjempa overleden was; wellicht zijn
de hss. hier lacuneus, daar ook van het huwelijksaanzoek verder niet
gerept wordt,
p. 62
De Jav. red. loopt hier o.i. op 't verhaal vooruit, door iets van de
-ocr page 214-afstammelingen van sang radja Pandita en pn. Ampèl D. te zeggen,
dit verschijnsel komt ook voor op p. 25. De Mal. red. of haar Jav.
tekst heeft sadaja poetra nira of iets dergelijks opgevat als slaande op
de beide pandita's.
p. 63
De Mal. red. heeft, evenals de Sadj. Banten, Kambodja, de S. B. r.2
heeft Sambodja; dit laatste is juist volgens Hoesein p. 254, omdat
Sambodja = Palémbang onder Madjapahit stond. Geografisch is m.i.
Kambodja hier ook mogelijk, terwijl volgens een i) Serat Kanda in de
Pararaten, uitgave van Brandes, 2e druk, nauwe betrekkingen beston-
den tusschen Kambodja en Madj.; op p. 221 bijv. huwt patih Oedara
uit Madj. op een zwerftocht de dochter van den vorst van Kambodja;
p. 223: Tjempa staat onder Kambodja waar Kelana Maésa regeert,
de vorst van Madjapahit is Bra 'Widjaja. De vorst van Tjempa (hier-
mee is de ratoe Djaka van onze hss. bedoeld) durft de hand van zijn
zuster niet aan den vorst van Madj. weigeren, omdat Kambodja zich
in dat geval tegen hem zal wenden. Bij het huwelijk van zijn zuster
(Andrawati) met den koning van Madj. is de vorst van Kambodja
aanwezig. In pégon kan gemakkelijk een aanvangs-k met een dito s
verwisseld worden.
De Mal. red. laat den vorst van Kambodja geen vijandige daad
begaan jegens de schipbreukelingen; het is dan niet duidelijk, waarom
hij een bode naar Madj. stuurt. Het komt ons waarschijnlijk voor, dat
hij, belust op buit, de pandita's gevangen nam (wellicht duidt ,,ketawan
karangquot; en het later aanbieden van saisining djoeng aan den koning
van Madjapahit op een zeker recht van de kustbewoners op gestrande
schepen en hun opvarenden) en hen pas na aanmaning van den koning
van Madj. vrij liet. Indien de Mal. auteur zich niet vergist heeft, had
hij de neiging van vele latere bewerkers om de verhaalstof aangenaam
voor te stellen en onaangename, den toehoorder wellicht verontrustende
trekken, wég te laten. Zoo wordt hier een vazal voorgesteld als een
trouwe gehoorzame dienaar, die tracht zijn vorst aangenaam te zijn
(door hem bericht aangaande zijn neven te sturen).
P- 66
Uit den Mal. tekst krijgt men ten onrechte den indruk, dat de beide
Deze Serat Kanda is, naar Dr. Rinkes meedeelt in T. B. G. deel LUI (1911),
D 46 nt. 4. te vinden in Jav. Hds. Bat. Gen. no. 7, en naar mij bleek onder den naam
Babad Tanah Djawi in den catalogus van Dr. Poerbatjaraka van de Jav. Hss. v. h.
Bat. Gen. in Jaarboek 1933, p. 293 vermeld.
pandita's zich wel thuis voelden op Java en zich zelfs amuseerden
na de verovering van hun vaderland door ratoe Kotji.
De naam sang Aripin is wellicht ontstaan door herinnering aan den
naam van den (groot)vader van radja Pandita. In de Sadj. Banten
bij Hoesein p. 23 luidt deze naam Arja Baribin.
p. 67
Men merke op, dat hier uitdrukkelijk staat, dat radja Pandita's be-
velen betreffende den godsdienst nauwlettend werden opgevolgd, van
wereldlijke heerschappij is geen sprake; op p. 68 wordt hetzelfde van
pn. Ampèl D. gezegd.
Indien met sang arja Séna, Arja Damar van PaIèmbang bedoeld
wordt, die volgens de S. B., bij Hoesein p. 24, met een Chineesche
prinses trouwde, dan is boejoet een fout voor vader, daar Arja Damar
bij de Chin. prinses een zoon Asan kreeg, die tanda werd van Teroeng.
Volgens de B. T. Dj. echter, die een van de S. B. afwijkende traditie
heeft, heet de latere dipati van Teroeng Hoesèn, (dit is dus de Asan
van de S. B.), degeen dien de S. B. Hoesèn noemt, heet in de B. T.
Dj.: Patah en deze Patah huwt een kleindochter van zijn leermeester
pn. Ampèl Denta (Hoesein p. 240, 241). Met arja Séna zou dus in
de S. B. r.2 bedoeld kunnen zijn de in de S. B. r.2 niet genoemde
vader 1) van njai Manila (pn. A. D.'s vader kunnen we hier wel
buiten beschouwing laten); dit zou met de ons bekende feiten kloppen,
indien niet de vader maar de oom van njai Manila bedoeld is, nl.
sang Arja Tédja, dipati van Toeban. Het zou kunnen zijn (en het
abrupte van de mededeeling pleit hier voor), dat het hs. hier bedorven
is en dat Séna een verschrijving is voor Tédja, zooals in de Jav. red.
met kjai Patja. tanda bedoeld is kjai petjat tanda.
p. 70
De bedoeling van angangken goeroe en mendjadi goeroe moet wel
zijn, dat pn. Giri bij pn. Ampèl D. in de leer ging (vgl. Hoesein p. 24,
256). De hss. zijn hier blijkbaar lacuneus, daar het verhaal dat ons
omtrent pn. Giri zou moeten inlichten en dat in de S. B., bij Hoesein
p 23, 24, na het verhaal van pn. Ampèl D. voorkomt, hier ontbreekt.
In één der B. T. Dj.-redacties wordt sn. Giri's vader verwisseld met
hadji Sarapoeddin (Hoesein p. 257); de naam hadji S. komt niet in
de S. B. voor, maar wel in een B. T. Dj-redactie der 2e groep, welke
redactie geheel met de S. B. r.2 overeenkomt en dus de posthume naam
Kramat Gegeseng mist (Hoesein p. 258).
1) In de S. B. p. 23 is „njai Nilanquot; de dochter van toemenggoeng Wilatikta.
-ocr page 216-Droomen met een belangrijken, voorspellenden inhoud vinden veelal
op malam djoem'at plaats.
^ Hetgeen van de droomen der twee heiligen verteld wordt klinkt
onwaarschijnlijk. Hoewel het bestaan van profetische slaapgezichten
niet langer meer geloochend kan worden en het thans niet meer ontkend
kan worden, dat de uitkomsten der onderzoekingen der parapsycho-
logen o.m. eenige convergente argumenten hebben opgeleverd ten
gunste van het geloof in het z.g. astraallichaam. dat buiten het lichaam
kan treden en aldus waarnemingen kan doen. is het. gezien het buiten-
gewoon toevallige van twee of drie van zulke opeenvolgende droomen.
en het eigenaardig causaal verband ertusschen. geboden, hier te denken
aan een verhaal, dat door den samensteller van dezen verhalencyclus be-
dacht is om de noodwendigheid van de ontmoeting der twee heiligen
duidelijk te maken. Dr. W. H. C. Tenhaeff. privaatdocent in de para-
psychologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, die mij met buiten-
gewone welwillendheid zijn meening over dit geval meedeelde en mij op
eenige van de hieronder te noemen werken opmerkzaam maakte, was
het met mij eens. dat de schrijver kennis gehad moet hebben van het
telepathisch contact, dat bepaalde personen bij de ..primitieverequot; volken
met elkaar kunnen hebben en waarbij zij elkaar berichten kunnen over-
brengen of lasten opdragen. Dit komt ook heden ten dag nog voor. bijv.
in Afrika, zie Trilles. bij O. Leroy: La Raison primitive. Hfdst. Vlll. §
V- in Amerika, zie ..Zwartvoet ' door opperhoofd Buffalo Child Long
Lance A'dam 1928. p. 68; in Tibet, zie A. David-Neel. With mystics
and magicians in Tibet. London 1931. p. 54. 60, 230-240; vroeger in
IJsland, zie P. C. M. Sluyter. IJslands Volksgeloof, proefschrift
Utrecht 1936 Hfdst. II: De droom. Over het frequenter voorkomen
der paranormale begaafdheid bij ..primitieverequot; volken handelt Dr.
Tenhaeff in zijn artikel: Is het mediumschap een verschijnsel var
regressie dan wel van evolutie?, in „Parapsychologische Studiënquot;, do- r
P. A. Dietz en W. H. C. Tenhaeff. Amsterdam. 1936, p. 280 v. V n
de ethnologen vestigde reeds Andrew Lang de aandacht op dit v r-
schijnsel, zie zijn: The making of religion, London 1898.
Mal. terkedjoet is geen aequivalent van Jav. abarawasa = abawaras
wellicht heeft de Mal. vertaler dit woord niet herkend en daarom hi
voor de hand liggende terkedjoet gebruikt, op p. 72 heeft de Mal. red.
berbitjara èn terkedjoet.
p. 72
Ook pandita Aripin kwam uit Toelèn (p. 52). Dit land is mij met
bekend, wellicht mogen we gissen dat het in Siam ligt; immers de
Sedjarah Melajoe verhaalt van een koning van Glang Kioe, genaamd
Radja Tjoelin, die Siameesch spreekt (vgl. C. Alting Mees, De Kro-
niek van Koetai, proefschrift Leiden, 1935; p. 29).
p. 73
Kenmerkend voor deze verhalen is het feit, dat de Jav. red. van
het eerste schip van hadji Sarap geen melding meer maakt nadat men
het schip uit Gresik ontmoet heeft, het verhaal is geheel op den hoofd-
persoon van het oogenblik geconcentreerd en van alles daarbuiten
wordt slechts gerept voor zoover 't in onmiddellijk verband met zijn
lotgevallen staat.
p. 76
Hoewel men bij Jav. winadanakaken sterk denkt aan een verschrij-
ving van winadahaken, is deze conjectuur wegens den Mal. tekst (ber-
basoeh moeka) achterwege gelaten.
p. 79
Het gedrag van hadji Sarap, die van een hoekje uit stilletjes toeluis-
tert en dan zijn terechtwijzingen uitdeelt, is voor den Javaan wellicht
sympathieker dan voor ons, daar hij wel deze manier om te ,,belehrenquot;
voor bescheiden houdt,
p. 81
Jav. hs. B adjawa tangan dateng pn. Ampèl D. en Mal. kepada pn.
Karang Tandjoeng moeten een vergissing, resp. andere naam, zijn voor
pn. Bonang of pn. Karang Kamoening.
Mal. ajahanda baginda doet ten onrechte veronderstellen, dat pn.
Ampèl D. een wereldlijk vorst is.
Jav. A anggrentes manahé is een vergissing van den afschrijver,
die hier misschien (gezien de afwijking in woordkeuze van B) van
zijn voorbeeld is afgeweken; bedoeld is natuurlijk dat m. Sarap ver-
heugd was.
p. 83
Het is mij niet duidelijk of de auteur met de scène tusschen pn.
Bonang en m. Sarap, welke alleen in de Jav. red. voorkomt, nog iets
anders bedoelt dan een anecdote; is het wellicht een woorspeling met
poengkoer?
'Ilmoe rahsja, wetenschap van het geheimste wezen, is een in de
mystiek gebruikelijke term, vgl. Zoetmulder p. 93, 94 en verder op
de plaatsen in den index genoemd onder rasa; Schrieke, Diss. p. 61
n. 4, 74, 75; Rinkes, Diss. p. 98 nt. 1.
p. 84
De voorspelling van s. G. Djati's komst bewijst, dat dit derde verhaal
als eerste in den bundel behoorde te staan, ook de chronologische volg-
orde der verhalen is dan beter, daar pn. Ampèl Denta vóór s. G. Djati
leefde. Zijn dood wordt volgens Veth, Java2 I p. 233, in 1467 gesteld
hij haalt daartoe aan: Van Hoëvell, Reis, 1 170, 208. Volgens Krom
o. c. p. 452, staat deze datum niet vast.
Het amendem bangsa van s. G. Djati komt overeen met wat van
s. Kali Djaga verteld wordt: deze verrichtte schijnbaar zondige daden,
die tot verberging dienden der goede. Zie Hoesein p. 259 noot; Rinkes,
Heiligen V, T. B. G. LIV p. 150, 151. Deze gekunstelde houding wijst
er op, dat zijn bescheidenheid valsch en geforceerd is, hij verraadt
er mee, dat hij eigenlijk het feit toch wel van belang vindt en er innerlijk
prat op gaat. Het willen verbergen van een goede eigenschap wil zeg-
gen: het willen verbergen, dat men zelf trotsch is op die eigenschap
en het zich willen vrijwaren van eventueele aanvallen en kritiek op
die eigenschap en de trots er op; het verbergen toont geen bescheiden-
heid maar accentueert de innerlijke onbescheidenheid. Men vergelijke
ook wat Abdoerraoef van Singkel zegt te zijn één der eigenschappen
van degeen, die geheel verzonken is in de formule: Noch op het goede
van hemzelf, noch op het kwaad van anderen slaat hij acht. (Rinkes,
Diss. p. 86, onder g).
Areng^ (Mal.) of Ngarengareng (Jav.), de plaats waar m. Sarap
begraven werd, is, indien dat hier niet verstaan moet worden als den
naam van een plant, wellicht een verbastering van Rengarengan, den
naam van een rivier in Djapara (vgl. een Serat Kanda bij Brandes,
Pararaton, 2e druk p. 224). Deze rivier heb ik niet op de kaart aan-
getroffen; een plaats Areng-areng ligt Z. quot;W.-lijk van Pasoeroewan.
p. 86
Men merke op, dat de naam van den oudsten zoon, Mahmoed of
Mamoet, van pn. A. D. bij een bijvrouw, eender luidt als de bijnaam
van pn. Kadaradjat en dat een dochter njai Mandoera heet, terwijl de
naam van een dochter van radja Pandita, die met een Madoereesche is
getrouwd (p. 66), niet genoemd is.
p. 87
Mal. kakinja njai Haloen is op zichzelf onmogelijk, het Jav. voor-
beeld had waarschijnlijk als onze Jav. tekst: éjangé, dat is K. I. zoowel
van nini als van kaki; hier is nini bedoeld.
Mal. pemberi is waarschijnlijk letterlijke vertaling van Jav. lèlèr, het-
geen in dezen tekst niet geschenk maar bloedverwant beduidt. Lemboe
Peteng is vermoedelijk de mantri waarvan de Sadj. B., bij Hoesein p 25,
spreekt, voor zijn afstammelingen zie men aldaar,
p. 88
Bij de opsomming van de huwelijken van de kinderen van pn. A. D.
wordt hier njai Wilis overgeslagen (ze komt in de Sadj. Banten zelfs
in 't geheel niet voor); men kent haar bestaan echter wel, zooals blijkt
uit misanannja dengan anak njai Panengah; op p. 68 werd ze aange-
duid met jang panengah bernama njai Wilis.
Karang Tandjoeng ligt wellicht bij Soerabaja, waar immers de af-
stammelingen van pn. A. D. verbleven (p. 70). Op p. 81 komt pn.
Karang Tandjoeng voor, waarmee pn. Bonang of pn. Karang Ka-
moening bedoeld is. Een plaats van dezen naam ligt in Banjoemas,
en in distr. Pedjagowan, afd. Keboemen, res. Kedoe.
p. 89
Mal. sama dengan is wel een vertaling van het Jav. pada ( = pada),
daar de naam luidt Woerjapada en niet Woerja, zooals 't Mal. wil,
gevolgd door pada.
Mal. behagian heeft hier de beteekenis van het Jav. lèlèr.
p. 90
Het in den Jav. tekst meegedeelde over njai Malaka kan zonder de
door mij aangebrachte interpunctie verwarring stichten, waarvan de
Mal. vertaler blijkbaar het slachtoffer is geworden; het Maleisch is
immers indien men geen correcties aanbrengt, niet te begrijpen; de
bedoeling moet zijn, dat njai Malaka te Maloko stierf, naar die plaats
wordt ze, al of niet terecht, genoemd; bevreemdend is alleen, dat de
schrijvers haar ook op deze plek nog Malaka blijven noemen; de naam
Maloko wordt door Schrieke, o.c. p. 27, zonder meer als de juiste aan-
genomen, zoo is ook haar naam in de Sadj. B. bij Hoesein p. 23 en in
de B. T. Dj. volgens Hoesein p. 241.
Er staat, dat pn. Bonang naar Soerabaja terugkeerde; voor zoover
wij uit onzen tekst weten was hij daar echter steeds geweest; wellicht
heeft in den oorspr. tekst een mededeeling gestaan, dat pn. Bonang
ergens anders is heengegaan. Pn. Bonang gaat naar njai gedèng
Panjoeran, van haar man wordt niet gerept, terwijl op p. 91, 92 uit-
voerig van hem verhaald wordt. De schrijver heeft nl. een tweeledig
doel, hij wil den stamboom van pn. A. D. meedeelen en toelichten,
omdat dit een heilige was, en hij wil van de hem bekende heiligenlevens
't belangrijkste vertellen. Nu eens is 't zijn doel de plaats van den ge-
noemden persoon in de familie aan te wijzen, dan weer om zijn voor-
treffelijke levenswandel te doen uitkomen. Zoo wordt op p. 97 njai
Pambarep niet met haar naam. maar als moeder van den heilige kjai
penghoeloe Rahmat aangeduid, zij is alleen maar een onmisbare schakel
om den heilige binnen 't verband der vrome familie van pn. Ampèl
Denta te brengen. Zoo verhoogt de luister der familie die der afzon-
derlijke leden en zoo worden bekende heiligen als behoorende tot die
familie voorgesteld om haar luister te verhoogen.
Uit den tekst volgt, dat met Karang Kamoening een plaatsje bij
of een wijk van Djapara bedoeld is (was), wij vonden slechts een
plaats van dien naam in de afd. Mataram. res. Djokjakarta. Kadjoe-
ngan zou volgens den tekst bij Toeban moeten liggen, wij vonden dit
niet op de kaart; wel bevindt zich in de res. Banjoemas een plaatsje
van dezen naam.
p. 91
Met ki gedé Palémbang wordt waarschijnlijk degeen bedoeld van
wien de S. B., bij Hoesein p. 25. zegt. dat hij met zijn vader praboe
Anom (d.i. Arja Soemangsang, vroeger genaamd Tjoetjoe, zoon van
den patih van China en gehuwd met een prinses van Madjapahit.
Hoesein p. 21 en 22) naar Demak ging. „Hij kreeg den titel pangéran
Palémbang en werd daar vorst, Soeltan van Demak.quot; Vergelijken we
hiermee het vermelde op p. 245: ..Naar de identificatie van Rouffaer
was .... de eerste vorst van Demak. Dipati Oenoes. niet Radèn
Patah doch diens zoon Pn. Sabrang Lor, van wien Pn. Trenggana een
broer was. In de Bantensche benamingen overgebracht wordt het dan:
Pn. Trenggana was een broer van K. G. Palémbang. den eersten
vorst van Demak en een zoon van Arja Soemangsang.quot;, dan volgt
hieruit, dat met dipatih van Demak bedoeld is pn. Trenggana; hier-
door krijgen de op 't eerste gezicht wat onsamenhangende mededee-
lingen van onzen tekst. zin. Dat soeltan Demak I s. G. Djati tot leeraar
had. vindt men ook in de Babad Tjerbon (Zang 26. vers 7). Men
vergelijke echter wat Prof. Krom over de inlandsche tradities betref-
fende den godsdienstovergang zegt in zijn Hindoe-Javaansche Geschie-
denis. 2e druk p. 465. 466: ..Is dus in deze hoofdlijnen de inhoud der
Javaansche traditie, zooal onbewezen, dan toch niet onmogelijk, voor
de bijzonderheden past de uiterste voorzichtigheid, en wij zouden dan
ook niet gaarne Rouffaer volgen in zijn poging om Pangéran Sabrang
Lor, den tweeden sultan van Demak, gelijk te stellen met pati Unus
en zóó een band te leggen tusschen de gegevens der historie en der
traditie . . . .quot;
p. 92
Pang. Karang Kam. wordt niet, zooals men zou verwachten, te
Karang Kamoening, maar te Soerabaja begraven. Hij is dus niet naar
zijn begraafplaats, maar naar de plaats waar hij het ijverigst de ascese
beoefende en waar hem de meeste hormat betoond werd, genoemd.
Hetzelfde kan men bijv. constateeren bij njai Pan(t)joeran die niet te
Pan(t)joeran. maar te Ampèl Denta (p. 97) en bij machdoem Sampang
die te Demak begraven wordt (p. 99).
p. 93
Onze teksten vermelden het ongeloofwaardige feit, dat de kinderen
(een jongen en een meisje) van pn. Kar. Kam. met elkaar huwen. Er
is echter eenigen twijfel mogelijk of het werkelijk de bedoeling van den
oorspronkelijken auteur is geweest zoo'n huwelijk te vermelden en of
onze huidige teksten geen lacunes, of veranderingen om die lacunes
te verbergen, bevatten en wel om de volgende redenen:
Ie Jav. aomah sakoerenan dat op zichzelf geen twijfel mogelijk laat,
staat niet precies zoo in de hss.;
2e Mal. hs. B vermeldt alleen dat broer en zuster de daarna opge-
somde kinderen kregen, zegt niet uitdrukkelijk, dat deze kinderen uit
een huwelijk tusschen hen beiden zijn voortgekomen;
3e Mal. hs. A zegt wel dat broer en zuster huwen (men behoeft
hierin nog niet te lezen dat ze met elkaar huwen), maar mist daarna
eenige woorden die (zie noot 10) luiden kedoea anak itoe beranak
poela masing- doea laki'^ etc., waaruit ook niet blijkt dat ze met elkaar
gehuwd zijn;
4e masing^ dat „ieder afzonderlijkquot; beduidt, kan m.i. in dit geval de
beteekenis hebben van „tezamenquot;, daar ik zou willen vertalen: „Zij
hadden kinderen, dat waren ieder afzonderlijk twee jongens etc.quot; An-
dere plaatsen, waar masing^ = ieder afzonderlijk = tezamen, bijv.
p. 118 kakanda soeratkan kepada behagiannja masing^ en p. \\9 tatkala
menerima peratoeran itoe kepada masing^ itoe.
Er is dus m.i. een mogelijkheid, dat een afschrijver bij vergissing
de namen der echtgenooten van broer en zuster heeft weggelaten
(of, indien ze in den oorspronkelijken tekst slechts aangeduid en
niet met name genoemd waren, deze aanduidingen heeft wegge-
laten), waarna hij of een volgende afschrijver den tekst een weinig
gewijzigd heeft, zoodat hij voor 't oog goed loopt. Wij wijden zooveel
aandacht aan deze kwestie, omdat prof. dr. H. Th. Fischer ons mede-
deelde, dat er geen enkele aanwijzing is dat een dergelijk huwelijk
nog in de 15e eeuw als geoorloofd zou zijn beschouwd. De verhalen
over de Kalangs, bij wie incestueuze huwelijken nog wel zouden voor-
komen of hebben voorgekomen (zie Wilken, Verspr. Geschr. deel II
p. 495, Ketjen T. B. G. XXIV p. 427 i)), beschouwt Z. H. Gel. juist
als een bewijs van het tegendeel, daar het den Javanen slechts om
kwaadspreken te doen was.
De ethnografen schijnen over 't algemeen het verbod van een broer-
zuster huwelijk zoo vanzelfsprekend te vinden, dat ze het niet meer ver-
melden. Zoo vindt men in de Pandecten van het Adatrecht, deel II
in § 17, 18 en 19, die de verzamelde gegevens over Java bevatten, dit
verbod slechts éénmaal vermeld (§17, Middel- en Oost-Java, no. 770,
genomen uit C. Poensen, Iets over het Javaansche gezin, Med. Ned.
Zend. Gen. 31 [1887]), en vangt Mr. C. Tj. Bertling zijn opstel
„Verwantschapsposities in Middel Java (Ind. Tijdschr. van het R.,
143 [1936] p. 119—135) aan met: „Afgezien van bloedverwantschap
in rechte linie en in de 2e graads zijdlinie (broer-zuster) is in Java's
kerngebied elk huwelijk adatrechtelijk toegelaten.quot; Wilken vermeldt
nog in V. S. deel II op p. 334 dat men op Bali in de hoogere kasten
tweelingen van verschillend geslacht, zoodra zij de jaren der puberteit
hadden bereikt, deed trouwen. Hoewel dat in prof. W.'s tijd niet meer
voorkwam, pleegde men toen nog altijd dergelijke tweelingen met
den naam kembar-boentjing d.i. verlooide tweelingen te bestempelen.
Mal. koernia is een letterlijke vertaling van Jav. lèlèr, dat in dezen
tekst bloedverwant beduidt,
p. 94
Hier blijkt pn. Bonang opeens in Toeban te zijn, hoewel hij op p. 92,
waar wij 't laatst iets over hem lezen, zich in Djapara bevond.
Uit p. 90, waar arja Timoer, hoofd van Japara, te Karang Kamoe-
ning woont, en uit p. 97, waar machd. Bonang naar Japara verhuist en
in K. K. gaat wonen, zou men opmaken, dat K. K. bij J. ligt (lag), en
uit S. B r.2, p. 43 waar njai Panjoeran naar Toeban verhuist en in
Panjoeran gaat wonen, dat P. bij T. ligt. Hiermee is in strijd de mede-
deeling, dat men naar K. K. gaat om njai P. eer te bewijzen; verwarde
de schrijver misschien njai P. met haar man pn. K. K.?
Pantjoeran of Panjoeran vond ik niet bij Toeban op de kaart, wel
worden plaatsen, Pantjoeran genaamd, vermeld in de res. Soerakarta
(afd. Padjang), Semarang (afd. Salatiga), Banjoemas en Batavia,
p. 95
Wellicht voelt de Javaan en de Maleier eenig verband tusschen het
1) Deze lit. opgaven cn de volgende dank ik Prof. Fischer.
-ocr page 223-ter aarde buigen der boomen en het neerdalen der goddelijke open-
baring.
p. 96
Het is m.i. waarschijnlijker dat het ijverig beoefenen der ascese op
njai Panjoeran slaat dan op de bemanning van het schip; daar de Mal.
red. evenwel de laatste opvatting weergeeft en deze niet door den Jav.
tekst weersproken wordt, is deze in de Inhoudsopgave meegedeeld.
p. 97
M. Bénang wordt in den Jav. tekst ten onrechte onder de anak poetoe
njai Panjoeran gerekend.
Wasta kjai gedèng Pambajoen in Jav. hs. A moet een afschrijvers-
fout zijn, daar pn. Bonang dezen naam niet heeft gedragen, misschien
dacht de afschrijver hier aan kjai Pambajoen ing Langgar, den oudsten
zoon van m. Sampang, die later imam in Demak wordt.
Met kjai ing Soera Pringga wordt in de Jav. red. wel machdoem
Sampang bedoeld, daar hier uitsluitend van hem sprake is en daar kjai
penghoeloe Rahmatoellah nog wel te jong geweest zal zijn. Volgens p.
96 ging njai Panjoeran met al haar kinderen en kleinkinderen naar
Soerabaja; hiertoe moeten ook haar oudste dochter en machdoem
Sampang gerekend worden, het is dus een teruggrijpen op iets, dat
eigenlijk al gezegd is, dat hier staat, dat deze naar Soer. ging.
Wie hier met pn. ratoe ing Demak bedoeld wordt, is niet duidelijk,
wellicht sultan Demak I, daar deze volgens Hoes. p. 86 in 1521 was
overleden (Prof. Krom 1.1. p. 460 acht dit niet bewezen) en we hier
in den tijd vóór 1525 zijn, daar pn. Bonang nog leeft (vgl. Schrieke,
Diss. p. 54). Echter leeft Bonang volgens onzen tekst p. 25, 27, 1 Ca-
ll 1, ook nog ten tijde van soeltan Ahmad 'Abdoel'Arifin van Demak,
d.i. waarschijnlijk pn. Trenggana; zie aant. bij p. 134. Op p. 100 wordt
met pn. ratoe Demak bedoeld: pn. Trenggana (zie aant. aldaar). Dit
klopt echter weer niet met p. 99 waar pn. ratoe Demak de vader is van
pn. adipati Demak en met pn. ratoe Demak dus sultan Demak 1
bedoeld zal zijn en met pn. adipati D. één van diens zoons. Met pn.
ratoe Demak wordt dus waarschijnlijk niet steeds dezelfde persoon
aangeduid; men vergelijke de aant. bij p. 103.
Omtrent de plaats Bonang deelt Schrieke, Diss. pp. 40, 41, eenige
bijzonderheden mede.
p. 98
Daar s. G. Djati zeer veel jonger was en vermoedelijk later leefde
-ocr page 224-dan pn. Bonang, is het niet waarschijnlijk, dat hij aan pn. Bonang den
naam Jang Sempoerna gaf.
Het valt op, dat pn. Bonang zeer veel heen en weer trekt; hij voldoet
hiermee aan één van de kenmerken, waaraan personen die den Weg
volgen volgens Abderraoef van Singkel te onderkennen zijn. nl. het
niet hechten aan een bepaalde plaats en het voortdurend rondtrekken
door stad en land (Rinkes. diss. p. 91 en 92).
p. 99
Zoowel de Mal. als de Jav. red. zeggen hier. dat de imam van
Demak de bevelen op godsdienstig gebied van den pangéran van D.
volgde, dit moet een vergissing zijn. die in de Jav. red. door verandering
van angidep in ingidep misschien te herstellen ware.
Uit de mededeeling dat de adipati van Toeban nog aan de heidenen
onderworpen was. blijkt, dat volgens onze hss., tijdens het bewind
der eerste sultans van Demak de Islam op Oost-Java nog niet geheel
had gezegevierd.
p. 100
Een plaatsje bij of wijk van Djapara. genaamd Danoeredja, is door
mij niet gevonden; wel liggen aldus genoemde plaatsjes o.a. in res.
Cheribon. afd. Indramajoe en regentschap Galoe. res. Tegal. afd.
Brebes.
Met Jav. kang iboe en Mal. dengan iboenja is. indien de vorige
opgaven juist zijn. de 2e dochter van njai Panjoeran bedoeld, die niet
met name is genoemd en van wie niets is meegedeeld.
De regeerende vorst, die kjai pengh. Rahm. tot imam benoemt, is
hier pn. Sabrang Lor. de oudere broer (onder kakinja in den Mal. tekst
moeten we kakaknja verstaan) van pn. ratoe Demak, dat is dus pn.
Trenggana of soeltan Demak III; pn. Sabrang Lor is dan hier slt.
Demak II.
Hier staat niet. dat kjai p. Rahmat te Oendoeng overleed, er staat dat
hij bij machd. Sampang. d.i. dus te Demak. werd begraven. We kennen
nu als imam van Demak: Ie pn. Bonang. 2e machd. Sampang. oomzeg-
ger van 1. 3e kjai Pambajoen ing Langgar. zoon van 2. 4e kjai Pangoe-
loe Rahm.. neef van 3. 5e pn. Koedoes, zoon van 4. Hieruit volgt, dat
pn. Bonang reeds lang dood was. toen kjai Pang. imam werd en dat
hij dus. indien deze opgaven juist zijn. niet in Demak vertoefd kan
hebben toen kjai Pangoeloe. ongeveer ten tijde van het huwelijk van
Hasanoeddin met de dochter van sultan A. Abdoel'Arifin {== pn.
Trenggana), stierf (p. 26). Aan den anderen kant is niet duidelijk
bij welke gelegenheid kjai Pangoeloe in den geloofskrijg gestreden kan
hebben als het niet was vóór den val van Madjapahit, terwijl het huw.
van Has. =t 1546 valt. Ten onrechte laten onze hss., zooals we gezien
hebben in de aant. bij p. 27, deze gebeurtenissen samenvallen. Het is
niet onmogelijk, dat s. G. Djati pn. Koedoes tot imam aanstelde, dit feit
moet dan = 1524—± 1570 plaats gehad hebben. Het lijkt me niet
mogelijk uit de verzamelde gegevens tot eenige andere vaststaande
conclusie's te komen, dan dat de mededeelingen der hss. vaag zijn en
elkaar gedeeltelijk tegenspreken.
p. 101
Bij de opsomming der kinderen van pn. Ampèl D. is door den
.schrijver blijkbaar een andere overlevering gevolgd dan op p. 68, daar
hier njai Wilis overgeslagen is en de Jav. tekst spreekt van 4 kinderen.
Ook de opgave der kinderen uit bijvrouwen wijkt af van die op p. 86.
Men herinnert zich, dat op p. 88 over njai Wilis' huwelijk en nako-
melingen ook niet gesproken werd.
Mal. s-mping heb ik opgevat als simping, omdat dit Jav. woord
bijvrouw kan beteekenen en dus hier past.
De mededeeling betreffende kjai Kali Djaga hoort hier niet; aarzelde
de samensteller na de opsomming der kinderen bij de keus van het
nieuw aan te snijden onderwerp? Zij is ook in strijd met de mede-
deeling op p. 111 dat kjai Gadoeng (= kjai Gadoeng Kadjinggal,
zoon van njai Maloko en hadji Oethman) door pn. Bonang met den
naam pn. Kali Djaga begiftigd wordt. Over Arja Damar: Hoesein,
Diss. p. 239-^-246 en sub voce in het register; Krom. H.-J. Gesch.2
p. 462.
Parnèn (Jav. Karnèn) is de naam van den vader van Ibrahim, die
de prinses lt;van Tjempagt; huwde, die vijfmaal daags van aanschijn
wisselde, hier moet met Parnèn dus Ibrahim bedoeld zijn. Vgl. de
aant. bij p. 52.
p. 102
Met het verhaal over Noeroellah zijn we ineens in een veel later
tijdperk, nl. dat van het bewind van de sultans van Demak na den
val van Madjapahit. De kinderen van pn. Ampèl Denta en waar-
schijnlijk vele zijner nakomelingen waarover p. 86—102 handelen,
leefden dus volgens dezen schrijver in het tijdvak van eenigen tijd
vóór en na den dood van pn. Ampèl D. (in ± 1475?), tot in het
tijdvak der sultans van Demak. De zoons die toen nog leefden (zie
p. 107), moeten dan zeer oud geweest zijn, indien zij bij het sterven van
hun vader reeds volwassen waren (vgl. Schrieke, Diss. p. 37). Vgl.
Schrieke, Diss. p. 36—39; p. 37 nt. 2 luidt daar: „Met de verschillende
bepaling van het jaartal van den val van Madjapahit (vgl. B. K. I. Vle
volgr. VI p. 117) verandert ook dat van Soenan Ngampel's dood (zie
bijv. T. B. G. K. W. 23: p. 467, 470 volgens Babad Gresik, 1481)
vgl. Veth, Java2 I p. 223 (1467) 242 sq.; volgens den panghoeloe der
moskee te Soerabaja, dien de heer Rouffaer 10 Aug. 1909 bezocht,
zou Soenan Ngampel 875 H. = 1472 A. D. gestorven zijn.quot;
Voor de beteekenis van Mandarsah zie men de aant. bij p. 42.
Met den goeroe van s. G. Djati is waarschijnlijk datoek Bahroel te
Pasé bedoeld; zie p. 157, 163.
De opgave van s. G. Djati's huwelijken wijkt sterk af van die op
p. 42; de schrijver heeft blijkbaar hier een andere traditie geraadpleegd.
p. 103
De titulatuur van den vorst van Demak is onvast; hier en op p. 104,
106, 107 (p. 48, 49 S. B. r.2) heet hij pangéran (a)dipati, op p. 107
(niet in S. B. r.2) ratoe adipati en op p. 108 (p. 49 en 50 S. B. r.2)
pangéran ratoe. Vgl. aant. bij p. 97 en p. 100. Op p. 108 wordt deze
vorst tot sultan verheven met den naam sultan Ahmad 'Abdoel'Arifin
(vgl. aant. bij p. 43).
p. 104
Het gebruik van den naam Palalangon in de Inhoudsopgave wil niet
zeggen, dat de naam Palangon onjuist zou zijn, de Babad Tjerbon
p. 94 heeft pn. Palalangon, een ander hs. (zie aldaar nt. 8) echter
Pelangon, wat echter de versregel, indien deze overigens geheel luidt
als de in den tekst afgedrukte, één lettergreep te kort zou maken. Hij
komt daar als bloedverwant van maulana Baghdad naar Java (zie
ook aant. bij p. 129).
p. 107
Daar, zooals reeds eerder opgemerkt is, pn. Bonang vóór s. G. Djati
geleefd moet hebben, berust het hier over hem verhaalde vrijwel zeker
op verdichting. Het is in overeenstemming met p. 26, waar pn. Bonang
zich bij slt. Demak bevindt, maar in strijd met p. 100, waar s. G. Djati
pn. Koedoes (d.i. de 4e imam na pn. Bon.'s dood) als imam van Demak
installeert; dit is slechts met elkaar in overeenstemming te brengen
indien men behalve voor s. G. Djati, van wien dit vaststaat (volgens
De Haan, Priangan dl. III p. 31, 32), ook voor pn. Bonang een zeer
hoogen leeftijd aanneemt, waarop hij dan nog als leerling door s. G.
Djati geïnaugureerd zou zijn geworden (vgl. Schrieke, Diss. p. 49).
p. 108
De vraag, die pn. Palalangon aan slt. Demak stelt, heeft de schrijver
bedacht om het verhaal weer op gang te krijgen.
p. 109
Hier wordt Moehammad 'Arif, zoon van s. G. Djati's 2e vrouw,
de oudste zoon van s. G. Djati genoemd, hoewel op p. 50 en p. 102
vóór hem reeds een zoon van s. G. Djati's eerste vrouw vermeld wordt,
zoodat men hieruit zou opmaken, dat deze, pn. Sédèng Lahoetan (p.
50) of Moehammad Sah geheeten (p, 102), de oudste was. Deze
laatste is echter later geboren dan Moehammad 'Arif (op p, 50 pn,
Pasaréan geheeten), zooals blijkt uit de Babad Tjerbon, Zang XXII,
p. 98, 99, str. 4 en 5 en uit de benaming jang boengsoe sekali en kang
ivoeragil pisan voor Hasanoeddin.
Hier stelt de sultan den vorst van Pakoengwati aan en valt het
accent op de heerschappij over Tjerbon, in tegenstelling met p. 28,
waar de sultan Hasanoeddin tot vorst van geheel Java aanstelt en op
Banten de belangstelling gericht is; toch blijkt hier, in afwijking van
p. 41, waar s. G. Djati, na de verovering van Pakoewan, W.-Java
onder zijns zoons verdeelt, niets van de wereldlijke macht van s. G.
Djati.
Hier wordt Tegal als grens bepaald tusschen Demak en Tjerbon;
W.-Java is nog niet veroverd; de grens Krawang tusschen Tjerbon
en Banten kan hier dus nog niet als op p. 41 aangegeven worden.
Het hier verhaalde over het tot stand komen van het huwelijk van
Has. wijkt in bijzonderheden af van het relaas dat op p. 21—24 is
gegeven (o.a. gaat daar het initiatief uit van pn. Pandjoenan en s. G.
Djati), wat doet denken aan een andere redactie die daar door den
oorspr. samensteller van de S. B. r.2 zou kunnen zijn geraadpleegd.
Hasan. trouwt met de oudste dochter van slt. Ahm. 'Abdoel'Arifin
(= pn. Trenggana? zie aant. bij p. 134); volgens de hypothese van
Hoesein, Diss. p. 85, trouwt pn. Pasaréan, zijn oudere broer, ook met
een dochter van denzelfden sultan, die dus jonger geweest moet zijn;
dit lijkt niet erg waarschijnlijk. Men merke,tevens op, dat onzen auteur
van een huwelijk van s. G. Djati met een dochter van sultan Demak I
niets bekend is, daar hiervan ook zijdelings uit aanspraakwijze of zin-
speling niet blijkt.
p. 110
Uit het plotseling optreden van pn. Pandjoenan zou volgen, dat de
tekst hier en daar lacunes moet bevatten of een stuk uit een grooter
geheel is, daar we van zijn aanwezigheid niet op de hoogte gesteld
waren, tenzij we aannemen dat pn. Pandjoenan ^ = pn. Palalangon
(zie aant. bij p. 129).
Mal. jaitoe anak soeltan is. indien de Mal. vertaler hier eenzelfde
Jav. tekst had als wij. ontstaan door verkeerde interpretatie van Jav.
,,Inggih anak soeltan. quot;
Een eigenaardige fout maakt de Jav. schrijver waar hij pn. Bonang
zelf laat vertellen wat de Javanen volgens de traditie zeggen, flet is
in den Jav. tekst niet duidelijk of hij sprak tot de aanwezigen of slechts
zijn woorden van vroeger herhaalde. Jav. pataka (Skr. pataka = vlag)
is, naar Dr. Pryohoetomo zag. een afschrijversfout voor mastaka, bo-
venste deel van 'n gebouw, het gebruikelijke woord. Vgl. Mal. poentjak.
Het verhaalde op p. 103 laatste alinea tot p. 111 komt in groote
trekken overeen met p. 39—44 van de Daftar Sedj. Tjerbon. echter
heet Pandjoenan daar Pangajoenan en heet p.r. Demak Jamtoean
Moeda; de passage betreffende de badjoe antakesoema luidt daar
p. 42: ..Ja sayyidi. ja toeankoe, hamba adalah dikaroeniaï Allah, jaïtoe
warna badjoe, dan djoea itoe digelar oléh orang Djawa Anta Koe-
moesa, tetapi sekarang ini hamba simpan diatas poentjai(?) mesdjid
Demak, dan barang siapa sekalian zoerriat toean-, bahwa sesoeng-
goehnja maoelah memeliharakan dan memoeliakan akandia.quot;
Ook de namen der krissen komen in de Daftar S. Tj. voor op p. 35
als Kebo (of Kebawa) Toewek en ki K.-ntji, hs. Pijper heeft Kebo
Tewek kalajan poen Koentji.
De Babad Tanah Djawi in de uitgave van Meinsma verhaalt twee
afwijkende legenden omtrent de badjoe anantakesoema: op p. 40 is
het een buisje van déwi Nawangwoelan. dat misbruikt wordt als be-
deksel voor rijst, nadat het eerst door den vorst was gedragen; op
p. 48 en 49 naait Kali Djaga van een uit den hemel gevallen geitevel
dit buisje, dat de oorlogsdracht der vorsten van Mataram is; het heet
daar ook kjai Goendil. Zie ook Dr. J. Brandes: Register op de proza-
omzetting van de Babad Tanah Djawi. p- 1- V. B. G.. deel LI. 4e
stuk. 1900.
p. 113
Na kemoedian kata machdoem pangéran Pandj. (Jav. maka angandika
machdoem Djati) is de tekst onduidelijk. Het is den schrijver blijkbaar
te doen zijn hoorders eenige zedelessen mede te deelen. waarbij de
inkleeding daarvan niet zoo zijn aandacht had. Zoo wordt raka aan
het eind van p. 53 S. B. r.^ in anderen zin gebruikt dan in wasijata
raka ing kang dadi ratoe p. 54 S. B. r,2. Zonder vergelijking met het
Jav. is het Mal. hier onverstaanbaar.
p. 114
De tekst van Gunning (zie Kraemer, Diss. p. 137) geeft van anglarani
de verklaring: geweld aandoen, uitschelden, belasteren, schelden.
p. 115
De vertaling der Arab. woorden in den Jav. tekst luidt letterlijk:
„Zie één uwer, wanneer hij slaat zijn slaaf, laat hij dan oppassen voor
het gelaat lt;van den slaafgt;, immers Allah, hij is verheven, schiep Adam
naar zijn evenbeeld.quot;
De verklaring van het verbod een ondergeschikte in 't gezicht te
slaan, bevredigt noch in den Jav., noch in den Mal. tekst; we kunnen
met eenigen goeden wil echter wel begrijpen, dat de schrijvers bedoelen
te zeggen, dat men een medemensch, van Adam afstammend, niet mag
vernederen. Prof. J. C. van Eerde zoekt in zijn ,,Koloniale Volkenkunde
van Ned.-Indiëquot; p. 40, 41 de verklaring van het als een kwetsende
bejegening voelen van een slag tegen het hoofd, in het feit dat het
hoofd als de zetel van de ziel wordt beschouwd.
p. 116
De bedoeling van Jav. dipoen katah tangisé is waarschijnlijk, zooals
ook uit den Mal. tekst te lezen is, veel huilen te verbieden, daar dit
gebod anders naar onze begrippen in strijd zou zijn met die op p. 114
onder keenam en kedelapan; daar tegenover staat het verbod tot op-
vroolijking door tamboerijnmuziek (p. 113), dat wel op een eenigszins
mistroostige instelling van den leeraar wijst; op p. 158 verricht s. G.
Djati de dzikr serta dengan masjgoel.
Omtrent Ibn 'Abbas deelde Prof. Juynboll mij mede, dat deze als
jongen bij den profeet in dienst was en uit diens mond volgens de
overlevering allerlei uitspraken opgevangen zou hebben. ,,De zgn.
tradities, vooral van Ibn 'Abbas, maar ook van andere dgl. over-
leveraars, zijn voor ons niets anders dan de na Mohammeds dood
ontstane opvattingen, die gaandeweg eenig gezag in bepaalde kringen
kregen en dan als „leer van den Islamquot; aangenomen werden----Zulke
o.a. via Ibn 'Abbas aan den profeet toegeschreven vrome uitlatingen
vindt men in alle Arabische geschriften. In de eerste eeuw na Mo-
hammed's dood was bij sommige zijner discipelen een zekere soort
van ascese overheerschend. In dien kring ontstonden dergelijke
..Profetengezegdenquot; ter aanprijzing van vasten en prosterneeren.quot;
p. 117nbsp;, , ,
De tekst is in de Mal. red. op dezelfde wijze lacuneus als de Jav.,
na Patimah is zooals uit de context genoegzaam blijkt, de mededeeling
weggevallen dat s. G. Djati gaat spreken.
Men merke op, dat hier hetzelfde gezelschap bijeen is als op p. 21,
22 en 28 -30, waar ook sultan Demak aanwezig was, de zedelessen
en het hierna volgende tot p. 123 behoorden eigenlijk daar geplaatst
te worden.
Jav. tedakaken heeft de Mal. vertaler, indien hij hier een Jav. tekst
had als de onze, ten onrechte opgevat als bidden voor, zooals blijkt uit
minta do'a.
^ Mal. heeft hier behagiannja, waar Jav. heeft anak^; er zijn 2 mogelijk-
heden: Ie. de Jav. Vorlage van den Mal. vertaler had een woord als
lèlèr, 2e de Mal. vertaler geeft, wellicht in navolging van het Jav,,
aan behagiannja de beteekenis familie.
p. 119
Niet duidelijk is mij, waarom s. G. Djati zijn zoons met raka resp.
kakanda aanspreekt.
p. 120 . ,
Uit onzen tekst blijkt niet wie pn. Palalangon met zijn zoerriat kan
bedoelen; daar hij geen geboden uitgesproken heeft, moet het verbod
in de Mal red. om ze te veronachtzamen op een vergissing berusten,
tenzij men aanneemt dat pn. Pandjoenan = pn. Palalangon. zie
aant. bij p. 129.nbsp;. l - i, u
De verplichting van pan. Pakoengwati bi) het opbouwen van zijn
land de toestemming van zijn vader of oom te vragen, kan wel een
herinnering zijn aan het feit dat hij in werkelijkheid nooit heeft gere-
geerd. zie De Haan, Priangan Dl. Hl p. 32.
De passage betreffende de kris Naga. die in 't Javaansch wat ge-
wrongen aandoet, luidt in de Daft. Sedj. Tjerbon p. 43: „Adapoen
anakdakoe nama panembahan Soerasohan Banten, baiklah engkau
berdjalanlah kebarat, ziarathlah kamoe sementara engkau ada lagi
moeda, lebih baiklah engkau boeang2kan diri dahoeloe, dan ini sebilah
keris nama ki Naga.quot;
p. 121 , 1 , ,
Jav. koekoek is een afschrijversfout voor koekoesan, de slot-fc kan
in pégon verward worden met -san; ook hs. Pijper heeft koekoek.
-ocr page 231-Men merke op, dat het voordeel trekken uit de wondermacht van
een ander hier veroordeeld wordt. Naast de behoefte aan wonderen
bestaat bij (een deel der?) Javanen en Maleiers dus ook het besef,
dat het leiden van een gemakkelijk leventje door één of ander wonder-
middel af te keuren is.
p. 122
De mededeelingen over Has. die de schrijver hier plotseling afbreekt,
zullen wel dezelfde zijn als die hij reeds op p. 1 vv. heeft vermeld.
Ook in de Babad Tjerbon (Zang XXVI, strophe 13 en 14) wordt
pn. Sédeng Lahoetan weer levend gemaakt, echter met het doel zijn
vrouw te troosten; ook wordt daar door den schrijver meer den nadruk
op de wondermacht van s. G. Djati gelegd.
De Mal. vertaler schijnt kabadjo niet begrepen te hebben, daar hij 't
met 't overigens wel passende tehatjok vertaalde [op p. 50 vertaalde
hij: kebadjikannja]-, indien hij eenzelfden Jav. tekst had als de onze.
bezat hij in kasamboet déning Badjo een vingerwijzing.
p. 123
Hier staat dat ratoe Patimah, dat is volgens p. 103 een dochter van
s. G. Djati bij ratoe ajoe Padjadjaran, en dus een zuster van Has.,
met ratoe Bagoes trouwt. Zoo staat ook op p. 130, terwijl speciaal in
de Jav. red. duidelijk staat dat hij een bloedverwant van maul. Baghdad
is. Dit is in strijd met p. 32, waar de vrouw van ratoe Bagoes ratoe
Pambajoen heet en de oudste dochter van Hasanoeddin bij pn. Ratoe
van Demak is; daar wordt van ratoe Bagoes verteld dat hij een neef
is van maul. Baghdad. De tradities waaruit onze schrijver geput heeft,
zijn in de war, daar op p. 51 (alleen Mal.) van Pambajoen gezegd
wordt dat zij de moeder van pn. Joesoep is, i.p.v. de zuster. Op p. 4
komt de naam éndang P-k-mbangan voor (Jav. Gagambang) en p. 38
spreekt van Angké P-k-mbangan, wat een verschrijving kan zijn, zie
aant. bij p. 38.
p. 124
Darah Poetih of Darah Petak is in de overlevering de naam van
een stamvader der Lampongers; zie Hoesein, Diss. p. 129 en de in
nt. 7 aangehaalde lit.. Krom, Hindoe-Jav. Gesch., 2e druk, p. 364,
Schrieke in Oudheidk. Versl. 1922, p. 105 (aangehaald bij Krom).
Ook is Dara Petak de naam van een prinses uit den Sumatraanschen
staat Malajoe, die door koning Widjaja, met den naam Krtarajasa
Jayawarddhana tot vrouw (binihadji selir) werd genomen (Krom
t.a.p. en Pararaton, herz. uitg. p. 122 en p. 130). Het huwelijk kwam
in 1294 tot stand en de troonsopvolger, Kala Gemet, ontsproot er
uit. Van een afkomst uit Pasei bleek uit bovenstaande litt. niets. Van
séh Darapoetih is nog sprake bij Dr. Rinkes: Heiligen van Java II,
T. B. G. 53 (1911) p. 28 en ibid., aangehaald in noot 5 (vgl. p. 296):
Poensen in Med. Ned. Zend. Gen. dl. XIII p. 326.
p. 125
De opsomming der functies van afstammelingen van maulana Bagh-
dad stoort den gang van het verhaal en had beter er achter op p. 129
geplaatst kunnen worden, óf tezamen met p. 129—131 achter p. 119.
waar reeds van deze functieaanwijzing gewag werd gemaakt. De in
verband met het op p. 118, 119 verhaalde te maken onderstelling, dat
de op p. 125—127 vermelde personen en dorpen aan pan. Pakoengwati
en de op p. 129, 130 vermelde personen en dorpen aan maul. Hasan-
oeddin werden toegewezen, is onjuist, zooals uit de ligging der
plaatsen blijkt.
Warak heet een rivier in Keboemen, res. Kedoe; Datar heeten plaat-
sen in distr. Adjibarang. afd. Poerwakerta en distr. Dajeuhloehoer.
afd. Tjilatjap. in res. Banjoemas; Loemoet heet een rivier in Wonosobo.
res. Kedoe; Glagah is naam van vele plaatsen op Java.
p. 126
Kadoet. naam van graf eens heiligen, aan de Tji Oedjoeng. in
distr. Lebak, res. Bantam; Sambong, naam van aantal plaatsen op
Java; Bajalangoe heet een onderdistrict in het distr. Toeloengagoeng.
res. Kediri; Djati heeten o.a. enkele dorpen in het regentschap Cheri-
bon; Singaradja is de naam van een onderdistr. in distr. Bodja, afd.
Kendal. res. Semarang, van een rivier in distr. en res. Cheribon, en
van een rivier in afd. Indramajoe. res. Cheribon; Tjampaloek en Dam-
poel werden niet in de nabijheid der 2 vorige dorpen of nabij de G.
Djati gevonden; Batoe Lajang heet een plaats 11 K.M. van Poerwa-
kerta in Krawang. res. Batavia.
p. 127
Mal. keenam désa Tjalantjang is een fout van den vertaler, er zijn
maar 5 désa-toewa.
De verklaring der namen Tjalantjang en Pangkalan in de Jav. red.
moeten als vele van deze verklaringen met reserve ontvangen worden,
die in de Mal. red. is alleen te begrijpen met het Javaansch ernaast.
De 5 désa atoewa, die wellicht bij elkaar liggen, werden door mij
nóch in Poerworedjo (res. Kedoe), nóch in Tjerbon aangetroffen.
Djati heeten o.a. 2 dorpen in Cheribon, één in res. Pasoeroewan en
één in Poerworedjo, Kali Tengah heeten dorpen in Loewar Kota (res.
Cheribon) en in res. Soerabaja en Kedoe; Watoe Belah, plaats in distr.
Loano, afd. Poerwaredjo, res. Kedoe en in afd. Bandjar Negara, res.
Banjoemas; Djapoera, rivier, ontspringend op de Tjerimai, in Cheribon.
Tjalatjang, naam van plaats in distr. Kawali, afd. Galoeh, res. Cheri-
bon (en in res. Batavia en Preanger Regentsch.; naar den tekst te
oordeelen moet de plaats, evenals Pangkalan, in Cheribon liggen);
Pangkalan, o.a. plaats in distr. Tjawi Gedang, afd. Koeningan, res.
Cheribon.
p. 128
Mal. istiméwa ra'jat maulana datoek Hafidh, is in verband met wat
er op volgt en na vergelijking met den Jav. tekst als een fout aan te
merken. Indien de Mal. vertaler in zijn Jav. tekst ook wedet had, heeft
hij dit woord, dat in deze hss. bloedverwant beteekent, ten onrechte
door ra'jat vertaald. In verband met de in de aant. bij p. 129 uiteen
te zetten hypothese kan ook van het hierna volgende Mal. gedeelte
gezegd worden, dat het een verkeerde interpretatie is van een ver-
moedelijk al even onduidelijken Jav. tekst als de onze; verkeerd
althans volgens het door ons geraadpleegde gedeelte der overleve-
ringenschat. Het is wel mogelijk dat, zooals de Mal. tekst heeft, s. G.
Djati reeds gehuwd was met njai Babadan en daarbij een dochter
Ramping had, die hij nu aan datoek Hafidh gaf, maar dat klopt niet
met de mededeelingen op p. 50, 102 en met de overlevering, die bijv.
s. G. Djati pn. Pandjoenan met ki bapa oewa doet aanspreken, met
de Daft. Sedj. Tjerbon p. 18 waar s. G. Djati met een dochter van
ki g. Babadan huwt, evenals in de Babad Tjerbon, Zang XVIII, en
met de mededeeling bij Corn. de Bruin p. 382 (het gaat over s. G.
Djati) .....daer hij troude met de dochter van Kiay Geudheng Babadan.
Uit dit huwelijk teelde hij geene kinders...quot; Hoe voorzichtig we echter
moeten zijn bij de waardeering dezer berichten, blijkt uit deze laatste
mededeeling, die overeenkomt met p. 90 S. B. r.2: volgens het door
ons uitgegeven gedeelte der hss. kreeg hij bij haar wel een zoon (zie
tabel s. G. Djati).
Pangoeragan, naam van een dorp in distr. Gegisik, reg. en res.
Cheribon.
p. 129
Alvorens we hier de hypothese zullen toelichten waarnaar reeds
eenige malen verwezen werd, nl. dat maulana Baghdad == m. 'Abdoe-
rrahman = pn. Pandjoenan = pn. Palalangon (of Palangon) = pn.
Pangajoenan = pn. Dipangajoen, moeten we er op wijzen, dat de door
ons geraadpleegde teksten allen in meerdere of mindere mate fouten
bevatten, zoodat onderlinge tegenstrijdigheid der feiten verklaard mag
worden uit de onvolledigheid der mededeelingen in de hss. en de
vervorming ervan door afschrijvers. Ons beperkende tot de door ons
uitgegeven hss., merken we op, dat het verhaal van pn. Pandjoenan's
komst onderbroken wordt door een hoogstwaarschijnlijk later inge-
voegd brok van een opsomming (zie aant. bij p. 125) van namen van
dorpen, waaraan dan het verhaal van des maulana's komst vastge-
knoopt wordt 1). Dit doet ons er op verdacht zijn, ook in détails afwij-
kingen aan te treffen en inderdaad meenen wij als verdachte plaatsen
te kunnen aanwijzen:
Ie de naam van het schip van maul. Baghdad wordt niet genoemd;
en de naam van het schip van njai Baghdad pas nadat er reeds eenige
malen sprake van is geweest. In verband met 2e en met de beteekenis
van Panengah kunnen we gissen dat in den oorspr. tekst de schepen
geen namen droegen;
2e 'Gedèng Galé is niet de naam van een schip (zie beneden de
Daft. Sedj. Tjerb.);
3e 'Abdoerrahim in Jav. hs. B. is in de D. Sedj. Tjerb. de naam
van een broer van 'Abdoerrahman;
4e de passage betreffende het huwelijk van datoek Hafidh is on-
duidelijk;
5e er wordt niet verklaard wie kjai Doekoeh is (zie beneden D.
S. Tjerb.);
6e begin en slot van de op p. 129 weer hervatte opsomming zijn
corrupt;
7e pag. 125 vermeldt dat maul. Baghdad met 3 bloedverwanten naar
Java gaat, de derde, 'Abdoerrahim, wordt alleen op foutieve wijze (nl.
Mal. hss. p. 128, Jav. hs. B p. 61) genoemd.
Zoo zullen ook in de andere redacties onnauwkeurigheden zijn ge-
slopen en zoo moet dan verklaard worden, dat daar nergens uitdruk-
kelijk gezegd wordt dat pn. Pandjoenan = maulana Baghdad en dat
verschillende uit onze hypothese getrokken conclusies soms door in de
hss. vermelde feiten weersproken worden.
Als aanwijzingen voor de juistheid van onze identificatie worde
nu aangevoerd:
1) Enkele dorpen zouden hun naam gekregen hebben in verband met gebeurtenissen,
die bij die komst plaats hadden, het verhaal zou dan dienen om die gebeurtenissen
te verhalen en toe te lichten. Dit is onwaarschijnlijk, daar we eerder den indruk
krijgen, dat 't verhaal om zich zelfs wille verteld wordt en de tekst verder geen
naamsverklaring geeft.
Ie a. De S. B. r.2 p. 65 zegt: „maulana Baghdad, ja'ni pn. Pandjoe-
nan.quot; b. De beteekenis der namen Palalangon, Pandjoenan, Panga-
joenan, Dipangajoen, Pajoenan is vrijwel gelijk; de heilige is wellicht
genoemd naar zijn begraafplaats; volgens de D. Sedj. Tjerb. p. 60 is
dit Palalangon Girang. c. Op p. 169 van onzen tekst wordt van pn.
Pandjoenan gesproken, die even verder met sajid sjéch 'Abdoerrahman
Baghdadi aangeduid wordt;
2e Op p. 105 verhaalt pn. Palalangon dat hij uit Bagdad (via Pasé)
naar Java is gekomen.
3e Op p. 110 treedt plotseling pn. Pandjoenan op, die tot p. 120
in het verhaal een rol blijft vervullen, terwijl tot dien alleen van pn.
Palalangon sprake is geweest, waarna dan tot p. 120 over hem ge-
zwegen wordt. Zie aant. bij p. 110.
4e Op p. 120 spreekt pn. Palalangon over iets, dat alleen op pn.
Pandjoenan (of s. G. Djati) kan slaan. Zie aant. aldaar.
5e Uit vergel. van pp. 21, 22 met de Sadj. Banten (Hoesein p. 33)
wordt waarschijnlijk, dat ki bapa Oewa = pn. Pandjoenan. Nog dui-
delijker blijkt dit uit p. 124 van onze hss., waar eerst van kjai bapa
oewa gesproken wordt, terwijl deze even verder met pn. Pandj. aan-
geduid wordt.
6e In de D. S. Tjerb. heet onze pn. Pandjoenan, Pangajoenan, zie
aant. bij p. 110.
7e De komst van den maulana wordt in de Babad Tjerbon verhaald
in Zang XXI, p. 94 v. Daar komt maul. 'Abdoerrahman Baghdad
,,poetra molana Hoed ratoe') pan sadérèk misanan maring molana
Djati poerbaquot; (strophe 1), die uit Bagdad verbannen was, omdat
hij van honden hield (str. 1), met zijn zuster siti Baghdad, pn.
Pa[la]langoen (str. 2) en datoe Kahfi op Java aan, waar hij bekend
is onder den naam Dipangajoen (str. 3). Hij wordt ingehaald door
o.a. s. G. Djati, waarna in dezelfde strophe sprake is van bala Pan-
djoenan (dit is dus een naam die te voren nog niet genoemd is), terwijl
in str. 4 pn. Pandjoenan vraagt, waarom hij ingehaald wordt. Van
Dipangajoen en 'Abdoerrahman wordt verder niet gesproken, wel
voortdurend van Pandjoenan. Het vermelden van pn. Pa[la]langoen
naast Abdoerrahman = Dipangajoen, en het vermelden van siti
1) Ook s G. Djati is volgens p. 133 en volgens de traditie (zie Hoesein, diss. p. 1Ü6,
107) een zoon van soeltan Hoed; sadèrèk misanan = bloedverwant in de 6e graad,
in enkele streken van M.-]ava 4e graad; Bertling o. c. p. 123.
Baghdad als zuster van den maulana i) moeten we als vergissingen
kwalificeeren (zie Ie t.m. 4e).
8e Op p. 44 van de Daftar Sadjarah Tjerbon zegt pn. Pangajoenan
tot s. G. Djati dat hij uit Bagdad verjaagd is, omdat hij zoo van
honden fokken hield; p. 44 en 45 verhaalt de toedracht omstandig,
waarna er staat, (p. 45), „Adapoen kawan kami melainkan tiga orang
laki dan seorang perempoemoean (sic), tiapS seorang seboeah perahoe,
djadi empat boeah perahoe. Adapoen temanS hamba, dalam seboeah
perahoe doea ratoes enam poeloeh enam orang, demikianlah lain (p.
46) daripada hamba. Adapoen nama hamba 'Abdoerrahman, saoedara
hamba jang seorang 'Abdoerrahim jang sekarang ini digelar ki gedèng
Doekoeh jang telah terseboet dahoeloe, jang mengikoet pangéran
Hasanoeddin ke-Banten. dan jang seorang nama datoe Kahfi, jang
tergelar nama ki gedèng Babadan. jang telah terseboet dahoeloe, dan
seorang perempoean jang sekarang terkelar (sic) njai Kedèng Moe-
arah. Adapoen ketika hamba naik dari perahoe ada didésa Pangkalan;
adapoen ketika datoek Kahfi naik dari perahoe ada didésa Pangoera-
gan; adapoen ketika njai gedé Moearah naik dari perahoe ada didésa
Djati.quot; Zonder nu aan deze alweer afwijkende redactie te veel waarde
te willen toekennen, al komen.verschillende gegevens overeen met de
ons reeds bekende, stippen we er uit aan, dat a. pn. Pangajoenan =
'Abdoerrahman = de persoon die uit Bagdad verjaagd wordt wegens
het fokken van honden; b. 'Abdoerrahim, broer van 'Abdoerrahman
(zie S. B. r.2 B p. 61) = ki gedèng Doekoeh [dit klopt met p. 61
S. B. r.2 (indien we deze juist geïnterpreteerd hebben), waar hij evenals
pn. Pandjoenan martoewa oewa wordt van s. G. Djati] die Has. naar
Banten volgde (p. 47 vermeldt een kjai ki Doekoeh als leeraar
van maul. Moehammad; dit laatste ook in de Sadj. Banten (Hoesein,
Diss. p. 37); c. datoek Kahfi, een broer van 'Abdoerrahman = ki
gedèng Babadan; dit is in de traditie de naam van een schoonvader
van s. G. Djati. Kahfi is wel een verbastering van Hafidh of
HaViz, zoodat dit een aanwijzing is voor de juistheid van onze
opvatting van de S. B. r.2; d. de vrouwelijke medepassagier, vermoe-
delijk ook hier als zuster van 'Abdoerrahman beschouwd, hier njai
gedé Moearah heet; met haar is wel dezelfde vrouw bedoeld, die in
de Babad Tjerbon de zuster van maul. Baghdad. op p. 127 njai
rara Baghdad en op p. 129 ratoe Ramping genoemd wordt. Dan
1) Dit is verband met onze gissing dat zij de dochter van 'datoek Kahfi is.
-ocr page 237-wordt dus duidelijk, waarom pn. Pandjoenan, evenals zijn broer kjai
Doekoeh, als broer van kjai gedèng Babadan = datoek Kahfi of
Hapit = kjai gedèng Djati i), mertoewa oewa genoemd kan worden
van s. G. Djati. Behalve het feit dat pn. Pandjoenan mertoewa (wel-
licht is dit te lezen als [mertjoewa, van njai Ramping genoemd
wordt, wat we voor een vergissing van den schrijver houden, is de
passage in de S. B. r.2 dan bevredigend verklaard.
9e p. 125—128 verhaalt van een maulana Baghdad; op pag. 129
wordt deze niet meer genoemd, maar spreekt het over hetzelfde onder-
werp doorgaande verhaal van pn. Pandjoenan.
Gedèng Galé als naam van een schip is wel ontstaan door verkeerd
opvatten van njai gedé Moearah door den samensteller van onzen
Jav. tekst.
Onze conclusie uit het bovenstaande, waarbij het er slechts om ging
vast te stellen wat door de traditie over 't algemeen als juist aanvaard
werd, is dus, dat de schrijvers uit onzekerheid over de door hen behan-
delde tradities verzuimd hebben duidelijk aan te geven, dat pn. Pan-
djoenan = maul. Baghdad etc., en dat later o.a. Sadj. Banten (Hoesein
p. 33) en onze hss. p. 21 v. de verwarring vergroot hebben door ver-
schillende personen als dragers van deze namen voor te stellen.
Moendoe, baai en dorp aan N.-kust van Java, O.-lijk van Cheribon,
ook naam van een dorp in de afd. Indramajoe, res. Cheribon; Lemah-
bang naam van verschillende dorpen op Java; Weroe naam van ver-
schillende dorpen op Java; Soengapan, dorp in distr. en reg. Pamalang,
res. Tegal; Kali Oeloeh, naam van dorp in distr. Oengaran, afd. Sala-
tiga, res. Semarang; ook één in Meester Cornelis; Loewoeng of Lowong
heeten verschillende dorpen op Java; Tjandi heeten vele dorpen op
Java evenals Batang: Kandoeroean heet een rivier in reg. en res.
Cheribon; Ajah. pl. en distr. Banjoemoedal, afd. Keboemen, res. Kedoe.
p. 130
Jav. kang toemoeroen . ■ ■ ■ warga sadasa en Mal. sekaliannja keloe-
arganja djoea semoea djadi djoemlahnja sepoeloeh orang is corrupt.
Vgl. D- S. Tjerbon p. 46, 47: „Adapoen sekalian teman2 pangéran
Pangajoenan jang dari Baghdad, ada jang telah diserahkan kepada
sahoenan (sic) Goenoeng Djati (47), maka jaïtoe soehoenan Goenoeng
kehendaklah akan ditaroehnja dalam tiaps seboeah kampoeng, per-
') De Babad ïjeibon, Zang XXII, str. 5, p. 99, spreekt ook van ziju dochter als
Djati; dit is daar niet. zooals Brandes. Rinkes en in navolging daarvan
Hoesein, Diss. p. 83, nt. 2 aannemen, een andere vrouw dan njai Babadan.
tämä-tama jang ada di-Moendoe digelarnjapoen njai gedèng Moert-
doe etc.quot;
Pantjoer, naam van verschillende dorpen op Java; Kali Njamat heet
een onderneming in Koedoes, res. Semarang; Mantingan, ligt in distr.
Japara, afd. Djapara, res. Semarang; Angké pl. in district en afd.
Tangerang, res. Batavia, ook wijk in W.-Batavia; Tanara, distr.
Pontang, ligt 24 palen van Sérang en 39 palen van Batavia; Pesalakan,
in distr. Karang Anjar, res. Kedoe; Kasoenjatan ligt N.-lijk van Sérang,
bijna aan de kust.
p. 131
De opgegeven leeftijden van pn. Pandjoenan en s. G. Djati zijn
in de Jav. redactie natuurlijk onjuist; ook indien men de in de Inh.
opgave vermelde verbeteringen niet accepteert en veronderstelt dat
met 821 [H.] en 701 [H.] de sterfdatum bedoeld kan zijn i), moet op-
gemerkt worden, dat deze reeds onderling te veel verschillen om beide
juist te kunnen zijn. Op p. 30 werd reeds het overlijden van pn. Pan-
djoenan meegedeeld, het heeft daar plaats na den bouw van een astana
van s. 'G. Djati in Tjerbon en na het huwelijk van Hasanoeddin.
p. 132
Salih is niet de figuur uit de oud-heidensche Arabische traditie, die
niet zou passen in dezen aan het Oude Testament ontleenden stamboom
(zie P. J. van Leeuwen, De Maleische Alexanderroman, proefschrift
Utrecht 1937, p. 285), maar een verschrijving voor Sélah (ibid. p. 288,
vgl. Genesis 10 : 24), welke verschrijving ook in den Maleischen
Alexanderroman voorkomt (ibid. p. 163).
p. 133
Van Adam af tot Abraham berust de stamboom in hoofdzaak op
bijbelsche traditie; daarna volgt hij, zooals Prof. Juynboll mij mee-
deelde, de in Arabische werken algemeen bekende, waarnaast soms
(zie bijv. Tabari) ook nog andere opgaven vermeld worden. De lijst
in onze hss. is vrij goed, maar toch met fouten, omissies en herhalingen.
Uit den stamboom van s. G. Djati blijkt, dat zijn vader slt. Hoet
en zijn grootvader slt. Bani Israïl heette; p. 42 vermeldde, dat zijn
moeder uit Bani Israïl en zijn vader uit Jamani afkomstig was. Voor
den stamboom van s. G. Djati in andere inlandsche kronieken zie
men Hoesein p. 106, 107; zij komen ongeveer overeen met de onze;
zooals door hem aangetoond wordt, zijn ze alle verzonnen.
In onze jaartelling dus respect. 1418 en 1301/02, Wüstenfeld, o.e. p. 34 en p. 30.
-ocr page 239-De Mal red. verdient bij de opgave van de afstamming van sultari
Ahm. 'Abdoel'Ar. de voorkeur boven de Jav., omdat het waarschijn-
lijker is dat 'A.'A. een zoon, dan een achterkleinzoon is van pn. Pa-
Ièmbang Anom (vgl. Hoesein p. 81). In de Bantensche traditie toch,
is ki gedé Palémbang de eerste vorst van Demak en een zoon van
arja Soemangsang, die met den titel praboe Anom begiftigd werd en
wiens vader een patih van China was, terwijl ook de tweede (en laatste,
volgens de traditie en voor zoover wij thans weten) vorst van Demak
een zoon was van arja Soemangsang (Zie de uiteenzetting van Hoesein
p. 243—245.). Wanneer, zooals beneden waarschijnlijk gemaakt wordt,
slt. 'A.'A. = slt. Trenggana, dan klopt onze opvatting dus met de
andere gegevens. Ik gis nu dat i.p.v. Jav. ibn maulana arja Trenggana
gelezen moet worden jaikoe (of iets dergelijks) m. a. Tr., waarbij jaikoe
slaat op soek. 'A.'A., omdat dit een bevredigende oplossing geeft, die
in overeenstemming is met de Mal. red. De Jav. red. zou dan twee-
maal hetzelfde vertellen, de tweede maal echter andere namen ge-
bruiken. Tusschen de opsomming in de Jav. red. van de broers van
pn. Palémbang Anom wordt deze zelf dan nog eens genoemd als
derde, dat is dan de beteekenis van jani arané ikoe nomé; hetzelfde
ziet men in de opsomming in de Mal red., daar echter wordt hij ge-
noemd maulana Sjoemangsang; de woorden hiervóór, maulana arja
Trangganoe ibn, zijn dan ingevoegd, omdat dit de hoofdpersoon is, van
wien de schrijver de afstamming wil mededeelen. Hij wordt dan ook
noch in 't Jav., noch in 't Mal. met „broerquot; aangeduid, maar alleen „dui-
delijkheidshalvequot; nog eens genoemd, om zijn plaats in 't familieverband
aan te geven. Uit deze plaats in 't Mal. en uit 't Jav. iets hooger als
onze verbetering van ibn in jaikoe geaccepteerd kan worden, blijkt dan
tevens dat in onze hss. 'A.'A. = arja Trenggana. Dit is in overeen-
stemming met de opgave van de Bruin's zegsman (p. 383), die van
den vader van pn. Ratoe, de vrouw van Hasanoeddin, zegt: „welker
vader genaemt was Aria Tranganoe, de vader van dezen heette Aria
Soemangsang en Soemangsangs vader was Copo tot Moechoel.quot;
p. 135
Hier is, in tegenstelling met p. 109, niet pangéran Ratoe het oudste
kind van den sultan van Demak; ook de namen ratoe arja Djapara
en ratoe Sédang Laoet doen denken aan een foutieve opgave, daar we
als dragers van deze namen reeds kennen resp. een zoon van Ha-
sanoeddin en een zoon van s. G. Djati (Sédèng Lahoetan). Sé(n)dang
Laoet is echter ook de naam van een district in Cheribon.
p. 136
De mededeeling ,.dit is de silsilah van s. G. Djatiquot; moet op een
vergissing berusten, zij zou goed passen achter de silsilah op p. 133.
Het in 't Arabisch gestelde mystieke stukje hoort hier eveneens niet
thuis. De tekst daarvan werd door prof. Juynboll bij gissing voor mij
vastgesteld uit de onderling in menig opzicht verschillende lezingen
der 4 hss. en beteekent. voor zoover de duistere mystieke zin een ver-
klaring toelaat, in hoofdzaak ongeveer het volgende: De lof zij aan
Allah, die den mensch geschapen heeft volgens Zijn evenbeeld
en die hem speciaal uitverkoren (of: begunstigd) heeft voor (of: met)
het geheim van met Hem verwant te zijn; en lt;diegt; gesteld heeft het
gelijkenis vertoonen met Hem. en het nabij komen in schoonheid met
Hem. tot twee dingen voorafgaande aan (of tot twee inleidingen tot)
het juistmaken van het weefsel van de kennis betreffende Hem. enz____
En de salat zij over den profeet, die in zich vereenigt____de manifesta-
tie van het eeuwige, het uitstralende licht, enz.....[nl.] Moehammad.
Allah moge zegen en vrede schenken aan hem en aan zijn familie
enz.....Wat nu daarna lt;volgtgt;?. . . .quot;
p. 138
De schrijver laat s. G. Djati verzoeken zijn geschiedenis niet verder
te vertellen, om zijn bescheidenheid te doen uitkomen (zie aant. p. 84)
en opdat de leeringen niet tot onbevoegden zullen komen.
p. 139
Men merke op. dat niet gezegd wordt in welk land s. G. Djati koning
zou worden, het hier verhaalde is blijkbaar een brokstuk uit een grooter
verhaal, zooals dat in de Babad Tjerbon en in de Daft. Sadj. Tjerbon
voorkomt, waar s. G. Djati pas na lang zoeken en veel omzwervingen
en avonturen Moehammad ontmoet. Het land heet in de Bab. Tjerb.
Zang IV: Bani'sra'il. in Zang XII Mesir Bani'sra'il (p. 64 str. 4)
Onzeker.
-ocr page 241-en in de D. S. Tjerb. p. 4 Mesir. Volgens onzen tekst p. 133 is hij
een zoon van slt. Hoet en kleinzoon van slt. Bani Israil (p. 42: zijn
vader afkomstig uit Jamani, zijn moeder uit Bani Israil) evenzoo de
Sadj. Banten, Hoesein p. 31, terwijl op pp. 84, 85, 105 in onzen tekst
vermeld wordt dat hij uit Arabië afkomstig is.
p. 141
De Jav. red. maakt bij het begin van de raadgevingen van de moeder
den indruk aan te sluiten bij iets dat voorafgaat; wij hebben in de
inhoudsopgave aangenomen dat dit ..ietsquot; de woorden van Moeham-
mad zijn, de mogelijkheid bestaat echter ook, dat dit stuk aansluit bij
p. 117 waar s. G. Djati een aantal raadgevingen besluit met de woor-
den: „Deze boodschap gaf mijn moeder mij mee.quot;
Jav. metoe saking enggon kang roepek maring kang djembar wordt
verklaard op p. 148 in den Mal. tekst.
Mal. ajat zou een vermaleisching kunnen zijn van Jav. pangajaté,
dit blijkt echter niet uit den tekst. Hds. Pijper p. 61 heeft: „ajoen
ametokaken saking sakèhing panganijaja.quot;
p. 142
Hier komen, in tegenstelling met p. 141, de raadgevingen in den Mal.
en Jav. tekst weer met elkaar overeen, zoodat we kunnen vermoeden,
dat de Mal. schrijver een ongeveer gelijkluidenden tekst als de onze
heeft vertaald. Hij doet dat echter wel iets te vrij.
p. 143
Waar sprake is van de plichten van den moerid heeft de schrijver
blijkbaar het raam waarin hij zijn beschouwingen geplaatst heeft, uit
het oog verloren.
p. 144
Behalve de eerbetuigingen jegens Allah zijn ook eenige andere raad-
gevingen reeds door s. G. Djati opgesomd op p. 116 v.
De Mal. vertaler heeft Jav, ora kawasa ora blijkens zijn vertaling
tiada dengan koeasanja niet als verjavaansching van tadapat tiada
herkend.
Mal. tetapi lain poela pada orang jang madharrat etc. moet krachtens
de beteekenis wel onjuist zijn; de Jav. tekst is hier onduidelijk en een
derg. tekst heeft de Mal. schrijver blijkbaar tot deze vertaling gebracht.
p. 146
Jav. isoen kabèh is een vergissing van den schrijver, ook als bedoeld
is anak isoen kabèh, daar de moeder nog steeds aan het woord is.
De term bespieden wordt ook gebruikt in de beschrijving van de
..dzikr sjoghoel istilaquot; in Rinkes, Diss. p. 80 nt. 3. Er staat daar:
angindjen (correctie van Dr. Rinkes voor ingidjen2) ing dzating Allah,
d.i.: bespieding van Allah's wezen.
p. 148
Wellicht zit in Jav. dodot (kleed voor 't onderlijf) dat wirang sym-
boliseert, een toespeling die in de Mal. red. verloren is gegaan.
De raadgevingen van de moeder van s. G. Djati komen, afgezien
natuurlijk van die welke onmiddellijk uit het belijden van den Islam
voortvloeien, in veel opzichten overeen met onze ethische opvattingen.
Ze zijn door hun algemeenheid in de practijk van weinig waarde, maar
het voornaamste bezwaar is, en dat heeft ook deze schrijver blijkbaar
niet ingezien, dat ze weinig indruk maken op 't menschelijk gemoed.
Het levende voorbeeld heeft daar oneindig veel meer invloed op dan
op schrift gestelde vermaningen, waarvan de schrijver in 't verborgen
blijft. Ook voorlezing ervan door iemand die krachtens positie en
aanleg weinig in de gelegenheid is ze toe te passen, zal de werking
niet verhoogen. Wij vestigen de aandacht op de volgende punten
waarin o.i. verschillen met de gangbare Westersche opvattingen tot
uiting komen:
Ie. Koranuitlegging is bevorderlijk voor de gezondheid en zielerust;
2e. studie van de 'ilmoe;
3e. het inzien van Allah in al zijn doen en laten;
4e. zich richten naar den goeroe;
5e. goede manieren toonen (als zedelijke eisch);
6e. geen gewicht hechten aan de wereld;
7e. niet praten en schertsen met vrouwen, grootere belangstelling
voor de sjahwat;
8e. het door vergelijkingen met concrete voorwerpen voorstellen van
begeerenswaardige zaken (bijv. vernuft door een snel paard).
In het verhaal van de ontmoeting met de roovers treft ons de snel-
heid waarmee zij zich bekeeren; ook valt ons op dat de schrijver zoo
weinig van het eigenlijk gebeuren der bekeering vertelt. Het heele
verhaal maakt den indruk, niet verteld te worden als een voorbeeld
van de wijze waarop bekeeringen tot stand komen, maar juist in elkaar
gezet te zijn om van een bekeering melding te kunnen maken, en zoo-
doende de toehoorders van de voortreffelijkheid van den Islam en van
s. G. Djati te overtuigen. Deze tendens blijkt echter te duidelijk, de
bekeerlingen zijn geen levende menschen, maar schematische figuren,
die handelen zonder dat wij hun motieven kunnen begrijpen. Een ver-
klaring van hun houding te geven acht de schrijver blijkbaar van geen
belang, het feit van hun bekeering is het belangwekkende en over-
tuigende element. Andere bekeeringen worden op p. 19, 32, 40, 57,
164 vermeld.
Het is niet duidelijk of s. G. Djati de 500 dinar aan de roovers geeft
als belooning voor hun bekeering of als „premie voor den aanvallerquot;,
dan wel of de schrijver in verteedering over het succes van zijn held,
geschenken uitdeelt.
p. 151nbsp;^ r^ -
De silsilah (d.i. hier de ketting der leermeesters) van s. G. Djati s
leeraar wordt vermeld, omdat ze dient als bewijs dat de leeraar zijn
leer (methode) van den stichter der orde, hier Moehammad, of een
door dezen gemachtigden leerling heeft verkregen, zoodat de leeraar
gerechtigd is de leeringen der orde te verkondigen, en de methode zelf
juist moet zijn. Zie Rinkes, Diss. p- 45—47.
Met Nadjmoeddin alkabiri wordt wel bedoeld Nadjim-al-Din Kubra,
van Wien de Enz. des Isl. deel III, pp. 888, 889, o.a. zegt dat hij was:
„der Begründer des Ordens der Kubrawiya oder der Dhahabiya.....
eine der markantesten Persönlichkeiten unter den epischen Sufis des
XII—XIII Jahrhunderts n. Chr.;----fruchtbarer Schriftsteller;----
hinterliesz eine Reihe wertvoller Abhandlungen über verschiedene
Fragen des Sufismus.quot; Hij leefde dus ongeveer 3 eeuwen vóór s. G.
Djati.
p. 155nbsp;, , ,
Na zijn leertijd bij ibn 'Ata'oellah is s. G. Djati dus volgens dezen
tekst 15 20 22 = 57 jaar oud.
-ocr page 244-Sjattariyyah is een bekende orde, zie Rinkes, Diss. p. 57, 96.
In het ..Boek van Bonangquot; wordt moeraqabah verklaard met: het
gelaat van Allah te zien. wetend dat men geweten wordt (Schrieke.
Diss. p. 75 nt. 1).
De beteekenis van den kunstterm dzikr hayirah (of hoe men dit
laatste woord anders zal moeten lezen) is mij niet bekend.
ff et Arab. gedeelte op p. 155 en p. 156 beteekent ongeveer: ..ffet
hart van den ..wetendequot; richt lt;wendtgt; zich niet naar Zijn naam.
Zijn eigenschappen en Zijn daden, maar naar Zijn voorhanden zijn
lt;bestaangt; en Zijn overal aanwezig zijn.quot; Sjéch 'Ata'oellah sprak:
Allah, de Verhevene, zegt: ,,Zie. Ik ben de begeerende en gij zijt de
begeerde.quot; En het antwoord van den dienaar tot Mij is: „Waarlijk
Gij zijt mijn begeerte.quot; Allah, de Verhevene, zert: ..Gij. en niet Ik.quot;
En het antwoord van den dienaar tot Mij is: ..Waarlijk. Gij en niet
iemand anders dan Gij.quot; Dan zegt God de Verhevene: ..Gij gevoelt
dezelfde liefde voor Mij. als Ik voor u voel. ' En het antwoord van den
dienaar tot Mij is. enz. Daarna volgen nog andere, in mystieken zin
bedoelde Arabische woorden, die in den tekst blijkbaar niet geheel
juist en volledig overgeleverd zijn.
p. 157
Ook op p. 139. 140 had s. G. Djati een ontmoeting met den profeet,
waarbij hem werd medegedeeld dat hij een afstammeling van hem was.
Van s. G. Djati's komst op Java. die reeds op p. 42 en p. 102 is
vermeld, rept Mohammad op p. 141 [nog?] niet. Op p. 105 is reeds
sprake van een metgezel die zal helpen Java voor den Islam te winnen
nl. pn. Palalangon.
p. 160
De pandita pani komt onder den naam 'Apani in de Daft. Sedj.
Tjerbon p. 5—10 voor in een verhaal, dat ook handelt over de slang
Yamlika en het lijk van Salomo. In de Babad Tjerbon. Zang VII en
VIII, komt hij voor onder den naam Ngapani in een soortgelijk verhaal.
p. 161
Beide red. zijn bij het verhalen van het zien van de vlam corrupt.
Op p. 86 S. B. r.2 waar deze passage ook, en beter, voorkomt, staat:
Maka ngoetjap pandita pani: „Toewan. poenapa kang moeroeb saking
iringaning (aring-aring B) baginda Solaiman?quot; Kang angandika soe-
soehoenan: „Poenika tjemeti nabiyyoe 'Ilah Solaiman.quot; Ngandika
soesoehoenan dateng pandita pani: „Lamoen doeroeng toewan sampoen
alap (B, ontb. A) angembil karana tatandoeraning Allahoe ta'ala.quot;
Pinaksa ingembil déning pandita pani, maka noeli dateng bebendoening
Allahoe ta'ala, medal pantjawora (pantjawara B) angin lésjoes. Etc.
In de Daft. Sedj. Tjerbon neemt het verhaal, dat overigens ook zeer
afwijkt, na de poging tot diefstal een andere wending; de gevolgen
van den diefstal komen ook in de Bab. Tjerbon t.a.p., zij het eenigszins
gewijzigd, voor. Onze tekst is veel beknopter dan de beide andere,
soms te beknopt, zooals blijkt bij winangsoelaken {dikembalikannja
Mal.), dat in onzen tekst geen zin heeft omdat Noeroellah reeds op
den berg was. In de Babad Tjerbon, Zang VIII, wordt hij echter
eerst een poos in de lucht gehouden en pas na schuldbekentenis weer
teruggebracht.
Het wordt hier duidelijk dat dit verhaal van s. G. Djati volkomen
legendarisch is en tot een legendencyclus om den bekenden heilige be-
hoort, die ook in andere geschriften voorkomt. De samensteller heeft
dit verhaal, dat op p. 138 aanvangt en op p. 173 eindigt, echter niet
zonder meer uit dien cyclus overgenomen of uit zijn geheugen opge-
teekend, maar er behalve de meer of minder belangrijke wijzigingen
die elke Jav. of Mal. [af] schrijver van derg. verhalen gewoon is aan
te brengen, ook gedeelten uit Arabische en in het Maleisch i) ver-
taalde Arabische mystieke verhandelingen in aangebracht.
De raadgevingen aan het slot dezer pag. zijn ook al eens door s. G.
Djati p. 116, en zijn moeder p. 144, ten beste gegeven.
lav. njata ing nabi. Mal. bertanja. Njata heeft hier ongeveer de
beteekenis sedya; p. 142 heeft A bernjatakan pada goeroe, B heeft daar
het juiste bertanjakan. Overigens komt deze raadgeving hier wel wat
laat, daar s. G. Djati immers reeds p. 139 v. en p. 157 v. met Moham-
mad sprak. In de Babad Tjerbon en de Daftar Sedj. Tjerbon gaat
s. G. Djati na het afscheid van zijn moeder op zoek naar Moehammad;
wellicht is dit stukje genomen uit een derg. verhalencyclus waarin hem
deze aanwijzing (en daar dan op de juiste plaats) wordt gegeven.
p. 162
In de Daft. Sadj. Tjerbon p. 13, 14, ontvangt s. G. Djati van zijn
leeraar Nadjmoeddin ( = Tadjumu'ddin alkubri molana akbar in de
1) Zie p. 167.
-ocr page 246-Bab. Tjerb. Zang XIII) den raad datoek Bahroel te gaan opzoeken.
Volgens de Bab. Tjerb. l.c. woont Bahroel in Koedoes en is Soerandil
de plaats waar s. G. Djati van een leeraar onderricht geniet. In de
drie hier genoemde redacties komen enkele zelfde namen en motieven
voor, maar die zijn in elk der redacties op geheel eigen wijze met elkaar
verbonden.
S. G. Djati's hart moet geopend worden opdat Licht en Heil er
kunnen binnendringen. Dit wordt o.a. bereikt door de juiste wijze
van reciteeren van het ontkennings-bevestigingsreciet. Rinkes, Diss.
p. 72. Vgl. ook Hoesein, Diss. p. 298, 299.
p. 163
Omtrent wirid zie men aant. bij p. 15. Wasiat hebben wij opgevat als
,,overleveringquot; (hadits) en dan meer in den zin van vermaning, omdat
dit hier goed past.
Het is natuurlijk een fout in de constructie van het verhaal, dat hier
Noeroellah aan maul. Pandjoenan vertelt van het gesprek dat hij
had met datoek Pajoenan. Blijkbaar heeft de samensteller van de Sadj.
B. r.2 niet vermoed dat dit dezelfde personen zijn, maar dan volgt
hieruit dat hij niet alleen links en rechts verhalen ontleend heeft, maar
ook deze verhalen bewerkt heeft en verschillende brokstukken aaneen-
gevoegd.
Hier is datoek Pajoenan dus reeds op Java, als s. G. Djati aan-
komt en wil bij hem in de leer gaan. Op p. 21—24 wordt dan blijkbaar
verhaald van een later stadium, waarin pn. Pandjoenan (aldaar ge-
noemd maulana Baghdad) als gelijke en zelfs (waarschijnlijk omdat
hij s. G. Djati's schoonvader is) eenigszins als meerdere behandeld
wordt. Hij is dan blijkbaar al door s. G. Djati in zijn orde opgenomen
(vgl. p. 169). Ook p. 103 v., waar pn. Palalangon een bezoek brengt
aan s. G. Djati zonder dat duidelijk blijkt of hij pas uit Bagdad op
Java was aangekomen, is niet in strijd met het hier meegedeelde. Wel
is dat het geval met het verhaalde op p. 125 v., waar m. Baghdad
naar Java komt als s. G. Djati daar reeds is en volgens de Bab. Tjerbon
Zang XXI zelfs door s. G. Djati ingehaald wordt. Tegenspraak ligt
er ook in het feit dat s. G. Djati zegt niet in staat te zijn aan datoek
Pajoenan onderricht te geven en het vermelde op p. 107, waar hij wel
als goeroe optreedt en leerlingen inhuldigt, en p. 169 waar hij maul.
Pandjoenan wel onderricht en in zijn orde opneemt. In elk geval blijkt
uit deze plaatsen, dat vóór de komst van s. G. Djati volgens dezen
schrijver Java als nog niet geïslamiseerd wordt beschouwd en dat hij dit
tezamen met een collega heeft beproefd; blijkbaar met resultaat, daar
elders in dit werk de sultan van Demak reeds Mohammedaan is en hem
een bezoek brengt in Tjerbon (p. 23, 106, 107). Uit p. 89—101 moet
men evenwel opmaken, zooals trouwens ook historisch vast staat, dat
hij toch voorgangers gehad heeft, men zie bijv. p. 99, 100, waar de
sultans van Demak imams van Demak benoemen.
p. 164
Mal. disebelah ilir is onjuist, daar datoek Bahroel in Pasé vertoeft.
Op p. 88 S. B. r.2 luidt deze passage vollediger, in een overigens ver-
ward gedeelte: ,,tapa ing saoeloening Pasé..... marginipoen ing
Koedoes Soetji, mangalèr bener;quot; nog beter is de passage aan het slot
van deze pagina: „tapa ing saoediking Pasé, marginipoen saking Koe-
does Soetji mangalèr bener.quot;
De plaats Koedoes Soetji heb ik niet kunnen vinden, op te merken
valt dat de Pasé-rivier N.-waarts stroomt. Wellicht moet, indien de
tekst corrupt is, de plaats Soetji in Koedoes op Java gezocht worden;
verschillende plaatsen op Java (bijv. in distr. Petambahan, afd. Grissee,
res. Soerabaja en in reg. Pamalang, res. Tegal) dragen den naam Soetji.
Met Keling wordt hier niet bedoeld het gebied aan de kust van
Koromandel, maar het Keling dat ,,is te localiseeren bij de rivier van
dien naam in Noord-West Kediri.quot; (Verbeek in Not. Bat. Gen. 1889
p. 10 sq., aangehaald in Krom, Hindoe Jav. Gesch.2, p. 448).
Atoeng Jav. A, datong Jav. B, is wellicht een verschrijving voor
kaf ong, welk woord ook gebruikt wordt op p. 94 (p. 44 van den Jav.
tekst). Het hs. van Dr. Pijper, dat dikwijls een gangbaar Nieuw-Jav.
woord heeft voor een Middel-Jav. of ,,kawiquot;-woord in onze Jav. hss.,
heeft hier laroeng-laroengé ratoe ing Keling. D. S. Tjerbon p. 14:
majit radja Keling.
Ook in de D. S. Tjerb. bekeert de patih van Keling zich zonder dat
ons zijn motieven meegedeeld worden. De Babad Tjerbon echter ver-
meldt in Zang XVI p. 79, str. 16 en 17 de reden: s. G. Djati belooft
een eventueele achtervolger van Keling tegen te houden („nanggohiquot;).
p. 165
Bij menjempoernaken Mal., sampoernakaken Jav., moeten we niet
denken aan een verinlandsching van Arab. Insan Kamil, de volmaakte
mensch. zie Kraemer, Diss. p. 52, 91 v. en Zoetmulder, Diss. p. 48,
maar aan het laatste en hoogste van de vier stadia die de leerling moet
doorloopen om zijn einddoel, algeheele absorptie in de Godheid, te be-
reiken. Hij heet dan kamil moekammal, volkomen volmaakt. (Zie
Rinkes, Diss. p. 105—109). Opmerking verdient, dat de leerling dit
zelf moet bereiken; de sjéch is wel onontbeerlijk om de voorschriften te
geven en moet stipt gehoorzaamd worden, maar kan den leerling niet
in dat stadium brengen, zooals men uit onzen tekst zou opmaken. Zie
Rinkes. Diss. p. 88—91 over de opname in de orde.
Pramana is niet een verschrijving voor Arabisch firman == edict, welk
woord we hier eerder zouden verwachten en dat hier goed zou passen;
de Arab. woorden in de zuiver Arab. gedeelten van onzen tekst zijn
wel dikwijls zeer verknoeid, maar hier is Skr. pramana bedoeld in
de beteekenis autoriteit, omdat dit in de primbons (immers een voort-
zetting van de toetoers. zie Schrieke Diss. p. 69—73; Kraemer Diss.
p. 66—68) en soeloek's i) een vaak gebruikt woord is. Arab. gedeelte
p. 165 en p. 166 beteekent ongeveer: „Doe mij kennen den sluier mijner
namen, mijner eigenschappen en mijner werkelijkheid. Gij zijt mijn
sluier en ik ben Uw sluier en Gij zijt degene die begeerd wordt.quot;
Maul. Pandj. sprak: ..Gij spreekt waarheid, o sjéch.quot; De sjéch sprak:
..En dan het woord van God den Verhevene: ,.En aan Ons lt;komt toegt;
van U. al wat aan U lt;toekomtgt; van Ons; ook wij hebben ten uwen
opzichte...quot; quot; [hier schijnt een woord te ontbreken, misschien: ..een
recht.quot;]. „Gij spreekt etc.quot; Allah zegt [nl. in Kor. 40 : 62]: „Roep Mij
..aan. dan zal Ik U antwoorden.quot;quot; ..Gij etc.quot; En het woord van
Hem die verheven is [Koran 57 vs. 4] „En Hij is met Ulieden waar
„gij ook zijt,quot; d.w.z. ik antwoord lt;Ugt; enz. Daarop volgen nog andere
phrasen in duistere, mystieke taal, die. althans gedeeltelijk, blijkbaar
verbetering in den tekst behoeven.
De Jav. redactie heeft hier en op de volgende pagina's Maleisch;
de samensteller heeft dus een geschrift geraadpleegd dat naast Arabi-
sche tekstgedeelten, in het Maleisch vertaalde mystieke beschouwingen
bevatte. Daar de Islam van het Maleische schiereiland en Noord-
Sumatra uit Java binnenstroomde en de eerste goeroe's hetzij van Ma-
leische origine waren, of Javanen, die daar onderricht waren (Kraemer.
Diss. p. 4). dus voor zoover ze zich niet in 't Arabisch uitdrukten een
soort Maleisch spraken om zich aan hun leerlingen verstaanbaar te
1) Zie over de onderscheiding tusschen primbon en soeloek: Zoetmulder p. 163 nt. 21.
-ocr page 249-maken, is het niet zoo verwonderhjk dat de samensteller een Arabisch-
Maleischen tekst volgde. De tekst van Gunning en het boek van
Bonang bevatten vele Maleische woorden en uitdrukkingen (Kraemer
t.a.p.). 'Abderraoef van Singkel, geboren ± 1615, schreef voor zijn
landslieden zijn werken in een met Arabische woorden en uitdruk-
kingen vermengd Maleisch, dat onder Arab. invloed veel on-Maleische
constructies bevat, zie Rinkes, Diss. Hfdst. II. Evenzoo deden Hamza
Pansoeri (Ie helft 17e eeuw) en „Raniriquot; (± 1588—± 1641?). De
latere afschrijvers, die ons onze Jav. hss. overgeleverd hebben, ver-
stonden. zooals blijkt uit den slechten toestand van het Maleisch, maar
weinig van deze taal, en waren dus zeker Javanen. De in het gedeelte
van p. 138 af, dat tot het slot een min of meer samenhangend geheel
vormt, voorkomende Mal. woorden (b.v. ia) of verjavaanschte Mal.
uitdrukkingen (ora kawasa ora = ta dapat tiada) bewijzen nog niet,
dat we met vertaling uit het Maleisch te doen hebben. We kunnen
alleen zeggen, dat de taal van den schrijver van dat gedeelte onder
Mal. invloed stond en dat de samensteller der S. B. r.2 in dit gedeelte
stukken ingevoegd heeft, die hij aan een ander in 't Arabisch en Ma-
leisch geschreven hs. ontleend heeft.
Voor het juiste begrip van het op p. 166—168 verkondigde is eenig
inzicht in de Mohammedaansche mystieke opvattingen, zooals die op
Java verkondigd worden, vereischt. Voor een overzicht daarvan moeten
we hier verwijzen naar het werk van Dr. B. M. Schuurman „Mystik
und Glaubequot;, Den Haag, 1933. Meer gedetailleerd zijn de dissertaties
van Rinkes, Schrieke, Kraemer, Drewes, Zoetmulder. Wij zullen ons
beperken tot enkele aanteekeningen.
Met het Mal. gedeelte aanvangende met: „Ja maulana P., heeft de
auteur blijkbaar bedoeld het onderricht van s. G. Djati aan m. Pan-
djoenan weer te geven. Het is dus een voortzetting van het Arab.
gedeelte; s. G. Djati haalt eerst uitspraken van Allah aan; de auteur
heeft deze uitspraken wellicht gevonden in een tekst die een gesprek
tusschen Allah en een mysticus weergaf, en nu brokstukken van dien
tekst hier s. G. Djati in den mond gelegd, waardoor groote verwarring
ontstaat, daar men tenslotte niet meer weet wie aan het woord is. Door
het aanbrengen van aanhalingsteekens hebben wij getracht dit euvel
te verhelpen.
Hier zij reeds opgemerkt, dat na Dan adapoen jang bangsa etc. op
167, de tekst regelmatig doorloopt.
Wij lezen menoenggalkan in den Mal. tekst omdat dit eén betere
oplossing geeft van dezen corrupten zin, er wordt dan nl. gesproken
over de éénheid van Heer en Dienaar. Dit zou dan kunnen aansluiten
bij de opsomming van de eigenschappen i) van Allah die er op volgt,
deze vloeien volgens de Tjentini (zie Zoetmulder, o.c. p. 149, 151) sa-
men met de eigenschappen van den Dienaar bij de vermenging van Heer
en Dienaar. Van den kant van den Heer zijn het wezen, eigenschappen,
namen en werken; van den kant van den dienaar zijn het bestaan,
kennis, licht en schouwen. Behalve „werkenquot; waarvoor „volmaakt-
heidquot; staat en „Ahadquot; in onzen tekst, dat dan overbodig zou zijn,
klopt dit dus. De vier begrippen wezen, eigenschappen, namen en
werken, die in de Moh. theologie uitvoerig behandeld worden, staan
hier dus in God (Zie Zoetmulder, o.c. p. 155.). Kamal vindt men veelal
in 't viertal djalal, djamal, kahar, kamal, resp. Majesteit, Schoonheid,
Macht en Volmaaktheid. (Zie Zoetmulder, o. c. p. 157—162).
p. 168
Behalve de in de aant. bij p. 167 vermelde beteekenis hebben de hier
gebruikte termen Ahad, Sjoehoed, Noer, Woedjoed, 'Ilmoe ook nog
beteekenis als aanduiders van bepaalde emanatiegraden. Ahadiyyah is
volgens Rinkes, Diss. p. 99, de eerste der 7 martabat kang pipitoe, men
zie voor nadere toelichting aldaar en op p. 100; Schrieke, Diss. p. 145;
Zoetmulder p. 120, 121, 156, lit. opgave op p. 108. De Noer Moeham-
mad is volgens Rinkes o. c. p. 119, in vele voorstellingen het uitgangs-
punt van de Schepping. Woedjoed, volgens Rinkes o. c. p. 101 de 4e
der martabat kang pipitoe. Khaja Khan, The philosophy of Islam pg. 7,
aangehaald in Zoetmulder, Diss. p. 154, 155, zegt, dat met de laatste
4 termen bedoeld worden de attributen die in het wahda-stadium te
onderscheiden zijn: „In the second stage (wahdat) four relations are
found, wujud (essence), Ilm (knowledge of self), nur (light, i.e.
dawning of the essence in the knowledge—the Ego) and Shuhud (ob-
servation of self).quot; Op deze wijze zou men de uitlegging der termen in
onzen tekst ook kunnen vertalen, indien men Sendirinja zonder hoofd-
letter schrijft. Het meest lijkt onze opsomming echter op een opvatting
1) Bangsa, Kraemer, Diss. p. 54, verklaart dit woord (in een bepaalde primbon)
met: inwendig orgaan.
-ocr page 251-van Hamzah Pansoeri, zooals die weergegeven is door Kraemer, Diss.
p. 38. Hij beschrijft den voortgang van het intelligibele tot het feno-
menale in den gang der martabat's. In het tweede stadium is evenals
in het eerste alles nog ongedifferentieerd, maar als substraat der ab-
stracties staat het beneden den hoogsten graad. Het omvat 'ilm,
wudjud, shuhud en nur. In 'ilm ligt n.1. het subject en object van het
Weten potentiëel opgesloten, in wudjud de bewerker van het Zijn en
het tot Zijn gebrachte, in shuhud het subject van het schouwen en het
object, en in nur de lichtgever en het met licht bestraalde. Men kan
deze eerste manifestatie onder twee aspecten bezien, naar gelang zij
naar boven of naar beneden gekeerd is. In het eerste geval, wanneer
zij op zichzelf beschouwd wordt (dilainkan), heet zij ahad etc. (Dit
citaat is een weinig bekort). Ik acht het dus mogelijk dat hier het
thema ,.verbinding eigenschappen Heer — Dienaarquot;, gecombineerd is
met het thema: „ontwikkeling van de graden van het Zijnde.quot;
Het is mij niet duidelijk of s. G. Djati hier het menjembah Allah,
menjembah nama etc. afkeurt omdat dit blijkens het voorgaande neer-
komt op een zelf-aanbidding, of dat hij wil zeggen dat het bidden tot
den naam, tot Allah, etc. eigenlijk niets is vergeleken met de mystieke
vereeniging met den Heer.
Kelindoengan is hier wel vertaling van Arab. hidjab = scherm,
dat in mystieke speculaties tusschen Allah en den mensch zoo n groote
rol speelt (Rinkes, o. c. p. 119 nt. 5), het is de sluier der zintuigelijke
waarneming of de afsluiting (Rinkes, o. c. p. 66) die den mensch ver-
hindert in zijn geestelijk zien. Vgl. nog Schuurman, o.e. p. 42 nt. 1.
p. 169
De waarschijnlijkheid, dat we in 't voorgaande een gesprek van s. G.
Djati met m. Pandj. moeten zien, neemt toe door het feit dat ook in
de Bab. Tjerbon, Zang XXI, zoo'n gesprek plaats vindt, waarbij s. G.
Djati zijn tegenstander overtuigt van het foutieve van diens leer.
Echter laat hij zich, wat ook logischer is, niet opnemen in de orde
van m. Pandjoenan (daar de Djabariyyah). Het komt wel voor dat
beroemde leeraars meerdere tariqah's in hun persoon vereenigen
(Rinkes, o. c. p. 49). Vgl. echter ook Schrieke, o. c. pp. 48, 49.
Maka pada ketika itoepoen sempoernalah pada pekerdjaan itoe
adanja Mal., is hier het aequivalent van poenika lah sampoen Jav.
De Enz. des. Isl. vermeldt in deel I p. 1110 omtrent Djoenaid o.a.:
(in onze spelling der Arab, woorden overgebracht) Aboe 'IQasim b.
Moehammad b. alDjoenaid alChazzaz alKawarizi, berühmter Mystiker
von Baghdad----er starb 297=910 in Baghdad.
p. 170
Bij 't verbod verg. p. 124 en misschien ook p. 138.
Maul. Baghdad schreef ook op p. 119 de peratoeran en op p. 22
den huwelijksaanzoekbrief aan den sultan van Demak.
p. 172
Misan Jav. en mimisanan Mal. moeten we hier natuurlijk nemen in
de beteekenis verre nicht.
Het Arab, stukje beteekent ongeveer: O Allah, wat Gij vaststelt over
ons van beslissing en raadsbesluit, laat behouden blijven den gods-
dienst en laat dien zuiver en oprecht voor U zijn. En het voortreffe-
lijkste van salat en het reinste van heilwensch zij over onze voorbede,
het verhevene schepsel, onzen heer en onzen meester Mohammed,
het zegel der profeten en gezanten en over zijne familie en al zijne
gezellen. Geprezen zij de heer eener verhevenheid, boven alle beschrij-
ving en heil over de Gezanten! Lof aan Allah den Heer der schepselen
en moge Allah salat en salam doen over onzen heer en onzen patroon
Moehammad en zijne familie en al zijne gezellen. Amen!
p. 173
Over de eigenaars van het handschrift merkt Hoesein het volgende
op (Diss. p. 198): „Het wekt bevreemding, dat de overgang van bezit
niet steeds van vader op zoon plaats gehad zou hebben. Het begin
der opgave is zelfs zonder meer ter zijde te stellen, ook al sloeg het
slechts op het stuk, aan welks slot de opgave staat, daar hetgeen in
dit stuk verteld wordt, de levensgeschiedenis van Sn. Gn. Djati, vol-
komen legendarisch is.quot; Pn. arja Rana Manggala was een zoon van
pn. Joesoep. zie tabel pn. Joesoep no. 5; soeltan Aboelmafachir =
sultan Ab. Mahmoed 'Abdoelkadir (1596—1651). was zoon van
Moehammad Nasroeddin. zoon van maul. Joesoep; pn. arja Mandoera
Radya is de naam van een zoon van maul. Joesoep. zie tabel pn. Joesoep
no. 8 (volgens Hoesein p. 197 is hier bedoeld een zoon van Aboel-
mafachir^); ratoebagoes Wiratmadya is volgens Hoesein (t.a.p.) een
schoonzoon, en pn. arja Wira Samara een zoon van Aboelmafachir.
Hoesein zegt op p. 197 ,,Met Pn. Ardi — in de Maleische bewerking
der S. B. Ranté-ranté staat Pn. Arja — wordt ongetwijfeld bedoeld
Pn. Arja Ardikoesoema, een zoon van Aboelmaali Ahmad, een klein-
zoon dus van Aboelmafachir. Ratoe Bagoes Moehammad Saké zal
wel een fout zijn voor Moehammad Saléh, zooals in de Maleische
bewerking staat, want die naam komt in de geslachtslijst i) niet voor,
wel Radèn Saléh, onder de kinderen Aboelfath Abdoelfattah, en Ratoe
Bagoes Moehammad Saléh. Deze laatste was een kleinzoon van Aboel-
mafachir, zoon van diens dochter ratoe Lor met den kali Nadjmoe-
ddin.quot;
p. 174
Met ratoe Marta begint blijkbaar een gedeelte van de Bantensche
vorstenlijst die in het resteerend gedeelte van Jav. hs. A zoo'n groote
plaats inneemt. Wij vonden althans de volgende personen terug:
S. B. r.2 A p. 132: ,,Maka ratoe Pandan akarama dateng kang poetra
toebagoes Ragil Djampaloe'an, kang wasta toebagoes (p. 133) arja
Wira Peraba.quot;
S. B. r.2 A p. 142: ,,Maka ratoe Marta akarama dateng toebagoes
Amad Rikal, kang poetra toebagoes Pandan, kang apatoetan kalajan
ratoe Ratna.quot;
S. B. r.2 A p. 144: „ . . . . ratoe Tenggek wasta ratoe Marta . . . .;
.... maka pangéran Ingajoedya Dipoera akrama dateng kang poetra
toebagoes Martabaja . . . . quot;
S. B. r.2 A p. 146: ,,Maka ratoe Fasal akarama dateng kang poetra
pangéran Ingajoedya, kang apatoetan kalajan Déwi, wasta ratoe Goek,
boten apatoetan. Maka soeltan Fasal djoemenengé boten lami, noenten
soemalah taoen 1100 2), amoeng kalih taoen djoemeneng soeltan.quot;
Deze pagina bevat een niet bij het voorgaande aansluitend stukje
uit een geslachtslijst. Omtrent de genoemde personen zij het volgende
medegedeeld: pn. Pasaréan is een zoon van s. G. Djati (p. 50); ratoe
Njawa is de dochter van „denquot; sultan van Demak en huwt met pn.
Pasaréan (Babad Tjerbon, Zang XXVI); njai gedé T-f-s is rara
1) Bedoeld is de geslachtslijst der Bantensche vorstenfamilie die in hs. A der S. B.
Ranté-ranté opgenomen is. 2) 1688/89 A.D., Wüstenfeld, o.c. p. 44. 3) ^j^^e
hss. Aboelmoefachir genoemd.
Tepasan (Hoesein, Diss. p. 83) of Tepasan adi, de vrouw van s. G.
Djati en moeder van pn. Pasaréan en ratoe Ajoe (Babad Tjerbon,
Zang XXII) of Tepasari (Daft. Sedj. Tjerb. p. 66); ratoe Ajoe is
een dochter van s. G. Djati die volgens de Bab. Tjerbon, Zang XXX,
eerst huwt met den sultan van Demak (wel een zoon van den eerst-
genoemden sultan van Demak). De heer S. Pangéran, docent aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht, tot wien ik mij wendde om de sleutel tot
het lezen van deze geslachtslijst te verkrijgen, deelde mij mede, dat
men de figuur 90° naar links moet draaien en dan rechts boven be-
ginnen te lezen. De bovenste horizontale baan bevat dan de Ie gene-
ratie (benevens ratoe Bagoes uit de 2e generatie), de 2e baan bevat
de 2e generatie, de 3e baan bevat de 3e generatie (waarbij de namen
van ratoe W.-noewati's ouders meegedeeld worden), de 4e baan geeft
nog een toelichting op de 3e. De heer Pangéran leest dan uit de Ie
baan dat s. G. Djati huwde met njai gedé S-m-pang en met njai gedé
N-p-s (lees: Tepasan). Uit de 2e baan blijkt dan dat pn. Pasaréan
een zoon is van s. G. Djati bij njai g. Tepasan, en uit de derde dat
hij huwde met ratoe Njawa, die blijkens de vierde baan een dochter
van den sultan van Demak is, en dat hij bij haar een dochter r. W-noe-
wati krijgt.
Ratoe Ajoe behoort niet in de 3e maar in de 2e baan, zij was een
dochter van s. G. Dj. bij nj. g. Tepasan, en huwde met den sultan van
Demak, die bij haar ratoe Agoeng, radja Agoeng en pn. Pekik ver-
wekte (vgl. de toelichting in de 4e baan). De sultan van Demak huwde
tevens ratoe Bagoes, de dochter van s. G. Dj. bij nj. g. S-mpang, en
kreeg bij haar pn. Soerja (Immers van de anaknja soeltan Demak be-
hooren drie tot de kinderen van ratoe Ajoe; njai gedé S-mpang is de
eerstgehuwde vrouw, we veronderstellen nu, dat de eerstgeborene haar
zoon is). In een figuur gebracht wordt het dus
N-f-s_ Soesoehoenan Goenoeng Djati_ S-mpang
Slt. Demaknbsp;fquot;*quot;nbsp;^
Njawa Pasaréan Ajoe -i--^-1- slt Demak —j-Bagoes
Inbsp;ratóe radja Pekiknbsp;Soerja
W-nn'ewati
Wij merken hierbij op, dat ons uit andere bronnen van een vrouw
van s. G. Dj. die S-m-pang heette en een sultan van Demak die twee
dochters van den soenan huwde, niets bekend is. Wel komt in de
Babad Tanah Djawi, uitgave Meinsma, blijkens het register van Dr.
Brandes in de V. B. G. Deel LI, 4e stuk, 1900, p. 46, een kjai gedé
Sampang voor, die schoonvader is van de oudste dochter van sultan
Trenggana van Demak. Men vergelijke Hoesein, Diss. p. 80—85 en
de geslachtstabel van s. G. Djati. Een ratoe Bagoes van Pasé huwde
volgens Bab. Tjerbon, Z. XXX, de dochter van s. G. Djati ratoe Ajoe,
die eerst met ,,denquot; sultan van Demak gehuwd was geweest.
TABELLEN.
ALGEMEENE TOELICHTING OP DE TABELLEN.
In de tabellen zijn de namen der mannen afgekort en voorafgegaan
door een cijfer, dat correspondeert met de bijbehoorende lijst, weer-
gegeven. Indien de man huwde, is de naam van zijn vrouw, aangegeven
door een cijfer en voorafgegaan door een kruisje, onder i) zijn naam
geplaatst. Daaronder volgt een streep waaronder de namen der uit
het huwelijk gesproten kinderen, afgekort en van een cijfer voorzien,
staan. In de lijsten bij de tabellen is de naam of zijn de namen der
personen volledig vermeld, en is de pagina van den Mal. tekst aan-
gegeven waar de naam of verwantschapsbetrekking het eerst voor-
komt; wijkt de Jav. tekst af, dan is dit aangegeven.
1) Indien de man bij meerdere vrouwen vele kinderen verwekte, zijn de namen
der vrouwen achter die van den man geplaatst, zie bijv. de tabel van Hasanoeddin.
I Parni-nnbsp;4 Koning van Tjenipii
ï Ibrahjmnbsp;5 Darawatinbsp;u dochter 7 R Dj.ika
X 3 Koninjr van Madjapahitnbsp;X 2 Ibrahimnbsp;?
X 29 H.Tloc'n?
Radja Panditanbsp;^^^__—-g p„. AmpH Denta—-—|
X 10 dochter van sang Aripinnbsp;X 11 Nilaquot;nbsp;X bijvrouvi- (28 Séian?)
IJ Oethman i j I.ebai locban i) dochter rs Pannjoeran 16 Wilis 17 Malalîa 18 Bonang 19 Kadaradjat 24 Mahmoed 25 Sja'ban 2O Mandoora 27 Pa'isah
X2ülbr. di-K. X 21 Noer. X 12 Oethman X 23 X47
X 40 Kamtninbsp;X 44 Baringin,nbsp;'
zoon van
Adipati Toeban
'nbsp;-- 20 ibrahim di Kamoening__________
^ 'nbsp;^nbsp;^ jongere vrouw
a» Pamcier-t 1 1 Xilanbsp;io Pambarep 34 dochternbsp;58 zoonnbsp;59 dochter
X 31 Hoesain X 35 Sampangnbsp;X 59 dochternbsp;X 58 zoon
21 Nrgt;eragali 32 Rahmatoellah 30 P.imb. I.anggar 38 dochter 37 Tih 52 dochternbsp;53 Koening s's Moendapaii '57 Haraid
^ X ? • X4sGad. K.nbsp;X54 Lewih X?
■nbsp;_ L..
^ 40 Kanimi j3 Koedoesnbsp;56 Ishak
I
41 Sari.i
-ocr page 257-Voorouders en afstammelingen van pangéran Ampèl Denta.
1.nbsp;Sjéch Parnèn (Parinin Mal. A p. 52, Karnèn S. B, r.2 p. 25),
afkomstig uit Toelèn (p. 52), vader van 2.
2.nbsp;Een pandita uit Tjempa (p. 52), zoon van 1, op p. 56 Ibrahim
genoemd, huwt met 6 (p. 58), vader van 8 en 9.
3.nbsp;,,Dequot; koning van Madjapahit, huwt 5 (p. 53).
4.nbsp;Koning van Tjempa (p. 52), vader van 5, 6 en 7.
5.nbsp;Oudste prinses van Tjempa (p. 52), dochter van 4, huwt den
koning van Madjapahit (p. 53), wordt door hem genoemd praméswari
ing Darawati Tjempa of dyah Darawati (S. B. r.2 p. 27).
6.nbsp;Jongste prinses van Tjempa (p. 52), dochter van 4, huwt met 2
(p. 58), moeder van 8 en 9 (p. 58).
7.nbsp;Sang ratoe Djaga (p. 52; s. r. Djaka, S. B. r.2 p. 25), zoon van 4,
wordt op p. 56 koning van Tjempa.
8.nbsp;Radja Pandita, zoon van 2 en 6 (p. 58), huwt 10 (p. 66), vader
van 12, 13, 14 (p. 68).
9.nbsp;Pangéran Ampèl Denta (p. 52), ook genaamd pangéran Rahmat
(p. 52), zoon van 2 en 6 (p. 58), huwt 11 (p. 66), hieruit verwekt
hij 15, 16, 17, 18, 19 (p. 68, 69), huwt later bijvrouw (no. 28?), hieruit
verwekt hij 24, 25, 26, 27.
10a. Sang Aripin (p. 66; s. Arja Ringin S. B. r.2 p. 33), van
Madoera, vader van 10.
10.nbsp;Dochter van 10 (p. 66), huwt 8, moeder van 12, 13, 14.
11.nbsp;Njai gedé Nila (p. 66), nicht van sang arja Tédja, dipati van
Toeban, huwt 9 (p. 66), moeder van 15, 16, 17, 18, 19 (p. 68, 69),
heeft geadopteerde broer 22.
12.nbsp;Chalipah Oethman (p. 68; ch. Hoesman S. B. r.2 p. 33), zoon
van 8 en 10, huwt zijn nicht 17 (p, 69), vader van 39, 42, 43, 45.
13.nbsp;Lebai Toeban (p. 68), zoon van 8 en 10.
14.nbsp;Dochter van 8 en 10 (S. B. r.2 p. 33).
15.nbsp;Njai gedé Pannjoeran (p. 68; N.g. Pantjoeran Mal. A), ook
genaamd njai Patimah, dochter van 9 en 11, huwt 20 (p. 69), moeder
van 30, 34.
16.nbsp;Njai Wilis (p. 68; S. B. r.2 p. 33 noemt haar ook njai Pang-
goeloe), ontbreekt op p. 101 (S. B. r.2 p. 47), dochter van 9 en 11,
huwt haar neef 21 (p. 69), moeder van 40.
17.nbsp;Njai gedé Malaka, ook genaamd njai Taloeki (p. 69), M-lok-
(Mal. A p. 101, M-loko Mal. B) en Moloko (S. B. r.2 p. 47), dochter
van 9 en 11, huwt haar neef 12 (p. 69), moeder van 39, 42, 43, 45.
18.nbsp;Maulana Ibrahim, ook genaamd pangéran Bonang (p. 69),
zoon van 9 en 11, huwt 23 (p. 70).
19.nbsp;Pangéran Kadaradjat, ook genaamd pn. sjéch Mahmoed (p.
69; pn. sj. Mahmoet S. B. r.2 p. 33 A, pn. sj. Mamoet S. B. r.2 B;
machdoem Kadjaradjat Mal. red. p. 21, 23, 24; machdoem Djaradjat
Mal. red. p. 101; pangéran Djaradjat Mal. red. p. 107, zoo ook in
S. B. r.2 p. 52), zoon van 9 en 11, huwt 47 (p. 89), vader van 48, 49,
50, 51.
20.nbsp;Pangéran Ibrahim di-Kamoening, pandita dari atas angin (p.
69; pn. Karang Kamoening S. B. r.2 p. 33), huwt 15 (p. 69), bij wie
hij 30 en 34 verwekt, huwt later jongere vrouw (p. 93), bij wie hij
58 en 59 verwekt.
21.nbsp;Chalipah Noeragah (p. 69; ch. Noeraga S. B. r.2 p. 33), een
pandita, zoon van 22, huwt zijn nicht 16 (p. 69), vader van 40.
22.nbsp;Sang arja Pamoer-t (p. 69; s. a. Patjah S. B. r.2 p. 33 A, ontb.
in B), als broer van 11 geadopteerd (p. 69), vader van 21.
23.nbsp;Dochter van priaji van Toeban (p. 70; prijaji van Toeban
S. B. r.2 p. 34), huwt 18 (p. 70).
24.nbsp;Sjéch Mahmoed (p. 86; Mamoet S. B. r.2 p. 40), oudste zoon
van 9 bij bijvrouw (28?); op p. 101 is hij 3e kind en jongste zoon.
25.nbsp;Sjéch Sja'ban (p. 86 Mal. red. A, Sa'ban Mal. B, Saban S.
B. r.2 p. 40), bijgenaamd ki (S. B. r.2 kjai) Rantjah, jongste zoon van
9 bij bijvrouw (28?); op p. 101 is hij 2e kind en oudste zoon en heet
hij alleen machdoem Rantjah.
26.nbsp;Njai Mandoera (p. 86), oudste dochter van 9 bij bijvrouw (28?);
ontbreekt op p. 101, daar is het oudste kind en de oudste dochter njai
Indra (Mal. B; Andra? Mal. A, Andar S. B. r.2 p. 47 A, Ander
S. B. r.2 B).
27.nbsp;Njai Pa'isah (p. 87, Pa'isia B. Pi'ah S. B. r.2 p. 40 A, Piah S. B.
r.2 B), jongste dochter van 9 bij bijvrouw (28?), op p. 101 heet 't 4e
kind en de jongste dochter njai Taloeki (Talokèn S. B. r.2 A p. 47),
dit is echter ook een bijnaam voor njai Malaka (17).
28.nbsp;Njai Sélan (p. 87; Sahilan S. B. r.2 A p. 40, Sahilèn S. B. r.2 B),
bijvrouw van 91. moeder van 24, 25, 26, 27?
29.nbsp;Njai Haloen (p. 87; Alèn S. B. r.2 A p. 40, Alèn2 S. B, r.2 B),
-ocr page 259-moeder van 28?
30.nbsp;Njai Pambarep (S. B. r.2 p. 41, Pambarek Mal. red. p. 87),
oudste dochter van 15 en 20, huwt 31, moeder van 32.
31.nbsp;Chalipah Hoesain (p. 87), pandita saking sabrang, huwt 30,
vader van 32.
32.nbsp;Kjai pangoeloe Rahmatoellah, berperang sabiloe 'llahi didésa
Oendoeng (p. 87), zoon van 30 en 31, vader van 33.
33.nbsp;Pangéran Koedoes (p. 87), zoon van 32.
34.nbsp;Jongste dochter van 15 en 20 (p. 87), huwt 35, moeder van
36, 37, 38.
35.nbsp;Machdoem Sampang (p. 87), pandita, zoon van iemand af-
komstig uit Madjapahit, bloedverwant van sang Lemboe Peteng, den
leerling van pn. Ampèl D. die reeds Mohammedaan was, huwt 34,
vader van 36, 37, 38.
36.nbsp;Kjai Pambajoen Langgar (p. 88), oudste zoon van 34 en 35.
37 Tib (p. 88), jongste zoon (3e kind) van 34 en 35.
38.nbsp;Dochter (p. 88), 2e kind van 34 en 35, moeder van een prijaji
Bintara.
39.nbsp;Njai Toelis (p. 88), oudste dochter van 17 en 12, huwt haar
neef 40, moeder van 41.
40.nbsp;Masjéch Kammi (p. 88; Kami S. B. r.2 p. 41 A), zoon van 16
en 21 (zie toelichting), huwt zijn nicht 39, vader van 41.
41.nbsp;Njai Saria (p. 88; Sariah S. B. r.2 p. 41), dochter van 39 en 40.
42.nbsp;Ki Badaroeddin (Mal. red. B; ki Baroeddin A p. 88, kai Badar
S. B. r.2 p. 41), zoon en 2e kind van 12 en 17.
43.nbsp;Njai Soerat (p. 88), jongste dochter en 3e kind van 12 en 17,
gehuwd met 44.
44.nbsp;Patih Baringin (p. 88 Mal. B, patimah Baringin A), zoon van
adipati van Toeban, huwt 43.
45.nbsp;Ki Gadoeng Kadjinggan (S. B. r.2 p. 41; ki Kadoeng dan
Kadjangkan Mal. A p. 89, ki Gadoeng dan Kadjangkoe Mal. B),
jongste zoon, 4e kind van 12 en 17, huwt 52, vader van 46; waar-
schijnlijk = kja' Gadoeng = pangéran Kali Djaga op p. 111.
46.nbsp;Kjai Woerjapada (S. B. r.2 p. 41; kjai Woerja Mal. red. p. 89),
zoon van 45.
47.nbsp;Njai Manten (p. 89, Mantan Mal. B), huwt 19, moeder van
48, 49, 50, 51.
48.nbsp;Kjai hadji Noesia (Mal. B, kjai h. Noersia Mal. A p. 89, kjai
h. Noesa S. B. r.2 p. 42), oudste zoon en Ie kind van 19 en 47,
49.nbsp;Kjai Sjamsoe (S. B. r.2, llt;i mas Mal. red. p. 89), 2e zoon en
2e kind van 19 en 47.
50.nbsp;Njai Darija (p. 89. njai Dari'ah S. B. r.2), dochter en 3e kind
van 19 en 47.
51.nbsp;Kjai sjéch Nasaroeddin. ook genaamd kjai Panggoeng (p. 89).
jongste zoon en 4e kind van 19 en 47.
52.nbsp;Oudste dochter van 58 en 59 (p. 93). huwt 45 (p. 93).
53.nbsp;Njai Koening (p. 93). jongste dochter van 58 en 59, huwt 54.
54.nbsp;Kjai Lewih (p. 93) huwt 53.
55.nbsp;Kjai Moendapah (p. 93. kjai Moedapa S. B. r.2), oudste zoon
van 58 en 59, vader van 56.
56.nbsp;Kjai Ishak (p. 93). zoon van 55.
57.nbsp;Kjai Hamid (p. 93). jongste zoon van 58 en 59.
58.nbsp;Zoon van 20 bij jongere vrouw (p. 93). huwt zijn zuster 59,
vader van 52, 53, 55. 57.
59.nbsp;Dochter van 20 bij jongere vrouw (p. 93). huwt haar broer
58. moeder van 52, 53. 55. 57.
AANTEEKENINGEN BIJ DE TABEL VAN F'ANOÉRAN AMPÈL DENTA.
No. 28. Het is niet geheel duidelijk of in den tekst met njai Sélan
(Sahilan S. B. r.2 A. Sahilèn S. B. r.2 B) de bijvrouw van pn. Ampèl
D. bedoeld wordt. Maleisch (p. 87) jaitoe anaknja njai Sélan, kakinja
njai Haloen, Javaansch poetra nira njai Sahilan, ejangé njai Alén'^
hebben wij opgevat als: zij waren kinderen van njai Sélan. hun groot-
moeder was njai Haloen (Alèn2). daar dit eenigen zin aan den tekst
geeft.
Over de huwelijken tusschen neef en nicht (zie bijv. 17 en 12. 21
en 16. voor het huwelijk tusschen No. 58 en No. 59 zie men de aan-
teekeningen bij p. 93) vermeldt deel VI der Pandecten van het Adat-
recht in Hoofdst. I. § 17. onder No. 761: ,.De pengoeloe van den
landraad te Trenggalèk deelt mede dat het huwelijksbeletsel tusschen
neef en nicht, kinderen van twee broers, overal bestaat. Dit zou heeten
dadoeng kepoentir (een knik in het dadoeng touw). Zoo is ook het
huwelijk van toeroenan teloe ongewenscht (Holleman in Adatrecht-
bundel XVIII. 166).quot; Dezelfde zegt onder No. 763 (uit Adatrechtb.
XVIII. 139): ,.Een huwelijk (nl. in Kediri; E.) tusschen misanan
(verwanten in den vierden graad) is geoorloofd, tenzij het zou zijn
rnatèni wali (d.i. een huwelijk tusschen broers kinderen).quot; Ter Haar
in Adatrechtb. XXII bldz. 221 (aangehaald in Berding. o. c. p. 124)
meldt betreffende de Vorstenlanden, dat ..tegen het trouwen van
vierdegraadsneven zelf geen bezwaar bestaat.quot; Bertling zegt op p. 125
van hetzelfde artikel, dat in Jogjakarta tegen 4e graads huwelijken be-
zwaren bestaan en haalt op p. 133 weer Ter Haar aan, die meedeelt,
dat onder de dessabevolking nog sterk de vrees leeft voor een huwelijk
van twee kinderen uit de eene familie met twee kinderen uit een andere
familie.
Schema sultan Ahmad 'Abdoel'Arifin van Demak.
1 Tjèk Kopo
2 Wirata 3 Palémbang Toewa 4 Palémbang Anom 5 Tjèk Bantioen
6 Ahm. 'Abd. 'Ar.
7 Lèpèr 8 Pn- Ratoe 9 Djipang 10 Djapara 11 Sédang Laoet
12 Kadiri 13 Madépandan
14 Dioeroeh
16 Mas 17 Soerabaja
15 Gagaloean
X 19 Hingawanti
20 Oerawan 21 Djaladiri 22 Noedjoe
18 Wiraprabah
Afstamming en afstammelingen van sultan Ahmad
'Abdoel'Arifin van Demak.
No. 1 tot en met 6 zijn samengesteld naar Mal. red. p. 134 en Jav.
red. p. 64, waarvoor men de aanteekeningen bij p. 134 zie. No. 7 tot
No. 23 komen voor op p. 135; No. 23 komt voor op p. 136.
1. Tjèk Kopo, uit Tjina Moghol (Monggol Jav. red.), vader van
2, 3, 4 en 5.
2.nbsp;Pangéran Wirata, oudste zoon van 1.
3.nbsp;Pangéran Palémbang Toewa, 2e zoon van 1.
4.nbsp;Pangéran Palémbang Anom, of maulana arja Soemangsang
(Sjoemangsang Mal. red.), 3e zoon van 1, vader van 6.
5.nbsp;Tjèk Bantjoen (Babantjoen Mal. red.), 4e zoon van 1.
6.nbsp;Sultan Ahmad 'Abdoel'Arifin of maulana arja Teranggana
(Trangganoe Mal. red.), zoon van 4.
7.nbsp;Pangéran Lèpèr (pn. Lèngèr S. B. r.2 A, Lèngar S. B. r.2 B) zoon
van 6, vader van 12 en 13.
8.nbsp;Pangéran Ratoe, dochter van den sultan.
9.nbsp;Pangéran Djipang, zoon van 6.
10.nbsp;Ratoe arja Djapara, dochter(?) van 6.
11.nbsp;Ratoe Sédang Laoet dochter(?) van 6.
12.nbsp;Pangéran Kadiri, zoon van 7, vader van 14 en 15.
13.nbsp;Pangéran Madépandan, zoon van 7.
14.nbsp;Pangéran Djoeroeh, bijgenaamd pangéran Mas, dat is sultan
van Pangkalan Tangka (soesoehoenan Palanangka S. B. r.2 A, s.
Panggalanangka S. B. r.2 B); even verder heet hij in de Mal. red. soes.
Pangkalan en in S. B. r.2 B Pangkalanangka, deze laatste vorm is
wel de juiste; zoon van 12, vader van 16 en 17.
15.nbsp;Ratoe Gagaloean (Kagaloewan S. B. r.2 A), dochter van 12,
huwt 19, moeder van 20, 21 en 22.
16.nbsp;Pangéran Mas (pn. Emas S. B. r.2 B), zoon van 14, vader
van 18.
17.nbsp;Pangéran Soerabaja, zoon van 14.
18.nbsp;Ratoebagoes Wiraprabah (r. Peraba S. B. r.2 A, r. Rapabra
S. B. r.2 B), zoon van 16.
19.nbsp;Kjai dipatih Hingawanti (kjai d. ing Awanti S. B. r.2 A. kjai
d. Angawanti S. B. r.2 B), huwt 15, vader van 20, 21 en 22.
20.nbsp;Radèn Oerawan (Mal. B en S. B. r.2 B, r. Aroen Mal. A, r.
Arawoen S. B. r.2 A), zoon van 15 en 19.
21.nbsp;Radèn Djaladiri zoon van 15 en 19.
22.nbsp;Radèn Noedjoe (p. 136), zoon van 15 en 19.
pangéran pandjoenan
p. 128, 129 Mal.; S. B. r.2 p. 61; ook in D. S. Tj., zie aant. p. 129.
Hypothese.
1. Pangéran Pandjoenan = maulana Baghdad = maulana 'Abdoer-
rahman = pn. Pangajoenan = pn. Palalangon = pn. Palangon =
Dipangajoen = zoon van den sultan van Bagdad.
2.nbsp;'Abdoerrahim = ki gedèng Doekoeh.
3.nbsp;Ki gedèng Babadan = datoek Kahfi = maulana Hafidh, vader
van 4.
4.nbsp;Njai gedé Babadan = njai Kedèng Moearah = siti Baghdad =
njai Ramping, dochter van 3, vrouw van s. G. Djati.
Sultan van Bagdad.
1 Pandjoenan 2'Abdoerrahim 3 Ki g. Babadan
4 Njai Babadan
Afstamming soesoehoenan Goenoeng Djati.
1.nbsp;Moehammad, de profeet (pp. 133, 171), vader van 3.
2.nbsp;Malikah Chadidjatoelkoebra, moeder van 2 (alleen S. B. r.2 p.
79, ontb. in de Mal. red.).
3.nbsp;Malikatoe Fatimah, (p. 133, Fatimah p. 171, Fatimah azZoehri
S. B. r.2 A, p. 79, Fatimat S. B. r.2 B), dochter van 1 en 2, moeder
van 4.
4.nbsp;Sayyid Ah (p. 133, S. B. r.2 p. 79, ontb. in Mal. red. p. 171),
zoon van 3, vader van 5.
5.nbsp;Sayyid Hoesain (p. 133, .171), zoon van 4, vader van 6.
6.nbsp;Sayyid Zainoel'abidin (p. 133, 171), zoon van 5, vader van 7.
7.nbsp;Sayyid Zainoelkoebra (p. 133, Zainoelkabir S. B. r.2 p. 79 en
welhcht ook zoo p. 171), zoon van 6, vader van 8.
8.nbsp;Sayyid Djoemadilkoebra (p. 133, p. 79 S. B. r.2 verwisseld met
No. 9, ontbreekt in Mal. red. p. 171), zoon van 7, vader van 9.
9.nbsp;Sayyid Djoemadilkabir (pp. 133, 171; op p. 79 S. B. r.2 ver-
wisseld met No. 8), zoon van 8, vader van 10.
10.nbsp;Sultan Bani Israïl (pp. 133, 171), zoon van 9, vader van 11.
11.nbsp;Sultan Hoet (pp. 133, 171), zoon van 10; afkomstig uit Jamani
(p. 42, Jaman S. B. r.2 p. 19), huwt 13, vader van 12.
12.nbsp;Moehammad Noeroeddin, of said sjéch Madzkoeroellah, of
sjéch Noeroellah, of machdoem Djati, of soesoehoenan Goenoeng
Djati (p. 42), zoon van 11 en 13; afkomstig uit Mekka (alleen Mal. hs.
A p. 42), komt van Madarsa (S. B. r.2 B p. 19, Mandarsa S. B. r.2 A
p. 19 en Mal. red. p. 42, in Arabië p. 102) of Saparwadi naar Java.
13. Fatimah (p. 139). afkomstig uit Bani Israïl (p. 42). afstamme-
linge van Fatimah (p. 72). dus verre nicht van 11, huwt 11. moeder
van 12.
Aanteekening.
Over de historische juistheid van dergelijke op den Profeet uitko-
mende geslachtsboomen heeft o.a. Schrieke in zijn dissertatie pp. 47,
48. terecht een vernietigend oordeel geveld.
Schema afstammeiingen soesoehoenan Goenoeng Djati.
'Soesoehoenan Goenoeng Djati quot; .
X 18 Njai Kawoenganten
19 Hasanoeddin 20 Patimah
X I Njai Babadan X 3 Njai Madjapahit
2 Séda ing L.nbsp;4 Pasaréan
I
5 Soeragi 6 P-niadé 7 Waroedjoe 21 Pambajoen 22 Pasaréan
23 Sédèngranoe
24 Agoeng
25 Anom
26 Aboelfattah
8 Pan. Ratoe 9 M-manis 10 Wirasoeta
11 Adipatih 12 Sédèngb. 13 Sédèngg. 14 Wiran.
15 Girilaja
16 Sepoeh 17 Anom
27 Hadji
28 Aboelfadhl
-ocr page 265-Afstammelingen soesoehoenan Goenoeng Djati.
De nummers 4 tot en met 18 komen alleen voor op p. 50 Mal. red.,
de nummers 19 tot en met 28 (behalve no. 20) alleen op p. 51 Mal red.
1.nbsp;Njai gedé, dochter van kjai gedé Babadan (S. B. r.2 p. 23) of
dochter van kjai gedé Babadan (p. 102, dochter van kjai Babandan
p. 49/50) of ratoe Ramping (S. B. r.2 p. 61), dochter van kjai gedé
Babadan, vgl. No. 4 van de tabel van pangéran Pandjoenan, oudste
vrouw van den soesoehoenan (p. 49), moeder van 2.
2.nbsp;Pangéran Séda ing Lahoetan (S. B. r.2 p. 23; pn. Kédènglahoetan
Mal. red. p. 50) ook genaamd Moehammad Sjah (pp. 103, 122; Moe-
hammad Sah S. B. r2. A pp. 48, 58), zoon van den soesoehoenan bij 1.
3.nbsp;Njai gedé Madjapahit (p. 50, nj. g. Mandjapahit Mal. B, ontbr.
S. B. r.2), ook aangeduid als de dochter van ratoe Hajoe di-Madjapahit
(p. 102) of van ratoe ajoe Madjapahit (S. B. r.2 p. 48), 2e vrouw
van s. G. Djati (p. 50 Mal. red.), moeder van 4.
4.nbsp;Pangéran Pasaréan, ook genaamd pn. Moehammad 'Arii (p.
103), wordt panembahan ratoe Pakoengwati (p. 109), zoon van den
soesoehoenan bij 3, vader van 5, 6 en 7 (alleen Mal. p. 50).
5.nbsp;Pangéran Soeragi (A, pn. Soewargi B), zoon van 4, vader van
8, 9 en 10.
6.nbsp;Pangéran P-madé, zoon van 4.
7.nbsp;Pangéran Waroedjoe, zoon van 4.
8.nbsp;Panembahan Ratoe, zoon van 5, vader van 11, 12, 13 en 14.
9.nbsp;Pangéran M-manis (A, P-manis B), zoon van 5.
10.nbsp;Pangéran Wirasoeta, zoon van 5.
11.nbsp;Pangéran Adipatih (A, pn. Hadipati B), zoon van 8, vader
van 15.
12.nbsp;Pangéran Sédèngbalingbing (A, corrupt in B), zoon van 8.
13.nbsp;Pangéran Sédénggajam, zoon van 8.
14.nbsp;Pangéran Wiranagara, zoon van 8.
15.nbsp;Pangéran Girilaja, zoon van 11, vader van 16 en 17.
16.nbsp;Soeltan S-mpoeh (lees: Sepoeh), zoon van 15.
17.nbsp;Soeltan Anom, zoon van 16.
18.nbsp;Njai gedé Kawoenganten, ook genaamd dochter van ratoe ajoe
[di-]Padjadjaran (p. 103), 3e vrouw van den soesoehoenan, moeder
van 19 en 20.
19.nbsp;Soehoesoenan Séd-ngking (lees: Sébakingkin), ook genaamd
Hasanoeddin (p. 103, vgl. p. 43), ook genaamd panembahan Wana-
saba (alleen in de Mal. red., bijv. p. 29) of panembahan Soerasowan
(alleen in de S. B. r.2, bijv. p. 13). zoon van den soesoehoenan bij 18,
vader van 21.
20.nbsp;Patimah (p. 103, ontb. op p. 51), dochter van den soesoehoenan
bij 18.
21.nbsp;Ratoe panembahan Pambajoen (r. Pambajoen Mal. hs. B),
dochter van 20, moeder van 22 (Mal. p. 51, dit is onjuist en moet zijn:
zuster van 22, vgl. No. 2 van de tabel van Hasanoeddin; zóó hebben
wij in het schema en deze lijst dan ook aangenomen).
22.nbsp;Pangéran Pasaréan, zoon (onjuist, moet zijn broer) van 21;
ook genaamd Joesoep. vgl. No. 3 tabel Hasanoeddin. vader van 23.
23.nbsp;Pangéran Sédèngranoe, zoon van 22, vader van 24.
24.nbsp;Soekan Agoeng, zoon van 23, vader van 25.
25.nbsp;Soekan Anom, zoon van 24, vader van 26.
26.nbsp;Soekan Aboelfattah, zoon van 25, vader van 27.
27.nbsp;Soekan Hadji, zoon van 26, vader van 28.
28.nbsp;Soekan Aboelfadhl. zoon van 27.
AANTEEKENINGEN BIJ TABEL SOESOEHOENAN GOENOENG DJATL
No. 3 tot en met 17. De onduidelijke Mal. tekst laat de mogelijk-
heid open dat onze interpretatie niet de juiste is.
No. 8. Panembahan Ratoe was volgens een geslachtsregister van
Tjerebonsche vorsten, opgesteld in 1766 door vier patih's en opge-
nomen in Armenault's Memorie van overgave (zie Hoesein, dissertatie
p. 93), inderdaad de achterkleinzoon van s. G. Djati; hij stierf in
± 1650.
No. 15. Pangéran Girilaja, is panembahan Girilaja. kleinzoon van
no 8 was de derde vorst van Tjerbon; geboren ± 1600. gestorven
1662.'(De Haan, Priangan. deel III p. 30-33. pp. 909. 910).
No. 16. Over sultan Sepoeh. zoon van No. 15, die van 1662—1697
regeerde zie men Veth2, II p. 26. 38. 67, 68. 87, 88 etc. Sultan Anom.
No. 17, was inderdaad een broer van hem.
No. 18. Kawoenganten ligt in 't Tji-asemsche, dus in 't vroegere
Padjadjaran.
No. 19. Pn. Sédèngkingkin = pn. Sébakingkin = Hasanoeddin
(Hoesein, Diss. p. 83).
No. 23. Pn. Sédèngranoe = pn. Séda ing Rana = pn- Moehammad.
1580—1596 (Hoesein. Diss. p. 194).
No. 24. Soeltan Agoeng = soekan Aboelmafachir, 1596—1651
(Hoesein, Diss. p. 180).
-ocr page 267-No. 25. Soeltan Anom = pn. Pekik, die nooit den troon beklommen
heeft (Hoesein, Diss, pp. 190, 194).
No. 26. Soeltan Aboelfatah = slt. Aboelfath Aboelfattah, volgt in
1651 No. 24 op (Hoesein. Diss. pp. 180, 190).
No. 27. Soeltan Hadji, overleden 1687 (Hoesein, Diss. p. 190).
No. 28. Soeltan Aboelfadhl, oudste zoon van No. 27, regeert 1687—
1690, (Veth Java II2, p. 89).
Schema Hasanoeddin.
—- X I Pangéran Ratoe
a Pambajoen 3 Joesoep 4 Arja 8 Soennja R. q Padjadjaran 10 Pringga L. 11 Harsanengah 12 Koemoeda R.
5 ratoe Bagoes van Angké
X 2
Hasanoeddin X b Ratoe radja Indrapoera
i
7 Sabrang Wétan
.X bijvrouwen
13 Padjad). Wado 14 Sabrang Lor 15 Rara 16 Keben 17 ïeripatra t8 Wétan 19 Biroe
Vrouwen en kinderen van maulana Hasanoeddin.
1.nbsp;Pangéran Ratoe van Demak, dochter van sultan Ahmad 'Abdoel-
'Arifin (p. 43), eerste vrouw van Hasanoeddin (pp. 22, 25), moeder
van 2, 3, 4, 8, 9, 10, 11, 12.
2.nbsp;Ratoe Pambajoen (S. B. r.2 pp. 13, 20; r. Panembahanioen Mal.
red. p. 30, 44 A, r. Panembajoen Mal. red. p. 30 B, r. Panembahan
Panembajoen Mal. red. p. 44 B), dochter van Has. bij 1, huwt 5
(p. 32).
3.nbsp;Pangéran Joesoep (p. 31, maulana J. p. 44), bijgenaamd pangéran
Pananggep (S. B. r.2 p. 14) of pangéran Tengah (Mal. red. p. 31)
zoon van Has. bij 1.
4.nbsp;Pangéran Arja (pp. 31, 44), later pn. Arja Djapara (maulana
Dj. p. 44) genoemd (p- 32), zoon van Has. bij 1.
5.nbsp;Ratoe Bagoes (Mal. red. p. 32) van Angké (S. B. r.2 p. 14, vgl.
S. B. r.2 p. 16) neef van maulana Baghdad (p. 32), huwt 2 (p. 32).
6.nbsp;Ratoe radja Indrapoera (p. 33) of ratoe Indrapoèra (p. 44),
tweede vrouw van Has., moeder van 7.
7.nbsp;Maulana Sabrang Wétan (p. 44) of pangéran Wétan (p. 33),
zoon van Has. bij 6.
8.nbsp;Pangéran Soennja Raras (p. 33, maulana S. R. p. 44; pn. Soenja
Raras S. B. r.2 p. 15) zoon van Has. bij 1.
9.nbsp;Pangéran dipati Padjadjaran (alleen Mal. red. p. 33; pn. Padja-
djaran S. B. r.2 p, 15, maulana Padjadjaran p. 44), zoon van Has. bij 1.
10.nbsp;Pangéran Pringga Laja (alleen Mal. red. p. 33, dipati pn. Pr.
L. S. B. r.2 p. 15, maulana Pr. L. p. 44), zoon van Has. bij 1.nbsp;-
11.nbsp;Ratoe ajoe Harsanengah (Mal. red. p. 33, Mal. hs. A p. 44,
r, Hajoe Harsjanengah Mal. hs. B p. 44; ratoe ajoe Arsanengah-
S. B. r.2 p. 20; corrupt S. B. r.2 p. 15), dochter van Has. bij 1.
12.nbsp;Ratoe ajoe Koemoeda Ragi (Mal. red; p. 33 en S, B, r.2 p. 15 A,
p. 20 B; r. a. Koemeda Ragi S. B. r.2 p. 15 B, r. a. Koemoedah R. Mal.
red. p. 44, r. a. Kamoeda Ragi S. B. r.2 p. 20 A), dochter van Has. bij 1.
13.nbsp;Pangéran Padjadjaran Wado (Mal. hs. B p. 44, S. B. r.2 p. 2Ó)
of pangéran Padjadjaran (p. 33, Mal. hs. A p. 44),. zoon van Has. bij
bijvrouw.
14.nbsp;Pangéran Sabrang Lor (p. 44; pn. Lor Mal. hs. B p. 33, S. B. r.2
p. 15; pn. Loera Mal. hs. A p. 33), zoon van Has. bij bijvrouw.
15.nbsp;Ratoe Rara (alleen S. B. r.2 p. 15), ook genaamd ratoe toemeng-
goeng Wilatikta S. B. r.2 p. 20, dochter van Has. bij bijvrouw.
16.nbsp;Ratoe Keben (p. 44, ratoe2 Kaban Mal. A, r.2 Keban Mal. B
p. 33, corrupt S. B. r.2 p. 15), dochter van Has. bij bijvrouw.
17.nbsp;Ratoe Teripatra (Mal. red. p. 34, S. B. r.2 p. 20 A; Terpatra
Mal. red. p. 44; r. Taraptara S. B. r.2 B p. 20; corrupt S. B. r.2 p. 15),
dochter van Has. bij bijvrouw.
18.nbsp;Ratoe Wétan (pp. 33, 44), dochter van Has. bij bijvrouw.
19.nbsp;Ratoe Biroe (pp. 34, 44) dochter van Has. bij bijvrouw.
Schema pangéran Joesoep.nbsp;i winai...,,
Joesoep-----X 2 Hadidjah
X Bijvrouwennbsp;_ 1 Xasm^dS^^
4 Hoepapatih ^ Hadikarah 6 Mandalika 7 R. Mangg. 8 Mandoera 9 Seminingrat
ro Widarah 11 Demang 12 Pantjat. 13 R. Singasari 14 Mams 15 Wijos quot;(ö Balingbing
-ocr page 269-Vrouwen en kinderen van pangéran Joesoep.
1.nbsp;Ratoe Winahon (p. 46), moeder van 2.
2.nbsp;Ratoe Hadidjah (S. B. r.2 p. 21, Hadidjah Mal. red. p. 46),
dochter van 1, vrouw van pangéran Joesoep, moeder van 3.
3.nbsp;Maulana Moehammad Nasroeddin (Mal. red. p. 46, S. B. r.2
A p. 21; M. M. Nasaroeddin S. B. r.2 p. 21), zoon van pn. Joesoep
bij 2, jongste van Joesoep's kinderen.
4.nbsp;Pangéran arja Hoepapatih (S. B. r.2 p. 21; pn. Oengoepati Mal.
red. A. p. 46, pn. Hoengoepati Mal. red. B p. 46), zoon van Joesoep
bij bijvrouw.
5.nbsp;Pangéran arja Hadikarah (Mal. red. p. 46; pn. a. Adikara S. B.
r2. p. 21 A, pn. a. Adi Dikara S. B. r.2 p. 21 B), zoon van Joesoep
bij bijvrouw,
6.nbsp;Pangéran arja Mandalika (p. 46), zoon van Joesoep bij bijvrouw.
7.nbsp;Pangéran arja Rana Manggala (p. 46), zoon van Joesoep bij
bijvrouw.
8.nbsp;Pangéran arja Mandoera Radaja (Mal. hs. A p. 46, S. B. r.2
p. 21; pn. M. R. Mal. hs. B p. 46), zoon van Joesoep bij bijvrouw.
9.nbsp;Pangéran arja Seminingrat (S. B. r.2 p. 21) of pangéran Semani-
ngrat (Mal. red. p. 46), zoon van Joesoep bij bijvrouw.
10.nbsp;Ratoebagoes Widarah (Mal. hs. B p. 46, r. S-widara Mal. hs.
A p. 46, toebagoes Widara S. B. r.2 A p. 21, ratoebagoes Widara
S. B. r.2 B p. 21), zoon van Joesoep bij bijvrouw.
11.nbsp;Ratoe Demang (p. 46), zoon van Joesoep bij bijvrouw.
12.nbsp;Ratoe Pantjatandangranoe (Mal. red. p. 46, r. Pantjatandang-
rana S. B. r.2 A p. 22, r. Patja° S. B. r.2 B p. 22), dochter van Joesoep
bij bijvrouw.
13.nbsp;Ratoe Rangga Singasari (p. 46), dochter van Joesoep bij bij-
vrouw.
14.nbsp;Ratoe Manis (S. B. r.2 p. 22, ontb. in de Mal. red.), dochter
van Joesoep bij bijvrouw.
15.nbsp;Ratoe Wijos (S. B. r.2 A p. 22, r. Mijos S. B. r.2 B p. 22; ontb.
in de Mal. red.), dochter van Joesoep bij bijvrouw.
16.nbsp;Ratoe Balingbing (p. 46), dochter van Joesoep bij bijvrouw.
Aanteekening.
De voorstelling in onzen tekst en dientengevolge in het schema, dat
maulana Moehammad Nasroeddin het jongste kind van Joesoep zou
zijn, is foutief (zie aant. bij p. 46).
WOORDENLIJSTEN.
De cijfers achter de woorden duiden de pagina's van Jav. hs. A
of Mal. hs. A, waarin de woorden voorkomen.
A. JAVAANSCHE WOORDEN.
a. akarjakena = karjakena 13;
amoegia = moegia 56.
abot, angabotaken = van gewicht
achten 67.
adan, 30, 32, 35A; 38A; adzan
35B, 38B.
adja = ora 53.
andah, kandah = averij krijgen,
schipbreuk lijden 31. vgl. kalah.
kawon.
anggèr = enggir 32, 33 A.
antijanta, vervormd tot antanjata
25, atatanta (A) atitinta (B)
28, anitijanta (A) antijantoe
(B) 29, antijantah (A) antijan-
tah (B) 32, anti anta (A) 32;
kamantita 26.
arad, karad (zoo in de hss.) =
geleende bediende 5; waar-
schijnlijk corrupt voor karo.
arep = zullen 66, 67; adjeng =
zullen 44; ajoen = zullen 45;
akarep = zullen 67.
atanapi = en 51.
atas, ing atasé = vert, van Arab.
'alaihi na rahmatoe 'llahi 19;
= ing atasé 69.
banjoe, panbanjon = voorwerp
dienende om water te bevatten
36.
barawasa = (Pr.) abawarasa
( G. R. II, 708), 34.
batara = geestelijke titel 2. 3,
béja = boja 30 B.
bisa?, bisanV = kabisan 58.
boeri. karingboeri = kapingboeri
= vervolgens, wat hier nakomt
65.
dèkèn dèkèk 52. 70.
dèn, 1. of dipoen. gebruikt waar 't
in 't tegenwoordige Solo'sch
liever wegblijft, dèn saparintahé
anak isoen adja bilajani 5; sam-
poen dipoen anampoernakaken
lampah 12; 2 = jèn?, p. 55.
djati, andjatèkaken = andjatèni
39.
djawa, adjawa tangan = de hand
reiken 7, 38, 42, 49, 76; ontstaan
uit: adjawat tangan?
djeneng = toestand 26; pandje-
neng — toestand 21, 22; andje-
neng = rechtop gaan staan 39.
= overeind gaan staan 44,
doewé, andoewèni dzoerrijat =
afstammeling zijn 50 B.
halal, anglampah halal bihalal ~
elkaar vergiffenis schenken 43.
ilet, mileta — miloea 31; milet =
miloe 35, 44.
ipet2 = ipat2 53 B, 56.
ketjap = spreken 36, 43 (a —).
lami. alami = eenigen tijd 45. 46.
lantaran = naar aanleiding van
59.
lanting, anglanting = aan land
komen 60.
lèlèr = bloedverwant 18, 41. 43.
55.
linggih, als subst. gebruikt 14.
moedik = geestelijke titel? 3.
noergaha = noegraha 28.
oekoer, kang saoekoer = lieden
van beiderlei kunne H.
'oemoer = leven 27
oening = oeninga 4, 8.
oentap. ingoentap = djinenenga-
ken? 47 A.
oepat2 = ipat2 53.
omah, sosomah = sasomah 42.
panandahan = titel (voor geeste-
lijke personen?) 2, 9.
panandahé = panandahan 3.
paring, maringi = geven in het al-
gemeen 67; of corrupt?
pendem, amendem bangsa =
amendem Jcawoela 39.
pindah, 'sapindah = anderen, de
andere helft (sapindah = sa-
palih, daar lih = pindah Pr.)
18.48.
poenggawi = poenggawa 11, 16.
propositief, pada weggelaten: pajo
loenga hadj 6.
rahab, rarahabi = nglarabi 40.
Soend.: ngararahaban.
raksa, angraksa = zich houden
aan 56. 67, 70.
rasa, rarasan — spreken 70.
reduplicatie, ontbreekt, resik =
reresik 15.
sajagi = sajaga 16.
sakinq = ten opzichte van 68. 69;
= ing 1. 67. 68. 69. 70.
sampoen = ora, 55 (2 X).
sanding = sandingan 69.
sanget. anangetaken — ananga-
taken 46.
sangijang = geestelijke titel 2, 3,
17.
sangkan, tanpa sangkan = zonder
(dat men) wist waarheen (hij)
ging. 3-
sanglad, kasanglad = kasanglat
61.
sareng, kasarengan = sasarengan
72.
sawawi = soewawi 12, 17. 44. 48,
75
soeled kasoeled = aangevuurd, in
geestdrift gebracht 42.
soemalah = soemeleh (gissmg
Pr.) = overlijden 42.
soeng, sinoeng = sinoengan 19,
20; asoeng = ajoen 35.
substantiveering, weggelaten:
isoen loenggoeh 5.
tambaloeng = tembalang of tam-
balang = bamboekoker 39.
tari, atatarèn = raadplegen in het
algemeen 67.
tawan, katawan karang = als
schipbreukeling gevangen ge-
nomen 31.
tingal, paningalé = paningalané
68.
tinggal = achterwege laten, geen
acht slaan op, geen waarde
hechten aan 54 (3 X). 58.
tjènggèh = tjanggah 59 B.
tinoetoetan = tot metgezel, pas-
sagier hebben? 35.
toewa, martoewa oewa = broer
van den schoonvader 61.
toewi, apinoewi, etymologie vol-
gens Dr. Pryohoetomo toewi-
noewbgt; pinoewi?» apinoewi 34.
apitoewésé = naar gissing van
Dr. Pr. = apinoewi 40.
toewoeh = toetoewoehan 4.
wadana, winadanakaken = werd
op het gezicht gebracht 36.
wargi = warga 11, 46, 49.
wijos, awijos ■= omdat 59.
B. MALEISCHE WOORDEN.
adjar, beradjar = beladjar 70.
ampoe, diampoenjai berkat =
werd gezegend 43 A.
bahala — ramp? 112.
baik, membaiki goela = suiker
bereiden 9; membaikkan = iets
in orde maken 31; berbaiki =
iets in orde maken 30; perbaiki
= iets in orde maken 85; mem-
baiki = iets in orde maken 114.
bakar, tebakar — terbakar 97.
batara = geestelijke titel 4, 6.
ber-; beperhambakan dirinja (ke-
pada) i.p.v. memperhambakan
dirinja 19.
berat, berberat = gewicht hechten
aan 142.
besar, negeri jang besar — negeri
Jang baka' 90, 92.
bingkisan = boengkoesan 14.
dan, zonder beteekenis 27, 62,
86, 108, 124, 138 etc.
dapat, mendapat hadj = de hadj
volbrengen 14.
daripada, (dan) daripada = wat
betreft 86 B, 89, 120 B, 128 etc.
di. . . nja, nja overbodig, diislam-
kannja 26; diambilnja oléh 32.
djadjah, mendjadjah i.p.v. men-
djadjahi 30.
djangan = tiada 146 (hendaklah
djangan kamoe djangan mene-
rima ).
doedoek, berdoedoek 15, 142, 145.
empoenjaï zoerriat = afstamme-
ling zijn 108.
ganti, menggantikan = navolgen
62.
habis, kehabis = kehabisan 74.
kaki = kakang 100.
kali, dibelakang kalinja ~ een la-
tere maal 73.
kamoe, 2e pers. enkelv. 16.
kasih = memberi 22, 43.
kepada = door (wellicht vertaling
van Jav. dateng, maar dit laat-
ste dan in de beteekenis déning)
o.a. 27, 56.
kira, sekiranja = kiranja 141;
kiramoe = kiranja 144, 148.
koekoes = koekoesan 121.
lama, selama = selamanja 31.
lintas, melintas, ergens snel op af-
trekken 40, doorgaan naar 105,
157.
makan = makanan 116.
noesa = Batav. Mal. voor loesa
112.
oemah, peroemahan = huis 9.
pada, pada ajahnja = volgens
zeggen van zijn vader 3\;akan
o.a. 111, 146; dient uitsluitend
als verbindingswoord zonder
eigen beteekenis, passim,
pekerti = gedragingen, bewegin-
gen? 14, wijze van doen, hande-
lingen 57, 65, 121; handelwijze
143; gedrag 144,
pelihara, memeliharakan (diri) =
zich behoeden voor 143 (2 X).
pikir, mempikirkan = memikirkan
139 A.
pikoel, orang pemikoel = drager
149.
rasa, merasakan = merasa 99.
roepa, meroepakan = verschijnen
voor? of zooveel als mengha-
dap? 110 B.
samboet, penjamboet = uitnoodi-
ger tot bezoek, inhaler 20, 24.
sangjang = titel voor geestelijke
personen 4, 6.
sebagai = lagi o.a. 12, 30, 39,
111 B; sebagai poela = en ver-
der 13.
sedjoeroes = seloeroes 126.
sekalian = segala, sekalian 'alam
1.
sembah, persembahan = gebieder,
108, 112.
soeroeh, bersoeroehan = bode uit-
zenden o.a. 53.
tetap, menetapi pada wasiatnja =
zich steeds houden aan zijn
laatste wil 47.
tetapi = en, nu (dan) 4, 12, 18.
25, 30, 38, 117 etc.; = echter 40.
tinggal, meninggalkan = niet ach-
ten, verwaarloozen, geen acht
slaan op 123, 148?
toeang = voorwerp dienende om
iets in te gieten, vaatje 76.
toeroen, toeroen-toeroenan = ge-
slachtslijst 42; setoeroen-toe-
roenan = alle nakomelingen
112, 113, 117, 118.
IN
C. JAVAANSCHE WOORDEN
DEN MALEISCHEN TEKST.
agoeng 25.
adoe, mengadoe ajam = menja-
boeng 18.
aloen2, 34.
ampir, mampir 96.
andjing, memandjingkan 83.
atoer, memperatoerkan (soerat) =
(een brief) aanbieden 22.
babad; dibabadnja 17 B.
bakal, gewone beteekenis 4.
batjok, tebatjok 122.
bendoeng. membendoeng 45.
bisan2 = kundigheden 123.
dapoer2, grafteeken 85.
djaka, 26 B.
doedoek = Javaansch doedoe
50 B.
éndang 4, 6.
gabah 121.
iket, iket^nja 31 A, iketnja 31 B.
kali 77.
kandes, terkandes (Javaansch
kandas) 128.
kawoela? 29.
keponakan, keponakannja 32.
koeion 29, 86, 98, 120.
leboe, keieboe 96.
mertoea 18, 129.
misanan, misanannja 69, 88.
moedah-moedahan, (Javaansch
moega2) 49.
mretjoe = 't lichten van den blik-
sem 6.
oepaja, mengoepajakan, in de Jav.
bet.: opzoeken 46; beroepaja
als boven 47, 48.
pendam, memendam koela (Ja-
vaansch memendem koela) 84.
pinggir, paminggir 44.
pipit, dipipit 7.
priaji 70.
séba, peséban 25.
separo 38.
serang, menjerang (in de Javaan-
sche beteekenis ,,moedwillig
braveerenquot;) 113.
simping, 101.
wates, 33, 41, 109.
ÎJLÎwt 6 td^M^iUMfenbsp;S
tatest.
quot;àiuçtifrj^^BÉÉNïtisilS^^
»f
ifh
Bij de beoordeeling van de in een Maleisch handschrift voor-
komende van de normale afwijkende grammaticale vormen, van tot
dusver onbekende beteekenissen van woorden en (nog) niet in de
woordenboeken opgenomen woorden, is het vaak noodig de plaats (en)
te kennen, waar het handschrift is geschreven en eventueel afge-
schreven.
Op het titelblad van H. C. Klinkert s „Nieuw Maleisch-Neder-
landsch Woordenboek (4e druk. Leiden 1930) staan ten onrechte de
woorden ,,Naar de beste en laatste bronnen bewerktquot;.
3.
Studies over onuitgegeven Maleische en Javaansche „historischequot;
verhalen dienen van een volledige tekstuitgave vergezeld te gaan.
4.
J. Kats verschaft in zijn Spraakkunst en Taaleigen van het Ja-
vaansch, 2de druk, II, p. 7 en 8 door een zeer eenvoudigen Javaan-
schen zin in eenige brokstukken te verdeelen, wel inzicht in den bouw
van zoo'n zin, maar laat daarbij tal van punten onbelicht, terwijl ten
onrechte ook de invloed van de beteekenis van een woord buiten
eenig zinsverband op de functie die dit woord in den zin kan ver-
vullen genegeerd wordt.
5.
Bij Hoesein Djajadiningrat „Critische beschouwing van de Sadjarah
Bantenquot; (proefschrift Leiden 1913) p. 25 is de lezing (anggandaa =)
„te beruikenquot; te verkiezen boven (anggadaa =) „niet een knods te
slaanquot;.
Ten onrechte heeft Krom in de 2de druk van de Pararaton-uitgave
van Brandes geen acht geslagen a. bij p. 224 2de regel v.o. en noot 4
op de opmerking van Dr. D, A. Rinkes in T.B.G. LIll (1911), De
Heiligen van Java 111, p. 292 noot 3. De aldaar genoemde soenan
Gesang is soenan Geseng, vgl. Hoesein Djajadiningrat, diss. p. 257.
258;
b. bij p. 225 regel 11, op de opmerking van Rinkes, ibidem, De
Heiligen van Java II, p. 47 noot 4, betreffende den onjuisten naam
Undakan. welke moet luiden Oendoeng.
In ,,Sjai'r Kompeni Welanda berperang dengan Tjinaquot;, uitgave
Rusconi, proefschrift Utrecht 1935, vs. 2763 etc., vgl. noot 2, ligt in
plaats van Dr. Rusconi's gissing ,,Sawanggalingquot; ,,Sawoeng Galingquot;
meer voor de hand.
a.nbsp;In de officiëele Javaansche spelling zouden inconsequenties zijn
te verwijderen.
b.nbsp;Tusschen de officiëele Maleische en Javaansche spelling ware
meer overeenstemming aan te brengen.
9.
Bandjoer anampani lajang, dioendjoekaké marang Sang Nata,
katampan ing asta kiwa; lajang dipidjet baé, Sang Praboe soemerep
idjowané (Vervolgens nam hij den brief in ontvangst en gaf hem aan
de vorstin, die hem met de linkerhand aannam; zij kneep slechts in
den brief, de vorstin kende de inhoud ervan; Lajang Damar Woelan.
editie van Hinloopen Labberton, Batavia 1905, p. 16) kan wijzen op
een door den verhaler aan de machtige en beroemde vorstin toege-
schreven paranormale begaafdheid.
10.
Het gebruik van de kaarten van den Topografischen Dienst in
Nederlandsch-Indië zou zoowel voor wetenschappelijke als voor prac-
tische doeleinden ongemeen vergemakkelijkt worden door bij deze
kaarten een lijst van de daarop voorkomende namen te voegen.
Het ware gewenscht indien het Literatuur-Overzicht voor de Taal-,
Land- en Volkenkunde en Geschiedenis van Nederlandsch-lndië, te
beginnen met het jaar 1936 uitgegeven door het Koninklijk Instituut
voor de T.-, L.- en V.-kunde van Nederlandsch-lndië, zich niet be-
perkte tot de in de bibliotheek van dat instituut inkomende literatuur.
12.
Indien de onlangs aangebrachte verandering in 't Academisch
Statuut, die den Indisch-}uristen bij het Doctoraal examen de keus
geeft tusschen Maleisch en Javaansch, er toe zou leiden, dat nage-
noeg geen Indisch-Jurist meer Javaansch zou bestudeeren, is wederom
wijziging wenschelijk.
13.
Aan de verklaring der door Dr. Van der Linden in zijn proefschrift
(De Europeaan in de Maleische Literatuur p. 14, 22) gekenschetste
eigenschappen der moderne Maleische literatuur, nl. de door de schrij-
vers gevoelde behoefte een achterstand in te loopen, dient tot beter
begrip een diepere oorzaak, nl. de noodzaak der schrijvers hun plaats
te bepalen in en een oordeel te vormen over een wereld van nieuwe
begrippen, toegevoegd te worden.
14.
Leroy's critiek op Lévy-Bruhl is geen weerlegging van de kern van
diens opvattingen over het geestesleven der ,,primitievenquot;.
15.
Verschillende verschijnselen in een ,,primitievequot; samenleving
kunnen verklaard worden door aan te nemen, dat deze in haar ont-
wikkeling is vastgeloopen.
m
.W
gt;tn,I ïi!gt; aamp;i^
fi'
lût/nsîaîU^ :,db«is!sM sbtijfr^quot;^
Tai.
m--
5
M
-ocr page 279- -ocr page 280-hsm
-ocr page 281- -ocr page 282- -ocr page 283- -ocr page 284-gt; M
«fel