s.
INTRAVENEUZE KOOLINJECTIES BIJ
EXPERIMENTEELE VERGIFTIGINGEN
h E. EMMELOT
BIBLIOTHEEK DER
rijksuniversiteit
UTRECHT)
-ocr page 2-i-f
-ir..
ISquot;-
quot;nbsp;V.'nbsp;•
-■H:.
INTRAVENEUZE KOOLINJECTIES BIJ
EXPERIMENTEELE VERGIFTIGINGEN
INTRAVENEUZE KOOLINJECTIES BIJ
EXPERIMENTEELE VERGIFTIGINGEN
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN
RECTOR MAGNIFICUS DR. TH. M. VAN LEEUWEN.
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN
OP DINSDAG 15 NOVEMBER 1938, DES NAMIDDAGS
TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE UTRECHT
1938
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS 6 JENS, UTRECHT
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U T R E C H Tl
TRÏTJ
-srn^.
U 5/
-ocr page 9-Aan mijn Ouders.
Aan mijn Verloofde.
Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij de gelegenheid U,
Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren en Docenten der Geneeskundige
en Philosophische Faculteit van de Utrechtsche Universiteit, te
danken voor het van U genoten onderwijs.
Hooggeleerde B ij 1 s m a, Hooggeachte Promotor, mijn dank
geldt in bijzondere mate U. Ten zeerste stel ik het op prijs, dat
Gij me in de gelegenheid hebt willen stellen, onder Uw deskundige
en beproefde leiding, in Uw laboratorium zulk kostbaar materiaal
te bewerken. Ik ondervond bij dit onderzoek de invloed van Uw
helderen en critischen geest, terwijl Uw enthousiasme vaak een
aansporing voor mij is geweest. Dank zij Uw persoon en mede door
de prettige verhoudingen, die steeds in Uw laboratorium heerschen,
is deze tijd voor mij tot een onvergetelijke geworden.
Hooggeleerde H ij mans van den Bergh, met zeer veel
vreugde denk ik terug aan den tijd, dat ik als assistent in Uw khniek
werkzaam mocht zijn. Uw groote gaven als medicus, hebben deze
tijd voor mij van onschatbare waarde gemaakt en hiervoor kan ik
U niet genoeg dankbaar zijn.
U, Zeergeleerde L e H e u x, dank ik voor de wijze waarop
Gij mij steeds met raad en daad terzijde gestaan hebt.
Zeergeleerde Ernst, zonder Uw deskundige hulp, zou het
mij zeker niet altijd mogelijk geweest zijn, de proefnemingen naar
behooren te verrichten. Ik betuig U daarvoor mijn groote erken-
telijkheid.
Zeergeleerde Timmerman, ook U mijn dank voor Uw
adviezen die voor mij van zooveel waarde geweest zijn.
Een woord van dank aan het personeel van het pharmacologisch
laboratorium, dat steeds bereid was mij te helpen, is hier zeker op
zijn plaats.
Tenslotte gaat mijn dank uit naar allen, die op eenigerlei wijze
hebben medegewerkt bij de totstandkoming van dit proefschrift.
m.
akT?^
ni a
-ei
-ocr page 13-INLEIDING.
Kool, zoowel van plantaardigen als van dierlijken aard, vindt
in de geneeskunde door het adsorptievermogen van oudsher toe-
passing bij vergiftigingen en enteritische processen en wordt dan
meestal in den vorm van een fijn verdeeld poeder per os toe-
gediend.
Minder bekend is het dat kool in een waterige suspensie ook
voor intraveneuze injecties gebruikt kan worden. Deze behandelings-
methode was in het buitenland reeds lang bekend en werd door
verschillende onderzoekers op ruime schaal bij mensch en dier
toegepast.
Voor zoover nagegaan kon worden is het in ons land ^V i 1-
lemse (1936) geweest, die voor het eerst intraveneuze kool-
injecties bij den mensch toegediend heeft.
Bij de toepassing van het middel doen zich vele belangwekkende
vragen voor op physiologisch-chemisch en pathologisch-anatomisch
gebied.
Bij mijn onderzoek heb ik mij in hoofdzaak tot de pharmacologie
beperkt en in dierexperimenten de werking van intraveneuze kool-
injecties bij verschillende vergiftigingen onderzocht.
HOOFDSTUK I.
LITTERATUUR-OVERZICHT.
W e d e k i n d paste reeds in 1929 bij de behandeling van long-
tuberculose intraveneuze koolinjecties toe. In een uitvoerige
publicatie deelt hij mede, dat door toediening van kleine hoeveel-
heden kool zware exsudatieve en proliferatieve vormen van de
longtuberculose bij den mensch in korten tijd tot induratie gebracht
konden worden. Als voorwaarde werd hierbij gesteld dat de longen
niet te veel ulcereus veranderd mochten zijn en het lichaam nog
over voldoende afweerkrachten kon beschikken. Verslechteringen
en intoxicatieverschijnselen werden door hem niet waargenomen.
W e d e k i n d meende de gunstige werking van de kool toe
te mogen schrijven aan een activeering van het reticulo-endotheliale
systeem en in het bijzonder door mobiliseering van de bindweefsel-
histiocyten van de longen.
Sommerlad (1932) paste gedurende twee jaren de kool-
behandeling eveneens toe bij patienten met longtuberculose. Hij
vond bij 58 patienten, die leden aan een zwaren vorm van long-
tuberculose, in 37 gevallen een duidelijke verbetering, terwijl na-
deelige gevolgen van de injecties niet werden waargenomen. Ook
deze onderzoeker was van meening dat de werking zou berusten
op een prikkeling van het reticulo-endotheliale systeem.
Lijnrecht tegenover deze pubhcaties staat de mededeeling van
Bin gel, die intraveneuze koolinjectie reeds in 1922 toegepast
heeft bij de behandeling van longtuberculose. Hij spoot carbo
animalis pulv. (Merck) in een 5—10% suspensie van physio-
logische keukenzoutoplossing in hoeveelheden van 1 tot 5 en 10 cm^
bij patienten met longtuberculose in en zag hierbij geen enkele
verbetering. Wel trad in een geval na de koolinjectie plotselinge
dood in door koolophooping in de hersenvaten.
Conklin (1928) in Canada is het geweest, die deze therapie
toegepast heeft bij de meest verschillende infecties bij dieren. Hij
gaf de kool in een dosis van 1 mg per kg lichaamsgewicht en
verkreeg hiermede goede resultaten.
Saint-Jacques (1934) heeft talrijke patienten met ont-
stekingsprocessen als endometritis, salpingitis, puerperaalinfectie,
phlebitis, cholecystitis, pyelitis, pneumonie, polyarticulair rheuma
enz. enz. behandeld met intraveneuze injecties van zoo fijn mogelijk
verdeelde dierlijke kool in een 2 % suspensie. Per keer werd
3—4 cm^ ingespoten en in totaal werden bij de ernstige gevallen
zes injecties gegeven. Saint-Jacques noemt die resultaten
bewijzend, waarbij de koorts binnen 48 uur of minder daalde en
de genezing snel verliep. Goed worden de resultaten genoemd in
die gevallen, waarbij de temperatuur trapvormig daalde en na
eenigen tijd volledige genezing intrad. Niet bewijzend noemt
schrijver die gevallen, waarbij naast de kool nog andere
medicamenten toegediend werden. Meer dan 100 patienten werden
door hem met intraveneuze koolinjecties behandeld. Naar zijn
meening zouden veel bewijzende resultaten gezien zijn.
Gaudier, Demarez, Touraine en Ménétrel (1934
—1935) hebben, in navolging van Saint-Jacques, intra-
veneuze koolinjecties in de therapie gebruikt.
In zijn dissertatie doet Ménétrel mededeeling van de be-
vindingen met intraveneuze koolinjecties bij infecties en intoxicaties,
zoowel in het dierexperiment als in de kliniek. De koolsoort, die
hierbij gebruikt werd, was een geactiveerde kool van plantaardigen
aard. Volgens Ménétrel zou deze koolsoort meer actief zijn
en minder gefixeerd worden dan een dierlijke koolsoort. Bij zijn
proeven met dierinfecties, waarbij konijnen geïnfecteerd werden met
staphylococcencultures, werden in enkele gevallen goede resultaten
gezien met intraveneuze koolinjecties, echter niet in de meerderheid
van de gevallen.
Wat de antitoxische werking betreft werd aan konijnen een
doodelijke dosis barbituurzuurderivaten toegediend.
In deze gevallen werd door Ménétrel duidelijk succes gezien
met intraveneuze koohnjecties, toegediend samen met het gift of
wel daarna.
In 162 gevallen werd kool ingespoten bij patienten (infecties
-ocr page 16-en intoxicaties) en in 58 % der gevallen werd een duidelijk resultaat
waargenomen. M é n é t r e 1 beveelt intraveneuze koolinjecties
in het bijzonder aan bij acute infecties met hooge temperatuur.
In geen der gevallen werd door hem een onaangename bijwerking
gezien.
D a v i s (1936), die 123 patienten (bronchitis, bronchopneumonic,
lobaire pneumonie, endocarditis, acuut rheuma, tonsillitis, pyehtis,
septische abortus, puerperaalsepsis, vergevorderde longtuberculose)
met intraveneuze koohnjecties behandelde, komt tot een geheel
andere conclusie. Zijn patienten kregen intraveneus kool ge-
woonlijk in een dosis van 4—5 cm^ van een 2 % suspensie.
In de meeste gevallen werd deze kool gegeven naast de ge-
wone therapie. De resultaten werden vergeleken met gelijksoortige
gevallen, die niet met kool waren behandeld en er werden geen
verschillen van beteekenis gevonden. In tegenstelling met Saint-
Jacques en Ménétrel werden door hem wel onaangename
bijwerkingen gezien als temperatuursverhooging, polsversnelhng,
versnelling van de ademhaling en meermalen koude rillingen.
Zorn en Labourgade(1935) verkregen bij de behande-
ling van enkele huidinfecties met intraveneuze koolinjecties even-
eens geen goede resultaten. In 9 gevallen werd door hen deze
methode toegepast. Daarbij traden veelvuldige bijverschijnselen op
als shock, koude rillingen, temperatuursverhooging. Men heeft ge-
meend deze shockverschijnselen aan de mate van fijnheid van de
kool toe te moeten schrijven, en Demarez waarschuwt tegen
het gebruik van zeer fijn verdeelde preparaten in tegenstelling
met S a i n t - J a c q u e s, die aanbeveelt om zoo fijn mogelijk ver-
deelde suspensies te gebruiken.
Demarez beschrijft een ziektegeval, waarbij na toediening van
3 cm® van een 2i% zeer fijn verdeelde suspensie 45 sec. na de
injectie, plotseling de dood intrad: deze koolsoort gaf, bij het konijn
ingespoten, dezelfde verschijnselen.
Bij de obductie werd in deze gevallen in de longen capillaire
embolie gevonden. Demarez is van meening, dat die suspensies
de meeste kans op onaangename nevenverschijnselen geven, waarvan
de gemiddelde dichtheid 1 p. of minder bedraagt en naar zijn
meening zouden koolsuspensies met een gemiddelde korrelgrootte
van ongeveer 5 p. het minst gevaarlijk zijn.
M é n é t r c 1 stelt als voorwaarde, dat de korrels in afmeting
ongeveer overeen moeten komen met die van een rood bloed-
lichaampje. Volgens hem zouden te grove korrels aanleiding kunnen
geven tot capillaire embolie en te hoekige korrels tot laesie van
de vaatwand-intima.
Lumière (1935) en zijn medewerkers (Meyer, Thi-
bandet, Vergne, Violet, Sonnéry) rekenen de be-
handeling met intraveneuze koolinjecties tot „La Granulothérapiequot;
en zij hebben in het bijzonder de reacties bestudeerd, die de in-
brenging van vaste deeltjes in de bloedbaan te voorschijn roepen.
Bij mijn latere uiteenzetting zal ik op deze proeven terugkomen.
Voor zoover bekend, is in ons land Willem se (1936) de
eerste geweest, die intraveneuze koohnjecties toegepast heeft.
Aanvankelijk heeft hij kool ingespoten bij sepsis en bloedziekten
en later in enkele gevallen van acute methylalcoholvergiftiging. In
deze gevallen van acute methylalcoholvergiftiging werd Carbo
Ligni B 50 en ten deele Norit in een betrekkelijk hooge dosis inge-
spoten en W i 11 e m s e zag hiervan veel succes.
In de latere litteratuur vindt men nog enkele op zich zelf staande
mededeelingen van schrijvers, die intraveneuze koohnjecties toege-
past hebben.
Lémétayer en Uhry vonden bij konijnen, die met tetanus-
toxine ingespoten waren, dat intraveneuze koolinjecties de werking
van het antitetanusserum versterkten. Dat het hierbij niet ging om
een adsorptie van de toxinen door de kool, bleek uit enkele proeven,
waarbij kool en toxine tezamen toegediend, dezelfde vergiftigings-
verschijnselen veroorzaakten als wanneer het toxine alleen inge-
spoten werd.
Liégeois en Térache dienden bij honden intraveneus
kool toe en zagen vooral goede resultaten in verschillende gevallen
van septichaemie, puerperaalinfecties en postoperatieve infecties.
Overzien we de litteratuur, die over de behandehng met intra-
veneuze koolinjecties verschenen is, dan blijkt het, dat het middel
vooral toegepast is bij septische processen. Tevens treft het hierbij,
dat de verschillende schrijvers niet een eenparig oordeel hebben
over de therapeutische werking en sommigen zelfs het middel
ontraden wegens de kans op zeer onaangename bijwerkingen.
Over de behandeling van vergiftigingen met intraveneuze kool-
injecties zijn slechts enkele mededeelingen verschenen.
M é n é t r e 1 paste het toe bij barbituurzuurvergiftigingen en
W i 11 e m s e bij acute methylalcoholvergiftigingen en deze schrij-
vers zagen in hun gevallen een duidelijk heilzame werking van de
kool.
In mijn onderzoek heb ik met verschillende dierexperimenten
nagegaan in hoeverre de toepassing van intraveneuze koolinjecties
bij vergiftigingen therapeutische waarde zou kunnen hebben.
Bij de verschillende proefnemingen heb ik naast andere kool-
soorten in hoofdzaak gebruik gemaakt van „Le Carbone Théraplixquot;,
een geactiveerde dierlijke koolsoort in een 2 % suspensie van ge-
destilleerd water. Volgens mededeelingen van den fabrikant is
Théraplix volkomen identiek met het „Carbonactylquot;, de met zooveel
succes door Saint-Jacques in Canada gebruikte koolsoort.
HOOFDSTUK II.
ONDERZOEK NAAR DE GIFTIGHEID VAN
VERSCHILLENDE KOOLSOORTEN.
Saint-Jacques wijst vooral op de noodzakelijkheid om bij
de behandeling met intraveneuze koolinjecües zoo fijn mogelijk
verdeelde suspensies te gebruiken. Hij geeft de voorkeur aan dier-
lijke kool in een 2 i% suspensie van gedestilleerd water.
Demarez (4) daarentegen zag onaangename bijwerking bij
het gebruik van zeer fijn verdeelde kool en waarschuwt tegen
het gebruik van koolsuspensies, waarvan de gemiddelde dichtheid
1 jLt of minder bedraagt. Volgens hem zou het gebruik van kool-
suspensies, waarvan de gemiddelde korrelgrootte 5 fi bedraagt, het
minst gevaarlijk zijn.
Lumière (18) meent, dat de werkzaamheid niet afhankelijk
is van de soort kool die men inspuit en het geen verschil maakt
of men plantaardige, dierlijke, dan wel chemisch verkregen kool
gebruikt. Volgens hem zou echter plantaardige kool door de meer
onregelmatige en hoekige partikeltjes grootere kans geven op
onaangename nevenverschijnselen, die het gevolg zijn van prikkeling
van de zenuwuiteinden in de vaatwandintima. Naar het oordeel
van Lumière moet aan dierlijke kool de voorkeur worden
gegeven. De deeltjes van dierlijke kool zijn volgens hem minder
hoekig en meer rond van vorm. Hierdoor zou de kans op shock-
verschijnselen bij intraveneuze toediening veel geringer zijn.
Ménétrel (30) heeft bij mensch en dier een geactiveerde
plantaardige koolsoort gebruikt in een 2 % waterige suspensie.
Volgens hem zou plantaardige kool minder diep in de weefsels
doordringen, minder gefixeerd worden en dientengevolge werk-
zamer zijn. Hij meent dat voor het gebruik van een dergelijke
koolsoort geen enkele contra-indicatie aanwezig is. Onaangename
nevenwerkingen zouden alleen ontstaan bij toediening van slecht
bereide onzuivere koolsoorten.
Lémétayer en Uhry gaven bij de behandeling van
tetanusintoxicatie bij het konijn subcutane injecties van het
specifieke antiserum gecombineerd met intraveneuze koohnjecties.
Zij gebruikten dierlijke zoowel als plantaardige kool en geen ver-
schillen werden waargenomen. In plaats van kool werd in enkele
gevallen door hen kaohen toegediend. De resultaten waren dezelfde.
De gunstige werking zou niet alleen specifiek voor kool zijn. In het
algemeen zouden suspensies van vaste deeltjes zich op dezelfde
wijze gedragen.
In mijn proeven heb ik bij een reeks konijnen verschillende kool-
soorten in stijgende dosis intraveneus ingespoten tot een dosis
bereikt werd, waarbij shockverschijnselen met een doodelijken af-
loop zich voordeden. Deze shockverschijnselen uiten zich meestal
op deze wijze, dat het dier na de injectie zeer dyspnoïsch wordt,
op de zijde gaat liggen, krampen krijgt met aansluitende ademstil-
stand en hartstilstand.
Evenals andere onderzoekers heb ik als proefdier het konijn ge-
nomen, aangezien de oorvena van dit dier zich bijzonder goed leent
voor het geven van intraveneuze injecties. Bij het inspuiten heb ik
gebruik gemaakt van een metalen injectiespuit. Het verdient aan-
bevehng voor de injecde den zuiger goed in te vetten, aangezien
anders de kans op vastzitten van den zuiger door koolpartikeltjes
zeer groot is.
De koolsoorten, die door mij op deze wijze onderzocht werden,
waren: Carbo Animahs Dep. Hum., Medicinaal Norit, Afgeslibde
Medicinaal Supra Norit en Theraphx. Uitgezonderd Theraplix, dat
reeds in den handel in ampullen van 5 cm® verkrijgbaar is, werden
de andere genoemde koolsoorten door mij gebracht in een 2 %
suspensie van physiologische keukenzoutoplossing. In enkele geval-
len voegde ik 1 i% Arabische Gom toe, waardoor een suspensie
die minder snel uitzakte, verkregen werd.
In onderstaande tabel heb ik de resultaten van dit onderzoek
weergegeven.
TABEL L
Gebruikte koolsoort |
Dosis |
Verschijnselen |
Carb. Anim. Dep. Hum. |
0,5 cm^ 2 „ 8 „ |
Geen Iets geprikkelde ademhaling |
Medicinaal Norit |
0,5 cm® 2 ., |
Geen Geprikkelde ademhaling |
Medicinaal Norit in suspensie |
1nbsp;cm' 2nbsp;„ |
Geen Geprikkelde ademhaling |
Afgeslibde deeltjes van |
0,5 cm' |
1 uur na de injectie dood |
Theraplix |
1nbsp;cm' 2nbsp;., 4nbsp;„ 5nbsp;„ |
Geen Geprikkelde ademhaling |
Vergelijkt men deze uitkomsten, dan valt het op dat Carbo Anim.
Dep. Hum. 't best van alle gebruikte koolsoorten verdragen wordt.
In een aanzienlijke dosis van 8 cm^ per kg lich. gew. geeft deze
kool nauwelijks merkbare verschijnselen.
De suspensie van een monster afgeslibde deeltjes van Medicinaal
Supra Norit blijkt het meest giftig te zijn. De dood treedt reeds
in bij een dosis van 0,5 cm® per kg l.g.
Theraplix wordt minder goed verdragen dan Carbo Anim. Dep.
Hum.
Bij mijn verdere proeven heb ik toch van Theraplix gebruik
gemaakt, aangezien door andere onderzoekers met deze koolsoort
zooveel succes gezien zou zijn. Een dosis van 4 cm® per kg l.g.
mag toch aanzienlijk genoemd worden.
Bekijkt men een druppel van de Theraplix suspensie onder het
microscoop, dan blijkt deze koolsoort allerminst homogeen te zijn.
Naast zeer kleine, meer ronde partikeltjes, die voortdurend een
levendige beweging vertoonen, ziet men andere veel grootere, on-
regelmatige en onbewegelijke deeltjes.
Carbo Anim. Dep. Hum. en Medicinaal Norit geven nagenoeg
hetzelfde microscopische beeld als Theraphx. Ik kan wat de vorm
betreft geen duidelijke verschillen waarnemen tusschen plantaardige
en dierlijke kool.
Op het geïsoleerde hart van Rana Esculenta (Straubsche canule)
heb ik de giftigheid van verschillende koolsoorten eveneens onder-
zocht. Hierbij werd als volgt te werk gegaan. Het geïsoleerde
kikkerhart werd aan de Straubsche canule bevestigd en eerst
werden de normale bewegingen van het hart geregistreerd. Daarna
werd de kikkerringer weggezogen en in plaats hiervan toegevoegd
een kikkerringer met de te onderzoeken koolsoort in een suspensie
van 2|%. Bij deze onderzoekingen bleken alle koolsoorten op den
duur voor het kikkerhart giftig te zijn. Meestal zag men hierbij een
minder worden van de frequentie, kleiner worden van de uitslagen,
dikwijls het optreden van Lucianische perioden en ten slotte stil-
stand. Het hart was dan door adsorptie van de kool aan de
wand geheel zwart verkleurd. In alle proeven werd tevens nog
nagegaan in hoeverre verbetering optrad, wanneer de kool uitge-
wasschen werd met normale kikkerringer. Carbo. Anim. Dep. Hum.
het zich alleen uitwasschen. Het was mogelijk de veranderingen,
die deze koolsoort in de hartactie veroorzaakt had, weer te
niet te doen door overgang op normale kikkerringer. Dat de afname
van de hartactie niet het gevolg is van een adsorptie door de kool
van de noodzakelijke bestanddeelen in de kikkerringer, blijkt hieruit,
dat de hartcontracties normaal blijven, indien men kikkerringer
gebruikt die vooraf met kool geschud en gefiltreerd is.
Waarom Carb. Anim. Dep. Hum. zich wel en de andere kool-
soorten zich niet laten uitwasschen, vindt wellicht hierin zijn
oorzaak, dat Carb. Anim. Dep. Hum. zich minder vast aan den
hartwand hecht en dit minder mechanisch beschadigt.
In enkele proeven heb ik bovendien nog nagegaan de werking
van koolsuspensies op het geïsoleerde zoogdierhart. In deze gevallen
zag men zeer spoedig na het toestroomen van de koolsuspensie
verstopping van de art. coronariae met aansluitende hartstilstand.
HOOFDSTUK III.
DE VERANDERINGEN IN DE BLOEDSAMENSTELLING
NA TOEDIENING VAN INTRAVENEUZE KOOL-
INJECTIES.
Conklin en Saint-Jacques vonden een vermeerdering
van het aantal leucocyten na het intraveneus inspuiten van kool.
Lumière en Sonnéry (20) hebben deze bloedverande-
ringen in een serie proeven nader bestudeerd. Zij komen op grond
van hun waarnemingen tot de volgende conclusies:
Ie. Intraveneuze koolinjecties veroorzaken een leucocytose, die
nagenoeg overeenkomt met een verdubbeling van het aantal
witte cellen.
2e. De leucocytose treedt eenige uren na de injectie op. Zij bereikt
in het algemeen haar maximum 6 tot 10 uur na de toediening
van de kool.
3e. De toename van het aantal leucocyten is niet afhankelijk van de
hoeveelheid kool die men toedient. Na het gebruik van een
kleine dosis schijnt in sommige gevallen echter de toename van
het aantal leucocyten minder uitgesproken te zijn en later op
te treden.
4e. De leucocytose blijft vaak langer bestaan, indien men gebruik
maakt van een fijn-gekorreld preparaat.
Bij het konijn heb ik eenige koolsoorten (Carb. Anim. Dep.
Hum., Medicinaal Norit, Carbo Medicinalis Merck en Theraphx)
in verschillende doses intraveneus ingespoten en het aantal leuco-
cyten per mm® vlak voor de injectie en 6 uur en 24 uur na de
injectie bepaald.
In de volgende tabellen heb ik de uitkomsten van dit onderzoek
weergegeven.
TABEL II.
Carb. Aiiiin. Dep. Hum. in 2 o/q suspensie van physiol. water.
Dosis |
Aantal leucoc. per |
Aantal leucocyten |
Aantal leucocyten |
0,5 cm' p. kg |
14000 |
3000 |
5300 |
1 ...... |
15300 |
13500 |
11750 |
2 ...... |
6400 |
3750 |
7350 |
4 ...... |
7200 |
11000 |
7400 |
8 „ |
9400 |
5350 |
15700 |
TABEL III. | |||
Medicinaal Norit |
in 2 O/o suspensie van physiol. water. | ||
Dosis |
Aantal leucoc. per |
Aantal leucocyten |
Aantal leucocyten |
0,5 cm^ p. kg |
10850 |
10900 |
10400 |
1 ...... intra-arterieel |
7000 |
5500 |
4300 |
TABEL IV. | |||
Medicinaal Norit in 2 o/o suspensie van physiol. water met 1 o/g pulv. gumm. arab. | |||
Dosis |
Aantal leucoc. per |
Aantal leucocyten |
Aantal leucocyten |
1 cm' p. kg |
8200 |
7500 |
8500 |
2 .. „ |
15600 |
10600 |
17400 |
TABEL V.
Carbo Medicinalis „Merckquot; in 2 o/o suspensie van physioL water.
Dosis |
Aantal leucoc. per |
Aantal leucocyten |
Aantal leucocyten |
1 cm' p. kg |
10500 |
7500 |
9000 |
Carbone „Thcrapl |
TABEL VL | ||
Dosis |
Aantal leucoc. per |
Aantal leucocyten |
Aantal leucocyten |
1nbsp;cm® p. kg 2nbsp;...... 2 ...... 4 ...... |
9500 |
5700 |
6600 |
Zooals uit de tabellen blijkt, heb ik in mijn proeven de waar-
nemingen van Lumière en Sonnéry niet kunnen be-
vestigen. Ik zag in de meeste gevallen 6 uur na de injectie in
plaats van een leucocytose een leucopenie optreden.
Ménétrel bepaalde eveneens op verschillende tijdstippen na
de koohnjecties het aantal leucocyten. Hij nam, behoudens enkele
hchte schommelingen, geen duidelijke veranderingen waar.
Lumière en Sonnéry bepaalden in hun proeven tevens
de bloedformule en vonden daarbij, dat de toename van het aantal
leucocyten berustte op een vermeerdering van het aantal polynu-
cleaire cellen.
In mijn proeven heb ik, naast de telling van het aantal leucocyten,
eveneens het bloedbeeld gedifferentieerd. In de volgende tabellen
heb ik percentsgewijs weergegeven het aantal polymorphkernige
leucocyten, vlak voor de koolinjectie, respectievelijk 6 uur en 24 uur
na de injectie.
TABEL VII.
Carb. Anim. Dep. Ham. in 2 0/o suspensie van physiol. water.
Dosis |
o/o Polymorph, k. |
o/o Polymorph, k. leucocyten |
o/o Polymorph, k. leucocyten |
0,5 cm' p. kg |
30 |
35 |
32 |
1 ...... |
46 |
76 |
51 |
2 „ ,. |
15 |
74 |
49 |
4 ...... |
23 |
72 |
49 |
8 ...... |
22 |
59 |
30 |
TABEL VIII. | |||
Medicinaal Norit in 2 O/q suspensie van physiol. water. | |||
Dosis |
o/o Polymorph, k. |
o/o Polymorph, k. leucocyten |
o/o Polymorph, k. leucocyten |
0,5 cm' p. kg |
22 |
51 |
12 |
1 P .. (intra-arterieel) |
13 |
57 |
69 |
TABEL IX. | |||
Medicinaal Norit in 2 o/o suspensie van physiol. water met 1 o/o gumm. arab. | |||
Dosis |
o/o Polymorph, k. |
o/o Polymorph, k. leucocyten |
o/o Polymorph, k. leucocyten |
1 cm' p. kg |
40 |
64 |
44 |
2 ...... |
47 |
91 |
58 |
TABEL X.
Carbo Medicinalis „Merckquot; in 2 O/o suspensie van physiol. water.
Dosis |
O/o Polymorph, k. |
o/o Polymorph. k. leucocyten |
O/o Polymorph. k. leucocyten |
1 cm® p. kg |
10 |
51 |
30 |
TABEL XI. | |||
Carbone „Theraplixquot; in 2 o/o suspensie van aq. dest. | |||
Dosis |
o/o Polymorph, k. |
O/o Polymorph. k. leucocyten |
O/o Polymorph. k. 24 uur na C. inj. |
1 cm® p. kg |
50 |
63 |
58 |
2 ...... |
62 |
78 |
69 |
2 ...... |
6 |
57 |
59 |
Zooals in de tabellen is weergegeven, kon ik bij dit onderzoek
een duidelijke verschuiving in het bloedbeeld waarnemen. Het aantal
lymphocyten verminderde sterk, terwijl de toename van het aantal
polymorphkernige leucocyten dikwijls zeer aanzienlijk was. Naast
deze toename van het aantal polymorphkernige leucocyten steeg
het totaal aantal leucocyten niet, maar verminderde zelfs in de
meeste gevallen. De aangetoonde bloedverandering was dus een
relatieve.
In dit opzicht verschillen de uitkomsten met die van Lumière,
die naast de verandering in het aantal polynucleaire leucocyten een
evenredige vermeerdering van het totaal aantal witte cellen vond.
Lumière vergeleek zijn uitkomsten met die, welke bij bacterieele
infecties waargenomen worden en meende op grond daarvan aan
de kool een anti-infectieuze eigenschap toe te mogen kennen.
Bij mijn onderzoek heb ik niet waargenomen dat de soort kool
een groote rol speelt bij het ontstaan van veranderingen in de
bloedsamenstelling.
HOOFDSTUK IV.
VERANDERINGEN IN HET ORGANISME NA INJECTIES
VAN KOOLSUSPENSIES EN SUSPENSIES VAN
ANDERE VASTE DEELTJES.
Ménétrel vond een lichte en voorbijgaande toename van de
reserve-alkali na intraveneuze injectie van plantaardige kool. Na
injectie van dierlijke kool werd door hem een vermindering van
de reserve-alkali waargenomen.
Lumière, Meyer en Thibaudet (23) vonden bij
konijnen na intraveneuze injecties van dierlijke kool een duidelijke
vermindering van de bloedeiwitten en een toename van het quotient
albuminen-globulinen. Deze veranderingen bereikten hun maximum
ongeveer 4—6 uur na de koolinjecties. 24 uur na de koolinjecties
werden de normale uitgangswaarden weer bereikt. Zij toonden
eveneens aan, dat de vermindering van de bloedeiwitten niet kon
berusten op een adsorptie van deze eiwitten door de kool.
Lumière en Meyer (22) vonden bovendien na intra-
veneuze of intracardiale koolinjecties een hyperglycaemie gevolgd
door een lichte hypoglycaemie. Indien tevoren atropine gegeven
werd, was de reactie versterkt. Tevoren toegediende ergotamine
verhinderde het optreden van glycaemische veranderingen.
Volgens deze onderzoekers zouden de glycaemische veranderingen
berusten op een werking op het adrenergisch-sympathische systeem.
Dezelfde konijnen, die een hyperglycaemie vertoonden na intra-
veneuze koolinjecties, werden door hen ingespoten met suspensies
van „Blanc de Troyesquot; en „Rouge a polirquot;. Van deze stoffen
werd 1 cm® per kg van een 2 % suspensie toegediend. Soortgelijke
reacties als met kool werden waargenomen en ook in deze gevallen
versterking door atropine en opheffing door ergotamine.
Lumière en Meyer concludeeren hieruit, dat suspensies
van vaste deeltjes in het algemeen dezelfde reactie veroorzaken.
Deze reacties berusten op een prikkeling van het adrenergisch-
sympathische systeem.
Lumière, Meyer en Vergne (24) bepaalden boven-
dien het chloorgehalte van het bloed (micromethode vlgs. Claudius)
na intraveneuze injecties van kool, „Rouge a pohrquot; en „Blanc
de Troyesquot;. Door hen werd een duidelijke toename van het chloor-
gehalte waargenomen. Het maximum werd meestal 5—8 uur na
de koolinjecties bereikt. Tevoren toegediende atropine gaf geen
verandering, terwijl ergotamine het effect van de injectie op de
stijging van het chloorgehalte totaal verhinderde.
Lipschitz (1936) zag soortgelijke verschijnselen na hgatuur,
sectie of laesie van de wand van een periphere arterie. Het schijnt
dat de reactie uitgaat van zenuwuiteinden in de intima van de
arteriewand.
Lumière en Meyer (25) vonden bovendien, dat intra-
veneuze injecties van vaste deeltjes (kool, „Rouge a polirquot; en
„Blanc de Troyesquot;) een hyperthermic geven. Ook dit ver-
schijnsel, dat versterkt wordt door atropine en onderdrukt door
ergotamine, schrijven zij toe aan een werking op het adrenergisch-
sympathische systeem.
Lumière, Meyer en Violet (26) extirpeerden bij
konijnen de bijnieren en dienden hierna intraveneus kool toe.
Deze dieren vertoonden dan shockverschijnselen, zich uitende in
plotselinge temperatuursdaling, versnelde moeilijke ademhaling en
bloedleeg worden van de perifere vaten. De meeste konijnen stierven
aan de shock in een tijd van 45 min. tot 6 uur. Gedurende de
eerste 2 uur na de koolinjectie werd een sterke daling van de
glycaemie waargenomen. De chlooraemie vertoonde dezelfde
stijging als bij normale dieren. De stijging hiervan begon 2 uur na
de injectie om na 5—8 uur een maximum te bereiken.
Lumière, Meyer en Vergne (27) deden dezelfde
proeven op konijnen, waarbij de innervatie van de bijnieren door-
sneden was. Deze dieren vertoonden dezelfde shockverschijnselen
na intraveneuze koolinjecties als optraden bij dieren, waarvan de
bijnieren geëxtirpeerd waren; alleen waren zij soms minder intensief.
Op grond van hun waarnemingen komen Lumière en zijn
medewerkers tot de conclusie, dat suspensies van vaste deeltjes in
de circulatie twee reacties te voorschijn roepen:
Ie. van parasympathischen aard. Deze uit zich in temperatuurs-
daling, daling van den bloeddruk en daling van het bloedsuiker-
gehalte. Dergelijke shockverschijnselen treden op bij dieren,
waarvan de bijnieren weggenomen zijn, of welke voorbehandeld
zijn met ergotamine;
2e. van sympathischen aard. Deze beschermingsreactie treedt op
bij normale dieren. Door prikkehng van het bijniersysteem met
daarmede samengaande adrenalineafgifte zou hyperglycaemie
en hyperthermie ontstaan. Deze adrenalineafgifte zou langs
nerveuzen weg tot stand komen.
Zij veronderstellen, dat prikkehng van de zenuwuiteinden in de
vaatwandintima deze reacties tot stand kan brengen.
De proeven van Tournade en Rocchisani (1934)
en die van Hungerland en Lipschitz (1935) steunen
hen in deze opvatting. Eerstgenoemden zagen adrenalineafgifte na
injectie van een chemisch of physisch prikkelende oplossing in het
eind van een perifere arterie. Laatstgenoemden namen adrenahne-
afgifte waar bij afbinding van een arterie.
Het optreden van de hyperchloraemie, zoowel bij normale
dieren als bij dieren waarvan de bijnieren weggenomen zijn, zou
er op wijzen, dat de prikkel hiervoor ontstaat in een systeem buiten
het sympathische bijniersysteem.
Lumière en zijn medewerkers meenen, dat behalve genoemde
reacties van sympathischen en parasympathischen aard er nog
andere reacties zijn buiten de reeds genoemden. Daarom zijn zij
dan ook van oordeel, dat de onderzoekingen in deze richting voort-
gezet moeten worden.
Bij het intraveneus toedienen van kool en van andere vaste
deekjes speelt het reticulo-endotheliale systeem zeker een groote
rol. Immers, zooals algemeen aangenomen wordt, is de beschut-
tende werking van dit stelsel voor het organisme van groote be-
teekenis.
A s c h O f f (1926) heeft voor het reticulo-endotheliale stelsel
het volgende schema aangegeven:
Reticulo-endotheliale stelsel
(reticulo-endotheliaal of histiocytair stofwissehngstoestel)
reticulo-endotheliën
(histioblasten, reticulo-endo-
theliaal stelsel in engeren zin
„Ortshistiocytenquot;)
histiocytaire elementen
(histiocyten „Wander-
histiocytenquot;)
/
reticulumcellen
van
miltpulpa
lymphklier-
weefsel
thymus
\
endotheliën
van
levercapillairen
lymphsinus
miltsinus
capillairen der
bijnier
capillairen der
hypophyse
«J
•S 3
ej
G -a
ü c
2
.2 Ü
weefsel-
histiocyten
spleno-
cyten
Bij de toepassing van intraveneuze koolinjecties is het van groot
belang na te gaan, waar de ingespoten kool blijft en in hoeverre
door de cellen van het reticulo-endothehale systeem aan de kool-
opname deelgenomen wordt.
Ménétrel (29) kon in longen, lever en milt steeds de
kool terugvinden. In de longen werd de kool steeds in groote
hoeveelheid in het parenchym maar nooit in de alveolairruimten
aangetroffen. In de lever werd de kool, buiten de levercellen, in de
Kuppfersche cellen gevonden. Bij konijnen met leverabsces bevonden
zich om de amorphe abscesmassa migreerende cellen en macrophagen
en daaromheen de kool. Binnen het ontstoken weefsel werden geen
koolpartikeltjes aangetroffen.
Ménétrel beschrijft een geval waarbij een patiënt behandeld
werd met koolinjecties en bij de obductie kool gevonden werd
in lever, milt, longen, pancreas, mucosa en muscularis van de
appendix en bindweefsel van de hartspier.
Lumière en zijn medewerkers vonden fijne kooldeeltjes
voornamelijk terug in het longweefsel, de Kuppfersche levercellen,
de macrophagen van de milt (in het bijzonder in de splenocyten
van de roode pulpa), in de nierglomeruh en soms in de luminae
van de niertubuh. Door hen werden in de meeste praeparaten capil-
laire embolieën waargenomen. Zij constateerden, dat de meer grove
koolpartikels zich vooral ophoopten in de intercellulaire ruimten
van alle organen. Volgens hen zou deze koolophooping in de
weefsels blijvend zijn en te vergelijken zijn met de definitieve toe-
stand bij longanthracosis en tatouages met O.L inkt.
Sabrazès en Marton (1936) vonden bij konijnen in
de longen, 3 weken tot 14 dagen na de koolinjecties, een uitzaaiing
van anthracotische pseudotubercels, gescheiden door breede strooken
pneumonisch longweefsel. Volgens hen zou door de opgenomen
kool de elasticiteit van het longweefsel zeer verminderen. Dit zou
zelfs tot sclerose kunnen leiden.
In mijn proeven kon ik in alle gevallen een duidelijke kool-
ophooping in de longen waarnemen. Het longweefsel was grijs tot
grijszwart verkleurd naar gelang de hoeveelheid ingespoten kool.
Macroscopisch was de kool in lever en milt minder duidelijk waar
te nemen. Alleen een iets grauwe verkleuring van deze organen
wees op de aanwezigheid van kool. Evenwel waren in enkele
gemaakte microscopische praeparaten van lever en milt de kool-
partikels zeer duidelijk te zien. In een enkel geval bleken, na
injectie van afgeslibde deeUjes van Medicinaal Supra Norit, de
hersenvaten en de nieren ook duidelijk koolstof te bevatten.
De lever en de milt nemen in het reticulo-endothehale systeem
een belangrijke plaats in.
DerWeduwen (1931) spoot bij honden Oost-Indische Inkt
in en vond hoofdzakelijk afzetting van de inktdeeltjes in de reticulo-
endotheliale elementen van lever en milt. Hij onderzocht de urine
van honden op het gehalte van indican en estersulfaten voor en
na de blokkade van het reticulo-endothehale systeem met O.I. inkt.
Bij deze proeven werd door hem een versterkte uitscheiding van
rottingsproducten met de urine waargenomen na blokkade van het
reticulo-endotheliale systeem.
Elvidge (1930) spoot bij konijnen een kwartssuspensie
intraveneus in. Hij vond een sterke afname in het vermogen van
de polynucleaire leucocyten om staphylococcus pyogenes aureus
in vitro in tegenwoordigheid van het eigen serum te phagocyteeren.
Werd serum van een normaal konijn er voor in de plaats gesteld,
dan kregen de cellen hun phagocyteerend vermogen terug. Omge-
keerd neigden cellen van een normaal konijn hun phagocyteerend
vermogen te verliezen na incubatie met serum van konijnen, die
met een kwartssuspensie ingespoten waren.
Elvidge schrijft dit verschijnsel toe aan het ontbreken van
opsonine in het serum van de behandelde dieren. Compensatie treedt
op indien, een normaal contróleserum toegevoegd wordt.
Elvidge veronderstelt in een latere publicatie, dat het ont-
breken van opsonine bij dieren, die met intraveneuze kwartsinjecties
behandeld zijn, niet berust op een adsorptieproces of op een directe
werking op het bloedplasma of bloedleucocyten, maar toegeschreven
moet worden aan een directe werking op de cellen van het reticulo-
endotheliale systeem. De reticulo-endothehale elementen van lever,
milt en beenmerg zouden in het bijzonder getroffen worden.
Elvidge komt tot de slotconclusie, dat opsonine een chemische
substantie is en geproduceerd wordt door de cellen van het reticulo-
endotheliale systeem.
Op grond van hetgeen door Elvidge waargenomen werd
zou men dus van intraveneuze koohnjecties bij infecties weinig
nuttig effect kunnen verwachten. Het blijkt echter niet zoo een-
voudig te zijn. Alhoewel als vaststaand aangenomen mag worden,
dat de kool voor een deel opgenomen wordt in de cellen van
het reticulo-endotheliale systeem en dit zelfs leiden kan tot een
gedeeltelijke blokkade van het stelsel, mag men hieruit nog niet
besluiten, dat de functie van deze cellen opgeheven of verminderd
wordt. Integendeel namen sommige onderzoekers zelfs waar, dat
na blokkade de reticulo-endothehale elementen meer kleurstoffen
op konden nemen. Ook is waargenomen dat cellen, die voor de
blokkade niet in staat waren kleurstoffen op te nemen, dit wel
konden na blokkade. Dit is dus een compensatorische reactie.
Saint-Jacques, Ménétrel en andere onderzoekers,
die met koolinjecties zoon nuttig effect zagen bij de behan-
deling van de meest uiteenloopende infecties, schrijven dit toe aan
een prikkeling van de cellen van het reticulo-endotheliale systeem.
Indien men aanneemt, dat de reticulo-endotheliale cellen in staat
zijn microorganismen en toxinen onschadelijk te maken en zij waar-
schijnlijk ook nog een groote rol spelen bij de vorming van afweer-
stoffen, is het zeer aannemelijk dat prikkeling van dit stelsel bij
infecties een toename van de afweerkrachten van het organisme
tot gevolg heeft.
Door mij is niet nagegaan een eventueel nuttig effect van kool-
injecties bij bacterieele infecties.
Hetgeen ik waarnam bij de behandeling van vergiftigingen
(alkoholen, barbituurzuurderivaten, alkaloïden, glucosiden, hor-
monen, histamine en diphterietoxine) met intraveneuze koolinjecties,
wordt in de volgende hoofdstukken beschreven.
HOOFDSTUK V.
VERGIFTIGING MET ALKOHOLEN.
A, Methylalkoholvergiftiging.
W i 11 e m s e zag bij enkele patienten, die leden aan acute
methylalkoholvergiftiging, gunstige resultaten van intraveneuze
koolinjecties. Naast de gewone behandeling als maagspoelen
met dierlijke kool, laxeeren, venasectie van 300 cm®, subcutaan
infuus van \}/2 1 physiologische zoutoplossing, cardiotonica en
warmtetoevoer, werd door hem elk uur 10 cm® van een lYi %
suspensie van kool in physiologische zoutoplossing intraveneus
ingespoten. De gebruikte koolsoort was een mengsel van carbo ligni
B 50 en Norit. In totaal werd 30—50 cm® ingespoten.
W i 11 e m s e nam reeds na enkele inspuitingen bij zijn patienten
een duidelijke verbetering waar. De pijnen verdwenen, de circulatie
herstelde zich, het gezichtsvermogen keerde terug en de tensie van
den oogbol nam toe.
Bij een serie konijnen heb ik per os en parenteraal zuivere
methylalkohol toegediend en op verschillende tijdstippen na deze
toediening het stadium van de intoxicatie bepaald met behulp van
de reflexproeven van Magnus en de K1 e ij n.
Bij de helft der gevallen paste ik intraveneuze koolinjecties
toe en bepaalde dan eveneens met de reflexproeven het stadium van
de intoxicatie.
In onderstaande tabel is weergegeven de volgorde waarin de
reflexproeven uitgevoerd werden en de verdeeling van de ver-
schillende stadia van intoxicatie.
Konijn No. 1. Lichaamsgewicht 2 kg. Datum 22/4/37, 23/4/37, 24/4/37.
Stadium |
Tijd |
22/4/37 |
23/4/37 |
24/4/37 | ||||||
10.15 |
10.45 |
11.40 |
11.45 |
12.- |
14.45 |
16.15 | ||||
0 |
zitten |
|
4- | |||||||
kippen snel |
|
|
— |
— |
— |
— |
4-- | |||
id. langzaam |
|
4- |
— |
— |
— |
— |
4-- | |||
liftreactie |
|
|
— |
— |
— |
— |
4- | |||
sprongreactie |
|
VJ |
|
Vi |
— |
— |
— |
— |
-t- | |
halsr. op acht. |
|
O |
|
0 |
— |
— |
— |
— |
4-- | |
I |
lich. r. r. o. lich. |
|
u s. |
4- |
u |
_ |
_ |
_ |
-4- |
4- |
II |
os |
agt; | ||||||||
rotat. oognyst. |
|
th |
4- |
t. |
4-- |
— |
— |
4- |
4- | |
vert. oognyst. |
|
4- |
O. |
4-- |
— |
— |
4- |
4- | ||
halsrefl. o. vl. |
4- |
quot;s U |
4- |
quot;8 |
— |
— |
— |
4- |
4- | |
kopdraaireact. |
|
|
— |
— |
— |
— |
4- | |||
lich. r. r. o. kop. |
|
iT» |
|
in |
— |
— |
— |
— |
4- | |
III |
quot;o |
quot;o | ||||||||
horiz. oognyst. |
|
1 |
4- |
J3 o |
4- |
— |
— |
4- |
4- | |
lab. r. r. o. kop |
|
4- |
^ |
— |
— |
— |
— |
4- | ||
horiz. oog |
|
|
|
— |
— |
4-- |
4- | |||
rotat. draai |
4- |
4- |
1 |
4- |
— |
— |
4- |
4- | ||
vertic. reactie |
|
1 |
4- |
4- |
— |
— |
4- |
4- | ||
IV | ||||||||||
vertic. compens. |
|
4- |
4- |
— |
— |
4- |
4- | |||
rotat. oogstand |
|
|
4- |
— |
— |
|
4- | |||
V | ||||||||||
comeareflex |
4- |
4- |
4- |
4- |
— |
4- |
4- | |||
patellarefl. |
4- |
4- |
4- |
4- |
-4- |
|
4- | |||
VI | ||||||||||
Stadium |
0 |
0 |
III |
V |
VI |
II-III |
I- | |||
spont. nystagm. |
- |
- |
|
- |
— |
— |
— |
Bij dc beschrijving van de volgende proeven heb ik alleen het
stadium van de intoxicatie aangegeven.
Konijn No. 2. Datum 22/4/37. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
10.15nbsp;stadium 0.
10.40nbsp;methylalcohol 5 cm® per kg l.g. per os.
11.35nbsp;stadium 0.
11.40nbsp;methylalcohol 5 cm® per kg l.g. per os.
11.55nbsp;stadium I1I .
12.10nbsp;5 cm® Theraplix intraveneus.
14.50nbsp;stadium 111—IV.
16.15nbsp;stadium VI.
-ocr page 38-Datum 23/4/37.
11.15 Stadium II—III.
11.30 5 cm^ Theraplix intraveneus.
Onmiddellijk na de injectie kreeg het dier
krampen met aansluitende ademstilstand en
hartstilstand.
Sectie: de longen waren grauwgrijs verkleurd;
stolsels in de beide hartkamers; stuwing in
de darm en mesenteriaalvaten; de hersen-
vaten bevatten duidelijk kool.
Konijn No. 3. Datum 20/4/37. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
10.45 stadium 0.
11.— methylalcohol 4 cm® per kg l.g. in 25 % op-
lossing van physiologische zoutoplossing
intraveneus.
11.05 stadium V.
11.10 stadium V.
11.30 stadium III—IV.
11.50 stadium I.
12.10 stadium I.
14.— stadium O—I.
Konijn No. 4. Datum 20/4/37. Lichaamsgewicht 2 kg.
11.— stadium 0.
11.12 methylalkohol 4 cm® per kg l.g. in 25 % op-
lossing van physiologische zoutoplossing
intraveneus.
11.15 stadium V.
11.20 5 cm® Theraphx intraveneus.
11.22 stadium V.
11.35 wegens zeer kleine, nauwelijks voelbare hart-
slag 2,5 cm® Cardiazol intraperitoneaal.
11.50 stadium III—IV.
14.— dood.
Sectie: longen donkergrijs, hart: stolsels in
beide kamers; hersenen en overige organen:
geen macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 5. Datum 21/4/37. Lichaamsgewicht 3,6 kg.
14.30 stadium 0.
15.— methylalkohol 3,5 cm'' per kg l.g. in 25 % op-
lossing van physiologische zoutoplossing
intraveneus.
15.20 stadium L
16.30 stadium L
17.20 stadium O—L
Konijn No. 6. Datum 21/4/37. Lichaamsgewicht 2,8 kg.
14.30 stadium 0.
15.15 methylalkohol 3,5 cm® per kg l.g. in 25 '% op-
lossing van physiologische zoutoplossing
intraveneus.
15.25 stadium L
15.30 5 cm® Theraphx intraveneus.
16.35 stadium L
17.30 stadium O—L
Zooals uit de tabellen blijkt, kon ik bij de met methylalkohol
vergiftigde dieren geen nuttig effect van koolinjecties waarnemen.
Bij konijn No. 2 namen na de eerste Theraphxinjectie de
in toxica tieverschijnselen in dezelfde mate toe als bij konijn No. 1,
dat niet met kool behandeld was. Konijn No. 2 stierf spoedig na
de tweede theraphxinjectie onder verschijnselen van hevige adem-
nood. Het was opmerkelijk, dat bij dit dier, dat vóór de koohnjectie
in stadium II—III verkeerde, dus onder een oppervlakkige narcose,
bij de sectie duidelijke koolophooping in de hersenvaten waarge-
nomen werd.
Sternberg en Tamari (1928) hebben in aansluiting
op de waarnemingen van Luisada, Mautner en Piek,
door middel van de „Tuschemethodequot; de invloed van narcose en
mechanische hersenuitschakeling op de longcapillairen nagegaan.
Zij spoten bij konijnen en caviae Pelikan-Perltusche intraveneus
in. Zij konden met macroscopische en microscopische praeparaten
aantoonen, dat bij diepe narcose de longcapillairen doorgankelijk
bleven.
Diep-genarcotiseerde dieren zouden een veel grootere hoeveelheid
van intraveneus toegediende „Tuschequot; kunnen verdragen. Werd
eenzelfde dosis „Tuschequot; ingespoten bij dieren, die niet of slechts
oppervlakkig genarcotiseerd waren, dan gingen deze gedurende de
injectie onder krampen en stikkingsverschijnselen ten gronde. De
longen van deze dieren waren veel zwarter en diffuzer verkleurd
dan die van de diep-genarcotiseerde dieren. Bij de oppervlakkig
genarcotiseerde dieren was het geheele arterieele longvatensysteem
met „Tuschequot; opgevuld; de longcapillairen waren meestal afgesloten
en het grootste deel van de naar het hart toevoerende longvaten
was bloedledig en vrij van O.I. inkt.
Deze onderzoekers meenen, dat van gedeelten van de midden-
hersenen, tusschenhersenen en misschien ook van een klein deel
van het verlengde merg, reflexen uitgaan, die het alveolaire capillair-
net van de longen doen contraheeren.
Door de aanwezigheid van kool in de hersenen bij konijn no. 2
bleek dus, dat — ondanks de lichte narcose — de passage van
het met kool beladen bloed door het capillair systeem van de longen
geen hindernis ondervonden had.
Deze waarneming is dus in tegenspraak met de bevindingen van
Sternberg en Tamari.
Vervolgens heb ik twee konijnen binnen een tijdsverloop van
10 dagen vier maal methylalkohol per os toegediend, telkens in
een dosis van 5 cm® per kg. Eén dezer konijnen kreeg gelijktijdig
met de methylalkohol een intraveneuze injectie van Theraphx in
een dosis van 1 cm® per kg. Deze twee konijnen gedroegen zich
geheel verschillend. Het met kool behandelde dier verkeerde
in een veel minder goede toestand. Dit konijn lag voortdurend in
zijligging en was nagenoeg niet in de normale zittende houding te
krijgen. Het onbehandelde dier was niet actief in zijn bewegingen,
maar vertoonde bij zitten en loopen slechts geringe afwijkingen van
het normale.
Volgens Keeser (1931) zou bij methylalkoholvergiftiging
de omzetting tot formaldehyd een groote rol spelen.
Hij kon dit afbraakproduct aantoonen in het glasvocht en de
-ocr page 41-liquor cerebrospinalis van konijnen, die met methylalkohol vergiftigd
waren.
Bij het onderzoek naar de aanwezigheid van formaldehyd in
hquor cerebrospinalis volgens de methode van K e e s e r wordt
als volgt te werk gegaan.
Aan de liquor wordt zooveel sulfosalicylzuur 20 % toegevoegd
tot maximale troebeling optreedt. De vloeistof wordt nu gecentrifu-
geerd en aan 1 cm® van het centrifugaat wordt 50 mg resorcine
en 1 cm® natronloog 50'% toegevoegd. Door te koken ontstaat nu
een gele verkleuring, die bij aanwezigheid van formaldehyd na
voorzichtig afkoelen in rood omslaat.
Zes honden diende ik eenige dagen achtereen methylalkohol per
os toe, telkens in een dosis van 5 cm® per kg. Drie honden van
deze reeks werden behandeld met Theraplix. Bij allen werd de
door suboccipitaalpunctie verkregen liquor cerebrospinalis onder-
zocht op de aanwezigheid van formaldehyd.
De bij dit onderzoek verkregen uitkomsten laat ik hieronder
volgen.
Hond No. 1. Lichaamsgewicht 12 kg.
Datum.
1/6/37 60 cm® methylalkohol per os.
3/6/37 60 cm® methylalkohol per os.
7/6/37 suboccipitaalpunctie.
Reactie op formaldehyd zeer zwak positief
(roode verkleuring minder dan de controle-
reactie met 1/100 mg formaline).
Hond No. 2. Lichaamsgewicht 11,8 kg.
Datum.
1/6/37 59 cm® methylalkohol per os.
5 cm® Theraplix intracardiaal.
3/6/37 59 cm® methylalkohol per os.
5 cm® Theraplix intraveneus.
7/6/37 suboccipitaalpunctie.
Reactie op formaldehyd zeer zwak positief
(roode verkleuring minder dan de controle-
reactie met 1/100 mg formaline).
Reactie iets minder sterk dan bij hond No. 1.
Hond No. 3. Lichaamsgewicht 10,5 kg.
Datum.
7/6/37 52,5 cm® methylalkohol per os.
8/6/37 52,5 cm® methylalkohol per os.
9/6/37 suboccipitaalpunctie.
Reactie op formaldehyd een weinig positief,
(roode verkleuring ongeveer gelijk aan de
controle-reactie met 1/200 mg formaline).
Hond No. 4. Lichaamsgewicht 15 kg.
Datum.
7/6/37 75 cm® methylalkohol per os.
5 cm® Theraphx intraveneus.
8/6/37 75 cm® methylalkohol per os.
5 cm® Theraplix intraveneus.
9/6/37 suboccipitaalpunctie.
Reactie op formaldehyd negatief.
(Roode verkleuring veel minder sterk dan
contróle-reactie met 1/200 mg formaline).
Hond No. 5. Lichaamsgewicht 7,5 kg.
Datum.
17/6/37 37,5 cm® methylalkohol per os.
18/6/37 37,5 cm® methylalkohol per os.
21/6/37 37,5 cm® methylalkohol per os.
22/6/37 suboccipitaalpunctie.
Reactie op formaldehyd negatief.
Hond No. 6. Lichaamsgewicht 6 kg.
Datum.
17/6/37 30 cm® methylalkohol per os.
5 cm® Theraphx intraveneus.
18/6/37 30 cm® methylalkohol per os.
5 cm® Theraplix intraveneus.
21/6/37 30 cm® methylalkohol per os.
5 cm® Theraplix intraveneus.
22/6/37 suboccipitaalpunctie.
Reactie op formaldehyd negatief.
-ocr page 43-Bij eenige gevallen was het dus mogelijk in de liquor cerebro-
spinalis sporen formaldehyd aan te toonen.
De reactie was nog minder duidelijk bij de dieren die met kool
behandeld waren. Het is niet onmogelijk, dat koohnjecties de
afbraak van methylalkohol tot formaldehyd remmen en tengevolge
hiervan de reactie op formaldehyd in de liquor cerebrospinalis
minder sterk is.
Tevens was het zeer opvallend, dat de met kool behandelde
honden zich in veel slechtere conditie bevonden dan de onbehan-
delde dieren. Terwijl deze laatsten nog recht op konden staan en,
alhoewel atactisch, toch nog loopen konden, lagen de met kool
behandelde honden voortdurend in zijligging en waren niet tot
eenige beweging in staat.
Ook hierbij kan men veronderstellen, dat koolinjecties de om-
zetting van methylalkohol remmen en de dieren dus langer aan
de intoxicatie blootgesteld zijn.
Samenvatting:
Ik kan bij mijn proeven over methylalcoholvergiftiging bij konijnen
en honden geen verbetering waarnemen wanneer intraveneuze kool-
injecties worden toegepast.
De mogelijkheid moet worden opengelaten, al is hiervan in mijn
proeven niet overtuigend gebleken, dat de omzetting van methyl-
alkohol door de koolinjecties wordt geremd, waardoor de narcose
langer zou duren, doch de naverschijnselen geringer zouden
kunnen zijn.
B. Aethylalkoholvergiftiging.
Bij alle proeven over aethylalkoholvergiftiging ging ik op dezelfde
wijze te werk als bij die over vergiftiging met methylalkohol.
Een aantal konijnen werd aethylalkohol per os of parenteraal
toegediend en met behulp van de reflexproeven het stadium van
de intoxicatie bepaald. Van dit aantal dieren werd een gedeelte
behandeld met intraveneuze koolinjecties.
Bij dit onderzoek werden de navolgende resultaten verkregen.
-ocr page 44-Konijn No. 1. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
Datum 16/4/37.
10.— u. stadium 0.
10.15 „ aethylalkohol 96 % 5 cm® per kg l.g. per os.
11.20 „ stadium 1.
14.50 „ stadium 1.
15.15 „ aethylalkohol 96 % 5 cm® per kg l.g. per os.
15.45 „ stadium III—IV.
16.— „ 5 cm® Theraplix intraveneus.
Het dier stierf onmiddellijk na de injectie.
Sectie: longen: donkergrijs verkleurd,
hart: zwart stolsel in de rechter voor-
kamer.
De overige organen vertoonden geen
macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 2. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
Datum 16/4/37.
10.— u. stadium 0.
10.20 „ aethylalkohol 96 % 5 cm® per kg l.g. per os.
11.25 „ stadium I.
14.25 „ stadium I.
16.— „ aethylalkohol 96 % 5 cm® per kg l.g. per os.
16.20 „ stadium VI.
16.25 „ stadium VI.
16.30 „ 5 cm® Medicinaal Norit 2 % in physio-
logische zoutoplossing intraveneus.
Het dier stierf onmiddellijk na de injectie.
Sectie: Longen: hchtgrijs verkleurd.
Hart: donker gekleurd stolsel in de
rechter kamer. De linkerkamer bevatte
lichter gekleurd vloeibaar bloed.
De coronairvaten bevatten duidelijk
kool.
Hersenen: in de hersenvaten van beide
hemispheren was kool aanwezig.
Lever en milt: iets grauw verkleurd.
Nieren: infarct van de linker nier.
Konijn No. 3. Lichaamsgewicht 1,6 kg.
Datum 19/4/37.
10.15 u. stadium 0.
10.35 „ aethylalkohol 96 % 8 cm® per kg l.g. per os.
11.10 „ stadium VI.
15.15 „ stadium VI.
15.45 „ dood.
Konijn No. 4. Lichaamsgewicht 1,8 kg.
Datum 19/4/37.
.10.15 u. stadium 0.
10.30 „ aethylalkohol 96 % 8 cm® per kg l.g. per os.
11.— „ stadium VI.
11.30 „ 5 cm® Carbo Anim. Dep. Hum. 2% in
physiologische zoutoplossing intraveneus.
15.10 „ stadium VI.
17.30 „ dood.
Sectie: Longen: grijs verkleurd.
Hart: stolsels in beide kamers.
De overige organen vertoonden geen
macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 5. Lichaamsgewicht 2 kg.
Datum 20/4/37.
15.— u. stadium 0.
15.15 „ aethylalkohol 96 5 cm® per kg l.g. per os.
16.05 „ stadium I.
17.— „ stadium I.
Konijn No. 6. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
Datum 20/4/37.
15.—nbsp;u. stadium 0.
15.05 „ aethylalkohol 96 % 5 cm® per kg l.g. per os.
16.—nbsp;„ stadium II.
16.15 „ 5 cm® Theraplix intraveneus.
16.20 dood.
Sectie: Longen: grijszwart.
De overige organen vertoonden geen
duidelijke macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 7. Lichaamsgewicht 2,3 kg.
Datum 21/4/37.
10.—nbsp;u. stadium 0.
10.10 „ aethylalkohol 96 % 6 cm® per kg l.g. per os.
11.—nbsp;„ stadium IL
12.—nbsp;„ stadium III—IV.
15.— „ stadium III.
17.— „ stadium III.
Konijn No. 8. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
Datum 21/4/37.
10.— u. stadium 0.
10.15 „ aethylalkohol 96 % 6 cm® per kg l.g. per os.
11.15 „ stadium II.
12.15 „ stadium III—IV.
12.20 „ 5 cm® Theraphx intraveneus.
12.30 „ dood.
Sectie: Longen: donkergrijs verkleurd.
Hart: stolsel in rechter kamer.
De overige organen vertoonden geen
duidelijke macroscopische afwijkingen.
Het was opvallend, dat bij alle dieren, die behandeld werden
met intraveneuze koolinjecties, de dood spoedig intrad.
Het is niet waarschijnlijk, dat de dood het gevolg was van de
hoeveelheid toegediende kool. Er werd immers in deze gevallen
een dosis gebruikt, die, zooals eerder vastgesteld werd, geen scha-
delijke gevolgen kon hebben voor normale konijnen.
De konijnen No. 1, 6 en 8 waren op het moment dat de kool
ingespoten werd, in een oppervlakkige narcose. De konijnen No. 2
en 4 waren in diepe narcose tijdens de koolinjectie.
Konijn No. 4 stierf eerst 6 uur na de koolinjectie. In dit
geval was de dood waarschijnlijk toe te schrijven aan een te hooge
doseering van de aethylalkohol. Immers, eenzelfde hoeveelheid
aethylalkohol veroorzaakte bij het niet met kool behandelde konijn
No. 3 eveneens den dood.
Bij konijn No. 2, dat zich vóór de intraveneuze injectie met
Medicinaal Norit in diepe narcose bevond, werd tijdens de sectie
kool in de hersenvaten gevonden. Het is mogelijk, dat in dit
geval de longcapillairen door de invloed van de diepe narcose
geen hindernis veroorzaakten bij de passage van het met kool
beladen bloed. Deze bevinding zou dan wel in overeenstemming zijn
met de waarnemingen van Sternberg en Tamari.
Konijn No. 4 bevond zich voor de intraveneuze injectie met
Théraplix eveneens in diepe narcose. Bij de sectie van dit dier
werd in de organen, uitgezonderd de longen, macroscopisch geen
kool waargenomen. Het is dan ook niet zeker, dat de kool-
ophooping in de hersenen bij konijn No. 2 alleen aan de diepe
narcose toegeschreven moet worden. Wellicht speelt een fijnere
verdeeling van de ingespoten Medicinaal Norit ook een rol.
Samenvatting:
Bij de proeven over aethylalkoholvergiftiging bleken intraveneuze
koolinjecties ongunstig te werken. Zoowel bij de oppervlakkig-
als bij de diepgenarcotiseerde dieren trad in alle gevallen na de
intraveneuze koolinjecties de dood in.
HOOFDSTUK VI.
VERGIFTIGING MET BARBITUURZUURDERIVATEN.
A. Veronal-Natrium-vergiftiging.
Veronal-Natrium (diaethylobarbituras natricus) is een veelge-
bruikt slaapmiddel.
Bij mijn onderzoek naar de therapeutische waarde van intra-
veneuze koolinjecties bij vergiftigingen met deze stof ging ik op
dezelfde wijze te werk als bij mijn proeven over vergiftiging met
alkoholen.
Een aantal konijnen werd Veronal-Natrium per os of parenteraal
toegediend. Met het onderzoek van de reflexen werd het stadium
van de intoxicatie bepaald. Dit onderzoek werd eveneens verricht
bij konijnen, die eenzelfde hoeveelheid Veronal-Natrium gekregen
hadden en behandeld werden met intraveneuze koohnjecties.
Met deze proeven werden de navolgende uitkomsten verkregen.
Konijn No. 1. Lichaamsgewicht 2,7 kg.
10.— u. stadium 0.
10.15nbsp;„ Veronal-Natrium 250 mg per kg l.g. per os.
11.15nbsp;„ stadium I.
11.50nbsp;„ stadium III.
12.20nbsp;„ stadium III .
14.25nbsp;„ stadium III—IV.
15.15nbsp;„ stadium III—IV.
16.10nbsp;„ stadium III—IV.
-ocr page 49-Konijn No. 2. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
10.—u. stadium 0.
10.45 „ Veronal-Natrium 250 mg per kg l.g. per os.
11.07 „ 5,2 cm® Theraphx intraveneus.
11.10 „ stadium 0.
11.25 „ stadium O—I.
11.45 „ stadium O—I.
12.15 „ stadium I1 .
14.20 „ stadium 111.
15.10 „ stadium 1II .
16.20 „ stadium 1II .
Konijn No. 3. Lichaamsgewicht 2,8 kg.
9.— u. stadium 0.
10.05 Veronal-Natrium 250 mg per kg l.g. per os.
11.10 „ stadium II.
12.40 „ stadium II—III.
16.15 „ stadium III-
Konijn No. 4. Lichaamsgewicht 2,3 kg.
9.— u.nbsp;stadium 0.
10.— „nbsp;Veronal-Natrium 250 mg per kg l.g. per os.
IL— „nbsp;stadium I.
11.25 „nbsp;stadium II1 .
12._ „nbsp;4,8 cm® Theraphx intraveneus.
12.30 „nbsp;stadium III .
16.25 „nbsp;stadium III .
Konijn No. 5. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
10.30 u. stadium 0.
10.45 „ Veronal-Natrium 150 mg per kg l.g.
intraperitoneaal.
11.40 „ stadium IIlquot;.
15.10 „ stadium II—HL
16.45 „ stadium 1.
Konijn No. 6. Lichaamsgewicht 2,4 kg.
10.30 u. stadium 0.
10.50 „ Veronal-Natrium 150 mg per kg l.g.
intraperitoneaal.
11.40 „ stadium III-.
15.10 „ stadium II—IIL
16.45 „ stadium I.
Konijn No. 6. Lichaamsgewicht 2,4 kg.
10.30 u. stadium 0.
10.50 „ Veronal-Natrium 150 mg per kg l.g.
intraperitoneaal.
11.45 „ stadium III.
12.10 „ 5 cm® Theraphx intraveneus.
15.20 „ stadium II—III.
17.— „ stadium I.
Konijn No. 7. Lichaamsgewicht 2,3 kg.
15.45 u. stadium 0.
16.—nbsp;„ Veronal-Natrium 150 mg per kg l.g.
intraveneus.
17.—nbsp;„ stadium II.
17.30 „ stadium II-.
Konijn No. 8. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
15.45 u. stadium 0.
16.10 „ Veronal-Natrium 150 mg per kg Lg. samen
met 5 cm® Théraplix intraveneus.
17.10 ., stadium II—III.
17.40 „ stadium II .
Konijn No. 9. Lichaamsgewicht 2,7 kg.
10.30 u. stadium 0.
10.40 „ Veronal-Natrium 250 mg per kg l.g.
intraveneus.
10.55 „ stadium III .
11.35 „ stadium IIH'.
Konijn No. 10. Lichaamsgewicht 1,8 kg.
10.30 u. stadium 0.
10.45 „ Veronal-Natrium 250 mg per kg l.g.
intraveneus.
11.— „ stadium IIL
11.12 „ 5 cm® Theraphx intraveneus.
11.50 „ stadium III .
Zooals uit de bovenstaande tabellen blijkt, werd met intraveneuze
Theraplix-injecties geen enkel gunstig resultaat bij vergiftiging
met Veronal-Natrium verkregen.
Er waren tusschen de met kool behandelde en de niet met
kool behandelde dieren geen duidelijke verschillen waar te nemen.
Bij konijn No. 8, waarbij Veronal-Natrium en Theraplix tezamen
werden toegediend, werd nagenoeg hetzelfde stadium van intoxicatie
bereikt als bij konijn No. 7, dat alleen met Veronal-Natrium was
ingespoten.
B. Vergiftiging met Numal „Rochequot;»
Numal „Rochequot; is een 10 % oplossing van het diaethylaminozout
van het isopropylallylbarbituurzuur.
Deze oplossing wordt parenteraal toegediend en uitsluitend ge-
bruikt voor narcose bij dieren.
Op dezelfde wijze als bij de vorige onderzoekingen heb ik met
behulp van de reflexproeven de invloed van intraveneuze kool-
injecties nagegaan bij met Numal vergiftigde konijnen.
De volgende uitkomsten werden verkregen.
Konijn No. 1. Lichaamsgewicht 2,3 kg.
10.— u. stadium 0.
10.10 „ Numal 1 cm® per kg l.g. intraveneus.
10.15 „ stadium VL
10.45 „ dood.
Konijn No. 2. Lichaamsgewicht 2,1 kg.
10.—nbsp;u. stadium 0.
10.15 „ 2,1 cm® Theraphx intraveneus.
10.20 „ Numal 1 cm® per kg l.g. intraveneus.
10.25 „ stadium VI.
10.48 „ dood.
Konijn No. 3. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
10.35 u. stadium 0.
11.—nbsp;„ Numal 0,5 cm® per kg l.g. intraveneus.
11.13 „ stadium III .
12.05 „ stadium III-.
15.30 „ stadium 0.
Konijn No. 4. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
10.35 u. stadium 0.
10.55 „ Numal 0,5 cm® per kg l.g. intraveneus.
11.10 „ stadium III .
11.20 „ 5 cm® Theraphx intraveneus.
12.—nbsp;„ stadium III.
15.40 „ stadium O—I.
Konijn No. 5. Lichaamsgewicht 2,3 kg.
10.20 u. stadium 0.
10.30 „ Numal 0,7 cm® per kg l.g. intraveneus.
11.— „ stadium I~.
15.10 „ stadium O—I.
Konijn No. 6. Lichaamsgewicht 2,56 kg.
16.30 u. stadium 0.
16.58 „ Numal 0,7 cm® per kg l.g. intraveneus.
17.42 „ stadium V—VL
20.10 „ stadium III4-.
23.— „ stadium II—III.
Konijn No. 7. Lichaamsgewicht 2,3 kg.
IL— u. stadium 0.
11.05 „ Numal 0,7 cm® per kg l.g. intraveneus.
11.48 „ stadium III—IV.
16.15 „ stadium O—I.
17.20 „ stadium O—I.
20.— „ stadium 0.
Konijn No. 8. Lichaamsgewicht 3 kg.
10.15 u. stadium 0.
10.25 „ Numal 0,7 cm® per kg l.g. intraveneus.
10.55 „ stadium V—VI.
11.15 „ 3 cm® Theraplix intraveneus.
15.05 „ stadium Iquot;.
Konijn No. 9. Lichaamsgewicht 2,85 kg.
11.— u.nbsp;stadium 0.
11.10 „nbsp;Numal 0,7 cm® per kg l.g. intraveneus.
11.35 „nbsp;stadium V—VI.
11.45 „nbsp;3 cm® Theraplix intraveneus.
11.55 „nbsp;stadium V—VI.
16.25 „nbsp;stadium II—III.
17.25 „nbsp;stadium II.
20.— „nbsp;stadium 0.
Konijn No. 10. Lichaamsgewicht 2,75 kg.
16.30 u. stadium 0.
16.35 „nbsp;3 cm® Theraplix intraveneus.
16.50 „nbsp;stadium 0.
16.55 „nbsp;Numal 0,7 cm® per kg l.g. intraveneus.
17.35 „nbsp;stadium VI.
20.— „nbsp;stadium III.
23.— „nbsp;stadium II—UI.
Bij een nadere beschouwing van de verkregen uitkomsten blijkt
de gevoehgheid voor Numal individueel verschillend te zijn. Konijn
No. 5 kwam na een dosis van 0,7 cm® slechts in een zeer opper-
vlakkige narcose (stadium I), bij konijn No. 7 was de narcose na
deze dosis dieper (stadium III—IV), terwijl bij de konijnen No. 6,
8, 9 en 10 na dezelfde hoeveelheid ingespoten Numal de stadia
V—VI bereikt werden.
Ondanks deze individueele verschillen in gevoeligheid voor
Numal, kan men toch uit de genomen proeven besluiten, dat
intraveneuze Theraplix-inejcties, toegediend vóór of tijdens de
narcose, bij vergiftiging met deze stof van geen nut zijn.
HOOFDSTUK VIL
VERGIFTIGING MET ALKALOÏDEN.
A. Vergiftiging met Hydrochloras Morphini.
Hydrochloras Morphini oefent een remmende werking op de
ademhaling uit. Deze remmende werking kan men bij het konijn
eenvoudig aantoonen door de neusademhaling te registreeren. Hier-
bij gaat men als volgt te werk.
Een konijn wordt in buikhgging op een kattenplank gespannen
en één der neusgaten met cocaïne gevoelloos gemaakt. In dit neusgat
wordt een glazen canule gebracht, die door middel van een gummi-
slang met een Mareysche tambour in verbinding staat. De adem-
bewegingen worden door luchttransport op de tambour overgebracht.
Een aan de tambour bevestigde schrijver registreert deze bewegin-
gen op het beroete papier van het kymographion.
Met deze registratiemethode kan men duidelijk waarnemen, dat
na toediening van morphine de ademfrequentie afneemt, de uit-
slagen kleiner worden en de ademhahng dikwijls onregelmatig
wordt.
Bij konijnen, waarvan ik de ademhaling registreerde, spoot ik
Theraplix in zoowel vóór als na de toediening van morphine.
Aangezien Lumière en zijn medewerkers ongeveer zes uur
na de injectie een optimale werking van de kool waarnamen,
diende ik in enkele gevallen Theraplix toe eenige uren vóór de
vergiftiging met morphine.
Bij mijn onderzoek verkreeg ik de navolgende resultaten.
Konijn No. 1. Lichaamsgewicht 2,1 kg.
17.15 u. Ademfrequentie 140 per minuut.
17.30nbsp;„ Hydrochloras Morphini 15 mg per kg l.g.
intraveneus.
17.31nbsp;„ Ademfrequentie 135 per minuut.
18._ „ Ademfrequentie 42 per minuut.
Konijn No. 2. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
n.15 u. Aderafrequentie 185 per minuut.
11.19nbsp;„ Hydrochloras Morphini 10 mg per kg l.g.
intraveneus.
11.20nbsp;„ Ademfrequentie 174 per minuut.
11.50 „ Ademfrequentie 95 per minuut.
11.55nbsp;„ Hydrochloras Morphini 5 mg per kg l.g.
intraveneus.
11.56nbsp;„ Ademfrequentie 27 per minuut.
12.— „ Ademfrequentie 25 per minuut.
12.02 „ 5 cm® Theraplix intraveneus.
12.05 „ Ademfrequentie 80 per minuut.
12.30 „ Ademfrequentie 88 per minuut.
Konijn No. 3. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
11.— u. Ademfrequentie 120 per minuut.
11.05 „ Hydrochloras Morphini 15 mg per kg l.g.
intraveneus.
Ademfrequentie 39 per minuut.
11.10 „ 5 cm® Theraplix intraveneus.
Ademfrequentie stijgt tot 80 per minuut.
11.25 „ dood.
Sectie: Longen: grijszwart.
Hart: donker gekleurd stolsel in rechter
kamer.
De overige organen vertoonden geen
duidelijke macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 4. Lichaamsgewicht 2,4 kg.
16.45 u. Ademfrequentie 80 per minuut.
16.47nbsp;„ Hydrochloras Morphini 15 mg per kg l.g.
intraveneus.
16.48nbsp;„ Ademfrequentie 30 per minuut.
17.— Ademfrequentie 15 per minuut.
17.01nbsp;„ 2,5 cm® Theraplix intraveneus.
17.02nbsp;„ Ademfrequentie 30 per minuut.
17.05nbsp;„ Ademfrequentie 30 per minuut.
17.06nbsp;„ 2,5 cm® Theraphx intraveneus.
17.20 „ Ademfrequentie 35 per minuut.
Konijn No. 5. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
1L15 u. Ademfrequentie 168 per minuut.
11.18 „ Hydrochloras Morphini 15 mg per kg l.g.
intraveneus.
11.20 „ Ademfrequentie 42 per minuut.
11.30 „ 2,5 cm® Théraplix intraveneus.
12.10 „ Ademfrequentie 12 per minuut.
Konijn No. 6. Lichaamsgewicht 2,4 kg.
11.25 u. Ademfrequentie 48 per minuut.
11.30nbsp;„ 2,5 cm® Théraplix intraveneus.
11.31nbsp;„ Ademfrequentie 33 per minuut.
11.35 „ Hydrochloras Morphini 15 mg per kg l.g.
intraveneus.
11.40 „ Ademfrequentie 50 per minuut.
16.14nbsp;„ Ademfrequentie 90 per minuut.
16.15nbsp;„ Hydrochloras Morphini 15 mg per kg l.g.
intraveneus.
16.20 „ Ademfrequentie 66 per minuut.
17.20 „ Ademfrequentie 40 per minuut.
Konijn No. 7. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
11.30 u. 2,5 cm® Théraplix intraveneus.
17._ „ Ademfrequentie 105 per minuut.
17.02nbsp;„ Hydrochloras Morphini 15 mg per kg l.g.
intraveneus.
17.03nbsp;„ Ademfrequentie 75 per minuut.
17.10 '„ Ademfrequentie 39 per minuut.
Konijn No. 8. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
10.35 u. 2,5 cm® Théraplix intraveneus.
17 _ ^^ Ademfrequentie 144 per minuut.
17.02 Hydrochloras Morphini 15 mg per kg l.g.
intraveneus.
17.05 „ Ademfrequentie 60 per minuut.
17.15 „ Ademfrequentie 60 per minuut.
17.30 „ Ademfrequentie 18 per minuut.
17.35nbsp;„ 1,5 cm® Théraplix intraveneus.
17.36nbsp;„ Ademfrequentie 24 per minuut.
17.45 „ Ademfrequentie 24 per minuut.
Konijn No. 9. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
10.15 u. 5 cm® Theraphx intraveneus.
15.40 „ Ademfrequentie 60 per minuut.
15.42 „ Hydrochloras Morphini 15 mg per kg l.g.
intraveneus.
15.52 „ Ademfrequentie 78 per minuut.
16.30 „ Ademfrequentie 33 per minuut.
17.— ,, Ademfrequentie 30 per minuut.
In de gevallen 2, 3 en 4, waarbij kool na de morphine werd
toegediend, bleek de ademfrequentie dus een weinig toe te nemen.
Evenwel trad bij konijn No. 3, waarvan de ademfrequentie bijna
verdubbelde na de Theraplix-injectie, toch de dood in. Het is niet
waarschijnlijk dat de toename van de ademfrequentie in deze ge-
vallen toe te schrijven is aan een ontgiftende werking van de
kool. Men kan eerder aannemen, dat tengevolge van kool-
ophooping in de longcapillairen de longcirculatie geschaad wordt
en een dyspnoe optreedt. Bovendien moet men rekening houden
met het feit dat een konijn op elke willekeurige prikkeling al reageert
met een versnelhng van de ademhaling.
Bij de konijnen No. 7, 8 en 9, waarbij de kool eenige uren
voor de morphine ingespoten werd, was toch een aanmerkelijke
afname van de ademfrequentie waar te nemen.
Bij konijn No. 6 werd de ademhaling door morphine slechts
weinig beïnvloed. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan een
individueele mindere gevoeligheid voor morphine.
Samenvatting:
Met de ademhahngs-proeven bij met morphine vergiftigde
konijnen kon ik geen aanwijzingen vinden, dat intraveneuze kool-
injecties bij vergiftiging met morphine gunstig zouden werken.
Bovendien controleerde ik de gedragingen van twee konijnen,
die beide binnen het uur tweemaal een intraveneuze injectie kregen
van Hydrochloras Morphini in een dosis van 15 mg per kg l.g.
Eén dezer konijnen werd behandeld met Theraplix, 1 cm® per
kg l.g.
Alhoewel beide dieren langgestrekt met den buik plat op tafel
-ocr page 59-laqen bleek toch het met kool behandelde konijn minder actief
te zijn dan het onbehandelde dier. Het laatste bewoog voortdurend
nog den kop en reageerde op pijnprikkels (knijpen in de staart).
De houding van het met kool behandelde konijn was volkomen
passief Ruim één uur na de tweede morphineinjectie had het konijn,
waarbij geen kool was toegediend, weer nagenoeg de normale
zittende houding aangenomen, terwijl het andere dier nog plat op
den buik lag.
Ook in deze gevallen van morphinevergiftiging werd geen nuttig
effect van een intraveneuze koohnjectie waargenomen.
B. Vergiftiging met Nitras Strychnini.
Wordt bij het konijn Nitras Strychnini in een iets te groote dosis
ingespoten, dan krijgt het dier krampen, die tot stilstand van de
ademhaling voeren en sterft spoedig. Aangezien de tijd tusschen
de toediening van de strychnine en de intredende dood dan zeer
kort is, spoot ik in deze gevallen kool van tevoren in.
Tevens onderzocht ik de werkzaamheid van koohnjecties bi)
konijnen, die zooveel strychnine gekregen hadden, dat krampen
uitbleven, maar waarbij wel een verhoogde reflexprikkelbaarheid
waarneembaar was.nbsp;i „
Met dit onderzoek werden de navolgende uitkomsten verkregen.
Konijn No. 1. Lichaamsgewicht 2,8 kg.
10.30 u. Normale reflexprikkelbaarheid.
10.45 Nitras Strychnini 0,3 mg per kg l.g.
intraveneus.
Onmiddellijk na de injectie kreeg het dier
hevige krampen met daarop volgende
ademstilstand. Toepassing van kunst-
matige ademhaling had geen succes.
Konijn No. 2. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
10.50 u. Normale reflexprikkelbaarheid.
11.05 5 cm® Theraplix intraveneus.
11.15 '„ Nitras Strychnini 0,3 mg per kg l.g.
intraveneus.
Onmiddellijk na de injectie kreeg het dier
-ocr page 60-hevige krampen en stierf spoedig aan
ademstilstand.
Sectie: Longen: grijs verkleurd.
Hart: donker stolsel in de rechter kamer;
klein stolsel in de linker kamer. De
overige organen vertoonden geen ma-
croscopische afwijkingen.
Konijn No. 3. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
10.40 u. Normale reflexprikkelbaarheid.
11.25 „ 5 cm® Theraphx intraveneus.
11.30 „ Nitras Strychnini 0,3 mg per kg l.g.
intraveneus.
Onmiddellijk na de injectie kreeg het dier
hevige krampen en trad de dood in na
voorafgaande ademstilstand.
Sectie: Longen: grijszwart verkleurd.
Hart: kleine stolseltjes in beide kamers.
Lever: Iets grijs getint.
De overige organen vertoonden geen
macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 4. Lichaamsgewicht 2,4 kg.
10.05 u. Normale reflexprikkelbaarheid.
10.15 „ 5 cm® Theraphx intraveneus.
10.20nbsp;„ Nitras Strychnini 0,25 mg per kg l.g.
intraveneus.
10.21nbsp;„ Zittende houding. Ooren recht overeind.
Wijde oogspleet. Sterk verhoogde reflex-
prikkelbaarheid.
10.23 „ Zijdehgging, hevige krampen, ademstil-
stand, kunstmatige ademhaling.
10.25 „ Dood.
Sectie: Longen: grijs verkleurd.
Hart: stolsels in beide kamers.
De overige organen vertoonden geen
zichtbare afwijkingen.
Konijn No. 5. Lichaamsgewicht 2,7 kg.
11._ u. Normale reflexprikkelbaarheid.
11.10 „ Nitras Strychnini 0,25 mg per kg l.g.
intraveneus.
11.12 „ Zittende houding. Ooren recht overeind.
Wijde oogspleet. Geprikkelde ademhaling.
Sterk verhoogde reflexprikkelbaarheid.
Geen krampen.
11.20 „ 5 cm® Théraplix intraveneus.
11.45 „ Behoudens sterk geprikkelde ademhaling
en verhoogde reflexprikkelbaarheid ver-
toonde het dier geen afwijkingen.
Konijn No. 6. Lichaamsgewicht 2,3 kg.
10._ u. Normale reflexprikkelbaarheid.
10.30 „ 5 cm® Théraplix intraveneus.
10.35 Nitras Strychnini 0.25 mg per kg l.g.
intraveneus.
10.40 „ Zittende houding. Ooren recht overeind.
Wijde oogspleet. Geprikkelde ademhaling.
Verhoogde reflexprikkelbaarheid. Geen
krampen.
Konijn No. 7. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
11.30 u. Normale reflexprikkelbaarheid.
11.45 „ Nitras Strychnini 0,2 mg per kg l.g.
intraveneus.
1150 Zittende houding. Ooren recht overeind.
Wijde oogspleet. Geprikkelde ademhaling.
Verhoogde reflexprikkelbaarheid.
12.30 „ Geprikkelde ademhaling. Verhoogde re-
flexprikkelbaarheid.
Konijn No. 8. Lichaamsgewicht 2.6 kg.
11.30 u. Normale reflexprikkelbaarheid.
11.55 „ 5 cm® Théraplix intraveneus.
12.— Nitras Strychnini 0,2 mg per kg l.g.
intraveneus.
12.05 „ Zittende houding. Ooren recht overeind.
Wijde oogspleet. Geprikkelde ademhaling.
Verhoogde reflexprikkelbaarheid.
12.35 „ Geprikkelde ademhaling. Verhoogde re-
flexprikkelbaarheid.
Zooals uit de proeven blijkt, werd bij konijnen die met strychnine
vergiftigd waren, geen gunstig resultaat met koolinjecties bereikt.
C. Vergiftiging met Colchicine.
Colchicine is een alkaloïd dat voorkomt in de zaden, knollen,
bloesems en bladeren van de herfsttijloos. Het is een Hcht-gele
in water oplosbare stof. Deze wordt soms in de geneeskunde ge-
bruikt bij de behandeling van den acuten jichtaanval. Onder invloed
van licht en lucht oxydeert colchicine gemakkelijk tot een hars-
achtig amorph product, het oxydicolchicine.
Wat de pharmacologische werking betreft staat colchicine
tusschen de alkaloïden en de toxinen. De doodelijke werking treedt
langen tijd na de inbrenging in het lichaam op. Terwijl colchicine
voor den mensch en alle warmbloedige dieren vergiftig is, is het
dit niet voor kikkers en vleermuizen.
Jacob) en Schmiedeberg meenen, dat colchicine zelf
niet vergiftig is, maar vergiftigingsverschijnselen optreden, wanneer
de omzetting tot oxydicolchicine plaats gevonden heeft.
Bij konijnen uiten zich de vergiftigingsverschijnselen voornamelijk
in een opstijgende centrale verlamming. Daarnaast neemt men ver-
anderingen in de ademhaling waar. Aanvankelijk neemt het adem-
volumen toe; de ademfrequentie wordt bij het verdere verloop van
de vergiftiging minder. Steeds hebben de dieren bij deze vergif-
tiging diarrhoe. Ten slotte blijft het dier in elke willekeurige houding
liggen en zijn de reflexen opgeheven. Het dier schijnt diep ge-
narcotiseerd te zijn.
Vollmer en Buchholz (41) konden bij witte muizen,
die voorbehandeld waren met stoffen, die de oxydatie bevorderen
(thyroxine, natriumlactaat, druivensuiker, methyleenblauw) een
verhoogde gevoeligheid voor de giftige werking van colchicine
aantoonen.
Vollmer en Behr (42) vonden ook een sterke toename
van de gevoeligheid voor colchicine bij witte muizen, die tevoren
met ultraviolette stralen behandeld waren.
Bij met colchicine vergiftigde konijnen heb ik de werking van
intraveneuze koolinjecties onderzocht.
Indien kool de oxydatie bevordert, zou men bij met kool be-
handelde dieren een verhoogde gevoeligheid voor colchicine moeten
constateeren. Indien kool de oxydatie remt, zouden intraveneuze
koolinjecties de giftige werking van colchicine tegengaan.
Bij mijn proeven kreeg ik de navolgende uitkomsten.
Theraplix
Aantal cm'
per kg Ig
intraveneus
Colchicine
Aantal mg
per kg Ig
subcutaan
Lichaams-
gewicht
in kg
Afloop
e O
oZ
uur na de colch. injectie dood
1 dag na de injectie dood
id.
id.
id.
id.
id.
6 uur na de injectie dood
1 dag na de injectie dood
6 uur na de injectie dood
1 dag na de injectie dood
6 uur na de injectie dood
2 dagen na de injectie dood
id.
15 dagen na de injectie dood
In leven gebleven
id.
id.
1 dag na de injectie dood
In leven gebleven
1 dag na de injectie dood
In leven gebleven
id.
id.
id.
Geen
5
5
5
5
5
5
3
3
3
3
3
2,7
2,6
2,1
2.4
2.5
2
2,7
2,5
2.5
2.4
2.6
2.5
2,5
2.7
2.4
2.8
2.5
2,2
2,4
1,9
2,9
2,2
2,2
2,3
2,3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
1
1
1
Geen
2
2
2
Geen
1
Geen
ï
1
Geen
,5
,5
2
2
2,5
2.5
2,5
Bij mijn onderzoek bleek bij konijnen
colchicine zeer verschillend te zijn.
de gevoeligheid voor
Bij deze vergiftiging werd geen nuttig effect waargenomen van
intraveneuze koolinjecties.
Het was niet mogelijk vast te stellen of de intraveneuze kool-
injecties bij colchicine-vergiftiging de oxydatie bevorderden dan wel
remden.
HOOFDSTUK VIII.
STROPHANTHINEVERGIFTIGING.
De werkzaamheid van intraveneuze koohnjecties bij vergifdging
met het glucoside strophanthine heb ik bij eenige proeven op katten
en konijnen onderzocht.
Bij dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van de ijkingsmethode
voor digitahspraeparaten (Hatch er-de Lind van Wijn-
gaarden).nbsp;1 .. 1
Met deze methode bepaalde ik bij eenige katten en konijnen de
dosis letalis van een strophanthineoplossing. Van deze oplossing
bepaalde ik op dezelfde wijze de dosis letahs voor katten en
konijnen, die met koohnjecties waren behandeld. De proef wordt
als volgt uitgevoerd.
Een kat met een hchaamsgewicht van ongeveer 2 kg wordt onder
een glazen stolp in aethernarcose gebracht. Vervolgens wordt de
kat in rughgging op een katteplank vastgebonden. Hierna wordt
tracheotomie verricht en een canule met zijbuis in de trachea ge-
bracht Deze canule wordt met een apparaat voor lucht-aether-
narcose in verbinding gebracht. Vervolgens wordt de vena femorahs
blootgelegd. Het distale deel wordt afgebonden en in het proximale
deel een glazen canule gebracht. Deze canule staat door middel
van een gummislang in verbinding met een glazen spiraal. Het
andere einde van deze glazen spiraal is verbonden met een buret,
waarop een schaalverdeeling aangebracht is en waarin zich de te
onderzoeken strophanthineoplossing bevindt. De buret is afgesloten
met een doorboorde gummistop. In de buret bevindt zich nog een
glazen capillair, die reikt van de onderste buretopening tot boven
de gummistop. De glazen spiraal is geplaatst in een waterbad van
37° C. Door middel van een klemkraan aan de gummibuis kan de
stroomsnelheid geregeld worden.
Daalt de vloeistofspiegel in de buret, dan wordt er lucht door
de capillair gezogen en ziet men in de vloeistof kleine luchtbelletjes
opstijgen.
-ocr page 66-Een capillair van zoodanige wijdte wordt gekozen, dat bij een
stroomsnelheid van ongeveer 1 cm® per minuut elke halve seconde
een luchtbelletje opstijgt.
Uit het aantal cm® strophanthine, dat gebruikt is, kan men ge-
makkelijk de dosis letalis in mg per kg kat bepalen.
Tijdens het instroomen van de strophanthineoplossing daalt in
het begin de hartfrequentie. Bij het verdere verloop van de proef
neemt het aantal slagen weer toe. Tenslotte wordt de hartslag zeer
onregelmatig en treedt systohsche hartstilstand in.
Deze veranderingen in de hartwerking kan men het best contro-
leeren door voorzichtige palpatie van de voorste thoraxwand. Ten-
einde volkomen zekerheid te hebben, dat systolische hartstilstand
is ingetreden, kan men op dat oogenblik de thorax openen.
Bij de proeven op niet met kool behandelde katten waren de
uitkomsten als volgt.
Kat No. |
Lichaamsgewicht |
Strophanthineoplossing 1.5 mg/200 |
Dosis letalis in mg |
1 3 4 |
1,8 kg 2.5 „ |
25 |
0,1041 0.100 J |
Vervolgens werd dit onderzoek herhaald bij katten, die tijdens
de proef met kool ingespoten werden. Teneinde de kool in te
kunnen spuiten, werd ook de andere vena femoralis blootgelegd
en hierin een metalen canule gebracht.
Bij deze met kool behandelde katten werden de volgende
resultaten met de proeven verkregen.
Kat No. |
Lichaamsgewicht |
Théraplix |
Strophanthine- |
Dosis letahs in |
5 6 7 8 |
1,9 kg |
2 cm' |
12,5 |
0.0493 0.092 f |
Een gunstige werking van intraveneuze koolinjecties bij met
strophanthine vergiftigde katten werd dus niet waargenomen.
Integendeel, de dosis letahs bleek lager te zijn bij katten, die met
Theraphxinjecties behandeld waren.
Voor de bepaling van de dosis letahs van een strophanthine-
oplossing bij het konijn paste ik dezelfde methode toe.
Aangezien de vena femorahs van het konijn zich minder goed
leent voor het inbrengen van een canule, bracht ik bij deze proeven
de glazen canule, bestemd voor het instroomen van de strophan-
thineoplossing, in de vena jugularis.
Bij de met kool behandelde dieren werd de kool in de oorvena
gespoten.
Met de proeven bij niet met kool behandelde konijnen kreeg ik
de volgende uitkomsten.
Konijn |
Lichaamsgewicht |
Strophanthineoplossing 2,5 mg/200 |
Dosis letalis in mg | |
1 |
2,14 kg |
20 |
0,1161 0,153 0,135 |
gem. |
Bij de met kool behandelde konijnen waren de uitkomsten als
volgt:
Konijn |
Lichaamsgewicht |
Theraplix |
Strophanthine- |
Dosis letalis in |
5 6 |
2.4nbsp;kg 2.5nbsp;„ |
2.4nbsp;cm' 2.5nbsp;„ |
26 14,5 25 |
O'iooIO^IM 0,125 J |
Bij de konijnen No. 5 en 6 werd de Theraplix respectievelijk 5 uur
en 1 uur vóór de vergiftiging met strophanthine ingespoten. Bij
konijn No. 7 werd de kool gelijktijdig met de strophanthine toe-
gediend.
Zoowel bij katten als konijnen bleken intraveneuze koolinjecties
-ocr page 68-bij strophanthinevergiftiging geen therapeutische waarde te hebben.
De gemiddelde dosis letahs voor katten was in de gevallen, waar
intraveneuze koohnjecties gegeven werden, lager, dan in de proeven
waar geen kool toegediend was.
Het bleek dus, dat bij katten onder invloed van intraveneuze
koolinjecties, de gevoeligheid voor strophanthinevergiftiging toe-
nam.
Bij de met kool behandelde konijnen werd eveneens een lagere
gemiddelde dosis letahs gevonden.
Aangezien in deze gevallen de gevonden waarden een te groote
strooiing vertoonden, mag men hieruit geen conclusies trekken.
HOOFDSTUK IX.
CYAANKALIUMVERGIFTIGING.
Aan een reeks konijnen werd cyaankalium in verschillende dosis
per os en intraveneus gegeven. De dosis werd vastgesteld, welke
ernstige vergiftigingsverschijnselen of den dood ten gevolge had.
Vervolgens werd de werkzaamheid van intraveneuze koolinjecties
onderzocht bij een aantal konijnen welke een dergelijke hoeveelheid
cyaankalium toegediend was. De kool werd zoowel vóór, tijdens
als na de cyaankahum-toediening ingespoten. Met dit onderzoek
werden de navolgende uitkomsten verkregen.
Konijn No. 1. Lichaamsgewicht 2,7 kg.
10.35 u. 5 mg KCN per kg l.g. per os.
10.40 „ Kop dorsaal geflecteerd, ooren recht over-
eind, diepe ademhaling.
10.55 „ Lichte spiercontracties.
11.30 „ Ooren recht overeind, licht geprikkelde
ademhaling.
12.30 „ Lichaamshouding normaal.
Konijn No. 2. Lichaamsgewicht 1,94 kg.
10.15 u. 6 mg KCN per kg l.g. per os.
10.30 „ Kop iets dorsaal geflecteerd, iets geprik-
kelde ademhaling.
10.35 „ Zitten en loopen normaal.
10.50 „ Normale lichaamshouding.
11.15 „ Normale toestand.
Konijn No. 3. Lichaamsgewicht 1,8 kg.
10.20 u. 6 mg KCN per kg l.g. per os,
10.30 „ Krampen, zijligging, ademstilstand, hart-
stilstand, dood.
Konijn No. 4. Lichaamsgewicht 2,4 kg.
16.— u. 6 mg KCN per kg l.g. per os.
16.05 „ Kop dorsaal geflecteerd, geprikkelde adem-
haling.
16.20 „ Buik plat op den grond, gestrekte pooten,
geprikkelde ademhaling.
17.30 „ Normale toestand.
Konijn No. 5. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
16.— u. 6 mg KCN per kg l.g. per os.
16.20 „ Buik plat op den grond, gestrekte pooten,
kop dorsaal geflecteerd, geprikkelde adem-
haling.
17.30 „ Normale toestand.
Konijn No. 6. Lichaamsgewicht 1,7 kg.
10.35 u. 6 mg KCN per kg l.g. per os.
10.50 „ Behoudens iets onrustige houding en ge-
prikkelde ademhaling, geen bijzondere
verschijnselen.
11.30 „ Normale toestand.
Konijn No. 7. Lichaamsgewicht 1,7 kg.
10.35 u. 6 mg KCN per kg l.g. per os.
10.55 „ Buik plat op den grond, geprikkelde adem-
haling, lichte spierkrampen.
11.05 „ Volkomen zijligging, langzame ademhaling.
11.15 „ Opgeheven pupilreflexen, ademstilstand,
kunstmatige ademhaling.
11.20 „ Dood.
Konijn No. 8. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
11.20 u. 7 mg KCN per kg l.g. per os.
11.30 „ Behoudens licht geprikkelde ademhahng,
geen afwijkingen.
12.30 „ Normale toestand.
-ocr page 71-Konijn No. 9. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
1L15nbsp;u. 7,5 mg KCN per kg l.g. per os.
11.20nbsp;„ Sterk geprikkelde ademhahng, krampen.
11.22nbsp;„ Zijhgging.
11.30nbsp;„ Zijligging, kop dorsaal geflecteerd, pupil-
reacties opgeheven.
11.35nbsp;„ Ademstilstand, kunstmatige ademhaling.
11.40nbsp;„ Dood.
Konijn No. 10. Lichaamsgewicht 2,35 kg.
14.35nbsp;u. 7,5 mg KCN per kg l.g. per os.
14.45nbsp;„ Kop dorsaal geflecteerd, diepe ademhaling.
14.50nbsp;„ Zijligging, krampen.
14.55nbsp;„ Ademstilstand, dood.
Konijn No. 11. Lichaamsgewicht 2,54 kg.
16.08 u. 7,5 mg KCN per kg l.g. per os.
16.20nbsp;„ Zijhgging.
16.21nbsp;„ 2,5 cm® Theraphx intraveneus.
16.22nbsp;„ Zijhgging, hevige krampen.
16.35 „ Zeer zwakke ademhaling, pupilreflexen
opgeheven.
16.40 „ Ademstilstand, dood.
Sectie: Longen: grijs verkleurd, met bloed
overvuld; Longoedeem.
De overige organen vertoonden geen
macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 12. Lichaamsgewicht 2,25 kg.
15.20 u.nbsp;8 mg KCN per kg l.g. per os.
15.25 ,,nbsp;Kop dorsaal geflecteerd, diepe ademhaling.
15.30 „nbsp;Kop steeds meer in dorsaalflexie.
15.35 „nbsp;Zijhgging.
15.45 „nbsp;Lichte krampen, ademstilstand, dood.
Konijn No. 13. Lichaamsgewicht 2,4 kg.
10.— u. 8 mg KCN per kg l.g. per os.
-ocr page 72-10.05 u. Kop sterk dorsaal geflecteerd, zijligging,
ademstilstand, kunstmatige ademhaling.
1,2 cm® Theraplix intraveneus.
10.07 „ dood.
Sectie: Longen: iets grijze tint, long-
oedeem.
De overige organen vertoonden geen
macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 14. Lichaamsgewicht 2,34 kg.
10.30 u. 8 mg KCN per kg l.g. per os.
1,2 cm® Theraplix intraveneus.
10.35 „ Geprikkelde ademhahng.
10.40 „ Zijhgging.
10.45 „ Krampen.
10.50 „ Ademstilstand. Door kunstmatige adem-
haling keerde de ademhaling weer terug.
Steeds zijligging.
11.30 ,, Hevige strekkrampen, ademstilstand, dood.
Sectie: Longen: iets grijs verkleurd.
Overigens geen afwijkingen.
Konijn No. 15. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
10.37nbsp;u. 8 mg KCN per kg l.g. per os.
10.38nbsp;„ 2,6 cm® Theraplix intraveneus.
10.45 „ Buik plat op den grond, geprikkelde adem-
haling.
10.48 „ Zijhgging.
10.50 „ Ademstilstand, dood.
Sectie: Longen: grijs verkleurd.
Overigens geen afwijkingen.
Konijn No. 16. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
11.05 u. 8 mg KCN per kg l.g. per os.
4,4 cm® Theraplix intraveneus.
11.10 „ Ademstilstand, dood.
Sectie: Longen: grijs verkleurd.
De overige organen vertoonden geen
macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 17. Lichaamsgewicht 2,7 kg.
11.45 u. 5,4 cmquot; Theraphx intraveneus.
11.55 „ 8 mg KCN per kg l.g. per os.
12.05 „ Plat op den buik liggend, krampen.
12.10 „ Zijligging, krampen, ademstilstand, kunst-
matige ademhaling.
12.15 „ Dood.
Konijn No. 18. Lichaamsgewicht 2,8 kg.
11.—nbsp;u. 0,5 mg KCN per kg l.g. samen met 1,4 cm®
Théraplix intraveneus.
11.05 „ Kop iets dorsaal geflecteerd, licht geprik-
kelde ademhaling.
12.—nbsp;„ Normale toestand.
Konijn No. 19. Lichaamsgewicht 1,9 kg.
11.— u. 0,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
11.05 „ Licht versnelde ademhaling.
14.30 „ 1 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Kop dorsaal geflecteerd, pooten gestrekt,
zijhgging.
14.32 „ 0,9 cm® Théraplix intraveneus.
14.37 „ Normale zittende houding.
15.37 „ 1 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Behalve licht geprikkelde ademhaling geen
bijzondere verschijnselen.
Volgende dag:
11.— u. 1 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
11.02 „ Kop dorsaal geflecteerd, zijhgging.
11.10 „ Zijligging, krampen.
11.15 „ Zittende houding.
11.25 „ Normale toestand.
Konijn No. 20. Lichaamsgewicht 2,7 kg.
10.40 u. 1 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Lichte krampen.
11.— 2,7 cm® Théraplix intraveneus.
11.05 „ 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
11.10 „ Zijligging, krampen, ademstilstand, dood.
Konijn No. 21. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
10.30 u. 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Kop maximaal dorsaal geflecteerd, zij-
ligging, hevige krampen, ademstilstand,
dood.
Konijn No. 22. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
10.— u. 0,5 cm® Theraplix per kg l.g. intraveneus.
10.05 „ 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Zijligging, krampen.
10.10 „ 0,5 cm® Theraphx per kg l.g. intraveneus.
10.15 „ Geprikkelde ademhaling, zittende houding.
10.30 „ Normale toestand.
Konijn No. 23. Lichaamsgewicht 2,45 kg.
10.— u. 1 cm® Theraphx per kg l.g. intraveneus.
10.05 „ 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Lichte krampen, even in zijligging.
10.15 „ Normale toestand.
Konijn No. 24. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
10.30 u. 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Zijhgging, hevige krampen, ademstilstand,
dood.
Sectie: Longen met bloed overvuld.
De overige organen vertoonden geen
macroscopische afwijkingen.
Konijn No. 25. Lichaamsgewicht 1,9 kg.
10.30 u. 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Hevige krampen.
10.32 „ 1 cm® Theraphx per kg l.g. intraveneus.
Ademstilstand, kunstmatige ademhaling.
10.35 „ Dood.
Sectie: Longen lichtgrijs verkleurd.
De overige organen normaal.
Konijn No. 26. Lichaamsgewicht 2,2 kg.
10.— u. 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Hevige krampen.
10.02 u. 1 cm® Theraplix per kg l.g. intraveneus.
Zijligging, hevige krampen, sterk verlang-
zaamde en oppervlakkige ademhaling,
kunstmatige ademhaling.
10.10 „ Zittende houding.
10.30 „ Normale toestand.
Konijn No. 27. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
10.—nbsp;u. 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Onmiddellijk na de injectie hevige kram-
pen, zijligging, geprikkelde ademhaling.
10.15 „ Gestrekte pooten, buik plat op den grond.
10.30 „ Normale toestand.
Konijn No. 28. Lichaamsgewicht 2,7 kg.
16.—nbsp;u. 1 cm® Theraphx per kg l.g. intraveneus.
16.10 „ 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Onmiddellijk na de injectie hevige kram-
pen, zijhgging, ademstilstand. Kunstmatige
ademhaling.
16.15 „ Spontane ademhaling.
16.30 „ Normale toestand.
Konijn No. 29. Lichaamsgewicht 2,35 kg.
16.30 u. 1,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Onmiddellijk na de injectie hevige kram-
pen, zijligging, ademstilstand. Kunstmatige
ademhaling.
16.40 „ Buik plat op den grond, gestrekte pooten.
16.45 „ Zittende houding.
17.—nbsp;.. Normale toestand.
Konijn No. 30. Lichaamsgewicht 2,65 kg.
11.—nbsp;u. 2 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Onmiddellijk na de injectie hevige kram-
pen. Geen ademstilstand.
11.30 „ Normale toestand.
Konijn No. 31. Lichaamsgewicht 2,5 kg.
10.— u. 2,5 mg KCN per kg l.g. intraveneus.
Onmiddellijk na de injectie ademstilstand.
10.02 „ 1 cm® Theraphx per kg l.g. intraveneus.
Kunstmatige ademhaling.
10.05 „ Dood.
Zooals uit de tabellen blijkt, stierven alle konijnen na toediening
van cyaankalium in een dosis van 7,5 of 8 mg per kg l.g. per os.
Van deze 9 konijnen waren 6 behandeld met intraveneuze kool-
injecties. Van de 8 konijnen die 5—7 mg cyaankalium per kg l.g.
kregen (zonder kool) stierven er slechts 2. Wanneer de Theraplix
ook maar een geringe werking ten goede had uitgeoefend, zou dit
dus in een vermindering van de sterfte tot uiting hebben moeten
komen.
Van 9 konijnen, die cyaankalium intraveneus gekregen hadden
in een dosis van 1,5 mg per kg l.g., stierven er 3, en wel 2 van
4 contüöledieren, 1 van 5 met kool behandelde konijnen. De andere
6 konijnen van deze reeks vertoonden wel ernstige vergiftigings-
verschijnselen, maar herstelden weer. Deze vergiftigingsverschijn-
selen waren bij de 4 met kool behandelde konijnen even sterk als
bij de 2 konijnen, die niet met kool ingespoten waren.
Samenvatting:
Ik kon bij mijn onderzoek over cyaankaliumvergiftiging bij
konijnen geen therapeutisch effect van intraveneuze koolinjecties
waarnemen.
HOOFDSTUK X.
INTRAVENEUZE KOOLINJECTIES BIJ DOOR
ADRENALINE VEROORZAAKT LONGOEDEEM.
Lui sa da (1928) kon bij konijnen longoedeem experimenteel
opwekken door adrenaline intraveneus in te spuiten. Uit zijn
proeven bleek de dosis adrenaline, die noodig was om bij konijnen
longoedeem te veroorzaken, niet evenredig te zijn met het hchaams-
gewicht. Op grond van zijn waarnemingen heeft L u i s a d a een
tabel samengesteld, waarin aangegeven wordt de voor elk lichaams-
gewicht benoodigde hoeveelheid adrenaline voor het ontstaan van
longoedeem. Deze dosis adrenahne wordt met physiologische
keukenzoutoplossing tot 1 cm® verdund en langzaam (1 minuut)
in een oorvena ingespoten.
Bij een reeks konijnen heb ik adrenahne in de door L u i s a d a
aangegeven dosis intraveneus ingespoten. Enkele van deze dieren
behandelde ik van tevoren met intraveneuze koohnjecties.
Bij dit onderzoek werden de volgende resultaten verkregen.
Konijn No. 1. Lichaamsgewicht 1,6 kg.
11.40 u. 0,45 mg adrenaline intraveneus.
11.45 „ Zijhgging, stikkingskrampen, dood.
Sectie: Longen: hcht rood, donzig.
Hart: linker kamer: schuimend bloed,
rechter kamer: donker gekleurd bloed.
Konijn No. 2. Lichaamsgewicht 1,5 kg.
11.30 u. 3 cm® Theraphx intraveneus.
11.35 „ 0,45 mg adrenaline intraveneus.
11.40 „ Behoudens geprikkelde ademhaling, geen
bijzondere verschijnselen.
Na 24 uur: dood door nekslag.
Sectie: Longen licht grijs verkleurd met
haemorrhagische vlekken aan de opper-
vlakte. Bij doorsnijden kwam bloederig
schuimend vocht te voorschijn.
Konijn No. 3. Lichaamsgewicht 1,75 kg.
11.— u. 2,5 cm® Theraphx intraveneus.
11.05 „ 0,5 mg adrenaline intraveneus.
11.10 „ Langgerekte lichaamshouding met den buik
plat op den grond. Geprikkelde adem-
haling.
11.18 „ Zijligging.
11.25 „ Normale lichaamshouding. Geprikkelde
ademhaling.
Na 4 dagen dood gegaan.
Sectie: Longen: lichtgrijs van kleur met
haemorrhagische vlekken. Bij door-
snijding schuimend bloederig vocht.
Konijn No. 4. Lichaamsgewicht 1,9 kg.
10.40 u. 0,55 mg adrenaline intraveneus.
10.45 „ Gestrekte voor- en achterpooten, buik plat
op den grond, geprikkelde ademhaling.
10.50 „ Geprikkelde ademhaling.
11.10 „ Normale lichaamshouding.
Konijn No. 5. Lichaamsgewicht 2,3 kg.
10.20 u. 0,6 mg adrenaline intraveneus.
10.25 „ Frequente ademhaling.
10.30 „ Frequente ademhaling, zijligging.
10.45 „ Zijligging.
11.30 „ Normale lichaamshouding.
Ademhaling nog frequent.
Konijn No. 6. Lichaamsgewicht 2,6 kg.
10.25 u. 2,5 cm® Théraplix intraveneus.
10.27 „ 0,7 mg adrenaline intraveneus.
10.35 u. Frequente ademhaling, gestrekte voor- en
achterpooten.
10.45 „ Frequente ademhahng, normale lichaams-
houding.
11.— „ Frequente ademhaling.
Konijn No. 7. Lichaamsgewicht 2 kg.
10.40 u. 0,65 mg adrenaline intraveneus.
10.47 „ Zijligging, wijde pupillen, stikkingskram-
pen, dood.
Sectie: Longoedeem.
Konijn No. 8. Lichaamsgewicht 2 kg.
10.50 u. 2,5 cm® Theraplix intraveneus.
10.55 „ 0,65 mg adrenaline intraveneus.
11.— .. Geprikkelde ademhaling, wijde pupillen.
11.10 „ Zijhgging.
11.12 „ Corneareflex opgeheven, stikkingskram-
pen, dood.
Sectie: Longen: grijs verkleurd, long-
oedeem.
Konijn No. 9. Lichaamsgewicht 1,9 kg.
11.30 u. 0,65 mg adrenaline intraveneus.
11.35nbsp;„ Zijhgging, stikkingskrampen, dood.
Sectie: Longoedeem.
Konijn No. 10. Lichaamsgewicht 2 kg.
11.36nbsp;u. 2,5 cm® Theraplix intraveneus.
11.40 „ 0,65 mg adrenaline intraveneus. Direct na
de injectie zijhgging, stikkingskrampen,
dood.
Sectie: Longen: grijs verkleurd, long-
oedeem.
Uit de proeven bleek, dat adrenaline bij met koolinjecties be-
handelde konijnen evengoed longoedeem veroorzaken kon in de
door Luisada aangegeven minimale doses.
Zooals ik reeds eerder vermeld heb, meenen Lumière en
-ocr page 80-zijn medewerkers, dat intraveneuze injecties van suspensies van
vaste deeltjes in het organisme prikkelingsverschijnselen te weeg
brengen van sympathischen en parasympathischen aard. De sym-
pathische reactie zou een beschermingsreactie van het organisme
zijn en langs nerveuzen weg adrenalineafgifte bewerkstelligen.
Indien deze verondersteUing van Lumière en zijn mede-
werkers juist is, kan men a priori geen nuttig effect verwachten
van koolinjecties bij door adrenaline veroorzaakt longoedeem.
HOOFDSTUK XI.
INTRAVENEUZE KOOLINJECTIES BIJ
HISTAMINE-SHOCK.
Een serie konijnen heb ik histamine (j8-Imidazolylaethylamine)
in stijgende dosis intraveneus toegediend, tot een dosis bereikt werd,
welke ernstige shockverschijnselen en den dood tengevolge had.
Met enkele proeven werd de werking van intraveneuze kool-
injecties op deze histamine-shock nagegaan.
Bij konijn No. 11 werd de Theraphx direct na de histamine inge-
spoten, terwijl konijn No. 12 vlak vóór de histamine-injectie met
kool behandeld was. De uitkomsten van dit onderzoek waren als
volgt:
Theraplix | |||
Konijn |
Histamine |
intraveneus |
Verschijnselen |
No. |
intraveneus | ||
1 2 |
0,1 mg p. dier |
Geen |
Geen Iets geprikkelde ademhaling |
3 4 |
Geen |
Geprikkelde ademhaling | |
C |
Geen |
Krampen, ademstilstand, dood | |
J |
2,5 2 |
Geen |
Krampen, ademstilstand, dood |
u |
Geen |
Krampen, ademstilstand, dood | |
/ |
^ tt 1,25 ., |
Geen |
Krampen, ademstilstand, dood |
O 9 |
Geen |
Krampen, zijligging, na 20 min. | |
geheel hersteld | |||
10 |
1,35 |
Geen |
Na enkele minuten krampen. |
ademstilstand, dood | |||
11 |
1,35 |
1 |
Na enkele minuten krampen. |
ademstilstand, dood | |||
12 |
1,35 |
1 |
Na enkele minuten krampen, |
ademstilstand, dood |
Zooals uit de tabel blijkt, veroorzaakte histamine, intraveneus
toegediend in een dosis van 1,35 mg per kg l.g., shockverschijnselen
met doodelijken afloop.
Door het toedienen van intraveneuze koolinjecties konden deze
shockverschijnselen niet voorkomen of opgeheven worden.
HOOFDSTUK XII.
VERGIFTIGING MET DIPHTERIETOXINE.
Bij het onderzoek naar de werkzaamheid van intraveneuze kool-
injecties bij vergiftiging met bacterietoxine, heb ik als voorbeeld
het diphterietoxine gekozen.
Aangezien de dosis letalis minima van het diphterietoxine alleen
bekend was voor caviae, moest eerst in een reeks proeven de dosis
letalis voor konijnen bepaald worden.
Het toxine werd met physiologische keukenzoutoplossing telkens
tot 4 cm® verdund en subcutaan ingespoten.
Bij de konijnen No. 26, 27 en 28 werd de Théraplix 6 uur na
het toxine toegediend: bij de konijnen No. 32. 33, 34, 38, 39 en 40
werd de kool direct na het toxine ingespoten.
Zooals uit de tabel blijkt, trad bij een dosis van 8 mm® per dier
de dood in respectievelijk na 14 en 21 dagen. Bij een dosis van
9 mm® trad bij niet met kool behandelde dieren de dood steeds
na 5 dagen in.nbsp;, , ,nbsp;• •
Alhoewel voor de juiste bepaling van de dosis letahs minima
een fijnere instelling van de doseering gewenscht is. heb ik de
werking van intraveneuze koolinjecties onderzocht bij een dosis
van 9 mm® diphterietoxine. daar deze dosis regelmatig na 5 dagen
den dood veroorzaakte.
Van 6 konijnen, die 9 mm® diphterietoxine gekregen hadden en
behandeld waren met intraveneuze koolinjecties, stierf er 1 na
6 dagen, 2 stierven er na 4 dagen en 3 na 5 dagen.
Er werd dus geen nuttig effect waargenomen van intraveneuze
koolinjecties bij de behandeling van diphterieintoxicatie.
Diphterietoxine
aantal mm' per
dier
Lichaams-
gewicht
in kg
Konijn
No.
Theraplix
aantal cm'
per kg l.g.
Afloop
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
2,2
2,7
1,9
2,5
2,5
2,5
2,7
2.5
2.4
2.6
2.5
2.6
2,7
2.7
2,16
2.3
1,9
2,17
3
2,1
2,24
1,9
2,6
2,1
2.5
2,2
2
1.8
2.4
2,9
2,4
2,9
3
1,7
2.6
2.3
2,2
2,6
2,2
2.4
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
1
1
1
Geen
Geen
Geen
1
1
1
Geen
Geen
Geen
1
1
1
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dag
10
12
14
16
18
20
1
3
4
5
5
5
6
6
10
10
12
12
11
11
II
10
10
10
9
9
9
9
9
9
9
9
9
9
9
9
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
dagen
Dood na 1
In leven gebleven
Dood na 11 dagen
In leven gebleven
In leven gebleven
Dood na 7 dagen
Dood na 14 dagen
Dood na 51 dagen
In leven gebleven
Dood na 14 dagen
Dood na 21 dagen
Dood na 3 dagen
Dood na 6 dagen
Dood na 10 dagen
Dood na 1 dag
Dood na 3 dagen
Dood na 5 dagen
Dood na 5 dagen
Dood na 11 dagen
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
Dood na
SLOTBESCHOUWING.
Een onderzoek werd ingesteld naar de werkzaamheid van intra-
veneuze koolinjecties bij vergiftigingen. Bij de proeven werd in
hoofdzaak gebruik gemaakt van „Theraphxquot;, een dierlijke koolsoort
in een 2 % waterige suspensie, die in den handel in ampullen
verkrijgbaar is. Aangezien andere onderzoekers hiermee bij
patienten, die leden aan een of andere ernstige infectie, veel
succes zagen en deze koolsoort, bij dieren toegepast, ook niet zeer
giftig bleek te zijn, heb ik „Theraphxquot; bij mijn proefnemingen ge-
bruikt.
Van verschillende koolsoorten werd de invloed op het geïsoleerde
kikkerhart onderzocht (Straubsche canule). Alle koolsoorten bleken
op den duur voor het kikkerhart giftig te zijn.
Er kwam geen verbetering in de hartwerking, wanneer de kool
uitgewasschen werd met normale kikkerringer. met uitzondering
van de proeven waarin gebruik gemaakt was van Carbo Anim.
Dep. Hum.
Wat de intraveneuze doseering betreft bleek Carbo Anim. Dep.
Hum. het minst giftig te zijn. Van deze koolsoort werd een hoeveel-
heid van 8 cm® per kg l.g. van een 2 % suspensie door het konijn
nog goed verdragen.
Bij het onderzoek naar de bloedveranderingen na intraveneuze
koolinjecties werd een afneming waargenomen van het aantal
lymphocyten en een toeneming van het aantal polymorphkernige
leucocyten. In de meeste gevallen werd het totaal aantal leucocyten
kleiner. In dit opzicht hadden de verschillende koolsoorten dezelfde
werking. Bloedveranderingen, zooals beschreven door Lumière
en zijn medewerkers, werden door mij niet waargenomen.
Bij de sectie van de dieren, die tengevolge van de koohnjecties
gestorven waren of waaraan een of ander gift gegeven was en
intraveneuze koolinjecties waren toegepast, bleek steeds het long-
weefsel duidelijk kool te bevatten. In lever en milt was de kool
minder duidelijk zichtbaar, terwijl in enkele gevallen de hersenvaten
met koolpartikeltjes gevuld waren.
Bij de behandehng van intoxicatie door methyl- en aethylalkohol
werd geen gunstig effect waargenomen van intraveneuze kool-
injecties. Integendeel, de met kool behandelde dieren verkeerden
soms in een minder goede toestand dan diegene, waarbij geen kool
was toegepast.
W i 11 e m s e meende het gunstig verloop van de intoxicatie bij
zijn gevallen van methylalkoholvergiftiging toe te mogen schrijven
aan de intraveneuze koolinjecties. Aangezien echter deze patienten,
behalve met intraveneuze koohnjecties, ook nog behandeld werden
op de wijze, zooals gewoonlijk gedaan wordt bij acute vergiftigingen,
kan niet met zekerheid gezegd worden, dat het gunstig verloop
van deze intoxicatie alleen aan de behandeling met intraveneuze
koohnjecties toegekend moet worden.
Bij honden, die eenige dagen achtereen methylalkohol gekregen
hadden, konden slechts sporen formaldehyd in het cerebrospinaal-
vocht met de reactie volgens K e e s e r aangetoond worden. Bij
de honden, die met koohnjecties behandeld waren, was deze reactie
nog minder duidelijk. Mogelijk remt de intraveneus toegediende
kool bij methylalkoholvergiftiging de omzetting tot formaldehyd en
daardoor het ontstaan van bepaalde verschijnselen.
Ook bij vergiftiging met barbituurzuurderivaten, alkaloïden,
strophanthine, adrenaline, histamine en diphterietoxine werden met
intraveneuze koolinjecties geen verbeteringen waargenomen.
Op grond van de gedane waarnemingen kan men zeggen, dat
intraveneuze koohnjecties bij de behandehng van vergiftigings-
toestanden geen voordeel bieden.
Aangezien bij de toepassing van intraveneuze koolstofinjecties
de kans aanwezig is voor het optreden van doodelijke hersenembolie,
moet dit middel zelfs ontraden worden.
Het was mij wegens het groote aantal in den handel verkrijgbare
koolsoorten niet mogelijk van alle de werking na te gaan.
Lumière meent, dat het er weinig op aankomt, welke koolsoort
men gebruikt, maar dat vooral de vorm van de koolpartikeltjes
van belang is. Bij microscopisch onderzoek van de verschillende
koolsoorten bleken alle naast, bolvormige zeer kleine partikeltjes,
grovere hoekige kooldeeltjes te bevatten.
Zelfs indien het mogelijk zou zijn, een koolsuspensie te bereiden,
waarvan alle deeltjes gelijkmatig rond van vorm zijn, moet men
nog rekening houden met de kans op hersenembolie.
Ik ben dan ook van meening, dat het geen aanbeveling verdient,
zoowel bij intoxicaties als infecties, kool intraveneus in te spuiten.
CONCLUSION.
J'ai procédé à des recherches sur l'effet d'injections intraveineuses
de charbon administrées en cas d'intoxications. Pour mes expériences
j'ai utilisé principalement du „Theraplixquot;, carbone animal en
suspension aqueuse 2 %, substance qu'on peut se procurer en
ampoules. Ayant constaté que d'autres observateurs ont obtenu
des résultats tout à fait satisfaisants au moyen du „Theraphxquot; en
traitant des personnes atteintes d'infections graves et que ce carbone
administré à des animaux n'était pas très toxique, je m'en suis servi
pour mes expériences.
L'influence de divers carbones sur le coeur isolé de la grenouille
(canule de Straub) a été examinée. A la longue tous les carbones
se montraient toxiques pour le coeur de grenouille.
L'intoxication du coeur par le carbone, se montrait irréversible
au lavage par le hquide de Ringer, avec l'exception seulement des
expériences où on s'était servi de Carbo Anim. Dep. Hum.
Par la voie endoveineuse, le Carbo Anim. Dep. Hum. se montrait
le carbone le moins toxique. Les lapins supportaient une quantité
de 8 c.m. cubes par kg de ce carbone en suspension 2 %.
En examinant les altérations sanguines qui se manifestent après
les injections intraveineuses de charbon, on constata une diminution
du nombre des lymphocytes et une augmentation du nombre des
polynucléaires. Dans la plupart des cas le nombre total des leuco-
cytes diminua. Sous ce rapport les divers carbones avaient tous
le même effet. Des altérations sanguines telles que celles décrites
par Lumière et ses collaborateurs n ont pas été constatées
par moi.
Lors de la section des animaux mortes à la suite des injections
de charbon, ou auxquels avaient été administré un poison quelconque
suivi d'injections intraveineuses de charbon, on constata toujours
que le tissu pulmonaire contenait du charbon. Dans le foie et dans
la rate le charbon était moins visible, alorsque, dans certains cas,
les vaisseaux cérébrales étaient remplies de particules de charbon.
Lors du traitement d'intoxications d'alcool éthylique et d'alcool
méthylique, les injections intraveineuses de charbon n'ont aucun
effet favorable. Bien au contraire, les animaux traités au carbone
se trouvaient parfois dans un état moins satisfaisant que ceux
auxquels on n'avait pas administré du carbone.
Le docteur W i 11 e m s e était d'avis qu'il convient d'attribuer
la guérison de l'intoxication d'alcool méthylique aux injections
intraveineuses de charbon. Etant donné cependant qu'on avait
soumis ces malades — à part les injections intraveineuses de
charbon — au traitement habituel en cas d'intoxications aiguës, il
serait téméraire d'affirmer que la guérison de cette intoxication est
attribuable uniquement aux injections intraveineuses de charbon.
Les liquides céphalo-rachidiens des chiens, auxquels on avait
administré, pendant quelques jours consécutifs, de l'alcool mé-
thylique, ne contenaient que quelques traces de formaldéhyde,
(dosées d'après Keeser). Cette reaction était encore moins
manifeste chez les chiens traités d'injections de charbon. Il se peut
que le charbon administré au moyen d'injections intraveineuses
enraye la transformation de l'alcool méthylique en formaldehyde.
En cas d'intoxication par les dérivés d'acide barbiturique, par
les alcaloïdes, le strophantine, l'adrénaline, l'histamine et le
diphtérietoxine on n'a remarqué non plus aucune amélioration après
l'administration intraveineuse de charbon.
En vertu des observations faites par moi, il est permis de dire
que les injections intraveineuses de charbon ne présentent pas
d'avantages pour le traitement d'intoxications.
Attendu qu'en apphquant des injections intraveineuses de
charbon, on risque de provoquer une embolie cérébrale mortelle, il
convient même de déconseiller ce remède.
En raison du grand nombre de carbones actuellement en vente,
il ne m'était pas possible de vérifier l'effet de chacun d'eux.
Lumière croit que l'espèce de carbone n'a aucune importance,
mais que c'est la forme de la particule de carbone qui importe. Lors
de l'examen des divers carbones au microscope on constata que tous
contenaient, en dehors des particules sphériques, de très petites
particules anguleuses.
Même s'il serait possible de préparer une suspension de carbone,
dont toutes les particules sont également sphériques, il convient
quand même de tenir compte du risque de provoquer une embolie
cérébrale.
Aussi j'opine qu'il n'est guère recommandable d'administrer des
injections intraveineuses de charbon, ni en cas d'intoxications, ni
en cas d'infections.
SCHLUSSBETRACHTUNG.
Es wurden Untersuchungen nach der Wirksamkeit intravenöser
Kohle-Injektionen bei Vergiftigungen ausgeführt. Bei den Injek-
tionen wurde das Handelspräparat „Theraplixquot; angewandt. Es ist
eine 2 %ige Suspension von Blutkohle in Wasser, das in Ampullen
zu haben ist.
Da andere Forscher mit diesem Präparat bei Patienten mit
gewissen Infektionskrankheiten viel Erfolg sahen und es sich
ausserdem herausstellte dass diese Kohle in Tierversuchen nicht
sehr giftig war, habe ich „Theraphxquot; bei meinen eigenen Unter-
suchungen verwendet.
Von verschiedenen Kohlensorten wurde der Einfluss auf das
isoherte Froschherz untersucht (Straubsche Kanüle).
Es wurde festgestellt, dass auf die Dauer alle Kohlesorten für
das Froschherz giftig waren. Man sah keine Verbesserung in der
Herzwirkung, wenn man die Kohle mit Ringerlösung auswusch.
Nur bei Carbo. Anim. Dep. Hum. konnten diese Erscheinungen
nach auswaschen zum Verschwinden gebracht werden.
Bei intravenöser Verabreichung war Carbo. Anim. Dep. Hum.
die am wenigsten giftige der untersuchten Kohlesorten. Kaninchen
vertrugen noch eine Menge von 8 cm® einer 2 %igen Suspension
per Kilogramm Körpergewicht gut.
Bei der Untersuchung der Blutveränderungen nach intravenösen
Kohle-injektionen wurde eine Abnahme der Lymphozyten und eine
Zunahme der polymorphkernigen Leukozyten wahrgenommen. In
den meisten Fällen sank die absolute Zahl der Leukozyten. In
dieser Hinsicht zeigten alle Kohlesorten dieselbe Wirkung.
Es glückte mir nicht um Blutveränderungen, wie sie von
Lumière und Mitarbeiter beschrieben wurden, zu finden.
Bei der Sektion von Tieren, welche infolge der Kohle-injektionen
gestorben waren oder nach Verabreichung von Gift mit Kohle
eingespritzt wurden, zeigte es sich, dass das Lungengewebe deuthch
Kohle enthielt.
In der Leber und Milz war die Kohle weiniger deutlich sichtbar,
während in einigen Fällen die Gehirngefässe mit Kohlepartikeln
gefüllt waren. Bei der Behandlung von Methyl- oder Aethylalkohol-
vergiftung wurde durch intravenöse Kohle-Injektion kein günstiges
Resultat erhalten.
Wir kamen sogar zu der Überzeugung, dass sich die mit Kohle
behandelten Tiere in slechterem Zustand befanden, als die Kontroll-
Tiere.
W i 11 e m s e glaubt, dass der günstige Verlauf der Intoxikation
mit Methylalkohol bei seinen Fällen der intravenöser Kohle-injektion
zuzuschreiben sei. Da diese Patienten jedoch ausser der intra-
venösen Kohle-Injektion auch noch auf die Weise behandelt
wurden die bei akuter Vergiftung gebräuchlich ist, lässt sich nicht
mit Sicherheit sagen, ob man den günstigen Verlauf den Injektionen
zuschreiben darf.
Bei Hunden, welche Während einiger Tage Methylalkohol be-
kamen, konnten wir mit Hilfe der Reaktion von K e e s e r nur
Spuren Formaldehyd in der Zerebrospinalflüssigkeit nachweisen.
Die ebenerwähnte Reaktion war bei Hunden die mit Kohle-
Injektionen behandelt wurden, noch schwächer. Vielleicht hemmt
die eingespritzte Kohle die Umsetzung in Formaldehyd, und
dadurch die Entwicklung bestimmter Symptome.
Auch bei Vergiftigungen mit Barbitur^äurederivaten, Alkaloïden,
Strophanthin, Adrenalin, Histamin und Diphterie-Toxin wurde nach
Kohle-Injektionen keine Besserung wahrgenommen.
Auf Grund unserer Beobachtungen kann man sagen, dass intra-
venöse Kohle-Injektionen bei der Behandlung von Vergiftungs-
erscheinungen keinen Vorteil bieten.
Da bei der Behandlung mit intravenöser Kohle-Injektion die Ge-
fahr besteht, dass eine tötliche Gehirnembolie auftritt, muss man
sogar vor der Anwendung dieser Therapie scharfstens warnen.
Da eine grosze Zahl von Kohle-Präparaten im Handel ist, war
es mir nicht möghch, die Wirkungsweise aller Präparate zu unter-
suchen. Lumière ist der Ansicht, dass es wenig darauf an-
kommt, welche Kohlart man gebraucht. Von Einfluss soll aus-
schiesshch die Form der Kohleteilchen sein. Auf Grund mikroskopi-
scher Untersuchungen stelke sich heraus, dass in den verschiedenen
Kohle Sorten neben kugeligen, auch eckige Kohleteilchen vorkamen.
Selbst wenn es möglich wäre, eine Kohlesuspension zu bereiten, in
der alle Teilchen gleichmässig rund wären, muss man dennoch mit
der Möglichkeit einer Gehirnembohe rechnen.
Ich vertrete daher die Ansicht, dass es nicht anzu empfehlen
ist, bei Intoxikationen oder Infektionen Kohle intravenös einzu-
spritzen.
-ocr page 94-SUMMARY.
Investigations were carried out into the therapeutic value of
intravenous charcoal injections in various intoxications. In the
greater part of the experiments a two per cent watery solution of
„Théraplixquot; was used. This preparation can be obtained in
ampoules on the market. I used „Théraplixquot; because other workers
claimed much success with this particular charcoal in patients,
suffering from serious infections, and also because „Théraplixquot;
proved not very toxic for animals.
The influence of different kinds of charcoal on the isolated
frogheart was studied (Straub canule): all proved to be poisonous
in the long run.
No improvement in the heart-action was observed, when the
charcoal was washed with normal frog-ringer, with the exception
of the experiments in which carbo anim. dep. hum. was used. As
regards intravenous apphcation carbo. anim. dep. hum. also proved
to be least toxic of all. Rabbits survived injections of 8 c.c. of a
two percent suspension per kg bodyweight.
After intravenous injection of charcoal a decrease in the number
of lymphocytes and an increase in the number of polymorphonuclear
leucocytes were noticed.
The total number of leucocytes usually diminished. In this respect
the various kinds of charcoal had the same effect. Alterations in
the blood, as described by Lumière and collaborators, have
not been observed.
The autopsy of animals, died from the charcoal injections, or
which had been poisoned previously to intravenous charcoal in-
jections, brought to light that the lung-tissue always contained
charcoal.
In the liver and spleen the charcoal was less clearly visible,
whereas in a few cases the brain vessels were filled with particles
of charcoal.
No favourable effects of intravenous charcoal injections were
observed in animals poisoned with methyl- or aethylalcohol. On the
contrary, the so treated animals sometimes appeared to be m worse
W n 1 e m s e treated his patients, suffering from methyl-alcohol
poisoning with intravenous charcoal injections and ascribed the
favourable results to this therapy. As these patients were also
treated with the usual remedies, it is doubtful whether the favourable
course of the intoxication was due to the injections only.
In the cerebrospinal fluid of dogs, which, on consecutive days
had received methyl-alcohol, only traces of formaldehyde could be
detected (Keeser reaction). When charcoal had been injected,
the reaction was even less clear. Possibly the intravenous injections
of charcoal in this intoxication inhibits the formation of formal-
dehyde and thus the occurence of certain symptoms.
A favourable influence of intravenous charcoalinjections was no
more observed in cases of intoxication, caused by derivates of
barbituric acid, alkoloids, strophanthin, adrenaline, histamine and
diphtheria-toxin.
It may thus be said that intravenous injections of charcoal have
no favourable influence on various intoxications.
As moreover, these injections always imply the danger of fatal
cerebral embohsm, this therapeutic measure even must be considered
contra-indicated.nbsp;, , ...
On account of the many kinds of charcoal on the market, it was
impossible to study them all.
Lumière considered it of little importance which kind of
charcoal is used, only the shape of the particles being essential m
his opinion. Microscopic analysis of the various kinds revealed that,
besides very small and globular, also coarse and angular particles
were always present.
Even if it were possible to manufacture a charcoal suspension
in which all particles have a regularly globular shape, the danger
of cerebral embolism must still be taken into account.
I am therefore of opinion that neither in intoxications, nor in
infections, intravenous injections of charcoal is advisable.
LITTERATUURLIJST.
1.nbsp;Bin g el, B. Intravenöse Kohleinjektionen zur Behandlung der Lungen-
tuberkulose.
(Dtsch. Arch. Klin. Med. 1929, 165 blz. 123).
2.nbsp;Davis, E. Intravenous injections of charcoal in the treatment of acute
febril disease.
(The Lancet 28 Nov. 1936).
3.nbsp;Demarez, R. Emploi du Carbone intraveineux dans le traitement des
infections.
(Echo Méd. du Nord No. 35, 2 Sept. 1934).
- Le Carbone animal par voie veineuse. Danger de certaines prépa-
rations très finement divisées.
(Presse Médicale, 24 Juni 1936).
5.nbsp;Elvidge, A. R. Non specific changes in the opsonic power of rabbit
serum produced physically through the intravascular injecüon of
foreign particles in suspension.
(Quaterly journ. of Experim. Physiology 1930).
6.nbsp;- The reticulo-endothelial system and the source of opsonin.
(Journal of Immunology, U. S. No. 1 Jan. 1933).
7.nbsp;Gaudier, H. en Demarez, R. Note sur le traitement des infections
variées par les injections intraveineuses de carbone animal.
(Bulletin de l'Académie de Médecine 1934 T. CXII No. 25).
8.nbsp;Heffter, A. Handbuch der Pharmakologie. IP. 1924.
Die Colchicingruppe.
9.nbsp;H ungerland, H. Über Veränderungen des Blutzuckergehaltes nach
Arterienabklemmung.
(Klin. Wochenschr. 1935 blz. 1615).
10.nbsp;Jacobj, C. Pharmakologische Untersuchung über das Colchicumgift.
(Arch. F. Exp. Pathol, und Pharmakol. Bd. 27 blz. 119).
11.nbsp;Keeser, E. Über die Ursache der Giftigkeit des Methylalkohols.
(Dtsch. Med. 'Wochenschr. 1931 blz. 398).
12.nbsp;- Aetiologie und Therapeutische Beeinflussbarkeit der spezifischen
toxischen Wirkungen des Methylalkohols.
(Arch. f. Exp. Pathol, und Pharmakol. 1931 bd. 160 blz. 687).
-ocr page 97-13.nbsp;Lémétayer, E. en Uhry, P. Essais de prévention et de traitement
de l'intoxication tétanique chez le lapin par le carbone intraveineux
et la sérothérapie spécifique.
(C. R. Soc. de Biol. T. CXXV No. 22 blz. 823).
14.nbsp;Liégeois en Tarache. La Granulothérapie.
(Annales de Med. veter. 1937 No. 10).
15.nbsp;Lind van Wijngaarden, C. de. De betrouwbaarheid van physio-
logische ijkingen uitgewerkt voor digitalis benevens een onderzoek
over het drogen en bewaren van digitalisbladeren.
(Acad. Proefschrift, Utrecht, 1925).
16 Llpschitz, W. Wirkung des Adrenalins auf Mineralhaushalt.
(Arch. Intern, de Pharmacodyn. 1936 T. LUI blz. 215).
17.nbsp;Lui sa da, A. Beitrag zur Pathogenese und Therapie des Lungenödems
und des Asthma cardiale.
(Arch. f. Exp. Pathol, und Pharmakol. 1928 bd. 132 blz. 313).
18.nbsp;Lumière, A. Une importante voie nouvelle ouverte à la thérapeutique.
La Granulothérapie.
(Presse Méd. No. 91 13 Nov. 1935).
jg _ en Sonnéry, S. Sur le mode d'action des suspensions de carbone
introduites dans la circulation.
(C. R. de l'Acad. des Sciences T. CC 1935 blz. 999).
20.nbsp;_ en Sonnéry, S. Variations de la formule leucocytaire provoquées
par les injections intraveineuses de carbone.
(C. R. de l'Acad. des Sciences T. CC 1935 blz. 2045).
21.nbsp;_ en Meyer, P. L'action des injections intraveineuses de suspensions
de carbone sur la glycémie.
(C. R. Soc. de Biol. T. CXXII 1936 blz. 311).
22nbsp;_ en Meyer, P. L'action des injections intraveineuses de suspensions
de granules solides sur la glycémie.
(C. R. Soc. de Biol. T. CXXIII 1936 blz. 606).
23nbsp;_ Meyer, P. en Thibaudet, M. L'action des injections intra-
veineuses de suspensions de carbone sur la protidémie et sur le
quotient serine-globuline.
(C. R. Soc. de Biol. T. CXXII 1936 blz. 308).
2.J _ Meyer P. en V e r g n e, H. L'action des injections intraveineuses
de suspensions de granules solides sur la chlorurémie.
(C. R. Soc. de Biol. T. CXXII 1936 blz. 506).
25 _ en M e y e r, P. L'action des injections intraveineuses de suspensions
de granules solides sur la calorification.
(C. R. Soc. de Biol. T. CXXII. 21 Dec. 1936).
, _ Meyer, P. en Violet, M. L'action des injections intraveineuses
de suspensions de granules solides chez l'animal surrénalectomisé.
(C. R. Soc. de Biol. T. CXXIV 1937 blz. 751).
-ocr page 98-27.nbsp;- Meyer, P. en Vergne, H. L'action des injections intraveineuses
de suspensions de granules solides après enervation des capsules
surrénales.
C. R. Soc. de Biol. T. CXXIV 1937 blz. 754).
28.nbsp;M é n é t r e 1, B. Le carbone intraveineux dans le barbiturisme aigu.
(Paris Médical, 23 Febr. 1935 No. 8).
29.nbsp;- Que devient le carbone injecté par voie intraveineuse?
(Annales d'anatomie pathologique et d'anatomie normale Médico-
Chirurgicale, Mei 1935 T. XII No. 5).
30.nbsp;- Le carbone activé intraveineux en thérapeutique.
(Thèse de Paris 1935).
31.nbsp;Mon tel. Le carbone intraveineux dans le traitement des rechutes aiguës
fébriles de la lymphangite chronique éléphantiasigène des pays chauds.
(Presse Médicale, Mei 1935 blz. 705).
32.nbsp;Sabrazès, J. en Mar ton, J. Danger des réactions histologiques
suscitées par le carbone intraveineux.
(Gazette hebdom. des Sciences Médicales de Bordeaux, 14 Juli 1935).
33.nbsp;- A propos de l'article sur le carbone intraveineux.
(Presse Médicale, 15 Febr. 1936).
34.nbsp;S a i n t - J a c q u e s, E. Du carbone intraveineux dans les infections variées.
(Académie de Médecine, séance du 30 Janvier 1934. Bull. CXI, No. 4).
35.nbsp;- Le traitement des parotidites aiguës par les injections intraveineuses
de carbone animal.
(Presse Médicale, 28 Nov. 1934).
36.nbsp;- Une thérapeutique nouvelle des infections aiguës par le carbone
intraveineux.
(Académie de Médecine, 8 Oct. 1935).
37.nbsp;Sommer lad, G. Zwei Jahre Kohlenstaubbehandlung der Lungentuber-
kulose.
(Beitrag zur Klinik der Tuberkulose 1932, blz. 414—474).
38.nbsp;Sternberg, H. en Tamari, M. Über den Einfluss der funktionellen
Narkose und mechanischen Hirnausschaltung auf die Lungenkapillaren.
(Arch. f. Exp. Pathol, und Pharmakol. Bd. 136, blz. 34).
39.nbsp;T o u r a i n e en M é n é t r e 1, B. Une nouvelle thérapeutique anti-infectieuse:
le carbone intraveineux.
(Presse Médicale No. 99, 12 Dec. 1934).
40.nbsp;T o u r n a d e, A. en R o c c h i s a n i, L. Où situez les récepteurs des nerfs
vaso-sensibles de Heger?
(C. R. de la Soc. de Biol. T. CXV, 1934, blz. 1199).
41.nbsp;Vollmer, H. en Buchholz. Untersuchungen über die Giftempfindlich-
keit weisser Mäuse nach Vorbehandlung mit Oxydationsteigernden
Substanzen.
(Arch. F. Exp. Pathol, und Pharmakol. Bd. 155, blz. 185).
-ocr page 99-42 _ en Behr, J. Untersuchungen über die Oxydationsteigerung und die
Änderung der Giftempfindlichkeit weisser Mäuse durch Bestrahlung.
(Arch. f. Exp. Pathol, und Pharmakol. Bd. 155, blz. 219).
43.nbsp;W ede kind, Th. Anthrakose und Lungentuberkulose.
(Klin. Wschr. 1928, No. 19).
44.nbsp;_ Intravenöse Kohleinjektion zur Behandlung der Lungentuberkulose.
(Dtsch. Arch. Klin. Med. 1929 Bd. 163).
45 _ Die Bedeutung des Reticulo-endothels für die Tuberkulosetherapie.
(Klin. Wschr. 1930, No. 18).
46.nbsp;Weduwen, J. der. Bijdrage tot de kennis van de beschuttende werking
van het reticulo-endotheliale stelsel.
(Acad. Proefschrift, Utrecht 1931).
47.nbsp;Willems e, A. De acute methylalcoholvergiftigingen in de mijnstreek en
de behandeling met intraveneuze koolinspuitingen.
(Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1936 IV blz. 5118).
48 Zorn, R. en La bourgade, A. Résultats négatifs obtenus par les
'injections de charbon dans le traitement de quelques infections
cutanées.
(Presse Médicale, 20 April 1935).
-ocr page 100-INHOUD
Hoofdstuknbsp;Bladz.
Inleiding........................................................9
I.nbsp;Litteratuuroverzicht......................................10
V.nbsp;Vergiftiging met alkoholen ............................32
A.nbsp;Methylalkoholvergiftiging..................................32
B.nbsp;Aethylalkoholvergiftiging..................................39
VI.nbsp;Vergiftiging met barbituurzuurderivaten................44
A.nbsp;Veronal-Natrium-vergiftiging..............................44
B.nbsp;Vergiftiging met Numal „Rochequot;..........................47
VII.nbsp;Vergiftiging met alkaloïden..............................51
A.nbsp;Vergiftiging met Hydrochloras Morphini . . . . ............51
B.nbsp;Vergiftiging met Nitras Strychnini......... ■ . .nbsp;55
C.nbsp;Vergiftiging met Colchicine................................58
VIII.nbsp;Strophanthinevergiftiging................................61
IX.nbsp;Cyaankaliumvergiftiging................................65
XI.nbsp;Intraveneuze koolinjecties bij histamine-shock..........77
XII.nbsp;Vergiftiging met diphterietoxine........................79
Slotbeschouwing................................................81
Conclusion......................................................84
Schlussbetrachtung..............................................87
Summary ......................................................90
Litteratuurlijst..................................................92
-ocr page 101-I.
Het onderzoek van Zinnitz bewijst niet dat acetylcholine een
potentiaalgift is.
F. Z i n n i 12, Arch .f. Exp. Pathol, u. Pharmakol 189,697 (1938)
II.
De bevorderende werking van eiwit op de plaatselijk gevoel-
loosmakende werking van cocaïne en andere locaal-anaesthetica
(Sten der en Am sier), berust niet op een binding van het eiwit-
molecuul aan deze stoffen.
O. Sten der en C. Amsler, Arch. f. Exp. Pathol, u. Phar-
makol. 144, 190 (1929)
III.
Het gunstig effect van acetylchohne ter voorkoming van inactiviteits-
atrophie bij immobiliseerende verbanden, is nog niet bewezen.
IV.
Het gebruik van volkorenbrood worde van regeeringswege be-
vorderd.
V.
Het is een ongeoorloofde handehng patienten, die men verdenkt
van M. Addisonii, ter wille van diagnostische doeleinden keuken-
zout te onthouden, zelfs voor korten tijd.
VI.
Het klinische beeld van hyperthyreoidie, zonder karakteristieke
veranderingen in de structuur van de schildklier, kan voorkomen
bij patienten met actieve longtuberculose.
De gangbare mcening dat actinomycose meestal verband zou
houden met besmetting door de zich op gramineeën bevindende
actinomyces, is onjuist.
VIII.
Het is niet waarschijnlijk dat bij volwassenen een endogene
re-infectie zal optreden vanuit een genezen tuberculeus primair
complex.
IX.
De toediening van koper en ijzer bij infectieziekten dient over-
wogen te worden.
X.
In ernstige gevallen van sepsis diene men naast sulfanilamide, het
specifieke anti-serum toe.
m^sm
i^j-^i':-'-^■' ■'^■quot;r-
■■^Üi
-ocr page 104-PiÄli©
h ' »
-ocr page 105-'Ê.
lm
..nbsp;^ v: Ci
.^SiiiilSii
liÄiiiÄillpl^
ii-.VC-v^Wt^tV
mm
'mmMmmmmmMm
mmmx^mfßm^mm^
IM
-■sfciCv;':
mMmmmm
quot;mmmmmM
.....'
î^Âilli