|
||
|
||
#9632;
|
||
|
||
•
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gt;.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIBUOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2911 140 2
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||
|
|
|||||||||
|
:.-7 #9830;#9632;•' • '*#9632;#9632; ^ '
|
|||||||||
wgt; i.
|
||||||||||
|
||||||||||
betreffende het her amen van middelen legen de Longtiekte mder het Hundvee, in de movm-cife Frtetldnd, het vinden der daartoe noodige amp;o*ien9en*., door Gedeputeerde Stuten dierPro-vimte gefaanaan de STATEN van detelve, in de Buitengewone Vergadering, gehou(faridm
|
||||||||||
|
||||||||||
|
^.*
|
|
||||||||
le üet 1848.
|
||||||||||
|
||||||||||
|
||||||||||
|
||||||||||
J^
|
||||||||||
|
||||||||||
|
||||||||||
|
7laquo; -^sr ^
|
|||||||||
|
||||||||||
M-*^^
|
||||||||||
|
||||||||||
|
||||||||||
|
||||||||||
, , : laquo;I
|
|
. V
|
||||||||
|
||||||||||
|
||||||||||
|
|
|||||||||
\'^1-
|
|
,..*••..
|
||||||||
|
||||||||||
|
||||||||||
|
|||||
No.
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
i
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|
||||
|
|||||
|
|
||||
|
|||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||
fa. 5.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||
#9632;
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||
EDEL GROOT ACHTBARE HEEREN!
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Lie zaak, welke eeae baitengewone zamenkomst van UEd. Gr. Achtb. heeft noodzakelijk gemaakt, is voor de welvaart dezer Provincie van het grootste belang. Welk onderwerp toch kau voor de Staten van dezelve gewigtiger zijn dan dat, hetwelk de hoofdbron van Frieslands inwendigen rijkdom, den onschatbaren Veestapel van dat Gewest, betreft ? Welk onderwerp zoude aan dezelven meer belangstellingkunnen inboezemen, dan dat, hetwelk zieh oplost in eene beantwoording der vraag:
Zal die Veestapel prijs gegeven worden aan het gevaar van verwoesting door de besmettelijke longziekte, welke ook in dit gewest bare sporen ver-toont, en, zoader krachtdadigen wederstand, metonberekenbaar verderf dreigt, of zullen maatregelen worden beraamd, om dat verderf, zoo veel meuschelijke krachten toelaten, af te weren en opofFeringen te doeu ea te vergen, om het verwijt van verwaarloozing der hoogste Provinciale belangen te outgaan, en niet roekeloos der ingezeteoen welvaart op het spei te zelten?
De beantwoordiog. dier vraag, inbeginsel ea toepassing, wierd reeds uitge-maakt, toeu door UEd. Gr. Achtb. in het jaar 1844, op ons voorstel, een Reglement tot voorkomiog der verspreiding van de longziekte onder het rund-vee in deze Provincie werd gearresteerd , hetwelk echter tot nog de Xoninklijke goedkeuring niet heeft mögen verwerven, en ook daarosn nader ter sprake zal komen; toen ook vorder door UEd. Gr. Achtb. op de Provinciale Begroo-tingen voor de jaren 1847 en 1848 geldsommen werden voorgedragen, ter onzer beschikking, om daaruit bij voorkomende gelegenheden te kuunen bestrijden de schadevergoediagen, te verleenen voor het doen dooden of afmaken van schijnbaar gezond of van door de longziekte aangetast te zijn verdacht vee, zoo mede de kosten , vollende op de te nemen maatregelen tot wering van die ziekte en van der: Iver verspreiding, voor zoo ver die uitgaven mog-
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||
( 2 ) ten geblijken niet uit hot fonds vuor den landbouw te kunnen worden voldaan.
Was het echter toen nog geheel of gedeeltelijk ouzeker, in hoe verre men op ondersteuning uit het foods voor den laadbouw zoude kuanen rekenea, thans kunnen wij aan UEd. Gr. Achtb, te kennen geven, dat alle hoop en onzekerheid in dat opzigt opgeheven zijn en dat, naar de beperkingen, welke de Regering heeft geoordeeld te moeten stellen bij den maatregel van dooding van longziek of verdacht vee, den Vrieschen veehouder een zeer beperkt uit-zigt geopend blijft eenige vergoeding te erlangen uit het fonds, hetwelk vol-gens de quot;Wet van den 30 Mei 1840 (Staatsblad no. 16) is bijeen gebragt.
Wij achten het vöör alles van belang ÜEd. Gr. Achtb. daaromtrent vol-doende in te lichten, ten einde het standpunt te doen kennen, van waar de voorstellen, welke door ons zullen worden aangeboden, moeten beoordeeld worden.
Op bladz. 34 en 35 eener handleiding ter geregelde uitvoering der wetten van den 30 Mei 1840 en 9 Julij 1842 (Staatsblad no. 16 en 21), uitgevaar-digd op den 1 November 1843 door den toenmaligen Minister van Binnea-landsche Zaken, wordt betrekkelijk de gevallen, in welke het dooden van longziek vee tc pas komt, het navolgende gelezen:
raquo; Wat het dooden of afmaken van het longziek vee betreft, zoo zou, in* raquo; dien de krachten van het fonds voor den landbouw zulks gedoogden, of de raquo; Kegeriag er in had mögen slagen, om het denkbeeld eener verhooging van raquo; de bij de wet van 1840 uitgeschreven belasting ingang te doen vinden bij raquo; de Staten Generaal , een ruimer gebruik hebben kunnen worden gemaakt van raquo; het middel van afmaking , eensdeels om , bij het wegvallen der vergoeding weil gens gestorven vee, in eene ruimere mate dit gemis voor de veehouders te raquo; vervangen; anderdeels om zoo veel te krachtdadiger de ziekte tegen te gaan, raquo; ook in die streken, waar zij reeds heerschende is, vermits ook däär wezen-raquo; lijk en zelfs een groot voordeel mag worden verwacht van het dadelijk op-raquo; ruimen van het kenoelijk zieke vee, hetwelk anders bleef leven en nu ook raquo;laquo; in het leven zal gelaten worden, in afwachting of van den uitslag der aaa-raquo; gewende geneesmiddelen, of van den natuurlijken dood van het vee, waar-raquo; door aan de ziekte alle gelegenheid gegeven wordt, om zieh meer en meer raquo; te verspreiden.
raquo; Vermits echter het afmaken van longziek vee, op dien voet, tot uitgaven raquo; zou leiden, welke uit het fonds voor den landbouw, niet meer kunnen raquo; worden bestreden, zoo is het noodig in deze eenen middelweg te kiezen, raquo; en behoort men voortaan, in het algemeen, niet meer tot het dooden van raquo; door longziekte aangetast rundvee over te gaan, dan wanneer die ziekte voor raquo; het eerst waargenomen wordt, op eene plaats, liggende in het midden van
|
,i
|
||
\
|
|||
gt;
|
|||
*
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
( 3 )
raquo; eenen omtrek van twaalf wen middellijns, binnen welken in de laatste zes raquo; maanden de hedoelde ziekte niet heeft hestaan,
• Nam men dien afatand korter, dan zouden er denkelijk in eenifje Pro-raquo; vincien weinige plaatsen overblijven , alwaar het dooden van geheele stallen raquo; niet zou moeten, althans kunnen worden ingevoerd, waarvaa de uitgaven raquo; de bekende krachten van het fonds voor den landbouw zouden te bovert raquo; gaan.quot;
Wij laten ddär, Edel Groot Achtbare Heeren! of de Regering of Zijne Excelientie de Minister van Binnenlandsche Zaken op wettige wij/.e door eeue van alien vorm ontbloote zoogenaamde Handleiding: beperkingeu konde daar-stellen van de voorschriften der wet van 30 Mei 1840. Genoeg zij het op te merken, dat de drangredea, die daartoe voerde, duidelijk aangegeven wordt in het zoo even aangehaalde.. De krachten , namelijk , van het fonds voor den landbouw, hetwelk door geene nieuwe bijdragen ward gesteund, schoten voor het doel te kort. Reeds in- het jaar 1842 , en dus nog vöör dat hetderde jaar van de vijfjarige heffing der belasling was vervlogen, deed deaanzienlij-ke uitbreiding, welke bij de wet van 30 Mei 1840 was gegeveu aan de toekenniog van schadevergoedingen uit het fonds voor den Landbouw, de renten van hetzelve, gevoegd bij de opbrengst der bij die wet voorgeschreven belasting, ongenoegzaam zijn tot bestrijding daarvan, en werd daarom wette-lijke beperking in de schadevergoediug aangebragt door de wet van 9 Julij 1842, (Staatsblad no, 21);-doch ook deze beperking was ongenoegzaam, en toen nu pogingen bij de Staten Generaal, om eene verhooging der belasting, volgens de wet van 1840, te erlangen, faalden, incest, dit valt niet te ont-kennen, de feitelijke noodzakelijkheid de Regering voeren tot nadere inkrira-ping der gevalleu van schadevergoeding. — Wanneer dus al de vorm *m, waarin zulks geschiedt, uit een regtskundig oogpunt i voor critiek. vatbaar kan zijn, en bet verkieslijker had kunnen wezen op nieuw bij eene wet daartoe te doen overgaan, stellen echter de omstandigheden buiten kijf, dat alleen erkende ongenoegzaamheid van het fonds voor den Landbouw aanleiding gaf daartoe.
Als intusschen de regel, daartoe op blz. 35 der genoemde Handleiding ge-steld, in toepassing gebragt wordt, dan is het, na de reeds in deze Provin-cie plaats gehad hebbende ziektegevallen, niet wel denkelijk, dat zieh, bij andere onverhoopt nieuwe gevallen, de beperkende casus zal opdoea, of wel het daarvoor aangegeven criterium zal aanwezig zijn , namelijk eerste waar-neming op eene plaats, liggende in het midden van eenen omtrek van twaalf oben middbuijns, binnen welken, in de laatate zea maanden, de ziekte niet heeft bestaun, — De Regering is, wel is waar, van eene rigonreuse toepas-sing hiervan in deze Provincie in sommige gevallen afgeweken, en wel be-paaldelijk in de vier laatste ziekte gevallen over 1847, en mede in het eer-
|
||
|
||
.
|
||
|
||
|
||
|
||
( 4 )
ate over 1848, hetwelk in de maand Januarij plaats greeplaquo;, doch na dien tijd lieeft Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandsche Zaken gedifficaU teerd in het verstrekkea vap magtiging tot dooding op den Heer Staatsraad,
|
||
|
||
Gouvernear, zoodat alleälaquo; door ons, volgens de wet, verstrekte last tot dooding lieeft moeten geschieden, zonder uitzigt van vergoediug uit het foods voor den Landbouw, wanneer namelijk het bij de Handleiding voorgeschre-vene, in stede vau de wet, ia dezen tot grondslag moet worden aangenomen.
De toepassing derhalve van den bedoelden regel leidt tot de waarschija-lijkheid, dat nu niet meer op te gemoetkoming uit dat fonds kan worden gerekend, met andere woorden, dat de kosten der middelen tot voorkoming en wering van verspreiding der longziekte, nu en voortaan, geheel uit deuboe-zem zelve der Provincie zollen moeten worden bestreden.
Om deze waarschijnlijkheid niet alleen bij wege van gevolgtrekking aao te nemen, maar ook op eene officiele wijze UEd. Gr. Achtb. deswege te können inlichten, hebben wij ons tot Zijne Excellentie den tegenwoordig tijdelijken Minister van Binnenlandsche Zaken gewend, met beleefd verzoek om mede-deeliug aangaande den toestand van het fonds voor den Landbouw, in op-zigte tot de te verleenen schadevergoedingeu, bij afmaking van besmet en schijnbaar gezond rundvee, en wel bepaaldelijk aan Zijne Excellentie de vraag voorgesteld : Of dat fonds reeds nu zoodanig is uitgepot, of althans voortaan , na aftrek van uitgaven, welke daaruit bij voortduring moeten ge-kweten worden, in den regel ontoereikende raoet worden geacht, om daaruit in alle voorkomende gevallen van afmaking te voorzien, zonder eenige dier beperkingen in acht te nemen , welke wel de Handleiding, doch niet de Wet, aan het Provinciaal Bestuur, ter opvolging, voorschrijft ? Bij .eene missive van den 8 April dezes jaars, no. 140, lett. B, 6deg; Afdeeling, word door Zijne Excellentie de Minister, zonder eenige toelichting of nadere aanduiding, een-voudig hierop gemeld, dat, wanneer er vee wordt afgemaakt in overeemtem-ming met het geen is voorgeschreven op pquot;. 35 der Handleiding tot gere-gelde uitvoering der wetten van 30 Mei 1840 en 9 Julij 1842, (Staatsbla-den no. 16 en 21 ;) als dan de deswege aan de eigenaars toekomende seha-devergoeding uit het fonds voor den Landbouw zal worden uitgereikt. — Door dit in sommige opzigten ontwijkend autwoord , in verband met de meerge-zegde Handleiding, is alzoo voor eene uitgemaakte zaak aan te nemen, dat het fonds voor den Landbouw hier niet meer, althans niet veel meer, kan baten, om kosten van maatregelen tegen de Longziekte, of derzelver versprei-ding , te bestrijden.
Bij die daardoor in zekerheid verkeerde waarschijnlijkheid, nu, werd het voor ons eene noodzakelijkheid, UEd. Gr. Achtb., in eene buitengewone bij-eenkomst, voorstellen tot vinding van fondsen daartoe aan te bieden , naar dien de op de Provinciale Begrooting toegestane f 14000—raquo;, reeds voor een
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
( 5 )
groot deel geabsorbeerd door de laquo;chadevergoedingeu voor de drie laatete a^-* makingen, bij het siuts op nieuw te voorschiju treden der ziekte, aldra oa-genoegzaam zal zijn. — Wij zoudeu dus spoedig iu het geval komen van de maatregeleu tot voorkoiuing oF wering van verspreiding achterwege te moetea laten , uit hoofde der onmogelijkheid , orn aaa den vcehouder of eigenaar die vergoeding te verzekeren en te verstrckken, waarop hij regtmalige aaaspraak heeft, zoodra Let openbaar gezag, \oor het algemeen belang, bij maatregel van veiligheid en politic, zijn rundvee doet afmaken.
Geene hulp meer uit het fonds voor den Landhouw — ongenoegzaamheid van toegestane fondsen op de Provinciale Begrooting — gehiedende noodza-kelijkheid derhalven cm of geene afdoende maatregelen meer tegen de ver-derfelijke longziekte te bezigen of andere en meerdere foridsen daartoe voor ons beschikbaar te stellen — ziet daar het staudpunt der zaak, de otnstan-dighedea, welke UEd. Gr. Achtb. hier doen zaiuen komen. — Welken weg daarbij moest worden gekozen, is ons niet tvvijfelachtig voorgekomen. Wij zou-den toch in onze oogen eene zware verantwoordelijkheid op ons hebbeu geladen , wanneer wij niet zoo spoedig mogelijk UEd. Gr. Achtb. in de gele-geuheid trachledeu te stellen om rniddelen te beramen , welke strekken kun-neu tot wering en voorkoming van verspreiding der longziekte. — Lnmers niemand Uwer kan of zal den Vrieamp;chen Veestapel aaa verderf ten prooi willen geven !
Het standpunt alzoo aangewezen hebbende, van waar door UEd. Gr. Achtb. de door ons aan te bieden voorstellen beoordeeld behooten te worden, achten wij de behandeling van derzelver onderwerp nog te moeten doen vooraf gaan door eene opnierking omlrent het nog werken en verbiudhaar bestaan der wetten van 30 Mei 1840 en 9 Julij 1842. Bij ons bestaat geen de miaste tvvijfel dienaangaande. Bedeukingen echter daar tegen schijnen bier en daar gerozen te ziju en de mogelijkheid, dat oo\ bij dezen of genen van UEd. Gr. Achtb. dezelve geheel of gedeeltelijk bestaan, noopt ons dit punt niet onaangeroerd te laten.
Hoezeer de hefamp;ng der belastiag op de runderen temporair is geweest vol-gens de wet van 1840 , is het echter, tenzij men alle gezonde en consequen-te redenering aan den kant wille stellen, waar, dat het tijdelijke dier hefFing in gevolg vreemd is aan het daardoor bij een gebragte fonds zelven. — Dat fonds nu bestaat nog. — Alle wettelijke bepalingen welke zijn voorgeschreven in opzigte tot daaruit te verleenen schadevergoedingen, bestaan daarom even-zoer nog. — Weinig doet het er toe af, of de krachten van dat fonds ver-zwakt zijn \ of hetzelve niet op genoegzaam ruime schaal kan beantwoorden aan het doel, kortom, weinig doet het er toe af, hoe groot of dat fonds nog is, zoodra slechts deszelfs nog aanzijn niet betwiat kau worden. Eerst dan toch, als hetzelve geheel opgeheven, vernietigd of geabsorbeerd was, zou
|
||
|
||
.
|
||
|
||
|
||
( 6 )
zieh met mogelijkheid de questie kunnen opwerpeu : Of, bij niet meer be-staan van het hoofdobjeet der wet, hare verdere, de schadevergoeding regelende en politic bepulingen, nog zouden kunnen geacht worden van kracht te zijn ? Voor zoo verre sommigen in de meening hebben mögen verkeeren, dat het fonds voor den Landbouw niet meer zoude bestaan, mögen wij in het midden biengen , dat alle twijfel nu deswege weggenoraen is door de hiervo-ren aangehaalde missive van Zijne Excellentie den tijdelijken Minister van Bin-nenlandsche Zaken. — Immers Zijne Excellentie zegt daarbij , hoezeer met beperking, wat de gevallen aangaat, bepaaldeiijk nog schadevergoeding uit dat fonds toe.
quot;Wij achten het daarorn niet noodig in een onderzoek te treden omtrent het punt, of niet de met de belasting en het fonds zelven in verband staande be-palingen der wet, nog wettiglijk zouden kunnen werken, wanneer het fonds voor den Landbouw zelf niet meer mögt bestaan; of namelijk niet alle be-palingen der wetten van 1840 en 1842, die penaal van aard zijn en den eigenaar van besmet of verdacht vee aan de imiatregelen van het openbaar gezag onderwerpen, als op zieh zelve staande voorschriften van politie nog zelfstandig zouden kunnen werken , al ware alle fonds voor den Landbouw facto verdwenen. De redenering, dat men in die wetten wel meet onder-scheiden derzelver finantieel deel, de bepalingen welke het gebruik en de aanwending daarvan regelen, en derzelver zoo te noemen politie-gedeelte, voorschriften beheizende tot verzekering der veiligheid tegen overbrenging en verspreiding van besmetting, zou daarbij van gewigt kunnen zijn •, doch het is overbodig daarin vorder te treden , daar zeer zeker het eerst aangevoerde voldoende is, om eene Stelling buiten kijf te brengen, welker waarheid met betrekking tot de onderwerpelijke zaak van veel gewigt mag worden geacht.
/. Na dit een en ander als nu overgaande tot het eerste punt van voorstel of behandeling, loopende over de benoodigde fondsen tot bekostiging der middelen ter wering of voorkoming van de verspreiding der longziekte, en tot vinding der kosten van eveutueel uittekeeren schadevergoedin-gen j stellen wij oos voor dat daarbij vereischt wordt eene beantwoor-ding van de drie volgende vragen :
1deg;. Welke moeten de middelen zijn tot wering en tot voorkoming van verspreiding der longziekte ?
2deg;. Welke kosten worden gevorderd tot het aanwenden dier middelen ?
3deg;. Hoe moeten en kunnen de kosten dier middelen gevonden worden?
1deg;. Welke moeten de middelen zijn tot wering en tot voorkoming van verspreiding der longziekte ?
Cathegorisch en eenstemmig is ons gevoelen nopens de beantwoording dezer vraag. — Er zijn slechts twee middelen daartoe. — Aanwenden van politie-
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
:lt; r )
maatregelen , om de auubrengst der besraetting van buiten de Proviacie te we-reu, is het ecne, en daarvoor is bereids ook op de Pmvinciale Begiooling van 1848 eene sorn van /quot; 7000—raquo; toegestaau. Het andere bestaat in bet doo-den van daadwerkelijk of vermoedelijk longziek rundvee niet alleen, maar ook van alle andere bcbijnbaar gezonde runderen, welke met werkelijk of vermoedelijk besmette in zoo directe of inclirecte aanrakiiifj hebben verkeerd, dat overneming en voortplanting der besmetting te duchten is.
Als bijkomende maatregelen doen zieh voor het onbruikbaar maken en be-graven van gedood vee, met deszelfs bekleedselen, liet nemen van voorzor-gen legen het gebruik der raestspecie vandezatben, waar de ziekte zichbeeft geopenbaard , van bet hooi en stroo aldaar, de quivering van stallen , afslui-ting van weiden, enz.
Wij stellen, Edel Groot Achtbare Heeren! het, middel van dooding voor als het eenig afdoende, wanneer de longziekte zieh voordoet. Zonder toch te treden in een onderzoek of die ziekte onvoorwaardelijk moat worden be-schouwd als van ongeneesharen aard; — of het der kunst , in sommige ge-vallen heeft mögen gelukken, haar met gunstig gevoty te bestrijden •, - of haar eigenlijk wezen voldoende bekend is, om voedsel te geven aan de hoop, dat eenmaal een vijand zal kunnen worden beternd, die zooveel venvoesting reeds heeft aangerigt; — zonder daarbij stil te staan, achten wij voor het heil der Provincie slechts voor oogeu te moeten houden, dat de ondervinding de longziekte , sints haar ontstaan en hare ontwikkeling, hier te lande, in de laatste jaren, gekenschetst heeft als eene verderfelijke kwaal, wier aanleidende oor-zaken evenmin als wijze van geneziug , zoo mogelijk , nog niet bekend schij-nen te zijn. Spruit zij voort uit eenig in de lucht aanvvezig, van weersge-steldheid of andere redenen afbaokelijk, en voor het rund schadelijk bestand-deel?- Doet plantaardig voedsel en zoo ja, welk, haar te voorscbijn treden? Kunnen siechte verzorging en voedering haar doen ontstaan? Loopen deze verscbillende omstandigheden somtijds zameu om haar geboren te doen worden ? Is overbrenging der besmetting, alleen door aanraking der rundereu met elkanderen , de oorzaak barer verspreiding, of doen ook levenlooze voor-werpen, welke met het besmette beest in contact zijn geweest, haar voort-planten? Kortom, is zij epidemisch, of is haar karakter bloot contagious? — De Veeartsenijkunde heeft, voor zoo verre ons bekend , die vragen nog niet voldoende opgelost. — Dit alleen weten wij, door de droevige ondervinding , dat. de longziekte, hoe of waar door dan ook ontstaan, besmettelijk is in de hoogste mate, en geene te krachtige maatregelen kunnen worden genomen om hare verspreiding te weren.
Het spreekt intusschen van zelf, dat het middel van afmaking niet onbe-raden en voetstoots moot geschieden. De gelegenheid tot een naauwkeurig onderzoek van deskundige Vee-artsen raoet hetzelve vooraf gaan. Dadelijke en
|
||
|
||
|
||
,i
|
||
|
||
( 8 )
strikte af/oaderiag vau het rund, uioet daarom de eerste voorloopige maatre -gel ziju, om doartoc de gelegenheid te geven en de mogelijkheid tot over-breuging der besmetting te \oorkomeu. Bij den minsterraquo; twijfel echter, moet afiuaking van het vornioedelijk besmette rund aangewend worden, en, bij bevestigiug van het veimoeden , ool het vorder vee op eene stalling of zathe, zoo lang niet het uantal ziekc runderen, op verschillende plaatsen, zoo groot zal z,ijn geworden, dut de longziekte geacht moet worden een algemeen heer-schend karakter te hebben aangenoinen , en daardoor de uitvoering van het middel van dooding niet meer kan plaats hebben.
Wanueer wij derhalve het tot dus \erre gezegde zaiuen trekken, is ons ant-woord op de eerste vraag , hetwelk wij vermeenden schuldig te zijn, dit, dut onmiddelijhe afzondering van vermoedelijk longziek rundvee, na hewerk-stelligd onderzoek opgevolgd door eene dooding van hetzelve en van alle andere, hoezeer schijnbaar gezonde runderen, daarmede op dine stalling, in eene weide, of op welke andere mijze ook in directe of indirecte aanraking geweest zijnde, en door alle maatregelen van voorzorg, in verband daarme~-de, om ook daarna verspreiding door de hekleedselen, hooi, mest of derge-lijke voorwerpen te voorkomen, tot dus verre de eenige bekende en daarom ook nog steeds in toepassing gebragte middelcn zijn, die aangewend moeten worden, — onverlet buitendien soodanige politic-rverordeningen, als tot voor-koming van de overbrenging der besmeiting van buiten de Provincie noodza-kelijk zijn.
2deg;. Welke kosten worden gevorderd tot de aanwending dier middelen 9
Het antwoord op deze vraag is hoogst nioeijelijk, en zoude onmogelijk zijn, wanneer hetzelve in eenen bepaalden zin van onfeilbare berekening kon werken gevorderd. - Rarning is hier slechts denkbaar, naar dien het geheel af-hankelijk is van het meer of minder zieh opdoend getal van ziektegevallen , welke kosten benoodigd kunnen doen wezen. Die raming is in de uitkomst nit den aard der zaak aan veel wisselvaliigheid onderhevig.
Wanneer men zieh echter voorstelt, dat, blijkens het daaromtrent reeds aangevoerde, niet gesteund moet worden op hulp uit het Rijksfonds voor den landbouw, dan zal het aan ÜEd. Gr. Achtb. al dadelijk inoeten opvallen, dat eene meer aauzienlijke som, dan die, welke op de Provinciale Begrooting voor 1848 beschikbaar is gesteld, om te dienen voor die gevallen, waarin uit het Rijks fonds geene schadevergoeding mögt kunnen worden erlangd, benoodigd is, nu de zekerheid mag worden geacht te bestaan, dat in den regel er geenb gevallen meer zullen kunnen voorkomen , waarin eene te gemoetkoming uit dat fonds zal kunnen worden verkregeu. — Veranderde omstandigheden sints door UEd.Gr. Achtb. eene som van / 14000raquo; tot gezegd einde werd voorge-dragen cn toegestaan, vorderen eene aanzienlijke verhooging -van dat cijfer.
|
||
|
||
I
il
|
||
|
||
( 9 )
l)e ziekte gevallen in dit jaur hebben tot nu reeds jycltiid tot het doen ai-malien van zes stallen met vee. Voor het eerste geval zai nog- vergocdiii{j pluuts {jrijpen nit het fonds voor den landbouw, uaardien zijne Exceiientie de Minister van Biunenlandsche Zaken daarbij magliging heeft verstrekt op den Heer Staatsraad, Gouverneur. — Voor de vijf lautste gevallen echter niet, -dewijl , gelijk vvij reeds hiervoor hebben aangevoerd, daarin geene af-making heeft plaats gehad op eenige magtiging van Regeringswegei, raaar door ons, als daartoe bij de wet mode bovoegd verklaard, de dooding is ge-last. — Door de schadevergoedingen, welke dien tea gcvolge zullen nioeten worden gegeven , zal het op de Provinciale Begrooting loegestane fonds van f 14000raquo; reeds voor een groot dcel, zoo niet geheel geahsorbeerd , worden.-Andere gevallen, die zieh hebben gcopenbaard, doen denken, dat althans eenig daarvan eventueel te resteren beding spoedig zal moeten worden besteed en welligt ongeiioegzaam zal wezen. — Wij zouden dus aldra in de moeijelijke omstandighcid verkceren, van buiten magte te zijn om, bij gebreke aan fondsen , den erkend nuttigen maatregel van dooding ten uitvoer te doen leggen , tenzij een op genoegzaam ruime schaal genomea bedrag ter onzer beschikking worde gesteld. — quot;Wij achten nu daartoe , boveu bet reeds op de Begrooting toegestane, hetzelve niet lager dan op f 50 u / 60,000raquo; te moeten voorstel-len , daar toch, bij onverhoopte vermeerdering van ziekte gevallen, spoedig aanzienlijke geldsommen benoodigd zullen kunnen zijn.
Wij achten evenwel ook geen voorslag tot een hooger maximum voor dit jaaraan Ulid. Gr. Achtb. te moeten doen, omdat onze bedoeling niet is een blij vend fonds te creeeren , uit welks opkomsten of renten de schadevergoedingen, met den aankleve, van dien zullen worden bestreden, maar alleen gelden te vinden, waaruit dadelijk en zonder eenige reserve of kapitalisatie kan worden betaald. Onze meening is, om ook voor het jaar 1849, in de eer-lang te houden gewone Vergadering, voorstellen aan UEd. Gr. Achtb. te doen , om op de begrooting voor dat jaar fondsen te vinden voor hetzelfde doel. quot;Wij beperken ons thans tot het loopende jaar, uithoofde de fondsen, welke wij beoogen, in aard moeten strekken tot eene suppletie of verhooging van voor hetzelfde doel reeds op die Begrooting van dat jaar toegestane.
3*. Hoe moeten en kunnen middelen tot hestrijding der hedoelde kosten gevonden warden.
Die middelen moeten in de Provincie zelve gevonden worden, want het Rijk verstrekt dezelve niet, zoo als aan UEd. Gr. Achtb. is aangetooud.
Die kosten kunnen ook in de Provincie zelve gevonden worden, dewijl het overwegend algeraeen belang , gelegen in de noodzakelijkheid daarvan, met regt opofferingeii daarvoor kan doen vergen.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
( 10 )
Wij spreken van algemeen belaug daarbij. Immers het zal wel geea be-toog behoeven, dat alle ingezetenen van dit Gewest, die in eenigen op-zigte tot den landbouw en veeteelt in betreklung staan, hat grootste belang hebben bij het behoud van eenen Veestapel, die de hoofdbron uitmaakt van Frieslands welvaait, waarmede alle andere brennen van vertier in verband staan.
Ja, allen hebben belang daarbij. Dat echter van den veehouder is meer direct, dat van de grondeigenaars meer indirect en dat eck van deze laatsten is verschillend, naar mate het gehoawde of ongebouwde eigendommen betreft.
Deze overweging heeft ons geleid tot het begiusel, dat en van de Yeehou-ders en van de eigenaars van gebouwen of landerijen eene belasting moest worden gevergd, naar eenen maatstaf, waardoor bet hiervoor door ons gemeide bedrag zal kunuen worden erlangd. — Het verschil inmiddels van betrekkelijk belang heeft ons daarna nioeten voeren tot de Stellingen:
a.nbsp; nbsp;Dat door de veehouders betrekkelijk meer dau door de grondeigenaars moet worden gecontribueerd.
b.nbsp; nbsp;Dat, van de grondeigenaars, die der ongebouwde eigendommen betrekkelijk raeev|zullcn moeten dragen dan die der gebouwde.
In eene vordere distinetie te treden van den aard der gebouwde en ongebouwde eigendommen zelve, en onderscheid te maken tusschen boschgrond, bouw-, liooi- en weilanden, of wel anders, is ons niet verkieslijk voorgeko-men, als aan zeer groote moeijelijkheid in de uitvoering onderhevig.
Met deze grondslagen voor oogen, is ons gevoelen, dat eene belasting op de runderen moet worden geheven, over het loopende jaar 1848, ten bedrage van vi;f cents voor ieder runderbeest, hetvvelk den ouderdom van een jaar nog niet zal hebben bereikt; - van tien cents beneden de twee jaren, van twintig cents beneden de drie jaren en van vijfendertig cents boven de drie jaren. De opklimmende verhouding, daarbij in acht genomen, berust op het in onze oogen meer of minder voordeel en genot, hetwelk de veehouder van de runderen heeft, naar mate van derzelver ouderdom.
Naar de laatste nu deswege bekende uitkomsten, mag worden aangenomen, dat in deze Provincie aanwezig is een getal van ongeveer 170,000 stuks runderen , waarvan naar dezelfde uitkomsten 30000 beneden 1 jaar tegen vijf cents zouden geven . . f 1,500,raquo;
30000 beneden 2 jaar ä tien cents........raquo; 3,000,raquo;
30000 beneden 3 jaar ä twintig cents.......quot; 6,000,raquo;
80000 boven 3 jaren h vijfendertig cents......• 28,000,raquo;
Hetgeen alzoo 8. c. eene som zoudfl opbrengen van . . ^ 38,500,raquo;
|
||
|
||
|
||
( raquo;1 )
Transp....../ 38,500,*
Onder verminderiogf eireawel met het bedrag der Collecte-loonen cu andere onkostea op de iiuiiug.
De hooftlsom van de grondbelasting op de gebouwde eigendommen bedraagt f 195,092,65.
Bij beffing van 6eae opcent daarop zoude worden ver~ Iregen...........f 1,950,92s
Die \aa de ongebouwde eigendommen beloopt.....f ^O 8,845,91
Bij heffing van 2^- cents daarop zou men
verkrijgen.................raquo; 17,721,145
Te zameu....................f 19,672,07
Weshalven op die ^vijze van de Veehouders en grondeige-naars gezamenlijl zoude worden verkrejen eene tot het oogmerk voldoende som van.............gt; gt; f 58,,172,07
|
||
|
||
Wat nu de veehouders betreft, wij geloovea te mögen aanuemen, dat eene belasting naar voormelden maatstaf bij den zoo uitgebreiden en voordeeligen veehandel, bij de welvaart vooral ook buitendien van den boerenstand in deze Provincie, niettegenstaande de anders in velc opzigten ongunstige tijds om-standigheden , niet iezwarend kan zijn, De opoffering, welke daardoor ver langd wordt is, in verhouding tot het doel, nietdrukkend, en ieder landman, die zijn ware belangen kent, zal dezelve gaarne doen.
Wat de eigenaars van landerijen en gebouwen aangaat, ook zij zullen zieh wel niet bezwaard kunnen achten door tie verpligting om eenige weinge op-centen te totalen tot de bekostiging van iniddelen, welke voor de verkoops-en huurswaarde hunner eigendommen van zoo groot belang zijn.
Aan 6ene bedenking echter, die zieh daarbij zoude kunnen opdoen, moeten wij te gemoet komen; zij is die, welke geput zoude kunnen worden uit eene litterale opvatting valaquo; de bewoording: werken, in art. 148 der Grondwet.— Hoezeer dat artikel nimmer in eenen beperkten zin is opgevat en toegepast, het zij hier, het zij , voor zoo vcrre ons bekend, elders, en de daaraan ge-gevene beteekenis steeds die is gevveest van zaken in het algemeen, gaf echter in het vorige jaar de toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken, bij de Voordragt op de Provinciale Begrooting van 1847 eener heffing van opcen-ten op het gedistillecrd en den Wiju, oiu daarmede eene voorgestelde leening van f 12,000-raquo; voor het verleenen van scbuduvergoeding wegens afmaking
|
||
|
||
|
|||
r
|
|||
|
|||
:
|
( 12 )
van schijnbaar gezond of verdacht vee, te dooclen, te keunelaquo;, dat die hef-fing niet kon worden geautomeerd, aangezien art. 148 der Grondwet moet geacht worden allceu voor werken het heffen van Luitengewone opcenteu toe te laten. Dien ten gevolgc word door Z. M. den Koning, blijkens Hoogst deszelfs besluit van 2 January 1847 , no. 59, gedifficulteerd daarin--en men zou bij dat precedent welligt ook mi dezelfde moeijelijklieid hebben te dachten , wanneer wij niet in Staat waren aan üEd, Gr. Acblb. de mededeeling te doen, dat de Regering in dit opzigt thans tot andere inzigtea schijnt gekornen te zijn, welke, onzes erachtens, ook de ware zijn, naardien art. 14 der Wet van 12 Julij 18äl (Staatsblad no. 9,) het heffen van opcenten toelaat niet al-leen voor werhen in don engeren zin , het zij Waterstaats werken , of andere in de Piovincie,iiiaar in het algemeen lot bestrijding der uitgaven van Provinoiaal belang euz. — Het tegenwoordig tijdelijk boofd van bet Departement van Binnen-landsche Zaken, gaf namelijk aan den Heer Staatsraad , Gouverneur dezer Provin-cie, bij gclegenheid der toezending van hetafschrift van het Koninklijk besiuit, nit krachte waarvan UEd. Gr. Achtb. hier zijt zamen geroepen, te kennen, dat art, 14 der zoo even aangehaalde Wet zcer wel toelaat, dat nit het bedrag van de daarbij vermelde opcenten kosten, ook ter wering van de longziekte, worden gevonden , gelijk dan ook op de Provinciale Begrooting voor 1848 sommen daarvoor in uitgaaf zijn toegestaan. — Het bestrijden van soortgelijke kosten dus uit cene speciale Provinciale belasting op het rundvee zal voorzeker wel evemnin , of liever nog minder, aan eenige bedenking onderhevig kunnen zijn. — Zijue Excellentie zieh daarbij vertier uitlatende over den zin , waarin ten dezen voordragt zoudc behooren te geschieden, is van oordeel, dat, ver-raits de op even gezegde Begrooting uitgetrokkene soin onvoldoende blijkt te zijn, in het te kort moet worden voorzien, en dat zulks kau geschieden door, voor zoo verre dc Stateu inogtcn overgaan tot de verhoogiug van de thans reeds op die Begrooting gebragte posten ter wering van de longziekte, voor het daar door te ontstane te kort middelen van dekking voor te dragen.
Wij mögen ons derhalve vleijen, Edel Groot Achtbare Heeren! dat zieh in dit opzigt van den kant der Regering geene moeijelijkheid zal opdoen, en dat het beginsel thans door dezelve wordt gehnldigd, dat alle provinciale middelen dienstbaar mögen worden gemaakt aan zaken van provinciaal belang , en dat de voordragt daartoe niet meer beschouwd wordt beperkt te zijn binnen den engen kring van het onderhouden en aanleggen van werken, in de naauwere opvatting des woords.
|
||
|
|||
|
|||
Het aangevoerde zal, dit mögen wij vertrouwen , voldoende zijn om een voorstel te regtvaardigen, tot verhoogiug van de op de Provinciale Begrooting over
|
|||
|
|||
|
||
( 13 )
1848 onder art. 2 van het IX Hoofdstuk in uitgfaaf voorkomende post van f 14,000—• voor schadevergoedingf wegens het dooden of afmaken van echijnbaar gezoad of van door de loogziekte aaugetast te ziju verdacht vee.
Wij stellen diensvoigeus aan UEd. Gr. Achtb. dusdanige verhooging met een bedrag van f 55,862,07 voor.
Tot -vinding van het daardoor ontstaande te kort op gezegde Begrooting, stellen wij UEd. Gr. Achtb. verder voor, de gebouwde eigendommen over 1848 als nog te belasten met /laquo;'laquo;e opcent op de hoofdsom der Rijks belas*-ting, en de ongebouwde met twee en een halve cents, waardoor, volgens eene reeds hier vöör medegedeelde berekening, wordt verkregen eene som van....................f 19,672,07
Voorts om eene belasting te heffen van de runderen, welke naar den hiervöör aangegeven maatstaf en na aftrek van zes procent voor betrekkelijke kosten van inning, geacht moet worden te können geven............f 36,190,raquo;
|
||
|
||
Makende te zamen een bedrag van . . . f 55,862,07
quot;Wij hebben dien ten gevolge de eer aan UEd. Gr. Achtb. te exhiberen eene suppletoire begrooting voor het jaar 1848 , waarop onder de betrekkelijke hoofdstukken in ontvang en uitgaaf een en ander wordt aangebragt,
Voor zoo ver nu de inning der opcenten betreft, kan zieh geene zwarig-heid opdoen of liever zal geene andere dan de gewone voordragt behoeven te geschieden, om eene heffing daarvan te regelen, uaardien, volgens het tweede lid van het reeds meermalen aangehaalde art. 14 der Wet van 12 Julij 1821 (Staatsblad no. 9,) dezelve , gelijktijdig met de hoofdsommen der Rijks belasting, door 's Rijks ambtenaren moeten worden gepereipieerd. Alleen zal, uit hoofde en de billetten voor de grondbelasting reeds uitgegeven zijn en reeds verschillende termijnen daarvan versehenen zijn, de pereeptie der bedoelde opcenten over dit jaar uiet meer gelijktijdig met de hoofdsommen kunnen geschieden, dan met betrekking tot de termijnen van dezelve, welke, bij het toestaan der voordragt, nog loopende en niet vorderbaar of voldaan zollen zijn, weshalven, zoo veel noodig, eene magtiging of goed-keuring van Z. M. den Koning, in dien zin, bij de voordragt zal moeten worden verzecht.
Voor de Provinciale Belasting echter op de runderen, zal een Reglement van heffing noodig wezen, hetwelk aan 's Konings goedkeuring moet worden onderworpen, en het is daarvoor, dat wij aan UEd. Gr. Achtb. voorstellen het navolgende Concept daarvan :
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||||
|
( Ilaquo; )
REGLEMENT voor de hefling eener belasting op de runderen in de Provineie Vrieslandj over het j'aar 1848, tot hestrijding der kosten van de mtddelen ter wering en voorkoming van verspreiding der besmettelijke longziek-te onder dezelve.
Art. 1.
Door alle Veehouder^ binnen de Prcvincie Friesland, zal, gedurende het jaar 1848, t
Art. 2.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; *lt;^*,-^^
De beschrijving voor deze belasting zal geschieden door of van wege de hoofden der Plaatselijke besturen, die daartoe eeue opneming van al de in hunne Gemeenten aanwezige runderen zullen doen bewerkstelligen, en daar-van, naar de onderscheiding in art. 1 aangeduid, eenen Staat opmaken, welke den Ontvangers zal strekken om naar denzelven de uoodige kobieren op te maken, die door Gedeputeerde Staten der Provincie executoir zullen worden verklaard,
Art. 3.
De beschrijving zal moeten plaats hebben in de eerste helft van de maand, na de afkondiging en bekendmaking van dit Reglement,
lt;?lt;- JC C--t- lt;- dt CrX^L.^- amp;quot;Ct-
y #9632; ^ ,s , tk^trnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Art. 4.
'*'''(s^'r*''7?. rnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; De reclames legen abusive, verkeerde of te hooge aanslagen zullen moeten
#9632;Cc- *#9632;. c~~, £lt;-quot;s-i-'*lt;^gt; worden ingediend hij Gedeputeerde Staten, binnen e'ene maand na de nitrei-_ ^^ ^- '•/, ^' - fang der billetten, die daarop , na verhoor der betrokkene Plaatselijke bestu-
. ^-.-c^^. . 1-s .^ ren i de piano zullen beslissen.
^^£lxla ^'i-lt;- In geen geval echter , zal, onder voorwendsel van reclame, de betaling der be-. £..,, ^'r^r, u^lt; lasting achterwege mögen worden gelaten, behoudens restitutie bij toewijzing.
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; -Art. 5.
^-^nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Tot goedmaking der kosten van beschrijving, opmaken der kohierea en
*u. s„.lt;:*-f.^ laquo;c^inbsp; nbsp;ontvangloonen, zal boven deze belasting niets worden geheven, maar het be-
, f-v.. ey*T^u^nbsp; nbsp; nbsp;jrag (jajjj.ygjj^ toti hoogstens zes ten honderd, uit de op te brengen eoramen
, , . _nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; .nbsp; nbsp; nbsp;zelven worden bestreden.
ynbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;-nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ^nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;^nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;^--'^ '
|
|
||
#9632;
|
||||
|
||||
|
||
( 16 )
Art. 6.
De betaling zal moetea geschieden in e6n terinija)^binaeu den tijd van twee 1 t^laquo;-- lt; c.,, r., t maanden, na de uitreiking van de kennisgevingen of billetten^ iä^. .i:*.-^^
Art. 7.
Bij -wanbetaling of weigering zal tegen de mlatige veehouders tot verhaal van hun verschuldigde worden geprocedeerd op de gewone wijze , overcen-konastig de bcstaande wetten.
inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Art. 8.
De opbrengst dezer Provinciale belasting, zal uitsluitend bestemd zijn cm daaruit te veratrekken schadevergoeding aaa de eigeaaars van runderen, die, ten gevolge van de longziekte, of, hoezeer schijnbaar gezond, uit hoofde van derzelver directie of indirecte aauraking met door de longziekte aangetast of daar-van verdacht vee , of in het algemeen tot wering van die ziekte of derzelver ver-spreiding, op last van Gedeputeerde Staten der Provincie, worden gedood , zoo mede orn uit dezelve de daartoe betrekkelijke kosten te bestrijdea, in die gevallen, Avaarin die vergoeding en kosten niet verstrekt worden uit hct Rijks-fonds voor den landbouw.
Art. 9.
Waaneer het geheele bedrag der opbrengst blijken zal niet beuoodigd te wezen tot het doen van betalingen in het jaar 1848 , naar aanleiding van het voorgaande artikel, zal het overschietende in opvolgende jaren tot hetzelfde einde dienstbaar worden gesteld en in geen geval eene andere bestemming kuunen erlangen, dan ten behoeve van de Veeteelt en den Landbouw in deze Provinciet
Art. 10.
leder veehouder, die weigerachtig mögt zijn de voor de beschrijving noo-dige opgaven en inlichtingen te geven aan het hoofd des Plaatselijken be-stuurs, of de door ssazelve/l met de beschrijving belaste Veldwachters, Po--litie bedienden, of andere gekwalificeerden , zal gestraft worden met eene geldboete van f Vb* tot f **raquo;
|
||
|
||
Buiten de reeds hiervoor ontwikkelde beginselen, möge, ter toelichting van de bepalingen van dit voorgestelde Reglement, nog strekken het navolgende:
ad art. 1, Eene opdragt van de inning der belasting aan de Stedelijke of Grie -tenij Ontvangers is het incest geschikt voorgekomen en zal ook wel aan geene bedenking onderhevig kunneti zijn, wanneer, buiten alle bezwaar der Getneenten, de daartoe noodige kosten overeenkomstig het bepaalde bij art. 4 hierna worden gevonden.
|
||
|
||
r
|
|||
|
|||
( 16 ) ad art. 8. De voor de belasting noodige beschrijviog van hetrundvee wordt aan de hoofdea der Plaatselijke besturen opgedragen, gelijk insgelijks bij de wet vaa 30 Mei 1840, art. 3, het geval was. — Die bemoeijing schijnt ei-genaardig niet wel op eene andere wijze te kannen geschieden , zonder of in kostbare opneming te vervallen, of ook bijzondere gekwali-ficeerden op verschillende plaatsen daartoe te benoemen, — Tot be-vordering ook van eenvorrnigheid en speed, strekt deze opdragt, en men mag zieh, om het belang der zaak, vleijen, datdehoofden der Plaatselijke besturen zieh zollen beijveren, om daaraan gevolg te geven. —• Tot eenig bezwaar voor de Gemeenten kan deze verplig-ting niet leiden, uit hoofde de opneraiug zelve door vertrouwde Veldwachters of Politie-bedienden kan pleats hebben , ten welken einde in het artikel is gesteld: Door of van wege de hoofden der Plaatselijke besturen enz.
i I
i
ad art. 3. Ten einde , na goedkeuring en bekendmaking des Reglements, de
invordering der belasting zoo spoedig mogelijk te doen plaats hebben, wordt bepaald, dat de beschrijving in de eerste helft der maand daarna meet plaats hebben.—De wet van 30 Mei 1840 schreef eene beschrijving op een en denzelfden dag voor. — Men heeft gemeend dit voorgchrift niet te moeten navolgen, uithoofde het, bij gebreke van genoegzaam personeel van beambten, in sommige gemeenten , aan moeijelijkheid onderhevig konde zijn dusdanige verpligting stipt na te leven.
ad art 5. Het bedrag, dat de belasting kan renderen, is voldoende geacht om niet, op de anders gebruikelijke wijze, den aanslag van iederen Con-tribuabele te verhoogen met eene bijdrage voor kosten van beschrijving , perceptie enz.
|
|||
|
|||
i -^
|
|||
|
|||
ad art. 6. De betaling is gesteld binnen twee maanden na de uitreiking van ^nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de kennisgevingen of billetten, uit hoofde eens deels een genoegzaam
termijn aan de betrokkene Contribuabelen behoort te worden gege-ven , en ten anderen geen nader en bepaald tijdstip konde worden gefixeerd, als afhankelijk van den tijd van het in werking brengen des Reglements, na bekomene Koninklijke goedkeuring,
|
|||
|
|||
L
|
ad. art. 7. Bij wanbetaling kan tegen de nalatigen niet anders worden ge-procedeerd dan tot verhaal, overeenkomstig de bestaande wetten, op de gewone wijze, uit hoofde het middel van parate executie, ex-ceptief van aard, alleen krachtens eigenlijke wet kan worden aan-gewend, en dus eene bedreiging daarvan de grenzen van het pro-vinciaal gezag zoude overschrijden,
|
||
a
|
|||
|
|||
|
||
( 17 )
ad art. 8. Het voorbehoud, aaa bet slot van dit artikel gestcld, is noodzake-* lijk geoordeeld, uit boofde, boezeer, naar aanleidiag van het hier-voor aangevoerde, eene vordere te gemoetkoming uit het fonds voor den landbouw uiet meer, althaae uiet nieer in den regel, zal ziju le wachten, echter alle denkbeeld van afstand als het ware van on-dersteuning uit hetzelve moet worden vermeden, en cm dus getrouw te blijven aan de laquo;telling, waarvan, bij de heffing van de belas-ting, behoort te worden uitgegaan. Kan in eenig geval nog scha-devergoeding uit gedacht fonds worden verkregen, — leiden bijzon-dere omstandigheden daartoe, dat Gedeputeerde Staten vermeenen #9632; zullea redenen te bebben daartoe, in het een of ander geval, be-moeijingen te doen, — dan zal de onderwerpelijke bepaling hun tot grond van wettiging dier bemoeijing strekken.
ad art. 9. De belasting is in aard strckkende voor de middelen tot wering van de verspreiding der longziekte, over het jaar 1848. — Het is onze— ker of haar geheel bedrag daartoe al of niet zal moeten worden be-steed. Zoo niet, dan zal altijd de bestemmiug van het overschie-teude montant geene andere dan eene met het doel der opbrengst overeeukomende kunnen zijn, doch het gebruik daarvan nader moeten worden geregeld, en zulleu daartoe casu quo nadere voorstellen moeten geschieden.
|
||
|
||
Wij voegen hierbij nog de optnerking, dat het wenschelijk zoude zijn, dat, even als bij de Wet van 1840 is bepaald, de kohieren, staten en alle andere stukken, benoodigd krachtens het voorgestdde Reglement, geheel vrijgesteld worden van alle zegel en registratie kosten , — en wij achten daarom aan UEd. Gr. Achtb. mede te moeten voorstellen, om Z. M. den Koning eerbiedig te verzoeken, krachtens art. 29 der Wet van 31 Mei 1824/, no. 36, in het al-/'quot; ^^'^tt y^.f gemeen belang zulks toe te staan.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; /jf-^^iM- h'W)#9632;
|
||
|
||
II. Het tweede punt, waarover wij voorstellen aan UEd. Gr. Achtb. wensch-ten te doen, betreft bet ontwerp van een Reglement of bepalingen, zoo noodig, volgens welke de te geven scbadevergoedingen, uit de door de Proviaciale heffing op de eigendommen en de belasting op de rundereu voort te spruiten fondsen, zulleu worden geregeld.
Eene regeling van dit onderwerp is allezins noodig. — De Veehouder, die zieh aan de maatregelen van hot openbaar gezag moet ondervverpeu,
|
||
|
||
w
|
-. ...... ......_.#9632;#9632;!
|
||
|
|||
|
( 18 )
welke, voor deulgemeene veiligheiden welvaart, de dooding van zijn ook schijubaav gezoad vee vorderen, heeft regtmatige en billijke aanspraak op scliadevergoediug. Hij mag bovendien \erwachteii dot het openbaar gezag hem die schadevergoeding zoo spoedig mogelijk doe toekomen , ten einde de schade niet grooter te doen zijn, dan een volstrekt onvermijdbaar gevolg is der omstandigheden , - met andere woorden, tegen den maatregel van afma-king meet overstaan de zekerheid eener billijke en spoedige vergoeding.
Wij hehben echter geoordeeld dat het nuttig en belangrijk was een Reglement daarvoor daar te stellen , hetwelk werking en toepassing kan hebben niet alleen met betrekking tot de schadevergoedingen , welke ver-leend zullen moeten worden uit de middelen over 1848, die tot onze beschikkiug zullen worden gesteld, wanneer door UEd. Gr. Achtb. het daartoe gedaan voorstel zal zijn aangenomen , raaar ook in opzigte tot alle verder voor hetzelfde doel later beschikbaar te stellen Provinciale fond-sen. Wij beoogen dus daarbij doorloopende of blijvende bepalingen, welke werken zullen , wanneer en zoo langer middelen zullen zijn of verschaft worden, om dezelve ten uitvoer te leggen. - L)e arrestatie van zoodanig blijvend Reglement zal UEd. Gr. Achtb. ontslaan van de moeile om ook bij de behandeling der Provinciale Begrooting voor 1849 en' vervolgens telken jare, wanneer zulks noodig mögt worden geacht, zieh met eene vernieuwing van hetzelve onledig te houden.
Wij achten het voorstel, het welk wij daartoe aan UEd. Gr. Achtb. willen aanhieden , te moeten doen voorafgaan door de opmerking , dat, met hetrekkingtot dusdanige bepalingen , allezins van belang is het nog erkend bestaan en werken der wetten van 30 Mei 1840 en 9 Julij 1842, naar dien wij uit die wettelijke bepalingen onze bevoegdheid, om den last tot dooding of afmaking te verstrekken, immers tot nog, moeten ontleenen.-Diequot;H grond van bevoegdheid, meenen wij, meet blijven bestaan, ten elude dezelve gefundeerd te houden op eigenlijke quot;Wet, en niet bloot te slaaa aaa het gevaar van derzelver betwistiug. - Niet zouder bedenking toch komt ons voor de vraag : of art. 144 der Grondwet, bet welk aan UEd, Gr. Achtb. de beschikking en beslissing overlaat van alles, wat tot de gewone politic en oeconqmie behoort, behoudens 's Konings goedkeu-ring van de daaromtrent te maken Reglementea en ordonnantien, in dien uitgestrekten zin kan worden opgevat, dat ook de last tot dooding, niet alleen van besmet of verdacht, maar ook van schijnhaar gezond vee, daar onder kan worden begrepen ? Zou de uitvaardiging van dien last het ge-bied der gewone politie niet overschrijden ?
Bij de bepalingen verder, welke wij aan het oordeel van UEd. Gr. Achtb.
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
( 19 )
willen ondenverpen , hebben wij, zoo na tnogelijk, de voorschriften der Wet van 1840 gevolgd, oltijd uitgaande van het denkbeeld, dat die voorschriften, door ongenoegzaamheid van het fondraquo; voor den landbouw aU leen, krachtelooszijn voor deze Provincie, en dat dus eigenlijk , behoudens enkele wijzigingen , de stand der zaak deze is, dat slechts de middelen of foudsen moeten worden gezocht, otn derzelver toepassing te verzekeren.-Bij het verschaffen echter dier middelen uit Provinciale opbrengst,- be-perking ook van derzelver aanwending tot de Provincie,quot;Voviom. bij ee-ne bloot Provinciale aanwending van de zaak der schadevergoeding, moest ook noodwending derzelver regeling bij Provmctaal Reglement ge geschieden en zoude eene bloote verwijziug tot de Wet ongenoegzaam zijn.
Wij hebben dien ten gevolge de eer aan ÜEd. Gr. Achtb. voor te stellen, de arrestatie van het navolgende
REGLEMENTy mpens de schadevergoedtngen, welke uit de Provinciale fondsen van Vries-land zullen kunnen worden verleend, inge-val van dooding van door de longziekte aan-getast, aangetast te zijn verdacht of schijn-haar gezond rundvee.
Art. 1.
Wanneer door de Gedeputeerde Staten der Provincie, krachtens de hestaan-de wettelijke bepalingen, last wordt gegeven tot de dooding of afmaking van door de longziekte aangetast, aangetast te zijn verdacht of schijnbaar gezond rundvee, zal schadevergoeding worden gegeven op de wijze en den voet, in de navolgende arlikelen omschreven , uit zoodanige fondsen, als daartoe , het zij jaarlijks, het zij anders, ter beschikking van dezelven zullen staan.
Art. 2.
Er zal schadevergoeding worden verleend:
a,nbsp; nbsp;Voor runderen, welke door de besmettelijke en voor ongeneeslijk ge-boudene of, na aanwending der noodige geneesmiddelen, ongeneeslijk bevondene longziekte, aangetast zijnde, tot voorkoming van verdere besmetting, en onder inachtneming vau zoodanige voorschriften, als legen misbruik kunnen waarborgen, worden gedood op last van Gedeputeerde Staten der Provincie en ten gevolge van het verslag van twee Rijks Veeartsen, waarhij onmiddelijk de toestand van de ziekeen schijnbaar gezonde runderen moet worden geconstateerd,
b.nbsp; nbsp; Voor zoodanig schijnbaar gezond vee , tot welks dooding, het zij om dat hetzelve zieh op eene stalling of in de weide in onmiddelijke na-
|
||
|
||
r
|
|
|||
|
||||
i ;
|
( 20 )
bijbeid 'van of in aaiirukiuy met vermoedelijk of stellig door de long-ziekte aangetaete runderen beviudt, of om andere redenea, ter voorko-ming van het ontetaan of van de verspreiding dier ziekte, last wordt gegeven door Gedeputeerde Staten.
c. Voor aan de longziekte, na gedane aaugifte bij het Plaatselijk Bestuur, doch vöör gegeven last tot dooding, gestorven vee.
Art. 3.
Voor geene andere runderen dan die, vermeid in het vorige artikel, wordt schadevergoediug toegekend, welke zieh ook steeds eeniglijk zal bepalen tot eene vergoeding der getauxeerde waarde van het rund, zonder wijders, en zonder eenig inbegrip alzoo van gemis van gemaak.
Art, 4.
Tot grondslag voor de berekening van de schadevergoediug, zal strekken eene opneming van de waarde van het gpdooden vee, door twee beeedigde deskundigen of tauxateurs, te benoemen cen door den betrokken eigenaar en eeu door het Plaatselijk bestuur zijuer woonplaats, aan welken, bij verscbil, een derde lauxateur door Gedeputeerde Staten zal worden toegevoegd.
De tauxateurs zullen bij hunne waardering tot grondslag moeten nemen het proces-verbaal der Veeartsen, vermeld in art. X sub. o.
|
|||
|
||||
-
|
Art. 5.
Om schadevergoediug te erlangen, meet door hen, die dezelve vragen^bij de daartoe in te dienen declaratieu , worden overgelegd:
1deg;. Een vMrslag van twee door het Gouvernement erkende Veeartsen, ten blijke dat het vee, door de besmettelijke longziekte aangetast, of hoe zeer scbijnbaar gezond, tot wering of voorkoming van verspreiding dier ziekte, ouder derzelver toezigt en bijwezen is afgemaakt, en dat hetzelve, met alle uiterlijke bekleedselen, nadat deze door inkerving of op eeue andere daarin te vermelden wijze onbruikbaar zijn gemaakt, op eene behoorlijke diepte en op plaatsen, waardoor aan de gezond-heid van menschen en vee, geene schade kan worden toegebragt, is begraven , ten zij tot verkoop of gebruik van het vleesch en de hui-den , in eenig bijzonder geval, uitdrukkelijk magtiging mögt worden verleend.
2deg;. Een bevel tot afmaking, afgegeven door de autoriteit, in art. 2 vermeid.
3deg;. Eene akte van tauxatie, opgemaakt door twee of drie daartoe volgens art, 4 benoemde en beeedigde tauxateurs.
4deg;. Een door twee onpartijdige deskundigen afgegeven bewijs, dat de declarant het vee in gezonden staat heeft beteten.
|
|
||
|
||||
' -
|
||||
;
|
||||
|
||||
c
|
||||
|
||||
#9632;
|
||||
|
||||
|
||
( 21 )
Art. 6.
De uitbetalingf van de schadevergoediag, zal, au de iuzeüdinyl'Üe/ in het Torige artikel vermelde stukken, tea spoedigstea, ea altijd biimeu drie uiaan-deu deuasuapsBBtitltBBSfikaaämhtilBlBtt^^'*' #9632;e' '^ s?I* * 4H*s^i0t*jamp;*r*dk-t*in^f ts*\**gt;*~4C*~t f-*^
lt;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ^ #9632;*-)
Art. 7.
Gedeputeerde Staten ziju bevoegd den verkoop en het verbruik van vleesch ea huidea, afkomstig van runderen , welke overeenkomstig de bepalingea van dit Reglement en op buunen last gedood zijn, al of niet toe te staan , ea daaromtrent zoodanige bepalingen voor te schrijven, als zij in ieder bijzou-der geval raadzaam zullen achten. — £ij verkoop zal de opbrengst daarvan, na aftrek der betrekkelijke kosten van afmaking en verdere, strekken in mia-dering der aan den eigenaar te verleenea schadevergoeding.
Art, 8,
Tugeval het vervoer of de verkoop van hooi, stroo of mest eens veehou -ders, bij wien de longziekte daadwerkelijk of vermoedelijk heeft gebeerscht, als maatregel van voorzorg tegen verspreiding der besmetting wordt verboden door Gedeputeerde Staten, zullen dezelve in geldelijke schikking kunuen tre-deo met den eigenaar, nopens de overdragt of den afstaud daarvan, - tegen eene onderling te regelen som, en tot votdoening daarvan almede kunneu bescbikken over de anders tot schadevergoeding bestemde Provinciale middelen.
Art, 9.
Aanspraak op schadevergoeding zullen alleen hebben zij, die zieh niet wei gerachtig zullen betoonen om hun vee, ingeval van belasting op de runderen , voor de beschrijving te laten opnemen, - die hun ziek of verdacht vee tijdig als zoodanig zullen hebben aangegeven bij het Plaatselijk besluur;-die niet weigeraebtig zullen zijn, om de personeu door Gedeputeerde Staten gezonden wordende tot onderzoek, des noodig vergezeld van een hoofd des Plaatseiijken bestuurs, in hunne behuizingen, stallen, in de weiden of andere plaatsen toe te laten; — die de van hen gevorderde opgaven, aauwijziugen of inlichtingen zullen geven, en zieh op geenerhande wijze verzetten tegen de gelaste dooding; - die geen vleesch of de bekleedselen van afgemaakt vee zullen hebben opgegraven, hetzelve niet, zonder voorafgaande raagtiging, verkocht of jn consumtie zulkn hebben gebragt 5 - die niet, door in andere stallen, des bewust, te gaan , of reeds ziek vee aan te koopen , zelven de ziekte.ingesleept, of door achteloosheid, siechte verzorging en mishandeling, door ongepast gebruik der beesten, derzelver ontstaan of verspreiding mogten veroorzaakt hebben^- die bij ziekelijkheid van eenig rund hetzelve dadelijk van bau verder vee zullen hebben afgezonderd en veeartsenijkmidige hulp tijdig zullen
|
||
|
||
|
|||
( 22 )
hebben iugeroepen, - en in het nlgeineen alle eigenaara of veehouders, die
niet weigeren zullcn oiu de in het belang van den veestapel, volgeas de bamp;r
staande wottclijke verordeningen in dit Reglement vastgestelde of nit krachte
daarvan te bevelen maatiegelen' opte volgeu, ofoan derzelver uitvoeriag geenerlei^^^.^ix.
belemnaering in den weg zullen stellen.
Het blijft aan Gedeputeerde Stateu voorbehouden in ieder bijzonder geval le beslissen in hoeverre de orastandigheden op de beoordeeling van de han-delingen eens Eigenaars of Veehouders , tot de toekenning van de geheele schadevergoeding, volgens daarvan gedaue opneming en tauxatie, invloed kunnen hebben, en zullen dezelve bevoegd zijn, in eenige der zoo evenge-noeinde gevallen , gedeeltelijke tegeraoetkoniing al of niet te geven.
Art, 10.
De weigerachtigen, nalatigen of bedrijvers van handelingen , in het vorig artikel vermeid, zullen , voor zoo ver tegen dezelven
|
|||
|
|||
-
|
Bij dit aldus voorgestelde Reglement achten wij slechts weinige toelich-tende opmerkingen te moeten voegen. — Dezelve bepalen zieh tot de na-volgende:
ad art. 3. Schadevergoeding, anders dan voor de getauxeerde waarde van het gedoode vee, is uitgesloten, ten einde niet bloot te staan aan aan-zienlijke en van zeer verschillende beschouwingen in de Begrooting afhankelijke uitgaven van vergoeding.
ad art, 6. Het bepalen van een vast tijdstip, waar binnen uiterlijk de schadevergoeding moet worden uitbetaald, is raadzaam voorgekomen, ten einde aan den Veehouder zekerheid daaromtreut te verschaffen.
ad art. 7, Het voorbehoud, in dit artikel gesteld , grondt zieh op het naar mate der verschillende omstandigheden al of niet raadzame, om het vleesch en de huiden te doen verbruiken. — Bij het aanwezig zijn der ziekte in eenen ergen graad, komt zulks ongeraden voor en in andere gevallen schijnt zulks, althans voor het schijnbaar gezonde vee, zouder gevaar te kunnen geschieden.
ad art. 8. De meening is, dat in opzigte tot hooi, mest of dergelijke voor-werpen , wel bij wege van op het algemeen belang gegronde politic maatregel, bet gebruik en vervoer daarvan kau worden beperkt
|
||
#9632;
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
( 23 )
of verboden, doch dat deze bevoegdheid niet iu zieh sldit die i oua zieh die voorwerpen toe te eigenen; - in zoodanige gevallen echter zal doorgaande de Eigenaar genegen zijn, om te dier zake in eene geldelijke schikking te treden, en de eigendom en be-schikking naar eene onderling te regelen tauxatie af te staan.-Ten einde in zoodanige gevallen wettiglijk over de daartoe uoodige fondsen te kunneu beschikken, is de opneming dezer bepaling noodig voorgekorneu.
ad art. 9. Het voorbehoud bij bet 2' lid van dit art. 9 , schijnt aanuemelijk , uithoofde, hoezeer verzet of belemmering alle aanspraak op scha-devergoeding wegneemt, de omstandigheden echter het wensche-lijke van eenige raatiging van dat begiusel kunnen medebrengen.
|
||
|
||
betrekkelijk het wenscbelijke, om voor alle declaratien eu verdere stukken en bescheiden, blj dit Reglement voorgeschreven, of daaruit voortvloeijende , vrijstelling van zegel- en registratiekosten te erlangen , geldt hetzelfde, als bij het Reglement van belasting op de runderen is vermeld, - weshalven ook daartoe het doen van een daartoe strekkend verzoek aan Zijue Majesteit den Koning wordt voorgesteld.
|
||
|
||
///. Het derde en laatste punt, dat door ons aan UEd. Gr. Achtb. meet worden voorgehouden , is het nader in behandeling nemen van het op den 6 Augustus 1844 door dezelven gearresleerde Reglement tot voor-koming der verspreiding van de Longziekte onder het rundvee in de Provincie Friesland.
Dit Reglement is tot nog niet bekleed geworden met de Kouinklijke goed keuring.
Toen wij, na vruchteloos ettelijke maanden dezelve ingewacht te hebben , in den aanvang des jaars 1845 , ons tot het toenmalig hoofd van het Departement van Binnen landscheZaken wendden te dier zake, ontvingen wij, onder dagteekening van den I Februarij aanvolgende, no. 170, 9' Afdeeling, een antwoord van Zijne Excellentie, hetwelk het uitzigt op die Koninklijke goedkeuring als het ware nog onbepaald verschoof, althans dezelve van onder-scheidene hijzondere omstandigheden afhankelijk rnaakte. — Zijne Excellentie de Minister gaf, namelijk, te kennen , dat in der tijd gelijksoortige voorstel -len uit andere Provincien waren ontvangen, die echter, bij onderlinge
|
||
|
||
|
||||
Inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;( 24 )
\ergelijkiDg, ook wat de hoofdbeginselcn betraf, zoodanig uiteeu liepea, dat derzelver goedkeuring, zoo ah zij waren liggeode, alle eenheld zoude doen
|
||||
|
||||
|
outbreken, en soms gebeel met elkander in strijd zijnde maatregelen daarstel-len. De overweging daarvan had doen beeluiten om aau Zijue Majesteit den
|
|||
Koning bet vaststellen van eenige algemeene maatregelen \oor te dragen. — Dit was geschied; - doch de zaak had bij den Raad van State zoo vele zwa-righeden ontmoet, dat zij ook op die wijze niet had kuiinen worden afge-daan. — Eene in hoi laatst van 1844 door den Koning benoemde speciale Com-missie tot het ontwerpen van een algemeen werkend Reglement van Politic, omtrent de behandeling en den vervoer van ziek en verdacht vee, had hare voorsteilen ingezonden , die echter een nieuw onderzoek vereischten, zoodat voor als nog niet konde worden bepaald, welke de uitslag daarvan zoude zijn. — Daardoor en door eenige andere omstandigheden, zoo als door de Wet van den 9 Julij 1842 (Staatsblad no. 21,) en door het ophouden der heffing, vast-gesteld bij de quot;Wet van 30 Mei 1840 (Staatsblad no. 16,) was de stand der zaak aanmerkelijk verschillende met dien van het tijdstip van 20 Januarij 1842 , toen Zijne Excellentie eene Circulaire uitvaardigde aau de Heeren Ge~ deputeerde Staten der verschillende Provincien, betrekkelijk deze aangelegenheid. De uitslag ook van een bij de tweede Kamer der Staten Generaal ingediend en nog hangend Wetsontwerp tot tijdelijke verlenging der belasting ten behoeve van het fonds voor den Landbouw, was nog onzeker, zoodat Zijne Excellentie tot dus verre terug gehouden was, en nog wierd , om het Reglement aan den Koning ter goedkeuring aantebieden, te meer daar bij het standpunt., waarop de behandeling der zaak in het algemeen zieh bevond , die goedkeuring voor 's hands niet zoude kunnen worden tegemoet gezien ^ weshalven wij toen werden verzecht, om de maatregelen tegen de verspreiding der longziekte in deze Provincie te blijven regelen, zöö in den geest der wetten
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
i,.:
|
van 30 Mei 1840 en 9 Julij 1842 , in verband met de bepalingen van het
|
|||
|
||||
Strafwetboek, als overeenkomstig de verschillende Instructien, krachtens die wetten, van tijd tot tijd, gegeven. — In dit Ministerieel antwoord, Edel j jnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Groot Achtbare Heeren ! hebben wij toen voorloopig raoeten berusten, in de
ii'ijnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; hoop altijd, dat eerlang ontwikkeling en loop van de opgegevene omstandig-
Inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; beden het daarheen zouden voeren , dat Zijne Excellentie de verkrijging der
Koninklijke magtiging bevorderde,
|
||||
|
\lt;1
|
|
||
|
||||
Toen evenwel, in het volgende voorjaar de longziekte wederom en wel in de aangrenzeude Provincie Overijssel uitbrak, wierden wij gedrongen ons andermaal aan het Departement van Binnenlandsche Zaken te wenden. — Een onbeantwoord schrijven van den 17 February 1846, werd op den 17 Maart aanvolgende met aandrang herhaald , en had als toen ten gevolge eene missive van Zijne Excellentie den Minister ad interim , van den 25 Maart, waar-
|
||||
|
||||
|
||
|
||
( 2raquo; )
bij de opmerking werd medegedeeld, dat de invoering van het Reglement in verband stond met de wetten, welke nopens de zaak eerlaug in de twee-de Kamer der Staten Geueraal zouden worden bebandeld , waarvan de afloop beboorde te worden afgewacht.
quot;Wij waren dien ten gevolge op nieuw verpligt den uitslag daarvan te ge-moet te zien. — Toen evenwel in de maand Augustus reeds eenige vveken waren verstreken na de behandeling dier wetten, en de bekende afloop daarvan van geenen invloed meer konde zijn op eene invoering des Reglements, zonder dat eene Koninkiijke goedkeuring verleend wierd, vervoegden wij oas met een eerbiedig, doch dringend adres bij Z. M. den Koning.
In stede van de verlangde goedkeuring, gewierd ous op dit adres eene missive van den Secretaris Generaal, waarnerneude ad interim de betrekking van Minister van Binnenlandsche Zaken, dd. 6 October 1846, no- 128, 6 af-deeling , waarbij ons, naar aanleiding van bij Kabinetschrijven verleende mag-tiging, wierd te kennen gegeven, dat eene aanneming der in het begin van dat jaar voorgestelde wetten , betrekkelijk het fonds voor den Landbouw, eu betgeen daarmede in verband staat, ook ten gevolge zoude hebben gebad eene eenparige regeling, voor al de Provincien, van de politic maatregelen omtrent het vee; dat bij eene niet aanneming intusschen van dezelve, nu niets anders scheen over te blijven, dan het tijdstip af te wachten, om met een nieuw voorstel bij de Staten Generaal terug te komen, daar zieh het denkbeeld niet aanbeval, om voor eene enkele Provincie een Reglement goed te keuren, waarbij, wat de uitvoering betreft, ook andere Provincien kunnen betrokken zijn , en waardoor, in den gegeven stand der zaak , een imperinm in imperio zoude worden daargesteld. — In Zeeland was dusdanig Provinciaal Reglement wel in der tijd toegelaten, doch de geheel afzonderlljke ligging dier Provincie had de aangevoerde bedenking meer op den achtergrond doen wijken daarbij.
Bij die missive werden verder eenige denkbeelden ontwikkeld omtrent het boofddoel van alle ter materie betrekkelijke reglementen, hetvvelk gezegd wordt te bestaan in de zorg, dat besmettelijk of verdacht vee buiten aanra-king worde gehouden met gezond vee, als waarin het voorname middel zoude gelegen zijn tegen de verspreiding der smetstof, — omtrent de opvatting en toepassing van art. 459 van het Code Penal enz. tervvijl daarbij de uitge-vaardigde Circulaires en de hiervoren meermalen genoernde Handleiding, krach-tens de slotartikelen der Wet van 30 Mei 1840 en 9 Julij 1842, beschouwd worden als bevelen ten deze van Regeringswege ten algeweenen nutte gegeven , — op welker niet nakoming de straffen , bedreigd bij art. 10 der eerste Wet en art. 5 der laatste Wet, toepasselijk zijn. — Nog werd bij die missive, met betrekking tot de artikelen 19 en 20 des Reglements en in op-zigte tot de bevoegdheid eena eigenaars om door longziekte oangetast rundvee
|
||
|
||
#9632;#9632;
|
|||
|
|||
( 26 ) te doen slagten , verwezen tot hetgeen aati eene andere Provincie, op eene deswege gedane vraag, was medegedeeld , kenuelijk gemaakt, dat het verkoopen en in consuratie brengen van het bedoelde vleesch, in strijd scheen met de stelliffe verbodsbepaling van art. 10 der wet van 30 Mei 1840. Uit dit een en ander zal aan UEd. Gr. Achtb. geblijken dat, behoudens de enkele aanmerking op de artikelen 19 en 20, zoo even vermeid, de niet goedkeuring des Reglements alsnog baren grond niet schijnt te hebben in het ouaanneraelijke van de bepalingen zelve van dat stuk, maar in beschou-vvingen van algemeeneu aard, in het gewild verband daarvan met de reeds bestaande Weltelijke verordeningen, en in de steeds nog onvervulde pogin-gen der Kegering, om het ondenverp van politic maatregelen, aangaande de longziekte, in stede van Proviuciaal, algemeen te maken. — Daar nu zeer zeker dezelfde vedenen die, blijkeus de aangevoerde Misteriele missives, vroe-ger bestonden , thans grootendeels niet meer bestaan, — van geene alge-rneene politie maatregelen meer de questie schijnt te zijn bij het Gouvernement , en dus ook de goedkeuring van een bijzonder Reglement voor Vries-land naar dusdanige bepalingen niet meer kan toeven, - daar eindelijk geene dadelijke afdoende bedenkingen tegen dat Regelement zelven zijn voor-gebragt , — en dus eene goedkenring daarvan als nog nader kan en mag worden gevraagd, raeenea ons te mocten bepalen tot het voorstel, dat bij UEd. Gr. Achtb., na kennisneming van het medegedeelde, een nader in behandeling nemen des Reglements zieh moet bepalen tot het besluit, dat er geene termen aan wezig zijn om daarin veranderingen aan te brengen, en dat mitsdien als nog op eene goedkeuring daarvan, zoo als het is liggende, moet worden aangedrongen, — te meer dewijl de op de artikelen 19 en 20 gemaakte bedenking niet aannemelijk is.
|
|||
|
|||
.
|
Als wij dus , Edel Groot Achtbare Heeren! deze onze voordragt met de gedane voorstellen kortelijk zamen trekken , blijkt, dat bij dezelve aan UEd. Gr. Achtb. in overweging wordt gegeven:
1raquo;. Om, uit aanmerking dat het op de begrooting voor 1848 toegestane fonds van f 140CO,— ongenoegzaam is, om over dat jaar de kosten van de middelen tot voorkoming en wering van verspreiding der longziekte te dekken, die post te verhoogen met een bedrag van f 55,863,07 en tot dekking van het te kort, daardoor op die begrooting ontstaande: a. eene heffing van opeenten op de gebouwde en ongebouwde eigendom-men over dat jaar te doen , zoo als hiervoor is vermeld.
h. eene belasting op de runderen, raede over dat jaar, te leggen op de wijze en tot het bedrag, mede voormeld, - en te arresteren het voor-geslagen Reglement, daartoe strekkende.
|
||
|
|||
|
||
( 27 )
2deg;. te arresteren het voorgestelde Reglement, nopens de schadevergoedia-gen, welke uit de Provinciale fondsen zullen kunnen worden verleend, ingeval van dooding van aangetast, aangetast te zijn verdacht ofschijn-baar gezond rundvee. — Voorts zoo voor dit als voor het sub 1deg; ver melde Reglement in alles ontheffing van zegel- en registratiekosten te verzoeken van Z. M. den Koniug.
3deg;. te besluiten , dat alsnog en op uieuw eerbiedig zal worden verzecht de Koninklijke goedkeuring op het Reglement tot voorkoming van de verspreiding der Lougziekte onder het rundvee in deze Provincie, en dat er geeue termen bestaan, wijzigingen en veranderingen daarin aan te brengen. En hiermede, Edel Groot Achtb. Heeren! is onze taak geeindigd. — Dat dezelve niet van moeijelijkheid ontbloot was, zal, dit mögen wij verwachten, geredelijk worden erkend. Gaarne geven wij onze voorstellen aan het wik-kend oordeel van UEdel Groot Achtbaren over en, het zij dezelven goedkeuring mögen verwerven, het zij af keuriug , om door een besluit tot andere en betere maatregelen vervangen te worden, daaraan te beurt valle, onze eenige wensch is, dat het geen door UEdel Groot Achtbaren in deze buiten-gewone quot;Vergadering zal worden besloten, in deszelfs uitkomsten aan het heil en de welvaart van dit Gewest bevorderlijk möge zijn.
Leeuwarden, den 27 April 1848.
|
||
|
||
Gedeputeerde Staten van Vriesland, {Get.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Van S IJ T Z A M A.
Ter ordonnantie van Dezelven , (Get.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;A. van d e u L A A N.
|
||
|
||