EEN CRIMINEEL PROCES IN DE OMMELANDEN 1657—1659.
IN HERINNERING GEBRACHT
DOOR
Dirk Hamer zou lang vergeten zijn, als hij niet in een rrimineel proces was gewikkeld geweest, dat, hoe ongelukkig het voor hem ook afliep, hem toch eene zekere beroemdheid verschafte en bewaarde, waarvan hij zelf al de stukken ter zijner rechtvaardiging in 1660 te Pilsum uitgaf. Het boekje is geen aangename lectuur, al de van den beschuldigde Hameii afkomstige stukken zijn langdradig en vol van allerlei bijvoegselen en reflectien, waardoor gij u moet heen-worstelen om den telkens afgebroken draad terug te vinden;
nieuwe bijdragen
noch bladzijden, noch stukken zijn genominerd, eerst bij aandachtig lezen laat zich eenige orde in de mededeelingen ontdekken, en toch kwam het mij niet onbelangrijk voor er hier eenige oogenblikken bij stil te staan en Hamer's beschuldiging en veroordeeling nog eens weer in herinnering te brengen als eene bijdrage tot de kennis van den eigenaardig en, ik mag wel zeggen gebrekkigen procesgang, die in de Ommelanden toen werd gevolgd, en van de gevolgen die hij er voor beschuldigden, met zich bracht.
Diuk Hamer was de zoon van Martinus Hamer, en te Sittard, in het graafschap Gulik, uit een eerlijke burgerfamilie in de laatste j^reu der 16' eeuw geboren. Hij werd door zijn vadei naar het gymnasium te Harderwijk gezonden om daar zich in de oude talen te oefenen en zich voor zijne godgeleerde studiën, waarvoor hij bestemd was, voor te bereiden. Na er drie jaren verbleven te zijn ging hij naar Steinfort, en anderhalf jaar later vertrok hij ook van daar weder en hield zich elders, zoowel met het ouderwijzen van kinderen van aanzienlijken als met het schrijven van verschillende stukken van wijsgeerigen en godgeleerden inhoud bezig, van welke ik niet weet of ze nog bestaan. In 1624 kwam hij in zijn vaderstad terug en was toen aan een werk bezig over de Controversiae Theologicae, die door Alting aan de Heidelbergsche A kademie vroeger waren behandeld. Daar hij toen op nieuw naar eeue universiteit wenschte te vertrekken om dit werk af te maken en zich voor den predikdienst te bekwamen, verzociit hij van den Kerkeraad der gereformeerde gemeente te Sittard een getuigschrift waaruit wij deze bijzonderheden ontleeneii omtrent zijn vroeger leven.
In April 1625 was hij weder te Harderwijk en ontving daar van Clt; nstanïijn L'empereur en van den Kerkeraad de loffelijkste getuigschriften ; in September van hetzelfde jaar vinden wij hem in den Haag, waar hij tot in A.pril 1626 bleef. Toen ging hij, om zich verder te oefenen en de taal te leeren. naar Londen, waar hij den 20 Maart 1627 nog was.
Zeer kort daarna begaf hij zich naar Sedan, bleef er een jaar en vertrok toen naar (ienève, waar hij van huis be-
2
voor rechtsgeleerdheid en wetgeving.
richten ontving, die hem noopten zeer spoedig naar het vaderland terug te keeren. Waarschijnlijk hadden die berichten op zijne plaatsing als Predikant betrekking. Toch bleef hij nog op de terugreis een paar maanden te Rouaan, en ging toen naar Oosterbeek bij Arnhem, waar hij als predikant beroepen was en men reeds eenigen tijd op zijn overkomst had gewacht. Van alle door hem bezochte plaatsen bracht hij de beste getuigenissen mede, zoowel omtrent zijne kunde als zijn gedrag, en vond er dan ook eindelijk na zijne zwerftochten in het einde van 1G29 rust. Hij bleef er tot 1Ö35, toen hij naar Rijnberg werd beroepen, waarheen hij dan ook weldra vertrok. Daar deed hij »groote diensticheyt, soo bij de H. M. Heeren Staten, den Prince van Orangien, als bij den Ed.-Hove van Gelderland ehde waer het meer van noode was, so dat hij het ys aldaer gebroken heeft, de brugge geleyt ende het bedde gespreyt, daer zijne Successores drooge voets sullen overgaen ende gemackelijck slapen, genietende vreedzame vruchten van sijiien moeijelijken arbeyt.quot; Tot zijn ougeluk besloot hij in 1643 een beroep op te volgen naar Husinga in de Ommelanden, hem door den lieer Coenders van Helpen ') aangeboden en vertrok, al weder met de beste getuigschriften van kerkeraden en classes, in Mei van dat jaar daarheen. In het eerst ging het goed. Coenders bleef met den Predikant bevriend, dien hij als unicus collator wegens het huis Frama, had beroepen, bezocht hem in zijne woning en hoorde hem in de kerk, maar alles veranderde toen de Predikant zich met het beheer der kerkegoederen ging bemoeien, »alsoo Coknders over zijne actiën in kercken-saken ak eenige collator geene inspectie wil hebben, maaide dispositie van kerckenmiddelen alleen aan sich behouden.quot; Het betrof de schuldplichtigheid van het huis Frama, tot levering van een half vat boter jaarlijks aan de armen, waarvoor Coenders nu in de plaats vijftien dalers uit de kerkegoederen uitkeerde, en het uitgeven van 0 yrasen
o ' o o
') Zie over hom Kok, Vaderl. Woord. X. bl. 40J. Scheltema, Staatk. Noderl.
3
nieuwe bijdragen
kerkenlaud in vaste beklemming. Toen Hamer zicb daarover beklaagde, bleef Ooendees met zijne gebeele familie een geruimen tijd uit de kerk en kwam ook sedert dien tijd nimmermeer in de pastorie. Negen jaren ongeveor duurde deze verwijdering, toen bet eindelijk tot eene uitbarsting kwam, waartoe eene onvoorzichtigheid of misdaad van Hamer zelf de aanleiding gaf, maar die daarom voor hem zoo noodlottig afliep, omdat Coemdees naar de beurtorde daar ook den rechtstoel bekleedde.
De Ommelanden toch waren verdeeld voor de rechtspraak in verschillende rechtstoelen, welke bij jaarlijksche toerbeurten bezet werden door de eigenaars van daartoe gerechtigde heerden of bezittingen, aan welke het redgerrecht was verbonden ').
Blijkens het Glauwe Boeck van redgerrechten behoorde de rechtstoel toe Huyzinge, Westerwijtwert, Menckenweer en Startingehuyzen »iu de eerste ses jaeren toe Fraem, een jaer toe Sauwert, ses jaer toe Fraem, een jaer toe Eusum, ses jaer toe Fraem, een jaer toe Tamminga.quot; Coenders, als eigenaar van Frama, was dus telkens gedurende zes opvolgende jaren rechter en had als zoodanig de rechtspraak niet alleen in burgerlijke, maar ook in lijfstraffelijke zaken uit te oefenen en de laatste zonder hooger beroep. Reeds Hungers merkte op: »die processen in criminelen is hoichst aengelegen, die plegen in den Umlanden wel slecht toe te gaen.quot; Dat dit ook nog in 1660 waar was, blijkt uit hetgeen met Hamer voorviel.
Op Maandag 26 October 1657 ontving Hamer van zijn schoonzoon Suydstek, die te Erubden woonde, bij expresse een briefje: dat er een man van qualiteit uit de Ommelanden bij hem was geweest die zaken gezegd had rakende zijne eer en tijdelijke welvaart, waarom hij hem verzocht
') Vgl. Renghks ten Post, III. p. 64. Tfigenw. Staat. II. p. 277. van Halsema, Staats- en regeeringsvorm der Onimel p. 223. p. 330 volg. Laman, tiron. rechtskenn. p. 396. Feith, Warfs coustitutieu p. VI. Von Innhausen und Kmphausen, de l'rüvinciae Grouiug. regi-minis forma. 1628. p. -15 49.
4
voor rechtslt;5eleerdheiü en wetgtvjng. 5
terstond over te komen naar Embdeu, Den zelfden dag nog wandelde Hamer met een stok in de hand, zonder mantel en met niet meer geld dau het noodige teergeld, zonder linnen of wollen mede te nemen, naar Delfzijl, bleef daar dien nacht en kwam 's morgens reeds in Embden, met voornemen om denzelfden dag weder terug te keeren. Nu hoorde hij echter met schrik, dat die man van qualiteit niemand anders was geweest als Coexders zelf, die te Embden aan StSosrER had gezegd: dat Hamer in zijne jurisdictie flabben (een groninger munt van vier stuivers) uitgegeven had, die hij of zelf, of door een anderen valschen munter had laten slaan, want dat die valsch waren, dat hij dit gedaan had om geleden schade te herstellen, dat hij daaraan lijf en goed had verbeurd, en dat hij schrikte als hij aan de minste straf dacht die Hamer wachtte, te weten om verbrand te worden of in olij gesoden te worden, doch dat hij, om schandaal voor te komen, wel wilde toestaan dat Hamer zijn dienst zou resigneren en zich absenteren, maar dat hij, zoo dit geen plaats rond, hem zou doen apprehenderen en pijnigen, om te weten te komen waar die munten geslagen waren, en doen sterven. In vijf of zes dagen moest daar antwoord op zijn. Suydster had dus wel reden zijn schoonvader spoedig met Coenders mededeeling bekend te maken. Goede raad was duur. Na gehouden overleer wat te doen om niet door aan Coenders toe te geven zich schuldig te erkennen, en ook niet door terug te keeren zich aan gevangenneming en aan een proces wegens valsche munt bloot te stellen, besloot Ha.mer om zijn schoonzoon naar Coenders te zenden. Deze vertrok dan ook reeds Woensdag 28 October 1657 om zijns vaders onschuld te betuigen en aai- te bieden dat deze bij wisselinge vertrekken wilde, ook in de allerminste plaats binnen of buiten de provincie. Maar Sdyuster in Groningerland komende, hoorde al terstond dat Burgemeester en Raad van de stad Groningen ook reeds last hadden gegeven tot Hamer's arrestatie en dat Coenders nu ook Suydster verdacht hield en hem deed waarschuwen niet verder te komen. Onverrich-
Ö
ter zake kwam dus Suydster terug, en Hamer schreef zelf een brief aan Coenders, die Iiij met een expresse den 31 October hem toezond en waarin hij hem zijn onschuld betuigde, en wees op het nadeel en het onrecht dat hij door deze beschuldiging leed, bij den slechten indruk dien dit geven moest.
Intusschen was nu ook Hamers vrouw, die in de pastorie gebleven was, en daar het bericht van deze zaak ontvangen had, ongerust geworden over het geval. Zij begaf zich op Maandag 2 November naar het huis Frama bij Coenders vrouw, en vond deze in de keuken, viel voor haar op de knieën en bad ze met bittere tranen, zoo Hamer zich ergens in mocht verloopen hebben, hetwelk zij niet wist, dat zij toch bij haren man een goed woord mocht spreken, waarop vrouw Coenders haar deed opstaan en zeide: »Pas-toorsche, gij doet te veel.quot; Coenders zelf evenwel riep haar door de deur stuursch toe: »het is uit mijne handen,quot; en met de treurige troost, dat de Justitie haar gang moest gaan, moest zij eindelijk naar huis terugkeeren, zonder dat zelfs de vrouw van Coenders haar eenige hulp kon beloven. Te huis gekomen, zocht zij terstond de flabben, die nog in huis waren en die men haar gezegd had dat valsch waren, bijeen en deed die door de meid in den vischvijver werpen, »opdat niemant daermede soude bedroogen worden.quot; Voorzichtig was dat zeker van de goede vrouw niet gehandeld, want zij gaf daardoor aan de verdenking voet, dat zij het corpus delicti wilde wegmaken, maar vrij natuurlijk in een oogenblik van angst en schrik. Trouwens er was wel reden voor schrik, want nog op denzelfden 2 November, kwam de rechter Gaulius, die in de plaats en op last van Coenders als zijn gemachtigde het redger-ambt te Huisinge waarnam, als gesubstitueerde redger met een stadsdienaar uit Groningen huiszoeking doen in de pastorie, nam nog eenige flaliben en duiten die hij vond, en alle papieren en boeken in beslag, sloot en verzegelde alle kisten, kasten en kamers, zoodat de arme vrouw, »in eenen geruymen tijdt geene verschooninge van linnen ofte
voor uechtsgelebrbheid en we1gev1ng. 7
veranderinge vau kleeder bekooniHii kende, maer genoot-saekt was Sondach ende Werckeldach in een kleed te gaen.'' Hamer, die nog altijd te Embden was, zond op het vernemen hiervan, zijn schoonzoon naar Groningen inet een brief aan de gedeputeerden der Syno.le. Hij hoopte door de tusscheiikorast van hen. als kerkelijke overheid, vrij ge leide voor zich en bcschenuhiif teyen Ooenders te ver-
O o
krijgen van Burgemeesters en raad van Groningen; hij wilde dan naar Groningen komen en aldaar blijven ter tijdt toe zijne sake tegen Ooenders ot dessell's redger door een ordentlijck proces sonde uyt gevoert sijn. Maar ook hier zag hij zich teleurgesteld. Suydster bracht wel den brief naar Groningen, en informeerde naar een geschikt advocaat, maar het ging hem er slecht. Toen hij bij den advocaat Ten Winckel kwam. »eeu man van goede ervaeren-heyt, laboreus, ende insonderheyt in schriffteLycke processen wel ervaren,quot; weigerde deze Hamers verdediging op zich te nemen, »ten ware dan dat hij al voorens bewijs van onschuld brochtequot; Het Consistorie, waarvoor hij straks verscheen, oordeelde de zaak van Hamer desperaet, »onder-tusschen,quot; voegt Hamer er bij, «sommige derselven niet naelatende bij Conders, om mijne pastorye te solliciteren.'1 In de herberg teruggekomen, hoorde Suydster dat de Fiscaal der stad op last van Burgemeesters en raad van Groningen reeds naar Embden was vertrokken, om zijn schoonvader daar gevangen te nemen. Terstond besloot hij hem ijlings na te reizen en zoo mogelijk vooruit te komen, om Hamer te waarschuwen. En dit bespaarde hem zeiven eene gevangenneming, want nauwelijks had hij de herberg verlaten of er kwamen stadsdienaars om hem ook in ap-prehensie te nemen.
Hamer, nog juist bij tijds gewaarschuwd, ging zoo spoedig mogelijk weg van Embden naar Hensberg, en toen de fiscaal, nadat hij zijne brieven en commissien aan den Burgemeester en raad van Embden ingeleverd had, met den kapitein van de stadsgevangenis en diens dienaars hem ten huize van Scydster kwam zoeken, vond hij hem niet meer,
nieuwe bijdragen
daar de vogel reeds gevlogen was. Hij hield echter ook daar eene nauwkeurige huiszoeking, doorlas alle brieven en papieren, opende alle kisten en kasten, niettegenstaande StrYDSTER's vrouw doen grof swanger was, en vertrok eerst-toen er niet meer te doorzoeken overbleef. Süydstee, die zich by de regeering van Embden over dit inciviel werk beklaagde, ontving voor antwoord het bevel »niet uyt de stad te wijcken, maar sic'n ten allen tijde te sisteeren.quot; Intusschen was het gerucht reeds naar Huisinga gekomen, dat Hamer gearresteerd was, ja zelfs dat de sententie om onthalsd te worden, reeds tegen hem door Goenders was uitgesproken, en de koster bracht der ongelukkige, zes en zestigjarige vrouw deze jobstijdingen in de pastorie. Geen wonder, »dat ze soo ontstelt werd, dat se van haer selven viel, voor doot te bedde gebrocht, ends van die uyre af in haer verstant ende sinnen gekrenckt wierde.quot;
Dit was nog niet genoeg, weldra verschenen twee mannen, Thomas de gerechtsdienaar en Albert Doeckes, aan de pastorie, door Goenders gezonden, die zich in huis als gerechtelijke bewaarders vestigden en er voor zorgen moesten, dat niemand buiten hunne tegenwoordigheid met de vrouw sprak, en zij geene brieven verzenden of ontvangen kon, dan nadat die eerst Joor Goenders gelezen waren, daarbij namen zij het beheer der pastorie-goederen geheel in handen en werd de vrouw van al hare middelen ontzet, »daarbij door dreygementen van torture ende anders soo gequelt, dat se verstandt ende sinnen verloor, ende ver-scheyden dingen in verbaestheyt, verschrickinge ende kranck-sinniglieyt seyde, daerse geene kennisse af hadde, daerse oock daernaer gevraecht sijnde, niet bij persisteerde ende diese wederom eenichsins tot haer selven gekooinen sijnde, te onderteecken weygerde, hoewel van den lledger daer toe gelastet.quot;
Men had intusschen Hamer zelvej door edict ingedaagd, zonder dat hij dat echter vernam, daar hij in Hensberg zat »met een gat in de lincker hack, daer de roose soo-danich toesloech, dat hij niet gaen noch staen kon.quot; Hij
8
voor rechtsgeleerdheid en wetgeving. 9
haaste zich evenwel zooveel hij kon, om de bewijzen van zijn onschuld zarnen te brengen en naar de herkomst van de slechte flabben te onderzoeken, die hem zoo duur kwamen te staan Vooreerst verschafte hij zich eene attestatie, voor den voogd en de schepenen vau Sittard verleden, waarbij een zekere Erckeboeckkn verklaarde, dat hij deze geldstukken voor rekening van Hamer in betaling van schuld ontvangen en aan hem uitbetaald had, ten andere onderzocht hij zoo goed hij kou waar dit geld mocht geslagen zijn. De attestatie zond hij terstond naar Groningen aan een zekeren Everts, om een advocaat te zoeken, die hem zou willen verdedigen tegen Coenders, maar deze moeite was te vergeefs. Niemand wilde zijne zaak bepleiten, alle riepen dat de zaak al te klaar was en het delict te groot. De ware reden echter volgens Hamer was, dat zijne vrouw van alles gedepossedeerd, geen geld had om de advocaten willich te maken. Hij zelf. vernomen hebbende dat te Eist in üverbetuwe ook zulke geldstukken uitheffe ven waren en
O O o
daarover was geklaagd, schreef daarover, maar kreeg tot antwoord, dat er wel eene klachte was geschied, maar dat men niet zeggen kon, waar de stukken geslagen waren, omdat de beklaagde wel geciteerd maar niet verschenen was. Den '22u December van het voor hem zoo noodlottige jaar 1657, schreef hij derhalve op nieuw aan Coenders om vrij geleide, ten einde zich te kunnen verantwoorden, en aan de deputati Synodi om hunne tusschenkomst in te roepen en uitstel te verkrijgen. Zoodra zijn voet weder genezen was, ging hij zelf naar Eist en verkreeg daar attestatie van Jan Willems, ten overstaan van den Scholtis en Predikant verleden, dat Willem Schuyjiers in het land van Gulik wonende, in Augustus 1657, dus vóór dat hij nog zulke geldstukken ooit gezien had, de som van 100 daalders in zulke vier stuivers stukken had betaald voor vette beesten. In Emmerik hoorde hij nu van den muntmeester aldaar, dat die stukken geslagen waren door den graaf van Gronsveld, en van den burgemeester en raad van Arnhem kreeg hij dan nu ook eene aanbeveling
NIEUWE BIJDRAGEN
aan Burgemeesters en raad van Groningen, op den 2 Ja-nuan 1658, »waer in deselve versochten, dat ick in een ordentlyck proces tot mijne defensie ontfangen ende inij een advocaet ende procurator mochten toegevoecht worden.quot; Hij zond deze stukken naar Groningen en schreef op nieuw aan de deputati Synodi, maar daar wilde men van niets weten, niets hooren of onderzoeken, Hameii moest nu eenmaal veroordeeld worden, dit stond bij Coendees en bij de regeering van Groningen vast. Men dorst zelfs zijne brieven en stukken niet aan de regeering van Groningen indienen en toen de deputati Synodi twee gecommitteerden uit de classis aan Burgemeesters en raad zonden, om althans vrij geleide voor hem te verzoeken, wees men hen af met den eisch, dat zij een geteekend request moesten indienen, terwijl zij door de gedeputeerden der Ommelanden geïntimideerd en door dreigementen verschrikt en weerhouden werden iets verder te doen. Nu mocht Hamer al naar Gronsveld reizen en daar van den muntmeester eene verklaring ontvangen, dat de stukken van vier stuiver door hem geslagen waren, het hielp hem niet. ïe Arnhem ontving hij bericht, dat hij op 8 Januari 1658 door Jon. Conraü Gatjliüs, een creatuur van Goenüers, in wiens naam hij het redgerambt als zijn gelastigde waarnam, bij verstek veroordeeld was. Zie hier het vonnis:
Also Dieürich Hamer, pastor, hem niet ontsien en heeft eene groote quantiteyt van seecker silvergelt onder den naem van Groninger flabben, van de E. Mog. Heeren Burgemeister ende Raath der stadt Groningen bij open-baer placcaedt 't eeninael valsch ende onduchtich verklaert, alsmede van nieuws geslagen ongefalueert copergelt on-lancks in dese Provincie te brengen, om daermede syn vnvl ghewin te doen ende voor goet geit uyt te geven, tot merckelijck nadeel der ingesetenen, ghelijck hij dan verscheyden sommen aen verscheyden personen heeft uit-gekeert, gheblijckende sulks uyt die daer over gerichte-lijck genomene informatien, waerdoor hij, als ontweecken bij publyck edict geciteert, maer contumaciter uytgeble-
voor rechtsgeleerdheid en wetgeving.
ven sijnde, nae verloop van de terraijneu, verus contumax ende van alle sijne beneficien van rechten versteecken te sijn verklaert is. Ende nademael sulck enorme crimen in eene welgestelde republycke geensins macli geleden, maer nae rigeur van rechten gestraft moet worden, in-sonderheyt begaen sijnde van een persoone die andere leeren ende met een goed exempel behoorde voor te gaen, ende dat door soo grooten missedaet niet alleen de ge-meene welvaert verachtert, maer oock Gods kercke ten hooghste geergert, soo ist dat ick Johannes Conrad Gaulius, uyt den naem en van weege den Hoogh Edelen gestrengen Heer Berent Condeus van Helpen, Ridder, Heer tot Fraem, Sauwert, Husinga cum annexis, redger, de bovengemelte inforinatien rijpelijck geexamineert ende op alles gelet hebbende, waerop in desen te letten stonde, op ingekomen advysen van eenighe rechtsgeleerden, doende recht, verklare dat de gecondemneerde Hamer sijn lijf ende goet volgens lantrecht heeft verbeurt, in voege dat hij wederom in de Provincie komende, anderen ten exempel aen 't leven sal gestraft worden, waertoe hij mits desen wort gecondemneert van rechtswegen, ende alle
O O '
zijne goederen, hoe ende waer die geleegen ofte bevonden mogen worden, desen gerichte geconfisqueert. Coenders had dus zijn zin. Hamer was veroordeeld, wat had hij gedaan? Valsch geld gemunt? daar was geen spraak van, hij had geldstukken, hoeveel bleek niet en wist Gaulius ook niet, te Gronsveld op een wettige rijksmunt door den landsheer gemunt, ontvangen en weder uitgegeven, zonder dat het zelfs was onderzocht of hij wist of niet dat in Groningen verboden was die geldstukken uit te geven of zelfs blijkt dat zulk een verbod waarlijk bestond.
Hier was geen valsche munt gemaakt, maar vreemde munt met beeldenaar en omschrift der Gronsveldsche munt uitgegeven, en wel voor eene waarde, die de munt wettelijk daar had, welke munt wel door den ontvanger geweigerd had kunnen worden als onwettig betaalmiddel, maar wat nimmer tot crimineele vervolging aanleiding kon geven, al hadden
11
nieuwe bijdragen
12
ook Burgemeesters van Groningen bij Placaat van 8 Nov. 1657, die voor valscli eu onduchtigh, d. i. onwettig en ongangbaar betaalmiddel verklaard, nadat Hamer al voortvluchtig was. Maar zoo stond het toen met die redger-schappen in de Ommelanden, men was overgeleverd aan den willekeur en den haat van deu door landbezit m t het redgerarabt bekleede, die zijn macht tot alles misbruiken kon, en wel zonder eenig beroep, eu aan een souverein, die tuk op zijn muntrecht, zelfs hot uitgeven van vreemde munt als een inbreuk op zijne rechten beschouwde. Ook dit laatste ondervond nu Hamer, want met die sententie was zijn lijden niet uit. Er volgde spoedig eene afzetting op uit den predikdienst en eene excommunicatie door de classis, en dat, hoewel hij terstond tegen de sententie geprotesteerd had en uit Embden door zijn schoonzoon een verweerschrift aan alle collegies, zoowel politieke als kerkelijke, in stad Groningen eu Ommelanden gezonden had met de bewijzen van zijne onschuld, dat of door een rechtsgeleerde opgesteld was of een bewijs is van 's mans rechtskennis eu belezenheid. Toen hij daarna ook aan Coenuers om een afschrift der sententie vroeg, kreeg hij slechts het spottend antwoord, dat het geen manier was aan misdadigers kopij van sententie te geven, »den Redger zoude mij eenen Predickstoel tot Onderdam oprichten ende aldaer de sententie voorlezenquot;, doelende op de voorlezing bij de executie, als hij zou terugkomen. Hij bleef dan ook te Embden, bij zijn schoonzoon, waar nu ook zijne vrouw zich bevond, en schreef wel herhaaldelijk aan Coenuers om afschrift en om kleederen voor zijne vrouw, maar alles te vergeefs. Eindelijk schreef de Vorst van Oostfrieslaud aan den Stadhouder en de Staten vau Groningen ten zijnen behoeve, maar in plaats, dat dit hem zou helpen, had het ten gevolge, dat hij den Isten April 1658 te Embden werd gevangen genomen en zoo geketend naar Groningen opgezonden, onder de belofte, zoo schrijft hij: »dat ik aan Bere.nt Coenuers niet soude overgele-vert, maer dat Burgemst en raath in Groeningen mijn
voor rechtsgeleerdheid en wetgeving. 13
rechters sijn en ick van deselve sourle gerightet worden.quot;
Toen begon de tweede periode van zijne vervolging. In Groningen werd hij aan de ketting gesloten en op de Poel-poorte gelegd. Het was toen juist goeden Vrijdag. Den IfK'quot; April kwam echter bij de regeering een request van Coendeus opdat Hamer aan hem zou overgeleverd worden als aan zijn wettigen rechter, daar de misdadiger onder zijn rechtstoel de misdaad gepleegd had, om na examinatie door hem geoordeeld te worden, en — hoe vreemd het ook schijnt, dat de regeering van Groningen zoo spoedig haar belofte van den Vorst van Oostfriesland kon vergeten, - terstond werd dit verzoek toegestaan onder voorwaarde, dat Coendurs hem van de sententie in contumaciam zou releveren en daar tegen in integrum stellen, dat hij van nieuws tegen hem zou procederen en sententieren naar recht en gerechtigheid en zulks met advies van Burgemeesters en raad in Groningen als bij deze procedure geïnteresseerd. Te vergeefs protesteerde Hamer tegen deze resolutie, als genomen tegen de uitdrukkelijke belofte der regeering, en hem aan zijn dood-vijand overleverende. Men was zoo tegen hem ingenomen, dat men hem nog altijd als een valsche munter schijnt beschouwd te hebben, en maar niet vergeten li on dat hij muntjes had uitgegeven, die nu eenmaal de regeering van Groningen had afgekeurd en verboden eu waaraan zij cours had ontzegd. Hamer werd aan Coendeus overgeleverd en nevens zijnen geconstitueerd en rechter werd nu als advocaat-fiscaal aangewezen doctor Gleynts, »een ongequali-ficeert, gepassioneert, onbeëedet, bloetdorstig persoonquot;, zooals Hamer hem noemt, die het onderzoek leiden en de beschul-digingr vol houden zou. Te vergeefs verzocht de beschul-
O O a
digde in vrijheid stelling onder genoegzainen, juratoren en zakelijken, borgtocht, te vergeefs vroeg hij de toevoeging van een advocaat, men verwees hem alleen naar den heer van Swinderen om extraiudicialiter met dien te consulereu, men weigerde mededeeling van stukken en eischte den 29 Mei, dat hij voor den rechter en den beschuldiger terstond zou antwoorden op de debatten tegen zijne attestatien,
nieuwe bijdragen
bij vroeger ingediend verweerschrift overgelegd, die hem waren voorgelezen zonder dat men hem de beschuldigingen wilde inededeelen. Dat men het tot zijne verdediging aangevoerde niet geloofde, blijkt uit de herhaalde bedreiging met de pijnbank, als hij niet wilde zeggen wat van de zaak was, daar hij toch niet anders kon mededeelen dan wat reeds uit het aangevoerde bleek. Eerst op den 28«quot; Junij werd hij van de vroegere veroordeeling gereleveerd ex gratia, ge-condemneerd in alle kosten, en hem nogmaals peremtorie opgelegd zijne verdediging nopens de valsche flabben en ongevalueerde duiten, door hem in de provincie en in dien rechtstoel ingebracht en uitgegeven, in te brengen.
Maar ook toen nog weigerde men hem om de beschuldiging en de informatien, hem voorgelezen, schriftelijk mede te deelen en maakte daardoor het raadplegen met den advocaat onmogelijk. Intusschen ontving Hamer nieuwe attestation van den graaf van Gronsveld, met een van de vier-stuiverstukken onder zijn zegel verzegeld, meldende dat die stukken daar geslagen waren, op zijn eigen last, zonder des beschuldigden weten of' toedoen, en van den muntmeester en waradijn van Recom, dat de duiten daar geslagen en de stempels op last van den graaf van Recom door den stempelsnijder van den vorst-bisschop van Luik gemaakt waren. Toen de beschuldigde deze had ingediend bij het gericht, en daardoor de beschuldiging van valsche munterij volkomen was wederlegd, schreven Coendees en de regeering van Groningen zeer scherpe brieven met dreigementen aan den graaf van Gronsveld, en trok doctor Gi.eynts zelf met vrouw en zwager op reis met groote statie over Holland naar Maastricht, maar, daar hij zjjn bezoek bij den graaf niet durfde brengen, zond hij hem de brieven van daar door een trompetter. De graaf koos de wijste partij en antwoordde zeer beleefd, dat de muntstukken met zijn wapen op zijn munt waren geslagen, maar dat hij er om de regeering genoegen te doen, geen meerdere zou slaan. Toen ging Gleynts naar Limburg om getuigen tegen Hamer te zoeken, en daar hij ook
14
voor rechtsgeleerdheid en wetgeving. 15
daar niet slaagde, liet hij eindelijk een paar, door bem zeiven opgestelde stukkeu door een schout onderteekenen, die ze niet verstond en niet wist wat hij onderschreef en bezegelde, en duarmede kwam hij naar Groningen terug, te Amsterdam verklarende, dat hij nu zooveel had medegebracht, dat de pastoor een dood man was.
In dien tnsschentijd had Ooenders de meid van Hamer doen gevangen nemen en opsluiten in ijzeren boeien. Gauliüs had haar ondervraagd eu hare verklaringen valsch
o o
opgeteekend, zooals zij zelve later voor de hooge gerechts-kamer te Groningen verklaarde, en Coenüers, over haar toch ontevreden, had een dikken rotting op haar lijf stukgeslagen, en de koster, die hem daarbij hielp, had haar ter aarde geworpen, getrapt, en in huis gesleept en weder opgesloten. Daardoor verwond en ongesteld, vond zij verpleging bij Giesken Symens, die haar oppassen en bewaren moest, omdat men haar niet langer durfde mishandelen, van wie zij vervolgens naar Groningen overgevoerd werd en bij den geweldiger weder in bewaring genomen. Toen Gleynts van zijn reis den 7»quot; Augustus terug was, begon hij weder den beschuldigde te dreigen met tortuur en straf. Deze schreef op nieuw aan zijn schoonzoon te Embdeu om advies in te winnen bij Dr. Ketteler: 1quot;. of hem naar rechten copie der stukken kon geweigerd worden? 2quot;. of hij niet onder cautie behoorde losgelaten te worden? Squot;. of hij met eenigen schijn van recht kon worden gepijnigd? Juist was dit advies gekomen, »grondich en ex jure ge-confirmeert,quot; schrijft Hamer, toen Gleynts en Gauliüs hem op meer dan vijftig artikelen in verhoor namen, meest aan Gleynts valsche attestatien ontleend en zonder dat men hem die wilde voorlezen of tijd tot beraad geven. Bij die gelegenheid echter gaf hij twee requesten over een om relaxatie onder cautie, het ander om mededeeling van stukken te erlangen, beide naar aanleiding van Kettelers advies, en daarna stelde hij een verzoek aan de regeering van Groningen op, aan welke hij tevens afschrift van beide requesten overzond. Bij die gelegenheid riep Hamer ook
nieuwe bijdragen
den advocaat van Swinderen tot zich. om hem raad te vragen, die echter bang voor de Groninger regeering schijnt geweest te zijn en niet meer deed, dan dat bij deze stukken aan Burgemeesteren en raad presenteerde op den '21 sten Augustus. De raad stelde deze stukken in banden van den Burgemeester Eck en van ten Berge, en van den Secretaris Lodolphj, die aan Coenders toen eindelijk bevel gaven, den beschuldigde binnen acht dagen copie van het libellus accusationis en van de informatien te geven.
Daaruit kon hij te weten komen waarvan en op welke gronden men hem beschuldigde. Zijne vijanden, die juist o-ereed waren hem verder te examineren en daarna ter torture
o
te zenden, werden er zeer verschrikt door, en het duurde bijna eene maand, tot 15 September, eer Mr. van Swinderen, en de beschuldigde door hem, na 24 weken gevangenis, die stukken ontving. Een afschrift ging nu naar Dr. Ket-teler, met verzoek een verdediging op deze aantijgingen op te stellen ; deze echter achtte dat dit aan Mr. van Swinderen behoorde, deze evenwel verwees op zijne beurt naar Mr. Ten Winckel, deze weigerde en de 14 dagen voor het antwoord den beschuldigden toegestaan waren bijua verloopen, toen eindelijk Dr. Ketteler het op zich nam. Hij stelde eene Duitsche memorie, Hamer vertaalde die, en Mr. Ten Winckel zas die vertaling na en verbeterde haar.
o o
Nauwelijks was dit Coenders ter oore gekomen of hij cnin»' naar Mr. Ten Winckej, om hem daarvan af te raden.
o o
Dezo echter antwoordde hem, dat hij niet liever diende als tot reddinge van gevanghenen en de memorie kwam den 12 November klaar en werd in judicio ingediend en medegedeeld aan de Groninger regeering. Coenders schijnt toen begrepen te hebben dat die regeering gunstiger voor Hamer gestemd begon te worden en daarom, vreezende dat zij hem in zijne plannen zou dwarsboomen, het plan gehad te hebben hem uit de stad naar Huusinga te vervoeren en daarover hem te rechten. De advokaten van dit plan bericht gekregen hebbende, spraken daar terstond met den burgemeester Eck over, die verklaarde,, na lezing van des be-
16
voor, eechtsgeueerdheid en' wetgeving. 1 7
schuldigclen verweerschrift, de zaak zoodauig bevonden te hebben, dat hij wenschte dat Hamer nooit geapprehendeert en in Groningen gebracht ware, dat hij de zaak geheel anders had bevonden dan hem door Coenders was diets gemaakt. De Raad besloot dan ook bij den voorzitter van Gedeputeerde Staten een bevel aan te vragen, om den ge -weldiger der Provinciale gevangenis te verbieden Hamer naar elders te laten vervoeren. Zag Coexders zich dus belet Hamer naar elders te brengen, daar Gedeputeerden bepaalden, dat deze uit de kamer, waarin hij gevangen zat, niet mocht verplaatst worden, hij liet nu den gevangene den geheelen winter zonder vuur of licht aldaar verblijven, zonder iets aan zijne zaak te doen, en was zeer te onvrede dat de regeering van Groningen tot afdoening der zaak drong; hij beweerde dat Hamee. zijn gevangene was en hij met Burgemeesters en Raad van Groningen niets te maken had.
Den 15 Januari 1659 richtte Hamer een nieuw verzoek tot Groningen's regeering, met overlegging van verschillende stukken, om voorloopige invrijheidstelling uit zijne gevangenis. Het bleef echter zonder effect, en den 22steu Januari werden hem drie nieuwe stukken medegedeeld, waarop hij denzelfden dag zijne verdediging moest inbrengen. Te vergeefs verzocht hij om nog persoonlijk gehoord te worden of dat zijnen advocaten gelegenheid tot verdediging zou gegeven worden. Men vreesde dat hij verzending der acten aan onpartjjdige rechtsgeleerden zou vragen, en verder onverhoord en onverdedigd werd hij den 7 Februari 1659 bij sententie van Gadlius uit den naam en van wegen Coenders verwezen tot een bannissement ten eeuwigen dage uit de stad en provincie Groningen, met veroordeeling in de kosten zoo bij den Raad der stad Groningen als bij het gerichte gedaan, en in eene boete van 300 pondt vlaems, te appliceren een derde part ten behoeve der stad Groningen en twee derde parten ten behoeve van het gericht, met verbeurtverklaring van het ingebrachte geld en verlies van tractement van den dag van des veroordeelde ontwijken.
18 nieuwe bij kragen'
Ik wil dio sejitontie niet nitschrljven, men had de beschuldiging van Viilsch munten eintlelijk moeten laten vallen, het misdrijf was nu, dat de veroordeelde in 't jaar 1657 »in den somer van buyteninde Provincie ende desen reeht-stoel doet brengen eene seer groote quantiteyt kopere duy-ten, in packjens, mede in den herfst daeraen selfs heeft gebracht eene goede partije snoode silver-gelt, alle gaer buyten de geünieerde Provinciën geslagen en alomme voor Groeninger Flabben ende goede ganckbare duyten heeft uytgegeven, zijn vuyl gewin daermede drijvende.quot;
Hiermede was de zaak uit en IIamek veroordeeld. Wij zien er uit hoe een crimineel proces toen kon verloopea. Eigenlijk, om hier mijn indruk der processtukken uit te spreken, had Hamer op een vreemde munt geld laten munten of daar gemunt geld opgekocht en ingewisseld en had die munt dan later uitgegeven omdat daar voordeel in stak, en op die wijze in omloop gebracht vreemd geld voor eene hoogere dan de metaalwaarde. Nu behoefde zeker niemand zich met dat vreemde geld te laten betalen of dat aan te nemen, en ieder had zich zeiven de gevolgen te wijten als hij het deed, maar de regeering van Groningen had op amp; Nov. 1057, dus na dat de vervolging tegen Hamee begonnen en het misdrijf vel quasi gepleegd was, goedgevonden »opdat de borgoren ende ingesetenen deser stadt niet mo-ghen worden bedrogen ende onse rijxmunte door deselver tolerantie ongehlameert blijve,quot; hot ontvangen en uitgeven dier vreemde munten te verbieden, en dit aan de daad posterieure verbod riep men tegen Hamer in. Wijders beriep men zich op art. 48 van het VII0 boek van het Ommelander Landrecht, luidende: »Alle degene, die valsc'i geit munten, ofte bijslagen maken uyt eenige Heeren munto, ende die dat mede hanteren, ende die witlijcke bate daervan hebben, ende weetende toe ofte afdraghen, die sijn al gelijck schuldich ende hebben verbeurt haer Ijjf ende goet ende men j^alsa si eden in een ketel of men salse bernen.quot; Dit artikel •■traite echter alleen wegens hot maken van valsche munt en het namaken of vemilsehen van eenige Heeren munte, niet
19
alleen degenen die er zich zelf aan liadden schuldig genmakf-, maar ook degenen die er ter kwader trouw hulp ea raad toegegeven hadden en er winst mede haddon gemaakt. Maar dat had Hamer niet gedaan, juist het eigenlijk misdrijf ontbrak, er was geen valsche munt gemaakt en goen echte door hem nagemaakt, er was alleen vreemde munt uitgegeven. En of dit nu was gedaan om vnyl gewin, al of niet met kennis van het slecht allooi der stukken, deed er niets too, evenmin als do vraag of Hameu ze had laten slaan op de munt van Gronsveld of wel ze ontvangen had. In ieder geval, toen Hamer ze iuvocrdj en uitgaf, was het invoeren en uitgeven dier munt nog niet verboden, dit gescliicdde eerst daarna by resolutie van 8 Nov. 1G57, als men aan die resolutie al dien zia wil toekennen. Daarom was de geheele vervolging van Hamers daad onwettig en zijne veroordeeling onrecht, liet libellus accusatorius, opgemaakt uadat Hamer was gevangen gezet, door Dr. Jacob Gleyntz, in het gericht van Husinga acl istam causatn geconstitueerde advocaat, bevattende 78 artikelen, ging dan ook uit van de stelling, dat Hamer in 1G57 in den rechtstoel gebracht had eene groote quantiteit nieuw geslagen 4 stuivers-flabben, dat die waren van slecht allooi, dat Hamer dat geweten had, dat hij vreemde duiten van een Jood had ontvangen »ende also rei illicitae operam gedaen had, geensins betamende een gereformeert Predikant met Joden of Heydenen, die gewoon sijn geit te adulte-reeren ende vervalschen, te handelen ofte wandelen,quot; dat hij dikwijls zulk geld uit Gronsveld had vervoerd, dat hij daar had laten slaan en dus ia mauifestissimo dolo was, ontfangende dese valsche stucken voor licht geit, deselvo nochtans alhier voor gewoonlijke Groninger flabben dat is-vier stuyversstucken Hollauts geit uitgevende, dat hij zich daardoor met woeckerich en onbetaraelijck vnyl gewin tegen sijn Ampt, leere en professie had verrijkt;quot; dat daarbij do graaf van Gronsvelt, »mede om sijn negotie te drijven, gewoon is sijn munte tot valschen te laten gebrnyeken, end; dat dese munte nergens anders toe geëmployeert wordt, als vreemde ITeoron munten te confundercn, daoron I n- t-
NIEUWE BIJDRAGEN
vermengen eude also de negotie ende vuyl gewin daermede te drijven.quot; Maar al die redenen, bewezen door tal van verhoeren en attestaties, toonden de schuld des beschuldigde niet, al toonden zij dat hij misschien niet zeer lofwaardig had gehandeld en niet volkomen in overeenstemming met zijn ambt, maar dit ambt had hier evenmin mede te maken als het gebruik dat de graaf van Gronsveld van zijn munt maakte. De fiscaal van Groningen voegde zich in het geding ou gaf ook van zijne zijde een libellus aan den rechter Gaulius over, daar de regeering van Groningen geinteresseerde bij de zaak was, ten bewijze dat de stad Groningen door IIameu's handelingen in hare autoriteit nopens de munte was gekrenkt en vragende eene behoorlijke reparatie van hare enorme laesie tot eene somma van 3000 Caroli guldens, Zijn argameuten zijn evenwel van volstrekt geene beteekeuis. Er was geen Groninger munt nagemaakt, maar vreemde uitgegeven, want de stukken waren met het iiijks-en Gronsveldsche wapen geslagen en dus geen Groninger munt, al was het misschien onaangenaam voor de Groning-sche regeoring dat men ze met de Groninger munt verwarren kon. Ik erken, Haaieus antwoord, door Mr. Ketteler opgemaakt, op beide libelli was zeer zwak, zijne aanmerkingen op de gehoorde getuigen niet altijd gegrond, zijne bestrijding hunner verklaringen niet altijd afdoende, maar in hoofdzaak had hij gelijk, hij was geen valsche munter ot nabootser van lïeeren munte, wat men hem kon bewijzen was niet strafbaar; de munten door hem ingevoerd en uiti'e^even waren yeen valsche maar vreemde munten van
O O
slocht allooi, en dit was hoofdzaak, terwijl hij ontkende ze te hebben laten slaan, maar beweerde ze ontvangen te hebben.
Het vonnis was echter gewezen en het lot van Hamer beslist. Evenwel hield men hem nog verder gevangen eu eischte de betaling der gerechtskosten, en die waren niet weinig. Coknokhs had ten gevolge der eerste sententie reeds zijn goed in beslag genomen en verkocht, en daaronder zijn koórn, zijn kippen, zijn koeien on paarden, zijn bouw-
20
VOOII RECltl'SCELEKllÜlHilU KN WKTiiün.VO.
mansgereedschap, ziju huisraal en daarvoor f 2889—9—6 gemaakt, want Hamer had als predikant vele bouwlanden in gebruik, die hij zelf bewerken liet, het koorn dorschen en even als het stroo verkoopen, hield daarvoor paarden en op zijn weilanden vee, en had een uitgebreid landbouwersbedrijf. Die som bracht Coen'dees nu in afrekening op de gerechts-en andere kosten, bedragende met de boete /quot;3130 — 1 — I, z odat Hamer hem nog f 244- I—3 moest toebetalen en aan i en fiscaal van Groningen voor boete / 600, welke gelden hij eerst door verkoop zijner eigene landerijen kon zamenbrengen. Dairom duurde het tot 24 Februari 1059 ter Hamer uit z;jn ellendige koude ge ran gen is werd ontslagen om in ballingschap te gaan.
Te vergeefe zocht hij nu bij de Provinciale Synode vau Groningen, te Appingadam vergaderd, opheffing van zijne kerkelijke veroordeeling en afzetting. Dit werd geweigerd, en de classis van Middelstum noodzaakte Hamer nog/quot; 145 te betalen ter vergoeding van kosten, die zij beweerde voor hem gemaakt te hebben. Zij was bang voor Coekders en voor de Groninger regeering en wilde geen strijd wagen met deze machtige heeren, vooral ook omdat Coendehs een gunsteling schijnt gehad te hebben, die hij gaarne in Hamer's plaats zag. Daarbij kon Hamer toch die plaats wegens zijn bannissement niet behouden en wilde men liever hem over de grenzen dan ergens anders zien. Het is daarbij bekend hoe ongaarne de regeering bij ons te lande den invoer van vream la mant zag en wakende voor depreciatie van eigen muut, alles zou euvel duiden wat strekken kon om door invoer van slechtere munt het vertrouwen in de eigen munt te verzwakken, hoe zij daarvoor een voortdurenden strijd voerde tegen de kieiue munthuizen op de grenzen van Duitschland, die gaarne met menschen als Hameu te doen hadden om hunne slechte mr.nfc in te voeren en in omloop te brengen. Dit ondervond Hamer ook nog verder, want toen hij uit Embden, waar hij weder bij zijn schoonzoon Suvdster was, den 15lt;len Augustus 1G59 eene gedrukte sup-pücatie om rivi üe der sententie met bijbehoorende stukken
21
NIEUWE B1JDKAGEN.
jrezonden had ami de Gedeputeerde Staten en aan de Burgemeesters en raad van Groningen en aan de Gedeputeerden der Ommelanden, werden die stukken eenvoudig in beslag genomen onder den advocaat Bodgesius door burgemeesters en raad van Groningen, op verzoek van Coe.v-der-s, als een fameits libel of pasquil. Het is nog al aardig hoe men toen met een verzoekschrift, gezonden aan die collegien, handelde, dat meu liever maar niet wilde behandelen. Het was genoeg, het als een pasqnil te qnali-liceren, trouwens den inhoud kende men nog niet, om het eenvoudig te onderdrukken, nog vóór dat het ingediend was. Hamer evenwel liet zich niet afschrikken, hij zond nu twee Embder Notarissen naar Groningen om dezelfde supplicatie, met verzoek om tot revisie toegelaten te worden voor een onpartijdig rechter, aan die collegien aan te bieden. Deze beide heeren verzochten en verkregen audiëntie van Burgemeesters en raad van Groningen, maar de voorzittende burgemeester Johannes Eck, verklaarde, dat heeren Burgemeesters en raad geen pronuutiateurs van de sententie waren, »ook soodanige protestatie hun gantsch vreemd was, dat sulks in criminalibus in haar stadt ende Ommelanden niet gebruykehjck was,quot; en daarmede konden zij met hunne stukken weder heengaan. Erger ging het bij Gedeputeerde Staten. Ook die ontvingen de beide heeren notarissen. Daar vroeg de Vice-Praeses Joncheer Kxant Nyesteyn hun, toïn zij hun stukken hadden overgegeven, waar zij logeerden en wie zij waren, en verklaarde hen in gijseling to stellen in Iiun logement. Op zijn bevel moesten zij, hoewel protesteerende, onmiddelijk naar hun logement gaan en werden daar door drie soldaten op hun eigen kosten bewaakt. Den 0 Sept. 1G59 werden zij wel weder ontslagen, maar tevens veroordeeld tot eene boete van f 100 en tot betaling vau alle kosten, omdat zij zoo brutaal geweest waren een request aan Gedeputeerde Staten in te dienen. Zij Ladden nog den moed naar den Secretaris der Gecommitteerden van d^ Ommelanden Uijmkosma to lt;raan, die dr-
n '
stukken vriendelijk ontving, cn beloofde dio bij de eerste
22
vüoi! kecmsgeleeu 1)iieid en wetgevinfi.
vergadering anti zijne heeren en meesters ts zullen overleveren, maar daarbij bleef het. De secretaris Buscn schreef aan Hamer later, dat noch de heeren Staten op den Landdag, noch de Gedeputeerden, noch de regeering der stad, noch de Gedeputeerden der Ommelanden bevoegd waren requesten om revisie in criminalibus aan te nemen, overmits tegen de Jonkeren der Ommelanden geen rivisie of bewijs werd geadmitteert. Dat was volkomen juist, maar bewijst ook welk een macht daardoor zulk een redgerhad, die zelf of wiens gecommitteerde redger over leven, eer en goederen van iedereen, tot zijn rechtstoel behoorende, kon oordeelen en zelfs geen beschuldiging behoefde aftewachten, maar suo officio ieder misdrijf moest onderzoeken en berechten, zonder beroep op eenigen hoogeren rechter.
Wat Hamer nog alleen over was, deed hij. Hij liet alle stukken van zijn proces met een omstandig verhaal drukken. Maar ook dit zocht men nog te verhinderen. Op verzoek der regeering van Groningen nam de regeering van Embden het reeds gedrukte gedeelte in beslag. Maar niet ontmoedigd, drukte hij het iu beslag genomcne op nieuw in zijn boek, opgedragen aan den liaad van Staten der Vereenigde Nederlanden, aan de heeren Presidenten en raden der respective hoven van Justitie, aan de heeren Burgemeesteren, schepenen en raden der respective steden, aan alle andere justitieren en officieren, eindelijk aan heereu predikanten, ouderlingen en diakenen en kerkmeesteren. Het verscheen eindelijk in 16G0 onder den titel van historici persccutionum injustarum bij den autheur te Pilsum zonder opgaaf van drukker of drukplaats, en daarin heeft hij zijn naam en zijne lotgevallen voor de nakomelingschap bewaard en een uitvoerige beschrijving gegeven van de wijze van strafvordering, toen iu de Ommelanden gebruikelijk, die hem zijn vaderland, zijne betrekking en zijn fortuin kostte.