V
• ■ : . ..• --
v/oy
-
Afzonderlijke afdruk uit: Bijdra/jen voor Vaderlandscke Geschiedenis en Oudheidkunde. 3e Reeks. Dl. IX.
NOG EENE BLADZIJDE UIT DE UTRECHTSCHE GESCHIEDENIS.
DOOR
Mr. 33. J. L. IDE GEER VAN JTTTEAAS.
Toen bisschop Coenrad te Utrecht in 1099 vermoord werd, had het bisdom door de gitten der Duitsche Keizers eene groote uitbreiding verkregen.
Het omvatte behalve het Beneden-Sticht, ook Salland, Drenthe, Groningen, Deventer met een gedeelte van het vroegere graafschap Hamaland en, in Friesland, Oostergo en Westergo, met Stavoren, alles later onder den naam van Doven-Sticht samengevat. Voor het grootste deel waren die landen en rechten geschonken als belooning voor de trouw der Utrechtsche bisschoppen aan de zaak van de Keizers van Duitschland tegenover de eischen van de Pausen, want vooral de bisschoppen Willem en Coenrad waren onder de ijverigste en krachtigste verdedigers geweest van de zaak van Hendrik IV tegenover Gregorius VII en juist hierin lag de oorzaak van de uitbreiding van het wereldlijk gebied van den Utrechtschen bisschop. Wel ging Westfriesland en Holland, hun ook geschonken, weder verloren en mislukte het voornemen om dat graafschap tot een deel van het bisdom te maken, terwijl de Veluwe, waar de rechtstoestand onzeker was ', het Boven-en Beneden-Sticht bleef scheiden; maar toch was Utrechts bisschop op het einde der elfde eeuw de machtigste en rijkste landheer in die streken van ons vaderland,
1 v. Spaeu, Inleidiug.
2
die gesteund door de gunst van den Keizer, gezien en geeerd op de rijksdagen, zijn naam en zijn invloed ook buiten zijn bisdom deed gelden.
Gedurende de laatste jaren van bisschop Coenrad werd vooral door Urbanus II voor het eerst de kruistocht gepredikt en bevorderd tegen de ongeloovigen, die Jerusalem en Palestina in bezit hadden genomen en daardoor meesters van de heilige plaatsen, de Christenen aldaar niet alleen verdrukten; maar ook de talrijke pelgrims die jaarlijks die plaatsen kwamen bezoeken bemoeilijkten en uitplunderden.
Predikers waren uitgegaan, na de groote samenkomst te Clermont in 1095 gehouden, om overal den heiligen oorlog aan te kondigen en aanzienlijken en geringen op te wekken het kruis te aanvaarden, of daarvoor de middelen te verschaffen. Alom ontwaakte de geestdrift om aan den tocht deel te nemen, edelen en geestelijken boden zich aan, en geheele scharen verzamelden zich om de ongeloovigen te gaan bestrijden en trokken onder Peter den Eremiet en anderen door Duitschland en Hongarije naar het oosten. Ook tegen de Joden, in de aan den Rijn gelegen steden, keerde zich hun godsdienstijver en in Keulen, Worms, Trier en Mainz vielen zij op die ongelukkigen aan. In Augustus 1096 vereenigde Godfried van Bouillon zijn leger en ondernam daarmede den eersten geregelden kruistocht, vergezeld door zijne beide broeders en vele Lotharingische, Fransche en Italiaansche aanzienlijken, edelen en ridders, die de verovering van Jerusalem in 1099, na vele wederwaardigheden, ten gevolge had, terwijl van de vroegere uitgetrokken ongeregelde scharen zeer weinigen overgebleven waren.
Uit Friesland namen betrekkelijk weinigen aan den eersten kruistocht deel. Hendrik IV, ofschoon hij den doortocht door zijn rijk niet verhinderde, kon bij den voortdurenden kerkdijken strijd met Urbanus II, evenmin als zij die aan zijne zijde stonden, moeilijk groote ingenomenheid met deze ondernemingen gevoelen, en de toestanden waren daar zeker niet gunstig voor zulke verre tochten. Enkele edelen uit Holland en Utrecht worden genoemd, die zich
3
bij Godfried van Bouillon zouden hebben aangesloten; maar de berichten daaromtrent zijn weinig betrouwbaar. 1 Toch bleef deze beweging niet zonder gevolgen voor het Duitscbe rijk; want onder haren invloed zag Hendrik IV zijne macht in zijn rijk toenemen , en de vrees voor de versterking en de overmacht van den invloed des Pausen deed velen weder tot den Keizer neigen en zich met hem verzoenen, zoodat de regeering van Hendrik IV meer kracht en minder tegenstand vond, en hij de verkiezing van zijn zoon Hendrik in 1098 en diens kroning to Keulen in 1099 kon doen plaats hebben 2. Dat hierin echter een gevaar gelegen was, moest de Keizer gevoelen, na den afval van zijn oudsten zoon Coenrad, die hierdoor van zijn uitzicht op de opvolging werd beroofd en die nog in Italië zich als Koning deed gelden. Daarom eischte de vader van den zoon een eed, dat hij leven en recht des vaders zou beschermen en niets verrichten buiten diens goedvinden. 3 De dood van Coenrad echter te Florence in 1101 bevestigde spoedig de rechten, door zijn broeder Hendrik verkregen. Ook Paus ürbanus II stierf Ie Rome in Juli 1099 en Clemens III (Wibert) te Ravenna, in MOO. Intusschen gelukte het den Keizer moeilijkheden, die zich over de opvolging in de landen van Godfried van Bouillon hadden opgedaan, te vereffenen en beleende hij Hendrik, graaf van Limburg, te Mainz in 1101 met Neder-Lotharingen en met het marquisaat van Antwerpen, waardoor hij zich een trouwen bondgenoot verkreeg. Ook Hendrik van Nordheim, de zoon van Otto, verzoende zich met den Keizer en bij dezen vormde zich het plan om weder naar Italië te gaan, waar Rainer tot opvolger van Urbanus II gekozen was, die den naam Paschalis II aannam, en de voetstappen van
JIoll. II. 1 p. 9. Joh. a Leid. a Chr. p. 144.
Von Eauke, Weltgesch. VII, p. 326.
Ne uuquam se vel de regno, vel de praediis patris eo vivente, nisi forte ex consensu ipsius intromitterct. Vita Henrici IV, c. 7.
4
Gregorius VII volgde en zich tersfond haastte, op eene Synode te Rome, den ban tegen den Keizer en zijne volgelingen te hernieuwen. Op 's Pausen aansporing viel de graaf van Vlaanderen, Robert, den bisschop van Kamerik aan en bedreigde dien van Luik; maar de Keizer dwong hem terug te trekken, hem leenhulde te doen 1 en herstelde daar den vrede. Hendrik van Nordheina evenwel, die een markgraafschap in Oost-Friesland had gekregen, werd door de Friezen vermoord, evenals wat later zijn broeder Cuno. 2
Ondertusschen had de Keizer in de plaats van Coenrad als bisschop van Utrecht Burchard aangesteld, een man wiens godsvrucht en ijver geprezen wordt, maar die zich vooral bepaalde tot de regeling der inwendige belangen van zijn bisdom, en daarop heeft bijna alles betrekking wat wij van hem weten. Toen Hendrik IV in 1103 een rijksvrede voor vier jaar afkondigde en door vorsten en bisschoppen bezweren liet, was Burchard daar waarschijnlijk bij; 3maar overigens bleef hij steeds in zijn bisdom. Wij vonden van hem in HOI een charter, houdende de gift van eene kerk van Herenkem aan de kerk van St. Marie in 1103 eene schenking der kerk Thietradeskerken aan de St. Janskerk, 4 beide met vrijstelling van alle bisschoppelijke rechten. In 1105 besliste de bisschop een verschil tusschen de kerken van Sliedrecht en van Houweningen , zoodat de eerste de hoofdkerk zou zijn, de laatste door een vicarius zou bediend worden. B Hij vereenigde toen rondom zich, waar-
Kluit hist. crit. 1-2, pag. 199.
Ekkeli. ad 1103.
Acta et Const, p. 125. Moll II, 1, p. 80. Zie hot stuk bij Sloet, nquot;. 203.
Oorkondeub. I, n°. 94.
5
schijnlijk in een diocesaan Synode prelaten en parochie-geestelijken van verschillende plaatsen, die als getuigen bij deze akte optreden, met den burggraaf en den schout van Utrecht, met de schouten van Muiden, Amstel en met Utrechtsche burgers. Met den graaf van Holland Floris II, die in 1101 aan zijn vader Dirk V was opgevolgd, kon de bisschop te gemakkelijker in vrede blijven, omdat ook deze wel aan Hendrik IV leenhulde gedaan had en even aikeerig van oorlog was als de bisschop, en beiden zich blijkbaar weinig met de kerkelijke twisten inlieten. Floris was dan ook in 1101 te Utrecht en trad daar als getuige op. Wat hem daar deed komen'? Waarschijnlijk was het de aanspraak van den abt van St. Truijen op de kerk te Aalburg, die hij als advocatus dier abdij bij den bisschop wilde doen gelden. De ijverige abt, naijverig de bezittingen zijner abdij te verzekeren, wist van den Paus in 1103 een bevestigingsbrief voor al zijne bezittingen te verkrijgen, en in dat jaar eerst, toen graaf Floris weder te Utrecht was, kon bisschop Burchard besluiten aan des abts wensch te voldoen. 1 Intusschen hadden echter in Duitschland gebeurtenissen van groote beteekenis plaats gehad.
Reeds in 1103 was mistrouwen tegen den Keizer gerezen, vooral in Beijeren; in Regensburg was een oproer ontstaan, de graaf Sigwart was daarbij vermoord en de Keizer werd beschuldigd daarin de hand gehad te hebben, althans hem niet te hebben beschermd of gewroken, daar hij toen zelf in Regensburg zich ophield. Die ontevredenheid nam weldra ook in Saksen toe en in December 1104 verliet de Duitsch-koning Hendrik te Fritslar heimelijk zijn vader, vluchtte naar Beijeren, vond daar ondersteuning en viel openlijk van zijn vader af. Hij weigerde elke verzoening, en zond weldra gezanten naar Paschalis II en verbond zich met hem.
Het schijnt niet zonder geschenken den abt gelukt te zijn. Kluit, Hist. Critica 1, p. 63 not. — Sloet ü°. 218.
(i
Deze onthief den zoon van den eed aan den vader gedaan en
keurde zijne handelingen goed. Ook bij de Saksen vond nu de zoon
ondersteuning en in 1105 trok hij naar den Rijn, om in Mainz
den aartsbisschop Rothard te herstellen, die verdreven was. De
Keizer zocht te vergeefs hulp hij de Duitsche vorsten, 1 en in
Bohemen; Neurenberg werd ingenomen, Wurtzburg belegerd, Mainz
bleef den Keizer trouw; maar in Keulen stelde de aartsbisschop zich
tegen hem. 2 In December 1105 kwam een rijksdag in Mainz
samen, door den Duitsch-koning opgeroepen, toen ontmoetten • i 1 ci f'A //A ^
«eu vader en zoon en werd de Keizer gedwongen van alle rechten afstand te doen en de rijks-insigniên over le geven. Hem werd een verblijf aangewezen 3; van daar ontvlucht, kwam hij naar Luik, zijn zoon riep toen een rijksdag te Luik samen en trok met zijn leger naar Keulen, waar de bevolking hem weigerde te ontvangen, daarna trok hij naar Luik. Intusschen verzamelde Hendrik IV met hulp van den hem trouw gebleven Hendrik van Lotharingen en van den bisschop van Luik een leger 4, maar den 7 Augustus 1106 stierf reeds Hendrik IV te Luik. Zoo was de strijd geeindigd en de eens zoo machtige Keizer eindigde zijn leven, door zijn eigen zoon vervolgd en vernederd, als vluchteling door bijna allen verlaten. 5
Zijn zoon, de koning Hendrik V, vond nu geen tegenstand meer en de erkenning van Paschalis H als Paus schijnt, althans te
Zie den brief Acta et conv. p. 128.
In 1105 was Hendrik IV nog te Keulen en de aartsbisschop eu de graaf van Gelre komen als zijne getuigen voor. Sloet nt'.,209. In 1107 was dezeltde graaf van Gelre te Keulen getuige bij Hendrik V.
Zie do brieven van Hendrik IV in Acta et conv. p. 128 —131, die waarlijk diep medelijden opwekken met den vernederden vader.
Acta et conv. p. 132.
Ekkehard en uit hem Otto .Frising. Chr. VII, 0—11. De schrijver van zijn leven besluit zijn werk; Quae sicut non poterant absque lacrimis a me scribi, sic non poteruut absque lacrimis a le legi.
7
Utrecht, stilzwijgend te liebben plaats gevonden. 1 Bisschop Burchard in zijne giflen in 1108 dagteekent nu, sub regno Henrici quinti sub sacerdotio Paschalis papae, als hij aan het kapittel van St. Salvator de kerken in de vier Vlaarnsche ambachten schenkt, of: sacrosanctae romanae ecclesiae venerabili papa Paschali praesidente. als hij de kerk van Limmen aan het kapittel van St. Marie geeft; 2zoo ook in zijne uitspraak over de verdeeling van rechten en goederen tusschen Lek en Linge, tusschen de kapittelen van den Dom en St. Salvator en Arnoldus de Piothe en de weduwe van Hendrik van Kuik. De bisschop en de Utrechtsche geestelijkheid was dus nu weder, evenals Hendrik V, in vrede met de kerk. Voor den laatsten zou het echter niet lang duren.
Hendrik V ontnam spoedig Neder-lotharingen aan Hendrik, die zijnen vader getrouw was gebleven, en gaf het hertogdom aan Godfried, graaf van Leuven. 3 Ook vernieuwde hij den strijd met den graaf van Vlaanderen, PLobert II, op de klachten van Godfried van Lotharingen en Balduin van Henegouwen, waarin waarschijnlijk Floris II van Holland hem bijstand verleende, en daarom bij den vrede van 1108 Zeelanti', Bewester-Schelde en de vier ambachten in leen verkreeg, die vroeger Bobert I, bij zijn huwelijk met Geertruid, de grootmoeder van Floris II, in leen ontvangen had. 4Intusschen onderhandelde Hendrik V met Paschalis II over de investituur en de Paus beloofde naar Mainz te komen om met den koning die zaak te beslissen. Den Paus werd dit echter ont-
In 1105 stond Otto, graaf van Zutphcn, tegenover Hendrik IV en bestreed hem. Te gelijkertijd wijdde bisschop Burchard diens kerk, door hem in Zutphen gebouwd. Sloet, n°. 207, 208. Had de bisschop reeds toen de zijde des Keizers verlaten? In December 1107 was de bisschop reeds met Hendrik V te Aken. Sloet, n0. 214.
Van Spaen, Inleiding IV.
Acta et conv. p. 133.
Kluit, Hist. Crit. I, 2, p. 200, 201. Henricus imperator contra Robertum riandrensium comitem vadit et pacto pacis magis utrinque simulato quam com-posito peue ineflicax redit. Sigebert. Gemblao 1108.
8
raden en hij begaf zich naar Clugny en daarna naar eene kerkvergadering te Troyes en noodigde Hendrik V, die in Saksen was, daarheen te komen. Deze zond gezanten, die den Paus te Chalons aantroffen en men besloot de behandeling uit te stellen tot de Koning naar Italië zou komen, wat wel spoedig gebeuren zou. In 1110 ging dan ook Hendrik V naar Italië, nadat hij in April te Utrecht geweest was met verschillende vorsten, 1 en nadat hij zich met de dochter van Hendrik I, den koning van Engeland, verloofd had. Te Rome werd hij door Paschalis II ontvangen en er kwam eene overeenkomst over de investituur der geestelijken tot stand, waarbij Hendrik V afstand deed van dit recht, maar ook de bisschoppen en abten afstand zouden doen van alle regalia en alleen de eigendommen zouden behouden. 2 Zoodra deze overeenkomst bekend werd, brak een opstand uit en de Koning verliet Rome en nam den Paus mede, dien men dwingen wilde te herroepen, wat hij had toegestaan. En voorzeker, ware dit uitgevoerd, ook Utrechts bisschop had zijne meeste en belangrijkste rechten, zijn wereldlijke macht en gebied, even als alle anderen, verloren. Dit was in Februari 1111 geschied en in April kwam nu een nieuw verdrag met den Paus tot stand, waarbij deze toestond aan den vorst de investituur met ring en staf der bisschoppen en abten, voor zij zouden gewijd worden 3. Den 13 April 1111 werd Hendrik V te Rome daarop door den Paus als Keizer gekroond.
Annal. Hildesh. 1110. Expeditie in Italiam ab universis occidentis prin-cipibus Trajecti collaudatur.
Interdicimus, zegt de Paus, et sub districtioue anatbematis probibemus ne quis episcoperum aut abbatum, praesentium vel futurorum, eadem regalia inva-dant, id est civitates, ducatus, marebias, comitatus, monetas, teloneum, mer-catum, advocatias regui, jura centuriouum et curtes, quae manifesto regni erant cum pertinentiis suis, militiam et castra regni, nee se deinceps, nisi per gratiam regis, de ipsis regalibus intromittant. Acta et conv. p. 141.
Papa concedet domno regi Heinrico et regno ejus et privilegio sub ana-tbemate conflrmabit et corroborabit episcopo vel abbati libere electo, sine sirao-nia, assensu regis, quod domnus rex ilium annuto et virga investiat, Episcopus autem et abbas libere investitus libere accipiat consecrationem ab eo, ad quem pertinuerit. Acta et conv. p. 142, 145.
O
Reeds in Mei ging de Keizer naar Duitschland terug; maar de geestelijkheid was ontevreden over dit verdrag en weldra openbaarde zich het verzet. Zij meende dat de Paus, niet vrijwillig maar gedwongen, de investituur had toegestaan en daardoor de rechten der kerk had geschonden, door Gregorius VII verdedigd. Weder herleefde de oude twist. 1 Toch maakte de Paus bezwaar om het door hem bezworen verdrag te verbreken; 2 maar in het Concilie van Latcranen drongen de bisschoppen hem in 1112 de overeenkomst te herroepen, die zij nietig en ongeldig verklaarden, 3en, waar de Paus om zijn afgelegden eed bezwaar had den Keizer in den ban te doen, daar sprak op de bijeenkomst te Vienne in ditzelfde jaar Guido, de bisschop van Vienne, den ban over den Keizer uit.
In ditzelfde jaar, 16 Mei 1112, slierf bisschop Burchard, en Godebald, een Fries, naar verhaald wordt, 4 werd zijn opvolger. Of Hendrik V hem met ring en staf beleende voor zijne wijding, nadat de kapittelen hem gekozen hadden, blijkt niet, maar hij schijnt een man van hoog kerkdijken zin geweest te zijn. In Duitschland was al spoedig wederstand tegen den Keizer uitgebroken. Reeds in 1112 vereenigden zich verschillende vorsten in Saksen onder leiding van Lothar, den hertog vanSaksen, en van Adalbert, den aartsbisschop van Mainz, maar het gelukte Hendrik V hen te overwinnen, den aartsbisschop gevangen te nemen en den vrede, ook met den hertog Lothar te herstellen. In 1113 was hij te Worms en voerde een strijd in Lotharingen. Spoedig naar Mainz teruggekeerd, vierde hij daar 7 Januari 1114 zijn huwelijk met
Eaiigerii de annulo et. baculo: Annulus et bacillus duo sunt sacra signa, nee iillo de taici manibus suseipienda modo. Libelli H, p. 533. — Dit was de algemeeue overtuiging der geestelijken.
Bruno, Libelli 11, p. 564, 680.
Von Kaumer, Gesch. der Hoheust. I, p. 275.
■i Heda, p. 147.
10
Mathilde van Engeland met prachtige feesten. Op vele plaatsen bleef evenwel de ontevredenheid al meer toenemen, de aartsbisschop van Keulen, de hertog van Neder-Lotharingen, de graven van Gulik, Zutphen, Limburg en Arendsburg 1 en anderen verbonden zich tegen hem en van den rijksdag te Goslar bleven zij weg. In het volgend jaar trok dan ook de Keizer in Saksen, veroverde Brunswijk, maar werd door de Saksen 11 februari 1115 geslagen en moest terugtrekken, terwijl al meer en meer bekend werd dat hij door de kerk gebannen was, daar bet banvonnis in Beauvais, Beims en Keulen werd herhaald door den pauselijken legaat. Toen 24 Juli 1115 Mathilde, de markgravin van Toscanen, gestorven was, zag de Keizer zich, zoowel door de aanspraak, die hij op hare goederen meende te mogen maken, als door het belang, dat hij er in stelde om zich met den Paus te verstaan, gedrongen om weder naar Italië te gaan en riep hij een rijksdag Ie Mainz bijeen. De vorsten kwamen evenwel niet - , alleen Zuid-Duitschland bleef nog aan zijne zijde, en de pogingen om zich met. zijne tegenstanders te verzoenen, die te Fritzlar samenkwamen, mislukten op nieuw. Het was er dus verre af dat de Keizer Duitschland in rust kon verlaten en hij stolde daarom tijdens zijne afwezigheid Frederik, den hertog van Swaben, en diens broeder Coenrad , wien hij Franken gegeven had, aan om het rijksbestuur te voeren en zijn belang en recht voor te staan. Geen gemakkelijke taak voorzeker. Intusschen had de kerkvergadering te Lateranen den Paus gedwongen de bewilliging der investituur uitdrukkelijk te herroepen en vruchteloos bleven de onderhandelingen met de gezanten van Hendrik V. Toen de Keizer in Maart 1117 naar Bome optrok begaf Paus Paschalis II zich naar Monte Cassino, en daarna naar Beneventum. Nu zond de Keizer den abt van
Chr. Colon., p. 53.
11
Glugny om den Paus tot verzoening te bewegen, maar op den 21 Januari 1218 stierf Paschalis II te Anagni. Reeds den 25 Januari kozen, buiten 's Keizers medewerking, de hem vijandige car-dinalen Johannes van Gaëta tot Paus, die onder den naam van Gelasius II te Gaëta gehuldigd werd. In Maart evenwel deed de Keizer te Rome een anderen Paus kiezen, die den naam van Gre-gorius VIII aannam. Zoo waren er weder twee Pausen tegenover elkander. Dat Gelasius JI terstond over Keizer en tegenpaus den ban uitsprak, spreekt van zelf. 1 De Keizer ging spoedig naar Duitschland terug, waar de bisschop van Mainz, door den Keizer weder hersteld, met die van Keulen, Maagdenburg en Salsburg zich tegen hem verbond. In Juli 1118 kwamen deze te Keulen en daarna te Fritzlar bijeen en spraken op nieuw den ban over den Keizer uit. Op deze laatste vergadering was bisschop Godebald tegenwoordig en Utrechts bisschop koos nu openlijk partij tegen den Keizer, aan wiens zijde zijne voorgangers zoo trouw hadden gestaan.
Paus Gelasius II poogde te vergeefs na 's Keizers vertrek zich van Rome meester te maken, Hij moest naar Frankrijk vluchten, waar Lodewijk VI hem gaarne ontving en men op eene kerkvergadering te Rheims zich voorstelde nader over de Duitsche toestanden te beraadslagen. Voor het echter zoo ver kwam stierf de Paus den 29 Januari 1119. Reeds drie dagen later kozen de car-dinalen, die hem vergezeld hadden, Guido. den bisschop van Vienne, tot Paus, die geheel de meeningen van Gregorius VII deelde, en den naam van Galixtus II aannam.
Zoolang de Keizer in Italië afwezig was geweest, had Frederik van Swaben wel getracht orde en rust te handhaven, maar het was hem niet gelukt, vooral ook door den tegenstand van den aartsbisschop van Mainz. Oorlog, brand en plundering, roof en
Imperatoren! oum idolo suo omnesque luiic cousentientes excommunicavit. Cbr. colon., ad a. 1118.
1-2
ellenden drukten zwaar op de bevolking. 1 De Saksische vorsten en bisschoppen verzeilen zich legen herlog Frederik en in Juni 1116 leed hij bij Wurtzburg eene nederlaag. De Keizer, teruggekeerd, zocht aan die treurige toestanden een einde te maken en liep in September 1119 te ïribur eene rijksvergadering te samen, met toezegging zich aan hare besluiten te zullen onderwerpen. Talrijk kwamen vorsten en bisschoppen samen, men kwam overeen den strijd te staken, die alom verwoesting stichtte, en besloot de betrekking van kerk en staat aan de beslissing eener kerkvergadering te onderwerpen, waarop de Paus en Hendrik V zouden verschijnen. Er werden wel dien ten gevolge onderhandelingen met Callixtus II geopend, terwijl deze nog in Frankrijk was, maar zij bleven zonder gevolg 2, en op de groote kerkvergadering in Rheims, den 21 October 1119 geopend, werd op nieuw de ban over den Keizer uitgesproken.
Tot die kerkvergadering was ook Godebald van Utrecht opgeroepen. Onderweg ziek geworden, kon hij niet komen, en Calixtus verschoonde zijn wegblijven, maar droeg hem op de proosten, die zijne plaats hadden moeten vervullen, te berispen om hun wegblijven en schonk hem en zijne opvolgers tevens het recht den bisschoppelijken mijter le dragen. 3 Was er te Utrecht onder de geestelijkheid toen nog eene voor den Keizer gezinde partij, waartoe die proosten behoorden ? De vorsten en het volk, den voordurenden strijd moede, zochten den vrede te bewaren; maar de bisschoppen vernieuwden de twisten telkens wegens den uitgesproken ban.
Quia rex abienit, uuus quisque non quod rectum, sed quoil sibi placitum vidcbiitur, hoe facicbat. Primo ergo pars utraque assiduis conventibus agros alterius vastare, uolonos despoliare coepit. Post baec, oceasioue nacta, uiidique latraiiculif pulhilabant, qui, uullam temporibus vel personis distautiam exhi-bentes, ut dici solet, rapere et deperdere, invadere et occidere nilque per omnia viotis reliqui lacere satagebant. Ekkeb.
Hierop hebben de stukken betrekking. Acta et const., p. 157.
Heda, p. 148. Brom, Bullar. n». 13, p. 5.
43
Van de eersten verzoenden zich met den Keizer graaf Frederik van Arntzberg, hertog Lothar en paltzgraaf Frederik, markgraaf Rudolf, aartsbisschop Frederik van Keulen en anderen, zij kondigden in Saksen een landvrede af1, maar die duurde niet lang. In November 4119 was de Keizer in Utrecht met zijne vrouw Mathilde, bisschoppen, graven en gevolg, en verleende daar tienden aan de kerk van Antwerpen; maar het verdient opmerking dat de Utrechtsche bisschop niet onder de getuigen voorkomt. 2 Was hij toen afwezig of was hij den Keizer eene persona in grata wegens zijn partij nemen voor Gelasius II? In 1120 wilde de Keizer de bisschoppen van Spiers en Worms verdrijven en bereidde zich voor de belegering van Mainz. Adalbert de aartsbisschop, nu des Keizers meost verbitterdgfe, tegenstander, begaf zich naar de Saksen en wist lien te bewegen naar Mainz tegen de keizerlijken hem te volgen. Beide partijen stonden tegenover elkander, de strijd scheen onvermijdelijk. Op het laatste oogenblik evenwel kwam nog een verdrag tot stand, over drie maanden zou men in Wurtzburg samen komen om over alle twisten te beslissen. Werkelijk kwam in September 1121 de Keizer en de vorsten en prelaten des rijks daar bijeen. Daar werd over den rijksvrede gehandeld en kwam men overeen, ieder zou zijne rechten behouden, het geroofde zou teruggegeven, de gevangenen en gijselaars losgelaten, ieder eigendom beschermd worden, roof, vredebraak en strijd zou worden gestraft. 3 Zoo was de vrede hersteld, maar omtrent 's Keizers ban kon men geen besluit nemen. Dit moest aan den Paus overgelaten worden. Deze was intusschen naar Rome teruggekeerd en had 'sKeizers Paus, Gregorius VIII, verdreven, die in een klooster vergeten zijn leven eindigde.
Ekkeh. ad a. 1120.
Bondam, Chart, bl. 169. Dat hij in 1121 in Utrecht was, blijkt uit het charter bij Bondam, p. 170.
Ekkeh. ad a. 1121. Zie het consilium de pace restituenda Acta et const., p. 140.
14
De Keizer zond terstond gezanten naar Galixtus II om met hem te onderhandelen, bisschop Bruno van Trier en den abt van Fulda Ertolf. Zij vonden den Paus bereid twee cardinalen naar den Keizer af te vaardigen met een schrijven om hem tot vrede aan te manen. De Keizer, de stemming in Duitschland kennende, begreep, dal een einde aan zijn strijd met de kerk moest komen, nu Galixtus algemeen erkend was, allen naar vrede en rust verlangden en te Wurtzburg de wensch daarnaar uitdrukkelijk was uitgesproken. 1 In 1122 werden de besprekingen voortgezet en in September, op den rijksdag te Worms, kwam de overeenkomst tusschen Keizer en Paus tot stand, waarbij Hendrik V van de investituur afstand deed; 2 de Paus, van zijne zijde, stond den Keizer toe, dat de keuzen in zijne tegenwoordigheid mochten geschieden en dat de verkozene door hem met de wereldlijke rechten zou beleend worden met den scepter. 3 Zoo eindigde door dit concordatum Galixtinum eindelijk de strijd en werd de Keizer en de zijnen van den ban ontheven. In Bamberg werd deze overeenkomst nog nader bevestigd en de Keizer zond zijne gezanten naar Rome met gescheaken en een brief voor den Paus, die door dezen op de vriendelijkste wijze werd beantwoord. 1
Te Worms was bisschop Godebald tegenwoordig, toen de vrede met den Keizer tot stand kwam en was getuige bij 's Keizers ver-
Imperator propter anathema deflcere a se regnum videns, patrisque me-tueus exemplum, Otto Frisiug, Chron. Vil, e. 16.
Dominus imperator apostolicae seili obediat et de calurania, quam adversus eum habet ecclesia, ex consilio et auxilio principum inter ipsuru et dominum papam componatur et sit firma et stabilis pax. Const, et acta, p. 158.
Demitto sauctae catholicae ecclesiae omnem investituram per annulum et ba-culum et concedo in omnibus ecclesiis, quae iu regno vel imperio meo sunt, canonicam üeri electionem et liberam consecrationem. Const, et acta, p. 159.
Electiones episcopomm et abbatum Teutonici regni, qui ad regnum pertinent, in pracsentia tua fieri absque simouia et aliqua violeutia. Electusautem regalia per sceptrum a te accipiat et quae ex his jure tibi debet, faciat. Const, et acta, p. 161.
■i Const, et acta, p. 162.
45
klaring, In Maart 1122 was hij bij den Keizer in Aken geweest; 1maar of lüj daarom toen reeds geheel aan diens zijde stond, zou ik niet durven verzekeren. Door de vergadering in Worms was eerst een einde gekomen aan den twist, die op het Pinksterfeest reeds te Utrecht was uitgebroken tusschen den Keizer en den bisschop. Toen de Keizer in 1122 het Pinksterfeest op 12 Mei te Utrecht kwam vieren, 2 brak daar een opstand uit, waarbij de bewoners der stad en het gevolg des Keizers handgemeen werden en in de stad een strijd geleverd werd, waarbij dooden en gewouden vielen. Onder de opruiers der burgers was een Gisel-bertus, zoo men verhaalt 3, een vijand des bisschops, en een graaf Willem, waarschijnlijk de burggraaf van Utrecht. 4 W'at de oorzaak van dit oproer was blijkt niet, wellicht de atkeuring die het vond, dat de Keizer en de zijnen, toen nog onder 's Pausen ban staande, hier zulk een hoog feest zouden houden; want niet alleen tegen den Keizer, ook tegen den bisschop was de aanval gericht en deze moest bij het domkapittel eene schuilplaats zoeken. De Keizer schijnt hem echter niet geheel onschuldig aan het oproer beschouwd te hebben, want hij deed hem gevangen nemen, en welligt was bisschop Godebald ook niet zeer ingenomen met het Keizerlijk bezoek, zoolang de Keizer nog in den ban was. Hoe dit zij, de Keizer hield den bisschop eenigen tijd gevangen en, hetzij hij ontvluchte s, hetzij hij een losgeld moest betalen, 0 hij
Sloet, nquot;. 139. Lacomblet, n0. 294, p. 193.
Imperator festum Pentecosten apud ïraiectum celebrat. Chr. Colon, ad a. 1022. Ekkehard brengt dien twist tot Kersmis 1122, na de vergadering te TVorms.
Omnia haec macbinatione cujusdam Giselberti, qui episcopnm infestabat, acta esse ajebant. Cbr. Colon.
Zie de aanteek. van Eondam, Chart, p. 170.
16
werd eerst later weder vrij. Over den graaf Willem hield de Keizer een hofgericht en hij schijnt, ontzet te zijn van zijne waardigheid. Althans in het charter van 26 Mei 1122, dat de Keizer te Utrecht, na het oproer, verleende, waarbij aan de kapittelen van den Dom en van St. Salvator hel bezit werd verzekerd van de landen tusschen IJssel en Lek, en dezei\ bepaaldelijk ook de cijns en het gerecht werden gegeven, schijnt de Keizer 1 aan te duiden, dat deze graaf Willem daar vroeger opbrengsten geind en gerecht uitgeoefend had in 's vorsten naam , die nu aan de kapittelen werden afgestaan. Met dit charter hangt samen het charter van 27 Mei 1122, dus den volgenden dag, verleden, waarbij de villa Eiteren, bij IJsselstein, teruggegeven wordt aan de abdij Werden. 2 Van den bisschop wordt bij deze zaken geene melding gemaakt; wel zou men uit het eerste stuk kunnen opmaken, dat de beide oudste kapittelen aan 's Keizers zijde stonden, waarom clan ook de bisschop daar bescherming gezocht had. Dat omtrent dien tijd de verstandhouding tusschen die kapittelen en den bisschop wel iets te wenschen overliet, wordt trouwens bevestigd door een brief van het domkapittel van Keulen, als antwoord op eene vraag van het Utrechtsche domkapittel, over de vrije rechtspraak van het kapittel over leden en onderhoorigen tegenover den bisschop. 3 Eene duidelijke vingerwijzing naar deze oproerige beweging ligt in het charter van 2 Juni 1122, dat de Keizer als besluit dezer beweging gaf en waaruit wij zien, dat de burgers van Utrecht en Muiden door den Keizer toen uitdrukkelijk in den eed genomen waren van trouw en gehoorzaamheid. 4 Of
Cartul. bl. 118, vgl. de gift van Otto I in 924, van Hendrik III in 1046, van Hendrik IV in 10G4, waarop verwezen wordt.
Laeorablet, Oorkondenb. I, u0. 295, bi. 193. Over Eiteren, zie de Geer, Bijdragen tot de Gesch. van Utrecht, p. 97.
Cartul. p. 112.
Ut nominatim Traiectensem episcopum, omni exelusa occasione, contra omnes mortales in nostra iidelitate nobis retineant.
17
die van Muiden zich mede in hel oproer gemengd hadden, weten wij niet; maar de Keizer verleende aan hen en aan de burgers van Utrecht het behoud hunner rechten, die zij van bisschop Godebald verkregen hadden, op uitdrukkelijke voorwaarde, dat zij alle tegenstanders des Keizers zouden weer.staan en bestrijden. 1Hendrik V liet bisschop Godebald hierbij als getuige optreden, voor den bisschop geen aangenaam gevoel zijne eigene onderzaten als borgen zijner trouw en als wachters over zijn gedrag te zien gesteld. Gedurende zijn verblijf te Utrecht stelde de Keizer ook de tollijst vast op verzoek van Ghiselbertus, van den schout Galo en van den burggraaf Arnoldus en van de aanzienlijkste burgers, voor den tol, die te Utrecht moest betaald worden door hen die waren aanvoerden, 2 waaruit blijkt hoe toen eene uitgebreide handel daar gedreven werd. Zoo vertoonde zich in Utrecht nog, naar het schijnt, ten laalste een gevolg van den strijd tusschen Keizer en Paus, die weldra stond bijgelegd te worden.
Of Hendrik V den bisschop bij zich hield lot de vergadering te Worms in September en wellicht nog langer blijkt niet, maar in Utrecht vinden wij hem waarschijnlijk weder in 1123 toen de Keizer daar weder terug kwam. In 1125 was hij in Maart met den Keizer in Luik met vele andere bisschoppen en later weder met hem te Utrecht. De Keizer was reeds in 1123 Ie Utrecht gekomen, 3tengevolge van de gedragingen van gravin Petronella van Holland. Daar was in 1122 graat Floris II gestorven, met achterlating van jeugdige kinderen. De oudste zoon Dirk was nog minderjarig en de moedige, heerschzuchtige moeder nam de voogdij, en daarmede het bestuur van het graafschap in handen. Nauw verwant aan
Ea conditione ut unanimes nostrae insistant fldelitati'nostraeqne dignitati, et coronae detrahentes et adver.santes pro possibilitate opprimere studeaut infl-deles humiliaudo sed fideles corroborrado.
Drakenborg, Aanhangsel, bl. 295.
Bondam, p. 171.
18
Lothar den Saksischen hertog en reeds vroeger met hem verbonden, was zij steeds den Keizer vijandig gezind geweest. Nu kwam zij tot een werkelijk verzet, en steunende op de hulp van Lothar, den bisschop van Munster en anderen, weigerde zij gehoorzaamheid. Hendrik V kwam met een leger hier heen en belegerde het sterke huis Schuilenburg, dat aan den Utrechtschen bisschop behoorde, maar Lothar en Diederik van Munster sneldtn toe, belegerden Deventer en noodzaakten den Keizer het beleg van Schuilenburg op te breken, om Deventer te beschermen. 1 Daarmede was deze oorlog geeindigd zoo het schijnt, waaromtrent de berichten uiterst onvolledig zijn. Tegen wien was die gericht ? Tegen gravin Petronella en de Hollanders 2 of tegen den bisschop van Utrecht, al wordt deze niet daarbij genoemd? 3 De geheele tocht van Hendrik V wordt bij onze oudste chronijkschrijvers onvermeld gelaten, 4 zoowel als de aanleiding daartoe. 5 Hoe het zij, de Keizer ging spoedig naar Duitschland terug, waar zijne tegenwoordigheid zeer noodig was. c In het begin van 1124 was hij te
Eene belooning aan Deventer bevat het charter 2 Aug. 1123, te Utrecht. Bondam, p. 171. Pro devotissima fidelitate ut ipsos ad exeqnendam fldelitatem ampiius corroboremus. Wel wordt de consensus Godeboldi vermeld, maar onder de getuigen komt hij niet voor.
Coepit etiam tum germinare discordiae illius seminarium, quae sequent! aestate maximo illius regionis damno , quae vulgo Holland vocatur, morose et laboriose et vix tandem, ipso imperatore copiosum illo exercitum ducente, ter-minabatur. Ekkeh. Ann. Saxs.
Sculenburg ad injuriam episcopi Godebaldi traiectensis obsidet. Chr. colon ad a. 1123.
i De lateren volgen geheel Ekkeh. en den annal Saxo. Zie Joh. a Leidis, XV., 12; Heda, p. 118.
Was misschien bisschop Godebald naar Petronella gevlucht en de tocht to en beiden gericht?
(5 Per totam pene Germaniam, externis quiescentibus, civilium ubique sedi-lionnm tempestas increvit. Praedones quippe, qui sub nomine equitum ubique superahuudabaul, villas et agros ecclesiarum invadebant, colonos domi forisque spoliabant et ab his, qui pane solo et aqua victitare solebant, delicias sibiraet ministrare tormentis exigebant, sicque praediis et incendiis unoquoque suas inijurias vindicante, coepit undique caritas, imo raritas annonae succrescere. Ekkeh. ad a. 1123.
19
Luik en trok vervolgens weder naar Holland om gravin Petro-nella tot onderwerping te brengen, hetgeen hem gelukt schijnt, ofschoon -wij van dien tocht niets weten 1 dan dat hij van uit Lotharingen tegen haar optrok. Hertog Lothar was toen elders bezig gehouden; maar toen in April een rijksdag te Bamberg was samengeroepen, bleef hij en eenige andere Saksische grooten weg, vertoornd over Petronella's onderwerping. 2 Het gevolg was dat de Keizer de vorsten tegen Lothar en de Saksen opriep tegen Augustus. In plaats evenwel van naar Saksen, voerde hij zijn leger naar Metz en bedreigde Rheims, toen zijn schoonvader, Hendrik I van Engeland, hem te hulp riep tegen Lodewijk VI. Hij waagde evenwel geen strijd, maar trok voor het Fransche leger terug naar Worms. Daar was een oproer uitgebroken, het paleis des Keizers was verbrand, de bisschop verjaagd. Hendrik V belegerde de stad, nam die in en strafte haar met zware geldboeten, waarna hij een landvrede in Luik afkondigde. 3 Het Pinksterfeest wilde hij weder te Utrecht in 1125 vieren. Hij kwam er met zijne ecbtgenoote, met hertog Frederik van Swaben en vele anderen, maar werd er ziek en stierf reeds den 23 Mei zonder kinderen na te laten, na verschillende beschikkingen gemaakt en bepaald te hebben, dat de rijkskleinodiën op het huis Hamerstein zouden bewaard worden, totdat zijn opvolger zou verkozen zijn. 4 Zijn lijk werd naar Spiers vervoerd en daar begraven , zijne ingewanden werden op het koor in den Dom, bij die van Keizer Goenrad bijgezet. Met hem stierf de laatste der Keizers van Saliscben stam.
Ook Paus Calixfus II was in het vorige jaar gestorven en opgevolgd door bisschop Lambertus van Ostia, die een werkzaam
Non multo post imperator Heinricus movit expeditionem contra eos, qui sibi in regione Holland contrarii existebant, bisque licet tarde subactis ad superiores se partes contulit. Ekkeb. ad a. 1125.
Ob sororis suae predictae illatam ab imperatore injuriam. Ekkeb.
Consüt. et acta, p. 164.
Otto fris. Vil, p. 313. Ann. Hildesb. 1125, p. 66. Ekkebard, Cbr. Colon.
20
aandeel had genomen in de onderhandelingen tusschen den Paus en Hendrik V. Hij nam den naam van Honorius TI aan, en werd algemeen erkend, Hendrik V had zich met deze keus niet bemoeid. Of bisschop Godebald bij den dood des Keizers ook in Utrecht tegenwoordig was, blijkt niet. A.Is hel. charter, waarbij de Keizer aan de Utrechtsche kerk het graafschap Friesland opnieuw bevestigde, maar dat de dagteekening mist, echt is 1, dan is dit wel waarschijnlijk in 1125 gegeven, zeer kort voor den dood des Keizers, en daarin wordt van fidelis meus Godebaldus gesproken, ofschoon hij niet onder de getuigen voorkomt; maar wel Diederik van Munster, die in 1123 tegen den Keizer gestreden had, maar zich nu weder bij hem bevond. Is de jaarteekening van het gebrekkig overgeleverd charter voor Oostbroek 2 juist, dan was Godebald reeds in 1123 weder te Utrecht en bevestigde hij toen de rechten der abdij van Oostbroek, pas dooi1 enkele edelen bij Utrecht gesticht, en waaraan ook de Keizerin Mathilde in lé'22, toen zij met haar echtgenoot tijdens het oproer zich te Utrecht bevond, een veen zou geschonken hebben. Zeer kort na den dood van Hendrik V, reeds den volgenden dag, was de-Keizerin te Wageningen, waarschijnlijk terstond op reis naar Duitschland, en schonk daar aan St. Maarten het goed Richterko voor de zielrust van haar gemaal, 3 met bepaling, dat op het koor dag en nacht een waslicht bij het graf bleef branden, dat op zijn jaarfeest aan de overige kapittelen eene uit-deeling zou gedaan worden en de verdere inkomsten verdeeld, twee derden aan de kanoniken van den Dom, een derde aan die van St. Salvator. Vreemd dat zij zich daarbij van het zegel en handteeken des overleden Keizers bediende.
Cartular. p. 120.
Codex diplomatcus, 2Ji! serie IV, 2, bl. 7. Buchel ad Beka, p. 46, geeft hiervoor 1125 aan.
Pro reraedio animae dilecti domini mei imperatoris Henrici, cujus viscera ibidem sepulla sunt in tumulo, quo et atavi ejus Conradi imperatoris intestina condita sunt.
21
Gedurende de laatste jaren van 's Keizers leven schijnt de verhouding van Godebald tot Hendrik V geene zeer vriendelijke geweest te zijn. De Keizer liet hem aan zich zei ven over, hij kon niet vergeten, dat hij aan de zijde van Gelasius II had gestaan. Hij kwam te Utrecht en handelde zonder van den bisschop melding te maken, terwijl zijne gunsten Heer betroffen het kapittel van den Dom, dan den bisschop. A.an den Deken en het kapittel had hij de keizerlijke praebende afgestaan, en liet daarvoor twee priesters benoemen. 1
Wie zou Hendrik V opvolgen ? Die vraag is toen zeker bij velen gedaan en iieeft vele gemoederen in beweging gebracht, want verschillend was het antwoord, hoe kon hel ook anders? dat er op gegeven werd. Lothar van Saksen wenschten velen verkozen te zien, vooral Adalbert van Mainz, maar ook Frederik van Hohenstaulen en zijn broeder Coenrad hadden grootebezittingen, Frederik was hertog van Swaben en had machtige voorstanders. Tegen 24 Augustus 1125 riep de aartsbisschop van Mainz vorsten en prelaten , graven en bisschoppen bijeen om een Duitsch-koning te kiezen 2 en hij wist door list en geweld hel daarheen te brengen dat op 30 Augustus Lothar werkelijk verkozen werd, en te Keulen met zijne echt-genoote Rikenza door bisschop Frederik gezalfd. Dat Lothar zich terstond tegen zijne tegenstanders Frederik en Coenrad van Hohenstaulen keerde en hunne bezittingen als rijks goed en leen opeischte, was te verwachten. 3 Reeds op een rijksdag te Straatsburg in 1125 werd Frederik veroordeeld en te Goslar werd tot een tocht tegen hem besloten. 4 Ook de kennis, die bisschop Godebald met Lothar maakte, was niet aangenaam, want hij werd in een vorstengericht, op
Matthaeus de nobilit, p. 745; Heda, p. 150.
Const, et acta, p. 1Ü5.
Zij waren ueveu van Heudrik V, zoueu zijner zuster. Hie per omnia pro-geniem imperatoris Heinrici humiliavit, zegt van Lothar, Otto frising, VII, 19. Vgl. Vita Frederiei, I, 17.
Chron. Colon, ad a. 1126,
22
aanklacht van den proost en het kapittel van den Dom door Lothar veroordeeld om aan dezen terug te geven het broek behoorende bij Amerongen, Doorn en Cothen, dat het kapittel altijd bezeten had, maar dat de bisschop aan anderen had verkocht, aan welk vonnis hij voldeed door het charter van 1126, waarbij hij levens schonk den tiend, den cijns en het gerecht over deze landen, en aan den Domproost de synodale rechten over dit broek en dat van Werkhoven en Zeist opdroeg. Of Lothar in het begin van 1127 te Utrecht geweest is en daar die uitspraak deed, zooals Bondam 1meent, en daar toen ook de leenhulde van den graaf van Gelre en anderen ontving, moet onzeker blijven. Was hij er. dan zal zijne aanverwante, Petronella van Holland, zeker ook wel hem daar hebben bezocht en misschien van hem de gift van Friesland hebben verkregen, dat de vorige Keizers aan Utrecht hadden geschonken 2 maar dat hij als het oude graafschap Friesland beschouwde en als een deel van het toenmalige graafschap Holland. Ook dit moest voor Godebald onaangenaam zijn, al had die gift hem nimmer vele voordeelen opgeleverd, het moge dan toen of later geschied zijn. Ka een inval in Bohemen en de tot standkoming van een voordeeligen vrede in 112G, versterkte Lothar zich in Burgondië, door de regeling der opvolging in dit graafschap, en in Zuid-Duitschland door de beleening van hertog Hendrik van Beijeren met hel hertogdom Saksen, wien hij tevens zijne dochter ten huwelijk gaf. Gravin Petronella , vertrouwend op de hulp en den steun van den Duitsch-koning, deed terzelfder tijd eene poging om voor haar zoon. graaf Dirk VI, ook het graafschap Vlaanderen te verkrijgen, toen graaf Karei te Brugge vermoord was, zonder kinderen na te laten. Zij had eene haai' gunstige partij in Vlaanderen en zij zelve ging naar Brugge om de zaak te bevorderen. Die verwachting werd echter
Charterb. p. 175.
Beka, p. 46. Hic Lotharius abstulit oomitatus de Oestergou et Westergou ab ecclesia Traiectensi, (juos secunduin antiqua privilegia incorporavit comitatui Hollaadiae.
23
niet vervuld, want Koning Lodewijk VI van Frankrijk beleende Willem van Normandië met dit graafschap 1 en I.othar kon haar niet ondersteunen, daar hij zelf tegenover de Hohenstaufen Frederik en Coenrad in Duitschland den strijd te voeren had; want al hadden zij zich ook bondgenoolen zien ontnemen, zij hielden dien vol, vooral sints Coenrad uil het oosten was teruggekomen, waar hij met de kruisvaarders gestreden had. Het beleg van Neurenberg had de Duitsch-koning moeten opbreken. Spiers viel van hem af. Daar vernam hij op het Kerstfeest te Wurtzburg in 1127, dat Coenrad den koningstitel had aangenomen. Terstond liet hij den ban over hem uitspreken door den aartsbisschop van Mainz. Coenrad zelf zocht zijn steun in IIalio; in Milaan met vreugde ontvangen, werd hij den 29 Juli 1128 te Monza en daarna te Milaan als Koning van Italië gekroond. Hij vond evenwel geene genoegzame hulp om zich staande te houden, vooral nadat ook de pauselijke legaat den ban overj hem had uitgesproken, en moest in 1129 naar Duitschland terugkeeren. Daar had Lothar intusschen Spiers en ook Neurenberg ingenomen, had zich met den aartsbisschop van Keulen, den graaf van Gelder en den bisschop van Straatsburg verbonden en drong Frederik al meer terug.
In Februari 1130 stierf Paus Honorius II en diens dood werd de aanleiding tot een nieuwen strijd, nu evenwel tusschen de car-dinalen te Rome; sommigen kozen den cardinaal Papareschi, die zich Innocentius H noemde, anderen verkozen Petrus Leo, die den naam van Anacletus aannam. De laatste dwong zijn tegenstander naar Frankrijk de wijk te nemen en deze vond daar erkenning. In Maart 1131 kwam Innocentius II te Luik en daar, op eene groote vergadering van vorsten en prelaten, werd hij door de Duitsche geestelijkheid en door den Duitsch-koning gehuldigd en werd bepaald, dat deze het volgend jaar naar Italië zou komen
Kluit, Hist. Grit. 1, p. 73 in uot.
24
om den Paus ferug te brengen te Rome en door hem gekroond te worden. Of bisschop Andreas van Utrecht ook te Luik was, blijkt wel niet zeker, 1 maar WBarschijnlijk zal hij er geweest zijn, want, voor hij in 1128 aan bisschop Godebald was opgevolgd, was hij proost van St. Lambert te Luik geweest en bevriend met den bisschop Frederik, wiens geweldadigen dood hij in 1121 had bijgewoond. Reeds in Maart 1129 was hij met Lothar te Duisburg en was zijn getuige, 2 hij zal dus ook wel den Duitsch-koning naar Luik gevolgd zijn. Daar waren wellicht ook de graaf van Holland en zijn broeder, de graven van Gelder en die van Cleef onder 's Konings gevolg. 3
Bisschop Godebald schijnt de laatste jaren voor zijn dood te Utrecht te hebben doorgebracht. Wij treffen hem daar aan als hij, in Juli 1126, aan de kerk van St. Pieter Tiezelines-kerke in Zuid-Holland schenkt, evenals hij reeds in 1118 daaraan de kerk van Enschede en van Warnsveld in Twente had gegeven, — als hij in 1127 aan den Utrechtschen handel toestond markt te houden en uit te stallen, bij de vier vaste Utrechtsche jaarmarkten, waar zij wilden, op verzoek van den hertog van Leuven en van Godfried en Herman van Kuik, — als hij in 1127 de voorrechten regelt van den proost van West-Friesland, waarschijnlijk ook als hij aan den abt van St. Bavo vergunt eene kerk in Pendrecht te stichten. Voor hij stierf was hij naar de abdij Oostbroek gegaan, om daar in een monnikspij begraven te worden. Welk een onderscheid tusschen dezen zwakken bisschop en de forsche gestalten van Coenrad en Willem. Hij stierf in November 1128. Dat tot zijn opvolger Andreas van Kuik gekozen was door de kapittelen, zal wel een gevolg geweest zijn van de macht en den invloed, die toen dit geslacht in Utrecht uitoefende. Reeds in 1108 had bisschop
De oorkonde bij Sloet, I, p. 260, is verdacht.
Lacomblet, I, n0. 305
Oorkoiideub. I, nquot;. 116. Sloet, I, p. 260, als de oorkonde echt is.
25
Burchard een verschil beslist tusschen Arnold de Rothe en Alveradis, de weduwe van Hendrik van Kuik en de kapittelen van den Dom en St. Salvator, over goederen tusschen Lek en Linge. Hare beide zenen, Godfried en Herman vinden wij te Utrecht bij Godebald in 1127, en een van de eerste daden van bisschop Andreas in dl29 was de bevestiging der stichting van de abdij Marienweerd door de weduwe Alveradis en hare zonen , die door hen begiftigd werd met goederen in de Betuwe en Bommelerwaard gelegen. In 1131 gaf hij aan de abdij van St. Truien bij de kerk van Aalburg ook de novale tienden in Babilonienbroek en regelde het bezit van de kerk en van een hof te Beusichem tusschen den proost en het kapittel van St. Jan. Waren dus de eerste jaren van Andreas rustig te Utrecht doorgebracht, 1 dit veranderde in 1132, het jaar dal Koning Lothar zijn tocht naar Italië ondernam.
Hij had zooveel mogelijk orde en rust hersteld; maar met de broeders Frederik en Coenrad duurde nog steeds de strijd voort en toen hij zijn schoonzoon Hendrik hertog van Beijeren en Saksen het beheer des rijks opdroeg tijdens zijne afwezigheid, moest hij dien aan hem overlaten. Door den ouderlingen strijd der Lombardische steden gelukte het Lothar naar Rome door te dringen en Paus Innocentius daar te brengen, 2 en den 30 Maart 1133 bezette hij een gedeelte van Rome, maar moest het andere gedeelte aan Anacletus overlaten, die door de Noormannen van Zuid-Italië geholpen werd. Den 4 Juni 1133 kroonde Innocentius Lothar in de kerk van Constantijn, daar de St. Pieterskerk in de macht van Anacletus was. Bij die gelegenheid kwam eene nieuwe overeenkomst omtrent de investituur der geestelijke vorsten en omtrent de
TJrbs ïraiecteusis tola cum omuibus ecclesiis ibidem constructis iuceudio conflagravit. Chr. Colon, ail a. 1131.
Otto fris. Chr. VII, 18. lu muttis locis tam amore Conradi qnam respectu jiaucitalis suae ab iucolis terrae subsauuatus et despectus.
26
goederen, die vroeger aan Mathilde van Toscanen behoord hadden, tot stand. Weder kwam de vraag ter sprake, reeds te Luik opgeworpen, of beleening met wereldlijke rechten aan de wijding der bisschoppen en abten al of niet moest voorafgaan. Dat de beleening met scepter aan de wijding zou voorafgaan wenschle Lothar, maar Innocentius gaf dit niet toe, maar stond slechts toe, dat de geestelijken zich van elke uitoefening van wereldlijke rechten zouden onthouden, totdat zij daarmede door den vorst zouden beleend zijn. 1 Omtrent de goederen van Mathilde werd bepaald, dat die aan Lothar en aan zijn schoonzoon Hendrik zouden verblijven, tegen een jaurlijksche uitkeering van honderd mark, maar daarna aan de kerk zouden terug komen. 2
Spoedig daarna moest Keizer Lothar naar Duitschland terugkeeren en Innocentius zag zich genoodzaakt weder naar Pisa te ontwijken; want, hoewel nu algemeen erkend, zijn tegenstander kon hij uit Rome niet verdrijven, waar de bevolking dezen genegen was. Toen Lothar terug kwam, had Frederik van Hohenstaufen zich intusschen van Ulm meester gemaakt; maar de Keizer herwon het in 1134 en dit deed den dapperen hertog eindelijk, na tien jaren van strijd, naar vrede verlangen. 3 In Maart 1135, op een rijksdag te Bamberg, verzoende dan ook werkelijk Frederik zich met den Keizer 4 en in September kwam de zoen met Coenrad tot stand te Mulhausen, nadat te Maagdenburg een rijksvrede voor tien jaren was afgekondigd.
lutenlicimus autem ue quisquam eorum quos iu Teutonico reguo ad pon-tificatus honorem vel abbatiae regimen evocare contigerit, regalia usurpare vel invadere audeat nisi eadem prius a tna potestate deposcat quod ex his, quae jure debet tibi, tuae maguificentiae faeiat. Const, et acta, p. 169.
Const, et acta 1. c.
'6 Post festum Sti Jacobi imperator expeditionem movens super Fredericum dueem Alsaciae plura ejus castella destruit, inter quae famosum ejus oppidum iu Suevia Ulna captum iucendio tradit, in regionem praedabundus perambulat. Fredericus dux tandem diffidens rebus suis, gratiam imperatoris per quodcunque potest obtinere laborat. Chr. Col. 1134.
ütto fris. Y1I, 19,
27
Het jaar 1132, was voor Utrecht en Holland zeer onrustig geweest. Moge graaf Dirk VI nog met zijn broeder te Luik geweest zijn, al zeer spoedig daarna brak tusschen den graaf en Floris, als de Zwarte bekend, een hevige strijd uit, waarin Petronella en Dirk zoowel als de heeren van Kuik en bisschop Andreas werden gewikkeld. Graaf Dirk VI was in den winter van 1132, toen alle wateren bevroren waren, in West-Friesland, waar de bewoners hein gehoorzaamheid geweigerd hadden, 1 getrokken, had Alkmaar bezet en het omliggende land doen plunderen. De Friezen riepen 's graven broeder, vol moed en eerzucht en die niets liever verlangde dan zich een eigen gebied te verkrijgen, te hulp en boden hem het bewind over West-Friesland aan. Floris, die door Petronella en graaf Dirk zich achtergesteld voelde, nam het aanbod aan, kwam tot hen over, en plaatste zich aan hun hoofd, terwijl ook vele landlieden, vooral uit Kennemerland, zich bij hem aansloten. Zoo trok hij met de zijnen naar Haarlem en verwoestte en verbrandde de omstreken onder de oogen van graaf Dirk. Toen echter de Friezen waren afgetrokken mei Floris, vond Dirk spoedig gelegenheid zijne afvallige Kennemers en boeren weder uiteen te jagen en daar de rust te herstellen. Zoodra echter Keizer Lothar van dezen strijd hoorde, maakte hij of zijn schoonzoon Hendrik van Beijeren in zijnen naam, terwijl hij naar Italië was getrokken, er een einde aan. Een duitsch vorst, wie is onbekend, werd hierheen gezonden en beval de broeders, op verbeurte van 's vorsten gunst, zich te verzoenen. Zij gehoorzaamden, hoe moeilijk het ook viel, waarschijnlijk in het begin van 1133. Floris zag zich dus in zijne verwachting om West-Friesland voor zich te verkrijgen te leur gesteld ; hij vormde nu een ander plan, dat hem niet het geslacht van Kuik in twist bracht. De broeders Godfried en lierman van Kuik,
Eeminiscens infldelitatis et injuriarum quas illi Fresones occidentales frequenter fecerant. Chr. Egmond, 1132.
28
de zonen van Alveradis, ] hadden eene zuster Aleide gehad, die mei Arnold de Rolhe gehuwd was geweest, denzelfden dien wij in het charter van bisschop Burchard van 1108 als coheres der Kuiksche bezittingen vermeld vinden. Eene dochter van Aleide en Arnold was na het overlijden harer ouders overgebleven, die rijke en uitgebreide bezittingen bezat. Floris wist zich bij de dienstlieden der rijke erfdochter bemind te maken en die aan zich te verbinden en hoopte de hand der weeze te verkrijgen. Als hij daarbij vertrouwde op de voorspraak van Godfried en van Andreas den bisschop bij hun broeder Herman, die de voogdij over het meisje voerde, mislukte dit geheel, de voogd weigerde volstrekt zijne toestemming en zijne broeders Godfried en Andreas sloten zich bij die weigering aan. Floris, die reeds bezit genomen had van de goederen van Heilwina, verzamelde een leger, verwoestte en verbrandde de bezittingen van den voogd, nam Lexmond in en nestelde; zich in Utrecht, door de hulp der hem toegenegen burgers, zoodat de bisschop dit dulden moest daar de burgers hem de poorten openden. ? Floris en Herman in openlijken strijd legden het op elkanders leven toe, en werkelijk gelukte het Herman van Kuik Floris in eene hinderlaag te lokken, toen hij bij Utrecht ter jacht
1 Zie ook het charter van 1129, bij Sloet, 11°. 249, waar zij en haar zonen voorkomen als stichters van het klooster Mariemveerd.
2 Alles wat wij hiervan weten, steunt op het Chron. Egmund, hij Pertz, daaruit overgenomen in het Chron. bij Kluit, Hist. Crit. I. p. 75—8S. Dit vertaalde Stoke, II, 181—344, gebruikte Beka, Joh. a Leydis, XVII, 8—10, Daarbij is het oorspronkelijke van het Chron. Egm. hier verloren. De strijd van Floris met het geslacht van Kuik schijnt mij meer beteekenis gehad te hebben dan nu nog blijkt. Heeft bisschop Andreas Utrecht moeten ontvluchten? Vluchtte hij naar Zutphen? Daar was hij in 1134. Bondam, p. 180; en ook in 1133 te Da-venter. Sloet, nquot;. 265. Een charter ten behoeve van Herman van Kuik, Ocr-kondenb. I, nquot;. 120, waar de naam bedorven is, even als bij Sloet, n0. 2()ö. Zijne andere charters wijzen geene plaats aan, maar schijnen te Utrecht gegeven. In Sept. 1133 wijdde hij de kerk te Rijnsbnrg, door gravin Petronella gesticht; maar in 1136 wijdde Siwart, de koorbisschop, altaren te Egmond en andere kerken. Wilde men hem niet om den moord aan Floris gepleegd? Of was hij op reis naar Italië?
29
ging, en hij viel achter Abplede, vermoord door Hermans huurlingen. Dat de Keizer dezen moord niet ongestraft zou laten was te voorzien. In een rijksgericht te Spiers werden Godfried en Herman vervallen verklaard van hunne waardigheden en bezittingen. Daaruit verdreven door bemoeiing van Dirk VI en door den rijks-getroffen, moesten zij voor hun leven twaalf gijzelaars stellen. 1Dit, geschiedde in 1136. In hetzelfde jaar ondernam Lothar zijn tweeden tocht naar Italië, om Innocentius II te Rome te brengen en Zuid-Italiê te onderwerpen. De Paus was nog te Pisa gebleven, in September 1137 kwam hij met den Keizer in Rome, nadat deze zijne vijanden en ook Roger van Sicilië, door Anacletus als koning gekroond, overwonnen had, 2 en hem Apulië en Calabrië had ontnomen. Hoewel Anacletus hierdoor allen invloed verloren had, eerst zijn dood in 1138 deed de laatste sporen van dien strijd verdwijnen en schonk Innocentius het rustig bezit van Piome. De Keizer was spoedig terug gekeerd, maar werd te Verona ziek en stierf reeds den 4 December 1137 dicht bij Trente; zijn lijk en de keizerlijke insignia bracht zijn schoonzoon Hendrik van Beijeren, die hem begeleid had, naar Duitschland terug. Met den Keizer was ook bisschop Andreas in 1136 naar Wurtzburg gekomen en van daar met hem naar Italia gegaan met vele andere bisschoppen, onder welke ook die van Luik was, en bevond hij zich in September te Aquino in Campanië, waar hij 's Keizers getuige was. 3In 1137 met den Keizer teruggekeerd naar zijn bisdom, overleefde hij den Keizer niet lang, want kort na de rijksvergadering te Keulen, die hij nog bijwoonde, stierf hij te Utrecht in Juni 1138.
Hoe anno obsides numero 12 (rodefridi comitis de Knik sese in potestatem regis tradunt. Ipse Godefridus cum fratre sao Herimanno ab imperatore proscri-bitur in terra ipsorum scilicet Salica, more antiquorum. Chron. colon, ad a. 1136. Ue dagteekening van Floris' moord, in het Chron. Egm. door eene latere hand gevoegd, kan niet juist zijn. In November 1133 kon hij nog niet vermoord zijn; wellicht is 1135 bedoeld.
Otto frising, VII, 19, 20.
Miraens, Diplom. I, p. 687.
30
Hij had de macht en uitbreiding van het bisdom niet zien toenemen , al had hij de kapittelen beschonken en voor de geestelijke belangen zijner ondeihoorigen gezorgd. Toch verkreeg hij nog kort voor zijn dood eene belangrijke schenking van Lofhar's opvolger.
Richenza, Lolhars weduwe, had een rijksdag in Februari 1138 te Quedlinburg samengeroepen, maar Albrecht, markgraaf in Saksen , die zich gekrenkt voelde door Lothar, omdat deze het hertogdom Saksen aan zijn schoonzoon, Hendrik van Beijeren, gegeven had, verhinderde die samenkomst. Daarvan maakten de Hohenstaufen en hunne vrienden gebruik, zij kwamen te Coblenz met den gezant van Innocenüus 11 samen en daar kozen zij Coenrad den 22 Februari 1138 tol koning. Hem kroonde de pauselijke gezant den 6 Maart te Aken. Weldra vermeerderde de vrees voor Hendriks groofe macht en bekende trotschheid Coenrads aanhangers, vooral ook de medewerking des Pausen bij zijne verkiezing versterkte en verhoogde zijn aanzien, en reeds in April zag hij zich te Keulen door vele bisschoppen en vorsten omringd. Daar wist bisschop Andreas van hem de teruggaaf te verkrijgen van Oostergo en Westergo, 1die aan de Utrechtsche kerk uit de bezittingen van markgraaf Egbert geschonken waren in 1086 en 1084. Zoodoende stelde de Duitsch-koning zich tegenover zijn voorganger, veroordeelde diens gift als onrechtmatig en vernietigde die. Ook nu nog zal de gift meer een rechtsherstel dan een voordeel geweest zijn, want de Friezen hadden even min met den bisschop als met den graaf van Holland als wereldlijk heer gaarne te doen en regeerden liefst zich zelf, maar het toont dat de verstandhouding tusschen den graaf en den bisschop nog niet bijzonder vriendschappelijk was. 2 Van Keulen ging Coenrad naar Bamberg, en op den daar gehouden rijksdag verschenen alle vorsten, onderwierpen zich de Saksen en de weduwe van Lothar
Miraeus, Diplom. I, p. 526.
Hing de begunstiging van het geslacht Knik tegenover het Hollantlsehe huis samen met Coenrads vijandschap tegen Lothar en diens verwanten?
31
kwam er den Duitsch-koning erkennen. Alleen Hendrik van Beijeren bleef weg; wel kwam hij later te Regensburg, maar eene verzoening tusschen hem en Coenrad kwam niet tot stand, en den 25 December 1138 werd hij te Goslar van zijne hertogdommen vervallen en in den rijksacht verklaard en moest hij naar Saksen vluchten. 1 Markgraaf Adelbert verkreeg het hertogdom Saksen, Beijeren ontving later Leopold.
Te Utrecht was, na den dood van Andreas, Heribert, van Friesche afkomst, tot bisschop door de kapittelen gekozen. Hijging naar Bome, maar de dringende redenen, die hij er voor had, 2zijn onbekend, wellicht is hij er gewijd 3 en woonde er de kerk-vergadering bij, in Maart 1139 daar gehouden. Bij zijn terugkeer vond hij in Groningen een strijd uitgebroken tusschen de inwoners. De eene partij had de St. Walburg's kerk bezet en tot een vesting ingericht, de anderen stonden als belegeraars tegenover hen. Terstond trok de bisschop er heen, herstelde de orde, vorderde een eed van hen, die de kerk hadden ontheiligd, dit nimmer weder te doen, wijdde die opnieuw, en beleende zijn broeder Lefferd met Groningen en wat er toe behoorde, en zijn anderen broeder Ludolf met Drenthe en Coevorden. Hadden de bisschoppen, sints zij de villa Groningen en het graafschap Drenthe ontvangen hadden van keizer Hendrik HI en IV, die beheerd door ambtman of drost, die als bisschoppelijk ambtenaar door hen aangesteld, er hun gezag handhaafden, bisschop Heribert maakte er erfelijke leenen van 4 en legde daardoor den grond voor de weldra gevolgde bloedige oorlogen, hoewel reeds toen de eerste oorzaak van dien
Otto fris. Chr. VII, 21.
Ex quadain necessitate Eomam proficiscens, anon. de rebus Traiect. c. 2.
Nam coloniensis qui id facere jure debuerat, noviter intronizatus pallio carebat. Otto frising, VII, 22.
Feodaliter donavit in illo jure sibi et suis successoribus episcopis servanda. Anonym, c. 2.
32
strijd bij de bisschoppelijke ambtenaren te zoeken schijnt, die niet altijd rechtvaardig de rechten des bisschops uitoefenden, maar hun eigen belang zochten. Zij waren dan ook door bisschop Heribert daarom afgezet. De Graaf van Holland, Dirk VI, was intusschen in het laatst van 1139 naar Rome vertrokken en vertoefde in Maart 1140 bij Innocentius 11, waar hij in naam van Petronella, zijne moeder, de abdijen van Egmond en Rijnsburg aan de kerk in eigendom en bescherming opdroeg, zoodat zij onmiddellijk onder den Paus behoorden. Van Rome ging hij naar Jerusalem, maar was reeds in 1143 teruggekeerd, 1 toen bisschop Heribert, in tegenwoordigheid van den graaf en zijne echtgenoote Sophia en vele anderen, de kerk te Egmond wijdde en daar eene rede hield. De gebroeders van Kuik, Godfried en Herman, door Lothar van hunne goederen ontzet en met. de rijksacht getroffen, wisten van Coenrad spoedig vergiffenis te verkrijgen voor den moord van Floris en werden in hunne goederen en rechten hersteld. In Deijeren en Saksen bleef de oorlog woeden tusschen de partij van den ontzetten en veroordeelden hertog Hendrik en den Duitsch-koning. De dood toch van Hendrik in 1139 maakte daaraan geen eince, want Albrecht, die hoopte de Saksen nu gemakkelijk te kunnen onderwerpen, zag zich geslagen en verdreven. In Beijeren maakte Welt aanspraak op het hertogdom na zijns broeders Hendrik dood en zocht steun bij Gaisa in Hongarijen en bij Roger van Siciliën. Bij Weinsberg echter leed Welf eene nederlaag, maar in 1140 stierf hertog Leopold zonder kinderen na te laten en, hoewel Goenrad, Leopolds broeder, Hendrik met het hertogdom Beijeren beleende, toch deed zich meer en meer de begeerte, om een einde aan dien strijd te maken, gevoelen. Toen Geertruid, Lothars dochter en Hendriks weduwe, in 1142 niet den hertog van Beijeren huwde, schonk Goenrad haren zoon, eerst elf jaren oud, het hertogdom
Kluit, Hist. Crit. I, p. 8G not.
33
Saksen, Albrecht zag zijn markgraafschap Brandenburg vergrooten, dat van Saksen afgescheiden werd en Hendrik behield Beijeren. 1Alleen Welf bleef vijandig gezind en zette den strijd voort, 2 terwijl ook elders twisten en onrust nog steeds bleven heerschen. Dit ondervond bisschop Heribert van Utrecht. Otto van Binekke, de broeder van Sophia, met wie Dirk VI van Holland getrouwd was, 3deed, waarschijnlijk daartoe opgezet door zijn zwager en zijn kans schoon ziende door de ontevredenheid, die in Groningen en Drentlie heerschte, een inval in Twenthe en Drenthe in des bisschops landen en verwoeste diens bezittingen. Of hij bedoelde langs dien weg naar Friesland voort te dringen, blijkt niet, maar Heribert trok er terstond heen om hem te verdrijven, behaalde in den winter, door een sneeuwstorm geholpen, die zijne vijanden de sneeuw in het aangezicht wierp, eene overwinning in Twenthe, vooral door de stoutheid en moed van Hugo de Boter, uit het geslacht der heeren van Arkel, en nam Otto van Binekke gevangen nauwelijks door den bisschop van den dood gered, terwijl de graaf Otto van Bolke sneuvelde. De bisschop voerde zijn gevangene naar Utrecht mede, om daar de vredesvoorwaarden vast te stellen ; maar de graaf van Holland drong in het Beneden-Sticht van verschillende zijden, men verwoestte elkanders gebied, en eindelijk zag bisschop Heribert zich in Utrecht zelf aangevallen door des graven leger. Toen beproefde de bisschop een ander middel. Hij trok in plechtgewaad, aan het hoofd zijner geestelijkheid met vanen en kruisen, naar het leger van graaf Dirk, gereed den banvloek over hem uit te spreken. Daarvoor deinsde
Principes, qui hacteims resisteLant regi, ei reconciliantur, omuem fideli-tatem ei promitteutes, qui bus et ipse recouciliatus, quod cujusque dignitatis erat, restituit ,ac deinde ipsos principes, inter se dissidentes, ut decuit regem, pacificare curavit. Chr. Coleu. 1142.
Welfo strenui militis exercens officium, modo in Bavaria, modo in trans-atpinis partibus Sueviae, modo circa Kenum tot tempestates bellorum movit nt regem potius ad defensionem sui quam ad exterarum nationum invasiones excitaret. Hist. Wetfor.
Zie over liem Juugius, Hist. Benthem, III, 2, § 1, p. 158.
34
de graaf terug, hij wierp zich voor den bisschop neder en eene verzoening kwam lot stand, waarbij graaf Otto van Rinekke aan den bisschop zijn burcht Bentheim afstond en dien weder in leen als een open huis des bisschops terug ontving en de graaf van Holland bevredigd terugkeerde Deze strijd moet tusschen 1143 en 1145 voorgevallen zijn, maar de bijzonderheden er van zijn onbekend, hoewel wij zoo wel aan de oostelijke grenzen als voordurend rondom Utrecht gedurende die jaren schijnt gevoerd te zijn 1. üat de Duitsche-Koning in 1145 te Utrecht geweest is, vond waarschijnlijk in dien oorlog zijn reden, en dat toen in een rijksgericht, waarin de graaf van Gelder als ordelwijzer optrad, op nieuw Oostergo en Westergo aan den bisschop van Utrecht werd toegewezen, wijst er op dat het bezit van Friesland daarbij betrokken was, en tusschen den bisschop en den graaf daarover op nieuw verschil was ontstaan; de Westfaalsche getuigen, die de Koning gebruikte, staan wel met den graaf van Rinekke in verband 2.
In Rome stierf, den 24 September 1143, Paus Innocentius II. Het volk was daar tegen den Paus in opstand gekomen en wilde eene nabootsing der oude rorneinsche republiek invoeren. Zijn opvolger, Celestinus II, overleed reeds den 9 Maart 1144. Na dezer; volgde Lucius II, die den 25 Februari 1145, door het volk met
Van Otto heet het: fines ecclesiae Trajectensis invadere et devastare solitus erat nee ei quisquam resistere poterat; en van graaf Dirk, dat hij post multas hostiles incursiones et utriusque partis dampna et pericula, werd verzoend met den bisschop, die zelf ventilabat hostes ecclesiae sancti Martini fronte duris-sima, auctoritate liberrima, verbisque et oculis minacibus et manuum exten-sione ferehatur in homines et, ut malum compesceret, furorem ostendebat. Timebaut eum duces et comités quos et gladio materiali per suos et spirituali per se ipsum coercebat. Annal. Egmnnd.
Een ander charter, toen te Utrecht gegeven, bij Miraeus, I, p. 105, waarbij Herman en Godfried van Kuik als comités onder de getuigen optreden. Zij waren dus toen in de omgeving van Coenrad.
steenworpen vervolgd en verjaagd, stierf. ITem volgde Eugenius III op, die evenwel de wijk nam naar Lucca en van daar naar Frankrijk. De Duitsch-Koning had te veel in Duitschland te doen om orde en rust zooveel doenlijk te handhaven, dan dat hij den tocht naar Italië kon ondernemen. Toen evenwel de Romeinen zich met hem wilden verbinden en hem tegenover den Paus als opperheer wilden aannemen, weigerde hij dit volstrekt 1 en bleef aan de zijde des Pausen. Zoo naderde het jaar 1148, voor Utrecht een ongelukkig jaar; een groote brand vernielde de hoofdkerken, ziekten sleepten velen ten grave, slechte oogst deed gebrek ontstaan; maar voor Duitschland had het nog geheel andere gevolgen. Bernhard
van Clairvaux had in Frankrijk een nieuwen kruistocht gepredikt
\
en was ook naar Duitschland met hetzelfde dnel gekomen. Onge-loollijk was de geesdrift, dien hij wist op te wekken; duizenden namen het kruis aan en hertogen en graven, bisschoppen en geestelijken haastten zich aan zijne roepstem gehoor te geven. Uit Frankrijk en Duitschland kwam men van alle zijden bijeen, zelfs vrouwen boden zich aan , en Koning Coenrad , die eerst aarzelde, nam op den rijksdag te Spiers in 1146 ook het kruis aan 2. Veel was er nog voor te bereiden, Coenrad kondigde eene landvrede af, en deed zijn zoon Hendrik tot Koning kiezen. In 1147 verzamelde men zich en onder leiding van Koning Coenrad 3 trok men door Elongarijen en het Byzantijnsche rijk voort. Koning Lodewijk VII van Frankrijk volgde denzelfden weg. Hoe ongelukkig die tocht afliep, hoe de meesten ellendig omkwamen door gebrek, afmatting, ziekte en zwaard, slechts betrekkelijk weinigen Palestina bereikten, zien wij
Otto frising, Vita Fred. I, c. 29, 44.
Otto frising, Vita Fred. I, c. 45.
Den indruk geeft Otto frising, Vita Frederiei, c. 30, terug: Ea tem-pestate ubique terrarum bellorum turbine orbem replente, fermeque totum imperium expeditionum motibus involvente, — repente per dexteram Excelsi tanta facta est mutatio, ut sopitis omnibus his bellorum tempestatibus, in breve totam terrain quiescere et innumerabiles et Gallia et Germania contra inimico.s crucis, crucibus acceptis, militiam profiteri cerneres. Vgl. Chron. Colon. 1148.
36
uit het verhaal van dien tweeden kruistocht 1. In 1148 bereikten Coenrad en Lodewijk Jerusalem en, na eene vruchtelooze poging om Damaskus te veroveren, besloten beiden tot den terugkeer naar hun rijk. In September 1148 verliet Coenrad Palestina en met Pinksteren 1149 hield hij weder een rijksdag te Regensburg 2. Op nieuw had Welf VI, die ook van den kruistocht was terug gekomen, den strijd tegen den Duitsch-Koning begonnen; maar in 1150 geslagen, verzoende hij zich met hem.
Den 12 November van dit jaar stierf bisschop Heribert te Utrecht. Was het vroeger de Keizer geweest, die den opvolger aanwees, nu was het de geestelijkheid en het volk, bij wie de keus berustte, en het zou weldra blijken tot welke moeilijkheden dit aanleiding kon geven. De bij de keus belang hebbende naburige groote leenmannen der kerk deden hun invloed gelden en wonnen sommige geestelijken; de wensch en de drang des volks oefenden op anderen invloed uit. De graaf van Holland, Hendrik, graaf van Gelder, Dirk, graaf van Cleef wenschten Herman, den proost van St. Gereon te Keulen, verkozen te zien, anderen en het. volk zoowel in Utrecht als in Deventer en elders wilden daarentegen Frederik, den proost van St. George te Keulen, den zoon van graaf Adolf, tot bisschop ontvangen. Er ontstond daarover een zoo levendig verschil, dat de burgers zelfs hunne goederen en leven veil hadden voor Frederik. De gezanten van Coenrad kwamen te laat om den twist voor te komen, nu vonden zij geen gehoor. De graaf van Holland bracht met geweld Herman, dien waarschijnlijk de meerderheid der geestelijkheid ten laatste gekozen had, naar Utrecht en verschafte hem het bezit des bisdoms. Zijne voorstanders haastten zich naar Coenrad te Neurenberg en verkregen daar van hem de beleening van Herman. Daar evenwel de wettigheid der keus bet-wist was, wist de partij van Frederik te Spiers van den Koning een
Von Eaumer, Gescli. der Hobenst. I, p. 521—563.
Otto fris. I, c. 64.
37
uitstel tot een nieuw onderzoek te verkrijgen, tot zijne komst te Nijmegen op 23 Mei 1151. Intusschen was Frederik weder in Utrecht ontvangen en Herman verjaagd. Na vrij geleide van den Koning verkregen te hebben kwamen zij te scheep langs de Waal naar Nijmegen, waar de Koning te vergeefs de partijen trachtte te verzoenen, maar toen hij de zaak door eene uitspraak wilde beslissen, beweerden zij, dat het hier een kerkelijk verschil betrof en dit alleen door den Paus kon beëindigd worden, en verlieten de stad. De Koning hierover vertoornd, daar hij er eene miskenning van zijn gezag in meende te zien 1, zou zelf naar Utrecht gekomen zijn, zoo niet zijne tegenwoordigheid in Beijeren was gevorderd. Te Regensburg vond hij gezanten van den Paus, de kardinalen Jordanus en Octavianus, met wie hij naar Luik gekomen, de beide Utrechtsche partijen tot zich riep. De beslissing luidde ten gunste van Herman, aan wien hij allen beval zich te onderwerpen, welke uitspraak door den Paus werd bevestigd 2.
Zoo verkreeg Herman den bisschopszetel in Utrecht, maar hij was weinig geschikt er zijn gezag te doen gelden, daar moord en doodslag onder zijne oogen plaats vonden, zonder dat hij het recht er kon handhaven 3, een bericht dat schij nt aan te duiden, dat de partijtwist nog bleef voortwoeden, ook na de beslissing des Pausen. Goenrad had nu het voornemen om in 1152 naar Rome te gaan, om de zaken in Italië te ordenen en door den Paus gekroond te
Curia sibi concessum autumat, quod, obeuatibus episcopis, si forte in eligendo partes flant, principis arbitrio esse, episcopum quem voluerit, ex pri-raatum suorum consilio poiiere, nee aliquem consecraudum prius quam ab ipsius manu regalia per seeptrum aecipiat. Otto fris II, 6.
Otto frising, vita Freder. I, 67—69, die als ooggetuige verhaalt, en het korte bericht, Chr. Egm. 1140. Uit dit laatste trok Beka, p. 52, zijn verhaal. De brief aan paus Eugenius, bij Jaffé, bibl. rer. Germ. I, p.. 452 vgl. Moll. Kerkgesch. I, p. 93.
Quia lenis et nimium sirnplicis animi erat, oaedes mutuae civlum et ho-micidia, etiam in praesentia ejus, fiebant nee judicem facere nee trajectenses, qui nou nisi duris unquam constringi poterant vel possuut Praelatis, coercere potuit. Chron. Egm.
38
worden 1 ; hij begaf zich naar Bambrrg, werd daar ziek en stierf er den 16 Februari 1152, slechts een zoon als kind achterlatende, nadat kort te voren zijn oudste zoon Hendrik gestorven was. Het was dan ook zijn neet Frederik, de zoon van zijn broeder van dien naam, die met hem vroeger aan den kruistocht had deelgenomen, dien hij als zijn opvolger aanwees. In Maart 1152 reeds kwamen talrijke vorsten en prelaten te Frankfort bijeen om een Koning te kiezen, en alle vereenigden zich in de keus van Frederik, hertog van Swaben, die terstond naar Aken gingen den 10 Maart door Arnold, aartsbisschop van Keulen, gezalfd en gekroond werd Terstond zond hij aan Paus Eugenius Hl zijne gezanten om zijne verheffing te melden 2 en kwam te Utrecht om aan de stad een geldboete op te leggen en bisschop Herman nog eens in zijn bewind te bevestigen. Mag men daarin de bevestiging zien , dat de strijd nog voortduurde te Utrecht, zoodat Frederik I zich genoopt zag tot tusschenkomst'? Spoedig ging hij echter heen, want hij vierde liet Paaschfeest te Keulen den 30 Maait 1152. Het was hem in de eerste plaats te doen om in Duitschland orde en rust te herstellen en een einde te maken aan de nog steeds voortdurende oorlogen. Daartoe strekte de afgekondigde landvrede 3, maar ook zijne poging om een schikking te bewerken tusschen de beide hertogen, die op Beijeren aanspraak maakten. Koning Coenrad had Beijeren aan Leopold, en na diens dood aan diens broeder Hendrik opgedragen, maar tegenover hem beweerde Hendrik, de zoon van dien Hendrik, aan wien Coenrad Beijeren ontnomen had en die, als de trotsche bekend, diens verkiezing niet had willen erkennen
Const, et acta, p. 193.
Dehinc Traiecteusiura contumaciam, qua in patruum suum Conradiim regem usi fuerant, ulturus, infe riores partes Rheni adiit, ipsisque pecuniaria pena multatis et Herimanno episcopo confirmato, ad suporiora remcando sanctum Pascha Colouiae Agrippiuae celebravit. Otto frising, Vita Frederici, 11, 4.
Const, et acta, p. 194.
39
en naar Saksen was uitgeweken, zijne rechten op Beijeren te hebben behouden. Beiden riep Frederik I tot zich, eerst te Wurtzburg, daarna in September 1153 te Regensburg en in December te Goslar. Hendrik, vertrouwende op de beleening door koning Coenrad, bleef echter weg en het gevolg was, dat Beijeren aan hertog Hendrik, den zoon van Hendrik den trotsche, door Frederik werd toegewezen, en de andere Hendrik zich met het behouden van Oostenrijk, dat hij reeds bezat, moest tevreden stellen. Evenzoo regelde hij de geschillen met Rerthold en anderen 1. Ook ordende de Koning de zaken in verschillende bisdommen; eerst de keus van een aartsbisschop in Maagdenburg, de afzetting van den bisschop van Eichstadt, van dien van Minden en van den aartsbisschop van Mainz; toen echter de pauselijke legaten hierdoor verleid werden zich te zeer te doen gelden, wees Frederik ook hen naar hun vaderland terug 2. Met Paus Eugenius kwam een nieuw verdrag tot stand met het oog op den voorgenomen tocht naar Italië 3. Die tocht, op 1154 bepaald, was op die wijze voorbereid, en in October van dat jaar ondernam de Koning uit Augsburg de reis met zijn leger. Had hij gehoopt Paus Eugenius III te zullen vinden, deze was den 8 .Tuli 1153 gestorven en Anastasius IV in zijne plaats gekozen. In November hield Frederik een rijksdag in de Roncalische velden, waar de eischen der Lombardische steden en de rechten van den vorst ter sprake kwamen en het spoedig bleek hoe moeilijk het moest vallen die te vereenigen, vooral tegenover den onafhankelijkheidszin van Milaan. Toch hield de Koning zich niet op. De inneming van Tortona, de kroning als Koning van Italië te Pavia, 17 April 1155, de tocht over Bologna naar Tusciê en Viterbo volgden elkander spoedig op. Anastasius IV was echter reeds 2 December 1154 gestorven en Hadrianus IV was in
Otto fris. II, 9. Chr. Colon. 1153.
Const, et acta, p. 199.
Const, et acta, pj 201.
40
zijne plaats gekozen. Hij zond gezanten naar Frederik, van wien hij hulp verwachtte tegen de inwoners van Rome, die 's Pausen gezag miskenden. Ook de den Paus vijandige Romeinen deden hun wenschen gelden, en den 13 Juni 1155 had, tot verrassing dezer laatsten, de plechtige kroning van Frederik I in de St. Pieterskerk te Rome door Hadrianus IV plaats. Het eerste doel van zijne onderneming had de Keizer bereikt. Hot kostte hem nog een hardén strijd met de Romeinen, doch na de overwinning trok hij naar Tibur, strafte Spoleto voor ongehoorzaamheid, maar, afziende van het plan om naar Zuid-Italië voort te trekken, keerde hij naar Lombardije terug. Tevergeefs trachtten de inwoners van Verona hem tegen te houden,, door Tyrol kwam hij in Beijeren terug en was in September 1155 weder in Regensburg 1.
Hier vond de Keizer heel wat te doen om zijn voornemen uit te voeren, aan alle bijzondere twisten en oorlogen een einde te maken en eigen richting tegen te gaan 2. De aartsbisschop van Mainz en de graaf van Stahleck waren in open strijd over het bisdom van Worms, waaraan Frederik I op den rijksdag te Worms in December 1155 een einde maakte. Op den rijksdag in Regensburg in 1156 3 kwam weder de twist over Beijeren ter sprake. Wel was te Goslar Hendrik, naderhand als Hendrik de Leeuw bekend, met dit hertogdom beleend, maar het bezit er van bleef Hendrik van Oostenrijk hem bestrijden. Nu kwam men tot een schikking. Hendrik van Oosteni'ijk stond Beijeren af tegen eene vergrooting van zijn gebied en verschillende daarbij gevoegde voorrechten en verkreeg daarbij den rang van hertog 4. Geheel Duitschland verheugde zich over deze beëindiging van den langdurigen strijd. Het zou weldra gevoelen , dat Hendrik de Leeuw zijn bijnaam waard was.
Otto fris. II, c. 13—41. Chr. Col. 1154. üsperg. 1152.
Totum pene transalpinum imperium seditionibus motura, flamma publicisque congressionibus turbatum, absentiam sensit sui presulis. Otto fris. II, 43.
Const, et acta, p. 220.
Const, et acta, p. 220. Otto fris. II, 55.
41
Bij diezelfde gelegenheid besliste de Keizer den twist over de keus van den aartsbisschop van Keulen en bevestigde en beleende Frederik, den zoon van graaf Adolf, dien men in Utrecht had afgewezen, in die waardmbeid.
Of diens tegenstander Herman te Utrecht een rustig genot van zijn bisdom had, schijnt betwijfeld te mogen worden Wij vinden hem steeds te Utrecht, zoowel in 1152, toen hij Bilioen aan St. Pieter terug gaf 1, als in 1155, toen hij aan Lopik het graven eener wetering toestond, 2 op verzoek van het kapittel van St. Marie, maar anders is ons van den man niets bekend, dan zijn dood in 1156. Zouden ook weder nieuwe twisten bij de keus zijns opvolgers te vreezen zijn? Keizer Frederik I begaf zich zelf naar Utrecht en wist daar door zijn gezag de keus van Godfried van Bhenen, den proost van den Dom, te verkrijgen en door zijne tegenwoordigheid eiken strijd te verhinderen 3, De graaf van Holland, Dirk VI, de graaf van Gelder en die van Cleef, waren toen met den Keizer fe Utrecht 4 , even als de aartsbisschop van Keulen en de bisschop van Luik om de verkiezing te regelen 5. In het volgende jaar reeds stierf graaf Dirk VI, nadat een rooftocht der inwoners van Drechterland, die tot Haarlem waren voortgedrongen, met groot verlies van hunne zijde, door de aangevallenen was afgeslagen G. In Juni 1157 was Dirk VI nog te Nijmegen bij den Keizer geweest met zijn zoon Fioris, die hem opvolgde, met de graven van Gelder en Cleef en met de gebroeders van Kuik 6. Zijn dood kan dus wel niet voor Augustus 1157 gesteld worden. VVel-
Boudam, p. 203. Vgl. Driessen, Monum. p. 1.
Oorkondenb. n°. 132.
Ann. Egmund, 1156.
Sloet, 11°. 304.
Dat de bisschop echter niet geheel gerust was over het rustig bezit, bewees zijn verzoek aan Hadrianus IV en het charter van Juni 1159, dat de pauselijke bevestiging zijner bezittingen inhield. Oorkondenb. n». 139.
Miraeus, Op. I, p. 18ü. Sloet, n°. 306.
42
licht was het toen, dat Keizer Fiederik tot de herstelling van des Keizers burcht te Nijmegen besloot, die door oudheid vervallen was 1. Het was dus dezelfde handelwijze die Keizer Frederik 1 ook elders volgde, om door zijne spoedige tusschenkomst zooveel mogelijk eiken strijd te voorkomen en, waar die te voorzien was, door zijne tegenwoordigheid de partijen rondom zich Ie verzamelen en met hen zijne beslissing te nemen; waar de strijd reeds was uitgebroken, door zijne krachtige tusschenkomst er een einde aan te maken. Daardoor gelukte het hem de rust en orde in het rijk te handhaven, en ook zijn aanzien en macht uit te breiden 2. Zijn tocht naar Polen in Augustus 1157 tegen Boleslaw dwong dezen spoedig tot onderwerping, de Deensche koning Waldemar erkende de leenroerigheid zijn rijks. Hertog Wladislaw van Boheme ontving om zijne trouw uit Frederik's handen zijn kroon 3, en op den rijksdag te Wurtzburg, in September 1157, waren, behalve de vorsten en prelaten, ook gezanten uit Italië, Frankrijk, Bourgondië, Denemarken, Spanje, Engeland en Byzantium verschenen 4. In October onderwierpen zich te Besancon alle Bourgondische vorsten en bisschoppen aan hem en kon hij daar de zaken van het Arelatische rijk ordenen en een einde maken aan de twisten, die er voortdurend heerschten s. Door zijn huwelijk met Bertha, de dochter van Beinold III, de erfdochter van Bourgondië, in 1156, was de Keizer weder in het bezit van dit koningrijk gekomen, dat Coenrad II in 1032 reeds in bezit had gehad, en kon het gezag des rijks daar herstellen G. Zoo stond Frederik I toen krachtig en machtig, door allen ontzien, aan het hootd des rijks.
Sloet, n». 295, uit Rahewiui, Gesta, IV, 86.
Ea denique pax in Germania evat ut mutati homines, terra alia, coehim ipsum mitius molliusque videretur. Ealiewini, Gesta, IV, 1.
Const, et acta, p. 236.
Rahewini, Gesta, IV, 7, 8.
43
In Italië echter waren de moeilijkheden niet geeindigd, integendeel nieuwe ontstonden, en daaronder in de eerste plaats een twist met Paus Hadrianus IV, die den Keizer tot een hernieuwden tocht deden besluiten en een nieuwen kerkelijken strijd deden voorzien In Rome hadden zich in de omgeving des Pausen twee partijen gevormd, eene den Keizer gunstig en eene andere hem vijandig, die hem met den ban wilde vervolgen. Hadrianus IV echter zond naai' Augsburg, waar het leger zich verzamelde, twee kardinalen om's Keizers misnoegen over 's Pausen brieven en over diens verbinding met Willem koning van Sicilië weg te nemen, 1 en werkelijk scheen dit gelukt te zijn. Ook 's Keizers afgezondenen hadden overal zijne komst in Italië voorbereid en men kon vei-wachten dat het ook hier Frederik I gelukken zou zijn aanzien te herstellen,. zoo hij slechts aan het verzet en de heerschzucht van Milaan een einde maakte. Dit gelukte dan ook den Keizer, en den 8 September 1158 onderwierp zich Milaan aan hem. 2 Hij hield daarop in November dien bekenden rijksdag in de Roncalische velden , waarop de geschillen zouden worden bijgelegd of beslist , en waar de vier «leest beroenidi^rechts-geleerden uit Bologna, Bulgarus, Martinus, Hugolinus en Hugo door den Keizer geroepen waren om met anderen regelen voor de rechtspleging, omschrijving der regalia, bepalingen over leenrecht en landvrede vast te stellen. 3 Ook den omvang der van de markgravin Mathilde afkomstige goederen liet de Keizer vaststellen en beleende daarmede op nieuw Welf VI. Dit alles mishaagde aan Paus Hadrianus IV, die weigerde den verkozen aartsbisschop van Ravenna en dien van Keulen te wijden en dreigende en beleedi-gende brieven aan Frederik richtte. Hij legde zijne vredesvoor-
Eahewini, IV, c. 18.
Const, et acta, p. 241.
Const, et acta, p. 244. Volgens het stuk bij Goldastus, Const, imp. Ill, p. 335, overgenomen bij van Mieris, I, p. 105, was ook Godfried van Utrecht daar tegenwoordig.
44
waarden den Keizer voor: deze zou geen leeneed van de italiaansche bisschoppen vorderen, den Paus de goederen der gravin Mathilde afstaan, gene gezanten naar Rome zenden zonder zijne toestemming. Het antwoord bleef niet uit; en de nieuwe breuk tussclien Keizer en Paus was openbaar geworden. De Paus zocht hulp bij de Noormannen in Zuid-Italië en bij de Lombardische steden, misnoegd over de Roncalische regelingen, en vond in Milaan een gunstig gehoor. Op nieuw verzette zich de stad en op nieuw brak de oorlog uit; het eerst werd Crena, in Januari 1160, ingenomen en verwoest. 1 Gedurende dien strijd stierf Hadrianus IV. den 1 Sept. 1159, en nu kwam ook de verdeeldheid aan het Pauselijk hof aan het licht. De eene partij koos den kardinaal Roland, die zich Alexander III noemde, de ander den kardinaal Octavianus, die den naam van Victor IV aannam. Wederom had de kerk twee Pausen. 2 De Keizer riep terstond eene kerkvergadering te Pavia samen , in Februari 1160. Deze verklaarde Victor voor den wettigen Paus, maar Milaan hield aan de zaak van Alexander vast, en van daar klonk de banvloek over Frederik I en Victor, terwijl bisschoppen naar Duitschland, Frankrijk en Engeland gingen om er de erkenning van Victor te bewerken. Eindelijk, in Maart 1162, moest Milaan zijn poorten openen voor Frederik I, en geheel Lombardr;en onderwierp zich aan den Keizer. Om evenwel de erkenning van Victor IV als wettigen Paus te verkrijgen, bleek weldra onmogelijk. In Frankrijk en Engeland, zelfs in Hongarijen, mislukten de pogingen daartoe; noch Lodewijk VII, noch Hendrik II wilden er toe besluiten, toen Alexander III zelf naar Frankrijk kwam, en, hoewel Keizer Frederik I zelf naar Bourgondië kwam, het gelukte hem niet met Lodewijk VII te onderhandelen, die hem ontweek. Van Besangon ging hij in 1162 naar Duitschland terug. Daar vond hij de onlusten, die in Mainz reeds in 1158 uitgebroken waren,
3 TJsperg , Chr p. 33.
4 TJsperg, Chr. p. 30.
45
tegen dim aartsbisschop Arnold nog steeds voortdurende. Wel was deze in 1160 vermoord 1 door de oproerlingen, maar nu twistte men over zijn opvolger. Op een rijksdag te Mainz, waar ook bisschop Godfried tegenwoordig was, 7 April 1163, maakte de Keizer er een einde aan en strafte de schuldigen. 2
De gevolgen van 's Keizers verblijf in Italië moest ook bisschop Godfried van Utrecht ondervinden; het Paaschfeest van 1150 had Frederik I weder te Utrecht gevierd en de bisschop was met hem gegaan om hem op zijn tocht naar Italië te vergezellen. Waarschijnlijk keerde Godfried, na den rijksdag op de Roncalische velden, naar Utrecht terug en al spoedig daarna moet de strijd begonnen zijn, waarin de bisschop werd gewikkeld, en waarbij hij de tusschenkomst van den Keizer, zoolang die in Italië was, moest missen, die anders zeker er wel spoedig een einde aan zou gemaakt hebben. Er was in het bisdom, vooral in Utrecht, eene machtige partij, die het bisschoppelijk beheer vijandig gezind was en, naijverig op hare rechten, naar meer onafhankelijkheid streefde. Zij vond aanleiding tot verzet in hetgeen in Groningen en Drenthe gebeurde. Lefferd, de broeder van bisschop Heribert, door dezen beleend met Groningen, was gestorven, en had slechts drie kleinzonen nagelaten uit het huwelijk zijner eenige dochter met Godschalk van Sepperothe, een Westphaalsch edelman. Deze drie kleinzonen maakten aanspraak op het leenbezit van hun grootvader, hoewel toen in den regel leenen slechts in de manlijke nederdalende lijn vererven konden. Naast hen wilde ook de broeder van Lefferd, die van zijn broeder Heribert Coeverden in Drenthe in leen had verkregen, rechten op Groningen doen gelden, met even weinig grond als zijne neven, want het leen was door Lefferds dood den bisschop weder opengevallen 3. Hieruit ontstond een strijd, die
Chron. Egm. 1160.
Chr. Colon. 1163.
Praefectura quae de lure sibi vacavit. Anon. narr. hist. c. 3. Vgl. Kluit, Hist. Crit. p. 104—106 not.
46
vooral hevig werd toen Hendrik graaf van Gelder, die met den Keizer in 1162 nog in Italië was geweest, terug was gekomen en bij hem de kleinzonen van Leflerd hulp en steun hadden verkregen tegen Godfried. Zij droegen hunne leenen, die zij in bezit hielden, den graaf op, om ze van hem terug te ontvangen en erkenden hem als hun leenheer, en ook andere misnoegde leenmannen des bisschops volgden hun voorbeeld 1. Hendrik van Gelder bracht nu den strijd in bet Sticht over, waar hij bij de misnoegde burgers van Utrecht hulp vond. Spoedig maakte hij zich van de stad meester en de bisschop zag zich in zijn eigen paleis belegerd door zijne leenmannen, zijne burgers en de Gelderschen. De groote zware vierkante toren van het bisschopshof kon den bisschop niet lang beschermen, en bij ware gevangen genomen, zoo niet de graaf van Kleef, die aan zijne zijde stond, hem de gelegenheid had gegeven naar den graaf van Holland, FlorisIII,te ontkomen, om diens hulp in te roepen. Deze herinnerd aan zijne verplichting als leenman des bisschops 2 , verzamelde terstond een talrijk leger in Holland. waarbij hij de manschappen uit Zeeland en Vlaanderen voegde, en deed daarmede een inval inliet Sticht , bezette en versterkte Woerden en, de omstreken tot Utrecht toe verwoestende en plunderende, verscheen hij voor de stad, die door den graaf van Gelder verdedigd werd, die 's bisschops paleis verbrand had. In Utrecht bevond zich toen ook Dirk van Balenburg, die door gedurige uitvallen het leger van graaf Floris en van den bisschop zocht, terug te drijven en 's bisschops toren eindelijk innam en verwoestte. Zoo duurde de oorlog, tot groote schade van het Sticht van 22 September 1163 lot 24 Juni 1164 voort. Pieinold
Et multi ex optimis eomm homines Henrici Gelrensis, ut eos auxilio fleret, faoti sunt. Chron. Egra. 1159.
Episcopus imploravit auxilinm comitis, monens eum ut memor fidei et hominii sui adjutor in opportunitatibus existeret et gloriam ejus et vitam con-servaret. Comes autem, videns eum angustiis cireumdatum et omnibus auxiliis destitutum, plusquam oportnit auxiliaris episcopo fuit..
47
de aartsbisschop van Keulen, uit Ilalië terug gekomen, maakte er toen, op bevel van Keizer Frederik I een einde aan, ongetwijfeld door de bedreiging met 's Keizers tusschenkomst, en noodzaakte den graaf van Gelder om het Sticht te verlaten en Utrecht om Godfried weder te ontvangen. De bisschop moest echter de drie broeders van Sepperothe tegen eene geldelijke vergoeding met Groningen beleenen. 1 De Keizer kon zulk een strijd binnen het rijk niet toelaten, van daar de zending van den metropolitaan bisschop om de partijen te verzoenen. Overigens zijn ons de voorwaarden dezer bevrediging onbekend en in hoever latere schikkingen daarmede samenhingen.
De Keizer had vele zaken in Duitschland te ordenen gevonden, maar de ontevredenheid en de klachten, die uit Italië hem bekend werden, noopten hem in het najaar van 1163 daar heen terug te keeren om er een einde aan te maken. Dit gelukte hem echter niet, en de dood van Paus Victor op 20 April 1164 te Lucca vermeerderde de moeilijkheden, want de keizerlijke partij verkoos terstond Paschalis III tot zijn opvolger, hoewel Alexander III al meer invloed en aanhang verkreeg, niet alleen in Frankrijk en Engeland, maar ook in Italië en zelfs in Duitschland. Frederik I ging derhalve reeds in 1164 weder naar Duitschland terug, maar nu om met een leger terug te keeren, om in Italië den tegenstand te breken en zijn macht te doen gevoelen. Op den rijksdag te Wurtzburg, op Pinksteren 1105, eischte de Keizer een eed dat men Paschalis III zoude erkennen 2; alleen de aartsbisschoppen van Mainz en Salzburg weigerden dit, die daarom van hunne leenen vervallen verklaard en verdreven werden. Geen twijfel of bisschop
Anonym, de reb trai. c. 3. Chr. Ejm. 1159, daaruit bij Beka en bij de latere schrijvers. Sloet stelt dezen strijd tusschen 1159 en 1160, maar Eeinold keerde eerst in het begin van 116-t te Keulen terug, tot zoolang steeds in het gevolg eu den dienst des Keizers, waarvoor de Keizer hem in Juni 1104 dankt en beloont. Laeomblet ürk. n». 407.
Conv. et acta, p. 314. Rahewini append.
48
Godfried heeft toen ook zich aan Paschalis' zijde geschaard. De stormen en watervloeden, die Holland en Utrecht in den winter van 1163/4 even als andere streken teisterden 1J gaven aanleiding in het najaar van 1165 dat de Keizer, weder te Utrecht zijnde, nadat Beatrix hem te Nijmegen in het. herbouwde paleis een zoon geschonken had 1, de waterverdeeling tusschen Utrecht en Holland regelde. 2 Ook het verschil tusschen Utrecht en Holland over het bezit van Friesland moet toen ter sprake gekomen zijn, wellicht ten gevolge van de hulp, die bisschop Godfried van Floris Hl ontvangen had. Althans een verschil was tusschen hen ontstaan over hunne rechten op Friesland, want Frederik I gaf nu eene nieuwe omschrijving van de rechten die beiden in Oostergo en Westergo zouden uitoefenen, waar uit blijkt, dat hij noch den bisschop noch den graaf als uitsluitend tot het bezit gerechtigd beschouwde, maar aan beiden gesamenlijk de uitoefening der graven-rechten toekende. 3 Zij moesten te zamen een graaf benoemen, die van den Keizer den rechtsban zou ontvangen, samen jaarlijks in Mei in Friesland komen, alle opbrengsten deelen en ahes regelen; bij verschil verbleef de beslissing bij den Keizer, bij overtreding der bepalingen werd eene boete aan het rijk verschuldigd. Daarbij kwam dat Floris IH de Friezen in Noord-Holland nu aan zich onderworpen had, en daarom te meer belang moest stellen om zijn gezag ook over Oostergo en Westergo te doen gelden. In December 1165 was Frederik te Aken, toen Paschalis III Keizer Karei den Groote onder de heiligen opnam, waar Godfried bij tegenwoordig was. 4 Intusschen had toen Alexander III, die zich in Frankrijk had opgehouden, zijn in-
Sloet Oork. n°. 313 not.
Oorkond. no. 145. Cartul. p. 148. Conv. et acta, p. 323.
Oorkond. n0. 146. Von Richthofen, Unters. I, p. 185. Cart. p. 152. quot;Verg. Beka, p. 54.
Sloet, n0. 314. Chr. Colon. 1166.
49
tocht in Rome gedaan en Keizer Frederik I besloot, tot een nieuwen tocht naar Italië, die in November 1166 ondernomen werd en in de eerste plaats tegen dien Paus gericht was. Zonder da!, de Keizer de twist tusschen Pisa en Genua over het recht op Sardinië tot een einde kon brengen of de ontevredenheid der Lombardische steden kon wegnemen, rukte hij met zijn leger op Rome aan, om er Paschalb III, die zich te Lucca bevond, heen te brengen en Alexander III te verdrijven. Dit bevorderde van zijne zijde de ontevredenheid der Lombardische steden, die weldra een geheim verbond sloten, in 1167, en zelfs tot het herstel van de uil hun stad verdrevene inwoners van Milaan besloten. De Keizer trok evenwel voort, belegerde Ancona en verscheen voor Rome. Spoedig nam hij de stad in, den 24 Juli 1167, en bracht Paschalis III van Viterbo naar Rome, die Reatrix den 1 Augustus in de Pieterskerk kroonde 1, terwijl Alexander III naar Bene-ventum ontweek, 's Keizers voorspoed was echter niet duurzaam, ziekten teisterden zijn leger en noodzaakten hem naar Pavia terug te trekken. Maar daar moest hij vreezen door den in verzet gekomen bond der Lombardische steden ingesloten te worden, zoodat hij in het. voorjaar van 1168 naar Duitschland terugkeerde, meer vluchteling dan overwinnaar. Op den rijksdag te Ramberg liet hij zijn oudsten zoon tot Duitsch-Koning verkiezen en den 16 Augustus 1169 werd deze te Aken gekroond. Rijna zeven jaren bleef nu de Keizer in Duitschland en was voortdurend bezig orde en vrede te herstellen, zijne macht uit te breiden en zijnen zonen bezittingen aan te wijzen en daardoor het aanzien en den invloed van het huis der Hohenstaufen te verzekeren. Waar verschillen ontstonden, greep de Keizer in en besliste eiken twist. 1 Dit bleek ook tegenover den aanzienlijksten vorst des rijks. De
Chron. Colon. 1167.
50
groole macht van Hendrik de Leeuw, den hertog van Saksen en Beijeren, had verschillende aanzienlijke vorsten tegen hem, uit naijver of vrees, vereenigd, en nauwelijks was de Keizer naar Italië gegaan of de strijd ontbrandde in Noord-Duitschland. Hendrik onverschrokken, sloot vrede met de Slaven, nadat hij Mecklenburg en Pommeren onderworpen en Lubeck tot eene belangrijke koopstad gemaakt had, en maakte zich Pribislaw tot verbondene, trok naar Maagdenburg, daarna naar Breinen, waar de bissc'ioppen tot zijne tegenstanders behoorden en noodzaakte Hartwig van Hamburg en Goenrad van Lubeck tot de vlucht. Zoodra de Keizer echter terug was riep hij, op de rijksdagen te Bamberg en Wurtzburg, de partijen voor zich en herstelde den vrede; ook vorst Waldemar van Denemarken, die de Rugiers aangevallen en overwonnen had, moest in 1169 zich met Hendrik verstaan.
Den 20 September 1163 was Paus Paschalis Hl gestorven en zijne aanhangers kozen terstond den abt van Struma tot zijn opvolger, die zich Galixtus Hl noemde, en Frederik I erkende hem 1toen de onderhandelingen met Alexander HI waren mislukt.
Reinold, de aartsbisschop van Keulen 2, was gestorven in Italië, aan de ziekte die in 1167 in het leger des Keizers heerschte. Philips, die ook in Italië was, werd zijn opvolger en toen deze was terug gekomen, wijdde hem Godfried, Utrecht's bisschop, den 29 September 1169, te Keulen, door aclit bisschoppen bijgestaan. 3Het was toen echter in Holland ver van rustig. Graaf Floris III was in een strijd geraakt met Philips, den graaf van Vlaanderen. Waarschijnlijk ten gevolge van het recht van tolheffing te Geervliet, dat de Keizer aan den graaf van Holland in 1165 als leen 4 had
Op den Kijksdag; te Fulda, 1170, imperator ibi, sicut et superius, aiebat, numquam se pro apostolico Euolanduiu habiturum. Clir. Col. 1170.
Vir sapientia et iudustria mirabilis et iu quo maxima pars gloriae impe-ratoris erat. Chron. Colon. 11G7. Verg. het bericht van een vreemden monnik in Chr. Egm. 1167.
Chron. Colon. 1168.
Zie het charter van 20 October 1195, Oorkondenb. n0. 173. Kluit, Hist. Crit. 1, 2, p. 252.
51
gegeven en dat voor den handel van Vlaanderen hinderlijk was. Die oorlog liep ongelukkig af. Floris III werd, verslagen en gewond, als gevangene naar Brugge gebracht met verschillende zijner edelen en bleef er gevangen tot Februari 1168. Gedurende zijne afwezigheid hernieuwden de West-Friezen, onbekommerd om den pas gesloten vrede, hunne invallen in Kennemerland, om zich te wreken over een strooptocht, die de Haarlemmers tegen Schagen hadden uitgevoerd. Zij verbrandden Alkmaar en doodden velen der inwoners, die zich dapper hadden verdedigd. 1 Graaf Floris moest eindelijk een vernederenden vrede sluiten. Wel ontving hij Zeeland, bewesten Schelde, dat hij van Vlaanderen in leen hield en dat hem bij oordeel van het grafelijk leenhof was ontnomen, terug, maar overigens moest hij zijne edelen als gijzelaars te Brugge laten en in alle eischen van den graaf van Vlaanderen, vooral vrijen handel en tolvrijheid, toestemmen. 2 Zoo kwam hij in 1168 los, door de tusschen-spraak van den graaf van Gelder, van den graaf van Cleef en van 's graven vader en broeder. Terstond na zijne terugkomst verzamelde Floris III bij Schoorl een leger om de Friezen te straffen. De al te groote drift en ijver van sommigen, die op hunne dapperheid vertrouwende te ver vooruit drongen en Schagen in brand slaken, bezorgden echter den graaf, den 22 Januari 1169 , eene nederlaag. De Friezen deden dan ook een nieuwen inval , en verbrandden weder Alkmaar; maar werden nu zoo krachtig aangevallen door de Kennemers, dat zij met groot verlies de vlucht moesten nemen. 3Bisschop Godfried, nadat zijn verschil met den graaf van Holland was bijgelegd door den Keizer, tijdens diens verblijf te Utrecht in 1165, zag zicli gedurig in nieuwe moeilijkheden gebracht. De graaf van Holland maakte aanspraak op den burcht Bentheim, wellicht omdat de moeder van Sophia, de vrouw van Dirk VI, eene dochter was
Chroa. Egm. 11G6.
Zie het charter bij Kluit, Hist, critica II. 2. p. 184. Oorkondeub. n0. 177.
Chrou. Egm. 11(58 -1169. Dit schreef Beka, p. 64 over.
52
geweest van graaf Jan van Bentheim en hij als oudste zoon zich als den gerechten leonvolger beschouwde. Ook de bisschop zag zijne rechten op Bentheim, bij de overeenkomst van 1144 omschreven, niet erkend; de burcht zou een open huis des bisschops blijven ; 1maar dit bleef zonder gevolg. Otto IV, de broeder van Floris III, behield Bentheim en sloot zijn huis voor den bisschop. Het schijnt dat Floris III, na zijne terugkomst uit Vlaanderen in 1168, er op uitwas om zijn invloed in het Sticht uit te breiden ten koste van de macht der bisschoppen. Sints 1155 was Boudewijn, een broeder van Floris, proost van St. Marie, nadat hij vroeger die waardigheid bij liet kapittel te Oldenzaal had bekleed 2 , en dit kan medegewerkt hebben om den bisschop te nopen, den graaf van Holland tegen Hendrik van Gelder te hulp te roepen. Dat hij een man van beteekenis was bewijst zijne zending naar Engeland door Hendrik de Leeuw, om van daar de koningsdochter Mathilde te halen 3 tot diens gade. Maar of Boudewijn altijd de goede verstandhouding tusschen Godfried en Floris bevorderde? Een nieuw verschil brak uit, waarbij Philips, aartsbisschop van Keulen, zoo het schijnt daartoe door den Keizer aangewezen, moest tus-schenspreken, omstreeks 1172. Hij kwam naar Utrecht, maar de graaf van Holland gaf geen gehoor aan zijne oproeping. Toen herhaalde hij die en hield een hofdag te Zuilen, waar de graven van Gelder en van Cleef en Herman van Kuik, burggraaf van Utrecht, tegenwoordig waren met vele anderen. Vruchteloos trachtte men het verschil bij te leggen en toen werd aan Hendrik van Gelder een oordeel gevraagd, of een vrije rijks dienstman door huwelijk of opdracht eens vreemden man kon worden. 4 Die vraag betrof zulke vrijen, die eigendom in 'sbisschops landen hadden, misschien ook leenen van den bisschop hielden: of deze hun eigendom
lungius, Hist. Bentt. p. 183 -196.
Drakenborg, Aanh. p. 231.
Chr. Egm. 1167.
Van Spaen, Hist. v. Geld. p. 87.
53
aan den graaf van Holland konden opdragen of verleenen zoo, dat zij daardoor zijne lieden -werden. De Graaf van Gelder beantwoordde de vraag ontkennend; maar toen Godfried er een stuk van deed opmaken, kon hij niet nalaten er Lij te voegen: amp;aepe tarnen postea gravem nobis in eis intulit injunam, quod nobis in eura magis et magis auxit molestiam. 1 Ligt er niet iets weemoedigs in die bijvoeging? Ook met Egbert van Amstel voerde hij een strijd over bezittingen aan den Amstel, die waarschijnlijk bij dezelfde gelegenheid door den aartsbisschop van Keulen, op last des Keizers, werd beslist. Met geweld had Egbert van Amstel zich gericht en rechten toegeeigend in Amestelle, die der kerk toebehoorden. Te vergeefs had de bisschop hem ingedaagd, daarna gebannen en hem bij den Keizer aangeklaagd, zoodat hij in de rijksacht was verklaard. Eindelijk was de aartsbisschop gezonden en deze bracht eene verzoening te weeg op voorwaarde, dat hij alles waaraan hij leenrecht beweerde te hebben, in 's bisschops handen zou stellen, en van dezen als zijn villicus, beheerder, terug ontvangen, en dat hij zelf en zijn zoon na hem dit beheer zou behouden, als zij trouw in den dienst van beheerder bleven. Geene leenen zou hij van den bisschop houden, maar alleen een ambt. Ook bij deze gelegenheid klaagt Godfried misnoegd: Undo accidit, ut non solum nobilium, circumquaque degentiuin, verum etiam ministerialium ipsorum S. Martini oflensas saepius incurrerim et gravissimos impetus propterea sustinuerim. 2 Zooveel moeite koste het hem de rechten des bisdoms tegen de Hollandschgezinde partij te verdedigen, die door graaf Floris begunstigd werd en zich meer en meer deed gelden. Misschien verdient het opmerking dat Boudewijn, de proost van St. Marie, nimmer onder de getuigen des bisschops gevonden wordt, zoover wij konden nagaan, en zelf, geheel ongewoon, zijn charter 3
Bondam, p. 217, Oorkondonb. nquot;. 154.
Oorkondenb. n0. 155.
üorkoudenb. uquot;. 151.
54
dagteekent met de bijvoeging; et Florentio existente comité Hol-landiae. 1
Maar Godfried had nog andere bezwaren te bestrijden in zijn bewind. Zoo had hij een geschil te beslissen over eene hofstede te Beusinchem, tusschen het kapittel van St. Jan en Iwain van Gokes-forde, welk geschil reeds herhaaldelijk tot beslissingen aanleiding had gege\en en nu laatstelijk voor Frederik, toen nog Duitsch-Koning, was behandeld, en wel ten bewijs kan strekken hoe moeilijk het, soms was zulke beslissingen ten uitvoer te leggen tegen onwilligen, als men geen machtige helpers had. Hendrik van Kuik, 's bisschops aangehuwde neef, en Herman, de burggraaf 2 van Nijmegen, waren hierbij Iwain's borgen. Deze Herman van Kuik , toen burggraaf van Utrecht, had zelf zich de advocatie met de daaraan verbonden inkomsten over goederen van St. Jan toegeeigend, gelegen te Bal-goijen, die de bisschop, nadat Herman hem die had opgedragen, met tusschenkomst van den Keulschen aartsbisschop aan St. Jan teruggaf 3. De aartsbisschop schijnt toen belast te zijn geweest de zaken in het Sticht te regelen. Toen de bisschop te Andlo was, begiftigde hij het klooster te Ruinen en besliste er een twist met het Domkapittel, waarbij Lefferd van Groningen getuige was, zeker niet Lefferd, de broeder van Bisschop Heribert, die lang dood was, maar wellicht een der drie kleinzonen, die hij nagelaten had. 4 Ook Deventer's kapittel ontving giften van hem en hij beloonde den klokkenist aldaar. 5 St. Pieter te Utrecht was door hem in het bezit van Rilioen hersteld, dat de bisschop zelf in beheer genomen had om het te herstellen en te verbeteren; 0 misschien was het verwoest tijdens den oorlog mot Gelder, even als het huis Ter Horst bij Rhenen.
Die bijvoeging laat hij weg, Bondam, nquot;. 55.
Bondam, a». 56, vlg. nquot;. 51.
Bondam, n». 53.
Driessen, Monum. p. 3—5.
Lindebom, Epise. Dav. 70—71.
0 Tuin reparando diruta tnm ornando minus culta. Bondam n0. 59.
55
Godfried heeft zelf gezorgd, dat wij zijne geheele familie kennen. Toen hij den burcht Ter Horst aan de Utrechtsche kerk schonk , in 1178, verhaalt hij, dat zijn vader Godfried van Rhenen begonnen was daar grachten en lichte gebouwen te maken, dat hij, zijne goederen verdeelende onder zijne kinderen, aan zijne drie zonen Dirk, Gerlac 1 en Arnold bezittingen had gegeven in Brabant. Zijne overige bezittingen had hij toegewezen aan zijne zonen Hugo en Godfried en aan zijne dochter Heiwig. Toen deze huwde ontving zij Bemmel bij Nijmegen en Wormersbach bij Andernach; zoo bleef Horst met wat er bij behoorde aan de twee broeders. Hugo kocht daarna Godfried uit door hem Aalburg af te staan. Toen evenwel de burcht Ter Horst verwoest was door de Gelderschen in den oorlog tegen bisschop Godfried en Hugo geen kans zag die alleen op eigen kosten te herbouwen, riep hij Godfried's hulp in en stond hem toe den burcht te herstellen en te behouden, zoo ver hij dit. zou verlangen. Deze herstelde den burcht en Hugo bleef daar in een houten huis wonen in de nabijheid van het gebouw. Na het kinderloos overlijden van Hugo, maakte zijne weduwe krachtens lijftochtsrecht aanspraak op het bezit van den burcht. Dit geschil werd bij eene overeenkomst met die vrouw afgemaakt en voor honderd mark stond zij aan den bisschop hare rechten af, zoodat hij vrij over den burcht en het praedium beschikken kon Hij stond het toen aan St. Maarten af en droeg het over aan den advocaat des kapittels, Rudolf van Goor, en drie dagen en drie nachten aaneen stond de banier van St. Maarten op den toren, allen die het zagen ten bewijze, dal het St. Maarten's eigendom was. Als voorwaarde voegde echter Godfried aan die overdracht toe , dat de burcht steeds in leen zou gehouden worden door een lid van zijne familie, eerst door zijn broeder Gerlac en, als deze kinderloos mocht overlijden, door Godfried, den zoon zijner nicht
Deze Gerlac komt als getuige voor te Utrecht iu 1176, Sloet, n0. 341, 342. 1178, n0. 340, 348, als uobilis laicus eu castellaiius.
56
Sophia, met Hendrik van Kuik gehuwd, of wie anders dan de oudste harer zonen zou zijn, en zoo vervolgens. Evenwel zou de burcht altijd een open huis blijven van den bisschop van Utrecht, die daar vrij zou kunnen komen en wonen. Die overdracht bevestigde de bisschop te Utrecht door op Paaschdag 29 April 1178 op het altaar van St. Maarten in den Dom de akte van overdracht neder te leggen, als eene gift aan die kerk, te midden der geestelijken en leeken, die daar samengekomen waren om de hoogmis te vieren. Natuurlijk had de bisschop met het versterken van het huis Ter Horst de bedoeling, tegenover Gelderland eene versterking te scheppen aan den hoofdweg die naar Ulrecht voerde, zoo als hij door het aanleggen der burchten te Montfoort en Woerden tegenover Holland en te Vollenhoven tegenover de onrustige Friezen zich vaste punten van verdediging koos om aanvallen te kunnen afweren. 1 De ondervinding had hem de noodzakelijkheid daarvan geleerd. Eene hevige overstrooming had Holland, Utrecht en Friesland in November 1170 getroffen, na een zeer heeten zomer. De zee, door storm opgezweept, drong in Kennemerland, en, terwijl veel vee verdronk, moesten de bewoners der dorpen zich op de daken der huizen bergen en werden, met schuiten afgehaald, nauwelijks gered. Tot Utrecht drong het zeewater door en in Friesland werd rondom Stavoren een groote oppervlakte door de zee overstroomd 2, waardoor den omvang der Zuiderzee werd vergroot. Later, in 1173, schijnt weder eene overstrooming door hoog rivierwater en zwaren wind het Sticht geteisterd te hebben.
In 1171 was de Keizer te Keulen en ging vandaar naar Nijmegen. Daar kwam bisschop Godfried bij hem en vertoonde hem de charters van Otto H van 975 over de bezittingen der kerk te Muiden, aan de Vecht, en te Eek en omtrent het muntrecht te Utrecht, en verzocht daarop de bevestiging des Keizers, Deze verkende
Beka, p. 55.
Chron. Egm. 1170. Chron. Colon. 1170,
57
daarop die bevestiging te Aken in October. 1 Vragen -wij, wat wel de reden mocht zijn dat Godfreid zoo veel waarde hechtte juist van deze giften eene bevestiging te verkrijgen, die toen niet. meer noodig geacht werd voor vroegere giften en ongewoon was geworden, wij vinden die reden ongetwijfeld in de aanmatiging van Egbert van Amstel, die aan de zijde van het Sticht zich rechten toeeigende, met die der kerk in strijd, die in 1172, wij zagen het, eerst door eene overeenkomst geregeld zijn. Maar wellicht waren er ook anderen, die op die giften inbreuk maakten, en waartegen de bisschop zich met het gezag des Keizers wilde dekken.
In Italië hadden intusschen de Lombardische steden zich tegen den Keizer vereenigd, en openlijk verzet tegen diens gezag openbaarde zich allerwege. Eene nieuwe stad werd gesticht om den weg uit Duitschland te bemoeilijken en naar Paus Alexander Alexandria genoemd. Onderlinge twisten tusschen Genua en Pisa verdeelden echter spoedig de verbondenen, en in 1171 zond de Keizer Christiaan, den aartsbisschop van Mainz, naar Italië, om daar zijne belangen te behartigen, die in 1172 een landdag te Siena hield, maar geene onderwerping aan den Keizer kon bewerken. 2 De Keizer van het Byzantijnsche rijk maakte hiervan gebruik om in Italië zich bond-genooten te zoeken, en verlangde zelfs van Alexander III de erkenning en kroning als Keizer, ook van hel Westen. Ancona onderwierp zich aan de Grieken en Christiaan belegerde het in ll?^, maar kon het, hoewel hem de Venelianen hielpen, niet innemen. De Keizer had in 1172 intusschen op den rijksdag te Worms een nieuwen tocht naar Italië tegen 1174 afgekondigd, en inden herfst van dat jaar trok hij met zijn leger daarheen. Hendiik de Leeuw echter, die nog altijd op gespannen voet met, den Keizer stond, onttrok zich aan dien tocht en ging in 1173 naar Palestina.
Cartul. p. 146.
Zijn verdrag met Pisa. Constit. et acta, p. 332.
58
In April H7i was de Keizer nog te Nijmegen geweest en van die gelegenheid maakten de burgers van Utrecht gebruik om van den Keizer vrijheid van tol te vragen, nn de rijkstol van Tiel naar Keizersweerd was verlegd, op grond dat zij Ie Tiel vrijdom genoten hadden. De Keizer vorderde bet bewijs dier viijdom van hen door een getuigenis der schepenen van Tiel, en toen zij dit te Trivels brachten verkregen zij dien gewenschten vrijdom, tenzij de waren van buiten 's lands en over zee aangevoerd werden; den zeetel en de waaggelden zouden zij blijven betalen. 1 Hiermede waren de ütrechtsclien tevreden gesteld, maar moeilijker viel het Frederik I met de Lombarden in Italië. Reeds in het late najaar van 1174 sloeg hij het beleg voor Alexandrië, maar moest het in 1175 opbreken op de nadering van een leger uit de overige steden; onderhandelingen werden geopend, een wapenstilstand kwam tot stand, en zelfs met Paus Alexander III zocht de Keizer toenadering. 2Toen evenwel dit alles te vergeefs bleek, wilde Frederik zijn leger versterken en riep uit Duitschland de vorston op. 3 Daar weigerde Hendrik de Leeuw, uit het Oosten teruggekeerd, alle hulp en een mondgesprek met den Keizer kon hem niet bewegen om aan den tocht deel te nemen. Hij verliet Frederik en ging terug naar Saksen. Wat hem tot die ontrouw aan zijn leenheer bewoog? Het schijnt wel dat hij een zelfstandig, onafhankelijk rijk naast het Duitsche rijk heeft willen stichten, of gehoopt heeft de plaats des Keizers in te nemen, ea niet wilde medewerken aan de bevestiging van diens macht. Hoe dit zij, er was een breuk ontstaan tusschen de Hohenstaufen en de Welfen, die niet zonder groote gevolgen kon blijven. Toch ontving Frederik I met het voorjaar van 1176 nieuwe versterking uit Duitschland, ook de graaf van Holland kwam over 4
Sloet, n». 337.
Const, et acta, p. 339.
Const, ct acta, p. 34(i.
Hij is getuige, in Augustus 1177, te Venetië. Constitut. et acta, p. 377t
59
met de aartsbisschoppen van Keulen, Trier en Maagdenburg, de bisschoppen van Worms en Munster; de trouw geblevene steden van Italië zonden hulp en do Keizer hoopte zich met Ghristiaan van Mainz, die in midden Italië niet ongelukkig streed, te kunnen vereenigen. De ongelukkige veldslag tegen de Milanezen en hunne verbondenen, bij Legnano, verijdelde die verwachting, den 29 Mei li 70. De Keizer zag zijn leger uiteen geslagen, nauwlijks kon hij zijn leven redden, en onmiddellijk werden nieuwe onderhandelingen met Paus Alexander III Ie Anagni aangeknoopt, 1 die daarna te Venetië werden voortgezet, waar Frederik I zich. den 24 Junili77, melden Paus verzoende, hij en zijne volgelingen van den ban ontslagen werden en eene tijdelijke vrede met de Lombardische sleden en met koning Willem van Sicilië tot stand kwam. 2 Veel had moeten worden toegegeven dooiden Keizer en zeker noode besloot hij tot hetgeen hij moest toestaan, maar er bleef geen andere uitweg. Nu haastte men zich om allerwege het herstel van den vrede in de kerk bekend te maken. In September kwam de Keizer met zijne gemalin en zoon in Tuscië en ging in Januari 1178 naar Genua, om van daar naar Bourgondië te reizen. Den 30 Juli 1178 werd hij, met Beatrix, te Arles als koning van Bourgondië gekroond en ordende op eene vergadering te Besancon, 3 daar de zaken. Zoo kwam hij in Duitschland terug en met hem Floris III van Holland, die in April 1179 nog als getuige te Keulen bij den Keizer voorkomt. * Bisschop Godfried , die gedurende die jaren in het Sticht was gebleven en de belangen der kerk bevorderd had, had nog, in 1173, de kerk van St. Marie te Utrecht met vele huizen zien verbranden; hij mocht echter in datzelfde jaar zijne cathedraal kerk , die vroeger door brand beschadigd was, met hulp van den aartsbisschop van Keulen r',
Const, et acta, p. B49. Nam pars Alexaudri praevalere coepit tam in civi-tate Komana ([uam in tota Italia. Cbr. Usperg. 1178.
Const, et acta, p. 360. Chr. Colon. 1177.
Chrou. Colon. 1075.
60
de nu herstelde, vroeger afgebrande kerk van St. Marie en de kerk van de in 1131 gestichte abdij van Oudwijk bij Utrecht wijden 1, terwijl door zijn suffragaan-bisschop vele kerken in West-Friesland en Friesland gewijd werden. In 1176 was Sophia, de moeder van graaf Floris III, die voor de derde maal een pelgrimstocht naar Jeruzalem had ondernomen met haar zoon Otto van Bentheim en met IJsbrand van Haarlem, te Jeruzalem gestorven, en den 27 Mei 1178 stierf ook bisschop Godfried te Utrecht, nadat hij nog in 1177 van een grooten brand in Utrecht getuige was geweest, waarbij menschen waren omgekomen. Juist was graaf Floris III terug, en nu werd zijn broeder Boudewijn, de proost van St. Marie, tol bisschop verkoren, naar het schijnt niet instemming der burgerij en van de voornaamste leenmannen; wel een bewijs hoe sterk de Hollandschgezinde partij toen was, ook in den boezem der kapittelen, die bisschop Godfried reeds herhaalde malen tot teruggaaf van goederen gedrongen hadden, die zij beweerden, dat hij zich ten onrechte had toegeëigend, zooals nog kort voor zijn dood het kapittel van St. Salvator. 2 Het kon wel niet anders of' door Boudewijn's keus moest de vrede met Holland bevestigd worden, maar dat die den machtigen graaf van Gelder niet bijzonder aangenaam was, bleek al spoedig.
Toen de Keizer terug was, was natuurlijk het gedrag van Hendrik de Leeuw van Saksen en Beijeren het voornaamste onderwerp zijner bemoeiingen. Philips, de aartsbisschop van Keulen, was terstond in 1178 in diens landen gevallen, ook van andere zijden zag hij zich bedreigd. 3 Vertrouwende op zijne macht
4 Chr. Egin. 1173.
5 Cartular. p. 221. Hiermede staat in verbaud de beschikking van Paus Alexander III, waarbij hij het kapittel van St. Salvator eu zijne goederen in bijzondere bescherming neemt. Oorkond. u». 159.
C Gerard graaf van Gelder nam deel aan het verbond van Philips van Keulen en Odelrik van Halberstad. Sloet, n°. 347. Attracti ob multas injurias et tribu-lationes quas idem dux ecclesiae coloniensi inferebat et quotidie novas et majores inferre parabat. Chr. Colon. 1178.
kwam hij zich bij den Keizer beklagen, op den rijksdag te Spiers, maar vond daar geen gehoor, en zelf werd hij nu herhaaldelijk ingedaagd om zich tegen de beschuldigingen, die van vele zijden tegen hem werden ingebracht, te verdedigen. 1 Hij bleef echter weg. en eindelijk, in 1180, bevestigde de Keizer het vonnis door de rijksvorsten over Hendrik uitgesproken, waarbij hij in de rijks^bty verklaard werd en zijne hertogdommen en rijksleenen aan het rijk vervallen werden verklaard. De Keizer schonk nu quot;Wesfphalen, zoover het onder Keulen en Paderborn behoorde, als een hertogdom aan Philips, den aartsbisschop van Keulen 2; aan verschillende bisschoppen gaf hij terug wat Hendrik hen ontnomen had of van hen in leen gehouden, en het overige als hertogdom Saksen gaf hij aan Bernhard van Anhalt, den zoon van Markgraaf Albrecht. Het hertogdom Beijeren kreeg Otto van Wittelsbach, zoover het niet aan anderen werd gegeven. Hendrik wederstond intusschen krachtig zijne vijanden en verdedigde zijne landen, totdat de Keizer zelf tegen hem optrok, Brunswijk belegerde en Hendrik's bond-genooten van hem afvielen; ook Lubeck onderwierp zich aan Frederik, en eindelijk zag Hendrik zich genoodzaakt, in November 1181, met. vrijgeleide op den rijksdag te Erfurt te verschijnen en den Keizer vergiffenis te vragen. Er kwam eene verzoening tot stand: Hendrik zou Brunswijk en Luneburg mogen behouden als zijne erfgoederen, maar drie jaren zou hij buiten het rijk verblijven. In 1182 begaf hij zich met vrouw en kinderen naar zijn schoonvader, den Koning van Engeland. 3 In dit jaar waren bisschop Boudewijn van Utrecht en de graven van Holland en Bentheim, zijne broeders, op den rijksdag te Mainz.
Nadat de vrede in de kerk hersteld was, hield Paus Alexander
Querimonia omnium pene principum ibi habita est de duce Saxouum qui jam per annum ad audientiam venire vocatus, aut nolait aut timnit ibiquc fraus ejus et perfidia primum imperatori detecta est. Chron. Colon. 1179.
Const, et acta, p. 384. Chr. Col. 1180.
Chr. Col. 1181 -1182. Chr. Usperg. 1180.
62
een Concilie te Rome in Lateranen, in Maart 1179, om de kerkelijke zaken te regelen. 1 Hij overleed 30 Augustus 1181, en zijne plaats werd door Humbold van Ostia, als Lucius III bekend, ingenomen. Hij had een trouwen verdediger zijner rechten in Christiaan van Mainz gevonden, die in Midden-ltalië nog steeds de rechten des Keizers bewaarde en diens belangen waarnam, maar die echter ook in 1180 stierf. In dit jaar zond de Keizer zijne gemachtigden naar Piacenza, om met de Lombardische steden te onderhandelen, daar de tijdelijke vrede van Venetië ten einde liep; en de onderhandelingen hadden het sluiten, den 25 Juni 1183, van het bekende verdrag van Constanz ten gevolge, waardoor de toestand geregeld werd. 2
Toen kon Keizer Frederik den vrede in het rijk als hersteld beschouwen, en alom erkend en geëerd gaf hij het driedaagsche feest aan bisschoppen, vorsten, graven en edelen te Mainz, op Pinksteren 1184, waarbij zijne zonen, Hendrik, de Duitsch-Koning, en hertog Frederik tot ridders werden gemaakt, en dat aan'allen de overtuiging van 's Keizers macht en rijkdom moest geven. 3
Toen graaf Floris III van Holland tegen de Westfriezen in 1180 en 1182 oorlog voerde, schijnt de Uti'echtsche bisschop hem daarbij ondersteund te hebben. 4 Die tochten hadden echter geen ander gevolg dan het verbranden van de dorpen, Nijdorp, Winkel en Akersloot. Of evenwel als gevolg van dien strijd ook kan beschouwd worden de onderwerping van de eilanden Texel en Wieringen en de oplegging aan de Friezen van eene belangrijke oorlogsschatting 5 is
Hoeveel bisschoppen er waren, uit de provincia Agnppinae was er maar eeu, Ruduli'us, Luodieusis episcopus.
De daarop betrekkelijke stukken, Const, et acta, p. 395—420, waar de eerste kritisclie uitgaaf van dit verdrag wordt gevonden. Jam bellis nimis fati-gatns imperator vergens in senium ijuieti coepil operam dare, zegt vau den Keizer Chr. Usperg. 1179.
Von Raumer, Gesch. d. Hohenst. II, p. 281.
Episcopus Traiectensis et comes Hollandiae contra Fresones arma moverunt sed sine honore victoriae redierunt. Chrou. Colon. 1179. Hier worden zeker dezelfde tochten bedoeld, die het Chron. Egm. op 1180—1182 stelt.
ó Chron. Egmund, 1181.
63
niet zeker. Had dit door graaf Floris plaats, dan moet het in quot;1182 geschied zijn; want in Februari 1183 was de graaf in Italië en daar getuige bij het verdrag met Terdona, 1 waarschijnlijk bij gelegenheid van zijne eerste reis naar Palestina, nadat hij het kruis aangenomen had. Was het wellicht tijdens zijne afwezigheid, dat bisschop Boudewijn den strijd tegen de Friezen voortzette? Voor zijn vertrek had Floris nog het huwelijk van zijne dochter Margaretha met Dirk, graaf van Cleef, te Lisse gevierd. In 1186 trouwde zijn zoon Dirk te Loosduinen met Aleid, de zuster van den graaf van Cleef: zoo werd de band tusschen Holland, Utrecht, Cleef en Bentheirn al sterker, en gevaarlijker voor den graaf van Gelder. Trouwens reeds in of omstreeks 1180, was er al een strijd uitgebroken tusschen den bisschop en graaf Gerhard over het bezit van de Veluwe. Die landstreek, die de beide deelen van het bisdom scheidde en waardoor de weg naar Deventer liep, moest voor den bisschop eene groote waarde hebben, en Boudewijn beweerde dat die aan hem behoorde, zonder dat het duidelijk blijkt1waarop hij die bewering grondde. 2 De bisschop, die aanvoerde dat dit graafschap door de kerk in leen was gegeven aan den hertog van Lotharingen en van dezen als achterleen door graaf Gerhard werd bezeten, beschouwde het als thans weder aan de kerk vervallen, omdat de hertog van Lotharingen, Godfried 111, de stichter van 'sHertogenbosch, verzuimd had dit leen tijdig te komen verheffen, en viel dus in de Veluwe en verwoestte die. Gerhard belegerde daarop Deventer, maar daarbij bleef het. Of werkelijk de Keizer iemand hier heen zond om den twist bij te leggen, is geheel onzeker. 3De dood van Gerhard werkte misschien mede om den twist voor
Conv. et acta. p. 390.
Vau Spaen, Inleid. IV, p. 158. Gesch. p. 93.
Anonym, de rebus Trai., c. 4. Stellig kwam de Keizer niet zelf, zoo ala van Spaen beweert. Historie, p. 93. De anonymns zegt alleen: Istum tumultum Dominus Fredericus I cömposuit et sedavit. Heeft hij hier wellicht reeds het oog op 1188.
het oogenblik te beeindigen. Doch graaf Otto I van Gelder verloor daarom den bisschop niet uit het oog, maar verschafte hem weldra nieuwe moeilijkheden.
De eerste jaren van zijn bewind had bisschop Boudewijn Goe-verden, Drenthe en Groningen bezocht en was daar, te Coevorden als op zijn open Imis, ontvangen. Hij verkreeg van de Drenthenaren en Groningers al wat hij noodig had, oefende er zijn seendrechten uit, hield er het hoog gericht en ontving zijne inkomsten. De graaf van Bentheim echter, 's bisschops broeder, die wenschte zelf met dit gewest beleend te worden, wist den bisschop, door zijne aanhoudende klachten over strooptochten der Drenthenaren op zijn gebied, te bewegen om in een leengerecht den kastelein van Coeverden van zijne leenen vervallen te verklaren, en hem met hulp der Drenthenaren en der Groningers in zijn burcht te belegeren. Het kasteleinschap werd toen bezeten door Floris van Voren-borch, getrouwd met de dochter van Rudolf van Goor, moeder van Rudolf en Volker. 1 Hij met zijn jongste stiefzoon Volker verdedigde den burcht, de oudste stiefzoon zocht den toevoer naar 's bisschops leger af le snijden. Weldra echter moesten zij den burcht overgeven en de bisschop nam Volker gevangen. Hij sloot hem op in het huis Ter Horst bij Rhenen en gaf den burcht ter bewaring aan Giselbert Postekin. Later beleende hij er den graaf van Bentheim mede. Het schijnt dat deze kastelein, Floris van Vorenborch, zich de Drenlhenaren en Groningers tot vijanden gemaakt had, daar zij aan 'sbisschops zijde stonden, misschien door afpersingen bij de uitoefening der tolrechten te Coeverden. 2 Toen echter Otto van Bentheim met Coeverden en Drenthe beleend was, vereenigden zich Groningers en Drenthenaren tegen dezen, bij wie zich Yolker, uit Ter Horst los gekomen, aansloot, even als zijn broeder Rudolf en de heeren van Peizen. Daarbij ontstond een
Haar eerste man was wel Lndolf, de broeder van bisschop Heribert geweest.
Dit is slechts eene gissing van Ubbo Emmius. Hist. fris. p. 115.
65
verschil omtrent de voogriij over den zoon van Rudolf van Sepperothe, die in het Oosten gestorven was en die met zijne broeders Groningen in leen gehouden had van den bisschop. Het kwam tot vijandelijkheden, de graaf van Bentheim werd geslagen en 'sbisschops bezittingen in Drenthe en Coevenlen werden verbrand. De graaf van Bentheim verzamelde toen een leger, en de bisschop riep de zijnen te Steenwijk samen. Voor dat het evenwel tot een strijd kwam , bemoeide de graat van Gelder Otto, die in 1182 aan Gerhard was opgevolgd, er zich mede en wierp zich als scheidsman op. De Groningers en iJrenthe-naren gaven gijzelaars en te Deventer zou men onderhandelen. Die onderhandelingen mislukten echter, zoo het schijnt door den onwil des bisschops 1, die de gijzelaars gevangen hield. De j/raaf van Gelder, die eigenlijk in deze twisten steeds de hand had gehad, 2ging verstoord weg, en Volker maakte van de gelegenheid gebruik om den burcht van Goeverden te overvallen, en daar de vrouw van den graaf van Bentheim gevangen te nemen , die tegen de gijzelaars uitgewisseld werd. Bisschop Boudewijn, die zeer goed begreep dat Otto van Gelder hieronder stookte, 3 deed een nieuwen inval in de Veluwe en plunderde en brandde daar. Otto echter riep nu de Drenthenaren te hulp en sloeg het beleg voor Deventer. De graaf van Holland en de graaf van Gleef vielen daarop in Gelderland van verschillende zijden, en, toen de bisschop ook nog bij Goeverden een gevoelige nederlaag geleden had, deed de hertog van Lotharingen, of liever van Brabant, zoo als hij nu genoemd wordt, eene poging tot verzoening. Tot nog toe had de Keizer zich met dezen strijd niet bemoeid, men beweerde zelfs dat hij dien niet ongaarne had gezien, omdat daardoor de KeuIschen, met wie hij toen ongenoegen had en voor wie hij den Rijn gesloten hield, van dien kant. geene ondersteuning zouden kunnen
Quod jam episcopus penitus negavit.
Domini episcopi inimici qui quasi concilio suo occulte regebautur.
Quem omnium istorum malorum conscium et f'autorem esse dicebat.
66
krijgen. 1 Toen op den rijksdag te Mainz, in '1188, die verschillen waren bijgelegd en hij zich met aartsbisschop Philips had verzoend, waar de bisschop van Utrecht en de graaf van Gelder, misschien ook die van Holland, tegenwoordig waren, 2 droeg de Keizer aan den aartsbisschop van Keulen, den bisschop van Munstei' en graaf Adolf van den Berg op, de zaken te regelen, die daarin voor liet oogenblik schijnen geslaagd te zijn.
Aller oogen waren op dat oogenblik op Jerusalem gevestigd, overal weerklonk de noodkreet uit Palestina om hulp der Ciiristen-lieid tegen de Saracenen. .lei iisalem was, in 1187, in hunne handen gevallen en alles werd ter zijde gezel, om die stad, den Christenen zoo heilig, te heroveren en het land te herwinnen. Zelfs de verkoeling en twist, tusschen den Keizer en den Paus gerezen, moest voor dit groote belang achterstaan. In den herfst van 1184 was Frederik I naar Italië gegaan en trof te Verona Paus Lucius III aan 3 , die uit Rome door de Romeinen verjaagd was, en van den Keizer hulp verwachtte, maar zijn aanspraak op de goederen, in der tijd door markgravin Mathilde nagelaten, niet wilde opofferen, en daarbij zeer ongaarne het voorgenomen huwelijk tusschen 's Keizers zoon, den Duitsch-Koning Hendrik, en Constance, de erfdochter van het Koningrijk Sicilië, zag en weigerde dezen te kronen, zooals de Keizer verlangde. De Keizer ging toen naar Milaan terug, en daar werd in Januari 1183 dit huwelijk voltrokken, dat Hendrik het bezit van Zuid-Italiê en Sicilië moest
Tunc etiam inter Baldewinum Traiecteusem episeopura et Ottonera eomitem de Gelre bullum grave committitur pro terra Teluwe, cedes et incendia gras-saulur, quod voluutate imperatoris agitari ferebatur quo minus auxilii partes illae ferrent eoloniensibus et ne naves in superiora ire potuissent. Chr. Colon. 1187.
ü Episcopus Traiectensis et Comes de lielre et multi alii, quos discordes ante nemo iu concordiam potuit reducere, nullo nisi spiritu Dei mediante, ibidem inter se reeonciliantur et plurimi ex eis erueem leti sumunt. Chron. Col. 11S8. De geschiedenis van dien strijd is alleen bewaard in de narratio historica, door Mattbaeus bet eeist uitgegeven, die vrij onduidelijk en verward is en waaruit alle lateren, van Beka af', hunne verbalen samenstelden.
Verg. Const, et acta, p. 420.
67
verzekeren. Paus Lucius IK beleefde dit niet, want in November 1185 overleden, was de aartsbissciiop van Milaan in zijne plaats gekozen 1 , die den naam van Urbanus ill aannam. Ook deze was den Keizer vijandig gezind en had allerlei grieven. l)e Keizer echter ging naar Duitschland terug en riep te Worms een rijksdag samen om zich van den geest der Duitsche bisschoppen en vorsten te verzekeren. 2 Aartsbisschop Philips van Keulen verscheen daar niet, en dit was de grond van de verwijdering tusschen hem en den Keizer. Op den rijksdag te Mainz in 1188 zwegen echter alle grieven en klachten en, toen daar de Keizer het kruis aangenomen had , volgde zijn voorbeeld eene groote menigte vorsten, prelaten en graven, onder welke Graaf Floris van Holland, graaf Otto van Gelder, 3 graaf Dirk van Cleef, en die van Vlaanderen waren. Groot was ook de menigte volks, die zich van alle zijden voor den tocht naar het Oosten aanmeldde en niet alleen uit Duitschland, maar ook uit Engeland, onder aanvoering van Richard Leeuwenhart, en uit Frankrijk, onder Philip August, waren talrijke scharen bereid aan den heiligen strijd deel te nemen.
De Keizer nam alle maatregelen om orde en rust in zijn rijk te verzekeren 4, en droeg aan zijn zoon Hendrik, uit Italië teruggekomen, het beheer gedurende zijne alwezigheid op. Hij besloot over land naar het Oosten te trekken. Terwijl Richard en Philip August met hunne scharen den weg over zee kozen, bereidde hij zich zooveel mogelijk eenen veiligen weg door Hongarijen en Bulgarijen naar Konstantinopel. In Mei 1189 verzamelde men zich bij Regensburg, daar ving de tocht aan, waarvan men zich zooveel voorstelde
Chron. üsperg, 1185.
De grieven van Urbanus en het antwoord der Duitsche Prelaten, in Const, et acta, p. 441 — 452.
Chr. Egm. 1188.
Chron. Usperg, 1187, waar hij den landvrede mededeelt, toen afgekondigd: quas literas Alemanni usque in praesens fridebrief id est litteras pacis vocant, nee aliis legibus utuntur, sed nee eisdem recte utuntur tanquam gene agrestis et indomita.
68
en die met de grootste geestdrift begonnen, zoo diep treurig afliep. De Keizer zag Dultschland niet terug; hij stierf bij Tyrus in 1190 en ook graaf Florls III van Holland vond daar met zoo-velen zijn graf ', nog voor dat de Fransche en Engelsche kruisvaarders aangekomen waren. Velen keerden na 's Keizers dood op schepen terug, en onder deze waren graaf Otto van Gelder en de graaf van Cleef. Zij kwamen in 1190 weder. Frederik 's Keizers zoon, hertog van Swaben, en Philips van Vlaanderen sneuvelden in 1192 1.
Reeds voor 's Keizers vertrek was Paus Urbanus III gestorven, in 1187, en opgevolgd door Gregorius VIII, die na twee maanden plaats maakte voor Clemens III, die in 1191 overleed, toen Celes-tinus III als zijn opvolger werd verkozen. Voor dat Hendrik de Duitsch-Koning door hem werd gekroond, had deze reeds in Dultschland veel te doen om de rust te handhaven, nadat de Keizer naar het Oosten was vertrokken. Hendrik de Leeuw was uit Engeland teruggekomen en vond al spoedig in Saksen aanhang ; een strijd was daar onvermijdelijk. Bremen en Lubeck onderwierpen zich aan den hertog, en Koning Hendrik belegerde te vergeefs Brunswijk. Daar kwam onverwacht de tijding, dat de koning van Napels en Sicilië, Willem II, in November 1189, overleden was, en Koning Hendrik haastte zich om Philips van Keulen nauwer aan zich te verbinden door gunsten 2 en met Hendrik de Leeuw tot eene overeenkomst te komen, die dezen voor het oogenblik bevredigen kon, want hij wenschte nu voor alles de erfenis zijner vrouw Constance zich te verzekeren. Het gelukte hem te Fulda, in 1190, Hendrik te bevredigen en een vrede te sluiten door bemiddeling van Philips van Keulen en Coenrad van Mainz. Het bericht van den dood van landgraaf
Chrom. Egm. 1192.
Lacomblet, n°. 524.
69
Lode wijk van Thuringen, daarop de tijding van den dood des Keizers hielden Hendrik nog terug. Thuringen gaf hij aan Lodewijk's broeder in leen , ordende de zaken des rijks zoo spoedig mogelijk, zond den kanselier Diether naar Italië, en trok eindelijk zelf daar heen. In November 1190 bereikte de Koning Milaan, maar reeds hadden zijne tegenstanders te Palermo Tancred als opvolger van Willem II verkozen en gekroond, in Januarill90, en Paus Clemens III had hem erkend en met Apulië beleend. Wel beloofde hij ook den Koning te Rome te kronen, maar zijn dood verijdelde dit. Goeles-tinus III kroonde den Keizer in de Pieterskerk te Rome, den 14 April 1191, met zijne gemalin, en deze verzoende de Romeinen door de opoffering van Tusculum, dat hij hun prijsgaf. 1 Terstond trok de Keizer naar Apulië en, eerst, voorspoedig, zag hij zich latei-genoodzaakt het beleg van Napels op te breken en ging, in September 1191 naar Duitschland terug met achterlating van Constance als gevangene in Messina. In Duitschland hield de Keizer een rijksdag in Worms en vond daar allerlei twisten te beeindigen. Het huwelijk van den zoon van Hendrik de Leeuw met de dochter van Coenrad, den broeder van Keizer Frederik I, maakte de hernieuwing van den vrede met den vader gemakkelijker, die in 1194 totstandkwam, en ook de overige moeilijkheden ruimde de Keizer op, zoodat, in Augustus 1194, hij weder in Apulië was. Aan het einde des jaars was het hem gelukt het rijk van Napels en Sicilië zich te onderwerpen, in Palermo als Koning gekroond. Het was er echter verre van daan, dat Hendrik een rustig bezit had verkregen. De Italianen haatten de Duitschers; de Paus, misnoegd over de behandeling van Richard van Engeland door den Keizer, en over diens behandeling van sommige bisschoppen en? de rechten die hij zich aanmatigde, deed hem in den ban; twisten tusschen de Lombardische steden, strijd en onrust in Duitschland vond de Keizer bij zijn terugkeer in 1195. Wel was Hendrik de Leeuw gestorven.
J Chron. Poloa. J191.
70
maar verschillende twisten en oorlogen waren elders uitgebroken. Boudewijn, de Utrechtsche bisschop, Icon niet vergeten 1 het verzet der Drenthenaren en het kwaad hem door de Gelderschen gedaan, en nauwelijks was de graaf van Gelder uit het Oosten terug of hij maakte zich met groote kosten gereed daarover wraak te nemen en de Drenthenaren te onderwerpen en te straffen.] Maar ook in een ander opzicht achtte hij zich miskend. Toen Philips, de aartsbisschop van Keulen, gestorven was en zijn opvolger Bruno zou gewijd worden, was Boudewijn met den bisschop van Munster daar gekomen , maar wilden de plechtigheid niet bijwonen, omdat die aan Johan, den aartsbisschop van Trier, was opgedragen en zij meenden als suffragaan-bisschoppen gerechtigd te zijn om dit te vellichten. 2 Hij ging terug om zijne toebereidselen tegen Gelder en Drenthe voort te zetten. Hij schijnt echter niet gelukkig geweest te zijn 3, en de graaf van Holland, Dirk VII, die aan zijn vader Floris Hl opgevolgd was, had met Vlaanderen en de Friezen te veel te doen, om zijn oom te helpen. Te vergeefs toch had hij getracht Zeeland bewesten Schelde, dat hij van Vlaanderen in achterleen hield, van den Keizer onmiddellijk in leen te verkrijgen en, toen dit mislukt was, ontstond een nieuwe twist, die den graaf noodzaakte naar Zeeland te gaan, waar hij de overwinning behaalde op de Vlamingen, terwijl zijne echtgenoole, naar Egmond gegaan, de Drechterlandsche Friezen bestreed, die 's graven broeder Willem als hun hoofd hadden aangenomen. De drie ooms van graaf Dirk VII, Boudewijn, de bisschop van Utrecht, Dirk, de domproost, Otto, graaf van Bentheim, kwamen toen naar Egmond, om de beide broeders te verzoenen, wat bisschop Boudewijn al vroeger beproefd had, maar te vergeefs. Toen echter graaf Dirk VII naar Haarlem teruggekeerd, daar ziek
Episcopus qui pertinacis erat voluntatis. Anonym, c. 6.
Chron. Col. 1192.
Hierop schijnt betrekking te hebben het bericht: Episcopus Traiectensium terrain Frisonutn invadens cum molto suorum dainuo rediit. Chron. Colon. 1194,
71
werd, wist de domproost Dirk graaf Willem te bewegen ook daarheen te gaan, en er kwam eene overeenkomst tot stand , waarbij aan Willem een jaargeld werd verleend uit den tol te Geervliet en 's Graven rechten op Friesland werden afgestaan in achterleen, waarvoor hij zijn broeder leenhulde deed. 1 Dit moet geschied zijn in Maart 1196, nadat de strijd in Vlaanderen en Friesland in 1195 gevoerd was. - Toen ging bisschop Boudewijn naar Mainz, waar de Keizer was, om bij dezen hulp te zoeken, in Mei 1196, en stierf daar reeds na enkele dagen. 2 Het vorig jaar, in October 1195, had de Keizer daar aan den graaf van Holland den tol te Geervliet bevestigd; 3 onder de getuigen daarbij vinden wij graaf Otto van Gelder.
Het streven van den graaf van Gelder was toen zijn bewind uit te breiden naar de zijde van het Boven-Sticht; de Veluwe, Salland'en Drenthe aan zijne zijde te brengen, terwijl Holland er naar trachtte in Utrecht een overwegenden invloed te verkrijgen. Dit bleek terstond bij den dood van bisschop Boudewijn. Zoowel graaf Dirk VII als graaf Otto van Geldei- haastten zich met ge wapenden naar Utrecht^ om daar hun invloed bij de keus eens opvolgers te doen gelden, en brachten het zoover, dat werkelijk eene dubbele keus plaats had. Een gedeelte der kanoniken koos Dirk, Boudewijn's broeder, den domproost, een ander gedeelte koos Arnold, den proost van Deventer, door Gelder beschermd. Dat hieruit een twist ontstond tusschen Holland en Gelder was natuurlijk. De graaf van Holland bezette Utrecht en het Neder-Sticht, de graaf van Gelder nam alles wat over den IJssel lag, 4 van Deventer af. Ondertusschen bleef de
Chron. Egm. 1197.
Auou. narratio, c. 9. Chron. Colou. 1196.
Oorkondenb. u0. 173. Kluit bracht die bevestiging tot 1193 en zag daarin de oorzaak van den strijd met Vlaanderen. Daar het oorspronkelijk charter be waard is gebleven, kan dit niet juist zijn, al kan deze bevestiging tegenover Vlaanderen gevraagd zijn, omdat het charter van Keizer Frederik 1 toen al verloren was.
Anonym, narr. c. 10. Chron. Egm. 1196,
bisschopszetel ledig en bleven de kanoniken verdeeld. 01 nu werkelijk Keizer Hendrik bet beheer van het bisdom aan den graaf van Holland opdroeg, of dat deze zich als advocatus der Utrechtsche kerk daartoe gerechtigd achtte, Dirk VII nam dit beheer in handen, en de Keizer beleende diens oom Dirk met ring en scepter, met de wereldlijke goederen en rechten des bisdoms 1 en bevestigde daardoor diens keus. Eindelijk kwam men overeen, dat beiden te Rome hun zaak aan het oordeel van Paus Celestinus III zouden onderwerpen. Zij gingen daar heen, maar de Paus, die niet al te bevriend met den Keizer was, verklaarde Arnold van Deventer voor den wettig gekozene. Hij stierf echter te Rome in Juni 1197, en nu werd Dirk als bisschop erkend, die echter te Pavia op zijne terugreis ook overleed. Gedurende hunne afwezigheid viel een strijd voor tusschen graaf Dirk en den graaf van Gelder bij den Heimenberg bij Rhenen, waarbij graaf Dirk de overwinning behaalde en den inval van den graaf van Gelder in het Ben eden-Sticht verijdelde. Weder was Utrecht's zetel open en weder deden beide graven alle moeiten om een hunner gunstelingen verkozen te zien. Dit gelukte hun echter niet; eenparig verkozen de kanoniken, in het begin van 1198, Dirk van der Are, den proost van St. Servaas te Maastricht. 2Men was den strijd moede en had maar al te zeer de treurige gevolgen ondervonden der vreemde inmenging: het bisdom was uitgeput en met schulden bezwaard, zelfs èe Paus Innoeentius III, die in het begin van 1198 aan Celestinus was opgevolgd, drong op betaling, met bedreiging van de hoogste kerkelijke straffen, van hetgeen van kooplieden te Siëna was geleend. 3 Toen de verkozen bisschop, die zich bij Keizer Hendrik in Sicilië bevond en daar de begrafenis des Keizers nog juist had bijgewoond, in zijn bisdom kwam, vond hij het in een ontredderden toestand en overal verdeeldheid en onrust.
Chr. Egm. 1196.
Anonym, c. 11. Chr. Col. 1198.
Brom. Bullar. n°. 45.
73
Ik heb getracht do opkomst, uitbreiding en beteekenis van hel Utrechtsche bisdom, in betrekking tot het Duitsche rijk en tot zijne naburen, aan te wijzen, daarna ook het verval van dit bisdom in de 12e eeuw aan te toonen, totdat het, bij het meer en meer los gaan van den band met het rijk, geheel onder den invloed kwam der machtig geworden naburen, die het van zich afhankelijk trachtten te maken en zijne zelfstandigheid te verminderen, zoodat zijne geschiedenis slechts een plaatselijk belang kon behouden.