^.Cjlo. fCjl^ /J^.
BIJDRAGE TOT DE
KENNIS VAN DE
BAARMOEDER^
ONTSTEKING BIJ
DEN HOND_
G. H. B. TEUNISSEN
■ItLIOTHEEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
utrecht.
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN DE BAAR-
MOEDERONTSTEKING BIJ DEN HOND
Vï
-ocr page 7-BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN DE
BAARMOEDERONTSTEKING
BIJ DEN HOND
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Prof. Dr. J. BOEKE, HOOGLEER AAR IN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BE-
DENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER VEEARTSE-
NIJKUNDE TE VERDEDIGEN OP 27 JANUARI 1938
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR quot;
DOOR
geboren te laren (gelderland)
1938
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS amp; JENS, UTRECHT
BIBLIOTHEEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
utrecht.
Aan mijn Vrouw.nbsp;Aan mijn Ouders.
-ocr page 10-«
-ocr page 11-Gaarne betuig ik allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming hebben bij-
aedraaen, mijn grooten dank.
U Hooggeleerde VAN DER KAAY. Hooggeachte Promotor, ben ik zeer
bijzónderen dank verschuldigd voot de groote belangstelling, die U steeds in
mijn werk hebt getoond en voor de wijze, waarop U mij met raad en daad
terzijde hebt gestaan.
Uw rijke ervaring en ruime klinische blik drukken hun stempel op den jongen
dierenarts voor heel zijn leven. Ik acht het dan ook een zeer groot voorrecht
onder Uw leiding te mogen werken.
Hooggeleerde DE BLIECK. ten zeerste waardeer ik de groote gastvrijheid,
die ik in Uw Instituut bij hd: bewerken van het bacteriologische deel van mijn
proeischriit heb mogen ondervinden.nbsp;^ ^ u u*
Hooggeleerde SCHORNAGEL, voor de wijze, waarop U mij m staat hebt
gesteld het pathologisch-anatomische deel van mijn pvoeischriU uit te werken,
ben ik zeer erkentelijk.
In groote dankbaarheid gedenk ik Dr. HOOGLAND, van wien ik in zoo n
ruime mate hulp en steun heb mogen ontvangen. Zijn kritisch verstand en helder
inzicht leerden mij de gegevens op hun juiste waarde beoordeelen. Het stemt
tot diepen weemoed, dat Dr. Hoogland de voltooiing niet heeft mogen zien.
Zeergeachte TEN THI]E, dat de pathologische anatomie zoon vooraanstaand
deel met belangwekkende uitkomsten is geworden, is mede aan Uw rijke ervaring
fe danken. Ik hoop, dat dit voor U een vergoeding mag zyn voor de vele moeite
en tijd, die U aan mijn werk gegeven hebt. Ik betuig U mijn hartelijken dank.
Zeergeleerde JANSEN, door de wijze, waarop U mij in hef interessante njk
der bacteriologie den weg hebt gewezen, werd mijn belangstelling voor dit deel
van hef onderzoek geprikkeld en mede door Uw hulp is het bacteriologisch
onderzoek zoo op den voorgrond getreden. Ik dank U hiervoor ten zeerste.
Dit uitwerken van hef bacteriologisch en pathologisch anatomisch onderzoek
heeft mij, als klinicus. een veel ruimeren blik op de diergeneeskundige wetenschap
gegeven, ik hoop in staat te zijn hiervan in de toekomst nog vele vruchten te
mogen plukken.nbsp;. , ,
Allen, verbonden aan de Afdeeling Verloskunde, dank ik zeer voor de hulp,
die ik bij het verrichte onderzoek van hen mocht ontvangen.
Tenslotte mijn dank aan ieder, die mij behulpzaam is geweest bij hef uit-
werken van dit proefschrift.
V. iV -nbsp;\ ^Ï-' -fnbsp;v'.;''; ' .nbsp;- ~ -r V . •-
Snvci ;nbsp;^^fV) i.nbsp;'ï^quot; •gt;»'■1
yunbsp;t^y-^h
aA Vi' • ' .nbsp;.M-h. i^-.
• # r-.- -' - .r, '., /iinbsp;if
■ '-rs
. a
• fc. -Vi,,.,quot;,-nbsp;v^^Vi^it V-.
.'inbsp;W- inr.V . .-r.nbsp;.nbsp;... - ■
'4
-ocr page 13-Bladz.
Inleiding ...................... 11
HOOFDSTUK 1.
Voorkomen,
Literatuur..................... 13
Bespreking van het eigen onderzoek ......... 15
HOOFDSTUK 2.
Aetiologie cn Pathogenese.
Literatuur..................... 18
Bespreking van het eigen onderzoek ......... 22
HOOFDSTUK 3.
Pathologische Anatomie.
Literatuur..................... 35
Bespreking van het eigen onderzoek......... 44
HOOFDSTUK 4.
Symptomatologie.
Literatuur..................... 66
Bespreking van het eigen onderzoek......... 75
HOOFDSTUK 5.
Diagnose.
Literatuur.....................
Bespreking van het eigen onderzoek ............83
-ocr page 14-Bladz
HOOFDSTUK 6.
Verloop en prognose.
Literatuur..................... ^
Bespreking van het eigen onderzoek......... ö7
HOOFDSTUK 7.
Therapie.
92
Literatuur......................
Bespreking van het eigen onderzoek ..........105
HOOFDSTUK 8.
Slotbeschouwing en conclusies............
HOOFDSTUK 9.
Uitvoerige beschrijving van het materiaal, waarop de
besprekingen berusten.
A.nbsp;Gevallen na de loopschheid............119
B.nbsp;Gevallen na den partus..............1^1
C.nbsp;Anamnese onbekend...............
HOOFDSTUK 10.
203
Infcctieprocven...................
Literatuurlijst....................^^^
-ocr page 15-INLEIDING.
ßij den hond treedt vrij frequent een aandoening van de baar-
moeder op. Dit proces doet het dier meer of minder snel te gronde
gaan en is bovendien bij een huisdier, als den hond, door de meestal
aanwezige uitvloeiing van etter, zeer onhygiënisch.
De namen, waarmede het lijden aangeduid wordt, zijn zeer ver-
schillend, n.L endometritis, metritis, pyometra en
uteruscatarrh.
In chronische gevallen, en dit is verreweg het grootste aantal,
blijft de ontsteking niet uitsluitend tot het endometrium beperkt, al
speelt zich toch in de mucosa het voornaamste proces af, zoodat
mijns inziens de naam „endometritisquot; de voorkeur verdient,
al zou men in sommige gevallen van metritis kunnen spreken. In
gevallen, met sterke opzameling van de pus in den uterus, kan de
aaam ,,p y o m e t r aquot; gebruikt worden.
De verschillende hoofdstukken (voorkomen, aetiologie. patho-
logische anatomie, symptomatologie, diagnose, verloop, prognose
en therapie) van de endometritis zullen behandeld worden.
Tot mijn spijt is de therapie wel wat stiefmoederlijk bedeeld.
Daar vooral oude dieren aangetast worden, voor wie chirurgisch
ingrijpen (narcose) vaak te ernstig is, zou een goede medicamen-
teuze therapie zeer groote waarde hebben.
Spontaan ziek geworden dieren stonden voor proeven niet ter
beschikking. Daar kunstmatig opgewekte endometritiden, zooals uit
mijn onderzoek bleek, neiging tot genezing hebben, zijn deze voor
therapeutische proeven niet bruikbaar.
Op grond van de aetiologie kan een scheiding gemaakt worden
in twee groepen, n.1. of de verschijnselen in aansluiting aan de
loopschheid of aan den partus zijn opgetreden. De typische,
chronische processen vinden in verreweg de meeste gevallen tijdens
de loopschheid hun oorsprong, althans oogenschijnlijk; zijn ze na
den partus ontstaan, dan genezen ze meestal. Deze scheiding zal
bij de bespreking worden doorgevoerd.
De gegevens zijn verstrekt door een 150-tal ziektegevallen uit de
Kliniek voor Veterinaire Verloskunde en Gynaecologie en uit het
Veterinair Pathologisch Instituut. Hiervan zijn er 56, en wel 39, die
zich aansluitend aan de loopschheid en 13, die zich na den partus
hebben geopenbaard, en 4, waarvan de anamnese onbekend is,
uitvoerig onderzocht en beschreven. Deze beschrijving vormt het
9de hoofdstuk van mijn werk, van iederen patiënt wordt hier
de ziektegeschiedenis vermeld en tevens het bacteriologische en
pathologisch-anatomische onderzoek van den uterus. De gegevens
van de overige zijn in de hoofdstukken van de bespreking verwerkt.
Sommige bijzonderheden zijn apart vermeld, zonderdat men deze
in de casuïstiek beschreven vindt. Voor conclusies omtrent ouder-
dom enz. beschikte ik dus over veel meer gegevens, dan voor die
omtrent de voorkomende bacteriën en omtrent het voorkomende
pathologisch-anatomische beeld. Hierin ligt de oorzaak, dat nu eens
wordt gesproken van x gevallen van 100 uteri, en dan weer van
y gevallen van slechts 39 uteri.
HOOFDSTUK 1.
VOORKOMEN.
Literatuur.
In de literatuur bestaat er meer verschil van meening over de
vraag van den invloed van het ras op het voorkomen van baar-
moederontsteking bij den hond dan over de vraag van den invloed
van den leeftijd.
Volgens R i c h t e r is het ras van geen belang voor het ontstaan
van pyometra, noch voor het ontstaan van endometritis, welke
twee processen hij van elkaar scheidt. Volgens dezen onderzoeker
komt endometritis op iederen leeftijd voor, pyometra alleen bij
honden boven 3 jaar. In 60 % van de door hem waargenomen
gevallen hadden de dieren nooit gejongd.
Möller'Sorensen kon niet tot de conclusie komen, dat
het lijden meer bij langharige dieren voorkomt dan bij kortharige,
wel zijn het meest de oudere honden.
Regenbogen zag dit lijden bij 134 van de 76000 aan zijn
kliniek aangeboden patiënten. Volgens hem komt deze aandoening
niet frequent voor en wel het minst bij poedels, windhonden,
herdershonden en mopshonden. Bij dieren beneden 4 jaar nam hij
nooit ziektegevallen waar.
Kennedly en Baird beschrijven gevallen van endometritis
bij een bulldog van 4 jaar oud, een spaniel van 3 jaar en bij een
even ouden bastaard.
Gray spreekt van chronische, catarrhale of seniele endometritis;
dus beschouwt hij het als een ziekte van oudere honden. Ook
hebben ze meestal nooit gejongd.
Armstrong beschrijft een geval bij een 10 jaar ouden collie,
die geregeld jongen heeft geworpen en 3 weken na de laatste
loopschheid verschijnselen van pyometra vertoonde.
Ook Keller noemt ouderdom als praedisponeerend moment,
hoewel het niet onmogelijk is, dat jongere dieren aangetast worden.
Mathis en Spaulding hebben hun patiënten meest onder
de oudere honden gehad. Volgens den laatsten komt endometritis
voor bij honden, die wel en die nooit gejongd hebben.
Benesch vestigt ook de aandacht op den hoogeren leeftijd
(7_9 jaar). Zelden zag hij patiënten, die 1—3 of 13—15 jaar oud
waren. Stadshonden lijden het meest aan pyometra; de infectiekans
is zooveel grooter, terwijl deze onnatuurlijk gehouden dieren ook
veel gevoehger zijn. In Weenen leden 2,3 % van het aantal aan-
geboden patiënten aan endometritis.
Volgens K i n n a komt deze aandoening voor bij dieren van
eiken leeftijd, al of niet in aansluiting aan voorafgaande dracht
met de mogelijkheid van doode vruchten, retentio placentae en
laesies met instrumenten, maar toch meest bij dieren, die nooit ge-
jongd hebben en dan op een leeftijd van 6—9 jaar. Eén geval is
hem bekend, waarbij het dier pas eenmaal loopsch geweest was.
Vette dieren, die weinig beweging hebben, zijn het gevoebgst.
B r a n f o r d beschrijft een geval bij een jongen cocker-spaniël,
die 17 dagen voor het ziek worden gejongd had; het laatste jong
was door middel van tangverlossing geboren.
Ellis vermeldt de ziektegeschiedenissen van een 10-jarigen
mopshond, die nooit gejongd had en van een 9-jarigen maltheser.
Wooldridge noemt ook oude honden, die nooit of de laatste
jaren niet gejongd hebben, als de gevoeligste dieren, terwijl het
ras van geen invloed is. Hij zag enkele gevallen bij jonge honden.
Dikwijls zijn de honden nooit gedekt.
Yates spreekt van seniele endometritis; hij beschrijft een geval
bij een Franschen Bulldog van 8 jaar oud en bij een terriër van
één eigenaar. Deze 2 dieren hadden nooit gejongd. De moeder van
den Franschen Bulldog was eveneens aan endometritis gestorven.
Hobday noemt dieren, die een enkele maal of die nooit ge-
jongd hebben.
Alleen Kitt beweert, dat honden, die nooit gejongd hebben,
.zelden door dit lijden worden aangetast.
W i 11 e m a n n nam pyometra meest waar bij langharige honden;
de leeftijd is volgens hem van geen belang.
De Bruin zegt, dat een catarrh van de uterusmucosa zoowel
voorkomt na den partus als bij honden, die nooit gejongd hebben.
Bespreking van het eigen onderzoek.
A. Gevallen. waarbij de symptomen aan-
sluitend aan de loopschheid zijn opgetreden.
Achtereenvolgens zal worden nagegaan in hoeverre het ras, de
leeftijd, voorafgaande graviditeit en omgeving van invloed op het
voorkomen van endometritis zijn.
le Ras. De invloed van het ras is zeer moeilijk na te gaan,
omdat er geen gegevens ter beschikking staan omtrent het aantal
honden van elk ras, dat wordt gehouden. Bovendien zal men van
het eene ras veel grooter percentage van de zieke dieren in behan-
deling krijgen dan van een ander. Het percentage zal sterk dalen,
wanneer een ras zeer populair is geweest en daarna in ieders
handen is gekomen.
De patiënten bevinden zich onder alle rassen, zoowel onder de
langharige als onder de ruig- (ruw- en draad-) en onder de kort-
harige. De 148 honden, waarvan het ras bekend is. zijn verdeeld
over 37 rassen; een aantal vertegenwoordigt geen ras en is als
bastaard genoteerd. Natuurlijk varieert de raszuiverheid van de
verschillende honden zeer sterk. Het aantal herdershonden is het
grootst n.1. 46. dan volgt het aantal foxterriers (kort- en draad-
Lrig) nl 15. In hoeverre een sterk veredelde rashond grooter
kans heeft door baarmoederontsteking te worden aangetast dan een
straathond, is evenmin uit te maken. Een deel van de goede ras-
honden wordt voor fokdoeleinden gebezigd en loopt daardoor veel
minder gevaar aangetast te worden. Onder het deel dat niet voor
de fokkerij gebruikt wordt, vallen veel slachtoffers. Van deze dieren
wordt een hoog percentage ter behandeling aangeboden. Van de
bastaardhonden zal slechts voor een geringer percentage een be-
handeling worden gevraagd, een belangrijk deel echter zal ver-
waarloosd worden. Ook de vraag, of langharige en ruwhari^ge
honden vaker worden aangetast dan kortharige. is moeilijk te be-
antwoorden. Van de 148 honden waren er 83 kortharig en 65 ruw-
en langharig. Men krijgt wel den indruk, dat het percentage van
de lang- en ruwharige honden hooger is dan van de korthari^ge. a
kan mL om dezelfde redenen als boven reeds vermeld ook hieruit
geen betrouwbare conclusie trekken.
2e. Leeftijd. Van 145 honden varieert deze van 1—15 jaar. nei
grootste aantal komt voor op 8-jarigen leeftijd, daarna op lO-jarigen
(zie curve). Dat het aantal patiënten van een leeftijd boven 10 jaar
snel daalt, is niet verwonderlijk, gezien de te bereiken leeftijd van
den hond. Op 7-jarigen leeftijd stijgt het aantal sterk. Voor de
herdershonden hgt één top bij 7 jaar en een hooge bij 10; voor
de foxterriers ligt een topje bij 8 en een top bij 11. Voor de
herdershonden hgt de top dus twee jaar later dan voor de overige
rassen. De te bereiken leeftijd van elk ras is hierop van invloed;
over betrouwbare gegevens hieromtrent beschik ik niet. De curve,
opgemaakt voor kortharige honden, geeft een top bij 7 en een
hooge bij 10 jaar. Die voor de lang- en ruwharige bij 8 jaar. Hieruit
blijkt dus niet, dat deze laatste dieren op jongeren leeftijd aan-
getast worden dan de kortharige. Het is wel opvallend, dat van de
7 bouviers 6 nog beneden de 7 jaar zijn.
3
a
a
lt;
22
20
18
16
14
12
10
8
6
4
2
O
/ |
/ | ||||||||||||||
\ |
/ |
1 | |||||||||||||
1 | |||||||||||||||
1 | |||||||||||||||
\ | |||||||||||||||
1 |
\ | ||||||||||||||
/ |
\ |
\ | |||||||||||||
/ |
\ |
/ |
\ | ||||||||||||
/ |
\ |
1 |
gt; |
s | |||||||||||
\ |
f |
s | |||||||||||||
1 2 3 4 5 6 7
9 10 11 12 13 14 15 jaren
3e. Graviditeit. Van 121 patiënten hebben er 78 nooit gejongd,
35 voor vele jaren en slechts 8 voor niet langer dan 1—2 jaar.
3 van deze laatste hebben geregeld gejongd, 4 zijn den laatsten
keer door middel van sectio-caesarea verlost.
4e. Omgeving. In hoeverre stadshonden vaker aangetast worden
-ocr page 21-dan honden van het platteland is ook weer niet in procenten aan
te geven. Een groot aantal van de patiënten is door de ligging van
de kliniek uit de stad Utrecht afkomstig. Bovendien roept men in
de eene streek op het platteland veel eerder hulp in voor de kleine
huisdieren dan in de andere.
Conclusie. Invloed van het ras, van het lang-, ruw- of kort-
harig zijn van den hond en van de omgeving op het voorkomen
van baarmoederontsteking is niet gebleken. De meeste dieren
worden aangetast op of na den zevenjarigen leeftijd. Bij het eene
ras treft men de meeste slachtoffers op wat hoogeren leeftijd dan
bij het andere aan. De dieren hebben in de overgroote meerderheid
van de gevallen nooit of lang geleden gejongd.
B. Gevallen direct aan den partus aan-
sluitend.
Het aantal, waarvan het ras bekend is, bedraagt 19. Deze zijn
verdeeld over 14 rassen. 10 behooren tot kortharige en 8 tot ruw-
en langharige rassen. 12 dieren hebben den leeftijd van 7 jaar nog
niet bereikt, 7 zijn boven dezen leeftijd. Endometritis, aansluitend
aan het niet op tijd uitdrijven van de vrucht (en), zal op hoogeren
leeftijd meer voorkomen; omtrent het voorkomen van abortus is dit
niet bekend. In hoeverre de leeftijd van invloed is op het optreden
van endometritis na den partus, is uit de gegevens niet op te maken.
Conclusie. Invloed van het ras, mede van de beharing en
van den leeftijd is niet gebleken.
HOOFDSTUK 2.
Literatuur.
Ook bij dit hoofdstuk wordt in de hteratuur weer het verschil
tusschen endometritis en pyometra doorgevoerd.
Richter schrijft, dat de infectie meestal optreedt tijdens de
loopschheid, de coïtus is niet noodig. Soms zijn afgestorven feti de
oorzaak van het ontstaan van een endometritis. De infectie treedt
in alle geval op, als de cervix geopend is, hoewel haematogene in-
fectie theoretisch ook mogelijk is. Hij vond bij endometritis in 80 %
van de gevallen colibacillen, in 20 % staphylococcen, bij pyometra
in Xi/12 deel van de gevallen bac. coli en in 1/12 deel was geen
bacterie te vinden.
Möller-Sorensen acht lymphogene infectie vanuit het
darmkanaal theoretisch mogelijk. De meeste infecties treden echter
op tijdens de loopschheid en in het puerperium; de cervix is dan
open, en de uterus is minder resistent. Volgens Baum monden de
lymphebanen van den uterus en die van het colon uit in de lympho-
glandulae iliacae mediales en hypogastricae, zoodat theoretisch een
retrograde infectie vanuit den darm met colibaciüen mogelijk is.
Bacteriologisch vond Möller-Sorensen in 22 gevallen colibacil-
len in reincultuur, in 3 gevallen waren deze met Streptococcen, in
2 gevallen met staphylococcen, in 1 geval met bac. pyocyaneus en
in 2 gevallen met een niet te kweeken anaëroob. Gram-negatief
staafje gemengd. Zeven uteri waren steriel, deze vertoonden patho-
logisch-anatomisch het chronische catarrhale cysteuze beeld.
Streptococcen werden in 4 gevallen, de staphylococcus pyogenes
aureus werd in 1 geval en Gram-positieve, fijne staafjes werden
eveneens in 1 geval gekweekt. Hij onderscheidt de colibac. in
coli A. en coli B. In 2 gevallen van chron. etterige metritis na mace-
ratie werd ook de bacillus coli gevonden.
De uterusmucosa moet gepraedisponeerd zijn; bovendien is de
hondenuterus lang en slap en is de cervix meestal gesloten, zoodat
het secretum niet af kan vloeien. De inhoud prikkelt wel tot contra-
heeren, maar vaak is de ontsteking tot in den muscularis door-
gedrongen, zoodat de contracties achterwege blijven.
Partus, loopschheid, retentie secundinarum, condylomen in de
vagina worden door B e r g e o n als primaire oorzaken, die de
infectie voorbereiden, genoemd. Hij acht de coïtus niet noodig voor
besmetting.
Door Kennedly en Baird werd een korte Gram-nega'
tieve streptococcus met enkele staphylococcen ertusschen uit een
geval van een cysteuze endometritis gekweekt en uit een tweeden
uterus enkele diplococcen. In een derde geval vonden zij Gram-
positieve streptococcen, pseudo-diphteriebacillen en staphylococ-
cen. In dit geval was 5 weken na de loopschheid bloederige uit-
vloeiing opgetreden.
M O u s s u zocht een verklaring in de veranderingen, die het
slijmvlies van vagina en uterus tijdens de loopschheid, eventueel
na het inspuiten van follikelvloeistof, ondergaat. De zure reactie,
die bij de vrouw de bacteriën (anaerobe, staphylococcen, subtilis
en colibacillen) doodt, speelt bij de dieren geen rol. Hier moeten
de leucocyten beschermend optreden. Deze zijn in den di-oestrus
rijkelijk aanwezig; bovendien is de desquamatie en regeneratie van
het epitheel dan in evenwicht. Tijdens den pro-oestrus zijn nog
leucocyten aanwezig, het epithelium zwelt al op, verboomt en wordt
afgestooten. Tijdens den oestrus is het volgens M. geheel ver-
dwenen; ook ontbreken nu de phagocyteerende leucocyten. In den
metoestrus zijn nog veel doode epitheelcellen aanwezig, zonderdat
de leucocyten worden gezien. De periode, waarin bij den hond geen
leucocyten aanwezig zijn in vagina en uterus, duurt 12—15 dagen.
Dit is het tijdstip, waarop de bacteriën kans hebben zich in het slijm-
vlies te nestelen en ontsteking te veroorzaken. Bovendien is nu de
cervix geopend.
Demmel en Witzigmann vonden geen specifieke bac-
teriesoort bij endometritis. Saprophytisch levende bacteriën in de
vagina worden in den uterus pathogeen (in uitstrijkpraeparaten
vonden zij dezelfde bact.).
Volgens Gray is loopschheid meestal het praedisponeerend
moment; het proces wordt door kou vatten ingeleid.
Keller beschouwt streptococcen en den bacillus haemoglobino-
philus canis als de voornaamste verwekkers van de endometritis;
ook heeft hij wel een Gram-negatief staafje gezien. Het is lang
niet zeker, dat de gekweekte bacil de oorspronkelijke verwekker is.
De uterusinhoud is ook vaak steriel. De lange, nauwe uterus is van
nature gepraedisponeerd. Bij oude honden met een atonischen uterus
met seniele atrophic van muscularis en mucosa ziet men het lijden
in aansluiting aan de bronst optreden, hoewel een normale partus
of een abortus ook de aanleiding kunnen zijn. Het is niet noodig,
dat de dieren gedekt zijn tijdens de laatste loopschheid.
M a t h i s staat op hetzelfde standpunt. Tijdige behandeling van
vaginitis voorkomt het ontstaan van endometritis.
S p a u 1 d i n g meent, dat door het uitspuiten om conceptie te
voorkomen de smetstof ook ingebracht kan worden.
Benesch en Pommer noemen het open zijn van de cervix
tijdens loopschheid en partus, speciaal bij abortus, als het moment,
waarop de bacteriën in den uterus geraken. De coïtus is voor in-
fectie niet noodig. Benesch zelf heeft nooit endometritis zien op-
treden na abortus of tangverlossing, steeds was er eerst weer een
normale loopschheid opgetreden.
Gevallen van eenzijdige pyometra komen voor; na een partus zou
dit niet mogelijk zijn, daar de heele uterus dan veel te gemakkelijk
geïnfecteerd wordt. Toch kan een eenzijdige graviditeit. met een-
zijdige placentavorming een endometritis van dien hoorn tot gevolg
hebben (zie No. B. 9 a). De bactericide werking van de lochiën is
veel grooter dan van het bronstsecretum, bovendien is de communi-
catie in het pars indivisa bij bronst veel slechter dan na den partus,
wat dus weer aanleiding zou geven tot eenzijdige pyometra. Prae-
disponeerend werken verder een atrophisch endometrium en een
atrophische musculatuur, evenals de lange, nauwe uterus en cervix.
Er zijn nog tal van onbekende oorzaken, want het is maar een-
maal gelukt door besmetting met pus een endometritis kunstmatig
op te wekken tijdens de bronst. Er wordt geen beschrijving van de
proef gegeven. Een specifieke bacterie als oorzaak is niet aan te
wijzen.
K i n n a acht haematogene infectie niet waarschijnlijk; de infectie
treedt per vaginam op, zelfs zonderdat de dieren gedekt zijn.
Ellis zag 14 dagen na de loopschheid een heftige endometritis
ontstaan.
-ocr page 25-W i 11 e m a n n kweekte in 4 gevallen colibacillen: in hetzelfde
aantal gevallen Streptococcen, gecombineerd met colibacillen; in 2
gevallen bacillus haemoglobinophilus canis en in 2 gevallen strepto-
coccus pyogenes. Hij beschouwt den bac. haemoglobinophilus canis
voor de aetiologie van belang; deze zou het proces doen beginnen;
bij geopende cervix dringen de andere bacteriën als secundaire
binnen. Hij nam waar, dat bij honden, die gedekt waren door een
reu, waarbij in het secretum van de praeputiaalcatarrh haemoglo-
binophiele bacillen waren gevonden, deze bacdlen ook uit den
uterusinhoud gekweekt werden.
Bevonden zich colibacillen in den uterus, dan was de voedings-
toestand van de patiënten veel slechter, dan wanneer de andere
bacillen aanwezig waren. Door het oplikken van de colibacillen
kregen de dieren een gastro-enteritis. Steeds was na den partus
weer een normale loopschheid aanwezig geweest, vóórdat verschijn-
selen optraden.
Wooldridge vond in den uterusinhoud Streptococcen,
staphylococcen en korte en lange bacillen.
Yates spreekt van het vermoedelijk ophoopen van vocht tijdens
de loopschheid, dat geïnfecteerd wordt.
I a c o b i daarentegen nam een geval waar met perforatie van
den uterus bij een hond, die 8 maand eerder een jong geworpen
had. Bij sectie bleek, dat nog 5 feti in den uterus waren achter-
gebleven.
Jakob zag het lijden ook vaak optreden in aansluiting aan de
loopschheid, zonderdat de dieren gedekt waren. Als bacterieele ver-
wekkers noemt hij Streptococcen, staphylococcen, diplococcen en
andere pyogene bacteriën.
Volgens Klarenbeekkan zelden verband tusschen chronisch
baarmoederlijden en partus waarschijnlijk worden geacht. De in-
fectie treedt per vulvam op, de coïtus is niet noodig.
G h i s 1 e n i meent, dat de bacterieflora van de vagina en den
uterus door een of anderen invloed virulent kan worden.
Mechanische insulten en retentio secundinarum zijn volgens
G. Müller de oorzaken, hoewel het lijden ook voorkomt bij
dieren, die nooit gejongd hebben.
Volgens K i 11 is de partus in verreweg de meeste gevallen het
praedisponeerend moment.
D e B r u i n acht zoowel de infectie post partum als de infectie
-ocr page 26-door de coïtus met pyogene coccen in staat een chronische endo-
metritis op te wekken.
N i e b e r I e zegt, dat de partus het aetiologisch moment is; bij
de kat komt echter pyometra voor, zonderdat het dier gejongd
heeft.
Jensen zag in drie van de vier gevallen tumoren in de vagina
samengaan met pyometra.
Volgens de laatste mededeeling van Benesch, Hetzel en
K o s t e r is de hyperplasia glandularis cystica van het endometrium,
als gevolg van het niet barsten van follikels in het ovarium, de
inleiding; secundair dringen bacteriën binnen.
Mitchell daarentegen zoekt de oorzaak in de persisteerende
corpora lutea, waardoor de vernieuwing van de mucosa, die nor-
maal tweemaal per jaar plaats heeft, wordt tegengegaan.
Bespreking van het eigen onderzoek.
A. Endometritis na de loopschheid.
le. Praedisponeerende invloeden.
a.nbsp;Ras. In het vorige hoofdstuk is gebleken, dat van meer ge-
praedisponeerd zijn van het eene ras boven het andere geen sprake
is, evenmin van ruw- en langharige rassen boven kortharige. Dat
het blijven kleven van faeces of secretum meer kans op infectie
geeft, is gezien den langen afstand van vulva tot uterus niet groot.
Bovendien de vagina is toch al zeer rijk aan bacteriën.
b.nbsp;Leeftijd. Op 7-jarigen leeftijd stijgt het aantal aangetaste
dieren sterk. Is dit de leeftijd, waarop de hond oud begint te
worden? De cataracta senilis begint nu immers ook op te treden.
De resistentie van den uterus tegen bacterieele invloeden schijnt
verminderd te zijn. Anatomisch zijn op dezen leeftijd aan de cervix
geen veranderingen waargenomen, waardoor de bactericide wer-
king van het secretum of waardoor de afsluiting van den uterus ver-
minderd is; evenmin zijn veranderingen aan den uterus zelf gezien.
c.nbsp;Graviditeit. Opvallend is het bijna uitsluitend voorkomen van
endometritis bij dieren, die nooit of jaren geleden gejongd hebben.
Van de 121 patiënten hebben er 78 nooit, 35 voor jaren en 8 korter
dan een jaar geleden gejongd. Van deze 8 hebben 2 dieren ge-
regeld normale jongen voortgebracht; de laatste partus was bij een
van deze zeer vertraagd. Van de 6 overige waren er 4 verlost door
keizersnede, één had een dood jong gebracht en één had geabor-
teerd. Hoewel de loopschheid na dezen partus nog weer normaal is
geweest (klinisch althans), is het toch zeer wel mogelijk, dat de
ontsteking toen al begonnen is. Bij 113 dieren heeft het genitaal-
apparaat nooit of sedert lang zijn normale functie niet vervuld; het
is gaan lijden aan „inactiviteits-atrophiequot;, waarvan anatomisch niets
is waar te nemen en wat dus een functioneele minderwaardigheid
moet zijn. Vooral op ouderen leeftijd komt deze tot uiting. Deze
functioneele minderwaardigheid zal leiden le. tot minder resistentie
van de mucosa tegen bacteriën en 2e. tot het niet meer verwijderen
van het secretum uit de lange, nauwe hoornen. Deze inhoud is een
zeer geschikte voedingsbodem voor bacteriën. Experimenteel is ge-
tracht deze stase van het secretum na te bootsen door bij jonge
honden een dikke ligatuur om het corpus aan te leggen en wel zoo.
dat de groote vaten niet dicht gedrukt worden, zoodat zoo min
mogelijk stuwing of ondervoeding van den uterus optreedt. De af-
sluiting is snel onvolledig, doordat de ligatuur in den wand dringt.
Er treedt al spoedig toename van bloederige uitvloeiing op met erin
zeer veel van de ingebrachte bacteriën. Het ontstaan van een hydro-
metra is niet waargenomen, wel van een endometritis. In 4 van de
14 proeven, waarbij de uterus was dichtgebonden, ontstond een
sterk uitgezette, ontstoken uterus. Het ontstekingsproces neemt dus
direct een belangrijke plaats in t.o.v. den belemmerden afvloei van
het normale secretum. Bij een infectieproef met dezelfde bacteriën
als bij de bovenvermelde 4 werd de uterus niet dichtgebonden;
hierbij ontwikkelde zich geen ontstekingsproces met vergrooting
van den uterus. Deze kleine proevenreeks vestigt den indruk, dat
belemmering van afvloei van secretum en bacteriën het ontstaan
van endometritis bevordert. Uit het groote aantal negatieve resul-
taten met andere bacteriestammen blijkt, dat naast deze prae-
dispositie de virulentie van de bacteriën een groote rol speelt.
d. Loopschheid. In de overgroote meerderheid der gevallen zijn
de symptomen kort na of aansluitend aan den oestrus opgetreden.
In sommige gevallen traden ze op, toen men weer loopschheid kon
verwachten (5—6 maand, 10—12 maand of 15—16 maand na de
laatste loopschheid). Het is natuurlijk de groote vraag, of men deze
laatste loopschheid als het beginstadium van de endometritis mag
beschouwen. In verscheiden gevallen wijst het pathologisch-anato-
misch beeld uit, dat het proces ouder moet zijn dan sinds den laat-
sten oestrus, dus dat het tijdens de vorige loopschheid of di-oestrus
al bestaan moet hebben zonder eenig verschijnsel te geven. Enkele
dieren zijn klinisch volkomen genezen, terwijl bij den volgenden
oestrus het proces weer oplaaide en de toen geëxstirpeerde uterus
een chronisch acuutbeeld vertoonde (No. A. 17 en 29). Ook bij
de infectieproeven ,(No. 12 en 13) en bij een toevalhg aangetroffen
spontaan geval No. C. 4 is dit gebleken, de oestrus was klinisch
normaal (behalve leucocyten in de uitvloeiing), terwijl bij operatie
voor dezen oestrus al een chronische endometritis aanwezig was.
Bij de endometritiden, waarbij het nog kort geleden is, dat de
dieren gejongd hebben, en vooral als dit een abortus of sectio-
caesarea is geweest, mag men den oorsprong hier wel zoeken. Bij
den partus was primaire atonie niet de indicatie voor sectio-
caesarea; het gold hier voornamelijk Fransche bulldoggen, waarbij
de dikke kop het bekken niet kon passeeren. Pathologisch-anato-
misch was antidateering niet mogelijk. Het is mogelijk, dat
de operatie slechts praedisponeerenden invloed heeft evenals bij
de infectieproef No. 15 en No. 19, waarbij een maand na de be-
smetting de uterus normaal was en na de volgende loopschheid een
endometritis aanwezig was, waaruit geheel andere bacteriën werden
gekweekt, dan waarmee geïnfecteerd was. Bij proef No. 19 werden
bij de endometritis na de loopschheid wel streptococcen gevonden,
waarmee geïnfecteerd was, maar in coupes van de eerste controle
was geen enkele coccus te vinden, zoodat (waarschijnlijk) wel een
nieuwe infectie zal zijn opgetreden.
Ook bij twee gevallen, waarbij macereerende vruchtdeelen ge-
vonden werden, waren de verschijnselen na de loopschheid pas
opgetreden.
In die gevallen, waarbij de partus geen rol gespeeld kan hebben,
kan de ontsteking tijdens den di-oestrus of tijdens een voorafgaan-
den oestrus begonnen zijn. Het eene waargenomen acute proces is
tijdens den oestrus begonnen. De subacute gevallen laten geen
antidateering toe tot de laatste loopschheid. Drie patiënten waren
1—1H jsar oud. In alle 3 gevallen werd een chronisch acuut
proces gevonden, 2 dieren hadden helaas al 3—5 maand uitvloeiing,
zoodat ook klinisch het proces al chronisch was te noemen. Eén
dier was voor één en voor drie maand loopsch geweest. De ont-
steking kan dus ook hier zoowel tijdens den vorigen oestrus als
tijdens den di-oestrus begonnen zijn. Ook de infectieproeven hebben
geen uitsluitsel gegeven omtrent het tijdstip van begin. Met de
streptococcencultuur No. A. 23 is zoowel tijdens den oestrus als
tijdens den di-oestrus een endometritis opgewekt.
Bij de groote meerderheid der gevallen is pathologisch-anatomisch
naast het chronische proces een acuut proces aanwezig, dat in som-
mige gevallen als exacerbatie is te herkennen. Het was natuurlijk
niet mogelijk om den uterus vlak vóór en na den oestrus te ver-
gelijken. Het klinisch verloop pleit er voor, dat het acute proces
tijdens de loopschheid is begonnen.
Sommige uteri demonstreeren duidelijk, dat de ontsteking vanuit
het lumen en (of) vanuit de klierbuizen geactiveerd wordt. In een
klein aantal gevallen ontbrak pathologisch-anatomisch het acute
proces, hoewel de dieren kort geleden loopsch geweest waren.
Daar het opwekken van endometritis door het inbrengen van de
smetstof in de vagina niet gelukt, is het uitgesloten om uit te maken,
of de tijd van den oestrus, waarin de leucocyten ontbreken in de
vagina, de periode is, waarin de ontsteking begint (Moussu).
In verband met den leeftijd, waarop de meeste dieren aangetast
worden en de voorafgaande rustperiode van het genitaalapparaat,
wordt aan hormonale stoornissen met cystevorming in het ova-
rium en abnormale loopschheid met klierhyperplasie in den
uterus, als primaire oorzaak gedacht, terwijl bacteriën later binnen
dringen. (Hetzel). Tegen deze cystevorming pleit, dat stoor-
nissen in de hormonale functie van de ovaria weinig worden gezien
t.o.v. het aantal endometritiden (9 : 155) en dat slechts eenmaal een
dergelijke steriele uterus is waargenomen (No. A. 26). Deze
ovariaalstoornissen werden op iederen leeftijd waargenomen en
gaven kbnisch belangrijke afwijkingen, die maar heel zelden in de
anamnese van endometritiden werden aangetroffen. Ook cysteuze
ovariën zijn weinig waargenomen bij endometritis; in een 5-tal, dat
onderzocht is, gelukte het niet follikelhormoon, althans niet in een
hoeveelheid van boven 200 NI.E. per Liter, aan te toonen. Naast de
cysten komen corpora lutea voor, wat het ook zeer onwaarschijn-
lijk maakt, dat in de cysten hormoon aanwezig is. De voorkomende
klierhyperplasie en bindweefselvermeerdering (No. A. 9 en A. 26)
zijn beschouwd als residu van de ontsteking. Als infiltraat zijn lym-
phocyten en histiocyten aanwezig, welke cellen niet wijzen op het
beginnen van een ontsteking in den door folbkelhormoon geprik-
kelden uterus.
De oorzaak van het optreden van endometritis juist tijdens de
loopschheid ligt misschien in de aanwezigheid van meer secretum
in den uterus en in het geopend zijn van de cervix. Het epitheel is
gezwollen, er treden laesies (bloedingen), oedeem en hyperaemie
op, waardoor de mucosa misschien minder resistent is. Deze laatste
feiten kunnen tevens de oorzaak zijn voor het optreden van de
exacerbatie tijdens de loopschheid.
Dat juist na de loopschheid de symptomen zich openbaren, kan
voor de chronische acute processen zijn oorzaak hebben in het
acute proces, waardoor ondermeer de inhoud vermeerdert, wat
fnede door het geopend zijn van de cervix, uitvloeiing geeft. Hier-
voor kan het ook van belang zijn, dat de uterus tijdens den oestrus
gevoelig (er) voor hypophyse-achterkwab-hormoon is. Het acute
proces kan tevens verantwoordelijk gesteld worden voor de alge-
meene symptomen. Bij de chronische processen kan het symp-
toom uitvloeiing op dezelfde oorzaken berusten als boven. Het op-
treden van de algemeene symptomen zal hier v.n.1. gezocht moeten
worden in de vermeerdering van de secretie van het (nog) aan-
wezige epitheel.
Deze theoretische beschouwingen berusten op geen enkele waar-
neming.
2e. Directe oorzaken.
a. Coïtus. 'Van de 87 patiënten zijn er 15 tijdens de laatste
loopschheid gedekt en 72 niet. Van deze laatste zijn er 29 nooit
gedekt. Voor het ontstaan van een baarmoederontsteking is het dus
zeker niet noodig, dat de bacteriën van buiten af in het genitaal-
apparaat gebracht worden. Bij proefhond No. 15 trof men in vagina
en uterus dezelfde bacteriën aan als in het exsudaat van de postitis
van den reu. Deze bacteriën werden ook uit de vagina van een niet
loopschen hond gekweekt; dekking is dus niet noodig geweest voor
het inbrengen van de bacteriën. Duidelijk komt bij deze proef uit.
dat de bacteriën vanuit de vagina in den uterus komen, immers het
caudale deel van den uterus is sterk ontstoken, terwijl het deel cra-
niaal van de plaats van de ligatuur niet ontstoken is, wel gestuwd,
(blz. 220).
Bij verschillende spontaan aangetaste uteri is een opklimmen van
-ocr page 31-het proces vanuit het corpus naar den hoorn pathologisch-anato-
misch vast te stellen.
Pathogene micro-organismen kunnen van buiten af binnen-
dringen of saprophytisch levende micro-organismen in de vagina
kunnen na de verminderde resistentie van den uterus pathogeen
worden.
b. Bacteriën. 34 spontaan opgetreden gevallen zijn bac-
teriologisch onderzocht. In het corpus uteri en in het craniale ge-
deelte van de hoornen werden steeds dezelfde bacteriën gevonden.
Bacillus coli commune.
Deze werd 18 keer aangetroffen en wel 13 keer een haemolyti-
sehe en 5 keer een niet-haemolytische stam. Bovendien traden nog
een haemolytische en een niet-haemolytische stam op bij infectie-
proeven met Streptococcen. 9 uteri, waaruit colibacillen gekweekt
werden, vertoonden een chronisch acuut ontstekingsproces en
4 een subacuut tot subchronisch proces. In één geval was een groot
leiomyoom aanwezig, de uterus was gestuwd; deze gepraedispo-
neerde uterus was gering aangetast. Van 2 dieren (No. A 19 en 21)
werd het bloedserum op agglutininen tegenover den uit den uterus
gekweekten colistam en tegenover een colistam afkomstig uit den
uterus van andere honden, onderzocht. Hierbij werd nog agglu-
tinatie in een verdunning van 1 : 3200 gevonden. De cohstam, ge-
kweekt uit den uterus van een anderen hond, werd in één geval
(No. A 21) sterker geagglutineerd dan de eigen stam; dit is toe te
schrijven aan het feit, dat de eerste stam al ruim een jaar als labo-
ratoriumstam was overgeënt. Het serum van 2 honden (No. A. 18 en
28), waarbij staphylococcen uit den uterus gekweekt waren, aggluti-
neerde colibacillen eveneens. Een gezonde, volwassen en een jonge
proefhond herbergden geen agglutininen tegenover colibacillen in
hun bloedserum. Ook agglutineerde het bloedserum van een hond,
waarbij cohbacillen uit den uterus waren gekweekt een staphylo-
coccen-stam (No. A 21). Het is natuurlijk niet met zekerheid uit te
maken in hoeverre de agglutininen tegenover deze zooveel ver-
spreide bacteriesoorten inderdaad afkomstig zijn van het bacterieele
proces in den uterus; een ander bacterieel proces kan ook de oor-
zaak zijn geweest. In hoeverre dus de agglutininen bij No. A. 21
een aanwijzing zijn, dat staphylococcen een rol hebben gespeeld
bij de endometritis, is moeilijk te zeggen, evenals het omgekeerde
in de gevallen No. 18 en 28. Experimenteel is het op geen enkele
wijze noch met cohbacillen bevattend materiaal noch met colicultuur
gelukt een endometritis tijdens de loopschheid op te wekken, hoe-
wel bij subcutane infectie de dieren wel reageerden. Dit geldt zoo-
wel voor colibacillen, afkomstig van een endometritis na de loopsch-
heid als van een postpartum. Wel is gebleken, dat colibacillen
secundair bij een endometritis kunnen optreden. De infectieproeven
No. 11, 12 en 13 hebben bewezen, dat de streptococcenstam No. A.
23 alleen in staat is een endometritis op te wekken; in de volgende
proeven traden ook colibacillen op. Deze waren na 7 en 10 maanden
nog aanwezig naast de oorspronkelijke verwekkers. Met deze coli-
bacillen gelukte het evenmin als met de alleen voorkomende stam-
men een endometritis op te wekken.
In spontane, subacute gevallen treft men al een reincultuur van
colibacillen aan, zonderdat een andere bacil, de mogelijke primaire
inleider, aanwezig is.
Hierdoor wordt het waarschijnlijk gemaakt, dat, wanneer prae-
disponeerende momenten aanwezig zijn, de colibacil in staat is een
endometritis op te wekken en te onderhouden, gezien het acute van
het pathologisch-anatomische beeld en de aanwezigheid van agglu-
tininen in het bloedserum. Verschil in virulentie van haemolytische
en niet-haemolytische stammen is niet waargenomen.
Para-colibacillen.
In de 2 gevallen, waarin deze werden waargenomen, was patho-
logisch-anatomisch een actief proces aanwezig. Een infectieproef
per vaginam tijdens de loopschheid had geen resultaat; ook sub-
cutane injectie gaf geen reactie.
Hoewel ze minder frequent voorkomt dan de colibacd, speelt de
para-colibacil dezelfde rol bij de endometritis.
Streptococcus pyogenes haemolyticus longas.
Deze werd 3 maal in een uterus gevonden. De eerste stam is ge-
kweekt uit een rustig, chronisch proces, afkomstig van een 8 jaar
oud hondje. Subcutaan ingespoten gaf deze stam abscesvorming.
Het gelukte niet tijdens de loopschheid met cultuur, per vaginam
ingebracht, endometritis op te wekken, evenmin met cultuur of
absces-inhoud na den partus. De tweede stam is afkomstig van een
aggressief proces, aangetroffen bij een jongen hond. De slechte
groei van dezen stam in het begin was opvallend. De infectie-
proeven ermee werden pas verricht, toen de stam 3 maand als labo-
ratoriumstam was gekweekt. De pathogeniteit bleek in deze 3
maanden geenszins afgenomen te zijn. Door tijdens den oestrus
intra-uterin te infecteeren na het dichtbinden van den uterus, was
een endometritis op te wekken, waaruit weer een reincultuur van
Streptococcen gekweekt werd. Met cultures van dezen streptococ-
censtam werden weer 2 gevallen van endometritis opgewekt tijdens
de loopschheid. Bij deze 2 werd echter ook een bacillus coli ge-
vonden. Deze moet hier als secundair, gezien de eerste proef, bin-
nengedrongen bacil beschouwd worden. Ook zonder dat de uterus
dichtgebonden werd, gaf deze streptococcenstam, hoewel gering,
ontstekingsverschijnselen. Bij niet loopsche honden werd na het
dichtbinden van den uterus ook een endometritis opgewekt. Slechts
na den partus gelukte het niet met dezen stam een endometritis op
te wekken. Het bereiden van antigeen om het bloedserum op agglu-
tininen te onderzoeken, is niet gelukt.
Subcutaan ingespoten was de reactie gering; 6 dagen bleef de
temp. boven 39° C.
Bovendien werd nog een stam gevonden samen met den bac.
haemoglobinophilus canis bij een heftig, subacuut proces bij een
jongen hond.
Niet-haemolytische Streptococcen.
Deze werden gevonden bij een ouden hond in een chronisch
gering acuut proces. De pus uit den uterus werd bij een loopschen
hond in den uterus gespoten, nadat deze dichtgebonden was. Na
12 weken was slechts het beeld van een genezen endometritis aan-
wezig. Door subcutaan in te spuiten steeg alleen de temp. gedurende
een paar dagen.
Bij proef No. 17 werd naast den bac. haemoglobinophilus canis
een niet-haemoly tische Streptococcus gekweekt; dit was een vrij
heftig, subacuut proces. In cultures stierf deze stam snel af en ook
in den uterus waren ze na 10 weken niet meer aan te toonen.
Nog 2 keer werden Streptococcen gevonden en wel beide bij
heftige, subacute processen; één bij een jongen en één bij een ouden
hond. Bij den len hond werden ze alleen in het praeparaat aange-
toond, bij den 2en lieten ze zich niet meer kweeken.
Sommige streptococcenstammen zijn meer zelfstandig in staat
een endometritis op te wekken dan colibacillen, gezien het heftige.
subacute proces bij jonge honden en de mogebjkheid van het
kunstmatig opwekken van endometritis ermee.
Staphylococcus pyogenes aureus.
Deze is 3 keer gevonden en wel bij een zeer goedaardig proces,
bij een proces met een acuut beeld naast het chronische en als toe-
vallige bevinding bij een infectieproef, waarbij het proces sterk
teruggaand was (No. 15).
Subcutaan ingespoten gaf deze staphylococcus geen reactie. An-
tigeenbereiding is mislukt; infectieproeven zijn niet gedaan.
Staphylococcus pyogenes albus.
In 5 gevallen werden deze aangetroffen en wel in chronische ge-
vallen, gepaard gaande met een acuut proces.
Deze processen waren niet bijzonder heftig. Eén geval betrof
een proefbond (No. 15), waarbij deze coccus naast den bacillus
haemoglobinophilus canis werd aangetroffen bij een chronisch
acuut proces. Deze endometritis nam gedurende de volgende weken
snel in heftigheid af, terwijl naast den staphylococcus pyogenes
albus nu ook de staph, pyog. aur. aanwezig was.
Bij proef No. 20 werd op het laatst ook de staphylococcus pyo-
genes albus gevonden; het proces was toen sterk in heftigheid
afnemend.
Agglutininen werden in het serum van patiënten in een verdun-
ning van 1 : 3200 nog aangetoond; tweemaal werden cobbacillen
door hetzelfde serum in een verdunning 1 : 100 en 1 : 800 ge-
agglutineerd. De infectieproef (intra-uterin na het dichtbinden van
den uterus tijdens de loopschheid) gaf een geringe chronische en-
dometritis te zien. Subcutaan ingespoten bleef reactie geheel uit.
Het is dus niet waarschijnlijk, dat de staphylococcus pogenes
aureus en albus zonder de hulp van praedisponeerende momenten
een endometritis kunnen verwekken.
Bacillus haemoglobinophilus canis.
Deze werd 3 maal waargenomen en wel éénmaal als reincultuur
bij een chronisch proces, één keer bij een subacuut proces samen
met een streptococcus haemolyticus longus en één keer samen met
den staphylococcus pyogenes albus bij een chronisch acuut pro-
ces (proef No. 15). De endometritis was na 4 weken spontaan veel
minder geworden, de haemoglobinopbiele bacillen waren toen niet
meer te kweeken. Gezien het teruggaan van de ontsteking bij
andere infectieproeven is het te gewaagd om tusschen deze twee
verschijnselen een causaal verband te leggen. Met den staphylococ-
censtam was experimenteel een endometritis op te wekken (proef
No. 14). Met de haemoglobinophiele bacillen was het resultaat bij
infectie tijdens de loopschheid na het dichtbinden van den uterus
één keer negatief; bij een andere proef ontstond een heftig ont-
stoken uterus, waaruit haemoglobinophiele bacillen en een niet-
haemolytische streptococcus, die in cultuur snel afstierf, werden
gekweekt. Na 10 weken was de uterus veel kleiner geworden; de
Streptococcen waren niet meer aanwezig, nog wel de haemoglobino-
phiele bacillen. Hiernaast werd toen een slecht groeiend Gram-
negatief staafje gevonden (zie proef No. 17). Hier zijn dus de
Streptococcen verdwenen, de haemoglobinophiele bacillen zijn nog
aanwezig en hier naast een Gram-negatief staafje, terwijl het ont-
stekingsproces terug is gegaan. Bij het begin van deze laatste proef
was de hond lijdende aan bronchitis. In hoeverre dit het dier ge-
praedisponeerd heeft en welke rol elk van de bacteriesoorten ge-
speeld heeft, is niet nader te zeggen.
Tusschen 2 loopschheidperiodes in gelukte het niet een duidelijke
infectie op te wekken met haemoglobinophiele bacdlen. Voor neus-
en oogslijmvlies is deze bacterie niet pathogeen. Bij 10 reuen met
postitis werd deze bacil 4 keer aangetroffen. Was deze bacil erg
pathogeen voor den uterus, dan zou in veel meer gevallen endo-
metritis in plaats van graviditeit moeten optreden. Bij den coïtus
wordt deze bacil met de andere (staphylococcen, Streptococcen en
colibacdlen) in de vagina gebracht.
De bacillus haemoglobinophilus canis is niet van bijzonder be-
lang. Dat ze als inleidende bacterie van de ontsteking optreedt en
spoedig afsterft, is volgens de waarneming niet waarschijnlijk te
achten, ze is immers gevonden in een chronisch proces en bij een
infectieproef is het proces sterk in heftigheid afgenomen, terwijl ze
nog aanwezig was.
Steriele uterusinhoud.
De inhoud van een genezenden uterus was steriel.
In den inhoud van één uterus met een subacuut ontstekingsproces
werden in de uitstrijkpraeparaten van den inhoud Gram-positieve
Streptococcen gevonden, de cultures bleven echter steriel. Hetzelfde
werd gevonden bij een chronisch acuut proces. Hier werden
Gram-negatieve polymorphe staafjes gevonden. De bacteriën waren
in eigen stofwisselingsproducten te gronde gegaan.
Conclusie. Praedisponeerende oorzaken (inactiviteitsatro-
phie) spelen een voorname rol. In hoeverre deze op normale stoor-
nissen berusten en op welke, zal nader onderzocht moeten worden.
De loopschheid is van zeer veel belang zoowel voor het begin
van de ontsteking als voor de exacerbatie ervan. Uit waarnemin-
gen bij proefdieren blijkt, dat de infectie van den uterus met bac-
teriën vanuit de vagina kan plaats vinden. Het pathologisch-anatomi-
sche beeld doet in verschillende gevallen een duidelijk voortschrij-
den vanuit het corpus naar de hoornen zien, en doet haematogene
infectie onwaarschijnlijk achten. Bijna worden steeds reincultures
en wel van den bacillus coli commune, streptococcus pyogenes
haemolyticus, een niet-haemolytischen streptococcus, den staphylo-
coccus albus en aureus, den bacillus haemoglohinophilus canis ge-
vonden. Tijdens het proces kunnen bacteriesoorten verdwijnen of
andere optreden. De bacteriën kunnen ook afsterven. Enkele bac-
teriestammen (streptococcen) schijnen zoo virulent te zijn, dat ze
zelfstandig of bijna zelfstandig een endometritis kunnen opwekken.
B. Endometritis na den partus.
le. Praedisponeerende oorzaken.
a.nbsp;Ras,
De aangetaste dieren komen onder allerlei rassen voor, zoowel
onder de kort- als onder de langharige.
b.nbsp;Leeftijd.
De leeftijd varieert sterk.
c.nbsp;Graviditeit.
De patiënten komen zoowel voor onder dieren, die geregeld
gejongd hebben, als onder die, welke voor den eersten keer jongen.
2e. Directe oorzaken.
a. Abnormale partus.
In 3 gevallen werden deelen van een macereerende vrucht ge-
vonden; in 1 geval kwamen deze na conservatieve behandeling af,
in 2 andere gevallen was operatie noodig. Bij den uterus, waarbij
de deelen in het craniale gedeelte van den hoorn zaten, was het
caudale deel ontstoken, bij den anderen was het normaal. Deze
patiënten waren van 5 tot 10 jaar oud. In de verloskunde komt het
op dezen leeftijd nog wel eens voor, vooral als de dieren voor den
eersten keer werpen, dat de partus sterk vertraagd is, als slechts
één jong aanwezig is en dat hysterectomie den partus moet be-
eindigen. Eén hond had voor 4 weken geaborteerd. Vier honden
hadden doode jongen gebracht, in één geval waren ze emphyse-
mateus geweest. In één geval was op den datum van den partus
slechts zwarte uitvloeiing gezien. In 2 gevallen hadden de dieren
normaal levende jongen gebracht, in één van deze gevallen was het
aantal groot.
De in de vagina voorkomende bacteriën kunnen via de geopende
cervix binnendringen.
b. Bacteriën.
In één geval en wel na een abortus werd de bacil van Praenkel
samen met den streptococcus pyogenes haemolyticus longus en den
bacillus coli commune gevonden. Het ontstekingsproces was sub-
acuut en had neiging tot genezing, het was dus goedaardig. Be-
smetting met den bacil van Fraenkel tijdens de loopschheid per
vaginam gaf een geringe endometritis; subcutaan geïnjiceerd was
de reactie gering. Ook na den partus was geen endometritis op te
wekken. Te zamen met den streptococcus van hetzelfde proces was
tijdens de loopschheid door intra-uterin in te spuiten, na het corpus
uteri dichtgebonden te hebben, evenmin een endometritis op te
wekken. Subcutaan gaven deze bacteriën samen een heftige reactie
(hooge temperatuur, plaatselijk uitgebreid oedeem), waaruit alleen
de bacil van Fraenkel gekweekt werd.
'Van pathogeniteit van den bacil van Fraenkel voor den hond,
is niets gebleken, echter wel in combinatie met Streptococcen. De
streptococcus gaf tijdens de loopschheid intra-uterin ingespoten na
het dichtbinden van den uterus een geringe endometritis. De hond
stierf aan pyaemie door haemolytische Streptococcen. Subcutaan
werd éénmaal een absces opgewekt, en éénmaal werd geen reactie
gezien. Na den partus was ook met dezen stam geen endometritis
op te wekken. De colibacil gaf tijdens de loopschheid, op dezelfde
manier als boven ingespoten, geen endometritis. Subcutaan inge-
spoten ontstond één keer een locale zwelling zonder algemeene
reactie van den hond, een anderen keer een pijnlijke zwelling met
temperatuurstijging tot 39,6° C.
In een ander geval werden de streptococcus pyogenes haemolyti-
cus longus en een para-coli bacil (niet haemolytisch) aangetroffen.
Dit was na een verlossing van een emphysemateus jong. Door be-
smetting per vaginam tijdens de loopschheid met deze Streptococcen
was geen endometritis op te wekken. Subcutaan ingespoten was de
reactie gering.
In de 2 gevallen, waarbij macereerende deelen van een vrucht
aanwezig waren, was de inhoud steriel, evenals in een geval van
geringe ontsteking.
In een geval van vertraagde involutie werden colibacillen.
Streptococcen en proteus-bacillen gevonden, zonderdat ze aanleiding
tot ontsteking hadden gegeven.
Conclusie. Afwijkingen tijdens de graviditeit of partus
(abortus, doode vruchten, veel jongen) zijn praedisponeerende oor-
zaken. Is maceratie in het spel, dan is de uterus steriel; bij de andere
gevallen treft men meerdere bacteriesoorten naast elkaar aan, waar-
van de pathogeniteit gering is en die vanuit de vagina zijn binnen-
gedrongen (coli- en para-colibacillen, Streptococcen en de bacil van
Ftaenkel).
C. Anamnese onbekend.
Hierbij waren 2 jonge en 2 oude honden. Een van de eerste was
voor ongeneeslijke furunculose afgemaakt. Uit den uterus werd een
Gram-positief staafje gekweekt (No. C. 3). De furunculose had tot
oorzaak een staphylococcus pyogenes albus. Bij één van de twee
andere gevallen werd een vrij plomp Gram-negatief staafje gevon-
den, dat echter niet te kweeken was. Het ontstekingsproces was
chronisch acuut. Uit het derde geval, eveneens een chronisch
acuut proces, werden colibacillen gekweekt. De eigen colistam werd
door het serum geagglutineerd in een verdunning van 1 : 400; de
colistam No. A. 1 in een verdunning van 1 : 800, de para-coli
No. A. 4 en de staphylococcus No. A. 20 werden niet geagglu-
tineerd.
Conclusie. Zie onder A.
-ocr page 39-HOOFDSTUK 3.
Literatuur,
Nieberle en Cohrs verdeelen in hun Lehrbuch der Spez.
Path. Anat. der Haustiere de ontstekingen van den uteruswand in
endometritis, als het proces zich in de mucosa afspeelt, in myome-
tritis, als de muscularis er bij betrokken is, en in peri- eventueel
parametritis, als de serosa en het omgevende weefsel ook aange-
tast zijn. Veelal is geen scherpe grens te trekken, vooral niet bij
septische processen.
Bij een acute endometritis simplex vindt men een chocolade-
kleurigen, taaien, min of meer helderen inhoud. De mucosa is ge-
zwollen en bloedrijk, de oppervlakte is ruw en met necrotische
deelen bezet, de muscularis lijkt intact te zijn, de serosa is normaal.
Microscopisch ziet men de sterke bloedvulling en de leucocyten-
infiltratie. Bij den hond treft men ook veel exsudaat aan in de klier-
buizen. In de bloedvaten in de mucosa hebben zich vele trombi
gevormd. De muscularis is meest nog vrij van infdtraat. Als voor-
beeld wordt een microphoto van een hondenuterus gegeven.
Bij septische metritis is de heele uteruswand aangetast, de serosa
vertoont een dof en ruw aspect, de uterus is murw, de inhoud is
stinkend met veel necrotische deelen. De muscularis en de subserosa
zijn nu ook geïnfiltreerd en zijn daardoor verbreed. Microscopisch
ziet men overal leucocyteninfiltraat en trombi, de spiervezelen atro-
phieeren of vallen in schollen uiteen. Ook van dit proces is een
afbeelding gegeven, ontleend aan een hondenuterus.
De chronische, etterige endometritis of pyometra treedt meest op
bij het rund en den hond en wel na den partus. Hierbij krijgt men
een grooten uterus met onveranderde serosa. De inhoud is troebel,
etterig en chocoladekleurig. De mucosa is weinig verdikt, dof, ruw,
en met necrotische min of meer vastzittende vlokken bedekt. Bij een
uitgesproken pyometra is de cervix gesloten, althans tijdelijk. Aan
de andere lagen van den wand zijn weinig veranderingen te zien.
Microscopisch vallen de vele plasmacellen sterk op; ook vindt men
bij de etterige ontsteking Icucocyten, die vaak haarden vormen
onder het epitheel en dit dan doen afsterven. Is de chronische ont-
steking niet etterig, dan zijn alleen de plasmacellen aanwezig.
Bij de chronische, niet etterige endometritis zwelt door de vele
plasmacellen de mucosa; de plaatsen, waar klierbuizen uitmonden,
zijn vaste punten, dus moeten zich papülen vormen (endometritis
polyposa). Ook worden de uitvoergangen dichtgedrukt en mede
door de retractie van het bindweefsel worden de uitvoergangen
afgesloten, het secretum hoopt zich op en cysten ontstaan. De heele
mucusa kan atrophieeren, ook kan verkalking optreden. Bij chroni-
sehe endometritiden komt ook epitheelmetaplasie voor, er vormt
zich meerlagig, verhoornend epitheel, waaraan het stratum basalis,
het stratum spinosum en het verhoornend plaveiepitheel, te her-
kennen zijn.
Endometriosen (Lauche) zijn vroeger aangezien voor adeno-
myomen. Men heeft hierbij te doen met eilandjes van slijmvlies-
weefsel in den muscularis. Cysteus uitgezette klierbuizen verbinden
zich graag hiermede.
Tumoren komen weinig voor.
In zijn Pathologische Anatomie der Haustiere zegt Kitt onge-
veer hetzelfde als Nieberle en Gohrs in hun leerboek. Hij vestigt
er de aandacht op, dat beide hoornen meest symmetrisch zijn uit-
gezet; ook kunnen ampullen en insnoeringen ontstaan. De cervix
en tubae kunnen geheel vergroeid en afgesloten zijn, ook is het
echter mogelijk, dat uterusinhoud via de tubae in de buikholte komt,
wat dan aanleiding tot peritonitis geeft.
In chronische gevallen kan de uteruswand gaan atrophieeren,
de musculatuur hypertrophieert niet, de mucosa verdwijnt grooten-
deels (endometritis chronica catarrhalis atrophicans). Soms treden
woekeringen op (endometritis chronica fibrosa, prohferans, hyper-
plastica, polyposa). Ook kan cystevorming optreden door retensie
van secretum in klierbuizen of door lymphestuwing. Als uterus-
tumoren noemt hij myofibromen. leiomyomen, myxofibromen,
myxomyomen en fibromyxosarcomen. Bij den hond is een enkele
maal uteruscarcinoom waargenomen, de ulceratie ontbrak hierbij.
Williams zag eenmaal een maligne, sarcoomachtige tumor
-ocr page 41-bij een teef. Anger nam bij een hond een uterus met een cys-
teus fibroom weg. Jensen maakt melding van een papilloom, een
cysteadenoom en een hard fibroom. Dikwijls gaat een tumor, hoewel
deze niet kwaadaardig is, gepaard met endometritis. Door den ana-
tomischen bouw geven ze mechanisch of secundair aanleiding tot
deze complicatie.
J o e s t beschrijft een geval, waarin bij een 15-jarigen poedel, die
23,7 K.G. woog, een uterus van 5,4 K.G. werd aangetroffen. De
inhoud was geelbruin. De wand was dun, de mucosa grijs met zeer
veel excrescenties en veel kleine, gladde, witte abscesjes. In een
ander geval werd een groote pyometra als inhoud van een liesbreuk
gevonden. De uterusinhoud was chocoladekleurig. Het oppervlakte-
epitbeel was verdwenen; van de klieren waren slechts resten over
als cysten. Het omgevende weefsel bestond uit fibroblasten en
leucocyten.
De uteruscatarrh vernielt een groot deel van het epitheel, zegt
De Bruin. De klieren behouden nog zeer lang het epitheel. De
inhoud van de ampullen bestaat uit een purulente massa, de wand
is verdikt.
Het verschil tusschen endometritis en pyometra, zooals verschil-
lende schrijvers o.a. Richter dit maken, berust geheel op de
macroscopische pathologisch-anatomische veranderingen. Bij endo-
metritis varieert de lengte der hoornen volgens R. van 6—20 c.M.,
tot maximaal 35 c.M. bij een grooten bond, de omvang varieert van
1—10 C.M., terwijl zich meestal geen ampullen hebben gevormd
en beide hoornen dezelfde vorm en grootte hebben. Het gewicht
van den uterus met inhoud varieert van 30—440 gram, het gewicht
van den inhoud bedraagt van 3—30 % van het gewicht van den
uterus. De grootste lengten van een hoorn bij pyometra door hem
waargenomen waren 73 en 113 c.M., de meeste varieeren van
30—50 c.M., hoewel ook van 10 c.M. lengte wel worden gezien.
Bij pyometra varieert de omvang van 10—20 c.M. Het gewicht
van den gevulden uterus bedraagt 2,8 % tot 22,8 % van het ge-
wicht van den hond.
Bij dit proces hebben zich vaak ampullen gevormd of zijn de
hoornen onregelmatig uitgezet en zijn ze van gelijke grootte en
vorm. Dit is toe te schrijven aan aanwezig geweest zijnde feti of
aan verschü in reactie op ontstekingsprikkels. De resten van placen-
tae zijn soms nog in den inhoud te vinden.
Het peritoneum is steeds glad, glanzend en doorschijnend; in een
geval werd verkleving met het ligamentum latum waargenomen. De
kleur van de uterusoppervlakte is meestal grauwrood. Bij endome-
tritis is ze wat lichter. De vaatinjectie is bij pyometra duidelijker
uitgesproken dan bij endometritis; in het laatste geval is de wand
stugger en vaster, in het eerste geval is deze dunner en slapper,
de spanning hangt af van de vulling. Bij zeer sterke vulling lijkt de
uterus op een tumormassa.
Richter geeft ook verschillen op tusschen den inhoud bij
pyometra en bij endometritis. Bij pyometra is de inhoud dun choco-
ladekleurig, soms dik vloeibaar en groenachtig van kleur al of niet
gemengd met bloedcoagulae, soms is hij in 't corpus geelgroen en
in de hoornen roodbruin. Bij endometritis is de inhoud dik-slijmig,
dradentrekkend en kleverig, de kleur is bloedigrood, grauwrood,
chocoladekleurig of vuilgeel. De wand is hierbij meestal verdikt, bij
pyometra is deze in de meeste gevallen van dezelfde dikte gebleven
of dunner geworden. De mucosa van den heelen uterus is meestal
aangetast; er zijn echter gevallen bekend, waarbij één hoorn ont-
stoken en de andere bevrucht was. Pathologisch-anatomisch is er
geen verschil waar te nemen aan de mucosa bij endometritis en
pyometra. De kleur van de mucosa kan helderrood, grauwgeel of
spierwit zijn, ook kunnen meerdere kleuren in één hoorn voor-
komen. Het mucosaoppervlak is ruw en hobbelig, met circulair ver-
loopende plooien, meestal is de mucosa wel glimmend. Vaak worden
kleine cysten, soms tot erwtgroot, met sereusen, bloederigen, slijmi-
gen of etterigen inhoud waargenomen. Vlok- en wratvormingen zijn
niet zeldzaam. Bij zeer heftige gevallen van pyometra is de mucosa
atrophisch en soms geheel verdwenen; ook de musculatuur is vaak
sterk in dikte afgenomen.
Naar het microscopische beeld deelt Richter de gevallen in
vijf groepen in n.1.:
I. Endometritis catarrhalis chronica. Hierbij is het epitheel ver-
dwenen. In de plooien is nog éénlagig cylinderepitheel aanwezig,
op de ruggen is het soms meerlagig. Het celprotoplasma is ge-
zwollen en slecht gekleurd.
De kernen van de epitheelcellen zijn geschrompeld, de kher-
buizen bestaan vaak uit kubisch epitheel. In het stroma liggen lym-
phocyten, fibroblasten, leucocyten en enkele plasmacellen. Soms
treden er roode bloedlichaampjes op buiten de vaten, zoodat ver-
warring met metrorrhagie zich voor kan doen. De muscularis is niet
of heel weinig aangetast.
Dit beeld kwam eenmaal bij endometritis en tweemaal bij
pyometra voor.
II. Endometritis chronica catarrhalis purulenta. De propria
mucosae is hierbij vrij sterk aangetast. Het epitheel is aanwezig als
éénlagig, cyhndrisch epitheel, of het is verdwenen. Het protoplasma
kleurt zich slecht, de kernen zijn geschrompeld. Enkele mitosen zijn
waar te nemen. Er is pigment aanwezig. Ook komt meerlagig
cylinderepitheel voor. Leucocyten en plasmacellen ziet men via het
epitheel uittreden. De klierbuizen zijn veranderd in cysten met
bindweefselruggetjes er tusschen. Ze geven het weefsel een
spongieus karakter. De inhoud bestaat uit slijm, basophyle
leucocyten, afgestooten epitheelcellen, lymphocyten en plasma-
cellen. Het slijmvlies is sterk geïnfiltreerd met leucocyten, plasma-
cellen en fibroblasten. Verder is er veel jong bindweefsel en zijn er
veel overvulde capillairen aanwezig. Soms ziet men bloedingen in
het weefsel, welke echter ook in verband met bronst kunnen staan.
Treedt het bloederige karakter op den voorgrond, dan spreekt
R. van endometritis chronica catarrhalis haemopurulenta. De circu-
laire spierlaag is het sterkst aangetast (infiltratie van plasmacellen
en lymphocyten vooral om de vaten).
De venae in het stratum vasculosum zijn sterk overvuld; er zijn
veel leucocyten in gelegen.
Dit beeld kwam in 9 gevallen van endometritis en in 19 gevallen
van pyometra voor.
III.nbsp;Endometritis catarrhalis (haemopurulenta) hyperplastica.
De mucosa is sterk verdikt en geplooid, de cysten zijn hier nog
grooter en gevuld met muco-pus. Speciaal in den circulairen mus-
cularis bevindt zich kleincellig infiltraat vooral om de vaten.
Macroscopisch behoorden hiertoe 4 endometritis- en 6 pyometra-
gevallen.
IV.nbsp;Endometritis chronica purulenta (haemopurulenta). Het
epitheel is hierbij ook in de klierbuizen verdwenen. Het is ver-
vangen door éénlagig plaveiepitheel of door granulatieweefsel.
Sterke cehnfiltraties treden op. Hiertoe behoorden 4 pyometra-
gevallen. Overigens vertoonen ze veel overeenkomst met groep IU.
V.nbsp;Endometritis chronica atrophicans. Muscularis en mucosa
zijn sterk atrophisch, het epitheel is plaatselijk verdwenen en
regenereert weer als één- of meerlagig, plat tot cylindrisch epitheel
of plaveiepitheel. Cysten komen weinig voor. In de mucosa is veel
bindweefsel gevormd en bevinden zich veel plasmacellen. De mus-
cularis is sterk atrophisch.
Atrophic wijst op grooten druk, dus zal dit beeld bij pyometra
dikwijls optreden.
Möller-Sorensen maakt naar het macroscopische beeld
de volgende indeeling: endometritis chronica catarrhalis cystica,
endometritis chronica catarrhalis purulenta, endometritis chronica
supperativa et ulcerosa en pyometra.
De grootte van den uterus is zeer varieerend, de uteruswand is
meer of minder gespannen, het peritoneum is steeds normaal. De
cervix geeft wat injectieroodheid te zien en is meer of minder ge-
sloten, zelden is ze flink open.
Bij de endometritis chronica catarrhalis cystica is de inhoud
muceus of mucopurulent en in kleine hoeveelheid aanwezig, bij de
endometritis chronica supperativa et ulcerosa meestal geelgroen of
chocoladekleurig tot zelfs zuiver haemorrhagisch. De consistentie
wisselt van dun tot dik-slijmig en kleverig. Het exsudaat verspreidt
een onaangename lucht. In deze uteri zijn steeds colibacillen, in
reincultuur of met andere bacteriën gemengd, aanwezig.
De endometritis chronica catarrhalis cystica kenmerkt zich als een
endometritis, waarbij de uterus weinig vergroot is en slap aanvoelt;
de cervix is gesloten, de inhoud is gering, slijmig of mucopurulent
en reukloos. De mucosa is ghmmend en wat oneffen door de cysten,
die gevuld zijn met slijmigen inhoud. Het tusschengelegen slijm-
vlies is gezwollen en lijkt soms onveranderd. Het nog aanwezige
epitheel bestaat uit breede, hooge cellen, het protoplasma is gegra-
nuleerd, de kernen zijn geschrompeld. Ook treedt vlokvorming op.
Dc tunica propria is fibreus en smal met hier en daar lymphocyten-
ophoopingen. De cysten dringen ook door tot in deze laag en geven
een spongieus aspect. De wand van de cysten bestaat uit fibrillair
opgebouwde lagen, die met epitheel, lijkend op klierepitheel of met
epitheel, dat dezelfde veranderingen heeft ondergaan als het opper-
vlakte-epitheel, bekleed zijn. In den muscularis is dikwijls veel bind-
weefsel gevormd, dat vaak hyahne gedegenereerd en arm aan
cellen is. Wel ziet men hier ook dikwijls lymphocyteninfiltraties.
De endometritis chronica catarrhalis purulenta kenmerkt zich
door een weinig vergrooten uterus, waarvan de inhoud slijmig of
etterig of gemengd is. De mucosa is sterk verdikt. Het oppervlakte-
epitheel is grootendeels verdwenen, zoodat het stratum proprium
direct aan het lumen grenst. Er liggen veel lymphocyten en plasma-
cellen in, evenals polymorphkernige leucocyten. Deze laatste liggen
in het bindweefsel en in de vaatjes. Ook in de klierbuizen liggen
veel gedesquameerde epitheelcellen en leucocyten. De tunica
propria is in de diepste lagen arm aan cellen en hyaline gedegene-
reerd. Het nog aanwezige oppervlakte-epitheel is vaak meerrijig,
de cellen zijn hooger en vertoonen veel mitosen. Ook treedt meta-
plasie op met overgang naar plaveiepitheel.
Bij endometritis chronica supperativa et ulcerosa gaan de ver-
anderingen microscopisch veel dieper dan het macroscopisch lijkt.
De grootte van de uteri varieert hier sterk, evenals de grootte van
de beide uterushoornen onderiing. Ook de inhoud is zeer ver-
schillend. De mucosa is bleek, anaemisch en pseudomelanotisch,
gezwollen, soms vlokkig, soms met poliepen of erosies en ulcera.
Microscopisch bestaat de bovenste laag uit los, vaatrijk bindweefsel,
waarin veel leucocyten, lymphocyten, plasmacellen en fibroblasten
liggen. Tusschen dit weefsel zijn nog resten van uterine-klieren,
opgevuld met leucocyten, te vinden. In hevige gevallen is de heele
uteruswand slechts als een abscesmembraan overgebleven. Ook
vooral de circulaire spierlaag vertoont veranderingen en wel infil-
tratie van plasmacellen, hyaline bindweefsel en verlies van spier-
cellen. Bij pyometra treft men een opzameling van etter in den
uterus aan. De cervix is meestal wel met een sonde te passeeren.
De inhoud is geelgroen of grauwgeel en zelden haemorrhagisch.
Het slijmvlies is soms heel dun, soms verdikt, zoo zelfs, dat het lijkt
of er trabekels gevormd zijn. In de mucosa ziet men kleine bloedin-
gen en pseudomelanotische plekken. De wand bevat soms abscesjes.
Microscopisch is het weefsel, dat aan het lumen grenst, zeer los.
De cellen erin zijn lymphocyten, leucocyten, plasmacellen; ook is
fibro-angioblastenweefsel en zijn resten van de circulaire spierlaag
aanwezig. De uteruswand is dus vervallen tot een abscesmembraan.
Een scherpe grens tusschen pyometra en endometritis (metritis)
chronica is niet aan te geven.
Regenbogen wijst op de vuilgrauwe verkleuring van de
mucosa, de ulcereuse epitheeldefecten en op de woekeringen van de
mucosa.
Kennedly en Baird beschrijven 3 gevallen van endome-
-ocr page 46-tritis met sterke cystevorming. De inhoud was bruin, stinkend en
visceus. De mucosa was sterk gerimpeld en met talrijke vlokken,
waartusschen veel mucoïdcysten van 2-3 m.M. doorsnee, bezet.
Microscopisch waren enkele klierbuizen nog normaal, evenals het
epitheel van de kleine cysten. Van de grootere was het veranderd
van hoog cylindrisch epitheel in laag epitheel; soms was het een-
cel-dik, op andere plaatsen twee of drie lagen dik. De lumina waren
gevuld met celdetritus, kleine rondcellen, polymorphe, gedesqua-
meerde epitheelcellen, bacteriën en slijm. Enkele waren gevuld met
mucoid, andere met bloed, In het bindweefsel bevonden zich infil-
traties van kleine rondcellen.
Volgens Gray wordt eerst de mucosa aangetast en later de
dieper gelegen lagen. De inhoud van den uterus is seropurulent,
mucopurulent of haemopurulent.
Keiler beschrijft een geval van subsereuse cysten aan de aan-
hechtingsplaats van het mesovarium aan het ovarium, aan de bursa
ovarica en aan de uterushoornen.
Ook H O 11 e b r i n c k noemt een geval van cystevorming van
het ovarium en de uterine Wieren. In eenen uterushoorn had zich
een kippeneigroote tumor gevormd, bestaande uit speldeknop- tot
erwtgroote cysten, die ten deele met een groenblauwen inhoud
gevuld waren. De inhoud kan ook roodbruin zijn. Ook de uterus-
klieren op andere plaatsen waren tot cysten uitgezet. De mucosa
zelf was gezwollen en verdikt. De ovariaalcysten hadden een
helderen inhoud.
Microscopisch waren de uteruscysten bekleed met laag epitheel,
waarvan de kernen 1—3 kernlichaampjes hadden. Bij groote cysten
ontbrak soms het epitheel, de losgelaten epitheelcellen lagen dan
in het lumen, waarin ook nog colloïdschollen lagen. Tusschen de
cysten lag los fibrdlair bindweefsel met hier en daar rondcellig in-
filtraat. Resten van uterusklieren met cylindrisch epitheel bekleed
waren ook nog als spleetvormige en ronde ruimten te vinden.
Armstrong maakt melding van een dergelijke nieuwvormmg
in een uterus als „inflamed polypusquot;.
Volgens Keller kan de uterus gelijkmatig of ampulvormig
verwijd zijn. De laatste zouden terug te voeren zijn tot een infectie
tijdens een partus praematuris, doch zijn ook wel na bronst gezien
De ampullen zijn door de insnoeringen gedeeltelijk en soms geheel
van elkaar gescheiden. De dikte van den wand varieert van
1—5 m.M., in chronische gevallen is de wand atrophisch. De in-
houd is bruinrood, bloederig of geelgroen, slijmig, dun vloeibaar.
De mucosa is omgevormd tot een dikke laag met zwammige
vlokken, vaak met cysten en locale bloedingen, of er is slechts een
dunne abscesmembraan overgebleven. Bij acute, haemorrhagische
aandoeningen is de mucosa roodgekleurd. Het cervicale deel is
meestal weinig aangedaan, de cervix is wat gezwollen. Het epitheel
kan geheel of gedeeltelijk verdwenen zijn, de cellen zijn dikwijls
opgeblazen of zeer plat, soms is meerlagig epitheel gevormd.
De kherbuizen zijn vaak uitgezet en gevuld met slijm en cel-
detritus. In het slijmvlies liggen meestal plasmacellen, het infiltraat
gaat tot in den muscularis, tot in de vaatlaag zelfs. Ook treden
etterhaardjes op. In heftige gevallen is de muscularis bekleed met
een op huid lijkende membraan. Wordt de serosa mee aangetast,
dan treden perforatief peritonitis en pyaemie op.
Wooldridge heeft ook een paar gevallen waargenomen,
waarbij de heele uterusmucosa met grootere en kleinere cysten was
doorzaaid. De oppervlakte was bezet met grijze vlokken of was
gekorreld en geplooid. De cyste-inhoud kan sereus zijn, maar ook
wel haemorrhagisch. Vaak zijn de ovaria eveneens cysteus.
De grootte van den uterus varieert van duim- tot mansarmdik vol-
gens Benesch en Pommer. De uitzetting kan symmetrisch en
asymmetrisch zijn, een hoorn kan zelfs niet aangetast zijn. Ook
kunnen ampullen gevormd worden als verschil in reactie op den
ontstekingsprikkel, of door de eigenschap van den uterus om, als
er inhoud is, insnoeringen te vormen net als bij graviditeit. Bij
groote uteri is de wand zeer dun, geatrophieerd; bij de kleine is de
wand gehypertrophieerd tot Yl c.M. dik, het bindweefsel van de
cervix is dan mee gehypertrophieerd. De inhoud is dun vloeibaar
of meer slijmig, chocoladekleurig of geel. In één geval was de uit-
vloeiing dun bloederig met veel stolsels; de uterusinhoud was dik
vloeibaar en koffiekleurig. Vermoed wordt, dat het ontstekings-
proces ook de cervix aangetast had en dat hierdoor de bloeding
optrad, terwijl de cervix volkomen gesloten was, althans op dit
oogenblik.
Yates beschrijft een uterus met een inhoud lijkende op ge-
condenseerde melk en met een verdikten, chronisch ontstoken wand.
In andere gevallen is de wand sterk verdund, zelfs zoo erg, dat de
uterus ruptureert. (De chocoladekleurige inhoud was in den buik
gestroomd en had daar een peritonitis gegeven. Soms hjkt het
corpus uteri normaahnbsp;• u j .
Ook Ellis vond bij sectie, dat de uteruspus zich door den
buik had verspreid; de uteruswand was zeer dun; er waren
^Tltte=tValzag Jacobinbsp;de sectie van een bond.
die 8 maanden terug een jong had geworpen. De buikholte was ge-
vuld met roodbruine vloeistof, met ettervlokken en fnbnne er m.
De wand van den uterus was zeer onregelmatig van dikte door de
ontstane abscessen. Het tusschenliggend weefsel was chronisch
oltoken. De inhoud bestond uit vijf ten deele gemummificeerde
en ten deele qemacereerde feti.
Wittemann nam een geval waar, waarbij een walnootgroot
haematoom aan het einde van den hoorn werdnbsp;^ ^^
houd van de uteri kan nogal varieeren, vaak is ze rood met bloed
coagulae er in, ook komen abscesjes in den wand voor^ De arnpub
vorLng herinnert aan het stadium van kherhyperplasie bi, de
graviditeit. Hoe grooter de uterus is, hoe dunner de wand. De
grootte hangt af van het passeerbaar zijn van de cervj^x.
Kostner nam een geval waar, waarbi, de eene hoorn sterk
ampulachtig uitgezet en om den anderen geslingerd was door een
ruptuur van het hgamentum latum.
Volgens Charmoy is de uterus regelmatig uitgezet of er
bestaan insnoeringen; de kleur van den inhoud is geel of c^^
kleurig. De cervix is door slijmvlieswrongen of door contractie van
den muscularis gesloten.
Bespreking van het eigen onderzoek.
A. Endometritis na de loopschheid.
Macroscopie:
Bij het onderzoeken van een aantal ontstoken baarmoeders frap-
peert het in de eerste plaats, dat de uteri sterk in grootte verschillen,
Lmmige zijn maar weinig uitgezet en bevatten weimg inhoud^
andere zijn tot zeer groote, volumineuze organen geworden, die een
groote hoeveelheid pus bevatten. De grootste uterus woog met in-
houd 10 KG., deze werd aangetroffen bij een mastiff. Bi) een
dwergkeesje van bijna 3 K.G. werd een uterus aangetroffen van
465 Gram. Dikwijls is de uterus zeer sterk in de lengterichting ver-
groot en zijn ansae gevormd. Dit kan gepaard gaan met vorming
van ampulachtige uitzettingen. Het kan ook zijn, dat de omvang
van den uterus sterk is toegenomen, soms tot één volumineuze
massa, soms tot enkele wijde ampullen. Het corpus uteri kan even-
eens sterk uitgezet zijn tot een of meer ampulachtige verwijdingen.
Het is intusschen ook mogelijk, dat de vergrooting slechts heel
gering is. De eene hoorn kan veel sterker uitgezet zijn dan de
andere, zelfs kan de eene ontstoken en de andere normaal zijn.
Het uitwendige aspect kan sterk verschdlen. Bij de sterk uitge-
zette uteri is de kleur veelal blauw-rood, soms geelachtig en is de
oppervlakte glad en meer of minder gerimpeld, als gevolg van de
contractie, veroorzaakt door den kouden prikkel na het verwijderen
uit het abdomen. De subsereuze venae zijn zeer dikwijls gestuwd
en als er ampullen gevormd zijn, ziet men ze voornamelijk in de
nauwe deelen. Bij de minder sterk uitgezette is de oppervlakte vaak
sterker geplooid, wat mede toegeschreven moet worden aan con-
tractie ten gevolge van de injectie van pituglandol. De kleur is dan
bleek en de gestuwde venae vallen weinig op. Een enkele maal
worden kleine cysten, gevuld met heldere vloeistof, onder de serosa
gevonden.
Dreigt er op een bepaalde plaats doorbraak van de ontsteking
naar de buikholte toe, dan kondigt deze prae-perforatieve peritonitis
zich als regel aan door een plaatselijke dofheid en grauwe ver-
kleuring van de serosa; injectieroodheid en bloedingen ontbreken
doorgaans op deze plaats.
De cervix is nooit ver geopend. Door meer of minder sterken
druk op den uterus uit te oefenen is er meestal een dun straaltje
pus door te drukken.
Bij weinig uitgezette uteri vinden we steeds een verdikten wand.
Bij de sterk uitgezette kan de wand verdikt maar ook dun zijn
(10: 15). De dikste wand werd waargenomen bij een zeer sterk
uitgezetten uterus, de mucosa was hier veranderd in een spons-
achtige laag.
Op doorsnee zijn abscesjes en de dikwijls gestuwde vaten in de
tunica vasculosa zeer duidelijk te zien.
Het aspect van de mucosa bij de verschillende uteri wisselt zeer
sterk. In de groote meerderheid van de gevallen heeft de mucosa
een wit, grauw aspect en is ze meer of minder geplooid, soms is ze
bezet met richeltjes en zelfs met groote wrongen. Hierin treft men
bij verschillende gevallen cysten aan, gevuld met heldere vloeistof
die hierin soms onder spanning aanwezig kan zijn. Een enkele maal
is het oppervlak rood gekleurd. Ook kunnen op talrijke plaatsen
ulcera ontstaan zijn, die meer of minder diep den wand mgaan.
Waar zich ampulachtige uitzettingen gevormd hebben, prommeeren
de afscheidingen meer of minder in het lumen.
In het algemeen zijn de veranderingen vrijwel gelijkmatig over
de mucosa verdeeld. In enkele gevallen is in het corpus uteri de
kleur wat rooder. De afwijkingen aan de cervix zijn niet erg in het
oog loopend, dikwijls is het slijmvlies alleen wat rood gekleurd en
wat gezwollen.
De uterusinhoud kan sterk varieeren, zoowel wat de consistentie
als wat de kleur betreft. De kleur, die het meest wordt waarge-
nomen, is een lichte chocolade- of koffiekleur; geel en geel-groen
komt wel minder vaak voor. De chocoladekleurige inhoud is
meestal vrij dun van consistentie, de geel (groene) kan varieeren
van waterdun tot dik-roomachtig.
Macroscopisch is niet uit te maken of men te doen heeft met een
chronisch of met een acuut proces.
Microscopie:
Naar het microscopische beeld kan men de volgende vormen
onderscheiden: le. de acute, 2e. de subacute tot subchronische,
3e. de chronische, 4e. de chronische gepaard gaande met verschijn-
selen van acuten aard.
le. Het beeld van een acute endometritis is slechts éénmaal waar-
genomen op ruim 100 gevallen, die microscopisch onderzocht zijn,
(No. A. 38). Dit beeld kenmerkt zich door het sterke verval in de
mucosa. Het oppervlakte-epitheel ontbreekt geheel. Op vele plaat-
sen ontbreekt de geheele mucosa, op andere plaatsen is het weefsel
zeer flets gekleurd. Kherbuizen zijn zeer spaarzaam aanwezig. Het
infiltraat in de mucosa bestaat v.n.1. uit vervallen polymorphkernige
leucocyten. Op plaatsen, waar het proces wat minder heftig is, zijn
tevens lymphocyten aanwezig. De verdere verschijnselen van het
acute proces (hyperaemie, hyperleucocytose in de bloedvaten,
oedeemvocht en bloedingen) zijn zeer rijkelijk aanwezig. Dit
proces breidt zich uit in den muscularis en wel tot aan de tunica
vasculosa. De vaten in deze laag zijn sterk gevuld en vertoonen
een duidelijke hyperleucocytose. De longitudinale muscularis, de
subserosa en de serosa zijn normaal in het beschreven geval.
Hier is dus een heftig, acuut zelfs phlegmoneus proces aanwezig.
De inhoud van den uterus is sterk haemorrhagisch en bevat
stolsels. De cellen, voornamelijk leucocyten, zijn sterk vervallen.
De algemeene toestand van het dier, waarvan deze uterus af-
komstig is, was sterk beïnvloed.
2e. De subacute tot subchronische endometritis. Vijf keer werd
een subacute endometritis bij 38 gevallen gevonden (No. A. 1,
24, 27, 30 en 36). De mucosa kan in verschülende mate aangetast
zijn, ze kan bijna geheel verdwenen zijn, maar ze kan ook verdikt
zijn; het verval of de proliferatie treedt op den voorgrond. Het aan-
tal klierbuizen varieert sterk, in het eene geval is hun aantal ver-
meerderd, in het andere geval zijn ze slechts spaarzaam aanwezig.
Ze kunnen al of niet uitgezet zijn. De inhoud bestaat uit een eiwit-
neerslag met er tusschen kernen van vervallen leucocyten en
epitheelcellen. De inhoud kan ook bijna uitsluitend uit deze ver-
vallen cellen bestaan. Het klierepitheel kan éénlagig, plat tot cylin-
drisch zijn, het kan meerrijig of meerlagig zijn, er kunnen zelfs
papillen gevormd zijn, die massief, dan wel van een bindweefsel-
stroma voorzien zijn. Het oppervlakte-epitheel kan over groote af-
standen verdwenen zijn, al naar de heftigheid van het proces. Het
epitheel kan éénrijig, maar ook meerrijig of meerlagig zijn. De
propria mucosae is zeer sterk geïnfiltreerd. Waar het verval van
de mucosa sterk op den voorgrond treedt, is het aantal vervallen
polymorphkernige leucocyten zeer groot; het tusschenhggende
weefsel vertoont verschijnselen van lysis en oedeem. Behalve deze
cellen treft men lymphocyten, histiocyten en ook plasmacellen aan.
Verder zijn sterke hyperaemie met hyperleucocytose, bloedingen en
(of) cellen met pigment beladen aanwezig. Hiernaast vindt men
in wisselend aantal tevens fibroblasten. Bij minder heftige proces-
sen volgt het infiltraat de vaatscheeden in den muscularis, bij de
heftige processen dringt het leucocytaire infiltraat op talrijke plaat-
sen in den mucularis. In de tunica vasculosa zijn de vaten sterk
overvuld, ze bevatten veel leucocyten. Er omheen bevindt zich
infiltraat, meestal lymphocyten. De longitudinale muscularis en de
subserosa zijn meestal vrij sterk in het proces betrokken, men vindt
hierin oedeem, perivasculair infiltraat en hyperaemie. De serosa is
normaal.
De hyperaemie, .de hyperleucocytose, het oedeem en de poly-
morphkernige leucocyten wijzen op het nog acute karakter van
de ontsteking. Hiernaast treft men prohferatie van het epitheel,
lymphocyten, plasmacellen en fibroblasten aan, wat op het langer
bestaan van bet proces wijst. Gevormd, rustig bindweefsel ont-
breekt nog. Een uitgesproken chronisch proces is bet dus niet. We
h'ebben bier anatomisch te maken met een subacuut tot sub-
chronisch proces.
Een 4-tal beschreven gevallen waren zeer heftige processen,
waarbij het verval sterk op den voorgrond trad; de ontsteking
drong vrij ver in de diepte.
Drie van deze waren van haemopurulent en een van purulent
karakter; bij deze laatste (No. A. 27) was de mucosa zoo sterk
vervallen, dat bij het uittreden van bloed buiten de vaten in deze
laag het bloed nagenoeg direct in het uteruslumen kwam, en de
bloedkleurstof den inhoud de koffiekleur gaf. De sterk bloederige
inhoud van No. A. 36 moet worden toegeschreven aan sterke vaat-
alteratie aan de oppervlakte, hetzij onder invloed van de sterke
rekking, hetzij door toxinen. De andere uteri hadden chocolade-
kleurigen of koffiekleurigen inhoud. De consistentie was steeds
dun. Microscopisch werden de kernen van vervallen leucocyten en
epitheelcellen aangetroffen.
De uteri waren sterk uitgezet, bij één was de wand matig
verdikt, bij de andere was deze dun. Al deze ziektegevallen gaven
algemeene symptomen.
In het 5e geval (No. A. 30) was de uterus weinig uitgezet, hier
werd een endometritis in combinatie met een leiomyoom gevonden;
dit is een op zich zelf staand geval.
Bij de drie naar aanleiding van het pathologisch-anatomisch
onderzoek duidelijk subchronisch geachte processen (No. A. 7, 19
en 32) treft men woekeringen van het kber- en oppervlakte-epitheel
aan, resp. cystevorming en papillaire woekeringen. Het aantal
klierbuizen is uitgesproken vergroot. Hun inhoud bestaat uit een
draderig eiwitneerslag met vervallen cellen er in. Het epitheel
varieert van plat tot hoogcylindrisch; soms zijn enkele papdien ge-
vormd. Het oppervlakte-epitheel varieert van eenlagig kubisch tot
meerrijig hoogcylindrisch met zelfs enkele papillen. Het infdtraat
in de propria bestaat uit plasmacellen, lymphocyten en histiocyten.
De ontsteking is meer of minder sterk in den muscularis uitgebreid
en wel voornamelijk als infiltraat om de vaten. Bindweefselnieuw-
vorming treedt zoowel in de mucosa als in den muscularis op. Het
bestaat uit fibroblasten maar ook wel in geringe mate uit gevormd
collageen bindweefsel. Naast deze op chroniciteit wijzende beelden
vindt men in de mucosa polymorphkernige leucocyten, oedeem,
hyperaemie en bloedingen, die op het acute karakter wijzen. Al
naar de heftigheid hiervan treedt verval, vooral aan de oppervlakte,
meer of minder op den voorgrond. De leucocyten bevinden zich
dikwijls in de oppervlakkige laag van de mucosa of in de buurt van
de klierbuizen.
De ontsteking is van haemopurulent of purulent karakter.
Bij No. A. 32 was anatomisch het acute proces den laatsten tijd
weer wat sterker opgetreden.
Twee van de uteri waren sterk uitgezet (No. A. 19 en 32),
No. A. 7 was slechts matig uitgezet. Bij één van de sterk uitgezette
was de wand verdikt, de inhoud was dik en geel, bij den anderen
was de wand dun en de inhoud dun en chocoladekleurig. Micros-
copisch waren vervallen epitheelcellen en leucocyten aanwezig.
De honden, waarvan de sterk uitgezette uteri afkomstig waren,
waren algemeen ziek, bij de sectie werden acute hepatitis en myo-
carditis gevonden. De hond, met den gering uitgezetten uterus ver-
toonde weinig algemeene verschijnselen.
3e. De chronische endometritis. Deze vorm is 8 keer waarge-
nomen op een totaal aantal van 38 uteri. Men kan 2 vormen onder-
scheiden en wel die, waarbij de wand dik en het lumen weinig
uitgezet is (3 X) en daartegenover die, waarbij de wand dun en
het lumen zeer wijd is (5 X)- Bij de eerste groep (No. A. 3, 10 en
37) is de uterus altijd sterk gecontraheerd en wel door de aan de
operatie voorafgegane pituglandolinjectie en door den koudeprikkel
na de operatie. De kleur is bleek, de mucosa is steeds een dikke,
tot zeer dikke laag, die veelal met een onregelmatige oppervlakte
naar het lumen begrensd is. De klierbuizen hebben hierin een groot
aandeel, doordat ze sterk gewoekerd en uitgezet zijn, dikwijls tot
cysten, die meestal gevuld zijn met een eiwitmassa. In sommige
bevinden zich resten van epitheelcellen en ontstekingscellen. Het
bekleedende klierepitheel kan plat, eenrijig, maar ook hoogcylin-
drisch en meerrijig zijn, zelfs kunnen massieve papillen of papillen
gen van bovengenoemdnbsp;„muscularis uitbreiden. Het
'T^: brai:::nbsp;^^de diepere lagen is collageen bind-
aantal fibroblasten is gnbsp;bloedcapdlairen met hyper-
weefsel nieuwgevormd. St^k ^e^nbsp;Pnbsp;B,^^dinkjes
leucocyten zijn aanwezig, hoewei ze met erg f
komennbsp;sporadischnbsp;voor;nbsp;oedeemvochtnbsp;ontbreekt
rXta e„ de se„sa .even ,ee„ afw„ki„gen .e zie.
He. karate van de» ontstekingen is
1nbsp;«.r,nbsp;klierlumina muco-purulent. In al aeze
St^L eevondÏ^i ontstekingsprikkel is dus nog aanwezig,
' t zich rm het voorkomen van polymorphkernige leucocyten
TL piAee^^^^^^^^^^^^ in den dik slijmigen en geelgekleurden, soms
hetzij dat ampniachtige uitzettingen ontstaan z„„. Ook kan sleehts
-ocr page 55-één hoorn uitgezet zijn. De kleur van den wand is bleek, met
neiging tot cyanose, de venae zijn gestuwd. De mucosa is oneffen,
grauw-rood, of grijs van kleur. De mucosa is dun of geheel ver-
dwenen. Dit is het gevolg van drukatrophie en uitrekking. Het
hoogst-gedifferentieerde weefsel, dus het klier- en oppervlakte-
epitheel, is over groote afstanden, soms zelfs over de geheele
mucosa door den druk verdwenen; het lichaam heeft als beschut-
tend verweermiddel bindweefsel nieuwgevormd. Waar het opper-
vlakte-epitheel nog aanwezig is, vertoonen de cellen verschijnselen
van necrobiose, het kan plat tot cylindrisch zijn, het kan een- of
meerlagig zijn. Het heeft soms papillen gevormd en kan zelfs
veranderd zijn in meerlagig plaveiepitheel. De kherbuizen zijn
vooral in de oppervlakkige lagen zeer spaarzaam, hun lumina zijn
soms uitgezet, ze kunnen ook samengedrukt zijn. Het klierepitheel
kan gewoekerd zijn tot papillen, hoewel het meestal eenrijig, plat
of kubisch is. De inhoud bestaat uit een eiwitneerslag, waarin
epitheelcellen of leucocyten. Het infiltraat is meest haardsgewijs
verspreid, en bestaat uit lymphocyten, histiocyten en plasmacellen
en soms uit verspreid hggende polymorphkernige leucocyten. Deze
laatste kunnen plaatselijk ook in grooter aantal voorkomen. Het
tusschenhggende weefsel is door lysis aangetast. Bloedingen en
oedeemvocht ontbreken zoo goed als geheel. Bloedvaten zijn in ge-
ring aantal aanwezig, ze zijn overvuld en vertoonen hyperleuco-
cytose. Fibroblasten kunnen in groot aantal voorkomen. In de
mucosa en (of) in den muscularis is tevens nieuwgevormd collageen
bindweefsel aanwezig. Het infiltraat kan zich meer of minder sterk
in den muscularis voortzetten. De lymphocyten, histiocyten en
plasmacellen volgen vooral de vaatscheeden, de leucocyten kunnen
diffuus tusschen de spiervezelen tot aan de tunica vasculosa ge-
legen zijn. In de tunica vasculosa zijn de vaten overvuld en er is
hyperleucocytose in aanwezig. De muscularis longitudinalis, de
serosa en de subserosa zijn normaal (behoudens in één geval
hyperaemie en wat reactie van de serosacellen).
De chroniciteit blijkt uit de proliferatie zoowel van het nog aan-
wezige kher- als oppervlakte-epitheel (zelfs metaplasie tot meer-
lagig plaveiepitheel), uit het infiltraat bestaande uit lymphocyten,
plasmacellen en histiocyten en vooral uit de belangrijke bind-
weefselnieuwvorming (fibroblasten en collagene vezelen). Het
purulente karakter treedt bij de meeste van deze uteri meer op den
voorgrond. Door de bemoeilijking van de afvloei van den mboud.
wat bij No. A. 8 door de nauwe deelen zeer duidelijk gedemon-
streerd wordt, is ophooping van den inhoud en atrophie en rekking
van den wand opgetreden en kan men spreken van pyometra.
Waarom bij No. A. 29 en 35 de afvloei in slechts een hoorn be-
lemmerd is,-is niet gebleken, evenmin of dit bij No. A. 35 verband
houdt met het oedeem van bet mesometrium.
De inhoud van den uterus is in 4 gevallen dun van consistentie
en in 1 geval dik. De kleur is geel, soms met een groene tint er in.
Bij No. A. 12 zijn enkele stelseltjes aanwezig, bij No. A. 29 is de
inhoud sterk bloederig. In de dunne mucosa is geen bloed aan-
wezig het is direct in het lumen uitgetreden. Vermoedelijk zullen
de sterke rekking of de toxinen de sterke vaatalteratie veroorzaakt
hebben Microscopisch blijken de leucocyten en epitheelcellen sterk
vervallen te zijn, bij No. A. 33 zijn de cellen niet meer te her-
kennen.
Dat de dieren, waarvan deze uteri afkomstig zijn, klinisch ztek
zijn is te verklaren en door de veel grootere oppervlakte, die
toxinen opneemt en door bet ontbreken van de beschermende
mucosa.
4e Chronische endometritis, gepaard gaande met acuut proces.
Tot deze groep behooren 19 van de 38 gevallen, het is dus verre-
weg de belangrijkste groep.
De mucosa vertoont belangrijke veranderingen, ze kan sterk ver-
dikt, maar ook zeer dun zijn. Het epitheel, zoowel van de klier-
buizen als van de oppervlakte vertoont sterke probferatie. Het
aantal klierbuizen is zeer wisselend, het is meestal vergroot, maar
kan ook sterk verminderd zijn. De buizen zijn dikwijls voor een
groot deel uitgezet tot cysten. Het epitheel is enkelvoudig, kubiscn
tot cybndrisch, het kan hoogcylindrisch meerlagig of meerrijig zijn,
met vorming van papillen, die soms massief zijn, maar die meestal
echter een bindweefselstroma hebben. De inhoud bestaat uit een
eiwitneerslag, waarin veelal vervallen cellen (leucocyten en epitheel-
cellen) liggen. Treedt het slijmige karakter op den voorgrond, dan
kleurt dit neerslag zich sterk electief rood met carboltbionine. Bij
processen, waarbij het verval sterk op den voorgrond staat, is het
oppervlakte-epitheel over groote afstanden verdwenen. Is het nog
aanwezig dan vertoont het veelal proHferatieverschijnselen (hoog-
cylindrisch epitheel, meerrijig en papilvorming zelfs met meta-
plasie tot meerlagig plaveiepitheel).
De propria mucosae is rijk aan infiltraatcellen en wel aan lympho-
cyten, plasmacellen en histiocyten. Naast deze cellen treft men
polymorphkernige leucocyten aan, die vervallen zijn. Deze vindt
men dikwijls in groot aantal aan de oppervlakte en om de klier-
buizen, vooral als deze laatste een leucocytair infiltraat bevatten.
Ook bevinden ze zich tusschen de cellen zoowel van oppervlakte-
als van klierepitheel. Het tusschenliggende weefsel is dikwijls in
sterke mate door lysis aangetast. In sommige gevallen is deze infil-
tratie plaatselijk zoo sterk, dat hier purulente ontstekingshaarden
(abscessen) zijn ontstaan. Naast de infiltratie van leucocyten zijn
eiwitneerslagen (oedeemvocht), bloedingen en phagocyten beladen
met (bloed)-pigment aanwezig. De capillairen zijn in groot aantal
aanwezig, ze zijn sterk overvuld en vertoonen hyperleucocytose.
De bindweefselnieuwvorming is in de mucosa belangrijk, naast
fibroblasten vindt men gevormd collageen bindweefsel. De ont-
steking kan tot de mucosa beperkt blijven, in vele gevallen vindt
men echter in den inwendigen muscularis infiltratie van lympho-
cyten en plasmacellen in de vaatscheeden. De plaatselijke, puru-
lente ontstekingshaarden kunnen zich vanuit de mucosa in den
muscularis voortzetten. De bindweefselnieuwvorming is hier
meestal sterk en bestaat uit rustend collageen bindweefsel.
De tunica vasculosa bevat vooral om de vaten lymphocyten en
plasmacellen. De vaten zijn overvuld en vertoonen hyperleucocy-
tose. De veranderingen in den uitwendigen muscularis zijn gering,
soms is de bindweefselhoeveelheid toegenomen. De subserosa en
de serosa zijn normaal.
Bij deze uteri vinden we dus in de eerste plaats kenmerken, die
wijzen op de chroniciteit n.1. de proliferatie van het oppervlakte- en
kherepitheel, het infdtraat bestaande uit plasmacellen, lymphocyten
en histiocyten, en de bindweefselnieuwvorming bestaande zoowel
uit fibroblasten als uit rustend collageen bindweefsel. Het aantal
kherbuizen kan door druk vanuit het lumen, wanneer de afvloei van
het secretum onmogelijk en de wand uitgerekt is, sterk verminderd
zijn. De mucosa is dan atrophisch (pyometra). Hiernaast zijn
hyperaemie, hyperleucocytose, bloedingen, oedeemvocht en verval-
lende polymorphkernige leucocyten aanwezig. Het tusschenliggende
weefsel is flets gekleurd, het oppervlakte-epitheel kan over meer of
minder grooten afstand aangetast en zelfs verdwenen zijn, evenals
de oppervlakkige lagen van de propria mucosae. De leucocyten be-
vinden zich meestal in de oppervlakkige lagen, dus bij het uterus-
lumen of in de nabijheid van kherbuizen en vooral bij die, welke een
detritusmassa bevatten.
Al deze verschijnselen wijzen op een acuut proces. Gezien de
plaats, waar de polymorphkernige leucocyten zich bevinden, vindt
dit zijn oorzaak in het uteruslumen en (of) in de klierlumina. Van
hieruit activeeren de bacteriën het proces nog steeds of opnieuw.
Dit acute proces is in de meeste gevallen heftig, het kan zelfs een
phlegmoneus karakter aannemen (No. A. 2 en 4). Het acute proces
is meest haemopurulent, de uterusinhoud wordt meer of minder uit-
gesproken chocolade- of koffiekleurig. In sommige treedt de
bloederige inhoud sterk op den voorgrond, terwijl de acute ont-
steking purulent is (No. A. 15). Het is ook mogelijk, dat het acute
proces op den achtergrond blijft, vooral de bloedingen ontbreken
nog al eens. Het karakter van het chronische proces overheerscht
dan, de inhoud van den uterus is mucopurulent (dik-geel en
slijmig, soms met een groene kleur).
Een chronisch acuut proces, waarbij de uterusinhoud choco-
lade- of koffiekleurig is, is 13 X waargenomen. De consistentie is
meestal vrij dun, soms zelfs waterdun, in één geval was deze echter
dik. Microscopisch vindt men vervallen leucocyten en epitheel-
cellen, de leucocyten overheerschen meestal. Is de inhoud zeer
bloedig, dan treft men nog schimmen van erythrocyten aan. De cellen
zijn soms zoo sterk vervallen, dat ze niet meer te herkennen zijn.
In 7 gevallen was de wand dun en de uterus sterk uitgezet. Deze
kan men, vooral wanneer de wand een duidelijke rekking verraadt,
als pyometra aanduiden. In 6 gevallen was de wand verdikt, 5 van
deze uteri waren belangrijk vergroot. Tot deze laatste groep be-
hoort de uterus met den diksten wand, die bij het onderzoek is aan-
getroffen (No. A. 15)..
Twaalf van de dieren, waarvan uteri met chocoladekleurigen in-
houd afkomstig zijn, waren ziek; één, waarbij de uterus weinig uit-
gezet, de wand dik, en de inhoud rood, helder en slijmig was,
vertoonde geen verschijnselen.
Bij één uterus werd dikke, gele pus met iets roode tint en bij
één gele pus met enkele stolseltjes aangetroffen. De wand van
beide was verdikt. Eén uterus was sterk uitgezet, beide gaven
algemeene verschijnselen.
Geel (groene), dik-slijmige inhoud is 3 X waargenomen. Micros-
copisch zijn weinig vervallen leucocyten en epitheelcellen of sterk
vervallen cellen tusschen de slijmdraden gevonden. Geen van deze
uteri is sterk uitgezet. De wand is steeds verdikt. Twee dieren,
waarvan deze uteri afkomstig zijn, vertoonden algemeene symp'
tomen, bij één ontbraken ze.
In één geval is matig dikke, groen^gele inhoud, die vervallen
epitheelcellen en leucocyten bevat, gevonden, de wand is verdikt,
bet lumen sterk uitgezet, bet dier was algemeen ziek.
Twee gevallen van genezen (de) endometritis zijn bij deze
38 uteri waargenomen.
De grootte van deze uteri was vrijwel normaal. De cystevorming
van de klierbuizen en de bindweefselnieuwvorming, waarbij in den
eenen uterus enkele histiocyten en lymphocyten gelegen waren,
wezen op de ontsteking. De inhoud was vrij helder slijmig en be-
vatte weinig vervallen epitheelcellen en geen of slechts enkele
leucocyten.
Aan deze indeeling kleeft het bezwaar van iedere indeeling, n.1.
dat de begrenzing van de groepen ten opzichte van elkaar niet vol-
komen scherp te stellen is. Bij de indeeling, berustend op den
ouderdom, zijn de groepen beter van elkaar te scheiden dan bij die,
berustend op den aard van de ontsteking volgens Richter. Ook
voor de verdere bespreking geeft deze indeebng het duidelijkste
inzicht in het ziektebeeld.
De pathologisch-anatomische diagnose is gesteld op grond van het
beeld van bet proces als geheel, waarbij de kenmerken karakteris-
tiek voor een bepaald ontstekingsbeeld naar onderlinge waarde zijn
beoordeeld.
Daar het kbnisch van groot belang is te weten, of het beeld van
den uterusinhoud (uitvloeiing) aanwijzingen geeft omtrent den
aard van het ontstekingsproces, zal bij ieder beeld van den inhoud
worden nagegaan, welk proces in den uterus aanwezig is *).
I. Chocoladekleurige in boud:
a. Dunne, chocoladekleurige inhoud (meer of minder bloederig)
dun = waterdun, matig dik = olie, dik = kookroom.
-ocr page 60-werd 5 keer waargenomen. Drie hiervan bevatten vervallen leuco-
cyten en epitheelcellen, één sterk vervallen niet meer te herkennen
cellen en één bijna uitsluitend leucocyten. Alle uteri hadden een
dunnen wand, 4 waren zeer sterk uitgezet, één sterk. Tot deze groep
behooren 1 acute, 1 subacute, 1 chronische en 2 chronische acute
(endo)metritiden. Alle dieren waren zeer ziek.
b.nbsp;Chocoladekleurige inhoud van matig dikke consistentie is 5 X
aangetroffen. Bij 4 van deze waren vervallen leucocyten en
epitheelcellen aanwezig. Eén uterus hiervan was matig uitgezet en
had een verdikten wand, .de ontsteking was subchronisch. Als
algemeen verschijnsel had het dier verhoogd dorstgevoel vertoond.
De .3 andere uteri waren sterk uitgezet, 2 ervan hadden een dikken
\vand. Eén vertoonde een subacuut, de andere een chronisch
acuut proces, bij dezen laatsten was uit den wand zelf gele pus te
drukken. De 3e uterus had een dunnen wand, het proces was
chronisch acuut. Alle 3 honden waren ziek en dronken veel.
De uterus, waarvan de inhoud sterk vervallen cellen bevatte, was
weinig uitgezet, de wand was dik en gestuwd, vermoedelijk door de
tractie, uitgeoefend door een groot leiomyoom. Het ontstekingsproces
was subacuut. Het dier was tevens lijdende aan schrompelnieren,
die voor de algemeene symptomen verantwoordelijk gesteld moeten
worden.
c.nbsp;Chocoladekleurige inhoud van dikke consistentie is éénmaal
gevonden. Microscopisch overheerschten vervallen leucocyten de
epitheelcellen. De wand van den uterus was zeer dik, de uterus
was sterk vergroot. De ontsteking was van chronisch acuut
karakter. De hond vertoonde algemeene verschijnselen.
II. Koffiekleurige inhoud:
a.nbsp;Dunne, koffiekleurige inhoud is 3 keer aangetroffen. Twee
keer bevatte deze vervallen leucocyten en epitheelcellen en een keer
sterk vervallen cellen. Alle 3 uteri waren sterk uitgezet en hadden
een dunnen wand, 2 vertoonden het beeld van een chronisch
acuut proces en 1 van een subacuut.
Alle dieren waren ziek.
b.nbsp;Matig dikke, koffiekleurige inhoud is een keer gevonden. Het
aantal vervallen epitheelcellen was hierin groot. De uterus was
sterk uitgezet, de wand was dun en chronisch acuut ontstoken.
Het dier was algemeen ziek.
c. Dikke, koffiekleurige inhoud is 3 keer aangetroffen. Hier wer-
den steeds niet te herkennen sterk vervallen cellen gevonden. In alle
3 gevallen was de uteruswand dik en vertoonde een chronisch
acuut ontstekingsproces; in één geval was de uterus sterk uitgezet.
De algemeene verschijnselen traden niet zoo sterk op den voor-
grond bij de patiënten.
Behalve bovenstaande vormen zijn nog gevonden:
le. Grijsgroene iets roodgekleurde inhoud met sterk vervallen
cellen in een sterk uitgezetten uterus met dunnen wand. Dit proces
was chronisch. De hond is gestorven aan een haemorrhagische
enteritis.
2e. Dikke, geelgroene iets roodgekleurde uterusinhoud met sterk
vervallen cellen. De wand was dik, het lumen was sterk verwijd.
De ontsteking was chronisch acuut. De hond, waarvan deze
uterus afkomstig was, vertoonde algemeene verschijnselen.
3e. Helder-slijmige iets bloederige inhoud, met vervallen leuco-
cyten en weinig epitheelcellen. De wand was dik, het lumen weinig
uitgezet, de ontsteking was chronisch acuut. Het dier was niet
algemeen ziek.
4e. Sterk bloederige inhoud, zoo zelfs dat stolling optrad, werd
bij een subacuut proces, waarbij de uterus sterk uitgezet en de
wand dun was, gevonden. Het dier had hoogen temperatuur.
In de getordeerde ampulachtige uitzetting van No. A. 39 was
de inhoud chocoladekleurig, in de rest van den uterus dun en geel.
Dit is toe te schrijven aan de sterke stuwing en is dus onafhanke-
lijk van de ontsteking.
III. Gele inhoud:
a.nbsp;Dunne, gele inhoud is 2 keer waargenomen. In beide gevallen
was de uterus sterk uitgezet. De wand was weinig verdikt of dun.
Het eerste proces was chronisch, het andere chronisch acuut.
De hond, waarvan de laatste uterus afkomstig was, was ziek.
b.nbsp;Dikke, gele inhoud is bij 3 uteri gevonden, 2 keer waren ver-
vallen leucocyten en epitheelcellen aanwezig en één keer niet te her-
kennen vervallen cellen. In alle drie gevallen was de uteruswand
sterk verdikt. Eén uterus, waarvan de inhoud vervallen epitheel-
cellen en leucocyten bevatte, was sterk uitgezet. Het proces was
subchronisch. De hond was algemeen ziek en had tevens een lever-
lijden. De uterus met de sterk vervallen cellen, had abscesjes in den
wand; bij sectie bleek de hond een acute endocarditis en haard-
nephritis te hebben. De andere hond vertoonde geen algemeene
verschijnselen, het uterusproces van de laatste twee was chronisch.
IV. Geel-groene inhoud:
a.nbsp;Geelgroene inhoud van matig dikke consistentie is 2 keer aan-
getroffen. Ze bevatte vervallen leucocyten en epitheelcellen. Beide
uteri waren sterk uitgezet en hadden een verdikten wand. De ont-
steking was chronisch acuut, beide dieren vertoonden algemeene
verschijnselen, één leed tevens aan schrompelnieren.
b.nbsp;Dikke, geel-groene inhoud werd bij 7 uteri gevonden. De
cellen van den inhoud waren vervallen leucocyten epitheelcellen
of sterk vervallen cellen. Drie uteri waren sterk uitgezet, één hier-
van had een dunnen wand. Deze laatste gaf een chronisch beeld,
de andere twee het chronische acute beeld te zien. Alle drie
honden vertoonden algemeene verschijnselen. Eén van de vier
andere uteri, die alle een dikken wand hadden, was chronisch ont-
stoken, het dier was algemeen ziek. De andere drie waren chronisch
-t- acuut ontstoken, één dier hiervan was ziek.
V. Heldere en melkachtige, slijmige inhoud met
epitheelcellen erin zijn elk éénmaal bij een kleinen genezen uterus
waargenomen.
Bij 22 uteri, waarvan de inhoud bloed kleurstof bevatte (bloed-,
chocolade- of koffiekleur) werden 20 processen gevonden, die nog
of weer acuut waren, en slecht 2, die chronisch waren.
Bij 9 uteri met geelgroenen inhoud waren er 7 met een nog of
weer acuut proces en 2 met een chronisch proces.
Van 5 uteri met gelen inhoud vertoonden 2 een chronisch
acuut proces en 3 een chronisch proces.
Men krijgt dus sterk den indruk, dat de bloedkleur op een acuut
proces wijst. Chemisch is de herkomst van de groene kleur niet
vastgesteld.
Tien uteri met dunnen inhoud, onverschillig van welke klem,
hadden alle 10 een dunnen wand en een wijd lumen.
Van 10 uteri met matig dikken inhoud, hadden 6 een dikken
wand, en 4 een dunnen. Twee uteri met dikken wand waren weinig
uitgezet, de overige 8 waren sterk uitgezet.
Van 16 uteri met dikken inhoud, hadden er 15 een dikken wand
-ocr page 63-en slechts één een dunnen, 9 van deze 15 uteri waren slechts weinig
tot matig vergroot, de 6 overige en die met den dunnen wand waren
sterk uitgezet.
Hieruit volgt, dat bij dikken uterusinhoud de wand bijna steeds
verdikt is, terwijl de kans ook grooter is, dat de uterus niet zoo
geweldig uitgezet is, terwijl bij dunnen inhoud steeds een groote
uterus met dunnen wand is gevonden.
Microscopisch treft men meest vervallen leucocyten en epitheel-
cellen aan, die als de inhoud slijmig is, tusschen de slijmdraden ge-
legen zijn. Het aantal cellen van de eene soort t.o.v. de andere
varieert. In een beperkt aantal zijn de cellen zoo sterk vervallen, dat
ze niet meer te herkennen zijn. Deze microscopische beelden laten
niet toe een conclusie te trekken omtrent het ontstekingsproces in den
uteruswand.
Het is voorgekomen, dat chocoladekleurige en gele pus aan-
wezig waren (No. A. 16 en 20). De gele pus kwam uit de dieper
in den wand gelegen purulente ontstekingshaarden.
Conclusie: Bij de helft van de uteri is naast het chronische
proces een meer o/ minder heftig acuut proces aangetroffen, dat
dikwijls als exacerbatie te herkennen is. Het uteruslumen kan meer
of minder uitgezet en de wand dik of dun zijn.
Bij de chronische processen treft men rustige processen met
weinig vergrooten uterus en dikken wand aan, en wat meer aggres-
sieve processen met sterk vergrooten uterus en dunnen wand.
De subacute en subchronische processen zijn vrij heftige tot
heftige processen. De wand kan dun of verdikt zijn, het lumen kan
meer of minder uitgezet zijn.
Acute processen worden bij de aangeboden patiënten zelden ge-
zien, het beschreven proces was zeer heftig.
Genezen(de) processen worden zeer weinig gezien.
De ontsteking speelt zich meest in de mucosa af en is dus een
endometritis; in sommige processen is de muscularis internus er bij
betrokken, hetzij diffuus of door plaatselijke, purulente haarden.
Hier kan van metritis gesproken worden.
De uteri, die een sterke rekking en druk-atrophie van den wand
te zien geven, zijn uitgesproken gevallen van pyometra. De aan-
wezigheid van bloedkleurstof in den inhoud wijst bijna steeds op
een acuut proces. De afwezigheid van bloedkleurstof sluit een
geting acuut proces niet uit. Inhoud van dikke consistentie gaat
bijna steeds gepaard met een verdikten uteruswand, het lumen kan
meer of minder uitgezet zijn.
Bij dunnen inhoud is de wand dun en het lumen wijd By dunnen
chocolade- of koffiekleurigen inhoud mag men de heftigst aange-
taste uteri verwachten.
B. Na den partus.
Sterk uitgezette uteri met een dunnen wand komen bij deze
groep niet voor.
Acute metritis. Daar de twee uteri, waarbij dit proces is waar-
genomen, nog in het involutiestadium verkeerden en mede door den
Lloed van de toegediende uterina is de wand dik en stug Micros-
copisch komt het beeld overeen met dat. zooals het beschreven is
bij endometritiden na den oestrus. Het zijn heftige haemopurulente
processen. In één geval viel de sterke uitbreiding als trombo-
phlebitis in het mesometrium op.
De uitvloeiing is in deze gevallen bloederig en meer of minder
purulent. De uterus is te groot. De dieren zijn ziek (sepsis).
Eén geval van subacute endometritis werd waargenomen. De
zeer bloederige inhoud werd uit het beeld niet verklaard. Eén
chronisch, purulent, ulceratief proces werd aangetroffen. De uterus
was matig vergroot. De inhoud was licht chocoladekleurig. De
patiënt was algemeen ziek.
Bij één patiënt werd een genezende, subacute endometritis ge-
vonden. De wand was verdikt, het lumen was matig uitgezet, de
inhoud was sterk bloederig en bevatte vervallen epitheelcellen en
leucocyten. Het dier was algemeen ziek.
In de uteri,waarin nog een deel van een macereerende vrucht
aanwezig was, werden op de plaats hiervan een zeer heftig proces
waargenomen (ulceratief) en vergroeiingen met de omgevmg. In
het geval, waarbij de deelen caudaal in den uterus lagen, was het
craniale deel van de hoornen niet aangetast, in het andere be-
vonden de vruchtdeelen zich in het craniale deel, het caudale deel
vertoonde een subacute endometritis en was weinig uitgezet. De
inhoud was chocoladekleurig.
Bij één uterus, die klinisch verschijnselen van endometritis gaf,
bleek slechts irritatie van de mucosa aanwezig te zijn zonder ont-
stekingsverschijnsel; wel was metastase van carcinoom aanwezig.
Bij een anderen uterus, waarbij de involutie vertraagd was, ont-
braken ontstekingsverscbijnselen geheel.
Conclusie: De acute processen doen zich voor als heftige
metritiden, de subacute zijn veel rustiger, één vertoonde neiging
tot genezing. Het waargenomen chronische proces had een u/cera-
tief karakter.
Indien vruchtdeelen aanwezig zijn, geven deze ter plaatse een
heftig proces, de rest van den uterus is weinig of niet aangetast.
C. Anamnese onbekend.
Bij deze groep werd een subchronische endometritis van een
hoorn aangetroffen, de andere was niet aangetast. De inhoud van
den aangetasten was chocoladekleurig met gele vlagen erin.
Bij een chronisch acuut proces was het acute in den hoorn
met den chocoladekleurigen inhoud veel heftiger dan in die met den
gelen inhoud. Eén uterus, waarbij het proces chronisch heftig
acuut was, bestond uit ampullen, die geheel van elkaar afgesloten
waren. De inhoud was chocoladekleurig, de wand was dun, het
lumen was sterk verwijd. Bij den vierden uterus (No. C. 4) werd
een chronisch gering acuut proces aangetroffen, de inhoud was
dun geel, de wand was dun en het lumen was uitgezet. Na de
loopschheid was de inhoud chocoladekleurig, het acute proces was
toen veel heftiger.
Conclusie: Hier werden een subchronisch proces en drie
chronische acute processen gevonden, alle van vrij heftig
karakter. Tevens blijkt, dat naar mate het acute proces heftiger is,
de inhoud bloediger gekleurd is.
Hierna zullen enkele bijzonderheden, die geen direct verband
houden met de voorgaande groepeeringen, worden vermeld.
le. Ampulachtige uitzettingen.
Deze komen veelvuldig voor (bij 19 van 38 uteri). Het kunnen
een groot aantal kleine verwijdingen zijn of slechts enkele groote.
Het corpus uteri kan uitgezet zijn tot één of enkele verwijdingen.
' Ze kunnen onderling in grootte verschillen. De afscheiding kan
slechts een lichte insnoering zijn, maar ook kunnen de uitzettingen
volkomen van elkaar gescheiden zijn.
Het ontstaan is geheel onafhankelijk van de graviditeit; ook bij
honden, die nooit drachtig zijn geweest, treft men deze uitzettingen
aan. De plaats van insnoering kan vrij willekeurig zijn, bij de
infectieproeven trad deze op daar, waar de injectie door den wand
had plaats gevonden. De wand kan dun, maar ook wel dik zijn.
De nauwe deelen tusschen de ampullen kunnen verdwijnen, zoodat
het lumen gelijkmatig uitgezet wordt (No. C. 1 en 4).
Deze ampulachtige uitzetting moge beschouwd worden een af-
spiegeling te zijn van de ampullen tijdens de graviditeit.
2e. Liggingsveranderingen van den uterus, zooals die tijdens den
partus worden waargenomen, komen zelden voor. Slechts eenmaal
werd draaiing om de lengteas van een sterk uitgezette, ampulachtige
verwijding waargenomen. De wand was als gevolg van de be-
lemmerde circulatie in deze ampul en mede in de rest van den
hoorn sterk gestuwd (No. A. 39).
3e. Cervicitis.
Tweemaal (o.a. No. A. 2) werd bij 150 uteri een heftige cervicitis
waargenomen, die aanleiding gaf tot bloeding. Macroscopisch was
het slijmvlies gezwollen, epitheeldefecten werden niet waarge-
nomen. Microscopisch werden in de cervix groote bloedingen aan-
getroffen, die zich tot aan het lumen uitbreidden. In de vaten waren
trombi aanwezig, die zeer rijk aan polymorphkernige leucocyten
waren, evenals de vaatwand. Het corpus uteri was hier ook sterk
in het proces betrokken.
De afvloei van het uterussecretum was door het gezwollen slijm-
vhes onmogelijk. De microscopisch gevonden afwijkingen in de
cervix bewijzen, dat de bloeding hier tot stand is gekomen.
4e. Vorming van ulcera in de mucosa.
Macroscopisch doen ulcera zich voor als verdiepingen in de
mucosa, die weinig of niet omwald zijn. De kleur verschdt weinig
van de rest van de mucosa. Microscopisch ontbreekt het opper-
vlakte-epitheel in den ulcus. Door woekering van de omgevende
klierbuizen kan de mucosa daar dikker zijn en kan de ulcus op een
krater lijken. Het diepste deel kan den muscularis bereiken. In de
omgeving van de ulcera is het proces meer agressief, het aantal
polymorphkernige leucocyten en het verval zijn er grooter. Een
toename van bacteriën in de buurt van een zweer is niet waarge-
nomen (No. A. 23).
Het aantal uteri, waarbij ulcera aanwezig zijn, is klein, (zie
blz. 89). De uteri zijn sterk aangezet, de wand is dun, ze vertoonen
een cbroniscb acuut proces of een chronisch purulent proces.
5e. Metaplasie van het oppervlakte-epitheel.
In enkele gevallen is metaplasie van het enkelvoudige, kubische
epitheel tot meerlagig plaveiepitheel waargenomen.
6e. Tumoren.
Deze zijn slechts tweemaal aangetroffen. Het eene geval (No.
A. 30) betrof een groot leiomyoom in den wand van het corpus uteri.
Het gevolg hiervan was stuwing, secundair zijn bacteriën binnen
gedrongen en is een ontstekingsproces opgetreden. De uterus was
weinig uitgezet, de endometritis was gering. Het tweede geval
gold een heftig ontstoken uterus (chronisch acuut beeld), die
sterk uitgezet was. Verspreid over de beide hoornen waren knikker-
groote tumoren aanwezig. Ze promineerden vooral aan de serosa-
zijde. Microscopisch bleken het leiomyomen te zijn.
In een uterus, na den partus verwijderd, werden tal van kleine
metastatische carcinomen gevonden (primair mammacarcinoom).
7e. Voorkomen van klierbuizen in den muscularis.
Bij enkele uteri (4 van de 150) werden naast het chronische ont-
stekingsproces klierbuizen in den muscularis tot zelfs in de vaat-
laag aangetroffen. Deze klierbuizen lagen in klein aantal bij elkaar.
Hun inhoud bestond uit eiwitneerslag soms met enkele vervallen
epitheelcellen er in. Het epitheel was kubisch, de cellen zagen er
gaaf uit. Eén in de lengterichting aangesneden klierbuis was vanaf
de mucosa tot in de tunica vasculosa te vervolgen. Cytogeen weefsel
was in de omgeving van de klierbuizen niet aanwezig, een enkele
maal werden eenige lymphocyten gezien. In den muscularis was niet
de minste verandering aan de spiercellen waar te nemen.
Bij één uterus, die macroscopisch knikkergroote tumoren ver-
toonde, waren de doorsneden van de klierbuizen locaal in groot
aantal aanwezig. Vele waren uitgezet tot cysten. De tusscben-
liggende spiercellen waren op verschillende plaatsen vermeerderd.
In het bindweefsel werden lymphocyten aangetroffen, in de cysten
lagen behalve eiwitneerslag vervallen epitheelcellen en leucocyten.
In al deze gevallen werd geen cytogeenweefsel waargenomen,
wel werden ontstekingscellen aangetroffen. Het zich bevinden van
klierbuizen in den muscularis moet hier als een gevolg van de ont-
steking worden beschouwd en mag niet voor endometriosen of voor
adenomyomen worden aangezien.
8e. Subsereuze cysten.
Deze doen zich voor als erwt- tot kastanjegroote, dunwandige
cysten, waarvan de grootere min of meer slap kunnen zijn, gevuld
met helderen, dunnen inhoud. Ze worden spaarzaam aangetroffen.
Meestal bevinden zich enkele cysten aan het craniale deel van den
hoorn, zelden komen ze over den heelen hoorn verdeeld voor. De
cystewand is in- en uitwendig glad. Microscopisch bestaat de wand
uit een bindweefsellaagje, waarin zich soms glad spierweefsel be-
vindt. en dat aan den buitenkant bekleed is met serosacellen. Naar
het lumen van de cyste toe zijn platte epitheelcellen aanwezig, die
op enkele plaatsen kubisch worden. De inhoud bestaat uit eiwit-
draden met enkele groote epitheelcellen erin. Soms ziet men een
sterk indringen van het ontstekingsinfiltraat tot zelfs in den muscu-
rais longitudinalis. Ingroei van klierbuizen vanuit de mucosa is
niet gezien (geen serie coupes bekeken).
9e. „Inflamed polypusquot; (Armstrong).
Een matig uitgezette uterus vertoonde een vuistgroote ampul-
achtige uitzetting. De serosa was normaal. Na openknippen bleek
de uitzetting opgevuld te worden door een tumorachtige massa,
waarvan de oppervlakte oneffen was, en die met een breede basis
aan den uteruswand verbonden was. Op doorsnee werd veel bloed
en vocht gezien. Microscopisch werd in het midden van de „poly-
pusquot; een strook glad spierweefsel gevonden, waarvan de vezel-
richting loodrecht op die van den uterusmusculatuur verliep. Ter
weerszijden van deze wrong glad spierweefsel waren zeer veel
meer of minder sterk verwijde klierbuizen, die bekleed waren met
laag epitheel, dat soms papillen gevormd had, gelegen. Het nog
aanwezige oppervlakte-epitheel was kubisch tot cylindrisch. In het
tusschenliggende bindweefsel vond men alle beelden van een
chronisch acuut ontstekingsproces in nog veel heftiger mate dan
in den uteruswand.
10e. Bij de infectieproeven is waargenomen, dat een ligatuur,
op het corpus uteri of op een hoorn van den uterus aangelegd, in
den wand wordt opgenomen, en ten laatste zelfs los in het uterus-
lumen komt te liggen. Pathologisch-anatomisch is de muscularis
vervangen door een bindweefselstrook; van de mucosa is slechts
granulatieweefsel overgebleven (litteekenweefsel).
11e. Abnormale inhoud.
Bij een sterk uitgezetten uterus met dikken wand werden in den
chocoladekleurigen inhoud bloedstolsels en zt 5 c.M. lange bruin
gekleurde strooken gevonden, die zeer veel op placentaresten ge-
leken. Dit konden het niet zijn, daar het dier nooit gejongd had.
In de mucosa bevonden zich talrijke kratertjes. De vormsels waren
waarschijnlijk fibrinestolsels.
12e. Verschil in ontstekingsproces in beide hoornen.
Bij 3 uteri is een groot verschil van het ontstekingsproces in de
twee hoornen waargenomen (No. A. 29 en 35 en No. C. 1). Eén
hoorn was sterk vergroot, terwijl de andere normaal of bijna nor-
maal was. De eerste hoorn bevatte (haemo)-purulenten inhoud met
meer of minder sterk vervallen leucocyten en epitheelcellen, terwijl
in den anderen slijmige inhoud met weinig vervallen epitheelcellen
aanwezig was. In den eersten hoorn was een heftige, in den
anderen waren geringe resten van ontsteking aanwezig. Uit den
laatsten hoorn werden dezelfde bacteriën gekweekt als uit den
sterk uitgezetten (No. A. 29). Bij No. C. 1 was een hoorn sterk
uitgezet, terwijl de andere slechts wat oedeem vertoonde. Deze
laatste was steriel.
De beide hoornen kunnen ook dezelfde grootte hebben, terwijl
het proces in den eenen veel heftiger is dan in den anderen.
(No. C. 3). In den hoorn, waarin het acute proces het meest op
den voorgrond trad, was de inhoud chocoladekleurig en in den
anderen geel van kleur. In beide werden dezelfde bacteriën
gevonden.
Literatuur,
In zijn boek „Innere Krankheiten des Hundesquot; noemt Jakob
bij de symptomen het eerst uitvloeiing. Deze kan in het begin
mucopurulent (dikwijls purulent) en dik vloeibaar zijn. Deze mt-
vloeiing zien we bij endometritis catarrhalis purulenta. In vele ge-
vallen wordt het secretum chocoladekleurig, de ontsteking is dan
van haemopurulent karakter, waarbij bindweefselwoekering en
cystevorming in den wand optreden. Bij endometritis ichorosa na
zware verlossingen is de uitvloeiing vuilgroen, óf bruin óf donker-
geel en sterk stinkend. De vulva is gezwollen, de omgeving is be-
vuild met het secretum en in aansluiting hieraan ontstaat een
eczeem. Bij purulent-haemorrhagische processen treden algemeene
verschijnselen, zooals verminderde eetlust, braken en vermageren
op. Polydipsie komt in den regel voor, dit hangt echter veel samen
met het al of niet aanwezig zijn van nieraandoeningen. De tempe-
ratuur is zelden verhoogd, wel is dit het geval met de pols en
ademhahngsfrequentie. Bij urineeren en defaeceeren persen de
dieren soms. Wordt het afvloeien van het exsudaat onmogelijk, dan
ontstaat een pyometra of een haemopyometra. Bij sterke vulling
zet de buik voor in het ventrale epi- en mesogastrium bilatraal uit,
zelfs kan de undulatieproef positief worden en kan een onregel-
matige dempingslijn bij percussie optreden. Bij palpatie is een on-
regelmatige massa te voelen. Bij vette honden is de palpatie moei-
lijk. Een endometritis gaat dikwijls gepaard met vaginitis. Als een
parametritis gangraenosa ontstaan is, voelt men bij palpatie duide-
lijk knisteren.
Volgens G. Müller is bij een catarrhale metritis de uit-
vloeiing sereus, slijmig, etterig of bloederig. Bij druk op den buik-
wand (urineeren, defaeceeren) is de uitvloeiing sterker aanwezig.
De vulva is gezwollen, de dieren likken veel, wat aanleiding geeft
tot braken. Koorts kan optreden, de eetlust is verminderd, een
enkele maal ziet men de dieren persen. Dit proces kan spontaan
genezen of chronisch worden. De uitvloeiing wordt dan room-
achtig en is slechts aanwezig, als de cervix voldoende geopend is.
Heeft zich een pyometra ontwikkeld, dan geeft palpatie uitsluitsel.
De cervix is dan in den buik weggezakt, waardoor de vagina zeer
lang wordt. De patiënt vermagert en gaat te gronde onder de ver-
schijnselen van pyaemie en septicaemie.
Sand noemt als typische symptomen periodiek optreden van
braken en diarrhee samengaande met uitvloeiing. De klachten van
den eigenaar zijn: vermageren, verminderde eetlust, wat suf zijn en
slijmig-etterige uitvloeiing. Ook treedt persen op. Bij vaginale
exploratie vindt men den slijmigen etter. Bij palpatie zijn dikwijls
de ampullen van den uterus te voelen.
Richter noemt als voornaamste symptoom de uitvloeiing,
welke meestal chocoladekleurig is, soms geelrood of bloedrood.
De consistentie varieert van dik slijmig tot waterdun, hoewel hij
dit laatste zelden waarnam. Bij vaginitis is de uitvloeiing heldergeel
en dun vloeibaar, men moet dan controleeren, of het secretum niet
uit het orificium externum komt. Bij baemorrhagiscbe of catarrhaal-
purulente endometritis ziet men gedurende langen tijd geringe uit-
vloeiing. In 20 % van de gevallen van pyometra treedt geen uit-
vloeiing op, in een ander deel slechts periodiek. De laatste paar
weken voor het aanbieden ter behandeling is de uitvloeiing meestal
in sterkere mate aanwezig, vaak beginnend met loopschheid. Door
een injectie van clavipurin enz. treedt soms uitvloeiing op. Bij endo-
metritis ziet men slechts in 50 % van de gevallen algemeen ziek
Zijn, dat dan bestaat uit het afwezig zijn van eetlust, vermageren,
gedeprimeerd zijn, veel met krommen rug loopen, terwijl de tempe-
ratuur vrij normaal is. Bij pyometra zijn de algemeene verschijn-
selen veel ernstiger en treden verhoogd dorstgevoel en braken op
den voorgrond, de temperatuur is schommelend. Bij endometritis
zijn meer of minder dikke strengen te palpeeren, soms zijn de
dieren drukpijnlijk. Bij pyometra is de buik opgezet, de uterus is,
vooral als de wand dun en slap is, niet te palpeeren. De patiënten
gaan onder verschijnselen van cachexie of sepsis te gronde.
De uitvloeiing, eventueel likken, niet eten, braken en diarrhee,
v/aarbij de buik opgezet is, noemt Möller-Sorensen als
de verschijnselen. Hij ontkent, dat de aard van de uitvloenng van
groote beteekenis is voor de differentieel diagnose met vagmitis en
voor het onderkennen van den aard en de heftigheid van de
processen in den uterus.
Berg eon, die onderscheid maakt tusschen cervicitis en
metritis, onderkent deze twee door een onderzoek met een specu-
lum in te stellen. Bij cervicitis is de uitvloeiing bloederig, de dieren
urineeren vaak, het vaginaslijmvlies is gevoehg, de cervix is rood,
dikwijls zijn ulcera te zien. Bij endometritis is de uitvloeiing sereus,
bloederig, sereus-bloedig of mucopurulent, en wisselend van hoe-
veelheid. Als verdere symptomen gelden anaemie, slechte eet ust,
pijnlijk urineeren en defaeceeren en pruritus vulvae met veel likken;
Vaginale exploratie is pijnlijk. Het hart is zeer excitabel. De dieren
sterven ten gevolge van cachexie of perimetritis en peritonitis.
Evenals Richter noemt Berge uitvloeiing als het voornaam-
ste symptoom. In acute gevallen is ze slijmig, dun vloeibaar en
reukloos. De hoeveelheid is zeer gering. In chronische gevahen is
er sterker uitvloeiing, die taaier, lichtgeel van kleur met bloed-
strepen er door of chocoladekleurig is. De hoeveelheid kan gelijk
zijn of kan sterk wisselen. Door vaginaal onderzoek met behulp
vL een speculum kan men het al of niet open zijn van de cervix
constateeren, wat vooral bij pyometra zeer wisselend is. Bij buik-
palpatie voelt men fluctutatie. De dieren hebben koorts, wisselenden
eetlust en ze gaan vermageren.
Kennedly en Baird kregen een patiënt ter behandeling
aangeboden met verschijnselen van nausea, vermeerderd dorst^-
voel en een frequente ademhahng. De eedust was afwezig. De
diagnose gastritis werd gesteld. Na 14 dagen ondastte zich bloedig
secretum uit de vagina; de uitvloeiing bleef in geringe hoeveelheic^
aanhouden. Een Röntgenphoto, die gemaakt was, nadat hpiodol
in den uterus was gebracht, vertoonde een duidelijke ampul. Na
6 dagen werd de uitvloeiing zuiver purulent.
Volgens K 1 a r e n b e e k is aan den aard van de uitvloenng te
zien, welke aandoening in het geslachtsorgaan zetelt en welken
vorm van metritis aanwezig is. Is de uitvloeiing dik, chocolade-
kleurig en min of meer stinkend, dan is de metritis haemopurulent
(haemopyometra) aanwezig, waarbij van den uteruswand slechts
een membraan over is gebleven, de mucosa is geheel verdwenen.
De patiënten vermageren en lijden aan polydipsie; de buikomvang
neemt toe. De temperatuur is weinig verhoogd. Is de uitvloeiing dik
en geel tot groengeel, dan heeft men te doen met een metritis puru-
lenta. De uterusmucosa is sterk verdikt en ligt in plooien, soms
treedt cystevorming op. De uterus is nu te palpeeren; de algemeene
symptomen zijn gering. Is de etter dun en geel, vaak groenachtig,
dan zijn de hoornen ook wijd en is de wand slap. Het aspect van
den wand is gelijk aan dat bij uteri, die met dikke pus gevuld zijn.
De dieren drinken nu ook veel. Naar het beeld van de uitvloeiing is
de differentieel diagnose met vaginitis moeilijk.
Het te lang duren van de loopschheid wijst op een uterusinfectie.
Twee tot vier weken na de loopschheid beginnen de symptomen
zich te opbaren.
De ziekteverschijnselen, die bij de volgende loopschheid pas op-
treden, bij chronische catarrhale of seniele endometritis zijn: ver-
hoogde temperatuur, veel drinken, slecht eten, braken en opgezette
buik. De uitvloeiing is soms slechts tijdelijk. Hoopt de etter zich
op, dan lijkt het ziektebeeld veel op een acute gastritis (Gray).
Armstrong beschrijft een geval, waarbij uitvloeiing geheel
achterwege bleef. De temperatuur was 39,8° C., de pols 90. De
gang was stijf en de laatste dagen braakte de hond. Bij inspectie
gaf de buik geen afwijkingen te zien. Bij de palpatie, die pijnlijk
was, waren twee dikten te voelen, één rechts voor het bekken en
één links achter den ribboog. De laatste deed aan de maag denken.
Na laparotomie bleek, dat hier de baarmoeder in het spel was,
de groote uitzetting was een „inflamed polypusquot;.
In de meer chronische gevallen treden de algemeene verschijnselen
op den voorgrond, schrijft Keiler. De temperatuur gaat tot
40° C., de patiënten vermageren, worden lusteloos en loopen stijf.
Ze eten weinig en drinken veel. In de urine is soms eiwit aan te
toonen. Dit komt tengevolge van koorts en toxinen of misschien
door druk van den vergrooten uterus op de nieren. Een enkele maal
ziet men ook een cystitis er bij. De buikomvang gaat toenemen, de
flanken vallen in. Met behulp van een speculum kan men contro-
leeren, of de pus uit het orificium exterum komt, wat vooral duide-
lijk is na buikmassage. De uitvloeiing is dik of dun vloeibaar,
meest wat slijmig, meer of minder troebel, maar ze kan ook haemor-
rhagisch zijn. Uitvloeiing kan tijdelijk of steeds ontbreken, De be-
vindingen bij palpatie kunnen sterk varieeren, soms zijn strengen
te voelen, soms is een groote, weeke massa te palpeeren; ook kan
het zijn, dat de inhoud uitwijkt en men slechts een breeden band
voelt. Is de uterus sterk gevuld, dan voelt men een fluctueerende
massa, ook is het mogelijk, dat men deelen van feti voelt. Om ver-
gissingen te voorkomen is het goed de blaas en de darmen eerst
leeg te maken, desnoods brengt men een catheter in de vagina;
deze is dan als vast punt, waarheen de uterus loopt, bij het pal-
peeren te voelen.
Decker heeft het bloedbeeld onderzocht en komt tot de
volgende conclusie. Het aantal erythrocyten is verlaagd tot 3 a 5
milhoen, het aantal witte bloedcellen gestegen en varieert van
14000_83000. Polymorphkernige neutrophiele leucocyten, mono-
nucleaire en overgangsvormen zijn vermeerderd, ook zijn veel jeugd-
vormen aanwezig. Het aantal lymphocyten en neutrophiele leuco-
cyten is verminderd. Volgens Benesch is het bloedbeeld sterk
varieerend, zoodat dit voor de diagnose niet betrouwbaar is.
M a t h i s beschouwt uitvloeiing als het voornaamste symptoom.
Hij stek de diagnose door vaginaal en rectaal te exploreeren; het
orificium externum bekijkt hij door de vagina met behulp van een
speculum open te spannen. De uitvloeiing is dikwijls periodiek. Als
algemeene verschijnselen noemt hij anaemie, (bleeke slijmvliezen),
vermageren en tenslotte cachexie.
Als de uterus groot en slap is, is bij palpatie niets te voelen, zegt
B O u c h e t. Poliepen in de vagina geven uitvloeiing van zuiver
bloed, bij endometritis is de kleur vaak lichter. Nieuwvormingen in
den uterus geven ook deze verschijnselen, deze ontstaan echter niet
na de coïtus of na retentio secundinarum. Buikpalpatie geeft dan
soms opheldering.
Volgens S p a u 1 d i n g openbaren de symptomen zich 6—8
weken na de loopschheid, gedurende 4—6 weken hoopt de pus zich
op. Het abdomen wordt grooter, zoodat wel aan graviditeit wordt
gedacht. Is de uterus geheel gevuld, dan opent de cervix zich en
wordt de inhoud ontlast. Daarna sluit de cervix zich weer en zamelt
het secretum zich op. De dieren hebben koorts, geen eetlust, zijn
suf en sterven tenslotte aan sepsis. Indigestieverschijnselen
(chronische meteorismus) treden vooral op bij menorrhagie. De
faeces zijn hard, soms treedt septicaemische diarrhee op. De
patiënten urineeren vaak en met kleine beetjes. De uitvloeiing is
geel, grijsgeel en soms roodbruin. Bij oude honden is het hart vaak
aangedaan; bij sterke uitvloeiing kunnen cardiotonica shock voor-
komen. Pyometra gaat vaak gepaard met geringe Hydrops ascites.
Benesch en Pommer noemen in de eerste plaats uit-
vloeiing en dorst; daarna weinig eedust, suf worden en tempera-
tuursverhooging tot 41° C. Als de uterusinhoud zich opzamelt,
komen deze symptomen het sterkst tot uiting. Tenslotte treedt
cachexie met subnormale temperatuur op. Als zeer ongunstig ver-
schijnsel is te beschouwen, wanneer de dieren een dorre huid
hebben en wanneer ze na bet drinken braken. In vergevorderde
stadia kunnen zwakke pols en peritonitis optreden. Voor het stellen
van de diagnose zijn de geeletterige of chocoladekleurige uit-
vloeiing en de vergroote uterus de voornaamste symptomen. In
dubieuse gevallen kan bloedonderzoek eenige aanwijzing geven.
Röntgenologisch ziet men een onscherpe schaduw, die van achter
de lever naar het bekken loopt. De uitvloeiing is etterig, zelden
dradentrekkend en chocoladekleurig of geelwit van kleur; zelden
is ze dunwaterig en donkerrood; in het laatste geval zou ze dus
veel op de uitvloeiing bij loopschheid lijken. Dunvloeibare, choco-
ladekleurige of koffiebruine uitvloeiing in wisselende hoeveelheid
rechtvaardigt de gedachte aan een meer acuut verloopende ont-
steking van bet endometerium en aan een grooten, slappen uterus.
De prognose is nu ongunstiger, hoewel men bij roomacbtigen etter
ook wel een grooten, verschillend sterk uitgezetten uterus kan aan-
treffen. Voor de genezingskans na hysterectomie heeft de aard van
de uitvloeiing prognostisch geen waarde.
B e n e s c b zag aanhoudende diarrhee bij langdurige pyometra
of acuut verloopende gevallen met beginnende of uitgesproken
peritonitis, dus vaak bij sepsis of pyaemie. Het braken zou een
gevolg zijn van druk op maag en darm en van een prikkebngs-
toestand bij peritonitis. Palpatie geeft goed resultaat, als de
ampullen ver uit elkaar bggen, of als de uterus sterk gevuld is. Bij
vette dieren, bij sterk gespannen buikmusculatuur en een dunnen,
slappen uterus is het resultaat vaak zeer gering. De röntgen-
diagnose is dan van belang. Hydrometra komt zelden voor. Hierbij
zijn geen bacteriën in bet spel; door een mechanische oorzaak is
de afvloei van het secretum belemmerd. Het komt voor bij oude
dieren. De diagnose is zeer moedijk, daar geen uitvloeiing optreedt
en de uterus niet te palpeeren is. Benesch heeft 102 patiënten
(90 honden en 12 katten) op aanwezig zijn van pyometra röntgeno-
logisch onderzocht; in 51,9 % van de gevallen bad hij positief
resultaat en wel in 42 gevallen was bij honden de diagnose endo-
metritis, en in twee gevallen hydrometra. Van de 48,1 % overige
gevallen waren 6 gevallen van graviditeit, 3 van ascites, 7 van
urinestuwing, 9 van neoplasmen, 4 van obstipatie; in 20 gevallen
was geen diagnose te stellen. De normale uterus is op de Röntgen-
photo niet te zien. De urineblaas en het colon moeten goed geledigd
worden voor het onderzoek. De patiënten worden in zij- en buik-
ligging gebracht. Het resultaat is niet zeer groot. Voor het vast-
stellen van graviditeit, neoplasmen en obstipatie is zijligging aan
te bevelen; voor het bekijken van de beide hoornen is buikligging
beter. De M. diocostalis lumborum en de M. longissimus dorsi
geven een schaduw, die van het ilium langs de lendenwervels naar
de laatste rib loopt. Het al of niet aangetast zijn van één of beide
hoornen, de mate van vulling en uitzetting en de consistentie doen
het beeld zeer varieeren. In zijhgging vallen de schaduwen van
de beide hoornen over elkaar. De schaduw loopt tot in het ventrale
epigastrium langs den buikwand. Bevat de uterus geen inhoud, dan
is de schaduw zeer minimaal; is er geen afvloeiing mogelijk, dan
loopt de schaduw gekronkeld gelijk een posthoorn en zijn er al of
niet ampullen waar te nemen. Achter de lever en de maag is het
omslaan naar het vaste punt van het mesovarium achter de nier te
zien. Bij pyometra is de schaduw veel duidelijker dan bij hydro-
metra. De cervix is nooit zichtbaar te maken, zelfs niet door het in-
brengen van een metalen katheter. De cervix is meestal weinig aan-
gedaan en bevat dus weinig infiltraat en bindweefsel. De uterus-
schaduw is niet als schaduw van de cervix in het bekken te volgen.
Bij graviditeit treden in de tweede helft van de dracht de schaduwen
van de beenderen pas op, in de eerste helft zijn soms de ampullen
te zien. De schaduw is dan veel minder duidelijk dan bij pyometra.
In het begin van de tweede helft ziet men er soms een minder
duidelijke, niet homogene schaduw in. Dit beeld is zeer moeilijk
te onderkennen van dat van hydrometra, waarbij een aantal vrij
gelijke ampullen zijn gevormd. Is de cervix geheel gesloten, dan is
de diagnose zeer moeilijk; eveneens, wanneer de uitvloeiing twijfel-
achtig is en de palpatie geen resultaat heeft (vetzucht, sterk ge-
spannen buik, overgevoehge dieren). Cystitis en nephritis, honden-
ziekte-vaginitis, ascites en nieuwvormingen zijn moeilijk te onder-
scheiden van pyometra. Oudere dieren, die slechts een of twee
jongen bij zich hebben, geven aanleiding tot vergissing met hydro-
metra. Treedt vermeerderd dorstgevoel als gevolg van darmcatarrh
of nephritis op, dan is vergissing met pyometra zeer gemakkelijk.
Tot 6 a 7 weken is röntgenologisch de differentieel-diagnose even-
eens nog zeer twijfelachtig. Roode, bloedige uitvloeiing kan vergis-
sing geven met haematometra.
Voor het bekijken van de cervix zijn de gewone specula niet
geschikt; ze zijn te kort en moeten te ver opengespalkt worden, wat
alleen mogelijk is bij een dier in partu. Daarom gebruikt Benesch
metalen buizen, waarvan de grootste 15 c.M. lang is en 13 m.M.
doorsnee heeft. Hierin zit een mandrijn, die na het inbrengen van
de buis verwijderd wordt. Nu wordt een panelectroscoop op de
buis gezet. Met behulp van een lens kan men scherp instellen op
de cervix en deze dus bekijken en zien, of het secretum uit den
uterus komt. Irrigeeren door deze buis is onmogelijk.
Yates kreeg een Franschen bulldog als patiënt, die al een
paar jaar behandeld was. De symptomen waren die van maag-
catarrh, vaak braken, verhoogd dorstgevoel en een dikken buik.
De ademhaling was niet frequent. Zoodra er uitvloeiing optrad,
verbeterde de toestand van het dier.
K i n n a noemt als eerst optredende symptomen de algemeene
n.1.: braken en suf zijn. De buik is opgezet en de vulva is gezwollen.
De uitvloeiing is chocoladekleurig en periodiek. De temperatuur
is 1—2° te hoog, de pols te snel en de ademhaling gespannen door
den opgezetten buik. Treedt de ziekte op na den partus, dan komen
de verschijnselen na 24—72 uur te voorschijn, de temperatuur is
41—42° C., de pols is frequent en de eedust ontbreekt, terwijl de
uitvloeiing donker en bloederig is. Een chronische catarrh kan
maandenlang bestaan zonder veel symptomen te geven en kan dan
plotseling opleven.
E 11 i s zag een geval met als symptomen: bloederige uitvloeiing,
erg pijnlijken opgezetten buik, een temperatuur van 39,7° C., ver-
snelde ademhaling, slecht eten en braken. In een ander geval was
de uitvloeiing niet bloederig.
Volgens Wooldridge is de uitvloeiing vuilgeel of choco-
ladekleurig, de hoeveelheid wisselt sterk en hiervan hangt weer
het meer of minder opgezet zijn van den buik af. Dit is ook af-
hankelijk van het aangetast zijn van één of twee hoornen. De
temperatuur is weinig verhoogd en later zelfs subnormaal. Ook
treedt gastritis met braken op, de eetlust wordt minder, tenslotte
volgt exhaustio.
Ook Yates vestigt de aandacht op de overeenkomst van de
symptomen met die van gastritis en in later stadium met die van
hydrops ascites. Bij ascites is de buik nooit zoo afhangend; bij
pyometra zijn beide hoornen a.h.w. te zien, de ademhaling kan nu
bemoeilijkt zijn. Uitvloeiing wordt soms in geen maanden gezien.
In een vroeg stadium is de uitvloeiing haemorrhagisch en dun, in
later stadium sereus-purulent en nog later purulent; de consistentie
varieert van waterdun tot roomdik.
Bij septische metritis na den partus zag Gray, dat het dier ziek
was, niet at, veel dronk, braakte en veel lag. Het dier voelde koud
aan en had geen melk in de melkklieren. De temperatuur varieerde
van 40—41° C. Treedt collaps op, dan is deze veel lager. De uit-
vloeiing was donker en bloederig, de te groote uterus was te pal-
peeren.
Schouppé en Werner hechten diffentieel diagnotisch
veel waarde aan het beeld van een uitstrijkje van den uterusinhoud,
waarvoor zij met een öse na buikmassage materiaal uit de cervix
nemen. Het wordt gekleurd volgens May-Grünewald. Bij pyometra
vindt men in de polymorphkernige leucocyten veel bacteriën of,
als het protoplasma niet meer te zien is, liggen ze dicht bij de kern,
soms zelfs er in. In drie gevallen zagen ze dit beeld niet; het was
bij een hond met bloederige uitvloeiing, die drachtig bleek te zijn.
Bij een anderen bestond een invaginatie van een uterushoorn en de
derde leed slechts aan vaginitis.
Volgens W i t z i g m a n n komt phagocytose bij pyometra steeds,
bij endometritis in 84 % bij catarrhale endometritis slechts in 50 %
van de gevallen voor. Vermeerdering van leucocyten wijst op ont-
steking.
Volgens Wittemann is de groote uterus het voornaamste
symptoom. In acute gevallen ontbreekt de uitvloeiing nog, In pera-
cute gevallen is de algemeene toestand van belang, vooral de pijn-
lijke gang achter zou wijzen op een beginnende peritonitis.
F 1 O h i 1 beschrijft enkele gevallen, waarvan de symptomen
waren: chocoladekleurige uitvloeiing, veel drinken, suf zijn, ver-
mageren. en invallen der flanken. De temperatuur varieerde van
40—40.5° C.. de pols was zeer frequent en een vergroote uterus
was te voelen. In vergevorderde gevallen is de temperatuur sub-
normaal.
Branford nam de volgende symptomen bij een septische
-ocr page 79-metritis waar: snelle, zwakke, draadvormige pols, zeer frequente
ademhaling, temperatuur van 43° C. Het dier kon niet staan, de
pupillen waren wijd en de corneareflex was afwezig, dus het dier
was doodziek.
Lesbouyeries en Berthelon noemen als symptomen
van acute metritis: geen eetlust, suf zijn, cachexie, temp. 40° C.,
versnelde pols en ademhaling. De uitvloeiing is roodachtig of
chocoladekleurig, soms met vlokjes of necrotische deelen. De uterus
is vergroot en pijnlijk, eerst slap, later hard.
C h a r m O y, wijst op den vergrooten buik; uitvloeiing treedt
alleen op, wanneer de uterus geheel gevuld is. Palpatie is pijnlijk,
soms zijn de hoornen te voelen, de dempingslijn verplaatst zich niet
bij neerleggen van het dier. Punctie is te gevaarlijk. De eetlust en
lichaamstemperatuur zijn soms normaal.
Bespreking van het eigen onderzoek.
A. Endometritis, aansluitend aan de loopsch-
heid.
Verschijnselen van het genitaalapparaat.
le. Ui t v 1 O e i i n g.
Dit is wel het meest sprekende en tevens het meest voorkomende
symptoom. Gedurende den tijd, dat 99 gevallen van endometritis
klinisch werden gediagnostiseerd, waarbij uitvloeiing aanwezig was
of geweest was, werden bij sectie 8 gevallen gevonden, zonderdat
gedurende het leven symptomen aanwezig waren geweest.
Kleur en consistentie. De kleur van de uitvloeiing is verschillend.
Zij kan zijn: chocoladekleurig, roomkleurig of geel met een groene
of grijze tint. De chocoladekleurige uitvloeiing werd in 47 van de
69 gevallen waargenomen. De kleur kan bchter of donkerder zijn.
De consistentie varieert, meestal is deze gering slijmig. Micros-
copisch treft men al naar de consistentie van de uitvloeiing grooter
of kleiner aantal slijmdraden aan. Hierin en hiertusschen liggen de
cellen, waaraan den eenen keer duidelijker dan den anderen de
polymorphkernige leucocyten en de epitheelcellen zijn te herkennen.
Soms zijn enkel celschimmen aanwezig. Het aantal leucocyten isi
het grootst, ze overheerschen in het eene geval de epitheelcellen
sterker dan in het andere. Een uitgesproken hgging van bacteriën in
de leucocyten, zooals Schouppé dit beschrijft, is niet waarge-
nomen; hun aantal is in de buurt van de leucocyten niet grooter
dan in het overige deel van het praeparaat. Ook bij experimenteel
opgewekte gevallen van endometritis is geen verschil waargenomen
in ligging van bacteriën ten opzichte van de cellen voor en na de
infectie.
Dikke, roomachtige uitvloeiing is in 10 gevallen waargenomen.
In het uitstrijk praeparaat overheerschen de slijmdraden, de cellen
zijn meestal vrij gaaf, het aantal epitheelcellen is nogal beduidend.
De dunne, gele uitvloeiing met iets grijze of groene tint kwam in
9 gevallen voor. De cellen waren sterk vervallen en moeilijk als
epitheelcel of leucocyt te herkennen.
Reuk. De reuk van de uitvloeiing is meestal weeïg-zoet en niet-
stinkend.
Hoeveelheid. Deze kan sterk varieeren. Zooals boven reeds is
gezegd, kan uitvloeiing geheel ontbreken, ze kan ook tijdelijk af-
wezig zijn. Een subcutane injectie van preparaten uit de achter-
kwab van de hypophyse (3—12 I.E. of Vögdeineenheden) kan
(weer) uitvloeiing doen optreden. Ook kan, vooral als de hoeveel-
heid gering is, zulk een injectie vermeerdering geven, waardoor de
aard van de uitvloeiing beter te beoordeelen is. Ten einde zekerheid
te hebben, dat de vermeerdering werkelijk door de injectie ver-
oorzaakt werd, werd deze toegediend, voordat de patiënt onder-
zocht en gepalpeerd werd. Na 20—60 minuten is de reactie merk-
baar. In 33 van de 47 gevallen is toename waargenomen. Uit den
uterus, afkomstig van dieren, die geen vermeerderde uitvloeiing te
zien gaven, was door druk wel pus uit de cervix te voorschijn te
brengen. Pathologisch-anatomisch was aan den uterusmusculatuur
geen verandering te zien, die het al of niet uitdrijven van den in-
houd verklaarde. Bij groote uteri met dunnen inhoud is maar weinig
contractie noodig om vrij veel pus naar buiten te brengen, bij uteri
met nauw lumen en dikken inhoud is veel grooter druk noodig,
zoodat het mogelijk is, dat een injectie van H.A.H. bij een uterus
met een intacten muscularis geen vermeerdering van de uitvloeiing
geeft en omgekeerd met een niet aangetasten muscularis wel. Dat
toxinen van de eene bacteriesoort sterker verlammende invloed
hebben dan die van de andere, is niet uit de gegevens gebleken.
Bij de meeste uteri, ook bij die, welke gevoelig waren voor H.A.H.
-ocr page 81-werden in de ovaria corpora lutea gevonden. Deze schijnen dus
de werking van het H.A.H. niet te belemmeren, evenmin als ze
dat doen tijdens den partus; hierbij zijn ze ook nog steeds aanwezig.
Bij de gevallen van genezen endometritis was de inhoud te gering
om bij contractie merkbare vermeerdering van de uitvloeiing te
geven; of deze uteri gevoehg zijn voor H.A.H. is op deze manier
niet uit te maken.
De hoeveelheid uitvloeiing kan zeer groot zijn, zoodat het secre-
tum voortdurend uit de vulva druppelt of, indien het taaislijmig is,
in lange draden aan de vulva en omgeving blijft hangen.
Tijdens het verloop van de ontsteking kan de aard van de uit-
vloeiing veranderen; het secretum kan eerst chocoladekleurig zijn
geweest en later geel worden en omgekeerd (zie No. A. 13 en 36 en
No. C. 1). Ook kan het den eenen dag chocoladeachtig zijn en den
volgenden dag dik-geel (zie No. A. 20). Bij No. A. 13 en A. 36
kwam de uterusinhoud overeen met het beeld van de laatste uit-
vloeiing. Bij No. C. 1 en No. A. 20 kwamen chocoladekleurige en
gele inhoud beide voor.
Het verband tusschen de uitvloeiing (uterusinhoud) en het
pathologisch-anatomische beeld van den uterus is in het vorige
hoofdstuk besproken.
De uitvloeiing bestaat meestal uit uterusinhoud, waarbij zich het
secretum van de vagina gevoegd heeft. Komt er slechts weinig
uterusinhoud vrij, dan wordt het aspect hiervan dikwijls belangrijk
veranderd. Worden de vulva en het ventrale caudale deel van de
vagina met een stukje watten afgewreven, dan is de uitvloeiing
veelal slijmig met iets roode kleur er in aanwezig, terwijl later
blijkt, dat de inhoud van den geëxstirpeerden uterus het slijmige
karakter geheel mist. Door het prikkelen van het vaginaalslijmvlies
door den uterusinhoud is de secretie vermeerderd; er kan zelfs een
duidelijke vaginitis aanwezig zijn; het slijmvlies is veelal te rood
gekleurd en soms is bij rectale exploratie de vagina als een potlood-
dikke streng te voelen (No. A. 21 en A. 27). Is de cervix hierbij
gesloten, dan kan de uitvloeiing dik en geel zijn, terwijl de uterus-
inhoud chocoladekleurig is (No. A. 27). De uitvloeiing kan ook
zuiver bloed zijn, terwijl de uterusinhoud chocoladekleurig is. Dit
zien we, als in de cervix een trombo-phlebitis aanwezig is en de
cervix den uterus afsluit (No. A. 2).
De vulva kan gezwollen zijn. Door sterken afvloei van secretum
-ocr page 82-kunnen de haren gaan verkleven. Qoor veel likken reinigt de hond
zich; misschien is jeuk mede de oorzaak hiervan.
2e. Grootte van den uterus.
De palpatie van den buik geeft dikwijls een zeer teleurstellend
resultaat. In 43 van de 74 gevallen was slechts duidelijk een uterus
te voelen; de aard van den uterus is hiervoor van het grootste be-
lang. Een meer of minder uitgezette, dikwandige uterus is in de
meeste gevallen te palpeeren als een streng, die in het ventrale
of mediale epi- en mesogastrium verloopt en die in het dorsale
hypogastrium tot voor het bekkenkanaal is te volgen. Bij honden
met een zeer dunnen en slappen buikwand zijn soms twee strengen
te voelen. De streng is sterk verplaatsbaar in de buikholte. Heeft
men te doen met een sterk uitgezetten, dunwandigen uterus, dan
krijgt men vooral in het epigastrium den indruk, dat de buik daar
te vol is, maar nader iets te differentieeren mislukt. Men kan dan
in het hypogastrium soms een streng voelen. Dit is het geval, als
de uterus sterk in de lengte is uitgezet en voor in den buik ge-
kronkeld hgt. Is de tonus van de buikspieren bovendien nog ver-
hoogd, dan blijft de palpatie zonder eenig resultaat. Men kan nog
palpeeren in narcose, maar als het niet noodzakelijk is, narcotiseert
men de patiënten niet vaker dan noodig is. De undulatieproef is
in deze gevallen dubieus (pseudo-undulatie). Percussie geeft
een onregelmatige dempingslijn, die zich bij zij- en rugligging
weinig verplaatst. Bij een sterk vergrooten uterus is de buik meestal
uitgezet; de flanken zijn dikwijls ingevallen; soms is de buik on-
regelmatig uitgezet.
Bij aanwezigheid van uitvloeiing, waarvan men geen andere her-
komst heeft kunnen vaststellen, is het wel zeer waarschijnlijk, dat,
wanneer men in den buik iets voelt, dit de uterus is. Dunne strenge-
tjes zijn te verwarren met intestini.
Algemeene verschijnselen.
le. P O 1 y d i p s i e.
Een symptoom, waar veel de aandacht op gevestigd wordt, is de
polydipsie. Op de vraag aan den eigenaar hoe het met het drinken
van den hond is, krijgt men dikwijls het antwoord, dat dit te veel
is. Toch is het aantal patiënten, waarbij dit ook in de kliniek uit-
gesproken het geval was, niet zoo groot. Bij 10 van de 39 patiënten
werd sterk verhoogd dorstgevoel waargenomen (zelfs 5—6 L. per
dag), zonderdat nierafwijkingen aanwezig waren. De urine heeft
een laag S.G.; ze is sterk verdund. Na de operatie vermindert het
dorstgevoel en stijgt het S.G. van de urine langzaam. Verband
tusschen de grootte van den uterus en een bepaalde bacteriesoort,
bet niet verdikt of in dikte afgenomen zijn van den wand en de
polydipsie, is niet aanwezig. Wel is in alle gevallen een acuut
proces aangetroffen. Het vele drinken gaat meestal gepaard met
slecht eten, sufheid, kortom met algemeen ziek zijn.
2e. Eetlust.
Deze is meestal verminderd, al is dit lang niet altijd het geval.
3e. Braken.
Dit werd slechts in 5 van de 90 gevallen waargenomen. In al
deze gevallen dronken de dieren veel. De uterus van 2 van deze
patiënten is bacteriologisch onderzocht, in één geval werden cob-
bacillen, in het andere werd een staphylococcus albus gekweekt.
In 4 gevallen was een groote uterus met een chronisch acuut
proces aanwezig. In een geval enkel een chronisch. Bij sectie werd
bij het dier, waarvan deze laatste uterus afkomstig was, een haard-
nephritis gevonden, die voor het vele drinken en braken verant-
woordelijk gesteld moet worden. Bij één van de 4 andere werd een
schrompelnier gevonden.
Of de mechanische druk van den grooten uterus, of de toxinen
van het (acute) proces, of het vele drinken als directe oorzaak voor
het braken moet worden aangemerkt, is uit het onderzoek niet
gebleken. Daar het peritoneum en dikwijls de uitwendige muscula-
tuur van den uterus normaal zijn, is een ontstekingsprikkeling van
het pertioneum als oorzaak uitgesloten. Het vele drinken zal wel
als directe oorzaak voor het braken moeten worden gehouden.
4e. Lichaamstemperatuur.
Deze is in de groote meerderheid niet boven de 39° C.; ook niet
in die gevallen, waarbij pathologisch-anatomisch een acuut proces
aanwezig bleek te zijn. Een enkele maal is de temperatuur boven
40° C. gestegen. Bij de infectieproeven werd kort na de infectie
wel sterke stijging van temperatuur waargenomen.
5e. Pols- en ademhalingsfrequentie.
- Bij algemeen zieke dieren zijn deze wat verhoogd, vooral wanneer
de buik sterk is opgezet.
6e. A n a e m i e.
Anaemie treedt op, als endometritis gepaard gaat met veel bloed-
verlies (No. A. 2, 24, 29,-38).
Verder kunnen de dieren zeer suf en ziek zijn. Dit ziet men
vooral bij de processen, die weer (nog) acuut zijn. De meeste
patiënten zijn de laatste dagen, voordat ze ter behandeling worden
aangeboden, zieker. De voedingstoestand van de meeste
patiënten is goed tot best; dikwijls zijn ze zelfs vet.
Conclusie. Bij endometritis na de loopschheid is de uitvloei-
ing het voornaamste symptoom. De palpatie geeft in vele gevallen
geen bevredigend resultaat voor de diagnose. Andere symptomen
zijn wisselend.
B. Endometritis na den partus.
Hierbij treft men chocoladekleurige, min of meer bloederige uit-
vloeiing aan. In de gevallen, waarbij nog deelen van de vrucht aan-
wezig zijn, geeft de palpatie goed resultaat. Soms zijn deelen van
de vrucht in de vagina aanwezig. De algemeene toestand varieert
sterk. De temperatuur is vaker verhoogd. Bij een septische metritis
is deze belangrijk verhoogd, de dieren zijn zeer ziek, de uitvloeiing
is vrij dun en rood gekleurd, meer of minder purulent. De uterus
is als een meer of minder harde streng te palpeeren, de buik is
pijnlijk, de musculatuur kan gespannen zijn.
Conclusie. Bij (endo)metritis na den partus, waarbij nog
deelen van de vrucht aanwezig zijn, is de palpatie- van groot belang.
Bij septische metritis treden de algemeene symptomen op den voor-
grond; hiernaast is de harde uterus van belang. Voor de slepend
verhopende gevallen geldt hetzelfde als voor die na de loopsch-
heid.
HOOFDSTUK 5.
DIAGNOSE.
Literatuur.
Differentieel-diagnostisch is volgens Richter vaginitis van
belang. Hierbij is de uitvloeiing helder, geel en dun vloeibaar. Om
zekerheid te hebben onderzoekt men met een speculum, of het
secretum uit de cervix komt. In gevallen, waarbij geen uitvloeiing
is te constateeren, geeft de differentieel diagnose met hydrops
ascites en graviditeit moeilijkheden. De percussie en de undulatie-
proef geven soms aanwijzingen omtrent het eerste, de palpatie om-
trent het tweede. Is bij pyometra de wand erg'dun, dan is de
uterus niet of onzeker te palpeeren. Bij endometritis zijn de hoornen
als minder groote, soms pijnlijke strengen te voelen.
J a c o b i maakte ook eerst bij een hond met endometritis in
aansluiting aan macereerende vruchten de diagnose hydrops ascites.
De buik was sterk opgezet, bij punctie vloeide geelroodbruine
vloeistof, waarin ettervlokken dreven, af.
Bij chronische vaginitis is de uitvloeiing volgens Klarenbeek
dun, geel, min of meer slijmig en glazig, bij Condylomen in de
vagina is ze vuilrood en stinkend. De cervix is bij den hond noch
te betasten noch te bekijken, zoodat het niet mogelijk is om te zien,
of de pus uit de cervix komt en of dus een endometritis de oorzaak
van de uitvloeiing is.
Volgens Jakob gaat endometritis dikwijls gepaard met een
vaginitis.
Graviditeit en ascites, zegt Keiler, geven het meest aan-
leiding tot verwarring. In het eerste geval is de uitvloeiing van be-
lang, ook is de buik dan meer gespannen en zijn soms ampullen of
feti te voelen. Bij hydrops ascites is de undulatieproef positief, er
bestaat geen uitvloeiing en er is geen uterus te voelen. Is er uit-
vloeiing, maar is de uterus niet vergroot, dan is de vagmitis de oor-
zaak. Ook kan men met behulp van een speculum zien. of de pus
bij buikmassage uit den uterus komt. Bestaat er uitvloenng, terwijl
dracht niet is uit te sluiten, dan kan het symptoom dorst eenige aan-
wijzing geven; voorzichtigheid is dan echter geboden.
Volgens Bouchet is de uitvloeiing bij poliepen in de vagina
zuiver bloed.
S p a u 1 d i n g beweert, dat ascites meer bij den reu voorkomt
dan bij de teef, hoewel bij pyometra ook vaak geringe ascites aan-
wezig is Bij pyometra zou de percussie gedempt zijn in tegenstellmg
met ascites, waarbij het geluid hol en tympanisch zou zijn. Bij pyo-
metra zijn de twee hoornen te palpeeren.
Differentieel-diagnostisch met loopschheid is de aard van de uit-
vloeiing (dunwaterig en donkerrood) en de duur ervan van belang
(Benesch en P o m m e r). Ook is verwarring met hydrometra
mogelijk. De verschillen zijn volgens deze schrijvers: geen dorst en
geen uitvloeiing; ook is geen verharde uterus met ampullen te voelen.
Bij een hond met een dunnen buikwand is een groote, slappe uterus
met dunnen inhoud, zooals bij hydrometra, bij palpatie slechts te ver-
moeden. In gevallen van chronische endometritis met een dikken
wand en taaien inhoud heeft de palpatie beter resultaat. Ook kan
bij hydrometra, als de uterus niet te sterk gevuld is, de undulatie-
proef positief zijn. Hydrometra komt zeer zelden voor en dan nog
bij oude dieren; meestal is het een toevallige bevinding bij de sectie.
Een haematometra wordt dikwijls voor pyometra aangezien. Hierbij
ziet men woekering van klieren en subepitheliale bloedingen.
Röntgenologisch is de schaduw bij pyometra veel duidelijker. Het
röntgenologisch onderzoek is differentieel-diagnostisch ook van
belang bij hydrops ascites, graviditeit en neoplasmen. Het bloed-
onderzoek kan aanwijzigingen geven.
Y a t e s noemt vooral gastritis, waarmee men zich in het begin,
zoolang nog geen uitvloeiing optreedt, kan vergissen. Hij beschrijft
een patiënt, waarbij tien maanden na deze symptomen pas secre-
tum ontweek. In een later stadium is hydrops ascites van belang.
Hierbij is de buik echter nooit zoo afhangend. Bij een sterke pyo-
metra ziet men a.h.w. de uterushoornen tegen den buikwand hggen.
Gray zegt eveneens, dat gedurende den tijd, dat de pus zich
opzamelt, en geen uitvloeiing optreedt, symptomen, die aan gastri-
tis doen denken, zich openbaren.
Volgens Schouppé en Werner is differentieel-diagnos-
tisch het uitstrijkje van de uitvloeiing gekleurd volgens May-Grüne-
wald van veel belang; hierin ziet men bij pyometra de bacteriën in
de leucocyten of vlak bij de kern liggen, wanneer het protoplasma
zich niet meer kleurt. Bij vaginitis, bij bloederige uitvloeiing tijdens
de dracht en bij invaginatie van een uterushoorn ziet men dit niet.
Volgens De Bruin is er geen verschil in palpatie bij het
begin van de tweede helft van de dracht en den ampulvormig uit-
gezetten uterus bij endometritis.
Bespreking van het eigen onderzoek.
A.Endometritis na de loopschheid.
Differentieel-diagnostïsch zijn de symptomen uitvloeiing, dikke
buik en polydipsie van belang.
Het symptoom uitvloeiing komt tevens voor bij:
le. Va g i n i t i s. Vooral de gele, slijmige, meer of minder dikke
pus is hiervoor van belang en in het bijzonder, als men geen andere
symptomen aantreft. De algemeene symptomen kunnen bij een
endometritis met slijmige uitvloeiing zeer gering zijn. Het is moei-
lijk om met zekerheid uit te maken, of naast de vaginitis geen endo-
metritis aanwezig is. Met een lang, dun speculum (20 c.M. lang en
12 m.M. middellijn), dat zoover mogelijk ingebracht wordt, kan
men het craniale deel van de vagina bekijken en waarnemen, of het
secretum uit het voorste deel komt, of de vagina te rood ziet, of er
vaatinjectie bestaat en of het slijmvlies gezwollen is. De cervix zelf
krijgt men niet te zien; zelfs bij doode honden is het niet gelukt het
orificium externum in den mond van het speculum te doen uitsteken;
het craniale deel van de vagina is te nauw. Men kan de vagina uit-
spoelen, zoodat het secretum verwijderd is, daarna een uterustoni-
cum (H.A.H.) toedienen en na 10—30 minuten controleeren, of de
uitvloeiing weer optreedt, zoonoodig controleeren met het specu-
lum, of men de pus uit het meest craniale deel van de vagina ziet
komen. Bij zeer chronische vaginitis kan men rectaal exploreerende
vaststellen, dat de vagina verdikt is; ze kan als een podooddikke
harde pijp op den bekkenbodem liggen. De anamnese (leeftijd,
loopsch geweest, partus) zijn voor het stellen van de diagnose van
belang. Bij jonge honden ziet men dikwijls uitvloeiing als inleiding
van loopschheid.
2e. LoopscViheid. (Normaal of abnormaal). Meestal wordt
hulp ingeroepen bij het te lang blijven bestaan van de loopschheid.
De uitvloeiing is dun bloederig, soms teerachtig. In het uitstrijk-
praeparaat ontbreken leucocyten. De vulva is gezwollen, het
vaginaslijmvlies is bleek, en reuen nemen notitie van de dieren.
3e. C O n d y I o m a t a vaginae. De uitvloeiing is hierbij
erg bloederig en donker van kleur, vaak met necrotische stukjes
erin en meestal stinkend. Exploratie en speculumonderzoek geven
uitsluitsel.
4e. Cystitis en urethritis. Deze gaan soms gepaard met
uitvloeiing, die geel-slijmig en soms wat bloederig is. Hierbij persen
de dieren,' vooral bij het urineeren, en ze urineeren dikwijls. Bij
vaginale exploratie voelt men ventraal een strengetje in het bekken
naar voren loopen. Bij afsluiting van de urethra wordt de buik in
het verloop van een dag dik, de uitzetting is vooral achterin. Urine-
onderzoek doet de diagnose stellen.
De opgezette buik kan verwarring geven, als deze alleen aan-
wezig is met:
le. Graviditeit, vooral in de tweede helft van de dracht
neemt de buikomvang toe. Palpatie geeft lang niet altijd resultaat.
Vooral bij groote, oude honden, die voor de eerste maal van dracht
worden verdacht, en waarbij dan veelal maar één vrucht aanwezig
is, en die gezien den leeftijd enz. ook voor een endometritis in aan-
merking komen, is de diagnose zeer moeilijk. Als de 40e dag ge-
passeerd is, is de Röntgenfoto van groot belang, de beenderen
geven dan schaduw. De gravide uterus is tot de vierde week ampul-
vormig uitgezet, maar de ontstoken uterus kan dit ook zijn.
2e. H y d r o p s a s c i t e s. Bij sterk uitgezette uteri is verwar-
ring mogelijk. Bij endometritis zijn de flanken meer of minder in-
gevallen, de undulatieproef kan bij een endometritis met een dunnen
uteruswand ook positief zijn. De dempingslijn bij percussie verloopt
meestal niet horizontaal; bij het in rughgging brengen verplaatst de
demping zich niet in die mate als bij hydropsascites. Punctie is
niet zonder gevaar met het oog op het aanprikken van den sterk
gevulden uterus. In enkele gevallen schijnt naast ascites een endo-
metritis voor te komen.
3e. Tumoren. Soms is het verschd tusschen ampulachtige
uitzettingen van den uterus en tumoren zeer gering. Meestal voelt
de tumormassa harder aan dan de uitgezette uterus. Bij beide kan
uitvloeiing voorkomen. Ook kunnen beide naast elkaar aanwezig
zijn (No. A. 30). Na laparotomie is dikwijls pas de diagnose te
stellen.
Polydipsie. Urineonderzoek is noodzakelijk in verband met
diabetes mellitus en chronische schrompel-
nieren. Ook moet men met de mogelijkheid van een g a s t r i-
t i s rekening houden, vooral, wanneer braken optreedt; in het
laatste geval geeft het urineonderzoek geen verschil met dat bij
endometritis.
B. Endometritis na den partus.
Nu moet men denken aan gastro-enteritis, wat ver-
oorzaakt kan worden door de opgegeten placentae, of door over-
dreven voeren door den ,.bezorgdenquot; eigenaar.
Is de uitvloeiing erg stinkend, veel en bruingroen van kleur, dan
is de aanwezigheid van een jong niet uitgesloten. De
differentieel-diagnose met retentio placentae en met de aanwezig-
heid van veel lochiën, vooral als het aantal jongen groot is, is
moeilijk. Veel te dikwijls wordt de diagnose endometritis gemaakt,
terwijl slechts een lochiometra aanwezig is. Ook is het zaak
op een mastitis te letten als oorzaak van algemeen ziekzijn en
hooge temperatuur.
HOOFDSTUK 6.
Literatuur»
Richter en Möller-Sorensen zeggen, dat een acute
puerperale infectie over kan gaan in een chronisch proces.
Gedurende het lijden nemen de algemeene verschijnselen in ernst
toe, cachexie of septicaemie zijn het gevolg. De laatste kweekte
soms colibacillen uit de milt. Een endometritis of septische metritis
kan in een pyometra overgaan; deze kan weer aanleiding geven tot
sepsis (Spaulding).
Keiler noemt toxinaemie en bacteriaemie uitgaande van den
uterus als gevolgen van acute puerperale metrititis. Pyaemie zag
hij zelden, wel een enkele maal trombose van de achterbeenen. In
gunstige gevallen treedt na 2 a 3 weken genezing op. Pyometra
geeft in de laatste stadia aanleiding tot cachexie, zelden tot pyamie
met endocarditis of tot sepsis. Dit laatste ziet men, wanneer de
serosa in het proces betrokken is en perforatief peritonitis is ont-
staan. Adhaesies met andere buikingewanden kunnen dan ook het
gevolg zijn. Ook ziet men dan wel vergroeiingen van den uterus
met net en darm.
Müller spreekt van pyaemie en septicaemie als laatste proces
bij catarrhale.metritis.
Volgens Möller-Sorensen en Bergeon kan het
lijden acuut beginnen en chronisch worden, maar ook is het moge-
lijk, dat het van het begin af slepend verloopt. Tenslotte gaan de
dieren aan perimetritis of peritonitis en cachexie te gronde.
Bouchet vestigt er de aandacht op, dat een endometritis post-
partum gemakkelijker geneest dan één na de loopschheid.
Als laatste stadia noemen Benesch en Pommer en
Char moy ook cachexie en peritonitis met de bijbehoorende
symptomen.
K i n n a wijst op het maandenlang bestaan van een chronische
catarrh zonder veel symptomen te geven en het plotsebnge op-
treden van een acute exacerbatie.
Y a t e s vestigt sterk de aandacht op de symptomen, die aan
gastritis doen denken. Heeft de uterus veel secretum ondast, dan
verdwijnen ook deze weer tijdelijk. Tenslotte gaan de patiënten
aan sepsis te gronde, ook kan doorbraak van den uterus optreden
met peritonitis als gevolg.
Dit laatste nam ook Ellis waar bij een ampulvormig uitge-
zetten uterus met sterk atrophischen wand.
Lesbouyeries en Berthelon zagen in 19 van de 22 ge-
vallen van acute metritis bacteriaemie optreden; bij metritis na den
partus treden secundair peritonitis, cystitis, broncho-pneumonie,
abscedeering van het pancreas en enteritis op; toxinaemie werd
slechts 2 maal waargenomen.
Volgens Jakob verloopen de endometritiden chronisch; is
afvloei van exsudaat niet meer mogelijk, dan ontstaat een pyometra
of haemopyometra. Een metritis gangraenosa kan in een peri- en
parametritis gangraenosa overgaan. De prognose is in deze gevallen
zeer ongunstig te beschouwen. Complicaties zooals nepbropathien
of hartaandoeningen maken de prognose zeer ongunstig. Geringe
catarrhale processen kunnen spontaan genezen.
Klarenbeek zegt, dat de prognose bij haemopyometra in-
faust, bij endometritis purulenta veel gunstiger is. Beide aandoenin-
gen kunnen naast elkaar voorkomen.
Treedt necrose van den wand op, wat meest symmetrisch ge-
schiedt, dan volgen doorbraak naar de buikholte en de dood van
het dier (Gray).
Bij voortschrijdende processen treden tenslotte exhaustio en de
dood op (Wooldridge).
De Bruin stelt de prognose gunstig, als de catarrh nog pas
kort bestaat; heeft het proces reeds een half jaar voortgewoekerd,
dan is ze twijfelachtig.
Bespreking van het eigen onderzoek.
Het is mij slechts mogelijk geweest 2 spontaan opgetreden ge-
vallen (No. C. 1 en 4) bij honden, die vrij zeker nooit gejongd
hadden, te volgen door van tijd tot tijd na laparotomie den uterus
te beoordeelen en door dezen in gedeelten te amputeeren. De ge-
gevens moeten verder verstrekt worden door het klinisch waar-
genomen verloop der spontane gevallen, door van tijd tot tijd een
deel van den uterus der experimenteel opgewekte gevallen te be-
oordeelen en door het postmortum onderzoek van uterus en cadaver.
A. Endometritis na de loopschheid.
Wanneer de patiënten ter behandeling worden aangeboden, heeft
het ontstekingsproces bijna steeds een zeer uitgebreid stadium be-
reikt. In vele gevallen wijst het pathologisch-anatomische onderzoek
er op, dat het proces langer bestaan moet hebben dan uit de anam-
nese'blijkt (zie aetiologie blz. 23), terwijl noch in den vooraf-
gaanden anoestrus. noch tijdens de daaraan voorafgaanden oestrus
iets abnormaals is opgemerkt; soms heeft deze oestrus wel wat te
lang geduurd. Als bewijs hiervoor dienen de volgende drie bevin-
dingen: le. Bij khnisch volkomen gezonde honden is een endome-
tritis gevonden (o.a. No. C. 3 en 4, zie blz. 198), die reeds een
chronisch beeld vertoonde. Een van deze honden werd vier maan-
den later loopsch; hierna traden pas klinische verschijnselen op;
pathologisch-anatomisch was naast de chronische ook een acute
ontsteking aanwezig. 2e. Bij conservatieve therapie, bestaande uit
de toediening van uterina, kan khnisch genezing optreden tijdens
den geheelen volgenden an- en dioestrus. Bij de nieuwe loopsch-
heid laait het proces op en geeft weer klinische verschijnselen o.a.
uitvloeiing. 3e. Bij de infectieproeven bleek bij laparotomie een meer
of minder heftige endometritis aanwezig te zijn, zonderdat klinisch
veel afwijkingen waren waargenomen. Het proces ging spontaan
terug om dan in sommige gevallen tijdens de loopschheid weer
actief te worden. De uitvloeiing leek macroscopisch tijdens deze
loopschheid normaal, microscopisch waren steeds leucocyten aan-
wezig. Tijdens de loopschheid treedt een exacerbatie op, die dan
veelal de eerste klinische symptomen geeft.
Spontane genezing is niet waargenomen. Ook na een conserva-
tieve therapie is de genezingskans gering (zie blz. 111). Wel werden
bij de 100 door hysterectomie verwijderde uteri 3 gevallen van ge-
nezende endometritis waargenomen. In hoeverre deze genezing
blijvend zou zijn geweest na de volgende loopschheid en hoe sterk
de aandoening geweest is, is niet te zeggen. Het betrof hier een
bastaard hond van jaar, een pekingees van 9 jaar en een
Dobermannpincher van 7 jaar (No. A. 9 en 26). Gedurende het
tijdsverloop, dat deze casuïstiek van 100 gevallen gemaakt is, is bij
de sectie van 2 honden, die aan een andere ziekte gestorven waren,
een genezende endometritis gevonden (zoover was na te gaan had-
den deze dieren niet gejongd). De experimenteel opgewekte endo-
metritis gaf wel een sterke neiging tot genezing te zien. Daar deze
echter opgewekt waren bij jonge dieren, waren de omstandigheden
hiertoe gunstig.
In de groote meerderheid van de gevallen leidt een endometritis
tot den dood. Deze kan 2 weken na de laatste loopschheid al in-
treden. Van de 100 patiënten zijn er 6 gestorven, zonderdat ze
geopereerd zijn. Om over een grooter aantal gevallen te beschikken
zijn nog de sectieverslagen van 16 andere honden, lijdende aan
een endometritis, nagegaan. Eveneens wordt het sectiebeeld van
een 14-tal dieren, dat binnen 24 uur na de operatie gestorven is,
hierbij beschouwd. Vijfmaal werd bij deze 36 honden een kleine
perforatie van den uterus met aansluitende peritonitis gevonden.
Bij één van de patiënten was tevens een chronische glomerulo-
nephritis aanwezig, bij een ander een acute myocarditis en exsuda-
tieve nephritis en chronische glomerulusprikkeling. Drie uteri zijn
microscopisch onderzocht; bij 2 werden abscesjes in den wand ge-
vonden, de eene hiervan vertoonde een subacuut purulent en de
ander een rustig purulent beeld. Beide dieren, waarvan deze uteri
afkomstig zijn, waren 2 weken tevoren loopsch geweest en na dien
tijd pas ziek geworden. In het derde geval bevond de perforatie
zich in een getordeerde, sterk gestuwde, ampulachtige uitzetting,
waarin veel vaattrombi voorkwamen (No. A. 39). Bij 2 van 170
uteri werd vergroeiing met de omgeving gevonden en wel een keer
met den buikwand en een keer met het mesenterium.
Bij 6 van de 40 onderzochte uteri werden abscesjes en bij 6 ulcera
of ondiepe kratertjes aangetroffen. Het pathologisch-anatomische
beeld van het overgroote deel der uteri doet, gezien de betrekkelijk
oppervlakkige localisatie van de ontsteking, geen doorbraak ver-
wachten.
Verschijnselen van sepsis werden in 13 gevallen aangetroffen
(vettige, of parenchymateuze orgaandegeneratie, miltzwelling). Bij
die dieren, welke binnen 24 uur na de operatie gestorven zijn, kan
de vettige degeneratie door de narcose verergerd zijn. In die geval-
len, waarbij miltzwelling was opgetreden, werden cultures uit de
organen aangelegd, die echter steriel bleven. De sepsis is dus een
toxinaemie en geen bacterieaemie.
Drie keer werd bij dieren, die binnen 24 uur na de operatie stier-
ven enkel hartparalysis gevonden. De uteri gaven alle zoowel
macroscopisch als microscopisch een heftig proces -en; het ont-
stekingsproces was (weer) nog acuut of van purulent karakte.
De acute endocarditis en de embohsche myocarditis nephritis
wijzen op het circuleeren van bacteriën, eventueel «P P^^f ^
uterus behoorende bij de eerste, bevatte abscesjes (No. A.
die bij de tweede bevatte plaatselijk sterke leucocytenophoopmg.
Behalve de bovengenoemde glomerulonephritis naast perfo-
ratie werd glomerulonephritis nog 4 maal aangetroffen. Als andere
nieraandoeningen werden gevonden; een acute ^^ritiquot;
een hepalitis, een subacute nephritis naast orgaandegeneratie, 3 keer
een exsudatieve nephritis, 3 keer een haardnephritis, waarb, in
1 qeval tevens een acute endocarditis, 1 keer een acute embohsche
nephritis met myocarditis en 3 keer schrompelnieren. Een myocar-
ditis hepatitis en een haemorrhagische enteritis werden elk 1 maal
aezien Tusschen deze nierafwijkingen, uitgezonderd de acute embo-
hsche nephritis, en de endometritis is geen direct verband aan te
toonen- de schrompelnieren bijvoorbeeld hebben zich vri, zeker on-
afhankelijk van de endometritis ontwikkeld. Wel is het zeer -ar
schijnhjk, dat het nierproces door de voortdurende pnkkehng van
de toxinen ongunstig beïnvloed is.nbsp;,
Twee spontaan ontstane endometritiden (No. C. 1 en C. 3)
deden beide zien, dat een ampulvormig uitgezette uterus kan over-
gaan in een gelijkmatig uitgezetten. Bij den eenen was d^ binnen
3 weken geschied (No. C. 1), bij den anderen binnen 40 dagen
mo C 4) Door de pituglandolinjecties was de uterus van
L C 1 sterk gecontraheerd. De uitvloeiing wisselde bij deze van
kleur tusschen geel en chocoladekleurig: beide kleuren waren naast
elkaar in den uterusinhoud aanwezig. Een plaatsel.k verschd m
de mucosa is niet waargenomen; een verklaring voor het nu eens
ae rau«-u=,anbsp;onbsp;kleur en dan van de andere
OD den voorgrond treden van de eene kieur
is niet te geven. Ook bij andere dieren is veranderen van de uit-
v^g vL geel in rood of omgekeerd waargenomen. Omtrent
vioeuny va. y ^nbsp;^nbsp;^^ ontsteking geeft dit dus geen
bftrowbaraTnwilzinr'BijTen anderen hond was eerst gek en
later chocolade- en koffiekleurige inhoud aanwezig. Het eerst ge-
amputeerde stukje vertoonde al een chronische endometritis en wel
met een ernstig karakter, dus weer een bewijs ervoor, boe sluipend
en slepend het proces verloopt. Na 40 dagen had het proces een
veel heftiger vorm aangenomen, ook nog zonder klinische symp-
tomen te geven. Deze traden pas op na de loopschheid, die oogen-
scbijnlijk geheel normaal was. De uterus vertoonde toen het beeld
van een heftige ontsteking, waarbij een acuut proces sterk op den
voorgrond trad. Dat hiervoor de oestrus enkel verantwoordelijk is,
is niet bewezen.
Conclusie: De endometritis na de loopschheid verloopt
vanaf het begin zeer slepend en sluipend. Ze openbaart zich na
een oestrus, wanneer dan een exacerbatie is opgetreden. Een acuut
verloop zooals in No. A. 38 is groote uitzondering. Spontane ge-
nezing treedt sporadisch op. Het verloop is bijna steeds doodelijk:
perforatie komt voor; meestal gaat het dier door de voortdurende
toxinecirculatie te gronde. Bacterieaemie is niet waargenomen, wel
een enkele maal pyaemie.
B. Nadenpartus.
In die gevallen, waarbij deelen van een macereerende vrucht zijn
achtergebleven, geven deze aanleiding tot plaatselijk heftige ont-
stekingsprocessen, soms met perforatie en vergroeiing met de om-
geving. In de rest van den uterus kan ontsteking ontbreken. Deze
processen zijn steriel.
Van drie op zich zelf staande gevallen waren twee van zeer goed-
aardig type, één zelfs met neiging tot genezing, de 3e was van een
ulceratief karakter. Twee acute gevallen van metritis leidden tot
metastase (pyaemie).
In vijf gevallen, waarbij de diagnose enkel klinisch werd.gesteld,
trad na conservatieve behandeling genezing op, in drie ervan
bebben de dieren weer gejongd (No. B. 9, 1 dood jong, weer endo-
metritis). Bij één trad na de loopschheid residief op, ze is hiervan
blijvend genezen.
Conclusie: Het verloop van endometritis, opgetreden na
den partus, is gunstiger dan van die na den oestrus; dit is zoowel
uit het klinisch als uit het pathologisch-anatomische onderzoek ge-
bleken; genezing komt meer voor. Acute metritis geeft aanleiding
tot pyaemie.
HOOFDSTUK 7.
Dit hoofdstuk is te verdeelen in twee groote groepen n.1.: de
chirurgische en de medicamenteuze.
De laatste groep is weer te onderscheiden in die, waarbij het
geneesmiddel zooveel mogelijk direct in den uterus wordt gebracht,
dus door irrigatie, en in die, waarbij de geneesmiddelen via het
bloed den uterus moeten bereiken, dus na toediening per os of per
injectionem.
Ook wordt door een enkelen schrijver nog een physische therapie
(diathermie en hydrothérapie) beschreven.
Literatuur.
Chirurgische therapie:
Richter zegt, dat de veranderingen meestal te sterk zijn om
met geneesmiddelen succes te verkrijgen; hij grijpt chirurgisch in.
Ook Möller-Sorensen acht hysterectomie de aangewezen therapie.
Richters operatiemethode is als volgt: Voor narcose gebruikt hij
morphine, aangevuld door inhalatie van een mengsel van chloro-
form en aether in gelijke deelen. Ook beveelt hij pernocton aan en
wel 30 mgr. per K.G. lichaamsgewicht. Dit geeft meestal voldoende
narcose.
De hond wordt gecatheteriseerd, geschoren en gewasschen. Het
operatieveld wordt met joodtinctuur gedesinfecteerd en daarna met
steriele • doeken afgedekt.
De snede maakt hij in de linea alba of 1 c.M. er naast en laat
deze niet heelemaal doorloopen tot de symphysis. Het uier moet
men steeds sparen. De M. rectus abdominis wordt doorgesneden.
Ook kan men de huid en de rectusscheede doorsnijden en de spier
zelf splijten met den steel van de scalpel om bloeding te voorkomen.
gespleten, en direct met tangen vastgepakt, teneinde terugschieten
ervan te voorkomen. De uterus wordt dan buiten de buikholte ge-
haald. De arteria uterina media wordt het eerst onderbonden; er
wordt dan geen bloed meer in den uteruswand gevoerd. Op de
tuba wordt een klem gezet, op 1—Ij/^ c.M. hiervan worden tuba
en mesometrium onderbonden, waarna hier tusschen wordt door-
geknipt. De vaatjes in het mesometrium worden afgebonden. Aan
den anderen hoorn wordt dezelfde techniek toegepast. Hierna wordt
de uterus naar achteren geklapt. De cervix wordt afgebonden door
een zijligatuur zonder de arteriae er bij te nemen; deze worden
apart onderbonden, 2 c.M. hier vanaf wordt een klem gezet, waarin
de arteriën wel worden dichtgeklemd. Het corpus uteri wordt met
een mes doorgesneden, daarna gecauteriseerd en met joodtinctuur
gedesinfecteerd, waarna de stomp met een serosanaad wordt over-
hecht. Hierbij wordt een kapje van den breeden baarmoederband
over de stomp gehecht, zoodat deze niet met de omgeving verkleelt.
De buikwand wordt in drie lagen gehecht, n.1. peritoneum, dan de
musculus rectus en daarna de fascie met catgutknoophechtingen.
De huid wordt met zijde gehecht, met een Moserschen naad kan
men de subcutis er bij in hechten. De wond wordt afgedekt met
jodoformgaas, dat door drie ondersteuningshechtingen wordt vast-
gehouden. Dit verband blijft zes dagen zitten.
Complicaties zijn breuken en vetnecrose. Zijde zou meer necrose
geven dan catgut. Ook is verbloeding mogelijk n.1. vanuit de art.
uterina cranialis en in de vagina. Door de art. uterina media apart
te onderbinden voorkomt men het gevaar, dat ze uit de ligatuur
schiet. Peritonitis en hartzwakte treden op bij verzwakte dieren.
Men treft bij de operatie al reeds vaak vloeistof in den buik aan.
63 % van de gevallen van hysterectomie genezen.
Benesch geeft verscheiden beschrijvingen van de techniek
van de hysterectomie. Hij maakt onder locale anaesthesie in de
hnea alba een snee van den navel tot aan de symphysis. Daarna
legt hij een catgudigatuur al of niet boven het ovarium en een
zijligatuur op de plaats, waar de uterus in de oviduct overgaat, aan.
Ook kan men hier een Guyansche klem gebruiken. De ligamenta
lata worden stomp verscheurd. De arteria spermatica interna en de
art. uterina worden met catgut dubbel onderbonden, daarna wordt
een klem op het corpus uteri gezet en caudaal hiervan wordt door-
Het peritoneum wordt ingeknipt en met een geknopte schaar verder
gesneden. Dc stomp wordt ingestulpt en met een darmhechting ge-
sloten. Hierop volgt desinfectie met joodtinctuur en opnieuw over-
hechten en nogmaals desinfecteeren. Ook kan algemeene narcose
toegepast worden; sterke dieren geeft men eerst morphine subcu-
taan, zwakke dieren krijgen alleen inhalatienarcose; deze kan men
van te voren intraveneus een oplossing van druivensuiker toedienen.
Na het openen van de buikholte vindt men zelden al diffuse ette-
rige peritonitis, veel vaker vindt men cervixnecrose en adhaesieve
peritonitis. Het doorbranden van de cervix of vagina zou te veel
necrose geven, daarom wordt de stomp ingestulpt. Uitwendige
stompbehandehng is niet noodig om infectie van het peritoneum te
voorkomen. Benesch vermoedt, dat de dieren immuun zijn voor hun
eigen bacteriën, zelfs al zijn dit virulente Streptococcen, welke ge-
zonde dieren na intraperitoneale infectie doen sterven aan perito-
nitis. Ook wanneer bij de operatie al doorbraak bestaat, is de toe-
stand nog niet hopeloos. Dikwijls is de uterusinhoud steriel. Voor
het hechten wordt joodcatgut gebruikt.
74 % van de geopereerde patiënten geneest.
Hysterectomie is volgens hem de eenige therapie bij pyometra.
Soms is één hoorn gekanteld of afgesloten. Uitdrijven van den in-
houd is onmogelijk evenals irrigeeren. Narcosedood komt voor.
Keiler acht hysterectomie ook de beste therapie; de lange
vagina, de slecht geopende cervix, de geslingerde uterus, die sterk
veranderd en atonisch is, maken, dat irrigaties niet tot een goed
resultaat leiden.
Uterustonica geven evenmin afdoende succes. Evenals Benesch
wil hij alleen bij sterke dieren morphine als inleidende narcose toe-
passen of bij zwakke alleen aether. Vertoont de patiënt verschijn-
selen van collaps, dan moeten eerst excitantia toegediend worden.
De buik wordt in de hnea alba geopend en wel van den navel tot
zoover naar achteren, dat de cervix gemakkelijk losgemaakt kan
worden. Aan de uiteinden van de hoornen wordt een kromme klem
op het mesometrium gezet. Bij oudere honden verwijdert men beide
ovariën meteen, bij jonge kan men één of beide laten zitten. Daar
het mesovarium of mesometrium zeer vetrijk is, moet men oppassen,
dat de ligatuur er niet afglijdt; een tweede ligatuur (joodcatgut)
kan als reserve worden aangelegd.
Keiler wd nog slechts de intraperitoneale stompbehandehng
toepassen, wanneer in het praeparaat en cultureel is gebleken, dat
geen bacteriën aanwezig zijn. Volgens bem is de stomp niet goed
steriel te krijgen. Hij legt om de cervix met de bloedvaten een elasti-
sche ligatuur aan, desnoods worden de arteriae spermaticae externae
afzonderlijk onderbonden. Bij bet vasthechten van de stomp in den
buikwand moet de uterus 90° gedraaid worden, opdat de urethra,
die nu boven de vagina komt te loopen, niet wordt dichtgekneld.
De stomp wordt achter in den wondhoek gefixeerd, de buikmuscu-
latuur wordt in twee lagen gehecht en vervolgens de huid apart.
Hierna wordt de uterus pas geamputeerd (snijden of branden) en
wordt het slijmvlies gebrand.
Na 8—10 dagen wordt dit stompje verwijderd en geneest ook
dit stukje van de wond. Hier ontstaat echter vaak ettering, waar-
door de wond blijft fistelen. Joodcatgut is dan in het voordeel, om-
dat dit na veertien dagen geresorbeerd is.
De intraperitoneale stompbehandeling geeft de laatste jaren ook
goed succes. De uterus wordt caudaal van de cervix met een schaar
geamputeerd, nadat de arteria uterinae onderbonden zijn. De stomp
wordt ingestulpt, overgehecht en met joodtinctuur gedesinfecteerd.
Ook Matbis en Charmoy achten irrigaties door de lange
vagina en de gesloten cervix onmogelijk en beschouwen hysterec-
tomie als de eenige therapie.
Als narcose gebruikt M. atropine-morpbine als inleidende nar-
cose en chloroform als aanvulling. Ook kan locale anaesthesie toe-
gepast worden. Hij maakt de snee in de linea alba van den navel
tot 3 c.M. vóór de symphysis. De vaginastomp wordt doorge-
sneden en de pus zorgvuldig verwijderd. Musculatuur en perito-
neum worden in eens, daarna wordt de huid gehecht. Als hecht-
materiaal wordt catgut genomen.
K i n n a dient bij een acute endometritis geen morphine toe,
hoewel de kans op chloroformshock ook vrij groot is. De cervix-
stomp behandelt hij met geconcentreerd carbolzuur. Als hecht-
materiaal prefereert hij catgut.
B O u c h e t verwacht therapeutisch ook alleen van hysterectomie
heil (lange vagina, nauwe cervix). Bij de operatie buigt hij de
wervelzuil naar dorsaal om groote ruimte voor de darmen in den
buik te krijgen.
De vaginastomp brandt hij door. Den buikwand hecht hij in twee
lagen, voor alles gebruikt hij catgut. Eenmaal trad door de snelle
resorbtie van catgut een eventeratio subcutaneus op.
Coquot en Lamy wijzen er op, dat de vaginale methode
van hysterectomie door de lange, nauwe vagina niet mogelijk is.
De snede wordt in de linea alba gemaakt.
Zij achten zijde als hechtmateriaal beter dan catgut; zijde is beter
aan te halen, zonderdat het insnijdt, bovendien wordt catgut te snel
geresorbeerd. Wat de stompbehandeling betreft, merken ze op, dat
door enkel een Ugatuur om het vaginale deel aan te leggen, een
losse stomp, die niet steriel is, in den buik wordt opgesloten. De
extraperitoneale stomp blijft steeds gevaar voor peritonitis opleve-
ren, bovendien duurt het lang, eer de stomp geëlimineerd is. De
stomp kan ingestulpt worden. Bij hysterectomie zijn echter de
mucosa en de muscularis verdikt, zoodat het instulpen niet gelukt.
De beste methode is het peritoneum als een manchet om de vagina
los te praepareeren, nadat men de vaten bij de cervix afzonderlijk
heeft onderbonden. Deze manchet wordt teruggeslagen. Nu wordt
de muscularis doorgesneden. De stomp wordt met tinctura jodii ge-
desinfecteerd. De serosamanchet wordt daarna over deze stomp ge-
hecht, eerst met een doorloopende hechting, daarna overhecht met
een Lembertsche hechting.
Als hechtmateriaal dient chroomcatgut.
In 1914 had Coquot een methode aangegeven, waarbij hij
het peritoneum aan den ventralen kant van de vagina losmaakte
en deze lap, nadat de uterus geamputeerd en de vagina dichtge-
hecht was, over de stomp gehecht werd.
T e w f i k stulpt de vaginale stomp in, nadat hij een rondloopen-
de hechting, die op meerdere plaatsen onder de serosa loopt, heeft
aangebracht; hoewel dit bij een nauwe vagina moeilijkheden geeft.
Courrèges praepareert een peritoneumlap vrij op dezelfde
manier als Coquot, stulpt de overblijvende vaginastomp in en hecht
dan dezen lap er overheen.
Deze Fransche schrijvers hebben goed resultaat met lumbaal-
anaesthesie. Bij de voorbereidingen wordt de vagina geïrrigeerd
en daarna getamponeerd met materiaal gedrenkt in joodglycerine.
Er wordt aanbevolen om steeds op de vagina te amputeeren (totale
hysterectomie). Is albuminurie of glucosurie aanwezig, dan heeft
men veel kans op slechte wondgenezing. Ook moet tuberculeuze
endometritis kunnen worden uitgesloten.
Baussant, die hysterectomie ook prefereert, amputeert op
het corpus uteri, waarbij hij eerst de vaten onderbindt en vervol-
gens snijdt hij op het corpus door en desinfecteert de stomp met
joodtinctuur. Hierna wordt de stomp dichtgehecht, omgestulpt en
overhecht met een serosamusculaire hechting, waaroverheen nog
weer het hgamentum latum gehecht wordt.
Bron opereert met extraperitoneale stompbehandeling. Het
vasthechten in den buikwand en het onderbinden van de groote
vaten doet hij in dezelfde hgatuur. Hij steekt eerst door den buik-
wand, dan door de vagina, zoodat de groote vaten aan dien kant
er bij ingepakt worden en daarna door het peritoneum en de mus-
culatuur aan den anderen kant van de wond. Dc vaten aan de
andere zijde van de vagina worden op dezelfde manier onderbon-
den. Vervolgens wordt de uterus geamputeerd en de uterusserosa
over de stomp gehecht. Hierover heen wordt de huid weer gehecht;
er wordt een drain in de wond gelegd.
Bergeon, Berge en Regenbogen noemen hysterec-
tomie ook als eenige afdoende therapie.
De eerste en de laatste hechten het peritoneum en den muscula-
tuur van den buikwand met catgut, de huid met zijde. De tweede
hecht alleen met zijde.
Armstrong hecht het peritoneum en den musculatuur afzon-
derlijk met catgut, dat hij ook voor de afbindligaturen gebruikt.
De huid hecht hij met zijde.
Regenbogen en Bergeon gebruiken bij de ovaria en
de vagina catgut om mee af te binden. De vaginastomp behandelt
Regenbogen met steriel water.
Klarenbeek vestigt er ook de aandacht op, dat de cervix
bij den hond noch te bekijken noch te betasten is en irrigaties
alleen na den partus zijn toe te passen, in alle andere gevallen
zijn ze af te keuren. Bij de chronische endometritis zijn de verande-
ringen te vergevorderd om langs medicamenteuzen weg nog ge-
nezing te verwachten.
Bij de endometritis haemopurulenta (haemopyometra) dus die,
waarbij de chocoladekleurige uitvloeiing optreedt, is de operatie
veel minder succesvol dan bij de endometritis purulenta, dus bij die
met gele uitvloeiing. In het eerste geval heeft men met een ziek
dier te doen, bovendien is er kans op het ontstaan van een uterus-
ruptuur tijdens de operatic.
De operatie wordt uitgevoerd in algemeene chloroform-aether-
narcose, voorafgegaan door subcutane toediening van morphine.
Locale anaesthesie is af te raden. Lumbaalanaesth.e - -t aan te
bevelen daar de technische bezwaren bij vette honden te groot z,n.
Ook W het voor. dat de injectie vlot verloopt, zonderdat anaes-
Wetordt in de linea alba in de streek van den navel tot
voor de symphysis gemaakt. De uterushoornen moeten eerst los-
gemaakt LVn. Zijn de ovariën cysteus ontaard, ^an
Lze mee weggenomen, anders laat men ze zitten. Het sched hoef
niet onderbonden te worden. De arteriën bij de tubae geven he
meest kans op bloeding, deze worden met bet omgevende weefsel
gelijktijdig en masse onderbonden. Ten einde afgbjden van de bga-
Lu e voorkomen doorsteekt men de stomp. De cervix late men
^tact d-e is een natuurlijke beschutting tegen infectie. Hiervoor
bindt men den uterus af, snijdt dezen door - brandt de stomp^^^^^
Men kan een serosa-spierlaag-tabakzakhechtmg aanleggen. Per
toneum en spierlaag worden met een
steund door enkele knoopbecbtingen, gehecht. Ook de huid word
met een doorloopende hechting gehecht, het laatste einde kan met
knoopbecbtingen worden gedaan. Deze kan men verwijderen als
d^noodig is om wondsecretum te doen afvloeien. Patiënten met een
lang belande haemopyometra, waarbij het lumen sterk vergroot is,
kan men beter afmaken dan opereeren.
Ook Wooldridge noemt hysterectomie, mits ti,dig toege-
past, als de eenige therapie.nbsp;, , . ■
Y ates is eveneens deze meening toegedaan. Is de cervix open,
dan kan men eerst irrigatie probeeren. , , ^ .
H O b d a y noemt hysterectomie als afdoende therapie.
M er illa t wijdt een artikel aan de stompbehandeling als
zijnde bet voornaamste deel van de operatie. Als eerste methode
nLmt bij cauteriseeren met ferrum candens of met een chemisch
Sei. ieze methode gaat vlug; het nadee is. dat een stomp, die
geresorbeerd moet worden, in de buikbo te ligt. O doorsnijden en
Linfecteeren met jodoform, boorzuur of phenoloplossmg voldoen-
waarb, een dubbele liga.ur om ^
vaginale stomp wordt gelegd. Deze beide ligaturen worden op een
Ipalkje buiten de buikholte gefixeerd. Na ongeveer een week kan
door tractie aan deze bgaturen het stompje verwijderd worden en
de wond verder genezen. De kans op peritonitis is bij deze methode
zeer groot. Ook kan men de stomp instulpen, nadat de bloedvaten
apart onderbonden zijn. Het meer of minder uitgezet zijn van het
corpus uteri, dus het al of niet in partu zijn, is hierbij van groot
belang, de stomp wordt nd. per vaginam naar buiten gehaald. Met
catgut wordt deze overhecht, zoodat peritoneum tegen peritoneum
komt. Ook kan men een stukje peritoneum van de omgeving op
de stomp hechten. De methode met de z.g. extraperitoneale stomp
kan ook toegepast worden.
French, Hobday, Brumley en Williams laten
zich niet duidelijk over de stompbehandehng uit.
Whipple stulpt bij een uterus in partu en bij pyometra de
stomp in.
La c r o i X stulpt de stomp in, als het mogelijk is, anders snijdt
hij haar af en desinfecteert met joodtinctuur.
S m y t h e acht een ligatuur om de vagina, ook al loopt deze
gedeeltelijk onder het peritoneum door, en het daarna doorsnijden
van de cervix alleen bij den niet drachtigen, gezonden uterus vol-
doende. Bij een endometritis komt een geïnfecteerde stomp los in
de buikholte te hggen. Door den dikken wand en het nauwe lumen
wordt het instulpen zeer bemoeilijkt. Hij brengt een ligatuur aan op
de vagina en de cervix. Hiertusschen wordt de uterus afgesneden.
De stomp wordt met joodtinctuur gedesinfecteerd. Daarna wordt
een draad aangebracht, die aan den zijkant van de stomp door het
peritoneum gestoken wordt en uitkomt in de sneevlakte van den
muscularis. Aan de andere zijde van het lumen wordt hetzelfde
herhaald, beginnend op de sneevlakte van den muscularis. Door
dezen draad aan te halen krijgt men een begin van instulpen. De
stomp wordt met een Lembertschen naad overhecht. De eerstaan-
gelegde afbindhgatuur wordt verwijderd. De druk van deze twee
hechtingen is zoo sterk, dat geen bloeding ontstaat.
Als men opereert door de stomp in de buikholte te laten zitten,
moet men deze volgens de Bruin flink cauteriseeren. Bij
hond en kat geeft deze methode goede resultaten.
Jakob noemt te hoogen ouderdom (boven elf jaar), erg vet zijn,
hart- en nieraandoeningen van meer ernstigen aard als contra-
indicatie. Bij patiënten met geringe hartzwakte, endocarditis, chro-
nische nephrosen kan de levensduur door een ingrijpende operatie
als hysterectomie zeer bekort worden.
Mc. Cunn en Wright willen de musculatuur splijten
-ocr page 104-naast de linia alba, omdat deze slecht gevasculariseerd is. Een dunne
vaginastomp cauteriseert Mc. Cunn met carbolzuur. waarna het
omentnm er op vastgemaakt wordt. De tweede desinfecteert de
mucosa met joodtinctuur en hecht het ligamentum latum er over. De
buikwand wordt laag voor laag gehecht met catgut. Na de operatie
wordt o.a. pituglandol toegediend om den bloeddruk op peil te
houden.nbsp;i i j j
Mitchell past dezelfde techniek toe. alleen hij onderbindt de
vaginastomp met catgut en desinfecteert met carbolzuur.
Volgens Lesbouyeries en Berthelon zou het voldoen-
de zijn de cysteuze ovaria weg te nemen; de uterus zou zich snel
ontledigen. Bij 2 honden, waarbij geen genezing optrad, bleken
subsereuze uteruscysten aanwezig te zijn.
Medicamenteuze therapie:
Möller-Sorensen verwacht van auto-vaccinatie slechts
bij catarrhale endometritis resultaat; de veranderingen zijn te diep-
gaand om een restitutio ad integrum te verkrijgen. Per vaginam
is de uterus niet te bereiken.
Graf heeft de gevoeligheid van den zieken uterus voor ..Hypo-
physen Hinterlappen Hormonquot; onderzocht. De proeven werden ge-
nomen met geëxstirpeerde uteri. die in lichaamswarme tyrode-
oplossing. waaraan H.H.H. werd toegevoegd, werden gebracht Bi,
den chronisch ontstoken uterus is de gevoeligheid voor H.H.H.
zeer sterk verminderd. De mate, waarin dit het geval is. varieert
sterk en is afhankelijk van het meer of minder aangetast zijn van de
circulaire spierlaag, hetzij dat dit histologisch te constateeren is of
alleen berust op de functioneele leasie door de bacterietoxmen.
Ook kunnen deze de longitudinale laag aangetast hebben. Het is
eveneens mogelijk, dat het sympatische zenuwstelsel minder ge-
voelig is. wat dan meteen de wijde bloedvaten zou verklaren. Daar
het H H H in het lichaam over zoon groote oppervlakte wordt
verdeeld.'zou men veel te groote doseeringen moeten toedienen om
tonusverhooging en contracties met als gevolg uitdrijven van den
inhoud te verkrijgen. De werking van 10 Vögtlem eenheden zou
hiertoe niet sterk genoeg zijn. Hierbij zou de nevenwerking (bloed-
drukverhooging enz.) te gevaarlijk worden.nbsp;, , ,
Collet zag met pituitrine-injecties m 40 gevallen geheele of
-ocr page 105-gedeeltelijke genezing. De dieren kregen dagelijks één of twee injec-
ties. Patiënten met heftige, algemeene verschijnselen genazen.
H O b d a y zag hetzelfde, in één geval trad na de eerstvolgende
loopschheid weer uitvloeiing op.
Glay Dunlop-Martin zag twee gevallen van acute
metritis na loopschheid met pituitrine-injecties snel genezen; de
dieren waren zes en drie jaar oud; ze kregen driemaal daags een
injectie van 0,5 tot 1 c.c. al naar de grootte.
P r i n z i n g gebruikte voor het opwekken van uteruscontracties
clavipurin (Fa. Gehe en Co. A.G.). Het bevat ergotamine en ergo-
toxine (0,6 mgr. per c.c.). Het wordt intraveneus of subcutaan
geappliceerd. Een hond krijgt 1—1,5 c.c. per keer; na drie dagen
herhaalt men de injectie tot de uitvloeiing in plaats van etterig,
bloedig sereus is. Drie tot vijf injecties zijn meestal voldoende.
Een enkele maal trad recidief op, wat echter na twee tot drie in-
jecties genezen was. Pituglandol geeft een tijdelijke genezing ge-
durende drie tot vijf maanden.
Volgens C u i 11 é, D a r r a s p e n en C h e 11 e is bij de
chronische endometritis hysterectomie de therapie. Door 3—15
injecties van H.A.H. is ondediging van den uterus en verbetering
van den algemeenen toestand te verkrijgen.
K i n n a zag van pituglandol in één derde van het aantal ge-
vallen, als de cervix open en de uterus niet te groot was, succes.
Bij een endometritis postpartum worden irrigaties toegepast.
In 1937 is een publicatie van Lesbouyeries en Berthe-
1 o n verschenen, waarin zij melden genezing te zien optreden, door
de ovaria en den uterus met 100 R.E. gonadotroop hormoon te
activeeren.
Kennedly en Baird behandelden een patiënt gedurende
drie weken met irrigaties van 1 quot;/oo acriflavin en met nootjes, die
jodoform en boorzuur bevatten. Per os kreeg het dier calciumlactaat
en extractum ergotinini liquidum. Hysterectomie moest genezing
brengen. Deze werd uitgevoerd onder lumbaalanaesthesie.
Daar het onmogelijk is de lange, nauwe, gebogen uterushoornen
met vele contractieringen met vloeibare geneesmiddelen tot aan
het eind toe te bereiken, probeerden M i g 1 e y en T e i 1 i-
k O w s k i met geneesmiddelen in dampvorm resultaat te verkrijgen.
Ze gebruikten hiervoor jodium, dat in een flesch boven een spiritus-
vlam in dampvorm werd overgevoerd en dan door middel van een
„aanjagerquot; door een canule in den uterus werd geblazen. Twee tot
drie c.Gr. jodium werd per K.G. dier gebruikt. Na de eerste insuf-
flatie zagen zij al beterschap optreden.
Gray verwacht van medicamenteuze behandeling en irrigaties
geen succes. Bij jonge fokdieren kan men met een dubbele canule
trachten eiken uterushoorn te irrigeeren met slappe antiseptica en
adstringentia, hoewel dit moedijk en gevaarlijk is. Bij gesloten
cervix kan men rectaal en vaginaal warme douches geven; ook
wordt hiervoor wel belladonna of atropine in de vagina gebracht.
De cellulairtherapie met colloïdale cejodyloplossing gaf al of niet
in combinatie met irrigaties met waterstofperoxyde of rivanol en
warme omslagen goede resultaten (Warmbrunn).
F 1 o h i 1 heeft twee klinisch zeer zieke dieren met herhaalde
intramusculaire injecties van introcid genezen. De behandeling
werd ondersteund door het toedienen van Extractum errodii flui-
dium per os en vaginale irrigaties met 2 % septoformoplossing. Dit
gaf reflectorisch prikkeling van den uterus en uitdrijven van het
secretum.
In een geval, waarbij secale cornutum per os geen succes had
gegeven, verkreeg Guy-Sutton goed resultaat met irriga-
tie met ozon en boorwater. Tijdens de behandehng veranderde de
flora sterk. Hij nam het materiaal per vaginam direct uit den uterus.
Branford behandelde een hond, die in erge mate leed aan
septische metritis op den 17den dag na de verlossing door middel
van irrigaties met een oplossing van permanganas kalicus en van
chinosol. Per os kreeg het dier broomkali en chloralhydraat en later
sulfasquinini. Genezing trad zeer snel op, een uur na de eerste
irrigatie zakte de temperatuur al.
Ook Ellis irrigeerde met chinosol in een geval van metritis
na de loopschheid, tevens werden zwachtels met antiphlogistine
om den buik van den patiënt geappliceerd. Na drie dagen was het
dier dood, het bleek, dat de ampulvormige uterus geruptureerd was.
Hobday wil eerst probeeren door uterustoniseerende midde-
len en irrigaties verbetering te krijgen. Als uterustonicum geeft hij
extractum hydrastis canadensis als injectie of per os. De vagina
irrigeert hij met warme boorzuuroplossing en ook met extractum
hydrastis canadensis, ten einde de cervix te doen ontsluiten. De
sterk veranderde mucosa en het slecht ondedigen van de beide
hoornen doen niet veel resultaat verwachten.
Berge en Regenbogen beschouwen de lange, nauwe
vagina, de vaak gesloten cervix, de lange nauwe en sterk veranderde
uterusboornen als de redenen, waarom van irrigaties geen succes
is te verwachten.
In 1908 is een publicatie van J a k o b verschenen, waarin hij de
aandacht vestigt op het irrigeeren van den uterus met een perman-
ganaskalicusoplossing. Hij noemt eerst de moedijkheden, n.1. de
lange vagina en de vaak vergroeide cervix. Al dat men door onder
hoogen druk in te spuiten den uterus bereikt, dan is het nog heele-
maal niet zeker, dat verbetering optreedt. Vaak is deze slechts
schijn, doordat de cervix geirriteerd wordt, waardoor de mucosa
zwelt of vergroeiingen optreden en waardoor de afvloei van exsu-
daat geheel onmogelijk wordt. Er ontstaat dan een pyometra. Buik-
punctie geeft geen goed resultaat in deze gevallen. De cervix is
gelegen op het midden van den afstand tusschen het midden van
de achterste rib en de onderste vulvacommissuur; voor een dashond
is de lengte van de vagina 12,5 c.M., voor een pincher 15 c.M.,
voor een Duitsche staande 20 c.M. en voor een poedel 18 c.M.
Metalen katheters zijn noodig; de grootte van de spuit varieert van
20_200 c.c. inhoud. De uterus wordt eerst met lauw water leeg
gespoeld. Men spuit zoolang, tot de hond de staart opbeurt als
teeken, dat de uterus gevuld is. Nu laat men de vloeistof weer af-
vloeien. Dit moet herhaald worden, totdat de vloeistof helder
terugkomt. Daarna wordt 0,1—0,2 % lauwwarme permanganas
kalicusoplossing ingespoten en weer teruggeheveld. Dit herhaalt
men 5 a 6 maal. De laatste hoeveelheid laat men in den uterus
blijven. Deze bewerking past men 3 a 4 keer per week toe. Bij drie
honden zag Jakob na drie weken genezing optreden. In zijn boek
Innere Krankheiten des Hundes noemt Jakob behalve deze therapie
nog subcutane injecties van Ol. Terebinthinae en Ol. Olivare (aa—
aa 2,0) en subcutane of instramusculaire injecties van pblogetan.
Bij pyometra kan geprobeerd worden om met Priesznitzsche om-
slagen ontsluiting van de cervix te krijgen. Ook met uterina (extrac-
tum secalis cornuti en pituitrine) kan men trachten den uterus te
ontledigen. Hebben deze metboden geen resultaat, dan is hyste-
rectomie aangewezen.
M ü 11 e r past ook spoelingen met antiseptica toe. Daartoe ge-
bruikt hij een doppelkatheter. De cervix kan opgerekt worden met
laminariastiften. Seeale cornutum en sabinaolie kan men ook
probeeren. Bij pyometra is hysterectomie aangewezen.
In acute en subacute gevallen kan men probeeren met warme
vaginale douches en met secale praeparaten genezing te verkrijgen,
hoewel Richter zelf weinig geloof aan deze therapie hecht.
In acute en subacute gevallen probeert de Bruin met irriga-
tie van M—1 % aluin of 1 «/oo ichthargan of 3 % boorzuuroplos-
sing den uterus te irrigeeren. Als de uitvloeiing slijmig wordt,
neemt hij 0,9 % keukenzoutoplossing. Per os krijgen de patiënten
decoctum chinae.
Frühwald heeft diathermic toegepast. Het beste resultaat
kreeg hij door de eene electrode in de vagina of het rectum te
brengen en als tweede de gordelelectrode, die rond het achterstel
aangebracht wordt, te gebruiken. Hij behandelde de dieren 15—20
minuten met een stroomsterkte van 0,5 ampère. Hyperaemie en
contractie van den uteruswand zijn de gevolgen; ook de crypten
worden leeggeperst. Volgens schrijver had deze behandeling goed
succes. Uit de casuïstiek blijkt niet, dat hij met echte chronische
gevallen te doen had.
Bergeon stipt de volgens hem alleen voorkomende cervicitis
met joodglycerine aan. Desnoods wordt de vagina met hydro-
phiele gaas, dat hiermee doordrenkt is, getamponeerd.
Spaulding past naast verschillende medicamenten heet-
waterdouches toe per vaginam om den afvloei van het secretum te
bevorderen.nbsp;t,^ ,,
iBij de acute puerperale endometritis en metritis raadt Keiler
aan den grooten uterus met physiologische keukenzoutoplossing te
irrigeeren. Door de vloeistof op een temperatuur van 42—45° C.
te brengen heeft men de meeste kans uteruscontracties op te
wekken. Massage kan deze en het uitdrijven van de vloeistof be-
vorderen. Men kan ook collargol, protargol, suspensies van dierlijke
kool enz. inbrengen. Om den algemeen toestand gunstig te be-
ïnvloeden kan men collargol intraveneus toedienen of niet-speci-
fieke eiwittherapie toepassen. Ook excitantia en kunstmatige voeding
kunnen toegediend worden.
Het meerendeel der schrijvers en dan vooral zij, die over veel
materiaal uit hun kliniek beschikken, is het er over eens, dat hyste-
rectomie de eenige afdoende therapie is.
Bespreking van het eigen onderzoek.
Endometritis na de loopschheid.
Chirurgische therapie.
Beschrijving van de operatietechniek.
De laparotomiewond wordt in de linea alba gemaakt, het over-
zicht van het operatieveld is dan beter, dan wanneer men de snede
in de flank maakt.
Voorbereidingen.
De buik en de binnenvlakte van de dijen worden met pasta
depillatoria onthaard. De huid wordt gereinigd met spiritus sapona-
tus en daarna gedesinfecteerd met 70 % alochol en sol. Jodii spir.
10 %. Bij kleine dieren met een teere huid wordt spaarzaam jod.
tinctuur gebruikt. Gedurende 12 uur vóór de operatie laat men de
dieren vasten. Als inleidende narcose wordt een subcutane injectie
van morphine plus scopolamine gegeven, wat meestal tot gevolg
heeft, dat het dier braakt, urineert en ook dikwijls defaeceert, zoo-
dat het maagdarmkanaal en de vesica urinaria niet hinderlijk ge-
vuld zijn. Het operatieveld wordt afgedekt met steriele doeken.
Operatie.
De huidsnede wordt gemaakt van iets voor de symphysis tot een
paar c.M. voor den navel in de linea alba. Maakt men de snede te
ver naar achter, dan blijft hier een groot deel van de wond on-
bedekt door het verband, wat ettering van de huidhechtingen ten
gevolge heeft met de mogelijkheid van uitbreiding hiervan in de
diepte en naar voren, zoodat een ettering kan ontstaan van de
spierhechtingen. Craniaal van den navel bevindt zich onder het
peritoneum veel vetweefsel, dat verwijderd moet worden ten einde
een goed tegen elkaar komen van het peritoneum, dat de muscula-
tuur bedekt, te verkrijgen. Het verwijderen van dit vet gaat ge-
paard met bloeding. Om dit alles te vermijden, make men de snede
niet te ver naar voren. Bloedingen in de huid en subcutis worden
met Peansche tangen tot staan gebracht; onderbinden van bloed-
vaten is zelden noodig. Bij vette dieren wordt de dikke vetlaag in
de subcutis weggeprepareerd, zoodat hiervan geen necrose kan op-
treden. Hierna worden de huidranden met steriele gaasjes afgedekt,
waarna de spieren en het peritoneum in het midden van de wond
worden gekliefd. Het peritoneum wordt direct met tangen tegen
den musculatuur gefixeerd. De wond wordt met een geknopte scal-
pel vergroot. Maakt men de snede in de linea alba, dan is de
bloeding gering, het plaatsen van tangen is zelden noodzakelijk.
Dat de genezing op deze plaats door de slechte vascularisatie mm-
der zou zijn, is niet bewaarheid. Door de snede naast de linea alba
in het beter gevasculariseerde deel te maken krijgt men veel meer
bloeding; groote vaten moeten worden gepakt met een tang, wat
meer kans op necrose geeft en soms moet nog een ligatuurtje
worden aangelegd. Bovendien krijgt men door de parenchymateuze
bloeding hebt bloed in de buikholte, wat zeer hinderlijk is. Het op
niet correspondeerende plaatsen scheiden van den buikmusculatuur
heeft geen zin; het maakt de hechting moeilijker. Na het openen
van de buikholte wordt de uterus, die meestal direct tegen den wand
hgt, naar buiten gebracht. Nu wordt om het linker mesovarium,
omdat men dit het best kan bereiken, een zijden ligatuur gelegd;
op de grens van mesovarium en mesometrium wordt deze hgatuur
door de ophangbanden aangebracht. Een tweede hgatuur of een
tang (Kocher) wordt op de tuba gezet. Hiertusschen (dus dikwijls
door het ovarium) wordt doorgesneden. Het mesovarium is zeer
vetrijk en meestal kort, zoodat het ovarium niet buiten de buik-
holte kan komen. De tuba is eveneens kort, waardoor men dikwijls
niet veel keus heeft in de plaats om den hoorn los te maken. Is het
ovarium cysteus, dan wordt zooveel mogelijk getracht de tweede
hgatuur nog op het mesovarium aan te brengen, en het geheele
ovarium te verwijderen. De resteerende stomp mag niet te kort
worden, zoodat kans op afglijden van de hgatuur volgt. Bij jonge
honden zal men in alle geval trachten het dier een ovarium te laten
behouden; als de uterus sterk is uitgezet, heeft men in verband
met de korte tuba kans op het openen van den uterushoorn. Het
vetrijke mesometrium en de vetrijke bursa ovarica bemoeilijken het
losmaken van den hoorn zeer. Het overzicht is slecht. Bij gravide
uteri zijn al deze afstanden veel grooter, meestal is de vet-rijkdom
ook minder sterk. Het mesometrium wordt veiligheidshalve en
masse onderbonden, in het vetrijke weefsel is een onverwachte
parenchymateuze bloeding hierdoor te voorkomen. Hierna wordt
het rechter ovarium, dat iets meer naar voren hgt, op dezelfde
manier losgemaakt en vervolgens de rechterhoorn. De geheele
uterus wordt nu naar achteren omgeklapt, waarna de amputatie bij
het corpus uteri moet geschieden. Hiervoor worden zeer veel
methoden aangegeven. Is het corpus uteri weinig uitgezet, dan kan
hier de amputatie geschieden; is bet uitgezet, dan kan het op de
cervix of vagina gebeuren; men zal steeds trachten een zoo dun
mogelijke stomp over te houden. Men legt eerst de meest caudale
ligatuur (zijde No. 8) om uterus of cervix aan. Hierna wordt de
vagina met een darmklem buiten de wond gefixeerd, zoodat terug-
schieten na het losmaken van den uterus onmogelijk is. Vervolgens
wordt de pus zooveel mogelijk uit het corpus gedrukt naar de
hoornen en wordt de tweede bgatuur hierop aangelegd. Het
operatieveld en het onderste deel van de stomp worden zorgvuldig
met gaas afgedekt, zoodat deze deelen geen nadeel ondervinden van
de warmte van het ferrum candens, waarmee tusschen de ligaturen
wordt doorgeschroeid. Dit geschiedt met een roodgloeiende electri-
sche bout of een gewone soldeerbout. Daarna wordt de pus met
een pincet zooveel mogelijk uit het stompje geperst. Met de knop-
vormige thermocautere van Paquelin wordt de oppervlakte van de
stomp nageschroeid, en vervolgens gedesinfecteerd met joodtinc-
tuur. Chirurgisch is deze methode, waarbij een stuk geïnfecteerd
weefsel, dat geresorbeerd moet worden, in de buikholte wordt op-
gesloten, zeer onbevredigend. Toch blijkt, dat het stompje geheel
geresorbeerd wordt; dikwijls treedt verkleving met de blaas of met
het Omentum op. Hierin vindt men dan enkel de ligatuur terug.
Peritonitis, hiervan uitgaande, wordt hoogst zelden gezien. In een
vijftal gevallen werd na het behandelen van de stomp uit het lumen
geënt. Driemaal bleven de cultures steriel, 2 keer werden cob-
bacillen gekweekt. Bij deze laatste was de stomp erg dik. Alle vijf
gevallen zijn zonder eenige complicatie genezen. Uit de uteri
werden cobbacillen gekweekt. Bij de infectieproeven werd een deel
van een uitgezetten hoorn verwijderd. Hierbij bleef dus een zeer
groote, niet steriele stomp achter. Deze werd geresorbeerd en later
werd alleen de ligatuur gevonden te midden van het Omentum, dat
met den uterus verkleefd was. Peritonitis werd slechts eenmaal
gezien. De beschreven methode is vlug uit te voeren, zoodat de
kans op infectie van de omgeving tijdens de operatie uitgesloten is.
Daar geen nadeelige invloed van het stompje is gezien, zijn direct
geen redenen aanwezig om technisch moeilijker methoden met kans
op infectie van de omgeving toe te passen. Instulping van de
stomp is bij den stuggen uterus en vagina met het in verhoudmg
nauwe lumen meestal onmogelijk; de beste methode zou theoretisch
zijn die, waarbij een peritoneum-manchet wordt vrij gepraepareerd
en later over de stomp wordt gehecht. Nu de uterus verwijderd is.
wordt het stompje terug gebracht in de buikholte; het omentum
wordt in de nabijheid gelegd. Hierna wordt de buikholte gesloten;
musculatuur en peritoneum worden gehecht met afzonderlijke
knoophechtingen. Men drage er zorg voor, dat overal het perito-
neum van weerskanten tegen elkaar ligt. Bij vette honden is het
dikwijls zeer bros, zoodat het telkens afscheurt, als men het naar
den wondrand wil halen. Het laatst wordt de huid gehecht eveneens
met afzonderlijke knoophechtingen (zijde No. 2) Vervo gens
wordt terwijl het dier nog in narcose is, een steriel borst-buikver-
band aangelegd, dat bestaat uit gaasjes op de wond en uit twee
zwachtels, waarvan de tweede in tegengestelde richting van de
eerste wordt gedraaid. Bij oudere honden wordt subcutaan kamter-
ohe toegediend. De dieren worden de eerste dagen flink warm ge-
houden daar de temperatuur na de operatie sterk gedaald is. Drinkt
de patiënt niet, of braakt ze, dan wordt, zoolang dit aanhoudt,
subcutaan phys. Na.Cl. oplossing (100-200 c.c. per dag) toege-
diend. Pols en temp. worden gecontroleerd en al naar de bevindm-
gen hiervan worden cardiotonica toegediend. De eerste dagen
bestaat het voedsel uit wat vleesch. Blijven de temp. en het deel van
de wond dat achter onder het verband te zien is, goed, dan wordt
na een week het verband, dat zelden naar achteren is gegleden
gedurende dien tijd, afgenomen, waarna de hechtingen verwijderd
worden Het is dan steeds weer een groote voldoening, wanneer
een genezing per primam is tot stand gekomen. Meestal is de wond
volkomen droog, enkele malen is iets ettering van de achterste
hechting opgetreden, die door poederbehandeling snel geneest.
Complicaties.
le Narcose-shock. De ademhahng blijft stilstaan, terwijl het hart
nog klopt. Enkele malen is deze waargenomen met doodelijken af-
loop; dit was het geval bij zeer zieke dieren; bij één was reeds
perforatie aanwezig, de andere hadden een sterk uitgezetten uterus.
Om shock zooveel mogelijk te voorkomen wordt, indien vrees hier-
voor bestaat, de hoeveelheid aether van het narcose-mengsel ver-
hoogd Treedt shock op, dan kan men probeeren door kunstmatige
ademhaling, door flink slaan op den buik, door afwisselend kool-
zuur en frissche lucht eventueel zuurstof toe te dienen de adem-
haling weer aan den gang te krijgen. Is de ademhaling weer rustig
en geeft men geen narcose, dan is de narcose-diepte spoedig niet
meer voldoende.
2e. Chloroform-intoxatie. Deze werd eenmaal gezien; 24 uur na
de operatie werd het dier erg geëxciteerd, hep voortdurend door
het hok en jankte. 12 uur later was het dood.
3e. Wondettenng en necrose. De ettering treedt meestal op onder
de huid en in de spieren, terwijl de huidwond per primam genezen
is. Hier of daar treedt meestal door druk iets pus uit een gaatje
van een hechting. Sondeert men, dan blijkt de huid over kleine of
grooter oppervlakte ondermijnd te zijn. Na openleggen van de
huidwond vindt men meer of minder necrotisch weefsel met op
diverse plaatsen de witte uiteinden van de musculatuur-peritoneum-
hechtingen. Deze worden verwijderd; waar zij verwijderd zijn,
kan de huid weer gehecht worden. De tusschenhggende deelen
laat men open; hier kunnen, indien noodig, de volgende dagen de
nog aanwezige hechtingen verwijderd worden. Drainage van de
wond is aan te bevelen. Conservatief behandelen geeft aanleiding
tot het ontstaan van subcutane etteringen met tahijke kanalen,
die telkens fistelopeningen geven. De draadettering berust in de
groote meerderheid van de gevallen op het niet steriel zijn van de
zijde. Sterihseeren op 100° C. is niet voldoende; het is noodzakelijk,
dat ze in sublimaat 1 : 1000 bewaard wordt. Bij vette honden geeft
deze ettering dikwijls aanleiding tot vetnecrose, waarbij men, als
de huidwond open is, in een diepe, vud-grijze wond kijkt. Het
demarkeeren en volgranuleeren van deze wonden kost verscheiden
weken tijd. Door de zijde als boven vermeld te behandelen voor-
komt men deze ernstige necrose.
4e. Peritonitis. In zeer heftige gevallen kan, aansluitend aan
bovenstaand, perforatie naar de buikholte optreden, zelfs met
prolabeeren van de intestini, wat aanleiding geeft tot peritonitis.
Deze peritonitis kan locaal blijven, het dier kan tenslotte genezen.
Peritonitis, uitgaande van de ovarium-stompen, is niet waarge-
nomen. Uitgaande van de vaginastomp eenmaal. De resistentie, af-
hankelijk van den gezondheidstoestand van den hond is zeer
wisselend. Bij de infectieproeven is wel gebleken, dat het perito-
neum van den gezonden hond vrij resistent is tegen diverse bacterie-
soorten; het met bacteriecultuur besmette peritoneum bleef gezond,
terwijl zich in den uterus een ontstekingsproces ontwikkelde. De
bovenstaande complicaties komen zoowel voor bij chronische endo-
metritiden als bij die, waarbij een aciiut proces aanwezig is.
5e. Paralysis cordis. In een aantal gevallen werd bij sectie enkel
harts-paralyse gevonden. De dieren sterven binnen 24 uur na de
operatie. De slepend verloopende endometritis heeft den patiënt
gepredisponeerd, de narcose doet de rest. Bij sommige werd vettige
degeneratie van de organen waargenomen; bij deze was dus reeds
een sepsis aanwezig. Bij al deze dieren werd steeds een acuut uterus-
proces aangetroffen naast het chronische.
6e. Aatodigestie van de oesophagus. Enkele malen is dit waar-
genomen zoowel na lang- als na kortdurende operatie (proef
No. 16) De dieren sterven 20 tot 36 uur na de operatie. Klinisch
neemt men een vrij hooge temperatuur waar. De dieren drinken
niet. De ademhaling is frequent in verband met de phlegmoneuze
ontsteking in het mediastinum. Bevindt de doorbraak van de oeso-
phagus zich ver naar craniaal, dan treedt een phlegmoon aan den
hals op. Een oorzaak voor deze complicatie is niet te geven.
7e. Trombose. Dit is slechts in 2 gevallen waargenomen. In één
geval werden aan één been en in de inwendige organen trombi
gevonden. In het andere geval was het linker achterbeen aangetast,
waardoor amputatie noodig werd. Den 5en—6en dag treden de
symptomen op. Een enkele maal treedt na een paar dagen koud
oedeem aan de achterbeenen op, dat evenwel stationair blijft en
verder geen nadeeligen invloed heeft. Na het verwijderen van het
verband verdwijnt het. Of druk op de groote vaten van de achter-
hand hierbij een rol speelt?
8e. Hernia. Soms is het bij vette honden zeer moeilijk om het
peritoneum aan weerszijden van de wond tegen elkaar te hechten.
Tevens kan de buikmusculatuur gespannen zijn, wat doorsnoering
van den musculatuur door de hechtingen en het ontstaan van een
breukpoort geeft.
Bij de bespreking van de complicaties zijn enkel die gevallen be-
handeld, waarbij geen andere afwijking zooals b.v, nephritis werd
gevonden. Bij deze dieren is het risico van opereeren zeer groot,
maar men staat voor de keus afmaken of opereeren, daar de dieren
toch te gronde gaan en daar de eigenaar het dier uit hygienisch
oogpunt dikwijls niet thuis wil hebben. Door de operatie kan de
dood sterk worden verbaast. Honden, lijdende aan vetzucht hebben
met het oog op bartsparalyse vooral door de narcose een ongun-
stige prognose. Dieren, waarbij de invloed van de toxinen sterk
op den algemeenen toestand merkbaar is, kunnen de operatie ook
veel minder goed doorstaan. Het sterfte-percentage bij dieren,
lijdende aan een chronische endometritis acuut proces en aan
een subacuut proces, ten opzichte van die met enkel een chronisch
proces is hooger. Van deze groep genazen 28 dieren, terwijl er
15 stierven. Bij chronische processen waren deze cijfers 12 en 5.
In totaal zijn dus 40 van de 60 dieren genezen. Het aantal
dieren, waarbij klinisch of enkel bij sectie andere afwijkingen
(nephritiden hoofdzakelijk) werden waargenomen, is hier buiten
beschouwing gelaten. Een duidelijk verband tusschen de grootte
van den uterus of tusschen de wanddikte en de genezingskans is
niet aanwezig, evenmin tusschen leeftijd en genezingskans. Als men
klinisch geen andere afwijkingen dan van den uterus vindt, is het
nog zeer moedijk de kans op genezing voor eiken patiënt afzonderlijk
te bepalen.
Door enkel de cysteuze ovaria weg te nemen zou genezing op-
treden. Dit zou berusten op het aanwezig zijn van hormoon in de
cysten. De subsereuze cysten van den uterus zouden denzelfden
invloed hebben. Cysten worden slechts betrekkelijk weinig waarge-
nomen; bovendien is in een 5-tal cysten, dat onderzocht is, geen
hormoon aangetoond. Het zich ontledigen van den uterus na de
operatie is bij de kunstmatig geïnfecteerde uteri waargenomen,
zonderdat hierbij veranderingen aan de ovariën aanwezig waren en
zonderdat deze verwijderd waren. Bovendien, wanneer laparatomie
verricht is, kan men net zoo goed hysterectomie doen als enkel
ovariotomie, waarbij men het eigenlijke ontstoken orgaan laat
zitten.
Medicamenteuze therapie.
A. Uteruscontrabeerende (toniseerende) middelen.
Wanneer het zou gelukken met deze middelen den inhoud uit
den uterus te drijven, zou de mucosa nog moeten regenereeren.
Gezien de belangrijke afwijkingen is dit zeer moeilijk aan te nemen.
Als uteruscontraheerende middelen komen in de eerste plaats het
hormoon uit de achterkwab van de hypophysis cerebri in aanmer-
king (pituglandol, piton enz.). Het aantal beschikbare gegevens
is gering, maar deze zijn van dien aard, dat weinig te verwachten
is van deze behandeling. Bij den hond No. C. 1, is wehswaar de
uterus tot contractie gebracht en is de ampulachtige uitgezette
uterus vervangen door een gelijkmatig uitgezetten, maar van
eenige verbetering van het slijmvlies is macroscopisch noch micros-
copisch iets te bespeuren. Een 10-tal patiënten is gedurende 7—14
dagen met pituglandolinjecties (3—6 E. per dag) behandeld zonder
resultaat. De daarna geëxstirpeerde uterus gaf niet de minste ver-
betering te zien (groote uterus met actief proces). Verder is een
2-tal patiënten klinisch genezen; na de volgende loopschheid trad
echter het lijden in heviger mate op. Ze stierven nu na de operatie;
de kans op genezing is gedurende den tijd, die verliep tusschen
de beide bronstperioden, veel minder geworden. Bij No. A. 27 trad
niet de minste genezing op. Hierquot; wordt het gevaar van deze thera-
pie wel zeer duidelijk gedemonstreerd. Het is niet uit te sluiten,
dat juist door de injecties de cervix zich absoluut gesloten heeft.
De uteruscontraheerende werking van secale cornutum-prepa-
raten (bijv. claviurin) schijnt minder te zijn dan van hypophyse
praeparaten, de uitvloeiing neemt in mindere mate toe, dan wanneer
men de laatste subcutaan toedient. De werking van secale cornutum
per os is niet van veel belang, gezien het groot aantal patiënten,
dat ter operatie aangeboden wordt en reeds gedurende korteren of
längeren tijd hiermede behandeld is.
B. Vagina-irrigatie.
Deze beoogen reflectorisch uteruscontracties op te wekken en
den uterusinhoud uit te drijven. Deze therapie heeft evenmin als
bij het toedienen van pituglandol succes. Directe uterusirrigatie is
onmogelijk (zie blz. 83 en 203).
Door het ontbreken van materiaal is het niet mogelijk geweest
den uterus voor en na de ingestelde therapie macroscopisch en
microscopisch te vergelijken.
Conclusie: De therapie met uterina heeft geen bemoedi-
gende resultaten opgeleverd, zoodat het aanbeveling verdient spoe-
dig chirurgisch in te grijpen. De hysterectomie gaf in 40 van de
60 gevallen, waarin de dieren enkel aan een uterusaandoening
leden, genezing.
Endometritis na den partus.
Bij deze groep staat therapeutisch de medicamenteuze therapie
meer op den voorgrond, vooral wanneer de partus nog maar een
paar dagen geleden is. Een vijftal patiënten is met injecties van het
hormoon van de achterkwab van de hypophyse en (of) secale cor-
nutum-praeparaten genezen. Natuurlijk kan hier direct de vraag
gesteld worden, of hier werkelijk een endometritis of slechts
retentio van lochien aanwezig was. Het uitdrijven van den inhoud
zal de genezing van den uterus en den algemeenen toestand ten
goede komen. Verbetert de algemeene toestand niet snel, en begint
de uitvloeiing niet helder-slijmig en rood te worden, dan is hyste-
rectomie te overwegen, hoewel het gevaar, dat deze ingreep niet
doorstaan wordt door het dier dan ook vrij groot is. Symptoma-
tisch kan men kamferohe enz. toedienen. Als werkelijk een septi-
sche metritis aanwezig is, is de kans op genezing zoowel bij de
medicamenteuze als bij de chirurgische therapie klein. (Patholo-
gisch-anatomisch is de juiste diagnose meestal pas te maken).
Is de partus al meerdere weken geleden, dan is hysterectomie
direct te overwegen, hoewel medicamenteuze therapie wel hoop op
genezing (blijvend of tijdelijk) geeft. In de gevallen, waarbij nog
macereerende vruchtdeelen aanwezig waren, was geen kans op
genezing te verwachten. In het eene geval waren de beenderen ge-
heel in den wand opgenomen, bij het andere was het caudale ge-
deelte van den hoorn weer geheel gecontraheerd, zoodat passage
niet meer mogelijk was, terwijl de wand ter plaatse van de vrucht-
deelen geen contractie meer uit kon voeren (No. B. 2 en 5).
Wanneer dus na de injectie van hypophyse achterkwab hormoon
niet snel vruchtdeelen uitgedreven worden, is hysterectomie aan-
gewezen.
Conclusie: Medicamenteuze therapie leidt hier vaker tot
succes dan in de vorige groep. De chirurgische therapie neemt even.
wel een belangrijke plaats in.
HOOFDSTUK 8.
SLOTBESCHOUWING EN CONCLUSIES.
De gegevens van het verrichte onderzoek zijn verstrekt door
zt 150 ziektegevallen, waarvan een 56-tal uitvoerig onderzocht, en
beschreven is. Bovendien zijn 26 infectieproeven verricht.
De conclusies, die uit dit onderzoek volgen, zijn voor de endo-
metritis na de loopschheid:
le. De endometritis treedt het veelvuldigst op bij honden van
7 jaar en ouder.
2e. Deze honden hebben nooit of de laatste jaren niet gejongd.
3e. Waarom deze honden gevoeliger voor dit lijden zijn dan
andere, die geregeld voor de fokkerij gebruikt worden, is bij het
onderzoek niet gebleken.
Uit het onderzoek bleek niet, dat cysteuze degeneratie der
ovariën bij deze honden voor dit lijden een praedisponeerende rol
speelt.
4e. In den uterusinhoud worden verschillende soorten bacteriën
gevonden n.1. de bac. coli commune, de bac. para-coli, de staphy-
lococcus albus en aureus, de streptococcus pyogenes haemolyticus
longus, een niet-haemolytische streptococcus en de bac. haemoglo-
binophilus canis. Slechts op een uitzondering na komen deze voor
in reincultures.
5e. In den loop van het ziekteproces kan de bacterieflora in den
uterus veranderingen ondergaan, eerst aanwezige kunnen ver-
dwijnen. nieuwe soorten kunnen optreden.
6e. De aanwezige bacteriën onderhouden het ontstekingsproces,
gezien de vele weer of nog acute ontstekingsprocessen en de aan-
wezigheid van agglutininen in het bloedserum.
7e. Het is gelukt met bacteriën uit een uterus bij gezonde honden
een endometritis op te wekken gedurende den oestrus en den
anoestrus.
8e. Bij meer dan de helft van de onderzochte uteri komt naast
de chronische ontsteking een acuut proces voor. Het chronische
proces heeft volgens het pathologisch-anatomische beeld, langer
bestaan dan sedert den laatsten oestrus.
9e. De wand kan sterk verdikt maar ook zeer dun zijn; het
uteruslumen kan weinig maar ook zeer sterk uitgezet zijn. Dit kan
gelijkmatig zijn of tot ampulachtige uitzettingen. Bij twee spontaan
opgetreden gevallen is waargenomen, dat een ampulachtig uitge-
zette uterus in een gelijkmatig uitgezetten kan overgaan.
Door belemmering van afvloeiing van den inhoud kan een pyo-
metra ontstaan.
10e. Bloedkleurstof in den inhoud wijst bijna steeds op de aan-
wezigheid van een acuut proces, dikke consistentie op een dikken
wand.
11e. Symptomen kunnen gedurende langen tijd ontbreken. Als
voornaamste symptoom geldt uitvloeiing, die in de meeste gevallen
spontaan optreedt. Na het toedienen van een oxytocicum kan ze
vermeerderen. Tengevolge van een meer of minder heftige vaginitis
kan de uitvloeiing een meer slijmig aspect krijgen. De uitvloeiing
kan zuiver bloed zijn tengevolge van een heftige Cervicitis met
vaatlaesies. Het vergroot zijn van den uterus is vaak moeilijk te
constateeren.
12e. De algemeene symptomen (polydipsie, slecht eten, braken,
suf zijn) treden wisselend op. De heftigste algemeene verschijnselen
vindt men bij groote, dunwandige uteri en vooral dan, wanneer het
acute proces op den voorgrond treedt. Bij chronische processen
met dikken uteruswand treden de algemeene verschijnselen het
minst op den voorgrond. Tusschen deze twee uitersten schommelt
de heftigheid van het symptomenbeeld. Dikwijls zijn nog andere
afwijkingen (b.v. nephropathiën) aanwezig. Dat een bepaalde
bacteriesoort een ernstiger proces met meer algemeene verschijn-
selen geeft, is niet gebleken.
13e. De differentieeUdiagnose met vaginitis geeft bij aanwezig-
heid van gele uitvloeiing aanleiding tot groote moeilijkheden.
Bij afwezigheid van uitvloeiing is de diagnose moeilijk, daar het
overige symptomenbeeld dikwijls zeer vaag is.
He. Het verloop is zeer sluipend en slepend. De ontsteking
-ocr page 120-heeft, als de patiënten ter behandeling worden aangeboden, een
belangrijken omvang bereikt. De tijdens de laatste loopschheid ont-
stane exacerbatie, die pathologisch-anatomisch bij patiënten is
aangetoond en zeer duidelijk, zoowel khnisch als pathologisch-anato-
misch, bevestigd is bij proefhonden, die spontaan of kunstmatig
geïnfecteerd waren, is aanleiding voor de klinische symptomen.
15e. Perforatie van den uteruswand komt sporadisch voor,
meestal geeft toxinaemie aanleiding tot den dood. Pyaemie komt
voor. De kans op spontane genezing, wanneer de dieren klinisch
ziek zijn, is uiterst klein.
16e. Van de medicamenteuze therapie met uterina mag men,
gezien de vele patiënten, die reeds behandeld zijn, als er hysterec-
tomie voor gevraagd wordt en gezien het slechte resultaat ermee
verkregen bij enkele honden in de kliniek, niet veel resultaat ver-
wachten, en zeker niet voor langen tijd. Hysterectomie is de aan-
gewezen therapie, hoewel de dood er door verhaast kan worden.
Voor de endometritis na den partus gelden de conclusies:
le. Van invloed van leeftijd of het al of niet dikwijls gejongd
hebben is niets gebleken; bij oude honden, die voor den len keer
werpen, treedt het meest maceratie op.
2e. Afwijkingen tijdens de graviditeit of tijdens den partus zijn
de oorzaken voor het ontstaan van een endometritis.
Men treft meerdere bacteriesoorten naast elkaar aan (colibacillen,
para-colibacillen, Streptococcen, bacil van Fraenkel).
3e. Pathologisch-anatomisch geven de acute metritiden een hef-
tig proces te zien, de andere zijn meestal vrij goedaardig. Achter-
gebleven vruchtdeelen geven ter plaatse belangrijke afwijkingen in
den geheelen wand.
4e. Het symptoom bloederige, purulente uitvloeiing is steeds
aanwezig. De algemeene verschijnselen treden bij de acute ont-
stekingen het meest op den voorgrond.
5e. Differentieel-diagnostisch is een lochiometra van belang.
6e. Bij de vrij rustige processen is de kans op genezing groot.
Acute metritis geeft aanleiding tot pyaemie.
7e. Door vroegtijdig hysterectomie te verrichten bij een acute
metritis kan pyaemie voorkomen worden. Bij de minder heftige
gevallen geeft medicamenteuze therapie goed resultaat.
UITVOERIGE BESCHRIJVING VAN HET
MATERIAAL, WAAROP DE
BESPREKINGEN BERUSTEN
fî^
rx-
«
HOOFDSTUK 9.
A. Na de loopschheid.
1. Anamnese: Deze Duitsche herdershond is 10 jaar oud. Ze heeft 6 jaar
geleden 10 levende jongen geworpen. Ze is nu 7 weken „loopschquot; en gedurende
dien tijd vermoedelijk niet gedekt. De roode uitvloeiing is blijven bestaan De
eetiust is den laatsten tijd slechter geworden, evenals de algemeene toestand. De
patiënt drinkt zeer veel.
Status praesens: De hond is in goeden voedingstoestand. Ze maakt wat suffen
indruk. Pols, temperatuur en ademhaling zijn normaal. Het dier drinkt 5—6 Liter
water per dag. Urine wordt veel afgescheiden en is zeer licht van kleur. Het
sg hiervan is 1002; verder wordt als eenige afwijking een spoortje eiwit
gevonden (spontaan geloosde urine). De uitvloeiing is dun en chocoladekleurig;
ze is niet rteeds aanwezig. Een uur na de subcutane injectie van 1 cx. pitu-
glandol is de hoeveelheid veel grooter; de kleur is nu meer geel-rood. Door de
sterk gespannen buikmusculatuur is twijfelachtig een ruim duimdikke streng te
palpeeren. Bij vaginale en rectale exploratie worden geen afwijkingen aan de
vagina gevonden.
Therapie: Hysterectomie met ovariotomie. De temp. heeft hierna geschommeld
tusschen 38,4° C. en 39,2° C. De pols is gestegen van 84 tot 156 slagen per
minuut. Gedurende de eerst volgende dagen wordt subcutaan kamferolie toege-
diend (8 c.c. van een 25% oplossing). De pols is gedurende de 5 volgende
dagen geleidelijk gedaald tot 120, vervolgens 6 dagen op deze frequentie ge-
bleven, om daarna tusschen 90 en 100 te blijven schommelen. Het vele dnnken is
minder geworden, maar ds gedurende de volgende weken nog te veel gebleven
(± 2 liter per dag). In de urine is geen eiwit meer gevonden. Na 4 dagen is
het s.g. gestegen tot 1005 en na 2 weken tot 1018. Na een half jaar is 1028
gevonden. De wondgenezing ds door ettering van de hechtingen in den muscu-
Luur vertraagd. De huidwond Is opengelegd, waarna de zichtbare met inge-
kapselde hechtingen verwijderd zijn. De wond is met pembalsem en onder ver-
band behandeld. Op één plaats is de wond lang blijven fistelen. Nadat eindelijk
de hechting verwijderd is, is deze plek met lapis infernalis en met een oplossmg
van hypochloris calcicus behandeld om de granulatie te bevorderen. Een paar
maanden na de operatie was de hond zeer dik en vet geworden.
Onderzoek van den uterus.
Bact In het uitstrijkje van den uterusinhoud liggen tusschen de vervallen
-ocr page 124-epitheelcellen en leucocyten talrijke plompe staafjes verspreid, die aan de polen
wat donkerder gekleurd zijn, en Gram-negaüef blijken te zijn. Na 24 uur bij 37°C.
te zijn bebroed geven deze op agar en serumagar een rijken groei van ronde,
geelwitte kolonies, die bij doorvallend licht blauw-groen fluoresceeren. De rand
is onregelmatig gevormd, de middellijn van de grootste kolonies is bijna 1 c.M.
Op de bloedagarplaat zijn de kolonies van denzelfden vorm en grootte, alleen
de kleur is hier grijsbruin. Om de kolonies ontstaat geen hof, die bij opvallend
licht donkerrood en bij doorvallend licht lichtrood doorschijnend is. De vloeibare
voedingsbodems zijn diffuus troebel, in den bouillon en den serumbouillon is iets
bezinksel te zien, dat na een paar dagen toeneemt, terwijl zich dan ook een
dun wit vliesje aan de oppervlakte vormt. In den leverbouillon wordt geen gas
gevormd en de lever wordt niet aangetast. In den bloedbouillon treedt geen
haemolysis op; na 6 dagen begint een vuilroode kleur zich door het heele buisje
te verspreiden. Na een paar dagen vormt zich bij deze twee ook een vliesje aan
de oppervlakte.
Het hangende-druppelpraeparaat bevat gering bewegende, vrij plompe staafjes.
Het mefchyleenblauw-praeparaat vertoont hetzelfde type bacterie, n.1. vrij plompe
staafjes met afgeronde einden, en soms ronde bacteriën, die in hoopjes of in korte
ketens van 5 a 6 geledingen liggen. Dit laatste ziet men voornamelijk in de
praeparaten van de vaste voedingsbodems. De bacterie is Gram-negatief en kleurt
zich niet volgens Ziehl-Neelsen. Op zachtgestold serum groeien over de heele
plaat witte kolonietjes met gladden ronden rand, zonder lysis te geven.
Gezien het uniforme type van de kolonies op de platen, en de uniformiteit
van de bacteriën in de uitstrijkjes, mag worden aangenomen, dat hier een rein-
cultuur is gekweekt, die aan den bacillus coli doet denken, waarom dan ook de
voedingsbodems voor de determinatie van bacteriën in de coli-paratyphus-groep
worden geënt. In de Barsiekowbuisjes met melk- en druivensuiker heeft zich na
24 uur een dik, rose neerslag van nutrose gevormd; de melk is gestold en de
lakmoeswei van Petruschky is oranje gekleurd. Neutraalroodagar fluoresceert
groen; in den Gersbachvoedingsbodem is indol gevormd. Op de Endoplaat zijn
roode kolonies gegroeid, terwijl de plaat zelf ook rood gekleurd is, en op de
Gassnerplaat zijn blauwachtige kolonies op de blauwgekleurde plaat gegroeid.
Uit melk- en druivensuiker is in de gistingsbuisjes gas gevormd. Op gelatine zijn
ronde, witte kolonies met een gekartelden rand gevormd zonder vervloeiing te
geven. Teneinde na te gaan of anaërobe bacteriën aanwezig zijn, worden caviae
onder aseptische cautelae een Yi c.c. leverbouillon- en bloedbouilloncultuur onder
de buikhuid gespoten. Bovendien wordt een buisje leverbouillon, dat enkele
dagen oud is, gedurende een '/z uur op 70° C. verhit en daarna 24 uur in de
broedstoof geplaatst, zoodat alleen sporen en daaruit afkomstige bacteriën maar
meer levend kunnen zijn. Met dit materiaal worden 6 druivensuikerbloedagar-
platen volgens Zeissier geënt. De caviae zijn blijven leven en op de Zeissier-
platen is, nadat ze 2 maal 24 uur anaëroob bij 37° C. zijn bebroed, geen groei
te zien, zoodat pathogene anaerobe bacillen mogen worden uitgesloten. Om te
controleeren of nog andere aerobe kiemen aanwezig zijn, worden 3 malachiet-
gfoenplaten, die den groei van den bacillus coli remmen, geënt; echter met
negatief resultaat. Van 3 muizen, elk met 0,2 c.c. van een 24 uur oude serum-
bouilloncultuur ingespoten, is er geen gestorven.
Uit dezen uterus is een reincultuur van den bacillus (bacterium) coli gekweekt,
die de roode bloedkleurstof niet vrij maakt uit de roode bloedlichaampjes, dus
niet haemolytisch is.
Path. anat. Macroscopic: Groote volumineuze uterus met blauwroode
serosa, waarin talrijke dikke, overvulde venen verloopen. Bij openknippen van de
uterushoornen blijken deze gevuld te zijn met een dunnen chocoladekleurigen,
soms meer zwartrooden inhoud. Op de mucosa zitten op verschillende plaatsen
versehe bloedstolsels. De uteruswand is verdikt, niettegenstaande de uitzetting
van dit orgaan, waarbij blijkbaar deze verdikking hoofdzakelijk aan veranderingen
in de mucosa moet worden toegeschreven. De oppervlakte der mucosa is grof-
korrelig, waarbij aan den top van de grootste korrels soms kleine defecten zijn
te vinden. Een der ovariën vertoont cysteuze veranderingen.
Microscopie: Achtereenvolgens zullen de veranderingen van de mucosa,
den muscularis met vaatlaag en van de serosa worden besproken.
Mucosa: Zooals reeds bij het macroscopische onderzoek kon worden ver-
moed, is de mucosa onregelmatig verdikt en blijkt de zitplaats van de belang-
rijkste afwijkingen te zijn. Verschillende factoren dragen bij tot de verdikking
van de mucosa en wel:
le. de uterine klieren vertoonen in den regel een belangrijke uitzetting van het
lumen, waarbij dit gevuld is met zware eiwitneerslagen, niet zelden met een
etterachtige detritus-massa, waarin nog verschillende polymorphkernige leucocyten
worden herkend. De epitheelbekleeding van de uterine klieren is heel wisselend;
op enkele plaatsen bestaat de bekleeding uit een eenlagig plat- tot laagkubisch
epitheel, waarbij men den indruk krijgt, dat het epitheel onder invloed van
secreetdruk zoo plat is geworden. Meestal echter vertoont het bekleedende
epitheel proliferatievenschijnselen, hetzij in den vorm van een onregelmatige
meerlagigheid, of door de vorming van papillen, voorzien van een fijnen uit-
looper van het omgevende bindweefselstroma. Deze papillen kunnen zich ver-
takken en ver in het lumen uitsteken. In het algemeen zijn zij met kubisch-
cylindrisch epitheel bekleed. Daarnaast komen kleine, klauwachtige papillen
voor, hetzij massief óf voorzien van een stroma-uitlooper. Zij geven vooral aan
de klierbuizen hun onregelmatigen vorm. Kerndeelingsfiguren in het epitheel
treden niet opvallend op den voorgrond.
2e. De propria mucosae vertoont zeer uitgebreide ontstekingsverschijnselen in
den vorm van sterke hyperaemie van alle bloedvaten, bloedingen, oedeem en
een zeer sterke, cellige infiltratie. De infiltraatccUen bestaan hoofdzakelijk uit
plasmacellen, lymphocyten, monoaucleaire cellen (histiocyten?) en polymorphkernige
leucocyten. De laatste komen slechts plaatselijk voor, zoowel in de opper-
vlakkige als in de diepere mucosa-gedeelten en in de reeds genoemde uterine
klieren. Er zijn geen aanwijzingen voor een vermerdering van het bindweefsel in
de propria mucosae. Het oppervlakte-epitheel is wisselend van gedrag. Als
regel bestaat het uit blazige cellen in meerlagige rangschikking; op verschillende
plaatsen echter is de bekleeding tot een plat, dun laagje veranderd of ontbreekt
geheel. Blijkbaar zijn bedoelde defecten voor een deel aan postmortale invloeden
toe te schrijven, daar op de meeste plaatsen het celbeeld van het onderliggende
weefsel niet afwijkt van plaatsen, waar het bekleedende epitheel wel aanwezig
is. Op enkele plaatsen correspondeeren bloedingen in de oppervlakkige mucosa
met dergelijke epitheeldefecten. In de diepe laag van de mucosa komen hier en
daar vrijwel normale klierlumina voor.
In den muscularis, de vaatiaag en de subserosa vertoonen de bloedvaten ook
weer een belangrijke hyperaemie, soms met hyperleucocytose, op één plaats van
de vaatiaag met vorming van een kleinen trombus. In den circulairen muscularis,
grenzende aan de mucosa, is het weefsel een weinig oedemateus; de vaatscheeden
bevatten hier vaak infiltraatcellen, uitsluitend plasmacellen en histiocyten. In den
muscularis is nergens een duidelijke vermeerdering van bindweefsel waar te
nemen. De subserosa en de serosa vertoonen weinig veranderingen; behalve een
weinig oedeem is op één plaats een versche bloeding in de subserosa waar te
nemen met enkele infiltraatcellen (hoofdzakelijk leucocyten) en een fibrinestolsel.
Diagnose: Subacuie endometritis. De gevonden trombus (blijkbaar in een
vena) is in verband met de veranderingen in de uterusmucosa niet moeilijk te
verklaren. Voor de plaatselijke bloeding met geringe ontstekingsreactie in de
subserosa is integendeel geen bevredigende verklaring te vinden; van een
direct doordringen van het ontstekingsproces via den muscularis is geen enkele
aanwijzing gevonden.
2. Anamnese: Kortharige bastaard (trekhond) ± 8 jaar oud, 4 jaar geleden
heeft het dier normaal 4 jongen, geworpen. De laatste loopschheid is 2}^ maand
geleden opgetreden. Of het dier gedekt is, is niet bekend. Sedert dien tijd is
uitvloeiing blijven bestaan. Het dier drinkt veel en eet slecht; de laatste 8 dsgen
is de toestand verergerd.
Status praesens: Zeer suf en ziek dier. De voedingstoestand is zeer goed. De
temperatuur is 38,6° C., de polsfrequentie 120—140 per minuut, het hart is zeer
excitabel. De slijmvliezen zijn bleek; de uitvloeiing is zeer sterk en bestaat uit
zuiver bloed (zeer groote stolsels). Microscopisch vertoont ze ook het beeld van
bloed. In de vagina worden geen afwijkingen waargenomen. De buik is sterk
afhangend, palpatie heeft bij dezen grooten vetten hond geen resultaat. Verhoogd
dorstgevoel is in de kliniek niet geconstateerd. Urine is niet te krijgen. Het
ureumgehalte in het bloed is sterk verhoogd (180 mgr. per 100 c.c.).
Therapie: Hoewel de prognose zeer ongunstig is, wordt direct om verder
bloedveriies te voorkomen, tot hysterectomie overgegaan. Hierbij blijkt, dat
bloeding zeer licht optreedt (haematoom in het ligamentum latum). Als excitans
wordt 10 c.c. kamferolie subcutaan toegediend. Na de operatie blijft het bloeden
uit de vagina aanhouden; het hart wordt onregelmatig. Subcutaan wordt 200 c.c.
phys. NaGl. oplossing met 40 c.c. gelatine sterilisatie alba (10%) en 23^ gram
calcium Sandosz toegediend. Bovendien wordt de vagina getamponeerd. De tem-
peratuur is gedaald van 38,2° C. tot 35,8° C. en de pols van 140 tot 120 per
minuut. Na 8 uur is de hond gestorven.
Sectieverslag:
Normale verkleving in de omgeving van de vagina en de ovariaalstompen,
geringe bloeding van de rechterstomp. Subchronische glomerulo-nephritis.
Onderzoek van den uterus.
Bact. In het uitstrijkje van den uterusinhoud liggen tusschen de sterk vervallen
cellen (epitheelcellen en leucocyten) zeer veel staafjes verspreid. Volgens de
methode van Gram kleuren ze zich Gram-negatief. De staafjes blijken bij verdere
determinatie de bacillus coli, en wel een nie( haemolytische stam te zijn. Hoewel
het kolonietype op de vaste voedingsbodems geheel uniform is, zijn in de prae-
paraten een klein aantal staven van dubbele grootte aanwezig, eveneens onbe-
weeglijk, Gram-negatief en niet-zuurvast. Om de beide typen te scheiden, wordt
een serie van 3 bloedagarplaten, één van 3 serumagarplaten en één van 3 zacht-
gestolde serumplaten elk met een öse bloedbouilloncultuur, die met een
Drigalskyspatel over de 3 platen wordt uitgestreken, geënt. De koloniën, op
deze platen gegroeid, zijn weer alle van hetzelfde type. Op de serumplaten zijn
het ronde, witte kolonietjes, die geen lysis geven. In de praeparaten van al deze
platen zijn de groote staven in veel kleiner aantal aanwezig. Een öse van een
oorspronkelijke kolonie op serumagar wordt in bouillon gesuspendeerd, 1 öse
van deze suspensie wordt op 6 agarplaten met een Drigalskyspatel uitgestreken.
Dit geeft evenmin een ander kolonietype. Na een paar maal overenten zijn uit-
buitend de kleine staafjes nog aanwezig. Deze doen weer sterk aan den
bacillus coli denken, waarom de determinatievoedingsbodems voor de coli-para-
typhusgroep weer worden geënt. Na 24 uur zijn deze positief voor den bacillus
coli. Om te voorkomen, dat de colibacil de groote staven overwoekert, wordt op
6 malachietgroenplaten geënt. 1 öse van de oorspronkelijke cultures wordt met
een Drigalskyspatel over alle platen verdeeld. Na 7 dagen bij 37° C. in de
broedstoof te hebben gestaan, is op één van de 6 platen een tweetal groote, witte
kolonies met in het midden een gele kern en met een gekartelden rand gegroeid.
Door een praeparaat volgens de methode van Gram te kleuren, waarbij de car-
bolgentiaanviolet 10 min. onder verwarming inwerkt, zijn in de groote staven
donkere korrels te zien. De kleine staafjes hebben hier veelal den ronden
beschuitvorm en vormen korte ketens. Een praeparaat, gekleurd met Giemsa
van Hollborn, doet duidelijk de contour en de afgeronde uiteinden zien. Deze
bacil heeft in de voedingsbodems, die worden gebruikt om de bacteriën uit de
coli-paratyphusgroep van elkaar te onderkennen, dezelfde eigenschappen als de
oorspronkelijke staafjes. Dus hier is weer de bacillus coli aanwezig. Een öse
van de groote kolonie wordt in 3 verschillende hoeveelheden bouillon gesuspen-
deerd, waarmede weer malachietgroenplaten worden geënt. Op de 2 platen met
de zwakste verdunning geënt, groeien na 1 dag talrijke kleine kolonies, op
druppeltjes lijkend en bestaande uit beide bacterie-typen. Na een paar dagen
zijn de kolonietjes grooter en is een gekartelde rand aanwezig. Tevens zijn nu
heldere, bolle en doffe kolonietjes onder de binoculaire microscoop te onder-
scheiden. De heldere kolonies bestaan uit kleine staafjes en veel ronde vormen.
Na een paar dagen bij kamertemperatuur te hebben gestaan, begint het aantal
kleine staafjes in de heldere kolonies ook te overheerschen. De doffe kolonies
hebben nu een krater in het midden. Het is verder niet gelukt de beide bacterie-
typen te scheiden. Misschien is hier een polymorphe colibacil in het spel. De
maten voor colibacillen opgegeven in de literatuur laten deze meening toe. De
leverbouillon is verder nog op anaerobe bacillen onderzocht en wel door een
cavia onder aseptische cautelae een 1/2 c.c. cultuur onder de buikhuid te spuiten.
Nadeelige gevolgen heeft het dier hiervan niet ondervonden. Tevens zijn
6 druivensuikerbloedagarplaten volgens Zeissier met materiaal uit een 4 dagen
oud buisje leverbouillon, dat 20 minuten op 70° C. is verhit, om de bacteriën te
dooden en alleen de sporen over te houden en dat vervolgens 24 uur in de
broedstoof heeft gestaan, geënt. Ook dit geeft negatief resultaat, zoodat de aan-
wezigheid van pathogene anaerohe bacillen is uit te sluiten.
Paih. anat.: Macro s copie: Groote, volumineuze, gelijkmatig uitgezette
uterus. De lengte van beide hoornen bedraagt 70 c.M.; het corpus uteri is sterk
uitgezet. Venae zijn sterk overvuld en uitgezet. De kleur van den uterus is
blauw-rood. In het linker ligamentum latum is een groot haematoom aanwezig.
Door druk op den uterus treedt geen pus naar buiten. De inhoud van den
uterus is dun, hoewel dit op sommige plaatsen minder uitgesproken is. De
mucosa heeft zeer veel witte, dwarsverloopende, kamvormige woekeringen. In
het uitstrijkpraeparaat van den uterusinhoud worden veel vervallen polymorph-
kernige leucocyten en enkele epitheelcellen gevonden. Het deel van de cervix,
dat met den uterus geamputeerd is, is duidelijk gezwollen, terwijl de mucosa een
onregelmatige oppervlakte vertoont. Epitheeldefecten ontbreken blijkbaar.
Microscopie: Nu vallen de sterke veranderingen in den geheelen wand
direct op. De mucosa is belangrijk dunner geworden, terwijl een scherpe be-
grenzing met den muscularis niet is te zien. Uterine klieren zijn op enkele plaatsen
slechts in klein aantal aanwezig; waar de uteruswand dikker is, worden ze in
grooter aantal aangetroffen. Het lumen is bij de meeste buizen vrij sterk en onregel-
matig uitgezet, het is gevuld met eiwitneerslag of veelal met een detritusmassa,
hoofdzakelijk bestaande uit leucocyten en enkele epitheelcellen. Het klierepitheel
van de sterkst uitgezette buizen is veranderd in eenlagig plat tot laagkubisch
epitheel; bij de minder uitgezette is het epitheel kubisch; in deze buisjes treedt niet
zelden een geringe woekering met papilvorming op. Het oppervlakte-epitheel is
bijna overal verdwenen, of ligt geheel los van de onderlaag. De propria mucosae
is op vele plaatsen aan de oppervlakte zeer onregelmatig afgebrokkeld en bijna
overal sterk geïnfiltreerd met polymorphkernige leucocyten, waarvan de kern
pycnotisch of gefragmenteerd of uitgeloogd is. Ook zijn groote, ronde cellen met
duidelijke kern aanwezig, waarin kernen of deelen ervan van gephagocyteerde
cellen liggen. Het weefsel zelf Is sterk lytisch. Op plaatsen, waar het opper-
vlakte-epitheel nog intact is, ontbreken de leucocyten nagenoeg. Tusschen deze
leucocyten liggen plasmacellen en lymphocyten; op de laatst genoemde
plaatsen vormen deze bijna alleen het infiltraat. Op sommige plaatsen dringt het
leucocytaire infiltraat door het uit plasmacellen en lymphocyten bestaande van
de diepere laag heen tot in den muscularis. De bloedcapillairen zijn niet
bijzonder overvuld; in tegenstelling hiermede bevinden zich op verscheiden plaatsen
roode bloedlichaampjes buiten de vaatjes en is er een sterk oedeem aanwezig.
Ook ziet men in de capillairen cellen, beladen met een korrelig pigment (bloed-
pigment?). Een vermeerdering van bindweefsel is niet bijzonder opvallend. De
inwendige muscularis bevat in zijn binnenste lagen op verschillende plaatsen
infiltraatcellen (meestal leucocyten). Hier en daar dringen ze via de vaatscheeden
tot bijna in den muscularis door. De spiervezelen worden door het infiltraat en
het oedeemvocht uiteen gerafeld. De bloedvaten bevatten, zoowel in deze laag
als in de tunica vasculosa, veel leucocyten. De vaatscheeden zijn ook rijk aan
leucocyten.
De muscularis longitudinalis, de subserosa en de serosa geven geen bijzondere
-ocr page 129-afwijkingen te zien. Wel valt op, dat in het vetweefsel van het ligamentum latum
zeer veel roode bloedlichaampjes, leucocyten en cellen, beladen met korrels
Moedpigment, voorkomen, vooral bij de aanhechting.
In de cervix bevinden zich uitgebreide bloedingen, die zich op verschillende
plaatsen tot aan het lumen uitstrekken. Hier en daar ziet men nog stukjes glad
spierweefsel te midden van een groote massa uitgetreden bloed liggen. In de
vaten zijn groote trombi gevormd, die, evenals de vaatwand en de omgeving,
sterk met leucocyten geïnfiltreerd zijn. In het slijmvlies zijn dezelfde ontstekings-
verschijnselen waar te nemen als in den uterus.
Diagnose: Chronische endometritis met acute haemopuvulente ontsteking van
min of meer phlegmoneus karakter, die blijkbaar vanuit het uteruslumen is op-
getreden.
De bloederige uitvloeiing moet bij dezeii hond uit de cervix, die door zwelling
den uterusinhoud belette at te vloeien, afkomstig zijn.
3. Anamnese: Sedert 3 weken is deze 8—9 jarige maltheser ziek. Het dier
heeft nooit gejongd, het is voor 3 maanden terug loopsch geweest en is toen
niet gedekt. De eetlust is wat verminderd, het dorstgevoel is niet vermeerderd.
Status praesens. De algemeene toestand is normaal. Als afwijkingen aan het
genitaalapparaat is dikke, gele uitvloeiing aanwezig, die na een subcutane pitu-
glandolinjectie vermeerdert, en is in het abdomen een potlooddikke streng te pal-
peeren. Uitvloeiing is soms geheel afwezig.
Therapie: Hysterectomie.
Gedurende de eerste 5 dagen na de operatie maakt de patiënt het best. Op den
6en dag loopt de temperatuur op tot 41,4° C. en de polsfrequentie tot 146 per
minuut. De operatiewond is droog en per primam genezen. Den volgenden dag
is het dier, zonderdat verschijnselen van een of ander orgaanlijden aan het licht
zijn gekomen, die de verschijnselen van sepsis verklaren, gestorven. Het sectie-
verslag luidt als volgt: Cadaver in zeer goeden voedingstoestand. Geringe,
omschreven, jonge vergroeiingen tusschen de operatiewonden en het omentum.
Acute, emboHsche, purulente nephritis met talrijke miliaire ontstekingshaardjes
met duidelijke hyperaemische randzöne. De milt was dubieus gezwollen.
Bloedinkjes onder pleura costalis en in de mucosa van het maagdarmkanaal.
Uit de nült en de nier is de staphylococcus pyogenes aureus gekweekt.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het uitstrijkje, gemaakt van den uterusinhoud, worden geen bacteriën
gezien. Op de agar- en serumagarbuisjes groeien echter talrijke, zeer kleine dauw-
druppelachtige kolonies, die uit Gram-positieve afzonderiijk, als diplo- en in ketens
van verschillende lengte liggende coccen blijken te bestaan. De bloedbouillon
vertoont na 24 uur duidelijke haemolysis. De bovenstaande vloeistof is helder
gebleven, evenals de serumbouillon, waarin op den bodem een geel bezinksel
ligt, evenals de Liebigbouillon, waarin echter heel weinig uitgezakt is. In den
leverbouillon drijven talrijke vlokjes. De methyleenblauw- en Gram-praeparaten
van de Liebigbouilloncultuur gemaakt geven enkele Gram-positieve coccen te
zien; die van den serum- en bloedbouillon zeer veel Gram-positieve diplococcen
en enkele korte ketens en die van den leverbouillon talrijke lange ketens, die
vaak tot kluwens zijn vereenigd. In den hangenden druppel geven ze slechts
de Brownsche beweging te zien. Ze kleuren zich niet zuurvast. Op de bloed-
agarplaat groeien talrijke kleine, bruinachtige, ronde kolonies. Onder den bino-
culairen microscoop is te zien, dat de rand van de grootste kolonies gekarteld is.
Om de kolonies bevindt zich een donkere, doorschijnende hof, die na 2 maal 24
uur in plaats van rood geel is geworden. Op gelatine (streep- en steekcultuur)
groeit deze coccus niet. In den Barsiekowvoedingsbodem en pepton-keukenzout-
melksuiker (I/2 % pepton) groeit deze coccus evenmin, zoodat de zuurvorming
uit melksuiker hierin niet is na te gaan. Melk wordt na 2 maal 24 uur gestold,
in lakmoeswei van Petruschky groeit de coccus niet. Op zacht gestold serum
groeien kleine, ronde kolonies . Muizen met 0,2 c.c. van een 24 uur oude serum-
bouilloncultuur subcutaan geïnfecteerd, sterven niet.
Daar in de literatuur (B e r g e y's manual of determinative bacteriology,
Handbuch der Pathogenen Microörganismen van Kolle en Wassermann
en Bakteriologische Diagnostik der Tierseuchen van Bongert) geen eenheid
bestaat aangaande de verdere determinatie van de Streptococcen, is geen uit-
voerig onderzoek ingesteld. Voor zoover de eigenschappen zijn nagegaan, komt
deze streptococcus het meest overeen met den streptococcus longus pyogenes
haemolitycus. zooals die beschreven wordt in het handboek van Kolle en
Wassermann. Volgens deze schrijvers groeit de streptococcus longus
pyogenes haemolyticus wel op gelatine en wordt melk er zelden door gestold.
In deze eigenschappen verschilt de hier gevonden dus van den genoemden
streptococcus.
Path, anat.: Macroscopie: Gelijkmatig uitgezette, duimdikke, dik-
wandige uterus, die bleek van kleur is. De bloedvaten zijn niet gestuwd. De
sterk verdikte mucosa vertoont een grijsgeel en korrelig uiterlijk. Op de snee-
vlakte zijn cysten aanwezig. De inhoud is geel-slijmig en dradentrekkend.
Microscopisch zijn in het uitstrijkje er van vervallen leucocyten en enkele
epitheelcellen te vinden.
Microscopie: Bij dezen sterk -gecontraheerden uterus vormt de muscu-
laris het dikste deel van den wand. De macroscopisch waarneembare cysten
doen zich als groote holten voor, gevuld met een losmazig eiwitneerslag,
waarin enkele plasmacellen en lymphocyten voorkomen. Het bekleedende epitheel
is meestal meerlagig (platte cellen), bij enkele klierbuizen is het ten deele een-
lagig, kubisch epitheel. De vorm van de talrijke uitgezette klierlumina is grillig,
steeds volgt bindweefselstroma het in het lumen uitstekende epitheel. In tegen-
stelling met dit epitheel is het bekleedende epitheel van het uteruslumen sterk
gewoekerd en wel tot lange papillen, waarin geen bindweefselstroma is te vinden.
De epitheelcellen zijn hooge, cylindrische cellen met een schuimig protoplasma.
De kernen zijn donker gekleurd. Bij de grootere papillen is soms een dun
strengetje bindweefsel aanwezig. In de properia mucosae zijn op enkele plaatsen
kleine bloedingen aanwezig, waarin cellen, met pigmentkorrels beladen, gelegen
zijn. Het geheel is diffuus geïnfiltreerd met plasmacellen en zeer veel lympho-
cyten. Op enkele plaatsen dicht bij den muscularis bevinden zich omschreven
haardjes van histiocyten en leucocyten, die nog intact zijn. Het bindweefsel in
deze laag is vermeerderd. Het grootcellige infiltraat dringt op verschillende
plaatsen vooral met de bloedvaten in den muscularis tot in de tunica vasculosa
door. De bloedvaten zijn in deze laag niet sterk overvuld. De hoeveelheid bind-
weefsel is in de inwendige spierlaag gering vermeerderd. De muscularis longi-
tudinalis, de subserosa en de serosa geven geen afwijkend beeld te zien.
Diagnose: Chronische mucopurulente endometritis met weinig neiging tot uit-
breiding.
Gezien het verschil in bacterie-soort in den uterus en als oorzaak van de
pyaemie en gezien het rustige uterusproces moet worden aangenomen, dat de
pyaemie op een toevallige infectie berust.
4. Anamnese: Deze Duitsohe herder is jaar oud, heeft nooit gejongd en is
16 maanden geleden het laatst loopsch geweest. Ze is toen niet gedekt. De uit-
vloeiing, die bloederig of geel is, is sedert 1 maand aanwezig. De eetlust is ver-
minderd en het dorstgevoel verhoogd, de laatste dagen is de patiënt zieker.
Status praesens: Het dier is in goede conditie. Het maakt een suffen indruk.
Het te veel drinken wordt in de kliniek niet waargenomen. Andere verschijn-
selen dan van het geslachtsapparaat zijn niet aanwezig. De urine heeft een
s.g. van 1021 en bevat een spoortje eiwit. Het ureumgehalte van het bloed is
normaal. De uitvloeiing is chocoladekleurig en na een subcutane injectie van
2 c.c. pituglandol in groote hoeveelheid aanwezig. Bij palpatie is een ruim duim-
diikke streng te voelen. De vagina is normaal.
Therapie: Hysterectomie.
's Avonds na de operatie is de temperatuur gestegen tot 39,8° C. De eerst
volgende 9 dagen blijft deze beneden de 39° C. De wond is na 7 dagen per
primam genezen. De volgende 3 dagen schommelt de temperatuur sterk, de
ochtendtemperatuur is het hoogst, soms 40° C. Overigens is het dier goed
gezond. Daarna is de temperatuur weer gedaald. Een oorzaak van deze hooge
temperatuur is niet gevonden; wel was het dier zeer nerveus.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de vele epitheelcellen en leucocyten, die nog duidelijk te onder-
kennen zijn, liggen zeer veel plompe staafjes verspreid. Ze zijn Gram-negatief.
Op agar en serumagar groeien ze als groote witte kolonies met een gekartelden
rand. Bij doorvallend licht fluoresceeren de kolonies blauwgroen. Op de bloed-
agarplaat is de kleur bruingrijs. Er wordt geen donkere doorschijnende hof om
de kolonies gevormd, zelfs niet na 7 dagen bebroeden. Bloedbouillon, serum-
bouillon en leverbouillon zijn diffuus troebel. De bloedbouillon vertoont op het
scheidingsvlak van bloed en bouillon iets meer opstijgen van roode keurstof
dan een ongeënt contrólebuisjc. De leverbouillon vormt geen gas en de lever
zelf wordt niet aangetast. Op alle vloeibare voedingsbodems vormt zich na een
paar dagen een wit vliesje. In het hangende-druppelpraeparaat zijn weinig be-
wegende staafjes aanwezig. Met Löfflersche methyleenblauw gekleurd, zijn het
plompe staafjes. Vooral op de vaste voedingsbodems vertoonen ze neiging tot
het vormen van korte ketens. Ze zijn Gram-negatief en niet zuurvast. Hier wordt
weer aan den bacillus coli gedacht, waarom dan ook de gebruikelijke voedings-
bodems worden geënt. Melk wordt gestold, lakmoeswei van Petruschky wordt
oranje gekleurd, de Barsiekowbuisjes met melk- en met druivensuiker vertoonen
een dik, rose neerslag van nutrose, neutraalrood fluoresceert groen, in den
Gersbachvoedingsbodem wordt indol gevormd, op de Endopiaat groeien roode
kolonies, die de plaat zelf ook rood kleuren en op de Gassnerplaat blauwe
kolonies op de blauw geworden plaat. In de gistingsbuisjes met een I/2 % PeP'
ton-keukenzout, waaraan melksuiker of druivensuiker toegevoegd is, treedt geen
gasvorming op. Op gelatine groeien ronde, geelwitte kolonies met een gekartelden
rand, zonder gelatine te vervloeien. Teneinde te trachten de bacterie suiker te
doen vergisten, worden Barsiekowbuisjes met melk- en druivensuiker geënt en
hieruit na 24 uur gistingsbuisjes met dezelfde suikersoort, ffet resultaat is nihil.
Eenige keeren overenten in gistingsbuisjes met dezelfde suiker, geeft evenmin
succes, zelfs na 7 dagen bebroeden niet.
Een suspensie van een 24 uur oude agarcultuur dn carbolphysicJogische
keukenzoutoplossing wordt bij coliserum in verdunningen van 1 :20, 1 : 100,
1 : 200, 1 : 600, 1 : 1000 en 1 : 1600 gevoegd. Het serum agglutineert het antigeen
niet, evenmin de suspensie van een bekenden colistam, zoodat hieruit geen con-
clusie is te trekken. Bij de later uitgevoerde agglutinatieproeven met serum van
honden, lijdende aan endometnitis, waarbij de colibacil was aangetroffen, blijkli
dat deze sera de bovenbeschreven cultuur niet agglutineeren, wel de colistam
uit den eigen uterus of uit andere uteri. Voor muizen is deze bacil niet pathogeen.
Hier is dus een bacterie gekweekt, die slechts dit verschil met den bacillus
coli heeft, dat ze uit melksuiker en druivensuiker geen gas vormt.
In Bergey's manual of determinative bacteriology is geen bacterie met
deze eigenschappen beschreven. Wel worden er 2 coli-variëteiten beschreven,
die geen gas vormen uit druiven- en melksuiker, maar in andere eigenschappen
(groei op gelatine en indolvorming) wijken deze weer van de bovenbeschreven
bacterie af.
In het Handbuch der Pathogenen Micro-organismen van Kolle en W a s-
s ermann wordt gezegd, dat bacteriën, die uit melksuiker geen zuur vormen,
dus de Endopiaat kleurloos laten, en uit druivensuiker geen gas vormen, para-
colibacteriën worden genoemd. Volgens Kolle en Wassermann berust
dus de roodkleuring van de Endopiaat op zuurvorming uit melksuiker. Dat deze
roodkleuring niet berust op zuurvorming, maar op aldehydvorming uit melksuiker
is te bewijzen door een druppeltje zuur en een druppeltje formaline op een Endo-
piaat te laten vallen. Het eerste geeft geen verkleuring, het laatste doet de
plaat rood kleuren. De hier gekweekte coli-variëteit bezit wel het vermogen de
Endopiaat rood te kleuren, dus aldehyd uit melksuiker te vormen.
Bacteriën, die zich tegenover melksuiker gedragen gelijk paratyphus B., dus
uit melksuiker geen zuur, geen aldehyd en geen gas vormen, worden door
andere schrijvers als para-coÜ beschouwd. König noemt bacillen, die uit
melksuiker zuur vormen, ook nog para-colibacillen. Ook rekent hij er ten deele
die bacteriën nog toe, die zich normaal tegenover melksuiker gedragen, maar
geen gas uit druivensuiker vormen. Hiermede komen de gevonden bacteriën het
meest overeen. Ze vormt weliswaar geen gas uit melksuiker, doch op grond van
alle andere eigenschappen is het niet te gewaagd deze bacterie ook met den
naam para-coli aan te duiden.
Path, anat Macroscopic: Sterk uitgezette uterus met vrij dunnen wand.
De linkerhoom (van ovarium tot cervix gemeten) ds 44 c.M., de rechter 40 c.M.
De eerste hoom bestaat uit 8 onduidelijk van elkaar gescheiden ampulachtige
verwijdingen, de laatste uit 5. De omvang van de wijdste ampul is 14 c.M. Het
gewicht van den uterus met inhoud bedraagt 590 gram. De kleur van den
uterus is geelrood, er is geen stuwing van vaten waar te nemen. Het corpus-
uteri is niet bijzonder uitgezet, uit de cervix is met moeite pus te drukken. De
mucosa is onregelmatig korrelig van oppervlakte en geelwit van kleur met vrij
veel verval, dat aich op verschillende plaatsen in de diepte uitbreidt en daar
kratertjes doet ontstaan. De inhoud is chocoladekleurig (met vervallen leucocyten
en epitheelcellen in de uitstrijkjes).
Microscopie: Direct valt de sterke epitheelwoekering vooral van uterine
klieren op. Ze zijn veranderd in groote, wijde holten, opgevuld met een eiwit-
neerslag, waarin detritus van leucocyten en epitheelcellen gelegen zijn. De vorm
is zeer onregelmatig en grillig. In de buizen, die het minst van de normale
afwijken, is het epitheel eenjagig, kubisch tot cylindrisch. In de sterkst afwijkende
treedt papilvorming op den voorgrond. Deze papillen zijn massief en bestaan
uit kubisch epitheel met groote, blazige kernen net als het epitheel van de
weinig veranderde klierbuizen. In deze massieve papillen worden weinig kem-
deekngsfiguren waargenomen. Ook treft men buisjes aan, die voor een groot deel
worden bekleed door onregelmatig, plat, meerlagig epitheel. Het oppervlakte-
epitheel bestaat, voorzoover het nog aanwezig is, uit hoog-cylindrisch epitheel
met een zeer dun mazig protoplasma. Op verschillende plaatsen worden papillen
gevormd, waarvan de grootste een bindweefselstroma bezitten. Ook wordt hier
en daar kubisch epitheel waargenomen. Het epitheel aan de zijkanten van de
kratertjes is zeer laag, op den bodem is het geheel verdwenen. De propria
mucosae is op de plaatsen met veel uitgezette klierbuizen zeer breed. Als infil-
traatcellen vinden we plasmacellen, lymphocyten en histiocyten, afgewisseld
door polymorphkernige leucocyten. Deze leucocyten bevinden zich ook tusschen
de epitheelcellen aan de oppervlakte en in de klierbuizen, terwijl ze tevens in den
muscularis dringen; de grens tusschen propria en muscularis is hier zeer onduide-
lijk. Spaarzaam komen in de propria mucosae haardjes, bestaande uit lympho-
cyten en plasmacellen, voor. De capillairen, die niet in zeer groot aantal aan-
wezig zijn, zijn sterk met bloed gevuld, waarin weinig leucocyten voorkomen.
Ook zijn talrijke bloedingen aanwezig, waarin veel cellen, beladen met (bloed)-
pigment. Vele plaatsen zijn rijk aan oedeem. Op de plaatsen, waar de kratertjes
ontstaan zijn, is de propria mucosae zeer smal en gaat geleidelijk in den muscu-
laris over. Het infiltraat bestaat hier voornamelijk uit leucocyten, die hier vooral
sterk in den muscularis dringen. Het weefsel is rijk aan oedeemvocht, terwijl ook
een sterke lysis van het weefsel is opgetreden. De vermeerdering van bind-
weefsel is in de propria mucosae niet sterk opvallend.
De muscularis, en wel vooral de circulaire laag, is sterk in het proces be-
trokken. Tusschen de massa's infiltraatcellen, v.n.1. polymorphkernige leuco-
cyten, liggen de spiercellen ver van elkaar. Op verschillende plaatsen strekt dit
beeld zich tot aan de tunica vasculosa uit. De bloedvaten in deze laag zijn sterk
gevuld. Een opvallende hyperleucocytose is niet aanwezig. Hoewel de inwendige
muscularis zeer sterk is aangetast, is de longitudinale laag nog vrijwel onaan-
getast, evenals de subserosa en de serosa. De bindweefselnieuwvorming treedt
in sommige coupes in deze lagen zeer sterk op den voorgrond.
Diagnose: Chronische uterusontsteking, waarbij een zeer heftige acute, bijna
-ocr page 134-phlegmoneaze exacerbatie is opgetreden, die zich tot ver in den muscularis uit-
breidt. De beelden wijzen er op, dat het acute proces zijn oorsprong heeft ge-
nomen van uit het lumen van den uterus en van uit de uterine klieren, waann
blijkbaar bacteriën zijn achtergebleven. Vooral de verandering der utenne
klieren doen hier dit acute proces kennen als een opleving van de chronische
ontsteking. Een heriniectie zou uitsluitend vanuit het uteruslumen tot stand komen.
5. Anamnese: 11 jaar oude gladharige foxterriër, die verscheiden jaren terug
eenmaal normaal gejongd heeft. 21/2 maand geleden is het dier loopsch geweest;
ze is toen niet gedekt. Sedert 3 weken is uitvloeiing gezien, hoewel het dier al
lang likt. De eetlust is goed, het drinken is te veel.
Status praesens: Zeer vette, suffe hond. De temperatuur is 38,9° C., de pols-
frequentie varieert tusschen 120 en 140 slagen per minuut. Afwijkingen aan het
hart worden niet geconstateerd. Het s.g. van de urine bedraagt 1015, ze bevat
een spoortje eiwit. Het di-er heeft tijdens het verblijf in de kliniek niet veel ge-
dronken. De uitvloeiing is chocoladekleurig, de vermeerdering is nihil of zeer
weinig na pituglandolinjectie (1 c.c. = 6E.). De vagina is normaal, palpatie is
onmogelijk.
Therapie: Hysterectomie. Als narcoticum wordt hier alleen aether Qeb^.
Uit de buikholte moet veel vet in den voorsten wondhoek worden verwijderd. Als
analepticum en cardiotonicum worden na de operatie kamferoUe en digaleen
afgewisseld. De temperatuur is steeds beneden 39° C. gebleven, de polsfrequentie
heeft tusschen 130-150 slagen per minuut geschommeld. Na 1 week is de
wond per primam genezen.
Onderzoek van den uterus.
Bad ■ Tusschen de vele vervallen leucocyten en epitheelcellen liggen staafjes,
die soms neiging hebben tot het vormen van korte ketens en Gram-negatid zijn.
De verdere determinatie heeft uitgewezen, dat dit een bacillus colt is. Op de
bloedagarplaat wordt een rood doorschijnende hof om de kolonies gevormd,
in den bloedbouillon stijgt de roode bloedkleurstof boven het bloedoppervlak op.
In de praeparaten zijn naast de kleine, plompe staafjes grootere gelegen- Op
analoge wijze als bij Nr. A. 2 is getracht deze 2 te scheiden, wat niet gelukt is. Na
2 maal overenten zijn alleen de kleine bacillen maar meer aanwezig. Verschil m
kolonievorm is niet gezien. De cavia, die voor het onderzoek op anaerobe
bacillen is ingespoten, krijgt een subcutaan absces.
Paf anat- Macroscopie: Zeer groote, dunwandige uterus. Het gewicht
bedraagt 940 gram, de lengte van eiken hoorn is 41 c.M. en de omvang 16 c.M.
Elke hoorn bestaat uit 3 groote ampulachtige uitzettingen, het corpus uten is
sterk uitgezet, de cervix en vagina zijn potlooddik. Door de cervix is een drup-
peltje pus naar buiten te drijven. De kleur van den uterus is geelachtig, de vaten
zijn niet gestuwd. De mucosa heeft een grijs aspect, met veel verval en bloein-
gen De inhoud is donker chocoladekleurig en bevat in uitstnjkjes vervallen
epidieelcellen, leucocyten en uitgeloogde roode bloedcellen
Microscopie: Het klierepitheel in de mucosa heeft door sterke secretie
blijkbaar op sommige plaatsen aanleiding gegeven tot het ontstaan van cysten,
waarvan de inhoud bestaat uit een eiwitneerslag met enkele vervallen epitheel-
cellen en leucocyten. De wand van deze cysten bestaat uit kubisch tot cyhndnsch
epitheel, dat op sommige plaatsen meerlagig wordt en papillen vormt, die, als
ze wat grooter zijn, centraal een bindweefselstroma vertoonen. Sommige cysten
zijn gevuld met een detritus-massa van epitheelcellen, leucocyten en roode bloed-
lichaampjes; het epitheel is dan bruin gekleurd door het (bloed) pigment. De
weinig veranderde klierbuizen zijn bekleed met hetzelfde epitheel en hebben den-
Zelfden inhoud als de cysten, de eene wat meer leucocyten, de andere wat
minder. Het oppervlakte-epitheel is, voor zoover nog aanwezig, hoogcylindrisch
epitheel, dat vaak meerrijig is. De kernen zijn zeer licht gekleurd evenals de leuco-
cyten, die er in liggen. Het epitheel is bruin gekleurd door de in de cellen
liggende pigmentkorrels. De geheele mucosa is smal. In de propria mucosae
zijn de bloedvaten sterk gevuld en groote velden zijn geheel doorbloed. Cellen,
beladen met pigment, liggen overal in en om de vaten verspreid. Er is een groot
aantal leucocyten, waarvan de kern door lysis sterk veranderd is. Naar den
muscularis toe bevinden zich veel plasmacellen en lymphocyten; ze dringen op
verschillende plaatsen den muscularis binnen. In de omgeving van sommige
klierbuizen domineeren echter nog leucocyten.
De inwendige muscularis is ook sterk in het proces betrokken. Tusschen de
oppervlakkige vezelen liggen veel lymphocyten en plasmacellen, die zich langs
de vaatscheeden naar de vaatlaag uitstrekken. De vaten in de tunica vasculosa
zijn sterk gevuld en vertoonen hyperleucocytose. In de longitudinale laag zijn
geen ontstekingsverschijnselen gevonden. De subserosa en de serosa zijn even-
eens gespaard.
Diagnose: Chronische endometritis met hiernaast een heftige haemoparulente
exacerbatie, die vooral zetelt aan de oppervlakte en in de omgeving van enkele
klierbuizen, zoodat het agens in het uteruslumen en in de klierbuizen moet
zetelen.
6. Anamnese: Gladharige foxterriër van 10—'11 jaar oud. Ze heeft 6 jaar
geleden normaal gejongd. Het dier wordt steeds 2 keer per jaar loopsch, den
laatsten keer, 14 dagen terug, is de loopschheid zeer heftig geweest. Het dier is
toen niet gedekt. Den eersten tijd erna is bet dier ziek geweest, daarna is het
wat beter geworden: de hond heeft gebraakt, drinkt veel en de eetlust is slecht.
Status praesens: Vette hond, polsfrequentie en temperatuur zijn normaal. De
urine is zeer licht gekleurd en bevat een spoortje eiwit; het s.g. is 1004. De uit-
vloeiing is in matige hoeveelheid aanwezig, na een pituglandolinjectie is geen ver-
meerdering te constateeren. Bij vaginale en rectale exploratie zijn geen afwijkingen
te vinden. Buikpalpatie heeft geen succes.
Therapie: Hysterectomie.
Als aanvullende narcose wordt alleen aether gebruikt.
12 uur na de operatie is de patiënt gestorven. Bij sectie is een geringe ver-
kleving van het omentum met de peritoneumwond en de amputatiestompen
gevonden. Het hart, dat evenals de lever en de nieren sterk vervet is, is ge-
paralyseerd.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de sterk vervallen cellen, waarvan de meeste op epitheel-
cellen gelijken, liggen staafjes afzonderlijk en in hoopjes, terwijl andere staafjes
wat grooter schijnen. Geen van beide kleuren zich volgens de methode van
Gram. Op de bloedagarplaten geven deze staafjes een rijken groei van licht-
grijze, slijmige kolonies met een duidelijke kern en een gegolfden rand. Om de
kolonies bevindt zich een zóne, die bij opvallend licht donker en bij doorvallend
licht rooddoorschijnend is. Na 2 dagen is dit zeer duidelijk. In den bloedbouillon
is gedurenden dien tijd boven het bloedoppervlak de roode bloedkleurstof op-
gestegen. In de overige eigenschappen komt deze bacil geheel met die van Nr. A. 4
overeen. Het eenige verschil is dus, dat deze stam haemolytisch is. Volgens het
handboek van Kolle en Wassermann komen onder de para-coli- evenals
onder de colistammen haemolytische en niet-haemolytische voor.
• We hebben hier dus een haemolytische para-colistam gekregen.
Path. anat. Macroscopie: Het gewicht van den uterus bedraagt 317
gram. De lengte en de omvang van den rechterhoom zijn resp. 31'/^ en 93^ c.M.;
van den linkerhoorn zijn ze respectievelijk 30 en 10gt;/2 c.M. Elke hoorn
bestaat uit 7 ampullen. Het corpus uteri is mee uitgezet, zoodat een sterke
overgang naar de cervix is ontstaan. Uit de cervix is een dun straaltje pus ce
drukken. De kleur van den uterus is bleek, de vaatstuwing is gering. De uterus-
wand is niet verdikt. Inwendig blijkt, dat de ampullen zeer duidelijk van elkaar
gescheiden zijn door ver in het lumen uitstekende septa. Hier en daar zijn zeer
scherp afgegrensd plaatselijk witte ruggetjes op de mucosa aanwezig. De
inhoud is dun en licht koffiekleurig, met enkele stolseltjes er in. Microscopisch
overheerschen in het ultstrijkpraeparaat vervallen epitheelcellen.
Microscopie: De mucosa zoowel als de muscularis is dun. De klier-
buizen liggen bijna uitsluitend in de diepe laag; op plaatsen, waar de cellige
infiltratie het dichtst is, is hun aantal gering. Op andere plaatsen zijn er vrij
veel aanwezig. De eerste zijn matig uitgezet, de laatste zijn uitgezet tot cysten,
vooral als ze oppervlakkig gelegen zijn. De inhoud varieert eveneens met den
rijkdom aan infiltraat in de omgeving van een detritus-massa, waarin vervallen
leucocyten in het grootste aantal aanwezig zijn, tot een eiwit-neerslag. Bij de
eerste zijn in veel gevallen van het epitheel slechts lage cellen met pycnotische
kern over, in de minder aangetaste deelen is het kubisch. Bij de oppervlakkige
cysten is het hoog cylindrisch en zijn papillen gevormd. Het oppervlakte-epitheel
ontbreekt grootendeels. Voor zoover aanwezig (weer op de armst aan infil-
traat zijnde deelen), is het plat tot hoog-cylindrisch; de kernen zijn pycnotisch.
Over groote oppervlakte grenst de van epitheel ontdane propria mucosae aan
het lumen. In de diepere laag, vooral waar de cysten liggen, overheerscht het
nieuwgevormde collagene bindweefsel; ontstekingscellen zijn hier spaarzaam
aanwezig. Meer naar de oppervlakte vindt men veel plasmacellen en lympho-
cyten. Deze cellen zijn op andere plaatsen in de diepere laag aanwezig, terwijl
polymorphkernige leucocyten, waarvan de kern lysis vertoont, hier het infil-
traat vormen. Vooral, waar de klierbuizen sterk met vervallen leucocyten zijn
gevuld, treft men enkel deze cellen ook als infiltraat aan en wel door de ge-
heele mucosa; plasmacellen enz. blijven hier op den achtergrond. Fibroblasten
treft men zoowel hier als door de geheele mucosa aan, het tusschenliggende
weefsel vert:oont ook hier sterke lysis. Het aantal sterk gevulde capillairen met
hyperleucocytose is vrij groot, tevens is bloed buiten de vaten getreden, ook is
eiwitneerslag uit oedeemvocht rijkelijk aanwezig. De grens tusschen muscularis
en mucosa is zeer scherp.
De muscularis, vooral de inwendige laag, is zeer rijk aan collageen bind-
weefsel. De vaten zijn overal sterk overvuld, in enkele venae worden groote
trombi aangetroffen. De serosa en subserosa zijn normaal.
Diagnose: Chronische endometritis met hiernaast een exacerbatie van haemo'
parulent karakter, veroorzaakt door prikkeling vanuit het uteruslumen en de
klierlumina.
Het pathologisch-anatomische beeld wijst erop, dat deze ontsteking veel
ouder is dan 2 weken, zoodat dit proces al voor de laatste loopschheid begonnen
moet zijn.
7. Anamnese: 7-jarige New-Foundländer, die nooit gejongd heeft. Gedurende
3 jaren heeft het dier uitvloeiing, die steeds door den eigenaar met irrigaties be-
handeld is. Na elke loopschheid is de uitvloeing sterker. De laatste loopschheid
is 14 dagen «geleden geweest, na dien tijd is het dier zieker geworden. Het dier
is nooit gedekt.
Status praesens: De hond is in goeden voedingstoestand en maakt geen zieken
indruk. De temperatuur loopt 1 dag op tot 39.5° C. en de polsfrequentie tot 120
slagen per minuut. Beide dalen daarna snel tot 38° C. en 86 slagen. Het dier
eet weinig en drinkt veel (5 L. per dag). De urine is zeer licht van kleur;
het s.g. is 1004. Andere afwijkingen zijn niet aanwezig. De uitvloeiing is zeer
weinig en chocoladekleurig; een 1/2 quot;quot;r na de injectie van 2 c.c. pituglandol is de
uitvloeiing veel sterker. De vagina is normaal. Bij palpatie is geen uterus te
voelen.
Therapie. Hysterectomie. De temperatuur is, na gedaald te zijn tot 36,8° C.,
steeds tusschen 38° en 39,2° C. blijven schommelen. De polsfrequentie is gestegen
tot 160. Daarna is deze geleidelijk gedaald tot 80 ä 90. De eerste dagen na de
operatie is de hond een verhoogd dorstgevoel blijven behouden. Na 8 dagen is
het s.g. van de urine gestegen tot 1008, zonderdat andere afwijkingen gevonden
worden. Na 7 dagen is de hond per primam genezen.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Temidden van de talrijke vervallen leucocyten en epitheelcellen liggen
Gram-negatieve staafjes spaarzaam verspreid. De determinatie wijst uit, dat deze
weer de bacillus coli zijn. Op de bloedagarplaten ontstaat om de kolonies een
zóne, die bij opvallend licht donker en bij doorvallend licht rood doorschijnend
is. Op de vaste voedingsbodems treedt het slijmige karakter van de kolonies
sterk op den voorgrond, een slijmige wal omgeeft de kolonies.
Uit dezen uterus is dus een haemolytische colistam gekweekt.
Path. anat.: Macroscopie: Matig uitgezetten uterus, waaraan aan-
duidingen van ampulachtige verwijdingen zijn te onderkennen. De lengte van
den linkerhoom bedraagt 48 c.M., die van den rechterhoorn 42,5 c.M., de
grootste omvang is 10'/2 c.M., de kleinste 8 c.M. Het totale gewicht van deri
uterus is 717 gram. De bloedvaten zijji niet gestuwd. De kleur van den wand
is rood-geel. Het corpus uteri is mee uitgezet. De cervix laat een klein druppeltje
pus door, als men zeer stevig op den uterus drukt. De wand is vast en verdikt,
de mucosa is met witte ruggetjes (epitheel-woekeringen) bezet. De inhoud is
chocoladekleurig met enkele bloedstolsels er in.
Microscopie: In de mucosa valt direct de woekering van het klier- en
oppervlakte-epitheel op. De klierbuizen liggen in complexen van 10—15 door-
sneden bij elkaar tegen den muscularis, ze zijn sterk uitgezet. In de wijde lumina
ligt een eiwitneerslag of een detritusmassa van etter; vervallen epitheelcellen
en leucocyten overheerschen hierin. Het epitheel van de wijdste buizen is laag,
in de minder uitgezette is het kubisch. Proliferatie tot papillen doet zich voor.
De wijde klierbuizen worden door smalle bindweefselstrookjes van elkaar
gescheiden. Het oppervlakte-epitheel is gewoekerd tot lange vlokken, die met
kleine massieve of van bindweefselstroma voorziene papillen zijn bezet. Het
epitheel is verhoogd cylinderepitheel en ziet er vrij gaaf uit. In de propria
mucosae is het aantal sterk gevulde bloedvaten zeer groot, de hyperleucocytose
er in treedt niet bijzonder erg op den voorgrond. Op sommige plaatsen is oedeem
aanwezig, waarin plasmacellen, lymphocyten en fibroblasten liggen. Vooral in
de diepere lagen treft men kleine haardjes infiltraat aan, bestaande uit plasma-
cellen, lymphocyten en histiocyten. In de oppervlakkige lagen liggen naast
deze cellen vrij veel leucocyten, waarvan de kern nog intact is. In de klierbuizen
treft men veel leucocyten aan, in de omgeving ervan zeer weinig.
In den muscularis valt de sterke hyperaemie voornamelijk in de inwendige laag
op. Op tal van plaatsen zet het infiltraat, bestaande uit plasmacellen en lympho-
cyten, zich van uit de mucosa met de vaatscheeden voort tot in de tunica vascu-
losa. Op sommige plaatsen loopt dit zelfs door tot in de uitwendige spierlaag.
De subserosa en serosa, die geplooid over dezen gecontraheerden uterus liggen,
zijn niet aangetast.
Diagnose: Subchronische haemopurulente ontsteking, die nog niet tot rust
is gekomen en die van uit de klierlumina en het uteruslumen wordt geactiveerd.
De uitvloeiing, die de eigenaar de laatste 3 jaar met irrigaties behandeld heeft,
is óf niet pathologisch geweest öf slechts aan een vaginitis toe te schrijven.
Het is niet aan te nemen, dat het dier 5 maal een uterusaandoening heeft gehad,
die tdkens weer genezen is zonder een spoor na te laten. Het proces moet
dateeren sedert den laatsten tijd.
8. Anamnese: Dit dwergkeesje is 4 jaar oud. Het weegt 2750 Gr. 2 jaar
geleden heeft het voor het laatst normaal gejongd. Een maand te voren is de
hond loopsch geweest. Of ze toen gedekt is, is niet bekend. Sedert 1 week heeft
het dier bloederige uitvloeiing, die een onaangename lucht verspreidt. De laatste
dagen eet en drinkt de patiënt bijna niets.
Status praesens: Zeer suf en ziek dier, dat in de kliniek niets gegeten en
weinig gedronken heeft. De voedingstoestand is uitstekend. Mictie en defaecatie
zijn achterwege gebleven. De temperatuur is 38,6° C. en de polsfrequentie 132
per minuut. De uitvloeiing is geel, dun en vrij veel na een pituglandolinjectie
van 1 c.c. In de vagina zijn geen afwijkingen aanwezig. De buik is zeer sterk
opgezet en gespannen. Bij palpatie is voor het bekken een streng te voelen.
Therapie: Hysterectomie. Als aanvullende narcose wordt alleen aether gegeven.
Gedurende den nacht na de operatie is het dier gestorven.
Sectieverslag: Geringe verkleving in de omgeving van de peritoneumwond.
Opvallend weinig reactie in de omgeving der amputatiestompen. Paralysis cordis,
beginnende vettige hartspierdegeneratie. Chronische schrompelnier.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de sterk vervallen cellen liggen enkele korte staafjes, die zich
niet volgens Gram kleuren. Deze staafjes blijken de bacillus coli te zijn. Het
slijmige karakter van de kolonies is sterk aanwezig. In den bloedbouillon is de
bloedklearstof boven het scheidingsvlak opgestegen; in een ongeënt controle-
buisje is dit niet het geval. Op de bloedagarplaat zijn geen verschijnselen van
haemolysis aanwezig.
Path. Anat. Macroscopie: Deze uterus bestaat uit 3 groote ampulach-
tige verwijdingen, waarvan er 1 in den rechterhoorn en 2 in den linkerhoom.
Deze laatste 2 zijn door een zeer dunnen, moeilijk passeerbaren isthmus ver-
bonden. Het overige deel van de hoornen en het corpus uteri zijn maar weinig
vergroot (vingerdik). De oppervlakte is blauw en bleek, met duidelijk gestuwde
vaten er op. De lengte van de hoornen is 32 en 313^ c.M. De omvang van
de ampullen is 15 c.M. Het gewicht van den totalen uterus is 465 gram. Door
druk op den uterus komt wat pus uit de cervix. De wand van het niet uitgezette
deel is stevig en dik, van de ampullen is hij dun. De oppervlakte van de mucosa
draagt onregelmatige, circulaire richels en heeft een grauw-rood aspect. De
inhoud is zeer dun en geel met iets groenachtige kleur. Microscopisch blijken
er sterk vervallen epitheelcellen en leucocyten in te liggen.
Microscopie: (ampul).
Van de mucosa is een betrekkelijk smalle propria mucosae overgebleven. Op
enkele plaatsen is nog oppervlakte-epitheel aanwezig, waarvan de celstructuur
verdwenen is en de kernen zeer onduidelijk zijn. Deze plaatsen lijken zeer
oppervlakkige crypten. Ook ziet men hier enkele massieve papillen in het lumen
uitsteken. Tusschen de epitheelcellen liggen enkele leucocyten. Vlak tegen den
muscularis liggen de meeste doorsneden van klierbuizen; ze zijn ten deele cysteus
verwijd. In de oppervlakkige lagen treft men maar enkele weinig uitgezette
buizen aan, de verbinding met de oppervlakte is dus zeer slecht. Ze zijn gevuld
met een eiwitmassa; in sommige liggen enkele vervallen epitheelcellen en leuco-
cyten. De niet uitgezette buizen zijn bekleed met cylindrisch epitheel, de cysteus
verwijde met eenlagig, gaaf kubisch. In de propria is haardsgewijs zeer veel in-
filtraat aanwezig (lymphocyten, plasmasellen en histiocyten). Tusscben de
evenwijdig loopende vezels liggen zeer veel fibroblasten. Het aantal bloedvaten
is gering, ze zijn sterk gevuld en bevatten veel leucocyten. Aan de oppervlakte
en bij enkele klierbuizen zijn ophoopingen van infiltraatcellen gelegen, die ver-
schijnselen van verval vertoonen.
In den muscularis beperkt het infiltraat zich tot de vaatscheeden. De vaten
in de vaatlaag zijn sterk gevuld en vertoonen sterke hyperleucocytose. De uit-
wendige muscularis, de subserosa en de serosa zijn normaal.
EMagnose: Chronische endometritis. waarbij weinig proliferatie van epitheel
en weinig exsudatie is opgetreden. Wel valt de sterk evenwijdig verloopende
vezelstructuur op, wat toe te schrijven is aan de sterke rekking van den wand,
doordat het exsudaat door de niet uitgezette deelen moeilijk kon afvloeien
(pyometra).
9. Anamnese: Dobermann pincher, die 7 jaar oud is. Ze heeft nooit gejongd.
2 maand voor de komst in de kliniek is ze loopsch geweest, ze is toen niet
gedekt. De uitvloeiing is blijven bestaan. Eetlust en dorstgevoel zijn normaal.
Status praesens: De hond maakt geen zieken indruk. Er worden slechts ver-
schijnselen van het geslachtsapparaat waargenomen. Uitvloeiing is niet aan-
wezig, ook niet na subcutane injecties van 2 c.c. pituglandol. De vagina is
normaal. Bij palpatie is in het midden van den buik een horizontaal verloopende
streng te voelen.
Therapie: Hysterectomie. Hierbij blijkt, dat bij het linkerovarium een kastanje-
groote dikte aanwezig is. Na de operatie is de temperatuur gedaald tot 36,2° C.,
de pols tot 88 slagen per minuut. De temperatuur is daarna steeds normaal
geweest, de polsfrequentie is den eersten tijd ± 120 per minuut geweest.
7 dagen na de operatie was de buikwand per primam genezen. Na een paar maal
irrigeeren met een rivanoloplossing is de uitvloeiing verdwenen.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het uitstrijkje van den uterusinhoud liggen tusschen de vervallen
epitheelcellen enkele ronde bacteriën meest twee bij elkaar of alleen. In het
Gram-praeparaat kleuren ze zich Gram-positief. Op de blöedagarplaat zijn tai
van kleine donkere kolonies te zien, die onder den binoculairen microscoop wit
en rond blijken te zijn, wat na 3 dagen ook met het bloote oog te zien is. Een
doorschijnende hof ontstaat niet. Deze koloniën, zoowel de groote, als de kleine,
bestaan uit Gram-posiüeve coccen, veelal in druiventrossen van 6—12 coccen
liggend, maar ook als diplococcen en monococcen. Op agar- en serumagar
groeit deze coccus in ronde, licht gele, vochtige, glimmende en boven de opper-
vlakte verheven kolonietjes. Nadat ze 2 dagen aan daglicht blootgesteld zijn,
hebben ze een goudgele kleur aangenomen. De bloedbouillon is licht getroebeld,
zonder uittreding van roode bloedkleurstof te geven. Na 1 week bebroeden
is dit nog niet opgetreden. Liebigbouillon blijft helder, zonder bezinksel,
terwijl in serumbouillon een dik, geel bezinksel ontstaat. Behéilve in den Liebig-
bouillon zijn in deze voedingsbodems Gram-positieve coccen aan te toonen, die
meest verspreid liggen. In het hangende-druppelpraeparaat zijn slechts enkele
coccen te zien, die alleen Brownsche beweging vertoonen. Op gelatine groeien
ze eveneens als gele kolonietjes, die de gelatine sterk vervloeien. Op gestold
serum geven ze witte, ronde kolonietjes, zonder het serum aan te tasten. Melk
wordt niet door dezen coccus gestold, in lakmoeswèi van Petruschky groeien ze
niet. Op aardappel is groei slechts in het praeparaat aan te toonen; het aantal
coccen is te groot om aan te nemen, dat dit slechts de op den voedingsbodem
geënte coccen zijn.
Uit dezen uterus is de staphylococcus pyogenes aureus gekweekt.
Path. ant.: Macroscopie: Potlooddikke uterus, waarvan de lengte der
hoornen 24 c.M. en 20 c.M. bedraagt. In plaats van het eene ovarium zijn slechts
eenige vetkwabjes aanwezig. Op de plaats van het andere bevinden zich een
kastanje groote cyste, gevuld met bloederige vloeistof en enkele corpora lutea.
Het geheel weegt 67 gram. De kleur van den uterus is bleek. In den wand zijn
geringe insnoeringen aanwezig. Inhoud ontbreekt bijna geheel, de mucosa is glad
en lichtrood gekleurd. De wand is sterk verdikt, het lumen is zeer nauw. De
slijmige inhoud bevat gering vervallen epitheelcellen en enkele leucocyten.
Microscopie: De dikwandige, sterk gecontraheerde uterus heeft een
-ocr page 141-mucosa, die vrij breed en rijk is aan klierbuizen, die naar het uteruslumen toe
verwijd zijn, enkele zelfs tot cysten. Inhoud ontbreekt. Het epitheel van de
niet uitgezette is cylindrisch; van de uitgezette is het kubisch. Het oppervlakte-
epitheel dringt op enkele plaatsen naar binnen. Het is zeer regelmatig cylinder-
epitheel. Vooral het oppervlakkige deel van de mucosa is rijk aan sterk gevulde
capillairen, het diepere deel is zeer rijk aan rustend collageen bindweefsel. Op-
vallend is, dat in de mucosa ook in de oppervlakkige lagen practisch geen infil-
traatcellen worden gezien, wel is hier het bindweefsel wat celrijker. De grens
met den inwendigen muscularis is zeer duidelijk. Deze laag is ook bijna geheel
door bindweefsel vervangen. De tunica vasculosa is eveneens rijk aan bind-
weefsel. In den uitwendigen muscularis treedt nog spierweefsel op, hoewel het
bindweefsel hier ook sterk vermeerderd is. De subserosa is breed en compact
en bestaat uit collageen bindweefsel, de serosa is normaal.
Diagnose: Genezen endometritis met als residu cystenvorming en aanzienlijke
bindweefselnieuwvorming.
10. Anamnese: EHt bastaard keesje is 12 jaar oud. Het heeft nooit gejongd.
2 weken geleden is het dier loopsch geweest. De vorige loopschheid is een half
jaar tevoren geweest. De hond is niet gedekt. De uitvloeiing is na de laatste
loopschheid blijven aanhouden. Het dier eet niets meer en braakt veel. Voor de
loopschheid dronk het al veel.
Status praesens: De voedingstoestand is zeer goed. De patiënt maakt een
zieken indruk. De temperatuur is 39,3° C., de polsfrequentie 88 slagen per
minuut. De buik is matig opgezet. Urine is niet te verkrijgen. De uitvloeiing
is dik en purulent. Na pituglandolinjectie treedt geen duidelijke vermeerdering
op. Vaginale exploratie is niet mogelijk, rectaal voelt de vagina wat te dik aan.
Voordat een therapie ingesteld kon worden, was de hond gestorven. Bij de
sectie blijkt het hart geparalyseerd te zijn. Op de mitralisklep is een acute endo-
carditis met zeer weinig fibrineus exsudaat op de boezemzijde van de klep aan-
wezig. Milt en lever vertoonen enkele hyperplasiehaardjes, en de nieren geringe
chronische haardnephritis.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de celschimmen, waarvan enkele nog aan leucocyten doen
denken, liggen zeer veel staafjes verspreid, die Gram-negatief zijn. Deze staafjes
zijn de bacillus coli. Het haemolytische vermogen is zeer gering; na 3 dagen is de
bloedagarplaat om de kolonies gering doorschijnend, in den bloedbouillon is geen
roode bloedkleurstof opgestegen.
Path. anat. Macroscopie: Het gewicht van den uterus bedraagt 125
gram, de lengte van de hoornen 25 en 27'/^ c.M. en de omvang 6]/2 c.M. Elke
hoom bestaat uit talrijke kleine ampullen. De wand is bleek, vaatstuwing ont-
breekt De cervix is gering open. De uteruswand is verdikt en bevat hier en
daar kleine absceSsen. Het slijmvlies is rijk aan cysten met een hyperaemischen
hof er om heen. De inhoud is geel en dik en bevat sterk vervallen cellen, sommige
zijn nog als leucocyten te herkennen.
Microscopie: De mucosa is plaatselijk sterk gewoekerd en heeft tal
van grillige uitloopers gevormd tot ver in het lumen. Deze laag is rijk aan
klierbuizen, die grootendeels een normaal lumen hebben. Plaatselijk zijn ze uit-
gezet tot cysten. De inhoud bestaat zoowel in de nauwe als in de wijde buizen
uit een eiwitmassa, of uit vervallen leucocyten en epitheelcellen. Het klierepitheel
van de buizen en de cysten is meerrijig hoogcylinderepitheel, in enkele cysten
is het slechts enkelvoudig, kubisch of plat. Het oppervlakte-epitheel is meer-njig,
de kernen zijn flets gekleurd, de cellen bevatten hier en daar vacuolen. De propna
mucosae is betrekkelijk arm aan infiltratie. Het nog aanwezige infiltraat bestaat
meest uit lymphocyten en histiocyten. Het aantal fibroblasten is zeer ^oot. Uok
is deze laag rijk aan nieuwgevormde collagene bindweefselvezelen. Het aantal
sterk gevulde capiUairen is zeer groot; ze zijn rijk aan cellen, beladen met
pigmentkorrels. De grens tusschen de mucosa en den muscularis is zeer scherp.
Infiltraat ontbreekt in den muscularis diffuus tusschen de spiervezelen, in de
vaatscheeden en in de tunica vasculosa. Wel ziet men op verschillende plaatsen
een infiltraat met vervallende polymorphkernige leucocyten en histiocyten. In
deze plaatsen ontwikkelt zich door weefseloplossing een abscesholte, ie meestal
afgeplat is, evenwijdig aan het lumen van den uterus, en die gevuld is met de
bovenbeschreven vervallen cellen. Deze holten treft men aan in den circula^ren
muscularis en tusschen de muscularislagen in. De vaten in de tunica vasculosa
zijn vrij sterk gevuld zonder duidelijke hyperleucocytose. Verdere afwijkingen
°°DiTgnose: Chronisch purulente endometritis met weinig cellig exsudaat, met
vrij sterke bindweefselproliferatie in de mucosa en vorming van absces,es m
den wand. Deze laatste verklaren zeer goed de embolie. die aanleiding heeft
gegeven tot de endocarditis. Voor de haardnephritis is dit niet meer vast te
Anamnese: 5 jaar oude Airedaleterriër, die nooit gejongd heeft. V^r
3 maanden is het dier loopsch geweest; het is toen niet gedekt. Sedert 2 maanden
bestaat nu uitvloeiing. Deze is eerst chocoladekleurig geweest en is nu geel, dun
mucopurulent geworden. Het dier drinkt veel, de eetlust is normaal. Behandelmg
met irrigaties van liquor erodii en met intramusculaire injecties van mtrocid
hebben geen resultaat gehad.nbsp;i ..,.
Status praesens: Behalve aan het geslachtsapparaat zijn geen afwijkmgen te
constateeren. De uitvloeiing is geelachtig, slijmig en vrij veel. De vagina is nor-
maal. De buik is wat opgezet en in de flanken Ingevallen. Bi, palpatie ts m het
ventrale epi- en mesogastrium een dikte te voelen, die naar het bekken toe ver-
loopt als een vingerbreede handvormige streng.
Therapie. Hysterectomie. Hierbij blijkt, dat de milt sterk vergroot is en dat
transudaat in de buikholte aanwezig is.
Het dier is na een week per primam genezen vertrokken.
Onderzoek van den uterus.
Bact ■ In het uterusmateriaal overheerschen leucocyten, waartusschen plompe
Gram-negatieve staafjes liggen, die in grootte nogal varieeren. Toch is een rein-
cultuur van den bacillus coli uit dezen uterus gekweekt. In de praeparaten ver-
schillen de bacillen ook nogal in grootte. Haemolysis is zeer duidelijk aanwezig.
Path anat Macroscopie: Sterk uitgezette, bleeke uterus. De lengte der
hoornen bedraagt 27 c.M.; de omvang van den eenen hoom is 12 c.M Ae van
den anderen 11 c.M. Het totale gewicht van den uterus met inhoud is 417 gram.
Het corpus uteri is sterk uitgezet en heeft een omvang van 15 c.M. De vagina
is potlooddik. Er zijn geringe insnoeringen aanwezig, waarin sterk gestuwde
venae verloopen. Op doorsnee is de wand 7 m.M. dik. Het slijmvlies is sterk
gewoekerd en vertoont veel witte, overdwarsverloopende plooien. De cervix
is gering open. De inhoud van den uterus is geelgroen en vrij dik van consis-
tentie. Microscopisch zijn er weinig vervallen polymorphkemige leucocyten en
enkele epitheelcellen in aanwezig.
Microscopie : Zeer sterk gewoekerde mucosa en breede muscularis,
afgewisseld door plekken, waar de mucosa laag is tengevolge van het ontbreken
van klierbuizen. Op sommige plaatsen, waar de klierbuizen in grooter aantal
aanwezig zijn, hebben ze een onregelmatigen vorm. Het klierepitheel is gewoekerd
tot papillen. Het oppervlakte-epitheel, dat de zware plooien bekleedt, is op
enkele plaatsen eveneens tot papillen gewoekerd; opvallend zijn de vele vacuolen
in de epitheelcellen. De propria mucosae is zeer celrijk; ook worden kerndeelings-
figuren waargenomen. Op enkele plaatsen is ze doorbloed. De gebieden, rijk aan
lymphocyten en plasmacellen, worden door de geheele propria afgewisseld door
gebieden, rijk aan oedeem en aan leucocyten, waarvan de kern nog vrij intact
is. In de oppervlakkige laag is de kern veelal in brokken uiteengevallen. Zoowel
de lymphocyten en de plasmacellen als de leucocyten zijn in groote hoeveelheid
aanwezig in de vaatscheeden van den muscularis, terwijl op enkele plaatsen
vooral het leucocytaire infiltraat zeer rijkelijk diffuus aanwezig is, zoodat de
grens met de mucosa zeer onscherp is. Het bindweefsel in den muscularis circu-
laris is sterk vermeerderd. In de tunica vasculosa zijn de vaten niet overmatig
gevuld, wel is er hyperleucocytose in aanwezig. De muscularis longitudinalis,
de subserosa en de serosa zijn niet in het proces betrokken. In het corpus uteri
is de wand veel dunner, zoowel de muscularis als de propria zijn hier veel
minder sterk ontwikkeld.
Diagnose: Chronische endometritis met purulente exacerbatie.
12. Anamnese: Deze Belgische herdershond is 8 jaar oud; de patiënt heeft
nooit gejongd; voor 3 weken is ze loopsch geweest; ze is toen niet gedekt.
Sedert 4 dagen heeft ze uitvloeiing. De eetlust is slecht, de hond is suf en ligt
veel. Het dorstgevoel is niet verhoogd.
Status praesens: De voedingstoestand is zeer goed. Het dier is suf, eet slecht
en drinkt weinig. Pols en temperatuur zijn normaal. De uitvloeiing wisselt sterk op
de achtereenvolgende dagen; den eenen dag is ze bloederig, zelfs alleen stolsel-
tjes, den anderen dag is ze geel etterig. Op pituglandolinjecties vermeerdert de
uitvloeiing niet. De vagina is normaal, de buik is sterk opgezet, de flanken zijn
ingevallen. Bij palpatie is een groote, niet nader te differentieeren massa te
voelen. De dempingslijn bij percussie verloopt onregelmatig en verandert weinig
bij neerleggen van het dier. De unduladeproef is negatief. Een subcutane injec-
tie van 20 c.c. ccJiserum verbetert den algemeenen toestand niet.
Therapie: Hysterectomie. Na 7 dagen worden de hechtingen verwijderd, de
huidwond is per primam genezen maar nog wat vochtig. Door poederen met
xeroform is dit na 2 dagen over.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Het uterusmateriaal bevat veel vervallen cellen, de epitheelcellen schijnen
-ocr page 144-in aantal te overheerschen. Tusschen deze cellen liggen zeer veel plompe staafjes
verspreid, die Gram-negatief zijn. Het blijkt de bacillus coli te zijn; het haemo-
lytische vermogen is zeer gering.
Path. anat.: Macroscopie: Zeer volumineuze uterus, waarvan het ge-
wicht 2528 gram bedraagt. De lengte van de uterushoornen (gemeten van ovarium
tot cervix) bedraagt 87 en 78 c.M. De grootste omvang is 18 c.M. Het corpus
uteri is zeer wijd en bestaat uit twee uitzettingen. De hoornen bestaan uit 3
ampullen, die door zeer ondiepe insnoeringen van elkaar gescheiden zijn. De
uiteinden zijn teruggeslagen tegen het caudale deel; hier tusschen verloopt een
smal stukje breede baarmoederband. De kleur van den wand is blauwrood; de
venae zijn sterk overvuld. De cervix is gering geopend, er vloeit dikke, geel-
groene pus af. De uteruswand is zeer dun. De mucosa is vuilrood, hobbelig
(cysten en kratertjes) met veel stolsels erop, vooral in het corpus uteri. Het
orificium internum is sterk hyperaemisch. Microscopisch overheerschen zoowel
in de gele pus als in die met stolsels de vervallen epitheelcellen de leucocyten.
Microscopie: De zeer volumineuze uterus vertoont een sterk uitgezetten
wand, waarvan de mucosa en de klierbuizen een sterk platgedrukten indruk
maken; bovendien moet aangenomen worden, dat (druk)-atrophie van de mucosa
bestaat op grond van het feit, dat men lange gedeelten ziet met lagere mucosa,
waar klierbuizen ontbreken. Op enkele plaatsen promineert de mucosa iets meer
door ophoopingen van uitgezette klierbuizen; ze zijn hier tot kleine cysten verwijd.
In de lage gedeelten bevinden zich enkele platgedrukte klierbuizen. De inhoud
van de cysten bestaat uit slijmdraden en (of) celdetritus (epitheelcellen en leuco-
cyten). Het kubische epitheel heeft hier multipele papillen gevormd met een
vertakt bindweefselstroma. Het oppervlakte-epitheel is in deze omgeving ook
gewoekerd tot verhoogd epitheel; óf het is meerrijig gerangschikt, óf er zijn
enkele kleine papillen met bindweefselstroma gevormd. Op andere plaatsen ont-
breekt het geheel, of is als een heel laag epitheel aanwezig, met lang gerekte
kernen. De smalle propria is matig geïnfiltreerd, pleksgewijze iets sterker, en
hyperaemisch. Het infiltraat bestaat uit plasmacellen, histiocyten en enkele lym-
phocyten, waartusschen overal polymorphkernige leucocyten met blazige ten
deele opgeloste kern liggen. De oppervlakkige lagen zijn rijk aan leucocyten,
waarbij sterke lysis is opgetreden. Ook bij uitgezette klierbuizen vindt men deze.
Sterk oedeem is niet aanwezig, ook geen bloedingen.
Het infiltraat (vooral leucocyten) zet zich overal vrij gelijkmatig in de opper-
vlakkige laag van den circulairen muscularis voort. Verder is de heele muscu-
laris in de bindweefselstrooken, eventueel om de vaten vrij van infiltraat. De
vaten van de tunica vasculosa zijn sterk overvuld, waarvan sommige sterke
hyperleucocytose vertoonen. De hyperaemie gaat voort tot in de subserosa. Op
enkele omschreven plaatsen is de serosa echter met gewoekerd endotheel be-
dekt; de celbeelden zijn onduidelijk, de kernen zijn vervallen. Vooral in den
circulairen muscularis is het bindweefsel hier en daar vermeerderd.
In het corpus uteri zijn de klieren veel sterker gewoekerd en is het infiltraat
veel geringer, wel is hier meer oedeem aanwezig.
Diagnose: Chronische, purulente endometritis (pyometra).
13. Anamnese: Kortharige Duitsche staande, 11 jaar oud, die nooit gejongd
-ocr page 145-heeft. 2 maanden geleden is ze loopsch geweest. Ze is toen voor zoover bekend
niet gedekt. Sedert dien is het dier ziek. Gedurende 6 weken heeft ze uitvloeiing;
de eerste 3 weken is deze bloederig geweest, gedurende de laatste 3 meer geel.
De eetiust is zeer afwisselend, de hond is sterk vermagerd en drinkt veel.
Stat. praesens: De voedingstoestand is goed. Het dier is wat suf. In de kliniek
heeft het niet veel gedronken. De urine is normaal. De uitvloeiing is zeer veel
en zeer dik muco-purulent. Na een subcutane injectie van 2 c.c. pituglandol is
de hoeveelheid niet vermeerderd. De vagina is normaal. Bij palpatie is in het
mediale epi-, meso- en hypogastrium een duimdikke streng te voelen.
Therapie: Hysterectomie. De genezing is zeer vlot verloopen.
Onderzoek van den uterus.
Bact. In het uterusmateriaal liggen tusschen de leucocyten en epitheelcellen
zeer veel plompe staafjes verspreid. Ze kleuren zich Gram-negatief. De verdere
determinatie heeft uitgewezen, dat het de baciüus coli is. Op de vaste voedings-
bodems zijn de koloniën zeer slijmig, op de bloedagarplaat is de kleur na 2 dagen
grijsgroen. Het haemolytische vermogen is zeer gering.
Path. anat. M a c r o s c o p i e : Gelijkmatig uitgezette uterus, waarbij aan
eiken hoorn aanduidingen van 10 ampullen te zien zijn. De hoornen zijn 34 en
311/2 c.M. lang, de omvang is 8 c.M. Het corpus uteri is wijd en heeft een
dunnen wand, de omvang ervan is 11'/2 c.M. De uterus heeft een bleek aspect
en vertoont geen vaatstuwing. Hier en daar zitten gele plekjes onder de serosa,
het zijn vetophoopingen (geen abscesjes). De dikke geelgroene pus is met veel
moeite door de cervix naar buiten te drukken, en is als één massa van den wand
te strijken. De wand is 5 m.M. dik, de mucosa is fijn gekorreld met verheven-
heden ertusschen (cysten en witte epitheel vlokken). Microscopisch bevat de
inhoud veel leucocyten en epitheelcellen, de tusschenliggende slijmdraden kleuren
zich met carbol-thionine niet electief.
Microscopie: De mucosa is sterk verdikt. Ze is over het algemeen vrij
arm aan klierbuizen; deze zijn regelmatig verspreid en hier en daar geworden tot
groote cysten. Klierepitheelproliferatie komt weinig voor. Het epitheel varieert
van plat tot cyhndrisch, al naar de grootte van het lumen van de klierbuis. Een
enkele heeft een celligen inhoud, bestaande uit lymphocyten, epitheelcellen, plasma-
cellen en enkele leucocyten. De oppervlakte bestaat deels uit groote plooien en
wrongen, andendeels uit een groot aantal papÜlen, die soms vertakt zijn en waar
het hooge cylinderepitheel op een vertakt stroma zit. Het bedekkende epitheel
is vaak gewoekerd tot hoog cylinderepitheel. De cellen zien bleek evenals de
kernen, de laatste hebben veelal een hoekigen vorm. De propria mucosae is rijk
aan plasmacellen, lymphocyten en hisüocyten en tevens aan bloedvaten, die niet
sterk gevuld zijn. Op een enkel plekje is bloed buiten de vaten te zien. Wel vindt
men overal verspreid groote phagocyteerende cellen beladen met (bloed) pigment;
ook is het epitheel plaatselijk met de kleurstofkorrels beladen. Plaatselijk is tevens
eiwitneerslag uit oedeemvocht aanwezig. In de oppervlakkige lagen van de mucosa
liggen brokstukken van leucocytenkemen. In de diepere lagen, waarin weinig
infiltraat ligt, springt het bindweefsel meer in het oog. Op vele plaatsen is- geen
scheiding tusschen mucosa en muscularis aanwezig en men ziet vooral in de Van
Qesoncoupe, hoe glad spierweefsel door bindweefsel is vervangen. Op sommige
plaatsen zijn vaatscheeden over grooten afstand gevuld met infiltraat waar te
nemen. In de vaatlaag zijn weinig afwijkingen aanwezig, de vaten zijn maüg
gevuld zonder hyperleucocytose. Wel Is het bindweefsel in deze laag vermeerderd,
zelfs tot ia de buitenste laag. De subserosa bestaat uit een dun laagje compact
bindweefsel.
Diagnose: Chronische endometritis van maco-parulent karakter, die nog met
geheel tot rust gekomen is, of van uit het lumen in matigen graad wordt ge-
activeerd.
14. Anamnese: 8 jaar oude Dobermann-pincher. De hond heeft nooit gejongd
en -tijdens de laatste loopschheid (4 maanden geleden) is de patiënt niet gedekt.
4 weken geleden is bloederige uitvloeiing opgetreden. De eetlust is goed, het dier
drinkt veel.
Status praesens: De patiënt verkeert in goeden voedingstoestand en vertoont
geen andere symptomen dan van de zijde van het genitaalapparaat. Het drinken
is niet overmatig veel in de kliniek. De urine is normaal. De uitvloeiing is
slijmig m«t iets bloed er door gemengd. Na een pituglandolinjectie is ze met
vermeerderd. De vagina is normaal. Bij palpatie is voor het bekken een dumi-
dikke streng te voelen, die in het mediale epi-, meso- en hypogastrium verloopt.
Therapie: Hysterectomie. 's Avonds na de operatie is het dier geëxciteerd,
de polsfrequentie is 140 slagen per minuut. Daar het dier niet kalmer wordt,
wordt nog een lichte dosis morphine gegeven, 's Nachts is het dier gestorven.
Sextieverslag: Buikvlies zonder gegeneraliseerde ontstekingsverschijnselen.
Eenige reactie in de allernaaste omgeving van de laparotomiewond, voornamelijk
sub-sereuze bloeding. Rechter ovariaalstomp doorbloed, spoortje vrij bloed in de
buikholte. Vaginastomp door een stevige korst afgesloten. Paralysis cordis.
Gering agonaal longemphyseem, voornamelijk in de voorste kwabben. Lever
parenchymateus gedegenereerd.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het uitstrijkpraeparaat van den uterusinhoud liggen tusschen de tal-
rijke vervallen leucocyten enkele epidieelcellen en Gram-negatieve plompe staaf-
jes Deze staafjes zijn de bacillus coli; deze stam is gering haemolytisch.
Path. anat. Macroscopie: Gelijkmatig uitgezette, bleeke, vingerdikke
uterus (omvang 4 c.M.); het gewicht bedraagt 77 gram; de lengte van de hoornen
15 en 16 c.M. Uitwendig is de oppervlakte overlangs geplooid, overdwars waren
geringe insnoeringen aanwezig. De wand voelt stevig aan. De cervix is gering
open. De wand is 6 m.M. dik, het lumen is nauw. De muscularis teekent zich
duidelijk van de mucosa af. Deze laatste is oneffen door de groote en kleine
cysten (erwt- tot speldeknopgroot) en door de witte mucosavlokken. De iets
bloederige, helder-slijmige inhoud bevat veel vervallen leucocyten en in kleiner
aantal epitheelcellen.
Mlicroscopie: De dikte van den wand is hoofdzakelijk toe te schrijven
aan den sterken contiactietoestand en aan de gewoekerde mucosa. Het klier-
epitheel is gewoekerd. Het aantal klierbuizen, zoowel de normale als de tot
cysten verwijde, is groot. De inhoud bestaat uit eiwitneerslag of uit een etterige
massa (vervallen leucocyten en epitheelcellen). Het epitheel is eenlagig, kubisch
tot cylindrisch of meerrijig met neiging tot papilvorming. De macroscopisch
waargenomen cysten blijken bekleed te zijn met epitheel met zeer wisselende
beelden van zeer laag plat tot hoog en zelfs zijn beelden, lijkend op meerlagig
plaveiepitheel, aanwezig. Deze holten bevatten wat eiwitneerslag, in een coupe
gekleurd met carbol-thionine blijkt de kleur paars te zijn. Het oppervlakte-epitheel
is overal aanwezig en bestaat meest uit kubisch epitheel, op enkele plaatsen is
het hoogcylindrisch. De propria mucosae, die sterk gewoekerd is, waardoor mede
het ontstaan van de vele wrongen en grove papillen verklaard wordt, is overal
zeer dicht doorzet met infiltraatcellen, waaronder plasmacellen sterk overheer-
schen. Er zijn zeer veel sterk gevulde capiUairen aanwezig, terwijl ook bloed
buiten de vaatjes getreden is. Leucocyten worden zeer spaarzaam waargenomen.
In de hoornen beperkt het proces zich uitsluitend tot de mucosa, in het corpus
zijn de vaatscheeden in den muscularis ook met lymphocyten en histiocyten bezet.
Men treft een onregelmatige, locale, purulente ontsteking aan, voornamelijk uit
vervallen polymorphkernige leucocyten bestaande, die zich met uitloopers tot in
den muscularis uitbreidt.
Plaatselijk ziet men in den muscularis bindweefselndeuwvorming om de spier-
bundels. De muscularis longitudinalis is niet in het proces betrokken.
Diagnose: Chronische endometritis, die in het corpus uteri het heftigst is en
het diepst indringt en die nog niet geheel rustig is,
15, Anamnese: Deze bastaard (Boxer X herdershond) heeft nooit normaal
gejongd. De leeftijd is 7 jaar. Het vorige jaar heeft het dier 4 weken na de
dekking volgens den eigenaar plotseling groene uitvloeiing gekregen. Dit is na
eenigen tijd opgehouden. 5 weken voor de komst in de kliniek is weer loopsch-
heid opgetreden, gedurende welke de hond gedekt is. Den dag daarvoor is sterke
bloederige uitvloeiing opgetreden, wat na een pituglandolinjectie nog sterk is
toegenomen. De laatste 3 weken drinkt de hond veel, de laatste 2 eet ze slecht
en heeft ze ool4 verhoogde temperatuur gehad.
Status praesens: De voedingstoestand is goed eveixals de algemeene toestand.
Het dier drinkt veel, het s.g. van de urine is 1007. De uitvloeiing is donkerrood
en vrij dun en in kleine hoeveelheid aanwezig. Ook na de pituglandolinjectie in de
Miniek is de uitvloeiing niet veel toegenomen. De vagina is normaal. Bij palpatie
is achter in den buik een dikke streng te voelen, die voor in een groote massa
verloren gaat. De buik is niet veel verdikt.
Therapie: Hysterectomie. Na een week was de wond per primam genezen.
De eerste dagen is de pols frequent en zwak geweest, waarom kamferolie is
geïnjiceerd. Het drinken is na een week verminderd, het s.g. van de urine is
gestegen tot 1013.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de vervallen cellen van den uterusinhoud liggen veel korte
staafjes, die zich niet volgens de methode van Gram kleuren. Het is een coli-
siam. waarvan het haemolytische vermogen zeer gering is.
Path. anat.: Macroscopie: Zeer volumineuze uterus met een zeer
dikken wand. Het gewicht is 940 gram, de lengte van de hoornen 49 en 47 c.M.
en de omvang 9 c.M. De hoornen bestaan resp. uit 16 en 14 aanduidingen van
ampullen, terwijl het corpus uteri ook sterk uitgebet is. De uterus voelt vast aan,
de bloedvaten zijn sterk gestuwd, hoewel de uterus uitwendig een bleeke kleur
heeft De cervix is gering open. De uteruswand is 8 m.M. dik. De mucosa is
zeer onregelmatig van oppervlakte, n.1. witte mucosa-woekeringen met diepe hol-
ten er tusschen. De cervix en het orificium internum zijn bleek van kleur. De
mucosa is doorzaaid met cysten, op sommige plaatsen lijkt een schuimstructuur
aanwezig. De uterusinhoud is zeer donkerrood gekleurd, dik slijmig van consis-
tentie en onaangenaam van reuk. Microscopisch zijn er overheerschend vervallen
leucocyten in aanwezig.
Microscopie: De verdikking van den wand zetelt in de mucosa en is toe
te schrijven aan de sterke vermeerdering van het aantal klierbuisdoorsneden,
waarvan de meerderheid tot cysten verwijd is. Ze zijn gevuld met slijmdraden,
die zich duidelijk kleuren met carboltbionine en (of) met vervallen leucocyten
en epitheelcellen en soms met erythrocyten. In enkele zien we ronde hyaline
bollen, die in de haemaluin-eosine-coupe rood gekleurd zijn. Op sommige plaatsen
zijn groote haarden leucocyten, waarvan de kern duidelijke karyorexls vertoont,
gelegen. Hier en daar worden deze nog begrensd door vervallen epitheel; waar
dit niet het geval ds, dringen deze haarden door tot ver dn den muscularis. Ver-
moedelijk hebben deze haarden van uit de klierbuizen het omgevende weefsel op-
gelost. Het epitheel, dat de wijde cysten bekleedt, Is geatrophleerd tot plat
epitheel; In de buizen met de nauwere lumlna ds het epitheel meerrijdg en veelal
gewoekerd tot papillen, die meest massief zijn. Tusschen de epitheelcellen liggen
leucocyten. Het oppervlakte-epitheel is sterk gewoekerd; kleine massieve en
groote papillen met een bindweefselstroma en meerrijig epitheel zijn overal aan-
wezig; de cellen zijn cylindrisch en rijk aan groote vacuolen; de kernen zijn
bleek. Ook treft men hier leucocyten met vervallen kernen aan. In het epitheel
ligt veel kleurstof, waarschijnlijk bloedplgment van uit het lumen opgenomen. De
propria mucosae, die als smalle strookjes tusschen de cysten verioopt, Is zeer
celrijk, n.1. veel plasmacellen, lymphocyten en histiocyten, afgewisseld met haards-
gewijze ophoopingen van polymorphkernige leuocyten. Het aantal vaatjes en
de vaatvulllng zijn gering. Wel ziet men, dat purulente ontstekingshaarden
bloedvaten aémtasten en bloedingen doen ontstaan, die communiceeren met het
lumen; het oppervlakte-epitheel aan weerszijden Is sterk beladen met bloed-
plgment. De infiltratie met rondcellen en pleksgewljs met leucocyten komen zoo-
wel in de oppervlakkige laag als in de diepere lagen voor. Oedeem Is vooral in
de buurt van den muscularis aanwezig. Tusschen de vele cellen loopen vrij
zware strooken collageen bindweefsel. Het Infiltraat Is vooral in de vaatscheeden
in den muscularis gelegen; voornamelijk zijn ddt lymphocyten en plasmacellen,
hoewel op meerdere plaatsen groote hoeveelheden leucocyten te vinden zijn.
Het eerst genoemde Infiltraat is tot In de tunica vasculosa aanwezig. De vaten
zijn sterk gevuld, een sterke hyperleucocytose ds hderin aanwezig. Vooral dn de
circulaire spierlaag ds veel bindweefsel gevormd. De muscularis longltudlnalds, de
subserosa en de serosa zijn normaal.
Diagnose: Chronische endometritis, die nog niet (of rust is gekomen of weer
is opgelaaid. De aangevreten bloedvaten hebben den sterk bloedigen Inhoud
gegeven. De proliferatie van de klierbuizen, meerendeels cysteus verwijd, treedt
op den voorgrond.
Path. anat. ds het proces ouder dan 5 weken, zoodat het al van voor de laatste
loopschheid dateert, mogelijk van de vermoede abortus.
16. Anamnese: Gladharige 11 jaar oude foxterriër. Deze patiënt heeft nooit
-ocr page 149-jongen gehad. 6 maanden en ook misschien 3 maanden van te voren is ze loopsch
geweest, ze is niet gedekt. Sedert 3 weken is ze suf, eet slecht, drinkt veel en
likt zich veel. Gedurende 3 dagen heeft de eigenaar zeer veel eenigszins bloederige
uitvloeiing gezien.
Status praesens: Deze hond is in zeer goeden voedingstoestand. Ze maakt
een zieken indruk. Behalve van de zijde van het geslachtsapparaat worden geen
ziektesymptomen gevonden. In den stal drinkt het dier niet veel. Uitvloeiing is
niet gezien, ook niet na een subcutane injectie van pituglandol. De vagina is
normaal. De buik is erg opgezet. Bij percussie is op verschillende plaatsen dem-
ping te hooren. Bij palpatie is zeer onduidelijk een slappe massa te voelen,
's Avonds is de temperatuur gedaald tot 36,9° C., terwijl de polsfrequentie 120
slagen per min. is. Subcutaan is 20 c.c. coliserum toegediend, zonderdat hiervan
resultaat is waargenomen.
Therapie: Hysterectomie. 8 uur na de operatie was de temperatuur 34.9° C.
Phys. NaCl. oplossing werd subcutaan toegediend. De eerste 2 dagen is de tem-
peratuur beneden de 37° C. gebleven. De pols is na de operatie gedaald tot
80 slagen per min., daarna is ze snel gestegen tot 120 en de eerstvolgende dagen
is ze frequent gebleven, waarom kamferolie is ingespoten. Na 5 dagen bleek het
achterste deel van de huid niet met de onderlaag te zijn verkleefd en was geringe
ettering opgetreden. Er werden 3 spierhechtingen verwijderd. Conservatieve wond-
behandeling gaf geen resultaat; de huid werd na 10 dagen opengelegd, waarna
de spierhechtingen en wat necrotisch weefsel zijn verwijderd. De wond is verder
met perubalsem behandeld. Na een week bestond nog geringe uitvloeiing uit de
vagina, die na een paar keer irrigeeren met rivanoloplossing is verdwenen.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de slijmdraden liggen detritus van cellen en veel korte staaf-
jes, die Gram-negatief zijn. Het blijken colibacillen te zijn, waarbij het haemolyti-
sche vermogen bijna geheel afwezig is.
Path. anat. Macroscopie: Gelijkmatig uitgezette uterus. Het gewicht
bedraagt 270 gram; de lengte der hoornen 17 c.M. en de omvang 10 c.M. In de
talrijke insnoeringen verloopen sterk gestuwde venae, de kleur van den uterus
zelf is bleek. De wand van dezen uterus is 1 c.M. dik en vertoont tal van dikke
overdwars verloopende wrongen (sterk gecontraheerde uterus). Diepe holten zijn
in de mucosa aanwezig. Tegen den muscularis aan liggen abscesjes, tegen de
serosa witte plekjes. In de diepste lagen van de mucosa zijn kleine cysten ge-
legen. De mucosa is oneffen en grauw van kleur. De cervix is moeilijk passeer-
baar. De inhoud is zeer taai, dik slijmig en koffiekleurig en is als één massa van
de mucosa te verwijderen. Uit de diepe holten is gele pus te drukken. Micros-
copisch zijn slechts detritus van cellen te vinden.
Microscopie: De sterke proliferatie van de klierbuizen, soms tot cysteuze
buizen, maar meest slechts tot matige uitzetting van het lumen, treedt sterk op
den voorgrond. De wand bestaat doorgaans uit kubisch tot cylindrisch epitheel
met papillen. Ook de cysteus lütgezette klierbuizen hebben een hooger epitheel
dan gewoonlijk, n.1. kubisch tot cylindrisch eveneens met papillen er in. De
inhoud bestaat meest uit fijndradig eiwit. Enkele zeer groote cysten zijn geheel
gevuld met vervallen leucocyten en epitheelcellen; het eenlagige kubische epitheel
omgeeft deze massa geheel. Op andere plaatsen is het epitheel slechts hier en
daar aanwezig, zoodat de cellenmassa zich hier ver in het omgevende weefsel
uitbreidt en het aanzijn geeft aan absceshaardjes. Op enkele plaatsen dringen
deze haarden tot de tunica vasculosa; ook zijn ze aanwezig, zonderdat resten
van klierepitheel worden gezien. Het oppervlakte-epitheel is vrijwel overal nog
aanwezig, hoewel de kernen sterke lysis vertoonen, of pycnotisch zijn. Tusschen
de epitheelcellen liggen ook vrij veel leucocyten. Op verschillende plaatsen, waar
de cystenvorming veel minder is, dringt het epitheel ver naar binnen om te
eindigen in crypten, die vaak den muscularis naderen. De propria, die als dunne
strookjes tusschen de cysten en papillen aanwezig is, is plaatselijk celrijk. Waar
oedeem aanwezig is, bevindt zich dit vooral in de diepere lagen. Overal verspreid
is chronisch ontstekingsinfiltraat aanwezig; tusschen deze haardjes liggen echter
steeds leucocyten, waarvan de kern veelal uiteen gevallen is. Op sommige
plaatsen overheerschen plasmacellen en histiocyten in het infiltraat, terwijl men
op andere plaatsen polymorphkemige leucocyten met karyorexis ziet. Sterk ge-
vulde vaatjes met hyperleucocytose zijn overal aanwezig; bloed wordt weinig
buiten de vaten gezien. Het infiltraat zet zich overal maar vooral in de buurt
van de absceshaardjes in den muscularis voort, zelfs tot aan de tunica vascu-
losa. De vaten in de tunica vasculosa zijn sterk overvuld en vertoonen hyper-
leucocytose. Tusschen de spiervezelen is vrij veel bindweefsel aanwezig. De
muscularis longitudinalis is vrij celrijk, zonderdat direct ontstekingsverschijnselen
opvallen. Wel is er bindweefseltoename in aanwezig.
Diagnose: Chronische mucopurulente (endo)metritis met acuut proces er naast,
uitgaande vanuit de klierlumina en vanuit het uteruslumen.
17. Anamnese: Deze Duitsche herdershond is 12 jaar oud. 7 jaar geleden heeft
de patiënte voor het laatst normaal geworpen. Voor 7 maanden is het laatst
loopschheid gezien; ze is toen niet gedekt. Het dier drinkt niet veel en eet goed.
Status praesens: Zeer vette hond, die direct begint te hijgen. De temp.
is normaal, de pols is wat frequent. Aan het hart worden geen afwijkingen ge-
constateerd. De urine is normaal. Den len dag is geen uitvloeiing aanwezig, de
daarop volgende dagen wel. Ze is slijmig en helder, de hoeveelheid is gering.
Microscopisch zijn er enkele leucocyten en epitheelcellen in aanwezig. De vagina
is normaal. Daar het dier erg vet is, is palpatie onmogelijk.
Therapie: Gezien dit vette, oude dier en de geringe verschijnselen van endo-
metritis is een conservatieve therapie ingesteld bestaande uit dagelijks een injectie
van 1 c.c. pituglandol. Dit is 12 dagen volgehouden. Steeds is de uterus niet te
palpeeren. Toename van de uitvloeiing na de injectie is niet gezien. Na 10 dagen
is de uitvloeiing verdwenen. Vervolgens is het dier gedurende 2 weken met
secale cornutum (500 mgr. per dag) per os behandeld.
Na 4 maanden is de patiënt teruggekomen. Tot voor 4 weken is ze geheel
gezond geweest, daarna is ze loopsch geworden. Ze is toen niet gedekt. Sedert
een week is veel chocoladekleurige uitvloeiing opgetreden. Ze eet slecht en
drinkt veel. De hond is nog zeer vet, de buik is sterk afhangend geworden. De
pols en temperatuur zijn normaal evenals de urine. De uitvloeiing is geel met een
iets roode kleur en vrij dik van consistentie en erg stinkend. Na een injectie van
2 c.c. pituglandol is de hoeveelheid sterk toegenomen. Buikpalpatie is nog niet
mogelijk.
Ondanks het groote risico wordt nu toch tot operatie overgegaan, 12 uur hier-
na is het .dier reeds gestorven. Bij de sectie is een geparalyseerd hart gevonden.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het uitstrijkje van den uterusinhoud is slechts een detritusmassa van
cellen te vinden. Hiertuschen liggen korte staafjes, afgewisseld door enkele
grootere; ze zijn Gram-negatief. Het blijken een reincultuur van den bacillus coli
te zijn. In de praeparaten zijn de staafjes iets kleiner dan gewoonlijk. Haemolysis
wordt niei gezien.
Path. anat. Macroscopie: Het gewicht van dezen uterus bedraagt 460
gram; de lengte van den rechterhoorn 28 c.M. en die van den linker 39 c.M. De
grootste omvang is 111/2 c.M. De uterus is n.1. onregelmatig uitgezet met aan-
duidingen van ampullen. De kleur is bleek, de vaten zijn weinig gestuwd. De
ovaria zijn beide cysteus veranderd, terwijl op den linkerhoorn een 4-tal cysten
met sereuzen inhoud aanwezig is. De cervix is juist passabel. De uteruswand
heeft een dikte van 5 m.M. De mucosa heeft veel epitheelruggetjes gevormd die
overdwars verioopen; het geheel heeft een vlokkig aspect met enkele grootere
knobbeltjes ertusschen. De inhoud is dik, groengeel met een iets roode tint, en
met sterk vervallen cellen er in.
Microscopie: Ook hier zijn de belangrijste veranderingen*weer in de
mucosa aanwezig. Er zijn vrij veel klierbuizen, die onregelmatig verdeeld zijn,
aanwezig. Het aantal uitgezette is vrij groot, op de eene plaats echter veel'
grooter dan op de andere; het aantal, dat tot cysten is uitgezet, is niet zoo groot.
De inhoud is een fijndraderige eiwihnassa, die zich met carbolthionine sterk
kleurt, hoewel enkele ook wel met een purulente detritusmassa gevuld zijn. Hier
en daar krijgt men den indruk, dat de ontsteking van uit het klierlumen door
den wand heen overgrijpt in de omgeving. Het epitheel is kubisch tot plat, meest
eenrijig, soms meerrijig; papillen zijn weinig gevormd. Behalve deze klierbuizen
zijn er ook nog verscheiden met een nauw lumen en hoog-cylinderepitheel. Het
oppervlakte-epitheel ontbreekt veelvuldig; waar het nog aanwezig is, is het
hoogcylindrisch en bekleedt het groote propriavlokken, waarop het weer secun-
daire kleine papillen vormt; de kernen zijn meest pycnotisch. Leucocyten zijn
overal tusschen de cellen aanwezig. In de propria mucosae zijn plasmacellen aan-
wezig. Hiertusschen liggen leucocyten. Op andere plaatsen overheerschen deze
sterk in de geheele propria. Vooral aan de oppervlakte zijn de kernen vervallen.
Hyperaemie is vrijwel afwezig; bindweefselnieuwvorming is overal te consta-
teeren, evenals eiwitneerslag uit oedeemvocht. Er zijn in de mucosa gedeelten,
waar deze opvallend laag is en waar men haast geen klierbuizen ziet. De
mucosa is daar vooral aan de oppervlakte dicht doorzet met infiltraat, voor-
namelijk uit plasmacellen bestaande.
Op sommige plaatsen is de overgang met den muscularis zeer vervaagd; het
Jeucocyteninfiltraat zet zich hierin vanuit de propria voort. Op andere plaatsen
zijn in de vaatscheeden in den muscularis lymphocyten gelegen. De hoeveelheid
bindweefsel is ook hier sterk vermeerderd. De vaten in de tunica vasculosa zijn
overvuld en bevatten soms polymorphkernige leucocyten. In de uitwendige spier-
laag zijn op enkele plaatsen om de vaten, waarin veel leucocyten liggen, wat
lymphocyten aanwezig. De geheele muscularis is rijk aan bindweefsel. De serosa
en de subserosa zijn normaal.
Diagnose: Chronische endometritis. waarbij de purulente ontsteking naast het
oedeem sterk op den voorgrond treedt als voornaamste verschijnselen van de
exacerbatie.
18. Anamnese: Matheserleeuwtje, 5 jaar oud. Het dier heeft nooit gejongd.
1 maand geleden is het loopsch geweest, het is toen, zoover bekend is, niet ge-
dekt. Sedert 1 week is het ziek, drinkt veel en eet slecht. Den vorigen dag is
het eerst groengele uitvloeiing gezien.
Status praesens: De patiënt is vrij suf. Alleen het genitaalapparaat vertoont
afwijkingen. De uitvloeiing is dik, mucopurulent en geel van kleur. Na een pitu-
glandolinjectie vermeerdert de hoeveelheid sterk. De vagina is normaal. De bmk
ds wat opgezet en rond. Bij palpatie is een ruim duimdikke streng te voelen, die
naar het bekken verloopt.
Therapie: Hysterectomie. Daar de hond nog kort geleden voor een bronchiüs
is behandeld, wordt, inplaats van de gewone narcose, pernocton en wel 30 mgr.
per K.G. lichaamsgewicht intraveneus toegediend. Na de operatie duurt de narcose
nog geruimen tijd voort. De wond is na een week genezen. Er bestond nog een
geringe bruine uitvloeiing uit de vagina, die na een paar maal irrigeeren met
rivanoloplossing is opgehouden.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de slijmslingers liggen tal van sterk vervallen cellen en coccen,
de laatste als diplococcen in druiventrossen of in korte ketens gerangschikt, ze
kleuren zich Gram-positief. Op de bloedagarplaat groeien na 24 uur ronde, gele,
bolle, isterkglimmende kolonies met een gladden rand. Om iedere kolonie ziet
men bij opvallend licht een zwarten hof, die na 2 dagen bij doorvallend licht
doorschijnend wordt. Op serumagar zijn dezelfde kolonies gegroeid. Na 1 dag in
daglicht te hebben gestaan krijgen ze een goudgele kleur. De bloed^uillon is
na 24 uur licht troebel met opstijging van roode kleurstof, wat na 2 dagen veel
duidelijker is. In den serumbouillon drijven tal van gele vlokjes evenals in den
leverbouillon. In de hangende druppel ziet men onbeweeglijke coccen, meest m
kleine hoopjes en in korte ketens gerangschikt. In de vloeibare voedingsbodems
liggen ze meestal twee aan twee of in kleine hoopjes. Ze zijn Gram-positief en
niet zuurvast. Op gelatine geven ze «gele, ronde koloniën, terwijl de gelatine
vervloeit. Op gestold serum zijn de kolonies klein en rond, de voedingsbodem
wordt niet vervloeid. In het praeparaat hiervan liggen de coccen verspreid.
Melk wordt niet gestold, in lakmoeswei van Petrusohky treedt -geen groei op.
Uit dezen uterus is de staphylococcus pyogenes aureus gekweekt, die m tegen-
stelling met de andere stammen melk niet stolt.
Agglutinatie: Het serum van den hond, waarbij deze uterus is weggenomen, is
op agglutininen tegenover deze staphylococcencultuur. colicultuur No. A. 1 en
para-coli No. 4 onderzocht. Hiertoe zijn 24 uur oude agarcultures met een
phenolphys. NaCl. oplossing afgeschud, teneinde anHgeen te verkrijgen.
De kolonies van de staphylococcencultuur zijn door schudden niet van den
voedingsbodem af te krijgen; met een entnaald worden ze er in hun geheel af-
gewreven. Na lang schudden wordt een suspensie verkregen, waarin veel grove
stukken drijven. Door te filtreeren door filtreerpapier wordt een veel dunnere
suspensie verkregen. De coli- en para-colicultures laten zich gemakkelijk van den
voedingsbodem tot een homogene suspensie afschudden, die door filtreeren
maar weinig dunner wordt. Alle 3 suispensies worden nu met phenolphys. NaCl.
oplossing tot de juiste dikte verdund. Hierna worden deze suspensies gedurende
1 uur op 58° C. verhit. Het serum van den hond wordt verdund tot 1 : 100,
1nbsp;:200, 1 : 400, 1 : 800, 1 : 1000 en 1 : 3200. Bij Yi c.c. van deze verdunning
wordt Yi c.c. van de verschillende suspensies gevoegd. Na 24 uur in de broed-
stoof te hebben gestaan en daarna 24 uur bij kamertemperatuur, blijkt, dat het
antigeen van de staphylococcus No. A. 18 spontaan met H c.c. phys. NaCl.
geagglutineerd is, zoodat deze heele agglutinatie geen waarde heeft. Met antigeen
van de colicultuur No. A. 1 is de agglutinatie tot de serumverdunning van
h 800 nog positief, met antigeen van de para-coli No. A. 4 is geen aggluti-
latie opgetreden. Ter controle van het antigeen wordt bloed genomen van
een klinisch gezonden volwassen hond en van een 6 weken oud hondje,
dat steeds gezond is geweest. Antigeen wordt gemaakt van de colicultuur No. A. 1.
de streptococcencultuur No. A. 3, de para-colicultuur No. A. 4 en de staphylococ-
cencultuur No. A. 18. Deze stammen worden overgeënt op agar en na 24 uur afge-
schud. De cultures No. A. 1 en A. 4 geven mooie bacterie-suspensies door af te
schudden met H % phenolphys. NaCl .-oplossing. Van de streptococcencultures
wordt na lang schudden en afstrijken van den voedingsbodem met een entnaald
slechts een zeer dunne suspensie verkregen. De staphylococcencultuur No. A. 9 laat
zich eveneens moeilijk afschudden. Door filtratie door filtreerpapier is het fikraat
van de istreptococcen bijna geheel helder, dat van de- staphylococcus No. A. 9 is
nog gering troebel. Daarom worden opnieuw agarbuisjes afgeschud. De bacterie-
suspensies worden nu 1 uur op 58° C. verhit, waarna de suspensies van de
streptococcen en de staphylococcen 2 uur neergezet worden, zoodat de grofste
deelen kunnen bezinken. De bacterie-suspensie wordt met een pipet afgezogen.
Bij H C.C. van deze suspensie wordt in de eene helft van de buisjes 1/2 c.c. van
de serumverdunningen 1 : 100, 1 : 200, 1 : 400, 1 : 800, 1 : 1600 en 1 ; 3200 van
den ouden gezonden hond en bij de andere helft dezelfde verdunningen van het
serum van den jongen hond gevoegd. Tevens wordt bij elk antigeen als controle
een buisje geplaatst, waarin aan het antigeen Yi c.c. phys. NaCl.-oplossing is
toegevoegd. De rekjes met de buisjes worden 24 uur bij 37° C. in de broed-
stoof geplaatst en daarna 24 uur bij kamertemperatuur. Nu blijkt, dat het anti-
geen van de cultuur A. 3 en A. 9, waaraan H c.c. phys. NaCI.-oplossing is
toegevoegd, spontaan is geagglutineerd. In de buisjes met het antigeen van de
culturen No. A. 1 en A. 4 is geen agglutinatie opgetreden, waaruit dus blijkt, dat
deze antigenen met normaalserum niet agglutineeren en omgekeerd, dat deze
2nbsp;honden geen agglutininen tegenover dezen colistam en para-colistam herbergen.
Vervolgens wordt nog geprobeerd, of de streptococcenstam No. A. 3 en de sta-
phylococcenstam No. A. 9 en 18, wanneer ze met phys. NaCl.-oplossing of gedes-
tilleerd water worden afgeschud, beter antigeen leveren. Het resultaat hiervan is,
dat het antigeen, bereid door de agar af te schudden, met phys. NaCl.-oplossing
eveneens spontane agglutinatie geeft. Door af te schudden met gedestilleerd water
en daarna inplaats van phys. NaCl.-opIossing ook J/^ c.c. gedestilleerd water
toe te voegen, treedt in dit zoutlooze milieu geen spontane agglutinatie op. Na
2 maal 24 uur is uitzakking in een punt duidelijk te zien. Wordt inplaats van
gedestilleerd water Y2 c.c. phys. NaCl.-oplossing toegevoegd, dan neemt men
een lichte sluiering op den bodem waar met in het midden een punt.
Vervolgens is de invloed van normaal serum (serum van een jong hondje, dat
steeds gezond is geweest) op antigeen met gedestilleerd water gemaakt, nage-
gaan. Het serum wordt hiertoe met phys. NaCl.-oplossing en met gedestilleerd
water verdund. Het serum, verdund met phys. NaCl.-oplossing, geeft in de ver-
dunning 1 : 800 na 24 uur reeds een positieve agglutinatie; in de verdunning
1 : 1600 en 1 : 3200 ligt een lichte sluiering op den bodem met in het midden een
punt, die na 2 X 24 uur zeer duidelijk is. Het serum, verdund met aqua destillata,
geeft in de verdunning 1 : 100 en 1 : 200 een sluier met in het midden een punt.
In de overige verdunningen is slechts een puntvormige uitzakking aanwezig.
Na 2 X 24 uur is bovenstaande vloeistof bijna geheel helder.
Het serum van de patiënt is inmiddels niet meer voor agglutinaties beschikbaar,
zoodat ik geen agglutinaties met het laatste antigeen heb kunnen verrichten.
Daar deze staphylococcen en Streptococcen op bloedsuikeragarplaten (Zeissier)
bij anaëroob kweeken zeer rijk groeien, is geprobeerd om van deze cultures na
24 uur bebroeden antigeen te bereiden. De platen worden daartoe met '/2 %
carbolphys. NaCl.-oplossing met behulp van glaspareltjes afgeschud. De suspen-
sie wordt daarna door filtreerpapier gefiltreerd. Het antigeen van de haemoly-
tische Streptococcen is zeer sterk rood gekleurd. Van de staphylococcen is dit
veel minder het geval. Van de platen zijn veel eiwitten mee afgeschud, wat zeer
duidelijk blijkt uit het dikke neerslag, dat bij '/2 uur verhitten op 58° C. ontstaat.
Om dit te ondervangen worden platen, waaraan inplaats van 10 %, 5 % bloed
was toegevoegd, gebruikt. Deze platen zijn van veel steviger consistentie. Het
antigeen van de Streptococcen is weer sterk rood gekleurd, dat van de staphylo-
coccen slechts zwak. Het wordt nu alleen gefiltreerd en niet verhit.
Samengebracht met het serum in de verschillende verdunningen is, na 12 uur
bij 37° C. te hebben gestaan, een neerslag van eiwitten, door de phenol ontstaan.
Dit neerslag ligt als een dikke massa op den bodem. Ook in het buisje, waaraan
inplaats van serum phys, NaCl.-opIossing is toegevoegd, is een neerslag van het
eiwit afkomstig van de plaat ontstaan, dat als een sluier op den bodem ligt. Het
zoo bereide antigeen is dus voor agglutinatie ook niet te gebruiken. Daar de
eiwitten in bloedagar, die 5 minuten op 65° C. verhit is, zijn neergeslagen, wordt
nog geprobeerd of hiermee antigeen is te maken. Het resultaat is even onbe-
vredigend als met het antigeen, van de agar- en serumagarvoedingsbodems ge-
maakt. Het agglutineeren van het bloedserum tegenover de eigtn staphylococ-
aen, de stam No. 9, en tegenover de Streptococcen No. 3 is dus mislukt,
Path. anat. Macroscopie: Deze uterus is sterk gecontraheerd. Het ge-
wicht is 110 gram, de lengte van 1 hoorn 15) c.M. De uterus is gelijkmatig uit-
gezet met slechts aanduidingen van 3 ampullen, het corpus uteri is weinig uit-
gezet. Uitwendig verloopen plooien in de lengterichting. De vaatstuwing is
gering, de kleur is bleek. De cervix is gering open; er is dikke, groengele pus
uit te drukken. De dikte van den wand bedraagt 9 m.M. De mucosa heeft sterke
wrongen gevormd, die tot ver in het lumen reiken. In het corpus uteri is de
mucosa rood, in de hoornen overheerschen witte woekeringen. De inhoud is zeer
taai en moeilijk van het epitheel te verwijderen. De cellen zijn niet meer te her-
kennen.
Microscopie: De sterke woekeringen van de mucosa vooral die van de
opigt;ervIakte, die in vele wrongen en papillen met kleine secundaire (massief of
met bindweefselstroma er in) er op in het lumen promineert, valt op. Het epitheel
is op sommige plaatsen meerrijig; meest is het eenrijig hoogcylindrisch, met gave
blazige kernen. De klierbuizen zijn In zeer grooten getale aanwezig en onregel-
matig verspreid in de mucosa. Soms ziet men complexen van klierbuizen vlak
tegen elkaar aanliggen, waartusschen slechts zeer smalle strooken stroma
aanwezig zijn. Bovendien is de wijdte van de buizen sterk wisselend, evenals het
aspect van het epitheel. De lumina zijn gevuld met een dradige eiwStmassa, met
compacte eiwitmassa's of met vervallen polymorphkernige leucocyten, sommige
bevatten bloed, al of niet bijgemengd met slijm of ander eiwitneerslag. Om de
buizen, gevuld met de vervallen ettercellen, is de propria mucosae ook rijk aan
leucocyten, waarvan de kernen karyorexis vertoonen. Het klierepitheel is meest
plat, de kernen zijn langgerekt. Van sommige cysteuze buizen met etter gevuld,
is slechts een aanduiding van het epitheel te vinden. De andere klierbuizen zijn
gekenmerkt door hoog cylinderepitheel vaak met grillige papilvorming. De pro-
pria is rijk aan infiltraat, vooral plasmacellen, hoewel men nog overal poly-
morphkernige leucocyten aan kan treffen vooral aan de oppervlakte en in de
buurt van de kherbuizen, die met ettercellen gevuld zijn. Op sommige plaatsen
ziet men zelfs abscesjes in de diepere lagen van de mucosa, waar het weefsel
opgelost is. Hyperaemie en hyperleucocytose zijn niet zoo sterk aanwezig, wel is
op tal van plaatsen een eiwitneerslag uit oedeemvocht te vinden. Plasmacellen
en lymphocyten zetten zich meest via de vaatscheeden in den muscularis voort,
om tot aan de tunica vasculosa te gaan en zelfs enkele haardjes in den longu-
tudinalen muscularis te geven. De bindweefselnieuwvorming is vrij sterk.
Diagnose: Chronische endometritis, die op de meeste plaatsen een uitgesproken
purulent karakter heeft, zoowel door de pus in de klierbuizen als door de vor-
ming van abscesjes in de diepere mucosalagen. Van uit het uteruslumen en de
klierbuizen wordt het proces nog steeds (weer) geactiveerd.
19. Anamnese: Duitsche herdershond, die 7 jaar oud is. Ze heeft nooit gejongd.
2 maanden terug is ze loopsch geweest en volgens den eigenaar 3 ä 4 weken
terug weer. Geen van beide keeren is de patiënt gedekt. Uitvloeiing is sedert
dien gebleven. Het dier drinkt veel en eet weinig.
Stafiis praesens: Het dier is in matigen voedingstoestand. Het maakt een
zïeken indruk. Urine is niet op te vangen. De uitvloeiing is zeer veel, geel van
kleur, en dik van consistentie. Door de verhoogde tonus van den buikmusculatuur
its palpatie niet mogelijk. De vagina is normaal.
Therapie: Hysterectomie. Na de operatie is het dier erg geëxciteerd geweest.
50 mgr. morphine hadden geen succes. Daarom werd 20 mgr. pemocton per
K.G. lichaamsgewicht ingespoten. 6 uur hierna is het dier weer onrustig, 3 uur
later is het gestorven. Bij sectie werd hartsparalysis en een oud leverlijden met
atrophie van het leverweefsel gevonden. Geringe hypertrophie van het lever-
weefsel is opgetreden, bovendien is een acute hepatitis aanwezig. De lever is ruim
de helft van de normale grootte.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de leucocyten en epitheelcellen liggen vrij plompe Grara-nega-
tieve staafjes, waarvan enkele korte ketens vormen, fiet is duidelijk een haemoly-
tische colistam. Ook van dezen hond is het serum op de aanwezigheid van
agglutininen tegenover de eigen cultuur en de cultures No. A. 1 en A. 4 onder-
zocht. Op dezelfde wijze als in het vorige geval is het antigeen bereid. Het
serum is verdund tof 1 : 100, 1 : 200, 1 : 400, 1 : 800, 1 : 1600 1 : 3200 en 1 : 6400.
Tevens wordt eenzelfde serie verdunningen van normaal serum met antigeen van
de eigen colicultuur ingezet. Als controle is verder nog een buisje met antigeen
No. A. 1 en een buisje met antigeen A. 4, waaraan normaal serum in de verdun-
ning 1 : 100 is toegevoegd en een buisje van elk antigeen, waaraan een Yz c.c.
phys. NaCl.-oplossing is toegevoegd, ingezet. In deze buisjes is geen aggluti-
natie opgetreden. Het serum t/m de verdunning 1 :3200 heeft met den eigen
colistam en den stam No. A. 1 agglutinatie gegeven, met cultuur No. A. 4 is
geen spoor van agglutinatie te zien.
Path. anat. Macroscopie: Er zijn slechts aanduidingen van talrijke kleine
verwijdingen aanwezig aan dezen sterk uitgezetten uterus. De lengte van de
hoornen bedraagt 29 en 30 c.M., de omvang 183^ c.M. Uitwendig zijn in de
lengterichting verloopende plooien aanwezig. De kleur van den uterus is vrij
bleek, de venae zijn weinig gestuwd. Bij druk op den uterus is de cervix moeilijk
passabel voor den uterusinhoud. Op sneevlakte is de wand 6 m.M. dik en bloed-
rijk. De mucosa is gewoekerd en rood van kleur met witte ruggetjes er op. De
inhoud is geel gekleurd en vrij dik van consistentie. Microscopisch liggen tusschen
de slijmdraden epitheelcellen en leucocyten.
Microscopie: De mucosa is vrij sterk verdikt. De klierbuizen zijn gering
jn, aantal, op enkele plaatsen, vooral in de diepere lagen, is wat grooter aantal
aanwezig. Sommige klierbuizen zijn tot cysten uitgezet. In de nauwe klierbuizen
ontbreekt de inhoud meest; het epitheel is meerrijig, hoogcylindrisch en heeft
soms talrijke papillen gevormd. De cysten zijn gevuld met een fijndraderige eiwit-
massa, met een ettermassa, voornamelijk bestaande uit vervallen polymorphkernige
leucocyten, en enkele zelfs met bloed. Ook dn de nauwe klierbuizen in de om-
geving van een cyste vindt men dezen inhoud. Het epitheel is hoogcylindrisch;
enkele papillen zijn ontstaan, de celkernen zijn veelal geschrompeld. Ook kan het
plat tot kubisch zijn, of bijna geheel ontbreken. De nog aanwezige cellen van
zoo'n buis zijn beladen met pigmentkorrels. Het oppervlakte-epitheel is weinig
gewoekerd, het varieert van kubisch tot meerrijig hoogcylindrisch, papillen zijn
over het algemeen weinig ontstaan; soms enkele vertakte papillen. De kernen
zijn soms geschrompeld. De propria mucosae is rijk aan plasmacellen en lympho-
cyten, die vooral aan de oppervlakte afgewisseld worden met leucocyten, waar-
van de kern veelal in brokstukken uiteen is gevaUen. Op verscheiden plaatsen
gaat dit infiltraat de diepte in tot aan den muscularis; dit gaat met oedeem ge-
paard. Men ziet dit meest op de plaatsen, die rijker aan klierbuizen zijn. Het
aantal sterk gevulde bloedvaten, die allemaal hyperleucocytotisch zijn, is groot;
het uittreden van bloed wordt weinig gezien. De lymphocyten zijn in den muscu-
laris in de vaatscheeden gelegen. De vaten zijn ook hier sterk overvuld. Ook
in den muscularis longitudinahs ziet men hier en daar in de vaatscheeden lympho-
cyten. De vaatjes in de subserosa zijn sterk gevuld; het aantal leucocyten er in
is vrij groot. Op diverse plaatsen is bindweefselnieuwvorming in den muscularis
duidelijk aanwezig. In het corpus uteri treedt de proliferatie van het epitheel
veel sterker op den voorgrond. Het klierepitheel heeft veel meer cysten gevormd
en het oppervlakte-epitheel meer papillen. Ook de bindweefselnieuwvorming is
hier sterker.
Diagnose: Subchronische endometritis. Het acute purulente stadium wordt nog
(weer) geactiveerd vanuit het uteruslumen en de klierbuizen. In de sterk ver-
dikte mucosa worden weinig bloedingen gevonden, dit is de verklaring voor het
feit, dat de inhoud niet bloederig is.
Tevens doet deze uterus het ascendeeren van het proces duidelijk uitkomen,
gezien het verschil van het proces in het corpus uteri en in de hoornen.
20. Anamnese: Gladharige foxterriër van 9 jaar oud. De patiënt heeft nooit
gejongd. 4 weken geleden is de hond loopsch geweest. Ze is toen niet gedekt,
de uitvloeiing is zeer donker bloederig; deze is blijven aanhouden, soms is meer
etterige gezien. Het dier drinkt veel, eet weinig en braakt af en toe. De laatste
dagen is het zieker.
Status praesens: De patiënt is in zeer goeden voedingstoestand. Ze is zeer ziek.
Pols en temp. zijn normaal. De urine heeft een s.g. van 1007 en bevat een
spoortje eiwit. De hond vertoont geen uitvloeiing; na een subcutane injectie van
1 c.c. pituglandol wordt de uitvloeiing zeer veel; ze Is chocoladekleurig. Den
volgenden dag is de uitvloeiing dik en geel. De vagina is normaal. Door den
gespannen buik Is bij dezen vetten hond palpatie onmogelijk.
Therapie: Hysterectomie. Als narcoticum wordt 26'/2 mgr. pernocton per K.G.
lichaamsgewicht intraveneus geïnjlceerd. Direct na de operatie Is de hond ge-
storven. Bij sectie is vettige degeneratie van hartspier, lever en nieren gevonden.
Het hart Is geparalyseerd. In de milt zijn enkel haemorrhaglsche Infarcten
ontstaan, In het omentum en mesometrium zijn talrijke bloedingen aanwezig.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de vervallen leucocyten en de epitheelcellen liggen coccen,
verspreid of in hoopjes, of als diplococcen, of in korte ketens. Het Gram-praepa-
raat wijst mt, dat ze Gram-posltlef zijn. Op de blöedagarplaat is na 24 uur een
rijke groei van ronde, bolle, glimmende, grijs-groene kolonies met een gladden
rand opgetreden. De middellijn is tot Vi c.M. Om de kolonies Is een door-
schijnende zone ontstaan, die na 2;X 24 uur zeer duidelijk Is. Op serumagar en
agar is de groei hetzelfde, de kolonies hebben op deze voedingsbodems een
porceleinvwtte kleur, die, nadat de cultures drie dagen in daglicht hebben gestaan,
niet veranderd is. In de vloeibare voedingsbodems is een diffuse troebellng ont-
staan met, vooral In den bloedbouillon, vlokjes. Op den serumbouillon is een dun
vliesje aan de oppervlakte en een bezinksel op den bodem ontstaan; in den lever-
bouillon Is geen gas gevormd; in den bloedbouillon is roode bloedkleurstof door
de heele vloeistof opgestegen.
De praeparaten geven Gram-positieve coccen te zien. In de uitstrijkjes van de
vaste voedingsbodems zijn ze meest In hoopjes gelegen, minder als diplococcen
of korte ketens. Van de vloeibare voedingsbodems liggen de coccen overheer-
schend in hoopjes, maar ook alleen, twee aan twee en In korte ketens. Op gelatine
groeien witte, ronde kolonies; de gelatine wordt sterk vervloeid. Op gestold
serum zijn de kolonietjes kleiner, rond en wit; er treedt geen lysis op. Melk wordt
gestold. Lakmoeswei van Petruschky wordt rood gekleurd. Uit dezen uterus is
een reincultuur van den staphylococcus pyogenes albus gekweekt.
Het bloedserum van den hond wordt op agglutininen tegenover deze bacterie
en tegenover de colicultuur No. A. 1 en de paracolicultuur No. A. 4 onderzocht.
24 uur oude agarcultures van deze staphylococcus laten zich met %-carboI-
phys. NaCl-oplossing zeer goed afschudden tot een goed antigeen, dat tot den
vereischten graad verdund wordt en daarna 1 uur op 58° C. verhit. Tevens
wordt het serum van een gezonden hond op agglutininen tegenover deze 3 stam-
men onderzocht. Het resultaat is, dat het serum van de patiënt alleen den eigen
staphylococcenculfuuc agglutineert in een verdunning 1 : 1600. Het normale serum
heeft in geen enkele verdunning met de drie stammen agglutinatie gegeven; in
de contrölebuisjes met phys. NaCl.-oplossing is ook geen agglutinatie opgetreden.
Path. anat. Macroscopie: De hoornen zijn gelijkmatig uitgezet, de
lengte bedraagt 30 en 28 c.M. en de omvang IOI/2 c.M. Het gewicht is 410 gram.
Er zijn zeer zwakke insnoeringen gevormd. De kleur van den uterus is blauw-
rood, de venae zijn gestuwd. Het corpus uteri is weinig uitgezet, de cervix is
dun en goed passeerbaar voor een sonde. De wand is bijna 1 c.M. dik, de mucosa
is gewoekerd, er zijn zeer veel overdwars verloopende plooien ontstaan met
kleine kratertjes er in. Op doorsnee liggen tegen den muscularis zeer veel abs-
cesjes. De mucosa is sterk verdikt. Macroscopisch zijn de veranderingen in de
cervix veel geringer. De inhoud is licht chocolade-kleurig met bloedstolsels erin,
uit den wand is dikke, gela pus te drukken. De cellen er in zijn sterk vervallen.
Het aantal leucocyten is t.o.v. de epitheelcellen in de gele pus veel grooter dan
in de roode, het aantal coccen daarentegen is in de roode veel grooter.
Microscopie: De mucosa is sterk verdikt. De klierbuizen zijn in grooten
getale aanwezig, en zijn sterk uitgezet, op sommige plaatsen maakt het geheel
den indruk van grofmazig weefsel. Het epitheel van de minst uitgezette buizen
is veelal kubisch tot plat, van de cysten is het hoogcylindrisch en tot papillen
met een bindweefselstroma geprolifereerd. De kernen zijn dikwijls pycnotisch. De
inhoud is een los-mazig eiwitneerslag of een sterke etterige massa, die zich vooral
in de diepere lagen, naar het schijnt, uitbreidt en het omgevende weefsel oplost
en zoo een plaatselijk purulente ontsteking doet ontstaan, waarin behalve de
polymorphkemige leucocyten vrij veel bloedingen voorkomen. In die haarden
ziet men hier en daar nog een smal epitheelstrookje liggen. Het oppervlakte-
epitheel is tot zeer veel en groote vlokken gewoekerd met weer tal van secun-
daire papillen er op. Het epitheel is hoog cylindrisch, de kernen zijn pycnotisch;
ook liggen er zeer veel leucocyten tusschen de cellen. In de propria vallen op
vele plaatsen de bovenbeschreven gebieden met purulente ontsteking het meest
op; ze nemen soms % van de dikte van de mucosa in beslag. Ook zijn er groote
bloedingen in gelegen. Plasmacellen, lymphocyten en histiocyten komen, naast
neerslag uit oedeemvocht en leucocycten overal voor. Vooral aan de oppervlakte
vertoonen de leucocyten sterk vervallen kernen. Hyperaemie en hyperleucocytose
zijn ook zeer uitgebreid aanwezig. Op sommige plaatsen is bloed buiten den
vaatwand getreden. Collagene bindweefselvezelen zijn vrij veel aanwezig. Het
rondcellige infiltraat wordt in den muscularis overal, maar het sterkst om de
vaten gevonden. In de buurt van de purulente ontstekingshaarden in de mucosa
zijn ook hier leucocyten en lysis van het weefsel aanwezig. Collagene bind-
weefselnieuwvorming is in den geheelen muscularis sterk aanwezig.
Diagnose: Chronische endometritis met er naast een volop acuut haemopurulent
proces, dat zoowel vanuit het lumen als vanuit de diepere 'laag wordt geactiveerd.
Dit heftige acute proces naast het rustige chronische wijst er op, dat de ont-
steking is opgelaaid. Het is zeer waarschijnlijk, dat het chronische proces dateert
van voor de loopschheid. die 4 weken tevoren aanwezig was. Het afwisselen
van de chocoladekleurige pus met de gele vindt misschen zijn oorzaak in de
talrijk aanwezige abscesjes, die vooral na de pituglandolinjectie door de contractie
van den wand werden leeg geperst.
21. Anamnese: Gordonsetter, 7 jaar oud. Deze teef heeft nooit gejongd en is
nooit gedekt. 4 weken geleden is het dier loopsch geweest en heeft na dien tijd
uitvloeiing gehouden.
Ze eet goed, drinkt niet veel en is niet suf.
Status praesens: Het dier is in matigen voedingstoestand en is klinisch niet
ziek. Behalve aan het genitaalapparaat zijn geen afwijkingen aanwezig. De uit-
vloeiing is geel van kleur met iets bloed er door, de consistentie is dik en slijmig.
De vagina is normaal. Bij palpatie is een streng van ruim duimdikte te voelen,
die vanaf het ventrale epi- en mesogastrium naar het bekken verloopt.
Therapie: Hysterectomie. Het excitatiestadium bij de narcose is zeer heftig.
36 uur na de operatie is de hond gestorven. De temp. is 37,8° C. en de pols-
frequentie is 160 slagen per minuut geweest ondanks de kamfer- en digaleen-
injecties. Bij sectie werd vettige degeneratie van hartspier, lever en nier gevonden,
paralysis cordis en beginnende dilatatie van het rechter hart. In de vagina is een
weinig taai slijm aanwezig; de mucosa is licht gezwollen en hyperaemisch; micros-
copisch is een chronische vaginitis met rondcellige infiltratie, uitsluitend onder
de epitheelbekleeding, aanwezig. Hiernaast zijn in den ventralen vaginawand een
knikkergroot hard fibroom en een erwtgroote cyste gevonden.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Het praeparaat van den uterusinhoud geeft tusschen de cellen en cel-
brokken plompe staafjes, die meest verspreid en een enkele maal in hoopjes
liggen, te zien. Ze zijn Gram^negatief. Volgens de determinatie is het een coli-
bacil met een duidelijk haemolytisch vermogen. De kolonies zijn zeer slijmig,
zoo zelfs, dat zij op schuingestolde voedingsbodems naar beneden zakken. In
het midden hebben de kolonies een gele kern.
Het serum van deze patiënt agglutineert in een verdunning 1 : 3200 den coli-
stam No. A. 1 nog; de para-colistam No. A. 4 wordt niet geagglutineerd. De
eigen colisiam wordt slechts in een verdunning 1 : 800 geagglutineerd. De staphy-
lococcenstam iVo. A 20 wordt nog geagglutineerd in een verdunning 1 :800. De
eigen colistam wordt door normaalserum niet geagglutineerd, terwijl ook de
controles van het antigeen met phys. NaCl. oplossing negatief zijn.
Path. anat. Macroscopie: Gelijkmatig uitgezette uterus. Aan eiken hoorn
zijn aanduidingen van 3 ampulachtige verwijdingen te zien. Het gewicht bedraagt
330 gram, de lengte van eiken hoorn 25 c.M. en de omvang 10'/2 c.M. De wand
is zeer slap en bloedrijk, de kleur is blauwrood. Het corpus uteri is weinig uitge-
zet. De cervix is gering open. Op soeevlakte is de mucosa sterk verdikt, de mus-
cularis is dun, de vaten zijn overvuld. De mucosa is grauw van kleur en bezet
met zeer dicht aaneengelegen woekeringen, die het aanzijn geven aan dwarsver-
loopende plooien. Ook hebben zich cystetjes gevormd. De cervix en het corpus
uteri zijn mee aangetast. De uterusinhoud is licht koffiekleurig en dik slijmig.
Er liggen brokken van zeer veel leucocyten in. Het aantal vervallen epitheelcellen
is veel minder.
Microscopie: De mucosa overtreft den muscularis sterk in dikte. De
eerstQ heeft aan de oppervlakte tal van wrongen en papillen gevormd, die door
diepe, smalle groeven van elkaar gescheiden zijn. Sommige van deze groeven
loopen tot den muscularis door. De klierbuizen zijn in aantal niet vermeerderd,
maar ze zijn verwijd en veelal uitgezet tot cysten. In de nauwe klierbuizen ont-
breekt inhoud, de cysten zijn gevuld met een fijndradig eiwitneerslag en'enkele
met vervallen leucocyten en epitheelcellen. De nauwe klierbuizen zijn bekleed met
hoog cylinderepitheel, dat sterk meerrijig of meerlagig schijnt en op vele plaatsen
vertakte massieve papillen gevormd heeft, bestaande uit groote blazige cellen met
een groote kern, met een licht chromatine netwerk er in. Deze cellen zijn zeer rijk
aan groote vacuolen. De cysten zijn meest bekleed met kubisch epitheel, op som-
mige plaatsen is het epitheel hetzelfde als van de nauwe buizen. Het oppervlakte-
epitheel is hier en daar laag en plat, elders is het meerrijig, kubisch tot cylindrisch.
De kernen zijn flets gekleurd, in de cellen ligt (bloed)-pigment, tusschen de cellen
liggen polymorphkernige leucocyten. De propria mucosae is vrij egaal en middel-
matig sterk geïnfiltreerd met lymphocyten en histiocyten; plasmacellen treden niet op
den voorgrond. Overal aan de oppervlakte en bij de cysten zijn zeer veel leuco-
cyten aanwezig, waarvan de kernen sterk uitgeloogd zijn. Hyperaemie en hyper-
leucocyto^ zijn zeer sterk aanwezig; ook zijn op veel plaatsen neerslagen uit
oedeemvocht ontstaan en op enkele plaatsen bloedingen. De scheiding tusschen
muscularis en mucosa wordt op sommige plaatsen geaccentueerd door een duide-
lijk laagje collagene bindweefselvezelen. Waar het purulente karakter van de
ontsteking het meest op den voorgrond treedt, dringt het leucocytaire infiltraat
diep in den muscularis. De spiervezelen zijn hier te midden van leucocyten ge-
legen, terwijl een groot deel opgelost is of gesubstitueerd door jong bindweefsel;
er zijn hier veel fibroblasten aanwezig, wat duidt op de chroniciteit van de puru-
lente ontsteking ter plaatse. In de vaatscheeden ligt hier en daar wat rondcellig
infiltraat. De vaten in de tunica vasculosa zijn sterk gevuld en bevatten veel
leucocyten. De longitudinale laag, de subserosa en de serosa zijn normaal.
In het corpus uteri overweegt in de propria het rondcellig infiltraat, tevens is
in den muscularis meer bindweefsel aanwezig.
Diagnose: Chronische endometritis met er naast een acuut purulent proces zoo-
wel aan de oppervlakte als in de diepere deelen bij de cysten. In het corpus
uteri is het proces ouder. Men krijgt sterk den indruk, dat een voortschrijden van
de ontsteking van uit het corpus naar de hoornen heeft plaats gehad.
22. Anamnese: Griffon-Bruxellois, 11 jaar oud. Het dier heeft nooit gejongd en
is nooit gedekt. 2 maanden geleden is het loopsch geweest. Sedert 8 dagen is
geelgroene uitvloeiing gezien. Het hondje is lusteloos, eet slecht en drinkt veel
de laatste weken.
Status praesens: Mager, zeer ziek dier. Pols en temp. zijn normaal. Afwijkingen
anders dan aan het geislachtsapparaat zijn niet aanwezig. De uitvloeiing is
geel met iets roode kleur er door en tamelijk dikslijmig. 1 c.c. clavipurin, sub-
cutaan toegediend, geeft geringe vermeerdering van de uitvloeiing. De vagina is
normaal. Daar de buikwand sterk gespannen is, is slechts twijfelachtig een
streng te voelen, die de uterus kan zijn.
Therapie: Hysterectomie. 's Nachts na de operatie iis de patiënt gestorven.
Bij sectie werd als doodsoorzaak paralysis en myodegeneratio cordis gevonden.
Lever en nieren waren vettig gedegenereerd.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het praeparaat van de uteruspus liggen tusschen de celdetritus,
waarin geen leucocyten of epitheelcellen meer te herkennen zijn, coccen als mono-
of diplococcen of In hoopjes of In korte ketens. Ze blijken Gram-positief te zijn.
Op de blöedagarplaat is na 24 uur reeds een zeer rijke groei van witte, glanzende
bolle, ronde kolonies met een gladden rand en een zwarten hof er om heen, die
bij doorvallend licht rood doorschijnend is, gegroeid. Op schulngestolde serumagar
en agar zijn de kolonies van hetzelfde type. Nadat deze 1 week in daglicht
hebben gestaan, Is de kleur nog wit. Serumbouillon is diffuus troebel met een
lichtgeel bezinksel op den bodem, evenals in den leverbouillon en bloedbouillon.
In den laatsten is boven de bloedoppervlakte een breede, roode ring opgestegen.
De praeparaten van de vaste voedingsbodems bevatten zeer veel coccen, die In
velden of In hoopjes liggen. Ze zijn Gram-posltlef. In de praeparaten van de
vloeibare voedingsbodems liggen ze verspreid, twee aan twee of in korte ketens,
maar het meest In hoopjes van 6—12 coccen. De gelatlnesteek- en streepcultuur
geven lichtgele kolonies; de gelatine vervloeit zeer sterk. Melk is na 3 dagen
gestald, lakmoeswei van Petruschky wordt in denzelfden tijd rose gekleurd. Op
gestold sermn ontstaan talrijke kleine, witte, ronde kolonies, die uit Gram-
positieve coccen, meest In hoopjes gelegen, bestaan.
Uit den uterus is dus een reincultuur van den staphylococcus pyogenes albus
gekweekt.
Evenals de staphylococcusstam No. A. 20 groeit deze goed op agar (deze 2
stammen groeien ook in lakmoeswei van Petruschky), zoodat een goed antigeen
te bereiden is. Van spontane agglutinatie met normaal serum en met physiologi-
sche keukenzoutoplossing is geen sprake. Het antigeen en de verdunningen
van het serum zijn hier op dezelfde wijze als bij de vorige gemaakt. Het resultaat
is, dat de eigen staphylococcus nog door het serum In een verdunning van
1 :3200 wordt geagglutineerd, de staphylococcus No. A. 20 nog In de verdun-
ning 1 :1600. Met de colistam No. A. 1 Is de agglutinatie met de verdunningen
van het serum 1 : 100 en 1 :200 twijfelachtig, met de para-colistam No. A. 4 is
ze in alle verdiumingen negatief.
Path. anat. Macroscopie: Deze kleine uterus heeft een gewicht van
65 gram, de lengte van eiken hoorn bedraagt 12 c.M. en de omvang 6I/2 c.M.
Beide hoornen zijn worstvormig uitgezet en hebben elk een vijftal zeer geringe
insnoeringen. De venae zijn sterk gestuwd. De kleur van den uterus is cyanotlsch.
Het corpus uteri Is uitgezet. De cervix is goed passeerbaar voor de pus bij druk
op den uterus. De dikte van den wand bedraagt 6 m.M., de mucosa Is verdikt
tot tal van overdwars loopende breede gyri, die elk weer fijn gekorreld zijn.
De kleur er van is rood. De inhoud is geelgroen en vrij taai slijmig met enkele
bloedstolseltjes er in. Microscopisch zijn de cellen zeer sterk vervallen.
Microscopie : Mede door de sterke contractie van den uterus valt de
regelmatig geplooide mucosa op. De breede woekeringen zijn bekleed met een-
lagig meestal hoogcylindrisch eptithecl, terwijl op een enkele plaats wat kubisch
epitheel gevonden wordt. De kernen zijn vaak gering karyolytisch. Leucocyten
met uiteengevallen kernen liggen vrij talrijk tusschen de cellen. Zeer regelmatig
zijn op de groote wrongen secundaire papillen gevormd. De oppervlakte is met
zeer veeil nauwe spleten naar binnen ingestulpt, die als verdiepingen van het
oppervlakte-epitheel zijn te beschouwen, aangezien haar epitheelbekleeding ge-
heel overeenkomt met die van het oppervlak en niet met die van het klierepitheel
en omdat bij andere uteri met gelijk aantal doorsneden van klierbuizen in de
propria steeds veel minder uitvoergangen gevonden worden. De groeven tusschen
de gyri dringeo vaak in tot dicht aan den muscularis. In het midden van de gyri
en vooral aan de basis bevinden zich de klierbuizen, die weinig uitgezet zijn en
een netwerk van eiwitdraden of een egale eiwitmassa bevatten. Enkele zijn ge-
vuld met vervallen polymorphkemige leucocyten. Het epitheel wisselt van plat
tot cylindrisch. De geheele propria is rijk aan overvulde bloedvaatjes; aan de
oppervlakte is ook veel bloed buiten de vaten getreden. De hyperleucocytose is
niet erg in het oog loopend. Het centmm van de gyri bestaat uit los bind-
weefsel met veel fibroblasten. Tusschen dit losmazige weefsel liggen plasmacellen
verspreid. Aan de basis van de kleine papillen ligt zeer veel rondcellig infil-
traat, waarvan vele cellen plasmacellen zijn, voorts histiocyten en lymphocyten.
Verder aan de oppervlakte krijgen de polymorphkemige leucocyten met een
vervallen kern de overhand.
De inwendige muscularis is rijk aan bindweefsel. In de tunica vasculosa zijn
de vaten overvuld, sommige zijn rijk aan leucocyten. In de uitwendige laag is
bindweefselvermeerdering eveneens aanwezig. De subserosa en de serosa zijn
normaal.
Diagnose: Chronische endometritis, die nog (weer) vanuit het lumen geacti-
veerd wordt.
23. Anamnese: Draadharige foxterriër, die 3 jaar oud is en nooit gejongd
heeft. 2'/2 maand geleden is ze loopsch geweest, ze is toen niet gedekt. Sedert
een paar weken is ze wat traag, eet niets en is zeer ziek. Ze raakt een dunne,
bruine vloeistof kwijt.
Status praesens: De patiënt is in matigen voedingstoestand, en maakt een zeer
zieken indruk. De temp. is 39,3° C.; de polsfrequentie 128 slagen per minuut.
De uitvloeiing is dun, koffiekleurig en zeer veel. De buik is rond en opgezet;
er is geen uterus te palpeeren.
Therapie: Daar het dier zeer ziek is, wordt direct hysterectomie gedacin. De
temp. is na de operatie tot 35,8° C. gedaald. De eerste dagen heeft het dier
braakneigingen. Gedurende 6 dagen blijft de temp. beneden 38° C., terwijl de
hond steeds blijft liggen. Daarna is het dier opgeknapt en genezen vertrokken,
nadat een deel van de wond opengelegd is en de spierhechtingen verwijderd zijn.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het uitstrijkje van den uterusinhoud liggen tusschen sterk vervallen
cellen talrijke streptococcenketens, bestaande uit hoogstens 10 coccen. In het
Gram-praeparaat kleuren ze zich Gram-positief. Op de bloedagarplaat is geen
groei waar te nemen, zelfs niet, nadat de platen een week bebroed zijn. Ook
op de andere voedingsbodems is de groei spaarzaam. Op de schuingestolde agar
en de serumagar zijn na 3 dagen uiterst kleine, dauwdruppelachtige kolonies te
zien. ffet zijn heldere, bolle, ronde kolonietjes. In de praeparaten zijn kleine, ronde
coccen aanwezig, die meest in onregelmatige velden liggen, echter ook in korte
ketens en kleine hoopjes. Ze kleuren zich Gram-positief. In den bloedbouillon
drijven na 4 dagen eenige gele vlokjes; de roode bloedkleurstof is als een roode
ring boven het oppervlak opgestegen. In den leverbouillon is een bezinksel van
groote vlokken opgetreden. Ook in den iserumbouillon ligt een licht geel be-
zinksel op den bodem. In de praeparaten van de voedingsbodems zijn korte
ketentjes van maximaal 5 kleine coccen te zien. Ze kleuren zich Gram-positief.
Het aantal ketens in de praeparaten is zeer gering. Van deze voedingsbodems
is 3 maal op bloedagarplaten overgeënt. Ook nu groeien ze niet. Ook blijft een
deel van de buisjes met serumagar, serumbouillon, bloedbouillon en leverbouillon
steriel. In het gunstigste geval is de groei na 48 uur zichtbaar. Op gelatine
groeien heldere kolonietjes, de steekcultuur vertoont witte kolonietjes. In vloei-
bare gelatine groeien de kolonies door de heele buis heen. Gelatine wordt niet
vervloeid. Hoewel de groeiwijze van deze coccen niet uitgesproken anaëroob is,
wordt toch geënt op bloedsuikeragarplaten (Z^issler) en op bloedagarplaten, die
anaëroob bebroed worden. Na 48 uur is hierop een rijke groei van zeer kleine,
bruine, heldere, ronde kolonies met een gladden rand aanwezig. De plaat zelf
is helder doorschijnend en kleurloos geworden. In de praeparaten worden weer de
kleine Gram-positieve coccen aangetroffen. Overgeënt op serumagar en in
vloeibare voedingsbodems geven ze weer de kleine korte Streptococcen. Na een
paar maal overenten groeien ze ook aëroob op bloedagarplaten. Op gestold
serum groeit deze Streptococcus als een heel teer beslagje. Melk wordt niet ge-
stold, in lakmoeswei van Petruschky treedt geen groei op.
Uit dezen uterus is een zeer kleine, korte Streptococcus gekweekt, die vooral
in het begin zeer slecht groeide en voorkeur vertoonde voor anaeroben groei.
De haemolytische werking is zeer duidelijk. De bloedagarplaat wordt niet kleur-
loos, bij den rijken groei op de bloedsuikeragarplaat (Zeissler) is dit wel het
geval. Na verscheiden keeren overenten vormen zich in de vloeibare voedings-
bodem® ook langere ketens.
Het bloedserum van dezen hond wordt ook onderzocht op agglutininen. De
zeer spaarzame groei en het vastgehecht zijn van de kolonies op de voedings-
bodems (agar, serumagar en chocoladeagar) maken het onmogelijk een homo-
gene suspensie voor antigeen te verkrijgen; evenmin gelukt dit van de bloed-
suikeragarplaten (Zeissier) (zie blz 150). Tegenover den colistam No. A. 1 en
tegenover de para-coli No. A. 4 en den staphylococcenstam No. A. 20 zijn
geen agglutininen aan te toonen.
Path. anat. Macroscopie: Vrij groote, gelijkmatig uitgezette uterus. Het
gewicht is 490 gram en de lengte der hoornen resp. 27 en 30 c.M.; de omvang
13 en 10 c.M. Het corpus uteri is in veel mindere mate uitgezet. De subsereuze
vaten zijn gestuwd, de kleur van den wand is bleek. De cervix is moeilijk pas-
sabel voor den inhoud. De wand is zeer dun (2 m.M.); in de tunica vasculosa
zijn de vaten overvuld. Er zijn tal van scheiwanden gevormd, dit tot ver in het
lumen doorloopen; één is gevormd tusschen 'het corpus uteri en de hoornen.
Craniaal van de cervix is er een aanwezig, die zich als een epitheelwrong voor-
doet. De mucosa is wit van kleur en sterk bezet met woekeringen, waartusschen
tal van ronde kratertjes. De inhoud van den uterus is kofHekleurig en dun van
consistentie; cellen zijn er niet meer in te onderkennen.
Microscopie: De mucosa is ismal; klierbuizen zijn spaarzaam aanwezig;
ze zijn onregelmatig uitgezet. De inhoud bestaat uit eiwitdraden of uit etter. In
de coupe, gekleurd met carbol-thionine, treft men geen roode draden aan. Het
epitheel is plat tot kubisch en is nergens verhoogd. In sterke tegenstelling hiermee
is, dat de mucosaoppervlakte uit buitengewoon hoog en vaak meerrijig epitheel
bestaat, dat vooral op de echte epitheelpapillen zeer hoog kan zijn. Er zijn tal-
rijke grillige papillen met weer meest massieve, secundaire papillen gevormd. In
en om de kratertjes ontbreekt het epitheel. De propria iis hier ook bijna ver-
dwenen, zoodat de diepere laag van de propria, alsmede de muscularis, die sterk
met leucocyten geïnfiltreerd en als gevolg hiervan vervezeld is, hier aan het lumen
grenzen. Het aantal streptococcen neemt in de omgeving van de kratertjes niet
toe; in de klierbuizen en in het uteruslumen is hun aantal zeer groot. In de
diepere lagen, waar geen kratertjes aanwezig zijn, is lymphocytair infiltraat aan-
wezig. Op verscheiden plaatsen wordt deze zóne doorbroken door leucocytair
infiltraat. De oppervlakkige laag is heel wat minder celrijk; fibroblasten over-
heerschen hier; ze worden afgewisseld door lymphocyten, leucocyten en enkele
plasmacellen. Hyperaemie, bloedinkjes en hyperleucocytose zijn aanwezig. In den
aanvang is de mucosa smal genoemd; dit moet veroorzaakt zijn door de uitrekking
van den wand als gevolg van de sterke uitzetting van de hoornen. In de vaat-
scheeden in den muscularis ligt eenig rondcellig infiltraat. Naar de kraters toe
wordt de hoeveelheid grooter en krijgen leucocyten de overhand; ze bereiken
hier bijna de tunica vasculosa. In deze laag zijn de vaten nogal eens omgeven
door rondcellig infiltraat. In geringe mate treft men dit ook aan in den longitu-
dinalen muscularis. Bindweefselvermeerdering tusschen de bundels gladde spiercellen
is in de beide lagen van den muscularis opvallend. De ver naar binnen door-
loopende scheiwanden hebben een wrong van den muscularis met zeer veel bind-
weefsel en zeer veel sterk gevulde vaten tot grondslag. Hierop volgt een zeer los-
mazige propria mucosae met wijde klierbuizen en bloedvaten. Naar het lumen toe
volgt een laag, die rijk is aan rondcellig infiltraat, naar de oppervlakte toe afge-
wisseld door haarden, die rijker aan leucocyten zijn. Het oppervlakte-epitheel is
gewoekerd tot meerrijrig cylindrisch, terwijl op sommige plaatsen het epitheel
geheel ontbreekt.
Diagnose; Chronische endometritis met een acuut proces ernaast, wat hier, ge-
zien het uitgesproken chronische van het beeld, als een haemo-purulente exacer-
batie of reïnfectie is te beschouwen. Door den bemoeilijkten afvloei is een pyometra
ontstaan.
24. Anamnese: Vlinderhond, 9 jaar oud, die nooit gejongd heeft. Ruim een
half jaar geleden is de hond voor het 'laatst loopsch geweest. Ze is nooit gedekt.
Sedert 3 a 4 maanden vertoont ze om de 4 a 5 dagen uitvloeiing. Deze is bloede-
rig en wisselend van consistentie. De eetlust is slecht, het drinken is zeer veel.
Status praesens: De voedingstoestand is vrij goed. Het dier is suf. De temp. is
normaal, de pols is frequent. De slijmvliezen zijn bleek. De urine bevatte een
spoortje eiwit. Andere afwijkingen worden niet gevonden. De uitvloeiing is
chocoladekleurig. Na de subcutane injectie van 1 c.c. pituglandol neemt de hoe-
veelheid toe. In de vagina zijn enkele kleine, gladde tumortjes te voelen. Bij
palpatie wordt geen uterus gevoeld.
Therapie. Hysterectomie. 36 uur later is de hond gestorven. Bij sectie wordt
sterke anaemie (waarschijnlijk aplastisch, althans geen celvorming in het been-
merg te vinden), degeneratie van hartspier, lever en nieren, paralysis cordis en
sterke miltzweUing gevonden.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het praeparaat van den uterusinhoud zijn vervallen leucocyten en
epitheelcellen 33riwcziQ[ niet GrQTti-posiiiQvc stvamp;ptococcQn Grtussclicn. De Qcëntc
voedingsbodems zijn alle steriel gebleven, waaruit dus blijkt, dat deze strepto-
coccus afgestorven is.
Path. Anat. Macroscopie: Sterk uitgezette volumineuze uterus met dun^
nen wand, gelijkmatig uitgezet tot 5 c.M. doorsnee. De wand voelt slap aan; de
Meur is licht rood; de venae zijn weinig gestuwd. De inhoud is niet stinkend,
dun en koffiekleurig. De mucosa vertoont een korrelig aspect.
Microscopie: De mucosa is vrijwel geheel verdwenen; op sommige
plaatsen grenst de muscularis, die sterk geïnfiltreerd is, aan het lumen van den
uterus. Hier en daar zijn nog een paar kllerbulsjes aanwezig. Het uitgezette lumen
hiervan is gevuld met een eiwitneerslag, waarin nog kernen van leucocyten en
epitheelcellen zijn te herkennen. De wand dezer buisjes bestaat uit regelmatig
geplaatst cylindrisch of kubisch epitheel. Voor zoover er oppervlakte-epitheel
aanwezig is, bestaat dit uit zeer plat tot kubisch epitheel. De propria mucosae
is sterk geïnfiltreerd met leucocyten; de kernen hiervan zijn licht gekleurd; ze
zijn a.h.w. uitgeloogd. Het aantal fibroblasten is zeer groot. De talrijke bloed-
capillairen zijn sterk gevuld en vertoonen hyperieucocytose. Versche bloedingen
zijn niet veel aanwezig, wel hoopjes cellen, beladen met (bloed)-pigment. Zonder
scherpen overgang gaat de propria mucosae over in den muscularis, waarvan
de vezelen ver uit elkaar liggen door de sterke en gelijkmatige infiltratie. Het
proces gaat door tot de tunica vasculosa, waarin de vaten sterk gevuld zijn en
hyperleuccKytose vertoonen, terwijl enkele getromboseerd zijn. De Infiltraatcellen
in den muscularis zijn leucocyten, tevens zijn fibroblasten aanwezig. Op enkele
plaatsen, waar de mucosa nog aanwezig is, breidt het infiltraat van de propria,
die hier nog vrij Intact is, zich langs de vaatscheeden in den muscularis uit. In
den muscularis longitudlnalls is in de vaatscheeden wat infiltraat aanwezig (leuco-
cyten en cellen met groote, blazige kernen); om de vaatjes liggen fibroblasten
met een lang gerekte kern er in. De serosa en subserosa zijn niet in het proces
Isetrokken.
Diagnose: Subacute (endo)-metritis van haemorrhagisch purulent karakter. Het
ontstekingsproces heeft dezen uteruswand In zijn geheel aangegrepen; op enkele
plaatsen is slechts een indringen vanuit de mucosa in den muscularis waar te
nemen.
25. Anamnese: Deze Duitsche herder is 6 jaar oud. De patiënte heeft vele
jaren geleden gejongd. 21/2 maand geleden is ze loopsch geweest; ze is toen me
gedekt Sedert 2 weken is uitvloeiing gezien, de hond is al l^ger ziek. Het
Lstgevoel is verhoogd. De laatste 2 weken is de toestand verslechterd.
Status praesens: Zieke hond in goeden voedingstoestand. In de khmek dnnkt
ze niet vLl. Alleen het genitaalapparaat vertoont afwijkingen De mtvloeimg
is roodbruin; na inspuiting van pituglandol wordt de hoeveelheid weimg grooter.
De vagina is normaal. Bij palpatie is een streng te voelen.
Therapie: Hysterectomie. Na 1 week is de wond per primam genezen.
Onderzoek van den uterus.
Bact - Tusschen de vervallen cellen liggen vrij plompe staafjes, die Gram-
negatief zijn. Ze liggen meest verspreid. De voedingsblt;^ems, ^e met dit mate-
riaalnbsp;geëntnbsp;zijn,nbsp;zijnnbsp;sterieinbsp;^eWet^en.nbsp;Denbsp;staafjesnbsp;zijnnbsp;dusnbsp;dood.
Path. anat!: Macroscopie: Sterk uitgezette uterus, waa^an de w^d
8 mM. dik is, zoodat het lumen bijna geheel verdwenen is. De kleur van den
wand is rood-blauw, de venae zijn gestuwd. Er zijn geringe insnoe^gen m d^n
uterus. De mucosa is zeer onregelmatig en grijs-wit van kleur. De inhoud is taai
en bruin van kleur. Microscopisch zijn er slechts celschimmen in aanwezig.
Microscopie: De sterke dikte van den wand is toe te schnjven aan de
geldige woekering van de mucosa, die tal van groote en grilhge wr^gen
g'evo J heeft. Het aantal klierbuizen is niet vermeerderd. Wel z,n verscheiden
IZn zeer sterk uitgezet; ze hebben een grillig vertakt lumen De inhoud bestaa
uit eiwitdraadjes en (of) vervallen leucocyten en epiüieekellen. Het epitl^eel
kubisch tot cylindrisch en heeft op tal van plaatsen papillen gevormd, die m het
LÏÏen quot;n bUweefselstroma hebben. Hetnbsp;J ^n^
in al haar grillige uitbochtingen. Het is hoogcyhndrisch en ^-ft tal van kleine
massieve papillen gevormd. De kernen zijn meest geschrompeld. In de groeven
SeTiel epit^eel er gaaf uit. Tusschen de epitheelcellen liggen op vele plaatsen
Sucivtl De propria mucosae is rijk aan infiltraat. Vooral in de diepere lagen
S^ichen de lymphocyten, de histiocyten en de plasmacellen. ^
overheerschen de polymorphkemige leucocyten, waarvan de kem -tgeloogd s
Ïllwel deze overal in de mucosa verspreid voorkomen. Op sommige plaatsen
ziet men groote deelen, waar enkel polymorphkemige leucocyten
zeer flets gekleurd en nauwelijks meer als zoodanig te herkennen. Het tusschen-
SgeSrWsel is geheel vervloeid. Deze processen zetten zich in den ^
ïïis voort tot aan de tunica vasculosa. In enkele haarden zijn nog resten van
ShXen en bloedvaten te herkennen. In de wrongen zijn va^t,es ste^k
gevuld, hier en daar is bloed bulten de vaten getreden; ook is v^el o^eem a^-
TzrOe gren. tusschen de mucosa en den muscularis isnbsp;^^^^
lp i plaatsen, waar zich pumlente ontstekingshaarden bevinden. Het rond-
Slit infiltraat bevindt zich in de vaatscheeden. De vaten in de tunica v^cu-
La zijn sterk overvuld en bevatten veel leucocyten. De muscu ans en wel voor^
de dridaire laag is zeer rijk aan nieuwgevomid bindweefsel. De subserosa en
de serosa zijn normaal.
-ocr page 167-Diagnose: Chronische endometritis met een acuut haemopurulenf proces er-
naast. Bij dezen uterus met zijn talrijke groeven en groefjes is het contact met
den activeerenden inhoud zeer groot.
26.nbsp;Anamnese: 9 jaar oude Pekingees. 7 jaar geleden heeft het dier normaal
gejongd. 8 weken geleden is het loopsch geweest en is toen niet gedekt. Sindsdien
heeft het gele uitvloeiing gehouden. De eetlust is de laatste week minder goed
geweest; ook voor het loopsch zijn heeft het al te veel gedronken.
Status praesens: Behalve de veranderingen aan het geslachtsapparaat zijn geen
veranderingen waargenomen. De uitvloeiing is slijmig en heeft een iets groene
kJeur; soms is er bloed door gemengd. Na pituglandolinjectie neemt de hoeveel-
heid niet toe. De vagina is normaal. Bij palpatie is een dun, stevig strengetje
in het mediale epi- en hypogastrium te palpeeren.
Therapie: Hysterectomie. Het dier is na 1 week per primam genezen.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het praeparaat van den uterusinhoud bevinden zich veel slijmdraden
met enkele intacte epitheelcellen ertusschen. Bacteriën ontbreken geheel. Ook de
geënte voedingbodems zijn steriel gebleven.
Path. anat. Macroscopie: Normale, potlooddikke uterus. De serosa ligt
in plooitjes, die in de lengterichting verloopen. De wand is iets verdikt. De
mucosa is bezet met tal van tot erwtgroote cysten met helderen inhoud. De uterus-
inhoud is maar weinig en bestaat uit een melkachtige vloeistof, waarin enkele
epitheelcellen liggen. In de ovaria zijn naast kleine cysten corpora lutea aan-
wezig.
Microscopie: In de mucosa vallen direct de groote cysten op. Ze vullen
bijna het geheele uteruslumen. De mucosa is wat smal van dikte, het aantal
klierbuizen is normaal. De cysten hebben een zeer dunmazig eiwitneerslag tot
inhoud. Slijmdraden zijn hierin evenmin als in den uterusinhoud aan te toonen.
Het epitheel is kubisch tot zeer plat, al naar de grootte van de cysten. Het opper-
vlakte-epitheel is meest kubisch; op tal van plaatsen zijn echter lange, vertakte
vlokken gevormd met een bindweefselstroma. De bekleeding van de vlokken be-
staat uit hoogcylindrische en blazige epitheelcellen met een gekorreld proto-
plasma; de kernen liggen bovenaan in de cellen en zijn dikwijls geschrompeld. De
mucosa is zeer rijk aan fibroblasten en bloeduitstortingen, vooral in de diepere
lagen. Hierin liggen groote phagocyten, met {bloed)-pigment beladen; hier en
daar vindt men wat lymphocyten en histiocyten. De grens met den muscularis
is zeer scherp. Deze laag is zeer celrijk; de gladde 'Spiercelkernen liggen vlak
tegen elkaar. De bloedvaten, zoowel in de tunica vasculosa als in den internen
muscularis, zijn zeer sterk door bindweefsel omgeven. Ook in den uitwendigen
muscularis is het bindweefsel zeer sterk vermeerderd; de spierbundels liggen op
enkele plaatsen als dunne bundeltjes in de hindweefselmassa's. De subserosa is
zeer compact, de serosa normaal.
Diagnose: Zeer chronisch rustig proces; de oorzaak van de bloedinkjes is niet
gevonden.
27.nbsp;Anamnese: Boxer, die 3 jaar oud is. Ze heeft nöoit gejongd. 3 weken
geleden, tijdens de loopschheid, is ze gedekt. Na de loopschheid is uitvloeiing
blijven bestaan; ze is meest dun bloederig of geel, soms wat dikker. De eetlust
is slecht, ze drinkt niet overmatig veel. Ze is suf. Ze is den laatsten tijd ver-
magerd. Er is reeds een behandeling met secale cornutum ingesteld.
Status praesens: De voedingstoestand is matig, het baarkleed is glanzend. De
eetlust is wisselend. De temp. is 's morgens ruim 38° C. en 's avonds tot 39,8° C.
De pols is normaal. De urine heeft een s.g. van 1020 en bevat een spoortje
eiwit. In het sediment bevinden zich roode bloedcellen, vrij veel leucocyten en
blaascellen (spontaan geloosde urine). De buik is niet opgezet of afhangend.
De uitvloeiing is zeer ved, grijs van kleur met bloedstolseltjes en dun van con.'
sistentie. Na een injectie van 2 c.c. pituglandol neemt de hoeveelheid sterk toe.
In de vagina is in den ventralen wand een streng te voelen; rectaal voelt de
vagina wat dik aan. Zichtbare afwijkingen zijn niet waar te nemen.
Therapie: Daar het hier een jong fokdier geldt, wordt besloten met een medica-
menteuze therapie te beginnen. 2 c.c. pituglandol subcutaan toegediend geeft weer
veel grijze uitvloeiing. Den volgenden dag is 1 c.c. clavipurin ingespoten, zonder-
dat hierop de uitvloeiing vermeerderd is. Een paar uur na deze injectie is weer
pituglandol ingespoten, waarop eerst dikke, gele en later weer dunne uitvloeiing
is opgetreden. Af en toe heeft het dier gebraakt. De eerste 4 dagen is de grijze,
bloederige uitvloeiing blijven overheerschen. Den 5en dag is geen pituglandol
gegeven, waarop alleen gele, slijmige uitvloeiing is gebleven. De eetlust en temp.
zijn normaal. De volgende dagen is weer pituglandol ingespoten. Voor de injectie
is de uitvloeiing Uchtgeel; er na grijs of chocoladekleurig. Daar de uitvloeiing
gedurende 3 dagen telkens na de injectie dik en geel blijft, wordt opgehouden
met de pituglandolinjecties. De algemeene toestand is wisselend, doch beter dan
in het begin; ook de temp. vertoont 's avonds niet meer de sterke stijging. De
uterus is niet te palpeeren. Na 4 dagen verslechtert de algemeene toestand zeer.
Het dier is suf, eet niets, de temp. is 39° C. De urine wijst op een heftige paren-
chymateuze nephritis; uitvloeiing ontbreekt. Een dag later is het dier gestorven.
Bij sectie werden gevonden: een subacute purulente endometritis, een hevige
diffuse acute tot subacute exsudatieve nephritis en acute hepatitis, geringe paren-
chymateuze hartspierdegeneratie en paralysis cordis. De cultures uit de organen
zijn steriel gebleven. In verband met de zeer hevige nephritis moet deze intoxicatie
als een samenwerking van uterus en nier, dus zeer waarschijnlijk als een acute
uraemie, worden opgevat. Een verband tusschen uterus en nierlijden is mogelijk,
maar niet aan te toonen.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de vervallen cellen liggen zeer veel Gram-positieve coccen
met volkomen ronden vorm. Ze vormen ketens, die uit 4—20 coccen bestaan.
Path. anat. Macroscopie: Sterk uitgezette uterus met dunnen wand.
Op sommige plaatsen is de serosa geïnjiceerd.
De uterus is gevuld met een dunne, bruingrijze, niet-stinkende etter, waarin
sterk vervallen cdllen en enkele groote epitheelcellen. Sommige kernen zijn nog
als afkomstig van leucocyten te herkennen. De mucosa is grootendeels verdwenen
en overigens als grijs-witte korrels en streepjes aanwezig. De cervix is slechts
voor een dunne sonde te passeeren; de vagina bevat groenen, slijmigen etter en
vertoont vlekkige roodheid.
Microscopie: De mucosa is grootendeels verdwenen; op verscheiden
plaatsen grenst de sterk geïnfiltreerde muscularis aan het iumen. Klierbuizen
ontbreken eveneens geheel. Het smalle strookje van de propria mucosae is sterk
geïnfiltreerd en wel v.n.1. met polymorphkernige leucocyten; enkele lymphocyten
worden gezien. Het tusschenliggende weefsel is zeer flets gekleurd. Op enkele
plaatsen zijn haarden lymphocyten en enkele plasmacellen gelegen. De inwendige
muscularis is sterk oedemateus en ook rijk aan polymorphkernige leucocyten.
De spiervezelen zijn ver uit elkaar .gedreven, de grens met de mucosa is geheel
verdwenen. Tegen de tunica vaisculosa zijn kleine haardjes, bestaande uit lym-
phocyten en plasmacellen gelegen. De bloedvaten In de tunica vasculosa zijn sterk
overvuld. De uitwendige muscularis Is eveneens op veel plaatsen rijk aan oedeem
evenals de subserosa. De serosa is normaal.
De cervix is ook sterk aangetast; het epitheel Is geheel verdwenen. De klier-
buizen zijn zeer talrijk; vele zijn sterk uitgezet en gevuld met vervallen leuco-
cyten. Het klierepitheel ligt overal In brokstukken los van den onderwand. Vele
buizen hebben zich vereenigd tot min of meer abscesachtlge haarden. De bloed-
vaten zijn sterk overvuld en vertoonen sterke hyperleucocytose. Het infiltraat
bestaat uit lymphocyten, plasmacellen en uit zeer veel polymorphkernige leucocyten.
In de oppervlakkige laag van de vagina treft men geringe infiltratie aan van
lymphocyten; tevens zijn de capillairen sterk overvuld.
Diagnose: Subacute purulente (endo)-metritis en Cervicitis, geringe vaginitis.
De dikke, gele uitvloeiing, afkomstig van de vaginitis, Is aangezien voor
uterusinhoud, welke ultvloeüng tevens zou wijzen op verbetering van het procesi
Egt;eze meening is gesteund door den verbeterden algemeenen toestand. Het niet
vergroot zijn van het abdomen deed geen grooten uterus vermoeden.
28. Anamnese: Schippertje, dat 13 jaar oud is. Het heeft sedert eenige weken
uitvloeiing. Het drinkt weinig en eet goed. Het heeft nooit gejongd en is een
paar weken geleden loopsch geweest.
Status praesens: Het dier Is In zeer goeden voedingstoestand. Alleen het ge-
slachtsapparaat geeft ziektesymptomen te zien. De uitvloeiing Is geel en slijmig;
door clavipurin wordt de hoeveelheid niet vergroot; de vagina is normaal. De
palpatie geeft een onduidelijke dikte te voelen in het mediale en ventrale meso-
en hypogastrium.
Therapie: Hysterectomie. Na 1 week is de wond per primam genezen.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de slijmdraden liggen epitheelcellen, leucocyten en coccen. De
laatste doen zich voor als monococcen en als diplococcen, of ze vormen kleine
hoopjes. In het Gram-praeparaat kleuren ze zich Gram-posltlef. Op de blöed-
agarplaat zijn na 24 uur 8 witte, bolle, ronde, glanzende koloniën met gladden
rand gegroeid. Op de schulngestolde serumagar zijn geen kolonies te zien; in het
condensvocht bevinden zich vlokjes. In het praeparaat treft men monococcen,
diplococcen en enkele kleine hoopjes coccen aan. Ze zijn alle Gram-posltlef. Op
de agar zijn 2 witte koloniën van hetzelfde type als op de bloedagarplaten ge-
groeid. In den serumbouillon Is een gering bezinksel aanwezig; In den lever-
bouillon drijven enkele vlokjes. Ook in den bloedbouillon worden deze gezien;
bloedkleurstof is niet boven het scheldlngsvlak opgestegen. Op de blöedagarplaat
is de bloedkleurstof niet vrij gemaakt. In de vloeibare voedingsbodems overheer-
schen de hoopjes coccen; in den leverbouillon komen nogal veel ketens voor. Op
agar en serumagar behouden de kolonies, ook na verscheiden dagen in het dag-
licht te hebben gestaan, een witte kleur. Op gelatine groeien ze als lichtgele
kolonies; de gelatine zelf is slechts weinig vervloeid; ook de steekcultuur geeft
dit beeld. Op gestold serum groeien witte, kleine, ronde kolonies, zonderdat de
voedingsbodem zelf wordt aangetast. In het praeparaat liggen de meeste coccen
ook in hoopjes. In serumbouillon is de groei na een paar maal overenten rijker,
aan de oppervlakte vormt zich een vlies, op den bodem ligt een bezinksel. Melk
wordt in 5 dagen gestold; in lakmoeswei van Petruschky groeit de coccus niet.
Uit dezen uterus is dus een niet-haemolytische staphylococcus pyogenes albus
gekweekt.
Daar de coccus lang zoo rijk niet groeit als No. A. 20, is ook veel minder
goed antigeen te bereiden voor agglutinaties. De cultuur is moeilijk van den
voedingsbodem af te schudden; bovendien loopt het fikraat als dunne suspensie
door. Na 12 uur is de agglutinatie tot een verdunning van 1 :400 positief; de
controle met normaalserum in een verdunning 1 : 100 is nog negatief, evenals
met phys. NaCl.-oplossing. De staphylococcusstam No. A. 20 wordt met serum
in de verdunning van 1 : 800 nog geagglutineerd; de colistam No. .A. 1
nog in de verdunning 1 :100. De para-colistam No. A. 4 wordt niet ge-
agglutineerd.
Path. anat. Macroscopie: Weinig uitgezette, slappe uterus, waarvan
het gewicht 59 gram, de lengte van eiken hoorn 7,5 c.M. en de omvang 8,5 c.M.
is. In eenen hoom is in het midden een geringe insnoering aanwezig. Het corpus
uteri is weinig uitgezet. De cervix is potlooddik. De subsereuse venae zijn sterk
gestuwd; de kleur van den uteruswEind is vrij bleek. Bij dmk op den uteras is
de cervix voor de pus goed passeerbaar. De wand is 4 m.M. dik; vooral de
mucosa is verdikt en vertoont dwarsplooien, die met witte epitheelvlokken bedekt
zijn. Er zijn enkele erwt-groote cysten ontstaan. De inhoud bestaat uit dikke,
geelgroene, slijmige pus. Microscopisch zijn hierin tusschen de slijmdraden
epitheelcellen en leucocyten te vinden.
Microscopie: De mucosa is het sterkst veranderd. Ze heeft talrijke
wrongen gevormd, mede door de sterke contractie. De klierbuizen zijn niet of
slechts matig verwijd; af en toe zijn ze tot cysten uitgezet. De inhoud bestaat uit
een dunmaizig eiwitneerslag, dat zich met carbolthionine zeer sterk kleurt. Het
epitheel van de grootste cysten is zeer laag, van de nauwe buizen is het hoog-
cylindrisch. De oppervlakte is sterk gewoekerd tot vlokken met massieve secun-
daire papillen. Het epitheel is meestal hoogcylindrisch, de cellen zijn flets ge-
kleurd en bevatten groote vacuolen en pycnotische kernen. Tusschen de cellen
liggen talrijke polymorphkernige leucocyten. De propria mucosae is pleksgewijs
sterk geïnfiltreerd met plasmacellen en lymphocyten. In de oppervlakkige laag
komen veel leucocyten voor, waarvan de kem meestal uiteengevallen is.
Hyperaemie en hyperleucocytose komen in geringe mate voor. In de vaatscheeden
van den muscularis ligt rondcellig infiltraat tot in de tunica vasculosa. In deze
laag zijn de vaten overvuld en rijk aan leucocyten.
Op andere plaatsen is de epitheelwoekering veel geringer; slechts enkele
weinig uitgezette klierbuizen zijn aanwezig. Leucocytenlnfiltraat en oedeem
treden sterk op den voorgrond. Op deze plaatsen dringt het infiltraat overal den
muscularis binnen en ligt in groote hoeveelheden tusschen de spiervezelen.
Bindweefselnieuwvorming ziet men hier en daar in beide lagen van den muscularis.
Diagnose: Chronische endometritis, die nog niet rustig is en geactiveerd wordt
vanuit het lumen.
29. Anamnese: RottweÜer, 7 jaar oud. 2 jaar lang heeft deze patiënte reddi-
veerende bloederige uitvloeiing gehad. Ook is ze dikwijls loopsch geweest De
ingestelde therapie heeft geen succes gehad. De hond is steeds goed gezond
geweest en heeft nooit gejongd.
Status praesens: De hond verkeert in goeden voedingstoestand, ze eet goed en
drinkt weinig. De urine is normaal. De uitvloeiing is dun en licht chocolade-
kleurig. De vagina is op de plaats van het hymen zeer nauw; verdere afwijkingen
worden niet waargenomen. Bij palpatie is de uterus als een bijna duimdikke, vrij
harde streng in het ventrale meso- en hypogastrium te voelen.
Therapie: Daar de eigenaar bezwaar heeft tegen chirurgisch ingrijpen, wordt
een medicamenteuze therapie ingesteld. De hond wordt dagelijks met 1 c.c. clavi-
purin ingespoten. De uitvloeiing neemt niet in hoeveelheid toe. Daarom wordt
nog pituglandol ingespoten, wat geen beter resultaat heeft. Tevens blijkt, dat de
hond weer loopsch is geworden. In het praeparaat liggen tusschen de epitheel-
schollen enkele leucocyten. Deze loopschheid houdt ongeveer 2 weken aan. Gele
en roodbruine uitvloeiing wisselen elkaar af. Na 14 dagen is de uitvloeiing veel
minder en wordt ze slijmig. Bij palpatie is de uterus nog pdnkdik. Gedurende de
volgende weken neemt de uitvloeiing in hoeveelheid sterk af en wordt ze geel
en slijmig, om daarna geheel te verdwijnen. De hond is nu gedurende 6 weken
behandeld.
8 maanden later is de patiënte teruggekomen. Ze heeft sedert een paar maanden
zeer veel dunne, bloederige uitvloeiing met stolsels. De hond is mager, anaemisch
en zeer ziek. Bij palpatie is een groote zachte massa (uterus?) te voelen.
Therapie: Nu wordt, gezien het sterke bloedverlies, direct tot operatie over-
gegaan. 6 uur later is de hond gestorven. Het sectieverslag Juidt: anaemisch
cadaver, chronische nephritis en chronische myocarditis.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de sterk vervallen cellen liggen zeer veel Gram-negatieve
staafjes. Uit beide hoornen wordt de bacillus coli gekweekt en wel een hae-
molytische stam.
Path. anat. Macroscopie: De rechter hoorn is sterk uitgezet, de lengte
bedraagt 75 c.M. en de omvang 16,5 c.M. De venae zijn gestuwd, de kleur van
den wand is blauwrood. De andere hoorn is slechts 31 c.M. lang en heeft een
omvang van 4,5 c.M.; de kleur van deze is bleek, de serosa is geplooid. Het
totale gewicht bedraagt 1140 gram. De wijde hoorn is zeer dunwandig, de mucosa
ziet er grijs en oneffen uit. In den nauwen hoorn is de wand dik; de mucosa is
hier sterk geplooid en wit van kleur. De inhoud van den wijden hoorn is zeer
bloederig en dun. Er zijn slechts aanduidingen van cellen in aanwezig. In den
anderen hoorn is weinig inhoud, die slijmig is. Microscopisch zijn hierin vervallen
leucocyten, epitheelcellen en enkek schimmen van erythrocyten gelegen.
Microscopie: Wijde hoorn. Alle lagen van dezen uterushoorn zijn ver-
smald, ze maken den indruk van sterk uitgerekt te zijn. De mucosa is zeer smal
en over grooten afstand zelfs verdwenen. Op sommige plaatsen zijn nog wat
vlokken gevormd. Op deze plaatsen v.n.1. treft men ook nog enkele klierbuizen
aan, die wat verwijd zijn. Hun epitheel is kubisch tot cylindrisch; inhoud ont-
breekt of bestaat uit vervallen cellen. Het oppervlakte-epitheel ontbreekt op de
meeste plaatsen. Voorzoover aanwlt;quot;2ig zijn het cylindrische cellen met blazdge
kernen. Er liggen zeer veel leucocyten in. De propria mucosae is zeer smal en
rijk aan cellen. Plaatselijk zijn wat meer plasmacellen en lymphocyten aanwezig.
Overheerschend zijn echter de polymorphkemige leucocyten. Over zeer groote
afstanden gaat het proces over in een purulente ontsteking, die zich tot diep
in den muscularis voortzet, vaak tot aan de tunica vasculosa. De aanwezige
bloedvaten zijn sterk overvuld en bevatten nogal eens leucocyten. De bind-
weefselnieuwvorming is zeer sterk. Op de plaatsen, waar het purulente karakter
sterk op den voorgrond treedt, is de grens met den muscularis geheel vervaagd,
het tusschenliggende weefsel is geheel vervloeid. Op de andere plaatsen springt
de bindweefselnieuwvorming in de mucosa erg in 't oog. Ook in den muscularis
is deze nieuwvorming zeer sterk; er zijn zeer veel collagene vezelen in beide
lagen van den muscularis gevormd. De subserosa is eveneens rijk aan collagene
vezelen; de serosa is normaal.
Diagnose: Chronische, purulente endometritis, die door verhindering van den
afvloei van het exsudaat tot een pyometra is geworden. Het bloedige karakter
van den inhoud moet toegeschreven worden aan vaatlaesies aan de oppervlakte.
Niet uitgezette hoorn: deze is sterk gecontraheerd; de mucosa ligt in hooge
wrongen. Het aantal klierbuizen is vrijwel niet vermeerderd; enkele zijn uitgezet
tot zeer groote cysten. De inhoud hiervan bestaat uit een dradig eiwitneerslag
met enkele cellen erin. Het epitheel is plat. Van de niet uitgezette buizen is het
kubisch tot cylindrisch en vormt het tal van instulpingen naar binnen. Zoowel
het oppervlakte- als het klierepitheel ziet er gaaf uit, In de propria mucosae liggen
onder het oppervlakte-epitheel enkele lymphocyten. In de geheele propria is veel
bindweefsel nieuwgevormd, er is groote rijkdom aan collagene vezelen en behalve
vele rustende bindweefselkernen ziet men ook nog veel fibroblasten. De muscularis
en wel v.n.1. de inwendige laag is zeer rijk aan collageen bindweefsel. De subserosa
en de serosa zijn normaal.
Diagnose: Vrijwel genezen chronische endometritis.
In de cervix vindt men onder het oppervlakte-epitheel wat lymphocyten en
leucocyten. Zoowel het oppervlakte- als het klierepitheel ziet er gaaf uit.
30. Anamnese: Bouvier van 10 jaar oud. Ze heeft voor 8 jaar normaal ge-
jongd. Sedert 3 dagen is ze ziek, ze heeft sedert dien tijd uitvloeiing. 9 weken
van te voren is ze loopsch geweest; ze is toen gedekt. Het dier eet niets en
drinkt veel.
Status praesens: Doodzieke hond; de temp. is 41,2° C., de polsfrequentie 110
slagen per minuut. Afwijkingen anders dan aan het geslachtsapparaat zijn niet
aanwezig. De uitvloeiing is zeer veel en bloederig, geelgrauw van kleur. Vaginale
exploratie geeft geen afwijkingen te voelen. Bij palpatie is in het mediale en
ventrale epi- en hypogastrium een groote, onregelmatige, vaste dikte te voelen.
Dit kan een mummificeerend jong, dat nu plotseling tot uitvloeiing en algemeen
ziek zijn aanleiding geeft, of een tumormassa, zijn.
Therapie: Hysterectomie. Bij de operatie vloeit, zoodra het abdomen geopend
wordt, een groote massa bloederige, heldere vloeistof af, waarschijnlijk transsudaat.
De gepalpeerde dikte blijkt een tumor te zijn. De eerste dagen na de operatie
is de toestand bevredigend geweest. Daarna heeft zich veel secretum onder de
wond opgehoopt. De weinige faeces zijn zeer donker gekleurd, de urine heeft
een s.g. van 1003 en bevat een spoortje eiwit; in het sediment zijn enkele cellen
(nierepitheliën) aanwezig. Na een paar dagen treedt braken op, het dier wordt
suf en ook is een duidelijke stomatitis aanwezig. Bij sectie zijn chronische schrom-
pelnieren met aansluitende uraemie gevonden. Hiernaast is een gegeneraliseerde
fibrino-prulente peritonitis aanwezig met verkleving van het omentum met den
darm, het mesenterium en de operatiewond. De ovariaalstompen bestaan uit
afstervende, dooAloede vetkwabben. De infectie is uitgegaan vanuit de operatie-
wond en mogelijk vanuit de stomp van het corpus uteri.
Onderzoek van den uterus.
Bact: Tusschen de talrijke celschimmen in het uitstrijkje bevinden zich alleen
vrij plompe staafjes. In het Gram-praeparaat kleuren ze zich Gram-negatief. Het
zijn de bacillus coli en wel een zeer zwak haemolytische stam.
Path. artaf. Macroscopie: De tumor, die in den ventralen wand van
het corpus uteri zit, heeft een onregelmatigen vorm; het oppervlak is glad. Het
gewicht bedraagt 1075 gram; de grootste afmeting, die loodrecht op de lengte-
richting van den uterus, is 14 c.M.; de afmeting in de lengterichting van den
uterus is 13 c.M. en de dikte 10 c.M. De venae zijn sterk gestuwd. De tumor
blijkt microscopisch een leiomyoom te zijn. De lengte van de uterushoornen be-
draagt 34 en 37.5 c.M., de omvang ervan 4,5 c.M. De wand is afwisselend dik
en dun. Het uteruslumen is als een nauw kanaal over den tumor te volgen. De
cervix is gering open. De mucosa is rood gekleurd en zeer hobbelig; ze bevat
enkele cysten. De inhoud is chocoladekleurig en bevat veel stolsels. Microscopisch
zijn er slechts celschimmen in te onderscheiden.
Microscopie: In de mucosa valt direct de sterke vulling van de talrijke
vaten op. Ze vertoonen hier en daar wat hyperleucocytose. Het aantal klier-
buizen is niet groot. In de oppervlakkig gelegen buizen treft men gedesquameerde
epitheelcellen aan. Enkele buizen zijn sterk uitgezet en bevatten een eiwitmassa;
sommige zijn gevuld met versch bloed. Het oppervlakte-epitheel heeft hier en
daar crypten gevormd, op andere plaatsen is het bijna geheel verdwenen. Het
oppervlak is vooral op deze plaatsen rijk aan infiltraatcellen, waaronder nog
leucocyten te onderkennen zijn. Behalve aan bloedvaten is de propria mucosae
op sommige plaatsen ook rijk aan oedeem. Het infiltraat is in de diepere lagen
gering; in de oppervlakkige lagen zijn enkele leucocyten aanwezig. De muscularis
vertoont geen afwijkingen; de tunica vasculosa is rijk aan sterk gevulde vaten.
Diagnose: Behalve subacute ontstekingsverschijnselen zijn ook sterke stuwings~
verschijnselen aanwezig. Deze laatste zijn te verklaren uit mechanische druk-
verschijnselen, doordat de uterus over de groote tumor gespannen is en mee van
zijn plaats is getrokken.
Primair is hier de stuwir^ aanwezig geweest, waardoor ook inhoud in den
-ocr page 174-uterus is ontstaan. Door de geopende cervix (misschien bij de loopschheid) zijn
colibacillen binnengedrongen, die een ontstekingsprikkel hebben gegeven.
31. Anamnese: Fransche Bulldog van bijna 3 jaar oud. Ze heeft verscheiden
malen gejongd; den laatsten keer is re door middel van sectio caesarea verlost,
at is een half jaar geleden. Voor 2 weken is ze loopsch geweest; ze is is toen
niet gedekt. Sedert 3 dagen bestaat zeer veel sterk bloederige uitvloeiing. Sedert
8 dagen is de hond ziek, eet slecht en drinkt veel.
Status praesens: Zeer ziek en suf dier. De temp. is 36,6° C. en de polsfrequen-
tie 120 slagen per minuut. De uitvloeiing is zeer veel en chocoladekleung. Bij
palpatie is geen duidelijke uterus te voelen, de buik is opgezet.
Therapie: Daar operatie zeer riskant is, wordt getracht de uterus zich te doen
ondedigen door orasthir^ subcutaan toe te dienen (3 E.) De eerste 2 dagen
blijft de temp. nog laag, na 4 dagen is ze tot 38° C. gestegen. De heftige uit-
vloeiing van de eerste dagen is nu ook verdwenen. Den daarop volgenden dag
treedt weer uitvloeiing op, de kleur is lichter. Vooral na de injectie van 3 E.
orasthine is de hoeveelheid zeer groot. De patiënt begint wat te eten, het drinken
wordt veel minder. Na 9 dagen met injecties behandelen is de uitvloenng gering
en geelslijmig. In den buik is nu een vingerdikke streng te palpeeren. Hierna is
het dier gedurende 3 weken met 250 m.Gr. extractum secale cornutum per dag
per os behandeld.
Een half jaar na deze behandeling heeft de hond 2 doode voldragen jongen
geworpen. Klachten hebben zich niet voorgedaan.
32. Anamnese: Vrij oude Hollandsche herdershond. 4 weken geleden is het
dier loopsch geweest, daarna is het ziek geworden, het eet slecht, drinkt veel
en is suf. Tevens is de uitvloeiing na de loopschheid gebleven. De buik is dikker
geworden. Het dier heeft nooit gejongd.
Status praesens: De voedingstoestand van den hond isi goed. De patiënt is
zeer suf en maakt een zieken indruk De pols en de temp. zijn normaal. De buik
is opgezet, de flanken zijn ingevallen. Er is geen horizontale dempingslijn te
percuteeren, ook de undulatieproef is negatief. Het dier heeft diarrhee. Uitvloeiing
wordt niet gezien. De vagina is normaal. Bij palpatie is achter in den buik een
dikke streng te voelen, die naar het bekken toe verioopt. De rest van den buik
voelt vast en gespannen aan. Urine is niet te verkrijgen.
Therapie: Gezien den emstigen zieken toestand wordt direct tot hysterectomie
overgegaan. Den volgenden dag is het dier gestorven. Bij sectie wordt een hevig
vettig gedegenereerd hart met beginnende myocarditis, een geringe acute hepatitis
met enkele jonge trombi in de hepaticatakken, een subaoute diffuse exsudatieve
interstieele nephritis naast een geringe chronische haardnephritis gevonden. In
de buurt vaa de laparotomiewond bestaat geringe injectieroodheid van het peri-
toneum en tevens verkleving van het Omentum met de wond.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de vervallen leucocyten en epitheelcellen liggen vrij plompe
Gram-negatieve staafjes. De determinatie wijst uit, dat het de bacillus coli is, die
op bloedagarplaten duidelijk haemolytisch is en na 5 dagen deze eigenschap pas
duidelijk in den bloedbouillon te zien geeft.
Path. anat. Macroscopie: Zeer groote, blauwrood doorschemerende
dunwandige uterus, fiet gewicht is 1170 gram, de lengte van de hoornen be-
draagt resp. 55 en 48 c.M. De eene hoorn bestaat uit 3 ampulachtige uitzettingen,
de andere uit talrijke kleine. De grootste omvang bedraagt 17,5 c.M., de omvang
van de insnoeringen is 6 c.M. De venae van den uterus en het scheil zijn sterk
gestuwd. De cervix is gering open. De wand is dun, de mucosa heeft een gemengd
rood en wit aspect. De witte mucosaplooitjes verioopen overdwars; ertusschen
liggen groote, witte epiheelvelden met kratertjes erin, op doorsnee zijn enkele
cystetjes te zien. De uterusinhoud is dun en chocoladekleurig met enkele stolseltjes
en verspreidt een onaangenamen reuk. Er zijn vervallen leucocyten en epitheel-
cellen in aanwezig.
Microscopie: De mucosa is vrij smal. Er zijn talrijke wijde klierlumina
in gelegen. De groote klierbuizen zijn gevuld met veel vervallen exsudaatcellen,
waaronder duidelijke polymorphkernige leucocyten en kernen van epitheel-
cellen te herkennen zijn. In enkele buizen zijn groote roode vormsels aanwezig
in de haemaluin-eosdnecoupe, die voor epitheliaal hyaline worden gehouden.
In sommige complexen bevindt zich een fijn-draderige eiwitinhoud. Het epitheel
van de klierbuizen is van plat tot kubisch en soms met fijn gespikkeld bloed-
pigment beladen. Een enkele klierbuis vertoont woekeringen van het epitheel
tot hoogcylindrisch epitheel; deze klierbuizen vertoonen ook papilvorming. Het
oppervlakte-epitheel ontbreekt op vele plaatsen, de bindweefselvezelen van de
propria, die vrij ver uit elkaar liggen en waartusschen veel leucocyten met donkere
kernen er in, grenzen hier aan het lumen. Waar het epitheel nog aanwezig is,
zijn slechts schimmen van cellen te zien met uitgeloogde kernen er in. In de
inhammen van de mucosa bestaat het uit cylindrisch epitheel met chromatine-
arme kernen. De mucosa is als geheel slechts matig geïnfiltreerd, pleksgewijs
wat sterker. In vergelijk hiermee frappeert de celrijkdom van den inhoud van
vele klierbuizen. Waar het infiltraat wat dichter is, valt de meerderheid van
plasmacellen op, bovendien zijn nog enkele leucocyten aanwezig. Aan de opper-
vlakte is verval opgetreden; waar het epitheel ontbreekt, treft men veelvuldig
cellen met chromatinearme kernen aan, die voor fibroblasten worden gehouden.
Overal in de mucosa zijn veel sterk gevulde bloedvaten aanwezig, die vaak hyper-
leucocytose vertoonen. Bovendien ziet men plaatselijk bloedingen met phagocyten,
beladen met pigment, erin. Tevens is hier en daar eiwitneerslag uit oedeemvocht
aanwezig. De infiltratie in den circulairen muscularis is slechts gering, wel zijn
de vaten sterk overvuld en zijn er zeer veel leucocyten in aanwezig. Tusschen
de spiervezelen is vrij veel bindweefsel nieuwgevormd. De vaten in de tunica
vasculosa zijn sterk overvuld, hyperleucytose is hier en daar aanwezig. De
uitwendige muscularis bevat minder bindweefsel dan de circulaire. De subserosa
en de serosa vertoonen geen afwijkingen.
Diagose: Ernstige subchronische endometritis met opvallend sterke exsudatie
naar de klierlumina toe. Het verval van de mucosa-oppervlakte is macroscopisch
het hevigst op de plaatsen, waar kratervormige zweertjes worden waargenomen
en de overwegende exsudatie van polymorphkernige leucocyten naar de klier-
lumina is er een aanwijzing voor. dat hier ook nog een acuut karakter aanwezig
is, eventueel een acute opflikkering van het lijden.
33. Anamnese: Oud dwergkeesje, dat stervende wordt aangebracht. Het heeft
nooit gejongd. Een verdere anamnese is niet bekend. Een paar uur na aankoms
is het diertje gestorven. De uterus is direct na den dood verwijderd. Bij sectie
wd een haemorrhagische gastro-enteritis (maagwand vrijwel diffuus doorbloed,
kussenachtig promineeren van de mucosa, veel bloed in de maag en m het darm-
kanaal) gevonden.
Onderzoek van den uterus.
Bact: Het microscopische praeparaat van den uterusinhoud bevat zeer weinig
vervallen polymorphkemige leucocyten en enkele bacteriën, di^. gelegen zijn m
een netwerk van slijmdraden. De bacteriën zijn fijne, verspreid liggende Gram-
negatieve staafjes. Op de bloedagarplaat zijn glasheldere kolonietjes ge oeid
zonder een doorschijnenden hof er om heen. De serumagar is sterie gebleven,
Tserumbouillon drijven enkele heel kleine vlokjes. In den leverbouillon drijven
talrijke grootere vlokken; gasvorming is niet opgetreden. De praeparaten van
de bloedagarplaten bestaan uit slanke, langere en kortere staafjes, die zich Gr^-
negatief kleuren en spaarzaam in de praeparaten zijn te vinden. De praeparaten
van den leverbouillon bestaan uit hetzelfde type bacteriën, de, kortste lijken
hier veel op coccen. De praeparaten van de andere voedingsbodems bevatten
geen bacteriën. Van de bloedagarplaat en uit den leverbouillon wordt geent op
en in voedingsbodems met en zonder bloed. In leverbouillon is de groei zeer
gering; de andere voedingsbodems zonder bloed vertoonen macroscopisch en
Lcroscopisch geen groei. Op de bloedagarplaten, geënt met materiaal van bloed-
agarplaten en leverbouillon groeit weer hetzelfde type kolonie. In de praeparaten
overheerschen de staafjes sterk, ze vormen vaak ketens. De groei wordt op
deze voedingsbodems ook spaarzamer. Daar gedacht wordt aan haemoglobmophiele
bacteriën, wordt op speciale voedingsbodems geënt en wel op chocoladeagar
(bloedagar op 56° C. verhit), op Fildesagar, op niet verhitte bloedagarplaten en
in bloedbouillon. Op een deel van deze platen wordt een willekeung gekken
Streptococcus geënt, omdat bekend is. dat deze den groei van de haemoglobmo-
phiele bacteriën door vorming van de V-factor bevorderen. Na 2 dagen zijn
enkel de Streptococcen gegroeid. Op de andere voedingsbodems zijn macroscopisch
en microscopisch geen koloniën waar te nemen; ook in de praeparaten zijn geen
bacteriën aanwezig.nbsp;r £ .
Uit dezen uterus is dus gekweekt een fijn, slank. Gram-negatief staafje met
varieerenden vorai, met neiging tot vorming van ketens, waarvan de groei ge-
bonden is aan bloed of bloedbevattend materiaal (lever) en dat op dit materiaal
toch niet lang is door te kweeken. Gezien de overeenkomst van dezen bacil met
den bacillus haemoglobinophilus canis en ook het daarbij voorkomende plotselinge
afsterven van een stam is het vrijwel zeker, dat deze bacil hier uit den utems
gekweekt is (zie blz. 201).
Path anat. Macroscopie: Volumineuze, gelijkmatig uitgezette, slappe
uterus, waarvan het gewicht 600 gram bedraagt. De hoornen zijn elk 28 en
30 c.M. lang, de omvang is 16 c.M. Het corpus is weinig uitgezet. De kleur
is vrij bleeki de venae zijn weinig gestuwd. De cervix is vrij goed passeerbaar
voor den uterusinhoud. De wand Is dun. De mucosa is grauwwit van kleur
met fijne plooitjes en ribbeltjes. Hier en daar worden bloedinkjes gezien. De
Inhoud Is grijsgroen van kleur met iets roode tint erin en bijna waterdun. De
cellen zijn sterk vervallen.
Microscopie: De mucosa is een smalle laag, die hier en daar, waar
nog verwijde klierbuizen liggen, wat breeder is. Deze klierbuizen zijn spaarzaam
m aantal, ze liggen In de lengte gericht langs den muscularis, zoodat het lijkt,
alsof door druk van uit het uteruslumen de klierbuizen meer evenwijdig aan de
oppervlakte verloopen dan loodrecht erop, althans wat de hoofdrichting betreft.
De inhoud bestaat uit slijm en (of) uit een vervallen celmassa, soms uit een
egaalgekleurde eiwitmassa. Het epitheel Is hoogcylindrisch. Het oppervlakte-
epitheel Is laag en plat met overgangen tot hoogcylindrisch en tot meerlagig en
zelfs tot papillen. De propria mucosae als geheel is celarm; men ziet heele ge-
zichtsvelden, waarin nauwelijks van Infiltratie met ontstekingscellen kan worden
gesproken. In de buurt van enkele bloedvaten In de diepere lagen ligt wat rond-
celUg Infiltraat (lymphocyten en plasmacellen). In de oppervlakkige laag liggen
enkele leucocyten, waarvan de kern nog vrij intact is. De propria bestaat uit
vezelig bindweefsel met langwerpige kernen van rustend bindweefsel; op enkele
plaatsen ziet men flbroblastenwoekering. In den smallen muscularis bevindt zich
in de buurt van de bloedvaten hier en daar eenig rondcellig Infiltraat. Bindweefsel
is in belde lagen van den muscularis duidelijk vermeerderd. De subserosa bestaat
uit een compact collageen bindweefsellaagje. De serosa Is normaal. In het corpus
uteri Is wel een sterke kllerprollferatie aanwezig, waarvan het grootste deel
niet of nauwelijks verwijd is. De verwijde zijn grootendeels sterk cysteus uitgezet;
hei epitheel Is doorgaans plat en laag, doch ook wel kubisch tot cylindrisch en
zelfs papillen vormend. De bindweefselnieuwvorming In den muscularis Is groot.
Diagnose: Zeer chronische endometritis. Volkomen rustig beeld van een uterus,
die door habltueele afsluiting van de cervix tot pyometra is geworden. In het
corpus uteri is wat meer proliferatie van kllerweefsel.
34. Anamnese: Bastaard herdershond, 9 jaar oud. 3 weken geleden heeft ze
geringe uitvloeiing vertoond en heeft ze slecht gegeten. De uterus Is als een
vingerdikke streng te palpeeren geweest. Gedurende een week Is de hond met
secale comutum behandeld. Hierna Is de eetlust beter geworden, de uitvloeiing is
verdwenen. Alleen het achterste deel van den uterus Is waarneembaar gebleven.
De laatste week Is er weer geringe uitvloeiing opgetreden en eet het dier slecht.
Het drinkt niet veel. Loopschheid Is 6 maanden te voren niet gezien. Voor
jaren heeft het dier gejongd.
Status praesens: Het dier verkeert In matigen voedingstoestand en is wat suf.
Verder zijn enkel symptomen van het genltaal-apparaat aanwezig. De uitvloeiing
Is dik en geel; na pltuglandollnjectles neemt de hoeveelheid maar weinig toe.
De vagina vertoont geen afwijkingen. Bij buikpalpatle is een streng, die beneden
In den buik loopt, te voelen.
Therapie: Gedurende 18 dagen Is de hond afwisselend behandeld met subcutane
-ocr page 178-injecties van 1 c.c. orasthine en Ic.c. pituglandol per dag. Gedurende dezen tijd
is de temp. blijven schommelen tusschen 37,8° C. en 39,8° C. Dagen met veel
uitvloeiing worden afgewisseld door dagen met weinig uitvloeiing. Vertoont de
temp. een top, dan ontstaat uitvloeiing, of deze volgt snel, terwijl de temp.
weer daalt, zoodat men duidelijk den indruk krijgt, dat, wanneer de uterusinhoud
zich opzamelt, het dier zieker is en wanneer afvloei mogelijk is, het dier weer
opknapt. De uterus blijft steeds als een streng te voelen, waarom tot hysterectomie
wordt besloten. Na een week is de wond genezen.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het uitstrijkje liggen tusschen de slijmdraden zeer veel leucocyten en
in geringer aantal epitheelcellen. De vorm van de cellen is nog goed te onder-
scheiden. Verder zijn coccobacillen, die twee aan twee achter elkaar in kleine
hoopjes of in korte ketens liggen, aanwezig. Ze kleuren zich Gram-positief. Op
de bloedagarplaat zijn spaarzaam bruinachtige, ronde, dunne kolonietjes met
een iets onregelmatigen rand gegroeid. De middellijn bedraagt tot 34 c.M., een
doorschijnende hof ontbreekt bijna geheel. Op serumagar is het kolonietype
hetzelfde. De kleur is hier geelachtig. Een paar maal overenten in vloeibare
voedingsbodems doet ze op de vaste voedingsbodems groeien als dauwdruppel-
achtige kolonietjes, die bi) doorvallend licht blauwgroen fluoresceeren. In de
praeparaten zijn zeer veel coccen, die een gerekten vorm hebben; sommige zoo
erg, dat aan korte, plompe staafjes gedacht wordt. Ze zijn gerangschikt in korte
en lange ketens, liggen twee aan twee of in groote velden. Ze kleuren zich
Gram-positief. In serum-, lever- en bloedbouillon geven ze een dik bezinksel op
den bodem. De roode bloedkleurstof stijgt niet boven het bloedoppervlak op.
In de praeparaten van den serum- en leverbouillon bevinden zich zeer veel lange
streptococcenketens, die vaak tot kluwens ineen geslingerd zijn. Vooral in den
leverbouillon treedt de langgerekte vorm van de coccen in de lengterichting
van de ketens sterk op den voorgrond. In den bloedbouillon zijn de ketens kort.
In melk treedt geen stolling op, in lakmoeswei van Petruschky geen groei zelfs.
Op gestold serum ontstaat een vüesje; in het praeparaat hievan liggen de Gram-
positieve coccen verspreid. Op gelatine (streep- en steekcultuur) groeit deze
coccus niet.
Uit den uterus is dus een streptococcus gekweekt, die iri kolonietype, wat de
vaste voedingsbodems betreft, in het begin van het gewone afweek en wel groote
kolonies met een iets onregelmatigen rand gaf. Na een paar maal overenten heb-
ben de kolonies het dauwdmppelachtige aspect aangenomen. Haemolysis treedt
bij dezen stam niet op. Ook zijn de coccen in vele gevallen zeer lang gerekt en
doen ze dus denken aan coccobacillen. In tegensteUing met andere streptococcen-
stammen, die in vloeibare voedingsbodems langer dan een maand in leven blijven,
is deze stam reeds na 14 dagen ^gestorven.
Pafh. anat Macroscopie: Gelijkmatig uitgezette, duimdikke uterus,
waarvan het gewicht 90 gram is. De lengte van eiken hoorn bedraagt 15,5 en
14,5 c.M. In iederen hoom zijn aanduidingen van 2 ampullen aanwezig, het corpus
is niet uitgezet. De wand is bleek van kleur en voelt slap aan, de venae zijn
niet gestuwd. Met moeite is pus uit de cervix te drukken. De wand is op
doorsnee 7 m.M. dik. De mucosa is met talrijke vlokken bedekt, die dwarsplooien
of wratachtige verhevenheden vormen. De laatsten blijken op sneevlakte cysten
te zijn. De inhoud is dik slijmig en groengeel. Microscopisch liggen er veel leuco-
cyten in.
Microscopie: De mucosa lijkt belangrijk verdikt, wat voor een groot
deel is toe te schrijven aan de sterke cystenvorming van de klierbuizen. De
mucosa heeft tal van wrongen gevormd. De cysten zijn meest gevuld met een
draderige eiwitmassa, in enkele liggen er leucocyten tusschen. Op de plaats,
waar de cysten in zoon groot aantal aanwezig zijn, dat ter plaatse een mazig
weefsel is ontstaan met zeer smalle septa, is het epitheel plat en laag, op andere
plaatsen, waar het lumen van de buizen minder wijd is, is het epitheel hoog-
cylindrisch, soms meerijig en zelfs zijn papillen met bindweeselstroma ontstaan,
riet oppervlakte-epitheel dat overal intact is, is hoogcylindrisch meerrijig en
meerlagig en veelal tot massieve papillen gewoekerd. De kernen zijn plaatselijk
pycnotisch. Tusschen de cellen liggen leucocyten. De propria mucosae is rijk aan
infiltraatcellen, vooral in de diepere lagen is het aantal zeer groot. Lymphocyten
overheerschen sterk het aantal plasmacellen. Vooral in de oppervlakkige lagen
treft men ook vrij veel polymorphkernige leucocyten aan. De geheele propria
is rijk aan fibroblasten; in de diepere lagen ook aan collageen bindweefsel. In
den circulairen muscularis treft men in enkele vaatscheeden rondcellig infiltraat
aan, de hoeveelheid bindweefsel is zeer groot; veel spierweefsel is door bind-
weefsel vervangen. De grens met de tunica vasculosa is zeer onduidelijk. In
den muscularis longitudinalis is het bindweefsel vermeerderd. De subserosa en
de serosa zijn normaal.
Diagnose: Chronische endometritis, die toch aan het aanwezig zijn van leuco-
cyten in de oppervlakkige laag verraadt, dat de onistekingsprikkel nog steeds
inwerkt.
35. Anamnese: Duitsche herder, 5 jaar oud. Deze hond heeft nooit gejongd,
is 5 maanden geleden loopsch geweest en is hierna blijven vloeien. De vorige
loopschheid is normaal geweest. Het dier is niet gedekt, eet goed en drinkt veel.
Het is erg sül. Gedurende 14 dagen is het behandeld met secale cornutum.
Staius praesens: De algemeene toestand is normaal, het dier maakt geen zieken
indruk. De uitvloeiing is geel, etterig en vrij dik. Met een buisvormig speculum is
pus tot voor in de vagina waar te nemen. Na 1 c.c. pituglandol subcutaan is
de hoeveelheid grooter, het aspect blijft hetzelfde. Bij palpatie krijgt men den
indruk, dat de buik te vol is, differentiatie is niet mogelijk door de sterke spanning
van de buikspieren. Het s.g. van de urine bedraagt 1006.
Therapie: Hysterectomie. De genezing wordt vertraagd, doordat op de plaats,
waar een vergroeiing van het ovarium met den buikwand heeft bestaan, de
laparotomiewond niet gesloten is en hier een open communicatie van de buik-
holte met de buitenwereld is blijven bestaan, waaruit zeer veel haemorrhagische
vloeistof loopt. Deze wond is genezen, het dier heeft dien tijd regelmatig hooge
temp. vertoond. Het dorstgevoel blijft verhoogd, het s.g. van de urine bedraagt
na 4 weken 1009; andere afwijkingen worden niet gevonden. 5 weken na de
operatie is het dier volkomen genezen vertrokken.
Onderzoek van den uterus.
Path. anat. Macroscopie: De linkerhoorn is sterk uitgezet. De wand is
bleek van kleur, is dun en voelt slap aan. Het bijbehoorende mesometrium is
zeer oedemateus vooral aan de aanhechting. De wand is weinig verdikt. De
mucosa is korrelig en grijswit van kleur. De inhoud bestaat uit dunnen, gelen,
met stinkenden etter. De rechterhoom is vrijwel normaal. De mucosa vertoont
enkele speldeknopgroote cysten. Het uteruslumen is gevuld met een waterheldere
vloeistof. Het ovarium is veranderd in een vuistgroot carcinoom.
Microscopie: Linkerhoorn: De mucosa is zeer smal, op verscheiden
plaatsen ontbreekt ze geheel en grenst de muscularis aan het lumen. Het opper-
vlakte-epitheel is over groote afstanden geheel verdwenen. Waar het nog aan-
wezig is, is meestal metaplasie tot meerlagig plavei-epitheel opgetreden. Enkele
weinig uitgezette klierbuizen zijn aanwezig; inhoud ontbreekt, het epitheel is plat
tot kubisch. Het inHltraat bestaat uit lymphocyten, histiocyten en enkele plasma-
cellen. Op de plaatsen, waar het oppervlakte-eitheel ontbreekt, overheerschen
de leucocyten; het weefsel is hier min of meer vervloeid. Hiertusschen liggen
hoopjes rondcellen. De bloedvaten zijn sterk gevuld en bevatten veel leucocyten.
In den muscularis zet het leucocytaire infiltraat zich overal langs de vaatscheeden
voort tot in de tunica vasculosa. In deze laatste laag zijn in de vaatscheeden
vrij veel rondcellen aanwezig. De vaten zelf zijn sterk gevuld. In de diepe
mucosagedeelten en in den circulairen muscularis is veel bindweefsel nieuwge-
vormd; het vormt een samenhangende laag, waarin het spierweefsel als geïsoleerde
strookjes voorkomt. In den muscularis wordt op tal van plaatsen veel oedeem-
vocht waargenomen, dat zich voortzet In de subserosa en ook In het mesometrium.
Om de vaten is ook In het mesometrium rondcellig infiltraat aanwezig.
De rechterhoom is sterk gecontraheerd. De mucosa is vrij rijk aan klierbuizen,
die een onregelmatig lumen hebben en hier en daar verwijd zijn. De inhoud
ontbreekt; het epitheel Is kubisch tot cylindrisch. Het oppervlakte-epitheel is
zeer regelmatig, eenlagig kubisch. In de propria mucosae liggen In de oppervlakkige
laag wat lymphocyten, evenals in de diepere laag bij de klierbuizen. De geheele
wand vertoont een geringe vermeerdering van bindweefsel.
Diagnose: In den linkerhoorn Is een chronische purulente ontsteking aanwezig.
Het weefselverval is zeer belangrijk.
De rechterhoom vertoont resten van een chronische ontsteking.
Waarom het proces in beide hoornen zoo sterk verschilt, is niet te zeggen, een
mechanische belemmering voor den afvloei van het exsudaat is niet gevonden.
De oorzaak van de stuwing ligt misschien in het vergroeid zijn en ver naar
beneden verplaatst zijn van het ovarium.
36. Anamnese: Bouvier, 2 jaar oud. Deze hond heeft nooit gejongd, ± 4 maan-
den geleden Is zij loopsch geweest zonder gedekt te zijn. Bijna 3 maanden heeft
het dier gele uitvloeiing. Sedert de laatste dagen is deze bloederig. Eetlust en
drinken zijn normaal, het dier is de laatste week ziek.
Status praesens: De patiënte maakt geen erg zieken indruk. De temp. loopt
gedurende 3 dagen op tot 40,2° C. De uitvloeiing is dun bloederig en doet denken
aan die bij loopschheid. Volgens het gedrag van een reu is echter van loopsch-
heid geen sprake. In een uitstrijkpraeparaat zijn zeer veel vervallen cellen,
waaronder vele leucocyten, aanwezig. Na een injectie van 1 c.c. pituglandol
vloeien plassen exsudaat af, waarin kleine stelseltjes zijn. De vagina vertoont
geen afwijkingen. Bij palpatie is geen uterus te voelen.
Therapie: Hysterectomie. De wondgenezing is tegengehouden, doordat de mus-
cularishechtingen zijn blijven etteren. Nadat de wond opengelegd is en deze
hechtingen verwijderd zijn, is de wond vlot genezen. Een week na de operatie
is nog uitvloeüng aanwezig, deze is meestal chocoladekleurig, enkele malen echter
geel. Irrigaties met rivanoloplossing 1 : 1000 hebben deze snel doen verdwijnen.
Onderzoek van den uterus.
Bact,: In het uitstrijkpraeparaat zijn de cellen sterk vervallen. Er tusschen liggen
tal van afzonderlijke coccen en staafjes, die soms ook ketens vormen. De eerste
zijn Gram-positief, de laatste Gram-negatief. Op de bloedagarplaat zijn na 24
uur tal van bolle, witte, ronde, glanzende kolonietjes met een regelmaügen rand
gegroeid. Ze bestaan uit Gram-positieve coccen en uit vrij plompe staafjes,
waarvan enkele een längeren vorm hebben en zeer lange ketens vormen, waaraan
geen onderbrekingen te zien zijn. Deze staafjes kleuren zich niet volgens de
methode van Gram. Op en in de voedingsbodems, die geen bloed bevatten,
ontbreken deze staafjes met uitzondering van den leverbouillon.
De Streptococcus komt in eigenschappen overeen met de Streptococcus pyogenes
haemolyticus longus. Het is niet gelukt de andere bacil in reincultuur te kweeken,
daar deze zelfs na viermaal overenten om de 3 dagen al uit de cultures ver-
dwenen is. Zeer waarschijnlijk is het de bacillus haemoglobinophilus canis geweest.
Path. anat. Macroscopie: Sterk uitgezette uterus; de lengte bedraagt
30 C.M., de omvang 11 c.M. De hoornen zijn sterk gekronkeld. Het corpus uteri
is tevens uitgezet. De wand is donkerblauw gekleurd, de venae zijn sterk gestuwd.
De wand is slap en dun. De mucosa is vuilgeel gekleurd en heeft een gekorreld
aspect. De inhoud is zeer donkerbloederig en stinkend. Na een poos gestaan te
hebben, is stolling opgetreden. Microscopisch zijn er veel schimmen van erythro-
cyten en zwak gekleurde kernen van epitheelcellen en leucocyten in _ aanwezig.
Microscopie: De mucosa is wat versmald. In de diepste laag liggen
een gering aantal klierbuizen, die weinig verwijd zijn. Ze zijn leeg en bevatten
enkele vervallen epitheelcellen. Het epitheel ervan is eenlagig kubisch tot cylin-
drisch. De mucosa-oppervlakte is zeer grillig; op tal van plaatsen is het epitheel
verdwenen, op andere plaatsen zijn instulpingen naar binnen gevormd. Het
epitheel is eenlagig cylindrisch. Bij de instulpingen is het meerlagig en zijn kleine
papillen gevormd. Op sommige plaatsen heeft zich een laagje fibrine op de
oppervlakte afgezet. In de propria mucosae valt de sterke hyperaemie met hyper-
leucocytose op. De overvulde vaten loopen door tot aan de oppervlakte. Bloe-
dingen worden weinig gezien, wel is oedeem aanwezig. De zeer sterke infiltratie
wordt v.n.l. gevormd door lymphocyten, histiocyten en plasmacellen. Overal
verspreid treft men polymorphkemige leucocyten aan. Deze hebben sterk de
overhand op die plaatsen, waar het oppervlakte-epitheel ontbreekt, hier is ook
sterke lysis van het weefsel opgetreden. Deze gebieden strekken zich tot in de
diepere laag van de mucosa uit. De grens van de mucosa en den muscularis
is scherp; wel zet het rondcellig infiltraat zich in de vaatscheeden van den
inwendigen muscularis voort. De vaatscheeden in de tunica vasculosa en zelfs
in den uitwendigen muscularis zijn zeer rijk aan infiltraat. De vaten zelf zijn
sterk gevuld en bevatten veel leucocyten. De bindweefselnieuwvorming is gering
zoowel in de mucosa als in den muscularis.
Diagnose: Subacuie endometritis van haemopurulent karakter. De sterk bloede-
rige inhoud is toe te schrijven aan sterke vaatalteratie aan de oppervlakte.
Pathalogisch-anatomisch lijkt deze ontsteking nog geen 3 maanden oud te zijn.
Misschien is de gele uitvloeiing enkel afkomstig geweest van een vaginitis.
37. Anamnese: Bastaardherder van 12 jaar oud, die steeds gejongd heeft. Den
laatsten keer, een half jaar geleden, is de partus zeer vertraagd geweest. 1 maand
geleden is de hond loopsch geweest, is toen gedekt en heeft sedert 1 week
uitvloeiing. Verdere klachten zijn niet aanwezig.
Status praesens: De voedingstoestand is goed, het dier maakt een wat zieken
indruk. De uitvloeiing is weinig, dik en geelgroen. Na een injectie van 1 c.c.
pituglandol is zeer veel uitvloeiing aanwezig. In het mediale meso- en hypo-
gastrium is een streng te voelen, die naar het bekken verloopt.
Therapie: Hysterectomie. Na 1 week is het dier per primam genezen.
Onderzoek van den uterus.
Path. anat. Macroscopie: Vingerdikke, gelijkmatig uitgezette uterus met
aan den buitenkant overiangs verioopende plooien. De kleur is bleek; venae worden
niet gezien. De wand is sterk verdikt. De mucosa is oneffen en grijs van kleur.
Het uteruslumen is zeer nauw. De inhoud is geelgroen, dik slijmig en taai. Deze
massa is zeer moeilijk door de cervix te persen. In de slijmdraden liggen vervallen
leucocyten en epitheelcellen.
Microscopie: De mucosa is matig verdikt bij dezen sterk gecontraheerden
uterus. Het aantal doorsneden van klierbuizen is op sommige plaatsen vooral
aan de oppervlakte zeer groot. De lumina zijn meestal weinig uitgezet en gevuld
met een eiwiüieerslag en met resten van leucocyten en epitheelcellen. Het epitheel
is kubisch tot cylindrisch. Het verschil met crypten, van de oppervlakte uitgaande,
is dikwijls niet te zien. Deze zijn eveneens bekleed met hoogcylindrisch epitheel;
op enkele plaatsen is het meerlagig en zijn papillen gevormd met een bindweefsel-
stroma. Tusschen de epitheelcellen liggen de leucocyten. In de diepere laag zijn
de klierbuizen in aantal verminderd met duidelijken ondergang van buizen. Inhoud
ontbreekt veelal, of is gelijk aan die bij de andere buizen. Ze zijn in verhouding
vaker verwijd dan aan de oppervlakte. De propria mucosae is zeer rijk aan
infiltraat; vooral in de meer oppervlakkige lagen is het aantal lymphocyten,
histiocyten en plasmacellen zeer groot. Hiertusschen treft men verspreid liggend
vervallen polymorphkernige leucocyten aan. In de diepere laag treden de lang-
gerekte fibroblastenkernen meer op den voorgrond. De bloedcapillairen zijn
matig gevuld, enkele bloedinkjes zijn aanwezig. In de diepste lagen is een duidelijke
vermeerdering van collageenbindweefsel aanwezig. De muscularis is zeer kernrijk.
In de vaatscheeden ligt wat rondcellig infiltraat Op sommige plaatsen in den
inwendigen muscularis zijn doorsneden van klierbuizen aanwezig. Een van deze
buizen is in de lengterichting aangesneden; het lumen is te volgen vanaf de
tunica vasculosa tot in de mucosa. In den geheelen muscularis is het bindweefsel
matig vermeerderd. De groote vaten in de tunica vasculosa zijn door een dikke
bindweefsellaag omgeven (herhaalde graviditeit).
Diagnose: Chronische mucopurulente endometritis.
38. Anamnese: Bastaard pincher, die 7 jaar oud is en gedurende 8 dagen
loopsch is. 2 dagen geleden is het dier gedekt, waarna sterke uitvloeiing is
opgeti-eden, die chocoladekleurig of bloederig is. Sedert den vorigen dag is het
dier doodziek. De laatste jaren heeft het niet gejongd.
Status praesens: Het dier verkeert in goeden voedingstoestand. Het maakt een
zeer zieken indruk. Microscopisch zijn er veel vervallen leucocyten in aanwezig.
De slijmvliezen zijn anaemisch. De uitvloeiing is chocoladekleurig en heftig
stinkend. Microscopisch zijn er zeer veel vervallen leucocyten in aanwezig.
Pituglandol en clavipurin subcutaan toegediend hebben geen resultaat. De buik-
musculatuur is sterk gespannen, er is twijfelachtig een dikke streng te voelen.
Therapie: Hysterectomie. 12 uur hierna is de hond gestorven. Bij sectie zijn
gevonden: beginnende vettige hartspierdegeneratie, paralysis cordis, longoedeem,
urolithiasis en chronische pyelitis van de linker nier
Onderzoek van den uterus.
Path. anat. Macroscopie: Worstvormig uitgezette uterus. De wand is
zeer slap en dun en heeft uitwendig een blauwroode kleur. De venae zijn duidelijk
gestuwd. De mucosa is dofgrijs met kratervormige substantieverliezen. De inhoud
is dun en sterk haemorrhagisch, bevat stolsels en is stinkend. Er zijn veel vervallen
leucocyten in aanwezig.
Microscopie: Over grooten afstand ontbreekt de mucosa geheel, op
andere plaatsen slechts ten deele; het oppervlakte-epitheel ontbreekt overal. Een
heel enkel normaal klierbuisje wordt gezien. De mucosa is dicht doorzaaid met
polymorphkernige leucocyten, waarvan de kern uitgeloogd is. Het tusschen-
hggende weefsel is sterk door lysis aangetast. Op enkele plaatsen, waar de
propria mucosae nog wat meer intact is, vinden we ook lymphocyten. Hyper-
aemie, hyperleucocytose, oedeem en bloedingen zijn rijkelijk aanwezig. Dit proces
schrijdt op talrijke plaatsen in den inwendigen muscularis voort tot in de tunica
vasculosa zelfs. De vaten in deze laatste laag zijn sterk gevuld en rijk aan leuco-
cyten, eveneens in de longitudinale spierlaag. De subserosa en de serosa vertoonen
geen afwijkingen.
Diagnose: Heftige acute phlegmoneuze metritis.
39. Anamnese: 7 jaar oude Mastiff. Voor 3 jaar heeft het dier het laatst
gejongd; het heeft toen uitvloeiing gehouden, waarvoor het behandeld is met
secale cornutum. Voor V/z jaar is de patiënt twee keer kort achter elkaar
loopsch geweest; voor 2 maanden is ze oogenschijnlijk normaal loopsch geweest.
Ze heeft steeds slijmige uitvloeiing gehouden. Ze is niet weer gedekt. Den
laatsten tijd is de toestand verslechterd; de eetlust is slecht, het dier drinkt
veel en is erg suf.
Status praesens: De voedingstoestand is goed. Het dier is zeer ziek, de temp.
is normaal, de pols is frequent (120 slagen per minuut), de slijmvliezen zijn
bleek. Uitvloeiing ontbreekt; na een injectie van 3 c.c. pituglandol is de uitvloeiing
vrij sterk; ze is dun en chocoladekleurig. De buik is sterk en onregelmatig uitgezet;
palpatie is onmogelijk. Bij percussie is op verschillende plaatsen demping te
hooren, die zich bij het op den rug leggen van het dier niet verplaatst. Een paar
uur later is de hond al gestorven. De buik is gelijkmatig uitgezet, terwijl vnje
vloeistof in den buik is te percuteeren.
Bij sectie werd gevonden: een acute purulente peritonitis met ± 3 Liter
haemorrhagisch gekleurde pus in de buikholte, paralysis cordis, acute omschreven
myocarditis in de punt van de linkerkamer. De lever is parenchymateus gede-
genereerd met er naast een geringe hepatitis. De nieren vertoonen een chronische
glomerulus-prikkellng met een geringe acute exsudatieve nephritis met sterke
degeneratie van de tubull.
Onderzoek van den uterus.
Path. anat. Macroscopie: Het gewicht van den uterus bedraagt 10 K.G.
In het corpus is een klnderhoofdgroote ampulachttge verwijding aanwezig. Belde
hoornen zijn over 10 c.M. vanaf het corpus eerst ruim vingerdik met aan hun
einden een manshoofdgroote ampulachtige verwijding. De rechterhoom schijnt
wat donkerrood door, de wand Is sterk gestuwd (6 m.M. dik); in het hierbij
behoorende dunne gedeelte Is een scherpe greas ten opzichte van den hiernaast
gelegen blanken wand te zien; deze ampul Is getordeerd. In het begin van de
ampulachtige verwijding is een enkele c.M.2 groot papierdun .gedeelte, met
centraal een kleine perforatie, aanwezig. De inhoud is dezelfde als in de buik-
holte. In het andere uterusgedeelte bevindt zich dun vloeibare, lichtgele, purulente
inhoud. De uteruswand Is ± 3 m.M. dik; op de mucosa zijn talrijke smalle,
korrelige kammen gevormd.
Microscopie: Direct valt op, dat de mucosa bijna geheel verdwenen is
en de muscularis dus overal aan het lumen grenst. De oppervlakkige lagen zijn
rijk aan Infiltraat en wel aan vervallen polymorphkernige leucocyten. Het geïn-
filtreerde weefsel vertoont sterke vervalverschljnselen. Dieper in den muscularis
wordt het infiltraat minder. Het aantal overvulde bloedvaten is in den rechter-
hoom buitengewoon groot. Sterke hyperleucocytose is er In aanwezig. Om de
vaten is veel collageen bindweefsel gevormd. In de getordeerde ampul Is naast
de sterke vaatstuwing veel bloed bulten de vaten getreden. Er zijn veel phago-
cyten, beladen met bloedpigment, in aanwezig. Ook In de tunica vasculosa zijn
de vaten zeer sterk gevuld en bevatten ze zeer veel polymorphkernige leucocyten.
Ook zijn trombi, die ten deele georganiseerd zijn, opgetreden. In den binnensten
muscularis Is behalve de bloeding sterke oedeemvorming aanwezig. De subserosa
is breed en losmazlg met oedeemvocht. De bloedvaten zijn ook hier sterk overvuld.
EHagnose: Chronische metritis met exacerbatie van purulent karakter. In den
rechterhoom is sterke stuwing aanwezig.
Tengevolge van den moeilijken afvloei van den inhoud, is door de rekking
en door drukatrophle de mucosa over grooten afstand verdwenen en heeft zich
een pyometra gevormd.
De pituglandoUinjectie samen met het onderzoek zal de oorzaak zijn geweest
van het ruptureeren van dezen utems. Er schijnt uit de getordeerde ampul nog
inhoud gedreven te zijn; de uitvloeüng was immers chocoladekleurig.
B. Na den partus.
1. Anamnese: Deze 9-jarige Duitsche herdershond heeft 4 weken geleden ge-
aborteerd. De behandelende dierenarts heeft na den partus vrij veel groene
uitvloeiing gezien. Daarna heeft het dier dunne, bloederige uitvloeiing met stolsels
gehouden. De eetlust is slecht, het dier drinkt veel en is den laatsten tijd zieker.
Status praesens: De voedingstoestand is goed; wel is de patiënt suf en ziek. De
temp. loopt op tot 40° C., de polsfrequentie schommelt tusschen 130 en 150
slagen per minuut. Afwijkingen anders dan aan het genitaalapparaat worden
niet gevonden. Het s.g. van de urine bedraagt 1016. Eiwit en galkleurstoffen
zijn in zeer geringe mate aanwezig. Het dier drinkt niet veel. De uitvloeiing,
die vrij veel is, is dun bloederig met enkele stolseltjes. Na subcutane injecüe van
pituglandol is de vermeerdering gering. Af en toe perst het dier. In de vagina
zijn talrijke necrotische plekken aanwezig; rectaal is de vagina als een dikke
buis te voelen. Bij buikpalpatie is een duimdikke streng aanwezig.
Therapie: Hysterectomie. De temp. is blijven schommelen tusschen 38° en
38,6° C. en de polsfrequentie om 140 slagen per minuut. Het dier is lusteloos
gebleven en is weinig blijven eten en drinken. Het gaat atactisch en lijdt aan
Incontinentia urinae. 10 dagen na de operatie is het gestorven. Bij sectie is
gevonden: geringe, goedaardige ettering van den buikwand. Hierin zijn Strepto-
coccen aanwezig. In de buikholte is een gegeneraliseerde, subacute, haemorrha-
gisch-purulente peritonitis aanwezig; de dunne darmen zij met de linkerovariaal-
stomp en het Omentum is met de rechter verkleefd. De blaas is zeer sterk ge-
contraheerd en ligt verscholen tusschen multipele abscesvorming in de zijdelingsche
en mediane blaasbanden in de bekkenholte. Hierdoor is de blaas niet in staat
zich te vergrooten. De lever is parenchymateus en vettig gedegenereerd; het
myocard is vettig gedegenereerd. In hoeverre de peritonitis als gevolg van de
operatie dan wel als gevolg van de necrotiseerende vaginitis is ontstaan, is niet
verder uitgemaakt kunnen worden door de sterke abscesvormig in het bekken.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het ixitstrijkje van den uterusinhoud liggen tusschen de sterk vervallen
epitheelcellen en leucocyten veel diplo- en Streptococcen, vrij veel groote staven
alleen of twee achter elkaar en enkele hoopjes kleine, plompe staafjes. De eerste
twee zijn Gram-positief, het laatste is Gram-negatief. Na 24 uur zijn op de bloed-
agarplaat twee kolonietypes te zien, n.1. zeer veel groote (tot 5 m.M. middellijn)
grijze ronde kolonies met een gekartelden rand en heldere, fijne, bruine, ronde
kolonietjes met een gladden rand. De groote kolonies blijken bij de verdere deter-
minatie uit een gering haemolytische, voor muizen niet pathogene colibacil te
bestaan, de kleine kolonies uit den Streptococcus pyogenes haemolytus. Deze stam
stolt melk niet, groeit niet op gelatine en is niet pathogeen voor muizen.
De leverbouillon is diffuus troebel, aan de oppervlakte bevinden zich groote
gasbellen; de lever is sterk aangetast, terwijl uit het buisje een onaangename
lucht ontwijkt. Volgens de praeparaten bestaat deze cultuur uit zeer veel groote.
Gram-positieve staven, die verspreid liggen of twee aan twee achter elkaar,
voorts uit Gram-positieve Streptococcen en diplococcen en uit Gram-negatieve
staafjes, die in het Löfflersche methyleenWauwpraeparaat een derde van de
grcxgt;tte van de Gram-posiieve hebben. Het Ziehl-Neelsen praeparaat is negatief.
Om de Gram-positieve staven verder te determineeren, wordt een cavia onder
aseptische en antiseptische cautelae aan den buik subcutaan ingespoten met een
Yl c.c. leverbouilloncultuur. Na 36 uur is deze gestorven. Het haar zit op de
plaats van injectie los, uit de entplaats komt een druppeltje bloederig vocht te
voorschijn. De buikmusculatuur is gepeptoniseerd en murw en met een mes af te
schuiven. Hierin zijn weer de groote Gram-positieve staven aan te toonen. Het
peritoneum ziet er normaal uit. Zoowel op het peritoneum parietale als op het
peritoneum viscerale van de lever zijn de staven te vinden. Om iederen bacil is in
het praeparaat een heldere hof aanwezig. Ze vormen geen ketens en geen sporen.
In de lever zijn ze microscopisch niet te vinden. Leverbouillon met lever geënt geeft
rijken groei; een cavia met deze cultuur ingespoten sterft binnen 24 uur en
geeft hetzelfde sectiebeeld, alleen de buikmusculatuur is over veel uitgebreider
oppervlakte aangetast. Uit den leverbouillon wordt overgeënt in hersenbrij, waarin
groei met gasvorming optreedt. De voedingsbodem wordt rose gekleurd. Deze
buisjes worden na 5 dagen gedurende 30 minuten op 70° C. verhit, zoodat alleen
de sporen nog leven. Een buisje agar hiermee geënt, blijft steriel. Daarna wordt
de hersenbrij 24 uur in de broedstoof geplaatst en vervolgens worden hiermee
Zeissierplaten geënt. Na 2 X 24 uur anaëroob te zijn bebroed geven ze kleine,
groene, ronde, bolvormige kolonies, bestaande uit de groote, plompe. Gram-
positieve staven met Gram-negatieve van dezelfde grootte er tusschen. Van deze
kolonies wordt in leverbouillon geënt; deze vertoont na 24 uur weer veel gas-
vorming. In de praeparaten zijn alleen Gram-positieve en Gram-negatieve staven.
Serumagar met dit materiaal geënt, vertoont geen groei. Een cavia met een
Yl c.c. cultuur ingespoten, sterft binnen 24 uur onder het boven beschreven
sectiebeeld, waarbij veel Gram-positieve staven aanwezig zijn. Melk wordt
door dezen bacil gestold. Gelatine wordt vervloeid. Hiertoe maakt men een
buisje gelatine vloeibaar, ent hierin een stukje lever en zet dit bij 37° C. met
als controle een buisje gelatine, waarin een steriel stukje lever is gebracht. Na
14 dagen stolt het laatste weer bij afkoeling, het eerste blijft vloeibaar.
De anaerobe bacil blijkt dus de bacil van Fraenkel te zijn.
Uit dezen uterus zijn dus gekweekt de bacillus coli, een streptococcus pyogenes
haemolyticus longus, die melk niet stolt en niet op gelatine groeit en de anaerobe
gasphlegmooribacil van Fraenkel,
Path. Anat. Macroscopie: Gelijkmatig dikwandige, duimdikke uterus-
hoornen met blecke kleur. De lengte van de rechter- en linkerhoorn zijn resp.
14 en \QY c.M. en de omvang 8 en 6 c.M. Het gewicht bedraagt 205 gram.
Het nauwe lumen is gevuld met een sterk haemorrhagischen inhoud, waarin zich
bloedstolsels bevinden. De mucosa is onregelmatig van oppervlakte met talrijke
hooge, dwarsloopende, witte plooien, waartusschen kleinere plooitjes, die in de
lengterichting verloopen. De uterusinhoud bestaat microscopisch uit vervallen
leucocyten, epitheelcellen en roode bloedcellen.
Microscopie: Het nauwe lumen vindt zijn verklaring in den sterken
contractie-toestand. De muscularis circularis verloopt zeer onregelmatig met tal
van uitbochtingen. Kierbuizen zijn in vrij gering aantal aanwezig; ze bevinden
zich meest in de diepere laag van de mucosa-. De lumina zijn niet verwijd. Voor-
zoover inhoud aanwezig is, bestaat deze voornamelijk uit epitheelcellen. Het
klierepitheel is zeer regelmatig, de kernteefcening is zeer duidelijk; het zijn
chromatine-arme blaasjeskernen, het epitheel lijkt door den grooten kernrijkdom
geregenereerd, er is weinig verval. De oppervlakkige mucosa is tot zeer groote
wrongen gevormd. Ze zijn alle voorzien van een bindweefseluitlooper van de
propria mucosae. Het epitheel op deze wrongen is gewoekerd tot papillen, die
massief zijn en uit meerrijig epitheel bestaan. Het zijn groote, bleekgekleurde,
onregelmatige cylinderepitheelcellen met blazige kern. Het protoplasma vertoont
een duidelijke schuimstructuur en bevat veel vacuolen. Tusschen de epitheelcellen
liggen enkele leucocyten. Waar het epitheel niet zoo sterk geprolifereerd is, is
het eenlagig cylindrisch. In de propria liggen tal van capiUairen, die vrij sterk
gevuld zijn. De uiteinden van de wrongen zijn veelal diffuus doorbloed; het
bruine (bloed)-pigment is in de phagocyteerende cellen opgehoopt; de kern ligt
als een half maantje langs den wand. Infiltraatcellen zijn spaarzaam aanwezig,
in de diepere lagen vindt men wat plasmacellen en lymphocyten in de buurt van
de klierbuizen. In sommige gedeelten is het aantal histiocyten vrij groot. Ook
treft men vrij veel oedeem aan. In de oppervlakkige lagen zijn behalve de met
bloed beladen cellen enkele leucocyten tusschen de talrijke fibroblasten aan-
wezig. Langs de vaatscheeden is het lymphocytaire infiltraat tot in den muscularis
te volgen, op sommige plaatsen zelfs tot in den muscularis longitudinalis. Nieuw-
vorming van bindweefsel ziet men weinig.
Diagnose: Subacuut proces, het ontbreken van ontstekingsverschijnselen en de
regeneratie van het klier- en oppervlakte-epitheel wijzen op het nief voortgaan
ervan, misschien op genezing,
2. Anamnese: 10 jaar oude Airedale terriër, die nooit gejongd heeft. Voor
2 maanden terug is ze loopsch geweest; of ze toen gedekt is, is onbekend. Wanneer
ze daarvoor loopsch is geweest en of ze toen gedekt is, is ook niet bekendi
Sedert de laatste loopschheid is de uitvloeiing blijven bestaan; ze is nu slijmig,
geel met iets bloederige tint. De eetlust is goed, het dier drinkt veel en braakt
sedert XYi jaar.
Status praesens: Voedingstoestand normaal en algemeene toestand goed.
De urine heeft een s.g. van 1018 en bevat een spoortje eiwit. De uitvloeiing is
oranjekleurig en sterk slijmig. Na de palpatie vermeerdert ze sterk. Den volgenden
dag is de hoeveelheid gering, ook na pituglandolinjectie. De buik is opgezet en
afhangend. Bij palpatie is in het dorsale epigastrium een dikte te voelen (nier?).
Bij exploratie worden geen afwijkingen gevonden.
Therapie: Hysterectomie. Het dier is per primam genezen. Het braken is zeer
weinig meer voorgekomen. De spontaan geloosde urine bevat geen eiwit meer.
Onderzoek van den uterus.
Bact,: De uterusinhoud bevat veel leucocyten en enkele epitheelcellen, die ver-
vallen zijn. Er zijn geen bacteriën aanwezig. Ook cultureel zijn ze niet aan te
toonen.
Path. anat. Macroscopie: De uterus ziet er als een normale niet drach-
tige uterus uit, die sterk gecontraheerd is, behalve in het craniale deel van een
hoom, waar een kippeneigroote dikte, die hard aanvoelt, is gelegen. Na open-
knippen blijkt hierin een macereerende massa te zitten, waaraan haren, huid en
schedelbeenderen te onderkennen zijn. De wand van het niet uitgezette deel is
normaal van dakte, het uitgezette deel is dunwandig. De mucosa van het niet
uitgezette deel is wit en met epitheelvlokken bekleed, van het uitgezette deel is
de mucosa veranderd tot een grijze onregelmatige laag. De inhoud is licht choco-
ladekleurig en bevat vervallen epitheelcellen en leucocyten.
Microscopie: Niet uitgezette deel: in verhouding tot den muscularis is
de mucosa hier betrekkelijk smal. De klierbuizen zijn in normaal aantal aanwezig,
ze vertoonen geen afwijkingen. De oppervlakte is zeer onregelmatig, het epitheel
is meest kubisch tot cylindrisch met duidelijke kernen in de cellen. Op sommige
plaatsen treedt de proliferatie tot papillen sterk op den voorgrond; de kleine
paipillen zijn massief, de groote hebben een bindweefselstroma in het midden. Er
liggen veel leucocyten tusschen de epitheelcellen. In de propria mucosae valt de
sterke bloeding op. Talrijke phagocyten zijn met bloedpigment beladen. Ook het
oppervlakte-epitheel is op verscheiden plaatsen rijk aan pigment. Tusschen de
bloedingen liggen smalle strooken of eilandjes met als infiltraat lymphocyten,
histiocyten en plasmacellen met enkele leucocyten ertusschen. In de bloedingen,
vooral aan de oppervlakte, overheerschen leucocyten, waarvan de kernen in
brokken uiteengevallen zijn. De bloedvaten zijn sterk overvuld en vertoonen
geringe hyperleucocytose. Bindweefselnieuwvorming is in geringe mate aanwezig.
De propria is dank zij de dichte cellige infiltratie scherp gescheiden van den
muscularis. Toch is bij dezen uterus een voortschrijden van rondcellige ontsteking
vanuit de propria in de bindweefselstrooken van den muscularis waar te nemen,
terwijl op enkele plaatsen de cellige ontsteking van de mucosa geleidelijk in den
muscularis overgaat. Aan den dikken muscularis frappeert de groote kernrijkdom,
terwijl alle gladde spiercelkemen een wat gezwollen, blazig aspect hebben. In de
vaatiaag zijn de bloedvaten zeer dikwandig; ze zijn sterk gevuld, enkele vertoonen
hyperleucocytose.
Dicht bij het macereerende vruchtdeel is het proces heftiger (meer verval van
de oppervlakte, meer oedeem, dieper en heftiger indringen van het proces in den
muscularis en rijker exsudatie met polymorphkernige leucocyten). In een enkele
crypte vindt men een stuk van een haar temidden van leucocyten en roode bloed-
lichaampjes.
In de naaste omgeving van den schedel ontbreekt niet alleen het oppervlakte-
epitheel geheel, maar ziet men acute ulceratleve processen, die In de mucosa
dringen tot vrijwel tegen den muscularis aan. Van oppervlakte-epitheel is niets
meer te zien, de klierbuizen zijn hier zeer spaarzaam. Het rondcellige infiltraat
wordt hier overheerscht door de leucocyten. Ze zijn zoozeer door lysis aangetast,
dat ze nauwelijks meer te herkennen zijn. Het aantal haren is hier veel grooter,
ze liggen tot aan den muscularis. Blndweefselnieuwvormlng Is overal In matige
hoeveelheid aanwezig.
Diagnose: Subacute ontsteking, die door de aanwezigheid van een macereerend
vruchtdeel onderhouden wordt en die op dat gedeelte van den uteruswand, dat
met het macereerend hoofd in aanraking komt, het ernstigst is en als een acute
ulcereerende endometritis te beschouwen Is.
3. Anamnese: 6 jaar oud dwergplnchertje, 8 weken geleden heeft het een dood
-ocr page 189-emphysemateus jong gehad, dat door middel van tangverlossing geboren is. Het
dier is de laatste 2 weken erg ziek geweest (braken, vermageren en veel bloederige
uitvloeiing). Het heeft veel gedronken, den laatsten tijd echter weer minder, de
eetlust is nog vrij goed.
Status praesens: Mager dier, dat nog vrij levendig is. Behalve aan het genitaal-
apparaat zijn geen afwijkingen te constateeren. De uitvloeiing is vrij veel en
bloederig. In de vagina zijn nog necrotische plekken aanwezig, bij rectale explo-
ratie is deze te dik. Bij palpatie is in het hypo-en mesogastrium een duimdikke
streng te voelen.
Therapie: Hysterectomie. Na de operatie is de patiënt spoedig gestorven. De
vettig gedegenereerde hartspier is geparalyseerd (sectieverslag).
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het uitstrijkje van den uterusinhoud bevinden zich veel polymorph-
kemige leucocyten met duidelijke kern en er tusschen ronde bacteriën in vrij lange
ketens en korte staafjes. De eerste kleuren zich Gram-positief, de laatste Gram-
negatief. Op de vaste voedingsbodems zijn direct 2 kolonietypes te zien, n.1. groote
kolonies met een -gekartelden rand en kleine dauwdruppelachtige kolonietjes. De
Gram-negatieve staafjes, die de groote kolonies vormen, zijn para-colibacillen,
zooals die in geval No. A. 4 gevonden zijn. Neutraalrood geeft slechts zwakke,
groene fluorescentie ,te zien; verschijnselen van haemolysis doen zich niet voor.
De coccen, die de kleine kolonies vormen, komen geheel overeen met die van
No. A. 3 en lijken dus het meest op den Streptococcus pyogenes haemolyticus
longus.
Path. anat.: Macroscopie: Gelijkmatig uitgezette uterus. Het gewicht
bedraagt 33 gram. De lengte der hoomen is 8 c.M.; de omvang van den rechter-
hoora is 7'/^ c.M. en die van den linker SJ/^ c.M. Het corpus uteri is sterk uit-
gezet, in den wand zijn stugge deelen te voelen. De cervix is bij druk op den
uterus goed voor pus passeerbaar. De wand is vrij dik. De mucosa is wit van
kleur en heeft talrijke dwarsplooien gevormd. De inhoud is licht chocolade-
kleurig en dun. In een uitstrijkje zijn veel vervallen cellen aanwezig, waaraan
nog resten van leucocyten te herkennen zijn.
Microscopie: De mucosa is maar weinig in dikte toegenomen; er zijn
breede wrongen ontstaan, die door diepe groeven gescheiden zijn. Deze groeven
maken vaak den indmk van een totaal veretterd gedeelte van de mucosa, waar
een purulente ontsteking met sterke histolysis van de oppervlakte uitgegaan is
dwars door de heele mucosa tot aan of in den binnensten muscularis. Klierbuizen
zijn spaarzaam aanwezig; ze zijn niet verwijd, hebben geen inhoud en zijn
bekleed met gaaf, eenlagig kubisch tot cylindrisch epitheel. Het oppervlakte-
epitheel is op de wrongen bijna geheel verdwenen; waar het nog aanwezig is, is
bet kubisch tot cylindrisch; de kernen zijn pycnotisch of lytisch; tusschen de cellen
liggen talrijke leucocyten. Enkele epitheelcellen zijn met pigmentkorrels beladen.
De groeven zijn zeer diep en vaak sterk vertakt. Het epitheel is hier hoogcylin-
drisch en ziet er vrij gaaf uit, in vele groeven ontbreekt het echter ook, of het
heeft dezelfde verschijnselen als op de wrongen. De propria mucosae is zeer rijk
aan infiltraat, op enkele diepere plaatsen is het wat minder sterk; de infiltraat-
cellen liggen hier in een losmazig bindweefsel. Polymorphkemige leucocyten
hebben sterk de overhand. Overal liggen hierin verspreid haardjes lymphocyten.
In de buurt van de groeven en vooral aan de oppervlakte zijn groote plekken,
waar enkel vervallen leucocyten liggen in een zeer dun netwerk van bindweefsel-
vezelen, die sterk onder de lysis te lijden hebben. De bloedvaatjes zijn sterk
overvuld en bevatten zeer veel leucocyten. Bindweefselnieuwvorming is duide-
lijk aanwezig. Op tal van plaatsen zet het polymorphkernige leucocytaire infil-
traat zich in de oppervlakkige deelen van den muscularis voort. Om de vaten in
de circulaire laag treft men overal rondcellig infiltraat aan, dat op vele plaatsen
tot aan de tunica vasculosa reikt. De longitudinale muscularis, de subserosa en
de 'serosa zijn normaal.
In het corpus uteri is het proces, wat de mucosa betreft, wat minder hevig dan
in de hoornen; in den muscularis zijn hier veel uitgebreider veranderingen.
Het infiltraat is hier veel minder; de mucosa vertoont hier een infil-
traat, dat minder rijk is aan polymorphkernige leucocyten, doch wel veel
meer histiocyten, plasmacellen en lymphocyten bevat. Op deze plaatsen gaat
de mucosa geleidelijk over in den muscularis. De mucosa is vaak zeer dun,
zoodat de spiervezelen tot vlak onder de oppervlakte komen. Hieruit is te be-
sluiten, dat aanzienlijk verval van de mucosa moet hebben plaats gevonden, welke
vervallen deelen reeds gedemarqueerd moeten zijn. Wel treedt hier de plaatse-
lijk sterk onregelmatige bindweefselnieuwvorming in den geheelen wand sterk op
den voorgrond; dit zullen de stugge deelen geweest zijn, die gepalpeerd zijn.
Diagnose: Chronische endometritis, die, gezien het ®terk purulente ulceratieve
karakter, het sterkei verval en de hyperaemie, nog volop actiel is. Opvallend is,
dat de prikkel hier geheel vanuit het uteruslumen afkomstig is, de klierbuizen zijn
niet in het proces betrokken.
4. Anamnese: Jong bastaard keesje, dat voor 3 weken zonder hulp 3 levende
en 2 doode, normaal uitziende jongen gebracht heeft. Sedert dien tijd heeft het
dier bloederige uitvloeiing gekregen, nu eens meer dan weer minder.
Status praesens: Geen stoornissen in den algemeenen toestand of aan andere
organen dan het geslachtsorgaan worden waargenomen. De uitvloeiing is helder
bloederig met veel stolsels. Bij palpatie is een pinkdikke streng te voelen, voor
het bekken verloopend, in het hypo- en mesogastrium.
Diagnose: Metrorrhagie.
Therapie: Getracht wordt met secale cornutum per os en pituglandol subcutaan
de bloeding tot stilstand te brengen. Daar dit geen resultaat heeft en het dier
wat anaemisch begint te worden, wordt tot hysterectomie overgegaan. Na 7
dagen is de wond per primam genezen, bloeding is niet meer gezien.
Onderzoek van den uterus.
Bad.: Tusschen de talrijke erythrocyten liggen enkele epitheelcellen en leuco-
cyten, bacteriën worden niet gezien. Ook de cultures zijn steriel gebleven.
Path. anat. Macroscopie: Deze uterus is pinkdik en goed gecontraheerd.
De lengte der hoornen is 11 c.M., de omvang 3'/2 c.M. en het gewicht van den
uterus 30 gram. De kleur is bleek. De wand is c.M. dik. De mucosa is 'Sterk
onregelmatig geplooid. De placentagordels, die c.M. breed zijn, hebben even-
eens plooien, die in lengterichting verioopen. De placentagordels in het uiteinde
van de hoornen zijn smaller (% c.M.) en veel minder sterk geplooid. De inhoud
bestaat uit bloed met stolsels erin; microscopisch worden er erythrocyten,
epitheelcellen en enkele leucocyten in gevonden.
Microscopie: Achterste placenta: De mucosa is niet belangrijk verdikt;
plaatselijk zijn plooien gevormd mede door de contractie. De klierbuizen zijn in
matig aantal aanwezig, de meeste zijn niet uitgezet, een enkele cyste komt voor.
In de cysten is een gering kruimelig, draderig eiwitneerslag met enkele cellen
erin gelegen. Het epitheel van de normale buizen is kubisch, van de cysten is
het plat. Het oppervlakte-epitheel is op vele plaatsen gewoekerd tot lange, smalle
vlokken. De cellen zijn zeer hoogcylindrisch en bleek van kleur en bevatten
kernen, die soms blazig, 'soms geschrompeld zijn. Op enkele plaatsen is het epi-
theel meerrijig cylindrisch met beginnende papilvorming. De propria mucosae
is betrekkelijk arm aan infiltraatcellen, langs de oppervlakte ligt een zóne, die
celrijk is. Op de meeste plaatsen overheerschen polymorphkernige leucocyten,
op enkele plaatsen hebben de lymphocyten de overhand en komen ook plasma-
cellen voor. Tevens worden phagocyten met (bloed)-pigmentkorrels erin gezien.
De mucosa is vrij rijk aan oedeemvocht, bindweefselnieuwvorming treedt niet
op den voorgrond. De grens tusschen de mucosa en den muscularis is zeer
duidelijk. De muscularis vertoont evenmin als de subserosa en de serosa af-
wijkingen.
Plaatselijk is de aandoening wat ernstiger. Op de plaats van de voorste
placenta is de mucosa arm aan oedeem en is deze ook smaller. Het infiltraat is
hier hetzelfde als in het overige deel van den uterus. De kernrijkdora valt hier
zoowel in de mucosa als in den muscularis op. Ook het bindweefsel treedt in
alle lagen sterker op.
Diagnose: Geringe endometritis, met matige infiltratie en weinig vervalver-
schijnselen aan de mucosa, hoogstens subacuut verloopend, waarbij noch uit het
macroscopische noch uit het microscopische beeld een oorzaak voor de bloeding
is gevonden. Uit het ontbreken van een algemeen emstigë aandoening moet
worden opgemaakt, dat de bloeding aan een locaal defect moet worden toege-
schreven.
5. Anamnese: Duitsche herdershond, 9 jaar oud. De patiënte heeft tweemaal
gejongd. Den laatsten keer, ongeveer een jaar geleden, is een abortus opge-
treden. Een half jaar terug is ze eenige malen kort achter elkaar loopsch geweest.
Ze heeft nu reeds enkele maanden uitvloeiing (bloederig, etterig en stinkend).
De eetlust is goed, het drinken is normaal. Een behandeling met secale cornu-
tum heeft geen resultaat gehad.
Status praesens: De voedingstoestand en algemeene toestand zijn normaal. De
uitvloeiing is chocoladekleurig, pituglandol heeft geen vermeerdering tengevolge.
Bij vaginale exploratie blijkt een schouderblad van een fetus in de vagina aan-
wezig te zijn. Het slijmvlies is hierdoor geïrriteerd, ook bij rectale exploratie
voelt de vagina te dik en te hard aan. Bij buikpalpatie is in het mediale meso-
gastrium een strengetje te palpeeren. In het hypogastrium (mediale en ventrale)
is vlak voor het bekken een harde, dikke onregelmatige massa te voelen.
Diagnose: Macereerende vrucht met als gevolg een endometritis.
Therapie: Hysterectomie. Hierbij blijkt de dikte een vrucht in het corpus uteri
-ocr page 192-te zijn, waarvan een klauwtje den uteruswand al geperforeerd heeft, wat ge-
volgd is door een adhaesieve peritonitis. Het rectum, het omentum en het meso-
metrium zijn zeer stevig met deze massa vergroeid. Nadat deze alle los geprae-
pareerd zijn, kan de uterus geamputeerd worden. De ovariën zijn sterk cysteus.
's Nachts na de operatie is het dier gestorven. Het sectieverslag luidt: intravi-
tale autodigestie van de Oesophagus met een overlangsche perforatie over een
afstand van enkele c.M., met uitstorting van maaginhoud in het cavum medias-
tinale en in de pleuraholte. In de milt Zijn follikel-hyperplasden, in de lever
leverceladenomen en in de schildklier en in de bijnier zijn eveneens adenomen
aanwezig.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Het uitstrijkje van den uterusinhoud bevat veel schimmen van roode
bloedcellen, waartusschen polymorphkernige leucocyten en enkele epitheelcellen.
Bacteriën worden niet gezien. Ook de cultures blijven steriel,
Path. anat. Macroscopie: Behalve de kippeneigroote dikte in het corpus
uteri is de uterus niet uitgezet.
Microscopie: In geen van beide hoornen worden noch in de mucosa,
noch in den muscularis ontstekingsverschijnselen waargenomen.
Diagnose: Craniaal van de macereerende deelen van de vrucht is de uterus
normaal, ter plaatse ervan is de wand geheel aangetast en als één massa met de
omgeving vergroeid.
6.nbsp;Anamnese: Pekingees van ± 3 jaar heeft 4 dagen geleden 2 doode vol-
dragen jongen geworpen. De secundinae heeft de eigenaar niet gezien. Sedert
2 dagen is het dier ziek, eet niets en is suf.
Status praesens: Zeer ziek hondje. De temp. is 39° C. De uitvloeiing is choco-
ladekleurig, slijmig en weinig stinkend. Bij palpatie wordt voor in het abdomen
een deegachtige massa gevoeld, achterin zijn 2 strengen te voelen.
Therapie: Dagelijks wordt het dier ingespoten met 1 c.c. clavipurin. Hierna
treedt sterke uitvloeiing op, die nog chocoladekleurig is. De temp. zakt tot 38° C.
Na 2 dagen is de massa in den buik harder en kleiner. De algemeene toestand is
beter. Na 5 dagen is de uitvloeiing helder en slijmig. De volgende dagen wordt
1 c.c. orasthine ingespoten. De uitvloeiing is weinig en iets rood gekleurd. Bij
palpatie is nog een streng te voelen. 9 dagen na het begin van de behandeling
is nog iets roode, slijmige, heldere uitvloeiing aanwezig, verder is het dier
gezond. Gedurende 2 weken is het nog met 250 mgr. extractum secale cornutum
per dag per os behandeld. De hond is weer normaal loopsch geweest en heeft
weer normaal geworpen.
7.nbsp;Anamnese: Dobermannpincher ± 5 jaar oud. 63 dagen na het dekken is
vloeistof afgeloopen. Door middel van pituglandolinjecties is geen vrucht ge-
boren, Yi week later heeft de hond resten van feti uitgebraakt. Röntgenologisch
zijn geen vruchten meer te zien. Gedurende dien tijd heeft het dier uitvloeiing
gehad.
Status praesens: De hond verkeert in goeden voedingstoestand en maakt geen
zieken indruk. Het dier heeft veel roodbruine, dunne uitvloeiing; bij palpatie is
een harde streng te voelen, welke tot in den bekkeningang is te vervolgen. De uit-
vloeiing bevat hoofdzakelijk vervallen leucocyten en slechts • enkele epitheel-
cellen.
Therapie: De eerste 3 dagen krijgt het dier per dag een injectie van 1 c.c.
clavipurin. De uitvloeiing is wisselend wat hoeveelheid betreft, een duidelijke
vermeerdering is na de injectie niet waargenomen. Daarna wordt gedurende 14
dagen per dag 1 c.c. pituglandol of 1 c.c. orasthine subcutaan toegediend. De uit-
vloeiing blijft bloederig, wel wordt ze helderder. Bij palpatie wordt de uterus
kleiner en soepeler. 7 dagen na de laatste injectie houdt de uitvloeiing op. Na
pituglandolinjectie treedt nog weer geringe, iets bloederige, slijmige uitvloeiing
op. Gedurende 10 dagen wordt nog weer 1 c.c. pituglandol per dag ingespoten.
De uterus is nu niet meer te palpeeren. Daarna is het dier gedurende 14 dagen
met 500 mgr. extractum ^secale cornutum per dag per os behandeld.
9 maanden later is de hond teruggekomen. De eerste loopschheid is normaal
verloopen en wel ongeveer 4 maanden na de behandeling. De tweede „loopsch-
heidquot; is 3 maanden later opgetreden. Het dier wilde toen den reu niet toelaten.
Sedertdien is voortdurend uitvloeiing aanwezig gebleven. Deze uitvloeiing is
koffiekleurig en dikslijmig. In het mediale en ventrale meso- en epigastrium is de
uterus als een ruim duimdikke, vrij slappe streng te voelen. Op de eerste clavi-
purin-injectie (1 c.c.) is veel donkerbruine uitvloeiing gevolgd. Deze injectie is
dagelijks herhaald. De sterke uitvloeiing is blijven aanhouden, na 3 dagen is
ze echter koffiekleurig geworden. De uterus voelt dunner en vaster aan. Ge-
durende de volgende 4 dagen is de uitvloeiing geelrood en daarna geel en meer
slijmig geworden. De uterus is in het hypogastrium als 2 strengen te voelen, in
het epigastrium neemt de dikte nog toe. De volgende dagen wisselen gele,
slijmige uitvloeiing en geen uitvloeiing elkaar af. Na 14 dagen is pituglandol
ingespoten, waarop geen groote hoeveelheid secretum is afgekomen. Den volgen-
den dag is dit wel het geval geweest. De uitvloeiing is na 3 dagen geheel op-
gehouden. Na een injectie van 2 c.c. pituglandol is geen uitvloeiing meer gezien.
De uterus is niet meer te palpeeren. De hond is bij den eigenaar normaal loopsch
geweest, gedekt is ze niet meer.
8. Anamnese: lersche setter, 5 jaar oud. 4 dagen voor de opname in de kliniek
had het dier het derde nest jongen moeten brengen. Op dien dag heeft de eige-
naar zwarte uitvloeiing gezien, maar niets van jongen.
Status praesens: Gezonde hond, in goeden voedingstoestand. De tepels zijn vol
melk, om de vulva zit opgedroogd secretum, er bestaat geen uitvloeiing. Explo-
ratie heeft geen resultaat. Bij palpatie is een streng van meer dan een duim-
dikte te voelen. Subcutaan worden 2 c.c. pituglandol ingespoten. Daarop ontstaat
een roode, slijmige uitvloeiing in vrij groote hoeveelheid.
Therapie: De volgende dagen wordt 1 c.c. pituglandol ingespoten, waarna
steeds slijmige, roode uitvloeiing is opgetreden. Na 5 dagen is de hoeveelheid
veel minder, het slijmige karakter overheerscht, de roode kleur is minder en
maakt plaats voor een gele. De uterus is als een vingerdikke streng te palpeeren.
Gedurende de eerste dagen heeft de patiënt zeer veel gedronken. Afwijkingen
zijn niet in de urine gevonden. De uitvloeiing is langzamerhand minder en
steeds meer helder slijmig geworden, na een injectie van 2 c.c. pituglandol is de
dikke, slijmige uitvloeiing weer iets bloederig. Daarna is het dier gedurende
14 dagen 500 m.^r. extractum secale cornutum per dag per os toegediend. Hierna
is nog iets bloedige, heldere, slijmige uitvloeiing aanwezig, de uterus is pinkdik.
Het dier is volkomen genezen.
9. Anamnese: 2 dagen voor het aanbrengen in de kliniek heeft deze 6-jarige
Caimterriër 3 doode, bijna voldragen jongen geworpen, er zijn slechts 2 placentae
gezien.
Status praesens: Het dier is in goeden voedingstoestand, het maakt een suffen,
zieken indruk. De temp. is 40,5° C. De uitvloeiing is rood chocoladekleurig en
niet stinkend. Bij palpatie is een pinkdikke streng te voelen.
Therapie: De behandeling heeft bestaan in het afwisselend toedienen van 1 c.c.
pituglandol en 1 c.c. orasthine. Na 2 dagen is de temp. 39,5° C., de algemeene
toestand is verbeterd en de uitvloeiing is roodslijmig. Na 5 dagen is de uit-
vloeiing na een pituglandolinjectie geel, helder, slijmig. Na 1 week is geen
enkele afwijking meer waar te nemen.
9a. 43^ maand later heeft het dier reeds weer een dood jong geworpen, dat vol-
dragen is, maar vermoedelijk een dag dood. De teef heeft 58 dagen gedragen.
4 dagen na den partus is het die^ ziek geworden (zeer suf, temp. 40,4° C., veel
uitvloeiing). Daar pituglandolinjectie den toestand niet verbetert, wordt hysterec-
tomie verricht, waarvan de patiënt vlot genezen is.
Onderzoek van den uterus.
Path, anat, (bevruchte hoorn). Macroscopie: Duimdikke, sterk gecon-
traheerde uterus. De kleur is vrij bleek, de wand is 4 m.M. dik; de mucosa is
bezet met plooien, die op de placentae overdwars verioopen. De inhoud is rood,
gering, purulent en slijmig.
Microscopie: Placenta: De mucosa is zeer dik. Het oppervlakte-epitheel
ontbreekt. Klierbuizen worden niet gezien. De oppervlakkige laag is rijk aan
vervallen polymorphkernige leucocyten, het tusschenliggende weefsel is lytisch.
In de diepere laag worden talrijke zeer groote bloedingen waargenomen. De
vaten zijn sterk overvuld en rijk aan leucocyten. In de buurt van de diepst
gelegen vaten bevinden zich ophoopingen van lymphocyten en plasmacellen.
Dit infiltraat zet zich evenals het leucocytaire op vele plaatsen in de opper-
vlakkige laag van den muscularis voort. In het uitwendige deel van den muscu-
laris longutudinalis neemt het aantal leucocyten weer toe. In de subserosa is
hun aantal het grootst. Hierin treft men ook talrijke getromboseerde venae aan.
Het Peritoneum zelf vertoont hier en daar geringe fibrine-afzetting.
Hoom: Hier treft men hetzelfde beeld aan. Het aantal klierbuizen is vrij
groot; ze zijn matig uitgezet. De inhoud bestaat uit een eiwitneerslag met hier en
daar vervallen leucocyten erin. Het epitheel is plat tot kubisch en heeft een
normaal aspect. Het infiltraat, bestaande uit lymphocyten, histiocyten en plasma-
cellen, is hier in groote hoeveelheid aanwezig. In den muscularis is nieuw-
vorming van het collagene bindweefsel opgetreden.
In het mesometrium blijkt in de bloederige dikte een trombo-phlebitis aan-
wezig te zijn.
Diagnose: In den bevruchten hoorn is een acute, haemoparulente metritis
aanwezig. Hiernaast zijn resten van een chronische endometritis aanwezig.
In den onbevmchten, niet uitgezetten hoorn zijn microscopisch geen oni'
stekingsverschijnselen aanwezig.
10.nbsp;Anamnese: Dalmatiner, van 4 jaar. 2 dagen terug heeft ze een levend jong
geworpen. De placenta is niet gezien, het dier heeft uitvloeüng gehouden, het is
overigens goed gezond.
Status praesens: Het dier heeft chocoladekleurige uitvloeüng, die na de palpatie
sterk in hoeveelheid toeneemt. De uterus is duimdik en vrij stevig.
Therapie: Dagelijks wordt een injectie van 1 c.c. pituglandol gegeven. De uit-
vloeüng is snel verminderd en is alleen na de injectie nog aanwezig. Na 3 dagen
is de hond geheel genezen.
Bijna 3 maanden later is de hond loopsch geworden, uitvloeiing is toen zeer
kort aanwezig geweest. In het praeparaat is het zuivere schollenstadium zonder
leucocyten aanwezig. Na de volgende loopschheid heeft het dier normaal
gejongd.
11.nbsp;Anamnese: 2 jaar oude Bedlington-terriër, heeft 3 dagen tevoren 8 levende
jongen binnen 4 uur tijds geworpen zonder hulp. Het dier is nu ziek, eet en
drinkt niet, braakt en heeft diarrhee.
Status praesens: Zeer zieke hond. De temp. is 40,4° C., de pols is 120 slagen
per minuut, regelmatig en vrij krachtig. Er is zeer veel dunne, roode, purulente,
niet stinkende uitvloeiing. De buik is opgetrokken, de musculatuur is matig ge-
spannen, bij palpatie is een ruim duimdikke harde uterus te voelen.
Therapie: Gedurende de volgende 24 uur zijn 2 keer 5 E. piton en 2 keer 2 c.c.
kamferolie 25% subcutaan toegediend. Het dier is 3 uur later gestorven. Bij
sectie is gevonden: Sepsis, catarrhale gastro-enteritits en bronchiaal-catarrh, In
de longen infarctachtige metastatische processen met vrij uitgebreide necrose.
Onderzoek van den uterus.
Path. anat, Macroscopie: Duimdikke uterus, die vrij goed gecontraheerd
is. De serosa ligt in plooien, de kleur ervan is bleek. Op doorsnee is de halve
c.M. dikke wand wat vochtig. De mucosa is ruw en heeft een grauwrood aspect.
De inhoud is bloederig, slijmig en bevat nog resten van necrotische vruchtvliezen.
Microscopie: Door de contractie lijkt de uteruswand te dik, boven-
dien is het bindweefsel oedemateus. Het aantal klierbuizen is geringer dan bij de
meest voorkomende endometritiden. De inhoud bestaat uit eiwitneerslag met
vervallen epitheelcellen en leucocyten erin. Het epitheel ervan is kubisch en ligt
veelal los van de onderiaag. Het oppervlakte-epitheel ontbreekt grootendeels;
waar het nog aanwezig is, is het laag met langgerekte kernen. De geheele
mucosa is rijk aan polymorphkernige leucocyten met gezwollen bleeke kernen.
Overal vallen overvulde vaten en bloedingen op, 'Soms vertoonen de vaatjes
trombose. Op verscheiden plaatsen is duidelijk verval van de oppervlakte aan-
wezig, waardoor de oppervlakkige mucosalagen, alsmede het daarop aanwezige
exsudaat, in een detritusmassa zonder kemkleuring zijn overgegaan. Op andere
plaatsen Is de mucosa over een groot gedeelte verdwenen, het leucocytaire infil-
traat zet zich hier tot ver in den muscularis internus en zelfs tot in de tunica
vasculosa voort. De vaten zijn in deze laatste laag sterk overvuld en rijk aan
leucocyten. De muscularis longitudinaMs is normaal evenals de subserosa en de
serosa.
Diagnose: Acute metritis met necrose van de mucosa-oppervlakte.
12. Anamnese: 12 jaar oud dwergpinchertje. 6 weken geleden heeft het 2
levende jongen geworpen. Na dien tijd is bloederige uitvloeiing ontstaan, die
door irrigaties niet wil ophouden. De faeces zijn dun en stinkend geweest. Eet-
lust ontbreekt, het dorstgevoel is normaal.
Status praesens: Ziek hondje in matigen voedingstoestand. In de rechter en
vooriaatste mamma bevinden zich kastanje-groote tumoren. De uitvloeiing is
weinig en geel bloederig van kleur. Een half uur na een subcutane injectie van
1 c.c. pituglandol wordt de hoeveelheid grooter en treedt het bloederige karakter
sterk op den voorgrond. De vagina is normaal. Bij palpatie is de uterus als een
strengetje te voelen in het mesogastrium.
Therapie: Hysterectomie. 's Nachts na de operatie is het dier gestorven.
Bij sectie is gevonden: een vrij groote bloeding in de 'siubcutis ter plaatse van
de operatiewond met geringe uittreding naar de buikholte. Ook zijn bloedingen
onder de pleura costalis en in het diaphragma aanwezig. Aan de uterusstompen
zijn geen ahvijkingen te zien. De hartspier is vettig gedegenereerd. Het tumortje
blijkt carcinoom te zijn. Metastasen zijn te vinden in de supramammaire lymph-
klier (erwtgroot), in de longen (van speldeknop tot klein-erwt-groot) en in de
longlymphklieren.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Microscopisch zijn in het uitstrijkje tusschen de vele slijmdraden slechts
enkele celoverblijfselen te zien. Bacteriën zijn uit dezen uterus niet te kweeken.
Path. anat. Macroscopie: Kleine uterus, waarvan de eene hoorn in het
craniale deel over lengte is verwijd. Deze hoorn is 10 c.M. lang, de linker is
8 c.M. De omvang bedraagt 4 c.M. en van het wijde deel 6 c.M. Het gewicht
van den totalen uterus bedraagt 28 gram. Aan het begin van het wijde deel is
een gordel te zien. De uterus heeft over de geheele lengte overlangs verloopende
plooien, de vaten zijn niet gestuwd. De cervix is bij druk op den uterus voor
den inhoud gering passabel. Het verwijde deel is ter plaatse van den gordel
haemorrhagisch verdikt. Op sneevlakten zijn er groote holten met bloed gevuld
in te zien. Naast dezen gordel is de wand dun. Het lumen is overal zeer nauw.
De mucosa is bezet met witte, overdwarsloopende plooien. In het wijde deel
liggen de plooien verder uit elkaar dan in het nauwe. Op den gordel lijken
losise necrotische deelen, misschien placentadeelen, te zitten. De inhoud is dik en
teerachtig en bevindt zich vooral in het wijde deel, maar is ook door de rest
van den uterus verspreid; er zijn enkele resten van leucocyten en zeer veel
vervallen roode bloedlichaampjes in te zien.
Microscopie: a. Dunne deel: Direct vallen het sterk gewoekerde opper-
epitheel en de smalle propria mucosae op. Het epitheel heeft veel vlokken ge-
vormd, voorzien van een stroma van bindweefsels. De vlokken zijn sterk ver-
takt, de secundaire papillen zijn massief of hebben een dun sitrengetje bind-
weefselstroma. Het epitheel is hoogcylindrisch met wazige, schrompelende kernen,
Het protoplasma heeft overal een grove schuimstructuur, bovendien ziet men
in het epitheel vrij veel vacuolen. Klierbuizen zijn in gering aantal aanwezig.
Enkele zijn sterk uitgezet. Deze nemen ter plaatse de geheele mucosa in beslag.
Ze bevatten een licht maaswerk van eiwitneerslag. De normale Wierbuizen zijn
leeg, of gevuld met wat neergeslagen eiwit, flet epitheel van de niet uitgezette
klierbuizen is kubisch, van de cysten is het plat. Bij de wijdste buizen treft
men een infiltraathaard van histiocyten aan, verder is geen infiltraat aanwezig.
De propria bestaat uit compact bindweefsel. In den muscularis frappeert de
groote kemrijkdom. De bloedvaten In de tunica vasculosa zijn omgeven doof
een zwaren bindweefselmantel (6 weken postpartum). Ontstekingsverschijnselen
ontbreken hier, evenals in de subserosa en in de serosa.
b. Wijde deel: le. met dunnen wand: Het oppervlakte-epitheel is hier tot veel
minder hooge papillen gewoekerd, die in het midden een gering bindweefsel-
stroma hebben, en met secundaire massieve papillen bezet zijn. Sterk uitgezette
klierbuizen komen hier niet voor. De propria mucosae vertoont zeer veel kernen,
die min of meer fibroblasten naderen. De capillairen zijn sterk gevuld. Op enkele
omschreven plaatsen wordt in de propria een tumoraohtige nieuwvorming ge-
vonden, die celrijk is en op zeer infiltratieven groei wijst en in den muscularis
dringt, doch het oppervlakte-epitheel onaangetast heeft gelaten. Het micros-
copische beeld en het celtype vertoonen overeenstemming met de vele kleine
longmetastasen, zoodat we hier ongetwijfeld te maken hebben met een toevallig
aangesneden jonge metastase van het carcinoom in den uteruswand. De muscu-
laris is kemrijk, hoewel door de mindere contractie niet zoo sterk als in het vorige
deel.
2e. Met verdikten wand: In dit deel valt de sterke bloedrijkdom door den heelen
wand direct op. De doorbloede velden zijn doorzaaid met cellen, beladen met
bloedpigment. De groote bloedingen worden door smalle strooken propriaweefsel
gescheiden. Het epitheel van de oppervlakte is over grooten afstand verdwenen,
op andere plaatsen is het cylindrisch en vormt het papillen of is het kubisch.
De kernen zijn geschrompeld. Talrijke klierbuizen hebben gering verwijde lumina,
ze zijn met een compacte of draderige eiwitmassa gevuld. Verscheiden van de
groote holten, met bloed gevuld, bevatten in hun met lage, platte cellen be-
kleeden wand, zooveel fijn korrelig donkergekleurd pigment, dat de aard der
cellen niet meer met zekerheid is te herkennen. Toch moeten vele van deze holten
uitgezette uterine klieren zijn, want men ziet bijna geen uterine klieren; slechts
enkele complexen worden gevonden. Bij systematisch afzoeken van de holten
lukt het bovendien toch enkele holten met bloed gevuld en met duidelijk plat-
epitheel bekleed te vinlden. Behalve deze holten met bloed vindt men in de
propria ook bloed diffuus verspreid liggen. Tusschen de normale klierbuizen
loopen schotten van de propria, die rijk zijn aan collageen bindweefsel, dat zeer
arm is aan cellen. Deze cellen zijn zeer flets gekleurd. Bloedingen zetten zich
voort in den circulairen muscularis en in de tunica vasculosa. De spierbundels
zijn ver uit elkaar gerukt. De longitudinale muscularis is niet zoozeer in dit
proces betrokken en is zeer smal. In den muscularis valt de kemrijkdom weer op.
De subserosa en de serosa zijn normaal.
Diagnose: Microscopisch duidt de haast overal gevonden sterke proliferatie van
het oppervlakte-epitheel op een chronischen prikkelingstoestand. Van een cellige
exsudatie is nauwelijks wat te vinden. In het dikke uterusdeel is ongetwijfeld een
zeer groote neiging tot bloeding, die op groote vaatalteratie wijst; het gevuld zijn
van de uterine klieren met bloed en het vrijwel overal ontbreken van het epitheel
van de klieren duidt eveneens op sterke alteratie. Naast dit proces wordt een
jonge metastase van carcinoom aangetroffen.
13. Anamnese: Vrij oude trekhond, die geregeld elk jaar gejongd heeft
8 dagen tevoren heeft het dier 13 levende jongen zonder hulp ter wereld
gebracht. 2 dagen daarna is het dier ziek geworden.
Status praesens: Het dier is moribund. De uitvloeiing is veel, blc^derig, rnet
stolsels en stinkend. Een uterus is bij het liggende dier niet te palpeeren. De
temp. is 37,8° C. en de pols 120 slagen per minuut.
Therapie: Subcutaan worden 1 c.c. pituglandol. 2 c.c. calvipurin en 8 c.c. kam-
ferolie toegediend. De uterina drijven plassen secretum naar buiten. 4 uur later is
de hond dood.nbsp;,
Het sectieverslag luidt: Enfiocarditis verrucosa van de mitralis met metastatische
processen in nieren, pancreas, milt, longen, hartspier en hersenen. Sepsis.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In den inhoud liggen vele vervallen leucocyten, epitheelcel en en schim-
men van roode bloedHchaampjes. Hiertusschen liggen groote en kleine Gram-
negatieve staafjes en enkele coccen, die verspreid liggen of in ketens. Dit blijken
drie bacteriesoorten te zijn.
le. Een haemolytische colistam.
2e. Een niet-haemolytische streptococcus.
Op de blöedagarplaat groeien vrij groote, ronde, grijze kolonies. In den
lever-, serum- en bloedbouillon ligt een dik bezinksel op den bodem. De strept^
coccenketens zijn matig lang, ze vormen weinig kluwens. De Liebig- en vleesch-
bouillon is diffuus troebel, de ketens zijn kort. Op agar, serumagar en gestdd
serum zijn de kolonietjes dauwdruppelachtig. Melk is in 2 Dlt; 24 uur gestold
lakmoeswei van Petruschky is na 3 X 24 uur oranje gekleurd en op de Endopiaat
groeien roode kolonies.nbsp;.
Als 3e bacterie wordt gekweekt de bacillus proteus amndohcum. Dit is een vnj
plomp, sterk bewegelijk Gram-negatief en niet zuurvast staafje. Op agar en
Lnm^^gar groeien ze als een bijna helder slijmig beslag, bestaande uit r^de
kolonie' Op gelatine groeien wit fluoresceerende kolonies, die de gelatine sterk
Ln vervloeiL. In de steekcultuur ontstaat een napvorimge uitholling aan de
oppervlakte. Ook gestold serum wordt sterk vervloeid. Op de bloedagarplaa
qr^^it steeds een diffuus beslag, zonderdat de kolonies te onderscheiden zijn, met
geringe haemolysis. Op aardappel en glycerineaardappel groeien gele. slij^ge
kolonls in een dik beslag. In de vloeibare voedingsbodems (bomllon. serum-
bouillon, bloedbouillon en leverbouillon) ontstaat een troebeling met .diesvorming
op den bodem. In den Gersbach's voedingsbodems wordt ze fs na 14 dagen be-
hoeden geen indol gevormd, evenmin wordt gas uit melk- of druiyensuiker
gevormd. Melk is na 2,X24 uur gestold en wordt daarna weer gepeptoniseerd,
Lmoesmelk eveneens; gedurende de peptonisatienbsp;Z'^ieiot'
moeswei van Petruschky is na 1 week gering oranje gekleurd. De Barsiekow-
rre-melksuikeroplossing wordt niet veranderd, de Barsiekow-nutroseKiruwen-
suikeroplo^ing bevat na 3 dagen een rose neerslag. Al de cultures, en vooral
de eiwit bevattende, verspreiden een heftigen stank.
Path. anat. M a c r o s c o p i e : Goed gecontraheerde uterus. De hoornen heb-
-ocr page 199-ben een dikte van de muis van een duim. De serosa is hyperaemisch en bevat
veel bloedingen. De mucosa is glad en intact. De inhoud is bloederig met stolsels
en stinkend.
Microscopie: Ontstekingsiverschijnselen ontbreken, zoodat we hier te
doen hebben met een normalen in involutie verkeerenden uterus, die sterk gecon-
traheerd is en waarvan de mucosa relatief te smal is; ze heeft vrij lange vlokken
gevormd. Het aantal klierbuizen is normaal, enkele bevatten vervallen epitheel-
cellen. Het klierepitheel is kubisch en ziet er gaaf uit. Het oppervlakte-epitheel,
vooral op de vlokken, is hoog cyhndrisch; de cellen zijn flets gekleurd. De
propria mucosae is celrijk. Het aantal sterk gevulde bloedvaten is groot, het
aantal leucocyten is vermeerderd. Ook treft men bloedingen en met pigment
beladen cellen aan en plaatselijk wat neerslag uit oedeemvocht. De muscularis
is zeer dik en zeer celrijk, de arteriën zijn omgeven door een zeer zwaren wand,
de inhoud is rijk aan leucocyten. Op enkele plaatsen treft men haardjes leuco-
cyten en vervallen bloedlichaampjes aan. De subserosa bevat plaatselijk kleine
bloedingen, het endotheel van de 'sierosa is hier tot vlokken gewoekerd. In deze
vlokken liggen enkele leucocyten.
In plaats van de klinisch gediagnostiseerde septische metritis hebben we te doen
met een grooten uterus, waarvan de involutie door het ziekteproces van het dier is
vertraagd. De geopende cervix heeft den bactriën een gemakkelijken toegang
verschaft tot de.lochiën, die niet voldoende uitgedreven zijn.
C. Anamnese onbekend.
1. Status praesens: Gladharige foxterrier van ongeveer 8 jaar. Verschijnselen
van een kort geleden partus zijn niet aanwezig. Af en toe heeft het dier wat
dikke, gele uitvloeiing, na palpatie treedt plotseling chocoladekleurige uitvloeiing
op. Overigens zijn geen afwijkingen waar te nemen.
Na laparotomie blijkt, dat de hnkerhoorn te dik is, terwijl de rechter uit
2 ampulachtige uitzettingen bestaat, die fluctueeren. De omvang van deze is
13^4 C.M.; de isthmus, die ze verbindt, is potlooddik. De linkerhoorn wordt ge-
amputeerd.
Onderzoek van den uterus.
Bact. Ze blijkt steriel te zijn.
Path. anat. Macroscopie: De omvang van den hoorn is V/l c.M. en de
lengte 8 c.M. Het gewicht bedraagt 18 gram. De serosa is gespannen. De wand
is weinig verdikt. De mucosa is doorbloed, glad en dicht bezet met dunne, over-
dwarsloopende plooien. Inhoud ontbreekt, in een uitstrijkje van de mucosa-opper-
vlakte zijn veel gave epitheelcellen aanwezig.
Microscopie: Het verdikt zijn van den wand moet toegeschreven
worden aan het oedeem, dat er in voorkomt. De hoeveelheid klierbuizen is niet
of slechts matig vergroot. Ze zijn steeds nauw van lumen; inhoud ontbreekt of
bestaat uit een egaal eiwitcoagulum; het epitheel is kubisch, soms cylindrisch,
Het oppervlakte-epitheel dringt met talrijke crypten naar binnen, en ziet er hier
en daar wat gewoekerd uit; het is vaak hoogcylindrisch en meerrijig. In het
losmazige bindweefsel van de propria liggen talrijke langgerekte kernen van
rustende bindweefselcellen. Infiltraat ontbreekt. Het bindweefsel van den muscu-
laris is vooral in de tunica vasculosa ook wat oedemateus.
Ontstekingsversschijnselen worden niet gezien in dezen uterushoorn; als eenige
afwijking ziet men oedeem en wat proliferatie van het oppervlakte-epitheel,
welke laatste op een chronische prikkeling wijst. Het ontbreken van iedere cellige
exsudaüe duidt erop, dat thans een ontstekingsprikkel niet meer aanwezig is.
De volgende 10 dagen vertoont de patiënt gele uitvloeiing. Daarna wordt
dagelijks gedurende 10 dagen 1 c.c. pituglandol subcutaan ingespoten. 2 dagen
na het begin hiervan treedt een chocoladekleurige uitvloeiing op, die in hoe-
veelheid wisselt. Nu wordt opnieuw laparotomie gedaan.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de epitheelcellen en leucocyten zijn Gram-negatieve staafjes
gelegen, die een haemolytische colistam blijken te zijn.
Het bloedserum van den hond agglutineert in de verdunning 1 : 400 dezen coli-
stam, De colistam No. A. 1 wordt in een verdunning 1:1600 nog geagglutineerd,
terwijl de para-colistam No. A. 4 niet geagglutineerd wordt, evenmin de staphylo-
coccenstam No. A. 20. Met normaalserum in .dezelfde verdunning en met phys.
NaCl.-oplossing treedt geen agglutinatie op.
Path. anat. Macroscopie: Nu blijkt, dat 'de ampulvorming geheel ver-
dwenen is en de uterushoom veranderd is in een gelijkmatig uitgezette, vinger-
dikke streng, die geel van kleur is. De lengte van de tuba tot de cervix is
111/^ C.M., de omvang c.M. en het gewicht 37 gram. De serosa is glad en
vrij rijk aan vet. Uit de cervix is met moeite pus te drukken. De uteruswand
is 1 C.M. dik, de mucosa is sterk geplooid en met epitheelwoekeringen bezet. De
inhoud is rood en slijmig met gele etterstrepen erdoor; er zijn vervallen epitheel-
cellen en polymorphkernige leucocyten in aanwezig.
Microscopie: Door den sterken contractietoestand is de mucosa sterk
geplooid. De klierbuizen zijn zeer in aantal toegenomen. De diepere lagen van
de mucosa zijn veel minder cellig geïnfiltreerd dan de oppervlakkige. In dit
laatste gedeelte zijn de klierbuizen over het algemeen nauwer van lumen en met
hooger cylindrisch epitheel bekleed dan in het eerste deel. Enkele van deze laatste
buizen zijn tot groote cysten uitgezet. Inhoud ontbreekt meestal, in enkele
buizen ziet men wat eiwitdraden, waarin enkele vervallen polymorphkernige
leucocyten. Het oppervlakte-epitheel is gewoekerd tot talrijke papillen, bestaande
uit hoogcylindrisch epitheel. De kernen van deze cellen zijn meest geschrompeld,
ook liggen er polymorphkernige leucocyten tusschen. Het infiltraat in de opper-
vlakkige helft van de mucosa bestaat grootendeels uit intacte polymorphkernige
leucocyten, verder uit enkele lymphocyten en wat histiocyten. In de diepere
mucosa vindt men deze cellen in dezelfde verhouding doch in veel geringer aan-
tal. Men ziet zeer veel gevulde bloedvaten zonder opvallende hyperleucocytose.
Bloedinkjes komen aan de oppervlakte voor. In de diepere mucosalagen liggen
hier en daar fibroblasten, terwijl plaatselijk oedeem aanwezig is. Op enkele
plaatsen dringen de klierbuizen of de cysten in den muscularis. Infiltraat komt
in deze laag weinig voor. Wel zijn de vaten in de tunica vasculosa sterk over-
vuld met vrij veel leucocyten erin. Het bindweefsel om de vaten is vrij sterk
oedemateus. De subserosa en de serosa zijn normaal.
De amputatiestomp van den anderen hcxjrn is rijk aan bindweefsel en over-
vulde bloedvaten. Tevens zijn er verscheiden oude, afgekapselde absceshaardjes
in aanwezig.
Diagnose: Subchronische endometritis. De ontsteking heeft nog een purulent
karakter, getuige het vrij sterke uitzenden van leucocyten naar het lumen van
den uterus, waarbij het geringe verval van deze cellen opvalt.
De bloedinkjes in de oppervlakkige laag van de mucosa zijn mogelijk aan de
werking van pituglandol toe te schrijven; het uittreden in het lumen is plaatselijk,
gezien de gele vlagen in den inhoud; een verklaring hiervoor geeft het anatomi-
sche beeld niet. Tevens valt bij dezen uterus op, dat de ampulachtige uitzettingen
vrij snel kunnen verdwijnen.
2. Bij de sectie van deze ± 9 jaar oude boxer wordt naast uraemie een endo-
metritis gevonden.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: In het uitstrijkpraeparaat van den uterusinhoud worden vrij plompe
Gram-negatieve staafjes gevonden. De cultures, met dit materiaal geënt, blijven
echter steriel.
Path, anat. Macroscopie: Elke uterushoorn bestaat uit 7—dunwan-
dige met dunvloeibaren, geelgroenen etter gevulde kippenei-groote ampulachtige
uitzettingen, waartusschen korte niet verwijde gedeelten. Slechts tusschen enkele
ampullen bestaat een nauwe communicatie. De cervix is gesloten. De uterusmucosa
is onregelmatig met kleine putjes, waartusschen licht promineerende witte kam-
metjes, soms kleine, schotelvormige verhevenheden. De inhoud is zeer waterig en
licht rood gekleurd en verspreidt een onaangename, zoetige lucht. De cellen
erin zijn sterk vervallen.
Microscop ie: De heele uteruswand is versmald. Het aantal klierbuizen is
plaatselijk nog al wisselend. De meeste zijn matig uitgezet, enkele zijn zeer wijd.
De inhoud ervan is een licht eiwitneerslag of een massa vervallen cellen, meest
polymorphkemige leucocyten. Het epitheel is kubisch. Van sommige buizen is het
laag; het heeft veelvuldig de basale membraan losgelaten; men ziet groepen epitheel-
cellen in het exsudaat. Het oppervlakte-epitheel ontbreekt overal. Het infiltraat be-
vindt zich door de geheele mucosa; aan de oppervlakte is het het sterkst. Het zijn
overheerschend polymorphkemige leucocyten met hier en daar enkele lymphocyten
Hierin treft men ook bloedingen aan. De weinige vaten zijn overvuld; ze bevat-
ten veel leucocyten. In de mucosa treft verder het zeer veel in de lengte ver-
loopen van de vezelen rustend bindweefsel. De grens met den inwendigen mus-
cularis is vrij scherp. Deze laag is bijna geheel vervangen door bindweefsel-
vezelen, die evenwijdig aan die in de mucosa verloopen. De vaten in de tunica
vasculosa zijn sterk gevuld en rijk aan leucocyten. De longitudinale muscularis
is eveneens rijk aan bindweefsel.
Diagnose: Zeer chronische endometritis, die in een pyometra is overgegaan,
met emaast een heftige haemopurulente exacerbatie.
De ampullen zijn hier volkomen van elkaar afgesloten; een reïnfectie vanuit de
vagina mag hier wel worden uitgesloten; het agens heeft zich in het uteroslumen
en in de klierbuizen moeten handhaven. Tenslotte zijn de bacteriën in hun eigen
stofwisselingsproducten te gronde gegaan.
3, Een 4 jaar oude Mastiff, is wegens farunculosis afgemaakt. Hiernaast werd
bij sectie een endometritis gevonden.
Een stukje van de aangetaste huid wordt gedurende 20 minuten in 1 % subli-
maatoplossing gelegd. Hierna wordt van een versche sneevlakte geënt. Er is een
staphylococcus pyogenes albus gekweekt, die haemolytisch is, gelatine langzaam
vervloeit, op gestold serum lysis geeft, melk in 7 dagen stolt en lakmoeswei van
Petruschky in dien tijd rood kleurt.
Onderzoek van den uterus.
Bact.: Tusschen de vervallen leucocyten en epitheelcellen liggen hoopjes vrij
slanke staafjes. In het Gram-praeparaat blijken ze Gram-positief te zijn. Op de
bloedagarplaten zijn na 5 dagen pas enkele kleine, gele, ronde kolonies met
gladden rand en een middellijn van 3 m.M. te zien. Er is geen haemolysis
opgetreden. Op agar en serumagar zijn de kleine kolonies geelwit, bolrond en
vochtig glanzend, ze hebben een gladden rand. Het condensvocht is wit troebel.
Bij rijkeren groei zijn het dauwdruppelachtige kolonietjes; na een paar dagen is
de kleur geel. De leverbouillon is diffuus troebel; in den serumbouillon ligt een
geel bezinksel op den bodem, terwijl de bovenstaande vloeistof licht troebel is.
Ook de bloedbouillon is gering troebel, haemolysis treedt niet op. In 24 uur
oude cultures is nog weinig groei aanwezig; in het hangendedruppelpraeparaat
laten de weinige staafjes geen beweging zien. In het methyleenblauwpraeparaat
liggen kleine hoopjes vrij slanke staafjes. Ze zijn Gram-positief en niet-zuurvast.
In bloed- en leverbouillon is de groei het best bij verder overenten. Op de
bloedagarplaten is de groei den eersten tijd zeer gering; na herhaalde malen
overenten groeien er meer kolonies. Op gelatine groeit na 3 dagen een zeer
dun beslag van heldere kolonies; er treedt geen vervloeiing op. De steekcultuur
bestaat uit enkele witte, ronde kolonies. Op gestold serum is na 14 dagen be-
broeden nog geen groei te zien. Ook in de praeparaten ontbreken de bacteriën.
In melk is geen groei te verkrijgen. Anaëroob is de groei op druivensuikerbloed-
agarplaten (Zeissier) wat vlugger en rijker dan bij aëroob kweeken. De kolonies
zijn van hetzelfde type; haemolysis treedt niet op. Noch op de vaste, noch
in de vloeibare voedingsbodems ontwikkelen zich sporen. In hersenbrij groeit deze
bacil onder geringe rose kleuring van den voedingsbodem. Op aardappel en
glycerineaardappel ontwikkelen zich geen zichtbare kolonies. Wel zijn de prae-
paraten rijk aan bacteriën. In den Gersbachvoedingsbodem, in peptonkeukenzout-
melksuiker en -druivensuiker, in lakmoeswei van Petruschky, in neutraalrood-
agar, in Barsdkow-nutrosemelksuikeroplossing, in -druivensuiker oplossing en op
de Gassner- en de Endoagarplaat treedt geen groei op. Op chocoladebloedagar
treedt matig sterke groei op.
Hier is dus een vrij slank, Gram-positiei staafje, dat aëroob maar wat beter
anaëroob groeit, gekweekt. Het kleurt zich niet-zuurvast, vormt geen sporen,
geeft geen haemolysis en behoort niet tot de coli-paratyphusgroep. Met behulp
van B e r g e y ' s manual of determinative bacteriology is deze bacterie niet
verder te determineeren, zoodat volstaan moet worden met het opgeven van de
eigenschappen.
Zoowel uit den rooden als uit den gelen inhoud zijn deze staafjes gekweekt.
Path. anat. Macroscopie: Zeer lange (50 c.M.) bleeke, vingerdikke
-ocr page 203-uterus met zeer vele kleine, ampulachtige uitzettingen. De wand is verdikt De
inhoud bestaat in den eenen hoorn uit gele pu. en in den anderen uit chocolade-
kleurige pus; in den hoorn met den gelen inhoud zijn meer cysten m de mucosa
aanwezig dan in den anderen. De mucosa vooral van den hoorn met den rooden
inhoud vertoont een mozaïkteekening, blijkbaar door defecten met grijze kammetjes
ertusschen. Door sterken druk op den uterus is wat gele pus uit de cervix te
persen. In den rooden, zoowel als in den gelen inhoud, worden vervallen epitheel-
cellen en leucocyten gevonden.
Microscopie: De mucosa wordt op verscheiden plaatsen verbreed door
sterk uitgezette klierbuizen, die zelfs tot cysten zijn geworden. Ze zijn gevuld met
een dunmazig eiwitneerslag; vooral in den hoom, gevuld met den chocolade-
kleurigen inhoud, vindt men hiernaast vervallen epitheelcellen en leucocyten. De
,cheiwanden tusschen de klierbuizen zijn smal. Het klierepitheel is zeer plat.
De talrijke niet uitgezette klierbuizen, die v.n.1. gelegen zijn tegen den muscularis
zijn bekleed met kubisch epitheel. Somm.ige van deze buizen zijn met bloed
gevuld Op enkele plaatsen treft men een groote massa aan, bestaande uit
polymorphkernige leucocyten en «roode bloedlichaampjes met ertusschen talrijke
cellen met bloedpigment beladen en complexen klierepitheelcellen. In beide hoornen
zijn deze aanwezig. Het nog aanwezige oppervlakte-epitheel bestaat uit kubische
tot cylindrische cellen met opgeblazen kern. Vooral in den hoorn met den
chocoladekleurigen inhoud liggen er veel leucocyten tusschen. De propria mucosae
is rijk aan lymphocyten, histiocyten en plasmacellen. In den hoorn met den
gelen inhoud liggen deze cellen veelal bij elkaar opgehoopt; ertusschen liggen
strooken met veel vervallen polymorphkernige leucocyten. De capillairen zijn
sterk overvuld; ze zijn rijk aan leucocyten. Oedeemvocht en bloedingen zijn in
geringe mate aanwezig. In den hoom met den chocoladekleurigen inhoud bevinden
zich vooral aan de oppervlakte veel vervallen leucocyten, groote bloedmgen en
oedeemvocht. In beide hoornen is vrij veel collageen bindweefsel nieuwgevormd,
In de vaatscheeden van den muscularis zijn veel lymphocyten gelegen; de vaten
zijn vooral in den hoom met den chocoladekleurigen inhoud sterk overvuld en
rijk aan leucocyten. In den inwendigen muscularis is vrij veel collageen bind-
weefsel nieuwgevormd.
Diagnose: Chronische endometritis met ernaast een acuut proces, waarbij in
den hoom met den chocoladekleurigen inhoud de bloeding in de oppervlakkige
laag heftiger is dan in den anderen hoom. In den eersten hoom is de exacerbatie
haemopurulent, in den ander purulent.
De bacteriën uit den uterus en de huid gekweekt zijn geheel verschillend van
elkaar. In beide hoomen komt ondanks het verschil in kleur van den inhoud
dezelfde bacterie voor.
4 Deze ± 6 jaar oude hond is klinisch volkomen gezond. Bi] laparotomie
blijkt de uterus te groot te zijn. De lengte bedraagt 25 c.M. Er zijn tal van
ampulachtige uitzettingen ontstaan, die vingerdik zijn en afgewisseld worden door
potlooddikke deelen. Een deel van den uterus is verwijderd. De wand van de
verwijde deelen is dun, van de niet verwijde deelen vrij dik. De inhoud bestaat
uit dunne, gele pus. De mucosa is plaatselijk bezet met talrijke witte richeltjes.
Microscopie: De mucosa is over groote oppervlakte wat versmald;
-ocr page 204-op enkele plaatsen is ze verbreed. Ze vertoont -(veinig woekeringen. De klier-
buizen bevinden zich v.n.1. tegen den muscularis aan en zelfs erin, op enkele
plaatsen bereiken ze de tunica vasculosa. Daar, waar de mucosa verbreed is,
is het aantal klierbuizen sterk vermeerderd. Hun lumina zijn gering vergroot,
het epitheel is kubisch. De in de oppervlakkige laag gelegen buizen bevatten
vervallen cellen met groote, blazige kernen. De propria mucosae is rijk aan
histiocyten en fibroblasten met ertusschen polymorphkernige leucocyten, waarvan
de kern nog intact is. In de mucosa is zeer veel collageen bindweefsel aanwezig,
evenals in den muscularis.
De coupes, van andere plaatsen van dezen uterus gemaakt, verschillen sterk.
In sommige is de mucosa zeer dik en rijk aan oedeemvocht. In de oppervlakkige
lagen bevinden zich veel leucocyten; het tusschenliggende weefsel vertoont geen
verschijnselen van lysis. In andere coupes zijn de klierbuizen sterk gewoekerd,
zoodat de mucosa een losmazige structuur heeft gekregen. In weer andere treden
plaatselijk groote bloedingen op den voorgrond, waarin phagocyten met pigment-
korrels beladen liggen. Hiermede zijn tevens de epitheelcellen van de klierbuizen
beladen. In de ampulachtige verwijding is de wand dun, de mucosa is smal
en sterk uiteen gerafeld. Het oppervlakte-epitheel ontbreekt. De bindweefsel-
nieuwvorming treedt hier niet op den voorgrond.
Diagnose: Chronische endometritis, die over het geheel een rustig beeld heeft.
Op enkele plaatsen is het proces wat meer acuut, in de verwijding treedt
verval op.
De hond heeft verder geen verschijnselen van endometritis vertoond. Na 40
dagen is een 2e stukje van den uterus geamputeerd. De uterus Is nu ruim
duimdik en gelijkmatig uitgezet. De wand Is dik, de Inhoud Is dun en chocolade-
kleurig. De mucosa Is gewoekerd.
Microscopie: De mucosa Is zeer sterk gewoekerd met veel grillig ge-
vormde papillen aan de oppervlakte. Het aantal doorsneden van klierbuizen is
niet vermeerderd. Van de tegen den muscularis aanliggende is het lumen uitgezet,
het epitheel ervan is laag, van de niet uitgezette Is het hoogcylindrisch, zelfs
met veel papilvorming. De Inhoud bestaat overheerschend uit eiwitneerslag. Het
oppervlakte-epitheel is hoogcylindrisch. De propria mucosae Is rijk aan lympho-
cyten en bevat enkele plasmacellen en histiocyten. Op tal van plaatsen liggen
hiertusschen gedeelten, waarin bijna uitsluitend vervallen polymorphkernige
leucocyten liggen. Deze dringen zelfs ln den muscularis en liggen dan in de vaat-
scheeden. Bloedingen zijn spaarzaam aanwezig. Overal Is bindweefselnieuwvorming
opgetreden. De muscularis is tusschen de spiervezelen vrij rijk aan lymphocytalr
infiltraat. Bindweefselnieuwvorming treedt sterk op den voorgrond.
Diagnose: Chronische endometritis met sterke exsudatieve en proliferatieve
veranderingen van de oppervlakte.
Behalve den vergrooten uterus zijn gedurende 3 maanden geen verschijnselen
waargenomen. Daarna is het dier loopsch geworden. De uitvloeiing Is macrosco-
pisch normaal, microscopisch zijn naast de schollen steeds ln meer of mindere
mate leucocyten aanwezig. Gedurende 10 dagen na de loopschheid, die 14 dagen
geduurd heeft, is het dier ziek, eet slecht, drinkt normaal en blijft veel liggen.
Bij palpatie is ■een groote uterus te voelen; uitvloeiing ontbr.eekt. Het dier is
afgemaakt. Bij sectie zijn enkel afwijkingen van den uterus aanwezig.
Onderzoek van den uterus.
Macroscopie: 30 c.M. lange uterushoorn met een omvang van 12 c.M.
De venae zijn gestuwd, de kleur van den wand is blauwrood. Op doorsnede
is de wand verdikt. De inhoud bestaat uit dunnen, slijmigen, lichtkoffiekleurigen
etter. Door druk op den uterus is een geringe hoeveelheid in de vagina te persen.
De mucosa is sterk geplooid en gekorreld.
Microscopie: Da mucosa is op verscheiden plaatsen verdikt, hoewel
het aantal klierbuizen beperkt is. Ook ziet men groote stukken, waar de mucosa
geheel ontbreekt en de heftig aangetaste muscularis aan het lumen grenst. De
verdikking is v.n.l. toe te schrijven aan de vermeerdering van bindweefsel en
aan het oedeem. De klierbuizen liggen meest in groepjes bij elkaar. De inhoud
bestaat uit eiwitneerslag; in enkele bevinden zich vervallen polymorphkemige
leucocyten. Piet epitheel is overheerschend kubisch, in enkele buizen cylindrisch.
Het oppervlakte-epitheel ontbreekt over groote afstanden; het nog aanwezige
is kubisch of cylindrisch. De propria mucosae is zeer rijk aan infiltraat. Het
aantal histiocyten en lymphocyten is zeer groot, het aantal plasmacellen is veel
geringer. In de oppervlakkige laag zijn vervallen polymorphkemige leucocyten
ver in de meerderheid. Op verscheiden plaatsen treft men gebieden met deze
cellen aan tot ver in den muscularis. In de mucosa is het aantal overvulde
capillairen vrij groot; op talrijke plaatsen is bloed buiten de vaten getreden en
is oedeemvocht aanwezig. Het aantal fibroblasten is groot, ook is op verscheiden
plaatsen collageen bindweefsel nieuwgevormd. Over groote afstanden zet het
ontstekingsproces zich in den muscularis voort, zoo zelfs dat men spaarzaam
spiervezels tusschen de polymorphkernige leucocyten ziet. Waar dit niet het
geval is, zijn de vaatscheeden rijk aan lymphocyten en histiocyten; dit is ook
het geval in de tunica vasculosa, waarin de vaten sterk overvuld zijn en in
den muscularis longitudinalis. Ook hier is het bindweefsel sterk vermeerderd.
Diagnose: Chronische endometritis met er naast heftig acuut proces.
Bij dezen hond heeft gedurende ± maand een endometritis bestaan, die
geen verschijnselen heeft gegeven, althans voor een leek niet waarneembaar. Na
den oestrus heeft het proces zich klinisch geopenbaard. Path. anat. is toen ook
een heftig acuut proces, dat veel sterker op den voorgrond treedt dan op de
vorige tijdstippen van onderzoek, naast het chronische opgetreden. Voor den
oestrus is het proces echter niet volkomen rustig geweest.
Daar in het exsudaat van de balano-postitis van den reu de bacillus haemoglo-
binophilus canis voorkomt, is pus van een 10-tal reuen onderzocht, bij 4 is deze
bacil gevonden.
Het exsudaat bevat coccen, die meest verspreid liggen, groote staven en
slanke fijne staafjes. De eerste twee zijn Gram-positief, de laatste Gram-negatief.
Een öse van het materiaal is over 3 bloedagarplaten uitgestreken. Na 24 uur
zijn op de platen naast groote, grijze koloniën met onregelmatigen rand en met
een rood doorschijnende zóne er omheen kleine heldere, ronde, glimmende, bolle
kolonies met een middellijn van 3 m.M. gegroeid. Enkele op minder dicht geënte
plekken zijn wat grooter, hebben een grijze kleur en een duidelijke, grijze kern
in het midden. Om deze kolonies is geen doorschijnende hof ontstaan. In de
praeparaten liggen vrij slanke staafjes, die vaak ln kleine hoopjes liggen, ook
vormen ze korte ketens. De grootte en vorm varieert nogal sterk, sommige lijken
op coccobaclllen. Ze kleuren zich niet Gram-posltlef en niet-zuurvast. Beweeg-
lijkheid is niet waargenomen. Op agar, serumagar, gestoldserum en gelatine groeit
deze bacil niet, evenmin in bouillon en serumbouillon. In praeparaten van deze
voedingsbodems zijn geen bacillen aan te toonen. Leverbouillon wordt diffuus
troebel met kleine vlokjes er in, evenals de bloedbouillon. Hierin stijgt de roode
bloedkleurstof niet op boven het oppervlak, de roode bloedkleur maakt plaats voor
een grijsbruine kleur. In den leverbouillon zijn de bacillen wat korter van vorm
en meer ln ketens gelegen dan ln den bloedbouillon. Op chocoladeagar (10%
paardenbloedagar gedurende 10 minuten op 65° C. verhit) groeit deze bacil in
kleine, heldere kolonies of ln wat grootere, grijze kolonies met een grijze kern
al naar bet meer of minder dik begroeid zijn van den voedingsbodem. In de
praeparaten doen ze zich voor als fijne Gram-negatieve staafjes, in hoopjes
gelegen of korte en lange ketens vormend. Na een paar maal overenten op
chocoladeagar en in leverbouillon is de vorm van de bacillen veel plomper en
korter en komen er weinig ketens meer voor. Volgens het Handboek der Patho-
gene Micro-organismen van Kolle en Wassermann heeft de bacillus
haemoglobinophilus canis alleen de X-factor uit haematlne noodig. Deze is
thermostablel en in een verdunning van haemogloblne van I ; 2.000.000 nog
werkzaam. De V-factor (!= vitamine C.) is niet absoluut noodig. Het werkzaam
zijn van de haemogloblne in zoo'n sterke verdunning verklaart wellicht de groei
van dezen bacil in leverbouillon. Volgens het bovengenoemde boek van Kolle
en Wassermann en volgens den ontdekker van dezen bacil. Friedberge r,
wordt bloed door dezen bacil verkleurd. K r a g e, die 20 gevallen van praeputlaal-
catarrh onderzocht, heeft deze eigenschap nooit waargenomen. De roode kleur
in bloedbouillon verdwijnt volgens Witte mann ook. De kleursveranderlng
van het bloed in de bloedbouillon van rood tot grijsbruin, zooals dit boven-
beschreven is, is geen specifieke eigenschap voor dezen bacil. In cultures van
andere bacillen ziet men dit ook optreden. Krage en Wittemann wijzen
op den sterken varieerenden vorm van dezen bacil. De laatste spreekt van dauw-
druppelachtige kolonies, die onder den binoculairen microscoop een duidelijke kern
hebben. Langer dan 1 week blijven de badllen in cultuur niet ln leven. Zelfs is
een stam na 3 dagen zoowel op de chocoladeagar als ln leverbouillon reeds
afgestorven.
De hier gekweekte bacil komt in eigenschappen zoozeer met de in de literatuur
vermelde overeen, dat men mag aannemen hier met den bacillus haemoglobino-
philus canis te doen hebben.
HOOFDSTUK 10.
De literatuur vermeldt zeer weinig gegevens hieromtrent, een toegepaste techniek
wordt nergens beschreven.
De proeven zijn in groote meerderheid gedaan bij honden, die in den oestrus
waren. Om te bepalen, op welk tijdstip werd geïnfecteerd, werden gedurende
de loopschheid uitstrijkjes van het vaginasecretum gemaakt, die met haemaluin-
eosine werden gekleurd.
Bij de eerste groep van proeven werd, nadat de hond met morphine en chloro-
form-aether in narcose was gebracht, de pus uit den uterus van een patiënt,
of de 24 uur oude bacteriecultuur door middel van een lange canule in groote hoe-
veelheid (30—40 c.c.) in de vagina gespoten. De vulva werd tevoren met spir.
saponatus en alcohol gedesinfecteerd. Het was zelfs bij geopende buikholte on-
mogelijk de canule verder dan het midden van den afstand tusschen de laatste
rib en de onderste vulvacommissuur in te brengen; het sterk uitstekende orificium
externum deed de canule steeds weer in de fornix komen zonder het cervixkanaal
te passeeren. Na het inspuiten werd de hond nog 5—10 min. achter hoog gelegd.
Bij de tweede reeks werd na laparotomie de uterus op het corpus dichtgebon-
den, waardoor zoowel het uterussecretum als het bacteriehoudende materiaal de
eerste dag (en) niet konden afvloeien. De Ugatuur belemmerde de groote bloedvaten
zoo min mogelijk in hun functie. Het materiaal werd met een canule door den
uteruswand in het lumen gespoten. Via het corpus bereikte de vloeistof den
anderen hoorn. De hoeveelheid, die in den uterus gebracht werd, bedroeg maar
enkele c.c. De plaats van injectie werd met een tabakzakhechting gesloten en
met joodtinctuur gedesinfecteerd. Daarna werd de uterus weer in de buikholte
teruggebracht en de buikwand gehecht. Door de pijnlijkheid van den buikwand
met als gevolg een verhoogde spiertonus, kon door palpatie het gedrag van den
uterus de eerste dagen na de injectie niet gecontroleerd worden. Van telkens
narcotiseeren om te palpeeren is met het oog op het gevaar van dien afgezien.
Bij deze methode kon meteen gecontroleerd worden, of de uterus macroscopisch
normaal was. In twijfelachtige gevallen werd een stukje aan het uiteinde van den
uterus geamputeerd. Hieruit werden cultures aangelegd en hiervan werden coupes
gemaakt. Daar de dieren meestal langen tijd na het aankoopen loopsch werden,
was klinische controle gedurende geruimen tijd voor de proeven mogelijk Het
bleek steeds, dat bij dieren in den oestrus de cervix duivenei-dik was. Na de
infectie werd na korteren of längeren tijd voor of na de volgende loopschheid
de uterus gedeeltelijk geamputeerd en pathologisch-anatomisch en bacteriologisch
onderzocht. Bij één proef werd op dezelfde wijze besmet, zonder dat de uterus
dicht gebonden werd.
Bij infectie na den partus werden de dieren per vaginam geïnfecteerd, nadat
ze in narcose waren gebracht. De canule kon hier nog steeds de cervix passeeren.
Als controle op de pathogeniteit werden andere honden subcutaan met dezelfde
smetstof ingespoten.
I. Besmetting per vaginam.
A. Infectieproeven met co/i- en para-colibacillen.
No. \. Ruwharige Duitsche staande, ongeveer 2 jaar oud, 14 dagen tevoren
was ze loopsch geworden. In het uitstrijkpraeparaat van de uitvloeiing bevonden
zich tot 6 dagen, voordat het dier geïnfecteerd werd, epitheelcellen en schollen
met een kleine kern, daarna waren weer leucocyten aanwezig en epitheelcellen
met duidelijke kern. Op den dag van de infectie was het aantal leucocyten groot
t.o.v. de kemhoudende epitheelcellen. 40 c.c. van den uterusinhoud van patiënt
No. A. 1 werd ingespoten. De canule werd over een afstand van 18 c.M. inge-
bracht, de afstand van ribboog tot onderste vulvacommissuur bedroeg 33 c.M.
Klinisch zijn geen symptomen, die op aanslaan van de infectie wezen, waar-
genomen. Bijna 4 maanden na de eerste loopschheid was deze hond weer
loopsch. Het uitstrijkpraeparaat van de vagina-inhoud bevatte veel schollen en
geen leucocyten. Een uterushoorn werd geamputeerd. Deze was potlooddik, ver-
toonde duidelijk zichtbare vaten en voelde wat massief aan; de mucosa was
hobbelig en rood gekleurd. De uterusinhoud was wit-troebel en bevatte epitheel-
cellen en enkele leucocyten, culturesi hiervan bleven steriel. Microscopisch waren
geen ontstekiftgsverschijnselen aanwezig, de mucosa was rijk aan crypten,
klieren en sub-epitheliale bloedingen.
De hond, die subcutaan met 5 c.c. van het materiaal was ingespoten, was na
3 dagen ziek, at niet, bleef in het stroo liggen en had een temperatuur van 40° C.
De plaats van injectie was warm en gezwollen. Na 36 uur zakte de temperatuur
en was de hond weer volkomen gezond. Abscesvorming is niet opgetreden.
Hoewel deze uterusinhoud subcutaan wel reactie opwekte, zijn in den uterus
geen óntstekingsverschijnselen waargenomen.
No. 2. Met den colistam No. A. 1, die uit het materiaal van de vorige infectie-
proef was gekweekt, werd, nadat deze 1 maand was voortgekweekt, een bastaard
pincher van pl.m. 2 jaar geïnfecteerd. Deze hond was 8 dagen te voren loopsch
geworden. Op den dag van infectie waren in het uitstrijkpraeparaat van de
vagina tusschen de schollen enkele leucocyten aanwezig. Op dezelfde wijze als
bij No. 1 werd hier 30 c.c. van een 24 uur oude bloedbouilloncultuur ingespoten.
Deze hond had 2 dagen later een temperatuur van 39,2° C. Klinisch zijn igeen
verschijnselen van een zich ontwikkelend uteruslijden waargenomen.
Bij een hond, die subcutaan met 3 c.c. cultuur was ingespoten, ontwikkelde
zich een pijnlijke zwelling, die na 3 dagen weer verdween, zonderdat het dier
symptomen van algemeen ziek zijn vertoond had.
Na ruim 4 maanden werd bij den eersten bond een uterushoorn verwijderd.
Deze was griffeldik, de serosa vertoonde lengteplooien. Het slijmvlies was wit,
bleek en iets hobbelig. Inhoud ontbrak. Cultureel was deze uterus steriel.
Microscopisch vertoonde de uterus sterke contractie, de mucosa was zeer klier-
rijk. De propria mucosae was zeer rijk aan cellen (rustende bindweefselcellen
en fibroblasten). Hier en daar lagen oppervlakkig kleine bloedingen. Ook de
muscularis was zeer celrijk. Ontstekingsverschijnselen ontbraken geheel.
Subcutaan gaf deze colistam No. A. 1 wel eenige reactie, in den uterus werden
geen veranderingen waargenomen.
No. 3. De hond van proef No. 1, waarbij de uterus na bijna 4 maanden
geen afwijkingen vertoonde, werd voor deze proef gebruikt. Tien dagen, nadat
de loopschheid was begonnen, werd op de gebruikelijke wijze geïnfecteerd. Tot
2 dagen hiervoor gaf het praeparaat van de vagina nog het zuivere schollen-
stadium te zien. Op den dag van infectie waren er epitheelcellen en enkele
leucocyten in aanwezig. Er werd 40 c.c. van een 24 uur oude bloed- en serum-
bouilloncultuur van de paracolistam No. A. 4 ingespoten. 10 dagen later is de
temperatuur gedurende één dag tot 39,4° C. gestegen. Verder hebben zich geen
verschijnselen van het genitaalorgaan noch van den algemeenen toestand voor-
gedaan. 5 maanden na den datum van de infectie was deze hond alweer loopsch.
De uitstrijkpraeparaten uit de vagina bevatten weer de schollen, zonderdat
leucocyten aanwezig waren. Als bacteriën werden coccen in ketens gelegen en
staafjes gezien, die in en om de schollen lagen. Bij palpatie was een streng te
voelen, die wel de uterus zou kunnen zijn. De oestrus verliep normaal, de uit-
vloeiing was niet meer en duurde niet langer dan normaal. 7 weken na het be-
gin van deze loopschheid werd de resteerende hoorn met corpus en cervix ver-
wijderd. De lengte van tuba tot cervix bedroeg 16 c.M., de omvang 33^ c.M. en
het gewicht 29 gram. Uitwendig waren de aanduidingen van een 20-tal ampul-
achtige uitzettingen aanwezig. In de insnoeringen veriiepen de venae, die wat
gestuwd waren. De inhoud was witachtig, slijmig en vrij helder en in vrij
groote hoeveelheid aanwezig. De uteruswand was wat verdikt. De mucosa was
bleek en bekleed met dunne overdwarsverloopende plooien. De hechting, waar-
mede de andere hoom was afgebonden, was geheel door peritoneum bedekt.
In den inhoud waren microscopisch deelen van cellen te vinden en geen bacteriën.
Cultures uit den inhoud aangelegd bleven steriel. Microscopisch was de mucosa
rijk aan kherbuizen, op sommige plaatsen zelfs zeer rijk. In enkele klierbuizen
was een fijndradig eiwitneerslag gelegen. Het epitheel ervan was eenlagig,
kubisch. Het oppervlakte-epitheel was eveneens eenlagig kubisch, op enkele
plaatsen cylindrisch, er waren ondiepe crypten gevormd, op sommige plaatsen
enkele papillen. In de propria mucosae was onder het oppervlakte-epitheel bloed
buiten de vaten getreden. De propria was rijk aan fibroblasten; ontstekingscellen
werden niet waargenomen. De muscularis vertoonde geen veranderingen. Deze
uteras was dus normaal.
De hond, die subcutaan met 5 c.c. van dezelfde cultuur was ingespoten, was
den volgenden dag ziek en suf. De temperatuur liep op tot 40° C. Er trad geringe
zwelHng van de injectieplaats op. De volgende dagen zakte de temperatuur en
was de hond weer gezond. Gedurende de daarop volgende 3 weken deden zich
verschijnselen van pyaemie voor; uit de sterk gezwollen submaxillaire lymphklier
werden staphylococcen gekweekt. Een tweede hond, met dezelfde cultuur ge-
infecteerd, heeft slechts plaatselijke zwelling en geringe temperatuursstijging
vertoond.
Met dezen paracolistam is het dus niet gelukt een endometritis op te wekken;
ook subcutaan was de pathogeniteit gering.
B. Infectieproeven met streptococcen.
No. 4. De Duitsche dog, die nog vrij jong was, was sedert 10 dagen loopsch.
De uitvloeiing was zeer veel en zeer bloederig. De praeparaten waren rijk aan
schollen en vervallen roode bloedlichaampjes. Op den dag van de infecüe waren
er geen leucocyten aanwezig. Op dezelfde wijze als bij de vorige proeven werd
deze hond ingespoten met 50 c.c. 24 uur oude bloed- en serumbouilloncultuur
van streptococcenstam No. A. 3. De canule werd over een afstand van 24 c.M.
ingebracht, de afstand van ribboog tot onderste vulvacommissuur bedroeg
40 c.M. Na 7 dagen traden in de bloederige uitvloeiing leucocyten op; de uit-
vloeiing is niet veranderd gedurende de loopschheid. De eerste 2 dagen na de
infectie steeg de temperatuur tot 39,4° C. om gedurende de volgende dagen
weer tot 38° C. te dalen. Na 3 weken steeg de temperatuur weer tot 39,9° C.
Eetlust en algemeene toestand zijn steeds goed gebleven. Uitvloeiing of een
vergroote uterus zijn niet geconstateerd. 6 maanden na de infectie werd de hond
weer loopsch, de uitvloeiing was ook nu sterk bloederig, microscopisch was het
zuivere schollenstadium aanwezig. De oestrus verliep klinisch normaal. 3 maan-
den later werd 1 uterushoorn geamputeerd. De lengte hiervan was 9 c.M., de
omvang 2 c.M. en het gewicht 4 gram. De serosa vormde talrijke lengteplooien,
de wand was dun. De mucosa was bloedrijk en wat hobbelig. In het uitstrijk-
praeparaat lagen enkele epitheelcellen. De cultures bleven steriel. Microscopisch
was de mucosa arm aan klierbuizen, waarvan de lumina zeer nauw waren;
inhoud ontbrak. Het oppervlakte-epitheel vormde maar weinig crypten, het was
kubisch. Wel was de oppervlakkige mucosalaag diffuus doorbloed. Ontstekings-
cellen werden niet gezien, wel waren veel fibrobleisten in de propria aanwezig.
De vaten in de tunica vasculosa waren met een dikke laag bindweefsel omgeven.
Deze uterus was dus normaal.
Gelijktijdig met het infecteeren van dezen hond werd een andere subcutaan
ingespoten met 4 c.c. van dezelfde cultuur. Den volgenden dag was deze hond
ziek (temperatuur 40,6° C.). De injectieplaats was gezwollen en pijnlijk. Na 3
dagen trad fluctuatie op, het absces werd geopend, de pus werd steriel opge-
vangen. Hieruit werden weer haemolytische streptococcen gekweekt.
Ondanks het pathogeen zijn van deze streptococcen, is het niet gelukt een
uterusaandoening er mee op te wekken.
No. 5. Hollandsche herdershond pl.m. 4 jaar oud. 5 maanden terug had het
dier gejongd en was toen geïnfecteerd. 6 dagen voor de infectie was de oestrus
begonnen. Tot een dag na de infectie met streptococcenstam No. B, 3 was het
schollenstadium aanwezig. De canule werd 1 c.M. verder dan het midden tusschen
ribboog en onderste vulvacommissuur ingebracht. 2 dagen later traden leucocyten
in de uitstrijkpraeparaten van den vagina-inhoud op. 4 dagen later waren veel
roode bloedlichaampjes en de daarop volgende dagen was bloedpigment aan-
wezig. 3 dagen voor de infectie was de hond gedekt. Noch locale noch algemeene
afwijkingen hebben zich voorgedaan; het dier wierp 6 levende jongen uit den
nog aanwezigen uterushoom. Hiermee is wel bewezen, dat de uterus volkomen
normaal was gebleven.
De subcutaan ingespoten hond had na 1 dag een temperatuur van 39° C.
en op de injectieplaats een pijnlijke zwelling. Den volgenden dag was het dier
weer normaal.
C. Infectieproeven met de anaerobe gasphlegmoonbacil van praenkel.
No. 6. 6 dagen voor de infectie was deze bastaard pincher van 2 a 3 jaar
oud loopsch geworden. De praeparaten bevatten veel epitheelschollen met bac-
teriën gelijkmatig ertusschen verspreid. 2 dagen na de inspuiting van 30 c.c. van
een mengsel van een 24 uur oude leverbouilloncultuur en 3 dagen oude hersen-
brijcultuur van den bacil van Praenkel No. B. 1 waren veel roode bloed-
lichaampjes aanwezig en 4 dagen er na kemhoudende epitheelcellen, veel roode
bloedlichaampjes en leucocyten met bacteriën er tusschen en in de epitheelcellen
gelegen. De 3 dagen oude hersenbrijcultuur bevatte talrijke sporen. De canule werd
17 c.M. ingebracht, de afstand van ribboog tot onderste vulvacommissuur bedroeg
30 c.M. De eerste 10 dagen was geen enkele afwijking waar te nemen, daarna
liep de temperatuur op tot 39° C., om na 14 dagen een top van 40,2° C. te
geven. Den volgenden dag daalde de temperatuur tot 39° C., de 2 daarop
volgende dagen werd weer 40° C. bereikt. Het dier was loom en at niet. Hierna
trad bloederige, slijmige uitvloeüng op en daalde de temperatuur tot 38° C. In
de uitstrijkjes lagen epitheelcellen en leucocyten tusschen de slijmdraden. Ook
waren er streptococcen en groote staven in gelegen, die buiten de leucocyten
lagen en zich Gram-positief kleurden. Cultureel werden er de bacil van Praenkel,
een haemolytische staphylococcus pyogenes aureus, een streptococcus pyogenes
haemolyticus longus en colibacillen in gevonden. Voor het nemen van exsudaat
was de vulva met zeepspiritis gedesinfecteerd. Dit was 27 dagen na het begin
van de loopschheid en 18 dagen na de infectie. Den volgenden dag Uep de
temperatuur weer op tot 40,8° C.; de eerst volgende 9 dagen daarna bleef de
temperatuur schommelen tusschen 38 en 40° C. De algemeene toestand wisselde;
uitvloeüng, die geel-slijmig en vrij veel was, was steeds aanwezig. Hierna wisselde
de temperatuur tusschen 38 en 39° C. De geel-slijmige uitvloeiing, soms met
iets bloed er door, bleef tot 2 maanden na de infectie bestaan. De algemeene
toestand bleef goed, bij palpatie is nooit een te groote uterus te voelen geweest.
3 maanden na de infectie werd de uterus weggenomen. Het gewicht was 8 gram,
de lengte van ovarium tot cervix 12 c.M. en de omvang 2,25 c.M. De serosa
was in de lengterichting geplooid, 1 c.M. van de tuba af bevond zich een sub-
sereuse erwtgroote cyste met helderen inhoud. De wand was niet verdikt. De
uterusinhoud was slijmig en geelachtig van kleur mef stukjes er in. De cervix
was passeerbaar. In het utems-lumen lag de ligatuur los, waarmee de eene uterus-
hoorn 4 maanden tevoren was afgebonden. Uitwendig was slechts een klein
litteeken in het peritoneum aanwezig. De mucosa was bruinachtig met tal van
witte puntjes (vermoedelijk epitheelwoekering, enkele op cysten lijkend), gelegen
in plooien, die in de lengterichting verilepen. In den inhoud waren zeer veel
leucocyten aanwezig en enkele vervallen epitheelcellen, bacteriën werden niet
gezien. Ook cultureel was deze uterus steriel. Microscopisch waren de klier-
buizen in normaal aantal aanwezig en niet uitgezet. Inhoud ontbrak, het epitheel
was kubisch. De mucosa lag in plooien, sommige crypten drongen tot bijna aan
den muscularis naar binnen. Het oppervlakte-epitheel was eenlagig, kubisch tot
cylindrisch. De propria mucosae was in de buurt van de crypten rijk aan infil-
traatcellen, meest lymphocyten en histiocyten. De capillairen waren flink gevuld;
ook was bloed buiten de vaten getreden en kwam bloed-pigment voor. Tenge-
volge van de sterke contractuur scheen de muscularis rijk aan kernen. De sub-
serosa en de serosa waren normaal. Pathologisch-anatomisch was hier een
rustige, weinig aggressieve, subacute endometritis met rijkelijk cellige exsudaüe
aanwezig. De vagina was normaal.
Een hond, subcutaan ingespoten met 3 c.c. van dezelfde cultuur, kreeg 4 uur
na de injectie een temperatuur van 40,2° C. en was loom en suf. De injectie-
plaats was wat pijnlijk en gezwollen. Den volgenden dag was het dier weer
normaal, wel bleef de dag-temperatuur 1° C. schommelen. Het oedeem werd
snel geresorbeerd.
Hier is dus een niet heftig verhopende endometritis opgewekt. Welke rol de
bacteriën en welke bacteriën de voornaamste rol gespeeld hebben, is niet meer
fe zeggen, daar bij het onderzoek de uterus al weer steriel was.
II. Infectieproeven na laparotomie.
A. Infectieproeven met colibacillen.
No. 7. Duitsche herdershond, die een paar jaar oud was.
De eerste 6 dagen van de loopschheid was de uitvloeiing bloederig, Micros-
copisch waren epitheelcellen met kleine kern en roode bloedcellen aanwezig, op den
dag van besmetting waren de schollen in zeer groot aantal aanwezig. Ertusschen
in lagen zeer veel bacteriën (staafjes en coccen). Eerst werd nog getracht via de
vagina de canule door de cervix, die duivenei groot was, te brengen, maar
steeds weer kwam de canule in de fornix terecht. Daarom werd, nadat een
ligatuur om het corpus was gelegd, 2 c.c. van een 24 uur oude serumbouillon-
cultuur van den colistam No. B. 1 direct door den wand ingespoten. Den volgenden
dag waren in het vaginauitstrijkje leucocyten en enkele kernhoudende epitheel-
cellen aanwezig. De vele bacteriën lagen in en tusschen de cellen. Tijdens de
daaropvolgende 8 dagen nam het aantal leucocyten sterk toe. Den derden dag
na de infectie steeg de temperatuur tot 39,6° C.; in hoeverre dit aan de laparo-
tomie óf aan de locale peritonitis óf aan een uterusproces moet worden toege-
schreven, is niet uit te maken. De algemeene toestand bleef steeds goed. Na 7
dagen was de buikwand per primam genezen. Na de loopschheidperiode bleef
gedurende 3 weken een geringe, slijmige uitvloeiing bestaan, die leucocyten en
epitheelcellen met duidelijke kern bevatte; bacteriën waren spaarzaam aanwezig.
Ruim 5 maanden na de infectie trad weer bloederige uitvloeiing op met veel
kernhoudende epitheelcellen, enkele leucocyten en veel erythrocyten. Een paar
dagen later was de hond loopsch (klinisch en schollenstadium). Na een week
werd 1 uterushoorn geamputeerd. De lengte er van was 113^ c.M., de omvang
3 c.M. en het gewicht 14 gram. De serosa was in de lengterichting geplooid,
de hoorn voelde stug en gespannen aan en had overdwarse insnoeringen. De
wand was bleek en vrij dik (5 m.M.). De mucosa zag er bloederig uit, ze was
in de lengterichting geplooid. De inhoud was zeer weinig en bevatte gave
epitheelcellen en enkele leucocyten tusschen de slijmdraden, bacteriën ontbraken.
Cultureel was deze uterus steriel. Microscopisch was de mucosa rijk aan crypten.
het aantal klierbuizen was vrij groot, het oppervlakte-epitheel was kubisch tot
cylindrisch (gave cellen). De propria mucosae was wat oedemateus en bevatte
hier en daar onder het oppervlakte-epitheel bloedingen; ontstekingscellen ont-
braken.
Subcutaan gaf deze colicultuur gedurende 2 dagen een pijnlijke zwelling en
een temperatuursverhooging tot 39,0° C.
Met dezen colistam is het niet gelukt een endometritis op te wekken na het
dichtbinden van den uterus.
No. 8. Jonge Duitsche herder.
Sedert een week was deze hond loopsch; de dag voor het begin van de proef
waren in het uitstrijkje, van de uitvloeiing voor het eerst leucocyten aanwezig.
Op de gebruikelijke wijze werd 2 c.c. van den colistam proef No. 13 ingespoten.
De bronst verliep normaal. Verder heeft het dier ook geen enkel verschijnsel
van endometritis vertoond. Na 10 weken werd de uterus verwijderd. Deze was
potlooddik; het peritoneum lag in lengteplooitjes, de kleur was bleek.
De afbindligatuur lag in den wand onder het peritoneum, het lumen was met
een sonde te passeeren De ligatuur van de vorige amputatiestomp was geheel
door het mesometrium en het omentum omgeven. De mucosa zag er glad en
bleek uit. Iets slijmige inhoud, waarin enkele epitheelcellen, was aanwezig.
Cultures bleven steriel. Microscopisch werden geen veranderingen waargenomen.
De mucosa was met gaaf, kubisch epitheel bekleed, ffet aantal klierbuizen was
niet groot, ontstekingscellen en bindweefselnieuwvorming ontbraken.
Deze infectieproef met den colibacd is zonder resultaat gebleven.
B. Infectieproeven met Streptococcen.
No. 9. ffollandsche herder, die 8 dagen voor de infectieproef loopsch geworden
was. De praeparaten bevatten veel schollen en roode bloedlichaampjes. Bacteriën
lagen tusschen en in de epitheelcellen. Op den dag van de infectie waren epitheel-
cellen met kern en enkele leucocyten aanwezig. Na dichtbinden van het corpus
uteri werd 2 c.c. van de dikke, gele pus ingespoten (No. A. 34). De eerste
dagen was het dier normaal, de uitvloeiing was gering en bevatte veel leuco-
cyten, kernhoudende epitheelcellen, roode bloedlichaampjes en bloedpigment. Het
laatste was na 10 dagen verdwenen. Het aantal bacteriën varieerde sterk, ze
lagen niet uitgesproken in de leucocyten. Den Hen dag liep de temperatuur op
tot 40° C. en was bet dier algemeen ziek, er bestond veel dikke, slijmige, roode
uitvloeiing, die kernhoudende epitheelcellen, erythrocyten, veel leucocyten en
enkele bacteriën bevatte. Gedurende 4 dagen wisselde de lichaamstemperatuur
'Sterk en was het dier algemeen ziek. De uitvloeiing bleef hetzelfde, microscopisch
traden vervallen leucocyten op den voorgrond, het aantal bacteriën (Strepto-
coccen) was groot. Een uterus was niet te palpeeren. Gedurende de volgende
16 dagen werd de uitvloeiing geel en dik slijmig en tenslotte helder slijmig. (31
dagen na de infectie). Het dier was weer geheel gezond. 12 weken na de infectie
werd de uterus geamputeerd. Deze was potlooddik; de serosa vertoonde lengte-
plooien. Op de plaats van injectie was het omentum met den uterus vergroeid.
De ligatuur van den geamputeerden hoom (vorige proef) was geheel door
peritoneum bedekt, het omentum was er mee vergroeid. De afbindligatuur was
onder het peritoneum duidelijk zichtbaar, het lumen was ter plaatse met een
sonde te passeeren. De wand was normaal van dikte. De mucosa was bedekt
met een wit beslag, de onderiaag was donkerrood, de inhoud was slijmig en
bevatte niet sterk vervallen epitheelcellen en leucocyten. Bacteriën werden niet
uit den uterus gekweekt. Microscopisch was de mucosa van normale dikte, klier-
buizen waren spaarzaam aanwezig, een enkele was wat uitgezet, inhoud ontbrak,
het epitheel was kubisch. Het oppervlakte-epitheel was cylindrisch en vrij rijk
aan vacuolen. De propria was op vele plaatsen doorzaaid met lymphocyten en
plasmacellen. De bloedrijkdom was vrij groot. Tusschen de beide lagen van den
muscularis viel de zeer breede en rijk aan groote vaten zijnde tunica vasculosa
op. Het spierweefsel was gering. Vooral in de buurt van de vaten was nogal wat
infiltraat gelegen. In het corpus uteri was het proces gekenmerkt door meer
verval van de mucosa. Het oppervlakte-epitheel ontbrak op verscheiden plaatsen.
De hoeveelheid infiltraatcellen was hier ook grooter; tevens trof men er nog
vrij veel leucocyten in aan. Het aantal klierbuizen was hier ook grooter,'er waren
er meer met een verwijd lumen en een eitwitachtlgen inhoud. In de diepere lagen
waren vaten met georganiseerde trombi, waarin weer kanalisatie was opge-
treden, aanwezig. In de cervix waren hier en daar hoopjes leucocyten onder het
epitheel gelegen. Het aantal bloedvaten, die sterk gevuld waren, was groot. De
klierparketjes waren normaal. In het epitheel waren tal van holtetjes gevormd
(reticuleerende degeneratie); ook trad desquamaüe op. Het beeld van deze endo-
metritis gaf genezing te zien, in het corpus was de ontsteking nog het heftigst.
Een jonge hond, subcutaan met hetzelfde materiaal ingespoten, vertoonde den
volgenden dag een temperatuur van 39,8° C. en geringe plaatselijke zwelling,
die weer snel verdween.
Bij dezen hond is een endometritis opgewekt. Na 12 weken was deze weet
genezen. De klinische symptomen (hooge temperatuur, algemeen ziek zijn en
uitvloeiing) zijn van korten duur geweest, zoodat het twijfelachtig is, o{ hier een
groote uterus aanwezig is geweest. Er is nooit een groote uterus te palpeeren
geweest.
No. 10. Deze jonge Duitsche herdershond was sedert 5 dagen loopsch. Op
den dag van de besmetting ontbraken de leucocyten nog in de uitstrijkpraeparaten,
den dag erna waren er kemhoudende epitheelcellen en leucocyten in aanwezig.
Bij deze praeparaten viel op, dat 7 dagen na de infectie, dus bijna 14 dagen
na het begin der loopschheid, leucocyten ontbraken; de kemhoudende epitheel-
cellen lagen in groote velden aaneen. In alle praeparaten waren zeer veel
bacteriën (staafjes en coccen) aanwezig, die steeds tusschen en in de cellen
lagen. Ook hier gelukte het niet na laparotomie de canule via de vagina de
cervix, die hier ook duivenei igroot was, te doen passeeren. Daarom werd de
cultuur van de streptococcen No. B. 1 door den uteruswand ingespoten. De
volgende dagen steeg de temperatuur tot 41° C.; de uitvloeiing was weinig en
wat bloederig. Na 3 dagen waren de achterbeenen sterk verdikt door warm
oedeem, dat zich de eerstvolgende dagen ook aan de voorbeenen liet zien. De
tarsaalgewrichten waren warm, pijnlijk en verdikt. In het oedeem ontstonden
groote huiddefecten. 7 dagen na de besmetting werd het dier afgemaakt. De
sectie gaf multipele, acute, purulente Phlegmonen tusschen spieren en subcutis
van alle ledematen en op den linkerborstwand met aansluitend een omschreven
acute, fibrineuze pleuritis. In de omgeving van de phlegmonen was sterk colla-
teraal oedeem aanwezig. De gewrichten vertoonden een beginnende purulente
arthritis. Vooral in het achterste deel van de buikholte was geringe acute
purulente peritonitis aanwezig. Haemolytische streptococcen werden gekweekt.
De ligatuur om het corpus uteri was in het weefsel gedrongen en 'sloot hef lumen
niet meer af. De uterus was griffeldik met overlangsche serosaplooien, de mucosa
was bleek; de cultures bleven steriel. Microscopisch was de uterus normaal
Tijdens de infectieproef was wat cultuur in het abdomen gekomen; dit zal de
oorzaak zijn geweest van de pyaemie. Gezien den uterus is dit waarschijnlijker
dan dat van hieruit de invasie van streptococcen heeft plaats gehad. Het ont-
breken van de leucocyten in de uitvloeiing op den 7en dag ging samen met het
verergeren van den toestand, het reactievermogen van het lichaam was blijkbaar
sterk verminderd.
Een hond, subcutaan geïnfecteerd, vertoonde den volgenden dag een tempe-
ratuur van 39,8° C., was algemeen ziek en had een pijnlijke zwelling op de
injectieplaats. Een dag later was de temperatuur weer 38,2° C. en was het
dier weer normaal; de zwelling is gedurende de eerstvolgende dagen verdwenen.
Hoewel de eerste hond aan pyaemie is gestorven, is geen endometritis opge-
wekt. Bij subcutane infectie bleek de streptococcenstam maar weinig pathogeen
te zijn.
No. 11. De bastaard pincher vertoonde al een week roode uitvloeiing, voordat
de reu notitie van haar nam. De uitvloeiing bevatte kernhoudende epitheelcellen
en roode bloedlichaampjes, waartusschen vrij veel bacteriën lagen. De volgende
4 dagen was het schollenstadium zeer duidelijk aanwezig. 2 dagen voor de
infectie traden weer enkele leucocyten op. De uterus was macroscopisch normaal.
De afbindligatuur werd vlak voor de cervix aangelegd. Hierna werden 3 c.c.
bloedbouilloncultuur van den streptococcenstam No. A. 23 ingespoten. Na een
week was de buikwand per primam genezen. Ziekteverschijnselen hebben zich
niet voorgedaan. Tot 12 dagen na de infectie bleef wat roode uitvloeiing aan-
wezig, die zeer veel epitheelcellen met duidelijke kern, vervallen roode bloed-
lichaampjes, bacteriën (staafjes en coccen) en een sterk varieerend aantal leuco-
cyten bevatte. De bacteriën lagen buiten deze laatste cellen. 1 maand na de
infectie was een duimdikke streng te palpeeren, zonderdat uitvloeiing optrad. Na
6 weken werd laparotomie gedaan. De uterus bleek sterk vergroot te zijn, de
linkerhoom was 203/2 c.M. en de rechter 26 c.M. lang, gemeten van de tuba
tot de bifurcatie. De omvang was 91/2 c.M. Er waren zwakke aanduidingen van
ampulachtige uitzettingen gevormd. Het deel tusschen de ligatuur en de cervix
was mee uitgezet; op de plaats van de ligatuur was slechts een litteeken over.
Van den rechterhoorn werd het craniale gedeelte geamputeerd. De wand was
verdikt tot 8 m.M. en niet gestuwd. De mucosa had groote dwarsplooien en een
gekorreld cispect met speldeknop groote cysten. De kleur was bleek. De inhoud
was zeer taai slijmig, vrij helder bruin-groen gekleurd en zat vast op den wand.
Microscopisch waren slijmdraden, met coccen in ketens van hoogsten 7 stuks
ertusschen, aanwezig. De coccen waren Gram-positief. Cellen ontbraken bijna
geheel. Op de bloedagarplaten, die met dit materiaal geënt waren, groeiden de
coccen niet. Op de serumagar waren na 24 uur bebroeden zeer veel dauw-
druppelachtige kolonietjes gegroeid. In het praeparaat lagen de coccen verspreid
en in korte ketens; ze waren Gram-positief. De serumbouillon was na 24 uur
helder; op den bodem lag een dik bezinksel, evenals in den leverbouillon en in den
bloedbouillon. De roode bloedkleurstof was tot ver boven het scheidingsvak op-
gestegen. In de praeparaten van deze voedingsbodems waren zeer veel korte,
Gram-positieve Streptococcen aanwezig. Door meerdere malen uit den bloed- en
leverbouillon over te enten op bloedagarplaten, gelukte het niet dezen coccus er
op te doen groeien. Op gestold serum was ook geen groei te verkrijgen. In melk
en in lakmoeswei van Petruschky trad geen groei op. Op gelatine (streep- en
steekcultuur) was de groei zeer gering, vooral de streepcultuur. Door overenten op
Zeissierplaten en anaëroob te bebroeden, groeiden na 48 uur enkele kleine, witte,
ronde kolonies, met een gelen doorschijnenden hof er om heen. Van deze platen
werd op serumagar overgeënt. Evenals bij overenten van de oorspronkelijke
vloeibare voedingsbodems beperkte de groei zich tot het troebel worden van
het condensvocht. Na een paar maal overenten op Zeissierplaten, was de groei
hierop vrij sterk, wat nu ook het geval was bij aëroob bebroeden. Nadat deze
streptococcus meerdere malen overgeënt was in leverbouillon, vormden zich
hierin lange ketens. Op gestold serum was de groei nu zeer zwak, in de praepa-
raten lagen de coccen meest verspreid. Melk werd nu gestold, in lakmoeswei
van Petruschky groeide de streptococcus niet.
Deze streptococcus komt in eigenschappen geheel overeen met die van No.
A. 23. Er is geprobeerd om van dezen stam antigeen te bereiden voor aggluti-
natie. Van agar en serumagar was dit door den slechten groei niet mogelijk. In
vloeibare voedingsbodems zakten deze Streptococcen snel uit tot een sluier op
den bodem. Geheel analoog als op bladzijde 149 is bescheven, is ook hier
getracht antigeen te bereiden met hetzelfde negatieve resultaat. Het bloedserum
van dezen hond agglutineerde in de verdunning van 1 : 400 den colistam Nr. A. 1.
De paracolistam Nr. A. 4 werd niet geagglutineerd.
Pathologisch-anatomisch was microscopisch de mucosa sterk verdikt door de
woekering van de klierbuizen. Ze waren sterk uitgezet en vooral in de opper-
vlakkige laag waren er slechts zeer smalle weefselsepta tusschen gelegen. De
inhoud bestond uit een eiwitmassa; in sommige lagen epitheelcellen en leucocyten.
Het epitheel was kubisch en zelden tot papillen gewoekerd. Deze klierbuizen
vormden de talrijke wrongen, die macroscopisch te zien waren. Het oppervlakte
epitheel was kubisch, op enkele plaatsen waren vlokken gevormd, de mucosa was
op deze plaatsen slechts weinig verbreed door de cysten. De propria mucosae
was rijk aan bloedvaten en aan buiten de vaten getreden bloed. Het infiltraat
bestond uit lymphocyten en plasmacellen. Het drong op sommige plaatsen de
mucosa binnen en bereikte hier en daar de tunica vasculosa. De bindweefsel-
nieuwvorming viel duidelijk in het oog. Hier was dus een chronische endometritis
aanwezig.
Een hond subcutaan ingespoten met 4 c.c. van dezelfde cultuur No. A. 23 ver-
toonde locaal niet de minste verschijnselen, de temperatuur liep op tot 39,7° C.
Het is dus in dit geval gelukt om met een streptococcenstam Nr. A. 23
experimenteel een endometritis op fe wekken na hef dichtbinden van den uterus.
Het agglutineeren van den colistam No. A. 1 zal toegeschreven moeten worden
aan een onbekende infectie met colibacillen, die het dier heeft doorgemaakt.
De eerste 10 dagen na het wegnemen van een deel van den uterus trad sterke
uitvloeiing op, die eerst geel was en later bruin-rood werd en steeds zeer dik
slijmig bleef. Daarna is geen uitvloeiing meer gezien. De uterus was als een
dikke harde streng te palpeeren, die langzamerhand kleiner werd. Na 2 maanden
werd de rest van den rechterhoorn geamputeerd. De uterus was nu uitwendig
normaal, potlooddik, de serosa lag in lengteplooien; het Omentum was met het
uiteinde van den rechterhoorn vergroeid, de stomp was geheel verdwenen, de
ligatuur lag los in het vetweefsel. Van de afbindligatuur voor de cervix was
alleen het litteeken over. De wand was van normale dikte, de mucosa glad en
iets bruin gekleurd. De inhoud was helder en zeer weinig en bevatte slijmdraden,
epitheelcellen en leucocyten, die niet vervallen waren. Er lagen vrij lange staafjes
tusschen, alleen of twee aan twee, ze waren Gram-positief. Op geen van de
geënte voedingsbodems trad eenige groei op.
Pathologisch-anatomisch was de mucosa vrij rijk aan klierbuizen, die er
normaal uitzagen, een enkele was verwijd en bevatte tusschen de. eiwitmassa
enkele epitheelcellen. Het oppervlakte-epitheel was cylindrisch, met hier en daar
neiging tot papilvorming, de cellen waren hier rijk aan vacuolen. In de propria
lagen zeer veel cellen, waarvan de kern maar licht gekleurd was, in het cytogene
weefsel. Waarschijnlijk waren het plasmacellen en histiocyten, die te gronde
gingen. De bloedvaten waren voorzien van een vrij sterken bindweefselmantel.
De heele mucosa was rijk aan pigmentcellen. In den muscularis vond men hier
en daar in de vaatscheeden nog lymphocyten; ook was deze laag op verschillende
plaatsen zeer rijk aan kernen van de spiercellen.
Pathologisch- anatomisch en ook klinisch is deze uterus dus genezen. De bao
teriën, die nog aanwezig waren, zullen dood zijn geweest. Volgens het uitstrijk-
praeparaat zijn den laatsten tijd andere bacteriën aanwezig geweest.
2 maanden later werd de hond weer loopsch; de eerste 7 dagen was de uit-
vloeiing wit slijmig, min of meer korrelig, daarna gedurende 7 dagen dun bloe-
derig. De eerste 10 dagen was het schollenstadium aanwezig. Het aantal bacteriën
was zeer groot. Daarna traden er gedurende 7 dagen weer leucocyten op,
terwijl de epitheelcellen duidelijk kernhoudend werden. De bacteriën waren ook
nu meestal in groot aantal aanwezig en lagen in en tusschen de leucocyten.
De laatste 2 dagen was de uitvloeiing «grijs en slijmig. Abnormale verschijnselen
deden zich dus niet voor bij deze loopschheid. 1 week na het ophouden van
de loopschheid werd de rest van den uterus geamputeerd. Het craniale deel
was over een lengte van 4 c.M. uitgezet tot vingerdik, de rest was griffeldik,
de geheele uterus van tuba tot cervix was 11 c.M. lang. Het dunne deel vertoonde
overlangsloopende serosaplooien, op het dikke deel was de serosa gespannen.
De kleur was bleek, er bestond geringe vaatstuwing. De afbindligatuur bij de
cervix was geheel onder het peritoneum gelegen, bij openknippen bleek, dat
een deel het lumen al bereikt had. Het amputatie stampje van den anderen hoorn
was weer met het scheil vergroeid en geheel geresorbeerd, de ligatuur was inge-
kapseld. De wand van het wijde deel was verdikt, de inhoud bestond uit helder
sereus vocht, dat enkele epitheelcellen en leucocyten bevatte. De mucosa was
wit van kleur en leek gewoekerd, de oppervlakte was hobbelig en vertoonde
veel bloedingen. Het nauwe deel was op verscheiden plaatsen afgesloten, de
wand ervan was dun. De mucosa was wit van kleur en onregelmatig van
oppervlakte. Bacteriën werden uit geen der beide deelen gekweekt.
Microscopisch was de mucosa van het wijde deel zeer rijk aan oedeem, de
propria was veranderd tot een losmazig weefsel. Het aantal klierbuizen was
groot, op sommige plaatsen zoo groot, dat de mucosa hier sterk in het lumen
promineerde. De klierbuizen vertoonden een normaal beeld. De vlokvorming
van het oppervlakte-epitheel was op deze plaatsen het sterkst; ook trof men
hier uitgebreide bloedingen en veel pigmentcellen aan. Het diepste deel van de
mucosa en ook de muscularis was rijk aan bindweefsel In den muscularis was
een parket normale klierbuizen met 1 groote cysteus uitgezette klierbuis aanwezig.
Deze laatste bevatte een eiwitmassa met vervallen epitheelcellen. Enkele in het
lumen uitstekende papillen waren gevormd. De kern van de epitheelcellen was
bleek, er lagen tal van pigmentkorrels in. In de vaatscheeden van den muscularis
vond men massa's leucocyten. De sterk gevulde bloedvaatjes hadden een duide-
lijke hyperleucocytose. In het nauwe deel was het oedeem in veel minder mate
in de mucosa aanwezig. De mucosa had een veel regelmatiger vorm, het sterke
promineeren in het lumen ontbrak hier.
Hier zijn dus resten van een oud ontstekingsproces te vinden . Voor het uit-
gezet zijn van het cranlale deel moet het oedeemvocht aansprakelijk gesteld
worden. De oorzaak van de stuwing Is niet gevonden.
Gedurende de bronst is bij deze experimenteel opgewekte endometritis geen
oplaaien van het proces opgetreden.
No. 12. Met de streptococcen, gekweekt uit den uterus van den vorigen
proefhond, werd op dezelfde wijze een bastaardkeesje (± 4 jaar oud) geïnfec-
teerd. Op den dag van de infectie was het schollenstadium nog ln het uitstrijkje
aanwezig; er lagen zeer veel staafjes tusschen en ln (op) de epitheelcellen. Een
dag na de Infectie waren epitheelcellen met duidelijke kern, leucocyten, slijm
en roode bloedlichaampjes aanwezig. In de leucocyten lagen geen bacteriën, wel
er buiten en wel in de epitheelcellen. Dit beeld Is niet veranderd, behalve dat
het aantal epitheelcellen en leucocyten varieerde en de roode bloedlichaampjes
verdwenen. Gedurende de eerste 12 dagen schommelde de temperatuur tusschen
38° C. en 40° C. 3 dagen na de Infectie was er veel chocoladekleurige uit-
vloeiing, de temperatuur steeg tot 39,8° C. Den volgenden dag was de uitvloeiing
geheel opgehouden. Bij palpatie was de buik zeer pijnlijk en sterk gespannen.
De algemeene toestand was wisselend. Vanaf den 12en dag was het dier weer
vroolljk en gezond. Op den 16en dag was weinig mucopurulente uitvloeiing aan-
wezig, op den 19en dag vrij veel chocoladekleurige. Nadien Is enkele dagen een
geringe slijmige uitvloeiing gezien. Sj^ week na de Infectie werd de rechterhoom
gedeeltelijk verwijderd. De uterus was sterk uitgezet, bleek van kleur en vrij vast
aanvoelend. Vaatstuwing ontbrak. De lengte bedroeg 20 c.M., de omvang 8 c.M.
Van de afblndllgatuur was alleen een litteeken in het peritoneum te zien. De wand
van den uterus was sterk verdikt. De mucosa had hierin het grootste aandeel; ze
was sterk geplooid. De oppervlakte was onregelmatig en bleek van kleur (cysten
en epltheelwoekeringen). De Inhoud was slijmig van consistentie en rood van kleur
met gele en groene vlagen er door. Microscopisch lagen er weinig vervallen epi-
theelcellen en leucocyten in. Ook waren er coccen, die verspreid twee aan twee en
in korte ketens lagen en vrij plompe staafjes, die alleen of twee bij twee lagen, in
aanwezig. De coccen waren Gram-positief, de staafjes Gram-negatief. Op de bloed-
agarplaat groeiden alleen groote, grijze koloniën, die uit coccen en staafjes be-
stonden. Op de serumagar waren wèl 2 kolonietypen gegroeid. In de vloeibare
voedingsbodems groeide de coccus in vrij lange ketens, die soms kluwens vorm-
den. In vleescbbouillon waren ze maar kort. De coccen kleurden zich Gram-
positief. Ze waren sterk haemolytisch, de bloedagarplaat en de Zeissierplaat
waren na 3 dagen geel doorschijnend. Op gelatine groeiden kleine kolonies zonder
vervloeiing te geven; op gestold serum ontstond een dun beslag; melk werd
gestold; in lakmoeswei van Petruschky trad geen groei op. De groei van dezen
streptococcus was direct uit den uterus veel beter dan die van proef No. 11, die
voor de infectie gebruikt was; de ketens waren ook in de eerste cultures langer.
Het Gram-negatieve staafje was een niet haemolytische bacillus coli.
Microscopisch was de mucosa sterk verdikt. Vooral de oppervlakkige laag
was door de sterk uitgezette klierbuizen veranderd in zeer losmazig weefsel.
De inhoud van de klierbuizen bestond meest uit een vervallen massa, waarin
nog resten van leucocyten-kernen te zien waren. Het epitheel was zeer laag.
Het oppervlakte-epitheel was op vele plaatsen verdwenen. Het nog aanwezige
bestond uit cylindrische cellen met veel vacuolen. De propria mucosae was rijk
aan lymphocyten en plasmacellen. Aan de oppervlakte bevonden zich er vrij
veel leucocyten tusschen. waarvan de kern lytisch was. De bloedrijkdom was niet
opvallend. Bindweefselnieuwvorming trad niet op den voorgrond. In den mus-
cularis internus drong met de vaatscheeden lymphocytair infiltraat binnen tot
In de tunica vasculosa. De endometritis, die hier aanwezig was, was sub-chronisch
en van muco-purulent karakter.
Na de besmetting is dus een endometritis ontstaan. De hieruit gekweekte
Streptococcen verschilden in zoover van de ingespoten stammen, dat ze direct
veel beter op alle voedingsbodems groeiden. Mede gezien het geringe aantal
endometritiden, waarbij Streptococcen gevonden worden, is het zeer waarschijn-
lijk, dat we met denzelfden stam te doen hebben gehad. Tevens werden coli-
bacillen gevonden.
Op den dag na de operatie kreeg het dier veel! bloederige mucopurulente
uitvloeüng, die 3 weken bleef aanhouden en nu eens bloederig was, dan weer
geel en slijmig. Het dier was goed gezond, bij palpatie was na 2 weken geen
uterus meer te voelen. Na 26 dagen werd weer laparotomie gedaan. De uterus
was nu potlooddik, de wand was dun en slap. Daar de volgende loopschheid
afgewacht zou worden, en het restje van den rechterhoorn te klein was om weg
te nemen, werd de uterus intact gelaten. 3 maanden later, dus 5 maanden na de
besmetting, werd de hond weer loopsch. De eerste 7 dagen was de uitvloeiing
wit-slijmig en af en toe wat bloederig, om vervolgens gedurende 14 dagen dun
en rood te worden, en daarna weer slijmig-wit. Microscopisch waren geen
schollen aanwezig, steeds werden leucocyten en kernhoudende epitheelcellen ge-
vonden. Bacteriën waren in wisselend aantal aanwezig; ze lagen veel in eptitheel-
cellen; ook wel in leucocyten, maar meest er naast. Den 24en en 25en dag na
het begin van de loopschheid ontbrak de uitvloeiing, de hond was ziek, de
temperatuur liep op tot 40,5° C. Bij palpatie was nu duidelijk een duimdikke
uterus te voelen. Den volgenden dag was het dier weer gezond. 2 weken later
werd het craniale deel van den linker uterushoorn weggenomen. De uterus was
toen gelijkmatig uitgezet, had een lengte van 12 c.M. en een omvang van 6V2 c.M
De wand was slap en bleek. Van de afbindligatuur was slechts het litteeken
te zien. Het resteerende stompje van den rechterhoorn was niet uitgezet, het uit-
einde was vergroeid met het omentum, de ligatuur was hierdoor geheel omgeven.
De wand van den uterus was % c.M. dik; de mucosa was zeer onregelmatig.
Vlokken waren weinig gevormd. Veel klierbuizen waren uitgezet tot cysten
die een helder slijmigen inhoud hadden. De inhoud van den uterus was licht geel
en dik slijmig. Er bevonden zich sterk vervallen cellen in met er tusschen Gram-
positieve coccen, die meest korte ketens vormden en Gram-negatieve staafjes.
In cultuur bleken de streptococcen geheel overeen te komen met die van den
vorigen keer; de Gram-negatieve staafjes waren colibacillen. die een gering
haemolytisch vermogen hadden. Microscopisch was de mucosa door de talrijke,
sterk uitgezette klierbuizen veranderd in een losmazig weefsel. Sommige klier-
buizen waren veranderd in cysten. Het klierepitheel had zeer veel papillen met
een bindweefselstroma gevormd, die vooral in de cysten zeer-lang en dun waren
Het epitheel was kubisch of laag. De inhoud van de klierbuizen bestond meest
uit een eiwitmassa, enkele waren met celdetritus (leucocyten) gevuld. Het opper-
vlakte-epitheel ontbrak op sommige plaatsen. Het was voornamelijk hoog cylin-
drisch en had hier en daar vlokken gevormd. Vooral in de oppervlakkige lagen
van de propria mucosae trof men veel leucocyten met vervallen kernen aan.
Veelal vormden ze purulente ontstekingshaarden, waarin het tusschenliggende
weefsel was opgelost. Ook zag men bloedingen op plaatsen met veel oedeem.
De diepere lagen waren rijk aan bindweefsel, aan lymphocyten en plasmacellen.
De muscularis was eveneens rijk aan bindweefsel en de vaatscheeden waren rijk
aan lymphocyten. Ook trof men in den muscularis een aantal sterk uitgezette
klierbuizen aan, waartusschen een bindweefselstroma met zeer veel lymphocyten.
De subserosa en de serosa waren normaal.
Hier was dus een chronische endometritis met een acute haemopurulente ex-
acerbatie aanwezig.
De eerste dagen na de operatie had het dier veel dik-slijmige, gering bloederige
uitvloeiing, die gedurende de volgende 3 weken helder slijmig werd en daarna
ophield. Bij palpatie werd een dikke massa gevoeld. 5 maanden na de laatste
loopschheid trad weer bronst op. De uitvloeiing gaf geen bijzonderheden, het
schollenstadium werd weer gezien. Er werd laparotomie gedaan, waarbij bleek,
dat de uterus potlooddik was. Een week later was de uterus nog niets veranderd
De wand was van normale dikte, de mucosa was glad en bevatte enkele cysten.
In het corpus uteri bevond zich de losliggende afbindligatuur met wat slijmigen
inhoud, waarin enkele vervallen cellen. De inhoud was steriel. Microscopisch
werden weinig ontstekingsresten gevonden, enkele klierbuisjes met wat leuco-
cyten als inhoud en wat veel bindweefsel in de propria mucosae. Het aantal
klierbuizen was vrij groot. De vaten in de tunica vasculosa waren sterk gevuld
enkele vertoonden hyperieucocytose. In het corpus uteri waren de klierbuizen
vrij wijd. Het epitheel was cylindrisch. Het oppervlakte-epitheel ontbrak op
sommige plaatsen; het nog aanwezige was meest kubisch. Infiltraat kwam nog
spaarzaam voor en wel voornamelijk in de diepere lagen van de mucosa, waar
het uit lymphocyten en plasmacellen bestond en in de vaatscheeden van den
muscularis, waar het lymphocyten waren. In de subserosa waren enkele lympho-
cyten gelegen. De aanwezige erndometritis was genezen.
De acute exacerbatie, die bij de vorige loopschheid was opgetreden, was weet
verdwenen en tevens was bij het einde van deze bronst geen verschijnsel aan-
wezig, dat op een tweede exacerbatie wees.
No. 13. Met denzelfden strepfococcenstam proef No. 11 werd gelijktijdig met
den vorigen hond een Duitsche herdershond, die 10 maanden tevoren voor een
infectieproef met colibacillen was gebruikt, geïnfecteerd. 2 weken te voren was
de hond loopsch gewonden (bloederige uitvloeiing met epitheelcellen, erythro-
cyten en enkele leucocyten). 9 dagen voor de infectie trad het schollenstadium
op, dat tot 5 dagen er voor bleef. Daarna traden epitheelcellen met kern, leuco-
cyten en erythrocyten, afgewisseld door bloedpigment, op. Bacteriën waren weinig
aanwezig; ze lagen niet in de leucocyten. Den dag na de infectie was het aan-
tal leucocyten zeer groot, den daarop volgenden dag was hun aantal klein.
Daarna bleef het steeds zeer groot. De epitheelcellen hadden een duidelijke kern,
roode bloedlichaampjes ontbraken, wel waren er veel bacteriën, vooral coccen,
die niet in de leucocyten lagen, aanwezig. De uitvloeiing was de laatste dagen
wit en maakte geen afwijkenden indruk (ophoudende loopschheid). Bij de infectie
bleek, dat van de ligatuur, waarmee bij de vorige proef de uterus was afge-
bonden, slechts het litteeken in het peritoneum te zien was. Craniaal van de
cervix werd een nieuwe ligatuur aangelegd. Op de plaats, waar de hoorn ge-
amputeerd was, was het scheil met den uterus vergroeid, de ligatuur was niet
meer te zien. De eerste 13 dagen werd geen enkele afwijking waargenomen,
daarna steeg de temperatuur tot 40° C. om direct weer te dalen tot 38,4° C.
3nbsp;dagen na dezen temperatuurstop trad vrij veel roode slijmige uitvloeiing op,
die 4 dagen aanhield, daarna bleef ze 2 dagen weg. Gedurende deze dagen liep
de temperatuur op tot 40,7° C.; het dier was algemeen ziek. De daarop volgende
4nbsp;dagen trad weer roode slijmige uitvloeiing op, de temperatuur daalde tot
37,5° C., de algemeene toestand verbeterde weer. De eerstvolgende 10 dagen
was af en toe iets gele, slijmige uitvloeiing aanwezig, daarna plotseling zeer veel
dunne, chocoladekleurige etter. Hierna werd laparotomie gedaan, dus ruim
5nbsp;weken na de infectie. Nu bleek, dat de uterus sterk uitgezet was, de stomp
van den geamputeerden hoorn was mee uitgezet. De lengte van ovarium tot
cervix bedroeg 45 c.M., de omvang van de grootste ampulachtige uitzetting was
13'/2 C.M., die van de insnoering 12 c.M. Het corpus uteri vormde een groote
ampulachtige uitzetting. De kleur van den wand was blauwachtig, de vaten
waren sterk gestuwd, de wand voelde dun aan. De afbindligatuur was door
peritoneum bedekt. Het was niet mogelijk een deel van dezen uterus te ampu-
teeren en daar de inhoud zeer dun scheen, was punctie met het oog op lekken
van het wondje te gevaarlijk. Gedurende de eerste 6 dagen na de laparotomie
trad vrij dikke chocoladekleurige uitvloeiing op, die overging in gele, dik-slijmige.
Dit laatste hield aan tot de laparotomie na 26 dagen. De uterus was toen veel
kleiner, de lengte was van 45 c.M. teruggegaan tot 10 c.M., terwijl de dikte
gelijk was aan die van een vinger. De wand was vrij dik; de inhoud, die met
een spuit werd opgezogen, was sJijmig van consistentie en geel van kleur. Het
wondje werd met een tabakszakhechting gesloten. In het exsudaat waren weinig
vervallen cellen (leucocyten en epitheelcellen) aanwezig, bacteriën werden niet
gezien. Op de vaste voedingsbodems groeiden maar enkele kolonietjes. Het waren
een haemolytische colistam en een streptococcus, die in eigenschappen geheel
overeen kwamen met die van de vorige proef.
Bij dezen hond is dus een endometritis opgewekt, die spontaan terug is gegaan.
De streptococcus, die gekweekt is, mag evenals in de vorige proef als dezelfde
worden beschouwd als de stam, die voor de infectie werd gebruikt.
5 maanden na de infectie werd de hond weer loopsch. De eerste 3 dagen was
de uitvloeiing wit en kruimelig, daarna gedurende 11 dagen rood bloederig,
vervolgens weer wit en daarna helder slijmig. In de uitstrijkjes waren steeds
leucocyten aanwezig, ook toen er bijna kernlooze epitheelcellen ln aanwezig
waren. Het aantal bacteriën wisselde sterk, ze lagen veel ln de epitheelcellen,
in kleiner aantal in de leucocyten. De hond was steeds gezond; een uterus was
niet te palpeeren. Een week na het ophouden van de loopschheid had ze een
temperatuur van 39,6° C. en was ze ziek. Uitvloeiing ontbrak, de uterus was
niet te palpeeren. Deze toestand wisselde af met dagen, waarop men niets aan
het dier merkte. Na 4 dagen werd een deel van den uterus weggenomen; dit
was onregelmatig uitgezet, de grootste omvang hiervan bedroeg 6 c.M. en de
lengte van den geheelen hoorn 18 c.M. Het corpus uteri was nauw. De uterus
had een blauwe kleur, de venae waren gestuwd. De wand was matig verdikt,
de mucosa bevatte talrijke dwarsploolen, die licht rood gekleurd waren en
waarop kleine witte vlokjes. De Inhoud was melkachtig. Hierin lagen sterk
vervallen cellen, Gram-posltleve coccen (dlplo- en streptococcen) en Gram-
negatieve staafjes. Dit waren streptococcen en colibacillen met dezelfde eigen-
schappen als bij het vorige bacteriologische onderzoek.
Microscopisch was de mucosa matig verdikt. In de diepere laag waren de
klierbuizen zeer talrijk; ze waren uitgezet. De Inhoud bestond uit eiwitneerslag.
Het epitheel was plat en eenlagig. In de oppervlakkige laag was het klierepitheel
kubisch en bestond de Inhoud van de klierbuizen uit enkele vervallen leucocyten.
Het oppervlakte-epitheel was gewoekerd tot kleine vlokken, het epitheel was
hoog cylindrisch. Tusschen de cellen lagen enkele leucocyten. De oppervlakkige
laag van de mucosa was rijk aan polymorphkernige leucocyten, lymphocyten,
cellen met pigment beladen en enkele plasmacellen. Het aantal sterk gevulde capil-
lairen was groot, het aantal leucocyten er ln was vermeerderd. In de diepere lagen
was het collagene bindweefsel sterk toegenomen. In den muscularis Internus waren
de vaatscheeden rijk aan lymphocytalr Infiltraat, wat zich voortzette tot ln de
tunica vasculosa. Ook hier was zeer veel collageen bindweefsel nieuw gevormd.
De uitwendige muscularis was ook rijk aan bindweefsel. Het proces in deze uterus
was chronisch, maar nog niet volkomen rustig. Het oplaaien van het proces,
dat zich klinisch uitte, was ook pathologisch-anatomisch aanwezig.
De eerste week na de operatie werd af en toe wat slijmige uitvloeiing gezien.
Na 5 weken werd de rest van den uterus verwijderd. Het corpus uteri was nu ook
sterk uitgezet, de omvang bedroeg 11 c.M.; die van den hoorn c.M. De
amputatlestomp van de vorige operatie was vergroeid met het omentum en
geheel geresorbeerd, de ligatuur alleen was nog aanwezig. De cervix was ge-
sloten. De kleur van den uterus was donker, de venae waren gestuwd. De
wand was I c.M. dik, de mucosa was sterk gewoekerd tot tal van papillen en
cysten; de kleur was rood met hier en daar witte vlokken. De cervix-mucosa
was eveneens rood en gezwollen. De afbindligatuur lag los in het lumen. De in-
houd was zeer taai-slijmig en koffiekleurig en bevatte vervallen cellen, coccen
en staafjes. Deze waren Streptococcen en colibacillen met dezelfde eigenschappen
als boven.
Microscopisch wisselde de mucosa sterk in dikte; op sommige plaatsen was
ze zeer smal, op andere sterk verbreed. Het aantal klierbuizen was niet zeer
groot, hier en daar ontbraken ze geheel. Voor zoover aanwezig waren ze
veelal uitgezet tot cysten, die een eiwitneerslag bevatten. Het epitheel van de
weinig uitgezette was kubisch, van de cysten was het plat. Het oppervlakte-
epitheel was meest eenlagig cylindrisch. De propria mucosae was zeer rijk aan
lymphocyten en plasmacellen en vooral in de oppervlakkige lagen was het aantal
polymorphkernige leucocyten vrij groot. Lymphocyten trof men ook aan in de
vaatscheeden van den muscularis circularis en in de tunica vasculosa. De capil-
lairen waren sterk overvuld, hier en daar vertoonde zich hyperleucocytose, ook
waren bloedinkjes en plaatsen met oedeemvocht aanwezig. Het aantal fibro-
blasten was sterk vermeerderd; in de diepe lagen was evenals in den geheelen
muscularis collageen bindweefsel nieuwgevormd. Ter plaatse van de ligatuur
was de Wcind van het corpus uteri in een bindweefselstrook veranderd, waarin
zich zeer veel lymphocyten bevonden. De mucosa was hier vervangen door
granulatie-ix/eefsel met zeer veel leucocyten. Pathologisch-anatomisch was hier
een chronische endometritis, die nog aggressief was, aanwezig.
Gedurende de laatste 5 weken is het ontstekingsproces in dezen uterus dus
nog niet tot rust gekomen.
C. Infectieproeven met staphylococcen.
No. 14. Duitsche dog had tijdens de loopschheid veel en zeer bloederige uit-
vloeiing. 5 dagen voor de infectie kwamen er naast de schollen en erythrocyten
al enkele leucocyten in voor. Het aantal bacteriën was niet groot. Op den dag
van infectie waren de leucocyten in hoopjes aanwezig. Bij dezen hond werd
3 c.c. van de ^aphylococcus pyogenes a/6us-cultuur proef No. 15 ingespoten.
Gedurende de volgende 10 dagen liep de oestrus ten einde. De uitvloeiing werd
minder bloederig en ten laatste helder slijmig. Microscopisch waren leucocyten
en epitheelcellen met duidelijke kern aanwezig. Het aantal bacteriën was gering.
De temperatuur en de algemeene toestand van den hond hebben geen afwijkingen
vertoond, uitvloeiing is niet gezien, de uterus is niet te palpeeren geweest.
10 weken na de besmetting werd hysterectomie gedaan. De uterus was niet ver-
groot, de serosa lag in lengteplooien. Op de plaats van de injectie waren de hech-
tingen door de serosa overgroeid, zonderdat verkleving met het omentum was
opgetreden. De ligatuur, waarmee de geamputeerde hoorn bij de vorige proef was
afgebonden, was door peritoneum overgroeid, de ligatuur op het corpus was
zeer dun door het peritoneum overgroeid, het lumen was goed met een sonde
te passeeren. De wand was normaal van dikte, de mucosa lag in lengte-
plooitjes en was bedekt met witte woekeringen, die veel op necrotisch weefsel
geleken. Er hadden zich enkele cysten gevormd. De uterusinhoud was helder
slijmig met enkele vervallen cellen er in (epitheelcellen?). Microscopisch was de
mucosa vrij arm aan klierbuizen. Het epitheel er van was normaal, enkele
bevatten eiwitneerslag. Op een plaats was het lumen bijna geheel gevuld door
sterk uitgezette cysten. De inhoud hiervan was een eiwitneerslag met enkele
vervallen cellen. Het epitheel was laag en plat. Het oppervlakte-epitheel was op
vele plaatsen meerrijig cylindrisch met veel vacuolen in de cellen. De propria
mucosae was vooral in de oppervlakkige laag vrij rijk aan cellen, waaronder zeer
veel met pigment beladen. De bloedvaatjes waren sterk gevuld, zonder hyper-
leucocytose. In de cervix en vagina waren geen afwijkingen aanwezig. Het beeld
was dus dat van een genezen endometritis.
De cultures aangelegd uit den uterusinhoud zijn steriel gebleven.
Subcutane injectie van dezelfde cultuur heeft bij een jongen hond geen locale
of algemeene reactie gegeven.
Bij dezen hond is dus een endometritis ontstaan: een groote uterus zal, gezien
hei klinische verloop, niet aanwezig zijn geweest.
D. Infecüeproeven met den bacil van Fraenkel.
No. 15. Een Duitsche herder, die nog vrij jong was, was 1 week voor de
infectie loopsch geworden. De uitvloeiing bevatte schollen en roode bloed-
lichaampjes. In den uterus werd 2 c.c. van een mengsel van leverbouillon en
hersenbrijcultuur van de bacil van Praenkel en Streptococcen No. B. 1 ingespoten.
De hersenbrijcultuur was 3 dagen oud, zoodat hierin talrijke sporen gevormd
waren. Na 1 week traden de leucocyten pas op in de uitstrijkpraeparaten, waar-
in tevens zeer veel bacteriën, die niet in de leucocyten lagen en wel in de kern-
houdende epitheelcellen. 1 maand na de Infectie was af en toe een zeer geringe
hoeveelheid mucopurulente uitvloeiing te constateeren (epitheelcellen, leucocyten,
weinig bacteriën). 1 uterushoorn werd weggenomen. Deze bleek macroscopisch
volkomen normaal. Het gewicht bedroeg 12 gram, de lengte was 12 c.M. en de
omvang 234 c.M.; de mucosa lag in lengteplooien. De wand was niet verdikt;
de mucosa was glad, geel van kleur, zonder bloedingen. De heldere slijmige in-
houd bevatte vervallen cellen, meest op epitheelcellen gelijkend. Cultures bleven
steriel. Microscopisch was de uterus normaal.
Bij subcutane injectie met hetzelfde materiaal ontstond een heftig oedeem, de
hond was ziek en had hooge temperatuur. Na 1 week was het proces geweken.
Uit het oedeemvocht werd de bacil van Fraenkel gekweekt.
Hoewel dus de bacil van Praenkel met de Streptococcen subcutaan een heftige
reactie gaven, is hei niet gelukt, een endometritis daarmee op te wekken.
Bij de laparotomie was opnieuw een ligatuur om den blijvenden hoorn gelegd.
Gedurende den tijd tot de volgende loopschheid, die na 33^ maand reeds
optrad, zijn geen afwijkingen waargenomen. Het schollenstadium zonder leuco-
cyten was bij de loopschheid aanwezig; het aantal bacteriën in de praeparaten
was beperkt. In het begin van de loopschheid was de hond gedekt. Uit de
praeputiaal catarrh van den reu werden de staphylococcus pyogenes albus en
aureus, niet-haemolytische Streptococcen en de bacillus haemoglobinophilus canis
gekweekt. In de vagina van deze teef en in die van een andere niet loopsche
overheerschte de staphylococcus pyogenes albus, in veel kleiner aantal kwamen
de staphylococcus pyogenes aureus en de bacillus haemoglobinophilfis canis
voor. 6/2 week later werd het dier op dracht gepalpeerd. Hierbij kwam vrij veel
dikke, gele pus naar buiten. Vaginaal of rectaal waren geen afwijkingen waar te
nemen; bij de palpatie was een onduidelijke vingerdikke streng te voelen, de
palpatie was pijnlijk. Algemeene symptomen waren niet opgetreden. Bij laparo-
tomie bleek, dat het deel van den uterus, caudaal van de ligatuur gelegen,
waarmede de nog aanwezige hoorn was dichtgebonden, en de rest van den
anderen hoom sterk waren uitgezet( totale omvang 27 c.M.). De ligatuur was
geheel door het peritoneum overgroeid. Het deel, craniaal van de ligatuur, was
veel minder uitgezet. Deze hoorn met een deel van het wijde stuk werd geampu-
teerd. Van de ligatuur, die eerst op het corpus uteri was aangelegd, was ^slechts
een litteeken te zien. Het corpus uteri was tot iets voor de cervix ook sterk uit-
gezet. Tijdens de operatie liep veel dunne, gele, iets roodgekleurde vloeistof via
de vulva af. Het geamputeerde deel woog 95 gram, de lengte bedroeg 16 c.M.,
de omvang van het wijde deel 12 c.M., die van het nauwe 5 c.M. De vaten
waren overal sterk overvuld. De inhoud van het wijde deel was dun, licht
chocoladekleurig en iets slijmig. Microscopisch werden er sterk vervallen cellen.
Gram-positieve coccen, in hoopjes of korte ketens gelegen en Gram-negatieve
vrij slanke staafjes alleen liggend, of twee aan twee achter elkaar, in gevonden.
De wand was 5 m.M. dik, de mucosa was rood met verspreide witte epitheel-
woekeringen en met cysten. Uit dezen uterus werden de staphylococcus pyogenes
albus (op bloedagar staalblauwe kolonies met haemolysis, op agar en serum-
agar witte kolonies, gestold semm werd niet vervloeid, gelatine wel, melk was
na 3 dagen gestold, in lakmoeswei van Petruschky geen groei) en de bacillus
haemoglobinophilus canis gekweekt. Op de serumagar geënt met het uterus-
materiaal werden ook enkele Gram-negaüeve staafjes gevonden, die zich op geen
enkelen voedingsbodem voort Meten kweeken.
Microscopisch was de mucosa weinig verdikt. Het deel, grenzende aan den
muscularis, was rijk aan klierbuizen, die sterk waren uitgezet; ze werden slechts
door dunne strookjes van de propria van elkaar gescheiden. Inhoud ontbrak,
of bestond uit eiwitdraden en uit sterk vervallen polymorphkernige leucocyten.
Het epitheel was laag tot kubisch. Het oppervlakte-epitheel was op sommige
plaatsen verdwenen, op andere plaatsen was het zeer laag en nauwelijks te
herkennen. Langs enkele crypten was het hoog-cylindrisch en waren zelfs
kleine papillen ontstaan. Tusschen de cellen lagen leucocyten. De propria
mucosae was zeer rijk aan infiltraatcellen; ook was bindweefselnieuwvorming
aanwezig. Lymphocyten, histiocyten en enkele plasmacellen vormden het rond-
cellige infiltraat. Leucocyten, waarvan de kern sterk lytisch was, kwamen meest
bij de klierbuizen en aan de oppervlakte voor. Gevulde bloedvaten met hyper-
leucocytose waren talrijk aanwezig. Het rondcellige infiltraat lag ook overal in
de vaatscheeden in den muscularis. Ook in de tunica vasculosa en in de longi-
tudinale spieriaag vond men dit nog. De vaten in de tunica vasculosa waren sterk
overvuld, het aantal leucocyten erin was vrij groot. Vermeerdering van bind-
weefsel was overal in den muscularis aanwezig. In dit deel van den uterus was
een chronische purulente endometritis aanwezig, die nog niet tot rust was ge-
komen. De ontstekingsprikkel ging uit van het uteruslumen en de klieriumina.
Het lumen, ter plaatse van de afsluitligatuur naar het nauwe deel, was met
-ocr page 226-moeite met de sonde te passeeren. De wand van het nauwe deel was zeer bloedrijk
met stolsels in de mucosa en in de tunica vasculosa. De inhoud was vrij dun,
wit opaliseerend en bevatte epitheelcellen. De dikte van den wand bedroeg
5 m.M., de mucosa had overdwarsloopende breede lage plooien gevormd, de
kleur was donkerrood. De serosa was in lengteplooien gelegen. Cultures, uit dit
deel aangelegd, bleven steriel. Microscopisch was de mucosa door het oedeem
en door de bindweefselwoekering sterk verdikt. Het eiwitneerslag uit het oedeem-
vocht trad in het eene deel wat sterker op dan in het andere. De klierbuizen
waren talrijk en in de diepere lagen verwijd. Inhoud ontbrak, het epitheel was
plat tot kubisch. Het oppervlakte-epitheel was cylindrisch en zag er gaaf uit.
De propria was zeer rijk aan eiwitneerslag uit oedeemvocht en aan bloedvaten,
die sterk gevuld waren, zonder veel leucocyten te bevatten. Overal zag men
fibroblasten liggen. Vooral de circulaire muscularis vertoonde een belangrijke
nieuwvorming van volkomen rustig collageen bindweefsel. De vaten waren sterk
gevuld zonder hyperleucocytose. Het oedeem ln de propria en de overvulllng
van de vaten kunnen door stuwing verklaard worden. Gezien de toename van
bindweefsel Is een vroegere ontsteking niet met zekerheid uit te sluiten.
Bij dezen uterus is in het deel in verbinding staande met de vagina een endo-
metritis ontstaan met sterke uitzetting van den uterus. Welke bacterie daarbij de
hoofdrol heeft gespeeld, is niet uit te maken (zie proef No. 14. 16 en 17). De
besmetting met den bacil van Praenkel heeft geen rol gespeeld, na deze besmet-
ting was de uterus normaal evenals de bronst. De afbindligaturen zullen dezen
uterus gepraedisponeerd hebben (stuwing?), waardoor de bacteriën het ont-
stekingsproces konden verwekken. Deze bacteriën zijn vanuit de vagina binnen-
gedrongen en hebben niet verder kunnen komen dan tot de craniale ligatuur.
1 week na de operatie was de uitvloeiing slechts gering, slijmig en geel. 3
weken na de operatie werd de hond gedurende 8 dagen dagelijks met 1 c.c.
pituglandol Ingespoten. Vermeerdering van de uitvloeiing trad niet op, ze bleef
geel en slijmig. Bij de laparotomie bleek, dat de uterusstomp klein en slap was.
De afstand van de cervix tot het uiteinde van de stomp bedroeg 7'/2 c.M., de
omvang SYz c.M. Van 2 hoornen was niets meer te zien. De uiteinden waren met
het ligamentum latum vergroeid, van ligaturen op de stompjes was niets meer te
zien. Uitvloeiing is niet meer waargenomen. Ruim een maand later werden uit de
vagina enkele coccenkolonietjes gekweekt. Weer 2 maanden later werd de hond
afgemaakt. De uterusstomp was zeer klein (V/2 c.M. lang en 2 c.M. omvang).
De.cervix was open, het slijmvlies was bleek. In den uterus lag een dikke liga-
tuur. die bij de eerste proef was aangelegd; in den wand was ter plaatse het
litteeken nog te vinden. Het slijmvlies was wat rood en iets hobbelig, de wand
iets verdikt. De Inhoud was bloederig en bevatte gering vervallen leucocyten,
enkele epitheelcellen en enkele coccen. De cultures wezen uit, dat hier naast
een staphylococcus pyogenes albus de staphylococcus aureus aanwezig was.
Cultureel waren de eigenschappen geheel dezelfde als van den staphylococcus
pyogenes albus, die 4 maand terug gekweekt was. Microscopisch was de mucosa
arm aan klierbuizen. Het oppervlakte-epitheel was over grooten afstand gedes-
quameerd; waar het nog aanwezig was, was het cylindrisch en rijk aan vacuolen.
De propria was rijk aan Infiltraat, voornamelijk lymphocyten en plasmacellen,
waartusschen chromatinebrokken, die veelal samengeklonterd waren. In de opper-
vlakkige lagen waren hier en daar nog leucocyten aanwezig. Het aantal sterk
gevulde bloedvaten was groot, het endotheel van de vaten was gezwollen. Het
infiltraat (lymphocyten en plasmacellen) drong op zeer veel plaatsen in den
muscularis tot in de tunica vasculosa. Bindweefselnieuwvorming trad vooral in
den inwendigen muscularis op. De hier aanwezige chronische endometritis werd
door de in het lumen liggende ligatuur geactiveerd. De vagina was wat vlekkerig
en bont van kleur. Het oppervlakte-epitheel was dun en onregelmatig en soms
maar 2 lagen dik. Hier en daar vond men kleine, oppervlakkige leucocyten-
haardjes en was hyperaemie aanwezig.
Deze endometritis is dus sterk verminderd en injdien de ligatuur niet in het
lumen was achtergebleven, zou het proces waarschijnlijk geheel genezen zijn. De
bacillus haemoglobinophilus canis is verdwenen, de staphylococcus pyogenes
aureus is er bij opgetreden.
E. Infectieproeven met bacillus haemoglobinophilus canis.
No. 16. Deze jonge bastaard herder was enkele dagen loopsch, het uitstrijkje
bevatte schollen. Bij de besmetting bleek de uterus potlooddik te zijn, en kleine
ampulletjes te bevatten. De serosa lag in lengteplooien, de cervix was wat
gezwollen. Cultures bleven steriel. Microscopisch was deze uterus vrij rijk aan
bindweefsel, zoowel in den muscularis internus als in de mucosa. De mucosa
was zeer rijk aan klierbuizen met hoog cylindrisch epitheel, aan crypten eveneens
met cylindrisch epitheel bekleed en aan bloedvaten. In de oppervlakkige lagen
waren bloedingen aanwezig; de klierbuizen waren met wat secretum gevuld. Na
de infectie met 3 c.c. bloedbouilloncultuur bleef de uitvloeiing nog ruim 1 week
bestaan; ze was slijmig, af en toe wat purulent; in de uitstrijkjes waren epitheel-
cellen, leucocyten en verspreid liggende bacteriën aanwezig. Na ruim 7 weken
werd een deel van den uterus verwijderd. De uterus was potlooddik, de serosa
vormde lengteplooitjes. De wand was normaal van 'dikte, de mucosa leek met wat
necrotisch weefsel bedekt. Inhoud ontbrak. In het praeparaat lagen enkele ver-
vallen epitheelcellen. Cultures bleven steriel. Microscopisch waren geringe resten
van ontsteking, en wèl plaatselijke vlokvorming van het oppervlakte-epitheel,
bestaande uit cylindrische cellen, met vacuolen en uit verspreid liggende histio-
cyten, lymphocyten en enkele plasmacellen in het oppervlakkige deel van de
mucosa, aanwezig.
Hier is dus een gering ontstekingsproces aanwezig.
No. 17. 4 dagen voor het infecteeren was deze nog vrij jonge bastaard-pincher
loopsch geworden. In de uitstrijkpraeparaten van de vagina waren nog kern-
houdende epitheelcellen aanwezig. Het aantal bacteriën (staafjes en coccen)
wisselde sterk. 1 dag na de infectie met 2 c.c. bloedbouilloncultuur trad het
schollenstadium op, de uitvloeiing was nu ook bloederig. De uterus was potlood-
dik, de cervix was duivenei groot. Een stukje werd geamputeerd; dit was steriel
en microscopisch waren er geen ontstekingsverschijnseien aanwezig (veel crypten
en klierbuizen, wat oppervlakkige bloeding, enkele pigmentcellen en oedemateus
stroma). Het aantal bacteriën in de uitvloeiing bleef steeds vrij groot. Na 8 dagen
werd de hoeveelheid uitvloeiing minder. Ze was dun van consisjentie en wat
bloederig van kleur. De temperatuur steeg den 4en dag tot 40° C. Ernstige
verschijnselen werden niet waargenomen. Op den lOen dag was de uitvloeiing
zeer veel, dun en bloederig. Microscopisch bevonden er zich epitheelcellen met
duidelijke kernen, zeer veel leucocyten en roode bloedlichaampjes in. Het aantal
bacteriën was gering, ze lagen zeer spaarzaam in de leucocyten. Deze uitvloeiing
bleef 6 dagen aanhouden. Het aantal epitheelcellen nam toe, het aantal bacteriën
wisselde. Vervolgens werd de uitvloeiing weinig, ze bleef bloederig, maar werd
meer slijmig. Het aantal bacteriën bleef steeds gering. Plotseling steeg de tempe-
ratuur tot 40,7° C. om gedurende de volgende 2 dagen weer tot normaal te
dalen. De eetlust was gering, het dier was ziek. Palpatie was pijnlijk, een uterus
was niet te voelen. Gedurende de volgende 10 dagen bleef de uitvloeiing bloede-
rig en slijmig. Nu was de uterus als een duimdikke streng te voelen. Op den
26en dag na de infectie werd laparotomie gedaan. Er waren vergroeiingen van
het omentum met het amputatiestompje en met de injectieplaats opgetreden. De
afbindligatuur bij de cervix was geheel door peritoneum bedekt. De uterus was
sterk uitgezet, de rest van den rechterhoorn was gelijkmatig uitgezet, de linker-
hoorn bestond uit 2 ampulachtige uitzettingen, de insnoering bevond zich op de
injectieplaats. De grootste omvang was 17 c.M., de lengte 20 c.M. De craniale
ampulachtige uitzetting werd verwijderd; deze was lYj c.M. lang en woog
117 Gr. De oppervlakte was bleek, de venae waren gestuwd, de wand was
gespannen. Op doorsnee was de dikte normaal. De mucosa was wit, de epitheel-
woekeringen vormden een mazig netwerk met op enkele plaatsen aanduidingen
van kratertjes. De inhoud was donkerchocoladekleurig met stolsels en stinkend.
Microscopisch waren veel roode bloedlichaampjes naast sterk vervallen epitheel-
cellen en leucocyten aanwezig. Tusschen deze cellen lagen Gram-positieve coccen
in hoopjes en in ketens, en Gram-negatieve staafjes. Gekweekt werden Gvam-
positieve strepfococcen, die spaarzaam korte ketens vormden. De groei was zeer
slecht. Op bloedagar groeiden spaarzaam kleine, bolle, heldere kolonies, zonder-
dat haemolysis optrad, in het condensvocht vormden ze korte ketens. Op serum-
agar was ook slechts groei in het condensvocht waar te nemen. Op gelatine
groeiden ze niet. In serum-, lever- en bloedbouillon ontstonden enkele vlokken,
bestaande uit korte ketens. Na korten tijd was deze stam ondanks geregeld over-
enten dood. Op de bloedagar en de chocolade-agar geënt met het oorspronkelijke
materiaal waren tevens platte, grijze, ronde kolonietjes gegroeid, bestaande uit
polymorphe. Gram-negatieve, fijne staafjes, die meest verspreid lagen en uit
enkele Gram-positieve staafjes van hetzelfde type. Op de serumagar en in de
serumbouillon geënt met het oorspronkelijke materiaal, waren beide staafjes even-
eens spaarzaam aanwezig (dus naast de streptococcus). Van deze voedings-
bodems, overgeënt op bloedhoudende voedingsbodems, groeiden ze niet, wèl
door over te enten uit den leverbouillon, hierin waren de staafjes ook in veel
grooter aantal aanwezig. In andere voedingsbodems, dan die lever of bloed be-
vatten, groeiden de staafjes niet. De pogingen, gedaan om op bloedagar en
chocolade-agar de Gram-positieve en Gram-negatieve staafjes te scheiden, zijn
mislukt. Wel werd het aantal Gram-positieve steeds grooter. Ondanks 2 maal
per week overenten en bewaren bij 4° C. zijn ook deze bacteriën afgestorven.
Het Gram-negatieve staafje was weer de bacillus haemoglobinophilus canis.
Het Gram-positieve staafje is waarschijnlijk een Gram-positieve variëteit geweest.
Microscopisch was de mucosa maar smal en arm aan klierbuizen, waarvan
-ocr page 229-enkele een verwijd lumen hadden. Het oppervlakte-epitheel was grootendeels
verdwenen. De propria mucosae was rijk aan infiltraat, het tusschenliggende
weefsel was geheel op den achtergrond geraakt, het was slecht gekleurd onder
invloed van het lytische proces. Het infiltraat bestond uit vervallen leucocyten,
histiocyten en plasmacellen. De laatste lagen meest in de buurt van bloedvaatjes.
De bindweefselnieuwvorming was gering. Op tal van plaatsen drong het infiltraat
(meest leucocyten) in den muscularis tot aan de tunica vasculosa.
Hier is dus een sub-acute purulente endometritis opgewekt, waaruit naast den
bacillus haemoglobinophilus canis een streptococcus is gekweekt.
Na deze operatie kreeg het dier veel roodgrijze, dikke uitvloeiing. De tempe-
ratuur bleef normaal, de algemeene toestand verbeterde snel. Na een dag of
vijf verdween de uitvloeiing geheel, het dier was klinisch gezond, palpatie
was den eersten tijd na de operatie onmogelijk, later werd geen uterus meer
gepalpeerd. Een enkele maal werd nog taaie, geelslijmige uitvloeiing gezien.
Na 10 weken werd de uterus steriel verwijderd. Deze bestond slechts uit twee
korte, ruim potlooddikke strengetjes, de kleur was rood, de vaten waren weinig
gestuwd. De afbindligaturen van de geamputeerde deelen van de uterushoomen
waren geheel door het scheil overgroeid. Het weefsel was geheel geresorbeerd,
alleen de ligaturen waren nog te vinden. De wand was normaal van dikte. De
mucosa was met grijze epitheelwoekeringen bedekt en bevatte kleine cysten. De
inhoud was stinkend en donkerbloedig en slijmig. Los in het lumen lag craniaal
van de cervix de a[bindligataur: er voor was het doorsnoeringslitteeken te zien.
De cervix was gesloten en leek normaal, evenals de vagina. In het praeparaat
van den uterusinhoud lagen vervallen cellen, meest leucocyten. Hiertusschen lagen
Gram-positieve plompe staafjes in hoopjes of in korte ketens en Gram-negatieve
fijne staafjes, soms hoopjes, soms ketens vormend. Ook hier gelukte het niet de
de Gram-negatieve en Gram-positieve staafjes te scheiden; ze groeiden weer
alleen in bloedhoudende voedingsbodems en in leverbouillon. Streptococcen wer-
den niet meer gevonden, nog wel plompe staafjes. In het begin groeiden deze
zeer spaarzaam, alleen op gelatine was de groei vrij goed. De eigenschappen
waren de volgende: vrij plomp, onbeweeglijk. Gram-negatief, niet zuurvast. Ojj
agar en serumagar groeiden ze als kleine ronde kolonies, of als een heel
licht beslag. Op gelatine ontstond een beslag van fluoresceerende kolonietjes,
zonderdat lysis optrad. Op gestold bloedserum groeiden enkele zeer kleine
kolonies. In bouillon, serumbouillon en leverbouillon was geen of zeer geringe
groei te constateeren. Op bloedagarplaten en druivensuikerbloedagar was geen
giroei aanwezig. Peptonkeukenzout-mélksuiker, peptonkeukenzout-druivensuiker,
melk, lakmoeswei van Petruschky, de Gassnerplaat, neutraalrood, Barsiekow-
nutrose-melksuiker, Barsiekow-nutrose-druivensuiker gaven geen groei. Op een
Endoagarplaat groeiden enkele kleine kolonies, waaromheen een roode hof. Voor
muizen was dit staafje niet pathogeen. Na deze bacterie een half jaar op gelatine
te hebben overgeënt, was de groei veel rijker. Op de bovenstaande voediiigs-
bodems (peptonkeukenzout-melksuiker enz.) ontbrak ook nu groei nog. Verdere
determinatie is niet gelukt.
Microscopisch was de mucosa verschillend sterk gewoekerd, ze had meestal
lange, smalle vlokken gevormd, waartusschen de crypten tot bijna aan den
muscularis reikten. Het aantal klierbuizen wisselde nogal, meest was het lumen
nauw, enkele waren tot cystetjes veranderd. Het oppervlakte-epitheel leek meer-
rijig. In de cellen lagen veel slijmkorrels. De propria mucosae was zeer rijk aan
cellen, meest plasmacellen en lymphocyten. In de oppervlakkige laag waren vrij
veel migreerende leucocyten aanwezig. Tevens vond men zeer veel cellen met
pigment beladen en kleine bloedingen. Bloedvaatjes waren spaarzaam aanwezig,
enkele waren met leucocyten gevuld. De bindweefselnieuwvorming varieerde
nogal in hoeveelheid, ze was het sterkst om de vaten aanwezig. In den muscu-
laris trof men om de vaten bindweefselnieuwvorming en infiltratie van meest
lymphocyten aan. De subserosa en de serosa waren niet veranderd. Op de
plaats, waar de ligatuur door den uteruswand heen was gegaan, was een bind-
weefselstrook ontstaan, die van de serosa tot aan de mucosa liep; de muscularis
was hier geheel verdwenen, er lagen enkele leucocytenhaardjes in. Deze endo-
metritis was overgegaan in een chronisch mucopurulent proces.
Hef ontstekingsproces is dus in heftigheid afgenomen, het Gram-negatieve
staafje is dus niet als zeer pathogeen te beschouwen, en zal als toevallige sapro-
phytische bacterie in den uterus gekomen zijn. Welke bacterie de haemoglobino-
phiele of de streptococcus nu de (hoofd) verwekker van het lijden is geweest,
is niet uit te maken, daar de stammen afgestorven zijn en er dus geen infectie-
proeven meer mee ie doen waren. Wel waren bij de tweede operatie de Strepto-
coccen verdwenen.
III.nbsp;Infectieproef zonder dichtbinden van den uterus.
No. 18. Bij deze proef, die met den streptococcus, die een endometritis ver-
wekt had (zie proef No. 11, 12 en 13) werd geen afbindligatuur op het corpus
uteri aangelegd. Het verwijderde deel van den uterus was macroscopisch en
microscopisch normaal en steriel. De hond (D H) was 1 week loopsch geweest,
den dag vóór de infectie waren leucocyten in het vaginasecretum opgetreden. De
week nä de infectie bleef wat bloederige uitvloeiing aanwezig. Microscopisch
waren epitheelcellen, leucocyten en bacteriën aanwezig; de laatste lagen meest
verspreid tusschen de cellen. Klinisch zijn geen afwijkingen waargenomen.
6 weken na de besmetting werd een deel van den uterus verwijderd, dit was
macroscopisch geheel normaal. Cultures bleven steriel. Microscopisch was de
mucosa vrij rijk aan klierbuizen. Het oppervlakte-epitheel was flets gekleurd,
de kernen waren wat pycnotisch, het epitheel was op verscheiden plaatsen meer-
rijig cylindrisch en had zelfs massieve vlokken gevormd. Hier en daar lagen
polymorphkernige leucocyten tusschen de cellen. De propria mucosae was celrijk
en wel zeer rijk aan fibroblasten. Onder het oppervlakte-epitheel trof men
bloedingen aan, ook de capillairen waren sterk overvuld en bevatten zeer veel
leucocyten. In de diepere lagen waren hoopjes ontstekingscellen gelegen en wel
v.n.1. lymphocyten.
Hier is dus slechts in geringe mate een endometritis opgewekt, waarvan nog
enkele resten aanwezig zijn.
IV.nbsp;Naast de reeks van infectieproeven tijdens de loopschheid is tevens na-
gegaan, in hoeverre de niet in oestrus verkeerende uterus voor bacteriën gevoelig
is. De uterus werd dichtgebonden. Voor de infectie werden gebruikt de strepto-
coccenstam, die tijdens de loopschheid bij herhaling positief resultaat had ge-
geven en de bacillus haemoglobinophilus canis.
A. Infectieproeven met streptococcen.
No. 19. Een vrij jonge, ruwharige bastaard, die 6 weken te voren normaal
gejongd had. De ringen van de placentae waren nog te zien. De uterus was pot-
looddlk en bleek van kleur. Er werd een stukje van den rechter uterushoorn ge-
amputeerd. De ligatuur sneed hierbij door den uteruswand, zoodat deze maar
zwak aangehaald kon worden, evenals de afblndllgatuur, die weer vóór de
cervix werd aangelegd. Op de gewone wijze werd IH c.c. leverbouilloncultuur
van den streptococcenstam proef No. 13 ingespoten. Het geamputeerde stukje
bevatte wat bruinen inhoud, waarin zeer veel epitheelcellen; de inhoud was
steriel. Microscopisch kwam de mucosa overeen met die van den drachtlgen
uterus (vertakte vlokvorming van het oppervlakte-epitheel, vitaal chlorlaalweefsel
om en zelfs ln de bloedvaten). Gedurende de eerste 7 dagen na de infectie
schommelde de temperatuur tusschen 39 en 40° C. De eerste 9 dagen was uit-
vloeiing aanwezig. Op den vijfden dag was deze dlk-slljmlg, bloedig, de vooraf-
gaande dagen was ze mucopurulent en de laatste dagen helder slijmig. De uit-
vloeüng bevatte kemhoudende epitheelcellen en veel leucocyten met zeer veel
coccen (meest streptococcen) er tusschen. Gedurende de eerste 6 dagen daama
was het aantal bacteriën sterk .gedaald. Het aantal leucocyten nam ook sterk af.
Toen geen, of slechts helder slijmige uitvloeüng aanwezig was, trof men in de
uitstrijkjes zeer veel kernlooze epitheelcellen aan; leucocyten waren zelden acin-
wezlg, bacteriën slechts spaarzaam, het beeld was volkomen gelijk aan het schol-
lenstadium üjdens den oestrus. Vermoedelijk zijn deze epitheelcellen uit den
uterus afkomstig geweest. Ziekteverschijnselen heeft het dier niet vertoond.
1 maand na de Infectie werd laparotomie gedaan, waarbij de rest van den uterus-
hoom werd geamputeerd. De uterus was nu slechts grlffeldlk, de serosa was
glad. De wand was nu stevig, de ligaturen sneden niet in. De dikte van den
wand was normaal, de mucosa was met wit epitheel bedekt. De inhoud was
slijmig en bevatte slechts epitheelcellen. De cultures bleven steriel Het choriale
weefsel bleef tot de oppervlakkige mucosagedeelten beperkt. De vlokvorming
aan de oppervlakte was verdwenen, ontstekingsverschijnselen waren niet aan-
wezig, slechts enkele versche bloedingen.
In coupes, gekleurd met carbolthionlne, werden noch in het lumen, noch in of
bij de klierbuizen coccen waargenomen.
Het is hier dus niet gelukt een endometritis op te wekken.
Ruim 4 maanden na de besmetting werd de hond loopsch, de uitvloeiing was
microscopisch en macroscopisch geheel normaal. Afwijkingen zijn ook na dien
tijd niet waargenomen. 6 weken hierna bleek het resteerende deel van den uterus
sterk uitgezet. De omvang bedroeg 19 c.M. De wand was bleek gekleurd, wel
waren de venae gestuwd. De dikte was % c.M. De mucosa was hobbelig met
enkele witte papillen. De uterus was caudaal van de afbindligatuur op het corpus
niet meer uitgezet. De ligatuur lag in den wand, het lumen was met een sonde
goed passeerbaar. De inhoud was -dik, geel en iets rood gekleurd. Er ln lagen
sterk vervallen cellen en coccen verspreid of in ketens. Cultureel bleken dit
streptococcen te zijn met dezelfde eigenschappen als de oorspronkelijke, waar-
mede de uterus besmet was. Microscopisch bleek de mucosa vrij smal te zijn. De
diepere laag was rijk aan wijd uitgezette klierbuizen, met laag epitheel bekleed.
De inhoud bestond meest uit een losmazig eiwitneerslag, in enkele trof men leuco-
cyten en vervallen epitheelcellen aan. De smalle, oppervlakkige laag was af-
wisselend rijk aan nauwe klierbuizen met kubisch epitheel. Het oppervlakte-
epitheel was gewoekerd tot tal van kleine papillen, bekleed met kubisch tot
cylindrisch epitheel. De propria mucosae was zeer celrijk, het infiltraat bestond
uit lymphocyten, plasmacellen en leucocyten; vooral in de diepere lagen over-
heerschten de eersten. De kernen van de leucocyten Zagen er vrij normaal uit.
Het infiltraat breidde zich door de circulaire muscularis uit tot in de subserosa.
Na de loopschheid is hier das een chronische endometritis ontstaan. De af-
vloeiing van het dikke secretum was, gezien de uitzetting door de ligatuur,
belemmerd. Daar 4 maanden te voren geen Streptococcen aan te toonen waren,
mag geen verband worden gelegd tusschen de ingebrachte Streptococcen en de
in den uterus aanwezige. Vermoedelijk zal, evenals bij proef No. 15, blz. 222, de
uterus gepraedisponeerd zijn geweest door de operatie, misschien door het af-
binden; de Streptococcen hebben hier vanuit de vagina de afbindligatuur wel
kunnen passeeren.
No. 20. Dit langharige bastaard hondje, dat 3—4 maanden te voren gejongd
had, werd met dezelfde cultuur als de vorige hond geïnfecteerd. De uterus
was griffeldik, de serosa lag in lengteplooitjes, de mucosa was glad en bleek
en vertoonde nog resten van placentae. Microscopisch had de mucosa maar
weinig crypten, ook het aantal kherbuizen was niet groot, de secretie was zeer
gering. Het epitheel van beide was kubisch. De propria mucosae was rijk aan
bindweefsel. Bacteriën werden niet uit dit stukje uterus gekweekt. Gedurende de
eerste 3 weken schommelde de temperatuur tusschen 39 en 40° C., 2 dagen
na de besmetting trad gele, slijmige uitvloeiing op, die na 2 dagen dik en choco-
ladekleurig werd, de hoeveelheid nam steeds toe, ze bevuilde het geheele achter-
stel. Deze uitvloeiing bleef, tot ze plotseling op den 7en dag ontbrak. Terwijl de
andere dagen microscopisch epitheelcellen met duidelijke kernen, leucocyten en
roode bloedlichaampjes werden gevonden, werden dien dag alleen epitheelcellen
met een pycnotische kem gezien. Den volgenden dag was de uitvloeiing choco-
lade-kleurig, en vrij veel, ze bevatte kernlooze epitheelcellen. Het aantal bacte-
riën was zeer gering. De andere dagen waren Streptococcen, in groot aantal in
en buiten de leucocyten en epitheelcellen gelegen, aanwezig. Gedurende 8 dagen
was de eetiust slecht geweest en was het dier ziek. Een paar dagen later trad
wederom een dag zonder uitvloeiing op, er waren enkele leucocyten en veel
normale epitheelcellen in het uitstrijkje aanwezig, bacteriën ontbraken bijna
geheel. Gedurende de daarop volgende 10 dagen werd de uitvloeiing steeds
minder bloederig en kreeg ze een slijmig aspect, terwijl het dier klinisch gezond
was. Bij palpatie was onduidelijk een uteras te voelen. Na een paar dagen hield
de uitvloeiing geheel op; dit was 25 dagen na de infectie. 2 maanden na de
iufectie bleek bij laparotomie de uteras sterk uitgezet te zijn, de omvang van den
linkerhoora was c.M. en de lengte 10 c.M., de rest van den rechterhoorn
was potlooddik en voelde hard aan. De linkerhoom bestond uit 2 ampullen, de
insnoering was op de plaats van injectie; hier was het omentum met den uterus
vergroeid. De afbindhgatuur op het corpus uteri was geheel door peritoneum
bedekt. De amputatieplaats van den rechterhoorn was met het omentum ver-
groeid, de ligatuur was geheel verdwenen. De craniaal gelegen uitzetting werd
geamputeerd. De kleur was vrij bleek. De wand was 5 m.M. dik. De mucosa
was rood gekleurd; hier en daar waren witte epitheelvlokjes aanwezig. Op de
plaats van een placenta waren grove plooien, in de lengterichting verioopend,
aanwezig. De inhoud was chocoladekleurig en vrij dikslijmig. Micros-
copisch waren leucocyten en epitheelcellen met Gram-positieve Strepto-
coccen er in en er tusschen aanwezig. Deze streptococcen groeiden direct
flink op de voedingsbodems in tegenstelling met den ingespoten stam; in eigen-
schappen kwamen ze geheel met elkaar overeen. Het ontstekingsproces was op
de meeste plaatsen tot de oppervlakte van de mucosa beperkt. Het oppervlakte-
epitheel was, voor zoover het niet gemetamorphoseerd was, tot plavei-epitheel
kubisch. Het had nog al vlokken gevormd. Het aantal klierbuizen was hier vrij
sterk vermeerderd, hun lumina waren nauw, enkele wijdere waren gevuld met
vervallen leucocyten. Het epitheel ervan was meest kubisch, op enkele plaat-
sen was ook plavei-epitheel aanwezig. Op sommdge plaatsen was het proces tot
aan den muscularis en zelfs in deze laag doorgedrongen. De mucosa was hier
zeer smal, bevatte weinig klierbuizen en crypten, het oppervlakte-epitheel was
hier bijna geheel verdwenen of met lymphocyten geïnfiltreerd. De propria muco-
sae was rijk aan bloedvaatjes, die sterk gevuld waren en vrij veel leucocyten
bevatten, ook was bloed buiten de vaten getreden en vonden we cellen, beladen
met pigment. De infiltraatcellen waren meest lymphocyten, afgewisseld door
leucocyten. Het infiltraat eindigde in een zeer dichte lymphocytenstrook, hier-
onder was vrij veel bindweefselnieuwvorming. De muscularis was in de buurt
van de vaatscheeden vrij rijk aan lymphocyten. Op enkele plaatsen, waar het
proces dieper ging, zetten groote infiltraatmassa's, meest lymphocyten en leuco-
cyten, zich van uit de mucosa in den muscularis voort.
In dezen uterus is dus een chronische endometritis opgewekt met een nog
acuut proces er naast.
De eerste 7 dagen na de operatie trad bloederige uitvloeiing op, die daarna
geel en slijmig werd en vervolgens ophield. De hond was goed gezond. Palpatie
had geen resultaat. V/i maand na de vorige operatie, dus 43^ maand na de in-
fectie, werd weer laparotomie verricht. De rest van den linkerhoorn was toen pink-
dik, de kleur hiervan was normaal, evenals de dikte van den wand. De mucosa
was gering geplooid, iets slijmige inhoud was aanwezig. Hierin lagen zeer sterk
vervallen cellen en enkele coccen. Op de vaste voedingsbodems waren enkele
kleine kolonietjes en 2 groote, witte kolonies gegroeid. Ook bij overenten uit de
vloeibare voedingsbodems trof men deze 2 typen aan. De kleine kolonies waren
streptococcen, geheel overeenstemmend met die van den vorigen keer. De groote
kolonies waren de staphylococcus pyogenes albus. Haemolysis trad niet op, melk
werd gestold, Liebigbouillon e.a. voedingsbodems, werden troebel met een be-
zinksel op den bodem, gelatine werd vervloeid en op gestold serum groeiden
kleine, witte kolonies. De mucosa was microscopisch zeer rijk aan klierbuizen
en aan bindweefsel. De klierbuizen waren bekleed met cylindrisch epitheel. Enkele
buisjes waren wat uitgezet en bevatten epitheelcellen. Het oppervlakte-epitheel
vormde enkele crypten, het wais cylindrisch. Op enkele plaatsen aan de opper-
vlakte en bij de bovengenoemde klierbuisjes lagen nog haardjes lymphocyten.
Ook werden aan de oppervlakte enkele kleine bloedingen gezien. De endometritis
is dus in het stadium van genezing gekomen.
Bij deze proef is onßfhankelijk van den oestrus een endometritis opgewekt,
waaruit alleen Streptococcen zijn gekweekt. Het proces is spontaan tot genezing
gekomen; nu werd naast de Streptococcen ook de staphylococcus pyogenes albus
aangetroffen,
B. Infectieproef met den bacillus haemoglobinophilus canis.
No. 21. Een Dobermann-pincher, die nooit gejongd had, werd op dezelfde
wijze met 2 c.c. van een cultuur van haemoglobinophiele bacillen geïnfecteerd.
Gedurende de eerste week trad wat bloederige, slijmige uitvloeiing op, die leuco-
cyten en epitheelcellen bevatte met bacteriën er tusschen en in de epitheelcellen
gelegen. Hierna bleef nog 3 dagen slijmige uitvloeiing te zien. Temperatuur en
algemeene toestand waren steeds normaal. Na 6 weken werd een deel van den
uterus geamputeerd; de afbindligatuur lag onder het peritoneimi. De uterus was
potlooddik, de serosa vormde overlangsverloopende plooien. De mucosa was
glad, iets hobbelig; er waren 2 overlangsverloopende bloedingen aanwezig. In-
houd ontbrak;' van de mucosa waren enkele epitheelcellen te strijken. Cultureel
was deze uterus steriel. Microscopisch was de mucosa vrij rijk aan klierbuizen,
waarvan enkele met gedesquameerde epitheelcellen gevuld waren. Er waren vrij
groote bloedingen en veel cellen, met pigment beladen, aanwezig. Het aantal
crypten was vrij groot. In den muscularis internus was het bindweefsel in de
buurt van de vaten wat vermeerderd, tevens trof men hier perivasculair geringe
lymphocyten-infiltraties aan, het laatste ook spaarzaam in de tunica vasculosa.
Er waren dus nog geringe resten van een oude endometritis aanwezig. Het
volgend jaar heeft deze hond normaal gejongd.
V. Infectieproeven na den partus.
A. Met Streptococcen.
No. 22. Deze Hollandsche herdershond had gedurende een tijdsverloop van
7 uur 9 jongen geworpen. 1 uur, nadat het laatste jong geboren was, werd
10 c.c. pus uit een absces, dat opgewekt was door streptococcencultuur No. A. 3
subcutaan bij een hond in- te spulten, verdund met physiologische zoutoplossing
tot 50 C.C., onder narcose per vaginam in den uterus gebracht. De hond werd
gedurende 10 minuten hierna achter hoog gelegd. De temperatuur is steeds nor-
maal gebleven, evenals de algemeene toestand; de involutie van den uterus is
normaal verloopen. Na 53^ maand werd deze hond weer loopsch, de praepa-
raten bevatten schollen en roode bloedcellen. Het dier is gedekt en heeft weer
9 jongen geworpen.
De besmetting met het streptococcenhoudende materiaal, heeft geen aanleiding
gegeven tot het ontstaan van een endometritis.
No. 23. Met 40 c.c. cultuur van denzelfden strepfococcenstam werd een andere
Hollandsche herder 4 uur na het werpen van 12 jongen op dezelfde manier als
de vorige ingespoten. Ook deze hond heeft geen enkel symptoom van endome-
tritis vertoond. Na 3 maanden werd een hoorn weggenomen. Deze was potlood-
dik, de serosa was gerimpeld, de wand was dun. De mucosa was hier en daar
wat bloederig, inhoud ontbrak, de cultures bleven steriel. Microscopisch lag de
de mucosa, mede door de sterke contractie, in groote wrongen. Het oppervlakte-
epitheel was kubisch tot cylindrisch; er onder lagen vrij groote bloedingen. De
vaten vertoonden hyperaemie. Ontstekingscellen en bindweefselnieuwvorming
ontbraken. Het aantal klierbuizen was vrij groot. De muscularis was zeer celrijk;
om de vaten van de tunica vasculosa bevond zich veel bindweefsel.
Subcutaan werd bij een anderen hond door 2 c.c. van de cultuur weer een
absces veroorzaakt.
Ook hier is het niet gelukt een endometritis op te wekken.
No. 24. Na 7 maanden wierp dezelfde hond 6 jongen. 1 dag later werd 15 c.c.
cultuur van den streptococcenstam No. B. 1 ingespoten. 3 dagen daarna liep de
temperatuur op, om op den 5en dag na de infectie 40° C. te bereiken. Daarna
zakte de temperatuur, een enkele maal werd nog 39,6° C. bereikt. De eerste
dagen was de uitvloeiing gering en iets bloederig, al gauw was ze helder slijmig.
Op den 7en dag na de infecHe was de hoeveelheid groot en trad het bloedige
karakter op den voorgrond. Gedurende de volgende 14 dagen was ze helder en
slijmig, daama ontbrak uitvloeiing. Microscopisch waren veel epitheelcellen met
duidelijke kern en enkele leucocyten aanwezig. 3 maanden na den partus werd de
rest van den utems verwijderd. Het gewicht was 9 gram, de lengte van cervix
tot tuba 10 c.M. en de omvang 3 c.M. De serosa was in lengteplooien gelegen,
er waren overdwarsloopende gordels te voelen (oude placentae). De wand was
niet verdikt. De mucosa was bezet met witte epitheelvlokjes. Op een Yi c.M.
afstand van elkaar waren de oude bruine placentagordels te zien. Inhoud ont-
brak. Onder de serosa lagen enkele kleine cysten met helderen inhoud. De
hechting, aangelegd bij het wegnemen van den vorigen hoom, was geheel onder
het peritoneum gelegen. Cultures bleven steriel. Microscopisch was de mucosa
niet verdikt. Het aantal klierbuizen was vrij groot. Inhoud en epitheelcellen waren
normaal. Het oppervlakte-epitheel leek meest kubisch; het was zeer rijk aan
kernen. In de propria mucosae was het aantal fibroblasten nogal groot, evenals
het aantal collagene bindweefselvezels in de diepere laag. Ontstekingscellen wer-
den niet gezien, wel waren er in de mucosa cellen, beladen met fijn, bruin
bloedpigment, in vrij groot aantal aanwezig. In een andere coupe was de mucosa
op sommige plaatsen vrij normaal, op andere waren de afwijkingen groot. Het
aantal klierbuizen was niet afwijkend. Enkele waren matig uitgezet, meestal waren
ze leeg; sommige bevatten een paar afgestooten epitheelcellen en (of) een
eiwitneerslag. De mucosa had enkele crypten en papillen gevormd. Het opper-
vlakte-epitheel was op sommige plaatsen verdwenen. Het aanwezige was meest
kubisch de cellen waren onregelmatig van vorm, vele hadden een pycnotische
kem Opvallend waren ronde vormsels, waar de tusschencelstof in de van
Gieson-coupe egaal grijsbruin gekleurd was, terwijl de kemen gelijkmatig ver uit
elkaar lagen en vaak het karakter van fibroblasten vertoonden. Het omgevende
bindweefsel, alsmede de infiltraatcellen, lagen er concentrisch in, vermoedelijk
gold het hier gelocaliseerde oedemateuze deelen van den uterus. Ze kwamen
aan de oppervlakte maar ook in de diepere lagen voor. In de propria mucosae
lag pleksgewijs zeer veel lymphocytair infiltraat; in de buurt van de klierbuizen
en aan de oppervlakte lagen wat leucocyten. Bloedingen en gephagocyteerd
bloedpigment werden ook vrij veel gevonden. Op sommige plaatsen was de over-
gang tusschen mucosa en muscularis geheel verdwenen; tot ver in de propria
zag men spierweefsel, terwijl het infiltraat en het bindweefsel onregelmatig in
den muscularis overgingen. De inwendige muscularis was zeer rijk aan bind-
weefsel, evenals de vaatscheeden in de tunica vasculosa.
Hier is dus in geringe mate een chronische endometritis opgewekt.
Subcutaan ingespoten, is met deze cultuur ook een absces opgewekt.
No. 25. Jonge Duitsche herder, die vlot 5 levende jongen had geworpen, werd
24 uur na den partus met 25 c.c. bloedbouilloncultuur streptococcenstam No.
A. 23 ingespoten. Gedurende de eerste 3 dagen steeg de temperatuur 2 maal tot
39,6° C. De uitvloeiing was veel, bloederig en slijmig, na 10 dagen was ze helder
slijmig. 3 weken na den partus was geen uitvloeiing meer aanwezig. 14 weken
na den partus werd de linkerhoorn geamputeerd. De uterus was griffeldik, de
serosa lag in lengteplooien, de kleur was bleek. De mucosa was glad en glim-
mend. Er was iets slijmige inhoud, die epitheelcellen bevatte. Cultures bleven
steriel. Microscopisch was de mucosa rijk aan pigment. Aan de oppervlakte
werden kleine bloedingen gezien. Het aantal capillairen was vrij groot, onf-
stekingscellen ontbraken.
Deze streptococcenstam heeft na den partus geen endometritis kunnen op-
wekken.
B. Infectieproef met den bacil van Fraenkel.
No. 26. Deze Hollandsche herder had 9 jongen geworpen; 10 uur later werd
30 c.c. leverbouilloncultuur en sporenhoudende hersenbrijcultuur van den bacil
van Fraenkel (No. B. 1) ingespoten. Algemeene verschijnselen deden zich niet
voor, de lochiën waren normaal. 15 weken na de infectie werd 1 uterushoorn
geamputeerd. Deze was normaal, griffeldik, de serosa lag in lengteplooitjes. Het
gewicht bedroeg 6 gram, de lengte 7M c.M. en de omvang 2 c.M. De wand
was 2 m.M. dik, de mucosa was glad en rose van kleur, de oude placentae
waren nog als bruine ringen te zien. De geringe slijmige inhoud bevatte enkele
epitheelcellen. Bacteriën werden niet aangetroffen.
Microscopisch was de mucosa arm aan klierbuizen. De phagocyten waren rijk
aan pigment. De vaten waren zeer zwaar ontwikkeld. Ontstekingsverschijnselen
ontbraken.
Deze infectiéproef met den bacil van Fraenkel is negatief verloopen.
SAMENVATTING.
In totaal zijn 26 infectieproeven verricht, die als volgt te verdeelen zijn:
I. Per vaginam gedurende den oestrus werden 6 honden
besmet. De bacteriehoudende pus of cultuur werd in groote hoeveelheid in het
craniale deel van de vagina gespoten.
A.nbsp;Coli- en para-colibacillen.
Ie. Colibacillen bevattende pus afkomstig van een endometritis na de loopsch-
heid gaf bij dezen hond geen reactie.
2e. Colicultuur afkomstig van le. is bij dezen hond zonder resultaat ingespoten.
3e. Para-colicultuur afkomstig van een endometritis na de loopschheid werd
zonder resultaat bij een hond ingespoten.
Subcutaan ingespoten gaven deze drie bacteriesoorten geringe plaatselijke en
algemeene verschijnselen.
B.nbsp;Streptococcen.
le. Streptococcencultuur afkomstig van een endometritis na de loopschheid
gaf bij dezen hond geen endometritis.
Subcutaan ingespoten werd een absces opgewekt.
2e. Streptococcencultuur afkomstig van een endometritis na den partus deed
bij den ingespoten hond geen endometritis ontstaan.
Subcutaan ingespoten was de reactie gering.
C.nbsp;Bacil van Fraenkel afkomstig van een endometritis na den partus.
Na besmetting hiermede werd bij een geïnfecteerden hond eeu gering ont-
steking sproces waargenomen, de uterus was niet vergroot.
Subcutaan ingespoten werd enkel wat temp. verhooging gezien.
II. I n t r a-u t er i ne infectie gedurende den oestrus na het
dichtbinden van den uterus werd bij 11 honden gedaan.
A.nbsp;Colibacillen.
le. Colibacillen afkomstig van een endometritis na den partus gaven bij den
ingespoten hond geen endometritis.
Subcutaan werd slechts geringe zwelling opgewekt.
2e. Colibacillen afkomstig van een kunstmatig opgewekte endometritis deden
bij dezen hond geen endometritis ontstaan.
B.nbsp;Streptococcen.
le. Streptococcen bevattende pus afkomstig van een endometritis na de
loopschheid deed bij dezen geïnfecteerden hond een gering proces zien.
Subcutaan trad slechts geringe zwelling op.
2e. Streptococcencultuur afkomstig van een endometritis na den partus gaf
geen reactie van den uterus, de hond stierf aan pyaemie.
Subcutaan ingespoten deden deze streptococcen een absces ontstaan.
3e. Streptococcencultuur afkomstig van een endometritis na den oestrus deed
een heftig proces met sterke uitzetting van den uterus ontstaan bij den ge-
infecteerden hond.
Subcutaan was de reactie betrekkelijk gering.
4e. Streptococcencultuur afkomstig van 3e. deed weer een heftige endometritis
bij den geïnfecteerden hond ontstaan, waaruit tevens de bacillus coli gekweekt
werd. Na de loopschheid ontstond een exacerbatie.
5e. Streptococcencultuur afkomstig van 3e. deed een proces ontstaan gelijk
4e. bij den geïnfecteerden hond.
C.nbsp;Sfaphylococcus pyogenes albus.
Na besmetting hiermede vertoonde de hond een geringe endometritis.
D.nbsp;Bacil van Praenkel streptococcen.
Met deze twee gelukte het niet bij dezen hond een endometritis op te wekken,
hoewel subcutaan een heftige reactie werd waargenomen.
E.nbsp;Bacillus haemoglobinophilus carUs.
le. Na besmetting met dezen bacil werd bij een hond een geringe endometritis
gezien.
2e. Bij dezen hond werd een heftig proces opgewekt, tijdens de infectie leed
de hond aan bronchitis en was algemeen ziek.
III.nbsp;I n t r a-u terine infectie gedurende den oestrus zonder
dichtbinden van den uterus bij een hond verricht.
Streptococcen,
Met den streptococcenstam waarmede onder II B. 3 X een endometritis was
opgewekt, werd deze hond geïnfecteerd, waarna slechts een gering proces werd
waargenomen.
IV.nbsp;I n t r a-u terine infectie gedurende den anoestrus na
dichtbinden van den uterus werd bij 3 honden gedaan.
A.nbsp;Streptococcen.
le. Deze hond werd met denzelfden als bovengebruikten virulenten stam in-
gespoten, zoriderdat een endometritis waargenomen werd.
2e. Bij dezen hond, geïnfecteerd met denzelfden stam ontstond een heftig
proces, dat spontaan is teruggegaan.
B.nbsp;Bacillus haemoglobinophilus canis.
Bij dezen hond werd na de besmetting een gering proces gezien.
V.nbsp;Na den partus per vaginam werden 5 honden geïnfecteerd.
A.nbsp;Streptococcen,
le. Streptococcen bevattende pus, afkomstig van een absces opgewekt met een
stam, afkomstig van een endometritis na de loopschheid gaf bij den geinfecteer-
den hond geen endometritis.
2e. Streptococcencultuur van den vorigen stam deed bij dezen hond evenmin
reactie optreden.
3e. Streptococcencultuur afkomstig van een endometritis na den partus gaf bij
den besmetten hond geen endometritis.
Subcutaan ingespoten gaven alle drie stammen een absces.
4e. Streptococcencultuur van denzelfden stam, waarmede onder II B. de
heftige reactie was opgewekt, was bij dezen hond niet in staat een ontsteking
op te wekken.
B.nbsp;Bacil van Praenkel.
Met den bacil van Praenkel afkomstig van een endometritis na den partus
was geen endometritis bij een hond op te wekken.
Bij 5 proeven is een endometritis opgewekt, waarbij de oorspronkelijk inge-
brachte bacterie weer werd teruggevonden. Bij twee uteri, die voldoende lang
vervolgd konden worden, werd na de loopschheid een exacerbatie waargenomen.
Bij 7 uteri werd een geringe ontsteking waargenomen, waarbij geen bacteriën
werden gevonden. Het is hier niet bewezen, dat de ingebrachte bacteriën de
oorzaak zijn geweest, al is dit wel zeer waarschijnlijk.
Uit de vele negatieve proeven blijkt n.1., dat het ingebrachte materiaal zonder
bacteriën niet een dergelijke reactie geeft.
Voor de aetiologie zijn deze bevindingen van geen groot belang, daar een
eventueel oplaaien van het proces toch niet meer door de oorspronkelijk inge-
brachte bacterie zou worden veroorzaakt; in dit geval zou hoogstens aan prae-
dispositie gedacht mogen worden.
1.nbsp;W. E. Armstrong, Vet. Journ. 30, 1923, blz. 434.
2.nbsp;M. Baussant, Ree. de Med. Vet. 1934, blz. 274.
3.nbsp;F. Benesch, Wiener Tierärztl. Monatschr. 1923, blz. 385.
4.nbsp;F. Benesch, Tierärztliche Rundschau, 1931, No. 45, blz. 791.
5.nbsp;F. Benesch, — R. B a u m a n n, Wiener Tierärtzl. Monatschr. 1933, blz.
275.
6.nbsp;F. Benesch —M. Kostner, Münch. Tierärztl. Wochenschr. 1935,
blz. 566.
7.nbsp;F. B e n e s c h — A. P O m m e r, Wiener Tierärztl. Monatschr. 1930, blz. 49.
8.nbsp;E. Berge, Arch. f. Wiss. Tierhk. 1924, blz. 245.
9.nbsp;M. P. Bergeon, Rev. Vét. 31, 1906, blz. 295.
10.nbsp;B e r g e y's, manual of determinative bacteriology 1934.
11.nbsp;L. Birch —Hirschfeld, Klin. Wochenschr. 1934, blz. 331.
12.nbsp;J. Bongert, Bakteriologische Diagnostik der Tierseuchen 1927.
13.nbsp;M. Bouchet, Bull, de la soc. cent, de med. vét. 1906, blz. 472.
14.nbsp;R. Bran ford. Vet. Journal, 1912, blz. 417.
15.nbsp;M. Bron, Ree. med. Vét, 1932, blz. 19.
16.nbsp;M. G. de Bruin, Geburtshilfe bei den Kleinen Haustieren.
17.nbsp;M. Charmoy, Bull, de la Societé centr. de Médec. Vét. 1913, blz. 262.
18.nbsp;L. Collet—F. Hobday, Vet. Journal 1926, blz. 53.
19.nbsp;A. Coquot —E. La my, Ree. de Méd. Vét., 1931, blz. 11.
20.nbsp;Coquot, Lebasque, Mennerat, Ree. Méd. Vét., 1914, blz. 582.
21.nbsp;J. Courèges, Diss. Alfort, 1931.
22.nbsp;J. Cuillé, E. Darraspen, P. L. Ch e 11 e, Rev. Gen. de Méd. Vét.,
1936, blz. 321.
23.nbsp;M. Dennel —J. Witzigmann, Arch. f. Wiss. Tierheilk., 1934,
blz. 489.
24.nbsp;G. Dunlop —Martin, Vet. Journal 1926, blz. 594.
25.nbsp;R. W. Ellis, Am. Vet. Rev., 1912—'13, blz. 696.
26.nbsp;J. Flohil, Tijdschr. v. Diergeneeskunde, 1929, blz. 810.
27.nbsp;W. F r e y—E. J o e s t, Hcuidbuch der speziellen pathologischen Anatomie
der Haustiere. 1929, bnd. 4.
28.nbsp;O. Frühwald, Munch. Tierärztl. Wochenschr., 1925, blz. 179.
29.nbsp;F. C. Gillard, Vet. Ree. 1930, blz. 1119.
30.nbsp;H. Graf, Deutsche Tierärztl. Wochenschr. 1929, blz. 818.
31.nbsp;Hl Gray, Vet. Journal 1909, blz. 12.
-ocr page 241-32.nbsp;H. Gray, Vet. Ree., 1908, biz. 293.
33.nbsp;F. Hob day, Vet. Journal, 1907, biz. 30.
34.nbsp;H. Holtebrinck, Deutsche Tierärztl. Wochenschr., 1925, biz. 369.
35.nbsp;H. Jakob, Innere Krankheiten des Hundes, 1924.
36.nbsp;H. Jakob, Wochenschr. f. Tierheilk., 1908, blz. 761.
37.nbsp;Jacobi, Tierärztl. Rundschau 1930, blz. 805.
38.nbsp;K. Keller, Zeitschr. f. Tiermedizin 1909, blz. 401.
39.nbsp;K. Keller, Wiener Tierärztl. Monatschr. 1925, blz. 401.
40.nbsp;K. Keller, Geburtshilfe bei den Kleineren Haustieren. 1928.
41.nbsp;W. P. Kennedly —W. H. W. B a i r d, Journal of the Am. Vet.
Med. ass., 1927, Bnd. 74, blz. 713.
42.nbsp;B. H. Kessens, Diss. Utrecht 1936.
43.nbsp;W. R. M. Kinna, Vet. Ree. 1930, blz. 721.
44.nbsp;Kitt, Pathologische Anatomie der Haustiere.
45.nbsp;A. Klarenbeek, Tijdschr. v. Diergeneeskunde, 1922, blz. 602.
46.nbsp;A. Kl arenbeek, Tijdschr. v. Veeartsenijkunde, 1915, blz. 575.
47.nbsp;A. Klarenbeek, Praktische heelkunde bij het .kleine huisdier, 1926.
48.nbsp;W. K 011 e —A. V. Wassermann, Handbuch der Pathogenen Mikro-
organismen, 1931.
49.nbsp;M. Kostner, Wiener Tierärztl. Monatschr., 1933, blz. 623.
50.nbsp;P. Krage, Zeitschr. f. Inf., par. Krankheiten und Hyg., 1910, blz. 380.
51.nbsp;Lesbouyeries — Berthelon, Bull, de l'Academie Vét. de France,
1935, blz. 257.
52.nbsp;L e s b o u y e r i e s — B e r t h e 1 o hT Bull, de rAcadémie Vét. 1936, blz. 226.
53.nbsp;Lesbouyeries — Bertheion, Bull, de l'Academie Vét. 1937, blz. 126.
54.nbsp;J. Mc.Cunn, Vet. Ree., 1932, blz. 509.
55.nbsp;M. M a this. Bull, de la Soc. d. Sciences vét. Lyon 1904, blz. 311.
56.nbsp;L. A. Merillat, Vet. Ree. 1931, blz. 890.
57.nbsp;M. S. Migley —M. S. Te r 1 i ik o w sk i, Vet. Journ., 1928, blz. 36.
58.nbsp;Mitchell, Vet. Record 1937, blz. 71.
59.nbsp;A. Möller-Sorensen, Tierärztl. Rundschau 1929, blz. 529 en 549.
60.nbsp;R. Moussu, Ree. Med. Vét. 1929, blz. 853.
61.nbsp;G. Müller, Krankheiten des Hundes.
62.nbsp;Nieberle — Gohrs, Lehrbuch der Speziellen Pathologischen Anatomie
der Haustiere.
63.nbsp;P. J. O'Brien, Vet. Ree. 1908, blz. 922.
64.nbsp;G. Pr in zing, Berl. Tierärztl. Wochenschr., 1930, blz. 481.
65.nbsp;Regenbogen, Berl. Tierärztl. Wochenschr., 1907, blz. 324.
66.nbsp;J. Richter, Berl. Tierärztl. Wochenschr., 1930, blz. 721.
67.nbsp;J. Richter, Baum Festschrift 1929, blz. 231.
68.nbsp;J. Richter, Berl. Tierärztl. Wochenschr,. 1933, blz. 537.
69.nbsp;K. Schouppé — F. Werner, Münch. Tierärztl. Wochenschr., 1931,
blz. 553.
70.nbsp;R. H. Smythe, Vet. Ree. 1931, blz. 1018.
71.nbsp;R. H. Spaulding, Journ. of the Amer. Vet. Ass. 1923—'24, blz. 338.
72.nbsp;G. Sutton, Vet. Journal 1909, blz. 80.
-ocr page 242-73.nbsp;M. Tewfick, Diss. Alfort 1928.
74.nbsp;J. C. Verba ge, Diss. Med. Fac. Utrecht, 1937.
75.nbsp;Warmbrunn, Deutsche Tierärztl. Wochenschrift 1930, blz. 342,
76.nbsp;K. Witteraann, Diss. Weenen, 1922, Wiener Tierärztl. Wochenschr.
1926, blz. 233.
77.nbsp;G. H. Wooldridge, Vet. Journal 1908, blz. 461.
78.nbsp;G. H. Wooldridge, Vet. Journal 1911, blz. 291,
79.nbsp;J. G. Wright, Vet. Ree. 1933, blz 1370.
80.nbsp;G. Yates, Vet. Ree. 1908, blz. 850.
81.nbsp;G. Yates, Vet. Ree. 1908, blz. 885.
-ocr page 243-rj'ü
lt;
AFBEELDINGEN.
-ocr page 246-No. 1. Geval A. 3. Rustige chronische endometritis met cysteuze verwijding van
de uterine klieren en woekering van het oppervlakte-epitheel en infiltratie met
lymphocyten, histiocyten en plasmacellen, (vergr. 22 X).
No. 2. Geval A. 3. Sterkere vergrooting van een deel van
denzelfden uterus. Papilvorming met sterk vergroote
blazige epitheelcellen. Infiltratie van de propria mucosae.
(vergr. 300 X).
No. 3. Geval A. 4. Chronische endometritis met ophooping van infiltraat v.n.1.
„rondcellenquot; onder de oppervlakte. Tusschen de epitheelcellen van de oppervlakte
en vlak er onder en in de omgeving van de ten deele zichtbare cysteuze klierbuis
een aantal polymorphkernige leucocyten. (vergr. 65 X).
No. 4. Geval A. 23. Chronische endometritis met exacerbatie in den vorm van een
acute haemo-purulente ontsteking met verval van het oppervlakte-epitheel en de
oppervlakkige deelen van de propria mucosae. (vergr. 65 X).
No. 5. Geval A. 18. Chronische endometritis met exacerbatie van een aantal iclier-
buizen uit, waarin leucocytair exsudaat. Van deze klierbuizen uit verbreidt de
purulente ontsteking zich in den uteruswand, waarbij abscesjes gevormd worden.
Andere klierbuizen zijn alleen cysteus verwijd zonder ontsteking, (vergr. 22 X).
No. 6. Geval A. 18. Detail van het vorige geval met sterkere vergrooting. Ver-
breiding van de ontsteking bij activeering van het proces van de klierbuizen uit.
(vergr. 65 X).
-ocr page 249-No. 7. Geval C. 4. Vóór de loopschheid. Vrij rustig beeld van een chronische
endometritis met veel papillaire woekeringen van oppervlakte- en klierepitheel.
Deel van den uterushoorn geexstirpeerd ten behoeve van het onderzoek, (vergr. 65 X).
No. 9. Proef No. 12. Vóór de loopschheid Experimenieele chronische endometritis.
Na laparotomie werd het corpus uteri geligeerd en werden Streptococcen afkomstig
van proef No. 11 in den uterus gespoten, (vergr. 65 X).
No. 10. Proef No. 12. Nä de loopschheid. Zelfde geval als vorige; sterkere infiltratie,
en onder de infiltraatcellen bevindt zich naar verhouding een grooter aantal
polymorphkemige leucocyten. (vergr. 65 X).
■nbsp;lt;1. lt;5-
« ;
k
' * fl-^
.h
■ fe'i
No. 11. Geval C. 4. (zie photo No. 9). Chronische
endometritis met exacerbatie, purulente exsudatie en
fihroblastenwoekeringen. (vergr. 300 X).
No. 12. Geval A. 10. Rustige chronische endometritis met ten deele zichtbaar een
niet afgekapseld abscesje in den muscularis, matige infiltratie van lymphocyten en
histiocyten in de mucosa. (vergr. 65 X).
No. 13. Proef No. 12. Experimenteele endo-
metritis, tijdens de operatic gephotographeerd.
I.
De centrale embryotomie verdient grooter aandacht, dan er tot
nu toe aan besteed is.
II.
Bij de ontstekingsprocessen van bet genitaalapparaat tijdens bet
puerperium is bij bet rund de meest conservatieve therapie de beste.
III.
Ten onrechte trekt Mrs. A. Hurd-Karrer uit het door haar naar
aanleiding van de z.g. „alkali-diseasequot; bij dieren uitgevoerde onder-
zoek omtrent vergiftiging en ontgifting in planten, de conclusie, dat
dit verschijnsel zou berusten op een reversibele vervanging van
bet element zwavel door het element selenium in het eiwit der plant.
IV.
Het gebruik van het verschijnsel der heterosis in de pluimveeteelt
vereenvoudigt de selectie der ouderdieren geenszins.
V.
De behandeling der acetonurie bij schapen kan slechts een
prophylactische zijn.
VI.
De in de veterinaire bteratuur beschreven gevallen van in den
uteruswand voorkomende klierbuizen elders dan in de mucosa,
mogen niet als endometriosis aangeduid worden.
VII.
De op grond van de khnische symptomen gestelde diagnose ziekte
van Carré (z.g. hondenziekte) is niet in die mate betrouwbaar, dat
men hieruit conclusies omtrent immuniteit mag trekken.
îrf) .3tajbno3 ab .osîoBÎq ßl i^îljgJao 10 QoijgtJltgwnbsp;isos
.iBËa iBamp;A^^ktb Jsd îiûnbsp;.A .eiM JisU stiia»^ nsTg^
-•fâbno sbioovsQJiu naiaib pd quot;3«fi3eib-iLdIß,. .9 .s sb m» çaibislnas-
^ ' 3aßv TjnipafiOT3v slsdisisvgi asa^nbsp;BÖS
hll
Qis(rilt;fûîq
ab ni
6K)3om»^b ni nçb wbfV osskidi^ 9bo9Bo4xgt;w baSÄie»lw ' f'
j gt;nbsp;.asbiow bhibsonßß 8î;eotiî9mo£wo bIb î^ naooin ■ ^
f.?
-ocr page 256- -ocr page 257- -ocr page 258-... ' ■ 'J
Isl^WV-'
A
V
r
Î
? lt;,*
» •
I
t
I
''tT
iSfv.
ÄI
s
'quot;^fa
€ ^