Een klinisch''psychologische bijdrage tot de
kennis der omschreven geheugenstoornissen
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
utrecht»
A. VERJAAL
-ocr page 2-M:
V AjfftW |
AMNESIE NA TRAUMA CAPITIS
-ocr page 6- -ocr page 7-//
EEN KLINISCH-PSYCHOLOGISCHE BIJDRAGE TOT DE
KENNIS DER OMSCHREVEN GEHEUGENSTOORNISSEN
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE
GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS D R. J. B O E K E,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 8 MAART 1938,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE GOUDA.
N.V. DRUKKERIJ VOORHEEN DE ERVEN LOOSJES.
HAARLEM, 1938.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
l-tt HZno . ....-: CA'--^ .nbsp;i,iAV aM.^Vi ly ,x,ir
, TBifE^iVîno-n^^jj; jo HAA , ^
,a:ii3cgt;ä .1 .«anbsp;nsonbsp;■
rnbsp;Mi JlAAÄ3?I,rr
ifjUwiOViiii;^ aao 7 i'.-rvM ■■ic HAVnbsp;^c
.gt;iO-CCquot;
'..'.OUO.-
. ' H. 3 ■ ; ï
-ocr page 9-Aan mijn Ouders
Aan mijn Vrouw
Aan mijn Dochtertje
VOORWOORD.
In een voorwoord van mijn proefschrift moge ik mijn erkentelijkheid
betuigen aan de Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren en Docenten van de
Geneeskundige en Natuurphilosophische Faculteiten der Utrechtsche
en der Groningsche Universiteit voor het van hen genoten onderwijs,
alsmede aan ai degenen die hebben bijgedragen tot mijn opleiding en
mijn vorming.
In het bizonder eer ik de nagedachtenis van mijn leermeester L. B o u-
m a n, die bij mij de belangstelling wekte voor het speciale gebied der
Psychiatrie en Neurologie en onder wiens leiding ik het onderzoek
begon, dat in deze dissertatie is uitgewerkt.
Hooggeleerde R ü m k e, Hooggeachte promotor. Tijdens mijn assis-
tentschap aan de Utrechtsche Kliniek waart gij herhaaldelijk mijn gids
in den doolhof der psychiatrische problemen. Met groote bewondering
gedenk ik steeds weer de breede en veelzijdige basis, waarop gij Uw
onderzoek opbouwde en de voorzichtige wijze waarop gij Uw conclusies
trok. Gij hebt mij geleerd den eenvoud van het gecompliceerde en de
gecompliceerdheid van het schijnbaar eenvoudige onder het oog te zien.
Dat gij U bereid verklaard hebt, als mijn promotor op te treden en
daarvoor veel kennis, moeite en tijd beschikbaar hebt willen stellen,
vervult mij met grooten dank.
Zeer geleerde SillevisSmitt, Zeer geleerde van der Does
d e W II I e b o i s. Zeer geleerde Ziedsesdes Plante s. Ik dank
U zeer voor de wijze waarop gij mij hebt bijgestaan met Uw adviezen.
Uw groote klinische ervaring en Uw rijke literatuurkennis.
Zeer geleerde W e s t e r t e r p. Met Uw groote kunde hebt gij mij
terzijde gestaan bij het uitwerken van dit proefschrift. Ongetwijfeld
is de inhoud ervan aanzienlijk verrijkt door Uw opbouwende kritiek en
Uw waardevolle raadgevingen. De tijd, dien ik onder Uw leiding door-
bracht aan het Psychopathen Asyl te Avereest, zal mij als een der
schoonste perioden van mijn leven in herinnering blijven.
Zeer geleerde Beek. De wijze waarop ik bij U heb mogen ervaren,
dat er naast de Geneeskunde een Geneeskunst bestaat, vervult mij met
groote bewondering. Gij hebt mij de schoonheid van ons beroep leeren
zien, Uw voorbeeld zal mij steeds een groote steun zijn bij de uitoefening
ervan.
Zeerervaren Ledeboe r, Zeerervaren B u r d e t. Ik ben U dank
verschuldigd voor de tegemoetkomende wijze waarop gij mij in Uw
werkkring hebt opgenomen en voor de belangstelling en daadwerkelijke
hulp die gij mij bij mijn arbeid hebt betoond.
De loyale en aangename samenwerking, die Ik steeds mocht hebben
met de assistenten, verpleegsters en verplegers der Kliniek en de bereid-
willigheid, waarmede zij mij behulpzaam zijn geweest bij mijn onder-
zoekingen, waardeer ik ten zeerste.
biz.
Hoofdstuk I. inleiding en Historie............. • •nbsp;' '
Hoofdstuk II. Methode van klinisch onderzoek..................18
Hoofdstuk lil. Resultaten van het klinisch onderzoek.....23
Hoofdstuk IV. Enkele beschouwingen over bewustzijn, waarnemen
en herinneren.................^^
Hoofdstuk V. Experimenteel psychologisch onderzoek.....48
Hoofdstuk VI. Psychologische verklaring van enkele klinische ver-
schijnselen ...................
Hoofdstuk VII. Practisch belang van de voorgaande onderzoekingennbsp;67
Samenvatting..................^^
Ziektegeschiedenissen..............
Protocollen van het experimenteel psychologisch
onderzoek...................88
97
Literatuur...................quot;
-ocr page 14-fiS
gt; /bïfyjkxfev«»
-ocr page 15-HOOFDSTUK I.
inleiding en historie.
Ongetwijfeld ziin de medici reeds in oude tijden getroffen door het
zoo opvallende verschijnsel, dat sommige, overigens normale, menschen
een geheugenstoornis vertoonden voor de gebeurtenissen uit een
periode, die zij oogenschijnlijk normaal beleefd hadden. Hoe oud de
eerste waarnemingen zijn. is moeilijk na te gaan. Ik zal mij hier in hoofd-
zaak bepalen tot de bespreking van de literatuur der laatste eeuw.
Merkwaardigerwijze is een der eerste beschrijvingen te vinden in
een roman van Walter Scott, die in 1828 in het 2de deel van „Woodstockquot;,
één der „Waverly Novelsquot;, een geval beschrijft van geheugenverlies
na een hevige emotie, waarbij hij zegt: „As men often forget the blow,
„or other sudden cause which has thrown them into a swoonquot;.
quot; Sedert psychologie en psychiatrie zich als zelfstandige takken van
wetenschap een bestaansrecht verwierven, heeft men het verschijnsel
herhaaldelijk aan nauwkeurige onderzoekingen onderworpen en getracht
er een verklaring voor te vinden.
In den loop der iaren heeft men verschillende verklaringen gegeven,
verklaringen, die soms onderling in lijnrechte tegenstelling waren en
daardoor oorzaak konden worden van een feilen strijd tusschen de
verschillende aanhangers. Bijna steeds ging deze strijd om de principieele
vraag of het geheugenverlies een organischen grondslag had, dan wel
een functioneele of een psychopathologische. Nu eens vond de eene,
dan weer de andere opvatting meer aanhangers, maar tot op den huldigen
dag is de strijd niet definitief beslecht en is het evenmin gelukt een
voor ieder bevredigende oplossing te vinden.
Bij het bestudeeren der literatuur valt op, hoe men steeds weer getracht
heeft één enkele verklaring te vinden voor geheugenstoornissen van
allerlei aard. Hysterische, epileptische, traumatische, toxische en
andere geheugenstoornissen stelde men veelal op één lijn en trachtte
men van één gezichtspunt uit te bezien, zonder te bedenken, dat niet
al deze geheugenstoornissen in wezen gelijk behoeven te zijn.
In de vorige eeuw bestudeerden Fransche onderzoekers vooral de
-ocr page 16-geheugenstoornissen, die optraden na z.g.n. „uitzonderingstoestandenquot;.
Boissain de Sauvage (15) beschreef reeds in 1768 verschil-
lende schemertoestanden en onderscheidde hen als „somnambulisme
cataleptiquequot; van „la somnambulisme vulgairequot;, waarmede hij het
slaapv/andelen aanduidde.
Maine de Bi ran (1809; 88) beschouwde alle handelingen tijdens
den schemertoestand als zijnde verricht buiten het bewustzijn om,
waardoor het later ook niet mogelijk kon zijn, zich deze handelingen
te herinneren. Hij sprak van ,,la suspension de la volontéquot; tijdens den
schemertoestand.
Des pine (1868; 31) gaf een soortgelijke verklaring, maar ging
wat verder, doordat hij den geest gebonden achtte aan de hersenen.
Den schemertoestand beschouwde hij als veroorzaakt door een gedeelte-
lijke verlamming van de hersenen, waarbij alleen de automatische functies
behouden bleven. Dat later de gebeurtenissen, die tijdens den schemer-
toestand zijn beleefd, niet herinnerd kunnen worden, verklaarde hij door
,,non participation de l'esprit a ces faitsquot;.
H. Jackson (1884; 66, 128) huldigde een soortgelijke opvating
als D e s p i n e. Hij dacht zich de hoogste hersencentra gerangschikt
in lagen. Bij slaap en schemertoestanden zou de bovenste laag — waaraan
hij het bewustzijn gebonden achtte — verlamd zijn, terwijl de onderste
lagen blijven functioneeren, waardoor een „automatismequot; ontstaat.
Dat de patiënten tijdens een schemertoestand weloverwogen hande-
lingen verrichten, meende Jackson te moeten toeschrijven aan de
omstandigheid, dat de verlamming slechts éénzijdig zou zijn: ,,Thus
,,whilst there is a low level of evolution in the highest centres of
,,one-half of the brain, there is a perfect or very high level in those of
,,the opposite halfquot;.
Egger en Lereboulet (1887; 36) namen deze verklaring in
hoofdzaak over, zij spraken van vigilambulisme, in tegenstelling met
noctambulisme of somnambulisme, het gewone slaapwandelen, wat zij
beschouwden als „hystérie larvéequot;.
Janet (1889; 68, 69) noemde den eigenaardigen bewustzijnstoestand
tijdens den schemertoestand ,,subconsciencequot;. De geheugenstoornis
verklaarde hij door ,,rétrécissement du champ de consciencequot; tijdens
den schemertoestand. Volgens Janet moet iedere waarneming in de
persoonlijkheid worden opgenomen, hij gebruikt daarvoor de uit-
drukkingen: „perception personellequot;, ,,personification de la perceptionquot;
en „assimilation psychologique des imagesquot;. Verder zegt hij: ,,Cette opé-
„ration peut être alterée ou supprimée, tandisque les autres phénomènes
„du souvenir, conservation et réproduction des images, subsistent mte-
.gralement. et son abscence suffira pour produire un trouble de la
„mémoire qui sera pour les malades une véritable ^mnes.equot;
Tegenover deze opvattingen, die alle gemeenschappelijk hebben, dat
zij de oorzaak van de geheugenstoornis zoeken in een u , t s c h a k e-
11 n g of een V e r m i n d e r i n g van het bev^ustzijn tijdens den schemer-
toestand. staan de opvattingen van B r i è r e d e B o i s m o n t 1862;
24) en Charcot (1888; 28, 29), die de verklaring meer zoeken ,n
een verandering van het bewustzijn. B r i è r e d eB oi s m o nt
spreekt van „double consciencequot;, C h a r c o t van „dedoub ement de
„la personalitéquot; (vergelijk hiermede het Duitsche „Doppel-Ich ) __
De oorzaak van het geheugenverlies zoekt C h a r c o t in een „idee ;
tegen het herinneren van een onaangename beleving en alles wat daarmede
verband houdt, zouden de patiënten zich dusdanig verzetten, dat deze
idéequot; voldoende zou zijn, om de herinnering uit het bewustzijn te weren.
quot; Behalve deze in hoofdzaak psychopathologische verklaringen, vinden
v.ii in de Fransche literatuur der vorige eeuw ook enkele verklaringen,
die het geheugenverlies geheel terugvoeren tot een organische stoornis.
Op de organische grondslag der verklaringen van J ac ks o n D e s-
plne, Lereboulet en E g g e r wees ik hiervoor reeds, de uit-
Ldehjke verklaring zochten zij echter toch in een bewustzijnsstoornis.
die dan was ontstaan door een funtiestoornis der hersenen.
Claude Bernard. Luys en Azam (1876; 34) meenden dat
de „mémoirequot; op een bepaalde plaats in de hersenen gelocaliseerd kon
worden en dat door anaemie van dit (overigens ook voor hen onbekende)
.edeelte, de „mémoirequot; direct beschadigd zou kunnen worden. Zij
namen aan. dat tijdens den schemertoestand een anaemie van de ersenen
bestond, doch geven niet aan van welken aard deze anaemie is en
waardoor zij zou worden veroorzaakt.nbsp;d • u ^
Tenslotte dient nog vermeld te worden de theorie van R i b o t (112).
die de mémoirequot; beschouwde ais een „fait biologique . dat op een
e s';eTequot; was met refiex-mechanismen en eigenlijk niets met het
w stzijn te maken had. Hij zegt: „la -én^oire est par essen«
fait biologique, par accident un fait psychologique . De mogelijkheid
h inneren stdde hij. geheel buiten het bewustzijn om.nbsp;J-
den toestand der zenuwcellen en de vorming van dynamische asso i tie
in de zenuwelementen bij de waarneming. De verklaring v n Ribot
is in wezen dus niet organisch, niet psychologisch -PJ-^ f ^^
pathologisch, doch vitaal of biologisch. R 1 b o t ontdekte in het op red n
n verdwijnen der geheugenstoornissen een zekere wetmatigheid, die
hij uitdrukte in zijn „loi de régressionquot; die luidde: „Ie nouveau périt
avant l'ancien, Ie complexe avant Ie simplequot;.
Behalve deze onderzoekingen verscheen een groot aantal casuïstische
mededeelingen, o. a. van C h a r c o t (28, 29). J a n e t (68, 69), S o u-
q u e s (124), R é g i s, T o u I o u s e, S é g I a s en S o I I i e r, die echter
geen andere gezichtspunten opleveren voor een verklaringsmogelijkheid.
Bijna alle Fransche onderzoekers uit de vorige eeuw zijn, bij hun studie
der 'geheugenstoornissen, uitgegaan van geheugenverlies na hysterische
uitzonderingstoestanden; wij vinden er slechts enkele mededeelingen
bij over epileptische- en post-traumatische geheugenstoornissen, terwijl
Briand (1881; 23) nog een geval beschreef van geheugenverlies na
vergiftiging door koolmonoxyde.
Van Duitsche hand verscheen in 1826 een mededeeling van K ö n i g (60)
over een gevat van geheugenverlies na een mislukte suspensiepoging.
In de jaren 1889-1893 werd in Duitschland een heftige polemiek
gevoerd tusschen W a g n e r (132, 133, 134) en M ö b i u s (96, 97) over
de vraag of de retrograde amnesie, die men zag optreden na een mislukte
suspensie-poging, al of niet een organischen grondslag had. Wagner
bepleitte den organischen aard van het geheugenverlies, volgens hem
- zouden bij het ophangen de hersenen beschadigd worden door asphyxie
en afsluiten der arteria carotis.
Möbius meende daarentegen, op grond van de overeenkomst der
verschijnselen na schrik, commotio cerebri, strangulatie en andere zelf-
moordpogingen (waarop gewezen was door Charcot en J a n e t),
te mogen aannemen, dat al deze verschijnselen een psychogene aetiologie
hadden. In deze meening werd hij nog gesterkt door het merkwaardige
feit, dat het soms gelukte in hypnose de geheugenstoornis geheel of
gedeeltelijk te doen verdwijnen. Alle bij de „Wiederbelebungquot; op-
tredende verschijnselen: convulsies, psychische stoornissen en geheugen-
verlies, beschouwde Möbius, op grond daarvan, ais hysterie.
Wollen berg (139), Forel en Sommer (123) bestreden de
opvatting, dat terugkeer der herinnering in hypnose, bewijzend zou
zijn voor den psychogenen aard der geheugenstoornis. W o I I e n b e r g
voerde daarvoor als argument aan, dat ook de epileptische geheugen-
stoornissen, die hij zeker niet van hysterischen aard achtte, in
hypnose tot verdwijnen kunnen worden gebracht. Sommer meende,
dat de herinneringen in geval van geheugenverlies wel latent aanwezig
zouden zijn, zij zouden echter niet gereproduceerd kunnen worden,
omdat de cellen beschadigd zijn, waardoor de functie heeft geleden.
Door hypnose kan zijns inziens de reproductie mogelijk gemaakt
worden, voordat de cel zich volledig heeft hersteld, door „Verstärkung
der auf den Associationsbahn Anlangenden Reizequot;.
Paul (1899; 107) schreef, evenals W o I I e n b e r g de optredende
geheugenstoornis toe aan de voorafgaande bewustzijnsstoornis. De
bewustzijnsstoornis zelf zou verschillende oorzaken kunnen hebben
(trauma, intoxicatie, infectie, strangulatie enz.).
In het begin van deze eeuw werd o. a. door G r a e t e r (53),
R i c k I i n en L. van M u r a 11 (102) opnieuw de aandacht er op
gevestigd, dat het somtijds mogelijk is, de na een epileptische
uitzonderingstoestand optredende geheugenstoornis in hypnose te
doen verdwijnen.
RighettI en Kauders toonden hetzelfde aan voor de post-
traumatische geheugenstoornis. Evenals Möbius achtten zij deze
bevinding een bewijs voor de opvatting, dat het geheugenverlies m
al deze gevallen van psychogenen aard zou zijn.
Terzelfder tijd werd door verschillende andere onderzoekers w.o.
Kraepelin (77), Ziehen (142), S e m o n, Hess (60) en
Bleuer verdedigd, dat de waarnemingen als engrammen zouden
worden vastgelegd in de hersenschors en dat door uitwendige oorzaken,
deze engrammen, respectievelijk hun verbindingen, zouden kunnen
worden beschadigd. Door aan te nemen, dat de meest versehe engrammen
nog weinig ingegrifd zouden zijn en nog weinig verbindingen met andere
engrammen zouden hebben gevormd, kon dan worden verklaard, waarom
het geheugenverlies, respectievelijk de terugkeer, de wet van R i b o t
volgde. Deze zelfde opvatting vinden wij ook bij K a r I Jaspers (71),
wanneer hij spreekt van Gedächtnisspuren en Gedächtnisdispositionen.
Wanneer hij de verschillende vormen van amnesie bespreekt (biz. 130
der Allgemeine Psychopathologie) onderscheidt hij één vorm waarbij
Zwar vorübergehend etwas gemerkt werden konnte, aber die Gedacht-
!!nisdispositionen sind durch einen organischen Vorgang zerstört worden.
„Am deutlichsten ist dieser Vorgang bei den retrograden Amnesien,
z B nach schweren Kopfverletzungen, in denen das in den letzten
quot;.gesunden Stunden oder Tagen vor dem Unfall Erlebte völlig aus-
..gelÖscht ist.quot;
Duitsche casuïstische mededeelingen versehenen in de vorige eeuw
o.a. van de hand van St r ü m p e 1 I . A I z h e i m e r (2). S e y d e 1 (122).
Lührmann (85), Friedmann (44). Bödeker (14). N ä c k e.
Klink, Alter (I), Sommer (123), Näf, B i n s w a n g e r. K e I-
1 e r en K r e u s e r (78). Deze bijdragen geven echter geen aanleiding
tot aparte besprekingen, aangezien zij geen andere verklaringsmogelijk-
heid bevatten.
Van uit ons land werd in 1913 een bijdrage tot de kennis der geheugen-
stoornissen geleverd door E. D. Wiersma (136).
Deze trachtte het verschijnsel experimenteel na te bootsen, door
twee prikkels kort na elkaar toe te dienen, waarvan de tweede de eerste
in sterkte overtrof. Hij zag daarbij, dat de eerste prikkel niet werd
waargenomen,,althans later niet kon worden herinnerd. Hij schreef dit
daaraan toe, dat de nawerking van de eerste prikkel, die noodzakelijk is
voor een goede waarneming (H e y m a n s 61, 62, 63), werd verdrongen
door de, tegelijk met de nawerking optredende, sterke tweede prikkel.
B. j. d e H a a n (57) heeft in een uitvoerig onderzoek (1918) de proe-
ven van Wiersma geverifieerd, waarna hij tot dezelfde conclusie
kwam en het verantwoord vond, de resultaten van het laboratorium-
onderzoek als verklaring voor de retrograde amnesie na een schedel-
trauma te aanvaarden.
Wanneer wij de huidige opvattingen over wezen en ontstaan der
geheugenstoornissen vergelijken met die uit de vorige eeuw, blijkt
er au fond weinig veranderd te zijn. Vrijwel dezelfde meeningen van toen
vinden nog steeds aanhangers.
Vele psycho-analytici nemen aan, dat het geheugenverlies te verklaren
zou zijn door een „verdringingsmechanismequot;. Door den onaangenamen.
emotioneelen aard van de gebeurtenis, zou een „Hemmung beim wieder-
auftauchenquot; ontstaan, welke „Hemmungquot; zoo sterk zou kunnen zijn,
dat het herinneren van de gebeurtenis geheel onmogelijk wordt (41,
42, 43. 57).
Deze opvatting is zeker nauw verwant aan die van Charcot,
Janet, Graeter en van Mural t. In principe vinden wij haar
ook bij Nietzsche (104), wanneer hij in zijn „Genealogie der Moralquot;
zegt: „Vergeszlichkeit ist keine blosze vis inertiae, wie die Oberflach-
„lichen glauben, sie ist viel mehr ein aktives, im strengsten Sinne posi-
„tives Hemmungsvermögenquot;.
Tot een klassieke analyse van menschen met een retrograde amnesie
komt het inmiddels vrijwel nooit, omdat niemand zich daarvoor onder
behandeling stelt. De gegevens, die analytisch worden gewaardeerd, zijn
steeds verkregen door hypnose (Schilder, Fortanier, Kan-
d o u). Men meent dan dat materiaal, dat onder invloed van het „lust-
onlust principequot; verdrongen is en daardoor een amnesie veroorzaakt,
tot het bewustzijn zou kunnen worden toegelaten, wanneer de censuur,
onder invloed der hypnose, minder streng wordt.
De Morsier (98, 99) zoekt de oorzaak geheel in een organische
beschadiging van de functie der lobus prae-frontalis. Hij localiseert in
de lobus prae-frontalis een functie, „la fonction d'acquisivité mnesiquequot;.
Door beschadiging van dit hersengedeelte, of door bioccade van de
toevoerende banen, zou een functiestoornis optreden, die een geheugen-
stoornis ten gevolge heeft.
Deze opvatting van de Morsier komt in beginsel overeen met
de opvattingen van Jackson, Despine, Azam, Claude, Ber-
nard, Luys, Wagner e. a..
D e g e (30) beschouwt de bewustzijnsstoornis als oorzaak van het
geheugenverlies en komt daarin overeen met Paul en Wollen-
berg.
P. S c h i I d e r (115, 116, 117) meende te kunnen aantoonen, dat er
in vele gevallen van geheugenverlies herinneringssporen waren te
vinden door middel van vrije associaties en proeven van Ebbing-
haus. Hij meent dat de geheugenstoornis verklaard moet worden door
een organische remming of bemoeilijking der reproductie en bepleit
een wezenlijke gelijkheid der z.g.n. organische amnesie en de psychische
verdringing. In wezen is deze verklaring een biologische evenals die
van R i b O t, die, zooals ik besprak, eveneens den nadruk legde op het
herinneren als ,,fait bioiogiquequot;.
Dit gecomprimeerde overzicht moge voldoende zijn, om aan te toonen,
dat er voor het ontstaan van geheugenverlies een groot aantal ver-
klaringen zijn gegeven en dat thans, zoo goed als 40 jaar geleden, elk
van die verklaringen een aantal verdedigers heeft.
HOOFDSTUK II.
methode van klinisch onderzoek.
Om een inzicht te verkrijgen in het probleem der geheugenstoornissen,
heb ik alle patiënten, die in de Utrechtsche Kliniek kwamen en waarvan
verondersteld kon worden, dat zij een geheugenstoornis hadden of
zouden gaan vertoonen, nauwkeurig onderzocht en het ziekteverloop
vervolgd. Enkele gegevens werden ook geput uit oudere ziektegeschiede-
nissen.
ik heb dit onderzoek zoo objectief mogelijk verricht, volgens de
richtlijnen, die o. a. door G o I d s t e i n (52) worden aangegeven in
zijn boek ,,Der Aufbau des Organismusquot;. G o I d s t e i n zegt hierin
op bIz. 11: „Wir sind so gewohnt Symptome als unmittelbaren Ausdruck
„der Schädigung bestimmter Teile des Nervensystemes zu betrachten,
„dasz schon die Frage nach der „Entstehungquot; der Symptome als eine
„zum mindesten Überflüssige erscheinen magquot;.
„Die Symptome sind Antworten, die der Organismus auf ganz be-
„stimmte an ihn gestellte Fragen gibtquot;.
Op bIz. 12 wijst hij nadrukkelijk op de noodzakelijkheid, eerst alle
verschijnselen te noteeren en er geen te onder- of overschatten, alvorens
men zijn conclusies trekt.
Op bIz. 16 waarschuwt hij er voor eenig verschijnsel te beoordeelen
buiten verband met het organisme als geheel, of buiten de situatie,
waarin het tot uiting komt.
Voor een overzichtelijke bewerking leenen zich het best de gevallen
van geheugenverlies na een commotio cerebri. Immers het is betrekkelijk
gemakkelijk een groot aantal gevallen te verzamelen, terwijl het trauma
min of meer te beschouwen is als een experimentum in vivo. Plaats en
tijd van de inwerking zijn veelal nauwkeurig te bepalen, ingewikkelde
psychische verwikkelingen gaan er niet, of zelden, aan vooraf, terwijl
men meestal in betrekkelijk korten tijd den patiënt weer ziet genezen.
Terwille van de eenheid zal ik mij in deze studie bepalen, tot die
gevallen van geheugenverlies welke werden waargenomen na een
schedeltrauma, en slechts wijzen op punten van verschil of overeen-
komst met gevallen, die een andere aetiologie hebben.
Het geheugenverlies heb ik op de gebruikelijke wijze onderscheiden
in: amnesie, retrograde amnesie en anterograde amnesie.
Onder retrograde amnesie wordt verstaan, geheugenverlies voor
gebeurtenissen die, korteren of längeren tijd, direct voor het trauma
zijn beleefd.
Onder anterograde amnesie wordt verstaan, geheugenverlies voor
gebeurtenissen die, korteren of längeren tijd, direct na het trauma zijn
beleefd.
Van alle patiënten, die ik na een schedeltrauma kon onderzoeken,
heb ik getracht zoo nauwkeurig mogelijk aan te teeken:
1.nbsp;Den aard van het trauma.
2.nbsp;De plaats van het trauma.
3.nbsp;Of het ongeval onverwacht plaats vond, dan wel of de patiënt
het had zien aankomen.
4.nbsp;Of het ongeval verband hield met de situatie waarin patiënt
verkeerde.
5.nbsp;Den duur der bewusteloosheid.
6.nbsp;Den tijd, gedurende welke er na het trauma psychische stoornissen
waren aan te toonen.
7.nbsp;De uitgebreidheid der retrograde amnesie, na het ontwaken uit
de bewusteloosheid.
8.nbsp;Den tijd gedurende welken de retrograde amnesie zich herstelde.
9.nbsp;De uitgebreidheid der retrograde amnesie, nadat er geen psychische
afwijkingen meer waren te vinden.
10.nbsp;Al dan niet aanwezig zijn van herinnering voor het ongeval.
11.nbsp;De uitgebreidheid der anterograde amnesie.
12.nbsp;De uitgebreidheid der retrograde en anterograde amnesie, bij
na-onderzoek.
Omtrent het onderzoek naar de genoemde 12 punten, worde het
volgende opgemerkt:
ad i. Gegevens omtrent den aard van het trauma moesten worden
verkregen door navraag bij getuigen.
Het was niet altijd mogelijk nauwkeurige gegevens te ver-
krijgen, zoodat ik mij soms tevreden moest stellen met de noti-
tiën: auto-ongeluk, o. d., omdat een nadere reconstructie niet
wel mogelijk was.
ad 2. De plaats van het trauma viel niet altijd met zekerheid te bepalen.
Veelal vertoonden de patiënten een groot aantal wonden, of
stond het niet vast, dat het trauma, hetwelk de commotio
had veroorzaakt, ook juist was aangekomen op de plaats, waar
de huidwond werd gevonden.
Eenige waarde aan de plaatsbepaling hechtte ik alleen in
die gevallen, waar een schedelfractuur bestond, of waar het
praktisch zeker was, dat het trauma slechts op één circumscripte
plaats had ingewerkt.
ad 3. Aan het feit of patiënt het trauma al of niet had zien — althans
kunnen zien — aankomen, heb ik groote waarde gehecht.
Uiteraard was ook dit niet altijd te reconstrueeren, maar in
de meerderheid der gevallen, bleek het toch wel mogelijk
hierover een oordeel te vormen.
ad 4. Of het ongeval verband hield met de situatie waarin patiënt
verkeerde, moest eveneens uit de verkregen inlichtingen blijken.
Bijna steeds was hieromtrent echter voldoende zekerheid
te verkrijgen.
ad 5. De nauwkeurige bepaling van den duur der bewusteloosheid
gaf dikwijls moeilijkheden omdat het begrip bewusteloosheid
zeer verschillend werd gewaardeerd door de menschen die de
inlichtingen moesten verschaffen.
Wanneer de patiënt In bewusteloozen toestand in de kliniek
kwam, zoodat ik zelf de grens kon bepalen, rekende ik
het einde der bewusteloosheid, zoodra er — al was het
slechts voor korten tijd — psychisch contact met patiënt
te verkrijgen was.
Natuurlijk bestond er dan nog een duidelijke bewustzijns-
stoornis, doch van bewusteloosheid kon niet meer worden
gesproken.
ad 6. Zoodra er contact met patiënt te verkrijgen was, werd
dagelijks, zoo mogelijk meermalen per dag, onderzocht en
nagegaan:
Ie. Uitgebreidheid der retrograde amnesie.
2e. Geheugen:
A. voor gebeurtenissen van vroeger.
O. herinneren.
b. herkennen.
B. voor gebeurtenissen die na de bev/usteloosheid hadden
plaats gevonden.
O. herinneren.
b. herkennen.
3e. Aandacht en vermoeibaarheid door:
A.nbsp;Proef van Bourdon W i e r s m a.
B.nbsp;Doorloopend optellen of aftrekken.
C.nbsp;Reeksen in omgekeerde volgorde zeggen.
4e. Inprenting door:
A.nbsp;Nazeggen van cijfer-reeksen.
B.nbsp;Navertellen van een korte geschiedenis.
5e. Fantasie door:
A.nbsp;Verschillende woorden vormen met de letters van
één woord.
B.nbsp;Figuren van Rorschach.
6e. Combinatievermogen door:
A.nbsp;Opmerken van tegenstrijdigheden.
B.nbsp;Oplossen van puzzles.
C.nbsp;Begrijpen van grapjes.
7e. Inzicht in de situatie door controle van:
A.nbsp;Gedrag ten opzichte van de omgeving.
B.nbsp;Begrip van eigen toestand.
8e. Tijdzin:
A.nbsp;Chronognosie.
B.nbsp;Chronologie.
C.nbsp;Chronometrie.
Uiteraard kon niet bij lederen patiënt dagelijks dit geheele
programma worden afgewerkt, mede door den algemeenen toe-
stand, die een langdurig onderzoek veelal niet wenschelijk
maakte. In den regel moest ik mij daarom bepalen tot enkele
onderzoekingen.
ad 7. De uitgebreidheid der retrograde amnesie bij een patiënt met
ernstige bewustzijnsstoornis valt moeilijk te bepalen, omdat
men onvoldoende contact heeft. Eerst wanneer men een eenigs-
zins geregeld gesprek kan voeren en de aandacht kan fixeeren
op de periode voorafgaande aan het ongeval, krijgt men een
toestand, waarin men van retrograde amnesie kan spreken.
De uitgebreidheid van de retrograde amnesie op dit moment
werd genoteerd als „retrograde amnesie na het ontwaken
uit de bewusteloosheidquot;,
ad 8. Zonder patiënt de toedracht der gebeurtenissen te vertellen,
of hem in eenigerlei richting te suggereeren, werd hem dagelijks
gevraagd zijn belevingen weer te geven tot zoo kort mogelijk
voor het bewusteloos worden. Speciaal werd er tegen gewaakt,
dat familie-bezoek den patiënt inlichtte of suggereerde.
Dit onderzoek werd zoolang voortgezet, tot ergeen psychische
afwijkingen meer te vinden waren,
ad 9. Wanneer patiënt zich de gebeurtenissen, voorafgaande aan het
trauma, niet kon herinneren, nadat er geen psychische afwijkingen
meer te vinden waren, werd hem uitvoerig verteld, wat er
gebeurd was en werd getracht hem alles zoo nauwkeurig mogelijk
voor te stellen, om te zien of er dan een herkennen van de
situatie optrad.
ad 10. Indien patiënt zich spontaan herinnerde, hoe het trauma was
aangekomen, werd geen amnesie aangenomen. Wanneer hij dus
kon zeggen: „Ik slipte met de fietsquot;, of „Ik viel van den steigerquot;,
was het voldoende, er werd niet geëischt, dat hij zich het moment
herinnerde, dat hij met het hoofd op den grond kwam. (Zie voor
de motiveering hiervan hoofdstuk IV, 2e en 5e beschouwing
bIz. 43 en hoofdstuk V, Ie conclusie bIz. 53).
ad II. De anterograde amnesie werd nagegaan, door te onderzoeken,
welke gebeurtenissen herinnerd konden worden uit de periode
na de bewusteloosheid en of deze gebeurtenissen in de juiste
volgorde en samenhang werden herinnerd,
ad 12. Na enkele maanden, zoo mogelijk later nogeens weer, werd
patiënt gevraagd of hij zich het ongeval herinnerde en zoo
neen, tot hoelang voor het ongeval zijn herinnering terugging.
Behalve deze speciale punten die, voor zoover mogelijk, in een tabel
werden vastgelegd, werd van lederen patiënt een ziektegeschiedenis
bijgehouden, waarin bijzonderheden konden worden genoteerd. In
beknopten vorm zijn deze ziektegeschiedenissen weergegeven op bIz. 73.
Enkele gedeelten zullen, waar noodig, uitvoeriger worden weergegeven
ter illustratie of verduidelijking van den tekst.
HOOFDSTUK III.
resultaten van het klinisch onderzoek.
De resultaten van het systematisch onderzoek zijn weergegeven
in tabel I (biz. 101).
Wanneer we deze tabel overzien, valt allereerst het groote aantal
oningevulde vakjes op. De oorzaak hiervan is gelegen in de moeilijkheden
die men vaak ontmoet, bij het verkrijgen der gegevens. Den aard
van deze moeilijkheden besprak ik in hoofdstuk II.
Ik wilde die gevallen, waarover weinig gegevens te verkrijgen waren,
echter niet laten uitvallen, omdat de opzet was, een serie-onderzoek
te verrichten, bij alle patiënten die in behandeling kwamen met een
commotio-cerebri; ik wilde vermijden een aantal uitgezochte gevallen
te verzamelen.
Kolom I van de tabel kan ons weinig leeren. Daarvoor is het aantal
gevallen te klein. Ik heb deze kolom hier alleen opgenomen, om een
indruk te geven van den aard van het materiaal.
Het blijkt dan, dat er onder de 43 patiënten die ik onderzocht,
34 slachtoffers waren van een auto-, motor- of fietsongeval. Slechts
6 patiënten hadden een ongeval gehad, dat niet direct door het
moderne snelverkeer was veroorzaakt.
Hoewel er geen statistische waarde aan deze cijfers kan worden toe-
gekend, geven zij toch een sprekenden indruk van de gevaren, waaraan
het moderne snelverkeer ons blootstelt.
Hieruit blijkt mede de wenschelijkheid van een grondige bestudeering
der daardoor veroorzaakte ziekte-verschijnselen.
Kolom 2 vermeldt slechts 14 gegevens. Nimmer kon bovendien een
nauwkeuriger plaatsbepaling gegeven worden dan links-, respectievelijk
rechts frontaal, parietaal, temporaal of occipitaal. Deze plaatsbepaling
is te grof, dan dat zij ons veel zou kunnen leeren over een mogelijke
localisatie. Het eenige wat er uit valt af te leiden is, dat vanuit ieder
segment van den schedel een commotio cerebri door een trauma kan
worden veroorzaakt.
Kolom 3 leert dat 25 patiënten het trauma hadden kunnen zien aan-
komen, 15 patiënten werden geheel onverwachts getroffen, terwijl
het bij 3 patiënten onmogelijk was hieromtrent eenige zekerheid
te verkrijgen.
In de meeste gevallen hadden de patiënten dus nog wel gelegenheid
gehad de situatie waar te nemen.
Kolom 4 doet zien, dat 33 ongevallen min of meer verband hielden
met de situatie waarin patiënt verkeerde. In 9 gevallen had het ongeval
niets met de situatie uitstaande. In I geval viel dit punt niet te
beantwoorden.
Kolom 5 leert, dat de duur der bewusteloosheid in de onderzochte
gevallen, varieerde van enkele oogenblikken tot verscheidene dagen.
Uiteraard waren alle menschen, die ik kon onderzoeken na een schedel-
trauma, korter of langer bewusteloos geweest, omdat dit de hoofd-
indicatie was, tot opname in de Neurologische Kliniek.
Kolom 6 leert ons zeer interessante dingen. Het blijkt n.l. dat men
bij systematisch onderzoek, dikwijls nog zeer langen tijd psychische
stoornissen kan aantoonen, ook bij menschen die oogenschijnlijk een
lichte commotio cerebri hebben doorgemaakt.
Van de beschrijving der traumatische psychosen kan hier worden
afgezien, daarvoor zij verwezen naar de betreffende literatuur.
Bij 23 patiënten werd waargenomen, hoe er geruimen tijd, soms
zelfs dagenlang, experimenteel-psychologisch ernstige stoornissen waren
aan te toonen, terwijl men dit bij een oppervlakkig onderzoek in 't geheel
niet bemerkte.
In dit stadium vertoonen de patiënten gemeenlijk een zekere euphorie,
waardoor zij gemakkelijk en vlot een praatje of een grapje maken, zoodat
men er eigenlijk niet toe komt een dieper gaand gesprek met hen te
voeren, wanneer men er niet speciaal bij geïnteresseerd is.
De ernst van den toestand ziet patiënt dan onvoldoende in, hij wil naar
huis, voelt zich volkomen ,,fitquot; en spot met de voorzichtige behandeling
der verpleegsters.
Guttman vat deze verschijnselen samen als het symptoom der
,,mangelnde Ernstwertungquot; (55), waarmede deze toestand inderdaad
heel typisch geteekend is.
Men vindt dit verschijnsel in een groot aantal gevallen. Voor den patiënt
is het een zeer gevaarlijk verschijnsel, omdat hij met zijn aardige op-
geruimdheid een niet vakkundige omgeving gemakkelijk intimideert, op
straat, eventueel aan het werk gaat enz. enz., om later alle narigheid
te beleven, die de onbehandelde commotio cerebri tengevolge kan hebben.
Voor een experimenteel-psychologisch onderzoek is deze „mangelnde
Ernstwertungquot; overigens heel dikwijls een struikelblok, doordat patiënt
probeert zich er af te maken met een grapje en niet begrijpt dat eenige
inspanning gewenscht en nuttig is. Daarbij is patiënt in dit stadium
weinig critisch, zoodat hij meer fouten maakt dan noodig zou zijn.
Systematisch onderzoek van de in het vorige hoofdstuk onder „6quot;
genoemde punten leverde het volgende resultaat op:
I. Uitgebreidheid der retrograde amnesie.
a. Aanvankelijk kon deze vrij sterk wisselen. Het gebeurde meer-
malen, dat patiënt zich nu eens wel, dan weer niet herinnerde,
wat er gebeurd was vóór het bewusteloos worden.
Een gedeelte uit ziektegeschiedenis no. 43 moge dit illustreeren:
Bij opname in de Kliniellt; begint patiënte weer bij te llt;omen, zij kan echter niet
aangeven wat er gebeurd is.
Na verloop van '/é quot;quot;r is patiënte nog wat suffig en heeft neiging in slaap te vallen,
wanneer men zich niet met haar bemoeit. Wanneer zij gewekt wordt, zegt zij niet
te weten wat er gebeurd Is.
De oriëntatie in tijd en plaats herstelt zich vrij spoedig. Zij bemerkt dat het middag
Is en dat zij In een ziekenhuis ligt, weet wat voor dag het is en begrijpt dat er Iets
gebeurd moet zijn. Toch vertoont zij geen,neiging, daar spontaan over na te denken.
Door aandringen kan zij zich echter veel herinneren van wat aanvankelijk vergeten
scheen, zooals uit het volgende vraaggesprek blijkt.
Waarom bent U hier?nbsp;„dat weet Ik nietquot;.
Bedenk eens goed.nbsp;„Ik weet het nietquot;,
Is het morgen of middag?nbsp;,,middagquot;.
Wat Is Uw werk?nbsp;„kantoorquot;.
Waar?nbsp;„bij X.quot;
Wanneer was U er het laatst?nbsp;„vanmorgenquot;.
Wat deed U toen?nbsp;„brieven typenquot;.
Kunt U zich nog herinneren, dat U
naar huls ging?nbsp;„jawelquot;.
Hoe reed U dan?nbsp;goed aangegeven.
Bent U thuis gekomen?nbsp;„neenquot;.
Bent U over het spoor gekomen? „neen. Ik herinner mij, dat Ik bij de V.straat
„In eens een groote auto vlak voor me zagquot;.
Was er alleen een auto?nbsp;„ja — of nee, ook een soldaat op een
,,stoomflets, geloof Ikquot;.
Aan welken kant was die?nbsp;„die kwam van links, dat herinner ik me
,,nu wel, daar wilde ik nog voor uitwijkenquot;.
Na dit vraaggesprek worden enkele experimenteel psychologische proefjes gedaan,
wat ongeveer een kwartier duurt. Direct daarna wordt patiënte opnieuw gevraagd
hoe zij zoo in het ziellt;enhuis terecht is gellt;omen. Zij llt;an zich dan echter, oollt; na
aansporen en helpen, niet herinneren, wat er gebeurd is, zelfs weet zij niet meer wat
zij 's morgens voor werk heeft gedaan.
Het onderzoek wordt daarop gestaakt, waarna patiënte direct in een onrustige
slaap valt.
Na IJ uur wordt patiënte nogmaals onderzocht. Spontaan kan zij zich het gebeurde
nog niet herinneren, doch na eenig aansporen bedenkt zij zelf weer, wat er is voor-
gevallen.
Na een psychologisch onderzoek, dat nu een J uur duurt, is het haar echter opnieuw
onmogelijk om het gebeurde weer te geven, wel herinnert zij zich nog, dat zij van
kantoor weg fietste. Na 20 minuten rusten herinnert zij zich de gebeurtenissen op-
nieuw, om de herinnering ervoor, in den loop van een J uur, weer te verliezen.
Eerst na 8 uur kan patiënte, zonder hulp, haar wedervaren vertellen en behoudt
zij de volle herinnering ervoor.
b. Al of niet na wisselingen in het begin, kan de retrograde amnesie
zoo teruggaan, dat in den loop van uren of dagen de herinnering
geleidelijk terugkeert, voor gebeurtenissen die aanvankelijk
vergeten schenen.nbsp;*
Als voorbeeld moge een gedeelte van ziektegeschiedenis no. 4
worden vermeld:
Bij opname weet patiënt niet wat er gebeurd is, hij is euphoor en vertoont duidelijk
de verschijnselen der „mangelnde Ernstwertungquot;. Na één dag herinnert patiënt
zich wel dat hij een tocht heeft gemaakt naar Soest, maar bijzonderheden daarover
kan hij niet mededeelen, hij weet zelfs niet, hoe het weer was op den ongeluksdag.
Den tweeden dag herinnert hij zich de tocht beter, weet goed te zeggen, wat voor
weer het was, herinnert zich, dat zij bij Utrecht een flinke regenbui hadden en weet
ook nog, dat zij Soest binnen reden, hij herinnert zich het A.N.W.B.-bord gezien te
hebben. Hij kan echter in het geheel niet aangeven, waar hij zoo ongeveer verongelukt is.
Den derden dag weet hij nog meer bijzonderheden van de tocht te vertellen, hij
herinnert zich nu ook in een café gezeten te hebben en daar een „kogelfleschjequot;
gedronken te hebben. Het vertrek uit Soest herinnert hij zich niet.
Den vierden dag kan hij vertellen, dat zij na het café-bezoek in het dorp geloopen
hebben „om de boel een beetje op te scheppenquot;, zij hebben zich daar wat aangesteld
en o. a. den veldwachter voor den gek trachten te houden.
Den zesden dag herinnert hij zich het vertrek uit Soest; de veldwachter, dien zij eerst
voor den gek hadden willen houden, stond toen op verkeerspost, zij waren met volle
vaart op hem aangereden, zoodat de man vlug op zij moest springen. Hoe ver zij voorbij
Soest gekomen waren, kan hij echter niet zeggen.
Den achtsten dag herinnert patiënt zich de geheele toedracht der zaak en kan hij
precies vertellen, hoe het ongeluk is ontstaan en hoe hij zag aankomen, dat het misliep.
Gedurende deze 8 dagen vertoont patiënt steeds psychische stoornissen, vooral
de tijdzin is duidelijk gestoord, terwijl patiënt de gebeurtenissen, uit den tijd,
na het ontwaken uit de bewusteloosheid, zeer onvoldoende kan weergeven. Alles
schijnt aan hem voorbij te gaan, hoewel hij oogenschijnlijk een volkomen normalen
indruk maakt (zie bIz. 33).
c.nbsp;De retrograde amnesie kan eenigen tijd gelijk blijven en dan vrij
plotseling verdwijnen, zooals in ziektegeval no. 26:
Vijf dagen lang heeft patiënt een postcommotioneele psychose, hij is vooral s' nachts
onrustig, het bewustzijn is gestoord, hij is gedesoriënteerd en begrijpt niets van zijn
situatie.
Na 5 dagen wordt hij toegankelijk, men kan dan een gesprek nnet hem voeren. Het
blijkt daarbij, dat patiënt niet weet, wat er gebeurd is. Hij denkt misschien het achter-
hoofd gestooten te hebben tegen de achterklep van den wagen, bij het tillen van
een kist, maar hij zegt er bij, dat het slechts een veronderstelling is.
Den zevenden dag weet patiënt, dat hij meegereden Is op de vrachtauto, hij
herinnert zich echter niet, dat hij er af gevallen is.
In de volgende dagen kan hij zich niets méér herinneren, totdat hij den elfden dag
plotseling zegt: „nu schiet me ineens te binnen, wat er precies gebeurd isquot; en dan
goed kan weergeven, hoe hij het ongeluk heeft gekregen.
d.nbsp;De retrograde amnesie kan teruggaan op één der hiervoor be-
schreven wijzen (eventueel gecombineerd) tot een zekeren tijd
vóór het trauma, die nimmer meer herinnerd kan worden. Er
blijft dan dus een hiaat, dat niet meer opheldert.
Als voorbeeld hiervoor verwijs Ik naar de ziektegevallen No. 7,
8, 37 en 39.
2e. Geheugen.
A. Gebeurtenissen van vroeger.
O. Het herinneren van vroegere gebeurtenissen is aan-
vankelijk ernstig gestoord. Namen van schoolvrienden, eerste
werkgevers, onderwijzers, trouwdagen enz. worden verkeerd
of onvoldoende opgegeven. Dikwijls speelt ook hier de „man-
gelnde Ernstwertungquot; een storende rol, doordat patiënt geneigd
blijkt „maar iets te zeggenquot;, om zich van het onderzoek af te
maken.
Door aansporen kan patiënt zich veel meer herinneren. Hij
herinnert zich dan feiten, die aanvankelijk vergeten schenen.
De geheugenstoornis voor gebeurtenissen van vroeger verdwijnt
eerder dan de overige stoornissen, althans voor zoover dit te
controleeren is. Wij mogen n.l. niet vergeten, dat men het ge-
heugen voor vroegere gebeurtenissen slechts zeer oppervlakkig
kan onderzoeken. Patiënt zelfheeft geen ziekte-inzicht, hij merkt
de stoornis niet op en de onderzoeker is onvoldoende op de
hoogte van die fijne gegevens uit zijn levensloop, die noodig
zouden zijn, om een lichtere geheugenstoornis aan te toonen.
Het onderzoek op dit punt is uitermate grof. Nochtans vinden
wij met dit grove onderzoek aanvankelijk een duidelijke stoornis.
b. Het herkennen van vroegere gebeurtenissen bleek veel
gemakkelijker dan het actief herinneren. Herhaaldelijk kon ik
waarnemen, hoe patiënten zich bepaalde situaties gingen herinne-
ren, nadat deze situatie voor hen was uitgebeeld, 't zij door
vertellen, 't zij door foto's. Wanneer zij deze situatie herkenden,
konden zij zelf verder allerlei bijzonderheden weergeven.
Wanneer een patiënt zich b.v. de gebeurtenissen vao zijn trouw-
dag niet spontaan kon herinneren, liet ik mij deze vertellen door
de echtgenoot(e). Met behulp van deze gegevens lukte het dan
als regel den patiënt tot herinnering van alle gebeurtenissen van
dien dag te brengen.
Herkennen bleek voor patiënt gemakkelijker dan herinneren,
zooals dat voor gezonde menschen reeds lang bekend is o. a.
door de onderzoekingen van M ii I I e r, Pilzecker (101)
en Fischer (40).
B. Gebeurtenissen die plaats vonden na de bewusteloosheid.
O. Het herinneren van gebeurtenissen, die na de bewusteloos-
heid zijn beleefd, is aanvankelijk ernstig gestoord, waardoor het
verschijnsel der anterograde amnesie ontstaat.
Het is een zeer vreemde ontdekking, wanneer men bemerkt,
dat patiënt zich het geanimeerde gesprek van een dag tevoren
absoluut niet kan herinneren, dat hij niet meer weet wat hij
enkele uren tevoren heeft gegeten, dat hij in 't geheel niet meer
weet dat de Hoogleeraar met zijn stafgroote visite heeft gemaakt
en dat alle dingen, die in een Kliniek „gebeurtenissenquot; zijn,
onopgemerkt aan hem voorbij schijnen te gaan, althans direct
vergeten worden. En dat alles bij een patiënt die pienter uit
zijn oogen kijkt en oogenschijnlijk niets afwijkends vertoont.
(Zie ziektegeval No. 4, bIz. 33).
Een aardige beschrijving hiervan vindt men o.a. bij Fr. V ö I-
cker (131), die een aantal patiënten beschrijft, die bij een
treinongeval waren gewond. Van één der patiënten, die een
zwaar schedelletsel bekomen had, staat vermeld, dat hij een
uitgesproken ,,Gedächtnisschwächequot; had:
„denn an so markante Vorgänge wie der Besuch der allerhöchsten
„Herrschaften in der Klinik, konnte er sich nicht mehr deutlich
„erinneren, obwohl sich der Groszherzog längere Zeit mit ihm
„unterhalten hattequot;.
Ongetwijfeld is dit een belangrijke waarneming. Iemand, die
zich niet herinnert, dat een Groothertog zich met hem heeft
onderhouden, moet wel zeer ernstige psychische stoornissen
hebben, en toch zijn deze blijkbaar zoo onopvallend geweest,
dat men het in een gesprek niet bemerkte.
In „Verletzungen des Gehirnsquot; zegt Dege (30):
„Vereinzelt sieht man nach Hirnerschütterungen umschriebene
„Erinnerungsdefekte für eine Zeitstrecke nach der Verletzung,
„in der allem Anschein nach das Bewusztsein schon wieder
„völlig zurückgekehrt war (anterograde amnesie). Diese Erschei-
„nungen bilden den Uebergangzu den ausgesprochenen Dämmer-
„zustände, die sich ab und zu in Anschlusz an Schädelhirn verlet-
„zungen entwickeln. Die verletzten machen auf Ihre Umgebung
„einen geistig völlig gesunden Eindruck, handeln sachgemäsz,
„treffen sinngemäsze Anordnungen und bewegen sich völlig
„unauffällig, können sich aber später an den ganzen Zeitabschnitt,
„mit al seinen Einzelheiten nicht mehr erinnernquot;.
b. Hetherkennenvan gebeurtenissen, die na de bewusteloos-
heid zijn beleefd, bleek gemakkelijker, dan het herinneren.
Wanneer het patiënt niet mogelijk was om te zeggen, welke
proeven er den vorigen dag met hem gedaan waren, lukte dit
heel dikwijls wel, nadat de situatie voor hem was uitgebeeld.
Hij kon dan allerlei details zelf aanvullen.
Wanneer hij zich b.v. niet kon herinneren, dat hij de maanden
van het jaar In omgekeerde volgorde had opgezegd, werd hem
verteld: „het was iets met de maanden van het jaarquot;. Was het
patiënt dan nog onmogelijk zich de proef te herinneren, dan
werden hem meer gegevens verstrekt als: „U moest die maanden
opzeggenquot;, „U moest ze op een bepaalde manier opzeggenquot; enz.
Heel dikwijls werd dan waargenomen, hoe de herinnering voor
het gebeurde terugkeerde.
Belangrijk bleek in dit opzicht ook de omstandigheid of voor
patiënt de situatie gelijk was aan die tijdens het oorspronke-
lijk onderzoek. Wanneer patiënt In een ander vertrek werd
gebracht, of door een ander, b.v. een verpleegster, werd
ondervraagd, werd het herinneren en het herkennen veel
moeilijker.
In enkele gevallen, waarin de verpleegster patiënt had onder-
vraagd en waarbij bleek, dat deze zich het onderzoek van den
vorigen dag niet herinnerde, lukte het wel patiënt tot herinnering
van die gebeurtenissen te brengen, door hem de situatie nauw-
keurig uit te beelden. Wanneer zij vertelde: „een dokter, die
er zoo uitziet en zoo naast Uw bed zat, heeft 't U gevraagdquot;,
kon patiënt zich het gebeurde weer herinneren.
Geleidelijk, soms ook snel of sprongsgewijze, trad verbetering
op in deze geheugenstoornis, steeds gemakkelijker en vollediger
werd het herinneren, totdat patiënt tenslotte alle gebeurtenissen
uit het dagelijksch leven weer kon reproduceeren, korteren of
längeren tijd nadat hij ze had waargenomen.
De herinnering voor gebeurtenissen uit de eerste periode na de
bewusteloosheid bleef echter verloren, waardoor het verschijnsel
der anterograde amnesie ontstond.
Een scherpe scheiding tusschen een periode die in 't geheel niet-
en een periode die weer goed herinnerd wordt, is echter niet
te trekken, de overgang is meestal zeer geleidelijk.
3e. Aandacht en vermoeibaarheid.
Aanvankelijk bleek reeds bij zeer grof onderzoek, dat de aandacht
weinig gespannen kon worden en dat de vermoeibaarheid vergroot was.
Het viel patiënt dan moeilijk de draad van een gesprek te volgen, terwijl
hij na geringe geestelijke inspanning, neiging vertoonde, in slaap te vallen.
Wanneer deze opvallende verschijnselen verdwenen waren, kon met
de proef van B o u r d o n-W i e r s m a nog vrij lang worden aangetoond
dat de aandacht onvoldoende gespannen kon worden en dat de vermoei-
baarheid abnormaal groot was. Bovendien bleken er sterke schomme-
lingen te bestaan, nu eens werd een halve regel goed bewerkt, dan
weer viel een heele regel uit of werd een groot aantal fouten gemaakt.
Het was alsof patiënt een groot aantal lichte „absencesquot; had.
Vooral voor het vervolgen der stoornis was deze proef van groote
waarde, allengs werden minder fouten gemaakt en kreeg de curve een
meer normaal verloop.
De proeven met doorloopend aftrekken, b.v. 7 van 100, gaven overeen-
komstige uitkomsten als de proeven van B o u r d o n-W I e r s m a.
De aftrekproef bleek echter minder' gevoelig, zij verliep al weer
vrij vlot, wanneer met de stippellijst nog stoornissen waren aan
te toonen.
Het opzeggen van reeksen in omgekeerde volgorde, b.v. de maanden
van het jaar, bleef ongeveer even lang gestoord als de aftrekproef. Ook
hierbij bleek een geleidelijke of sprongsgewijze verbetering in de ver-
moeibaarheid en aandacht op te treden.
De beste resultaten werden verkregen met de stippellijst, vooral
omdat hiermede het verloop gecontroleerd kon worden. Heiaas was het
door den toestand van patiënt, niet aitijd mogelijk hem aan dit inspannend
onderzoek te onderwerpen.
4e. Inprenting.
De Inprenting bleek vrij spoedig tot de norm terug te keeren. Cijfer-
reeksen werden vrij kort na het ontwaken uit de bewusteloosheid goed
nagezegd, terwijl korte verhaaltjes weldra konden worden naverteld.
5e. Fantasie.
Aanvankelijk bleek de fantasie ernstig gestoord. Door omzetting
van letters lukte het dan b.v. onvoldoende om nieuwe woorden uit
het woord ..droomquot; te vormen. Wanneer het bewustzijn wat helderder
werd verdween dit onvermogen vrij snei.
Langer bleven met de figuren van Rorschach stoornissen aan-
toonbaar. Hierbij dient opgemerkt te worden dat een compleet onder-
zoek volgens Rorschach uiteraard niet mogelijk was en ook met
in de bedoeling lag.
Aanvankelijk zagen de patiënten in alle platen hetzelfde, meestal een
vlinder of een vrouwelijk genitaal-apparaat. Wanneer de proeven echter
dagelijks werden herhaald, kwam er allengs meer variatie In de voor-
stellingen. die patiënt aan de figuren verbond, terwijl zich in die voor-
stellingen ook meer de persoonlijkheid van den patiënt gingweerspiegelen.
6e. Combinatievermogen.
Met het onderzoek volgens de gebruikelijke methoden bleek dat
het combinatievermogen veelal nog langen tijd gestoord bieef.
Het vlei patiënt b.v. moeilijk om de pointe van een puzzie of
grapje te begrijpen. Vooral het opereeren met meerder begrippen
tegelijk leverde velen nog geruimen tijd moeilijkheden op. De bekende
opgave- ..Jan is ouder dan Piet.'Piet is ouder dan Klaas, wie is
ouder Jan of Klaasquot;, bleek in zijn verschillende variaties, voor vele
patiënten onoplosbaar, in een stadium waarin men het. na oppervlakkig
onderzoek, zeker niet zou verwachten. Patiënt haspelt dan wat met
Jan en Piet en Klaas, en met ouder en jonger door elkaar, doch kan de
oplossing van de puzzie niet vinden.
Dit eenvoudige proefje bleek bij niet debiele patiënten een zeer
bruikbaar hulpmiddel, om lichte stoornissen aan te toonen.
-ocr page 36-7e. Inzicht in de situatie.
Inzicht in de situatie hadden de meeste patiënten zeer onvoldoende
en behielden dit, gedurende een aanzienlijken tijd.
In het begin van dit hoofdstuk wees ik reeds op de moeilijkheden,
die dit voor het onderzoek opleverde.
Onder de verschillende situaties, die zich in een kliniek kunnen voor-
doen, gedraagt patiënt zich abnormaal. Nu eens is hij veel te vrijmoedig
tegenover arts of verpleegsters, dan weer meent hij dat het tellen van
de pols en het opnemen van de temperatuur slechts plagerijen zijn;
het doel en het nut van verschillende onderzoekingen (reflexonderzoek,
oogspiegelen e. d.) ontgaat hem geheel of gedeeltelijk en zoo blijkt uit
allerlei kleinigheden, die niet voor een experimenteel onderzoek toe-
gankelijk zijn, dat er nog geruimen tijd een gestoord inzicht in de situatie
bestaat.
In dit verband moge nogmaals herinnerd worden aan de aanvankelijk
bestaande ,,mangelnde Ernstwertungquot;, die eveneens getuigt van een
gestoord inzicht in de situatie.
8e. Tijdzin.
A. De chronognosie, of het tijdgevoel, was meestal duidelijk gestoord
en bleef dit geruimen tijd. Wanneer patiënt geen klok of horloge in zijn
nabijheid had, viel het hem zeer moeilijk, het uur van den dag bij benade-
ring te schatten, hoewel dit in een kliniek over het algemeen heel
gemakkelijk is, doordat allerlei gebeurtenissen op gezette tijden plaats
vinden, zoodat men zich eenvoudig kan oriënteeren.
Opvallend was,dat patiëntzich veel eerder den aard van een gebeurtenis
kon herinneren, dan het tijdstip waarop deze gebeurtenis had plaats
gevonden. Wanneer patiënt zich b.v. wel weer kon herinneren, welke
proeven er bij mijn laatste bezoek waren gedaan, was het hem nog
onmogelijk te zeggen, hoe lang geleden dat was geweest, en dat wel
in die mate, dat het veelal niet mogelijk was 's middags aan te geven,
of ik hem 's morgens, den dag daarvoor, dan wel 2 dagen geleden het
laatst had bezocht.
Het geheel maakte den indruk, alsof patiënt a.h.w. geen normaal
„perspectiefquot; in den tijd beleefde, alsof de gebeurtenissen geen „tijd-
stempelquot; kregen, waardoor ze niet in den tijd werden gelocaliseerd.
Deze gestoorde tijdbeleving kwam vooral tot uiting, wanneer patiënt
van allerlei gewone dagelijksche gebeurtenissen moest aangeven, hoe
lang geleden zij gebeurd waren. Daarbij werden steeds verrassende
fouten gemaakt.
Een gedeelte van ziektegeschiedenis No. 4 moge dit nog illustreeren:
10 minuten na opname in de klinielc kan patiënt zich niet herinneren hoe hij er heen
vervoerd is, van den rit In den ziekenauto herinnert hij zich niets, slechts de waarne-
ming van gebeurtenissen, die juist gepasseerd zijn, kan hij reproduceeren.
Nadat hij een uur op de zaal heeft gelegen, weet hij niet meer, dat hij lichamelijk
onderzocht Is en herkent hij den medicus niet meer, die dit onderzoek verrichtte.
Den tweeden dag herinnert hij zich niets van de gebeurtenissen van den voor-
gaanden dag, den medicus herkent hij niet, wel de hoofdverpleegster, die hem een
uur tevoren heeft bezocht. Van dag of tijd heeft hij geen begrip, hij kan niet zeggen
of het morgen of middag Is, terwijl hij niet kan vertellen, welke dag van de week
het Is.
Den derden dag weet hij niet hoelang hij in de kliniek Is, hij schat het nu
eens op een dag of tien, dan weer meent hij, dat hij eerst gisteravond gekomen Is.
Het onderzoek van den vorlgen dag kan hij niet weergeven, wanneer hem de
situatie wordt voorgesteld, herkent hij deze echter gedeeltelijk.
Den vijfden dag weet hij wel, dat hij onderzocht Is en kan hij vertellen over allerlei
dingen, die hem gevraagd zijn. Hoewel het onderzoek 's morgens heeft plaats gevonden,
kan patiënt niet aangeven, wanneer het geweest is, hij slaat er een slag naar, of probeert
zich er met een grapje af te maken, 's Middags om 4 uur weet hij niet hoe vaak hij
dien dag gegeten heeft en weet hij niet zeker of het morgen of middag Is.
Den zevenden dag vertelt hij, dat er 's morgens een groep doktoren op de zaal is
geweest en dat zij ook rond zijn bed gestaan hebben. Deze mededeeling betreft
de , groote visitequot;, die twee dagen tevoren had plaats gevonden.
Den aard van de onderzoekingen, die des morgens bij hem zijn verricht, weet hij zich
wel te herinneren, maar het tijdstip kan hij niet goed aangeven: „het kan gister geweest
zijn, maar ook wel eergisterquot;, meent hij.
Vanaf den achtsten dag zijn dergelijke stoornissen niet meer aantoonbaar. Hij kan
sedert dien weer alles onthouden en behoorlijk aangeven, op welk tijdstip een
bepaalde gebeurtenis heeft plaats gevonden.
Het bleek overigens, dat deze patiënt vrijwel normaal kon aan-
geven wanneer vroegere gebeurtenissen hadden plaats gevonden.
Zeker waren een aantal van deze oude gebeurtenissen gebonden aan
data of leeftijd, zoodat een juiste aangifte van den tijd niet mocht worden
toegeschreven aan het tijdgevoel. Daarnaast waren er echter ook een
aantal gebeurtenissen, die door de familie konden worden medegedeeld
en die minder aan een datum waren gebonden en ook deze gebeurte-
nissen kon patiënt meestal behoorlijk in den tijd localiseeren.
De eigenlijke stoornis in het tijdgevoel deed zich hoofdzakelijk gelden
over de periode na het trauma.
B. Chronologie.
Het herinneren van de juiste volgorde der gebeurtenissen langs de
tijdlijn, was aanvankelijk ernstig gestoord. Patiënt was dan soms zelfs
3
-ocr page 38-verward, waarop reeds gewezen werd bij de resultaten van het geheugen-
onderzoek.
Wanneer patiënt wat helderder werd, verdwenen allengs de stoor-
nissen in de chronologie.
Ook hier bleek, dat de gebeurtenissen, die plaats vonden voor het
trauma, weer vrij vlug goed gerangschikt werden, terwijl daarentegen
vrij langen tijd moeilijkheden bleven bestaan bij het ordenen van gebeurte-
nissen. die na het ontwaken uit de bewusteloosheid waren beleefd.
Ziektegeschiedenis No. 4 toont dit o.a. zeer.duidelijk aan (men ver-
gelijke de deelen der ziektegeschiedenis op bIz. 26 en bIz. 33).
C. Chronometrie.
Het meten van een zekeren tijd, leverde voor de patienten groote
moeilijkheden op. De uitkomsten hiervan wisselden sterk. Soms werd
een zekere tijd, b.v. 2 minuten, vrij goed geschat, terwijl dezelfde proef
een oogenblik later totaal kon mislukken, doordat patiënt b.v. reeds na
15 seconden, of eerst na 5 minuten, meende dat de tijd verstreken was.
Het resultaat van deze proef wees meer in de richting van een aan-
dachtsstoornis, evenals de proeven met de stippellijst van B o u r d o n-
Wiersma (bIz. 30). Eenig gegeven voor een geïsoleerde stoornis
in de Chronometrie viel er niet uit af te leiden.
Niet alle posttraumatische psychische stoornissen waren even lang
aantoonbaar.
Het eerst verdween de geheugenstoornis voor gebeurtenissen van
vroeger, behoudens voor die gebeurtenissen, die kort voor het bewuste-
loos worden, hadden plaats gevonden.
De inprentingsstoornis verdween vlug na de voornoemde geheugen-
stoornis.nbsp;,
Stoornissen in de fantasie bleven wat langer aantoonbaar, stoornissen
in aandacht, vermoeibaarheid en combinatievermogen nog langer.
Het langst bleven stoornissen aantoonbaar bij het vormen van een
inzicht in de situatie, het herinneren van gebeurtenissen, die kort vóór
het bewusteloos worden waren beleefd en het herinneren van gebeurte-
nissen, die na het ontwaken uit de bewusteloosheid waren beleefd,
waarbij, voor zoover het de laatste categorie betreft, vooral de ordening
in den tijd van deze gebeurtenissen lang gestoord bleef.
Kolom 1 van de tabel, geeft de uitgebreidheid der retrograde amnesie
aan bij het eerste onderzoek na de bewusteloosheid. Bij het onderzoek
hiervan bleek het moeilijk deze uitgebreidheid nauwkeurig aan te geven.
Wanneer patiënt ontwaakt uit zijn bewusteloosheid, is hij aanvankelijk
zeer verward, zijn antwoorden wisselen dan sterk. Vragen naar woon-
plaats, leeftijd, huwelijk en kinderen worden veelal verkeerd beantwoord
en inderdaad hebben deze antwoorden meestal wei betrekking op een
vroegere periode. De antwoorden kloppen echter weinig met elkaar;
nu eens geeft patiënt zijn leeftijd 3 jaar te jong aan, een oogenblik later
kan dat wel 6 jaar mis zijn, evenzeer is het echter mogelijk, dat hij dan
zijn leeftijd juist aangeeft, maar tegelijkertijd het aantal en den leeftijd
van zijn kinderen opgeeft, zooals het enkele jaren geleden was.
In dit stadium is patiënt nog zoo zeer gestoord, ook in zijn herinnering
voor allerlei andere gebeurtenissen en in zijn denken, dat we niet van
retrograde amnesie kunnen spreken.
Deze verwardheid maakt meestal spoedig plaats voor een toestand,
waarin men een geregeld gesprek met patiënt kan voeren, waarbij hij
allerlei feiten goed kan weergeven en blijk geeft deze te begrijpen.
Dan valt het veelal op, dat patiënt niet weet wat er met hem gebeurd
is. gedurende een zekere periode, voorafgaande aan het trauma. Wanneer
wij de betreffende kolom bekijken, blijkt deze periode bij de onderzochte
patiënten te varieeren tusschen enkele minuten en enkele dagen. Éénmaal
staat vermeld 3 jaar en één maal enkele weken. Deze beide patiënten
vertoonden echter een zeer geleidelijken overgang van het stadium der
bewusteloosheid naar dat der bewustzijnsvermindering. zoodat de
grens moeilijk te bepalen was. Deze lang genoteerde tijden dienen dan
ook cum grano salis genomen te worden.
Bij 20 van de 43 patiënten werd een min of meer uitgebreide retrograde
amnesie geconstateerd bij het eerste onderzoek na het ontwaken uit de
bewusteloosheid. 2 patiënten vertoonden het verschijnsel niet. 21
patiënten konden op dit punt niet worden onderzocht, omdat bij
het eerste onderzoek de retrograde amnesie - zoo zij er geweest
was - reeds belangrijk was teruggegaan, of zelfs verdwenen.
Kolom 8, geeft aan in hoeveel tijd de retrograde amnesie zich
herstelde.
In 18 gevallen viel deze tijd te bepalen, zij het veelal slechts bij benade-
ring. omdat men er tenslotte zelden bij staat, wanneer patiënt de her-
innering voor het gebeurde terugvindt.
In die gevallen, waar de retrograde amnesie niet geheel teruggaat,
is het nog moeilijker te bepalen, wanneer de terugkeer der herinnermg
is beëindigd.
De in deze kolom aangegeven tijden, geven dus slechts benaderende
waarden.
Met zekerheid blijkt er echter uit, dat de retrograde amnesie zich
gedurende dagen en zelfs weken kan herstellen, alvorens zij verdwijnt,
zoodat men zeer voorzichtig moet zijn, reeds kort na het ontwaken uit
de bewusteloosheid, van definitief geheugenverlies te spreken.
Dat het teruggaan der retrograde amnesie lang kan duren, blijkt
o. a. uit een publicatie van Gerstman (48), welke een aantal patiënten
beschrijft, die door een lawine waren bedolven en dientengevolge een
zwaar trauma capitis hadden bekomen.
Hess (60) meent, dat het late terugkeeren van de herinnering
aan het ongeval, moet worden toegeschreven aan suggestie door
de omgeving. Het zou volgens hem slechts een schijnbaar herinneren
zijn. Wanneer patiënt het verhaal herhaaldelijk hoort zou hij het volgens
Hess tenslotte zelf gaan gelooven.
Deze meening vindt geen steun in de door mij onderzochte gevallen.
Terwijl suggestie was uitgesloten, keerde de herinnering soms eerst na
weken terug. Bovendien bleek, dat patiënten, die een betrekkelijk een-
voudig trauma hadden ondergaan, waarvoor amnesie bestond, niet door
suggestie tot herinnering gebracht konden worden (bIz. 37).
Kolom 9 doet zien, hoe uitgebreid de retrograde amnesie was, nadat
geen psychische stoornissen meer aantoonbaar waren.
In 8 gevallen verdween de aanvankelijk bestaande retrograde amnesie
geheel.
5 maal verdween de retrograde amnesie tot op enkele oogenblikken
voor het trauma na.
3 maal bleef er een retrograde amnesie over, die wat uitgebreider
was en een tijd van enkele minuten bedroeg.
2 maal bleef er een retrograde amnesie over, die enkele dagen omvatte.
De uiteindelijke retrograde amnesie, na gevallen van commotio
cerebri, is zelden uitgebreid,' hierop wordt o. a. door Schröder
(120) gewezen. De observatie van onze patiënten, kan deze meening
in hoofdzaak bevestigen, vooral wanneer de 2 gevallen, die een
uitgebreidere retrograde amnesie vertoonden, nader besproken zullen
zijn (bIz. 61 en 62).
Kolom 10 geeft aan of patiënt zich het gebeurde herinnerde. Voor een
beschrijving der belevenissen, op het moment voor het trauma, is uiter-
aard geen plaats in de tabel.
In het geheel wisten 20 patiënten, na de genezing der commotio-cerebri,
niet wat er met hen gebeurd was. In geen enkel geval gelukte het, één
van deze patiënten tot herinnering te brengen, door mededeelen van
het voorgevallene, of door suggestie.
23 patiënten herinnerden zich het gebeurde spontaan.
De uitgebreidheid der anterograde amnesie staat niet in de tabel
vermeld, omdat deze zich niet in een bepaalden tijd laat uitdrukken.
Wanneer ik herinner aan den aard der geheugenstoornis, zooals deze
is beschreven op bIz. 28 en volgende, zal het duidelijk zijn, dat de herinne-
ring voor gebeurtenissen, die na het ontwaken uit de bewusteloosheid
plaats vinden, zeer geleidelijk terugkeert en dat het niet mogelijk is
en ook weinig zin heeft, een grens te trekken, tusschen een periode
waaruit niets herinnerd wordt en een periode, waaruit brokstukjes
worden herinnerd. Voor beschouwingen, omtrent de anterograde
amnesie, verwijs ik dan ook, naar hetgeen daaromtrent is vermeld, bij
de bespreking van kolom 6.
Vermeld moge slechts worden, dat het verschijnsel in 22 gevallen
kon worden waargenomen.
Wanneer we thans niet de resultaten van het onderzoek kolom voor
kolom beschouwen, doch de gegevens in onderling verband bezien,
vallen er enkele zeer interessante bijzonderheden op:
Ie. Van de 33 patiënten, die getroffen werden door een trauma, dat
min of meer verband hield met de situatie, vertoonden 11 patiën-
ten later een amnesie, terwijl 22 patiënten zich het gebeurde
goed konden herinneren.
De 9 patiënten, die getroffen werden door een trauma, dat geen
verband hield met de situatie, vertoonden later allen een
amnesie.
2e. van de 33 patiënten, die getroffen werden door een trauma, dat
min of meer verband hield met de situatie, mocht bij 24 rede-
lijkerwijs worden verondersteld, dat zij het trauma hadden
kunnen zien aankomen, terwijl bij 7 patiënten moest worden ver-
ondersteld, dat zij het trauma niet hadden zien aankomen.
Van alle 9 patiënten, die getroffen werden door een trauma, dat
geen verband hield met de situatie, moest worden aangenomen,
dat zij het trauma niet hadden kunnen zien aankomen.
3e. Vergelijking van kolom 6 en kolom 8 doet zien, dat in 14 gevallen
de tijd der posttraumatische stoornissen nagenoeg overeenkwam
met den tijd gedurende welken de retrograde amnesie zich herstelde.
Van deze 14 patiënten verdween bij 6 de retrograde amnesie geheel,
in één geval verdween de retrograde amnesie In 12 uur geheel,
terwijl 5 dagen lang duidelijke psychische stoornissen bestonden.
Samenvattend heeft het klinisch onderzoek dus geleerd:
Ie. Vanuit ieder segment van het schedeldak kan door een trauma
een commotio cerebri worden veroorzaakt.
2e. Wanneer iemand wordt getroffen door een ongeval, dat min of
meer verband houdt met de situatie waarin hij verkeert, kan hij
veelal nog waarnemen, wat er gebeurt.
Wanneer iemand wordt getroffen door een ongeval, dat geen
verband houdt met de situatie waarin hij verkeert, kan hij als regel
niet meer waarnemen, wat er gebeurt.
3e. Bij systematisch onderzoek, blijken de patiënten, na een commotio
cerebri veelal nog geruimen tijd stoornissen in de psychische functies
te vertoonen, in een stadium, waarin zij weer geheel normaal lijken.
4e. Veelal komt de tijd, gedurende welken de retrograde amnesie
teruggaat, overeen met dien, gedurende welken nog stoornissen In
de psychische functies zijn aan te toonen.
5e. Vele patiënten kunnen zich het gebeurde, ook na längeren tijd, niet
herinneren, zij blijven een amnesie vertoonen.
6e. Sommige patiënten kunnen zich een zekeren tijd vóór het bewusteloos
worden niet herinneren, zij blijven een retrograde amnesievertoonen.
7e. Vele patiënten kunnen zich een zekeren tijd na het ontwaken uit
de bewusteloosheid niet herinneren, zij blijven een anterograde
amnesie vertoonen.
Teneinde deze verschijnselen beter te begrijpen, heb ik mij gewend
tot de psychologie en bestudeerd hoe en op welke wijze een normaal
mensch zich verschillende gebeurtenissen herinnert. Voornamelijk Is
daarbij mijn doel geweest, om te onderzoeken of wij normaliter bij het
herinneren gebruik maken van mechanismen, die posttraumatisch zijn
gestoord of niet kunnen functloneeren, zoodat daardoor het herinneren
van bepaalde gebeurtenissen tijdelijk of blijvend onmogelijk Is.
HOOFDSTUK IV.
ENKELE BESCHOUWINGEN
OVER BEWUSTZIJN. WAARNEMEN EN HERINNEREN.
Alvorens enkele psychologische experimenten te bespreken, komt
het mij gewenscht voor een hoofdstuk te wijden aan beschouwmgen
over bewustzijn, waarnemen en herinneren, aangezien hierop de verdere
ontwikkeling van deze studie is gebaseerd.
BewustTijn:
Bewustzijn is een begrip, waarmede een ieder vertrouwd is. waarvan
het nochtans zeer moeilijk is een zuivere begripsbepaling te geven.
om van een definitie niet te spreken.
Ik wil het bewustzijn hier uitsluitend klinisch beschouwen In de
kliniek spreekt men van een intact bewustzijn, wanneer iemand klaar
bewust is.d.w.z. dat hij weet „wie, wat. waar, hoe, waarom en wanneer
Het bewustzijn is uiteraard bij verschillende menschen geheel ver-
schillend. A. weet meer en anders „dat hij isquot; dan B. en toch kunnen
wij beiden een goed bewustzijn toeschrijven.
Bovendien wisselt het bewustzijn bij ieder individu binnen zekere
Hervermogen om bewust te zijn - d.w.z. te weten dat wij zijn -
is ten nauwste gebonden aan het waarnemingsvermogen.
Het waarnemen moet gebonden geacht worden aan stoffehjke, resp.
biologische, processen: „Denn es ist nichts gewisserquot; zegt P al ag y .
(105), „als dasz wir nur vermittels unsere Lebensvorgange irgend etwas
„wahrzunehmen vermögen, und dasz wir überhaupt nichts wahrnehmen
..könnten, wenn unser Lebensprozesz nicht bestehen wurde .
Door mechanische of toxische invloeden kunnen deze. aan matene
gebonden processen, in hun functie worden gestoord, waardoor het
waarnemen lijdt en een goed bewustzijn onmogelijk wordt.
Wanneer ons waarnemingsvermogen zoodanig gestoord is. dat w.j.
bij overigens intacte persoonlijkheid, mindergoed dan gewoonlijk onder
gelijke omstandigheden, kunnen weten wie, wat, hoe, waar, waarom
en wanneer wij zijn, dan is het bewustzijn gestoord.
Samenvattend komen wij tot de volgende beschouwingen over het
bewustzijn:
1.nbsp;in de kliniek schrijven wij een intacte persoonlijkheid een normaal
bewustzijn toe, wanneer hij klaar weet,,wie, wat, hoe, waar, wanneer
en waarom hij isquot;.
2.nbsp;Het vermogen om bewust te zijn is ten nauwste gebonden aan
ons waarnemingsvermogen.
3.nbsp;Een goed functioneerend centraal zenuwstelsel is noodzakelijk voor
een goed waarnemingsvermogen en dus ook voor een goed bewustzijn.
Waarnemen:
Het waarnemen is ten deele gebonden aan een organisch, respec-
tievelijk biologisch-, ten deele aan een geestelijk proces.
Men kan zich den samenhang tusschen deze beide komponenten ver-
schillend denken. Uit de hierover bestaande, zeer uitgebreide, literatuur,
wil ik slechts enkele psychologische opvattingen aanhalen, die ons
voor de kliniek der posttraumatische amnesie iets kunnen leeren.
Sommige onderzoekers vatten den samenhang, tusschen de organische-
en de geestelijke komponent, zoo op, dat zich, in den loop van een
waarneming, eerst een aantal „zenuwprocessenquot; zouden ontwikkelen,
die dan op een gegeven oogenblik een geestelijken toestand als correlaat
veroorzaken. Deze toestand zou dan al of niet bewust kunnen worden.
Meestal zijn de beschrijvingen echter wat vaag en wordt over het
kritieke punt zonder meer heen gestapt.
Friedrich JodI (72) zegt: „Unter Empfindung verstehen wir
„einen im Zentralorgan auf Veranlassung eines ihm von den periferen
„Organen zugeführten Nervenreizes entwickelten Bewusztseinszustandquot;.
j. H. J a c k s o n (66, 67) zegt: „The vivid image, the mental state we
„have, arises during (not from) the physical condition in the two divisions
„of the highest centresquot;.
P a I a g y i (105) bestudeerde nauwkeurig den aard van de physische en
van de psychische komponent der waarneming en den samenhang tusschen
deze beiden. Hij spreekt de overtuiging uit, dat iedere geestelijke gebeur-
tenis een somatisch correlaat heeft. Volgens hem is het dus niet zóó, dat in
het verloop van een waarneming zich eerst een aantal organische pro-
cessen afspeelt en daarna een aantal geestelijke processen, doch moet
men het zóó opvatten, dat, tot aan het einde van de waarneming, het
geestelijk gebeuren een physisch correlaat heeft; hij zegt: „Alle Bewuszt-
„seinsakte entsprechen Lebensvorgängequot;.
Het verschil tusschen het physisch en het psychisch gebeuren ziet P a I a-
g y I hierin, dat het eerste gekenmerkt is door continuïteit, het tv/eede
door discontinuïteit. Op blz. 56 van het boekje „Wahrnehmungslehrequot;
zegt hij - „Man musz seine Bewustseinsakte von den Lebensvorgangen, auf
„welche sie sich beziehen, unterscheiden lernen indem man die ersteren
„als punktuell, die letzteren als zeitlich, flieszend erkenntquot; en op blz. 16
zegt hij: „Während die Empfindung ohne Unterlasz fortflieszt, ra^
„sich der menschliche Geist nur stoszweise, von Intervall zu Intervall,
„zu einem neuen Wahrnehmungsakt auf. Wir vermögen nur ruckweise
„einen Wahrnehmungsakt aus zu führenquot;.
Om het verschil goed te doen uitkomen spreekt Palagyi van
Lebens-Zorgönge en van Bewusztseins-Akte.
Over den aard van den samenhang tusschen Lebensvorgang en Be-
wusztseinsakt, heeft P a I a g y i een zeer interessante theorie opgesteld,
die ik hier echter niet zal bespreken, aangezien het voor de oplossing
van het vraagstuk der posttraumatische amnesie geen direct be-
lang heeft.nbsp;,
Wel acht ik nog van belang, dat Palagyi er op wijst, dat
wat wij als „nuquot; waarnemen, eigenlijk altijd reeds „verleden is.
Op blz 33 van het reeds eerder aangehaalde boekje zegt hij: „Unser
„Geist musz demnach nicht nur in dem jeweiligen jetzt durch einen
. Jetztblick „jquot; gleichsam festen Fusz fassen, sondern er musz sich alsbald
, - etwa nach Verlauf eines Bruchteils der Sekunde- zu einem Ruckblick
,„ rquot; der sich auf den schon, vergangenen Jetztblick „jquot;. bezieht, aufraffen,
„weil sonst den Jetztblick „jquot; ein vergeblich volbrachten, ein völlig ver-
„lorener Bewusztseinsakt bliebequot;.
„Eine jede menschliche Wahrnehmung ist eine verspätete Wahr-
nehmungquot;.
„Es ist immer ein soeben Vergangenes das wir für eine Gegenwart
haltenquot;.
Ik besprak op blz. 39, dat wij iemand een intact bewustzijn toeschrijven,
wanneer hij weet, wie, wat, hoe, waar, waarom en wanneer hij is en dat
men dit kan weten door middel van het waarnemingsvermogen.
Wij kunnen eenerzijds de buitenwereld waarnemen, anderzijds ons
eigen zieleleven, ons „Ikquot;.
Deze twee vormen van waarnemen treden eigenlijk nimmer geheel
afzonderlijk op. Men kan het eigen IK niet beschouwen met uitschakeling
van de buitenwereld en nog minder de buitenwereld met uitschakeling
van het „IKquot;.
Wanneer wij de buitenwereld beschouwen, kunnen wij waarnemen
„wat, waar, hoe, waarom en wanneer bepaalde dingen zijn.quot;
Het „watquot; en het ,,waarquot; van de waarneming lichten ons in omtrent
den aard en de plaats van het object.
Het bewust worden hiervan is afhankelijk van het goed functioneeren
der zintuigen.
Het „waaromquot; en ,,wanneerquot; van de waarneming zijn het product
van geestelijke processen, die niet direct afhankelijk zijn van het object.
Bij de bepaling hiervan spelen de zintuigen geen, of althans een onder-
geschikte, rol.
Deze processen worden a.h.w. in gang gezet, nadat aard en plaats
van het object zijn bepaald. Bi net zegt hiervan (9): ,,notre esprit
déborde nos sensquot;.
Het „hoequot; van de waarneming geeft aan op welke wijze wij de waar-
neming beleven.
Iedere waarneming gaat gepaard met een voor die waarneming bepaalde
gevoelskwallteit.
Zeer waarschijnlijk houdt de begeleidende gevoelskwallteit (P a I a-
g y I spreekt van gevoelstoon) van de waarneming nauw verband met den
toestand van het autonome zenuwstelsel. Voor het verband tusschen
het gevoelsleven en het autonoom zenuwstelsel moge Ik verwijzen naar
de betreffende literatuur, omdat een bespreking daarvan, buiten het
kader van deze beschouwingen valt.
De gevoelskwallteit Is het eenige uitsluitend subjectieve element In
de waarneming; plaats, tijd, aard en oorzaak van de waarneming kunnen
objectief worden vastgelegd en gecontroleerd, de gevoelskwallteit
echter niet.
Wanneer wij ons eigen ,,IKquot; beschouwen, kunnen wij waarnemen,
wie wij zijn en wat er in ons ,,IKquot; Is, wij worden dan ingelicht omtrent
den Inhoud van ons geestes- en zieleleven. H. W. G r u h I e (54)
spreekt in dit geval van ,,naar binnen gericht bewustzijnquot;.
Wanneer wij Introspectief waarnemen, onttrekken wij ons aan het
waarnemen van de buitenwereld, wij nemen dan weinig of niet waar,
wat er In de buitenwereld plaats vindt. Hieruit volgt, dat wij ons bij de
introspectie niet bewust zijn van ruimte of tijd, zooals dat het geval is
bij de beschouwing van de buitenwereld.
Waar wij bij de beschouwing van de buitenwereld a. h. w. zeggen: „dit
beleef Ik n u, h i e rquot;, Is dit bij de beschouwing van het eigen ,,IKquot;
niet het geval, tenzij deze beschouwing samenhangt met een bepaalde
waarneming van de buitenwereld.
Aangezien wij afwisselend de buitenwereld beschouwen en ons eigen
..IKquot; en wij niet beiden tegelijk goed kunnen waarnemen, worden z.j
beiden slechts intermitteerend waargenomen.
Wanneer wij b.v. op straat wandelen, loopen wij meestal te denken
en nemen iets in de buitenwereld slechts dan waar, wanneer d.t onze
aandacht om de een of andere reden trekt. Bij het passeeren van een
bekende, of het oversteken van een kruispunt, nemen wij de buitenwereld
waar. maar op den tusschengelegen weg beschouwen wij ons eigen IK .
loopen wij ..in gedachtenquot;, zijn wij „met ons zelf bezigquot; en dringen de ge-
beurtenissen uit de buitenwereld niet, of weinig, tot ons bewustzijn door.
De gedachten worden niet in plaats en tijd gelocaliseerd. zoodat wij
niet weten op welk gedeelte van den weg een bepaalde gedachte ons
bewust is.nbsp;.nbsp;„„ .
Samenvattend komen wij tot de volgende beschouwingen over het
waarnemen:nbsp;, , , .
I. Het waarnemen is gedeeltelijk aan een geestelijk, gedeelte jk aan
een physisch proces gebonden. Deze processen staan met e kaar in
correlatie, zoodat het geestelijke proces niet normaal kan verloopen.
wanneer het physische proces gestoord is.nbsp;,, . .
2 De geestelijke komponent van het waarnemen is gekenmerkt door
discontinuïteit, de physische komponent door continuïteit.
3. Doordat introspectie en extrospectie elkaar afwisselen, hebben
beiden intermitteerend plaats.
4nbsp;Introspectieve waarnemingen worden niet gelocaliseerd in ruimte
en tijd, tenzij zij verband houden met een extrospectieve waarneming.
5nbsp;Wat wij als ..nuquot; waarnemen, is reeds „verledenquot;.
6. Iedere waarneming gaat gepaard met een voor die waarneming
bepaalde gevoelskwaliteit.
Herinneren is het opnieuw beleven van een vroegere waarneming.
Men zal zich uiteraard alleen die dingen goed kunnen herinneren,
die goed zijn waargenomen.
Bij het beschouwen van de buitenwereld nemen wij waar „wat, waar.hoe,
wanneer en waarom bepaalde dingen zijnquot;. Bij het herinneren moeten vvij
dus weten dat wij ..dat, daar. zoo, daarom, toen, hebben waargenomen .
Wij kunnen ons vroegere waarnemingen op twee verschillende manie-
ren herinneren: actief (het Fransche: se rappeler. het Engelsche: to
recall) en passfef (het Fransche: se souvenir, het Engelsche: to remem-
ber). Het kan zijn, dat wij ons op een vroegere beleving bezinnen,
maar het kan ook zijn, dat wij ons zonder bekende oorzaak, onwille-
keurig, bepaalde waarnemingen herinneren. Dat dit laatste volkomen
zonder oorzaak en geheel onwillekeurig zou geschieden, valt inmiddels
moeilijk te aanvaarden.
Bij het actief herinneren zijn uiteraard altijd één of meerdere elementen
van de oorspronkelijke waarneming bewust, die men probeert aan te
vullen met de overige elementen tot een volledige herinnering.
Het bewuste element kan zijn de aard, de plaats, de tijd of de oorzaak
van een vroegere beleving.
Wanneer de aard van het waargenomene bewust is, zal men trachten
zich te herinneren „wannéér, waar, hoe en waarom men dat waarnamquot;.
Wanneer de tijd gegeven is, zal men trachten zich te herinneren ,,wat,
hoe, waar en waarom men toen waarnamquot;.
Wanheer de oorzaak gegeven is, zal men trachten zich te herinneren
,,wat, wanneer, hoe en waar men daarom waarnamquot;.
Wanneer de plaats gegeven is, zal men trachten zich te herinneren
,,wat, wanneer, hoe en waarom men daar waarnamquot;.
M. a. w. men kan zich afvragen: „waar, waarom, hoe en wanneer
beleefde ik datquot;, ,,waar, waarom, hoe en wat beleefde ik toenquot;, ,,wat,
wanneer, hoe en waar nam ik daarom waarquot; of ,,wanneer, waarom,
hoe en wat beleefde ik daarquot;.
Het is natuurlijk mogelijk dat niet één enkel element gegeven is,
maar dat meerdere elementen gelijktijdig bewust zijn. Men kan zich
b.v. een bepaalde situatie herinneren en zich afvragen ,,wanneer be-
leefde ik die situatiequot;. ,,Wat, waar, waarom en hoequot; zijn dan bekend en
daarbij behoeft alleen het,,wanneerquot; gevonden te worden, om de herin-
nering volledig te doen zijn.
In dit laatste geval is zeer belangrijk dat het ,,hoequot; van de waarneming
bekend is, omdat dit ons direct de zekerheid geeft dat „Wij dat zooquot;
beleefd hebben. G r u h I e (54) noemt dit het Bekanntheitserlebnis of
de Erinnerungsgewiszheit.
Voor het terugvinden van de verschillende elementen der waarneming,
is van groot belang, of de waarnemingen goed geordend zijn naar tijd
en logisch verband.
H u m e wijst er reeds op, dat de hoofdfunctie van het geheugen
niet bestaat in het vasthouden van afzonderlijke voorstellingen, maar
in het vasthouden van de volgorde en de onderlinge verhouding (treat I
sect. 3, bIz. 19).
Strümpell (127) wijst op het belang van het „logisch opereerenquot;
voor het herinneren en op „die logische Verwertung der verschieden-
artige Nebenumstände und Hilfsmittelquot;.
R o e I s (113) wijst in zijn „Handboek der Psychologie eveneens op
het belang van de logische deductie voor het herinneren.
L B O u m a n en A. A. G r ü n b a u m (18) toonden het belang der
chronognosie aan voor het herinneren. Zij wezen er bovendien op oe
oudere herinneringen zich tot groepen vereenigen, waardoor zich tijd
„periodenquot; vormen: „Je weiter vom Jetztpunkt, desto mehr sch um f
Zeitraum zusammen, desto weniger rücken
„zeitlich auseinander, desto mehr bilden sich Zeit „perioden ^-s^
Het vormen van deze groepen moet m. i. inderdaad van g^-t bda g
geacht worden, vooral omdat elk van deze perioden eennbsp;^
waarde heeft, waardoor bi] het herinneren er van eennbsp;ƒ ^^^
wordt, die alle gebeurtenissen uit dienbsp;quot; ^
b.v. tracht te herinneren, wat ik achtnbsp;.^t 'oó,
dat ik toen student was; alle gebeurtenissen uit dien tijd hebbe voo
mij gemeenschappelijk de „Utrechtsche sfeerquot;, waarbinnen k, „log sch
opireerendquot; in den zin van Strümpell, allerlei ci-ails kan v.^^en,
die dan weer alle gepaard gaan met de hen eigen gevoels oo-
Recente belevingen vereenigen zich tot perioden van nkele u en
oudere tot dagen, weken, maanden, jaren en -ntueel ecenn e ■
Hierbij moge ik nog opmerken, dat deze groepeering et geh e
door de tijdordening wordt bepaald. Gebeurtenissen, d,e ongeveer te,
zelfder tijd plaats vonden, kunnen in verschillende groepen, met ver^
schillende gevoelssfeer, worden samengevat. „Amsterdam en „Ut echt
kunnen b.v een geheel verschillende sfeer van gebeurtenissen aanduiden,
die tijdelijk echter nagenoeg samenvielen.
Bij het passief herinneren mogen wij veronderstellen dat er toch
altijd eenige oorzaak is en dat het niet volkomen toevallig is dat men
Zie op een gegeven oogenblik, een bepaalde waarneming herinnert
Het L VOO de hand te veronderstellen, dat het gevoe sleven hierbij
een belangrijke rol speelt. Wanneer wij depressief zijn. herinneren wij
ons trieste histories, wanneer wij ons prettig voelen, herinneren w,3 on
gemeenlijk blijmoediger belevingen. Dit is een bekend fe t, dat w.j
dagelijks bij onszelf kunnen constateeren. Maar met slechts bij dez
Uitersten, ook bij de minder heftige gevoelstoestanden kunnen wi
opmerken, dat de opkomende herinneringen in overeenstemming zijn
met den gevoelstoestand.
Het lijkt, bij de talrijke en veelsoortige wisselingen in ons gevoelsleven
(en haar correlaat: de toestand van het autonome zenuwstelsel), niet ge-
waagd, te veronderstellen, dat herhaaldelijk gevoelstoestanden optreden,
die overeenkomen met den gevoelstoon, het „zooquot;, van een bepaalde
waarneming. Hiermede is dan één element van de waarneming gegeven,
en wel een zeer belangrijk element, omdat het ons doet weten: ,,lk heb
iets zóó beleefdquot;, het verschaft direct de herinneringszekerheid en brengt
ons in de sfeer van de oorspronkelijke waarneming. Wanneer deze gevoels-
toon ons om de een of andere reden pakt, kunnen wij trachten, de overige
elementen er bij te vinden en zoo te komen tot een volledige herinnering.
Verschillende onderzoekers aanvaarden deze mogelijkheid.
Müller en Pilzecker (101) zeggen reeds, dat zuiver centrale
verhoudingen (waaronder verstaan wordt de toestand van de hersenen,
respectievelijk van het psychisch correlaat) herinneringssporen zoodanig
kunnen prikkelen, dat de overeenkomstige voorstellingen beleefd worden.
P a I a g y I (Wahrnehmungslehre biz. 98) drukt zich nog sterker uit,
hij zegt: „Eine jede Empfindung ist von einem ihr eigentümlichen Ge-
„fühlston, und umgekehrt ist auch jedes Gefühl von Empfindungstönen
„begleitetquot;. Op bIz. 100 zegt hij vervolgens: „Verhalt ist sich nun einmal
„so, dasz die Empfindungen mit entsprechenden Gefühlen zusammen
„geordnet sind, so wird ein neues Gefühl unsere Einbildung zu der Ihr
„entsprechenden neuen Empfindung hinüberleitenquot;.
C h r. A. v. G e u n s (49) bespreekt in zijn proefschrift eveneens de
mogelijkheid, zich een situatie te herinneren, doordat men de begelei-
dende gevoelstoon opnieuw beleeft.
D. Herderschee (59) schrijft: „Indien wij op de vraag naar het
„wanneer, geen antwoord weten te geven, en Iemand geeft ons een
„suggestie, dan gebeurt het niet zelden, dat wij onmiddellijk antwoorden:
Lnee toen zeker nietquot; of „ja preciesquot;. Waarop berust die overtuiging?
„Bij iedere herinnering behoort een zeker gevoel of houding (attitude).
„Indien nu de attitude van den gesuggereerden tijd klopt met de attitude
„van de gebeurtenis in quaestle, dan hebben wij het gevoel, dat de suggestie
„juist Is en omgekeerd. Op zulk een herkennen van een gevoel berust
„misschien ook (vooral in de vermoeidheid, wanneer de critlek zwijgt)
„de onjuiste overtuiging bij het zien van een museum of palels, dat wij
„daar reeds eerder zijn geweest, de zoogenaamde „fausse reconnalsance.quot;
Aan het herinneren van introspectieve waarnemingen zal Ik hier geen
uitgebreide beschouwingen wijden, voor het vraagstuk der posttrauma-
tische amnesie heeft dit weinig belang.
Wil er slechts nogmaals op wijzen, dat wijnbsp;^^^^^^^^^^^^
direct verband hielden met een waarnen^mgnbsp;' ^ ^ ^, , , (92)
het laatste geval hebben wij een toestand.nbsp;^^ /L.
zegt: ..Oft kann man langenbsp;^te^S^.^rdaTl :ir ^^
..stimmten Gelegenheit ..gememt hat. ^ew'quot; ^ dnbsp;^^^^^
.,in entsprechenden Worten .nbsp;„m.tandieheid gebruik,
in het dagelijksch leven maken wij van ^^ ^^ ^
door een knoop in den zakdoek te leggen,nbsp;^ ^ ^^^^^^^euw de
den. Wanneer wij dan later den knoopnbsp;2 wij daaraan
Situatie van het leggen van den knoop en de gedachtenbsp;J
^^wtttend komen wij tot de volgende beschouwingen over het
L tlquot;:nnen slechts datgene herinneren, wat goed is waargenomen.
2. Wij kunnen actief en passief her'nnjen-nbsp;^^^ ^^^^
4 Het^nleuw beleven van den gevoelstoon, verschaft ons de her-
5.nbsp;r :St;:?H^nneren is van groot belan, d. de waarnemingen
goed geordend zijn naar tijd en logisch verband^
6.nbsp;Voor L actief herinneren met behulp van logische operaties,
goed denkvermogen noodzakelijk.
7.nbsp;Van zuiver introspectieve waarnemingen, kunnen w j ons later
herinneren, wanneer en waar wij ze beleefd hebben.
-ocr page 52-HOOFDSTUK V.
EXPERIMENTEEL PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK.
Over de v/ijze, v\raarop een normaal mensch tot herinnering kan komen
van vroegere waarnemingen, vond ik in de literatuur geen nauwkeurige
gegevens, zoodat ik in dit opzicht vrijwel geheel op eigen onderzoek
was aangewezen.
In het „Handboek der psychologiequot; van R o e I s worden enkele proto-
collen vermeld, die betrekking hebben op de wijze van herinneren,
doch een volledig antwoord op mijn vraag vond ik er niet.
In het vorige hoofdstuk besprak ik, dat een waarneming volledig
is, wanneer men weet ,,wat, waar, hoe, wanneer en waarom men waar-
neemtquot;, m. a. w. wanneer men weet: „dat is daar, zoo, nu, daaromquot;.
Tevens wees ik erop, dat voor een volledige herinnering noodig is,
dat men weet: ,,dat was daar, zoo, toen, daaromquot;.
Wanneer men op een zeker oogenblik slechts enkele van deze gegevens
kent, kan men probeeren de overige er bij te vinden, teneinde de herinne-
ring volledig te maken. Men kan zich b.v. herinneren, dat men „dat,
daar, daarom, toen, zoo, waarnamquot; en probeeren daarbij het „wanneerquot;
terug te vinden. Men vraagt zich dan af: „Wanneer beleefde ik dat?quot;
Men kan zich ook afvragen: „Wat beleefde ik toen ?quot;, dan is een bepaalde
tijd gegeven en tracht men daarbij het ,,dat, daar, zoo, daaromquot; van
de waarneming terug te vinden.
In deze laatste positie, bevinden zich de patiënten met amnesie, respec-
tievelijk retrograde amnesie. Voor de bestudeering van deze amnesie
is het dan ook speciaal van belang na te gaan, op welke wijze normale
menschen zich herinneren, wat zij op een bepaald tijdstip beleefden.
Bij 12 assistenten, co-assistenten en verplegers werd een experimenteel
psychologisch onderzoek ingesteld, naar de wijze van herinneren, wanneer
enkele elementen van de waarneming werden gegeven. Het onderzoek
geschiedde als volgt: de proefpersoon werd in een hem bekende, rustige
omgeving geplaatst en in korte trekken bekend gemaakt met den aard
van de proef. Eventueele bevindingen bij voorgangers, of verwachtingen
omtrent de uitkomst werden niet verteld. Vervolgens werd aan den proef-
persoon gevraagd, wat hij op verschillende tijdstippen had beleefd,
met verzoek „hardop te denkenquot; en zooveel mogelijk te zeggen, wat er
in verband met de herinnering bij hem opkwam.
De mededeelingen van den proefpersoon werden aangeteekend, terwijl
hem na afloop van de proef werd gevraagd, weer te geven, wat hij tijdens
het experiment had beleefd en bij zich zelf introspectief waargenomen.
Bij lederen proefpersoon werd de proef 4 ä 10 maal herhaald, telkens
met een ander gegeven.
Er werden 2 proefreeksen genomen, waarvan de voornaamste proto-
collen op bIz. 88 zijn weergegeven.
A: Gegeven werd een bepaalde tijd en gevraagd, wat de proefpersoon
op dat tijdstip beleefde.
De tlid werd gevarieerd tusschen 5 minuten en enkele weken tevoren.
In hoofdzaak werden tijden gegeven van enkele uren tot dagen te voren,
omdat deze tijden het meest van belang zijn, in verband met het herinneren
van patiënten na een commotio cerebri.
B: Gegeven werd een bepaalde situatie en gevraagd, wanneer die
situatie werd beleefd.
Het is niet gemakkelijk een alledaagsche situatie voor te stellen,
men komt er gemakkelijk toe situaties te geven, die wat bijzonder zijn
en daardoor direct in den tijd kunnen worden gelocallseerd. Wanneer
de proefpersoon eenige dagen voor de proef ongemerkt werd geobser-
veerd, lukte het in den regel echter wel, hem een situatie voor te stellen,
die hij slechts met moeite en langs omwegen in den tijd kon localiseeren.
Over het bepalen van den tijd. waarop een gebeurtenis plaats vond,
zegt A. Döblin (33): „Wenn normaler Weise die Bestimmung der
„Zeit eines Erlebnisses nicht stattfinden kann, so wird die Frage:
..Wann geschah diesquot; Schätzungsweise beantwortet, indem die ganze
„fest assoclerte Erinnerungsreihe, das Vorher und Nachher, reprodu-
„ziert wird und aus dem Inhalt des Erlebten, ihm sein Platz zwischen
..Vorher und Nachher zugeteilt wirdquot;.
Fraaier zou het geweest zijn. wanneer telkens één element der waar-
neming als gegeven gebruikt kon worden, b.v. eerst het „daarquot;. Ver-
volgens het ..zooquot; en het ..waaromquot;, om te onderzoeken of - en op
welke wijze - de overige elementen daarbij gevonden konden worden.
TechnischVas dit echter niet uitvoerbaar, zoodat ik mij moest bepalen
tot de beide genoemde experimenten.
Gegeven werd een bepaalde tijd en gevraagd, wat de proefpersoon
op dat tijdstip waarnam éf- beleefde.
Soms kon de proefpersoon direct aangeven, wat hij op het gegeven
tijdstip had beleefd.
Voorbeeld:
Wat deed U vanmiddag om I uur?
Antwoord:
Zat te eten.
Wat deed U 3 uur geleden?
Antwoord:
Nu is het 6.30
Toen was het half vier
Dronk thee op mijn kamer (visueele voorstelling v. d. kamer).
Meestal gelukte het niet direct, aan te geven, wat er op het gevraagde
tijdstip gebeurd was. De proefpersoon moest dan langs een omweg
de oplossing vinden.
Dit geschiedde op verschillende manieren. Niet iedere proefpersoon
volgde steeds éénzelfde bepaald systeem, de verschillende manieren
konden bij éénzelfden proefpersoon worden waargenomen.
I. De proefpersoon tracht in de sfeer der gebeurtenissen van den ge-
vraagden tijd te komen en in die sfeer de situatie te bepalen op het
gevraagde tijdstip.
a. Door in de sfeer van dien tijd situaties te zoeken, totdat de juiste
herinnering is gevonden,
Voorbeeld:
Wat deed U vorige week Dinsdagavond?
Antwoord:
Maandag a.s. is er referaatavond.
Maandag voor een week was er referaat avond.
Wat is er die week gebeurd?
Donderdagavond was er lezing van H.
Maandagavond was er referaatavond.
Het was de week na het vertrek van T.
Ik moest dus wacht doen.
Dinsdagavond is mijn wachtavond.
(Wachtavond voorgesteld.)
Heb een repetent gehad.
Heb een brief geschreven.
We zien hier, hoe de proefpersoon tracht in de sfeer van „de
vorige weekquot; te komen, daarna in de sfeer van den bewusten avond, om
dan in die sfeer enkele situaties terug te vinden.
b. Door in de sfeer van dien tijd de handelingen na te gaan van oogen-
blik tot oogenblik tot aan het gevraagde tijdstip.
Voorbeeld.
Wat deed U gistermorgen 11.30?
Antwoord:
Gisteren was het Woensdag.
9.30 College.
Na college patiënt nagekeken.
Daarna naar boven gegaan naar laboratorium.
11.30 was ik op het laboratorium.
De proefpersoon tracht hier in de sfeer van „gistermorgenquot; te komen
en gaat in deze sfeer zijn handelingen na tot aan den gevraagden tijd.
II. Een aantal gebeurtenissen, die omstreeks het gevraagde tijdstip
plaats vonden, wordt voorgesteld en de situatie op het gevraagde
tijdstip bepaald, door deze te herkennen tusschen de andere situaties
of door, van één dezer situaties uit, de handelingen na te gaan.
Voorbeeld.
Wat deed U om 5 uur vanmiddag?
Antwoord:
Ben vanmiddag op de kamer van S. geweest.
Toen was het 5.45.
4.45 was ik in de bibliotheek.
Tijdschrift opgezocht.
Meegenomen naar mijn kamer.
Titel van artikel genoteerd.
Werd toen opgebeld om iemand te spreken.
5 uur sprak ik met bezoek.
De proefpersoon stelde zich hier 2 situaties voor en ging, van één uit,
de handelingen na.
III. Vanuit een bepaalde, voorgestelde situatie, worden andere situaties
nagegaan, tot het gevraagde tijdstip.
Voorbeeld:
Wat deed U vorigen Zondagmiddag 5 uur?
Antwoord:
's Middags op bezoek geweest bij M.
In het ziekenhuis A.
4.15 vandaar vertrokken.
Thuis een koffer gepakt.
5 uur was de interlandwedstrijd afgeloopen.
Ik zat toen te lezen.
De proefpersoon stelt zich hier een aantal opeenvolgende situaties
voor, die geen direct verband met elkaar houden. Hij komt niet van de
eene situatie tot de andere, door zijn handelingen nauwkeurig na te gaan.
Gegeven werd een bepaalde situatie en gevraagd, wanneer de proef-
persoon deze situatie beleefde.
De tweede proefreeks, die voor de beantwoording van mijn vraag-
stelling van minder belang is, leverde uitkomsten op, die op soortgelijke
wijze gerangschikt konden worden, als die uit de vorige proefreeks.
Er vielen hierbij verschillende mechanismen te onderscheiden,die a.h.w.
het spiegelbeeld vormden van die, die bij de eerste proef-reeks waren
gevonden.
Wanneer de proefpersoon van een gebeurtenis niet direct kon aan-
geven, wanneer zij had plaats gevonden, trachtte hij langs een omweg
de oplossing te vinden, zooals ook D ö b I i n (blz. 49) dat aangeeft.
De volgende mechaninismen vielen te onderscheiden:
I.nbsp;De proefpersoon tracht de sfeer, waarin de gebeurtenis plaats vond,
terug te vinden.
O. Door de situatie in verband te brengen met andere, in dezelfde
sfeer plaats gevonden hebbende, situaties.
b. Door vanuit de gegeven situatie de handelingen na te gaan, totdat
men zich de sfeer, waarin de gebeurtenis plaats vond, kan
herinneren.
II.nbsp;Vanuit de gegeven situatie worden de volgende handelingen nage-
gaan, tot aan een situatie, die men direct in den tijd kan localiseeren.
Dit kan ook zoo geschieden, dat vanuit een bekende situatie,
die vóór de gegeven situatie viel, de handelingen worden nagegaan
en dan geschat (of gevoeld) hoe groot de tijd is tusschen de gegeven
en de bekende situatie.
III.nbsp;Vanuit de gegeven situatie worden andere situaties nagegaan, tot aan
een situatie, die direct in de tijd gelocaliseerd kan worden.
Ongetwijfeld is deze onderscheiding in verschillende mechanismen
min of meer gekunsteld; het zal veelal niet mogelijk zijn. nauwkeurig
te zeggen, langs welke van de 3 genoemde wegen iemand tot herinnering
komt van een bepaalde gebeurtenis, terwijl men bovendien alle mogelijke
tusschen-vormen en combinaties aan kan treffen.
Toch meen ik, dat de genoemde onderscheiding van belang is om een
-ocr page 57-dieper inzicht te verkrijgen in het probleem der amnesie en daarmee,
voor dit doel haar nut heeft.
Uit de mededeelingen, die de proefpersonen deden over hun be-
levingen tijdens de proef, liet zich het volgende afleiden:
1 Niemand kan zich van oogenblik tot oogenblik nauv^keurig herinneren
v/at hij beleefde, zelfs niet van enkele seconden geleden. Tusschen
2 herinneringen ligt steeds een intermissie.
In verband hiermede herinner ik aan de leer van P a I a g y ., die
v.ijst op de discontinuïteit van onze bev^ustzijnsprocessen, in tegen-
stelling met de continuïteit van onze levensprocessen (bIz. 41)
Tusschen 2 „aktenquot; ligt een periode van inaktiviteit, zoodat het
begrijpelijk wordt, dat, ook voor zeer korten tijd geleden, geen herin-
nering van oogenblik tot oogenblik mogelijk is.
Bovendien herinner ik aan het intermitteerend karakter van de
waarneming (beschouwing 3, bIz. 43).
2nbsp;De intermissies tusschen 2 herinneringen worden met als hermne-
■nbsp;ringsdefecten gevoeld. Iedere herinnering vertegenwoordigt a.h.w.
een bepaalden tijd.
3nbsp;Bij de herinnering van een situatie, krijgt of vormt men zich een voor-
■nbsp;stelling van een deel van die situatie, a.h.w. een momentopname,
die de geheele situatie vertegenwoordigt.
4nbsp;Naarmate de tijd verstrijkt, valt een aantal herinneringen uit en
■nbsp;gaan de overgebleven herinneringen een grootere tijd vertegenwoor-
digen, in den zin als onder 2 genoemd. Oude herinneringen kunnen
zoo wel één of meer jaren vertegenwoordigen.
Met het oog op het onder 3 en 4 genoemde, is het interessant dat
A Dö b I i n (33) in 1905 schrijft: „Es ist normal dasz bei einer Wahr-
nehmung nur ein Erinnerungsbild oder ganz wenige Associert werden,
nicht den ganzen zusammen aufgetretenen Wahrnehmungskomplex.
D z dieser ganzen Komplex des Urbildes nicht reproduziert wird,
IveTsteht sich von selbst, da ja auch nicht der ganze Urbildkom^^^^^^
faszt Wird, sondern der gegenwärtige psychische Inhalt, nur für Weniges
;:aus der Wahrnehmung im Augenblick der Wahrnehmung Erinnerungs-
bilder findet und für noch weniger jene potenzierten Vorsteling -
„gruppen. Bildlich gesprochen: es findet eine Auswahl aus d Wa -
..nehmung statt. ..Wirquot; haben eine Perspective zu ..unserer W r-
.nehmung, mit jeder erneuten Reproduktion verengert sich zugleich
„die Verbindung der Erinnerungsbilder bis zur Stärke einer primitiven
„Auffassung und leidet die Vollständigkeit der Erinnerung .
HOOFDSTUK VI.
PSYCHOLOGISCHE VERKLARING VAN ENKELE
KLINISCHE VERSCHIJNSELEN.
Wanneer wij de resultaten van het klinisch onderzoek toetsen aan de
beschouwingen, die weergegeven zijn In hoofdstuk IV en aan de uit-
komsten van het experimenteel psychologisch onderzoek, zooals die
In hoofdstuk V zijn beschreven, blijkt dat wij voor een aantal post-
traumatische verschijnselen een psychologische verklaring kunnen
geven.
Gaan wij de samenvatting aan het eind van hoofdstuk lil na (bIz. 38),
dan kunnen wij zeggen:
Ad 1. Dat iemand die getroffen wordt door een trauma, dat verband
houdt met de situatie waarin hij verkeert, meestal nog kan waarnemen
wat er gebeurt, terv/ijl dit als regel niet mogelijk Is, wanneer hij getroffen
wordt door een trauma, dat geen verband houdt met de situatie, kan
ons niet verwonderen. In het eerste geval toch zal men steeds min
of meer op zijn ,,qul vivequot; zijn en wanneer er iets gebeurt, Is men
in een oogwenk georiënteerd. Men wordt a.h.w. op eigen terrein
overvallen, de situatie verandert, maar het Is niet zóó, dat men
plotseling In een geheel vreemde situatie wordt overgeplaatst. Wan-
neer wij b.v. op straat loopen, temidden van druk verkeer, kunnen
wij ons direct oriënteeren over de passeerende voertuigen; voort-
durend overzien wij de geheele situatie en beheerschen wij deze,
voor iedere waarneming Is slechts een oogwenk noodig. Geheel
anders wordt het echter, wanneer wij op straat loopen en een
oude bekende trekt ons onverwachts aan de jas. Wij hebben dan eenigen
tijd noodig, voordat wij ons op deze nieuwe situatie hebben Ingesteld
en kunnen waarnemen wat er gebeurt, vooral wanneer deze gebeurtenis
ons sterk emotioneert.
Iets dergelijks vindt men bij experimenteel psychologische proeven.
Wanneer men daarop Ingesteld Is, worden er fraaie prestaties geleverd,
wanneer de opdracht echter onverwachts gegeven wordt, komt er niet
veel van terecht. Wanneer men b.v. Iemand onverwachts een vreemden
zin voorzegt, zal hij hem niet kunnen herhalen; v/anneer men er op
ingesteld is, kan men in een onderdeel van een seconde 5 of 6 verschillende
letters gelijktijdig v/aarnemen, v/anneer de letters echter onverwachts
worden voorgehouden, behoeft het geen nader betoog, dat de tijd,
die noodig is om ze waar te nemen, veel langer zal zijn.
Het zal voor kunnen komen, dat iemand door
een trauma bewusteloos wordt, vóórdat hij ge-
le g e n h e i d h e e ft g e h a d d e s i t u a t i e w a a r t e n e m e n.
Aangezien men heel weinig tijd noodig heeft om een gebeurtenis
waar te nemen, die verband houdt met de situatie waarin men verkeert,
zal men in die gevallen meestal nog gelegenheid hebben om waar te
nemen wat er gebeurt.
Aangezien men vrij veel tijd noodig heeft om een gebeurtenis waar
te nemen, die geen verband houdt met de situatie waarin men ver.
keert, zal men in die gevallen als regel geen gelegenheid hebben om
nauwkeurig waar te nemen, wat er gebeurt.
Ongetwijfeld bestaan in dit opzicht belangrijke individueele verschillen
en kan de eene mensch zich veel vlugger in een andere situatie ver-
plaatsen dan de andere; niet iedereen heeft evenveel tegenwoordigheid
van geest.
Verder dient men in dit verband te bedenken, dat al onze waarnemingen
betrekking hebben op gepasseerde situaties: wat wij als ..nuquot; waarnemen,
is reeds ..verledenquot; (beschouwing 5 biz. 43). Het zal dus nooit
mogelijk zijn. het allerlaatste moment voor het bewusteloos worden,
waar te nemen.
Ad 4 De overeenkomst in den tijd. gedurende welke posttraumatische
psychische stoornissen zijn aan te toonen en dien, gedurende welken de
retrograde amnesie terug gaat. maakt het waarschijnlijk, dat er een
nauw verband tusschen beide bestaat, in dien zin. dat het tijdelijk
geheugenverlies het gevolg is van de gestoorde psychische functies.
Na de beschouwingen, weergegeven in hoofdstuk IV en V.zal het dui-
delijk zijn. dat de volgende factoren een belemmering vormen voor het
herinneren:
1.nbsp;De eigenaardige geestelijke instelling t.o.z. van de situatie, die wij
ais ..mangelnde Ernstwertungquot; leerden kennen.
2.nbsp;Het moeilijk bepalen van de aandacht.
3.nbsp;Het moeilijk opereeren in abstracto.
4.nbsp;De gestoorde fantasie.
5.nbsp;De gestoorde tijdzin.
-ocr page 60-6.nbsp;De verhoogde vermoeibaarheid, waardoor patiënt moeilijk kan
„door denkenquot;. Er ontstaat daardoor een stoornis, die verwant is
met die van een door Grünbaum en Bouman (17) beschreven
patiënt en waarvan zij zeggen:
„Die allgemeine Erschwerung der Denkleistung bei unseren Pa-
„tienten äussert sich in der Hauptsache in dem Stehenbleiben auf
,,der Stufe des blossen gerichtet seins auf eine Bedeutung innerhalb
„der richtigen Sphäre, in einem nicht weiter gehen wollen des
„Denkens.quot;
7.nbsp;Patiënt heeft meer neiging om zich op de buitenwereld in te stellen,
dan om zijn eigen „IKquot; te beschouwen, immers hij zal vóór alles trachten
de situatie, waarin hij zich bevindt, te beheerschen en daarvoor is
noodig, dat hij goed waarneemt wat er om hem heen gebeurt; het al
of niet herinneren van bepaalde waarnemingen uit het verleden, is
daarvoor als regel van weinig belang, zoodat de aandacht niet in die
richting wordt gedreven.
8.nbsp;Wanneer men met Go ld stein (52) en anderen aanneemt, dat
er een bepaalde hoeveelheid energie beschikbaar is voor de psychische
functies, zal men na de bespreking van het voorgaande punt moeten
aannemen, dat het grootste gedeelte van de energie gebruikt wordt
voor het waarnemen van de buitenwereld. Aangezien door den alge-
meenen lichamelijken toestand zeer waarschijnlijk ook de totale hoe-
veelheid der ter beschikking staande energie verminderd is, zal voor
het herinneren heel weinig energie overblijven.
Dat speciaal de gebeurtenissen van kort vóór het bewusteloos worden
moeilijk herinnerd worden, wordt begrijpelijk, wanneer wij bedenken
op welke wijze patiënt zich die gebeurtenissen moet herinneren. Hij
moet bedenken, wat hij op een bepaald tijdstip beleefde. De juiste
bepaling van dit tijdstip nu, levert al direct moeilijkheden op, omdat
patiënt van dit tijdstip gescheiden is door een kortere of langere periode
van bewusteloosheid. Waar normaliter de chronognosie een schakel
vormt tusschen verleden en heden, schiet zij na een periode van bewus-
teloosheid te kort. Daar komt nog bij, dat de chronognosie zelf ook
gestoord is, waardoor het eerst recht moeilijk wordt, de tijdafstand te
bepalen tusschen de gebeurtenissen van kort vóór het trauma en nu.
Voor oudere gebeurtenissen geldt deze moeilijkheid veel minder,
omdat deze meer vast gelegd zijn in de levensgeschiedenis. Wij hebben
uit oudere perioden meer punten, die wij w e t e n en waaraan wij houvast
hebben om in de sfeer van die periode te komen. Bovendien kunnen
wij, van daar uit, weer andere tijdstippen bepalen, die ons niet direct
bewust waren.
Een tweede moeilijkheid, die de patiënt ondervindt bij het herinneren
van gebeurtenissen, die kort vóór het bewusteloos worden plaatsvonden,
is gelegen in het feit, dat hij zich in een situatie bevindt, die hij niet
heeft zien ontstaan uit de voorgeschiedenis. Er is een onderbreking
in den samenhang tusschen de gebeurtenissen van heden en verleden.
Hierdoor zal het niet mogelijk zijn, dat patiënt zich een aantal gebeurte-
nissen herinnert rondom het gevraagde tijdstip, om zoo te komen
tot de gezochte herinnering (Hoofdstuk V, bIz. 51). Hij kan deze her-
innering slechts benaderen, door van uit een gebeurtenis, die hij zich
nog wel herinnert, zijn handelingen na te gaan (Hoofdstuk V, bIz. 51).
Patiënt heeft dan echter alleen een uitgangspunt, hij weet niet waar
zijn handelingen op uitgeloopen zijn, zoodat het een volkomen klaar
denkvermogen en een groote hoeveelheid energie vereischt om deze
taak te volbrengen. Wij zagen echter, dat na een commotio-cerebri
het denken gestoord is en de beschikbare energie verminderd (bIz. 55
en 56). Geleidelijk aan gaan deze stoornissen terug, waardoor het
begrijpelijk wordt, dat het terugkeeren der herinnering daarmede veelal
gelijken tred houdt.
Ook deze moeilijkheid geldt voor vroegere gebeurtenissen in veel
mindere mate, omdat deze a.h.w. een aaneenschakeling vormen,
waardoor zij op verschillende manieren benaderd kunnen worden en
ingevoegd in het geheel, zooals in hoofdstuk V werd beschreven.
Ad 5. Als een der belangrijkste oorzaken, dat patiënt zich niet kan
herinneren, waardoor hij bewusteloos is geworden, leerden wij het
feit kennen, dat hij dit niet had kunnen waarnemen. 15 van de 20 ziekte-
gevallen met amnesie konden op deze wijze verklaard worden (vergelijk
het onder ad. 2 gezegde).
Terloops moge ik hier wijzen op andere gevallen van amnesie, die
op soortgelijke wijze verklaard kunnen worden. Steeds wanneer iemand
zoo snel bewusteloos wordt, dat hij niet kan waarnemen waardoor dit
geschiedt, zal later een (schijnbare) amnesie optreden.
Ik noem In dit verband de amnesie die optreedt na een electrlsche
schok, een epileptisch Insult, het getroffen worden door de bliksem
en mogelijke andere ziekten, die beginnen met een onverwachte
plotselinge bewusteloosheid.
Deze betrekkelijk eenvoudige verklaring is echter niet voldoende
om alle gevallen van amnesie te begrijpen. Er zijn patiënten van wie
men redelijkerwijs moet veronderstellen, dat zij het gebeurde konden
waarnemen en die zich er niettemin niets van herinneren, wanneer zij
weer volkomen gezond lijken.
Wanneer wij de betreffende gevallen uit de onderzochte reeks be-
schouwen, blijkt dat dit alle zeer ernstige ongevallen zijn geweest.
Realiseeren wij ons goed wat deze patiënten hebben doorgemaakt,
dan blijkt, dat de gang van zaken als volgt was: tijdens een of andere
bezigheid verandert plotseling de situatie; patiënt moet alle aandacht
concentreeren op een gebeurtenis, die voor hem zeer emotioneel is,
hij verkeert plotseling in een affectieve hoogspanning, waardoor de
waarneming vergezeld gaat van een zeer bijzondere gevoelstoon. Deze
spanningstoestand eindigt in bewusteloosheid, zoodat patiënt geen
gelegenheid heeft, de ontspanning te beleven.
Dit laatste is van groot belang. Na een zeer emotioneele beleving,
die niet overgaat in bewusteloosheid, ziet men op de beleving terug
en onderkent dan eerst de structuur, het ontstaan en het verloop
van de situatie. Menigmaal hoort men na een plotselinge emotioneele
beleving zeggen: ,,daarna begreep ik pas goed, wat er gebeurd wasquot;.
Men heeft het gebeurde dan wel waargenomen, maar de aandacht zoo
geconcentreerd op één punt, dat men het niet in verband met het
geheel (de „Ganzheitquot;) der situatie heeft kunnen zien. Het „waaromquot;
van de waarneming — en daarmede de structuur — kende men niet,
dit wordt eerst later bewust, wanneer men haar verband met andere
waarnemingen kan beoordeelen.
Wanneer een dergelijke patiënt zich na een periode van bewusteloosheid
tracht te herinneren, wat er gebeurd is, zal dat voor hem groote moeilijk-
heden opleveren. De betreffende waarneming vormt a.h.w. een eilandje.
Zij houdt geen verband met de voorgeschiedenis en de samenhang met
de nageschiedenis, de afloop, is patiënt onbekend. Het „waaromquot; van
de waarneming ontbrak daarenboven, zoodat de waarneming niet
volledig was.
Deze onvolledige waarneming kan niet actief herinnerd worden op
één van de manieren die in hoofdstuk V beschreven werden, doordat
zij niet in verband staat met andere waarnemingen, die er voor of er
na plaats vonden.
Patiënt kan zich de waarneming dus alleen passief herinneren, n.l.
wanneer hij op een gegeven oogenblik de begeleidende gevoelskwaliteit,
het „hoequot; van de waarneming opnieuw beleeft. Aangezien deze begelei-
dende gevoelskwaliteit zeer bijzonder was, lijkt het niet waarschijnlijk,
dat hij deze door toevallige omstandigheden opnieuw zal beleven en
daardoor de herinnering terugvinden. Dat dit nochtans mogelijk is,
leert ons het feit, dat na een hevige schrik of het beleven van een soort-
gelijke situatie de herinnering plotseling kan weerkeeren.
Door den zeer bijzonderen aard van den betreffenden gevoelstoon, zal
het veelal ten eenen male onmogelijk zijn om deze opnieuw te beleven,
zoodat het dan ook niet mogelijk is, patiënt door vertellen of sugge-
reeren tot ..herinneringszekerheidquot; te brengen.
Hoewel patiënt de gebeurtenissen heeft waargenomen, zal hec hem
om bovengenoemde redenen, veelal niet mogelijk zijn. zich deze te
herinneren, door den bizonderen aard van de waarneming en de plaats,
die zij inneemt ten opzichte van de andere waarnemingen.
De amnesie van de ziektegevallen 37 en 38 kunnen naar mijn meening
door deze beschouwingen voldoende worden verklaard.
Tenslotte kan als oorzaak voor het optreden van een posttraumatische
amnesie het feit genoemd worden, dat sommige patiënten na de com-
motio cerebri rest-verschijnselen houden. Als zoodanig is het ziekte-
beeld van den post commotioneeien zwaktetoestand welbekend. Deze
ziekte gaat gepaard met stoornissen in het gevoels- en denkleven, die zeer
belemmerend op het herinneren kunnen werken. De affectlabilitéit,
het gebrekkige concentratievermogen, de verminderde geestelijke
energie en doorzettingsvermogen kunnen het voor deze patiënten
onmogelijk maken, zich de laatste gebeurtenissen vóór het bewusteloos
worden (die zooals wij op bIz. 56 en 57 zagen het moeilijkst herinnerd
worden) te herinneren, terwijl dit wel mogelijk zou zijn. wanneer de
psychische functies normaal konden verloopen.
Ad 6. De psychologische beschouwingen en onderzoekingen stellen
ons in staat verschillende gevallen van retrograde amnesie te begrijpen.
Van retrograde amnesie wordt eigenlijk alleen gesproken, wanneer
patiënt zich ook de oorzaak van het bewusteloos worden niet kan her-
inneren. Wanneer hij dit wel kan, gaat men gemeenlijk niet na. of hij
zich tot aan deze laatste waarneming van oogenblik tot oogenblik alles
kan herinneren. Deed men dit wel. dan zou blijken, dat toch vrijwel
altijd tusschen de voorlaatste en de laatste herinnering van voor het
bewusteloos worden een tijdruimte is, waarvan pat. wel kan aangeven,
wat hij deed, doordat hij dat kan begrijpen, maar waarvan hij zich
toch geen waarneming kan herinneren.
De psychologie verklaart ons dit verschijnsel; immers wij zagen dat
de buitenwereld slechts intermitteerend wordt waargenomen (hoofd-
stuk IV: beschouwing 2 en 3, blz. 43; hoofdstuk V: conclusie I, 2 en
4 blz. 53).
Wanneer iemand plotseling bewusteloos wordt, zoodat hij geen waar-
neming meer kan verrichten, zal het hem later nooit mogelijk zijn zich
een gebeurtenis te herinneren, die tusschen zijn laatste waarneming en
het bewusteloos worden is geschied. Wanneer deze laatste waarneming
eenigen tijd vóór het bewusteloos worden heeft plaatsgevonden, zal een
(schijnbare) retrograde amnesie ontstaan. Meestal zal deze retrograde
amnesie zich beperken tot enkele oogenblikken, onder omstandigheden
kan zij echter tamelijk uitgebreid zijn, 't zij doordat patiënt bewusteloos
werd in een periode, waarin hij slecht waarnam (invloed van vermoeid-
heid, alcohol, praeoccupatie), 't zij doordat hij bewusteloos werd in
een tijdvak, waarin weinig waar te nemen was (duisternis, eentonige
weg, weinig afwisselende bezigheid).
Hess (60) wees in 1904 op deze verklaringsmogelijkheid voor de
retrograde amnesie van 2 patiënten, die hij beschreef. Ter illustratie
vertelt hij daarbij van een medicus, die op een wandeltocht in een hotel
kwam en zich niet kon bedenken, hoe hij er eigenlijk gekomen was;
van de laatste 3 uur kon hij zich niets herinneren en ook later keerde
de herinnering voor deze periode niet terug. Hess nam hier aan,
dat, door de groote vermoeidheid, de waarneming onvoldoende was
geweest.
In verband met de bestudeering van verkeersongevallen, ontstaat
juist den laatstentijd belangstelling voortijdelijke bewustzijnsstoornissen,
die meer blijken voor te komen dan men vroeger vermoedde en
zelfs als een der hoofdoorzaken worden beschouwd voor het opvallend
groote aantal auto-ongevallen, dat juist op lange rechte wegen plaats
vindt (F. H. G. v. Loon 83).
13 van de 15 door mij onderzochte gevallen van retrograde amnesie
kunnen op deze wijze bevredigend worden verklaard.
Een tweede oorzaak voor het ontstaan eener retrograde amnesie,
mag m.i. gezocht worden in het gewone „vergetenquot;. Wanneer een
patiënt posttraumatisch lang bewustzijnsstoornissen heeft gehad en
de gebeurtenissen, die aan het bewusteloos worden voorafgingen, waren
van weinig belang, dan zal men het onvermogen om zich die gebeurte-
nissen te herinneren, niet als abnormaal geheugenverlies mogen kwali-
ficeeren. Niemand zal eenigszins nauwkeurig kunnen aangeven, wat
hij enkele weken geleden op een bepaald uur van een bepaalden dag deed,
wanneer hij toen alleen de „bezigheden van alle dagquot; heeft verricht.
Voor de retrograde amnesie van het patiëntje In ziektegeval no. 7,
die bovendien licht debiel was, acht ik deze verklaring voldoende.
Deze jongen was 12 uur volkomen bewusteloos en 16 dagen zeer ernstig
psychisch gestoord, met duidelijke bewustzijnsvermindering. Daarna
kon hij zich de gebeurtenissen van den ongeluksdag en van 2 dagen daar-
voor niet herinneren. Van den daaraan voorafgaanden Zondag herinnerde
hij zich nog de preek. De dagen van Zondag tot aan het ongeval waren
gewone schooldagen geweest, zonder bijzonderheden. Van de dagen,
die aan den bewusten Zondag voorafgingen, wist patiënt evenmin bijzon-
derheden te vertellen. Blijkbaar maakten de schoolbezigheden weinig
indruk op hem en vergat hij ze spoedig. Het niet herinneren na een
periode van ruim 2 weken, mag m.i. bij hem dan ook als „vergeten zijn
worden beschouwd.
Zoo goed als de eenvoudige amnesie, kan ook een retrograde amnesie
veroorzaakt worden door reststoornissen na de commotio cerebri.
Doorfunctloneele stoornissen kan een bemoeilijking van het denken blij-
ven bestaan, zooals op bIz. 59 werd beschreven, waarbij wij zagen, dat
het herinneren der laatste belevingen voor het bewusteloos worden
belemmerd is.nbsp;. . r
Anderzijds bestaat ook de mogelijkheid, dat een eigenaardige defect-
toestand overblijft door beschadiging van hersenweefsel. Goldstein
beschrijft deze patiënten als „Hirngeschadigtequot; in zijn boek „Der Aufbau
des Organismusquot; en geeft daar tevens een zeer fraaie analyse van het
ziektebeeld.
Het betreft patiënten, die een traumatische beschadiging van de
hersenschors hebben ondergaan, speciaal in het gebied van de lobus
frontalis, de Insula Relllï en de lobus parietalis. Deze patiënten vertoonen
een zeer eigenaardig gedrag ten opzichte van het milieu, waarin z.j
verkeeren. Zij hebben belangrijke hoogere functies verloren, waardoor
zij zich moeilijk kunnen aanpassen. Aangezien zij bovendien weinig of
niet abstract kunnen denken, hebben zij groote moeite een eemgszins
gecompliceerde situatie te beheerschen. Onbewust trachten z.j nu
steeds in situaties te blijven, die zij wel kunnen beheerschen, situaties
dus die geen eischen stellen aan de functies, die zij missen.
Op allerlei manieren, weten zij zich een milieu te scheppen, dat zij
beheerschen. Steeds zijn zij bezig met eenvoudige bezigheden. Zij neigen
tot groote orde en netheid, spreken uitsluitend over concrete dingen.
enz. enz., waardoor oogenschijnlijk niets bijzonders aan hen valt waar
te nemen. Zelf merkt patiënt zijn defect niet op, het lijkt een toestand
die verv/ant is met de door A n t o n beschreven „fehlende Selbstwahr-
nehmung des Defektesquot;.
De kort weergegeven beschouwingen van Goldstein, kunnen een
beter inzicht geven in de retrograde amnesie van ziektegeval no. 2.
Deze patiënt vertoont bij opname eigenaardige gedragingen, zooals die door Gold-
stein zijn beschreven. Voortdurend is hij bezig met eenvoudige handelingen, als
het netjes leggen der dekens, het vouwen van de lakens e.d., terwijl hij een buiten-
gewone neiging voor orde en netheid vertoont. Wanneer er een kleedje scheef ligt,
legt hij het direct recht, al zijn eigendommen hebben een vaste plaats in zijn kastje,
waar hij ze na gebruik direct terug legt. Hij heeft enkele eigenaardige persoonsver-
wisselingen, die niet aan desoriëntatie kunnen worden toegeschreven: een verpleegster
beschouwt hij als zijn schoonzuster, enkele broeders en medepatiënten als vroegere
kennissen. Steeds geldt het echter dezelfde personen.
Bij het vertoonen der plaatjes van Heilbronner, heeft hij steeds neiging om
te zeggen: „dat is het zelfdequot;.
Wanneer hem een moeilijke vraag gesteld wordt, zegt hij het niet te verstaan, bij
moeilijke opdrachten moet hij noodig naar de w.c. Zoodra een onderdeel van het
lichamelijk onderzoek is afgeloopen wil hij zich aankleeden, hij vertoont sterk de
neiging om na iedere opgave het onderzoek als geëindigd te beschouwen.
Hij weigert hardnekkig te gelooven, dat hij een auto-ongeluk heeft gehad, „dat
kan nietquot;, verzekert hij met overtuiging en hij oppert allerlei argumenten, om te
bewijzen, dat het niet waar is. Als hem het betreffende krantenbericht wordt
gegeven zegt hij: ,,ja er zijn zooveel v. d.W.'s, dat zegt nietsquot;.
De dood van zijn vrouw en kind wil hij niet aanvaarden en ook hier voert hij
allerlei bewijzen tegen aan. Zelfs beweert hij, dat zijn vrouw hem regelmatig brieven
schrijft. Wanneer hem gevraagd wordt die brieven te vertoonen, zoekt hij zijn
kastje grondig na en zegt dan: „ach ze nemen hier ook alles mee, je kunt niets
laten liggenquot;.
Van confabuleeren kan niet gesproken worden, aangezien zijn verklaringen steeds
dezelfde zijn, terwijl op ander gebied in 't geheel niet geconfabuleerd wordt.
Abstract denken is patiënt vrijwel onmogelijk. Wanneer hem gevraagd wordt
„Noem eens iets groensquot;, kan hij geen antwoord geven, tenzij hij een groen voorwerp
in de kamer ziet.
In den loop van enkele maanden zijn de stoornissen geleidelijk zoo ver verminderd,
dat patiënt tusschen andere menschen een vrij normalen indruk maakt, hij domineert,
leest en vertelt graag mopjes.
Bij psychisch onderzoek blijkt evenwel nog steeds een duidelijke stoornis in het
abstracte denken te bestaan. Bovendien blijft patiënt hardnekkig ontkennen, dat hem
een ongeluk Is overkomen, steeds weer vertelt hij het verhaal, dat hij „voor zijn oogenquot;
in de kliniek is.
Na ongeveer 9 maanden aanvaardt hij zeer aarzelend den dood van zijn vrouw en
kind, hij meent dan dat zij gestorven zijn, terwijl hij in de kliniek is.
Geleidelijk aan gaat patiënt het gevormde milieu wat uitbreiden.
Anderhalf jaar na het trauma bestaan echter nog duidelijk de verschijnselen der
-ocr page 67-Hirnschädigingquot;. zooals die door Go ld stein zijn beschreven, waarbij patent
oogenschijnlijk niets bijzonders vertoont en zich tusschen andere menschen geheel
onopvallend gedraagt. Men llt;an een geregeld en goed gesprek met hem voeren zonder
op psychische stoornissen te stuiten. Onbewust weet de patiënt het gesprek steeds
binnen zijn bevattingssfeer te houden. Wanneer men het gesprek buiten deze sfeer
drijft, wordt hij onrustig en wil hij het gesprek afbreken. Wanneer men daar met
op ingaat, wordt hij zelfs boos en weigert verder te spreken.
Nog steeds ontkent hij heftig, dat hij een auto-ongeval heeft gehad en volhardt
hij bij zijn eigen verklaring.
In de lijn van G o I d s t e i n kunnen wij dezen toestand zoo opvatten,
dat patiënt door zijn hersenbeschadiging een aantal functies heeft ver-
loren, die noodzakelijk zijn om de situatie te begrijpen en te beheerschen.
Hij zóu dus moeten vervallen in wat G o I d s t e i n noemt, een „kata-
strophal Verhaltenquot; en dit kan hij slechts voorkomen, door zijn milieu,
naar evenredigheid van zijn funtie-verlies. te beperken. In de eerste
plaats is voor het beheerschen der situatie noodig, dat patiënt een
verklaring vindt voor het o n t s t a a n der betreffende situatie. Een
abstracte verklaring kan hij niet aanvaarden „denn er hat der Fähigkeit
„eingebüszt sich auf ..nur Möglichesquot; ein zu stellenquot;. Hij moet dus een
verklaring uit de werkelijkheid construeeren en dat doet hij op de
volgende, voor de hand liggende wijze: de twee feiten, die hij kan
constateeren. n.l. zijn oog-afwijking en zijn verblijf in een ziekenhuis,
combineert hij en schept daaruit de overtuiging, dat hij voor zijn
oogen in een kliniek is opgenomen.
Aan deze overtuiging houdt patiënt hardnekkig vast en van de juist-
heid ervan is hij des te meer overtuigd, aangezien zijn gestoord abstractie-
vermogen het voor hem onmogelijk maakt, naast de gevonden verklaring
een andere te overwegen.
Van dit standpunt bezien, worden misschien ook de eigenaardige per-
soonsverwisselingen begrijpelijk, die hij aanvankelijk vertoonde. Hij had
deze noodig om zich een begrijpelijk milieu te scheppen. Voor vreemden
was daarin geen plaats en daarom duidde hij de omgeving zoo om, dat
familieleden en bekenden met hem tesamen waren.
Of de uitbreiding van het milieu in den loop der maanden, moet
worden toegeschreven aan herstel, aan functie overname door andere
schorsgedeelten, dan wel als een physiologische mogelijkheid, om het
milieu wat uit te breiden, nadat patiënt er mee vertrouwd was geraakt,
wil ik hier in het midden laten.
De beschreven patiënt vertoonde dus een amnesie en een retrograde
amnesie, waarbij hij zelfs de ware toedracht der gebeurtenissen hard-
nekkig ontkende.
Doordat patiënt enkele maanden lang ontoegankelijk was voor psy-
chisch onderzoek, had het „vergetenquot; zoo'n belangrijke rol gespeeld,
dat er geen oordeel meer gevormd kon worden over de uitgebreidheid
der retrograde amnesie.
De oorzaak der amnesie moet hier m.i. gezocht worden in het feit
dat patiënt, door het verlies van belangrijke hoogere psychische functies,
zijn milieu moest beperken. Hij heeft zich een nieuw milieu gecon-
strueerd, dat hij beheerschen kan en verzet er zich tegen, dit te ver-
anderen of uit te breiden, omdat dit tot een catastrophe voor zijn
psychisch evenwicht zou voeren. Het mechanisme is hier wel zeer
gecompliceerd en vermoedelijk zeer zeldzaam.
Bij menigeen, die deze ziektegeschiedenis doorleest, zal overigens de
vraag opkomen of hier geen amnesie bestaat door verdringing. Inderdaad
moet het plotseling verlies van alle naaste familieleden als een ernstig
psychotrauma worden aangemerkt, zoodat het voor de hand ligt te
veronderstellen, dat er een weerstand bestaat tegen het opnieuw beleven.
Het eigenaardige verlies van belangrijke psychische functies, is echter
een gemakkelijk te constateeren feit, dat ons ongedwongen het ver-
schijnsel der amnesie bij dezen patiënt, beter doet begrijpen. Waar patiënt
bovendien voor analytisch onderzoek vrijwel ontoegankelijk was, zouden
wij slechts kunnen trachten, de objectieve waarnemingen analytisch te
interpreteeren. De daardoor verkregen verklaring zou m.i. te speculatief
zijn en zeker niet als diepte psychologie kunnen worden beschouwd.
Misschien is het hier de plaats, om er den nadruk op te leggen, dat men
niet voorzichtig genoeg kan zijn, met het aannemen van een verdringings-
verschijnsel, alleen omdat de beleving ons voor den patiënt onaangenaam
lijkt. Het komt mij voor, dat men daartoe, speciaal in gevallen van post-
traumatische amnesie, somtijds te licht geneigd is.
Ad. 7. Dat vele patiënten een anterograde amnesie vertoonen na
een commotio cerebri. kan vrijwel geheel verklaard worden uit de
waarnemingsstoornis, die zij soms vrij lang na het ontwaken uit de
bewusteloosheid vertoonen.
De aandacht kan minder gespannen worden, de vermoeibaarheid is
verhoogd en de inprenting gestoord, zoodat het „watquot; en het „waarquot;
van de waarneming minder goed bewust worden.
Post commotioneel vertoonen de patiënten allerlei stoornissen in de
functie van het vegetatieve zenuwstelsel (W. Kat 74), terwijl de
gevoelsuitingen veelal abnormaal zijn. Zeer waarschijnlijk zal dus ook
het „hoequot; van de waarneming gestoord zijn.
Het langst blijven stoornissen bestaan in den tijdzin en in het vormen
van een inzicht in de situatie, waardoor het ..wanneerquot; en ..waarom
van de waarneming gestoord zijn.
Deze waarnemingsstoornissen maken hetbegrijpelijk.dat patiënt zich
de gebeurtenissen later niet of onvolledig herinnert (hoofdstuk IV,
bIz. 43).nbsp;, . .
Al deze factoren werken des te meer remmend, omdat ook de aard
van de waarneming zeer bizonder is. Het zal n.l. moeilijk zijn. een situatie
te begrijpen, die men niet uit de voorgeschiedenis heeft zien ontstaan.
Tenslotte is de beschikbare energie door den algemeen lichamel.jken
toestand verminderd, hetgeen uiteraard eveneens een bemoeihjkmg
van het waarnemen kan veroorzaken.
Voor alle gevallen van posttraumatische amnesie, die door mij werden
onderzocht, kon een psychologische verklaring worden gegeven, het
verschijnsel was steeds begrijpelijk door de geconstateerde stoornissen
der psychische functies.
Misschien is het niet mogelijk, alle gevallen te verklaren met de
bovengenoemde mechanismen. Maar ook voor gevallen, die buiten de
genoemde verklaringsmogelijkheden vallen, zal men zich terdege dienen
af te vragen, of het wel pathologisch is. dat patiënt een amnesie ver-
toont en of deze amnesie niet psychologisch verklaarbaar Is. en dus van-
zelfsprekend. wanneer men de in deze studie aangegeven denkwijze volgt.
Teneinde hier nog eens den nadruk op te leggen, lijkt het mij van
belang, dit hoofdstuk te beëindigen met de woorden van G o I d s t e i n.
waarmede Ik ook deze studie inleidde: „Wir sind so gewohnt Symptome
„als unmittelbaren Ausdruck der Schädigung bestimmter Teile des
Nervensystemes zu betrachten, dasz schon die Frage nach der „bnt-
stehungquot; der Symptome als eine zum mindesten überflüssige er-
„scheinen magquot;.
De besprekingen uit dit hoofdstuk samenvattend, werden de volgende
oorzaken voor de geheugenstoornis bij de onderzochte patienten
genoemd:
I. Voor de tijdelijke vormen van amnesie:
a. de post commotloneele psychische stoornissen.
b de post commotloneele lichamelijke stoornissen,
c. de bijzondere plaats, die de waarnemingen van kort voor het
bewusteloos worden Innemen, ten opzichte van voorafgaande
en volgende waarnemingen.nbsp;^
II.nbsp;Voor de blijvende amnesie:
O. het niet waarnemen der gebeurtenissen.
b.nbsp;het geïsoleerd staan der waarneming ten opzichte van voor- en
nageschiedenis.
c.nbsp;de bijzondere aard der begeleidende gevoelstoon.
d.nbsp;de blijvende post-commotioneele stoornissen.
III.nbsp;Voor de blijvende retrograde amnesie:
O. het intermitteerend waarnemen van de buitenwereld.
b.nbsp;het slecht of niet waarnemen van de buitenwereld vóór het
bewusteloos worden.
c.nbsp;het vergeten.
d.nbsp;de blijvende post commotioneeie stoornissen.
e.nbsp;de organische defecttoestand, waarbij het onmogelijk is, het
trauma in de denksfeer op te nemen.
IV.nbsp;Voor de anterograde amnesie:
O. de post commotioneeie psychische stoornissen.
b.nbsp;de post commotioneeie lichamelijke stoornissen.
c.nbsp;de bizondere aard van de waarnemingen.
-ocr page 71-HOOFDSTUK VII.
PRACTISCH BELANG VAN DE VOORGAANDE
ONDERZOEKINGEN.
De commotio cerebri is een zeer ernstige ziekte, niet zoo zeer om het
levensgevaar dat er mede gemoeid is, maar meer om de langdurige en ern-
stige nabezwaren, die de patiënten geruimentijd invalide kunnen maken.
Veelal moeten deze nabezwaren worden toegeschreven aan een on-
voldoende behandeling, zoodat zij te voorkomen zouden zijn geweest.
De behandeling bestaat gewoonlijk alleen uit rust. Over den duur
van de rustkuur loopen de meeningen echter zeer uiteen. ^^ eene
kliniek laat men de patiënten als regel drie weken plat hggen, m andere
klinieken 5 of 6 weken, de bepaling hiervan geschiedt gehee op subjec-
tieve gronden, omdat er geen duidelijk objectief verschijnsel ,s, dat ons
eenig houvast geeft bij de controle van den ziekteduur
H t behoeft geen nader betoog, dat het bij het sterk toenemend
aantal hersenschuddingen, van groot belang is, de noodzakehjke be
handelingstijd zoo nauwkeurig mogelijk te bepalen, -quot;gezien oow 1
een te lange verpleging, als een te korte, met daarna lang durende mvahd.-
teit enorme bedragen zullen kosten aan de sociale kassen, afgezien nog
van de ellende, die er uit kan voortvloeien voor de patienten zelf.
Het spreekt vanzelf, dat het voorgaande onderzoek met kan leiden
tot het opstellen van een behandelingsschema, maar het kan toch vee
leeren omtrent den ernst van een hersenschudding,althans wanneer men
deze mag afmeten naar den duur der posttraumatische psychische stoor
nissen. Men zal de hersenschudding van een patient, die ge^-quot;^ -
ven dag psychisch gestoord is, allicht milder mogen beoordeelen.
d e van ee patiënt die enkele weken gestoord blijft. De duur der
behandeling zal in het eerste geval ook niet zoo lang behoeven te z.jn
' Wanter^n ^eefgtoot aantal patiënten op deze wijze beschouwt,
zal men Ischien tot'een nuttige en gewenschte differentiatie kunnen
komen, bij de behandeling van de commotio cerebri.
Vermoeielijk zullen weinig medici er toe komen, s/stematisch a e
psychische functies in hun stoornis te vervolgen na een hersenschuddmg,
omdat dit zeer tijdroovend is.
Het onderzoek leerde echter, dat wij juist in het vervolgen der amnesie,
een bruikbaar middel hebben, om den duur van de psychische stoornissen
te controleeren.
Wanneer men goed de anamnese opneemt en zich afvraagt of patiënt
zich het gebeurde later waarschijnlijk zal kunnen herinneren, kan men
dagelijks en zoo mogelijk meermalen daags, de retrograde en anterograde
amnesie controleeren en zoodoende den duur der psychische stoornissen
bepalen. Dit geldt uiteraard alleen voor die gevallen, waarin men positieve
resultaten verkrijgt, waarbij dus spontaan, na een zekeren tijd, de
retrograde amnesie verdwijnt en (of) de anterograde amnesie zich niet
verder uitbreidt.
Wanneer men deze interessante verschijnselen regelmatig controleert,
zal men zich in een groot aantal gevallen een beter inzicht in den ernst
van de commotio cerebri kunnen vormen en daardoor den noodzakelijken
behandelingsduur nauwkeuriger leeren bepalen.
Een tweede belang van het onderzoek is gelegen in het feit, dat het
ons soms in staat stelt een beter oordeel te vormen, in gevallen die
moeten worden beoordeeld in verband met eventueele rentetoekenning.
Het komt meermalen voor, dat hierbij een amnesie gesimuleerd of,
onder sommige omstandigheden, gedissimuleerd wordt.
In dergelijke gevallen is het van groot belang, dat wij kunnen contro-
leeren, of de door den onderzochte aangegeven geheugenstoornis, ver-
klaard kan worden door den aard van het trauma en de omstandigheden
waaronder het plaats vond.
Tenslotte kan de beoordeeling van een amnesie van belang zijn in
forensische kwesties. Meermalen bestaat bij beklaagden of getuigen
een amnesie voor belangrijke gebeurtenissen, waardoor het rechtskundig
onderzoek bemoeilijkt kan worden.
Psychologisch onderzoek in de lijn van voorgaande studie, kan soms
een hulpmiddel leveren, om de beteekenis te beoordeelen, die men aan
deze amnesie moet toekennen.
Samenvattend heeft het verrichte onderzoek practisch belang:
1.nbsp;Voor de beoordeeling van den ernst van een commotio cerebri en
voor de bepaling van den duur der behandeling.
2.nbsp;Voor de beoordeeling van sommige gevallen, in verband met de
sociale wetgeving.
3.nbsp;Voor de beoordeeling van sommige forensische gevallen.
-ocr page 73-Na een inleidende bespreking van de voornaamste literatuur, die
gedurende de laatste eeuw is verschenen over het probleem der om-
schreven geheugenstoornissen, wordt een uiteenzetting gegeven van de
Wijze waarop 43 patiënten na een trauma capitis werden onderzocht^
Uit dit onderzoek bleek, dat bij vele patiënten nog stoormssen m de
psychische functies aantoonbaar waren tot geruimen tijd na het trauma,
terwijl men dit bij oppervlakkige beschouwing niet bespeurde.
Er bleek een zekere overeenkomst te bestaan tusschen den tijd
gedurende welken deze stoornissen aantoonbaar waren en den t,jd
gedurende welken de retrograde amnesie zich herstelde
Hieruit werd de conclusie getrokken, dat er een oorzakehjk verband
tusschen beide bestaat, in dien zin. dat de geheugenstoornis voorzoover
zr-ersibel Is, berust op posttraumatische stoornissen in de psychische
functies.
De uitkomsten worden medegedeeld van een experimenteel psycho-
logisch onderzoek, dat betrekking heeft op de wijze waarop normale
^e sehen zich de gebeurtenissen van een bepaald tijdstip hermneren.
Zvens op de wijL waarop zij zich het tijdstip herinneren van een
bepaalde gebeurtenis.
De klinische verschijnselen worden getoetst aan de uitkomsten van
het experimenteel psychologisch onderzoek, waarbij wordt aangetoond
hoe voor verschillende verschijnselen, met name voor de verschmende
Len van posttraumatische amnesie, een psychologische verk anng
ka Irden gegeven. De patiënten beschikken n.1. niet, of in vermmderde
mTover verschillende psychische functies en gegevens, d,e, bhjken
hefexperimenteel psychologisch onderzoek, noodzakelijk z,jn voor het
herinneren van bepaalde gebeurtenissen.
Ten slotte wordt gewezen op het practisch belang van de verrichte
onderzoekingen.
Ayant d'abord donné un exposé de la litérature du dernier siècle se
rapportant aux troubles déterminés de la mémoire, l'auteur nous décrit
ensuite la méthode d'après laquelle il examina 43 malades, atteints d'un
traumatisme capital. Des troubles psychiques se présentèrent jusque
longtemps après le traumatisme; troubles, demeurant cependant inaper
çus à un examen superficiel. Un rapport constant se manifesta entre la
durée de ces troubles et celle de la période de rétablissement de l'amnésie
rétrograde. Conclusion: Les troubles réversibles de la mémoire résultent
directement des troubles psychiques, causés par le traumatisme.
Examen psychologique expérimental de la manière selon laquelle des
sujets normaux se rappellent les événements d'une certaine période
ainsi que le moment précis d'un certain événement.
Confrontation des symptômes cliniques et des expériences psycholo-
giques. Explication psychologique de plusieurs symptômes cliniques et
surtout de l'amnésie: Les malades ne se souviennent plus de certains
événements parcequ'il leur manque certaines fonctions psychiques
prouvées nécessaires au rappel d'événements passés tandis que d'autre
part plusieurs données leur sont restées inconnues.
Exposé de l'utilité des recherches ci-mentionnées.
-ocr page 75-Introductive discussion of the last century's literature on time-limited
memory disorders.
Description of the way in which 43 patients with trauma capitis were
examined. Many of these proved to have mental disorders during a
long lapse of time after the traumatism, but these disorders were only
to be revealed by a special and close examination. Moreover a constant
accordance was to be found of the time period in which these disorders
existed with that in which the retrograde amnesia was improving. Con-
clusion: Reversible (temporary) memory disorders are merely the result
of these special traumatical alterations in the mental functions.
The way, in which the normal subject recalls the events of a certain
period and that, in which he recalls the moment at which a certain event
occurred, are analysed by an experimental psychological investigation.
Furthermore the clinical symptoms are confronted with the results
of the psychological examination. Hence a psychological explanation is
given of several symptoms and especially of traumatic amnesia in its various
forms: The patients not only ignore certain events, but have also lost
certain mental functions. These same functions can be proved to play
an active part in the recalling of events, so that the abscence of these
functions explains the loss of memory for these events.
Finally the practical use of this investigation is stated.
-ocr page 76-Nach einer einführenden Besprechung der wichtigsten Literatur
des letzten Jahrhunderts über die Frage der Gedächtnisstörungen, wird
auseinandergesetztauf welche Welse 43 Patienten nach einem Trauma
capitis untersucht wurden.
Aus dieser Untersuchung ging hervor, dass bei vielen Patienten noch
Störungen In den psychischen Funktionen nachzuweisen waren bis
längere Zeit nach dem Trauma, während man dies bei oberflächlicher
Beobachtung nicht bemerkte.
Es zeigte sich eine gewisse Uebereinstimmung zwischen der Zeit
während welcher diese Störungen nachweisbar waren und der Zeit
während welcher die retrograde Amnesie sich besserte.
Daraus wurde gefolgert, dass die Gedächtnisstörungen, insoweit sie
reversibel sind, auf posttraumatischen Störungen in den psychischen
Funktionen beruhen.
Welter werden die Ergebnisse einer experimentell psychologischen
Untersuchung mitgeteilt, die sich bezieht auf die Art und Weise In der
normale Menschen sich die Geschehnisse eines bestimmten Zeltpunktes
erinnern, sowie auf dieWelse In der sie sich den Zeltpunkt eines bestimm-
ten Ereignisses erinnern.
Die klinischen Erscheinungen werden an den Ergebnissen der experi-
mentell psychologischen Untersuchung geprüft, wobei dargetan wird,
wie für verschiedene Erscheinungen, besonders für die verschiedenen
Formen einer posttraumatischen Amnesie, eine psychologische Erklärung
gegeben werden kann. Die Patienten verfügen nämlich nicht oder in
geringerem Masse über verschiedene psychische Funktionen, die, wie
aus der experimentell psychologischen Untersuchung hervorgeht, not-
wendig sind um sich bestimmte Ereignisse zu erinnern.
Schlleszilch wird auf die praktische Bedeutung der angestellten Unter-
suchungen hingewiesen.
1nbsp;Arch No. 15188, een man van 60 jaar, wordt bij iiet overstellt;en van den weg
' van aciiter aangereden door een auto. Hij blijft 20 min. bewusteloos, heeft enkele
hoofdwonden en bloedt uit het rechter oor. Bij opname blijkt een lichte bewust-
zijnsstoornis te bestaan, pat. is rustig, neigt tot slapen. Van de gebeurtenissen
op dezen dag herinnert hij zich niets.
Lichamelijk onderzoek: bloeddruk 165/85; de linker mondhoek hangt iets lager
dan de rechter; overigens geen bizonderheden.
Na anderhalven dag zijn geen psychische stoornissen meer aantoonbaar, de retro-
grade amnesie is geleidelijk verdwenen tot op een oogenblik voor het ongeval na.
Pat. geneest voorspoedig en kan na 6 weken genezen ontslagen worden.
Diagnose: fractura craniï (Rö.foto); commotio cerebri.
2nbsp;Arch No. 11347, een man van 47 jaar, maakte vroeger nooit eenige ziekte van
beteekenis door. Hij stond bekend als een opgewekte man en goed huisvader. In
den familiekring was hij zeer gezien als verteller, hij fantaseerde er wel veel bIj
en had ook wel verhalen over dingen die niet waar gebeurd konden zijn, maar hij
deed het op een prettige manier, niet om groot te doen.
Bizondere blijken van emotionaliteit gaf hij nooit. Als bizonderheid vertelt de
familie, dat hij geen traan liet toen zijn moeder overleed, hoewel hij veel van haar
^S^Dec 1933 werd pat. met vrouw en kind uitgenoodigd door enkelefamilieleden,
om per auto een zwager te bezoeken in Z., ongeveer 50 K.M. van zijn woonplaats
gelegen Het plan kwam onverwacht op, er was te voren geen afspraak gemaakt.
Een kwartier na het wegrijden slipte de auto en reed met volle vaart tegen een
boom, zoodat zij totaal vernield werd.
Door dit ongeval kwamen zijn vrouw en kind, benevens zijn schoonvader en
schoonzuster, om het leven. Patiënt zelf werd in zorgwekkenden toestand naar een
ziekenhuis gebracht, waar bleek dat hij een fractura baseos craniï had, benevens
uitgebreide fracturen van het rechter os frontale en parietale, waarin twee groote
impressies waren ontstaan. De rechter pupil was wijd en reageerde niet op licht,
zoodat vermoedelijk ook een subduraal haematoom bestond.
14 dagen lang bleef pat. bewusteloos, toen begon hij langzamerhand bij te komen
en verviel hij in een postcommotioneele psychose: overdag sliep hij veel, 's nachts
was hij onrustig, zong, sprong uit bed, was gedesoriënteerd en miskende de
omgeving.nbsp;.
I Febr 1934, ruim 5 weken dus na het ongeval, bestonden nog sterke inprentings-
stoornissen en dusdanige psychische afwijkingen, dat neurologisch onderzoek
niet wel mogelijk was.nbsp;,, c u
Bij opname in de Psychiatrisch Neurologische Kliniek te Utrecht, op 17 Febr.
1934, bleek dat beide papillen atrophisch waren en de gezichtsvelden sterk beperkt,
zoodat moest worden aangenomen, dat het chiasma opticum goeddeels vernietigd
was. Bovendien bestond een vrij sterke diabetes insipidus, die nog 2 weken aan-
hield en toen spontaan verdween.
De geheele huid was hyperaesthetisch.
Cerebellaire stoornissen waren er niet, de onzekere gang en de ataxie werden
toegeschreven aan een beschadiging van de lobus frontalis.
De spraak was lichtelijk apathisch gestoord.
Psychiatrisch onderzoek bracht aan het licht, dat pat. totaal geen begrip voor zijn
levenssituatie had, hij zeide „voor de oogenquot; in de kliniek gekomen te zijn en
vertelde een ingewikkeld — maar voor een buitenstaander wel geloofwaardig
klinkend — verhaal om dat aannemelijk te maken.
Inprentingsstoornissen bestonden niet meer, het bewustzijn leek geheel vrij.
Merkwaardig was dat pat. pertinent ontkende een auto-ongeval gehad te hebben,
de dood van vrouw en kind wilde hij in 't geheel niet aanvaarden.
Voor een uitvoeriger psychiatrische beschouwing zij verwezen naar bIz. 62.
Behoudens de stoornis in het gezichtsvermogen, verdwenen alle neurologische
verschijnselen in den loop van enkele maanden. Psychisch bleef pat. echter een
defecte persoonlijkheid, gedurende de ruim IJ jaar die hij in de kliniek doorbracht.
Diagnose: fractura craniï, contusio cerebri; post traumatische defect toestand.
3.nbsp;Arch. No. 15360, een jongeman van 17 jaar, maakt 22 April 1935 als duo-passagier,
met zijn vriend (ziektegeschiedenis No. 4) een motortocht van 's Gravenhage naar
Soest. Op den terugweg trachten zij een auto, waarin enkele vrienden zitten, te
passeeren. De autobestuurder wil dit echter niet toelaten en geeft vol gas, ondanks
het feit, dat van de andere zijde een tegenligger nadert, zoodat de motor in de
knel dreigt te komen. De bestuurder van den motor tracht nog voor de be-
vriende auto langs te „snijdenquot;, doch de ruimte is te klein, zoodat hij van achter
een duw van de auto krijgt die het motorrijwiel, via een paaltje langs den weg, over
den kop doet slaan.
Patiënt blijft 5 ä 10 minuten bewusteloos liggen, dan komt hij bij en wil direct
opstaan en gaan loopen. Hoewel hij 't zelf onzinnig vindt, laat de te hulpgeroepen
arts hem plat liggen en per ziekenauto naar de kliniek te Utrecht brengen.
Bij opname is pat. nog wat suffig en niet geheel georiënteerd. Zijn geboortedatum
kan hij niet bedenken, van de gebeurtenissen van den afgeloopen dag heeft hij
slechts een vage herinnering. Na een kort durende slaap kan pat. echter nauw-
keurig vertellen wat er gebeurd is.
Lichamelijk onderzoek: haematoom van het rechter ooglid en conjunctiva; sub-
cutaan haematoom rechts temporaal.
Voetzool reflex: bdz onzuiver. Poussep bdz .
Diagnose: Commotio cerebri.
De voorgeschiedenis leerde, dat pat. een psychopaath was, die o.a. reeds op zijn
16e jaar een liaison had met de echtgenoote van zijn chef, voor wie hij geld ont-
vreemdde van het kantoor waar hij werkzaam was. Dit feit bracht hem in aan-
raking met de justitie, waarna hij onder voogdij werd gesteld.
De moeder van pat. lijdt waarschijnlijk aan epilepsie.
Na 5 weken wordt pat. op eigen verzoek ontslagen.
4.nbsp;Arch. No. 15354, een jongen van 18 jaar, krijgt een motorongeval, waarvan
-ocr page 79-de bizonderheden zijn beschreven in ziektegeschiedenis No 3. Na het ongeval
is pat. een kwartier lang bewusteloos. Bij opname in de khn.ek bestaan nog
duidelijke bewustzijnsstoornissen. bovendien vertoont pat. velerlei psychische
afwijkingen die uitvoeriger zijn beschreven op bIz. 26 en 33.
Gedurende 7 dagen blijven stoornissen in de psychische funct^s aantoonbaar
daarna is ook de aanvankelijk bestaande retrograde amnesie verdwenen en weet
pat. precies wat er gebeurd is.
Lichamelijke afwijkingen bestonden niet.
Diagnose: commotio cerebri.nbsp;i u ..
Ook deze patiënt had blijkens de anamnese een psychopathischen aanleg. Her-
°aa delijk h'ad hij conflicten met de politie wegens allerlei -helmensen en woes
rijden op den motor. De gebeurtenissen die aan het ongeval voorafgmgen (bIz. 26)
givin bovendien een aardigen kijk op de psychische gesteldheid van dezen „weg-
misbruikerquot;.
Na 4 weken wordt pat. „tegen adviesquot; ontslagen.
5 Arch. No. 15283. een jongen van 15 jaar. trekt op het fietspad
weg een vriendje voort die moe geworden Is. Van den tegenovergestdden k n
komt eer auto, die door onbekende oorzaak te veel over het fietspad njdt en pat.
n de flets slingert. Een oogenblik blijft de jongen bewusteloosnbsp;wannee
hij bijkomt weet hij niet wat er gebeurd is. Bij opname ,s pat. weer volkomen
helder en herinnert hij zich alles goed.
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen.nbsp;„„d »esorongen
Rö. foto: fractuurlijn van het os temporale en occipltale; lambda naad gesprongen.
Diagnose: fractura cranlï; commotio cerebri.
Na 6 weken wordt pat. genezen ontslagen.
6 N V. B. (No. 15274). een jongen van 12 jaar, is met zijn vriendjes aan het voet-
ballen als hij door een voorbijrijdenden fiets tegen den grond wordt gewonbsp;n^
Enkele minuten blijft hij bewusteloos liggen, tijdens het vervoer naar de KI n,ek
s hi weer goed bij Bij ipname is pat. wat misselijk, hij braakt éénmaal. Psychische
stoken':--n niet aantoonbaar. Pat. weet niet wat er gebeurd Is. hij herinnert
zich alleen dat hij aan 't spelen was.
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen.
Diagnose: commotio cerebri.
Pat. wordt na 3 weken genezen ontslagen, de amnesie Is gelijk gebleven.
7 Arch No. 15281, een jongen van 13 jaar, komt 17 April 1935 met de fiets
Cusschen de rails op een druk verkeerspunt. Hij kan daardoor niet uitwijken
voor een vrachtauto die hem aanrijdt. Pat. valt met het hoofd op den grond, doch
is niet bewusteloos, wel is hij versuft, zoodat men hem ter zijde van den weg legt
om wat bij te laten komen. Naam en adres geeft pat. nog zelf op, doch na ongeveer
15 minuten wordt hij geheel bewusteloos. Gebraakt heeft pat niet bloedingen
uit neus of ooren zijn niet waargenomen. Ruim 12 uur bhjft hij bewusteloos
dan ontwaakt hij en herkent de omstanders (fam.leden). Naarmate pat. wa
helderder wordt, wordt hij ook onrustiger, zoodat hij op de psychiatrische
afdeeling verpleegd moet worden. In den loop van den 2den dag ontstaat ge-
leidelijk een haematoom van de oogleden links en rechts.
Gedurende 10 dagen blijft pat. psychotisch. In de volgende dagen Is pat. wel
toegankelijk, doch er blijven nog stoornissen In de psychische functies bestaan
tot 16 dagen na het ongeval. De herinnering voor de gebeurtenissen van den
ongeluksdag en enkele dagen daarvoor keert niet terug (zie blz. 61).
Lichamelijk onderzoek: verlamming van den linkerarm door plexus laesie,
fractura radlï typrica; fractura costae.
Diagnose: fractura baseos cranlï; Intracranleele bloeding; traumatische psychose;
psychopathie.
De voorgeschiedenis van dezen jongen leerde, dat hij reeds vroeger onder poll-
klinische behandeling was geweest wegens onduidelijke flauwtes, die optraden
In aansluiting aan emoties. Er bleek toen een lichte debllltas mentls te bestaan,
terwijl de diagnose werd gesteld op psychopathie.
Een oudere broer heeft klompvoeten. Een jonger zusje Is Imbecll en wordt
In een K.Z. gesticht verpleegd.
Na maand wordt pat. genoegzaam hersteld ontslagen.
8.nbsp;Arch. No. 15300, een 27-jarlge dienstbode, rijdt 's avonds omstreeks 5 uur
tegen een paaltje langs het fietspad, waardoor zij met den rechter slaap op de
tramrails valt. Zij blijft 10 min. bewusteloos liggen en wordt dan vervoerd naar
de Kliniek. Bij opname klaagt pat. over heftige hoofdpijn en misselijkheid. Zij
Is goed georiënteerd en beantwoordt alle vragen goed. Zij vertelt dat zij tegen
een paaltje Is gefietst. Weliswaar herinnert zij zich daar niets van, maar men heeft
't haar verteld. De herinnering gaat terug tot ongeveer 10 minuten voor het
ongeval.
Lichamelijk onderzoek: gehechte hoofdwond rechts parietaal, lichte centrale
facialis verlamming links.
Den volgenden dag herinnert pat. zich niets van de gebeurtenissen die plaats
vonden tot 2 uur na het ongeval (vervoer, hechting van de hoofdwond, onder-
zoek). De gebeurtenissen die daarna plaats vonden weet pat. zich te herinneren.
Van voor het ongeval gaat de herinnering terug tot het passeeren van een brug,
wat ongeveer 5 minuten te voren geweest moet zijn.
Diagnose: commotio cerebri; contuslo cerebrl(?).
Na 2 weken vertrekt pat. op eigen verlangen naar huls, de algemeene toestand Is
goed, de faclallsverlamming verdwenen.
9.nbsp;Arch. No. 13659, een jongen van 17 jaar, fietst 's avonds in donker naar de
Ambachtschool. Op den hoek van een straat wordt hij door een van rechtskomende
auto, die hij niet kon zien, aangereden. Pat. Is 5 min. bewusteloos, daarna blijft
hij nog eenigen tijd suffig. Bij opname In de kliniek is pat. compos mentls, hij her-
innert zich vaag het vervoer per ziekenauto. Van het ongeval weet hij niets te
vertellen.
Lichamelijk onderzoek: lichte Strabismus divergens, overigens geen blzon-
derheden.
Den 2en dag wordt lumbaalvocht afgenomen, waarin, behoudens een zwak posi-
tieve mastlx reactie, geen afwijkingen worden gevonden.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 6 weken verlaat pat. de kliniek. De herinnering voor het gebeurde Is niet
teruggekeerd. Wel herinnert pat. zich de fietstocht naar school tot enkele oogen-
bllkken voor de ongeluksplaats.
10. Arch. No. 13726. een 40-jarige fabrieksarbeider, is op een soort balcon aan
het werk. Door onbekende oorzaak glijdt hij uit en valt van het platform.
Met het hoofd komt hij daarna op een wiel, waardoor hij enkele oogenbhkken
het bewustzijn verliest. Bij opname in de kliniek heeft pat. hevige hoofdpijn en
klaagt over misselijkheid. Wat er gebeurd is, kan hij niet goed aangeven. Na een
zeer korte rustpoos weet hij zich echter weer te herinneren, dat hij uitgleed en
viel, hoe hij precies neerkwam, kan hij niet zeggen.
Lichamelijk onderzoek: geen bizonderheden.
Diagnose: commotio cerebri.nbsp;.....
Na 2 weken verlaat pat. op eigen verzoek de kliniek, hoewel hij zich nog n,et
geheel goed gevoelt.
Thuis rust pat. nog 2 weken, waarna hij zijn werkzaamheden weer hervat zonder
daarvan bezwaren te ondervinden.
II Arch No. 13799, een 33.jarige veehouder, bemerkt tijdens het voederen van
■ zijn beesten in de stal niet, dat de afsluitboom van een hok op den grond ,s
gevallen. Hij struikelt over den boom en werpt in zijn val een emmer om ten
paard schrikt daarvan, slaat achteruit en raakt pat. tegen den linkerslaap en kaak.
L. blijft bewusteloos liggen en is eerst na verloop van een uur zoover bijgekomen,
dat hij kan opkrabbelen en naar huis gaan. Thuis verzorgt zijn vrouw voorloop,g
de wonden, Lrna pat. op de fiets naar den dokter gaat, die hem doorstuurt naar
NogTnSe dagen voelt pat. zich wat zwaar in 't hoofd. Overigens heeft hij geen
klachten. Er bestaat geen amnesie.nbsp;, . . ,, „ ^„hc
Zonder bizondere behandeling geneest pat. voorspoedig in 4 weken tijds.
12. Arch. No. 13427, een gehuwd electrotechnicus van 27 jaar, heeft een uit-
gesproken psychopathisch karakter, hetgeen in zijn huwelijk tot velerie, conflicten
feidt Alles bLut hij ten eigen bate, verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn gezin
ontbreekt vrijwel geheel. Meermalen kwam hij met de justitie in aanraking wegens
overtreding van de motor- en rijwielwet (tot 3 maal in één maand)
Op een avSnd slipt pat. met zijn motor in een bocht van den weg en slaat met den
linkerkant van het hoofd tegen den grond. Hij blijft bewusteloos l^gen omt
10 minuten bij. maar daarna wordt het bewustzijn weer minder zoodat hij gestelde
vragen niet goed meer beantwoordt.
Een kwartier na het ongeval braakt pat., bij het braaksel bevindt -h bb d. U^
het linker oor druppelt bloed. Bij opname is pat. weer vrij helder, h,j herinnert
zich geslipt te Zijn, hij zag dat wel aankomen, omdat hij de bocht met te groote
Ruim'^'dagrn vertoont pat. ernstige psychische stoornissen, hij heeft geen inzicht
in den ernst van de situatie, wil uit bed loopen. is obstinaat en vertoont hettypische
syndroom der „mangeinde Ernstwertungquot;.
Lichamelijk onderzoek: reuk bdz opgeheven.
Rö foto: dubieuze fractuurlijn boven achter de linker uitwendige gehoorgang.
Diagnose: commotio cerebri: fractura baseos craniï; psychopathie.
13. Arch. No. 13829, een IS-jarige dienstbode, slipt door de gladheid van den weg
(Ijzel) met haar fiets en komt zoo ongelukkig terecht, dat zij bewusteloos bhjft
liggen. Met 2 korte onderbrekingen blijft zij 36 uur bewusteloos, dan komt zij
langzamerhand bij, doch wordt daarbij zeer onrustig en verward. Twee dagen later
is pat. compos mentis en herinnert zich het gebeurde spontaan.
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen.
Rö. foto: geen bizonderheden.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 6 weken verlaat pat. genezen de kliniek.
14.nbsp;Arch. No. 13913, een 15-jarige jongen, wordt van achter door een auto aan-
gereden, waardoor hij valt en bewusteloos blijft liggen gedurende IS minuten.
Bij opname is pat. compos mentis met sterke affectwisselingen, nu eens heeft
hij verdriet, een oogenblik later lacht hij. Van het ongeval kan hij zich niets
herinneren.
Lichamelijk onderzoek: Babinski rechts: , links: twijfelachtig. Pat. is misselijk,
braakt enkele malen en klaagt over hoofdpijn.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 3 weken wordt pat. zonder stoornissen overgeplaatst naar een ander ziekenhuis,
in verband met goedkooper verpleging. Pat. geneest daar voorspoedig doch kan
zich niet herinneren wat er gebeurd is, hoewel hij dat natuurlijk wel weet.
15.nbsp;Arch. No. 13955, een 22-jarige ongehuwde chauffeur, staat bekend als een
,,woeste rijderquot;. Éénmaal veroorzaakte hij een ernstig ongeluk, waarbij 3 menschen
het leven lieten, doordat hij zat te slapen achter het stuur, terwijl van overver-
moeidheid geen sprake kon zijn. In den omgang met andere menschen toont hij
vele psychopathische karaktertrekken, herhaaldelijk wisselt hij van baas, om een
kleinigheid maakt hij ruzie. Zijn familie beschrijft hem als een onstandvastigen
man, die nooit de „aandacht bij zijn werk heeftquot;, „'t zal nooit wat met hem wor-
denquot;, „'t is een schandaal dat hij een rijbewijs heeftquot;. Op de lagere school bleef
hij 2 X zitten.
7 Maart 1934 rijdt pat. met een vrachtauto door de stad, waarbij hij een onverant-
woordelijke snelheid heeft. Bovendien is pat. onder invloed van alcohol. In een
bocht kantelt daardoor de auto en wordt vrijwel geheel vernield. Pat. wordt
in bewusteloozen toestand uit de cabine gehaald en vervoerd naar de kliniek. Bij
opname vertoont pat. een lichte psychomotorische onrust, hij is niet geheel
compos mentis. De uitademingslucht ruikt naar alcohol. Pat. braakt herhaaldelijk.
Lichamelijk onderzoek: twijfelachtige reflex v. Babinski rechts.
Den volgenden dag is pat. geheel compös mentis, hij herinnert zich het gebeurde
zeer wel, weet dat hij daarbij klem raakte tusschen het stuur en de triplex deur,
verder weet hij niets meer, totdat hij in de kliniek „in de oogen gekekenquot; werd.
Pat. vertoont gedurende de verdere observatie geen bizonderheden. Na 2 weken
vertrekt hij op eigen verzoek naar huis.
Diagnose: commotio cerebri; psychopathie; debilitas mentis.
16. Arch. No. 13966, een jongen van 13 jaar, rijdt met zijn fiets tegen een taxi op,
valt en is enkele minuten bewusteloos. Wanneer hij bijkomt is hij onrustig en
weet niet wat er gebeurd is. In de kliniek klaagt pat. over hoofdpijn en braakt
herhaaldelijk.
Pat. is spoedig rustig, braakt nog enkele malen en geneest verder ongestoord.
-ocr page 83-Voor het ongeval blijft amnesie bestaan.
Lichamelijk onderzoek: geen afv/ijkingen.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 7 weken wordt pat. genezen ontslagen.
,7 Arch No 14026, een 13-jarige jongen, raakt met de fiets tusschen de rails en
It dl door Hij valt met de linkerzijde van het hoofd op straat en bhjt
bewust:::o:i:ggen.' Na een half uur komt pat. bij, hij is dan onderweg naar de
SrÏjname Is pat. soporeus en ontoegankelijk voor psychisch contact. Hij is
r2'dquot;:gen bestaan nog duidelijke psychische stoornissen,
zoo ver Lrsteld, dat men een gesprek met hem kan voeren Het bhjkt dan. dat
pat k a^over dubbelzien. Het ongeval kan hij zich goed herinneren.
nts dSn zijn de psychische stoornissen verdwenen, er bestaat dan ook geen
diplopie meer.
Diagnose: commotio cerebri; contusio cerebri.
Na 3 weken vertrekt pat. tegen advies naar huis.
A h No 14032 een 30-iarige metaalbewerker, neemt deel aan belangrijke
van 3 jaar geleden. Bij opname klaagt pat. over
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen,
wedstrijden.
oogenblik voor het bewusteloos worden. Voor de eerste 2 dagen na het ongeval
bestaat anterograde amnesie.
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen.
Diagnose: commotio cerebri.
Pat. wordt na 5 weken zonder klachten ontslagen.
20.nbsp;Arch. No. 14076, een meisje van 24 jaar, wordt tijdens de wandeling van achter
door een auto aangereden. Zij valt en blijft bewusteloos liggen.
Twee dagen blijft zij bewusteloos, daarna Is zij spoedig geheel compos mentis.
Van het gebeurde herinnert zij zich niets, ook later niet.
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen.
Diagnose: commotio cerebri.
Pat. wordt na 2J week op eigen verzoek ontslagen. Zij gaat aan 't werk, doch
moet 4 dagen later weer naar bed wegens heftige hoofdpijn, duizeligheid en moe-
heid. Na 2 weken bedrust blijft zij nog 6 weken thuis. Wanneer zij daarna weer
wil gaan werken lukt dit niet, zij Is vlug moe, klaagt over hoofdpijn en duizeligheid,
Is vergeetachtig, lusteloos en kan zich niet concentreeren.
Een jaar later zijn deze klachten nog niet verminderd.
21.nbsp;Arch. No. 14104, een 23-jarlge schoenmaker, slipt met de fiets en valt daardoor
met het hoofd op straat. Hij blijft 5 minuten bewusteloos. Bij opname Is pat.
geheel compos mentls. Hij herinnert zich dat hij slipte. Van de eerste 10 minuten
na het ontwaken uit de bewusteloosheid herinnert hij zich niets.
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 4 dagen verlaat pat. tegen advies de kliniek.
22.nbsp;Arch. No. 14194, een 18-jarlge scholier, botst, door onbekende oorzaak, met
zijn motorfiets tegen een „paard en wagenquot;. Hij valt en Is ongeveer 15 minuten
bewusteloos.
Bij opname is pat. wat suf en heeft een trage pols. Hij weet niet wat er gebeurd is.
De eerste 3 dagen houdt pat. bewustzijnsstoornissen en Is hij onrustig. Den ernst
van de situatie ziet hij niet In, In een onbewaakt oogenblik komt hij zelfs uit bed.
De volgende dagen zijn geen stoornissen In de psychische functies aantoonbaar,
pat. herinnert zich nauwkeurig de toedracht van het ongeval. Toch blijft pat. nog
2 weken lang onhebbelijk en lastig, met soms wat nachtelijke onrust. Als hij
daarna een aardige kalme jongen wordt, blijkt eerst, dat zijn gedrag moest worden
toegeschreven aan de commotio.
Lichamelijk onderzoek: geen bizonderheden.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 6 weken wordt pat. genezen ontslagen.
23.nbsp;Arch. No. 14269, een meisje van 23 jaar, heeft vroeger herhaaldelijk hysterische
uitzonderingstoestanden gehad. Zij ging dan te voet of per fiets weg en werd door
de fam. hier of daar zwervende in de buurt aangetroffen. Eenmaal reed zij bij een
dergelijken toestand In het water en ontwaakte daardoor. Speciaal na emoties^
ontstonden deze schemertoestanden.
17 Mei 1934 wordt pat. van achter door een auto aangereden. Zij blijft ongeveer
-ocr page 85-20 minuten bewusteloos, als zij bijkomt weet zij niet wat ergebeurd is. In den loop
van de observatie keert de herinnering terug tot een oogenblik voor het ongeval.
Na 6 weken wordt pat. genezen ontslagen. De raad, dien zij meekrijgt om voorloopig
voorzichtig aan te doen, neemt zij niet ter harte. Drie dagen na het ontslag
gaat zij 's avonds dansen en na afloop gaat zij met een vriend, dien zij dien avond
gemaakt heeft, het park in. Volgens mededeeling van dezen vriend, verloor zij het
bewustzijn, toen hij manueel wilde onderzoeken of pat. virgo was.
Een surveilieerend politieagent laat pat. per ziekenauto naar de kliniek ver-
voeren. Bij opname is de toestand van pat. zeer ernstig, zoozeer zelfs, dat
voor haar leven gevreesd wordt. Zij is koud, zeer bleek en heeft een nauwelijks
voelbaren pols. Warmte en coffeïne injecties verbeteren den toestand gelei-
delijk aan. Den volgenden morgen is zij nog wat afwezig en „eigenaardigquot;.
Zij herinnert zich dat zij in het park ging wandelen, verder weet zij niets meer.
Gedurende de verdere observatie blijft amnesie bestaan voor de gebeurte-
nissen in het park.
Zelf houdt pat. de stoornis voor een uitzonderingstoestand, zooals ze die reeds
vaker doormaakte, te meer waar zij zich, evenals vroeger, te voren wat ontstemd
gevoelde. Zij zegt: „Als 't vandaag niet gebeurd was, zou het toch over enkele
dagen gebeurd zijnquot;.
Wij meenden dezen toestand te moeten beschouwen als een emotioneele reactie,
die abnormaal hevig verliep, door de post-commotioneele vasolabiliteit.
24.nbsp;Arch. No. 14269, op wie ook de vorige ziektegeschiedenis betrekking had, rijdt
IS Dec. 1934 op een fiets zonder remmen door een drukke straat. Plotseling
steken enkele boeren den weg over, pat. kan niet remmen, probeert af te stappen,
maar door de te groote snelheid komt zij daarbij te vallen. Zij is 5 minuten bewus-
teloos. Tijdens het vervoer per ziekenauto is pat. weer geheel compos mentis
en weet precies te vertellen wat er gebeurd is.
Na een week wordt pat. op eigen verzoek ontslagen.
Lichamelijk onderzoek: geen bizonderheden.
Diagnose: commotio cerebri; hysterie.
25.nbsp;Arch. No. 14263, een ietwat achterlijke 25-jarige tuinmansknecht, rijdt met
zijn fiets tegen een wagen. Hij valt en is 10 minuten bewusteloos.
Bij opname is pat. suf en apathisch, hij antwoordt traag op gestelde vragen. Hij
herinnert zich een wagen gezien te hebben, waarvoor hij wilde afstappen.
Lichamelijk onderzoek: geen bizonderheden.
Den volgenden dag is pat. geheel helder en herinnert zich tegen den wagen te
zijn opgereden.
Pat. geneest voorspoedig, na 5 weken gaat hij echter weer over hoofdpijn klagen.
Het blijkt dat dit komt omdat pat. liever niet ontslagen wordt, hij heeft n.1. geen
tehuis en geen werk. Wanneer er over het aanstaand ontslag gesproken wordt,
produceert hij een hysterisch acces, waarbij hij huilt en brult.
Nadat de sociale moeilijkheden wat voor pat. uit den weg geruimd zijn, wordt hij
na 7 weken genezen ontslagen.
Geen nabezwaren.
Diagnose: commotio cerebri; debilitas mentis.
-ocr page 86-26.nbsp;Arch. No. 15389 is een eigenaardige jongen van 20 jaar. „Hij weet nooit wat hij
wilquot;. Vroeger is pat. opgenomen geweest voor een hysterische torticollis.
Als hulpje bij een groentehandelaar rijdt hij 29 April '35 mee achter op een vracht-
auto. Bij het veilinggebouw stopt de auto zeer schielijk, waardoor de kist waarop
pat. zit kantelt en hij met het achterhoofd op straat valt. 20 minuten blijft hij
bewusteloos liggen, hij ontwaakt in de ziekenauto op weg naar de Heelkundige
kliniek. In de Heelkundige kliniek gaat hij, gedurende de behandeling van de wond
aan zijn achterhoofd, plotseling hevig trappen en slaan, zoodat hij direct wordt
overgebracht naar de psychiatrische afdeeling.
Pat. is gedurende 5 dagen psychotisch (zie blz. 27), dan keert het volle bewustzijn
geleidelijk terug.
Na I I dagen herinnert pat. zich spontaan het gebeurde.
Lichamelijk onderzoek: geen bizonderheden.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 6 weken wordt pat. genezen ontslagen.
27.nbsp;Arch. No. 15362, een 19-jarige schippersknecht, wordt onverwacht van achter
door een auto aangereden. Hij valt en blijft een vollen dag bewusteloos, terwijl
er bloed uit mond en neus komt. Als hij bijkomt, braakt hij en klaagt over hoofdpijn.
Van het ongeval herinnert hij zich niets, later blijft amnesie voor het gebeurde
bestaan.
Lichamelijk onderzoek: kaakfractuur.
Diagnose: commotio cerebri; fractura baseos craniï.
28.nbsp;Arch. No. 15411, een meisje van 18 jaar, maakt als duorijdster een rit per motorfiets.
Doordat de achterband springt, verliest de bestuurder de macht over zijn voertuig,
zoodat dit over den weg slingert en valt. De bestuurder komt met den schrik vrij,
doch pat. blijft bewusteloos liggen. Hoewel het bewustzijn nu en dan even lijkt op te
klaren, duurt het toch enkele uren voordat men psychisch contact kan verkrijgen.
Het blijkt dan, dat zij gedesoriënteerd Is en niet weet wat er gebeurd is. Zij kan
nog vertellen wat zij 's morgens heeft gedaan, doch van de middaguren zegt zij
zich niets te herinneren (het ongeval had 's avonds omstreeks 7 uur plaats). Hoewel
pat. spoedig geheel normaal lijkt , zijn er nog 6 dagen lang stoornissen In de psy-
chische functies aantoonbaar. In den loop van deze dagen keert ook de herinnering
terug voor de gebeurtenissen voorafgaande aan het ongeval, zij herinnert zich een
knal gehoord te hebben van de band, waarna de motor een zwaai over den weg nam.
Lichamelijk onderzoek: huidwonden haematoom rechts parietaal.
Diagnose: commotio cerebri.
Pat. verlaat na 6| week zonder klachten de kliniek.
29.nbsp;Arch. No. 14603, een jongen van 13 jaar, rijdt per fiets door de stad, wanneer hij
door een anderen fietser wordt aangereden. Hij valt en is enkele oogenblikken
buiten kennis.
Bij opname is pat. wat suf, hij klaagt over hoofdpijn en braakt 4 maal. Van het
gebeurde herinnert hij zich niets. Na 2 uur kan pat. vertellen hoe hij door een
anderen fietser werd aangereden, hij Is dan weer geheel compos mentis.
Lichamelijk onderzoek: geen bizonderheden.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 6 weken wordt pat. genezen ontslagen.
-ocr page 87-30.nbsp;Arch. No. 14606, een dienstmeisje van 17 jaar, bleef op school verscheidene
malen zitten, In haar v^erk voldeed zij echter behoorlijk. Begin Juli 1934 rijdt zij
met de flets tegen een anderen fletser op. Zij valt met het hoofd op de straat en
blijft even bewusteloos liggen. Zij komt spoedig bij en heeft dan hoofdpijn en
braakneiging. Per auto wordt zij naar huls gebracht waar zij 3 dagen bedrust houdt
en dan weer aan het werk gaat. Het ongeval kan zij zich van stonde af aan herinneren.
Diagnose: commotio cerebri; Debllltas mentls.
Wanneer pat. den 4en dag na het ongeval weer gaat werken, krijgt zij last van
steken In 't hoofd, zij Is vaak duizelig, vooral wanneer zij uit de gebukte houding
overeind komt. Het denken gaat goed.
31.nbsp;Arch. No. 14606, waarvan de voorgeschiedenis is vermeld In ziektegeschiedenis no. 30.
6 weken na het eerste ongeval krijgt zij opnieuw een trauma. Als zij 's morgens
naar haar werk fietst, rijdt zij, zonder denkbare oorzaak, tegen een paal naast den
weg. Zij valt en blijft IS minuten bewusteloos. Bij opname is pat. weer geheel
compos mentls. Van het ongeval herinnert zij zich niet veel, zij vermoedt dat ze
een duizeling heeft gekregen, zooals ze die sedert het vorige ongeval wel vaker
had. Te meer denkt zij dat omdat zij een leege maag had. Van het ongeval zegt
zij: „het was of Ik een klap op 't hoofd kreeg en toen neervielquot;.
Inderdaad pleit er veel voor, om hier een bewustzljnsinzinklng aan te nemen
vóór het ongeval. Pat. is n.l. geheel van den weg afgereden zonder datereenig
verkeer ter plaatse was.
Diagnose: commotio cerebri.
Mede met het oog op de bezwaren die nog als gevolg moesten worden beschouwd
van de vorige commotio, blijft pat. 6 weken te bed, daarna wordt zij zonder klachten
ontslagen.
32.nbsp;Arch. No. 14641, een 18-jarlge chauffeur, heeft nu en dan last van duizeligheid.
Een paar jaar geleden is hij uitgegleden over een bananenschil en daardoor gevallen.
Hij zou daarna even bewusteloos geweest zijn. Rust heeft hij toen niet gehouden,
hij meent daar geen nabezwaren van ondervonden te hebben. Een jaar geleden
tijdens een hittegolf Is hij op straat flauw gevallen en 10 minuten bewusteloos
gebleven, van hoofdpijn of misselijkheid had hij geen last, denzelfden dag ging hij
zonder bezwaar weer aan het werk.
3 Sept. rijdt pat. rustig per fiets van zijn werk naar huls. Plotseling voelt hij zich
onwel worden, hij ziet weinig meer, er komen sterretjes voor de oogen, hij wordt
duizelig, valt met het hoofd op het stuur en daarna op de straat, waar hij 20 minuten
blijft liggen. Als hij bijkomt heeft hij hoofdpijn en Is misselijk, hoewel hij niet braakt.
Geleidelijk aan keert het bewustzijn weer, er is geen herlnnerlngsdefekt aan-
toonbaar.
Diagnose: commotio cerebri (?).
Na 5 weken rust wordt pat. ontslagen, doch blijft onder poliklinische behandeling
voor duizelingen.
33 Arch. No. 14753, een 57-jarlge tandtechniker, wordt, bij het oversteken van de
straat, door een vrachtauto gegrepen en op de straat ^worpen. Hij blijft een half
uur bewusteloos, In de heelkundige kliniek komt hij bij.
Bij opname is pat. gedesoriënteerd en psychomotorisch onrustig. De ernst van de
-ocr page 88-situatie ziet tiij in 't geheel niet in, hij wil liefst direct naar huis. Van het ongeval
herinnert hij zich niets. Gedurende de observatie gaat het geheugendefekt terug
tot enkele oogenblikken vóór het trauma. Pat. blijft nog een dag of 10 wat onrustig
met onvoldoende begrip voor de situatie.
Lichamelijk onderzoek: Anisocorie R gt; L. Fractura Ulnae.
Rö. foto: Gesprongen lambdanaad, vanaf de splijting gaat een fractuurlijn in beide
wandbeenderen.
Diagnose: commotio cerebri; fractura craniï; fractura ulnae.
Na 14 dagen verlaat pat. tegen advies de kliniek.
Een half jaar later klaagt pat. nog over een gestoorden smaak en verminderd uit-
houdingsvermogen.
34.nbsp;Arch. No. 14751, een 22-jarige onderwijzer, slipt 24 Sept. '34 met de fiets en
blijft enkele minuten bewusteloos liggen. Daarna gaat hij zelf naar zijn huis,
een afstand van ongeveer 10 minuten. Thuis weet hij niet meer hoe hij er gekomen
is, dit verontrust hem, omdat hij bang is zijn geheugen verloren te hebben. Als hij
rustig gaat zitten komen allerlei herinneringen weer terug. Den volgenden morgen
braakt pat. en heeft hoofdpijn, zoodat hij naar de polikliniek komt en van daar
wordt opgenomen. Bij opname herinnert pat. zich het gebeurde nauwkeurig,
hoe hij thuisgekomen is weet hij niet. Wat daarna gebeurd is herinnert hij zich goed.
Pat. houdt enkele weken een tragen pols (tot 48), daarna nog langen tijd een wis-
selenden pols.
Lichamelijk onderzoek: vasolabiliteit.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 7 weken wordt pat. ontslagen. Eerst 2 maanden later kan pat. zijn werk her-
vatten en na een half jaar vat hij zijn studie voor hoofdacte weer op. Hij slaapt
dan nog vaak onrustig en heeft nu en dan hoofdpijnaanvallen.
35.nbsp;Arch. No. 14932, een man van 62 jaar, wordt van achter door een auto aan-
gereden als hij 's avonds een brief gaat posten. Hij blijft door den val een half uur
bewusteloos, als hij bijkomt bevindt hij zich tot zijn groote verwondering in de
kliniek. Van het ongeval herinnert hij zich niets, wel weet hij den volgenden dag
dat hij een brief ging posten, hij kan aan zijn laatste herinnering berekenen waar het
ongeval ongeveer moet hebben plaats gevonden.
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen, pat. klaagt over hoofdpijn en braakt
3 maal.
Diagnose: commotio cerebri.
Aangezien pat. een chronische bronchitis heeft, wordt reeds na enkele dagen
getracht hem te mobiliseeren. Hij reageert daar echter op met hoofdpijn, misse-
lijkheid en snellen pols, zoodat hij weer plat moet gaan liggen. Nog 12 dagen lang
verdraagt hij niet dat het hoofd wat hooger komt. Daarna geneest hij vlot.
Na 6 weken wordt pat. genezen ontslagen.
36.nbsp;Arch. No. 15388, een man van 69 jaar, rijdt als koetsier op een lastwagen, als het
paard schrikt en op hol slaat. Pat. ziet dat de wagen tegen een vrachtauto zal
botsen en springt van den bok, waarbij hij ongelukkig komt te vallen en be-
wusteloos blijft liggen. Enkele uren blijft hij — door enkele lichte opklaringen
onderbroken — bewusteloos. In de chirurgische kliniek komt hij wat bij en laat
zich rustig behandelen. Den volgenden avond gaat pat. delireeren, hij is gedes-
oriënteerd en heeft gezichtshallucinaties, zoodat men hem overbrengt naar de
psychiatrische kliniek. Het blijkt bij opname dat pat. een „symptomatische
psychosequot; heeft. Hij meent, dat hij thuis is, dat er menschen om het huis loopen
die zijn geld willen stelen, hij ziet een vogel in de kamer enz. enz.
In de volgende dagen is pat. overdag rustig en helder, 's nachts nog herhaaldelijk
gedesoriënteerd en onrustig. Het ongeval kan hij zich volkomen klaar herinneren
tot en met het oogenblik dat hij van den bok sprong.
Lichamelijk onderzoek: hoofdwond in het midden frontaal; haematoom om het
rechter oog.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 6 weken wordt pat. genezen ontslagen. Geleidelijk aan kan hij zonder klachten
zijn arbeid hervatten.
37. Arch. No. 18313, een 37-jarige schilder, is een enthousiast motorrijder.
29 Sept. '34 maakt hij 's avonds een tochtje om een nieuwen lantaarn te probeeren.
Op den terugweg rijdt hij op 3 voetgangers in, zonder dat daarvoor een aanleiding
te bedenken is. Hij slipt als hij nog wil uitwijken (vermoedelijk zag hij de menschen
te laat) en slaat met den motor over den kop. Gedurende 10 minuten is pat. be-
wusteloos, dan komt hij bij en klaagt over dorst en pijn in den mond. Naam en
adres geeft hij goed op. Tijdens het vervoer naar de kliniek wordt pat. opnieuw
bewusteloos, 's Nachts wordt pat. zeer onrustig, hij vecht met ieder die bij zijn
bed komt en heeft steeds ongecoördineerde trekkingen in armen en beenen.
Psychisch contact is niet te verkrijgen. Herhaaldelijk moet pat. scopolamine,
somnifen en paraldehyd worden toegediend om de onrust te bestrijden. Pat.
urineert niet spontaan, hij moet gecatheteriseerd worden. De eerste dagen bestaat
een lichte diabetes insipidus. In den loop van den 3en dag begint het bewustzijn
terug te keeren en kan men eenig contact met pat. verkrijgen.
Den 4en dag lijkt pat. geheel compos mentis, bij onderzoek blijkt de inprenting
echter nog ernstig gestoord; na enkele minuten is pat. gezichten en gesprekken
volkomen vergeten. Bovendien is pat. zeer emotioneel labiel. Er bestaat een
retrograde amnesie die ongeveer 5 dagen omvat.
Den 6en dag zijn geen psychische stoornissen meer aantoonbaar, pat. herinnert
zich dan den motorrit van den ongeluksavond tot het passeeren van een weg-
wijzer, enkele minuten voor het ongeval. Gedurende de verdere observatie en
ook bij na-onderzoek blijft amnesie bestaan voor het gebeurde.
Lichamelijk onderzoek: centrale facialis parese links, abducens parese, hypoglossus-
en accessorius parese links.
Haematoom van beide oogleden en conjunctivae.
Rö. foto: fractuurlijn rechts tempo-parietaal van uitwendigen gehoorgang. De
afstand tusschen rotsbeenpunt en os occipitale schijnt rechts vergroot.
Diagnose: fractura craniï; commotio cerebri; contusio cerebri.
Na 6 weken vertrekt pat. naar huis, hij heeft dan nog wat „lichtheid in het hoofdquot;.
Onder het gebruik van 3 X 30 mgr. luminal kan pat. weldra zijn werk hervatten.
Er is nog een aanduiding van linkszijdige facialis verlamming. 9 maanden na het
ontslag zijn alle klachten verdwenen.
38. Arch. No. 18275, een 28-jarige fabrieksarbeider, rijdt 13 Sept. '34 als duopassagier
met zijn broer mee op den motor, van C. naar V. Vlak bij V. springt er een hondje
voor den motor, v/aardoor deze slipt en pat. komt te vallen. Naeen bev^fusteloos-
heid van 5 minuten begint pat. te kermen en krijgt hij braakneiging. In het nabij-
gelegen ziekenhuis heeft men even psychisch contact met pat., waarbij blijkt, dat
hij niet weet, wat er gebeurd is. Wel herinnert hij zich, dat hij naar V. zou gaan,
maar van den motorrit weet hij niets. Verder ligt hij steeds soporeus te bed, niets
dringt tot hem door, het lukt niet om opnieuw psychisch contact te krijgen.
Den vierden dag begint pat. 's avonds de omgeving op te nemen, hij wordt dan
tevens onrustig, loopt steeds het bed uit en is uitermate beweeglijk, zoodat hij
den 6en dag wordt overgebracht naar de Psychiatrische kliniek te Utrecht. Bij
opname blijkt pat. een ernstige posttraumatische psychose te hebben, hij is ge-
desoriënteerd en zeer onrustig. Eerst 10 dagen na het ongeval wordt hij wat
rustiger en tot 16 dagen na het ongeval zijn duidelijke stoornissen in de psychische
functies aantoonbaar, waarbij het syndroom der „mangeinde Ernstwertungquot; op
den voorgrond staat. Na dien tijd blijft pat. nog emotioneel labiel. Aanvankelijk
bestond een retrograde amnesie die enkele weken omvatte. Geleidelijk keerde
de herinnering voor deze periode terug tot een oogenblik voor het ongeval,
waarbij echter opgemerkt dient te worden, dat zijn fam. hem uitgebreid had
ingelicht tijdens het bezoekuur. Pat. zegt echter de gebeurtenissen niet slechts
te weten, doch ook te herinneren.
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen.
Rö. foto: Rechts vrij breede fractuurlijn van wandbeen en slaapbeen, van achter
boven naar beneden verloopend.
Diagnose: commotio cerebri; fractura craniï.
Na 2| maand verlaat pat. de kliniek, hij is dan nog wat emotioneel labiel en heeft
nu en dan een duizeling. Onder het gebruik van 2 X 50 mgr. luminal kan hij na
eenigen tijd zijn werk weer hervatten. Acht maanden later heeft pat. nog af en
toe een duizeling, doch overigens is hij vrij van bezwaren.
39.nbsp;Arch. No. 15359, een man van 37 jaar, wordt 's avonds bewusteloos naast zijn
motorfiets gevonden. Het spoor op den weg wijst er op, dat hij geslipt is en daar-
door gevallen.
Bij opname in de kliniek hooren wij, dat hij vaak misbruik maakt van alcohol.
Ook voor het ongeval heeft hij, met enkele vrienden, rijkelijk veel bier gedronken.
Het onderzoek leert, dat er een retrograde amnesie bestaat, die één dag omvat.
Pat. vertoont lichte, doch duidelijke bewustzijnsstoornissen.
Lichamelijk onderzoek: geen bizonderheden.
Den volgenden morgen vertoont pat. nog lichte psychische stoornissen, 's middags
zijn alle functies weer normaal. De retrograde amnesie omvat nu nog ongeveer
50 M. rijden, hij herinnert zich een brugje gepasseerd te zijn vlak voor de ongeluks-
plaats. In den loop der verdere observatie komt hierin geen verandering, pat. is
niet door vertellen of suggereeren tot herinnering te brengen.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 5 weken wordt pat. ontslagen.
40.nbsp;Arch. No. 15318, een slagersjongen van 19 jaar, slipt met zijn fiets in het zand
bij een opgebroken straat. Hij blijft enkele oogenblikken bewusteloos liggen.
Wanneer hij bijkomt, braakt hij hevig en weet niet wat er gebeurd is. Bij opname
kan men een goed gesprek met pat. voeren, wanneer men hem aan zichzelf overlaat
valt hij direct In slaap. Hij kan niet aangeven wat hij dezen dag gedaan heeft, weet
niet wat hij gegeten heeft, hoe 't weer Is en waar hij geweest Is.
Lichamelijk onderzoek: Tensie 160/75, geen neurol. afw.
Den volgenden morgen weet pat. nog niet wat er gebeurd Is, wel kan hij allerlei
bizonderheden van den vorlgen dag vertellen. De psychische functies zijn licht
gestoord, 's Middags weet pat. spontaan den geheelen gang van zaken te vertellen,
de psychische functies verloopen normaal. Pat. herinnert zich niets van de opname
en kan slechts gedeeltelijk vertellen wat hij 's morgens heeft beleefd.
Na 6 weken wordt pat. genezen ontslagen.
41.nbsp;Arch. No. 15310, een man van 55 jaar, komt bij een verkeerslicht aanrijden en
meent abusievelijk dat dit op veilig staat. Door deze vergissing wordt hij van
achter aangereden door een auto en komt met het voorhoofd op de straat te vallen.
Hij blijft 5 minuten bewusteloos liggen, dan komt hij langzaam bij.
Bij opname is pat. suf, hij neigt tot slapen. Van de gebeurtenissen van den dag
herinnert hij zich absoluut niets.
Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen.
Den volgenden morgen lijkt pat. nog wat suffig, men kan echter goed met hem
converseeren. Verschillende gebeurtenissen van den ongeluksdag kan hij zich
goed herinneren, hij weet nog het verkeerslicht gezien te hebben, wat daarna
gebeurd Is weet hij niet. Gedurende de verdere observatie blijft de amnesie
gelijk, vertellen of suggereeren brengt pat. niet tot volledige herinnering.
Diagnose: commotio cerebri.
Na 6 weken wordt pat. genezen ontslagen.
42.nbsp;Arch. No. 15309, een man van 27 jaar, staat boven op een brandladder,
ongeveer 16 M. boven den grond, wanneer deze vooroverslaat. Hij blijft slechts
enkele oogenblikken bewusteloos liggen en wordt daarna vervoerd naar het
ziekenhuis. Een Rö. foto toont een fractura cranlï aan.
Bij opname is pat. compos mentls, de psychische functies verloopen ongestoord,
hij weet precies wat er gebeurd Is.
Diagnose: fractura cranlï; commotio cerebri (?).
43.nbsp;Arch. No. 15416, een meisje van 18 jaar, komt 's middags, bij het naar huls fietsen
van kantoor, in botsing met een motorfiets, die op een kruispunt van links komt
aanrijden. Zij ziet het ongeval wel aankomen, wat o.a. blijkt uit het feit, dat zij
nog tracht „bij te draalenquot; In de rijrichting van den motor. Door een van den tegen-
gestelden kant komende vrachtauto Is deze manoeuvre echter onvoldoende mogelijk,
zoodat zij door den motor wordt gegrepen en tegen de vrachtauto geslingerd,
waarna zij direct het bewustzijn verliest en 20 minuten bewusteloos blijft.
Bij opname bestaat nog een duidelijke bewustzijnsvermindering, toch is wel
psychisch contact te verkrijgen (voor psychiatrische bizonderheden zie blz. 25).
Na 8 uur zijn geen stoornissen meer aantoonbaar, de aanvankelijk bestaande
retrograde amnesie Is verdwenen.
Diagnose: commotio cerebri.
Pat. geneest voorspoedig en wordt na 6 weken zonder klachten ontslagen.
-ocr page 92-PROTOCOLLEN VAN HET
EXPERIMENTEEL PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK.
PROEFPERSOON A. Onderzoek Donderdagavond 4 April 's avonds 10.30.
Wat deed U vanmiddag 6 uur?
1.nbsp;Ik zie de eetzaal voor me (met steeds meer details van vanmiddag).
2.nbsp;Om 6.25 liep ik in de gang naar de eetzaal (visueele voorstelling v. d. gang).
3.nbsp;Ik kwam toen van boven (visueele voorstelling v. d. kamer van Z.).
4.nbsp;Ik zie m'n eigen kamer (H. zit te lezen).
5.nbsp;H. en J. gaan door de deur naar de eetzaal (visueele voorstelling).
6.nbsp;Kamer van S. (visueele voorstelling: S. gaat naar huis).
7.nbsp;Dat was na de groote visite (visueele voorstelling prof.).
8.nbsp;Prof en S. gingen naar de kamer van Z. H. G.
9.nbsp;Ik hoor R. zeggen: 't is kwart over 5.
10.nbsp;Kamer S. (visueele voorstelling).
11.nbsp;Zr. N. vroeg mij een bloedgroep te bepalen (acustisch-visueele voorstelling).
12.nbsp;Kamer S. (visueele voorstelling).
13.nbsp;Ik wilde L. een ziektegeschiedenis gaan vragen.
14.nbsp;Toen vroeg J. mee te gaan eten, dat was precies 6 uur.
Wat deed U Zondag?
1.nbsp;Dat was 21 Maart.
2.nbsp;Toen ben ik naar Holland—België geweest.
Watnbsp;deed U gisteravond 9 uur?
1.nbsp;Ik ben op visite geweest (visueele voorstelling van de huisdeur).
2.nbsp;Het was een verjaarsvisite.
3.nbsp;8.30 ben ik er heen gegaan.
4.nbsp;In de gang heb ik even gepraat.
5.nbsp;Toen ben ik naar binnen gegaan (visueele voorstelling v. h. entree).
6.nbsp;Thee gedronken.
7.nbsp;Om 9 uur zat ik achter een kop thee (visueele voorst, v. d. situatie).
Watnbsp;deed U vanmorgen 11.30?
1.nbsp;II uur zat ik op college (klok in de collegezaal voorgesteld).
2.nbsp;Dat is kwart over 11 afgeloopen.
3.nbsp;Toen ben ik naar de onderzoekkamer gegaan.
4.nbsp;Daar heb ik met L. gesproken.
5.nbsp;Daarna ben ik naar boven gegaan.
6.nbsp;Ik heb een sediment nagekeken (lab voorgesteld).
7.nbsp;Om 11.30 zat ik te kijken.
-ocr page 93-Wanneer sprak U prof 't laatst?
1.nbsp;Prof is Maandag vertrokken.
2.nbsp;De situatie van Vrijdagmiddag voorgesteld.
3.nbsp;De situatie van Zaterdag voorgesteld (na 't gesprek).
4.nbsp;Zaterdag op de trap (visueele voorstelling).
5.nbsp;Het gesprek herinner ik me niet meer.
PROEFPERSOON B. Onderzoek Dinsdag 30 April 5 uur.
Wat deed U vanmorgen II uur?
1.nbsp;Ik was in de kliniek.
2.nbsp;Omstreeks dien tijd keek ik op de klok.
3.nbsp;Ik ging koffie drinken (denkt dit, geen herinnering).
4.nbsp;Ik ging de trap op (visueele voorstelling).
5.nbsp;J. was er niet.
6.nbsp;T. heeft me koffie gebracht (denken).
7.nbsp;Visueele voorstelling van de situatie met T.
Watnbsp;deed U gistermiddag 4 uur?
1.nbsp;Wat voor weer was 't? (vindt dit niet).
2.nbsp;Gistermiddag 4 uur? Ik onderzoek 's middags altijd patiënten, dus nu ook
(denken).
3.nbsp;Situatie van gistermorgen voorgesteld.
4.nbsp;Ik maakte een kras op de kast. dat is dus 's middags geweest.
5.nbsp;Dat was met een brancard op de poli.
6.nbsp;Herinnering van patiënt en onderzoek.
7.nbsp;H. sprak over electrisch onderzoek.
8.nbsp;Nee dat is fout, dat was een paar dagen eerder, over een anderen patiënt.
9.nbsp;H. zei dat later op den middag.
10.nbsp;Ik rolde een pat. naar de spreekkamer.
11.nbsp;Om 4 uur verrichtte ik een intellect onderzoek (visueele voorstelling).
Watnbsp;deed U vorige week Vrijdagavond 8 uur?
1.nbsp;Nu is het Dinsdag.
2.nbsp;Ik dacht er Vrijdag over Zaterdag naar B. te gaan.
3.nbsp;Zaterdag situatie in de kliniek voorgesteld.
4.nbsp;Donderdag was de lezing van Z. H. G.
5.nbsp;Vrijdag heb ik hier gegeten.
6.nbsp;Slechte visch gegeten (Ik proef ze).
7.nbsp;Zr. V. H. was er.
8.nbsp;We hebben lang nagepraat.
9.nbsp;Waarschijnlijk heb ik thuis de krant gelezen (per exclusionam).
10.nbsp;Later ben ik naar M. gegaan.
Wat deed U vorigen Zondag 5 uur?
1.nbsp;Zondag voor een week.
2.nbsp;Deze Zondag was er niets bizonders.
3.nbsp;Het was druilerig weer.
4.nbsp;Zondag voor een week was 't Paschen.
-ocr page 94-5.nbsp;'s Morgens 9 uur ging ik naar de kerk.
6.nbsp;Daarna ben ik gaan eten.
7.nbsp;Toen heb ik gefietst.
8.nbsp;12.30 ben ik gaan eten bij V.
9.nbsp;Dat was half drie afgeloopen.
10.nbsp;'t Was druilerig weer, geloof ik.
11.nbsp;We hebben binnen gezeten.
12.nbsp;'t Werd vrij melig.
13.nbsp;Om 5 uur zaten we te kaarten.
Watnbsp;deed U vanmiddag 3 uur?
1.nbsp;5 voor 3 liep ik in de gang, toen keek ik juist op de klok (visueele voorstelling).
2.nbsp;Ik liep toen van de poli naar M. I.
3.nbsp;Ik moest daar een status halen.
4.nbsp;De Co's zaten in de onderzoekkamer en hadden niets te doen.
5.nbsp;Een Co. heb ik meegenomen.
6.nbsp;3 uur begon ik het onderzoek.
PROEFPERSOON C. Onderzoek Donderdagavond 4 April 's avonds 10 uur.
Wat deed U vanmiddag 5 uur?
Toen liep ik in de gang en keek juist op de klok (visueele voorstelling).
Watnbsp;deed U gisteravond 8 uur?
1.nbsp;Was 't gister Dinsdag?
2.nbsp;Neen Woensdag, want vanmorgen was er college, dus vandaag is 't Donderdag.
3.nbsp;Wat heb ik deze week gedaan?
4.nbsp;Dinsdagavond ben ik uit geweest.
5.nbsp;Dan moest ik Woensdagavond op bezoek.
6.nbsp;Half negen zat ik daar.
7.nbsp;Even voor 8 ben ik weggegaan.
8.nbsp;Toen ben ik zóó geloopen.
9.nbsp;Dan moet ik om 8 uur daar geloopen hebben (conclusie).
Wanneer sprak U Z. H. G. 't laatst?
1.nbsp;Hij is uitgegaan.
2.nbsp;Zaterdagmiddag maakte L. daar nog een opmerking over.
3.nbsp;Zondagmiddag heb ik hem gezien, maar niet gesproken.
4.nbsp;Visueele voorstelling van groote visite.
5.nbsp;Daarna liepen we door de gang terug (visueele voorstelling).
6.nbsp;Ik herinner me twee opmerkingen van den prof.
7.nbsp;Den dag kan ik me niet meer herinneren.
PROEFPERSOON D. Onderzoek 11 April 's avonds 7.30.
Wat deed U vamiddag 4 uur?
1.nbsp;Ik was op 't lab. van prof. B.
2.nbsp;Daar heb ik met een paar assistenten gesproken.
2. Thee gekregen van de secretaresse.
4. Om 4 uur zat ik te schrijven.
-ocr page 95-Watnbsp;deed U vanmorgen 11.30?
1.nbsp;Ik was op M. III in de onderzoekkamer.
2.nbsp;Met pat. W.
3.nbsp;5 voor half twaalf was Ik klaar.
4.nbsp;Toen ben ik even naar de fotografie gegaan.
5.nbsp;Daarna naar boven.
6.nbsp;11.30 zat Ik koffie te drinken.
Wat deed U gistermiddag 4 uur?
1.nbsp;Ik was op M. III.
2.nbsp;Heb een pat. onderzocht.
3.nbsp;5 uur ben ik daarmee opgehouden.
4.nbsp;10 over 4 kwamen de Co's binnen.
5.nbsp;4 uur zat ik rustig te onderzoeken.
Wat deed U vorige weela Zondag 5 uur?
1.nbsp;Toen ben Ik bij M. geweest in het Ziekenhuis.
2.nbsp;Kwart over 4 ben Ik er weggegaan.
3.nbsp;Ik heb een koffer gepakt.
4.nbsp;5 uur was de voetbalmatch afgeloopen.
5.nbsp;Toen zat Ik te lezen.
6.nbsp;Neen Ik schreef een rapport.
Watnbsp;deed U vorige weellt;. Donderdag om dezen tijd?
1.nbsp;Toen waren we In Londen.
2.nbsp;'s Morgens zijn we naar een ziekenhuis geweest.
3.nbsp;'s Middags weer naar een ziekenhuis.
4.nbsp;5 uur gingen we per bus naar 't hotel.
5.nbsp;Ja, want de prof had haast.
6.nbsp;Ik heb boeken gekocht.
7.nbsp;6 uur gaan de winkels dicht.
8.nbsp;Ik ben naar huls geloopen met de boeken onder m'n arm.
9.nbsp;Toen hebben we gegeten.
10.nbsp;Om dezen tijd ben Ik de stad Ingegaan.
PROEFPERSOON E. Onderzoek Dinsdag 16 April 's avonds 10.15.
Wot deed U gistermorgen II uur?
1.nbsp;Gister II uur.
2.nbsp;Maandag Is 't voorstellen op M. I.
3.nbsp;Liep een beetje te klungelen op M. I.
4.nbsp;We wachtten op den prof.
5.nbsp;Ik keek uit 't raam.
6.nbsp;De prof was naar interne.
Wot deed je Vrijdagavond 9 uur?
1.nbsp;Vorige week Vrijdag.
2.nbsp;Ik ben niet naar college geweest.
3.nbsp;Ik sprak met familie.
-ocr page 96-4.nbsp;Vrijdag, Vrijdag, Vrijdag (met de hand voor 't hoofd).
5.nbsp;Visueele voorstelling der Rö. kamer met Z.
6.nbsp;Ik ben niet naar B. geweest.
7.nbsp;Ik ben in het ziekenhuis A. geweest.
8.nbsp;Ik heb zitten werken.
9.nbsp;Het was de wachtavond van R.
10.nbsp;Ik heb een boek gehaald bij T. om 9.30.
11.nbsp;Om 9 uur liep ik hier in huis te zoeken naar het boek.
Wanneer dronk U voor 't laatst een glas bier?
1.nbsp;In Engeland.
2.nbsp;Daarna was er nog een referaatavond.
3.nbsp;Dat was vorige week Maandag.
4.nbsp;Eén glas (visueele voorstelling van de situatie).
PROEFPERSOON F. Onderzoek Donderdag I I April 's middags 2.45.
Wat deed U gisteravond 9 uur?
1.nbsp;Half negen kreeg ik bezoek.
2.nbsp;9 uur zat ik te praten.
Wat deed U gistermorgen 11.30?
1.nbsp;Gister was 't Woensdag.
2.nbsp;Na college heb ik een pat. nagekeken.
3.nbsp;Half 10 is 't college.
4.nbsp;Daarna ben ik naar boven gegaan.
5.nbsp;Half 12 was ik op 't lab.
Wat deed U Zaterdagmiddag voor een week?
1.nbsp;Ik was Co. op interne.
2.nbsp;Er was bespreking met Dr. H.
3.nbsp;2 uur ben ik gekomen.
4.nbsp;4 uur ben ik weggegaan naar huis.
PROEFPERSOON G. Onderzoek Vrijdag 5 April 's avonds 8.30.
Wat deed U vanmorgen 10.30?
1.nbsp;8.30 ben ik opgestaan.
2.nbsp;10.10 liep ik in de gang (visueele voorstelling van de klok).
3.nbsp;10.20 sprak ik met S.
4.nbsp;Om 11 uur zou ik boven zijn voor een afspraak.
5.nbsp;half elf onderzocht ik een pat. in de onderzoekkamer.
Wat deed U vorige week Dinsdagavond?
1.nbsp;Maandag a.s. is er referaatavond.
2.nbsp;Maandag voor een week was er dus ook referaatavond.
3.nbsp;Wat heb ik die week gedaan?
4.nbsp;Donderdagavond was H.
S-nbsp;Maandagavond refereeravond.
6.nbsp;Wat was 't voor week?
-ocr page 97-7.nbsp;De week na 't vertrek van T.
8.nbsp;Ik moest dus wacht doen.
9.nbsp;Wachtavond.
10.nbsp;Ik heb een repetent gehad.
11.nbsp;En een brief geschreven.
Wat deed U Woensdagavond 8 uur?
1.nbsp;Donderdag naar het concertgebouw.
2.nbsp;Dinsdag naar La Argentina.
3.nbsp;Woensdagvond boodschappen in de stad.
4.nbsp;Ik stond voor een winkel die juist om 8 uur dicht ging.
Wanneer sprak U den prof voor 't laatst?
1.nbsp;Hij is Maandag vertrokken.
2.nbsp;Zondag heb ik hem hooren praten.
3.nbsp;Zaterdag heb ik hem niet gesproken.
4.nbsp;Vrijdag heb ik hem gesproken (ziet in een flits voor zich: college, groote visite
prof met alle assistenten in de gang).
PROEFPERSOON H. Onderzoek Maandag 10 Jan. 's middags 3 uur.
Wat deed U vanmiddag 12 uur?
Ik was boven op 't archief, ik heb de ziektegeschiedenissen van Br. de V. boven-
gebracht (visueele voorstelling van het overhandigen).
Wat deed U gistermiddag 12.30?
Toen ging ik juist naar boven met een bordje eten, want ais Br. V. vrij is kan ik
niet aan tafel gaan.
Wat deed U vorige week Woensdag 1.30?
De krant lezen (weet dat hij dat altijd doet om dien tijd, het is geen herinnering).
Wat deed U vorige week Woensdagsavonds 7.30?
1.nbsp;Vorige week Woensdag half acht.
2.nbsp;Dat kan ik me niet herinneren.
3.nbsp;Vorige week Woensdag half acht.
4.nbsp;Ja, toen ben ik bij Br. H. boven geweest, want Br. de V. ging naar I. wegens de
generale repetitie.
5.nbsp;Ik heb een half uurtje bij Br. H. gezeten en om 8.30 zat ik een boek te lezen.
Wat deed U Zaterdagmiddag 4 uur?
Toen heb ik de wasch uitgezocht (Dit is vaste bezigheid).
Wat deed U Zaterdag voor een week 's middags 5 uur?
1.nbsp;'s Kijken.
2.nbsp;'t Was nieuwjaarsdag.
3.nbsp;'tWas I Januari, ik zal niet veel bizonders gedaan hebben.
4.nbsp;5 uur, dan ga ik rond op ziekenzaal om te kijken naar het eten ronddeelen (weet
dit, herinnert het niet).
PROEFPERSOON I. Onderzoek Maandag 10 Jan. 's middags 3.30.
Wat deed U vanmorgen 8.30F
1.nbsp;Half negen vanmorgen?
2.nbsp;Toen zat ik te eten.
Wat deed U gisteravond 8.30?
1.nbsp;6 uur was Ik bij Br. H.
2.nbsp;Tot half zeven.
3.nbsp;Daarna de kerkdienst beluisterd tot kwart voor 8.
4.nbsp;Toen kwam de K.R.O.
5.nbsp;Daar zat ik om half negen naar te luisteren.
Wat deed U Zaterdagmiddag 3 uur?
1.nbsp;3.30 is 't uitbetalen.
2.nbsp;3 uur maakte ik een dienstlijst voor Zondag.
Wat deed U Woensdag 5 uur?
1.nbsp;4 uur 's middags komt de post.
2.nbsp;Woensdagmiddag 4 uur komt Dokter.
3.nbsp;Hij had veel pat. voor zich zelf.
4.nbsp;5 uur gingen we juist naar boven, naar Br. H.
Wanneer maakte U voor 't laatst een ventriculographie mee?
1.nbsp;Wie was dat ook weer?
2.nbsp;(Na lang denken) 't jongetje R. is 't niet?
3.nbsp;Nee St. was 't, dat zal begin Dec. geweest zijn.
4.nbsp;'t Was geloof ik op een Vrijdag.
5.nbsp;Hij was er ziek van toen St. Nicolaas rond kwam.
6.nbsp;Ik hoor St. Nic. nog zeggen: zoo ben je ziek?
(In werkelijkheid was deze ventriculografie 23 Dec., wel was pat. 5 Dec. te bed).
Wanneer was U voor 't laatst in Haarlem?
1.nbsp;'t Laatst in Haarlem geweest?
2.nbsp;Ja, dat was 12 Dec.
3.nbsp;Ik was iets vergeten voor Kerstmis, toen heb ik een beeldje gekocht voor B.
't Kostte f2.75, ik heb erg moeten zoeken, want ze konden geen f 10.—wisselen.
PROEFPERSOON K. Onderzoek Maandag 10 Jan. 's middags 4 uur.
Wat deed U vanmorgen 11.30?
1.nbsp;Half twaalf, half twaalf.
2.nbsp;Ik heb 2 Kochers schoongemaakt.
3.nbsp;Toen ben ik naar de obs. afd. gegaan.
4.nbsp;Het bed van pat. V. opgeruimd.
5.nbsp;Toen was 't kwart voor 12, want ik loste br. B. af.
6.nbsp;Dus 't was half 12 toen ik de Kochers schoonmaakte.
Wat deed U gisteravond 7 uur;
1.nbsp;Toen was ik bij mijn broer in Amsterdam.
2.nbsp;We waren juist klaar met eten (Ik zie de menschen om de tafel zitten).
-ocr page 99-Wat deed U vorige weelt. Maandag 2.30?
1.nbsp;Na lang nadenken: Toen was 't vrij goed weer.
2.nbsp;Ik was vrij van I—3.
3.nbsp;Ik ben naar mijn boot geweest en heb daar gewerkt.
4.nbsp;Om 2.30 was ik aan 't verf krabben.
5.nbsp;Even later ben ik weer naar hier gegaan om af te lossen.
Wat deed U Zondag voor een week 's middags 5 uur?
1.nbsp;Na lang nadenken: Toen had Br. de Vr. dienst.
2.nbsp;Vorige week Zondag 5 uur?
3.nbsp;Toen heb Ik gewandeld met H., N. en D.
4.nbsp;5 uur was Ik juist bij 't hek. want toen ging de voortafelbel, we hadden ons wat
verlaat (visueele voorstelling van de broeders die naar de voortafel gaan).
Wotnbsp;deed U Woensdagavond 8.30?
1.nbsp;'t Was generale repetitie van de muziek.
2.nbsp;'s Kijken, komt dat uit?
3.nbsp;Donderdag was 't uitvoering.
4.nbsp;Woensdag half negen.
5.nbsp;Toen werkte Ik aan een dieet.
6.nbsp;Maar van wie?
7.nbsp;Ja, Ik zat aan een dieet te werken maar van wie weet ik niet meer.
8.nbsp;Ja van v. d. P.
9.nbsp;Als 't tenminste Woensdag repetitie was.
10.nbsp;'s Kijken, ia 't was Woensdag.
Wot deed U precies een week geleden?
1.nbsp;'t Is nu Maandag.
2.nbsp;Maandag 4 uur, neen 4.30.
3.nbsp;Na eenigen tijd denken: Ik maakte de badkamer schoon, dat weet ik omdat
't vaste gewoonte Is.
Wanneer was de laatste ventriculografie?
1.nbsp;Dat kleine kind van de kinderafd.
2.nbsp;Nee, dat waren llpiodolfoto's.
3.nbsp;De laatste ventriculografie was van het jongetje R.
4.nbsp;Dat zal ongeveer 2 weken geleden geweest zijn.
5.nbsp;Na lang denken: nee precies kan Ik 't niet zeggen.
6.nbsp;Na lang denken: nee dat andere kind loopt er steeds doorheen.
Wanneer gaf U voor 't laatst een injectie?
1.nbsp;Dat is al lang geleden.
2.nbsp;Bij de laatste luchtinsuffiatle.
3.nbsp;Dat was de heer N.
4.nbsp;De tijd weet Ik niet meer precies.
5.nbsp;De injectie wel, dat was In den arm, ik heb nog een heele redevoering gehouden
tegen Br. X, dat 't aan de strekzijde moest, 't Zal 10 over I geweest zijn een week
of 3 geleden.
Wanneer was U 't laatst in gebouw Z.?
1.nbsp;Toen ik M. T. wegbracht.
2.nbsp;Dat was toen hij corvis heeft gehad.
3.nbsp;Dat is geweest Vrijdag 11 uur, want U was in de verbandkamer bezig en ik was
er niet bij.
4.nbsp;'t Zal 7 min. voor 11 geweest zijn, want toen ik terugkwam heb ik nog een kop
koffie gedronken in de Br. kamer.
PROEFPERSOON L. Onderzoek Dinsdag 18 Jan. 3.15.
Wat deed U vanmorgen 10.30?
Ging koffiedrinken.
Wat deed U gisteravond 9 uur?
1.nbsp;Zat in de broederkamer.
2.nbsp;Dronk koffie.
Wat deed U vorige week om deze tijd?
1.nbsp;Het is vandaag Dinsdag.
2.nbsp;Vorige week Dinsdag.
3.nbsp;Ik had m'n vrije uren.
4.nbsp;Zat te leeren op m'n kamer.
Wat deed U vorige week Donderdagavond 8.30?
1.nbsp;7.30 was ik vrij.
2.nbsp;Ben naar boven gegaan.
3.nbsp;Zitten leeren.
4.nbsp;Geschoren.
5.nbsp;Gewasschen.
6.nbsp;8.30 naar de muziek gegaan.
Wat deed U vorige week Maandag 5 uur?
1.nbsp;Vorige week Maandag 5 uur.
2.nbsp;Nu, ik kwam 10 voor 5 van tafel.
3.nbsp;Dus 5 uur werkte ik op zaal (weet dit, geen herinnering).
/
Infi
LITERATUUR.
1.nbsp;Alter, Allgem. Zschr. für Psych, u. Neur. 1903, Bd. 14, biz. 17.
2.nbsp;Alzheimer, Allgem. Zschr. für Psych., Bd. 53.
3.nbsp;Azam, Revue Scientifique, 20 Mei 1876.
4.nbsp;Azam, Les troubles intellectuels provoqués par les traumatismes cérébraux, 1881.
5.nbsp;Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels. Parijs, 1928.
6.nbsp;Bednarz, Zentralbl. f. d. ges. Neurol, und Psych., 1930, Bd. 60.
7.nbsp;B e r g m a n n, G. v.. Funktionelle Pathologie, 1932.
8.nbsp;Biggart, j. H., Pathology of the Nervous System, 1936.
9.nbsp;Bi net, A., L'Ame et le corps, 1920.
10.nbsp;Bing, R., Lehrbuch der Nervenkrankheiten, Berlijn, 1924.
11.nbsp;Birnbaum, Handwörterbuch der Medizinische Psychologie.
12.nbsp;Bleuler, Autistisch Denken in der Medizin und seine Ueberwindung, 1927.
13.nbsp;Bleuler, Lehrbuch der Psychiatrie, Berlijn, 1930.
14.nbsp;Boedeker, Neurol. Zentr.blatt, 1895, blz. 517.
15.nbsp;Boisierde Sauvage, Nosologia II, 1768.
16.nbsp;B o u m a n, B r o u w e r, Leerboek der zenuwziekten, Haarlem, 1923.
\7. B o u m a n, G r ü n b a 11 m. Zschr. f. d. ges. Neur. u. Psych., 1925, blz. 481.
18.nbsp;Bou man, G rü n bau m, Monatschr. f. Psych, u. Neur., 1927, Bd. 73.
19.nbsp;Bourguignon, Comptes rendus de l'académie des sciences, 1921, 1931.
20.nbsp;Brémond, Soc. d'oto-, neuro-opthhalmol du Sud-Est, 29, II, 1932.
21.nbsp;B r e s I a u e r, Verletzungen des Gehirns (Küttner), I, 1920, blz. 128.
22.nbsp;Breuer Freud, Studien über Hysterie, 1895.
23.nbsp;Briand. Amnésies toxiques produites par l'oxyde de carbone 1881.
24.nbsp;B r i e r e d e B o i s m o n t, Des hallicunations ou Histoire des apparitions, des
visions, des songes, de l'extase, des rêves, du magnétisme et du somnabulisme,
1862.
25.nbsp;Butakow, Allgem. Zschr. f. Psych., Bd. 48, blz. 226.
26.nbsp;Calberlah, Arch. f. Psych., 1904, Bd. 38.
27.nbsp;Car p, de Neurosen.
28.nbsp;Charcot, Leçons du Mardi 1887—'88, blz. 155.
29.nbsp;Charcot, Revue de Médecine, 1892, Bd. 12, blz. 81.
30.nbsp;Dege, Verletzungen des Gehirns (Küttner), I, 1920, blz. 144.
31.nbsp;Despine, Psychologie naturelle, 1868.
32.nbsp;D e s s o i r. Vom jenseits der Seele.
33.nbsp;Dö b I i n. A., Dissertatie Freiburg, 1905.
34.nbsp;D O u g a I I Mc., An outline of psychology.
35.nbsp;D o u g a I I, Mc., An outline of abnormal psychology.
36.nbsp;E g g e r et L e r e b o u I e t. Gazette de médecine et de Chirurgie, 8 juni 1887.
37.nbsp;Ehrenwald, Arch. f. d. ges. Psychologie, 1923, Bd. 65, blz. 144.
-ocr page 102-38.nbsp;E n g e r t h, G. und Pa I i s a, Ch., Nervenarzt, 1935, blz. 534.
39.nbsp;E rd m an n, Logik I.
40.nbsp;Fischer, Handwörterbuch der Med. Psychol. (Birnbaum), blz. 48.
41.nbsp;F O r t a n i e r, A. H. und K a n d O u, T. A., Zeitschr. f. d. ges. Neur. u. Psych., 1936.
42.nbsp;Freud, Monatschr. f. Neur. u. Psych., 1898, IV, p. 441.
43.nbsp;Freud, Psychoanalyse, Berlijn, 1935.
44.nbsp;Friedmann, Deutsche Med.Wochenschr., 1891, No. 39.
45.nbsp;Gans, Zeitschr. f. d. gesammte Neur. u. Psych. 1923, blz. 28.
46.nbsp;G e bs a 11 e I, V. E. Freiherr v., Nervenarzt, 1928, blz. 275.
47.nbsp;Gelb und Goldstein, Psychologische Analysen hirnpathologischer Fälle,
Leipzig, 1920.
48.nbsp;G e r s t m a n n, J., Monatschr. f. Psych, u. Neur., 1918, blz. 271.
49.nbsp;G e u n s, Chr. A. v.. Proefondervindelijke bijdrage tot de psychologie der
getuigenis. Acad. Proefschrift Amsterdam, 1914.
50.nbsp;G O I d s t e i n, K., Arch. f. Psych, u. Neur., 1925, Bd. 76, blz. 84.
51.nbsp;G O I d s t e i n, K., Handbuch d. Norm. u. pathol. Physiologie, Bd. 15, 1931.
52.nbsp;G O I d s t e 1 n, K., Der Aufbau des Organismus, 1934.
53.nbsp;Graeter, Zschr. f. Hypnotismus, 1900, Bd. 8, blz. 75.
54.nbsp;G ru h le, H.W., Zschr. f. d. ges. Neur. u. Psych., 1931, Bd. 131, blz. 78.
55.nbsp;G u 11 m a n n, E., Nervenarzt, 1931, blz. 207.
56.nbsp;G u y au. Sur la génésie de l'idée du temps.
57.nbsp;B. J. de Haan, Teruggrijpende verdringing van bewustzijnsinhouden., Acad.
proefschrift Groningen, 1918.
58.nbsp;W. j. de Haan, Psychoanalyse, Acad, proefschrift Utrecht, 1935.
59.nbsp;Herderschee, Grepen uit de psychologie van het kind, 's Gravenhage, 1935.
60.nbsp;Hess, E., Monatschr. f. Psych, u. Neur., 1904, Bd. 15, blz. 241.
61.nbsp;Hey m ans. G., Zschr. f. Psychol, der Sinnesorgane 21, 26, 34, 41.
62.nbsp;H e y m a n s. G., Inleiding tot de speciale psychologie, 1929.
63.nbsp;Hey man s G. enWiersma, E. D., Zschr. f. Psychol., Bd. 42,43,44,45,
46, 51, 62, 80.
64.nbsp;Horst, v. d., Monatschr. f. Psych, u. Neur., 1932, blz. 65.
65.nbsp;H über. Th., Das Verhalten des Gedächtnisses nach traumatischen Kopfver-
letzungen, Proefschrift Basel, 1901.
66.nbsp;Jackson, j. H., The Lancet, Maart 1884.
67.nbsp;J a c k s O n, J. H., Selected writings (J. Taylor).
68.nbsp;Janet, P., L'Automatisme psychologique, 1889.
69.nbsp;Janet, P., Les névroses et idées fixes, 1898.
70.nbsp;Janet, P., L'évolution de la mémoire et de la notion du temps.
71.nbsp;Jaspers, K., Allgemeine Psychopathologie, 1923.
72.nbsp;Jod I, F., Lehrbuch der Psychologie.
73.nbsp;Kalischer, Med. Klin., 1911, No. 35, blz. 1392.
74.nbsp;Kat, W., Commotio cerebri, Acad. proefschrift A'dam, 1935.
75.nbsp;Kl ages, L, Die Grundlagen der Characterkunde, 1926.
76.nbsp;Klein R. und Kral, A., Zschr. f. d. ges. Neur. u. Psych. 1933, blz. 134.
77.nbsp;K r a e p e I i n, Lehrbuch der Psychiatrie, 1909.
78.nbsp;K reuse r, Allgem. Zschr. f. Psych., Bd. 61, blz. 390.
79.nbsp;Külpe, Göttinger gelehrt Anzeig, 1907.
80.nbsp;Kütter, Verletzungen des Gehirns, 1920.
-ocr page 103-81.nbsp;Lehmann, Hauptgesetze des menschlichen Gefühlslebens, 1892.
82.nbsp;Lipps, Th., Leitfaden der Psychologie.
83.nbsp;Loon, F. H. G. v., Plotselinge Inzinkingen van het bev/ustzljn als oorzaak van
auto-ongelukken. No. 12 der verslagen van het Psych-Jurid. gezelschap.
84.nbsp;Löwenstein, K., Berliner Gesellsch. f. Psych, u. Nervenkrankh., IO-2-'30.
85.nbsp;Lührmann, Allgem. Zschr. f. Psych., 1896, Bd. 52, blz. 185.
86.nbsp;L u n d h o I m, Journ. of Abnorm, and Soc. psychol., 1932, blz. 355.
87.nbsp;M a b I I I e s et P 11 r e s, Revue de médecine, 1913, blz. 257.
88.nbsp;M a 1 n e d e B 1 r a n, Nouvelles considérations sur les songes et le somnabu-
llsme, 1809.
89.nbsp;Marcus, H., La maladie de Korsakoff, Stockholm, 1927.
90.nbsp;Mayer, L., Die Technik der Hypnose, München, 1934.
91.nbsp;M eer loo, A. M., Nederl. Tljdschr. v. Geneesk., 1935, blz. 1570.
92.nbsp;Messer, A., Empfindung und Denken.
93.nbsp;M I c h al e WS ka j a, Zschr. f. Neur. 122, 1929.
94.nbsp;MIngazzInl, Zentralblatt f. d. ges. Neur. u. Psych., 58, 1929.
95.nbsp;Minkowski, Nervenarzt, 1930, blz. 274.
96.nbsp;Möbius, Münch. Med. Wochenschr., 1892, blz. 631.
97.nbsp;Möbius, Münch. Med. Wochenschr., 1893, blz. 127.
98.nbsp;M o rs I e r, G. d e, L'encéphale, Jan. 1929.
99.nbsp;M o rs I e r, G. d e. L'encéphale, 1931, blz. 18.
100.nbsp;Müller, M., Prognose und Therapie der Geisteskrankheiten, Leipzig, 1936.
101.nbsp;Müller und Pilzecker, Zeitschr. f. Psychol. u. Physiol, der Sinnes-
organe, 1900.
102.nbsp;Muralt, L. v., Zeitschr. f. Hypnotlsmus, Bd. 10, 1902, blz. 75.
103.nbsp;Oberholze r. Psych. Neurol. Wochenschr., Bd. 15,
104.nbsp;N 1 e t z c h e. Fr., Zur Genealogie der Moral, 1885.
105.nbsp;Palagyl, Wahrnehmungslehre, Leipzig, 1925.
106.nbsp;P a 11 e n, Journ. gen. Psychol., 1932.
107.nbsp;Paul, Arch. f. Psychiatrie, 1899, Bd. 32, blz. 251.
108.nbsp;Peters und Nemelek, Fortschr. d. Psychol. 2, 1914.
109.nbsp;Pollnow, H., Das Leib-Seele Problem, Handb. d. Biol. der Person, 1931.
HO. Poppelreuter, Die psychische Schädigungen durch Kopfschusz im Kriege
1914-'16, 1917.
111.nbsp;Reuter, A., Münch. Med. Wochenschr., 1936, No. 13.
112.nbsp;Ribot, Maladies de la mémoire, 1883.
113.nbsp;R O e I s. F., Handboek der psychologie.
114.nbsp;R O m b O u t s, J. M., Psychiatrische en karakterologische onderzoekings-
methoden, Leiden, 1931.
115.nbsp;Schilder, P., Med. Klin., 1923.
116.nbsp;S c h I I d e r. P., Arch. f. Psych., 1925, Bd. 72, blz. 326.
117.nbsp;S c h i I d e r. P., Nervenarzt, 1932, blz. 360.
118.nbsp;Schlesinger, Münch. Med. Wochenschr., 1916, blz. 18.
119.nbsp;S c h n e I d e r, K., Nervenarzt, 1935, blz. 567.
120.nbsp;Schröder, Verletzungen des Gehirns (Küttner), 111, 1916, blz. 215.
121.nbsp;Seemann, Proefschrift Leipzig, 1905.
122.nbsp;Seydel, Viertel). Schrift für Gerichtl. Medlz., 1894, Bd. 8, blz. 89.
123.nbsp;Sommer, Monatschr. f. Psych, und Neur., 1903, Bd. 14, blz. 221.
-ocr page 104-124.nbsp;Souques, Revue de Med., 1892, Bd. 12, blz. 867.
125.nbsp;Strauss, E., Vom Sinn der Sinne, Berlijn, 1935.
126.nbsp;Strickler, Journ. abnorm, a soc. psyciiol., 1929, blz. 108.
127.nbsp;Strümpell, Neurol. Zentralblatt, 1919, Bd. 38, blz. 642.
128.nbsp;Taylor, J., Selected writings of J. H. Jackson.
129.nbsp;Trömmer, Zeitschr. f. d. ges. Neur. u. Psych., 1910, Bd. 3.
130.nbsp;v a i k i n g e r. H., Kommentar zur Kritik der reinen Vernunft.
131.nbsp;Vö Icker, Fr., Deutsche Med. Wochenschr., 1900, blz. 809.
132.nbsp;Wagner, J., Jahrbücher Psychiatrie, 1889, Bd. VIII, blz. 313.
133.nbsp;Wagner, J., Münch. Med. Wochenschr., 1893, blz. 87.
134.nbsp;Wagner, J., Münch. Med. Wochenschr., 1893, blz. 194.
135.nbsp;W e s t e r m a n H o I s t ij n, A. J., Zeitschr. f. d. ges. Neur. und Psych., 1933,
Bd. 145, blz. 112.
136.nbsp;Wiersma, E. D., Zeitschr. f. d. ges. Neur. und Psych., 1913, Bd. 22.
137.nbsp;Wiersma, E. D., Ter overdenking voor huisarts en student, A'dam, 1936.
138.nbsp;Wiersma, D., Toepassingen der Zielkunde, Leiden, 1933.
139.nbsp;Wollen berg, Nietlebener Festschrift, 1897.
140.nbsp;Wundt, Grundrisz der Psychologie, Leipzig, 1905.
141.nbsp;Zacher, Neurol. Zentralbl., 1901, blz. 1074.
142.nbsp;Ziehen, Psychiatrie für Arzte und Studenten, 1908.
143.nbsp;Zwanenberg, S., Inleiding tot de psychologie, Utrecht, 1926.
-ocr page 105-STELLINGEN.
De posttraumatische amnesie is geen organisch uitval-
verschijnsel, zij is in den regel psychologisch verklaarbaar.
De bloedcirculatie binnen de schedelholte en in het wervel-
kanaal wordt onder normale omstandigheden vrijwel niet
beïnvloed door den lichaamsstand.
Voor geestelijk gestoorde misdadigers dient een medisch
geleide voor- en nazorgdienst te worden georganiseerd.
IV.
Bij lijders aan haardepilepsie kan men door een injectie
van pentamethyleentetrasol een aanval opwekken, waarvan
het verloop gelijk is aan dat van de spontane aanvallen.
V.
Bij de beoordeeling van de waarde eener verloskundige
methode, houde men, meer dan tot dusver gebruikelijk is,
rekening met het latere levenslot der met behulp van deze
methode geboren kinderen.
VI.
Bij sommige gevallen van pericarditis adhaesiva overwege
men phrenicus exhaeresis.
.....
^nrti ns .bï^totfl
te'
iM.
fSi.^^S*»'«»*« t* tiim étr »««fc.Jlirtîjnrnbsp;sf.
»low lasnfil t
toob bsoivfiKsd
quot;^TlriMiifisjioa^'flsitricwnbsp;w -loov,
fc fMvifi«*nbsp;teyfiâi n»
«fe^^«^/»» «I-Jff^ Qoohsv jsd
tayftrf» m Ö^a^ .«Im sbociî .sboriîam t^^- ,
..Sä
-ocr page 107-Het moderne snelverkeer vormt een indicatie voor het
opereeren van éénzijdige staar.
VIII.
Bij patiënten, die behandeld v\^orden met ketogeen dieet,
controleere men regelmatig de leverfunctie.
Bij het Röntgenologisch onderzoek van patiënten, die
verdacht worden van een tumor in het wervelkanaal, lette
men in het bizonder op den toestand der wervelbogen.
Hypochrome anaemieën behandele men in het algemeen
niet met leverpreparaten.
mi
'isîi
il
• -
-ocr page 109- -ocr page 110-VIII
Ill
IX
VII
no. |
Naam |
Ge- |
Leeftijd |
Aard van het trauma |
Plaats van het trauma |
Verwacht of |
: Duur der |
Duur der |
Retrograde |
Teruggaan |
Uiteindelijke |
Herinne- |
Diagnose | ||
1 |
P. V. |
m. |
60 jr. |
van achter aangereden door auto |
[ rechts temporaal |
onverwachts |
ja 20 minuten |
1 IÄ dag 1 1 dag |
li dag |
oogenblik |
1 neen |
1 Fractura craniï; Commotio cerebri. | |||
G. V. d. W. |
m. 1 |
47 jr. |
auto tegen boom gereden; passagier |
frontaal |
verwachts |
ja |
6 dagen |
nog steeds sedert |
niet te bepale |
n, vermoedelijk |
neen |
Fractura craniï; Contusio cerebri; Posttraumatische defecttoestand. | |||
3 |
H. V. V. |
m. |
17 jr. |
motor tegen auto gereden; passagier |
frontaal |
verwachts |
ja |
10 minuten |
ja |
Commotio cerebri; Psychopathie. | |||||
4 |
R. V. d. H. |
m. |
18 jr. |
motor tegen auto gereden; bestuurder |
frontaal |
verwachts |
ja |
15 minuten |
7 dagen |
enkele uren |
8 dagen |
i |
ja |
Commotio cerebri; Psychopathie. | |
5 |
J. D. V. B. |
m. |
15 jr. |
aanrijding door auto |
frontaal |
verwachts |
ia |
oogenblik |
oogenblik |
ja |
Fractura craniï; Commotio cerebri. | ||||
6 |
N. V. B. |
m. |
12 jr. |
tijdens 't spel door flets aangereden |
onverwachts |
neen |
enkele minuten |
enk. oogenbl. |
1 uur |
oogenblik |
neen |
Commotio cerebri. | |||
7 |
J. F. A. W. |
m. |
13 jr. |
aanrijding |
gt; |
neen |
12 uur |
16 dagen |
gerulmen tijd |
15 dagen |
enkele dagen |
neen |
Fractura craniï; Traumatische psychose; Psychopathie. | ||
8 |
C. d. D. |
vr. |
27 jr. |
met fiets tegen paaltje langs het pad gereden |
rechts parietaal |
onverwachts |
ja |
10 minuten |
± 10 minuten |
2 uur |
5 minuten |
neen |
Commotio cerebri; Contusio cerebri(?). | ||
9 10 |
B. A. d.W. |
m. |
17 jr. |
door vrachtauto aangereden |
onverwachts |
neen |
5 minuten |
4 uur |
± 2 uur |
enkele oogenbl. |
neen |
Commotio cerebri. | |||
H. V. |
m. |
40 jr. |
gevallen |
verwachts |
a |
enk. oogenbl. |
ja |
Commotio cerebri. | |||||||
II |
J.H. |
m. |
33 jr. |
links parietaal |
verwachts |
a |
1 uur |
ja |
Commotio cerebri. | ||||||
12 |
J. S. |
m. |
27 jr. |
motorongeval |
links parietaal |
verwachts |
a |
10 minuten |
9 dagen |
ja |
Commotio cerebri; Fractura craniï; Psychopathie. | ||||
13 |
H. G. |
m. |
18 jr. |
geslipt met de fiets |
verwachts |
a |
36 uur |
ja |
Commotio cerebri. | ||||||
14 |
D. V. H. |
m. |
15 jr. |
door auto aangereden |
onverwachts |
neen |
15 minuten |
± 30 min. |
enk. oogenbl. |
neen |
Commotio cerebri. | ||||
IS |
B. F. B. |
m. |
22 jr. |
met auto omgeslagen in de bocht |
verwachts |
ja |
20 minuten |
ja |
Commotio cerebri; Psychopathie; Debilitas mentis. | ||||||
16 |
J.J. |
m. |
13 jr. |
met fiets tegen auto gereden |
ja |
enk. minuten |
j- 30 minuten |
enk. oogenbl. |
neen |
Commotio cerebri. | |||||
17 18 |
J. W. C. |
m. |
13 jr. |
met fiets tusschen rails geslipt |
verwachts |
ja |
i uur |
5 dagen |
i dag |
12 uur |
ja |
Commotio cerebri; Contusio cerebri. | |||
E. M. V. B. |
m. ..... |
30 jr. |
worstelwedstrijd |
onverwachts |
ja |
enk. minuten |
5 uur |
3 jaar |
4 uur |
enk. oogenbl. |
neen |
Commotio cerebri. | |||
19 |
W. D. |
m. |
30 jr. |
worstelwedstrijd |
onverwachts |
ja |
15 minuten |
3 dagen |
enk. oogenbl. |
neen |
Commotio cerebri. | ||||
20 |
C. D. L. V. V. |
vr. |
24 jr. |
door auto aangereden tijdens wandeling |
onverwachts |
neen |
2 dagen |
neen |
Commotio cerebri. | ||||||
21 |
G. V. E. |
m. |
23 jr. |
met de fiets geslipt |
verwachts |
ja |
5 minuten |
± i uur |
ja |
Commotio cerebri. | |||||
22 |
J. V. G. |
m. |
18 jr. |
met motor tegen paard en wagen |
verwachts |
ja |
15 minuten |
3 dagen |
ja |
Commotio cerebri. | |||||
23 |
E. V. |
vr. |
23 jr. |
fiets zonder rem tegen man gereden |
verwachts |
ja |
5 minuten |
± -k |
ja |
Commotio cerebri; Hysterie. | |||||
24 25 |
E. V. ( .....- ■ - |
vr. |
23 jr. |
van achter door auto aangereden |
onverwachts |
neen |
20 minuten |
neen |
Commotio cerebri; Hysterie. | ||||||
P. Br. |
m. |
25 jr. |
met fiets tegen wagen gereden |
verwachts |
ja |
10 minuten |
± i uur |
ja |
Commotio cerebri; Debilitas mentis. | ||||||
26 |
H. F. V. D. |
m. |
20 jr. |
van vrachtauto gevallen |
occipitaal |
verwachts |
ja |
20 minuten |
11 dagen |
1 dag |
1 1 dagen |
ja |
Commotio cerebri; Psychopathie(?) | ||
27 |
M. Z. |
m. |
19 jr. |
van achter door auto aangereden |
onverwachts |
neen |
1 dag |
± 3 weken |
zt 3 weken |
enk. oogenbl. |
neen |
-—-----— gt; Commotio cerebri; Fractura craniï. | |||
28 |
M. H. |
vr. |
18 jr. |
motorband gesprongen; duorijdster |
rechts parietaal |
verwachts |
ja |
wisselend |
6 dagen |
i dag |
6 dagen |
ja |
Commotio cerebri. | ||
29 |
A. V. d.T. |
m. |
13 jr. |
door fiets aangereden |
verwachts |
enk. oogenbl. |
1 |
2 uur |
ja |
Commotio cerebri. | |||||
30 |
Chr. R. |
m. |
17 jr. |
Tegen andere fiets op gereden |
verwachts |
ja |
enk. oogenbl. |
ja |
Commotio cerebri; Debilitas mentis. | ||||||
31 |
Chr. R. |
m. |
17 jr. |
met fiets tegen paaltje gereden |
onverwachts |
ja |
15 minuten |
neen |
Commotio cerebri; Debilitas mentis. | ||||||
32 |
A. V. E. |
m. |
18 jr. |
duizelig, viel toen v. d. fiets |
verwachts |
ja |
20 minuten |
ja |
Commotio cerebri. | ||||||
33 |
N. W. |
m. |
57 jr. |
door auto gegrepen bij oversteken |
onverwachts |
neen |
30 minuten |
neen |
Commotio cerebri; Fractura craniï; Fractura Ulnae. | ||||||
34 |
M. C. V. D. |
22 jr. |
geslipt met fiets |
verwachts |
ja |
enk. minuten |
ja |
Commotio cerebri. | |||||||
35 36 |
W. V. S. |
62 jr. |
van achter door auto aangereden |
onverwachts |
neen |
30 minuten |
neen |
Commotio cerebri. | |||||||
R. S. |
vr. |
69 jr. |
v. d. bok gesprongen toen paard op hol sloeg |
frontaal |
verwachts |
ja |
wisselend |
ja |
Commotio cerebri; Arterio-sclerosis. | ||||||
37 |
D. A.J. S. |
m. |
37 jr. |
met motor geslipt |
frontaal |
verwachts |
ja |
2i dag |
5 dagen |
5 dagen |
5 dagen |
enk. minuten |
neen |
Fractura craniï; Consutio cerebri; Traumatische psychose. | |
38 39 |
J- V. |
m. |
28 jr. |
motor geslipt door hond, die er voor sprong (duorijder) |
? |
ja |
3J dag |
16 dagen |
enk. weken |
16 dagen |
enk. oogenbl. tot hondje |
neen |
Commotio cerebri; Fractura craniï. | ||
J. S. |
m. |
37 jr. |
met motor geslipt onder invloed van alcohol |
frontaal |
onverwachts |
ja |
12 uur |
1 dag |
12 uur |
50 M. rijden |
neen |
Commotio cerebri; Psychopathie. | |||
40 |
W. B. |
m. |
19 jr. |
fiets geslipt in zand |
frontaal |
verwachts |
ja |
enk. oogenbl. |
12 uur |
1 dag |
12 uur |
ja |
Commotio cerebri. | ||
41 |
J. D. |
m. |
55 jr. |
van achter door auto aangereden |
frontaal |
onverwachts |
ja |
5 minuten |
12 uur |
1 dag |
12 uur 1 |
enk. oogenbl. |
neen |
Commotio cerebri. | |
42 |
Ph. W. S. |
m. |
27 jr. |
met brandladder voorovergeslagen |
verwachts |
ja |
enk. oogenbl. |
--4 |
ja |
Fractura craniï; Commotio cerebri (?). | |||||
43 |
A. W. G. S. |
vr. |
18 jr. |
door motor aangereden |
verwachts |
ja |
20 minuten |
8 uur |
i dag |
8 uur |
ja |
Commotio cerebri. |
\J
-ocr page 112-■ii^-if ■ •
m
- ^
. olt; -,
• 'itr' •ü/i'. i- ■■•-ilnbsp;-
Ofvï^lp
•If:
Äöi® « ■ ■ ^
• •- r' - ■
-ocr page 113--dm--