-ocr page 1-

CHANSONVORMEN
OP HET EINDE VAN DE
XVDE EEUW

C. L. WALTHER BOER

BIBLIOTHEEK OEI
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT,

-ocr page 2-

tl-

m.

; Vf - 4

-ocr page 3-

teï--' -.T.. .

iïA-?-

vaquot;'

quot;•..•^Vw

■ ■f-

-ocr page 4-

»
Ü:

msamp;K.

iïlli

mmim

-ocr page 5-

m

-ocr page 6-
-ocr page 7-

CHANSONVORMEN
OP HET EINDE VAN DE XVde EEOT

-ocr page 8-
-ocr page 9-

CHANSONVORMEN

OP HET EINDE VAN DE XVDE EEW

EEN STUDIE NAAR AANLEIDING VAN PETRUCCI'S
„HARMONICE MUSICES ODHECATONquot;

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG
VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Da J. ROEKE,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG
1 JULI 1938 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR

COENRAAD LODEWUK WALTHER BOER

GEBOREN TE 'S GRAVENHAGE

AMSTERDAM — H. J. P A R I S — MCMXXXVIII

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U T R E C H Tl

-ocr page 10-
-ocr page 11-

AAN MIJN VROUW

-ocr page 12-
-ocr page 13-

Bij het verschijnen van dit proefschrift is het mij een behoefte
een woord van oprechten dank te richten tot mijn hooggeachten
Promotor.

Hooggeleerde Smijers! Korten tijd na de oprichting van den leer-
stoel voor muziekwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht
richtte ik mij tot U met het verzoek mijn kennis door Uwe leering
en voorlichting te verrijken. Sindsdien is voor U geen moeite te
veel geweest mij bij dit streven behulpzaam te zijn. Ook bij de
wording van dit proefschrift hebt Gij mij ter zijde gestaan en mij
veroorloofd van de vele gegevens, door U verzameld en bewaard
in het onder Uwe leiding staand Instituut, gebruik te maken. Gij
hebt mij naast Uw raad Uw vriendelijke toegenegenheid niet ont-
houden. Voor beide zij hier U hartelijk dank gebracht.

Hooggeleerde Valkhoff! Dat dit proefschrift verband houdt met
de Fransche letteren is wel mede te danken aan het feit, dat Gij
de liefde voor Fransche cultuur en wetenschap in vele leerzame
gesprekken bij mij hebt weten wakker te houden.

Hooggeleerde Roels! Ook Gij hebt mij bij mijn studie met Uw veel-
omvattende kennis terzijde gestaan; naar U gaan mede mijne ge-
voelens van dankbare erkentelijkheid uit.

Tevens betuig ik mijn dank aan de beheerders van de vele buiten-
landsche bibliotheken, die mij met groote bereidwilligheid de voor
dezen arbeid benoodigde fotocopieën hebben verschaft.

-ocr page 14-

In het bijzonder denk ik hierbij aan Doctor Charles van den
Borren
, Hoogleeraar aan de vrije Universiteit te Brussel, wien ik
mijn dank betuig voor zijn hartelijke belangstelling in het totstand-
komen van dit proefschrift.

Ten slotte betuig ik mijne groote erkentelijkheid aan Dr Giov.
d'Alessi
, te Treviso voor de inlichtingen, welke hij op mijn ver-
zoek over het in de Biblioteca Capitolare aldaar bewaarde exem-
plaar van het Odhecaton verstrekte.

-ocr page 15-

INHOUD

Blz.

I - INLEIDING: BIBLIOGRAPHIE - COMPONISTEN . .nbsp;1

IInbsp;- MUZIKALE VORMEN VAN DE COMPOSITIES IN HET

ODHECATON................13

A - COMPOSITIES OP FRANSCHEN TEKST......13

1nbsp;- Chansons, ongewijzigd uit het Bourgondische repertoire in

het Odhecaton overgenomen ..........16

2nbsp;- Chansons, overgenomen uit het Bourgondische repertoire

met wijzigingen...............18

3nbsp;- Cantus-firmus bewerkingen...........21

4nbsp;- Composities op rondeau- en virelaiteksten met jongere stijl-

kenmerken ................23

5nbsp;- Combinatietechniek.............28

6nbsp;- Chansons in balladevorm...........29

7nbsp;- Chansons op vrijere dichtvormen met refrein.....34

B - COMPOSITIES OP ITALIAANSCHEN TEKST.....36

C - COMPOSITIES OP NEDERLANDSCHEN TEKST ....nbsp;38

D - CHANSON-MOTETTEN EN MOTETTEN......41

IIInbsp;- SAMENVATTING..............46

IVnbsp;- MUZIEKVOORBEELDEN...........52

B IJ L A G E N

Inbsp;- BRONNEN, WELKER INHOUD VERGELEKEN WERD MET

DIEN VAN HET ODHECATON...........85

IInbsp;- INHOUD VAN HET ODHECATON, MET VERMELDING VAN

BRONNEN EN MODERNE UITGAVEN........90

-ocr page 16-

Blz.

105

III - DE TEKSTEN.................^^^

A-Fransche................

1nbsp;- Rondeauvormen.............^^^

2nbsp;- Virelaivormen..............

3nbsp;- Balladevormen..............

4nbsp;- Vrije vormen; volkspoëzie..........

B-Italiaansche..............

119

C - Nederlandsche.............

10O

D-Motetteksten..............

LITTERATUURLIJST................^^^

CONCLUSION..................

-ocr page 17-

I - INLEIDING

BIBLIOGRAPHIE

Petrucci's eerste gedrukte muziekuitgave, het „Odhecatonquot;, is
reeds vele malen besproken.

In 1856 verscheen, naar aanleiding van twee door G a e t a n o
Gaspari te Bologna gevonden drukken van Petrucci, van de
hand van Angelo Catelani een verhandeling, „Bibliographia
de due stampe ignote di Ottaviano Petrucci da Fossombronequot;. Een
dier twee drukken was het Odhecaton. De niet op goede gronden
berustende toewijzing der anonieme composities in het Odhecaton
werd reeds door A m b r o s afgewezen. Anton Schmid vermeldt in
zijn „Ottaviano dei Petrucci da Fossombronequot;, Weenen 1845, het
Odhecaton (dat hem niet onder oogen is geweest) op gezag van
G e s n e r's „Pandectarumquot; van 1548.

Een dieper gaande bespreking wijdt dan in 1881 D. Augusto
Vernarecci aan het Odhecaton in zijn studie „Ottaviano de'
Petrucci da Fossombronequot;, waarin hij in hoofdzaak de uitvinding
van Petrucci als drukker bespreekt. Nadat in 1883 het Conser-
vatoire te Parijs in het bezit was gekomen van een exemplaar, dat
tot op dat tijdstip onbekend was, heeft Weckerlin in „Cata-
logue de Ia réserve de Ia bibliothèque du conservatoire de Parisquot;,
Parijs 1885, eene nieuwe beschrijving van het boek gegeven. E m i 1
Vogel vestigde omstreeks 1890 de aandacht op het exemplaar
van het Odhecaton, bewaard in de Biblioteca Capitolare te Tre-
viso en schreef, naar aanleiding daarvan, een artikel in Peters
Jahrbuch 1895. Maurice Cauchie wijdde in de Revue de
musicologie twee artikelen aan zijne stelling, dat de composities
in het Odhecaton en in de daaraan aansluitende Canti B en C
als instrumentale muziek beschouwd moeten worden. Wij kunnen
ons met dit standpunt niet vereenigen, daar een zeer groot deel
der composities elders met volledigen tekst werd gevonden. Wel
zal de uitvoering der chansons uit het einde der XVe eeuw meestal

-ocr page 18-

in verschillende combinaties van zang en instrumenten hebben
plaats gevonden. Ook is uitvoering alleen door instrumenten of
geheel vocaal niet uitgesloten. De composities zijn echter alle op
een litterairen tekst gecomponeerd en danken hun vorm aan dien
tekst.

In een bibliographisch artikel in hetzelfde tijdschrift (1926) noemt
Julien Tiersot het Odhecaton en eenige der bovengenoemde
studiën. Over de juiste dateering van de eerste uitgave en van
den herdruk spreekt Jeanne Marix in de Revue de musico-
logie van 1935.

In 1932 verscheen door de zorgen van het BoIIetino Bibliographico
Musicale te Milaan een facsimile-uitgave van het te Treviso be-
waarde exemplaar van het Odhecaton.

Deze uitgave, op welke deze studie gebaseerd is, was aanleiding
tot een artikel van Gustave Reese, dat onder den titel „The
first printed collection of partmusic: The Odhecatonquot; in The
Musical Quarterly van Januari 1934 voorkomt. Op blz. 47 van dit
artikel worden de bekende exemplaren van het Odhecaton en van
de Canti B. en C. vermeld. Voor de in Spanje bewaarde exem-
plaren berusten Reese's mededeelingen op J. B. Trend, „The Music
of Spanish History to 1600quot;, Oxford 1926. Reese maakt over de
compositietechniek der in de drie liederenbundels voorkomende
werken waardevolle opmerkingen, in het bijzonder over de contra-
puntische schrijfwijze.

COMPONISTEN

De componisten, wier werken in het Odhecaton voorkomen, zijn
Nederlandsche en Fransche. Tot de oudsten behooren zeker J o-
hannes Ockeghem, Hayne van Ghizeghem, Bus-
nois, Caron, Gilles Mureau en Tinctoris.
Over Ockeghem heeft Michel Brenet in „Musique et musi-
ciens de la vieille Francequot;, Parijs 1911, alles verzameld, wat over
zijn leven bekend is. De geboortedatum, die steeds omstreeks 1430
werd gesteld, werd nader omstreeks
1420 geplaatst door W o 1 f-
gangStephan, „Die Burgundisch-Niederländische Motette zur
Zeit Ockeghemsquot;, Kassel 1937, blz. 6, voetnoot 7, zulks op den goe-
den grond, dat Ockeghem reeds in 1443—1444 als vicaire in de
rekeningen van de Kathedraal te Antwerpen wordt genoemd. Zijn

-ocr page 19-

leven brengt hij voor het grootste deel door aan het hof der Fran-
sche Koningen Charles VII, Louis XI en Charles VIII en als tré-
sorier van de Saint Martin te Tours, waar hij in 1495 is gestorven.
Haynevan Ghizeghem is in 1453 als zanger aan de kathe-
draal van Cambrai werkzaam; in 1468 treft men hem als lid van
de hofkapel van Karei den Stoute. Het o.m. door Jeppesen
aangehaalde chanson uit het handschrift Dijon 517 fol. 155 v., dat
R i e m a n n afdrukt aïs bewijs van het gebruik van instrumenten,
toont hem den lezer op een vroolijke reis in gezelschap van Mor-
ton naar Cambrai. Verder is van zijn leven niets bekend. Cam-
brai en Dijon waren het middelpunt van zijn werkzaamheid.
Ook over het leven van C a r o n is weinig bekend. Hij moet een
tijdgenoot van Ockeghem en Busnois zijn geweest. Als zoodanig
wordt hij genoemd door Tinctoris in „Liber de arte contra-
punctiquot;, 1477, door Sebald Heyden in „De arte canendiquot;,
1537 en door P e t i t-C o c I i c u s, „Compendium musicesquot;, 1552.
Haberi, Bausteine I, noemt hem op gezag van H o u d o y „His^
toire artistique de Ia cathédrale de Cambraiquot; als zanger aan die
kathedraal in 1472. Wolfgang Stephan, I.e., blz. 7, voet-
noot 10, verwerpt dit en zegt, dat de aanteekening in het reke-
ningenboek van de Kamerrijksche kathedraal alleen betrekking
heeft op het inschrijven van eene compositie. Op welken grond
Riemann Caron voor wellicht ouder dan Ockeghem houdt (Hand-
buch der Musikgeschichte II, 1, blz. 278), is niet duidelijk.
Van Antoine Busnois is de geboortedatum en -plaats on-
bekend. Hij en Ockeghem zijn de voornaamste componisten van
hun tijd. In zijn „In hydraulis quondam Pythagorasquot;, dat Adler
(Denkmäler der Tonkunst in Oesterreich, VII blz. XIX) tusschen
1461 en 1467 dateert, roemt hij Ockeghem's stijl (zie bespre-
king Riemann, Handbuch II 1 blz. 228). In 1467 is hij kapelzanger
bij Karei den Stoute. Tinctoris draagt in 1476 aan
Ockeghem en Busnois zijn „Liber de natura et proprietate
tonorumquot; op. Ramis de Pareia haalt Busnois in „Musica
practicaquot;, 1482, als autoriteit aan. Hij is in 1492 te Brugge over-
leden.

De in het Odhecaton als nr. 8 anoniem voorkomende compositie
»,J e ne f a y plusquot; wordt behalve aan Busnois door andere
bronnen aan Gil Murieu, G. Muream, de Mure au, toege-

-ocr page 20-

schreven. Al deze spellingen bedoelen wel Gilles Mureau, die
in 1462 en 1483 te Chartres verbleef, volgens de mededeelingen
van A. Pirro in het Zeitschrift für Musikwissenschaft XI, blz. 349.
De juiste schrijfwijze van zijn naam zou kunnen blijken uit het
acrostichon „Gilles Mureuequot; van het chanson „Grace attendantquot;
uit FI. XIX, 176, afdrukt bij E. Droz, „Poêtes et musiciensquot;.
Parijs 1924, blz. 43 e.v. Acten (zie Pirro in Festschrift Wolf 1929,
blz. 163 e
.V.) geven in het algemeen de spelling Mureau. In het-
zelfde artikel geeft Pirro vele archivistische bijzonderheden. Mu-
reau is volgens Pirro waarschijnlijk te Bonneval bij Chartres ge-
boren. Van 1462 tot 1486, met onderbrekingen, is hij aan de kathe^
draal te Chartres werkzaam geweest. Daar ontmoet hij Tinc-
toris, die er korten tijd leider van het knapenkoor was; waar-
schijnlijk heeft hij wel tot Ockeghem in betrekking gestaan.
Van Tinctoris heeft Ch van den Horren in de Bibliographie
Nationale publiée par I'Academie Royale des sciences, des lettres
et des beaux arts de Belgique, tome XXV, een zeer volledige levens-
beschrijving gegeven. Geboren omstreeks 1435 in Brabant en over-
leden in 1511 te Nivelles heeft hij het grootste deel van zijn leven
in Italië, vooral te Napels, doorgebracht. Te oordeelen naar de ons
thans van hem bekende composities, is Tinctoris' beteekenis als
theoreticus grooter dan als componist. Hij ontmoette te Luik J o.
Stokem, („De inventione et usu musicaequot;), die vóór zijn ver-
blijf in Hongarije daar woonde. Wij weten, dat zij later met elkaar
gecorrespondeerd hebben. Over zijn samenzijn met Mureau, zie
boven onder Mureau.

Tot de oudere generatie moet waarschijnlijk ook Johannes
W r e e d e, alias JuanUrrede, gerekend worden. Van hem komt
één compositie op Spaanschen tekst in het Odhecaton voor. Ra-
mis de Pareia, „Musica Practicaquot;, 1482, uitgave van Johan-
nes Wolf blz. 85, noemt hem „carissimus noster regis Hispaniae
capellae magisterquot;. Van der Straeten, „Musique aux Pays-Basquot;
VI blz. 461, voetnoot 2, herkent in deze Ur(r)ede Jo. Wreede
Brugensis, onder wiens naam een Kyrie in Roma, Archivio della
Cappella Sistina Ms. 14, fol. 5-9, voorkomt.

Ook behoort wel tot deze groep V ineen et, in het Odhecaton
Vincinet genoemd. Van hem zijn eenige missen en misdeelen in
het archivio della Cappella sistina, ms. 14, fol. 46b-54 en ms. 51,

-ocr page 21-

fol. 26-36 en in de Codices van Trente, Cod. 91, fol. 735 e.v., bekend.
Van zijn leven weet men niets. Dat deze Vincenet reeds 1426—
1428 zanger in de pauselijke kapel zou zijn geweest (Riemann,
Handbuch II 1 blz. 279) en daarmede tot de generatie van Dufay
zou behooren is niet aan te nemen. Haberi noemt den ouderen
Vincenot.

Naast deze genoemde componisten komen een groot aantal jongere
voor, die alle een deel van hun leven in Italië doorbrachten en
daar, vooral in Rome, Ferrara en Milaan actief aan het
muziekleven deelnamen.

Over deze verblijven in Italië berichten de volgende studiën:
Haberi, Bausteine III, „Die Römische Schola Cantorum und
die päpstlichen Kapelsänger bis zur Mitte der 16. Jahrhundertsquot;,
Leipzig 1888;

G. Cesari, „Musica e musicisti alla corte Sforzescaquot;, Milaan 1923;
E. Mot ta, „Musici alla corte degli Sforzaquot;, Archivio storico lom-
bardo XIV, 1887;

L. F. V a 1 d r i g h i, „Capelli, concerti e musiche délia casa d'Estéquot;,
Modena 1884.

A. Bertolotti, Musici alla corte dei Gonzage in Mantova dal
secolo XV al XVIII, Milano 1890.

Pietro Canal, Deila musica in Mantova tratte principalmente
dal archivio Gonzaga, Venetia 1881.

Een korte aanteekening van deze componistengroep en hun ver-
blijf in Italië, dat ook voor het navolgende van belang is, vindt
men bij Wolfgang Stephan I.e. blz. 91, voetnoot 28.
Loyset Compère, wiens geboortedatum en -plaats onbe-
kend zijn en die in 1518 als kanselier van de kathedraal te St
Quentin overleed, werkte in 1475 te Milaan. Volgens Claude
H é m e r é, „Tabella chronologica decanorum, custodum, canoni-
corumque regalis ecclesiae S. Quintiniquot;, Lutetiae Parisiorum 1633,
blz. 162, was hij in zijn jeugd koorknaap te St Quentin. Guil-
laume Crétin noemt Compère in zijn bekend gedicht „La dé-
ploration sur Ia mort d'Ockeghemquot;. Ook was Compère in 1486
werkzaam als zanger aan het Fransche hof (zie Pirro, „Pour
l'histoire de la musiquequot; in Acta musicologica III, p. 51).
Gaspard van Weerbeeke is reeds in 1472 te Milaan.
Van 1481 af tot 1489 wordt van Weerbeeke genoemd als zanger

-ocr page 22-

in de pauselijke kapel. In 1490 keert hij naar zijn geboorteplaats
Oudenaerde terug, waar hem een feestelijke ontvangst bereid
wordt. In 1490 vindt men hem als kapelmeester van de hertoge-
lijke kapel te Milaan; in 1496 komt zijn naam voor op de lijst van
zangers van de kapel van Philips den Schoone. In 1499 en 1509
wordt hij weer als zanger van de pauselijke kapel genoemd.
Alexander Agricola. Dat de in de handschriften genoemde
Alexander en Agricola identiek zijn, daarvan getuigen de aanteeke-
ningen sub nrs. 47, 56 en 81 in bijlage II van deze studie. Geboren
omstreeks 1446, is hij sinds 1472 (Alexander de Alamania, v. d.
Straeten VI, blz. 13) te Milaan, volgens C e s a r i. I.e., reeds eer-
der. Daarna treft men hem te Mantua en na 1491 in de kapel
van Philips den Schoone. In diens dienst ging hij naar
Spanje, waar hij in 1506 te Valladolid overleed.
Van Josquin des Prez zijn de levensbijzonderheden bijeen-
gebracht in de lezing „Josquin des Prezquot; van A. Smijers
gehouden voor de „Musical Associationquot;, gedrukt in „Proceedings
of the Musical Associationquot; 1926—27. Men neemt aan, dat hij om-
streeks 1450 geboren is. „Henegouwer van geboortequot; noemt hem
Pierre Ronsard in zijn „Livre des Melangesquot;, 1560. In zijn jeugd
zong Josquin in het knapenkoor van de kathedraal van St. Quen-
tin, waar hij later kanunnik en kapelmeester geweest zou zijn.
(Hémeré I.e.) Evenals Compère wordt ook hij genoemd in Crétin's
„Déploration d'Ockeghemquot;. Te Milaan werkt Josquin zeker reeds
in 1475 en weinig later te Ferrara. Met onderbrekingen maakt hij
tusschen 1486 en 1494 deel uit van de pauselijke kapel. Ook ver-
bleef hij te Florence en te Modena. Later in zijn leven werkt
hij, volgens Glareanus, in dienst van Koning Louis XII van
Frankrijk. In 1500 is Josquin op het hoogtepunt van zijn roem
gekomen. Zijn laatste jaren brengt hij door in Condé-sur-
Escaut waar hij 27 Augustus 1521 is overleden.
Henricus Isaac, Vlaming van geboorte, vertoefde vermoede-
lijk reeds omstreeks 1475 te Ferrara. In 1480 componeerde hij
daar een gedicht van Lorenzo il Magnifico. Hij bekleedt er achter-
eenvolgens de functie van kapelmeester aan de San Giovanni en
de S. Maria del Fiore. Hij moet er leeraar van de hertogelijke
kinderen geweest zijn. Zijn verblijf te Florence verlengde zich tot
1492, wellicht tot 1494, waarna hij naar Zuid-Duitschland trekt.

-ocr page 23-

Zijn benoeming tot hofcomponist van Keizer Maximiliaan schijnt
hem vrijheid gelaten te hebben zijn verblijfplaats zelf te kiezen.
Uit bewaard gebleven brieven en testamenten blijkt, dat hij in
het begin van de 16e eeuw weer te Florence woonachtig was. Om-
streeks 1517 is hij overleden.

Marbriano de Orto is van 1484—1494 lid van de pauselijke
kapel geweest en was na 1505, zeker tot 1516, verbonden aan het
Oostenrijksche hof te Brussel.

Jo Ghiselin. Zijn identiteit met Verbonnet, die aan twijfel
onderhevig was, is door Pirro in zijn artikel „Pour l'histoire de
la musiquequot; in Acta musicologica III, pag. 51-52 wel vastgesteld.
In 1491 werkte hij te Ferrara. De Johannes G i s 1 e i n, die ge-
noemd wordt in Reg. Vat. Vol. 393 fol. 332v.-333r. (zie G. Brom,
Archivalia in Italië, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, kleine
serie 2 nr. 107), aan wien in 1450 een prebende te Utrecht werd
verleend, is niet identiek met dezen componist. Hij zou dan tot
eene generatie niet veel jonger dan die van Ockeghem moeten
behoord hebben. Dit is niet in overeenstemming te brengen met
den stijl van zijn werk.

Riemann, Handbuch der Musikgeschichte, II 1 blz. 292, meent,
dat hij in 1535 nog leefde; op welken grond kan niet nagegaan
worden.

Van Japart is zoo goed als niets bekend. Volgens Vernarecci
zou hij in dienst van den Hertog van Ferrara zijn geweest.
Petrus de la Rue, geboren omstreeks 1460 in Vlaanderen, wel-
licht in Doornik, overleden 1518 te Kortrijk, was 1492—1510 zanger
in de kapel van Philips den Schoone. Eenige acten getuigen van
aan hem verleende prebenden en benoemingen tot kanunnik. In
het gevolg van Philips maakt hij eenige reizen naar Spanje. Een
verblijf in Italië is van de la Rue niet bekend.
Jo. Stokem is besproken door Paul Bergmans in Variétés
musicologiques, 3e série, 1920, pag. 123 en volgende. Wij zagen
reeds, dat hij met Tinctoris in betrekking heeft gestaan (zie blz.
4). Na zijn verblijf te Luik, gaat hij naar Hongarije en maakt
daar deel uit van de kapel van Matthias Corvinus. In 1487 is hij
zanger in de pauselijke kapel (zie Haberi) gelijktijdig met Jos-
quin des Prez en Gaspar van Weerbeeke. Werken van
hem vindt men, behalve in het Odhecaton, in Canti C en in hand-

-ocr page 24-

schriften te Rome en Bologna; een Gloria-fragment bij Petrucci,
fragmenta missarum, 1505.

Antoine Brumel behoort tot de generatie Josquin. Pirro con-
cludeert in het Zeitschrift für Musikwissenschaft XI, op grond
van door hem gevonden documenten, dat Brumel in 1483 te Char-
tres verblijf gehouden heeft. In Festschrift Wolf komt Pirro op
Brumel terug en vertelt dat hem in Chartres „furent accordés les
gages les plus élevés en raison de son savoirquot;. In 1506 wordt Bru-
mel aan het hof te Ferrara aangesteld; hij komt dan van Lyon
(zie Kade in Monatschrifte für Musikgeschichte 1884, pag. 11).
Jean de Hollingue, dit Mouton, zooals de naam in het
grafschrift te Saint-Quentin voorkomt, en waarvan de juistheid
wordt aangetoond in een artikel „Jean Moutonquot; van J. Delporte
in de Revue liturgique et musicale, 16e année, 1932, werd om-
streeks 1470 te S am er (Pas de Calais) geboren. In 1500 is hij,
blijkens een document aangehaald door Delporte I.e., maître des
enfants te Amiens. In 1501 vindt men hem korten tijd aan de
kapittelkerk Saint André te Grenoble, met welke kerk hij ook na
zijn vertrek naar het Hof te Parijs in relatie blijft. (Louis Royer,
„Les musiciens et la musique à l'ancienne collégiale Saint André
de Grenoble du XVe au XVIIIe siècle). Daar ontmoet Glareanus
hem. Hij was bovendien kanunnik van de kerken te Thérouanne
en te Saint-Quentin. 30 October 1522 is hij in laatstgenoemde stad
overleden.

Bruhier is wellicht dezelfde, die als Ant. Bruglier of Bruhier
1514—1517 voorkomt onder de „cantores secretiquot; van den paus
(Haberi, Bausteine III) en als de componist A. Bruhier, die in
Br. 11239 en in Petrucci's Canti B aangetroffen wordt.
Van Ninot le Petit is niets bekend ; men zie de opmerking van
Smijers in het Tijdschrift der Vereeniging voor Nederlandsche
Muziekgeschiedenis, deel XIV, blz. 180, voetnoot.
Eveneens is over Tadinghem, van wien ook eene compositie
in de canti C voorkomt en over P. Bourdon niets bekend.
Jacob Obrecht, van wien het Odhecaton alleen vier compo-
sities op Nederlandschen tekst bevat, staat eenigszins terzijde van
de componistengroep, die een groot deel van hun leven in Italië
doorbrachten. Hij is omstreeks 1450, misschien eenige jaren later,
vermoedelijk te Bergen-op-Zoom geboren; in 1470 vindt men hem

-ocr page 25-

ingeschreven aan de universiteit te Leuven; in 1480 wordt hij tot
priester gewijd te Bergen-op-Zoom; in 1484 wordt hij aangesteld
tot leider van het knapenkoor te Cambrai, waar hij slechts kort,
tot October 1485, in functie is gebleven. Na zijn werkzaamheid
aldaar vindt men hem in October 1485 verbonden aan de kapittel-
kerk Sint Donaat te Brugge. Op verzoek van den hertog van Ferrara
krijgt hij in 1487 een half jaar verlof naar Italië. Na zijn terug-
keer werkt hij weer tot Januari 1491 te Brugge, waarna hij zijn
arbeidsveld naar Antwerpen verplaatst. In 1498 herneemt hij zijn
oude functie te Brugge die hij in 1500 wegens gezondheidsredenen
neerlegt. Hij schijnt in 1501 weer te Antwerpen te zijn geweest. In
1504 vertrekt hij naar Italië, waar hij het volgende jaar overlijdt.
Uit de uitnoodiging van den Hertog van Ferrara blijkt, dat
Obrecht als componist in 1487 reeds bekend was in Italië. Er be-
staat geen zekerheid, dat hij vaker in Italië is geweest dan tijdens
zijn korte verblijf in 1487/88 en in het jaar vóór zijn dood. Zou
Obrecht ooit te Utrecht geweest zijn, dan kan dit verblijf alleen
vóór 1484 gesteld worden. Hij heeft nagenoeg zijn geheele leven
in Vlaanderen verblijf gehouden. (Vgl. Juten, Jacob Obrecht en
de Schrevel, L'Histoire du séminaire de Bruges.)
De genoemde componisten kunnen in twee groote groepen in-
gedeeld worden. De oudere groep is de generatie Ockeghem-
Busnois. Hunne wereldlijke werken zijn voor een groot deel te
vinden in de handschriftengroep Dijon, W. Lab., Kop., Wolf. (zie
voor deze en in de volgende bladzijden te gebruiken afkortingen
Bijlage I). De jongere groep om Josquin des Prez komt in
deze handschriften niet voor, wel in manuscripta van het einde
der eeuw. C o m p è r e's chansons vindt men reeds in latere toe-
voegingen van Dijon. Van Busnois brengen de laatste blad-
zijden van Dijon composities in een stijl, die van den in het hand-
schrift heerschenden stijl afwijkt.

Het is voor de volgende studie van belang te zien welke verbin-
dingen tusschen deze componisten onderling bestaan hebben.
Terwijl de Mureau in 1462 en in 1486 te Chartres werd aan-
getroffen, vindt men daar B r u m e 1 in 1483. Tusschen Chartres
en Tours, waar Ockeghem verbleef, bestond geregeld verkeer
(Pirro, Z. f. Mw. XL) — Ook Tinctoris is te Chartres werk-
zaam geweest.

-ocr page 26-

In 1476 draagt Tinctoris zijn „Liber de natura et proprietate
tonorumquot; aan Ockeghem en Busnois op.
Tinctoris ontmoet S tokem te Luik en blijft met hem in schrif-
telijke relatie.

In 1486 werkt Compère aan het Fransche Hof, waar Ocke-
ghem kapelmeester is.

In Noord-Italië vertoeven ongeveer gelijktijdig (1472 en later)
Agricola, Gaspar van Weerbeeke, Josquin en
I s a a c.

In de pauselijke kapel treft men:

1483—1489nbsp;en 1499—1509 Gasp ar va n We erbeeke.

1484—1494nbsp;Mar. de Orto.

1486—1494,nbsp;met onderbrekingen, Josquin des Prez.

1487—1488nbsp;Jo. Stokem.

Als jongste generatie treft men in het Odhecaton Mouton, Bru-
hier en Ninot Ie Petit.

Van deze genoemde componisten bevat het Odhecaton composities
in de navolgende verdeeling:

Alexander Agricola, nrs. 12, 38, 47, 48, 55, 56, 65, 75, 81, 82,

totaal 10 composities.
Pe. Bourdon, nr. 73.
Bruhier, nr. 94.
B r u m e I, nr. 62.

Busnois, nrs. (8,) 17, 33, 39, 42; nr. 8 ook aan GilIesMureau

toegeschreven; totaal 4 of 5 composities.
Caron, nr. 13.

Compère, nrs. 26, 28, 37, 41, 45, 46, 51, 53, 58, 59, 67, 68, 77, 84,

87; totaal 15 composities.
Ghiselin, nr. 80.

Hayne, nrs. 9, 20, 57, 71, 83, 93 (?); totaal 5 of 6 composities.
Isaac, nrs. 11, 27, 40, 44, 50, 76; totaal 6 composities.
Japart, nrs. 7, 21, 22, 23, 24, 30, 31, 34; totaal 8 composities.
Josquin des Prez, nrs. 10, 14, 61, 64, 66, 74, 78, 95, totaal 8

composities.
Mouton, nr. 36.
Ninot Ie Petit, nr. 32.

-ocr page 27-

Obrecht, nrs. 25, 69, 92, 96; totaal 4 composities.
Ockeghem, nrs. 54, 63; totaal 2 composities,
de Orto, nrs.
1, 88; totaal 2 composities,
d e 1 a R u e, nr. 15.

Stokem, nrs. 5, 16, 19, 86; totaal 4 composities.

Tadinghem, nr. 43.

Tinctoris, nr. 52.

V ineen et, nr. 60.

Weerbeeke, nr. 49.

Wreede, nr. 4.

Van de 96 composities, welke het Odhecaton bevat, zijn van 81
composities de componisten bekend volgens het Odhecaton zelf
of door vergelijking met andere bronnen.
Van twee (8 en 93) is de toeschrijving onzeker.
13 composities bleven na dit onderzoek anoniem.
Ingedeeld naar de teksten bevat het Odhecaton:
77 composities op Franschen tekst,
4 composities op Italiaanschen tekst,
1 compositie op Spaanschen tekst,
6 composities op Nederlandschen tekst,

4 chanson-motetten met geheel of gedeeltelijk Latijnschen tekst,
4 motetten.

Het Odhecaton bevat voor het grootste gedeelte Fransche chansons.
De bestudeering van den inhoud van dit werk leverde dan ook in
hoofdzaak resultaten op op het gebied van deze composities.
Inleidende arbeid was den inhoud van het Odhecaton zoo-
veel mogelijk te vergelijken met oudere, gelijktijdige en latere
handschriften en drukken, teneinde van de anonieme composities
de componisten op te sporen en de bij de werken behoorende teksten
te vinden. Het resultaat van deze voorstudie is neergelegd in bij-
lage II, terwijl bijlage I de geraadpleegde bronnen vermeldt. In
de meeste gevallen konden alleen inhoudsopgaven of thematische
catalogi geraadpleegd worden, in sommige ook foto-materiaal. Bij-
lage III brengt gegevens over de bij behoorende teksten of die
teksten zelve.

Doel van de studie is het nagaan dervormen in de wereld-

-ocr page 28-

lijke muziek, in het bijzonder in het Fransche chanson in het einde
der XVde eeuw tot 1500.

De methode is na vaststelling der vormen van de chansons
voorkomende in Dijon, W. Lab., Kop. en Wolf, in het volgende
genoemd de Bourgondische chansons, de verschillen te noteeren,
die de Odhecaton-chansons in dit opzicht met deze toonen.
De bespreking der composities volgt de indeeling:
A - Composities op Franschen tekst.
B - Composities op Italiaanschen tekst.
C - Composities op Nederlandschen tekst.
D - De chanson-motetten en de motetten.

-ocr page 29-

II - MUZIKALE VORMEN VAN DE COMPOSITIES
IN HET ODHECATON

A - COMPOSITIES OP FRANSCHEN TEKST

In de in het Odhecaton voorkomende chansons is onderling een
opmerkelijk verschil in vorm te constateeren. Enkele volkomen
overeenstemmingen met de in de reeds genoemde handschriften-
groep Dijon, W. Lab., Kop., Wolf. worden er aangetroffen. Andere
komen gedeeltelijk met dat repertoire overeen, zijn echter gewij-
zigd, voor die dagen gemoderniseerd. E^n derde groep gebruikt
stemmen uit de Dij on-overlevering om, door toevoeging van nieuwe
stemmen, eigen composities te scheppen. Daarnaast worden de
algemeene vormprincipes van de overgeleverde chansons vastge-
houden, om, met nieuwe middelen van compositietechniek ver-
rijkt, een jonger soort te leveren. Tenslotte zoekt een groote groep
componisten naar andere poëtische en muzikale grondslagen ter
vernieuwing van de chansoncomposities.

In deze richtingen is in een tijdsverloop van ongeveer tien tot
vijftien jaren gelijktijdig gewerkt.

In de geschiedenis van het Fransche chanson zijn, van den aan-
vang af, muziek en tekst, althans voor zoover den vorm betreft,
ten zeerste van elkaar afhankelijk geweest. Trouvères en trouba-
dours waren dichter èn componist van hunne poëzie; Guillaume
de Machault was dichter van zijne wereldlijke composities.
Ten tijde van Dufay en Binchois werden gedichten van ande-
ren gecomponeerd, men denke aan de gecomponeerde teksten van
Eustache De'schamps, van Christine de Pisan, van
Alain Chartier, van Charles d'Orléans; ook jaren later
kwam het nog voor, dat dichter en componist één en dezelfde
persoon waren. Voorbeelden hiervan zijn de dichter-componist
Molin et en de componist-dichter Busnois. (zie Droz, Trois
chansonniers I blz. XI).

Afgezien van de vraag, in hoeverre en in welke mate de vereeni-

-ocr page 30-

ging van dichter en componist in één persoon voorkwam, is de
muzikale vorm van het „Bourgondischquot; chanson nog evenzeer af-
hankelijk van den vorm van den tekst als het Fransche één- en
meerstemmige lied in de Middeleeuwen.

Ook bij het in deze studie te onderzoeken materiaal zal blijken,
dat de muzikale vorm in de meeste gevallen aan den poëtischen
vorm zijn ontstaan dankt.

Het is daarom gewenscht, alvorens tot eene analyse der compo-
sities over te gaan, de meest voorkomende poëtische vormen in
het kort in herinnering te brengen.
Voor uitgebreidere bespreking raadplege men:
Langlois, Recueil d'arts de seconde rhétorique.
J e p p e s e n, der Kopenhagener Chansonnier, voorwoord.

De vorm Rondeau.

De eerste strofe, die alleen gecomponeerd wordt, bestaat uit twee
deelen, het refrein en twee of drie van dit refrein gedeeltelijk on-
afhankelijke versregels. In de rijmstelling zijn die versregels wel
afhankelijk van het refrein. Het aantal versregels van de eerste
strofe beheerscht de lengte van het geheele gedicht. In het Odhe-
caton komen composities op strofen van vier en van vijf vers-
regels voor.

Van het 16-regelige rondeau, met vier versregels als eerste strofe,
kunnen vorm en verhouding tot de muziek als volgt schematisch
voorgesteld worden:

Versregels - Rijm - Muzikale fraze

ahnbsp;a pnbsp;A

cdnbsp;p anbsp;B

efnbsp;anbsp;A

ahnbsp;anbsp;A

ghnbsp;a pnbsp;A

jknbsp;/Sanbsp;B

ahnbsp;a /?nbsp;A

cdnbsp;/Sanbsp;B

Een voorbeeld van een 16-regeIig rondeau is nr. 86, zie bijlage III.
Voor het 21-regeIig rondeau, met vijf versregels als eerste strofe,
wordt dit schema:

-ocr page 31-

15

abc

aap

A

de

B

fgh

aa/?

A

abc

aafi

A

jkl

aap

A

mn

Pa

B

abc

aap

A

de

Pa

B

Een voorbeeld van een 21-regelig rondeau is nr. 77, zie bijlage III.
In de rijmstellingen, in het aantal versregels en in het aantal letter-
grepen per versregel kunnen varianten optreden. Daar deze in de
in bijlage III aangehaalde en gepubliceerde teksten niet voor-
komen, wordt op deze varianten, die op philologisch terrein thuis
behooren, niet ingegaan. Alleen zij melding gemaakt van het „ron-
deau-layéquot;, dat ontstaat door het inschuiven van kortere versregels.
Van een rondeau-layé is nr. 8 van bijlage III een voorbeeld; ver-
gelijk ook aldaar, virelaivormen, nr. 81.

Wellicht ter vermijding van de niet te miskennen muzikale een-
tonigheid van het rondeau, welke te wijten was aan het driemaal
achtereen doen hooren van den muziekzin A, werd ten tijde van
Ockeghem en Busnois onder de naam „B e r g e r e 11 equot; het
oude vir el ai tot nieuw leven gebracht. Het virelai wijkt van
het rondeau af door de van de eerste geheel onafhankelijke tweede
strofe. Deze komt in het Odhecaton voor in den vorm van vier
of zes versregels, gezongen op een éénmaal herhaalde nieuwe
muzikale fraze. De derde en vierde strofe verhouden zich tot de
eerste als in het rondeau.

Voorbeelden van virelai (bergerette) zijn nrs 30 en 81, bijlage
ni, sub 2.

De derde in het Odhecaton gecomponeerde dichtvorm, de bal-
lade, zal in verband met composities in dien vorm besproken
Worden.

in het verloop van deze studie zal gesproken worden van Bour-
gondische chansonsquot; en „B ourgondische (chan-
son-) s t ij 1quot;. Hieronder wordt verstaan de stijl van de chansons,
voorkomende in Dijon, W. Lab., Kop., Wolf., zonder dat daarmede
^en oordeel wordt uitgesproken over de benamingen „Neder-

-ocr page 32-

landschquot;, „Vlaamschquot;, „Belgischquot;, „Franco-Belgischquot; of „Neder-
landsch-Bourgondischquot; voor de algemeene stijlrichting der periode.

1 - Chansons, ongewijzigd uit het Bourgondische
repertoire in het Odhecaton overgenomen

nr. 54 Ma bouche ritnbsp;Ockeghem.

nr. 57 Ales regrets

nr. 71 Les grans regretsnbsp;Hayne.

nr. 83 Mon souvenir
nr. 45 Me (lees: ne) doibt
nr. 59 Mes penseesnbsp;( Compère.

nr. 87 Mais que ce fustnbsp;\

nr. 17 Mon mignault/Gracieuse (Busnois).
nr. 60 Fortuna per ta crudeltenbsp;Vincenet.

(Fortune par ta cruaulte)
nr. 70 Si a tort on ma blameenbsp;anon.

De chansons van Hayne toonen den typischen Bourgondischen
vorm. Deze is uitvoerig besproken door Jeppesen in het voor-
woord van „der Kopenhagener Chansonnierquot;. Gombosi wijdt er
eenige woorden aan in zijn boek „Jacob Obrechtquot;, blz. 3 e.v. Te-
samengevat toonen deze composities de navolgende eigenschappen:
Driestemmigheid is regel. De bovenstemmen, superius of cantus en
tenor vormen onderling een volledigen samenklank. De contra
(-tenor) is een harmonievullende en basvormende onderstem, die
somtijds, doch zelden, met den tenor kruist. Deze partij geeft bij
de cadensen dikwijls een octaafsprong, welke veelal door een rust
wordt onderbroken. Imitatie tusschen de bovenstemmen komt voor,
is niet regel.

Bij Ockeghem en Busnois neemt de contra dikwijls aan de
imitaties deel. Melodische herhalingen in één stem en reprises van
een gedeelte der compositie komen niet voor. De cadensen vallen
samen met de eindpunten der versregels; zij worden overbrugd,
en daardoor wordt een in alle stemmen gelijktijdige afsluiting ver-
meden, door den contra. De superius wordt in den aanvang van
iederen versregel meestal syllabisch behandeld om daarna, vooral
op de voorlaatste lettergreep, in meiismen op één of meer letter-
grepen over te gaan.

-ocr page 33-

De noteering is overwegend in het tempus imperfectum diminu-
tum; in het tweede couplet van het virelai wordt dit gaarne met
het tempus perfectum (diminutum) afgewisseld.
Tegenover het streng melodische karakter van de bovenstemmen
kan de contra een verschillende houding aannemen.
Bij Ockeghem en Busnois is een streven merkbaar ook den
contra melodischen inhoud te geven. Andere gelijktijdige compo-
sities toonen een contra met uitgesproken baskarakter. (Zie nr.
13 „Helasquot; van Caron; nr. 52 „Helasquot; van Tinctoris).
De genoemde composities van Hayne leveren voorbeelden voor
het bovenomschreven type.

Ook O c k e g h e m's „Ma bouche ritquot; toont in het algemeen dezelfde
eigenschappen. Op te merken valt hier een meerder gebruik van
imitaties tusschen superius en tenor; in andere composities ook
tusschen alle drie stemmen. Door de imitatietechniek worden de
bovenstemmen, c.q. de drie stemmen onderling meer afhankelijk,
doch ook gelijkwaardiger in melodische structuur.
Het streven de drie stemmen van het chanson met gelijk melo-
disch materiaal te vullen komt bij Busnois evenzeer als bij
Ockeghem voor. De prioriteit aan Ockeghem toe te kennen,
als E. H e r t z m a n n in „Adrian Willaert in der weltlichen Vokal-
musik seiner Zeitquot;, blz. 7, doet, blijkt met het oog op het werk van
Busnois niet geheel verantwoord. Erkend dient echter, dat de
doorimitatie een Nederlandsch stijlkenmerk is.
De composities van Compère en Busnois (nrs. 45, 59, 87 en
17) geven een zoodanig van den Bourgondischen stijl afwijkend
beeld, dat zij later, in ander verband, behandeld zullen worden.
De aanwezigheid van deze composities in Dijon doet onderstellen,
dat zij daar latere invoegingen zijn. „Ne doibtquot; komt in Dijon
voor aan het einde van het handschrift en is door een andere
hand dan die van den hoofdschrijver geschreven; „Mon mignault
Gracieusequot; i) is door den hoofdcopiist geschreven. Het stuk
staat na „Brunettequot;, fol. 173v.-174r., eene compositie, die met
„Mon mignaultquot; sterk gemeenzame trekken heeft.
Dat W. Lab. door twee schrijvers is geschreven en uit twee in tijd
verschillende deelen bestaat, toonde Jeppesen aan (der Kopen-
hagener Chansonnier).

-ocr page 34-

Bij de hier behandelde groep behooren naar hun stijl nog:
nr. 63 Malor me bat
en het reeds genoemde

nr. 60 Fortuna per ta crudeltenbsp;Vincenet.

Volgens het Odhecaton en St. G. 461 is „Malheur me batquot; van

Ockeghem.

Fl. XIX, 59 en R. Gap. GiuL wijzen het stuk aan Martini toe.
Sedert de onderstelling van Joh. Wolf, dat Johannes Martini
en Johannes (Ockeghem) de St. Martin (de Tours) identiek zou-
den zijn (Obrecht, Werken, Missen I) is van Martini te veel werk
bekend geworden, om deze identificatie nog mogelijk te doen zijn.
De compositie heeft het type van „Ma bouche ritquot; met imitaties
in de bovenstemmen; de contra neemt tweemaal aan de imitatie
deel.

nr. 60, „Fortuna per ta crudeltequot; staat den bovenbesproken com-
posities in stijl zeer na. In Roth. fol. 34 v. komt dit chanson voor
met tekstincipit „Fortune par ta cruaultequot;.

Voorzoover uit de thematische catalogus kon blijken, is het dezelfde
compositie, met kleine afwijkingen in den contra. Door de be-
treurenswaardige omstandigheid, dat het manuscript Roth, sinds
eenige jaren naar een onbekende plaats is overgebracht, was ver-
dere vergelijking van tekst en muziek niet mogelijk. Tot nader
onderzoek moet de vraag, of men hier met een Franschen of met
een Italiaanschen tekst te doen heeft, onbeantwoord blijven, al is
het eerste het meest waarschijnlijk. Dat het stuk een Italiaansche
compositie zou zijn, is wel uitgesloten.

In nr. 70, „Si a tort on ma blameequot;, komt eene herhaling van de
eerste twee muzikale zinnen voor. W. Lab. geeft het chanson op
fol. 108 v.-l09 met volledigen tekst in den superius en gedeeltelijken
tekst in tenor en contra. De tekst blijkt een ballade-strofe te zijn,
waardoor de herhaling verklaard is. (zie blz. 29 e.v.) i).

2 - Chansons, overgenomen uit het Bourgondi-
sche repertoire met wijzigingen
nr. 9 Amours amoursnbsp;Hayne.

nr. 20 De tous biensnbsp;Hayne.

nr. 13 Helasnbsp;Caron.

-ocr page 35-

nr. 35 Le serviteurnbsp;anon.

nr. 95 De tous biensnbsp;bew. van Josquin.

De drie eerstgenoemde chansons zijn gewijzigd door toevoeging
van een „altusquot; aan de drie bestaande stemmen. Deze toegevoegde
stem is van de hand van iemand uit Petrucci's onmiddellijke om-
geving. De meeste der toegevoegde alten komen alleen in het
Odhecaton of ook jongere handschriften voor. Of Petrucci's ver-
zamelaar en muzikaal adviseur voor het Odhecaton, de in den
aan het Odhecaton voorafgaanden brief van Bartholomeus Bu-
drius aan Hieronymus Donatus genoemde Petrus Castella-
nus, predicatorum familia, is, daarvoor ontbreken aanwijzin-
gen!).

De toegevoegde partijen vullen de harmonieën tot volledige drie-
klanken in grond- en sextaccoordligging aan. Rhythmisch en melo-
disch zijn zij minder rustig dan de drie origineele stemmen. De aan-
vulling berust steeds op een harmonisch, niet op een melodisch-
contrapuntisch principe. Bindingen van een kortere noot aan een
langere en open quinten parallellen getuigen van de mindere vaar-
digheid of zorg, waarmede de toegevoegde partij is gemaakt en
geven haar het karakter van een vulstem. Het streven de drie-
stemmige composities in vierstemmige te veranderen en het ver-
langen naar harmonische volheid van klank is als een Italiaan-
sche smaakrichting te beschouwen. In den bassus, zoo heet de
contra in de vierstemmige composities, wijzigt de Odhecaton-uit-
gave steeds den octaafsprong in een Dominant-Tonica-sprong.
„Helasquot; van Caron toont in de drie oorspronkelijke stemmen merk-
waardige eigenschappen. Het stuk is genoteerd in tempus imper-
fectum diminutum; onmiddelijk op elkaar volgende door een punt
verlengde breven brengen voor ons modern gevoel een tijdelijke
omzetting in de driedeelige maat. Hetzelfde wordt ook aangetroffen
in Tinctoris' „Helasquot;. In beide composities wordt opbouw in
sequensen aangetroffen. In Caron's chanson ook melodische (moti-
vische) herhalingen. Deze eigenschappen zijn in het algemeen
vreemd aan het Bourgondische chanson. Zij worden, in sterkere
mate, teruggevonden in nr. 64, Josquin, „La plus des plusquot; en nr.
80, Ghiselin, „La Alfonsinaquot;. Vergelijk ook Gombosi, Jacob Ob-
recht, blz. 25 en infra blz. 36.

-ocr page 36-

Het is mogelijk, dat nr. 93, „A laudienchequot; ook tot de hier besproken
groep behoort. Een driestemmige zetting is niet gevonden. De com-
positie, die in het Odhecaton aan Hayne wordt toegeschreven,
wijkt af van het gewone type van diens chansons. De groote am-
bitus van de bassus, de volledige toonladderfiguren en het gebruik
van kleine notenwaarden, minimae en fusae, in alle stemmen, wek-
ken twijfel aan de juistheid van die toeschrijving. Fl. XIX, 59
geeft de compositie anoniem. Opmerkelijk is de benaming der drie
onderpartijen in het Odhecaton: tenor, contra en bassus. Het is
de eenige maal dat in het Odhecaton de stemmen deze benaming
in een vierstemmige compositie dragen. In Fl. XIX, 59 heet de
bassus ook contra. De diepe basligging van beide contra's heeft
misschien belet de benaming altus te gebruiken. Deze diepe ligging
van beide contra's, in F-sleutel op de vierde lijn genoteerd, komt ook
voor in nr. 42, „Je ne demandequot; en nr. 33 „Acordes moiquot;i), beide
van Busnois. In „Je ne demandequot; noemen Fl. XIX, 59 en Odhecaton
de onderstemmen altus en contra, in de eene bron echter juist
andersom dan in de andere. In Par. 15123 heeten beide stemmen
contra.

Ingrijpender zijn de wijzigingen in die composities, die superius
en tenor van het origineel handhaven en twee nieuwe stemmen,
altus en bassus, er bij componeeren.

Als origineele compositie „Le serviteurquot; is de lezing in o.m. Dijon,
Wolf. en Pav., de laatste in facsimile bij Jeppesen, der Kop. Chans.,
te beschouwen. Geen der ons bekende bronnen geeft den compo-
nist aan. Besseler (Z. f. Mw. XI blz. 6) schrijft de compositie aan
Dufay toe. Op welken grond die toeschrijving plaats heeft wordt
daar niet vermeld. De toekenning aan Busnois in het Bologneser
exemplaar van het Odhecaton kan op de bewerking betrekking
hebben.

De bewerking heeft het stuk in wezen veranderd. Hiervoor pleiten
het As-groot accoord in het begin van de compositie en, iets ver-
der, de toegevoegde imitaties en de melodische en rhythmische
bewegelijkheid van altus en bassus tegenover superius en tenor en
vergeleken met den anderen contra.

Ook nr. 95 toont eene bewerking door handhaving van twee stem-
1) Muziekvoorbeeld nr. II.

-ocr page 37-

men en toevoeging van twee contra's. Zij is van Josquin. De
twee contra-stemmen zijn een canon ad minimam voor twee ge-
lijke stemmen. Gombosi wijdt in zijn Obrecht-boek een bespre-
king aan deze compositie, die, vooral in verband met de daaraan
voorafgaande beschouwingen over andere „De tous biensquot;-bewer-
kingen, belangrijk is. Josquin's bewerking is een voorbeeld van
cantus-firmus techniek, in dit bijzondere geval van een dubbelen
cantus-firmus met een canon als contrapunt. De bewerking kan
minder als een nieuwe compositie dan als een contrapuntische
studie, in casu heel knap geslaagd, gelden.

3 - Cantus-firmus bewerkingen

Deze beschouwing leidt tot die composities, die haar ontstaan te
danken hebben aan een cantus-firmus bewerking van één
stem, superius of tenor, van een lied uit het Bourgondische reper-
toire.

nr. 48 Aies regretsnbsp;Agricola.

nr. 53 Venis regretsnbsp;Compère,

nr. 21 Jay pris amoursnbsp;Japart.

nr. 73 De tous biensnbsp;Bourdon.

Nr. 48 heeft als cantus-firmus den tenor van nr. 57, de gelijknamige
compositie van Hayne. Gombosi bespreekt deze composities te-
gelijk en in vergelijking met C o m p è r e's „Venes regretsquot; (nr. 53)
in zijn artikel „Ghizeghem und Compèrequot; in het Adler-Festschrift
1930.

Naar aanleiding van die studie zij de aandacht gevestigd op een
serie van zeven „regretsquot;-chansons die Br. 11239 openen. Het in
onderling verband en samenhoorigheid voorkomen dier compo-
sities in één handschrift werpt licht op de beteekenis, die aan de
teksten moet toegekend worden.

Dat Compère eenzelfde tenor bewerkt bij het componeeren van
een verwanten tekst, die het tegengestelde uitdrukt, is te ver-
klaren door het gebruik op een compositie een réponse te schrij-
ven. Voorbeelden van dit gebruik zijn: uit ouderen tijd, Guil-
laume de Machault, ballade met het refrein „Je vois assez
puisque je vois ma damequot;. Ad 1er, Handbuch der Musikgesch., I,
blz. 270; uit den tijd van het Odhecaton, „Ma bouche plantquot;

-ocr page 38-

in Fl. XIX, 59, fol. 35v.-36r., anon.; uit lateren tijd, „Nesse
pas ung grant desplaisirquot; van J o s q u i n en „Si vous navez aultre
desirquot; van Jo. le Brung, nrs. 8 en 8a in Smij ers' uitgave van
de werken van Josquin, wereldlijke werken.

Gombosi vergelijkt I.e. de bewerkingen van Agricola en Com-
père met elkaar. Naar aanleiding van die vergelijking trekt schrij-
ver conslusies over de wijze van cantus-firmus-bewerkingen van
deze componisten. Het feit, dat C o m p è r e een „réponsequot; met ge-
bruikmaking van Hayne's tenor schreef, maakt, dat deze verge-
lijking niet geheel zuiver is.

In Agricola's cantus-firmus bewerking van Hayne's lied zijn
de persoonlijke kenmerken: drukke omspeling van in verhouding
lange cantus-firmus noten, met voorliefde voor gesloten toon-
ladder-figuren, die tot anderhalf octaaf omspannen. Agricola's wer-
ken met lange cantus-firmus noten komt duidelijk uit in nr. 47,
„Lhome banniquot;, waar de tenor ad longam genoteerd is.
„De tous biensquot; van Bourdon is een driestemmige compositie
met den tenor van Hayne's chanson als cantus-firmus. Het werk
geeft niet het beeld van modernere opvattingen ten opzichte van
den Bourgondischen stijl. Een enkele sequentische gang de 49e-
51e maat verdient de aandacht. In de vijfde maat wordt de oplos-
sing naar g-mineur vermeden, doordat de f, die bij Hayne aan-
leiding geeft verhooging naar fis toe te laten, door een sprong
naar bes f moet blijven. Ditzelfde komt voor in den tenor van
Hayne in de maten 18-19.

Nr. 21, „Jay pris amoursquot; van J a p a r t is een voorbeeld van een
discant-cantus-firmus, waaraan drie begeleidende stemmen toe-
gevoegd zijn, met gebruikmaking van imitaties, die het origineel
in Par. 4379 ook geeft. Te noteeren valt de transpositie van de
gegeven melodie naar g, één toon lager.

Aan het slot van nr. 83, „Mon souvenirquot; van Hayne, is in afwijking
van alle andere bronnen in het Odhecaton een coda van vier
maten toegevoegd. Dit is een coda-toevoeging, zooals die hierna
bij de balladevormen wordt aangetroffen, de herhaling van de
vier laatste maten (zie blz. 32).

-ocr page 39-

4 - Composities op rondeau- en virelalteksten met
jongere stijlkenmerken

nr. 33 Acordes moynbsp;}

T J J gt;nbsp;Busnois

nr. 42 Je ne demande ^

nr. 59 Mes pensees

nr. 77 Le renvoy

nr. 87 Mais que ce fust ^ Compère.
nr. 51 Se mieulx
nr. 58 Garisses moy
nr. 12 Cest mal charche
nr. 38 Je nay dueul

nr. 55 Royne de fleursnbsp;Agricola.

nr. 81 Leure e venue \

nr. 82 Jay bien a huer I

nr. 15 Pourquoy nonnbsp;de la Rue.

nr. 86 Ha traytre amoursnbsp;Stokem.

Nr. 331) en 42 zijn voor vier stemmen gecomponeerd. Dit wordt
aangetoond door de afwisselende duo's, door het feit, dat
de composities zonder altus hier en daar éénstemmig zouden wor-
den en door het melodisch verloop van den altus, terwijl ook de
beide chansons in alle bekende bronnen vierstemmig voorkomen.
Beide composities toonen kenmerken, die afwijken van het Bour-
gondische lied-repertoire, ook van de in Dijon voorkomende chan-
sons van Busnois; de reeds eerder genoemde afwisselende duo's;
de elkaar met dezelfde notengroepen antwoordende baspartijen
in nr. 33, tweede deel en de daarop volgende afstand-verkorting
dier antwoorden tot één noot (hoquetus). Beide stukken zijn vier-
stemmig met twee diepe contra's (zie de opmerking naar aan-
leiding van nr. 93, blz. 20).

Aan het einde van dit chanson wordt het slotaccoord in den altus
opgehouden, in nr. 33 door een voorhouding van de sext vóór de
quint, in nr. 42 door een omspeling van de quint, welke omspeling
de terts voorbijgaand doet klinken.

Aan deze behandeling van het slotaccoord, die meerdere malen
in het Odhecaton voorkomt, worden enkele woorden gewijd.

-ocr page 40-

Nr. I van de muziekbijlage geeft eenige voorbeelden, alle genomen
uit het Odhecaton. Een voorhouding van de quint door de sext in nr.
33 geeft ook nr. 19 te zien; een verwante techniek toonen de nrs.
14, 49 en 61. Nr. 14 is, als nr. 42, een voorbeeld van het voorbij-
gaand doen klinken van de terts tijdens de verlenging van het
slotaccoord. De terts in de slotaccoorden van de nrs. 6, 24, 29, 38
en 93 wordt weggeleid. Het slot van de canon nr. 95 laat ook
eerst terts en quint van den drieklank hooren om beide stemmen
dan naar den grondtoon te voeren. Nr. 67 behoudt de terts in het
slotaccoord in de bovenstem. De laatste maat van muziekbijlage
III geeft een voorbeeld uit Dijon met terts in het laatste accoord.
Een merkwaardige slotverlenging geeft Agricola in de nrs. 65 en
38, in de laatstgenoemde compositie na het eerste deel, dus bij de
volledige afsluiting van het virelai. In nr. 65 lette men op de af-
sluiting in a, onderdominantsluiting, waarna de grondtoon A naar
E wordt gevoerd en het slot phrygisch wordt.

Het opzoeken van de terts in het slotaccoord doet op den eersten
blik aan Italiaanschen invloed denken. Men vindt echter van de
besproken behandeling van het slotaccoord een directe verwant-
schap en een geheel overeenkomstige techniek in Ockeghem's
missen. In het bijzonder geven de vierstemmige missen (bijv. Missa
de plus en plus) hiervan voorbeelden. Dat deze verlenging van het
slotaccoord door omspeling van den slotnoot in een contra in de
groote chansons van Josquin een uitgebreidere voortzetting vindt,
ligt, wanneer men deze vergelijkt met de even besprokene, voor de
hand.

In de frottole-litteratuur treft men eenigszins overeenkomstige be-
handeling van het slotaccoord aan, bijv. in de nrs. 9, 21, 22 en 23
van de VlIIste jaargang van de Publikationen älterer Musik. Deze
zijn echter van andere constructie dan de uit het Odhecaton aan-
gehaalde maten en dan de geciteerde voorbeelden van Ocke-
ghem. In de frottolen vindt een wisseling van tonica en onder-
dominant in de bewegende altus en tenor plaats, terwijl cantus
en bassus op een tonica-orgelpunt rusten. Ook van deze techniek
vindt men weerklank bij Josquin, in zijn latere werken.
De nrs. 33 en 42 zijn, naar deze waarnemingen, werken van Bus-
nois uit een periode na omstreeks 1475—1480.
De composities van Compère komen gedeeltelijk reeds voor in

-ocr page 41-

Dijon en W. Lab. (zie blz. 17). Zij worden hier gezamenlijk be-
sproken, daar dezelfde kenmerken te constateeren zijn.
„Me (lees Ne) doibtquot; (nr. 45) heeft aanvangs-imitatie in alle stem-
men. Opmerkelijk is de gevariëerde imitatie in de 30e-32e maat.
Basgangen als in maat 35-37, 44-46 en 58 tot slot, homophone ac-
coorden in maat 38-41 en melodische herhalingen in maat 44 tot
slot wijzen op een op die plaatsen meer harmonische dan melo-
disch-contrapuntische werkwijze.

„Mes penseesquot;, nr. 59, zie muziekbijlagen nr. V, toont een van het
algemeen Bourgondische type afwijkende factuur. Imitaties in alle
stemmen, driestemmigheid, afgewisseld door duo's, „redictaquot; en
melodische herhalingen geven de compositie een geheel ander aan-
zien. Het in alle stemmen motivisch wederkeerende

bewijst een veranderde houding ten opzichte van den melodischen
bouw. Het stuk heeft als de besproken chansons van Busnois paars-
gewijze responsoriale behandeling van de stemmen.
In „Le renvoyquot;, nr. 77 treft men herhalingen van melodiedeelen
aan. Zoo komt een melodisch gegeven van den eersten versregel
terug in den derden; de melodie van den tweeden versregel wordt
herhaald als laatste fraze; de melodische opzet van den vierden
versregel, tweede deel van de hoofdstrofe, is in cantus en contra
een variatie van den aanvang van den superius.
In „Mais que ce fustquot;, nr. 87, komt een melodische herhaling voor
op de woorden „pour ung petit coupquot;.

amp; rt ■■-—1
11=

In ^

pour un^

O °

pe-tit

quot; O

pour ung pe-tit
-^

pour mg

pe-tit coup

O-

-izHÄ^-Z5—

-s-

O O

poup

ung pe-

tit pour

' 1

mg pe-tit

pour ung

pe-tit coup
-

W-

O I P

-ocr page 42-

Deze techniek zal hieronder weder gevonden word in composities
op vrijere dichtvormen.

Of het rondeau „Se mieulxquot; tot tekst heeft „Se mieulx ne vient
damourquot;, dat op andere muziek o.m. in Kop. (zie uitgave Jeppe-
sen) voorkomt, kon niet vastgesteld worden.

In al deze composities is herhaling van motieven een vast
toegepaste werkwijze.

Bij Agricola vindt men andere kenmerken. Nr. 12 „C'est mal
charchequot; i) sluit na de beginwoorden in alle stemmen af op een
volledig accoord met een „coronaquot; of „mora generalisquot;.
(Men zie de opsomming van 16e eeuwsche termen voor het begrip
fermât e, Joh. Wolf, Handbuch der Notationskunde I, blz.
385). Van deze opening, die ook in nummer 15 voorkomt, geeft
E. H e r t z m a n n in zijn reeds genoemd boek over Adrian Willaert
een voorbeeld van Brumel, het chanson „Tous les regretsquot; uit Br.
11239. De meening van Hertzmann, blz. 15, dat de homophone
schrijfwijze met de Italiaansche frottole-composities verwant is
heeft veel, dat haar aannemelijk doet zijn. Niet te vergeten is ech-
ter, dat homophone accoorden in een polyphone compositie reeds
in composities van Dufay en tijdgenooten en reeds bij C i c o n i a
(Oxford 213), ja bij deMauchault worden gevonden; bij deze
componisten heeft de homophone schrijfwijze echter meestal een
bepaalde bedoeling in verband met den tekst.
Het bedoelde accoord bestaat in de 3-stemmige lezing uit verdub-
belden grondtoon en terts.

Nr. 82, „Jay beau huerquot; werkt met motiefherhalingen, vooral in
het tweede deel, en met sequensen. Als motief doet een voor Agri-
cola typische toonladderfiguur dienst.

Nr. 47, „Lhome banniquot;, is wellicht gecomponeerd op het rondeau
met die beginwoorden (zie bijlage III, nr. 47). Het stuk is een
cantus-firmus-arbeid op een tenor, die, als reeds medegedeeld,
ad longam genoteerd is en relatief uit lange notenwaarden bestaat.
Cantus en contra omspelen den tenor op voor Agricola kenmer-
kende wijze in korte notenwaarden, zonder imitaties, hier en daar
in parallelle tertsen gaande en met voorliefde voor toonladder-
figuren. (Zie de bespreking van „Ales regretsquot;, blz. 22).
Agricola's „Je nay deuelquot; kon vergeleken worden met de in drie
Muziekvoorbeeld nr. VI.

-ocr page 43-

stemmen tekstdragende lezingen Br. 228 en Lo. 20 A XVI. De tekst
is een virelay, waarvan de genoemde bronnen de eerste twee stro-
fen geven. Ambros (Gesch. der Musik, III, blz. 248) merkt reeds op,
dat Agricola voor zijn compositie het aanvangs-basmotief van
Ockeghem's chanson met dezelfde beginwoorden gebruikt. De tekst
is echter een geheel andere; Ockeghem componeerde het rondeau
,,Je nay dueil que je ne suis mortequot;, Agricola een virelai
„Je nay deuil que de vous ne viegnequot; (zie bijlage III, nr. 38).
De beide composities staan onmiddellijk na elkaar in Lo. 20 A XVI.
Over het accoord in het midden zie supra blz. 24. Ook de muzikale
afsluiting van het tweede couplet biedt een merkwaardigheid. Na
de sluiting op een volledig accoord van C, welk accoord in Br. de
slotlettergreep van den tekst draagt, komen vier maten met een
aangehouden a in den cantus een nieuw tonica-onderdominant-
tonica slot in a brengen, blijkbaar een modulatie naar het da capo
van het eerste deel.

Nr. 81, „Leure e venue / Circumdederuntquot; behoort thuis in de
groep chanson-motetten. De compositie heeft den vorm van
een virelai, in verband met den vorm van den Franschen
tekst.

In nr. 55, „Royne de fleursquot; valt een verwaarloozing van het vorm-
verband tusschen tekst en compositie waar te nemen. De reprise
in de, hier vier-regelige, tweede strofe van het virelai is muzikaal
uitgeschreven en sterk gevarieerd. Cantus en tenor vangen de bij
de tweede strofe behoorende melodie reeds vóór het coronateeken,
vóór het accoord, dat eerste en tweede strofe van elkaar scheidt,
aan. Dit blijkt uit de gevarieerde herhaling en uit vergelijking
met de melodie bij Gérold (Ie manuscript de Bayeux), die genoeg
overeenstemming vertoont, deze vergelijking mogelijk te maken.
Hierdoor is het geheele chanson te beschouwen als een bewerking
van een cantus-firmus, althans als gemaakt naar een cantus prius
factus.

In nr. 15, „Pourquoy nonquot; van P. de la Rue, komt de besproken
harmonisch volledige afsluiting met corona in den aanvang drie-
maal, telkens verschillend, voor. Veelvuldig wisselen homophone
harmonieën met uit imitatie ontstane samenklanken af. De tekst
is naar vorm en rijmstelling te oordeelen, een eerste strofe van
een rondeau. Met de middenafsluiting is door den componist geen

-ocr page 44-

rekening gehouden. De bronnen Br. 228 en 11239 geven ook geen
afsluitingsteeken.

Het kleine rondeau op een 16-regelig gedicht nr. 86, „Ha traytre
amoursquot; van Stokem, toont door imitatie gelijkwaardigheid der
drie stemmen.

5 - Combinatietech niek

In het Odhecaton komen eenige composities voor, die meerdere
liederen aan elkaar contrapuntisch verbinden, althans een der
stemmen doen bestaan uit een bekend lied. Deze werkwijze is ver-
want aan de cantus-firmus techniek.
Zij is in deze composities verschillend.

nr. 6 Jay pris amours / De tous biensnbsp;anon.

nr. 19 Porquoy je ne puis dire / Vray dieu damours Stokem.
nr. 17 Mon mignault / Gracieusenbsp;(Busnois).

nr. 31 Amor fait mult tant que nostre argent dure \

Il est de bonne heure nenbsp;( (Japart)

Tant que nostre argent durenbsp;\

(nr. 3 Hor oires une chanzonnbsp;anon.)

Nr. 17, „Mon mignault / Gracieusequot; i) komt, muzikaal geheel gelijk
aan de lezing van het Odhecaton, in Dijon voor. (Zie de opmer-
king op blz. 17). De superius heeft den vorm van een Bourgon-
dische rondeau-compositie. Hiervan getuigen mede het corona-
teeken en de tekst in Dijon. De middenstemmen geven een lied
in den volkstoon, met herhalingen en refrein (zie ook blz. 34). Zij
zijn canonisch en imitiatief verbonden. Dit lied „Gracieusequot; heeft
dubbelen tekst. Of de tweede tekst een volgend couplet is of dat
beide teksten gelijktijdig werden gezongen, is niet met zekerheid
vast te stellen. Hoe dit veeltekstig geheel is uitgevoerd is een vraag,
die ons stelt voor een moeilijk probleem. Merkwaardig is zeker,
dat Dijon een tweede voorbeeld van geheel gelijke structuur op-
levert in „Brunette je vous ay amee / Brunette au sourcil noirquot;.
De compositie-techniek van „Mon mignault / Gracieusequot; schijnt
deze te zijn, dat Gracieuse een cantus prius factus is, canonisch
bewerkt, waarover het rondeau „Mon mignaultquot; gecomponeerd is.
Combinaties met „Vray dieu damoursquot;, als in nr. 16, komen meer-

-ocr page 45-

malen voor. Men zie hierover Ambros, Geschichte der Musik, III,
blz. 261, waar de aandacht gevestigd wordt op de interessante
opmerking bij Tinctoris, Liber de arte contrapuncti, Coussemaker
IV blz. 149. „Vray dien damoursquot; kan als cantus primus factus
aangenomen worden. Een tekst of melodisch voorbeeld van „Pour-
quoy je ne puis direquot; werd niet gevonden. De compositie is te
beschouwen als een driestemmige op een tekst „Pourquoyquot; met
als cantus firmus het lied „Vray dienquot;.

Het anonieme „Jay pris amours / De tous biensquot; is een combinatie
van twee reeds bestaande liederen. Men zie de bespreking van
Gombosi, Jacob Obrecht I blz. 64 en volgende. De herhalingen van
dezelfde notengroepen, die Gombosi I.e. „Verlegenheitsgängequot;
noemt, zullen in het Odhecaton vaker aangetroffen worden als
speciale effecten, die zich ontwikkelen tot een soort langzame
trillerfiguur.

Een volledige combinatie-techniek toont nr. 31, „Amor fait muitquot;
(en andere teksten) van Japart. Drie stemmen konden als reeds
bestaande liederen gevonden worden. De bassus heeft wel tot voor-
beeld de bas van Obrecht's „Tant que notre argent duraquot;, Obrecht-
uitgave, wereldlijke werken nr. 11, zie ook de inleiding en de uit-
gave van Japart's compositie, ibid. blz. 99). De melodieën en teksten
van de middenstemmen zijn in andere bronnen te vinden (zie
bijlage II, nr. 31). De stem „Amor fait muitquot; schijnt op den
ondergrond der drie gegeven stemmen gecomponeerd te zijn.
Daar de tekst(en) niet gevonden zijn, bestaat geen zekerheid over
het karakter van nr. 3, „Hor oiresquot;. Het stuk maakt den indruk
in de hier besproken groep geplaatst te moeten worden.

6 - Chansons in balladevorm

In het Bourgondische repertoire komen nagenoeg geen composi-
ties op andere dichtvormen dan rondeaux en virelais (bergerettes)
^oor. In het Odhecaton zijn er vele te vinden op gedichten in Fran-
schen balladevorm.

Deze is een coupletvorm, meestal bestaande uit drie of vier stro-
fen van ieder acht versregels. De laatste of de laatste twee vers-
regel (s) vormen het refrein, dat aan het einde van ieder couplet
terugkeert. Muzikaal worden de couplets zoo behandeld, dat de
versregels 3 en 4 een herhaling zijn van de eerste en tweede.

-ocr page 46-

Gedurende de 14e eeuw is de ballade de hoofdvorm van het wereld-
lijke lied. Na Guillaume de Machault begint zij op den
achtergrond te geraken, en plaats te maken voor de rondeau-
vormen. (Zie Erna Dannemann, Die spätgotische Musiktradition
in Franchreich und Burgund vor dem Auftreten Dufays, Strass-
burg 1936). In den tijd van Dufay en Binchois komt de ballade-
vorm minder voor dan de rondeau- en virelai-vorm. In het thans
door uitgave bekend geworden deel van het Bourgondisch reper-
toire komen nagenoeg geen chansons in balladevorm voor i).
Zeer opmerkelijk is daarom het weer op den voorgrond treden
van ballade-vormen.

Daar de meeste ballade-composities blijk geven gemaakt te zijn
naar een te voren bestaand lied, zij eerst de aandacht gericht op
het gebruik van een cantus-prius-factus in het chanson.
Er zijn twee gevallen, in welke men het bestaan van een cantus-
prius-factus kan en moet aannemen: wanneer dit oudere gegeven
bekend is en wanneer over eenzelfde gegeven meerdere, van elkaar
onafhankelijke, composities bekend zijn. De Fransche chansons
van D u f a y en zijn tijdgenooten en navolgers zijn origineele com-
posities, althans, behoudens zeer enkele uitzonderingen moet dit,
bij volkomen gebrek aan bewijs van het tegengestelde, aangeno-
men worden. Dufay's chanson „La belle se sietquot; is een compositie
op een gegeven (volks-) lied (zie van den Borren, Dufay, blz. 268,
ook voetnoot 3). Hiervoor spreekt ook de bijzondere vorm van
den tenor, een A B A vorm met vele melodische herhalingen.
Hoewel noch herkomst, noch de wellicht bestaan hebbende com-
positie van Busnois (zie de uiteenzettingen van Gombosi en Pla-
menac in Z.f.Mw. X blz. 609 en XI blz. 376) bekend zijn, is het
zeer mogelijk, dat het lied „Lhomme armequot; evenals „La belle se
sietquot; een praeëxisteerend volkslied is geweest. Als regel mag echter
aangenomen worden, dat de rondeaux en virelais van Dufay en
later tot en met het Bourgondische repertoire niet op een cantus-
prius-f actus zijn gebouwd.

De tot tegenovergestelde meening komende uiteenzetting van
W. Gurlitt in „Burgundische Chanson- und deutsche Liedkunst
des 15. Jahrhundertsquot; (Kongreszbericht Basel 1924 blz. 158) kon

Voor de in W. Lab. voorkomende ballade „Si a tort on ma blâméequot;,
zie blz. 18.

-ocr page 47-

ons niet overtuigen. Het feit, dat chansontenores in de Basses-
dances de Marie de Bourgogne voorkomen, kan met hetzelfde recht
verklaard worden als een bewerking van deze tenoren als basse-
dances.

In mis en motet is de tenor-cantus-firmus techniek in de 15e eeuw
ouder dan in de chansons.

Nr. 10 Bergerette Savoyenenbsp;Josquin.

Nr. 11 Et qui le diranbsp;Isaac.

Nr. 14 Adieu mes amoursnbsp;Josquin.

Nr. 22 Se congie prisnbsp;Japart.

Nr. 29 (Ne) loseray (je) direnbsp;anon.

zijn alle balladen.

Nr. 30 Hellas quelle est a mon grenbsp;Japart.

Nr. 79 Madame helasnbsp;anon.

zijn in muziek en tekst virelais met eenige kenmerken, overeen-
komende met de genoemde balladen.

De teksten der vroeger behandelde rondeaux en virelais zijn naar
inhoud en vorm hoofsche poëzie, dit is de poëzie der vorsten en
ridders, laatste bloei van de trouvère- en troubadour-gedichten.
Met de hier genoemde balladen treedt een ander element naar
Voren, zoowel poëtisch als muzikaal.

Er zijn muzikale redenen deze liederen te beschouwen als in oor-
sprong volksliederen. Dat men in het onderhavige geval met reeds
bestaande liederen te doen heeft, daarvoor geeft elk der genoemde
composities een duidelijke aanwijzing.

Van nr. 10 geeft Par. 12744 een melodisch overeenkomstige doch
afwijkende lezing; van nr. 11 zijn meerdere bewerkingen van het
zelfde lied gevonden; de melodie van nr. 14 wordt in Par. 12744
gegeven met een anderen tekst; deze lezing wijkt rhythmisch af;
van nr. 22 zijn afwijkende bewerkingen van andere componisten
gevonden; Par. 12744 geeft een afwijkende lezing van de melodie;
Van nr. 29 bestaat een melodisch afwijkende lezing in Par. 5594
(Bayeux).

De inhoud der gedichten is een geheel andere dan die der hoofsche
Poësie; hier „amour courtoisquot;, bezongen in stereotype vormen en
öiet steeds terugkeerende zelfde woordenkeus, zonder afwisseling
Van inhoud of gedachte, daar robuste, spottende, veelal aan het
grove naderende toon, voorliefde voor verrassende refreinwen-

-ocr page 48-

dingen en dikwijls humoristisch. Paris en E. Heidt vinden geen
vaste normen, volgens welke een gedicht onder de hoofsche poëzie
of onder volks-poëzie gerangschikt moet worden.
De melodische gegevens geven hier eenige aanwijzing; en ook de
wijze waarop de componisten deze bewerkten. De liederen zijn
syllabisch gehouden. Wanneer de bewerker dit niet geheel doet,
kan toch de onversierde melodie gemakkelijk teruggevonden wor-
den. Rhythmisch komt indeeling in periodes van vier maten veel
voor. Dikwijls kan de cantus-firmus gemakkelijk hiertoe herleid
worden.

In nr. 10 „Bergerette Savoyenequot; brengt Josquin de melodie
bijkans onversierd in den superius; de tenor in voorimitatie ver-
siert haar; ook de altus neemt aan de imitatie deel. De bassus
geeft een vrije bas-partij. In het tweede deel brengen tenor en
superius afwisselend de melodie, waarvan tweemaal één periode
herhaald wordt. De superius herhaalt de derde zin van dit deel,
ook de laatste muzikale periode wordt gerepeteerd. Het refrein is
muzikaal onafhankehjk van de op ballade-wijze terugkeerende
aanvangsmelodie. In het tweede deel komt een driestemmig ge-
deelte voor in faux-bourdon.

Japart's „Si congie prisquot;, nr. 221), brengt de melodie in den
superius, de tenor geeft een enkele aanvangsimitatie, doch zeer
vrij; op dezelfde wijze doet dat ook de bassus. De altus heeft het
karakter van een toegevoegde harmonische vulstem, waarmede
niet gezegd is, dat het chanson eerst driestemmig heeft bestaan; dit
is zelfs niet aan te nemen. Na de laatste muzikale periode wordt
geëindigd met een kort coda. Het gegeven bestaat uit twee muzi-
kale zinnen, die eerst voor de derde en de vierde versregel her-
haald worden en dan het refrein vormen; de vijfde en zesde vers-
regel dragen een verwante melodie.

Nr. 11, „Et qui le diraquot; van Isaac, met de voor volksliederen eigen-
aardige woordherhaling „Et qui la dira diraquot;, is doorgeimiteerd
behandeld. De bas onttrekt zich hier en daar aan de imitatie om
een zelfstandige baspartij te vormen. De achtregelige ballade heeft
als muzikale structuur A B C A. In tegensteUing met „Si congie
prisquot; is de compositie van de laatste A in alle stemmen gelijk
aan de eerste zetting.

-ocr page 49-

Josquin's „Adieu mes amoursquot;, nr. 14, toont een andere compositie-
techniek. De cantus-firmus is in twee stemmen gegeven; de tenor
geeft het lied onversierd; de bassus imiteert den tenor met enkele
wijzigingen terwille van het harmonisch verloop en enkele ver-
lengingen om tezamen te sluiten. Hiertegen geven cantus en altus
contrapuntische stemmen, die op momenten den cantus-firmus imi-
teeren, maar in hoofdzaak vrije tegenstemmen, hier en daar onder-
ling imitatief verbonden, zijn. In deze beide stemmen vallen
sequensen, motiefherhalingen en omkeering van reeds gehoorde
motieven op. Vorm van gedicht en compositie A i B A 2, waarbij A 2
in alle stemmen gelijk A1 is.

Het anonieme „(Ne) loseray (je) direquot;, nr. 29, is in alle stemmen
imitatief behandeld; de melodische inhoud van het oorspronke-
lijke lied is het best bewaard in cantus en tenor; bassus en altus
wijken hier en daar af, ter completeering van een harmonie of om
tot een gemeenschappelijk slot te komen. De eerste imitatie in den
altus is verkort. Dit zou een reden kunnen zijn om te overwegen
de compositie aan Compère toe te schrijven. In het midden-
gedeelte is de cantus-firmus over drie bovenstemmen verdeeld.
Vorm van gedicht en compositie ABA'. De tweede A is tegen het
slot een variatie van de eerste.

Van twee virelais volgt hier de bespreking, omdat daarin invloed
van den bovenbesproken ballade-vorm aan het licht komt: Nr. 30,
„Helas que il est a mon grequot; van Japart en Nr. 79, „Ma seule
damequot;, anoniem.

Nr. 30 toont een periodisch gevormde melodie met wisseling van
maatsoort en onregelmatige refreinwerkingen. Het tweede couplet
van het virelai heeft de melodie van den tweeden muzikalen zin
van het (virelai-) refrein. De point d'orgue na het eerste couplet,
die in St. G. 463 genoteerd is» wijst op het slot der compositie op
die plaats. Tekstverdeeling is meer syllabisch dan in de oudere
composities.

Nr. 79 heeft nog sterkere refreinwerking. Gedicht en compositie
hebben een buiten den virelaivorm staand refrein. Dit refrein (R)
geeft het melodisch materiaal van de fraze A. De tertssprong, met
Welke het refrein begint is in den loop van de compositie een
muzikaal vormgevend motief. Dit motief wordt eenige malen ge-

-ocr page 50-

bracht zonder dat het refrein volgt. Met den balladevorm ver-
want is het coda, de herhaling van R. De muzikale vorm van het
stuk is A B A B, R, C A' C A', Aquot; B' Aquot; B', R, R.
Deze beide composities worden medegedeeld in de muziekvoor-
beelden, nrs. VIII en IX.

7 - Chansons opvrijere dichtvormen met refrein
In nog hoogere mate dragen de in bijlage III sub 4 genoemde com-
posities het karakter van volksliederen. Dit bijzondere karakter
wordt mede onderstreept door het feit, dat zij overwegend in de-
zelfde manuscripten worden aangetroffen, t.w. Cort., FI. Cons.
2442 en FI. XIX, 164/167. Deze manuscripten onderscheiden zich
ook van de vroeger besprokene, doordat zij uit stemboekjes be-
staan.

De teksten toonen vrije vormen met verwantschap aan de balladen.
Zij zijn sterk erotisch en realistisch met een krachtig gevoel voor
humor. De twee nader te bespreken composities zijn in de muziek-
voorbeelden 1) afgedrukt. Het zijn nr. 32, „Nostre cambrierequot; van
Ninot Ie Petit volgens FI. Cons. 1442, en nr. 94, „Latura tuquot;,
B r u h i e r volgens dezelfde bron.

De kortere gedeelten volgen veelal op elkander na volledige af-
sluiting ; een voorliefde voor het twee aan twee groepeeren der
stemmen, die elkander herhalen, terwijl het andere stemmenpaar
rust, is merkbaar; rhythmische effecten door gebruik van triolen
(proportio) brengt „Latura tuquot;. Van syllabische tekstverdeeling
getuigen alle bronnen; lettergrepen komen voor tot op semiminimae
en fusae (zie de woorden „mon tambourinetquot; in „Nostre cam-
brierequot;) . Humoristische refreinherhalingen, ook gepaard met rhyth-
mische verkorting in „Latura tuquot;.

Van een voorliefde voor populaire teksten en melodieën getuigden
reeds liederen als nrs. 17 en 31 (zie blz. 28 e.v.).

Van C o m p è r e bevat het Odhecaton eenige composities in dezen
stijl. Nr. 37, „Nous sommes de lordre de saynt babuynquot; is uit-
gegeven Ambros-Kade V, blz. 186. De tekst is niet gevonden. In
de muziekvoorbeelden 2) wordt nr. 26 „Alons ferons barbequot; zonder

Muziekvoorbeelden nrs. X en XI.
Muziekvoorbeeld nr. XII.

-ocr page 51-

den tekst gegeven. Bijlage III geeft aan, waar de tekst gevonden kan
worden i).

Deze „straatliederen'-bewerking is als uiting van smaak vei^want
aan de canti carnascialeschi uit het einde der eeuw.

Een aantal composities, van welke geen tekst gevonden werd, kon-
den niet met zekerheid ingedeeld worden. Enkele verdienen bij-
zondere aandacht om hun verwantschap met de besproken vor-
men.

Uitgesproken balladevorm (A- reprise A-B-A2), hebben:

nr. 19, „Helas ce nest pas sans rayson se yai melancholiequot; Stokem.

(A 2 in driedeelige maat).

nr. 23 Amours, amours, amoursnbsp;Japart.

nr. 24 Cela sans plusnbsp;(Japart).

nr. 40 Helogeron nousnbsp;Ysaac.

Een bijzondere vorm heeft nr. 34 „Tan bien mison pensaquot; van
Japart: A-B-A (afsluiting), refrein in volkstoon (zie notenvoor-
beeld), coda.

O O

I

Nrs. 89 „Disant adieu madamequot; en 90 „Gentil princequot;, beide anon.,
zijn met de besproken vormen niet in verband te brengen. Beide
liederen toonen een tweedeeligen vorm. Nr. 89 heeft sterke ver-
wantschap tusschen de twee deelen. Nr. 90 geeft viermaal een
herhaling van den zelfden muzikalen zin, telkens gevariëerd. Zij
hebben eenige verwantschap in vorm met nr. 79, zie blz. 33.

Al hebben wü ons niet tot taak gesteld lezingen van de melodieën met af-
wijkenden tekst op te zoeken, kan hier toch de aandacht gevestigd worden
op de volledige melodische overeenstemming van „Alons fere nos barbesquot;
met „Helas je lay perduequot;. Par. 12744, uitgave Paris en Gevaert, nr. 108.
Een bibliographie van de melodie geeft J. R. H. de Smidt in „Les Noëls et
la tradition populairequot;, Amsterdam 1932, blz. 121 e.v.

-ocr page 52-

Op één compositietechniek dient nog nader de aandacht gevestigd
te worden, die met opbouw in sequensen. Het is duidehjk, dat
deze techniek zuiver muzikaal vormgevend is en in mindere mate
van een tekst afhankelijk is. Als voorbeeld wordt in de muziek-
bijlage Josquin's „Cela sans plusquot; nr. 61) i) gegeven. Discant en
tenor zijn bijna geheel in sequensen opgebouwd. In het tweede ge-
deelte geven discant en tenor een dalende tonenreeks, die de bas
tevoren vijfmaal als sequens heeft gebracht. Deze techniek wordt
door Gombosi, Jacob Obrecht, blz. 25 besproken naar aanleiding
van Josquin's „La plus des plusquot;, nr. 64 van het Odhecaton.
Gombosi vergelijkt deze werkwijze van Josquin en het rhyth-
mische type van de sequensen in „La plus des plusquot; met Ghiselin's
„La Alfonsinaquot;. Tusschen deze laatste compositie en „Cela sans
plusquot; van Josquin is nog een overeenkomst in de midden in het
stuk optredende fraze in langere notenwaarden, bij Josquin een
themaverlenging in den tenor, bij Ghiselin een dalende toonladder-
figuur in perfecte breven in den cantus.
Sequensen werden reeds gevonden bij Agricola (zie blz. 26).
Verdere voorbeelden van opbouw in sequensen:
nr. 50 Helasnbsp;Isaac.

nr. 56 Si dederonbsp;Alexander (Agricola).

nr. 64 La plus des plusnbsp;Josquin.

nr. 68 Tant ha bon oeulnbsp;Compère.

nr. 76 Benedictusnbsp;Isaac.

nr. 77 Le renvoynbsp;Compère.

nr. 80 La Alfonsinanbsp;Ghiselin.

nr. 82 Jay bien a huernbsp;Agricola.

B - Composities op Italiaanschen tekst.
De zooeven gemaakte opmerkingen over het chanson deden ons
een blik werpen op eene compositietechniek, die werkt met de
zuiver muzikale middelen van sequens en motiefherhaling.
De vorm van de composities op Italiaanschen tekst, zooals die in
het Odhecaton voorkomen, is niet zoozeer van den tekst afhanke-
lijk als de Fransche rondeau-, virelai- en balladecomposities.
Nr. 7, „Nenciozza miaquot; van Japart is een tweedeelige compositie.

-ocr page 53-

Dezelfde melodie wordt eerst in den tenor, daarna in den cantus
gebracht. Bij nauwkeurige analyse zou men deze in moderne no-
tatie in 3/4 (6/g) maat kunnen weergeven. Zij blijkt gebouwd te zijn
in perioden.

_3 1» 1 P' 1

0'

m-i—

De uitgave van Schering, Geschichte der Musik in Beispielen,
nr. 67, is, door een in het midden toegevoegd herhalingsteeken, voor
de beoordeeling van den vorm van het stuk misleidend.
De bewerking is contrapuntisch in de drie begeleidende stemmen
met eenige vrije imitaties. Ook van opbouw in sequensen wordt ge-
bruik gemaakt.

Nr. 74, „Fortuna dun gran tempoquot; van Josquin heeft in den can-
tus den vorm A B A coda. De gegeven melodie kon gereconstrueerd
worden uit de gelijknamige compositie van Martini in Fl. XIX, 59,
fol. 157
v.—159. Zij luidt daar:

Martini brengt de melodie viermaal in den tenor, die daardoor
de vorm ABABABAB krijgt. Het gegeven is dan ook tweedeelig.
Te opmerkelijker is daarom de driedeelige liedvorm bij Josquin.
Josquin heeft de drie stemmen in melodisch opzicht gelijkwaardig
behandeld. Het is niet mogelijk één stem als cantus-firmus-drager
aan te wijzen.

Over het „codaquot; in den cantus kan nog opgemerkt worden, dat
het in dit geval zijn ontstaan te danken heeft aan de noodzakelijk-
heid de andere stemmen van den canon ten einde te voeren.
Nr. 49, „La stang (h)ettaquot;, volgens het exemplaar te Bologna van
Gaspar van Weerbeeke begint als driestemmige canon; in
de tweede fraze antwoorden cantus en tenor elkaar alterneerend;

-ocr page 54-

het derde geeft een stijgende quintfiguur, ostinato, met proportio-
neele verkorting in den tenor, terwijl de andere stemmen hem in
sequensen omspelen. Dit merkwaardige tenordeel wordt hieronder
medegedeeld:

Nr. 80, ,JLa Alfonsinaquot; van Jo. Ghiselin werkt met reeds be-
sproken middelen, imitatie en sequensen. Nietegenstaande de imi-
taties berust het stuk meer op harmonischen samenklank dan op
contrapuntische structuur. Twee- en driedeelige maat wisselen
elkaar af, zonder verandering van het voorgeschreven tempus im-
perfectum, door puncteering der breven.

Over nr. 60, „Fortuna per ta crudeltequot; van Vincenet werd boven
gezegd, waarom twijfel bestaat of deze compositie op een Italiaan-
schen tekst is geschreven. De stijl doet eerder aan werk uit de
late Ockeghem-periode of aan Caron denken dan aan de zoo even
besproken composities op Italiaanschen tekst van Nederlandsche
componisten.

In strijd met de mededeelingen van E. Vogel in „Bibliographie
der gedruckten weltlichen Vokalmusik Italiens etc.quot; bevat het Od-
hecaton slechts vier composities op Italiaanschen tekst; een vijfde,
nr. 60, met Italiaansch incipit, is zeer waarschijnlijk niet Ita-
liaansch.

C - Composities op N ê d e r 1 a n d s c h e n tekst
Van de zes composities op Nederlandschen tekst zijn er vier van
Obrecht, één van Isaac en één van Josquin.
Bij de bespreking van Obrechts composities vergelijke men de uit-
gave van de werken van Obrecht door Joh. Wolf, Band XV en
XVI.

-ocr page 55-

De vorm van die zes liederen is verschillend; ook is in de com-
posities van Obrecht een onderling verschil in vorm waar te
nemen.

Nr. 69, „Tandernakenquot; van Obrecht, heeft een cantus-firmus, die
door de herhaling van de eerste twee muzikale frazen aan den
balladevorm herinnert. Fl. van Duyse geeft in „Het oude Neder-
landsche liedquot;, II blz. 1050, eenige lezingen van den meerstrofigen
tekst. Ook wordt door van Duyse, I.e., een reconstructie van de
oorspronkelijke melodie, met ondergelegden tekst, geleverd.
Obrecht's compositie geeft den cantus-firmus in den tenor in rela-
tief lange notenwaarden en omspeelt dezen in superius en contra.
In de omspelende stemmen worden vele parallelle gangen in de-
cimen aangetroffen. Ook opbouw dier stemmen in sequensen is
herhaaldelijk toegepast. Het stuk is doorgecomponeerd, waardoor
de herhaling van het eerste deel (door tekst en muzikaal gegeven
bedongen) eenigszins gemaskeerd wordt.

De tenor van nr. 92, „Tsat een meskinquot;, volgens Odhecaton, S. G.
461 en 463 (alleen in den inhoud vermeld) en Seg. van Obrecht,
heeft den vorm A-B-C-A-B. De tekst is niet bekend. De com-
positie bestaat uit twee gedeelten. Het eerste gedeelte geeft den
cantus-firmus in den tenor en begint in de andere stemmen met
(voor-) imitatie. In het verdere verloop van dit gedeelte omspelen
superius en bassus den cantus-firmus, waarbij rijkelijk gebruik
wordt gemaakt van parallelle decimen. De altus neemt aan de
omspeling deel en geeft den cantus-firmus tijdens een rust van den
tenor. De driedeelige vorm wordt hier in alle stemmen onderstreept
door bijna volledige gelijkheid van eerste en derde deel. Na een
korte episode, tusschenspel, in C 3 met het begin van den cantus-
firmus in den tenor, volgt een tweede gedeelte, als het eerste in
het tempus imperfectum, waarin met rhythmische motieven en
herhalingen, van de 88e maat af met een ostinato in alle stemmen
gewerkt wordt. Dit gedeelte is meer rhythmisch dan melodisch.
Het maakt den indruk een dans-compositie te zijn.
Nr. 96, „Meskin es huquot; is volgens Fl. XIX, 59 en Seg. van Obrecht.
Men zie de aanteekening van Joh. Wolf in het Revisionsbericht
van de XVe en XVIe band van de uitgave van Obrecht's werken.
In dit werk schijnt een cantus-firmus over de twee middenstem-
men verdeeld te zijn. De tot één stem samengetrokken tenor Fl.

-ocr page 56-

Panc. is afgedrukt in de uitgave van Obrecht's werken (als voren).
Na een begin met imitaties omspelen de buitenstemmen den cantus-
firmus, in hoofdzaak in parallelle decimen. In de 20ste maat en
volgende vindt men een herhaling van dezelfde begeleidende figuur
op dezelfde noten van den cantus-firmus. Op dezelfde plaats treft
men gedurende zes maten paarsgewijze groepeering der stemmen
aan.

Nr. 25, „Rompeltierquot;, is van Obrecht volgens het Odhecaton, exem-
plaar te Bologna. Het stuk is, na de eerste vier maten, geheel
homophoon gehouden. Het is ook te vinden in Fl. XIX-121 met
een onverstaanbaren tekst, die daar niet Nederlandsch schijnt te
zijn.

Ghisi, „I canti carnascileschiquot;, blz. 80 en blz. 205, deelt de com-
positie in onder de canti di lanzi. Het rijke handschrift Fl. XIX-
121 is geschreven voor „Marietta: filiuola di fra. pugiquot;. Men zou
kunnen twijfelen of in het muziekboek, bestemd voor een jong
meisje, een soldaten-lied te verwachten is. De verdere inhoud van
het handschrift, vgl. o.a. Ghisi I.e. blz. 205, heft dien twijfel op.
De periodische bouw van den tenor en de homophone behandeling
van de geheele compositie toonen wel verwantschap met de canti
carnascialeschi.

Eenheid van vorm is in de bovenbesproken O b r e c h t-composities
niet vast te stellen.

Nr. 27, „Tmeiskin vas iunchquot; is van Isaac volgens het Bologneser-
exemplaar van het Odhecaton en volgens Schlick, Tabulaturen.
Seg. schrijft het stuk, dat daar ook in vierstemmige zetting voor-
komt, aan Obrecht toe. Of de altus in Seg. dezelfde is als in het
Odhecaton, kon niet nagegaan worden.

De tenor moet wel de gegeven melodie zijn. Hij heeft acht melo-
dische frasen evenals het gedicht, dat acht versregels telt. Na den
achtsten muziekzin komt een muzikaal slot, dat gelijk is aan den
vierden zin. De omspeling in de andere stemmen, cantus en bassus
geeft strenge en vrije imitatie; deze stemmen bewegen zich af en
toe in parallelle decimen. De altus is een harmonische vulstem,
blijkens Lo. 35087 en de tabulatuur van Schlick, waar het stuk in
driestemmigen vorm wordt gevonden.

Nr. 78, „O Venus bantquot; van Josquin is eene bewerking van het
uit andere bronnen bekende lied, waarop ook een geestelijke tekst

-ocr page 57-

,,0 Jesus bantquot; bestaat. Zie van Duyse, Het Oude Nederlandsche
lied, I blz. 461 en Joh. Wolf, Handbuch der Notationskunde, I
blz. 188.

Josquin laat den tenor bij de vierde brevis beginnen. In Fl. XIX-121
staat een compositie in faux-bourdon, die met dezelfde noten van
het lied begint als bij Josquin. In Petrucci's canti C, fol. 12 v.-l4,
anon., komt een compositie voor, die de volledige melodie als
tenor heeft.

In de compositie van Josquin is een streven naar afronding van
vorm op te merken. Zonder dat de tekst daartoe aanleiding geeft,
keeren dezelfde noten als bij de reeds gehoorde afsluiting van
het eerste deel in de laatste vier breven van den tenor terug. Ook
hierdoor wijkt de componist van de gegeven melodie af.

D - Chanson-motetten en motetten

Over den vorm, die het midden houdt tusschen chanson en motet,
voor welken hier de benaming c h a n s o n-m o t e t verkozen wordt
boven liedmotet, spreekt Besseler in „Die Musik des Mittel-
alters und der Renaissancequot;, blz. 207 e.v. Wolfgang Stephan wijdt
er een hoofdstuk aan in zijn boek „Die Burgundisch-Niederlän-
dische Motette zur Zeit Ockeghemsquot;.
De kenmerkende eigenschappen van den vorm zijn:
1° - teksten in twee talen, Fransch en Latijn; deze teksten zijn,

wat inhoud en beteekenis aangaat, onderling verwant;
2° - driestemmigheid; de twee Fransche teksten vormen een duet
boven een basvormende derde stem, die den Latijnscben tekst
draagt;

3° - beperkte omvang vergeleken met motetten uit denzelfden
tijd.

Het gebruik van twee talen kan beschouwd worden als een over-
blijfsel van de wijze van componeeren van het Middeleeuwsche
motet. Deze vorm is in de D u f a y-periode niet geheel verlaten, vgl.
b.v. „Je ne puis plus / Unde veniet auxiliumquot; van Dufay, Oxford
Can. misc. 213, fol. 55 v., uitgegeven door Stainer, Dufay and bis
contemporariesquot;, blz. 143. In deze compositie toont de tenor, die
driemaal wordt gegeven, tweemaal gediminueerd, verwantschap
met het isorhythmisch motet.

Terwijl de oude wijze van componeeren, het met een wereldlijk lied

-ocr page 58-

verbinden van een Latijnschen tekst of kerkelijke melodie, wordt
voortgezet, doet gelijktijdig het wereldlijk lied zijn intrede als
cantus-firmus in den mis (Dufay, Ockeghem.). Men vergelijke de
beschouwingen van Wolfgang Stephan, I.e., blz. 51.
Besseler I.e. blz. 207 herkent in het chanson- en motet-eigenschap-
pen in zich vereenigende chanson-motet herkomst uit Italië. De
daar besproken composities met „O beate Sebastianequot; van Dufay
als voorbeeld zijn van een anderen opbouw dan de tweetalige
voorbeelden van het Odhecaton. Meer verwantschap met Besse-
ler's voorbeeld toont nr. 62, „Mater patrisquot; van Brumel.
Als tweetalige voorbeelden geeft het Odhecaton vier composities:
nr. 81 Leure e venue / circumdederunt me gemitus mortis van
Agricola,

nr. 46 Malebouche / circumdederunt me viri mendaces van Com-
père,

nr. 67 Le corps / Corpusque meum van Compère en
nr. 84 Royne du ciel / Regina celi van Compère.
In enkele van Compère's composities kon gregoriaansche herkomst
van den cantus-firmus geconstateerd worden.
Nr. 811) heeft als Latijnschen tekst twee halve verzen, uit vers 5
en 6 van psalm 17. Deze tekst, evenals Agricola's tenortekst met
eenige afwijking van den psalmtekst, wordt in de Roomsch-Katho-
lieke liturgie o.a. gebruikt als introitus voor de Septuagesima. Gre-
goriaansche herkomst van de tenormelodie kon niet gevonden wor-
den.

De compositie heeft den vorm virelai, overeenkomstig den Fran-
schen tekst. In de secunda pars komt in geen der bronnen Latijn-
sche tekst voor. Br. 228 geeft in den „baricanorquot; den Latijnschen
tekst; in het tweede gedeelte draagt deze partij ook den Fran-
schen tekst. De verdeeling der rustgroepen over den contra, achter-
eenvolgens rust deze stem 6, 7, 8 en 9 breven, wijst naar den
rekenkundigen opbouw van het isorhythmisch motet. Er bestaat
in motieven en door imitatie verband tusschen de drie stemmen.
De vorm van de compositie is ontstaan uit den virelaivorm van
den Franschen tekst. De Latijnsche tekst schijnt toegevoegd als
versterking van de „plaintequot; in „Leure e venuequot;.

-ocr page 59-

Nr. 46 is gebouwd op een cantus-firmus. Tekst en melodie zijn te
vinden in „Paléographie musicalequot;, deel XII, het facsimile van
Worcester, bibliotheek van de kathedraal, Cod. F 160, in kolom
113, temidden van teksten, van den Palmzondag. Eenigszins af-
wijkend geeft Glareanus in Dodecachordon, liber XXIV, caput 2,
dezelfde melodie met den tekst.

De cantus-firmus van Compère is, vooral aan het slot, sterk ge-
wijzigd, doch over het geheel in overeenstemming met het aan-
gehaalde gegeven.

De tekst „Malebouchequot; werd niet gevonden. De verwantschap in
beteekenis met den Latijnschen tekst wordt reeds door het incipit
duidelijk.

St. G. 462 geeft het stuk zonder tekst met het onderschrift „cir-
cumdederuntquot;.

De op Franschen tekst gecomponeerde bovenstemmen vormen een
op imitatie berustend duet. In beide stemmen komen eenige se-
quensen voor. Deze partijen toonen in vorm en techniek overeen-
komsten met het chanson-type van latere toevoegingen in Dijon
en W. Lab.

Nr. 67, „Le corps / corpusque meumquot; heeft een gregoriaanschen
tenor. In het reeds aangehaalde manuscript van Worcester staat
in het officium defunctorum, Paléographie musicale XII, kolom
439, de volgende tekst: Introïtus: Libera me domine
V.: Creator omnium rerum deus qui me de limo terre formasti et
niirabiliter sanguine proprio redemisti corpusque meum licet modo
putrescat de sepulcro facias in die iudicii resuscitari
exaudi exaudi exaudi me

ut animam meam ni sinu abrahe patriarche - - iubeas collocari.
De tenor-cantus-firmus komt, behoudens zeer geringe wijzigingen,
geheel overeen met de gegeven melodie op het gekozen tekstdeel.
De Fransche tekst is niet gevonden. Ook hier wijst reeds het ini-
tium op verwantschap tusschen beide teksten.

Het duet der bovenstemmen beweegt zich door een groot gedeelte
in parallelle tertsen. Over de slotmaten werd boven blz. 24 ge-
sproken. Het stuk is een litanie voor gestorvenen.
Nr. 84, Royne du ciel / Regina celi heeft als Tenor in den contra
de eerste notengroep van de antiphone „Regina caeli laetarequot;, die
viermaal, telkens een toon hooger, herhaald wordt. De bovenstem-

-ocr page 60-

men zijn door imitatie aan elkaar gebonden. Alleen het beginmotief
vertoont eenige verwantschap met den gegeven cantus-firmus.

Nr. 62, „Mater patrisquot; van Brumel is een klein motet voor drie
gelijke stemmen, alle in onderlinge imitatie, geschreven. In Mü.
U. B. Ms. 323/325 dragen de drie stemmen denzelfden tekst, de se-
quentia „Mater patris et filiaquot;, zie bijlage III. De muziek heeft
niet den sequensvorm A A B B enz. De tekst van Mü 323/325 toont
ook niet den vorm 3X4, dien Chevalier, Repertorium hymnologi-
cum nr. 11349 aangeeft. De compositie van Brumel is een door-
gecomponeerd motet op een deel van den sequentia-tekst.
Hier kan niet van een chanson-motet gesproken worden.

Van I s a a c's „Benedictusquot;, nr. 76, werd geen tekst gevonden. Daar
de werken van Isaac niet alle uitgegeven zijn, kon niet blijken
of de compositie wellicht onderdeel van eene van het ordinarium
missae is. Het stuk toont een muzikale factuur, die waarschijnlijk
weinig aan tekst gebonden is. Na een canonisch begin, voortgezet
in vrije imitaties, volgt een gedeelte in decimen-parallellen tus-
schen twee stemmen, gecombineerd met sequensen in de derde
stem.

In Seg. staat de compositie te midden van kerkelijke stukken.

„Si dederoquot; van Agricola, nr. 56, is een kort driestemmig motet
op den tekst van Psalm 132, vers 4. Br. 11239 geeft de compositie
met volledigen tekst in alle stemmen. Een cantus-firmus in lange
notenwaarden wordt achtereenvolgens in contra, superius en tenor
gebracht. De tweede intrede, van den superius, wijkt eenigszins
af. De vorm is, geheel onafhankelijk van den tekst: Inleiding (15
maten), Ai, A2, As. Compositorische opbouw: imitaties, sequen-
sen, parallelle gangen in decimen.

Nr. 1, „Ave Maria, van de Orto, valt geheel, ook door de vier-
stemmigheid, buiten het kader der chanson-motetten. Het is een
motet ter opening van den bundel, zooals meerdere handschriften
en verzamel-drukken bevatten. De melodie, die Ambros (Ambros-
Kade V blz. 193) als grondslag van de compositie geeft, is bij
nadere beschouwing niet juist. De woorden „Dominus tecumquot; dra-

-ocr page 61-

gen de melodienoten van de antiphone „Ave Maria gratia plenaquot;.
Voor het overige schijnt de cantus-firmus vrij gevonden te zijn en
te luiden:

-ocr page 62-

UI - SAMENVATTING

Het Odhecaton bevat overwegend chansons op Franschen tekst.
De composities op Nederlandschen tekst zijn te gering in aantal en
onderling te verschillend van vorm en gevolgtrekkingen over de
ontwikkeling van het Nederlandsche meerstemmige lied toe te
laten. De composities op Italiaanschen tekst, nog geringer in aantal,
van welke geen enkele van een Italiaanschen componist, geven ons
evenmin het recht eenige conclusies aangaande de Italiaansche
vormen te trekken.

Voor het nagaan van den ontwikkelingsgang van het Fransche
chanson is een volledig onderzoek van het repertoire van de in
bijlage 1 genoemde handschriften noodig. Al hebben wij ons in
deze studie willen beperken tot het Odhecaton, toch is een rijke
verscheidenheid van chanson-typen aan het licht gekomen. Het
moge beschouwd worden als een bijdrage tot een breedere kennis
van het onderwerp, wanneer de gevonden typen hier voorloopig
worden gesystematiseerd.
Eerst enkele woorden over de dateering.

De chansontypen, die in het Odhecaton aangetroffen werden en in
geen der oudere manuscripta, moeten van jonger datum zijn dan
de handschriften Dijon, W. Lab., Kop., Wolf, en Pav.. Jeppesen
dateert op zeer aannemelijke gronden Dijon, Kop. en Lab. II vóór
1480 en Wolf. en Lab. I vóór 1490. Ook stelt Jeppesen Pav. vóór
1490. Bol. Q. 16 draagt op fol. 6 het jaartal 1487; of tot welk
jaar nog later aan het manuscript is gewerkt, kon niet nagegaan
worden.

Mü. 3232 bevat „Ma bouche ritquot; van Ockeghem, Odhecaton nr.
54. Gombosi, Jacob Obrecht blz. 8, voetnoot 3, stelt dit chanson
zeker vóór 1461, daar het handschrift in dat jaar zou geschreven
zijn. J. J. Maier, in „Die musikalischen Handschriften der Kgl.
Hof- und Staatsbibliothek in Münchenquot;, deelt mede, dat het
manuscript tusschen 1461 en het einde van de eeuw geschreven

-ocr page 63-

is. Intusschen behoort „Ma bouche ritquot; wel tot de oudste in het
Odhecaton voorkomende muziekstukken.

Door de overeenkomsten tusschen Dijon, Kop., Wolf. en W. Lab.
eenerzijds en het Odhecaton anderzijds op te sporen, werd vast-
gesteld, welke composities in het Odhecaton de oudste zijn.
In Dijon toonen o.m. „Ne doibt on prendrequot; van Compère en
„Mon Mignault / Gracieusequot; van Busnois jongere kenmerken;
evenzoo „Mais que ce fustquot; en „Mes penseesquot; beide van Com-
père in W. Lab. (zie bijlage I en II).

Busnois' compositie bleek een combinatie van een gegeven lied
niet een bij gecomponeerd rondeau te zijn. Compère maakt gebruik
van motief herhalingen. Deze composities behooren tot de jongere
invoegingen in D ij o n en W. Lab..

Met Wolf. heeft het Odhecaton alleen stukken in den in het Od-
hecaton oudst voorkomenden stijl gemeen (zie bijlage I en II).
»De tous biensquot; van Hayne is het eenige chanson, dat zoowel in
Pav. als in het Odhecaton voorkomt. In Bol. Q 16 treft men,
behalve vijf composities van Hayne, Caron, Vincenet en
W r e e d e, twee composities van Agricola: „Jay bien a honorquot;,
gelijk Odhecaton nr. 82, „Jay bien a huerquot; en het kleine motet
»Si dederoquot;, Odhecaton nr. 56, aan.

Onmiddellijk na het schrijven van de Bourgondische handschriften,
tusschen omstreeks 1480 a 1485 en 1500, begint een streven naar
verandering en verjonging van het Fransche chanson.
In het Odhecaton werden de volgende vormen gevonden:
I - Composities in den vorm van het Bourgondische reper-
toire, zijnde werken van Hayne, Ockeghem, Vin-
cenet.

IInbsp;- Composities als sub I, veranderd in modernen zin, zijnde

werken van Hayne en Caron, met later toegevoegde
stemmen.

IIInbsp;- Cantus-firmus-arbeid op stemmen uit het Bourgondische

repertoire: Agricola, Compère, Josquin, Busnois,
Japart, Bourdon.

IVnbsp;- Voortzetting der rondeau- en virelaicomposities in jongeren

stijl: Agricola, Compère, Busnois, Isaac, de la
Rue, de Orto.
V - Combinatie-techniek: Busnois, Japart, Stokem.

-ocr page 64-

VI - Balladen: imitatie-techniek, afgewisseld door homophone
gedeelten. Gegeven (volks) liederen. Josquin, Isaac,
Stokem, Japart. Ook enkele bewerkingen van volks-
liederen in virelaivorm (nrs. 55 en 79).
VII - Composities op volksliederen in vrij eren dichtvorm: Com-
père, Mouton, Ninot le Petit, Bruhier; wellicht
invloed van de canti carnascialeschi.
Hiernaast biedt het Odhecaton:

Composities op Italiaanschen tekst: Japart, Ghiselin, Jos-
quin, Gaspar van Weerbeeke.

Composities op Nederlandschen tekst: Obrecht, Isaac, Jos-
quin.

Chanson-motetten en motetten: Agricola, Compère, de
Orto, Brumel, Isaac.

De belangrijkste vernieuwing in vorm blijkt te zijn het in bewer-
king nemen van gedichten, die in oorsprong als vo 1 k s-I i e d e r e n
moeten beschouwd worden. Hierdoor ontstaan vastere muzikale
vormen, liedvormen en refreinliederen. Deze composities leiden
naar den driedeeligen muzikalen vorm A-B-A. Een driedeelige
liedvorm is reeds vroeger in gegeven tenores te vinden (zie blz.
30). De tenor van O c k g h e m's „Petite Camusettequot; is daarvan
een voorbeeld. Ockeghem vermijdt echter de geheele compo-
sitie dezen vorm te geven en brengt in superius en contra in het
derde deel andere tegenstemmen dan in het eerste deel. (zie ook
Gombosi, Jacob Obrecht, blz. 8).

In een deel der bovenbesproken ballade-composities ziet men den
vorm A-B-A in alle stemmen heerschen.

De Venetiaansche drukker werkte voor een publiek dat uit den
koopmansstand van de republiek bestond. Met een andere klasse
van muziekuitvoerenden en naar muziek luisterenden komt een
nieuw repertoire naar voren. Zooals uit bijlage II blijkt loopen
de Italiaansche handschriften van omstreeks het jaar 1500 wat
inhoud betreft in hooge mate parallel met het Odhecaton. De Brus-
selsche manuscripten 228 en 11239, ontstaan in de omgeving van
het Oostenrijksche hof, hebben in hoofdzaak het oude Bourgon-
dische repertoire en de voortgezette rondeau- en virelaicompo-
sities gemeen met het Odhecaton. Slechts nr. 11 „Et qui le diraquot;

-ocr page 65-

is een in Br. 11239 èn het Odhecaton voorkomende ballade com-
positie.

Vat men de gevonden kenmerken der nieuwe richting te samen,
dan komt men tot het volgende overzicht:

I - Melodische herhalingen in één stem. Dit kenmerk is ver-
want aan reprises van gedeelten. Men vindt herhalingen in
de Italiaansche frottolen en canti carnascialeschi. Invloed
van die zijde op de Nederlandsche componisten is in deze
mogelijk en waarschijnlijk.

II - Ophouding van het slotaccoord door één of meer stemmen,
terwijl de grondtoon in andere stemmen wordt aangehou-
den. Deze techniek werd boven, blz. 23, besproken en ver-
geleken met de analoge behandeling van slotaccoorden in
missen van Ockeghem.

IIInbsp;- Streven naar harmonische volheid en vierstemmigheid;

wordt in het Odhecaton veel toegepast, ook ter aanvulling
van driestemmige composities. In latere handschriften treft
men composities, die het Odhecaton vierstemmig geeft, drie-
stemmig aan. Vergelijking met Italiaansche werken, in het
bijzonder met de Lauden, leidt tot het aannemen van Ita-
liaanschen invloed.

IVnbsp;- Homophone gedeelten; evenals het sub III behandelde is

deze schrijfwijze typisch Italiaansch. Niet uit het oog te
verliezen is daarnaast de afwisseling met homophone ge-
deelten, als dikwijls bij Dufay, en reeds bij oudere com-
ponisten, gevonden wordt.

V - Doorgeïmiteerde schrijfwijze; typisch Nederlandsch.

VInbsp;- Cantus-firmus bewerkingen op een stem van Bourgondische

liederen; oudere motet- en miscomposities van Nederland-
sche meesters zijn wel het voorbeeld geweest voor dezen
chansonstijl.

VIInbsp;- Paarsgewijze verdeeling der vier stemen; reeds bij Bus-

nois te vinden (nrs. 33 en 8). Deze responsoriale behan-
deling der stemmen, die bij Josquin typisch zal zijn,
moet in de haar toepassende liederen in het Odhecaton als
een nieuwe techniek beschouwd worden. Vooralsnog kan

-ocr page 66-

niet vastgesteld worden of deze techniek eerst in de wereld-
lijke of eerst in de kerkelijke muziek toegepast werd.
VIII - Sequensen, motiefherhalingen, reprises en vorm A-B-A met
coda.

IX - Het chanson-motet, dat reeds van ouderen datum is, bloeit
vooral in de besproken periode.

AI deze kenmerken en compositie-technieken worden tesamen-
gevat op hooger plan gebracht door J o s q u i n in zijn latere chan-
sons. Josquin neemt aan de evolutie van het chanson deel, ge-
tuige zijn composities in het Odhecaton. De conclusie van Gom-
bosi, Jacob Obrecht blz. 38: „dasz Josquin eigentlich die fabel-
hafteste Entwicklung unter allen Gröszen unserer Kunst durch-
gemacht hat, denn er ist von einem sehr mittelmäszigen Kompo-
nisten der von vielen Zeitgenossen weit überholt wurde, zu einem
der bedeutendsten Genies aller Zeit herangewachsenquot; is in zijn
algemeenheid niet aanvaardbaar. Josquin heeft in composities op
ander terrein dan het wereldlijk lied wel bewijzen geleverd, reeds
vóór 1500 meer dan een middelmatig componist geweest te zijn.
Wel zou een nadere studie kunnen nagaan of de synthese, die
Josquin van alle nieuwe middelen in zijn chansons geeft, ook
door anderen op die artistieke hoogte is gebracht. Een bestudee-
ring van het werk van Pierre de Ia Rue komt hiervoor in het
bijzonder in aanmerking.

Ook Compère heeft zich met de jongere vormen bezig gehou-
den. Van hem bevat het Odhecaton:

le - a - rondeaux in jongeren stijl: nrs. 51, 58, 59, 68, 77 en 87.

h - een virelai nr. 45.
2e - Composities op volksliederen (stijl „Nostre chambrierequot; en

„Latura tuquot;, zie blz. 34): nrs. 26, 28, 37 en 41.
3e - Een vrije cantus-firmus-bewerking: nr. 53.
4e - Chanson-motetten: nrs. 46, 67 en 84.

Het resultaat van bovenstaande studie werpt een licht op de werk-
zaamheid als muziekuitgever van Petrucci in de eerste jaren.
Besseler (Arch. f. Mw. VII, blz. 170) geeft als zijn meening te
kennen: „seine ersten Motetten- und Chanson-drucke aus der Ve-
netianer „Gotischenquot; Periode sind unter diesem Gesichtspunkt

-ocr page 67-

mechanisch vervielfältigte Handschriften, deren Reichweite ueber
ein halbes Jahrhundert zurückgeht. Erst mit den Fossombroner
Drucken steht der moderne Verlegertypus vor uns, der das ver-
altete sogleich fallen läszt, sich immer enger an das fortschrei-
tende Schaffen anschlieszt----quot;

In zijn „Musik des Mittelalters und der Renaissancequot;, blz. 213 her-
haalt Besseler deze meening korter.

Uit de voorafgaande bespreking blijkt echter, dat P e t r u c c i juist
koos uit al datgene, dat ontstond in den direct aan zijn uitgave
vooraf gaanden rusteloos naar nieuwe vormen zoekenden tijd en
dat hij het weinige oudere gedeeltelijk eerst opnam, nadat dit een
omwerking in modernen geest had ondergaan. Zoo gezien staat
Petrucci in 1500 bij het voorbereiden van zijn eerste chanson-uit-
gave midden in het voor zijn tijd moderne muziekleven.

Naschrift bij blz. 19.

In „Monumenta Ordinis Praedicatorum Historiaquot; tome IX, blz. 48,
in het verslag van het Generaal Kapittel van 1505, wordt Petrus
de Castello, wellicht dezelfde als Petrus Castellanus, genoemd.
Daar staat: „Item (translationem) Fr. Petri de Castello de conventu
S. Dominici de Veneciis ad conventum Racanatensemquot;. Ook in
1512 wordt Petrus de Castello in acten genoemd. Ik dank deze
mededeeling aan de vriendelijkheid van Dr C. H. Lambermond
O. P. te Nijmegen.

-ocr page 68-

IV - MUZIEKVOORBEELDEN

VOORBEELD I (blz. 23/24)

Nr6 /J^prisamoups

l De tous biens ,anm.

♦ n #

Hv. f4, Adieu mes amours,Josquin.

T-1 ■

quot;rT='rr r quot;rr

frrr

Nu 31, Nous sommes de tordre,Compère.

J ^ ^ ^ J J

T—r

Nr 38, Je nay dueul, Agricola.

-ocr page 69-

Hr.i9, La statjgetta,anon.(6.mn Weerbeekt)

'fr. Je ne demande.Busnoys.

f » Tf^

L f

TT

Nr. BI, Le corpsJcorpus, Compere.

Wp SI, Ceta sans plus, Josquin

nrf

m

^rrrrf

'fr- 95, De tous biens, Josauin.

^^ f ^f

u

r r^rrr ■

f rr tr.

m

Zie ook muziekvoorbeeld UI, slot.

-ocr page 70-

II - ACCORDES MOY CE QUE JE PENSSE
Odhecaton nr. 33 fol. 35
v.-36 r., anon. (Busnois).
Par. 15123 fol. 140
v.-142 r.

—sh-

des moy

Par. !5IZ3)

ileksi volgens

, Tenor

Ar

, Attus'gt;

Ibr.
O—0-

Bassus^^

r-4-O-

O a

N-

O O ,

r r

bien pen

mm^-MiM

t=l--

pour
Pap.

que
O O
,

mon

let nen _

-1—F—

2)

inquot;

—b-rquot;

Pojj 7

'\r fa

Kihhr--

1
i

—'

r r

T O ff '

\ O 4' \

■ 1 r r

^ p

ö f quot;

rr -
ipfTf

e)

a \

-hm --

M .

1 f 1

1 1

- des

rquot;

Pan ^

ULIl-

l,o- -

■I* r

quot;—Lt

1 n'P P

a

O

Ol

i-L-C.

--

. O

icfeGC

' 11 1 pf

1) Par. Contra.

Par. ligatuur bes gag.
Par. ligatuur g d; d zwart.

Par. vanaf hier C sleutel op de
1ste lijn.

Par. geen ligatuur.

-ocr page 71-

quot;D-

nes pour

cho--

pgt;

se me ^

ffmf

■0—O N

Jj f' J J

Par. ligatuur a f g d.nbsp;Par. van hier weer C sleutel op de

'') Par. van hier F sleutel op de 4de 2de lijn.
lijn.nbsp;Par. ligatuur G-g.

10) Deze plaats in Par. fout.

(la)

-ocr page 72-

III - MON MIGNAULT/GRACIEUSE
Odhecaton nr. 17 fol. 19
v.-20 r., anon.
Dijon fol. 173
v.-174 r., anon., tekst.
St. Gallen 461 blz. 65, Busnoys.

.nauli mu.
igt;

Mon mig.

cfuii

Alius

Sra_____

Jay
.ei___eu --

A

mor

de bon

- s» plai -
Ua sur
sant mu--
la ri - _

-nie-----

_We-----

-re he
sur

.se plai.
ble sur

6ro_

Je

.Cl.

de

-eu.
bon

Bassus

7)

Honnbsp;rnig-rumlt

S

9)

m

(HJ_

O O

et peu

.pin

do-
b

f» lg ^

—re —lol

A-moujreux
Le veu-lez

la mon _
Ia ri

.re
.re

^nt/ e____

___vie___

_ sant mu.
la ri-.
---,b

re he
re sur

me.
-vie-

Ta mon
la ri-

-re
-re

6)

-ant et

-gi.

gop-

vo mo..
moldre af__
et faictes que
que Je
m ma-.-
bon ma--

Un
fin

suil de
tan-tost

Je mole
part de

lûT
fin

A—mourevx
Veul lez le

suis de
tant —tost

vo mo-.
moldre af-

A mujreux
Veullez [le]

suis de
tan.tost

7)

Odhecaton en St G. mezzo-sopraan
sleutel; Dijon sopraan sleutel, later
mezzo sopraan sleutel.
2) Odhecaton en St G. Tenor sleutel;
Dijon alt sleutel.

vo mo--lin

moldre af__fin

Dijon a-bes ligatuur.
In Dijon niet correct.
Dijon bes-g ligatuur.
Dijon color.
Dijon f-g ligatuur.

-ocr page 73-

m

t—I

ver---JV^

my.

Ne

jnour en---

Vous 0- -

£t

tin
Un

Kl ma----

Djm

ùjan

m

m.enSte. Oi/h. en St.6.

quot;) #

qui

par

et la

La mu

vous a---

et

«e.

.moup

16)

rez ma-
b

La

mu..nie___re

la

r-»-

|r~~—3

tant

e)

O quot;

din

Dijon

-1 1=1

n)

_ --1-

P a. , \

tk^i j 1

mu — -

_7ït ____

..e____re

quot; quot; ti

mu -jti

1 r r ol

15)

y r *'«

re

'T)

/

--

g:.

d 1

Voortzetting van den tekst van den Superius zie bijlage III -1 - nr. 17.

®) Dijon f-e-c ligatuur.
®) Dijon g-d ligatuur.

Dijon d-bes-a ligatuur
Dijon corona

Dijon semibrevis a zonder anti-
cipatie.

Dijon g-f ligatuur.

13) Dijon mol, es.

Dijon g minima, geen a.
1®) Dijon g-bes ligatuur.
1®) Dijon f-g-c ligatuur.
Dijon g-d ligatuur.
Dijon g-d ligatuur.

-ocr page 74-

IV - SI A TORT ON MA BLAMEE
Odhecaton nr. 70 fol. 76
V.-77 r., anon.

Tenor

Si

b 1 l.

a lort
1-

on ma

bla ^ mee

Si

II Contra

n/|.JJ jJ'

a lort

l~rr T

u/ï ma bh

1 J J iJ 1 1;

b

. ... ,

\\f

b

1 j 11,

b

1

[lfH|; óiióa

J-JI

b

m

irtrr

-n—f

1 i 1 1

b ^

IJ I 1 1

r 1quot; p f

b

b

1.

#

b

1

gt;

L.rrr

b

—ff p r P 1

Ijquot;

b

b

t

^iJ J quot; 1

b

^-

b

b

-ocr page 75-

b b

te ma

i)

mes di

- fit des

fe my tou

des.

pit des mes. di

en des --

et ftray tou

___te ma

te

des — pitnbsp;dis mes--di--

1) Deze 5 noten staan in W. Lab. een terts te hoog.
color.

-ocr page 76-

in(Tellt;stwlgens f
Tenor

tv. m?)

ne me tais

Mes pen .

V - MES PENSEES

Odhecaton nr. 59 fol. 64 v.-65 r., Compère.
Par. 15123 fol. 169
v.-170 r., Compère, tekst.
Par. 1597 fol. 8 v.-9 r., anon., tekst.

S

m

Contra

f—ö-

IJ3J

f fVf ,

In sent

|ü r fT

heir

' 1 r r 1*

Ti

L.jJjj

Vrfr

F Pof

flif

|U

-

1 '1

1 1 pi

1 1 1 1 r

9)

-1-

2)

10)

«

r=

9)

j J 1 J

et

sans

ces_____

9)

---sep

1

9)

J 1 1 1—

in O „

O 0

1)9)

rr P r'

i

ti

ftf im
r-

kri' fr

pf Ffr

15)

*

mon

po------

1 1 r p

-0- -

cueup

p-

r ' 1 rr

Par. iSm

16)

9)

II. —

L—ö-0—1

O -

-0-

Par. 1597:

1) color; 2) a g en c b ligatuur; ») geen ligatuur; 4) a g ligatuur; s) g brevis;
®) geen mol; d c ligatuur; ®) d g ligatuur.

-ocr page 77-

35 tt)

J) «

p la_______

----Zbeu..

re

9;
f fgt;

9)

du tres

gref

9)

' 1 r r

(

0 quot;

t «

i

■S *

^tt-

ffï^

9) «

mal quil

a^

f 11 —

S)

IIP

9) p

8}rf)

r ^^_

,3)73}nbsp;1)9) 9) 1,

pf' f^rrquot;:

--^ «

m

par

■0

sou

I

ïi-----ve~-

Efp^' p

nip

Pf. J

en

con---tuin-

plant

F r

1 rr***^

9)

quot; 0 quot; ^

3)

9)

9)

Par. 15123:

®) color; w) a g en c b ligatuur; quot;) de ligatuur; gf ligatuur; 1®) geen
ligatuur; w) ag ligatuur; i^) als Par. 1597; quot;) als 7; quot;) als 8.

Corona niet in Par. 1597; quot;) zie aanteekeningen aan het einde van dit
chanson.

-ocr page 78-

1=

9)

s'il

pour.

ra

L. p p p

-a-^-W-^

'II r' r 1—[_

b b
-P PP f M '

b

-fJ-—F-^

Ü r r r r r -

9) b

J ^

9) #

au

plai . sant

-

0' -p

l^r rr

FFf=f

n lieu ou

sa

da -___ -

me de. meu _
-rr-

re

De maten 38 tot en met 45 luiden in Par. 1597 en Par. 15123

-rr.-0-

1-0-=-p-

Ö—

--[—

1)

Par. 1597 als boven.

Par. 15123: i) color, 2) g f ligatuur.

-ocr page 79-

VI - GEST MAL CHARCHE
Odhecaton nr. 12 foL 14 v.-l 5 r., Agricola.
Lo. 35087, fol. 37 v.-38 r., Agricola, tekst.

C'est mal

I Àltussiplacet

' '-—mom_

tat________

-cttip
O

VOS- _ tre

a _ _ van _ _

b b

Ol)

Tenor

Cest
Bassus
2)

ma(l)

chip

VOS- - tre

mn -- tai___

a________

sap - -____chip

. b

Cest mal

a __ van __

[3] * M

—ge
b b

chescun

pai

äa. le

[3]

. gep

it]

bquot;

m

[3] e)

r^]

gep ches.

da. le.

- je

sonpat .

[3] b

cun a
_

ge

tai_________________genbsp;chescunnbsp;a son paigenbsp;et

et

vous mon__

Strez bien
îl^-

r quot; rr

peu _

r=f

N

pust

Cr 17-

et

-

vous

0-O-

mon__

strez

b

peu sai

5)

1

7)

^-

ge

vous mon _ strez peu

Cap

-ge

Lo. ligatuur ab(es) c.
jJ Le. geen mol.

i j.dalegerquot; ontbreekt hier in Lo.

*) mol ook in Lo.
Lo. geen ligatuur.
Lo. punt na bes, geen a.

-ocr page 80-

es...tez

Car

trop

vieul

et

m

Ie

8)

trap

iJL

es.-Jez
It)

Car

et u.

m

trop

et

n)

es---------tez vieu

u------se pour

O J

fol lan.

1er De____

pour

de si

ni----se

par.

m

li

senbsp;pour

.Ier

par.

De — ni-

IS)

. 1ernbsp;De_____m___st

par.

de si

qai.

ge.

Irquot;

n)

fol tan

de si

-----gai..

fol lan.gai--------------^çenbsp;si

m

fol lan---- ..gai____

Lo. ligatuur f-d-a.
®) Lo. ligatuur g-a.
®) Lo. ligatuur a-c-bes.
Odhecaton herhaalt mol.
Lo.(abusievelijk) d.

12) Lo. ligatuur d-e.

1®) Lo. de rust en daar onder, klein

geschreven, semibrevis g.

Lo. inplaats van semibrevis c, c-bes
1®) Lo. ligatuur f-g-d.

-ocr page 81-

mm mul-

lez blas.

mep

car

jay sauf

fert

de

flus gn
b

-l'es dai..

I—

,__

o o

b b

b

«-

W loups

que

ne fini

ceulx qui

na-gent

en la

V-n^

mer

car

y-mer.

mest

-

pÂ^ r f

1 1 '—^
!sic

rr

b

n o-

a \ 1

' 1 irquot;

y-

^-^

-ocr page 82-

S:

les purs
b b

tous

tant a...

voir ne

puis delle

qua.

ung tout

m

m

m

en fier.

m

gard

Fors
#

enta

PPUP

m

W

-ocr page 83-

VIII - HELAS QUE IL EST A MON GRE

Odhecaton nr. 30 fol. 32 v.-33 r., Japart.

Vgl. Par. 12744, uitgave Paris-Gevaert 4; E. Heldt nr, 6.

H quot;

-se mm.mer

gre ceL

le que

quelle est

Hel. las

Ce! -/«

quijetm

¥

Ë

-ocr page 84-

.re.
re.

b

b

r—1

pH-O

fla. mo««?
-^

fai.soit
b

„ O iTquot;

ung cha.pel.
1-1

,„ .jj»

y 1 o __

rt

III P Jo

—P—

b

b

m

JJL

moup luy

W g

de .,..man.

day £t

eU le

I'oc.

troy.

r b

-ocr page 85-

...Ie______

al.

Ou es~

tes vous

tie de

my

vez pi-

vous na.

m

O

m=

lÜB-P-

Je meurs

et rnoui

jvy SI

ne vous

my.
iCN

Lon dolt Hen

ayjnerloy.aul-

tlr O - r -

«s

-ö--—

'' i
Ft O --

e O

t

n

Itl-

ment

Quanton a

bel........k

t . „ my______

.e

Mais qtttnscai

iiiencei'.ta.ne

ment

In —~—K—

=-1-5-

b

'mfP pft

■Vr^-

- J 1 1

sr «J j

rn rr

-ocr page 86-

S

Ou es---tes

al-

—.le____

In Jen ay

u___ne oui.

-----trea

-.me----

e A

qui fay

mon a-

mottp dm
f,\\

o —

r J- jl

M

-ff

b

et mou.

J ^ g O

my SI

f

yoy.

j}-u-

-ocr page 87-

X - NOSTRE CAMBRIERE SI MALADE ESTOIS

Odhecaton nr. 32 fol. 34 v.-35 r., anon.

Fl. Gons. 2442 blz. 44-46, Nino le Petit, tekst.

Fl. XIX, 164/167 nr. 50, anon., tekst.

ülfus

^Tekst volgens Fl.

Cons.zm J

m —tre

m '

O-

1) Bassus

-j J '

ij 1

mäu let
b_

Stelle a.

cbam^bril

deellt

s b

si maüa-

est

W

FLxa

g; F P n 1 -

e/.le se

ga..H-nt Ei _

' 1 ^
(e
se ga---

_______rt-

ret

kïLLtt^

JflT—:-

Bf*-■-

1) Fl. XIX, 164-167 bassus 1 mol.

-ocr page 88-

m son tambour Jiet

tambouri.net

Elle em.me-

Son

m

til

Fr^

r=

Elle a
-n-

pris sa
-P—^^

cane et-

r r rf

le sen va

au

r r

3]

Pi—

_Q-^

! f !

0 off

Q-

' 1 p r

3]

ÖEÏE

ma.tl-.net au

let

les purs au

Tous

—O-

et au ieou

SOigt;

[lt;t]

De tekst is in beide Florentijnsche handschriften eenigszins verschil-
lend; variant: „EHe amprys son potquot;. - Ook de tekstverdeeling is onder-
ling afwijkend; Fl. XIX, 164-167 gaat bij 2) verder met „Sell' avoyt du let.quot;
lees c.

-ocr page 89-

tambourl.net Elle

m

¥

elle

em.me-na son

ma---ti---

net

1 !gt;

H em-me-ua son

HUr-P-f p p

tani..ôourt.ntt

son tam..bouri

.net Elle em__me.

.na son tambourin

.net

' ' '

r r r,.

-ocr page 90-

XI - LATURA TU

Odhecaton nr. 94 fol. 100 V.-102 r., anon.

Fl. Cons. 2442, Cantus blz. 74-78, Bruhier, tekst.

La.tu.ra
0' p O

P

peu de

elle mi.

dea

tu et

ra cung

ne - mm..

Alius

Tenor

Bossus

ai le nai.

mal

et nê.

min _ - dea
i_

peu de

la-tu.va

tu

ra cung

pain...ne
b

Cûlop in aile

m àas____lu.

b b

Hmpe

et des.
3

milite toucte

____re SI

b_

3_3

-ocr page 91-

stemmen

P

in rw..e

pour ce
3

nti^e
3_L.

J-

ljutti/pitste cel-

3 3
_a_1_

la la.tu.ra

tu et Tië.min.

3 3

deaelle mi.

J

ra cungpai de

3 3

J_

h

—^

P' ^

^-

■ mal

nui -

naij

pnndpeunpaime-

f - fr P

e

Tri r r

Ift^^l—

r ^
b h

I—V—

1-w-

Car

je suis as
-0-

f p f.

« 1) #

—L... r f

-ocr page 92-

f

s

|3| 3

H y frnpra

quil

b

dm

In.

coire me bat

3 3

3

b

p r f'p

■II

s

3 3

rH

-j—1——

0 quot; O '

Uquot; 'M

r'^r- n

3 ff

»

p' ' ■

irfr-%

h

en

coire me vet
b

la

a

latum tu et
3

në.minJea

b3 3

Elle namamg
3

peuiepinne

3 3

——p r

ùïftfra to «f
3 3

o - 1 t. 1

-W

3

r r P r

3 3

3

.3 3

3

3

3b J

j. J J

ffr

p .p p

-4—F P-

-0

r 1

J 1l..j

In liê-minM

I në.min.dea
A_3

El .

le naip.a

de mal

el.le nal

cung peu

A

peu de

mal

ra cung

_cota

m

-ocr page 93-

XII - ALONS FERONS BARBE
Odhecaton nr. 26 foL 28 v.-29 r., Compère.
Par. 1817, tenor van Cort., blz. 13-14, anon., tekst.
Fl. XIX, 164/167 nr. 65, anon., tekst.

In Alons
Altus

ferons bar.

be

trT—

E'^ '-

') Bastas
rt quot;-

a. a.

10

«

IS

n

quot; quot; O

Wl -- 1

Odhecaton F sleutel op de 3e lijn.
Paris 1817: bes
-C miniraae.
Par. 1817 alleen bes minima.

-ocr page 94-

j b 1 J P ^

-

1

3)

^_

«

In Cort. (Partien)

- isdecompositie langen

-

E
n

-ocr page 95-

XIII - LEURE E VENUE/CIRCUMDEDERUNT
Odhecaton nr. 81 fol. 88
V.-89 r., Agricola
Br. 228 fol. 62
V.-64 r., anon., tekst.

(ffs)')

r.

N ff

re—

^ n» puis

.rer

es . tain
et crain

j 11

dre
dre

^ r-

ne
quot;
quot;

faire
ns

motn__

ftiin__

n

r

»)

ge ....

.....jnl.

Bquot; J J

.ius

i
O

# «

moi

»

y—

do - leur*
riens ne

.dn

.dre

ma
que

1)

Br

in________L-nbsp;äi-..

.mm jle ..de

- lo.

m runt

Br. color.

Br. corona, mora generalis, in
alle stemmen.

Br. drie breven in drie eerste
maten.

Br. aanvang brevis-longa-
brevis-longa.

®) Br. geen ligatuur.
Br. mol, bes.

8) Br. mol, in den tekst.

')Br. ^

-ocr page 96-

0R£

«—O-

tant me

fgt;- O

veult nuy
Sé- dut

mast

quot;Br-

io)

Br

me veu

x=iA

w

Hens

plus

-ocr page 97-

s^ pi ~ tant fóp.
En mom trant de

tu...
tous

.ne mtul

ns_____

du .
Ut _

le)

-ff-

for______

mmd au

tant

.tu...nt

Des-pi-.

Car
Br ö.

Des.

Br. m O

Bp.

-Tt—
Sans

Car
Fa..

dit____

. dit____

Je de.
ntavolp.

Ut.
dit.

est in.
eest vers

ter______

moy de

toy
ment

ma

Ë

tl £t
. .3)

iö:

je de..

in ..ter.

dit.

Br O

- tant for____tune maul___dit______7. te £jgt;

^TTi—

-U

flr.

e

O j

n]

A

La

me____

choison

vouAoiP
qui

BI ---

-te

Br. ^

t O

-

r—,'3)

A me

Bt* O O

est

O c

in.

t

. ter____

.dit...

te

f

ff

1

^-

.Ut_____

fol

a ■

.te

-ö—

4

faV

i

tout def
fout

du
luy

tout fàl.

___loir

du

nu
Bv.„. J

Br

(O)

Bp.

du tout def......fai

quot;) Typisch verschil in lezing Br. en
Odh.

Br. mol voor b.

me ifou „.loir

Br. color.
Br. geen ligatuur.
Br. ligatuur d-e.
Br. mol voor de b.

-ocr page 98-

XIV - CELA SANS PLUS

Odhecaton nr. 61 foL 66 v.-67 r., Josquin.

St Gallen 461 blz. 88 en 89, Josquin.

ns plus

plus

m Ma. sa
„, Tenon

Cela sans

Cantm

Cela y sans plus

(H)

St. G. geen textincipit in den
contra.

Iti tii

b b.
- 0 p fgt;

-0-

iii ______

1 1 _

Jjl

p . j11

s

it===4

b

1^=

s-

kcq-!_ .

«-

-

1) Odhecaton en St G. F sleutel op
de 3e Hjn.

-ocr page 99-

f-ÜI

hca-

__

iv 1 P ■

--ff

--^

—^

--Lü—

-

In ^

--

L^—r

=1-

x)

« O

O

p ........ - quot;

bjjfrrrr!

St. G.: Bassus.nbsp;®) St. G. van hier lot X) C sleutel

Odhecaton van hier C sleutel op op de 4e lijn.
de 4e lijn.

-ocr page 100-

MUZIEKVOORBEELDEN

Blz.

I - Voorbeelden by blz. 23/24 ............................52

II - Accordes moy ce que je pensse............54

IIInbsp;- Mon mignault/Gracieuse...............56

IVnbsp;- Si a tort on ma blamee...............58

V - Mes pensees....................60

VI - Cest mal charche..................63

VII - Se congie pris.....................

VIII - Helas que il est a mon gre................

IX - Ma seule dame...................69

X - Nostre cambriere si malade estois............71

XI - Latura tu....................74

XII - Alons ferons barbe.................77

XIIInbsp;- Leure e venue/Circumdederunt.............79

XIVnbsp;- Cela sans plus...................82

ERRATA

blz. 53, in nr. 49, bassus: de laatste c moet semibrevis zyn.
blz. 56, eerste systeem, altus: laatste noot moet minima zijn.
blz. 56, derde systeem, cantus: aan de laatste noot 10) toevoegen,
blz. 76, 2de systeem, 6e maat: kruis moet vervallen,
blz. 77, cantus: eerste noot moet semibrevis zijn.

-ocr page 101-

BIJLAGE I

BRONNEN, WELKER INHOUD VERGELEKEN WERD MET DIEN
VAN HET ODHECATON
(de nummers verwijzen naar bijlage II)

HANDSCHRIFTEN

Bol. Q. 16nbsp;Bologna, Liceo musicale, Ms. Q 16.

Thematische catalogus Instituut voor Muziekwetenschap
der Rijlcsuniversiteit te Utrecht (Inst. Utr.).
zie nrs. 4, 9, 13, 20, 56, 60, 82.

Bol. Q. 17nbsp;Bologna, Liceo musicale, Ms. Q 17.

Thematische catalogus Inst. Utr.

zie nrs. 4, 8, 12, 14, 15, 23, 29, 31, 34, 38, 40, 41, 53, 56, 57,
59, 71, 77, 81, 83, 86, 87.

Bol. Q. 18nbsp;Bologna, Liceo musicale, Ms. Q 18.

Thematische catalogus Inst. Utr.

zie nrs. 2, 4, 11, 13, 14, 42, 44, 45, 47, 56, 58, 60. 62, 63.

Br. 228nbsp;Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Ms. 228.

van den Borren in Acta musicologica, V, III, 1933.
zie nrs. 15, 38, 81.

Br. 11239nbsp;Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Ms. 11239.

van den Borren in Acta musicologica, V, III, 1933.
zie nrs. 11, 15, 53, 56, 57, 71.

Gort,nbsp;Cortona, Biblioteca Comunale, Ms. 95/96, met bijbehooren-

den tenor Par. 1817.
Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 26, 34, 38, 40, 41.

Dijonnbsp;Dijon, Bibliothèque de la Ville, Ms. 517.

St. Morelot, Mémoires de la commission des antiquités du
département de la Côte d'Or (1856).
Droz, Trois chansonniers,
zie nrs. 13, 17, 20, 35, 45, 54.

-ocr page 102-

Doorniknbsp;Doornik, Stedelijke bibliotheek, liederenhandschrift, alleen

tenor.

van den Borren in Acta musicologica VI, III, 1934.
Lenaerts, Het Nederlands polifonies lied, blz. 12 (beschrij-
ving).

zie nrs. 53, 57, 71, vgl. ook nr. 31.

Fl. XIX, 59nbsp;Firenze, R. Biblioteca nazionale centrale, XIX, 59.

Thematische catalogus Inst. Utr.

zie nrs. 2, 7, 8, 9, 12, 13, 14, 20, 23, 24, 28, 31, 33, 35, 38,
40, 42, 44, 50, 52, 56, 57, 59, 60, 63, 76, 77, 82, 86, 87, 93, 96.

Fl. XIX, 107 bis Firenze, R. Biblioteca nazionale centrale, Ms. XIX, 107 bis.
Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 10, 11, 14, 26, 29, 31, 34, 40, 44, 56, 57, 76.

Fl. XIX, 117 Firenze, R. Biblioteca nazionale centrale, Ms. XIX, 117.
Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 53, 57, 71.

Fl. XIX, 121 Firenze, R. Biblioteca nazionale centrale, Ms. XIX, 121.
Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 8, 20, 25.

Fl. XIX, 164/167 Firenze, R. Biblioteca nazionale centrale, Ms. XIX, 164/167.
zie nrs. 26, 32.

Fl. IX, 176nbsp;Firenze, R. Biblioteca nazionale centrale, Ms. XIX, 176.

Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 4, 8, 54.

Fl. XIX, 178 Firenze, R. Biblioteca nazionale centrale, Ms. XIX, 178.
Thematische catalogus Inst. Utr.

zie nrs. 4, 8, 12, 14, 20, 30, 31, 38, 40, 41, 44, 56, 57, 59, 77,
81, 83, 86, 87.

Fl. Gons. 2439 Firenze, Biblioteca del Conservatorio, Ms. 2439.
Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs 9, 20; zie ook 22.

Fl. Gons. 2442 Firenze, Biblioteca del Conservatorio, Ms. B. 2442.
Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 15, 31, 32, 36, 94.

Fl. Panc.nbsp;Firenze, R. Bibliotheca nazionale centrale, Panciatichi 27.

Thematische catalogus Inst. Utr.

zie nrs. 3, 13, 20, 27, 30, 44, 45, 49, 50, 52, 56, 57, 62, 74,
76, 80, 84, 96.

Fl. Rice.nbsp;Firenze, Bibliotheca Riccardiana, Ms. 2794.

Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 8, 14, 20, 31, 35, 38, 56, 57, 59, 77, 81, 82, 83.

-ocr page 103-

Kßbenhavn, Det Kongelige Bibliotek. Ms. Thott 291 ».
Jeppesen, der Kopenhagener Chansonnier,
zie nr. 20.

London, British Museum, Add. 35087.
Thematische catalogus Prof. Dr A. Smyers.
zie nrs. 12, 27. 83, 87.
London, British Museum, Royal 20 A XVI.
Thematische catalogus Prof. Dr A. Smijers.
zie nrs. 12. 38, 55, 57, 81, 83.
Montecassino. Archivio, Ms. 871.
Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 9. 35, 59.

München. Kgl. Hofbibliothek, Ms. 3232, olim Cod. germ. 810.
J. J. Maier, „Die musikalischen Handschriften der Kgl.
Hof- und Staatsbiblothek in Münchenquot;,
zie nr. 54.

München. Kgl. Hofbibliothek, Mus. Ms. 1516.

J. J. Maier, als voren.

nr. 14, zie ook nr. 31.

München. Kgl. Hofbibliothek, Ms. 260.

J. J. Maier, als voren.

zie nr. 77.

München, Universitäts-Bibliothek, Mss. 322-325.
zie nr. 62 (foto Inst. Utr.).

Paris. Bibliothèque Nationale, fonds français 1597.
Thematische catalogus. Prof. Dr A. Smijers.
zie nrs. 55. 56. 57, 59. 71. 81. 83.

Paris, Bibliothèque Nationale, fonds français 15123.

(Pixérecourt).

Thematische catalogus, Prof. Dr A. Smijers.

zie nrs. 4. 8. 9. 13, 20. 33. 42, 54, 59.

Paris, Bibliothèque Nationale, fonds français 5594.

Th. Gérold. Le Manuscrit de Bayeux.

zie nrs. 11, 14, 29. 55.

Kop.
Lo. 35087
Lo. 20 A XVI
Montecas.
Mü. 3232

Mü. 1516
Mü. 260

Mü. U.B. 322/325
Par. 1597

Par. 15123

Par. 5594.
Par. 12744
Pav.

Paris, Bibliothèque Nationale, fonds français 12744.
G. Paris et A. Gevaert, Chansons du XVe siecle.
zie nrs. 10. 14,22,30.791).
Pavia. Biblioteca délia R. Università. Ms. 362.
Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 20. 35.

1) Par. 2245, af
worden.

en toe vermeld in bijlage II, kon niet geheel vergeleken

-ocr page 104-

Perugia, Biblioteca comunale, Ms. 431 (G 20).
Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 4, 9, 13, 20, 60.

R. Gap. Giul. Roma, Archivio della Cappella Giulia, Ms. XIII, 27.
Thematische catalogus Inst. Utr.

zie nrs. 2, 4, 8, 9, 13, 14, 30, 31, 35, 38, 40, 41, 50, 54, 56,
57, 59, 60, 63, 76, 81, 83, 86.

R. Gas.nbsp;Roma, R. Biblioteca Casanatense, Cod. 2856.

Thematische catalogus Inst. Utr.

zie nrs. 2, 9, 12, 14, 20, 31, 33, 38, 42, 54, 56, 57, 63, 77,

81,nbsp;83.

Le Chansonnier de Madame la Baronne de Rothschild,
thans bewaard op onbekende plaats.

Thematische catalogus Prof. Dr A. Smyers (gedeeltelük).
zie nrs. 20, 35, 54, 60.

Segovia, Bibliotheek van de Kathedraal, Chansonnier.
Higini Anglès, Un manuscrit inconnu etc. in Acta musi-
cologica VIII, I, 1936.

zie nrs. 4, 8, 9, 10, 13, 27, 38, 42, 50, 52, 56, 57, 58, 60, 62.

82,nbsp;83, 92, 96.

St. G. 461nbsp;St. Gallen, Stiftsbibliothek, Ms. 461.

A. Geering in Schweizerisches Jahrbuch für Musikwissen-
schaft VI, 1933.

zie nrs. 3, 5, 7, 11, 17, 19, 47, 58, 61, 63, 80, 92.
St. G. 462nbsp;St. Gallen, Stiftsbibliothek, Ms. 462.

A. Geering als boven,
zie nrs. 14, 44, 46, 53, 56, 92.
St. G. 463nbsp;St. Gallen, Stiftsbibliothek, Ms. 463.

A. Geering als boven.

zie nrs. 4, 10, 14, 15, 26, 27, 30, 40, 44, 51, 56, 66, 69, 78, 92.
(Eenige dezer composities zyn uit dit manuscript verloren
gegaan).

Tr.nbsp;Trienter Codices.

Denkmäler der Tonkunst in Oesterreich, VII.
zie nrs. 9, 13, 35.

Torino, Biblioteca nazionale, Ms. qm. III, 59.
zie nr. 58.

Vat. 11953nbsp;Cita del Vaticano. Archivio Segreto Pontif.

Codicetto Lat. 11953.

Casimiri R., Canzoni e Motetti dei sec. XV-XVI.

(Note d'archivio per la storia musicale. Anno XIV, 1937).

zie nrs. 11, 15, 31.

-ocr page 105-

Ver.nbsp;Verona, Biblioteca capitolare. Cod. Mus. DCCLVII.

Thematische catalogus Inst. Utr.
zie nrs. 4, 13, 38, 60, 82.

W. Lab.nbsp;Washington, Library of Congress. Chansonnier de Mon-

sieur le Marquis de Laborde.
General report of the Library of Congress.
Division of music, 1935/36, ed. 1937.
zie nrs. 9, 13, 20, 35, 54, 57, 59, 70, 71, 83, 87.

Wolf.nbsp;Wolfenbüttel, Herzog August-Bibliothek, Ms. extrav, 287.

Droz. Trois Chansonniers,
zie nrs. 13, 20, 35, 54.

DRUKKEN

Formschneider 1538. Formschneider, Trium vocum carmina, 1538, Eitner
1538/1.

zie nrs. 44, 50, 54, 57, 59, 62, 76, 80.
Par. Vm'. 504 Paris, Biblothèque Nationale, rés. Vm''. 504,
(Kamper liedboek).

Inhoud: Ecorcheville, Catalogue du fonds de musique an-
cienne de la Bibliothèque Nationale, III.
Beschrijving: Lenaerts, Het Nederlands polifonies lied,
blz. 16.

zie nrs. 14, 20, 44, 45, 49, 50, 51, 57, 63, 76, 80, 89.

(nrs. 2 en 40: melodische overeenkomst, geen gelijkheid).

-ocr page 106-

BIJLAGE II

Inhoud van het Odhecaton, met vermelding van bronnen en mo-
derne uitgaven.

De nummers 3 en 5 zijn vijfstemmig; behoudens deze zijn de
nummers 1 tot en met 42 en 92 tot en met 96 vierstemmig; de
overige nummers, t.w. van 43 tot en met 91 zijn driestemmig.
In de vier- en vijfstemmige composities dragen de stemmen de
stemaanduiding: [superius of cantus steeds ongenoemd], altus,
tenor en bassus; in de driestemmige: [ongenoemd], tenor, contra.
Nr. 93 draagt de stemaanduiding: (ongenoemd), tenor, contra,
bassus.

Nr. 1 Ave Marianbsp;foL 3v.-4r. deOrto.

Moderne uitgave Ambros-Kade V blz. 193.

Nr. 2 Je cuide se ce tempsnbsp;fol. 4v.-5r. anon.

Fl. XIX-59, fol. 95 V.-96 r., P. Congiet;
R. Cas., fol. 128
V.-129 r., Jo. Jappart;
anon. in Bol. Q 18, fol. 71v.-72r.;
R. Gap. GiuL, fol. 61 v.-62 r.;
Par. Vm^ 504: zelfde melodie eenvoudiger.

Nr. 3 Hor oires une chanzonnbsp;fol. 5v.-6r. anon.

anon. in Fl. Panc. fol. 36 v.-37 r.; St. G. 461, blz. 28 en 29.
Nr. 4 Nunquafuepenamaior

fol. 6 V.-7 r. anon. (Jo. Wreede).
„Gancionero musicalquot; Nr. 1, Juan Urrede; Per. fol. 77 V.-78 r., Jo.
Vrede; R. Gap. Giul. fol. 28
V.-29 r., Enrique.

anon. in: Bol. Q 16, fol. 118v-120r.; Bol. Q 18, fol. 89v.-90r.; Fl.
XIX, 176, foL 91v.-92r.; Fl. XIX. 178, foL 37v.-38r.; onvolledig
in Bol. Q 17, fol. 11 r.

(De gelijknamige compositie Bol. Q 18, fol. 46 v. is afwijkend en
onvolledig). St. G. 463 nr. 161; Par. 15123, fol. 99v.-100r.; Seg.
fol. 209; Ver. fol. 57 v.-58 r.

-ocr page 107-

Alleen in Bol. Q 16, Ver. en Odhecaton vierstemmig.
Moderne uitgave: F. A. Barbieri, Cancioner musical, nr. 1.

Nr. 5 Brunettenbsp;fol. 7v.-8r. Jo. Stokem.

St. G. 461, blz. 26 en 27, Jo. Stokem.

Te vergelijken met „Brunette je vous ay aimeequot;, Dijon fol, 173 v.-
174 r. en Montecas. pag. 376.

Jay pris amours.

De tous biens.nbsp;fol. 8v.-9r. anon.

Nenciozza mianbsp;fol. 9v.-10r. Japart.

Fl. XIX, 59, fol. 105 V.-106 r.. Jannes Japart.
St. G. 461, blz. 60, Japart.
Moderne uitgave: Schering, Beispiele nr. 67.

Nr. 8 Jenefayplusnbsp;fol. lOv.-llr. anon.

Toegeschreven aan Ant. Busnois in:
Bol. Q 17, fol. 37
V.-38 r.; Fl. XIX, 59, fol. 54 V.-55 r.;
aan Gil Murieu: B. Gap. Giul, fol. 19
V.-20 r.;
aan G. Mureara: Fl. XIX, 176, fol. 73 v.-75 r.;
aan de Mure au: Par. 2245, fol. 23
V.-24 r.;
aan Loy.se tte Compère: Seg. foL 181 v.;
anon. in Fl. Ricc. fol. 50v.-51r.; Fl. XIX. 178, foL 40v.-41r.; FI.
XIX, 121, fol. 26
V.-27 r.; Par. 15123, fol. 177 V.-178 r. Alleen in Odhe-
caton 4-stemmig (altus si placet).

Nr. 9 Amours amoursnbsp;fol. llv.-12r. Hayne.

R. Cas. foL 50v.-51r., Hayne; Tr. 89, fol. 25 v.-26 r., Heyne.
Seg. fol. 183
V., Groen Heyne,
anon. in W. Lab. fol. 93
V.-94 r.; Per. fol. 94 v.-95 r.;
BoL Q 16, 14
V.-15 r.;

Fl. XIX, 59, fol. 285v.-286r.; Montecas.pag. 382-383;
Par. 4379, fol. 17
V.-18 r.; Par. 15123 fol. 84 v.-85 r.;
R. Gap. Giul. fol. 107
V.-108 r.
Alléén in Odhecaton 4-stemmig (altus si placet).
Moderne uitgave: D.T. i. Oe. VH blz. 257.

Nr. 10 Bergerette savoyene fol. 12v.-13r. Josquin.

Toegeschreven aan Josquin in:

FL XIX, 107 bis, fol. 18v.-19r.; Seg. fol. 128v.-129r.;

St. G. 463, verloren, inhoud vermeldt Josquin als componist.

Par. 12744, nr. XII, overeenkomst met de melodie en met den tekst,

hiernaar uitgegeven Paris-Gevaert nr. 12.

Nr. 11 Equile(lees: la) dira fol. 13v.-14r. anon Isaac).
Toegeschreven aan Isaac in:

-ocr page 108-

Br. 11239, fol. 17v.-I8r.; St. G. 461 blz. 70 en 71.
anon. in Fl. XIX, 107 bis, fol. 6 v.-7 r.; Bol. Q 18, fol. 86
V.-87 r.
Vat. 11953, nr. 6, fol. 6 r.-6 v., alleen bassus. Te vergelijken met Par.
5594, nr. 85 (uitg. Gérold).

Moderne uitgave: D. T. i. Oe. XIV blz. 72; ibid. XVI bl. 205, zie ook
het revisiebericht aldaar.

(Vele afwijkende bewerkingen van hetzelfde lied: Fl. XIX, 59, Fl.
XIX. 178, Alexander; R. Gap. Giul.; Bol. Q 17, Busnois; Fl. XIX,
107 bis, Japart.).

Nr. 12 Cest mal charchenbsp;fol. 14v.-15r. Agricola.

Toegeschreven aan Agricola in: Fl. XIX, 59, fol. 65 v.-66 r.
R. Gas. fol. 19v.-20r.; Lo. 35087, fol. 37 v.-38 r., tekst,
anon. in Lo. 20 A XVI, fol. 10 v.-ll r., tekst.

(geheel afwykend met zelfde tekst-incipit: Bol. Q 17, fol. 28 v.-29 r.,
Agricola; Fl. XIX, 178, fol. 24 v.-25 r., Alexander). Zie muziekvoor-
beeld nr. VI.

Nr. 13 Helas que pour(r)adevenir

fol. 15v.-16r. Caron.

Toegeschreven aan Caron in:

Dijon foL 78v.-79r., tekst; Fl. XIX, 59, fol. 222 v.-223 r., tekst;
W. Lab. fol. 12
V.-13 r., „Helas mamourquot;, Caron, zie bijlage III,
nr. 13.

R. Gap. Giul. fol. 71 v.-72 r.; Fl. Panc. fol. 35 v.-36 r., 4-stemmig;
Seg. fol. 114
V.-115 r., 4-stemmig.

anon. in: Tr. 89, fol. 416 V.-417 r.;Wolf. fol. 49 v.-50 r.,

volledige tekst; Per. fol. 69v.-70r.; Bol. Q 16, foL 114 v.-114 bis r.;

Bol. Q 18, fol. 35V.-36 r., 4-stemmig;

Ver. foL 19v.-20r.; Par. 15123, fol. 33 v.-34 r., tekst, contra eenigs-
zins afwijkend. Tekst: Manuscrit de Rohan, uitg. Löpelmann nr. 344,
blz. 232.

Moderne uitgave: D. T. i. Oe. VII, blz. 248.
Nr. 14 Adieu mes amours fol. 16v.-17r. Josquin.
Toegeschreven aan Josquin in:
R. Gas. fol. 154
V.-156 r.; R. Gap. Giul. fol. 13 V.-14 r.;
Fl. XIX, 59, fol. 164
V.-165 r.; Fl. XIX, 178, fol. 48 v.-49 r;
Fl. XIX, 107 bis, fol. 9 v.-lO r.; Fl. Ricc. fol. 65
V.-66 r., tekst;
BoL Q 17 fol. 59v.-60r.; Mü. 1516; St. G. 463 nr. 177.
anon. in Bol. Q 18, fol. 78 v.-79 r.; St. G. 462, pag. 41.
Cantus in Par. Vm^ 504; Par. 5594 nr. 83 (uitg. Gérold).
Melodie te vergelijken „Ils sont bien pelezquot;, Par. 12744 nr. 129, uitg.
Paris-Gevaert nr. 129; tekst E. Heldt.
Moderne uitgaven: Ambros-Kade V blz. 131;

Joh. Wolf, Werken van Obrecht, band 4; Riemann, Hdb. d. MG. II-I

-ocr page 109-

blz. 364 (fragment); Joh. Wolf, Geschichte der Musik in allgemein-
verständlicher Form I blz. 82, tenor met tekst.

Nr. 15 Porquoy nonnbsp;fol. 17v.-18r. Pe. de Larue.

Toegeschreven aan P. de la Rue in: Bol. Q 17, fol. 53 v.-54 r.

Fl. Gons. 2442, fol. 150v.-152r.; St. G. 463, alleen vermeld in den

inhoud.

anon. in Br. 228, fol. 11 v.-12 r.; Br. 11239, fol. 18 v.-20 r., beide met
tekst; Vat. 11953, nr. 7, fol. 7 r.-7 v., alleen bassus.
Modern uitgegeven: van Maldeghem, Trésor; Fr. Blume, das Chor-
werk Heft 3.

XTnbsp;(Porquoy ie ne puis dire

quot; ivray diu damours fol. 18v.-19r. Jo. Stokem
Te vergelijken met Canti C fol. 95 V.-96 r.
Vray dieu damours

Sancte Johannes batistanbsp;Japart.

Nr. 17 Mon mignault/ Gra cie u se

fol. 19 V.-20 r, anon. (Busnois).

Dijon, fol. 173 V.-174 r., anon., met volledigen tekst;

St. G. 461 blz. 65, Busnois. Zie muziekvoorbeeld nr. III.

Nr. 18 Dit le bourguygnonnbsp;fol. 20v.-21r. anon.

Nr 19 Helas ce nest pas sans raison se yai melan-
colienbsp;fol. 21v.-22r. Sthokem

St. G. 461 blz. 64, Stoken.

Nr. 20 D e t o u s b i e n s p 1 a y ne

fol. 22v.-23r. anon. (H a y n e).
Dijon, fol. 11 V.-12 r., Heyne; Kop. fol. 5 v.-6 r., anon.
W. Lab. foL 62v.-63r.; Wolf. fol. 53
V.-54 r., anon.; Roth. foL 25 v.-
26 r. anon.; Per. fol. 70
V.-71 r., anon.; Pav. fol. 34 bis V.-35 r.,
Heyne; Bol. Q 16, fol. 118
V.-119 r., anon.; Fl. Ricc. fol. 18 V.-19 r.,
anon.; FL XIX, 121, fol. 24
V.-25 r., anon.; Fl. XIX, 178, fol. 34 v.-
35 r., Hayne; R. Gas. foL 66
V.-67 r. Haine;
Met Odhecaton nr. 20 gelijke superius en tenor doch afwijkenden
contra in: Fl. Panc. fol. 25 r., Hayne; Fl. XIX, 59, foL 187 v.-
188 r.; Par. 15123, fol. 105
V.-106 r.;
Par. Vm'' 504, III nr. 16, cantus, gelijk Odhecaton.
Vergelijken met Odhecaton nrs. 73 en 95.

Vele bewerkingen met Superius of tenor als cantus firmus.
Nr.21 Jay pris amoursnbsp;fol. 23v.-24r. Japart.

Tekst: Jardin de plaisance, facs. uitg. fol. 71 v.; Droz en Piaget,
nr. 102.

-ocr page 110-

Modern uitgegeven: Gombosi, Obrecht II blz. 51.

Cf. voor oudere bewerkingen Gombosi, Obrecht I blz 61 e v en

Joh. Wolf, D. T. i. Oe. XIV blz. 29.nbsp;• • . i

Nr. 22 Se congie pris (prends) fol. 24v.-25r. Japart.

Par. 12744, eenstemmig met tekst, eenigszins afwijkend van Odhe-
caton, uitgegeven Paris-Gevaert nr. LII; vergelijk Josquin, Werken
uitgegeven door Dr A. Smüers, Wereldlijke werken blz. 28; geheel
afwijkende composities op gelijken tekst en melodie: Par 1597 fol
30
V.-31 r.; Canti C fol. 40; Fl. Cons. 2439, fol. 76 v.-78 r., Alexander.'
tenor gelijk cantus Odhecaton. Zie muziekvoorbeeld nr. VII.

Nr. 23 Amours amours amours fol. 25v.-26r. Japart.

Fl. XIX, 59, fol. 172 v.-l 73 r., anon.;
Bol. Q 17, fol. 67
V.-68 r., A. Busnois.

Nr. 24 Cela sans plus non SUfi pas

fol. 26v.-27r. anon. (Japart).
Fl. XIX, 59, fol. 111 V.-112 r., Jannes Japart.

Nr.25 Rompeltier fol. 27v.-28r. anon. (J. Obrecht).

Het Odhecaton, exemplaar Bologna geeft Obrecht als componist
aan.

Fl. XIX-121, fol. 3 V.-4, „Rumfeltier rumfeldaer rumferdaranquot;,
anon., zie Ghisi, l.c., blzn. 80 en 205.

Modern uitgegeven: Wolf, Werken van Obrecht, XV-XVI, blz 2 zie
ook aldaar blz. XV.nbsp;quot; '

Nr. 26 Alons ferons (faire nos) barbe

fol. 28v.-29r. Compère.
Fl. XIX, 107 bis fol., 16 V.-17 r.; Fl. XIX, 164/167 nr. 65;
Cort. (Par. 1817) nr. 11; St. G. 463 nr. 178, Compère.
Zie muziekvoorbeeld nr. XII.

No.27 Tmeiskinnbsp;f ol. 29 v.-30 r. anon. (Isaac).

Het Odhecaton, exemplaar te Bologna, noemt I s a c als componist.

Lo. 35087 fol 52 v.-53r., H e n r i c u s I s a a c, 3-stemmig;

Seg. fol. 103, J a c O b u s H o b r e c h t; St. G. 463, in den inhoud
vermeld, anon.

Modern uitgegeven: Joh. Wolf, D. T. i. Oe. XVI blz. 203; Joh. Wolf
25 driestemmige oud-Nederlandsche Liederen, blz. 20; Lenaerts
notenvoorbeelden, nr. 4.

Nr. 28 Ung franc archier fol. 30v.-31r. Comnère

Fl. XIX, 59, fol. 176 V.-177 r. anon.

Nr.29 (Ne) Loseray (je) direnbsp;foL31v.-32r. anon.

Fl. XIX, 107 bis, fol. 31 V., alleen superius en tenor;

-ocr page 111-

Bol. Q 17, fol. 4 V.-5 r.

Par. 5594 (ms. de Bayeux) nr. 17, uitgegeven Th. Gérold.
Vergelijken Canti C fol. 64.

Nr. 30 Helas que il est a mon gre

fol. 32v.-33r. Japart.

Toegeschreven aan Japart in :

Fl. XIX 178, fol. 45 V.-46 r.; Fl. Panc. fol. 64 v.-65 r.;

St. G. 463 nr. 180; R. Cap. Giul. fol. 54 v.-55 r., an.; aile 4-steramig.

Melodie en tekst: Par. 12744, fol. III r., uitgegeven Paris-Gevaert, nr.

IV; tekst E. Heldt nr. VI, zie muziekvoorbeeld nr. VIII.

(Amor fait mult tant que nostre argent dure
Nr, 3l)ll est de bonne heure ne

(Tant que nostre argent dure

fol. 33v.-34r. anon. (Jo. Japart).

Fl. XIX, 178, fol. 57 V.-58 r.; Fl. XIX, 107 bis, fol. 7 v.-8 r.;

Fl. XIX, 59, fol. 163v.-164r., Jannes Japart; Fl. Ricc. fol.

26 V.-27 r., anon., tekst in aile stemmen, behoudens in den contra;

Bol. Q 17, fol. 63v.-64r., A. Busnois, met den tekst „II est de

bonne heure nequot;; R. Cap. Giul. fol. lOv.-llr., 3-stemmig, anon.;

R. Cas. fol. 159v.-160r., Jo. Jappart; Mû. 1516; Doornik, fol.

18 V.-19 r., „II est de bonne heure nequot;, met tekst.

Vgl. Canti C fol. 78 V.-79 r. en Fl. Cons. 2442, nr. 54, „Tant que notre

argent durraquot;, 0 b r e c t h. — Vat. 11953, nr. 10, fol. 9 r.-9 v., alleen

bassus.

Modem uitgegeven: Joh. Wolf, Werken van Obrecht, Wereldlijke
Werken (XV en XVI) blz. 99.

Nr. 32 Nostre cambriere si malade estois

fol. 34v.-35r. anon. (Ninot le Petit).
Fl. Cons. 2442, blz. 44-46, Nino le Petit; Fl. XIX, 164/167, nr. 50,
anon. — Zie muziekvoorbeeld nr. X.

Nr. 33 Accordes moy ce que ye pensse

fol. 35V.-36r. anon. (Ant. Busnois).

R. Cas. fol. 149 v.-151 r., Busnoys; Fl. XIX, 59, fol. 160 V.-162 r.;
Par. 15123, fol. 140
V.-142 r. — Zie muziekvoorbeeld nr. II.

Nr. 34 Tan bien mis on pensa

fol. 36v.-37r. Japart.

Bol. Q 17, fol. 78 V.-79 r. alleen superius en tenor; geheel afwijkende
composities op zelfden tekstaanvang : Bol. Q 17, fol. 73
V.-74 r.;
Fl. XIX, 107 bis, bol. 8 v.-9 r.; Gort. (Par. 1817) nr. 12.

-ocr page 112-

Nr.35 Le serviteurnbsp;foL 37v.-38r. anon.

Het Odhecaton, exemplaar te Bologna, noemt B u s n o y s als com-
ponist.

De altus (zonder toevoeging „si placetquot;) werd nergens elders aan-
getroffen; Contra wijkt af van alle andere bronnen. Een zeker
oudere 3-stemmige compositie met zelfden superius en tenor in:

!nbsp;r.; Dijon fol. 89 v.-90 r., tekst; W. Lab. fol.

\lagt;-Ylb (deze folio's zijn verdwenen) ;

Wolf, fol. 25 v.-26r., tekst; Roth. fol. 33 v.; Per. fol. 67 v.-68 r ■ Pav

ÏTy'^J'f/'U^^'-.tf^' 25v.-26r.; Montecas, pag. 347; Fl.'
f ,nbsp;• ^-122r.; Fl. Ricc. fol. 22v.-23r.; R. Cap. Giul.

fol. 84 V.-85 r.; alle anon.

Tekst: Jardin de plaisance, facs. uitg., fol. 87; Droz et Piaget nr 274
D.quot;e. VII^t?238rnbsp;uitgegeven:'

Nr. 36 James iames lames (Jamais jamais jamais)

foL38v.-40r. anon. (Mouton).
Fl. Gons. 2442, fol. 179 v.-182 r., Mouton.

Nr.37 Nous sommes de lordre de saynt babuyn

fol. 40v.-42r. Compère.
Modern uitgegeven: Ambros-Kade V, blz. 186.

Nr.38 Je nay dueulnbsp;foL 42v.-44r. Agricola

Fl XIX 59, foL 183v.-185r.; Alex. Agricola: Fl. XIX, 178,

n quot;li 'f , io®nbsp;r., A g ri c 01 a;

Bol. Q 17, fol. 69 V.-71 r. Agricola; R. Gap. Giul. fol. 45 v.-47 r.,

Agricola; R. Cas. fol. 162 v.-164 r., A g r i c o 1 a; Seg. fol. 113 v -
114 r., Alexander Agricola.

Anon. in: Lo. 20 A XVI, fol. 24 v.-26 r.; Ver. fol. 34 v.-36 r.;
Br. 228, fol. 20 v.-22 r., door latere hand is bijgeschreven • Agri-
cola; Gort. (Par. 1817) nr. 1.nbsp;^

Nr.39 Jay pris amours tout au rebours

foL 44v.-45r. Busnoys.
Modern uitgegeven: Joh. Wolf, Werken van Obrecht, XV-XVI, blz
96. Cf. bespreking bij Gombosi, Obrecht I blz. 66.

Nr.40 Helogeron nous foL 45v.-46r. anon. (I s a a c).
Toegeschreven aan Isaac in :
Fl. XIX. 178, fol. 41
V.-42 r.; Bol. Q 17, fol. 61 V.-62 r •
R. Gap. Giul. fol. 39 v.-40 r.

V.-13 r.; Gort. (Par. 1817) nr. 32;

St. G. 463 nr. 179.

-ocr page 113-

Par. Vm'^ 504 nr. 34, zelfde melodie, eenvoudiger.

Modern uitgegeven: Joh. Wolf, D. T. i. Oe. XIV, blz. 76;

O. Dischner, Sechs Instrumentalsatze, Barenreiter-Verlag 1926.

Nr. 41 Vostre bargeronette fol. 46v.-47r. Compère.

Toegeschreven aan Compère in:

Fl. XIX. 178, fol. 73 V.-74 r.; Bol. Q 17, fol. 65 V.-66 r.;

anon. in: R. Cap. Giul. fol. 48v.-49r.; Cort. (Par, 1817) nr. 7.

Nr. 42 Je ne demande aultre degre

fol. 47 V.-48 r. B u s n o y s.

Toegeschreven aan Busnois in: R. Gas. fol. 151 V.-153 r.;
Par. 15123, fol. 153
V.-155 r., tekst; Seg. fol. 112v.-113r.;
anon. in: Fl. XIX, 59, fol. 151
V.-152 r.; Bol Q 18, fol. 39 v.-40 r.
Modern uitgegeven: Joh. Wolf, Werken van Obrecht, Band I.

Nr. 43 Pensif marinbsp;fol. 48v.-49r. Ja. Tadinghen.

Nr. 44 La morranbsp;fol. 49v.-50r. Yzac.

Toegeschreven aan Isaac in: Fl. XIX, 59, fol. 11 v.-12 r.; Fl. XIX,
107 bis, fol. 44 v.-45r.;

St. G. 462, blz. 136 en 137, O Regina/La morra;

St. G. 463, nr. 176; Formschneider 1538, nr. 29.

anon. in Fl. Panc. fol. 33 V.-34 r.; Bol. Q 18, fol. 72 v.-73 r.;

Par. Vm'' 504, III, nr. 34, alleen cantus.

Modern uitgegeven: Joh. Wolf, D. T. i. Oe. XIV, blz. 90, 4-stemmig.

Nr. 45 Me (lees: ne) doibtnbsp;fol. 50v.-51r. Compère.

Toegeschreven aan Compère in: Dijon fol. 186 V.-188 r.,
Loyset qpr.; Fl. Panc. fol. 38 v.-39 r.

anon. in Bol. Q 18, fol. 87 v.-88 r.; Par Vm^ 504-III-52, alleen cantus.
j^^^g (Malebouchenbsp;fol. 51v.-52r. Compère

^Circumdederunt me viri mendaces
St. G. 462, blz. 114 en 115, zonder Franschen tekst,
Nr. 47 Lhome banninbsp;fol. 52v.-53r. Agricola.

Toegeschreven aan Alexander in; St. G. 461, blz. 84 en 85;

anon. in: Bol. Q 18, fol. 62 v.-63 r., zonder tekst;

tekst (?): Jardin de plaisance, fol. 61 v.; uitg. Droz et Piaget nr. 22;

Manuscrit de Rohan, fol. 118 v., uitg. Löpelmann, nr. 294 blz. 205.

Nr. 48 Ales regretsnbsp;fol. 53v.-54r. Agricoïa.

Vergelijken met nr. 57.

Nr. 49 La stangetta

fol. 54V.-55r. anon. (Gaspar van Weerbeeke)

-ocr page 114-

Het Odhecaton, exemplaar Bologna, noemt Uuerbech als com-
ponist.; anon. in: Fl. Panc. fol. 34v.-35r.; Par. Vmquot;' 504
-m-nr. 54,
alleen cantus.

Nr. 50 Helas (que devera mon cueur) fol. 55v.-56r. Ysac.
Toegeschreven aan Isaac in: Fl. XIX, 59, fol. 5 v.-6 r.;
Fl. Panc. fol. 138
V.-139 r.; R. Gap. Giul. fol. 83 v.-84 r.; Seg. fol. 177.
anon. in: Par. Vm^ 504-III-nr. 55, alleen cantus; Formschneider 1538
nr. 3.

Modern uitgegeven: Joh. Wolf, D. T. i. Oe. XIV blz. 75.

Nr.51 Se mieulxnbsp;fol. 56v.-57r. Compère.

St. G. 463, alleen vermeld in den inhoud, G o m p è r e.
Par. VmT 504, III, nr. 65, alleen cantus.

Vele geheel afwijkende, oudere en jongere, composities met gelijken
tekstaanvang, vgl. Jeppesen, Kop. Ghans., blz. LXXXVII. Deze tekst:
Jardin de plaisance, facs. uitg., fol. 72. Droz et Plaget, nr. 109.

Nr. 52 Helasnbsp;fol. 57v.-58r. Tinctoris.

Fl. XIX, 59, fol. 214 V.-215 r., anon.; Fl. Panc. fol. 47 V.-48 r., anon.;
Seg. fol. 184, Elaes Abraham, LoysetteGompère.
Modern uitgegeven: Gombosi, Obrecht, II blz. 11,

Nr. 53 Venis (venez) regrets fol. 58v.-59r. Compère.

Toegeschreven aan Compère in: Br. 11239, fol. 4 v.-6 r., tekst:
Bol. Q 17, fol. 31
V.-32 r.

anon. in: FI. XIX, 117, fol. 31 V.-32 r., tekst; Doornik, fol. 5v.,
alleen tenor met tekst; St. G. 462, blz. 86 en 87, dezelfde compositie,
3 st., an., met textincipit „Alle regretzquot;.

Modern uitgegeven: Gombosi, Ghizeghem und Compère, Adler Fest-
schrift 1930, blz. 104.

Nr.54 Ma bouche ritnbsp;fol. 59v.-60r. Okenhen.

Toegeschreven aan Ockeghem in: Mü. 3232, fol. 3v.; Fl. XIX,
176, fol. 33v.-34r.; R. Gas. fol. 61
V.-63 r.; Formschneider isss!
nr. 86.

anon in: R. Gap. Giul. fol. 76v.-77r.; Dijon, fol. 4 v.-6 r., tekst;

W. Lab. fol. 32 v.-34 r.; Roth. fol. 42 v.-44 r.

Wolf. fol. 30v.-32r.; Par. 15123, fol. 30 v.-32 r.

Tekst: Jardin de plaisance, fol. 71 v., uitg. Droz et Plaget nr. 102;

Manuscrit de Rohan, fol. 83 v., uitg. Löpelmann, nr. 142.

Modern uitgegeven: Gombosi, Obrecht II blz. 6; Trois chans. blz. 9;

Joh. Wolf, Sing- und Spielmusik aus älterer Zeit, blz. 39; Monatsh.

f. M. G., VIde jaargang.

-ocr page 115-

Nr. 55 Royne defleurs

fol. 60v.-61r. Alexander (Agricola).
anon. in: Lo. 20 A XVI, foL 26v.-27r.; Par. 1597, fol. 41v.-42r.;
beide met tekst.

Par. 5594, nr. 4, tenor, afwijkend, doch zelfde melodie en tekst;
uitgegeven: Gérold, Le manuscrit de Bayeux.

Nr. 56 Si dederonbsp;fol. 61 v.-62r. Agricola.

Toegeschreven aan Alexander Aricola in:
Fl. XIX, 59, fol. 69
V.-70 r., Agricola; Fl. XIX, 178, fol. 31 V.-32 r.,
Alexander; Fl. Panc. fol. 57
V.-58 r., Alex. Agricola; R.
Gap. Giul. foL 25
V.-26 r., Agricola; R. Cas. fol. 100v.-102r.,
Agricola; BoL Q 17 foL 34 v.-35 r., A. Agricola, Seg. foL
170 v., Alexander Agricola.

anon. in: Br. 11239, fol. 32 v.-33 r., tekst; Bol. Q 16, fol. 120 V.-121 r.;
Bol. Q 18, fol. 70
V.-71 r.; Fl. Ricc. fol. 14 v.-15 r., tekst in superius;
Par. 1597, fol. 7v.-8r.; St. G. 462, blz. 78 en 79, in den inhoud
V e r b o n e t; St. G. 463, nr. 16, V e r b o n e t.

Nr. 57 A1 e s r e g r e snbsp;fol. 62 v.-63 r. Hayne,

Toegeschreven aan Hayne in: Fl. XIX, 178, foL 42v.-43r.; FL
Ricc. fol. 58v.-59r., superius met tekst; Fl. Panc. fol. 97v.-98r.;
Bol. Q 17 fol. 30
V.-31 r.; R. Gap. Giul. fol. 27 V.-28 r.; Seg. fol. 163 v.-
164 r.. Groen Heyne; Par. 2245, foL 17
V.-18 r.; R. Cas., foL
96
V.-98 r., H a i n e.

Anon. in: W. Lab., foL 140v.-142r.; FL XIX, 59, foL 242v.-243r.;
Fl. XIX, 107 bis, fol. 32v.-33r.; FL XIX, 117, foL 32v.-33r.; Br.
11239, foL 2v.-4r., tekst; Par. 1597, foL 11 v.-12 r.; Lo. 20 A XVI,
fol. 20V.-21 r.; Doornik, fol. 1 v.-3 r., alleen tenor met tekst; Form-
schneider 1538, nr. 7; Par. Vm^ 504, III nr. 26, cantus, gelijk Odhe-
caton.

Modern uitgegeven: Gombosi, Obrecht II blz. 3; Droz, Poèles et
musiciens blz. 49.

Nr. 58 Garisses moynbsp;fol. 63v.-64r. Compère.

Toegeschreven aan Compère in: Seg. fol. 191v.-192r.; St.G.
461, blz. 48 en 49.

anon. in: Bol. Q 18, fol. 90v.-91r.; Tur. foL 13 V.-14 r. superius
met tekst.

Nr. 59 Mes penseesnbsp;fol. 64v.-65r. Compère.

Toegeschreven aan Compère in: Fl. XIX 59, foL 134v.-135r.;
Fl. XIX, 178, foL 56v.-57r., Loyset; BoL Q 17, foL 16v.-17r.;
Montecas. pag. 400-401; Par. 15123, fol. 169
V.-170 r., superius met
tekst; Formschneider 1538, nr. 18.

Anon. in: W. Lab. fol. 106v.-108r.; FL Ricc. foL 46v.-47r., su-

-ocr page 116-

perius met tekst; R. Cap. Giul. fol. 101v.-102r.; Par. 1597, fol.
8v.-9r., superius met tekst; zie muziekvoorbeeld nr. V.

Nr, 60 Fortuna per ta crudelte

fol. 65v.-66r. Vincinet.
Toegeschreven aan Vincenet in: Roth, fol. 34 v. „Fortune par
ta cruaultequot;; Per. fol. 94 v.-95 r., Fortuna vincineta, anon.; Seg. fol,
112, als Per., onvolledig; R. Cap. Giul. fol. 40 v.-41 r., Vincinet.
Anon. in : Fl. XIX, 59, fol. 50v.-51r.; Bol. Q. 16, fol. 116v.-117r.,
4-stemmig; Bol. Q 18, fol. 37
V.-38 r., 4-stemmig, met canon; Ver.
fol. 66
V.-67 r.

Nr. 61 Cela sans plusnbsp;fol. 66v.-67r. Josquin.

St. G. 461, blz. 88 en 89, Josquin. Zie muziekvoorbeeld nr. XIV.

Nr. 62 Mater patrisnbsp;fol. 67v.-68r. Brumel.

Toegeschreven aan Brumel in: Fl. Panc. fol. 101v.-102r.;

Seg. fol. 157 V.-158 r.; Formschneider 1538 nr. 55.

Anon. in: Bol. Q 18, fol. 75v.-76r.; Mü. U. B. 323/325, nr. 16.

Nr.63 Malor me batnbsp;fol. 68v.-69r. Okenghen.

Fl. XIX, 59, fol. lOv.-llr., zonder tekst. Jannes Martini;
Bol. Q 18 fol. 73v.-74r., anon.; R. Cap. Giul. fol. 72 v.-73 r., J o.
Martini; R. Cas. fol. 57 v.-59 r.. Mal cort; St. G. 461, blz. 52
en 53, Ockenghem. Formschneider 1538, nr. 91; Par.
Vm'' 504-III-nr. 58.

Vgl. Glareanus, Dodekachordon, vertaling P. Bohn, blz. 390 en 391.
Modern uitgegeven: Joh. Wolf, Werken van Obrecht, Missen, deel I.

Nr. 64 La plus des plusnbsp;fol. 69v.-70r. Josquin.

Nr. 65 Ales mon cor

fol. 70v.-71r. Alexander (Agricola).

Nr. 66 Madame helas fol. 71 v.-72r. anon. (Josquin).

Het Odhecaton, exemplaar Bologna, noemt Josquin, als componist.
St.G. 463 vermeldt in den inhoud een „Madame helasquot;, 3-stemmig,
anon.

Geen overeenstemming met „Helas madamequot; van Josquin.
Nr. 67 Le corps/Corpusnbsp;fol. 72v.-73r. Compère.

Nr. 68 Tant ha bon oeulnbsp;fol. 73v.-74r. Compère.

Nr. 69. Tandernakennbsp;fol. 74v.-75r. Obreht

St. G. 463, fol. 52, „Andernacken ligt an dem Rhinquot;, Trium, J a c o-
bus Obrecht;

Modern uitgegeven: Joh. Wolf, Werken van Obrecht, XV-XVI, blz. 3,
vgl. ook voorwoord blz. XV e.v.

-ocr page 117-

Nr. 70 Si a tort on ma blamee fol. 76v.-77r. anon.
W. Lab. fol. 108v.-109r.; zie muziekvoorbeeld nr. IV.

Nr. 71 Les grans regres fol. 77v.-78r. anon. (Hayne).

BoL Q 17, fol. 36v.-37r., Hayne; Par. 2245, foL 19v.-20r.,
Hayne; Br. 11239, fol. 7 v.-8 r., Agricola; W. Lab. fol. 143 v.-
145 r., Hayne; anon. in: Fl. XIX. 117, fol. 34 v.-35 r., tekst; Par.
1597, fol. 12
V.-13 r.; Doornik, fol. 3 v., alleen tenor met tekst.
Modern uitgegeven: J. Marix, Les Musiciens de la cour de Bourgogne
nr. 75.

Nr. 72 Est il possible que lhome peult

fol. 78v.-79r. anon.

No. 73 De tous biensnbsp;fol. 79v.-80r. Pe. Bourdon.

Modern uitgegeven: Gombosi, Obrecht II blz. 28.

Nr. 74 Fortuna dun gran tempo

fol. 80 V.-81 r. anon. (Josquin).

Het Odhecaton, exemplaar te Bologna, noemt Josquin als compo-
nist; Fl. Panc. fol. 106
V.-107 r.

No. 75 Crions nouelnbsp;fol. 81v.-82r. Agricola.

No. 76 Benedictusnbsp;foL 82v.-83r. Yzac.

Fl. Panc. fol. 17 V.-18 r., Isachina Benedictus, 4-stemmig; Fl. XIX,
59, fol. 9 v.-lO r., zonder tekst, Henricus Ysac; B. Gap. Giul.
fol. 57v.-58r., Ysac; Fl. XIX, 107 bis, foL 19 v., anon.; Form-
schneider 1538, nr. 30, anon.; Par. Vm^ 504, nr. 46. anon., alleen
cantus.

No. 77 Le renvoynbsp;fol. 83v.-84r. Compère.

Toegeschreven aan Compère in: Bol. Q 17, foL 27v.-28r.; R. Cas.
fol. 34 v.-36r.;

anon. in: Fl. Ricc. fol. 53 v.-54 r., superius met tekst; Fl. XIX, 59.
fol. 42
V.-43 r.; Fl. XIX, 178. fol. 30 v.-31 r.; Mü. 260.

Nr. 78 O Venus bantnbsp;foL 84v.-85r. Josquin.

St. G. nr. 48, J O s q u i n u s P r a t e n s i s.

Modern uitgegeven: van Duyse, Het eenstemmig Fransch en Neder-
landsch lied, 165.

Nr. 79 Ma seule damenbsp;fol. 85v.-87r. anon.

Par. 12744, melodie en tekst, uitgegeven: Paris-Gevaert, nr. 112;
tekst bij E. Heldt, blz. 98; zie muziekvoorbeeld nr, IX.

-ocr page 118-

Nr. 80 La alfonsinanbsp;foL 87v.-88r. Jo. Ghiselin.

Toegeschreven aan Ghiselin in: Fl. Panc. foL 98v.-99r.; St. G.
461, blz. 80.

anon. in: Par. Vm'' 504, alleen cantus; Formschneider 1538, nr. 49.
Modern uitgegeven: Ambros-Kade V blz. 190.

Leure e venuenbsp;foL 88v.-89r. Agricola.

C i r c u m d e d e r u n t

Bol. Q 17, fol. 43 v.-45 r., Agricola, in alle drie stemmen incipit
van denzelfden Franschen tekst; R. Cas. fol. 38 v.-39 r., Agricola.
tekst, alleen incipit, als in Bol. Q 17; Fl. XIX, 178. fol. 5 v.-7 r.,
Alexander, contra zonder tekst; Fl. Ricc. fol. 32 v.-33 r., A g r i-
cola, superius volledigen tekst, contra ..Circumdederuntquot;;
anon. in: R. Cap. Giul. fol. 50 v.-52 r.. alleen incipit van den Fran-
schen tekst in den superius; Br. 228. fol. 62 v.-64 r., tekst in alle
stemmen; Par. 1597. fol. 9v.-llr.; Lo. 20 A XVI, superius vol-
ledigen tekst, „concordansquot;, gelyk Contra van Odhecaton, incipit
van den Franschen tekst.

Modern uitgegeven: van Maldeghem. Trésor, 1887, nrs. 10 en 11 als
twee zelfstandige composities. Zie muziekvoorbeeld nr. XIII.

Nr. 82 Jay bien a huernbsp;foL 88v.-90r. Agricola.

Toegeschreven aan Agricola in : Ver. fol. 8 v.-9 r.
anon. in: Fl. XIX, 59. foL 20v.-21r.; Fl. Ricc. fol. 41 v.-42 r., su-
perius met tekst; Bol. Q 16 fol. 12 v.-I r.
(Vgl. Seg. fol. 182, „J'ay bieau huwerquot;, Loysette Compère.

Nr. 83 Mon souvenirnbsp;foL 90v. anon. (Hayne).

Toegeschreven aan Hayne in: Fl. XIX, 178, fol. 27v.-28r.; Fl. Ricc.
fol. 75 v.. slechts één stem. met volledigen tekst; R. Cas. fol. 124 v.-
125 r.; BoL Q 17, fol. 32 v.-33 r.; Par. 2245, fol. 1 v.-2 r., eenige afwij-
kingen; Lo. 20 A XVI, fol. 27v.-28r., tekst in alle stemmen; Seg.
fol. 164, Groen Heyne.

anon. in: W. Lab. fol. llOv.-lllr.; R. Cap. Giul. fol. 52v.-53r.;
Par. 1597, fol. 26 v.-27 r.; Lo. 35087, fol. 28 v.-29 r.
Modern uitgegeven: Gombosi. Obrecht II blz. 5; van Maldeghem.
Trésor. 1887; J. Marix. Les musiciens de la cour de Bourgogne nr. 76.
Jardin de plaisance. facs. uitg.. fol. 117. Droz el Piaget, nr. 525.

Nr. 81

[Royne du cielnbsp;foL 91 Compère.

iRegina celi
Fl. Panc. fol. 77 r., Regina celi, Compère, geen Fransche tekst.

Nr. 85 Margueritenbsp;fol. 91 v.-92 r. anon.

Nr. 84

-ocr page 119-

Nr. 86 Ha traytre amours fol. 92v. Jo. Stoken.

Toegeschreven aan Stokem in: Fl. XIX, 59, fol. 22 v.-23 r.. Jan-
nes Stockem, superius met volledigen tekst; Bol. Q 17, fol.
42v.-43r., Stockera J o.; Fl. XIX 178, fol. 33 v.-34 r., Stochern;
R. Cap. Giul. fol. 47 v.-48 r., J. S t o c h e n.

Modern uitgegeven: The musical quarterly, January 1934, blz. 76,
(Reese), zonder tekst.

Nr. 87 Mals que ce fustnbsp;fol. 93v. Compère.

Bol. Q 17, fol. 18 V.-19 r., P i e r q u i n; Fl. XIX, 178, fol. 67 V.-68 r.,
Pietraquin.

anon. in: W. Lab. fol. 114 v. (zeer onvolledig); Fl. XIX, 59, fol.
218
V.-219 r., tekst in alle stemraen; Lo. 35087, tekst in alle stemmen.
Tekst: Jardin de plaisance, facs. uitg., fol. 119 v. Droz et Piaget,
nr. 548.

Nr. 88 Venus tu ma prisnbsp;fol. 93v.-94r. De Orto.

Nr. 89 Disant adiu madamenbsp;fol. 94v. anon.

Par. Vm^ 504, Ill-nr. 57, alleen cantus.

Nr. 90 Gentil princenbsp;fol. 95v. anon.

Nr. 91 Puisque de vousnbsp;fol. 95v.-96r. anon.

Nr, 92 Tsat een meskinnbsp;fol. 96v.-98r. Obreht.

Seg. foL 121v.-122r., Jacobus Hobrecht; SLG. 463, „Es
sas ain Meitschiquot;, Obrecht, alleen vermelding in den inhoud;
SLG. 461, blz. 90-93, Obrecht; St.G. 462, foL 27v, (oude foli-
eering).

Modem uitgegeven : Joh. Wolf, Werken van Obrecht, XV-XVI, blz. 7,
vgl. ook revisiebericht.

Nr. 93 A laudienchenbsp;fol. 98v.-99r. Hayne.

Fl. XIX, 59, fol. 106 V.-108 r., anon. superius met tekst.

Modern uitgegeven zonder tekst: J. Marix, les musiciens de la cour

de Bourgogne nr. 66.

Nr. 94 Latura tunbsp;fol. 100v.-102r. anon. (Bruhier).

FL Gons. 2442, Cantus blz. 74-78, Bruhier, tekst in alle stem-
men. Zie muziekvoorbeeld nr. XL

Nr. 95 De tous biens playne fol. 102v.-103r. Josquin.

Nr. 96 Meskin es hunbsp;fol. 103v. anon. (Obrecht).

FL XIX, 59, foL 179v.-180r., zonder tekst, Jacobus Obrech,
4-steramig; Seg. foL 134 v., „Mestkin es huquot;, Jacobus Ho-

-ocr page 120-

brecht, 4 stemmig, altus wijkt af van dien in het Odhecaton i) •
Fl. Panc. fol. 72 v., anon., 3-stemmig; Modern uitgegeven: Ambrosl
Kade V blz. 34 (naar Fl. XIX, 59); Joh. Wolf, Werken van Obrecht,
XV-XVI, blz. 1, vgl. ook het revisiebericht.

Volgens H. Anglès.

-ocr page 121-

BIJLAGE III
DE TEKSTEN
A - FRANSCHE

1 - Rondeauvormen

Nr. 8 Je ne fay plus

volledige tekst: Fl. Ricc.

eerste strofe: Par. 15123 en Fl. XIX, 59.

Je ne fais plus ne ne ditz ne ecris
en mes ecris

lon 1 ) trouvera mes regretz et mes plains
de livres^) plains

OU le mains®) mal que je puis Ie decris

Toute ma joye est de souppirs et cris
en dueil et cris

II est a naistre cil a qui je men plains
(Je ne fais etc.)

Se mes sens ont aucuns doubz motz ecris
it sont percris

Je passé tems par desers et par plains
et la me plains

daucun (ce?) gens plus traittre quant ecris
Je ne fais plus etc.

Nr. 9 Amours amours

Tekst D. d. T. i. Oe. VII, blz. 257.

1) Sic volgens Par. 15123 en Fl. XIX, 59; Fl. Ricc.: len.

Sic volgens Par. 15123 en Fl. XIX, 59; Fl. Ricc.: larmes.
3) Sic volgens Par. 15123 en Fl. XIX, 59; Fl. Ricc.: moins.

-ocr page 122-

Nr. 12 Cest mal charche

Tekst volgens Lo. 35087 (onvolledig rondeau).

Cest mal sarchir (lees: chercher) vostre avantaige

daleger chescun a son paige

et vous monstrez bien peu saige

car trop estez vieux et use

pour parler Denise de si fol langaige

(zie muziekvoorbeeld nr. VI).

Nr. 13 Helas que pourra devenir
Tekst D. d. T. i. Oe. VII, blz. 248.

Löpelmann, Die Liederhandschrift des Cardinals de Rohan, blz.
232, nr. 344.

In W. Lab. fol. 12 v.-13 r., dezelfde compositie met geheel anderen
tekst „Helas manourquot;; deze tekst ook in het manuscrit de Rohan,
uitgave Löpelmann, blz. 294, nr. 456.

Nr. ISPorquoynon

Tekst volgens Br. 228 en 11239:

Pourquoy non ne veul i) je morir
pourquoy non ne doy je quérir
la fin de ma doulente vie ®)
quant jaime qui ne maime *) mye
et sers guerdon acquérir

Uitgegeven, met eenige afwijkende lezingen: Fr. Blume in „das
Chorwerkquot;, Heft. 3.

Nr. 17 Mon mignault/Gracieuse

Tekst volgens Dijon, Superius; uit de op verkeerde wijze verdeelde
en van elkaar gescheiden versregels kon het volgende rondeau her-
steld worden:

Mon mignault musequin
dorelot et poupin
riant et gorgias
ne vous verray je mye
par qui estet tant godin

1)nbsp;Br. 11239 suis.

2)nbsp;Br. 11239 dolente.

3)nbsp;Br. 11239 vye

Br. 11239 jayme, mayme.

-ocr page 123-

Je croy bien que namin
or pour quen la fin
je ne perde mes pas
(Mon mignault etc.)

Se jestois ung matin
tetin a tetin
couche entre voz bras
jaroie de soulas
quant part a mon butin

(Mon mignault etc.)

Dit gedicht is een rondeau van 21 versregels; tenor en altus geven
een dubbelen tekst van welke de beginwoorden luiden:

Gracieuse plaisant muniere
en

Jay de bon ble. (zie blz. 34).
(Zie muziekvoorbeeld nr. III).

Nr. 20 De tous biens

Uitgegeven: Trois chans. en Kop. chans.

Löpelmann, Die Liederhandschrift des Cardinals de Rohan, blz. 358,
nr. 575.

Nr. 21 Jay pris amours

Uitgegeven: Trois chans. en Werken van Obrecht XV/XVI, aldaar
niet geheel volledig.

Löpelmann, Die Liederhandschrift des Cardinals de Rohan, blz. 301,
nr. 470.

Nr. 31 Amor fait mult tant que nostre argent dure

Tekst volgens Fl. Ricc.:

Amours fait molt tant quargent dure
quant argent fault amour est dure
et dit tout franc a son amy
puisque votre argent est failly
ailes quérir votre aventure

De tenor heeft als tekst:

Il est de bonne ne
en de „Bazisquot;

Tant que nostre argent dure
zie blz. 118.

-ocr page 124-

Nr. 33 Acordes moy ce que ye pensse
Tekst volgens Par. 15123 (onvolledig en verminkt) :
Acordes moy jay i) bien i) pense i)
pour que mon bilet nentendes
ou my
p. pi ce chose me donnes
pour vous declarer la substance.

(Zie muziekvoorbeeld nr. II).

Nr. 35 Le serviteur

Uitgegeven: D. d. T. i. Oe. VII, blz. 238.

Jardin de plaisance, facs. uitgave, fol. 87. Droz en Piaget nr. 274.
Löpelmann, Die Liederhandschrift des Cardinals de Rohan, blz. 142
nr. 176.nbsp;'

Nr. 42 Je ne demande aultre degre

Tekst volgens Par. 15123:

Je ne demande aultre 2) degre
en lies mondain ny en richesse
fors destre avec vous ma maistresse
en lyeu samblable du degre.

Nr. 47 Lhome banni
Tekst uitgegeven:

Jardin de plaisance, facs. uitgave, fol. 62 v. Droz en Piaget nr. 22.
Löpelmann, Die Liederhandschrift des Cardinals de Rohan, blz 205
nr. 294.

Nr. 48 Ales re g r e s

Tekst van Jean II de Bourbon, zie Trois chans. blz. XL
Uigegeven: Droz, Poètes et musiciens.
Zie nr. 53.

Nr. 51 S e m i e u 1X

Deze compositie werd nergens met tekst aangetroffen.

Een tekst met gelijken aanvang uitgegeven: Jeppesen, Kop. chans.

zie ook aldaar het revisie-bericht, blz. LXXXVII.

Nr. 53 Venis regrets
_Tekst volgens Br. 11239.

1)nbsp;Odhecaton: „ce que je penssequot; (waarschynlyk juister).

2)nbsp;SIC volgens Odhecaton; Par. 15123: ame.

-ocr page 125-

Venes regretz venes il en est heure
venes sur moy faire vostre demeure
cest bien raison que a ce je vous ennorte
car aujourdhuy toutte ma joye est morte
et si ne voy nullny qui me sequeure

Uitgegeven: Gombosi, Ghizeghem und Compère, Adler-Festschrift
1930, blz. 104 en 105, niet geheel volledig wegens een moeilijk te
lezen woord in Fl. XIX, 117.

Nr. 57 zie nr. 48.

Nr. 58 Garisses moi

Tekst volgens Tur.; de volgorde der versregels is zeer door elkaar
geworpen en op verkeerde wijze gescheiden.
Het volgende rondeau kon hersteld worden:

Guerisses moy du grant mal que je porte
Puische chacun tous les jours me rapporte
Que je suis fort en voustre malegracie
Sain si estoyt la mort tost me defface
Car aussi bien je voye ma joye morte

De mon confort doulcement vour enhorte
Penses y donc voyant che je supporte
Ung si grant fayt qui mon plesir efface
Guerisses etc.

Quant la douleur que je endure est si forte
Quil ne nouvelle si bonne quum me rapporte
Ne rien si beau ne voy devant ma face
Queyque ce soyt qui resjoyr me fasse
Mais il nest nul que vous qui me conforte

Guerisses moy etc.

Nr. 59 Mes pensees

Tekst volgens Par. 1597: (onvolledig rondeau).

Mes pensees ne me laissent une heure
et sans cesser mon povre cueur labeure
du tres gref mal quil a par souvenir
en contemplant sil i) pouvra parvenir
au 2) plaisant lieu ou sa dame demeure.

(Zie muziekvoorbeeld nr. V).

1)nbsp;Ricc. se; Par. 15123 als boven.

2)nbsp;Par. 15123: jamais au.

-ocr page 126-

Nr. 71 Les grans regrets
Tekst volgens Br. 11239:

Les grans regrets que sans cesse je porte
Et nuyt et jours tourmentent tant mon ceur
Que se de vous ne vient quelque ligueur
Impossible est que plus je men déporté

Mais jespoire que grace Ion maporte
pour remede qui me vauldra bonheur
Les grans regrets etc.

Aujourdhuy nest plaisir (qui) me supporte
le ceur mestraint et me tient en rigueur
alleges moy et me donnes vigueur
ou je me voy mort a vous je men rapporte

Les grans regrets etc.

Nr. 77 Le renvoy

Tekst volgens Fl. Ricc.:

Le renvoy dung cueur esgare
Et deloyaulte séparé
Dont cuidoye avoir jouissance
Je demande la recreance
Puisqua tort ma desempare

Il est de faulx semblant pare
Et comme lacté prepare
Pour oster de ma connoissance
Le renvoy dung cueur esgare
Et deloyaulte séparé

Mais se tout est bien compare
Mon abus sera repare
Par diffinitive sentence
Lors en pourrai avoir vengeance
Et me tiens secur que je saray

Le renvoy dung cueur esgare
Et deloyaulte séparé
Dont cuidoye avoir jouissance
Je demande la recreance
Puisqua tort ma desempare

-ocr page 127-

Nr. 82 Jai bien a huer

Tekst volgens Fl. Rico.:

Jay beau huer avant que bien avoir
de celle la que plus a mon gre vault
jay pour ell(e) maint doleureulx assault
que pas ne croit je le scay tout de voir.

Nr. 83 Mon souvenir

Tekst volgens Lo. 20 A XVI en Fl. Ricc.:

(zie ook: Jardin de Plaisance, facs. uitgave, fol. 117. Droz et Piaget
nr. 521.)

Mon souvenir me fait morir (Lo.: languir)
Pour les regraitz que fait mon ceur
Dont nuyt et jour suis en labeur
Soubz espoir de le secourir.

Se sans cesser devoye courir
Se sauray je par quel rigueur
Mon souvenir etc.

Sa douleur me fault descouvrir
Et la mettre hors de langueur
En lui donnant port et faveur
Sans plus dire ne soustenir.

Mon souvenir etc.

Nr. 86 Ha traytre amours

Tekst volgens Fl. XIX, 59.

Ha traistre amors ne scaurais tu faire pis
je ten despicte toy et ta puissance
tel quel est car per ma consiance
je ne crains plus ne tes fais ne tes dis.

Ne scez tu pas que plus fois me die
de me traicter ad mon gre afleurance
Ha traistre amour ne scaurais tu faire pis
Je ten despicte toy et ta puissance

Veulx tu user ainsi tes loys et dis
sur moy qui tay si bien servy en france
tu lest en bien et nulle cognoissance
avoir en veulx p(our) quoy deshormais dis

-ocr page 128-

Ha traistre amour ne scaurais tu faire pis
Je ten despicte toy et ta puissance
tel quel est car per ma consiance
je ne crains plus ne tes fais ne tes dis.

Nr. 87 Mais que ce fust

Jardin de Plaisance, facs. uitg. fol. 119 v. Droz et Piaget nr, 548
(volledig).

Nr. 93 Ala audienche, onvolledig rondeau
Tekst volgens Fl. XIX, 59:
A laudience [a laudience]
amans q(ui) vives en souffrance
venes vous requestes donner
Amor veult po[u]r vour ordonner
on fin de jour on alegrance

2 - Virelaivormen

Nr. 30 Helas que il est amongre
lees: Helas quelle est a mon gre

Tekst Par. 12744, uitg. Paris-Gevaert nr. IV en E. Heldt nr. VI.

Hellas quelle est a mon gre
Celle que (je) nouse nommer
Hellas quelle est a mon gre
Celle que nouse dire

Lautre jour jouer mallay
En marchant la verdure
Trouvay la belle en ung pre
Sur Iherbe qui point dure

Damours faisoit un chapellet
Vray Dieu quil estoit bien fait
Par amour lui demanday
Et elle me loctrye

Hellas quelle est a mon gre
Celle que (je) nouse nommer
Hellas quelle est a mon gre
Celle que nouse dire
(Zie muziekvoorbeeld nr. VIII).

Nr. 38 Je nay duel, onvolledig virelai.
Tekst volgens Br. 228:

-ocr page 129-

Je nay dueil que de vous ne viegne
Mais quelque mal que je soustiegne
Jay trop plus chier vivre en douleur
Que souffrir que mon povre cueur
A ung aultre qua vous se tiegne.

Car dieu voulut tant vous parfaire
Quil nest nul riens qui me sceut plaire
Fors que de vos grans biens louer

Son plaisir fut de vous complaire
Et plus de biens que a nul faire
Dont chascun vous doibt bien louer.

Nr. 45 Me doibt

Tekst volgens Dijon:

Ne doibt on prendre quant on donne
et que son corps on habendonne
a servir cremir et amer
et pour maistresse reclamer
esperant que on sabendonne

Je suis de telle opinion

que deux cuers de vray union

doivuent lung de laultre descendre

Et donner clere vision

sans faire nulle abusion

quon veult ame jusqu--fendre

La loy damors ainsi lordonne
qui ne le fait se desordonne
et vauldroit mieulx estre en la mer
que trouver party plain damer
puis qua servir tant on sadonne

Ne doibt etc.

Dijon vermeldt Bourbon als dichter, qpr. = Compère als
componist.

Nr. 54 Ma bouche rit

Jardin de Plaisance, facs. uitg. fol. 61 en 71 v. Droz en Piaget nrs.
10 en 103.

Löpelmann, Die Liederhandschrift des Cardinals de Rohan, blz.

213 nr. 142.

Trois chans. 1 blz. 9;

-ocr page 130-

Wolf, Sing und Spielmusik aus älterer Zeit, blz. 39, één versregel
ontbreekt aldaar.

Nr. 55 Royne de fleurs

Tekst Par. 5594 (Bayeux), uitg. Gérold blz. 5 nr. 4; Lo. A XVI en
Par. 1597 met eenige kleine afwijkingen.

Nr. 79 Ma seule dame

Tekst Par. 12744, uitg. Paris-Gévaert nr. 112 en E. Heldt, nr. 32.
Virelai met apart staand refrein.

Ma seulle dame sur ma foy

Plus ne vivray journee

Si vous navez pitié de moy

Ou estes vous allee

Je meurs et mourray si ne vous voy.

Lon doit bien aymer loyaulment
Quant on a belle amye
Maisquon sceust bien certainement
Que ne luy fust ravye

Je ne le dyz pas tout pour moy
Jen ay une aultre amee
A qui jay mon amour donne
Ou estes vous allee
Je meurs et mourray sy ne vous voy

Ma seulle dame etc.

Jay chevauche plusieurs pays
Aussi mainte contree
Mais point nen treuve a mon advis
A qui soit comparée

Je layme non pas elle moy

Nesse pas grant follye

Je suis en un terrible esmoy

Ou estes vous allee

Je meurs et mourray sy ne vous voy

Ma seulle dame etc.

Doulleur et tristesse massault
Aussi mellencolye
Qui me tourmentent si tresfort
Que jen perdre la vie

-ocr page 131-

Raison pourquoy elle a mon cueur
Mamour et ma pensee
Long temps y a je vous asseur
Quelle est ma mieulx amee
Je meurs et mourray sy ne vous voy

Ma seulle dame etc.

(Zie muziekvoorbeeld nr. IX).

Nr. 81 Leure est venue

Tekst volgens Br. 228: volledig virelai met ingeschoven kortere
versregels.

Leure est venue de me plaindre

Veu quaultrement ne puis estaindre

Ne faire moindre

Ma doleur qui tant me veult nuyre

En riens plus ne me veulx deduire

Fors me deduire

Toutte ma vie a me complaindre

Despitant fortune maulditte
Car ma foy est interditte
Et je delitte

A me vouloir du tout deffaire

En mostrant de tous leslitte
Facilement sest vers moy desditte
Sans mavoir ditte
La choison qui luy fait faire

Du tout mestoys volu restraindre
Et servir honnorer et craindre
sans faindre

Que riens ne meust peu seduire
a me reduire

En duel que je ne puis faindre

Leure est venue de me plaindre

Veu quaultrement ne puis estraindre

Ne faire moindre

Ma doleur qui tant me veult nuyre

En riens plus ne me veulx deduire

Fors me deduire

Toutte ma vie a me complaindre.

Deze tekst (volledig virelai) in Superius en Tenor; in den „Bari-

-ocr page 132-

canorquot; in deel I „Circumdederuntquot;, zie groep motetteksten. Vanaf
„Despitant fortunequot; draagt de contra (baricanor) den Franschen
tekst.

In Lo. 20 A XVI en Cas. heeft de contra alleen het incipit van den

Franschen tekst.

(Zie muziekvoorbeeld nr, XIII).

Nr. 4 Nunqua fue pena major

Deze Spaansche tekst, gedicht door D. Garcia Alvarez de Toledo,
primer Duque de Alba, zie Barbieri, Cancionero musical de los
siglos XV en XVI, aldaar uitgegeven en besproken, behoort tot de
virelaivormen.

3 - Balladevormen

Nr. 10 Bergerette savoyene

Tekst Par. 12744, uitg. Paris-Gévaert, nr. 12.

Nr. 11 E qui la dira

Tekst, 1 strofe. Br. 11239, uitg. D. d. T. 1. Oe. XVI, blz. 205,

Nr. 14 Adieu mes amours

Tekst Par. 5594, uitg. Gérold, blz. 100, nr. 83.
Cas. (onvolledig), uitg. Ambros-Kade V, blz. 131.

Nr. 22 Se congie pris

lees: Si congie prends

Tekst Par. 12744, uitg. Paris-Gévaert nr. 52;

Vgl. ook werken van Josquin, wereldlijke werken, nr. 12.

Muziekvoorbeeld nr. VII.

Nr. 29 Loseray dire

lees: (Ne) l'oseray je dire

Tekst Par. 5594, uitg. Gérold, blz. 18 nr. 17.

Nr. 70 Si a lort on ma blamee

Tekst volgens W. Lab.

Si a tort on ma blasmee
pour lamour de mon amy
faisant se que luy agree
je ne le pas deservy
sil mayme aussi faix ie luy

-ocr page 133-

et feray toute ma vie
en despit des mesdisans.

Muziekvoorbeeld nr. IV.

4 - Vrije vormen; volkspoëzie

Het soms ruwe realisme in deze verzen is aanleiding van eenige
alleen den beginregel te vermelden met verwijzing naar de(n)
bron(nen).

Nr. 26 Alons ferons barbe

lees: Alons fere nos barbes

Tekst Fl. XIX, 164/167, nr. 65; Gort. nr. 11.

(Muziekvoorbeeld nr. XII).

Nr. 32 Nostre cambriere si malade estais

Tekst Fl. XIX, 164/167, nr. 50; cons. 2442, nr. 16.
Muziekvoorbeeld nr. X.

Nr. 34 Tan bien mis on pensa

Een tekst met gelijken aanvang op geheel andere muziek in Gort.
nr. 12, zeer verminkt, niet verstaanbaar.

Nr. 36 James james james

Tekst volgens Fl. Cons. 2442, fol. 179-182.

Jamais jamais jamais Jacques bonhomme bien naira
Nous lairons par nostre clame
Elle a dist quelle viendra

Jamais jamais jamais Jacques bonhomme bien naira
Se iay perclus mes amourettes
Je ne scay la raison pourquoy
Se iavoye bonne boursette
Il ne men chauldroict

Nr. 41 Vostre bargeronette

Tekst Cort. nr. 7 en Fl. XIX, 164/167, nr. LXV.

Nr. 94 Latura tu

Tekst Fl. Cons. 1442, blz. 74 en 75; niet steeds begrijpelijk Fransch.
Muziekvoorbeeld nr. XI.

Tot dezen groep zijn ook te rekenen de teksten van:
Nr. 17 Zie sub 1, rondeaux nr. 17; verdere tekst
Dijon fol. 174 r., zie muziekvoorbeeld nr. III.

-ocr page 134-

Nr. 31 Zie sub 1 ; rondeaux nr. 31 ;
Tekst volgens Fl. Ricc.:
Tenor:

R est de bonne heure ne

Qui tient sa dame en ung p(rez)

sur lerbe jolye

Ma tres doulce amye

dieu vous vint bon jour montre

bel amy dieu vous croisse honour

Par ma foy mon bel amy

je suis tout bien et celuy

que vous faud(ra) mye

In Doornik een in enkele versregels afwijkende lezing op dezelfde
muziek.

Tekst van den „Bazisquot; vergeleken met en aangevuld naar Fl. Cons.
2442:

Tant que nostre argent durra
Nous [mennons] joyeuse vie

{ Or est notre argent

5--f ailly

( Et quant il sera
adieu mon amy
adieu ma tres doulce fille

B - ITALIAANSCHE

Nr. 7Nenciozzamia

In het gedicht „la Nencia de Barberinoquot; van Lorenzo de' Medici
beginnen 9 van de 50 strofen met de woorden „Nenciozza miaquot;.
Er is alle aanleiding met Vernarecci (blz. 54) aan te nemen, dat
hier de tekst voor deze compositie is te vinden.

De muzikale vorm, de melodie eerst in den tenor en daarna her-
haald in de superius, vraagt een der in dialoog-vorm aanvangende
strofen, bijv. strofe 31.

Nr. 49 La stangetta

Alle bronnen zonder verderen tekst.

Nr. 60 Fortuna per ta crudelte

Alle toegankelijke bronnen zonder verderen tekst.
Zie supra blz. 18.

Nr. 74 Fortuna dun gran tempo

De bewerking van een veel overeenkomst toonende melodie door

-ocr page 135-

Martini, Fl. XIX, 59, fol. 156v.-158r., geeft den volgenden tekst:

Fortuna dun gran tempo mi se stata
tanto leggiadra gratiosa e bella
solo una gratia taggio adimandata
e a quella mi se stata ribella
et chi lo vuol sapere si lo sappia
in questa terra voglio bene aduna
un degli sua amanti mi minaccia
credendo chio la lasci per paura.

Nr. 80 La Alfonsina

Geen der bronnen geeft een tekst.

C - NEDERLANDSCHE

Nr. 25 Rompeltier.

Fl. XIX, 121, fol. 3v.-4r. heeft tekst in den superius, die echter
niet begrijpelijk is.

Zie Joh. Wolf, Werken van Obrecht, XV. XVI, Revisionsbericht en
Lenaerts, blz. 103.

Nr. 27 Tmeiskin

Tekst Lo. 35087, uitg. Joh. Wolf, D. T. 1. Oe. XVI, blz. 203 en
25 driestemmige oud-Nederlandsche liederen; Lenaerts, blz. 58.
Fl. van Duyse, Het Nederlandsche lied, I nr. 540, II nr. 1035.

Nr. 69 Tandernaken

Zie Werken van Obrecht XV/XVI, revisiebericht en Lenaerts blz.
57, nr. 33, zie ook nr. 32.

Nr. 78 O Venus bant

Lenaerts, blz. 92, nr. 121. Vgl. ook Joh. Wolf, Handbuch der No-
tationkunde I, blz. 188 en Fl. van Duyse, Het Nederlandsche lied,
I nr. 461.

Nr. 92 Tsat een meskin

Geen bron met tekst; zie Joh. de Wolf als sub 25.

Nr. 96 Meskin es hu

Geen der bronnen geeft een tekst; zie ook Joh. Wolf als sub 25.

-ocr page 136-

D - MOTETTEKSTEN
Nr. 1 Ave Maria gratia plena dominus tecum
Tekst in het Odhecaton.

Nr. 46 Malebouche/Circumdederunt

Fransche tekst is in geen andere bron gevonden;
tenor: Circumdederunt me viri mendaces

Paléographie musicale XII (Worcester, Bibliotheek van de kathe-
draal, Cod. F. 160) kolom 113.

Nr. 56 Si ded er o

Tekst Br. 11239, in alle stemmen:

Si dedero somnum oculis meis
et palpebris meis dormitationem.
Psalm 131, vers 4.

Nr. 62 Mater patris

Maria sequens. Chev. nr. 11349.

Mü. U. B. 323/325, met volledigen tekst in alle stemmen.

Mater patris et filia
mulierum laetitia
Stella maris eximia
Audi nostra suspiria
Regina policuria
nostra misericordia
in hac valle miseria

Maria propter filium
confer nobis remedium.

Bone Jesu fili Dei
nostras preces exaudi
et precibus nostris
dona nobis remedium

Amen.

Nr. 67 Le corps/Corpus

Tekst van den Tenor in het Odhecaton:
Corpusque meum licet modo putrescat
de sepulcro facies in die judicii resuscitari
exaudi exaudi exaudi me.

-ocr page 137-

Deel van een versus van het officium defunctorum.
Zie Paléographie musicale, XII (Worcester, bibliotheek van de
kathedraal, Cod. F. 160) kolom 439. Zie blz. 43.
De Fransche tekst werd niet gevonden.

Nr. 76 Benedictus.

De bronnen geven geen tekst. Zie blz. 44.
Nr. 81 Leure e venue /Circumdederunt

Zie onder virelaivormen nr. 81.
De tekst van den contra volgens Br. 228.

Circumdederunt me gemitus mortis
dolores inferni circumdederunt me.

Tekst, met eenige afwijking, ontleend aan Psalm 17 vers 5 en 6 of
Psalm 114 vers 3; wordt in de Roomsch Katholieke litturgie o.a.
gebruikt als Introitus voor de Septuagesima.
Muziekvoorbeeld nr. XIII.

Nr. 84 Royne du ciel/Regina celi.

Contra brengt viermaal de woorden „Regina celiquot;
Aanvangswoorden van de antiphone „Regina caeli laetarequot;.

De Fransche tekst werd niet gevonden.

-ocr page 138-

LITTERATUUR EN MUZIEKUITGAVEN

Ambros, A. W., Geschichte der Musik, III. Band, Leipzig ® 1891.

Ambros, A. W. Geschichte der Musik, V. Band, Beispielband von 0. Kade,
Leipzig 3 1911.

Anglès, H., Un manuscrit inconnu avec polyphonie du XV siècle conservé à
la cathédrale de Ségovia (Espagne). (Acta musicologica VIII, 1936).

Barbieri, F. A., Cancionero musical de los siglos XV y XVI, Madrid, z. j.
[1890].

Bergmans, Paul, Jo. Stokem, (Variétés musicologiques, 3e série, 1920).

Bertolotti, A., Musici alla corte dei Gonzaga in Matova dal secoio XV al XVIII.
Milano, 1890.

Besseler, H., Die Musik des Mittelalters und der Benaissance, Potsdam 1931,

Besseler, H., Von Dufay bis Josquin (Zeitschrift für Musikwissenschaft, XI.
Jahrgang).

Blume, Friedrich, Josquin des Prés und andere Meister, Weltliche Lieder
zu 3-5 Stimmen, Wolfenbüttel/Berlin 1930.

Borren, Ch. van den, Guillaume Dufay, Bruxelles 1926.

Borren, Ch. van den. Actions et réactions de la polyphonie néerlandaise et
de la polyphonie italienne aux environs de 1500 (Revue belge d'archéo-
logie et d'histoire d'art, 1936).

Borren, Ch. van den, Inventaire des manuscrits de musique polyphonique
qui se trouvent en Belgique, (Acta musicologica, V, 1933).

Borren, Ch. van den, Johannes Tinctoris, (Bibliographie nationale publiée
par l'Académie Royale de Relgique, Tome XXV).

Brenet, M., Jean d'Ockeghem, (Musique et musiciens de la vieille France),
Paris 1911.

Canal, Pietro, Delia musica in Mantova tratte principalmente dal archivio
Gonzaga, Venetia 1881.

Gasimiri, R. C., Il codicetto Vat. Lat. 11953, (Note d'archivio per la storia
musicale, Anno XIV, 1937).

Casteele, D. van de en Straeten, E. van der. Maîtres de chant et organistes
de Saint - Donatien et de Saint - Sauveur de Bruges, Bruges 1870.

Catelani, Angelo, Bibliographia de due stampe ignote di Ottaviano de' Pe-
trucci da Fossombrone, Fossombrone 1856.

Gauchie, Maurice, Harmonice Musices Odhecaton (Revue de musicologie,
1925).

Gauchie, Maurice, A propos des trois recueils instrumentaux de la série
Odhecaton (Revue de musicologie, 1928).

-ocr page 139-

Cesari, G., Musica e musicisti alla corte sforzesca, Milano 1923.

Dannemann, Erna, Die spätgotische Musiktradition in Frankreich und Bur-
gund vor dem Auftreten Dufay's, Strasbourg, 1936.

Delporte, J., Jean Mouton (Revue liturgique et musicale, 16e année 1932).

Doorslaer, G. van, La chapelle musicale de Philippe le Beau, (Revue beige
d'archéologie et d'histoire d'art, 1934).

Droz, E., Les formes littéraires de la chanson française au XVe siècle, (Ge-
denkboek Scheurleer, 's-Gravenhage 1925).

Droz, E., Rokseth, Y. et Thibault, G., Trois chansonniers français du XVe
siècle. Tome I, Paris 1927.

Duyse, F. van. Het oude Nederlandsche lied, 's-Gravenhage 1893, 1905, 1907.

Duyse, Fl. van, Het eenstemmig Fransch en Nederlandsch wereldlijk lied.
Gent 1896.

Ecorcheville, J., Catalogue du fonds de musique ancienne de la Bibliothèque
Nationale, Paris 1910-1914.

Einstein, A., Das elfte Buch der Frottole (Zeitschrift für Musikwissenschaft,
X, 1927/1928).

Eitner, R., Bibliographie des Musiksammelwerke des XVI. und XVII. Jahr-
hunderts, Berlin 1877.

Geering, Arnold, Die Vokalmusik in der Schweiz zur Zeit der Reformation,
(Schweizerisches Jahrbuch für Musikwissenschaft, sechster Band), Aarau
1933.

Gérold, Th., Le manuscrit de Bayeux, Strasbourg-Paris 1921.

Ghisi, Federico, I canti carnascialeschi nelle fonti musicali del XV e XVI
secolo, Firenze-Roma 1937.

Gombosi, 0. J., Jacob Obrecht, Leipzig 1925.

Gombosi, O. J., Ghizeghem und Compère (Adler-Festschrift, 1930).

Gombosi, O. J., Bemerkungen zur „L'homme arméquot;-Frage (Zeitschrift für
Musikwissenschaft, X, 1927/1928).

Haberl, Fr. X., Drucke von Ottaviano Petrucci; ein bibliographischer Beitrag
zu Anton Schmid's Ottaviano dei Petrucci, (Monatshefte für Musik-
geschichte, V).

Haberl, Fr. X., Die Römische „Schola cantorumquot; und die päpstlichen Kapell-
sänger bis zur Mitte des 16. Jahrhunderts, (Vierteljahrschrift für Musik-
wissenschaft, III). Afzonderlijk: Leipzig, 1888.

Heidt, E., Französische Virelais aus dem 15. Jahrhundert, Halle 1916.

Hertzmann, E., Adrian Willaert in der weltlichen Vokalmusik seiner Zeit,
Leipzig, 1931.

Houdoye, J., Histoire artistique de la Cathédrale de Cambrai, Paris, 1880.

Isaac, H., Denkmäler der Tonkunst in Oesterreich, V, Bezeczny, Rabl, voor-
woord. XIV, Weltliche und instrumentale Werke, Wolf. XVI, Anhang, als
voren, Wolf.

Jeppesen, K., Der Kopenhagener Chansonnier, Kopenhagen-Leipzig, 1927.

Jeppesen, K., Die mehrstimmige Italienische Laude um 1500, Leipzig-Kopen-
hagen, 1935.

-ocr page 140-

Jeppesen, K., Die Textlegung in der Chansonmusik des späteren 15. Jahr-
hunderts, (Kongreszbericht Wien, 1927).

Josquin des Prez, Werken, uitgegeven door Dr A. Smijers. Wereldlijke wer-
ken, deel I, Amsterdam-Leipzig, 1925.

Juten, E. H. G. C. A., Jacob Obrecht, (Annales de la fédération archéologique
et historique de Belgique, 1931, facs. 2).

Langlois, E., Recueil d'arts de seconde rhétorique, Paris, 1902.

Langlois, E., De artibus rhetoricae rhytmicae, Parisiis, 1890.

Le jardin de plaisance et fleur de rhétorique. Tome I, réproduction en fac-
similé. Paris, 1910. Tome II, Introduction et notes par E. Droz et A. Piaget,
Paris, 1924.

Lenaerts, Dr. R., Het Nederlands polifonies lied in de 16de eeuw, Mechelen-
Amsterdam, 1933.

Löpelmann, M., Die Liederhandschrift des Cardinals de Rohan, Göttingen,
1923.

Maier, Jos., Die musikalischen Handschriften der kgl. Hof- und Staatsbiblio-
thek in München, München, 1879.

Marix, Jeanne, Les musiciens de la cour de Bourgogne, Paris, 1937.

Marix, Jeanne, Harmonice Musices Odhecaton, (Revue de musicologie, 1935).

Moser, H. J., Paul Hofhaimer, Stuttgart-Berlin, 1929.

Motta, E., Musici alla corte degli Sforza, (Archivio storico lombardo, XIV,
1887).

Ockeghem, Johannes, Sämtliche Werke, herausgegeben von Dragan Plamenac.
Erster Band, Messen I-VIII., Publikationen älterer Musik, Leipzig, 1927.

Obrecht, Jacob, Werken, uitgegeven door Prof. Dr. Joh. Wolf, Vijftiende en
zestiende aflevering, Amsterdam-Leipzig, z. j.

Paléographie musicale, Tome XII, Cod. Worcester, Bibliothèque de la cathé-
drale, F 160, Tournai, 1922.

Paris, G., Chansons du XVe siècle____accompagnées de la musique transcrite

en notation moderne par A. Gevaert, Paris, 1875.

Pirro, A., Pour l'histoire de la musique, (Acta musicologica, III, 1931).

Pirro, A., Dokumente über Antoine Brumel, Louis van Pullaer und Crispin
van Stappen, (Zeitschrift für Musikwissenschaft, XI, 1928/1929).

Pirro, A., Gilles Mureau, chanoine de Chartres, (Festschrift Johannes Wolf,
1929).

Plamenac, D., Autour d'Ockeghem, (La revue musicale, IX, 1927-1928).

Plamenac, D., (Zur „L'homme arméquot;-Frage), (Zeitschrift für Musikwissen-
schaft, X, 1927, 1928).

Reese, Gustave, The first printed collection of Part-Music: The Odhecaton,
(The Musical Quarterly, January 1934).

Riemann, H., Handbuch der Musikgeschichte, IP, Leipzig, 1920.

Royer, L., Les musiciens et la musique à l'ancienne collégiale Saint-André
de Grenoble du XVe au XVIIIe siècle, (Humanisme et renaissance. Tome
IV, 1937).

Schering, A., Geschichte der Musik in Beispielen, Leipzig, 1931.

-ocr page 141-

Schmid, Anton, Ottaviano dei Petrucci da Fossombrone, der Erfinder des
Musiknotendrucks mit beweglichen Metalltypen, und seine Nachfolger im
16. Jahrhundert, Wien, 1845.

Schrevel, J. de. Histoire du séminaire de Bruges, Bruges, 1895.

Schwartz, R., Ottaviano Petrucci, Frottole, Buch I und IV, Publikationen
älterer Musik, VIII, Leipzig, 1933/1935.

Smidt, J. R. H de. Les Noëls et la tradition populaire, Amsterdam, 1932.

Smijers, A., Josquin des Prez, (Proceedings of the musical association,
1926/1927).

Smijers, A., Een kleine bijdrage over Josquin en Isaac, (Gedenkboek Dr
D. F. Scheurleer), 's-Gravenhage, 1925.

Stephan, W., Die Burgundisch-Niederländische Motette zur Zeit Ockeghems,
Kassel, 1937.

Straeten, E. van der, La musique aux Pays-Bas, Bruxelles, 1865-1888.

Strunk, Dr, Chansonnier de Laborde, (Report of the librarian of Congress,
Washington, 1936).

Trienter Codices, Denkmäler der Tonkunst in Oesterreich, VII, uitgegeven
door Adler en Koller.

Tiersot, Julien, Les livres de Petrucci, (Revue de musicologie, 1925).

Valdrighi, L. F., Capelli, concerti e musiche della casa d'Esté. Modena, 1884.

Vernarecci, D. Augusto, Ottaviano de' Petrucci da Fossombrone, Fossom-
brone, 1881.

Vogel, E., Der erste mit beweglichen Metalltypen hergestellte Notendruck
für Figuralmusik, (Peters Jahrbuch, 1895).

Vogel, E., Bibliographie der gedruckten weltlichen Vokalmusik Italiens aus
den Jahren 1500 bis 1700, Zürich, 1892.

Wolf, Joh., 25 driestemmige oud-Nederlandsche liederen uit het einde der
vijftiende eeuw. Uitgave XXX der Vereeniging voor Nederlandsche Muziek-
geschiedenis, Amsterdam, 1910.

Wolf, Joh., Sing- und Spielmusik aus alter Zeit, Leipzig, 1926.

-ocr page 142-

CONCLUSION

Par la présente publication l'auteur a voulu faire connaître quel-
ques résultats d'une étude sur les formes musicales de la chanson
française à la fin du XV e siècle. L'Odhecaton de Petrucci,
étant la plus ancienne édition imprimée de cette forme d'art, a
servi de point de départ pour ce travail.

L'auteur a rapproché l'Odhecaton du contenu de manuscrits
plus anciens et contemporains et de quelques manuscrits et im-
primés plus jeunes. Le but de ce rapprochement était de découvrir
autant que possible les auteurs des pièces anonymes et les textes
des chansons.

L'étude des chansons du répertoire bourguignon, qui nous ont
été conservées dans les manuscrits Dijon, W. Lab., Kop. et Wolf.,
a démontré que l'Odhecaton contient nombre de chansons
qui sont étrangères à ce répertoire et représentent un style qui
s'en éloigne de plusiers façons.

Nous avons trouvé dans l'Odhecaton des chansons sous des
formes différentes:

I - Compositions dans la forme du répertoire bourguignon;

oeuvres de Hayne, Ockeghem, Vincenet.
II - Compositions comme sous I, modifiées dans un sens moderne;
oeuvres de Hayne et de Caron avec une voix ajoutée.

IIInbsp;- Chansons dans lesquelles une voix empruntée à une chanson

bourguignonne sert de chant-donné: Agricola, Compère, Jos-
quin, Busnois, Japart, Bourdon.

IVnbsp;- Compositions en forme de rondeau et de virelai dans un

style nouveau: Agricola, Compère, Busnois, Isaac ,de la Rue
et de Orto.

V - Technique de combinaison de chansons différentes: Busnois,
Japart, Stokem.

fnêt

-ocr page 143-

VI - Ballades: technique d'imitation avec parties homophones.
Compositions sur des chants populaires préexistants par
Josquin, Isaac, Stokem, Japart. Quelques compositions
d'après des chants populaires en forme de virelai. La forme
ABA avec coda commence à se développer.
VII - Compositions ayant pour base des chants populaires en
forme libre avec des refrains: Compère, Ninot le Petit, Bru-
hier, Mouton.

Le nombre des compositions sur des textes italiens et néerlandais
de l'Odhecaton est trop restreint pour permettre d'en tirer
des conclusions.

Une forme à part, qui tient le milieu entre la forme chanson et
la forme motet, semble avoir été en vogue pendant la fin du siècle.
Nous avons préféré le nom de „chanson-motetquot; à celui „Lied-
motettequot;, introduit par le Dr Besseler.

Au contraire de l'opinion de M. Maurice Cauchie, qui veut que
V Odhecaton soit un recueil de musique instrumentale, l'auteur
est d'avis que l'exécution des morceaux qu'il contient peut avoir
eu lieu aussi bien pour des voix que pour des instruments seuls ou
bien pour un groupe mixte de voix et d'instruments. Jusqu'à la
fin du quinzième siècle les formes musicales des chansons dépen-
dent de celle du texte. On trouve dans l'Odhecaton quelques com-
positions formées à l'aide de répétitions de marches mélodiques
qui donnent l'impression que la forme musicale l'emporte sur la
forme littéraire. (Voir l'exemple XV, „Cela sans plusquot; de Jpsquin.)
S'opposant à l'opinion du Dr Besseler, l'auteur croit pouvoir con-
stater que Petrucci a donné avec 1'Odhecaton beaucoup plus
qu'une simple compilation de chansons du siècle précèdent. Pe-
trucci s'y montre plutôt soucieux de donner des chansons-types,
modernes pour son temps.

-ocr page 144-

^vV

-ocr page 145-

ERRATA

In „Chansonvormen op het einde van de XVde eeuwquot; is een zinstorende
fout geslopen.

Op bldz. 110, onder nr. 77 moet het tweede couplet met den derden vers-
regel van het eerste couplet verlengd worden:

„Dont cuidoye avoir jouissancequot;.

Op bldz. 53, in no. 67, moeten de twee kwart noten in den Altus b a luiden.

-ocr page 146- -ocr page 147-

STELLINGEN

De vraag van de plaatsing van accidentiën en van den tekst in
composities van vóór het jaar 1600 is nog niet tot eene bevredigen-
de oplossing gebracht.

II

De chansoncomposities uit het Bourgondische repertoire zijn, in
het algemeen, niet op een cantus-prius-factus gebouwd.

III

De meest typische stijlverandering, die het meerstemmige lied
op het einde van de XVde eeuw toont, is een gevolg van den in-
vloed van het lied uit den volksmond.

IV

Het manuscript van de Stiftsbibliothek te St. Gallen nr. 461 is
voor een belangrijk deel getrouw gecopieerd uit het Odhecaton.

Het gebruik de muziekgeschiedenis in te deélen met behulp van
termen, ontleend aan de algemeene kunstgeschiedenis, heeft niet
tot verheldering van begrip geleid.

VI

De symphonische en dramatische muziek heeft dikwijls middelen
ontleend aan de militaire muziek.

C. L. WALTHEH BOER

-ocr page 148- -ocr page 149-

De invloed van Richard Wagner op de Fransche kunst heeft zich
in het einde van de XIXde eeuv^f sterker doen gevoelen op het gebied
der litteratuur dan op de scheppende muzikale kunst.

VIII

De uitvoering van oude muziek op herstelde oude of naar het
oude type nieuw gebouwde instrumenten is niet in staat het oude
klank-ideaal te doen herleven.

IX

De studie van de harmonieleer dient voor aanstaande muziek-
onderwijzers als eisch gehandhaafd te blijven; analytisch-harmo-
nisch inzicht moet hierbij op den voorgrond staan.

X

Vincent d'Indy heeft in het eerste deel van zijn „Cours de com-
position musicalequot; den juisten weg gewezen voor de opleiding tot
componist.

XI

Het hedendaagsche muziekleven wordt ongunstig beïnvloed door
overdreven waardeering van de virtuositeit van uitvoering.

-ocr page 150- -ocr page 151-

'A'v

s

i9f

.....

'^quot;•r-K:quot;-.;-

SÄSligiiI

m^mrn

lil

.

-Vr-

M

j-y-

. V. v.

-ocr page 152-

ï f •

.......quot; .......

m^mfmÊrnrn

' A

- . f

m

'i

-ocr page 153-

■mm^rn»^

m

■vCi.-.

' • • ! r ; f '.

■■■-•fl-

O.', -

' r.

-ocr page 154-

r

mm^m

mmrnrnm

äüÜPilSÄi^

.»iSiiiiiiÄÄiis

iglÜ

-il'

mm

»ig

w/mmif.

■ - -nbsp;gt;;-;-.'-Sit..