-ocr page 1-

^.juy. KjX, /jiS.

WETTELIJKE REGELING
VAN HET PARTICULIERE
BANKBEDRIJF

H. W. J. WIJNHOLDS

ïBlBLIOTHBEK DE»
¥uIlt;SUNIV!ÉRSITEIT

, .i ■.U;-'R Ê'^HT.

f i 1.

vV'

-ocr page 2- -ocr page 3-

WMm:^ mmmmiÊMe -
tev :.....-

-ocr page 4- -ocr page 5-

C/f

■J

c

WETTELIJKE REGELING
VAN HET PARTICULIERE
BANKBEDRIJF

OVERZICHT VAN DE WETGEVING BETREFFENDE DE
PARTICULIERE BANKEN IN VERSCHILLENDE LANDEN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS DR. J. BOEKE,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEES.
KUNDE, VOLGENS HET BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER RECHTSGE-
LEERDHEID TE VERDEDIGEN OP 26 JANUARI 1938,
DES NAMIDDAGS TE VIER UUR

DOOR

HEIKO WIJNHOLD JANNES WIJNHOLDS

GEBOREN TE BOURTANGE

UTRECHT

DRUKKER IJ LU MAX

BIBLIOTHEEK DER

rijksuniversiteit

U 'nbsp;T.

-ocr page 6-

If rtWlMt^^- ^^^mê^Sà

-ocr page 7-

AAN MIJN OUDERS
AAN MIJN VERLOOFDE

-ocr page 8-

lïO

-ocr page 9-

Het is een gelukkig verschijnsel dat de gewoonte iemand
in staat stelt om bij het beëindigen van zijn proefschrift een
persoonlijk woord te richten tot zijn leermeesters, iets waartoe
anders minder goed de gelegenheid bestaat.

Ik acht het een voorrecht U Hooggeleerde Heeren Pro-
fessoren der Juridische Faculteit dank te kunnen zeggen voor
de wijze waarop Gij mij in de rechtswetenschap hebt ingeleid.

In de eerste plaats gaan daarbij mijn gevoelens uit naar
U Hooggeleerde G. M. Verrijn Stuart, aan wien ik als mijn
Promotor bijzonderen dank verschuldigd ben. Ik gevoel het
als een voorrecht onder Uw bij uitstek deskundige leiding
te hebben mogen werken, vooral wegens Uw bijzondere
kennis van het geld- en credietwezen, naar welk onderwerp
mijn belangstelling in hooge mate uitgaat. Ik kan niet nalaten
Uw privatissima te vermelden, waarvan ik heb mogen onder-
vinden dat zij van onschatbare waarde zijn. Het persoonlijk
contact met den Meester, om de wijze waarop deze de pro-
blemen aanpakt te leeren kennen, is van grooter belang dan
veel theoretische kennis. Ik kan U voor dit persoonlijk contact
niet genoeg dankbaar zijn.

Thans haast ik mij om U Hooggeleerde C. A. Verrijn
Stuart te bedanken voor de wijze waarop Gij mijn belang-
stelling aan de Universiteit voor de economie hebt opgewekt.
Met dankbaarheid denk ik terug aan de twee jaren waarin
ik Uw colleges mocht volgen.

Ook U Hooggeleerde Sneller, die leiding heeft willen geven
bij mijn studie van de economische geschiedenis, die mij
uitermate nuttig is gebleken als basis van verdere economische
onderzoekingen, betuig ik mijn hartelijken dank voor de
moeite die U zich voor mij heeft willen geven.

-ocr page 10-

Ik stel er grooten prijs op nog in het bijzonder aan U Hoog-
geleerde Rengers Hora Siccama en Zevenbergen hier mijn
dank te betuigen. Uw colleges, die mij inleidden in de studie
van het recht, hebben diepen indruk op mij gemaakt.

Tenslotte ben ik dank verschuldigd aan de Faculteit der
Rechtsgeleerdheid voor haar welwillende medewerking bij
de samenstelling van het programma voor mijn vrije studie-
richting.

-ocr page 11-

Blz.

HOOFDSTUK I.

Historisch overzicht van de bankwetgeving en de i
motieven van de recente regelingen...... .

HOOFDSTUK II.

Concessie en vereischten voor de oprichting van
banken............. ........ 14

HOOFDSTUK III.

Solvabiliteit en liquiditeit........................26

§ I. Minimum-kapitaal..........................26

§ 2. Maximum van den totalen omvang der trans-
acties .........................29

§ 3. Verplichte reservevorming..................31

§ 4. Preferentie van spaardeposito's en deposito-
verzekering ........................33

§ 5. Maximum-voorschot aan één debiteur ...nbsp;40

§ 6. Leeningen aan directie en personeel ....nbsp;41
§ 7. Bezit en beleening van effecten (verbod van

het gemengde bankstelsel)..................42

§ 8. Minimum-kas- en dekkingspercentages ...nbsp;51
§ 9. Bijzondere bepalingen, speciaal negatieve

liquiditeitsvoorschriften......................65

HOOFDSTUK IV.

Publiciteit en controle..........................67

§ I. Publiciteit..................................67

§ 2. De samenstelling en bevoegdheid der bank-

organen en de verantwoordelijkheid der leiders 71

§ 3. Controle van buiten af....................75

§ 4. Controle op transacties met het buitenland .nbsp;100

HOOFDSTUK V.

Slotbeschouwingen; bankwetgeving en conjunctuur 103

-ocr page 12-

■ • - ■ ■ ''rmmw^nbsp;■ •

.auoKv-i

^ ■nbsp;^iL--::...'-!-;.joj-ï

■ r -'■■'rr-y^nbsp;„
.....

- ' •nbsp;.ïn yy-'^imoöu

^ 'nbsp;- ...... ■ • •nbsp;^bJlHd^vL-v

■nbsp;n^h^rt^vm.-» .«r^J^oj /m-,- -momixa' - Z'

ça..........■ ■ quot;

? r . , ■ . • ■ •nbsp;■ '
.....,.....„• ■ .
.

' .nbsp;.«o.r^rf ,nbsp;^ .

• ■ • • ...... /ï;, .

jjy ■nbsp;. ■■nbsp;• •

■nbsp;■ äfkJyM ■ ^nbsp;■nbsp;■

. . ........... ' --.....jJ

-ocr page 13-

HOOFDSTUK L

Historisch overzicht van de bankwetgeving en de
motieven van de recente regelingen.

Hoewel de aandacht voor de reglementeering van het
particuliere bankbedrijf meer in het bijzonder xiit de laatste
jaren dateert, is de idee al veel ouder. In de eerste plaats denken
wij hier aan de Vereenigde Staten, waar de State Banks reeds
in het midden van de vorige eeuw aan overheidscontrole
onderworpen waren, terwijl ook de National Banks van hun
oprichting (1864) af aan wettelijke voorschriften omtrent
minimum-kapitaal en dekking der deposito's gebonden
waren^). Meer algemeen nog werden deze voorschriften bij
de Federal Reserve Act van
1913-

Intusschen kwam in 1911 reeds in Zweden een Bankwet
tot stand, die, behoudens wijzigingen en aanvullingen, thans
nog van kracht is. Wij haasten ons om naast de genoemde
Amerikaansche wetten die van Zweden te noemen, omdat de
gecontroleerde Amerikaansche banken tenslotte niet uit-
sluitend particuliere banken in onzen zin zijn, daar zij
ook bankbiljetten mogen uitgeven.

Op groote schaal echter werd de reglementeeringsgedachte
doorgevoerd in de jaren lia den wereldoorlog. Denemarken
maakte in 1919 zijn bankwet, terwijl Spanje, Brazihë, Noor-
wegen, Tsjecho-Slowakije, ItaUë en enkele andere landen

spoedig volgden.

Een nieuwe fase in de geschiedenis van de bankwetgeving
werd ingeluid na de crisis van igso/'si- Toen waren het vooral
Duitschland^), België en Zwitserland, die uitvoerige wetten

1)nbsp;Wij zouden nog kunnen wijzen op bankwctten in de Middel-
eeuwen en op wetten van nog ouderen datum, doch wegens volkomen
gemis aan continuïteit zijn deze voor ons van geen belang en laten wij
ze buiten beschouwing.

Eenige aanteekcningen en literatuur hierover vindt men bij Prof.
B. S. Chlepner in zijn artikel: „La Réglémentation et le Controle des
Banquesquot;, in de Revue Economique Internationale van April 1935.

2)nbsp;Ten aanzien van Duitschland wordt opgemerkt dat reeds voor

-ocr page 14-

voor de banken vaststelden, terwijl in de Vereenigde Staten
de oude wetgeving grondig werd herzien. Vooral de laatst-
genoemde wetten hebben veel aandacht getrokken. Deze
belangstelling moet echter niet zoozeer verklaard worden
uit den inhoud der wetten zelf, als wel uit de omstandigheden
waaronder zij ontstonden. Tenslotte is het verschil in inhoud
tusschen deze wetten (Amerika uitgezonderd) en de reeds
jaren daarvoor bestaande niet principieel, zooals uit de syste-
matische bespreking in dit werk wel zal blijken. De ernstige
depressie en de beteekenis die daarbij aan de monetaire fac-
toren werd toegekend hebben op de bankwetgeving in het
bijzonder de aandacht gevestigd, vooral toen deze gepaard
ging met een aantal noodmaatregelen om de crisis te be-
strijden. In de eerste plaats ging daarbij natuurlijk de aandacht
uit naar Amerika, doch ook de andere landen deelden in die
belangstelling.

De gewone gang van zaken is geweest dat er eerst voor-
loopige maatregelen werden getroffen, welke dan later, al
of niet herzien, in een algemeene wet zijn neergelegd.

In Amerika werd reeds door Hoover in 1931 met deze
noodmaatregelen 1) begonnen, die grootendeels geconsoU-
deerd werden in de Banking Act van 1933, welke wet op haar
beurt is vervangen door de Banking Act van 1935 (eigenlijk
een vrij onbelangrijke herziening van de wet van 1933). Voor

deze jaren in zekere mate een bankwetgeving bestond, al was deze
uiterst gering. Zoowel de beperking tot enkele groepen van crediet-
instellingen als de onvoldoende uitoefening der controle, maakte deze
bepalingen ongeveer waardeloos. Wel is het op aandringen van de
Reichsbank gekomen tot de overlegging van een tweemaandelijksche
balans.

Vgl. Dr. Albrecht Sommer (Berlijn): „Neuordnung des Bankwesensquot;,
in Jahrbücher für Nationalökonomie und Statistik 1935, Bnd. 142,
blz. 164 vv.

1) Een vrij volledig overzicht van deze bepjdingen vindt men in
de Revue Economique Internationale van April 1935, blz. 109 vv.,
samengesteld door Prof. Agger. Ook Walter geeft hiervan een chrono-
logisch overzicht in de Jahrbücher für Nationalökonomie und Statistik
van April 1935. Bnd. 141, blz. 457 vv. onder den titel: „Die Bekämp-
fung der Krise in den Vereinigten Staatenquot;. Een systematische be-
spreking gaf Prof. Dr. G. Schmölders in de Jahrbücher für Nat. ök.
u. St. Bnd. 142 (1935), blz. 100: „Bankgesetzgebung und Währungs-
politik im Rahmen der Krisenbekämpfung in den Vereinigten Staatenquot;.

-ocr page 15-

Duitschland dateert de noodwetgeving eveneens van 1931 O-
Voordat men echter overging tot invoering van een meer
uitvoerige regeling in 1934 (Reichsgesetz über das Kredit-
wesen van 5 December 1934) werd het vraagstuk uitvoerig
in studie genomen, waartoe een enquête werd ingesteld door
het bijeenbrengen van schriftelijke referaten. In België kwa-
men de noodmaatregelen in 1934, terwijl de meer alge-
meene regeling van 193 5 dateert.

Hoewel een uitvoerige bespreking van de noodmaatregelen
in de verschillende landen ons te ver zou voeren, moeten wij
daarover toch een enkele opmerking maken.

Deze maatregelen kenmerkten zich door tendenzen tot
credietverruiming en renteverlaging, hetgeen in verband met
de depressie heel begrijpelijk is. Ook bij het maken van de
algemeene wetten is daarmede rekening gehouden. In de
meeste landen biedt de bankwet de mogelijkheid invloed op
het credietvolume en op het rentepercentage uit te oefenen.
Wij zullen deze voorschriften overigens elders ontmoeten.

Tenslotte geven wij een chronologisch overzicht van de
bankwetgevingen in de verschillende landen, waarin wij
volledigheidshalve ook de reeds besproken wetten opnemen:

Zwedennbsp;19quot;

Denemarkennbsp;1919 (herzien in 1930)

Spanjenbsp;1921 (opnieuw vastgesteld in 1927)

Braziliënbsp;1921 (herzien in 1931)

Columbianbsp;1923

Noorwegennbsp;1924 (aangevuld in 1926, 1929. 1934)

Tsjecho-Slowakije 1924 (aangevuld in 1932)

Itahënbsp;1926 (herzien in 1936)

Japannbsp;1927

Venezuelanbsp;1927

Ecuadornbsp;1927

Polennbsp;1928

Griekenlandnbsp;1931

Duitschlandnbsp;1931 (herzien in 1934)

I) Vgl. hierover Prof. Dr. K. Mellerowicz: „Bankenaufsicht in
Deutschlandquot;, in De Economist van 1931, blz. 775 vv.

-ocr page 16-

Vereenigde Staten 1933 (herzien in 1935)
Belgiënbsp;1934 (herzien in 1935)

Zwitserlandnbsp;1934

Roemeniënbsp;1934 (herzien in 1935)

Argentiniënbsp;1935

Turkijenbsp;1936.

Men moet echter niet al te veel aan deze jaartallen hechten
daar er dikwijls voor de genoemde data wetten waren die
een bepaalde groep van banken omvatten, terwijl ook dik-
wijls de „herzieningenquot; van een zoodanig ingrijpenden aard
waren dat men evengoed van een nieuwe wet had kunnen
spreken. Wij hebben echter in 't algemeen als datum opge-
geven dat jaar waarin voor het eerst in het betrokken land
een bankwet werd afgekondigd die een algemeen karakter
had en dan nieuwe wetten op dit gebied als herzieningen
aangemerkt. Echter pleegt men in de literatuur als het jaartal
der „bankwettenquot; op te geven, dat der laatste (belangrijke)
herziening. Zoo spreekt men meestal van de Amerikaansche
bankwet van 1935, van de Duitsche bankwet van 1934 en van
de Belgische bankwet van 1935.

Wat wij uit dit historisch overzicht leeren is in de eerste
plaats dat de bankwetgeving geen product is van de laatste
crisis, maar reeds lang daarvoor bestond (vgl. bijv. Scandi-
navië en Amerika). De idee was echter nog meer verbreid
dan in wettelijke regelingen tot uiting komt; wij wijzen op
een bankenquête in Duitschland in 1908, terwijl in 1909 de
Rijksdag aan den Kanselier opdracht gaf tot het maken van
een bankwet. Ook in Denemarken deed de regeering reeds
in 1912 een wetsvoorstel in deze richting, terwijl in Zwitserland
reeds een plan werd gepubliceerd in 1916.

Zijn de bankwetten dan geen crisisproduct, toch is een
crisis in vele gevallen de directe aanleiding van een bankwet

I) Eigenlijk hadden wij hier ook de jaren 1864 en 1913 moeten
vermelden, doch daar wij deze reeds besproken hebben en in 1933
een zeer belangrijke herziening plaats vond, meenden wij in ons over-
zicht met dit jaartal te kunnen volstaan.

-ocr page 17-

geweest, hetgeen in de betrokken wetten tot uiting komt.
Zoo kwamen de bankwetten in Spanje, BraziHë, Columbia,
Noorwegen en Tsjecho-Slowakije in de jaren na de crisis
van 1920/1921, in de Vereenigde Staten, Duitschland, België,
Zwitserland, Roemenië en Griekenland na den omslag
van 1929/1931. Op grond hiervan is het begrijpelijk dat men
concludeert dat reglementeering van het bankbedrijf een
crisismaatregel is, doch een diepere blik op de geschiedenis
leert ons dat een dergelijke conclusie te lichtvaardig is.

Thans komen wij aan de motieven van de bankwetgeving.
Zooals wij hebben gezien dateert de reglementeering van het
particuliere bankbedrijf van na den oorlog (behoudens enkele
uitzonderingen), in verschillende landen zelfs van na de
laatste crisis (Vereenigde Staten, althans een uitvoerige al-
gemeene regeling, Duitschland, België, Zwitserland, enz.).
Dit is dus veel later dan het tijdstip waarop de centrale banken
aan banden werden gelegd, welke alle reeds in de vorige
eeuw hun wetgeving hadden of kregen. In dien tijd dacht
men eenvoudig nog niet over de wenschelijkheid het parti-
culiere bankbedrijf te reglementeeren (behoudens de controle
t. a. v. de State Banks in de Vereenigde Staten, waarbij echter
anderzijds weer moet worden opgemerkt dat genoemde
banken ook bankbiljetten mochten uitgeven), terwijl thans
bijna ieder land zijn bankwetgeving heeft. Vanwaar die
ommekeer ?

Het hoofdmotief is waarschijnlijk gelegen in het feit dat
de functie der particuliere banken, trouwens van het bank-
wezen in het algemeen, thans zooveel belangrijker is dan
toen. Het bankwezen heeft zich zoodanig uitgebreid en het
geheele economisch leven is langzamerhand zoozeer met
het credietwezen vergroeid, dat iedere stagnatie in dit laatste
een ernstige storing beteekent voor de geheele maatschappij.
De financieele crises hebben dan ook op deze toegenomen
beteekenis van het bankwezen en zijn verbondenheid met
het bedrijfsleven de aandacht gevestigd. Daarbij komt dat
de toegenomen besparingen een groot aantal credietinsti-
tuten in het leven hebben geroepen, die, deels als gevolg
van de concurrentie en dikwijls „gebruikquot; makend van den

-ocr page 18-

N.V.-vorm niet altijd even solide waren. Daarnaast
noemen wij als oorzaak het betere inzicht in het geld- en
credietwezen. Wanneer men thans in de literatuur de depo-
sitobanken, wat hun geldscheppende functie betreft, gelijk
stelt met de circulatiebanken en men acht wettelijke maat-
regelen voor de laatste noodig, dan is het consequent deze
ook voor de eerste te eischen Immers wanneer men in
het ongebreideld creëeren van geld door de circulatiebank
een gevaar ziet en men het noodig acht deze op de een of
andere wijze te controleeren, dan is het juist deze controle
ook te eischen voor andere credietinstellingen die tot het-
zelfde euvel in staat zijn. In enkele bankwetten is dit inzicht
in de rol der particuliere banken bij de motiveering der
wet uitdrukkelijk naar voren gebracht. Duidelijk vinden wij
dit in het verslag aan den Koning van België, voorafgaande
aan de Belgische bankwet s):

„De overwegende rol welke de obligo's op zicht, vertegenwoordigd
door deposito's of door formecle promessen van voorschotten in
rekening, in het meerendeel van onze credietinstellingen vervullen,
geeft aan deze, feitelijk zoo niet rechtelijk, het karakter van circulatie-
banken. Kredieten worden in den vorm van inschrijvingen op rekening
verleend. Anderszins heeft, door middel van overschrijving en com-
pensatie, de circulatie van deposito's op zicht een monetair karakter
aangenomen, dat in alle punten met het aanvankelijk karakter van
de circulatie van de toondermiddelen overeenstemt.

„De economische wetenschap heeft, sedert reeds lang, de grondige
eenheid van, eenerzijds, de wettelijke muntcirculatie zooals zij in
het meerendeel der moderne Staten, alleen in den vorm van biljetten
en obligo's op zicht van het uitgifteinstituut bestaat, en anderzijds de
giro-circulatie van deposito's en andere obligo's op zicht van de private
banken, doen uitkomen.

1)nbsp;Dit schijnt vooral in Tsjecho-Slowakije erg te zijn geweest,
vandaar dat in dit land de banken met N.V.-vorm of met beperkte
aansprakelijkheid aan zeer strenge regels onderworpen zijn, regels
die veel strenger zijn dan die, welke gelden voor de overige banken.
Hierop komen wij ter plaatse nader terug. In Polen zijn banken in
N.V.-vorm geheel verboden.

2)nbsp;In denzelfden zin Prof. Chlepner in zijn hierboven aangehaald
artikel.

3)nbsp;Wij hebben dit citaat overgenomen van het artikel van Prof.
Dr. G. Eijskcns, „Het nieuwe statuut der banken in Belgiëquot; in „Eco-
nomiequot; van Augustus
1936.

-ocr page 19-

„Tusschen deze twee circulaties bestaan ongetwijfeld gewichtige
punten van onderscheid, doch deze houden in veel grootere mate
verband met het wettelijk en juridisch uitzicht dan met de economische
werkelijkheid, waaraan de Staat, ook al zou hij het verkiezen, met

vreemd kan blijven ...

„De depositobanken hebben opgehouden inrichtingen te zijn,
waarvan de rol zich enkel beperkt tot private betrekkingen tusschen
den bankiei en zijn deponenten eenerzijds, den bankier en zijn schuld-
hebbende kliënten anderzijds.

„Het openen van depositorekeningen is een functie van zulk een
omvang geworden, dat de overheid, die voor de goede werking van het
economisch mechanisme moet zorgen, niet mag nalaten de innerlijke
structuur van organen, die voor 's Lands bestaan zoo belangrijk zijn
geworden, in beschouwing te nemen.

„Feitelijk wordt de noodzakelijkheid, de leiding der banken aan
sommige regels te onderwerpen en een daarmede overeenstemmende
controle in te richten, niet ernstig betwist.quot;

Ook bij het tot-stand-komen van de bankwet van Argentinië
is in denzelfden geest gesproken i).

Tenslotte moet gezegd worden dat de regeering niet
alleen optrad in het belang van haar onderdanen, maar dat
zij des te eerder geneigd was de banken in haar crediet-
operaties te remmen toen de schatkist in critieke tijden te
hulp moest komen. Dit gebeurde geregeld, in de Scandi-
navische landen na de crisis van i92o/'2i (na erikele jaren
kwamen toen de bankwetten) en na de laatste crisis o. a. in
Amerika, Duitschland en België.

Hebben bovenstaande motieven tot het vaststellen v^
bankwetten geleid, toch zijn zij er niet alle (voldoende) in
verwerkt, althans niet consequent.

Wanneer wij de bankwetten doorlezen, dan is de indruk
dien we krijgen dat men in de wet zoodanige maatregelen
wU geven dat de kans op ineenstorting van een bank zoo
gering mogelijk wordt. Voor alles wil men failleeren
of vastloopen der credietinstellingen tegengaan.
En wel vooral ter bescherming van de spaarders

1)nbsp;Vgl. J. Baruch: „Centralisatie en coördinatie in Argentinië's
Bank- en Geldwezenquot;, in De Economist 193S. blz- 203.

2)nbsp;Voor de afzonderlijke hulp- en garantiemaatregelen in Duitsch-
land alsook voor cijfermateriaal, zie A. Dauphin-Meunier: „Le con-
trole des Banques en Allemagnequot; in Revue d'Economie Politique
van Maart-April 1935. blz. 394-

-ocr page 20-

en andere deposanten. Dit is ook de conclusie waartoe
Chlepner besluit: „Le désir d'éviter de nouvelles catas-
trophes bancaires est donc le motif fondamental des lois
que nous allons étudier.quot; Het is dus de kwalitatieve crediet-
contrôle die in 't algemeen in de wetten tot uiting is gebracht.

Het spreekt vanzelf dat wij tegen dit streven als zoodanig
geen enkel bezwaar hebben, wel echter tegen het feit dat
men grootendeels vergeten heeft dat dit doel alleen niet
voldoende is. In de eerste plaats kan men de bescherming
der spaarders zoover doorvoeren dat men allerlei voor-
schriften geeft die wel de gelden der deposanten zeer veilig
steUen, maar de banken in haar werkzaamheden zoodanig
belemmeren dat het algemeen welzijn ermede geschaad is.
Wij denken hier vooral aan het verbod van het gemengde
bankstelsel (in Amerika en België speciaal). Men heeft dit
verbod ingevoerd omdat in de laatste jaren, aan de wetten
voorafgaande, de gemengde banken geweldige verliezen
hebben geleden op haar industrieele participaties. Het ge-
volg was dat de banken in moeilijkheden raakten en den
deposanten niet meer konden uitbetalen. Om deze laatsten
nu in het vervolg tegen dergelijke débâcles te beschermen,
verbood men radicaal het bezit van aandeelen door deposito-
banken. Inderdaad zal daardoor de zekerheid van de depo-
santen grooter zijn (of dit erg veel zal zijn is nog zeer de
vraag), maar de industrie en het geheele economisch leven
zijn er niet weinig door geschaad Dergelijke middelen
streven het doel voorbij. Zeker, het is van groot belang om
de spaarders gerust te stellen en zoodoende het sparen te
bevorderen, maar dit kan ook op andere wijze geschieden.
Overigens is het vraagstuk van het gemengde bankstelsel
thans nog niet aan de orde.

Het doel dat wij verder in de bankwetten, meer feitelijk
nog in de uitvoering ervan, gemist hebben, speciaal daar,
waar (mede) als motief voor de wetgeving de geldscheppende
functie der particuliere banken genoemd werd, is om de

Vgl. zijn door ons aangehaalde artikel in de Revue Econ. Int.,
blz. 36-

2) Anderzijds wordt dikwijls in de bankwetten de industrie ook
geholpen, bijvoorbeeld door een lage rente (vooral in Duitschland
en België).

-ocr page 21-

credietcontróle te gebruiken als middel om het conjunctuur-
verloop te beïnvloeden. De kwantitatieve credietcontróle dus.
Wanneer men zich op het standpunt stelt dat de particuliere
banken het totale geldvolume kunnen vergrooten of ver-
kleinen en dat de geldvoorraad invloed heeft op de conjunc-
tuur, dan zal de credietcontróle in overeenstemming met
dit principe gevoerd moeten worden. Het is dan niet vol-
doende dat de verleende credieten stuk voor stuk gezond
zijn en dus geen ineenstorting der banken tengevolge hebben,
maar is daarnaast noodig dat de bankpolitiek aangepast wordt
aan de eischen van het economisch leven als geheel.

Nu wordt inderdaad in de meeste bankwetten gezegd dat
de credietpolitiek gevoerd moet worden in overeenstemming
met het nationaal-economisch belang. Zoo lezen wij in § 32
van de Duitsche bankwet (van
I934)' »Das Aufsichtsamt
hat. . . die Aufgabe, für die Beachtung allgemeinwirtschaft-
Ucher Gesichtspunkte in den allgemeinen Kredit- und Bank-
politik ... zu sorgenquot;. De Amerikaanscbe Banking Act (van
1935) bepaalt in § 19: „dat de Board of Governors met een
meerderheid van minstens vier leden ter verhindering van
een schadelijke credietexpansie of -contractie . . de
kaspercentages kan verboogen of verlagen. Nog verder gaat
de ItaUaansche bankwet (van 1936), die in art. i zegt: „Het
ontvangen van spaargelden van bet publiek in iederen vorm
en de credietverleening zijn functies van openbaar belang.quot;
Art. 13 van dezelfde wet luidt: „De ministerraad bepaalt de
richtlijnen voor het (bank-)inspectoraat. Voor de richtlijnen
van algemeenen aard hoort de ministerraad het Comitato
Corporativo Centrale, om ze aan de eischen van de ont-
wikkeling van de nationale huishouding van den staat en
de vorming van spaarkapitaal alsmede aan de credietmoge-
lijkbeden van het land aan te passen.quot;

Ook in verschillende andere landen bestaan min of meer
uitdrukkelijke bepalingen in dezen geest. Zoo spreekt bijvoor-
beeld de Zwitserscbe bankwet bier en daar over de „algemeen-
economische belangen des landsquot;, waarop acht moet worden
gegeven; het heeft echter geen zin al deze bepalingen te
citeeren.

Ons bezwaar kan dus niet de uitdrukking van het algemeen
belang in de bankwetten gelden, maar wel de verdere uit-

-ocr page 22-

werking daarvan. Om het belang te dienen is niet alleen
noodig dat de credietverleening sohde is en op voor de
industrie gunstige voorwaarden geschiedt, maar ook dat zij
geen aanleiding geeft tot te groote expansie. Door op het
gelijke karakter van deposito-saldo's en bankbiljetten te
wijzen erkent men dit feitelijk al. Merkwaardigerwijze is
deze consequentie alleen bewust aanvaard door de Ameri-
kaansche bankwet, die uitdrukkelijk middelen geeft tegen
„schadelijke credietexpansie of -contractiequot;. Dat dit middel
is gegeven met het doel om conjunctuur-nivelleerend op te
treden, volgt o. m. uit de geschiedenis van het tot-stand-
komen der wet en uit verklaringen van Mr. Eccles gover-
nor van den Federal Reserve Board en geestelijke vader van
de Banking Act van 1935. Deze laatste heeft zich meermalen
in woord en geschrift overtuigd verklaard van het standpunt
dat het mogelijk en wenschelijk is om door middel van
credietcontróle het conjunctuurverloop te beïnvloeden. (Voor-
al aan de open-markt-politiek kent hij daarbij een groote
plaats toe.)

In Argentinië is aan het controleorgaan (hier de centrale
bank) opgedragen om den geldvoorraad aan te passen aan den
omvang der reëele transacties. Uitbreiding of inkrimping van
zaken moet gepaard gaan met uitbreiding of inkrimping van
het geldvolume. Wanneer deze instructie letterlijk wordt
uitgevoerd, verwachten wij daarvan ernstige moeilijkheden.
Stel eens dat het economisch leven zich in het begin van
een hausse bevindt, waarbij het aantal ruilhandeUngen toe-
neemt, dan zou de centrale bank, door het geldvolume
gelijkmatig te doen toenemen, deze hausse stimuleeren, wat
tot een hevige crisis aanleiding zou geven. In zoo'n geval
zou juist de credietverleening bemoeilijkt moeten worden.
Overigens kunnen wij hierop niet verder ingaan, daar wij
anders bij de conjunctuurtheorie zouden terechtkomen.

1) Om deze gezindheid werd hij dan ook door President Roosevelt
benoemd (Nov. 1934). De secretaris van de Treasury (Morgenthau)
en nog drie andere governors, die in dezen tijd benoemd werden,
waren allen overtuigde aanhangers van Roosevelt's credietpolitiek.
Zie voor de samenstelling van den Board in dien tijd het artikel van
F. A. Bradford: „The Banking Act 1935quot;, in American Economic
Review van Dec. 1935.

-ocr page 23-

In België, waar bij het tot-stand-komen der wet zoo duide-
lijk op de eredietseheppende functie der depositobanken en
de noodzakelijkheid tot reglementeering daarvan is gewezen,
wordt daartegen in de practijk niets gedaan. De voorzitter
der Belgische Bankcommissie, Prof. G. Janssen, heeft dit
onomwonden verklaard

Ses interventions ne devront d'ailleurs pas avoir d'autre portée
que celles d'avis donnés en vue du maintien d'un marche sain.
Elles ne pourraient se transformer en des autorisations ou des refus
qu'en faisant assumer à cette institution des résponsabilités qui pour-
raient par la suite se reveler redoutables.quot;

Intusschen lijkt het ons gewenscht het terrein van ons
onderzoek, vooral daar waar we in aanraking komen met
het conjunctuurverschijnsel, nauwkeurig af te bakenen.

Wij stellen ons tot taak den inhoud der bankwetten van de
verschillende landen systematisch te beschrijven en eventueel
te critiseeren. Deze critiek strekt zich ook uit over de kwestie
in hoeverre de bankwetten en de toepassing daarvan in
overeenstemming zijn met de motieven die tot de voor-
schriften aanleiding hebben gegeven. Naar aanleiding daarvan
merkten we reeds op dat wanneer als motief gegolden heeft
de wensch om ook de particuliere geldscheppers aan banden
te leggen, zooals dat bij eenige landen duidelijk is gebleken,
dat dan een kwantitatieve credietcontrôle gevoerd moet
worden. En daar de credietpolitiek tevens gevoerd moet
worden in overeenstemming met de eischen van het natio-
naal-economisch belang, moet deze credietcontrôle een soort
conjunctuurpohtiekzijn. De vragen in hoeverre n^one-
taire factoren voor het ontstaan van crises aansprakelijk
kunnen worden gesteld, in hoeverre het mogelijk is om door
credietcontrôle tot een meer gelijkmatig conjunctuurverloop
te komen en hoe de richtlijnen van een dergelijke politiek

1)nbsp;Zie De Economist 1937, blz. 196 vv.

2)nbsp;Om misverstand te voorkomen merken wij op dat dit begrip
hier zeer ruim wordt opgevat. Wij bedoelen ermee dat bij de crediet-
poUtiek met den stand der conjunctuur rekening zal moeten
worden gehouden. Volgens welke gedragslijn dit moet geschieden,
is, behoudens in Amerika en Argentinië, uit de wet of de considerans
niet af te leiden.

-ocr page 24-

zouden moeten zijn, vallen echter buiten ons bestek.

Al vinden we dan in de meeste bankwetten niet de uit-
drukkelijke wil om de credietcontróle te gebruiken voor een
conjunctuurpolitiek, toch zijn in de meeste bankwetten
middelen voor een kwantitatieve credietcontróle, zij het
meestal in beperkte mate, aanwezig. Wij gaan daarop thans
echter niet verder in, daar wij deze mogelijkheden beter
kunnen bespreken na het systematisch overzicht van de
verschillende bankwetten.

Alvorens in het volgende hoofdstuk te beginnen met de
systematische bespreking van den inhoud der verschillende
bankwetten, is het goed nog eenige opmerkingen van alge-
meenen aard te maken. Het zal gemakkelijker zijn van de
strekking der onderscheiden voorschriften in de verschil-
lende landen een goed beeld te krijgen, wanneer de bank-
wetten dier landen voorafin haar geheel gekarakteriseerd zijn.

De omvang van de werking der bankwetten is verschillend;
soms geldt de wet uniform voor alle credietinstellingen,
meestal echter zijn bepaalde groepen daaraan niet onder-
worpen. Bijna nergens vallen de circulatiebanken onder de
gewone bankwet, alleen in Chili en Denemarken wel. In
sommige andere landen zijn enkele bepalingen op de cir-
culatiebanken van toepassing, bijvoorbeeld in Zwitserland
de strafrechtelijke regels tegen het verspreiden van onware
geruchten.

Dikwijls ook zijn de wetten alleen van toepassing op de
depositobanken (incl. algemeene banken), terwijl dan voor
spaar- en hypotheekbanken een afzonderlijke regeling geldt.
We kunnen wel als regel aannemen dat de wetten in principe
gelden voor de depositobanken; ook al vallen de overige
credietinstellingen formeel onder de wet, dan toch geldt
dit in werkelijkheid slechts voor enkele bepalingen. Zoo zegt
de Duitsche bankwet van 1934 in § i lid i: „Den Vorschriften
dieses Gesetzes unterliegen alle Unternehmungen, die Bank-
oder Sparkassengeschäfte im Inland betreiben (Kreditin-
stitute)quot;. Toch is de Duitsche wet niet van toepassing op de
zg. „Zwecksparunternehmungenquot;, pandcredietinsteUingen
(voorzoover deze beide niet het gewone bankbedrijf uit-

-ocr page 25-

oefenen), Reichsbank, Deutsche Golddiskontbank en de
ondernemingen van de post. Het zou ons te ver voeren bier
reeds t. a. v. de bijzondere regels die voor sommige soorten
van banken gelden in bijzonderheden te treden, wij zullen deze
in het algemeen wel bij de betreffende hoofdstukken bespreken.

Buitenlandsche bankinstellingen of filialen zijn in den regel
aan dezelfde voorschriften onderworpen als de binnenlandsche.
Meestal echter wordt het buitenlandscb fiUaal in het binnen-
land als een afzonderlijke bank beschouwd en gelden voor
zoo'n fiUaal de vereischten betreffende minimum-kapitaal enz.,
die ook voor de binnenlandsche banken gelden. Daarentegen
gelden in Zwitserland voor buitenlandsche banken bijzon-
dere bepahngen, terwijl in Turkije, Polen en Dantzig buiten-
landsche banken een speciale vergunning noodig hebben.

Ook zijn er landen waar er slechts wettelijke bepalingen
voor bepaalde soorten van credietinstellingen zijn, waarvan
Nederland het voorbeeld is (Pandhuisweten Geldschieterswet).

Tenslotte is de aard der wetten verschillend in dezen zin,
dat de eene wet tot in détails regelt, terwijl de andere slechts
hoofdlijnen aangeeft. In het laatste geval kan nadere uit-
werking geschieden door uitvoerings-verordeningen, uitgaande
van de regeering (in welk geval we na het tot-stand-komen
dezer verordeningen toch weer een gedétailleerde regeling
hebben) of door het contróleorgaan. Als voorbeeld van
deze tegenstelling kunnen we bet beste noemen de wet van
de Vereenigde Staten tegenover die van Duitschland. De
eerste geeft een zeer gedétailleerde regeling, boewei daar-
binnen nog een behoorlijke macht aan het contróleorgaan
wordt gelaten, terwijl de Duitsche bankwet slechts hoofd-
lijnen aangeeft, die door de contróleorganen nader moeten
worden uitgewerkt. Dit maakt het niet gemakkelijk deze
bankwet te beoordeelen, vooral daar de wet nog niet lang
bestaat en dus haar werking in de practijk nog moeilijk kan
worden vastgesteld. Dit laatste bezwaar geldt ook voor de
meeste andere bankwetten, zoodat ook hier onze beoordeeling
meestal „slechts theoriequot; kan zijn ').

ï) Over de nadere uitwerking der verschillende wetten en het
practische resultaat zal, volgens aankondiging, een werk van Zahn
verschijnen, hetwelk een vervolg zal zijn op diens: „Die Bankauf-
sichtsgesetze der Weltquot;, Berlijn 1937.

-ocr page 26-

HOOFDSTUK IL

Concessie en vereischten voor de oprichting van

banken.

In alle landen die een bankwetgeving hebben is de uit-
oefening van het bankbedrijf van bepaalde voorwaarden
afhankelijk gesteld. In tegenstelling hiermede is de oprichting
van banken in de landen die nog geen bankwet hebben
meestal vrij, bijvoorbeeld in Nederland, Engeland en Frank-
rijk. Met dit „vrijquot; bedoelen wij dat credietinsteUingen aan
geen andere bepalingen onderhevig zijn dan andere (industrie-
of handels-) ondernemingen van denzelfden rechtsvorm.
De wetgeving op de naamlooze vennootschappen, de coöpe-
raties, de commanditaire vennootschappen enz. achtte men
voor credietinsteUingen niet voldoende.

Het doel van deze bemoeilijking van de oprichting is om
vestiging van instituten, die later blijken geen levensvatbaar-
heid te hebben of van minder allooi te zijn, tegen te gaan.
Tevens wil men de versnippering van het bankwezen er door
tegengaan, een streven naar concentratie dus. Vooral in de
jaren na den oorlog is het aantal banken in vele landen (vooral
in de Vereenigdc Staten en in Duitschland) geweldig toe-
genomen, hetgeen geen gunstige gevolgen had voor de
soliditeit en hquiditeit en voor de rustige ontwikkehng van het
bankwezen. Door de felle concurrentie werd de creditrente
opgedreven, zoodat de banken gedwongen werden uit te
zien naar belegging met een hooge rentabiliteit, waardoor
de sohditeit noodzakelijkerwijze min of meer in het gedrang
moest komen. Geen wonder dat men dit euvel trachtte tegen
te gaan door belemmering van de vestiging (incluis opening
van filialen) en door aan het contrôleorgaan de bevoegdheid
te geven op de rente in bepaalde gevallen invloed uit te
oefenen. In Duitschland werd voor het laatste doel een
kartelleering der banken ingevoerd, waarop wij bij de be-
spreking van de controle in dat land terugkomen.

De wijze waarop men opening van credietinsteUingen
bemoeilijkt heeft, is in de verschillende landen zeer uiteen-

-ocr page 27-

loopend. Het eene land gaat hierbij veel verder dan het
andere. Het minst ver gaat België, vv^aar een opgerichte
bank alleen geregistreerd behoeft te worden. De meeste
landen gaan echter veel verder en stellen de uitoefening van
het bankbedrijf afhankelijk van een concessie. Ook hierbij
zijn weer verschillende gradaties tc onderscheiden.

Samenvattend kunnen wij vier gevallen onderscheiden:

1°. De opening van banken is vrij, doch deze moeten gere-
gistreerd worden. Dit is het geval in België, waar de
banken moeten worden ingeschreven bij de Bankcom-
missie (tevens is hier storting van een cautie van frs.300.000
vereischt).

Bepalingen van ongeveer dezelfde draagwijdte heeft
Turkije. Alle banken, ook die, welke een anderen rechts-
vorm hebben, zijn onderworpen aan de toelatings-
vereischten die het handelsrecht voor iedere N. V. stelt,
terwijl ook dezelfde toestemming, op voordracht van het
Ministerie van Financiën en Economische Zaken, noodig
is. Verder moet binnen twee maanden na de oprichting
aan dezelfde ministeries een verklaring worden inge-
zonden, inhoudende datum van oprichting, plaats waar
de bank gevestigd is, hoogte van het kapitaal alsmede
hoeveel daarop is gestort, de reserve en de aard der
werkzaamheden van de bank. Buitenlandsche banken
hebben in Turkije een bijzondere toestemming noodig,
die verleend wordt door den ministerraad op voorstel
van het Ministerie van Financiën en van Economische
Zaken. De verklaring die buitenlandsche banken of
fUialen moeten inzenden is uitvoeriger dan die der
binnenlandsche.

2°. Er zijn objectieve normen vastgesteld, waaraan moet
worden voldaan (concessie is dan niet vereischt). Het
voorbeeld hiervan is Zwitserland. Dit land stelt voor
buitenlandsche banken afzonderlijke vereischten vast.
Genoemde normen bestaan in Zwitserland hierin dat
in de statuten en reglementen een omschrijving van de
werkzaamheden der bank en van het bestuur moet
staan. Nadat de Bankcommissie geoordeeld heeft dat
hieraan voldaan is, mag de bank pas het bedrijf beginnen.

-ocr page 28-

Hoewel dus hier toestemming (die dan steeds gegeven
wordt als aan de voorwaarde van omschrijving, enz. is
voldaan) vereischt is, hetgeen trouwens ook feitelijk
voor het sub genoemde geval geldt (pas na inschrij-
ving mag in België het bedrijf begonnen worden, terwijl
de Bankcommissie over de al of niet inschrijving beslist),
spreekt men in deze gevallen meestal niet van „con-
cessiequot;. Hoewel het laatste formeel volkomen juist zou
zijn, ziet men in ,,concessiequot; meer het geval waarin de
overheid een grootere vrijheid (willekeur) van oordeel
aan den dag kan leggen. Dit hebben we in het hieronder
sub 3° en vooral onder sub 4° te noemen geval.

3°. De overheid moet concessie verleenen alvorens het
bankbedrijf mag worden uitgeoefend. Deze concessie
mag echter slechts geweigerd worden op bepaalde
gronden, welke in de wet zijn opgenoemd. Voorbeelden
hiervan zijn Duitschland en Roemenië.

In Duitschland 1) mag de concessie (die door den Reichs-
kommissar wordt verleend) slechts geweigerd worden:

a.nbsp;Wanneer de leiders niet eerbaar of vakkundig zijn.

b.nbsp;Wanneer de vestiging met het oog op de plaatseUjke
of nationale behoefte ongerechtvaardigd is.

c.nbsp;Wanneer de bank (of het filiaal) niet voldoende kapitaal
tot zijn beschikking heeft.

Voor opening van filialen en voor buitenlands che
instellingen, die zich in Duitschland willen vestigen,
gelden dezelfde bepalingen.

De concessie kan worden ingetrokken door den Reichs-
kommissar wanneer het betreffende bedrijf niet binnen
een jaar na de concessieverleening geopend wordt of
gedurende een jaar het bedrijf niet wordt uitgeoefend.

De Reichskommissar kan verdere voortzetting van
het bedrijf verbieden op de volgende gronden:

a. Wanneer de concessie door valsche aangiften of be-
driegelijke handelingen verkregen is.

I) Concessie is niet vereischt voor de „Zwecksparunternehmungenquot;;
deze moeten alleen aan de in de wet van 17 Mei 1933 gestelde normen
voldoen.

-ocr page 29-

b.nbsp;Wanneer gebleken is dat de leiders niet de noodige
betrouwbaarheid bezitten.

c.nbsp;Wanneer de instelling geen waarborg biedt voor de
baar toevertrouwde gelden of stukken of wanneer zij
het algemeen belang schaadt.

Tenslotte moeten de credietinstellingen kennis geven
van iedere verandering in de persoon van den leider,
verandering van bet kapitaal, voorgenomen fusie of
kapitaaldeelname in andere banken, sluiting van het

bedrijf en van fihalen.

In Roemenië, waar de concessie verleend wordt door
den Oppersten Bankraad, mag deze alleen geweigerd
worden:

a.nbsp;Wanneer niet aan de wettelijke vereischten voldaan is.
Deze vereischten houden in dat het minimum-kapitaal
aanwezig is, dat de leiders niet tot bepaalde straffen
zijn veroordeeld, dat zij niet failUet verklaard zijn en
geen directeur of commissaris van een gefailleerde
onderneming geweest zijn. Bovendien moet de Opper-
ste Bankraad nog verdere informaties over de leiders
inwinnen, waarover naar eigen inzicht geoordeeld wordt.

b.nbsp;Wanneer de oprichting niet doelmatig is.

Na bet verleenen van de concessie moet de bank in
het Bankregister worden ingeschreven. In dit register
wordt doorloopend aanteekening gehouden van belang-
rijke gebeurtenissen der banken, zooals accoorden,

faillissementen enz.

Bovengenoemde concessie geldt slechts voor de „ge-
wonequot; bankzaken; voor bepaalde werkzaamheden (bet
aannemen van deposito's en spaargelden en het uitgeven
van obligatiën) is een speciale toestemming vereischt.

Ook Noorwegen en Zweden, die ongeveer gelijklui-
dende bepalingen omtrent de oprichting hebben, vallen

onder dit punt.nbsp;, j •

Voor uitoefening van het bankbedrijf in deze landen is

toestemming van den Koning vereiscbt, welke geweigerd
wordt indien opening niet in het algemeen belang is of
de statuten niet in overeenstemming zijn met de wet-
telijke voorschriften. Voor het laatste is vereiscbt dat de

-ocr page 30-

oprichters in den lande woonachtige staatsburgers zijn
en minstens lo in getal.

Na bovenstaande is het duidelijk, dat, hoewel de oprich-
ting slechts op bepaalde, genoemde gronden kan worden
geweigerd, er bij de concessieverleening vrij willekeurig
te werk kan worden gegaan. Vooral het vereischte dat
er behoefte aan de op te richten instelhng moet zijn,
kan tot veel onaangenaamheden leiden. „Behoeftequot; is
een zoozeer subjectief begrip dat verschillende personen
hierover de meest uiteenloopende opvatting kunnen
hebben. Behalve dat een dergelijke bepaling aanleiding
kan zijn tot groote teleurstellingen bij het toepassen
van de norm, lijkt zij ons in verband met de andere
bepalingen ook overbodig. Wat is tenslotte het gevolg
wanneer een bedrijf, dat niet levensvatbaar is, gevestigd
wordt? Dat het eerlang weer zal worden opgedoekt of
overgenomen door een andere instelling. Wenschelijk is
een dergelijk verschijnsel, dat altijd met kapitaalverlies
gepaard gaat, niet, doch het beoordeelen van de behoefte
lijkt ons zoo moeilijk, willekeurig en gevaarlijk, dat wij
van een dergelijke bepaling maar liever af zouden zien.
Bovendien zijn de beoogde gevolgen meestal wel op een
andere wijze bereikbaar i).

4°. Voor de uitoefening van het bankbedrijf is een concessie
vereischt, doch, behoudens het feit dat aan enkele ver-
eischten (o. a. minimum-kapitaal) in ieder geval moet
worden voldaan, kan de overheid deze naar eigen
inzicht verleenen of weigeren. Zoo is de toestand in
Itahë.

Voor groote banken (N.V.'s met filialen in minstens

Men denke aan minimum-kapitaal, het vaststellen van de credit-
rente (zoodat nieuwe instituten zich geen cliënten kunnen verwerven
door eerst een hooge rente te betalen) en dc regionale beperking der
werkzaamheden. Tenslotte gaan alle bepalingen van soliditeit, publi-
citeit en controle een al te lichtvaardige vestiging tegen.

Zahn (Die Bankaufsichtsgesetze der Welt): „öffentliche Bankenquot;,
hetgeen volgens dezen auteur beteekent: „öffentlich anerkanntquot;. Daar
het geen overheidsinstellingen of dergelijke zijn, maar zij zich van
de andere banken alleen onderscheiden door den rechtsvorm (N.V.)
en de grootte, noemen wij ze eenvoudig „groote bankenquot;.

l8

-ocr page 31-

30 provinciën en met een nationaal karakter) wordt deze
concessie verleend bij koninklijk besluit op voorstel van
den regeeringschef, voor de overige banken door het
Inspectoraat. Banken die deposito's aannemen moeten
in een register, dat wordt aangehouden door het Inspec-
toraat, worden ingeschreven.

Behalve dezelfde voorschriften als voor de oprichting van
banken, gelden voor de opening en sluiting van filialen,
fusies en verplaatsingen dikwijls nog speciale regels. Vooral
de Duitsche bepaUngen (neergelegd in .de Durchführungs-
verordnung van 9 Febr. 1935) gaan op dit punt ver.
Behalve voor de opening van filialen is ook toestemming
vereischt:

a.nbsp;Voor verplaatsing van een credietinsteUing of fihaal,
tenzij de insteUing wordt gevestigd in een ander gebouw
in dezelfde gemeente of (wanneer de gemeente niet
meer dan 25.000 inwoners heeft) birmen hetzelfde
district.

b.nbsp;Wanneer de instelhng haar werkzaamheden uitbreidt
met het aannemen van vreemde gelden.

c.nbsp;Wanneer een filiaal een ander karakter aanneemt (bijv.
omzetting van een filiaal in een correspondentschap).

d.nbsp;Voor de uitbreiding van den werkduur van fihalen (bijv.
de kas is langer geopend dan voorheen).

e.nbsp;Voor overname van een credietinsteUing of filiaal, wanneer
het bedrijf op dezelfde plaats wordt voortgezet.

f.nbsp;Voor het openstellen van de gelegenheid om spaargelden
te storten bij een andere onderneming.

g.nbsp;Voor wijziging in den rechtsvorm.

h.nbsp;Voor uitbreiding of wijziging der werkzaamhederi.

i.nbsp;Voor wisseling in den persoon van een firmant bij een
firma, of bij een eenmansonderneming het opnemen
daarvan. De wisselingen tengevolge van erfopvolging
zijn uitgezonderd.

Toestemming voor het openen van fihalen is in ongeveer

alle landen vereischt; het beginsel is in overeenstemming

met de bemoeüijking van de oprichting van banken,

vooral wanneer hierbij (mede) als criterium is gesteld de

-ocr page 32-

behoefte^) die aan de op te richten bank bestaat. Toestem-
ming voor de opening van filialen wordt dan ook door dezelfde
instantie verleend die ook over de oprichting van nieuwe
banken besHst. Alleen is de vrijheid van handelen met be-
trekking tot de filialen meestal grooter.

Genoemde toestemming heeft ook weer tot doel een te
groot aantal banken tegen te gaan en te komen tot concen-
tratie. In de versnippering van het bankwezen zag men een
der oorzaken van de heftigheid van de financieele crisis in
de Vereenigde Staten 2). In dit land bestaan dan ook bepalingen
in dezen geest.

In de toekomst mogen de National Banks alleen filialen
openen (indien de wet van den betreffenden staat dit voor State
Banks toelaat) met toestemming van den Comptroller of
the Currency, terwijl aan bepaalde vereischten (vooral mini-
mum-kapitaal en een minimum grootte der plaats) moet
worden voldaan. Voor de State Banks, die bij het Federal
Reserve System zijn aangesloten, geldt hetzelfde. De niet-
Member Banks, die aangesloten zijn bij de Federal Deposit
Insurance Corporation, hebben voor de opening van filialen
de toestemming van deze instelling noodig. Het schijnt echter
dat deze bepalingen de versnippering van het Amerikaansche
bankwezen nog niet voldoende hebben tegengegaan.

Intusschen lijkt het ons onjuist om door het concessiestelsel
tot concentratie te komen. Wij merkten reeds op dat de
moeilijkheden om op deze wijze tot het doel te geraken,
zonder nog meer nadeel te brengen, te groot zijn.

Voor het sluiten van credietinstellingen (en filialen) is

Voor Zweden is dit (dat het vereischen van toestemming voor
de opening van filialen een consequentie is van het concessiestelsel)
uitdrukiselijk gezegd door de commissie op wier advies de bankwet
in 1918 in dezen zin werd gewijzigd (daarvóór was de opening van
filialen geheel vrij). Tevens merkte de commissie op dat het instellen
van filialen in het algemeen gunstig is voor een efficientc credietver-
leening, maar dat dit de laatste jaren overdreven was door de onderlinge
concurrentie.

Vgl. : Dr. E. van de Wiel: „De betrekkingen tusschen banken en
industrie in Zwedenquot;, blz. 73.

2) Zoo bijvoorbeeld Prof. Chlepner; zie blz. 39 van zijn vroeger
aangehaald artikel.

-ocr page 33-

meestal ook aangifte vereischt, terwijl de overheid ook de
opheffing kan bevelen, zooals wij reeds voor Duitschland
hebben gezien. In Italië kan tot sluiting gedwongen worden
wanneer de instelling er slecht voor staat of wanneer dit met
betrekking tot de territoriale verdeeling gewenscht is.

In Zweden wordt de concessie slechts verleend voor een
bepaalden tijd, maximaal voor tien jaar, waarna opnieuw
moet worden aangevraagd en beslist. Dit is een uitzondering,
in de overige landen geldt de concessie tot wederopzeggens
toe.

Ook voor fusies is meestal toestemming vereischt, bijvoor-
beeld in Duitschland, België, Zweden en Denemarken. Het
toezicht hierop is zeer streng. De toestemming wordt verleend
door dezelfde instanties die ook over de opening beslissen. De
bedoeling van deze vereischte is vooral om de vorming van
een ,,money trustquot; te voorkomen. Met betrekking tot Engeland
(zie hieronder) en Zweden is dit uitdrukkelijk gezegd door
de commissies die deze bepalingen voorstelden. In Zweden
gold bovendien nog als motief de wensch om de bestaande
banktypen te handhaven. Een provinciale bank, die met
de plaatselijke gesteldheid nauwkeurig op de hoogte was,
behoorde niet vervangen te worden door een filiaal van een
groote instelling. Het schijnt echter dat de wensch der com-
missie, ondanks de wettelijke bepalingen in dezen, slechts
gedeeltelijk vervuld is.

Opmerkelijk is het dat ook in Engeland, waar overigens
nog geen bankwetgeving is voor fusies de toestemming
noodig is van de Treasury. Deze verplichting berust echter
niet op een wet, maar vloeit voort uit een overeenkomst
tusschen de banken en de regeering. Geheel vrijwillig kan
men deze verplichting der banken niet noemen, daar het
agreement werd aangegaan om een wettelijke regeling hiervan
te voorkomen. De Committee on Amalgamations (ingesteld
1918) had namelijk tot een wettelijke regeling van de controle
bij fusies geadviseerd met het oog op het gevaar van een
„money trustquot;, terwijl ook reeds een wetsontwerp in dezen

Vgl. Dr. E. van de Wiel op. cit. blz. 8r en 82.
Engeland, Frankrijk en Nederland zijn vrijwel de eenige landen
waar nog geen bankwetgeving (althans een algemeene) is.

-ocr page 34-

geest was ingediend. Dit ontwerp werd teruggenomen toen
de banken „vrijwilligquot; verklaarden geen verdere fusies te
zullen ondernemen zonder toestemming van de Treasury,

Eenige landen geven nog voorschriften met betrekking
tot de nationaliteit der leiders en aandeelhouders.

In Noorwegen en Zweden moeten de oprichters ingezeten
staatsburgers zijn, terwijl in Noorwegen buitenlanders
slechts aandeden mogen bezitten tot een tiende van het
aandeelenkapitaal of met verlof van den Koning tot een
vierde daarvan. Bovendien moet het bezit van aandeden
door buitenlanders aan de controle-instantie worden opge-
geven. In Italië moeten alle aandeden van de groote (öffent-
liche) banken eigendom zijn en op naam staan van Italiaan-
sche staatsburgers.

In Roemenië, Noorwegen, Denemarken en Finland moet
de Raad van Beheer voor minstens de helft uit eigen staats-
burgers bestaan, in Finland, Noorwegen en Denemarken
bovendien de leden der directie en de leiders van filialen.

Ten aanzien van den rechtsvorm vinden we de meest
tegenstrijdige bepalingen. Zoo is in Polen een bank in den
vorm eener N.V. verboden, terwijl in Zweden, Denemarken
en Griekenland alleen N.V.'s het bankbedrijf mogen uit-
oefenen.

In België zijn credietcoöperaties en credietvereenigingen ver-
boden, in Zwitserland coöperaties (voor de toekomst), terwijl in
Roemenië private personen niet als bankier mogen optreden

In Turkije mag het bankbedrijf alleen worden uitgeoefend
door N.V.'s, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
of commanditaire vennootschappen op aandeden.

Dit verbod schijnt verband te houden met bepalingen van het
Roemeensche handelsrecht omtrent de preferenties van particuliere
schulden boven commercieele. Zie Econ.-Stat. Ber. van 13 Febr. 1935.
In Zweden is de argumentatie voor het verbod van den particulieren
bankier dat deze den deposant te weinig zekerheid verschafte in ver-
band met het meer speculatieve karakter van zijn bedrijf. In de oorlogs-
jaren schijnt het aantal private bankiers in Zweden sterk gegroeid te
zijn, terwijl zij door een hooge rente te betalen veel cliënten naar zich
toe haalden, echter zonder deze laatsten voldoende zekerheid te waar-
borgen. Zie Dr. E. van de Wiel, op. cit., blz. 82 en 83.

-ocr page 35-

In Tsjecho-Slowakije zijn alleen spaarkassen, voorschot-
kassen, overheidscredietinstellingen en coöperaties (als ze
aan bepaalde voorwaarden voldoen, hoofdzakelijk neer-
komend op een minimum-aantal leden en een mimimum-
kapitaal) gerechtigd tot het afgeven van „deposito-boekjesquot;
(Einlagebücher, Einlageblätter), dus tot het aannemen van
deposito's. Commanditaire en naamlooze vennootschappen
zijn hiertoe alleen bevoegd met toestemming van het
Ministerie van Financiën onder goedkeuring van het
Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Deze toestemming
wordt alleen verleend wanneer aan de volgende voorwaarden
voldaan is:

a.nbsp;Dat de hoofdzetel in het binnenland is.

b.nbsp;Dat de bank minstens 3 jaar bestaat.

c.nbsp;Dat volgend de laatste (goedgekeurde) balans een eigen
kapitaal aanwezig is van minstens 10 millioen Kc en een
reserve ten bedrage van minstens 15% van het kapitaal.

d.nbsp;Dat door de controle-instanties wordt verklaard dat de
bank het credietbedrijf onafgebroken met goed gevolg
heeft uitgeoefend.

De bevoegdheid kan wederom door hetzelfde ministerie
(van Financiën) worden ingetrokken op gronden, die neer-
komen op het geval dat aan de opgelegde vereischten niet
meer voldaan is.

Uit de tegenstrijdigheid der bepahngen leert men reeds
dat men op dit punt nog weinig zeker is. Wij kunnen ons
begrijpen dat men in den N.V.-vorm gevaren ziet; deze
zijn er ook, maar om daarom banken in dezen vorm te
verbieden lijkt ons onjuist. In de practijk kunnen wij den
N.V.-vorm niet missen, noch in de industrie, noch bij de
banken. Tegen zwendelpractijken, die trouwens even vaak bij
„bankenquot; in anderen vorm voorkomen, moet men andere
maatregelen nemen: verphchte reservevorming, pubhciteit,
controle. Om anderzijds de N.V.'s te bevoordeelen boven
andere ondernemingsvormen lijkt ons theoretisch nog
foutiever (practisch heeft een dergelijke maatregel niet
zoo'n groote draagwijdte). Natuurlijk, men wil het vestigen
van „prutsquot;-onderneminkjes voorkomen, goed, maar daar-
tegen prefereeren wij het recept dat wij hierboven gaven

-ocr page 36-

tegen de N. V.'s. Vele particuliere bankiers hebben de grond-
slag gelegd voor solide banken ; men moet ook hier het parti-
culiere initiatief zooveel mogelijk vrij laten. Kleine onder-
nemingen, vooral particuliere bankiers, hebben het voordeel
dat zij meestal van de plaatselijke toestanden en van de
credietwaardigheid hunner cliënten beter op de hoogte zijn
dan mogelijk is bij een grootbedrijf'). In Zwiterland bij-
voorbeeld blijken deze zich dan ook uitstekend gehandhaafd
te hebben

De reden waarom men in België (en Zwitserland) de
credietvereenigingen en credietcoöperaties verboden heeft,
hebben wij nergens gevonden. Bepaalde misstanden zullen
misschien de aanleiding zijn geweest. Overigens achten wij
deze reden van minder belang daar men toch in het alge-
meen tegen dezen vorm van credietverleening wel geen
bezwaar zal hebben.

Tenslotte is de benaming bank en de samenstellingen
daarvan in vele landen wettelijk beschermd: Duitschland,
Zwitserland, België, Itahë, Dantzig, Roemenië, Turkije,
Argentinië. In Duitschland bovendien de benaming spaar-
kas, in Italië bovendien de woorden crediet en spaargeld,
in Zwitserland de uitdrukking sparen.

Dit is volkomen in overeenstemming met de overige
bepahngen in de betreffende landen. Wanneer men voor
de uitoefening van het bankbedrijf speciale eischen stelt, is
het juist aan andere instellingen de naam „bankquot; te verbieden.

Hiermede willen wij niet zeggfen, dstt wij concentratie in het
bankwezen ongewenscht achten, integendeel, wij zijn er van over-
tuigd dat deze (tot op zekere hoogte doorgevoerd) zeer gunstig kan
zijn voor een snelle en efficiënte credietverleening. Wij vinden het
echter onnoodig en ongewenscht kleine ondernemingen, die zich
kunnen handhaven en gezond zijn (hiervoor kan controle door over-
heid of circulatiebank waarborgen bieden) tegen te gaan door voor
banken een bepaalden rechtsvorm of een (te hoog) minimum-kapitaal
te eischen. Op het wezen van de concentratie zelve en op de voor- en
nadeelen daarvan kunnen wij hier niet ingaan; men zie daarvoor:
Prof. Dr. G. M. Verrijn Stuart, Bankpolitiek, 3e druk, blz. 208 vv.
en Mr. Dr. W. M. Westerman, De Concentratie in het Bankwezen.

2) Vgl. Dr. J. C. M. van Rhee: „De betrekkingen tusschen banken
en industrie in Zwitserlandquot;.

-ocr page 37-

Maar ook wanneer men voor de oprichting geen concessie
of het voldoen aan bepaalde normen eischt, lijkt ons een
dergelijke bepaling nuttig. Het publiek weet op die manier
waarmee het te doen heeft. Men zou eenvoudig kunnen
bepalen dat ondernemingen die in het handelsregister niet
als „bankquot; staan ingeschreven dezen naam ook niet mogen
voeren. Dit is temeer van belang omdat het publiek weet
dat banken aan een speciale controle onderworpen zijn.
Heeft men dan te maken met een bank, dan weet men dat
deze gecontroleerd wordt en dat de toestand ervan uit de
balansen op de juiste wijze blijkt. Verder dan de naam „bankquot;
(eventueel ook „spaarbankquot;) behoeft deze bescherming o. i.
niet te gaan, daar woorden als „sparenquot; en „credietquot; in vele
andere samenstellingen op de juiste wijze gebruikt kunnen
worden (bijv. „credietzakenquot; = afbetalingszaken).

Wij zouden in dit hoofdstuk ook nog het minimum-
kapitaal als vereischte voor de oprichting van een bankinstel-
ling kunnen bespreken, maar wij houden ons aan de ver-
schillende wetten en andere schrijvers en bespreken dit
onderwerp in het volgende hoofdstuk onder „Solvabiliteitquot;.

-ocr page 38-

HOOFDSTUK III.

Solvabiliteit en liquiditeit.

Wij deelen de voorschriften omtrent de solvabiliteit (soli-
diteit) en liquiditeit in, in een aantal paragrafen. Wij beginnen
met de voorschriften die vooral de soliditeit betreffen, terwijl
aan het einde de bepalingen die meer in het bijzonder be-
trekking hebben op de liquiditeit volgen. Een absolute schei-
ding is niet mogelijk daar verschillende bepalingen zoowel
van belang zijn voor de hquiditeit als voor de solvabiliteit;
men denke bijvoorbeeld aan het verbod van de gemengde
bank en aan voorschriften omtrent de belegging van spaar-
gelden.

§ I. Minimum-kapitaal.

Reeds van 1864 af is in de Vereenigde Staten voor de
National Banks een minimum-kapitaal vereischt, welk mini-
mum thans ook voor andere banken noodig is. De Federal
Reserve Banks moeten een veel grooter kapitaal hebben
(minstens $ 4 millioen). In de tegenwoordige bankwetten is
bijna overal (niet bijv. in Duitschland en Zwitserland) de
eisch van een minimum-kapitaal gesteld; dikwijls is deze
gekoppeld aan voorschriften over de reservevorming. Van-
zelfsprekend treden ook hier van land tot land verschillen
aan den dag. Soms geldt een uniform minimum voor het
geheele land (Ver. Staten). Soms ook is een kleiner kapitaal
vereischt voor banken op het platteland dan voor banken
in de steden (bijvoorbeeld Roemenië en Polen). Verplichte
toestemming tot het verplaatsen van den zetel der bank waakt
er in deze gevallen voor dat een bank wordt opgericht op
het platteland of in een kleine stad (waar een gering minimum-
kapitaal vereischt is) en later wordt verplaatst. Ook zou men
in bepaalde gevallen den eisch kunnen ontduiken door den
hoofdzetel op het platteland te vestigen en in de stad een
filiaal te openen (voor het laatste is meestal geen minimum-
kapitaal vereischt), maar ook daartegen kan worden opge-

-ocr page 39-

treden. In Italië wordt het vaststellen van een nainimum aan
het Inspectoraat overgelaten.

Meestal is het bedrag niet voor alle banken hetzelfde en
heeft een splitsing plaats naar de soort, zoodat voor een
spaarbank of hypotheekbank een ander minimum geldt
dan voor een deposito- of gemengde bank. Ook naar den
rechtsvorm heeft een differentiatie plaats. Voor N.V.'s is
doorloopend een hooger kapitaal vereischt dan voor banken
met een anderen rechtsvorm (Polen, België). Soms ook
zijn particuliere bankiers van dezen eisch vrijgesteld (Tsjecho-
Slowakije).

Daar het vaststellen van een minimum-kapitaal op zichzelf
nog weinig zegt, vooral in verband met onvolstorte aan-
deden, zijn nadere bepalingen noodig. In België, Grieken-
land en Polen eischt men daarom dat het kapitaal volledig
gestort is. In Noorwegen, Denemarken en Finland moet
50 % gestort zijn (de rest binnen i ä 2 jaar). In Noorwegen
worden ook de door de bank (met toestemming van den
Koning) uitgegeven obligatiën bij het kapitaal gerekend.

Om te voorkomen dat de oprichters hun naam alleen
„leenenquot; voor de zaak is soms bepaald dat de aandeelen
op naam moeten zijn en dat de oprichters ze niet binnen
een bepaalden tijd kunnen verknopen. Zoo bepaalt de Roe-
meensche wet dat ieder van de oprichters gedurende S jaar
aandeelen tot 30 % van het door hem gestorte kapitaal in zijn
bezit moet houden. Om dit te controleeren moeten de aan-
deelen op naam luiden en op een soort van geblokkeerde
rekening bij de bank worden geplaatst.

Tenslotte noemen wij nog enkele bedragen. In België is
het minimum-kapitaal voor N. V.'s frs. 10 millioen (volledig
gestort), voor de overige banken frs. 2 millioen; in Zweden
is het minimum Kr. i millioen; in Roemenië wisselt het
van 2 tot 20 millioen lei (naarmate de bank in groote of in
kleine plaatsen gevestigd is) wanneer de rechtsvorm geen
N. V. is, terwijl voor N. V.'s het dubbele geldt. In Denemarken
en Noorwegen zijn de bedragen resp. 300.000 en 400.000
Kronen (voor 50 % gestort).

Wat wij in het vorige hoofdstuk opmerkten met betrekking
tot den rechtsvorm omtrent kleine ondernemingen geldt
uiteraard ook voor het eischen van een minimum-kapitaal.

-ocr page 40-

Het eigen kapitaal zegt tenslotte zeer weinig omtrent de
soliditeit van een onderneming. In de eerste plaats moet men
het eigen kapitaal zien in verhouding tot den totalen omvang
der transacties, zoodat het vaststellen van een absoluut
minimum-kapitaal onvoldoende is. Maar ook al zou deze
maatregel aangevuld zijn met een limiteering van de trans-
acties tot een bepaald veelvoud van het eigen kapitaal
zooals in de meeste landen is geschied, dan nog kunnen wij
het iTut cr met V3.H mzicn. ZwGndclprs-ctijkdi. kunnen even
goed voorkomen en komen even goed voor bij groote als
bij kleine ondernemingen. Wel is het natuurlijk mogelijk
dat in een bepaald geval de verhouding tusschen eigen
en vreemde middelen minder juist is.

In dit verband wijzen wij op de pohtiek die De Neder-
landsche Bank bij de toelating tot de herdisconteering volgt,
waarbij o. m. gelet wordt op het eigen kapitaal der bank,
de verhouding tusschen de eigen middelen en den omvang
der transacties en den aard der credieten, evenwel ieder geval
op zichzelf beschouwend Hoewel dus wel de grootte van
het eigen kapitaal in aanmerking komt, zal daarvoor toch
geen algemeene maatstaf worden aangelegd, maar zal worden
nagegaan of het kapitaal in de gegeven omstandigheden
voldoende geacht moet worden. Dit lijkt ons de juiste manier.
Wij zouden dan ook van het vaststellen van een minimum-
kapitaal in de wet willen afzien, doch liever het controle-
orgaan het recht verleenen aanwijzingen (met sanctie bij
niet-opvolging) dienaangaande te geven. Dit laatste vooral
ook in verband met de verhouding tusschen de eigen mid-
delen en het totaal der verplichtingen.

Inmiddels zijn wij reeds bij het volgende punt gekomen.

1) Dat wij ook aan een dergelijke bepaling op zich zelf beschouwd
geen waarde hechten, leze men hieronder in § 2.

Wanneer wij dit althans mogen afleiden uit een circulaire uit-
gegeven door het bestuur van den Bond voor den Geld- en Effecten-
handel in de Provincie, naar aanleiding van een onderhoud tusschen
de directie der Nederlandsche Bank en een afgevaardigde van het
bestuur van genoemden Bond. Zie voor de circulaire N. Rott. Crt.
van 20 Sept. 1932 Ochtendblad B.

-ocr page 41-

§ 2. Maximum van den totalen omvang der transacties.

Zooals reeds werd opgemerkt is het doel van deze bepa-
lingen te groote transacties, waarin men een gevaar voor de
solvabiliteit ziet, tegen te gaan. Meestal wordt bepaald dat de
gezamenlijke verphchtingen van een bank niet een bepaald
veelvoud van de eigen middelen mogen overtreffen. Zoowel
de inhoud van het begrip „gezamenlijke verphchtingenquot;
als het begrip „eigen middelenquot; is verschillend. Dikwijls
worden genoemde begrippen in 't geheel niet omschreven,
soms ook is de omschrijving niet nauwkeurig. In de landen
waar over de totale verbintenissen der bank gesproken wordt,
wordt met name de vraag of borgtochten en garanties daar-
onder zijn begrepen meestal niet afdoende beantwoord.
Wel in Denemarken, waar borgtochten er uitdrukkelijk onder
gerangschikt zijn en in Noorwegen, waar garanties er niet
onder gerekend worden.

In Duitschland en in Zwitserland vindt men overigens
(afgezien van de garanties) een vrij nauwkeurige omschrijving
van de gezamenlijke verbintenissen en van de eigen mid-
delen. Als totale verphchtingen gelden in Zwitserland alle
verphchtingen die op de balans voorkomen. Het is echter
van weinig belang deze omschrijvingen precies weer te geven,
voor het principe der zaak hebben zij weinig beteekenis en
degene die de omschrijving van een bepaald land wil hebben,
kan deze gemakkelijk in den wetstext vinden.

Met betrekking tot het begrip eigen middelen, kan men
zeggen dat daaronder meestal wordt verstaan het eigen
(gestorte) kapitaal plus de reserve. Soms mag het niet ge-
storte kapitaal voor een gedeelte worden bijgeteld (bijvoor-
beeld in Zwitserland en wel voor 50 %)• Verder mogen in
Zwitserland nog bij de eigen middelen worden gerekend:
het bedrag waarvoor een gemeente zich ten behoeve van de
bank garant heeft gesteld, het (onbezwaarde) aandeelen-
depot (Garantiedepot) van onbeperkt aansprakelijke bankiers
bij hun eigen banken gestort en het voorgestelde winstsaldo
(dat niet wordt uitgekeerd). Bij het vorige punt vermeldden
wij reeds dat in Noorwegen ook door de bank uitgegeven
obhgatiën bij de eigen middelen mogen worden gerekend.

Het getal dat het maximum-veelvoud aangeeft dat de

-ocr page 42-

totale verplichtingen mogen zijn van de eigen middelen
wisselt van 20 (Italië en Zwitserland, voor bepaalde gevallen)
tot 5 (Zweden, voor kleine banken). Voor groote banken is
de verhouding in Zweden i : 8. Het getal 10 komt veel voor:
Roemenië (voor inlagen: 7), Denemarken, Noorwegen,
Polen, Chili, Portugal, Tsjecho-Slowakije, Vereenigde Staten
(voor de National Banks).

Wanneer de credieten gedekt zijn door bijzondere zeker-
heden is het verhoudingsgetal dikwijls hooger. Zoo bijvoor-
beeld in Zwitserland, waar in het algemeen een verhouding
van
I : 10 geldt en wanneer de vorderingen gedekt zijn
door hypotheek, bondsobligatiën, spoorwegobligatiën (van de
Bondsspoorwegen) of obligatiën uitgegeven of gegarandeerd
door de kantons of gemeenten een verhouding van i : 20.
Dergelijke bepahngen gelden ook voor de National Banks
in de Vereenigde Staten.

Dat wij aan het vaststellen van een dergelijke verhouding
weinig waarde hechten hebben wij reeds gezegd. Bovendien,
wanneer men het veelvoud der verplichtingen van de eigen
middelen zou willen fixeeren is het onjuist een uniforme
verhouding vast te stellen voor groote en kleine banken. In
Zweden is de verhouding voor groote banken dan ook ruimer
gesteld dan voor kleine. Principieel is hier wat voor te zeggen
en de geschiedenis bevestigt dit voor vele landen.

Toegenomen concentratie is veelal (vooral in Engeland)
samengegaan met een vergrooting der totale verplichtingen
in verhouding tot de eigen middelen. Bedroegen in 1890 de
eigen middelen in Engeland gemiddeld nog ongeveer 17,9 %
van de totale verbintenissen, in 1934 was dit percentage
geleidelijk gedaald tot 6,7 % Ook in andere landen treft
men dergelijke tendenzen aan. In de allerlaatste jaren is deze
ontwikkeling eenigszins tot staan gekomen en is er soms
een teruggang te bespeuren, welke echter aan den stand
van de conjunctuur zal moeten worden toegeschreven. In
ons land is het percentage hetwelk de eigen middelen van de
totale verbintenissen uitmaken opmerkelijk groot. Voor eenige
grootbanken bedraagt het wel 25 ä 30 %, hetgeen dus neer-

I) Vgl. Prof. Dr. G. M. Verrijn Stuart: Bankpolitiek, 3e druk,
blz. 225.

-ocr page 43-

komt op een verhouding i : 3 ä 4 soms is het percentage
nog hooger. In vergelijking met Engeland zijn deze percen-
tages dus zeer hoog. Toch zal wel niemand beweren dat de
banken in Engeland daarom minder solvabel zijn. Het komt
er tenslotte niet op aan hoeveel verphchtingen een bank
heeft, maar op welke wijze de gelden belegd zijn.

Ten aanzien van Duitschland merken wij nog op dat de
wet daar geen verhouding vaststelt, doch dit overlaat aan het
Aufsichtsamt, evenwel met de beperking dat hoogstens een
verhouding i : 5 geëischt mag worden. De banken zullen
dus in elk geval haar verphchtingen tot het vijfvoudige van
de eigen middelen kunnen uitbreiden. Tot deze limiet zal
het Amt echter wel niet gaan, daar dit een belangrijke be-
perking der transacties zou beteekenen. Verder zal het Amt
de verhouding voor elke soort van credietinstelling anders
kunnen vaststellen, wat dus eenige soepelheid in de toepas-
sing der bepaling mogelijk maakt.

Ook in België wordt bet vaststellen van een verhouding
overgelaten aan het contróleorgaan (Bankcommissie), welke
verhouding uniform is voor alle banken, doch waarvan in
speciale gevallen afwijking kan worden verleend.

§ 3. Verplichte reservevorming.

Dit lijkt ons een voorschrift dat inderdaad aan de solva-
biliteit van een bankinstelling belangrijk ten goede kan komen.
Hiermede kan worden voorkomen dat een sohde basis wordt
prijsgegeven voor de zucht om maar een hoog dividend te
kunnen uitkeeren. Dividend-uitkeering wordt in het algemeen
verboden wanneer er niet voldoende gereserveerd is. In
Duitschland kan de Reichskommissar dividenduitkeering
ook verbieden wanneer niet aan de door hem vastgestelde
Verhouding tusschen eigen middelen en het totaal der ver-
plichtingen voldaan is en nog op enkele andere, soortgelijke,
gronden. In Tsjecho-Slowakije kunnen zelfs in bepaalde
omstandigheden (wanneer de reserve en 20% van het kapitaal
verloren is) bet salaris en de vergoedingen van directie en

') Nauwkeurige cijfers hierover vindt men bij Prof. Dr. G. M.
Verrijn Stuart: Bankpolitiek, 3e druk, blz. 142 en 143.

-ocr page 44-

hooge beambten verlaagd worden ten behoeve van de sohditeit.
In dit land mag niet tot uitkeering van dividend of tantièmes
worden overgegaan voordat de reserve io% van het kapitaal is.

Als bedrag dat moet worden gereserveerd wordt meestal
voorgeschreven een bepaald percentage (heel vaak io% of
15%) van de netto-winst. Deze reserveering moet dan door-
gaan tot de reserve een bepaald percentage (dikwijls 50%)
van het kapitaal heeft bereikt. Behalve de verhouding van de
reserve tot het kapitaal (meestal voorzoover gestort), is soms
ook nog een verband tusschen de reserve en de inlagen ge-
legd. In Argentinië bijvoorbeeld moeten kapitaal plus reserve
op den duur (zoolang moet gereserveerd worden) minstens
30% van de spaarinlagen bedragen.

Een verpHchte reserveering van 5% van de netto-winst
geldt voor Turkije (tot reserve gelijk is aan het gestorte kapi-
taal) en Zwitserland (tot reserve 30% is van het eigen kapitaal
of bij banken zonder eigen kapitaal 5% van de vreemde
middelen). In Zwitserland geldt deze bepahng alleen voor
banken die deposito's ontvangen.

Een percentage van 10 si vastgesteld voor Argentinië (tot
reserve minstens 50% van het gestorte kapitaal is en tot kapi-
taal plus reserve minstens 30% van de spaarinlagen zijn),
Roemenië (tot reserve gelijk is aan het kapitaal, daarna 5%
tot de reserve het dubbele is van het kapitaal) en de Ver-
eenigde Staten (Federal Reserve Banks). Door laatstgenoemde
banken mag niet meer dan 6% cumulatief dividend worden
uitgekeerd, de rest van de winst moet naar de reserve totdat
deze 20% van het eigen kapitaal is.

Voor Zweden, Denemarken en Finland is het percentage
van de reserveering 15, voor Noorwegen 20.

In Denemarken is nog bepaald dat in de eerste drie
jaar niet meer dan 6% dividend en 2% tantièmes mag
worden uitgekeerd. In Tsjecho-Slowakije mag in het

') In dit land moet verder uit de winst nog een bijdrage betaald
worden voor een fonds (in 1924 gesticht en in 1932 gewijzigd) dat dient
om credietinstituten die door den algemeen economischen toestand van
de na-oorlogsche jaren zware verliezen hebben geleden, te helpen.
Het fonds staat onder beheer van de regeering. Voor verdere bijzon-
derheden zie Prof. S. Borodaevslsy: „La nouvelle loi bancaire en Tché-
coslovaquiequot; in Journal des Economists van Juni 1932.

-ocr page 45-

algemeen niet meer dan 4% dividend worden uitgekeerd.

Voor de belegging van het reservefonds bestaan ook dikwijls
voorschriften, teneinde deze solide te doen zijn. Meestal
moet de belegging geschieden in staatsfondsen of door den
staat of de centrale bank gegarandeerde papieren (België,
Roemenië). Hoewel het vaststellen van een minimum-eigen
kapitaal en reserve op zichzelfal een maatregel van sohditeit is,
kan een voorschrift over de wijze van belegging daarvan deze
nog vergrooten. Dit kan nuttig zijn wanneer het gemengde
bankstelsel onbeperkt is toegelaten en wanneer de voorge-
schreven eigen middelen niet erg groot zijn. Zou in zoo'n geval
een bank èn de vreemde èn de eigen middelen voor een zeer
groot deel beleggen in aandeden, dan is het niet denkbeeldig
dat bij een ernstigen conjunctuuromslag bet geheele kapitaal
en de reserve verloren zouden gaan. Belegging van de eigen
middelen in minder conjunctuurgevoehge waarden, zooals
staatsobhgatiën, zou dit gevaar althans verminderen. Behalve
voor de sohditeit heeft de wijze van belegging der eigen mid-
delen ook beteekenis voor de liquiditeit en wel in gunstigen
zin. Zijn echter de eigen middelen belangrijk in verhouding
tot de totale verphchtingen, dan zijn voorschriften omtrent
de belegging daarvan minder noodzakelijk. Ook moet in dit
verband op de mentaliteit der banken worden gelet. Voor ons
land bijvoorbeeld lijken ons dergelijke voorschriften overbodig.

Wat tenslotte het bedrag der reserve betreft, gelooven wij dat
men dit niet voor alle soorten van credietinstelhngen uniform
moet vaststellen. Eenige dififerentieering in verband met den
aard (risico) van de werkzaamheden lijkt ons gewenscht.

§ 4. Preferentie van spaardeposito's en depositoverzekering.

Aan het einde van het vorige hoofdstuk merkten wij reeds
op dat voor spaargelden meestal afzonderlijke regels gelden.
Welke soms in een speciale wet voor spaarbanken, soms ook
in de gewone bankwet zijn neergelegd. De bedoehng is om
den spaarders een maximale zekerheid te geven teneinde het
sparen te bevorderen. Voor het aannemen van spaargelden

Bij de geweldige propaganda die in Duitschland voor het sparen
gevoerd wordt, worden deze veiligheidsmaatregelen uitvoerig bekend

gemaakt.

-ocr page 46-

(of van deposito's in het algemeen) is soms een speciale toe-
stemming vereischt (Roemenië, Tsjecho-Slowakije voor in-
stellingen met beperkte aansprakelijkheid), terwijl in Zwit-
serland spaargelden alleen mogen worden aangenomen
door banken die haar balansen en rekeningen publiceeren
(van de verplichting tot publiceeren zijn in het algemeen
de particuUere bankiers vrijgesteld).

Wanneer men speciaal de spaarinlagen wil beschermen, is
het rationeel het spaarbankbedrijf van het gewone bank-
bedrijf gescheiden te houden, wat overigens wel kan gebeuren
binnen dezelfde onderneming. Dit is geschied in Duitsch-
land, waar de spaargelden geheel apart moeten worden
belegd en waarvoor een afzonderlijke boekhouding vereischt
is '). Ook de moeilijkheid om uit te maken welke inlagen
(deposito's) bij een bank als spaargelden moeten worden
beschouwd (in enkele wetten staat alleen dat spaardeposito's
preferent zijn, zonder aan te geven welke deposito's als zoo-
danig moeten worden beschouwd, bijv. Argentinië) is hier
onder het oog gezien. Als spaargelden worden beschouwd
die deposito's die niet bedoeld zijn om betahngen mee te
doen, maar uiteindelijk dienen voor belegging. Credietin-
stellingen mogen dan ook niet als „spaargeldenquot; storten
hetgeen zij bestemd hebben om uit te leenen aan hun cliënten.
Voor spaargelden is een spaarbankboekje vereischt, waar-
door inlagen officieel tot spaargelden worden gestempeld.
Alleen op deze boekjes kunnen gelden worden
teruggekregen.
Uitdrukkelijk wordt verboden dat er door middel van chèques
of overwijzingen over kan worden beschikt. Zonder vooraf-
gaande opzegging mag in het algemeen niet meer dan R.M.
300,— per maand en per boekje worden terugbetaald. Het
Aufsichtsamt moet een opzegtermijn voor spaargelden
vaststellen. De rente voor spaargelden is hooger dan voor de
overige deposito's en wordt ook op een andere wijze berekend.
Deze begint pas te loopen op den len van de maand volgende
op de storting wanneer de inlage is geschied voor den I5en

Men wilde in Duitschland een strenge scheiding maken voor
het crediet op korten en op langen termijn; de
enquête-commissie
heeft zelfs overwogen de werkzaamheden der spaarkassen geheel te
beperken tot transacties op langen termijn en van de overige banken
tot die op korten termijn.

-ocr page 47-

en op den i5en der volgende maand wanneer de inlage is
geschiedt na den i5en der vorige maand. De gelden moeten
op een speciale, door het controle-orgaan vast te stellen,
wijze worden belegd.

De Duitsche wet verbiedt het in-stand-houden van spaar-
kassen door ondernemingen ten behoeve van hun personeel
Dergelijke spaarkassen hadden oorspronkelijk de bedoeling
het personeel het sparen te vergemakkelijken, doch de ont-
wikkeling is geweest dat de ondernemers de gelden voor
de financiering van hun bedrijf gebruikten, hetgeen niet
zonder gevaar was.

Moeilijker is de onderscheiding van spaargelden en depo-
sito's in andere landen, vooral in Argentinië en Turkije.
In Turkije kunnen onder spaardeposito's practisch alle
deposito's gerekend worden welke niet van publiekrechte-
lijke instellingen of handelsondernemingen afkomstig zijn.
In Argentinië is alleen bepaald dat spaargelden niet eerder
dan na 30 dagen opvraagbaar zijn (de banken zijn wel be-
voegd eerder terug te betalen). In Zwitserland wordt gezegd
dat inlagen die op de een of andere wijze gekenmerkt zijn
door het woord „sparenquot;, preferent zijn tot 5.000 frs. in de
3e klasse Bij dergelijke vage omschrijvingen is het maar
beter alle deposito's te beschermen tot een bepaald bedrag,
of men moet de scheiding duidelijker maken, zooals in Duits-
land bijvoorbeeld. In de Vereenigde Staten en in Tsjecho-
Slowakije betreft de bescherming (verzekering) eenvoudig
alle deposito's (tot een bepaald bedrag).

Thans zullen we voor enkele landen meer in bijzonder-
heden afdalen.

In Turkije mogen spaardeposito's een bepaald veelvoud
van de eigen middelen (kapitaal plus reserve) niet over-
schrijden. Dit veelvoud, dat varieert van het 3- tot 7-voud, is
grooter naarmate het kapitaal der bank grooter is. De depo-

Voorzoover ze in 1934 bestonden, moeten ze voor 31 Dec. 1940
opgeheven zijn.

In Zwitserland zijn de bevoorrechte schulden ingedeeld in
5 klassen. Behalve spaarinlagen vallen in de derde klasse de kosten
der laatste ziekte. Deze klasse vertoont dus overeenkomst met art. 1195
3° van ons B. W. (Echter vallen de loonvorderingen, die bij ons daarna
komen, in Zwitserland in klasse i.)

-ocr page 48-

santen mogen ten allen tijde over hun inlagen beschikken,
het stellen van een opvraagtermijn is uitdrukkelijk ver-
boden. (Dus juist het tegenovergestelde beginsel als in
Duitschland en Argentinië, waar de wet bepaalt dat deze
slechts na een bepaalden tijd opvraagbaar zijn.) De spaar-
ders hebben tot 40% van hun inlagen preferente vorde-
ringen op de bank. Spaarirdagen moeten voor minstens
15% door speciale zekerheden (staatsobHgatiën of andere
sohde, gemakkelijk reaUseerbare vorderingen) gedekt zijn,
welke zekerheden geheel apart moeten worden gehouden.
Ook is hier voor de spaargelden een afzonderlijke boek-
houding vereischt.

In Argentinië gelden behalve de reeds terloops genoemde
bepalingen nog de volgende.

Spaarinlagen boven 30.000 peso's (voor vereenigingen
boven 50.000) dragen geen rente. Spaarinlagen hebben tot
een bedrag van 5.000 peso's (vereenigingen 10.000) preferentie
bij liquidatie.

In Zwitserland zijn vorderingen wegens spaarinlagen in
het algemeen preferent tot 5.000 frs. per inlage in de derde
klasse. De kantons kunnen in afwijking van de algemeene
wettelijke regeling zelf een pandrecht tot hetzelfde bedrag
vaststellen. Banken die behalve spaargelden ook andere
gelden aannemen, moeten voor de eerste de rente bij het
loket afzonderlijk aangeven.

In België is voor de spaarbanken een geheel afzonderlijke
regeling vastgesteld, bij Kon. Besluit van 15 December 1934.
Daarbij is ook een afzonderlijk contróleorgaan voor spaar-
ondernemingen geschapen (Office central de la petite
Epargne). Een geheel volgestort minimum-kapitaal van
5 millioen frs. is vereischt. Ook hier moet de belegging der
gelden weer op een speciale wijze geschieden. Daarbij wordt
een onderscheid gemaakt tusschen I „bedrijfsfonds en voor-
loopige beleggingenquot; en II „definitieve beleggingenquot;. De
sub I genoemde gelden mogen worden gebruikt voor het
disconteeren van wissels, het geven van voorschotten op
effecten, ceelen, staatsobligatiën (of daarmee gelijkstaande)
en deposito's bij de Nationale Bank of de Caisse générale
d'Epargne et de Retraite. De vaste beleggingen (II) moeten
geschieden in Belgische staatsfondsen, hypothecaire leeningen

-ocr page 49-

en deposito's bij de Nationale Bank of de bovengenoemde
Caisse. Beleggingen in industrieele, bandel- en landbouw-
maatscbappijen zijn verboden, behalve voor een bedrag
dat niet grooter is dan lo % van de totale inlagen.

Over twee landen zullen wij thans nog iets zeggen: Tsjecho-
Slowakije en Amerika. In beide landen worden de deposito's
gedekt door een onderhnge verzekering.

In Tsjecho-Slowakije zijn deposito's (en nog enkele vorde-
ringen op de bank) preferent tot 80 %, welk bedrag bij
hquidatie geheel betaald wordt door een fonds, wanneer de
bank daartoe niet in staat is. Dit fonds, dat onder regeerings-
toezicht staat, wordt gevormd door contributies van de
aangesloten banken. Daar wij over de depositoverzekering
in Amerika meer uitvoerig zullen zijn, moeten wij van
verdere bijzonderheden in Tsjecho-Slowakije afzien ').

De depositoverzekering in Amerika werd ingevoerd bij
de Banking Act van 1933, waarbij de Federal Deposit Insu-
rance Corporation (Fedico) in het leven werd geroepen
De bedoehng was vooral om den deposanten vertrouwen in te
boezemen, zoodat de kans op een bankrun in de toekomst
geringer zou worden.

Het kapitaal der Fedico werd bijeengebracht door de
Treasury en de Member Banks van het Federal Reserve
System, welke laatste verphcht werden aandeden tot een
bedrag van $ 2.500 in de Corporation te nemen. De niet-
Member Banks konden ook aandeden nemen en zoodoende
dus aan de depositoverzekering meedoen, mits ze tegelijkertijd
toetraden tot het Fed. Reserve System. Een jaarlijksche
contributie werd niet geëischt. Practisch werden de banken
hierbij wel verphcht toe te treden daar bet pubhek anders
den Member Banks, waar hun deposito's wel verzekerd
waren, de voorkeur zouden geven. Een en ander zou dus

Behalve den wetstext zie men hierover het reeds aange-
haald artikel van Prof. S. Borodeavsky in Journal des Econ. van
Juni 1932.

Vermeldenswaardig is dat Taussig reeds in den tweeden druk
(ïQiS) van zijn „Principles of Economicsquot; (dl. I, blz. 387) een lans
breekt voor depositoverzekering. Bezwaren daartegen ziet hij ook
reeds onder het oog, doch hij acht deze niet zeer groot. Zie in tegen-
stelling hiermede de meening van Prof. Vogel hieronder.

-ocr page 50-

weer tot gevolg hebben dat de macht van de Federal Reserve
Banks werd uitgebreid en de centrahsatie werd vergroot.
Deposito's tot $ lo.ooo waren voor loo % verzekerd, be-
dragen boven $ lo.ooo tot $ 50.000 voor 75 % en bedragen
boven $ 50.000 voor 50 %.

Bij de wet van 1935 is hierin eenige wijziging gebracht.
Het verzekerde bedrag werd tot $ 5.000 per deposito terug-
gebracht, terwijl voor verzekering geen kapitaaldeelname
der betreffende bank meer noodig was, maar een jaarlijksche
contributie moest worden betaald van 1/12 % van de totale
deposito's der bank. Het kapitaal werd in het vervolg ver-
kregen door verkoop van obligatiën aan de Secretary of the
Treasury, welke laatste tot aan- en verkoop daarvan ge-
machtigd werd.

Eerstgenoemde verandering, het terugbrengen van het
verzekerde bedrag tot $ 5.000 per deposito, lijkt ons van
weinig beteekenis, daar het aantal deposito's boven dat bedrag
zeer gering is De tweede wijziging heeft veel critiek 2)
verwekt en niet ten onrechte. Het beginsel dat iedere ver-
zekerde moet betalen naar evenredigheid van zijn risico is
hier losgelaten. Groote banken met veel groote deposito's
moeten naar verhouding meer betalen dan kleinere banken
met deposito's tot $ 5.000 en lager. Het ware juister iedere
bank te laten betalen naar verhouding van het totaal ver-
zekerde bedrag. Prof. Vogel meent (zie het geciteerde artikel
van zijn hand) dat hierdoor de kleine banken tot speculatie
worden aangemoedigd 3). Dit lijkt ons overdreven, hoewel
een premiebijdrage naar verhouding van de grootte van het
risico ook ons beter voorkomt. De moeilijkheid is echter
om een goede norm te vinden waarnaar de mate van het

1)nbsp;Vgl. J. H. Taggart en L. D. Jennings: „The Insurance of Bank
Depositsquot;, Journal of Pol. Econ. Aug. 1934.

2)nbsp;Vgl. Prof. Dr. E. H. Vogel: „Neue Sicherungswege der Buch-
geldzirkulation in den Vereinigten Staaten und in Deutschlandquot;, Welt-
wirtschaftliches Archiv Sept. 1936.

3)nbsp;Vgl. ook F. A. Bradford: „The Banking Act of 1935quot; in American
Economic Review van Dec. 1935.

Om genoemde reden hebben de groote Duitsche banken zich tegen
een depositoverzekering verzet, met het gevolg dat deze in de Duitsche
bankwet niet is opgenomen.

-ocr page 51-

risico moet worden afgemeten. Misschien zou het aanbeve-
lenswaardig zijn de premie van een bank die op haar ver-
zekering reeds een beroep deed te verhoogen.

Een andere wijziging die de wet van 1935 bracht is, dat
de mogelijkheid van de banken tot deelneming aan de
onderlinge verzekering pas vanaf i Juni 1942 afhankelijk
werd gesteld van het toetreden tot het Fed. Reserve System.
De eisch tot toetreden geldt echter alleen voor State Banks
wier deposito's gemiddeld meer dan $ i milUoen bedragen.
State Banks met geringere deposito's en spaarbanken kunnen
dus de voordeelen der verzekering deelachtig worden zonder
dat ze tot het System toetreden. Van beteekenis is nog dat de
Fedico belangrijke controlebevoegdheden kreeg over de
verzekerde banken. Men zie hiervoor verder onder het
hoofdstuk „Pubhciteit en controlequot;.

Wanneer wij preferentie van spaargelden of deposito's
vergelijken met verzekering, dan lijkt ons het laatste systeem
beter. Immers bij preferentie van spaarders wordt de zeker-
heid voor de overige crediteuren der bank verminderd op
kosten van de eersten. Wie zal tenslotte uitmaken of bepaalde
tegoeden, andere dan spaardeposito's, niet veel belangrijker
zijn dan spaarinlagen? Verzekering beteekent een extra zeker-
heid, zonder dat deze geschiedt op kosten van anderen. Boven-
dien is het beter alle deposito's (practisch komt het daar in vele
landen reeds op neer) tot elk bedrag daaronder te rekenen.
Wanneer men weet dat (in Amerika) zijn deposito tot $ 5.000
beschermd is, dan zal men in het vervolg geen deposito van
$ ïo.ooo meer aanhouden, maar twee van $ 5-ooo, desnoods
bij verschillende banken. En wanneer dan practisch alle
vreemde gelden onder een speciale bescherming vallen, is
deze zinloos geworden, wanneer het ahbans preferentie
betreft. Het principe van de onderlinge verzekering heeft
echter ook zijn bezwaren, al is dit beginsel veel beter te
achten dan preferentie, want in tijden van crisis zou het
fonds wel eens niet toereikend kunnen zijn en daardoor
de onrust nog grooter maken. In rustige tijden zou een
dergelijke verzekering echter met betrekking tot een enkele
in moeilijkheden geraakte bank gunstig kunnen zijn. Echter
wordt zoo'n bank ook zonder verzekering wel geholpen,

-ocr page 52-

wanneer zij dat verdient. Bij een behoorlijke bankpohtiek
moeten dergelijke extra-garanties, waarin we toch altijd een
zekere mate van zwakheid voelen, overbodig zijn. De con-
trole moet zoodanig ingericht zijn dat een verkeerde bank-
politiek kan worden tegengegaan.

§ 5. Maximum-voorschot aan één debiteur.

Groote beleggingen in één richting vergrooten het risico,
verschillende plaatsingen verdeden het. Vooral in Duitsch-
land heeft men, gedachtig aan het lot van de Dresdener
Bank, de Schroeder Bank en de Danatbank (Nordwolle),
dit principe ter harte genomen. Volgens de nieuwe wet
moet voor ieder crediet boven i millioen R.M. toestemming
gevraagd worden aan den Reichskommissar Bovendien
mogen de credieten aan één debiteur een door het Aufsichts-
amt te bepalen percentage van de eigen middelen niet over-
treffen. Onder één debiteur wordt ook verstaan meerdere
debiteuren, die onderHng afhankelijk zijn. Om te voorkomen
dat een debiteur bij meerdere banken groote bedragen
opneemt heeft de enquête-commissie instelling van een
„Evidenzcentralequot;, waar alle groote credieten worden inge-
schreven, overwogen. Daartoe is het echter nog niet gekomen,
behalve dan dat de Reichskommissar, wanneer hij verneemt
of vermoedt dat een debiteur bij verschillende banken gelden
opneemt, de betreffende instituten kan waarschuwen.

Behalve in Duitschland bestaan dergelijke bepahngen nog
in vele andere landen, vooral daar, waar het gemengde bank-
stelsel onbeperkt is toegelaten. Meestal is geen bedrag gefi-
xeerd, maar is het maximum een bepaald percentage van de
eigen middelen. In de Vereenigde Staten (in principe; in
1864 werd dit reeds voor de National Banks vastgesteld) en

Behalve verdeeling van het risico heeft deze bepaling ook nog
de bedoeling dat de banken de kleine industrieele ondernemingen
niet zullen verwaarloozen. In de jaren voor 1934 werd veel crediet
door de banken aan de industrie verleend, doch overwegend aan de
grootindustrie en wel meestal zeer groote bedragen aan eenzelfde
onderneming, welke laatste dikwijls geheel door een bepaalde bank
gefinancierd werd. Na de wet neemt het percentage van credieten
aan de kleine industriëele ondernemingen aanmerkelijk toe.

-ocr page 53-

Tsjecho-Slowakije is het percentage lo, in Italië, Bolivië en
Griekenland 20, in Noorwegen 25, in Denemarken 35.

In de Vereenigde Staten is een vrij ingewikkelde regehng.
De Comptroller of the Currency heeft daarvoor een uit-
voerige tabel gepubliceerd met de verschillende maxima en
de vereischte garanties.

De hmieten gelden meestal niet voor leeningen aan den
staat, terwijl zij ook, wanneer er bijzondere zekerheden zijn,
overschreden mogen worden. Zoo wordt in Turkije de limiet
60 % wanneer het onderpand goud of staatsleeningen is,
bovendien geldt de hmiet hier niet wanneer geleend wordt
aan een onderneming waarvan de bank 51 % van het kapitaal
bezit. Zeer ver gaat Noorwegen, waar de Hmiet (25 in
zeer veel gevallen (waarvoor de zekerheden zijn opgenoemd)
overschreden kan worden.

§ 6. Leeningen aan directie en personeel.

In den regel strekken de volgende bepalingen zich ook uit
over de leden van den Raad van Toezicht. Soms zijn deze
credieten geheel verboden, soms ook is er speciale toe-
stemming voor vereischt.

Verboden is elke leening aan directie en leden van den
Raad van Toezicht in Turkije, Roemenië (behoudens uit-
zonderingen, in welke gevallen toestemming van de geheele
directie en van den Raad van Toezicht vereischt is) en
Tsjecho-Slowakije (incluis leeningen aan het personeel) en
Amerika (behoudens uitzonderingen).

Toestemming van den Raad van Toezicht is vereischt in
Itahë en Polen. In Griekenland geschiedt de goedkeuring
door de Vergadering van Aandeelhouders. In Duitschland
IS unanieme goedkeuring vereischt van de directeuren en
toestemming van den Raad van Commissarissen. De be-
Pahng strekt zich in dit land ook uit over leiders en per-
soneel van ondernemingen die door de bank gecontroleerd
borden.

Het principe, waardoor vele gevaren voorkomen kunnen
borden, achten wij juist. Inmiddels gelooven wij dat een
behoorlijke controle dergelijke voorschriften voor een groot
deel overbodig kan maken.

-ocr page 54-

§ 7- Bezit en beleening van effecten (verbod van het
gemengde bankstelsel).

Het zal geen verwondering wekken wanneer wij de Ver-
eenigde Staten hier het eerst noemen. In dit land toch zijn
de bepalingen daaromtrent het meest ingrijpend. Bij de
Banking Act van 1933 werd aan de Member Banks verboden
om aandeelen van industrie- of handelsondernemingen te
bezitten (of te verhandelen). Het bezit van obligatiën werd
slechts toegelaten tot 10 % van de emissie, terwijl het bedrag
dat een bank mag bezitten aan obligatiën viui eenzelfde
maatschappij gelimiteerd is tot 15 % van het eigen kapitaal
en 25 % van de reserve. In 1935 is dit verbod van het ge-
mengde bankstelsel gehandhaafd. Ook de beleening van
effecten is beperkt, de Board of Governors is bevoegd om
vast te stellen tot welk percentage van het eigen kapitaal
de Member Banks maximaal voorschotten op effecten
mogen geven en tevens de koers tot welke beleend mag
worden. In geen geval mogen de voorschotten op effecten
aan één cliënt 10 % van de eigen middelen der bank over-
treffen. Tenslotte kan de Board iedere aangesloten bank
voorschrijven dat zij haar beleening op effecten niet verder
mag uitbreiden, op straffe anders haar herdisconteeringsrecht
bij de Federal Reserve Banks te verliezen. Voor credieten op
onderpand van effecten die dienen voor beurstransacties
(speculaties) gelden afzonderlijke regels (Securities Exchange
Act), waarop wij bij de ,,Controlequot; terugkomen. Onder het
verbod om effecten te bezitten, valt ook de handel in deze
stukken.

Eigenlijk is het verbod van het gemengde bankstelsel in
de Vereenigde Staten niet nieuw. Voor de National Banks
gold reeds veel vroeger het verbod om aandeelen van indu-
strieele ondernemingen te bezitten; iedere emissie was aan
deze banken verboden. Tot 1921 was er dan ook een behoor-
lijke scheiding tusschen depositobanken en financierings-
instituten. Na dien tijd werd dit verbod meer en meer om-
zeild doordat de banken zich verbonden met financierings-
maatschappijen (,,Securities Affiliatesquot;). In de depressie
hebben de banken op deze dochterinstellingen geweldige
verliezen geleden. Zoo erg, dat men in 1933 aan deze handel-

-ocr page 55-

wijze acuut een einde maakte: iedere verbinding met een
financieringmaatschappij of het verleenen van credieten
daaraan werd streng verboden. Ook tegen het indringen
van personeel der bank in deze maatschappijen werden
maatregelen genomen.

Dezelfde tendenzen, hoewel niet zoo consequent door-
gevoerd, vinden we in België. Ook daar is bij de bankwet
het gemengde bankstelsel verboden. Banken die deposito's
aannemen mogen geen aandeelen of obligatiën bezitten
(obligatiën van staat, gemeente enz. zijn — ook in andere
landen — steeds uitgezonderd). Alleen bezit van aandeelen
van andere banken tot een bedrag van maximum 25 %
der eigen middelen is toegelaten. Banken mogen wel aan-
deelen of obligatiën van de industrie bezitten, wanneer deze
dienen tot dekking van dubieuze vorderingen. Deze stukken
Worden dan in de balans opgenomen onder de rubriek
..Consortiale deelnemingen en te realiseeren waardenquot;. Ze
moeten binnen 2 jaar verkocht zijn. De banken mogen
echter wel inschrijven op nieuwe emissies, doch deze stukken
rnoeten binnen zes maanden weer verkocht zijn. Men
begrijpt dat deze laatste bepaling niet alleen het beoogde
verbod van het gemengde bankstelsel ondermijnt, maar
bovendien tot ernstige moeilijkheden aanleiding kan geven,
zoowel voor de bank als voor de beurs. Het gevaar van het
gemengde bankstelsel zit niet zoozeer in de duurzame
kapitaaldeelname in industrieele ondernemingen, als wel in
het feit, dat de aankoop van deze aandeelen geschiedt met
zicht-deposito's. Juister is daarom de wet in Polen, Roemenië
en Denemarken, waar het bezit van aandeelen tot een bepaald
percentage van de eigen middelen is toegelaten.

Wij merkten reeds op dat in België niet verboden of
geUmiteerd is de beleening van effecten en dat dit de voor-
gaande bepalingen voor een goed deel waardeloos maakt.

Een volledig verbod van het gemengde bankstelsel geldt
Verder nog in Zweden.

Hoewel in Zweden de band tusschen banken en industrie
Van oudsher hecht is geweest, is het gemengde bankstelsel
daar niet tot ontwikkeling gekomen. In de eerste plaats vindt
dit zijn oorzaak in het feit dat het besparende publiek een
VoorUefde vertoonde voor de belegging van zijn gelden

-ocr page 56-

in bankdeposito's boven die in aandeelen ') en verder in de
houding van den wetgever die het gemengde bankstelsel
slecht gezind was. Het verbod van de banken om aandeelen
te bezitten dateert (voor een groep van banken) al van 1874.
In 1909 werd hierop eenigszins teruggekomen: banken
mochten aandeelen hebben in emissiebanken tot een bedrag,
waarmede de reserve 50 % van het stamkapitaal overschreed
(dit was de onverplichte reserve). In 1911 werd dit ook toege-
laten voor andere aandeelen, echter tot de helft van het
voor de aandeelen in emissiebanken toegestane bedrag
(indien laatstgenoemde aandeelen niet waren gekocht) en
mits het kapitaal der bank minstens Kr. 6 milhoen bedroeg.
De oprichting van genoemde emissiebanken heeft niet
plaats gehad, doch van de in 1911 verkregen bevoegdheid
werd door de banken gebruik gemaakt om dochtermaat-
schappijen te stichten, die zich bezig hielden met de handel
in en het (duurzaam) bezit van aandeelen. Trouwens ook
voordat de (beperkte) bevoegdheid om aandeelen te bezitten
aan de banken was gegeven werden dergelijke instellingen al
opgericht, formeel weliswaar onafhankelijk van de bank.
De leiders der bank richtten dan een nieuwe N. V. op met
klein kapitaal, terwijl het grootste deel der middelen werd
verkregen door de in het bezit der (dochter-)maatschappij
zijnde aandeelen (tegen hooge koersen) te beleenen bij de bank.

Dit laatste werd onmogelijk gemaakt door wijzigingen
van de bankwet in 1921 en 1934, waarbij resp. werd bepaald
dat de banken geen aandeelen mogen bezitten van onder-
nemingen die tot doel hebben de handel in aandeelen en dat
bankdirecteuren geen hd mogen zijn van het bestuur van
dergelijke instellingen. In 1934 werd tevens bepaald dat
bankleiders alleen lid mogen zijn van andere ondernemingen
met toestemming van 2, 3 van het bestuur der bank. Ten-
slotte werd in 1934 het bezit van aandeelen door banken
geheel verboden. Enkele noodzakelijke uitzonderingen zijn
— evenals in andere landen met het verbod van het gemengde
bankstelsel — toegelaten. Aandeelen mogen steeds ver-
worven worden tot betaling of tot bescherming van vorde-
ringen, indien anders verlies zou ontstaan (deze stukken

Zie Dr. E. van de Wiel, op. cit. blz. 84 vv.

-ocr page 57-

moeten zoo spoedig als dit zonder verlies mogelijk is, weer
verkocht worden). Zelfs mag de bank in dergelijke gevallen
meer aandeden in dezelfde onderneming koopen, wanneer
dit noodig is om verhezen te voorkomen. Alleen met goed-
keuring van de regeering mogen aandeden van andere
banken worden verworven.

Ook hier wordt weer als hoofdargument voor het verbod
om aandeden te bezitten opgegeven, dat aandeden voor de
banken een te riskant bezit zijn, blijkende uit de geweldige
verhezen door de banken (via hun dochtermaatschappijen)

daarop geleden.

Emissies van aandeden zullen de banken thans niet meer
kunnen ondernemen (in de emissie van industrieele obh-
gatiën hebben zij nog steeds een groot aandeel); de banken
treden hierbij thans op als commissionairs.

Bij de bespreking van dit onderwerp met betrekking tot
de Belgische bankwet, merkten wij reeds op dat een conse-
quente toepassing van het verbod van het gemengde bank-
stelsel vereischt, ook de beleening van aandeden te ver-
bieden, ahbans streng te beperken. In Zweden is dit laatste
in de wet alleen in zooverre geregeld dat een behoorlijke
marge geëischt wordt tusschen de marktwaarde van het
aandeel en het te verstrekken crediet. Eventueele vaststelling
van deze marge is aan de Bankinspectie overgelaten. Conse-
quent is deze hberale houding niet. Toch kunnen wij haar
niet anders dan toejuichen, omdat het althans het verbod
van het gemengde bankstelsel verzwakt. Begrijpelijk in
verband met het bovenstaande is het verbod van beleening
van aandeden van emissiemaatschappijen.

Wij schreven reeds dat de band tusschen de Zweedsche ban-
ken en de industrie nauw was, vooral door het korte crediet,
en het is niet de bedoehng dezen band te verzwakken O, voor-
Zoover handhaving daarvan althans mogelijk is met inacht-
neming van de wettelijke voorschriften. Volgens de statuten
der banken (welke statuten door de overheid moeten worden
goedgekeurd) mogen deze geen credieten verstrekken voor
langer dan een jaar. Vroeger werd dit omzeild door de gegeven

De Bankcommissie van 1924 zegt dit uitdrukkelijk in haar in
1927 verschenen rapport.

-ocr page 58-

credieten steeds te continueeren („verlengingscredietenquot;),
doch het toezicht van de Bankinspectie is daarop zoo streng
geworden, dat dit niet wel meer mogelijk is. Er ontstond
zoodoende behoefte aan een instelling voor het verleenen
van lang en middellang crediet. Een dergelijk instituut,
A.B. Industrikredit genaamd, is in 1934 opgericht door den staat
in samenwerking met enkele banken. De benoodigde midde-
len worden verkregen door de uitgifte van obligatiën. Volgens
Dr. van de Wiel^) heeft een dergelijke emissie nog niet
plaats gehad; genoemde auteur verwacht van deze instelling
geen grooten groei. Genoemde instelling vertoont dus over-
eenkomst met de Belgische Nationale Maatschappij voor
Krediet aan de Nijverheid (Société Nationale de Crédit ä
rindustrie), die werkt met garantie van den staat en met
hulp van de centrale bank^). Deze maatschappij, die reeds
in 1919 werd opgericht, heeft vooral in de jaren na de laatste
financieele crisis belangrijk werk verricht. Banken die in
moeilijkheden waren geraakt konden haar bevroren (mits
gezonde) credieten aan haar overdoen, in ruil voor obhgatiën
ten laste van laatstgenoemde. Door te bepalen dat de door de
Maatschappij overgenomen vorderingen slechts een rente
mogen dragen van 4i %, is de schuldenlast van het bedrijfs-
leven belangrijk verminderd. De gelden, waarm.ee de Maat-
schappij lang en middellang crediet verleent, worden ver-
kregen door uitgifte van obhgatiën en door het aannemen
van tijd-deposito's.

Denemarken gaat wat minder ver en bepaalt dat banken
niet meer aandeelen van een bepaalde onderneming mogen
bezitten of beleenen dan tot een bedrag van 15% van
het eigen kapitaal, terwijl voor aandeelen van meerdere
ondernemingen het maximum is bepaald op 50% van het
eigen kapitaal. Hetzelfde (50%) geldt in Polen, terwijl in
Roemenië het percentage op 25 is gesteld (eigendom en be-
leeningen samen).

In Argentinië mogen de banken verworven aandeelen
maximaal 2 jaar houden. Voor obligatiën geldt hetzelfde

Zie zijn meermalen aangehaalde werk blz. 206.

2) Een beschrijving van deze instelling geeft Dr. Leo Charels in
Tijdschrift voor Economie en Sociologie, 2e Jaargang, blz. 449 vv.

-ocr page 59-

voorzoovcr deze een bedrag van 20% van het kapitaal der
betrokken maatschappij of 10% van het eigen kapitaal en
25% van de reserve der bank te boven gaan. Ook is ver-
boden hetbeleenen van aandeelen van andere banken.

De Turksche bankwet kent den banken uitdrukkelijk het
recht toe om zich (ook direct) met de industrie bezig te houden,
maar slechts tot het bedrag der eigen (gestorte) middelen.

In Italië geeft de wet op dit punt geen positieve bepalingen,
maar onder auspiciën van de regeering is er een scheiding
tot stand gebracht tusschen commercieele banken en finan-
cieringsinstituten. De ministerraad heeft hier zeer groote
bevoegdbeden. Deze kan belegging in een bepaalden be-
drijfstak voorschrijven of verbieden.

In Noorwegen mogen de banken aandeelen van andere
ondernemingen bezitten tot een bedrag van 20% der eigen
rniddelen, terwijl de handel in aandeelen voor eigen rekening
Verboden is.

In Duitschland, waar overigens het gemengde bankstelsel
bewust is gehandhaafd, kan bet Aufsicbtsamt voor crediet-
instellingen de verhouding vaststellen tusschen het bezit
aan aandeelen (duurzame participaties uitgezonderd) en
aan obligatiën, die niet op de Duitsche beurs verhandeld
Worden, en de verplichtingen (waarbij niet de spaargelden
gerekend worden). De verhouding, die voor verschillende
banken kan wisselen, mag niet lager zijn dan i : 20. Zooals
dus is gezegd heeft men in Duitschland de gemengde banken
lïiet opzet gehandhaafd. De enquête-commissie onder leiding
Van Dr. Schacht, ingesteld voor de Duitsche bankwet van
1934, kwam tot de conclusie dat de structuur van het
Duitsche bankwezen geen wezenlijke fouten ver-
toonde; de ingetreden moeilijkheden werden aan de indi-
vidueele leiders toegeschreven. Inderdaad zijn de moeilijk-
heden van de laatste financieele crisis in Duitschland in het
algemeen niet zoozeer veroorzaakt door te groote of onjuiste
belegging in aandeelen, als wel door de (gedwongen) politiek
om buitenlandscb kort crediet (Betriebskredit) duurzaam te
investeeren (Anlagekredit), een en ander in verband met den
toenmaligen politieken en economiscben toestand.

In Amerika zijn de moeilijkheden vooral ontstaan door de
politiek der banken om met deposito-gelden aandeelen te

-ocr page 60-

koopen, in de hoop deze bij koersstijging spoedig weer van
de hand te doen In de jaren van opgaande conjunctuur
ging dat goed, de stukken waren steeds vlot weer te verkoopen
en meestal bij geweldige koersen. De bevolking was aangetast
door een grenzelooze speculatiezucht en er waren altijd weer
dwazen die een nog hoogeren koers boden, geloovende in
de „endless prosperityquot;. Toen de depressie haar intrede deed,
bleken de stukken onverkoopbaar, althans tegen een eenigs-
zins redelijken koers. De banken Hepen vast en failleerden.

Gezien de feiten meenen wij dat niet het gemengde bank-
stelsel als zoodanig de schuld van de moeilijkheden draagt,
maar de verkeerde en onvoorzichtige toepassing ervan. De
diepere oorzaak van een en ander is echter het wisselend
conjunctuurverloop. In hoeverre dit wisselende conjunctuur-
verloop op zichzelf weer een gevolg van de bankpolitiek
kan zijn, bespreken wij in het laatste hoofdstuk.

Hoewel dan in Duitschland en de Vereenigde Staten bij de
toepassing van het gemengde bankstelsel ernstige fouten zijn
gemaakt, is het niet aan te nemen dat de moeilijkheden
waren uitgebleven bij een voorzichtiger politiek. Tegen
ernstige schommeUngen in de conjuctuur is het gemengde
bankstelsel niet bestand. In zekeren zin geldt dit wel voor
iedere bank (vooral voor die, welke credieten aan handel
of industrie verkenen), maar toch in het bijzonder voor de
gemengde. Het duidelijkst komt deze kwetsbaarheid tot
uiting wanneer we het geval stellen dat aandeelen worden
gekocht met deposito-gelden. Dan toch staan tegenover
elkaar nominale bedragen (deposito-saldo's), die onver-
anderlijk zijn, en de waarde van de effecten, die onder den
invloed van de conjunctuur sterk kan wisselen. Daalt de
waarde van de effecten belangrijk dan loopt de bank groot
gevaar te failleeren. Intusschen is de situatie in de werkelijk-
heid meestal anders, daar in den regel niet tot een grooter
bedrag dan dat der eigen middelen in aandeelen wordt
belegd Echter kan de gemengde bank ook in dit geval
door een crisis in ernstige moeilijkheden komen. De dahng

Zie Econ.-Stat. Berichten van 12 Juni 1935.

2) Zie voor cijfers Bankpolitiek, 3e druk, door Prof. Dr. G. M.
Verrijn Stuart.

-ocr page 61-

van de aandeelen kan bij het pubhek zoodanige onrust
opwekken dat de deposanten, meenende dat hun gelden bij
de bank niet meer voldoende veilig zijn, hun saldo's op-
vragen. Een dergelijke massale aftocht van gelden moet
natuurlijk de bank doen vastloopen. In meer evenwichtige
tijden behoeven deze bezwaren niet te bestaan Groote
schokken zullen de koersen dan niet vertoonen, terwijl ook
de verhandelbaarheid der stukken geen bezwaren zal op-
leveren. Vooral met betrekking tot de gemengde banken
zal daarom een meer gelijkmatig conjunctuurverloop voor
een behoorlijk functionneeren der banken een eerste eisch zijn.

Lijkt ons dan een algeheel verbod van dit bankstelsel
zinloos en nadeehg, enkele beperkingen aan de banken
opgelegd zouden geen kwaad kunnen bijvoorbeeld een
verbod of maximum van niet ter beurze verhandelde effecten.
Zoodanige bepalingen zullen echter de noodige soepelheid
moeten hebben, daar het anders voor de industrieele onder-
nemingen wel eens moeilijk zou kunnen worden aan lang
crediet te komen 3). Het contrôleorgaan, waarvoor de circu-
latiebank waarschijnlijk het meest geschikt is, zou de grenzen
in verband met de sohditeit der stukken en den algemeenen
toestand der banken kunnen vaststellen.

Controle op nieuwe emissies, zooals deze in de Vereenigde
Staten, Itahë en in beperkte mate ook in België bestaat en
toezicht op open-markt-transacties (Ver. Staten: Securities
Exchange Act) kunnen ook helpen om onjuiste handehngen
niet effecten tegen te gaan. Bij de „controlequot; geven we
hierover meer bijzonderheden.

Ideeën die alleszins de moeite van het overdenken waard
zijn geeft Prof. Vogel met betrekking tot de „banque

Wij Icunnen hier niet alle voor- en nadeelen van het gemengde
bankstelsel behandelen. Men zie daarvoor Dr. G. M. Verrijn Stuart:
Bankpolitiek, 3e druk, blz. 187 vv., waar literatuur is aangehaald.

In denzelfden zin Prof. Chlepner.

De vrees dat door een verbod van het gemengde bankstelsel
de depositobanken alle gelden aan zich zullen trekken cn dat zoodoende
de industrie moeilijk aan (lange) credieten zal komen, leeft sterk bij
de Duitsche schrijvers.

Prof. Dr. E. H. Vogel (Weenen), „Neue Sicherungswege der
Buchgeldzirkulation in den Vereinigten Staaten und in Deutschlandquot;.
Weltwirtschaftliches Archiv Sept. 1936.

-ocr page 62-

mixtequot;. Ook Prof. Vogel acht een volkomen verbod van
dit stelsel te ver gaan. Wel echter acht hij een strenge schei-
ding tusschen direct opvraagbare deposito's en tijd-deposito's
gunstig. De eerste (waarvoor hij geen rente wil vergoeden)
zouden alleen als kort crediet mogen worden uitgeleend,
terwijl de laatste voor middelmatig lange credieten gebruikt
zouden moeten worden. Voor nog langere credieten beveelt
hij het uitgeven van obligatiën met korten looptijd aan. Het
laatste idee is dus betzelfde wat in Zwitserland wordt toegepast,
waar 3 tot 5-jarige obligatiën worden uitgegeven ter finan-
ciering van credieten op langen termijn, en hetgeen in
Zweden wordt beoogd (zie hierboven).

Dat men in België tot het verbod van bet gemengde bank-
stelsel is overgegaan onder invloed van de laatste gebeurte-
nissen en het stelsel als zoodanig eigenlijk niet critiseert,
volgt
O. m. uit een passage in het Bulletin d'Information et
de Documentation de la Banque Nationale de Belgique '):

„II est bon de dire que Ie mixed-banking a été fort utile à l'économie
Belge et que, pendant un siècle, il a bien fonctionné. Mais depuis 3 ou
4 ans, les banques elles-mêmes en sentaient l'inadéquation croissante
à l'évolution de crédit et à la transformation organique des entreprises.quot;

De meening, dat de huidige ontwikkeling het gemengde
bankstelsel onmogelijk heeft gemaakt, kunnen wij niet
onderschrijven. Waarschijnlijk zijn deze woorden ingegeven
onder den indruk van de eerste jaren na de crisis.

De scheiding in België is trouwens, zooals ook bij het
tot-stand-komen daarvan (22 Aug. 1934) door den minister
werd opgemerkt, slechts een formeele; de betrekkingen tus-
schen depositobanken en industrie zouden nauw blijven,
vooral in het begin, maar juridiek en financieel zouden ze
onafhankelijk worden. En dit is inderdaad gebleken. Bij de
„debiteuren in rekening-courantquot; is de industrie verreweg
de belangrijkste Als we verder nog denken aan de moge-
lijkheid om effecten te bezitten tot dekking van dubieuze
vorderingen en het beleenen van effecten, dan lijkt het er
veel op dat men het spook de voordeur uitjaagt om het door

Nummer van Juli-December 1934, blz. 91.

Vgl. Prof. Dr. G. Eijskens (Leuven), „Het nieuwe Statuut der
banken in Belgiëquot;. Tijdschr. Economie van Aug. 1936.

-ocr page 63-

de achterdeur weer binnen te halen i). Hetzelfde, hoewel in
zwakkere mate, geldt ook voor Zweden.

§ 8. Minimum-kas- en dekkingspercentages.

Dit is een der belangrijkste onderwerpen der nieuwe
bankwetten. In bijna alle landen bestaan voorschriften om-
trent een minimum-kasvoorraad die moet worden aange-
houden. Bijna steeds wordt onderscheid gemaakt tusschen
een dekking van direct opvraagbare schulden en de termijn-
schulden. Voor de eerste (waaronder meestal wordt verstaan
schulden binnen 30 dagen opvraagbaar) is een zekere kas-
voorraad in geld (waaronder ook saldo's bij de giro en de
centrale bank worden gerekend; in de Vereenigde Staten
uitsluitend saldo's bij de Federal Reserve Banks) vereischt.
Voor de overige verbintenissen (soms wordt alleen gesproken
van tijd-deposito's) is soms een dekking in kasgeld voor-
geschreven, soms ook een bepaald bedrag aan gemakkelijk
reahseerbaar actief. De variaties zijn echter zoo groot dat het
lïioeilijk is algemeene regels te geven; wij zullen daarom de
kasvoorschriften van eenige landen afzonderlijk bezien.
Wij beginnen met de Vereenigde Staten.
Voor de banken aangesloten bij het Federal Reserve System
(Member Banks) is een minimum-verhouding voorge-
schreven voor de direct opeischbare schulden (waaronder
hier verstaan wordt schulden binnen 30 dagen opvraagbaar)
^n den kasvoorraad. Deze laatste moet bestaan in een saldo
bij de Federal Reserve Bank van het district waartoe de
bank behoort. Het dekkingspercentage is hooger naarmate
de bank in een grooter financieel centrum ligt. Het percen-
tage bedraagt sinds Mei 1937-

26 % wanneer de bank in de groote centra is gelegen
(Central
Reserve City Banks),

20 % wanneer de bank in een middelmatig centrum is
gelegen (Reserve City Banks) en

14 % wanneer de bank op het platteland gelegen is (Country

Banks).

Ook volgens het eerste verslag van de Belgische bankcommissie
IS de scheiding van banken in depositobanken en emissiebanken in
hoofdzaak fictief gebleken. Zie M. Ansiaux over dit verslag, in Revue
d'Econ. Pol. van Maart-April 1937.

-ocr page 64-

Wanneer de banken der eerste of tweede groep in een
buitendistrict van het betreffende gebied gelegen zijn, kan
de Board bepalen dat zij slechts de dekkingspercentages
vereischt voor de derde groep behoeven aan te houden.
Zeer belangrijk is verder de bevoegdheid van den Board
om (met een meerderheid van 4 stemmen) de genoemde
dekkingspercentages te verhoogen of te verlagen ') in verband
met gewenschte credietcontractie of -expansie. Verhooging
is mogelijk tot het dubbele van het bij het in werking treden
der Banking Act van 1935 wettelijk vereischte percentage,
terwijl verlaging beneden de toen vastgestelde minimum-
percentages niet is toegelaten 2). Sinds 1933 mag voor deze
direct opvorderbare schulden geen rente worden vergoed,
zoodat de prikkel voor de banken om deze gelden rendabel
te beleggen met alle gevaren van dien, geringer is ge-
worden.

Voor deposito's, niet binnen 30 dagen opvraagbaar, is een
dekkingspercentage voorgeschreven van 6 % (sinds Mei 1937).

Het vaststellen van een minimum-kaspercentage voor
„cair'-gelden dateert in de Vereenigde Staten al uit de laatste
helft van de vorige eeuw. Voor de National Banks waren nl.
reeds dekkingspercentages voorgeschreven van 15-25 %,
terwijl ook reeds van toen de indeeling in 3 groepen dateert.
De kasvoorraden konden voor een groot deel worden aan-
gehouden in saldo's bij andere banken. In feite hielden de
Country Banks een groot deel van haar saldo aan bij de
Reserve City Banks en deze op haar beurt bij de Central
Reserve City Banks. De laatsten moesten de kas volledig
in baar geld aanhouden. Er was dus reeds een zekere mate
van centralisatie. Bij het instellen der Federal Reserve Banks
in 1913 werd dit stelsel in principe overgenomen voor de
Member Banks, alleen de dekkingspercentages werden
verlaagd, terwijl de kas gedeeltelijk moest worden aange-

') Van „abnormale omstandighedenquot;, waarin deze afwijkings-
bevoegdheid bij de Wet van 12 Mei 1933 aan den Board was gegeven,
wordt in de Wet van 1935 niet meer gesproken. Dit is dan ook normaal
wanneer men weet dat de bedoeling der bepaling is om den Board
een middel te geven teneinde de conjunctuur te beïnvloeden.

2) In 1935 waren de wettelijke percentages voor direct opvraagbare
schulden resp. 13 %, 10 % en 7 % en voor tijd-deposito's 3 %.

-ocr page 65-

houden in een tegoed bij de Federal Reserve Banks. In 1917
werden de percentages wederom verlaagd terwijl nu de
geheele kas in saldo's bij de Reserve Banks moest bestaan.
Zoo is de toestand tot voor kort gebleven, in Augustus 1936
en Mei 1937 zijn de percentages namelijk weer verhoogd.

De Federal Reserve Banks moeten zelf een kas aanhouden
van minstens 35 % der deposito's en wel in baar geld, sinds
1935 in „lawful moneyquot;, anders dan Federal Reserve Notes
en Federal Reserve Bank Notes. Hoewel het totaal van den
kasvoorraad dat onder het Federal Reserve System wordt
aangehouden veel geringer is dan daarvoor is de hquiditeit
wegens de toegenomen centrahsatie veel grooter. Op deze
wijze is het immers mogelijk dat een bank die plotsehng veel
hquide middelen noodig heeft, door herdisconto bij de
Fed. Res. Bank, ook gebruik maakt van den kasvoorraad
van andere banken, die op dat oogenblik hun saldo bij de
Fed. Res. Bank niet noodig hebben

In Zwitserland is bij de Vollziehungsverordnung (van
26 Febr. 1935) een vrij ingewikkelde regeling tot stand
gekomen. Er wordt een bepaalde dekking der verphchtingen
op korten termijn (zie hieronder) voorgeschreven, deels
bestaande in kasvoorraad en deels in gemakkelijk reahseer-
baar actief, welke dekking grooter moet zijn, naarmate de
verphchtingen op korten termijn een grooter percentage
vormen van alle verbintenissen. Allereerst de definities der
begrippen.

Onder verphchtingen op korten termijn worden verstaari:
direct of binnen een maand opvraagbare deposito's, credi-
teuren op zicht of binnen een maand betaalbaar, opgevraagde
spaargelden (die binnen een maand uitbetaald moeten
worden), 15 % der niet opgevraagde spaargelden, 15 % der
niet opgevraagde tijd-deposito's en binnen een maand be-
taalbare wissels en accepten (dit zijn de voornaamste posten,
er zijn nog enkele andere).

Onder kasvoorraad worden behalve baar geld ook begrepen
tegoeden bij de Nationale Bank en bij de postgiro.

Onder gemakkelijk reahseerbaar actief worden gerekend
(wij geven weer de voornaamste posten): de bij de Nationale

Vgl. Taussig, Principles, eh. 27.

-ocr page 66-

Bank herdisconteerbare of als onderpand aangenomen
wissels, schatkistbiljetten en obligatiën, direct of binnen een
maand opvraagbare vorderingen bij banken, binnen een
maand opvraagbare gedekte vorderingen en binnen een
rnaand vervallende coupons. In pand gegeven activa moeten
hiervan worden afgetrokken tot het bedrag der gedekte
vordering.

Thans laten wij het schema waarin de dekkingspercentages
zijn aangegeven volgen:

Vereischtc minima

in kasvoorraad

in realiseerbaar
actief (kasvoor-
raad inbegrepen)

2,5 %

25 %

van de verplichtingen op korten
termijn, waarvan het totaal niet
meer is dan 15 % van alle ver-
plichtingen ;

3 %

30%

van de verplichtingen op korten
termijn, waarvan het totaal 15-
20 % van alle verplichtingen is;

4 %

40 %

van de verplichtingen op korten
termijn, waarvan het totaal 20-
25 % van alle verplichtingen is;

5 %

50 %

van de verplichtingen op korten
termijn, waarvan het totaal meer
dan 25 % van alle verplichtin-
gen is.

Deze kasvoorschriften gelden niet voor individueele bankiers.

In Denemarken wordt een kasvoorraad geëischt van i%,
2% of 3% (naar gelang de grootte van het kapitaal der bank)
van alle verplichtingen. Onder kasvoorraad worden ook weer
gerekend tegoeden bij banken (ook buitenlandsche) en bij
de postgiro. Bovendien is een gemakkelijk reaUseerbaar
actief vereischt van 15% van alle direct opeischbare (binnen
30 dagen opvorderbare) schulden en 10% van alle andere
schulden (waaronder ook borgtochten). Met „gemakkelijk
realiseerbaar actiefquot; wordt bedoeld kasvoorraad en gemakke-
lijk verhandelbare, onbeleende waardepapieren.

In Noorwegen moeten de direct opeischbare schulden
(zonder garantieverplichtingen) voor minstens 20% en de

-ocr page 67-

overige schulden voor minstens 5% gedekt zijn door een
kasvoorraad en een kasreserve (tezamen). Onder kasvoor-
raad wordt ook gerekend (behalve baar geld) het saldo bij
de centrale bank van Noorwegen. Van „kasreservequot;
wordt een zeer uitvoerige omschrijving gegeven, waarvan
wij de belangrijkste posten overnemen: saldo's bij binnen-
en buitenlandsche banken, buitenlandscb geld, obhgatiën
van pubhekrechtelijke instellingen of daardoor gegaran-
deerd en vreemde staatsobligatiën (wanneer ze aan een beurs
genoteerd worden), aandeelen van de centrale bank van
Noorwegen en aandeelen door den staat gegarandeerd.

In Roemenië moeten de zichtverbintenissen (binnen 30
dagen opvraagbaar) voor minstens 10% gedekt zijn in baar
geld en voor minstens 13 in gemakkelijk reahseerbaar actief
(staatsobhgatiën en berdisconteerbaar papier; de kas in baar
geld is hierbij inbegrepen).

In Argentinië moeten de banken (of buitenlandsche fiUalen
aldaar werkzaam) een kasvoorraad aanhouden van minstens
16% der zichtdeposito's (binnen 30 dagen opvorderbaar) en
van minstens 8% der tijd-deposito's (waarbij ook de spaar-
inlagen gerekend worden). Banken met een kleiner kapitaal
dan I millioen peso's moeten haar kasvoorraad voor minstens
2 3 als tijd-deposito bij de Nationale Bank aanhouden, de
rest der dekking moet uit papier- of metaalgeld bestaan.

In Duitschland, België en ItaHë is het stellen van een mini-
mum-kaspercentage overgelaten aan het contróleorgaan.
Het Italiaansche Bankinspectoraat en de Belgische Bank-
commissie ') zijn daarbij aan geen enkele grens gebonden,
het Aufsicbtsamt in Duitschland wel. De totale dekking zal
namelijk nimmer hooger mogen worden vastgesteld dan
40% van de verplichtingen op korten termijn, waarvan 10%
in kasvoorraad en 30% in gemakkelijk realiseerbaar actief.
Onder kasvoorraad wordt ook verstaan een saldo bij de
Reichsbank of de postgiro. Onder reahseerbaar actief wordt
verstaan: handelspapier met een looptijd van maximum

Blijkens het eerste verslag van de Bankcommissie is deze niet
overgegaan tot het vaststellen van een minimum-kaspercentage, daar
zij de positie der banken voldoende liquide achtte.

Zie M. Ansiaux: „Premier rapport de la Commission bancaire beigequot;,
in Revue d'Economie Politique van Maart-April 1937.

-ocr page 68-

90 dagen en effecten die de Reichsbank als onderpand accep-
teert. Onder de verplichtingen op korten termijn worden
ongeveer alle verphchtingen behalve de spaargelden verstaan.

Het Aufsichtsamt zal de percentages voor iedere soort van
credietinsteUing anders kunnen vaststellen, dat is vooral de
reden waarom de wet zelf geen dwingende regeling geeft. Een
andere reden is dat de percentages die men zou wenschen
en die men dus in de wet had moeten zetten, momenteel
niet bereikbaar zijn Men hoopt deze echter (vooral den
kasvoorraad) geleidelijk op te voeren en wel tot de door de
wet gestelde getallen bereikt zijn.

Het vaststellen van minimum-kaspercentages heeft tweeër-
lei doel. In de eerste plaats meent de wetgever daarmee een
waarborg te geven tegen het vastloopen der banken door te
ruime uitzettingen in verhouding tot den kasvoorraad. Ten
tweede kan men daarmee ook de banken beperken in haar
geldscheppende functie, nl. wanneer een hoog kaspercentage
geëischt wordt 2). Wordt het laatste doel beoogd (wat in de
meeste landen niet direct het geval is), dan zijn wisselende
kaspercentages zeker op hun plaats, op welk onderwerp we
hieronder meer uitvoerig terugkomen. In Duitschland heeft
de kasvoorraad voornamelijk het eerste doel: meer gerust-
heid en zekerheid voor de deposanten. Gezien de bevoegd-
heid van den Reichskommissar om de percentages (binnen
de wettelijke grenzen) vast te stellen, bestaat ook daar de
mogelijkheid om op deze wijze de geldcreatie door de
banken te beïnvloeden.

In dit verband willen wij nog enkele woorden wijden aan
§ 28 van de Duitsche bankwet, welk artikel voorschriften

Volgens opgave van Dr. Döring, directeur der Reichsbank
in zijn artikel van Mei
1935 in de Revue Economique Internationale
onder den titel: „La Réforme du Credit en Aliemagnequot;, was het dek-
kingspercentage toen ± 2 o/^ in kasvoorraad en ± 30 % in realiseerbaar
actief.

in zijn artikel van Sept. 1936 in Welt-
wirtschaftliches Archiv dezelfde cijfers.

J) Zooals uit het verder betoog ook zal volgen, gaat deze onder-
scheiding skchts tot zekere hoogte op. Het
conjunctuur-regelend
optreden beteekent o.a. ook een voorkomen van vastloopen, doch
het beteekent meer dan dat. Vandaar ook dat wij de onderscheiding
m het belang der duidelijkheid meenden te moeten maken.

-ocr page 69-

betreffende de betaling door overschrijving inhoudt. Het
Aufsichtsamt wordt gemachtigd over deze wijze van betaling
regelingen te geven, in bet bijzonder:

a.nbsp;Zwischen den Mitgliedern der dem unbaren Zahlungsverkehr
dienenden Verbände und sonstigen Einrichtungen (z.b. Girozen-
tralen, genossenschaftliche Zentralkassen und die ihnen ange-
schlossenen Kreditinstitute und dergleichen).

b.nbsp;Zwischen verschiedenen Kreditinstituten und zwischen den
Hauptniederlassungen und Zweigstellen derselben Kreditinstitute
untereinander.

Het Aufsichtsamt kan rechten (belastingen) instellen voor
deze wijze van betaling.

Oprichting van instellingen die betahngen zonder gereed
geld bevorderen behoeft de toestemming van den Reichs-
kommissar.

De belangrijkste bepahng van dit artikel (§ 28) is echter
het tweede lid, waarin bepaald wordt dat het Aufsichtsamt
kan bepalen in boeverre de betahng door overschrijving
slechts mag geschieden over de Reichsbank of de postgiro.

De reden waarom wij hier op deze bepahngen de aandacht
vestigen is, dat bierdoor indirect invloed kan worden uitge-
oefend op het
kaspercentage en de geldcreatie der particu-
Here banken. De mogelijkheid tot overschrijving immers
maakt de kans dat de banken een deposito-saldo in contanten
moeten uitbetalen geringer. Niet alleen kunnen verschillende
rekeninghouders bij dezelfde bank elkaar thans zonder gereed
geld betalen, maar ook de rekeninghouders bij verschillende
banken, wanneer deze laatsten door clearing verbonden zijn.
Zou dus aan de particuliere banken de mogelijkheid tot
overschrijving ontnomen worden, dan zouden zij hun kas-
Percentages moeten verhoogen '). Tegelijk zou dan de
mogelijkheid tot geldcreatie worden beperkt. Tenslotte zou
de bepaling dat overschrijving alleen mag geschieden bij de
Reichsbank of bij de postgiro nog dit gevolg hebben, dat de
geldcreatie, voorzoover deze het gevolg is van de mogelijkheid
tot overschrijving, bij twee genoemde instellingen gecentra-
liseerd zou zijn.

Of dit veel of weinig zou zijn, hangt natuurlijk geheel af van
de mate waarin tot dusverre door dc cliënten van dc overschrijving
gebruik werd gemaakt.

-ocr page 70-

Intusschen schijnt de Duitsche wetgever de door ons ge-
schetste doeleinden niet beoogd te hebben veel meer was
de bedoeling om door de betaling door overschrijving te cen-
traliseeren en meer uniform te maken tot een verbetering van
den technischen kant van dit betalingsverkeer te komen 2).
Uitvoeringsvoorschriften zijn tot dusver nog niet gegeven
en zijn voorloopig ook niet te verwachten. Practische be-
teekenis heeft § 28 dus vooralsnog niet; echter zou zij deze
kunnen krijgen wanneer het Aufsichtsamt zich de kwanti-
tatieve credietcontrôle (mede) tot doel zou stellen.

Wij merkten hierboven reeds op dat voorschriften om.trent
een minimum-kaspercentage tweeërlei doel kunnen hebben
en ook dat meestal slechts het eene, namelijk om de kans dat
de banken op een gegeven oogenbhk niet voldoende kas-
middelen zullen hebben om aan de aanvragen der deposanten
te kunnen voldoen geringer te maken, werkelijk beoogd is.
Wil men slechts dit doel bereiken dan is het begrijpelijk
dat men een vast kaspercentage voorschrijft en dat zou ook
nuttig kunnen zijn in een statische maatschappij. Daar zou
men empirisch kunnen uitmaken hoeveel geld de banken
minstens in kas moeten hebben om niet vast te loopen. Anders
wordt de zaak in een dynamische maatschappij, dus in de
werkelijkheid. Het percentage der opvragingen is dan geens-
zins van te voren vast te stellen, omdat het in hooge mate

1)nbsp;Aldus werd ons medegedeeld door Dr. Johannes C. D. Zahn,
tot voor kort Geschäftsführer des deutschen Instituts für Bankwissen-
schaft und Bankwesen en samensteller van het werk: „Die Bank-
aufsichtsgesetze der Weltquot;.

2)nbsp;In verband hiermede noemen we ook nog het Gesetz gegen
Miszbrauch des bargeldlosen Zahlungsverkehrs van 3 Juli
1934. waarbij „Unternehmungen, die zum Zwecke der Einräumung
von Krediten im wesentlichen auf unbarem Wege Guthaben schaffen,
über die nach der geschäftlichen Gepflogenheit durch Scheck, An-
weisung jeder Art oder Verrechnungsauftrag, nicht aber durch Bar-
abhebung verfügt werden sollquot; hun werkzaamheid niet meer beginnen
of voortzetten mogen (§ i en § 2 der wet). Ook deze wet heeft niet tot
doel de particuliere geldcreatie tegen te gaan, zooals men uit de woorden
zou kunnen afleiden, doch slaat op de zg. „Ausgleichkassenquot; die na
de crisisjaren 1931/32 opgericht waren (vooral in Silezië en Sleeswijk
Holstein). Hoewel deze kassen geheel verdwenen zijn is de wet formeel
nog steeds van kracht.

-ocr page 71-

afhankelijk is van den stand der conjunctuur (om politieke
invloeden nog maar buiten beschouwing te laten). Wanneer
de depressie eenmaal is ingezet zijn de opvragingen gering,
de banken kunnen echter voor de groote sommen die bij
haar gedeponeerd worden geen loonend emplooi vinden,
het kaspercentage is dan hoog, veel hooger dan het eventueel
wettehjke percentage. Naarmate de conjunctuur zich her-
stelt worden de uitzettingen grooter en het kaspercentage
kleiner. De geschiedenis leert dat de banken hierbij in de hoog-
conjunctuur dikwijls tot het uiterste gaan (bij wettelijke
grenzen, tot dat punt) en bij het intreden der reactie zal aan
de opvragingen niet voldaan kunnen worden. Een vast kas-
percentage zal daarom in depressies onnoodig zijn en in
hausses onvoldoende. Daarom zou het percentage moeten
wisselen, zoodat het in de opgaande conjunctuur geleidelijk
en zoo noodig drastisch zou kunnen worden verhoogd.

Overigens moet worden opgemerkt dat het kaspercentage
slechts één van de factoren is, die de liquiditeit van de banken
bepalen. Daarnaast is de wijze van belegging van alle andere
gelden minstens even belangrijk. Wanneer een bank een
behoorlijke kas heeft, doch haar uitzettingen zijn van dien
aard dat ze zeer moeilijk te realiseeren zijn, dan is de
liquiditeit van de bank gering, hetgeen bij eenige onrust
spoedig zou blijken. Naast (wisselende) kaspercentages zijn
dan ook andere waarborgen vereischt, welke echter o.i. niet
goed in eenvormige voorschriften gegeven kunnen worden.
Hier is een taak weggelegd voor het contróleorgaan. Enkele
bepalingen zijn wel mogelijk en bestaan ook in de meeste
landen. Bij de negatieve liquiditeitsvoorschriften (§ 9) komen
^ij daarop terug.

Met betrekking tot het tweede doel dat men met wettelijke
kaspercentages wil bereiken, namelijk de geldcreatie door
de banken te beïnvloeden (vooral remmen) en daarmede
het conjunctuurverloop, zijn wisselende percentages nog
lïieer op hun plaats Iedere hausse kenmerkt zich door

') Ook Chlepner acht wisselende percentages beter dan vaste. Als
Zekerheid voor de deposanten hecht deze schrijver aan het vaststellen
van kaspercentages weinig waarde, wel kunnen zij nuttig zijn om te
groote expansie te remmen. De laatste uitspraak verwondert ons
omdat Chlepner zich in een serie artikelen in het Bulletin d'Information

-ocr page 72-

een geweldige toeneming van het girale geld ^ en van de om-
loopssnelheid. De hausse wordt (hoofdzakelijk) gefinancierd
met dit nieuw gecreëerde geld. Remming der hausse (die
noodig is omdat zij aanleiding geeft tot een crisis en omslaat
m een depressie) is dus mogelijk door de geldcreatie der
banken tegen te gaan. En dit laatste kan o.m. bereikt worden
door hoogere kaspercentages voor te schrijven. Deze bevoegd-
heid zal dan door het contrôleorgaan bewust met dit doel ge-
hanteerd moeten worden en de bevoegdheid zal ruim moeten
zijn. Dit laatste vooral in verband met het feit dat het kas-
percentage weinig zegt met betrekking tot de mate van geld-
creatie. Wij zullen dit met een voorbeeld toehchten:

le geval. Stel iemand stort bij een bank een deposito
van f i.ooo,- waarvan door de bank f 900,- in contanten
wordt uitgeleend. Het kaspercentage is dan 10.

2e geval. Stel dat dezelfde f i.ooo,- wordt gestort en
de bank opent met dit geld als kasvoorraad voor 9 chënten
een crediet van f i.ooo,- (uitleening in contanten vindt dus
met plaats). Het kaspercentage is dan ook 10, maar het is
duidelijk dat de geldcreatie in het tweede geval veel grooter
is dan in het eerste. In de practijk zal meestal een tusschen-
hggend geval aanwezig zijn, dat meer nijgt naar het eerste
in tijden van depressie en naar het tweede in tijden van
hausse. Wanneer nu een wettelijk percentage van 10 is voor-
geschreven en dit zou op 20 worden gesteld, dan is dit vol-
strekt geen waarborg dat de geldcirculatie ook maar iets
ingekrompen wordt. Deze waarborg zou er alleen dan zijn
wanneer de banken in het sub 2e genoemde geval verkeerden.
Om dus voor alle gevallen met voldoende macht uitgerust

et de Documentation van 193S heeft uitgesproken tegen credietcontróle

als middel tot conjunctuurbeheersching (zijn bezwaren zijn van prac-

tischen aard). Wij komen op genoemde serie artikelen in het laatste
hooidstuk terug.

Vgl. voor wisselende kaspercentages (pro) ook Keynes: „Treatise on
moneyquot;, ch. 32.

;) Hiermee wordt bedoeld: het saldo bij een bank waarover men door
middel van cheques of overwijzingen kan beschikken, dus het door de
banken gecreëerde geld. Daar het ons gaat om de particuliere banken,
laten wi, de toeneming van het aantal bankbiljetten buiten beschouwing.

• , xnbsp;andere middelen (rentepolitiek en open-markt-

politiek), doch daarop komen wij in Hoofdstuk V terug.

-ocr page 73-

te zijn behoort het controleorgaan de percentages onbeperkt
te kunnen verhoogen. In hoeverre het daarvan gebruik zou
moeten maken hangt van de uitwerking, die de overige
middelen (renteverandering en open-markt-politiek) reeds
gehad hebben, af. Tenslotte komen we weer aan de kwestie
wanneer de geldvoorraad te groot moet worden geacht.
Zonder dit punt volledig te kunnen behandelen, komen wij
hierop terug in Hoofdstuk V.

In het hcht van bovenstaande vinden wij het dan ook
onjuist dat de Board in de Vereenigde Staten de kaspercen-
tages slechts kan verhoogen tot het dubbele van het in de
wet vastgestelde bedrag. Uit de vrees dat de Board anders
te groote macht zou krijgen is dit niet te verklaren, daar de
Board overigens met bijna onbeperkte macht t. a. v. de
bankpolitiek is bekleed.

Ook in Duitschland zal men de maxima waaraan de
Reichskommissar bij het vaststellen van het dekkingsper-
centage gebonden is, moeten opheffen wanneer men dit als
een middel tot conjunctuurbeheersching wil gebruiken.

Echter wordt, zooals reeds is gezegd, in de meeste bank-
wetten niet beoogd door het kaspercentage de geldcreatie
te beïnvloeden. Amerika waar dit wel het geval is, staat
hier alleen. Verwachten zouden we dit ook nog in enkele
andere wetten (België en Argentinië o.a.), gezien hetgeen
bij het tot-stand-komen der wetten is gezegd (zie hierboven,
blz. 6vv). Merkwaardigerwijze echter wordt ons voor België
iedere illusie ontnomen door hetgeen Prof. G. Janssen,
voorzitter der Belgische Bankcommissie t. a. v. de bank-
politiek heeft opgemerkt 2). Volgens deze mag de Bank-
commissie aUeen controleeren, in geen geval richtlijnen geven.

Intusschen meenen wij te mogen betwijfelen dat deze
opvatting de bedoeling van den wetgever weergeeft. Waarom

') In § 19 (einde) wordt bepaald „dat de Board of Governors met
een meerderheid van minstens vier leden ter verhindering van
een schadelijke credietcxpansie of credietcontractiequot;, de
kaspercentages hooger kan vaststellen. De Board zal de percentages
echter niet lager kunnen vaststellen dan in de wet is bepaald en niet
hooger dan het dubbele daarvan.

2) Zie Hoofdstuk I, blz. 11.

Wij schreven hierboven reeds, dat de Bankcommissie tot het vast-

-ocr page 74-

geeft de wet aan de Bankcommissie de bevoegdheid om een
kaspercentage vast te stehen en vele andere? Dit wordt
duidelijk gezegd in het door ons op blz.
14 geciteerde Verslag
aan den Koning, voorafgaande aan de wet. Daar toch wordt
gewezen op de credietscheppende functies van de banken
en de noodzakelijkheid om deze te reglementeeren. Hier
moeten dus richtlijnen gegeven worden.

Met betrekking tot de wisselende kaspercentages moeten
wij nog een tegenstander hiervan aan het woord laten: Prof.
Dr. E. H. Vogel. Daar de argumenten die deze geeft, meer-
dere aanhangers hebben (stilzwijgende in de wetgevers van
vele landen), lijkt het ons nuttig deze nader te bezien. Prof.
Vogel acht het denkbeeld van wisselende kaspercentages absurd,
hij schrijft op blz.
296 van zijn op blz. 49 aangehaalde artikel.'

„Dasz eine solche Politik der Grössenänderung nur auf dem Gebiete
des Zinsfusses realwirtschaftlich möglich ist, zeigt ein Vergleich mit
der Notenbankpolitik behufs Regulierung des Bargeldumlaufs Es
musste ebenso in das Reich des Absurden verwiesen werden die
Quotensätze der Barschatsdeckung zu einem mobilen Faktor' der
Bankpohtik an Stelle einer Diskont- und Devisenpolitik zu machen
— beides käme einer Umkehrung der Kausalzusammenhänge gleichquot;,
en even verder:

„Die bewegliche Gestaltung der Reservesätze soll nun eine An-
passung der Mitgliedbankdepositen nach Umfang und Umschlags-
geschwmdigkeit ermöglichen und die drohende Gefahr einer etwaigen
Krcditinflation auf Grund der Ueberschussreserven bannen. Es darf
sehr bezweifelt werden, ob die Lösung des Banking Act 1935, die
Erhöhung der Reservesätze bis zu 100 v. H. ihres bisherigen Standes
in die Hände des Board zu legen, diesen Zweck erreicht. Eine solche
Verdoppelung der Reservesätze würde zwar für den AugenbUck die
Ueberschussreserven vollständig beseitigen, aber damit an dem Ueber-
masz der Geldflüssigkeit und der Kassenbestände nichts ändern. In den
Ueberschussreserven liegt nur insofern eine Gefahr, als diese über
wkgend aus dem Zuflusz von Fluchtkapital stammen, daher jederzeit
wieder abgezogen werden könntenquot;

stellen van een minimum-kaspercentage niet is overgegaan, omdat
de positie der banken voldoende liquide werd geacht. Uit deze over-
weging volgt ook weer dat de commissie het vaststellen van een dergelijk
percentage uitsluitend ziet als een maatregel van liquiditeit.

;) Zeer merkwaardig is het echter dat Vogel twee bladzijden verder,
bi, de bespreking van de Duitsche bankwet, zegt dat het gunstig is
dat het Aufsicbtsamt de kaspercentages kan verhoogen en verlagen
omdat het dan de geldcreatie kan beïnvloeden.

-ocr page 75-

In de eerste plaats moeten we ons afvragen welk doel
Prof. Vogel in het vaststellen van kaspereentages ziet. Bij
het eerste citaat heeft hij meer op het oog het voorkomen
van vastloopen der banken en in het tweede meer het tegen-
gaan van te groote geldcreatie door de banken. Vandaar ook
dat hij bij het eerste een vergelijking met de circulatiebank
maakt.

Ziet men in het wettelijk vaststellen van een minimum-
kaspercentage uitsluitend een middel om niet in een illiquide
positie te geraken en men meent dat een bepaalde kasvoor-
raad daarvoor de waarborg is, dan is zoo'n percentage het
doel en moet het vast zijn (wanneer men althans slechts reke-
ning houdt met een statische maatschappij). Dan is het ook
juist om een rente- en open-markt-politiek te zien als de

nniddelen om dit te bereiken.

Echter is de maatschappij niet statisch en dus is een bepaald,
eens en voor ahijd vastgesteld, kaspercentage geen waarborg
tegen illiquiditeit. Dit geldt ook voor de circulatiebanken.
Daarvoor heeft men in de meeste landen een bepaald dek-
kingspercentage voorgeschreven in een tijd, waarin men de
circulatiebank wilde binden (van bet vrijlaten had men
onaangename ervaringen) en dan was dit het beste stelsel
wat men toen bedenken kon, beter althans dan het vast-
steUen van een absoluut maximum. Maar daarmede is
niet gezegd dat dit principe juist is. De tijd heeft geleerd
dat een dergelijke dekking in rustige tijden niet noodig
(namelijk om te voorkomen dat de bank door groote goud-
afvloeiingen in moeilijkheden raakt, wat — om dit te voor-
komen — toch de traditioneele doelstelling is) en in onrustige
tijden niet voldoende is. Vandaar ook dat in die tijden een
veel hooger percentage in goud wordt aangehouden. Aan
een beroep op de circulatiebank, dat ook daar een vaste
dekking is voorgeschreven, hechten wij daarom geen waarde.

Beschouwt men echter de dekkingspercentages, trouwens
de geheele geldpolitiek, als een middel om het conjunctuur-
verloop te egahseeren, dan is ons verschil van meening met
Prof. Vogel nog grooter. In dat geval zijn wisselende kas-
Percentages (ook voor de circulatiebank, zoo men een dekking
in goud wenscht voor te schrijven) nog meer noodzakelijk.
Wij hebben dit hierboven reeds betoogd. In verband met

-ocr page 76-

den laatsten zin van het eerste citaat van Prof. Vogel merken
wij nog op dat wij niet wisselende kaspercentages aanbevelen
in plaats van, maar naast een disconto- en deviezen-
politiek.')

Wat het tweede citaat van Prof. Vogel betreft, hierover
nog twee opmerkingen.

Ten eerste dat door verhooging van het kaspercentage de
geldvoorraad niet zou verminderen, daar het geld immers
reeds in het verkeer is. Verhooging van het percentage zal
in ieder geval tot gevolg hebben (wanneer de verhooging
voldoende is) dat een verdere uitbreiding wordt tegengegaan
en wanneer men het middel (tezamen met de andere) tijdig
toepast zal het tot een al te groote uitbreiding van het crediet-
geld niet kunnen komen.

Ten tweede de opvatting dat in groote kasvoorraden alleen
in zooverre een gevaar hgt, wanneer deze uit vluchtgelden
bestaan. Wij meenen hierboven reeds te hebben aangetoond
dat te groote excess-reserves altijd het gevaar van crediet-
overexpansie in zich dragen. Dat dit gevaar bijzonder groot
is wanneer deze extra-reserves bestaan in vluchtgelden,
geven wij Prof. Vogel gaarne toe. Evenzoo dat het niet
gewenscht is deze gelden voor gewone uitbreiding van de
credietverleening te gebruiken =). Het vraagstuk van de
„FluchtkapitaHenquot; is echter te omvattend om het hier te
bespreken. Bovendien geven de bankwetten er weinig posi-

Het lijkt ons gewenscht nog op te merken dat verhooging van
het kaspercentage geen middel van de banken is om den geldvoor-
raad in te krimpen. De banken zullen een hooger kaspercentage moeten
bereiken door middel van een rente-en/of open-markt-politiek. Voor't
contróleorgaan is het vaststellen van een minimum-kaspercentage
echter wel een middel om de banken in haar geldcreatie te beïnvloeden,
welk middel het naast de beide andere kan gebruiken. Dat genoemde
middelen niet onafhankelijk van elkaar zijn is duidelijk en eveneens
dat het contróleorgaan daarmede rekening moet houden. Een voor-
schrift tot verhooging der kaspercentages zal in 't algemeen niet ge-
paard kunnen gaan met een voorschrift tot verlaging der debetrente,
daar de banken juist een verhooging van deze rente noodig hebben
om een relatief grooteren kasvoorraad te verkrijgen.

2) Vandaar ook dat vele bankwetten op dit punt speciale voorzorgen
eischen. Meestal heeft het contróleorgaan in deze kwestie, behalve
het recht van kennisneming daarvan, groote zeggenschap.

-ocr page 77-

tieve voorschriften over. Alleen dat het contrôleorgaan
regels en beshssingen kan geven voor transacties met het
buitenland en dat voor deze transacties toestemming moet
worden gevraagd. Men zie hiervoor Hoofdstuk IV, § 4.

§ 9. Bijzondere bepahngen, speciaal negatieve
hquiditeitsvoorschriften.

In de meeste landen bestaat het verbod van het bezit van
onroerende goederen, behalve die noodig zijn voor de uit-
oefening van het eigen bankbedrijf (Finland, Polen, Zweden,
Boelgarije, Turkije). In enkele landen is het bezit van onroe-
rende goederen beperkt tot een bepaald percentage ( 20 %)
van de eigen middelen (Duitschland, Denemarken, Noor-
Wegen).

Ook de belegging in hypotheken is dikwijls gehmiteerd
of verboden.

In Argentinië is hypotheekverleening onbeperkt toege-
laten, wanneer daarvoor een speciale afdeeling is met uitgifte
van obhgatiën. Argentijnsche banken mogen geen aandeelen
van andere banken als zekerheid aannemen.

In de Vereenigde Staten mogen de National Banks eerste
hypotheek verleenen tot 50 % der waarde en voor maximaal
5 jaar, sinds 1935 in sommige gevallen tot 60 % en voor
maximaal 10 jaar. Het totaalbedrag dezer leemngen mag
niet grooter zijn dan de eigen (gestorte) middelen of wanneer
dit laatste bedrag grooter is, niet grooter dan 60 % van de
tijd-deposito's plus spaargelden. Bouwcredieten (met
een
maximum looptijd van 6 maanden) worden met onder

hypothecaire leeningen gerekend.

Ongeveer alle bankwetten bevatten een verbod voor de
banken om (direct of indirect) deel te nemen aan den handel
in goederen.

Genoemde bepahngen gelden niet wanneer de goederen
(roerende of onroerende) of hypotheken verworven worden
door de noodzakelijkheid om vorderingen veihg te stellen.

In principe achten wij een beperking van de verleemng
van hypothecair crediet juist; depositobanken zijn met de
geschikte instellingen om op groote schaal hypotheek te
verleenen, tenzij er een speciale afdeeling is (vgl. Argentmie).

-ocr page 78-

Evenzoo is een beperking van het bezit van en den handel in
onroerende goederen met het oog op de liquiditeit wenschelijk.
In principe moet een bank zich beperken tot de eigenlijke
bankzaken.

In Polen en Roemenië bestaat het verbod om de eigen
aandeelen op te koopen, terwijl in Roemenië dat verbod

zich ook uitstrekt over beleening daarvan.

#

Uit de bepalingen omtrent de Hquiditeit zien we een
tendenz om de banken te drijven in de richting van arbeids-
verdeeling, hier sterker dan daar en ook op de eene plaats
meer consequent dan op de andere. Wij wijzen op de schei-
ding tusschen depositobanken en financieringsinstituten (in
zwakkeren graad een maximum van aandeelenbezit) en de
scheiding tusschen het deposito- en het hypotheekbedrijf.
Vooral in Amerika, waar evenals in Zwitserland, het bank-
bedrijf zich kenmerkte door veelzijdigheid, beteekent deze
splitsing een belangrijke structuurverandering. Men wilde
volledig met het verleden breken, deels om het publiek
gerust te steUen en deels ook om de overzichtelijkheid grooter
en de controle gemakkelijker te maken.

In Zwitserland is deze tendenz er eigenlijk niet. Trouwens
de Zwitsersche bankwet is als weinig ingrijpend bedoeld:
men wilde door de wet waarborgen wat al van zelf zoo
gegroeid was en daarnaast achtte men een zekere publiciteit
en controle gewenscht. Deze opvatting wordt bevestigd door
hetgeen over de Zwitsersche bankwet in het
maandbericht
van de Schweizerischer Bankverein (van April 1935, blz. 126)
geschreven werd:

„Diese Vorschriften enthalten nichts wesentlich Neues, sondern
sanktionieren vor allem das, was bisher auf dem Wege der Ver
standigung zwischen Banken und Nationalbank bereits gehandhabt
wurde; sie werde daher wenn die practische Anwendung der Grund-
satze auch im Zukunft ohne Erschwerung und Kleinichkeit erfolgt,
unbedenklich erscheinen, ins besondere da das Gesetz ausdrücklich
der Nationalbank strengstens Geheimnis über die erhabenen Mitteil-
lungen zur Pflicht macht.quot;

-ocr page 79-

HOOFDSTUK IV.

Publiciteit en Controle.

§ I. Publiciteit.

Dit is wel het deel der bankwetgeving waarover de een-
stemmigheid het grootst is. Wel verschillen de voorschriften
over de pubhciteit in dezen zin dat het aantal malen dat
gepubhceerd moet worden en de vorm waarin dit geschiedt
van land tot land uiteenloopen. maar het principe is ongeveer
overal met dezelfde stelhgheid tot uiting gebracht.

Met publiciteit bedoelen wij hier het mededeelen van de
balansen aan de centrale bank of het contróleorgaan of het
openbaar maken daarvan in de pers. Dikwijls is alleen het
eerste vereischt; het pubhceeren van de balansen in cou-
ranten of de beschikbaarstelling daarvan voor het pubhek
is voorgeschreven in Zwitserland, Roemenië, Tsjecho-Slo-
wakije. Polen en de Scandinavische landen. Wel echter
pubUceert de centrale bank dikwijls statistieken voor alle
banken tezamen (België, Duitschland).

Particuhere bankiers zijn soms van pubhcatie vrijgesteld
(Zwitserland, tenzij ze spaargelden aannemen).

Naarmate het balanstotaal grooter is, moet, in sommige
landen, vaker gepubhceerd worden. Ook hiervan is Zwit-
serland het voorbeeld en verder Duitschland. Banken met
een balanstotaal van maximum frs. 20 milhoen behoeven
in België slechts de jaarhjkscbe balans met de winst- en
verhesrekening bekend te maken; bij een balanstotaal van
frs. 20-100 milhoen is bovendien pubhcatie van een balans
aan het einde van bet eerste halfjaar vereischt; bij een balans-
totaal van meer dan frs. 100 milhoen is bovendien pubhcatie
van 3 driemaandelijksche balansen voorgeschreven

Behalve publicatie in den zin van „aan het publiek bekend
makenquot;, moeten de banken haar jaarrekeningen zenden aan de Natio-
nale Bank en op verzoek der laatste ook nog een uitvoerige halfjaar-
lijksche balans (banken met een balanstotaal van meer dan frs.
100
millioen tevens maandelijkschc overzichten).

-ocr page 80-

Het schema volgens hetwelk de balansen en de rekeningen
moeten zijn samengesteld is vanzelfsprekend voorgeschreven,
hetzij door de wet zelf, hetzij door het contróleorgaan.

In Duitschland is volgens het Reichsgesetz van 1934 voor
alle banken mededeeling van de jaarlijksche balans en de
winst- en verhesrekening aan de Reichsbank voorgeschreven').
In het algemeen moeten ook maandelijksche overzichten
worden medegedeeld, alleen banken met onbeperkte aan-
sprakelijkheid (firma's, commanditaire vennootschappen)
zijn hiervan vrijgesteld. Deze behoeven alleen de jaarlijksche
balans en de situatie op i Juni mededeelen, wanneer
althans hun balanstotaal niet grooter is dan R.M. i milhoen.
De Reichsbank is gerechtigd nadere inhchtingen ter verdui-
delijking van de balansen te vragen, terwijl zij ook beslis-
singen kan nemen met betrekking tot het pubhceeren van
statistieken.

Zeer belangrijk is de bevoegdheid van den Reichskom-
kommissar om dispensatie van de verpHchting tot pubhcatie
te verkenen. Deze functionaris heeft van dit recht reeds
een zeer ruim gebruik gemaakt. Eerst geschiedde dit met
betrekking tot de grondcredietbanken en later (begin 1935)
ook t. a.
V. andere banken De inzending van de jaarlijksche
balans is gehandhaafd, doch die van de maandelijksche
overzichten en de situatie op i Juni werd sterk verminderd.
De Reichskommissar achtte inzending van maandelijksche
overzichten alken noodzakelijk voor die credietinstellingen
die een werkelijk groot credietbedrijf op korten termijn
hebben of een omvangrijk spaarbedrijf. Hier toch alleen
kunnen van maand tot maand groote veranderingen voor-
komen. De inzending van maandelijksche overzichten werd
daarom beperkt tot die instituten waarvan de verplichtingen
op korten termijn meer dan R.M. i miUioen bedragen of
die zooveel spaargelden hebben dat deze samen met de

') In de practijk bestond deze gewoonte reeds lang. Vele crediet-
mstellingen in den vorm van N. V.'s deelden reeds sinds 1909 haar
gegevens mede aan de Reichsbank, waarvan een uittreksel in de pers
werd opgenomen. Gedurende den wereldoorlog werden deze publi-
caties onderbroken, maar zij werden in 1925 hervat. Sinds 1928 ge-
schiedde de publicatie maandelijks.

2) Vgl. „Die Bankquot; van 20 Maart 1935.

-ocr page 81-

voorgaande verplichtingen op korten termijn meer dan
R.M. lo millioen beloopen. Daarmee is het aantal maande-
lijksche overzichten dat de Reichsbank moet nazien van
± 2000 tot ± 900 teruggeloopen. Ook met betrekking tot
de balansen op
I Juni is op ingrijpende wijze dispensatie
verleend, waardoor dit aantal van ± 25000 tot ± 6000 wordt
verminderd (alleen banken met een balans-totaal van meer
dan R.M. i milhoen werden niet vrijgesteld).

De modellen worden in Duitschland opgesteld door het
Aufsichtsamt.

In Denemarken moeten de jaarlijksche balans en maan-
delijksche overzichten worden medegedeeld aan den Bank-
commissaris. De balans van Januari en 3 driemaandelijkscbe
balansen moeten tevens worden gepubhceerd in een of meer
locale bladen. De pers heeft toegang tot de vergadering van

de aandeelhouders.

In Noorwegen en Zweden zijn de voorschriften overeen-
komstig aan die van Denemarken.

In België moeten de banken haar jaarlijksche balans
plus winst- en verhesrekening en maandelijksche over-
zichten mededeelen aan de Nationale Bank. Het model van
de balansen en rekeningen wordt vastgesteld bij Koninklijk
Besluit op voorstel der Bankcommissie. De Nationale Bank
Pubhceert naar aanleiding van de ontvangen gegevens min-
stens vier maal per jaar een algemeen overzicht van de
banken. De inkleeding van dit bericht wordt bij Koninklijk

Besluit vastgesteld.

In Roemenië moeten de jaarlijksche balansen plus winst- en
verhesrekeningen (weer volgens een voorgeschreven schema)
ingediend worden bij de Kamer van Koophandel. Tevens
moet een protocol van de Algemeene Vergadering worden
ingezonden aan den Oppersten Bankraad (het contrôle-
orgaan). Van een en ander wordt mededeehng gedaan in
bet Staatsblad, in de berichten van den Oppersten Bankraad
en in een locaal blad. Maandelijksche overzichten moeten
Worden medegedeeld aan de Nationale Bank.

Wij geven deze bijzonderheden vooral weer omdat de
inzending hier ongewoon is. Het ware o.i. beter de inzen-
dingen steeds aan dezelfde instantie te doen plaats hebben
en wel aan die instantie die tevens met de controle op

-ocr page 82-

naleving der voorschriften belast is (in Roemenië is dat de
Opperste Bankraad

In Turkije moeten de jaarlijksche balansen, halfjaarlijksche
rekeningen en winst- en veriiesrekeningen volgens een voor-
geschreven schema worden ingezonden aan de Ministers van
Financiën en Economische Zaken (deze laatsten benoemen
ook de bankcontroleurs).

In Boelgarije moet de mededeeling van de jaarlijksche en
3 driemaandelijksche balansen geschieden aan de Nationale
Bank en aan den Bankraad.

In Tsjecho-Slowakije moeten de balansen (4 X per jaar)
gepubliceerd worden in de kranten die daartoe in de statuten
der N.V. zijn aangewezen, welke kranten in de inlagenboekjes
der cliënten vermeld moeten zijn. Tevens moeten de balansen
ingezonden worden aan den Minister van Financiën. Onge-
veer hetzelfde geldt in Polen.

In Italië moeten „regelmatigquot; (hetgeen niet nader in de
wet omschreven is) balansen medegedeeld worden aan het
Inspectoraat.

Zelfs Engeland heeft op het punt der publicatie reeds
voorschriften. Iedere aandeelhouder en crediteur der bank
kan tegen betaling van een gering bedrag (6 d.) een afschrift
verlangen van de halfjaarlijksche overzichten van de bank
(Companies Act van 1929).

De voorschriften omtrent de publiciteit hangen ten nauw-
ste samen met die betreffende de controle. In dit verband kan
men ze dan ook alleen beoordeelen. Is de controle opgedragen
aan de centrale bank, dan is het juist dat aan deze de mede-
deelingen worden gedaan. Oefent de Minister van Financiën 2)
de controle uit, dan moet hij inzicht in de balansen verkrijgen.
Echter is het nuttig de mededeelingen ook te doen aan de
centrale bank, ook al is dit niet het officieele contrôleorgaan,

1)nbsp;Een andere kwestie is natuurlijk of de Opperste Bankraad wel
het meest geschikte contrôleorgaan is; bij de „Controle van buiten afquot;
komen wij daarop terug.

2)nbsp;Waarom men den Minister van Financiën in verschillende
landen zoo'n belangrijke taak toekent bij de bankcontrôle en bank-
wetgeving is ons niet duidelijk, naar onze meening ligt deze werkzaam-
heid meer op het gebied van den Minister van Economische Zaken.

70

-ocr page 83-

in verband met haar positie als herdisconteeringsinstituut.
Zoo beschouwen wij dan ook de voorschriften in dezen geest
in de verschillende landen.

Hoewel in het algemeen mededeeling van balansen aan
het controle-instituut (met controle daarvan) wel voldoende
zal zijn, lijkt ons beschikbaarstelling daarvan voor het pubhek
ook gewenscht, hetzij dat men pubhcatie in de pers voorschrijft,
hetzij dat de chënten tegen een gerhige betaling een afschrift
kunnen krijgen. Voor de banken zal dit wel geen bezwaar
opleveren, daar zij meestal toch hun balansen in de pers
openbaar maken. Het belang van een wettelijk voorschrift
in dezen is echter dat men thans aan de balansen meer waarde
kan hechten wegens de controle en de strenge strafmaat-
regelen tegen onjuiste pubhcaties. Wel zou kunnen worden
bepaald dat de pubhcatie ten behoeve van het pubhek niet
zoo gedétailleerd behoeft te zijn als voor het contróleorgaan;
men zou twee verschiUende schema's kunnen voorschrijven.

De pubhcatie moet niet te wemig frequent zijn, anders
verhest zij veel van haar waarde (men denke bijvoorbeeld
aan „window dressingquot;) en behoorlijk gedétaiUeerd. Dit
laat in verschillende bankwetten wel iets te wenschen over.
De verificatie der balansen kan wegens de groote werkzaam-
heden niet zoo dikwijls gebeuren, maar dit is geen bezwaar
wanneer het onderzoek maar op willekeurige tijdstippen
plaats vindt.

§ 2. De samensteUing en bevoegdheid der bankorganen
en de verantwoordelijkheid der leiders.

Meestal zijn voor credietinsteUingen, althans wanneer zij
den N.V.-vorm hebben, verschillende organen voorge-
schreven: Algemeene Vergadering van Aandeel-
houders, de daaruit gekozen Raad van Toezicht (Com-
missarissen) en de Directie. Ook t.a.v. de organen acht
men de gewone voorschriften voor de N.V. niet streng genoeg.
Bij de bespreking van de bijzonderheden zal dit nog nader
blijken.

In Duitschland beet de Raad van Toezicht: Aufsichtsrat
(of Verwaltungsrat) en de Directie: Vorstand. Precies
gelijkwaardig zijn de begrippen overigens niet, daar de

-ocr page 84-

Vorstand een grootere bevoegdheid heeft dan de Directie
bij ons en in andere landen. Ook in Tsjecho-Slowakije wordt
dit systeem gevolgd.

Een ander systeem is gehuldigd in Turkije, waar geen
strenge scheiding tusschen de Directie en den Raad van
Toezicht bestaat. De Directeur-Generaal is nl.
q.q. Hd van
den Raad van Toezicht (Beheer). Verder wordt bij iedere
bank een commissie van drie personen benoemd, bestaande
uit twee leden van den Raad van Toezicht, door den laatsten
gekozen, en den Directeur-Generaal. Deze commissie, die
op haar beurt gecontroleerd wordt door den Raad van Beheer,
oefent de directe controle op de Directie uit. Bij bepaalde
transacties moet de Directie overleg plegen met genoemde
commissie (o.m. bij groote credieten). Bij zeer groote cre-
dieten (boven 200.000 Turksche ponden) moet de Raad van
Toezicht besHssen. Het Turksche systeem vertoont dus veel
overeenkomst met het Engelsche (vgl. de genoemde com-
missie met de Board of Directors) en het Amerikaansche
systeem.

Een afwijking van de gewone drieledige indeeling ver-
toont in zekere mate ook nog Denemarken. Mogelijk is nl.
om naast den Raad van Toezicht een Representantenraad
in te stellen, die een gedeelte van de taak van eerstgenoemden
overneemt.

Dikwijls is een minimum voorgeschreven voor het aantal
leden van den Raad van Toezicht. In Polen en Finland is het
minimum-aantal 5, in Noorwegens. Evenzoo voor de Directie;
in Finland moet deze minstens 2, in Noorwegen minstens 3 en
in Zweden minstens 5 (maximaal 12) leden bevatten.

In Noorwegen moeten de deposanten in den Raad van
Toezicht vertegenwoordigd zijn. Deze Raad wordt voor ®/4
gekozen uit aandeelhouders en voor uit deposanten.

Ook voor de Directie is soms een minimum-aantal leden
voorgeschreven (Finland 2, Noorwegen 3).

Voor commissarissen en directeuren is soms ook een maxi-
mum-ambtsduur vastgesteld (voor directeuren in Zweden
max. 5 jaar; voor commissarissen in Polen max. 5 jaar).

Bijna overal bestaat het verbod om tegelijk Hd van de Di-
rectie en van den Raad van Toezicht te zijn. Dit is ook conse-
quent wanneer men het systeem van scheiding van deze

-ocr page 85-

twee organen huldigt; controleur en gecontroleerde kunnen

niet dezelfde persoon zijn.

In het algemeen is het aan de leden van de Directie verboden
om op te treden als leider of commissaris van handels- en
industrieele ondenemingen en om direct of indirect zelf
handelszaken te drijven. Met het laatste wil men speculaties
tegengaan. Het verbod om commissaris van een [indus-
trieele onderneming te zijn is uit de aard der zaak het strengste
in die landen waar het gemengde bankstelsel verboden of
beperkt is. Wij hebben er bij de behandehng daarvan reeds
het een en ander over gezegd. Het verbod strekt zich soms
ook uit over andere banken (Polen, Roemenië; niet bijvoor-
beeld in België, waar bovendien een commissariaat toege-
laten is voor hoogstens twee industrieele of handelsonder-
nemingen). In Denemarken geldt het verbod alleen voor
kleine banken, terwijl in Italië voor een dergelijke werkzaam-
heid de toestemming van het Inspectoraat vereischt is.

Wanneer een bank in een slechte toestand raakt door de
schuld (nalatigheid) van de Directie of Raad van Toezicht,
worden de leden ervan in een aantal landen persoonlijk aan-
sprakelijk gesteld voor de financieele gevolgen (Tsjecho-
Slowakije, Turkije en zeer streng in Zwitserland).

In Zwitseriand wordt geëischt dat behalve de gewone
organen een contrôleinstantie (buiten de Directie om) wordt
ingesteld. De bevoegdheden van dit orgaan moeten nauw-
keurig in de statuten of het huishoudelijk reglement der
bank omschreven worden. De leden van het contrôleorgaan
kunnen evenals de Directie hoofdelijk aansprakelijk worden
gesteld tegenover de bank zelf, de aandeelhouders en lederen
crediteur voor iedere nalatigheid door ben bedreven (het is
zelfs niet noodig dat er grove nalatigheid is).

Op de interne organisatie van de banken in Tsjecho-
Slowakije gaan we nog wat nader in, omdat deze het voor-
beeld is van een zeer strenge regeling.

In overeenstemming met het Duitsche systeem zijn er de
drie bekende organen. De Aufsichtsrat wordt gekozen door
de Vergadering van Aandeelhouders en moet s tot 7 leden
bevatten. De minderheid van de aandeelhouders heeft het
recht om vertegenwoordigd te zijn wanneer zij minstens
1/5 van bet kapitaal representeeren.

-ocr page 86-

Het salaris van de leden van den Aufsichtsrat moet in de
statuten zijn vastgelegd. Behalve dit salaris, pensioen en ver-
goeding van onkosten mogen ze geenerlei inkomen ontvangen.

Leden van den Vorstand en den Aufsichtsrat kunnen niet
zijn:

staatsfunctionarissen en nog geen vijf jaar ontslagen of
gepensionneerde staatsambtenaren,

leden van de regeering, ook niet binnen een jaar na hun
aftreden,

leden van het parlement,

personen die reeds deel uitmaken van 15 andere Aufsichts-
raten.

Van den Aufsichtsrat zijn verder nog uitgesloten:

leden van den Vorstand of beambten in actieven dienst der
bank,

leden van den Vorstand of den Aufsichtsrat van een onder-
neming welke van de bank afhankelijk is of waarvan de bank
afhankelijk is.

Aufsichtsrat en Vorstand moeten een reglement van orde
maken voor de directeuren, welke regeling moet worden
goedgekeurd door den Minister van Financiën.

Banken met meer dan 25 employés moeten een speciale
controledienst instellen. Dit orgaan wordt samengesteld
door den Vorstand onder goedkeuring van den Aufsichtsrat.
De taak van het contróleorgaan is om na te gaan of de
operaties van de bank in overeenstemming zijn met de
wet, de statuten en de beshssingen van den Raad van Aan-
deelhouders. Het orgaan geeft doorloopend mondehnge
berichten aan den Vorstand en periodiek schriftelijke aan
den Aufsichtsrat. De leden van het contróleorgaan mogen
zich uitsluitend daarmee bezighouden en dus niet deelnemen
aan het gewone bankbedrijf.

De arbeidscontracten voor deleden van den Vorstand en de
voornaamste beambten kunnen niet voor langer dan 2 jaar ge-
sloten worden. Worden ze voor onbepaalden tijd aangegaan dan
moet er een opzeggingstermijn van maximaal 6 maanden zijn.

De leden van den Vorstand en het personeel mogen geen
ander beroep uitoefenen. Ze mogen maximaal van 10 Auf-
sichtsraten hd zijn. De tantièmes of andere vergoedingen die
ze uit dien hoofde ontvangen komen aan de bank.

-ocr page 87-

Wanneer door verliezen denbsp;%nbsp;quot;quot;quot;

kapitaal der bank verloren is. »kann ^le Bank eme Her-
abLzung der unangemessenen hohen Bezüge aus den vorhe
vereinbarten Verträgen mit den Mxtghederrj des Vorstandes
der Bank und ihren leitenden Beamten verlangen . (§ 17 b.

quot;^Wa;™:! bank in een sleehte positie -kt ^^^^^^^
leden van de Direetie en van den Raad van J«--'^
betaling gevorderd worden van alles wat zqnbsp;^^^^

ontvangen hebben gedurende den tr,d de zaken^
gingen^ndien deze functionarissennbsp;Ti ll

verwaarloosd hebben. De aansprakelijkheid,nbsp;^

uitstrekt tot de eehtgenoote van den functionaris, bh,ft bestaan

na het verlaten der bank.

Tenslotte zijn voor allerlei feiten strenge strafbepalingen

vastgesteld.

§ 3. Controle van buiten af').

Het begrip contrôle wordt in de bankwetgeving in ruimen
zin gebrurEr wordt niet alleen onder verstaan het ond-
-ken van de -^ti—^^

voorraad, onderzoeknbsp;en totale

voorgeschreven verhoud mg tussch^^^ ^^^^^^^
verpUchtingen aanwezig is, nagaan quot;nbsp;Uodîcoînnpn

enzO, maar ook het geven van voorschriften - b-hs.^^^^^^^
(opsieUen van modellen voor de balans, ve^eenen van con
cessie, vaststellen van het rentepercentage, het verleenen van
toestemming voor bepaalde credieten enz.).

De eerstqenoemde contrôle in engeren zin (bankrevis e,

DepotrrS bank examination) is dus e- -o—

werkzaamheid (hoewe^de^^^^^^^^^^^^^^

wiiTe::)!?^^^^^^^^^^^nbsp;(Bel.-' —

quot;T^ontrôle op transacties met het buitenland vindt men afzon-

ae --——
rS^^trrÄel^ ae 4onderliike landen
zal dat blijken, vooral bij Amerika.

-ocr page 88-

Met de contrôle in eersten zin zijn soms geheel andere
organen belast dan met de controle in tweeden zin, zooals in
België en Zwitserland, soms ook is er één (in Duitschland
twee) orgaan belast met de algeheele controle. De controle
in engeren zin (boekenonderzoek enz.) wordt dan door dit
orgaan onder zijn verantwoordelijkheid opgedragen aan
speciale ambtenaren, die soms een speciale afdeeling vormen
van het contróleorgaan (Tsjecho-Slowakije, Scandinavische
landen, Spanje), soms ook daarbuiten staan (Duitschland).
Wel bestaat er altijd een verband tusschen de organen met
de beide soorten van contrôle belast; het orgaan dat de
directe contrôle uitoefent moet nl. bij het constateeren van
onregelmatigheden het andere (hoogere) orgaan
waarschuwen.
Dit laatste legt dan een bepaalde beshssing aan de bank op
Wanneer in de bankwetten of in de literatuur gesproken
wordt over „contróleorgaanquot; en er zijn aparte organen
voor de beide soorten van contrôle, dan wordt meestal het
orgaan met de ruimere bevoegdheid, belast met de contrôle
in den tweeden zin, bedoeld. Wij hebben ons bij dit spraak
gebruik aangesloten. Wanneer wij dus spreken van het
contróleorgaan in België of in Duitschland, dan bedoelen
wij m het algemeen resp. de Bankcommissie en het Auf
sichtsamt of den Reichskommissar. De
andere contrôle
(boekenonderzoek enz.) zullen wij meestal aanduiden met
„contrôle in engeren zinquot; of „directe contrôlequot;. Trouwens
meestal volgt de bedoehng wel uit het verband.

De controle in ruimen zin is voor ons de belangrijkste
vooral in die landen waar het contróleorgaan zeer vérstrek-
kende bevoegdheden heeft (bijvoorbeeld in Duitschland en
Itahë). In die gevallen is de contrôle veel belangrijker dan de
inhoud van de wet zelf. Met betrekking tot Duitschland
hebben wij reeds vroeger opgemerkt dat de wet weinig
positieve voorschriften geeft, slechts hoofdlijnen, en dat
dus alles van de nadere uitwerking door het contróleorgaan
afhangt. In de meeste landen zijn de bevoegdheden van de
contróleorganen eveneens vrij ruim; minder ruim zijn ze
m België en Zwitseriand. In het laatste land omvat de con-
trôle weinig meer dan de zorg voor naleving van de wet

en het beshssen of de wet in een concreet geval van toe-
passing is.

-ocr page 89-

Niet alleen de bevoegdheden, maar ook de samenstelhng
van het contrôleorgaan vertoont in de onderscheiden landen
de noodige verschillen.

In alle landen spelen de regeering en de centrale bank bij
de samenstelhng van het contrôleorgaan een min of meer
belangrijke rol. In enkele landen wordt de contrôle uitge-
oefend door de regeering: Noorwegen (Koning), Dantzig
(Senaat); soms is het ook een deel der regeering: Boelgarije
en Finland (Minister van Financiën), Denemarken en
Griekenland (Minister van Economische Zaken), Polen
(Minister van Binnenlandsche Zaken). In Griekenland berust
het toezicht bij de rechtbanken, in Argentinië uitsluitend bij
de centrale bank (dit is bet eenige land waar de centrale bank
uitsluitend als contrôleorgaan optreedt). Meestal echter is
voor de contrôle een speciale instantie in het leven geroepen.

Wanneer de leden van deze instantie benoemd worden
door de regeering (Zwitserland) lijkt het verschil met de
contrôle door de regeering niet groot, omdat toch ook de
laatste een afzonderlijke commissie voor deze werkzaam-
heden benoemt. Toch kan dit verschil nog belangrijk zijn
wanneer de bevoegdheden t. a. v. de controle groot zijn
en de inzichten van de opeenvolgende ministers belangrijk
uiteenloopen. Wehswaar kan, bij contrôle door een aparte
instantie, een nieuwe regeering haar invloed doen gelden
bij nieuwe benoemingen in het orgaan, doch de ambtsduur
van de contrôleambtenaren is dikwijls betrekkelijk lang en
de aftreding is niet voor alle leden gelijk, zoodat deze invloed
vrij gering is. Zoo worden in Amerika de leden van den
Board of Governors of the Federal Reserve System benoemd
door den President, maar de ambtsduur der leden is
14 jaar,
terwijl iedere 2 jaar één hd aftreedt. Een nieuwe President
zal dus niet gemakkelijk wijziging in de credietpolitiek kunnen
brengen. Dit heeft natuurlijk zijn voor- en nadeelen. Prin-
cipieel is het juist dat de regeering, die tenslotte voor den
economischen toestand van het land verantwoordelijk wordt
gesteld, ook haar invloed in dezen ten volle kan doen gelden.
Temeer wanneer de credietcontróle niet alleen inhoudt
een waken tegen misstanden, maar een positieve pohtiek:
bijvoorbeeld het vaststellen van het rentepercentage en den
kasvoorraad, een en ander in verband met de conjunctuur.

-ocr page 90-

Dat men in vele landen de credietpolitiek in handen legt
van een speciale instantie, zonder verantwoordelijkheid aan
de regeering, vindt grootendeels zijn oorzaak in het feit, dat
men het monetaire probleem dikwijls als een afzonderlijk
domein ziet, een terrein waarop de regeering zich liefst niet
moet begeven, ook al wegens haar ondeskundigheid. Toch is
de monetaire politiek een onderdeel der algemeen-economi-
sche en is op z'n minst overleg gewenscht. Wanneer echter
een bepaalde gedragslijn met betrekking tot de monetaire
politiek algemeen is aanvaard, dan is er geen bezwaar de
credietcontróle op te dragen aan een speciale instantie, die
van deze beginselen overtuigd is. In dat geval zal dit zelfs
het voordeel hebben dat een grootere continuïteit gewaarborgd
wordt. Wat genoemde gedragslijn voor de monetaire politiek
betreft, bedoelen wij dat men er zich van bewust moet zijn
welk doel men met de geldcirculatie wil bereiken.

Dit hangt ook weer samen met de basis van het geldwezen.
Heeft men overal het stelsel van den gouden standaard dan
is de zaak betrekkelijk eenvoudig, daar het doel der geld-
pohtiek dan gelegen is in het handhaven der wisselkoersen.

De moeilijkheden om een richtsnoer voor de monetaire
politiek vast te stehen doen zich eigenlijk pas voor wanneer
het goud als basis van het geldstelsel wordt losgelaten. Moet
stabihsatie van het algemeen prijspeil het doel zijn (en op
basis van welk indexcijfer), stabihsatie van het gemiddeld
inkomen of het gelijk houden van den rentevoet aan de
natuurlijke rente? Ziedaar eenige punten waarover men
zal hebben te beshssen en waaraan het contróleorgaan zich
dan zal hebben te houden. Wat de keuze van het contróle-
orgaan betreft, men zal daartoe waarschijnlijk het beste de
centrale bank kunnen bestemmen. In de eerste plaats is dit
logisch omdat deze ook de overige geldcreatie in handen
heeft en centralisatie bij de geldvoorziening ten zeerste ge-
wenscht is en in de tweede plaats wegens haar positie als
herdisconteeringsinstituut. Niet het minste tenslotte omdat
men op deze wijze uiterst deskundige controleurs kan ver-
wachten.

Thans nog een enkel woord over de controle in engeren
zin en wel speciaal van den kant van de banken zelf bezien.
In het algemeen hebben de banken tegen het principe der

-ocr page 91-

contrôle geen bezwaar, alleen gaan meermalen stemmen op
tegen de practische moeilijkbeden en onkosten daaraan
verbonden'). Dit laatste is dan ook begrijpelijk wanneer
men bedenkt dat de revisie van een groote bank soms maan-
den in beslag neemt en dat er ook reeds uit anderen hoofde
meerdere contrôles moeten worden uitgevoerd (handels-
rechtelijke contrôle, belastingonderzoek, eigen contrôle enz.).
Het zou daarom aanbeveUng verdienen de werkzaamheden
zooveel mogelijk te doen samenvallen. Ook op het congres
der American Bankers Association (Oct. 1934) werd deze
meening unaniem verkondigd. Intusschen is men m Belgie
en Zwitserland dezen weg reeds opgegaan; de handels-
rechtelijke contrôle wordt daar uitgeoefend door personen
die tegelijk contróleorganen in den zin der bankwetten zijn 3).

Het is moeilijk nog verdere bijzonderheden over de con-
trôle in abstracto te geven, daarvoor loopen dyegehngen
in de verschillende landen te veel uiteen. Wij zullen daarom
thans de contrôle in eenige landen afzonderlijk bezien,
waardoor men tevens een beter inzicht in het wezen der
contrôle verkrijgt. Wij beginnen met de controle m de
Vereenigde Staten.

In de Vereenigde Staten is de contrôle, in overeen-
stemming met het geheele Amerikaansche bankwezen
afwijkend van die in andere landen. Deze afwijking uit zich
vooral in het feit dat hier een aantal contrôleinstanties naast

') Vgl. „Die Bankquot; van 8 Jan. 1936, blz. 54 (met betrekking tot

^7quot;over deze omvangrijke werkzaamheden schreef de chef v^
de knk en F-dsinspecUvan Zweden een artikel - «ka^^
Kreditaktiebolaget van Juli 1933- Wij citeeren enkele regel van ^ 5

..Eine Untersuchung in einer Grossbank, emberechnet
»•eiche Vorbereitungsarbeit, die Bearbeitung des Untersuchungsmate-
rials und der Schriftwechsel zwischen der Inspektion und der Leitung
der
Bank, der möglicherweise anlässlich der Unte^uchung statt findet
ist
eine s;hr weitläufige Prozedur, die mehrere Monate in Anspruch

nehmen kann.quot;nbsp;,nbsp;.nbsp;•

Een gedetailleerde studie over de banknbsp;.f

eenigde Staten vindt men in het werk van H^ Parker Willis J. M^
Chapman
en R. W. Robey: „Contemporary Banking , ch. XIX, XX

XXI

3) Vgl. Zahn: „Die Bankaufsichtsgesetze der Weltquot;, blz. XXVI.

-ocr page 92-

elkaar bestaan, die we achtereenvolgens zullen bezien.

De National Banks zijn van haar oprichting (1864) af
onderworpen aan het toezicht van den Comptroller of the
Currency, die deze controle uitoefent door middel van een
staf van ambtenaren. Op 31 December 1933 waren er 225
examiners (controleurs) '). Bij een getal van 6000 National
Banks, die jaarlijks minstens tweemaal gecontroleerd moeten
worden, is dit aantal niet veel te noemen (het onderzoek zal
dan wel niet zoo omvangrijk zijn als bijvoorbeeld in Zweden,
waar de controle van
één bank soms maanden in beslag
neemt). De bevoegdheden van de examiners zijn vrij groot ;
hun taak omvat meer dan het onderzoeken of de wetteii
nageleefd zijn. Zij moeten ook nagaan of de credietver-
leening gezond en safe is. Zij kunnen alle employés en leiders
onder eede hooren.

Worden er onregelmatigheden geconstateerd dan wendt
de examiner zich tot den Raad van Toezicht en woont
eventueel de vergadering van dezen bij. Tevens moet hij
er voor zorgen dat alle leiders op de hoogte worden gebracht.
Ook stek de examiner maatregelen voor om de misstanden
op te heffen, welke maatregelen meestal worden nageleefd.
Echter beeft hij, noch de Comptroller of the Currency
zelf bevoegdheid om tot nakoming van de opgelegde maat-
regelen te dwingen. Op deze wijze kunnen verkeerde prac-
tijken natuurlijk nog langen tijd voortwoekeren.

De State Banks (waaronder alle banken te rekenen zijn
die geen National Banks zijn) zijn aan de controle van een
hoogen ambtenaar (superintentant) van den betreffenden
staat onderworpen. Deze moet de boekhouding en bescheiden
van de banken onderzoeken. De bevoegdheden van den
superintendant verschillen van staat tot staat, soms zijn zij
zeer uitgebreid, soms ook volkomen onvoldoende.

Zeer belangrijk is verder de controle van het Federal
Reserve System. We zouden hier twee organen kunnen
onderscheiden: De Federal Reserve Banks die de Member
Banks controleeren en den Board of Governors die de
Federal Reserve Banks controleert. Deze controle kan
daarom zoo vruchtdragend zijn omdat de Reserve Banks,

I) Aldus Chlepner in zijn op blz. i aangehaalde artikel.

-ocr page 93-

die voor de Member Banks ais bankers' banks dienst doen.

direet belang hebben bij een goede bankpolitiek der laatsten.

Tevens kunnen zij zieh beter van de technische positie
van dezen op de hoogte stellen. De Reserve Banks worden
op haar beurt weer gecontroleerd door den Federa
Reserve Board, op welks samensteUing de staatsinvloed zeer
groot is, zoodat de contrôle weer grootendeels overheids-

Zooals reeds gezegd is, hebben denbsp;«^^^^^.k-na

trôle over de Member Banks. Deze contrôle is bi, de Banking
Act van
1933 belangrijk uitgebreid. De Reserve Banks moeten
zieh thans op de hoogte steUen van omvang en aard der
credietverleeLg door de Member Banks ô^daan.zt) moeten
nagaan of deze zich aan de voorschriften houden (bij- of

zij zich wel afscheiden van de financieringsinstituten) en of

zij speculatieve handelingen gaan

Men^ber Bank ondanks de waarschuwing van dej.eser.e

Bank toch door met een onjuiste bankpolitiek, fan

Zij haar herdisconteeringsrecht. Ook ^^--^^^l^J^ fer

Federal Reserve Board de betrokken functionarissen der

Member Banks ontslaan.nbsp;,

Hoewel dit aUes wijst op een --htsvergroot^ng van de
Reserve Banks over haar Member Ba^ks, is anderzi^s deze
invloed ook verkleind ten gunste van dennbsp;De B^ard

kreeg namelijk een grooten directen invloed op ^e Me-b^
BanL waarvan bet voornaamste is: de mogelijkheid om

van de wettelijke dekking^ercent^^^^^^^^

voor de deposito's (zie hierboven bi,

steUen van de dekking bij beurstransacties (Se^es^ E^^

change Act 1934), het vaststeUen van de maximum-rente
die dÏMembe'r Banks voor te-ij-deposito'^m^^^^^^^
goeden (voor direct opvraagbare deposito s yxnds d

Banking Act van X933 geen ^^-XT^'tTZ Ie Wn-

contrôle van alle bescheiden der Member Banks de Wen
genoemde bevoegdheid om funcüonarissen der Member
Banks te ontslaan en het vaststeUen van het n^ax^um
percentage van het eigen kapitaal en van den koers tot welken
de MeXrSanks voorschotten op effecten mogen geven
(binnen de wettehjke grenzen). Ook de -loed van d^
Board op de Reserve Banks werd vergroot. De Board heett

-ocr page 94-

daarover de algeheele controle: het recht om de leiders
te benoemen (voor een deel) en te ontslaan, de disconto-
pohtiek te bepalen, de Reserve Banks te dwingen om bepaald
papier van elkaar te disconteeren enz. Alle transacties van de
Reserve Banks met buitenlandsche bankinstelhngen zijn
aan de goedkeuring en speciale controle van den Board
onderworpen.

Verder krijgt de Board de algeheele controle over de
open-markt-pohtiek. Zooals men weet mochten de Reserve
Banks reeds vanaf haar oprichting in
1913 een open-markt-
pohtiek voeren, maar in
1933 werd dit nader geregeld
Bij de Banking Act van
1933 werd een op en-mar ke t-
eomittee ingesteld, bestaande uit
12 vertegenwoordigers
der Federal Reserve Banks (in practijk de presidenten).
Deze commissie gaf regels voor de open-markt-politiek, maar
haar beslissingen hadden geen bindende kracht. Bij de wet
van
1935 is de samenstelling en ook de bevoegdheid gewijzigd.
De commissie bestaat thans uit de leden van den Board
plus s vertegenwoordigers der Federal Reserve Banks (die
ieder een groep vertegenwoordigen), terwijl haar voor-
schriften en beshssingen thans bindend zijn voor de Reserve
Banks. De commissie staat onder leiding van den Board.
Anderzijds werd echter bij dezelfde wet bepaald dat de
Reserve Banks, met inachtneming van de regels door den
Board te stellen, voortaan alle papier voor de Member
Banks mochten disconteeren, dus ook het papier dat vroeger
niet als discontabel („ehgiblequot;) werd aangemerkt, mits tegen
een rente van i % boven de normale en voor niet langer
dan
4 maanden. Met inachtneming van de voorschriften
van den Board kan een Reserve Bank ook handelspapier
koopen van niet-Member Banks.

De samensteUing van den Board werd eveneens bij de
Banking Act van
1935 gewijzigd. De Comptroller of the

I) Feitelijk dateert de regeling der open-markt-transacties reeds
van 1922, toen de Board een commissie uit vertegenwoordigers der
Reserve Banks benoemde met het doel eenheid in deze transacties te
brengen.

Zie Dr. F. H. Repelius: „Het Federal Reserve System in de V. S quot;
blz. 206.nbsp;quot; '

-ocr page 95-

Currency en de Secretary of the Treasury die daarin
voorheen ambtshalve zitting hadden, verdwenen er uit.
Voortaan (d.w.z. na het
in-werking-treden der nieuwe
regehng op i Febr. 1936) worden alle zeven leden benoemd
door den President onder goedkeuring van den Senaat en
wel uit ieder Federal Reserve district niet meer dan een.
De benoeming geschiedt voor den tijd van 14 jaar en de
leden die een volle ambtsperiode vervuld hebben zi,n me
herbenoembaar. Iedere
2 jaar treedt een hd af word
een nieuw hd benoemd. Als overgangsbepaling geldt dat
de President, die op i Febr. 1936 den geheelen nieuwen
Board benoemd heeft, den ambtsduur van de op dezen
datum benoemden korter kon vaststeUen en wel zoo dat er
iedere
2 jaar een vacature ontstaat. Uit de leden van den
Board, voortaan genoemd „Board of Governors of the
Federd Reserve Systemquot;, benoemt de President een voor-
zitter en een vice-voorzitter voor den tijd van 4 )aar.

Wanneer we zien dat de geheele Board of Governors
benoemd wordt door den President en dat de Board weer
grooten invloed heeft op de benoeming van de leiders der
Reserve Banks, die op hun beurt de

Member Banks beheerschen, dan is men geneigd te zeggen
dat de politieke invloed op de credietcontrole --nbsp;-

De laatste conclusie is echter geenszms juist^ Door de be-
pahngen dat de benoeming der leden van den Board ge-
schiedt voor 14 jaar, deze niet herbenoembaar - - - ^
iedere
2 jaar slechts één nieuw lid benoemd ^ordt J d
Board voor een goed deel aan wisselende

onttrokken. Dit was ook de bedoehng, betgeen onder meer

^^^T^ct zegt echter uitdrukkelijk dat in deze, noch in eenige

heid van den secretaris van den Ireasury nnbsp;andere

bevoe,dhea„ bi) de« we,

vindt d7e de middelen »»«even we.ke de T'.-'V
der credietcontróle uit moet doen komen.

-ocr page 96-

volgt uit de senaatslezing der wet, luidende dat niet meer
dan 4 leden van den Board tot dezelfde politieke partij mogen
behooren (amendement van Senator Glass). In de wet is
deze beperking tenslotte niet terecht gekomen, wat vooral
voor de eerste benoeming van den nieuwen Board op
I Febr. 1936, waarbij de President alle leden tegelijk be-
noemde, van belang was. De onafhankelijkheid van de
leden van den Board tegenover de Federal Reserve Banks
en de Member Banks is gewaarborgd door de bepaling dat
de eerstgenoemden geen functies bij de Reserve of andere
banken mogen bekleeden, noch aandeelen er van mogen
bezitten. Bij de ambtsaanvaarding moeten zij onder eede
verklaard hebben dat zij aan deze vereischten voldoen.

Naast genoemde contróleorganen zijn er bij de jongste
bankwetgeving (i933-i935) nog twee gekomen: het contróle-
orgaan van de Reconstruction Finance Corporation en van
de Federal Deposit Insurance Corporation (zie blz. 37),
waarvan vooral de laatste zeer belangrijk is. Aan de Fedico
is uitdrukkelijk het recht gegeven om van de verzekerde
banken alle gegevens in te zien en te controleeren. Tevens
kan het bestuur van deze insteUing bepalen dat voor demand
deposits geen rente mag worden vergoed en welke rente
mag worden betaald op spaarinlagen en time deposits. Verder
kan zij algemeene regels voor de bankpolitiek vaststellen.
De Fedico gebruikt deze bevoegdheden „to improve the
condition of insured banks and thus to reduce the proba-
bility of collapse of large number of banks whenever a severe
recussion in business occursquot;. (Aldus schrijft het Annual
Report of F.D.I.C. over 1935; zie Commercial amp; Financial
Chronicle van 21 Nov. 1936, blz. 3221). In hoeverre de Cor-
poration daarvan zelf succes verwacht, leze men in het
volgende citaat uit hetzelfde rapport:

„The corporation however, possesses only limited powers of super-
vision of insured banks and cannot by itself assure the succes of its efforts.
Numerous problems of credit policy and of general economic develop-
ment and change lie outside its proper sphere of action or influencequot;.

Tenslotte bestaat er nog een contrôle op nieuwe emissies,
ingesteld bij de Securities Act (van Juh 1933), teneinde
de uitgifte van ondeugdelijke aandeelen tegen te gaan. Van

-ocr page 97-

aUe nieuwe emissies moe, wordennbsp;aan de

Federal Tradenbsp;Commission .X

onderworpen is. B^P^lfnbsp;emitLrende banken zijn

prospectus worden behandeia. ^nbsp;aan do

voor haar emissies verantwoordelijk; zi,nbsp;^ f

koopers aUe ^ewenschte '^Ï^Ts^Hreivi®:«^
valsche opgaven doen staan bloot aan sirax

^r:tr3erd ook een co„,r«^ den aan e„

verkoop van efccUn oP de ^^ quot; 'emSdrüf dreigde
ir\et;r:erdquot; rSa. BÜ de Secun.ies ™

Ae. (van fu'ni „34) werd '»/-^ern^Tnfere
mission in het leven geroepen, die quot;^o^tjiag

emissies geschieden volgens de voorschriften van de W
rities Act Verder moet de commissie waken ^^n v^keerde

handelsnractiiken en moet zij. in het belang van de be
nandelspractijken ennbsp;je ondernemingen wier

leggers, de ö^gevens, die haar doornbsp;^^^^^

effecten worden verhandeld, worden toeg
leeren. Ook wordt gewaakt tegen een -er^ ^

van crediet bij effectenoperaties, teemde ongezond^^^^^^

laties te verhinderen. Aan den f^d^

een maximum-voorschot vast te steilnbsp;^^^jietverleening

worden gegeven, wanneer he^ doel vannbsp;^^^

IS de aan- en verkoop van enecien.nbsp;^^^imaal ae-

de Board opgedragen het percentage (dat

geven mag worden) te verhoogen, «^ ^^^^ ƒ ^edk -

matig ach? ter verhinde.^g v^n - —

neming voor het financieren van eneci

sehen l de werking der Securiües E.chan^e Ae.

ingrijpend als men opnbsp;J

zou verwachten, daar door allerlei u y y

quot;quot;quot;nbsp;• •nbsp;met de controle op naleving der

') Dit is de commissie belas me dnbsp;^^^^^^^ ^^ ^^^^ ^^^^

anti-kartelwetgeving m de V. S. Z«het onderzoeken of door
is behalve het «aan

onjuiste aankondigingen (per advertenue, f

concurrentie wordt gevoerd.nbsp;. ^^ ^^^ het

De civiele actie is er bij ons ook reeds, zie

Burgerlijk Wetboek.

-ocr page 98-

deringsbepalingen een zeer groot deel der effecten niet onder
de controle der commissie valt

Wij wezen er reeds vroeger op dat de banken zich be-
klaagd hebben over zooveel controle en aangedrongen
hebben op vereenvoudiging. Er hebben geruchten de ronde
gedaan dat de controle van den Comptroller of the Currency
zou verdwijnen en dat daarvoor in de plaats zou komen de
controle van de Fedico, welke meer dan 95 % der banken
omvat 2). Tot dusver zijn deze geruchten echter niet be-
waarheid.

Naast genoemde officieele instanties is er ook nog de
controle uitgeoefend door sommige Clearing Houses. Vol-
gens Chlepner 3) hebben deze de beste resultaten geleverd.
Vooral het New-Yorksche Clearing House wordt door hem
geroemd. Aan deze insteUing zou het grootendeels te danken
zijn dat een met haar in relatie staande bank nog nooit is
gefailleerd

In Duitschland zijn de contróleorganen belichaamd in
het Aufsichtsamt für das Kreditwesen en den Reichskom-
missar für das Bankgewerbe. Bij het historisch overzicht
(Hoofdstuk I) hebben wij de ontstaansgeschiedenis van de
bankcontróle in Duitschland reeds geschetst, zoodat wij
thans met de omschrijving van de samenstelHng en de be-
voegdheid van de organen, zooals deze in 1934 zijn vast-
gesteld, kunnen volstaan.

Het Aufsichtsamt bestaat uit de volgende personen: de
president en de vice-president van de Reichsbank (in de-
zelfde functies), de staatssecretarissen van de Ministeries van
Financiën, Economische Zaken, Landbouw en Binnen-
landsche Zaken en een hd benoemd door den Rijkskanselier.
De president is de ziel van het college.

Uit de samensteUing ziet men dat de controle een sterk

') Zie hierover A. Wilfred May in Commercial amp; Financial Chro-
nicle van 28 Maart 1936.

2)nbsp;Zie: „Die Bankquot; van 8 Jan. 1936, blz. 54.

3)nbsp;Vgl. zijn op blz. i aangehaalde artikel.

Chlepner wordt dit ook gezegd door H. Parker
Willis m „The Banking Situationquot; (door H. Parker Willis en T. M
Chapman), blz. 511.

-ocr page 99-

breid, doch „ie, nauwkeur,9nbsp;^^ „edie.ttans-

richtlijnennbsp;r^^htdé: vquot; den Reichskommi^r,

aet,es en voor de werkzaamheden

verder het ^aspereenBSe (bmjn

meen niet, daar steeds wordt aangegev

de belemmering der quot;fnbsp;^^Lf« r„«l

borg tegen een te kleinnbsp;AU^fhangt dan ook af

verphchtingen biedt de we, f»nbsp;^k vervult,

van de wijze waarop het Auft'chtsamt zijn

De taak !an den Reictakommissar, d.enbsp;^^^

seUer benoemd wordt, is nauwkeunger^^

het aUeen al dat hijnbsp;ffl^kan de rente- en

en aanwi,„ngen v^ '^o'^fde meerderheid der crediet-

Provisievoorschritten, aoor ^nbsp;alnemeen ver-

instellingen (die ^ekartelleerd -jn) ge^ -e^^^
bindend verklaren. Bij gebreke van zulk een
de rente zelf vaststellen, onder «oedkeu^^dquot;^

siehtsamt. Ook kan hij denbsp;j^^^quot;dtt\venschehjk

vastgesteld, verlagen of verhoogen, zoo hem

voorkomt.nbsp;Reichskommissar is echter

De voornaamste taak van den Keicnbsp;^^^^^^^^

de .org voor de naleving v- de P^nbsp;balansenen

m engeren zin. Hij zorgt dat aUenbsp;mededeelen, terwijl

verdere gegevens aan de R^/^^sbannbsp;bescheiden

hij bovendien elke inhchtmg ^an yi^^gen -nbsp;^^

der banken -ag controleeren. Htnbsp;be^^^^^^nbsp;^^ ^^^^

ringen der bank (ooknbsp;^ quot;j^jf ^de aandeelhouders

het woord te voeren ook ^^nbsp;, ^^^gadering bij-

of de leden van den Raad vannbsp;Tenslotte zijn de

eenroepen en de agenda ervoor opstellen.

-ocr page 100-

transacties met het buitenland voor een goed deel aan zijn
goedkeuring onderworpen.

De controle in engeren zin (Depotprüfung) is door den
Reichskommissar in zijn „Vijfde Bekendmakingquot; opge-
dragen aan de verschillende Wirtschaftsgruppen des Kredit-
gewerbes. Dit is Reichsgruppe No. IV („Bankenquot;) van de
corporaties, waaruit het Duitsche bedrijfsleven wordt opge-
bouwd. Deze Wirtschaftsgruppen O, zeven in getal, geordend
naar den aard der verschillende credietinstelhngen, komen
grootendeels overeen met de reeds daarvoor bestaande or-
ganisaties in het bankwezen. Iedere groep wijst de voor die
groep controleerende persoon aan. Beroep door de banken
tegen de benoeming op den Reichskommissar is mogelijk.

In België is bij de bankwet een Bankcommissie in het
leven geroepen die voor de uitvoering van deze wet moet
zorgen. De commissie bestaat uit een president en zes leden,
die benoemd en ontslagen worden bij Koninklijk Besluit,'
dat mede onderteekend is door de Ministers van Justitie!
Financiën en Economische Zaken. Twee leden worden be-
noemd uit een lijst van drie personen, opgemaakt door de
vertegenwoordigers der gecontroleerde banken. Eveneens
worden twee leden benoemd uit een voordracht van drie
personen opgemaakt door de Banque Nationale de Belgique
en het Institut de Réescompte et de Garantie. ')

President en leden der Bankcommissie kunnen geen com-
missaris, directeur of gemachtigde van een bank zijn. De
ambtsduur is zes jaar; om de twee jaar treedt een derde af.
De eerste ambtsperiode is dus noodzakelijk voor twee leden
twee jaar en voor twee leden vier jaar. Welke van de zes
leden na twee jaar moeten aftreden wordt door het lot uit-
gemaakt.

Van iedere voorgenomen emissie moet aan de commissie
worden kennis gegeven. Deze laatste kan bepalen dat de

Een uitvoerige beschrijving van deze Wirtschaftsgruppen, met
vermelding van naam en kwaliteit der leiders, vindt men in „Die Bankquot;
van 23 Jan. en 6 Febr. 1935.

Dit is een overheidsinstelling die in het leven is geroepen om
m den crisistijd de credietverleening te vergemakkelijken. Vergelijk
de Reconstruction Finance Corporation in Amerika en de Akzept-
und (jrarantiebank A.G. in Duitschland.

-ocr page 101-

emissie (gedeeltelijk) op een ander

De bedoeling is om evenwicht tusschen besparmgen en
beleggingen op langen termijn te

ondanks het verbod van de Bankcommissxe toch tot ^ ern.^
J 1nbsp;l;,atste den Minister van l-inancien

over, dan kan deze laatste anbsp;^^^^ieden. Verdere

adviseeren de noteering ter beurze

sancties heeft zij niet.nbsp;cpn

De Bankcommissie moet ^ ^^ woTd^^^^^^^^^^^^
Koninklijk Besluit, waarbij de rege s w«^'»nbsp;»

volgens welke de banken haarnbsp;dit

centrale bank moeten mededeelen. Tot hef n ^s drt

Koninklijk Besluit niet vers^nbsp;^^^^

commissie een uitvoerig sctiema j «^f«

banken zich thans hebben te houden.nbsp;onaemerkt

Zooals reeds bij het onderwerp ''IX fl onder Toet
heeft de Bankcommissie de ^^^
keuring van de Mmis„

Zaken, de verhouding vast te stenennbsp;^^»nprzh'ds en

en de gemaUceliik opeisehbare vo,„

de .icht- en op kortennbsp;d wat onder

anderzijds. In de wet wordt echter met «nbsp;j

aemakl/eüjk opelschbarenbsp;quot; ^ ^^^^^^^^

de draagkracht van d.tnbsp;de verhou-

uitwerking afhangt. Ook kan ae ij

din, vaJeUen tu.chen ^e e .en ^^^^^^^^^^

totaal der verphchtingen. De Bankcomnnbsp;^^Uj-uik te

gemeend van haar bevoegdheid m dezen

moeten maken. Noch een

een minimum-verhoudingnbsp;f Jf^Jgesteld. De

het totaal der ^Pf ^^^^^daa^^^^^^^

motiveering in het Jaarverslag ^aarvanbsp;^„^^issie

wij hierboven (blz. 55)nbsp;de positie waarin

zulks niet noodig achtte m ve band rnet ^nbsp;^^^^ ^^

de banken verkeerden. Dat ditnbsp;tot-stand-komen

overeenstemming is metnbsp;Jnbsp;^^^^^^^

der wet is gezegd, merkten wij evened

(blz. 6i).

ViPt artikel van Prof. Eyskens in
') Dit schema is opgenomen m het artikel

..Economiequot; van Aug. 1936.

-ocr page 102-

Tenslotte kan de Bankcommissie met 2 3 meerderheid
op gemotiveerd voorstel van de centrale bank en gehoord
het Office de Redressement Economique en met toestem-
ming van de Ministers van Financiën en Economische
Zaken de maximum-rente voor bepaalde soorten van crediet-
operaties vaststellen. Wegens den overvloed van hquide
middelen der banken, zich uitend in een lagen rentestand,
heeft de commissie hiertoe nog niet behoeven over te gaan.

De directe controle wordt uitgeoefend door de commis-
sarissen. Als commissaris mogen voortaan alleen beëedigde
reviseuren optreden. Iedere bank, ook wanneer de rechts-
vorm geen N.V. is, moet minstens één réviseur hebben.
De reviseuren staan dus in dienst der bank, die ook het
honorarium betaalt. Deze belooning is echter vast en wordt
bepaald door de Algemeene Vergadering van Aandeel-
houders onder goedkeuring van de Bankcommissie. Behalve
dit honorarium mogen de reviseuren geen enkele belooning
van de banken ontvangen. Zij mogen in de bank ook geen
ander ambt bekleeden; verder mogen zij ook geen bezol-
digde overheidsbetrekking vervullen, noch een leidende
functie bij industrieëele of handelsondernemingen.

De groote moeilijkheid is echter welke personen voor
beëediging tot bankreviseur in aanmerking komen De
reviseuren moeten deskundig zijn (zij moeten een deskun-
digen-eed afleggen) en voldoende betrouwbaar. Voorschriften
voor de toelating tot den eed zijn
neergelegd in het Erken-
ningsreglement voor Reviseuren van
22 November 1935.
Den waarborg van deskundigheid heeft men gekleed in den
eisch dat de toekomstige réviseur een diploma van hooger
onderwijs bezit, verband houdende met de uit te oefenen
functie. Volgens Goudsmit, in zijn aangehaalde artikelen,
komt deze eisch neer op het afgestudeerd zijn aan de school
van Hooger Handelsonderwijs te Brussel (voor accountant).
Verder is vijfjaar practijk in deze richting vereischt. De Bank-
commissie beshst zonder opgave van reden of aan de eischen
voldaan is, terwijl zij in bepaalde gevallen afwijking van de
voorschriften kan verleenen.

Vgl. de artikelen van E. Goudsmit: „De Bankwet en de be-
noeming van Bankrcviseuren in Belgiëquot;, in het Maandblad voor
Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde van Febr. en Maart 1936.

90

-ocr page 103-

, . ,nbsp;rpviseur is veel uitgebreider

De werkzaamheid van ^-^jT^Zk. De reviseur moet

dan een gewoon accountantsonderzoek^ ^^^ ^nbsp;^^^^^^

voortdurend eontrole^e^^^^^^^nbsp;^^^^^ ^^^

dienst van de bank is. Hi) magnbsp;bebalve

seheiden die hij voor denbsp;vergade-
balansen en -keningen:

ringen enz.). De wet -cht dat denbsp;^^^ ^^

per aar moet geschieden, docii, znbsp;y

bedoeling da. denbsp;wij,

de.e bedoeUngnbsp;quot;nbsp;meesul nog wel een

daar de reviseur naast aeze

accountantspractijk zal hebben.nbsp;buiten de

De individueele depositorekeningen val en
eontrölebevoegdheid van ^^^nbsp;^Zn rel^^^^^

minder gelukkige bepaling is. Waar°- ^^keningen niet
die toch met zorg gekozen worden, deze

controleeren?nbsp;.nbsp;.nbsp;. uitbrengen omtrent

Eens per jaar moet de —, jf ^^^^^^^^nbsp;soliditeit

zijn bevindingen (naleving ^^t elilke v
van de debiteuren, aard dernbsp;^ ^^

der bank. terwijl hij zoo tVo^^f l^^ers moet laten
of waarschuwingen aan ^e be rokkennbsp;^^ ^^^ ^^^^^^^

hooren. Iedere drie maanden dient ^^

in bij de Bankcommissie. Vannbsp;hij han-

hem onmiddellijk kennis worden ge^e^ ir ierbUn.
delingen, die een strafbaar f^jt quot;inmaken, K
Door dit verbod wordt de
handehng acht dagennbsp;^^

Bij vermeend P^ichtsverzium van een^^^^^ ^^^ ^^^^^^

Nationale Bank op last l^J^^^l^^ek^n. Een expert
benoemen om een en ander te on
kan ook worden benoemd wannee

matigheden heeft gerapporteerd aannbsp;^^^ ^^ ^^^^^^^

Teneinde tegen tenbsp;fondsen de publieke

met de haar ter beschikking staanunbsp;je

opinie (vooral via de financ^

wet bepaald dat de ^anken^f^^ ^^^^

door openlijke advertentien. ^et doen ja 9 ^^
wijze de openbare meening m baar voor
is verboden. Om dit ^e -ntroleeren moe^
een afzonderlijk boekhouding voeren van

-ocr page 104-

giften of subsidies. Iedere maand moet een staatje met opgave
van genoemde kosten worden opgezonden aan de Nationale
Bank. Via laatstgenoemde kan de Bankcommissie er kennis
van nemen. De reviseuren hebben de instructie op de naleving
van deze bepalingen streng toe te zien.

In Zwitserland is de invloed van de overheid door middel
van haar contróleorganen op het bankwezen vrij gering.
Weliswaar zijn er ook hier twee contróleinstanties, waarvan
de eerste, de Bankcommissie, een meer uitgebreide bevoegd-
heid heeft dan de tweede, die de contrôle in engeren zin
uitoefent, doch ook de bevoegdheid van de Bankcommissie
omvat eigenlijk alleen het nemen van beshssingen, nood-
zakelijk voor de uitvoering der wet. Zij moet in een concreet
geval uitmaken of de wet van toepassing is (bijvoorbeeld
of er sprake is van een bank in den zin der wet), zij erkent
de contróleinstanties voor het bankonderzoek en beshst of
er afwijking van bepaalde voorschriften zal worden toege-
staan. In vergelijking met andere landen is haar bevoegdheid
dus klein te noemen. De Bankcommissie bestaat uit 5 leden,
die benoemd worden door den Bondsraad.

Als orgaan voor de controle in ruimeren zin moet ook
nog de Nationale Bank worden genoemd. Op de directe
crediettransacties heeft zij de meeste invloed. Vooral haar
invloed op handelingen met het buitenland is groot. Voor
bijzonderheden verwijzen wij naar de volgende paragraaf.

Wanneer een bank met een balanstotaal van meer dan
frs. 20 miUioen de rente van haar kasobligatiën wil verhoogen,
dan moet zij dit minstens twee weken van tevoren aan dé
centrale bank mededeelen. De laatste gaat dan na eenerzijds
wat de gevolgen daarvan zullen zijn met betrekking tot de
economische belangen des lands en de vorming van den
rentevoet op de kapitaal- en geldmarkt en anderzijds wat
het belang der bank in kwestie is. Indien haar dat wenschelijk
voorkomt tracht zij de bank te bewegen van haar voornemen
af te zien. Wij schrijven „bewegenquot;, daar de wet geen
sancties in dezen geeft, doch slechts spreekt van: „darauf
hmwerkenquot;. Het doel hiervan is de rente te drukken.

De contrôle in engeren zin wordt uitgeoefend door revi-
seuren, waaraan de banken haar jaarrekening moeten mede-

92

-ocr page 105-

deelen Kantonale banken, die ze f over een bevoegde
contrôleinstelUng beschikken
zijn hiervan -i^esteld Zi,
moeten daarbij nagaan of de wettelijke voorschriften in acht

^^De^TonTr^ mag alleen worden —end doo^
hngen („syndicats de révisionquot; en „sociétés fiduciaires ).
die'doo; d^ Bankcommissie erkend zijn. P-^icuhere perso^

nen zijn dus uitgesloten. Deze^^^^^^^^^^^^^^^^ TZet^
bankzaken in den ruimsten zin verrichten en m
hankehjk zijn van directie en comniissarissen de
bank en

zijn tot strenge geheimhouding verphcht. Speciaal moet de
zijn tot strenge gnbsp;^^..„tgUen tusschen de buitenlandsche

réviseur de verhouding vaststellen lunbsp;rannort

.nbsp;Unbsp;l.;; ^gt;tgt;n N V. verstaat men daaronder

worden uitgebracht, bi,nbsp;de vorderingen der

dennbsp;Raadnbsp;vannbsp;Commissarissen.nbsp;Wanneernbsp;aenbsp;y

crediteuren niet meer ^ehoo^^^
onmiddellijk kennis aan de Bankcommissie.

de reviseuren wetsovertredingen of -^ere onre^^
heden (o. m.
wanneer de helft van het kapitaa
geconstateerd, dan stellen zij een termijn ^^^^^^^
een en ander weer in orde moet zijn;
geven zij wederom kennis aan de Bankcommissie.

In Zweden is de contrôle opgedragen ^^ ^^
ü j •nbsp;rgt;fgt;74gt; bestaat
uit een Bankmspecteur

en Fondsinspectie. Dezenbsp;^ ^^^ assistent-hd

als chef, een assistent-hd voor bankzaken, e
voor zaken betreffende waardepapieren,
een
bureau-inspecteur voor bankzaken en

teur voor zaken betreffende --»quot;d^P^rn quot; e kden d^^^^
zijn nog een aantal beambten en bedienden. De leden der

Inspectie worden benoemd door de regeering.

SrSrrnbsp;^ A-, » Bea,. .«S-

-ocr page 106-

meeste besluiten alleen (niet wanneer het een punt betreft
dat op het terrein van de assistent-leden ligt, dan nemen
deze mede de beslissing). Hij kan aan den Koning de maat-
regelen voorstellen, die hem noodzakelijk lijken.

De Inspectie stelt de modellen op volgens welke de balansen
en maandelijksche overzichten moeten worden gepubliceerd.
Van de aan hen medegedeelde gegevens (balansen enz.)
maakt zij overzichten.

Ieder jaar moeten de leiding van de directie en de balansen
gecontroleerd worden door drie personen, waarvan twee
benoemd worden door de aandeelhouders en één door de
Bankinspectie. Hoewel dit dus geen controle is die geheel
van de banken zelf uitgaat, is het toch ook niet de eigenlijke
„uitwendige controlequot;. De laatste wordt door de Bankinspectie
alleen uitgeoefend en wel zooveel mogelijk minstens eens
in de twee jaar, op onregelmatige tijdstippen. De Bank-
inspectie heeft dus bij de frequentie van het onderzoek de
noodige vrijheid. In de practijk vonden de onderzoekingen
plaats met tusschenruimten van 1-3 jaar bij de groote banken;
bij de kleine is de tusschenruimte kleiner De bedoeling
is echter den termijn te verkorten.

Bij de controle door de Bankinspectie wordt niet aUeen
nagegaan of de wet is nageleefd; de geheele situatie van de
bank moet bestudeerd worden. De controleerende personen
moeten nagaan of de afschrijving voldoende is, of de waar-
deering der activa juist is (niet te hoog) en of de zekerheden
voor de credieten voldoende zijn. Verder moeten zij onder-
zoeken of een bepaalde cliënt ook reeds bij andere instel-
hngen groote bedragen heeft opgenomen en in dat geval
het crediet eventueel weigeren.

Wanneer er ernstige onregelmatigheden geconstateerd
worden, kan de Bankinspectie bepaalde maatregelen voor-
schrijven om de zaak in orde te brengen. Bij niet-nakoming
of wanneer dit laatste niet meer mogelijk is wordt aan den
Koning verzocht de concessie in te trekken.

Zijn de Inspectie en de bank het niet eens op een bepaald
punt, dan kan de zaak voorgelegd worden aan den Raad

Aldus de Bankinspecteur in Skandinaviska Kreditaktiebolaget
van Juh 1933.

-ocr page 107-

van Toezicht of aan de

De Bankinspectk ^^^^nbsp;eenmaal gebeurd,

te roepen. Met den Raad van inbsp;^^^^^^^

t.a.v.nbsp;denbsp;aandeelhoudersnbsp;nognbsp;nomt.nbsp;Mennbsp;wnbsp;^^^^^^

in uiterste gevallen toepassen, daar het anae

dan voordeel zou brengen').nbsp;TT„l;,na is de con-

In Noorwegen, Denemarken en F n^nd^ ^e^co^

tróle overeenkomstig met die m Zweden, wj

van een afzonderlijke beschrijving at.

In Spanje is een Co—iaat vo^

particuliere bankbedrijfnbsp;een regeerings-

van Financiën. Het Commissa-at^^^^^^^

commissaris en een college ^^^^^^^ Bankraad,

De regeeringscommissaris - P/quot; jequot; de Nationale Bank

terwijl leden zijn: eennbsp;van de

van Spanje (als vice-president),nbsp;^^^nbsp;van

vereenigde banken en een afgevaardigde van

advies van de ^a-^nbsp;voldoen, kunnen

Banken die aan bepaalde vnbsp;Inschrijving is

bij het Commissariaat worde^^^^^nbsp;^^^^^^^

met verphcht,nbsp;vlrdeelen en voordeden bij

schillende voordeden (hscaie v

het herdisconteeren bij ^^^ ^^

gebruiknbsp;-^tnTquot;^^nbsp;-r groot:

De bevoegdheden van netnbsp;vaststellen van de

vaststellen van eennbsp;quot; eTde deposito's

verhouding tusschen ^^^

en tusschen de realiseerbare activa ennbsp;^ ^^^ji^^^^te

korten [termijn, vaststeUen vannbsp;Ten-

voor bepaalde Oelden en de mini-^^^^^^^^

slotte kan het Commissariaat ,algemeenbsp;9nbsp;^^ ^^^^^

die, zonder de bewegingsvrijheid der banK

artikel van den Bankinspecteur, dat op bl. volledig

IS aangehaald.nbsp;..nbsp;tegengesteld aan die welke wij

De rentevoorschrrftennbsp;f ^j^fJ^^^n de uitleenrente willen

m andere bankwetten zagen, t-iaersnbsp;^^^ een maxi-

drukken en geeft daarom het controleorgaan hetnbsp;^^^^^^^^

mum vast te stellen. In Spanje is men dus blijkba
voor te lage rente.

-ocr page 108-

of den bijzonderen aard van werken van iedere ingeschreven
bank of bankier te storen, in het algemeen belang nood-
zakelijk of wenschelijk schijnenquot;.

In principe gelden de door het Commissariaat opgestelde
regels alleen voor de ingeschreven banken, maar zij kunnen
op alle banken van toepassing worden verklaard.

De controle in engeren zin moet geschieden door de
centrale bank.

In Tsjecho-Slowakije moeten alle banken met beperkte
aansprakelijkheid hd zijn van een coöperatie, die het doel
heeft om de aangesloten banken te controleeren. De coöpe-
ratie wordt op haar beurt (in tegenstelling met de overige
coöperaties daar te lande) gecontroleerd door den Minister
van Financiën '). Deze coöperatie heeft ook tot taak mede
te werken aan en van advies te dienen bij de reorganisatie,
saneering en hquidatie van banken.

De controle omvat het nagaan of de banken zich aan de
wettelijke voorschriften houden en het bestudeeren van de
algeheele handelwijze der bank, bezien vanuit het standpunt
van de zekerheid der deposanten. Voor deze controle heeft
de coöperatie een speciale afdeeHng, die onder toezicht van
den Minister van Financiën staat. De contrôleambtenaren
mogen alle bescheiden der banken inzien. Van de controle
wordt verslag uitgebracht aan den voorzitter van de be-
treffende afdeeling der controlecommissie, die den inhoud
daarvan mededeeh aan de betrokken bank (en tevens aan
den regeeringscommissaris wanneer deze aanwezig is). Worden
onregelmatigheden geconstateerd dan eischt de voorzitter van
het contrôleorgaan dat er binnen een bepaalden tijd verbetering
heeft plaats gehad. Bij verschil van meening tusschen het
contrôleorgaan en de bank, besUst de Minister van Financiën.

De leden van de contrôleafdeehng moeten van de crediet-
instellingen onafhankelijk zijn.

Het contrôleorgaan kan ook rentevoorschriften uitvaardi-
gen, die echter door de regeering moeten worden goedge-
keurd (Zinsfussgesetz van 2 Maart 1933).

Vgl. Prof. S. Borodaevsky: „La Nouvelle loi bancaire en Tché-
choslovaquiequot;, in Journal des Econ. van Juni 1932.

-ocr page 109-

In HongaHie bestaat ook ^oo^ van^^^^^

banken die als -ntröleorgaan funge^^^^^nbsp;^^^

toont veel overeenkomst met dat van l^ec
een verdere behandeling zien wi) claar

U* 1 ,r. worden de staatsinvloed
In Italië is zooalsnbsp;rbescberming van het

zeer groot. Er is j^J^^tg U ^^^ credietbedrijf
spaarwezen en voor de quot;^toeten g ^^^ ^^^^^^^ bestaande
ingesteld, dat onder gezag
nbsp;Ministers van Finan-

uit den Regeeringsehef (voorzitter) en d^ M ^^^^^ ^^^^^

eiën. Land- en Boschbouw ^ ^^ ,oor richtlijnen
ook de richtlijnen aan voor ^et I^spector ,nbsp;Centrale

van algemeenen aard moet de ComitatoCorpo^ ^^

geboord worden,

eischen van de ontwikkehng van ^^nbsp;. ^ ^j^^ede aan

van den staat en de vorming ^an spaark^ Behoudens

de credietmogehjkheden ^'^^J^/Xjtn van het Inspectoraat

deze „richtlijnenquot; zijn de bevoegdhec^en
practisch onbegrensd. U.tdrukk^k - aa^ . ^^
dragen voorschriften te gevennbsp;verphchtingen, de

houding van het eigen kapita^ ennbsp;^^ j^^erpen die wij

rente, kortom practisch

indevorigehoofdstukkenachtereenvoig ^^^^^^^^ ^^^^^^^

Het Inspectoraat zorgt «fnbsp;^ ^^„„e contrôles voor-

zin, het kan regelmatige en ^u^tengenbsp;bten, die

schrijven, welke worden uitgevoerd ^o^ ^e
daarWj zeer verstrekkende bevoegdheden hebben

De speciale aandacht verdientnbsp;^^^^^

sinds de nieuwe bankwet (i935^ quot;e

uitgeoefend door de centrale bank.nbsp;wetgeving be-

In X935 werd in Argentinië met jleenbsp;^^^^

treffende de particuliere ^a^^^S

werd tevens eennbsp;J^dLtal instellingen). ') Bij

taak hiervan uitgeoefend door ^n

het samensteUen der voorschriiten wnbsp;^^^ ^^

gevolgd van Sir Otto Niemeyer, die op

T^e bespreking hiervan door Baruch, in De Economist van

1935. blz. 189 vv.nbsp;^^

-ocr page 110-

Argentijnsche regeering door de Bank of England werd uit-
gezonden als deskundige om voorstellen te doen inzake het
Argentijnsche geld- en credietwezen.

De wet is zeer kort en treedt weinig in bijzonderheden, zij
bevat hoofdzakelijk negatieve hquiditeitsbepalingen (trans-
acties welke de banken niet mogen verrichten) en de opdracht
van de controle aan de centrale bank. Het geven van nadere
aanwijzingen wordt aan den moreelen invloed van de circu-
latiebank overgelaten.

Om te voorkomen dat de banken, door het betalen van een
hooge creditrente gedwongen worden haar uitzettingen zeer
winstgevend te doen zijn en daardoor minder sohde is
bepaald dat de rente voor zicht-deposito's 3 punten en die
voor spaar-deposito's i punt beneden de herdisconto-voet
moet liggen.

Ter uitoefening van de controle in engeren zin heeft de
centrale bank een speciale afdeehng, waarvan de inspecteurs
van tijd tot tijd de banken aan een nauwgezet onderzoek
onderwerpen. Deze ambtenaren kunnen, evenals in de
andere landen, hierbij inzage eischen van alle gegevens.
Van de bevindingen wordt verslag uitgebracht aan den
president van de circulatiebank; de directeuren mogen
daarvan alleen kennis nemen wanneer de president dit
wenschelijk acht.

Daar dus de geheele geld- en crediet-pohtiek in handen is
gelegd van de circulatiebank, is het van belang de vraag te
stellen hoe de verhouding is tusschen de laatste en de re-
geering. Deze is ongeveer als die bij ons. De centrale bank is
ook in Argentinië een particuhere instelling, behoudens dat
de regeering een deel der aandeelen bezit. Dit laatste echter
niet in die mate dat zij de leiding heeft. Van de directie be-
noemt de regeering slechts een deel der leden (de minder-
heid; de eerste leiders werden geheel door de regeering be-
noemd). De credietpohtiek hangt dus geheel van het inzicht
der directie (vooral van den president) af. Deze laatste kreeg
als opdracht om den geldvoorraad aan te passen aan den
omvang der reëele transacties. Uitbreiding of inkrimping
van zaken moet gepaard gaan met een uitbreiding of in-
krimping van het geldvolume. Den inhoud van deze instructie
bezagen wij reeds in het eerste hoofdstuk (blz. 10).

-ocr page 111-

1 wi'î reeds op waarom en
. Eenige bladzijden terug — ™ „SebatS. het meest
m welke omstandigheden wij cie cinbsp;Echter

geschikt achten om alsnbsp;^^^^^^nbsp;die

moet dan gewaarborgd zijn datnbsp;^^ regeering èn

zal worden gevoerd berust «P f^quot; ^nbsp;x). Want zou de

door de centrale bank aanvaarde quot;P^a«^nbsp;j^t

laatste de monetaire politiek ^^en volgensnbsp;^^^^

niet door de regeering wordt gedee^nbsp;^^

regelen door beiden genomen rnetnbsp;^^^ de regeering

zijn, tot nadeel van het economisch leven^Stel dat d^^^^^ ^^

bepaalde maatregelen ^eemt om denbsp;^.^^^^^i^ening

de eirculatiebank zou ter ^elf^l^r t )d de^.^^^^ ^^^
(wegens de toegenomen aanv^jnbsp;genomen door de

duidelijk dat de maatregelen ^^nbsp;bet alternatief:

ander worden teniet gedaan, w jnbsp;^^paalde instructie

of de monetaire politiek quot;^«^t volgens een b pnbsp;^^^^

door de circulatiebank gevoerd worden^d^^^^^^^^ ^^

in die politiek zeggenschap hebben, wi,
eerste mogelijkheid het meeste.nbsp;.nbsp;aan de clea-

Prof. Chlepner. die de ^^-^'^^^^fZtSu door de circu-
ringsmstituten 2), is bevreesd dat ^

latiebank deze laatste haar onafhankeUjKep ^^ Hjke

Bovendien zouden de circulatiebanken voor een

taak niet te vinden zijn.nbsp;. betrekkelijk; wil

Wat de onafhankelijkheid betreft, dit^-nbsp;(.„orLmen

men in het voorschrijven van een Pnbsp;,nbsp;bedreiging

van prijsfluctuaties ^oor monetaire 00^^^ ^^^^ ^
van de onafhankelijkheid zien, dan h ktnbsp;^^

tingquot; onvermijdelijk. Mogelijk - quot;^uurli^^^^^^

vanzelf de juiste politiek aanhangt ^^^ ^^^^ beperking,
ties onnoodig zijn, maar dan zijn j ^^^^ ^^^ dergelijke
Om ons af te vragen of de centrale u

quot;quot;quot;--..nbsp;-n de volgende regels de nadruk valt

Men begrijpt dat hier en m de gnbsp;^^ ^^ kwantitatieve

op de controle in ruimeren zin ennbsp;. ^ een dergelijke credict-

credietcontrôle. Wij gaan er hierbi) ^annbsp;j^^^van de keuze van

contrôle bestaat en bespreken naarnbsp;^^^ ^^
het orgaan. Over de

wenschelijkneiu c»nbsp;^ daarvoor het laatste

contrôle an sich spreken wij hier met, m

hoofdstuk.nbsp;.phe Banking Situationquot;.

Evenzoo H. Parker Wilhs m „me

-ocr page 112-

contrôle veel zal voelen, lijkt ons onjuist. De zorg voor den
geldvoorraad is een essentieel bestanddeel van de taak der
circulatiebank en deze kan alleen dan behoorlijk worden
uitgeoefend wanneer ook de overige geldscheppers (par-
ticuliere banken) aan haar leiding onderworpen zijn.

De bevoegdheden van het contrôleorgaan moeten vrij
ruim zijn. Wel kan men meer in de wet vastleggen (voor-
zoover de voorschriften juist zijn en zich daartoe leenen),
dan bijvoorbeeld in Duitschland het geval is, maar voor-
schriften omtrent het kaspercentage, de rente en de open-
markt-politiek moeten aan het contrôleorgaan worden over-
gelaten. Dit kan de voorschriften dan geven in overeenstem-
ming met de eischen van het oogenblik (stand der conjunc-
tuur). In het volgende hoofdstuk komen wij hierop nog terug.

§ 4. Contrôle op transacties met het buitenland.

Wij merkten reeds vroeger op dat met betrekking tot het
buitenland dikwijls speciale regels gelden.

In de eerste plaats hebben deze voorschriften betrekking
op de vestiging van buitenlandsche banken of fihalen in het
betrokken land en op de nationaliteit van de aandeelhouders.
Bij de vereischten voor de oprichting van banken zijn deze
bepalingen reeds besproken.

In de tweede plaats bestaan er in sommige landen bepa-
hngen betreffende leeningen aan en van bet buitenland,
vooral in Itahë, Vereenigde Staten, Zwitserland en Turkije.
Als algemeenen regel kunnen we wel stellen dat buitenlandsche
transacties onderworpen zijn aan de goedkeuring van het
contrôleorgaan, zooals in de vorige paragraaf hier en daar reeds
is gebleken. Dikwijls is dit niet uitdrukkelijk in de bankwet
gezegd (wel in de bovengenoemde landen), doch de bevoegd-
heden van het contrôleorgaan zijn meestal zoo ruim dat het
maatregelen in dezen geest zal kunnen nemen. Dergelijke
maatregelen zal het ook moeten nemen wanneer dat noodig
is voor het nationaal-economisch belang.

In Italië is toestemming van het Inspectoraat noodig voor
het opnemen van leeningen in het buitenland, voor kapitaal-
verstrekking aan het buitenland en voor het koopen en
verkoopen van buitenlandsche effecten.

-ocr page 113-

^ rfo Nationale Bank worden
In Zwitserland moet -n f Na^

kennis gegeven wanneer aan het ^^^^^ ^^^ ^^^^^^^

worden verstrekt van —^ f ^/quot;^^^^^.„udatie van een oude
het betreft de conversie ot de consnbsp;„„.„gedt Voor

schuld of wanneer de ^^^^^

kleinere transacties kan ^e-e meded J ^^ ^^^

bank eveneens geëischt worden,nbsp;voorwaarden

landsche transacties -rbieden ƒ van ^

afhankelijk stehen, wanneer zij dit noodig

met de nationale geldeenheid, f quot;/f^r^^de^ fan! Het
kapitaalmarkt of de economische belang^ ^ ^^^ ^^
beoordeelen der sohditeit vah buiten haar taaK _

centrale bank gedane

In Turkije mag slechts een b^Paaldnbsp;^^^^^

in het buitenland gebruikt worden. Het max
vastgesteld door de Ministeries vannbsp;^ ^„jers

mische Zaken, terwijl dit bedrag voor iedere bank

kan worden bepaald.nbsp;buitenland hebben

Turksche banken die filialen m het ^u^tenlan

mogen ook slechts een bepaald bedrag v- h^^

ter beschikking stellen van dezenbsp;^rnet de

door dezelfde ministeries vastgesteld, m over g

'iSr L^Ïkije van Buite—
kapitaal niet
gebruiken voor andere transacties d

meergenoemde ministeries ^^

geen waardepapieren koopen of beleenen die aan

beurs niet verhandeld worden.nbsp;^^-rschijnlijk om het

Het doel van deze bepalingen - J^^^'^ae Turksche
beschikbare kapitaal zooveel mogelijk aan d

industrie ten goede te doen komequot;-nbsp;Governors

In de Vereenigde Staten he^^ ^^^^^^^
het toezicht op alle t-nsac^ies van de Fnbsp;^^^^^^

met buitenlandsche banken. De öonbsp;^^^^^

vaststellen. De leiders der ^ederal Kesernbsp;^^^^ ^^^

onderhandehngen te eischen.

-ocr page 114-

Banken, die zich buitenlandsche transacties tot doel stellen,
hebben voor haar oprichting speciale toestemming noodig
van den Board, terwijl aan bepaalde eischen moet worden
voldaan. Zij kunnen geen lid zijn van het
Federal Reserve
System.

Tenslotte bepaalt de Johnson Act (van 13 April 1934) dat
niemand binnen het rechtsgebied van de Vereenigde Staten
waardepapieren mag koopen of verkoopen van of voorschotten
verstrekken aan een buitenlandsche regeering, wanneer deze
met haar betalingen aan de Vereenigde Staten ten achter is.

In de Duitsche bankwet is voor financieele transacties met
betrekking tot het buitenland het volgende bepaald (§ 34d):

„Der Reichskommissar ist befugt von allen Unternehmungen und
Personen, die ihren Wohnsitz, Sitz oder den Ort der Leitung im
Inland haben, auch wenn diese Unternehmungen und Personen
nicht das Kreditgewerbe betreiben, Angaben über den Stand ihrer
Zahlungsverpflichtungen und Zahlungsansprüche gegen Unterneh-
mungen und Personen, die ihren Wohnsitz, Sitz oder den Ort der
Leitung im Sinne der Devisengesetzgebung im Ausland haben, zu
fordern;quot;

Het wekt eenige verwondering dat in de wet niet meer
aandacht aan deze kwestie is besteed daar immers de moeilijk-
heden in het Duitsche bankbedrijf voor een groot deel ver-
oorzaakt zijn door de plotselmge terugtrekking van buiten-
landsch kapitaal. Het „fordernquot; van „Angabenquot; alleen zal
geen voldoenden waarborg voor het uitblijven van dergelijke
moeilijkheden bieden. Echter zijn de bevoegdheden van
den Reichskommissar en van het Aufsichtsamt zoo groot,
dat zij hier ook dwingende regels kunnen geven. De reden
dat deze kwestie in het Reichsgesetz über das Kreditwesen
niet nader geregeld is moet intusschen (zooeds het Deutsches
Institut Für Bankwissenschaft und Bankwesen ons meedeelde)
gezocht worden in het feit dat men dit naast de bestaande
deviezenwetgeving niet meer noodig achtte.

-ocr page 115-

hoofdstuk v.

Slotbeschouwingen; bankwetgeving en
conjunctuur.

Wanneer „ij .o. »'o. een ^^^^^ -^en^oet
bankwetten in haar geheel, dan zullen wi)

vanuit twee standpunten.nbsp;^^^^^ moeten

In de eerste plaats zuilen ^^ ^^^^^ van den indi-

bezien vanuit het standpun^ van de zeke^^ ^^^ kwaHtatieve

vidueelen belegger, dus een oogpnbsp;^^ ^^

credietcontróle Daarb, gaanbsp;inder-

bepalingen in de verschillende banKwe

daL de zekerheid voor de ^epo-^^ beoor-
In de tweede plaatsnbsp;dus uit

deelen met het oog op de conjunctuur
een oogpunt van kwantitatieve
ZuUen wij nagaan in boeverre de

schaffen om het credietvolume te doen tonbsp;^^^^^^^^

Daarna zuUen wij ^t'^rt wILdooT dan tevens het
beide punten verband bestaat, waardoor

eindoordeel gevormd wordt.

Daar wij bij de bespreking der a^ond^^

daarover meestal reeds onzenbsp;Wij^uUen

zullen wij thans niet in bi zonderbeden trede- J ^^^
slechts nagaan welke bepabngen op de -kerhnbsp;^

deposant betrekking hebbe^e^^^ _ ^^^

vergrooten, ons voor de motiveering

voorafgaande.nbsp;beantwoorden: alle in de

De eerste vraagnbsp;^\epaHngen hebben de be-

vorige bladzijden besproken bepahng ^^ ^^^^^^^^^^^^^

scherming van den spaarder tot doe ^nbsp;voorschriften

van de tweede vraagnbsp;J^J^^^e zekerheid van de

opsommen, die naar onze meening

~nbsp;•nbsp;unbsp;de wetten een kwantitatieve credietcontróle

De vraag m hoeverre ^e w^tennbsp;^^^^ besproken,

tot doel hebben, is reeds in het eerste n

-ocr page 116-

beleggers kunnen vergrooten. Daaronder rekenen wij:
verplichte reservevorming, depositoverzekering, bemoeilij-
king van leening en aan directie en personeel, sommige
negatieve hquiditeitsvoorschriften, publiciteit en de controle
in engeren zin. De eerstgenoemde voorschriften zijn van
geringere beteekenis, alleen de beide laatsten zijn van grooter
gewicht. De pubhcatie van balansen, overzichten en winst-
en veriiesrekeningen lijkt ons inderdaad zeer nuttig. Daarbij
is het dan tevens noodzakelijk dat deze gegevens aan de
werkelijkheid getoetst worden (controle). Tevens zou pubh-
catie en een behoorlijke controle de overige genoemde
voorschriften voor een goed deel overbodig kunnen maken.
En daar door de voorgestelde maatregelen de banken bij haar
werkzaamheden niet wezenlijk gehinderd worden, lijkt ons
tegen deze pubhcatie en controle geen bezwaar te bestaan.

De overige wettelijke bepahngen lijken ons voor de zeker-
heid van den spaarder van zeer weinig gewicht. Dit geldt
vooral voor het vaststellen van een minimum-kapitaal, het
maximum van de totale transacties en de concessie (hierbij
is ook de moeilijkheid bij de toepassing een punt van over-
weging). Maatregelen betreffende een maximum-voorschot
aan één debiteur, minimum-kaspercentages en het verbod
van het gemengde bankstelsel hebben niet alleen uit een
oogpunt van sohditeit betrekkelijk geringe waarde maar
zij kunnen tevens zeer nadeehge gevolgen hebben voor de
banken en het bedrijfsleven. Ook hier zou een behooriijke
pubhciteit en controle het beoogde doel beter kunnen bereiken ;
wij bespraken een en ander reeds uitvoeriger in het derde
hoofdstuk.

Thans gaan wij de wetten van het standpunt der kwanti-
tatieve credietcontrôle bezien. Voor dit doel hebben de
voorschriften over de volgende onderwerpen beteekenis:
kaspercentage, open-markt-pohtiek en rentepolitiek. Vanzelf-
sprekend moeten deze bepalingen worden gezien in verband
met de controle (in ruimeren zin); het contrôleorgaan zal

') D. w. z. indien men zich beperkt tot een zuiver kwalitatieve
credietpohtiek; men zie overigens onder het tweede punt van be-
handeling.

-ocr page 117-

deze middelen met de noodige

teeren. Met ^etreklóngnbsp;(ongelimiteerd)

dat dit percentage ^o- het -n ^^^^ vastgesteld. Dit is
hooger en lager moet kannennbsp;Amerika, waar

behalve in België en I^e ^ ^bewust is voorge-
de kwantitatieve
nbsp;j^^^teld (zie Hoofdstuk III,

schreven, zijn nog li-f^/^ -erige landen zijn de

§ 8). Evenzoo in Duitschland. In ^ejnbsp;conjunctuur

kaspercentages vast, zooaatnbsp;open-markt-

geen invloed kan wordennbsp;practisch het
pohtiek is het nog «l-hter ges^ld^

eenige land waar ^et controleorg^^^^^^^^^nbsp;^^^^^^

geldvolume kan beïnvloeden. Kentnbsp;^^^^^^

de meeste landen wel f ^ ^^fJ^Hef ^^^^^nbsp;worden

geven, doch dikwijls kan ^nbsp;„eemt ook hier

vastgesteld en geen minimum. AmeriK

een uitzonderingspositie m.nbsp;nastreven dan

Wil men een kwantitatievenbsp;_„„emde punten

zullen de meeste bankwetten op de drie gen
dus herzien of aangevuld moeten worden.

^^ ..raaa in hoeverre er tusschen
Bij de behandehng -n de v ^ redietcontrôle verband
de kwahtatieve en de kwantitatievenbsp;^^ ^^^^^^ controle

bestaat, zullen wij onsnbsp;quot;.hrijvers die deze vraag

de tweede nog noodig^ Jnbsp;wanneer

ontkennend beantwoorden. Zij zijnbsp;^^ ^

de verleende credieten stuk voornbsp;Qogenscbijnlijk

de credietpolitiek als geheelnbsp;^ quot; ^cn wil bank-

vah er voor dit standpuntnbsp;^^ ^^^ beleggingen sohde

débâcles voorkomen, welnu, ^^^cn ^^ Wanneer men echter
en hquide zijn en de zaak is 9 . ^ ^^^ ^^^^^on^en, die zich

bedenkt dat de overgroote meerdenbsp;^^nbsp;gebonden, tot

met het conjunctuurvraagstuk nnbsp;conjunc-

de conclusie komen ^at -o^^nbsp;dan is dat

tuurverscbijnsel een rol vannbsp;j^n. Iedere hausse

standpunt niet zoo hebt meer le

r»nbsp;on de leer van de klassische

X) Dit is dus het standpunt vannbsp;mits er maar

Geldschöpfung: credietverleening is steeds g

een behoorlijk onderpand is.nbsp;^^^

-ocr page 118-

kenmerkt zich door een vergrooting van den geldvoorraad,
welke gecreëerd wordt door de banken En deze ver-
meerderde geldcreatie wordt niet voorkomen door maat-
regelen van kwalitatieve credietcontrôle. De laatste biedt geen
enkelen waarborg dat het totaal der credieten niet te groot
wordt en een hausse financiert. En wanneer dan op de hausse
een crisis volgt, wat onvermijdelijk is, dan zijn alle maat-
regelen van kwalitatieve credietcontrôle voor een goed deel
waardeloos gebleken. De zekerheden voor de verleende
credieten zijn plotseling verdwenen (catastrofale daUng van
effecten en onroerende goederen, financieele achteruitgang
van borgen, enz.). Het is echter niet onmogelijk dat een
strenge kwalitatieve credietcontrôle de banken voor débâcles
behoedt, ook bij een wisselend conjunctuurverloop. Wanneer
een zeer groote zekerheid voor de te verleenen credieten
geëischt wordt en tevens een zeer liquide wijze van belegging
is voorgeschreven, dan is het mogelijk dat de banken, mits
steeds worde nagegaan of aan genoemde eischen nog is
voldaan en in het andere geval zoo noodig executiemaat-
regelen worden genomen, zich voor moeilijkheden kunnen
behoeden. Het is echter duidelijk dat bij een dergelijke
gedragslijn voor debiteuren die door een crisis in een zwakke
positie zijn geraakt niet veel consideratie te verwachten is.
Naar alle waarschijnlijkheid zullen vele credieten moeten
worden afgelost, eventueel door executie. Wehswaar blijven
dan de banken buiten groote moeilijkheden, maar voor het
bedrijfsleven en dus voor het economisch leven als geheel
wordt de toestand nog slechter. Het mag betwijfeld worden
of een dergelijke politiek aanbeveling verdient.

Wij zeiden reeds dat een kwalitatieve credietcontrôle, wil
deze de banken inderdaad tegen débâcles beveihgen ook in
tijden van neergaande conjunctuur, zeer streng zal moeten
zijn. Zoo streng, dat wij gelooven dat men hiertoe met het
oog op het bedrijfsleven, in de practijk niet licht zal overgaan.
Wij meenen dat de jongste geschiedenis ons voor deze op-
vatting een steunpunt geeft. (Nederland blijft hierbij buiten

I) Of monetaire factoren de oorzaak zijn van de conjunctuur, of
dat zij slechts een voorwaarde daarvoor vormen, moeten wij buiten
beschouwing laten, daar wij hier geen conjunctuurleer kunnen ont-
wikkelen.

io6

-ocr page 119-

, u-nbsp;om de kwalitatieve crediet-

besehouwing omdat het ^^^aa^ ^^^^^^^^^ O^^^^ks de
contrôle neergelegd m wetteUjKe ^nbsp;^^ ^^„trôle m

voorschriften omtrentnbsp;al lang golden, zijn

engeren zin die in ve^'^^dle^nbsp;moeilijkheden gekomen

in deze landen de banken mnbsp;Staten Hierbi,

Wij denken hierbij vooral aan aenbsp;j^t je toestand

sluit ook aan de opmerkingnbsp;Actoren:

der banken wordt bepaald doornbsp;toestand;

1°. den algemeen-eeonomischen en p ^^^^^ ^^^

2°. de bekwaamheid, voorzichtigheid

leiders.nbsp;, hunnen, volgens Chlepner,

AUeentegenhetsubaquot;genoemde kunn^J^^^ ^^ ^^^
bankwetten helpen. Op grond daarnbsp;toekennen. Echter ge-

een beperkte werking aan moenbsp;^^^^^^de factoren te

looven wij dat Chlepner denbsp;^al de credietpolitiek

streng scheidt. Op den pohtiekentoesw ^^^^ ^^^ ^^ ^^

wel weinig invloed kunnen ^ J 'credietcontróle.
nomische, nl. door de ^wan^^ tusschen beide soorten
Zoo komen wij dus tot betnbsp;j^et standpunt of de

van credietcontróle, thansnbsp;,j^^^ieve invloed heeft,

kwantitatieve controle op ^e^ mogelijk wordt gemaakt
Wanneer men weet dat de h^'^/banken, dan hgt het
door de creatie van
^i^^^^^el^ aeldcreatie tegen te gaan
voor de hand te trachten door dez y ^^^^^^ ^^ remmen 3).
(en in de depressie te stmaule^e^nbsp;^^^ genoemde

En in dat geval zal ^e doornbsp;Pnbsp;verminderd

factor uitgeschakeld, althans ^^ ^^ ,ele maatregelen
zijn. En zou men daarin
^^^^^^\eheel overbodig worden

van kwalitatieve credietcontrole geheel

--A .rika de contrôle in de jaren

Intusschen schijnt het dat m Amennbsp;^^^ ^ ba^

voorafgaande aan de laatste cnsis, te wen ^^ Superintendants Zie

examinions vanwege de C^mp^ollernbsp;h

H. Parker Willis en J. M. ^hapma-nbsp;Committee on Banking

XXI, waarin ook de resultaten van de of Inquiry verwerkt zi)n.
en van het Fédéralnbsp;^rü^^^ - de Revue Econ. Int.,

Zie zijn meermalen aangen
blz. 64
vv.nbsp;.nbsp;vermelden wij nog dat crediet-

3) Ter voorkoming van misve^ conjunctuur te beïnvloeden

contrôle niet het eenigenbsp;nog andere maatregelen

(wel echter een belangrijk); daarnaa

gewenscht.nbsp;jqJ

-ocr page 120-

(in de eerste plaats het verbod van het gemengde bankstelsel).
Toch zal men goed doen in ieder geval pubhciteit en controle
in engeren zin te handhaven, al zou het maar zijn als preven-
tieve maatregel.

Er zijn echter bezwaren, niet zoozeer tegen het door ons
beschreven principe '), maar bezwaren van practischen aard.
Er doen zich een aantal moeilijkheden voor, welke velen 2)
onoverkomelijk achten. In de eerste plaats de keuze van het
richtsnoer voor de credietpohtiek ; moet alleen gestreefd
worden naar een constant prijspeil (en zoo ja, op welke hoogte
moet er gestabiliseerd worden), of moeten alleen prijsfluc-
tuaties door monetaire factoren veroorzaakt worden tegen-
gegaan (en zoo ja, hoe onderscheidt men geldoorzaken
van goederenoorzaken bij veranderingen in het prijspeil).
Dan komt nog de keuze van het indexcijfer en van het
contróleorgaan. Echter valt het buiten ons bestek al deze
moeilijkheden op te noemen en te bespreken 3), wij geven
slechts een aanduiding.

Wij kunnen niet anders dan deze moeilijkheden erkennen.
Vooral omdat men nog weinig ervaring op dit gebied heeft,
zal een kwantitatieve credietcontróle met het doel om de
conjunctuur te beïnvloeden, min of meer een experiment
zijn. Gezien echter de catastrofale gevolgen die een wisselend
conjunctuurverloop met zich mee brengt en de noodzake-
lijkheid om daartegen op te treden, meenen wij dat men
zich in de toekomst aan een dergelijke kwantitatieve contrôle

') De meeste schrijvers over dit onderwerp, ook zij die tegenstan-
ders zijn van een kwantitatieve credietcontróle, erkennen de monetaire
invloeden bij de conjunctuur en zijn in principe voorstanders van de
idee om dezen factoren geen vrij spel te laten, doch door deze het
conjunctuurverloop te beïnvloeden.

2)nbsp;Bijvoorbeeld Chlepner (zie zijn serie artikelen in Bulletin d'In-
form. et de Doe. van 1935) en Weststrate (Crediet, conjunctuur, crediet-
beperking; proefschrift 1937).

3)nbsp;Chlepner geeft in een serie artikelen in BuUetin d'Information
et de Documentation (van 25 Sept., 25 Oct. en 10 Dec. 1935) het stand-
punt van verschiUende schrijvers t. a. v. deze kwestie, trouwens van
de geheele credietcontróle als middel tot conjunctuurbeheersching
weer. Wi, kunnen de lezing van deze artikelen, die een schat van
gegevens bevatten, ten zeerste aanbevelen, ook al kunnen wij de con-
clusie van den schrijver niet deelen.

-ocr page 121-

niet zal kunnen onttrekken. Wij eindigen met de hoop uit
te spreken dat de ontwikkehng van de economische weten-
schap, gepaard aan de opgedane ervaring, ons in de toekomst
in staat zal stellen het aandeel dat monetaire factoren in
het conjunctuurverloop hebben, nauwkeuriger te leeren
kennen en ons tevens den weg zal wijzen tot een politiek
die de nadeehge werking van deze factoren zal uitschakelen

I) De bespreking van de vraag hoe een credietpolitiek als door ons
geschetst, zich verdraagt met het particuliere initiatief moeten wij
achterwege laten, daar deze ons wederom te ver van ons doel zou

afvoeren.nbsp;t^ rnbsp;t^ j

Zie hierover de inleidende beschouwingen van Prof. Dr. Konrad

Mellerowicz: „Bankenaufsicht in Deutschlandquot;, in De Economist

van 1931, blz. 775 vv.nbsp;. . , .nbsp;rnbsp;.

Op sommige punten vertoonen deze beschouwingen een frappante

overeenkomst met die van W. J. Ashley: „Economic organisation of

Englandquot;, speciaal lecture VII.

-ocr page 122-

REGISTER VAN PERSONEN.

De cijfers verwijzen naar de bladzijden. Is de schrijver
in een voetnoot aangehaald, dan is dit aangegeven door het
nummer der noot in een klein cijfer achter de bladzijde
te plaatsen.

Agger.......................

Ansiaux..............................cti rei

. , ,nbsp;.....' 55

Ashley.......................jogi

Baruch.....................

Bendixen..........................

Borodeavsky................37', 96'

Bradford...................'

Chapman.................^gs 107'

Charels .....................

Chlepner . . . 6\ 8, 20^, 492, 59X, 80', 863, 1072, io8==- 3

Dauphin-Meunier.............

Döring..........................

Eccles......................................jQ

Eijskens..................... 5o^ 89'

Glass .......................

Goudsmit..........

.......... yo

Hoover......................................2

Janssen...................... ^^

Jennings.........................

Keynes...................... . i

May, A. Wilfred..................

Mellerowicz..................3' 109'

Morgenthau.................

Niemeijer..................................^^

Parker Willis..............ggz_ 107'

Repelius..................................321

Rhee, van.................... 242

Robey.......................

Roosevelt....................................j^i

Schacht.................

Schmölders................

Sommer................

2

-ocr page 123-

38^
53^

Taggert

VeTt'sw G. M..........,4-. 3lt;.-, 3-, 48'. 49;

3r

........93^' ^

. 38==, 49*, 56', 62 vv.

........ 2^

........24^

........108=

2o^ 2I^ 22S 44'. 46
. . I3^ I8^ 58^ 79'

Verwey ....
Vogel ...

Walter ....
Westerman .
Weststrate .
Wiel, van de .
Zahn.....

-ocr page 124-

quot;ji,nbsp;j ar.'«?^'nbsp;'t.^nbsp;».»'felnbsp;-liiife-;-flS

'f'

étt

.D ÏHSJBJ«,;

vr-vi'r*^ de

-ocr page 125-

STELLINGEN.

I.

Geld is een goed sui generis.

II.

VA

De pachtleer van Ricardo geeft geen inzicht in den
oorsprong en het wezen der pacht.

III.

Gebruikskapitaal (Nutzkapital) is geen naaatschappelijk
kapitaal (Sozialkapital).

IV.

De tegenwoordig bestaande elearingovereenkomsten tot
het doen van internationale betalingen ztjn nadeehg voor
de welvaart.

V.

De tegenstelling recht en macht is slechts een schijnbare.

VI.

Propageering in Nederland van de leuze Koopt Neder-
landsch productquot; is nadeehg, zoowel voor de nationale als
voor de internationale welvaart.

VII.

De begrippen geld en wettig betaalmiddel zijn naar
Nederlandsch recht niet synoniem.

-ocr page 126- -ocr page 127-

Wanneer iemand een door hem verhuurde zaak verkoop
en hij bedingt van den kooper dat deze de huur gestand za
doen' dan is een
dergehjk beding naar Romemsch recht

niet ongeldig.

IX.

De meening van Hijmans (Romemsch Zakenrecht a druk
blz. II6VV.) dat onder justa causa alsnbsp;-«r de

traditio moet worden verstaan een omstandigheid die in t
algemeen den eigendom kan doen overgaan, is onjuist.

X.

Ten onrechte beweert Cassel dat door den lagen rente-

stand de productie van kapitaalgoederen wegens de groot^^^^^

(gekapitahseerde) waarde wordt geprikkeld (Theor. Sozial-
ökonomie deel IV 4te Aufl.. blz. S^S)-

-ocr page 128- -ocr page 129- -ocr page 130-

: UFy

-ocr page 131-

• ri-

mmèm^mmBrnm

V •quot;lquot;-'

-ocr page 132-

Ut(|
î!