van het
Naar het Hoogduitsch VAN
quot;s
DOOE
een B. K. Friester, s. j.
UITGEVER.
Datcmi in IIOEFFN, hdc 16 Januarii 1881.
C. VAN ,DER VEEKENquot;,
L'ibr. Censor,
Sneipers Boek- cn Muziekdr. van Kduaud van Wees, to Bretla.
De liefde vraagt niet veel naar gronden : zij ■is zich zelve tot grond. De liefde bekommert zich niet om lof of berisping: zij vindt hare bevrediging in zich zelve. De liefde kent geene rechtvaardiging of verontschuldiging : zij houdt zich zelve voor gerechtigd en gerechtvaardigd. De liefde wil geene verklaringen geven : zij houdt zich voor alom begrepen. De liefde zoekt geene aanbeveling: zij komt terstond zelve, in de meening dat zij overal welkom is. De liefde maakt geene andere aanspraak dan dat zij ook liefde ontmoete.
De liefde nu heeft dit werk in de pen gegeven : het onderwerp van dit werk is de oneindiqe Liefde zelve, en het doel dat het wil bewerken is liefde. Dit zij geheel de voorrede van dit hoek.
Waar het ook een beminnend, of althans een voor liefde toegankelijk hart ontmoet, daar hoopt het ook op eene liefdevolle bejegening.
Op het feest van den H. Feancisctjs Xaverius, 1868.
Het hart van den raenscli is het middelpunt der leveusverrichtingen, volgens het woord van Aristoteles : »het hart is het eerste wat leeft en het laatste wat sterft.quot; (1) Het is daarenboven ook het middelpunt van geheel het zedelijk leven, voor zooverre dit zich beweegt rondom de vier grondgevoelens, namelijk: liefde, vrees, vreugde en droefheid: welke aandoeningen in het hart den zetel hebben, zooals de H. Bernardus zegt: »geheel het hart uit zich in vier gevoelens: gij neemt er in op wat gij bemint, wat gij vreest, wat vreugde en droefheid veroorzaakt.quot; (2)
Zooals deze gevoelens onnaspeurlijk zijn in hunne diepte en hoogte, in hunne breedte en lengte, zoo is ook de levensverrichting des harten, niet enkel in natuurlijk maar ook in zedelijk opzicht niet te achterhalen. De H. Laurentius Justinianus schrijft dan ook: »wat is meer onpeilbaar dan het menschelijk hart ? Zooals het zich in tallooz© geheime diepten verbergt, zoo bewoont het ook eene onbegrensde ruimte!quot; (3)
(1) Lib. de morte ct vita. (2) Serm. 2, Quadr, (3) De triumph. Christi agonc c. 18.
De reden van deze onpeilbaarheid der gevoelens ligt in hunne onmetelijkheid, en daarom is slechts het onmetelijke genoeg voor de werking des harten, zooals Hugo a S. Victore zegt.: gt;De geheele wereld is niet voldoende voor het monschelijk hart, wijl het oog niet verzadigd wordt door het zien, noch het oor door het hooren. Alle aanlokkelijkheid, en zoetheid en schoonheid der geschapene dingen kan het hart van den mensch wel treffen maar niet verzadigen.quot; (1) En de H. Augustinus bemerkt: »in deze toevallige en vergankelijke dingen kunnen wel de gevoelens van het hart des menschen gevangen gehouden worden, maar ware rust is daarin niet te vinden, dewijl dit hart van zulke waarde is dat het door het hoogste goed alleen bevredigd kan worden.quot; (2)
De mensch bezit dus in zijn hart een onmetelijk ryk, en als hij alle zijne gevoelens be-heerscht is hij een groot koning, volgens het woord van den H. Bernardus : »die zijn eigen hart bezit, bezit een groot rijk.quot; (3)
Hij zal echter deze heerschappij nooit hebben zoolang hij zondige en ongeregelde gevoelens in zijn hart laat heerschen , en dezer slaaf zoude hij wezen, al bestuurde hij ook uiterlijk landen en volken, zooals dezelfde heilige leeraar met het volste recht beweert: »hij zal niet heerschen wiens hart aan de ondeugd onderworpen is, al zoude hij ook aan het hoofd staan van steden en talrijke volkeren.quot; (4) Dan slechts zal hij
(1) Hom. 2 snp. Eccl. (2) Manual c. 25. (3) De interior dom e. 25. (4) Ibid.
6
lieerscben als hij zijn eigen hart in zijne macht heelt, en als hij de gevoelens van dat hart volgens de wetten des verstandi bestuurt, zoo-ala dezelfde H. Bernardus ons leert: »hij slechts regeert die de heerschappij over zijn hart bezit, en geheel de menigte zijner innerlijke en uiterlijke opwellingen volgens de wetten des verstands regelt.quot; (1)
Maar is dit alles volgens de wetten des verstands geregeld, dan is alles ook aan God onderworpen , op God gericht, en met God vereenigd; en hierdoor wordt het hart naar zijn laatste en hoogste doel gestierd, waarin het zijne ware gelukzaligheid zal vinden. Daarom schrijft wederom de H. Bernardus: »het hart kan niets edelers verrichten dan zich terugschenken aan Hem die het gemaakt heeft:quot; en; »gij kunt idets voortreffelijkers uitdenken dan uw hart tot hem terug te brengen, die wilde sterven opdat gij zoudt leven.quot; (2)
Om zijn hart tot God terug te brengen en het met God te vereenigen, moet de mensch het in alle gerechtigheid bewaren. Een recht-
lt;3 O
vaardig hart wordt door den H. Bonaventura volgender wij ze beschreven: »een rechtvaardig hart moet zuiver zijn als een spiegel, rijk als een schatkist, vruchtbaar als een akker en gloeiend als een oven: het moet zuiver wezen door de onschuld, rijk door den schat dei-deugden, vruchtbaar door vele goede we::ken eu gloeiend door de vurigheid der liefde.quot; (3)
(1) Ibid. (2) Epist. ad qacmdam. (3) Serm. 2 fer a post pasch.
Dit alles nu kau samengevat worden in de liefde, die de drijfveer, het richtsnoer en het einddoel van alles moet zijn; daarom is de liefde eigenlijk het leven des harten, zooals de H. Augustinus zich uitdrukt: »de liefde is het leven des harten, en het is onmogelijk dat het hart hetwelk leven wil zonder liefde is.quot; (1)
Gelijk nu slechts datgene kan branden wat met vuur in aanraking komt, zoo kan ook het hart des menschen van het vuur der liefde slechts worden ontstoken, wanneer het met de vuurzee dezer liefde, dat is, met het Goddelijk Hart van Jesus wordt in aanraking gebracht.
Het godmenschelijk Hart van Jesus Christus bevat alle ware en zuivere liefde, en het heeft met dit doel te midden der menschenharten plaats gekozen, om dezen met zijne liefde te ontsteken. Het bezit alle eigenschappen om zyn vuur metterdaad aan alle harten mede te deelen. Het is zelf model en voorbeeld, hoe de menschen moeten beminnen: en het heeft zich met dit doel in de laatste tijden in de kerk aan de menschen ter openbare en algemeene vereering geopenbaard, om de in liefde koud geworden wereld weer te ontvlammen, zooals Paus Pius IX zich uitdrukt in het decreet, waarbij hij het feest van het Goddelijk Hart in de geheele heilige kerk invoerde, en waarin hij verklaart; »dat hij den geloovigeu nieuwe beweegredenen wil geven om het gewonde Hart van Hem, die ons beminde, en in zijn bloed ons zuiverde ran onze zonden, met wederliefde te vergelden (Ij De substant dilect. c.
8
en te omvatten.quot; (1) In de behandeling van de godsvrucht tot het Goddelijk Hart onder Paus Innocentius XII, bemerkt de postulator: »gelijk de menschelijke zwakheid bij elke oefening van godsvrucht een stoffelijk voorwerp behoeft om ons, zooals de kerk zingt, door het zichtbare tot het onzichtbare te verheffen, zoo kan men, om de liefde tot onzen Heer Jesus Christus op te wekken, geen waardiger, geen voor het gevoel prikkelender of krachtiger voorwerp kiezen dan zijn aanbiddelijk Hart.quot; (2) Dit doel werd dan ook door Christus zeiven aangewezen, koen Hij de vereering van zijn Goddelijk Hart aan de Zalige Maria Margaretha Alacoque openbaarde. Dit getuigt de Zalige zelve: »Hij heeft mij verzekerd dat Hij er een bijzonder welbehagen in zoude vinden, indien men de innerlijke gevoelens van zijn Hart vereerde onder het beeld van dit Hart, zooals het mij werd getoond: en daarom heeft Hij gewild dat dit beeld openlijk werd ten toon gesteld, om zoo, gelijk Hij er bijvoegde, het ongevoelige hart des menschen te treffen.quot;
Aan deze inzichten des Heeren beantwoorden wij terwijl wij het Goddelijk Hart in zijne liefde beschouwen, en tot ditzelfde doel het Hart des Heeren voor het geloovig oog des geestes plaatsen, zooals het leefde en werkte op deze aarde, en nog altijd leeft en werkzaam is in het hoogheilig Sacrament. Dit is geheel de inhoud van dit boek.
Geve de liefde en barmhartigheid van het Goddelijk Hart van Jesus, dat het tot de ver-(1) Decret. 23 Aug. 1856. (2) Memor. Frig. Castntg.
9
wezenlijking van deze liefdevolle inzichten des Heeren bijdrage, eu hun die er den inhoud van behartigen tot het verkrijgen van zoo groote genaden behulpzaam zij. De schrijver voegt hierbij met de Zalige Maria Margaretha slechts dezen vurigen wensch : » o! welke vreugde zoude het voor mij zij n als dit Hart van mijn God-delijken Meester gekend, bemind en verheerlijkt werd! Het ware de grootste troost dien ik in mijn leven kan ontvangen, te zien dat het overal heerscht. Laten wij derhalve beminnen, maar beminnen zonder voorbehoud, zonder uitzondering : laten wij alles geven, alles ten offer brengen, om dit geluk deelachtig te worden: wij zullen alles bezitten, zoo wij het Hart van God bezitten.quot;
Ieder woord zij dus gedoopt in het kostbare bloed van het Goddelijk Hart, en dringe zoo door in het bloed van iederen lezer, opdat het rijke vruchten voortbrenge voor het eeuwige leven.
I.
i. 91-atuut- en bestem-uan- fiel êoddc tijh 2taz[' uaii-
hgn de geheele zichtbare schepping, die uit -Vai^l killöoze en meest verscheidene deelen te-staat, vormt de mensch het middelpuut. Sommige wezens bezitten, iu hunne natuur niets anders dan het zijn en de eigenschappen van het zyn, b. v. de zon, de maan en de sterren, de lucht, de aarde en het water, de steenen, de metalen en het vuur. Andere wezens bezitten, behalve het zyn, ook het leven, zooals alle gewassen, van den ceder op den Libanon, tot aan den geringsten grashalm en het viooltje der dalen. Wederom andere wezens hebben, behalve het zyn en het leven, ook nog gevoel en gewaarwording, zooals de vogelen des hemels, de dieren der aarde en de visschen des waters. Maar de mensch vereenigt dit alles in zich
11
alleen: hij heeft èu zyn, èn leven, èn gewaarwording : hij draagt de geheele stoffelijke wereld in zijn- lichaam, volgens het woord van den H. Paus Gregorius den Groote: » de mensch heeft met alle schepselen iets gemeen: hij heeft het zijn gemeen met de steenen, het leven met de hoomen, het gevoel met de dieren, het kennen met de Engelen.quot; (1)
Maar de mensch verheft zich nog oneindig ver boven alle redelooze schepselen op deze zichtbare wereld, door zijne onsterfelijke, met verstand, vrijen wil en bewustzijn toegeruste ziel, een natuurlijk en levend evenbeeld van God zeiven. De zichtbare wereld bestaat om wille van den mensch, hij heerscht er over, zooals de H. Augustinus zegt; »ten opzichte der. zinnelijke natuur worden wij door vele dieren overtroffen, maar ten opzichte van den geest, het verstand en de kennis heeft God ons boven hen verheven.quot; (2) De H. Basilius de Groote spreekt tot den mensch: »gij zijt tot vorst der schepping gekozen.quot; (3) God zelf zeide tot de eerste menschen: » groeit aan en vermenigvuldigt u, en vervult de aarde, en maakt ze u onderdanig; en heerscht over de visschen der zee en over de vogelen des hemels en over alle dieren die zich bewegen op de aarde.quot; (4) En Hij bevestigde den mensch in deze heerschappij na den zondvloed. De mensch was bij de schepping dezer zichtbare wereld het doel des Scheppers. Daarom schiep God eerst al het
(1) Hom. super Evang. Pned. Evang. (2) Do quaut. animoe c 28. (3) Hom. 10 iu Hexam. (4) Gen. I 28.
I.
i. ©t-cituut cn {v^L'muiiiiLj uan -ficA' Qoddctifo Kazt va-n-
de geheele zichtbare scliepping, die uit tallooze eu meest verscheidene doelen be-staat, vormt de mensch het middelpunt. Sommige wezens bezitten in hunne natuur niets anders dan het zijn en de eigenschappen van het zijn, b. v. de zon, de maan eu de sterren, de lucht, de aarde en het water, de steenen, de metaler. en het vuur. Andere wezens bezitten, behalve het zijn, ook het leven, zooals alle gewassen, van den ceder op den Libanon, tot aan den geringsten grashalm en het viooltje der dalen. Wederom andere wezens hebben, behalve het zijn en het leven, ook nog gevoel eu gewaarwording, zooals de vogelen des hemels, de dieren der aarde en de visschen des waters. Maar de mensch vereenigt dit alles in zich
11
alleen: hij heeft en zijn, èn leven, èn gewaarwording : hij draagt de geheele stoffelijke wereld in zijn- lichaam, volgens het woord van den H. Paus Gregorius den Groote: » de mensch heeft met alle schepselen iets gemeen : hij heeft het zijn gemeen met de steenen, het leven met do boomen, het gevoel met de dieren, het kennen met de Engelen.quot; (1)
Maar de mensch verheft zich nog oneindig ver boven alle redelooze schepselen op deze zichtbare wereld, door zijne onsterfelijke, met verstand, vrijen wil en bewustzijn toegeruste ziel, een natuurlijk en levend evenbeeld van God zeiven. De zichtbare wereld bestaat om wille van den mensch, hij heerscht er over, zooals do H. Augustinus zegt: »ten opzichte der. zinnelijke natuur worden wij door vele dieren overtroffen, maar ten opzichte van den geest, het verstand en de kennis heeft God ons boven hen verheven.quot; (2) De H. Basilius de Groote spreekt tot den mensch: »gij zijt tot vorst der schepping gekozen.quot; (3) God zelf zeide tot de eerste menschen: » groeit aan en venneaigvuldigt u, en vervult de aarde, en maakt ze u ouder-danig; en heerscht over de visschen der zee en over de vogelen des hemels en over alle dieren die zich bewegen op de aarde.quot; (4) En Hij bevestigde den mensch in deze heerschappij na deu zondvloed. De mensch was bij de schepping dezer zichtbare wereld het doel des Scheppers. Daarom schiep God eerst al het
(1) Hom. super Evang. Prted. Evang. (2) [)e quant, anirnoe c 2S. (3) Hom. 10 in Hexam. (4) Gen. I 28.
12
overige, bracht de woning van den mensch in gereedheid, voorzag ze, om het zoo uit te drukken, van alle huisraad, versierde ze, en schiep toen den mensch, opdat hij alles zoude gebruiken en bestieren. De mensch is dus de Heer. (1)
In deze zichtbare wereld is alleen de mensch in staat, en krachtens zijne natuur bestemd om den Goddelijker! Schepper met zijn verstand als de Oneindige Waarheid te kennen, met zijnen wil als het Oneindige Goed aan te hangen, met zijne verbeelding als de Oneindige Schoonheid te bewonderen, met zijn geheugen als den Onmetelijke overal te gedenken, met zijn gemoed als de Oneindig Heilige Majesteit te huldigen, met zijne vijf zintuigen in alle schepselen als de Oneindige Almacht, Wijsheid, Goedheid, Mildheid. Voorzienigheid, Heiligheid, Rechtvaardigheid, Barmhartigheid en Liefde te zoeken en te vinden en met zijn hart bovenal te beminnen. De mensch is het middelpunt van geheel de redelooze wereld. »Alles onder den hemel is om den mensch gemaakt,quot; zegt de H. Isidorus, 2gt;de mensch om zich zei ven (2) in zooverre namelijk hij niet in de schepselen, maar in den Schepper zijn doel heeft. Hij is het verbindingspunt en de schakel tusschen den Schepper en de overige zichtbare schepselen: want door den mensch vooral geschiedt wat bij den proleet Daniel geschreven staat: »prijst den Heer alle werken des Heeren, looft en
(1) R. P. Roothaan. Lib Excerc. S. P, Jgn. Fand. expl. II, 1. 3 (2) Lib. I de sum. bon. c, II. Sent. I.
13
verheft Hem boren alles in eeuwigheid.quot; (1) Hij is om God geschapen: alle andere schepselen zijn voor den mensch, maar de mensch zelf is voor God gemaakt. » Waarlijk groot is 's men-achen waarde,quot; schrijft de H. Augustinus, »wijl hij des Scheppers beeld in zich draagt, Ziju aanschijn onophoudelijk in zich zeiven ziet, en Hem voortdurend ter beschouwing tegenwoordig heeftquot; (2) En de H. Paus Gregorius «egt: » de mensch is ter beschouwing van zijnen Schepper geschapen, opdat hij altijd zijn aanschijn zoeke, en in de standvastigheid zijner liefde wone.quot; (3)
Maar in den mensch vormt het hart een der hoofdorganen, niet enkel van het lichamelijk leven, door de bereiding en den omloop des bloeds, zooals Plato zegt: »het hart is de bron der aderen en des bloeds, dat zich door zijne kanalen rijkelijk in alle deelen des lichaams uitstort(4) maar het is ook het middelpunt van het zedelijk leven, als zinnebeeld en zetel der liefde, waaruit het geheele zedelijke leven zich ontwikkelt, volgens deze vermaning des Heiligen Geestes: » bewaar uw hart met allen ijver, want daaruit komt alle leven voort.quot; (6) Onder alle schepselen in den hemel en op aarde, heeft God aan den mensch alleen een hart gegeven, dat tot beminnen geschikt, tot beminnen bestemd, welks leven liefde is, zooals de H. Thomas van Aquinen leert: «evenals het in de natuur des vuurs ligt te branden,
(1) Dan. Ill 57. (2) De spir. et anima c. 52. (8) Lib. VJII Mor. c. 10. (li In dial. Timaei. (5) Pro*. IV. 23.
14
zoo ligt het in de natuur des harten te-branden van liefde. De liefde is het leven des harten: daarom kan een hart dat leven wil niet zonder liefde zijn.quot; (1) Hart en liefde worden derhalve ook in dezelfde heteekenis ge-. nomen: en als men zeggen wil dat men iemand geheel aan zich verbonden heeft, drukt men dit met korte woorden uit door te zeggen' dat men zijn hart bezit. Het menschenhart is bijgevolg het middelpunt van ^geheel de zichtbare, wereld.
Daarom hecht God zelf, onder alle werken zijner Almacht, een geheel bijzonder gewicht aan het hart des menschen, en duidt het in de H. Schrift aan als den zetel van alle goed en kwaad, als het voorwerp van zijn welgevallen of van zijne afkeerigheid, van zijne gerechtigheid , van zijne belooning of kastijding . en voor den roensch zeiven als de bron van geluk of ongeluk voor tijd en eeuwigheid. In het hart is alles besloten: het is geheel de zedelijke mensch. Daarom staat er geschreven: »de Heer weegt de harten.quot; (2)
Want zooals God ten laatste alle schepselen tot zijne eer en verheerlijking heeft geschapen, en deze eer en verheerlijking van ieder schepsel vordert, volgens de volmaaktheid van elks natuur, zoo heeft Hij ook bij voorkeur het hart des menschen tot middelpunt zijner eer en verheerlijking bestemd, en met dit doel zelf alle harten op eene wonderbare wijze gevormd en. met mindere of meerdere voorrechten toegerust, (1) Serm. Dom. III post pascli. (2) Prov. XXI. 2.
15
opdat zij in volmaaktere harmonie in naam der geheele schepping den lof des Scheppers zouden zingen op aarde en in eeuwigheid in den hemel. De harten der menschen moeten als heilige offeraltaren zijn, waarop de wierook der eeuwige aanbidding des danke, der verzoening, der bede, der liefde, in naam van alle schepselen tot den troon van Gods heerlijkheid opstijgt, zooals Hugo a S. Victore zegt: »een hart dat tot. God gekeerd is, is een zedelijke tempel, een geheimzinnige kerk.quot; (1) Daarom staat er ook van God geschreven : » Hij heeft het hart van een ieder op eene bijzondere wijze gevormd.quot;(2)
Om deze reden is het dat God, als Hij den dienst die Hem toekomt, en de eer die Hem verschuldigd is, van den mensch vordert, zich tot het hart van den mensch wendt, en hiermede den geheelen mensch voor zich verlangt, hem toeroepende: »mijn zoon, geef Mij uw hart. quot;(3)
Daar nu het hart van den mensch door God geschapen is als het middelpunt van alle verheerlijking Gods in de zichtbare schepping, en bestemd om den geheelen mensch te zamen met de overige schepselen, in liefde te verbinden met God, die het doel en het einde van alle wezens is, heeft God, de Schepper, een onbeschrijfelijk verlangen, een onverzadelijke begeerte, een nooit te stillen honger naar het bezit en het genot van Hem, naar de vereeniging met Hem in dit menschenhart neêrgelegd, zoo-
\ 1) Oe claustro anitnic e. 17. (2) P». XXXII. 15. (8) Prov.
16
dat niets buiten Hem deze onmetelijke leegte kan vullen, zooals de H. Augustinus bemerkt; »ons hart is niet bevredigd totdat het rust in God, zijnen Schepper.quot; (1) Geef aan dit klein menschenhart alle rijkdommen dezer wereld, het is niet bevredigd: overlaad het met alle eer, met alle grootheid dezer wereld, het is niet bevredigd: laat het zich baden in alle wellusten en in alle genietingen dezer wereld, het is niet bevredigd: zeg aan dit hart: al het geschapene is het uwe, het is niet bevredigd; bouw nieuwe werelden zonder tal, hoop onmetelijke schatten en grootheid en genietingen op elkander, het is onbevredigd en blijft onbevredigd tot in eeuwigheid, totdat het quot;het Oneindige Goed bereikt, bezit en geniet: dan eerst is het bevredigd. »Het ligt iu de natuur van alle geschapen wezens,quot; aldus leert de H. Thomas, »te streven naar hunne volmaking en voltooiing: en deze wordt slechts bereikt door hunne vereenigiug met hun hoogste doel en einde. Dewijl nu het hoogste doel en einde van het hart des menschen is God in liefde te bezitten, kan het noch zijne voltooiing noch zijne volmaking, en bijgevolg geene bevrediging vinden, totdat het in de vereeniging met God zijn hoogste doel en einde bereikt heeft. »Dit is de rust des harten, zegt Hugo a S. Victore, door het verlangen in de liefde Gods te worden gevestigd.quot; (2)
Zoo heeft God de Vader reeds van natuur aan het menscheljjk hart zijne vorming en (I) Conf. c. I (2) Lib. II de anima c. 10.
17
bestemming gegeven: en als wij bij het licht dezer waarheid de diepten onzer harten doorzoeken, zullen vele zaken ons helder worden, die tot nu toe duistere geheimen voor ons waren: b. v. de leegte die ons telkens pijnigde na het genot van een aardsch genoegen: de telkens grootere onrust die wij ontwaarden na de bevrediging van eene zinnelijke begeerte: den telkens meer brandenden dorst dien wij gevoelden na elke teug bovenaardsche liefde, en de gedurige vermindering der onrust na elke verheffing boven de schepselen tot den Schepper. Zooals de magneetnaald niet in rust is maar heen en weder slingert, totdat zij naar de pool gericht is, zoo is ook ons hart buiten zijn natuurlijken toestand en neiging, zoo niet geheel zijn leven en streven óp God gericht is.
Dit is het menschenhart, zijn aard en zijne bestemming, zooals God de Vader het geschapen heeft.
God wil echter door zijne schepselen verheer-lykt worden op eene wijze zijner Goddelijke Natuur waardig, en daarom schiep Hij het Hart van Jesus, dat niet slechts een waar menschenhart, maar tegelijk ook het Hart van God, het Hart van een Godmensch zoude zijn. God zelf schiep dit Hart, zooals de Aartsengel Gabriël aan Maria verkondigde: »de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen: daarom zal ook het Heilige dat uit u zal geboren worden Gods Zoon genoemd worden.quot; (1) De zoon Gods nam in Maria de ;meuschelijke natuur aan, eene menachelijke ziel
(i) Luc. I. 35. 2
18
'en een menschelijk lichaam, zonder menschelijke persoonlijkheid: deze menschelijke ziel en dit. menschelijk lichaam nam Hij voor altijd en immer onafscheidelijk op in zijne Goddelijke Persoonlijkheid : en diezelfde menschelijke ziel en datzelfde menschelijke lichaam, dat is, de geheele menschelijke natuur vereenigde Hij zonder vermenging of ineensmelting, maar desniettemin waarlijk en wezenlijk en onafscheidelijk met zijne Goddelijke Natuur: zoodat deze mensch waarlijk God en het Woord waarlijk mensch is, en Jesus-Christus, die tegelijk waarlijk God en waarlijk mensch is, in den vollen zin des woords Godmensch wordt geheeten. Juist dit staat geschreven in het Evangelie van den H. Joannes: »en het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond.quot; (1) En dit groote geheim werd in het Concilie Toledo volgenderwijze verklaard : »wij gelooven dat in den Zoon Gods twee naturen zijn, de eene dei-Godheid, de andere der menschheid, welke de eene Persoon van Christus zoo in zich heeft vereenigd, dat noch de Godheid van de menschheid, noch de menschheid van de Godheid ooit kan worden gescheiden. Daarom is Christus volmaakt God en ook volmaakt mensch in de eenheid van één enkelen persoon: en door te zeggen dat in den Zoon Gods twee naturen zijn, willen wij evenwel niet beweren dat in Hem twee personen zijn, opdat niet, tegen ouzft bedoeling de Drievuldigheid tot eene Viervuldig-heid schijne aan te groeien. Want het Goddelijk (l) Joan. J. Ié.
19
Woord heeft niet den persoon, maar de natuur des menschen aangenomen, en in den eeuwigen Persoon der Godheid de tijdelijke zelfstandigheid des vleesches opgenomen. Evenzoo als wij gelooven dat de Vader en de Zoon en de heilige Geest van ééne Zelfstandigheid zijn, zeggen wij echter niet dat de Maagd Maria de Eenheid dezer Drievuldigheid heeft gebaard, maar slechts den Zoon die alleen onze natuur in de Eenheid van zijn Persoon heeft opgenomen. Men moet gelooven dat ook de geheele Heilige Drievuldigheid deze Mensehwording van den Zoon God» heeft bewerkt, omdat de werken der Heilige Drievuldigheid onafscheidelijk zijn. Desniettemin heeft alléén de Zoon de gestalte van den slaaf aangenomen in de enkelheid van zijn Persoon en niet in de eenheid van de Goddelijke Natuur, in datgene namelijk wat den Zoon eigen is, en niet in hetgeen der Drievuldigheid gemeenschappelijk is: en deze gestalte is met Hem tot persoonseenheid vereenigd, zóó wel te verstaan dat de Zoon Gods en de Zoon des menschen één Christus is.quot; (1) De tweede Goddelijke Persoon, het Woord Gods, heeft dus de men-schelijke natuur, dat is, de menschelijke ziel en het menschelijk lichaam aangenomen. Deze menschelijke ziel is derhalve de ziel van den tweeden Goddelijken Persoon, en dit menschelijk lichaam het lichaam van denzelfden tweeden Persoon der Heilige Drievuldigheid: en bijgevolg-is ook het Hart dezer menschelijke natuur het Hart van den Goddelijken Persoon, wijl iu (1) Codc. Tokt. XI Symbol.
20
■Christus geen menschelijke, maar alleen de Ooddelijke Persoon des Woords is: het is derhalve wezenlek en waarachtig het Hart van den Zoon Gods. Deze waarheid werd door Paus Pius VI, in de veroórdeeling der aan het geloof vijandige vergadering van Pistoie, met de volgende woorden uitgesproken: »de geloovigen Tereeren dat Hart in zooverre het het Hart van •lesus is, namelijk het Hart van den persoon des Woords, met wien het onafscheidelijk ver-eenigd is.quot; (1)
Daar men derhalve dit Hart van den persoon des Goddelijken Woords niet scheiden kan, daarom mag men ook de vereering van dit Hart niet scheiden van de vereering van den persoon des Goddelijken Woords, en men moet aan dit Hart dezelfde goddelijke eer bewijzen als aan den persoon des Woords, wijl het Zijn Hart. dat is, Gods Hart is.
Wijl verder de tweede Goddelijke Persoon onafscheidelijk is van de Goddelijke natuur, is die Goddelijke natuur ook vereenigd met alles waarmede de tweede Persoon der Drievuldigheid vereenigd is. Maar deze Goddelijke Persoon is in Christus met de menschelijke natuur, dat is met de menschelijke ziel en met het menschelijk lichaam vereenigd : bijgevolg is in Christus ook de Goddelijke natuur met de measchelijke natuur, namelijk met de menschelijke ziel en het menschelijk lichaam vereenigd. Zoo getuigt ook het concilie van Toledo: »wij gelooven dat in dezen Zoon Gods twee naturen zijn, die der (I) Const. I'll VI Auct. fid. prop. 62 Syn. Pist.
21
Godheid en die der mensclilieid, welke de ééne Persoon van Christus zóó in zich heeft ver-eenigd, dat noch de Godheid van de mensch-heid, noch de menschheid van de Godheid ooit kan worden gescheiden. Daarom is Christus volkomen God en volkomen mensch in de eenheid van een enkelen persoon.quot; (1) Eindelijk is in Christus de geheele Godheid met de geheele menschheid. dat is, met de geheele ziel en met het geheele lichaam en al deszelfs deelen ver-eenigd. Dit tracht de beroemde godgeleerde Lessius ons door de volgende gelijkenis duidelijk te maken : » Zooals het vuur geheel het ijzer doordringt en omvat, de zuiverheid en den glans die het zelf bezit er aan mededeelt, het geheel tot zich trekt en met zich vereenigt: zoo doordringt de Godheid de geheele menschelijke natuur en vereenigt zich met al hare deelen. En gelijk de vereeniging van het vuur met het ijzer zoo innig is dat men het eene van het andere moeielijk kan onderscheiden, alhoewel de onderscheiding hunner naturen en eigenschappen aanwezig blijft: zoo is ook de vereeniging des Woords met de menschelijke natuur de meest innige, zoodat de laatste door de Godheid des Woords, evenals de kool door het vuur geheel doordrongen is en straalt in den glans der Godheid: terwijl nochtans beide volkomen van elkander onderscheiden blijven bestaan. Zooals eindelijk het vuur zijne werkzaamheid aan het gloeiend ijzer mededeelt, om beurtelings de werking des ijzers in zich op te (1) Conc. Tol. XI. Symbol.
22
nemen (want men zegt dat dit ijzer gloeit, verwarmt, brandt en brand ontsteekt: en van dit vuur kan men zeggen dat bet snydt, verdeelt , doordringt, verhardt, terwijl de gebreken van bet ijzer aan bet vuur niet worden medegedeeld) zoo wordt betgeen de Godbeid toekomt aan den menscb, en betgeen de menscbbeid toekomt aan God toegescbreven: zoo nochtans dat de onvolmaaktheden van de menscbbeid op de Godheid niet kleven.quot; (1) Is derhalve de de gebeele Godheid met elk deel der menscbbeid op het innigst vereenigd, dan moet dit ook van het Hart van Christus worden volgehouden: ea dit Hart is dientengevolge een Goddelijk Hart.
Uit deze geloofswaarheid volgt nu van zelf dit andere geloofspunt, dat aan dit Goddelijk Hart niet enkel eene ondergeschikte godsdienstige vereering toekomt, zooals wij die aan heiligen of engelen bewijzen (Dulia): ook niet enkel eene meer verhevene vereering, zooals wij die aan Maria, de onbevlekte maagdelijke Moeder Gods verschuldigd zijn (Hyperdulia); maar de hoogste vereering, en wel eene waarachtig god-delijke vereering, wezenlijke aanbidding (Latria.)
Dit is het Hart van Jesus in zijne vereeniging met den persoon des Woords. Dit godmenschelijk Hart van Jesus-Christus, dit werkelijke Hart, niet enkel als zinnebeeld of gedenkteeken van de liefde des Verlossers, maar het Hart zelf dat in Christus op deze aarde klopte, dat aan bet kruis doorboord werd, dat nu in Christus (1) De div. perf. Lib, 12, c. 5.
23
ia den Hemel ïeeft en in goddelijke glorie straalt, en ook in het Allerheiligste Sacrament leeft en met ons verblijft, dit Hart dat ons altijd bemind heeft, nog bemint en altijd beminnen wil, is het voorwerp van onze godvrucht, van onze vereering, van onze liefde, van onze dankbaarheid, van ons vertrouwen, van onze huldiging, van onze verheerlijking : onze schuilplaats in gevaren, onze hulp in nood, de band onzer broederschap, de ziel van het apostolaat des gebeds: het is, als het Hart van Jesus, ook het Hart van zijn geheimzinnig lichaam, de heilige kerk; het is, als het Hart van dit lichaam ook het Hart van alle leden in dit geheimzinnig lichaam, het Hart van alle ge-loovigen : het is ook ons Hart, onze levenszon, waaruit alle licht, alle warmte, alle leven, alle wasdom, alle groei, alle voltooiing, alle glans en heerlijkheid over alle leden in het geheele lichaam der kerk wordt uitgestort.
Dit Hart van den Godmensch Jesus-Ohristus heeft de hemelsche Vader in zijne schepping-in het midden der menschenharten geplaatst, opdat alle menschenharten in vereeniging met en door dat Godmenschelijk Hart, Hem eene waarachtig waardige, goddelijke, oneindige aanbidding, dankzegging, genoegdoening en verheerlijking zouden brengen.
Het Goddelijk Hart is het bovennatuurlyk vereenigingspunt, de hemelsche levensbron, de goddelijke drijfkracht, de wonderbare bevruch-tigingskorrel, de heerlijke bloemkelk, de rijke vruchtkroon, de onuitsprekelijke zoetigheid, het
24
verkwikkende reukwerk, de verhelderende glans van alle menschenharten, het is het Hart dei-harten.
hccjt ioecfrczivA.
was door den hemelschen Vader
nd voor Zijn eeniggeboren welhe-
2. Moe §od de- ^Vadcz, fieï Mazt van
m Zoon, en zoude tot Gods Hart verheven worden. Wij moeten dus ook aannemen, dat de Vader het volgens zijne natuur zoo voortreffelijk toerustte, als Hij dit in Zijne Almacht en Wijsheid en Rijkdom en Mildheid kon verlangen en vorderen. Als nu reeds in menschenharten zulke heerlijke gaven worden aangetroffen, en deze vooral in Gods lieve Heiligen zoo uitstekend kunnen zijn, dat bij hen reinheid, beradenheid, wijsheid, moed, welwillendheid, zachtmoedigheid, barmhartigheid, edelmoedigheid , grootmoedigheid, mildheid, sterkte, getrouwheid, ootmoed, geduld, liefde en ontelbare andere voortreffelijke eigenschappen onze bewondering gaande maken, hoeveel te meer moet dan de Hemelsche Vader het Hart van Jesus met alle voorrechten, op het heerlijkste
25
hebben gesierd? Wij vinden niet alleen alle goede eu voortreffelijke eigenschappen der verschillende menschenharten in dit Hart vereenigd, en deze allen volgens de bestemming van dit Hart tot den hoogsten graad van volmaaktheid opgevoerd; in dit Goddelijk Hart werd dit alles ook tevens, wegens de vereeniging met den Persoon van den Zoon Gods, met Goddelijke gaven en voorrechten verbonden. Hier wordt ons goddelijke zuiverheid, beradenheid, wijsheid en moed ter bewondering aangeboden, goddelijke goedertierenheid, zachtmoedigheid en barmbartigheid, goddelijke adel, grootmoedigheid, mildheid en sterkte,goddelijke getrouwheid, ootmoed en geduld, goddelijke liefde en voor-treffelijkheid en heerlijkheid; en tengevolge van dit alles, eene goddelijke beminnelijkheid, welke, hoe meer zij gekend wordt, des te meer den hemel en de aarde in verrukking brengt. Want dit alles is van de Godheid opgeluisterd en doorstraald, zooals Lessius niet enkel omtrent dit Hart, maar ook ten opzichte van de geheele menschheid tracht aan te toonen op de volgende wijze: »Er is een zeer groote afstand tusschen de ziel en het vleesch des menschen. Want de ziel is een fijne, onstoffelijke, enkelvoudige , levende, zichzelve bewegende, zuivere, met verstand begaafde, onsterfelijke, onafhankelijk bestaande zelfstandigheid : het vleesch is grof, samengesteld, onrein, vuil, traag, zonder gevoel en rede en aan het bederf onderworpen. En desniettemin verheft de ziel door hare kracht en hare aanraking het vleesch, trekt het tot
26
y.ich naar boven in zelfstandige vereeniging, en uit beide ontstaat de ééne menscli. Door deze vereeniging wordt het vleesch in zekeren zin geestelijk, schoon, levend, zich zelf bewegend en aan de goederen der ziel deelachtig: zoodat alle eer aan de ziel bewezen ook tevens op het lichaam wordt overgedragen: en hier draagt niet het vleesch den geest, maar de ziel het vleesch: dit leunt op den geest als op zijn steungever, en niet omgekeerd, de ziel op het vleesch; zoodat dit laatste als tot de persoonlijkheid der ziel verheven en vereenigd optreedt. Daarenboven is een bepaald mensch, b. v. Petrus, tegelijk ziel en vleesch, of juister, bezield en vleeschelijk. Naar de ziel is hij onstoffelijk, onsterfelijk en met rede begaafd: naar het vleesch, lichamelijk, sterfelijk, redeloos enz. Eindelijk, al wat het vleesch verricht of lijdt, is de verrichting en het lijden van den bezielden mensch: en al wat de ziel verricht of lijdt wordt ook door den vleeschelijken mensch verricht en geleden. Op gelijke wijze is er ook wel, en zelfs een oneindige afstand tusschen de menschelijke en de goddelijke natuur, maar God heeft evenwel, in de kracht zijner Almacht, de menschelijke natuur tot eene oneindige hoogte boven alle schepselen kunnen verheffen, en met den Persoon des Woords, die in de menschelijke natuur en in elk van hare deelen innig en geheel tegenwoordig is, onafscheidelijk en zelfstandig kunnen verbinden en vereenigen, zoodat deze menschelijke natuur niet meer in of voor zich zelve bestond, maar ia het Woord,
27
als een aardsche tak op een hemelaclie stam, en als liet lichaam in de ziel, die het bestuurt en in wezen houdt. En hiervoor behoefde het Woord niet te veranderen, maar moest de menschheid worden verheven, tot het Woord worden opgetrokken, en eene zekere wijze van bestaan in het Woord ontvangen: eenigzins zooals bij het aantrekken en vastleggen van een stuk ijzer door een magneet, niet deze magneet, maar wel het aangetrokken ijzer eene verandering ondergaat: of zooals bij de aanneming van een lichaam door een Engel, niet de Engèl die het lichaam aanneemt, maar het lichaam dat aangenomen wordt, eene wijziging ondergaat; of zooals bij het zegelen, wel het weeke was, maar niet de stempel den indruk ontvangt; of ten laatste, zooals in het Allerheiligste Sacrament des Altaars, waar de uiterlijke gedaanten door het lichaam des Heeren dat daaronder schuilt en tegenwoordig is, zoo (als het ware) worden aangenomen en daarmede verbonden, dat zij van dit lichaam des Heeren niet te scheiden zijn, zoolang zij in stand blijven, en het onder onze oogen en ouder onze behandeling brengen. Wij gelooven, dat ook hier niet het lichaam des Heeren, maar alleen de uiterlijke gedaanten aan verandering zijn onderworpen. Zoo konde ook het Goddelijk Woord, dat altes doordringt en alles draagt met de kracht zijner Almacht, de menschelijke natuur aangrijpen, en zonder zelf te veranderen tot zich trekken en in zelfstandige vereeniging met zich verbinden, te meer wijl het zelf geheel in de
28
menschelijke natuur en in alle hare afzonderlijke^ deelen tegenwoordig is, veel inniger dan het licht in de lucht, of de ziel in het lichaam.quot;(1)
Dit is het Hart van Jesus door zijne zelfstandige vereeniging met den Persoon van Gods Zoon, en met de Godheid. Wat wonder dat in de tegenwoordigheid van dat Hart de Engelen en de menschen in eerbiedige aanbidding neder-zinken en in het vuur der liefde wegsmelten ?
3. 3fce 3e 3fei'£ic|.e Sceot ■fict Jtazt van êfcsuz met cjeHa9e-H ovcttaadt.
. ehalve deze wonderbare schepping en vor— ming van het menschelijk hart, en be-Jsamp;C halve deszelfs natuurlijke bestemming om God te verheerlijken en in liefde te bezitten, heeft God aan dat hart nog oneindig grootere voorrechten geschonken en eene veel hoogere bestemming aangewezen. Want er staat geschreven : »de liefde Gods is uitgestort in onze harten, door den H. Geest die ons gegeven is.quot; (2) De H. Geest verhief door zijne genade-
(1) De div. perf. Lib 12. c. 5. (2) Rom. V : 5.
29
Jbet hart des mensclien tot een bovennatuurlijken., hemelsclien, goddeliiken toestand, in dier voege, dat dit hart van alle vlekken gezuiverd, en in den vollen zin des woords geheiligd, het hart Tan een kind Gods wordt, en als dusdanig der goddelijke natuur deelachtig : dat bijgevolg elke beweging van dit hart eene bovennatuurlijke wijding en waarde verkrijgt, dat zijn leven en beminnen eene bovennatuurlijke gestalte aanneemt, ja, dat de H. Geest zelf daarin woont «n werkt, en daar eene nieuwe wereld schept, naar het woord der H. Schrift: »dat Hij ons is gegeven:quot; (1) »dat Hij in ons woont:quot; (2) »dat Hij ons zuivert, heiligt en rechtvaardig maakt,quot; (3) dat »wy door Hem geleid worden ,quot;'(4) dat »Hij in ons het willen en het werken bewerktquot; (5) dat »Hy in ons bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen,quot; (6) dat »Hij ons in nieuwe schepselen verandert,quot; (7) dat gt;Hij van ons eene nieuwe schepping maakt tot goede werken, door God bereid, opdat wij daarin zouden wandelen,quot; (8) dat wij »in Hem tot God roepen: Abba Vader.quot; (9) Het leven van het menschelijk hart wordt dus door de genade des H. Geestes een bovennatuurlijk leven: zijne verrichtingen worden bovennatuurlijk, zijne deugden worden, even als zijn doel en bestemming, bovennatuurlijk : het moet voortaan als het hart van een kind Gods kloppen, het moet als een kind Gods beminnen, het moet
(1) Hom. V : 5. (2) I Cor III : 16. (3) I Cor. VI : li: (4) Kom VIU 14. (S) Phil. II : 13. (6) Rom. VIII : 26. (7) II Cor. V : 17. (8) Eph. II : 10. (9) Kom. VIII ::15.
30
ook eerlang als een hart van een kind Gods, God zeiven tot erfdeel ontvangen en Hem in hemelsche heerlijkheid en zaligheid bezitten en genieten in eeuwigheid. Dat is ons hart door de genade: en wat wij vroeger in zijne natuur beschouwden en bewonderden, dat alles doet zich nu aan ons voor in bovennatuurlijke, hemelsche, goddelijke waarde, verhevenheid en schoonheid. Hoe wonderbaar zijn deze geheimenissen voor het menschelijk hart!
Als nu bloot menschelijke harten door de genade des H. Geestes tot eene zoo onbeschrijflijk hooge waarde worden verheven, welk Serafsoog kan dan de hoogte meten vanwaar het God-menschelijk Hart van Jesus zijne stralen uitzendt? Want als God de H. Geest zulke dingen verricht , als die onze bewondering wekten, voor gewone harten, wat moet Hij dan voor het Hart van den Zoon Gods gedaan hebbec , vooral daar de menschenharten al deze bovennatuurlijke voorrechten, na den zondenval, slechts door het Hart van Jesus verkrijgen ! De H. Geest rustte het Goddelijk Hart van Jesus toe met geheel de volheid zijner genade. De eerste en ver-hevenste genade van dat Hart was, dat het op het eerste oogenblik van zijn ontstaan en leven tot het Hart van God den Zoon werd verheven, en met de Godheid vereenigd: hetgeen uit zijn aard buiten het bereik van alle mogelijk verdienen staat, en daarom genade is, zooals de H. Thomas leert: »want ten eerste, de verdienstelijke werken van een mensch zijn eigenlijk op de zaligheid gericht, welke
31
het loon der deugd is, en in de volle genieting-Gods bestaat. Daar echter de vereeniging bi] de Menschwording in het persoonlijk zijn bestaat, overtreft zij de vereeniging der gelukzalige ziel met God, welke door een akte van genieting wordt voltrokken, en kan dus niet als verdienste worden aangezien. Ten tweede kan de genade niet als verdienste gelden, wijl zij de oorsprong-der verdienste is. Daarom valt de Menschwording nog veel minder onder de verdienste, daar zij de oorsprong is der genade, naar het woord van den H. Joannes: genade en waarheid is door Jesus-Christus geworden. Ten derde is de Menschwording van Jesus-Christus de vernieuwing der geheele menschelijke natuur : en daarom v;i]fc zij niet onder de verdiensten van eeuigen bijzonderen mensch, wijl het goed van een enkelen zuiveren mensch niet de oorzaak van het goed der geheele natuur kan wezen.quot; (1) Derhalve staat de genade der vereeniging van het Goddelijk Hart met den Zoon Gods en met de Godheid, oneindig hoog boven alle verdiensten, en is dus de hoogste genade.
Zij is echter ook boven de heiligmakende genade oneindig verheven. Want deze vereeniging geschiedt in den persoon, en niet enkel door eene schenking van genade De heiligmakende of blijvende genade bewerkt wel eene deelachtigheid aan de goddelijke natuur, en verleent eene gelijkenis met God, maar in de Menschwording bestaat de vereeniging in de persoonlijkheid, en de menschelijke natuur met
(1) P. III, qa. 2, art. 11, o.
32
het Hart Tan Jesus-Cliristus, bestaat in den Persoon van God den Zoon. Eindelijk is de heiligmakende genade slechts in de ziel, maar in de Menschwording strekt de vereeniging zich uit tot de ziel en het lichaam, zoodat men van beide, en dus ook van het Hart van Jesus moet zeggen: »in Hem woont alle de volheid der Godheid lichamelijk.quot; (1)
Deze persoonsvereeniging der menschelijke natuur met God den Zoon ging ook noodzakelijk van de blijvende heiligmakende genade vergezeld. Deze allerverhevenste vereeniging immers eischt heiliging der menschelijke natuur door de genade. Want deze natuur werd niet in wezen, maar ten opzichte der persoonlijkheid tot de vereeniging met den tweeden Persoon der H. Drievuldigheid verheven. Zij genoot de zaligende beschouwing Gods, niet door eene ongeschapene, maar door eene geschapene handeling, welke op den grondslag der menschelijke natuur, slechts door de heiligmakende genade kau ontstaan, en derhalve deze genade als blijvenden toestand veronderstelt. Vervolgens moet in Christus niet enkel de goddelijke werking oneindig volmaakt zijn, maar ook moet de menschelijke handeling de grootst mogelijke volmaaktheid bezitten: en deze is slechts op den bodem der heiligmakende genade te bereiken. Eindelijk is in Christus de menschelijke natuur het levende en redelijke werktuig der Godheid, hetwelk niet enkel lijdend, maar ook zelf werkend is: zij moest derhalve, opdat (I) Coll. J1 ; 9.
33
hare handelingen ten opzichte der goddelijke natuur zouden passen , met de blijvende of heilig-makende genade zijn toegerust. De H. Thomas leert: (1) »dat de heiligmakende genade in de menschelijke natuur van Christus aanwezig moet zijn, ten eerste om de vereeniging van Zijne ziel met den Zoon Gods. Want hoe dichter het ontvankelijke gebracht wordt bij hetgeen invloed uitoefent, des te meer ondervindt het daarvan den invloed. En de invloed der genade komt van God, naar het woord van den Psalmist: »de Heer verleent genade en heerlijkheid.quot; (2) Het was dus alleszins voegzaam dat die ziel den invloed der Goddelijke genade ontving. Ten tweede wTrens den adel dier ziel, welker verrichtingen God zoo dicht mogelijk moesten bereiken door kennis en liefde, en hiertoe moest de redelijke natuur door de genade verheven worden. Ten derde wegens de betrekking van Christus tot de menschelijke natuur. Want Christus is door zijne menschheid de middelaar tusschen God en de menschen, (3) en daarom moest Hij de genade bezitten die op anderen wordt overgestort, naar het woord van het Evangelie: »allen hebben uit zijne volheid ontvangen, ook genade voor genade.quot; (4) Eindelijk zegt de profeet van Christus : »de Geest des Heeren zal op Hem rusten(5) en de H. Geest woont in den mensch door de heiligmakende genade.
(I) P lil, qn. 7, art. 1 , ad 1, 2, 3. (2) Ps. LXXXIII. 12. lt;3) I ïitn. 11. 5. (4) Joan. I. 10, (5) Isai XI. 2.
3
34
Alhoewel nu de heiligmakende genade aan de menschelijke ziel wordt medegedeeld, zoo vloeien evenwel uit haar bijzondere gaven en voorrechten over naar het hart, zooals hier beaeden zal worden verklaard. Want zooals de genade betrekking heeft op het wezen der ziel, zoo staan de deugden in betrekking met hare krachten: en de bovennatuurlijke deugden zijn derhalve uitvloeisels der genade. Hoe volkomeuer dus de genade is, als het beginsel dezer deugden, des te grooter moeten ook de uitingen van dit beginsel, of de deugden zgn. De H. Thomas van Aquinen zegt dan ook: gt;Daar nu de genade in Christus de allervolkomenste was, moet men ook aannemen dat hieruit alle deugden ontsproten, welke de afzonderljjke zielskrachten met betrekking tot alle verrichtingen der ziel volmaken. Christus bezsvt dus alle deugden.quot; (1)
Nu zijn er, zooals reeds gezegd werd, bepaalde deugden des harten, en onze Heer Jesus-Christus zelf wijst ons daarop, als Hij ons aanspoort de deugden van zgn Hart na te volgen. Immers Hg zegt: »leert van My, want Ik beo zachtmoedig en nederig van harte.quot; (2) Wij vinden dus in het Goddelijk Hart van Jesus niet slechts alle natuurlijke, maar ook alle bovennatuurlijke deugden, zooals deze uit de genade ontspruiten, in eene volmaaktheid en voleinding welke betaamde en toekwam aan dit Godmenschelijk Hart.
De volmaaktheid dezer deugden blijkt echter lO P. III, qn. 7, art. 2, o. (2) Slatth. XI : 29.
35
niet alleen uit de volkomenheid van haar beginsel, dat is van de heiligmakende genade en derzelver kracht en volheid: maar ook uit de volheid en kracht van alle werkdadige genaden aan de menschelijke natuur van Christus verleend. Want Christus bezat den H. Geest zeiven , en van Hem staat geschreven: »de Geest, des Heeren zal op Hem rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van wetenschap en godsvrucht, en de Geest van vreeze des Heeren zal Hem vervullen.quot; (1) En: »ra aar Jesus, vol van den H. Geest, keerde wederom van den Jordaan.quot; (2) Daar nu Jesus vol was van den H. Geest, bezat Hij ook den geheelen schat van de werkdadige genaden. Want het is de H. Geest die met zijne genaden het verstand verlicht, den wil beweegt, het handelen ondersteunt, en zoo elk goed werk van het begin tot het einde in den mensch volbrengt, zooals de H. Paulus zegt: »zoovelen door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.quot; (3) Gelijk dus het wezen der menschelijke natuur de volheid der blijvende of heiligmakende genade bezat, zoo verheugden zich ook de krachten, welke uit de zelfstandigheid voortvloeieu, en derzelver verrichtingen van kennen, willen en werken, in de volheid van alle genaden der verlichting-voor het kennen, der beweging in het willen, en der volbrenging in het werken. Zoo zegt dan ook de H. Evangelist Joannes : » wij hebben
(l) Isai XI : 1, 2, 8. (2) Lucas IV ; 1. (3) Rora. VIII ; 14.
-36
'/Ijne heerlijkheid gezien, eene heerlijkheid als des Eeniggeboreneü des Vaders vol genade en waarheid.quot; (1) En de H. Augustinus schrijft: jzooals in het hoofd alle zintuigen zijn, zoo waren in Christus alle genaden.quot; (2) Bij deze volheid van alle genaden bezat dus Christus de volmaaktheid van alle deugden, en iedere polsslag , elke beweging, elk gevoel en elke gewaarwording des Harten was de volmaaktste deugd-oefening van den Godmensch.
Christus bezat ook alle gaven des H. Geestes : »de gaven zijn,quot; naar den H.Thomas, »eigenlijk volmaakte hoedanigheden der zielskrachten, in zooverre zij er op gericht zijn door den H. Geest te worden bewogen. Maar het is duidelijk dat de ziel van Christus op het allervolmaaktste door den H. Geest werd bewogen. Daarom is het ook duidelijk dat ia Christus de gaven op de uitstekendste wijze aanwezig waren.quot; (4) Als nu de lichamelijke organen, welke als werktuigen aan de zielskrachten ten dienste staan, des te volmaakter moeten wezen, en des te volmaakter dienstwerk moeten verrichten, naarmate de zielskrachten volmaakter zijn aangelegd en werken moeten, dan moet men ook aannemen dat het Hart van onzen Heer Jesus-Christus, dit hoofdorgaan van zijn heilig lichaam, in het bijzonder een geheel bevoorrechten invloed van die volheid der gaven des H. Geestes ondervond. ea daardoor op geheel bijzondere wijze in zijne bovennatuurlijke volmaaktheid werd begunstigd.
(1) Joan I ; 14. (2) Epist. ad DarJ. 1S7. (3) P. lil»
qu. 7, art. 5, o.
lis
p11 Eindelijk viuden wij in Christus ook alle
^ ■ wondergaven des H. Geestes. Want deze gaven 00 hebben betrekking op het heil van anderen, ize en dienen tot bevestiging en verbreiding van onzen heiligen godsdienst. Maar Christus is de squot; eerste Opperleidsman en Voleindiger van ons ,rquot; heil, de goddelijke Leermeester en Stichter van den Godsdienst; en derhalve betaamde het dat Hij ook deze gaven in overvloedige mate bezat. ^: Hierover zegt de H. Paulus : »Hoe zullen wij jk (de verdiende kastijding) ontvlieden, zoo groot ln eene zaligheid hebbende veronachtzaamd, als st welke, een begin hebbende genomen te worden gesproken door den Heere, van hen, die gehoord or hadden, op ons is bevestigd geworden, God et daarenboven medegetuigende door teekenen en ie wonderen, en velerlei krachten, en bedeelingen Is des H. Geestes naar zijnen wil.quot; (1) De H. Tho-cquot; mas geeft de volgende verklaring : »Deze ge-1! naden zijn bestemd tot de openbaring des geloofs te en der geestelijke leer. Want hij die deze leert r- moet de middelen hebben, ons zijne leer te openbaren, anders is zijne leer nutteloos. Maar in van de geestelijke leer en het geloof is Christus 3) de eerste en voornaamste leeraar : en daarom at is' het duidelijk dat in Christus, als den eersten ■n en voornaamsten leeraar des geloofs, die ge-l. naden, (gratiss gratis datse) op de uitstekendste ie wijze aanwezig waren. — Zooals de heilig-i. makende genade zoowel voor de innerlijke als j, voor de uiterlijke verdienstelijke handelingen bestemd is, zoo hebben deze gaven betrekking (1) U.!br.~ÏI : 3, 4.
i
38
op zekere uiterlijke handelingen tot verbreiding des geloofs, b. v. op het doen Tan wonderen enz. Van deze tweevoudige genaden had Christns de volheid: want in zooverre zijne ziel met de Godheid vereenigd was, bezat zij de werkdadige kracht om alle bovenvermelde handelingen te verrichten. Maar andere Heiligen, die door God, niet als vereenigde maar als gescheidene werktuigen worden gebezigd, (wgl zij niet door persoonlijke zelfstandige vereeniging, zooals de menschheid van Christus, maar enkel door de genade met God verbonden zijn) ontvangen deze kracht slechts gedeeltelik, voor eenige bijzondere verrichtingen. En hierom zijn deze genaden slechts gedeeld in andere Heiligen maar niet in Christus.quot; (1) De H. Augastinus zegt : »De maat is eene deeling der gaven. Want den ééne wordt door den Geest de taal der wijsheid gegeven, den andere de taal der wetenschap. Maar Christus de gever, heeft dit alles niet bij mate ontvangen.quot; (2) De Engelachtige leeraar verklaart dat Christus de grootste maat en de volle kracht of werkzaamheid van alle gaven en genaden heeft bezeten, en toont met de volgende woorden de oorzaak hiervan aan : » Dit blijkt vooreerst uit de nabijheid der ziel van Christus bij de oorzaak der genade. Want — hoe dichter degene die ontvangt bij de bron is waaruit wordt medegedeeld, des te overvloediger ontvangt hij. En daarom ontvangt de ziel van Christus, die onder alle redelijke
(I) P. Ill, qu. art. 7. o et ad 1. (2) In Joan. Tract 14 in medio.
39
schepselen het nauwst met God verbonden is, den grootsten invloed der genade. Dit blijkt ten tweede uit hetgeen de genaden in Christus /ouden uitwerken. Want de ziel van Christus ontving de genaden om van hare volheid in anderen over te storten: en daarom moest Hij de grootste genaden bezitten, zooals het vuur, hetwelk de oorzaak der warmte is in alle verwarmde lichamen, zelf het heetste is. Op dezelfde wijze had de ziel van Christus ook de volheid der genade ten opzichte van derzelfder krachtdadigheid , want zij bezat die voor alle werkingen en uitwerkselen der genade: en dit, wijl de genade aan haar werd geschonken als aan den ülgemeenen stam van het geslacht, dat genade zoude ontvangen. Want de kracht van den eersten stam in een geslacht strekt zich uit tot al wat in dat geslacht ontstaat. — Wij kennen dus ook in dezen tweeden zin volheid van genade aan Christus toe, wijl zijne genade zich uitstrekt tot alle uitwerkselen der genade, als zijn, de deugden en gaven en andere uitvloeisels.quot; (1)
In zooverre deze genaden met de vatbaarheid der menschelijke natuur in Christus moesten geëvenredigd zijn, kunnen zij wel niet oneindig genoemd worden: wijl deze vatbaarheid zelve geschapen en daarom eindig is, en dus ook de maat van hetgeen zij ontving als eindig is aan te zien: (2) maar de vereeniging dezer menschelijke natuur met den persoon des Woords is evenwel met betrekking tot den oneindigen P. 111, qn. 7. urt. 9, o. (2) Cfr. S. Th, loc. cit. art. 11.
40
persoon eene oneindige genade, wijl de mensch-heid door deze vereeniging met den Oneindige rereenigd werd, en Christus ook in dit opzicht de natuurlijke Zoon Gods is. Ook kunnen alle andere genaden en gaven in Christus in zooverre oneindig genoemd worden, als de Godheid lichamelijk in Hem woonde, en Hij als God de bron en de uitdeeler van alle genaden is, en er in dit opzicht ook aan geene vermeerdering of verhooging van genaden kan gedacht worden. Eindelijk moeten deze genaden ook naar haar innerlijk wezen oneindig genoemd worden, in zooverre zij worden aangezien als de H. Geest zelf, die aan de menschheid van Christus werd gegeven, of als de goddelijke natuur, met welke de menschheid in Christus zelfstandig vereenigd was.
Deze oneindige volheid van genade is echter ook den Godmensch eigen, want zij wordt Hem in de H. Schrift als f.üü »den Eeniggeborene des Vadersquot; (1) toegeschreven: en iiet is Hem eigen de Eeniggeborene des Vaders te zijn. De H. Schrift noemt ook de H. Maagd »vol van genadequot; (2) en zegt van den H. Stephanus dat hij » vol van genadequot; was. Maar deze volheid van genade had slechts dezen zin, dat genoemde Heiligen zoovele en zoo groote genaden hadden ontvangen, als hun noodig waren voor de vervulling hunner roeping, Maria om Moeder van den Godmensch, en voor den mensch Moeder der genade te zijn, Stephanus om een moedige dienaar en bloedgetuige van Christus te zijn.
(1) Joan. I : 14. (2) lac. 1 : 28. (8) Act. VI : 8.
41
Dit was slechts vollieid van genade ten opzichte van deze Heiligen zeiven, en niet ten opzichte der genade: bij hen was de genade niet uitgeput. Maar bij den Godmensch was de genade zoowel in uitgestrektheid als ook in kracht en werkdadigheid in zulke volheid, dat, al wat ooit bij de menschen als genade in aanmerking kan komen, van Hem uitvloeit, en de volheid van genade van Maria en van alle Heiligen ten allen tijde van zijne volheid uitgaat.
Over deze geheele oneindige volheid van genade in Jesus-Christus beschikt de liefde van zijn Hart, en deze liefde is evenzeer oneindig als de liefde van den Goddelijken Persoon Jesus-Christus. Juist dit werd door de zalige Margaretha Alacoque aangeduid toen zij zeide: »Christus opent den menschen alle schatten der liefde, der genaden en der ontfermingen, der heiliging en des heils, welke in dit Hart liggen opgesloten, opdat zij die Hem alle eer en liefde naar best vermogen bewijzen en verschafien, met overvloed overladen worden uit de schatten, welker vruchtbare en onuitputtelijke bron dit Hart is.quot;
Zoo heeft de H. Geest het Goddelijk Hart van Jesus met zijne genaden toegerust. Dit alles is zoo wondervol, bovennatuurlijk en goddelijk ver verheven, dat noch menschen noch Engelen het kunnen begrijpen. Maar iets oneindig grooters dan in alle deze werkingen des H. Geestes, ligt er nog in de vereeniging van dit tnenschelijk Hart, met den Persoon van Christus, welke wij nu vergelijkenderwijze nog nader zullen beschouwen, om ten minste een zwak
42
denkbeeld van de oneindige verhevenheid van dit wondervolle Hart te verkrijgen.
4. êo3 3e Socm zijn 3ooi 3e aaitnemi-ncj -fvee|t vet/üe-ucM-.
^/wcd is in alle zijne schepselen met zijne allesvervullende, alles doordringende on-metelijke natuur tegenwoordig: en zoo is God in het Hart van Jesus en ook in de harten van alle menschen.
God is in alle schepselen door zijne werkende almacht, wijsheid en liefde, terwijl Hij alles bestuurt, onderhoudt en begunstigt; en zoo is God in het Hart van Jesus en ook in de harten van alle menschen.
God is meer dan in alle andere schepselen dei-zichtbare wereld in de redelijke, met vrijen wil begaafde menschen door zijne verlichtende en sterkende genade: en zoo is God ook in het Hart van Jesus, maar ook in de harten van alle menschen, zelfs van de zondaren.
God is, op nog verhevener wyze dan in de harten der zondaren, door zijne iieiligmakende
43
on met Hem zeiven vereenigende genade in de onzondige menschen: en zoo is God met het Hart van Jesus, maar ook met de harten van alle rechtvaardigen.
God is in onze harten door de Sacramenteele vereeniging door de heilige Communie, maar op onbegrijpelijk hoogere wijze is God met het Hart van Jesus.
God is met Maria als de Zoon met de Moeder, maar op oneindig hoogere wijze is God met het Hart van Jesus.
Hier moeten wij elke vergelijking laten varen, en ons hooger verheffen dan de heiligheid en de vereeniging met God in den inensch hier op aarde, en in de Engelen en Heiligen des hemels: wij moeten alle schepselen beneden ons laten, boven alle hemelen opklimmen en tot het goddelijke heiligdom der Allerheiligste Drievuldigheid, tot het Eeuwige Woord van God zelf naar boven stijgen, en met den diepsten eerbied het oneindig en goddelijk geheim aanbidden, dat zich hier aan ons voordoet. Dit goddelijke, Eeuwige Woord des Vaders, deze Zoon van God, neemt dit Hart, vereenigt het met zich wezenlijk en zelfstandig, en maakt het tot zijn Hart, tot zijn persoonlijk Hart, zoodat dit Hart nu een geheel Goddelijk Hart, een waarachtig Hart van God is, zooals de harten die in onze borsten kloppen onze persoonlijke, waarachtige mensche-lijke harten, ware menschenharten zijn. Dit is een geheim met geen tong te verklaren, met geen geschapen verstand te begrijpen, en slechts door het geloof aan de onfeilbare openbaring
44
Gods te bereiken. Zoo verhief de Zoon Gods dit aanbiddelijk Hart.
Wanneer wij uit liet geloof weten hoe God de Vader dit oneindig wondervolle Hart heeft toegerust, hoe de H. Geest het met de volheid zijner genade overstroomt, en hoe de Zoon Gods het in zelfstandige persoonsverandering met zich heeft verbonden, en tot zijn Hart gemaakt; wat wonder dan, dat ook alle zielen die dit Hart kennen, van eerbied, liefde en verlangen ontvlammen , en met de Zalige Margaretha Alacoque de vlammen der liefde niet kunnen bedwingen, maar in alle menschen dezelfde gevoelens wenschen te ontsteken, en met haar ook allen toeroepen : »laten wij dus beminnen, maar beminnen zonder voorbehoud, zonder uitzondering: geven en offeren wij alles om aan dit geluk deelachtig te worden: als wij Gods Hart bezitten hebben wij alles.quot; Want in dit Hart vinden wij alle natuurlijke en bovennatuurlijke, ja geheel de goddelijke liefde vereenigd.
Als het volmaaktste menschenhart bezat het aanbiddelijk Hart des Heeren alle menschelijke liefde in den hoogsten graad, zonder vermenging met eenige onvolmaaktheid, en in de vereenigiiig met de hoogste eigenschappen van alle volmaaktheden. Verbeelden wij ons alle liefde van vrienden, van bruiden, van kinderen, van vaders, van moeders in alle menschen te zamen, denken wij alle reinheid, alle kracht, alle teederheid, allen adel, alle grootmoedigheid, alle vurigheid, alle werken en lijden en offers van alle liefde in alle menschenharten, dan hebben wij niet
45
meer dan een droppel uit de onmetelijke zee der liefde in het Allerzoetste Hart des Heeren. Voegen wij in onze gedachten samen geheel de bovennatuurlijke liefde van alle heilige Belijders en Maagden en Martelaren en Apostelen en Profeten en Aartsvaders, van alle menschen-harten op aarde en in den hemel; de liefde van alle Heilige Engelen en Aartsengelen, en Machten en Krachten en Heerschappijen en Vorstendommen en Tronen, en Cherubijnen, en Serafijnen, van alle Zalige Geesten met hunne talrijke legioenen; en wij hebben niet meer dan eene vonk uit den onmetelijken vuurgloed der liefde, ons geschonken in het wonderbare Hart van Jesus. Stellen wij ons geheel de liefde voor van het maagdelijk Hart der H. Moeder Gods, de koningin van alle Engelen en Heiligen, die alleen meer en volmaakter bemint dan alle schepselen te zamen, en wij hebben nog slechts een zwakken weerschijn der onmetelijke liefde van het heilig Hart van Jesus, haast zooals de bleeke schemering in den stillen nacht het vuur der zon terugkaatst, dat over dag warmte en leven en helderheid over alle deelen der aarde verspreidt. Denken wij ons alle liefde van alle schepselen, zooals die gloeit in alle eeuwen der eeuwen, en denken wij ons die geheele liefde elk oogenblik meer in het eindelooze versterkt en vermenigvuldigd: en wij kunnen ze nog immer niet in vergeljjking brengen met de onmetelijke liefde van het Hart van Jesus.
Verlaten wij nu alle schepselen, verheffen wij ons op de vleugelen des geloofs tot de
46
oneindige hoogte der H. Drievuldigheid zelve, en denken wij ons de liefde met welke de Zoon Gods zijn eeuwigen Vader en den H. Geest bemint, van eeuwigheid tot eeuwigheid: denken wij ons deze liefde, zooals zij zich zelve, Maria, alle Engelen, alle Heiligen, alle uitverkorenen, alle menschen, alle schepselen bemint van eeuwigheid tot eeuwigheid: denken wij ons eindelijk alles wat geheel deze liefde gevoelt, denkt, verlangt, besluit, spreekt en doet van eeuwigheid tot eeuwigheid, dan hebben wij de liefde die ons tegengloeit uit het Hart van Jesus: want in dit Hart brandt alle natuurlijke en bovennatuurlijke en goddelijke liefde.
Deze liefdegloed van het Hart van Jesus wordt ons voorgesteld in de verschijning waarmede de Goddelijke Verlosser de zalige Maria. Margaretha Alacoque begunstigde: »Het Hart van Jesus,quot; zoo schreef de Zalige, »werd mij voorgesteld als op een troon van vuur en vlammen, van alle kanten vurige stralen uitschietende, schitterender dan de zon, doorschijnend als kristal: de wonde welke Hij aan het kruis ontving vertoonde zich duidelijk. Eene kroon van doornen was om het Heilige Hart gevlochten en een kruis stond daarboven. Mijn Goddelijke Meester gaf mij te kennen dat de werktuigen van zijn lijden beteekenden dat de onmetelijke liefde zijns Harten de bron van al zijn lijden was geweest: dat van het eerste oogenblik zijner Menschwording al die kwellingen Hem voor den geest hadden gestaan, en dat van dit oogenblik af het kruis, om zoo te zeggen in zijn Hart was geplant geweest: dat Hij van dat oogenblik
47
af al de smarten en vernederingea aannam, welke zijne heilige menschheid moest lijden gedurende den gansclien loop van zijn sterfelijk leven, en zelfs de beleedigingen aan welke zijne liefde voor de menschen Hem tot aan de voleinding der eeuwen in het Allerheiligste Sacrament blootstelde. Hij gaf mij vervolgens te verstaan dat zijn overgroot verlangen om door de menschen volmaakt bemind te worden, Hem het besluit had doen nemen hun zijn hart te openbaren, en hun in dezen laatsten tijd die laatste inspanning zijner liefde te geven, door hun een voorwerp en een middel te schenken zoo geschikt om hen tot liefde en tot eene krachtdadige liefde aan te sporen : dat Hij hun hierom alle schatten der liefde, der genade, der ontferming, dei-heiliging en des heils, die in zijn Hart zijn neêrgelegd, wilde openen, opdat allen, die Hem alle eer en liefde waartoe zij in staat zijn, zouden schenken en bewijzen, met overvloed zouden overladen worden van de schatten, waarvan het Goddelijk Hart de oorsprong en de rijke en onuitputtelijke bron is. Hij heeft mij ook verzekerd dat Hij er een bijzonder welbehagen in zoude vinden, zoo Hij de innerlijke gevoelens van zijn Hart en van zijne liefde, onder het beeld van dit Hart, zooals het mij vertoond werd, zoude zien vereeren : en daarom verlangde Hij dat dit beeld openlijk zou worden ten toon gesteld, om zoo, gelijk Hij er bijvoegde, de ongevoeligste harten te treffen. Hij beloofde mij tevens over hen, die dit beeld zouden vereeren, de schatten zijner genaden, waarvan zijn Hart
48
vol is, overvloedig te zullen, uitstorten, en overal waar men dit beeld ter vereering zoude uitstellen, alle soorten van zegeningen te zullen verspreiden.quot;
Ook de afbeelding van bet Goddelijk Hart wijst op zjjne Godmenschelijke liefde. »Het Hart van vleescb en bloed in Jesusquot; is een menscbenhart: bet Hart van Jesus »op een troonquot; is bet Hart van God : bet Hart van Jesus » schitterender dan de Zonquot; is het zuiverste en heiligste Hart: bet Hart van Jesus, »van alle kanten vurige stralen uitschietende,quot; is een van liefde ontgloeid, alles in liefde ontstekend, en alle liefde in zich ver-eenigend Hart: het is het Hart van alle liefde, en alle liefde is in dit Hart. Het verdient derhalve ook alle liefde zonder grenzen: bet is oneindig beminnenswaardig.
Ziedaar, arm menscheubart, een Hart dat u volkomen gelukkig en zalig kan maken. Gij zijt voor de liefde gescbapeu, uw leven is liefde; vindt gij geene wederliefde die u bevredigt, dan gjj ongelukkig. Daarom bemiut gij alles, dikwijls tot dwaasheid, ja tot waanzin, om wederliefde te vinden en uw leven te verlengen. Gij bedelt overal om liefde; gij bemint raenschen, dikwijls menschen wier wederliefde slechts schijn, ja dikwijls inderdaad slechts baat is: gij bemint dieren, die tot geene wederliefde in staat zijn; gij bemint zelfs steenen en metaal, en schijnt in uwe drift niet te gevoelen dat alles rondom u koud en gevoelloos is, en wat werkelijk zich als liefde voordoet, slechts koude vonken zijn ia vergelijking met den oneindige a vuurbrand
49
waarvoor gij zijt geschapen. Maar wijst men u naar boven, en zegt men u dat gij voor God gemaakt zijt, en dat in God de liefde gloeit, die u van eeuwigheid tot eeuwigheid omvat •zonder perken, en in goddelijke kracht, dan klaagt gij over het bovenzinnelijke, onzichtbare en onbevattelijke dezer liefde, en gij meent niet te kunnen beminnen. Welaan dan, menschenhart van vleesch en bloed, zie toe! Gods oneindige liefde heeft voor zich zelve evenals voor u een menschenhart geschapen uit vleesch en bloed, en zich met dat Hart vereenigd, opdat gij èn hetgeen gij zelf zijt, èn in dit Hart daarenboven alle menschelijke en alle goddelijke liefde tot voorwerp uwer liefde zoudt bezitten. En dit Hart is het aanbiddelijk Hart van Jesus, dat uwe geheele liefde overwaardig is, dat u volmaakt en oneindig met wederliefde kan bevredigen, en dit ook zal doen wanneer gij slechts n zeiven
zonder voorbehoud aan Hem wilt schenken.
-
5. ^ie|9e ucHt -het §oddeXiyk 2tazt tot on gt;.
laar is het wel werkelijk geheel zekeren onfeilbaar waar, dat het Goddelijk Hart. ons en alle menschen zonder uitzondering /00 zeer bemint? Daarvoor hebben wij, even
4
50
als voor de waarheid dat in het Hart van Jesiis de goddelijke liefde brandt, evenzeer het onbe-d'riegelijke Woord van God tot waarborg, het. Woord Gods dat niet, zooals dikwijls bij do raenschen, een ijdele klank is, die begoochelend en spoorloos voorbijgaat, maar vol inhoud, waarheid en werkelijkheid is. Want wat God spreekt is werkelijkheid. »De woorden die Ik tot u gesproken heb zijn geest en waarheid:quot; (1) sde hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen niet voorbijgaan(2) »geea letter of stipje van de wet zal vergaan totdat alles zal geschied zijnquot;: (lt;3) immers het woord dat Hij spreekt, is het woord der on-'' eindige Waarheid en Wijsheid, die noch kan bedriegen noch falen, en der onbeperkte Almacht, waaraan niets kan wederstaan: het is derhalve het boven alles ware en almachtige woord, zooals het in den beginne gesprokene »het worde,quot; dat bestaan gaf aan de werelden, en waardoor is en leeft al wat bestaan en leven heeft en hebben kan . Dit leeren ons rede en geloof. Als derhalve Gods mond tot ons kinderen dor meuschen zegt: »Ik bemin udan is ook dit woord waarheid en feitelijke werkelijkheid, en kan onmogelijk falen. Hebben wij dus zulk een woord uit den mond van God, dan mogen vry ons in een onbedriegelijk, uitdrukkelijk, verstaanbaar, onder de zinnen vallend bewijs zgner liefde verheugen. En dit bewijs zijner liefde wilde Hij ons geven.
Wij hebben het Woord Gods tot onderpand (1) Joan. VI: C4. (2) Lac. XXI: 33. (3) Matth. V: 18.
51
dat Hij ons lief heeft. Want de Zoon Gods zegt in het Evangelie Tan den H. Joannes: » Ik heb u lief gehad (1) en daar Hg hier over zijne liefde tot ons spreekt, zooals over de liefde des Vaders tot Hem, want Hij zegt: »gelijk de Vader My heeft lief gehad, heb Ik ook u lief gehad;quot; (2) en wijl de liefde des Vaders tot den Zoon niet bloot eene verledene, maar ook eene tegenwoordige en toekomstige, eene eeuwige liefde is: zoo is ook de liefde van Christus tot ons niet bloot eene verledene, maar ook eene tegenwoordige en toekomstige, eene eeuwige liefde, zoo wij slechts ons niet ongeschikt maken voor zijne liefde. Want God is boven den tijd, en daarom is ook zijne liefde door geen tijd gemeten. Zoo bemint ons het Hart des Heeren.
Wij hebben Gods woord tot waarborg dat Christus ons bemint zooals de vriend den vriend liefheeft. Want Hij zegt: »Ik zal u niet meer dienstknechten noemen, maar Ik heb u Trienden genoemd.quot; (3) Wij zijn dus zijne vrienden, en het Goddelijk Hart bemint ons met oprechte vriendschap.
Wij hebben het woord Gods tot waarborg dat Jesus ons liefheeft zooals de broeder den broeder bemint. Hij noemde ons zijne broeders toen Hij tot Magdelena sprak: »ga tot mijne broederen.quot; (4) Wij zijn dus zijne broeders, en het Goddelijk Hart bemint ons met ware broederliefde.
li) Joan. XV: 9. (2) Jr.au. XV; 9. (3) Joan. XV: 15. Joan. X'X : 17.
52
Wij hebben het woord Gods tot waarborg dat de Heiland ons bemint zooals de bruidegom zijne bruid liefheeft. Want het geheele Hooglied is volgens de uitlegging der H. Vaders de uit-ilrukking der verhouding van Christus tot eene Hem beminnende ziel, welke den naam van bruid draagt. Ook verklaart Hij ons daar zijn verlangen en zijne pogingen om haar te bezitten door het volgende beeld: »totdat de dag aanbreekt en de schaduwen duiken, zal Ik naar den berg der myrrhe en naar den heuvel des wierooks gaan — want gij hebt mijn hart gewond, mijne zuster, mijne bruid.quot; (1) Hij wil dus dat onze zielen zijne bruiden zijn, en het Goddelijk Hart bemint ons met de teederste liefde eens bruidegoms.
Wij hebben Gods woord tot waarborg dat de Zoon Gods ons bemint zooals de vader zijnen zoon liefheeft; want Hij geeft aan een ieder van ons den naam van zoon, en vraagt van ons een kinderlijk liefhebbend hart, zeggende: » mijn zoon, geef Mij uw hart.quot; (2) Wij zijn dus zijne kinderen, en het Goddelijk Hart bemint ons met eene krachtige vaderliefde.
Wij hebben Gods woord tot waarborg dat de Gódmeusch ons bemint, zooals de Moeder haar kind liefheeft. Want aan een ieder onzer stelt Hij de vraag: »Kan eene vrouw haar kind vergeten, zoodat zij geen medelijden zoude hebben met den zoon van haren schoot. En mocht zij hem vergeten, Ik zal u niet vergeten. Zie, in mijne handen heb Ik u geteekend.quot; (3) (Tj Cant. IV 6, 9. (2) Pr. XXIII : 20. {3) laai. XI,IX : 15,16.
53
Het Hart des Heeren bemint ons dus met eene moederliefde die tot alle offers bereid is.
Dit zijn de verschillende soorten van liefde die de menschen elkander bewijzen, en wij hebben Gods woord tot on wraakbaren waarborg, dat de liefde van het Goddelijk Hart van Jesus het karakter van alle deze soorten van liefde in zich draagt, en dat het Goddelijk Hart ze ons in oneindig hoogere mate schenkt dan de menschen onderling, wijl in deze Godmenschelijke liefde niets bloot natuurlijk en menschelijk, maar alles tegelijk bovennatuurlijk en goddelijk is, zooals ons evenzeer door het onbedriegelijk woord des Heeren wordt verzekerd.
Christus de Heer heeft ons zijn onfeilbaar woord gegeven: »gelijk de Vader Mij heeft lief-geheid, zoo heb Ik ook u liefgehad.quot; (1) En God de Vader bemint zijn Eeniggeboren Zoon met goddelijke liefde. Bemint de Zoon ons, zooals Christus verzekert, gelijk de Vader Hem bemint, dan bemint ons het Goddelijk Hart van den Zoon met dezelfde goddelijke liefde, en wil ons deze liefde in der eeuwigheid schenken; zooals Hij ons. ook te kennen geeft door de bijgevoegde woorden: » Blijft in mijne liefde.quot; (2)
Het is een wezenlijke behoefte der liefde, dat hy die bemint gedurig bij den beminde wil zijn, om in wederkeerige mededeeling van al wat men bezit en is, gelukkig te zijn: en dit is zoo waar, dat, als de liefde haar hoogste toppunt heeft bereikt, eene geweldige scheiding dikwijls den dood ten gevolge heeft. Zoo is (ij Junn. XV: 9. (2i .loan XV: 9.
54
het ook met de liefde van het Allerheiligste Hart van Jesus, en zijn onfeilbaar woord is ons wederom hiervoor ten waarborg: »Het is Mij een wellust met de kinderen der menschen te zijn(1) en: »Plaats Mij als een zegel op uw hart, als een zegel op uwen arm: want sterk als de dood is de liefde.quot; (2) Het feitelijk bewijs daarvoor is bet Hoogheilig Sacrament des Altaars, in hetwelk het Goddelijk Hart altijd bij ons tegenwoordig blijft, als voortdurend offer in de H. Mis zich voor ons slachtoffert, en in de H. Communie onze spijze en ons voedsel wil zijn : om zich daar hart aan hart met ons te vereenigen, van hart tot hart met ons te spreken, hart aan hart in liefde te gloeien en te rusten.
Deze godmenschelijke liefde van Jesus' Hart omvat niet alleen de rechtvaardigen , maar ook de zondaars : en ook hiervoor hebben wij Gods onfeilbaar woord tot waarborg. Immers wij lezen: »God staaft zijne liefde jegens ons, doordien als wij nog zondaren waren, Christus voor ons gestorven is(3) en: »Hij heeft ons het eerst bemindquot; (4) Deze voorkomende liefde dringt den Goddelijken Verlosser den zondaar op te zoeken, zijn hart te bestormen, zich daarin ingang te verschafien en zijne liefde te veroveren. Zoo getuigt Hij zelf: »Zie Ik sta aan de deur en klop. Zoo wie mijne stem hoort en Mij opent, bij hem zal Ik binnengaan en het maal met hem gebruiken, en hij met Mij.quot; (5) »Ik ben gekomen
,(ll Prov. VIII : 31. (2) Cant. VIH ; C. (3) Rom. V : 8, 9, 10. (4) I Joan. Ill : lu. (5) A poe. ill : 20.
om vuur op de aarde te brengen, en wat wil Tk dan dat het ontstoken worde.quot; (1)
En nu, menschenhart, gelooft gij aan deze oubedriegelyke woorden van uwen God ? Als gy deze woorden gelooft, en zonder onverstand uw geloof niet kunt weigeren, dan moet gij ook aan de menschelijk-goddelijke liefde gelooven. die in het Hart van Jesus brandt en voor u brandt: en zoo gij aan deze onmetelijke liefde gelooft, dan moet gij, waart gij ook koud dooiden dood der zonde, weer opvlammen tot een nieuw leven der liefde, en van wederliefde gloeien nu en altijd in der eeuwigheid.
Zijn u echter deze onfeilbare verzekeringen uit den mond van God nog te weinig, zie dan op zijne werken. Zooals onze Heer Jesus-Chriatus ten opzichte van het geloof in Hem zich beroept op zijne werken en zegt: »Indien Ik de werken mijns Vaders niet doe, gelooft Mij niet! Maar indien Ik ze doe, al wilt gij Mij niet gelooven, gelooft aan de werken, opdat gij moogt weten en gelooven dat de Vader in Mij is en Ik in den Vader ben;quot; (2) zoo kan Hij zich eveneens ten opzichte zijner liefde tot ons op zijne werken beroepen en ons opvorderen, om ons ten minste door zijne werken van liefde tot wederliefde te laten bewegen.
De H. Ignatius zegt: »De werkelijke liefde bestaat daarin dat hij die liefheeft aan den beminde, en deze aan die hem bemint, weder-koerig alles mededeelen, wat zij hebben en
(1) Luc. XII: 49. (3) Juau. X: 3S.
56
kannen mededeelen.quot; (1) En nu heeft de liefde van het Goddelijk Hart ons niet slechts al het hare, maar ook zich zelve medegedeeld, zooals zij het konde, en wij ze kunnen ontvangen. Want vestigen wij onze blikken op ons zeiven, dan vinden wij in ons slechts werken, weldaden en gaven van Gods liefde tot ons. Dat wij bestaan, dat wij leven, dat wij gevoelen, dat wij denken, dat wij willen, dat wij vrij zijn, dat wij zelfbewustzijn hebben, dat wij eene ziel en een lichaam hebben, zijn werken der liefde die in dat Hart woont. Onze passende ledematen, onze gezondheid, onze aanleg en onze krachten, de heerlijke bouw en de wonderbare inrichting van ons lichaam, waardoor het als een meesterstuk der zichtbare schepping is gestempeld , het zien met onze oogen, het hooren met ouze ooren, de spraak der tong, de geschiktheid der handen, de leven-verspreidende bewegingen des harten zijn werken van deze liefde. Het onstoffelijke wezen onzer ziel, haar verstand en wil, en geheugen, en verbeelding, hare onsterfelijkheid, de goddelijke trekken die zij bezit, als beeld en gelijkenis van God, zijn werken dezer liefde; ja wij zeiven zijn geheel en alleen werken dezer liefde.
In het Hart van Jesus brandt de liefde des goddelijken Woords, om geen andere reden dan wijl het het Hart is van God den Zoon. En van dit Woord staat geschreven : »Alles is door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is niets gemaakt, van hetgeen gemaakt is. (2) Maar alles
(I) Eicerc. sjiir. Coot, ad am. sjiir. obt, (2) Joan. 1: 3.
57
de :■ ' is uit liefde gemaakt. Verheffen wij nu onze et oogen naar boven, dan ontmoeten wij daar de
ils zon, welke de weldaden van den dag over de
n. geheele wereld uitstraalt, de maan en de sterren,
i, die de schaduw en het duister der nacht ver-
)n lichten: enkel werken van de liefde die in het
ij Hart van Jesus klopt om onzentwille. Zien wij
it rondom ons op de oppervlakte der aarde, naar
i, de dieren, en planten, en steenen, en metalen
sl en akkers, dan vinden wij alles, waardoor de
e liefde die in Gods Hart woont, voedsel, lafenis,
s kleeding en woning verschaft, en bij vreugde
e en kommer in onze behoeften voorziet. Zien
e wij naar beneden in de diepten der aarde en
s der zeeën, dan vinden wij er onmetelijke schatten.
door de liefde Gods weggeborgen. Doorzoeken ti wij de luchl, de wouden, den bodem, de bronnen
en beken en rivieren. ook daar biedt ons de 3 liefde van Gods Hart tallooze weldaden tot ons
3 nut en genoegen. Do geheele onmetelijke groote
r en heerlijke schepping is ons door de liefde
, van Gods Hart tot woonhuis ingericht, en zoo
■ rijk en prachtig gesierd, als dit alleen door
i Gods almacht, wijsheid, mildheid en voorzienig-
' heid mogelijk is.
Kede en geloof leeren ons dat deze liefde van Gods Hart in ons zeiven en in geheel de schepping buiten ons, overal en altijd zelve tegenwoordig is, en zelve metterdaad voor ons
werkt, daar zij ons zeiven, en al het overige voor ons, en ons tot dienst en nut en genoegen elk oogenblik onderhoudt, beschermt, bestuurt en regelt, aan alles wasdom en volkomens
58
ontwikkeling geeft, en tot dit doel nooit ophoudt hare almacht en wijsheid en voorzienigheid voor ons te besteden. Dit is een geheele wereld van liefdewerken, ten onzen behoeve.
Maar boven alle vergelijking grooter en verhevener is hetgeen wij ontmoeten in de orde der genade. Daar is zelfs een werk der liefde en eene weldaad, wat wij in de orde der natuur dikwijls als een ongeluk bestempelen. Armoede met het lijden dat haar vergezelt, verachting en vervolging met hare bitterheden, lichamelijke gebreken en ziekten met hare smarten, schade en verlies in have en goed, zoo men dit alles in den geest des geloofs uit Gods hand aanneemt, met geduld verdraagt, en met overgeving uan God ten offer brengt, zijn kostbare paarlen voor de kroon der eeuwigheid, waartoe de liefde van Gods Hart ons de genade verleent. Zelfs het veelvuldige lijden der ziel, bekoringen, angstvalligheden, ongevoeligheid, schijabare verlatenheid en dorheid des geestes, inwendige troosteloosheid, de moeite om te overwinnen bij de beoefening der deugd, de gedurige inspanning, gevorderd voor de vervulling der plichten van onzen staat, de dikwijls langdurige en bittere strijd tegen de vijanden onzer zaligheid, en de offers der zelfverloochening in grootmoedigheid en standvastigheid gebracht, waartoe weder de liefde van het Goddelijk Hart ons rijke genaden verleent, zijn louter verdiensten welke in den hemel worden vergolden. Dat wy als kinderen der Katholieke Kerk geboren en in den waren godsdienst zijn opgevoed, dat wij in de onschatbare
59
genade der prediking van Gods woord, der Heilige Sacramenten en van het Goddelijk Offer mochten deelen, ontelbare innerlijke verlichtingen en opwekkingen des H. Geestes tot goede gedachten, woorden en werken, genaden, die aan duizenden on millioenen van menschen niet, of niet in dezelfde mate werden verleend, ontvingen, zijn wondervolle werken van deze goddelijke liefde.
Maar dit alles verdwijnt, als ware het niets, wanneer wij op het Heilig Hart zelf onze blikken vestigen. Want dezelfde goddelijke liefde heeft zich het aanbiddelijk Hart geschapen en gevormd: zij heelt het bezield en doen kloppen: en elke klopping van de eerste tot de laatste was liefde tot ons: en daar het Hart het middelpunt des levens en der levensverrichtingen is, zoo was het geheele leven der menschheid in Jesus-Ghristus een leven van deze liefde tot ons, en deze liefde van het Goddelijk Hart heeft geheel dit leven, tot den laatsten druppel van zijn bloed aan het kruis voor ons geofferd. Elke beweging des lichaams, elke verrichting der ziel, elk woord, elke handeling, elk gebed, elk lijden, alle tranen, alle wonderen, het vergieten van eiken druppel bloed, ieder oogenblik des levens, en de dood zelf, waren werken der liefde van dit Hart voor ons: en deze werken van de liefde des Heeren waren zoo talrijk en zoo groot, dat de leerling der liefde van dit Hart getuigt;»indien men dit in de bijzonderheden zoude beschrijven , meene ik dat de wereld zelve de boeken niet konde bevatten die er te schrjjven waren.quot; (1)
(I; Joau. XXI : Ü5.
60
Hiermede was de liefde van het goddelijk Hart nog niet tevreden. Zij wilde zich nog daarenboven onder de gedaante van brood in het Allerheiligste Sacrament verbergen, om dag e.n nacht bij ons te zijn, om zich daar ieder oogen-blik voor ons aan den Hemelschen Vader op le offeren, om zich daar, zoo dikwijls wij zulks verlangen, in de H. Communie op het innigste met ons te vereenigen. En als ware dit alles nog niet'genoeg, nog daarenboven wilde deze liefde, opdat wij haar immer zanden gedenken, en tot wederliefde worden aangespoord, zich aan ons lichamelijk oog onder het liefelijk beeld van het godmenschelijk Hart voorstellen: zij wilde de ijverige deelneming aan de broederschap van datzelfde Hart, met zoo groote en zoo talrijke aflaten beloonen, dat het geheele jaar overal met genaden van allerlei aard, zonder maat en zonder grenzen, als bezaaid is: zij wil ons zelfs op ons doodsbed, door eene rouwmoedige gedachte aan den Allerheiligsten Naam van Jesus, een vollen aflaat schenken, om zich daarna met ons in onuitsprekelijke zaligheid en heerlijkheid te vereenigen in de eeuwigheid.
Nu mete, wie kan, de werkdadige liefde van het goddelijk Hart tot ons. Hare hoogte reikt tot de oneindige Majesteit des Heeren, hare diepte tot de bodemlooze ellende van alle men-schen, hare breedte strekt zich uit over alle deelen der aarde, hare lengte gaat door tijd en eeuwigheid, haar alles aangrijpende brand ontgloeit zich zelve en al het hare in tallooze wonderen, zonder ooit te verkoelen.
sVoor hen die beminnen is niets hard en geen arbeid zwaar: laten wij ook Christus beminnen, en al wat zwaar is zal ons licht schijnen.quot; (1) »De liefde van Christus is de vreugde des geestes, het paradijs der ziel, zij sluit de hel, zij opent den hemel. Niets is u beter, niets heilzamer, niets zoeter, niets aangenamer, niets waardiger, niets verhevener, niets gelukkiger, niets volmaakter, niets zaliger, dan zoo vurig mogelijk God te beminnen.quot; (2) »Dit zeg ik honderdmaal, en herhaal het duizend keeren: er is geen heerlijker streven en geen verhevener werk dan God te beminnen.quot; (3)
Wat verdient nu wel een menschenhart, dat geene, of slechts eene flauwe liefde, ik zou haast zeggen, dat geene allervurigste liefde tot het Hart van Jesus koestert. ? De H. Apostel Paulus antwoordt: »zoo iemand niet bemint onzen Heer Jesus-Christus, die zij verbannen.quot; (2) Is het goddeljjk Hart van Jesus niet de zaligheid, de rijkdom, de schoonheid, het genoegen en het leven, ja geheel het zijn ouzer harten? Een hart dat zich van Jesus' Hart losrukt, moet ellendig, en arm, en afschuwelijk, en rampzalig, en koud en dood zijn: en verdient, zoo het zich door de oneindige liefde van dat Hart niet meer laat ontvlammen, inderdaad niets anders dan dat het brande in den afgrond der hel.
O Liefde van den Godmensch, zoo goddelijk verheven en desniettemin zoo diep nederdalend tot mijne ellende : zoo oneindig rijk, en evenwel
(1) S. Grej;. M. Epist. 22, ad Bust. (2) Th. a Kemp. Hort. ros. c. 16. (3) Th. a Kemp. in valle lil. c. 26. (4)ICur. XVI: 22.
62
om mijnentwege zoo geheel in armoede: zoet onmetelijk groot, en evenwel met mijn hart zoo allerinnigst verbonden : zoo oneindig schoon, en toch in gestalte zoo gelijk aan mgne nietigheid : zoo hemelsch gelukzalig en alles met zaligheid vervullend, en toch voor mij zoo geheel in lijden gedompeld: zoo onbeschrijfelijk rein en heilig, en toch zoo mild en barmhartig jegens zondige harten: zoo heerlijk stralend in den glans van tallooze wonderen, en evenwel zoo eenzaam en verborgen in het goddelijk Sacrament: zoo vlammend van den vurigsten ijver voor de redding en zaligmaking der wereld, en toch zoo miskend en versmaad van de meeste menschen: ziedaar mijn ellendig hart, dat verlangt U te beminnen, dat er naar smacht U boven alles te beminnen, maar met duizend ketenen aan de schepselen gebonden, niet in staat is te doen wat het verlangt: verbreek die banden : trek het tot U, ontvlam het van uwen gloed, en maak dat het brande van wederliefde, en in dit vuur vertere als offer van aanbidding, en dank, en smeeking en herstellende genoegdoening, in volkomene wegschenking en ver-eeniging met U in eeuwigheid.
II.
i. ïicfêii uaiv
■kil' §o3dziiyk 3Cait vciscWvyxt one dz gedaante i'aiv eevv kind
:•
fe schoonste, vreugdevolste en heerlijkste aller nachten is de Kersnacht. In bijna alle oorden van de katholieke wereld zien wij alsdan grooten en kleinen, in blijde verwachting het middernachtelijk uur verbeiden, en bij het feestelijk klokkengelui, door de straten der steden, of over bergen en langs dalen ter kerke henenspoeden.
Het is als zong wederom gedurende dezen nacht een Engel des hemels : »ik verkondig u eene groote blijdschap, dat heden u de Zaligmaker geboren is.quot; (1) Allen vereenigen zich in de kerk om een liefelijk tafereel, dat, of op
(i) liic. ii: 10. 11.
/
64
liet Hoogaltaar, of in eene der zijkapellen, aller oogen tot zich trekt. Daar ziet men het stadje Bethlehem, aan den voet van eenen berg gelegen, en rondom tal van heuvelen, waartegen hier en daar verspreide kudden legeren: en in de lucht ontwaart men een koor van hemelsche (leesten. Niet ver van de stad is eene grot, waarin de saamgestroomde herders, allen met geschenken beladen binnentreden. De grot zelve is schitterend verlicht: die glans en heerlijkheid zyn zoo groot, dat de hemel daar schijnt nedergedaald. Die hemelsche luister omstraalt een pas geboren, wonderschoon kindje, dat op hooi en stroo in eene kribbe ligt, en met zulke aanvalligheid rondblikt, dat het den Engelen een wellust is zijn aangezicht te aanschouwen. Naast dit kindje ligt zijne maagdelijke Moeder Maria met den diepsten eerbied, in de verrukking harer liefde en onuitsprekelijke moedervreugde, in gebed verslonden : aan den anderen kant vinden wij den rechtvaardigen en getrouwen Joseph in bewondering en opgetogenheid neergeknield. Ook de herders zijn in aanbidding ter aarde neêrge-bogen, terwijl twee redelooze dieren hun verwar-inenden adem, door de gure winterlucht heen, over de teedere ledematen van het kindje laten gaan. De diepe stilte die daar binnen heerscht, en het plechtige zwijgen der geheele natuur verkondigen aan de wereld dat »het Woord is vleesch geworden en onder ons heeft gewoond,quot;(l) en bevestigen de vervulling van ïsaias' voorzegging : »een knaapje is ons geboren en een (I) Joan. I; 14.
65
er zoontje is ons gegeven, en op zijne schouderen
je |rust de heerschappij: en zijn naam zal genoemd
e- worden de Wonderbare, de Raadgever, God,
sti de Sterke, de Vader der toekomstige eeuw, de
in Vorst der Vrede.quot; (1)
^ Sluit ook gij, dierbare lezer, in den geest u
b, Hj de aanbiddende herders aan, nader zoo dicht
st mogelijk tot Maria, de Moeder der barmhartig-
re heid, de Moeder der genade. Verlevendig uw
ld geloof in dit beminnenswaardig Kindje, dat
r. waarachtig God en waarachtig mensch is, aanbid
tn Het met den diepsten eerbied, vraag Hem om vergiffenis uwer zonden — de kinderen vergeven
:e gaarne — draag u zeiven aan Hem op, want
n dit vooral verlangt Hij, en smeek om boven-
i, natuurlijk licht en genade, ten einde een diepen
!r blik in zijn kinderhart, zoo vol van geheimen
g ie mogen slaan. Immers in dit Kindje, dat wel
n is waar nog niet spreekt, maar toch de Eeuwige
n Wijsheid is, vindt gij de Zwijgende liefde, die
n des te wonderbaarder is, wijl zij zich niet door
]v woorden openbaart, maar door den toestand zeiven waarin zij zich bevindt haar innigst wezen en hare meest verborgen diepten ont-
, ^ dekt, en daardoor juist des te beminnelijker
n schijnt. In dit Kindje beschouwen wij de grond-
;) stellingen dier Zwijgende liefde, hare neigingen,
[r hare gevoelens en gewaarwordingen.
[s Men leert de grondstellingen, de neigingen,
) gevoelens en gewaarwordingen des harten kennen liit de uitwendige omstandigheden waarin de
n mensch zich bevindt. Willen wij het Hart van
(1) IfQi IX: 6, 5
66
Jesus in zijne kindsheid, en zijne Zwijgende liefde loeren kennen en diep indringen in dezer geheimen, dan moeten wij den uitwendigen toestand van het goddelijk Kind en alle uiterlijke verhoudingen nauwkeurig overwegen: nietj! geschiedt hier by toeval, niets is hier onverschillig, zonder gewicht of beteekenis, maar alles is door de Goddelijke Voorzienigheid op eene geheel wonderbare wijze voorbeschikt, en met oneindige wijsheid en liefde tot zoo wonderbaar een doel heengericht.
God heeft de plaats voorbestemd waar zijn eeuwige Zoon zoude geboren worden, want door den profeet Michaeas liet Hij verkondigen: gt;Eu gij, Bethlehem Ephrata, gij zijt klein onder de duizenden van Juda, maar uit u zal Hij voorttrcden die in Israël zal heerschen: eti zijn uitgang is van den beginne, van de dagen der eeuwigheid af.quot; (1)
Ook de Moeder werd door God voorbeschik], en vooraf aangekondigd : want bij den profeet Isaias staat geschreven : »Ziet eene Maagd zal ontvangen en eenen Zoon baren, en zijn naam za? zijn Emmanuel,quot; (2) (dat is. God met ons, Godmensch.)
Volgens eene oude overlevering, zooals- de H. Hieronymus opmerkt, verschenen de Engelen aan de herders op dezelfde plaats waar David eenmaal de kudde weidde, (3) waar de herderstoren (Migdal Eder) stond. De grot zelve was een gewelf waarop eenmaal Davids burcht lag, (4)
(1) Mich. V : 3. (2) litti. VII; U. (3) Gen. XVI {4; .«iojs. IX: 11.
rende en waar Jakob weleer zijne tent spande; (1)
dezer dit was door den profeet voorspeld : »Tot u,
ügeu in nevelen gehulde herderstoren, dochter Sion's,
aiter- tot u zal Hij komen, Hij de eerste macht, het
niets koningdom van Jerusalem's dochter. (2)
nver- Ook de tijd was te voren aangekondigd: »De
maar schepter zal aan Juda niet ontnomen worden,
d op en de vorst uit zijne nakomelingschap (zal niet
t, en ontbreken) totdat Hij komt die zal gezonden
won- worden: en Hij zal de verwachting der volkeren zijn.quot; (3)
zijn Zooals God deze voorspellingen in de H. Schrift,
want van het Oude Verbond heeft nedergelegd, zoo
igen; heeft Hij in het Evangelie van het Nieuwe
)nder Verbond de vervulling dier voorzeggingen met
Hij zijn goddelijk gezag bezegeld. Daar immers lezen
: cti wij: »en het geschiedde in die dagen, dat er
age it van den keizer een gebod uitging, om de geheele
v wereld op te schrijven. Deze eerste opschrijving
child geschiedde van den landvoogd van Syrië, Cyrinus.
ofeel, En allen gingen, om zich aan te geven, een
i zal iegelijk in zijne stad. En ook Joseph ging op
n z;,] van Galilaea, uit de stad Nazareth, tot de stad
ons, van David, welke Bethlehem geheeten wordt;
omdat hij uit het huis en geslacht van David
Sv de was : om zich aan te geven, met Maria, zijne
Telen verloofde vrouw, welke zwanger was. Maar het
)avid geschiedde toen zij daar waren, dat de dagen
ders- vervuld werden, dat zij baren zoude. En zij
was baarde haren Eerstgeboren Zoon, en wond Hem
r,(4) in doeken, en legde Hem in eene kribbe, omdat
' er voor hen geene plaats was in de herberg.
(1) (ieu. XXXVt 21. (2) Mich. IV: 8. (3) Gen. XIJX : 10.
(58
Eu er waren herders ia dezelfde landstreek, wakende, en de nachtwake houdende over hunne kudde. Eu ziet, een Engel des Heeren stond hij ben, en de heerlijkheid Gods omscheen hen: en zij vreesden met groote vreeze. En de Engel zeide tot hen: Vreest niet, want ziet, ik verkondig u groote blijdschap, welke voor het gansche volk zijn zal: dat heden, in de stad van David, u de Zaligmaker geboren is, welke is Christus de Heere! En dit zij u het teeketi: gij zult een kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in eene kribbe. En terstond was er bij den Engel eene menigte van de hemelsche Heerscharen, God lovende eu zeggende: Glorie zij Gode in het Allerhoogste, en op aarde vrede den menschen, die van goeden wille zijn! En het geschiedde, als de Engelen van hen opgevaren waren ten Hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons heengaan naar Bethlehem, en dit woord zien. dat er geschied is, hetwelk de Heer ons heeft verkondigd. En zij, zich spoedende, kwamen, en vonden Maria, en Joseph, en het kindeken, hetwelk in de kribbe lag. En het ziende, maakten zij het woord bekend, hetwelk tot hen gesproken was aangaande dit kind. En allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen tot hen door de herders gezegd werd. Maar Maria bewaarde alle deze woorden, en overwoog ze in haar harte. En de herders keerden wederom, verheerlijkende en lovende God, over al hetgeen zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen
69
was gesproken.quot; (1) Hier zien wij de Tervulling der goddelijke voorzeggingen.
Nu zullen wij dit groote geheim van onzen heiligen Godsdienst nader beschouwen, met de hulp der genade van dit pas geboren Kind diep doordringen in de geheimen van zijn beminnenswaardig Hart, en zijne Zwijgende liefde bewonderen.
2. S)e %wijc£cndc -f-ic^dc oavt ■(iet §oddctijk t iicjdc-
■tot 0e uc^acfiUncj dez wezel?.
et. Woord. Gods, dat hemel en aarde heeft gemaakt, (2) dat hemel en aarde vervult, is vleesch geworden en in eene nauwe kribbe gelegd. Hij van wien de profeet zeide : » Gij zijt God van eeuwigheid tot eeuwigheid,quot; (3) Hij is nu een kind van één dag-geworden. Niet anders luidt het woord des Apostels: »terwijl Hij in de gestalte van God was, heeft Hij het niet eenen roof geacht even-gelijk te zijn aan God: maar zichzelven heeft Hij ontdaan, de gestalte van eenen dienstknecht
(I) Lnc. 11 : 1-21. (2) Joan. I: 3. (3) Ps. XC1I.
70
hebbende aangenomen, in gelijkheid van men-schen geworden, en in de houding bevonden als raensch.quot; (1) Wel heeft Gods Zoon zich niet ontdaan van zijue goddelijke natuur en goddelijk wezen, daar Hij als mensch ook waarlijk God blijft; maar voor het oog der wereld heeft Hij zich ontdaan van zijne goddelijke heerlijkheid , en niet slechts de gestalte aangenomen van Adam, zooals onze stamvader was in het [jaradijs, maar, met uitzondering van de zonde, heeft Hij de gestalte van den gevallen en onder den zondenvloek gebukten mensch aangenomen: Hij heeft alle heerschappij afgelegd en zich gemaakt tot een dienstknecht, tot een dienstknecht in de zwaktste en meest hulpbehoevende gestalte, in de gestalte van een kind. Uit is liet uiterlijke wat wij hier met onze zintuigen waarnemen.
Maar welk innerlijk grondbeginsel der liefde wijst dit uiterlijke ons aan? De H. Bernardus antwoordt: »Hij spreekt niet met de tong, en alles aan Hem roept, predikt en leefaart: zelfs de ledematen van het Kind zwijgen niet: zij allen ontmaskeren en verwerpen de oordeelvellingen der wereld en maken ze tot schande. Wie toch zoude, in geval de keuze hem werd gelaten, niet een sterk lichaam verkiezen, en een leeftijd met het gebruik des verstands, boven dien van een kind ? O wijsheid, uit de verborgenheid te voorschijn getreden, waarachtig vleeschgeworden en verborgen Wijsheid! En toch is Hij het die weleer door den profeet (1) Pbil. IJlf: 6, 7.
71
meu- Jnnias werd beloofd: »eenkiuddat de boosheid udeu weet te verafschuwen en het goede weet te zich verkiezen.quot; (1) De genoegens des lichaams zijn ' en dus iets kwaads, de tuchtigingen en kastijdingen rlijk dos lichaams iets goeds, want deze heeft Hij leeft uitverkozen, gene heeft Hij verafschuwd., het lijk- oneindig wijze Kind, het vleeschgeworden Woord, men VVant het Woord is vleesch geworden, het het |eeuwige Woord is een zwak en teeder kind ide, geworden, niet bij machte eenig werk te verder richten. En inderdaad, mijn broeder, het Woord en: is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond, ich terwijl Het in den beginne bij God was en een :st- ongenaakbaar licht bewoonde, terwijl er niemand ide was die Het konde begrijpen. Immers, wie heeft is des Heeren plannen nagevorscht, en wie is zijn en raadgever geweest ? De vleeschelijke mensch begrijpt niet wat des geestes is, maar voortaan de '/.al ook hij het begrijpen, dewijl het Woord is us vleesch geworden. Wist hij weleer slechts naar m het vleesch te luisteren, nu is het Woord vleesch fs geworden, en nu luistere hij ten minste naar ij de taal van het vleeschge worden Woord: o - mensch, in hot vleesch wordt n nu de wijsheid
i. aangetoond; vroeger was zij verborgen, maar
1 nu wordt zij aan de verborgenheid ontrukt, en
dringt zich op aan uwe vleeschelijke oogen. Op cene vleeschelijke wijze, om het zoo uit te drukken, wordt u gepredikt: Vlucht het zingenot , want in het zingenot ligt de dood : doe boetvaardigheid, want door de boetvaardigheid nadert het rijk Gods.quot; (2)
(1) Jsai. VU; 15. (2) Serm. in N'at. Dom. III.
72
O Liefde, Gij verwijdert dus van u alle zingenot, alle genietingen, alle genoegens des lichaams: Gij verafschuwt al het aangename dat de wereld aan het lichaam biedt, en kiest alle zwakheden en ongemakken, versterving en lijden; boven alles echter kiest Gij de zelfverloochening, de nederigheid, de zachtmoedigheid: Gij haat hoogmoed, trotschheid, zelfverheffing, ijdelheid, roem en eerzucht, en brengt zelf in oefening wat Gij van ons vordert: »leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van harte,quot; (1) Deel ons uwen geest mede en schenk ons de genade om aan U gelijkvormig te worden.
3. Zwijgende -ticjdc van het §oddeXvyk p^e3i4 t tie-jdc
' ij zien Gods Zoon geboren worden in den gureu wintertijd, in het open veld, in in eene woeste grot, en vinden het pasgeboren Kind in doeken gewonden in eene kribbe liggen. Alles vertoont de uiterste armoede:
(1) Matth. X f; 29.
arm is zijne moeder, arm zijn voedstervader, arm de stal, arm de kribbe, arm zijn de windselen, waarin Hij is gewikkeld. En niettegenstaande is dit Kindje de levende God, aan wien hemel en aarde toebehooren, die alle schatten de zijnen kan noemen. Hij is de Almachtige, de Oneindige, die in waarheid kan zeggen: » Mij behooren rijkdom en eer, heerlijke schatten en gerechtigheid.quot; (1) Dit is het uiterlijke dat onder het bereik onzer zinnen valt, en ons den innerlijken geest der liefde leert kennen van het aanbiddelijk Hart van dit Goddelijk Kind van wien de H. Bernardus zegt: »Zouden wij kunnen aannemen dat het bij toeval is gebeurd dat Hij geboren werd in zoo guren tijd en in de duisternissen der nacht, daar winter en zomer, dag en nacht Hem toebehooren ? Andere kinderen kunnen den tijd niet uitkiezen waarop zij geboren willen worden, dewijl zij, pas het leven ingetreden, noch het gebruik van hun verstand, noch de vrijheid van keuze, noch het denkvermogen bezitten. Maar Christus, mijn broeder, was, ofschoon mensch, van den beginne bij God. Hij was God, Hij bezat dezelfde wijs-heid en macht als nu, daar Hij de Kracht en Wijsheid Gods is. Daar nu de Zoon Gods geboren wilde worden, en dit van zijnen vrijen wil afhankelijk was, was het Hem ook voorbehouden den tijd zijner geboorte uit te kiezen: en Hij koos wat het moeielijkste is, vooral voor een kind: Hij verkoos de zoon te worden van eene arme moeder die ter nauwernood eenige (1) l'rov. VIII : 18.
74
lompen bezit om Hem te bedekken, en slechts eene kribbe om Hem in neder te leggen. En boe nijpend bet gebrek ook is toch hoor ik quot;eeu enkel verlangen naar kostbare pelterijen. De eerste Adam werd met diereuvellen bekleed, de tweede wordt in armoedige doeken gewikkeld. (Jeheel verschillend is het oordeel der wereld. Of het Goddelijk Kind bedriegt zich, ol de wereld verkeert in dwaling. Maar het is onmogelijk dat de goddelijke Wijsheid zicli bedriege: bijgevolg is de schranderheid des vleesches in dwaling: want zij is de dood en eene vijandin van God, en de wijsheid der wereld wordt eene dwaasheid genoemd. Christus die niet dwalen kan, heeft uitverkozen wat voor het vleesch het pijnelijkste is: dit is bijgevolg het beste, dit het nuttigste: dit uit te verkiezen is het voorzichtigste, en wie ooit iets anders leert, wie ooit iets anders aanraadt, voor hem zij men op zijn hoede als voor een verleider.quot; (1)
De neigingen des Harten van het goddelijk Kind streven dus naar verachting van alle rijkdommen en schatten dezer wereld, en in hunne plaats kiest Hij de armoede met al wat haar vergezelt. Dit werd ook den herders met bijzonderen nadruk door den Engel tot kenteeken gegeven: »dit zij u het teeken: gij zult een kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in eene kribbequot; (2) »Waarom,quot; vraagt hier de H. Bernardus, »waarom heiligt de Verlosser, wien alle goud en zilver toebehoort, de heilige armoede in zijn aanbiddelijk lichaam ? Of waarom (1) l.uc. cit. (2) l.nc. II : 12.
75
wordt juist de armoede door den Engel als het teeken aangegeven, waaraan de herders den Verlosser zullen erkennen ? Want het kan niet /onder eene geheimvolle beteekenis wezen dat de Zaligmaker in doeken gewikkeld en in eene kribbe wordt gelegd, daar dit zoo duidelijk door den Engel als kenteeken wordt aangegeven: dit zij u het teeken: gij zult een Kindeken vinden, in doeken gewonden en liggende in eene kribbe. Uwe windselen, o mijn Jesus, worden ons tot een teeken gesteld, maar tot een teeken dat ook heden ten dage nog, door velen wordt tegengesproken: want velen -zijn geroepen maar weinigen uitverkoren, en daarom zijn ook weinigen door een teeken aangewezen: Hij heeft ons een voorbeeld gegeven opdat wij zouden doen zooals Hij gedaau heeft.5quot; (1) De geest der liefde van het Goddelijk Hart vaü Jesus is dus een geest van armoede.
Zwijgende liefde, die U ontdoet van al het aardsche, en ons uitnoodigt den last der goederen dezer wereld van ons af te werpen en U in de vrijheid des geestes te volgen: schenk ons de neigingen van uw Goddelijk Hart, en de genade om onze harten hemelwaarts te verheffen tot die goederen, die alleen ware goederen zijn, eu eeuwig blijven voortbestaan.
(I) Serni. de Nat. Dona. IV.
76
fict Qoddeiijfi Jfatt predikt Cicjde tot 3c- cotmoedi^Acid.
■£fjjamp;Aene andere waarheid is het, dat de Zoon /gfTv Gods geboren werd te midden der stille nacht, op een tijd dat alles in diepe rust was en niemand zijne komst konde bemerken , zooals de H. Kerk zingt: »terwijl alles in de diepste stilte lag, en de nacht de helft van haren loop had volbracht, is uw almachtig Woord, o Heer, van den koningstroon afgedaald.quot; (1) Het is eene waarheid dat het goddelijk Woord bij zijne komst het diepste stilzwijgen bewaarde, want het verscheen al» een sprakeloos kindje. Het is ten laatste eene waarheid dat Hij een stal tot zijne eerste woning uitkoos. Niets vinden wi) hier dat zweemt naar grootheid of eer, naar pracht of wereldsche ijdelheid : hier worden noch gelukwenschen noch gejubel gehoord, hier geen vertoon vau pracht of praal, van heerlijkheid of luister.
Duidelijk en klaar, overredend zelfs, spreken door deze waarheden de grondbeginselen, de
(1) Oltic. Dura. Infr. Oct. Nil. ad Magn.
77
neigingen en gevoelens des Harten van het Goddelijk Kind; en de taal die zij ons toespreken vertolkt de H. Bernardus met deze woorden: »Hij wilde te midden der nacht geboren worden. Waar zijn zij nu, die met zooveel onbeschaamdheid zich zeiven verheerlijken ? Christus verkiest hetgeen Hij het heilzaamste oordeelt: gij verkiest hetgeen Hij veroordeelt. W ie van beiden handelt het voorzichtigste? Wiens oordeel is het billijkste, wiens uitspraak het meest overeenkomstig de rede ? Vervolgens, Christus zwijgt. Hij verheft zich niet, Hij maakt zich zeiven niet groot. Hij verheerlijkt zich niet, en ziet, een Engel kondigt zijne komst op aarde aan. Hem prijst een heer van hemelsche geesten. Verbergt ook gij op deze wijze den verborgen schat, gij die Christus volgt. Vindt er genoegen in onbekend te zijn: laat de lippen van anderen uwen lof verkouden, uw mond beware het stilzwijgen. — Christus wordt in een stal geboren en in eene kribbe gelegd. En is Hij het niet die gezegd heeft: gt;Mij is de aarde en geheel hare volheid ?quot; Waarom heeft Hij dan een stal uitverkozen ? Om geen andere reden dan om den luister der wereld te brandmerken, om hare ijdelheid te beschamen. Nog spreken zijne lippen niet, en alles wat Hem omgeeft roept, predikt, leeraart; door alles worden de oordeelvellingen der wereld geoordeeld, wederlegd, omvergeworpen.quot; (1) Het Hart van dit Goddelijk Kind bemint dus de ootmoedigheid, de verborgenheid, het ver-(1) Serm. Uo Na'. Dora. III.
78
afschuwt de ijdelheid, de hoovaardigheid, de trotschheid, den hoogmoed, de praalzucht, de eer en grootheid dezer wereld.
0 Liefde die al zwijgende zoo wonderbaar eene leemieesteresse zijt, hoe nietig schijnt hij uwe beschouwing al wat de wereld groot en schoon noemt! Schenk ons de genade alles naar waarheid te beoordeelen, en geen andere waarde te hechten aan hetgeen de wereld hoogschat dan die welke Gij zelf er aan hecht. Geef dat wij ook ons zei ven in waarheid kennen , ons zeiven naar waarheid beoordeelen, en niets* anders voor ons zeiven verlangen, dan hetgeen ons voegt en toekomt, namelijk, vernedering, verguizing, verachting, zooals zondaren verdienen. Maar verleen ons tevens de genade, dit alles met liefde en geduld volgens uw welgevallen te verdragen.
van Act yodScüjfi Jfcit-t pzediamp; t -Ciefdc tot 4ict ■Ci-ydcw.
aar Gods Zoon onder de kinderen der
menschen heeft willen opgenomen worden, mogen, ja moeten wij zelfs aannemen , dat dit Kindje al de smarten en al het
70
lijden der menschenkiudereu op zich heeft genomen, en dus ook aan den Hemelsehen Vader, voor ons, arme zondaren, het offer der tranen heeft gebracht. Het is eene waarheid dat de Zoon Gods van het eerste oogenblik zijner Menschwording af het lijden heeft uitverkozen, en de tranen die Hij stortte, gaven getuigenis van het inwendige lijden zijner Zwijgende liefde. Hierover schrijft de H. Bernardus: gt; Christus weent, maar Hij weent niet zooals andere kinderen , en vooral weent Hij niet om dezelfde reden waarom andere kinderen weenen: bij anderen heeft het zinnelijk gevoel de overhand, bij Christus gebood het gevoel des harten. Andere kinderen lijden en handelen niet, daar zij het gebruik van den vrijen wil nog niet bezitten : zij weenen omdat zij in lijden zijn, Christus weent uit medelijden. Zij beweenen het zware juk dat aan alle kinderen van Adam is opgelegd : Christus beweent de zonden van Adam's kinderen : en eenmaal zal Hij zijn bloed vergieten voor hen, voor wie Hij nu tranen stort. O versteendheid mijns harten! Mocht mijn hart vleesch worden, zooals het Woord is vleesch geworden: want ook dit hebt Gij door den profeet beloofd : Ik zal het versteende hart van u wegnemen en een hart van vleesch n geven. (1) De tranen van Christus veroorzaken mij zoowel schaamte als droefheid. Ik speelde buiten, op de openbare plaats, en in het geheime vertrek des konings werd het doodvonnis over mij uitgesproken. De eenige zoon des konings (I) tózech.' XI.
80
hoorde dit. Hij nam de koningskroon van zijn hoofd, trok een boetekleed aan, bestrooide zijn hoofd met asch, en ging barrevoets naar buiten, weenende en jammerende dat zijn dienstknecht ter dood was veroordeeld. Eensklaps zie ik hem te voorschijn treden, en het buitengewone dier zaak doet mij verwonderd staan. Ik vraag naar de reden en verneem die. Wat zal ik doenV /al ik voortgaan met spelen en den spot drijven met zijne tranen. Ik zou ongetwijfeld waanzinnig en van mijn verstand beroofd zijn, indien ik hem niet volgde om met hem te jammeren. Ziedaar waaruit mijne schaamte ontstaat. En waaruit komt mijne droefheid en vrees voort ? Zonder twijfel daaruit dat de beschouwing van bet reddingsmiddel, mij de grootheid van het gevaar doet inzien, waarin ik verkeer. Ik wist bet niet, ik meende gezond te zijn, en zie, de Zoon eener Maagd, de Zoon van den Aller-boogsten God wordt gezonden om gedood te worden, opdat mijne wonden door den kostbaren balsem zijns bloeds zouden genezen worden. Erken, o mensch, boe zwaar de wonden zijn voor welker genezing de verwonding van Christus den Heer wordt gevorderd. Indien zij niet doodelijk waren, indien zij niet den eeuwigen dood ten gevolge hadden, nooit zoude de eenigc Zoon Gods voor hunne genezing gestorven zijn. Ik ben dus beschaamd, mijne geliefden, omdat ik mijn eigen lijden zoo weinig ken, voor hetwelk zulk eene Majesteit zulk een medelijden aan den dag legt. Gods Zoon heeft medelijden en weent: zal de mensch lachen als hij in lijden
81
is ? Aldus wordt mijn smart en vrees door de overweging van het heilmiddel vermeerderd.quot; (1) Het ligt bijgevolg in den geest der liefde van het goddelijk Hart van Jesus, de ij dele vreugde dezes levens af te wijzen, en in plaats daarvan lijden en smarten uit te kiezen.
0 Liefde, die nooit schooner zijt dan in lijden en zwijgen, geef ons liefde tot het lijden, waarin zoo groote schatten vei-borgen zijn, tot het lijden, dat de zielen loutert, zooals het goud in den vuuroven wordt gezuiverd, en verwijder van onze lippen elke klacht, verban uit ons hart alle ongeduld en weerspannigheid, opdat wij aan ü in lijden en liefde gelijkvormig worden, daar wij in waarde en verdienste zoo oneindig ver beneden ü zijn, wij die als arme zondaren tegenover U staan, die de vlekkelooze Onschuld cn de Heiligheid zelve zijt,
6.3)e damp;z. zwijycndc tiende- -k» in tey ■met dzw dez- -wezatd.
' ' ^iidien wij in het kort samenvatten hetgoen ,,(V t wij reeds overwogen hebben, dan leeren wij uit de uiterlijke omstandigheden, die de geboorte van Jesus-Christas vergezeld hebben.
(I) Serm. de Nat. III.
82
den geest der liefde van het goddelijk Hart kenuen, als een geest van volkomene onthechting, als een geest van volmaakte armoede, als een geest van de diepste nederigheid en ootmoedigheid, als een geest van versterving en zelfverloochening, als een geest van lijden en smarten, als een geest die alle menscheliike grootheid, alle aardsche goederen, alle genietingen en genoegens dezer wereld van zich verwijdert: als een geest dus die lijnrecht staat tegenover den geest van eerzucht, van hebzucht, van genotzucht, en deze geest is de geest der zwijgende liefde van den Verlosser der wereld.
Het geheele menschelijk geslacht is in zijn stamvader Adam gevallen, dewijl deze, naar het verleidingswoord der slang luisterende, »gij zult; als goden zijn,quot; zich tot God wilde verheffen — dewijl hij verleid door de vrouw, verlangde hetgeen God verboden had, zooals God zelf het hem verweet: gt; Omdat gij gehoor gegeven hebt aan de stem der vrouw, en van den boom hebt gegeten, van welken Ik u verboden had te eten,quot; enz. en dewijl hij een genot begeerde dat hem ontzegd was, zooals er geschreven staat: »Zij naiu van de vrucht en at er van, en gaf er van aan haren man, die er ook van at.quot; Het menschelijk geslacht is gevallen door eerzucht, door hebzucht, door genotzucht, en de eer der wereld, de rijkdommen der aarde en de vreugde des levens, zijn het lokaas dezer hartstochten, uit welke de zonden van hoovaardigheid van gierigheid en van zinnelijkheid ontspruiten, die afgebeeld worden door die drie zwarte stroomen.
83
welke van uit het paradijs zich over de geheele aarde uitstorten, het geheele menschelijke geslacht medeslepen en alle soorten van zonden met zich voortrollen. Want er is geene zonde welke niet in eene van deze drie hoofdsoorten ligt opgesloten. Wil de mensch dus van deze drievoudige zonde bevrijd en bewaard blijven, dan moet hij deze drie hartstochten aan banden leggen, dan moet hij haar het drievoudige lokaas onttrekken, en den prikkel der hoovaardigheid door ootmoed en vernedering, den prikkel der hebzucht door armoede, ten minste door armoede des geestes, de genotzucht door zelfverloochening en versterving, vernietigen.
Hierin nu is ons de Goddelijke Verlosser reeds als Kind door zijn verheven voorbeeld voorgegaan, en eerst heeft Hij ons door zij no han-deliugen geleerd, hetgeen Hij naderhand met woorden zoude verkondigen: » Zalig zijn de armen van geest, want hun is het rijk der hemelen : zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde bezitten : zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden.quot; (1) Dit is de geest, de neiging en gezindheid van de zwijgende liefde des Harten van het Goddelijk Kind, en hierin moeten onze harten aan het zijne gelijkvormig worden, willen wij in zyn Verlossingswerk deelen. Ook ons hart moet een kinderhart worden, dat geen eerzucht, geen hebzucht, geen genotzucht kent, dat noch aan rijkdommen, noch aan eer en roem, noch aan de vreugde des levens gehecht is, maar dat in zijne volkomene onschuld, U) M.Uh. V: 3-6.
84
zonder boosheid en valschheid, zonder sluwheid en bederf, gevoelt en ondervindt hetgeen de Goddelijke Verlosser van ons vordert: » Voorwaar fk zeg u, tenzij gy u bekeert en wordt als de kinderen, zult gij niet ingaan in het rijk der hemelen.quot; (1) Dit leert ons de zwijgende liefde van het Goddelijk Hart,
7. S)e Swijcjcn?^ tiejde-VCH1- ■fcic-t Soddcti'^ Jfcit/t OHO onamp;c
m uitwendige omstandigheden die wij bij de geboorte van onzen Goddelijken Ver-losser waarnemen, toonen ons nog een veel gewichtiger en verhevener grondwaarheid aan: zij wijzen ons op de eeuwige bestemming van den mensch. Immers, is God niet mensch geworden, opdat de mensch daardoor tot God zoude verheven worden, zooals de H. Augustinus zegt: » God is mensch geworden opdat de mensch God zoude worden.quot; (2) Is het eeuwige Woord niet vleesch geworden, opdat de mensch, zooals de Apostel zegt, »de werken des vleesche»
(I) Matth. XVIII; 3, (2) Serm. de tempore 13.
85
doode en naar den geest leve ?quot; (1) Heeft de vleeschgeworden goddelijke Wijsheid niet alle aardsche goederen van zich geweerd, en alleen het noodzakelijkste behouden, opdat de mensch naar de vermaning des Apostels, naar het he-melsche zoude leeren streven ? »De eerste mensch is uit de aarde aardsch, de tweede mensch uit den hemel hemelsch. Hoedanig de aardsche, zoodanig ook de aardschen: en hoedanig de hemelsche, zoodanig ook de hemelschen. Derhalve , gelijk wij het beeld des aardschen hebben gedragen, laat ons ook het beeld dragen des hemelschen.quot; (2) En: »zoekt hetgeen boven is, waar Christus is, aan de rechterhand Gods gezeten. Betracht hetgeen boven is, niet hetgeen op aarde is.quot; (3) Heeft niet de Zoon Gods al het tijdelijke en vergankelijke, dat tot het onderhoud zijns levens, of tot een hooger doel niet noodzakelijk was, verre van zich verwijderd, opdat ons leven op deze aarde naar het eeuwige leven zoude gericht zijn? Daartoe immers vermaant ons Christus : »Wilt u geen schatten vergaderen op de aarde, waar de roest en de mot ze verteren, en waar de dieven ze opdelven en stelen. Maar vergadert u schatten in den hemel, waar noch de roest, noch de mot ze verteren, en waar de dieven ze niet opdelven en stelen.quot; (4) Waarom verschijnt de zwijgende liefde van het Goddelijk Hart in zulke gedaante? Is het niet om ons te leeren dat de mensch, die voor God geschapen is, niet
quot; u) Kuiu7~V1II: 13. (2) I Cor. XV: 47—50. (3) Col-J1I: 2. (4) Matth. VI: 1», 20.
86
voor de dingen dezer wereld, uiet voor eer, rijkdom of genoegens, niet voor den tijd maar voor de eeuwigheid, voor den hemel, voor God zeiven bestemd is ? Om hem terug te voeren tot die bestemming, waarvan hij door de zonde was afgeweken, is die wonderbare Liefde van den Hemel op de aarde afgedaald, en heeft zij, reeds bij hare eerste intrede inde wereld, onder de gedaante van een teeder kindje het werk der Verlossing begonnen.
Hel geheimzinnige verlossingswerk van de nog zwijgende liefde des Harten van het goddelijk Kind, wijst ons dus door al deze wonderbare omstandigheden, den weg tot onze eeuwige, goddelijke bestemming aan, en houdt ons tegelijkertijd het voorbeeld van den Godmensch voor oogen, onder de liefelijke gedaante van een beminnenswaardig kindje, dat ons op dien weg vooruitgaat, opdat wij Hem met moed en vertrouwen, met liefde en heilige geestdrift zouden volgen. Wie zou, waar het Goddelijk Kind voorgaat en tot navolging uitnoodigt, wie zou durven weigeren te volgen ? of wie zou een zijweg willen inslaan en zich, boosaardig en wreed, tot zijn eigen ongeluk, van Hem vrtllen verwijderen ? De H. Bernardus zegt hiervan: »Wanneer men zorgvuldig de voorschriften van den geneesheer opvolgt, vindt men vertroosting: want zooals ik de hevigheid der ziekte erken aan het krachtige geneesmiddel dat aangewend wordt, (1) zoo besluit ik ook daaruit dat de
(1) Het groote middel namelijk, door God aangewend, om deo rncnsch van de zonde te verlossen.
87
kiekte niet ongeneeslijk is. Niet te vergéefs toch zal de verstandige Geneesheer, die de Wijsheid zelve is, de kostbaarste artsenijen aanwenden; en zonder twijfel zouden zij te vergeefs worden aangewend, wanneer de genezing zonder haar gemakkelijk kon verkregen worden, en veelmeer nog wanneer de genezing toch onmogelijk was. De zekere hoop op genezing moedigt dus tot boetvaardigheid aan, en wekt een vurig en hevig verlangen er naar op.quot; (1)
Dit is van des te grooter gewicht, als wjj beschouwen dat de armoede waarin het goddelijk Kind op aarde verkeert, met hemelsche schatten is verrijkt; dat zijne ontblooting van alles, omgeven is van bovenaardsche heerlijkheid; dat zijne verlatenheid en nederigheid, door goddelijke pracht en luister is omstuwd; dat de ontberingen en smarten aan welke Hij blootstaat, van eene heilige vreugde vergezeld gaan. Want dit Kindje, dat op de aarde in de kribbe van een eenzamen stal, door de duisternis is omgeven, wordt door de Engelen des hemels, en door de wonderbare ster, die met ongekenden luister aan de lucht verschijnt, aan de Koningen van het Oosten, als de onafhankelijke Heer vau het heelal aangekondigd. De eenvoudige herders en de geloovige Wijzen brengen het arme Kindje hunne geschenken; het weenende Kindje aanbidden zij als hun levenden God. »De Herders waren de eerstelingen der Joden,quot; zegt de H. Ful-gentius, »de Koningen waren de eerstelingen der Heidenen. De herders waren in de nabijheid,
(11 Serto. 111 de Nat. Dom.
88
de koningen werden uit verre landen daarheen geroepen. Waar is de koning der Joden die geboren is, vroegen zij. Herodes, den koning der Joden waren reeds zonen geboren. Arehelaus is in een paleis geboren, maar Christus in een verlaten afatl. Arehelaus werd na zijne geboorte in eeno zilveren wieg gelegd, maar Christus in eene enge kribbe. En niettegenstaande wordt hij die in een paleis geboren is niet geacht, maar •Hij die in een stal geboren is wordt gezocht: van hem die in een paleis geboren is gewaden de Wijzen niet, maar Hij die in een stal geboren is, wordt zoodra Hij is gevonden, met den diepsten eerbied aanbeden. Wie is nu die koning der Joden? Arm en rijk, nederig en verheven. Wie is die koning der Joden? Die als kind gedragen, als God aanbeden wordt? Klein in de kribbe, onmetelijk in den hemel, gering in de windselen, schitterend boven de sterren.quot; (1) Door het vereenigen dezer zaken die zoozeer tegenover elkander staan, tijdelijke armoede met hemelscbe rijkdommen, menschelijke nederigheid met goddelijke grootheid, voorbijgaand lijden met eeuwigdurende vreugde, wil de zwijgende .Liefde des Harten van het Goddelijk Kind, ons aanmoedigen Hem in dit leven te volgen, om ons in ^ het eeuwige leven de heerlijkheid en de zaligheid te doen deelen. Wat toch is een kortstondige tijd in ontbering, nederigheid en lijden doorgebracht, in vergelijking met het eeuwige bezit van goddelijke goederen, eer en vreugde ? De H, Apostel Paulus zegt immers:
(1) üerm. 6 de Epiph.
81)
ik houde het daarvoor, dat het lijden van den tegenwoordigen tijd van geene waarde is bij de toekomende heerlijkheid welke in ons zal geopenbaard worden.quot; (1)
O Allerzoetste Liefde des Harten van het Goddelijk Kind, welsprekend is de taal van uw zwijgen ! Mocht toch de wereld die taal verstaan, mocht zij zich gedwee en volgzaam er naar voegen ! Als in een paradijs zoude de mensch op deze aarde rondwandelen ; de aarde zoude inderdaad met den hemel verzoend zijn, zij zoude een voorsmaak van den hemel wezen.
8. Qc atvijycndz -tiende van ■(iet ^ocdzlijA 3faigt;t ■bijamp;ondci' tzoosttiyf* uoot- den zondaat cn vamp;ztoontzich aan -fvevn itt 3c- iicfetlykstc lt;je3aante.
geheim der kribbe toont ons eindelgk de oneindige liefde van het Goddelijk Hart in geheel hare uitgestrektheid, als wij beschouwen dat de pasgeboren Verlosser dit alles niet voor vrienden maar voor zondaren, die zijne vijanden waren op zich neemt. Hier begint reeds de vervulling van het woord des Apostels:
(1) Rum. VIII: 18.
90
»God staaft zijne liefde jegens ons, doordien, als wij nog zondaren waren, ten tijde Christus voor ons gestorven is. Want toen wij vijanden waren, zijn wij met God verzoend door den dood van zijnen Zoon.quot; (1) De Menschwording is de eerste stap tot de verlossing van den mensch, en die eerste stap is de vrucht der liefde, die zwijgend in het Hart van het godde-lijk Kindje woont. Deze liefde is als het ware lichamelijk in het goddelijk Kindje uitgedrukt. Want de mensch is door de zonde, zoowel naar de ziel als naar het lichaam ongelukkig geworden, en de Zoon Gods, die den mensch zoowel naar de ziel als naar het lichaam wilde verlossen, nam daarom eene menschelijke ziel «n een menschelijk lichaam aan, om den mensch èn naar de ziel èn naar het lichaam de genade der Verlossing mede te deelen. De H. Beruardus zegt, sprekende over deze woorden van den Apostel: »gezegend zij de God en Vader van onzen Heer Jesus-Christus, de Vader der ont-fermingen en God van alle vertroosting, die ons vertroost in alle onze verdrukking:quot; (2) De Apostel leert ons dat er in het ééue Woord, in den eert en Zoon Gods eene tweevoudige barmhartigheid des Vaders is, want hij noemt Hem niet den Vader der barmhartigheid, maar
TT •
den Vader der barmhartigheden: niet den God der vertroosting, maar den God van alle vertroosting, die ons niet slechts in deze of gene, maar in alle verdrukkingen vertroost. Veelvuldig, zegt de H. Schrift, zijn de barmhartigheden (I) Kom-V ; 8, ». (2) II Cor. I: S. 4.
91
des Heerea, want veelvuldig zijn de wederwaardigheden der rechtvaardigen, en uit allen zal de Heer hen verlossen. De Zoon Gods ia slechts één, één slechts het Woord; maar onze ellende is veelvuldig, en eischt dus niet slechts eene groote barmhartigheid, maar eene groote menigvuldigheid van barmhartigheden. Wellicht wordt, omdat de mensch uit twee deelen bestaat, niet ten onrechte gezegd, dat de ellende des menschen tweevoudig is, ofschoon zij in beide deelen zeer veelvuldig is : want zoowel de wederwaardigheden die ons lichaam treffen, als dio welke ons hart aandoen, zijn talrijk: maar Hij die den geheelen mensch verlost, bevrijdt hem zoowel van de rampen der ziel als van die des lichaams. Dewijl nu die ééne en eengeboren Zoon Gods om wille der zielen gekomen is, om namelijk de zonden der wereld weg te nemen, en eenmaal om wille der lichamen zal komen, om die op te wekken, en aan de klaarheid zijua lichaams gelijkvormig te maken, mogen wij voorzeker die tweevoudige erbarming in den Vader der barmhartigheden loven en prijzen. Want daar Hij eene menschelijke ziel en een menschelijk lichaam heeft aangenomen zullen wij niet slechts éénmaal getroost worden, maar, gij zult getroost worden, gij zult getroost worden, spreekt de Heer uw God : opdat wij de zekerheid zouden hebben dat Hij, die zich gewaardigd heeft een menschelijk lichaam en eene menschelijke ziel aan te nemen, èn de ziel èn het lichaam zal vertroosten.quot; (1)
(1) Seriu. V de iNat. Dom.
92
Daar dus de Zoon Gods een menschelijk lichaam en eene menschelijke ziel heeft aangenomen, hebben wij de volkomene zekerheid dat in zijn Goddelijk Hart eene liefde woont, die ons zoowel naar de ziel als naar het lichaam van alle onze kwalen verlost.
Deze liefde vertoont zich daarenboven aan ons in de reinste en liefelijkste gedaante, in het hart van een kind, dat geen hartstocht, geen toorn kent, dat geen wrok, geen haat, geen vijandschap koestert, dat elke beleedigiug vergeet en kwijtscheldt, zoodra men zich in liefde en vriendschap weer tot Hem wendt: dat slechts goedheid en liefde en barmhartigheid bevat, dat eenieder met welwillendheid, vriendelijkheid en innige vertrouwelijkheid bejegent, dat niets vree-selijks, niets verschrikkelijks, niets terugstootends heeft, maar liefelijk, aanvallig, innemend, ja de beminnenswaardigheid zelve is. De rechtvaardigen ontvangt Hij met oneindige liefde, de boetvaar-digen neemt Hij met oneindige barmhartigheid op : met een oneindig geduld verdraagt Hij de zondaren: met eene oneindige lankmoedigheid verschoont Hij zijne vijanden : voor allen offert Hij zich op in de onmetelijke vuurzee zijner oneindige liefde. Wie zou dan tot vertwijfeling of wanhoop, wie tot kleinmoedigheid of moedeloosheid kunnen vervallen? Maar wie zoude ook kunnen bljjven zondigen en zich niet bekeerenV Wie zou niet beminnen, en van liefde brandende ingaan in dit beminnenswaardig Hart? Hoe wonderbaar zijt gij, wonderbaar zwijgende, en toch zoo welsprekende Liefde !
93
De zwijgende Liefde van het Goddelijk Kind roept ons nu reeds de woorden toe die zijn goddelijke mond naderhand aan alle menschen zal doen hooren : gt; Voorwaar Ik zeg u, tenzij gij u bekeert en wordt als kinderen, zult gy niet ingaan in het rijk der hemelen.quot; (1) De goddelijke Leermeester stelt ons hier een kinderhart ter navolging voor, en eischt die navolging op straffe van verbeurte van het eeuwige leven. Maar welk kinderhart zou edeler, verrukkender, bekoorlijker kunnen zijn, welk zoude meer tot navolging kunnen trekken, dan het Hart van het Goddelijk Kind zeiven ? Hij beeft ons immers zijn Hart geopenbaard, opdat wij ons hart aan het zijne gelijkvormig zouden maken; opdat wij zijne onschuld, zijne reinheid, zijne oprechtheid, zijne eenvoudigheid, zijne ootmoedigheid, zijne armoede, zgn geduld, zijne overgeving aan den goddelijken wil, zijne liefde jegens God en jegens de menschen zouden navolgen: opdat wij van zijn Hart de zachtmoedigheid, de goedheid de vergevingsgezindheid, de barmhartigheid en de beminnelijkheid zouden leeren, en de tegenovergestelde hartstochten in toom houden en beheerschen. Dan alleen kan er ware vriendschap tusschen zijn Hart en het onze bestaan, wanneer ons hart aan het zijne gelijkvormig is geworden: want ware vriendschap vordert gelijkheid of ten minste gelijkvormigheid: uit de gelijkheid nu komt de liefde voort, wijl men behagen schept in het voorwerp zijner liefde, en het behagelijke voorwerp zich tracht eigen.
(!) Mattb. XVIil 3.
94
te maken, om den geliefde welgevallig te zijn, en hem zijne liefde te bewijzen. Indien dus eene ware liefde tot het Goddelijk Hart in onze harten brandt, zullen wij spoedig verlangen onze harten aan het Goddelijk Hart gelijkvormig te maken, en niet rusten voordat wij deze gelijkv ormigheid verkregen hebben. Hoe toch zouden wij dit Goddelijk Hart kunnen beminnen, en aan de hebzucht en aan de praal dezer wereld gehecht blijven, terwijl Hij een afschuw heeft van alle aardsche pracht? Hoe zoude er liefde tusschen zijn Hart en het onze kunnen bestaan wanneer Hij in ontbering is, wij in weelde en overdaad; Hij in nederigheid en ootmoed, wij in hoovaardigheid en ijdelheid; Hij in lijden en geduld, wij in genietingen en ongeduld en ontevredenheid; Hij vol van barmhartigheid, wij hardvochtig, wraakzuchtig en onverzoenlijk; Hij blakende van liefde, wij gevoelloos en vol van nijd; Hij in gehoorzaamheid, zelfverloochening en offervaardigheid, wij ongehoorzaam, weerspannig en oproerig; Hg zuiver, rein en volmaakt, wij onrein vol van zonden en boosheid ? Tusschen twee harten, met zoo tegenovergestelde gevoeleus bezield, zoude alle ware vriendschap onmogelijk zijn : en hierin ligt meestal de oorzaak waarom zoo menig hart koud en ongevoelig blijft, tegenover het heilig en beminnenswaardig Hart van Jesus, dat nog menigmaal klaagt, zooals weleer aan de Zalige Margaretha Alacoque: »zij hebben niets dan ongevoeligheid voor Mij, en beantwoorden mijne ijverigste bemoeiingen slechts met terugstootende wederspannigheic.
95
Schenk gij ten minste Mij dezen troost van hunne ondankbaarheid zooveel mogelijk te vergoeden.quot;
O Goddelijk Kindje! Gij zijt de troost, de toeverlaat, de vreugde en het gejubel mijns harten. Zie ik naar den hemel op, dan zegt, mij mijn met zonden beladen geweten, dat ik daarop geen aanspraak kan maken, en mijn hart is diep bedroefd; werp ik een blik in de hel, dan roept mijn zondig leven my toe, dat ik de eeuwige pijnen die daar geleden worden, zoo menigmaal heb verdiend, en mijn hart siddert van vrees: vestig ik mijne oogen op het kruis, dan moet ik bekennen dat ik door mijne overgroote schuld mijn God en Verlosser gewond, ten bloede geslagen, gedood heb, en een onuitsprekelijke smart vervult mijne ziel. Waarheen ik mij ook wende, nergens vind ik vrede, nergens vind ik rust. Maar sla ik het oog-op U, allerbeminnelijkst Kindje, beschouw ik uw beminnenswaardig Hart, dan word ik opgebeurd, dan schep ik moed, dan durf ik alles verhopen. Want het hart van een kind vergeeft alles aan allen die in vriendschap tot hem naderen, en een goed woord doet iedere belee-diging en krenking voor immer vergeten. Het heelt niets dat afschrikt, alles is aantrekkelijk, bekoorlijk, verzoenend, beminnelijk. Daarom zijt Gij in deze gedaante onder ons, zondaren, verschenen, om allen tot IJ te trekken, allen met U te verzoenen Daarom jubelt mijn arm hart bij uw aanblik, daarom vindt mijne ziel zooveel genoegen bij uwe beschouwing, daarom
96
bemin ik U uit al mijne kracliten, daarom lig ik hier vol droefheid en smart voor U neergebogen, daarom bid ik U vol vertrouwen om vergiffenis voor alle mijne zonden, laarom bied ik mij zeiven en al wat ik heb aan U, en wijd mij geheel aan U toe, en wil met uwe genade voortaan slechts voor U en met U leven iu eeuwigheid. Zeg daarop, bid ik ü, zeg daarop uw barmhartig, uw genadevol, uw almachtig amen.
c). towifycnde tiz-jde- van -A-et QoddeXijk JCa-t-t toont ono aagt;v 'fvoz wi j ■votycn# den van Qhxtistin
5Ze zwüoende liefde van het Goddelijk Hart treffen wij niet alleen in het Kindje Jesus aan, in wien de menschelijke natuur nog sprakeloos was, maar ook in groote en gewichtige omstandigheden van het volgend leven des Verlossers vinden wij diezelfde zwijgende liefde terug. Want van zijne geboorte tot aan zijn dertigste jaar heeft het H. Evangelie ons niets anders opgeteekend dan zijn optreden in den tempel.
97
toen Hij twaalf jaren oud was: » En het geschiedde na drie dagen dat zij Hem in den tempel vonden zitten, in het midden der leeraars, hen hoorende en hen ondervragende. En allen die Hem hoorden waren buiten zich zelve over zijne wijsheid en zijne antwoorden. En zij Hem ziende, waren ontroerd: en zijne moeder zeide tot Hem: Zoon, waarom hebt Gij ons zoo gedaan? Zie, uw Vader en ik hebben ü met smarten gezocht. En Hij sprak tot hen : hoe is het dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij dan niet dat Ik zijn moest in hetgeen mijns Vaders is?quot; (I) Hij heeft hier gesproken om zich voor de eerste maal als den Messias aan te kondigen, en de menschen op zijne volgende werken voor te bereiden. Geene andere woorden dan deze, vinden wij gedurende deze lange tijdruimte uit den mond van den Goddelijken Zaligmaker opgeteekend; en echter was Hij de Eeuwige Wijsheid, die in de wereld gekomen was om den menschen de goddelijke leer des heils en de hemelsche wet der genade te verkondigen. Welk wonderbaar en onbegrijpelijk zwijgen ! Vol van verwondering over dit groote geheim, roept de H Bernardus uit: » O ootmoed, deugd van Christus, hoezeer beschaamt gij de trotschheid onzer ijdelheid! Ik weet iets, of beter gezegd, ik meen iets te weten, ofschoon ik het in het geheel niet weten kan; onbeschaamd en onvoorzichtig dring ik mij op, ik praal met mijne kennis, ik ben onbedacht in het spreken, voorbarig in het inededeelen, traag in het hooreu naar anderen.
(•) Luc. II; 46 — 50. 7
98
En Christus, die zoo lungen tijd zweeg, zich aau het oog der wereld onttrok, vreesde Hij de ijdele glorie ? Had Hij iets te vreezen van do ijdele glorie, Hij die do glorie des Vaders is? Ja, Hij vreesde, maar niet voor zich zeiven: Hij vreesde voor ons die zaken, die Hij wist dat-wij moesten vreezen: Hij vreesde voor ons, om ons te onderrichten. Zijne lippen zwegen, maar zijne werken onderwezen : en reeds riep Hij ons door zij n voorbeeld toe wat Hij ons naderhand door zijn woord leerde : «leert vau Mij, want Tk ben zachtmoedig en nederig van harte.quot; (1) Hoeveel had de Godmensch gedurende dezo jaren op de aarde niet kunnen werken, indien Hij in het openbaar ware verschenen, en zijne goddelijke en genadevolle Wijsheid tot onderrichting en bekeeriug der menschen had gebruikt ? Hij hield het echter voor noodzakelijker, voor beter en nuttiger, ons in het stille Nazareth een voorbeeld te geven van die deugden, welke de grondslag van een heilig leven zijn, en waaruit de andere deugden voortkomen, een voorbeeld namelijk van ootmoed en gehoorzaamheid, van onderdanigheid en ingetogenheid des geestes, van zelfverloochening en van het innigste verkeer met God door het gebed. Zulk stilzwijgen, in de eenzaamheid beoefend, doet de reinheid des harten bewaren, en bereidt de ziel voor tot het ontvangen der goddelijke genaden, zooals Albertus de Groote zegt: shet stilzwijgen brengt een verstrooid hart tot rust, het geeft helderheid aan het geweten en maakt
(i) Setiu. 1 de Epipb.
99
zich den geest in staat de goddelijke genaden te Ü de ontvangen.quot; (1) Waaraan nu hebben wij meer 1 da behoefte, op een tgd dat wy ons tot het openbare is ? leven voorbereiden, dan juist aan die goddelijke en ■ i ; genaden ? Gewoonlijk werkt dan slechts de dat ; genade Gods met alle kracht in eene ziel, wanneer ns, || de inwendige en uitwendige mensch, door een en, volkomen stilzwijgen tot rust gebracht, zich iep geheel aan hare verlichtingen en bewegingen )ns overgeeft: en aldus wordt het gebouw in itilte au opgetrokken, juist zooals weleer Salomon's tempel an verrees »zonder dat zelfs een hamerslag werd ge-de hoord.quot; Gods tempel, zegt de H. Petrus Damianus. o, verrijst door het stilzwijgen, omdat de mensche-n, lijke geest, die niet in woorden naar buiten ofc wordt uitgestort, zich verheft tot de hoogste tinne van het geestelijk gebouw, dat steeds hooger oprijst, naarmate het, door de stilzwijgend-
0 heid gesteund, belet wordt naar buiten over te , hellen.quot; (2) Dezelfde heilige leeraar vergelijkt , eene zwijgende ziel ook met eene waterbron
1 . die hare wateren langs geen enkelen kant laat
ontsnappen, maar door het opnemen van nieuwe wateren voller en breeder geworden, langzamer-. hand tot eene beek, tot eene rivier, tot eert stroom aangroeit: »als de menschelijke geest door den muur der stilzwijgendheid van alle kanten is ingesloten, verheft hij zich steeds hooger en hooger • door bovennatuurlijke banden wordt hij heengetrokken tot God, en door godde-delijke liefde onstoken : als hij door de verstrooiingen die uit het veelvuldig spreken ontstaan, (l)Par. anim I c. 81. (2) Lib. VU £p. ti. ad Agn. ii»p.
100
niet heen en weer wordt geslingerd, is hy aan eene levende bron gelijk, die hare steeds wassende wateren hooger en hooger opstuwt. (1)
Gedurende zijn openbaar leven zelfs sprak de Goddelijke Zaligmaker dan alleen, wanneer de eer van den hemelschen Vader of het heil der zielen zulks vorderde, en overigens onderhield Hij in die mate het stilzwegen, d it het H. Evangelie het als eene voorname gebeurtenis opteekent, en met bijzonderen nadruk vermeldt: »en Hij opende zijnen mond en leerde hen en sprak.quot; (2 De H. Bernardus geeft ons hiervan de reden aan, en zegt: »inderdaad is zijn goddelijke mond geopend, want daarin liggen alle schatten van wijsheid en wetenschap opgesloten.quot; (3) Overa waar Christus toehoorders vond, predikte Hij het rijk Gods, in den tempel, in de synagogen, op de bergen, in de woestijn, in de huizen, aan de oevers der zee : en de H. Bernardas zegt te recht; »als de Heer predikte, volgdeii Hem de bewoners der steden en vlekken: en Hij redde hunne zielen en genas liunne lichamen: zij voelden zich tot Hem getrokken, zoowel door zijne leer als door zyn beminnelijken aanblik: want zijne stem was liefelijk, en schoon was ziju gelaat, zooals er geschreven staat: Hij is schoon van gedaante boven alle kinderen der menscheu; de bekoorlijkheid ligt als uitgestort oo zijne lippen. Hij dien wij volgen, dien wij aanhangen, is geheel lieftallig, niet alleen de menschea, maar zelfs de Engelen verlangen zijn goddelijk
^1) Luc. cit. (2) Matth. V ; 2. (3) Scrm. I in fesl. Omn. Sanct.
gela: de ( en z een( zaal
H.
mei de f tus Ch roi ba
Ch ph is dc
of Ci h( li e( b
0 e
1 T 1
101
gelaat te aanschouwen.quot; (1) Evenwel vermeed de Goddelijke Verlosser alle andere gesprekken, en zocht Hij steeds de eenzaamheid, wanneer niet eene der bovenaangehaalde redenen Hem noodzaakten in het openbaar te verschijnen. De H. Ambrosius maakt hierop de volgende bemerking : »niet op de marktplaatsen, niet iu de straten vinden wij Christus: wij moeten Christus dus niet zoeken waar Hij niet te vinden is. Christus zwerft niet overal in het openbaar rond, want Christus is de vrede en op de openbare plaatsen vindt men geen vrede maar strijd: Christus is de gerechtigheid, en op de openbare plaatsen heerscht de ongerechtigheid: Christus is werkzaam, en op de openbare plaatsen heerscht de ledigheid: Christus is de liefde, en op de openbare plaatsen heerscht de kwaadsprekendheid; Christus is het geloof, en op de openbare plaatsen heerscht bedrog en trouweloosheid.quot; (2) De liefde van het Uoddelijk Hart wil ons daardoor een voorbeeld geven, hoe wij, na onze beroepsbezigheden in het openbaar te hebben verricht, ons tot de eenzaamheid moeten terug begeven, en nooit in het openbaar moeten verschijnen, indien niet de plichten van onzen staat, de rechtvaardigheid of liefde het eischen. Want het is zeer moeielijk veel te spreken en weinig te zondigen, veel onder de menschen te ver-keeren en noch met de tong noch met de ooreu te misdoen. »Bij een veelvuldig spreken,quot; zegt de H. Schrift, »zal de zonde niet uitblijven:quot; (3)
(l) Serm. 4 Omn. Sanct. (2) Lib. Ill de Virg. (3) Eccl. XXV ; 11.
de
102
en: » zalig hij die door zijne tong niet in de zonde is gevallen.quot; (1) De H. Apostel Jacobus zegt: gt;liy die door zijne woorden niet zondigt, is een volmaakt manquot; (2) »Het veelvuldige spreken,quot; zegt Dionysius de Karthuiser, »is een kanzei der eerzucht, eene deur der kwaadsprekendheid, eene bron van leugentaal, eene vernietiging van de vermorzeling des harten, een beletsel voor de goddel jjke verlichting, de moeder der traagheid, de verstoring der inwendige waakzaamheid; de verkoeling van den ijver, de oorzaak van lauwheid in het gebed en van ongodsdienstigheid.quot; (3) Hij daarentegen, die een inwendig, geestelijk en met God vereenigd leven wil leiden, moet naar zijn best vermogen het voorbeeld volgen, dat de Liefde van het Goddelijk Hart ons op zoo wonderbare wijze heeft willen voor oogen ftellen.
io. S)e izwijyende- -Cicjde- van 'fiamp;t êoddeXijfi Katt {eezt om {toe wij om jec|.em cnzz vijanden en te-n tijde van te-yc-nspocd moeten lt;je3^alt;jen.
'n nog veel schooneren glans vertoont sach de zwijgende liefde van het Goddelijk Hart aan ons oog, als wij nagaan hoe de God-mensch zich jegens zijne vijanden heeft gedragen.
(i; Keel XWIII : 23. (2) Jac. Ilf: 2. (3) De prof. moil art. 19.
103
Volgens de getuigenissen van het H. Evangelie, wedersj,reefden deze ongelukkigen de goddelijke leer des Verlossers c^oor listige vragen en boosaardige uitlegging: zij lasterden zijne wonderwerken door ze werken van Beëlzebub te noemen: zij zochten zij ae onschuld te bezwalken door Hem als deelgenoot der zondaren te verdenken, aan welke Hij barmhartigheid bewees: tegenover zijne goddelijke liefde stelden zij haat, laster en vervolgingen. En wat doet Jesus ? Dan alleen spreekt Hij hen tegen, en openbaart Hij hunne boosheid en bedorvenheid, als het de eer geldt van den hemelschen Vader, of het zielenheil des volks, dat Hij moet waarschuwen tegen hun bedrog: in andere gevallen zwijgt Hij, en handelt dus volgens zijn eigen woord: »Ik zoek mijne eere niet.quot; (1) Toen de inwoners van Nazareth, zijne medeburgers. Hem van den top des bergs, waarop hunne stad gebouwd was, naar beneden wilden werpen, »giug Hij zwijgende midden door hen heen en vertrok;quot; (2) toen de Joden Hem te Jerusalem wilden steenigen, zweeg Hij, verborg zich en ging uit den tempel. (3) Ofschoon Hij hunne boosaardige plannen om Hem van het leven te berooven kende, stelde Hij hun hunne boosheid en verstoktheid slechts onder beelden en gelijkenissen voor, opdat zij zouden begrijpen dat niets Hem verborgen was, en uit vrees voor de straf der verwerping, waarmede Hij hen dreigde, zich zouden bekeeren. (4) Hij, de oneindige Heiligheid, was steeds door verschil-
(1) Juan. VIII: 40. (2) Luc. IV; 30. (3) Joan. VIII; 3a. (3) Matth. XXI; 33, seqq.
r
lende soorten van zondarén omgeven, en met een oneindig geduld, in barmhartigheid en lankmoedigheid bewaarde Hij het stilzwijgen. Deo trouweloozen Judas zeiven duldde Hij in zijne naaste omgeving, en na hem tot twee en driemaal gewaarschuwd te hebben, zweeg Hij wederom op dezelfde wonderbare wijze. Het was de onbegrijpelijke liefde zijns Harten welke Hem dit stilzwijgen oplegde.
In den hoogsten glans echter vertoont zich de zwijgende liefde van het Goddelijk Hart gedurende het lijden van den Godmensch. Jesus stond als gevangene voor den Hoogepriester Caïphas, terwijl valsche getuigen tegen den Allerheiligste lasterlijke beschuldigingen hadden ingebracht. »En de Hoogepriester opstaande, zeide tot Hem: antwoordt Gij niets op hetgeen dezen tegen U getuigen?quot; En de H. Schrift voegt er bij : »maar Jesus zweegquot; (1) Dit zwijgen is bewonderenswaardig wegens de omstandigheden waarin de Verlosser het beoefende: want het gold hier zijne veroordeeling ter dood, en zijne vijanden konden zijn zwijgen als eene bekentenis der aanklachten beschouwen: het was bewonderenswaardig, omdat Jesus al zijne aanklagers gemakkelijk had kunnen beschamen: het was bewonderenswaardig wegens de wijsheid van Hem die het beoefende, daar elk antwoord nutteloos was voor hen die zijn dood reeds besloten hadden, die zeiven zeer goed wisten dat alle beschuldigingen niets dan leugen en laster bevatten, en ieder nieuw antwoord, zooals de (1) Matth. XXVI : 62.
105
H. Hieronymus bemerkt, slechts tot nieuwe lasteringen zoude misbruikt hebben. Het waw bewonderenswaardig, omdat daardoor uitscheen hoezeer de rechter van levenden en dooden boven deze zondaren en boosdoeners verhéven was, daar zij, zooals de H. Chrysostomus zegt, slechts den schijn van rechters hadden en in waarheid eene verzameling van roovers waren, en Hem zeker niet voor een misdaad konden veroordeelen, die den dood verdiende, zelfs dan niet wanneer de aanklachten der valsche getuigen, dat Hij den tempel in drie dagen weder zoude opbouwen, op den steenen tempel betrekking hadden. — De liefde van zijn Goddelijk Hart bewoojf Jesus tot dit bewonderenswaardior stil-
O O
zwijgen : want Hij wilde, zooals do H. Chrysostomus zegt, voor de verontschuldigingen van van Adam na zijn zondeval boeten, en zich niet onttrekken aan den dood, dien Hij voor den mensch zoude ondergaan.
Hetzelfde zwijgen beoefende de liefdevolle Verlosser ook voor den rechterstoel van Pilatus, zooals het H. Evangelie verhaalt: »en toen Hij van de overpriesters en de oudsten beschuldigd werd, antwoordde Hij niets. Toen zeide Pilatus tot Hem: hoort Gij niet hoe zware getuigenissen zij tegen U inbrengen? En Hij antwoordde hem op geen enk ;1 woord: zoodat de landvoogd zich grootelijks verwonderde.quot; (1) Jesus zweeg ook daar, wijl alle aanklachten der Hoogepriesters voor den Romeinschen landvoogd even valsch waren als de beschuldigingen der valsche gc-~l»y AUUh. XXVII ; 12 — 16.
tuigen voor Caïphas. »De Heer,quot; zegt de H. Augustinus, »bevestigde niet door zijn stilzwijgen, de aanklachten tegen Hem ingebracht, maar Hij verachtte ze, door er niet op te antwoorden. Het staat goed met eene zaak, die niet verdedigd maar bewezen wordt; zulke rechtvaardiging is volkomen, die niet gestaafd wordt, maar op de waarheid zelve steunt. De Verlosser die de Wijsheid zelve is, wist hoe Hij door zwijgen kon zegepralen en door antwoorden overwinnen kon.quot; (2) Pilatus was overtuigd van de onschuld van Jesus en van de boosheid der Joden, zooals hij zelf herhaaldelijk te kennen gaf, en daarom behoefde Jesus zich voor hem niet te verdedigen : de Joden wisten eveneens dat Jesus onschuldig was, en geene verdediging ware in staat geweest hen van hunne beschuldigingen te doen afzien. Elk woord ter zijner verdediging gesproken, zoude dus nutteloos geweest zijn; en de Goddelijke Wijsheid veroordeelt elk nutteloos woord. Daarom zweeg het Goddelijke Offerlam. De hoofdoorzaak van zijn zwijgen was ook hier wederom de liefde van het Goddelijk Hart van Jesus, die niet wilde dat door zijne verdediging, het vonnis door den Vader over Hem uitgesproken ter verlossing van den mensch, verhinderd of vertraagd zoude worden. »Terecht zwijgt Hij,quot; zegt de H. Am-brosius, »omdat Hij geene verdediging behoeft. Laat hen eene verdediging zoeken, die vreezen overtuigd te zullen worden: maar wat had Hij te vreezen die zijn eigen heil niet zocht? Hij
(1) 8ci iu. 118 de leujj).
107
die liet heil vau uilen is, geeft zijn eigen heit prijs, om aller heil te erlangen.quot; (1) Éindelijk zweeg de liefde van het Goddelijk Hart, »om door het zwijgen te voldoen voor alle leugentaal, voor meineed, godslasteringen, vloeken, kwaadspreken, en voor alle zonden welke de mensch met zijne tong begaat: Jesus zweeg om den mensch te leeren hoe hij zijne tong moet bedwingen, en in zondige, nuttelooze of ijdele zaken het stilzwijgen moet weten te bewaren.quot; (2) Ook dit was eene wonderbare liefde.
Jesus zweeg ook voor Herodes, zooals het H. Evangelie verhaalt: »en als hij (Pilatus) vernam dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem tot Herodes, die ook zelf le Jerusalem was. En als Herodes Jesus zag, was hij zeer verheugd, want sedert langen tijd was hij begeerig Hem te zien, omdat hij veel Tan Hem gehoord had, en hoopte Hem eeuig wonderteekeu te zien doen. En hij ondervraagde Hem met vele woorden. Doch Hij antwoordde hem niets. De overpriesters en schriftgeleerden stonden Hem aanhoudend te beschuldigen. Herodes nu met zijne lijfwacht verachtte Hem, en na Hem beschimpt en een wit kleed aangedaan te hebben, zond hij Hem tot Pilatus terug.quot; (3) Indien Jesus hier gesproken en een wonderwerk gedaan had, zou Herodes, wiens nieuwsgierigheid voldaan ware geweest, het oordeel van Pilatus over de onschuld des Verlossers gedeeld. Hem aan de handen der Joden onttrokken en in vrij-
(I) In l.iic. X X 111. (ïi Cum. a I.ap. iu Mattb, \ \ VI1: 12. {of Lnc. XXUI : 7- li.
108
heid gesteld hebben. Maar Jesus wilde uit den mond der zondaren geene verklaring zijner onschuld vernemen en Hij zweeg: Hij verwaardigde zich niet dien echtbreker en moordenaar van den H. Joannes den Dooper een woord uit zijn goddelijkeu mond toe te spreken, en Hij zweeg: Hij wilde zijn doodvonnis door de geestelijke en wereldlijke rechtbanken, door de Joden en de Heidenen, ja door de geheele Wereld hooren uitspreken, om voor de zonden van de geheele wereld te sterven, en Hij zweeg: Hij wilde daarenboven boeten voor alle zonden van ijdel-heid, behaagzucht, hoovaardigheid, trotschheid. en hoogmoed, en liet zich daarom openlijk als een dwaas bejegenen, en Hij zweeg. Welke wonderbare liefde!
Het zwijgen van den Goddelijken Verlosser voor alle rechterstoelen, dat het welsprekendste bewijs en de krachtigste verdediging zijner onschuld was, perste zelfs den heidenschen rechter Pilatus bewondering af, en dwong hem openlijk en plechtig de onschuld des Verlossers te erkennen , en te verklaren : »ik heb Hem voor u ondervraagd, en in dezen mensch geene schuld gevonden, aan hetgeen waarvan gij Hem beschuldigt. Maar ook Herodes niet.quot; (1) En: 5gt;ik vind geene schuld in dezen mensch.quot; (2) Onmiddelijk voordat hij het doodvonnis uitsprak, 3 nam hij water, wiesch zijne handen ten aan-schouwe van het volk en zeide: ik beu onschuldig aan het bloed van dezen rechtvaardige, gij moogt
(I) Luc. XXIII: 14, 15. (2) I.ne. XXIII: 4.
109
toezien.quot; (1) Aldus ging het woord van den profeet in vervulling: Hij is opgeofferd omdat Hij het zelf gewild heeft: Hij heeft zijnen mond niet geopend: als een schaap werd Hij ter slachtbank geleid: Hij was sprakeloos als een lam voor den scheerder, en opende zijnen mond niet.quot; (2) De H. Athanasius bewondert dit goddelijk zwijgen, en roept vol verbazing uit: »dit is zonder twijfel groot en bewonderenswaardig in den Verlosser dat Hij door te zwijgen en niet te antwoorden zoo krachtdadig overtuigde, dat de rechter de samenzweeriag tegen Hein gesmeed, vanzelf doorschouwde en zijne onscliuld erkende.quot; (3) Welk eene liefde, die zich zwijgend laat mishandelen, bespotten, valschelijk beschuldigen , onrechtvaardig tot den gruwzamen kruisdood veroordeelen!
Uit dit zwijgen van de Goddelijke Wijsheid leeren wij tevens kennen hoe groot en zwaar de zonden moeten zijn die met de tong worden bedreven, daar Christus door zijn zwijgen daarvoor wilde boeten, en tegelijkertijd hoezeer wij verplicht zijn daar ten minste te zwijgen, waar wij zonder zonde niet kunnen spreken. De H. Albertus de Groots vermaant ons daartoe : »tot de liefde der stilzwijgendheid moet ons het voorbeeld van onzen Heer Jesus-Christus zeiven aansporen, die zich niet wilde verontschuldigen, toen valsche aanklachten tegen Hem werden ingebracht, maar zweeg, om de stilzwijgendheid aan te bevelen.quot; (4)
(O Ma*tli. XXVII: 24. (si) 1 ai l.III: 7. (3) Serra. de ptüs. et cruce. (4) l'arad. auiui. I, c. 31.
O Liefde! welsprekender dan alle tongen! die gedurende het grootste gedeelte van uw «terfelijk leven het stilzwijgen hebt beoefend: vergeef mij alle overtredingen, die ik door nutte-looze, ijdele en zondige woorden heb begaan: geef mij liefde tot de stilzwijgendheid, en schenk mij alle deugden welke de stilzwijgendheid in zich besluit en medebrengt, opdat ik ook hierin aan U gelijkvormig moge worden. Hoe schoon zijt Gij, Zwijgende Liefde, voor mijn oog, dat door het geloof verlicht, ü onder dit hulsel mag aanschouwen, stralende van zoovele verhevene deugden! Men gevoelt zich daardoor meer tot zwijgen dan tot spreken aangespoord, om in stilte U te kunnen bewonderen, prijzen en beminnen. Moge de geheele buitenwereld, mogen alle mijne zintuigen, alle mijne inwendige verstrooiingen en hartstochten zwijgen, en mij de rust, den vrede, de inwendige kalmte laten genieten, om U te aanschouwen, in die aanschouwing U te beminnen, in die liefde ü te genieten, in dat genot gelukkig en zalig te zijn. Amen.
III.
1, Qczc {iejdc ycfvootzaaint acm ntic- övzistcn.
te H. Apostel Paulus schrijft; »gelijk door ^ de ongehoorzaaiuheid des ééncn menschen, v^. de velen tot zondaren gesteld zijn, zoo zullen cok door de gehoorzaamheid des Eénen, de velen tot rechtvaardigen gesteld worden.quot; (1) Door de ongehoorzaamheid van Adam is het menschelijk geslacht in het verderf gestort, door de gehoorzaamheid van Christus is het verlost. De geheele Christus met alle handelingen van zijn leven, van zijne werken, van zijn lijden ea dood, was niets anders dan een oneindig groot en verheven offer van gehoorzaamheid: en zijne verheerlijking, en de verheerlijking der verlosten door zijn offer, is de belooning en de
(1) «om. V ; 19.
112
prijs van zijne gehoorzaamheid. Dit leert ous de H. Apostel Paulus met deze woorden: »in de gestalte van God zijnde, achtte Hij het niet oenen roof evengelijk te zijn aan God: maar zich zeiven heeft Hij ontdaan, de gestalte van tienen dienstknecht hebbende aangenomen, in gelijkheid van menschen geworden, en in houding bevonden als mensch. Vernederd heeft Hij zich zeiven, gehoorzaam geworden tot den dood, tot den dood ja des kruises. Daarom ook heeft God Hem ten hoogste verhoogd, en Hem den Naam gegeven die boven allen naam is; opdat in den Naam van Jesns alle knie zich buige, van die in den hemel, die op de aarde, en die onder de aarde zijn : en alle tong belijde dat de Heer Jesus-Christus in de heerlijkheid is van God den Vader.quot; (1) De Menschworaing, het leven en de dood van den Goddelijken Verlosser, waren een offer van gehoorzaamheid; '/ijne verrijzenis, zijn hemelvaart, zijn verheerlijking en de verlossing van den mensch zijn de belooning zijner gehoorzaamheid. De mensch is in het verderf gestort door zijne ongehoorzaamheid : door de gehoorzaamheid van den God-mensch is hij verlost: alleen door de gehoorzaamheid kan ieder mensch aan de genade der Verlossing deelachtig, en zelf werkelijk verlost worden. Onze redding ligt daarin, dat wij oua vereenigen met de gehoorzaamheid van d-jn Zaligmaker: ons hart moet gehoorzaam worden, zooals het Hart van den Verlosser gehoorzaam geweest is: ons hart moet uit liefde gehoorzamen, (O f'ili. II; 6 — 12.
113
iooals het Hart van Jesus uit liefde gehoorzaamd heeft : ons hart moet eene gehoorzamende liefde bezitten, zooals de liefde van het Goddeljjk Hart eene gehoorzamende liefde is geweest.
De inwendige gehoorzamende lielde van het Goddelijk Hart van Jesus leeren wij wederom kennen uit de uitwendige handelingen van den Godmensch.
Er staat geschreven van de Menschwording van den Zoon Gods: »ingaande in de wereld spreekt Hij: slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt een lichaam Mij toebereid: brandoffers voor zonden hebben U niet behaagd. Toen sprak Ik: Zie, Ik kom: in het hoofd des hoeks staat geschreven aangaande Mij, om te doen, o God, uwen wil.quot; (1) Gods Zoon heeft de menschelijke natuur aangenomen , omdat dit de wil van den Hemelschen Vader was. De Menschwording van Gods Zoon was gehoorzaamheid, en die gehoorzaamheid wa» liefde tot den Vader en tot ons menschen.
Van het verborgen leven des goddelijker! Heilands lezen wij in het H. Evangelie: x-Hij was hun onderdanig.quot; Uit gehoorzaamheid liet Hij zich besnijden, uit gehoorzaamheid liet Hij zich in den tempel opofferen: uit gehoorzaamheid vluchtte Hij naar Egypte: uit gehoorzaamheid bleef Hy daar totdat het uur der terugkomst zoude slaan: uit gehoorzaamheid keerde Hij terug naar Nazareth: uit gehoorzaamheid verbleef Hij daar tot zijn dertigste levensjaar: uit gehoorzaamheid geschiedde alles, wat Hij daar gedurende al deze (l) Hebr. X: 5—8. 8
114
jaren verrichtte: en ook deze gehoorzaamheid beoefende Hij uit liefde tot den Hemelschen Vader en tot ons menschen.
Van zijn openbaar leven en van zijne werken verklaart Jesus zelf: »Ik zoek niet mijnen wil. maarden wil van Hem die Mij gezonden heeft.quot;(I) En: »mijne leer is de mijne niet, maar van Hem die Mij gezonden heeft.quot; (2) En verder nog: gt;De werken welke de Vader Mij gegeven heeft om te volbrengen, de werken zelve welke Ik doe, geven getuigenis van Mg dat de Vader Mij gezonden heeft.quot; (3) Ook dit was gehoorzaamheid uit liefde tot den Vader en tot ons menschen.
Met betrekking eindelijk tot zijn lijden, sprak de Godméusch met dezelfde gehoorzaamheid tot ziju Hemelschen Vader: »niet mijn wil, maar de uwe geschiede.quot; (4) En tot Petrus: »Den kelk, dien de Vader Mij gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken Vquot; (5) Uit gehoorzaamheid nam Hij het lijden op zich, en deze gehoorzaamheid was liefde tot den Vader en tot ons menschen.
Even als zijn leven en lijden, was ook zijn dood een offer van gehoorzaamheid: en ofschoon door alle schepselen, ja door den Vader zei ven verlaten, ofschoon met smaad verzadigd, als het uitvaagsel des menschdoms aan het kruis zijn. Bloed vergietende, in eene onmetelijke zee van smarten gedompeld, en op het punt van den geest te geven, geeft Hij toch onvoorwaardelijk
(I) Juan. x ; 80. i2 Jo n. VII ; IB. (3) Juan. V : .56. (4) l.nc. XXII ; 4,1. (6) '.«D. XVIII : 11.
115
en zonder voorbehoud, ook voor de toekomst, zijn geest over in de handen zijns Vaders: » Vader in uwe handen beveel Ik mrinen geest.quot; (1) En op het laatste oogeublik zijns lerens verklaart Hij, dat Hij den aanbiddelijken wil zijns Vaders tot het laatste stipje, door zijne volmaakte gehoorzaamheid volbracht heeft: »Het is volbracht.quot; (2) Ook zijn dood was gehoorzaamheid, en deze gehoorzaamheid was liefdé tot den Vader en tot ons menschen.
De mensch was ongehoorzaam geweest tot den dood der ziel; als een gevolg der zonde tot den dood des lichaams; en ware er geene verzoening en verlossing gekomen, tot den eeuwigen dood der hel, als straffe der zonde. In zijne erbarmende liefde wilde Gods Zoon gehoorzaam worden tot den dood, om ons menschen van dien drievoudigen dood te verlossen.
O Liefde! hoe verheven en hoe werkdadig verschijnt hier uwe gehoorzaamheid: en hoe noodzakelijk is ook onze gehoorzaamheid in alles, indien wij aan uw Verlossingswerk willen deelachtig worden!
Onze Heer Jesus-Christus gehoorzaamde aan zijne gezegende Moeder Maria en aan zijn voedstervader Joseph. Zij waren wel is waar de heiligste menschen die ooit op aarde geleefd hebben , maar niettemin waren zij het werk zijner handen, zijne , dienstmaagd en zijn dienstknecht, die aan Hem, als aan hunnen Schepper en almachtigen Heer, volkomene onderwerping verschuldigd waren. De Alwetende gehoorzaamde aan de eenvoudigen,
(1; Loc. XXIII : 46. (2; Joan. XIX:J30.
116
de Almachtige aan de zwakken, de oneindig Wijze aan de onwetenden, de oneindig Heilige iian hen die door Hem geheiligd waren en nog geheiligd moesten worden: de onmetelijke Hêer van hemel en aarde aan eene onbekende Maagd en aaneenen eenvoudigen timmerman: Hij, voor wiens majesteit en heerlijkheid de vorsten des hemels vol eerbied hun aanschijn bedekken, op wiens wenk werelden ontstaan, en werelden in het niet verzinken, op wiens ademtocht de bergen rooken en de aarde op hare grondveste siddert, op wiens bevel de Engelen als vuurvlammen met de snelheid van den wind voortjjlen, Hjj gehoorzaamt aan vergankelijke en sterfelijke schepselen. Als de H. Bernardus beschouwt dat de Zoon Gods aan de menschen gehoorzaamt, roept hij in bewondering en vervoering uit: gt;Wie? aan Wie? God aan den mensch! God, zeg ik, aan wien de Engelen onderdanig zijn, aan wien de Heerschappijen en de Machten gehoorzamen, was onderdanig aan Maria! Leer dan, o mensch, gehoorzaam te zijn! Leer, o aarde, u te onderwerpen! Leer, ostof, onderdanig te zyn. Schaam u, trotsche asch! God onderwerpt zich aan de menschen, en gij verheft n boven uwe oversten!quot; (1) De H. Antonius van Padua zeide hierover in eene onderrichting: »alle trotschheid moet wijken, alle weerspannigheid vlieden, alle ongehoorzaamheid buigen, bij het hooren dat Jesus Christus hun onderdanig was. Wie zoude aan Hem niet onderdanig zijn, die door een enkel woord alles uit het niet heeft.
(1) Hom. super Missus.
11?
te voorschijn geroepen; die, zooals Isaias zegt. in de holte zijner hand alle wateren heeft gemeten , die met de vlakte zijner hand de hemelen heeft gewogen, en met drie vingeren het gewicht der aarde torscht? En Hij die zoo groot, zoo machtig is, Hij was aan hen onderdanig. Aan wie? aan een timmerman en aan eene arme Maagd. O Eerste, o Laatste! Boven de hemelen verheven en aan eene Maagd onderworpen! De Schepper des hemels is aan een handwerksman onderdanig! De God der eeuwige heerlijkheid gehoorzaamt aan eene arme Maagd! Wie heeft ooit zoo iets gehoord ? Wie heeft ooit iets dergelijks gezien? De wijze dezer wereld weigere dus niet aan den Visscher, de geleerde aan den ongeleerde, de zoon des vorsten aan den onaanzienlijke gehoorzaam en onderdanig te zijn.quot; (1) De H. Bonaventura trekt hieruit deze gevolgtrekking: »hoe kan hij dan een Christen genoemd worden, die het tegenovergestelde doet van hetgeen Christus gedaan heeft? Heeft Christus dan, toen Hij aan de Allerheiligste Maagd en aan den H. Joseph gehoorzaamde, er acht op gegeven dat Hij God was, dat Hij, ook volgens zgne menschelijke natuur, met alle wijsheid en genade vervuld was, dat Hij naar de ziel de aanschouwing der zaligen genoot?quot; (2)
De goddelijke Zaligmaker gehoorzaamde niet slechts aan Maria en Joseph, maar ook aan de zondaren, in zooverre zij oversten waren, en het recht hadden gehoorzaamheid te vorderen. Hij gehoorzaamde aan de wereldlijke, zelfs aan
(1) Srrm. l!oin. I post. Epiph. (2) Stim. am, A. Vil ji. Ill c. 2-
118
de heidensche vorsten, zoodat Hij hun zelts deu cijnspeaning betaalde, en een wonder verrichtte om dien te kunnen betalen : aan allen beval Hij den Keizer te geven wat des Keizers is. Hij gehoorzaamde aan de geestelijke overheden, ook aan hen die hun heilig ambt door de schandelijkste handelingen en afschuwelijkste misdaden bezoedelden. Hij gehoorzaamde zelfs aan de geringste en aan de wreedste dienaren der oversten, aan de gerechtsdienaren en beulen, die Hem boeiden, Hem geeselden, in het aangezicht spuwden, aan hot kruis nagelden , en tusschen twee moordenaars aan het kruis doodden. In het boek over de Navolging van Christus, worden den goddelijken Verlosser, deze woorden tot een ieder van ons gesproken, in den mond gelegd; »Dewijl gij u nog te ongeregeld bemint, daarom aarzelt gij u geheel aan den wil van anderen te onderwerpen. Maar wat is er groots in gelegen, als gij, die stof zijt, en een niet, u om God aan een mensch onderwerpt , terwijl Ik, de Almachtige en de Allerhoogste, die alles uit het niet heb geschapen, Mij om uwentwille ootmoedig aan den mensch heb onderworpen? Ik ben de nederigste en laatste van allen geworden, opdat gij uwe trotsch-heid door mijne nederigheid zoudt overwinnen. Leer gehoorzaam zijn, gij stof! Leer u vernederen , gij aarde en slijk, en onder aller voeten u buigen! Leer uw eigen wil breken, en n in alle onderwerping overgeven. Ontvlam in ijver tegen u zelven, en duld niet dat de opgeblazenheid in u leve; maar maak u zoo onderworpen
119
«q klein, dat allen over u heeu kunnen gaan, en u als het slijk der straten onder de voeten kunnen vertreden. Wat hebt gij te klagen, ij dele mensch! Wat kunt gij, bezoedelde zondaar inbrengen tegen hetgene u verweten wordt, gij die uwen God zoo dikwijls beleedigd, en zoo menigmaal de hel verdiend hebt? Maar mijn oog heeft u gespaard, omdat uwe ziel kostbaar was voor mijn aanschijn, opdat gij mijne liefde zoudt leeren kennen en dankbaar zoudt wezen voor mijne weldaden, en opdat gij voort-durend in eene ware onderdanigheid en nederigheid zoudt blijven, en uwe eigene verachting met geduld verdragen.quot; (1) Noch onwetendheid dus, noch gebrek aan heiligheid, noch gebrek aan voorrang van den kant van hen aan wie wij te gehoorzamen hebben, kan ons van den plicht der gehoorzaamheid ontslaan, zoolang zjj niets zondigs bevelen.
Wie zijn zij nu, aan wie wij gehoorzaamheid verschuldigd zijn? De H. Apostel Paulus antwoordt met deze woorden: »er is geene macht dan van God, en de bestaande zijn door God verordend. Daarom die der macht wederstaat, wederstaat Gods verordening, en die wederstaan, brengen over zich zeiven het oordeel.quot; (2) De door God aangestelde oversten zijn dus daar waar het gezag bestaat, in de huisgezinnen, in de gemeenten, in de kerkelijke eu wereldlijke vereenigingen, onder welken vorm dit gezag zich ook vertoone: en aan dit gezag moet men gehoorzaam zijn, zoolang er niets bevolen wordt (1) Lib. HI. e. 13. (2) hou. XII); 1—3.
120
dat voor hem die gehoorzaamt eene zondtgt;' voor God zou wezen.
O Liefde! gij zijt aan allen, ook aan de grootste misdadigers gehoorzaam geweest, om mij daardoor te leeren hoe ik ook moet gehoorzamen. Gg sloegt geen acht op den persoon die ü hevelen gaf, maar raadpleegdet slechts den aandrang uwer liefde, en die liefde gold den Vader, die liefde gold mij. Omdat Gij den Vader en mij lief hadt, waart Gij aan allen gehoorzaam. Schenk mij eene ware wederliefde jegens U, en ik zal uit liefde jegens U gehoorzamen zonder te letten op den persoon die mij beveelt: ik zal gehoorzaam zijn om U boven allen en boven alles lief te hebben.
l'vet Kctszt ycfvootamp;aamt iu
lt;xtic cfrcoovtooföc jamp;aamp;ett.
T^Vtfn nog hoogeren glans aanschouwen wij de gehoorzaamheid van den Goddelijken 'flöf Zaligmaker, als wij nagaan waarin Hg aan de menschen gehoorzaamde. Hierin gehoorzaamde Christus, dat Hij bij zijne Menschwording eene arme, verborgene onbekende Maagd tot Moeder nam, op de wijze van de kinderen der menschen, aan al de eischen der natuur zich
121
onderwierp, in de uiterste armoede en verlatenheid, zelfs niet in eene woning van raenscheti. maar in eene eenzame grot, te midden van redelooze dieren, in een guur jaargetij, in het
I® duistere der nacht, aan de geheele wereld onbekend, geboren werd, terwijl Hij toch, als de-Verlosser der wereld, door alle menschen moest erkend, aangenomen, gevolgd en aanbeden worden. Hierin gehoorzaamde Christus, dat Hij, ofschoon door de Engelen des hemels, door de herders des velds en door de Wijzen van het Oosten aanbeden, even als de zondaren in de besnijdenis zijn bloed vergoot, de vervolging van Herodes ontweek, voor zijne moordenaars de vlucht nam, zijne geboorteplaats en zijn vaderland verliet,door de woestijn naar het verafgelegene Egypte toog, zich daar verborgen hield, en naar Nazareth terugkeerde, toen de Engel het aan zijn voedstervader Joseph beval, ofschoon Hij toch de I Almachtige, de Alwetende en de Heer van alles was, wien hemel en aarde te dienste stonden om zijne vijanden onschadelijk te maken of te verdelgen. Hierin gehoorzaamde Christus, dat Hij tot aan het dertigste jaar van zijn dierbaar leven verborgen bleef te Nazareth, waar Hij, als de Zoon van Joseph zich daarmede, zooals wij mogen aannemen, bezig hield, dat Hij ten dienste zijner maagdelijke Moeder zijnde, haar in de huishoudelijke bezigheden behulpzaam was, en zoodra de ontwikkeling van de krachten zijns lichaams het toeliet, ook zijn voedstervader, door den zwaren arbeid van den timmerman, het dagelijksch onderhoud voor het arme gezin® duistere der nacht, aan de geheele wereld onbekend, geboren werd, terwijl Hij toch, als de-Verlosser der wereld, door alle menschen moest erkend, aangenomen, gevolgd en aanbeden worden. Hierin gehoorzaamde Christus, dat Hij, ofschoon door de Engelen des hemels, door de herders des velds en door de Wijzen van het Oosten aanbeden, even als de zondaren in de besnijdenis zijn bloed vergoot, de vervolging van Herodes ontweek, voor zijne moordenaars de vlucht nam, zijne geboorteplaats en zijn vaderland verliet,door de woestijn naar het verafgelegene Egypte toog, zich daar verborgen hield, en naar Nazareth terugkeerde, toen de Engel het aan zijn voedstervader Joseph beval, ofschoon Hij toch de I Almachtige, de Alwetende en de Heer van alles was, wien hemel en aarde te dienste stonden om zijne vijanden onschadelijk te maken of te verdelgen. Hierin gehoorzaamde Christus, dat Hij tot aan het dertigste jaar van zijn dierbaar leven verborgen bleef te Nazareth, waar Hij, als de Zoon van Joseph zich daarmede, zooals wij mogen aannemen, bezig hield, dat Hij ten dienste zijner maagdelijke Moeder zijnde, haar in de huishoudelijke bezigheden behulpzaam was, en zoodra de ontwikkeling van de krachten zijns lichaams het toeliet, ook zijn voedstervader, door den zwaren arbeid van den timmerman, het dagelijksch onderhoud voor het arme gezin
122
hielp verdienen. »In den eersten leeftijd,quot; zegt de H. Basilius, »was Hij aan zijne ouders onderdanig, en onderwierp Hij zich met zachtmoedigheid en onderworpenheid aan allen lichamelijken arbeid ; want daar deze menschen, wel rechtvaardig «n godvruchtig maar arm waren, en aan de noodwendigste zaken gebrek hadden, moesten zij zich voortdurend met lichamelijken arbeid bezig houden, en zich daardoor het noodzake-lijke levensonderhoud verschaffen. Jesus echter, zooals de H. Schrift zegt, was hun onderdanig, ea bewees juist daardoor zijne gehoorzaamheid, dat Hij dezen arbeid met hen deelde.quot; (1) De Schepper der wereld, die de sterren op hunne loopbanen bestuurt, die hemel en aarde regeert, die over legioenen Engelen gebiedt, de Koning der koningen, de Heer der heerscharen, de Hechter over levenden en dooden, wiens voetschabel in den tijd, wiens troon in de eeuwigheid staat, verblijft zoovele jaren in de werkplaats van eenen timmerman. De Verlosser der wereld, naar ^iens komst millioenen van menschen zuchtten, naar wiens leer alle volkeren in hunne afdwalingen versmachtten, naar wiens genade onsterfelijke zielen, die in gevaar verkeerden van in de hel neder te storten, reikhalzend uitzagen, naar wiens Zoenbloed de met Gods vloek geslagen aarde sinds vier duizend jaren dorstte. Hij blijft tot aan zijn dertigste jaar verborgen. Hoeveel groots en wonderbaars had de Godmensch gedarende dezen langen tijd tot eer van God en tot heil der menschen kunnen (1) Intitit. Monast. c. 4.
123
uitwerken? Maar de Vader heeft het in zijne Al wijsheid zoo gewild, en de Liefde van het Goddelijk Hart tot den Vader in den hemel en tot de menschen op de aarde, heeft gehoorzaamd, en is in de eenzaamheid gebleven. Het leven in den kring deshuisgezins en inde verborgenheid gesleten, is immers het meest gewone deel van het menschelijk leven, en juist daarom had dit het meest het voorbeeld van den Goddelijken Verlosser noodig, die ons eerst zijn voorbeeld wilde voor oogen stellen, om ons daarna zijne leer te verkondigen. Bij de beschouwing van dit verborgen leven van Christus roept de H. Ber-uardus uit: »0 ootmoed ! Deugd van Christus, hoezeer beschaamt gij de trotschheid onzer ijdel-heid ! Ik weet iets, of beter gezegd, ik meen iets te weten, ofschoon ik het in het geheel niet kan weten. Onbeschaamd en onvoorzichtig dring ik mij op, ik poch op mijne kennis, ik ben onbedacht in het spreken, voorbarig in het mededeelen, traag in het hooren naar anderen. En Christus, die zoo langen tijd zweeg, zich aan het oog der wereld onttrok, vreesde Hij dan de ijdele glorie? Maar hoe had Hij van de ijdele glorie iets te vreezen. Hij die de glorie des Vaders is? En toch vreesde Hij, maar Hij vreesde niet voor zich zeiven: Hij vreesde voor ons die zaken, die Hij wist dat wij te vreezen hadden. Hij vreesde voor ons, om ons te onderrichten. Zijne lippen zwegen, maar zijne werken onderwezen: en reeds riep Hij ons door zijn voorbeeld toe, hetgeen Hij ons naderhand door
124
zijn woord leerde: »leert van Mij, want Ik| ben zachtmoedig en nederig van harte.quot; (1)
De Liefde van het Goddelijk Hart beperkte I dus den werkkring van den Zaligmaker uit j gehoorzaamheid aan den hemelschen Vader, tot [ den korten tijd van drie jaren, tot een kleinI gedeelte der aarde en tot een klein volk, eul stelde zich daarbij bloot aan velerlei tegenspraak-van zijne hemelsche leer, aan lasteringen en | versmadingen zijner goddelijke werken, aan vervolgingen wegens de weldaden die Hij zoowel aan de lichamen als aan de zielen bewees, aan haat tegen de menschelijke natuur die Hij had aangenomen, en tegen zijne aanbiddelijke God-I heid: Hij getroostte zich ontzaglijk veel moeite en arbeid. Hij doorstond honger, dorst, hitte, koude en nachtwaken; Hij gaf zich aan een voortdurend gebed over, om daardoor, naar den eersten oogopslag te oordeelen, slechts een gering getal zielen te winnen, en daarbij den ondank der velen die verloren gingen in te oogsten, zoodat Hij zelf klaagt: »wat heb Tk kunnen doen voor mijn wijngaard, hetgeen Ik niet gedaan heb ? Ik heb gewacht dat hij goede vruchten zoude geven, en hij heeft slechts wilde druiven voortgebracht.quot; (2)
Zooverre ging de liefde van het Goddelijk Hart in de gehoorzaamheid, dat de Goddelijke Verlosser alle angsten van den doodstrijd tot het bloedige zweet toe, de smaadvolste gevangenneming en de onteerendste mishandelingen doorstond, dat Hij zich in het openbaar van den eenen rechterstoel (1) Semi. I de Epiph. (2) Isai V : 4.
125
tot den anderen liet slepen, aan de bloedige geeseling en aan de kroning met doornen zich onderwierp : dat Hij met roovers en moordenaars» vergeleken en achter hen wilde gesteld worden : dat Hij door zijn eigen volk openlijk verstooten en verloochend wilde worden: dat Hij zijne Veroordeeling ter dood zoowel door de geeste-lijke als wereldlijke rechtbanken liet uitspreken: dat Hij het onbeschrijfelijke lijden van den kruisweg, de smartvolle kruisiging, de verlatenheid van allen, zelfs van zijn hemelschen Vader, en eindelijk den dood doorstond. »Hij heeft zijne gehoorzaamheid doen blijken,quot; zegt de H Ber-nardinus, »toen Hij de wereld intrad, toen Hij op de wereld verbleef en toen Hij van de wereld scheidde: toen Hij de wereld intrad: Ik ben van den hemel gekomen, niet om mijnen wil te doen, maar den wil van Hem die Mij gezonden heeft; toen Hg op de wereld verbleef: mijne spijze is het den wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft; toen Hij van de wereld scheidde: Ik doe zooals de Vader het Mij heeft opgelegd.quot; 5Bedenk, mijn broeder,quot; voegt de H. Bernardus hierbij, dat de Zaligmaker, om de gehoorzaamheid niet te verliezen, het leven verloren heeft; en ten teeken dat Hij uit gehoorzaamheid aan den lit 1 ^der den dood onderging, heeft Hij het hoofd gebogen en den geest gegeven.quot; (I)
O Liefde! Gij hebt zoowel in het kleine alu in het groote met de grootste getrouwheid gehoorzaamd, om den hemelschen Vader welgevallig en mij nuttig te zijn, om mij tot wederliefde (1) Tom. Ill de Obcd. art. 2, c. 2.
ser
126
aan te sporen, opdat ik uit liefde tot ü tot. eene dergelijke gehoorzaamheid zoude geraken. Geef mij de genade daardoor mijne liefde jegens ü te toonen, dat ik aan U in gehoorzaamheid gelijkvormig worde, dat ik geen acht meer sla op hetgeen mij bevolen wordt, maar alleen op U het oog gevestigd houde, ten einde in alles aan U welgevallig te zijn en door alles U te beminnen. 0 Liefde, leer mij U liefhebben, en schenk mij de genade uit liefde tot U in alles te gehoorzamen.
3. 3)e (ie^dc van 4wt §oddc f ijfi (je^ioo-tamp;aawt op dc vo-fmaa^i^te wijamp;c
wSaaeze gehoorzamende liefde van het Heilig* Hart trekt nog meer onze bewondering, als wij nagaan hoe die gehoorzaamheid werd beoefend, op welke wijze de Godmenscb aan alle menschen en in alles gehoorzaamde. Elke klopping van zijn Hart, elke ademhaling zijner borst was eene akte van gehoorzaamheid. Alle bewegingen van zijn heilig lichaam, all»; werkingen zijner verhevene ziel, waren akten
127
van gehoorzaamheid, want zij hadden slecht* volgens den wil van den hemelschen Vader plaats. Ieder blik zijner goddelijke oogen, ieder geluid van zijn hemelschen mond, was eene akte van gehoorzaamheid, want niets geschiedde bij toeval, maar volgens de inzichten van de Wijsheid, Liefde en Barmhartigheid des hemelschen Vaders: en wat Hij van zijne hc-melsche leer zeide, gold ook van alle zijne' handelingen ; »Ik heb uit Mij zei ven niet gesproken, maar de Vader die Mij gezonden heelt, die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen en wat Ik spreken zal. En Ik weet dat zijn gebod het eeuwige leven is. Hetgeen Ik dan spreek, spreek Ik alzoo gelijk de Vader Mij gezegd heeft.quot; (1) Christus gehoorzaamde uit al de krachten van zijn lichaam en van zijne ziel: met eene algeheele verloochening en opoffering van alle rust en ontspanning, van alle bezittingen en eer voor het oog der wereld, van uitwendige vrijheid en gezondheid, ja van het leven zelfs, tot aan de vergieting van de laatste druppel bloed van zijn Goddelijk Hart.
Op zulke wijze gehoorzaamde Christus niet alleen in de uiterlijke zaken, maar ook met de innerlijke toestemming zijner ziel. Want waf Hij uitwendig verrichtte of naliet, wilde Hij ook inwendig, met de volmaaktste toestemming van zijn heiligen wil, wijl er zonder die toestemming tegenspraak zoude geweest zijn tusschen zijn uitwendig doen en laten en zijn inwendig willen, tusschen zijn uiterlijk en innerlijk leven: en. (t) Juuu. Xil : 49. 50.
128
wijl bij gebrek aan die toestemming, zyne uitwendige gehoorzaamheid slechts huichelarij ware geweest, hetgeen wij van den Allerheiligste en Allervolmaaktste zonder godslastering niet mogen denken. Die liefde van het Goddelijk Hart heeft dus niet alleen geheel het uitwendig zijn en leven, maar ook het willen en begeeren van den Godmensch aan de gehoorzaamheid onderworpen.
Bij den oneindig Heilige en Volmaakte kan er in het innerlijke der ziel ook geene tegenspraak bestaan tusschen den wil en het verstand, tusschen het begeeren en het oordeelen. Daarom heefl Christus, alles wat Hij uiterlijk verrichtte en innerlijk wilde, ook met het oordeel des verstands goedgekeurd, en daardoor heeft de liefde van het Goddelijk Hart ook het verstand, geheel het kennis- en onderscheidingsvermogen aan de gehoorzaamheid onderworpen.
Al het overige, dat van den wil en het verstand afhankelijk is, werd bijgevolg ook aan de gehoorzaamheid dienstbaar gemaakt. Want het ligt in den aard der zaak dat het geheugen en de verbeelding van hem die gehoorzaamt, vervuld zijn met hetgeen volgens de gehoorzaamheid moet gedacht, gewild, gesproken, gedaan of nagelaten worden. Dewijl nu de Godmensch de volmaaktste menschelijke natuur bezat, volgt hieruit dat Hij ook het geheugen en de verbeelding aan de gehoorzaamheid heeft • toegewijd.
De voornaamste drijfveer echter van geheel zijne gehoorzaamheid, was de liefde van zijn Hart, in hetwelk de geheele heiligheid en vol-
129
maaktlieid haren zetel heeft: en het goddelijk Hart beminde wat het verstand dacht en de wil begeerde, wat de verbeelding en het geheugen voorstelden, wat de Heiland uitwendig deed: en het beminde dit alles voor en boven alles, en daarom geschiedde het. Het was bijgevolg eene gehoorzaamheid der liefde.
Aldus heeft de liefde van het goddelijk Hart den geheelen Christus met lichaam en ziel tot een volmaakt offer van gehoorzaamheid gemaakt zoowel ten opzichte van allen aan wie Hij gehoorzaamde als met betrekking tot alles waarin Hij gehoorzaamde: en het is dit offer dat de Apostel met deze woorden uitdrukt: »Hij is gehoorzaam geworden tot den dood, tot den dood ja des kruises.quot;(l) Hij zegt immers niet, Hij heeft gehoorzaamd, dat is, Hij heeft de eene of andere akte van gehoorzaamheid gesteld, maar Hij is gehoorzaam geworden, dat wil zeggen, Hij is geheel gehoorzaam geworden, en er was niets aan Hem, dat niet in alles, jegens allen, altijd en overal gehoorzaam was, en wel tot den dood des kruises. De gehoorzaamheid kan èn de ziel èn het lichaam tot een offer maken: en dit offer wilde de Liefde van het goddelijk Hart voor ons aan den Vader brengen, en daarom is die Liefde tot eene gehoorzamende Liefde geworden.
Over deze Liefde die tot den dood des kruises. gehoorzaam is geworden, schrijft de H. Ber-nardus: »Christus is aan den Vader gehoorzaam geworden,quot; zegt de H. Paulus, ïtot den dood, tot den dood ja des kruises. Met welk inzicht V ~(iygt;hil. II : 8. 9
1
130
De H. Apostel Petrus antwoordt: Christus heeft Toor ous geleden, en u een voorbeeld nagelaten, opdat gij zijne voetstappen zoudt volgen, daf. wil zeggen, opdat gij zijne gehoorzaamheid zoudt navolgen. Uit hetgeen Hij geleden heeft leeren wij, hoeveel wij, die slechts menschen zijn, moeten .bereid zijn voor de gehoorzaamheid te lijden, daar Hij die God was, geen bezwaar heeft gemaakt voorde gehoorzaamheid te sterven,quot; (1)
O matelooze en grenzelooze Liefde, waartoe en hoeverre heeft uw gloed ü vervoerd! Voor uwe geliefden, voor den Vader en voor ons, wildet Gij geheel opgeofferd worden, en daartoe hebt Gij de gehoorzaamheid tot een dood des kruises uitverkozen, om daardoor te verkrijgen waarnaar Gij verlangdet en smachttet! In welk een lichtglans verschijnt die deugd der gehoorzaamheid mij thans voor de oogen! Hoe beschaamd en ellendig sta ik voor U, daar ik niet alleen met betrekking tot hen die over mij te bevelen hebben, en ten opzichte van hetgeen mg bevolen wordt, zoovele raoeielijkheden in hef; gehoorzamen ondervind, maar ook, en wel op de treurigste wijze, aangaande de gehoorzaamheid zelve, zoo onvolmaakt, zoo lafhartig, zoo vol gemakzucht, zoo afkeerig vati zelfverloochening, van arbeid, van inspanning, van lijden en van elk offer ben. Ontferm U mijner, en scheuk mij eene ware, eene grootere liefde, opdat ik gehoorzaam en daardoor aan ü gelijkvormig worde. Nu begrijp ik beter het woord van den Apostel der liefde: gt;mijne kindertjes, laten wij
(1) lgt;e
131
niet beminnen met woorden en met de tong, maar door werken en in waarheid.quot; (1) De liefde vraagt werken, lijden, ofiers, de volledigste opoffering van zich zeiven, en van alles wat men heeft en geven kan. 0 Liefde,' maak dat ik ü beminne zooals Gij mij liefhebt.
De Liefde van het Goddelijk Hart wilde eene gehoorzaamheid die ook met betrekking tot tijd en plaats volmaakt was, eene gehoorzaamheid die alle handelingen, ja het geheele leven, ook wat tijd en plaats betreft, zoude regelen: en dit deelt niet slechts aan de gehoorzaamheid, maar ook aan de liefde zelve een hoogeren glans mede. Een Engel bepaalde den tijd voor de vlucht naar Egypte, en wel de nacht: den duur van het verblijf aldaar, en wel verschillende jaren, zooals de overlevering zegt: den dag van den terugkeer naar Israël, en wel toen Archelaüs nog regeerde, die evenzeer als zijn wreede Vader Herodes te vreezen was, zooals er geschreven staat: »Een Engel des Heeren verscheen aan Joseph in den slaap en zeide: sta op, en neem het Kind en zijne moeder en vlucht naar Egypte, en blijf aldaar totdat ik het u zal zeggen.quot; (2) En: gt;doch als Herodes gestorven was, ziet, een Engel des Heeren verscheen in Egypte aan Joseph in den slaap en sprak: sta op en neem bet Kind en zijne moeder, en ga naar het land van Israël.quot; (3) Tot aan zijn dertigste jaar woonde Hij te Nazareth, zooals de gehoorzaamheid het vorderde: want er stond van zijn verblijf te Nazareth geschreven: »Dat Hij eenNazareër (U I Jown. 111:18. (2) 11:13. (3) Mjtth. II; 20.
132
.genoemd zoude worden.quot; (1) Van het begin van zijn openbaar leven staat geschreven: »011 de stad Nazareth verlatende, kwam Hij wonen te Capharnaum, gelegen aan de zee op de grenzen van Zabulon en Nephtalim, opdat vervuld zoude worden hetgeen door den profeet Isaias gesproken as: het land Zabulon en het land Nephtalim, .de weg der zee, aan gene zijde der Jordaan, Cïalilaea der heidenen: het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot licht- gezien, en voor hen die gezeten waren in het land van de schaduwe des doods is een licht opgegaan. Van toen at' heeft Jesus begonnen te prediken.quot; (2) Dit was dus ook door de gehoorzaamheid bepaald, zooals Christus zelf, volgens de getuigenis van den H. Evangelist Marcus verzekerde: »nadat Joannes overgeleverd was, kwam Jesus naar Ga-lilaea, predikende het Evangelie van het rijk Gods en zeggende: de tijd is vervuld, en het rijk Gods is nabij gekomen.quot; (3) Hetzelfde geldt ook voor het begin zijner wouderwerken: want Hij antwoordde aan zijne geliefde Moeder, toen zij Hem op de bruiloft te Ca na in Galilaea vroeg het water in wijn te veranderen: »nog is mijne ure niet gekomen.quot; (4) Zijne persoonlijke werkzaamheden waren ook door de gehoorzaamheid aangewezen, en tot het Joodsche volk beperkt, zooals Jesus zelf aan de Cananeesche vrouw verklaarde: »Ik ben niet gezonden dan tot de verlorene schapen van het huis van Israël.quot; (5) Op dezelfde wijze was ook het einde van zijn openbaar leven door
(1) ttauii. 11 : 23. (2) Matlh. IV : 13 —17. (3) Marc. 1 : 1^», .15. (4) Juan. 11; 4, ^5) Mattb. IV ; 24.
133
de gehoorzaamheid vastgesteld; want de Joden hadden reeds aanslagen op zijn leven gedaan, en Hem hinderlagen gelegd, maar de H. Schrift getuigt: »zij dan zochten Hem te vatten, en niemand sloeg de handen aan Hem, want zijne ure was nog niet gekomen.quot; (1) Maar toen de ure, door den Vader bepaald, was aangebroken, verklaarde de Verlosser zelf aan zijne doodsvijanden , die gekomen waren om Hem gevangen te nemen: »als Ik dagelijks met u in den tempel was, hebt gij de handen niet tegen Mij uitgestrekt, mafi,r deze is uwe ure;quot; (2) en de H. Joannes voegt er bij: * Jesus wist dat zijne ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zoude overgaan tot den Vader;quot; (3) en nu was het aan de boosheid der vijanden toegestaan hun werk te volbrengen. De gehoorzaamheid aan den Vader jsischte het aldus dat de Godmensch te Bethlehem zoude geboren worden, in Egypte verborgen zoude ' blijven, te Nazareth een stil en eenzaam leven zoude leiden, in de Jordaan zoude gedoopt worden, in de woestijn veertig-dagen zoude vasten, in het land der Joden zijn leerambt zoude uitoefenen, te Jerusalem zoude lijden en op Golgotha sterven. Voor alles was tijd en plaats vastgesteld: en deze omstandigheden van tijd en plaats, evenals de omstandigheden der personen aan welke die gehoorzaamheid moest worden bewezen, en der zaken die werden opgelegd, en der manier waarop gehoorzaamd moest worden, maakten deze gehoorzaamheid onuitsprekelijk moeielijker. Want de geboorte-quot;(1) Ju«d. VU; 30. ^2) Luc. XXII: 53. (3) Joan. XIII: 1.
134
plaats was eene verblijfplaats van redelooze dieren : de tijd der geboorte was guur en koud; Egypte was het laad van den afgodendienst; dertig jaren in de eenzaamheid doorgebracht, schenen een verloren tijd voor den Verlosser; drie jaren slechts voor zijne openbare werkzaamheden tot verlossing en zaligmaking van bet geheele mensphdom, schenen slechts een plotselijk verschijnen en verdwijnen : Jerusalem, de groote verzamelplaats van Joden en Heidenen bij gelegenheid van het Paaschfeest was de plaats voor zijn lijden en sterven aangewezen. Alles scheen tegenovergesteld aan het plan en aan het doel van de verlossing der wereld: en het was toch de aanbiddelijke, alwijze en allerheiligste wil van zijn heraelschen Vader, en het rechte en geschikte middel ter gewisse en krachtdadige vervulling van zijn verheven werk.
O Liefde! hoe sta ik voor ü beschaamd, als ik mijzelven moet bekennen dat ik menigmaal, niet alleen ten opzichte der personen die mij bevelen, of der zaken die mij bevolen worden, of der wijze waarop ik die gehoorzaamheid moet beoefenen, maar ook met betrekking tot tijd en plaats, zooveel moeielijkheden en bezwaren ondervind: dat ik bij gebrek aan een levendig geloof aan uwe Goddelijke Voorzienigheid, door welke alles bestuurd wordt, alle zaken voor ongepast, verkeerd, tegenstrijdig, verderfelijk of onmogelijk houd: het vaste vertrouwen dat Gij alles tot mijn welzijn bestuurt, ontbreekt mij: mijn hoogmoed en eigenliefde stellen mij als rechter boven hen die mij in
135
uwen iiaam besturen, en veroorloven mij niet te beschouwen, dat ik alleen ter verantwoording zal geroepen worden van mijue gehoorzaamheid, on niet van de gevolgen en uitwerkselen, welke er uit voortvloeieu. Schenk mij toch ootmoed en kracht, om mij in blinde gehoorzaamheid geheel ten offer te brengen, zonder ooit bekommerd te wezen over de wijze, waarop Gij over mijn offer zult gelieven te beschikken.
4. £icf3c van fict êoddamp;'Cij'k JCo^t ^.camp;oot^aamt om wxiic van den JCcmcfaofien ^Vadcz.
Liefde van het Goddelijk Hart wilde ons ook de reden leeren kennen om welke de Godmensch deze wonderbare gehoorzaamheid bewees aan alle die personen, in alle die zaken, op alle deze tijden en plaatsen, en op zulke wijze: en hier vinden wij de gronden ter oplossing van dit anders voor ons onverklaarbaar geheim. Eu welke zijn deze gronden? Jesus-Christus gehoorzaamde in alle deze omstandigheden eigenlijk en ten laatste aan den hemelschen Vader. Want dit alles was de wil van den hemelschen Vader, gelijk Christus zelf het openlijk en plechtig tot verschillende malen
136
toe, vooral bij de voornaamste omstandigheden van zijn leven, lijden en dood heeft verklaard, zooals blijkt uit de bovenaangehaalde schriltuur-plaatsen, maar bovenal op de duidelijkste wijze uit de volgende woorden : »mijne spijze is het den wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft, opdat Ik zijn werk volbrenge.quot; (1) Door deze woorden toont de Zaligmaker ons aan, dat het werk Hem door den Vader opgedragen, de taak van geheel zijn leven was: Hij verklaart dat de wil alleen van den hemelsehen Vader bij de volvoering van dat werk, zijne drijfveer, richtsnoer en einddoel geweest is: Hij betuigt dat het volbrengen van den wil des hemelschen Vaders voor Hem geweest is, wat spijs en drank voor het leven van den mensch is, en dat Hij voor dat volbrengen alleen geleefd heeft en daarvoor gestorven is. Christus de Heer beschouwde bijgevolg in de menschen aan welke Hij gehoorzaamde, den persoon zijns Vaders : in hunne bevelen hoorde Hij de bevelen zijns Vaders : in de manier en de wijze van uitvoering zag Hij de bepalingen door zijnen Vader gemaakt, en in de omstandigheden van tijd en plaats, zelfs in die, welke het naast door toedoen zijner vijanden ontstonden, de verordeningen zijns Vaders. Zoo sprak Hij van zijn lijden en sterven tot Petrus: »de kelk, dien de Vader Mij gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken ?quot; (2) De wil des Vaders was Hem alles in alles, en in alles gehoorzaamde Hij eigenlijk en ten laatste aan den Vader.
(1) Joan.Tv : 35. (2) Joao. XVIII; 11.
137
Die wil van den hemelschen Vader is oneindig rechtvaardig, oneindig wijs, oneindig goed, vol Tan oneindige liefde, oneindig heilig, oneindig volmaakt, die wil is goddelijk: en daarom kon de Godmensch niets vinden voor zijn verstand dat wijzer of voor zijn wil dat beter en heiliger was: niets voor zijne werken dat volmaakter, voor zjjn leven verdienstelijker, voor zijn persoon verhevener was: niets kon Hij vinden dat èn voor Hem zeiven, èn voor het menschdom gelukzaliger was, dan den wil van den hemelschen Vader: en zelfs voor den, Godmensch was er niets redelijker, niets billijker dan de volbrenging van dien heiligen wil. — Bij dezen wil van den hemelschen Vader kan naar geen reden worden gevraagd, want hij is zich zelven tot grond, en hij is de grond van al het overige: zich zelven heelt hij tot oneindig waardig voorwerp: en dezen goddelijken wil zocht de Godmensch uit alle zijne krachten, met geheel zijne liefde, boven alles: om dien goddelijken wil ondernam, leed, offerde Hij alles ja Zich zelven op, daarvoor leefde en stierf Hij. De beweeggronden echter van dezen wil des hemelschen Vaders, en van de gehoorzaamheid des Zoons, was de liefde die den Vader bewoog het werk van de verlossing der menschen aan den Zoon op te dragen, en die den Zoon bewoog deze opdracht van den Vader, tot de opoffering van Zich zelven toe aan te nemen: want er staat geschreven: »alzoo heeft God de wereld lief gehad, dat Hij zijnen Eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar het eeuwige
138
leven hebbe;quot; (1) eu: gt;Christus heeft ous lief gehad, en Zich zelveu overgeleverd voor ons, tot offerande en slachtoffer.quot; (2)
O onbegrijpelijke Liefde van mijn God en Verlosser ! hoe klaar zie ik nu bij uw licht, hoe ik mijne liefde tot ü, volgens uw voorbeeld door mgne werken moet toonen; want hoe zuiverder en volmaakter ik in alle omstandigbeden de gehoorzaamheid beoefen, en hoe standvastiger ik mijn oog op U gevestigd houd, des tu reiner en volmaakter zal ook mijne werkdadige wederliefde zjjn. Vergeef mij goedgunstig mijne fouten, mijne traagheid en lauwheid, en schenk my de genade de vermaning van den Apostel der liefde te mogen volgen: gt;mijne kindertjes, laten wij niet beminnen met woorden en met de tong. maar door werken en in waarheid.quot; (3) Geef dat ik ü beminne uit geheel mijn hart, uit alle mijne krachten, door woord en daad, in lijden, in vreugde, door strijd en offer, tot in den dood en door de geheele eeuwigheid.
(1) Join. Ill: 16. (2) Eph. V ; 3. (3) I W, HI: 18.
3ei- ^^■fi.oo^«gt;acvm^et9 aan-.
I\ ïMquot; dezen wil van God ligt niet alleen de Wr^k grond maar ook de grens en de mate 'PeÖfï der gehoorzaamheid opgesloten; in dien zin natnelijk, dat noch hij die beveelt iets mag gebieden, noch hij die gehoorzaamt iets mag volbrengen, wat met den goddelijken wil iu strijd is. Ook hier heeft de liefde van het goddelijk Hart ons het verheven voorbeeld van den (iod-mensch voor oogen gesteld. Want het was de wil van den hemelschen Vader dat de twaalfjarige Jesus, bij gelegenheid van het paaschleest, zonder voorkennis van zijne dierbare Moeder en van zijnen heiligen voedstervader te Jerusalem zoude achterblijven, en voor de eerste maal in den tempel als de Messias zoude optreden. Het goddelijk Kind volbracht stipt den wil van den hemelschen Vader; het veroorzaakte Hem geen kommer dat Hij, alleen en verlaten in die groote stad, te midden van honderd duizenden moest achterblijven, dat Maria en Joseph een oabesohrijfelijke smart overzijn verlies zouden gevoelen, Hem drie dagen vol droefheid en zorg zouden zoeken, en na het afleggen van eene geheele dagreize weder naar Jerusalem moesten
140
temgkeeren. Voor den wil van den hemelschen Vader zweeg elk aardsch en menschelijk gevoel, zoowel wat Hem zeiven als wat de zijnen betrof: en als Hem zijne teedere Moeder in hare bekommering de vraag stelde: » Zoon waarom hebt Gij ons zoo gedaan?quot; en bet gevoel van haar geleden smart uitdrukte: »zie uw Vader en ik hebben U met sinarte gezochtwees Hij haar op den wil van den hemelschen Vader die boven alles ging, en sprak: »hoe is het dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij dan niet dat Ik zijn moet in hetgeen mijns Vaders is?quot;(l) In zijn openbaar leven heeft Hij plechtig verklaard, dat de wil van den hemelschen Vader bij Hem boven alles stond: want het H. Evangelie verhaalt: »en terwijl Hij nog tot de schare sprak, ziet, zijne moeder en broeders (2) stonden buiten en zochten Hem te spreken. En iemand zeide tot Hem; zie uwe moeder en broeders staan buiten en zoeken U. Maar Hij antwoordde en sprak tot dengenen die Hem dit zeide: wie is mijne Moeder en wie zijn mijne broeders? En de hand uitstrekkende over zijne Discipelen sprak Hij: ziehier mijne moeder en mijne broeders : want alwie den wil van mijnen Vader doet die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder.quot; (3) Op dezelfde wijze had Hij ook Petrus den vorst der Apostelen terecht gewezen, toen deze, uit menschelijke liefde tot zijn goddelijken Meester, zich er over ergerde dat Christus door zijne vijanden gedood moest worden: want het H. Evan-
(I) Luc. II; 4S, 49' (2) Bij de Joden werden ook de oaaste kloedverwanttn broeders giooprnd. (3) Matth. XII 46: seqq.
141
gelie verhaalt: gt;Ea Petrus Hem ter zijde nemende begon Eem te bestraffen, zeggende: verre zij dat van ü Heere! Dat zal ü niet geschieden! Maar Hg zich omkeereude, sprak tot Petrus: Ga weg, achter rnij. Satan! gij zijt Mij tot ergernis; want gij bevroedt niet wat Gods, maar wat der menschen is.quot; (1) Christus noemt zijjn Apostel een Satan, dat is een verleider, daar hij Hem wilde verleiden zich aan het lijden en aan den dood te onttrekken, terwijl toch de Vader beide van Hem eischte. Zelfs voor den rechterstoel van Pilatus verklaarde Christus plechtig, dat Hij in dezen rechter en plaatsvervanger des Keizers, geene andere macht erkende dan die van zijnen hemelschen Vader, en dat Hij zich aan die macht onderwierp: »gij zoudt over Mij geene macht hebben, indien het u niet van boven gegeven ware.quot; (2) En zijn leven besloot de Heiland met de betuiging dat Hij nu den wil van den Vader geheel had volvoerd en riep uit: »het is volbracht.quot; (3) Zoo vorderde het de geregelde liefde welke God boven alles, en de menschen om God bemint, of liever die God in Zich zeiven en in den evenmensch als levend «venbeeld Gods lief heelt,
(1) Maith. XVI: 22—24. (2) Jo*n. XIV; U. (3) Joan. XIV : 30.
142
\
6. £\c^dc van fiet êoddcCijfi 3fa^t -Gcoelent aCfe 3iJ'U(j3eH in de lt;jefvooti5aci'Mt^iei3.
liefde van het goddelijk Hart beoogde 'Spmfö met deze volmaakte gehoorzaamheid niet slechts de verheerlijking zijns Vaders en de verlossing van den mensch, maar ook de beoefening van alle deugden, om • ons daarin zijn voorbeeld ter navolging na te laten , ei; on» aan te sporen tot eene werkdadige deelname aan zijne verdiensten. Want gelijk zijne gehoorzaamheid ontsproten is uit de oneindige liefde zijns harten jegens zijnen hemelschen Vaderen jegens onsmenschen, en door die liefde gesteund en voltooid is geworden, zoo ging die gehoorzaamheid ook steeds vergezeld van eene ondoorgrondelijke nederigheid en gelatenheid, van eene onuitputtelijke liefdadigheid, goedheid en barmhartigheid, van eene goddelijke zachtmoedigheid en onderwerping, van een onveranderlijk geduld en standvastigheid, van een onverstoorbare vrede en kalmte, en van eene onoverwinnelijke liefde jegens zijne vijanden. Zijne gehoorzaamheid roerde tot eene algeheele zelfverloochening, tot eene yolkomene opoffering van Zich zeiven. Het volledige offer van zich zei ven is alleen mogelijk door de gehoorzaamheid, en de liefde van het Goddelijk Hart wilde een volledig
143
offer; ia een volledig offer van zich zeiven liggen alle deugden opgesloten, zooals de H. Ignatius zegt: »de deugd van gehoorzaamheid is de eenige deugd, welke alle overige deugden in het hart, inplant, en de daarin geplanten bewaart.quot; (1)
7 £ie|9e van -(iet SoddcCiyfi JCazt
wit cms dooz dc c£cboozzgt;aanifieid acn-i tyc-xXosiiyufr 3ee-Cac-A.ti^ ■maken cii om tot Se vo-tynaabttxcid üicnaamp;n.
mv Liefde van het Goddelijk Hart heeft ons de gehoorzaamheid geleerd, omdat door
de zonde van ongehoorzaamheid eene vol-slagene duisternis over den geest des raenscheD. was gekomen, maar door de deugd van gehoor-zaamheid het licht der goddelijke wijsheid over hem was opgegaan. Want de gehoorzaamheid rerbindt den wil van den mensch met den wil van God, en maakt daardoor het geheele leven ran den mensch heilig en volmaakt. Hoe heiliger en volmaakter de mensch is, des te nauwer ea inniger is hij met God vereenigd: hoe nauwer en inniger echter de mensch vereenigd is met
(t; de ObeJ. n. 3.
144
God, die de eeuwige en oneindige Wijsheid is, des te reiner, krachtiger en voller licht ontvangt hij van die Zon der Wijsheid; en bijgevolg is hij, die het gehoorzaamste is, ook het meest met wijsheid vervuld. Aldus staat er in het hoek derWijsheid geschreven: » de wijsheid treedt niet binnen in eene kwaadwillige ziel, en woont niet in een lichaam dat aan de zonde verslaafd ia.quot; (1) »Waat zij is de adem van de kracht Gods, en eene reine uitvloeiing van de klaarheid des Almachtigen: daarom is er in haar niets onreins te bespeuren. Immers zij is de glans van het eeuwige licht en de vlekkelooze spiegel van Gods heerlijkheid, en het beeld zijner goedheid. En dewijl zij eenig is vermag zij alles: en in zich zelve blijvende, maakt zij alles nieuw en stort zich uit over de volken en over de heilige zielen.quot; (2) Hoe zij de zielen binnentreedt, leeren wij uit de volgende woorden; »het begin der wisheid is eene waarachtige begeerte naar tucht: het streven naar tucht is liefde, en die liefde toont zich in de naleving barer wetten; de naleving der wetten echter vertoont zich dooide reinheid, en de volmaakte reinheid voert tot dicht bij God.quot; (3) Een gehoorzame geest bemint de tucht, vervult de geboden der tucht, verkrijgt daardoor de reinheid naar lichaam en ziel. komt aldus tot de vereeniging met God, den oneiiidigen oorsprong van alle wijsheid, en wordt daardoor zelf met wijsheid vervuld. De persoonlijke Wijsheid zelve, de Zoon Gods, wist geen leven meer overeenkomstig de wijsheid te leiden, dan liet (l)Sap I ; 4. (2) Sap. VII; 25 —2S. (3) Sap. VI : 18—31.
145
leven der gehoorzaamheid: Zij wist den mensch geen wijzer roorbeeld te geven, dan dat der gehoorzaamheid: Zij kon ons geen wijzere leer verkondigen dan die der gehoorzaamheid: Zij kon ons geen wijzer middel ter bereiking van ons laatste einde, de eeuwige zaligheid aan de hand geven, dan weder de gehoorzaamheid: Zij heeft eindelijk de gehoorzaamheid gesteld als het zekere teeken en als het volkomenste bewijs onzer liefde jegens God, van Gods liefde jegens ons, en van onze ver-eeniging met God, volgens deze woorden: »die mijne geboden heeft en die onderhoudt, hij is het die Mij liefheeft. En die Mij liefheeft, zal van mijnen Vader geliefd worden, en Ik zal hem liefhebben, en Mijzelven aan hem openbaren quot; (1) Wij zullen tot hem komen en woninge bij hem maken.quot; (2)
Door de ongehoorzaamheid, die in de zonde ligt opgesloten, is de mensch de slaaf der zoude, de slaaf zijner hartstochten, de slaaf der wereld eu des Satans geworden, zooals Christus zelf zegt;» voorwaar, voorwaar Ik zegu: een iegelijk die de zoude doet is een dienstknecht der zoude.quot; (3) DeLiefde van het goddelijkHart heeft ons de gehoorzaamheid geleerd, opdat wij daardoor wederom tot de vrijheid der kinderen Gods zouden gebracht worden: want de gehoorzaamheid voert tot de kennis der waarheid, die de boeien der dwaling slaakt, en tot de gerechtigheid die alle banden verbreekt der ongerechtigheid. welke in de zoude, in de hartstochten, in de verleidingen der wereld en in de bekoringen der hel gelegen is, zooals de goddelijke Heiland getuigt: »indien gij in (1) Joan. XIV : 21. (2) Joan. XIV . 23. (3) Joan. VIII; 3/-.
10
mijn woord blijft zijt gij waarlijk mijne leerlingen, en zult de waarheid kennen, en de waarheid isal u vrijmaken. Indien dan de Zoon u zal vrijmaken, zult gij waarlijk vrij zijn.quot; (1)
De Liefde van het goddelijk Hart wilde oru? de gehoorzaamheid niet slechts door woorden maar door eigen voorbeeld leeren, omdat daarin geheel het wezen der volmaaktheid gelegen is, van welke de mensch door de ongehoorzaamheid, die in de zonde is gelegen, was afgedwaald. Immers, geheel het wezen der volmaaktheid bestaat volgens den H. Apostel Paulus, in de liefde iietgeen is de band der volmaaktheid:quot; (2) en d« H. Thomas van Aquinen verklaart deze woorden op de volgende wijze: » men noemt iets volmaakt, in zooverre het zijn doel, dat zijne laatste voltooiing is, bereikt. De liefde nu is het laatste doel van den geest des menschen, dewijl de mensch, die in de liefde blijft, in God blijft en God in hem. (3) En derhalve wordt de volmaaktheid van het Christelijk leven volgens de liefde bepaald.quot; (4) Verder schrijft de engelachtige leeraar: » er wordt bevolen: gij zult den Heer uwen God lief hebben uit geheel uw hart, (5) eu gij zult uwen naaste beminnen als u zeiven, (6) en deze zijn de twee geboden van welke de Heer zegt: aan deze twee geboden hangt de
feheele wet en de profeten. (7) De volmaakt-eheele wet en de profeten. (7) De volmaakt-
eid der liefde echter, volgens welke het christelijk leven volmaakt wordt genoemd, wordt
(1) Joan. VlIIiSI, 32,36. lt;2) Col. (3) I Joan.
IV ; 16. (4) 2. 2. qo. 184. ait. I. (5) Dent. VI : 5. (6) I.eT. XIX: 18. (7) Matth. XXil : 40.
147
daarnaar bepaald, dat wij God uit geheel ons hart, den naaste slechts als ons zeiven beminnen. Het schijnt derhalve dat de volmaaktheid, volgens hare natuur, in de geboden gelegen is, wijl er daar geen meer of minder gevonden wordt, daar men God niet meer kan beminnen dan van ganscher harte, en den naaste niet meer dan zich zeiven kan liefhebben, en dewijl beide niet van den vrijen wil afhankelijk zijn, maar een wezenlijk gebod bevatten. Door de gehoorzaamheid nu is het dat de geboden onderhouden worden, en derhalve is het wezen der volmaaktheid in de gehoorzaamheid gelegen. Als de liefde dus van het goddelijk Hart ons door het voorbeeld van den Godmensch tot gehoorzaamheid wil aansporen, is hare bedoeling ons naar de volmaaktheid te doen streven, en ons door de volmaaktheid tot ware liefde en wederliefde te brengen, en door die liefde ons heilig en zalig te maken.
Door de ongehoorzaamheid, die in de zonde gelegen is, heeft de mensch de eeuwige zaligheid verloren: de goddelijke liefde van Jesns' Hart wilde den mensch wederom tot de zaligheid brengen, en wees ons derhalve den eenigen rechten weg aan, welke die der gehoorzaamheid is, zooals de Heiland zelf verklaart: » wilt gij tot het leven ingaan , zoo onderhoud de geboden.quot; (1)
Nu kunnen wij begrijpen waarom de goddelijke Verlosser zulk een gewicht aan de gehoorzaamheid hecht, waarom Hij ons die deugd endoor zijne goddelijke leer, en door zijn verheven voorbeeld
(1) Matth. XIX : 17.
148
zoozeer op liet hart drukt; waarom Hij door haar zoowel zijn inwendig als zijn uitwendig leven wilde besturen, en deze leer en dit voorbeeld met de laatste druppel bloed van zijn goddelijk Hart bezegelde.
O, bewonderenswaardige Liefde van het goddelijk Hart! hoe beschaamd, hoe vermorzeld, hoe vernietigd sta ik met mijn hoogmoed, eigenzinnigheid en weerspannigheid voor U! Hoe weinig heb ik U tot nu toe bemind, daar mijne werken doorgaans het zwarte merkteeken van eigen wil dragen, en het hemelsche zegel der gehoorzaamheid missen, zoodat het geene werken van liefde jegens U, maar slechts werken van eigenliefde kunnen zijn. De liefde vordert het gêheele offer van mij zeiven en van geheel mijn wezen, voor den beminde, voor U, opdat ik geheel aan U zij, en Gij geheel aan mij. Hoe oneindig groot is mijne winst, en hoe gemakkelijk schijnt het mij nu, mljzelven geheel aan U over te geven, aan U, den Oneindige, den Albe-zitter, den Eeuwige, de zaligende Liefde van myn arm hart. Laat niet toe dat of de eigenliefde my bedriege, of de liefde tot eenig schepsel mij aftrekke: laat noch stryd, noch offer, noch langdurigheid van tijd mijne verkregene kennis verduisteren, of mijn wil verzwakken, of mijn hart afmatten. Wees Gij mijn licht, mijne kracht, mijne volharding, mijne standvastigheid tot het einde toe, tot op het oogenblik waarop geene scheiding meer mogelijk is, in eeuwigheid.
r 2tamp;t doeX en- Se plaalb dct facfioziny.
et menschdom is in zijne stamouders onder bekoring bezweken. De aanval van Satan was algemeen, en even algemeen en volkomen was de nederlaag. Satan bekoorde Eva in drievoudig opzicht: door haar een be-driegelijk vooruitzicht te geven op eene geheel ongepaste verheffing boven de menschelyke natuur, spoorde hij haar tot hoogmoed aan, zeggende: »God weet dat, op den dag dat gy daarvan (van de verboden vrucht) zult eten, uwe oogen zullen geopend worden, en gij aan God gelijk zult zijn, erkennende goed en kwaad.quot; (1) De doodstraf, door God op de overtreding van het gebod vastgesteld, liet hij als eene ijdele bedreiging voorkomen : » geenszins zult gij stervenquot; (2) en hitste haar dus door eene leugen tot zingenot quot;(1) Geo. Ill: 5. (2) Gen. Hl; 4.
150
aan: »waiit de vrouw zag dat de vrucht goed was om te eten, dat zij schoon en bekoorlijk was voor het, oog.quot; (1) Op eene bedriegelijke wijze zette hg haar tot hebzucht aan en tot liet verlangen naar het verkrijgen en genieten dier vrucht, welke God verboden had r »en de vrouw nam van de vrucht en at er van: zij gaf ervan aan haren man die er ook van at.quot; (2) Het was dus eene bekoring tot eerzucht, tot genotzucht, en tot hebzucht, en de bevrediging van dezen drievoudigen hartstocht, was eene drievoudige zonde vau hoovaardigheid, zinnelijkheid en gierigheid. »Hij bekoorde tot eetlust,quot; zegt de H. Paus Gregorius, »door op de vrucht van den verboden boom te wijzen en tot eten over te halen : hij bekoorde tot ijdele eerzucht, door te zeggen, gij zult als goden zijn: hij bekoorde tot gierigheid toen hij zeide, gij zult het goed en het kwaad kennen: want er bestaat niet slechts eene geldgierigheid, maar ook eeue eergierigheid , want terecht wordt het ongeregeld streven naar eere gierigheid genoemd.quot; (3) Deze drie hartstochten bevatten alle andere soorten van hartstochten, en in deze drie zonden liggen alle andere soorten van zonden opgesloten: en van dien tijd af stort zich deze drievoudige zwarte stroom van hartstochten en zonden tiiet alle zijne verwoestingen over de menschen uit. Tot deze zonden hitst echter ook de oude slang zonder ophouden de hartstochten van den mensch aan, door middel van de eer der wereld, de genoegens des levens en de goederen der aarde: Ueu. Ill; C. (2) Gen. 111: 6. (3) Hom. 16 ia Evang.
151
en daarom moet ieder mensch, zooals weleer Kva, dezen strijd onder duizenderlei gedaanten met den Satan voeren, gelijk de H. Apostel faulus zegt: jgt; doet aan de volkomene wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de kunstenarijen des duivels! Want wij hebben den kampstrijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden en machten, tegen de wereldbeheersehers der duisternis, tegen de geesten der boosheid in het boven-aardscbe. quot; (1) En van zich zeiven erkent hij: opdat ik niet op de voortreffelijkheid der openbaringen mij verhoovaardige, is een doorn mijns vleesches mij gegeven, een engel van Satan, om mij met vuisten te slaan. Daarvoor heb ik driemaal den Heer gebeden, dat die van mg mocht wijken. En Hij sprak tot mij: genoeg is u mijne genade. Want de kracht wordt in de zwakheid voleindigd.quot; (2) Het is met ons gesteld zooals de veelbeproefde en rechtvaardige Job zegt: »hef leven van den mensch is een strijd op de aarde.quot; (3)
Dewijl nu Gods Zoon op de aarde gekomen was om den mensch, die gevallen was, weder op te richten, en hem uit de slavernij des duivels te verlossen, wilde de Liefde van het Goddelijk Hart zelve door den duivel aangevallen worden, en hem in diezelfde bekoringen, in welke het eerste menschenpaar de nederlaag had geleden, overwinnen ep verslaan; opdat wij in het vervolg slechts met een verslagen vijand te doen zouden hebben, en door een voorbeeld zouden leeren
(I) Ephes. VI: 11, 12. (2) II Cor. XII: 7—9. (3) Jok VII; 1.
152
hoe wij moeten strijden om de overwinning te behalen. Wij zullen nu deze bekoorde Liefde beschouwen, om ons door die beschouwing tot een dergelijken strijd en zegepraal te ontvlammen. Om dit doel te bereiken, moeten wij overwegen hoe de Liefde van het Goddelijk Hart zich tot deze bekoiing voorbereidde, hoe Zij zich ten tijde der bekoring gedroeg, en hoe Zij de vol-komenste en schitterendste overwinning heeft behaald.
De plaats van den strijd des Verlossers tegen den Satan was de woestijn tusschen Jerusalem en Jericho, van af Anathot over Galgala, tot aan de woestijn van Thekue en Engaddi aan de Doode Zee: in deze woestijn lag de steile berg Quarantana, die aan de woestijn den naam geeft. Hier vastte en bad Christus gedurende veertig dagen en veertig nachten: en hier werd Hij voor den eersten keer door den duivel bekoord. De tweede bekoring had plaats op de tiune van den tempel van Jerusalem: en het tooneel der derde bekoring was de berg die in de nabijheid ligt van de woestijn Quarantana.
153
2. tyoovbamp;iamp;idinytot de doot
ootmoe9.
H. Evangelie verhaalt ons hoe Christus 7'*ck ^eu 8triid 111 et den vijand van God en van de mensehen heeft voorbereid: »Jesus kwam van Galilsea naar de Jor-daan tot Joannes, om gedoopt te worden. Maar Joannes weerhield Hem en zeide: ikhebnoodig van ü gedoopt te worden, en komt Gij tot mij ? Doch Jesus antwoordde en sprak tot hem: laat het nu toe , want aldus betaamt het ons alle gereclitigheid te vervullen. Toen liet hy Hem toe. Maar nadat Jesus gedoopt was, is Hij terstond uit het water opgeklommen: en ziet, de hemel opende zich voor Hem , en Hij zag den geest Gods nederdalen als eene Duive en op Hem komen. En ziet, eene stem uit den hemel sprak: Deze is mijn welbeminde Zoon, in wien Ik mijn welbehagen heb.quot;(l) »Daarna werd Jesus door den Geest naar de woestijn geleid — en als Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger.quot; (2) Hieruit blijkt dat Christus zich vóór alles ten diepste verootmoedigde. Want het doopsel van den H. Joannes was een doopsel van boetvaardigheid, door hetwelk een ieder die het ontving, openlijk bekende zondaar te zijn; een doopsel (I) A.stt:., lil: 13—17. (2) Matth. IV; 1, 2.
154
dat tot boetvaardigheid verplichtte, en tot het doen van boetvaardigheid vereischt werd. Dewijl nu Jesus, die de Onschuld en Heiligheid zelve was, en door Joannes met deze woorden werd aangeduid: »ziet het Lam Gods, ziet die wegneemt de zonde der wereld,quot; (1) dit doopsel ontving, nam Hij daardoor openlijk onder het getal der zondaren plaats, en onderwierp zich aan eene plechtigheid welke alleen voor zondaren was ingesteld. Bovendien was Jesus het, van Wien Joannes opeulijk de getuigenis aflegde; »ik doop u wel met water tot boetvaardigheid: maar die na mij komt is machtiger dan ik, en ik ben niet waardig Hem zijne schoenzolen na te dragen: die zal u doopen met den H. Geest en met vuur.quot; (2) Nu echter wil Hij zelf en wel door Joannes, zijnen dienstknecht, gedoopt worden. De Godmensch stelde dus door deze handeling eene akte van de diepste ootmoedigheid. Hij had de zonden van de geheele wereld op zich genomen, en wilde bijgevolg onder de zondaren gerekend wordeu.
De Liefde van het goddelijk Hart wilde on? leeren dat wij ons door waren ootmoed, tot den strijd met den hoovaardigen en trotschen geest der duisternis moeten voorbereiden: want God staat den ootmoedige ter zijde opdat hij weerstand kunne bieden aan den hoovaardige. zooals er geschreven staat: »God wederstaat den hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hjj genade.quot; (3) Volgens de uitleggers der H. Schrift wilde Jesus onder deze woorden tot Joannes
(I) Joan. 1:29. (2) Matth. Ill : 11. (3) Jse. VI: 6.
155
gt;het betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen,quot; niets anders verstaan hebben dan de ootmoedigheid en de vernedering, wijl deze deugd de grondslag en wortel van alle deugden en van alle gerechtigheid is, zooals de H. Augustinus aan Dioscorus schrijft: gt;ik wensch dat gij geen anderen weg inslaat om de waarheid te zoeken en te bereiken, als die, welke ons door Hem is gebaand, die onze zwakke schreden gadeslaat. Deze weg nu is ten eerste de ootmoed, ten tweede de ootmoed, ten derde de ootmoed; en telkens als gij mij vraagt, zal ik u hetzelfde antwoord geven.quot; (1) En wie zoude zich niet verootmoedigen bij het zien van de diepe ootmoedigheid van den Zoon Gods ? » Laat de oot-moedigen het hooren,' roept de H. Paus Gre-gorius uit, dat Gods Zoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen: laat de hoovaardigen het hooren dat de hoo-vaardigheid bet begin van alle zonden is; laat de ootmoedigen het hooren dat onze Verlosser /.ich vernederd heeft, gehoorzaam geworden tot den dood; laat de hoovaardigen het hooren wat er van hun opperhoofd geschreven staat: hij (de duivel) is de vorst van alle kinderen der hoovaardigheid. De hoovaardigheid des duivels is dus de oorsprong van ons verderf, de ootmoedigheid van den Zoon Gods de oorsprong van onze verlossing geweest. Aan de ootmoedigen moet men dus zeggen dat zij, door zich te vernederen, zich tot de gelijkvormigheid met God verheffen: aan de hoovaardigen moet men zeggen
(1) Kpist. 56 ad üioi.
156
dat zij, door zich te verheffen, zich tot de navolging der gevallen engelen verlagen. Wat is dus vernederender dan de hoogmoed, die door zich te verheffen, van de ware verhevenheid vervalt? Wat is verhevener dan de ootmoed, die, door in de diepste diepten af te dalen, zich met den Schepper vereenigt die in de hoogste hoogten woont? quot; (1) Hoe hechter het standpunt is waarop wij met den vgand handgemeen moeten worden, hoe grooter ook de hoop op de overwinning is; in het geestelijk leven is er geen hechter standpunt dan de ootmoedigheid, en daarom heeft de Lietde van het goddelijk Hart ons in het voorbeeld van den Godmensch den ootmoed aangewezen als het hechtste en onwrikbaarste standpunt, om de aanvallen onzer vijanden af te wachten.
O Liefde! gelijk eene moeder voor hare kinderen zorgt, dreigende gevaren vooruitziet, en geschikte reddingsmiddelen voorbereidt, zoo hebt Gij voor ons gezorgd, en in ü zei ven alles ter onzer bescherming en verdediging voorbereid. Hoe dankbaar moeten wij jegens U niet zijn, en hoe bereidwillig moeten wij uwe onderrichtingen niet volgen, om door U ter overwinning en ter zaligheid te geraken! Schenk ons het krachtige wapen der ootmoedigheid, aan welke God zijnen almachtigen bijstand verleent, en waardoor de zwakke onoverwinnelijk wordt.
Pastor. P. Ill adm. 18.
157
5. tyoovamp;Me-idiny tot 9e doot
3e. craven 3eo 2t. Qcamp;otamp;s.
V -
^quot;'^oeii onze goddelijke Verlosser zich bij zijn Doopsel vernederde, daalde de H. Geest in de gedaante eener Duive over Hem af, en daardoor werd de voorzegging van den profeet Isaias vervuld: »de Geest des Heerea zal op Hem rusten, de geest van wijsheid en verstand de geest van raad en sterkte, de geest van wetenschap en godsvrucht; en de geest van de vreeze des Heeren zal Hem vervullen.quot; (t) Aan onze natuurlijke krachten overgelaten, zijn wij niet bestaud tegen den geest der duisternis, die zijne natuur en natuurlijke krachten in de verdoemenis niet heeft verloren: daardoor overtreft hij verre alle menschenkinderen in verstand en kracht, on is daarenboven vol van haat en vijandschap tegen God en de menschen. »Als de duivel zooveel schade kon toebrengen als hij wenscht,quot; zegt de H.. Augustinus, » zoude er geen rechtvaardige meer overblijven, en geen geloovige óp aarde meer gevonden worden.'quot; (2) »De duivel,quot; zegt hij op eene andere plaats, »is de vijand van het menschelijk geslacht, de uitvinder van den dood, de schepper van de hoovaardigheid, de wortel der boosheid, de vader der ondeugd, de vorst van alle wanbedrijven, de bekoordev (1) l^ai \.l : 2. (3) Snpsrp-ani. I.XI.Ters. nlt.
158
tot slechte gedachte.quot; (I) »De duivel kent geen ander verlangenzegt de H. Bernardus, » geene andere bezigheid, geen ander streven, als zielen in het verderf te storten. — De duivel denkt slechts op het kwaad, hij spreekt bedriegelijk, hij bekoort behendig, hij misleidt listig, hi} blaast ongeoorloofde gemoedsbewegingen aan, hij geeft boosaardige gedachten in, hij spoort aan tot twist, onderhoudt den haat, en wekt de gulzigheid en de zinnelijkheid op: hij prikkelt de begeerlijkheid des vleesches, bereidt de gelegenheden tot zonden voor, en houdt niet op door duizenderlei kunstgrepen aan het hart van den raensch schade toe te brengen.quot; (2) De.H. Bonaventura eindelijk zegt: »de duivel wordt een leeuw en een draak genoemd: in den leeuw treft men de wreedheid, in den draak de sluwheid aan.quot; (3) De duivel is woedend tegen de heiligen als een leeuw, hij brult hen geweldig tegen en zoekt hen te verslinden.quot; (4) Want hij eet niet en hij drinkt niet, nimmer is hij in rust, maar zoekt altijd naar buit. Dewijl hij sterk is en wij zwak zijn, tij zeer sluw maar wij onwetend, hij onvermoeid en wij traag, zouden wij altijd de nederlaag lijden, indien de goddelijke hulp ons niet ter zijde stond.quot; (Ij) Om dus den strijd met hem te kunnen volhouden, hebben wij de kracht des H. Geestes noodig, en daarom wilde de Liefde van het goddelijk Hart in hare voortdurende bezorgdheid voor ons heil, ons daarop opmerkzaam maken, dat wij nooit moesten verzuimen deu
(1) Serm. 2. in Vig. Nat. (2) l.ib. Med. c. 15. (3) Eip. 2 jup. |)S CV1I1 (4) Stip. ps. XXXIX, (5) Serm. 5 d« Uni?. Conf.
159
bijstand van den H. Geest in te roepen. gt;Want die hijstand des H. Geestes wordt gegeven,quot; zegt de H. Laurentius Justinianus, »om de zondaren tot rechtvaardigen te maken, om de zwakken te versterken, de onschuldigen met godsvrucht te vervullen, de onwetenden te leeren, de strijdenden te ondersteunen, de lijdenden te beschermen, de twijfelachtigen te onderwijzen, de verstandigen te rerlichten, en de beminnenden te ontvlammen.quot; (1) De H. Antonius van Padua zegt: »De geest die door den H. Geest ontvlamd is, kan noch door het vuur der wederwaardigheden, noch door de rlammen der vervolgingen des duivels verteerd worden.quot; (2)
4. ^Voc^e-taidiny tot dz ^e^ot/incj- dooi de- eanamp;aamhcid.
I et was de H. Geest die onzen Goddelijke» Zaligmaker in de woestijn, in de eenzaamheid voerde. De Liefde van het Goddelijk Hart wilde ons daardoor leeren dat wij, om aan de bekoringen des Satans wederstand te bieden, die voorwerpen moeten verlaten en van ons verwijderen, van welke de vijand onzer zaligheid (1) J)o fa-.c. amor c. 9. (2) Serm. Dooi. 6 post Pascha.
160
zich bedient om ons tot zonde te verleiden, te weten, de eer dezer wereld, de goederen der aarde en de genoegens des levens. Dit wordt aangeduid door die woestijn, door die eenzaamheid, door die ontvluchtiag van alle aanlokselen tot zonden. »Al wie den strijd voor het geloof aanvaardt,quot; zegt de H. Paus Gregorius, gt;heeft tegen de booze geesten te kampen. De booze geesten echter hebben geene bezittingen in deze wereld, en bijgevolg moeten wij ook van alles ontbloot zijn, om met hen die niets bezitten, te kunnen strijden. Want indien iemand die gekleed is, met een ander worstelt, die van zijne kleederen beroofd is, wordt hij gemakkelijk ter aarde geworpen, omdat hij vastgegrepen kan worden. Maar wat zijn alle aardsche zaken anders dan zekere bekleedselen des lichaams. Die dus met den duivel wil strijden, moet zijne kleederen afleggen, om in den strgd niet te bezwijken.quot; (1) Deze onthechting van alle aardsche zaken vindt en beoefent men het gemakkelijkste in de eenzaamheid en afgetrokkenheid, die onmetelijke voordeden aanbrengt, zooals de H. Bisschop Oajsarius schrijft: »in deze heilige eenzaamheid wordt de heiligheid als door eene onoverwinnelijke borstwering verdedigd, het kwaadspreken beteugeld, de moed vermeerderd, de eigendom beschermd en de zwakheid versterkt; in de eenzaamheid behaalt de ziel vele overwinningen , verkrijgt zij de heerschappij over het lichaam en wordt van de eerzucht bevrijd. Daar wordt de ondeugd in toom gehouden, deheilig-
(1) LI urn. 32 in Evang.
161
heid bevorderd, de beleediging afgeweerd, de eerlijkheid gewaarborgd, de ergernis vernietigd, de ingetogenheid beoefend, het zingenot uitgeroeid en het vreedzame bezit der deugden verkregen: geen krijgsrumoer wordt daar vernomen. De eenzaamheid is het toppunt der reinheid, de kerker van den wellust, de haven der eerbaarheid, het harnas der kuischheid, de ontblooting van aardsche bezittingen, de muur der onschendbaarheid. In de eenzaamheid wordt alle laagheid vernietigd, verkrijgt de onbesprokenheid hare volle waarde, wordt de ontucht uitgeroeid, de grootheid geheiligd, de versmading veracht en elk gebrek beteugeld. Die heilige eenzaamheid eindelijk verkwikt de zedigheid, tuchtigt de schaamteloosheid, doet tal van overwinningen behalen, vermindert de zonden, beveiligt de zaligheid, verbant het bederf, schenkt het leven aan den geest, vernietigt de begeerlijkheid des vleesches, voert den mensch op tot den staat der Engelen, en doodt in hem alles wat nog vleeschelijk is.quot;(l) Daarom zegt de H. Petrus Damianüs: »hij die in de eenzaamheid leeft is een overwinnaar des duivels, een medestander der Engelen, een banneling der wereld, een erfgenaam van het paradijs, een verloochenaar van zich zeiven, een waardige navolger van Christus.quot; (2)
Om het genot eener dergelijke eenzaamheid te verkrijgen, is het niet noodig de woestijnen of de bosschen op te zoeken, maar wij kunnen
(1) Kpibl. ad pius. dom. (1) Lib. VII 6 ad Ago. imp.
11
162
ze ons verschaffen te midden der wereld, als wij den noodeloozen omgang met de menschenT en de noodelooze bemoeiingen met uitwendige zaken vermijden: als wij in huis ons slechts zooveel met het onze en met de onzen bezighouden, als onze plicht, de welvoegelijkheid en de liefde vorderen: en als wij ons tegen alle verstrooiingen der wereld en der familie een vertrek der eenzaamheid in ons hart bouwen, waarin geen uitwendig gewoel kan binnendringen, en waarin wij met God alleen, als in een ge-aioten heiligdom wonen, en ons, zoo dikwijls wij verkiezen kunnen terugtrekken. Deze eenzaamheid des geestes is van grootere waarde dan de eenzaamheid des lichaams: deze laatste is zonder de eerste nutteloos, ja zelfs verderfelijk , zooals de H. Paus Gregorius zegt: »de eenzaamheid des lichaams is nuttig, indien zij van de eenzaamheid des geestes vergezeld is. Wat baat de eenzaamheid des lichaams, als de eenzaamheid des harten ontbreekt? Hij die naar het lichaam in de afgetrokkenheid leeit, maar zich met zijne gedachten in de begeerlijkheden dezer aarde en in het gewoel der menschen mengt, hij verkeert niet in de eenzaamheid.quot; (1) Hoe wij deze eenzaamheid kunnen beoefenen leert ons de H. Bernardus: »gij zijt alleen als gij aan uwe gewone zaken niet denkt, als gij aan het tegenwoordige niet gehecht zijt, als gij veracht wat door velen wordt hooggeschat. Gij zijt alleen als gij een walg hebt van hetgeen anderen verlangen, als gij oneenigheden vermijdt, als pij (1) Lib. XXX. Mor. c. 12, n. 23.
163
de beleedlgingen niet gevoelt, als gij het onrecht vergeet; anders zijt gij niet alleen, al waart gij zelfs met uw lichaam in de eenzaamheid.quot; (1) De H. Joannes Klimacus geeft hiervan aog eene nadere verklaring: »de kenteekenen van iemand die waarlijk in de eenzaamheid is,quot; zegt hij, gt;zijn de volgende: een rustige geest, die door den stroom van verwarringen niet wordt medegesleept, eene geheel zuivere meening, de verheffing des harten tot God, een altijd tegenwoordige herinnering aan het lijden, de gedachte aan dea naderenden dood, een onvermoeid en onafgebroken gebed, een aanhoudende waakzaamheid, die zelfs door een dief niet kan verrast worden, de versterving der booze lusten, de onbekendheid met alle menschelijke neigingen, het afgestorven zijn aan de wereld, eene walging van alle gulzigheid, de beschouwing van goddelijke zaken, een onversaagde moed, de gave der tranen, de verbanning der praatzucht, het schuwen der openbaarheid.quot; (2) Er zijn voorzeker, naar gelang der omstandigheden waarin men leven moet, verschillende trappen dezer heilige eenzaamheid, en eenieder behoort zelf toe te zien, hoeveel hij er, zonder aan de rechtvaardigheid en liefde jegens den evenmensch te kort te doen, kan beklimmen. Maar eene ziel, die God en de goddelijke zaken kent en bemint, zal onophoudelijk met den H. Ignatius verzuchten : »wat walgt mij de aarde als ik den hemel aanschouwquot; en zich beijveren naar die eenzaamheid te streven in welke men ten minste alleen is, (!) Serm. 40 super Cant. (2) Grad. 27 de diff. qnietis.
164
y.ooals de H. Bernardus zegt: »hij met wien God is, is nooit miader alleen, dan wanneer liij alleen is: want daar geniet hij in volle vrijheid zijne vreugde, daar behoort hij zich zeiven toe, om God in zich, en zich zelven in God te genietea.quot; (1)
De eenzaamheid der plaats beveiligt wel is waar tegen de aanvallen der wereld en tegen zulke gevaren welke de geest der duisternis en de hartstochten voor het heil der ziel doen ontstaan, door middel van de goederen, de eer en de genoegens der wereld : maar zij beveiligt niet tegen die bekoringen welke onmiddelijk van den duivel, of onmiddellijk van onze eigene booze neigingen komen: deze vijanden stormen integendeel in de eenzaamheid met grootere hevigheid en geweld op ons los. »Den nalatige en lauwe,quot; zegt daarom de H. Joannes Chrysos-tomus, »baat de eenzaamheid niet: want niet de eenzaamheid maakt deugdzaam, maar de geest en het leven.quot; * Hij die aan eene krankheid der ziel lijdt,quot; zegt de H. Joannes Klimacus, »en de rust der eenzaamheid wenscht te verkrijgen, is gelijk aan een mensch, die uit het schip in zee springt, en op eene plank aan land zoekt te komen.quot; (2) En de H. Laurentius Justinianus geeft deze waarschuwing : gt;laat niemand die vreesachtig van gemoed, koud in de godsvrucht, en traag van geest is, die van de zoetheid des gebeds beroofd, arm aan deugden, onervaren in de bekoringen des d ui/els is, die zich zelven niet kent en vervuld is van eigenliefde, het (1) Hom. 33 sup. Geu. (2) Graii, 27.
160
wagen den staat van heilige rust m de eenzaamheid uit te kiezen.quot; (1)
De Goddelijke Liefde kende deze gevaren, en daarom besloot zij ons door het voorbeeld van den Godmensch te toonen hoe wij ons moeten gedragen in de eenzaamheid om de bekoringen des duivels te overwinnen, indien wij in de eenzaamheid de gevaren der wereld willen ontvluchten. Christus heeft in de woestijn gevast en gebeden.
5.lt;3Poofc-6exei3i/W(j tot da ficfatiny dooi vasten en- cje-6e9.
vasten des lichaams vernietigt of verzwakt de vleeschelijke lusten, bedwingt of beteugelt de hartstochten der ziel, maakt den geest tot de beoefening van alle deugden in staat, en schenkt kracht en sterkte om alle vijanden te overwinnen. »De vasten,quot; zegt de H. Augustinus, »zuivert den geest, verheft het gemoed, onderwerpt het vleesch aan den geest, maakt het hart vermorzeld en ootmoedig, verdrijft de nevelen der verstrooiing, dooft de vlammen van den wellust uit, ontsteekt het (i) derm, üe vit. sol. c. l i.
166
ware licht der kuischheid, doet de praatzucht verafschuwen, beschouwt de rijkdommen als overvloed, veracht de hoovaardigheid, doet den ootmoed beminnen, en verleent den mensch de kennis van zich zeiven.quot; (1) En op eene andere plaats zegt hij; »door de vasten worden de ondeugden uitgeroeid, de deugden vermeerderd, het vleesch verootmoedigd, en de macht des duivels overwonnen.quot; (2)
Indien de vasten al niet tegen alle bekoringen beveiligt, is zij toch het middel om de bekoringen gemakkelijk te overwinnen, niet alleen omdat de wapenen van de vijanden onzer zaligheid er door verbroken en onbruikbaar gemaakt worden, of omdat de geest van waakzaamheid en kracht er door toeneemt, maar ook omdat God, die de inspanning van den mensch ziet en beloont, eene grootere mate van genade schenkt om de overwinning te behalen, zooals de H. Joannes Chrysostomus zegt: »als gij vast om niet bekoord te worden, en het vasten u de bekoring niet doet ontgaan, zal het u toch helpen om in de bekoring niet overwonnen te worden.quot; (3) Daarom vermaant de H. Hieronymus ons tot het vasten, zeggende : »de vurige pijlen des duivels moeten door streng vasten en waken worden uitgedoofd.quot; (4) Maar de H. Eusebius zegt ook: »waartoe dient het vasten, als het leven niet verbeterd wordt? Want de lichamelijke onthouding alleen baat niet, wanneer de vasten der ziel door de onthouding van zonden daar
(1) Senu. f. 4, Dom. 16 p. Trinit. (2) Serra. 23 ad frat. in erem. (3) Hom. 15 sup. Matlh, (4) Epist. 10 aJ Turiau.
167
niet by komt. Bedriegt hij zich zeiven niet, en maakt hij zich zeiven niet belachelijk, dié meent door vasten alleen tot de heiligheid te kunnen komen ? Wij moeten op zulke wijze het lichaam in het vasten oefenen, dat de geest daardoor van zonden gereinigd wordt.quot; (1) Dit geschiedt echter niet door zulk een vasten waarvan de H. Bonaventura schrijft: »de onmatige vast om meer spijzen te kunnen gebruiken: de gierigaard vast om meer te bezitten: de huichelaar vast om van de menschen gezien te worden, de geneesheer vast om gezond te worden.quot; (2) Maar de vasten moet wezen zooals dezelfde H. Leeraar op eene andere plaats zegt: shet. vasten wordt voltooid door eene standvastige bekeering, door eene zuivere meening, door eeue voortdurende godsvrucht en door oprechten ootmoed.quot; (3)
Bovenal echter moet de vasten vereenigd zijn met het gebed, want er is geen duivel die door de vereeniging van deze beide niet overwonnen wordt, zooals de Goddelijke Verlosser zelf zegt: »dit geslacht kan door niets worden uitgedreven dan door bidden en vasten.quot; (4) Het vasten geeft vleugelen aan de ziel om zich tot God te verheffen, en het gebed verkrijgt van God de genade die wij noodig hebben, zooals de H. Joannes Chrysostomus zegt: »hij die vast is licht en gevleugeld, en hij bidt met ijver;quot; (5) en: »de dieren worden niet zoozeer verschrikt door het gebrul van den leeuw, als de duivel door
(1) Hom. 4 ad raon. (2) Sup. Ps. XL1II. (3) Serm. 6 in die cin. (4) Marc. IX; 28. (5) Hora. 71 ad pop. Ant.
168
het gebed van den rechtvaardige.quot; (1) Daarom heeft de Liefde van het Goddelijk Hart ons door het voorbeeld van den Godmensch ook dit wapen in handen gegeven, om ten tijde der bekoring onoverwinnelijk pal te staan, en over de vijandelijke aanvallen des duivels te zegepralen. Want Jesus bad in de woestijn terwijl Hij vastte, en verkreeg door zijn gebed, van den Hemelschen Vader voor ons de genaden die wij noodig hebben om zijn verheven voorbeeld te volgen en onze vijanden te overwinnen: Hij zelf leert ons bidden tot den Vader: »en leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van den kwade.quot; (2) Hij beveelt ons zelfs te bidden, zeggende: Waakten bidt opdat gij niet in de bekoring valt.quot; (3)
Kan het liefdevolle hart van eene moeder of van eenen vader meer bezorgd zijn om teergeliefde kinderen tegen alle gevaren te beveiligen, dan de Liefde van het Goddelijk Hart het voor ons is? Jesus-Christus verootmoedigt zich, in zijne verootmoediging ontvangt Hij den H. Geest en deszelfs gaven: Hij laat zich door den H. Geest in de woestijn voeren en vast daar gedurende veertig dagen en veertig nachten: met het vasten vereenigt Hij het gebed. Hij leert ons dus door zijn voorbeeld, hoe wij ons tot den strijd met de vijanden onzer zaligheid moeten uitrusten om met Hem de overwinning te behalen.
O Liefde, hoe wonderbaar zijt gij! De leer uit den mond van den Godmensch is het woord van God, en ieder schepsel moet dit met den
(1) Hom. 53 snp. iet. Ap. (2) Matlh. VI: 13. (3) Matth. XXVI: 41.
169
diepsten eerbied en met de innigste dankbaarheid aanliooren en opvolgen: want dit woord is genade en geest, en leven, en heil en zaligheid. Maar met dit goddelijk woord, ter onzer onderrichting gesproken, zijt Gij niet tevreden: Gij wilt eerst zelf doen wat Gij van ons tot ons heil verlangt, en daarom gewaardigt Gij U, U aan alles te onderwerpen, wat ons arme schepselen, en nog veel armere zondaren aangaat, de zonde en onvolmaaktheid alleen uitgezonderd. Zoo zien wij U onder de zondaren als een zondaar het doopsel van den H. Joannes ontvangen, als boetvaardige en als iemand die aan gevaren is blootgesteld, naar de woestijn vluchten, eene vasten beoefenen die alle natuurlijke krachten te boven gaat, als een behoeftige bidden, als een reiziger naar het doel van zijn tocht streven, en ten laatste nog toelaten dat de geest der duisternis en der logen U met zijne bekoringen nadert. Hoe kan ik aan zoo teedere zorgen beter beantwoorden dan door te trachten in de voorbereiding tot de bekoring aan U gelijkvormig te worden, teneinde met U een zelfde overwinning op mijne vijanden te behalen ? Ontferm U mijner, en verleen mij daartoe de genade.
170
6. cm waaztoc de- fcefio-
xinyan 'Wamp;zdamp;n- toegelaten.
[aar waarom en waartoe de bekoringen? Hoe kan God ze toelaten? Dat de menschen door de booze geesten bekoord worden blijkt uit vele plaatsen der H. Schrift, die getuigt dat dit het geval is geweest met Eva, met David, met den Apostel Paulus en met de andere Apostelen, en nog met alle meuschen het geval is. De levens der Heiligen bevestigen ons dezelfde waarheid, en wel zoo, dat hoe heiliger de zielen zijn, des te heviger en aanhoudender de woede van den bekoorder pleegt te wezen. Ouze eigene ondervinding zelve kan ons, indien wij er acht op willen geven, daaromtrent volkomen onderrrichten, want dikwijls vinden wij in ons binnenste gedachten, voorstellingen , gewaarwordingen, die noch van buiten noch uit ons zei ven kunnen komen, die noch kunnen ingegeven zijn door den goeden Geest, noch in ons hart door God kunnen gelegd zijn. zooals b. v. gedachten van godslastering, gevoelens van wanhoop, voorstellingen van afschuwelijke zaken, waartegen geheel ons wezen in verzet komt. Hij die niets van bekoringen weet, kent zich zeiven niet, en bevestigt in zich het woord van den H. Augustinus: sde menschen
171
der wereld weten niet wat bekoringen zijn, omdat zi) zoo vervuld zijn van gebreken, en zoo in do wereldsche zaken verslonden, dat zij de bekoringen niet afwachten maar ze voorkomen, en den duivel uitdagen ben te bekoren.quot; (1) gt; De rijke van wien het Evangelie spreektzegt de H. Anselmus, gt;die op de wereld geene bekoringen gevoeld heeft, is nu aan de pijnen der hel overgeleverd,quot; (2) omdat hij aan geene bekoringen wederstond, en ze dus ook niet gewaar werd.
Ten opzichte van de bekoringen gelden de volgende grondregels. » Bekoren is iemand op de proef stellen,quot; (3) zegt de H. Thomas. »Bekoren is dus niets anders dan onderzoeken of beproeven: daarom heeft het dezelfde beteekenis als men zegt, een mensch bekoren of zijne deugd op de proef stellen.quot; (4) De eerste oorzaak dei-bekoringen ligt in de zwakheid en boosheid der menschelijke natuur, die door de erfzonde vervallen en tot het kwaad geneigd is, zooals er geschreven staat: »De geest en de gedachten van het hart des menschen zijn tot het kwaad geneigd van zijn jeugd af:quot; (5) en de H. Apostel Paulus zegt: »ik heb naar den inwendigen mensch een welbehagen in de wet Gods: maar ik ontwaar in mijne leden eene andere wet, strijdende tegen de wet van mijn gemoed, en mij gevangen voerende onder de wet der zonde die in mijne leden is.quot; (6) De mensch draagt bijgevolg de
(l) Part. 5. Ait. 16. c. 10. (2) Lib. IV sup. Luc. IV. (3) Sup. I Thess. c III. (4) Op 7. sup. Pat. N. (5) Gtn. VIII: 21. (6) Kom. VII; 22 , 27.
172
kiem der zonde in zich zeiven, en »het is ob-mogelijk, ' zooals de eerbiedwaardige Beda zegt, dat de mensch niet bekoord wordt,quot; (1) namelijk volgens de gewone orde van zaken. — Eene tweede oorzaak der bekoringen ligt ia de omgeving der boozen, met welke wij moeten leven: want door woord en daad sporen zij tot hunne navolging aan. »In deze wereld is het noodzakelijk , zegt de H. Augustinus, » dat de burgers van het rijk der hemelen, onder de dwalenden en goddeloozen, door bekoringen worden gekweld om daardoor als goud in den vuuroven beproefd en gelouterd te worden.quot; (2) Eene derde oorzaak is gelegen in de boosheid der verdoemde geesten, die van haat en nijd tegen God en de men-schen vervuld en er op uit zijn om alle goed te verwoesten en te verhinderen, en alle kwaad te veroorzaken en te bevorderen. »De duivel,quot; zegt de H. Augustinus, »vervolgt en bestrijdt den mensch overal.quot; (3) Deze gewone orde van zaken wil Godin zijne wijsheid niet veranderen, en in zooverre laat God van alle kanten be-koringen toe: en deze orde van zaken verandert Hy niet, omdat Hij alleen door een voortdurend wonder den tegenovergestelde!! en waarlijk buiten-gewonen toestand kon daarstellen: en het strijdt tegen Gods wijsheid zonder noodzakelijkheid een' wonder, en vooral een voortdurend wonder ïe doen, hetwelk dan de gewone toestand zoude worden. Daarentegen strekken juist de bekoringen tot heil en tot nut van de menschen, en tot
(I) 1.1b IV 8D,,. Marc. XIV. (2) Ej.ist. 205. (3) Sen,,. 37 iu qnadr. w •
173
grootere eer van God. Want de bekoringen zijn slechts beproevingen en geen dwang, en God heeft den mensch zoo rijkelijk van genademiddelen voorzien, dat hij de bekoringen gemakkelijk overwinnen en het grootste voordeel er uit trekken kan, zooals de H. Paulus verzekert: »getrouw echter is God, die niet zal toelaten dat gij bekoord wordt, boven hetgeen gy kunt: maar Hij zal met de 'bekoring ook de uitkomst geven om haar te kuunen verdragen.quot; (1) En de H. Au-gustinus zegt van de bekoringen: » zij verdrukken ons, maar onderdrukken ons niet, zij dringen ons maar doen ons niet zinken.quot; (2) En op eene andere plaats spreekt hij aldus tot God: »Als er geen bekoorder was, dan was het uw werk, o Heer, dat hij er niet was: als er geen tijden voor de bekoringen waren, dan was het uw werk dat zij er niet waren: maar nu de bekoorder er is, nu er plaatsen en tijden voor de bekoringen zijn, hebt Gij mij geboden inde bekoring uiet toe te stemmen.quot; (3) De bekoringen bewaren de deugden, verhoogen de verdiensten en vermeerderen de heerljjkheid en zaligheid des hemels, als zij zegevierend overwonnen worden. »De bekoringquot; zegt de H. Anselmus, »is de oorzaak der overwinning en de stof der zegepraal.quot; (4) Hugo van St. Victor schrijft: »de bekoringen zyn van groot nut voor de uitverkorenen, wijl zij daardoor de overwinning dei-bekoring tot hunne kroon verkrijgen.quot; (5) De H. Joannes Chrysostomus leert dat » God gewoon
(I) I Cor. X : 13. (2) Sup. p . XXXI. euarr. 2. (3) Sulil. c 16. (4) Lib. IV. Mil). Luc. IV (5) Oe orat. üum. c. 2.
174
is de mannen die uitstekend in de deugd zijn niet geheel van bekoringen te bevrijden, maar zoodanig zijne kracht in de bekoringen te doen uitschijnen, dat zij hun eene reden tot grootere vreugde zijn.quot; (1) »Hoe zwaarder de bekoring is, hoe hoogeren glans zij aan de ziel verschaft. Hij echter die over het gevaar der bekoring mort, klaagt noodzakelijker wijze ook over de belooning der beproeving.quot; (2) Niets kan in de geestelijke zaken voor beproefd gehouden worden, als de bekoring niet is voorafgegaan.quot; (3) sHij die ten strijde wordt gezonden, wordt ter verheerlijking voorbereid, en die aan de bekoring wordt blootgesteld, wordt op zijne bekeering opmerkzaam gemaakt.quot; (4) De H. Laurentius Justinianus eindelijk zegt: » wij moeten onze zielen op den strijd tegen de bekoringen voorbereiden, en wel inzien dat wij des te heviger door onze vijanden zullen bekoord worden, naarmate wij ons met grootere vurigheid op het heil onzer ziel toeleggen. Zonder de beproeving der bekoring is er geen werk van deugd, zonder beproeving geen geloof, zonder vijand geen strijd, zonder strijd geene overwinning. Niemand kan zonder bekoringen tot de volmaaktheid geraken: niemand kent zich zeiven, als hij niet bekoord is: niemand kan bekroond worden tenzij hij overwonnen heeft, niemand kan overwinnen tenzij hij gestreden heeft, niemand kan strijden tenzij hij vijanden en bekoringen heeft.quot; (5) De bekoring is zonder twijfel de weg ter volmaakt-
(I) Hom. 02 9np. Gen. (2) Hom. 19-np. Malth. (3) Bon 19. loc. cit. (4) Hutn. 81. (5) i'e ligno vita: e. 5 n. 4.
175
heid en de weg der deugd: zij maakt niet alleen den mensch volmaakt, maar zij opent ook de schatten der goddelijke Voorzienigheid.quot; (1) Deze nu zijn de oorzaken waarom wij zoowel van den kant van God, als van den kant der menschen en des duivels, aan de bekoringen zijn blootgesteld.
Wat nu in het bijzonder de bekoringen aangaat die van den kant des duivels komen: zonder de toestemming van God mag de duivel geenszins bekoren, zooals God zelf het ons geopenbaard heeft in de geschiedenis van Job, waarin gezegd wordt dat de bekoorder voor iederen aanval de vergunning van God noodig had. » Uit zich zeiven verlangt de duivel tot alle kwaad te bekoren,quot; zegt de H. Bisschop Isidorus, » maar God bepaalt op eene rechtvaardige wijze wie hij raag bekoren, door welke bekoringen, en op welke wijze.quot; (2) De duivel kan met de toelating van God de menschen wel bekoren, maar hij kan hen niet tot de toestemming in de bekoring noodzaken, zooals de H. Anselmus zegt: »de Satan heeft wel de vergunning gekregen om te bekoren, maar hg tiecft niet de macht verkregen in de bekoring te doen vallen, indien de zwakke mensch niet vrijwillig valt, en zich geen hulp weet te verschafien.quot; (3) Het doel van God met het toelaten der bekoringen, is het veelzijdige voordeel van den mensch, en daartoe moet de duivel als werktuig dienen, indien de mensch ten tijde der bekoring zijn plicht vervult: want in de
(ll Da ca-to connub. c. 6. (2) Lib. Ill de samcno bona. (3) üe jiarad. c. 2.
176
bekoring leert de menscli zich zeiven kennen, zooals de H. Augustinus aanmerkt: »het is den duivel toegestaan in zooverre u te bekoren als het u nuttig is geoefend te worden, beproefd te worden, en u zeiven te vinden, indien gij u zeiven niet kent.quot; (1) God is ook altijd bereid om de hulp zijner genade te verleenen, en als wij overwinnen, is het door Hem dat wij overwinnen: wij leeren daardoor ons zeiven mistrouwen, en geheel ons vertrouwen op God stellen, zooals dezelfde H. Leeraar zegt: »laat niemand op zich zeiven vertrouwen als hij bekoord wordt: want het komt van God en niet van ons geduld dat wij dit kwaad met moed verduren.quot; (2) De bekoringen houden ons in eene voortdurende beoefening der deugd, daar het gedurig strijden tegen de bekoringen eene voortdurende beoefening van die deugden is tegen welke wij bekoord worden; en daarom durft de H. Bona-ventura beweren, hetgeen een ieder zeker niet kan doen maar toch kan toelaten, »dat een heilige na het verkrijgen van deugden verlangt bekoord te worden, om, in het vertrouwen op die deugden niet tot lauwheid te vervallen.quot; (3) Inzonderheid echter dienen de bekoringen om ons te doen inzien wat wij zouden zijn, indien God met zijne genaden ons niet als op de handen droeg, en dit moet ons ootmoedkc maken en in de nederigheid bewaren, zooala de H. Paus Gregorius de Groote zegt: »op eene liefdevolle wijze wordt er met ons ge-
(1» ps. liXI. (2) Serm. 1 de S. Vine. (3) Suj». Lib. II sent. diet. 2.
177
handeld, wanneer wij tot het kwaad bekoord worden: daardoor immers worden wij verhinderd ons te verhoovaardigen over die deugden | in welke wij voortgang doen.quot; (I) En: »als wij j tot het kwaad bekoord worden, worden wij in 1 de nederigheid bewaard met betrekking tot die j deugden, in welke wij zijn vooruitgegaan: door | de bekoringen tot het kwaad leeren wij wat wij I uit ons zeiven zijn, en worden wij weerhouden I ons inwendig te verhoovaardigen.quot; (2) Ditzelfde | geldt ook van de deugd van geduld die, naar het woord van den H. Joannes Chrysostomus, I ï iu de bekoringen tot eene sterke wapenrusting | wordt.quot; (3)
Eindelijk verschaffen de bekoringen ons eeao | groote ondervinding in het geestelijke leven, en | om deze reden zijn zij bijzonder van groot ge-| wicht voor hen die volgens hun staat anderen i in het geestelijke leven moeten besturen. Daarom | zegt de H. Hchrift; »wat weet hij die niet be-| koord is geworden?quot; (4) En het is ook I hierom dat God toelaat wat de H. Isidorus 1 zegt: »de duivel kwelt hen het meest door | allerlei bekoringen, die door hunne vorderingen | in de deugd anderen van nut kunnen zijn, j omdat, indien zij niet vooruitgaan, ook zij die onderricht worden, zullen tegengehouden worden.quot; (5) God de Heer eindelijk, bestuurt deze I loutering der zielen door de bekoringen met zulke wijsheid en liefde, dat Hij ons niet alleen in den strijd ter zijde staat, de mate, den tijd,
(1) l.il. iDür. 31 c. 17. (2) liib. mor. 23. c. 17. (3) Hom 30 Ep. adllebr. (4) Eccli. XXXIV ; 9. (5) De Sum. bou. c. 1. 12
178
de plaats, den aard en de wijze der bekoring zelf regelt, maar ons ook na de overwinning op de bekoring, met zijnen hemelschen troost Toor alle inspanning beloont. »Uit eigene boosheid bekoren de duivelen den menscb,quot; zegt de H. Thomas van Aquinen, » maar hunne aanvallen worden door God zeiven geregeld.quot; (1) En de H. Theodoras zegt: »op de bekoring volgt de vertroosting.quot; (2) Op welke wgze echter de vijandvan God en van de mensehen in de bekoringen te werk gaat, leert ons de H. Paus Gregorius met de volgende woorden: »de duivel vervolgt ieder mensch met die bekoringen die hem het meest passen : eerst doorvorscht hij de gesteltenis van een ieder, en spant vervolgens de strikken der bekoring: want deze is vroolijk, gene treurig, de een is vreesachtig, een ander hoogmoedig van aard : dewijl nu de vroolijkheid het genoegen zoekt, stelt hij aan die vroolijk van aard zijn r den wellust voor: daar de treurigheid gemakkelijk tot toorn vervalt, reikt hij aan den treurige den beker der tweedracht over: daar de vreesachtige n een afkeer hebben van lijden, overvalt hij hen met angsten en ontzetting: daar hij ziet dat de hoovaardigen door lofspraken worden opgeblazen, geleidt hij hen door vleitaal waarheen hij wil.quot; (3) En de H. Pulgentius schrijft: »de duivel bedient zich van verschillende listen: als hij den openlijken strijd ontwijkt, houdt hij zich als ware hij overwonnen, om zoodoende te overwinnen: hij doet als ging hg op de
(I) P. I. qa. 114. art. 1. (2) Sup. Uent. qoiest. 6. (3) Mor. lib. 26. c. 28. Lib. 28, c. 12.
.179
vlucht, om zijn vervolger door dezelfde pijlen die op hem worden afgeschoten te dooden: hij bekoort tot openbare zonden, en wordt hij hierin openlijk overwonnen, dan geeft hij tegelijkertijd op de bedriegeiijkste wijze de bekoring tot hoogmoed in, en wat de vader der boosheid met zijne boosheid niet heeft kunnen bemachtigen poogt hij te verkrijgen door het inblazen van gedachten aan deugden welke de bekoorde niet bezit. Door middel van hetzelfde wapen met hetwelk hij teruggeslagen is, heft hij zich weder op, en dezelfde deugd die gediend heeft om hem af te slaan, gebruikt hij als middel om de nederlaag-toe te brengen. Hij prijst de deugd waardoor hij voorziet overwonnen te zullen worden, om ■zoodoende te overwinnen en den overwinnaar gevangen te nemen. Hij stort de eerzucht in het hart, om die menschen, welke hij met de grootste standvastigheid ziet strijden, van de hoogte waarop zij zich bevinden in de diepte neder te storten. Als hij het verleidingsmiddel der gulzigheid gebruikt, biedt hij den zondaar den wellust aan, welke er onder verborgen is, indien het verleidingsmiddel wordt aangenomen; wordt het echter afgewezen, dan geeft hij de gedachte van zelfbehagen in over de matigheid. Hij doet de liefde tot het geld langzamerhand insluipen, en als hij bijval vindt, doorboort hij de onvoorzichtige ziel met het zwaard der hebzucht: wordt hij echter afgewezen, dan tracht de booze dooide hinderlagen der verkwisting te verkrijgen hetgeen hij door die der gierigheid niet vermocht.quot; (1) (1) Kjiist. 3. ad Prob. c. 15.
ISO
Als wij nu het oog slaan op onze natuurlijke zwakheid en bedorvenheid, op de menigte en hevigheid onzer eigene hartstochten, op het groote aantal en op de macht der uitwendige en inwendige verleidingsmiddelen tot zonde, op de boosheid, de sluwheid en de kracht der booze geesten, die nooit rusten, die van geen verdrag, van geene schikking, van geen wapenstilstand, van geene verschooning, van geen medelijden willen weten, dan moeten wij met den H. Gre-gorius bekennen: » het is duidelijk dat onze vijand niet overwonnen kan worden, indien God zelf niet te hulp komt, en die tot Hem roepen niet verdedigt.quot; (1)
De Heer echter sterkt, beschut en verdedigt ons niet alleen met de hulp zyner genade, zooals zijn onfeilbaar woord het ons heeft verzekerd, maar de Godmensch Jesus-Christus zelf is ons in dezen strijd, als een koning en veldheer zynen soldaten, door zijn voorbeeld voorafgegaan, en heeft ons niet alleen een vijand achtergelaten dien Hij zelf overwonnen heeft, maar ons ook de wijze en de manier geleerd om zegevierend te strijden: want dit was het doel der bekoring welke Hij in de woestijn doorstond, zooals de H. Augustinus zegt: »Christus heeft door den duivel willen bekoord worden, om in het overwinnen der bekoringen, niet slechts door zijne hulp, maar ook door zijn voorbeeld de Middelaar der menschen te zijn.quot; (2)
(1) Lib. IV id Registr. ind. 13. c. 100 ep. 56. (2)^ Lib. IV. de Trinit. c. 13.
181
7- (S4ixiitu$ iuo t3t amp;ef:ooi3 C'Ooa fgt; clSa'Mv cn (Sua.
m dit doel te bereiken wilde de Liefde vau het Goddelijk Hart dat de Godmensch dezelfde bekoringen doorstond, door welke de duivel Eva had ten val gebracht. »Christusquot; zegt de H. Augustinus, »is in de woestijn door dezelfde drie zaken bekoord, door welke de eerste mensch werd verleid.quot; (1) In deze drievoudige bekoring echter ligt elke andere bekoring opgesloten , zooals de H. Anselmus opmerkt: Christus is in ons vleesch bekoord geworden, en heeft alle onze ellenden gedragen: Hij is door alle soorten van bekoringen aangevallen, dewijl in de drie bekoringen die Hij van den kant des duivels doorstond alle bekoringen zijn vervat.quot; (2) En de H. Augustinus zegt: »in de drie bekoringen | des duivels lag geheel de ongerechtigheid, en in de drie antwoorden van Christus geheel de gerechtigheid opgesloten.quot; (3) DeH. Bonaventura geeft hiervan de volgende verklaring: »ten eerste spoorde de duivel onzen goddelijken Verlosser tot het nuttigen van spijzen aan, ten einde de i reinheid van ziel en lichaam te bezoedelen: ten tweede bekoorde hij Hem tot ijdele eerzucht, om Hem tot ijdelheid en wereldsche pralerij te
(1) Lib IV de Trinit loc. cit. (2) Snp. Kp. ad. Hebr. c. IV. (3) hib. IX de Trin. c, 21.
182
verleiden: teu derde zette hij Hem tot hebzucht iian, om Hem door de bekoorlijkheid van aardsche schoonheid te bedriegen.quot; (1) In de zinnelijkheid nu, in de hoovaardigheid en in de hebzucht zijn alle zonden vervat. Over de oorzaken der bekoringen, met welke de duivel den Zaligmaker aanviel, zegt de H. Bonaventura: »De beweeggronden tot de bekoringen vond de duivel in (leze vier zaken welke hij in Christus opmerkte; de eerste was de volheid der genade, de tweede, de eenzaamheid der plaats, de derde, de onzekerheid waarin hij nopens zijne godheid verkeerde, de vierde, de beschouwing zijner zwakheid. De beschouwing van de volheid der genade bewoog den ufgunstigen wil des duivels om Hem te bekoren: de beschouwing van de eenzaamheid der plaats spoorde zijne boosheid aan om Hem te bekoren; de beschouwing der godheid prikkelde zijne nieuwsgierigheid om Hem te bekoren: de beschouwing /.ijner zwakheid verschafte hem de gewenschte gelegenheid om Hem te bekoren.quot; (2)
Ten opzichte van den aard en de wijze van bekoring volgde de duivel stipt dezelfde handelwijze als bij Eva, en ook nu hoopte hij, zooals weleer, toen de overwinning zoo volkomen was geweest, denzelfden goeden uitslag. Gelijk hij zich toen onder de gedaante van een dier verschool, omdat er buiten het eerste menschenpaar, geene andere menschen op de aarde waren, en de slang als zijn w erktuig uitkoos, omdat de aard van deze het beste aan hem zeiven enaan zijn doel paste, zoo verscheen hij nu aan Christus in de gedaante van een mensch, (1) Serm. 2. Dom. I quadr. (2) Id cap. IV. Luc.
183
misschien wel van een woestijnbewoner, om niets opvallends te laten blijken, en den schijn aan te nemen, als ware hij bij toeval daar gekomen. Evenals er bij de eerste menschen geene inwendige begeerlijkheid was, en de duivel dus een uitwendig voorwerp, namelijk de verboden vrucht uitkoos om tot eene inwendige begeerlijkheid aan te sporen, en daardoor tot zonde te verleiden, zoo kon ook Christus niet innerlijk bekoord worden, en om deze reden nam de duivel zijnen toevlucht tot een uiterlijk verleidingsmiddel. Gelijk hij Eva in de eenzaamheid, toen zij alleen was, bekoorde, zoo viel hij ook den Godmensch aan, toen Hij zich in de woestijn bevond; daardoor echter werd hij dienstbaar aan het doel van den Heer, want de H. Thomas zegt; »het paste dat Christus in de woestijn bekoord werd, opdat Hij daardoor den mensch, die uit het paradijs verdreven was, uit zijne ballingschap zoude verlossen.quot; (1) In het paradijs bekoorde hij de vrouw, niet den man, om eerst de zwakkere, en door haar den sterkere ten val te brengen: op gelijke wijze wilde hij in de woestijn de menschelijke zwakheid, welke hij in den Godmensch, die zoo langen tijd gevast had, bespeurde, ten val brengen, en tegelijkertijd de godheid ontwijken, indien zij wellicht onder deze menschelijke gedaante verborgen was, zooals de H. Bonaventura zegt; »bemerk de list des duivels: hij ziet de zwakheid van Christus, en twijfelt aan zgne godheid: tot de kennis der godheid wil hij geraken, en die ontwijken, de menschheid (1) P. 111. qu. 41. art. 2.
184
echter wil hij bekoren en ten val brengen.quot; (1) Even als hij bij de bekoring ran Eva, door vragen vol van deelneming er op uit was haar voor zich te winnen, en haar hart voor zijne inblazingen te openen, om in het vervolg van het gesprek de verleiding verder door te zetten en te voltrekken: evenzoo huichelde hij hier deelneming met den honger, de armoede en de vernedering die Christus leed, ten einde een gesprek aan te knoopen, en dan zijne moordende giftpijlen in het hart te werpen. »De duivel,quot; zegt de H. Cyprianus, »wil niet bekennen, en durft ook niet loochenen dat Christus de Zoon Gods is, maar al twijfelende vorscht hij op eene voorzichtige manier uit, en vlecht zijne strikken in een gesprek vol van vleitaal, ora Christus, indien Hij naar hem luistert, aan zich te verplichten, en Hem door den schijn van medelijden welgevallig te worden.quot; (2) Aan Eva had hij de vraag »waarom?quot; op die wijze gesteld, dat de vrouw moest toegeven dat, of God het gebod aan den eersten mensch uit afgunst had gegeven, vreezende dat zij aan Hem gelijk, en goden zouden worden, of dat zij als slaven blindelings moesten gehoorzamen: tot Christus spreekt hij op dezelfde wijze, zoodat de Godmensch, Hij moge naar de berekening des Satans antwoorden wat Hij wil, in zijne strikken moet vallen: want maakt Hij de steent-n tot brood, en doet Hij daardoor zijne godheid blijken, dan kan de duivel Hem het vasten als ongepast verwijten: maar vertoont Hij zich slechts als mensch, en wil Hij
(1) Cap. IV Lac. (8) l)c jejiin. et teut. Chr. c. 8.
185
toch uit eigene kracht de steenen in brood veranderen , dan kan hij Hem van vermetelheid beschuldigen. Bovendien zoude de duivel in beide gevallen zijn hoofddoel hebben bereikt, en te weten zijn gekomen of Christus de Zoon Gods was of niet. In het paradijs, even als inde woestijn, was het Lucifer zelf die als bekoorder optrad , zooals de Schriftverklaarders zeggen. Eindelijk, zoowel in het paradijs als in de woestijn stond het heil of de ondergang van het geheele mensche-lijk geslacht op het spel: — want gelijk de duivel door de verleiding van het eerste menschenpaar geheel bet menschelijk geslacht in het verderf had gestort, zoo wilde hij den Verlosser van het menschelijk geslacht verleiden en daardoor de Verlossing verijdelen.
aten wij nu de bekoring zelve beschouwen. De eerste bekoring wordt ons volgeuder-wijze door het 11. Evangelie verhaald : »en de bekoorder naderde en zeide tot Hem : indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dat deze steenen brood worden.quot; (1) De duivel had bij de Jor-daan de stem des Hemelschen Vaders gehoord: »deze is mijn welbeminde Zoon, in wien Ik mijn welbehagen heb.quot; (2) Hij droeg ook kennis (I) Matth. IV: 3. (2) Matlh. III: 17.
184
echter wil hij bekoren en ten val brengen.quot; (1) Even als hij by de bekoring van Eva, door vragen vol van deelneming er op uit was haar voor zich te winnen, en haar hart voor zijne inblazingen te openen, om in het vervolg van het gesprek de verleiding verder door te zetten en te voltrekken: evenzoo huichelde hij hier deelneming met den honger, de armoede en de vernedering die Christus leed, ten einde een gesprek aan te knoopen, en dan zijne moordende giftpijlen in het hart te werpen. »De duivel,quot; zegt de H. Cyprianus, »wil niet bekennen, en durft ook niet loochenen dat Christus de Zoon Gods is, maar al twijfelende vorscht hij op eene voorzichtige manier uit, en vlecht zijne strikken in een gesprek vol van vleitaal, om Christus, indien Hij naar hem luistert, aan zich te verplichten, en Hem door den schijn van medelijden welgevallig te worden.'' (2) Aan Eva had hij de vraag »waarom?quot; op die wijze gesteld, dat, de vrouw moest toegeven dat, of God het gebod aan den eersten mensch uit afgunst had gegeven, vreezende dat zij aan Hem gelijk, en goden zouden worden, of dat zij als slaven blindelings moesten gehoorzamen: tot Christus spreekt hij op dezelfde wijze, zoodat de Godmensch, Hjj moge naar de berekening des Satans antwoorden wat Hij wil, in zijne strikken moet vallen: want maakt Hij de steent-n tot brood, en doet Hij daardoor zijne godheid blijken, dan kan de duivel Hem het vasten als ongepast verwijten: maar vertoont Hij zich slechts als mensch, en wil Hij
(1) C'sj). IV Lnc. (8) Uc jejtin. et leot. Chr. c. 8.
185
toch uit eigene kracht de steenen iu brood veranderen , dan kan hij Hem van vermetelheid beschuldigen. Bovendien zoude de duivel in beide gevallen zijn hoofddoel hebben bereikt, en te weten zijn gekomen of Christus de Zoon Gods was of niet. In het paradijs, even als in de woestijn, was het Lucifer zelf die als bekoorder optrad, zooals de Schriftverklaarders zeggen. Eindelijk, zoowel ia het paradijs als in de woestijn stond het heil of de ondergang van het geheele mensche-lijk geslacht op het spel: — want gelijk de duivel door de verleiding van het eerste menschenpaar geheel het menschelijk geslacht in het verderf had gestort, zoo wilde hij den Verlosser van het menschelijk geslacht verleiden en daardoor de Verlossing verijdelen.
8. 5)e èefiotivuj tot avncjcnct.
aten wij nu de bekoring zelve beschouwen. 5K De eerste bekoring wordt ons volgen der-wijze door het H. Evangelie verhaald .-»en de bekoorder naderde en zeide tot Hem : indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dat deze steenen brood worden.quot; (1) De duivel had bij de Jor-daau de stem des Hemelschen Vaders gehoord: ^deze is mijn welbeminde Zoon, in wien Ik mijn welbehagen heb.quot; (2) Hij droeg ook kennis (1) Matth. IV: 3. (2) Matth. III: 17.
186
van de getuigenis door Joannes den Dooper afgelegd: »ik heb gezien en getuigenis gegeven dat deze de Zoon Gods is.quot; (1) Voor het overige echter zag Hij in Jesus slechts den meusch, en wel eenen armen, eenen hulpbehoevenden, eenen door Joannes, even als de andere menschen, even als de zondaren gedoopten, en hier voor zich eenen van honger wegkwijnenden mensch. Dit kon hij niet overeen brengen, en bleef dus in onzekerheid en twijfel verkeeren of Jesus de natuurlijke Zoon van God in menschengedaaiite, of alleen een aangenomen, hoogst begenadigd kind van God, maar slechts mensch was. Dezen twijfel wilde hij nu doen ophouden, en tot zekerheid komen: en met dit doel stelde hij deze bekoring voor. Want kon Jesus door eigen macht, of met een enkel woord, of alleen door zijnen wil, de eene zaak in de andere veranderen, en deed Hij dit ten bewijze dat Hij Gods Zoon was, dan kon er geen gegronde twijfel aan zijne godheid meer bestaan. Erkende Hij echter dat Hij het niet vermocht, dan was het ook onfeilbaar zeker dat Hij Gods Zoon niet was. » De duivel,quot; zegt de H. Maximus, » de uitvinder van die sluwe list, dacht bij zich zeiven: als Hij God is zal Hij steenen in brood kunnen veranderen: doet Hij het dan weet ik dat Hij God is, kan Hij het niet, dan heb ik slechts eenen mensch voor, mij.quot; (2) In deze bekoring lag tegelijkertijd de aansporing om zonder noodzakelijkheid een wonder te doen, dewijl Christus, als Hij God was, geen brood behoefde; en als HQ geen God was, (1) Juan. I : 34, (2) Hom. 8. (juadr.
187
op vermetele wijze een wonder van God zoude verzoeken of verwachten, dewijl Hij de woestijn kon verlaten en bij de menschen voedsel vinden. Het was verder eene aansporing tot wantrouwen op God den Vader, als Hij de Zoon van God was: want het was als wilde de duivel zeggen: God de Vader heeft U reeds veertig dagen vergeten , en vergeet U ook nu nog: help dus U zeiven. (1) Indien Hij echter slechts mensch was, was het eene aanhitsing tot zinnelijkheid en gulzigheid, daar de bevrediging van den honger op aansporing van den duivel, en bijgevolg op ongeregelde wijze zoude geschied zijn. Het was eindelijk eene bekoring tot zonde tegen den dienst van God, die elke betrekking en alle verkeer met den duivel verbiedt.
Hoe sluw en verleidend deze bekoring des duivels ook voorbereid schijne, treffen wij toch de grootste dwaasheid er in aan, dewijl de geest der duisternis geene ware wijsheid bezit. Want kan Christus, indien Hij de macht bezat om .steenen in brood te veranderen, niet even goed den honger in verzadiging doen verkeeren ? Verder biedt men eenen hongerige , om hem tot ongere-regelde bevrediging van zijn eetlust aan te sporen, geene harde en ruwe steenen, maar eene wel toebereide spijze aan. » Uwe voorzorgen bedriegen u Satan,quot; zegt de H. Petrus Chrysologus: »Hy die steenen in brood kan veranderen, kan ook den honger in verzadiging veranderen: waartoe dient dus uw raad, dewijl zijne kracht Hem voldoende is ? Ellendige! gij wilt schade toebrengen
(1) Coru. a Lap. in Matth. IV ; 3.
188
en kunt het niet: gij wilt bekoren, en verstaat de kunst er van niet; den hongerige hadt gij een zacht en niet een hard voedsel moeten aanbieden: gij hadt den honger niet met hardheid maar met zachtheid moeten prikkelen: gij hadt den eetlust niet met afschuwelijke maar met aangename spijzen moeten opwekken.quot; (1) Tegenover de bekoring des duivels staat eindelijk het antwoord: is Christus God, dan behoeft Hij geen brood om zijnen honger te stillen: is Christus slechts een gewoon mensch, dan heeft Hij daartoe geen wonderwerk noodig. Waartoe dan het aandringen van den duivel om steenen in brood te veranderen? Verder is het ook een stellige waarheid dat Christus, noch als God, noch als heilig mensch, op aanraden des duivels een wonder kon verrichten: niet als God, wijl het Gode niet past jegens den duivel toegevend en gedienstig te zijn: niet als mensch, wijl het eene akte van ongodsdienstigheid zoude wezen, naar den raad des duivels te luisteren en dien te volgen. De H. Hieronymus spreekt aldus den duivel aan: »door twee stellingen , Satan , wordt gij ingesloten. Als op zgu bevel steenen brood kunnen worden, bekoort gij te vergeefs Hem die zulke macht bezit: indien Hij het echter niet kan, veronderstelt gij te vergeefs in Hem den Zoon Gods te zien.quot; (2) Waartoe dan deze bekoring? In iedere bekoring des duivels is dus naast de sluwe list ook grove domheid verborgen : en dit is juist het zwarte brandmerk zijner ellendige verworpenheid. Zou Christus, als Hij (1) Sem. 11. (2) Lib. I in Maltb. IV.
189
Ood is, op raad des duivels wonderen doen? Indien Hij alleen mensch is, zoude Hij dan aan den duivel zeggen dat Hij het niet vermag? Is Christus niet tot het eene en andere gehouden? En door deze uitdaging wil de duivel te weten komen of Christus God of alleen mensch is! Welke dwaling! Welke verwarring' Maar het is immers zijn doel verwarring aan te brengen, en dan in troebel water te visschen, in de verwarring tot zonde te verleiden. Wat doet nu Christus de Heer?
Gelijk Christus zich nooit verwaardigd zoude hebben den duivel toe te staan Hem te bekoren, indien Hij niet als onze Verlosser, ook hierin het verlossingswerk had willen voltrekken, en ons zijn voorbeeld voor oogen stellen, zoo zoude Hij zich ook niet verwaardigd hebben hem te antwoorden, indien Hij ons niet door zijn voorbeeld had willen leeren hoe wij ons in de bekoriagen moeten gedragen. Hij antwoordde dus aan den bekoorder: »er staat geschreven: de mensch leeft niet van brood alleen, maar van alle woord hetwelk uit den mond Gods voortkomt.quot; (1) Christus haalt hier eene plaats uit de H. Schrift aan, (2) toont met deze weinige woorden geheel de ongerijmdljeid van den aanval des duivels aan, en neemt er den geheelen grond van weg. Want de duivel wendde zich tot de godheid, »indien Gij de Zoon van God zijt,quot; en vordert van haar de verandering van steenen in brood door een wonderwerk. Christus echter zegt ■ tot hem: indien God onmiddellijk (Ij Msttb. IV; 4. (2) Ueut. VJII; 3.
190
den honger wil stillen, en door eene onmiddellijke inwerking zijn leven tegen den hongerdood wil beveiligen, is het volstrekt niet noodig steenen daartoe te gebruiken, en die steenen in brood te veranderen, dewijl God het leven der menschea niet door brood alleen, maar door ontelbare andere middelen kan behouden, zooals b.v. Israël gedurende veertig jaren in de woestijn van Manna leefde : ook zijn er van den kant van God geene stoffelijke voedingsmiddelen daartoe noodig, maar een enkel woord, een wenk, eene akte van Gods wil is voldoende om den mensch in het leven te behouden, zooals Mozes en Elias veertig dagen zonder eenig voedsel leefden, zooals andere voorbeelden van heiligen in het nieuwe Verbond aantoonen, b. v. van de heilige kluizenaars, van de H. Maria van Egypte, van de H. Catharina van Sienna, van de H. Ludgardis, van den H. Abt Sabas enz. Waarom dus van God verlangen dat Hij van steenen brood make? Het is bijgevolg van den kant des duivels eene geheel ongegronde, hoogst onverstandige en uiterst vermetele vordering. Verder wijst Christus den be-koorder, die zich voordeed als ging hem het lichamelijk welzijn des Verlossers ter harte, op iets veel verhevener» en veel gewichtigers dat in den mensch is, namelijk op zijn geestelijk en bovenaardsch leven, hetwelk slechts behouden wordt door het woord Gods, en wel op de eerste plaats door het persoonlijk Woord Gods, dat Christus zelf is, en dat ons door zijne leer, door zijn voorbeeld, door zijne genademiddelen, en door zich zei ven, dat is, door zijn vleesch en
191
bloed in het Allerheiligste Sacrament des Altaars tot spijze is: op dat leven, dat verder in stand gehouden wordt door het «woord der H. Schrift, door het gebed, en de verhooring van het gebed door God. Na het onderhoud van het hoogere leven, als hoofdzaak, volgt als nevenzaak het onderhoud van het natuurlijk leven; en dit leerde Christus ons naderhand met deze woorden: » zoekt eerst het rijk Gods en zijne gerechtigheid, en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden.quot;(1) Eindelijk bedient zich Christus niet van zijne goddelijke macht om den duivel te overwinnen, maar Hij wil den duivel, tot zijne grootero schande, overwinnen als mensch, op dezelfde wijze waarop ook menschen het kunnen en moeten doen: en om deze reden en met dit doel koos Hij de aangehaalde plaats der H. Schrift uit, die als Gods woord, geen uitvlucht toeliet, en den vijand oogenblikkelijk tot zwijgen bracht. »Christus verdedigt zich door de H. Schrift,quot; zegt de H. Bonaventura, » en daardoor verbergt Hij zijne wijsheid, houdt zijne macht geheim, en bewaart zijne gerechtigheid: en daardoor is de influistering des duivels volkomen verijdeld geworden, dewijl deze noch iets van de godheid gewaar werd, noch de menschheid tot gulzigheid kon verleiden.quot; (2) » Hij overwon den vijand,quot; zegt de H. Paus Leo, »door de getuigenis der wet, niet door de kracht zijner macht, om zoodoende de menschen meer te eeren, en den duivel meer te tuchtigen, dewijl de vyand van het menschelijk geslacht door Hem niet als God, (1) Matth. VI: 33. (2) In Lac. IV.
192
maar als meusch bestredeu eu overwonnen werd.quot; (1) Deze was de eerste overwinning des Heeren over de eerste bekoring des duivels.
Uit dit voorbeeld van den goddelijken Verlosser moeten wij leeren, hoe ook wij iedere bekoring tot zinnelijkheid moeten overwinnen. Tegenover de valsche voorspiegelingen, hetzij zij van het innerlijke of van het uiterlijke komen, moeten wij de waarheid van de goddelijke leer des geloofs stellen : wij moeten ons herinneren dat het lichaam aan de ziel moet onderworpen zijn, dat het zinnelijke aan het geestelijke moet dienstbaar zijn, dat het natuurlijke aan het, bovennatuurlijke ondergeschikt moet wezen, en dat er niets toegelaten mag worden, hetwelk aan het hooge leven des geestes, het leven van het kind Gods, het eeuwige leven nadeelig zoude zijn: wij moeten de vermaning des Apostels voor oogen houden: »hebbende echter voedsel en deksel, zijn wij daarmede vergenoegd,quot; (2) en dan tot het hoogere ons verheffen, want het zinnelijke hebben wij gemeen met de dieren het geestelijke maakt ons aan de Engelen gelijk, maar het bovennatuurlijke verheft ons tot God, en maakt ons tot kinderen en erfgenamen Gods. Dit bewustzijn, dat in het geloof zijn grond vindt, moet ons boven het zinnelijke, in zooverre het zondig is verheffen, en ons beletten in de zonde te vallen. Eitidelijk hebben wij de verzekering van Gods onfeilbaar woord, daf Hij zelf als een Vader voor ons zal zorg dragen, wanneer wij als liefdevolle kindereu Hem ge-(1) Serm. I qnadr. (2) I Tim. VI: 8.
193
trouw blijven: want Christus zelf leert ons: »zorgt niet angstelijk voor uw leven, wat gij zult eten, noch voor uw lichaam, waarmede gij u zult kleeden. Is niet het leven meer dan het voedsel, en het lichaam meer dan de kleeding ? Aanschouwt de vogelen des hemels, want zij zaaien niet, zij oogsten niet, zij verzamelen niet in de schuren: en uw hemelsche Vader voedt ze. Zijt gij niet veel waardiger dan zij ? En wat zijt gij over kleeding beangstigd ? Beschouwt de leliën des velds, hoe zij groeien: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u dat Salomon zelf, in al zijne heerlijkheid, niet gekleed is geweest gelijk eene van die. Indien God het veldgewas dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, zoo kleedt, hoeveel te meer u, gij kleingeloovigen ? Zijt alzoo niet beangstigd, zeggende: wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleeden ? Want naar dit alles zoeken de heidenen; want uw Vader weet dat gij dit alles noodig hebt. Zoekt dan eerst het rijk Gods en zijne gerechtigheid , en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden.quot; (1) Bovendien verleent Christus ons in iedere bekoring de kracht zijner genade om te kunnen overwinnen. Met dit wapen uitgerust zijn wij in staat iedere bekoring der zinnelijkheid te overwinnen, en als overwinnaar?! verdiensten voor het eeuwige leven te vergaderen.
O Liefde van het goddelijk Hart, Gij hebt U met onze menschelijke natuur willen bekleeden, en in vleesch, in bloed, in alles aan ons gelijk,
(1) Viatlh. VI.; 25-34. 13
104
den strijd tegen de zinnelijkheid op U willen nemen, om dezen vijand voor ons te bestrijden en te overwinnen, opdat wij slechts eenen door ü verslagen vijand zouden tegenoverstaan, en door uw voorbeeld onderricht en bezield, met moed en dapperheid zouden strijden en overwinnen: laat niet toe dat wij uwe ledematen in ons met smaad overiekkon, maar geef dat wij als een heilige tempel Gods, heilig naar lichaam en ziel, onverlet ons bewaren tegen alle booze lasten des vleesches, en waardige ledematen van uw geheimzinnig lichaam mogen blijven in eeuwigheid.
9. fgt;ckotinlt;y tot hooqnvoamp;d.
an de tweede bekoring verhaalt de H. Schrift: »toen nam Hem de duivel op naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels, en zei de tot Hem; indien Gij Gods Zoon zijt, werp U van boven neder: want er staat geschreven, dat Hij zijnen Engelen wegens U bevolen heeft, en zij zulien U op de handen dragen, opdat Gij uwen voet aan geenen
steen zoudt stooten.''(1) De bekoorder is gewoon • . ® .. de menschen eerst in de zonden van zinnelijkheid , van gulzigheid, van onmatigheid in spijs en drank en van wellust te storten: vindt hij hen echter boven deze lage hartstochten verheven, en onder dit opzicht onoverwinnelijk, (I) Matth. IV: 5, 6.
dan spoort hij aan tot y delheid, tot zelf behagen tot behaagzucht, tot hoovaardigheid, tot trotsch-heid, tot hoogmoed, omdat hij het hart van den menseh toegankelijker veronderstelt voor deze hartstochten. Aan laaghartige zielen stelt hg vleeschelijke bekoringen voor: voor edeler zielen houdt hij onstoffelijke bekoringen voorbereid. Onze stamouders waren niet alleen door zinnelijkheid, maar ook door hoovaardigheid gevallen: »gij zult als goden zijn;quot;(l) ook in deze bekoring dus moest de bekoorder door den Verlosser van het menschelijk geslacht overwonnen en tot schande gemaakt worden. Met dit doel veroorloofde Christus ook deze bekoring, van welke de H. Cyprianus zegt: »o afschuwelijke boosheid des duivels, o onzinnige laagheid, o dwaze list, o verblinde vermetelheid! De booze meende dat hg Hem, dien hij door zinnelijkheid niet had overwonnen, door ijdele eerzucht zou overwinnen.quot; (2) Het was eene afschuwelijke boosheid, omdat de duivel den val van Christus en van geheel het menschelijk geslacht beoogde en met dit inzicht deze nieuwe bekoring waagde; het was eene onzinnige laagheid, wijl hij, ofschoon overwonnen en tot schande gemaakt, toch zijn afschuwelijk bekoringswerk voortzette: het was eene verblinde vermetelheid, omdat hij zich aan den Heer zeiven vergreep, en Hem, zooals de uitleggers der H. Schrift zeggen, door de lucht heen, naar Jerusalem op de tinne des tempels voerde, hetgeen Jesus toeliet, om ons ook tegen geweldige aanvallen des duivels te versterken.
(1) Gen. lil: S. (2) De jejun. et tent. Cbr. c. 4.
1%
Het was bijgevolg eene bekoring tot ijdele eerzucht, dewijl de duivel van Christus verlangd»? dat Hij zich, in vertrouwen op zijne oppersto macht en heerschappij, van de tinne des tempels in het voorhof zoude nederstorten, opdat de. priesters en het volk dit wonder zouden zien , en Hem als God aanbidden. Het was dus eeno veelvoudige bekoring. Want door den Verlosser door de lucht te dragen, wilde hij zien of Hij Ood , of alleen mensch was: indien Hij God was, •/oude Hij het niet toelaten : indien Hij slechts oen mensch was, zoude Hij den bekoorder als een engel des lichts beschouwen, en zich des te eer Ier «ugemakkelijker laten verleiden. Ditzelfde wilde hij verkrijgen door den val van Christus van de tinne des tempels: want indien de Verlosser zich naar beneden wierp en ongedeerd bleef, dan meende hij het bewijs te hebben dat Hij God was: vond Hij echter in dien val zijnen dood, dan had hij Hem als een gewoon mensch leeren kennen, en Hem tegelijkertijd door vermetelheid en hoovaardigheid ten val gebracht. Om verder voor een goeden engel door te gaan, haalde hij zelfs eene plaats der H. Schrift aan, wijl hij bij de eerste bekoring van Christus, door eene Schriftuur-plaats was verslagen, nu zijn woord daardoor meer geloof en vertrouwen hoopte bij te zetten. Eindelijk moest Christus, indien Hij God was, daardoor overgehaald worden zijne godheid te bewijzen, en [ialien Hij slechts mensch was, moest Hij aangespoord worden om door vermetel betrouwen op Gods bijstand, bij het verrichten van zoo
107
slecht eene daad, en door eene onmetelijke eerzucht, om als een wonderdoender door te gaan, de zwaarste zonde bedrijven.
Geheel deze bekoring was wederom zeer listig, maar tevens zeer dwaas en onverstandig opgezet; want de duivel kan nooit zijne natuur van verworpeling verloochenen. Christus immers kon ook als Godmensch deze geweldadige wegvoering iian den duivel veroorloven, evenals Hij zich door de dienaren des duivels, de Joden, liet kruisigen: (1) en daaruit volgde dus niet dat dat Hij geen God was. Evenmin volgde daaruit dat Hij, indien Hij slechts mensch ware, den duivel als een Engel des lichts moest beschouwen, want bij zijn eigen volk waren er voorbeelden voorhanden die toonden, hoe de booze geesten ook de lichamen der menschen soms overweldigen. Verder was het duidelijk voor een gezond men-scheuverstand, dat het eene dwaasheid zoude wezen zich naar beneden te storten, en een wonder van God te verwachten,, dewijl Hij, ingeval Hij slechts een gewoon mensch was, geheel natuurlijke middelen bezat om naar beneden te komen: indien Hy echter God was, paste het Hem volstrekt niet zich op zulke wijze naar beneden te storten. Eindelijk had de duivel, als vader der logen, de plaats der H. Schrift verdraaid: want op de plaats door den duivel aangehaald, spreekt de koninklijke profeet van den bewaarengel der menschen: Christus echter, wien alle Engelen des hemelsten dienste stonden, had geen Engelbewaarder: en de Schriftuur-plaats (1) S. Grfg. hom. 16.
198
luidde niet zooals zij door den duivel werd aangehaald , maar: » Hij heeft zijnen Engelen bevolen u op alle uAve wegen te bewaren. Zij zullen u op hunne handen dragen, opdat gij uwen voet niet stoot aaneenen steen.quot; (1) Er is dus geene spraak hier van een vrijwillig nederstorten iu de diepte, maar van »wegenquot;: en in dien 7,in zegt de H. Bernardus over deze bekoring: »wat heeft Hij dan bevolen? voorzeker hetgeen volgt: dat zij u op alle uwe wegen bewaren. Dus ook in de afgronden? Maar welke weg is het van de tinne des tempels zich nederstorten ? Dat is geen weg, maar een val: en als het uwe weg is, is het de zijne nog niet.quot; (2)
Op eene dergelijke wijze worden ook wij tot eerzucht bekoord. Daarbij staat ons altijd eene reden voor oogen die den schijn van waarheid heeft, maar inderdaad slechts bedrog is. Men verbeeldt zich voorrechten te bezitten die men niet heeft, men maakt aanspraak op eer en hoogachting, waarop men geene aanspraak heeft; men verheft zich boven anderen, en men is jegens anderen en jegens zich zeiven onrechtvaardig; men verzet zich tegen het gezag en de wetten, en meent daardoor geene plichten te verzuimen: in vermetelen hoogmoed stelt men zich als rechter over zijnen evenmensch, over geestelijke en wereldlijke overheden, en zelfs over de verordeningen en het welbehagen van God, over alles spreekt men zijn oordeel en zijn vonnis uit, terwijl men toch over zichzelven het meeste te oordeelen en te vonnissen heeft: (1) Psalm XC : 11, 12. (2) Ia ps. qai habitat. Serra 14.
199
van God en van de menschen vordert men belooningen, waarop men in het geheel geene aanspraak heeft: over zich zeiven, over zijne geboorte, zijnen adel, zijne rijkdommen, zijne verdiensten beeldt men zich zaken in, die in werkelijkheid niet bestaan. Aldus verblindt de bekoring het oordeel des verstands, en spoort den wil aan om te begeeren wat aan God mishaagt, en zondig is. Uit de overwinning des Heeren leeren wij hoe wij ons in deze bekoringen moeten gedragen om deel te hebben aan zijne overwinning.
Op de bekoring des duivels, die tot staving van zijn gezegde, eene plaats uit de H. Schrift had aangehaald, antwoordde Christus: »er staat ook geschreven, gij zult den Heer uwen God niet verzoeken.quot; (1) Deze woorden ontleende Christus aan de boeken van het Oude Verbond, in welke zij in dezen samenhang voorkomen: »gij zult de vreemde goden, van alle volkeren die u omgeven niet volgen : want een naijverige God, God de Heer is in uw midden: oplat de toorn van den Heer uwen God niet ontstoken worde, en Hij u van de aarde verdelge. Gij zult den Heer uwen God niet verzoeken, zooals gij Hem op de proef gesteld hebt op de plaats der verzoeking.quot; (2) De plaats der verzoeking was in de woestijn te liaphidim, ■ waar het volk gebrek aan water had, en tegen Mozes morde ; »woont de Heer in ons midden of niet?quot; (8) Christus herinnert dus door deze woorden aan de zonden van afgoderij, wantrouwen en ver-li) Mtub. IV: 7. (2) Deat. VI: 14-17. (3) Kxod. XVIll ; 7.
200
■ metel betrouwen op God, wijl alle deze zouden in meerdere of mindere mate door den hoovaardige worden bedreven, die zich als het ware in de plaats van God zeiven stelt, en wèl of uit wantrouwen, wijl hij veronderstelt dat God hem niet op dien eeretrap heeft gesteld, die hem toekomt; of wel uit vermetel vertrouwen, daar hij van God durft te eischen dat Hij hem onverdiende en buitengewone zaken vergunne, en hem daardoor ten dienste zij De hoogmoed is eigenlijk de zonde van Lucifer, die zich boven God verheven heeft, en er nog niet van afziet in de plaats van God te treden: en alle hoogmoedigen deelen meer of min in zijne zonden. Om deze redenen stelt Christus hem dit antwoord tegen.
Met dit antwoord strijdt de goddelijke Verlosser weder niet als God maar als mensch, zooals de H. Hilarius aanmerkt: »Hij moet als mensch en niet als God den duivel overwinnen: want de duivel zoude het niet gewaagd hebben Hem te bekoren, indien hij in zyn vleesch, en door de zwakheid welke de honger had veroorzaakt, niet gevonden had wat des menschen is.quot; (1) Met deze woorden wijst Christus op God, op Gods oneindige majesteit, macht en heerlijkheid, en tegelijkertijd op de algeheele bekrompenheid en afhankelijkheid van het schepsel, om bij deze gedachte den hoogmoed te doen verdwijnen, gelijk het was bij de vuurstralen der zon wegsmelt; zooals de Aartsengel Michaël eenmaal in den hemel den draak versloeg met de woorden: Wie is als God ? Een blik vol van (I) Sap. Matth. .
201
geloof op de ontzettende Majesteit van God, de oprechte erkenning van zijne eigene nietigheid, zoowel in het rijk der genade als in het rijk der natuur, het beschamende bewustzijn van zijne eigene boosheid in het rijk der zonde, en de innigste overtuiging van zijn volstrekt onvermogen om door eigene kracht zich uit dien driedubbelen afgrond op te heffen, deze zijn de onfeilbare heilmiddelen van iedere soort van hoogvaardigheid: want het is de waarheid die de logen der hoovaardigheid vernietigt: de waarheid echter is ootmoed, en de ootmoed is tegenovergesteld aan de hoovaardigheid. Zooals Christus eerst de matigheid tegenover de zinnelijkheid had gesteld, zoo stelt Hij nu tegenover de hoovaardigheid en vermetelheid, den ootmoed, die geheel en al de tegenstelling van de hoovaardigheid is, even als Christus zelf de oneindige tegenstelling des duivels is, zooals blijkt uit de beschrijving welke de H. Joannes Chrysostomus in deze merkwaardige woorden van den ootmoed geeft: » de ootmoed heeft een hoofd en ledematen: het hoofd is Christus, het aangezicht is beschroomdheid en schaamte, de oogen zijn de eerbaarheid zelve, de- mond is wijsheid en verstand, het hart is groote kennis van de H. Schriften en de bewaring van de zuivere geloofsleer, de handen en voeten zijn de goede werken , de ziel is het geloof en de godsvrucht, de borst is de sterkte, maar de geest is de liefde.quot; (1) Dit alles leert ons het woord en de handelwijze van den Zaligmaker in deze bekoring. In den duivel (1gt; Sup. Mattb. op. imp. hom. 48.
202
«chter vinden wij juist het tegendeel: en van deze bekoring, en van de hoovaardigheid in het algemeen, moeten wij zeggen: zij heeft eenen kop en ledematen: haar kop is de duivel, haar aangezicht is vrijpostigheid en onbeschaamdheid hare oogen zijn de vermetelheid zelve, haar mond is onwaarheid en onverstand, haar hart is vervalsching van de H. Schrift en verloochening van de geloofsleer, hare handen en voeten zijn werken van ongerechtigheid, hare ziel is vijandigheid tegen het geloof en de godsvrucht, hare borst is laagheid, maar haar geest is haat tegen God en tegen de menschen. Zulk een wezen moet God, de Drieheilige en waarachtige God haten en verafschuwen: en daarom be-teekent het antwoord van Christus: »Ontsteek door zoo logenachlige taal den toorn des Al-machtigen niet! Daarmede was de geheele storm des bekoorders, als weleer de storm van wind en golven op de zee, tot bedaren gebracht, en de aanval van Lucifer overwonnen.
üit deze bekoring leeren wij nog bovendien, dat de duivel wel tot zonde kan aansporen, maar niet noodzaken, en om deze reden bemerkt de H. Hieronymus: » h^t woord des duivels, die wenscht dat allen in den afgrond worden nodergestort, luidt: stort u naar beneden: hij kan aansporen, maar naar beneden storten kan hij niet.quot; (1) En de H. Bernardus zegt: »de vijand kan den storm der bekoring opwekken, maar als gij wilt, hangt het van u af de toestemming te geven of die te weigeren.quot; (2) (1) Lib 1 ia. Matth. IV. (2) Serm. 5 quadr.
293
Wij zien ook dat Christus terstond en zonder dralen de bekoring afsloeg: want hoe langer men talmt om wederstand te bieden, of hoe nalatiger men in den aanvang wederstaat, 4es te dieper laat men de bekoring ingrijpen, des te geweldiger en heviger wordt zij, terwijl ons weerstandsvermogen in gelijke mate afneemt. Dit leert ons de H. Gregorins: »als men niet terstond wederstand biedt aan de bekoring, wanneer y.ij in het hart komt, wordt zij door dit talmen versterkt, en verkrijgt zij voedsel: en heeft zij uiterlijk reeds haar werk begonnen, dan kan zij moeielijk meer overwonnen worden, wijl zy innerlijk reeds den geest, die de heer der ledematen is, gevangen houdt.quot; (1) Derhalve dacht of sprak Christus noch in de eerste noch in de tweede bekoring, over de oorzaken en gevolgen, over de mogelijkheid of onmogelijkheid of over de omstandigheden van hetgeen Hem werd voorgesteld : maar aanstonds greep Hij de bekoring in het hart aan, en vertrapte niet den staart of het lijf der slang, maar haren kop, en wel met het woord Gods.
Eindelijk vinden wij bij deze bekoring de hoogst gewichtige en voorname onderrichting, dat men namelijk ten tijde der bekoring, de rust en de tegenwoordigheid van geest bewaren, en alle opgewektheid en verwarring vermijden moet, zooals wij het zien in onzen goddelijken Verlosser, die noch in toorn en gramschap losbarstte , noch op de vlucht ging, noch ontsteltenis liet blijken, maar met goddelijke verhevenheid (l) Mor. lib. 21 c. 7.
204
en liemelsche kalmte, den verdelgenden bliksem van het goddelijk woord tegen den bekoorder slingerde, zoodat deze met dezelfde bekoring niet ten tweeden male wederkeerde. jgt;De beste wijze van strijden tegen den duivel,quot; zegt de Kardinaal Hugo, »is dat men niet met hem twiste en in verwarring gerake: want als de mensch niet toestemt en niet verward wordt, wijkt de duivel terstond terug.quot; (1)
Kan een vader meer doen voor zijn kind dan het in alles voorgaan, allen arbeid zelf eerst verrichten, alle moeielijkheden des levens zelf eerst ondervinden, om zoo het kind in het leven in te leiden, hem het leven te vergemakkelijken, het te beveiligen en tegen alle ongevallen te beschermen ? Maar wat is geheel de liefde eens vaders tegenover de liefde van het goddelijk Hart van Jesus'? Ts niet alle vaderliefde en alle kinderliefde uit dit Hart geput? Is zij meer dan een flauw vonkje van die onmetelijke vuurzee? O oneindig liefdevol Hart! schenk ons liefde! en door den strijd der bekoringen heen zullen wij L volgen ter gewisse zegepraal, opdat Gij in ons verheerlijkt wordet!
(I) S«ip. Isai c 36.
205
io. GiiHoving tot fveG^-tvcA-t.
-' ok in deze tweede bekoriug liad Lucifev zijn doel, namelijk te vernemen of Chris-tus de Zoon van God was, niet bereikt: nu bekoorde hij Hem ten derden male: maar ook in deze bekoring werd bij tot ons groot voordeel door de Liefde van het goddelijk Hart overwonnen. » De duivel was verwonderdzegt de H. Paus Leo, »over het vasten van Christus gedurende veertig dagen en veertig nachten, en wilde op eene sluwe wijze uitvorschen of Hij deze matigheid als eene gave, of wel uit zich zeiven had, of Christus namelijk de natuur des menschen waarvan Hij het lichaam ronddroeg, bezat. Ten eerste beproefde hij dus door list te achterhalen of Christus de Schepper aller dingen was, die de natuur der lichamelijke zaken naar zijnen wil kan veranderen: ten tweede, of onder de gedaante van het menschelijk lichaam ook de godheid verborgen was, aan welke het gemakkelijk zoude wezen zich eenen weg door de lucht te banen, en hot lichaam door de ledige ruimte te laten zweven. Dewijl de Heer echter hem liever de gerechtigheid van eenen waren mensch dan de macht der godheid wilde openbaren , bedacht hij een derde list, om Hem, die geen teeken van goddelijke macht aan zich liet bespeuren, door heerschzucht te bekoren, en
200
door de belofte van de rijkdommen dezer wereld, over te halen hem te aanbidden. Maar de sluwheid des duivels werd door de Wijsheid God» tot dwaasheid gemaakt.quot; (I)
Het H. E-vangelie verhaalt de derde bekoring op de volgende wijze: »de duivel nam Hem wederom op naar eenen zeer hoogen berg en toonde Hem al de koninkrijken der wereld en derzei ver heerlijkheid, en zeide tot Hem: dit alles wil ik U geven, indien Gij nedervalt en mij aanbidt.quot; (2) Volgens den H. Evangelist Lucas voegde de duivel er nog bij: swant mij zijn zij overgeleverd, en ik geef ze wien ik wil.quot; (3) De overlevering zegt, dat de berg waarop Christus door den duivel gevoerd werd, op twee mijlen afstands van den berg Quarantana gelegen was, en noemt dien, naar aanleiding van hetgeen daar plaats had, den duivelsberg.quot; (4) Van af dezen berg wees de duivel, zooals de H. Thomas bemerkt, op alle koninkrijken der wereld : hij beschreef den Verlosser al hunne heerlijkheid, en beloofde ze Hem te geven, als Hij hem voor zijnen Heer en God wilde erkennen, en hem als dusdanig door de aanbidding wilde vereeren. Lucifer toonde zich hier eindelijk zooals hij was, en zooals de goddelijke Verlosser hem eenmaal aanwees, als den vorst der wereld, (5) als den menschenmoorder van den beginne, (6) die door zijne bekoringen tot zonden, de menschen in zijne macht heeft gekregen, (7) en daarom de goederen
(1) tv im. 4 quadr. (2) H'atlb. 1V ; ^, 9. (3) Lnc. IV : 6. (4) Amii descr. (rr. Sanct. P 18. (5) JcaD. XII: 31. (6) 'tan, VIII : 44, l7) I.uc, XJ; IE—23,
207
der menschen welke hij beheerscht als de zijnen beschouwt, en er mede handelt zooals hij hier bekent. Deze waarheid misvormde hij echter door het al te scherpe licht waarin hij zich hulde; want hij wilde hier niet verschijnen als-de booze vorst der booze wereld, maar, zooals de H. Hilarius bemerkt, als Zoon van God, als God zelf, en met dit doel sprak hij als ware hij de heer der wereld, en als waren hem door God den Vader alle de goederen dezer wereld gegeven om ze naar willekeur te verdeden: en als Zoon van God, als God zelf, vorderde hij van Christus goddelijke eer en aanbidding. Door de bescheidenheid en het stilzwijgen dat Christus bewaard had, toen Hij op de tinne des tempels en naderhand op den berg gevoerd was, was de duivel roekeloozer, hoogmoediger en vermeteler geworden, en in de meening dat Christus niet de Zoon van God, maar alleen mensch was, vorderde hij van Hem gelijk van andere menschen, de goddelijke eer, naar welke hij eenmaal in den hemel getracht had. Want het verlangen om God te willen zijn, is hem als aangeboren en ingeplant, en dit verblindt hem: om deze reden vond hij ook de afgoden uit, om in de afgoden zich zeiven als God te doen aanbidden. Hij gaf zich derhalve als den Zoon van God uit, en verlangde als dusdanig door Christus aangebeden te worden, opdat Christus, door de heerschzucht verleid, hem zoude aanbidden en daardoor de zonde van afgoderij bedrijven. (1) Hij beoogde daar-(i) Com, a Lap. in Matth, IV ; 9,
208
door te vernemen of Christus de Zoon van God was, hopende, indien hij zich zeiven voor den Zoon van God uitgaf, dat Christus niet verontwaardiging zijne aanmatiging zoude vernemen, als Hij wezenlijk Gods Zoon was: en tegelijkertijd was het zgn oogmerk Christus te verleiden tot hebzucht, tot eerzucht en afgoderij, in geval Hij alleen mensch was. In de twee eerste bekoringen wilde de duivel onmiddellijk vernemen of Christus de Zoon van God was, en hij zeide : »indien gij de Zoon God.s zijt,quot; en middellijk slechts Hem tot gulzigheid en eerzucht verleiden: in deze derde bekoring wil hij Christus onmiddellijk tot hebzucht, eerzucht en afgoderij vervoeren, en middellijk slechts, en als het ware stilzwijgend vernemen of Hij de ware Zoon Gods was. Daarom zegt de H. Chrysostomus: » nadat de strikken der gulzigheid en der ijdele eerzucht verscheurd waren, spande hij de strikken der hebzucht.quot; (1)
De duivel beloofde aan den goddelijken Verlosser voor de zonde van afgoderij, de heerschappij over alle koninkrijken der wereld en het bezit van alle hunne heerlijkheid. Zoo hoog schat de duivel eene doodzonde: de mensch echter laat zich tot een veel minderen prijs tot eens doodzonde verleiden, en begaat ze, om door het onrechtvaardig verkrijgen van eene eereplaats, door het onrechtvaardig bezit van eenige weinige geldstukken, door bedrog in handel en nering, door woekerachtige rente enz. zijne hebzucht en zijne eerzucht te bevredigen; ja (1) Corn, a l.ap, loc. ei'.
209
menigmaal ontziet hij zich niet, uit gierigheid eeae soort van afgoderij te bedrijven, door zijne zinnen en zijn verstand, al zijn doen en laten, zijn lichaam en zijn leven, zijne ziel en zaligheid zelfs, op te offeren aan de ■oederen der aarde: derhalve noemt de H. Apostel Paulus den gierigaard »eenen afgodendienaar,quot; (1) omdat hij aan de goederen der aarde ten offer brengt hetgeen hij Gode alleen verschuldigd is, en deze goederen in de plaats van God stelt.
Ook in deze bekoring had de duivel wederom op eeue onbeschaamde en onzinnige wijze onwaarheid gesproken, zooals het den vader der logen past: het was eene onwaarheid, dat alle koninkrijken der wereld hem waren overgegeven; onwaarheid was het dat hij ze kon uitdeelen aan wie hij wilde: onwaarheid was het dat hij dat alles zoude geven aan den Verlosser, als Hij hem wilde aanbidden: ieder woord dat hij sprak, was eene onwaarheid. Maar ook op eene onzinnige wijze had hij onwaarheid gesproken: want tot uu toe had hij zich voor een gewoon menschenverstaud, niet als den heer der wereld of als Gods Zoon doen kennen, om op zulke geloofwaardigheid als hij nu vorderde, aanspraak te kunnen maken. Ware nu verder Jesus slechts een gewoon mensch geweest, dan moest Hij weten dat er geschreven staat: »den Heere behoort de aarde en geheel hare volheid, de geheele aardbodem en allen die er op wonen;quot; (2) en: » de Allerhoogste heerscht in het rijk der menschen, en geelt het aan wien Hij wil;quot; (3) en nog op
1) fci-h.s \ : 5. (2) H». XXXI :l. (3) Dan. I\ : 14.
tl
210
(sene andere plaats: »zyn rijk is een eeuwig-rijk, alle koningen zullen Hem dienen en aan Hem gehoorzamen(1) nergens ook heeft God beloofd ern aardsch rijk aan den mensch ter belooning te zullen geven, voor de eer der aanbidding Hem gebracht. Eindelijk had Lucifer zich door zijue vorige handelwijze doen kennen als een leugenachtig, onverstandig en onbe-nshaamd wezen, als een vervalscher derli. Schrift,, cu zich in de laatste bekoring een bovenmatig trotsche en opgeblazen geest getoond, wat voorzeker niet geschikt was om een godvreezend man tot zijne aanbidding over te halen. Hier dus ook had hij noch doorzicht noch verstand aan den dag gelegd, maar alleen list met dwaasheid vereenigd getoond, zooals het hem als eenen
O o '
verworpeling eigen is. Hij kan nu eenmaal het merkteeken van eenen boosaardigen en tevens machteloozen bekoorder niet meer verloochenen.
In elke bekoring tot hebzucht en tot heersch-zncht is leugen en dwaasheid te vinden : leugentaal wordt er in gevonden, omdat alle goederen (iezer aarde gesene ware goederen voor den mensch kunnen zijn, maar ten hoogste middelen ont ware goederen te verkrijgen, en omdat de mensch die zich de goederen der aarde als doel voorstelt, in plaats van ze slechts als middelen te gebruiken, y.ich zelven beliegt, en teu opzichte van de ware goederen bedrogen wordt: er wordt dwaasheid in gevonden, dewijl de mensch door het ongeregelde streven naar uitwendige zaken, of door-fa et verkeerd gebruik er van, de ware en hoogste
(1) Dan. VII; 27.
211
goederen verliest, en in plaats van welzijn en geluk, ongeluk en rampspoed vindt.
Op deze bekoring antwoordde Christus; »Ga henen, Satan! want er staat geschreven: gij zult den Heer uwen God aanbidden en Hem alleen dienen.quot; (1) Üe duivel wilde den Hemelsehen Vader de eer ontrooven die Hem toekomt, door te vorderen dat Christus hem als God zoude, aanbidden, en dit ontvlamde den ijver van den waren Zoon Gods voor de eer van zijnen Vader. Zoolang Batan niet onmiddellijk de eer van God aanviel, antwoordde Christus met zachtmoedigheid en gelatenheid: maar nu de trotsche geest zelf in de plaats van God wil treden, ontbrandde de heilige en rechtvaardige toorn des Heeren, en Hij sloeg hem, die zich tot op den troon van den Allerhoogste wilde verheffen, met zijn verachtend en vernielend woord gt;ga van Mij,quot; naar den afgrond terug, waaruit hij was opgedoken, fn plaats van hem te erkennen als God, voor wien hij zich uitgaf, en naar wiens eer hij trachtte, verpletterde Hij hem door den naam die zijn eigenlijk wezen brandmerkt, en noemde hem openlijk Satan. Daar lag nu de helsche slang ontmaskerd en veracht! Te gelijkertijd haalde Jesus nogmaals eene plaats der H. Schrift aan, om wederom als mensch hem te verslaan, en toonde hem daardoor, wie ook zijn Heer is, en wien alleen eer en aanbidding toekomt. Met betrekking tot de Hem aangeboden koninkrijken dezer wereld, gewaardigde Hij zich zelfs niet een antwoord te geven. Diepere verachting en
(1) Matlh IV : 10.
212
versmading kon den trotsehen Beëlzebub, die
voor den vorst der wereld eu voor God wilde
gehouden worden, niet treffen: en daar dit on-
•• i • i •• verdragelijk was voor zya hoogmoed, ging hg
op de vlucht, en waagde in het vervolg geen persoonliiken of openlijken strijd tegen Christus meer. Hij moest vluchten, zonder in het minst bereikt te hebben wat hij beoogde: want uu wist hij nog even weinig van de godheid van Christus als vóór de drie bekoringen, en niet tot de geringste onvolmaaktheid had hij den Godmetisch kunnen verleiden. »Ziet,quot; zegt de H. Bisschop Maximus, de duivel, de bekoorder, bewerkte niets met zijnen derden aanval; vol onzekerheid is hij gekomen, in grootere onzekerheid Jceert hij terug: hij deed een aanval om tot de zekerheid te komen, hij wordt afgewezen en gaat op de vlucht.quot; (1) En de H Bonaventura geeft de reden hiervan aan, zeggende: »de Heer wilde niet dat de kennis van zijnen Naam door de duivelen zoude verspreid worden, èn omdat zij deze eer niet waardig wareii, èn omdat zij gehaat en tevens vol van bedrog waren.quot; (2) Als volkomen overwinnaar trad Christus uit den strijd tegen deze bekoringen.
Uit de woorden en de handelwijze van den Verlosser bij deze laatste bekoring leeren wij, dat wij de aaalokselen tot hebzucht geheel eenvoudig met verachting moeten beantwoorden, dewijl alle voorwerpen der hebzucht veel geringer en nietiger dan de mensch zelf zijn, en bijgevolg niet verdienen dat de mensch door (1) Hum. I quadr. (2) lu I.uc. IV.
213
eene ongeregelde begeerlijkheid zich tot hen verlage, en zich tot slaaf make van zaken over welke hij door God zeiven tot heer en heerscher is gesteld, die bij de schepping sprak: »laat ons den mensch maken naar ons beeld en gelijkenis : dat hij heersche over de visschen der zee, over de vogelen des hemels, over de diereu, over de geheele aarde, en over alles wat kruipt en zich beweegt op de aarde.quot; (1) De geest moet niet aan het stof, de onsterfelijke niet aan het vergankelijke, de hemelburger niet aan het aardsche, de voor God bestemde niet aan het schepsel dienstbaar en onderdanig zijn; het kind van God mag geen slaaf der zonde, geen dienstknecht des Satans wezen. Verlangt echter de hebzucht of de gierigheid bovendien van ons, dat wij nietswaardige, aardsche goederen in plaats van God stellen, en er aan ten offer brengen hetgeen wij Gode alleen verschuldigd zijn, dan moeten wij met een heiligen at keer dergelijke onbeschaamdheid van ons afwijzen, en in ijver ontstoken voor de eer van onzen Hemelschen Vader, aan de schepselen die plaats aanwijzen, die hun door den Schepper is toegedacht, de woorden van den H. Cyprianus indachtig : »hij die buiten God iets bewonderen kan, verliest den hoogeren adel dien hij bezit.quot; (_) Indien wij nog een terugblik werpen op de drie bekoringen van onzen Goddelijken Verlosser, dan vinden wij er deze volgorde in : de eerste bekoring, door welke Christus werd aangespoord om van steenen brood te maken, was eene be-(1) Gtn. 1 ; 26. (2) Tract, de Speet.
214
koring tot zinnelijkheid: de tweede door welke Hg werd aangespoord om zich van de tinne des tempels naar beneden te storten, was eene bekoring tot hoogmoed: de derde, door welke Hij werd aangespoord tot het aanbidden des duivels, om daardoor in het bezit van alle koninkrijken dezer wereld te komen, was eene bekoring tot hebzucht en tot afgoderij. Christus overwon de bekoring tot zinnelijkheid, door zijnen geest tot hoogere goederen te verheffen, en een blik vol vertrouwen te slaan op Gods vaderlijke Voorzienigheid: Hij overwon de bekoring tot hoogmoed, door op de vreeze Gods heen te wgzen: Hij overwon de bekoring tot hebzucht, door grootmoedig alle goederen der aarde te verachten. Aldus had Christus alle soorten van bekoringen overwonnen, zooals de H. Schrift, zelve getuigt: »en alle bekoring voleindigd hebbende week de duivel van Hem.quot; (1) Hierdoor hebben wij dus in Christus een voorbeeld, hoe wij ons in iedere bekoring moeten gedragen, om zeker de overwinning te behalen.
(I) Uc. IV; 13.
215
li. 0e befocmivKj dc-t zgt;clt;^cvicze-nde-'fiepe.
fn ziet, de Engelen naderden en dienden Hem,quot; (1) zegt ten laatste het H. Evangelie. Onze Goddelijke Zaligmaker wilde» na als mensch in eenen driedubbelen strijd den duivel verslagen en zegevierend overwonnen te hebben, dat de Engelen des Hemels zijne heilige menschheid zouden dienen, Hem al het noodige verschaffen, en Hem als Godmensch zouden aanbidden: en opzettelijk liet Hij ook deze omstandigheid in het H. Evangelie opteekenen, opdat wij daaruit zouden leeren, dat zij, die in de bekoring standvastig blijven strijden, totdat zij de volkomene overwinning hebben behaald, deel zullen hebben aan de vertroostingen des Hemels, zooals de H. Petrus Damianus zegt: »De overwinnaar des duivels wordt een medestander der Engelen, de banneling der wereld wordt een erfgenaam van het paradijs, de verloochenaar van zich zeiven wordt een navolger van Christus,quot; (2) totdat eindelijk, na eene zegevierende voleindiging van allen strijd op narde, de eeuwige zegekroon het deel der uit-n ziet, de Engelen naderden en dienden Hem,quot; (1) zegt ten laatste het H. Evangelie. Onze Goddelijke Zaligmaker wilde» na als mensch in eenen driedubbelen strijd den duivel verslagen en zegevierend overwonnen te hebben, dat de Engelen des Hemels zijne heilige menschheid zouden dienen, Hem al het noodige verschaffen, en Hem als Godmensch zouden aanbidden: en opzettelijk liet Hij ook deze omstandigheid in het H. Evangelie opteekenen, opdat wij daaruit zouden leeren, dat zij, die in de bekoring standvastig blijven strijden, totdat zij de volkomene overwinning hebben behaald, deel zullen hebben aan de vertroostingen des Hemels, zooals de H. Petrus Damianus zegt: »De overwinnaar des duivels wordt een medestander der Engelen, de banneling der wereld wordt een erfgenaam van het paradijs, de verloochenaar van zich zeiven wordt een navolger van Christus,quot; (2) totdat eindelijk, na eene zegevierende voleindiging van allen strijd op narde, de eeuwige zegekroon het deel der uit-
' O O ^
verkorenen zal worden in den hemel. Deze laatste belooning is de grond en het einddoel van alle bekoringen der menschen, en daarom
(1) Msilh IV : 11. (2) Optwc. XI c. 16.
216
schrijft de H. Ambrosius: gt;Hij die de kroon wil geven, laat de bekoringen toe, en als gij bekoord wordt, denk dan dat u eene kroon wordt voorbereid. Neem den strijd der martelaren weg, en gij hebt ook de kroon weggenomen: neem het lijden weg, en gij hebt ook de zaligheid weggenomen.quot; (1)
O Liefde van het Goddelijk Hart! Gij hebt gezien dat de gevallen mensch zonder strijd en lijden niet meer uit de diepte zijner ellende kan worden opgeheven, in zijne bedorvene natuur niet meer zonder vele en hevige bekoringen den weg der deugd kan bewandelen, en zonder eene zegevierende volharding ten einde toe, het einddoel der eeuwige zaligheid niet meer kan bereiken. Om ons den strijd des levens te verlichten, hebt Gijzelf eerst den vijand willen overwinnen, en om ons ten strijde aan te moedigen, hebt Gijzelf de bekoringen willen doorstaan: om ons ter overwinning te sterken, hebt Gijzelf door uw voorbeeld ons de wijze van strijden willen, leereti, en alle genaden voor ons willen verdienen, die ons daartoe noodig zijn. Hoe hecht zijn de banden waarmede Gij ons hart aan het uwe verbindt! Hoe noodzakelijk en onontbeerlijk zijt Gij voor ons geworden! Hoe veilig, hoe gerust en zalig zijn wij in uwe vereeniging en navolging! o Mochten toch alle menschen dit erkennen, bijzonder de ongelukkige slaven der zonde, en de slaven van den vader der zonde, die in alle bekoringen steeds overwonnen worden, en die, ofschoon zij menigmaal den wil hebben zich op (1) Lib IV ID Kile. IV; 13.
217
te heffen, toch telkens weder vallen, omdat zy ü niet bezitten, U niet kennen, o Verbind ons allen aan U, kluister ons onafscheidelijk aan uwe navolging vast, opdat ook wij tot de overwinning en tot de kroon der zaligheid geraken, de vermaning van den H. Apostel Paulus volgende: »hebbende eenen grooten Hoogepriester, die in de hemelen is doorgegaan. Jesus den Zoon Gods, laat ons vasthouden de belijdenis, want wij hebben niet eenen Hoogepriester, niet kunnende medelijdena zijn met onze zwakheden, maar beproefd geworden in alles naar gelijkheid zonder zonde. Laat ons dan toetreden met vrijmoedigheid tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden tot tijdige hulp!quot;{l)
(I) Hebr, IV ; 14, 15, 16
-V.
i. *5)e pre9i fl i i i-g dcz oddct'ij ke tecx.
Apostel der liefde zegt: gt;mijne kia-?amp;amp;} hertjes, Iaat oas niet beminnen met „Vr^lü- woorden en met de tong, maar door werken en in waarheid.quot; (1) Uit deze woorden trekt de H. Ignatius iu zijne geestelijke oefeningen het besluit dat het wezen der ware liefde ook werken vordert: en hij wijst ons op de werken der goddelijke liefde, om ons uit wederliefde tot werken van liefde aan te sporen. Ik moet betrachten, zegt hij, hoe God werkt, en om mijnentwille werkzaam is in alle schepselen op de geheele aarde: hoe Hij werkt in de ruimte der hemelen, in de elementen, in de planten enz., door aan eenige het bestaan, aan andere nog het leven, aan weer andere nog het gevoel mede te deelen. (2) (I) IJoan IH:I8. (2) Lib. exerc, «pir. de amore Dei
219
Deze aanwijzing volgende, zullen wij nu beschouwen , hoe de Liefde van het goddelijk Hart. ziek gedurende de omwandeling van den God-mensch op aarde, voor ons menschenkindereu werkzaam heeft getoond. De werken van den goddelyken Verlosser gedurende de drie jaren van zijn openbaar leven, bieden ons onder dit opzicht eene rijke, ja zelfs onuitputtelijke stof aan.
Vooreerst dient echter te worden opgemerkt, dat geheel het stille leven te Nazareth, de doop ia de Jordaan, de eenzaamheid en het veertig-daagsche vasten en bidden in de woestijn, met de driedubbele bekoring, als de naaste voorbereiding tot de openbare werken van Christus behooren aangezien te worden. De Liefde van het Goddelijk Hart wilde ons daardoor een voorbeeld geven, hoe ook wij, overeenkomstig do verscheidenheid van stand en beroep, ons tot dis openbare werkzaamheden moeten voorbereiden. en hoe hij die zich aan de Apostolische werkzaamheden wijdt. Hem van nabij moet navolgen, opdat van eiken Apostel en van eiken leeraai-kunne gezegd worden wat van Hem geschreven staat: »wat Jesus begonnen heeft te deen en te leeren(1) zij moeten namelijk eerst doen en vervolgens leeren. Wanneer wij, zoqals Jesus in het stille en eenzame leven gehoorzaamd, do wet onderhouden, ootmoed en zelfverloochening geleerd hebben: wanneer wy, evenals Hij, uitgerust zijn met gebed en boetvaardigheid, en een zegevierenden strijd tegen de bekoringen hebben geleverd, dan eerst zullen wij in staat
(I) Act. I i.
220
zijn de moeielijklieden en bezwaren, het lydcn en de kwellingen, de ontberingen en offers van het openbare leven, niet de gevaren en lasten er aan verbonden, tot grootere eer van God, tot ons heil en tot de zaligheid der zielen op ons te nemen.
Christus had zich tot taak van zijn openbaar leven gesteld eene Kerk te stichten op aarde, en aan die Kerk alle genaden van zijn Verlossingswerk voor alle menschen en alle tijden in bewaring te geven, opdat alle menschen zouden kunnen zalig worden : en dit werk moest binnen den tijd van drie jaren voltrokken worden.
Met dit doel wilde. Christus zijne werkzaamheden tot het land der Joden beperken : daar wilde Hij zijne Kerk stichten , die eerst verborgen zoude wezen als het mosterdzaadje in den schoot der aarde, maar spoedig tot eenen grooten boom zoude opschieten, met hare takken de geheele aarde bedekken en met hare vruchten alle geslachten zoude zalig maken.
Toen Jesus over de Jordaan uit de woestijn was teruggekeerd, doorwandelde Hij het geheele land in alle richtingen, en verkondigde aan alle menschen zijne goddelijke leer; nu eens duidelijk en klaar, dan wederom in gelijkenissen en parabels; in den tempel te Jerusalem en in de verschillende synagogen des lands, aan den oever der zeeën, op de bergen, op de openbare plaatsen, in de huizen, bij gelegenheid van gastmalen, op de wegen, aan de bronnen , op de velden, zonder oponthoud, bij iedere gelegenheid, zonder acht te geven op hitte of koude, op honger of dorst,
221
op vermoeienis of afmattiug, zooals het H. Evangelie met betrekking tot zijne reis naar Samarië aanmerkt: »Jesus nu, vermoeid van de reize, zat alzoo neder nevens de broa;quot;(l) en zooals van Hem gezegd wordt na zijnen plechtigen intocht in Jerusalem: »en des morgens vroeg als Hij wederkeerde had Hg honger.quot; (2)
Christus de Heer leerde niet, zooals andere menschen, aangeleerde zaken, maar Hij leerde als de Eeuwige waarheid en Oneindige Wijsheid die zich zeiven en het zijne, en niet iets vreemds aan de menschen openbaarde, die geene verslandhouding zocht, maar een onvoorwaardelijk geloof aan zich en aan zijne leer vorderde: die alle gronden der leer welke Hij verkondigde, niet uit menschelijke en natuurlijke bewijzen, niet uit een van elders aangevoerd gezag, maar alleen uit zich zei ven putte ; die met goddelijk gezag optrad: »doch Ik zeg u :quot; (3) die met goddelijke onfeilbaarheid sprak: »Ik ben de waarheid :quot; (4) die met de volheid der goddelijke maclit de bedreiging er bij voegde : » wie niet zal gelooven zal verdoemd worden,quot; (5) en met goddelijke wonderkracht zijn woord door goddelijke ditlen bevestigde; en de gelieele wereld uitdaagde: indien Ik de werken mijns Vaders niet doe, gelooft Mij niet: maar indien Ik ze doe, al wilt gij Mij niet gelooven, gelooft aan de werken, opdat gij moogt weten en gelooven dat de Vader in Mij is en ik in den Vader.quot; (6) Alleen de Godmensch kon aldus leeren.
(h J..»ii IV; fl. (2) Vlatib. XXI: 18. (3) Maquot;h V: 28. (4) .loan. XIV: 6. (5) Marc. XVI: 16. (6) Join. X; 37, 38.
222
Deze goddelijke daden van Jesus-Christus, welke Hy tot beTestiging zijner godheid en zijner goddelijke leer yerrichtte, w;m;n wezenlijke wonderen. Waat een wonder is een buitengewoon werk dat onder het bereik der zintuigen valt, en dat, of ten opzichte van het wezen der zaak, of ten opzichte van den aard en de wijze elke geschapene macht te boven gaat. Do werken van Christus nu hebben deze eigenschappen: want de verandering van water in wijn, de oogen-blikkelijke genezing der meest verscheidene en hevigste ziekten, de rijke vischvangst op zijn bevel alleen gedaan, de uitdrijving der booze geesten, de opwekking der dooden, de genezing der blindgeborenen en stommen, door zijn woord alleen bewerkt; dit zijn gebeurtenissen welke tegen den gewonen loop der natuur zijn en alle geschapene krachten te boven gaan , daar er geen natuurlijke en noodzakelijke samenhang en verhouding bestaat tusschen een geschapen woord als oorzaak, en eene werking tegen de wetten der natuur verricht als uitwerksel. Christus bewees deze wonderkracht aan alle soorten van schepselen, aan de elementen, aan het plantenrijk , aan het dierenrijk, aan de lichamen en aan de zielen der menschen, aan de dooden, aan de Engelen des Hemels aan de booze geesten der hel; en toonde zich daardoor den Almachtigen Heer van alle schepselen. Christus verrichtte deze wonderen niet in den naam en door de kracht van een ander, maar in zijn eigen naam en door zijne eigene kracht, en maakte daarom aanspraak niet op de werken alleen als op zijn
223
eigendom, maar ook op de eer die er uit voort-rloeide. Hij bewees daardoor dat goddelijke kracht in Hem woonde, en dat goddelijke eer Hem toekwam. Christus verrichtte deze wonderen juist ten bewijze dat Hij de ware, de levende God was, zooals b. v. de genezing van den lamme en zijne eigene opstanding van den dood. Door zijne wonderen bewees Christus dat Hij de goddelijke Leeraar was, met het doel om de menschen tot geloof aan Hem en aan zijne goddelijke leer te bewegen, welk doel Hij inderdaad ook bereikte. Christus verrichtte eindelijk zijne wonderen in het openbaar, voor de oogen van de priesters en van het volk, van geleerden en ongel eerden, van Joden en heidenen, ten aan-sehouwe van de geheele wereld, zoodat zijne doodsvijanden ze noch konden loochenen, noch van hunne kracht berooven. Het gevolg hiervan was , dat allen die van goeden wille waren, :i in Christus en zijne leer geloofden, en dat allen die van slechten wil waren als tegenstanders van den Verlosser, van zijne leer en leerlingen optraden.
In zijne leer bevestigde Christus de geopenbaarde goddelijke geloofsleer van het Oude Verbond, Hij vervolmaakte, Hij voltooide ze door de openbaring van de diepste geheimenissen Gods. Dit had de gevallen mensch bovenal noodig; want door de zoude was het verstand van den mensch verduisterd, en over de aarde lagen zoo verschrikkelijke duisternissen van dwaling verspreid, dat geheel de heidensche wereld in den dienst der afgoden verzuchtte.
224
dat onder het Joodsche volk, zelfs onder de leeraren van Israël de verderfelijkste oneenig-heden en dwalingen heerschten, zoodat Christus hun het verwijt moest doen: »wee u, gij blinde leidsmannen! Gij dwazen en blinden! Gij blinden !quot;(1) »Zij zijn blind eu leidsmannen van blinden. En als een blinde den blinden tot geleide verstrekt, zoo vallen zij beiden in de groeve.quot; (2)
De Liefde van het goddelijk Hart ontfermde zich over den verblinden mensch, en bracht hem het licht der goddelijke waarheid aan, dat de geestelijke wereld verlicht, verwarmt, levend en vruchtbaar maakt, zooals de middagzoa het voor de stoffelijke wereld doet; deze Liefde gloeide ook van een heilig vuur tegen de vijanden der waarheid, die zelfs de duisternissen liefhadden en het licht haatten: die ook anderen wilden beletten tot de kennis der waarheid te komen, en er op uit waren door allerlei middelen dei-boosheid, hen in de dwaling te doen voortleven.
(I) M»tth XXIII: 16. 17, 19. (2) Matth. XV : U.
225
2. ve-zfiondiywydcz lt;^odde-Cijfiamp; wet.
foor het verlies van de leer der goddelijke waarheid, had de mensch ook de reinheid en heiligheid der goddelijke wet verloren, die het richtsnoer van den wil eu van het zedelijk leven moet zijn; en niet alleen had hij de geschrevene wet verloren, maar hij had ook die wet, door de natuur zelve hem in het hart gelegd, verminkt, verdraaiden uitgewischt. DeH. Apostel Paulus zegt van de heidenen: «Dewijl zij God kennende. Hem niet als God hebben verheerlijkt en gedankt, maar zijn ijdel geworden in hunne gedachten, en hun onverstandig hart is verduisterd. Want zeggende wijzen te zijn, zijn zij dwazen geworden: en hebben de heerlijkheid van den onvergankelijken God verwisseld voor de gelijkenisse eens beelds van vergankelijken mensch, en van vliegende en viervoetige en kruipende gedierten. Daarom gaf God hen over in de begeerlijkheid hunner harten aan onreinheid, om hunne lichamen in zich zei ven te onteeren:-die de waarheid Gods verwisseld hebben voor de logen, en het schepsel geëerd en gediend, boven den Schepper, die te prijzen is in eeuwigheid! amen Daarom gaf God hen over aan driften van oneerbaarheid. Eu gelijk zij zich niet verwaardigden Uod in erkentenis te houden , gaf God hen over aan eeuen onwaardigen zin.
15
226
om te doen hetgeen niet betaamt, vervuld met alle ongerechtigheid, slechtheid, onkuischheid, gierigheid, ondeugendheid, vol nijd, moordr twist, bedrog, kwaadaardigheid: oorblazers, lasteraars, God tergenden, euvelmoedigen, hoo-vaardigen, opgeblazenen, kwaadstichters, den Ouderen ongehoorzaam, onverstandig, ontrouw, liefdeloos, onverzoenlijk, onmeededoogend: die het recht Gods kennende, niet hebben bevroed, dat die zulks doen, des doods waardig zijn: en niet alleen die het doen, maar ook die aan de daders welgevallen hebben.quot; (1) Dezelfde Apostel leert ons ook hoe het met de gerechtigheid onder de Joden gesteld was: want zich tot hen wendende zegt hij: »indien na gij den naam draagt van Jood, en op de wet steunt, en op God roemt, en gij zijnen wil kent, en beproeft wat meer oorbaar is, onderwezen zijnde uit de wet, u zelven betrouwt een leidsman te zijn van blinden, een licht voor hen die in de duisternis zijn, eeu onderrichter van onverstandiwen, een leermeester
O 7
van onmondigen, hebbende den vorm der wetenschap en der waarheid in de wet: gij dan die eeneu ander' leert, leert u zei ven niet: die predikt niet te stelen, steelt; die zegt geen overspel te iloeu, doet overspel; die van de afgoden een gruwel hebt, pleegt heiligschennis; die op de wet roemt, onteert God door de overtreding der wet! Want de Naam Gods wordt, gelijk geschreven staat, door u onder de heidenen gelasterd.'' (2) Christus zelf was verplicht het volk tegen de leeraren de wet te waarschuwen: »op den il) Kuiu. i. 21. et seqq. (2) Kom. II: 17—25.
227
stoel van Mozes zitten de schriftgeleerden en de Phariseën: daarom, onderhoudt en doet al hetgeen zij ii zeggen, maar doet niet naar hunne werken: want zij zeggen het en doen het niet. Want zij binden zware en ondragelijke lasten en leggen die op de schouderen der menschen, maar zij willen ze met huanen vinger niet aanraken quot; (1) Dan wendt de Goddelijke Verlosser zich tot de schriftgeleerden en Phariseën en noemt hen »schijnheiligen,quot; en tot acht maal toe spreekt Hij het verschrikkelijk gt;wee uquot; over hen uit. »Wee u! Schriftgeleerden en Phariseën, schijnheiligen, want gij eet de huizen der weduwen op, biddende lange gebeden: daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. Wee u, schriftgeleerden en Phariseën, schijnheiligen! want gij omreist zee en land om éénen bekeerling te maken, en als hij het geworden is, maakt gij hem tot een kind der hel, tweemaal meer dan gij zeiven. Wee u, schriftgeleerden en Phariseën, .schijnheiligen! want gij geeft tienden van munt-kruid en van anijs, en van komijn: maar gij verwaarloost het zwaardere der wet, de rechtvaardigheid, en de barmhartigheid, en het geloof. Het eerste moest gij doen en het ander niet nalaten. Gij blinde leidsmannen, uitziftende de mugge, en den kameel doorzwelgende! Wee u, schriftgeleerden en Phariseën, schijnheiligen ! want gij reinigt het buitenste des drinkbekers en des schotels, maar van binnen zijt gij vol roof en onreinheid! Wee u, schriftgeleerden en Phariseën, schijnheiligen! want gij zijt gelijk (1, N atth. XXIII; 2-5.
228
aan witgepleisterde graven, die van buiten den menschen wel fraai schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle verrotting. Alzoo schijnt ook gij wel den menschen van buiten rechtvaardig, maar van binnen zijt gij vol geveinsdheid en boosheid. Gij slangen, addergebroed, hoe zult gij het oordeel der hel ontvlieden!quot; (1) Van het Joodsche volk en zijne gerechtigheid zeide de Goddelijke Zaligmaker: » het hart dezes volks is verstokt geworden, en met de ooren hebben zij zwaarRjk gehoord, en hun tie oogen hebben zij toegesloten, opdat, zij niet wellicht met de oogen zien mochten, en met de ooren mochten hooren, en met het hart mochten verstaan, en alzoo bekeerd worden en Ik hen geneze.quot; (2) Dit volk door God uitverkoren, door God boven alle andere volkeren der aarde begunstigd, door God op zoo wonderbare wijze geleid, door Christus opgezocht en verpleegd, was zoo ontaard, dat het zelf door de wonderen van den Godmensch niet meer gered koude worden, zich tot den moord van den Zoon Gods liet vervieren, in het zelfmoordend geroep uitbarstte: »zijn bloed kome over ons en onze kinderen,quot; (3) en eindelijk door God als Gods volk werd verworpen.
Zoo was het ten opzichte van de naleving der wet gesteld met de heidensche wereld, zoo met het Joodsche volk, zoo met het geheele mensch-dom; en nu wilde de Liefde van het Goddelijk Hart door de nieuwe wet der genade, de Joden
(I) Matth. XX111: 13-3i (2) Matth, XIII ; 15 (3) Matth, XXVII: 25,
229
«n de heidenen tot een nieuw volk Gods maken, Met dit doel bevestigde en verkondigde de Goddelijke Verlosser op nieuw de reeds door God gegeven wet: » vermeent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te niet te doen: Ik ben niet gekomen om dezelve te niet te doen, maar om ze te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: totdat hemel en aarde zullen voorbijgaan, zal er geen letter of stipje van de wet vergaan, totdat alles zal geschied zijn.quot; (1) In tegenoverstelling van de leer en levenswijze der Phariseën, vorderde de Goddelijke Heiland niet alleen de ouderhouding der geboden in de uiterlijke werken, maar ook in de innerlijke gedachten en begeerten, en verklaarde: »indien uwe rechtvaardigheid niet overvloediger is dan die der schriftgeleerden en Phariseën , zult gij niet ingaan in het rijk der hemelen.quot; (2) Christus deed de onderhouding der geboden zelfs opklimmen tot de liefde jegens de vijanden: »hebt uwe vijanden lief, doet wel denge-qeu die u haten , en bidt voor hen die u vervolgen en lasteren, opdat gij kinderen zijt van uwen Vader die in den hemel is : die zijne zou doet opgaan over goeden en kwaden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.quot; (ó) Hij vordert de volmaaktste naleving van alle geboden, welke in de liefde tot God en den evenmeiisch liggen opgesloten: Hij vordert de volmaaktste liefde, en wil dat de kinderen Gods daardoor aan hunnen hemelschen Vader gelijkvormig zullen worden: »zijt volmaakt, gelijk ook uw hemelsche Vader
^l) Malth, V ; 17. 18. (2) Matth. V ; 20. (3) Matth. V : 41,45.
280
volmaakt is.quot; (1) Christus bepaalde zich niet tot de geboden, maar wees den mensch ook den weg ter volmaaktheid aan, door de beoefening der Evangelische raden; van vrijwillige armoede, door welke men zich losmaakt van het bezit en den eigendom van aardsche goederen: van kuisch-heid, door welke men zich het genot van het familieleven ontzegt, en ook het lichaam aan God toeheiligt: van gehoorzaamheid onder eeneu geestelijken overste, door welke men zijn verstand zijnen wil en zijne ziel, en tegelijk met haar, zich zeiven en al wat men heeft aan God toewijdt , om alleen voor God te leven, zooals Christus zelf gedaan heeft, en zooals Hij dien jongeling aanraadde, die Hem vroeg, wat hij behalve de onderhouding der geboden nog meer kou doen: » wilt gij volmaakt zijn, ga, verkoop wat gij hebt, en geef het den armen, en g'ij zult eenen schat in den hemel hebben. En kom volg Mij.quot; (2) Als eene noodzakelijke voorwaarde om het hemelrijk in te gaan, vorderde Christus het onderhouden der geboden ; »wilt gij tot het leven ingaan , onderhoud de geboden (3) het streven echter naar de volmaaktheid maakte Hij niet tot een gebod , maar Hij gaf er alleen den raad toe, en liet de vrije keus over aan de liefde en den ijver der menschen: daarom zegt Hij; gt; wilt gij volmaakt zijnen : » niet allen bevatten dit woord, maar dien het gegeven is. Wie het bevatten kan, bevatte het.quot; (4)
(I) Matth V : 48. (2) Mutth. XIX : 21, (3) Matlh. XIX : 17.
(4) Matlh XIX: 11, 12.
231
3- S)e uitdzamp;tiny MI 3et ^eiva9e-•middc-Ce-n.
h$-Ve goddelijke Heiland had zich tot taak tx^wi va'11 zyn driejarig openbaar leven gesteld de menschen in zijne goddelijke leer te onderrichten en hun zijne goddelijke wet te verkondigen. Die goddelijke leer moest het verstand voorlichten in de kennis der waarheid, en tegen alle dwalingen in de zaken der zaligheid behoeden: de goddelijke wet moest den wil in de gerechtigheid en heiligheid bevestigen, en tegen alle afdwalingen der zonde en der ondeugd bewaren. Daarmede echter was de arme mensch nog niet geholpen: zwak en bedorven als hij was, moest hij de noodige kracht en sterkte ontvangen, om aan die leer en aan die wet te gelooven, om ze te volgen, en zoowel zyn uiterlijk als innerlijk leven er naar te kunnen schikken en regelen. Om hierin te voorzien, besloot de Liefde van het goddelijk Hart den mensch alle bovenr natuurlijke genaden te verwerven, en ze met volle handen aan allen zonder onderscheid uit te deelen; de genade van verlichting des verstands, de genade van hulp tot het volbrengen van alle werken die ter zaligheid noodig zijn, en bovenal de genade van heiliging naar lichaam en ziel. Tot dit laatste doel opende de Liefde Tan het goddelijk Hart de zeven bronnen der
232
H. Sacramenten, ter wedergeboorte, ter versterking , ter vereeniging met Christus, ter verzoening, ter besturing en heiliging van de menschelijke samenleving, en ter voltrekking van het bovennatuurlijk leven der kinderen Gods, om alle menschen , in alle betrekkingen des levens te ht-iligen en tot de eeuwige zaligheid te voeren. Daarenboven bereidde deze goddelijke Liefde de harten der menschen voor, om de geheele volheid des H. Geestes te ontvangen, en om naar hartelust uit zijne genadebronnen te drinken. Van deze genadestroomen zegt Christus zelf: »indien iemand dorst, hij kome tot Mij en drinke;quot;(l) en: »wie van het water drinkt dat Jk hem geven zal, zal niet dorsten in eeuwigheid : maar het water dat Ik hem geven zal, zal in hem eene bron worden van water, hetwelk springt ten eeuwigen leven.quot; (2) Ditzelfde had de profeet Isaias tevoren reeds jubelend aangekondigd : »gij zult water icheppen uit de bronnen des Heilands, en zeggen in die dagen, prijst den Heer en roept zijnen naam aan: verkondigt, den volkeren zijne vindingen : gedenkt dat zijn naam verheven is : zingt den Heere, want Hij heeft heerlijk gedaan, verkondigt het aan geheel de aarde. Jubelt en juicht, inwoneren van Sion, want groot is in uw midden de Heilige Israel's.quot;(3) De oorsprong van alle deze genadebronnen echter is het Hart van Jesus, die onmetelijke zee van alle genaden: die onuitputtelijke Liefde heeft bovendien nog gewild, dat het goddelijk offer
(1) Joan. Vil: 37 (4) J. a:i. IT: 13. 14. (8) Uai XII 3 et efqq.
233
des kruises, in hetwelk de verdiensten van alle deze genaden liggen opgesloten, onafgebroken tot aan het einde der tijden zoude voortduren, en tot dat doel stelde de goddelijke Verlosser het jyiesterschap en het H. Misoffer In, opdat alle menschen op alle plaatsen en ten alle tijden, God op eene waardige wijze zouden kunnen aanbidden , op eene waardige wijze Hem voor alle ontvaiigene weldaden zouden kunnen danken, eene voldoening Zijner waardig voor alle zouden zonden kunnen geven , en de meest vermogende gebeden om g;iven en genaden zouden kunnen storten, om aldus op de krachtdadigste wijze aan de genaden der Verlossing deelachtig te worden. Dit ligt opgesloten in het woord des Verlossers: gt; doet dit tot mijne gedachtenis.quot; (1) En dit had de profeet Malachias voorspeld: »van den opgang tot den ondergang der zon is mijn naam groot onder de volkeren; en ter aller plaatse wordt geofferd, en mijnen naam een offer gebracht: want groot is mijn naam onder de volkeren , zegt de Heer der Heerscharen.quot; (2)
Dit zijn de bovennatuurlijke genademiddelen welke Christus voor den mensch van den hemel heeft aangebracht, en voor hem op aarde ter beschikking heeft gesteld, opdat hij daaruit de rechtvaardiging en heiliging, zijn geluk en zaligheid , het bovennatuurlijk leven der genade voor den tijd, en het leven der zaligheid zoude putten voor de eeuwigheid.
(I) I nc. XXII : 19. (2) Malach. 1:11.
234
4- S)e inztc ttincfr dei attieAtctsofuxp» en deA, JCie-ta-tc-fvle.
v !*|®. hristus deelde deze genademiddelen aan de menschen mede, terwijl Hij hun onder het verrichten van Goddelijke wonderen en teekenen, zijne goddelijke leer en zijne goddelijke wet verkondigde, om hen tot het geloof aan die leer, aan die wet en aan Hem zei ven over te halen: aan hen die geloofden deelde Hij het H. Doopsel toe, door hetwelk zij gerechtvaardigd, geheiligd, tot kinderen Gods gemaakt, en tot erfgenamen des hemels verheven werden. De eerste geloovigen moesten de eerstelingen van het Christenvolk in zijne Kerk zijn. Uit deze geloovigen koos de Goddelijke Heiland leerlingen, die Hij tot zich nam, die Hem overal vergezelden, die dezelfde levenswijze met Hem deelden, die Hij op eene bijzondere wijze onderrichtte, die de onmiddellijke getuigen zijner leer en wonderen moesten zijn, die Hij zelf in het leerambt inleidde, aan wie Hij zijne zending en volmacht overdroeg, en die Hij zelf uitzond om te onderwijzen en te doopen. Dit wordt ons in het H. Evangelie met de volgende woorden verhaald: «daarna verkoos de Heer nog andere twee en zeventig, en zond hen voor zijn aangezicht, tweeen twee, in alle steden en plaatsen
235
waar Hijzelf zoude komen.quot; (1) Vóór de zending van deze twee en zeventig leerlingen, had de Heiland reeds twaalf Apostelen uitverkozen, zooals het H. Evangelie ons mededeelt: »en het geschiedde in die dagen dat Hij uitging op den berg om te bidden: en Hij overnachtte in het gebed tot God. En als het dag was geworden, riep Hij zijne leerlingen, en Hij verkoos uit hen twaalf die Hij ook Apostelen noemde.quot; (2) Aan dezen gaf Hg eene nog hoogere zending, hun deelde Hij eene grootere volmacht mede: Hij stelde hen niet slechts over alle geloovigen, maar ook over alle leerlingen: Hij maakte hen tot zijne vertrouwelingen en onafscheidelijke gezellen, tot grondzuilen, tot beheerders en bestuurders zijner Kerk: zij volgden Hem van zoo nabij mogeljjk, en deelden in dezelfde levenswijze met Hem. De leerlingen moesten in de Kerk van Christus de eerstelingen der priesters zijn: de Apostelen moesten de eerstelingen der bisschoppen wezen. gt; Evenals het door niemand betwijfeld wordt,quot; zegt de eerbiedwaardige Beda. »dat de Apostelen de bisschoppen voorstellen, zoo dient men ook te weten dat de twee en zeventig leerlingen het karakter der priesters. van de priesters van den tweeden rang gedragen hebben, ofschoon in de eerste tijden der Kerk, naar getuigenis der Apostolische brieven, beiden priesters, beiden bisschoppen genoemd werden: de eene benaming duidt dan de rijpheid der wijsheid, de andere den ijver der herderlijke zorg aan.quot; (3) Christus koos twaalf Apostelen
(!) Luc. X; 1. (2) liiic.VIl : 12, 13. (3) Cornmcnl. iu Luc.
236
uit, en deze keuze werd Toorbeduid door de Terkiezing welke Mozes weleer gedaau had van de twaalf vorsten der twaalf stamraeu Israel's: de keuze echter der twee en zeventig leerlingen was voorafgebeeld door de uitkiezing der twee en zeventig ouderlingen, eveneens door Mozes gedaan. (1) Op gelijke wijze was de Sjnagoge van het Oude Verbond eene voorafbeelding van de Kerk van Christus : en gelijk de hooge raad van het Joodsche volk uit twee en zeventig leden bestond, zoo wilde Christus ook dat twee en zeventig leerlingen zijnen Apostelen in de Kerk ter zijde zouden staan. Het twaalftal der Apostelen komt ook overeen met de twaalf stammen van Israël, eu het getal twee en zeventig der leerlingen, beantwoordt aan de twee en zeventig talen en volkeren, waarin het menschdom verdeeld werd bij den opbouw van den toren van Babel; (2) want de Kerk van Christus moest èn de Joden èn de heidenen in zich opnemen. Eindelijk stelde Christus de Heer, over de leerlingen en over de Apostelen, Petrus tot eenen onwrikbaren grondslag zijner Kerk, met deze woorden: »Ik zeg u, gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik mijne Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.quot; (3)
Aau Petrus, aan de Apostelen,aandeleerlingen, gaf de Goddelijke Heiland de zenaing welke Hij van den Hemelschen Vader ontvangen had: gt;gelijk de Vader Mij gezonden heelt, zende
(() i\«in». X I ; 24. (2) ( orn. a I Bp in Luc. X . 1. (3) Matth. XVI; 18.
237
Ik ook n. (1) Om het doel dezer zending te kunnen bereiken, gaf Hij hun ook zijne volmachten, en wel de volmacht van zijne goddelijk»? leer aan alle volkeren der aarde te prediken. »gaat en leert alle volkeren:quot; (2) de volmacht om zijne goddelijke wet bij alle volkeren af te kondigen, en de naleving ervan verplichtend te maken: »leert hen onderhouden al hetgeen Ik ü bevolen heb:quot; (3) de volmacht om alle genadebronnen te openen, alle geheimenissen van het bovennatuurlijk leven der kinderen Gods mede te deelen, opdat de geloovigen ook de kracht en de middelen zouden hebben, om de goddelijke leer te gelooven en de goddelijke wet na te leven, zooals de H. Apostel Paulus zegt: »zoo boude de mensch ons als dienaren van Christus eu uitdeelers der geheimenissen Gods (4) de volmacht om de zonden te vergeven: 2gt; ontvangt den H. Geest, wier zonden gij zult vergeven, dien worden zij vergeven, en wier zonden gij zult houden, dien worden zij gehouden:quot; lt;5) de volmacht om brood en wijn ia zijn Allerheiligste lichaam eu bloed te veranderen, en dit den geloovigen tot spijze en drank voor het bovennatuurlijke leven der ziel, en tot voedsel voor het eeuwige leven uit te deelen: de volmacht dit offer te voltrekken, zooals Christus het in het laatste avondmaal had gedaan: »doet dit tot mijne gedachtenis.quot; (6) Bovendien gaf de Zaligmaker nog de volmacht aan zijne Apostelen
(li '.au XX; 21. (8) Mattfi. XXVII|: )9. rj) vlailh
wVlxx:nquot;-19W 1 l;ur IVi '• (5) Juan- x*: 22
238
om den H. Geest met zijne genadegaven mede te deelen, hetgeen de Apostelen ook werkelijk deden: »zij legden hun de handen op en zij ontvingen den H. Geest;quot; (1) de volmacht om opvolgers in het priesterschap te verkiezen, en dezen hunne volmacht mede te deelen zooals Christus hun gedaan had: »gelijk de Vader Mi] gezonden heeft zende Ik ook u(2) dewijl Hij zijne macht niet voor zich zeiven alleen had ontvangen, maar ze ook aan anderen kon mededeelen; en dit hebben de Apostelen ook gedaan, zooals blijkt uit de woorden van den H. Apostel Paulus aan Timotheus: »ik maak u indachtig de genadegave Gods wederom aan te vuren, welke in u is door de oplegging mijner handen;quot; (3) en: »veronachtzaam niet de genadegave die in u is, welke u gegeven werd door de profetie met handenoplegging der priesterschap;quot; (4) onder welke woorden men in de Kerk nimmer iets anders verstaan heeft als de toediening despriesterschaps en der bisschoppelijke wijding. De Goddelijke Zaligmaker gaf hun ook de volmacht om zijne heilige Kerk te besturen, zooals de H. Apostel Paulus tot de bisschoppen van Ephese sprak: »hebt acht op u zeiven en op de geheele kudde, over welke de H. Geest u tot bisschoppen gesteld heeft, om de Kerk Gods te regeeren, welke Hij door zijn bloed verworven heeft.quot; (5) De Heiland stelde Petrus in zijne plaats tot zichtbaar opperhoofd der geheele Kerk aan, en gaf hem de geheele opperste
til Ad. Mil: 17. (2) Jigt;»n. XX; 21. (3) II Tim. 1: 6.
(4) 1 Tim IV : 14. (5) Act. XX: 28.
239
sleutelmacht over zijn geheel rijk: »Ik zal u de sleutelen van het rijk der hemelen geveu. En al wat gij op de aarde zult binden zal ook in den hemel gebonden zijn: en al wat gij op de aarde zult ontbinden zal ook in den hemel ontbonden zijn;quot; (1) want de macht van te ontbinden en te binden, beteekent de macht om het hemelrijk te openen of te sluiten, (2) dus de macht om in de Kerk op te nemen of er buiten te sluiten, dus de macht om de zouden te vergeven of voor te behouden, dus de macht van te onderwijzen en wetten te geven, de macht dus ook om de geheele Kerk te besturen. Hij die de sleuteleu van het huis of van de stad in handen beeft, is de meester en de beheerscher. Christus stelde deu Apostel Petrus tot Opperherder over geheel zijue kudde aan, met deze woorden: »weid mijne lammeren, weid mijne scbapen;quot;(3) de lammeren en de schapen maken geheel de kudde uit. Hij schonk ook aan Petrus de onfeilbaarheid in het geloof, en gaf hem het bevel en de volmacht om de geheele Kerk in het geloof te bewaren: »Simon, Simon, zie. Satan heeft ulieden begeerd, als tarwe te ziften. Maar Ik heb voor u gebeden, opdat uw geloof niet bezwijke. Gij dan, wanneer gij eens bekeerd zijt, versterk uwe broederen.quot; (4) Deze zending en deze volmachten had de goddelijke Verlosser aan Petrus en aan de Apostelen niet voor hun eigen persoon slechts gegeven, maar tevens had Hij hun ook de volmacht geschonken om hunne zending en hunne volmachten
(I) Ma th. XVI; 79. (2) Isai XXII; 22. (3) Jutn. XXI-16. 17, (4) iiiic. XXII: SI , 32.
240
op hiitme rechtmatige opvolgers over te dragen, evenals Hijzelf de macht door den hemelschen Vader Hem geschonken op hen had overgedragen. Dit drukte Hij met deze woorden uit: »gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zende Ik ook u.quot; (1) En aldus deden Petrus en de Apostelen, aldus hebben immer hunne opvolgers, de Pausen en de Bisschoppen tot op den dag van heden gedaan.
Op gelijke wijze legde Christus aan alle men-schen de verplichting op deze zending en deze volmachten in Petrus en in de Apostelen, alsook in hunne opvolgers te erkennen, hunne leer te gelooven, aan huune wetten zich te onderwerpen, de genademiddelen ter zaligheid uit hunne handen te ontvangen, hen in alle deze betrekkingen als Hemzelven aan te nemen en te aanhooren : »wie u hoort, hoort Mij, en wie u versmaadt, versmaadt Mij : maar wie Mij versmaadt, versmaadt Hem die Mij gezonden heef't;quot;(2) en : »alwie n niet ontvangt, noch uwe woorden hoort, vertrekt en verlaat zulk een huis of zulk eene stad, en schudt af het stof van uwe voeten. Voorwaar Tk zeg u, verdragelijker zal het zijn den lande van Sodoma en Gomorrha in den dag des oordeels, dan aan die stad.quot; (3)
Op deze wijze vergaderde Christus geloovigen, vormde Hij leerlingen, verkoos Hij Apostelen, stelde Hij Petrus aan tot opperhoofd, stichtte-Hij zijne Kerk voor alle tijden en alle plaatsen, eu vertrouwde Hij aan die Kerk zyne goddelijke volmachten en alle genademiddelen toe, opdat alle menschen gerechtvaardigd en geheiligd, quot;ÖTJ^TX : 21. (2) I.11C, X ; 16, (3) Matth, X : 14, li;
241
kinderen Gods en erfgenamen des hemels zouden kunnen worden.
Tegelijkertijd beloofde Hg aan zijne Kerk zijnen bijstand tot aan het einde der tijden: »Ik zal u niet als weezen achterlaten: Ik zal totukomen (1) en :»Ikben met u alle de dagen tot de voleinding der wereld.quot; (2) Hij beloofde hun ook den bijstand van den H. Geest: »Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u eenen anderen vertrooster geven, opdat Hg met u blijve in eeuwigheid, den Geest der waarheid — Hij zal bij u blijven en in u zijn.quot; (3) Aldus geschiedt het dat de Kerk, door Christus op zulke wijze op aarde gesticht, noch door de poorten der hel, noch door eenige vijandelijke macht kan overweldigd worden.
Dit was het mosterdzaadje door de Liefde van het goddelijk Hart onder de menschen gestrooid, dat tot eenen krachtigen boom moest opgroeien, onder wiens takken en schaduwe alle vogelen des hemels, alle tot het rijk der hemelen voorbestemde zielen, rust, veiligheid, verkwikking, heil en zaligheid moesten vinden.
O Liefde van het goddelijk Hart! hoe wonderbaar is uw verlossingswerk, en hoe wijselijk en krachtdadig hebt Gij door uwen arbeid voor ons en voor alle menschen gezorgd! Welke moeite, welke arbeid zoude mij te zwaar en te pijnlijk vallen om U evenzoo krachtdadig mijne wederliefde te bewijzen? Van dit oogenblik af kan de vervulling van de geboden en van de plichten
(4) Joan. xrv; 18, (5) Matth, XXVIII; 20,
(1) Joan. XIV ; 16. 17. 16
242
Van mijnen staat, mij yoorzeker niet meer te lastig rallen, als ik op uwe werken het oog yestig: en als ik beschouw wat Gij voor mij gedaan hebt, zie ik duidelijk in wat ik verplicht ben voor U te doen. Schenk mij daartoe moed en kracht, maar bovenal eene liefde die paal noch perk kent, die alle lasten licht, alle bit-Ierheden zoet maakt, opdat ik ten minste volgens mijne zwakke krachten U moge vergelden hetgeen Gij voor mij gedaan hebt. Hoe schaam ik mij over mijn flauwen en tragen levenswandel I Hoe schaam ik mij over mijne onverschilligheid en koelheid, ten opzichte van uwe H. Kerk, waarvan ik, zonder mijne verdienste, door uwe genade een kind raag zijn! Hoe schaam ik mij over mijne nalatigheid in het gebruik der genademiddelen, die Gij tot mijn heil aan uwe Kerk hebt toebetrouwd, waardoor ik, indien ik ze met meer ijver had benuttigd, reeds sind^ lang zoo heilig en volmaakt ware geworden, als zoovele andere dankbare en minnende zielen, die het loon van uwe werken, de kroon van uwen arbeid en de vreugde van het paradijs ■uitmaken. Schenk mij vergitfenis en verleen mij eene ware verbetering des levens.
243
5-
yWict alleen kostte de grondvesting der Kerk aa11 den goddelijken Verlosser rustelooze fWiSfa lichamelijke inspanning, gedurende de drie jaren van zijn openbaar leven, maar Hij had daarenboven de schandelijkste vervolgingen te verduren. Als Hij de ongelukkigen vertroostte en hun de zonden vergaf, zeiden de schriftgeleerden in zich zeiven: »Hij lastert God;quot;(l) als Hij de verloren zonen van het huis Israel's opzocht, om hen door zijne liefde tot den hemel-schen Vader terug te voeren, ergerden de Pha-riseën zich, en zeiden tot zijne leerlingen: »waarom eet uw Meester met de tollenaren en zondaren ?quot; (2) Als Hij de duivelen uitdreef zeiden de Phariseën ;» door den vorst der duivelen drijft Hij de duivelen uit;quot; (3) als Hij alles voor allen werd, om allen zalig te maken, werd zijne liefde met gruwelijke lasteringen vergolden, zooals Hijzelf getuigt: »Joannes is gekomen, noch etende noch drinkende, (4) en zij zeggen: hij is bezeten; de Zoon des menschen is gekomen etende en drinkende, en zij zeggen, ziedaar een mensch, een brasser, een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars.quot; (5) Als Hij wonderen deed, en door goddelijke daden de
(1) Matth. IX : 3. (2) M«tth. IX : 11. (3) Mntth. IX ; 34.
(4) Dat wil zeggen, als andere menechen, omdat hij streug vastte.
(5) Matth. XI : 18. 19.
244
góddelijklieid zijner zending en zijner leer bewees, om de menschen tot boetvaardigheid en bekeeriag te brengen, ondervond Hij, dat geheele steden alle genademiddelen verwierpen, welke Hy aanbracht, en in onboetvaardigheid volhardden , zooals het H. Evangelie verhaalt: »toen begon Hij de steden te bestraffen, waarin •zijne meeste teekenen geschied zijn, omdat zij geeneboete gedaan hadden: Wee u, Corozaïn! Wee u Bethsaïda! want zoo in Tyrusen Sidon de teekenen geschied waren die in u geschied zijn , voorlang zouden zij in zak en assche hebben boete gedaan.quot; (1) Als zijne leerlingen op den Sabbath aren plukten om hunnen honger te stillen, ergerden zich de Phariseën: en als Hij op den Sabbath een man genas wiens hand verdord was, werden de Phariseën woedend, en het H. Evangelie zegt: »De Phariseën uitgaande hielden raad tegen Hem, hoe zij Hem dooden zouden;quot; (2) en : »de mannen van Ninive zullen in het oordeel met dit geslacht opstaan, en het veroordeelen; want zij hebben op de prediking van Jonas boetvaardigheid gedaan. En ziet, meerder dan Jonas is hier.quot; (3) Als Jesus in zijn vaderland in de synagoge leerde en wonderen verrichtte, zoodat allen verbaasd waren en zeiden »vanwaar Hem die wijsheid en wonderkracht? werden zij aan Hem geërgerd quot; (4) Nadat de Zaligmaker reeds zoovele wonderen had gedaan, verlangden de Phariseën en Saduceën
O O
er nog meer, niet met het inzicht om te gelooven,
(I) Matth XI: 20, 21. (Z) Matth. XII: U. (3) Matlh. XII ; 47. (i) Matth. XIII: 57.
245
maar uit loutere boosheid om Hem te beproeven; gt;toen kwameu de Phariseën en Saduceën,quot; zegt het H. Evangelie, som Hem te beproeven, en zij begeerden van Hem dat Hij hun een teeken uit den hemel zoude toonen.quot; (1) Jesus, die met zijne leerlingen de heilige armoede had uitverkoren, en een wonder had gedaan om de schatting te betalen; (2) die zelfs openlijk geleerd had, »geef den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is(3) werd voor den rechterstoel van den heidenschen landvoogd aangeklaagd, het betalen van schatting verboden en het volk tot oproer aangezet te hebben. (4) Niettegenstaande alle wonderen en teekenen, niettegenstaande alle weldaden naar lichaam en ziel aan allen bewezen, hielden de vijanden van Christus niet op Hem te bespieden. Hem strikvragen te stellen, om Hem te kunnen aanklagen en in het verderf te storten; »toeii gingen de Pha-
riseën henen en hielden raad, hoe zij Hem in zij ne woorden zouden verstrikken : en zij zonden hunne leerlingen met de Herodianen tot Hem.quot;(5) »Op dien dag naderden tot Hem de Saduceën om Hem te beproeven. Maar de Phariseën, hoorende dat Hij de Saduceën tot zwijgen had gebracht, kwamen bijeen , en een van hen, zijnde een ieeraar der wet, ondervraagde Hem, om Hem te beproeven.quot; (6) Voldeed Christus aan den eisch der Joden, om openlijk te verklaren of Hij de Messias was, en beriep Hij zich op
(1) Malth. XIV : 1. (2) Matth. X VII . 23—2fi. (3) Mal Ui. XXII: 27, (4) I.iie. XXII . 2. (a) Matlh. XXII ; 11). (6) Matth. XXII ; 23. 34, 35.
246
zijne wonderen, van hen eischende dat zij om reden dier wonderwerken aan Hem, als aan den Messias zouden gelooven, gt;dan namen de Joden steenen op om Hem te steenigen.quot; ( ) Toen Jesus Lazarus van den dood had opgewekt, om het volk over te halen in Hem te gelooven, gt; vergaderden de overpriesters en Phariseën den raad en zeiden: wat zullen wij doen? want deze mensch doet vele wonderen — Zij besloten van dien dag af Hem te dooden. — De overpriesters en Phariseën hadden een gebod gegeven, dat indien iemand wist waar Hij was, hij het zoude berichten, om Hem gevangen te nemen.quot; (2) De overpriesters overlegden om ook Lazarus te dooden, dewijl velen om hem van de Jodea afvielen en in Jesus geloofden. (3) De Liefde van het goddelijk Hart vond ter belooniug voor alle bewezene weldaden, niets dan haat bij de menschen, zooals Christus zelf aan zijne leerlingen zeide; »indien Ik niet gekomen ware, en tot hen hadde gesproken, zij zouden geene zonde hebben: maar nu hebben zij geene verschooning voor hunne zonde. Die Mij haat, haat ook mijnen Vader, fndien Ik niet onder hen de werken had gedaan, welke geen ander gedaan heeft, zij zouden geene zonde hebben: maar nu hebben zij gezien, en 7,ij hebben èn Mij èn mijnen Vader gehaat.quot; (4) Evenals Jesus er steeds op aanhield dat zij aan Hem en aan zijne leer zouden gelooven, en telkens herhaalde dat God zijn Vader, en Hy de Zoon van God was, zooals zijne werken be-
(I) Joao. X ; 31. (2) Joan. XI : 47 , 53 , 56. (3) Joao. All: 10, 11. (4) Joan. XV: 22-25.
247
wezen, evenzoo hielden zij niet op Hem met lasteringen te overladen, totdat eindelijk de maat hunner boosheid gevuld was. en de goddelijke Verlosser hun verklaarde: gt;lk ga heen, en gij zult Mg zoeken, en in uwe zonde sterven.quot; (1) Zooverre kwamen de vijanden van Jesus-Christus, dat zij Hem niet meer konden aanhooren, en een duivelschen haat tegen Hem opvatten, zooals Hij zelf het hun verweet: »waarom kent gij mijne spraak niet? Omdat gij mijn woord niet kunt hooren. Gij zyt uit den vader den duivel, en wilt de lusten uws vaders doen, die was een menschenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven: want waarheid is in hem niet. Wanneer hij leugen spreekt, spreekt hij uit zijn eigen, want hij is een leugenaar en een vader der leugen.quot; (2) Het volk zelfs bood zulk een tegenstand aan Christus, dat Hij reden vond te klagen: »aan hen wórdt vervuld de profetie van Isaias, zeggende: met het gehoor zult gij hooren en geenszins bemerken. Want het hart dezes volks is verstokt geworden, en met de ooren hebben zij zwaarlijk gehoord, en hunne oogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet wellicht met de oogen zien mochten, eu met de ooren mochten hooren, en met het hart mochten verstaan, en alzoo bekeerd worden, en Tk hen geneze.quot; (3) Het was hetzelfde volk dat den dood van Jesus van Pilatus eischte, zooals het H. Evangelie verhaalt: quot;als nu Pilatus zag dat hij niets vorderde, maar dat er veeleer
CO .loan. VIII; 27. (2) Joan. VIII: 43, 41.
C3) Matth XIII: 14, 15.
248
oproer werd, nam hij water, «n wiesch zijne handen ten aanschouwen van het volk, en zeide ik ben onschuldig aan het bloed van dezen rechtvaardige! gij moogt toezien! En al het volk antwoordde en zeide: zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.quot; (1)
Onder dit volk, hetwelk onder zulke overheden stond, moest Christus in den tijd van drie jaren zijne Kerk stichten! Het was inderdaad eene taak welke alleen de Godraensch volbrengen kon; en Hij heeft ze volbracht. Want in het H. Evangelie lezen wjj op verschillende plaatsen: »en zijne discipelen geloofden in Hem:quot; (2) »velen nu uit de Joden, die gezien hadden hetgeen Jesus had gedaan, geloofden in Hem(3) » nochtans hebben ook uit de oversten velen in Hem geloofd;quot; (4) en het is de grootste gebeurtenis in de geschiedenis der wereld, dat de Katholieke Kerk haren oorsprong heeft genomen in het land der Joden, en dat Christus die Kerk op de puinhoopen der Synagoge heelt gevestigd. Wat meer is, het waren juist de vijanden van Jesus-Christus die als werktuigen, en hunne vijandelijke tegenkantingen, die als middelen moesten dienen, om de Kerk te vestigen. Want het einde van hunne vervolgingen was de dood van den goddelijken Verlosser aan het kruis, en dat kruis bekeerde de wereld tot het geloof, zooals Hijzelf het had voorspeld: »gelijk Mozes de slang in de woestyn verhoogd heeft, alzoo moet de Zoon des menschen verhoogd worden,
(1) Matih. XXVII: 21, 25. (2) Joan. II; 11. (3) Jon». XI ; 45. (4) Joan. XII; 42.
249
opdat eeniegelijk die ia Hem gelooft niet verloren ga, maar het eeuwige leven liebbe;quot;(l) en: »en Ik, wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal alles tot Mij trekken. Dit nu sprak Hij, aanduidende welken dood Hij zoude sterven.quot; (2)
O Liefde van het goddelijk Hart! welken arbeid, welke vermoeienissen, welken strijd en welke vervolgingen hebt Gij niet doorstaan, om ons uwe werkdadigheid te toonen, en ons deelachtig te maken door middel van de H. Kerk, aan de volheid der genade, door het verlossingswerk verworven! Welke beschaming is het niet voor mij, dat ik zoo onverschillig, zoo traag en nalatig ben in het gebruiken van die genademiddelen, welke Gij voor mijne zaligheid met zoovele opofferingen hebt verkregen, en aan uwe Kerk ter bewaring hebt toevertrouwd! Hoe beschaamd moet ik niet wezen, dat ik voor uwen rusteloozen arbeid zoo groote lauwheid en onachtzaamheid tegenoverstel! dat ik mij zoo weinig beijver om door werken mijne wederliefde te bewijzen voor de werken, die Gij voor mij hebt volbracht! Waar niet gewerkt wordt, wordt ook niet bemind: waar die liefde niet werkt, daar is zij dood, daar is in het geheel geene liefde. Hoe grooter de arbeid, hoe grooter het lijden, hoe grooter de strijd, hoe grooter het offer is, des te grooter is de liefde. Dit zie ik nu duidelijk aan U. O Liefde! verleen ook mij de genade, U door mijne werken te bewijzen dat ik ü lief heb, opdat ik door die liefde de rust mijns harten vinde. ll) Joau. 111: 14. (2) Juan. Xll : 32, 33.
250
i Ktjljf öt de werkzaamheden welke de Liefde amp;£$ van Goddelijk Hart tot heil der menschen onderuam, behooren niet slechts zijne vermoeiende reizen, zijne aanhoudende onderrichtingen, de voortdurende strijd met zijne -vijanden en hunne wreede vervolgingen; niet slechts zijne lichamelijke ontberingen, nachtwaken en alle ongemakken van hitte en koude, voortvloeiende uit zijne levenswijze, van welke Hijzelf zegt: »de vossen hebben holen, en dé vogelen des hemels nesten: maar de Zoon des menschen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge;quot; (1) maar daartoe behooren ook zijne wonderwerken, welke voortkwamen uit het diepe medelijden dat zij n Goddelijk Hart gevoelde met de smartelijke wonden, door de zonde aan den mensch toegebracht, welke wonderen Hij tot welzijn van Adam's kinderen verrichtte, zóodat er van zijn openbaar leven geschreven staat: »Hij is overal doorgetrokken, weldoende en allen genezende.quot; (2) Geheel zijn wandel was weldoen. Om de grootheid dier weldaden in te zien en te gevoelen moet men ze aan zich zeiven ondervonden hebben. Hoe ongelukkig is het, blind te zijn! Hoe ongelukkig is het, niet te kunnen hooren, niet te kunnen (1) iMatlh. VIM; 20. (2) Act. X; 3S.
6. S)e §od2ctijfie tyVondcz-tva-z ficn.
251
spreken! Hoe ongelukkig is het, kreupel te •/ijn! Hoe ongelukkig is het, over geheel zijn lichaam met melaatschheid geslagen en van de samenleving der menschen uitgesloten te zijn! Hoe ongelukkig is het, geheel zijn leven in den staat van lamheid te moeten doorbrengen! Hoe ongelukkig is het, van de booze geesten bezeten te zijn en dag en nacht door hen gekweld te wordeu! Hoe groot een weldaad is het dus van deze rampen bevryd te worden! Dit nu heeft Jesus gedaan; want toen Joannes de Dooper zijne leerlingen tot Jesus had gezonden om te vragen: »zijt Gij het die komen moet, of hebben wij eenen anderen te verwachten;quot; (l) beriep de Goddelijke Verlosser zich op de voorzegging van den profeet Isaias, die van den beloofden Messias had gezegd: »God zelf zal komen en u verlossen. Dan zullen de oogen der blinden en de ooren der dooven geopend worden: dan zal de kreupele springen als een hert, en de tong der stommen zal ontbonden worden.quot; (2) Hij antwoordde dus aan de leerlingen: »gaat en boodschapt aan Joannes hetgeen gij gehoord en gezien hebt: blinden zien, kreupelen wandelen, melaatschen worden gereinigd, dooven hooren, dooden verrijzen, den armen wordt het Evangelie verkondigd.quot; (3) Na de uitverkiezing der Apostelen vermeld te hebben, verhaalt het H. Evangelie:» en met hen afgekomen zijnde, stond Hij op eene vlakke plaats, met eene schare van zijne leerlingen en eene talrijke
(I) Matlh XI: 3. (2) I»»i. XXXV; 4. 5, 6. (3) Miitth. XI; 4, 5.
252
menigte volks uit geheel Judaea, en van Jerusalem, en van den zeekant, en van Tyrus, en van Sidon. Deze waren gekomen om Hem te hooren en van hunne kwalen genezen te worden: ook de van onreine geesten gekwelden werden genezen. En de gansche schare zocht Hem aan te raken, want eene kracht ging van Hem uit, en Hij genas allen.quot; (1) Als het volk lang bij Hem vertoefd had, en uit verlangen om hij Hem te zijn en zijne goddelijke leer te hooren, het eten en het drinken vergeten had, vermenigvuldigde Hij vijf hrooden en twee visschen zoodanig, dat het H. Evangelie getuigt.: »allen aten en werden verzadigd: en zij namen op wat overbleef, twaalf korven vol van brokken. En van hen die gegeten hadden was het getal vijfduizend mannen, behalve de vrouwen en kinderen.quot; (2) Jesus genas in eens tien melaat-schen, ofschoon Hij hunne ondankbaarheid voorzag, zooals blijkt uit de woorden tot den cenen die dankbaarheid betoonde, gesproken; »Zijn niet de tien gezuiverd geworden? Waar zijn dan de negen? Er is niemand gevonden die terugkeerde en Gode eere gaf dan deze vreemdeling.quot; (3) Deze vreemdeling was een Samaritaan. Eens »volgden Hem twee blinden naroepende en zeggende: ontferm ü onzer. Zoon van 'David! Toen Hij nu ten huize inging, volgden Hem de blinden. En Jesus sprak tot hen: gelooft gij dat Ik u dat doen kan? Zij antwoordden Hem: voorzeker Heere! Toen
tl) Lac. VI: 17. 2quot;. (2) Mitth. XIV: 20, 2!.
(3) Loc. XXVII; 17, 18.
253
raakte Hy hunne oogen aan en sprak: naar uw geloof geschiede u! En hunne oogen zijn geopend. Als dezen nu uitgegaan waren, ziet daar brachten zij tot Hem een mensch, die stom en van den duivel bezeten was. En toen de duivel uitgedreven was, sprak de stomme. En de scharen verwonderden zich, zeggende: nooit is zulks gezien in Israël. En Jesus ging alle steden en vlekken door, leerende in hunne synagogen en predikende het Evangelie des rijks, en genezende alle ziekte en alle kwale.quot; (1) Het was voor de Liefde van het goddelijk Hart niet genoeg, zelve wonderen te verrichten, ook aan de Apostelen gaf de goddelijke Verlosser de macht zulke wonderwerken te doen; want het H. Evangelie zegt: »en zijne twaalf discipelen te zamen geroepen hebbende, gaf Hij hun macht over onreine geesten, om dezelve uit te drijven, en om alle ziekte en alle kwale te genezen.quot; (2) Jesus wekte de dochter van Jaïrus, den zoon van de weduwe van Nairn, en Lazarus van den dood op, en schonk hen in zijne barmhartige liefde aan de hunnen weder. Als de arme leerlingen den ganschen nacht gewerkt en geen visschen gevangen hadden, beval Jesus hun het net nogmaals uit te werpen: »en als zij dit gedaan hadden, vingen zij eene groote menigte visschen, en hun net scheurde. Ee zij wenkten den medgezellen die in het andere schip waren, dat zij komen zouden en hen helpen. En zij kwamen en vulden beide schepen, zoodat zij bijkans zonken.quot; (3) Het kan ons dus niet bevreemden (l) Maith. JX ; 27 et seqq. (2) Mattb. X; 1. (3) Luc. V ; 6, 7.
254
als wij in het H. Evangelie lezen: »al het volk verblijdde zich over alle de heerlijke dingen welke van Hem gedaan werden.quot; (1) Weldoen was zijn wandel: en het getal der weldaden en wonderwerken was zoo groot, dat de H. Joannes zijn Evangelie met deze woorden besluit: »maar er is nog veel meer, hetgeen Jesus gedaan heeft: indien meu dit in de bijzonderheden zoude beschrijven, meene ik dat de wereld zelve de de boeken niet konde bevatten, die er te schrijven waren.quot; (2) En dit alles geschiedde in den tijd van drie jaren. Aldus heeft de Liefde van het goddelijk Hart zich door arbeiden en werken aan den mensch doen kennen.
O Liefde van het goddelijk Hart! Gij hebt alle uwe genadeschatten met volle handen over het menschdom uitgestort: en niet alleen hebt Gij zelve ze uitgedeeld, maar ze aan de H. Kerk ter bewaring gegeven, en zoovele plaatsbekleeder» aangesteld, die tot aan het einde der wereld moeten voortgaan met ze in uwen naam uit te deelen. Ook voor mij hebt Gij alle die werken en vermoeienissen op U genomen, en alle deze genademiddelen, in zooverre ze mij kunnen dienstig zijn ter zaligheid, ook voor mij bestemd. Inderdaad, uit uwe werken erken ik uwe over-groote liefde jegens mij: en met de grootste beschaming werp ik een terugblik op mijn vorig leven, in hetwelk ik niets groots, maar alleen iets onbeduidends en gerings vinden kan, dat ik voor ü gedaan heb, om ü een blijk mijner liefde te geven: en dat onbeduidende en geringe
(1) ï,uc. XIII; 17. (2) Juau, XXI: 25.
255
Is zelfs nog onvolkomen en gebrekkig: daarnevens echter, zie ik zoovele andere zaken, die juist het tegendeel van liefde bewijzen, door welke ik zoovele en zware beleedigingen tegen U heb begaan! Gij ziet in mijn Hart, o Liefde, welke ik zoo laat heb gekend, zoo weinig heb bemind, hoezeer ik treur over mijne ondaakbaarheid. mijne koelheid, lauwheid en boosheid. O Goddelijk Hart! met dezelfde liefde, met dezelfde «nart en afschuw, welke Gij over mijne zonden gevoelt, treur ook ik er over, uit den grond van mijn arm hart: en met uwe genade maak ik het voornemen, alle de levensdagen welke Gij mij op deze aarde nog zult willen schenken, met allen ijver te besteden, om geholpen dooiden bijstand welken Gij mij vol barmhartigheid wilt verleenen, door woord en daad U mijne wederliefde, en daardoor ' mijne dankbaarheid te bewijzen.
7. QCij -moeten onc-e Ciefdc 3ooz wctficn toonert.
oe troostvol is het, zelfs als de geest dor en het hart koud is, nog door werken te kunnen beminnen! Altijd immers kan men, hetzij inwendig, hetzij uitwendig werkzaam xijn, altijd kan men dus ook beminnen. Maar dat werk moet een werk der liefde zijn. In
256
de wereld wordt er rusteloos en onbegrijpelijk reel gewerkt. »Geen sterveling wordt er gevonden,quot; zegt de H. Athanasius, »die in dit ellendig leven niet werkt: hij moge dan arm of rijk, heer of dienstknecht, zondaar of rechtvaardige zijn: allen werken. Maar op eene andere wijze werkt de rechtvaardige, op eene andere de zondaar: want de rechtvaardige werkt om door lichamelijke vermoeienissen God te zoeken, totdat hij de onverwelkbare kroon erlange, welke hem is weggelegd. De zondaar werkt, niet om wille der gerechtigheid, maar om wille van zijn lichaam, en onderneemt daarom steeds nieuwen arbeid.quot; (l) »Maar hoe beschamend en smartvol is het,quot; zegt de H. Augustinus, »als men den arbeid bemint om een wild dier te vangen , om een vat of een zak te vullen, en als men dien niet bemint om God daardoor te winnen?quot; (2)
In de wereld wordt er ook een uiterst bedrijvige lediggang gevonden, welke zich ter nauwernood met eenig werk des eeuwigen levens, ter nauwernood met eenig werk des natuurlijken levens bezig houdt, maar bijna uitsluitend onledig is met ijdelheden, met de zorg voor kleederdrachten die in zwang zijn, met de verzorgingen streeling des lichaams. Van dezen lediggang zegt de H. Eusebius : »het is een hard en betreurenswaardig lot, vermoeienissen en arbeid te moeten trotseeren. en geene vruchten van zijnen arbeid in te oogsten.quot; (3) Daarom geeft de H. Ephrem dezen raad: »met moeite en vlijt moet gij eenen eervollen arbeid ondernemen.
(I) De Vir^init. (2) i)e bono viduit. c 2.1. (3) Mom, 4 ad Mou.
257
om de moeite van den nutteloozen arbeid te vermijden.quot; (1)
Hij die bemint kan niet leven zonder werken, door welke bij die liefde toont, zooals de H. Au-gustinus scbrijft: »bet werken wordt niet ontzien, wanneer de liefde aanwezig is.quot; (2) Zelfs maakt de liefde den arbeid licht en zoet, en ruimt alle zwarigheden uit den weg, zooals dezelfde H. Leeraar bemerkt: gt;de arbeid van hen die beminnen is geenszins moeielijk, maar heeft iets bekoorlijks, juist zooals dit het geval is by de jagers, bij de vogelaars, bij de visschers, bij de wijnbouwers, bij de kooplieden, en bjj hen die in het spel hun vermaak vinden. Want men ondervindt geene moeite in hetgeen men bemint, of liever, de moeite zelve wordt bemind.quot; (3) »Alles geschiedt met moeite,quot; zegt de H. Hieronymus, de liefde alleen kent geene moeite.quot; (4)
Daarenboven schenkt het goddelijk Hart van Jesus geheel bijzondere genaden en deugden aan hen die beminnen, en maakt dat het werken zelf hun tot een genoegen wordt, zooals de Kardinaal Hugo zegt: »om het werk bekoorlijk te maken, bereidt de Heer het toe met eene drievoudige specerij: Hij verleent namelijk de heiligheid aan de meening, de blijdschap aan
het gemoed en den ootmoed aan de uitvoe-(5)
Gods liefde en wijsheid heeft eindelijk alles
(1) De recta rat. »iï. c. 25. (2) Tract. 18 in Joan. X. (S) De patient, c 29. (4) Lib. Ill in £pi«t ad Gal. V. (g) Sop. Gen. XLV11I. 17
258
zoo ingericht, dat de mensch niets kan verkrijgen zonder moeite en arbeid, en dit is van veelvuldig nut voor den mensch, zooals de H. Joannes Chrysostomus zegt: »God heeft alles van den arbeid afhankelijk gemaakt, zoodat iedere zaak hare belooning mede brengt.quot; (1) »De arbeid is voor den Christen de bron der toekomstige belooningen.quot; (2) »De tegenwoordige arbeid is gering,quot; zegt de H. Martelaar Ignatius, maar groot is het loon hetwelk na dit leven verwacht wordt.quot; (3) En de heidensche wijsgeer Seneca zegt; »een voortdurende arbeid maakt de menschen sterker, en de traagheid vernielt dikwijls de kracht door den arbeid verkregen. (4) »Ken moedig en dapper man vlucht den arbeid niet.quot; (5) gt;Een edele geest vindt zijn voedsel in den arbeid.quot; (6) In het bijzonder moet men nooit het nut uit het oog verliezen, dat een goed verrichte arbeid voor de eeuwigheid aanbrengt: »de arbeid duurt slechts oen korten tijd,quot; zegt de H. Joannes Chrysostomus,»maaide belooning van den arbeid heeft geen einae: zij verdwijnt noch verwelkt met den tijd, maar zij is altijddurend en onsterfelijk.quot; (7)
Om den arbeid echter verdienstelijk voor het eeuwig leven te doen zijn, en het hemelsche loon daardoor te verdienen, moet hij verricht worden in den staat van heiligmakende genade en met behulp der dadelijke genade, met eene zuivere meening, met eene bedoeling welke Gode
,1) Hom. 29 in Matth. (2) Hom. 4a in 1 Cor. (Ml Epist. ■t n.l Mar. Cattub. (4) Lib. L'untr H. Epist 22. (6)
Kjii-l. 34. (7) Hom. 42 in Gen.
259
welgevallig is, op eene goede wijze, op den behoorlijken tijd en de behoorlijke plaats, en met het oog-op Gods aanbiddelijken wil en welbehagen. Door-zulk een werk wordt het woord van den H. Ephrem bewaarheid; »de arbeid der rechtvaardigen brengt vruchten des eeuwigen levens voort.quot; (1)
De krachten van lichaam eu ziel, alle genademiddelen der H. Kerk, alle gaven van God, zijn talenten welke de Heer mij gegeven heeft om te werken en verdiensten te vergaderen, ter eere van God, tot mijn eigen heil en het heil mijner medemenschen. Heeft de Heer mij vijf talenten geschonken, dan moet ik vijf andere talenten daardoor winnen; heeft Hij mij echter slechts twee talenten gegeven, dan moet ik daarmede twee talenten verdienen: en zelfs al zoude slechts een talent mij zijn toevertrouwd, dan moet ik nog met dat ééne, een ander talent trachten te winnen, om in den oordeelsdag deze troostvolle woorden uit zijnen mond te mogen vernemen : » Welaan goede en getrouwe dienstknecht: omdat gij over weinig zijt getrouw geweest, zal Ik u over veel stellen, treed binnen in de vreugde des Heeren.quot; (2) Deze is de belooning-der werken in de liefde volbracht. Maar hij, die de talenten van God ontvangen in lediccheid
_ . O O
verkwist, en geene winst er mede doet, zal het vonnis van den goddelijken rechter vernemen : »werpt den onnutten dienstknecht in de uiterste duisternis: aldaar zal zyn geween en knarsing der tanden.quot; (3)
(5) De reela viv. rat. c. 25. (6) Matth. XXV ; 23. (3) Matt. XXV ; 30.
260
O Goddelijk Hart! nu zie ik duidelijk dat alle beweeggronden van vrees, hoop en liefde, mij tot werken aansporen, ja zelfs daartoe noodzaken, indien ik voor tijd en eeuwigheid niet ongelukkig wil worden. Maar uit loutere vrees handelen alleen de slaven: uit loutere hoop de baatzuchtige zielen: maar de kinderen handelen uit liefde. Ik wil geen slaaf meer zijn, nadat Gy mij tot een kind van den hemelschen Vader en tot uwen broeder hebt verheven, ja zelfs mijne ziel als eene bruid aan U hebt verloofd; ik wil niet meer uit loutere vrees, niet meer uit loutere hoop, maar ook uit liefde voor U werken, zooals uwe liefde het mij leert. Maar werpt Gij een vonkje uwer liefde in mijn hart, opdat het ontstoken worde, en eindelijk beginne lief te hebben, zooals Gij het bevolen hebt, en zooals ik het niet vermag te doen zonder uwe genade, welke Gij mij wel zult gelieven te verleenen.
261
8. 0Lavo-f(jin(j dc-z we vende tiende txw fve-t g od3c(ij-k Mazt dooz wazc 0Caaote ntiefde-,
£0WfA venals Christus alles voor ons gedaan heeft uit liefde tot den hemelschen Vader, even-zoo heeft Hij ons ook bevolen onze liefde jegens Hem te toonen, door op eene werkdadige wijze onzen evenmensch te beminnen : want Hg heeft gezegd: »zoo dikwijls gij dit aan éénen van deze mijne geringste broeders gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan.quot; (1) Hg die het beeld bemint, bemint ook hem die door het beeld wordt voorgesteld: hij die den evenmensch, het kind van God, Gods levend evenbeeld liefheeft, heeft daarom God zeiven lief. Om deze reden heeft Christus bij het laatste avondmaal het gebod der naastenliefde, als een heilig erfdeel aan de zijnen vermaakt, en het hun op de uitdrukke-lijkste wijze op het hart gedrukt: »dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt(2) » dit is mijn gebod dat gij elkander liefhebt;quot; (3) »een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad, dat gij ook elkander liefhebt.quot; (4) De goddelijke Verlosser verklaart zelfs dat de naastenliefde de kenschetsende deugd zijner leerlingen en navolgers is: »hieraan zullen allen kennen dat gij mijne discipelen zijt, indien gy
(I) Malth XXV ; 40. (2) Joan. XV : 17. (3) Joan. XV : 12. (4) Juan. XIII : 34.
262
liefde hebt tot elkander.quot; (1) Hij bad den hemel-schen Vader om deze liefde voor de zijnen: »Heilige Vader, bewaar hen in uwen^ naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn «•elijk Wij.quot; (2) Hij herhaalde deze bede: »doch Ik bid U niet alleen voor hen, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij zullen ge-looven: opdat zij allen één zijn, gelijk Gij Vader in Mij en Ik in U.quot; (3) En wederom : gt;Ikheb hun de heerlijkheid gegeven welke Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk ook Wij eén zijn.quot; (4) En verder: Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij in éénheid volkomen zijn.quot; (5) En ten laatste : Ik heb hun uwen Naam bekend wemaakt, opdat de liefde waarmede Gij My hebt liefgehad in hen zij.quot; (6) Dit is het laatste erfdeel des Heeren en zijn testament voor allen die in Hem gelooven. Door woord en voorbeeld heeft Hij ons deze liefde geleerd : en Hij vordert van ons, dat wij niet alleen met werken en met wegschenking van alles, maar zelfs met opoffering vau ons eigen leven zullen beminnen. »niemand heeft grootere liefde dan deze dat hij zijn leven voor zijne vrienden geeft,quot; (7) zooals Hij zelf gedaan heeft. Dewijl nu God bemind wordt door de liefde tot den naaste, en dewijl door de vervulling van het gebod der naastenliefde ook het gebod der liefde tot God wordt nagekomen, zegt de H. Apostel Paulus: gt;o-eheel de wet wordt in één woord vervuld:
O
(1) Join. XIII: 35. (2) Joan. XVII: 11. (8) Joan. XVII. 20.21. (4) Joan. XVII: 22. (5) Joan. XV11 ; 23. (6) Joan: XVII: 20. (7) Joan XV : 13.
263
gij zult uwen naaste liefhebben als u Keiven:quot; (1) en : » die den naaste liefheeft heeft de wet vervuld: de liefde dan is vervulling der wet.quot; (2)
Gelijk onze Heer Jesus-Christus en zijne Apostelen, zoo drukken ook de Vaders en Leeraren der H. Kerk ons hetzelfde gebod der liefde door woord en voorbeeld op het hart. »Een menach die geene liefde heeft,quot; zegt de H. Bernardus, gt;moet noodzakelijk verloren gaan, al gaf hij zelfs zijn lichaam ter verbranding over.quot; (3) Die
I liefde moet vooral in het hart zijn, zooals dezelfde H. Leeraar zegt: »de liefde is inderdaad eene zodte en aangename spijze, welke de ver-. moeiden verkwikt en de bedroefden opbeurt.quot; liefde moet vooral in het hart zijn, zooals dezelfde H. Leeraar zegt: »de liefde is inderdaad eene zodte en aangename spijze, welke de ver-. moeiden verkwikt en de bedroefden opbeurt.quot; (4) I Die liefde moet zich ook openbaren in woorden, in de wijze van spreken, in den toon zeiven der stem en in geheel de uiterlijke houding. »Deze is de ware liefde, zegt de H. Paus Gre-gorius,quot; die niet door nuttelooze woorden en groeten, maar door hulpbetoon en door werken wordt uitgedrukt.quot; (5) En: »die liefde wordt betoont, als men de armen van hunne armoede verlost, de zieken verzorgt, die in gevaar zijn bevrijdt, de ongelukkigen bijstaat, met de weenenden weent, en zich verheugt met hen die in blijdschap zijn.quot; (6) Ook door werken moet deze liefde betoond worden; en dit drukt dezelfde H. Vader met deze woorden uit: «indien alle menschen door den band eener wederkeerige liefde met elkander verbonden waren, dan zouden
(1) Gal. V; 14. (1) Rom. XIII: 8. 10. (3) Ssrm. 2 de S. Mich. (4) Lib. Ill Flor. (5) Hom. 20 in Mallh. (6) Scnn. 7 in Hom iu Mur.
264
geene beleedigingen, geen strgd, geen oorlog geene moordenaryen, geee0 opstanden, geene kuiperyen, geene rooverijen, geen bedrog meer plaats vinden: het kwaad, zelfs de naam van het kwaad zoude verdwijnen.quot; (1) De liefde vermijdt en verhindert alles wat den evenmensch schade kan aanbrengen. gt;Die geen smart gevoelen,quot; zegt de H. Augastinus, xover het lijden van den evenmensch, zij hebben de liefde van Christus niet: maar die zich daarover nog verheugen, zijn vervuld met de boosheid des duivels.quot; (2) De liefde vordert medelijden met alle rampspoeden welke den evenmensch treffen: » hoe grooter de liefde is,quot; zegt dezelfde Vader op eene andere plaats, »hoe meer smart zij gevoelt over de zonden van anderen.quot; (3) Hoe grooter de rampen zijn waardoor de evenmensch getroffen wordt, des te grooter medelijden en smart ondervindt de liefde: de grootste ramp echter is de zonde. Daarom gevoelen minnende zielen het grootste medelijden met de zondaren, en doen zij alles om hen te helpen en uit de zonde op te heffen. »0 Liefde!quot; roept de H. Beril ar dus uit, »o goede moeder! die allen als kinderen bemint, en aan allen u mededeelt naar gelang van hunne behoeften, hetzij gij de zwakken verzorgt, de vergevorderden oefent, of de on-rustigen te recht wijst.quot; (4) En: 2» zij is te ader als zij berispt, eenvoudig als zij op de proef stelt: zy kastijdt met goedheid, liefkoost zender zwakheid: zij weet geduldig te zijn in hare
(1) Hom. 32 in I Cor. (2) Epist. 147. (3) Sop. pi. XCVI1I9. (4) Scrrao 58.
265
yerontwaardiging en ootmoedig als zij beleedigd wordt.quot; (1) De liefde is noch blind, noch zwak tegenover de gebreken van den evenmensch, maar als het noodig is, weet zij krachtige middelen aan te wenden om die fouten te verbeteren: nimmer echter handelt zij uit hartstocht, maar altijd uit een hooger beginsel van deugd. gt;Dit is de volmaakte naastenliefde,quot; zegt de EL Au-gustinus, » dat iemand bereid zij ook voor zijnen broeder te sterven.quot; (2) Door woord en door voorbeeld heeft de Liefde van het goddelijk Hart ons op deze wijze leeren beminnen.
Van deze werkdadige liefde schrijft de H. Bisschop Zeno : » o liefde ! hoe goed, hoe rijk, hoe machtig zijt gij! Niets bezit hij die u niet bezit. Gij wildet God veranderen in een mensch, en gij hebt bewerkt, dat God zijne oneindige majesteit verliet, en een pelgrim op deze aarde werd: gij hebt Hem negen maanden lang in den schoot eener Maagd opgesloten gehouden: gij hebt Eva doen herleven in Maria, en Adam vernieuwd in Christus: gij hebt aan de wereld die reeds verloren was, het heilig kruis tot redding aangeboden: door eenen God te leeren sterven, hebt gij den dood vernietigd. Gij zijt . de ziel van het hemelsche volk, wijl gij het sieraad zijt van den vrede, wijl gij het geloof bewaart, de onschuld omarmt, de waarheid beschermt, het geduld liefhebt en de hoop verleent: gij maakt de menschen, die naar zeden, naar leeftijd en stand verscheiden zijn, tot ééne natuur, tot
(l) Epist. ad Fulc, 2. (2) Tract. V in Epist. S. Joan. c. III.
266
eenen geest, tot één lichaam. Door u is het dat de glorierijke martelaren noch door folteringen, noch door eenen nieuwen dood, noch door belooningen , van de belijdenis van Christus' naam kunnen losgescheurd worden, ofschoon de pijnigingen der liefde inderdaad meer kwellen dan de beulsknechten het vermogen te doen. Gij vergenoegt u met de naaktheid om de naakten te kleeden: voor u is honger verzadiging: gij alleen laat u niet smeeten: gij bevrijdt, ook ten uwen nadeele, de onderdrukten, en hen die zich in eenigen nood bevinden : gij zijt het oog der blinden, de voet der kreupelen , het trouwste schild der weduwen; gij zijt beter dan een vader en eene moeder voor de weezen; noch medelijden noch vreugde laten uwe oogen zonder tranen. Zóó bemint gij uwe vijanden, dat niemand tusschen hen en uwe beminden eenig onderscheid kan opmerken. De goddelijke geheimenissen vereenigt gij met de meuschelijke, de mensche-lijke paart gij aan de goddelyke. In den Vader beveelt gij: in den Zoon gehoorzaamt gij : ia den H. Geest verblijdt gij u: daar gij in deze drie één zijt, wordt gij op geene wijze van hen gescheiden. Geen laster der menschelijke onbescheidenheid kan u treffen. Uit de oorspronkelijke bron des Vaders wordt gij geheel overgestort in den Zoon: en al wordt gij zelve geheel uitgestort, toch verwijdert gij u niet van die bron waaruit gij zijt voortgekomen.quot; (1) Met deze liefde wordt de aarde een hemel, zonder deze liefde is zij eene hel.
(1) Sermo de spe. ,
267
Deze liefde ontleent haar karakter aan de beweeggronden waaruit zij voortkomt. Zijn die beweeggronden uit het geloof genomen, en beminnen wij onzen evenmensch, zooals het geloof' ons hem leert kennen, namelijk als het bovennatuurlijk evenbeeld, als het bovennatuurlijk kind van God, dan is onze liefde eene Christelijke liefde. Maar zijn die beweeggronden alleen genomen uit het verstand, en beminnen wij den evenmensch zooals het verstand hem ons leert kennen , omdat hij b. v. wellevend, ontwikkeld, rechtvaardig, ons genegen, welwillend, weldadig, onze vriend, onze naastbestaande enz. is, dan is onze liefde eene menschelijke, eene verstandelijke liefde. Zijn de beweeggronden der liefde uit de zinnelijkheid genomen, en beminnen wij den evenmensch om hetgeen in hem aan onze uitwendige zintuigen bevalt, b. v. om zijn uiterlijk voorkomen, zijne innemende manieren, beval-ligen omgang enz., dan is onze liefde eene zinnelijke, eene lichamelijke liefde. Zijn de beweeggronden der liefde uit de zonde genomen, en beminnen wij den evenmensch om wille van zondige zaken, b. v. om hemzelven tot werktuig van zonden te misbruiken, of om ons zijne have en goed op eene zondige wijze toe te eigenen, dan is onze liefde eene zondige, of, om het zoo uit te drukken, eene duivelsche liefde, dat is, veeleer een ware haat. De liefde nu is het grondbeginsel van alle zedelijkheid, het grondbeginsel van geheel den zedelijken mensch: zooals de liefde is, is ook de geheele mensch; de zondige liefde maakt dus den mensch tot
268
eenen duivel, de zinnelijke liefde maakt hem tot een redeloos dier: de verstandelijke liefde maakt hem tot een mensch: maar de Christelijke liefde maakt hem tot een Christen. Deze laatste soort van liefde is ons door Christus geleerd: want Hij beminde ons zoozeer, omdat Hij in ons de kinderen en levende afbeeldsels van zijnen hemelschen Vader aanschouwde, evenbeelden des Vaders, die wel is waar door de zonden verwoest en vernield waren, maar aan welke Hij de vorige rechten, de vorige schoonheid en heerlijkheid wilde terugschenken, om in hen en door hen zijnen hemelschen Vader te beminnen en te verheerlijken, zooals Hij zelf het uitdrukt in zijn gebed tot den hemelschen Vader: »Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, welke Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk ook Wij één zijn.quot;(l) Christus heeft echter ook aan ons deze liefde bevolen: »dit is mijn gebod dat gij elkander lief hebt, gelijk Ik u heb liefgehad:quot;(2) en in den grond is de liefde tot den even mensch eene ware liefde tot God, omdat het oorspronkelijk beeld in de evenbeelden, de vader in de kinderen. God in de menschen bemind wordt.
De Liefde van het goddelijk Hart wilde dooide werken op deze aarde verricht, een groot huisgezin vestigen, waarin God aller gemeenschappelijke Vader, de menschen de kinderen van God, en onderling broeders en zusters zouden wezen: onder hen moest Christus de Eerstgeborene zijn. Allen moesten met elkander door eene
(1) Jubd XVII ; 22. (2) Join. XV: 12.
269
en dezelfde liefde verbondea en vereenigd zijn,
I zooals de Heiland den Vader had gebeden: gt; opdat zij allen één zijn, gelijk Gij Vader, in Mij en Ik in ü, dat ook zij in Ons één zijn.quot; (1) In de bewondering dezer liefde roept Hugo a S. Vic-tore uit: »gij zijt de middelares die de tegen-I standers met elkander verzoent, de van elkander losgescbeurden weder vereenigt, en wat ver-I scheiden van u is, als bet ware aan u gelijk ' maakt. Want de liefde beeft God vernederd en ■ ons verbeven: zij beeft Hem in de diepte doen afdalen, en ons tot de boogte opgevoerd: zoo ecbter, dat dit nederdalen van God niet ont-eerend maar liefdevol, onze verheffing niet hoogmoedig maar glorievol is. Groot is dus uwe kracht, o liefde! Gij alleen waart in staat God op de aarde te doen nederdalen. Hoe sterk is uw band, waardoor een God konde gebonden worden, en waardoor de mensch de banden der zonde vermocht te verbreken. Ik kan niets grooters tot uwen lof zeggen, dan dat Gij God van den hemel hebt doen afdalen, en dat Gy de menschen tot den hemel doet opklimmen. Groot is uwe macht, wijl door u God zoo diep is vernederd, en de mensch zoo hoog is verhevenquot;^) zooals de Heiland den Vader had gebeden: gt; opdat zij allen één zijn, gelijk Gij Vader, in Mij en Ik in ü, dat ook zij in Ons één zijn.quot; (1) In de bewondering dezer liefde roept Hugo a S. Vic-tore uit: »gij zijt de middelares die de tegen-I standers met elkander verzoent, de van elkander losgescbeurden weder vereenigt, en wat ver-I scheiden van u is, als bet ware aan u gelijk ' maakt. Want de liefde beeft God vernederd en ■ ons verbeven: zij beeft Hem in de diepte doen afdalen, en ons tot de boogte opgevoerd: zoo ecbter, dat dit nederdalen van God niet ont-eerend maar liefdevol, onze verheffing niet hoogmoedig maar glorievol is. Groot is dus uwe kracht, o liefde! Gij alleen waart in staat God op de aarde te doen nederdalen. Hoe sterk is uw band, waardoor een God konde gebonden worden, en waardoor de mensch de banden der zonde vermocht te verbreken. Ik kan niets grooters tot uwen lof zeggen, dan dat Gij God van den hemel hebt doen afdalen, en dat Gy de menschen tot den hemel doet opklimmen. Groot is uwe macht, wijl door u God zoo diep is vernederd, en de mensch zoo hoog is verhevenquot;^)
0 Liefde van het goddelijk Hart! Welke schatten hebt Gij door uwe werken over de menschen uitgestort! Hoevele barten branden van wederliefde, en putten in voortdurenden arbeid, strijd, lijden en opoffering alle krachten van lichaam en ziel uit! Hoe beschamend voor (I) Ue laude cbarit.
270
mij, die zoo weinig gedurende mijn leven heb gedaan, en dat weinige nog zoo lauw en gebrekkig heb verricht! Mijne werken moesten, getuigenis afleggen van mijne liefde, en dewijl mijne werken zoo gering zijn, is ook mijne liefde zoo onbeduidend, dat ik van schaamte en droefheid mij voor U wenschte te verbergen. Maar neen! ik wil mij ootmoedig met alle mijne ellenden voor uwe alwetendheid vertoon en, en U bidden, dat Gij U bij het zien mijner ellende tot medelijden laat bewegen, en mijn arm en ledig hart in uwe barmhartigheid door de vuurvlammen der liefde wilt ontsteken. Gij kunt immers uit steenen kinderen Abraham's verwekken, eu koude harten in eene werkdadige liefde doen ontvlammen. Ontvlam dan mijn hart, en het zal branden van wederliefde , en werken van liefde voortbrengen. Amen.
quot;VI.
iclgt;
0e Gam x fv a t l' i g ^ c 19 t^in -fiet §oddamp;--f i j k Jfat-t -iioowpj i'? cit (icoc jcnd.
werkdadigheid der Liefde van liet Goddelijk Hart vertoont zich op geheel bijzondere wijze in het oneindige medeleden, in de bewonderenswaardige goedertierenheid jegens de zondaren, en in de vergiffenis die hun van alle hunne zonden wordt geschonken. De goddelijke Liefde liet reeds lang voor haar verschij nen op deze wereld, deze barmhartigheid door de profeten aankondigen. Zij had bij haar leven gezworen aan alle zondaren zonder uitzondering vergiffenis te schenken: »zoowaar Ik leef, spreekt God de Heer, Ik wil den dood van den goddelooze niet, maar dat de goddelooze zich van zijne wegen bekeere en leve!quot; (1) Zij had haar onfeilbaar woord gegeven, alle soorten (1) Ezich. XXXIII; 11.
272
van zonden te willen kwijtschelden: »al waren uwe zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw: al waren zij rood als purper, zij zullen wit worden als wol.quot; (1) Zij had haar onfeilbaar woord gegeven dat Zij elk getal van zonden wilde vergeven: » als de goddelooze boete doet over zijne zonden, zal hij leven, ja leven zal hij en niet sterven. Alle zijne misdaden zal Ik niet meer indachtig wezen.quot; (2) Zij had ook haar onfeilbaar woord gegeven dat Zij ten allen tijde wilde vergeven: »de goddeloosheid zal den goddelooze niet schaden, op welken dag hij zich ook van zijne goddeloosheid bekeere.quot; (3) Bij elke dezer beloften wordt de voorwaarde gevoegd: indien de goddelooze zich bekeert; want God kan geene vergiffenis schenken aan eenen onboetvaardige, die zich niet wil bekeeren, zich niet wil beteren; en de onboetvaardige zelf, is, zoolang hij zich niet bekeeren en verbeteren wil, niet in staat om vergiffenis te verkrijgen. Ook kan geen zondaar boetvaardigheid doen en zich bekeeren, tenzij Gods genade hem daartoe behulpzaam zij. De barmhartige Liefde des Heeren heeft echter door het onfeilbaar woord der profeten, ook aan eiken zondaar de genaden beloofd, die ter bekeering en ter boetvaardigheid noodig zijn: »Wat heb Ik meer voor mijnen wijnberg kunnen doen dan Ik gedaan heb?quot; (4) Dit heeft de goddelijke Liefde beloofd, en dit heeft Zij gedaan, vóórdat Zij zich nog met onze menschelijke natuur bekleed had, en vóórdat
(1) Isai I: 11. (2) Ezech. XVIH; 21, 22. (3) Bzcch. XXXIII; 12. (4) laai V; 4.
273
Zij, in het goddelijk Hart wonende, op de aarde was verschenen. Maar toen eenmaal de Godmensch onder de menschen rondwandelde, heeft Hg de beloften dier barmhartigheid door zijn woord bevestigd en door zijne werken volbracht.
2. ©e QlLenscamp;wotdiny en- -A-et van
)e goddelijke Verlosser getuigt dat zijne Menschwording en het geheele Verlossingswerk op aarde, de redding van de geheele wereld ten doel had: want Hij zeide: »alzoo heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijnen Eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe.quot; (1) Hij getuigt dat het zijne levenstaak was den zondaren te hulp te komen, en hen uit den afgrond des verderfs te redden: »de Zoon des menschen is gekomen om zalig te maken hetgeen verloren was.quot; (2) Hij getuigt dat Hij gedurende geheel zijn leven op aarde slechts barmhartigheid wilde bewijzen, daar Hij zelf zegt: »6od heeft zijnen Zoon niet in de wereld gezonden om de wereld te oordeelen, maar opdat de wereld door Hem (1) Joan III; 16. (2) Matth. XVI11; 11. 18
274
behouden worde.quot; (1) Hg getuigt dat het de grootste behoefte zijns Harten, de zoetste vreugde zijns Harten, de schoonste zegepraal zijns Harten is, den zondaar te redden: en het H. Evangelie verhaalt ons hiervan het volgende: gt; en de tollenaars en de zondaren naderden gedurig tot Hem om Hem te hooren. En de Phariseën en schriftgeleerden morden zeggende: Hij ontvangt zondaren en eet met hen: Maar Hij sprak tot hen deze gelijkenis en zeide: welk inensch is er onder u, die honderd schapen heeft, en, als hij er één van verliest, niet de negen en negentig iu de woestijn zal laten, en heengaan uaar het verlorene, tot hij het vindt? En als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijne schouderen en verblijdt zich: en roept, als hij tehuis komt, de vrienden en de geburen bijeen, en zegt tot hen: verblijdt u met mij, want ik heb mijn schaap gevonden hetwelk verloren was! Ik zeg u, dat er aldus in den hemel meer blijdschap zijn zal over éénen zondaar die boetvaardigheid doet. dan over negen en negentig rechtvaardigen, die geene boetvaardigheid van nooden hebben.quot; (2) Diezelfde waarheid drukt de goddelijke Verlosser ook uit in de schoone gelijkenis van den verloren zoon. Hij verklaart dat zijn liefdevol en medelijdend Hart evenzeer naar de redding der zondaren verlangt, als de hongerige en dorstige verlangend is naar spijs en drank: want toen Hij aan Jakob's bron gezeten, met,, de Samaritaansche vrouw had gesproken, en door haar de overige Samaritanen (1) JoatiTni: 17. (2) Inc. XV; 1-8,
275
tot bekeering had gebracht, antwoordde Hij zijnen leerlingen, die intusschen met spijzen uit de stad waren wedergekeerd, en tot Hem zeiden: Rabbi, eet! met deze merkwaardige woorden: »Ik heb eene spijze te eten welke gij niet kent. De discipelen dan zeiden tot elkander: heeft Hem iemand te eten gebracht? Jesus sprak tot hen: mijne spijze is, den wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft, opdat Ik zijn werk volbrenge.quot; (1) Dit werk was de bekeering der zondaren, en op het oogenblik dat Hij sprak, de bekeering van de Samaritanen, zooals Hij het onder een beeld aan zijne leerlingen verklaarde: »heft uwe oogen op en aanschouwt de yeldeu, hoe zij aireede wit zijn tot den oogst.quot; (2) Nu kwamen op het verhaal der vrouw, de Samaritanen uit de stad om Hem te zien en te hooren, zooals het H. Evangelie verhaalt: »uit die stad nu geloofden velen der Samaritanen in Hem, om het woord der vrouw welke getuigenis gaf: Hij heeft mij alles gezegd wat ik gedaan heb. Als dan de Samaritanen tot Hem gekomen waren baden zij Hem bij hen te blijven. En Hij bleef daar twee dagen. En er geloofden nog velen meer in Hem, om zijn woord. En zij zeiden tot de vrouw: wij gelooven niet meer om uw zeggen: want wij zeiven hebben gehoord, en weten dat deze waarlijk de Zaligmaker der wereld is.quot; (3)
jl) Joan. IV : 31—25 (2) Joao IV ; 35. (3) Joan IV ; S'J—43.
276
3- Qc- -CatnvA^attlge Sierde van fvet Qodde-dyk JCazt duidt, toept en i-oeftt 9e rondazen en vct-bindt -ken aan z,'\ci\, «■ooaC? ©lCatt^aeni».
f^We Liefde van het Goddelijk Hart verdroeg de zondaren met lankmoedigheid en geduld, zooals naderhand de H. Apostel Petrus schreef: »de Heer heeft geduld met u, daar Hij niet wil dat iemand verloren ga.quot; (1) Hij ging met hen om, Hij sprak met hen. Hij verdroeg hunne tegenspraak, Hij verdroeg hunne lasteringen. Hij betreurde en beweende hunne verstoktheid en versteendheid, bad nog voor zijne moordenaren en verontschuldigde hen: »Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.quot; (2)
De geheele prediking van Jesus gedurende drie jaren, was niet anders dan een voortdurend geroep tot de zondaren, dat zij zouden gelooven , in het geloof de middelen ter redding zouden vinden, die middelen zouden gebruiken, zich zouden bekeeren en boetvaardigheid doen, om gerechtvaardigd en geheiligd en daardoor zalig te kunnen worden. Hij riep de zondaren met liefde en met ernst: Hij drukte hun diep in het hart alle beweegredenen tot hoop, indien zij
(1) 11 I'elr. ui; 9. (2) Luc. XXIII; 31.
277
aan zijne roepstem gehoor gaven, en alle beweegredenen tot vrees, indien zij ten einde toe wederstand boden: daardoor vervulde Hij hetgeen van de Eeuwige Wijsheid geschreven staat: »De Wijsheid predikt buiten, en doet hare stem hooren op de straten. Aan de spitse der scharen roept Zij, aan de ingangen der stadspoorten spreekt. Zij en zegt: hoelang zult gij als kinderen liefhebben hetgeen der kinderen is? Hoelang zult gij als dwazen verlangen hetgeen u schadelijk is? Hoelang zult gij, onvoorzichtigen, de wetenschap haten? Bekeert u op mijne vermaning. Ziet, Ik wil u mijnen geest kenbaar maken, en mijne woorden u doen' hooren. Ik heb geroepen, en gij hebt geweigerd te hooren: Ik heb mijne hand uitgestrekt, en niemand heeft er acht op geslagen: mijne raadgevingen hebt gij veracht, en mijne bestraffingen in den wind geslagen. Nu zal ook Ik lachen als gij in het verderf wordt gestort. Ik zal spotten als u overkomt hetgeen gij rreesdet. Als een onverwachte rampspoed u overvalt, en de ondergang als een storm over u losbarst, als kwelling en benauwdheid over u komen: dan zullen zij Mij aanroepen, en Ik zal niet naar hen hooren: in den morgenstond zullen zij opstaan en Mij niet vinden: omdat zij de tucht hebben gehaat en de vreeze des Heeren niet hebben aangenomen, omdat zij mijne raadgevingen niet hebben opgevolgd, en mijne bestraffingen hebben belasterd. Zij zullen dan de vruchten hunner wegen eten, en van hunne eigene raadgevingen verzadigd worden. De wraak der kleinen zal hen dooden, en de
278
voorspoed der dwazen hen in het verderf storten. Maar die naar Mij zal gehoord hebben, zal zonder beangstiging wezen, en zonder vrees voor de boozen den overvloed genieten.quot; (1) De Liefde kan ook vertoornd worden en bedreigingen doen: maar haar toorn en bedreigingen, de openbaring zelfs der kwade gevolgen en straffen, welke eindelijk de weerspannigen zullen treffen, die een voortdurenden tegenstand hebben geboden, zijn akten van die barmhartige Liefde, die tegen het ongeluk en het verderf waarschuwt, om te kunnen sparen en redden.
Jesus achtervolgde de zondaren, Hij zocht hen op, liet Zich door hen ter tafel noodigen, trok hen door zijne minzaamheid en vriendelijkheid tot Zich, noodigde hen tot zijne navolging uit, en verhief die uitverkorenen tot de hoogste ambten en waardigheden in zijne Kerk, tot het Apostelambt, zooals Hij gedaan heeft met Matthaeus, een der tollenaren, die door de Joden als openbare zondaren werden beschouwd. De H. Matthaeus verhaalt zelf in zijn Evangelie: »Hij zag eenen mensch in het tolhuis zitten, Matthaeus genaamd. En Hij sprak tot hem: volg Mij. En hij stond op en volgde Hem. En het geschiedde terwijl Hij aanzat in het huis, ziet daar kwamen vele tollenaren en zondaars en zaten mede aan. En de Phariseën het ziende, .zeiden tot zijne discipelen: waarom eet uw meester met de tollenaren en zondaars? Doch Jesus dit hoorende sprak: niet die gezond zijn, hebben eenen geneesmeester van nooden, maar (i) ProvT 1; 20—33.
279
die ziek zijn. Gaat dan, en leert wat het te zeggen is: Barmhartigheid wil Ik, en niet offeranden: want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaren.quot; (1) De tollenaren werden, even als de Heidenen, door de Joden voor onreinen gehouden en gehaat: zij waren dus de meest verstooten zondaren, en juist daarom trok Jesus hen Zich op eene geheel bijzondere wijze aan. Den schijnheiligen Phariseën echter, die in hunne ingebeelde rechtvaardigheid en heiligheid zich daarover ergerden, zich tevreden stelden met het opdragen van offers in den tempel, en geen medelijden hadden met de zondaars, verweet Hij hunne valsche heiligheid, en gaf hun in overweging, hoe God niet alleen den uitwendigen godsdienst vorderde, maar bovenal de inwendige heiliging der menschen en de bekeering van den zondaar verlangt, zooals Hij het bij den profeet Jeremias heeft te kennen gegeven. (2)
De Liefde van het Goddelijk Hart trok de zondaren tot zich, en oefende een zoo groot aantrekkingsvermogen op hen uit, dat zij, evenals Matthaeus, op het eerste woord zich overgaven, en met grootmoedigheid en offervaardigheid, met eene brandende wederliefde zelfs, den goddelijken Verlosser op den weg der volmaaktheid volgden.
(1) Maitb. IX: 9—U. (2) Jer. VII.
280
4- £ie|3e voax he-t
§odde-tifo 2tlt;xzt nee nvt de zondazei i wetwitfend op, aooals 91t-alt;j3alena.
venals het geroep van het Goddelijk Hart tot het hart der zondaren, een geroep van barmhartigheid en liefde was r evenzoo vonden ook de zondaren hg het goddelijk Hart van Jesus het liefderijkste en harmhartigste onthaal, dat zelfs zooverre ging, dat Jesus zulke zondaren tegen hunne vervolgers in bescherming nam en hen verdedigde. Het H. Evangelie verhaalt ons een voorbeeld hiervan in de bekee-ringsgeschiedenis van Maria Magdalena: en daar deze gebeurtenis, zooals zij door het H. Evangelie wordt verhaald, geheel de liefde, goedertierenheid en barmhartigheid van het goddelijk Hart op zoo eenvoudige en tevens verhevene wijze voor onze oogen plaatst, willen wij de woorden van den H. Evangelist zeiven aanhalen. »Een van de Phariseën verzocht Hem dat Hij met hem ate. En Hij ging in het huis van den Phariseër en zat aan. En ziet, eene vrouw in de stad, welke eene zondares was, als zij vernam dat Hij in des Phariseërs huis aanzat, bracht een albasten kruik met balsem: en van achteren aan zijne voeten staande, (1) begon zij zijne voeten met
(I) Ue Ousterlingen zaten niet am tafel, maar lagen op kussens, ttr»yi het «aDgeziclit naar de tafel en de tocUd naar deti muur gekeerd wires.
281
hare tranen te besproeien, en droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste zijne 1 Toeten en zalfde ze met den balsem. En de Phariseer die Hem genoodigd had het ziende, | sprak bij zich zeiven zeggende: indien deze | eeu profeet ware, zoude Hi] gewis weten wie, | en hoedanig eene vrouw het is die Hem aanraakt: t | want zij is eene zondares. En Jesus het woord i 1 opnemende, sprak tot hem: Simon , Ik heb u r | iets te zeggen. Hij nu zeide: Meester, zeg het! : | Een schuldenaar had twee schnldeischers: de ; i een was hem vijfhonderd tienlingen schuldig gt; | en de ander vijftig. Daar zij uiet hadden om | te betalen, schold hij het beiden kwijt. Wie dan 1 zal hem meer liefhebben? Simon antwoordde I eu zeide: ik meen hij, wien hij het meerdere | heeft kwijtgescholden. En Hij sprak tot hem: | gij hebt recht geoordeeld. En zich tot de vrouw 1 keerende, sprak Hij tot Simon: Ziet gij deze i vrouw? Ik ben iu uw huis gekomen: gij hebt fe Mij geen water gegeven voor mijne voeten: maar | zij heeft mijne voeten besproeid met tranen, en | met hare haren afgedroogd. Gij hebt Mij geenen | kus gegeven, maar zij heeft, van dat zij gekomen | is niet opgehouden mijne voeten te kussen. I Gij hebt mijn hoofd uiet met olie gezalfd, maar zij heeft mijne voeten met balsera gezalfd. Daarom zeg Ik u, haar worden de vele zonden vergeven, omdat zij veel heeft liefgehad: maar hij wien minder vergeven wordt, heeft minder lief. En Hij sprak tot haar: uwe zonden worden £ u vergeven! En die mede aanzaten begonnen bij zich zeiven te zeggen: wie is deze die ook
282
de zonden vergeeft? Maar Hij sprak tot de vrouw: uw geloof heeft u behouden: ga in vrede.quot; (1) Jesus Christus liet zich door Simon ten maaltijd noodigen, omdat Hij de bekeering van Magdalena vooruitzag, omdat Hij aan den Phariseër wilde toonen, met welke liefde en barmhartigheid men den berouwhebbenden zondaar moet ontvangen, en omdat Hij de Phariseën zelve, die getuigen waren van dit wonderlijk schouwspel, wilde bekeeren. »Christus is ten maaltijd gekomen, zegt de H. Joannes Chrysos-tomus, »niet om met honig gevulde en met bloemen omkransde bekers te ledigen, maar om de tranen der boetvaardigen uit de bronnen zelve der oogen te drinken. God hongert ea dorst naar de tranen der zondaren.quot; (2) ]n deze openbare zondares wilde Christus aan alle zondaren toonen, welk onthaal zij bij Hem zullen vinden, als zij met een rouwmoedig en minnend hart tot Hem wederkeeren, zooals de H. Apostel Paulus van zich zei ven bekent: »getrouw is het woord en alle aanneming waardig, dat Christus-Jesus in deze wereld gekomen is, om zondaren zalig te maken, van wie ik de eerste ben. Maar daarom heb ik barmhartigheid verkregen, opdat iu mij, den eersten, Christus-Jesus al zijne lankmoedigheid zoude betoonen, tot voorbeeld van hen die in Hem gelooven zullen ten eeuwigen leven.quot; (3) Maria Magdalena was eene openbare zondares, die als zoodanig in de geheele stad bekend was, en daarom terstond door Simon werd erkend. Zonder twijfel had zij den Verlosser (li Lnc. VII; 36—50. (2) Sfrmo. 89. (3) 1 Tim. 1; 16, 16.
283
dikwijls gezien en zijne onderrichtingen gelioord: zijne leer verlichtte haar, om haren zoo droevigen en gevaarlijken toestand te leeren kennen: zijn aanblik boezemde haar vertrouwen en liefde tot Hem in, en bezielde haar met droefheid en afschuw over hare zonden: en het besluit was genomen, zij zoude haar leven veranderen en zich bekeeren. Dit waren genaden van het raededoogend Hart van Jesus. Zij geloofde in Christus, den Zoon van den levenden God, zooals Jesus zelf van haar getuigt: en dit was eene nieuwe genade van het medelijdend Hart van Jesus. Zij begreep dat zij van Hem vergiffenis van hare zonden moest verkrijgen en afsmeeken, en dat zij derhalve tot hem moest naderen en zich doen kennen zooals zij was. Dit had wederom de genade van het barmhartige Hart van Jesus in haar bewerkt. Maar nu moest er een reuzenstrijd gestreden worden. Zij, de voorname, de rijke vrouw, die te midden van alle pracht, en door alles wat de zinnen streelen kan, tot nu toe de bewondering en het lokaas van alle zondaren was geweest, en door de geheele stad als zoodanig was gekend, zij moest nu aan alles vaarwel zeggen, voor aller oogen haar vorig leven veranderen, als eene openlijk boetvaardige een geheel tegenovergesteld leven beginnen, en openlijk boetvaardigheid doen, evenals zij openlijk had gezondigd. Zij moest voor geheel het volk, waarvan een groot gedeelte den Godmensch niet erkende, en voor het oog van de voornamen en rijken, van de Phariseën, schriftgeleerden en Hoogepriesters, die grootendeels vijanden van
en
1-
284
Christus waren, haar geloof en verknochtheid aan Hem aan den dag leggen. Deze daad was voor het oog der wereld als een zelfmoord, als eene algeheels vernietiging van zich zelve. Daartoe werd eene geheel buitengewone genade, daartoe werd een wonder van genade gevorderd. Van nu af moest zij al die hartstochten bedwingen, welke zij zoo langen tijd en zoo getrouw gediend had: geheel haar binnenste moest een ommekeer ondergaan, en ook haar uiterlijk leven moest naar de leer van Christus geregeld worden. Deze genade was grooter dan de opwekking ten leven van iemand die dood is naar het lichaam. Maar ook deze wonderbare genade verleende haar de barmhartigheid van het goddelijk Hart van Jesus. Met een enkelen slag verbreekt zij alle de banden welke haar aan de zoude kluisterden. »Dewijl zij zich innerlijk zoozeer over zich zelve sehaamde,quot; zegt de H. Gregorius, »geloofde zij dat er niets was waarover zij zich uiterlijk behoefde te schamen.quot; (1) En de H. Augustinus zegt: »toen zij vernomen had dat de hemelsche geneesheer gekomen was, drong zy uit eigen beweging het huis binnen, waar zij niet ge-noodigd was: en zij die vroeger zoo vermetel was tot haar verderf, is thans nog vermeteler geworden tot hare redding: en daarom verdiende zij te hooren, dat alle hare zonden haar vergeven werden.quot; (2) En op eene andere plaats zegt dezelfde H. Leeraar: »gij hebt gezien hoe die vrouw, die eene zondares was, ongenoodigd de zaal van het gastmaal binnentrad, waar haar (1) Hom. 33. (2) Hom. 58.
285
geneesheer aan tafel zat, en hoe zij met eene heilige onbescheidenheid de gezondheid zocht, daar zij ter ongelegen tijde voor het gastmaal, ter goeder ure echter voor de weldaad kwam. Want zg had de hevigheid van de ziekte, aan welke zij leed, leeren kennen en zij wist dat Hij, tot wien zij kwam, haar genezen kon.quot; (1) Afschuw en smart over hare zonden vervulde haar hart: zij vertoonde zich zooals zg was, en wierp zich ten aanschouwen van alle gasten aan de voeten des Heeren neder: zij waagde het niet Hem onder de oogen te komen, maar lag, met het aangezicht van Hem afgewend, op hare knieën, wijl zij door schaamte als verbrijzeld was, en de geheele schande gevoelde die door de zonde op haar rustte. Deze schaamte over de bedrevene zonden, overtrof de beschaming die zij van den kant der gasten op zich laadde: en alwie de schande welke in de zonde is gelegen inziet, zal ook deze handelwijze licht begrijpen: want de H. Anselmus zegt: »als ik van den eenen kant het schandelijke der zonde, en van den anderen kant alle verschrikkelijkheden der hel beschouw, en als ik genoodzaakt zoude wezen mij in een van beide te storten, dan zoude ik mij eerder in de hel nederwerpen dan de zonde in mij toe te laten. — Liever zoude ik, rein van zonde, ter helle willen gaan, dan met het slijk der zonde bezoedeld, het hemelrijk te bezitten.quot; (2) De zondaar die met ware droefheid en smart het schandelijke begrijpt dat in de zonde gelegen is, overwint daardoor de schaamte welke de 0) Hom. U3 inter 50. (2) Lib. de «inoil. c. 90.
286
belijdenis der zonde medebrengt, zelfs al zoude die belijdenis voor de gelieele wereld moeten geschieden: en dit is eene nieuwe genade van de barmhartigheid van Jesus' Hart. Maria Mag-dalena gloeide van liefdesmart, en zij vond geene woorden om de gevoelens haars harten uit te drukken: van smart weende zij, en uit liefde zalfde zij de voeten des Heeren, en maakte de werktuigen van zonden tot werktuigen van boetvaardigheid. De H. Gregorius hierover sprekende, zegt: »hetgeen zij op eene voor zich zelve vernederende wijze had misbruikt, brengt zij op eene loffelijke wijze aan den Heer ten offer. Met de oogen had zij de zaken der aarde begeerd, nu echter gebruikt zij die oogen als een werktuig van boetvaardigheid, en zij weent: de haren had zij tot een sieraad van haar aangezicht gebezigd, nu droogt zij daarmede de tranen af. Met haren mond had zij hoogmoedige taal gesproken , nu gebruikt zij hare lippen om de voeten der Verlossers te kussen. Alle de bekoorlijkheden welke zij vroeger bezat, worden nu voor haar even zoovele offers. Het aantal harer zonden verandert zij in een gelijk getal deugden, en alles waardoor zij God op eene schuldige wijze had veracht, wordt nu in boetvaardigheid geheel aan God dienstbaar gemaakt.quot; (1) De H. Chrysostomus voegt hierbij: »dit alles verrichtte zij uiterlijk : maar hetgeen zij in het verborgene des harten deed was veel vuriger en Gode alleen bekend.quot; (2) Dit was een volmaakte liefdesmart, en de volkomene bekeerings-(I) Hom. 33. (2) Hom. 6 in Malth-
287
door de barmhartiglieid van Jesus' Hart haar geschonken. Maar tevens lag hierin ook eene stilzwijgence belijdenis harer zonden aan de Alwetendheid des Verlossers, zooals de H. Au-gustinus bemerkt: »zij naderde niet tot het hoofd maar tot de voeten des Heeren, en zij, die langen tijd verkeerde wegen had bewandeld, zocht nu het rechte voetspoor op. Vooraf had haar hart bittere tranen geweend, en nu wascht zij de voeten des Heeren met de tranen dei-belijdenis. Met haar hoofdhaar droogt zij ze af, kust ze, en zalft ze met balsem; zwijgende spreekt zij, en zonder woorden te bezigen, brengt zij haar offer.quot; (1) Ook het brengen van dit offer was eene genade van de barmhartigheid van Jesus' Hart. Zij zeide voor goed vaarwel aan de schepselen, verloochende zich zelve volkomen, en bracht zich zelve geheel en zonder voorbehoud op eene volmaakte wijze aan den Heer ten offer. De H. Cyprianus spreekt bjj de overweging van dit schouwpel aldus tot God; »zij gebruikt haar hoofdhaar in plaats van het lijnwaad, hare oogen in plaats van de schaal, hare tranen in plaats van het doopwater: het vermorzelde hart brak in tranen los, het geloof verrichtte de afwassching, de liefde diende de zalving toe ; haar hoofd stelde zij tot eene voetschabel , met hare golvende haren omwikkelde en droogde zij de voeten: niets behield zij zich zelve voor, maar zij wijdde zich geheel aan U toe. En Gij gaaft meer acht op de innerlijke stemming des gemoeds, dan op de uiterlijke daden; terwijl (l) l om. i'i
288
zjj U zalfde, werd zij door U gezalfd: terwijl zy besproeide werd zij door U afgewassdien en inwendig gereinigd.quot; (1) Zoo werd de bekeerde en boetvaardige Magdalena gerechtvaardigd en geheiligd, zoo werd zij een kind van God, eene lievelinge van Jesus' goddelijk Hart.
De Phariseër echter begreep niets van deze wonderbare gebeurtenis: en niettegenstaande de verootmoediging, de boetetranen en heldhaftige liefdebewijzen van Magdalena, zag hy in de heilige boetvaardige nog altijd de vroegere zondares, en ergerde hij zich er over dat de goddelijke Meester haar zoo liefderijk ontving. »De Heer wilde,quot; zooals de H. Augustinus bemerkt, (2) »ook hem genezen: en ten einde niet zonder vrucht voor hem aan zijne tafel aan te zitten, wees Hij hem in de aangehaalde gelijkenis op zijne geringe liefde en op de groote liefde van Magdalena, hem daardoor willende toonen, dat, al meende hij ook al minder te hebben gezondigd dan deze vrouw, zij toch eene des te grootere liefde bezat, naarmate zy meer had gezondigd, en dat hy haar bijgevolg niet moest verachten. Wegens hare groote liefde vergaf Hij haar ook hare vele en talrijke zonden en sprak daarom luide: »haar worden de vele zonden vergeven, omdat zij veel heeft liefgehad.quot; (3) Zoo nam de liefde van het goddelijk Hart deze openbare zondares in bescherming, en verdedigde haar tegen den Phariseër. Daarna verliet zij, met den vrede in het hart, den goddelijken Verlosser.
(I) Tract, de abl. ped. (2) Senuo 23 inter 50. (3) Lac. VII: 47.
289
Als een zondaar deze barmhartigheid van het goddelijk Hart beschouwt, behoort hij de vermaning van Origines te volgen: »laten wij in de gevoelens van deze vrouw treden, om ook tot de navolging harer daden te geraken: laat een ieder met tranen van berouw Jesus standvastig zoeken , die zich niet verborgen heeft voor de zondares die Hem zocht. Leer zondig mensch, van deze zondige vrouw, die toch vergiffenis van hare zonden heeft verkregen, leer over de afwezigheid van uwen God te weenen en naar zijne tegenwoordigheid te verlangen: leer van Maria Jesus beminnen, op Jesus vertrouwen, Jesus zoeken en vinden, geen tegenspoed vreezen, geene vertroosting buiten Jesus aannemen, en om Jesus alles verachten.quot; (1) Naderhand gaf Jesus eene tweede getuigenis van Magdalena, welke bewijst hoe getrouw zij aan de genade des Heeren had beantwoord: »Maria heeft het beste deel verkoren, hetwelk haar niet zal worden ontnomen.quot; (2) Jesus liet bare liefde in het H. Evangelie opteekenen en aan de geheele wereld verkondigen; en toen Maria, die Jesus overal getrouw volgde, Hem ten tweeden male zalfde, deed Jesus haar deze belofte: »voorwaar Ik zeg u, allerwege waar dit Evangelie in de gansche wereld zal verkondigd worden, zal ook hetgeen deze gedaan heeft, ter harer gedachtenis vermeld worden.quot; (3) Het was Maria Magdalena die de groote genade mocht verkrijgen bijzondere onderrichtingen van Jesus te ontvangen, van wie Hij in zijne heilige
(2) Hom. de M. Magd. (3) Luc. X; 42. (4) Marc. XIV : 9.
19
290
armoede ook tijdelijke hulp aannam, door wier tranen Hij werd bewogen tot het opwekken van haren broeder Lazarus, die aan den voet van het kruis tot aan zijnen dood mocht vertoeven, aan wie Hij na de verrijzenis het eerst zich vertoonde, nadat Hij aan zijne H. Moeder was verschenen, en die Hij gedurende het overige gedeelte van haar leven, tot een zoo heiligen levenswandel verhief, dat zij eerder in den hemel dan op de aarde scheen te verblijven. Dit heeft de Liefde van het goddelijk Hart gemaakt van eene zondares, die weleer door zeven duivelen werd bezeten. Daarom jubelt de H. Kerk: » zg die zoovele zonden bedreven had, keert uit de kaken der hel tot de bron des levens terug. Nadat zij in het sterfelijk vleesch ergernis heeft gegeven, wordt zij van een broos aarden vat tot een vat van rein albast: van een vat van schande wordt zij tot een vat van heerlijkheid.quot;
O Liefde van het goddelijk Hart! vol dankbaarheid en vertrouwen jubelen ook wij met de H. Kerk: »Eengeborene des Allerhoogsten Vaders! werp een genadigen blik op ons. Gij die het boetvaardige hart van Magdalena tot de glorie des hemels hebt geroepen. De verlorene drachme is weggelegd in de koninklijke schatkist , en de parel, van alle slijk gezuiverd, gaat de sterren in glans te boven. Jesus, artsenij onzer wonden, eenige hoop der boetvaardigen, wasch door Magdalena's tranen onze zonden af!quot;(l)
(1) Off. S. M. Magd. ad Laudis.
291
5- ©e Siepe van -(vet §oddetijk 3fa^{' iamp;dt difiwijis dc zondazc- it oo4 iüt tijde-tijhe, ge varen, sgt;ooa tgt; dc ovezypetiye
feze groote barmhartigheid van den godde-lijken Verlosser, jegens de arme zondaren mishaagde aan zijne vijanden, en zij wilden ook daaruit eene beschuldiging tegen Hem trekken. Spoedig vonden zij daartoe de gelegenheid. » Des-morgens vroeg kwam Jesus in den tempel en al het volk kwam tot Hem : en Hij zat neder en leerde hen. En de schriftgeleerden en Pha-riseën brachten tot Hem eene vrouw, in overspel bevonden en stelden haar in het midden, en zeiden tot Hem: Meester, deze vrouw is zoo even in overspel bevonden, en in de wet heeft Mozes ons geboden zoodanige te steenigen. Gij nu, wat zegt Gij ? Dit zeiden zij echter Hem beproevende, om Hem te kunnen beschuldigen. quot;(I) Op eene sluwe wijze hadden zij hun plan beraamd: want zij dachten bij zich zelve: als Hij deze vrouw veroordeelt, verliest Hij de gunst van het volk, welke Hij zich door zijne groote goedertierenheid en barmhartigheid jegens de zondaren verworven heeft; spreekt Hij de vrouw echter vrij, dan handelt Hij tegen Gods wet, welke tegen dergelijke misdrijven de doodstraf (l) Joao. VIII: 1—6.
292
bspaalt, en dan kunnen wij Hem zelfs als een yijand en overtreder der wet aanklagen en ter dood veroordeelen: hoogstwaarschijnelijk zal Hi} in zijne overgroote barmliartigheid haar vrijspreken: en dan hebben wij alles gewonnen. De H. An-gustinus zegt over deze plaats der H. Schrift: 7.\] hadden bemerkt hoe barmhartig Hij was, en zeiden dus tot zich zelve: als Hij verklaart dat de vrouw vrijgelaten moet worden, misdoet Hij tegen de gerechtigheid, door de wet voorgeschreven: maar om zij ne barmhartigheid niet te verloochenen, door welke Hij zich de liefde des volks verworven heeft, zal Hij zeggen, zij moet vrijgelaten worden, en dan hebben wij de gelegenheid gevonden om Hem aan te klagen.quot; (1)
Het geldt hier wederom de redding van aene groote zondares, die niet slechts voor God een groot misdrijf heeft begaan, maar ook voor de menschelijke gerechtigheid de doodstraf heeft verdiend, en om deze reden door de schriftgeleerden en Phariseën voor het oog van het gansche volk tot Jesus wordt gebracht. Mag-dalena was uit vrijen wil, met liefde en droefheid in het hart, alleen met dit doel tot Jesus gekomen, om van Hem vergiffenis van hare zonden te verkrijgen, zonder dat zij door iemand aangeklaagd, of onder het bereik der menschelijke gerechtigheid gevallen was. Deze vrouw echter was op het oogenblik zelf der misdaad gegrepen, en met geweld tot Hem gevoerd, en volgens de wet was zij onvermijdelijk des doods schuldig. Het was dus eene uitgemaakte zaak (l) Tract, io Jüao. VIII.
293
dat Jesus zelf, indien Hij deze vrouw vrrjsprat, veroordeeld zoude worden. Hoe moeielijker en gevaarlijker voor Jesus zelven deze zaak was, des te meer moest de barmhartigheid van Jesus' Hart er door bewogen worden. Om deze arme vrouw te redden, moest zij eerst door de Liefde van het goddelijk Hart bekeerd, en vervolgeus uit de handen der menschelijke gerechtigheid verlost worden, en wel, zonder de wet te overtreden, opdat de vijanden van Jesus geenc reden zouden vinden om Hem te beschuldigen. Wat doet nu de barmhartige Liefde van Jesus? Wat antwoordt de goddelijke Verlosser? »De Heer, zegt de H. Augustinus, »misdeed in zijn antwoord niet tegen de gerechtigheid, en verloochende zijne barmhartigheid niet.quot; (1) Want het H. Evangelie verhaalt: »en Jesus nederbuk-kende, schreef met den vinger op den grond.quot; (2) Ten aanschouwen van alle aanwezigen wendde Jesus zijne blikken van de aanklagers af, om hun zijne verontwaardiging en zijn misnoegen te toonen, dat zij, die noch rechters noch gerechtsdienaars waren, zich de vrijheid veroorloofden, deze arme zondares, met geweld, en voor het oog van het gansche volk daarheen te slepen, haar misdrijf, hetwelk niet in het openbaar was bedreven, openlijk bekend te maken, en haar zoo liefdeloos en onbeschaamd aan te klagen. Hij handelde dus zooals bij den profeet Jeremias geschreven staat: »als een brandende wind zal Ik u voor den vijand verstrooien: den rug en niet het aangezicht zal ().) Tract, in Joan. VIII. (2) Joan. VIII; 6
294
Ik u toonea ten dage van uwen ondergang. quot; (1) De aanklagers immers dezer vrouw waren met de meest vijandelijke bedoelingen gekomen. Deze handelwijze van Jesus moest hun de geheele zwaarte hunner boosheid doen gevoelen, en hun al het schandelijke van hunne handeling voor oogen stellen. Daardoor moest de woede der aanklagers tot bedaren gebracht, en deze ten gunste der zondares gestemd worden.
Maar wat schreef Jesus op den grond? De H. Hieronymus antwoordt: »Hii schreef de doodzonden van hen die de vrouw aanklaagden, en van alle anderen;quot; (2) en dit wordt zeer waarschijnlijk door het antwoord hetwelk Jesus hun later gaf. Want »als zij nu voortgingen Hem te vragen, richtte Hij zich op en sprak tot hen: die onder u zonder zonde is, werpe het eerst den steen op haar.quot; (3) Daarmede had Jesus als met een enkelen slag hun de wapenen uit de hand geslagen, welke zij tot het aanklagen der vrouw gebruikten, en de strikken verscheurd welke zij Hem spanden. Want daarmede wilde Hij zeggen: het past u, die veel grootere en zwaardere zonden bedreven hebt, in het geheel niet deze vrouw aan te klagen en op hare veroordeeling en straf aan te dringen, wijl gij daardoor u zelve aanklaagt en veroordeelt. Door deze woorden had Christus noch de wet geschonden, noch de vrouw vrijgesproken, maai alleen hunne boosheid aangetoond en beschaamd. De H. Augustinus spreekt op de volgende wijze
(l) .Ier. XVIII: 17. (2) Lib. II; contra Pelag.
(S) Juau. VIII: 7..
295
I de vijanden van Christus aan: »gii hebt het gehoord, de wet mag nageleefd, de vrouw mag gesteenigd worden: maar moet de straf aan haar voltrokken worden door hen die zelve strafwaardig i zijn?quot; En dan gaat de H. Leeraar aldus voort: I »Jesus heeft niet gezegd dat de vrouw niet mag gesteenigd worden, omdat Hij den schijn niet wilde aannemen van tegen de wet te spreken. Maar Hij was er ook verre van af te zeggen, zij moet gesteenigd worden: want Hij is gekomen niet om in het verderf te storten hetgeen Hij gevonden heeft, maar om op te zoeken hetgeen verloren was. Wat antwoordde Hij dus? Die onder u zonder zonde is, werpe het eerst den steen op haar. O Antwoord der eeuwige Wijsheid! Hoe hebt Gij hen door hen zelve verslagen! Uiterlijk klaagden zij aan, maar innerlijk beproefden zij zich zelve niet.quot; (1) »Wat is er zoo goddelijk,quot; zegt de H. Ambrosius, als de uitspraak, dat hij de zonde straffe, die zelf aan geene zondé 1 schuldig is. Hoe kan men hem dulden die anderen van misdaden aanklaagt, en zijne eigene zonden verdedigt?quot; (2) De H. Paus Gregorius komt daardoor tot deze gevolgtrekking: »hij die zich zeiven niet eerst oordeelt, kan ook niet over anderen een rechtvaardig oordeel uitspreken. - En al heeft hij ook wellicht gehoord dat hij een rechtvaardig oordeel moet uitspreken, kan hy toch niet de verdiensten van anderen volgens de rechtvaardigheid beoordeelen, hij die in de onschuld van zijn eigen geweten niet het richtsnoer tot een rechtvaardig oordeel vindt. Daarom (1) Tract, ia Joan. VIII. (2) Epiat. 76.
296
werd aan hen die de overspelige vrouw beschtil-digden en voor den Verlosser brachtten, gezegd; die onder u zonder zonde is werpe hét eerst den steen op haar. Want zij waren er op uit de zonden van anderen te straffen, en hunne eigene zonden telden zij niet. Daarom wees de goddelijke Zaligmaker hen op hun eigen hart, opdat zij eerst hunne eigene zonden zouden bestraffen.quot; (1) Het H. Evangelie verhaalt verder: » en wederom, nederbukkende schreef Hij op den grond.quot; (2) Ook dit was wederom eene akte van barmhartigheid van Jesus' liefdevol Hart. Want gelijk Hij door zijn antwoord de aanklagers heengewezen had op de overdenking hunner eigene zonden, zonder hen evenwel voor het volk te beschamen, door hun hunne eigene misdaden voor te houden, zoo schonk Hij hun nu door zijn stilzwijgen den tijd om over zich zelve na te denken, en zich zonder verdere beschaming te verwijderen, zooals de H. Hieronymus bemerkt: »de zachtmoedige rechter wilde hun de beschaming besparen, en gaf hun de gelegenheid om heen te gaan.quot; (3) Door de verwijdering juist der aanklagers wilde Jesus de vrouw redden. Daarom ging Hij voort met op den grond te schrijven, zonder acht op hen te slaan, en door zijn schrijven zelf stelde Hij hun zulke zaken voor oogen, dat zij het raadzaam oordeelden door eene spoedige verwijdering, aan hun eigen vonnis te ontsnappen;
want zij wisten bij eigen ondervinding dat Hij - /
(1) Lib. IV. Mor. c. 13. (2) Joan. VIII: 8. (3) Lib. 2. eontm Pel.
297
I zich niet ontzag, hun als verleiders des volks, f hunne eigene inisdrijrea ook in het openbaar 1 voor te houden. En zoo geschiedde het ook: J want het H. Evangelie zegt: »dit nu hoorende li gingen zij één na den ander' heen, beginnende van de oudsten. En Jesus bleef alléén, en de vrouw die in het midden stond.quot; (1) »Door deze verwijdering,quot; zegt de H. Augustinus, »bekenden zij zelve hunne schuld: en indien zelfs de echtgenoot van deze zondige vrouw tegenwoordig ware geweest, zoude hij, door deze uitspraak van den Verlosser ontsteld, de begeerte tot wraakneming hebben laten varen, en tot verzoening zijn gestemd geworden.quot; (2) Aldus had de barmhartigheid van het goddelijk Hart deze zondares op eene wonderbare wijze uit de macht van alle hare vijanden bevrijd, zonder den gering-sten aanstoot te geven, en nu waren nog alleen in den tempel, Jesus met zijne Apostelen en het volk, in wiens midden de overspelige vrouw stond. Nu begon de barmhartige Liefde van het goddelijk Hart het bekeeringswerk van de arme zondares. gt;Twee zijn er achtergebleven,quot; zegt de H. Augustinus, »de ellende en de barmhartigheid,quot; (3) de ellende der zondige vrouw en de barmhartigheid van Jesus.
» Jesus richtte zich op,quot; zegt het H. Evangelie, » en sprak tot haar: waar zijn zij die u beschuldigen? Heeft niemand u veroordeeld? Zij zeide: niemand Heer! En Jesus sprak: ook Ik zal u niet veroordeelen. Ga, en zondig voortaan niet
(1) Joao. VIII: 9. (2) Epist. »4. (3) Epist. 54.
298
meer!quot; (1) Gedurende dit onderhoud verhiefquot; Christus door zijne genade, het berouw hetwelk deze vrouw over hare zonde gevoelde, tot een volmaakt bovennatuurlijk geloof en liefde, ten einde haar in staat te stellen de vergiffenis harer zonde van Hem te verkrijgen : en daarna schonk Hij volkomen kwijtschelding. Alzoo werd zij èn naar de ziel èn naar het lichaam gered. »Bemerk,quot; zegt de H. Ambrosius, »hoe de goddelijke Verlosser zijne uitspraak op die wijze deed, dat de Joden over de vrijsprak der vrouw niet konden klagen, maar zich zelve moesten aanklagen, indien zij tot klachten wilden komen. Want de vrouw wordt eenvoudig vrijgelaten en niet vrijgesproken, omdat er geene aanklagers meer aanwezig waren, niet omdat zij onschuldig was verklaard. Waarover zouden zij dan klagen, dewijl zij zelve het eerst hadden afgezien zoowel van de vervolging der misdaad, als van de uitvoering der straf?quot; (2) Christus had de vrouw niet vrijgesproken, in zooverre zij voor den rechterstoel der menschen schuldig en strafbaar was, want Hij liet zich niet in met de rechtspraken der menschen: maar Hij had haar van hare aanklagers bevrijd, en waar geen aanklagers meer zijn, daar is geen rechtbank meer. Hij had haar geweten van zonden gereinigd, haar gerechtvaardigd en geheiligd, en even als Magdalena, ia vrede laten gaan. Welke wijsheid ! maar tevens welke goedertierenheid, welke liefde en barmhanigheid! Jesus had medelijden met deze zondares. Hij nam haar in bescherming tegen hare aanklagers, (1) Juun. VUT; 10, 11. (2) Epist. 76.
299
bevrijdde haar uit hunne handen, onttrok haar aan de tijdelijke straf welke zij verdiend had, schonk haar alle genaden eener ware bekeering, rergaf haar alle hare zonden, en maakte haar tot een kind van God, tot eene erfgename des !hemels, zonder haar het geringste verwijt te Idoen, zonder haar straf op te leggen, zonder haar aan eene nieuwe beschaming bloot te stellen; ; maar aan het gansche volk toonde Hij haar als jeene gerechtvaardigde en geheiligde, en her-| stelde haar in hare volle eer. Zoo vol van barm-i hartigheid is het goddelijk Hart van Jesus!
O barmhartigheid! Wie zoude bij uwe be-| schouwing nog tot vertwijfeling of wanhoop i kunnen vervallen? Ach! mocht de geheele wereld, I mochten alle zondaren U kennen! Wat zouden | zij vol van hoop onder den zwaren last hunner zonden verademen, wat zouden zij vol van vertrouwen tot U henen spoeden, wat zouden zjj vol van liefde tot U, in droefheid wegsmelten, en aan uw Hart vergeving, heiliging, godde-lijken vrede, hemelsche rust en hunne eeuwige zaligheid vinden! 0 Hart, vol van barmhartigheid en liefde, laat U kennen, maak U zeiven bekend, verlos en red ons!
irhief iwelk
L
300
6. £ie|9e uavi^ -fiet Ka-tfc 3^1-n^t sic-fi aC^ Ivct ivazc aaw 9e iamp;o-HSa-tc-n op, ^ooa-Ci aan Sac-iaaei^.
life
I
I Hp],; lil1
li 1 .
esus ontving niet alleen de zondaren met barmhartigheid en liefde, maar Hii liet _ 5gt; zich zelfs uitnoodigen om in hun huis te komen, met het doel om hen in zijne Kerk, in het rijk der hemelen te kunnen opnemen; dit zien wij met Zachaeus gebeuren. »En ziet, er was een man,quot; zegt het H. Evangelie, «met name Zachaeus, en deze was een overste der tollenaren: en hij was rijk. En hij zocht Jesus te zien, wie Hij ware, maar konde niet wegens de schare: want hij was klein van gestalte. En hij liep vooruit, en klom op eenen wilden vijgenboom om Hem te zien: want daar moest Hij voorbijkomen. Als Jesus nu aan die plaatse kwam, zag Hij op en ontwaarde hem, en sprak tot hem: Zachaeus! kom haastig af, want heden moet Ik in uw huis verblijven. En hij kwam haastig af en ontving Hem met blydschap. En allen die het zagen, morden en zeiden : bij eenen mensch, die een zondaar is, heeft Hij zijn intrek genomen. Doch Zachaeus staande, zeide tot den Heere: zie, de helft mijner goederen, Heere, geef ik den armen, en zoo ik iemand iets heb te kort gedaan, geef ik het vierdubbel weder. Jesus sprak tot hem: heden is dezen huize zaligheid wedervaren, nademaal ook deze
301
eea zoon van Abraham is: want de zoon des | mensclien is gekomen om te zoeken en zalig B te maken hetgeen verloren was.quot; (1) Zachaeus I was niet slechts een tollenaar, maar een overste I der tollenaars, die tollenaars onder zich had. I Dewijl nu de tollenaars door de Joden veracht I eu gehaat werden, was dit nog veel meer het
i| geval voor Zachaeus. Hem juist zocht de Barm-| hartigheid van Jesus' Hart, om door hem ook vele anderen te redden. Daarom sloeg Jesus den weg in die naar het huis van Zachaeus leidde: daarom stortte Hij in het hart van dezen man het verlangen om Hem te zien: daarom voerde Hij dat verlangen tot eene heldhaftige daad op, door te maken dat hij, die een voornaam en rijk man was, zich niet schaamde, ten aanschouwen van het geheele volk, in eenen boom te klimmen, om den Verlosser te zien voorbijgaan. Deze groote genade vau in het hart naar Jesus te verlangen, en dit verlaugen des harten met grootmoedigheid te bevredigen, bracht eene tweede genade mede, namelijk van Jesus te vinden en Hem te zien. Van dit verlangen zegt de H. Joannes Chrysostomus: »hij verlangde het aanschijn te aanschouwen van Hem, dien hij reeds inwendig in zijn hart had aanschouwd: hy verlaagde met de oogen des lichaams Hem te zien, dien hij reeds met de oogen des geestes had gezien: hij verlangde Hem van nabij te beschouwen, dien hij werkelijk nog nooit beschouwd had: de liefde tot Christus, welke reeds in het hart van Zachaeus ontstoken (l^ Luc. XIX ; 2—11.
302
was, zoude gevoed en vermeerderd worden, als hij Hem met de oogen des liehaams aanschouwde. quot;(1) Het hart van Zachaeus was dus door de genade van het goddelijk Hart op de komst des Verlossers voorbereid, en hetgeen hij uitwendig deed, toonde wat er inwendig in hem omging. » De kleine Zachaeus,quot; zegt de H. Gregorius, »klora in eenen wilden vijgenboom, en zag den Heer, omdat zij die in ootmoed uitkiezen hetgeen der wereld eene dwaasheid is, de wijsheid Gods met eenen juisten blik beschouwen. Want door de kleingeestigheid wordt de menigte belet den Heer te zien, omdat het gewoel der aardsche zorgen den zwakken geest des menschen ter neder drukt, en hem belet het licht der waarheid te aanschouwen. Maar wij klimmen met moed in den wilden vijgenboom, als wij ons met voorzichtigheid in den geest aan deze dwaasheid volgens de wereld vastklampen, welke ons door God in het hart gestort wordt. Want wat is er dwazer voor de wereld, dan het verlorene niet op te zoeken, het bezetene in de handen te latea van hen die het rooven, eene ont-vangene beleediging niet met eene andere be-leedigiugte vergelden, eene herhaalde beschimping met geduld te verdragen ? Want de Heer beveelt ons als het ware in den wilden vijgenboom te klimmen, als Hij zegt: als iemand neemt hetgeen het uwe is, vorder het niet terug: en verder: als ienand u op de rechter wang slaat, bied hem dan de linker aan. Van uit den wilden vijgenboom wordt de Heer gezien als Hij voorbij-(1) Hum. de Zach.
303
gaat, dewijl door deze wijze dwaasheid, de wijsheid Gods, nog wel niet geheel in haar wezen maar toch door het licht der beschouwing als in het voorbijgaan gezien wordt.quot; (1) De goddelijke Verlosser laat een waar, oprecht en werkdadig verlangen naar het heil der ziel niet onbevredigd: zijne barmhartige vrijgevigheid schenkt zelfs meer dan de mensch verlangt.
Jesus schonk aan Zachaeus, die verlangend was Hem te zien, niet alleen de genade een blik te mogen slaan op zijn goddelijk aangezicht, hetwelk voor alle oprechte harten zoo aantrekkelijk was, maar Hij verwaardigde zich ook zijn goddelijk oog, dat alle geheimen dei-ziel doorschouwt, op hem te vestigen, hem liefdevol toe te spreken, en hem het verrassende aanbod te doen, dien dag in zijn huis zijn gast te willen zijn; swant,quot; zooals de H. Gregorius zegt, »ofschoon Jesus nog niet door Zachaeus was uitgenoodigd, had Hij toch de goede gezindheid zijns harten gezien.quot;(2) En de H. Chry-sostomus zegt: Christus beloofde in het huis | te komen, omdat Zachaeus dit wenschte, en het verlangen daartoe reeds in zijn hart bezat.quot;(3) Hoe oprecht en vurig dit verlangen van Zachaeus geweest is, bewijst de vreugde en het genoegen waarmede hij de uitnoodiging des Heeren aannam.
Wij kunnen veronderstellen dat Christus, toe» Hij zich in het huis van Zachaeus bevond, aan hem en aan de zijnen het Evangelie verkondigde, hun de genade des geloofs, der ware bekeering
(1) Lib. XXVII. Moral, in fine. (2) Loc. cit. (3) Sermo de Zach.
304
en der rechtvaardiging schonk, hen tot de verachting der wereld en tot zijne navolging aanspoorde, en hun alle inwendige genaden mededeelde welke daartoe noodig waren: want dit volgt duidelijk uit de woorden van Zachaeus, die aan Jesus beloofde de helft zijner bezittingen aan de armen uit te deelen, en met het overige zijner goederen het nadeel te herstellen dat hij aan anderen konde hebben toegebracht. Het was bijgevolg eene volmaakte bekeering, dewijl hij niet slechts aan de rechtvaardigheid voldeed, maar zich ook volkomen aan de navolging van Christus toewijdde. Daarover verheugt zich het goddelijk Hart van Jesus, en zijn goddelijke mond verkondigt het luide, dat aan dit huis zaligheid wedervaren is, en dat Zachaeus door zijn geloof, nu een ware zoon van Abraham is geworden. »Zachaeus,quot; zegt de H. Chry-sostomus,quot; had alles ten offer gebracht wat hij bezat: Abraham offerde den Heer zijnen zoon: Zachaeus offerde zijne goederen: Abraham offerde aan God zijnen erfgenaam, Zachaeus zijne erfenis : Abraham gaf zijn eenig onderpand, Zachaeus zijn have en goed ten beste. Zachaeus wordt dus te recht een zoon van Abraham genoemd, omdat hij de roemrijke voetstappen zijns vaders gedrukt heeft.quot; (1) Hoe wonderbaar is de barmhartigheid en de liefde van het goddelijk Hart in het schenken van genaden aan de zondaren !
Goddelijk Hart! al vordert de bekeering van menigen zondaar groote krachtsinspanning en groote offers, wijl plaatsen, personen en gelegen-
(1) Sermo de Zach.
305
heden tot zonden vermeden, banden en*ketenen van zondige gewoonten verbroken, onrechtvaardig goed teruggegeven, aangerichte schaden weder hersteld moeten worden: toch verleent Gij aan allen de noodige genaden om dit alles te kunnen volbrengen, en hunne zielen te kunnen redden, indien zij zeiven slechts oprecht willen. Ontelbare boetvaardigen der H. Kerk hebben Zachaeus in zijne boetvaardigheid nagevolgd. Laat zulke arme zondaren zich tot TJ wenden, om bij ü den moed, de kracht, de liefde, de genaden te verkrijgen, om zoo verhevene en verrukkende voorbeelden te volgen, opdat uwe barmhartigheid in hen steeds nieuwe overwinningen en zegepralen over de zonde behale, tot uwe eer en verheerlijking, tot hunne rechtvaardiging, heiliging en zaligheid.
7. 3)^ ■ticjdc- vcm -fWt Qo99e-fij-4
JCazt scficnfit oo4 vezyiffcvns acm 3e yevcUfcn zccamp;tvaazdiyew,
amp;
net alleen schonk Jesus met zoo groote liefde en barmhartigheid aan die zondaren vergiffenis, welke Hem te voren niet gekend, het geloof niet ontvangen hadden, en zijne leer-
20
306
lingen en navolgers niet waren geweest, maar ook aan hen, die zijne innigste vrienden ea uitverkorenen waren geweest, en als zoodanig Hem hadden verlaten. Het schitterendste voorbeeld hiervan vinden wij in Petrus, den vorst der Apostelen. Petrus was een der eerste leerlingen die Christus tot zijne navolging geroepen had: sinds drie jaren was Petras tot den ver-trouwelijksten omgang met Christus toegelaten, hij was in alle geheimen zijner goddelijke leer ingewijd: hij was de naaste getuige van alle zijne wonderwerken geweest: hij was door Christus niet alleen »ot het apostelambt verheven, maar tot vorst der Apostelen, tot opperhoofd der geheele Kerk, tot plaatsbekleeder van Jesus-Christus zelveu uitverkoren: door Christus zalven was hij gewaarschuwd voor het hem dreigende gevaar, en door het goddelijk Vleesch en Bloed van den Godmensch gesterkt geworden. En echter is Petrus gevallen, en zoo diep, zoo zwaar is hij gevallen, dat hij zijnen goddelijken Meester gedurende den lijdensnacht verloochende, dat hij zwoer Hem niet te kennen, en bij deze afschuwelijke eeden nog verwenschingen voegde. Het H. Evangelie verhaalt den val van Petrus op de volgende wijze: »Petrus zat buiten in het voorhof, en eene dienstmaagd kwam tot hem en zeide: ook gij waart bij Jesus den Galilaeër. Maar hij loochende het in bijzijn van allen, en zeide: ik weet niet wat gij zegt. Doch toen hij de deur uitging, zag hem eene andere dienstmaagd en zeide tot degenen die daar waren: ook deze was bij Jesus den Nazarener.
307
En andermaal loochende hij het met eenen eed: ik ken den mensch niet. En kort daarna naderden degenen die er stonden en zeiden tot Petrus: gij zijt waarlijk van hen: want ook uwe sprake maakt u bekend. Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren dat hij dien mensch niet kende. En terstond kraaide de haan.quot; (1) »Zietquot; roept de H. Augustinns uit: seen gering tochtje brengt de hechtste zuil aan het wankelen. Waar is nu de stoutmoedigheid van hem die zooveel beloofde, zoozeer op zich zeiven vertrouwde:' Waar zijn nu zijne woorden: al moest ik met ü sterven, ik zal U niet verloochenen? Maar geen wonder dat het aldus geschiedt, als de mensch zich valschelijk iets aanmatigt.quot; (2) Jesus immers had na het laatste avondmaal gezegd: »in dezen nacht zult gij allen aan Mij geërgerd worden: want er staat geschreven: Ik zal den herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden™ Doch nadat Ik verrezen zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilaea. Maar Petrus antwoordde en zeide tot Hem: al wierden zij allen aan U geërgerd, ik zal nimmer aan ü geërgerd worden.quot; (3) Bij het laatste avondmaal had Christus uitdrukkelijk aan Petrus gezegd: Simon, Simon, zie Satan heeft ulieden begeerd als tarwe te ziften. Maar Ik heb voor u gebeden opdat uw geloof niet bezwijke. Gij dan, wanneer gij eens bekeerd zijt, versterk uwe broederen. En hij zeide tot Hem; Heere met ü ben ik bereid èn in den kerker èn in den
(1) Matlh. XXVI: 69—75. (2) Tract. 18 in Joan. (3) Matth. XXVI: 31—84.
I
308
dood te gaan. Doch Hij sprak: Ik zeg u Petrus, de haan zal heden niet kraaien eer gij driemaal zult geloochend hebben dat gij Mg kent.quot; (1) Petrus was deze vermaning niet indachtig geweest; door een oogenblikkelijken schrik overvallen, en door geestverwarring verblind, had hij het woord des Heeren vergeten; en hoe meer anderen bij hem aandrongen, en hunne bewering bevestigden, des te zwaardere eeden zwoer Petrus, des te hardnekkiger bleef hij in zijne verloochening voortgaan, omdat hij vol van vertrouwen op zich zeiven, zich naar de plaats des gevaars en te midden der vijanden van Jesus begeven had. Want» waar heeft Petrus Jesus verloochend? In het gerechtshuis der Joden in het gezelschap der goddeloozen.quot; (2) De eerbiedwaardige Beda maakt hier deze bemerking: gt;Hoe schadelik zijn de geprekken der goddeloozen! In het gezelschap der dienaren van den Hoogepriester, loochent Petrus Hem zelfs als mensch te kennen, dien hij in het gezelschap van Jesus' leerlingen als den Zoon Gods had erkend.quot; (3) Zoo handelde Petrus op het woord eener zwakke dienstmaagd en van eenige eenvoudige menschen. »O verweeg hier,quot; zegt de H. Cyrillus, »welke menschen de Apostelen waren, vóór de komst van den H. Geest quot; (4) Petrus verzekerde dat hij Jesus in het geheel niet kende; hij bezwoer het bovendien dat hij Hem niet kende, en voegde eindelijk bij die verloocheningen en eeden, nog verwenschingen. En hoe heeft de Liefde
(1) Luc. XXII: 31—35. (2) S. Ambr. in Loc. XXU. (3) In Marc. XIV. (4) Lib. XII in Joan. I.
309
Wi
ïjI
en de Barmhartigheid van het goddelijk Hart den gevallen Petrus weder opgeheven?
Het H. Evangelie verhaalt verder: »en terstond, terwijl hij nog sprak kraaide de haan. En de Heere zich omkeerende, zag Petrus aan. En Petrus werd het woord des Heeren indachtig, hoe Hij gesproken had: eer de haan zal kraaien zult gij Mij driemaal verloochenen. En Petrus ging buiten en weende bitterlijk.quot; (1) De eerste genade van het goddelijk Hart was, dat Petrus op het gekraai van den haan de woorden van Christus indachtig werd, en daardoor, als uit eenen droom ontwaakt, de geheele werkelijkheid, de grootheid en verschrikkelijkheid inzag en gevoelde van hetgeen hij gedaan had, zooals Victor van Antiochië zegt: » door het kraaien van den haan gewaarschuwd, en als uit eenen diepen slaap opgewekt, kwam hij tot zichzelven, en bevond dat hij juist tot het kwaad en tot het misdrijf vervallen was, hetwelk de Heer hem kort te voren had voorspeld.quot; (2) De tweede veel grootere genade van het Goddelijk Hart, was de blik dien Jesus op Petrus sloeg, een blik die indrong in zijne ziel, zijnen geest door het geloof verlichtte, zijn hart door droefheid vermorzelde, de liefde tot zijnen goddelijken Meester met vernieuwde vurigheid deed ontvlammen, en uit zgne oogen tranen van liefde en berouw perstte, welke gedurende zijn geheel leven niet meer zouden ophouden te vloeien. Deze barmhartige genadeblik van Jesus wekte den gevallen Apostel tegelijkertijd op tot be-(1) 1.uc. XXII: 60-61. (2) Id Mare. XIV : 72.
M
i
11
•■■4
310
trouwen, tot moed en onwrikbare hoop, zoodat hg niet, evenals Judas, door de grootheid zijner zonde tot wanhoop verviel, maar zich uit geheel zijn hart tot den Heer bekeerde, en zich op nieuw aan zijne navolging verbond, zooals de H. Paus Leo zegt: »De Heer zag Petrus aan, en te midden van de beleedigiugen der hooge-priesters, te midden van de valsche beschuldigingen der getuigen, te midden der beschimpingen van hen die Hem sloegen en bespuwden, vestigde Hij diezelfde oogen op Petrus, met welke Hij de afdwalingen van zijnen leerling had vooruitgezien : en de blik der waarheid, die tot de bekeering des harten moest leiden, viel op Petrus. Het was hem als hoorde hij de stem des Heeren: wat is er Petrus ? Waarom trekt gij u in u zeiven terug? Keer u tot Mij; vertrouw op Mij, volg Mij: het is nu de tijd van mijn lijden: de stonde van uw martelaarschap is nog niet gekomen. Waarom vreest gij hetgeen ook gij overwinnen zult? Laat u niet ontmoedigen door uwe zwakheid welke Ik op Mij genomen heb. Ik ben voor u bezorgd geweest : over Mij behoeft gij niet bekommerd te wezen.quot; (1) Petrus was immers uit vrees voorde vijanden van Jesus, uit vrees voor hunne rechtbanken en straffen, uit vrees voor de men-schen gevallen. » Petrus,quot; zegt de H. Ambrosius, gt; heeft Jesus den eersten keer verloochend en niet geweend, omdat de Heer zijne blikken niet op hem geslagen had. Ten tweeden male heeft hij Jesus verloochend en nog niet geweend.
(I) Sermo 3 de paai.
P
i i
311
omdat de Heer hem nog niet had aangezien. Ten derden male heeft hij Jesus verloochend, toen heeft de Heer zijne blikken op hem laten vallen, en .Petrus heeft bitter geweend.quot; (1) Het was de genadeblik van het goddelijk Hart, die den Apostel tranen van berouw en boetvaardigheid alperste. »0 hoevelen,quot; roept de H. Bo-naventura uit, »verloochenen dagelijks Christus, zoo niet met de lippen, dan toch door hunne werken; en niet slechts driemaal, zooals Petrus, neen, zij verloochenen Christus duizendmaal met hunne daden, en nog weenen zij niet zooals Petrus,quot; (2) terwijl zij bovendien hun oor nog sluiten voor de roepstem der genade, en hun oog voor haar licht niet willen openen, ja zelfs in hunnen afval met blindheid en doofheid zgn geslagen.
Het was door eene nieuwe genade van het goddelijk Hart dat Petrus de vergaderplaats en het gezelschap der vijanden van Christus verliet: zonder dat zoude hij zich niet waarlijk bekeerd hebben, dieper zoude hij gevallen, en met Judas in het verderf gestort zijn. »Zoolang Petrus in het voorhof van Caïphas vertoefde,quot; zegt de H. Hieronymus, »kon hij geene boetvaardigheid doen: hij verlaat het gezelschap der goddeloozen, om de schande, welke hij door zijne lafhartige verloocheningen op zich had geladen, met zijne tranen af te wasschen.quot; (3) De Liefde van het goddelijk Hart schonk aan den H. Petrus de volle vergiffenis en de rechtvaardiging, zooals de
(1) Sup. l.ae. LX: c. 22. (2) Serra. 3. Dom. 1 post Pasch. (3) Lib. IV : in Matth. XXVI.
312
H. Paus Leo zegt: »gelukkig zijn uwe tranen, o Heilige Apostel, die de kracht hadden van het heilig doopsel, om de zonden uwer verloocheningen af te wasschen. De rechterhand van den Heer Jesus-Christus stond u bij, en greep u in uwen val, voordat gij ter neder werdt geworpen: zij verleende u de kracht om te blijven staan in het gevaar, in hetwelk gy op het punt waart • te vallen. De Heer zag in u het geloof dat niet huichelt, de liefde die niet afkeerig werd, maar de standvastigheid aan het wankelen gebracht. De tranen stroomden, daar waar het gevoel niet ontbrak, en de bron der liefde wiesch af hetgeen de vrees had doen spreken.quot; (1) De Liefde van het goddelijk Hart liet Petrus na zijne bekeering niet in het minste voor zijnen afval boeten: want Jesus behield hem onder zijne Apostelen en als zijn Plaatsbekleeder, Hij liet hem in het bezit van de waardigheid en van de rechten, die hem als Opperhoofd zijner Kerk toekwamen, zooals de H. Paus Gregorius bemerkt: »wij weten dat de H. Petrus, de vorst der Apostelen gevallen is: maar op de verloochening is de boetvaardigheid gevolgd: na de boetvaardigheid echter viel hem barmhartigheid ten deel, wijl Hij hem niet uit het getal zijner Apostelen heeft verwijderd, die hem vooruit had gezegd dat hij Hem zoude verloochenen.quot; (2)
De Liefde van het goddelijk Hart voltooide deze opheffing van den H. Petrus, door hem op plechtige wyze in het Opperherderschap te
(1) Serm. 9 de pass, et Serm. 6 Ëpipb. (2) Lib. VII; in Keg. iml. 2. c. 53. J5p. S3. j.
313
bevestigen, en door bij deze gelegenheid eene drievoudige liefdesverklaring van hem te vorderen, voor de drievoudige verloochening aan welke hij zich had schuldig gemaakt. Dit wordt ons door het H. Evangelie verhaald, bij gelegenheid dat de verschijning van Jesus na z^ne verrijzenis aan zijne leerlingen bij het meer Tiberias wordt medegedeeld: »Jesus sprak, tot Simon Petrus: Simon, zoon van Joannes, bemint gij Mij meer clan dezen? Hij zeide tot Hem! ja Heer! Gij weet dat ik ü liefheb. Hij sprak tot Hem: weid mijne lammeren. Hij sprak tot hem andermaal: Simon, zoon van Joannes, bemint gij Mij? Hij zeide tot Hem: Ja Heere! Gij weet dat ik U liefheb. Hij sprak tot Hem: weid mijne lamr meren. Hij sprak tot hem ten derden male: Simon, zoon van Joannes, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem gesproken had: hebt gij Mij lief? en zeide tot Hem; Heere! Gij weet alles! Gij weet dat ik U liefheb. Hij sprak tot hem: weid mijne schapen.quot; (1) »Door deze drievoudige bekentenis,quot; zegt de H. Hieronymus, heeft Petrus zijne drievoudige verloochening uitgewischt.quot; (2) De H. Augustinus maakt deze bemerking: »de drievoudige verloochening wordt door eene drievoudige bekentenis herroepen, opdat de tong zich niet minder der liefde dan der vreeze dienstbaar betoone.quot; (3) En Hugo a S. Victore zegt : sdriemaal had Petrus, zooals het H. Evangelie verhaalt, Christus verloochend; ten einde hem
(I) Joan. XXI; 15—18. (2) Epist. 49 ad Kust, (2) Tract. 23 ia Juaa. XXI.
314
niet tot wanhoop te doen vervallen, vraagt Christus hen driemaal of hij Hem bemint. Bemint gij? Bemint gij? Bemint gij? Ik bemin: ik bemin: ik bemin. Weid: weid: weid. Bemint gij den Vader? Bemint gij den Zoon? Bemint gij den H. Geest? Ik bemin: ik bemin: ik bemin: met het hart, met den mond, met de werken. Weid, weid, weid, met uw leven, met uwe leer, met uw voorbeeld.quot; (1)
Eindelijk verleende de Barmhartigheid van het goddelijk Hart nog deze bijzondere en uitstekende genade aan den berainnenden Petrus, van niet alleen gedurende zijn leven de plaats van Jesus zei ven in zijne kerk te bekleeden, maar ook van Hem door den dood aan het kruis gelijkvormig te worden, zooals de goddelijke Meester het hem bij dezelfde gelegenheid voorpeld had: »voorvaar, voorwaar. Ik zeg u: toen gij jong waart, gorddet gij u, en wandeldet waar gij wildet: maar als gij oud zijt geworden, zult gij uwe handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en geleiden waar gij niet wilt! Dit nu sprak Hij, aanduidende door welken dood hij God zou verheerlijken. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij.quot; (2) Zoo hoog verhief de genade van het goddelijk Hart den gevallen Petrus, en leerde hem daardoor hoe hij, als Opperhoofd der Kerk, met alle zijne volmachten uitgerust, en als uitdeeler zijner genaden aangesteld, eene even groote barmhartigheid aan de zondaren moest bewijzen. Op welke wijze Petrus het »weid mijne lammeren, weid (1) Lib. IV; de claustr. au. c. 6. (2) Jo»n. XXI: 18, 19.
315
mijne schapenquot; in dankbaarheid en liefde jegens zijnen goddelijken Meester, in yereeniging met den H. Paulus, die eene dergelyke barmhartigheid van den Heer had ontvangen, heeft volbracht, leert ons de H. Chrysostomus, die van beide vorsten der Apostelen schrijft: «welken dank, o heilige Apostelen, zijn wij u schuldig, die voor ons zooveel gearbeid hebt! Ik denk aan u, Petrus, en sta van bewondering opgetogen: ik ben uwer indachtig, Paulus, en vol van vervoering barst ik in tranen los. Want als ik uw lijden beschouw, weet ik niet wat ik zeggen zal, weet ik niet wat ik spreken zal. Hoeveel kerkers hebt gij geheiligd? Hoeveel ketenen opgeluisterd? Hoeveel lijden doorstaan? Hoeveel verwen-schingen verduurd? Hoe hebt gij Christus in u rondgedragen? Hoe zijt gij door uwe predikingen aan de kerken tot vreugde geweest? Gezegend zijn de werktuigen uwer stemmen, met bloed besprenkeld zgn uwe ledematen om wille der Kerk! In alles hebt gij Christus nagevolgd. Over geheel de aarde heeft uwe stem weerklonken, en uw woord is tot aan de grenzen der wereld vernomen. Verheug u, Petrus, want u was het. gegeven het kruis van Christus te ontvangen: op het voorbeeld van uwen goddelijken Meester wildet gij gekruisigd worden, niet met het hoofd naar omhoog geheven, zooals Christus de Heer, maar met het hoofd naar de aarde gericht, al? gingt gij van de aarde naar den hemel. Zalige nagelen die uwe ledematen doorboorden! Met het volste vertrouwen hebt gij uwe ziel overgegeven in de handen des Heeren, dien gij, met
316
zijne bruid de kerk standvastig hebt gediend, dien gij met eenen vurigen geest hebt liefgehad, gij getrouwste van alle Apostelen.quot; (1) Dit heeft de Barmhartigheid van Jesus' liefdevol Hart van den gevallen Petrus gemaakt.
Goddelijk Hart van den allerbarmhartigsten .Jesus! de rechtvaardigen die van U zijn afgevallen, die U zelfs verloochend hebben, verwerpt Gij niet van U, maar Gij richt hen weder op, Gij schenkt hun de vorige vriendschap en liefde terug, Gij verheft hen tot de hoogste trappen van waardigheid en eer, van heerlijkheid en heiligheid in uw rijk, indien zij met kinderlijken eenvoud de roepstem en de vermaning uwer genade volgen. Ik loof, ik prijs, ik bemin U, en bedank U met alle heilige boetvaardigen: ik bid U ook over mij U genadig te erbarmen, zooals Gij met hen barmhartigheid hebt gehad: ik bid U ook in mij, zooals in Petrus en zoovele anderen, uw woord te vervullen, dat goddelijke, gewichtige en zoete woord; »mijne schapen hooren mijne stemme, en Ik ken ze, en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in eeuwigheid: en niemand zal ze uit mijne hand rooven.quot;(2)
(1) Brev. in oct. Apost. (2) Joan. X : 27, 28.
317
8. Ziejdc- xxamp;n -A-et Qoode-Cijft Katt vez^zcjt oo4 noy in ■(vet ^tewen^^nvr, zoocUs ocm Sen -moo^Sc.-n-aa^ aavt- -A-et
rimmer is het voor de barmhartigheid van Jesus' liefdevol hart te laat, als het de redding van eenen zondaar geldt. Dit zien wij bevestigd in den moordenaar, die aan de rechterhand van Jesus aan het kruis hing. Het H. Evangelie verhaalt dit op de volgende wijze : »en nadat zij op de plaats gekomen waren, die Calvarië genoemd wordt, kruisigden zij Hem aldaar, en de moordenaars, den één aan de rechter, en den ander' aan de linkerzijde. En een van de moordenaars die daar hingen, lasterde Hem, zeggende: indien Gij de Christus zijt, verlos U zeiven en ons! Doch de andere antwoordende bestrafte hem en zeide: vreest ook gij God niet, daar gij dezelfde straf ondergaat ? En wij, wel terecht: waut wij ontvangen hetgeen onze werken verdienen: maar deze heeft niets kwaads gedaan. En hij zeide tot Jesus; Heere, gedenk mijner, als Gij in uw rijk komt. En Jesus sprak tot hem: voorwaar Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zyn.quot;(l) De bekeering en redding van dezen misdadiger was een veel heerlijker en schitterender werk r~(l) Luc. Will: 38 et 89—44.
318
der barmhartige Liefde van het goddelijk Hart, dan die welke wij tot nu toe beschouwd hebben. Want Matthaeus en Zachaeus, Magdelena en de overspelige vrouw, Petrus en Paulus, hebben de predikingen van Jesus gehoord en zijne wonderen gezien: zij zijn aangespoord en uit-genoodigd geworden: zij hebben Hem in zijne macht en heerlijkheid aanschouwd. Maar deze roo-ver zag Christus hier voor het eerst, en wel door de Joden en Heidenen, door de geestelijke en wereldlijke overheden ter dood veroordeeld, met bloed en wonden overdekt, met den dood worstelend ; en toch bekeert hij zich tot Hem, door eene inderdaad heldhaftige akte van geloof, van vertrouwen, van liefde, van berouw en openbare belijdenis. Hoe is deze zondaar tot eene zoo wonderbare bekeering gekomen?
Zijne straf zelve was boven alles eene genade van de goddelijke Voorzienigheid. Want dat hij juist op dien tijd gevangen genomen, veroordeeld, met Jesus ter strafplaats gesleept, naast Jesus gekruisigd, en in de onmiddellijke nabijheid van het goddelijk Hart gebracht werd. en daar moest lijden en sterven, was eene bijzondere genade, die de grond en het begin zijner bekeering was. »Laat ons zien,quot; zegt de H. Ambrosius, » wie deze roover is, die naast Christus aan het kruis hing, die niet alleen de vergiffenis zijner zonden verkrijgt, maar aan wien de zaligheid van het paradijs geschonken wordt, zoodat hij, die om zijne misdaden tot deze straf veroordeeld was, om zijn geloof tot de heerlijkheid wordt gebracht, en wien het kruia
319
niet een werktuig van verderf en straf, maar veeleer een middel ter zaligheid wordt. Aan het kruis genageld, gelooft hij in Christus onzen Heer den gekruisten: en omdat hg deelneemt in het lijden, mag hij ook deel hebben in de vreugde van het paradijs: want terwijl deze zalige roover zijne straf ondergaat, erlangt hij het rijk der hemelen: immers hij zoude niet tot de heiligheid geraakt zijn, indien hij niet met Christus aan de folteringen van den kruisdood ware overgegeven geweest.quot; (1)
Gedurende het lijden van den Godmensch was deze moordenaar getuige van zijn geduld, liefde, grootmoedigheid, gelatenheid en zedigheid, van zijne liefde tot zijne vijanden, en van alle deugden die op de schitterendste wijze in Hem uitschenen : hij erkende zijne onschuld, verkondigde en verdedigde ze luide aan het kruis. Intusschen stortte de Liefde van het goddelijk Hart het geloof in zijn hart, door hetwelk hij aan Christus als aan den Zoon van God geloofde, zonder ooit onderricht te hebben ontvangen, zooals de woorden aanduiden, met welke hg Christus bad hem na zij tien dood in zijn rijk op te nemen. »Welk onderricht,quot; vraagt de H. Paus Leo, »heeft hem dit geloof medegedeeld, welke leering heeft hem daarin onderwezen, welke leeraar heeft hem ontvlamd? De wonderen, die vroeger waren gedaan, heeft hij niet gezien, de genezing der kranken, de verlichting der blinden, de opwekking der dooden, alle deze wonderwerken hadden (I) Strm. 49 de S. Litr.
320
toén reeds opgehouden, en de wonderen die weldra zouden gebeuren, waren nog niet geschied; en toch erkent hij Hem als den Heer en Koning, dien hij dezelfde foltering ziet ondergaan welke hij lijdt.quot; (I) Vol van verwondering over deze genade roept de H. Cyrillus uit: »Welke licht heeft u verlicht, o roover? Wie heeft u geleerd Hem te aanbidden, die veracht, en met u aan het kruis geklonken is? O Eeuwig licht, dat de duisternissen verlicht!quot; (2)
Het was eene geheel buitengewone genade des geloofs, die met zulke volheid en kracht in hem werkte dat de H. Augustinus zegt: »ik weet niet wat aan dit geloof nog zoude kunnen toegevoegd worden. Terwijl zij wankelden die Christus de dooden hebben zien opwekken, geloofde hij die Hem met zich aan het kruis zag hangen. Inderdaad , in geheel Israël, ja in de geheele wereld, heeft Christus zulk een geloof niet gevonden.quot; (3) »Naast de genade van God,quot; zegt de H. Am-brosius, » was dit eene des te grootere verdienste, dat hij aan Christus aan het kruis geloofde, en dat het lijden, hetwelk anderen tot ergernis was, hem tot het geloof geleidde. Terecht verwierf hij dus het paradijs, dewijl hij in het kruis geene ergernis maar eene kracht vond.quot; (4) »Ofschoon hij de gapende wonden ziet, en het daaruit stroomende bloed beschouwt, gelooft hij toch aan de godheid en aan de onschuld van Christus: hij erkent Hem voor een rechtvaardige, en ziet Hem niet als een zondaar aan. Want hij
(1) Serni. 2 de pass. (2) Catech. 13. (3) Serm. de fer. III Pasch. (i) Seimo 45.
321
begreep dat Hij deze folteringen voor de zonden van anderen onderging, dat Hij deze wonden voor de misdaden van anderen ontving: en hij wist dat de wonden aan het lichaam van Christus, niet de wonden van Christus, maar de wonden der roevers waren; en daarom begon hij Hem meer te beminnen, nu hij aan het lichaam des Verlossers zijne eigene wonden had erkend. Bewonderenswaardig is dit geloof hetwelk inziet dat de gekruiste Christus eerder verheerlijkt dan gestraft wordt. Daarin ligt het geheele verlossingswerk opgesloten. Daar erkent hij den Verlosser als den Heer van alle majesteit, waar hg Hem in ootmoed en geduld gefolterd ziet worden.quot; (1)
De Liefde van het goddelijk Hart verleende hem ook eene even wonderbare hoop: want hij bad om de vergiffenis zijner zonden en om de zaligheid, terwijl hij den goddelijken Verlosser in dezelfde machteloosheid, in dezelfde verlatenheid en in denzelfden doodstrijd zag, waarin hij zelf verkeerde. gt;Hij ziet Hem in lijden,quot; zegt de H. Chrysostomus, »en hij aanbidt Hem als ware Hij op den troon des hemels gezeten: hij ziet Hem veroordeeld en roept Hem aan als Koning, zeggende : Heere gedenk mijher als Gg in uw rgk komt! Hg ziet Hem aan het schandhout geklonken en hg denkt aan het rijk der Hemelen! O wonderbare bekeering van den roover!quot;(2)
Het barmhartige Hart van Jesus-Christua stortte ook eene volmaakte liefde in het hart van dezen zondaar, en deze liefde was oorzaak (1) Sermo 50. (2) Hom. de crace et latr. 31
322
dat hij den anderen roover zij ue lastertaal verweet, de onschuld des Verlossers verdedigde ,, en Hem in bescherming nam op het oogenblik dat Hij van zijne vrienden verlaten was, en door zijne vijanden tot in den dood bespot en gehoond werd. » De nagelen,quot; zegt de H. Paus Gregorins, »hadden zijne handen en voeten aan het kruis vastgehecht, en niets was vrg gebleven als het hart en de tong. Op ingeving van God bracht hij alles ten offer wat nog ter zijner beschikking gebleven was: hij geloofde ter rechtvaardiging met het hart, en legde met den mond belijdenis ter zaligheid af. In het hart der geloovigen blijven, volgens de getuigenis des Apostels, vooral drie deugden, het geloof de hoop en de liefde: deze drie gewerden den roover plotseling door de genade, en hij bewaarde ze aan het kruis.quot; (1)
Op deze wgze had de genade van het goddelijk Hart dezen zondaar volkomen bekeerd, en nu was hij in staat niet alleen de vergiffenis van alle zijne zonden te verkrijgen, maar ook bekwaam gemaakt om van dit oogenblik af zijn lijden en dood niet meer als eene straf, maalais eene soort van martelaarschap voor Christus te ondergaan: en de H. Cyprianus noemt hem inderdaad »eenen martelaar, die in zijn eigen bloed gedoopt werd,quot; (2) en zegt: »Aldus heeft de roover aan het kruis, niet alleen door zijne belijdenis de vergeving zijner zonden verdiend, maar hij is de vertrouweling van Christus geworden : hij is naar het paradijs vooruitgezonden, (1) Lib. 18. Mor. c. 13. (2) Epist. ad F«b.
323
en als deelgenoot in het martelaarschap door zijne belijdenis, ook aan het rijk der hemelen deelachtig geworden.quot; (1) igt; Deze roover,quot; zegt de H. Augustinus, »was nog niet geroepen, en reeds een uitverkorene, nog geen dienaar en reeds een vriend, nog geen leerling en reeds een leeraar: van een roover was hij een belijder geworden, dewijl de straf welke in den roover begonnen was, op eene ongehoorde wijze in den martelaar werd voltrokken.quot; (2) » Door Christus den gekruiste te belijden, heeft de roover hetzelfde verkregen, alsof hij om wille van Christus ware gekruisigd.quot; (3) »Deze roover,quot; zegt de H. Hieronymus, » heeft het kruis tegen den hemel verruild, en de straf die hij als moordenaar onderging, heeft hij in den marteldood veranderd.quot; (4) Hij is wel is waar in den eigenlijken zin geen martelaar geworden, daar hjj niet om wille van Christus, maar om wille zijner misdaden gekruisigd is; maar dewijl hij, volkomen bekeerd zijnde, van dit oogenblik af, zijne verdiende straf uit liefde tot den Verlosser onderging, en zijn leven ten beste gaf, kan men hem, volgens de H. Kerkleeraars, wat zijne inwendige gemoedstemming en zijne liefde betreft , onder het getal der Martelaren rangschikken.
Aan zoovele en zoo groote genaden voegde de liefde van Jesus' Hart nog deze toe, dat hem het paradijs beloofd en de eeuwige zaligheid verzekerd werd. i» Vóór dezen roover,quot; zegt de H. Chrysostomus, »vindt gij niemand die de
(1) Serm. de cfeoa et pass. (2) Sermo 120 de temp. (3) Lib. de aoim. (4) Epist. 13 ad Paalio.
324
toezegging van het paradijs verdiend heeft: noch Abraham, noch Isaak, noch Jakob, noch de profeten, noch de Apostelen: maar yóór allen vindt gij dezen roover.quot; (1)
Zulk een wonder heeft de Barmhartigheid van het goddelijk Hart nog in het stervensuur aan dezen zondaar verricht, om ons het bewijs te leveren dat het nooit te laat is voor den zondaar om tot Hem te komen, door Hem ontvangen te worden, en van Hem vergeving, heil en zaligheid te erlangen.
O Liefde van het goddelijk Hart! welk een onwaardeerbare schat zijt Gij, te midden van de harten der menschen, en hoe zijt Gij inderdaad eene zee van genade, wier diepte en breedte en lengte onmetelijk, wier volheid onuitputtelijk is! Ach! mochten de rechtvaardigen U kennen ï Hoezeer zouden zij U beminnen! Mochten de zondaren U kennen! met welk vertrouwen, met welke liefdesmart, met welke ernstige voornemens tot bekeering, zouden zij tot ü henen snellen! Wees dus bemind, geloofd, geprezen, verheerlijkt in eeuwigheid!
(I) Hum. du cruc. et latr.
325
9- Sicfêe vcm (vet yoddctiyk Mazi
kz-kccik ook die rondazen die niet faidden om de yenade dez amp;eamp;eeziny,
aooats de veziawide: ziy /Si3t uoot ■fvuwne zonden', aooaty aan -hei faznis ■vooz zijne nwozdenamp;aAA.
Mriff P eene bijzondere wijze schijnt de barm-hartigheid van het goddelijk Hart van Jesus ook daardoor uit, dat de Heiland ook aan die zondaren de genade der bekeering schonk, welke tot Hem kwamen, of tot Hem gebracht werden, om van Hem de genezing van krankheden, de gezondheid des lichaams of andere tijdelijke weldaden te verkrijgen, en aan hunne bekeering, aan hunne eeuwige zaligheid niet dachten. Hij genas hen naar het lichaam en naar de ziel. Het H. Evangelie verhaalt ons het volgende : »En wederom , dagen daarna, kwam Hij binnen Capharnaum: en het werd vernomen dat Hij in huis was: en er verzamelden zich velen, zoodat er zelfs geene plaats was bij de deur; en Hij sprak tot hen het woord. En er kwamen tot Hem die eenen verlamde brachten welke van vier gedragen werd. En daar zij denzelven niet voor Hem brengen konden, wegens de schare, ontdekten zg het dak waar Hij was, en het opgebroken hebbende, lieten zij het bed neder, waarop de verlamde lag. Als nu Jesus
326
hun geloof zag, sprak Hij tot den verlamde: Zoon, uwe zonden worden u vergeven! Maaier waren aldaar eenigen van de Phariseën zittende en denkende in hunne harten: wat spreekt deze aldus? Hij lastert God! Wie kan zonden vergeven dan God alleen ? Als Jesus dit terstond in zijnen geest erkende, dat zij alzoo in zich zei ven dachten, sprak Hij tot hen: Waarom denkt gij dat in uwe harten? Wat is lichter te zeggen tot den verlamde: uwe zonden worden u vergeven: of te zeggen sta op, neem uw bed op en wandel? Maar opdat gij moogt weten dat de Zoon des menschen de macht heeft op aarde zonden te vergeven, sprak Hg tot den verlamde: Ik zeg u sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis. En terstond stond hij op, en quot;het bed opgenomen hebbende, ging hij, in aller bijzijn heen, zoodat allen zich ontzetteden, en God verheerlijkten, zeggende: gt;Nooit hebben wij zulks gezien.quot; (1) Deze verlamde liet zich tot Jesus brengen, om de gezondheid zijns lichaams terug te krijgen: en ten einde deze te bekomen, brachten zoowel hij als zijne dragers het behoorlijke geloof aan, zooals Christus zelf van hen getuigde. Dit geloof was echter eene genade van de barmhartigheid van het goddelijk Hart, en door dit geloof moest de zieke tot Jesus gebracht worden. Dit geloof dat Christus hem kon genezen, werd tot het geloof aan de Godheid van Christus verheven, zonder hetwelk de zieke noch de gezondheid des lichaams, noch de gezondheid der ziel door de vergiffenis der zonden, zoude verkregen hebben: en dit
327
was wederom eene barmhartige genade van het medelijdend Hart des Verlossers. De verlamde was met zonden bezoedeld, hetgeen duidelijk blijkt uit de woorden met welke Jesus hem vergiffenis schonk. Om deze vergeving te ver-k rij gen, moest het hart van den verlamde door een waar bovennatuurlijk berouw vermorzeld worden, en dit berouw kon hij zonder bovennatuurlijke genade onmogelijk verwekken. De liefdevolle barmhartigheid van het goddelijk Hart verleende hem dus ook de genade van een waar berouw. Nu was de zieke in staat om van Jesus de vergeving zijner zonden te bekomen, en hij bekwam ze inderdaad. Hij was gekomen om de gezondheid des lichaams te verkrijgen, zonder om de gezondheid der ziel te vragen, en de gelukkige ontving eerst de genezing der ziel en daarna de genezing des lichaams.
Door dit wonder wilde de Liefde van het goddelijk Hart de goddelijke barmhartigheid, welke door hare vijanden met boosheid en geweld werd van de hand gewezen, met hetzelfde geweld hun opdringen. Want de schriftgeleerden zagen het in, en dachten bij zich zeiven, dat slechts God alleen uit eigen kracht de zonden vergeven kan. Nu toonde Christus hun dat Hij hunne geheimste gedachten kende : »waarom denkt gij dat in uwe harten ? quot; en dat Hij uit Zichzelven de macht had de zonden te vergeven; »opdat gij moogt weten dat de Zoon des menschen macht heeft op aarde zonden te vergeven;quot; en verrichtte ten bewijze van hetgeen Hij zeide, dit groote wonder voor hunne oogen, opdat
328
in Hem gelooven, en daardoor gered zouden worden. Dit was een geweldige slag der genade voor hun verstokt hart, want het woord en het wonder van Christus gaven hun de volgende bewijsgronden aan de hand: Hij die uit zich zeiven de macht heeft om zonden te vergeven, is volgens uw eigen oordeel waarlijk en waarachtig God: ten bewijze dat Ik deze macht heb, doe Ik dit wonder van de genezing van den verlamde, welk wonder onmogelijk ter bevestiging eener onwaarheid kan geschieden: bijgevolg moet gij ook besluiten dat Ik waarlijk en waarachtig God ben, en in Mij gelooven. »Allen ont-zetteden en verheerlijkten G od, zeggende: nooit hebben wij zulks gezien.quot; Op zoo wonderbaar krachtige wijze heeft de Barmhartigheid van het goddelijk Hart van Jesus aan de bekeering zijner vijanden en der verstoktste zondaren gewerkt.
Toen de afschuwelijkste aller zonden op aarde, de godsmoord aan het kruis voltrokken werd, en het barmhartige en liefdevolle Hart zelf doorboord zoude worden, kende Jesus in de laatste oogenblikken zijns levens op aarde, geen ander gevoel jegens die godsmoordenaars en zijne eigene moordenaars dan het gevoel van medelijden en barmhartigheid, en had Hij geen anderen wensch dan dat zijn verlossingsoffer ook voor hen vruchten mocht dragen. Daarom smeekte deze stervende Liefde nog voor hen' tot den Vader: »Vader vergeef het hun;quot; en verontschuldigde hen zelfs: gt;want zij weten niet wat zij doen.quot; (1) Welke zondaar, welke misdadiger, zoude bij het be-(I) Loc. XXIII: 34.
329
schouwen der barmhartige liefde van Jesus' god-delijk Hart nog wanhopen of kleinmoedig worden? Maar wie zoude ook zulk een Hart voortaan nog kunnen heleedigen, grieven of bedroeven ?
Na deze beschouwing heb ik, o allerzoetste Hart van Jesus, geen ander woord, geene andere gedachte, geen ander gevoelen meer uit te drukken, dan: o Liefde, o Barmhartigheid! laat mij zoo zijn en zoo blijven als Gij mij verlangt!
Maar hiermede heeft deze barmhartige Liefde nog geen einde genomen: zij wilde, ook nadat de Zoon Gods tot den Vader zoude wedergekeerd zijn, haar reddingswerk op aarde voor den zondaar voortzetten, en vond daartoe een nieuw middel uit.
faamp;oamp;fent dzamp;cffde- cBct^mAazti^'kc.id voottduzamp;nd in dz cKWamp;.
oor dat de Godmensch ophield zichtbaar op de aarde rond te wandelen, en zelf onmiddellijk de zondaren te ontvangen, wilde de Barmhartigheid van zijn minnend Hart nog voor de zondaren van alle plaatsen en van alle tijden zorgen, en de macht om zonden te vergeven aan zijne Apostelen en leerlingen en hunne rechtmatige opvolgers overdragen: dit deed Hij met de volgende woorden: »voorwaar Ik zeg u: al wat gij op de aarde zult gebonden hebben, zal ook in den hemel gebonden zjjn: en al
330
wat gij op de aarde zult ontbonden hebben, zal ook ontbonden zijn in den hemel.quot; (1) En : »ontvangt den H. Geest! wier zouden gij zult vergeven dien worden zij vergeven.quot; (-) En dit geloof heeft zijne H. Kerk immer behouden, daarnaar heeft zij gehandeld, en het duidelijk in hare H. Canons uitgedrukt. Want de Kerkvergadering van Trente heeft deze uitspraken gedaan : »indien iemand zegt, dat de woorden des . Heeren en des Verlossers: ontvangt den H. Geest: wier zonden gij zult vergeven dien worden zij vergeven, niet verstaan moeten worden van de macht om de zonden te vergeven, zooals de H. Kerk ze van den beginne af verstaan heeft, die zij in den ban.quot; (3) En: »indien iemand zegt dat in de Katholieke Kerk de boetvaardigheid niet waarachtig en eigenlijk een Sacrament is, van Christus onzen Heer voor de geloovigen ingesteld, om hen, zoo dikwijls zij, na het doopsel in zonden vallen, met God zeiven weder te verzoenen, die zij in den ban.quot; (4) De Heiland heeft dus gezorgd dat Hij door zijne plaats-bekleeders, die met zijne volmachten, met zijnen geest en met zyne barmhartige liefde zijn toegerust, op alle plaatsen en ten allen tijde, alle zondaren zonder uitzondering, tot aan het einde der wereld kan redden: en dat de zondaren even zoo waarachtig, en even zoo werkdadig, ja even zoo zeker als weleer uit zijnen godde-lijken mond de woorden der vergeving kunnen vernemen: »uwe zonden zijn u vergeven: gain
(1) Matth. XVIII: 18. (2) Joan. XX; 22, 23. (3) Sess. XIV, can. 13. (4) Sess. XIV, can. 1.
331
zal lyrede.quot; Daarom zegt de H. Augustiuus: »aan de ^n : Ibekeering van den grootsten zondaar zelfs mag !U^ Imen niet wanhopen, zoolang hij in leven isquot; (1) dit i is er ietg wonderbaarders, iets troostvollers Idan deze barmhartige liefde van het Goddelijk m iHart van Jesus? In bewondering en dankbaarheid 3r~ 1 opgetogen roept de H. Bonaventura uit: »o Al-)e~ llerhoogste en onuitsprekelijke liefde van onzen 'es | Heer en God! Al zondigt de ziel niet slechts |door ééne, niet slechts door meerdere zonden, zy |maar zelfs op ontelbare wijzen, door de wereld, I door het vleesch, door den duivel, terstond als ?e I zij terugkeert, neemt Hij haar zonder uitstel op ^ gt; | «n vergeeft haar alle hare zonden : ja, wat | meer is: tegen haren wil roept Hij haar terug, ^ 1 en houdt niet op haar terug te roepen.quot; (2) En 3 gt; 1 op eene andere plaats zegt dezelfde Heilige: 111 r »uit barmhartigheid wacht de Heer de zondaren 1 af: met geduld roept Hij hen, met goedertieren-!l' 1 heid weerhoudt hij zijne wraak, bevrijdt hen ^ r van vele gevaren, schenkt hun ruimschoots zijne | genaden, vermenigvuldigt de reeds geschonkene 11 1 weldaden, bewaart die menigvuldige gaven, en ÏJ beloont in den hemel al die genadegunsten welke e i Hij geschonken heeft.quot; (3)
3 | Wees dus geprezen o Liefde! Wees dus 1 I geloofd o Barmhartigheid! Wees boven alles gt; i bemind, o wonderbaar en genadevol Hart van i! mijn God en Verlosser ! Wees bemind van alle 1 i schepselen, in den hemel en op de aarde, in den 1 | tijd en in de eeuwigheid. Amen.
(2) Serin. I de S. Malth.
(1) Lib. I de retr. c. 19 n. 7. (3) Lib. I. Comp. tbeat. c. 34.
tyüaatovn cn -ft-oe de £ie|9e van -fiet Qoddciifo 7iaAX igt;idt.
• ot de werken door het miunend Hart van Jesus voor de eer van den hemelschen JfTfi Vader en voor het heil der menschen verricht , behoort ook het gebed gerekend te worden, door hetwelk Hij den Vader verheerlijkte, voor ons alle genaden ter zaligheid afsmeekte, en ons een voorbeeld ter navolging achterliet. Van dit gebed zegt de H. Paulus: »in de dagen zijns vleesches, gebeden en smeekingen tot Den-gene die Hem verlossen konde uit den dood, met luid geroep en tranen geofferd hebbende, is Hij verhoord geworden om zjjne godvruchtigheid.quot; (1) »Het gebed,quot; zegt de H. Bona-ventura, »is de geesel des vijands, de bescherming des zondaars, de hulp des evennaasten, (1) Hebr. V: 7.
333
en een offer voor God.quot; (1) De Liefde van het goddelyk Hart wilde dit offer aan den hemel-schen Vader, deze hulp aan alle menschen, deze bescherming aan alle zondaren schenken, en de vijanden onzer zaligheid overwinnen en on-schadelyk maken: daarom bad de Godmenach.
De ziel van Jesus-Christus genoot voortdurend de beschouwing van God: en om deze reden was haar gebed tegelijkertijd eene beschouwing; ons gebed moet in geloof verricht worden, omdat wij nog uit het geloof leven. De ziel van Jesus-Christus was een schepsel, zooals onze ziel, en daarom bad zij met diepen eerbied en ootmoed: ons gebed moet derhalve des te eerbiediger en ootmoediger zijn. De ziel van Jesus-Christus was verzekerd van de verhooring van haar gebed, omdat zij den Hemelschen Vader hoogst aangenaam was, omdat zij alleen bad om hetgeen den Vader behagelijk was, en omdat zij op eene wijze bad die Hem welgevallig was: daarom bad zij met een vol vertrouwen: zoo moeten ook wij met vertrouwen bidden, wijl wij bidden in den naam van Jesus-Christus, en hopen om zynentwille verhoord te worden: wy moeten ons zeiven aan Hem welgevallig maken, en op eene wijze bidden welke aan God behagelijk is. De ziel van Jesus-Christus bad met alle kracht en allen ijver, omdat zij de volmaaktste kennis van God en van de ellende des menschen bezat, en hare liefde allergrootst was: zoo behoort ons gebed een hartelijk, aandachtig en ijverig gebed te wezen. »Het is gevaarlijk,quot; zegt
(1) Spec. disc. I c. 12.
334
de H. Beraardus, » als het gebed vreesachtig is, het is gevaarlijk als het gebed vermetel is, maar op de derde plaats is het gevaarlijk als het gebed lauw is, en niet uit eene levendige godsvrucht voortkomt. Een vreesachtig gebed dringt niet tot de hemelen door, omdat eene bovenmatige vrees de ziel bekrompen maakt: een vermetel gebed stijgt niet omhoog, maar wordt teruggestooten, dewijl het tegenstand ondervindt: het verkrijgt niet alleen geene genaden, maar is daarenboven strafwaardig. Een lauw gebed wordt moede bij het opstijgen, en bezwijkt bij gebrek aan krachten. Wanneer het gebed vol van geloof, ootmoedig en vurig is, zal het ongetwijfeld tot. den hemel doordringen, en niet onverhoord kunnen blijven.quot; (1) Wij moeten van de Liefde van het goddelijk Hart van Jesus leeren bidden.
2. viamp;zvoudiyc o|-|ei da yz amp;cds.
Liefde van het goddelijk Hart bracht in het gebed den Hemelschen Vader het offer der aanbidding: want Christus seide tot de Samaritaansche vrouw: »gij aanbidt wat gij niet kent: wij aanbidden wat wij kennen: want de zaligheid is uit de Joden. Maar de ure
(1) Serm. 4, quailr.
335
komt en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid: want ook de Vader zoekt dezulken die Hem aanbidden.quot; (1) Door deze woorden verstond Christus niet alleen de kennis van den waren God, den waren dienst van God, de ware Godsvereering, door het uitwendige en inwendige leven volgens de voorschriften van den waren godsdienst, waar ook de aanbidding van den waren God in den strengsten zin des woords, zooals deels blijkt uit de eenvoudige beteekenis der woorden, deels uit de gewoonte der Joden en Samaritanen van zoowel in den tempel als op den berg Garizim werkelijk te aanbidden. Als nu Christus deze aanbidding van de Joden en Samaritanen, ja van alle menschen vordert, en verklaart dat ook zijn hemelsche Vader die verlangt, dan heeft Hij zelf vóór allen en volmaakter dan allen aanbeden. Dit volgt ook uit de natuur zelve der aanbidding, welke daarin bestaat, dat men aan God, als aan den Schepper en Heer, als aan het laatste en hoogste doel van alle dingen, met lichaam en ziel de hoogste vereering bewijst, zooals de H. Paus Gregorius zegt: » men aanbidt God, als men bij de beschouwing zijner onmetelijke Almacht, zich aan Hem onderwerpt;quot; (2) en zooals de H. Nilus zich uitdrukt: »loof God met woorden, vereer Hem met werken, eer Hem met gedachten.quot; (3) Wie kan er echter aan twijfelen of Christus dit gedaan heeft? Het H. Evangelie verhaalt ons op verschillende plaatsen dat Jesus dikwijls en veel (1) Joau. J V : 22, 23. Lib. I in I. Reg. 1. (3) Parienes. 8.
336
gebeden heeft: hoe zoude men kunnen aannemen dat Hij daarbij de hoogste en voornaamste akte des gebeds, het aanbidden, het loven, het prijzen, het verheerlijken van den Hemelschen Vader verzuimd hebbe?
De Liefde van het goddelijk Hart was ook van dankbaarheid jegens den hemelschen Vader doordrongen, en drukte deze dankbaarheid door het gebed uit. Zoo dankte Jesus, volgens het verhaal van het H. Evangelie, bij de vermeerdering der brooden in de woestijn: »Jesus nam de brooden, en als Hij gedankt had deelde Hij dengenen die neergezeten waren.quot; (1) Ook dankte de Godmensch, zooals er geschreven staat, bij de opwekking van Lazarus, voor de verhooring van zijn gebed: »Jesus hief de oogen opwaarts en sprak: Vader Ik dank ü dat Gij Mij hebt verhoord.quot; (2) Eveneens verhaalt het H. Evangelie van de instelling van het H. Sacrament des Altaars: »Hg nam het brood, danktequot; enz. (3) En: Hij nam ook den kelk danktequot; enz. (4) gt; Wat is zoozeer met de natuur overeenkomstig,quot; schrijft de H. Ambrosius, »als den Schepper te danken? Indien de ondankbaarheid jegens de menschen als een doodslag geacht wordt, hoeveel grooter moet dan niet het kwaad van de ondankbaarheid jegens God zijn?quot; (5) En op eene andere plaats: »wij moeten nimmer ophouden te danken, omdat wjj, hetzij wij ons in gelukkige of ongelukkige omstandigheden des levens bevinden, die ons eene dubbele beproeving voorbereiden,
(1) Joa». VI: 11. (2) Joan. XI; 41. (3) Luo, XXII; 19. (4) Matth. XXVI: 27. (5) De ob. S.t.
337
daardoor gesterkt worden als wij vooruitgaan, gesteund worden als wij stilstaan, opgebeurd worden als wij hervallen.quot; (1) Verder zegt diezelfde H. Leeraar: »als gij God niet dankt, bemint en vreest gij God niet, en zijt gij derhalve of een wederspannige dienstknecht, of een hoogmoedige zoon.quot; (2) »Wat kunnen wij beter in het hart dragen,quot; zegt de H. Augustinus, »wat kunnen wij beter op de lippen hebben of met de pen uitdrukken, dan: Gode zijdank? Want niets kan korter uitgedrukt, niets aangenamers gehoord, niets grooters gedacht, niets prijzens-waardigers gedaan worden.quot; (3) »Het is een offer van verheerlijking, Hem te danken, van wien gy al het goed hebt ontrangen dat gij bezit, en wiens barmhartigheid al het kwaad van u verwijdert dat gij uit u zei ven hebt;quot; (4) en »daarom moet de mensch, als hij op deze wereld gelukkig is, dit geluk aan Gods ver troosting dank weten: als het geluk ontbreekt, moet hij Gods rechtvaardigheid dankzeggen: overal behoort de mensch dankbaar te zijn, nergens raag hij ondankbaar wezen: hij moet dankbaar zijn jegens den Vader, als Hij vertroost en liefkoost: hij moet dankbaar zijn jegens den Vader, als Hij verbetert, kastijdt, en tuchtigt: want de Vader bemint altijd hetzij Hij liefkoost, hetzij Hij bedreigt.quot; (5) »Gelukkig hij,quot; zegt de H. Bernardus, »die zijn best doet om de ont-vangene weldaden vlijtig bij elkander te ver-
(l) Lib X: Epist. 84. (2) Serm. 43 de gr*t. act. (3) Epist. 77. ad Aurd. (4) Sup. ps. XL: c. 15. (5) Sop. ps. XC1.
22
338
zamelen, en met de verschuldigde dankbaarheid zich voor den geest te brengen.quot; (1) »Want,quot; zegt de H. Chrysostomus, »als God iemand ziet die dankbaar is voor de ontvangene weldaden, dan stort Hij met grootere vrijgevigheid en in grooteren overvloed nieuwe weldaden over hem uit.quot; (2)
De Liefde van het goddelijk Hart bracht in het gebed ook het oifer der verzoening aan den hemelschen Vader, want Hij was »de Hooge-priester naar de orde van Melchisedech;quot; (3) en de H. Paulus schrijft van Hem; in de dagen zijns vleesches heeft Hij gebeden en smeekingen met luid geroep en tranen geofferd.quot; (4) »Want wij hebben niet eenen Hoogepriester, niet kunnende medelijdend zijn niet onze zwakheden , maar beproefd geworden in alles, naar gelijkheid, zonder zonde.quot; (5) Het goddelijk Hart van Jesus plaatste zich als een offeraltaar te midden van de harten der menschen, en vagt;i dit altaar steeg de geur van het verzoeuingsgebed by dag en by nacht tot den hemelschen Vader op,»die door het gebed verzoend wil worden,quot; zooals de H. Paus Gregorius zegt, »omdat Hij weet dat niemand zijnen toorn verdragen kan.quot; (6) Dit verzoeningsgebed stortte'Jesus nog aan het kruis, onmiddellijk vóór zijnen dood, toen Hij zelfs voor de godsmoordenaars die Hem bespotten tot den hemelschen Vader bad: »Vader vergeef het hun.quot; (7) Dit verzoeningsgebed stort de
(1) Serra. 10 sup. Cant. (2) Hom. 27 snp. Gen. (8) Hebr. V . 6. (4) Hebr. V: 7. (5) Hebr. IV ; 15. (6) Hom. 37 Sup. Evaog. lt;7) Luc. XXIII: 34.
339
Liefde van het goddelijk Hart. ook nog in den hemel, zooals de H. Joannes, de Apostel der liefde schrijft: gt;mijne kindertjes, dit schrijf ik u opdat gij niet zondiget. Maar indien iemand gezondigd heeft, hebben wij eenen Voorspreker bij den Vader, Jesus-Christus den Rechtvaardige, en Hij is de verzoening voor onze zonden: doch niet alleen voor de onzen, maar ook voor de zonden van de geheele wereld.quot; (1)
Eindelijk heeft de Liefde van het goddelijk Hart op deze aarde ook smeekgebeden voor alle menschen tot den hemelschen Vader opgezonden. Dit blijkt duidelijk uit het lange gebed, hetwelk de Godmensch na het laatste avondmaal tot den Vader richtte, waarin Hij onder anderen zegt: »lk vraag voor hen, niet voor de wereld vraag Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt. Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld neemt, maar dat Gij hen van den boozen bewaart. Heilig hen in de waarheid. Doch Ik bid niet voor hen alleen, maar ook voor degenen die door htm woord in Mij zullen gelooven: opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader! in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld geloove dat Gij Mij gezonden hebt. Vader, die Gij Mij gegeven hebt, wil Ik, dat waar Ik ben, ook zij met Mij zijn, opdat zij mijne heerlijkheid zien, welke Gij Mg gegeven hebt.quot; (2) Zoo heeft Christus de Heer ook voor Petrus gebeden, dat hij niet in de bekoring mocht bezwijken, en na zijne bekeering standvastig mocht blijven in het geloof, zooals Hij zelf (1) J Jonii. I: 1, 2. (2) Joan. XVII: 9 et scqq.
340
verzekerde: »Ik heb voor u gebeden, opdat uw o-eloof niet bezwijke.quot; (1) Op dezelfde wijze heeft Christus tot den hemelschen Vader om den H. Geest voor de geloovigen gebeden, zooals hij het hun beloofd had: »Ik zal den Vader bidden, en Elij zal u eenen anderen Vertrooster geven, opdat Hij niet u blijve in eeuwigheid, den Geest der Waarheid.quot; (2) De goddelijke Verlosser heeft ook den hemelschen Vader gebeden om de genade des geloofs voor hen die zijne wonderen zagen, zooals Hijzelf het getuigde bij de opwekking van Lazarus: »om het volk hetwelk rondom staat, heb Ik dit gesproken, opdat zij gelooveu dat Gij Mij gezonden hebt.quot; (3) Drie dagen vóór zijn heilig lijden bad Jesus, dat zijn lijden en sterven tot verheerlijking zijns Vaders mocht strekken, door de herstelling zijner eer en de redding der zielen: de verhooring van zijn gebed werd toen door eene stem uit den hemel te kennen gegeven: en hierdoor moest al het volk, dat die
stem hoorde, tot geloof aangespoord, en by zijn lijden en sterven gesterkt worden, om door zyn dood niet geërgerd en in het geloof aan het wankelen gebracht te worden. Hij sprak: »nuis mijne ziel ontroerd. (4) En wat zal Ik zeggenV Vader! verlos Mij uit deze ure. (5) Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen. (6) Vader verheerlijk uwen naam. (7) Er kwam dan eene stem uit den hemel: eu Ik heb verheerlijkt, en zal
(I) Luc. XXII: 31. (2) Joan. XIV; 1(), 17. (3) Joan. XI: 42. (4) VVegeua het aanstaande lijden. (5) Aldus was de menschelijke natuur gestemd. (6) Omdat het de wil mijns Vaders is. (7) Omdat het uw wil is, wil Ik het ook, opdat Gij verheerlijkt moogt worden.
341
wederom verheerlijken. De schare nu welke er stond en gehcford had, zeide dat er een donderslag geweest was. Anderen zeiden: een Engel heeft tot Hem gesproken. Jesus antwoordde en sprak: niet om Mij is deze stem gekomen, maar om u.quot; (1) Zoo had Jesus voor alle aangelegenheden die op de zaligheid van den mensch betrekking hebben, en voor geheel de Kerk die Hij lief had. Ook nog in den hemel is Christus onze voorspreker: want de H. Apostel Paulus schrijft: »Wie is die veroordeelt? Christus Jesus die gestorven is: wat meer is, die ook verrezen is: die ter rechterhand Gods is: die ook tot voorspraak is voor ons.quot; (2)
Hieruit zien wij hoe de Liefde van het goddelijk Hart het offer des gebeds voor geheel het men-schelijk geslacht aan zijnen hemelschen Vader opdroeg: de aanbidding, het dankgebed, het verzoeningsgebed, het smeekgebed; en hoe Hij daardoor den Vader verheerlijkte en voor onze zielen zorgde. Maar hieruit leeren wij ook hoe wij zeiven, in navolging van onzen goddelijken Verlosser en volgens zijn voorbeeld moeten bidden, opdat ook onze gebeden voor den troon van God een welgevallig brandoffer worden, zooals het gebed der Heiligen in den hemel, van hetwelk er geschreven staat: » de vier biddende wezens en de vierentwintig ouderlingen vielen neder voor het Lam, en allen hadden harpen en gouden schalen vol reukwerken, die de gebeden der Heiligen zijn.quot; (3) En: »er kwam een andere Engel en stond voor het altaar, en hij had een (i) Joan. Ill; 27—31. (2) Rom. VIII: 34. (SjApoc. V: 8.
342
gouden wierooksvat: en hem werden vele reukwerken gegeven, opdat hij van de gebeden van alle Heiligen zoude leggen op het gouden altaar, hetwelk staat voor Gods troon. En de rook der reukwerken van de gebeden der Heiligen steeg uit de hand des Engels tot God op.quot; (1)
O Liefde van het Goddelijk Hart! nu beprijp ik hoe ik mijne liefde tot U en tot den evenmensch ook door het gebed beoefenen kan en beoefenen moet. Want het is liefde tot God, wanneer ik in het gebed God loof en verheerlijk. Hem voor alle weldaden dankzeg; het is liefde tot God en tot den evenmensch, wanneer ik in het gebed God om verzoening voor de zondaren smeek, en voor alle menschen om genaden en weldaden bid: bidden echter kan iedereen, bidden kan men overal en ten allen tijde. Dus kan ik door het gebed ü en den evenmensch overal en ten allen tijde liefhebben. Hoezeer smart het mij, dat ik dit zoo laat heb ingezien, en zoo nalatig in beoefening heb gebracht! Maar o Liefde, Gij weet dat ik ook niet kan bidden zooals ik moet, wanneer Gij het mij niet leert, en mij de genade daartoe niet verleent. Om wille dan van ü zei ven, om wiüe van het heil mijner ziel en der zielen van mijne evenmenschen, bid ik U er om, opdat ik ook hierin aan U gelijkvormig worde.
343
3- JCc-t lt;jz6ed -Gij ■tiijztondezc e-Ccy enamp;cdcn.
(e ziel van Jesus-Christus was onafscheidelijk met de Godheid vereenigd, en het geheele leven van den Godmensch was aan de verheerlijking van den hemelschen Vader en aan het heil der menschen toegewijd: daarom bad Jesus overal, ten allen tijde, in alle aangelegenheden en omstandigheden des levens. Er waren echter bijzondere oogenhlikken waarop Hij op plechtige wijze bad: en deze trekken zijns levens liet Hij bepaald en uitdrukkelijk in het H. Evangelie opteekenen, om aan alle geloovigen een voorbeeld ter navolging achter te laten.
Christus verrichtte het gemeenschappelyk en openbaar gebed: daarom vermeldt de H. Evangelist Lucas nadrukkelijk, dat Hg, toen Hij den leeftijd had bereikt door de wet voorgeschreven, naar den tempel van Jerusalem kwam, om daar met het geheele volk aan den hemelschen Vader het offer des gebeds op te dragen. Eveneens verscheen Christus bij de openbare en algemeene feesten met het volk in den tempel te Jerusalem, zooals bij voorbeeld bij het feest der tempelwijding, waarvan verhaald wordt: »het was het feest der tempelwijding in Jerusalem, en het was winter. En Jesus wandelde in den tempel, in het voorhof van Salomon.quot; (1) (1; Jouu. X. 22, 23.
344
Hierover schrijft de H. Paus Felix de vierde: »de Heer zelf gaf ons een voorbeeld, daar Hij bij het feest der tempelwijding kwam, om die plechtigheid met het volk te vieren, en zoo door zijn voorbeeld aan allen te leeren hetzelfde te doen.quot; (1)
Jesus bad vóór de bekoring in de woestijn en werd gedurende het gebed met den H. Geest en zijne gaven vervuld, om ons te leeren, hoe wij door het gebed ons tot de bekoring voorbereiden en tot den strijd sterken moeten; want er staat geschreven: »het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, dat, als ook Jesus gedoopt was, en bad, de hemel zich opende: en de H. Geest daalde op Hem neder in lichamelijke gedaante als eene duive.quot; (2)
Jesus bad in de woestijn gedurende veertig dagen en veertig nachten, om zich tot het openbaar leven, tot zijne openbare werkzaamheden voor te bereiden, en vereenigde het vasten met het gebed, om daardoor meer kracht aan het gebed te geven; ons wederom ten voorbeeld, hoe ook wij door een aanhoudend gebed, de genade van verlichting, van moed en sterkte, die tot eenen nieuwen levenstaat noodig zijn, moeten afsmeeken.
Jesus bad in den vroegen morgen, voordat Hij met het werk van dien dag een aanvang maakte, zooals de H. Evangelist Marcus verhaalt: »des morgens zeer vroeg opgestaan zijnde, ging Hij uit: en Hij begaf zich naar eene woeste plaats en bad aldaar. En Simon en die met (1) Ejiist. L (2) Lac. III. 21, 2?.
345
hem waren, achtervolgden Hem. En als zij Hem gevonden hadden, zeiden zij tot Hem: allen zoeken U. En Hij sprak tot hen: laat ons gaan in de naaste vlekken en steden, opdat Ik ook aldaar prediker want hiertoe hen Ik gekomen. En Hij was in hunne Synagogen predikende, en in geheel Galilaea en dreef de duivelen uit.quot; (1) De Liefde van het goddelijk Hart wilde ons leeren, hoe ook wij de eerstelingen van den dag door gebed en overweging aan God moeten wijden, om ons tot den arbeid van den dag voor te bereiden, en Gods bescherming en zegen daarover af te smeeken.
Jesus bad des avonds, na het werk van den dag te hebben volbracht, om in het gebed aan den Hemelschen Vader het dankofier te brengen voor alle genaden en weldaden, welke op dien dag aan de menschen waren ten deel gevallen: want het H. Evangelie zegt: »als Hg het volk had weggezonden, steeg Hij op den berg, om daar afgezonderd te bidden: maar als het avond was geworden, was Hij daar alleen.quot; (2) Zoo moeten ook wij het einde van den dag, even als het begin, aan God door het gebed toewijden, Hem voor alle ontvangene weldaden bedanken, en in zijne almachtige hoede ons aanbevelen. Na den arbeid moeten wij bidden, om God te vragen dat Hij zijn zegen op ons werk late rusten: wij moeten ons geweten onderzoeken, berouw verwekken over de be-drevene fouten en nalatigheden, en het goddelijk Hart smeeken ons te vergeven en door zijne ^1) IUuic. I. 35—40. (2) Mttth. XIV. 2S.
346
genaden aan te vullen wat onzen werken aan yerdiensten voor het eeuwige leven ontbreekt.
Jesus bad vóór iedere gewichtige onderneming. Zoo bad Hij gedurende eene geheele nacht vóór de uitverkiezing der twaalf Apostelen, en smeekte den Vader, den volgenden dag de waardigsten nit zijne leerlingen te mogen uitkiezen, om hun zijnen geest, en eene overvloedige mate van genade mede te deelen, opdat zij eene zoo verhevene en moeielijke bediening met vrucht en voordeel mochten kunnen bekleeden. De H, Evangelist Lucas verhaalt dit in de volgende woorden: »het geschiedde in die dagen dat Hij uitging op den berg om te bidden: en Hij overnachtte in het gebed tot God. En als het dag was geworden, riep Hij zijne leerlingen, en Hij verkoos uit hen twaalf, die Hij ook Apostelen noemde.quot; (1) Eveneens moeten ook wij vooral bidden vóór iedere gewichtige bezigheid , omdat wij daartoe bijzondere genaden noodig hebben. Christus leerde ons daarenboven door zijn voorbeeld, dat wij, indien het mogelijk is, de eenzaamheid moeten opzoeken, om te bidden, en dat wij ook des nachts moeten bidden, dewijl wij alsdan ongestoord en met grootere ingetogenheid des geestes met God kunnen spreken, en Hem onze behoeften blootleggen, zooals David ons dit in zijne psalmen ook aanbeveelt: » verheft des nachts uwe handen tot het Heilige en looft den Heer;quot; (9) »des nachts heb ik in mijn hart overwogen;quot; (3) »in het midden der nacht stond ik op om Ü ~ (l) Loc. Tl. ia. 13. (2)Ps.CXXXllI.a. (3)Ps. LXXVf.7.
347
te loven.quot; (1) Daaraan heeft in de Kerk het gebruik van het nachtelijk psalmgezang zijn ontstaan te danken, en vandaar komt ook de gewoonte der Heiligen van des nachts te bidden, na, zooals Christus, den geheelen dag te hebben gewerkt.
Christus bad voordat Hij wonderen verrichtte, aooals, volgens het verhaal van den Apostel der liefde, vóór dé opwekking van Lazarus: »Jesus hief de oogen opwaarts en sprak: Vader! Ik dank U dat Gij Mij hebt verhoord. Ik wist wel dat Gij Mij altijd verhoort: maar om het volk hetwelk rondom staat, heb Ik dit gesproken: opdat zij gelooven dat Gij Mij gezonden hebt. Als Hij dit gesproken had, riep Hg met luider stemme: »Lazarus, kom uit! En terstond kwam de gestorvene uit.quot; (2) Christus had ook in stilte in den geest kunnen bidden: Hij deed het echter. met luider stemme, opdat de omstanders zouden hooren dat Hij dit wonder deed ten bewijze zijner Godheid, en aan Hem zouden gelooven. Hij beoogde hiermede de eer zijns Vaders en het heil der zielen. Zoo be-hooren ook wij in tegenwoordigheid van anderen te bidden, opdat zij daardoor gesticht en tot godsvrucht opgewekt worden, bijzonder als zij zien dat ons gebed verhoord is.
Jesus bad voor de jeugd, die Hy buitengewoon liefhad, wijl de onschuld een voorwerp is van het bijzonder welbehagen Gods. Het H. Evangelie verhaalt ons: »er werden tot Hem kindekens gebracht, opdat Hij hun de handen zoude op-
(I) Pu. CXVIil. 62. (i) Joan. XI. •11—44.
348
leggen en bidden. Maar de discipelen berispten hen. (1) Doch Jesus sprak tot hen: slaat de kindekens tot Mij komen, en belet het hun niet; want dezulken behoort het rijk der hemelen. En als Hij hun de handen had opgelegd, vertrok Hij vandaar.quot; (2) Het is bijzonder aangenaam aan God, als wij dikwijls voor zijne lievelingen, voor de onschuldigen bidden, opdat zij den schat der onschuld nooit mogen verliezen.
Jesus bad ook voor hen die bekoord worden, zooals Hij-zelf het vóór de bekoring van den H. Petrus verklaard heeft. De naastenliefde vordert dat wij voor hen die bekoord worden, vooral voor ben die zeiven niet bidden, door ons gebed de noodige genade om niet overwonnen te worden, afsmeeken, zooals Christus ons geleerd heeft voor elkander te bidden: »aldus zult gij bidden: leid ons niet in bekoring maar verlos ons van den kwade.quot; (3)
Jesus bad en bedankte den hemelschen Vader dat de predikingen der leerlingen, welke door de hoogmoedigen werden in den wind geslagen, toch bij vele ootmoedigen de gewenschte vruchten hadden voortgebracht, en dat de Vader op die wijze zijne gerechtigheid in de ongeloovigen, in de geloovigen zijne barmhartigheid verheer' lijkt had, zooals er geschreven staat: »in dien tijd antwoordde Jesus en sprak: Ik dank U Vader! Heer van hemel en aarde! dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen ver-
(1) Degenen die de kiideren brachten, omdat zij meenden dat zij Christns lastig zouden vallen. (2) Matth. XiX. J3—16. (3) Matth. VI. J3.
349
borgen hebt, en hebt die den kindekens geopenbaard. Ja, Vader! want aldus is het uw welbehagen geweest.quot; (1) Op dergelijke wijze moeten ook wij dankgebeden tot den Heer opzenden voor alles wat Hij beschikt, en zijne liefde, barmhartigheid en rechtvaardigheid in allen loven en prijzen.
Jesus bad bij het afscheidnemen van de zijnen, en smeekte dat de Vader mocht verheerlijkt worden, zelfs door zijn lijden, door zijnen dood, zijne verrijzenis en hemelvaart; Hij bad voor alle geloovigen van den tegenwoordigen tijd en van den toekomenden, om de kennis van het ware geloof, om de volharding in het goede en om de eeuwige zaligheid: »Zijne oogen ten hemel verheffende, zeide Hij: Vader, de ure is gekomen: verheerlijk uwen Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke: gelijk Gij Hem over alle vleesch macht gegeven hebt, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve! En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waren God, en dien Gij gezonden hebt, Jesus-Christus. Ik heb U verheerlijkt op de aarde. Ik heb het werk voltrokken dat Gij Mij gegeven hebt om te doen. En nu verheerlijk Gij, Vader, Mij bij U zeiven, met de heerlijkheid, welke Ik, eer de wereld was, by U gehad heb. Ik heb uwen Naam den menschen geopenbaard, die Gij Mij van de wereld gegeven hebt. Zij waren de uwen, en Gij hebt hen Mij gegeven, en zij hebben uw woord onderhouden. Nu hebben zij erkend, dat Mttiiii. XI. 25, 26.
350
al hetgeen Gy Mij gegeven hebt, van U is. Want de woorden, welke Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven; en zij hebben ze ontvangen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan: en zij hebben geloofd dat Gij Mij gezonden hebt. Ik vraag voor hen: niet voor de wereld vraag Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn de uwen. En al het mijne is het uwe, en het uwe is het mijne: en Ik ben in hen verheerlijkt. En Ik ben niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en Ik kome tot U. Heilige Vader! bewaar hen in uwen naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk wij. Toen Ik met hen was, bewaarde Ik hen in uwen naam. Ik heb, die Gij Mij gegeven hebt behoed, en niemand van hen is verloren gegaan dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld worde. Maar nu kome Ik tot U: en spreek dit in de wereld, opdat zij mijne blijdschap volkomen in zich hebben. Ik heb hun uw woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk ook Ik van de wereld niet ben. Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld neemt, maar dat Gij hen van den boozen bewaart. Zij zijn van de wereld niet, gelijk ook Ik van de wereld niet ben. Heilig hen in de waarheid. Gelijk Gij Mij in de wereld gezonden hebt, heb Ik ook hen in de wereld gezonden. En Ik heilig Mij zeiven voor hen, opdat ook zij in de waarheid geheiligd zijn. Doch Ik bid niet alleen voor hen, maar ook voor degenen die door hun
351
woord in Mij zullen gelooven: opdat zij allen één zjjn, gelijk Gij Vader in Mij, en Ik in TJ, dat ook zij in Ons één zijn: opdat de wereld geloove dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, welke Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk ook Wij één zijn: Ik in hen, en Gij in Mij, opdat zij in éénheid volkomen zijn, en de wereld erkenne dat Gij Mij gezonden en hen liefgehad hebt, gelijk Gij ook Mij hebt liefgehad. Vader! Die Gij Mij gegeven hebt, wil Ik, dat waar Ik ben, ook zij met Mg zijn, opdat zij mijne heerlijkheid zien, welke Gij Mij gegeven hebt: want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld. Rechtvaardige Vader! De wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend , en dezen hebben erkend dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun uwen Naam bekend gemaakt, en zal bekend maken opdat de liefde waarmede Gij Mij hebt liefgehad, in hen zij, en Ik in hen.quot; (1) Welke Liefde des Harten spreekt uit de woorden die van de goddelijke lippen van Jesus-Christus vloeien! Die Liefde leert ons echter ook, hoe wij niet slechts voor ons zeiven, maar ook voor alle menschen, en in het bijzonder voor de kinderen der Kerk, die onze broeders en zusters in Jesus-Christus zijn, moeten bidden, om de standvastigheid in het geloof, om de éénheid en Liefde, om de vrijwaring van zonden, om de volharding ten einde toe, om de eeuwige zaligheid en om de verheerlijking van God in (1) Juan. XVII.
352
allen en in alles: en zalig zullen wij zijn, als wij, bij het scheiden uit deze wereld kunnen bidden zooals onze goddelijke Verlosser: »Ik heb het werk volbracht hetwelk Gij Mij gegeven hebt om te doenen als wij met een gegrond vertrouwen met Hem kunnen bidden: »en nu, verheerlijk Gij, Vader, mij bij U zeiven met de heerlijkheid,quot; welke aan alle uitverkorenen is beloofd, en in den hemel geschonken wordt.
Jesus bad vóór zijn lijden, toen Hij in den Olijf hof, onder het storten van bloedige tranen, zich aan de rechtvaardigheid van den hemelschen Vader als zoenoffer voor de zonden der geheele wereld aanbood: want het H. Evangelie verhaalt; »toen kwam Jesus met de zgnen in den hof, Gethsemani geheeten, en sprak tot zijne discipelen : zit hier neder, terwijl Ik derwaarts ga en bid. En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedaeus met zich, en begon droevig ea zeer beangst te worden. Toen sprak Hij tot hen: verbeidt hier en waakt met Mij, en een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op zijn aangezicht neder enbad en sprak: mijn Vader! indien het mogelijk is, laat dezen kelk van Mij voorbijgaan. Nogtans niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.quot; (1) Wij kunnen aannemen dat Jesus hier de zonden van alle menschen, alle soorten van zonden, hun getal en zwaarte in den geest beschouwde, welke zonden Hij nu op zich ging laden om er voldoening voor te geven. Bij die beschouwing werd zijne menschelijke natuur door eene ontzettende vrees overvallen, en de angsten
(1) Maltb. VI : 36—40.
353
des doods overvielen zijne ziel: een bloedig zweet vloeide van zijn lichaam op de aarde neder. Hij ging tot zijne leerlingen, vond hen slapende, vermaande hen tot waakzaamheid en gebed, en »wederom ging Hij ten tweeden male weg en bad en sprak: mijn Vader! indien deze kelk niet kan voorbijgaan, tenzij Ik hem drinke, uw wil geschiede!quot; (1) Nu kwam Hem, zooals wij het ons kunnen voorstellen, al het lijden en de dood aan het kruis voor oogen, aan welken Hij zich ter verlossing van den mensch zoude prijs geven : al het lijden en de dood stonden Hem met alle hunne verschrikkelijkheden voor voor den geest, en zijne menschelijke natuur sidderde, zijne ziel werd wederom door doodsangsten overvallen, en bloedige tranen en zweet-droppelen bevochtigden nogmaals de aarde. Hij kwam andermaal tot zijne leerlingen en vond hen wederom slapende: »en hen latende ging Hij wederom heen en bad ten derden male, dezelfde woorden sprekende.quot; (2) Nu beschouwde Hij waarschijnlijk alle menschen die, niettegenstaande het werk der Verlossing, door hunne eigene schuld en boosheid verloren zouden gaan, en ook daarover ontstelde zijne menschelijke natuur allerhevigst, de angsten des doods kwamen wederom over zijne ziel, een bloedig zweet bedekte zijn heilig lichaam, en stroomde op de aarde neder. Christus heeft hier driemaal gebeden, driemaal hetzelfde gebed gestort, driemaal plat ter aarde licrrrende gebeden, driemaal onder het
OO O 7
vergieten van bloedige tranen gebeden, zooals U) Malth. XXVI; 42. (i) Matth. XXVI; 44. 23
—ft
354
de H. Lucas bemerkt: »en in doodsangsten zijnde bad Hij meer.quot; (1) Door bet gebed versterkt, verklaarde Hij tot driemaal toe: »niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt;quot; (2) »uw wil geschiede;quot; (3) gt;niet mijn wil, maar de uwe
Ïescbiede.quot; (4) Verder verhaalt de H. Evangelist lucas: »Hem verscheen een Engel des Hemels die Hem versterkte.quot; (5) Nu ging Hij ook met, vastberadenheid het lijden te gemoet, en sprak tot zijne leerlingen : »staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij die Mij verraden zal.quot; (6) Zijne zegevierende verrijzenis en glorierijke hemelvaart voltooiden de verhooring van zijn gebed. Aldus leert de Liefde van het Goddelijk Hart ons te bidden, als de ure van tegenspoed en lij dei» nadert: met grootere vurigheid en volharding; te bidden, naarmate de tegenspoed en het lijden grooter zijn, en door het gebed, gelatenheid, moed, kracht en standvastigheid ten einde toe af te smeeken.escbiede.quot; (4) Verder verhaalt de H. Evangelist lucas: »Hem verscheen een Engel des Hemels die Hem versterkte.quot; (5) Nu ging Hij ook met, vastberadenheid het lijden te gemoet, en sprak tot zijne leerlingen : »staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij die Mij verraden zal.quot; (6) Zijne zegevierende verrijzenis en glorierijke hemelvaart voltooiden de verhooring van zijn gebed. Aldus leert de Liefde van het Goddelijk Hart ons te bidden, als de ure van tegenspoed en lij dei» nadert: met grootere vurigheid en volharding; te bidden, naarmate de tegenspoed en het lijden grooter zijn, en door het gebed, gelatenheid, moed, kracht en standvastigheid ten einde toe af te smeeken.
Jesus bad nog aan het Kruis en drukte in het gebed uit hoe verlaten Hij was van alle schepselen, en hoe verlaten Hij zich gevoelde van zijnen Hemelschen Vader: »omtrent de negende ure riep Jesus met luider stemme : Eli, Eli! lamma Sabachthani? dat is: mijn God, mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?quot; (7) Jesns leed in zijn lichaam doodelijke smarten, in zijne heilige ziel eene onuitsprekelijke verlatenheid: en te midden dezer verlatenheid smeekte Hij tot
(1) Loc. XXII: 43. (2l Matth. XXVI: 39. (3) Malth. XXVI; 42. (4) Luc. XXII: 42. (5) Lne. XXII: 43. (O) Mattb. XXVI : 46. (7) Malth. XXVII: 46.
355
zijnen hemelschen Vader, niet zoozeer voor zich zeiven als wel voor ons, opdat wij in de verlatenheid van het stervensuur de hulp der genade mochten verwerven; en deze hulp door het gebed zouden leeren verkrijgen.
Jesus had nog op het oogenblik van zijn dood, toen Hij den hemelschen Vader zijn leven voor de wereld aanbood, zooals de H. Evangelist Lucas meldt: »Jesus riep met luider stemme en sprak: »Vader in uwe handen beveel Ik mijnen geest. En dit zeggende gaf Hij den geest.quot; (1) Hier vooral geschiedde hetgeen de H. Apostel Paulus schrijft: »in de dagen zijns vleesches gebeden en smeekingen tot dengene die Hem verlossen konde uit den dood, met luid geroep en tranen geofferd hebbende, is Hij verhoord geworden om zijne godvruchtigheid.quot; (2) Aldus wilde de Liefde van het goddelijk Hart zelfs in den dood op eene geheel bijzondere wijze tot het gebed aanmanen, omdat vooral van dit laatste beslissende oogenblik onze eeuwige zaligheid afhangt.
Dit staat van de biddende Liefde van het goddelijk Hart in het H. Evangelie opgeteekend: maar niet alles is geschreven wat Jesus geleerd en gedaan heeft: en uit hetgeen er geschreven staat kunnen wij besluiten, dat Jesus van het eerste tot het laatste oogenblik zijns levens immer en voortdurend heeft gebeden. Immers, omdat zyne ziel in eene onafgebroken en allerinnigste vereeniging met de Godheid leefde, moesten ook alle hare gedachten, begeerten en gevoelens ~(J) Lac. XXIII; 48. (2) Htbr. V: 7.
356
onophoudelijk met God bezig zijn, en daarom moest zijn leven een voortdurend en allerinnigst gebed wezen. De H. Schrift deelt alleen die bijzondere omstandigheden mede, waarbij Christus het gebed, dat zijne heilige ziel stortte, ook door woorden uitdrukte, om ons door zijn voorbeeld te leeren wat wij te doen hebben, zooals de H. Cyprianus schrijft: » de Heer heeft ons niet alleen door zijne woorden, maar ook door zijne werken leeren bidden, daar Hij dikwijls bad en tot den hemelschen Vader smeekte, en ons door zijne vermaningen en door zijn voorbeeld toonde wat ook wij moeten doen. Indien Hij bad, die zonder zonden was, wat moeten wij zondaren dan wel doen? De Heer bad en smeekte echter niet voor Zich zeiven: want wat zoude de Onschuldige voor zich zei ven afsmeeken ? maar Hij bad voor onze bekoringen.quot; (1) En de H. Anselmus zegt: »Christus bad gedurenda geheel zijn leven.quot; (2)
O Liefde, hoe oneindig goed zijt Gy ! Gelijk eene zorgvolle moeder haar geliefd kind bij zich neemt, zijne handjes tusschen hare handen vouwt, met hem tot den Hemelschen Vader bidt, om hem door haar voorbeeld te leeren bidden; zoo hebt Gij ons ook door uw verheven voorbeeld deze uitstekende oefening van onzen heiligen godsdienst geleerd. Help ons om uw voorbeeld te betrachten, te begrijpen, te volgen.
(1) Tract, de Orat. Dom. (2) Comiueüt. in Ep. ad Mebr. V.
357
4. Md on-dczzic'ïvt ovcz. fwet c^camp;e-d.
[etgeen de Liefde van het goddelijk Hart door hare daden ons heeft getoond, heeft Zij ons even uitdrukkelijk met woorden geleerd.
Vooreerst beloofde Christus, dat het gebed in zijnen Naam verricht, zeker zoude verhoord worden, om ons aldus tot een gebed vol van geloof en vertrouwen aan te sporen: want dit zijn zijne woorden: »al wat gij in het gebed geloovende zult bidden, zult gij ontvangen;quot; (1) en: »al wat gij den Vader zult vragen in mijnen Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon worde verheerlijkt. Zoo gij Mij iets zult vragen in mijnen Naam, dat zal Ik doen;quot; (2) en : »voorwaar, voorwaar Ik zeg u: indien gij den Vader in mijnen Naam iets zult vragen, Hij zal het u geven. Tot nu toe hebt gij niets gevraagd in mijnen Naam. Vraagt en gij zult ontvangen, opdat uwe vreugde volkomen zij.quot; (3) Christus vermaande de zijnen tot een dringend en volhardend gebed, en leerde hun deze wijze van bidden door het volgend voorbeeld: »zoo iemand van u eenen vriend heeft, en die ter middernacht tot hem komt, en hem zegt: vriend, leen mij drie brooden: want mijn vriend is van de reis tot mij gekomen, en ik heb niets om hem voor te zetten; en zoo die van binnen
(1) Mutih. 22; XI. (2) Joan. XIV: 13, 14. (3) Joan. XVI : 23, 24.
358
antwoordt eu zegt: val mij niet lastig: de deur is reeds gesloten en mijne kinderen zijn zoowel als ik, in de slaapkamer: ik kan niet opstaan en u geven. En zoo de ander blijft kloppen: Be zeg u dat al stond lig niet op, en gave hem, omdat hij zijn vriend is, hij nochtans om zijne lastigheid zal opstaan, en hem geven zooveel nij van nooden heeft. En Ik zeg u: bidt en u zal gegeven worden: zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal worden opengedaan. Want een iegelijk die bidt ontvangt, en die zoekt vindt, en hem die klopt wordt opengedaan.quot; (1)
De goddelijke Verlosser wilde echter dat wij vooral in alle moeielijkheden en rampspoeden zouden bidden: gt; Hij zeide ook eene gelijkenis tot hen dat men altijd moet bidden en niet. verflauwen en sprak: er was in eene stad een rechter die God niet vreesde en geen mensch ontzag. Eu er was in die stad eene weduwe, en zij kwam tot hem en zeide: verschaf mij recht van mijnen tegenstander. En langen tgd wilde tij niet. Maar daarna zeide hij bij zich zeiven: hoewel ik God niet vrees en geen mensch ontzie, nochtans, omdat deze weduwe mij lastigvalt, zal ik haar recht verschaffen, opdat zij mij niet tot het einde kome afmatten. En de Heer sprak: hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt! Zal God dan zijnen uitverkorenen niet recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen? En zal Hij omtrent hen lankmoedig zijn? Ik zeg u. Hij zal hun weldra recht verschaffen.quot; (2)
~ (l) Luc. XI; 5—11. (2) Lue. XVI; 1—8.
359
Christus deed ons de belofte dat de Vader in den hemel ons zoude geven al wat nuttig is voor de ziel en voor het lichaam: maar wij van onzen kant wij moeten vooral bidden om de bovennatuurlijke goederen der ziel en om de gaven desH. Geestes. »Zoo iemand uwer,quot; zeide Hij, »zijnen vader bidt om brood, zal hij hem wel eenen steen geven? of om eenen visch, ■zal hij hem voor visch een' slang geven? Of 200 hij hem om een ei bidt, zal hij hem een schorpioen toereiken? Indien dan gij, terwijl gij boos zijt, uwen kinderen goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal uw Vader uit den hemel, den goeden Geest geven, hun die er Hem om bidden. (1)
De liefdevolle Verlosser leerde ons zelfs ook de manier en de wijze van bidden, door ons te waarschuwen tegen de huichelarij, en ons te bevelen met een aandachtig hart en eenen oprechten wil onze behoeften aan God bloot te leggen, en nuttelooze woorden te vermijden. »Als gij bidt,quot; zeide Hij, »zult gij niet zijn als de schijnheiligen, die er behagen in scheppen om in de synagogen, en staande aan de hoeken der straten te bidden, opdat zij van de men-achen gezien worden. (2) Voorwaar ik zeg u zij hebben hun loon ontvangen. (3) Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uwe binnenkamer, en de deur gesloten hebbende, bidt uwen Vader ia het verborgen: en uw Vader die in het ver-
(I) Lnc. XI ; 11—14. (2) Ou door de mensclien voor vroom en heilig gehouden te worden. (3) Deo lof der meascbea en anders niets.
360
borgene ziet zal het u vergelden. (1) Maar wanneer gij bidt zult gij niet veel spreken, gelijk de heidenen: want zij wanen dat zij door hunne veelheid van woorden verhoord zullen worden. Wordt hun derhalve niet gelijk: want uw Vader weet, alvorens gij Hem bidt, wat gij van nooden hebt. (2)
Op eene bijzondere wijze beval Christus het gemeenschappelijk gebed aan, en beloofde dat Hij hen zoude bijstaan die op deze wijze zouden bidden, en hen zeker zoude verhooren. Want Hij zeide: »indien er twee van u op aarde samenstemmec, over welke zaak zij ook mogen bidden, het zal hun geschieden van mijnen Vader die in de hemelen is. Want waar er twee of drie ia mijnen naam vergaderd zijn, daar ben Ik in hun midden.quot; (3)
De goddelijke Verlosser vermaant ons ook te bidden om dreigende ongelukken of straffen Gods af te wenden, of ons daartegen te beveiligen. Want nadat Hij de vreeselijke rampen had aangekondigd die over het Joodsche volk zouden komen, omdat het den Messias verworpen had, en nadat Hij het laatste oordeel had voorspeld, zeide Hij: » daarom waakt en bidt ten allen tijde, dat gij waardig moogt gekend worden, alle deze dingen die toekomende zijn, te ontvlieden, en voor den Zoon des menschen te staan.quot; (4)
(1) Hienioor wordt niet het gemeenschappelijk en openbaar gebe l, zooals wij Jra znllt-n zien, maar de huichelarij n if gesloten. (2) Matth. VI; 5—9. Hierdoor worden niet de lange gebeden, le voren door Christus aanbevolen , maar slechts de nnttelooze wootde» afgekeurd. (3) Matth. XVIII; 19. 20. (4) Luc. XXI; 36.
361
Zelfs vermaande Christus ons tot het gebed onzen toevlucht te nemen, om ook de wijze en de manier, op welke die straffen Gods ons worden overgezonden, tot ons best te doen keeren. Want nadat Jesus den laatsten oordeelsdag had aangekondigd , zeide Hij: »bidt dat uwe vlucht niet geschiedde in den winter, noch op den Sabbat.quot; (1)
Op dezelfde wijze beval Jesus het gebed aan als een veilig verdedigingsmiddel tegen de geestelijke rampen, tegen de bekoringen tot zonde, zooals Hij in den nacht van zijn lijden in den Olijfhof tot zijne leerlingen sprak: »bidt opdat gij niet in de bekoring valt.quot; (2)
Jesus gaf ons ook het gebod, niet alleen voor anderen, maar zelfs voor onze vijanden te bidden: want op eene plechtige wijze sprak Hij: »doch Ik zeg u, heb uwe vijanden lief, doet wel dengenen die u haten, en bidt voor hen die u vervolgen en lasteren: opdat gij kinderen van uwen Vader zijt, die in den hemel is, die zijne zon doet opgaan over goeden en kwaden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.quot; (3)
Eindelijk legde de Liefde van het goddelijk Hart ons de woorden in den mond, met welke wij tot den Vader moeten bidden, in welke woorden alles ligt opgesloten waarom wij in het gebed kunnen vragen. Daar de leerlingen zoo menigvuldige en herhaalde vermaningen tot gebed uit den mond van den Verlosser ontvingen, en Hem zeiven zoo dikwijls, zoo lang
(1) iMattb. XXIV; 20. (2) Lue. XXII: 40 46. (3) Matlh. V; 44, 45.
362
en Turig zagen bidden, richtten zij het verzoek tot Hem, dat Hij hun ook zou leeren bidden, zooals de H. Evangelist Lucas ons verhaalt: »het geschiedde als Hij in eene plaats was en bad, dat, toen Hij ophield, een van zijne leerlingen tot Hem zeide: Heer, leer ons bidden, gelijk ook Joannes zijne leerlingen geleerd heeft.quot; (1) En de H. Matthaeus verhaalt dat Jesus op dit verzoek heeft geantwoord: gt;aldus zult gij bidden: Onze Vader die in de hemelen zijt, geheiligd zij uw naam, laat toekomen uw rijk, uw wil geschiedde gelijk in den hemel zoo ook op aarde! Geef ons heden ons dagelijksch brood, en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren! en leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van den kwade, amen. (2) In de toespraak, met welke dit gebed begint, worden wij opgewekt tot geloof, vertrouwen, eerbied en liefde; want wij spreken tot onzen Vader. In de drie eerste beden smeeken wij om hetgeen de eer en de verheerlijking van God betreft: in de vier laatste bidden wij om het tijdelijk en eeuwig welzijn van ons zelven en van onzen evenmensch. Dit gebed is het kortste, het meest omvattende, het krachtigste en gemakkelijkste, het welgevalligste aan God en het nuttigste voor ons: de Heer zelf heeft ons aldus leeren bidden, en daarom heet dit gebed het gebed des Heeren. »Dit gebed des Heeren,quot; zegt Paus Innocentius IH, »overtreft in vele opzichten de overige gebeden, door het gezag van den Leeraar, door de kortheid der woorden, door (1) Luc. XI; 1. (2) Matlh. VI; 9-U.
363
de genoegzaamheid der beden, door de menigte der geheimen. Het overtreft de overige gebeden door het gezag van den Leeraar, dewijl het uit den mond van den Verlosser zeiven is voortgekomen : door de kortheid der woorden, daar het gemakkelijk aangeleerd en uitgesproken wordt: door de genoegzaamheid der beden, dewijl het alles behelst wat voor het tweevoudig leven van den mensch noodig is: door de menigte der geheimen, omdat het onmetelijke geheimenissen in zich besluit.''(1) De Liefde van het goddelijk Hart is door woord en voorbeeld ook eene Biddende Liefde.
Ook wij roepen tot U, niet meer met de leerlingen, Heer! leer ons bidden, want Gij hebt dit reeds aan hen en aan ons geleerd: maar wij roepen tot ü, o Biddende Liefde, schenk ook aan ons den geest en de genade des gebeds! Want het is eene der grootste genaden zich tot het gebed getrokken te voelen, waarlijk te bidden, tdtoos te bidden: en volgens de getuigenis van den Apostel Paidus, is het de H. Geest die-bewerkt dat men bidt zooals het behoort: »des-gelyks komt ook de Geest aan onze zwakheid te hulp: want wij weten niet wat wij bidden zullen, geljjk behoort: maar de Geest zelf is voorspraak voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij die de harten doorgrondt, weet wat het betrachten des Geestes is, omdat Hij volgens God voorspraak is voor Heiligen.quot; (2) Schenk ons dezen Geest, en verleen ons deze genade tot uwe eer en tot onze zaligheid.
0r~Xïij7V: My«t. Miss. c. 17. (2) Kom. V1U; 26, 37.
364
Dewijl de Liefde van het goddelijk Hart aldus bad, ons leerde bidden en ons tot het gebed aanspoorde, kunnen wij daaruit besluiten hoe noodzakelijk en heilzaam, hoe gewichtig en verheven het gebed is. »Het gebed,quot; zegt de H. Bona-ventura, gt; brengt Gods toorn tot bedaren, verkrijgt vergiffenis der zonden, stilt den storm der bekoringen, zuivert het hart van gebreken; het verlost uit de gevaren en beveiligt tegen de gevaren, het verzekert de vriendschap Gods, verkrijgt de gaven des H. Geestes, de gave der prediking, de openbaring der geheimen: het weerhoudt alles wat nadeelig is ter zaligheid, maar verkrijgt, bewaart en voltooit alles wat daartoe noodzakelijk is.quot; (1) »Het gebed is de bescherming der matigheid, zegt de H. Ephraim, de teugel der gramschap, de onderdrukking der hoovaardigheid, de weg ter ingetogenheid, het geneesmiddel van den haat over aangedane beleedigingen: door het gebed wordt de nijd uitgeroeid, de goddeloosheid verdreven en het lichaam versterkt; het gebed is oorzaak van het goede beheer der huishouding, het doet op eene behoorlijke wijze recht en wet naleven: het is het zegeteeken en het vaandel van den krijg, de borstwering van den vrede.quot; (2) De H. Gregorius van Nyssa zegt: »door het gebed wordt de oneenigheid verzoend en de eendracht bewaard: het gebed is het zegel der maagdelijkheid, de trouw der echtelieden, het schild des reizigers, de bewaker der slapenden, het betrouwen der wakenden, de zegen der landlieden, het heil (1} i.ib. II: de prof. rel. c 66 (2) De oratkne.
365
der zeevaarders, de voorspreker der schuldigen: het bevrijdt de geboeideu en verlost de gevangenen : het is de rust der vermoeiden, de vertroosting der bedrukten, de blijdschap der vroolyken, de troost der treurenden; de uitzet der stervenden: het gebed doet de goeden vooruitgaan , de boozen terugkeeren en verbetert de zondaren: het is de vrucht van het tecren-woordige en doet het toekomende verwerven.quot; (1) De H. Laurentius Justinianus eindelijk zegt: »het gebed is de steun eener heilige ziel, het is eene verkwikking voor den goeden Engel en eene kwulling voor den duivel, het is een Gode welgevallig dienstbetoon: het gebed is de uitroeiing der gebreken, de moeder der deugden, de spiegel der ziel, de sterkte van het geweten, de weg der kennis en der wetenschap, de voedster van het vertrouwen, de ontvlamming der Liefde, de verkwikking in de moeielijkheden, de oorzaak dei-vermorzeling, de deur des hemels , de uitroeiing der slechte gedachten: het gebed brengt eenen verstrooiden geest tot ingetogenheid, bewaart de vurige begeerten, geleidt tot de navolging der Engelen en doet alle geestelijke goederen vinden.quot; (2) Zulke schatten liggen er in het gebed opgesloten; en de Liefde van het goddelijk Hart wil ons alle deze schatten mededeelen, door ons door leering en voorbeeld tot het gebed te geleiden.
O Liefde van het goddelijk Hart! Wees ook voor deze weldaad geloofd, geprezen, verheerlijkt en bemind, door ons en door alle schepselen
(l) Oral. 1, uj Orat. Dom. (2) De Ligs. vit. tract, de or. 2.
366
die kannen bidden. Moge aller gebed, zoowel als de yrucht des gebeds strekken tot uwen lof, tot uwe eer, tot uwe verheerlijking, tot uwe vreugde, tot uwe kroon in eeuwigheid! De biddende Liefde van Jesus' Hart, te midden van de biddende liefde van de harten der menschen, welk een schouwspel voor het minnend oog ran den goddelijken Vader en voor geheel detv hemel! Moge het aldus wezen. Amen.
den pasgeborene,quot; zegt Salomon, »is weenen,quot; (2) en het laatste woord van den stervende is eene groote traan. En van het leven dat tusschen de wieg en het graf ligt, zegt David: »mijne tranen zijn mijne spijze bij dag en bij nacht.quot; (3) Het ligt ook in de natuur van den mensch, zoowel de smarten der ziel, als de vreugde des harten en de godsvrucht des gebeds door tranen uit te drukken, zooals de H. Ambrosius schrijft: »niet alleen de smart heelt tranen, maar ook de vreugde heeft tranen, en de godsvrucht verwekt tranen, en het gebed besproeit de legerstede.quot; (4) De Liefde van het goddelijk Hart wilde in dit dal van tranen vertoeven, en alle onze ellenden,
• (I) Pi. LXXXIir. 7. (2) Sap. VII. ». (3) Pa. XLI. 4. (4) lie ubil. Sat. Kraf.
noemt deze aarde een »dal
n.quot; (1) »Het eerste geluid dei-
368
de zonde alleen uitgezonderd, op zich nemen, zooals de H. Apostel Paulus schrijft'» zich zei ven heeft Hij ontdaan, de gestalte van eenen dienstknecht hebbende aangenomen, in gelijkheid van menschen geworden, en in houding bevonden als mensch;quot; (1) en: »vandaar moest Hij in alles den broederen gelijk worden, opdat Hij barmhartig en getrouw Hoogepriester wierdtot God, om te verzoenen de zonden des volks.quot; (2) »Want wij hebben niet eenen Hoogepriester, niet kunnende medelijdend zijn met onze zwakheden, maar beproefd geworden in alles naar gelijkheid zonder zonde.quot; (3) Daarom wilde deze Liefde ook alle bitterheden der tranen proeven, zooals het H. Evangelie getuigt, maar nimmer wilde Zij de vreugde der tranen genieten ; hiervan toch wordt er in het II. Evangelie geene melding gemaakt. Wie had ooit op aarde eene gloeiender godsvrucht dan het goddelijk Hart van Jesus? Wie bad ooit met meer vurigheid dan de Liefde Tan het goddelijk Hart? Wie ondervond ooit grootere smarten dan de Liefde van dit minnend en beminnenswaardig Hart? Daarom wilde deze biddende en lijdende Liefde hare godsvrucht en hare smart ook in tranen uitstorten.
»De tranen zijn tevens stilzwijgende gebeden,quot; zegt de H. Ambrosius; »zij smeeken niet om vergeving, maar verdienen vergiffenis; zij uiten geene klachten en verwerven barmhartigheid.quot; (4) Het was de taak der Liefde van het goddelijk
(1) Phil. II. 7. (2) Hebr. II. 17. (3) Hebr. IV. 15. (4) Strm. 4G.
369
Hart middelaar te zijn voor alle menschen, en van den hemelschen Vader vergiffenis en verzoening af te smeeken: en deze taak wilde dit minnend Hart ook door het storten van tranen vervullen.
»Hoe heiliger iemand is, »zegt de H. Bona-ventura.quot; en hoe meer hij van heilige begeerten vervuld is, des te overvloediger stroomen zijne tranen in het gebed.quot; (1) Maar wie was heiliger dan Jesus? Wie verlangde vuriger naaide verheerlijking van God en de redding dei-zielen dan het minnend Hart van den God-mensch? Daarom wilde Hij zijne weenende oogen ten hemel opheffen, om aan hen die in zonden gestorven waren, een goddelijk bad der wedergeboorte in zijne tranen te verzekeren.
Op eene andere plaats zegt dezelfde H. Leeraar: »de kracht der Liefde stort zich in tranen uit: waar dus geene Liefde is droogen de tranen ■op.quot; (2) Maar de Liefde van het goddelijk Hart was de krachtigste, de zuiverste, de heiligste, de gestadigste Liefde. Hoe kon zij bijgevolg zonder tranen wezen?
»De Liefde weent met de weenenden,quot; zegt de H. Bernardus. (3) Het geheele verlossingswerk was een werk van de barmhartigheid en van het medelijden zijns Harten. Wat moest dit Hart dus gevoelen in dit tranendal onder de arme menschenkinderen, wier lot het is hun leven lang te weenen over hunne voortdurende ellende? Zonder twijfel heeft het barmhartige
(1) berm. de uuo couf. 5. (2) Tit VII. Diaet. c. 3. (3) Serm. 58 in Cant. 24
370
en medelijdend oog van onzen Verlosser bij de beschouwing dezer ellende veel geweend, en waren zijne tranen bij dag en bij nacht zijne spijze.
»0 tranen van ootmoed,quot; roept Dionysius de Karthuizer uit, »u is de macht, u is het rijk! Gij schuwt de rechtbank des rechters niet, en legt den aanklagers die u in het verderf willen storten het zwijgen op. Niemand weigert u toegang, en nooit keert gij ledig terug: gij kwelt den duivel meer dan de pijnen der hel: gij overwint den Onoverwinnelijke en slaat den Almachtige in boeien.quot; (1) Is nu Christus niet de Middelaar tusschen God en de menschen, die den hemelschen Vader, den goddelijken rechter met ons zondaren verzoenen, onze aanklagers verdrijven, den duivel overwinnen. God, den Onoverwinnelijke, den Almachtige tot ver-trevins bewegen en ons alle genaden schenken
O # ~
moet, om gerechtvaardigd, geheiligd en zalig te kunnen worden? Zoude Christus het machtige middel der tranen daartoe niet aangewend hebben? Ja, Jesus heeft geweend: en hetgeen de H. Thomas van Aquinen van het bloed van Christus zegt: »reinig mij onreine in uw bloed, waarvan eene enkele druppel voldoende is om de geheele wereld te reinigen;quot; (2) dit kan een ieder van ons ook van de tranen van Christus zeggen: reinig mij onreine in uwe tranen, van welke eene enkele in staat is de geheele wereld van alle zonden te reinigen. Want hoe zoude de goddelijke Vader in den
(l) Sup. Hijmn. Quailr. aJ Vesp. (2) Hgmn. ad S. Euchar.
371
hemel eene enkele traan van zijnen geliefden Zoon onverhoord kunnen laten?
Ofschoon het H. Evangelie geen gewag maakt van de tranen van Christus, moeten wy echter, uit hetgeen reeds gezegd is hesluiten, dat de Godmensch op de aarde dikwijls en veel geweend heeft: en dewijl de tranen een uitvloeisel van de Liefde des harten zijn, is de Liefde van het goddelijk Hart ook eene Weenende Liefde.
Goddelijk Hart! Wonderbaar is het, dat er in U eene godmenschelijke Liefde voor mij brandt, en mijn hart is van bewondering opgetogen : beminnenswaardig is het, dat er in ü eene zwijgende Liefde brandt, en mijn hart wordt daardoor verteederd; troostvol is het, dat er in ü eene bekoorde en zegevierende Liefde brandt, en mijn hart is daarover verheugd: het is opwekkend en aanmoedigend dat er in U eene Liefde brandt, die zich in werkzaamheden voor mij uitput, en mijn hart wordt daardoor ontvlamd: het is geruststellend en verkwikkend dat er in U eene Liefde vol van medelijden en barmhartigheid jegens mij brandt, en mijn hart wordt daardoor in brandende wederliefde jegens TJ ontstoken: het is verblijdend dat er in U eene biddende Liefde voor mij brandt, en mijn hart wordt verrukt en ontgloeid: nu echter zie ik in U ook eene weenende Liefde, welke mij door de tranen uwer goddelijke oogen wordt aangetoond, en nu ween ik met U, o allerdierbaarst en allerzoetst Hart! omdat ik geene woorden meer vind om de gevoelens mijns harten uit te drukken, en omdat tranen alles
372
zeggen wat het Hart gevoelt. Verleen mij nu ook de genade om uwe tranen te beschouwen, en mijn hart daarin te baden, opdat het ook hierin aan uw goddelijk Hart gelijkvormig worde.
2. cïeMio 'ivee-ndz in 3e fWiamp;Se.
iKw ök ik ademde bij mijne geboorte dezelfde i'1 als de andere stervelingen; zegt de wijze koning Salomon : * ook ik kwam op dezelfde wijze ter wereld, en het eerste geluid dat mijne stem gaf was weenen, evenals alle pasgeborenen. Ik werd in doeken gewikkeld en met vele zorgen gevoed: geen der koningen immers heeft eene andere geboorte : maar het begin en het einde des levens is hetzelfde bij allen.quot; (1) De H. Kerkvaders en Leeraars zien in Salomon eene voorafbeelding van Christus, in zooverre hij namelijk de wijste der menschen-kinderen, de zoon van David, de machtigste en roemrijkste koning van Israël, de eerste oprichter van den tempel, de rechtvaardigste rechter en de diepzinnigste leeraar en profeet geweest is. Hij zelf noemt zijne geboorte en zijnen dood, niettegenstaande zijne grootheid en heerlijkheid, aan de geboorte en den dood van andere koningen en van andere menschen gelijk.
(I) Sap. VII ; 3—7.
373
Zijne geboorte deed hem dezelfde luclit als andere stervelingen inademen, plaatste hem op dezelfde aarde als hen, en deed hem weeneu evenals alle pasgeborenen: want tranen zijn aan alle kinderen gemeen. Wij kunnen en moeten dus aannemen dat de Goddelijke Wijsheid des Vaders, de Almachtige Zoon van den hemel-schen Vader, de Koning van hemel en aarde, lie eeuwige Hoogepriester, Leeraar en Profeet, de waarachtige afstraling van de heerlijkheid Gods, het persoonlijk Woord van God, zich bij de Menschwording aan alle zwakheden des men-schen onderwierp, en dus ook alles op zich genomen heeft wat aan de kinderen der menschen eigen is, de zonde alleen uitgezonderd, en dat bijgevolg, het eerste geluid zijner stem onder weenen en onder het storten van tranen is gegeven.
Dit is ook de meening van de H. Vaders en Leeraren der Kerk; en hunne woorden geven ons tevens de reden aan om welke de Zoon Gods als een kind der menschen heeft geweend. De H. Bernardus spreekt bij de kribbe den zondigen mensch aldus aan : »er is eene stem op de aarde gehoord, en heeft gemeld dat de Heer gekomen is. Waarheen zult gij voor zijnen geest gaan? waarheen zult gij voor zijn aanschijn vluchten? Wil niet vluchten, wil niet vreezen ! Hij komt niet met wapenen, Hij zoekt u niet om u te bestraffen maar om u te redden. En opdat gij ook nu wederom niet zeggen moogt, ik heb uwe stem gehoord en my verborgen : ziet Hij is een kind, hij is sprakeloos:
374
ea de stem van een kind wekt eerder medelijden op dan vrees.quot; (1) Jesus weende als kind om te toonen dat Hij geheel de ellende van den mensch op zich genomen had; om ons moed en vertrouwen op Hem in te boezemen: om ons reeds bij zijne eerste intrede in de wereld tot zich te trekken: want wat trekt ons hart gemakkelijker aan dan de klachten en de tranen van een kind?
Dezelfde H. Leeraar zegt op eene andere plaats: » o mensch! in het vleesch wordt u nu de Wijsheid aangetoond: vroeger was zij verborgen, maar nu wordt zij aan de verbórgenheid ontrukt, en dringt zich aan uwe vleeschelijke oogen op. Op eene vleeschelijke manier, om het zoo uit te drukken wordt u gepredikt: vlucht het zingenot, want in het zingenot ligt de dood: doe boetvaardigheid, want door de boetvaardigheid nadert het ryk Gods. Dit predikt u deze stal, dit roept u deze kribbe toe, dit verkondigen luide de tengere ledematen van dit Kind, dit leeren zijne zuchten en tranen.quot; (2) Jesus weende als kind, om ons door zyne schuldelooze tranen tot tranen van berouw over onze zonden te bewegen.
Nogmaals komt deze van liefde brandende Heilige op de tranen van Jesus terug en zegt: »Christus weent, maar hij weent niet zooals andere kinderen weenen, en vooral weent Hif niet om dezelfde reden om welke anderen weenen: bij anderen heeft het zinnelijk gevoel, bij Christus het gevoel des harten de overhand.
^1) berm. i de NT»ti*. (2) Serm. 3 de \at.
375
Andere kinderen lijden en bandelen niet, daar zij het gebruik van den vrijen wil nog niet bezitten: zij weenen omdat zij in lijden xijn, Christus weent uit medelijden. Zij beweenen liet zware juk dat aan alle kinderen van Adam is opgelegd, Christus beweent de zonden van Adam's kinderen: en eenmaal zal Hij zijn bloed vergieten voor hen voor wie Hij nu tranen stort. O versteendheid mijns harten! Mocht mijn hartvleesch worden zooals het Woord is vleesch geworden!quot; (1) Met het Goddelijk Kind wil de Heilige weenen; maar niet het Goddelijk Kind maar zich zeiven wil hij beweenen. Jesus weende als kind over onze zonden, die den hemel-schen Vader beleedigd en ons in het verderf gestort hebben.
De Heilige Leeraar kan als het ware niet ophouden over de tranen van Jesus te spreken: »mijne broeders,quot; zegt hij verder, »de tranen van Christus veroorzaken mij schaamte en droefheid. Ik speelde buiten op de openbare plaats, en in het geheime vertrek des konings werd het doodvonnis tegen mij uitgesproken. De eenige zoon des konings vernam dit: hij nam de koningskroon van zijn hoofd, trok een boetekleed aan, bestrooide zijn hoofd met asch, en ging naar buiten, weenende en jammerende dat zijn dienstknecht was ter dood veroordeeld. Eensklaps zie ik hem verschijnen en sta verwonderd over dit ongewone schouwspel: ik vraag naar de reden en verneem die. Wat zal ik doen? zal ik voortgaan met spelen en den spot drijven met zijne
(.1) Loc. cit.
376
tranen? Ongetwijfeld zoude ik van mijn verstand beroofd en waanzinnig zijn, indien ik met hem niet treurde, hem niet volgde. Ziedaar waaruit mijne schaamte ontstaat. — De Zoon Gods heeft medelijden en hij weent: de mensch is in lijden en hij lacht. Aldus wordt mijn smart en mijne vrees vermeerderd, wanneer ik het geneesmiddel beschouw.quot; (1) Jesus weende als kind opdat wij onze ellende zouden inzien, aan alle ijdelheden vaarwel zeggen, zeiven met ernst aan onze zaligheid werken en in het verlossingswerk ons aan onzen Verlosser zouden aansluiten.
Eindelijk vindt deze Heilige Kerkleeraar in de tranen van het Goddelijk Kind troost en moed voor de zondaren, en zegt: »troost u, troost u, zegt de Heer onze God. Dit zegt u de Emmanuel, de God met ons. Dit roept de stal, dit roept de kribbe, dit, roepen de tranen, dit roepen de windselen u toe. De stal roept u toe, dat er voor den mensch die in de handen van roovers was gevallen eene verblijfplaats wordt bereid: de kribbe roept u toe, dat den mensch die aan het redelooze dier was gelijk geworden, voedsel wordt geboden: de tranen roepen u toe, de windselen roepen u toe, dat de bloedige wonden van den mensch worden gereinigd en afgewasschen. Christus immers had alle deze zaken niet noodig; zij waren niet voor Hem maar voor de uitverkorenen.quot; (2) Jesus weende als kind om ons te troosten en te bemoedigen: want de tranen van onzen Verlosser moesten ons afwasschen en ons de blijde hoop (l) Loc. cit. (2) Serm. 5 de Nat.
377
geven van wederom verzoend en van de zond» verlost te 'worden.
Deze troost en dit vertrouwen wordt slechts door hen in de tranen van Jesus gevonden, die met Hem weenen, die boetvaardigheid doen en zich zei ven daardoor aan het werk der Verlossing deelachtig maken, zooals wederom de H Bernar-dus zegt: »het goddelijk kind vertroost niet hen die hunne tong niet bedwingen: de tranen van Christus vertroosten niet hen die lachen: zijne windselen vertroosten niet hen die in lange kleederen gekleed gaan; (1) de kribbe en de stal vertroosten niet hen die de voorste zetels in de synagogen willen innemen: maar zij scheuken de volheid der vertroosting aan hen die de stilzwijgendheid liefhebben, met den Heer treuren en de kleeding der armen dragen.quot; (2) De Engelen des Hemels, die de geboorte van Gods Zoon aan de herders verkondigden, hebben gezongen: »vrede op aarde den menschen die van goeden wille zijn.quot; (3) Jesus weende als kind , opdat wij van goeden wille zouden zijn, de wereld met hare ij delheden, de eigenliefde en alle hartstochten zouden verloochenen, de zonde en alles wat der zonde tot voedsel kan zijn zouden vermijden, ons met Hem vereenigen en in zijne navolging onze zaligheid vinden zouden.
Voor hen die van goeden wille zijn, heeft de Liefde van Jesus' Hart reeds in de kribbe deze tranen geweend, en ze tot onderpand zijner liefde gegeven, zooals de H. Ambrosius zegt: »Hij is
(I) Eene zinspeling op de kleederdracht der Phariseën. (?) Serra. 5 de Nativ. (3) Luc. II: 14.
378
een knaapje geworden, Hij is een kindje geworden, opdat gij een volmaakt mensch zoudet kunnen worden; Hij is in doeken gewikkeld, opdat gij van de banden des doods bevrijd zoudet worden: Hij is in de kribbe gelegd opdat gij op de altaren zoudet staan: Hij is op de aarde gekomen, opdat gij tot den hemel zoudet geraken: Hij heeft geene plaats in de herberg gevonden, opdat gij vele woonplaatsen in den hemel zoudet vinden. Terwijl Hij rijk was is Hij om uwentwille arm geworden, opdat gij door zijne armoede rijk zoudet worden. Zijne armoede is dus mijn erfdeel geworden. De zwakheid des Heeren is mijne sterkte. Hij wilde aan alles gebrek hebben om allen te verrijken. De tranen van dit weenende kindje reinigen mij: mijne zonden worden door deze tranen afgewasschen. Ik ben dus, o Heer Jesus, meer verschuldigd aan uw lijden waardoor ik verlost, dan aan uwe almacht waardoor ik geschapen ben.quot; (1) De tranen van het goddelijk kindje zijn dus mijn eigendom geworden.
O Liefde van het goddelijk Eart! in het bewustzijn mijner vele en zware zonden, verzamel ik, met liefde en berouw in het hart, uwe tranen: ik kus die goddelijke paarlen met de lippen van eerbied en dankbaarheid; ik draag ze aan den Vader, aan Uzelven en aan den H. Geest op, als het eerste offer ter verzoening voor mijne zonden en voor de zonden van de geheele wereld, en smeek U uit het innigste mijner ziel voor mij en voor alle menschen om barmhartigheid.! (igt; lu hue. IL
379
$cigt;wgt; weende vóói 3e opweamp;'ftiii^ van Sci^o-t-tio.
I fschoon het iu het H. Evangelie niet staat opgeteekend, gelooven en leereu de H. Vaders en Leeraren der Kerk toch dat Jesus als kind geweend heeft, en dat Hy uit liefde tot ons geweend heeft, zooals blijkt uit de bovenaangehaalde bewijsgronden, die voorzeker in staat zijn een ieder te overtuigen. Maar op uitdrukkelijke wijze vermeldt de Apostel der liefde dat Jesus vóór de opwekking van Lazarus bij het graf geweend heeft. Lazarus was gestorven en lag reeds den vierden dag in liet graf. Toen kwam Jesus met zijne leerlingen naar Bethanië, waar Lazarus met zijne zusters Martha en Maria gewoond had, en waar nu zijn graf was. x En velen van de Joden waren tot Martha en Maria gekomen om haar te troosten over haren broeder. Martha dan, als zij hoorde dat Jesus kwam ging Hem te gemoet: doch Maria bleef te huis zitten. Martha nu zeide tot Jesus: Heere, zoo Gij hier waart geweest, mijn broeder ware niet gestorven: maar ook nu weet ik dat alles wat Gij van God begeeren zult, God U geven zal.quot; Jesus sprak met haar, versterkte haar in het geloof, en in de hoop dat haar broeder weder ten leven zoude opstaan, en beval haar Maria te roepen. » Zij ging heen, en riep heimelijk hare zuster Maria, zeggende: de Meester is daar en roept u. Deze als zij het hoorde stond haastelijk op en kwam tot Hem. Als de Joden
380
nu, die met haar in huis waren, en haar troostten, zagen dat Maria haastelijk opstond en uitging,, volgden zij haar zeggende: zij gaat naar het graf om daar te weenen. Maria dan, als zij kwam waar Jesus was en Hem zag, viel aan zijne voeten en zeide tot Hem: Heere, zoo gij hier waart geweest, mijn broeder ware niet gestorven. Jesus nu, als Hij haar zag weenen, werd in den geest bewogen en ontroerde zich zeiven, en sprak: Waar hebt gij hem gelegdV Zij antwoordden Hem: Heere, kom en zie. En Jesus weende. Toen zeiden de Joden, ziet hoe lief Hij hem had! Maar sommigen uit hen zeiden: Konde Hij die de oogen des blindgeborenen geopend heeft, niet maken dat deze niet stierf V Jesus nu wederom in zich zeiven bewogen zijnde, kwam tot het graf.quot; (1)
Hier zien wij Jesus zeiven weenen te midden der weenenden, bij het graf van den beweende. Het waren tranen van liefde jegens den overledene, zooals het volk ook opmerkte: ziet hoe lief Hij hem had. Met dezelfde liefde beminde Jesus ook de beide zusters, die zijne getrouwe en minnende leerlingen waren. Het waren dus ook tranen van liefde jegens Martha en Maria welke Jesus stortte. Het waren ook tranen van liefde jegens de Joden die rondom stonden en weenden; want Jesus wilde hen tot de kennis der waarheid brengen, en daarom had Hij den dood van Lazarus toegelaten, daarom wilde Hij hem nu opwekken, zooals Hij onmiddelijk vóór het wonder in het gebed tot den hemelschen (1) Joan. XI: 34—r-38
381
Vader verklaarde; gt; om het volk hetwelk rondom staat heb Ik dit gesproken, opdat zij gelooven dat Gij Mij hebt gezonden.quot; (1) Jesus heeft hier uit liefde geweend.
Deze tranen van Jesus waren ook tranen van medelijden: want daar de Apostel Paul us van Hem zegt: »wij hebben geenen Hoogepriester niet kunnende medelijdend zijn met onze zwakheden,quot; (2) en daar het Hart van Jesus het teederste en gevoeligste Hart was, werd het dooide tranen der beide zusters, en door de tranen des volks tot medelijden bewogen: het gevoelde met de beide zusters het groote verlies, het gevoelde het medelijden dat het volk met haar had: en Jesus weende met de weenenden. «Christus is alles voor allen geworden,quot; zegt de H. Ambrosius, »arm met de armen, rijk met de rijken, weenende met de weenenden, hongerig met de hongerigen, dorstig met de dorstigen, in overvloed met hen die in overvloed waren. Hij is in den kerker met den arme: Hij weent met Maria, Hij nuttigt spijzen met de Apostelen en lijdt dorst met de Samacitaansche vrouw.quot; (3) Zijn medelijden ging echter nog verder: Hij weende over het nog zwakke geloof van Martha ■en Maria: want haar geloof was nog niet groot genoeg om te kunnen aannemen dat Jesus, ofschoon ver af zijnde, met de ziekte van haren broeder bekend was, en konde maken dat hij niet stierf: want beiden zeiden: »zoo Gij hier waart geweest mijn broeder ware niet gestorven.quot; Ook geloofde Martha wel dat Jesus de opwekking Juan aI: 42, (2) Htlr. IV: 15. (3) Lib. IV. ia Loc.
382
van haren broerier van God kon afsraeeken, maar dat Hij uit eigene macht die opwekking kon bewerken, dit geloofde zij nog niet: daarom zeide zij: »ook nu weet ik dat alles wat Gij van God begeeren zult, God U geven zal.quot; Jesus weende ook over de ongeloovigheid der Joden, omdat Hij wist dat zij, zelfs na dit groote wonder, niet gelooven, maar in hunne vijandelijke gezindheid jegens Hem volharden zouden, zooals het H. Evangelie het inderdaad na de opwekking van Lazarus getuigt: »sommigen van hen gingen tot de Phariseën, en zeiden tot hen hetgeen Jesus had gedaan;quot; waarop deze raad hielden en besloten Jesus te dooden, gelijk het H. Evangelie er bij voegt: »alzoo besloten zij van dieu dag af Hem te dooden.quot; (1)
De tranen van Jesus bij het graf van Lazarus, waren eindelijk tranen van smart over de verwoestingen die de zonde in den mensch aanricht. Want Hij zag hier zijnen dierbaren vriend als een rottend lijk: Hy zag hier zijne dierbare leerlingen, die Hem zoovele liefdediensten bewezen door droefheid in tranen wegsmelten: Hij zag hier het ongelukkige volk, dat in zijne verblindheid en versteendheid van geene redding wilde weten: Hij zag vooruit dat de opwekking van Lazarus Hem het leven zoude kosten, en dat de ondankbare eu versteende Joden de maat hunner zonden zouden vol maken en doen overloopen: Hij zag de geheele verschrik-kelijkheid der zonde, en de diepe smart welke Hij daarover gevoelde, perste tranen uit zijne (1) Joan. IX; 46, 53.
383
goddelijke oogen. Daarom zegt het H. Evangelie: s Jesus werd in den geest bewogen en ontroerde zich zei ven.quot; En verder: »Jesus wederom ia zich zeiven bewogen zijnde kwam bij het graf.quot;(l) De H. Augustinus maakt hier deze bemerking; »Christus heeft geweend: de mensch weene dus over zich zeiven. Want heeft Christus niet geweend om den mensch te leeren weenen? Waarom werd Hij in den geest bewogen en ontroerde Hij zich zeiven? Is het niet omdat het geloof van den mensch, die Hem om zoovele redenen mishaagde, als het ware bewogen moet worden bij de belijdenis zijner zondige werken, om de gewoonte van zonden te doen wijken voorde vurigheid der boetvaardigheid?quot; (2) De dood immers en de opwekking van Lazarus, even als die van de dochter van Jaïrus en van den jongeling van Nairn waren het beeld van den zondaar en van zijne bekeering, zooals de H. Paus Leo schrijft: »Onze goddelijke Verlosser heeft de dochter van Jaïrus in huis, den jongeling van Nairn buiten de poort en Lazarus in het graf opgewekt. Hij ligt namelijk als een doode in huis, die in do zonde verborgen ligt. Hij wordt reeds buiten de poort gedragen, die zoo onbeschaamd is, dat hij de zonde openlijk bedrijft. Hij wordt reeds door den grafheuvel bedekt, die gedrukt en bezwaard door de gewoonte, zich aan de zonde overgeeft. Deze allen roept Hij in zijne barmhartigheid tot het leven terug, door niet alleen hen die in geheime, maar ook die in openbare zonden gestorven waren, of onder (1) Juan. Xf: 33, SS. (2) Tract. 49 in hunc. loc.
384
den last van kwade gewoonten gebukt gingen, door het licht van zijn goddelijk aanschijn te verlichten.quot; (1) En de H. Augustinus zegt: «gelijk men langs drie trappen tot de zonde komt, namelijk, door inblazing des duivels, door behagen en door inwilliging, zoo is er ook in de zonde zelve eene drievoudige verscheidenheid, daar de zonde of in het hart verborgen blijft, of door werken wordt uitgevoerd, of uit gewoonte wordt bedreven: bijgevolg, een drievoudige dood. De eerste is een dood gelijk aan den dood in huis, indien men in het hart aan zijne kwade lusten toegeeft: de tweede is gelijk aan den dood van hem die reeds buiten de poort wordt gedragen, te weten als de bewilliging in de zonde tot de daad overgaat. De derde dood, wanneer de geest, door de kracht der slechte gewoonte, als door eenen zwaren last gedrukt wordt, en in het graf als het ware tot verrotting overgaat. Alwie het H. Evangelie gelezen heeft, weet dat de Heer deze drie soorten van dooden heeft opgewekt: en wellicht heeft hij ook gelet op het verschil van de woorden, welke Jesus bij die verschillende opwekkingen bezigde. Bij de eene opwekking zeide Hij: docbterken, sta op : bij de andere; jongeling Ik zeg u sta op: maar bij de opwekking van Lazarus werd Hij in den geest bewogen en weende: en andermaal werd Hij in den geest bewogen en riep eindelijk met luider stemme: Lazarus kom uit.quot; (2) En op eene andere plaats zegt dezelfde H. Leeraar: »beteekent dit uitkomen wel iets anders als u bekend maken, (1) Lib. 1V ; Mor. c. 25. (2) Lib I de Senn Dom io raonte c 23.
385
eu de verborgenheid verlaten waarin gij u verscholen houdt? Het belgden uwer schuld echter is het werk van God, die u met luider stemme, dat is met groote genaden geroepen heeft.quot; (1)
Alle deze aandoeningen welke Jesus tot weenen bewogen, werden door Hemzelven in zijn Hart opgewekt, daar alle gemoedsbewegingen in Hem op eene volmaakte wijze aan het verstand en aan den wil onderworpen waren; het was echter de liefde jegens den Vader en jegens ons men-schen welke deze aandoeningen veroorzaakte f en zoo vinden wy ook hier wederom de Weenende Liefde van het Goddelijk Hart terug.
O Wonderbare Liefde! Gij zijt niet alleen over uwe geliefden bekommerd, maar Gij neemt ook alle hunne aangelegenheden en belangen ter harte: Gij zorgt niet slechts voor hun eeuwig heil, maar ook voor hun tydelyk welzijn; Gjj gevoelt met ons, Gij leeft met ons, Gij verheugt U met ons, Gij treurt met ons, uwe tranen vermengt Gij met onze tranen. Wie zoude U niet beminnen? Waar wordt er eene liefde gevonden gelijk aan de uwe? Geef dat wij voortaan U geene tranen meer afpersen door onze zonden, dat wij niet meer door onze ongeloovig-heid en ongevoeligheid, door onze ondankbaarheid en onverschilligheid U tot weenen noodzaken. Geef dat wij van onzen kant zoo liefdeloos niet meer mogen zijn, dat Gij tranen van smart en bitterheid over ons zoudt storten, indien Gij ook nu nog tranen mocht kunnen vergieten. Verleen ons
(1) Vjact 49. ia Joan. 25
386
tranen van boetvaardigheid, tranen van liefdesmart ; laat ons onze tranen met de uwe vereenigen om den Vader te verzoenen en ü te verkwikken.
4. eïasuA weende ovet- Bcvusatwn,
et H. Evangelie verhaalt op de volgende wijze den plechtigen intocht van .Tesus in Jerusalem: »als Hij reeds genaakte aan de helling des Olijf bergs, begonnen alle de scharen der leerlingen zich te verblijden en Grod te loven met luider stemme, wegens alle de wonderen die zij gezien hadden: en zeiden: gezegend de Koning die komt in den naam de» Heeren! Vrede in den hemel, en heerlijkheid in het Allerhoogste!quot; (1) » Als eene groote schare die tot het feest gekomen was, gehoord had dat Jesus naar Jerusalem kwam, namen zij de takken van palmboomen en trokken Hem te gemoet en riepen: Hosanna! gezegend die komt in den naam des Heeren, de Koning van Israël.quot; (2) »Als Hij nu nabij kwam en de stad zag, weende Hij over haar en sprak: indien ook gij, en wel op dezen uwen dag, erkendet hetgeen u tot vrede strekt! Maar nu is het voor uwe oogen verborgen! Want er zullen over u dagen komen, dat uwe (I) Luc. XIX; 37. 38. (2) Joao. XII: 12, 13.
387
fijanden u met eenen wal zullen omgeven, en u omsingelen, en u van alle zijden benauwen. En zij zullen u en uwe kinderen, welke in u zijn ter aarde nederwerpen, en in u geenen steen op den anderen laten, omdat gij den tyd uwer bezoeking niet hebt erkend.quot; (1)
Te midden van dezen triomftocht weende Jesus: Hij weende toen Hij Jerusalem zag. Hij weende omdat Jerusalem den tijd zijner bezoeking en den Verlosser zei ven niet erkende: Hij stortte tranen omdat die ongelukkige stad, tot straf voor hare zonden, onder onuitsprekelijk lijden tot den grond toe zoude vernield worden, zooals het inderdaad door de Romeinen geschiedde. » De Verlosser,quot; zegt de H. Paus Gregorius, » heeft vooruit geweend over den ondergang der ongeloo-vige stad, die zelve niet wist dat zij met den ondergang bedreigd werd. Terecht zegt de wee-nende Verlosser tot haar: indien ook gij erkendet wat u tot vrede strekt! waaronder verstaan wordt: dan zoudt ook gij weenen, gij die u nu verheugt, terwijl gij niet weet wat u te wachten staat. Want als de rampen die u wachten, voor de oogen uws harten niet verborgen waren, zoudt gij in uw tegenwoordig geluk u niet verheugen.quot; (2) Christus heeft ook over Jerusalem uit liefde geweend.
Dezelfde H. Kerkleeraar schrijft verder nog over de tranen welke Jesus over het ongelukkige Jerusalem stortte: »eenmaal heeft Jesus over Jerusalem geweend, toen Hij aankondigde dat de stad ten gronde zou gaan: maar dagelijks nog (1; luc. ÜX : 41-45. (2) Hom. 39. n. 3.
388
weent Hij door zijne uitverkoreuea, als Hij ziet dat menigeen het pad der deugd verlaat, om de wegen der ondeugd te bewandelen. Want Hij beweent hen die niet weten dat zij beweend worden, omdat zij, zooals Salomon zegt, zich verheugen wanneer zij kwaad hebben gedaan, en zich in de meest zondige zaken verblijden. Ju dien zij aan de verdoemenis dachten die hen bedreigt, zouden zij met de tranen der uitverkorenen over zich zeiven weenen. Op eene ziel die haar verderf te ge moet gaat, is het woord van toepassing: indien gij, en wel op dezen uwen dag erkendet hetgeen u tot vrede
O. O
•strekt! Maar nu is het voor uwe oogen verborgtn! De zondige ziel heeft hier op de wereld haren dag, en zij verheugt zich in dezen kortstondigsn tijd: want zij heeft alles wat haar tot vrede strekt, daar zij vrede heeft op haren dag, terwijl zij zich in het tijdelijke verlustigt, in eere zich verheft, in vleeschelijke lusten zich rondwentelt, door geene toekomstige straffen zich laat afschrikken, zij die eene onuitsprekelijke smart over hare verdoemenis zal gevoelen op den dag die de hare niet is. Want zij zal moeten treuren daar waar de rechtvaardigen zich zullen verheugen, en alles wat haar hier tot vreugde strekt, zal dan voor haar in bittere smart ver-keeren, omdat zij aan zich zelve moet verwyten dat zij de straffen der verdoemenis welke zij nu lijdt, niet heeft gevreesd, en de oogen des geestes gesloten heeft voor de naderende rampen, die zij vooruit konde zien. Daarom wordt haar gezegd: maar nu is het voor uwe oogen
389
verborgen. Want de zondige ziel ligt geheel in het tegenwoordige verzonken: zij is geheel verslonden in de genoegens dezer wereld, en houdt de toekomstige rampen voor zich zelve verborgen, omdat zij zorgvuldig vermijdt het toekomstige vooruit te zien, dat de tegenwoordige vreugde zoude kunnen storen; en terwijl zij zich zelve vergeet te midden der genoegens dezes levens, ijlt zij als met geslotene oogen het vuur der hel te gemoet.quot; (1) Terwijl de Liefde van het goddelijk Hart over Jerusalem weende, vergoot zij dezelfde tranen over alle onboetvaardige zondaren der geheele wereld, die in het gewoel der hartstochten aan geene bekeering of redding-denken , totdat zij in het helsche vuur ontwaken.
De reden echter om welke een dergelijk lot hun ten deele valt, ligt in deze woorden opgesloten: gt; omdat gij den tijd uwer bezoeking niet hebt erkend.quot; »Wat Jerusalem betreftl zegt een voornaam uitlegger der H. Schrift, gt;beteekenen de tranen en klachten zooveel als zeide Hij: o Dochter van Sion, die Ik zoo teeder heb bemind, die Ik heb geëerd, verrijkt eu onderwezen! Hoe! erkent gij Mij dan niet meer? vervolgt, veroordeelt, doodt en kruisigt gij Mij als een valschen Messias? Ik ben immers voor u van den hemel op de aarde nedergedaald, voor u ben Ik te Bethlehem, nabij Jerusalem geboren, voor u heb Ik vier ei» dertig (2) jaren lang in voortdurenden arbeid ,
(i) Hom. ÖW, d. 3. (1) Deze schrjjver oeemt vier en dertig jaren aau, omdat Christus in het vier en dertigste jaar zijns tevens gestorven is.
390
in onafgebroken lijden en armoede geleefd; drie Jaren lang heb Ik dorpen en vlekken doorwandeld: Ik heb gepredikt en onderwezen, uwe melaatschen, zieken en bezetenen genezen, uwe dooden tot het leven teruggeroepen. Gij dus, dochter van Hion, zoozeer door Mij bemind, waarom bemint gij Mij niet wederkeerig zooals Ik u bemin? Waarom veracht, waarom doodt gij Mij? Hij komt, en spoedig komt hij, de groote dag Gods, op welken gij te laat uw ongeloof zult erkennen, en te vergeefs uwe blindheid beweenen. Deze is nog uw dag, waarop gij jubelt in uwe rijkdommen, in uwe uitspanningen, in uwe pracht. Spoedig zal mgu dag komen, de dag Gods, op welken gij ten strengste bestraft en van de aarde verdelgd zult worden, op welken gij troostelooze en eeuwige tranen, tranen van bitterheid en smart zult vergieten.quot; (1) Met betrekking tot eene onboetvaardige ziel zegt de H. Gregorius: »de Heer is gewoon eene zondige ziel op velerhande wijzen te bezoeken. Voortdurend bezoekt Hij haar door de geboden: somwijlen echter door kastijding, dikwijls ook door een wonder, of om haar de waarheden welke zij niet kende te doen hooren, of om haar, wanneer zij nog hoovaardig is en Hem veracht door droefheid te vermorzelen en te doen wederkeeren, of ook wel om haar. die door weldaden als overwonnen is, tot beschaming te brengen over het kwaad dat zij gedaan heeft. Maar dewijl zij doorgaans den tijd harer bezoeking niet wil kennen, wordt zij aan het
(1) C'uru. a Lap. in Luc. \'1X : 4'J.
3ÖI
einde haars levens aan den vyaud overgegeven, om met hem, volgens Gods onveranderlijk oordeel de eeuwige verdoemenis te deelen.quot; (1)
0 Liefde van het goddelijk Hart! liefelijk en heerlijk zijt Gij in uwe tranen voor allen die-Tan goeden wille zijn: voor de onschuldigen zijt Gij een voorwerp van het bekoorlijkste medelijden, voor de boetvaardigen een voorwerp van de zoetste smart: maar voor de onboetvaardige en verstokte zondaren zijt Gij verschrikkelijk en vreeselijk; voor hen zijt Gij een onderwerp van verpletterende beschuldiging. Hij moet wel verhard wezen in de boosheid, wiens hart in uwe tranen niet vermurwd wordt. Maar o Liefde! Gij kunt ook uit steenen kinderen Abraham's verwekken. Ik bid U om wille der tranen welke Gij te vergeefs over Jerusalem hebt vergoten, vermurw de harten van alle zondaren, opdat uwe tranen niet zonder vrucht mogen gestort zijn.
H. Evangelist Lucas zegt van den doodsangst van Jesus-Christus in den hof der Olijven: »En zijn zweet werd alsbloeddroppelen die op de aarde nedervielen.quot; (2)
(1) Hum. 39 n. 5. (2) Luc. XXII ; 41.
392
Indien de liefde en de smarten van het goddelijk Hart in dezen doodstrijd zoo groot waren, dat het bloed uit de aderen werd geperst, en in groote en zware droppelen op de aarde nederviel, dan moet men volgens de meening der Heilige Leeraren en Schriftverklaarders aau-nemen, dat Jesus daar niet slechts geweend, maar bloedige tranen gestort heeft. Want de H. Bernardus zegt: »tot driemaal toe werd Jesus door doodsangsten overvallen, en tot driemaal toe begaf Hij zich tot het gebed. In den hof der Olgven schijnt de goddelijke Verlosser niet alleen met de oogen, maar met alle zijne ledematen geweend te hebben, om geheel zijn lichaam, hetwelk de Kerk is, door de tranen van het geheele lichaam te reinigen.quot; (1) De H. Thomas is van meening dat de H. Apostel Paulus van deze tranen spreekt als hij zegt: »in de dagen zijns vleesches heeft Hij gebeden en smeekingen tot dengenen die Hem verlossen kende uit den dood met luid geroep en tranen geofferd.quot; (2) Jesus heeft dus ook in den doodstrijd in den hof der Olijven geweend.
De Liefde van het goddelijk Hart weende deze tranen over de zonden van de geheele wereld: de ziel van Jesus-Christus beschouwde alle deze zonden, en zag tevens de verschrikke-lijke beleedigingen welke daardoor den hemel-schen Vader werden aangedaan, en het tijdelijk en eeuwig ongeluk dat den mensch daardoor overkwam. Jesus weende bij de beschouwing van zijn naderend lijden, gedurende hetwelk {)) Serm. 3 in Dom. Palm. (2) Hebr. V: 7.
i
I 11
1 quot; '1
393
de zonde van den mensch in den godsmoord haar toppunt zoude bereiken: Hij weende, omdat Hij zag dat zijn lijden en sterven nutteloos zoude zijn voor de velen, die uit eigen boozen wil verloren zouden gaan. Jesus heeft dus ook hier uit Liefde geweend: en hier beschouwen wij de Liefde van het goddelijk Hart met bloedige tranen overgoten. Welk een schouwspel !
Hoe zullen wij deze Liefde van het goddelijk Hart vergelden ? Christus heeft tot driemaal toe bloedige tranen geweend, wij behooren ten minste Hem een tweevoudig offer van tranen te brengen, zooals de H. Paus Gregorius zegt: »de profeet Jeremias legt den boetvaardige deze woorden in den mond: mijn oog storte stroomen van tranen. Er zijn hoofdzakelijk twee soorten van vermorzeling; want de ziel die naar God versmacht, wordt eerst door de vrees en vervolgens door de liefde vermorzeld. Eerst wordt zij door het storten van tranen verteederd, omdat zij, bij het overdenken harer zonden, de eeuwige straifen der hel vreest. Maar als na eene langdurige kwelling de treurige vrees verdwenen is, dan ontstaat er eene zekere geruststelling over de verkregene vergiffenis, en het gemoed wordt van liefde en hemelsche vreugde ontvlamd; en hij die vroeger geweend heeft uit vrees voor dreigende straffen, begint naderhand allerbitterst te weenen, omdat hij nog verwijderd moet blijven van het rijk der hemelen. Want de geest beschouwt de koren der Engelen, het gezelschap dier zalige geesten, de heerlijkheid van de eeuwige aanschouwing Gods, en
394
hij weent nog meer bij de gedachte dat hjj van de eeuwige goederen verwijderd is, dan hij vroeger heeft geweend toen hij de eeuwige straffen vreesde. En aldus geschiedt het dat de geest door de volmaakte vermorzeling der vrees, gevoerd wordt tot de vermorzeling der liefde.quot; (1) Vrees en liefde reinigen de ziel en vereenigen haar met het goddelijk Hart van Jesus voor tijd en eeuwigheid.
Is echter ons einde bereikt, dan is ook de vrucht van de tranen dezer weenende Liefde verkregen. Daarom geeft de H. Bernardus ons deze vermaning: »waarlijk, dit moet in staat zijn mijn arm hart te verteederen en met bloedige tranen te bevochtigen, daar mijn Schepper om mijnentwille met bloed werd overgoten, en niet slechts met weinig bloed, maar zoo overvloediglijk dat het op de aarde nederstroomde. Wee het ellendige hart dat niet bevochtigd wordt, na door zulk eenen overvloedigen stroom overgoten te zijn! Beschouw de smarten door welke dit allerteederste Hart bevangen werd, toen een bloedig zweet van alle kanten uit ziju heilig lichaam drong. Want een zoo hevig en bloedig zweet zoude uitwendig uit zijn lichaam niet gevloeid zijn, indien de inwendige smart en pijn dit lichaam niet verbrijzeld had.quot; (2) Wiens hart zoude niet vermorzeld en verteederd worden en in tranen wegsmelten?
De bloedige tranen der Liefde van het goddelijk Hart over de zonden der wereld, leeren ook aan allen, die over anderen gesteld zijn,
(1) Dial. lib. Ill, c. S4. (2) De ptss. Uum. c. 37.
395
hoe zij voor hunne ondergeschikten bezorgd moeten wezen, en hunne zonden voor God moeten beweenen. De H. Paus Gregorius, over deze woorden van Job schrijvende: mijn aangezicht is opgezwollen door het ween en, zegt van de Heilige Kerk: aals de H. Kerk hare zwakkere ledematen van de zonde terugvoert, en hen tot het heilmiddel der boetvaardigheid geleidt, ondersteunt zij hen ongetwijfeld door hare tranen, om hen door het ontvangen der genade Gods te versterken: door de sterkeren echter beweent zij wat zij zelve niet heeft gedaan, juist als of zij zelve het door hare zwakkere ledematen had bedreven.quot; En verder voegt de H. Leeraar er bij: »het aangezicht der Kerk zijn zij, die de overheidsplaatsen bekleeden, die als de eersten zijn, aan wie het volk de verschuldigde eer moet bewijzen, ook dan zelfs, wanneer de ondeugd in hen zoude schuilen. Zij die over de volkeren gesteld zijn, beweenen de zonden der zwakkeren, en betreuren den val van anderen, als ware het hun eigen val.quot; (1) Deze liefde welke ook de zonden van anderen beweent, omdat God daardoor beleedigd en de mensch ongelukkig gemaakt wordt, gelijkt volkomen op de Liefde van het goddelijk Hart, die om dezelfde reden in den hof der Olijven bloedige tranen vergoten heeft: en deze tranen van liefde zijn ongetwijfeld de aangenaamste belooning voor het goddelijk Hart.
Schenk ons, o Weenende Liefde tranen die U welgevallig zijn! Gij weet het, onze tranen
(1) Moral, lib, XIII: o 19, 30,
396
vloeien voor ons en voor alle menschen die ons dierbaar zijn: zij worden gestort voor alle aardsche belangen, in vreugde en lijden des licbaams. Daar onze ziel zich echter zoo moeielijk verheft tot het bovennatuurlijke, tot hethemel-sche, tot het goddelijke en eeuwige, en daar wij ook niet gemakkelijk eenige neiging tot deze verhevene goederen gevoelen, hebt Gij medelijden met ons, en helpt Gij ons, het is troostend voor ons het te zeggen, en wij bekennen het voor U, den Schepper der natuur, der genade en der glorie, voor U, die ons bemind hebt, en medelijden met ons gehad hebt, tot het storten van bloedige tranen toe. Gij zelf hebt het immers gezegd: »zonder Mij kunt gij niets doen;quot; (1) ziet! wij kunnen zelfs niet weenen zooals wij moeten weenen, en daarom roepen wij ook tot U om genade. Stort liefde, smart en medelijden in onze harten: geef tranen aan onze oogen om over ons zeiven en over onze broeders te weenen, met U en gelijk Gij, opdat ook in ons deze woorden mogen vervuld worden: »die in tranen zaaien zullen in vreugde inoogsten.quot; (2)
(1) Joan. XV : 5. (2) Ps. CXXV : 5.
397
6. ÓJe-MO weende aan -A-et cfC^wv^.
H. Evangelist Matthaeus zegt van de
O o
laatste oogenblikken van den goddelijke n Verlosser aan het kruis: »omtrent de negende ure riep Jesus met luider stemme: Eli, Eli, lamma sabachthani? dat is: mijn God, mijn God waarom hebt Gij Mij verlaten?quot; En verder: »Jesus riep wederom met luider stemme en gaf den geest.quot; (1) De H. Ambrosius is van gevoelen dat de woorden van den Apostel Paulus »in de dagen zijns vleesches heeft Hij gebeden en smeekingen tot dengene die Hem verlossen konde uit den dood, met luid geroep en tranen geofferd;quot; (2) niet alleen betrekking hebben op de doodsangsten en het gebed van Christus in den hof der Olijven, maar ook op zijne laatste oogenblikken aan het kruis: en daarom zijnde uitleggers der H. Schrift van meening dat Jesus ook vóór zijnen dood aan het kruis geweend heeft. (3) Dit is des te waarschijnlijker, dewijl de Goddelijke Heiland geheel de ellende van den mensch, de zonde alleen uitgezonderd, op zich genomen heeft. Daar nu het leven des menschen onder tranen begint en ouder tranen eindigt, mogen wij ook aannemen dat de Zoon des menschen Jesus-Christus, die als pasgeboren kind in de kribbe weende, ook aan
(1) Matth. XX VII: 46, 50. (2) Hebr. V: 7. (3) Curu, Laji. in Hubr. V ; 7.
398
den hemelschen Vader het offer der tranen voor den mensch heeft gebracht, op hetzelfde oogenblik dat Hij het bloedige offer der Verlossing opdroeg.
Wat is er natuurlijker, als iemand zich in eene algeheele verlatenheid bevindt, en tegelijkertijd in eene zee van smarten ligt gedompeld, dan dat hij weene, en in een stroom van tranen troost en verlichting zoeke? Daar Jesus dus deze onuitsprekelijke verlatenheid ondervond, en in een onbeschrijfelijk lijden met den dood worstelde, is het natuurlijk dat Hij met bloedende oogen ook zijne laatste tranen heeft vergoten.
Jesus heeft daarenboven in zijne verlatenheid onze verlatenheid in het stervensuur gevoeld, en daarom ook voor ons tot den Vader geroepen en voor ons geweend, ten einde voor ons de genaden te verkrijgen welke wij zouden noodig hebben om standvastig te blijven, tot op het oogenblik dat wij onzen geest in de handen van den Vader zouden overgéven, en van de zaligheid verzekerd zouden wezen.
Wie eindelijk is voortdurend, maar vooral in het uur des doods meer verlaten dan de arme zondaar? Boven zich ziet hij den God dien hij beleedigd en den hemel dien hij verloren heeft: onder zich ziet hij de hel, die hij verdiend heeft reeds geopend: naast zich de ijskoude wereld, onverschillig voor zijn lot: achter zich een verkwist en bezoedeld leven, dat hem aanklaagt: voor zich den rechtvaardigen rechter en de verschrikkelijke eeuwigheid: en inwendig
399
wordt hij door den knagenden worm van zijn geweten gefolterd, en door de vijanden van God en van de menschelijke natuur tot wanhoop aangespoord. Ook voor deze verlatenheid heeft de Liefde van het goddelijk Hart aan het Kruis geleden en geweend, om genaden en bijstand te verdienen. En Jesus riep daarbij met luider stemme, om ons over de oorzaak van zijne verlatenheid, van zijnen dood en tranen te doen nadenken, zooals de H. Cyprianus zegt, aldus den stervenden Verlosser aansprekende: »Gij spreekt niet, o Heer, tot den hemelschen Vader van uwen dood. Gij klaagt niet over den smaad die U wordt aangedaan, maar Gij wilt de oorzaak van uwen dood, en het nut dat er door gesticht zal worden doen kennen, opdat, wanneer beide eenmaal bekend zullen zijn, de zonde en de genade als voor den rechterstoel verschijnen: dan moet de uitkomst bewijzen welk het gewicht van beide is, dewijl er voor den oor-spronkelijken dood geen ander reddingsmiddel bestond als de dood van Christus, en de ongelukkige bannelingen door niets anders met God weder verzoend konden worden, dan alleen door het bloedige offer van den Heiland.quot; Terstond daarop geeft dezelfde H. Leeraar de oorzaken op van de verlatenheid en van de tranen van Christus, zeggende: gt;de Heer is verlaten geweest opdat wij niet verlaten zouden zijn; Hij is verlaten geweest, opdat wij van den eeuwigen dood bevrijd zouden wezen: Hij is verlaten geweest om ons een bewijs zijner liefde jegens ons te geven, om ons zijne rechtvaardig-
400
held en barmhartigheid te openbaren, om ons tot wederliefde aan te sporen, en eindelijk om ons een voorbeeld van geduld in het lijden te geven.quot; (1) De weg ten hemel ligt voor ons open, maar hij is steil en moeielijk: Jesus wilde ons door zijn wonderbaar voorbeeld vooruitgaan, opdat die weg ons niet zoude afschrikken, maar het bewonderenswaardig voorbeeld van den lijdenden Godmensch ons zoude bemoedigen.
Heeft Jesus eindelijk zich zeiven en al wat Hij bezat tot den laatsten druppel bloed van zgn goddelijk Hart voor ons ten beste gegeven, dan heeft Hij voorzeker ook zijne laatste tranen voor ons ten offer gebracht, dan heeft zijne Liefde Hem tot het laatste oogenblik toe doen weenen, dan heeft Hij de bron zijner tranen tot den laatsten druppel toe uitgeput, dan heeft Hij zijn goddelijk oog niet gesloten eer dat de laatste traan was weggevloeid.
O Weenende Liefde! Als de H. Paus Gtc-gorius van de weenende liefde der boetvaardige Magdalena zegt: »wanneer ik aan de boetvaardigheid van Maria Magdalena denk, voel ik mij meer tot weenen dan tot spreken geneigd: want een steenen hart zelfs, zoude door de tranen dezer boetvaardige verteederd worden ;quot;(2) wat zullen wij dan zeggen bij het beschouwen uwer tranen? Het zijn de tranen der Onschuld zelve, de tranen der Heiligheid zelve, de tranen van den Almachtige, de tranen van mijnen Schepper, van mijnen Verlosser, van mijnen God! Mijne tong zal zwijgen, maar mijn hart en mijne
(1) Tract, de pass. , (3) Hom. 33 in Evang.
401
oogen zullen spreken: en vol van liefde, medelijden en smart, zal ik weenen alle de dagen mijns levens, totdat de dag komt van welken er geschreven staat:»God zal de tranen hunner oogen afwisschen: dan zal er geen dood meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch smart: want al het verledene is voorbijgegaan. Zie, Ik maak alles nieuw.quot; (1)
(1) Apüc. XXI ; 4, 5.
r
20
IX.
1. S)(2- Qle^de- vcw het §oddamp;tlj-k Jfatt ytoiyt 'amp;loc3 Gij. 3e tzynijdcviii.
liefde tot den Vader, en de liefde tot ;«=(!sY|3 de menschen, die Gods levende eyen-*kr^!U beelden zijn, had Gods Zoon bewogen, door het werk der Verlossing den Vader de eer weder te schenken die Hem door de zonde der menschen ontroofd was, en den menschen de zaligheid terug te geven, die zij door de zonde verloren hadden: die liefde spoorde Hem aan het verbond, het testament tusschen God ea den mensch weder te herstellen: «Hij heeft zich zeiven tot losprijs gegeven voor allen.quot; (1)
Door de zonde was de mensch aan eenen driévoudigen dood onderworpen geworden: aan den dood der ziel, omdat hij het bovennatuurlijke leven, dat de kinderen Gods door de genade verkrijgen, verloren had: aan den dood des
(1) I Tim. 11; 6.
403
lichaams, dat tot stof en asdi moest vergaan: en aan den eeuwigen dood van ziel en van lichaam, omdat hij de straften der hel had verdiend. Gods Zoon nu, wilde den mensch van dezen drievou-digen dood verlossen: van den dood der ziel, door hem de genade te verwerven, door welke hij wederom het leven der kinderen Gods zoude verkrijgen; van den dood des lichaams, door hem van den dood weder ten leven op te wekken; van den eeuwigen dood der hel, door hem terug te voeren tot het leven des hemels, na eerst de schuld en de straffen der zonden vergeven te hebben. Om dit doel te bereiken, moest Hij zelf den dood ondergaan: » dewijl het welbehagen geweest is, dat in Hem alle de volheid wone, en door Hem alles te verzoenen tot zich, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is.quot; (1) Christus zelf zegt: »Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben, en overvloediger hebben: — Ik geef mijn leven voor mijne schapen: en Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in eeuwigheid: en niemand zal ze uit mijne hand rooven.quot; (2)
De dood van den Verlosser der wereld moest een Zoenoffer zijn: daarom kon zijn dood geen natuurlijke dood zijn, maax moest het een offerdood wezen: een dood, die van den kant des Verlossers zeiven geheel vrijwillig werd ondergaan, maar met het oog op de gerechtigheid Gods geweldig en bloedig moest zijn. Daarom .staat er ook geschreven; »Hij is opgeofferd, (1) Col. 1: 19, 20. (2) Joan X: 10, 15, 28.
404
omdat Hij zelf het gewild heeften:» Hij is gewond om onze misdaden, Hij is verbrijzeld om onze zonden: Hij is getuchtigd om ons den vrede te verwerven: door zijne wonden zyn wij genezen. Hij is weggerukt uit het land der levenden: wegens de zonden mijns volks heb Ik Hem geslagen. Hij heeft zijn leven ten dood over-geo-even, en is onder de misdadigers gerekend: Hij heeft de zonden van velen gedragen en gebeden voor de overtreders.quot; (1)
In dit Verlossingsoffer van Jesus-Christus, zien wij de Bloedende Liefde van zyn goddelijk Hart geheel haar bloed ten beste geven, en tot zevenmaal toe bloed vergieten. »Zoozeer heeft de minnende Jesus ons lief gehad,quot; zegt de H. Barnardus, »dat Hij van liefdevuur brandende, aan een bloedig Ijjden zich onderwierp, en zyn leven aan den dood prijs gaf, en wel aan den dood des kruises: en dit kruis droeg Hij niet slechts korten tijd, maar van het begin zijns levens af tot aan zijnen bitteren dood toe. Want het kruis van Jesus-Christus was niet het kruis van éénen dag alleen, maar geheel zijn leven wa^ een voortdurend kruis en eene marteling, zooals op eene bijzondere wijze blijkt uit de veelvuldige uitstortingen van zijn kostbaar bloed.quot; (2) Hierop beschrijft de Heilige de zeven bloedstortingen van Jesus.
De eerste bloed vergieting had plaats in de besnijdenis. In het oude Verbond had God aan zijn volk van Israël geboden ieder kind van het mannelijk geslacht, op den achtsten dng na
(I) Isai. 1.11 J ; 5, 7. 1?. {i) Tract, ile pass. Dom. c. 35.
405
zijne geboorte te besnijden: want aldus sprak God tot Abraham: »een kind van acht dagen, zal bij u besneden worden: ieder kind van het mannelijk geslaaht van uw volk, zoowel de dienstknecht in uw huis geboren, als de gekochte slaaf, moet besneden worden: zooöok hij die van uwen stam is: en dit zal mijn verbond in uw vleesch zijn, een eeuwigdurend verbond.quot; (1) Deze besnijdenis was het teeken des verbond» tusschen God en het Volk van Israël, zooals Gods woord het uitdrukkelijk zegt: zij was het teeken des geloofs van den aartsvader Abraham, en der rechtvaardigheid door het geloof verkregen, zooals de H. Apostel Paulus leert: »hij ontving het teeken van besnijdenis tot zegel der rechtvaardigheid van het geloof;quot; (2) zij was het onderscheidingsteeken tusschen den Jood en den heiden, tusschen den geloovige en den ongeloovige, zooals uit de reeds aangehaalde beteekenissen blijkt: zij was de voorafbeelding van het doopsel, omdat de mensch door de besnijdenis lidmaat werd van Gods volk, den waren godsdienst beleed, en aanspraak verkreeg op alle rechten van de kinderen Gods, even als wij in het nieuwe verbond, door het doopsel kinderen van God en van Gods Kerk worden, en alle rechten en voordeden dier Kerk erlangen: zij was eindelijk de voorbeduiding en de voorafbeelding der eerste bloedvergiet! ng van Christus, den goddelijken 1 Verlosser, en een teeken van de vergeving dei-zonden, door het geloof aan den toekomstigen Zaligmaker, die deze vergeving door zijn bloed (1) Oeu. WIJ: li, 13. (Ü) l?om. IV; II.
406
voor ons heeft verworven, en in zooverre was zij een teeken, hetwelk. den mensch kenmerkte als zondaar, die verlossing noodig had. Het gebod der besnijdenis was voor de zondaren gegeven, en wel hoofdzakelijk met het oog op de erfzonde, waarmede allen bezoedeld waren, daar de kinderen van acht dagen, die nog geene persoonlijke zonden hadden bedreven, aan dit gebod onderworpen waren. Om deze redenen was het, dat, even als nu bij het heilig Doopsel, aan de kinderen bij de besnijdenis de namen werden gegeven.
De Liefde van het goddelijk Hart van Jesus wilde het goddelijk lichaam aan de besnijdenis onderwerpen, en daardoor het eerste teeken zijner Bloedende Liefde geven: en het H. Evangelie zegt: »als acht dagen vervuld waren dat het kind zoude besneden worden, werd zyn naam Jesus genoemd.quot; (1) Ofschoon de Zoon Gods aan het gebod der besnijdenis, dat voor de zondaren gegeven was, niet onderworpen kon zijn, omdat Hij zelf dit gebod gegeven had, omdat Hij de oneindig Heilige en de uitdelger van alle zonden was, wilde toch de Liefde van zijn goddelijk Hart dit gebod vervullen; en daardoor vernederde Hij zich nog oneindig veel dieper dan Hij bij de Menschwording gedaan had, toen Hij de gestalte en de gedaante van eenen zondaar aannam, dewijl Hij door de besnijdenis het kenmerk en het teeken der zondaren in zijn onbevlekt, in zijn heilig en goddelijk lichaam wilde dragen.
(1) i.nc. 11; 21.
407
De H. Thomas geeft zeven redenen aan om welke de Liefde van het goddelijk Hart zich aan het gebod der besnijdenis onderwierp: ten eerste, om te bewijzen dat Hij inderdaad een menschelijk lichaam had aangenomen; ten tweede, om de besnijdenis, die eenmaal door God zeiven was ingesteld, goed te keuren; ten derde, om te toonen dat Hij van het geslacht van Abraham was, die het gebod der besnijdenis had ontvangen als een teeken des geloofs; ten vierde, om den Joden alle redenen te ontnemen om Hem niet te ontvangen, indien Hij niet besneden ware; ten vijfde, om ons een voorbeeld van gehoorzaamheid te geven, en daarom wilde Hij juist op den achtsten dag na zijne geboorte besneden worden, zooals het door de wet was voorgeschreven; ten zesde, om het middel door hetwelk het zondige vleesch werd gereinigd, niet te versmaden, dewijl Hij zelf de gedaante van het zondige vleesch had aangenomen; ten zevende, om den last des gebods op zich te nemen, en de anderen van den last des gebods te bevrijden, volgens het woord des Apostels; (1) God heeft zijnen Zoon uitgezonden, geworden onder de wet, opdat Hij hen die onder de wet waren zoude vrijkoopen.quot; (2) De H. Paus Leo geeft eene achtste reden aan: »dewijl de barmhartige en almachtige Verlosser,quot; zegt hij, »op zulke wijze in de wereld kwam, dat Hij de godheid, die met de menschheid onafscheidelijk vereenigd is, onder den sluier onzer zwakheid verborg, werd de sluwheid van den zorgeloozen (l) üal. IV ; 4, 5. (2) P. UI qu. 37. art. 1.
408
vijand bedrogen, die meende dat het kind, dat tot zaligheid van het menschelijk geslacht geboren was, evenals alle anderen die geboren worden, aan hem onderworpen zoude wezen.quot; (1) De H. Augustinus eindelijk voegt er eene negende reden bij, zeggende: »Christus heeft zich aan de besnijdenis onderworpen, om de besnijdenis zelve weg te nemen: Hij heeft de schaduw aangenomen om het licht te schenken: Hij heeft de voorafbeelding op zich genomen om de waarheid te geven.quot; (2)
De Liefde van het goddelijk Hart wilde gebruik maken van het gebod der besnijdenis, om reeds op den achtsten dag na zijne geboorte zijn eerste bloed te vergieten,. en daardoor eene verlossende Liefde te worden en het werk der Verlossing te beginnen. De eerste bloeddruppel die Hij in de besnijdenis vergoot, was eene druppel goddelijk bloed, en bijgevolg van oneindige waarde; en dewijl dit bloed ter verlossing der wereld vergoten werd, was het in staat om voor alle zouden van de geheele wereld voldoening te geven, en toereikend om voor alle menschen alle genaden ter zaligheid, en vooral de genade des doopsels te verdienen. Deze eerste bloeddruppel was dus voldoende voor de geheele verlossing van den mensch. Met welk vurig verlangen moet niet de hemel, de aarde en het voorgeborchte der hel naar deze eerste druppel bloeds ter verlossing en ter verzoening versmacht hebben! Met welke Liefde zal het goddelijk Hart van Jesus deze eerste (1) Serm. 3 de Nal. (2) Scrm. 9 Je Nat.
409
bloeddruppel op liet verzoeningsaltaar geplengd, en den Hemelschen Vader geofferd hebben I Met welk welgevallen zal de Hemelsche Vader op dit eerste bloedige liefdeoffer van zijnen eengeboren Zoon hebben nedergezien, en zijnen vertoornden blik in eene lichtstraal van genade on barmhartigheid hebben veranderd! Hoe grootsch en heerlijk is deze Bloedende Liefde van het goddelijk Hart in de besnijdenis!
Over dit groote geheim sprekende, zegt de H. Bernardus: »bij de besnijdenis, toen zijn naam Jesus genoemd werd, lezen wij van de eerste bloedvergieting; en daar reeds wordt op eene geheimvolle wijze aangeduid, dat Hij voor ons door de vergieting van zijn bloed een ware Jesus, dat is, een Verlosser zal zijn. Mochten de tengere jongelingen en maagden de vroegtijdige marteling van den onschuldigen Jesus kennen, en begrijpen en diep in hun hart drukken! O welke Liefde! Welke aanbeveling der Liefde! Nauwelijks is de heerlijkheid des hemels, de schat des hemels, de vreugde des hemels, de zoete Jesus geboren, of ziet, reeds is de schande van het Kruis, het lijden van het Kruis, de armoede van het Kruis met zijne geboorte vereenigd: maar daardoor heeft Hij ons ook van het lijden des Kruises verlost, en voor Zich zeiven den waren naam verworven, den naam die regeert. Want bij de eerste vergieting van het bloed van het allerreinste Lam, werd Hem de naam van Jesus gegeven, welke Hem toekwam, omdat Hij toen reeds begon zijn heilig bloed te storten, dat Hij nader-
410
hand tot onze volkomene verlossing geheel zoude vergieten.' (1)
O Liefde! die het merkteeken der zonde hebt aangenomen, en uw bloed hebt willen vergieten, om den hemelschen Vader met ons menschen te verzoenen, en de zonde met hare oorzaken en gevolgen te vernietigen: ontsteek ook in onze onbesnedene harten het vuur, dat in ootmoed, gehoorzaamheid en heiligen ijverde zonde vernietigt, de hartstochten bedwingt, de ziel en het lichaam reinigt, ons heiligt en met God vereenigt! Moge deze eerste bloedvergieting, o Bloedende Liefde, moge deze eerste bloeddruppel ons versterken, opdat wij niet meer zondigen, maar U onze wederliefde bewijzen, en tot het vergieten van ons bloed tce, alle aanvechtingen des vijands wederstaan mogen!
i. xgt;an -fiet êoddeXiyfi JCatt
otozi' Moed in den faoj dc-t öfij-ueit.
! tweede bloedvergieting had plaats gedurende den doodstrijd dien Jesus in den hof der Olijven doorstond in den nacht vóór zijn lijden. Het H. Evangelie zegt: »eii in doodsangst zijnde bad Hij meer. En zijn zweet werd als bloeddroppelen die op de aarde
(1) Tract, de pass. c XG.
411
uedervielen.quot; (1) Wij kunnen aannemen dat deze bloedvergieting tot driemaal toe heeft plaats gehad: de Heilige Schrift zelve schijnt dit met de volgende woorden te kennen te geven: »Hij ging wederom henen, en bad ten derden male, dezelfde woorden sprekende.quot; (2) Datzelfde gebed, hetwelk Jesus tot driemaal toe sprak, schijnt, overeen te komen met de driemaal herhaalde overweging van zijn aanstaand lijden: die overweging heeft Hem dan driemaal in doodsangsten gebracht, en deze doodsangsten hebben Hem tot driemaal toe een bloedig zweet afgeperst: het H. Evangelie echter spreekt slechts éénmaal van zweet en bloed. Ook is het aan godvruchtige zielen geoorloofd, in eerbiedige aanbidding, in het binnenste der heilige menschheid van Jesus door te dringen, en godvruchtig te overwegen wat daar gedurende de verschillende geheimen heeft plaats gehad, om met de hulp der goddelijke genade ook het inwendige leven des Verlossers teleeren kennen, en in dankbaarheid en wederliefde ontvlamd, daaruit nut te trekken ter verbetering van zijn eigen leven, in navolging van het leven des Zaligmakers; want niet alles is beschreven: maar God heeft veel aan onze eigene overweging, aan ons natuurlijk verstand, en aan de bovennatuurlijke verlichting der genade overgelaten, zooals de H. Ignatius in het boek der geestelijke oefeningen aanmerkt. (3) Wij
(1) Luc. XXU; 43, 44. (2) Malth. XXVI; 44.
(:j) Zoo zegt hij b. v. dat de goddelijke Verlosser na /ijne verrijzenis het eerst aan zijne H. Moeder verscheen, ofschoon dit niet in de U. Schrift staat opgeteekend.
412
kunnen dus dit drievoudige gebed, dezen drie-voudigen doodsangst en deze drievoudige bloed-vergieting beschouwen met betrekking tot het voorwerp dat toen voor de ziel van Jesus-Christus zweefde. De ziel van Jesus-Christus beschouwde het heerlijke werk van den Heraelschen Vader in de schepping, de bestemming, de instandhouding en het bestuur der geheele mensehheid, met alle natuurlijke gaven en bovennatuurlijke genaden en ontelbare weldaden, die Hij met goddelijke vrijgevigheid over haar had uitgestort : Hij zag het groote en verhevene dat de Vader voor tijd en eeuwigheid met de mensehheid voor had. Van den anderen kant echter beschouwde de goddelijke Verlosser tegelijker tijd de afschuwelijkheid der zonde, die het geheele werk des Vaders vernield en verwoest had: Hij zag de beleedigingen den Heraelschen Vader aangedaan, de geheele zwaarte en afzichtelijkheid van elke zonde in het bijzonder, in alle raenschen te zamen, van den eersten tot den laatsten toe: Hij zag de uitwerkselen en de gevolgen der zonden voor tijd en eeuwigheid. Dewijl nu het goddelijk Hart van Jesus den Vader oneindig beminde, en Hem zoo verschrikkelijk beleedigd zag: dewijl Hij ons menschen ook zoozeer liefhad, en ons door de zonde zoo ongelukkig zag, sidderde Hij bij deze beschouwing, en verviel in doodsangsten: zijn bloed drong door alle aderen en poriën heen, en viel in zware druppelen op de aarde neder. Hier zien wij het goddelijk Hart door de angsten des doods overvallen, en zijne liefde in een bloedig zweet om onze verlossing
413
eu verzoening worstelen. Van deze Bloedende Liefde sprekende zegt de H,. Bernardus: »de kelk dien Gij geleedigd hebt, Dierbare Jesus, liet werk der Verlossing, doet U vooral dierbaar aan mijn hart zijn. Dit vordert geheel onze liefde: dit is het wat ons op de aanvalligste wijze tot U uitnoodigt, wat onze toewijding aan U met alle recht vordert, ons op het innigste, aan ü verbindt, en door de sterkste banden met U vereenigd houdt.quot; (1)
Nu beschouwde het menschelijk verstand van Jesqs-Christus het middel ter verzoening van den hemelschen Vader en ter verlossinlt;i van het menschelijk geslacht, namelijk zijn lijden en zijnen dood: Hij zag alle smarten die Hij in zyne ziel en in zijn lichaam zoude lijden: alle gruwelen die de menschen tegen Hem zouden plegen, de woede der hel die over Hem zoude losbreken. Hij zag den kruisweg dien Hij moest betreden van af den verraderlijken kus van Judas tot aan de verzegeling van zijn graf. Het goddelijk Hart van Jesus werd hierover wederom ten hevigste ontroerd: zijne oneindige liefde tot God en tot de menschen deed Hem wederom in doodsangsten vervallen, perste het bloed uit alle aderen en poriën, en deed het ten tweeden male in groote druppelen uit alle zijne ledematen op de aarde nedervallen. Indien zelfs geheel de levenlooze natuur over het lijden van den Godmensch ontstelde, hoezeer moest dan niet het teedere en gevoelige Hart van Jesus sidderen? Moest zijne liefde in doodsangsten (1) Scnn. iiO snp. Caut. 2.
414
nieteene Bloedende Liefde worden? Dell. Augus tinus beschrijft op de volgende wijze hetgee Christus in den Olijfhof in den geest aanschouwd en in zijn Hart ondervond: ïziet, voor den goddelooze wordt de Liefde gegeeseld, voor de» dwaze wordt de Wijsheid bespot, voor den leugenaar wordt de Waarheid gedood, voor den onrechtvaardige wordt de Rechtvaardigheid ver oordeeld, voor den wreedaard wordt de Barm hartigheid gestraft, voor den rampzalige wordt de Zuiverheid met edik gelaafd eu de Zoetheid met gal gedrenkt, de Onschuld wordt voor den schuldige veroordeeld en het Leven sterft voor den doode. De geheele natuur siddert over de boosheid van de menschen, en Hij die door het oproerige schepsel niet wordt erkend, wordt door de bevende aarde als de Heer der wereld en door de verduisterde zon als de Koring des hemels beleden.quot; (1)
Jesus-Christus beschouwde ook de vrucht van zijn lijden, de verdiensten, de eeuwige zaligheid en heerlijkheid van ontelbare menschea, van iederen leeftijd, geslacht en stand, dea prijs van zijn Verlossingswerk. Hij zag echter ook al degenen die niettegenstaande het werk der Verlossing, door hunne eigene schuld eeuwig verloren zouden gaan, en deze beschouwing bedroefde de oneindige liefdé van zgn goddelijk Hart: doodsangsten overvielen Hem voor den derden maal, en het bloed zijns Harten drong wederom met zooveel geweld door alle aderen en poriën heen, dat het andermaal in zware druppelen (1) Setm. 41 de pass. Dom.
415
op de aarde nederviel. De Bloedende Liefde van Jesus wilde ook deze ongelukkigen nog redden, en worstelde onder het storten van een bloedig zweet met de goddelijke gerechtigheid om het heil dezer rampzaligen. De H. Ambrosius zegt dat het goddelijk Hart van Jesus deze bloedige doodsangsten doorstond, niet omdat Hij als God en als Zoon van God den dood vreesde, maar omdat Hij niet wilde dat zelfs de goddeloozen zouden verloren gaan. (1)
By dezen drievoudigen doodsangst, en bij deze drievoudige bloedvergieting had Jesus-Christus tevens al het lijden der nitvevkorenen voor oogen, en Hij nam het op zich, om voor zijne verlosten de genaden af te smeeken en te verdienen, van het tot hnn heil te kunnen verdragen. Gedeeltelijk werd zijne droefheid veroorzaakt door het beschouwen van al het lijden dat de martelaren op de pijnbanken, in liet vuur en in alle andere folteringen: de belijders in de vervolgingen, beproevingen, krankheden en lasteringen: de maagden in het be-
O
ouwde r den
waren der kuischheid, de echtelieden in de opvoeding der kinderen, de dienstknechten en dienstmaagden in de armoede en in den arbeid, de oversten en herders in de leiding der ge-loovigen, en alle geloovigen in de bekoringen ier wereld, des vleesches en des duivels te verdragen zouden hebben. De profeet had dit te voren aangekondigd: »Hijzelf heeft onze zwakheden waarlijk gedragen, en onze smarten op zich geladen.quot; (2)
(Ij Lib. X; ia I.nc. XXII: (2) Isai LUI:
416
De Bloedende Liefde van Jesus heeft in liet geheim zijner doodsangsten ook alle genaden voor ons afgebeden en verdiend, welke wij behoeven om al het lijden des levens, maar bijzonder onze eigene doodsangsten met moed, geduld, gelatenheid en sterkte tot ons heil te verdracfen, zooals de H. Athanasius zegt: »de liefde en de grootmoedigheid van Christus wekt nergens mijne bewondering meer op, als juist daar waar de meesten slechts schrik en angst ondervinden. Hij zoude mij niet alles geschonken hebben, indien Hij mijn gevoel ook niet op zich genomen had: Hij heeft mijne droefheid op zich geladen, om zijne vreugde mij mede te deelen: met vertrouwen noem ik thans de droefheid, omdat ik het Kruis vereer. Hij moest de smarten op zich nemen om de overwinning te behalen: hij die door angsten ontsteld wordt, verdient niet als moedig geprezen te worden. Jesus wilde ons onderrichten, opdat wij de angsten van den dood die ons wacht zouden overwinnen: en wellicht was Hijzelf in doodsangsten, omdat wij door den val van Adam aan den dood onderworpen zijn.quot; (1) De H. Paus Leo is van hetzelfde gevoelen en zegt; »Christus genas onze zwakheid door zelf er deel aan te nemen: Hij verdreef onze vrees voor smarten, door onze smarten op zich te laden. In ons dus en in onze angsten sidderde Christus; onze zwakheid nam Hij op zich, en onze onstandvastigheid versterkte Hij door zijne kracht.quot; (2) Daarom geeft ook de Apostel Paulus ons deze (1) lu Luc. XXII: 44. (2) Sermo de pass.
417
slaat ons in lijdzaamheid loopen tot den voor ons liggenden kampstrijd, richtende den blik op den Opperleidsman des geloofs en Voleindiger Jesus, die voor de vóór Hem liggende blijdschap verduurd heeft het Kruis, veracht hebbende de schande, en ter rechter gezeten is van den troon Gods. Want overdenkt Hem die van de zondaren zoodanig eene tegenspraak tegen zich heeft verduurd, opdat gij niet moede wordt, in uwe zielen bezwijkende. Want nog hebt gij niet tot den bloede toe tegen gestaan, tegen de zonde strijdende.quot; (1) Indien de Liefde van het goddelijk Hart om wille van mijne zonden in doodsangsten bloed heeft gestort, moet ik dan ten minste niet bedroefd zijn over deze zonden en ze in de bitterheid mijner ziel beweenen? Van dit geheim sprekende, zegt de H. Bernardus: »de tweede bloedver-gieting van Jesus-Christus, welke de lijdensroos-kleurde , vinden wij in het bloedige zweet van den biddenden en in doodsangsten vervallen Jesus. Deze bloedvergieting is waarlijk in staat mijn arm hart te vermorzelen en het met bloedige tranen te bevochtigen: want zie hoe mijn Schepper om mijnentwille met bloed overgoten is: Hij stort niet slechts weinige druppelen bloeds, maar zooveel bloed vergiet Hij, dat het op de aarde nedervalt. Wee het ellendige hart dat niet doorweekt wordt, nadat het met dit bloedige zweet is bevochticrd! Beschouw de
O O
droefheid welke dit allerteederste Hart beangstigt, en geheel zijn lichaam van alle kanten quot; (1) Hebr. XII: 1—5. 27
418
met een zweet van bloed overdekt. Want zulk een zweet zoude het lichaam niet uitwendig bevochtigen, indien het hart inwendig niet van smart ware gebroken. Mijn hart is in mij verbrijzeld, zegt de profeet. Daar dus het hart inwendig door de droefheid verscheurd was, werd ook het lichaam uitwendig verscheurd, cn viel het bloedige zweet van onzen Salomon op de aarde neder. De roze des lijdens en dei-liefde van onzen bloedenden Jesus is rood geworden. Zie hoe rood, hoe geheel rood zij is! En deze bloedvergieting van Jesus is niet zonder geheim. Hij heeft namelijk over geheel zijn lichaam bloed gezweet, omdat Hij gekomen was om de zwakheden, die door vleesch en bloed ons ten deel waren geworden, weg te nemen, opdat het bloedige zweet dat uit alle deelen iles lichaams van den Heer Jesus-Christus vloeide, toereikend zoude wezen om aan geheel zijn geestelijk lichaam, de Kerk, de genezing en de gezondheid te verleenen.quot; (1)
O Bloedende Liefde van het goddelijk Hart van mijnen allerzoetsten Jesus! die voor het heil mijner ziel in doodsangsten zijt vervallen, welk een afgrond van boosheid en ellende ontsluit zich voor mijne oogen, bij het beschouwen mijner zonden! Wat zoude ik zonder de zonde door uwe genade geweest zij i! Wat ben ik door de zonde geworden? Wat zoude ik zonder ü in de geheele eeuwigheid zijn en blijven ? Wie heeft mij bemind zooals (Jij ? Wie heeft voor mij zooveel geleden, zooveel ten offer
^1; l iacl. uc pass. c. 37.
419
gebracht als Gij? Wat ben ik U niet verschuldigd? Werp eenen blik op mijne diepe smarten, welke ik vereenig met de doodsangsten, die Gij om wille mijner zonden hebt doorstaan, op mijne tranen, die ik met uw bloed vereenig, op mijne algeheele overgeving aan U en aan den wil van den hemelschen Vader, op mijne wederliefde, welke ik in uwe oneindige Liefde overstort, op mijn hart, dat ik geheel en onverdeeld aan U toewijd. 0 Liefde! Wees mijn eenig goed, mijn al, in het leven, in den dood, in de eeuwigheid.
'êoddctijfi Kazt otoit -Moed ge Sitsen 3e -A-et vefSotcfcn Cijdcyi.
je derde bloedvergieting had plaats in het huis van Caïphas, gedurende den nacht waarin Jesus' door den hoogen raad des doods schuldig verklaard, aan wreedheid dei-gerechtsdienaren en beulen was prijs gegeven, in het zoogenaamd verborgen lijden. De H. Evangelist Matthaeus verhaalt dit met de volgende woorden: »toen spogen zij Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten: en anderen gaven Hem kaakslagen zeggende: profeteer
420
Christus, wie is hij die U geslagen heeft.quot;(1) En de H. Evangelist Lucas getuigt: »de mannen die Hem hielden, beschimpten en sloegen Hem : en zij blinddoekten Hem en sloegen Hem op het aangezicht, en vraagden Hem zeggende: profeteer wie het is die Ü geslagen heeft. En vele andere dingen zeiden zij lasterende tegen Hem.quot; (2) De Heer zelf had dit lijden dooiden profeet aangekondigd : »mijn lichaam heb Ik overgegeven aan hen die Mij sloegen, en mijne wangen aan degenen die Mij de haren uitrukten: Ik heb mijn aangezicht niet afgewend van hen die Mij lasterden en bespogen.quot; (3) De H. Barnardus zegt van dit verschrikkelijk lijden: »TOor de derde maal vergoot de goddelijke Verlosser zijn bloed toen zijne wangen werden verscheurd: de profeet getuigt dit als hij in naam van den gekruisten zelven spreekt: mijn lichaam heb Ik overgegeven aan hen die Mij sloegen, en mijne wangen aan hen die mijne haren uitrukten. Eenige uitleggers der H. Schrift laten deze woorden slaan op het verwonden der wangen, die de goddelooze Joden met hunne nagels verscheurden: andereu op het uitrukken van den baard van Christus. Het eene en het andere kan geschied zijn: en ik. geloof dat dit niet zonder bloedvergieting heeft plaats gehad. Daarom beschouw ik hoe dit goddelooze volk niet tevreden was met zijne heiligschennende handen aan Christus te slaan, Hem vuist- en kaakslagen te geven, en in het
(1) Malth. XXVI: 67, 68. (1) Lac. XXII; 63—66. (3) Isai Ij: 6.
421
beminnelijk aangezicht te slaan, maar hoe het hun ook een wellust was zijne wangen te verscheuren, hoe zgn aanbiddelijk aangezicht met bloed werd bevlekt, en hoe onze lijdensroze geheel rood werd gekleurd.quot; (1) Christus was reeds des doods schuldig verklaard, en zoozeer verzwakt door de reeds doorstane mishandelingen, dat zijne heilige menschheid, zonder hulp der godheid bezweken zoude zijn : en Hij leed alles met zulk een eindeloos geduld, met zulke zacht-moedigheid en gelatenheid, dat Hij gevoellooze steenen tot medelijden zoude hebben bewogen. Maar de woede en de wraakzucht dezer onmenscheu konde daardoor niet verzadigd worden, en het goddelijk aangezicht, dat de Engelen met wellust beschouwen, werd zoozeer door hen mishandeld, dat een menschenhart niet in staat zoude wezen den grootsten misdadiger aldus te behandelen. Dat aangezicht, hetwelk door de golven der zee werd geëerbiedigd, voor hetwelk de zon hare stralen verborg, het werd door hen bespogen en geslagen: daaraan koelden zij hunne woede; zij verwondden het op de schandelijkste wijze: mishandelden het met vuistslagen en folterden het met kaakslagen. Maar waarom mishandelden zij Hem aldus? Hunne wreede natuur schijnt in alles door: gelijk een jager aan den buit dien hij na lang jagen eindelijk heeft achterhaald, zoo koelen zij hunne woede aan Christus, en toonen hoezeer hunne harten naar zijn bloed dorsten. En zij hebben, zooals Theophylactus aanmerkt, den Heer der profeten
^1) Tiaul. de pus».
422
bespot, ea om deze reden, zooals Origines zegt, eenen eeuwigen kaakslag ontvangen, en voortaan geen profeet meer gehad. (1)
De Bloedende Liefde van het goddelijk Hart gaf hier voldoening voor alle beleedigingen en verguizingen, voor alle versmadingen en heiligschennissen, door de menschen tegen God, tegen alles wat heilig is, en tegen alle medemenschen bedreven, en beoefende een geduld, eene zachtmoedigheid, eene gelatenheid en liefde jegens de vijanden, die zoo volmaakt was, dat wij ze nooit zullen kunnen begrijpen: tegelijkertijd verdiende en verwierf de goddelijke Verlosser de rijkste genaden voor ons, om ook deze deugden in den heldhaftigsten graad te kunnen beoefenen, zooals wij zien dat de Heiligen , en vooral de Martelaren ze beoefend hebben. De H. Bernardus zegt bij de beschouwing van dit geheim: »ik zie het vlekkelooze Lam met een wonderbaar en navolgenswaardig geduld en met de grootste zachtmoedigheid zijne reine wangen aan de schaamtelooze menschen ter verscheuring aanbieden, om ons geduldig te leeren zijn, wanneer ons aangezicht om zijnentwille ook met smaad wordt bedekt, of wanneer iemand ons om wille van den allerzoetsten Jesus met woorden of daden in het aangezicht slaat.quot; (2)
»Ons geduld,quot; zegt dezelfde H. Leeraar, »wordt met eenen drievoudigen stormram aangevallen, met beleedigingen door woorden, met beschadiging vaa have en goed, met mishande-(I) Jgt;. thr^dost. ia Lnc. XXII. (2) Tract, de pass. c. 38.
*
lingen van ons lichaam; in deze drie zaken ligt geheel de beoefening van ons geduld.quot; (1) En de H. Cyprianus zegt: » het geduld beheerscht den toorn, houdt de tong in bedwang, bestuurt den geest, bewaart den vrede, geleidt tot de goede orde, breekt den storm der hartstochten, onderdrukt de hevigheid der gramschap, bluseht het vuur der wraak, heerscht over de macht der rijken, beschut de hulpeloosheid der armen, bewaart de onschendbaarheid der maagden, de onthouding der weduwen, de onverdeelde liefde der echtelieden: het geduld maakt ootmoedig in het geluk, sterk in het ongeluk, zachtmoedig bij het ontvangen van beleedigingen: het overwint de bekoringen, verdraagt de vervolgingen, bekroont het lijden en de marteling.quot; (2) Wonderbare deugd, welke wij van de Bloedende Liefde van het goddelijk Hart van Jesus leeren!
O Liefde! hoe beminnenswaardig zijt Gij! Hoe sterk spoort Gij mij tot uwe navolging aan! Gy wordt bespogen, geslagen, gewond , veracht, gehoond, belasterd, en bij dat alles blijft Gij zwijgend, zachtmoedig, goedertieren, gelaten en vol van liefde! Gij bidt voor hen die U beleedigen. Gij offert ü op als zoenoffer voor hen! O leer ons lijden met geduld, en beminnen in het lijden.
(1) Scrni. 2 de con». S. PautL (2) De bono patieol. c, M.
424
4. Sierde van '(iet yoddetijft Mazt ytozt Moed in- de yecsetlncfr.
ï vi W6 ^ie^e van bet goddelijk Hart deed het SXn!? allerheiligste lichaam van Jesus-Christus voor de vierde maal bloed vergieten in de verschrikkelijke geeseling, waartoe Pilatus het schuldelooze offer onzer zonden veroordeelde. »Pilatus,quot; zegt het H. Evangelie, »wist dat zij Hem uit nijd hadden overgeleverd; (l) hij verklaarde voor geheel het volk: ik vind geene schuld in dezen mensch; (2) en hij zeide tot hen voor de derde maal: wat kwaad heeft deze dan gedaan? Ik vind geene schuld des doods in Hem; (3) zelfs nam hij water en wiesch zijne handen ten aanschouwen van het volk en zeide: •ik ben onschuldig aan het bloed van dezen rechtvaardige: gij moogt toezien!quot; (4) En niettegenstaande deze verklaring, liet de onrechtvaardige rechter, door vrees voor de menschen vervoerd, Barabbas los, »maar Jesus liet hij geeselen, en leverde Hem aan hen over om. gekruisigd te worden.quot; (5)
Jesus werd door den Romeinschen landvoogd tot de geeseling veroordeeld, en deze geeseling werd door de Romeinsche soldaten voltrokken. De geeseling was bij de Romeinen de onteerendste en schandelijkste straf der slaven, en een Romeinsch
(1) Maltu.~XXV 11:18. (2) f.iic. XXIII: 4. (3) Loc. XX111 ; 22. (i) Mal Hi. XXVll; 24. (5) Matth. XXVII: 20.
425
burger kon daartoe niet veroordeeld worden. Daarom klaagde de H. Paulus, die een Romeinse!) burger was: »in het openbaar liebben zij ons, die Romeinsche menschen zijn, onveroordeeld gegeeseld, ea in den kerker geworpen. En zouden zij nu ons er heimelijk uitwerpen? Niet alzoo! Maar dat zij komen, en zeiven ons uitleiden. De stadsboden nu boodschapten aan de hoofdmannen deze woorden: en zij hoorende dat zij Romeinen waren, werden verschrikt. Zij kwamen dan beu smeeken, en uitleidende verzochten zij hen uit de stad te vertrekken.quot; (1) De geeseling geschiedde bij de Romeinen op de volgende wijze. Christus werd van zijne kleederen beroofd, met de handen aan eene afgebrokene marmeren kolom gebonden, welke nog heden te Rome bewaard en vereerd wordt, en eerst met roeden van doornen geslagen: vervolgens werd Hij gegeeseld met riemen, die met ijzerdraad doorvlochten, en aan de uiteinden van ijzeren haken voorzien waren; en eindelijk werd zijn heilig vleesch met ijzeren kettingen verscheurd. (2) Het was dus eene drievoudige geeseling welke Jesus onderging, eene geeseling die des te verschrikkelijker was, omdat het goddelijk Offerlam geheel was prijs gegeven aan de woede van ruwe soldaten, die geene verantwoording verschuldigd waren, zelfs niet al vond de gegeeselde den dood onder hunne slagen; zij was des te gruwzamer, omdat het onbevlekte, het schuldelooze, het maagdelijke, het heilige, het goddelijke lichaam van Jesus, aan de ver-.iel. aVI ; 37—40. \2) Coru. a Lhj). iu .Vlatth. loc. cit.
^ 426
guizing en aan de bespotting eener schaamtelooze en zondige menigte was blootgesteld: des te verschrikkelijker, omdat het vleesch en het gebeente van het aanbiddelijk lichaam des Verlossers allerteederst en allergevoeligst gevormd waren: des te verschrikkelijker, omdat men kan aannemen, dat de soldaten door de vijanden van Jesns-Christus en door de machten der hel tot de uiterste woede en onmenschelrjkheid werden gedreven: des te verschrikkelijker, omdat de slagen met de roeden het geheele lichaam van den Godmensch blauw sloegen en deden opzwellen, de met draad doorvlochten riemen overal diepe wonden toebrachten, en de ijzeren kettingen het vleesch aan stukken scheurden, zoodat zelfs de heilige beenderen werden blootgelegd, gekneusd en gewond. »In hoegroote hoeveelheid,quot; roept deH. Bernardus uit, ï denkt gij wel dat het allerheiligste bloed uit het gegeeselde en verscheurde lichaam van Jesus op de aarde nederviel! Met welke woede en onder welk getier meent gij dat de razende goddeloozen den allerzoetsten Jesus, die gekomen was om ons van den eeuwigen geesel te bevrijden , hebben gegeeseld?quot; (1) Maria, de allerheiligste Moeder van Jesus, die bij de geeseling tegenwoordig was, sprak eens tot de H. Brigitta: »ik zag zijn lichaam tot op de ribben door de geesslslagen verscheurd, zoodat de ribben zelve zichtbaar waren.quot; (2) En bij eene andere gelegenheid zeide zij, »zijn lichaam was verscheurd door de doornen geesels, en de doornen die er werden iiMct. tie pass. c. 40. (2) L, T; rev. c. 10.
427
ingeslagen en er weder werden uitgerukt, hadden het niet alleen verscheurd maar aan stukken gereten.quot; (1)
Als wij uu het oog slaan op Jesus aan de geeselkolom gebonden, dan zien wij geheel zijn lichaam opengereten en verscheurd, met ééne wonde overdekt, en het kostbare goddelijke bloed uit alle zijne ledematen vloeien, de beulsknechten, de geeseltuigen, de geeselkolom bevochtigen, en langs alle kanten over de aarde stroomen. Aldus hebben de profeten Hem beschouwd en aangekondigd. Job, die eene voorafbeelding van Christus was, slaakt deze klacht: »Hij heeft mij wonde op wonde geslagen;quot; (2) de psalmist zegt in den persoon des Verlossers: »deu geheelen dag ben ik gegeeseld geworden(3) en: »op mijnen rug hebben de zondaren gesmeed.quot; (4) De profeet Isaias beschrijft den Zaligmaker op de volgende wijze: » Hij heeft noch gestalte noch schoonheid: wij hebben Hem gezien, maar Hij had geene gedaante meer: en wij hebben naar Hem niet verlangd, den verachte, den geringste der menschen, den man der smarten, die de zwakheid heeft ondervonden: zijn gelaat is als verborgen en veracht: daarom hebben wij Hem niet geteld. Wij hebben Hem aangezien als een melaatsche, als een die door God geslagen en vernederd is. De Heer heeft Hem in de zwakheid willen verbrijzelen.quot; (5) En hoe vertoont zich het goddelijk Hart van Jesus hier aan ons?
~(f) U IV ; re», c. 7fi. (2) Job XVI: 15. (3)1)1. I. XII; H. (1) p. CXXVIII: 3. (5) liai LUI.
428
De Liefde van het goddelijk Hart des Verlossers wilde in zijn allerzuiverste en allerheiligste lichaam boeten voor de zonden van zingenot, die de menschen met de vijf zintuigen des lichaams, met de ledematen des lichaams, en met het geheele lichaam, van het begin der wereld af reeds hadden begaan, en tot aan het einde der wereld nog zouden bedrijven: voor die monsterachtige zonden, voor die afzichtelijke en schandelijke zonden, wilde Hij door zijn lijden voldoeninggeven aan den hemelsehen Vader. Daarom onderwierp de allerzuiverste, de allerheiligste, de allermaagdelijkste Liefde zijns harten zich aan deze verschrikkelijke ontblooting zijns lichaams, aan deze allervernederendste straf der slaven, aan deze vreeselijke verscheuring van alle zijne ledematen, aan deze onuitsprekelijk smartvolle misvorming, zoodat van het hoofd tot de voeten, aan het allerschoonste en beminnenswaardige lichaam van den Zoon des menschen, geene enkele plaats zonder wonde was: daarom ook wilde de Liefde van het goddelijk Hart eene smartvol Bloedende Liefde worden. »Erken dan, o mensch,quot; roept de H. Bernardus uit, »hoe zwaaide wonden zijn om welke Christus heeft moeten verwond worden! Indien het geene doodelijke wonden geweest waren, geene wonden die den eeuwigen dood na zich sleepten, zoude (jods Zoon zich nimmer aan den dood hebben prijs gegeven om ze te genezen.quot; (1) De allerreinste en allerzuiverste Liefde van Jesus' Hart wilde onze schaamte met zijne naaktheid bedekken, de
deiiii. o du Nat. Uüm.
429
wonden onzer zonden met ziine wonden en zijn bloed genezen, en de uitspattingen onzer bedorven lusten door zijne smarten verzoenen.
De Liefde van het goddelijk Hart wilde daarenboven ook voor ons allen de genade verwerven, tot het verkrijgen en beoefenen van de kuiscbheid en de eerbaarheid: voorde maagden, de genade der heiligheid en vlekkeloosheid naar ziel en lichaam: voor de belijders, de genade der zelfverloochening en der versterving; voor de bloedgetuigen, de genade van het martelaarschap. »Hier wordt ons,quot; zegt de H. Bernardus, »zedelijker wijze geleerd de geeselslagen van onzen allerbesten Vader met eenen kalmen geest te verdragen, daar de allerzoetste Jesus de geeselstriemen der meest bedorvene menschen, voor ons onwaardigen, zoo geduldig heeft verdragen. Want welke mensch zoude niet de geeselslagen verdragen, als hij, die voor den arbeid geboren, in zonden opgevoed en groot gebracht, voor het erfdeel des hemels bestemd is, beschouwt dat de Koning der koningen en de Heer der heerscharen, de allerzoetste Jesus, onderzoo zware geeselslagen verbrijzeld wordt? Luister, o dwaze en onwetende mensch, en laat u onderrichten! Vlucht niet, maar zoek de tucht, opdat gij van den rechten weg niet afdwalet, en de toorn des Heereu, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem aan de geeseling heeft overgegeven, over u niet losbarste!quot; (1) De H. Basilius legt aan de veertig Martelaren, die op een bevrozen vijver geplaatst, elkander
(1) Tiaci. ue pass. c. 40.
430
tot standvastigheid in het lijden en sterven voor Christus aanmoedigden, deze woorden in de» mond: »hoe zullen wij op eene meer waardige wijze den Heer bedanken, die om onzentwille ontbloot is geworden! Kan er voor eenen dienstknecht iets grooters zijn, dan te ondergaan betgeen zijn meester heeft geleden? Dat Hij van zijne kleederen werd beroofd, was veel meer de schuld van ons dan van de vermetele soldaten, die ze Hem uitgetrokken en onder zich verdeeld hebben. Bitter is inderdaad de koude die wij lijden, maar zoet het paradijs dat ons wacht: pijnlijk is het ijs, maar verrukkelijk de rust. Volharden wij eenen korten tijd, dan zal Abraham's schoot ons verkwikken. Laat vrij nu de koude onze voeten pij nigen, eeuwig zullen wij ons met de koren der Engelen verblijden. Eene enkele nacht zullen wij tegen de eeuwigheid inruilen. Laat nu onze handen van koude verstijven , daar boven zullen wij ze tot God kunnen uitstrekken.quot; (1)
O Bloedende Liefde! hoe schoon zijt Gij in uwe maagdelijke reinheid! Met smartvolle stroomen van uw allerheiligste bloed wascbt Gij ons-af van het slijk en de onreinheid der afschuwelijkste zonden, om ook aan onze zielen en aan onze lichamen den bovennatuurlijken glans uwer reinheid en heiligheid mede te deelen. Om wille uwer smarten, vermorzel door een waar berouw onze onreine harten: reinig ons om wille van uw bloed, door de tranen eeneF ware boetvaardigheid: vervul ons om wille uwer ^1) Hom. de 40 Mart.
431
wonden met eenen eeuwigen haat tegen zulke zonden: versier ons, om wille uwer naaktheid, met alle reinheid, eerbaarheid en heiligheid, en verleen ons, om wille uwer gruwzame geeseling, eene ware versterving en zelfverloochening, opdat wij daardoor, eenigermate aan U gelijkvormig geworden, onze wederliefde U mogen bewijzen.
5. £\e jdc -ucm -fvet @o33e(,ij-4
ivtott amp;{ccd -Cnj' 3e ©ooi-neit^toHivKj,
vijfde bloedvergieting vond plaats bij de kroning met doornen. Het H. Evan-^-r^Cs. gelie verhaalt deze onuitsprekelijk gruwzame en wreede foltering van Christus in de volgende woorden: jgt;toen namen de krijgsknechten des landvoogds Jesus in het rechthuis,
O 7
en verzamelden rondom Hem de gansche krijgsbende: en Hem ontkleed hebbende, wierpen zij Hem een purperen mantel om; en zij vlochten eene kroon van doornen, en zetteden die op zijn hoofd, en eenen rietstok in zijne rechterhand. En voor Hem nederknielende, beschimpten zij Hem, zeggende: wees gegroet. Koning der Joden. En Hem bespuwende, namen zij den rietstok en sloegen Hem op het hoofd. En nadat zij Hem beschimpt hadden, trokken zij Hem den
432
mantel af, en deden Hem zijne kleederen aan, en leidden Hem weg om gekruisigd te worden. quot;(1) Jesus is hier geheel aan de handen der woeste soldaten overgegeven: zij bespotten zijn Koningschap, door Hem eene kroon van doornen op het hoofd te plaatsen, door Hem met purperen lompen te hekleeden, door Hem een rietstok als schepter in de hand te ■ geven, en Hem ouder de grievendste en onteerendste verguizingen te huldigen, terwijl zij de knie voor Hem buigen, zijn goddelijk aangezicht bespuwen, en de lange en scherpe doornen door onmenschelijke slagen in zijn allerheiligste hoofd indrijven. » De doornen kroon,quot; zegt de H. Bernardüs, »wordt niet zacht op het aanvallig hoofd van mijn aller-zoetsten Jesus geplaatst, maar met geweld er in gedrukt: want het is overeenkomstig de waarheid, dat zij die de waarheid haten, niet tevreden zijn haar te bespotten, maar ook verlangen haar te pijnigen. Ook hier geloof ik dat het bloed met stroomen vloeide, en van het met verguizing en uit haat gekroonde hoofd, langs den hals en het aangezicht van den
allerzoetsten Jesus nederviel: want indien zij den gekroonde alleen hadden willen bespotten en niet pijnigen, dan hadden zij gemakkelijk andere twijgen en takken kunnen vinden, om er eene kroon van te vlechten: maar om de doornen van hunnen wreeden gemoedsaard te toonen, hebben zij Hem, die thans met glorie en heerlijkheid gekroond is, het allerzachtmoe-digste Lam, den allerzoetsten Jesus, toen met ~(1) Al at til. XXVII : 27 — 32.
433
Scherpe doornen gekroond.quot; (1) In de openbaringen van de H. Brigitta lezen wij het volgende, door de Allerheiligste Maagd Maria over de doornenkroning tot deze Heilige gesproken: «zij vlochten eene kroon voor zijn hoofd, welke zoo diepe wonden veroorzaakte, dat zijne oogen en ooren met bloed vervuld werden, en dat zijn baard, door het bloed dat er over heen vloeide, geheel werd misvormd.quot; (2) En bij eene andere verschijning: »de doornenkroon werd met zooveel geweld op zijn hoofd gedrukt, dat de doornen tot midden in het hoofd doordrongen: uit de wonden, door de doornen toegebracht, vloeiden stroomen bloeds langs zijn aangezicht: de haren, de oogen en de baard waren vol van bloed, zoodat Hij mij, toen ik onder het kruis stond niet konde zien, voordat Hij door het samendrukken der oogleden, het bloed uit de oogen had geperst.quot; (3) Hoeveel bloed vergoot toen alleen zijn goddelijk hoofd, terwijl zijn bloed nog bleef voortvloeien uit alle deelen zijns lichaams! Welke smarten leed de Bloedende Liefde in deze zwakke en teedere ledematen ? En van welken smaad en van welke verguizing ging deze pijniging niet vergezeld!
Door deze allersmartelijkste bloedvergieting wilde de Liefde van het goddelijk Hart alle zonden van zelfbehagen, van eer-, roem- en behaagzucht, van ijdelheid en hoovaardigheid, van trotschheid en hoogmoed uitboeten, en ons de genade tot het verkrijgen en beoefenen der
(1) Tract, de pass c. 39. (2) Rev. Lib. I c. 10. (3) Kev. ï.ib. IV c. 70. 28
434
deugd van ootmoedigheid verdienen. »Aldus,quot; zegt de H. Augustinus, »heeft het rijk, dat niet van deze wereld was, de wereld overwonnen, liiet door eenen vemietelen strijd, maar door ootmoed en lijden, daar Hij, die de doornenkroon en den purperen mantel droeg, niet door grootheid schitterde, maar met hoon en smaad overladen was.quot; (1) En de H. Germanus, Bisschop van Constantinopel, zegt: »dit purper en die kroon bekrachtigen de overwinning van Hem die sprak: vertrouwt, Ik heb de wereld overwonnen.quot; (2)
De Bloedende Liefde van het goddelijk Hart van Jesus-Christus wilde zich aan deze schan-delijke vernedering en verguizing van zijn god-delijk Koningschap onderwerpen, om ons uit de vernedering der zonde en des verderfs, weder op te heffen tot de glorie en heerlijkheid dei-kinderen Gods en der erfgenamen des hemels. »Toen de Heer,quot; zegt de H. Athanasius, »van zijne kleederen beroofd en met den purperen mantel omhangen werd, toen werd op eene onzichtbare wijze het teeken der overwinning op den duivel opgeheven. Dit is een nieuw en ongeloofelijk wonder, en zonder twijfel een groot zegeteekeh: want Hem, dien zij in zijne nederigheid verachtten en bespotten, beleden zij als hun Koning; Hem, dien zij van zgn bovenkleed en van zijn onderkleed beroofden, omhingen zij met purper: Hem, dien zij in hunne onwetendheid met beleedigingen overlaadden, noemden zij tegen hunnen wil den profeet; en Hem, (1) Tract. J16 in Jojo. (2) Orat. de Sep. Christ.
435
dien zij onder hoon en smaad bedolven, tooiden zij door den purperen mantel en de doornen kroon ter zegepraal op. In deze kleeding ging Hij ter dood, om aan te toonen dat de overwinning over den dood niet bij toeval, maar om wille onzer zaligheid behaald werd.quot; (1) De H. Hieronymus voegt hierbij: »Christus is met doornen gekroond, om ons den schepter des rijks te verschaffen.quot; (2)
De Bloedende Liefde van Jesus heeft eindelijk dit zware lijden doorstaan, om ons aan te sporen de blikken te slaan op de eeuwige kroon, welke de doornenkroon van Christus voor ons verdiend heeft, en om ook, indien het van ons gevorderd wordt, alle beleedigingen en verguizingen voor Christus gewillig te verdragen, om Hem alzoo bewijzen te geven van ons geloof, van onze trouw, van onze liefde, zooals de H. Bernardus zegt: »hier wordt ons geleerd ons Hoofd, onzen allerzoetsten Koning, onzen allerzoetsten Jesus na te volgen. Wanneer wij door de boosheid der boozen versmaad en bespot worden, moeten wij niet morren of klagen, want ook ons Hoofd zien wij versmaad en bespot; het weinige dat ons in het tegenwoordige en kortstondige leven wordt aangedaan, moeten wij met gelatenheid en geduld verdragen, willen wij waardige ledematen van ons Hoofd en strijders voor het goede zijn, willen wij de voetstappen van onzen Vaandeldrager drukken.quot; (3) »Gij kunt nog niet streven naar de gloriekroon van Christus,quot;
(1) Serra. de crue. et pass. (2) Cora, a lap. in Matth. (3) Loc. eit. c. 39.
436
zegt Tertullianus, »want deze werd Hem slechts na zijn lijden geschonken; na de bitterheid der gal werd Hem de zoetigheid van het paradijs ten deel: Hij werd door den hemel als Koning der glorie begroet, nadat Hij door de Joden tot den kruisdood veroordeeld was: met glorie en heerlijkheid werd Hij door den Vader bekroond, nadat Hij een weinig beneden de Engelen geplaatst was.quot; (1) De H. Ambrosius voegt hierbij: »ziet dus toe, mijne broeders, dat ook van ons niet gezegd worde: Ik heb gewacht dat mijn wijnberg druiven zoude voortbrengen , maar hij heeft niets dan doornen gegeven: dat wil zeggen: wij moeten de doornen, die de Joden met bloedige handen in het hoofd des Heeren sloegen, niet met zondige gedachten er in drukken: wij moeten Hem niet alleen niet met scherpe doornen, maar ook niet met zondige werken verwonden.quot; (2) Zondige gedachten, begeerten, voorstellingen, gevoelens, woorden en werken, zijn doornen, welke het goddelijk hoofd van Jesus verwonden: want om deze zonden heeft de Liefde van het goddelijk Hart zich aan de smartvolle doornenkroning onderworpen.
O Liefde! die alle zonden met uw bloed hebt willen uitboeten, in welken toestand hebben de zonden van hoovaardigheid U gebracht! Omdat wij door hoogmoed waren opgeblazen, zijt Gij met de smadelijkste beleedigingen verzadigd geworden! Pilatus zelf wilde de woede uwer vijanden bedaren, door U in uwe wangestalte
(1; ut cuiüu. milil. c. 14. (2) Serm. 73 de Cvpr.
437
aan de Joden te vertoonen: ecce homo! maar hunne woede werd nog meer aangevuurd, en als waanzinnigen riepen zij: »kruisig Hem! Kruisig Hem!quot;(l) »Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!quot; (2) Wonderbare Liefde! üw bloed ter onzer verlossing gestort, kome over ons, niet tot onze veroordeeling en tot ons verderf, zooals over de Joden, maar tot reiniging onzer zonden, tot onze rechtvaardiging en heiliging, tot onze zaligheid! wasch ons rein van alle gruwelen der hoovaardigheid, en schenk ons uwe ootmoedigheid, uwe zelfverloochening, uw geduld, uwe zachtmoedigheid, uwe gelatenheid in alle vernederingen en verguizingen , opdat wij aan U gelijkvormig worden, en met U en door uwe nederigheid ter eeuwige zalisr-
i • i O O
heid geraken!
Het H. Evangelie verhaalt verder: »nadat zij Hem beschimpt hadden, trokken zij Hem den mantel af, en deden Hem zijne kleederen aan, en leidden Hem weg om gekruisigd te worden. (3) Ea zijn kruis dragende, ging Hij uit naar de plaats welke Calvarië heet, en in het Hebreeuwsch Golgotha.quot; (4) »Een grootsch schouwspel!quot; roept de H. Augustinus uit. »Als de goddelooze het beschouwt, is het eene groote spotternij, als de geloovige het beschouwt, is het een groot geheim: als de goddelooze het beschouwt, is het een groot voorbeeld van verguizing, als de geloovige het beschouwt, is het een groot gedenkteeken des geloofs: als de goddelooze
(I) Joan. XIX : 6. (2) Matth. XXVII ; 25. (3) Matlh. XXVil: 31. (4) Joun. XIX ; 17.
438
liet ziet, lacht hij er om, dat de Koning in plaats van den schepter des rijks, het hout zijner doodstraf draagt; als de gèloovige het ziet, beschouwt hij hoe de Koning hetzelfde hout, aan hetwelk Hij gekruisigd gaat worden, op het voorhoofd der koningen zal planten: het oog van den god-delooze vindt daarin niets dan verachtelijkheid, waarin de heilige de verheerlijking zijns harten zal vinden.quot; (1) Het geheele lichaam van Christus was door de geeseling verscheurd. Hij droeg de doornenkroon, die geheel zgn hoofd bedekte en het met ontelbare doornen doorboorde: zijn goddelijk aangezicht was geheel met bloed besmeurd en met de uitwerpselen der soldaten bezoedeld: alle zijne ledematen waren doodzwak, door het voortdurende bloedverlies, door de ontelbare wonden, slagen en smarten: en toch droeg Hij nog het lange zware kruis op zijne schouderen. Het onderste gedeelte van het kruis sleepte over den grond, en door het gedurig stooten tegen steenen en oneffenheden, sloeg het tegen zijn goddelijk hoofd en tegen de doornen kroon aan, en groefde door zijne scherpte en zwaarte steeds diepere wonden in zijne heilige schouderen.. Deze smartvolle kruisdraging bracht alle zijne ledematen in beweging, schokte geheel zijn lichaam, scheurde de reeds ontvangene wonden open, en teekende geheel den langen kruisweg met het bloed van het onbevlekt goddelijk Lam. Wij kunnen dus begrijpen hoe groot en hoe pijnlijk deze voortgezette, lange en algemeene bloed-vergietiqg geweest is. Het geheele lichaam des (1) Tract. 117 in Joan.
439
Heeren was slechts ééne wonde, en deze groote wonde, wel verre Tan verbonden of verzorgd te worden, werd steeds op nieuw opengereten, wijder en dieper gemaakt: en zonder ophouden bleef het bloed er uit vloeien. Daarmede echter was de woede der vijanden nog niet verzadigd, maar ook de Liefde van het goddelijk Hart was nog verre van bevredigd te zijn. De handen en de voeten van den Godmensch moesten nog doorboord worden, het bloed zijns Harten moest nog als offer zijner grenzelooze liefde vloeien.
6. £ie|9e van -fict Qoddetijfi Kent siotX ■(■''Coed -Gij 3e -kzuitiyiny.
fe zesde bloedvergieting had plaats bij de kruisiging, van welke het H. Evangelie zegt: »nadat zij op de plaats gekomen waren, die Calvarië genoemd wordt, kruisigden zij Hem aldaar, en de moordenaars, den een' aan de rechter, en den ander' aan de linker-zijde.quot; (1) »Nadat zij Hem dan gekruisigd hadden, verdeelden zij zijne kleederen, het lot werpende.quot; (2) Bij de kruisiging werden de handen en de voeten van Jesus doorboord: want aldus klaagt Hij bij den profeet: » zij hebben mijne
tl) Lac. XXIII: 33. (2) Matlh, XXVII: 35.
440
handen en mijne voeten doorboord.quot;(l)Dezekruisiging geschiedde met zooveel ruw geweld en wreedheid, dat de kleederen wederom van het lichaam van het goddelijk Offerlam werden gerukt, zooals er geschreven staat: »zij verdeelden zijne kleederen, het lot werpende:quot; en hierdoor werden alle wonden van zijn heilig lichaam op nieuw opengescheurd. Met zooveel geweld werden de ledematen van Christus aan het kruis uitgerekt, dat Hij door den mond van den profeet kon klagen: sgt;zij hebben alle mijne beenderen geteld.quot; (2) Het valt gemakkelijker te begrijpen dan te beschrijven, hoe alle wonden hierdoor weder dieper en wijder werden opengereten, en hoe op nieuw het bloed uit het allerheiligste lichaam stroomde. Alle deze pijnen werden nog . vermeerderd, toen het kruis overeind werd geplaatst ; de boom des kruises werd in de rotsen van den Calvarieberg nedergelaten, en op nieuw werd het geheele lichaam allerhevigst geschokt. Het geheele lichaam hing nu tusschen hemel en aarde aan twee nagelen, en dit veroorzaakte gedurende drie uren zulk een onuitsprekelijk lijden, dat de Heer zelf door den profeet zegt: »0 gij allen die langs den weg voorbijgaat, beschouwt en ziet of er eene smart is gelijk aan de mijne: want de Heer heeft wijnlezing aan Mi) gehouden, zooals Hij gesproken heeft op den dag van zijnen toorn.quot; (3) Even als onder de wijnpers alle sappen uit de druiven, zoo werd aan het kruis al het bloed uit het heilig lichaam van Jesus geperst. De Liefde van het goddelijk (1) Ps. XXI: 17. (2) Pa. XXI: 18. (3) Thnn. 1: 12.
441
Hart wilde al het bloed ten offer brengen. In de openbaringen der H. Brigitta spreekt Maria, de Moeder van Jesus aldus tot deze uitverkorene: »Zonder er toe gedwongen te zijn, heeft Hij terstond vrijwillig zijnen arm uitgestrekt, en zijne rechterhand geopend en op het kruis gelegd, en de beulen doorboorden ze met eenen nagel, op de plaats waar de beenderen sterker zijn, en hechtten ze wreedaardig aan het kruis: toen trokken zij met een koord zijne linkerhand uit, en sloegen ze op dezelfde wijze aan het kruis vast. Vervolgens rekten zij het lichaam bovenmate uit, en bevestigden de twee voeten, die met elkander verbonden waren, met twee nagelen aan het kruis: zij rukten met zulk geweld zijne heilige ledematen uit elkander, dat schier alle aderen en spieren scheurden. Toen schenen zijne nogen als die van een stervende: zijne wangen waren ingevallen, zijn gelaat als met eene lijkkleur bedekt: zijn mond stond geopend, en zijne tong was geheel bebloed : zijn lijf en zijn rug waren ingetrokken, het was alsof Hij geheel verdord was en geene ingewanden meer had. De baard en de haren waren geheel met bloed bedekt. Terwijl nu mijn Zoon geheel verscheurd en als verslagen aan het kruis hing, was alleen zij a Hart nog ongedeerd gebleven.quot; (1) »Nadat de allerzacht-moedigste Jesus, onze Verlosser, gevangen genomen was,quot; zegt de H. Bernardus, »nadatHij zeer vele bespottingen, zoowel van de Joden als van de heidenen had ondergaan , nadat Hij ver-(ij Kev. J.il). Vil c 15. Lib. I c. 10.
442
scheidene malen zijn heilig bloed had vergoten, werden zgne teedere handen en voeten met nagelen doorboord en Hij aan het kruis opgeheven. Beschouwt de roze van dit bloedige lijden! Ziet hoe zij gloeit, ten teeken van de vurigste liefde! Het lyden en de liefde wedijveren met elkander: deze wil in nog heviger gloed ontbranden, gene nog meer bloedrood worden. Op eene wonderbare wijze wordt dooiden gloed der liefde, het lijden bloedrood gekleurd: want indien Hij niet beminde, zoude Hij niet lijden: ia het bloedrood van het lijden vertoont zich zijne overgroote en onvergelijke lijke liefde. Want gelijk de roos, die door de koude der nacht gesloten was, geheel opengaat, en met ontvouwde bladeren haren bevalligen rooden gloed ten toon spreidt, zoodra zij dooide stralen der zon beschenen wordt; zoo ook heeft deze verrukkelijke bloem des hemels, Jesus-Christus, de goedertierene, die door de zonden van den mensch, als door de koude van den nacht, gedurende langen tijd voor de zondaren gesloten was, en de volheid barer schoonheid niet wilde vertoonen, eindelijk, toen de volheid der tijden was aangebroken, zich in de stralen der gloeiende liefde, aan alle deelen zijns lichaams geopend, en den gloed van de roze der liefde, door het bloedrood van zijn lijden geopenbaard. Ziet of gij eene plaats aan geheel zijn lichaam aantreft, waar gij die bloedige roze niet wedervindt. Werp eenen blik op zijne voeten, op den eenen zoowel als op den anderen: zijn niet beide rozenrood gekleurd?quot; (1) (1) Tract, de pass. c. 41.
443
De Liefde van het goddelijk Hart gaf het lichaam van den Godmensch ter kruisiging over, om het menschelijk geslacht, dat in Eva de hand naar de verbodene vrucht van den boom had uitgestrekt, en zoo verloren was gegaan, langs denzelfden weg te verlossen, door ook zijne handen op den boom des kruises uit te strekken, zooals de H. Augustinus bemerkt, (1) en zooals de H. Kerk zingt: »door den boom zgn wij slaven geworden, en door het heilig Kruis zijn wij verlost, opdat het leven daar zoude ontstaan van waar de dood gekomen was, en hij die door den boom overwon, ook door den boom overwonnen zoude worden.quot; (2) De H. Ambrosius zegt: »door den boom is de dood, door het Kruis is het leven gekomen.quot; (3)
In de kruisiging strekt de Bloedende Liefde de armen tot alle menschen uit, om allen te redden, zooals de H. Ambrosius zegt: »ten teeken dat Hg niet voor zich zelven alleen, maar ook voor alle menschen de overwinning heeft behaald, strekt Hij aan het kruis zijne handen uit, om alles tot zich te trekken.quot; (4)
De Liefde van Jesus-Christus wilde aan het kruis al het lijden van den mensch doorstaan, en den verlosten de genaden verdienen en het voorbeeld geven, om alle lijden met gelatenheid en standvastigheid te verdragen. Want het kruis doorsteekt als het zwaard handen en voeten, het rukt de lichamen uit elkander als de pijnbank, het verscheurt ze als de klauwen, het
(1) Serm. 4 de div. (2) Praef. Pasch. (3) In Lnc. c. 4. (4) In Luc. c. 23.
444
rijt het vleesch aan stukken als de wilde dieren, het brandt en pijnigt als het vuur. Vandaar heeft Christus aan het kruis alle pijnigingen der martelaren geleden, (1) eu werd Hij, zooals de H. Laurentius Justinianus bemerkt, »in tStephunus gesteenigd, in Laurentius geroosterd, en leed Hij in allen afzonderlijk, alle afzonderlijke pijnen van de martelaren en van alle rechtvaardigen.quot; (2)
De Liefde van het goddelijk Hart wilde alle smarten des kruises lijden, en geen anderen dan den kruisdood ondergaan, opdat wij in het kruis bescherming en zaligheid zouden vinden, zooals de H. Augustinus zegt: »Hij wilde noch gesteenigd, noch door het zwaard onthoofd worden, omdat wij niet altijd steen of ijzer ter onzer bescherming kunnen mededragen: maar Hij heeft het kruis uitverkoren, dat wij met eene lichte beweging der hand op ons lichaam kunnen drukken, om ons tegen de aanvallen onzer vijanden te beschutten.quot; (3)
Deze Bloedende Liefde wilde den allerbittersten en allersmartvolsten dood ondergaan, om elke soort van dood te overwinnen, zooals de H. An-selmus zegt: »de Verlosser heeft den schandelijksten dood uitverkoren om iederen dood te dooden.quot; (4)
Op zulke wijze heeft deze Bloedende Liefde door het kruis den duivel, de wereld, het vleesch, den dood en de zonde overwonnen, den mensch
(I) Curo. a Lap. in Matlh. XXVII: 35. (2) Ue triumph. Thr. agon. c. 79. (3) Ue divers. Stnu. 59. ^4) In Epist. ad ri.il. c 2.
445
verlost, voor zich zei ven en voor den mensch den hemel geopend, en het kruis gemaakt tot hetgeen met de volgende woorden door den H. Chrysostomus wordt beschreven: »het kruis is de hoop der Christenen, het kruis is de opstanding der dooden, het kruis is de leidsman der blinden, het kruis is de hoop der hopeloozen, het kruis is de weg der dwalenden, het kruis is de wreeker der beleedigden, het kruis is de staf der kreupelen, het kruis is de troost der armen, het kruis is de teugel der riiken, het kruis is de onderdrukker der hoovaardigen, het kruis is de boetvaardigheid der zondaren, het kruis is de zegepaal op de booze geesten, het kruis is de overwinning op den duivel, het kruis is de leermeester der kinderen, het kruis is het onderhoud der behoeftigen, het kruis is de stuurman der zeevarenden, het kruis is de haven der schipbreukelingen, het kruis is de verdedigingsmuur der bezetenen, het kruis is de vader der weezen, het kruis is de verdediger der weduwen, het kruis is de rechter der boozen, het kruis is de zuil der rechtvaardigen, het kruis is de troost der bedrukten, het kruis is de bewaker der jeugd, het kruis is het hoofd der mannen, het kruis is het uiteinde der grijsaards, het kruis is het licht voor hen die in de duisternis gezeten zijn, het kruis is de glorie der koningen, het kruis is de beschaving der wilden, het kruis is de vrijheid der slaven, het kruis is de wijsheid dei-onwetenden , het kruis is de wet der goddeloozen, het kruis is het vooruitzicht der profeten, het kruis is de prediking der Apostelen, het kruis
446
is de verheerlijking der martelaren, het kruis is de leefregel der kluizenaars, het kruis is de eerbaarheid der maagden, het kruis is de vreugde der priesters, het kruis is de grondvesting der Kerk, het kruis is de beschermer der wereld, het kruis is de verdelger van de tempels en altareu der afgoden, het kruis is de uitroeier van den dienst der valsche goden, het kruis is eene ergernis voor de Joden, het kruis is de ondergang der goddeloozen, het kruis is de sterkte der zwakken, het kruis is de geneesheer der zieken, het kruis is de zuivering der melaatschen, het kruis is de versterking der lammen, het kruis is het brood der hongerigen, het kruis is de lafenis der dors-tigen, het kruis is het kleed der naakten.quot; (1) Vandaar roept de H. Paus Leo uit: » o wonderbare macht des kruises, in hetwelk de rechterstoel des Heeren, het oordeel der wereld, en de macht des Gekruisten berust! Het kruis is de bron aller zegeningen, de oorsprong van alle genaden.quot; (2) Eu de H. Patriarch Theophilus zegt: » wat is het kruis anders dan de ladder van Jakob, de sleutel des hemels, het anker des heils, het vaandel van den hemelschen Veldheer, de mastboom van het schip der Kerk, de boom des levens in het midden van het paradijs geplaatst?quot; (3) O Bloedende Liefde van het goddelijk Hart, welke schatten van genaden en weldaden hebt Gij door het vergieten vau uw bloed over het Kruis uitgestort , en door het Kruis aan de menschen medegedeeld! Hoe glansrijk vertoont zich nu
(1) Hom. de ven. cruee. (2) Serin. 8 de pass. D, (3) Conc. 29 1 om. pass.
447
het Kruis en in het Kruis het lijden! Liefde vordert gelijkvormigheid, en aan eene gekruisigde liefde, beantwoordt slechts eene gekruisigde, wederliefde. Daarom hooren wij minnende zielen verzuchten: »of lijden, of sterven:quot; en »niet sterven maar lijden.quot; Schenk ook mij deze gevoelens en deze liefde; en kan ik ook al niet uw bloed met mijn bloed vergelden, geef mij ten minste de ■ genade om uw lijden met mijn lijden te vergoeden.
7. 5)e -ucm -A-et QoddcCiyk lïcvtt
itovt fict taatïte ■amp;loe9 aan liet
i H. Apostel en Evangelist Joannes beschrijft op de volgende wijze de zevende bloedvergieting van Christus: (1) »De •Joden dan, omdat het de dag der voorbereiding was, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op den Sabbat, (want die Sabbat was een groote dag) verzochten Pilatus dat hunne beenderen gebroken, en zij afgenomen werden. De krijgsknechten kwamen alzoo, en braken de beenen des eersten en des anderen, die met Hem gekruisigd waren. Doch als zij tot Jesus gekomen waren, ziende dat Hij alreeds gestorven was, braken zij zijne beenderen niet: maar een
(1) Joan. XIX: 31—38.
448
van de krijgsknechten doorstak zijne zijde met eene speer, en terstond kwam er bloed en water uit. En hij die het gezien heeft, heeft daarvan getuigenis gegeven, en zijne getuigenis is waarachtig: en hij weet dat hij de waarheid zegt, opdat ook gij raoogt gelooven. Want dit is geschied opdat de Schrift wierd vervuld: gij zult geen heen van Hem verbreken. (1) En wederom zegt eene andere Schrift: zij zullen zien wien zij doorstoken hebben.quot; (2) Zoo rustte de grenzelooze Liefde van het goddelijk Hart van Jesus niet, vóórdat de laatste druppel bloeds uit het lichaam van den Godmenach als verzoeningsoffer voor den mensch vergoten was.
O O
Deze wonde van het goddelijk Hart, en deze uitstorting van al het bloed zijns Harten, was het laatste offer, en de voltrekking van het geheele offer der Verlossing: meer had zijne Liefde niet te geven, dan den laatsten druppel bloeds die nog in zijn Hart overbleef. Door die breede wonde, welke zijn Hart geheel doorboorde, heeft zijne Bloedende Liefde ons haren innerlijken zetel, hare diepste geheimenissen doen kennen, en de geheele bron van alle genaden en van alle zegeningen voor immer voor ons opengesteld, opdat alle menschen, tot aan het einde der tyden, niet alleen volgens hunne behoeften, maar naar hartelust daaruit konden putten. Het bloed en het water uit deze wonde des Harten gevloeid, beteekenen de twee groote heilige Sacramenten des Doopsels en der Eucharistie; door het eene worden wij
(I) Kxud. XII: 46. (2) Zach. XII: 10.
449
Mnderen Gods en der H. Kerk, en verkrijgen wij aanspraak op alle schatten en voorrechten der kinderen Gods, zoowel op de aarde als in den hemel: door het andere worden wij op eene Sacramenteele wijze met Christus vereenigd, en ontvangen wij het onderpand des eeuwigen levens, zooals de H. Augustinus zegt: »een der soldaten opende met de lans zijne zijde en terstond vloeide bloed en water er uit. De Evangelist heeft een treffend woord gebruikt: hij zegt uiet, hij doorstak of hij verwonde zijne zijde, of iets anders, maar hij opende zijne zijde: om aan te toonen dat daar op zekere wijze de deur des levens geopend werd, waar die Sacramenten ontspruiten, zonder welke men niet tot het leven, dat het ware leven is, kan ingaan. Het bloed dat vergoten is, werd vergoten tot vergiffenis der zonden. Dit water tempert den kelk des heils: het schenkt het bad der wedergeboorte en den beker des levens. Dit werd voorafgebeeld door die deur welke Noë aan de zijde der arke moest maken, door welke de dieren, die door den zondvloed niet zouden omkomen, en die ook eene voorafbeelding der Kerk waren, binnentraden.quot; (1)
De H. Bernardus geeft ons in de volgende woorden, met welke hij Christus toespreekt, nog eene andere reden aan, om welke deze Bloedende Liefde het Hart des Verlossers liet openen: » Uwe zijde is geopend geworden, opdat de ingang immer voor ons open zoude staan. Uw Hart is doorboord geworden, opdat wij in (1; Iract. 120 in Juan. 39
450
dat Hart en in U, van alle beslommeringen bevrijd, zouden kunnen wonen. Het is ook daarom gewond geworden, opdat wij door deze zichtbare wonde, de onzichtbare wonde der liefde zouden kunnen aanschouwen. Hoe immers kon deze liefde zich beter aan ons vertoouen, dan door niet alleen het lichaam maar ook zelfs het Hart met eene lans te laten doorboren V De vleeschelijke wonde toont ons dus de geestelijke wonde aan.quot; (1) De Liefde van het goddelijk Hart heeft dus den laatsten druppel bloeds voor ons ten offer gebracht, en haar inwendig heiligdom voor ons opengesteld.
Indien wij een blik slaan op die Liefde, welke den Godmensch zijn laatsten bloeddruppel aan het kruis deed vergieten, dan zien wij dat dit offer onder een onuitsprekelijk en onmetelijk lijden gebracht werd: Hij lijdt van den kant zijner vrienden die Hem verlaten hebben: Hij lijdt door de lasteringen die tegen zijne heilige zending worden uitgebraakt: Hij lijdt in zijne eer en heerlijkheid door de bespottingen en beleedigingen die Hem worden aangedaan:
a O O ... O
Hij lijdt door vele uiterlijke zaken, daar Hij zelfs van zijne kleederen beroofd is, geen plekje gronds op de aarde meer bezit, en tusschen hemel en aarde aan jjzeren nagelen moet hangen. Hij lijdt in zijne ziel door droefheid, smarten en doodsangsten: Hij lijdt in alle ledematen zijns lichaams door de menigvuldige wonden die Hij heeft ontvangen; in zijn hoofd, dooide doornenkroon, in zijne handen en voeten. Tract, de pas?. Dcm. c. 2.
451
door de kruisiging, in zijn aangezicht, door de kaakslagen en de bespuwingen, in zijne schouderen, door het dragen van het kruis. Hij lijdt in zijne vijf zintuigen: in het gevoel, door de bloedige wonden en wreede slagen: in den reuk, door den stank van den kerker en de verzameling der doodshoofden: in het gehoor, door de lasteringen en de verwenschingen: in den smaak, door de bitterheid van de gal en den odik, waarmede zijn brandende dorst gelaafd werd: in zijne oogen, door het zien zijner vijanden en der gruwelen welke zij bedrijven, door het zien van zijne bedroefde Moeder, van Joannes en de godvruchtige vrouwen, die bittere tranen storten. Hij lijdt door het lijden naar ziel en lichaam van alle menschen, dat Hij op zich genomen heeft en dat Hij nu gevoelt; Hij lijdt om wille dier ongelukkigen, die niettegenstaande het werk der Verlossing eeuwig verloren zullen gaan. Hij lijdt in zijn gevoel de grootste verlatenheid van den kant van den Hemelschen Vader, van den H. Geest, van de Godheid die met de menschheid vereenigd is, van alle Engelen, van alle menschen, van alle schepselen: Hij lijdt door het ondergaan van den pijnlijksten en vernederendsten dood. Hij lijdt eindelijk door de ondankbaarheid van de meeste menschen, zooals Hij zelf aan de zalige M. Margaretha Alacoque klaagt: »beschouw dit Hart dat de menschen zoozeer heeft liefgehad, dat het niet geschroomd heeft zich uit te putten en ten beste te geven, om hun zijne liefde te toonen. Van het grootste gedeelte der menschen ont-
452
vang Ik uit erkentelijkheid daarvoor niets dan ondankbaarheid, door de verachting, de oneerbiedigheid, de heiligschennissen en de lauwheid met welke zij Mij bejegenen.quot;
O Liefde! hoe goedertieren, hoe rijk, hoe machtig zijt Gij! Die U niet bezit, bezit niets 1 Gij hebt gewild dat God mensch werd: Gij hebt bewerkt dat God den troon zijner ontzaglijke Majesteit verliet, om den pelgrimstocht op aarde te ondernemen: gij hebt Hem negen maanden lang in den maagdelijken kerker opgesloten gehouden: Gij hebt Eva in Maria veranderd en Adam in Christus vernieuwd: Gij hebt het Heilige Kruis aan de reeds verlorene wereld ter redding aangeboden. Gij hebt God leeren sterven en daardoor den dood vernietigd. (1) Vergeef mij mijne misdaden: reinig en heilig mijn hart en ontsteek het door het vuur uwer liefde, opdat het in wederliefde ontbrande, o Bloedende Liefde van mijn Heer en Verlosser, die al uw bloed voor mij hebt vergoten! Dat alle schepselen U boven alles beminnen en verheerlijken, nu en altijd en in de eeuwigheid!
(1) S. Zeoo. Senn. de Spe.
453
8. S)e zgt;aC'fvtmoedilt;^'kamp;id cn 3e ootmccdiyfvizid dea £ic|9e van ■(iet êo93e/fij'4 Jfaxt.
ij hebben tot hiertoe met het H. Evangelie in de hand, en onder de leiding der Heilige Vaders en Leeraren der Kerk, de Liefde van het goddelijk Hart, van de kribbe tot het graf, met geloof, eerbied, dankbaarheid en wederliefde beschouwd, en wij hebben voorzeker in deze godmenschelijke, zwijgende, gehoorzamende, bekoorde, werkende, barmhartige, weenende en bloedende Liefde, tegelijkertijd de zachtmoedige en ootmoedige Liefde van het goddelyk Hart overwogen. Jn deze overwegingen hebben wij zonder twijfel niet alleen geleerd uit wederliefde te zwijgen, te gehoorzamen, de bekoringen te overwinnen, te werken, te bidden, te weenen, en zelfs, wanneer het noodig is, ons bloed en leven voor dit minnend Hart ten beste te geven: maar wij bebben daarenboven voorzeker ook geleerd zachtmoedig en ootmoedig te zijn, zooals Jesus het ons op eene bijzondere wijze heeft aanbevolen en opgelegd, volgens deze woorden: »leert van Mij: want Ik ben zachtmoedig en nederig van harte.quot; (1) Want zonder zachtmoedigheid en ootmoedigheid is eene ware liefde, die ons aan de liefde van het goddelijk Hart gelijkvormig moet maken, ondenkbaar:
(1) Malth. XI : 29.
454
de zachtmoediglieid en de ootmoedigheid zijn de «•rondslagen der liefde. Daarom verklaart de
o o
H. Augustinus op de volgende wijze de woorden van Christus: »leert van Mij, niet eene wereld daar te stellen, niet alle zichtbare en onzichtbare dingen te scheppen, niet^in de wereld zelve wonderwerken te wrochten, en dooden op te wekken; maar leert van Mij, omdat Ik zachtmoedig en nederig van harte ben. Wilt gy groot wezen, begint dan met het kleinste. Zijt gij voornemens een groot en verheven gebouw op te trekken, denkt eerst na over het leggen van eenen diepen grondslag. Hoe hooger en zwaarder het gebouw is dat gij wilt oprichten, des te dieper moet ook de grondslag worden uitgegraven.quot; (1) Dit gebouw nu is de liefde.
Zachtmoedigheid en nederigheid zijn den mensch niet van nature aangeboren, en bij de heidenen was zelfs de naam van de ootmoedigheid niet bekend: daarom leerde Gods Zoon zelf ons deze deugd, en Hij leerde ze ons met zooveel nadruk en klem, dat Hij èn zijne navolging, èn de rust onzer zielen èn de zoetigheid in zijnen dienst er afhankelijk van maakte. Want de bovenaangehaalde woorden liet Hij van deze andere voorafgaan: »Komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u.quot; En Hij voegde er bij: »gij zult de rust voor uwe zielen vinden. Want mijn juk is zacht en mijn last is licht.quot; (2) »De ootmoed,quot; zegt (igt; Sermu (ie verb. Dom. (i) Mutth. XI : 28, 3(J, 30.
Klimacus, over deze woorden sprekende, »is eene genade der ziel, die met geenen naam kan genoemd worden, en slechts aan hen bekend is die ze ondervonden hebben. Het is een onbegrijpelijke schat, die van God zeiven den naam ontvangen heeft; een geschenk van God, die zegt: leert niet van de Engelen, niet van de menschen, niet uit de boeken, maar leert van Mij, dat is, leert van mijn verblijf onder n. van mijne verlichting, van mijne werken, omdat Ik zachtmoedig en ootmoedig ben van harte . ootmoedig in gedachten, ootmoedig in gevoelens, en voor uwe zielen zult gij rust vinden van den inwendigen strijd en verlichting voor uwe gedachten. — Want die met Mij, als de bruidegom met zijne bruid vereenigd is, hij is mild, vreedzaam, tot vermorzeling des harten geneigd en barmhartig, maar bovenal is hij blijmoedig en gerust: hij is vroolijk en opgeruimd, gehoorzaam, vrij van allen kommer, waakzaam en onvermoeid, en om in één woord alles samen te vatten, hij is van alle ongeregeldheden vrij.quot; (1) De volmaakte liefde echter veronderstelt deze gesteltenis der ziel, en daarom moet men, om tot de liefde te geraken, zich bijzonder op de ootmoedigheid toeleggen. Vandaar zegt de H. Bernardus; »de weg der ootmoedigheid is goed: want langs dezen weg wordt de waarheid gezocht en de liefde gevonden;quot; (2) en de H. Ohrysostomus zegt: »alleen door de ootmoedigheid wordt de liefde gewonnen.quot; (3)
(l) i»raU. 25. (2) De 12 grad.hum. 3. (3) Sermo de: quis iiiiu egu.
456
Indien wij nu zien welke zachtmoedigheid en ootmoedigheid de Godmensch beoefend heeft, in al de bewijzen zijner liefde, die wy tot nu toe hebben beschouwd, dan moeten wij met den H. Augustinus bekennen: » de hoogmoedige mensch moet schaamrood worden, dewyl God om zijnentwille ootmoedig geworden is.quot; (1) »Uw Vorst is ootmoedig en gij zijt hoovaardig,quot; zegt de H. Bonaventura: »het hoofd is nederig en het lidmaat is trotsch. Het is een gruwel tegen de natuur, als gij den hemel onder de aarde, het hoofd onder de voeten stelt.quot; (2)
De liefde vordert waarheid en oprechtheid: zij kan naast de leugen en de valschheid niet bestaan. De trotschheid is eene leugen en eene valschheid tevens: eene leugen, daar het geene waarheid is hetgeen de hoovaardige zich verbeeldt te zijn; eene valschheid, daar de hoovaardige zich anders beschouwt en gedraagt als hij werkelijk is, en aanspraak maakt op zaken , die hem inderdaad niet toekomen. Ieder mensch nu zonder uitzondering, ligt werkelijk en inderdaad in eenen vijfvoudigen bodemloozen afgrond, waaruit hij zich onmogelijk kan opheffen: en deze overtuiging verdrijft zonder twijfel elke opwelling van hoo vaardigheid en geleidt tot de ware ootmoedigheid. Want in het rijk der genade is de mensch uit zich zeiven niets, heeffc-hij uit zich zeiven niets, weet hij uit zich zeiven niets, en kan hij uit zich zeiven niets, volgens het woord van den Apostel Paulus: »niet dat wij van ons zeiven bekwaam zijn om iets te denken.
(1) 2jh|gt;. j)ff. XVIII: 14. (2) Senu. 4 de uuo Mart.
457
als uit ons zeiven, maar onze tekwaarnlieid is uit God.quot; (1) »God is het die in u werkt èn het werken èn het willen om het welbehagen.quot; (2) En Christus zelf zegt: » zonder Mij kunt gij niets doen.quot; (3) Hier vinden wij dus eenen hodem-loozen afgrond van het niet. Wie kan zich dan in waarheid iets toeschrijven en hoovaardig zijn?
In het rijk der natuur zijn wij eveneens uit ons zei ven niets, en weten, kunnen en hebben wij niets uit ons zeiven, maar alles is van God, en kan slechts verricht worden, zooals de Apostel Paulus wederom zegt, met den natuurlijken bijstand van God: »in Hem bewegen wij ons en leven wij en zijn wij.quot; (4) Ons bestaan, ons leven en al ons werken is uit God. Hieruit besluit de Apostel: »hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heeren.quot; (5) Dit is ook een bodemlooze afgrond van het niet: en in dit niet wordt er wederom niets gevonden wat de mensch zich kan toeeigenen, en waarover hij zich kan verhoovaardigen. Stel u alles voor oogen wat gij zoowel in het rijk der genade als der natuur zijt, wat gij bezit, weet en vermoogt: dit alles is niet van u, maar van God: en daarom zegt de Apostel Paulus weder:quot; wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen ? en indien gij het ontvangen hebt, wat roemt gij, als haddet gij het niet ontvangen ?quot; (6)
Bovendien moet de mensch eenmaal rekenschap geven aan God van elke gave die hij heeft ontvangen: en deze rekenschap zal des te zWaarder en gevaar-
(1) 11 ('ur III: 5. (2) Phil. II: 13. (3) Juau. XV ; 5. (4) Act. XVII: 28. (5) Kom. XIV; 8. (6) 1 Cor. IV: 7.
458
1 ijker zijn, naar gelang hij meer ontvangen heeft. Hoe talrijker en grooter de gaven dus zijn welke iemand ontvangen heeft, hoe meer redenen hij heeft om ootmoedig te zgn. En ook deze afgrond is bodemloos: want Job zegt; »waarlijk, ik weet dat het zoo is, dat de mensch tegenover God zich niet rechtvaardigen kan. Al wilde hij ook met Hem twisten, van de duizendmaal zoude hij Hem niet eens kunnen antwoorden.quot; (1)
Maar in het rijk der zonde is de mensch nog veel geringer dan het niet: en de H. Apostel Joannes zegt: »indien wij zeggen dat wij geene zonde hebben, dan bedriegen wij ons zeiven en de waarheid is niet in ons.quot; (2) Wij allen zijn met de erfzonde bezoedeld geweest, en wij hebben daarenboven vele andere zonden bedreven: »de rechtvaardige valt zevenmaal en staat weder op: maar de goddelooze verzinkt in het kwaad.quot; (3) De rechtvaardige echter kan niet opstaan, de goddelooze kan zich uit het slijk der zonde niet opheffen, en hij die staat, kan zich niet behoeden tegen den val, tenzij God daartoe de genade verleene. Ook deze bodemlooze afgrond is in staat om ons van alle hoovaardigheid afkeerig en waarlijk ootmoedig te maken.
De H. Apostel Paulus schrijft eindelijk nog deze woorden: »die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij tevoren bestemd, om gelijkvormig te worden aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij eerstgeborene zij ouder vele broederen.quot; (4) Onze eeuwige zaligheid hangt dus af van onze gelijk-
(1) Job. IX : 2,3. (2) I Joan, 1: 8. (3) Pro». XXIV; 1(1. (4) Kom. VUI : 29.
459
vormigheid met Christus. Christus echter vordert, zooals wij gezien hebben, op eene geheel bijzondere wijze van ons, dat wy Hem navolgen en aan Hem gelijkvormig worden in zachtmoedigheid eu ootmoedigheid: en ook deze ootmoedigheid van j Jesus-Christus is bodemloos. Wij mogen ons : verootmoedigen zoo diep wij willen, nimmer zullen wij den bodem zijner ootmoedigheid bereiken, zooals de H. Bonaventura zegt: »gii moogt u vernederen zoo diep gij kunt, gij moogt u onder de voeten laten vertreden, u in een i donker gewaad kleeden, u aan de armen gelijk maken, en in de verblijven der behoeftigen afdalen, nooit zult gij ootmoediger zijn dan Christus. Als gij het oog der blinden, de staf j der kreupelen, de hand der zwakken zijt: als 1 gij zelf het water draagt, het hout klooft, de woning reinigt, zult gij nog niet ootmoediger zijn dan Christus. Want waar zijn de koorden V waar zyn de bespuwingen? waar is het kruis: waar Ij de doodVquot;(l) Reeds van de Mensch-wording van den Zoon Gods zegt de Apostel: »Zich zeiven heeft Hij ontdaan, de gestalte van | eenen dienstknecht hebbende aangenomen, in gelijkheid van menschen geworden, en in houding i bevonden als mensch.quot; (2) Hij heeft zich daarenboven aau alle versmadingen onderworpen die j den mensch kunnen te beurt vallen, zoodat de j profeet van Hem voorspelde: »met versmadingen is Hij verzadigd geworden.quot; (3) Zelfs wilde Hij onder de misdadigers gerekend worden: want de Joden zeiden van Hem tot Pilatus: »indien (1) L. iTTbar. c. 2. (2) Phil. II: 7. (3) Threa. UI: 30.
460
Hij geen misdadiger ware, zouden wij Hem niet aan n hebben overgeleverd.quot; (1) En de Apostel Paulus zegt: » Christus heeft ons vrijgekocht van den vloek der wet, voor ons geworden zynde een vloek, dewijl geschreven staat: vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt.quot; (2) Christus heeft eindelijk de zonden van de geheele wereld op zich genomen, en zich der goddelijke Gerechtigheid als zoenoffer opgedragen, volgens het woord van den profeet Isaias: »de Heer heeft alle onze misdaden op Hem gelegd.quot; (3) Even hoog als zijne majesteit is, even diep is zijne ootmoedigheid. Daarom roept de H. Thomas van Aquinen uit: »o Laatste en Hoogste, o ootmoedige en verhevene, o spot der menschen en heerlijkheid der Engelen! Niemand is verhevener dan Hij, en niemand is ootmoediger dan Hij!quot; (4)
Wanneer wij ten volle overtuigd waren dat wij in dezen vijfvoudigen afgrond van nietigheid en boosheid liggen, en van deze waarheid innig doordrongen waren, dan zoude iedere opwelling van hoogmoed ons met schaamte overdekken, en elke vernedering zoude ons welverdiend toeschijnen ; dan zouden wij door zachtmoedigheid en ootmoedigheid van harte aan Jesus gelijkvormig wezen.
0 allerzachtmoedigste en allerootmoedigste Jesus! verleen ons deze volmaakte kennis, en schenk ons krachtdadige genaden tevens, om deze lievelingsdeugden van uw goddelijk Hart,
U) Juau. XVIII: 3!). (2) Gal. lil; 13. (3) Isai. LUI: ftquot; (4) i)e pass. Dom.
461
•/onder welke wij U uooit welgevallig kunnen zijn, zonder welke wij nooit als lievelingen uws Harten erkend kunnen worden, te verkrijgen, en daarin aan U gelijkvormig te worden: want de liefde vordert gelijkheid of ten minste gelijkvormigheid tusschen de beminnenden. O Zachtmoedige en ootmoedige Liefde! maak ons in zachtmoedigheid en ootmoedigheid gelijkvormig aan U, en weldra zullen wij ook in alle andere deugden aan U gelijkvormig wezen. Amen.
i. S)e .Cie|3e van fvet So33c.-Cij-4 Jfatlquot; -ficcjt 'ftazc woonpfaato ondaz- om opcjes'CcKjeH.
fe Liefde van het goddelijk Hart hai zicb op aarde uitgeput en ten beste gegeven, om den Hemelscben Vader te verheerlijken en de zaligheid der mensehen te bewerken: maar Zij werd door de verblindheid en de boosheid van vele menschen versmaad, veracht en gehaat. Als Godmenschelijke Liefde is Zij onder de menschea verschenen, om volgens de mensche-lijke natuur aan de menschen gelijk, door hen opgenomen en met wederliefde vergolden te worden; maar er was voor Haar geene plaats in de herberg, (1) geene plaats in de woningen der menschen te vinden; en Zij moest in een stal, te midden der redelooze dieren in de wereld verschijnen. Als Zwijgende Liefde ise Liefde van het goddelijk Hart hai zicb op aarde uitgeput en ten beste gegeven, om den Hemelscben Vader te verheerlijken en de zaligheid der mensehen te bewerken: maar Zij werd door de verblindheid en de boosheid van vele menschen versmaad, veracht en gehaat. Als Godmenschelijke Liefde is Zij onder de menschea verschenen, om volgens de mensche-lijke natuur aan de menschen gelijk, door hen opgenomen en met wederliefde vergolden te worden; maar er was voor Haar geene plaats in de herberg, (1) geene plaats in de woningen der menschen te vinden; en Zij moest in een stal, te midden der redelooze dieren in de wereld verschijnen. Als Zwijgende Liefde is Zij onder (i) Lac. II : 7.
463
de liefelijke gedaante van een onschuldig kindje verschenen: en nauwelijks was haar verschijnen bekend geworden, of Zij moest voor de moordaanslagen harer vijanden naar het land van de afgodendienaars van Egypte vluchten. (1) Als Gehoorzamende Liefde is Zij verschenen en heeft onder do bewoners van Nazareth in de gedaante van eenen aanvalligen jongeling rondgewandeld: en nadat Zij als Bekoorde Liefde eene drievoudige overwinning op den vijand van God en van de menschelijke natuur had behaald, is Zij hun door leer en voorbeeld te gemoet gekomen: maar »zij stonden op en dreven Hem buiten de stad, en leidden Hem tot op den top van den berg, op welken hunne stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen.quot; (2) Als Werkende Liefde is Zij in wonderen en teekenen verschenen, en heeft Zij niets dan genaden en weldaden van allerlei aard uitgedeeld: en dat alles werd met hoon, met bespotting en met lasteringen vergolden. (3) Als Barmhartige Liefde is Zij verschenen, en heeft alle hare krachten ingespannen om de zondaren te redden: en men heeft Haar zelfs onder de misdadigers gerekend. (4) Zij verscheen als Biddende en Weenende Liefde, treurende over het tijdelijk en eeuwig ongeluk van zoovele menschenkin-deran: en er werd raad belegd, en besloten Haar uit te werpen en van de aarde te verdelgen. (5) Zij verscheen als Bloedende en Stervende Liefde, en er werden menschen ge-
(l) Mntlh. II: 13. (2) I,nc. IV: 29. (3) Joan. VIII: 48. (i) Marc. XV: 28. (5) l.uc. XXII.
464
vonden die Haar in den dood nog lasterden en bespotten. (1) De Liefde van het goddelijk Hart is wreedaardig en met geweld door de harten der menschen verstooten, opdat het oog der menschen Haar nimmer meer zoude zien, hun oor Haar nimmer meer zoude hooren, hunne zinnen Haar nimmer meer zouden gewaar worden, hun verstand nimmer meer aan Haar zoude denken, hun wil nimmer meer naar Haar zoude verlangen, hun geheugen Harer nimmer meer zoude indachtig zijn, en opdat hun hart Haar in eeuwigheid niet meer zoude moeten liefhebben. De harten der menschen streden tegen het Hart Gods, en hunne boosheid scheen reeds de overhand gekregen te hebben: want door den godsmoord had die boosheid alle grenzen overschreden. Maar ook de liefde kent geene grenzen: zij is uiterst vernuftig in het vinden van middelen om haar doel te bereiken.
Er staat geschreven: »de liefde is sterk als de dood: de naijver is hard als de hel: hare lichten zijn vurige en vlammende lichten.quot; (2) Gelijk de dood alles overweldigt, zoo overwint de liefde alle hinderpalen: gelijk de hel haren buit nimmer loslaat, zoo is de liefde ook niet van het beminde voorwerp te scheiden: en gelijk een vurig en schitterend licht alles zichtbaar maakt, zoo denkt de liefde alle middelen uit om tot haar doel te geraken. De kracht der Liefde van het goddelijk Hart is de goddelijke Almacht: haar ijver is de ijver van een Godmensch, en haar licht is de goddelijke Wijsheid zelve. De Liefde
(1) Mattli. XXVII: 39—45. (2) Cant. VIM: 0.
465
van liet goddelijk Hart van Jesus vond dus in hare goddelijke Wijsheid een: raiddel uit, om ook na den dood aan het kruis de liefde der menschen te winnen; in hare Almacht gebruikte Zij inderdaad dit middel, en de ijver van den Godmensch gaf zich zeiven daartoe ten beste. De Liefde van het goddelijk Hart van Jesus heeft bij het laatste avondmaal het Allerheiligste Sacrament des Altaars ingesteld. »Terwijl zij nu aten,quot; zegt de H. Evangelist Matthaeus,» nam Jesus het brood en zegende en brak het, en gaf het aan zijne Discipelen en sprak: neemt en eet dit is mijn lichaam. Hij nam ook den kelk en dankte, en gaf hun denzelven zeggende: drinkt hieruit allen, want dit is mijn bloed des nieuwen verbonds, hetwelk voor velen zal vergoten worden tot vergiffenis der zonden. (1) »Doet dit tot mijne gedachtenis.quot; (2) Door deze woorden en door deze handeling heeft Christus vier groote geheimen voltrokken: ten eerste heeft Hij het brood eu den wijn in zijn Allerheiligste lichaam en bloed veranderd: ten tweede heeft Hij zich zeiven onder de gedaante van brood en wijn aan den Hemelschen Vader opgeofferd: ten derde heelt Hij zijn vleesch en bloed tot spijs en drank aan zijne leerlingen aangeboden: en ten vierde heeft Hij hun het bevel en de volmacht gegeven, hetzelfde te doen wat Hij zoo even gedaan had. Aldus heeft de Liefde van het goddelijk Hart het Priesterschap van het Nieuwe Verbond in-
(I) Matth. XXVI: 26, 27. (2) Luc. XXII: 19.
30
466
gesteld, zich zeiven met lichaam en ziel, met godheid en menschheid onder de gedaante van brood en wijn in de handen der priesters gesteld, om door hunne bediening, in zijne Kerk in het heilig tabernakel tegenwoordig te kunnen blijven, om in de H. Mis zich voortdurend aan den Hemelschen Vader te kunnen opofferen, en om zich in de H. Communie op het innigste met alle geloovigen te kunnen vereenigen. Hierdoor is vervuld hetgeen de Godmensch door de profeten had doen aankondigen: »mijn wellust is het met de kinderen der menschen te zijn.quot; (1) En: »van den opgang tot den ondergang dei-zon is mijn Naam groot onder de volken: op alle plaatsen wordt mijnen Naam geofferd, en een rein offer opgedragen: want groot is mijn Naam onder de volken, zegt de Heer der Heerscharen.quot; (2) Hierdoor is ook in vervulling gegaan hetgeen Hij zelf gezegd had: »Ik ben het levend brood die uit den hemel ben nedergedaald. Zoo iemand van dit brood eet, die zal leven in eeuwigheid, en het brood dat Ik zal geven is mijn vleesch, voor het leven der wereld. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: tenzij gij het vleesch van den Zoon des menschen eet, en zijn bloed drinkt, zult gij het leven in u niet hebben. Die mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwig leven, en Ik zal hem ten jongsten dage opwekken. Want mijn vleesch is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt blijft in Mij en Ik in hem.quot; (3)
lt;1) 1'tov.TlII: 31. (2) Mal. I: 11. (3) Joan. VI: 15—58.
467
Jesus Christus is dus immer op onze altare» tegenwoordig: iederen dag brengt Hij zich daar op nieuw ten offer, daar geeft Hij zich aan allen tot spijs en drank.
Het ligt in de natuur der liefde dat de beminnende altoos bij den beminde wil wezen. Daarom heeft de Liefde van het goddelijk Hart dit wonder der wonderen gewrocht, en zich onder de gedaante van brood verborgen, om altijd en overal bij Ons te kunnen zijn. Zgne woning heeft Hij te midden onzer woningen opgeslagen , en in het heilig tabernakel van zijnen tempel, leeft Hij als onze medeburger in ons midden! O Mochten wij een geloof hebben als een mosterdzaadje, dan zouden wij eindelijk deze liefde erkennen, en in wederliefde ontvlamd worden. Want wanneer wij dit goddelijk Sacrament beschouwen, dan zegt ons het oog: dit is de gedaante en de kleur van brood: maar het onfeilbaar geloof verzekert ons: onder deze voorbijgaande gedaante schuilt Hij die geweest is vóór dat de zon aan den hemel lichtte, voordat, de nacht den baaierd omhulde, de Eeuwige. Het verhemelte zegt ons: dit is de smaak en de geur van brood: het onbedriegelijk geloof echter verzekert ons: onder deze luttele gedaante schuilt. Hij die de werelden heeft gegrondvest, wiens troon de hemel, wiens voetschabel de aarde is, de Almachtige. De handen zeggen ons: dit zijn de koude en levenlooze gedaanten van brood: maar het geloof zegt ons: onder deze koude en levenlooze gedaanten schuilt Hij die aan alles het leven geeft, die de visschen in het
water, de vogelen in de lucht, de dieren op de aarde voedt, die de bloemen des velds kleedt, aan alle wezens het leven schenkt, alle hemelbollen in beweging brengt, het Eeuwig, het Oneindig Leven. Het oor zegt ons: hier rondom is niets dan een eenzaam zwijgen, eene ledige stilte, een diep duister: maar het onfeilbaar geloof geeft ons de verzekering: hier troont de oneindige Majesteit, hier zijn de Cherubijnen en Seraphijnen in aanbidding, hier zingen de Engelen hunne lofliederen, hier is de hemel op aarde. Het verstand zegt ons: dit is een klein en nietig brood, door menschenhanden bereid: het onbegrijpelijk geloof echter zegt ons: onder deze bekrompene gedaante leeft Hjj, wien hemel en aarde niet kunnen omvatten, de Oneindige. De wil zegt ons: dit is eene onaanzienlijke en onbeduidende gave der natuur, welke het dei-moeite niet waard is te begeeren: maar het onfeilbaar geloof verzekert ons: onder dezen lichten sluier schittert het aangezicht van Hem, in wiens aanschouwen de Engelen een wellust vinden, en die de zaligheid des hemels uitmaakt. Het hart zegt ons: dit is een voorwerp dat ons koud en ongevoelig laat, omdat het slechts een weinig stof der aarde is: maar het onfeilbaar geloof verzekert ons, dat in deze hostie, ja zelfs in het kleinste gedeelte ervan, Jesus-Christus zelf, met lichaam en ziel, met godheid en menschheid, wezenlijk en waarachtig tegenwoordig is: dat daar het ware, het werkelijke , het levendige Hart van Jesus, met geheel zijne wonderbare liefde voor ons klopt,
469
voor ons brandt, voor ons gloeit, om ons in wederliefde te ontsteken. Bij de Menschwording' bekleedde Gods Zoon zijne godheid met de menschelijke natuur, om als mensch onder de menschen liefde in te oogsten: in liet Allerheiligste Sacrament des Altaars echter verbergt Hij èn zijne godheid èn zijne menschheid onder de gedaante van brood, en wil als goddelijke spijze zoo dicht mogelijk tot olis hart naderen, om het door het vuur zijner liefde te ontvlammen: en ten einde daartoe te geraken, wacht Hij bij dag en bij nacht in het heilig tabernakel, opdat de harten der menschen tot Hem zouden komën, zich bij Hem zouden aansluiten, zijne goddelijke genadegaven en Hem zeiven zouden ontvangen: en onophoudelijk weerklinkt het geroep zijner liefde: »komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u verk wikken. quot;(1) Mijn Heer en mijn God! Wie is er grooter dan Gij, en wat is er geringer dan de gedaante van brood? God onder de gedaante van brood verborgen! Hier vindt de H. Franciscus de Paula, door dit wonder boven alle wonderen als verbrijzeld en verpletterd, geene andere verzuchtingen meer dan. o Liefde! o Liefde! o Liefde! Hoe waar is uw woord: Ik zal u niet als weezen achterlaten.quot; (2) »Ziet Ik ben met u alle de dagen tot de voleinding der wereld.quot; (3) Maar mijn Heiland! wat vindt Gij dan in ons menschenkinderen, dat het U een wellust is met ons te wonen?
(1) Maitti. XI: 28, (2) Joa». XIV; 18. (3) Malth. XXVIII: 20.
470
De menschenkinderen zijn een. geslacht, dat reeds in zijne stamouders tegen God is opgestaan en van Hem afvallig is geworden: zij zijn een geslacht, dat ten tijde van Noe, met uitzondering-van eenige weinige zielen, met zonden en misdaden was bezoedeld, zoodat buiten dezen aartsvader, geen mond op aarde God loofde, geen hart Hem beminde, alle vleesch zijn weg bedorven had, en de gruwelen van allerlei zonden en misdaden ten hemel om wraak riepen.
Of is het wellicht eene vreugde en een wellust voor God, te midden van het uitverkoren volk van Israël te wonen? Maar heeft Israël niet steeds op nieuw zich met afgoderij bezoedeld, de profeten gedood, het verbond met God verbroken, deu Zoon Gods bij zijne intrede in de wereld een onderkomen geweigerd, zijne leer veracht, zijne wonderen belasterd. Hem zeiven verraden, verkocht, ten dood geëischt, gegeeseld, gekruisigd en in den dood nog gehoond, zijne Kerk, waar het mogelijk was tot op den dag van heden vervolgd?
Misschien zijn het de Christenen van welke de Heer zegt, dat het Hem een wellust is onder hen te wonen? Voorzeker: want onder hen wordt er geene stad, geen vlek, geen dorp, geene gemeente gevonden, waar de Heer geen tempel, geen tabernakel, geene woning heeft: geene straat, geen akker, geen berg, geen dal, geen huis, geen plaatsje zelfs wordt er aangetroffen, hetwelk Hij door zijne tegenwoordigheid niet geheiligd heeft: en zelden wordt er een mensch gevonden, dien Hy zelf bij ziekte of
471
op het doodsbed niet bezocht heeft. Maar hoevelen wordeu er zelfs onder de Katholieke Christenen niet gevonden, die aan Jesus in het Allerheiligste Sacrament niet meer gelooven ? Hoevelen die Hem in zijn heilig tabernakel nooit aanbidden? Hoevelen die zijnen heiligen tempel nooit bezoeken ? Hoevelen die Hem voorbijgaan zonder Hem te groeten, zonder aan Hem te denken? Hoevelen, voor wie Jesuseen onbekende vreemdeling is? Hoevelen die Hem, zelfs in zyne heilige woning nog heiligschennend beleedigen ? En ach , hoevele beleedigingen , hoeveel ondankbaarheid, hoeveel koelheid, hoeveel lauwheid, hoeveel onverschilligheid en werkeloosheid, moet de Heer zelfs van die zielen ondervinden, die Hem liefhebben ? Inderdaad, niet in ons is de oorzaak te vinden, om welke het Jesus een wellust is onder ons te wonen.
Maar welke is dan de oorzaak van dien wellust? Niemand vermag eene andere oorzaak aan te wijzen, als de oneindige, de grenzelooze, de onmetelijke, de onbaatzuchtige Liefde van het goddelijk Hart tot ons; en indien Jesus zelf van uit zijn tabernakel tot ons zoude spreken. Hij zoude niets anders tot ons zeggen dan; mijne liefde tot u heeft Mij zoo ver gebracht: mijne liefde tot u heeft Mij bewogen mijne blijvende woonplaats onder u op te slaan: mijne liefde tot u doet My voortdurend in uw midden verblijven: mijne liefde tot u, en mijn vurig verlangen van door u bemind te worden, houdt Mij bij u gevangen , om u, indien ook gij Mij
472
lief hebt, nog meer, nog Turiger, met nog grootere teederlieid te kunnen beminnen.
De H. Bernardus overweegt de wonderbare wijsheid met welke de Heer dit geheim heeft ingesteld, en zegt: »de geur, de gedaante, de smaak en het gewicht blijven bestaan bij dit geheim, opdat het nuttigen gemakkelijker zij, alle vrees volkomen wijke en de verdienste aangroeie. Want, opdat de menschelijke zwakheid niet zoude afgeschrikt' worden van het eten van dit vleesch en van het drinken van dit bloed, heeft Christus de gedaante van brood en wijn, welke twee zaken in zekere mate de eerste plaats onder de levensmiddelen van den mensch bekleeden, als sluier uitverkozen. Hij heeft ons zijn lichaam en bloed tot spijs en drank gegeven, opdat van den eenen kant de zintuigen zouden ontzien, en van den anderen kant het geloof zoude bevestigd worden. Want van den eenen kant worden de zintuigen ontzien, dewijl zij slechts het gewone en alledaagsche opmerken: het geloof wordt van den anderen kant bevestigd, omdat het oog des harten inwendig iets anders beschouwt en gevoelt, terwijl het oog des vleesches iets anders uitwendig ziet, omdat iets anders daar verborgen is en iets anders zich uitwendig vertoont.quot; (1) De H. Augustinus roept in bewondering van dit geheim uit: »moge mijn geest bij zoo groote geheimen door de zoetigheid uwer tegenwoordigheid gesterkt worden! moge mijn geest gevoelen, dat
(1) Semi. 1 Je coen. Doen. Serin. 2S alt;l Sur.
473
Gij hier tegenwoordig zijt, en zich in uwe tegenwoordigheid verheugen.quot; (1)
Aan dit goddelijk Sacrament en aan de tegenwoordigheid van Jesus-Christus onder de gedaante van brood moeten wij gelooven, omdat het onfeilbaar woord van God ons daarvan de verzekering geeft, zooals de H. Bonaventura zegt; »welke twijfel aan dit Sacrament kan u nog overig blijven, als gij ziet dat Christus het zoo uitdrukkelijk heeft voorgehouden, de Apostelen het hebben gepredikt, de rechtzinnige Heilige Vaders het gedurende zoovele eeuwen hebben aangetoond, zoovele ceremoniën, zoovele wonderen en teekenen en gebruiken het met handtastelijke getuigenissen hebben bewezen? Neem dit Sacrament uit de Kerk weg, wat blijft er op de wereld nog over dan dwaling en ongeloof?quot; (2) Hugo a. S. Victore zegt: het is wonderlijk, doch waar. En echter is het niet wonderlijk met betrekking tot Hem die het volbrengt. Want is het wonderlijk dat Hij die wonderbaar almachtig is, iets wonderbaars verricht?quot; (3)
Ten opzichte van dit goddelijk Sacrament moeten wij, zoowel inwendig als uitwendig, met den diepsten eerbied bezield zijn, omdat de levende, de oneindige Majesteit zelve daar schuilt. Daarom zegt de H. Franciscus van Assisië: o wonderbare grootheid! o verwonderlijke vernedering ! o ootmoedige verhevenheid, dat God de Heer van het heelal, de Zoon van God zich zoozeer verootmoedigt, dat Hij ter onzer zaligheid,
(1) Tract. 69 in Joan. XIV. (2) Tom. VII: pra p ai Miss. (3) ï. Ill ; spec. ex. c. 7.
474
zich onder de nietige gedaante van brood verbergt! De geheele mensch beve, de geheele wereld siddere, de hemel verheuge zich, wanneer Christus de Zoon van den levenden God zich op het altaar in de handen des priesters bevindt.quot; (1)
Alwie deze onuitsprekelijke liefde begrijpt en gevoelt kan niet anders dan in wederliefde ontstoken worden. De H. Bernardus spreekt tot eene ziel die deze wonderbare liefde van het goddelijk Hart begrijpt, en in wederliefde ontvlamd , zich met eene volmaakte liefde aan haren beminde, in het H. Sacrament verborgen, wegschenkt ; » kunt gij waardeeren wat, en hoe groot dit Heilige der Heiligen, dit Sacrament der Sacramenten , deze Zoetigheid der Zoetigheden is ? Bedank Hem, en verheug u, o bruid, bovenmate! Want in den strgd van uw tegenwoordig ballingschap, hebt gij uwen Heer en aanvoerder, uwen bruidegom bij u: hier bezit gij het pand, hier het onderpand waardoor gij met uwen bruidegom eenmaal gelukkig zult wezen in het vaderland! Heerlijke en beminnenswaardige bruid! Op de aarde bezit gij uwen bruidegom in het H. Sacrament: in den hemel zult gij Hem zonder sluier bezitten: hier zoowel als ginds is de waarheid: hier is zij bedekt ginds is zij ontsluierd.quot; (2)
(1) Ëpitft. ad Sac. (2) Strra. I de Cuen. Dom.
475
2. £ie|3e van, ■(vaX yoddeXij-fi 2Cazt io ono voozXdxi^i^fvd lt;jewo t3^H.
e Liefde van het goddelijk Hart heeft zich niet tevreden gesteld met onder ons mensckenkinderen te blijven wonen: Zij wil in ons midden ook nog eene offerende en eene geofferde Liefde blijven; wel is waar niet meer op eene bloedige, maar thans op eene onbloedige wijze, welke met den staat van verheerlijking bestaanbaar is. Terwijl nog vele millioenen menschen inden nacht des heidendoms, of in de duisternissen der dwaling gezeten zijn: terwijl tallooze Katholieke Christenen in den doodslaap der zonden liggen gedompeld, en velen door vermetel zondigen, dagelijks Gods rechtvaardigheid uitdagen, stelt zich de Goddelijke Verlosser, in de oneindige liefde zijns Harten, in de handen der priesters, en brengt zich zei ven op ontelbare plaatsen der geheele wereld: op ieder uur van den dag en van den nacht, aan den Hemelschen Vader op het altaar ten offer, voor de levenden en afgestorvenen. Het H. Concilie van Trente doet hieromtrent de volgende uitspraak: »dewijl in dit goddelijk offer, dat in de Mis wordt voltrokken, dezelfde Christus tegenwoordig is en op onbloedige wijze wordt geofferd, die eenmaal op het altaar des kruises zich op bloedige wijze heeft ten offer gebracht, leert deze heilige vergadering dat dit offer waarachtig een
476
verzoeningsolfer is; en dat daardoor bewerkt wordt, dat, wanneer wij met een oprecht hart, met een waar geloof, met vreeze en eerbied, in vermorzeling en boetvaardigheid tot God naderen, wij barmhartigheid erlangen en genaden vinden, als wij hulp noodig hebben. Want door het opdragen van dit offer wordt de Heer verzoend, wordt de genade en de gave der boetvaardigheid medegedeeld, worden de overtredingen en zonden, hoe groot ook, vergeven: want het is een en dezelfde offergave, een en dezelfde zich thans door den priester offerende, die zich eenmaal aan het kruis opofferde: slechts de wijze des offers is verschillend. Ofschoon door dit onbloedige offer de rijkste vruchten van het bloedige offer worden verkregen, wordt daardoor echter aan het bloedige offer geenszins te kort gedaan. Daarom wordt het niet slechts voor de zónden, de straffen, de voldoeningen en andere behoeften der nog levende geloovigen, maar ook voor hen die in Christus overleden, maar nog niet geheel gezuiverd zijn, volgens de overlevering der Apostelen wettig opgedragen.quot; (1)
De Liefde van het goddelijk Hart heeft dit offer ingesteld, opdat wij menschen in dit offer en door dit offer, aan de goddelijke Majesteit eene waardige aanbidding, eene waardige dankzegging voor alle genaden en weldaden, eene waardige voldoening voor alle zonden en beleedigingen zouden kunnen brengen, en daardoor het meest vermogende gebed zouden kunnen opdragen voor alles wat wij tot ons eeuwig heil en tijdelijk welzijn
(i; A 11 : c. 2.
477
uoodig hebben. Vandaar zegt de H. Laurentius Justinianus: »geen menschelijke welsprekendheid vermag uit te drukken, welke rijke vruchten en welke geestelijke genadegaven uit het offeren en ontvangen van dit Sacrament voortvloeien. Wa,nt de zondaar wordt met God verzoend, de , rechtvaardige wordt nog meer gerechtvaardigd, de Engelen worden verheugd, de verdiensten worden verhoogd, de zonden worden vergeven, de deugden worden vermeerderd, de ondeugden worden uitgeroeid, de listen des duivels worden verijdeld, de zieken worden genezen, de gevallenen worden opgebeurd, en de afgestorvene geloovigen worden door de werking van dit Sacrament van hunne pijnen verlost.quot; (1)
Als Christus zich in de H. Mis opoffert, kiest Hij den priester, dien Hij door een bijzonder Sacrament wijdt, zalft en heiligt, als werktuig, niet meer van haat en wreedheid, zooals eenmaal de Joden de werktuigen van zyn bloedig offer waren, maar als een werktuig van genade en liefde: en daardoor wordt de priester zelf tot eene waardigheid verheven van welke de H. Augustinus zegt: » wat den Engelen niet gegeven is wordt den mensch geschonken. Want de priester voltrekt dit onuitsprekelijk geheim, en de Engelen staan hem daarbij als dienaren ter zijde. Deze uitstekende voorrang wekt de bewondering des hemels, verbaast de aarde, doet den mensch beven en de hel ontzetten, terwijl de Engelen de diepste vereering betoónen.quot; (2) Want op het woord des priesters (i) Lib. üe ObeJ. (2) In psalm.
478
daalt Gods Zoon uit den hemel op de aarde neder, en verricht Hij het grootste wonder; Hij geeft zich in de handen des priesters over, laat zich opofferen, nederleggen, dragen, bewaren, behandelen, en den harten aller menschen, zelfs der onwaardigsten, tot spijze geven. »Welke geloovige kan er aan twijfelen,quot; zegt de H. Paus Gregorius, »dat bij het opdragen des offers, op het woord des priesters, de hemel zich opent, de koren der Engelen bij dit geheim van Jesus-Ohristus tegenwoordig zijn, het laagste met het hoogste zich vereenigt, het aardsche zich verbindt met het hemelsche, en het zichtbare één wordt met het onzichtbare?quot; (1) »Als de priester het H. Misoffer opdraagt,quot; zegt de schrijver van de Navolging van Christus, » vereen: hij God, verblijdt hij de Engelen, sticht hij de Kerk, helpt hij de levenden, schenkt hij lafenis aan de overledenen, en maakt hij zich zeiven aan alle goederen deelachtig.quot; (2) Cassianus voegt hierbij: »o Priester Gods! als gij de hoogte des Hemels beschouwt, dan zijt gij hooger: als gij de heerlijkheid van de zon, van de maan en de sterren betracht, dan zijt gij heerlijker: als gij den voorrang dei-Engelen overweegt, dan zijt gij voortreffelijker: als gij de verhevenheid van alle heerlijkheid overdenkt, dan zijt gij verhevener: uw God en Schepper alleen is boven u.quot; (3) Dit doet den H. Ambrosius uitroepen:, »Heer Jesus-Christus! met welke vermorzeling des harten, met welke stroomen- van tranen, met welken eerbied, met welke siddering, met welke zuiverheid van (1) Lib. Dial. 50. (2) Lib. TV ; c. 5. (3) In catal. glor.
479
lichaam en reinheid van ziel, moet dit goddelijk en hemelsch offor worden opgedragen!quot; (1)
Dit goddelijk Offer is het Offer der Offers. Wat in het Oude Verbond door verschillende offers werd voorafgebeeld, wat aan het Kruis werkelijk werd geofferd, is in dit Offer vervat: en buiten dit éene Offer, is er geen ander offer meer op de aarde, dat Gode welgevallig kan zijn. Vandaar zegt de H. Augustinus: »het vleesch en bloed van dit Offer werd vóór de komst van Christus door de slachtoffers in voorafbeelding beloofd: bij het lijden van den Godmensch werd het in werkelijkheid geschonken, en na de Hemelvaart van Christus, wordt het ter zijner gedachtenis in het Heilig Sacrament opgedragen.quot; (2) Dit offer is als de genadezon, waaruit als uit haar middelpunt, de stralen van de liefde des goddelijken Verlossers, gedurende alle eeuwen heen, van het begin af der Kerk, en door alle eeuwen heen, tot aan het einde der Kerk, uitstroomen, alles bezielende, verkwikkende, verlichtende, verwarmende, bevruchtende en zaligmakende, wat zich, gelijk de zonnebloem, naar die zonne henen richt.
Wanneer nu de Liefde van het goddelijk Hart zoo verre gaat, dat zij voortdurend voor ons ten offer wil gebracht worden, is het dan niet billijk en rechtvaardig, ja verplichtend zelfs voor ons, te trachten een offer van liefde te zijn ? De mensch kan een offer van liefde worden, als hg, aan de wereld en aan zich zeiven afgestorven, alleen voor God leeft: want de ^1) liii). IV. de S«er. c. I. (2) Lib. XX contra Fanst. c. 21.
480
H. Augustinus zegt: »de menscli die aan den Naam van God toegeheiligd en Gode is gewijd, is zelf een offer, indien hij sterft aan de wereld, om voor God te leven.quot; (1) Het lichaam zelfs van den mensch kan een Gode welgevallig offer worden, als het in versterving, arbeid en lijden, tot den dienst van God wordt gebruikt, zooals dezelfde H. Kerkleeraar zegt: »ook ons lichaam is een offer, wanneer wij het om God door de versterving tuchtigen.quot; (2) De Heer neemt ook de werken die wij uit liefde tot Hem voor den evenmensch, en vooral voor diens eeuwig heil verrichten, als offer aan, zooals de H. Gregorius bemerkt: »God neemt als offer aan al wat op het altaar der goede werken de vlammen der liefde ontsteekt: (3) geen offer is aangenamer aan God dan de ijver voor de zielen.quot; (4) De Koninklijke profeet zegt: »een bedroefde geest is een offer voor God;quot; (5) en de H. Augustinus vermaant ons tranen te offeren, als het bloed van een verwond hart; (6) en hij smeekt zelf tot den Heer: »aanvaard als uit mijne hand, het offer der belijdenissen mijner tonge.quot; (7) Maar het grootste offer, het kostbaarste brandoffer brengt de mensch aan God, wanneer hij zich Gode voor immer toewijdt, en zich door belofte tot het naleven der Evangelische raden verbindt. Want door de belofte van armoede offert hij aan Govd alle goederen der aarde: door de belofte van zuiverheid offert
(1) De civil. Oei. L. X ; c. 6. (2) Loc. cit. (3) Hom. 35 in Evang. (4-) Sup. 7 ps. poen. IV; 14. (5) Fs. L; 19. (6) Epist. 199. .7) Lib. v. Ccnf. c. 1.
481
hij aan God zijn lichaam: door de belofte van gehoorzaamheid offert hij aan God zijne ziel, en aldus brengt hij aan God zich zeiven en alles wat hij bezitten kan ten offer. »Diegenenquot; zegt de H. Paus Gregorius, »die zich zeiven niets voorbehouden, maar hunne zintuigen, hunne tong, hun leven en de bezittingen welke zij ontvangen hebben, aan den almachtigen Heer offeren, dragen een brandoffer op.quot; (1) Zulk een leven, in den kloosterlijken staat doorgebracht, is volgens de leer der Heilige Vaders aan het martelaarschap gelijk. »De gehoorzaamheid,quot; zegt de H. Bonaventura, »is eene edele soort van martelaarschap, het is de palmtak der zegepraal; want door de gehoorzaamheid verzaakt de mensch aan zijn eigen oordeel, en brengt hij zijn eigen wil ten offer.quot; (2) »De gehoorzaamheid is gelijk aan het martelaarschap,quot; zegt de H. Hubertus. »De gehoorzame verloochent om Christus' wil zijn eigen oordeel, en kiest Christus, of hen die de plaats van Christus bekleeden tot hoofd.quot; (3) De eerbiedwaardige Thomas a Kempis zegt: »als er eene soort van pijniging is, welke martelaren maakt, dan worden zij bij uitstek martelaren, die, telkens als zij zich zeiven dooide gehoorzaamheid verloochenen, onder Gods woord, als onder het zwaard vallen. O, op welke verhevene wijze kan de Kerk, de bruid van Christus, op zulk een zoenoffer roemen,
(1) Hom. 20 sup. Ezech. (2) Tom. VI in Diaeb. sal. tit. 3. c. 2. (3) De erud. rel. p. 1. Lib. V. c. 1. 31
482
daar zij zegt: mijne vingeren druipen van myrrhe, en mijne handen zijn met echte myrrhe gevuld.quot;(l) »Hem wacht eene schoone kroon en de palm der martelaren, die dapper strijdt, en tot den dood toe de natuur onderdrukt.quot; (2) »Het martelaarschap der gehoorzaamheid,quot; zegtdeH. Bernardus, »is wel niet zoo verschrikkelijk als de foltering der ledematen door het zwaard, maar door de langdurigheid is het pijnlijker.quot; (3) Maar het offer der Liefde van het goddelijk Hart is ook een standvastig offer, hetwelk tot aan het einde der wereld voortduurt: en daarbij is die Liefde aan niet mindere en niet geringere belee-digingen, lasteringen, mishandelingen en heiligschennissen blootgesteld, van den kant der boosaardige, wreede en zondige menschen, als toen Zij aan het kruis den Godmensch al zijn bloed deed vergieten.
0 Liefde! het is U eene behoefte U den geliefden geheel weg te schenken, en voortdurend te blijven wegschenken, U geheel ten offer te brengen, en een voortdurend offer te zijn. Indien ook in ons hart eene ware liefde woonde, zouden wij o jk dezelfde behoefte tot wederliefde gevoelen. Daar wij echter deze behoefte niet ondervinden, moeten wij besluiten dat onze liefde nog zeer onvolmaakt en gering is. Maar zie! Wij bidden U om liefde, en van ganscher harte roepen wij met den H. Ignatius tot U: »Neem, o Heer, en ontvang, geheel mijne vrijheid, mijn geheugen, mijn verstand en geheel mijnen wil: Gij hebt
(1) Opusc. 7. c. 3. (2)Opu8C. 6. e. 4. (3) Serm. 30 in Caut.
483
ze mij gegeven, ik geef ze U terug: beschik er over naar uw welgevallen: geef mi} alleen uwe liefde en genade, want dit is mij genoeg.quot; (1)
3. Sic-fdc van fa-et lt;jo33eCij.amp; JCatt' ■vczcamp;nlyt z,icU' met on^.
fe Liefde van het goddelijk Hart wilde niet alleen bij ons in liet Allerheiligste Sacrament tegenwoordig blijven, en een voortdurend Offer voor ons wezen, maar Zij wilde ons ook het vleesch en bloed van den Godmenseh tot spijze geven: daardoor wilde Jesus met ons vereenigd worden, zooals de spijs en de drank zich met ons vereenigen. Door die vereeniging echter, moest niet Hij in ons, maar moesten wij in Hem overgaan, zooals de H. Paus Leo bemerkt: » het deelnemen aan het lichaam en bloed van Christus werkt in ons niets anders uit, als dat wij in Hem overgaan dien wij ontvangen,quot; (2) en uit Hem leven , zooals Christus zelf verklaart: »die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijker-wijs Mij de levende Vader gezonden heeft, en Ik door den Vader leve, zal ook hij die Mij eet door Mij leven.quot; (3) De Kerkvergadering van Trente past deze woorden op de H. Communie (1) l.ib. Kierc. spir. Cont. ad am. spir. (2) Serm. 11 de pass. Dora. (3) Joan. VI: 57, 58.
/
484
toe, zeggende: » Hij keeft gewild dat dit Sacrament zoude genuttigd worden als eene geestelijke spijze der zielen, door welke zij gevoed en versterkt zouden worden, die leven door het leven van Hem die gezegd lieeft: die Mij eet zal door Mij leven.quot; (1) Evenals de lichamelijke spijs en de lichamelijke drank door de natuur met ons vereenigd en vereenzelvigd wordt, zoo wordt omgekeerd dit goddelijk voedsel niet in ons veranderd, maar wij worden in het goddelijk voedsel veranderd; het deelt ons zijn wezen en zijne eigenschappen mede: wij worden één met die goddelijke spijze. »Gelijk het vuur zijne kracht mededeelt aan ieder voorwerp dat het doordringt, eu zich zeiven aan alles mededeelt waartoe het nadert, zoo verandert onze Heer en God, die een verteerend vuur is, ons door deze allerheiligste spijze in zijn evenbeeld, en maakt ons gelijkvormig aan Hem.quot; (2) Dit één zijn bestaat niet enkel in den wil. maar in de werkelijke vereeniging en éénheid, zooals de H. Hilarius over de bovenaangehaalde woorden van Christus schrijft: »Hij zelf'zegt: mijn vleesch is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk draak. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt blijft in Mij en Ik in hem. Over de waarheid van dit vleesch en bloed kan liier geen twijfel bestaan. Want volgens het woord des Heeren en volgens ons geloof is het waarlijk zijn vleesch en waarlijk zijn bloed. Het eten van dit vleesch en het drinken van dit
(1) Sess. 13. c. 2. (2) De coel. Hier.
bloed maakt dat wij in Christus zijn en dat Christus in ons is. Hoedanig wij door het Sacrament van zijn vleesch en bloed in Hem zijn, getuigt Hij zelf als Hij zegt: nog een luttel tijds en de wereld ziet Mij niet meer: maar gij ziet Mij; want Ik leef, en gij zult leven. In dien dag zult gij erkennen dat Ik in mijnen Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u. Indien Christus slechts de éénheid van wil had willen te kennen geven, waarom zoude Hij deze zoo volkomene éénheid als trapsgewijze en volgens eene bepaalde orde hebben aangetoond? Is het niet om als eene waarheid des geloofs te doen aannemen, dat, terwijl Hij in den Vader is door de goddelijke natuur, wij daarentegen in Hem zijn door zijne lichamelijke geboorte, en dat Hij in ons is door het geheim van het Allerheiligst Sacrament ¥ En om alzoo de volmaaktste éénheid te leeren kennen welke door Hem als middelaar bestaat, daar Hij in den Vader blijft, terwijl wij in Hem blijven; en terwijl Hij in den Vader blijft, tegelijker tijd in ons blijft, waardoor wij dus tot de éénheid met den Vader geraken. Want dewijl Hij,krachtens de goddelijke natuur in den Vader is, zijn wij ook volgens de natuur in Hem, omdat Hij volgens de natuur in ons blijft. Hij leeft dus door den Vader: en op dezelfde wijze als Hij door den Vader leeft, leven wij door zijn vleesch. De oorzaak van ons leven is dus dat wij Christus in ons hebben, die in ons die vleeschelijk zijn, doorzijn vleesch blijft, endoor Hem zullen wij in die verhouding leven, waarin Hij door den Vader leeft.quot; (1) »Gelijk het (i) lgt;e Tnuit. Lib. 8. 11, 15, 16.
486
gewone brood,quot; zegt de H. Cyprianus, »dat wij dagelijks gebruiken, het leven is des lichaams, zoo is dit bovennatuurlijk brood het leven der ziel.quot; (1)
»De kelk der zegening dien wij zegenen is die niet de gemeenschap van het bloed van Christus?quot; vraagt de H. Apostel Paulus. »En het brood dat wij breken, is het niet de gemeenschap van het lichaam des Heeren? Immers één brood, één lichaam zijn wij, de velen: allen, die wij des eenen broods medegenooten zijn.quot; (2) Door de H. Communie worden wij ook volgens het lichaam met Christus vereeuigd, en worden de velen, dat is allen die waardig communiceeren, en die door de genade met Christus vereenigd blijven, met lichaam en ziel ver-eenigd met het mystieke en geheimzinnige lichaam van Christus: daardoor worden zij zelfs één met elkander, één lichaam met vele ledematen, waarvan Christus het hoofd is, gelijk dezelfde H. Apostel zegt: »Christus is het hoofd der Kerk, Hij Zaligmaker van zijn lichaam. Want niemand heeft ooit zijn eigen vleesch gehaat, maar hij voedt en verzorgt het, gelijk ook Christus de Kerk. Want leden zijn wij van zijn lichaam, uit zijn vleesch en uit zijn gebeente.quot; (3) Om deze reden schrijft dezelfde Leeraar der volkeren ook uitdrukkelijk van ons lichaam: »weet gij niet dat uwe lichamen leden zijn van Christus Vquot;(4) »Verheerlijkt en draagt God in uw lichaamquot; (5) »Indien iemand den tempel Gods verderft, ver-
(1) Ue coeua Dom. (2) I Cor. X: 16, 17. (3) Ephes. V; 23, 29, HO. (4) I Cor. VI: 15. (5) I Cor. VI: 20.
487
derven zal God liém. Want de tempel Gods if beilig, en die zijt gij.quot; (1) Volgens deze leer schrijft de H. Cyrillus de volgende woorden: gt; wij worden dus dragers van Christus, indien wij zijn lichaam en zijn bloed in onze ledematen opnemen, en op die wijze worden wij, volgens het woord van den H. Petrus, deelachtig gemaakt aan de goddelijke natuur.quot; (2) Ditzelfde zegt ook de H. Augustinus:» de geloovigen moeten het lichaam van (Jhristas worden, indien zij uit den geest van Christus willen leven.quot; (3) Deze goddelijke spijze deelt ook hare eigenschappen aan onze lichamen mede, en legt er het zaad in dei-glorievolle opstanding en des eeuwigen levens, gelijk Christus zelf zegt: »Ik ben het brood des levens. Uwe vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten, en zijn gestorven. Dit is het brood hetwelk uit den hemel nederdaalt, opdat, zoo wie daarvan eet, niet sterve. Ik ben het levende brood, die van den hemel ben nedergedaald. Zoo iemand van dit brood eet, die zal leven in eeuwigheid, en het brood dat Ik zal geven is mijn vleesch voor het leven der wereld. Die mijn vleesch eet en myn bloed drinkt heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem ten jongsten dage opwekken.quot; (4) Over deze woorden schrijft de H. Cyrillus: »hij dus die mijn vleesch eet, heeft het eeuwige leven: want dit vleesch bevat in zich het Woord, dat volgens zijne natuur het leven is. Daarom zegt Hij ook: Ik zal hem ten jongsten dage
(I) I Cor. III: 17. (2) Catech. 4. (3) Tract. 2 ia Joan. (4; Joan. VI. 48—58, 55,
488
opwekken. Hij zal mijn lichaam opwekkeu omdat ik zijn vleesch eet: Ik zal hem opwekken T heeft Hij gezegd: niet als ware hij die opgewekt zal worden van zijn vleesch onderscheiden en verschillend van natuur: want krachtens de vereeniging welke er heeft plaats gehad, kan er geene scheiding meer plaats hebben. Ik, heeft Hij dus gezegd, die in hem ben, namelijk door mijn vleesch, zal hem opwekken ten jongsten dage. Want het kan onmogelijk geschieden dat Hij die het leven is, het bederf niet overwint, en over den dood niet zegeviert. Ofschoon de dood, die door de zonde over ons komt, het menschelijk lichaam aan de noodzakelijkheid van het bederf onderwerpt, zullen wij toch in elk geval van den dood opstaan, omdat Christus door zijn vleesch in ons is. Want even als wij eenige vonken onder veel kaf verbergen, om de kiem van het vuur te bewaren, zoo heeft ook onze Heer Jesus-Christus door zijn vleesch ons het leven medegedeeld, en daardoor de glorierijke onsterfelijkheid als een zaadkorrel ons ingeplant, welke geheel het bederf te niet doet.quot; (1) De groote godgeleerde Lessius geeft nog eene nadere verklaring en zegt: »gelijk een zeer krachtig geneesmiddel dat gebruikt wordt, door de natuur niet overmeesterd kan worden, maar zelf de natuur overwint, beheerscht en aan zich zeiven gelijkvormig maakt, door haar zijne eigenschappen mede te deelen: aldus kan ook het lichaam des Heeren, dat wij in het geheim van de Eucharistie ontvangen, door onze natuur In Juan. Lib. IV, c. 2, n. 6.
489
•
niet veranderd worden, maar zelf verandert het door zijne kracht onze lichamen, en plant er zijne eigenschappen in over, namelijk, de glorierijke onsterfelijkheid, de klaarheid, de vlugheid en fijnheid. Om ons dit in te prenten, herhaalde de Heer verschillende malen, dat hij die dit brood eet niet zal sterven, maar leven zal in eeuwigheid. Want ofschoon hij voor het oog der menschen schijnt te sterven, is het niet zoozeer een dood als een slaap en eene rust te noemen, daar het slechts een korten tijd, slechts een oogenblik duurt, en de rechtvaardige, als uit eenen slaap tot het eeuwige licht en leven weder wordt opgewekt. Daarom wordt de dood in de H. Schrift allerwege een sluimer, eene rust, een slaap genoemd.quot; (1) Gelijk ons lichaam dus aan het bederf onderworpen is, omdat het afstamt van den eersten aardschen en zondigen Adam, zoo zal het uit het bederf tot de glorierijke onsterfelijkheid worden opgewekt, volgens de getuigenis van den H. Apostel Paulus, omdat het in dit geheimenisvol Sacrament met den tweeden hemelschen, goddelijken Adam, Jesus-Christus vereenigd is: »gezaaid wordt in vergankelijkheid, verrijzen zal het in onvergankelijkheid. Gezaaid wordt in oneer, verrijzen zal het in heerlijkheid: gezaaid wordt in zwakheid, verrijzen zal het in kracht. Gezaaid wordt een natuurlijk lichaam, verrijzen zal een geestelijk lichaam. Indien er een natuurlijk lichaam is, er is ook een geestelijk, gelijk er geschreven staat: de eerste mensch Adam is geworden tot divio. perf. Lib. XII; c. 15. n. 106.
490
eene IcTetide ziel: de laatste Adam tot eenen levendmakenden geest. Maar niet eerst is het geestelijke, maar het natuurlijke: daarna het geestelijke. De eerste menscli is uit aarde aardseh: de tweede mensch is uit den hemel hemelsch. Hoedanig de aardsche, zoodanig ook de aard-sclien; en hoedanig de hemelsche, zoodanig ook de hemelschen. Derhalve, gelijk wij het beeld der aardschen hebben gedragen, laat ons ook het beeld dragen des hemelschen.quot; (1) Ook de boozen zullen uit de dooden opstaan, maar zij zullen niet verheerlijkt worden, zooals de H. Apostel Paulus schrijft: »Ziet, eene geheimenis zog ik u: allen zullen wij wel verrijzen, maar niet allen zullen wij veranderd worden.quot; (2) Ook de boo/.eii zullen niet hunne lichamen eeuwig leven; hun leven echter zal niet zoozeer een leven, maar veeleer een eeuwige dood zijn, van welken geschreven staat: »hij die overwint zal vau den tweeden dood geen letsel bekomen.quot; (3) Zij die buiten hunne schuld aan dit Allerheiligste Sacrament niet deelachtig zijn geworden, maar toch in de genade Gods gestorven zijn, zooals de kinderen die na het doopsel uit het leven scheiden, zullen ook opstaan ton eeuwigen leven en veranderd worden: maar in de vereeniging met Christus in dit Allerheiligste Sacrament, ligt een nieuwe grond, een nieuw recht, eene nieuwe aanspraak, om met Christus onze opstanding en verheerlijking te vieren: en dit zal ook aati onze opstanding en aan onze verheerlijking zelve eenen nieuwen ^1)1 Cur. XV; 42—50. (2) 1 Cor XV; 51, (3) A poe. II; 11.
491
en ouuitsprekelijken luister kijzetten. Het woord van den H. Cyrillus is dus waarheid: ^even als iemand, die bij reeds gesmolten was, ander was voegt, beide noodzakelijk vermengt: evenzoo wordt hij die het lichaam en bloed des Heeren ontvangt, op die wijze met Christus vereenigd, dat Christus in hem en hij in Christus wordt gevonden.quot; (1)
Deze vereeniging met Christus is verder, gelijk de H. Bernardus zegt, de bron van alle genaden en deugden. (2) Met deze vereeniging wilde de Liefde van het goddelijk Hart ook de mededeeling van al het hare verbinden, en wel die genaden welke aangeduid worden door de gedaanten onder welke dit H. Sacrament wordt toegediend. Het zijn de gedaanten van spijs en drank, zooals Christus zelf zegt: aiviijn vleesch is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank.quot; (3) Wat spijs en drank voor het lichaam zijn, is dit goddelijk Sacrament voor de ziel: het voedt, onderhoudt, vermeerdert, vernieuwt en verkwikt het bovennatuurlijk leven. Beide gedaanten zijn uit velen één «reworden: want het brood ontstaat
c5
uit vele graankorrels, de wijn uit vele druiven. Dit verheven Sacrament nu werkt uit hetgeen door de gedaanten wordt aangeduid, namelijk de éénheid en de liefde, zooals de H. Augustinus zegt: »Onze Heer heeft zijn lichaam en bloed, onder die gedaanten geschonken, welke uit vele deelen tot één geheel worden: want de eene gedaante bestaat uit vele korrels met elkander
(1) lu Joan, L. 4, c, 17. (2) Tract, II; Serin, 55. (13) Juau, VI; 50,
402
vereenigd, de andere vloeit uit vele druiven tot êén geheel samen. O Allerheiligste Sacrament! o teeken van éénheid! o hand van liefde!quot;(1) Gelijk het lichamelijk voedsel het leven verlengt, zoo is deze goddelijke spijze het krachtigste middel om het leven der genade te bewaren en tot het eeuwige leven te geraken, alwaar de liefde en de éénheid voltrokken zullen worden, gelijk de H. Augustinus bemerkt: » Deze spijs en deze drank wekt in den mensch het verlangen op van door geen honger of dorst meer gekweld te worden, en dit wordt hem in waarheid verleend: want zij die deze spijs en dezen drank nuttigen, komen tot de onsterfelijkheid en onbederfelijkheid in het gezelschap der Heiligen, waar de vrede en de algeheele en volmaakte éénheid zullen zijn.quot; (2)
Hoevele zonden en onvolmaaktheden 2.ijn er niet in ons, van welke wij zelfs het bewustzijn niet hebben? Dit goddelijk Sacrament nu bezit de kracht, om ook die verborgene gebreken onzer ziel te genezen. Hij wel is waar, die met volle kennis en vrijen wil dit Allerheiligste Sacrament ontvangt, terwijl zijne ziel met eene doodzonde bezoedeld is, welke hij noch dooide biecht, noch door een volmaakt berouw heeft uitgewischt, bedrijft eene gruwelijke heiligschennis, gelijk de H. Apostel Paulus leert; »al wie onwaardiglijk dit brood eten, of den kelk des Heeren drinken zal, zal schuldig zijn aan het lichaam en het bloed des Heeren. Die onwaardiglijk eet en drinkt, eet en drinkt zich
(1) Tracl. hi Joan, 26. (2) Tract, in Joan, c, VI.
493
zeiven het oordeel, niet ondersclieidende het lichaam des Heeren.quot; (1) Mamp;ar wanneer iemand zich buiten zijn weten in doodzonde zoude bevinden, wordt deze zonde hem door het ontvangen van dit wonderbaar Sacrament vergeven, zooals de H. Thomas zegt: »mocht hij aanvankelijk al geen voldoend berouw hebben, dan nog zal hij door dit Sacrament der Liefde, hetwelk het berouw vervolmaakt, de vergeving der zonde verkrijgen, indien hij met godsvrucht en eerbied nadert.quot; (2)
Even als de lichamelijke spijs het verlies, dat het natuurlijk leven dagelijks ondergaat, herstelt en vergoedt, zoo herstelt deze hemelsche spijs het verlies, dat het bovennatuurlijk leven iederen dag door dagelijksche zonden en gebreken lijdt. »Dit dagelijksch brood,quot; zegt de H. Am-brosius, dient als geneesmiddel tegen de dagelijksche zwakheden.quot; (3) EndeH Thomas leert: »de kracht der liefde, waarvan dit geheim het Sacrament is, is grooter dan de kracht der dagelijksche zonden. Want de dagelijksche zonden, die de liefde niet geheel kunnen wegnemen, worden weggenomen door eene akte
O 7 oO
van liefde. Ditzelfde geldt ook voor dit Heilig Sacrament.quot; (4) Dezelfde Heilige Leeraar houdt ook staande dat dit aanbiddelijk Sacrament, ofschoon het de voldoening voor de bedrevene zonden niet ten doel heeft, toch deze voldoening kan voortbrengen, omdat het door de vereeniging met Christus in de liefde, de gedeeltelijke of
494
geheele kwiitschelding der ti]flelijke straffen kan uitwerken, volgens de mate van liefde en godsvrucht met welke de mensch het ontvangt.quot; (1)
Deze goddelijke spijze is ook een voorbehoedmiddel tegen de zonde: want Christus zelf leert: »dit is het brood hetwelk uit den hemel nederdaalt, opdat zoo wie daarvan eet, niet sterve.quot; (2) Door dit sterven wordt niet de dood des lichaams, maar de dood der ziel door de zonde verstaan. Het bovennatuurlijk leven namelijk, verkrijgt door de vereeniging met Christus, leven, kracht en sterkte; de hevigheid der hartstochten, die den geest en der genade wederstreven, wordt verzwakt, en wij zeiven worden verschrikkelijk voor de vijanden onzer zaligheid, zooals de H. Chrysostomus bemerkt; » wij keeren terug van dezen disch als vuurspuwende leeuwen, verschrikkelijk geworden voor de duivelen.quot; (3) Eu de H. Bernardus zegt: »indien iemand uwer niet meer zoo vaak de hevige aanvallen van toorn, nijd, onzuiverheid en van andere ondeugden ondervindt, hij danke het aan het lichaam en bloed des Heeren: want de kracht van het Heilig Sacrament werkt in hem.quot; (4)
Wij zijn dus genoodzaakt met Albertus te bekennen: »Christus heeft hier zich zeiven niets voorbehouden, maar ons alle gaven der mensch-heid en der godheid medegedeeld; zijn lichaam gaf Hij ons tot spijs, zijn bloed gaf Hij ons tot drank: zijne ziel gaf Hij tot losprijs en zijne godheid tot specerij.quot; Dit isdeSacramenteele
(l) Loc. cit. art. 5, (2) Joan. Vf; 50. (3) Hom. 15 in Juan. (4) Serm. de Coen. Dom.
495
yereeniging van den beminneuden Godmensch met de beminde mensclienkinderen, in welke vereeniging de vuurvlammen der wederkeerige liefde hart aan hart samen hechten, en in eeneu wonderbaren alles verslindenden vuurgloed doen in een smelten. De H. Kerkvergadering va» Trente vat alle de uitwerkselen van dit aanbiddelijk Sacrament samen, zeggende: «Christus-heeft ffewild dat dit Sacrament ontvangen werd
C3 .. .. O
als de geestelijke spijze der zielen, door welke zij gevoed en gespijzigd zouden worden, die leven door het leven van Hem die gezegd heeft; die Mij eet zal door Mij leven: en als tegengift, waardoor wij van de dagelijksche zonden zouden verlost en tegen de doodzonden gevrijwaard worden. Daarom wilde Hij dat het een onderpand van onze toekomstige glorie en van de eeuwige gelukzaligheid zoude wezen.quot; (1) In verrukking opgetogen over alle deze wonderen vim liefde van
O O .. T
het goddelijk Hart, roept de H. Augustinus uit: »ik durf zeggen dat God, ofschoon Hij de Almachtige is, niet meer geven kon: ofschoon Hij de Alwetende is, niet meer wist te geven : ofschoon Hij de Albezitter is, niet meer te geven had.quot; (2)
(1) Sess. XIII; c. 2. (2) Tract, ia Joan. 43.
496
4- £ie|3e van -fiet êoddamp;tij-k 2tazl' vez-tan^X naav damp;zc vcice-niyiny mct om.
c^ji^Wit is de liefdegave van het goddelijk Hart 1° het Allerheiligste Sacrament. Maar .'Sv^Cv deze liefdegave heeft eene nog veel hoogere waarde, en moet ons nog veel dierbaarder worden, als wij zien met welk vurig verlangen de Liefde van het goddelijk Hart deze gave wenscht uit te deelen.
Reeds in het Oude Verbond, vele eeuwen voordat dit geheim werd ingesteld, openbaarde de goddelijke Wijsheid, die de Zoon Gods is, dit verlangen door den mond van den profeet: gt;het is Mij een wellust bij de kinderen der men-schen te zijn,quot; (1) en riep zij, op dit allerheiligste Sacrament heenwijzende, alle menschen toe: »komt en eet mijn brood, en drinkt den wijn dien Ik u bereid heb.quot; (2) »Eet mijne vrienden, en drinkt, en bedwelmt u, allerliefsten.quot; (3) Gedurende den tijd zijner prediking op aarde noodigde de goddelijke Verlosser «alle menschen-harten uit: »komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u verkwikken.quot; (4) En bij het eten van het paaschlam , onmiddellijk vóór de instelling van dit Allerheiligste Sacrament,
O O '
zeide Hij: »niet verlangen heb Ik verlangd dit
(1) Prov. VIII: 31. (2) Prov. IX; 5. (3) Cj it. V: 1. (4) Matth. XI : 28.
497
paaschlammet ute eten, eer Ik lijde.quot; (1) En ook na zijne verrijzenis sprak Hij met bijzonderen nadruk van zijne voortdurende tegenwoordigheid in ons midden, welke bij uitnemendheid in dit aanbiddelijk Sacrament plaats vindt: »ziet Ik ben met u alle de dagen, tot de voleinding dei-wereld.quot; (2)
De Liefde van het goddelijk Hart was niet tevreden haar verlangen naar de vereeniging met ons slechts te kennen te geven, maar Zij gaf ons bovendien het gebod aan dit verlangen te voldoen. Want bij de instelling van dit geheim zeide Christus: » doet dit tot mijne gedachtenis;quot;(3) dat is, offert dus, nuttigt dus, ter herinnering aan mijn lijden en sterven: daardoor wijzende op de woorden welke Hij vroeger gesproken had: »het brood dat Ik zal geven, is mijn vleesch voor het leven der wereld:quot; (4) en de Apostel Paulus verklaart deze woorden aldus: »zoo dikwijls gij dit brood zult eten en deu kelk drinken, zult gij den dood des Heeren verkondigen, totdat Hij kome.quot; (5) Is dus de Verlosser zelf, zijn verlossingswerk en zijne liefde ons heilig en dierbaar, dan moeten wij ook volgens zijn gebod zijn aandenken vieren, in de vereeniging met Hem in het Allerheiligste Sacrament.
Verder heeft de Liefde van het goddelijk Hart door de natuur en het wezen van dit geheim uitgedrukt, hetgeen Zij van ons vordert: want Christus heeft het ingesteld als spijs en drank voor onze zielen, en verklaard: »mijn vleesch is
(1) Ur, XXII: 15. (2) Matth. XXVIII: 20. (3) Luc.
XXII: U). (4) Joau. VI: 52, (5) I Cor. XI. 21). 32
498
waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank.quot; (1) Daarom heeft Hij ons ook bevolen den Vader er om te bidden als om ons dagelijksch brood: want bij den Evangelist Matthaeus staan in de vierde bede van het gebed des Heereu uitdrukkelijk deze woorden: »geef ons heden ons bovennatuurlijk brood. quot; (2) De H. Kerkvaders verstaan daaronder het Allerheiligste Sacrament des Altaars: en de Roomsche Catechismus trekt hieruit deze gevolgti-ekking: »als het een dagelijksch brood is, waarom ontvangt gij het dan éénmaal in het jaar?quot; (3)
De eerste geloovigen beantwoordden zoo vlijtig-aan de Liefde van het goddelijk Hart, aan het verlangen, aan het gebod en de dringende uitnoodiging des Verlossers, dat de geschiedenis der Apostelen van hen getuigt: »zij waren volhardende in de leering der Apostelen, en in de gemeenschap van het breken des broods;quot; (4) onder het breken des broods nu verstaat de H. Schrift de H. Communie.
Ook door de H. Kerk dringt de Liefde van het goddelijk Hart er voortdurend op aan, dat de geloovigen hare wenschen en bevelen zullen opvolgen. Want naar aanleiding van de even aangehaalde Schriftuurplaats. staat er in de Canons der Apostelen: »alle geloovigen die in de Kerk komen en Gods woord aanhooren, maar niet volharden in het gebed, en de H. Communie niet ontvangen, zullen als oproermakers tegen de Kerk beschouwd, en van hare
(1) Joan. VI: 56. (2gt; Matih. VI: II. (3) Cat. Rom. P. ÏV. n. 21. (4) Act. li ; 42.
499
gemeenscbap beroofd worden.quot; (1) En de H. Paus Anacletus schrijft r »nadat de offerande volbracht is, zullen allen communiceeren, indien zij niet uit de Kerk willen gestooten worden.: want aldus hebben de Apostelen het veordend, en zoo houdt het de Roomsctie Kerk.quot; (2) Van dien tijd af tot heden toe, verricht de priester de dankzegging bij de H. Mis, niet alleen in zijn eigen naam, maar in naam van alle geloo-vigen, zeggende: »wij zijn door eene hemelsche spijze en door eenen hemelschen drank versterkt: de geheimen waaraan wij deelachtig zijn geworden.quot; (3) Door dit gebruik der eerste Christenen werden ook de geloovigen die op hen volgden, aangemoedigd, om dagelijks de H. Eucharistie te ontvangen, hetgeen uit de La-tij nsche zoowel als uit de Grieksche Kerkvaders gemakkelijk te bewijzen is. (4) Toen de Christenen naderhand lauwer werden, klaagde de Liefde van het goddelijk Hart bij monde van de Leeraren dei-Kerk, en vermaande Zij op nieuw de geloovigen. Aldus klaagt de H. Chrysostomus; » o verfoeielijk misbruik! Het Misoffer is te vergeefs een dage-lijksch offer; te vergeefs staan wij aan het altaar, wanneer niemand nadert om te communiceeren.quot; (5) «Ontvangt dagelijks,quot; zoo vermaant de H. Augustinus, »hetgeen u dagelijks van nut kan wezen. Leeft op die wijze dat gij waardig zijt het dagelijks te ontvangen.quot; (6) En de H. Thomas van Aquinen zegt: »in de eerste Kerk, toen er eene groote godsvrucht onder de
(•) Can. Ap. c. X. (2) Epist. '(3) Missale ïïoin. (4) Baron, ia au. 57 posl Chr. (5) Hom. 16. (6) In Alatlh.
500
Christenen bloeide , was het verordend dat de geloovigen dagelijks zouden communiceeren. Toen echter later de ijver des geloofs verminderd was, heeft Paus Pahianus welwillend vastgesteld dat allen, zoo niet dikwijler, ten minste driemaal in het jaar moesten communiceeren. Eindelijk heeft Paus Innocentius III, nadat de boosheid der menschen groot geworden en de liefde van velen verkoeld was, bepaald, düt alle geloovigen ten minste éénmaal in het jaar tot de tafel des Heeren moeten naderen.quot; (1) Maar dewijl de lauwheid en de onverschilligheid ook deze bepaling overschreed, verordende de Kerkvergadering van Lateranen onder de zwaarste straffen, dat de geloovigen van beider geslacht, zoodra zij tot de jaren van verstand gekomen ziju, ten minste éénmaal in het jaar moeten communiceeren: en dit gebod werd door de Kerkvergadering van Treute in deze woorden vernieuwd: »indien iemand ontkent dat alle Christen geloovigen, die tot de jaren van verstand gekomen zijn, gehouden zijn ieder jaar omtrent Paschen te communiceeren, volgens het gebod van onze Moeder de H. Kerk, die zij in den ban.quot; (2) Dit is echter een gebod van de uiterste noodzakelijkheid: en hetzelfde Concilie heeft in de volgende woorden uitgedrukt wat de Kerk vau Christus van de geloovigen verlangt: »de heilige vergadering zoude wenschen dat bij iedere Mis de geloovigen, die tegenwoordig zijn, niet slechts op eene geestelyke wijze, maar door het ontvangen van het Sacrament der Eucharistie.
(1) 1'. lil. qu. SO. art. 10. (2) Sess. XIII. Can. 9.
501
communiceerden, om daardoor meer overvloedige vruchten van dit Allerheiligste Offer te ontvangen.quot; (1) Verder bidt en bezweert deze Kerkvergadering de geloovigen met zulke liefde en teederheid, zoo dringend en krachtdadig, dat zelfs steenen harten er door vermurwd zouden worden; »met vaderlijke liefde herinnert, bidt en bezweert de heilige vergadering, bij de barmhartigheid van onzen God, allen die den naam van Christenen dragen, toch eindelijk in dit teeken van éénheid, in dien band van liefde, in dit zinnebeeld van eendracht samen te komen, en deze heilige geheimen van het lichaam en bloed van Jesus-Christus, met zulke standvastigheid en hechtheid des geloofs, met zulke godsvrucht des harten, met zulke vroomheid en aanbidding te gelooven en te vereeren, dat zij dit bovennatuurlijk brood dikwijls mogen kunnen ontvangen.quot; (2) Zoo spreekt de Liefde van het goddelijk Hart door den mond der Kerk. Is dit geene onbegrijpelijke liefde ? Maar is daarentegen de onverschilligheid der menschen niet
O O
even onbegrijpelijk?
De boozen ontvluchten dit Sacrament van liefde, omdat zij geen afstand willen doen van huune zonden: en vele brave zielen naderen er niet toe, omdat zij door hunne gebreken en onvolmaaktheden worden afgeschrikt: en zoo wordt het brandende verlangen van het goddelijk Hart van Jesus door slechts weinige menschen bevredigd. Van de zondaren geldt het woord van den H. Hieronymus: »h ij wordt waarlijk
^1) tgt;c68. XXII. c. 6. (2) Sess. XIII. c. 8.
502
door den honger verscheurd, die niet waardig is met dit hemelsche brood gevoed te worden;quot; (1) en dit geschiedt inderdaad, ofschoon de honger niet gevoeld wordt. Want gelijk men de behoefte aan lichamelijke spijzen, wanneer deze langen tijd aan het lichaam onthouden zijn, uit zwakheid niet meer gevoelt, ofschoon alle krachten verdwijnen, totdat de dood eindelijk nadert: evenzoo ontwaart men geen verlangen meer naar deze goddelijke spijze, wanneer men die geruimen tijd niet nuttigt, en kwijnt men door ziekelijkheid des geestes weg, totdat er ten laatste in het geheel geeue levenskrachten voor de werken der zaligheid meer overig zijn, eu de eeuwige dood volgt. Hoe beweenenswaardig zijn zulke men-schen, die aan eene zoo heerlijk bereide en rijkelijk voorziene tafel den hongerdood sterven!
Zij die van zware zonden vrij zijn, die ook de dagelijksche zonden niet vrijwillig begat,n en zich beijveren om een waar Christelijk leven te leiden, maar daarbij toch alle gebreken en onvolmaaktheden meenen niet te kunnen vermijden, en allerlei bekoringen te lijden hebben, kunnen zich deze woorden van den H. Ambrosius herinneren: » wanneer iemand ook door de zonde wordt lastig gevallen, maar overigens den wil niet heeft van te zondigen, hij moet vóór de Communie met tranen en gebeden voldoening geven, en in vertrouwen op de barmhartigheid des Heeren, die gewoon is aan eene godvruchtige belijdenis vergeving te schenken, gerust en zonder vrees tot de Communie gaan: dit zeg ik echter (1) la orat. Jer. super illud: [jellia oostra.
503
van hem die niet met hoofdzonden of met doodzonden bezoedeld is.quot; (1) In denzelfden zin schrijft de H. Bonaventura: » al gevoelt de mensch somwijlen eenige ongeregeldheden, toch moet hij, steunende op Gods barmhartigheid, met vertrouwen tot de tafel des Heeren naderen. Niet de gezonden, maar de zieken hebben eenen geneesheer noodig. Gij zoekt immers de ver-eeniging met Christus, niet om Hem te heiligen, maar om door Hem geheiligd te worden. Daarom mag men van de Communie niet verwijderd blijven, als men somtijds bij de voorbereiding, geene bijzondere godsvrucht gevoelt, of bij het ontvangen zelf of daarna, minder godvruchtig gestemd is dan men wel zoude wenschen.quot; (2) üe H. Cyrillus van Alexandrië maakt nog deze bemerking: »het is de meening van de Kerk en van de Heilige Vaders, dat het beter is dikwijk de H. Communie te ontvangen, dan zich er van te onthouden, onder het voorwendsel van eerbiedigheid.quot; (3) Eindelijk zegt nogdeH. Chry-.sostomus: »de tijd van het naderen tot de H, Communie wordt niet bepaald door het een of ander feest of de eene of andere plechtigheid, maar door een rein geweten en een leven dat vrij is van zonden.quot; (4)
De Heilige Leeraren nemen geene andere verontschuldiging als geldig aan, om zich aan het verlangen der Liefde van het goddelijk Hart te kunnen onttrekken; en dit is inderdaad niet te verwonderen, als men overweegt en begrijpt
(1) De Keel. Dogm. c. 53. (2) Tract, de prof. rel. Lib. lli (3) Id Juau. Lib. IV : c. 17. (4) Orat. de S. Philpg.
504
hetgeen deze Liefde in liet Allerheiligste Sacrament voor ons doet. Zoo schrijft de H Franciscus van Sales aan eene ziel, die hem gevraagd had, wat zij moest antwoorden aan de kinderen der wereld die haar vroegen, waarom zij zoo dikwijls tot de H. Communie naderde, onder anderen het volgende: »twee soorten van menschen hebben behoefte aan de veelvuldige Communie: ten eerste de volmaakten: want daar zij goed voorbereid zijn, zouden zij zeer verkeerd handelen, door niet dikwijls tot de bron van alle volmaaktheid te naderen: ten tweede de onvolmaakten, opdat zij in staat gesteld worden eindelijk tot de volmaaktheid te komen: de sterken, om niet te verzwakken, de zwakken om versterkt te w orden: de gezonden om niet ziek te worden, de zieken om weer gezond te worden. Zeg hun bovendien, dat zij die niet door vele wereldsche zaken belet worden, dikwijls tot de H. Communie moeten gaan, omdat zij den tijd daartoe hebben: en zij, die in vele tijdelijke zaken zijn gewikkeld moeten het ook doen, daar zij, met zorgen en arbeid overladen zijnde, dikwijls eene verkwikkende spijze noodig hebben, om onder den last der aardsche zorgen niet te bezwijken. Zeg hun eindelijk dat gij dit Allerheiligste Sacrament daarom zoo dikwijls ontvangt, om te leeren het goed en met godsvrucht te ontvangen, omdat geen werk goed slaagt en van de hand gaat, als men het niet dikwijls verricht, en er zich niet zorgvuldig in oefent. Zeg hun ten laatste dat gij daarom zoo dikwijls en zoo vlijtig dit hemelsche Manna verzamelt, omdat zoovelen het verzuimen
505
en uit tegenzin er van verwijderd blijven. Ga dus • dikwijls, ja zoo dikwijls mogelijk tot de H. Communie, maar volgens den raad en met het goedvinden van uwen geestelijken Vader : en gij zult ondervinden, geloof mij, indien gij uwe ziel dikwijls voedt met den oorsprong van alle schoonlieid en goedheid, van alle heiligheid en reinheid, dat gij in zijne oogen ook geheel schoon en goed, geheel heilig en rein zult worden quot; (1)
Vragen wij nu aan de H. Vaders, hoe dikwijls wij tot de tafel des Heeren moeten naderen, dan antwoordt ons de H. Kerkleeraar Ambrosius: »het dagelijksch ontvangen der H. Communie kan ik noch aanprijzen noch alkeuren: maar ik raad de dagelijksche Communie aan, en vermaan hen daartoe, wier hart geene neiging tot de zonde meer bezit: want ik beweer dat zij die nog den wil tot zondigen hebben, door het ontvangen der Eucharistie eerder bezoedeld dan gereinigd zullen worden.quot; (2)
Wij zien dus hoe Christus de Heer zelf, hoe zijne H. Kerk, de Vaders en de Leeraren dei-Kerk en de Heiligen Gods ons dringend uitnoo-digen aan het verlangen der Liefde van het goddelijk Hart naar vereeniging met ons, te beantwoorden: en wanneer die Liefde in het heilig tabernakel zoo geheel voor ons leeft, moeten wij eveneens geheel voor deze Liefde in het Allerheiligste Sacrament leven. Want wat heeft deze Liefde nog meer moeten doen, of nog meer kunnen doen, om onze harten voor zich te ver-(1) Intrud iu vü. dev. c. 20. (2) üe Keci. Dogiu. c. 58.
506
overen en te winnen? Een onbeschrijfelijke weemoed grijpt de ziel aan, als men het oog slaat op het goddelijk Hart in het Allerheiligste Sacrament en op de harten van de kinderen der menschen: en men kan niet uitdrukken hetgeen men gevoelt, als men die levendmakende zon zoo dikwijls te vergeefs hare liefdestralen ziet werpen in de duisternissen der wereld, en als men ontwaart dat bij dit licht nog zooveel duisternis , bij dit vuur nog zoeveel koude, en bij dit leven de dood nog blijft bestaan.
Gij zijt waarlijk groot, o Liefde! in uwe wonderen , in uwe geheimen, in uwe werken, in uwe lankmoedigheid, in uw geduld, in U zelve! en noch de aarde, noch de hemel kunnen ü begrijpen, maar moeten in bewondering en ontzetting U aanbidden en met den psalmist bekennen: » Alleluia! Ik zal ü loven, o Heer! van gatischer harte, in den raad en in de vergadering der rechtvaardigen. Groot zijn de werken des Heeren, uitgelezen volgens zijn welgevallen. Prijzenswaardig en heerlijk is zijn werk. Hij heeft een gedenkteeken zijner wonderwerken opgericht, de genadige en barmhartige Heer. Hij gaf eene spijze aan hen die Hem vreezen: in eeuwigheid zal Hij zijn verbond indachtig wezen.quot; (1)
(1) Fé, CX: 1-6.
S)e opeit^ating- van fvct §oddctijA lïazt.
|e Liefde van het goddelijk Hart van Jesus heeft zich, in zooverre zij de Eeuwige Liefde van den Zoon Gods is, voor het eerst geopenbaard in de Schepping, als de oneindig machtige, wijze, goedertierene en milde Liefde, zooals er geschreven staat: gt; in den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alles is door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is niets gemaakt, van hetgeen gemaakt is.quot; (1) Slechts door hare uiterlijke werken heeft die Liefde zich in de schepping geopenbaard, zoo echter dat zij toch, naar het woord van den Apostel Paulus, door die werken konde gekend worden: »het onzichtbare van Hem wordt van de schepping dei-wereld uit de werken verstaan en doorzien.quot; (2) ~Cl) Joau. 1 ; 1-1. (2) Rom. I: 20.
508
Maar in de Menschwordiug en in liet Verlossingswerk van den Zoon Gods op aarde, heeft die Liefde zich vertoond als de godmenschelijke, zwijgende, gehoorzamende, bekoorde, werkende, barmhartige, biddende, weenende en bloedende Liefde; in menschengedaante heeft Zij zich, om het zoo uit te drukken, persoonlijk, tastbaar en aanschouwelijk gemaakt: door de opening van het Allerheiligste Hart heeft Zij haren zetel en haar inwendig heiligdom doen kennen, en allen menschen door den H. Apostel Thomas toegeroepen: »neem uwe hand en leg die in mijne zijde, en wees niet ongeloovig maar geloovig.quot; (1) Eindelijk vertoont zich die Liefde in hel; Allerheiligste Sacrament, immer bij ons tegenwoordig blijvende, voortdurend zich voor ons opofferende en zich op het innigst met ons vereenigende, en roept Zij ons zonder ophouden toe: » komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u verkwikken.quot; (2) Hier verblijft Zij, gehuld in den sluier van de gedaante des broods, maar elke reine ziel gevoelt en erkent Haar door hare uitwerkselen, volgens dit woord: »proeft en ziet hoe zoet de Heer is.quot; (3) Daar Jesus-Christus op eene Sacramenteele wijze in het Allerheiligste Sacrament leeft, wilde Hij, evenals Hij gedurende. zijn sterfelijk leven, als laatste bewijs zijner liefde zijn Hart liet openen, ook in dit Sacramenteele leven als laatste liefdeblijk zijn Hart, en alle geheimen zijner liefde daarin vervat, ontsluiten, zooals de H. Evangelist Joannes het in eene verschijning aan de H.
U) •luou. XX : 27. (2) Mütth. XI : 28. amp;) I's. XXXIII: 9
509
Gertnidis heeft medegedeeld. Want toeu deze Heilige hem vroeg, waarom hij, die toch aan het Hart van Jesus had gerust, niet tot nut van de Kerk al de kloppingen van die goddelijke zoetigheid, welke hij uit de borst des Heeren, als uit hare bron had gedronken, had opge-teekend, antwoordde haar de Apostel der liefde: »de welsprekende taal der zoetigheid van iedere klopping is voor den laatsten tijd weggelegd, opdat de wegkwijnende wereld, die in de liefde Gods is verkoeld, bij het vernemen dezer zoetigheid weder ontstoken worde.quot; (1)
Als werktuig daartoe gebruikte de Liefde van het goddelijk Hart de Zalige Maria Margaretha Alacoque, van de Orde der Visitatie. Paus Pius IX zegt in de bulle harer zaligverklaring: »De Opperleidsman en Voleindiger van ons geloof, Jesus, die door overgroote liefde gedreven, de zwakheden der menschelijke natuur aangenomen, en zich op het altaar des kruises aan God heeft ten offer gebracht, om ons uit de schandelijke slavernij der zonde te verlossen, wilde vóór alles, de vlammen der liefde, waarvan zijn Hart brandde, in de harten der menschen opwekken, zooals Hg volgens het H. Evangelie aan zijne Apostelen verzekerde: Ik ben gekomen om vuur op de aarde te brengen, en wat wil Ik, dan dat het ontstoken worde. Ten einde dat liefdevuur meer aan te wakkeren, wilde Hij dab de vereeringen de eeredienst van zijn Allerheiligste Hart in de Kerk werd ingevoerd en voortgeplant. En wiens hart zoude zoo koud en versteend (l) insiuiiat. div. piet. IV ? 4.
510
kunnen wezen, om niet tot wederliefde bewogen te worden jegens dat Allerzoetste Hart, dat juist daarom met eeue lans doorboord is geworden, om aan ons hart een toevluchtsoord te verschaffen, in hetwelk het zich by de aanvallen en de vervolgingen zijner vijanden kan verbergen en beveiligen? Wie zoude zich niet aangespoord gevoelen om met allen ijver dit Allerheiligste Hart te vereeren, uit wiens wonde water en bloed, bron van ons leven en zaligheid gevloeid is? Om deze zoo heilzame en rechtmatige vereering in te voeren en wijd en zijd onder de menschen te verbreiden, heeft onze Verlosser zich gewaardigd zijne eerbiedwaardige dienaresse Margaretha Maria Alacoque, kloosterzuster van de Orde der Visitatie van de Allerheiligste Maagd Maria uit te kiezen, die door de onschuld van haar leven en door de voortdurende beoefening van alle deugden, dezer gunst en opdracht met de hulp der genade zich waardig heeft getoond.quot; Met betrekking tot deze roeping der zalige, zegt dezelfde bulle; »toen zij voor het Hoogheilig Altaar-Sacrament met bijzonderen eerbied bad, gaf de Heer haar te verstaan dat het Hem zeer welgevallig zoude zijn, als de vereering van zijn Allerheiligste Hart, dat van liefde jegens de menschen gloeit, werd ingevoerd: en aan haar wilde Hij deze zorg opdragen. De eerbiedwaardige dienaresse Gods werd, in haar ootmoed, hevig daarover ontsteld, wgl zij zich dergelijke opdracht onwaardig keurde. Ten einde echter aan den wil des Allerhoogsten te gehoorzamen, en aan haar eigen verlangen van de goddelijke
511
liefde in de harten der mensehen te ontsteken, voldoening te geven, beijverde zij zich, zooveel zij vermocht, zoowel hare kloosterzusters als alle menschen over te halen dit Allerheiligste Hart, den zetel der goddelijke liefde te verheerlijken en te vereeren. Deswege had de eerbiedwaardige dienaresse Gods vele en zware beproevingen te lijden en vele moeielijkheden te overwinnen: zij verloor echter nimmer den moed, maar volhardde, door de hulp des hemels gesteund, met zulke inspanning en standvastigheid in de verbreiding van deze godsvrucht, dat deze vereering, onder den bijstand der goddelijke genade , niet zonder groote vrucht voor de zielen, werd vermeerderd en uitgebreid.quot; De H. Congregatie der ritussen zegt daarvan in de vijfde les van het Officie der g-elukzalige: »van toen af scheen
o o
deze trouwe bruid van Christus niets meer te be-
geeren, en met woorden, voorbeelden, geschriften
en het voortdurend offer baars levens dit alleen
te zoeken, dat door allen aan het Allerheiligste
Hart van Jesus die inwendige en uitwendige • .
vereering werd gebracht, welke zij geleerd had
dat Hem welgevallig was: dit begon van dien.
tijd af op eene wonderbare wijze te geschieden;
en de geheele Katholieke wereld kan getuigen,
hoe deze vereering onder goedkeuring van den
heiligen Stoel met de grootste vrucht werd
verspreid.quot;
512
2. êe5ofi/ie96/H-H3tc[e aamnetfilnc^en ovck de- vczcc-iinfy van êo39e-Cij.'^ Kazt.
?;eeds in het Oude Verbond heeft God meermalen van zijn Hart gesproken; maar het beeld onder hetwelk Hij toen sprak, is in het Nieuwe Verbond tot werkelijkheid geworden; en dus mogen wij ook in dit beeld de werkelijkheid beschouwen. Zoo sprak God eens van Samuel; »Ik zal Mij eenen getrouwen priester opwekken die volgens mijn Hart en mijnen geest zal handelen.quot; (1) Door den mond van den profeet Samuel zeide God van David; » de Heer heeft eenen man naar zijn Hart gezocht, en hem bevolen vorst te zijn over zijn volk.quot; (2) In het Hooglied spreekt de bruidegom tot eene heilige ziel; »gij hebt mijn Hart verwond, mijne zuster, mijne bruid, gij hebt mijn Hart verwond;quot; (3) hetgeen volgens den H. Ambrosius bateekent, »gij hebt mijn Hart veroverd.quot; (4) Godnoodigt deze heilige ziel uit in zijn Hart te wonen, als de duif in de steenrots, en slechts op zijne roepstem die schuilplaats te verlaten; »mijne duive, in de spleten der rots, in de holte van den muur, toon Mij uw aangezicht, laat uwe stemme in mijne ooren klinken;quot; (5) op welke
(1) I lieg. IT; 35. (2) T Reg. XITT; U.! (3) Ont. IV; 9. (4) £erra. 16, n. 19. (5) Cant. II; 14-.
513
■woorden de H. Bernardus deze bemerking maakt: »het ligt open het geheim des Harten, door de openingen des lichaams: het ligt open, het groote geheim der liefde: het ligt open het inwendige der harmhartigheid van onzen God, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte.quot; (1) Eens leerde de Heer aan de H. Gertrudis, in de muurholte zijner zijde eene woning te bouwen, in hare diepste opening te rusten, en daar den honig der rotsen, dat is de zoetigheid der godsvrucht, uit het goddelijk Hart van Jesus te genieten. De rechtvaardige Job roept in bewondering van Gods liefde tot de kinderen der menschen uit: wat is de mensch dat Gij hem hoog 1 verheft, of waarom hecht Gij uw Hart aan hem?quot; (2) Na de Menschwording heeft deze liefde van God haren zetel in het goddelijk Hart van Jesus gevestigd, en daar vertoont zij zich in werkelijkheid, zooals zij slechts onder een beeld door dezen rechtvaardige werd bewonderd. Aldus schijnt de H. Schrift van het Oude Verbond reeds op de godsvrucht tot het goddelijk Hart te wijzen.
In het Nieuwe Verbond is de vereering van liet goddelijk Hart op hetzelfde oogenblik begonnen, waarop dit Hart voor het eerst op deze aarde begon te kloppen. Want wij mogen niet aannemen dat Maria de Moeder Gods, die door den Engel als vol van genade werd begroet, de gezegende onder de vrouwen, minder zoude ingewijd geweest zijn in de geheimen van het Allerheiligste Hart van baren goddelijken Zoon, (l) Sonu. ia Cant. 61. 4. (2) Tub. VU; 17. 3a
514
dan ontelbare andere Heiligen, zooals wij weldr» zullen zien: wij moeten integendeel overtuigd zijn, dat deze Allerzaligste Maagd, de eerste, de ijverigste en meest verlichte vereerster van dit heiligdom geweest is, dat zij in de innigste liefde ea vereeniging met dit aanbiddelijk Hart geleefd, in dezelfde gevoelens gedeeld, en haar hart volkomen gelijkvormig aan het Hart haars Zoons gemaakt heett. Daar immers het hart van de Moeder en hut Hart van den Zoon hetzelfde vleesch en bloed waren, daar de Moeder vol van genade, en de Zoon de bron van alle genaden was, daar de liefde van Maria de liefde eener Moeder, en de liefde van Jesus de liefde eens Zoons was, moesten, ook de innigst wederkeerige betrekkingen tusschen het hart van de Moeder en het hart van het Kind bestaan. Het Moederhart van Maria bezat dus alles, wat alle, zelfs de meest bevoorrechte zielen te zamen genomen, aan kennis, liefde en genade van het goddelijk Hart van Jesus bezeten hebben of hebben kunnen bezitten, en nog onbegrijpelijk veel meer. Ook hier is het gezegde van den II. Hieronymus van toepassing: »aan de overigen wordt de genade ten deele geschonken, over Maria is de volheid der genade uitgestort;quot; (1) en dit woord van den H. Bernardus: »er is geene deugd die in u niet schittert: gij alleen hebt geheel bezeten wat aan andere Heiligen slechts gedeeltelijk geschonken is.quot; (2)
De H. Apostel en Evangelist Joannes getuigt van zich zeiven bij het laatste avondmaal: »er was nu een uit zijne discipelen, dien Jesus ^1) Serin. 1 de Ass. (2) Serm. 4 sup. Salve Rog.
515
liefhad, rustende in Jesus' schoot.quot; En verder: »deze rustte aan de borst van Jesus.quot; (1) Joannes was de lieveling van het goddelijk Hart, en de H. Kerk zegt van hem: »hij heeft de stroomen van het Evangelie uit de bron zelve van de borst des Heeren gedronken.quot; (2) In de openbaringen van de H. Gertrudis staat van hem opgeteekend:» uit Jesus' borst dronk hg met vurige begeerte de zoetste strootnen, en als bedwelmd door dit genot, scheen hij in zijn Hart eene ader te openen, en daaruit de goddelijke zoetigheid in rijke stroomen over geheel de aarde te doen vloeien.quot; (3)
Van de H. Maria Majcdalena zeo-t een voornaam
O O
uitlegger der H. Schrift: » de heilige boetelinge, Maria Magdalena had, door de liefde van Christus verwond, het Hart van Christus voor zich veroverd, en het hart van Magdalena leefde in Jesus.quot; (4)
Om hem van zijne ongeloovigheid te genezen, had Christus aan den H. Apostel Thomas bevolen: »neem uwe hand en leg die in mijne zijde.quot; De Apostel gehoorzaamde: en in geloof en liefde ontstoken, riep hij uit: »mijn Heeren mijn God!quot; (5) De bovenaangehaalde schriftuurverklaarder maakt hierop deze bemerking: »de H. Apostel Thomas gloeide tegelijkertijd van verlangen, om zijne geestelijke woonplaats inde borst des Heeren op te slaan, en in het heiligdom van zijn goddelijk Hart binnen te treden.quot;
(1) Jonu. XIII : 23, 25. (2) Vers. VIU lect. Offlr. (8) fnsinnat. div. piet. L. IV. c. 4. (4) ('orü. a I ajgt;. in ('ant. IV: 9. (5) Joan. XX : 27, 28.
510
De H. Apostel Paulus roept in heilige vreugde en dankbaarheid uit: »ik leef, echter niet meer ik, maar iu mij leeft Christus.quot; (1) Over deze woorden zegt de H. Joannes Ohrysostomiis: ■vliet Hart van Christus was dus het hart van l'aulus geworden(2) en daarom noemt deze H. Leeraar het hart van Paulus een wereldhart, eu geeft de reden daarvan aan, zeggende: v het was zoo ruim, dat het geheele steden, geheele volkstammen, geheele volkeren in zich opnam. Het werd voor eenieder die in gevaar was van verloren te gaan, ontvlamd en ontgloeid: het was een hart dat God steeds voor oogen had; een hart verhevener dan de hemel, ruimer dan de aarde, helderder dan de zonnestralen, «•loeiender dan het vuur, sterker dan de diamant:
O '
een hart waaruit stroomen ontsprongen van levende wateren: want dat hart was eene bron uit welke wateren ontsproten, die niet alleen de oppervlakte der aarde, maar de zielen der menschen moesten besproeien.quot; (3)
Wij mogen niet aannemen dat zoo hoog bevoorrechte zielen de teederste godsvrucht jegens het goddelijk Hart van Jesus niet in hunne harten zouden gevoed hebben. In alle eeuwen immers zijn er in Christus' Kerk uitverkorenen geweest, aan welke de geheimen van het goddelijk Hart niet onbekend zijn gebleven, en voor wie de vereering van dat minnend Hart eene levensbehoefte was.
De H. Angustinus bekent: »Longinus heeft
(1) Gal. IT: 20. (2) Hum 82 in Kp al Rom. (o) Horn. 82 in K|). ad Kum.
517
mij de zijde van Christus geopend: ik ben er binnen gegaan en woon daar in alle zekerheid.quot;(1) In zijne verhandeling over het lijden van Christus schrijft de H. Barnardus onder anderen het volgende: »daar wij nu eenmaal tot het allerzoetste Hart van Jesus gekomen zijn, en het ons goed is 'daarin te wonen, zullen wij niet gemakkelijk ons er van laten aftrekken.quot; (2) Onder de geschriften van dezen H. Leeraar wordt ook eene hymne aangetroffen, welke aldus begint: »wees gegroet, o Hart van den grooten Koning: met een opgeruimd hart groet ik U: het lust mij U te omhelzen: mijn hart verlangt naar uwe omarming; schenk mij moed om met U te spreken.quot; (3)
De H. Petrus Damianus zegt: »het Hart van
/quot;N • •
Christus is eene hemelsche schatkamer en voorraadschuur.quot; (4)
De H. Elzear zeide aan zijne gemalin Delphinu, dat zij hem, wanneer zij hem zocht, altijd in het goddelijk Hart van Jesus in het Allerheiligste Sacrament konde vinden, want dat hij daar zijne woonplaats had opgeslagen. (5)
De H. Thomas van Aquinen zegt van Christus aan het kruis: »Hij heeft het bloed uit de wonde van zijne zijde en van zijn Hart vergoten, om de leerlingen die in het geloof zouden
O o
wankelen, en vele anderen, die floor de bekoringen overvallen, in gevaar zouden zijn van niet te volharden in de deugd, en die reeds koud
(1) Migue t. 40 p. 949—952. (2) Brev, Kom. 20 Antf, (3) Migue t. 184. p 1322. (4) Migne t. p. 859.
(5) A pud Siirium 27 Sept. c. 30.
518
eu als dood zijn, te verwannen en weder te bezielen: ook om hen die weder verwarmd en bezield zijn, door zyn bloed den weg des hemels te toonen, opdat zij met eerbied Hem zouden navolgen.quot; (1)
De H. Bonaventura spreekt aldus van het doorboorde Hart van Jesus: » hier is de bron die midden in het paradijs ontspringt, in vier stroomen zich verdeelt, in de harten zich uitstort, en de geheele aarde besproeit en vruchtbaar maakt.quot;(2) De H. Clara vereerde dagelijks het goddelijk Hart en putte uit deze godsvrucht de zoetste vertroostingen. (3)
De H. Ludgardis brandde van liefde tot het goddelijk Hart van Jesus: en toen de Heer haar eens vroeg wat zij van Hem begeerde, antwoordde zij: uw Hart. Maar de Heer hernam: Ik verlang nog veel meer uw hart. En zij antwoordde: welaan neem het dan, maar op die voorwaarde, dat Gij de liefde van uw Hart aan mijn hart mededeelt, dat ik mijn hart in ü bezitte, en dat het onder uwe hoede altijd in veiligheid zij. Op dien dag dus werden deze harten verruild, of werd veeleer de geschapene geest met den ongeschapene door eene geheel buitengewone genade vereenigd. (4)
De Heer toonde de wonde van zijn Allerheiligste Hart aan de H. Mechtildis, en zeide haar; treed daar binnen om uit te rusten. En terstond ging zij vol vreugde in het goddelijk Hart binnen. Zij verhaalt verder van zich zelve:
(Ij Brev. Kom. 7 Mart, (2) T, I de Lii;n. vit. (3) Sijr. iuiil. Jesu jmt. L. Ill: c. 6. (4) Apuü Suriuui 10 Juli.
519
•eens toen zij het aanbiddelijk Sacrament des Altaars ontvangen had, en in de zoetste samenspraken met den goddelijkeu Verlosser verslonden was, scheen het haar alsof Christus haar hart nam, en het zoodanig tegen het zijne drukte, -dat beide harten tot een hart vereenigd werden. .En de Heer sprak: mochten de harten der nienschen aldus met mijn Hart vereenigd wezen.(1) De H. Gertrudis voedde de innigste vereering van het goddelijk Hart in haar hart. Toen zij eens vol droefheid bad, toonde de Heer haar zijn Hart, troostte haar en sprak: zie, Ik stel « mijn .allerzoetste Hart, het orgaan der altijd aanbiddelijke Drievuldigheid, voor oogen. Deze Heilige leerde ook anderen in diervoege tot het
O o
goddelijk Hart van Jesus bidden: door uw doorboord Hart, liefdevolle Heer, doorboor mijn hart met de pijlen uwer liefde, opdat het niets wat aardsch is kunne bevatten, maar alleen door 4e kracht van uwe godheid worde bezeten. (2)
De H. Catharina van Sienna ontving van den Heer eene wonderbare genade: in haar werd namelijk een geheim voltrokken hetwelk de Verlosser zelf met deze woorden verklaarde: » zie, mijne geliefde dochter, Ik heb u uw hart ontnomen, en geef u nu mijn Hart, opdat gij immer door mijn Hart leven moogt. (3)
Paus Clemens XI getuigt hetzelfde van de H. Magdalena de Pazzis, in de bulle harer heiligverklaring.
De H. Theresia schrijft in een harer brieven:
(1) L. II: grat. spir. vit. c. 22 et L. Til: (2) Ij. IIT: ins. j iet. c. 25. L. 11; c. 5. (3) H»}m. Vit. 8. Cath, P. II.
520
»richt uw oóg op deze geopende zijde, beschouw daar zijn Hart en de liefde van zijn Hart, en bemint door dit Hart: want Hij heeft gewild dat daar onze rustplaats en ons toevluchtsoord zoude wezen.quot; (1) Zij gloeide van zulke wederliefde, dat een Engel haar het hart met een liefdepijl doorboorde, zooals de H. Kerk het in haar Officie getuigt.
» Roze mijns Harten, gij zult mijne bruid zijn sprak de Heer tot de H. Rosa van Lima, die cene bijzondere liefde en godsvrucht voor het goddelijk Hart van Jesus bezat. (2)
De H. Franciscus van Sales en de H. Fran-cisca Chantal vereerden het goddelijk Hart des Verlossers met de grootste vurigheid. De oroote
-r • • •
Heilige Bisschop schrijft aan deze Heilige: ^ hoe goed is onze Heer! hoe beminnenswaardig is zijn Hart! Laat ons in deze woning blijven: mocht dit Hart steeds in ons hart leven: mocht dit bloed steeds door de aderen onzer zielen stroomen! — De genade en vrede des H. Geestes blijven immer in uw hart! Leg uw hart in de doorboorde zijde des Verlossers, en vereenig het met dien Koning aller barter^ die daarin als op zijn Koningstroon zetelt, om de huldiging en onderwerping van alle andere harten te ontvangen. Die deur staat altoos open, opdat een ieder kunne binnentreden om verhoerd te worden. En als uw hart tot zijn Hart spreekt, vergeet dan niet het ook ten mijnen gunste te laten spreken, opdat de goddelijke en glorie-
(1) Epist. S, d. 9. (2) Brev. Pora. 30 Aug.
521
rijke Majesteit ook mijn hart goed, gelioorzaam en getrouw make.quot; (1)
De Zalige Canisius verhaalt dat hij op den dag, op welken hij te Rome zijne professie deed ouder de H. Mis door den H. Ignatius opgedragen, de volgende woorden tot Christus sprak, die hem verschenen was: »daarop hebt Gij mij uw Hart geopend en mij toegestaan mijne blikken er in te slaan. Gij hebt mij bevolen uit deze bron te drinken, en mij uitgenoodigd, o mijn. Verlosser, de wateren des heils uit uwe bronnen te scheppen. Het was mijn vurigste verlangen dat stroomen van geloof, van hoop en liefde voor mij daaruit ontsproten: ik dorstte naar armoede, gehoorzaamheid en zuiverheid: ik wenschte door U geheel afgewasschen, bekleed en versierd te worden. Nadat ik het vervolgens gewaagd had uw Allerheiligste Hart aan te raken, en mijnen dorst er aan te lesschen, beloofd et Gij mij, ter bekleeding van de naaktheid mijner ziel, een kleed uit drie stukken, aan de meeste professen voegende, te weten, uit vrede, liefde en volharding. Met dit kleed versierd was ik vol van vertrouwen, dat niets mij zoude ontbreken, maar alles tot uwe eer zoude uitvallen.quot; (2)
De H. Magdalena de Pazzis, die den H. Aloysius in de heerlijkheid des hemels gezien had, legde deze getuigenis van dien heiligen jongeling af: »toen hij nog in dit sterfelijk leven was, schoot hij zijne liefdepijlen af op het Hart van het goddelijk Woord: maar nu
(1) Kpisl. 593 et 653. (2) Conf. cit. a P. Kiess.
522
r
Lij in de glorie des hemels is, rusten deze pijlen in zijn hart, dewijl hij de mededeelingen, welke hij door de akten van liefde en vereeniging verdiende reeds bezit, en in haar hezit zich verheugt.quot; (1)
üit deze weinige voorbeelden blijkt voldoende, dat het goddelijk Hart van Jesus ten allen tijde, van het begin der Kerk af, voor enkele heilige zielen een voorwerp van aanbidding, van liefde en vereering geweest is.
3. S)e SaCl^c. 91Cat la
«flfacocjiie ivozdt dooi den 3feet. uitvamp;zboicn- om 3c qodsvzucht tot lid' Qoddctijk 3fatt in vocze li
ijk Hart dagteekent van den tijd dat de Zalige Maria Margaretha Alucoque van den Heer zeiven het bevel ontving van de godsvrucht in te voeren: en de Zalige wijdde haar leven aan de uitvoering van dit bevel. De H. Congregatie der Ritussen zegt hiervan in een decreet betrekkelijk de Zaligverklaring van Margaretha: »de Verlosser van het menschelijk (l) Vil. S. Magd de Pazzis.
en algemeene vereeriug en
ke kerkelijke eeredienst van
[gt;23
geslacht, die besloten had alles tot zich te trekken, als Hij eenmaal aan het kruis zoude opgeheven zijn, trok zijne eerbiedwaardige dienaresse Margaretha Maria Alacoque zoo wonderbaar tot zich, dat zij, tot zijn heilig Hart naderende, de zoetigheid zijner onmetelijke liefde uit de bron zelve dronk, en die ook over andere inenschen uitstortte. De wateren dezer zoetigheid, welke de eerbiedwaardige Margaretha uit de geopende zijde schepte, deed zij als een stroom over de geheele aarde vloeien, dewijl zij alleen den wensch koesterde, dat deze stroom in de harten der menschen, die in deze zee van levende wateren waren gereinigd, tot eene waterbron mochten worden, springende ten eeuwigen leven. Daar zij echter, ua den last des vleesches afgelegd te hebben, verdiend heeft in den hemel opgenomen, en met de stroomen der zaligheid uit Jesus' Hart vervuld te worden, putte zij uit dit Hart ook de kracht, om naar het voorbeeld van haren hemelschen Bruidegom, het lijden der stervelingen te hulp te komen en hunne krankheden te genezen. Even snel verspreidde zich wijd en zijd de roep barer heiligheid, als zij zelve de vereering van Jesus' Hart verbreid had.quot; (1) Hoe zij echter door den Heer werd uitverkoren om de vereering van het goddelijk Hart in te voeren, verhaalt zij zelve, in de levensbeschrijving, welke zij uit gehoorzaamheid heeft moeten samenstellen. Wij zullen de voornaamste plaatsen er uit aanhalen.
Eens toen ik mij in tegenwoordigheid van
(1) Uecr. 24 Jnoii 1864.
524
het Allerheiligste Sacrament des Altnars bevond, zoo schrijft de Zalige, en meer tijd had dan gewoonlijk, voelde ik mij door Gods tegenwoordigheid als geheel doordrongen, en wel zoo sterk, dat ik èn mij zelve, èn de plaats waar ik mij bevond, vergat: ik gaf mij zelve aan dien goddelijken Geest, en mijn hart aan de kracht zijner liefde geheel over. Mijn Opperheer liet mij zeer lang aan zijne goddelijke borst rusten, en ontdekte mij daar de wonderen zijner liefde en de onverklaarbare geheimen van zijn goddelijk Hart, welke Hij mij tot nu toe verborgen had gehouden. Voor de eerste maal opende Hij mij nu dit goddelijk Hart op zoo werkelijke en tastbare wijze, dat mij geen twijfel aan de waarheid dezer genade overbleef. Jesus zeide tot mij: mijn Hart is zoozeer van liefde tot de menschen en bijzonder tot u vervuld, dat ik de vlammen dezer brandende liefde niet meer er in besloten kan houden: door middel van u moet Ik ze over de menschen uitstorten, en ze hun openbaren, om hen te verrijken met de schatten die in mijn Hart liggen opgesloten. Ik ontdek u de waarde dezer schatten: zij bevatten de genaden der heiliging en zaligheid, welke noodig zijn om hen uit den afgrond des verderfs op te heffen. Ik heb u, niettegenstaande uwe onwaardigheid en onwetendheid uitverkoren om dit voornemen uit te voeren, opdat het des te duidelijker blijke, dat alles door Mij geschiedt.
Op den eersten Vrijdag der maand vertoonde dit goddelijk Hart zich aan mij als eene zon, stralende van schitterend licht: de brandende
stralen dier zou vielen op mijn hart, hetwelk door zoo hevigen vuurgloed werd aangegrepen, dat het tot asch scheen over te gaan: het was vooral op dien tijd dat mijn goddelijke Meester zijne onderrichtingen gaf, en mij de geheimen van zijn beminnelijk Hart ontdekte. Eens onder anderen, toen het Allerheiligste Sacrament was uitgesteld, voelde ik, als door eene oogenblik-kelijke vereeniging van alle mijne zintuigen en van alle mijne krachten, mij in 7nij zelve terug getrokken. Jesus, mijne allerzoetste Meester kwam tot mij, geheel stralende van glorie, met zijne vijf wonden, die als vijf zonnen schitterden. Langs alle kanten schoot zijne heilige menschheid vlammen uit, maar bijzonder was dit het geval bij zijne aanbiddelijke borst, die gelijk aan een vuuroven was: zijue borst opende zich, en Hij liet mij zijn beminnenswaardig Hart zien, dat de levende bron dier vlammen was. Te gelijkertijd deed Hij mij de onverklaarbare wonderen zijner reine liefde kennen, en toonde mij hoeverre de liefde tot de menschen Hem gebracht had. Hij beklaagde zich over hunne ondankbaarheid, en zeide, dat deze Hem gedurende zijn lijden meer gepijnigd had dan alle andere smarten: als zij zich dankbaar jegens Mij toonden, dan zoude mijne liefde al hetgeen Ik voor hen gedaan heb als eene kleinigheid achten: maar zij hebben niets dan koelheid voor Mg, en beantwoorden aan mijne ijverigste bemoeiingen slechts met terugstootende weder-spannigheid. Geef gij ten minste Mij den troost van hunne ondankbaarheid te vergoeden, zooveel gij kunt. Toen ik Hem mijne onmacht voorstelde,
antwoordde Hij: zie, daar hebt ^ij om alles aan te vulleu wat u ontbreekt. Tegelijkertijd opende Hij zijn Hart, en er schoot eene vlam uit, zoo gloeiend, dat ik meende er door verteerd te worden. Ik werd er geheel van doordrongen, zoodat ik niet meer overeind konde staan. Toen smeekte ik Hem medelijden te hebben met mijne zwakheid. Ik zal uwe sterkte wezen, sprak Hij; vrees niets. Maar geef acht op mijn woord en op hetgeen Ik van u verlang, om u ter uitvoering mijner inzichten geschikt te maken. Ten eerste moet gij de H. Communie ontvangen zoo dikwijls de gehoorzaamheid het u toestaat, welke verstervingen en vernederingen voor u daaruit ook mogen voortkomen: want dit zijn de onderpanden mijnei* liefde. Ten tweede moet gij iederen eersten Vrijdag der maand tot de H. Tafel gaan. Ten derde moet gij in den nacht van Donderdag op Vrijdag met Mij het ootmoedig gebed in den Olijfhof verrichten, hetwelk Ik toen te midden mijner doodsangsten aan mijnen Vader opdroeg, zoowel om zijnen goddelijken toorn te stillen, door de bede om barmhartigheid voor de zondaren, alsook om eeuigermate de bitterheden te vereeren en te verzachten, welke Ik toen aldaar ondervonden heb, door de verlatenheid waarin mijne Apostelen Mij lieten.
Toen Mai'garetha eens op een dag dei-octaaf van het Allerheiligste Sacrament, voor het Heilig Tabernakel bad, en zich aangespoord gevoelde liefde met wederliefde te vergelden, verscheen haar de Heer en zeide: gij kunt Mij geene grootere wederliefde bewijzen dan door te
527
doen hetgeen Ik reeds meermalen van u verlangd heb. Toen opende Hij zijn Hart en sprak: ziedaar dat Hart dat de menschen zoozeer heeft liefgehad, dat het niet geschroomd heeft zich uit te putten en ten beste te geven. Tot erkentelijkheid daarvoor verkrijg Ik van de meesten niets dan ondankbaarheid, door verachtingen, oneerbiedigheden, heiligschennissen en koelheid, waarmede Ik in dit Sacrament der liefde bejegend word. Maar hetgeen Mij het gevoeligste treft, is dat zelfs harten die Mij zijn toegewijd Mij aldus behandelen. Daarom verlang Ik van u dat de eerste Vrijdag-na de octaaf van het Allerheiligste Sacrament, tot een bijzonderen feestdag ter eere van mijn Hart worde bestemd, om door eene akte van eereboete en door het ontvangen der H. Communie voldoening te geven, en de onwaardige behandelingen te herstellen, welke mijn Hart ondergaan heeft gedurende al den tijd dat het op de altaren is geplaatst geweest. Ik beloof u dat mijn Hart zich zal verruimen, dat het met vrijgevigheid de schatten zijner liefde over hen zal uitstorten die Mij deze eer bewijzen, en zorg dragen dat ze Mij door anderen bewezen wordt. Margaretha antwoordde: maar Heer! tot wie wendt Gij u toch? tot eene zondares die zoo ellendigis, dat hare onwaardigheid alleen in staat is de uitvoering uwer inzichten te verhinderen. Maar de Heer hernam: Hoe dan? Weet gij dan niet dat Ik Mij van de allerzwakste werktuigen bedien om de sterken te beschamen, en dat Ik gewoonlijk aan de geringsten mijne macht op het schitte-rendste toon, opdat zij niets aan zich zeiven
528
toeschrijven? Margaretha antwoordde: Geef mij dan het middel om te doen hetgeen Gij beveelt. En de Heer zeide: wend u tot mijnen dienaar, (1) en zeg hem uit mijnen naam, dat hij zijn best doe om deze godsvrucht in te voeren. Hij moet •zich door de moeielijkheden welke hem zullen overkomen niet laten ontmoedioren: want moeie-
O
lijkheden zullen er niet ontbreken. Maar hij zal ondervinden dat hij almachtig is die zich zeiven wantrouwt, om op Mij geheel zijn vertrouwen te stellen.
Om Margaretha tot een volmaakt geschikt werktuig te maken ter invoering en verbreiding der vereering en verheerlijking van zijn goddelijk Hart, vorderde Jesus-Christus van haar, dat zij zich geheel aan zijn aanbiddelijk Hart /oude wegschenken, en ter belooning daarvoor gaf Hij haar zijn goddelijk Hart met alle zijne schatten als in eigendom, om er naar Gods welbehagen vrij over te beschikken. Margaretha verhaalt deze genade op de volgende wijze: Hij verlangde van mij dat ik ten zijnen gunste een schriftelijk testament zoude maken, of eene algeheele en onherroepelijke schenking zoude doen, zooals ik liet reeds mondelings gedaan had, van alles wat ik zoude doen en lijden, en van alle gebeden en geestelijke goederen, welke mij bij mijn leven of na mijnen dood zouden worden medegedeeld. Hij beval mij mijne overste te vragen bij die akte als notaris te willen tegenwoordig zijn: Hij
(l) lleze was Pater Claudius Oulombière, priester der Societeit van Jesus, een ijverige vereerder van het gud lelijk Hart, die de geestelijke leidsman van Margaretha was, en haar met raad eu daad in alles bysiunJ.
529
nam de verplichting op zich haar rijkelijk daarvoor te beloonen: indien zij echter weigerde, moest ik mij tot Pater Colombière wenden. Maar mijne overste bewilligde er in: en toen ik dit aan de eenige Liefde mijner ziel mededeelde, toonde Hij daarover eene groote tevredenheid. Nadat Mar-garetha dit offer gebracht had, schonk de Heer haar ook zijn Hart, beval haar deze schenking te onderteekenen, en gaf zelf haar deze woorden aan: Ik stel u aan tot erfgename van mijn Hart en van alle zijne schatten, voor den tijd en voor de eeuwigheid, en veroorloof u daarover naar goedvinden te beschikken. Ik beloof n dat het u nimmer aan hulp zal ontbreken. Gij zult voor altijd de leerlinge van mijn Hart zijn. het werktuig zijner vreugde en het brandoffer zijner liefde: mijn Hart alléén móet het voorwerp uwer verlangens zyn: het zal uwe gebreken vergoeden en herstellen, en u voldoende krachten schenken om aan uwe verplichtingen te voldoen.
Nadat de Zalige zoo innig met het goddelijk Hart vereenigd en verbonden was, openbaarde de Heer haar eindelijk de naaste bepalingen van zijn besluit, om de vereering van zijn goddelijk Hart in het openbaar op de wereld in te voeren. Margaretha verhaalt hiervan het volgende: op den feestdag van den H. Evangelist Joannes schonk de Heer mij, na het ontvangen der H. Communie, eene genade, die veel overeenkomst had met die, welke de Apostel dei-liefde bij het laatste Avondmaal heeft ontvangen. Het Hart van Jesus werd mij voorgesteld als
530
op eenen troon van vuur en vlammen, van alle kanten vurige vlammen uitschietende, schitterender dan de zon, doorschijnend als kristal: de wonde welke Hij aan het kruis ontving, vertoonde zich duidelijk. Eene kroon van doornen was om het Hart gevlochten, en een kruis stond daarboven. De goddelijke Meester gaf mij te kennen dat de werktuigen van zijn lijden be-teekenden, dat de onmeteljjke liefde zijns Harten voor alle menschen, de bron van al zijn lijden was geweest: dat van het eerste oogenblik zijner Menschwording af, alle die kwellingen Hem voor den geest hadden gestaan, en dat van dit oogenblik af het kruis, om zoo te zeggen, in zijn Hart was geplant geweest: dat Hij van toen af alle de smarten en vernederingen aannam, welke zijne heilige menschheid moest lijden, gedurende den geheelen loop van zijn sterfelijk leven, en zelfs de beleedigingen aan welke zijne liefde voor de menschen Hem tot aan de voleinding der eeuwen in het Allerheiligste Sacrament blootstelde. Hij gaf mij vervolgens te kennen dat zijn overgroot verlangen van dooide menschen volmaakt bemind te worden, Hem het besluit had doen nemen hun zijn Hart te openbaren, en hun in dezen laatsten tijd dit laatste machtige liefdebewijs te geven, door hun een voorwerp en een middel te schenken, zoo geschikt om hen tot liefde en tot eene krachtdadige wederliefde aan te sporen. Hij heeft mij verzekerd dat Hij er een bijzonder behagen in schepte, de inwendige gevoelens zijns Harten en zijner liefde, onder het beeld van het Hart,
531
zooals het mij getoond was, te zien vereeren: en daarom wilde Hij dat dit Hart in het openbaar wierd ten toon gesteld, om, voegde Hij er by, het ongevoelige hart der menschen te treffen.
De Zalige had veel tegenspraak en vele moeielijkheden te verdragen; veel had zij te lijden en zware offers te brengen, vóór dat de vereering van dit beminnelijk Hart, ook slechts binnen de stille kloostermuren harer Orde te Paray-le-Monial, te Moulin en Dyon een aanvang nam. Het kwam zelfs zooverre dat Margaretha geene menschelijke middelen meer vond om de inzichten des Heeren uit te voeren. Jn hare droefheid sprak zij klagend tot den Heer: ik laat U de verdediging uwer zaak over: ik zal ondertusschen in stilte lijden. Maar de Heer antwoordde: Ik zal heerschen in spijt van hen die Mij wederstaan. En zoo geschiedde het ook.
Vóór haren dood nog zag de Zalige in den tuin van haar klooster eene schoone kapel ter eere van het goddelijk Hart verrijzen, en daarin een beeld van haar beminden Bruidegom vereerd worden. De godsvrucht tot Jesus' Hart verbreidde zich ook buiten de kloostermuren, eerst onder de vrome zielen, naderhand ook, met de goedkeuring der Kerk, in de tempels des Heeren. De geschriften van den eerbiedwaardigen Pater De la Colombière, werden na zyn dood, dooide bemoeiingen van P. Croiset uitgegeven, en droegen veel bij tot de vereering van het goddelijk Hart. Spoedig werden er overal beelden, altaren en kapellen ter eere van het goddelijk
532
Hart opgericht: en vóór haar verscheiden kou Margaretha uitroepen: ik sterf in vrede, nu het Hart van mijn Heiland begint gekend te worden.
Aan eenen vruchtbaren boom gelijk, breidde deze godsvrucht spoedig hare takken uit, niet slechts over Europa, maar ook over Azië en Amerika, en drong door tot in de wildernissen, waar de Apostolische zendelingen het licht des Evangelies verspreidden.
4. dic-zkamp; tij-kc ini.'oe^iiic| de-z vcze-cziwy van cJcmio' Jfait.
ixSKraus Innocentius XII begunstigde de vrome $7^ vereerders van het goddelijk Hart op .M'cS-q den 19 Mei 1693 met aflaten, en bevorderde deze godsvrucht. Binnen een tijdsverloop van dertig jaren ontstonden er broederschappen ter eere van het goddelijk Hart in Frankrijk, België, Italië, Duitschland, Polea, Bohemea, Indië en China, door den H. Stoel opgericht en door de Bisschoppen goedgekeurd. De Pausen Clemens XI, Innocentius XIII en Benedictus XIII vermeerderden de aflaten en keurden deze godsvrucht goed, zooals Paus Benedictus XIV ook deed door eene breve van 28 Mei 1757. Bij decreet van 28 Januari 1765,
533
door (Paus Clemens XIII den 6 Februari bevestigd, hechtte de Congregatie der Ritussen hare goedkeuring aan de vereering van het goddelijk Hart van Jesus. Paus Clemens XIV verhoogde en vermeerderde dezen eeredienst door eene eigene Mis en priesterlijke getijden, en verhief dien tot een Kerkelijk feest. Toen echter ile vijand van alle goed met zijne hondgenooten tegen deze godsvrucht opkwam, en ze als eene nieuwigheid, als nutteloos en gevaarlijk poogde voor te stellen: toen de valsche Synode van Pistole, aan geloof en zedeleer vijandig, eene valsche verklaring er aan gaf, en ze, als eene dwaling wilde afgeschaft hebben, stonden tegelijkertijd alle Katholieke godgeleerden en Prelaten op, om haar te verdedigen: en Paus Pius VI veroordeelde de akten van de valsche Synode van Pistoie, bevestigde op plechtige wijze de vereeriug van het goddelijk Hart, en bekrachtigde de bestaande broederschappen. De volgende Pausen, Pius VII, Leo XII en Gregorius XVI verrijkten deze vereenigingen met talrijke en groote aflaten.
Den 26 Juli 1842 verscheen de Heer aan eene Zuster van Barmhartigheid te Parijs: ik meende, zoo verhaalt de bevoorrechte zelve, onzen Heer te zien. In zijne rechterhand hield Hij een rood scapulier, aan twee wollen banden van dezelfde kleur bevestigd. Aan de eene zijde stond het beeld des Gekruisten: de werktuigen van zijn lijden, de geeselroede, de hamer, de bloedige rietstaf, waren aan den voet van het kruis afgebeeld. Rondom het kruis stonden de
534
woorden: Heilig lijden van onzen Heer Jesus-Christue red ons! Aan het andere uiteinde dei-banden was dezelfde stof bedekt met de heilige afbeeldingen der Harten van Jesus en Maria: een kruis in het midden geplant, scheen uit beide Harten voort te komen: roudom stond er geschreven: Heilige Harten van Jesus en Maria beschut ons! Onze barmhartige Verlosser wenscht dat het scapulier, hetwelk Hij mij getoond heeft, worde gedragen, en dat men Hemzelven en de liefde tot zijn lijden aantrekke.
Dergelijke verschijningen had de bruid de,s gekruisten meermalen. Onder anderen verscheen de Heer haar op het feest van Kruisverheffing 1846, en zeide: al wie dit scapulier draagt, zal iederen Vrijdag eene groote vermeerdering van geloof, hoop en liefde verkrijgen.
De overste van het huis van den H. Lazarus te Parijs, schonk in den beginne niet veel geloof aan deze openbaringen, en men hield de vrome Zuster voor, dat het groote moeite zoude kosten om de kerkelijke goedkeuring te verkrijgen voor de godsvrucht tot het lijdende Hart van Jesus. Hierop antwoordde zij: onze Heer weuscht dai dit scapulier van zijn heilig Lijden worde ingevoerd, ik kan er in mijn hart niet aan twijfelen. Hijzelf zal op een tijd, welke Hem alleen bekend is, alle moeielijkheden, die gewoonlyk tegen nieuwe oefeningen van grodsvrucht ontstaan, weten uit den weg te ruimen, en den dag van zijn dierbaren dood tot eenen dag maken, die bijzonder met de schatten zijner H. Kerk verrijkt is.
535
In de maand Juni 1847 meldde dezelfde Overste deze geheele gebeurtenis aan zijne Heiligheid Paus Pius IX, die zich verheugde dit nieuwe genademiddel ter bekeering der zondaren van God verkregen te hebben. By rescript van 25 Juni 1847 stond hij aan alle priesters van de Congregatie der Missiën toe het scapulier van het lijden van Jesus-Christus te wijden en uit te deelen, en verleende de volgende aflaten aan allen die het zouden dragen: 1. een aflaat van 7 jaren en 7 quadragenen op alle Vrijdagen waarop zij zouden biechten en communiceereu, en ter eere van het Ijjdeit onzes Heeren Jesus-Christus 5 maal het Onze Vader en Wees gegroet en eere zij den Vader zouden bidden: 2. een aflaat van drie jaren en drie quadragenen iederen dag, waarop zij gedurende een half uur het lijden des Heeren zouden overwegen; 3. een aflaat van 200 dagen zoo dikwijls zij het scapulier kussen en daarbij de woorden spreken: wij bidden U dus, kom uwe dienaren te hulp, die Gij door uw dierbaar bloed hebt vrijgekocht: 4. bij rescript eindelijk van 24 Maart 1848, een vollen aflaat op alle Vrijdagen, wanneer zij, na het waardig ontvangen der H. Sacramenten, de gewone gebeden, tot het verdienen der aflaten vereischt, zouden verrichten. Bovendien heeft de H. Vader den algemeenen Overste der Missiën (der Lazaristen) volmacht geschonken, om aan alle priesters zonder onderscheid de vergunuing te verleenen tot het wijden en uitdeelen van dit scapulier: en zoodoende begiat dit reeds overal verbreid te worden.
536
Eindelijk heeft Paus Pius IX, wenschende de geloovigen op nieuw aan te sporen, om het rerwonde Hart van Hem die ons bemind, eu met liefde in zijn bloed van onze zonden heeft afgewasschen, met wederliefde te vergelden, onder dagteèkening van 23 Augustus 1856, het Kerkelijk Officie en de Mis van dit Feest jaarlijks iu de geheele Kerk verplichtend gesteld.
Jesus-Christus wil dus dat wij ons het beeld van zijn beminnenswaardig Hart niet alleen voor oogen stellen, maar het bij dag en bij nacht op onze harten dragen. Mochten wij ons deze mijn van alle genadeschatten met allen ijver ten nutte maken, om ook de verdere doeleinden dezer godsvrucht, de vernietiging van' het rijk des Satans, de herstelling van het rijk Gods in de zielen, de redding der zondaren uit het verderf en hunne eeuwige zaligheid, te bereiken!
Paus Pius IX wettigde door eene breve van 9 Augustus 1861, de godvruchtige vereenigingen voor de eerherstellende Communie, door welke aan het goddelijk Hart herstelling wordt gegeven voor de oneer Jesus aangedaan, door welke verder de goddelijke toorn gestild, en voor de H. Kerk bijstand tegen hare vijanden wordt afgesmeekt. Eindelijk keurde hij op 27 Juli 1866 de statuten voor het Apostolaat des Gebeds goed; en hierdoor werd aan de godsvrucht tot het goddelijk Hart zulk eene hooge vlucht gegeven, dat op de geheele Katholieke wereld ter nauwernood eene parochie zonder broederschap, of eene familie zonder het beeld
537
van het goddelijk Hart gevonden wordt. (1)
Daardoor is de Liefde van het goddelijk Hart voor een ieder ontsloten: hare schatten zijn voor allen toegankelijk geworden: hare uit-noodiging om uit deze onmetelijke zee van genade te scheppen, wordt zonder ophouden tot alle geloovige kinderen der Kerk gericht, en het is nu in onze macht alle genaden, heil en zaligheid ons te verzekeren door de vereering van het goddelijk Hart van Jesus.
(1) Hier behoort nog melding te worden gemaakt van de algemeene toewijding der geheele Kerk aao het H. Hart, op den IGen Juni 1875, den dag van lu't tweede Eeuwfeest van de devotie tot het goddelijk Hart. Wy laten hier de woorden volgen van het decreet, waarbij de volle aflaat werd bekend gemaakt, verleend aan allen, die den 16en Jnni de akte van toewijding aan het H. Hart, door den H Vader voorgesteld, zouden doen. «Dagelijks en uit alle wereldstreken worden aan de voeten van onzen Heiligen Vader Paus Pius IX een groot getal aanvragen van den kant der Bisschoppen, en ontelbare smeekschriften van don kant der geloovigen ntdergelegd, waarin men Z. H. dringend smeekt , dat Hij zelf zich gewaardige de geheele wereld aan het 11. Hart van Jesns-Christus, onzen Zaligmaker, toe te wijden, ten einde de devotie tot dat goddelijk Hait te voeden en te doen aangroeien. Heden dan, na het gewicht dezer handeling voor God te hebben overwogen, en aau de godvruchtige Hem bekend gemaakte verlangens willende vol-dudn, keurt Z. li. de akte van toewijding, aan dit decreet toegevoegd, goed, en stelt Hij die voor aan al de geloovigen, die zich aan het Allerheiligste Hart van Jesus wenschen toe to wijden, opdat zij die bidden, in welke taal dan ook, mits de vertaling nauwkeurig zij. Al de Christen geloovigen zullen, door zich aldus op dezelfde wijze aan het goddelijk Hart van Jesus toe te wijden, op eene meer treffende wijze de eenheid der Kerk betuigen. Zij zullen in dit goddelijk Hart eene onaantastbare schuilplaats tegen de geestelijke gevaren die hen omringen, de zielskracht in de tegenwoordige verdrukkingen der Kerk, eindelijk den troost en een onwrikbare hoop te midden van al hunne smarten vinden.
538
O Liefde! hoe verre zijt Gij gegaan! het liefelijkste voorwerp biedt Gij ons ter vereering. ter aanbidding en liefde; Gij zelve zijt de beweeggrond daartoe. Gij verlangt niets anders dan wederliefde: Gij wekt daartoe de krachtigste gevoelens op, namelijk, gevoelens van dankbaarheid voor het werk der Verlossing, gevoelens van medelijden met uwe verguizingen en belee-digingen, gevoelens van ijver voor uwe eer en voor het heil der zielen, gevoelens van hoop op alle schatten des heils en der zaligheid. Welke ziel zoude niet in wederliefde ontvlamd worden! Mijn oog aanschouwt uw vau liefde brandend Hart: mijn oor hoort uwe zoete stemme: mijn hart gevoelt uwe wonderbare tegenwoordigheid: geheel mijn wezen is doordrongen en overstroomd van de overmate uwer Barmhartigheid ; maar mijn geest is tevens ontsteld door het laatste geroep uwer liefde. Aanvaard mij dus, aanvaard mij geheel en al: laat mij nederdalen in die vuurzee uws Harten, en laat mij in dien gloed tot een U welgevallig offer verteerd worden in eeuwigheid Amen.
fiareu val is de meuschelijke natuur zoo esteld dat zij, zelfs met de hulp der enade, zich slechts zeer moeielijk tot eeue onbaatzuchtige liefde van God kan verheffen, en ook in den dienst van God op haar eigen nut eu voordeel het oog gevestigd heeft. De Liefde van het goddelijk Hart heeft op deze zwakheid onzer harten gelet, om ons ook van dien kant elk voorwendsel te ontnemen om Hem wederliefde te weigeren: en Hij heeft ons voor de wederliefde welke wij Hem bewijzen door de vereering van zijn Hart, dat in zijne liefde zoo oneindig onbaatzuchtig is, de kostbaarste en zekerste beloften gedaan.iareu val is de meuschelijke natuur zoo esteld dat zij, zelfs met de hulp der enade, zich slechts zeer moeielijk tot eeue onbaatzuchtige liefde van God kan verheffen, en ook in den dienst van God op haar eigen nut eu voordeel het oog gevestigd heeft. De Liefde van het goddelijk Hart heeft op deze zwakheid onzer harten gelet, om ons ook van dien kant elk voorwendsel te ontnemen om Hem wederliefde te weigeren: en Hij heeft ons voor de wederliefde welke wij Hem bewijzen door de vereering van zijn Hart, dat in zijne liefde zoo oneindig onbaatzuchtig is, de kostbaarste en zekerste beloften gedaan.
De goddelijk Heiland zeide eens aan de Zalige Maria Margaretha Alacoque, dat Hij de brandende liefde van zijn Hart aan de menachen wilde openbaren om hen te verrijken met de schatten welke er in liggen opgesloten: zij bevatten de
540
genaden der heiliging en zaligheid welke noodig zijn om de zondaren uit den afgrond des verderfs op te heffen.
Betrekkelijk de godsvrucht tot zijn goddelijk Hart, welke de Heer door Margaretha van de menschen vorderde, deed Hij de volgende beloften: Ik beloof u dat Ik mijn Hart zal verruimen; dat Ik met vrijgevigheid de schatten zijner liefde over hen zal uitstorten die Mij deze eer bewijzen, en zorg dragen dat ze Mij door anderen bewezen wordt.
Door de woorden van den goddelijken Verlosser en hare eigene ondervinding geleerd, gaf de zalige deze verzekering: ik weet niet of er in het geestelijk leven eene oefening van godsvrucht bestaat, geschikter dan deze, om eene ziel in korten tijd tot de grootste heiligheid te brengen.
Nog deed de Verlosser aan de Zalige bijzondere beloften welke vervat zijn in deze woorden, door haar aan een ordensgeestelijke geschreven: zorg toch dat de religieuzen deze godsvrucht beoefenen: want daardoor zullen zij zoo groote hulp verkrijgen , dat er geen ander middel meer noodig zal wezen om den eersten ijver en de getrouwste naleving der regelen, ook in de minst goed geregelde religieuze gemeenten, te herstellen: en zij, die de regelen reeds getrouw naleven, zullen daardoor tot het toppunt der volmaaktheid gevoerd worden.
Mijn goddelijke Verlosser heeft mij doen kennen dat zij, die aan het heil der zielen arbeiden, de kunst zullen bezitten om de versteendste harten te treffen, en met een wonderbaar goed gevolg
541
zullen werken, wanneer zij zeiyen van eene teedere godsvrucht tot zijn goddelijk Hart doordrongen zijn.
Wat dè menschen der wereld aangaat, zij zullen door dit middel alle hulp vinden, welke zij in hunnen stand behoeven, dat is, de vrede in hunne huisgezinnen, verkwikking in hunnen arbeid, en de zegeningen des hemels in alle hunne ondernemingen. In dit Heilig Hart zullen zij een toevluchtsoord vinden gedurende hun leven, maar op eene geheel bijzondere wijze in het uur des doods.
0! Hoe zoet is het te sterven, nadat wij voortdurend het Hart vereerd hebben van Hem die ons oordeelen zal!
Het is ten laatste duidelijk dat er geen mensch op de wereld is die niet allen bijstand van den hemel zoude verwerven, indien hij eene dankbare liefde voor Jesus-Christus had, zulk eene namelijk als beoefend wordt door de godsvracht tot het goddelijk Hart.
Bij elke verschijning waarbij de goddelijke Verlosser aan deze uitgelezene ziel zijn Hart toonde, zooals het thans in beelden Avordt voorgesteld, herhaalde Hij zijne beloften: en Marga-retha getuigt: Hij deed mij kennen dat Hi.j alle schatten van liefde, genade, barmhartigheid, heiliging en zaligheid, welke in zijn Hart zijn opgesloten, zoude openstellen voor alle menschen die zijn goddelijk Hart vereeren, opdat allen, die Hem alle liefde en alle eer waartoe zy in staat zijn, zouden bewijzen, overvloedig zouden verrijkt worden met de schatten waarvan dit
542
Hart de bron, de rijke en onuitputtelijke bron is.
Betrekkelijk de afbeeldingen van zijn goddelijk Hart, beeft Jesus in zijne liefde en barmhartigbeid de volgende beloften gedaan, welke Margaretha in deze woorden vermeldt: Hij beeft mij beloofd de schatten zijner genade, van welke zijn Hart vervuld is, overvloedig te zullen uitstorten over de barten van hen die de afbeeldingen vereeren, en gezegd, dat die afbeeldingen, overal waar zij ter bijzondere vereering worden geplaatst, alle soorten van zegeningen zouden doen afdalen.
Jesus heeft ook bijzondere genaden beloofd aan verschillende geestelijke Orden, die zich op het beoefenen en verspreiden dezer godsvrucht ijverig zouden toeleggen; maar op eene geheel bijzondere wijze gold dit voor de Orde dei-Visitatie , tot welke Margaretba behoorde. Deze bevoorrechte en uitverkorene ziel schrijft hiervan: het beminnenswaardig Hart van mijn Verlosser heeft mij te kennen gegeven, dat het als een. schoone boom zijne wortelen te midden van onze Orde wilde schieten, om verder in de verschillende huizen waaruit zij bestaat, zijne takken uit te spreiden, opdat een ieder naar verkiezing en naar hartelust, ofschoon niet allen in gelijke mate, vruchten verzamele. De maat welke aan een ieder geschonken wordt, wordt naar zgnen arbeid afgemeten, en het gewin der genaden, naar de gesteltenis van hen die zich voeden met de vruchten des heils en des levens, die ons moeten vernieuwen in den oorspronkelijken geest van onze heilige roeping. Maar het Allerheiligste Hart des Verlossers wil dat de dochters der
543
Visitatie de vruchten van dezen heiligen boor» aan allen mededeelen die er naar verlangen, zonder vrees van gebrek te zullen lijden, omdat Hij door dit middel aan velen het leven wil schenken, door hen terug te voeren van den weg des verderfs: en omdat Hij daardoor het rijk des Satans wil vernietigen, om zijne Liefde te doen heerschen, onder welker heerschappij niemand van hen die Hem zijn toegewijd zal verloren gaan.
ok de H. Kerk is in den geest en in de gevoelens van het het goddelijk Hart van Jesus getreden, en heeft hare genadeschatten zoo vrijgevig voor de beoefenaars dezer godsvrucht opengesteld, dat het geheele kerkelijk jaar als bezaaid schijnt met aflaten, welke de leden der Broederschap van het goddelijk Hart kunnen verdienen. Geen liefdedienst hoe klein ook, wordt aan het goddelijk Hart bewezen, bijna geene schrede ter zijner eer gezet, zonder dat men daarvoor door eenen aflaat beloond wordt: en daarmede beoogt de H. Kerk niets anders dan alle menschen aan te sporen het goddelijk Hart op te zoeken, te vereeren, te beminnen en eerherstel te geven voor alle beleedigingen: daardoor wil zij alle menschen met het goddelijk Hart vereenigen, opdat allen daarin hun heil en hunne zaligheid vinden.
544
p^^onderbaar zijn ook de inwendige genaden welke de zielen door de Godsvrucht tot Jesus' Hart ontvangen: de Heiligen Gods en de ware vereerders van dit goddelijk Hart leggen er getuigenis van af. Door dit goddelijk Hart leeren wij onze zonden kennen : daar vinden wij ware droefheid, bekeering en verbetering van ons leven, zooals de H. Bernardus zegt: »o Allerreinste Jesus, wasch mij meer en meer van mijne ongerechtigheden: reinig mij van mijne boosheden, opdat ik verdiene in uw Hart te wonen, alle de dagen mijns levens. Uwe zijde is immers doorboord opdat wij daarin mochten kunnen binnengaan: uw Hart is gewond opdat wij in dat Hart en in U, tegen alle afdwalingen beveiligd, mochten kunnen wonen.quot; (1)
Bij het Hart van Jesus vinden wij kracht en sterkte, om over alle bekoringen te zegevieren, en standvastig in het goede te volharden , zooals de Zalige Margaretha van zich zelve verklaart en aan haren zielsbestuurder schrijft: »ik beken u dat mijn zielelijden zoozeer toeneemt, dat het mij toeschijnt alsof de geheele hel mij bestormt en mijn volkomen ondergang gezworen heeft; zoo hevig word ik van alle kanten aangevallen. Ik word echter door geene vrees aangegrepen, omdat ik mij verberg en verschuil in mijn hechten burcht, in het Allerheiligste Hart van Jesus, (l) 'i'raci. de pass. c.
545
mijnen Heer, die, als een allerwijste leidsman en bestuurder, mij juist op het geschikte oogenblik zooveel kracht, niet meer en niet minder verleent, als ik noodig heb om eiken aanval te doorstaan.quot;(1)
Bij dit goddelijk Hart vinden wij voortdurende vernieuwing onzer inwendige gevoelens, wanneer deze door de stormen der bekoringen in verwarring en wanorde gebracht zijn: daar vinden wy rust, zelfs te midden der stormen, gelijk de H. Laurentius Justinianus zegt: » Vreest niet daar binnen te gaan: want daar is eene onmetelijke ruimte, daar zijn onschatbare zaligheden en welriekende geuren, door welke de inwendige gevoelens vernieuwd worden: daar is onverstoorbare vrede en rust te vinden.quot; (2)
Wij vinden bij het goddelijk Hart van Jesus troost in het lijden, kracht in de beproevingen, sterkte in den strijd, hulp in allen nood, redding in alle wederwaardigheden des levens en de eeuwige zaligheid. »in dit aanbiddelijk Hart,quot; zegt de H. Petrus Damianus, »vinden wij de wapenen om ons te verdedigen, de middelen ter genezing, den noodigen bijstand in de bekoringen, de zoetste vertroostingen in het lijden en de reinste genoegens in dit dal van tranen. Zijt gij in droefheid, brengt de herinnering aan uwe r/.onden u in verwarring, wordt uw hart door vele hevige hartstochten bewogen, ach! werp u in het Hart van Jesus: dit Hart is eene veilige reddingsplaats, dit Hart is het toevluchtsoord der ongelukkigen en het heil van alle Christenen.quot; (3)
(1) Brief. 18 Febr 1690. (2) Tract, de casto conuub. c. 8. lt;3) Cilat. Man. de la dév. au S. Coeur. Gautrelet. 35
546
Bij dit Hart vol van barmhartigheid vinden wij de middelen om ons tegen alle onze hartstochten te beveiligen, zooals de Zalige Margaretha verzekert: »bevindt gij u in eenen afgrond van zwakheid, van hervallen in ellende, het Hart van Jesus is een afgrond van barmhartigheid en kracht; ontdekt gij in u eenen afgrond van hoovaardigheid en ijdel zelfbehagen, daal af tot de vernederingen van het Hart van Jesus: zijt gij in verwarring en onrust, het Hart van Jesus is een afgrond van vrede; en de vrede van zijn Hart zal u worden medegedeeld.quot;
In de vereeniging met dit goddelijk Hart en met zijne liefde, vinden wij het middel om onze werken volmaakt en hoogst verdienstelijk te doen zijn, zooals Christus zelf het aan Margaretha geleerd heeft: » denk en zoek niets anders als Mij volmaakt te beminnen en Mij in alle zaken en in alle omstandigheden welgevallig te zijn. Mijne liefde moet het voorwerp van alle uwe gedachten en van alle uwe wenschen zijn: gij moet u slechts beijveren Mij te beminnen, u mijner waardig te maken, en Mij eiken dag meer lief te hebben: en Ik verzeker u dat gij, zonder u over iets anders te bekommeren, door de oefening dezer heilige liefde veel meer zult doen, dan gij door uwe beloften op u hebt genomen. De eenheid mijner reine liefde zal bij u de plaats innemen der meening in deze veelvuldige zaken.quot;
O O
Wanneer wij in de liefde met het goddelgk Hart van Jesus vereenigd leven, worden alle onvolmaaktheden, welke wij begaan in de beoefening der deugden, hersteld, zooals de eer-
547
biedwaardige Blosius schrijft: »geef uwe goede werken en oefeningen ter verbetering en ter vervolmaking aan het Allerheiligste en honigzoete Hart van Jesns. Want het liefdevolle Hart van Jesus verlangt dit bijzonder, en het is altyd bereid op eene uitstekende wijze te vervolmaken hetgeen er onvolmaakt in u is.quot; (1)
Het goddelijk Hart van Jesus is de weg langs welken wij tot de vereeniging met God komen, zooals Alvarez de Paz, een beroemd leidsman in het geestelijk leven bemerkt: »tracht in te gaan in het Hart van den Heer Jesus: beschouw hoe het in dit Hart gesteld is, om uw hart aan het zijne gelijkvormig te maken. Dit Heilig Hart is de weg langs welken wij tot de eeuwige woning, die de Godheid van Christus is, geraken: het is de deur door welke wij ingaan, om de Godheid van Christus te beschouwen. Zoek door nauwlettende overweging tot het Hart van Jesus, dat het reinste en heiligste aller harten is, door te dringen, opdat gij n moogt verheffen tot de beschouwing en tot de liefde der Godheid, en door vurig gebed en aanhoudenden arbeid, een. hart gelijk aan het zijne moogt verwerven.quot; (2) Door dit goddelijk Hart verkrijgen wij de-verhooring onzer gebeden, wanneer deze tot eer van God en tot ons zielenheil strekken. Toen de eerbiedwaardige Maria van de Mensch-wording, uit de Orde der H. Ursula, die wegens ile buitengewone genadegaven haar geschonken, eene andere Theresia genoemd wordt, eens om eene genade tot den Hemelschen Vader bad, (IJ ïu sjiccul. sjiir. c. 7. (2) Tom. Ill L. IV. p. III. exerc. 2.
548
en van den cenen kant begreep dat liaar verzoek Hem welgevallig was, maar van den anderen kant inzag dat zij in iets te kort schoot om verhoord te worden, bad zij vurig en ootmoedig om te mogen kennen wat haar ontbrak. Toen gevoelde ik, zoo schrijft zij, dat er plotseling als eene goddelijke lichtstraal in mijne ziel daalde: bid Mij quot; door het Hart van mijn geliefden Zoon, daardoor zal Ik u verhooren, en gij zult verkrijgen hetgeen gij begeert. \ an dit oogeublik af heeft de geest die mijne ziel geleidde, mij zoo innig met dit goddelijk en aanbiddelijk Hart verbonden, dat ik slechts door dit Heilig Hart kan spreken en ademen. Dagelijks heb ik in dit goddelijk Hart nieuwe mededee-lingen van genaden ontvangen, welke ik noch met de pen noch met de tong vermag uit te drukken. (1)
De Heer heeft eindelijk nog deze belofte aan de Zalige Margaretha Maria gedaan: »verkondig het, en laat de geheele wereld het verkondigen, dat Ik paal noch perk zal stellen aan mijne genadegaven voor allen die ze in mijn Hart zullen zoeken.quot;
Deze waarheden berusten ook op het geloof. Want het eerste en grootste gebod van God luidt: »gij zult den Heere, uwen God liefhebben uit geheel uw hart.quot; (2) De H. Thomas van Aquinen schrijft naar aanleiding dezer woorden: »zooals het aan het vuur eigen is te branden, zoo is het eigen aan het hart te branden door liefde. De liefde is het leven des harten. Van-0) t.quot; ITT C. 10. L. III. c. 13. (2) Matlh. XXII: 37-
549
daar is het onmogelijk, dat een liart dat zoekt te leven, zonder liefde zij.quot; (1) Dewijl nu in het Hart van Jesus alle menschelijke, bovennatuurlijke en goddelijke liefde vereenigd is, en wel op de volmaaktste wijze, zoo is het duidelijk dat ons hart noch gemakkelijker, noch krachtdadiger tot de liefde Gods ontvlamd kan worden, dan door zijne vereeniging met het Hart van den Godmensch: niet gemakkelijker, omdat het daar zijne gelijkenis vindt en zich daarmede vereenigen kan: niet krachtdadiger, omdat het daar alle liefde vereenigd aantreft, in die liefde kan ingeleid worden, en met de liefde van het Hart van den Godmensch zeiven beminnen kan. Hiertoe vermaant de Zalige Margaretha: »bemint God met de liefde van het goddelijk Hart, aanbidt Hem met de aanbiddingen, verheerlijkt Hem met de lofprijzingen, werkt met do werken van het goddelijk Hart, en doet niets tenzij volgens den wil van het goddelijk Hart.quot; De Zalicre zelve toont ons door een voorbeeld hoe
o
wij dit kunnen doen. In de volgende woorden deelt zij ons de meening mede welke zij maakte en het offer dat zij bracht: Hemelsche Vader! gedoog dat ik U het Hart van Jesus-Christus, uw veelgeliefden Zoon zoo bpoffere, gelijk Hij zelf het aan U ten offer brengt. Aanvaard met welgevallen dit offer, met alle wenschen, alle gevoelens, alle gewaarwordingen, alle bewegingen, alle akten van dit Heilig Hart. Neem dit alles aan als even zoovele akten van liefde, van aanbidding, van eerbewijzing, welke ik aan uwe (1) De dit. Dei. c. 19.
550
goddelijke Majesteit opdraag, daar Gij slechts door het aanbiddelijk Hart van uwen geliefden Zoon naar waarde aanbeden en verheerlijkt kunt worden.quot; Want is Christus het mystieke Hoofd waarvan de H. Kerk het mystieke lichaam, en wij, kinderen der Kerk, de mystieke ledematen zijn, dan zij wij ook met het Hart van Jesus-Christus op mystieke wijze vereenigd: het Hart van Jesus is het Hart van dit mystieke lichaam: het is ons Hart, en wij beminnen God met dat Hart, door onze harten en onze liefde met dat Hart en zijne liefde te vereenigen.
Het is eene waarheid des geloofs, dat alwie zalig wil worden v den goddelijken Verlosser navolgen en door die navolging Hem gelijkvormig worden moet, volgens deze woorden van den H. Apostel Paulus: »die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij tevoren bestemd om gelijkvormig te worden aan het beeld zijns Zoons.quot; (1) Deze gelijkvormigheid vordert als noodzakelijke hoofdvoorwaarde, dat wij door de heiligmakende genade met Christus vereenigd zijn, zooals de ranken met den wijnstok, (2) om op die wijze met Hem te arbeiden, te lijden, te strijden, te bidden, te leven en te sterven, van Hem, van zijne genade en verdiensten de bovennatuurlijke waarde voor ons leven te verwerven, en daardoor den hemel en de eeuwige gelukzaligheid te kunnen verdienen. Deze ver-eeniging met Christus door middel der heiligmakende genade, kan echter slechts door de wederkeerige liefde verkregen worden. Die liefde \l) Kuui. tin ; 29. (2) Joau. XV; 4. seqq.
551
nu van den Godmensch heeft haren zetel in zijn Allerheiligste Hart, en onze liefde heeft eveneens haren zetel in ons hart. Onze ver-eeniging met Christus wordt dus door de ver-eeniging van onze harten met het Hart van den Godmensch volmaakt, en het is duidelijk dat geheel ons leven, wil het voor de eeuwige zaligheid verdienstelijk wezen, de vereeniging met Christus, die ons heil en onze zaligheid is, en de vereeniging van onze harten met het goddelijk Hart van Jesus vordert. Vandaar schrijft de Zalige Margaretha: tracht uw leven te regelen naar het voorbeeld van ootmoed en zachtmoedigheid van het beminnenswaardig Hart van Jesus.
ijOween passender voorbeeld ter navolging kan er voor ons bestaan dan het god-delijk Hart van Jesus. Want kan men de zedelijkheid van den mensch naar zijne liefde afmeten, en is de gesteltenis van den geheelen mensch naar de gesteltenis zijns harten te beoordeelen, dan moeten wij ook zeggen dat de geheele mensch aan den goddelyken Verlosser gelijkvormig zal wezen, indien zijn hart aan het Hart van Jesus gelijkvormig is. Het goddelijk
552
Hart van Jesus nu is tegelijkertijd ook een wezenlijk menschenliart: vandaar doen de deugden van dit Hart zich aan ons voor als de deugden van een mensch, en om deze reden zijn zij bekoorlijker voor ons, sporen ons krachtdadiger tot navolging aan, en wekken tevens onzen moed en ons vertrouwen op. Naast de oneindige waardigheid van den persoon zien wij daar onze gelijkenis: reinheid, heiligheid, liefde, ootmoed, zachtmoedigheid, geduld, barmhartigheid, gelatenheid, grootmoedigheid, medelijden, sterkte in eeue menschengestalte, en bovendien in de liefelijke gedaante van een menschenhart. Daarom wijst Christus ons juist op de navolging van zijn goddelijk Hart: »leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van harte;quot; (1) en daarom noemt Hij zich zeiven zoo dikwijls en met zooveel nadruk »den Zoon des menschen.quot;
De mensch is ook, zoowel door de geboden der natuur als der openbaring, tot het beoefenen eener ware godsvereering gehouden. Dit gebod kan hij echter op geene verhevener en Gode waardiger wijze vervullen, dan door zich te vereenigen met het goddelijk Hart van Jesus. Want het Hart van Jesus staat in verbinding met het Allerheiligste lichaam en met de Allerheiligste ziel van den Godmensch, en door dien goddelijken persoon, wiens Hart het is, met de Godheid zelve, en door haar, met God den Vader en God den H. Geest. Alle akten van aanbidding dus, van lofprijzing, van verheerlijking, alle dankzeggingen , eerbewijzingen, eerherstellingen en. smee-
(1) Mitth. XI; 29.
553
kingen, welke wij tot het Hart van Jesus richten, strekken zich door het Hart tot het geheele lichaam uit, tot de geheele ziel, tot de geheele Godheid, tot den Vader, tot den Zoon en tot den H. Geest: en zoo is deze godsvrucht het bekuopste en meestomvattende begrip der verhevenste gods-vereering, bijzonder als wij ons ook met den geest, met de gevoelens, met het leven en offer van dit aanbiddelijk Hart vereenigen, dewijl dit oneindig wonderbaar Hart zelf, zich met al het overige vereenigt, om aan den Drieëenigen God een waardig offer te brengen, en om ons met alle goederen te verrijken. Van dit laatste geeft de Zalige Margaretha ons de verzekering zeggende: dit beminnenswaardig Hart heeft een oneindig verlangen van gekend en bemind te worden door de schepselen, onder welke het zijn rijk wil vestigen, dewijl het de bron van alle goed is en in alle hunne behoeften wil voorzien. Daarom wil de goddelijke Verlosser dat wij ons met het grootste vertrouwen tot zijn goddelijk Hart wenden.
De H. Bonaventura zegt: »gelijk het hart een spiegel Gods, eene schatkist Gods, een akker Gods is, zoo is het ook een vuuroven Gods. Daarom moet het hart des rechtvaardigen rein als een spiegel, rijk als eene schatkist, vruchtbaar als een akker en brandend als een vuuroven zijn. Het is rein door de onschuld, rijk door den overvloed van deugden, vruchtbaar door de menigte van goede werken, brandend door de vurigheid der liefde.quot; (1) Deze vruchtbaarheid
(1) Srnii. 'Z fer. 2 post Pasch.
554
putten wij uit het goddelijk Hart, even, als de ranke hare vruchtbaarheid uit den wijnstok trekt: dit vuur ontsteken wij aan de vlammen, dezen rijkdom scheppen wij uit de genadebronnen, deze reinheid verkrijgen wij uit de heilige stroomen van water en bloed van het goddelijk Hart van Jesus.
De H. Anselmus zegt: » menschenhart, behoeftig hart, hart door ellende gekweld, door ellende gedrukt! hoezeer zoudt gij u verheugen als gij overvloed hadt aan hemelsche goederen ! (1) Waar echter zal en waar kan het arme menschenhart dien overvloed van hemelsche goederen in dit tranendal vinden, waar anders dan in het goddelijk Hart van Jesus, dat de hemel op aarde is?
De H. Antonius van Padua zeide in eene leerrede: »aau het geheele lichaam van den mensch vindt de duivel geen lidmaat ontvanke-lijker voor zijne inblazingen, voor zijne bespiedingen en bedriegerijen, dan het hart van den mensch, omdat uit het hart het leven ontspringt.quot; (2) Maar het Hart van Jesus biedt ons het zekerste toevluchtsoord daartegen aan: is ons hart in dat Hart verborgen, dan is het als door eenen wal en een bolwerk beschut en ontoegankelijk gemaakt.
De H. Augustinus schrijft: »het hart van den mensch wordt door geen verlangen bevredigd, het kan nimmer tot rust komen: maar beweeglijker dan alle beweeglijkheid, zweeft het van het eene op het andere en zoekt de rust waar ze niet te vinden is. W ant in deze
(1) Frublug. c. 25. l2) Senu. Duin. 3. QuaJr.
o;);gt;
booze en vergankelijke dingen, in welke zijne gevoelens als gevangen worden gehouden, kan liet de ware rust niet vinden, omdat het eene zoo hooge waarde bezit, dat het door het Hoogste goed alleen bevredigd kan worden.quot; (1) En de H. Bernardus merkt aan: in geen schepsel onder de zon, dat met de ijdelheden der wereld wordt bezig gehouden, vindt men iets verheve-ners, iets edelers, iets dat grootere gelijkvormigheid met God bezit, dan het hart van den mensch.quot; (2) Deze rust nu vindt het hart in het goddelijk Hart van Jesus: want begeert het schoonheid, daar is alle schoonheid: begeert het rijkdom, daar ziju alle rijkdommen: begeert het vreugde en genot, daar zijn alle genoegens: begeert het grootheid, daar is alle heerlijkheid: begeert het deugd en volmaaktheid, daar is alle heiligheid: begeert het liefde, daar is alle liefde: en dat alles is daar onveranderlijk en eeuwig: daar is de hemel voor het hart des menschen.
De H. Caesarius zegt: »ieder mensch spijzigt bij het gastmaal zijns harten of Christus of den duivel.quot; (3) Daarom behoort de deur des harten met de grootste zorgvuldigheid bewaakt te worden, opdat de duivel belet worde binnen te treden, volgens de vermaning van denzelfden Heilige: »wees de deurbewaarder uws harten, opdat geen vreemde binnentrede.quot; (4) De duivel, de vreemde, treedt binnen, wanneer booze hartstochten en neigingen zich van ons hart meester
(1) Manual, c. 25. (2) Medit. c. 7. (3) Hotn. 23. (4) Id vitis Pair.
556
maken, want dit zijn de verraders: daartegen moeten wij dus vooral waken, zooals de H, Augustinus zegt: jgt;de strijder van Christus moet vooral zijn hart zorgvuldig bewaken, opdat het niet door trotschheid opgeblazen, door toorn ontstoken, door nijd doorboord, door gierigheid verontrust, door wellust ontvlamd, door droefheid onderdrukt, door luiheid en traagheid bezwaard worde.quot; (1) Op geene andere wijze echter leeren en verkrijgen wij beter en zekerder deze waakzaamheid en deze kracht, dan door voortdurend in onze wispelturigheid en onstandvastigheid, onze blikken te vestigen op het goddelijk Hart van Jesus, daar hulp te zoeken in onze zwakheid, daaraan met alle kracht ons in het lijden vast te klemmen: want dit aanbiddelijk Hart is ons licht en onze sterkte.
Ons hart is door de erfzonde zoo ellendig geworden dat het, ofschoon gedeeltelijk aan God verbonden, gedeeltelijk nog aan de wereld wil toebehooren, zoodat het hart van den mensch in twee deelen verdeeld schijnt te zijn. Van zulk een hart zegt de H. Augustinus: »Wee hen, wier hart verdeeld is: wee hen, die een deel aan God, een ander deel aan den duivel schenken; God ontsteekt daarover in gramschap en verwijdert zich, omdat een deel van het hart aan den duivel is geschonken: en de duivel neemt bezit van het geheele hart.quot; (2) Gelijk niet een half hart, maar slechts een geheel hart kan leven en bestaan, zoo vordert God ook het geheele hart. Jesus heeft geheel zijn Hart voor ons ten offer
(1) Sertu. 2 Oom. 24 post Trio. (2) Tnct. 7 iu Joan. 1.
557
gebracht, tot den laatsten druppel water en bloed die het bevatte: eiken dag schenkt Hij ons ook geheel zijn Hart in het Allerheiligste Sacrament, hoe zouden wij dan met een half hart voor Hem kunnen verschijnen? Hier moet dus onze kreet wezen; hart voor hart! het geheele hart voor het geheele hart!
Er worden harten gevonden die, of door geestelijke traagheid, of door de hartstochten, of door voortdurend zondigen, of door een langdurig misbruik der genade, of door het weder.staan aan de heilige inspraken, zoo verhard zijn, dat de H. Bernardus er van schrijft: »een versteend hart wordt noch door berouw vermorzeld, noch door liefde verteederd, noch door smeekingen getroffen: het is ongevoelig voor bedreigingen, en wordt door kastijdingen nog gevoelloozer gemaakt: voor weldaden is het ondankbaar, en afkeerig van goeden raad, onverschillig voor veroordeeling, onbeschaamd tot in het schandelijke : het trotseert de gevaren, is onmenschelijk jegens alles wat menschelijk is, vermetel tegenover alles wat goddelijk is: het vergeet het verledene, veronachtzaamt het tegenwoordige en is onbezorgd voor de toekomst.quot; (I) Wat is in staat zulk een hart te vermurwen? Het goddelijk Hart van Jesus alleen. Zijn aanblik zal het vermorzelen, zijn bloed het verteederen, zijn lijden en zijne barmhartigheid zal het treilen: op zijne roepstem zal het zich overgeven, zijne genade zal het doen veranderen: het zal zijn voorbeeld naleven, zijne reinheid volgen: het zal mendij Jjib. 1 de Consid.
558
schelijke, Ja goddelijke gevoelens leeren aan-kweeken, het verledene herstellen, het tegenwoordige heiligen, en voortaan leven voor de toekomst, voor de eeuwigheid, voor het eeuwige leven. Heeft Christus aan de Zalige Margaretha beloofd, dat de priesters die eene teedere godsvrucht tot zijn Allerheiligste Hart hebben, de kracht zullen bezitten om de versteendste harten te treffen: hoeveel te eerder zal het goddelijk Hart zelf de meest verstokte harten genezen, die tot Hem naderen?
»Drie zaken zijn er,quot; zegt de H. Bonaventura. die tot de zuiverheid des harten voeren: de schuier der belijdenis, de vijl der verbeteringen de oven der beproeving;quot; en: »dcor drie zaken wordt de reinheid des levens verkregen, door het lezen der H. Schrift, het geven van aalmoezen en het vergieten van tranen.quot; (1) En de H. Bernardus zegt: »drie zaken worden er gevorderd tot de reinheid des harten: »eeu
O _
volmaakt werk, eene oprechte meening en eene stille godsvrucht.quot; (2) En op eene andere plaats /egt hij: »de reinheid des harten schenkt drie zaken: den geest der vrijheid, de vreugde dei-zekerheid en de kracht der liefde.quot; (3) Eindelijk zegt de H. Augustinus: »de reinheid des harten is als het oog waarmede God beschouwd wordt: om het onbevlekt te bewaren moet men eene zoo groote zorgvuldigheid gebruiken, als het voorwerp vordert, hetwelk met zulk een oog-moet beschouwd worden.quot; (4) Om deze reinheid
(1) Diaet. tit. 7. c. 5. (2) Sent. c, Tria. (3) Sent. c. Puritas. (4) Serrao Dom. is monte. L. III.
559
des harten te verkrijgen, om ze te bewaren, onophoudelijk te vermeerderen, en hare kostbare vruchten te genieten, bestaat er geen krachtdadiger middel dan de ijverige vereering van, en de innige vereeniging met het goddelijk Hart van Jesus. Want even als het goud in den vuuroven van al het schuim gezuiverd en gereinigd wordt, zoo moet ook het hart van den mensch, dat met het goddelijk Hart ver-eenigd is en vereenigd gehouden wordt, van al het vuil der zonden, van alle vlekken van onvolmaaktheid en van alle smetten van aardsche genegenheden en ongeregelde gehechtheid aan
O ö O o O
de schepselen, steeds meer en meer gereinigd en zuiver bewaard worden. Want gelijk het vuur alles met zich vereenigt waarmede het in aanraking komt, en zijne eigenschappen er aan mededeelt, evenzoo vereenigt het goddelijk Hart de menschenharten, met welke het verbonden wordt, met zich, en deelt hun zijne eigenschappen en deugden, en bijgevolg ook zijne reinheid mede, naarmate zij er ontvankelijk voor zijn.
Eene der diepste wonden door de erfzonde in het hart van den mensch geslagen, en door de persoonlijke zonden steeds vernieuwd, en verwijd, is het verlies van hetgeen door de H. Schrift met deze woorden wordt aangewezen: » God heeft den mensch in gerechtigheid geschapen.quot; (1) Door de zonde heeft de mensch niet slechts de oorspronkelijke heiligheid en rechtvaardigheid, maar ook de gerechtigheid, dat is, de juiste richting naar God en naar den goddelijken wil
(1) Eccl. vil: 30.
560
verloren: tij is verkeerd en boos, en in alle onredelijke neigingen en begeerten verwikkeld geworden'. Deze treurige waarheid kennen wij door onze eigene oudervinding: want al ïnaken wij ook in den beginne eene goede meening, al richten wij bij ons doen en laten ons hart tot God, en tot den goddelijken wil, spoedig dwalen wij langs den eenen of anderen kant af, en stellen ons de bevrediging onzer eigenliefde of van eenig ander schepsel ten doel. Daarheen moet ons streven dus gericht zijn, dat wij onze arme harten met de hulp der genade wederom tot de oorspronkelijke gerechtigheid brengen. Daarom verzuchtte de koninklijke profeet ook tot den Heer: » vernieuw den rechteu geest in mijn binnen-gt;te;quot;( I) Daarom staat er ook geschreven: »de wegen des Heeren zijn recht, en de rechtvaardigen bewandelen ze;quot; (2) »De Heer maakt hen zalig die de gerechtigheid des harten bezitten.quot; (3) »Bezit gij de gerechtigheid des harten nietVquot; vraagt de H. Augustinus. » Waarom niet ? Omdat gij uwen wil niet naar den wil van God richt, maar den wil van God naar uwen wil tracht te buigen. Indien de uwe niet recht is, moet gij uwen wil naar den zijnen en niet den zijnen naar den uwen buigen, en zoo zult gij de gerechtigheid des harten bezitten.quot; (4) In het goddelijk Hart van Jesus nu, is niet alleen de grootste gerechtigheid, maar het goddelyk Hart is zelf het richtsnoer van alle gerechtigheid, en het beste middel om aller harten tot de gerechtigheid
(I) I's I.: 12. (2) Usee X[V; 10. (:i) Ps. Vil: II. (4) lu psnU XXXV; 11.
561
He te brengen; want het oogmerk en het einddoel
ld van alle de bewegingen, gewaarwordingen en
nj gevoelens van dit goddelijk Hart, is alleen de
in allerheiligste wil van God: en ieder hart dat zich
al aan dit goddelijk Hart aansluit, verkrijgt daardoor
5t noodzakelijk dezelfde richting^ en hetkan noch van
n den eenen noch van den anderen kant afdwalen,
n zonder daardoor zich van het goddelijk Hart
g los te maken. Hij dus, wiens hart onafscheidelijk
s met het goddelijk Hart van Jesus verbonden blijft,
i zal altoos in de gerechtigheid blijven, altoos in de innigste vereeniging met God leven en daardoor volmaakt tevreden en gerust, waarlijk gelukkig
• en zalig zijn.
) Indien wij alle deze ontelbare en onschatbare
t goederen, welke uit het goddelijk Hart van Jesus
i ons toevloeien, met een geloovig en godvruchtig
hart beschouwen, dan moeten wij in bewondering en dankbaarheid erkennen dat de Liefde van dit Hart eene wonderbaar Genaderijke Liefde is.
Wij sluiten met de woorden van den H. Augus-tinus: »deze Liefde is vrij van alle vlekken, zij kent geen bederf, zij is aan geene veranderlijkheid onderworpen, zij is verheven boven alles wat volgens het vleesch bemind wordt; van alle gevoelens is zij het machtigste, naar hemelsche beschouwingen streven hare verlangens, in alles is zij onoverwonnen; in haar zijn alle goede handelingen vervat; zij is het toevluchtsoord dei-zedelijkheid , het doelwit der hemelsche begeerten, de dood der ondeugden, het leven der deugden, de kracht der strijders. de palm der overwinnaars,
heil wapen der heilige zielen, de oorzaak der verdiensten, de belooning der volmaakten; in de volmaakten is zij vruchtbaar, glorierijk in de volharderden, zegevierend in de martelaren, werkdadig in alle geloovigen.quot; (1)
O Goddelijke Liefde! laat mij zoo ondankbaar jegens U niet zijn, van uwe genadeschatten, uwe waarde en kostbaarheid te miskennen: laat mij zoo wreed jegens mij zei ven niet zijn van mij van die schatten to berooven door mij van U los te scheuren of te verwijderen: laat mij nooit tot zoo groote ondankbaarheid vervallen van de welwillende inzichten welke Gij met mij hebt, door mijne schuld te verijdelen. O Jesus! van nu af wil ik hart aan hart met U leven en sterven! Ontneem mij mijn hart en schenk mij het uwe: en uw Hart en mijn hart zullen bevredigd zijn in eeuwigheid!
(I) De land. car.
Voorrede .
Inleiding .
DE LIEFDE VAN DEN GÜDMENSCH.
1. Natuur en bestemming van het goddelijk Hart van Jesus.........10
2. Hoe God de Vader het Hart van Jesus bij zijne vorming heeft toegerust ... 24
3. Hoe de H. Geest het Hart van Jesus met genaden overlaadt......28
4. Hoe God de Zoon zijn Hart door de aanneming heeft verheven.....42
5. De Liefde van het goddelijk Hart tot ons. 40
DE ZWIJGENDE LIEFDE.
1. De Liefde van het goddelijk Hart verschijnt onder de gedaante van een kind. Ü3
2. De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart predikt liefde tot de verachting der wereld. 69
3. De zwygende Liefde van het goddelijk Hart predikt liefde tot de armoede . . 72
4. De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart predikt liefde tot de ootmoedigheid 7G
ó. De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart predikt liefde tot het lijden. . .78
(i. De geest der zwijgende Liefde is in tegenspraak met den geest der wereld . 81
7. De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart wijst ons onze bestemming aan . 84
Blad/.
. 3 . 4
Bladz.
8. De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart is bijzonder troostrijk voor den zondaar en vertoont zich aan hem in
de liefelijkste gedaante.....89
9. De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart toont ons aan hoe wij volgens den geest van Christus openlijk moeten leven........ ... 9(gt;
10. De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart leert ons hoe wij ons jegens onze vijanden en ten tijde van tegenspoed moeten gedragen...... .102
DE (tEHOORZAMENDE LIEFDE,
1. Deze Liefde gehoorzaamt aan alle oversten..........11]
2. De Liefde van het goddelijk Hart gehoorzaamt in alle geoorloofde zaken . 120
3. De Liefde van het goddelijk Hart gehoorzaamt op de volmaaktste wijze . 126
4. De Liefde van het goddelijk Hart gehoorzaamt om wille van den hemel-schen Vader . ........135
ö. De Liefde van het goddelijk Hart wijst ons de grenzen der gehoorzaamheid aan..........13;)
0. De Liefde van het goddelijk Hart beoefent alle deugden in de gehoorzaamheid ......... 142
7. De Liefde van het goddelijk Hart wil ons door de gehoorzaamheid aan de Verlossing deelachtig maken eu óns tot de volmaaktheid brengen . . .143
Bladz.
DE BEKOORDE LIEFDE.
1. Het doel eti de plaats der bekoring . 149
2. Voorbereiding tot de bekoring door ootmoed..........153
3. Voorbereiding tot de bekoring door
de gaven des H. Geestes.....157
4. Voorbereiding tot de bekoring dooide eenzaamheid ........159
5. Voorbereiding tot de bekoring door vasten en gebed........165
6. Waarom eu waartoe de bekoringen worden toegelaten.......170
7. Christus wordt bekoord zooals Adam
8. De bekoring tot zingenot . 185
9. De bekoring tot hoogmoed . . . .194
10. De bekoring tot hebzucht .... '205
11. De belooning der zegevierende liefde. 215
DE WERKENDE LIEFDE.
1. De prediking der goddelijke leer . .218
2. De verkondiging der goddelijke wet . 225
3. De uitdeelingen der genademiddelen . 231
4. De instelling des Priesterschaps en der Hierarchie. ......... 234
5. Tegenspraak, strijd, vervolgingen . . 243
6. De Goddelijke wonderwerken . . . 250
7. Wij moeten onze liefde door werken toonen...........255
8. Navolging der werkende Liefde van het godddeliik Hart door ware naastenliefde. 261
IK HO LP
HUtlz.
De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart is bijzonder troostrijk voor den zondaar en vertoont zich aan hem in
de liefelijkste gedaante.....89
De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart toont ons aan hoe wij volgens den geest van Christus openlijk moeten
leven....... .... 00
De zwijgende Liefde van het goddelijk Hart leert ons hoe wij ons jegens onze vijanden en ten tijde van tegenspoed, moeten gedragen...... .102
DE UEHOORZAMENDE LIEFDE.
1. Deze Liefde gehoorzaamt aan alle oversten -.........111
2. De Liefde van het goddelijk Hart gehoorzaamt in alle geoorloofde zaken . 120
3. De Liefde van het goddelijk Hart gehoorzaamt op de volmaaktste wijze . 120
4. De Liefde van het goddelijk Hart gehoorzaamt om wille van den hemel-schen Vader.........185
ö. De Liefde van liet goddelijk Hart wijst ons de grenzen der gehoorzaamheid aan..........139
0. De Liefde van het goddelijk Hart beoefent alle deugden in de gehoorzaamheid ......... 142
7. De Liefde van het goddelijk Hart wil ons door de gehoorzaamheid aan de Verlossing deelachtig maken en óns tot de volmaaktheid brengen . . .143
n 8.
0.
10.
Bladz.
DE BEKOORDE LIEFDE.
1. Het doel en de plaats der bekoring . 140
2. Voorbereiding tot de bekoring door ootmoed ..........153
3. Voorbereiding tot de bekoring door
de gaven des H. Geestes.....157
4. Voorbereiding tot de bekoring dooide eenzaamheid........159
5. Voorbereiding tot de bekoring door vasten en gebed........165
6. Waarom en waartoe de bekoringen worden toegelaten.......170
7. Christus wordt bekoord zooals Adam
8. De bekoring tot zingenot . 185
0. De bekoring tot hoogmoed . . . .194
10. De bekoring tot hebzucht .... 205
11. De belooning der zegevierende liefde. 215
DE WERKENDE LIEFDE.
1. De prediking der goddelijke leer . .218
2. De verkondiging der goddelijke wet . 225
3. De uitdeelingen der genademiddelen . 231
4. De instelling des Priesterschaps eu der Hierarchie......... . 234
5. Tegenspraak, strijd, vervolgingen. . 243
6. De Goddelijke wonderwerken . . . 250
7. Wij moeten onze liefde door werken toonen...........255
8. Navolging der werkende Liefde vau het godddelijk Hart door ware naastenliefde. 261
IV IKHOUI)
Bladz.
DE BARMHARTIGE LIEFDE.
1. De barmhartigheid van het goddelijk Hart voorspeld en beoefend. . . .271
2. De Menschwording en het geheele Verlossingswerk is een werk van barmhartigheid ...........273
3. De barmhartige Liefde van het goddelijk Hart duldt, roept en zoekt de zondaren en verbindt hen aan zich, zooals Mat-thaeus...........276
4. De barmhartige Liefde van het goddelijk Hart neemt de zondaren welwillend op, zooals Magdaleua........280
5. De Liefde van het goddelijk Hart redt dikwijls de zondaren ook uit tijdelijke gevaren, zooals de overspelige vrouw. 291
6. De Liefde van het goddelijk Hart dringt zich als het ware aan de zondaren op, zooals aan Zachaeus.......3(JU
7. De Liefde van het goddelijk Hart schenkt ook vergiftenis aan de gevallen rechtvaardigen, zooais aan Petrus. . . 305
8. De Liefde van het goddelijk Hart vergeeft ook nog in het stervensuur, zooals aan den moordenaar aan het kruis . 317
0. De Liefde van het goddelijk Hart bekeert ook die zondaren, die niet bidden om de genade der bekeering,zooals de verlamde:
o o'
zij bidt voor hunne zonden, zooals aan het kruis voor zijne moordenaars . . 325 10. De Liefde van het goddelijk Hart beoefent dezelfde barmhartigheid voortdurend in de Kerk.......329
'NHOUD
DE BIDDENDE LIEFDE.
1. Waarom en hoe de Liefde van het goddelijk Hart bidt........332
2. Het viervoudige offer des gebeds . . 334
3. Het gebed bij bijzondere gelegenheden. 343
4. Het onderricht over het gebed . . . .357
DE WEENENDE LIEFDE.
1. De oorzaak van Christus' tranen . . . 367
2. Jesus weende in de kribbe.....372
3. Jesus weende vóór de opwekking van Lazarus...........379
4. Jesus weende over Jerusalem, . . . 386
5. Jesus weende in den Olijfhof. . . . 391 G. Jesus weende aan het kruis. . , , . 397
DE BLOEDENDE LIEFDE.
1. De Liefde van het goddelijk Hart stort bloed bij de besnijdenis......402
2. De Liefde van het god lelijk Hart stort bloed in den hof der Olijven. . . .410
3. De Liefde van het goddelijk Hart stort bloed gedurende het verborgen lijden. . 419
4. De Liefde van het goddelijk Hart stort bloed in de seeseling.......424
5. De Liefde van het goddelijk Hart stort bloed bij de doornenkroning. . . . 431
6. De Liefde van het goddelijk Hart stort bloed bij de kruisiging......439
7. De Liefde van het goddelijk Hart stort
het laatste bloed aan het kruis. . . 447
8. De zachtmoedigheid en de ootmoedigheid
der Liefde van het goddelijk Hart. . 45S
V
INHOUD
DE ÖAGMMENTEELE LIEFDE.
1. De Liefde van het goddelijk Hart heeft hare woonplaats onder ons opgeslagen. 462
2. De Liefde van het goddelijk Hart is ons voortdurend oöer geworden.....475
1'. De Liefde van het goddelijk Hart ver-eenigt zich met ons.......483
4. De Liefde van het goddelijk Hart verlangt naar deze vereeniging met ons . . . 49tgt;
DE GEOPENBAARDE LIEFDE.
1. De openbaring van het goddeljjk Hart. 507
2. Geschiedkundige aanmerkingen over de vereering van het goddelijk Hart. . . 512
3. De Zalige Maria Margaretha Alaeoque wordt door den Heer uitverkoren om de godsvrucht tot het goddelijk Hart in te voeren...........522
4. Kerkelijke invoering der vereering van
Jesus' Hart. .........532
gt;t
1. Beloften
2. Aflaten
539 543
?gt;. Inwendige genaden . ... 544
551
4. Voorbeeld en heilmiddel