\
\
quot;'• J-- '***-:amp; ■ ■■-.-* * ■ : ■
,/. -c • • i, «*■ • rf -,„ -••■ ... .?
• ï i;' / 7, * - :■' '' ^ -• f J
quot;i- ^ .... ; ^■? . ■ '.* \ -gt; v ■- gt;■
, i , Jquot;
, . ^ '■--'Vit,
TcJ ié.
. *
./• ■ -*•
. ^
• K .' •{-»•' Jf *•'' •» v# sfjSfa
amp;Jtamp;r ^'f- L Ï * ■ jnS
V - .
j-j*a^ quot; •* . ** rj/r-^^ZK. r s'
w, ■ - -
4 ,- ■ ' ^ *• quot;lt;******i i *■■amp;,??: - '■ . .... ** ■■ ■
•gt;.* 4r.~~ '- 0* $» * - v ■•
'■ ,.-■: •,;■ Z-rz/ifite. ïamp;.fSS*:•
; f-gt; gt;vM,. - -.-■. ■ -:s:-;
' , /■•' '-X'^ ■ quot; quot; •amp;■ '•quot;v^-
quot;fifl*?
■gt;-
-v ; . ^ y jr- ^ ■ ï -r** ^ *'#■- n.' y
quot; ;gt; - -gt;lt; •-« £ * *-• -. lt;«• . j4,_ »gt;■ ■ ^__ „ J - »
gt;. . / quot;ff
' , „gt; . . «,
- -■ . jrv ,-.v
r - iT ï .*gt;- ^ .-. ^ *
y. ,V;;# .■amp;**!**'' **' 'f '**' ~ 'quot;' lt;*■■**'quot;. ■■•■ ■- quot;quot;quot;6 I
- jrr *■ -.•■' gt; •- / quot;'---« Jt % gt;
,.jV _ ***■gt;
'^-■. 7'^* 4' ■■ \l #gt; j1
^ ^ .-* i ^ ^ yï**quot;
/H
■
•.' '^l ^ quot;'j
t $ r ****'?■ ^ S *5f JSMS» f 1^» -■ '.J'.
sJL-s Pjt, ■■■''■■■ i rJLf ** ■ !
^ • '• - ' . *.''^jamp; È 'gt; -^- f '
z;. ..:lt;•$■*amp;gt;£;
- -' ... %. C A, « quot;-O ■ ^ ,; ■
£(■amp; '
V . r- •; gt;»,,
^.'1' V
/gt;•■ ^ «Mr* .A quot;r ^ ^ r^-. ■ ***lt;**'amp;'*■ ■ '- * **£* '
siP •'■ Hg _ ,gt;»-.
5. ,-,■ ■■ - *•. «fe .f, ^ • ï.
V ■ - ... -s ; JP- ...quot;» /. ^ ' éttS amp;' quot; f ^ ■**
quot; '4 ■,' r- 'iJftT'-v ' s l W* r.
■ff . ^f- f ■r*x£:**£*?'*■ £ ■• quot;-■- ~quot;\
*i7ü «K quot;*quot;.'i_ .'**»- -,.■ */£'$' si.- ^1
6r.,^.,
;„.;-. -quot;V ^ . -V .. .^., '*'■
' '-.-*■ -■*quot; ■T'jy^Wf- JT r • -4, Iti- ^
r/*, ' ^ ■■'•'. J-, ' .J^ ,r f :■ -f--.,
£ .*■ . '
fir?: -^,
sS
A
rt
DE VISOME ZIIBIEj
VOOR HET
j^EiLiG Altaargeheim.
voor
OVERDENKINGEN, VOORBEREIDING EN DANKZEGGING
bij de
DOOR
GmUlijke Virecleur tan het hhschopptlijk Seminarie van Notarra.
Uit het Italiaansch in het Ncderlandsch overgebracht door g. Janssen, priester.
VIERDE VERBETERDE UITGAVE.
G. MOSMAISTS.
Markt A 14. — 's Heriogenbosch. 1880.
Amstelodami, M- BEKNSI'jN.
die 30 Aprilis 1880. Libr. Censor.
Een zeer geleerd en heilig priester had mij dikwerf zijn verlangen uitgedrukt, van eenige hartopwekkende overwegingen te hebben nopens het H. Altaargeheim, als voorbereiding tot-en dankzegging na de H. Mis. Tot dat einde schreef ik deze overdenkingen aanvankelijk voor hem en voor mij. Doch nauwelijks had ik de hand aan 't werk gelegd, of ik meende hetzelve eene strekking van algemeener nut te moeten geven, ten einde het voordeelig mochte zijn aan men-schen van allerlei stand, zoowel voor die in de wereld leven als voor meer bijzonder aan God toegewijde personen. Daarom kleedde ik mijn werk zoo in, dat liet niet alleen een overvloedige stof zou aanbieden van overwegingen betrekkelijk het allerheiligste Sakrament, maar dat het daarenboven koude dienen zoo bij het lezen der H. Mis, als bij het ontvangen van Jezus in zijn H. Sakrament, en bij Hem te bezoeken en te aanbidden in het groot Geheim zijner Altaren. Wellicht ook zullen er de zielzorgers overdenkin-
VI
gen eu gedachten in vinden die hun te stade kunnen komen in hunne onderrichtingen en predikatiën over dit H. Sakrament van Liefde.
Dusdanig is de oorsprong en de strekking van het werkje dat ik den vromen lezer aanbied. Ik heb derhalve —• dit ware mij overigens onmogelijk geweest —• geen geleerd, geen bewon-deringbarend boek willen schrijven, maar een boek dat geschikt mocht wezen, om de godsvrucht der geloovigen op te wekken tot het allerheiligste Sakrament, cn hunne liefde aan te kweeken tot onzen gezegenden Heiland eu Zaligmaker, Jezus Christus.
f
(
Over de liefde van J. C. tot ons in de instelling van het H. Altaargeheim.
_ 1' Nimmer betoont een vader aan zijn lieve kinderen een meer levendige, een meer edelmoedige teederlieidj dan in de laatste oogenblikken van zijn leven, in dat uiterst-uur, als hij ze van droefheid overstelpt en in tranen smeltend om zijn leger vereenigd ziende, denkt dat hij ze weldra gaat verlaten, zonder hoop van ze hier beneden ooit weer te zien. Dan verzamelt hij in zijn boezem alle zijn bezwijkende krachten, weerhoudt als 't ware op zijne lippen het leven dat hem ontsnapt, reikt hun een verzwakte hand toe, en een liefdevollen blik op hen slaande: „Mijn dierbare kinderen, zegt hij, komt voor de laatste maal in mijn armen, komt; mijn hart roept u.quot; En hij omhelst ze beurtelings, hij knelt ze aan zijn hart, drukt zijn teederste vaderkusseu op
hun aangezicht, mengt zijne tranen met de hunne, zegent hen en geeft hun zijne laatste vermaningen. Daarna doet hij voor zich brengen hetgeen hij het kostbaarst bezit, en zegt: „Neemt dit alles, mijne kinderen, het uur mijns doods is daar, wij moeten scheiden... Neemt dan, mijne kinderen, en zijt mijner gedachtig, wanneer ik hier niet meer zal wezen; vergeet de liefde niet, welke ik u heb toegedragen.quot;
Niet anders, godvruchtige ziel, nog meer en beter heeft J. C., onze ware vader, een vader zoo teeder, dat alle eeuwen eenen bij Hem te vergelijken vader nooit hebben voortgebracht, dat alles heeft Jezus voor ons gedaan.
Gedurende den loop van zijn sterfelijk leven had hij ons op de vurigste wijze liefgehad; bij had ons zijne liefde op duizenderlei wijzen doen blijken. Maar toen hij het einde zijner dagen zag naderen, wilde hij ons het schitterendst bewijs zijner teederheid achterlaten.
In dien gedenkwaardigen nacht, den nacht vóór zijnen dood, vergaderde hij zijn leerlingen rondom zich, en de grenzelooze liefde die in hem was als verlevendigende, sprak hij hen nagenoeg aldus aan: „Ziet hier, mijn welbeminde kinderen, ziet hier het oogenblik waarop ik mij van u moet scheiden. Het uur is gekomen dat ik tot mijnen vader moet wederkeeren. Maar vreest niet, en dat uwe zielen niet beangstigd worden, want terzelfder tijd dat ik u een anderen Trooster zal zenden, den Geest van waarheid, die altoos met u blijven zal, en u zal leeren hetgeen gij thans niet begrijpt, zal ik-zelf u niet als
weezen, u niet vaderloos laten; ik zal ook met ii zijn en met allen, die na u in mij zullen ge-looven tot aan de voltrekking der eeuwen. Herinnert u ket woord dat ik, u en den volken leerarende, zoo menigwerf herhaald heb: dat ik u een van uit den hemel gedaald brood zal te eten geven, een brood gansch verschillend van dat andere, van het manna waarmede zich uwe voorvaderen gevoed hebben en nochtans gestorven zijn; een brood dat allen, wie het zullen genuttigd hebben, van den eeuwigen dood bevrijden zal. Het oogenblik is aangebroken dat ik mijn belofte ga vervullen, en u een hoog onderpand ga geven van mijne liefde. Neemt dan, dit is mijn lichaam; neemt, dit is mijn bloed; eet, drinkt, en doet dit tot mijner gedachtenisse. Intusschen, mijn hart duldt niet dat het gebruik eener zoo kostbare gift tot u alleen bepaald zij; ik wil er allen die mij in de toekomende tijden zullen volgen, deelgenooten van maken. Daarom stel ik u aan tot priesters, en geef u de macht van ook anderen tot het priesterambt te verheffen; opdat, hetgeen ik in uwe tegenwoordigheid volbracht heb, voor altijd ter mijner gedachtenisse voortdure en vereeuwigd worde. In dier voege zullen de verlangens mijns harten voldaan zijn, van dat hart, hetwelk zijn genoegen vindt met de kinderen der menschen te wonen.quot;
O wonderwerk van liefde! Hoe heeft een God zoo ver kunnen gaan? Een God! Die God zoo machtig, die den hemel voor troon heeft, de aarde tot voetbank, legioenen van engelen voor dienaren, de hemellichten tot kroon! Die God zoo
wijs, die, op een van licht schitterenden troon gezeten, tot het verborgenst ziet en doorziet, die al wat bestaat als doordringt, van af het nederigst tot Let verhevenst, die onmeetbare God, welken de hemelen zeiven in hun grenzelooze ruimte niet kunnen bevatten; die God zoo groot, zoo verheven, zoo heerlijk, hij maakt zich tot spijs, tot drank van den mensch; ten einde, van de aarde gescheiden, zich niet te scheiden van den mensch ! Dien de wereld niet kan omvatten, die wordt onze gevangene! Quem munclus capere non potest, captivus no ster est (H. Bonav. de prcep. miss.)
O Heer, hoe overmatig groot zijn toch deze uwe wonderwerken!
II. AV at dunkt u, vrome ziel, van Jezus' liefde jegens ons? Had men ooit kunnen vóórzien dat hij ze tot zulke hoogte, tot zulk uiterste zou gevoerd hebben?
Ik veronderstel dat in de tijden van slaafsche vrees en dienstbaarheid, toen hij, zich noemende den God der heerscharen en der wraak, tot zijn volk niet sprak dan uit het licht der bliksemstralen en onder het weergalmend gekraak des donders; in die tijden, wanneer tot straf van gemor, van opstand en afgoderij, de plichtigen plotseling door den pest-dood werden neergeslagen, de aarde openspleet om ze te verzwelgen, het vuur van uit den hemel nederdaalde om ze tot asch te maken, en duizend vergiftige adders als van uit den grond oppuilend verschenen, om ze te verslinden; ik vooronderstel dat iemand in die schrikwekkende omstandigheden volgen-
derwijs het Israëlitische volk badde toegesproken: »Weet dat diezelfde God, nu zoo vreeselijk, nu zoo verplettrend, nu zoo ontzagwekkend — als eenmaal de tijden zullen vervuld zijn — zich zoo zacht, zoo teeder, zoo den menschen toegewijd zal betoonen,^ dat hij, met hun vleesch bekleed, niet alleen zijn leven uit liefde tot hen ten beste geven zal; maar, hetgeen nog verbazender is, dat hij zich tot hun voedsel zal maken, dat hij hen met zijn lichaam zal spijzeu, met zijn bloed zal laven, en hen, zoo doende, met zijne godheid als 't ware zal vereenzelvigeu. Zou zoo eene voorzegging, bij wien ook, eenig geloof hebben gevonden? En nochtans datgene, wat de Israëlieten voor onmogelijk zouden gehouden hebben, dat wordt dagelijks volbracht voor de oogen der Christenen. Jezus-Christus, waarachtig God, waarachtig mensch, is in ons midden, en houdt voortdurend zijn verblijf op onze altaren. Hij wordt er ons voedsel, en noodigt ons met nadruk uit, om van zijne God-menschelijke zelfstandigheid ons dagelyksch brood temaken. O ongehoord mede-doogen o onbegrijpelijke liefde! En wat is dan och de mensch, o mijn God, dat ge hem zoo-anig bemint, dat gij u geheel en gansch en onverdeeld aan. hem geeft, alsof gij niet gelukkig kondet wezen zonder hem! Wat is de menschquot; dat gij u gewaardigt hem te verheerlijken; waarom nadert gij bem uw hart? Quid est homo quia magnificas eum, aut quid opponis erqa eum cor tuum. (Job. VII 17.)?
Indien er althans iets goeds in ons ware! Doch wat zijn wij dan stof, asch en bederf! Indien
ten minste onze zielen, o mijn God, beantwoordden aan uwe liefde, en zich gevoelig tooude aan de goedheden van uw goddelijk hart! Maar, helaas! Meestal ondankbaar en ontrouw, bieden zij tegenover uwe liefde niets aan dan een stuitende strijdigheid van haat en zonden.
Vrome ziel, bemin dan dengeen die u zoo lief heeft. »Beijver n, zal ik u met de woorden van eenen Heilige zeggen, beijver u om gedurig den gloed uwer liefde te ontsteken en jegens den Welbeminde te vermeerderen; dat uwe liefde sterk genoeg zij om tot den dood aan al wat zondig is te wedersterven; dat zij u van alle schepselen losrukke, u van alle menschelijke overwegingen en berekeningen, van al hetgeen de wereld acht, van uw eigenen begeerlijkheden, van u zeiven aftrekke: dat zij eindelijk niets in u late hetgeen u belette, eenig en alleen te leven van de gedachten, van de verlangens, van de genegenheden uws Welbeminden. Tot hem stijgen de verzuchtingen uws harten, in hem versterke zich uw zwakke wil. Hij alleen bestrale de gedachten van uwen geest! Alles in Hem, alles voor Hem!quot;
Om u zulken schat van liefde eigen te maken, moet gij eiken dag verzaken aan alles wat uw hart zou kunnen boeien buiten God, met name aan de wereldsche hoogachting, aan de vermaken, aan de aardsche geneugten ; terwijl gij voor God, dien gij bemint, moet betuigen, dat gij geen andere eer, geen andere grootheid betracht dan zijne ver-smaadheden, geen andere rijkdommen dan zijne liefde, geen ander genoegen dan zijn kruis, geen ander voorwerp dan Hem alleen, uwen hemel-
schen, uwen beminnenswaarcligen bruidegom.
Noodig alle schepselen die u omringen tot zijne liefde uit. Vlucht alle gesprek dat den goeden geur van Jezus niet verspreidt. Verlaat alle werk, elke handeling die hem moet mishagen ; vermijd alles wat niet tot zijne verheerlijking kan gedijen. Hoe meer gij u, in uwe werken, den teederen minnaar der zielen zult te binnen brengen, hoe meer ook hij zich uwer zal gedenken en u met zijne gunsten zal overladen. Dit immers zeide hij aan de H. Cathari-na van Seuen : »Mijne dochter, denk aan mij, en op mijne beurt zal ik aan u denken.quot; Deze woorden verschillen niet in beteekenis van die, welke de H. Geest in den mond stelt van de Bruid der Gezangen: »Ik ben aan mijnen Welbeminde, en tot mij is zijn hart gekeerd.quot; Ego dilecto meo, et ad me conversio ejus. (Cant. VIL 10.)
Een uitstekend dienaar Gods zeide: Indien ge mij vraagt, hoe het brood de zelfstandigheid wordt van Jezus, hoe Jezus zich lichamelijk en gelijktijdig op onderscheidene plaatsen bevindt, antwoord ik, dat God alles vermag; en mijn geest berust in die reden. Maar vraagt ge mij, hoe God den mensch bemint tot zoo ver, dat hij zich tot 's menschen voedsel maakt, ten einde zich met den mensch te vereenigen, dan zie hier mijn antwoord: »Dit is eene over-»maat van een ongehoorde liefde, die ik niet »begrijp noch kan begrijpen.quot; Daar van daan dat de Heiligen, sprekende van het H. Altaargeheim, hetzelve een Sakrament van liefde
bij uitnemendlieid noemen. De H. Bernardus
geeft aan Jezus, op onze altaren, den naam van Liefde der liefden. De H. Philippus Nerius, het heilig Sakrament ziende naderen, dat hij als teerspijs ging ontvangen, riep uit: Ziedaar mijne liefde, zie daar mijne liefde! De H. Maria Magdalena de Pazzi noemde liefdedag den Witten donderdag, waarop het Allerheiligste werd ingesteld. Dezelfde heilige vroeg eens aan een harer Novicen, waaraan zij gedacht had na de H. Communie, en deze antwoordde: Aan de liefde van Jezus. Inderdaad, hernam de heilige, als men aan die liefde deukt, kan men wel niet verder gaan, daarbij moet men zich ophouden. Eindelijk, het H. Altaargeheim is, volgens de uitdrukking van den H. Thomas, het Sakrament van liefde, het onderpand van Jezus liefde in haar verhevenste beteekenis. Sacramenlurn charitatis, summai charitatis Chrisii pignus est (Op. 18. c. 25.).
Deze liefde van Jezus tot ons, godvruchtige ziel, is een dringende uitnoodiging, om daar ook door wederliefde aan te beantwoorden. God bemint slechts om bemind te worden, zegt de H. Bernardus: Ad nihil amal Deus nisi ut ameiur.
De liefde van Jezus heeft Hem zich zeiven geheel en gansch voor ons doen opofferen: offer u derhalve ook geheel en onverdeeld aan Hem op, en gij zult Hem beminnen, gelijk Hij verlangt bemind te worden. Dan helaas! bewijst niet de groote weêrzin dien gij gevoelt, van zelfs kleinigheden voor Jezus op te
offeren, dat ge Hem maar luttel bemint? Waarom toch beoefent gij met zoo veel moeite de afzondering, de armoede, de gehoorzaamheid? Waarom valt het u zoo lastig eene afgekeerdheid, een misnoegen, een ongeregelde geneigdheid te onderdrukken? Waarom vindt gij het beoefenen der versterving, der ootmoedigheid,^ van het gebed zoo bard ? Ach ! wellicht hebt gij in al de verloopen jaren uws levens geen enkele beweging van die onuitsprekelijke vreugde gevoeld, welke de zielen die Jezus beminnen, te midden van haar lijden smaken. Ongelukkige ziel, wat toeft gij, u aan Jezus te geven, en u geheel aan en voor zijne liefde te slachtofferen? Vergelijk het overgroot offer dat Hij gedurig voor u doet, het offer van zijn eigen zei ven; vergelijk dat met die offers waartoe Hij u de gelegenheid aanbiedt. Zijn ze licht? Welke schande, van ze Hem te weigeren! zijn ze groot, 6, hoe gelukkig zijt gij!... Het is nu de dag waarop Jezus uwe heiligmaking zou willen aanvangen, het is de dageraad van uwe gelukzaligheid! Vestig uwe blikken op dit tabernakel, de verblijfplaats van uw opperste goed, van uwen Bruidegom, van uwen God voor u geslachtofferd. Spreek Hem aan met vertrouwen, gemeenzaam als een vriend zich onderhoudend met zijn vriend^
Voorbereiding tot de H, Communie.
, O mijn God, eenige en ware minnaar mijner ziel; wat kondt gij toch meer doen dan gij
T
— 16 -
doet en gedaan hebt, om mij te noodzaken, u te beminnen? O onmeetbare liefde! Onbegrijpelijke liefde! Oneindige liefde! Een God____
Zich geheel aan mij geven!---- O mijn God, o
mijn Jezus, ik bemin u, ik bemin u boven al het geschapene, meer dan mij zei ven, meer dan mijn leven; en ik bemin n, om u te behagen, aangezien gij zoo zeer mijne liefde begeert. Wijkt ver van mijne ziel, aardsche geneigdheden, maakt plaats voor de liefde van mijnen God. Gij wilt, o welbeminde Jezus, gij wilt n heden geheel aan mij geven : het is dan rechtmatig, het is billijk en rechtvaardig dat ook ik mij zei ven geheel en gausch en volkomen aan u opoffere. Ik geef mij dan aan n zonder voorbehoud en onverdeeld; mijne zintuigen, mijne geest-en zielvermogens, mijne begeerten en gedachten, mijne gevoelens en verbeeldingen, mij zeiven; aanvaard alles, alles. Ik bezweer het u voor het aanschijn van hemel en aarde, ik wil voor n alleen handelen, met u alleen spreken, voor u alleen ademen, in n en met u. O mocht mijn hart niets dan liefde voor u zijn, geheel en gansch in liefde tot n verteren! Mocht het gloeien door die vurige liefde welke het hart van uwe lieve Moeder deed ontvlammen, als zij u in haar armen drukte! Konde ik u doen beminnen van alle schepselen, u doen beminnen gelijk gij verdient bemind te worden! Maak, o mijn Jezus, dat ik voor immer en altoos een slachtoffer uwer liefde zij!
Hoe spijt het mij, gezegende Verlosser en Heiland, dat ik u voormaals zoo zeer beleedigd heb!
- 17
Gij hebt uw leven voor mij ten beste gegeven, en ik, ik heb zoo menigmaal uwe genade en uwe liefde veracht! Welke ondankbaarheid! Welke vergetelheid uwer weldaden! Ik gevoel er een levendig leedwezen over, o mijn God! Mfln hart is waarlijk vermorzeld, omdat het u beleedigd heeft. Doch, ik mag het hopen, gij hebt mij reeds vergeven. Mocht ik nog schuldi^ wezen o gewaardig mij vergiffenis te schenken op het oogenblik dat ik mij voorbereid, om u in uw goddelijk bakrament te ontvaneen. Ontvang en neem mij uit mededoogen op in uwe genade, nu gij weldra in mijn hart zult komen wonen. Zie o Jezus, ik nader tot uw goddelijk vleesch, tot het feestbanket der engelen! O God ! Wie ben ik, en wie zijt Gij? Gij zijt de God van een grenzelooze goedheid, en ik, ik ben een aardworm besmeurd met tallooze zonden, die ii zoo dikwerf uit mijne ziel verbannen hebben.
desniettegenstaande zou ik mij durven verstouten tot u te naderen, om u in de H. Communie te gaan ontvangen! De Seraphijnen ziin met zuiver genoeg m uwe oogen; en ik, stof en asch, ik, ellende en zonde, ik zou nop mijne tong mogen ontvangen, u in mijn hart invoeren, u daar van helde drukken! Ik die door miin zonden onwaardig ben geworden in uwe toJi-woordigheid te verschijnen, en alleen verdien, m den afgrond gestort en voor eeuwig van uw aanbiddelijk aanschyn verwijderd te worden! O mijn God. Mijne onwaardigheid is al te groot. Isochtans, daar uwe goedheid mij uituoodio-fc om u te ontvangen, zie mij hier vernederd en be-
- 18 -
schaamd over zoo veel smaad dien ik u lieb aangedaan; maar toch ook met betrouwen or uwe barmhartigheid, op uwe liefde.
Kom dan, o Jezus, mijn Welbeminde, kom in mijne ziel, die u verlangt.
O Gij, die een verterend vuur zijt, brand en verbrand al wat gij in mijne ziel ziet uwer onwaardig, al wat eenigen hinderpaal zou kunnen stellen aan uwe genade, aan uwe liefde. Verleen mij die reinheid, die helderheid, waarmede elk die tot uwe H. Tafel nadert moet bekleed zijn. Doe mij alles vergeten wat vreemd is aan uw goddelijke liefde. O gelukzalige Maagd, o Maria, mijne moeder, geef mij uwen Zoon; uit uwe handen verlang ik Hem te ontvangen. Zeg hem dat ik van het getal uwer dienaren ben; Hij zal mij met meerder liefde aan zijnen boezem drukken, mij met overvloediger gunsten begenadigen.
Dankzegging.
(Er is geen gebed, Gode aangenamer en ons zeiven nuttiger, dan het gebed dat op de H. Communie volgt. De H. Teresia zegt, dat op dit oogenblik Jezus zich in onze ziel plaatst als op een troon van genaden, en haar deze zoete woorden toestuurt: Wat wilt gij dat ik voor u doe? Ik ben hier gekomen, om u weldaden te bewijzen, en u met hemelsche geschenken te overladen. Vraag mij, wat gij begeert, en al uwe verlangens zullen bevredigd worden.
O! wat al schatten van genaden zal Jezus
1-
— 19 -
over u uitstorten, indien gij u, na de H. Com-muuie, zoo lang en zoo innig mogelijk met Hem onderhoudt. Begeef u niet aanstonds tot lezen, gelijk sommigen doen; 't is beter, eenige oogenblikken, in het binnenst uwer ziel, met den Zaligmaker te spreken, en u tot zijne liefde op te wekken door het herhalen van eenige heilige verzuchtingen, van eenig zalvend gebed, naar het voorbeeld van Jezus zeiven, die in den hof der Olijven tot driemaal hetzelfde gebecT herhaalde).
Christus-Jezus is dan in mijn hart gekomen, ik bezit Hem in mij. Hij heeft zich geheel aan mij gegeven. Welke teedere en levendige gevoelens ben ik u niet verschuldigd, o mijn God, voor al uwe goedheid, voor al uwe barmhartigheid ! o Heer, ik aanbid u, ik werp mij voor uwe voeten, ik omhels ze teederlijk en bedank u, dat ge u gewaardigd hebt, zoo een arm schepsel te komen bezoeken. Aanvaard de ootmoedige oöerande die ik u doe van mijnen wil, van mijne vrijheid, van mijn leven. Ik wil voortaan mij zeiven niet meer toebehooren. maar aan u, geheel aan u zijn. Ik bemin u, ó.rniju Jezus, en omdat ik u lief heb, heb ik besloten, uw heilige wet in mijn hart te bewaren; omdat ik u bemin, gevoel ik een troostelooze droefheid over mijn vroegere schulden, brandend van verlangen, om ze in het vervolg zoo veel mogelijk te herstellen. Laat de tegenspoed, laat de gevaren en verzoekingen, laat de angsten en beproevingen, laat honger en dorst, laat de vervolgingen komen en mij bespringen, ik beroep
ze, ik daag ze uit. Want welk schepsel, welke beproevingen, welk onheil zal mij aan mijnen Schepper ontrukken, welk schepsel zal mij beletten Hem aan te kleven. Hem te beminnen! Wees gij slechts, o mijn Jezus, mijn schild en mijne verdediging; en ik vrees niet*. Ik vrees geen leven van kwelling, indien ik die kwellingen om n verdrage; ik vrees zelfs den dood niet, indien ik in n en voor n sterve. Leven en sterven zijn mij een gewin, mits ik levende en stervende u verheerlijke, en volharde in uwe genade.
Nu gij, ö boven- al beminnenswaardige Zaligmaker, in mijne ziel zijt afgedaald, om haar van hare zwak- en ziekelijkheden te genezen, verlos my, ik smeek het u, van de dwingelandij mijner kwade gewoonten; verban ze uit mijn hart, snijd ze tot en met den wortel af, en stort in hare plaats het vruchtbaar zaad van uwe deugden. Ik vraag u geen aardsche goederen, nog eer, nog vermaak, noch rijkdom; ik vraag u, door de verdiensten van uw heilig lijden, ik vraag u alleen een diep leedwezen over mijne zonden. Verleen mij licht, om mij de ijdelheid te doen inzien van al het wereldsche, en het recht dat gij hebt, om van mij van ganscher harte en uit al mijn vermogen bemind te worden. Breek de banden die mij aan het aardsche kluisteren, boei mij geheel aan u heilige liefde, opdat ik voortaan geen anderen wil hebbe, dan uwen aanbid-delijken wil alleen. Geef mij geduld en overgeving in ziekten, in armoede, in alles wat strijdig is aan mijn eigenliefde. Geef my zachtmoedigheid
— 21 —
jegens degenen die mij beledigen en verachten. Duld niet dat eenig aardsch voorwerp mij doe wankelen ia mijn goede voornemens, of mij ontrouw doe worden aan uw heilige liefde. Voltrek iu mij het werk dat gij begonnen hebt, eu heilig mij dagelijks meer en meer. Leg een zegel op mijne mond die u ontvangen heeft, opdat hem nooit een woord van kwaadsprekendheid, van toorn, van onzedigheid, van hoogmoed of leugentaal ontvalle. Bewaar mijn oogen van el-ken nieuwsgierigen of al te vrijen blik, die oogen welke het geluk hebben gehad u te aanschouwen als vernietigd onder de gedaante van brood; dat 3 ze integendeel bitterlijk beweenen de menigvuldige beleedigingen uwer hooge Majesteit aangedaan. Laat nooit toe, dat ik mij van u scheide, o allerzoetste Jezus; schenk mij de genade van immer uwe weldaden indachtig te zijn, uwe leeringen hoog te schatten, altoos uwe voorbeelden na te volgen, in u te leven, voor u te sterven, en eeuwig met u in uw heilige liefde te heerschen.
(Staak hier uwe ovevdenking, en vraag eenige bijzondere genaden voor u en voor uwe verwanten, voor uwe vrienden en vijanden, levenden en dooden.)
O Maria, mijn lieve moeder en mijne hoop, verkrijg mij de genaden die ik verzoek, en vooral die van u teeder te beminnen en nooit te vergeten, u aan te roepen in al mijne noodwendigheden.
(yMen zal met vrucht het volgend gebed meermalen herhalen; er zijn talrijke aflaten aan verbonden.)
»Ziel van Christus heilig mij; lichaam van
111
- 22 -
Jezus zalig mij; bloed van Christus maak mij dronken; water der zijde van Christus, wasch mij; lijden van Christus sterk mij; 0 goede Jezus verhoor mij; in uw heilige wonden verberg mij, en laat niet toe dat ik van u gescheiden worde; bescherm mij tegen den boozen geest; roep mij in het uur van mijnen dood, en laat mij bij u komen, opdat ik u met de Engelen en Heiligen love in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Schietgebeden.
1. Zoet hart van mijnen Jezus, maak dat ik u altijd meer en meer beminne.
2. Wie ben ik, Heer, dat ge mij zoo vurig bemint! Waarom verlangt gij zoo zeer, van mij bemind te wordeu?
3. Heersch in mijn hart, o Koning des Hemels, en bestier het naar uw welbehagen.
Grondregels.
1. Alles heeft zijn einde.
2. 'i Is onmogelijk ter zelfder tijd vriend der wereld, en vriend van Christus Jezus te zijn.
3. Die zalig wil worden moet Christus-Jezus in zich-zelven overbrengen.
— 23 -
Ovïr de liefde van Christus tot ons in het instellen vin het H. Altaargeheim, als middel om ïich geheel aan ons te geven.
1. De H. Augustinus, overwegend de uitmun-tendhad der gift welke Christus ons in het H. Altaargeheim aanbiedt, was daardoor zóó verrukt, hij zijfte bewondering uitdrukte door deze vermaard geworden gedachte; dat God, door zoo een volmaakte gift, den schat zijner oneindige volmaaktheden schijnt te hebben uitgeput. God, zegt die H Leeraar, is almogend en kan, volgens de uitdrukking der H. Schrift, alles doen wat hij wil, in den hemel, op de aarde, in de zee en in het diepste der afgronden. Hij zou een eindeloos getal andeie werelden kunnen scheppen, de eene al schooner dan de andere. Maar hij kon ons door zijn alvermogen geen grootere gift doen dan die van het H. Altaargeheim: gt; Ofschoon Hij almogend was, kon hij ons toch niets meer geven.' Gum esset omnipotene, plus dare non pot uit (Tr. 84 in Joan.). God is oneindig wijs; zijne wijsheid kent noch maat, noch grens, noch getal (Ps. 146.); en nochtans heeft Hij, in zijn eindelooze wijsheid, niets verhevener kunnen vinden om ons te schenken, dan het H. Altaargeheim: »De wijsheid zelve zijnde, heeft Hij ons niet meerder weten te geven.quot; Cum esset sa-pientissimus, plus dare non nescivit. Eindelijk, God is oneindig rijk, en zijne schatten zijn onmeetbaar, en nochtans heeft hij in die schatten
er geen ontdekt die kostbaarder was en voor ons wenschelijker. Cum esset ditissimus, plus dare ncn hahuit. In der daad, welken set at, zegt de H. Bernardinus van Senen, welken grooteren sciat dan onzen Heer J. C. zou de ziel kunnen ent-Tangen of begeeren? Quis melior thesaurus in corde hominis esso potest quam corpus Chnsti ? De H. Maria Magdalena de Pazzi was getvoon te zeggen dat eene ziel, na de H. Comnunie te hebben ontvangen, te reebt kan uitroepen; » Alles is volbracht.quot; Consummatum est. Met zich in dit H. Sakrament geheel aan mij te geven, heeft God de uiterste grenzen zijner liefde jegens mg bereikt; meer kan hij mij niet geven.
Overweeg wel, vrome ziel, de grootheid van een dergelijke gift. O ! indien het geloof ons het bezit van dien schat niet uitdrukkelijk verzekerde, wie badde er ooit aan kunnen geloaven ? Wie had zoo iets ooit van Jezus kunnen vragen, ten ware hij het ons uit eigen beweging badde geschonken? Wie had zich ooit vermeten hem te zeggen: Heer, indien gij ons u liefde jegens ons wilt doen kennen, stel u tegenwoordig onder de gedaante van brood en wijn, opdat wij ons met uw vleesch kunnen voeden, ons met u bloed kunnen laven. Is het niet in onzen Heer J. C. een schijnbare uitzinnigheid dat hij ons, in zijn laatst en gelukzalig avondmaal, als zegt: O men-schen, om u te toonen boe zeer ik u bemin en lief heb, wil ik dat gij komt, om mijn vleesch te eten en mijn bloed te drinken? Nonne insa-nia videtur dicere: manducate meam carnem et bibite meum sanguincm? (H. Aug.) Het was daar-
om dan ook, dat eenige leerlingen uit Christus mond deze belofte hoorende, hem niet konden gelooven, hem zelfs niet konden aanhooren, ja, zich van hem verwijderden. Die taal is hard, mompelden zij in zich zeiven, wie kan ze aanhooren? Dures est hec serrno, et quis potest eum audirel (Joan. VI. 61.) Niettemin, hetgeen de mensch onbekwaam was zich te verbeelden, dat heeft de onuitsprekelijke liefde van onzen Heiland gedacht en ten uitvoer weten te brengen.
Hoe is het dan, na dit alles, mogelijk, ö vrome ziel, dat de beschouwing van wat u in het H. Altaargeheim geschonken wordt, n niet geheel doet ontvlimmen door het vuur der goddelijke liefde? Ach! bij het beschouwen der schepselen alleen, werden de Heiligen met liefde tot den schepper ontstoken; gelijk onder anderen de H. Maria Magdalena de Pazzi die, eene bloem in hare handen houdend uitriep: »De Heer heeft dan van in der eeuwigheid gedacht deze bloem, uit liefde tot mij, uit het niet te trekken!quot; Dat was als een liefdeschicht die haar het hart doorboorde, haar inniger met God vereenigde. De H. Augustinus stond van verwondering opgetogen, wanneer hij de heuvelen, de bergen, de stroomen, de zeeën, het uitspansel en de sterren des hemels aarstaarde; dan voelde hij zijn hart tot God opstijgen, en vol liefde riep hij uit: »A] wat ik iu den hemel en op aarde aanschouw, zegt mij dat ik u moet bemiuneu.,' Ccelumet terra et omnia mild dicunt ut amem te.
Dan, wat zijn de schepselen bij den schepper vergeleken! Indien de gift waarmede God ons
- 26 -
begenadigd heeft, voldoende was, om in de Heiligen zulke gevoelens van liefde te verwekken, welken indruk moet dan op u niet uitwerken die oneindige weldaad, waardoor de Schepper zich geheel aan u geeft in het Allerheiligste! Zoudt gij, bij deze overdenking, Hem niet kunnen beminnen met al de vurigheid, met al de krachten uwer ziel? Ach! denk er wel op na, en maak goede voornemens, krachtige besluiten.
H. Volgens den H. apostel Paulus heeft de Heer voor ons mensch wordend getoond, tot hoe ver zich zijne goedheid tot ons uitstrekte. »De goedheid onzes Heeren is ons verschenen met zijn heilige menschheid.quot; Benignitas et humanitas apparuit Salvatoris nostri (ad Fil. III. 4V).
Maar, door zich zeiven tot voedsel aan onze zielen te geven, heeft hij doen blijken, tot hoe ver de teederheid zijner liefde ging; en welk treffender bewijs kon hij er ons van nalaten, dan door de instelling van dit goddelijk Sakrament? Hier immers geeft hij ons geheel zijn lichaam, en met zijn lichaam ziju bloed, zijn ziel en zijne Godheid. Hij geeft ons zijne menschheid met al de verdiensten van zijn sterfelijk leven, zijne Godheid met al de schatten zijner wijsheid, zijner macht en zijner eindelooze goedheid. In een woord, Christus, zegt de H. Joannes Ghrysostomus, zich aan ons gevend in het H. Altaargeheim, schenkt ons al wat hij het schoonst, het edelst, het rijkst heeft, zonder zich iets voor te behouden: To turn tibi dedit, nihil sibi reliquit.
O grenzelooze liefde van God tot den mensch!
o waarlijk goddelijke liefde vau Jezus voor onze zielen!
Te recht dus, antwoordde onze Heiland, dat zijn uur nog niet gekomen was, toen men hem ter bruiloft van Cana bad, om het water in wijn te veranderen: Nondum venit hora mea (Joan. II. 4.). Maar dit gezegend uur was aangebroken, wanneer hij in 't laatste avondmaal, door een verandering van zelfstandigheid, tot dan toe van geen geschapen verstand waargenomen of begrepen, niet het water in wijn, maar den wijn in ziju bloed veranderde. Dit uur was het uur door hem zoo levendig verlangd, ten einde met zijn goddelijk vleesch al de schatten in onzen boezem te storten, welke zijn hemelsche Vader hem had toebetrouwd. Daardoor wilde Jezus ons overtuigen van de weergalooze liefde, welk hij voor ons koesterde. En in die omstandigheid heeft hij ons zoo veel gegeven dat, indien eene ziel hem hier beneden nog meer kwam te vragen, hij, zoo het schijnt, genoodzaakt zou wezen haar te antwoorden : Daar ik u mijn lichaam onder den schijn van brood, en mijn bloed onder de gedaante van wijn gegeven heb, wat kan ik u nog meer geven? Ik heb in al de schatten mijner goedheid niets kostelijker; en na deze weldaad, waardoor ik mij zeiven aan u geef, kan ik u op aarde geen grootere weldaden toekennen.
Overdenk met aandacht die overmaat der liefde van eenen God, gij, die zoo gevoelig zijt aan de welwillendheid der menschen. Wat kon hij u nog meer schenken, om uwe wederliefde te winnen ? En gij zoudt er niet aan deuken, om hem
_ 28 —
daarvoor uwe oprechste dankbaarlieid te betuigen! En immer zoudt gij het bezit van uw hart willen onttrekken aan dengeen, die zich zoo verkwistend in teederheid, zoo onbegrensd in toewiiding heeft getoond ten uwen opzichte! De giften uwer natuurgeuooten behagen n, ontroeren u; en de gift zonder weerga, de gift welke Jezus u van geheel zijn wezen aanbiedt in zijn goddelijk iSakrament, zou u onverschillige zou u ongevoelig laten!
Ach! mogtet gij u nooit jegens een zoo goeden God pligtig maken door zulkdanige overmaat van ontrouw en ondankbaarheid! O neen, maak veeleer het vast besluit, van u voortaan geheel aan hem op te offeren, tot vergoeding dier oneindige liefde, waarmede hij zich geheel aan u heeft opgeofferd in zijn aanbiddelijk Sa-krament. Behoud u in dit offer niets voor; want gij geeft Gode niets, tenzij gij hem u liart op-draagt, dat hij bovenal van u begeert; en gij kunt hem uw hart niet geven, tenzij gij het hem gevet geheel, en onverdeeld, en zonder voorbehoud. Het offer dat gij Jezus moet brengen bestaat wijders, in een rechtzinnige en volstrekte overgeving van u zeiven in zijne handen, met het onwrikbaar besluit van u door hem te laten geleiden naar zijn welgevallen. Gij moet u niet meer beschouwen als u zeiven toebehoorend, maar als toebehoorend aan God, die derhalve niet anders doet, dan over u beschikken als over zijn onvervreemdbaren eigendom. Om kort te gaan, gij moet altoos en in alles aan Jezus trachten te behagen. O schoon woord, aan Jezus
— 29 -
behagen! Wilt ge weten, wat het zegt, aan Jezus behagen! Hoor, wat een groot dienaar Gods deswege gevoelde: »Aan Jezus behagen, zeide hij, is behagen aan den vriend, aan wien wij zoo vele en zulke uitstekende weldaden zijn verschuldigd; het is, aangenaam zijn aan de oogen des Heeren, en hem believen, die zijn goddelijke oogen met een groote bezorgdheid gestaag op ons geluk gevestigd houdt; het is, het hart verblijden, dat niet ophoudt ons te beminnen; aan God behagen, dat is het einde waartoe Hij ons geschapen heeft, het doel waarop onze verlangens moeten gericht zijn als op ons laatste einde; de regel naar welken wij onzen levenswandel moeten inrichten; aan God behagen, dat is hetgeen de Heiligen onvermoeid en onversaagd gezocht en betracht hebben, hetgeen zoo vele maagden gedreven heeft om in kloosterlijke eenzaamheid zich Gode toe te wijden; dat zoo vele kluizenaars de wereld deed verlaten, om in wildernissen als begraven, van al het aardsche vrij, met meerdere onthechting en onbelemmerd God te dienen. Aan God behagen, dat is hetgeen de martelaars ongevoelig heeft gemaakt aan vervolgingen, aan laster, aan smaad; hetgeen hun zoetheden deed vinden in lijden, in folteringen, in den dood. Aan God behagen, dat is het wit, waarvoor zich de uit den hooge verlichte ziel prijs geeft aan ontberingen, aan alle slag van lijden en pijuen, aan versmaadheden, aan allerlei opofferingen. Aan God behagen is eindelijk, iets zoo hoog, zoo verheven, zoo kostbaar, dat geen ander belang, geen ander voordeel, geen
- 30 -
andere betrachting daarmede kan vergeleken worden.quot; Zie daar wat liet is, aan God, aan Jezus behagen.
III. Overdenk, ó vrome ziel, dat u Jezus nimmer het minst ontuomen heeft van de gift die Hij u, zich zeiven in liet H. Altaargeheim gevend, heeft geschonken. In tegendeel; telkenmale als zijn offer in de H. Mis vernieuwd wordt, vernieuwt hij ook dezelfde genade. Immers hij had gezegd: ik ben met u tot aan de voltrekking der eeuwen. O! wik en weeg en overweeg deze zinrijke woorden, die niets ademen dan liefde en weldaden. Jezus zegt het u toe, dat hij niet zal ophouden uw voedsel en uwe lafenis te zijn tot zoo lang er tijden zullen wezen; als vond hij zijne zaligheid in altoos met u te blijven, als konde hij den gloed zijner verlangens niet bekoelen, dan door u onophoudelijk de groote gift van zich zei ven te herhalen. Welke standvastigheid in zij tie liefde!
Keer nu met uwe gedachten terug op de offers welke gij somtijds aan Jezus hebt mogen brengen. De meeste, helaas! hebben zelfs geen spoor in uw hart achtergelaten. Herinnert ge u de brandende voornemens welke gij gemaakt had, van een meer ingetogen, van een meer geregeld, van een verduldiger, van een meer verstorven leven? Herinnert ge u de gedane beloften van de aardsche aangekleefdheden, de grondregels der wereld en wereldlingen op te oiferen ? Herinnert ge u de vrome door u zei ven u vastgestelde regels, van meer werk te maken van het gebed en
van andere geestelijke oefeningen? Wat is er van dat alles geworden? Wie heeft het u ontnomen?... O! gij zijt een onstandvastige, een ontrouwe ziel. Erken het in de bitterheid uwer beschaming ; maar dat die schaamte, dat uw leedgevoel niet andermaal onvruchtbaar zij. Wend u tot Jezus, en smeek hem vurig om zijnen vermogenden hijstand, om zijne alles uitwerkende genade.
O, mijn lieve Zaligmaker, indien gij mij niet te hulp komt, moet ik wanhopen van aan mijn ellende te ontsnappen, daar ik reeds zoo menig-werf door mijn eigen zeiven bedrogen beu.
Wek u op tot een hartelijk leedwezen, en verlevendig tevens en ontsteek in u een heilig verlangen, van Jezus voortaan een onwrikbare trouw te wijden. Ja, roep hem uit het diepste van uw hart toe, dat gij ditmaal volstrekt en bepaald de genade begeert, van te volharden in uw goede voornemens. Voorwaar, niets zou Jezus aangenamer wezen, dan dat hij in u zulk een brandend verlangen bespeurde. Dat deze gedachte u vertrouwen inboezeme! Indien ge vuriglijk kunt begeeren, wees verzekerd dat ge zult verhoord worden. Roep in uwe gebeden de minnelijke Moeder van Jezus, die ook uwe moeder is, ter hulp, en eindig deze overdenking met een offerande omvattende en vernieuwende al degene welke gij tot op dezen dag hebt opgedragen.
Voorbereiding tot de H. Communie.
Zie hier, ó mijne ziel, het oogenblik dat die God, welken gij zoo menigmaal beleedigd hebt.
- 32 —
tot u gaat naderen. 0 Heer, hoe smartvol moet deze gedachte voor mij wezen, dat ik u, ik nietig schepsel, ik u, mijnen vader, heb durven vergrammen, heb durven honen, u, mijn weldoener, mijn opperste goed... U, mijn vriend, den tee-dersten Bruidegom mijner ziel!... Moest deze herinnering mijn hart niet breken! Moest ik niet, o mijn God, aan uwe voeten van droefheid sterven ! O gevoelloos hart! Ondankbaar hart! O hart kouder dan ijs!...
0 ja, mijn God, het is mij leed dat ik u niet bemind heb, dat ik integendeel mijn oor voor uwe stem gesloten heb, uwe genade veracht, uwe tederheid verstooten. Ik verfoei bovenal de be-leedigingen, grootere en kleinere, welke ik tegen u bedreven heb, en besluit, liever te sterven dan er mij ooit op nieuw aan plichtig te maken. Niet alleen stel ik mij vastelijk voor, n nooit meer door eenige zonde te vergrammen; maar, u getrouw en standvastig en uit al de krachten mijner ziel te beminnen en te dienen.
Wie ben ik, 6 mijn lieve Jezus, dat Gij zelf mij uitnoodigt om u te ontvangen, en dat met zoo een vurige liefde, met zoo een levendig verlangen ! Onmeetbare liefde! Onbegrijpelijke liefde! Oneindige liefde! Een God geeft zich geheel aan mij! Een God!... Gelooft gij het, mijne ziel, en welke gedachten stort, u dit geloof ia? O beminnelijke en oneindige God, eenig voorwerp mijner liefde; ik bemin u vaa ganscher harte, ik bemin u boven al, ik bemin u meer dan mijn eigen zeiven, meer dan mijn leven.
Maria, Moeder der reine liefde, help mg dien
— 33 -
God beminnen, welken gij zoo zeer verlangt bemind te zien.
O mijn beminnenswanrdige Heiland en Zaligmaker, welke bergen vau moeielijldieden hebt gij te overwinnen gehad, welke opofferingen heeft het u gekost, om u, door dit heilig Sakrament met mij te vereenigen! Daartoe was het noodig dat gij, God, mensch wcrdt; gij, de onmeetbare, kind; gij, de Heer, slaaf. Gij moest vanuitdeu schoot uws eeuwigen Vaders nederdalen in den schoot eener maagd, van het hoogste der hemelen in eenen stal, van een' troon van heerlijkheid op een schandelijk kruishout; en heden wilt gij van uit uw hemelsche tabernakelen u vestigen in mijn hart!
Zie hier dan het oogenblik, ó mijne ziel, het oogenblik waarop uw lieve Jezus, gloeiende door dezelfde liefde waarmede hij u beminde, toen hij voor u op het kruis den geest gaf, zich onder den sluier van het Allerheiligst geheim verschuilt Eu wat doet hij daar? Alhoewel onzichtbaar in het tabernakel, ziet hij u, hij die edelmoedige vriend, die wederliefde vraagt voor liefde; hij ziet, hij aanschouwt u, die na eenige oogenblikken met zijn heilig vleesch gaat gespijsd worden; hij vergewist zich van wat het voorwerp uitmaakt van uwe gedachten, van uwe liefde, van uwe begeerten; wat gij zoekt, wat gij verlangt, welke offers gij hem voorbereidt.
Welaan, mijne ziel, bereid u om Jezus te ontvajgen, en zeg hem met een levendig geloof: »0 mijn wel- en teerbeminde Zaligmaker, gij zult dan binnen eenige oogenblikken tot en in
- 34 -
mij komen! O verborgen God, van het meeste deel der menschen miskend; ik geloof in n, ik aanbid u in dit H. Geheim, als mijnen Heer en Zaligmaker. Deze waarheid zal ik des noods met gevaar van mijn leven belijden. Gij komt, om my met uwe liemelsclie gunsten te begenadigen, om u op de innigste wijze met mij te vereenigen en als te vereenzelvigen. O! welk vertrouwen moet mij een zoo liefdevol bezoek inboezemen
Heilige Gods Moeder-Maagd Maria, ook myne moeder, nu ik nwen Zoon ga ontvangen, wensch-te ik uw blakend hart te hebben en de liefde waarmede gij zelve tot de H. Communie nader-det. Geef mij uw kind Jezus, zoo als gij het gaaft aan de herders en aan de Wijzen in den stal van Bethleëm.
Dankzegging.
Mijn God is mij dan komen bezoeken, mijn Heiland is in mijne ziel komen wonen, mijn Jezus bevind ziek in mij, hij heeft zich aan mij gegeven, opdat ik aan hem zij, hem toebehoore. O grenzelooze goedheid, ó liefde zonder paal! Een God vereent zich met mij, vereenzelvigt zich met mij, wordt als een ander ik! Die God, tegen wien ik zoo dikwijls weerspannig ben opgestaan, wien ik zoo menigmaal op het onwaardigst beleedigd heb! O goedheid! O edele goedertierenheid van mijne God!
Wat doet gij -nu, mijne ziel, nu gij met Jezus vereenigd zijt? Hebt gij niets te zeggen
— 35 —
aan uwen God die in u woont?.... Welaan. Verlevendig uw geloof, beur uwe hoop op, ontsteekt uwe liefde! Denk dat de Engelen u omringeu, den God aanbiddend, die in uwen boezem rust. Aanbid, op uwe beurt, uwen Heer en God met de diepste ingetogenheid; en allo andere gedachten verwijderende zeg hem, om hem al uwe genegenheden toe te wijden: 0 mijn Jezus, mijn schat, mijn oneindig welzijn, mijn troost, mijn Al; wees welgekomen in de schamele woning mijner ziel. Ach! Heer, tot waarin zijt gij nedergedaald! In een hart onaanzienlijker dan de stal die u zag geboren worden; in een hart vol eigenliefde en zelfzucht, vol van ijdela en ongeregelde geneigdheden. Hoe hebt gij zulk een hart kunnen verkiezen tot uwe woon» stede!...
Heilige Maria, en gij Seraphijnen die God bemint met een vlekkelooze liefde, maakt mij deelgenoot van uwe hernelsche en immer bran-» dende vurigheid, opdat ik althans eeniger wyza waardig zij bij mijnen Heer te wezen, nu bij door een overmaat van liefde in mijn arme ziel is komen huisvesten.
Mijn Welgeliefde is geheel aan mij, en ik ben geheel aan hem! {Cant. 2.) Indien een aardsche koning een herder in zijne stroohufc ging bezoeken, zou die herder, in al zijna nederigheid en armoede, dien koning iets andera kunnen aanbieden dan dit schamele verblijf zelf? Derhalve, aangezien gij, 6 mijn goddelijke Koning, Koning van hemel en van aarde, aangezien gij u verwaardigd hebt, af te dalen iu
- 36 -
liet nederig verblijf mijner ziel, bied ik u deze mijne ziel aan, en geheel mijn wezen met al mijne vrijheid, met geheel mijnen wil. Gij hebt XL geheel aan mij gegeven, ik geef mij geheel aan u; van nu af wil ik n, en u alleen, geheel en gansch toebehooren. Ik geef u mijne zintui-«•en3 en wil ze alleen gebruiken om u te behagen. gt; Wat toch kan er genoegelijker zijn dan behagelijk te wezen aan eene God vol van beminnenswaardigheid, vol teederheid, vol liefelijkheden!quot; (Petrus Alcantara.) Ik geef u al de krachten, al de vermogens mijner ziel: mijne gehengenis, om mij slechts te herinneren aan uwe ïiefde, aan uw liefdevolle weldaden; mijn verstand, opdat het aan u denke die immer mijner gedachtig zijt; mijn wil,^ om u alleen te beminnen, o mijn God en mijn al, om alleen te willen hetgeen gij wilt. Ik heilig u toe, o Heiland mijner ziel, en offer u het weinige, maar toch al wat ik ben: mijn gedachten,mijn verbeeldingen, mijn gewaarwordingen, mijn verlangens en begeerten, mijne vrijheid; ik laat alles in uwe handen, ik geef u alles over, mijn lichaam, mijn leven, mijne ziel. Ontvang, o eindelooze Majesteit, ontvang het offer dat de vroeger ondankbaarste zondaar u aanbiedt van zijn geheel wezen; van een zondaar ja, maar nu bereid om voortaan, en immer en altoos en zonder voorbehoud u alleen toe te behooren. Doe met mij, doe in mij, o Heer, en beschik over mij naar uw welbehagen. Kom, 5 goddelijke liefde, kom, o goddelijk liefdevuur, en vernietig in mij al wat u vreemd is, al wat aan
- 37 -
de zuiverheid van uw goddelijke blikken kan mishagen. Dat ik voortaan alleen leve, om aan uwe bevelen te gehoorzamen, uw heilige verlangens op te volgen, u de meest mogelijke voldoening te geven in alles.
Heilige Moeder Gods, door uw gezegende handen zij deze offerande der Goddelijke Drieeenheid opgedragen! Verwert mij bij uwen Zoon een gunstig onthaal, en de genade van hem getrouw te blijven tot aan den dood.
Schietgebeden.
1. Ontsteek mij, Heer, met u heilige liefde.
2. Dat de afzichtelijkheid mijner zonden u niet van mij verwijdere.
3. Wien zal ik beminnen, indien ik IJ niet bemin, mijn leven, mijn schat, mijn Al!
Grondregels.
1. De wereld is een tooneel waarop alles voorbij snelt.
2. Die heilig in onzen Heer J. C. leven, lijden vervolgintx-
o n
3. Om heilig te worden, moet men hoogachten en betrachten hetgeen de wereld vlucht en veracht; — Vluchten en verachten hetgeen de wereld acht en betracht.
- 38 -
Over de liefde van Christus tot ons in het instellen van het H. Altaargeheim, als een kort begrip van al de werken zijner oneindige goedheid en barmhartigheid.
I. De koninklijke profeet, David, de instelling Van lietH. Sacrament in den geest voor oogen hebbende, zeide, dat God de Heer er het begrip Van gemaakt had van de verbazendste werken zijner oneindige barmhartigheid, met zich tot Toedsel te geven aan die hem vreezen: Memo-riam fecit mirabilium suorum misericors et mieerator Dominus; escam dedit timentibus se. (Ps. 110. 4).
Om zich van deze waarheid te overtuigen is het voldoende, eens vluchtig de wonderwerken te doorloopen, welke God ter onzer gunste gewrocht Beeft. Verbeeld u. Godminnende ziel, hoe de Heer zijn almogende hand over de vormelooze oppervlakte van den chaos uitstak. Beschouw daarna het plotseling opdagen des lichts, het gewelf des hemels zich uitspannen, de aarde te voorschijn tomen, de sterren en planeten met ongekendeu luister glinsteren. Zie de visschen in de wateren zwemmen, de vogelen in de lucht vliegen, het kruipend gediert op de aarde wemelen, en de viervoetige dieren de bosschen doorloopen. Wie zal, bij deze beschouwing, de Godsmacht niet bewonderen, daar hij met een enkel woord, met een-wenk van zijn alvermogenden wil zulke en zoo vele wonderen uit den afgrond van het niet
getrokken heeft! Doch, veel grooter, veel verhevener is het werk diit hij dagelijks voltrekt in het aanbiddelijk Altaargeheim, waarin hij, door een ongelaoord wonder, zich zelven een sakramen-teel bestaan geeft, om ons voedsel te worden.
Een tweede wonder, dat God voor ons heeft uitgewerkt was^ van ons naar zijn eigen goddelijk beeld te scheppen, ons daardoor onderscheidend van de redelooze wezens, en ons eeni-gerwijze aan zijn goddelijke natuur en zelfstandigheid deelachtig makend. Doch, ook dit wonderwerk is ver beneden dat van het H. Sakrament, waar Hij ons niet alleen zijn beeld, zijne gelijkenis geeft; maar zijn eigen zelven met zijn lichaam, met zijne ziel, met zijne Godheid.
Eindelijk, een groot wonder, in de natuur-orde, is de behoudenis van ons tijdelijk leven en bestaan, welke behoudenis te recht een voortdurende schepping mag genoemd worden; omdat, indien God ons een enkel oogenblik de almogende hand zijner H. voorzienigheid onttrok, wij onmiddelijk in het niet zouden terug zinken, waaruit wij door zijne almacht getrokken zijn.
Maar, wat is ook dit wonder vergeleken bij dat andere, hetwelk Hij dagelijks vernieuwt in het H. Altaargeheim, waardoor Hij voorziet, niet in dat sterfelijk, in dat ellendig, in dat broos leven, maar in het leven der genade, welk tweede leven het eerste overtreft zoo ver als de hemel verheven is boven de aarde, de ziel boven het lichaam! Immers het voedsel van Jezus in zijn H. Sakrament heeft zulke
— 40 -
kracht, zulk uitwerksel, dat het de zielen die er zich op een waardige wijze mede spijzigen, niet alleen in het leven behoudt, maar ze, om zoo te spreken, doet leven van het leven van God! »Die mijn vleesch eet zal door en om mij leven.'quot; Qui manducat me, et ipse vivet propter me (Joan. VI. 58.).
II. Wend nu uwe oogen, ó vrome ziel, van de orde der natuur op die van meer verheven weldaden. Uit liefde tot ons is God mensch geworden in den maagdelijken schoot van Maria, zich aldus vernederend, zich op deze aarde vertoonend bekleed met ons vleesch, en als mensch verkeerend met den mensch. Hij heeft zich vernietigd, de uiterlijke gedaante eens slaafs aannemend. »Exinanivit semetipsum formam servi accipiens (Philip. 11. 7.)quot;
gt; In terris visus est, et cum horninibus conver-satus est (Baruch. III. 38.).quot;
Dit is een zoo buitengemeen wonder dat er de Aartsengelen van verbaasdheid door getroffen werden. Maar het is wel een nog veel grooter wonderwerk, waardoor Christus, gelijk de H. Augustinus zegt, dagelijks, in het H. Altaargeheim, vleesch wordt in de handen der priesters, zich zoo zeer vernietigende, dat Hij niet de menschelijke gedaante, maar de gedaante van brood aanneemt, waaronder zelfs zijne menschheid verdwijnt voor onze oogen.
De Zoon Gods mensch geworden, bekleedde zich met allerlei vormen, om alles voor allen te zijn. Om zich onder het bereik der armen te stellen, weid Hij arm, in een armen stal
geboren. Voor de grooten dezer aarde koos Hij een koninklijke vorstin tot zijne moeder. Om de volken tot zich te trekken, wilde Hij in zijne wieg door herders aanbeden worden. Om de rijken te winnen, riep Hij koningen uit het Oosten, die Hem kostbare geschenken kwamen opdragen. Voor de bannelingen ging Hij vlnch-tende naar Egypte. Voor de handwerkers en ambachtslieden kende Hij het zweet des arbeids. Voor de geleerden twistte Hij in het; midden der leeraren.
Ongetwijfeld was het een groot wonder, de eeuwige Wijsheid des Vaders zicli zoo te zien schikken naar de behoeften van allen, om allen voor zich te winnen. Maar, wrocht Jezus geen nog veel grooter wonderwerk in het H. Altaargeheim, waar Hij zich niet voor eenigen tijd, niet voor eenige menschen, maar tot het einde der eeuwen en voor alle geloovigen zonder onderscheid, geheel ten beste geeft, zich voor allen alles makend, om van allen bemind te worden? Hij wil, dat men Hem overal vinde: in de vlekken en dorpen, op de hoogten der bergen, in liet nederigst tabernakel, waar zijne liefde Hem als gevangen houdt en opgesloten. Van daar laat Hij zich dragen naar de schamelste en armoedigste stroohut, naar het walg-lijkst ziekenhuis, naar de akelijkste gevangenissen. Niemand wordt het geluk onttrokken van tot Hem te naderen, en zich als een vriend met Hem te onderhouden; groot en klein, slaaf en meester, arm en rijk, allen genieten dezelfde eer, dezelfde gunstbetooning.
Een andere bewonderenswaardige trek uit het leven des Verlossers, is de goedhartigheid, waarmede Hij de gewesten van Palestina doorkruiste, om overal weldaden, genezingen, zegeningen en zaligheid aan te brengen, henefa-ciendo et senando (Act. X. 38).
Even groot, zoo niet grooter is de milddadigheid, welke Jezus uit liefde tot ons uitoefent in het H. Sakrament des Altaars. Daar immers zetelt Hij, ais met volle handen de genaden en hemelsche gunsten dragend, en ons uitnoodi-gend om tot Hem te naderen, met deze zoete woorden: »Die dorst heeft, dat hij tot Mij kome.quot; Si quis sitit veniat ad me (Joan. VII. 37).
En in der daad, welke heilaanbrengende wateren hebben niet de gelopvigen altoos uit deze goddelijke bron mogen putten!
Jezus leed nog, uit liefde voor ons, verachting, slagen, hoon en smaad, allerlei mishandelingen, folteringen, verguizingen. Maar de beleedigingen, ontheiligingen, heiligschendingen en oneerbiedigheden, waaraan zoo vele christenen zich schuldig maken tegen dit H. Sakrament vau liefde, zijn ze niet van zulken aard, dat men al zijn lijden, ja zijnen bitteren dood als niets mag belhouwen, wanneer men ze bij zoo even genoemde Godtergende gruwelen vergelijkt? Immers, de doodangst in den hof der Olijven, de beschimpingen in het rechterhuis, de geeseling aan de kolom, de kroning met doornen, de slagen en de kruisiging namen een einde met zijn kortstondig leven; maar de versmaadheden, die Hem in zijn H. Liefdesa-
— 43 —
krament worden aangedaan, vernieuwen zich dagelijks meermalen, en zullen ongelukkiglijk voortduren tot aan het einde der tijden. Al wat hij in zijn H. Lijden onderstond, was althans nuttig voor den mensch, dien hij daardoor vrij maakte van de vermaledijding, van de verdoemenis; terwijl de beleedigingeu hem in het H. Altaargeheim aangedaan, den mensch niet alleen nutteloos zijn en zonder waarde, maar nog en volstrekt hem beletten, de zalige uit-werks0!8 te genieten van Jezus' dood en lijden. Tn ziju H. Lijden leed Christus van menschen die he111 niet kenden; maar ia het H. Sakra-ment wordt hem lijden, een vreeselijk lijden aangedaan door christenen, die hem erkennen als hunnen Heiland, als hunnen Koning. Toen was hij sterfelijk, en voor onze zonden aan de pijnlijkste martelingen overgelaten; maar nu is zijn staat een staat van zegepraal, van eeuwige gelukzaligheid.
III. Nadat Jezus zijn gansche leven had toegewijd om wonderen te verrichten en, uit liefde tot ons, de wreedste pijnen te ondergaan, wilde hij zich eindelijk volkomen op- en slachtofferen, met te sterven in een oceaan van smarten, hangend aan een kruis. Dat schouwtooneel was zoo verheven, zoo vreemd en ongemeen, dat, op dit eigen oogenblik, de aarde beefde, de hemelen verduisterden, de engelen verstomden, ja de hel zelve van verschrikking sidderde.
En nochtans dat zelfde schouwtooneel vertoont zich dagelijks in het H. Altaargeheim. Hier immers vernieuwt Jezus, op een onbloedige
- 44 -
wijze, het groote offer van deu Kruisberg.
Ten laatste, onder al zijne tallooze wonderwerken heeft de Heiland er geen grooter, geen verbazender tot stand gebracht, dan met zich zelven tot onze eeuwige belooniug te schenken, indien wij getrouw volharden in zijn heiligen dienst.
Welnu, het H. Altaargeheim is een onderpand dier belooning, en dat onderpand wordt ons verstrekt, wanneer wij waardig tot de heilige Tafel naderen. Hij zelf verzekert het ons met klare woorden: »Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige levenquot; (Joan. VI: 55). Bemerk dat hij niet zegt: zal het eeuwige leven hebben; maar, heeft, bezit het eeuwige leven. Onze gezegende Verlosser spreekt in dier voege, om ons ten volle te verzekeren, dat wij het eeuwige leven hebben, indien wij zijn vleesch eten en zijn bloed drinken met de vereischte, met eene hem waardige gesteltenis. Eveneens, gelijk degeen die een pand bezit, in zekerheid is nopens het voorwerp dat dit pand waarborgt; zoo ook is hij, die waardig tot de H. Tafel nadert, verzekerd van het eeuwige leven, waarvan Christus ons een pand in zijn Liefdesakrament heeft achtergelaten.
Ach! christenen, hoe is het dan mogelijk, dat die uitstekende liefde van onzen God onze harten niet verrukke! Toen de zoon van Jonathas uit den mond van David, pas tot den troon van Saul verheven, vernam, dat hij niets te vreezen had, aangezien hij hem met goedheid zou behandelen, hem als zijn eigen zoon aan
— 45 -
zijne tafel zou doen aanzitten, was Mipliibosetli door een zoo onverwachte als zeldzame goedertierenheid dusdanig getroffen, dat hij zich voor de voeten wierp des nieuwen konings, hem duizendmaal dankend voor een zoo onverdiend gnnstbewijs. » Qui ad or an s eum dixit: quis ego sum servus tuus; quoniam respexisti super canem mortuurn similem mei ('2 Reg. c. IX. v. 8)!
En wij, door Jezus' bloed in den H. Doop afgewasscheu, en wij, door den Koning van hemel en aarde met de bewijzen der zonderlingste barmhartigheden begenadigden, door zijn alvermogende hand met onmeetbare schatten verrijkten, toegelaten tot zijn H. Tafel en gespijsd met een geheel hemelsch en goddelijk voedsel, zouden wij onverschillig, koud, ondankbaar bly ven ? O ! beminnen wij Jezus, beminnen wij hem daadwerkelijk! De liefde heeft hem zich geheel aan ons doen geven: dat dan ook de wederliefde ons geheel aan hem opofïere; dat wij voortaan niet meer voor de wereld, voor ijdel-heden en vergankelijke geneugten, maar voor hem alleen leven!
Voorbereiding tot de U. Communie.
Mijn lieve Jezus, hoe groot is uwe liefde, nu gij wederom tot mij wilt komen, tot zoo een nietig, ellendig schepsel. 0 wonderwerk vau een almogende liefde! Een God verwaardigt zich, van uit den hemel af te dalen, schuilend onder het nederig deksel van een luttel broods en wij us!
Hoe waar dan is hetj ó ETeer, dat gij de uwen liier op aarde steeds bemind hebbend, gy ben op een nog meer bizoudere, op een uitstekende wijze hebt liefgehad op bet laatst van uw leven, door de instelling van dit allerheiligst Sakrament. Hierin, ó mijn God, zie en erken ik uw opperste beminnelijkheid, uw onovertrefbare goedheid. Hierdoor hebt gij dan ook mijn hart gewonnen, dat een heilig verlangen koestert van u te beminnen, van u te believen. I\faar in mijn eigen onvermogen kunt Gij alleen mijne kracht en mijne hulp zijn. Doe dan de uitgestrektheid uwer macht en goedheid in mij blijken, o mijn God! Ik, ó Heer, ik ben een opstandeling tegen u geweest; maak dat ik een uwer getrouwstedienaren worde! Vul aan het vele dat in mij ontbreekt; opdat ik u beminne, zoo niet volkomen, dan toch in evenredigheid aan betgeen ik tegen n misdreven heb. O ja, ik bemin u, mijn Jezus, ik bemin u boven alle schepselen, ik bemin u meer dan mijn eigen leven.
Eer gij in mijn hart nederdaalt, ó! sluit en maak het ontoegankelijk voor alle schepselen. Dat geen schepsel de liefde deele die u alleen toekomt, die ik voor u alleen bestemd heb. O mijn welbeminde Heiland en Zaligmaker, heersch gij alleen in mij, bezit gij mij alleen; en mocht ik u nog ooit niet volkomen onderworpen zijn, strat en kastijd mij streng genoeg, om mij te herinneren aan den plicht van in alles uwen heiligen en aanbiddelijken wil te betrachten. Maak, dat ik niets verlange, niets zoeke, niets begeere dan u te behagen, dikwijls aau den
- 47 -
voet uwer altaren te verschijnen, mij dikwijls met u te onderhouden, u dikwijls in de H. Communie te ontvangen. Laat anderen vreemde geneugten najagen; ik bemin, ik verlang niets, niemand dan u alleen, u, ó Jezus, den eenigen schat mijner ziel, de bevrediging mijns harten.
Zuiver mij, 6 God, door het vuur van een oprecht en volkomen berouw over al mijne zonden. Schep in mij een rein hart. Herstel mijne ziel in een staat van onschuld, in w«lken ik u heiliglijk hunne ontvangen en u met een standvastige vurigheid beminnen tot aan den dood. En, opdat gij een beweegreden te meer hebbet om mij van alle mijne zonden vergiffenis te schenken, stel ik in uwe erbarmende handen, en vergeef nu en voor altoos de verongelijkingen waarvan ik ooit het slachtoffer heb kunnen wezen, of zou kunnen worden; vergeef ze, ó Heer, en vergeet ze, gelijk ik u smeek mijne beleedi-gingen jegens u te vergeven en te vergeten. Betoon en vergun aan mijne vijanden zoo veel goeds, als zij kwaads bedreven hebben of wilden bedrijven. Ik betuig het voor uw goddelijke tegenwoordigheid, dat ik mijnen naaste bemin en altoos wil beminnen, dat ik hem toewensch en u voor hem afsmeek al het goede, dat het voorwerp uitmaakt van mijn eigen geluk en zaligheid.
O! welke zalige hoop moet ik opvatten van de uitwerksels uws bezoeks, ó bruidegom mijner ziel! Welke zegeningen mag ik er van verwachten, daar ik, doordrongen van de grootheid uwer liefde, de bron zelve van alle goed in mij ga ontvangen ! 0 ja, wees getroost, mijne ziel, hoe
groot ook uwe zwakheden zijn, Jezus komt ze genezen en u als overstelpen met den schat zijner ontfermingen. Tot u, dan, ó Jezus, miju barhartige Heiland, tot u, bronader vau alle volmaakte gaven, tot u spoed ik my met het volst betrouwen. Mijn armoede, mijne zwakheden, mijne smarten, al mijne behoeften zijn bloot voor uwe oogen, dit is genoeg om mij te doen hopen, dat gij medelijden zult hebben met mijne ellende, dat gij mij de volheid uwer genade zult scheuken, om mij te herscheppen, om mij te reinigen, om mij te heiligen. 0 1 mijn opperste goed, al de gunsten waarmede gij mij zult begenadigen, zullen niet opwegen tegen de liefde, waarmede gij u zeiven aan mij gaat schenken.
Kom, ó Jezus, en voed mij met uw vlekkeloos lichaam, vervul mij met uwen goddelijken geest, vervorm mij in u. Ik verlang naar u, gelijk een zieke naar den geneesheer, gelijk een zoon naar zijnen vader, gelijk een slaaf naar zijn bevrijder.
Teedere Maria, mijn lieve moeder, verkrijg mij van uwea Zoon, dat hij zich ga waardige de ketenen mijner uitspattende driften te verbreken de duisternissen- mijner onwetendheid te verdrijven, en de gezondheid aan mijne ziel weder te geven.
Dankzegging.
Aanbiddelijke majesteit van mijnen God, voor wien al, wat er in den hemel en op de aarde
bestaat, een loutere niet is, wat kan ik in uwe tegenwoordigheid doen, dan mij verootmoedigen iu het diepst mijner ellende, n den eerbied en de hulde aanbieden welke de Engelen, de Heiligen, al de schepselen u bewijzen, als aan den eenig Allerhoogste, aan wien alle eer, alle verheerlijking, alle roem, zegen en zaligheid toekomt in alle eeuwen! O heilige Hostie, ik aanbid u in mij: hoe dankbaar, hoe erkentelijk moet ik u zijn, o Heer, omdat gij mij, een zoo arm en nietig schepsel, bezocht hebt! Een eenig hart is niet voldoende om u te loven; een eenige tong is onbekwaam om uwe goedheid te verkondigen. Voortaan wil ik niet meer leven in mij; ik wil, o myn Jezus, dat gij het leven mijns harten zijt. Gij zijt geheel aan mg; ik wil ook geheel aan u wezen. Nimmer, 6 mijn Heiland, nimmer zal de herinnering aan uwe barmhartigheid my verlaten. Gedoog niet, dat mijne, door uwe sakramenfceele tegenwoordigheid geheiligde ziel, ooit weer hervalle in de handen van mijne en uwe vijanden. Bevrijd my van alles wat mij tot zulk uiterst ongeluk zou kunnen voeren. Vestig uw verblijf in myn hart om het niet meer te verlaten. Helaas! het is eene woning uwer onwaardig; maar uwe tegenwoordigheid zal ze edel en bevallig maken.
Ik bezweer u door het geluk dat gij smaakt van met de kinderen der menschen te zijn, door het verlangen waarmede gij bezield zijt om allen heilig te maken, door de eer en de heerlykheid welke uwe komst in mij, zelfs op u, op uwen eeuwigen Vader, op den H. Geest en op het
- 50 -
geheel Hemelseh hof doet nederdalen, ik bezweer u, hoor en verhoor mijne gebeden. Tot nu toe heb ik mij door de schandelijkste hartstochten laten beheerscben, door toe te stemmen aan de verzoekingen mijner erfvijanden; maar dat dit nu niet meer gebeure, nu ik u in mijn bart bezit. Ik zal geen geboor meer geven aan de ingeboren drift van bet vleesch; ik zal het aan den geest onderworpen houden, door de gedurige versterving mijner booze geneigdheden.
Al de ijdelbeden der wereld zal ik beschouwen als slijk, en hare wufte en valsche grondregels zal ik moedig verachten, om altoos een leven te leiden overeenkomstig met uw goddelijke leeringen. Ook zal ik de inblazingen van den boozen leugengeest verwerpen, om n alleen te gehoorzamen, die de bron zyt van alle geluk voor tijd en eeuwigheid. O mijn lieve Zaligmaker, terwijl gij in mijn hart rust, in uwe tegenwoordigheid en uit liefde tot u maak ik deze besluiten; ontvang ze met goedertierenheid en help ze mij volvoeren, en dat dit heilig Sakrament als een zegel zij, waardoor ze bekrachtigd worden. Ja liever het leven verliezen, 6 mijn God, liever hier voor uwe tegenwoordigheid sterven, dan u nog ooit te beleedigen, dan mij nog ooit van u te verwijderen door de zonde.
Hoe groot is mijne beschaming, ó Heer, wanneer ik uw oneindige voortreffelijkheid vergelijk met mijn diepe onwaardigheid. Ach! Heb gij niet een onbevlekten schoot, de zuiverste der maagden gekozen, om het vleesch aan te nemen, geen schoon gesierde zaal, om u aan uwe Apostelen mede te deelen? Hebt gij niet gewild, dat uw onbezield
— 51 —
lichaam in zuiver lijnwaad gewonden en in een nieuw graf gelegd werd? Hoe is het dan moge-lijk, dat gij u heden met mijn arme ziel vergenoegt, die onzindelijker is dan de stal uwe geboorte, schandelijker dau het kruis waarop gij uwen laatsten quot;zucht gaaft; omdat zij zoo me-nigwerf de schuilplaats der dierlijkste driften, het verblijf der booze geesten, eene hel op aarde geweest is.
Ach! Heer, ik bloos van schaamte, en ik verlies mij in de overdenking uwer barmhartigheden. Konde het maar wezen, dat ik nooit gezondigd hadde, of dat ik, door mijn bloed te storten, mijn vroegere boosheden konde uitwis-schen!... Ik verfoei en vervloek de dwaasheid, die mij eene door u zoo vurig beminde ziel
deed bezoedelen en ontheiligen..... Intusschen waar
gij zijt, ó Heer, daar verandert zich de armoede in rijkdom, de behoefte in weelde, de hel in een hemel. Toon derhalve uw erbarmend alvermogen over mijne ziel, nu geheel omhuld, ja eeni-germate gemengd met uw menschgewordeue Godheid. Volstrekt Alleen- en Opperheerscher, ontruim uit deze ziel al wat u mishaagt, en vervul haar met al wat u behagelijk is. Herlevendig hetgeen is uitgedoofd, genees het zieke, versterk het zwakke, verwarm het koude, bevochtig het drooge, bevruchtig het onvruchtbare.
Nog eene genade rest mij, 6 Heer, van u af te smeeken: vergeef mij, 6 Jezus, de koelheid waarmede ik u in uw aanbiddelijk Sacrament van liefde ontvangen heb. Hoe lauw was mijne voorbereiding, hoe koud en verstrooid mijne dank-
zegging? Vergeef liet mij, ó Jezus, en maak dat ik u ia het toekomende waardiger ontvange.
Ziel van Christus heilig mij, enz., bl. 21.
Schietgebeden.
1. O Heer, geef mij uw heilige liefde met uwe genade, en ik beu rijk genoeg.
2. Kende ik mij geheel voor u slachtofferen, die u geheel voor mij geslachtofferd hebt.
3. Aanvaard mijn wil, ó Heer, en beschik over mij naar uw welgevallen.
Grondregels.
1. Elk oogeublik is eene schrede naar de eeuwigheid.
2. De wetenschap der Heiligen hepaalt zich bij deze twee punten: alles te doen, en alles te lijden uit liefde tot God.
3. Hoe meer men zich in dit leven versterft, hoe meer men in het andere leven zal genieten.
Over de hoogste liefde waarmede Christus zich zeiven geheel en gansch aan ons geeft in het H. Altaargeheim.
1. Vrome ziel verplaats u in den geest naar de
eetzaal, waar onze goddelijke Heiland het Allerheiligst Sakrament van liefde instelde.
Zie hem aanzitten aan de tafel, omringd van zijn beminde leerlingen. Hij weet, dat hij binnen eenige uren overgeleverd, geboeid, geketend, 's anderendaags op eene wreede wijze gepijnigd, en eindelijk ter dood zal gebracht worden. Dien avond nochtans is zijn voorhoofd meer opgehelderd dan ooit te voren, zijne lippen zijn over-togen van bevalligheden, op zijn gelaat staat de liefde te lezen. Hij verheft zijne door een goddelijk licht en een onuitsprekelijke zoetigheid flikkerende oogen tot zijnen hemelschen Vader, en geheel zijn persoon verspreidt een hemelschen geur van zich, die alle aanwezigen wint, bekoort en verrukt.
0! Wie vermag het te verklaren, hoe vurig hij ons beminde. Laat het ons uit zijne woorden opvatten: hij zelf immers heeft het gezegd: dat de mond spreekt, waar het hart van overvloeit.
gt;Mijn lieve kinderen, mijne welbeminden, zoc noemt hij in zijn teederheid zijne apostelen, mijn lieve kinderen, ik heb steeds gewenscht en vurig verlangd dit paaschlam met u te eten, alvorens mijn lijden aan te vangen. Desiderio desideravi hoe pascha manducare vobiscum, an-tequam patiar (Luc. XXII. 15.). Yan het oogen-blik mijner ontvangenis tot nu toe heb ik vurig begeerd, u dit laatste bewijs van mijne liefde te geven in deze onuitsprekelijke geheimenis.
Deze woorden, zegt de H. Laurentius Justi-nianus, zijn als zoo vele sprankels van den grooter.
liefdebrand die zijn hart verslindt: Flagrantis-sima charitatis vox est. O! rflijn God, hoe groot is uwe Heide voor ons, ellendige en ondankbare schepselen! Wat toch ziet gij goeds in den mensch, om hem zóó te beminnen? Is hij het niet die n, bij uwe verschijning op deze aarde, op een stuitende wijze van zijne woning verstooten, die u, toen gij de wereld ging verlaten, aan den galgenboom des kruises genageld heeft? Is hij het niet die u met verachting, met versmading, met beleediging overlaadde? En welk is het loon dat gij tot heden toe voor al uwe den mensch bewezene weldaden hebt ingeoogst ? Voor de goedheid waarmede gij de zieken genaast, de hon-gerigen spijsdet, het gezicht aan de blinden, het gehoor aan de dooven, het leven aan de gestorvenen terug gaaft? — Bespottingen, smaad, laster; en na zulke behandelingen, na zulke mishandelingen, brandt gij, ó mijn God, van begeerte, om hun een zoo kostbare gift te schenken, de gift van uw eigen zeiven! Ach! chris-tene ziel, zult gij nog vragen of Jezus u bemint?
II. Om nog meer en beter getroffen en ver-teederd te worden door de liefde waarmede Christus zich zeiven aan ons geeft in het H. Altaargeheim, overweeg vooral de omstandigheid des tijds, waarop hij dit groot Sacrament heeft ingesteld. Het was, zoo als ons de H. apostel. Paulus leert, in den nacht zeiven dat hij verraden en geleverd werd, in qua node iradebatur (I. Cor. c. XI. 23.). Hij koos den dag niet, wanneer de volksschare, verrukt door de he-melsche welsprekendheid die van zyne lippen
- 55 —
vloeide, en getroffen door zijne wonderwerken, uitriep: gelukkig de schoot die n gedragen heeft en de borsten die u gevoed hebben! Noch den dag, wanneer hij door zijn alvermogen de broo-den vermenigvuldigde, en zijn verzadigde aanhoorders hem koning wilden maken; nog den dag eindelijk, wanneer de inwoners van Jeruzalem, om hem een zegepralenden intocht te bereiden, de straten der stad met festoenen en takken versierden, hem met palmen te gemoet togen, hunne kleederen voor zijne voeten uitspreiden en hem als den Messias erkenden, met blijdschap en vreugdevol juichend: Hosanna, eer en ver-heerlijking Davids Zone, gezegend die komt in den naam des Heeren (Matth. XXI. 9.)! Had' hij, in deze omstandigheid, zich zei ven tot voedsel aan den mensch gegeven, het ware gewis een bewijs der vurigste liefde geweest; doch men had-de kunnen gissen, dat de toejuichingen der menigte dit liefdeblijk hadden uitgelokt. Daarom verkoos hij den nacht en het uur, waarop de oversten der Synanoge wapenen, soldaten, koorden en boeien gereed maakten, het uur, waarop alle voorzorgen genomen werden om hem te vangen, om hem ten laatste te doen sterven. In qua node tradebatur. — Goddelooze priesters spanden tegen hem zamen, een eerlooze leerling verraadde hem, zijn dood werd op het vreeselijkst voorbereid; en hij, hij bereikte op dat oogenblik het toppunt zijner liefde, den mensch, op aarde achterlatende wat de hemel het voortreffelijkst, het best bevat. In qua nocte tradebatur. Hij wist nochtans, welke wreedheden en versmadingen
hem wachtten. Alles was tegenwoordig aan zijne geest; de heiligscliennis van Judas, de meinee-digheid van Petrus, de vlucht van al zijne apostelen. Hij zag den smaad en de bespottingen van het volk, de taaie geeselroeden, de wreede doornen kroon, de plompe nagelen, de scherpe lans, al de werktuigen van zijn heilig Lijden. En al die stroomen van bitterheid waren niet in staat, de vlam zijner liefde uit te blusschen: Aquce mullce non potuerund exlinguere charitatem (Cant. VIII. 7.). Een van u, zeide de Zaligmaker tot zijne apostelen, een van u zal mij verraden ; gij Petrus, zult mij driemaal verloochenen, en allen zult gij in mij verergerd worden; en ik, ik brand van verlangen om mij aan uwe zielen te schenken! Neemt: dit is mijn lichaam; neemt: dit is mijn bloed, neemt, eet en drinkt, mijn geliefde kinderen. Welke namelooze liefde ! Welk ongehoord wonder van liefde!... De H. Schrift prijst hemelhoog de goedertierenheid van David, die tweemaal aan zijn vijand Saul vergaf, terwijl deze hem op dat eigen oogenblik ter dood belaagde. Doch wat is deze edelmoedigheid van David vergeleken bij de edelmoedigheid van Jezus!
III. Bemerk, vrome ziel, een andere omstandigheid der overmatige liefde van Jezus tot ons, bij de instelling van het H. Altaargeheim. Hij voorzag wel, de ongeschapen wijsheid, aan welke beleedigingen hij in zijn H. Sakrament, van den kant der menschen, zou blootgesteld zijn; hem waren niet verborgen die schromelijke heilig-schenderijen, die ijselijke onteeringen, welke de
- 57 —
geschiedenis geboekt heeft, als zij ons gewaagt van overweldigde tempels, van omvergeworpen altaren, van mishandelde priesters, van bezoedelde heilige vaten, van op den grond, in het slijk geworrene, met voeten vertrapte, met messen en dolken doorstokeue en den dieren voorgesmeten Hostiën. Hij zag de snoode ondankbaarheid, waarmede zoo vele Christenen dit hemelsch manna van de woestijn dezer aarde zouden versmaden, voor de gemeene spijzen van Egypte hoe zij het zouden minachten, verachten en beschimpen door hun oneerbiedige handelingen en woorden, door hun onzedige en ze-delooze oogslagen, door hun schandige ijdelhe-den, welke zij zich in zijn aanbiddelijke tegenwoordigheid zouden veroorloven. Hem ontging vooral niet de trouweloosheid dergenen die hem, in staat van doodelijke zonden, in hun besmeurde zielen zouden durven ontvangen. Al de mishandelingen, al die slechte gesteltenissen, al die gruwelen stonden daar voor zijnen geest als tegenwoordig. Ondanks dit alles stond hij pal in zijne liefde; deze overwon alles, deze alleen kwam bij hem in aanmerking. Laat de menschen mij behandelen en mishandelen, gelijk het misbruik van hun vrijen wil het zal geheugen, zoo dacht die goede teer minnende Heiland, ik getroost mij alle lijden, mits ik met hen verblijven kan... Maar, Heer, een dusdanige overmaat van lijdzaamheid betaamt uwer goddelijke Majesteit niet!... Ach! de liefde — antwoordt hij ons door den mond van den H. Joannes Chrysos-tomus — de liefde kent geen overleg, geen re-
; Is
vi yib:
■ fi '..li
;
. !':t ■ I
11
. I'!' 1'
M.. .'C
ftp
— 58 —
dekaveling. Daar de liefde haar nut wil uitoefenen, zich aan het voorwerp harer genegenheid wil kenbaar maken, daar gaat zij niet, waar de betrekkingen van betamelijkheid haar roepen, maar, waartoe zij gedreven wordt door het vuur dat in haar is: Amor ratione caret et vadit quo ducitur, non puo debeaf. (Serm. 145-).
O wondervolle liefde, alleen aan God eigen, wiens Wezen liefde is ! Zult gij, vrome ziel, zult gij na deze overwegingen, niet geheel en volkomen liefde worden voor Jezus, die u met zulk een onbepaalde, met zulk een grenzelooze liefde bemind heeft? Waar, denkt gij, is de menschte vinden, die aan iemand een uitstekende weldaad zou bewijzen, indien hij wist, dat zijn begunstigde hem de grofste beleedigingen wil aandoen, ja hem op de wreedaardigste wijzen van het leven wil berooven? Wie zou zijn goederen willen overmaken aan iemand, die voornemens is zijn weldoener met bespottingen en verguizingen te vergelden? Is het wel ooit gezien, en zoo ja, wat denkt men er van, dat iemand die een groot geschenk doet, daarvoor niet anders ontvangt dan smaad en vernedering? Eri nochtans, tot dien prijs heeft Jezus-Christus zich zeiven aan ons gegeven. Welke lijdzaamheid! Welke edelmoedigheid! Welke liefde!
Wek u op tot een heilige verontwaardiging tegen zoo vele beleedigingen, die hem in ditH. Sakrament van liefde worden aangedaan, tevens een blik op n eigen- zei ven werpend. Ach! wellicht hebt gij u ook schuldig gemaakt aan be-eedigende mishandelingen ten opzichte van dien
goddelyken vriend en Meester. Doorloop uw vroe-geren levenswandel: is soms uwe ondankbaarheid niet aangegroeid met uwe jaren? Misschien zijt gij allengs, en al meer en meer verflauwd in de godsvrucht en vurigheid uwer eerste H. Communiën. Is het zoo, beween uw ongeluk, val neder voor Jezus' voeten en verneder u in een afgrond van schaamte. Smeek licht af om u zeiven te kennen, en meer genade om sterkere voornemens te maken. Verwek u, zoo veel mogelijk, tot een innig berouw, van zoo slecht beantwoord te hebben aan zoo veel liefde van Jezus, en vernieuw terzelfder tijd uwe begeerte, om hem in het toekomende en altoos geheel uwe dankbaarheid te wijden. Roep hem toe uit het diepst van uw hart, dat gij van nu af standvastig hoopt te blijven in uwe zalige voornemens. Weet, dat gy Jezus uiet beter kunt behagen, dan door hem uw verlangen te toonen van geheel aan hem te zijn. Indien gij dit vurig verlangt, zal uw verlangen bevredigd worden. Eoep Jezus' minnelijke Moeder in uwe gebeden tot bijstand aan, en sluit deze overdenking meteen algeheele en algemeeno opoffering van al uwe werken, woorden en gedachten aan onzen Heer J.C.
Voorbereiding tot de II. Communie.
O! verborgen en van de meeste menschen miskende God, ik geloof u en in u; ik erken u in het H. Altaargeheim voor mijnen Heer en Zuligmaker. Ik aanbid u in dit H. Sacrament
- 60 —
ran liefde, nederig en ootmoedig aan uwe voe-liggend met de uitverkorenen des hemels, met de rechtvaardigen dezer aarde. Mocht ik in mij gevoelen hetgeen uwer goddelijke tegenwoordigheid waardig is! Mijne oogen, wel is waar, bespeuren alleen de nederige uiterlijkheden van brood; maar deze uiterlijkheden — ik weet het — zijn een uitwerksel van uw oneindige liefde, die, uwe heerlijkheid en luister als omsluierend, ons alle vrees heeft willen ontnemen, en ons meer vertrouwen en liefde heeft willen inboezemen. Groote God van heerlijkheid en majesteit! Wie ben ik, dat gij uwe blikken gewaardigt op mij te slaan, als gij door eene in der daad goddelijke erbarming in mijn arme ziel wilt komen wonen? Ik, kruipende worm, ondankbare zondaar, die uwe weldaden met schimp en smaad heb vergolden, durf ik naderen tot de tafel der Hemelsche geesten, mij voeden met uw vlekkeloos vleesch! Ach! Ik ben al te onwaardig. Liever moet ik mij voor u ter aarde nederwerpeu, voor u, allermachtigste Koning des hemels, mijne zonden beweenen, mij beschamen over mijne ellende. Maar gij roept mij, gij dringt mij zoo liefderijk tot uw hemelsch feestbanket, dat ge n zoudt beleedigd achten, indien ik wantrouwend mij aan uwe uitnoodi-ging zou onttrekken.
O O
O mijn God, eenige en ware minnaar mijner ziel, wat kondet gij meer doen, om mijn ongevoelig hart tot uwe liefde te bewegen? Waren dan uwe eigenschappen, uwe macht- en eereti-tels van God, Schepper, Vader, Verlosser en
Opperste Goed, niet voldoende? Waarom hebt gij daarenboven als slaclitoffer aan een schan-dig kruis willen sterven? Waarom liebt gij dit Liefdesakrament willen instellen als een gedurige slachtoffering van u zei ven? Ach! ik weet, mijn Jezus, ik weet waarom. Gij bemint mij met een grenzelooze liefde; de liefde ia het, welke u genoopt heeft tot alle deze opofferingen. O toonbeeld van liefde, ó weêrgalooze liefde, 6 onbegrijpelijke liefde van mijn God!
Vertrekt dus uit mijn hart, aarddche genegenheden ; gij strekt mij tot afschnw ; vertrekt en maakt plaats voor den bruidegom, wien ik van nu af geheel mijn hart toeheilig. Onsterfelijke Seraphijnen, heilige Moeder-Maagd, verkrijgt mij een hart gelijk aan het uwe, opdat ik voortaan alleen naar Jezus blake, alleen voor Jezus leve!
Gehed van den H. Thomas van Aquinen.
Almogende, eeuwige God, ik nader dan tot het aanbiddelijk Sakrament van uwen eenigen Zoon, mijnen Heer J. C. Ik nader als een zieke tot zijn eenig redmiddel, als een melaatsche tot den bron van mededoogen, als een arme tot den meester van hemel en aarde. Ik smeek uwe goedertierenheid om de genade, van het brood der Engelen, den God des hemels, den Koning der koningen met zoo veel eerbied, met zoo veel ootmoed, met zoo veel leedwezen en godsvrucht, met zoo een zuiver geloof te mogen ontvangen, dat ik niet alleen deelachtig worde aan het lichaam en bloed des Heeren, maar ook aan de
- 62 -
uitwerkende kracht en genade van dit verheven Sakrament; opdat ik waardig zij vereenigd te worden met liet geestelijk en geheimzinnig lichaam van Jezus en gerekend onder het getal zijner waarachtige ledematen. O Vader, teederste der vaderen, geef mij dat ik, getrouw aan uwen welbeminden Zoon die, omsluierd voor mijne oogen, tot mij gaat afdalen, hem eenmaal, aan-schijn-aan-aanschijn, in den glans zijner heerlijkheid eeuwig moge aanschouwen.
Wat toeft Gij, o Jezus, wat toeft Gij om in mijne ziel te komen! O brood der Engelen, 6 hemelsch manna, mijne hoop, mijne sterkte, mijn leven, mijn Al! Kom en spijs mij met uw heilig vleesch, kom en vervul mij met uwen goddelijken Geest, kom mij in u vervormen. Mijn hart haakt en verlangt en verzucht tot u alleen Konde ik, om U een waardig verblijf aan te bieden, de reine liefde, het levendig geloof, de volmaakte gesteldheid hebben, waarmede Maria uwe heilige Moeder u ontving in haren maag-delyken schoot. Om eenigermate mijne onwaardigheid aan te vullen, bied ik u al hare verdiensten en met de verdiensten der zielen die u het waardigst zijn, uw eigene oneindige verdiensten, u zeiven, ó mijn Jezus! Kom dan, en vertoef niet meer; kom en neem bezit van mijne ziel, en schik mijn hart tot een troon, waarop zich uwe liefde voor immer vestige.
Dankzegging,
O mijne ziel, gebenedijd uwen God, en dat al uwe krachten zich vereenigen, om den gezegenden
- 63 -
naam uws Heeren te verheffen, die u met zijn goddelijke tegenwoordigheid is komen vereeren.
Het is dan waar dat God geheel aan mij is, dat de Schepper van hemel en van aarde, dat de Meester van het heelal is komen vereenigen met zijn nietig schepsel! 0 mededoogende goedheid! Welke dankzegging, welke erkentelijkheid vermag aan zulke weldaden beantwoorden ! Ik bedank u, ó Jezus, zoo veel ik weet, zoo veel ik kan; en smeek u dat gij u zei ven met mij, met alle hemelsche geesten, met de uitverkorenen van hemel en aarde, met al de schepselen der wereld lovet en zegenet.
Doch, tot wien en waarin zijt gij nedergedaald, eindelooze majesteit! In mijn ellendig, arm hart, in dat hart waarin geene deugden, waarin zoo vele ellenden zijn. Met beschaming ontvang ik de uitstekende gunst van een God, tegen wien ik zoo zeer misdreven heb. Ach! Hoe verfoei en verzaak ik aan alle zonde, aan alles wat uwer hemelsche reinheid in mij zoude kunnen mishagen! Te zeer, ö onvergelijkelijke goedheid, te zeer heb ik mij plichtig gemaakt, toen ik n verliet voor schepselen, die mijn hart bedierven en mij ten verderve slingerden. Maar nu, ó Jezus, nu zie ik van alles af, om mij aan u te hechten, om n nimmer te verlaten.
Ik zie af van hetgeen mij tot nog toe aan de wereld gebonden hield, en kies uw allerdierbaarste vriendschap. Ik zie af van de bedriegelijke wereldgoederen, om rijk te worden in uwe goddelijke genade. Ik zie af van de ijdele, aardsche schijn-grootheden, om het weêrgalooze voorrecht van
— 64 —
uw kind te worden en een uwer leerlingen. Ik zie af van al het leugenachtige hier beneden, om in u te stellen al mijnen troost, al myne verwachting; om u alleen te bezitten, u alleen en voor altoos, u mijn eenig heil, u mijn geluk en mijne zaligheid.
Maar waarom, ó mijn Jezus, waarom is mijn hart op dit oogenblik niet gelijk het uwe, vlammend van liefde, om u op een waardige wijze te beminnen? Gelukzalige geesten, bewoners van hemel en aarde, komt, sluit u aan bij het gevolg van uwen Koning en verwerft mij gevoelens die hem waardig zijn. O hoogst beminnelijke Jezus, waarachtig licht mijner oogen, vreugde van mijn hart, mijn steun, mijn schat en mijn leven! O ja, ik bemin u, en terlang u te beminnen uit geheel mijne ziel, uit al hare krachten. Ik bemin u en wenschte op dezen stond, door de diepgevoelde levendigheid mijner liefde, al de dagen en uren te herstellen, waarop ik u niet bemind heb. Ik wenschte dat mijn hart doordrongen van liefde tot u, nimmer liefde schonk aan eenig schepsel dan met, in en voor u. 0 heilige liefdebrand, omring mijn hart met uwe liefdevlammen, zuiver het van alle aardsche aangekleefdheid. O mijn Jezus, ontsteek mijn hart met uw heilig liefdevuur; mijn geest, mijn hart, mijn leven zijn alleen voor u. Niet alleen wil ik u beminnen; ik wil mij daarenboven toewijden en geheel besteden, opdat gij van alle schepselen bemind wordet.
Voer uit, mijn welbeminde Heiland, en vervul de oogmerken van barmhartigheid,
— 65 -
om welke gij u verwaardigd hebt, van den troon uwer majesteit in mijn schamele woning neêr te dalen. Dat het u niet genoeg zij, n geheel aan mij gegeven te hebben; maar schenk mij met uw heilige tegenwoordigheid de schatten van genaden die u vergezellen, u die gedurende uw sterfelijk leven den blinden het gezicht, den inelaatschen en zieken de gezondheid, den zondaren de vergeving, den dooden het leven wedergaaft; en maak mij deelachtig aan die heiluitwerkende kracht, ook ten gunste van allen, die met een levendig geloof tot u hunne toevlucht nemen.
Gij ziet aan uwe voeten, 6 Heer, een armen blinde, verlicht hem; een melaatsche bedekt en overdekt met zonden, zuiver hem; een zieke die lijdt aan zielekwalen, genees hem; een grooten zondaar, vergeef hem, heilig hem.
Niets is moeielijk aan uw goddelijk alvermogen; ik hoop en verwacht nu alles van uwe liefde. Scheuk mij, medelijdende Jezus, schenk mij, de genade van mijne zonden te beweenen, van mij naar behooren van de plichten van mijnen staat te kwijten, van met lijdzaamheid en overgeving de beproevingen des levens te dragen; maar boven alles de genade van u te beminnen tot mijn laatsten levensnik. Die snik, die laatste zucht zij een zucht van liefde, welke mijne ziel doe opstijgen ten hemel, tot het bezit, van u, mijn eeuwige liefde.
Vlekkelooze Maagd Maria, heilige Engelen Gods, Uitverkorenen des hemels, ik bedank u voor uw liefdevollcn bijstand. Offer uwe dankzeggingen met
lt;»
de mijne aan God op, voor de verhevene gunst welke hij heden op mij deed nederdalen. Smeek hem voor mij om de genade, van hem immer dankbaar te zijn, en zoo te wandelen op aarde, dat ik, in den laatsten stond mijns levens met dit goddelijk brood gesterkt, voor altoos en in eeuwigheid met u zijne barmhartigheden ver-kondige in den hemel!
Schietgebeden.
1. O Heer, wat wilt gij dat ik doe?
2. Ontvang mijn wil, ik geef hem u.
3. Schenk mij uwe liefde, ó mijn God, en doe met mij naar uw welbehagen.
Grondregels.
1. Die de aarde bemint is aardsch; die den hemel bemint is hemelsch.
2. Die de aardsche grootheden bemint, zal nooit een ingetogen mensch zijn,
3. De heiligen beijverden zich om heilig te worden niet om zich heilig te toonen.
Over de liefde van Christus tot ons in de instelling van het H. Altaargeheim, als middel om zich
met onze zielen te. vereenigen. •
1. Jezus-Christus heeft het H. Altaargeheim ingesteld om zich met onze zielen te vereenigen.
- 67 -
Dit is het oogwit wat zijne liefde voor heeft, hierin gelijk aan den koopman van het Evangelie, die zich ontdoet van al zijne rijkdommen S om ééne parel te koopen, welke hi] boven alle schatten hoogacht. i\Teemt en eet, zeide Christus tot zijne leerlingen, en in iuui persoon tot alle geloovigen, neemt en eet; dit is mijn lichaam. Accipite et comedite,, hoc est corpus meum (Matth.
Als of hij had willen zeggen: ó mensch, voed u met mijn eigene zelfstandigheid, opdat wij te saam, gij en ik, slechts één zijn, opdat do vol-maakste vereeniging tusschen ons besta. Dixit: me comedite, ut summa unio fiat (S. Joan. Chrys. Hom. 25.). O! welke goedheid, welke teederheid, welke inschikkelijkheid van den kant vtSn onzen God! de Zaligmaker, zegt de H. Franciscus van Sales, vertoont zich in geene zijner handelingen minzamer, teederder dan in deze, waarin hij zich als 't ware vernietigt en tot voedsel maakt, om tot in onze zielen door te dringen, en zich te vereenigen met het hart zijner geloovigen. O wonder! roept hier de H. Joannes Chrysos-tomus uit: die groote God op wien de Engelen zelfs hun blik uiet durven vestigen, vereenigt zich met ons, en wij vereenigen ons met hem, en dat zóó innig, dat wij met hem één lichaam, ééne ziel worden. Vind men ooit of ergens een herder die zijn schapen drenkt met zijn bloed? En eene moeder zelve, geeft zij niet soms haar kind aan eene voedster over om het op te kweekeu? Maar Jezus, liefderijker dan een herder, teederder dan eeue moeder, Jezus geeft ons zijn kostelijk bloed te drin-
- 68 -
ken, en verwezenlijkt tusschen zich en ons zulk eene vereeniging, dat wij met hem een en dezelfde zaak worden.
Hoe bewonderenswaardig is dan uwe liefde tot ons, 6 goddelijke Jezus, daar gij ons in u inlijft, ons hart in het uwe vervormt, en van die twee harten slechts één hart maakt! o quarn rnira-litis dilectio tua, u domme Jesu, qui tuo corpori taliter 710s in corporari voluisti, ut tecum cor unum habcamus (S. Laur. Just, de divin. amic. c. IV.)!
Gelooft gij dit geheim, ondankbare en van alle edelmoedigheid ontbloote ziel? 0 ja, mijn Jezus, mijn God, ja ik geloof het. Doch, hoe komt het dan dat ik gevoelloos blijf aan zulke liefde ? O! Heer, ik heb al te lang gewacht om u te kennen, om mij zeiven te kennen.
Zoo zeer ik u bewonder, zoo zeer heb ik een afschuw van mij zeiven. Hoe menigmaal hebt gij u op de teederste wijze met mijne ziel ver-eenigd! En helaas! Ik heb aan uw oneindige liefde slechts beantwoord door de afzichtelijkste onverschilligheid, door tallooze misdaden. Zoo menigwerf zwom ik in een oceaan van geluk, dat ik niet waardeerde, van een geluk dat ik niet te duur hadde gekocht voor den prijs van al mijn bloed.
Hoe verblind, hoe dwaas, hoe ongelukkig en plichtig ben ik dan! Welke oogenblikken heb ik verloren! Welke geneugten heb ik niet weten te schatten! Daarentegen, wat heb ik, helaas ! van de verleidende wereld, wat van mijn bedrie-gelijke hartstochten genoten ? —
- 69 -
Denk hier eenige oogenblikken ,op na, vergelijkend het zoo innig bezit van God met de voorwerpen, die u de kennis ontnemen van, en het verlangen naar een zoo kostbaren schat. ■„
Maak edelmoedige besluiten, vraag levendige verlichtingen, krachtdadige genaden en besluit dit eerste punt met een volstrekte verzaking aan uwe zelfliefde, met een volkomene onderwerping van uw hart aan het hart van uwen minnelijken Bruidegom.
II. Als wanneer de koning Salomon den tempel des Heeren voltooid had, riep hij in diepgevoelde verwondering uit: »Is het mogelijk dat God met de menschen op aarde wone!quot; Indien de hemel met zijne onmeetbaarheid u, mijn God,
niet kan bevatten; wat zal het dan zijn met de enge woning welke ik voor u heb opgetrokken!
»Doch, wat zou Salomon gezegd hebben, indien hij had kunnen zien, hoe die groote God, die op eenteeken van zijnen alrnogenden wil alle schepselen uit het niet heeft getrokken, hoe die eeuwige,
die oneindige, die onmeetbare God zou wonen, niet in een prachtigen tempel, gelijk de Jeruzalemsche was, maar in het ellendig hart van een mensch,
ja, zich daarmede vereenigend en vereenzelvigend!
Misleid door de afgoderij maakten zich de heidenen een aantal valsche godheden; maar nooit dachten zij een god uit die, zoo als onze God, vol liefde tot den mensch, zich zei ven tot voedsel wilde maken van hunne zielen. Daarom ook zeiden zij, verbaasd over de wonderen van liefde die Christus-Jezus gewrocht had: hoe goed is
i: t'r I _
quot; ■
de God der Christenen!..... O ja, hoe oneindig
groot is zijne goedheid!
Hoe wenschelijk, hoe behartigenswaardig is uw lot, ó vrome ziel, wanneer gij op een waardige wijze Jezus gaat ontvangen in het H. Altaargeheim ! Eens in een klooster wandelende, ontmoette de H. Teresia eeu klein kindje en vroeg het. zeer verwondert over deszelfs verschijning aldaar, welk middel dat kind gevonden had om in het klooster te komen; en daar het kind zweeg, wilde zij ten minste zijn naam weten. Zeg mij eerst, hoe gij heet, sprak het kind, dan zal ik u mijn naam zeggen. Ik ben Teresia van Jezus, hernam de heilige. Hierop zeide het kind, minnelijk glimlachend en glinsterende van een hêmelsche klaarheid: en ik, ik ben Jezus van Teresia; waarna het kind verdween. Deze eenheid van gevoelens tusschen de Heilige en Jezus, is het afbeeldsel der eenheid tusschen u en hem, wanneer gij hem waardig ontvangt in de H. Communie. Dan immers verbindt hij u aau zich door zulke nauwe banden dat gij, volgens zijn eigene woorden, in hem blijft en hij in u: Qui manducat me am carnern et Libit meurn sanguinem, in me manet, et ego in Ulo (Joan. YI. 57.). En, is dit geluk van zoo innig met Jezus verbonden te zijn, voor u niet onschatbaar? Wij lezen in het H. Evangelie, dat de hoofdman het zich tot eeu uitstekende eer rekende, indien Jezus zich verwaardigde, slechts een woord te spreken tot genezing van eeu zijner dienaren. En eeu Is-raëlietische vrouw roept uit: »Ware ik zóó
- 71 -
gelukkig, dat ik alleen den boord zijner kleederen moclit aanraken, dit ware genoeg, om mij van mijne kwalen te genezen! »De hoop op één blik, op één teeken yan den Zaligmaker, hm slechts op weg te ontmoeten, dit zelfs was bekwaam en genoeg, om den haastenden ijver en de vreugde van geheel Palestina op te wekken; en de scharen achtten zich meer dan gelukkig, indien zij Hem slechts mochten volgen tot in eene woestenij, op honger noch vermoeienis bedacht, mits het baar slechts gegeven werde, een enkelen keer tot hem te naderen en hem te hooren spreken. Maar welk meusch kon toen bogen op de booge eer die u te beurt valt, wanneer gij met een waardige gesteltenis Jezus in de H. Communie ontvangende, in waarheid kunt uitroepen; Jezus is in mij, hij leeft in mij, hij is geheel aan mij en ik ben geheel aan hem! in me rnanet et ego in Ulo. Dierbare vereeniging, onuitsprekelijke vereeniging! Doch herinner u dat Jezus zich in deze vereeniging voorstelt: over uw hart te heerscben, het onverdeeld te bezitten.
Mijn kind, zoo zegt u de Heer die u lief heeft, mijn kind, geef mij uw hart; ik geef u het mijne : Fïli, prcebe mihi cor tuum, en tibi raeum.
Door deze woorden vergt hij van n de rechtzinnige en algebeele overgeving van u zeiven in zijne handen, met het onwankelbaar besluit, van u door hem te laten leiden volgens zijn welbehagen, als aan u zeiven niet meer toebehooren.
Het hart, vergeet het niet, het hart wil Jezus; deze offerande moet al andere opofferingen voorgaan.
\
- 72 —
III. Overweeg, mijne ziel, dat in zijn goddelijk Sakrament, Christus zich niet alleen met o as hart vereenigt door zijne genade, maar met ons lichaam zelfs, door zijn smetteloos lichaam. In de geschriften der Heiligen lezen wij betrekkelijk deze vereeniging, welke zij een natuurlijke, zelfstandige en met het lichaam des Heeren wezenlijke vereeniging noemen, veel wonderbaars. De H. Joannes Chrysostomus gaat zoo ver van te zeggen, dat ons ellendig lichaam zich dusdanig met het allerheiligste lichaam van Christus vereenigt, dat deze twee lichamen steeds een lichaam uitma-hen. Eveneens zegt hij nog, gelijk men op den romp van een onthoofd lichaam een hoofd plaatsende, een eenig lichaam zou daarstellen; eveneens vereenigt de H. Communie ons als een lidmaat aan ons hoofd Christus, de wonderbare hervorming van twee lichamen in een lichaam bewerkend (quot;flom. 61 aiAntioch.). Het schijnt onmogelijk, de innige vereeniging tusschen ons en het vleeschgeworden Woord, door het H. Altaargeheim, krachtiger uit te drukken; en achter vindt de H. Cyrillus van Alexandriën nog krachtiger woorden: neem, zegt hij, een stuk was, nader het bij 't vuur, tot dat de warmte het heeft doen smelten, breng een tweede stuk was tot denzelfdeu staat van vloeibaarheid, vermeng ze vervolgens ondereen; wie zal ze daarna onderscheiden of afzonderen? Zóó, zegt hij, mengt zich door de H. Communie ons vleesch met het goddelijk vleesch des Heeren, om met zijn verheerlijkt lichaam slechts een en hetzelfde lichaam uit te maken (Lib. X in Joan. c. XIII.). Ach, welke beweegreden
— 73 —
anders dan een onbegrijpelijke liefde, heeft Jezus kunnen besluiten, om zoo een verbazen^ middel te bezigen, ten einde zich zoo innig met onze zielen te vereenigen? Is er dan wel iets meer stuitend, meer afstootend, meer monsterachtig, dan de ondankbaarheid dergenen, die deze heilige vereeniging on waardiglijk misbruiken? Eenigen versmaden en verwaarloozen ze, om zich vaster aan de wereld en aan de zonde te kluisteren. Zoude men het kunnen gelooven, ten ware zoo menigvuldige voorbeelden het deden blijken, dat Christenen zulken afkeer gevoelen van dit goddelijk voedsel, en zoo vele voorwendsels opzoeken om er zich van te onthouden ? Indien die hemelsche spijs, zegt de H. Ambrosius, ons dagelijksch brood is, en de zelfstandigheid onzer zielen, waarom dan laten wij weken en maanden voorbijgaan zonder het te nuttigen ? Allen behoorden wij zóó te leven, dat wij Jezus dagelijks waardig mochten ontvangen. — Ouder degenen die gewoon zijn zich met dat brood des levens te voeden, worden er vele gevonden die op het eigen oogenblik dat zij Jezus in hunnen boezem ontvangen, zich overgeven aan de verstrooiing hunner zintuigen, zich aldus niet minder van hem verwijderende ; aangezien zij geest en hart bezig houden met aardsche zaken, en zich alzoo bij Christus bevinden zonder Christus, gelijk de H. Ambrosius zich uitdrukt: Juxta Christum sine C/iristo.
Maar veel schuldiger, ja hatelijk is het gedrag van dezulken, die met een heiligschennend inzicht tot hem komen, en niet schroomen hunne
— 74 —
lippen te naderen tot dat brood der Engelen, terwijl hunne ziel door den duivel bezeten wordt. O! welk afschuwelijke verbinding maken deze ontheiligers tusschen een bezoedeld en bedorven hart met het zuiverste, met het heiligste aller harten! Ach, vrome ziel, dat hier uwe oogen als twee fonteinen worden, op het hart van Jezus neêrdmipend, bij de gedachte dat, die hem zóu beleedigen en honen, wellicht met zijn bizondere gunsten begenadigd zijn. Wat u betreft, heb een allergrootste afschuw van de goddeloosheid van zoo vele ondankbaren. Jezus' hart verwacht van u, dat gij deze vreeselijke beleedigiugen zooveel mogelijk herstellet door een levendig geloof, door een voorbeeldeloozen ijver, door een zorgvuldige voorbereiding tot uwe dikwijls herhaalde heilige Communiën. Offer hem deswege thans het edelmoedigst besluit op.
Om uw gedrag en dat van anderen te regelen, zult ge u dikwerf herinneren aan de wijze vermaning, welke de H. Prauciscus van Sales gaf aan een zeer onderscheiden iemand, ten einde dezen op te wekken tot een dikwijls herhaalde en waardige H. Communie. De ervaring, zeide hij, die ik heb opgedaan in een vijf-en-twintig jarige bediening voor het heil der zielen, heeft mij als met den vinger doen tasten de vermogende kracht van het Allerheiligst Sakrament, om de zielen in het goede te versterken, haar van het kwade te bevrijden, haar op te beuren en te troosten; in een woord, om haar reeds in dit leven als 't ware te vergoddelijken; mits hetzelye met een levendig geloof, met behoor-
lijke reinheid en met eene betamelijke godsvrucht ontvangen worde {Lib. II, 1. 47.). Jezus leve !
Voorbereiding tot de TI. Communie.
Hoe groot is uwe goedheid mij waar ts, o mijn God! Niet tevreden met mij, bij voorkeur boven zoo vele anderen, geschapen te hebben, die u beter dan ik zouden hebben gediend, met ten koste van uw bloed een ondankbaren vrijgekocht, met na een zonden-leven der helle waardig, mij gespaard te hebben; niet tevreden met door uwe geboorte mijn gezel in de ballingschap, mijn toonbeeld door uwen levenswandel, mijn gids door uwe leering, mijn Verlosser door uwen dood, mijne belooniug door uwe verheerlijking geworden te zijn, wilt gij nog mijn voedsel wezen in het H. Altaargeheim. O mijn lieve Jezus! Zijt gij dan niet meer de Koning van hemel en aarde? Hoe gewaardigt gij u dan, af te dalen uit het eeuvvig-hooge, u te verbergen onder de uiterlijkheid van een luttel broods, om in mij te wonen.
Als ik nadenk, o mijn Jezus, wie ik ben, en wie gij zijt, 6, dan smelt ik als weg in mijne nietigheid, en durf zelfs mijne oogen tot u niet opheffen. Ik, een niet; gij het wezen bij uitnemendheid! Ik, de ellende zelve; gij, de uiterste volmaaktheid! Welke betrekking is er dan mogelijk tusschen u en mij!
Nochtans aangezien gij degenen die uw vleesch niet eten, uw bloed niet drinken, met een eeuwigen dood bedreigt, terwijl gij daarentegen
alle goed belooft aan hen die u waardiglijk ontvangen; zoo zal ik mijne onwaardigheid belijdend, u met den ootmoedigen hoofdman naderen; ten einde in mijn geestelijke behoeften te voorzien, mijnen geest te hernieuwen, mijn hart te heiligen, om met den grooten apostel Paulus te kunnen zeggen: niet ik leef meer, maar Christus-Jezus leeft in mij!
Kom, ó teergeliefde Jezus, kom en bezoek mijne ziel die van verlangen naar u smacht. Een hert is hijgend naar een waterbron om zijnen dorst telesschen; zoo, mijn God, verlang ik om mij met u te vereenigen, in de onbewegelijke hoop, dat uwe komst in mijne ziel er de heerschappij uwer genade zal vestigen, voor mij een zeker onderpand zal worden van het eeuwigdurend Koningrijk, dat mij wacht met alle Engelen en Heiligen. Kom dan, ó zelfstandig Engelenbrood, oneindig kostelijker dan het manna, dat gij van uit den hemel afzondt, om uw volk in de \yoestijn te spijzen. Kom, voed mij met uw eigene zelfstandigheid, en verzadig mij met uwe hemelsche genade, opdat ik, gelijk Elias, den heiligen berg beklimme zonder vermoeidheid, zonder op den weg te blijven staan. Maak, dat ik alle genoegen in u vindend, buiten u niets meer te verlangen hebbe; en opdat alle hinderpaal aan het uitstorten uwer genade in mijne ziel verdwijne, neem uit haar weg hetgeen uwer heiligheid kan mishagen.
Vergeef mij, o Heer, al de zonden mijns levens, en reinig mij van al mijne fouten en gebreken, gelijk gij u gewaardigd hebt de voeten uwer apos-
— 11 —
telen te wassclien, eer gij hen deed aanzitten aan uw liemelsch feestbanket. Sclienk aan uw kind dat u gaat naderen, eene reinheid van geweten, een oprechtheid van meening en eene vurigheid van liefde, zooals zij levend hadden, welke u nu in de glorie verheerlijken. En, om eenigszins te gemoet te komen aan mijn groote onwaardigheid, gedoog dat ik u opdrage al de vrome gesteltenissen, met welke de heilige apostelen, martelaren, belijders en maagden uwe heilige Tafel naderden; de hartelijke gevoelens van uwe vlek-kelooze moeder, toen gij nederdaaldet in haren gezegenden schoot, ja uwe eigene gevoelens, toen gij dit heilig Altaargeheim insteldet.
TJit uwe handen, ó Maria, ontving Simeon uw kind Jezus in zijne armen. Ik zal mij verbeelden, hem heden ook uit uwe handen te ontvangen. Doch eer gij hem mij aanbiedt, draag hem den hemelschen Vader op als een zoenoffer voor mijne zonden, als een offer van zegening over de menigvuldige behoeften mijner ziel; en dan, 6 verhevene Maagd, geef hem mij, hem zeggende dat gij mij onder uwe dienaren telt. Daardoor zal hij bewogen worden, om mij met meer liefde aan zich te vereenigen, en zijne tegenwoordigheid zal mij nog vruchtbaarder zijn.
Dankzegging.
De gevoelens van den ouden Simeon, toen hij het goddelijke Kind tegrnzijn hart mogt drukken, waren zoo levendig, zoo vurig, dat lui in de ver-
rukking zijner vreugde uitriep: »Laat nu, ó Heer, volgens uw woord, uwen dienaar in vrede heen gaan; want mijne oogen hebben den door u beloofden Zaligmaker aanschouwd.quot;
En ik zeg u, ó mijn God, laat ook mij nu sterven, nu al mijne verlangens voldaan zijn, en ook ik den Verlosser der wereld in mijn hart zie, en hem daar mag omhelzen. En gij, mijne ziel, die het uitstekend geluk hebt gehad van Jezus in u te mogen ontvangen, welk zijn uwe gedachten, welk uwe gevoelens, welk uwe woorden? Waar zijn uwe verrukkingen van liefde? O, mijn lieve Jezus, welk gelukkige stond voor mij! Zoo vele oudvaders en profeten hebben verlangd u hier op aarde te zien, en zij hebben u niet gezien; en ik onwaardige zondaar, die duizend en duizendmaal de eeuwige straffen verdiend heb, ik ben de tabernakel geworden van uwe Godheid! Met de Bruid van Salomo's Hooglied kan ik in waarheid zeggen : mijn Welbeminde is in mij, en ik in Hem. Ik heb dan eindelijk het voorwerp mijner teederbeid, de bron van mijnen troost, den schat mijns harten, de vreugde mijner oogen, de blijdschap van mijnen geest; het begin en het einde van mijn leven, ik heb mijn lieven Jezus gevonden. Ik benijd den herders en Wijzen hun geluk niet meer, het geluk dat zij u als kind in Bethleëms stal mochten aanbidden. Gelukkiger dan zij, hebben u niet alleen mijn oogen aanschouwd, maar met mijne tong heb ik u geraakt, en mijne ziel bezit u verheerlijkt en zegevierend, gelijk gij u bevindt aan de rechterhand uws Yaders. Engelen des hemels
— 79 -
die den troon des Eeuwigen omringt, komt en deelt met mij het genot mijns harten, komt en volgt uwen Koning. Verheft voor mij, door uwe onbereikbare lofmeiodiën dien minnelijken Jezus, die immer uwe gelukzaligheid uitmaakt in het hemelsch Paradijs.
O Jezus, ontsteek in mijn hart de vlam van uwe heilige liefde, van die liefde welke gij op aarde kwaamt aanbrengen, en waarvan gij verlangt dat alle harten branden, van die grenze-looze liefde, die u gedreven heeft om voor ons aan een kruis te sterven, en vernietigd met ons te blijven onder de nederigste gedaanten. Ach! koude ik, ó Heer, verteerd worden door het vuur uwer liefde? Konde ik op dit oogenblik door mijne vurigheid al mijn voorledene ondankbaarheden vernietigen, en u beminnen gelijk ik u beleedigd heb, konde mijne liefde geëvenredigd wezen aan uwe verdiensten! O heilig vuur, dat de geesten verlicht en de zielen hernieuwt, dat alle harten ontvlamt en aller wil vereenigt, doe mij de heilige uitwerkselen uwer goddelijke tegenwoordigheid gevoelen. quot;Verlicht mij door uwe klaarheid, koester mij door uwe warmte, reinig mij door uwe heiligheid, versterk mij door uwe kracht, maak mij overwinnaar over mijne vijanden.
Gedoog niet, ó Heer, dat ik nog kwijnende zij en koud in uwe liefde, na u in mijn boezem te hebben ontvangen, U, den God van liefde, de liefde zelve. Wie of wat zal mij voortaan van uwe liefde scheiden? Dat aarde en wereld mij vervolgen, dat de hel tegen mij
— 80 —
opstuive! Noch ballingschap, noch ellende, noch zwaard, noch gevangenis, noch schande, noch de dood zelf zullen mij ooit van u kunnen losrukken.
Gebed van den H. Thomas.
Ik bedank u, ó almogende Yader en eeuwige God, dat gij mij, een zondaar en den onwaardigste uwer dienaren, gespijsd hebt met het heilig lichaam en het kostbaar bloed van uwen eenigen Zoon, onzen Heer Jezus-Ghristus. Dat deze mijne Communie aan uw zuivere oogen geen nieuwe te straffen misdaad zij, maar een beweegreden tot goedertierenheid en vergeving. Dat zij strekke tot uitroeiing mijner ondeugden, tot vermeerdering mijner oprechte liefde, tot nauwere vereeniging met u, tot standvastige trouw aan uw goddelijke genade. Het behage u eindelijk, ó Yader die in de hemelen zijt, mij eenmaal ook ten hemel in te voeren, en mij te doen aanzitten aan het eeuwig feestbanket, waar gij zelf met uwen Zoon en uwen heiligen Geest den uitverkorenen het ware licht, de opperste troost, de eeuwige vreugde, de volmaakste gelukzaligheid zijt in alle eeuwen der eeuwen!
Jezus en Maria, mijne zoete liefden, laat mij voor u lijden, laat mij voor u sterven; laat mij eeheel aan u en niet aan mij zijn! (Alph. Eodr.)
Geloofd zij Jezus-Ghristus in zijn H. Sakra-ment! Gezegend zij de H. Maagd Maria onbevlekt ontvangen!
— 81
Scliietgeheden.
1. Ik verzaak aan de genoegens dezer aarde, om u te behagen, ó mijn God!
2. Ach ! Jezus, die u niet bemint, kent u niet.
3. Neem weg, ó Heer, de hinderpalen die mij beletten u van ganscher harte te beminnen.
Grondregels.
1. God schenkt zijne genaden overvloedig aan hen die ze benuttigen.
2. God onttrekt zijne genaden aan hen die ze misbruiken.
3. Op de verachting van Gods H. woord, volgt een vreesdijk stilzwijgen, en na misbruikte hemelsche verlichtingen, heeft men niets te wachten dan zwarte duisternissen.
Over de liefde van Christus-Jezus in de instelling van het H. Altaargeheim, als genadebron.
1. Christus-Jezus heeft het H. Altaargeheim ingesteld, om de begeerte die hij had van ons met zijne genaden te verrijken en zijn hemelsche schatten mede te deelen, volkomen te verwezenlijken. Welkdanig en hoe menigvuldig ook
6
de behoeften van van eene ziel op dit onder-maansche, zij kan hier, ia dit H. Sacrament, het middel vinden om er in te voorzien. Gij bedrukten, door verzoekingen aangevallenen, gij door zieleangst en onrust gekwelden, blinden, zwakken, behoeftigen, lijdenden, zieltogsnden; voor alle slag van kwalen en behoeften zult gij in dit Liefde-sakrament, met vurigheid ontvangen, allerlei hulpmiddelen vinden, welke u, langs andere wegen : door vrienden, voorbeelden, door overwegingen, door allerlei oefeningen van godsvrucht, afzonderlijk worden aangeboden. Deze laatste middelen van verschillenden aard kunnen wellicht niet onder uw bereik vallen, u minder passen; maar in het H. Altaargeheim stelt zich Christus immer tegenwoordig overal en voor allen. Zijt gij dan niet hoogst berispelijk en schuldig, wanneer gij verflauwt in de wegen des Heeren, en veronachtzaamt uwe toevlucht te nemen tot dit zoo bereikbaar, zoo vaardig, zoo algemeen genademiddel?
O uitzinnige wereldlingen, roept de H. Au-gustinus uit, ongelukkigen, wat spoedt gij u tot het najagen van vergankelijke goederen en geneugten! Gaat tot Jezus, Hy alleen kan u begenadigen ; want Hij alleen is de volheid van al wat goe l, van al wat heilzaam, van al wat hartverzadend is, Hij alleen kan de begeerte uwer geluksbetrach-ting ten eenemaal bevredigen: Miseri quo itis'! lionum quod quoeritis, ah ipso est... Qucere unuiu bonum in quo sunt omnia bona. Dat het bewust-zyn van uwe zonden u niet ontmoedige! Beschouw, door het geloof verlicht, de aanbidde-
Ij]' 111
11
- 83 -
lijke no(1-menschheicl, welker luister zich ver-
schuilt onder de Sakramenteele scedaaiitn, en ze^
• • •
u: tot zoo hoog eene heerlijkheid heeft Jezus mijn vleesch en bloed verheven! lieeds heersch ik eeaigermate met mijnen God in den hemel; zou ik dan nog aarzelen, zijn hart al het goede af te smeeken dat er iti besloten is? » Waar een deel van mijn wezen heerscht, daar meen ik ook te heerschen; waar mijn vleesch verheerlijkt is, daar voel ik mij zeiven verheerlijkt. Hoe zondig ook, houdt ik mij verzekerd van de mededeeling dier genade. » Ubi ergo portio mea regnat, ihi me regnare credo. Ubi caro mea glorijicatur, ihi qlori-osum me esse cognosco .. Quamvispeccator sum, de hac communione qratice non difüdo. (L. Me-dit. C; XV.).
II. O! hoe vele gunsten en genaden hebben de heiligen geput uit deze levensbron! Met hoe vele en welke schatten heeft Jezus in dit H. Sacrament de zielen overladen! Hier immers is Hij ons licht, ons voedsel, onze sterkte, onze heiligheid, onze glorie, ons leven. Gaat gij gebukt onder het gewicht uwer boosheid. Hij is rechtvaardigmakend; hebt gij hulp en bijstand noodig. Hij is de sterkte; maakt u de dood bevreesd. Hij is leven; verlangt gij naar den hemel. Hij is de weg; vlucht gij de duisternissen. Hij is het licht; zijt gij hongerig, Hij is het voedsel: Si gravaris iniquitate, justitia, est; si auxilio indigen, virtus est: si rnorten times, vita est; si ccclum desideras, via est; si tenebras fugis, lux est; si cibum queer is. alimentum est.
- 84 -
In dit aanbiddelijk Altaargeheim geeft hij ons een onfeilbaar tegengift tegen ons eenig onheil, tegen de zonde. Hij bevochtigt ons als met een henielschen dauw, welke den brand onzer hartstochten verdooft en onze gevaarlijkste neigingen verlamt. Hier biedt hij ons het middel aan, om onze door de zonde geslagen wonden te heelen, de sporen dier wonden te doen verdwijnen, hare pijnen te doen ophouden of te verzachten. Hier verstrekt hij ons een overwinnend zwaard, om den duivel, de wereld, het vleesch en alle op ons verderf afgerichte vijanden te verpletteren. Hier heeft hij ons een zelfstandige, een bloed-zettende spijs bereidt, geschikt en bekwaam om onze wandelende schreden te richten in de woestijn dezes levens, om de hoogte des heiligen Godsberg te bereiken, waar wij hem niet meer zinnebeeldig, maar aanschijn-aan-aanschijn, in al zijne pracht en verheerlijking zullen aanschouwen. 0 goedheid! o teederheid, ó liefde! — Te recht verheft en prijst men de vriendschap van Jonathas voor David, omdat hij zich eens van zijtjen mantel en andere kleeren ontblootende, ze aan David gaf met zijn eigen zwaard, boog en krijgsband 1 Reg. XVIII. 4). Maar wat zijn deze geschenken, vergeleken bij die welke Jezus ons aanbiedt in het H. Altaargeheim, waar Hij zich zelveu aan ons gevend, ons tegelijk zijne genaden mededeelt en verrijkt met zijne schatten!
■Ach! Jezus' hart is dan wel voor ons een hart van een onvergelijkelijke liefde, van een onvergelijkelijke edelmoedigheid!
Nader dan ook tot uwen Heer, en verwacht
— 85 -
met overtuiginc^ van zij a oneindige barmhartigheid, den bijstand welken gij verlangt. Het heil der zielen was het eenigst oogmerk zijner gedachten, zijner gebeden, zijner werken, zijner smarten en verzachtingen. Daartoe verkondigde hij zijne leering, wrochte hij wonderwerken, stelde hij zijne sakramenten in, daartoe besteedde hij zijn zweet en zijne vermoeienissen, daartoe stortte hij zijne tranen, daartoe plengde hij al zijn bloed. Hoe zou dan, ó mijne ziel, die goede God niet getroffen worden op het zien van uwe ellende! Hoe zou hij te uwer gunste zijne genade niet als verkwisten, die God gezeten op den troon van liefde, waar zijn hart niets dan ontferming en liefde ademt! Verlevendig dan uwe hoop, en durf alles van hem verwachten.
III. Overdenk, vrome ziel, welke uwe plichten zijn jegens Jezus, oin te beantwoorden aan de liefde waarmede hij u in het H. Altaargeheim den schat zijner genaden heeft voorbereid. Daartoe is het noodig 1quot; dat gij daadwerkelijk Jezus in zijn H. Sakrament beschouwt als de eenige toevlucht in al uwe noodwendigheden. Hebt gij dit tot nn toe gedaan, of is Jezus gewoonlijk niet de laatste geweest tot wien ge u om. hulp hebt begeven? Waart gij overtuigd geweest dat in Hem het groote hulpmiddel was in uwe bekoringen, in uwe twijfelachtigheden, in uwe smarten, zoudt gij u dan zoo gereedelijk tot de schepselen, tot uwe zinnen, tot uwe kwade driften gewend hebben V — Onderzoek u gemoedelijk nopens de verongelijking, welke gij in deze den teedersten uwer vrienden hebt aan-
__
- 86 -
gedaan, en stel niet uit dezelve te herstellen. 2° Gij behoort u tot Jezus te begeven in zijn H. Sakrament met een rechtzinnige begeerte, van de genaden te verwerven die n noodigzijn. 0! ja, zijn goddelijk hart kent de verborgenste gewaarwordingen van liet uwe, en ziet den lut-telen ijver die u bezielt tot zijne liefde, op het oogenblik zelfs dat gij hem die vraagt; hij bespeurt in u een zekere vrees, dat hij u de werk-dadige genade moebte scheuken, van te breken met de schuldige aangekleefdbeid aan de schepselen; en terwijl uw mond hem de genade afsmeekt van u zeiven te haten, de verachting der menschen te beminnen, geheel en volkomen aaii uw kwade neigingen te verzaken, op dat eigen oogenblik is hij getuige van den geheimen afschuw dieu gij gevoelt van het beoefenen dier deugden. En evenwel geve u de rechtzinnigheid en vurigheid uwer verlangens alleen aanspraak op het verwerven zijner genaden. Vergelijk dan uwe verlangens met de zijne, welke gij vroeger overwogen hebt; wees beschaamd over uwe lauwheid, vraag er hem vergiffenis over en bid hem, dat hij u als eerste genade geve een verlangen tot heiliging, geëvenredigd aan het verlangen dat hij heeft tot uwe heiligmaking. 3 Gij moet tot Jezus gaan met een ootmoedig ja, maar ook met een liefdevol betrouwen, dat is met een zekere vriendschappelijke gemeenzaamheid welke hij u toelaat, ja zelfs van u vergt in zijn heilig Sakrament van liefde.
Doch hoe groot is uwe verblindheid! De God van heerlijkheid en majesteit, voor wien de Se-
- 87 -
rafijnen beven, verlaagt zich, om zoo te spi-e ken, tot zoover, dat hij zich met ons als een vriend wil onderhouden, en wij, helaas, wij vertrouwen onze gedachten aan schepselen dikwerf beneden ons, die ons somwijlen onteeren en verraden. Ach! 't Is onze nederigheid niet die ons belet ons tot Jezus te wenden, 't is gebrek aan liefde jegens hem, en de oppervlakkige wijze waarop wij zijne teederheid hebben begrepen. Dat het voortaan anders zij! Open uw hart voor het hart van een oneindig beminnens-waardigen en erbarmenden God; verklaar en leg hem open alle uwe ellenden, alle uwe wonden; hij zal aan die gemoedelijke en betrouwvolle gesteltenissen niet kunnen wederstaan.
Voorbereiding tot de II. Communie.
O vlekkeloos Lam voor ons aan een kruis geslachtofferd, herinner u dat ik eene van de zielen ben, welke gij door zoo veel pijnen, door uwen dood hebt afgekocht. Maak, ó Heer, dat ik geheel aan u zij, gelijk gij heden door de H. Communie geheel aan mij wilt wezen. Ik geef mij onverdeeld aan u; beschik over mij naar uw heiligen en aanbiddelijken wil. Ik geef u mijnen wil over, boei hem door uwe zachte liefdebanden ; dat hij deze beminnelijke dienstbaarheid nimmermeer verlate! Vernietig in mij al wat u mishaagt, en geef mij de genade vau geen andere dan uwe verlangens en begeerten te deelen. Ik bemin u, o mijn Zaligmaker, uit geheel mijn hart, en ben bedroefd u niet te kunnen beminnen, zoo als gij verdient bemind te
— 88 —
worden. Kom ö Welbeminde, kom in mijne ziel, die naar u is smachtende. Neen, ik zal niet toelaten dat mijn ellende mij moedeloos make, dat ze mij van u verwijdere; zij zal mij in tegendeel aansporen om u te ontvangen en met u de genade om er van verlost te worden. Ik loof en gebenedijd n, ü lieve Jezus, ik bedank, ik bemin n, ja, ik lieb u lief met al de vurige tee-derheid waarvoor ik vatbaar ben. Maak, dat ik in uwe liefde volharde gedurende mijn gansch leven, in alle eeuwigheid!
Als ik denk aan de tallooze beleedigingen die ik u, mijn Jezus, heb aangedaan, voel ik mij als bedekt en overdekt met schaamte en schande. Ach! het is maar al te waar, ik heb tegen den hemel en tegen u gezondigd! Ik heb gezondigd op de hatelijkste en goddelooste wijze. Ik ben niet waardig uw kind genoemd te worden. Weiger my, o mijn God, weiger mij dien zoeten naam; 't is nog te veel, indien gij u verwaardigt, mij slechts onder het getal uwer dienaars te rekenen.
Maar wat zeg ik ? In uwe grondelooze goedheid bereidt gij mij nog het luisterijkst feestbanket. Gij belast uwe hemel sche troonwacht, het gelukkig oogenblik, waarop ik u in mijn hart ga ontvangen, op te luisteren door hare zoetste hemelmelodiën; gij opent mij tot woonstede de geheiligde wonde van u hart. O teêr-geliefde Vader! Mocht de droefheid van u be-leedigd te hebben mij aan uwe voeten den laat-sten snik ontrukken! Waarom toch heeft uwe hand my niet geslagen op den stond die mijne
— »9 —
misdaad voorafging? Ach! Ik heb u te zeer veracht. Voortaan wil ik liever duizendmaal sterven dan op nieuw eéne zoude te bedrijven. Doch gij weet, ó Heer, en een noodlottige ondervinding heeft mij maar al te zeer geleerd, hoe weinig ik mag rekenen op mijne voornemens. Versterk ze dus door uw almachtige genade ; en wanneer gij zult zien dat ik op het punt hen van u af te vallen, door de vermogens mijner ziel of de zintuigen mijns lichaams te misbruiken, ontneem ze mij dau, en beroof mij zoo noodig van de goederen der fortuin, van de gezondheid, van het leven, van wat mij dierbaarst is; maar gedoog niet dat ik uwe vriendschap verlieze, o mijn God! Dat het vuur uwer liefde in mij brande en mij aan u veree-nigd houde voor alle eeuwigheid! O hemelsche vereeniging, ó liefdadigheid van mijnen Jezus, 6 buitensporige liefde! O eerwaardigst H. Sa-krament! O honig vol zoetigheden! O kostelijke spijs! O minnenswaardige Jezus, geheiligd voorwerp van al mijne verlangens! Omgeven v/in uw engelen zie ik n tot mij naderen, om mij met uw hemelsch bezoek te vereeren.
Wat onderwindt gij u, u Jezus, mijn God en mijn al? Ach! Ik verdien het niet, dat gij binnen gaat in het ellendig verblijf mijner ziel. Spreek althans één woord dat mij waardiger make. Zoo een uitstekende gunst is niet voor mij bestemd. Doch uwe goedheid kent geen palen, zij is oneindig. Ik moest u in mijn zoo weinig met deugden gesierd hart niet toelaten, en echter verhoop ik van u die zonderlinge ge-
nade, waarom ? Omdat gg zelf gezegd hebt, uw genoegen, uw behagen te vinden in bet verblijf met de kinderen der menscben.
Kom dan, ó minnelijke Heiland, en werk in mij uit betgeen ge u voorstelt. Ik ben een ellendeling; docb ik bescbouw alleen uwe goedheid en verwacht van u mijne heiligmaking. Kom dan en neem bezit van mijn hart, hot zuiverend van al wat buiten uwe liefde is; kom en meem bezit van mijn lichaam en behoed het van de zonde. Versier gij zelf het verblijf dat gij gekozen hebt.
0 Moeder van mijnen Zaligmaker, gij die hem, het eerst onder de schepselen, in uwen maagdelijken schoot ontvangen hebt, heb medelijden met mij, armen zondaar; maak dat ik uwen goddelijken Zoon met een waardige gesteltenis ontvange, en dat mijne ziel voorttan met zijn hart overeenstemmend, altoos bereid zij om in alles zijn heiligen wil te volbrengen.
Dankzegging.
Onbegrijpelijke majesteit van mijn God, wiens glans de Serafijnen niet kunnen verdragen, ik verootmoedig mij voor u en aanbid u in mij tegenwoordig onder de sakramenteele gedaanten. Ik draag u mijn hart op; kondet gij er uwe heerschappij in uitvoeren tot mijn laatsten levensdag ! ik aanbid u uit geheel mijn verstand, 6 mijn Jezus, en erken u alleen waardig om aanbeden te worden; want gij alleen zijt de Heilige der Heiligen, gij alleen de opperste Heer, de Allerhoogste, de Eeuwige. Ik aanbid uw smet-
— 91 —
telooze ziel welke gij op het kruis aan uwen hemel-schen Vader hebt aanbevolen, en die thans met mijne ziel is vereenigd. — Ziel van Christus heiliy mij. — Aanbiddelijk hoofd van mijnen Jezus, heiligdom, waarin al de schatten der geschapene wijsheid zetelen, met dooruen gekroond uit liefde tot mij, reinig mijne gedachten, opdat ze zich uitsluitend tot hem stieren. — Gebenedijde oogen van mijnen Jezus, die met een enkelen blik de ver-steendste harten verteedert, stelt een breidel aan de nieuwsgierigheid, welke mij aan zoo vele gevareu blootstelt, en daal vol meêdoogen neder op de ellenden mijner ziel, om ze te genezen. Dat voortaan deze ziel de aarde aanschouwe, om er de ijdelheden van te verachten; de hemelen gadesla, om naar derzelver bezit te haken, en uwe handelingen, om ze na te volgen. Goddelijk gehoor van mijnen Jezus, altijd geopend voor de smeekingen der ongelukki-gen, ontvang het gebed van den onwaardigste der zondaren, en gedoog niet dat mijn gehoor, in het toekomende getroffen door kwaadsprekendheid of onzedigheid, aan iets anders gewijd zij dan aan het hooren van zijnen lof, om hem te verkondigen; van mijne fouten en gebreken, om ze te verbet eren ; van uw heilige raadgevingen om ze op te volgen.— Onfeilbare tong van mijnen Jezus, die de orkanen deed zwijgen, de zieken deed opstaan, de dooden deed verrijzen, aan wie alles en allen op staanden voet gehoorzaamden, beveel aan mijne hartstochten, dat ze niet meer opstaan tegen den geest, aan mijn vleesch, dat het denprikelder begeerlijkheid verstompe, r.:;a de wereld, dat ze mij niet meer verblinde door hare pomperijen aan den
— 92 —
duivel eindelijk, dat hij niet meer zoeke zicli in mijne ziel te dringen. Heilige voeten van mijnen Jezus, die n vermoeidetom de zondaren op te zoeken, regelt al inijne schreden, opdat ze nimmer afwijken van den heilzamen weg zijner geboden. — Geheiligde handen van mijnen Jezus, uit liefde tot mij in boeijen gekneld en doorboord met nagelen, drukt mij zoo te-derlijk aan deu boezem van mijnen Verlosser en Zaligmaker, dat ik er mij nooit van verwijdere. — Aanbiddelijk lichaam van mijnen Jezus met roeden gegeeseld, aan het kruis gehecht, voor mijne verlossing gestorven en begraven, en nu verheerlijkt aan de rechterhand Gods, uwsYaders, heilig, o ! ik bezweer het u, heilig allemijne gevoelens, alle mijne gewaarwordingen, opdat ze als zoo vele werktuigen worden van zijne glorie. Lichaam van Christus, maak mij zalig. — Kost- en onschatbaar bloed van mijnen Jezus, maak dat ik, van uwe liefde dronken, bereid zij mijn leven op te offeren liever dan hem, zelfs door de dagelijksche zonde te vergrammen. Bloed van Christus, maak mij dronken. — Water uit de zijde van Christus, wasch mij. — O lieve Jezus, van uit den hemel gedaald om mij in het H. Altaargeheim in persoon te bezoeken, wees genadig aan mijne smeekingen. O lieve Jezus, verhoor mij. — Verberg mij in uwe heilige wonden, mijnen toevlucht en mijne hoop; opdat ik al de dagen mijns levens in haar wonend, mij nimmermeer van u scheide, opdat ik zegenvierend wedersta aan al de aanvallen van den vijand, opdat ik in mijn laatste uur door uwe stem geroepen, mij met u vereenigd vinde, om too, van deze aarde van ellende tot het verblijf van
93 —
onwelkbare geneugten overgaancTa, u eeuwig te loven, en mij met alle engelen in u te verblijden in alle eeuwen der e.euwen.
O, gezegende Heiland en Zaligmaker, lioe veel onbegrijpelijk teeders hebt gij weten uit te vinden om u door onze zielen te doen beminnen ! Met ons sterfelijk vleesch omliuld, en niet te vreden met voor mij te sterven, hebt gij in dit H. Sakrament mijn gezel willen blijven, mijne spijs, mijn onderpand des hemels; nog meer, nog edelmoediger: gij hebt van daag mijn arme ziel door uwe God menschelijke tegenwoordigheid willen bezoeken. Kondt gij meer doen om mijn hart aan het uwe te verbinden!
O! oneindig minnelijke God, wanneer zal ik dan toch voor goed aan zoo veel liefde gaan beantwoorden? Heer, ik wil niet meer leven dan om u te beminnen. Want waartoe strekt mij het leven, indien ik het niet besteed om u te beminnen, u te believen, u, mijn Zaligmaker, die mij geheel uw leven hebt toegewijd !
quot;Wien zal ik beminnen buiten u, gij de schoonheid, de edelmoedigheid, het geluk, de liefdadigheid, de beminnelijkheid zelve! Mijne ziel leve dan om u te beminnen, zi) vertere uit liefde tot u ! Dat zij op den naam alleen van de kribbe van Betlileëm, op den naam van den Kruisberg, op den naam van het H. Altaargeheim, brande van verlangen om veel voor u te doen, ó Jezus, die zooveel voor haar gedaan, zoo veel voor haar geleden hebt.
Schietgebeden.
1. Heer. wasch rnyne ziel van alle smet.
2. Gij allen, o mijn Jezus, gij alleen zijt mij genoeg, ik verlang noch begeer iets anders. • 3. Ongelukkig hij die u niet bemint, u God van liefde!
Grondregels.
1. IJdelheid is het, al wat niet dient voor de eeuwigheid.
2. Niets is meer geschikt om liefde tot God op te wekken dan het kruis.
3. Aan Gods vrienden is de bitterheid zoet en de zoetigheid bitter.
Over de liefde van Christus in de instelling van het H. Altaargeheim als middel ora altijd met ons te veiblijven.
1. Christus-Jezus stelde het H. Altaargeheim in, ten einde zijn verblijf te vestigen onder den mensch, in wiens samenleving hij zijn genoegen vindt: Delicice mece esse cum fdiis liomonum. De goddelijke Bruidegom ouzer ziel, zegt de H. Petrus van Alcantara, wilde, toen hij zich verwijderde, zijne Bruid niet alleen laten in een ballingschapsoord; daarom stelde hij, om met haar te blijven, dit H. Sakrament in, waar zijne tegenwoordigheid zich vereeuwigt. Welke wonderbare en onuitsprekelijke gedachte van liefde !
Stel u onzen Heer J.-C. voor op den dag dat
— 95 -
hg, vermoeid van de reis, zich vol aanlokkelijkheid en teederhcid nederzette op den rand eener fontein, de Samaritaansche vrouw wachtend, om haar tot bekeering te brengen en zalig te maken. Zie eens hoe groot zijne goedheid was jegens een arme zondares!
Maar, kunnen wij dit blijk van liefde vergelijken bij dat van het H. Altaargeheim, waar hij met ons is zonder ons te verlaten ? Alle autaren zijn hem als even vele genadebronnen, waar hij verblijft, ons uitnoodigend om ons te komen laven met de wateren zijner liefde. Besloten in onze heilige Tabernakelen als in zoo vele liefdegevangenissen, vervult hij daar dag en nacht de ontfermende bediening van onzen advokaat en middelaar, zich als slachtoffer aan zijnen eeuwigen Vader opdragend, en onophoudelijk zich stellend tusschen onze schulden en Gods oneindige rechtvaardigheid: Semper vivens ad inter-pellandum pro nobis (ad Hebr. VII. 25.).
Aan deze teedere bezorgdheden waarmede Jezus ons zijn aanbiddelijken persoon heeft nagelaten, behooren wij te beantwoorden, door het levendigst verlangen van dikwerf hart aan hart met hem te spreken. Indien de pelgrims, zegt een heilige, zich gelukkig achten, uit Palestina een weinig stofs mede te brengen van den stal of van het graf van Jezus; met welke vurigheid behooren wij dan niet het aanbiddelijk Sakrament te zoeken, waar Jezus zelfstandiglijk tegenwoordig is, om ons met zijne gunsten te begenadigen ! Een vroom geloovige, wien God een groote liefde tot het H. Altaargeheim instortte, drukte
— 96 —
zicli deswege in een brief volgenderwijs uit: „Ik heb ontMrvonden. dat door dit Sakrament mij alle goed toevloeid. Ik heb mij dan ook geheel gegeven en onverdeeld toegewijd aan Jezus in zijn heilig Tabernakel Daar vertoont zich aan mijne oogen een oneindigheid van genaden^ waarvan men zich beroofd, door niet tot hem te naderen. Ik zie er de brandende begeerte van onzen Heiland, om ons door middel van dit H. Sacrament zijn hemelsclie genaden mede te dee-len. O heilige verborgenheid! ó heilige Hostie! Benijden wij den uitverkorenen niet; want denzelfden Heer, dien zij in den hemel bezitten, hebben wij op aarde, nog grootere wonderen uitwerkend. Maak, dat al degenen tot wie gij spreekt, zich geheel en gansch aan het Allerheiligst Sakrament toewijden. Ik kan u van niet anders spreken dan van Jezus op onze altaren tegenwoordig, waar hij zoo zeer verdient van ons bemind te worden, waar ik hem niet kan beschouwen, zonder verrukt en als weggevoérd te zijn van liefde en edelmoedige begeerten.quot;
Eoep dan, met dezelfde gevoelens bezield, uit: o Jezus! mijn welbeminde, ikwenschte mij,ware het mogelijk, dag en nacht in uw aanbiddelijke tegenwoordigheid te bevinden. Indien de engelen niet ophouden u te omringen, opgetogen bij het aanschouwen van uwe liefde tot den mensch; moet ik dan, ik zelf mij niet dikwerf nederwer-pen aan den voet uwer altaren, om daar de liefde, de goedertierenheid, de weldadigheid van mijnen aanbiddelijken Yeiiosser te loven en te verheerlijken ?
II. Overweeg, vrome ziel, hoe gelukkig Jozef was, dat God, zoo als de H. Selirift zegt, met hem in de gevangenis afdaalde, hem in de boeien niet verlatende: Descendit cum Ulo in foveam, et in vinculis non dereliquit eum (Sap. X. 13. 14.). Maar veel gelukkiger zijn wij, in het tranendal dezer aarde immer en altoos onzen menschgeworden God met ons te hebben, die ons al de dagen onzes levens, met de grootste bereidvaardigheid en inschikkelijkheid door zijn wezenlijke tegenwoordigheid bestraalt en bijstaat. Voor een gevangene is het een groote troost, door een trouwen vriend aangesproken, opgebeurd, bemoedigd en in zijn smarten gelenigd te worden. Dusdanige, maar een veel trouwere en veel edelmoedigere en veel vermogendere vriend is mijn welbeminde Jezus in zijn H. Sakrament. Hoor, met welke woorden hij ons daar moed en betrouwen inboezemt: » Aanschouw mij hier, van uit den hemel op de aarde nedergedaald om u te troosten, te helpen, in mjjne genade en vriendschap te herstellen. Zie mij hier geheel aan u. Ontvang mij, druk mij tegen uwen boezem. De last en het gewicht uwer ellende zullen er door verlicht worden, en eenmaal zult gij mijne gelukzaligheid in de glorie komen deelen.quot;
O mijn God, welke gevoelens van vreugd en zoete hoop moet in ons de zekerheid niet verwekken, dat in ons midden, in onze kerken, in onze omgeving, op onze altaren leeft en woont de Heilig der Heiligen, onze God, hij wiens tegenwoordigheid het geluk uitmaakt der engelen en heiligen in den hemel, hij van wien men in waar-
7
- 98 -
heid kan zeggen, dat hij ons liefde betoont niet alleen, maar dat hy veeleer de liefde zelve is: Arnorem non tam Jiabet puam ipse est (H. Ber-nardus.).
Docli mij dunkt ik hoor u klagen, ó lieve Jezus, dat gy uit liefde tot ons, om ons gelukkig te maken, van uit den hemel zijt afgedaald; maar dat wij u niet ontvangen, niet onthaald hebben: Hospes erarn et non collegistis me. Dit verwijt is maar al te gegrond, ó Heer, en ik, ik ben een van die ondankbaren; ik die n alléén gelaten, u niet bezocht heb. Straf mij, indien het nooclig is; maar beroof mij niet, naar verdienste, van u minnelijke en aanbiddingswaar-dige tegenwoordigheid. Ik wil mij voortaan dikwijls met n onderhouden; maak, 6 Heer dat ik aan mijn besluit getrouw blijve, en ook anderen aanspoor om u in uw H. Sakrament te gaan bezoeken. Ik hoor uw hemelschen Vader mij zeggen: Zie daar mijn welbeminden Zoon, in wien ik al mijn welbehagen gesteld heb (Matth. XVH. 5.). Zoo vindt dan een God in n al zyn genoegen, al zijn welbehagen; in ik, ellendige aardworm, ik zou mijn geluk niet vinden, van met n te verblijven in dit dal van ellenden! Verbrand en vernietig in mij, o heilig vuur, alle genegenheid voor- en gehechtheid aan de schepselen, en verban uit mijn hart alle liefde die vreemd is aan uwe liefde. Ik geef en offer u op geheel mijn wezen, mijn geheele zelfstandigheid; ik wijd en heilig u toe al de dagen, uren en stonden die mij nog overig zijn. Wees gij, o Jezus, mijne sterkte en mijne kracht gedurende
- 99 -
dit leven tot aan den dood, wees mijne liefde in alle eeuwigheid.
III. 't Is den mensch zoo zoet, zicli bij een waren vriend te bevinden; en het zou ons, arme bannelingen overschillig zijn, in het gezelschap te wezen van den besten der vrienden, van een vriend die ons lief heeft boven al wat men kan uitdrukken, die alle soort van heil kan aanbrengen, en die met bet oogmerk alleen van ons nuttig te zijn, zich met ons onderhoudt zoo vaak wij het verlangen! In het Sakrament waar die vriend huisvest, kunnen wij naar verkiezing hem ons hart gaan openen, hem onze behoeften blootleggen, hem zijue genadegaven afsmeeken ; wij kunnen daar, om kort te gaan, vertrouwelijkst en allergemakkelijkst met den Koning van hemel en aarde onderhandelen. Daar geen gebruik van maken, aan Jezus niet willen behagen en onze belangen bevorderen, zou dat niet te recht een min ongehoorde dan monsterachtige ondankbaarheid mogen geuoemd worden? Zou men een andereu naam geven aan het gedrag van een dorpeling, die onderricht, dat zijn koning opzettelijk gekomen was om hem in zijn vlek op te zoeken en hem de levendigste blijken zijner welwillendheid en liefde te geven, zich geenzins over dit doorluchtig bezoek zou bekreunen, ja zelfs zou verwaarloozen zich daar te laten vinden?
Indien gij dan waarlijk Jezus eenige liefde toedraagt, zult gij niet nalaten, hem in zijn H. Sakrament van liefde te bezoeken, gy zult behagen hebben in zijne tegenwoordigheid, gij zult u verheugen over zijne glorie, gij zult al uw
— 100 -
genoegen vinden in hem te beminnen met zoo vele hem dierbare zielen, gij zult vuriglijk verlangen dat al uwe natuurgenooten hem hun hart toeheiligen.
Voorbereiding tot de H. Communie.
O mijne ziel, ééne goede keilige Communie is in staat om u zalig te maken. En dusdanige zij de Communie waartoe gij u voorbereidt. Ik ga er dus ai mijne krachten aan wijden; o Heer, maak dat ze uitwerkende zijn. Verleen mij de genade van uwer H. Tafel een hart aan te brengen doordrongen van dat levendig geloof, van dat onwrikbaar betrouwen, van die brandende liefde, waarvan ons de Heiligen zulke treffende voorbeelden hebben achtergelaten.
Wat een ongeluk, van een God zoo vol liefde beleedigd en gesmaad te hebben ! Hoe zal ik mij durven verstouten tot hem te naderen? Zal ik Jezus in mijnen boezem ontvangen? Ik ontrouwe, ik ondankbare knecht! Ik, de ellendigste der zondaren, het nietigst schepsel, deelnemen aan het geluk dat Maria mocht te beurt vallen, van het goddelijke Kind tegen haar hart te drukken! Ik, die mij zoo gaarne een kind van die smettelooze Moeder noem, maar mij nooit beijverd heb om hare deugden in mij uit te drukken! O ! mijn God, ik verdien zulke gunst niet, ik ben zulke genadegift volstrekt onwaardig. Edoch, aangezien gij verlangt, ja wilt dat ik aanzitte aan u hemelsch feestbanket, zal ik u gehoorzamen, ó Heer! Maar, eer ik nadere.
- 101 -
werp ik mij vol ootmoed neder voor uwe voo-ten, en getroffen door de overmaat uwer liefde, beween en verfoei ik bitterlijk al de zonden, fouten en gebreken, waardoor ik u zoo menigmaal beb beleedigd. Beschouw, ó mijne ziel. Hem, wien gij een voorwerp gemaakt hebt van uwe versmadingen, Hem, tegen wien gij in uwe boosaardigheid zijt opgestaan! 't Is Jezus de God, die u tot zijn hart naderend, vergiffenis schonk, zoodra hij u vernederd en vermorzeld zag; die God van liefde die zicb gewaardigt u beden te bezoeken, om zich met u te vereenigen, u met gunsten te overladen. O teergeliefde Jezus ! ik beb reeds eenigermate myne zonden beweend; maar bij de gedachte van een God te hebben beleedigd die mij zoo teeder mint, voel ik, dat ik ze niet genoeg beweend noch verfoeid heb. Mijne zonden en misdaden zyn al te veelvuldig geweest, ó mijn Jezus! Voortaan geheel aan u, zal ik mij nooit meer door ondeugden besmeuren, die ik thans met bloedige tranen zou willen uitwisschen. Ik beloof u, mijne hartstochten te zullen bedwingen door de beoefening van tegenovergestelde deugden. Ik zal mijne oogen afwenden van voorwerpen die mij ten val kunnen slepen, ik zal mijne ooren sluiten voor alle min stichtende gesprekken, ik zal met nauwgezetheid de plichten van mijnen staat vervullen, ik zal elke opwelling van grammoedigheid onderdrukken, ik zal oplettend de regels der zeegbaarbeid, der ootmoedigheid, der verduldigheid, der liefde en liefdadigheid, kostbare deugden die ik mij behoor eigen te maken, gade-
- 102 —
slaan. Ik heb vastelijk besloten my aan uwe heilige liefde toe te wijden, alleen yoor u te leven. Van dezen stond wil ik, dat geheele overgeving van mij zeiven in uwe handen, dagteekene.
Ach! Waarom heb ik niet eerder begonnen u te beminnen, ó God van liefde? Ware mijn hart doordrongen geweest van een glinstertje uwer brandende liefde, hoe gemakkelijk zou het mij geweest zijn, door doornachtige paden der gerechtigheid te bewandelen! Immers, het groot gehuim van door het beoefenen der deugden zijn kwade neigingen te beteugelen, is gelegen in u, o Heer, met een teedere liefde te beminnen. Ja, mijn God, ik bemin u meer dan eenig schepsel, meer dan mij zeiven. Konde ik u even vurig beminnen als de gelukzaligen en de serafijnen die u omringen!... Heb een vast betrouwen, ö mijne ziel, dat gij alle genade van Jezus zult verkrijgen, nu de liefde hem u toevoert; uwe gebeden, door de voorspraak van Maria ondersteund, zullen niet overhoord blijven.
O ja, ik hoop bet, ó Heer, dat gij ze zult aannemen, ondanks mijne nederigheid en mijne ellende, en deze hoop vermeerdert in mij het verlangen van u in mijn hart te ontvangen. Daar het mij nog niet gegeven is, u tusschen den luister uwer heerlijkheid in den hemel te bezitten, verlang ik u hier beneden te bezitten tusschen de wonderen uwer barmhartigheid, onder de sakramenteele gedaauteu. Bespoedig dan dit gelukkig oogenblik, u lieve Jezus; met ongeduld verbeid ik uwe komst. Doch vermeerder nog in mij de vurigheid en kracht der gestel-
— 103 -
tenissen, die mij noodig zijn om u waardig te ontvangen.
Dankzegging.
Ik geloof u teergeliefde Jezus, dat gij door uwe wezenlijke tegenwoordigheid met mijne ziel vereenigd zijt. Vervuld van troost druk ik u aan mijn hart, u bedankend voor uw oneindige barmhartigheid. Ach! Hoe hebt gij u kunnen vereenigen met eene ziel zoo overheerscht van zelfliefde, zoo koud in uwe heilige liefde, zoo weinig gevormd tot versterving en zelfverloochening! Gij weet het, o goddelijke Meester, ik hijg naar vermaken, naar voordeden, naar grootheden dezer aarde; gij kent mijn weerspannigen aard tegen de minste moeielijkheid, tegen een misplaats gezegde, tegen de minste kwelling. Hoe kunt gij dan, de zoetaardigheid zelve, afdalen tot de innigste vereeniging met mij? Was het u niet genoeg, mij door uw heilige bestraling voor te lichten, en mij als bij de hand te geleiden op den weg tot zaligheid? Moest gij u nog daarenboven vernederen om mij in persoon te komen bezoeken? Ach! mijn Jezus, ik vind geen woorden om uwe uitsporige goedheid jegens mij uit te drukken. Ik druk u aan mijn hart, ó mijn beminnelijke genadeschat, en u erkennend als mijn beginsel, mijn laatste einde, mijn eenig en opperste goed, offer ik u mijne diepst gevoelde aanbiddingen; gelukkig indien ik, om ze u aangenaam te maken, de liefde bezat waarmede het gezegend hart van Maria u
- 104 -
.
aanbad op narde eu u thans aanbidt in den hemel! Gelukkiger nog, ja duizendmaal, indien ik, gelijk u allerheiligste Moeder, mocht sterven, verslonden door den brand van uwe goddelijke liefde!
Vervul, ó Jezus, vervul in mij de heilrijke inzichten waarom. gij tot mij gekomen zijt. Na mij het noodige licht en de kracht te hebben gegeven, om de wegen der ongerechtigheid en der verdoemenis te verlaten, doe mij nog de wegen der zaligheid kennen en standvastig bewandelen. Lieve Jezus, die mij uw heilig vleesch niet geweigerd hebt tot voedsel mijner ziel, ó, weiger mij de genade niet om welke ik n smeek, van mijne kwade driften te overwinnen en uwe leeringen getrouw op te volgen. Dat ik uit liefde tot n aan alle aardsche genoegens verzake en al mijne voldoening stelle in u te behagen, u mijn God, mijn schat, mijn Al. Schenk mij deze genade, o Heer, door uw grondelooze goedheid en door uw onfeilbare belofte, van niet te zullen verlaten al wie zich in uwe handen stelt, bereid om zich door u te laten leiden. Nog vraag ik u deze genade, ó Heer, door de verdiensten van uw dierbaarst bloed, van dat levendmakend bloed, dat gij zoo verkwistend hebt vergoten voor het heil van allen en voor de zaligheid uwer meer begunstigde vrienden.
Kom mij ter hulpe, ó Moeder-Maagd Maria, door uwe tusschenkomende voorspraak, en geef door uwe gebeden eenige kracht aan de mijne. Heb medelijden met uw ongelukkig kind, en houdt niet op zijne zorgvuldige, zijne goede moeder te zijn. O ja, wees mij een moeder, ó
- 105
Maria, en voortaan zal ik niet meer gelijk vroeger eeu ondankbaar en onwaardig kind wezen. Ik zal trachten uw verhevene deugden, inzonderheid de u zoo dierbare ootmoedigheid en reinheid in mij uit te drukken. Gezegende Moeder van mijn Jezus, ontvang mijn nederige hulde van lof en zegening. Verkrijg mij de zuiverheid van geest en harte; dat deze deugd immer mijne gedachten en mijne genegenheden vergezelle. Maak door uwe tusschenkomst, dat de vrucht van het H. Sakrament, dat ik kom te ontvangen, in mij duurzaam zij, en dat ik uwe deugden getrouw navolge; opdat ik uwe voetstappen hier op aarde gedrukt hebbend, eenmaal met u in den hemel de oneindige en onuitsprekelijke liefde van uwen Zoon eeuwig moge loven verheerlijken. O gij, altoos Smettelooze, bewaar mij voortaan van zonde, en doordring mij dermate van de liefde uws goddelijken Zoons, dat ik hem eeuwiglijk vereenigd blijve!
Schietgebeden.
1. Ik ben gelukkig, ó mijn God, omdat gij bet oneindiglijk zijt.
2. Mochtet gij u, ó Jezus, van elk bemind zien, gelijk gij verdient bemind te worden!
3. Dierbaar bloed van mijnen Jezus, ik verhoop door u de vergiffenis mijner zonden.
Grondregels.
1. Wij zullen sterven, wanneer wij er het minst aan zullen denken.
— 106 -
2. God verleent weinig achting aan die zoekt veel geacht te worden.
3. Hoe ellendiger wij zijn, hoe meer de H. Maagd hare bemiddeling te onzer gunste aan-, wendt; indien wy ze in allen ootmoed afsmeeken.
Over de volstandige liefde welke Jezus ons betoont in het H. Altaargeheim.
1. Welke zijn, in het H. Altaargeheim, de gevoelens van Christus-Jezus te onzen opzichte? Het zij n gevoelens der levendigste en hartelijkste liefde. Gelijk de zon op het middaguur haar hoogste pnnt van licht bereikt; zoo wordt de liefde waardoor Jezus voor ons blaakt, in het H. Altaargeheim tot haren top gevoerd.
Wat doetJezus in zijn heilig tabernakel? — Hij bemint ons daar. Dit antwoord past op al de vragen nopens deze heilige geheimenisse. Waarom komt hij daar? Omdat hij ons bemint. Hoe is, hoe verblijft hij daar? Gelijk een God die ons bemint. Welke zijn daar zijne verlangens? Die van een hart dat ons bemint. Waarom vermenigvuldigt en verduizendt hij zich daar tot in het oneindige? Waarom houdt hij zich daar zoo lang op? Waarom houdt hij zich daar verborgen? Omdat hij ons bemint; altoos, omdat hij ons bemint. Op het kruis heerschte de liefde met de rechtvaardigheid ; maar gene was er aan
- 107 —
deze ondergeschikt. Hier lieersclit de liefde alleen, en alles lost zicli op iu de liefde. De wijsheid, het alvermogen, de voorzienigheid, de onmeetbaarheid, alles wordt hier tot de liefde teruggebracht.
O verblinde stervelingen, zult gij dan nooit begrijpen, welk het hart van God is in het H. Altaargeheim, zult gij door eigen ondervinding er u nooit van willen vergewissen? Zondige zielen, hoe onthaalt u de Heiland in zijn H. Sa-krament? Acb! Zijne woorden, zijne klachten, zijne verwijtingen, zijne bedreigingen zeiven ademen liefde. Lauwe en trage zielen, heeft hij u ooit verstoeten, of biedt hij n niet in tegendeel licht, geneesmiddel, sterkte en moed aan? Zuivere en vurige zielen, gij vooral behoort getuigenis te geven van de onuitsprekelijke liefde van Jezus tot ons in het H. Sakrament onzer altaren. Welke goedheid van zijnen kant, welke terzijdestelling zijner verhevenheid, welke innige mededeelingen, welke stroom van geestelijke geneugten! Zijne liefde gaat zoo ver, dat hij zich tot ons doet dragen, indien wij niet kunnen gaan om hem te ontvangen. En tot waar laat hy zich soms overbrengen ? Waar gij met den grootsten weerzin zoudt binnentreden: in de schamelste stroohutten, in lucht verpestende hoeken en holen, in de walglijkste kerkers en ge-vangenusen. Daarenboven, kan men het verhelen, dat Hij niet afziet van zich te laten behandelen door onwaardige handen van onwaardige dienaren ? Men zou haast zeggen, dat het hart van dien liefde-God ook hier geen acht op
- 108 -
slaat. — In de eerste tijden van het Christendom was het den geloovigen toegestaan door eigen handen de H. Communie te nuttigen, ja zelfs het Allerheiligste in hunne huizen te bewaren, het op reis met zich mede te nemen; en, ten ware de H. Kerk, om de door vermindering van geloof en door verkoeling van liefde insluipende oneerbiedigheden, dit gebruik hadde afge-schaft, zou Christus-Jezus zich altoos gelijkerwijze laten behandelen. Hebt gij wel ooit nagedacht op deze overmaat van Jezus'liefdein zijn H. Altaargeheim? Doch bemerk een tweede nog meer wonderbare inschikkelijkheid van onzen gezegen den Verlosser en Zaligmaker. Hoe groot ook zijn verlangen zij van met u te verblijven, belet hij u daarom niet, u onledig te houden met uwe verplichtingen van staat en betrekking, met uwe aardsche belangen. Gij kunt u vrijelijk aan uwen arbeid, aan uwe zaken wijden, Jezus wil wel intusschen alleen blijven, het oogenblik afwachtend dat het u zal gelegen komen hem te bezoeken; hij wil u zelfs in uwe uitspanningen niet storen, hij laat ze u op een redelijke wijze genieten ; altoos bescheiden vriend, schijnt hij slechts zijn genoegen te smaken in u noch hinder noch verveling te veroorzaken. Gedurende den meesten tijd alleen in onze kerken, waakt zijn hart voor en over u des nachts, terwijl gij uwe rust neemt, zijn hemelschen Vader voor u biddend; het bewaakt en beschermt uw leven tegen tallooze gevaren, het is daar als eene schildwacht aan den ingang uwer woningen. 01 vrome ziel, indien gij niet getroffen wordt
— 109 -
door zoo een teedere, bescheidens, lijdzame, toegevende, standvastige en weldoende liefde, zeg dan dat gij geen geloof meer liebt, dat gij niet waardig zijt te leven. Hebt gij na dit alles u geen verwijtingen te doen, mve ondankbaarheid niet te beweonen ? Zie toe, hoedanig u gedrag behoort te wezen, om aan Jezus, onbegriipelijke liefde jegens u eenigszins te beantwoorden.
II. Overweeg, vrome ziel, nog andere omstandigheden van de liefde, welke Jezus niet aflaat u te betoonen in het H. Altaargeheim.
Hij kon ons rechtvaardigen en heiligen, met zich figuurlijk en op een overdrachtelijke wgze aan oi^s mede te deel en, zonder de wezenlijkheid zijner goddelijke tegenwoordigheid. Maar zulke verwijderde betrekkingen voldoen zijner liefde niet; daartoe behoeft hij zijn persoonlijke zelfstandigheid. Jezus, onze Heiland, kon zich dan toch vergenoegen met zich in het H. MisofPer tegenwoordig te stellen? Dat kon hij; maar zijn hart gedoogde het niet. Hij wil altoos bestaan onder de sakramenteele uiterlijkheden, zich alzoo eeniger wijze onzen medeburger makend, een lidmaat onzer familie. Maar hij kon een eenige stad onzer provincie, of een eenigen tempel in elke stad tot zijn verblijf kiezen? Neen, hij wil overal tegenwoordig zijn. In de onmeetbare ruimten des hemels is zijne menschheid slechts op ééne plaats; maar op aarde neemt zijne menschheid zelve een zei;ere onmeetbaarheid aan, zich tegenwoordig stellend waar slechts eenige christenen vereenigd zijn. En hier moeten wij aanmerken dat, om derwijze overal in het mid-
- 110 -
den der mensclien tegenwoordig te zijn, hij een der grootste wonderen zijner almaclit moet uitwerken, door zijne menscUieid op zoo vele plaatsen te vermenigvuldigen en, hetgeen veel meer is, zich prijs te geven aan tallooze versma-dingen, waartoe dit wonderwerk de gelegenheid aanbiedt. O grenzelooze, ó onbegrijpelijke liefde!
Welken indruk maken, ó vrome ziel, deze overwegingen op uw gemoed? Ach! beantwoordt gij, door een heilige drift van u met Jezus te vereenigen, aan het brandend verlangen zijns harten? Onderzoek u deswege. Vergt die liefde-God iets zoo moeielijk van u, eer hij toelaat dat ge hem bezoekt, ja zelfs in uw hart ontvangt? Beschouw de koningen der aarde op hunne troo-neu. Hoe moeielijk zijn zij te naderen en vertrouwelijk te spreken! Den arme valt zulke eer niet te beurt, eu nauwelijks gelukt het hem, hen door tusschenkomst van eenig hoog geplaatst persoon van zijne behoeften te onderrichten. De rijke zelf wordt menigmaal afgewezen, onder voorwendsel dat het zijner majesteit niet gelegen komt gehoor te verleenen, quot;en indien al eenige bevoorrechten soms worden toegelaten, tot welken prijs van gedienstige pogingen en vernederende offers is liet hun dan nog mogen gelukken ? Doch de Koning des hemels handelt met ons op geheel andere wijze. Hij stelt zich toegankelijk altijd en voor allen, niets belet hem te naderen, noch armoede, noch mismaaktheid, noch nederigheid van standen, men heeft hem slechts te beminnen, om aanspraak te mogen maken op zijn eindelooze welwillendheid, om
- 11 —
met hem als met een vriend, als met een gelijke allervertrouwelijkst te spreken. Welke tee-derlieid! Welke goedheid! Welke lietde! Maar ook juist daarom, voor u, ó ziel, welke reden van wroeging; voor u, die zich om de minste schijnoorzaak van zijn aanbiddelijken persoon verwijdert!
III. Overweeg, hoe en op welke wijze gij beantwoordt aan de gevoelens vau oneindige en volstandige liefde van Christus-Jezus in zijn H. Sakrament. Omdat hij u lief heeft, waakt en besteedt hij zich dag en nacht voor het heil uwer zièl. Maar gij, wat doet gij ter zijner eer? Waar zijn uwe goede werken, uwe loffelijke handelingen? Waar uwe overwinningen op de bekoringen? Waar uwe liefde tot de afzondering, tot de versterving, tot de verootmoediging ? Waar uwe waardiglijk ontvangen heilige sakramenten? — Neem wel in aanmerking, dat de ware liefde tot God vruchtbaar moet wezen in de werken van zaligheid. Hebt gij ook met oplettendheid den aard van het vuur waargenomen? Het vuur is het krachtigst en bedrijvendst van alle hoofdstoffen. Breng het in aanraking met andere voorwerpen, het vernietigt en verteerd ze, het maakt de vastste steenen tot asch, verzacht het hardste ijzer, doet de verduurdste metalen smelten. Het verslindt bosschen, paleizen, steden, al wat het ontmoet. Verborgen en als begraven in den schoot der aarde, komt het onstuimig te voorschijn. Te-zaam gedrukt baant het zich met geweld een uitweg, naar zijn middelpunt gedreven, en door hinderpalen als versperd,
overstijgt het ze zegevierend'. Het kent noch vermoeienis, noch rusl, noch verzadiging. — Niet anders gaat de goddelijke liefde te werk, wanneer zij volkomen eene ziel bemachtigt. Zij laat haar niet in zorgeloos- en lauwheid kruipen, maar voert ze zonder tusschenpoozing en als met een zacht geweld aan tot het beoefenen van goede werken, om haren God te verheerlijken, haar gestadig deze woorden herhalend, welke zij zich verbeeldt uit Gods mond zeiven te hooren; Offer mij, als vruchten uwer liefde, uwe moeielijkheden, uwe vermoeiende inspanningen en uwe deugdzame handelingen; de Welbeminde ■ neemt er zijn behagen in. Daarom zeide zeer wel de gelukzalige Leonar-dus: »Zij bedriegen zich die meenen, dat de liefde tot God alleen bestaat in een zekere teederheid des harten, in eenige zalvende gewaarwordingen en opwekkingen jegens Hem; neen, de ware liefde moet de werkzaamheid des vuurs navolgen.quot; Een goed dienaar die rechtzinnig zijnen meester bemint, en hem wenscht te believen, bepaalt zich niet bij ijdele woorden en dorre verlangens; hij tracht hem aangenaam te worden vooral door zijne werken. Zoo ook vergt God werken en vurige werken in diegenen welke voorgeven en verlangen hem te beminnen. » Het bewijs en de proef der liefde,quot; zegt de H. Gregorius, »openbaart zich in het handelen; Pr oh alio dilectionis exhibi-' tio ent operis.quot; — En de H. Joannes Chrysostomus schreef met zijne gewone geestkracht: »Als de liefde Gods zich van eene ziel bemachtigd heeft,
- 113 —
stort Ilij in haar een onverzadelijke begeerte van te lijden voor het voorwerp harer liefde, zoodat, hoe groot en talrijk hare werken zijn, hoe veel tijds ook zij besteedt om hem te dienen, dit .quot;■Hes haar als nietig voorkomt, zij zich bedroeft, niet meer voor haren God te doen, en een groo-ten troost zou smaken, voor hem te mogen sterven. In al wat zij doet zich als onnuttig beschouwend, meent zij in werkeloosheid te leven. Immers de liefde verlicht en leert haar al wat God verdient, en aan dat licht, aan deze leering toetst zij hare daden, ziet zij, hoe vol gebreken en onvolmaaktheden en hoe ongeëvenredigd zij zijn aan de goddelijke Majesteit, en vindt er dus een beweegreden in van verootmoediging en schaamte.quot;
Moet dan de ware liefde tot God vruchtbaar zijn in goede werken, waar zijn de uwe, 6 vrome ziel? Kan ze de zuiverheid van uw inzicht den Heere aangenaam maken? Denk hierop na, en maak het besluit van voortaan geheel aan Jezus te zijn, om zoo eenigszins te beantwoorden aan de liefde die hem heeft gedreven, om zich geheel aan u te schenken.
Voorbereiding tot de II. Communie.
Herlevendig uw geloof, ó mijne ziel; het leert u, dat het vleeschgeworden Woord tegenwoordio-is in de H. Altaargeheimenisse. Die zelfde Jezus, als kind geboren in den Bethleëmschen stal, ten derden dage uit het steenen graf opgestaan, nu verheerlijkt zittend aan de rechterhand zijn Vaders; hij-zelf is de heilige Hostie.
8
- 114 -
Wat kan men meer zeggen? Een God gaat in mij a hart komen, mijn voedsel worden. Een God! De eenige God!! God ! !!
O Jezus, onfeilbare waarheid, ik geloof, omdat gij zelf het veropenbaard hebt, dat gij wezenlijk met lichaam en ziel, en met uwe Godheid tegenwoordig zijt in de heilige Hostie. Ik geloof, dat ik iu de H. Communie ontvang Jezns-Christus, den God-mensoh, den tweeden persoon der heilige Ihieëenheid, en als dusdanig vergezeld van den Vader en den H. Geest.
Wat denkt gij mijne ziel, wat gevoelt gij? Binnen weinige oogenblikken gaat God in u nederdalen. O eeuwige God, ik zink weg in diepen ootmoed en aanbid u, Heilige Moeder-Maagd, engelen des hemels, van God geliefde zielen die ook mijnen Jezus aanbidt, vult aan hetgeen in mij ontbreekt, verwerft mij een levendig geloof, een diepen eerbied, op den stond dat ik mij voorbereid om Hem te ontvangen.
Wat zou u nog kunnen ontbreken, o mijn ziel, wanneer een God u komt bezoeken? Hij komt u verlichten, zich hart aan hart met n vereenigen, u een zeker onderpand geven van den eeuwigen zegen, dien hij u voorbereid in het paradijs zijner heerlijkheid. Welaan dan bemoedig u, verwijd uwe liefde, vermeerder uw betrouwen en weet, dat ge zult verkrijgen al wat gij verhoopt. Uw Jezus is alvermogend, hij kan u met alle slag van goederen verrijken, daartoe behoeft hij slechts zijne hand te openen, üw Jezus is uw Vader, hij heeft, u teederlief en wil het u bewijzen. Uw Jezus is getrouw, hij heeft beloofd u te verhooren, hij heeft
— 115 -
er zijn -woord onder verpand, hij most zijne genaden schenken, gij behoeft ze slechts met een levendig betrouwen af te smeeken. Ach! wat doet gij, ó Heer: tot mij komen? Is hetu ontgaan dat ik die zondaar ben, welke u zoo menigmaal heeft verraden, gelasterd, gekruisigd? Hoe is 't mogelijk dat gij u komt opsluiten in een hart dat zich tegen u zoo wreed, zoo barbaarsch heeft getoond! Ach, ik begrijp u, ó mijn God! Gij wilt, dat, waar de misdaad uitspattede, ook de genade overvloeie. O wonderbare uitsporigheid van erbarming en mededoogen!... Mij een feest-disch voorbereidend grooter en luisterijker dan het vreugdemaal, dat de vader vierde voor zijn verloren maar door berouw teruggekeerden zoon, is het uw eigen vleesch, en uw eigen bloed, welke gij mij tot spijs en drank verschaft. Gij roept mij tot uw heilige Tafel, mij, die moest aanzitten met de booze geesten, moest deelen in hun voedsel, bitterder dan de gal des draaks, meer doodend dan het gift der adder. Neen, Heer, verwijder u van mij; ik ben niet waardig dat gij in mijn boezem komt, sla slechts een gena-deblik op een grooten zondaar die zich ja niet mag verstouten zijn oogen op te heffen tot het verblijf uwer heerlijkheid.
Doch uwe liefde is maat- en eind- en grenzeloos, nooit zegt zij: het is genoeg. Nu, 5 ja, en meer dan ooit bevroed ik de boosheid mijner zonden. Waarom toch beu ik na mijn eerste zonde niet van droefheid en rouw gestorven? Hadde het den hemel behaagd, den dag mijner ontrouw met geen zonlicht te beschijnen! O! dat zoo een dag mij
— 116 -
nimmermeer bestrale! Dat ik hebbe opgehouden te leven in den stond, waarop ik nog op het punt zou zijn van u te beleedigen, ó mijn God!
Hoe -groot is uwe liefde, o welbeminde Jezus, dat gij door de H. Communie in mijne ziel wilt afdalen! Kondt gij, om mij een blijk te geven van uwe onwaardeerbare liefde, meer doen dan u voor mij tot voedsel maken, dan u zoo volkomen aan mij te schenken, dat ik in waarheid kan zeggen: Jezus is geheel aan mij , geheel in mij ? God van liefde, liefde van mijne liefde! Wanneer toch zal ik het geluk hebben, geheel aan u te wezen, daadwerkelijk en niet alleen met woorden? Vermeerder mijn betrouwen op de verdiensten van uw heilig bloed, opdat ik daardoor alleen de genade verwerve van my vóór mijn sterven, geheel aan u te zien. Gij aanhoort, u Heer, de gebeden en smeekingen uwer kinderen; ö! verhoor het gebed van eene ziel die u in waarheid wil beminnen. Ik wil u beminnen uit al mijne krachten, ik wil u volstrekt en volmaak-telijk gehoorzamen, aan alle uwe bevelen gehoorzamen. Ik wil u uit liefde dienen zonder eenig verlangen dan van aan uw bart te behagen, dat mij zoo vurig bemint. Mijne vergelding zij alleen, u te beminnen, o beminnelijke Zoon van den eeuwigen Vader! Neem voor u, en eigen u toe mijne vrijheid, mijn wil al wat ik heb, mij zeiven eindelijk, en geef mij daarvoor u zeiven. Ik heb u lief, ik zoek u, ik haak en verlang alleen naar u. O mijn welbeminde, ik ben niets, ik kan niets, ik wil niets; wees dus gij mijn geluk, mijn steun, myne sterkte. Voor uwe liefde wil ik gaar-
— 117 -
ne van allen troost verstoken blijven, mij alle beproevingen laten welgevallen, die gij zult goedvinden mij gedurende mijn levensloop over te zenden. Ik ben en zal geheel aan u zijn, ik wensch slechts u te ontvangen om mij eeuwig met u te vereenigen. 0 eeuwige Vader, ik draag u bet lijden van uwen Zoon op voor mijn heil, voor het heil der wereld. Neem mijne zonden niet in aanmerking, maar de liefde welke uw beminde Zoon voor ons heeft gekoesterd; die liefde die hem zijn aan-biddelijken persoon in zijn heilig Sakraraent heeft doen achterlaten, om zichzelven aan onze zielen mede te deelen. Heb, o mijn God, om deze liefde, medelijden met mij. Ik ga Jezus in mijn hart ontvangen..,.
Dankzegging.
Wel hoe! Gij, de Koning van heerlijkheid in mijne schamele woning! Gij wien de hemelen zeiven niet waardig zijn te bezitten, noch de engelen te aanschouwen! Gij in een hart, dat tot verblijf heeft gestrekt aan den duivel en aan d j zonde! Gij zijt waarlijk rijk in barmhartighe^ n, ó mijn Jezus, en ik verhoop alles van u, die dj j.ron zijt van genaden, en mij de kostbaarste allern-e^ a-den komt schenken, door mij u zei ven te éo' en* Verleeu mij nog die, van tot het einde toe in uw heilige liefde te volharden, wat het my ook moge kosten, zelfs de wreedste folteringen; dit is mijn eenig verlangen, mijn eenige bede.
Heer, al wat ik ben, al wat ik heb: mijngeheu*
genis, mijn verstand, mijn wil; ik lieb het vanu, ik geef het n heden weder, ik stel het in uwe handen en onder de bestiering van uwen heiligen wil. Geef mij uwe liefde, nog eens, ó mijn God, geef mij uwe liefde: ik vraag u niets anders, ik vraag u niets meer. Ik zie mij reeds op alle wijzen overladen met uwe weldaden. Deze gedachte vervult mg met troost, maar ook zij vervult my met angst; want, naar mate uwe gunsten jegens mij grooter en overvloediger zijn, naarmate worden ook mijne verplichtingen van er aan te beantwoorden, grooter en menigvuldiger.
Wat kunt gij mij weigeren, ó Jezus, nu gij u geheel aan mij hebt gegeven? Nergens zettedet gij uwe schreden, nergens traadt gij binnen, of gij liet er groote genadegaven. In het huis van Petrus genaast gij eene vrouw van de koorts, in het huis van Lazarus verwektet gij hem ten leven, in het huis van Mattheus maaktet gij hem Apostel. Gewaardig dan ook de inzichten uwer barmhartigheden te voltrekken, om welke gij in mijne ziel zijt gekomen, om mij al datgene te schenken, waaraan gij ziet dat ik een dringende behoefte heb. Ik vraag u geen tijdelijke noch aardsche gescla,nkeu: gezondheid, voorspoed, rijkdommen; daa'^atrent onderwerp ik mij volkomen aan uw vve,ndc]agen_ Maar ik vraag u, ik smeek u om geV-^en die mij noodig zijn ter zaligheid. De kwa 'e gewoonte zijn mij knellende ketenen; verbreek ze, o almachtige God! Ik word benauwd door een doodelijke toorts van ijdelheid, van begeerlijkheid, van hoogmoed; verlos er mij van, goddelijke Geneesheer! Bedek, ó Heilig der hei-
- 119 -
ligen, bedek mij, bedek mijn geestelijke scba-melheid, als een schandige naaktheid, die mij uwer liefde onwaardig maakt, bedek ze met bet kleed van christelijke deugden. Geef mij, Heer, licht genoeg, om de nietigheid van dit onder-maansche en uwe rechten op onze harten te leeren kennen. Stort in mij een levendig gevoeld leedwezen over de zonden waardoor ik u bedroefd heb, en een vast-besloten wil van er nooit meer te bedrijven. Vervul mij, ik smeek het u, met die liefde, welke het eigendomme-lijk kenmerk is uwer leerlingen, met dien ootmoed, bij gebrek aan welken de vurigste gebeden nutteloos zijn, met die reinheid, zonder welke nooit iemand uwen heiligen Geest op zich zal doen afdalen. In één woord, verander mijn hart, onthecht het van alle aardsche genegenheden, en maak het tot een hart dat in alles leerzaam aan uwen heiligen wil, niets zoeke, niets ademe dan u te behagen en tot den dood in uwe liefde te volharden. Vernieuw ó Heer, in mijn laatste uur, vernieuw dan in mijne ziel uwe Sakramenteele bezoeking, opdat ik gesterkt door de teerspijze van uw geheiligd vleesch, onbeschroomd kunne wederstaan aan de vijanden mijner zaligheid, en verwinnaar hunner aanvallen moge opstijgen tot in uwe heerlijkheid, van waar mij niets meer zal kunnen verwijderen. Ik verdien deze genade niet, ó Jezus; maar gij verdient ze voor mij, gij goddelijke Heiland, die beloofd hebt ons te zullen verhooren, zoo vaak wij in uwen naam gebeden hebben. Gij hebt mij geschapen, gij hebt my vrij-
— 120 -
gekocht, gij komt mijne ziel te .voeden met een hemelsche weite; heilig mij dus, en duld niet dat ik verloren ga. Ik stel gansch mijn betrouwen in u; ik zal niet beschaamd worden.
Maar ó Heer, beperk uwe zegeningen niet alleen tot mij. Zegen ook degenen die zich mijnen gebeden aanbevelen of wenschen aan te bevelen, als: mijne naastbestaanden, mijne vrienden en inzonderheid hen, wien ik eene oorzaak of gelegenheid ben geweest tot zonde. Zegen uwe heilige Kerk, verhef haar, hare vijanden verootmoedigend, haar rijk uitbreidend, hare bedienaren vervullende met ijver, met wetenschap, met liefde. Zegen hen allen die in behoefte en kwellingen verkeeren: geef in uwe barmhartigheid den armen geduld, den bedrukten overgeving; sterkte aan de bekoorden, vurigheid aan de boetvaardigen, zegepraal aan de zieltogenden, volharding aan de rechtvaardigen, hun allen die u nog niet kennen, die u nog lasteren, de genade tot bekeering. Vergeet ten laatste niet de arme zielen in het vagevuur, van u, hun eenig en opperste goed, nog afgescbeiden, de hardste pijnen lijdend in eene plaats van strenge zuivering; maak haar deelachtig aan de veïdien-sten van uw dood en lijden. In heiligheid uitstekende Maria, Beschut-engel, gelukzalige zielen, verkrijg mij door uwe tusschenkomst en voorspraak de vervulling mijner wenschsn en het uitwerksel mijner gebeden.
Ziel van Christus, heilig mij, enz. (BI. 21).
— 121 —
Schietgebeden.
1. Koude ik, ó Heer, sterren, liever dan u op nieuw te vergrammen.
2. Heer, laat niet toe, dat ik na zoo vele genaden nog ooit liet ongeluk hebbe van u ontrouw te worden.
3. Doe mij uw heiligen en aanbiddelijken wil kennen.
Grondregels.
1. 's menschen leven is een vluchtige schaduw, een voorbijgaande droom, een flikkerend en met de flikkering verdwijnend weerlicht.
2. Men kan alleen door groote verrichtingen de groote belooningen des hemels bereiken.
3. Te willen hetgeen God wil, dat is het groot geheim van altoos zijn eigen wil te doen.
Over de liefde van Christus-Jezus tot ons, in zijn verlangen van zich aan ons mede te deelen in het H. Altaargeheim.
I. Hoe zoet en liefelijk zijn de woorden met welke Jezus ons noodigt tot zijn Aartsheiligdom ; maar ook hoe vreeselijk de bedreigde straffen voor degenen die weigeren hem te ontvangen ! Gezeten op onze altaren, als op zoo vele liefde-tronen, jen zijn goddelijk hart vol teederheid, zegt hij ons: Eet - het brood en drinkt den wijn welke ik u bereid heb; Come-
- 122 -
dite panem meum et bibite vinum quod miscui vobis. Komt, mijne kinderen, komt tot mij; mijn teederste liefde noodigt u uit. Ik stel u hier voor een hemelsche spijsdisch, het voedsel der sterken, de tarwe der uiverkorenen, den drank des maagdoms en der onschuld. Hier wordt u een aanbiddelijk uit den hemel gedaald brood geschonken, oneindig kostbaarder dan het manna dat de Hebreeuwen in de woestyn verzadigde. Komt dan en voedt u met dit onwaardeerbaar brood, met dien onwaardeerbaren wijn. Wie er van zal eten en drinken, hij zal eeuwig leven: Qui manducat hunc ■panem vivet in at er num.
Doch wee aan u, indien gij het vleesch van den God-mensch niet etedet en zijn bloed drink-tet; want gij zoudt het leven in u niet hebben: Nisi manducaveritis carnem Filii horninis et bi-beritis ejus sanguinem, non habebitis vit am in vobis. Kon Christus-Jezus ons zijn verlangen, van zich aan ons in de H. Communie mede te deelen, krachtiger uitdrukken, dan onder toezegging van eeuwige belooning en onder bedreiging van eeuwigdurende straffen ? Ach! welk geluk voor ons, van door een God zoo genoopt te worden, om hem in onze ziel te ontvangen! Gelukkig, ja duizendmaal gelukkig was onge-twijfeld Maria-Magdalena, toen Jezus haar toeliet, door hare boet- en liefdetranen zijne voeten te besproeien, dezelve, met de teederste kussen te dekken. Gelukkig de Heilige Thomas, die zijne hand mocht leggen in de heilige wonden des Verlossers, gelukkig de heilige Petrus, wanneer hij zich vertrouwelijk met Jezus mocht
- 123 -
onderhouden, en nog vertrouwelijker door hem onderhouden werd. Gelukkig de heilige Joannes, toen hem het voorrecht wedervaarde, van zijn hoofd te laten rusten op het hart van zijnen welbeminden Meester. Doch wat zijn alle deze liefdeblijken bij die, welke Jezus ons betoont, als hij ons uitnoodigt om ons te spijzen met zijn eigen God-menschelijke zelfstandigheid! O vrome ziel, begrijpt gij wel dio overmaat van Goddelijke liefde en goedertierenheid ? De ware, de ee-nige Zoon van God verlangt brandend, zich met u een enkel een te maken, door de innigste ineensmelting die er kan bestaan tusschen God en den mensch. De God van onovertrefbare majesteit wenscht, dat gij hem ontvangt in de H. Communie, ten einde hij uw voedsel worde en hij zich inlijve in uw lichaam. De Koning des hemels verlangt, geheel aan u te zijn, opdat gij dooreen wederkeerige overgeving toestemmet, geheel aan hem te wezen. Welke wonderen van goddelijke liefde! De rede, zonder het geloof zou zulks onmogelijk achten.
II. Een andere wijze waarop Jezus ons toont, hoezeer hij verlangt, door ons in het H. Altaargeheim ontvangen te worden, is daarin gelegen, dat hij zijn Liefde-sakrament heeft ingesteld, niet onder de gedaante eener kostbare en zeldzame zelfstandigheid, maar onder die van gewone zaken, van brood en wijn. Wie bewondert hier niet in Jezus een vernuftige teederheid, door den mensch te doen beseffen, hoe levendig hij verlangt het voedsel zijner ziel te worden, eeu voedsel zoo gemeenzaam voor zijne ziel, als het
— 124 —
stoffelijk brood voor zijn lichaam? Hij wil dat een elk, armen zoo wel als rijken, zieken en gezonden, Oost en West, Noord en Zuid, dat allen hem kunnen ontvangen zonder kosten, zonder moeite, volgens de voorspellende woorden van Isaïas (0. 55, 1.): Omnes sitientes venite ad aquas, et qui non habetis argentum properate, emite et comedite; venite, ernite absque argeuto et absque ulla commutatione vinum et lac. Komt allen, mijne lieve kinderen, komt op mijn hart; dat uwe behoefte, hoe groot ze ook mogen wezen, n niet van mij verwijdere! Uw hart zij slechts leerzaam aan mijne geboden, voor mijne genade geopend; dan zult gij hier overvloedige wateren van zaligheid putten, en uit genade drinken van den wijn dien ik u heb voorbereid.
Nader tot mij, gij allen die gekweld en bedrukt zyt; ik zal u troosten en opbeuren. Komt tot mij, lauwe zielen; ik alleen kan en zal u het hemelsch vuur geven dat n in liefde zal ontsteken, dat u met mijn rijkdommen zal begenadigen. Komt tot mij, boetvaardige zielen; vreest niet; ik zal uwe wonden heelen, haar van de laatste sporen der zonden zuiveren; ik zal u in uwen vorigen staat van onschuld herstellen, ik zal n beminnen en behandelen als haddet ge mij nimmer beleedigd. Hen alleen die hunne misdaden niet beweend, niet verfoeid, niet beleden hebben, hen alleen sluit ik buiten de zaal van mijn hemelsch Feestbanket.
Bemerk, vrome ziel, een andere omstandigheid welke blijk geeft van Jezus' vurigst verlangen. Den tyd voorziende, wanneer de liefde der ge-
- 125 -
loovigen zou verkoelen, en velen zouden ver-waarloozen hein te ontvangen, sprak de Heiland deswege aan zijne apostelen in dezer voege: »Wanneer, zoo zegde hij hun in de gelijkenis van het feestmaal — afbeelding des Allerheiligste, — wanneer die ongelukkige dagen zullen aanbreken, gaat dan en begeeft u op openbare pleinen en stads-straten, alle hare inwoners tot mijne tafel uitnoodigende; doorloopt zelfs de velden, doorkruist al hunne wegen en paden, en verzamelt zoo veel menschen als het u immer mogelijk is. Immers ik verlang niets vuriger, dan mijn huis vervuld en een talrijke menigte mijner geliefde kinderen bijeen te zien: ï O grenzenlooze liefde!.. Veropenbaart ons Jezus na duidelijk genoeg, met welke drift hij ons aan zijn H. Aartsgeheim verlangt te zien aanzitten? Maar hoe monsterachtig groot is de ondankbaarheid der menschen, die meestendeel zoo weinig, zoo slecht aan zoo veel liefde beantwoorden! Zij laten hunnen Heiland alleen in de kerken; eii terwijl zij zoo vele uren in nuttelooze bijeenkomsten verspillen en te verliezen hebben, weten zij er niet of nauwelijks één te vinden voor hunnen God, die uit loutere goedheid en om hen met zijne genadegaven te begiftigen zich gewaarrligt, midden ouder hen te wonen. Zij komen hem slechts zeldzaam en als gedwongen ontvangen, de wereldsche schijn-genoegens stellend boven al het verhevene en heilbevattende van Gods heiligen Offerdisch.
Hl. Nadenkende op Gods gebod, van hem uit ganscher harte te beminnen, onder bedreiging
- 126 -
van altijddurende straffen, riep de H. Augus-tinus in de grootste verwondering en als buiten zich zeiven tot God uit: »Gij gebiedt mij, o mijn God, TJ te beminnen, en, tenzij ik U be-rainne, begreigt gij mij met de straffen der hel; doch wat ben ik. Heer, ik nietige aardworm, dat gij door zoo een streng gebod mijne liefde eischt en mij, u mijne liefde weigerend, in uwe verbolgenheid de grootste onheilen hebt weggelegd ? Zou het voor mij dan geen allergrootst ongeluk wezen, u niet te beminnen ? » Quid tihi sum ipse, ut cimari te jubeas a me, et nisi faciam, irascaris rniki, et mineris ingentis miserias ? Par-van e ipsa est, si non amem te ? Ach ! mijn God, wilt ge mij vrees aanjagen, bedreig mij slechts hiermede, dat ik niet zal branden van liefde tot u; de vrees der ijselijkste straffen zal mij minder versagen. — Dusdanig behoorde de taal te wezen van eiken christen, ten antwoord op het levendig verlangen van zich aan ons mede te deelen, dat Jezus noopt om ons met den eeuwigen dood te bedreigen, indien wij zijn uitnoodigende stem versmaden. O mijn Heiland, wie ben ik dan toch, dat gij wenscht u met mij te vereenigen, in mijne ziel te komen, mijne spijs en drank te worden, dat gij mij met de eeuwige straffen bedreigt, indien il mij van u verwijder! Indien ge mij wilt verpletteren, bedreig mij niet met de hellestraffen zeg mij slechts, dat ik het zonderlinge gelul niet zal smaken van u te ontvangen; de he duizendmaal, zou mij min schrikwekkend, mii vreeselijk zijn. Ach! christenen, zal ik u me
— 127 —
den H. Joannes Chrysostomus zeggen (Hora. 60. ad pop. Ant.). »Ne torpeamus tanta digni charitate et honore putati.quot; Schudden wij onze lauwlieidj onze afschuwelijke ondankbaarlieid af, op het beschouwen der eindelooze liefde van Jezus tot ons, en van de onbegrijpelijke eer, van aan zijn H. Tafel te worden uitgenoodigd. Ziet met welke drift de kleine kinderen hun teedere lippen brengen op den boezem hunner moeders. Met dezelfde gemoedsbeweging behoorden wij te naderen tot het Altaarbanket om er, door den goddelijken Heiland gespijsd, den geest van genade en van evangelische zachtmoedigheid uit te putten. Ons eenig hartzeer moest wezen, van dit hemelsch manna verstoken te zijn. Gij vooral zwakken en ziekelijken naar de ziel, gij die door zoo vele behoeften wordt geslingerd, 6! neemt dikwijls uwe toevlucht tot dat voedsel der sterken; gij zult er een geneesmiddel voor uwe krankten, eene hulp tegen uwe zwakten vinden. Zegt niet dat gij in het midden der wereld leeft; deze voorgewende verontschuldiging heeft geene waarde voor Gods rechterstoel. De eerste christenen waren ook meest wereldlijke menschen, en toch ontvingen zij Jezus dagelijks in de H. Communie. Inderdaad, waarom zoudt gij niet meermalen, ja dikwerf tot de H. Communie naderen? Omdat gij als overladen wordt met, en verstrooid door de zorg uwer tijdelijke belangen? Doch waarom verdiept ge u dusdanig in beslommeringen, in een tal van zaken, die gij weldra ondanks u zei ven zult moeten verlaten? Zijt gij dan niet geschapen om uwen Heer en
— 128 —
■
God, uw eenig en opperste goed, te aanbidden en lief te hebben? En, doet gij het niet, waartoe zal bet u baten, al baddet gij n bet heelal veroverd ?
Voorbereiding tot de H. Communie.
O God, verborgen en omsluierd uit liefde tot mij, ik aanbid u, en bewonder de groote wonderen welke uwe wijsheid, uwe macht, en uwe goedheid ten gunste van zoo een arm schepsel hebben voortgebracht. Ik geloof vast- en stand-vastiglijk dat ik, deze heilige Hostie ontvangende, mijn Jezus, mijn God zal ontvangen, die uit overmaat van liefde is mensch geworden, om zich met mijne ellenden te beladen, is gestorven ten toon hangend aan een kruis, om mijne zonden met zijn bloed te bedekken, is ten hemel gevaren om er ook mij een zegevierende plaats voor te bereiden. Ik geloof alle deze waarheden, en al wat de nimmerfalende Kerk mij van uwent wege leeraart; omdat gij mijn God, het haar geopenbaard hebt, gij-zelf, de eeuwige waarheid. Ik vind en smaak mijn geluk, mijn heil en mijne zaligheid, in deelgenoot te wezen van zulke diepe geheimenissen. Om ze te verdedigen, zou ik mij meer dan gelukkig achten, mijn leven er voor op te offeren, in navolging van zoo vele duizende martelaren, wier gezel ik door de kracht van deze heilige offerspijs eens hoop te zullen worden in de eeuwige woonstede.
Aanvaard ft Heer, de offerande van zich-zelve, welke een ellendig schepsel u aanbiedt. Gij hebt u
— 129 —
ia dit H. Sakrament van liefde geheel aan mij gegeven, het is dan rechtvaardig dat ik n, op mijne beurt, mijne ziel, mijn wil, mijn leven op-offere. Ik vereenig mijn nederig offer met de oindelooze offerande 'welke gij zelf op het kruishout volbracht hebt, en welke gij dagelijks vernieuwt op zoo vele altaren. Ontvang dan mijn offer door de verdiensten van uw heilig Lijden en schenk mij de genade, van het insgelijks al de dagen mijns levens te hernieuwen, en mij volkomen te slachtofferen aan uwe liefde. Ik verlang, o Heer, de gunst, genadiglijk verleend aan zoo vele martelaren, van voor uwe liefde te mogen sterven. Doch, indien ik zulke uitstekende genade onwaardig ben, verleen mij ten minste die, van u met mijnen wil mijn leven te slachtofferen, door mij goedwillig en van harte te onderwerpen aan den dood welken gij mij bestemd hebt. O mijn Jezus, hoe groot is uwe goedheid, van u te verschuilen onder de uwe God-menschbeid bevattende heilige Hostie, om zoo in mij te komen en bezit te nemen van mijn hart. Aangezien uw levendigst verlangen is dat ik u ontvange, en gij u genoegen stelt om u met mij te vereenigen, kom dan, Welbeminde, kom in mijnen verlangende ziel, en wees de God mijner gedachten^ de God mijner gevoelens, do God van alle mijne vermogens. Dat alles voor uwe liefde zwichte: genoegens, vermaken, eigenwil; het zij al aan u, ó God van liefde! Beheersch mij met uw opperste en volstrek-ste meesterschap, en vernietig in mij al wat weêr-strevig is aan uwe heerschappij. 0! Hoe ongeduldig verbeid ik den stond, dat ik u in mijnen
8
— 130 —
boezem mag omlielzen, u mijn hoogste goed! quot;Welke hemelsche geneugten, welk geluk, welke troost, grooter dan alle vertroostingen dezer aarde! Ach! Vertoef niet langer, 6, gij de troost mijns harten, kom en verzadig de gloeiende begeerten van dit mijn hart, dat naar u smacht; kom in deze mijn arme ziel die u verbeidt, kom en begenadig ze door uwe hemelgaven. Voed my, o Brood der engelen; versterk mij, 6 hemelsch Manua; ö oneindig goede en ontfermende Vader, verlicht mij, troost mij, 6 teederste Bruidegom der zielen, o God van liefde, kom en ontsteek in my de heete vlam van uw heilige liefde!
Zet u uit, ó mijn arm zondig hart, en verbreed u; uw Jezus kan u met alle slag van goederen verrijken, en zijne goedheid en liefde willen u begenadigen. Ja, mijn lieve Jezus, ik hoop en vertrouw het: uwe komst in mijne ziel zal in haar de vlam uwer zuiverste liefde ontsteken, haar bemoedigen, in haar het verlangen doen geboren worden van u, u alleen te behagen en in alles uwen aanbiddelijken wil op te volgen. Hoe zwak, hoe ellendig, hoe kwijnend ik beu, hoe talloos, hoe verouderd mijn kwalen zijn, ik vertrouw vastelijk dat gij ze zult genezen. Indien de kracht uws naams den apostelen het vermogen gaf, van de duivelen uit- en op de vlucht jagen, de opborrelende tempeesten te bedaren, de dooden tot het leven terug te roepen; wat zal uw heilig lichaam op mijne tong dan niet vermogen! Ja, ongetwijfeld: het zal de hartstochten bedwingen die mij overweldigen.
- 131 -
het zal de baren der ongeregelde begeerten en geneigdheden stuiten die mij ontzetten, het zal mijn hart doen branden van liefde tot u.
Dankzegging.
O, mijn lieve Jezus, groot toch is uwe goedheid en oneindig, en dat voor een schepsel zoo verachtiugswaardig als ik ben! Koude ik zoo veel harten hebben als er zonnestofjes in de lucht, zandkorrels op het strand der zee, starren in het uitspansel zijn! Ik zou ze allen en geheel besteden om u te beminnen, u te loven, u te zegenen, o Vader van erbarming, ó God van Vertroosting! Dat althans in hun stomme taal u voor mij verheffen al de schepselen van het heelal, alle wezens welke gij tot onzen gebruike bestemdet. Looft dan uwen en mijnen God, hemelen door zijne almogendheid uitgespannen, hemellichten uwen glans ontleenend aan zijnen luister, planeten die door zijn eeuwige wijsheid bestuurd wordt, jaargetijden door zijn vaderlijke voorzienigheid geregeld! Gij ook, uitgestrekte zeëen, beeld van zijne onmetelijkheid, looft hem ! Looft hem hemelhooge bergen, vertegenwoordigers zijner eeuwigdurendheid, toonbeelden der standvastigheid die mijne ziel moet vestigen in hare goede voornemens. Looft hem, winden, zinnebeeld der heilzame ingevingen, met welke zijn sakramenteele tegenwoordigheid mij zoo dikwerf heeft begenadigd. Looft hem, verkwikkende en vruchtbare regen en dauvvdruppelen, die mij herinnert aan de tallooze genaden, zoo overvloedig als verkwistend op mij uitgestort. Looft hem,
— 132 —
rijp en ijsklompen, mij verwijtend mijne koudheid in zijn heiligen dienst. Looft hem vlammen en vuur, die mij doet denken aan den ijver, waaraan het mij tot nu toe gemangeld heeft, maar dien ik vuriglijk verlang. Looft hem, bloemen des velds, die mij door uw vroegtijdige verslensbaarheid mijn hart leert onthechten van de vergankelijke goederen dezer aarde. Looft hem eindelijk, vruchtbare aardzaden, in welker navolging ik dagelijks behoorde aan te groeien in deugden en goede werken. Mocht ik, o Heer, alle verstanden opwekken, bezielen en heiligen; opdat zij u prijzen en verheffen, waardig en volstandig. Maar in mijn onvermogen, en tot aanvulling mijner ellende bid ik u, den lof en de dankzegging te willen aanvaarden welk de vurigste en in heiligheid uitstekendste zielen des hemels u hebben opgedragen, u aanbieden, u immer zullen wijden.
Ach! Heer, waarom toch heb ik zoo vele jaren verloren, gedurende welke ik u niet bemind heb ? Ik vervloek die jaren en zegen, ó mijn God, uwe grenzelooze lijdzaamheid, waarmede gij mij, niettegenstaande mijne ondankbaarheid, zoo lang hebt verdragen. Ik wil toch niet tot het einde wederstaan aan de aanvalligheden van u gezegend hart. Het is billijk, het is rechtvaardig, dat ik u ten minste het nog overige mijner dagen toeheilige. Ik hoop, 6 lieve Jezus, ik hoop van u de genade, voortaan u alleen toe te behooren. Toen ik uwe teederheid versmaadde, hebt gij mij zoo vele gunsten geschonken ; hoe groot, hoe onwankelbaar moet dan niet
- 133 -
mijn betrouwen wezen, nu ik het geluk heb u in mijn hart te bezitten! Ik voel, 6 God van liefde, dat ik u boven al, dat ik u meer dan niij-7.p1-ven bemin. Het spijt mij, ó God van oneindige goedheid, het doet mij innig leed, dat ik u door mijne zonden heb beleedigd. Genade, Heer, en vergeving, en met uwe goedertieren kwijtschelding het voorrecht, van u tot aan den dood, en na den dood in alle eeuwigheid allervurigst te beminnen en lief te hebben! Toon in mij uwe almacht, door van een ondankbare, eene dier zielen te maken, welke u het meest beminnen. Ziedaar mijn vurigst verlangen, ó Jezus ziedaar het onwrikbaar besluit dat uwe goedheid mij heeft ingestort; geef mij uwe hemelsche sterkte om het getrouw te vervullen.
Gedoog vooral niet, dat ik, allersnoodst ondankbaar, u uit mijn hart verdrijve, na heden de uit-stekendste der weldaden, de onwaardeerbaarste der genade-gaven van u te hebben ontvangen. Ik heb mij, helaas, maar al te veel aan zulke smaadheid plichtig gemaakt en geleerd, hoe zeer ik mijn bedorven wil moet mistrouwen. Maar ó goddelijke Heiland, laat mij eerder sterven dan dat ik nog ooit in zulk uiterste hervalle. Ik druk u tegen mijn arm hart, o Jezus; maak dat ik u altoos beminne, dat ik altoos van u bemind worde. Ja, minnelijke Verlosser, ik zal door wederliefde aan uwe liefde beantwoorden, en de tee-derste liefdebanden zullen ons steeds en in alle eeuwen der eeuwen strengelen en vereenigd houden!
Ziel van Christus, heilig mij, enz. (BI. 21).
— 134 -
Schietgebeden.
1. Geef mij, Heer, de genadekractt van uwen heiligen wil altoos te volbrengen.
2. Ik ben uw slaaf, 6 mijn goddelijke Meester; ik kan der teederheid uws harten niet meer wederstaan.
3. Maak, ó Heer, dat ik voor altijd een slachtoffer zij uwer volmaakste liefde.
Grondregels.
1. 's Menschen leven is slechts een overgang van de wieg tot het graf.
2. Niemand, dan die wettig zal gestreden hebben, zal gekroond worden.
3. Meet uwen voortgang in het geestelijk leven af naar het geweld, waarmede gg uw bedorven neigingen zult bestrijden.
Over de uitwerkende kracht van het H. Altaargeheim, in het behouden en aankweeken van het leven onzer ziel.
1. Volgens de leering van het H. Concilie van Trente heeft onze goddelijke Heiland gewild, dat wij hem in het H. Altaargeheim zouden ontvangen als een voedsel, dat onze zielen - spijst en haar helpt leven van zijn eigen leven (Sess XIII. c. 2.). En wel om twee redenen: eerstens,
— 135
omdat het heilig Sakrament van liefde onze ziel behoedt van de doodzonde, die haar ware dood is. Men verhaalt dat koning Mithridates een tegengift uitgevonden hebbend, dat zijn naam öraagt, hij aan dezelfs gebruik een zoo krachtige lichaams-gesteldheid verschuldigd was, dat hij zich hter, om niet in de handen zijner vijanden te villen, vruchteloos trachtte te vergeven. Onze goddelijke Heiland heeft eveneens het aanbid-deijk Altaargeheim, waarin zijn lichaam en bloed tegenwoordig, ingesteld, ten einde degeen, welke er zich mede spijst, eeuwig leve. In der daad, al wie godvruchtig deelneemt aan dit hemelsch vodsel, versterkt dusdanig de gezondheid eu het leven der ziel, dat het hem als onmogelijk word, aan het gift eener ongeregelde begeerte te bezwijken. — Zoo ook — om ons van een min ongiwijde vergelijking te bedienen — gelijk de mensch, ware hij in het aardsch paradijs gebleven, zich aan den dood des lichaams hadde kunie onttrekken, door de kracht der van God aldaa: geplaatste levensvrucht; zoo ook kan hij zich, bij middel van dit H. Sakrament der le-vendoi, vrijwaren vau den dood der ziel. lu-dien Ie smakelijkste en lichter tot bederf over-gaame vruchten zich best in suiker en honig bewaen; zoo is het niet te verwonderen, dat onze, hoe zeer ook brooze en tot het kwaad geneigde harten, behoed blijven tegen de bederfenis der zonde, wanneer zij als doorweekt eu doortikken zijn van het onbederfelijk vleesch en bied des Heeren. De tot de hel veroordeelde christaen zullen dehalve onverschoonbaar zijn.
— 136 —
God, de opperste rechter, zal die rampzaligen doen zien, dat zij alleen door hun eigen wil geestelijkerwijs zijn gestorven, voorzien als zij waren van een onfeilbaar middel, om zich het leven der ziel te bewaren, indien zij zich namelijk met een waardige gesteltenis met zijn heilig lichaan gevoel hadden, hetwelk hij htm tot dat einde had achtergelaten. Ongelnkkigen, zal hij hun zeggen: waaron zijt gij gestorven? terwijl gij het voedsel des levens bij uitnemendheid onder u bereik hadt.
De tweede reden, waarom het H. Altaargeheim het leven onzer ziel onderhoudt en iwar belet verloren te gaan is, wijl het de dagelik-sche zonde verwijdert, die gewoonlijk de natste gesteltenis aanvoert tot de doodzonde, en ge-volgelijk tot den dood der ziel. Ook dit lecren ons de Vaders der Trentische algemeene Kffk-vergadering. Zij noemen het H. Altaargeleim een tegengift, dat ons bevrijdt van de doxle-lijke, en het geneesmiddel is der dagelijkche zonde (ibid.). Ook zegt de H. Cijrillusvan Alexandriën (L. 4. in Joan. c. 17.), dat eb H. Communie niet alleen den dood, maar ooquot;; alle ziekten afweert en vernietigt: Qua; (Cornttunio) miki ere de, non mortem solum; verum tiam morbos omnes depellit. De ziekten waarvai hier spraak is, zijn de meer vergeeflijke, de lage-lijksche zonden, die wel niet den dood de ziel veroorzaken, maar haar desniettemin ver,wakken, haar doen kwijnen en overhellen na,r den dood. Betreur hier, vrome ziel, de verbliidheid van zoo vele christenen, die weinig of net bedacht zijn, om zich met dit hemelsch en gestelijk
- 137 -
voedsel te sterkeu, terwijl hun geest onophoudelijk gaat over aardsche voedingmiddelen, door welker gebruik zij het vergankelijk leven huns lichaams onderhouden. Dwazen en kortzichti-gen! Eens, weldra, maar veellicht te Iaat, zullen zij hunne dwaling inzien. God geve dat die stond niet de de dag hunner veroordeeling zij!
II. Overdenk, ó vrome ziel, dat ons H. Hoofdgeheim somwijlen ook zelfs de steun is geweest van het tijdelijk leven des lichaams. Surius verhaalt ons (29 april) dnt de H. Catharina van Senen, de gansche veertigdaagsche Vaste, geen ander voedsel nam dan dat der H. Tafel, Zekere romeinsche maagd met name Felicia, gebruikte, gedurende vijf geheele weken, niets dan het brood der engelen. In Zwitserland nuttigde een heilige eremiet, Nicolaas geheeten, geen ander voedsel, gedurende vijftien jaren ; en de H. Li-beratus, bisschop van Athenen was gewoon, el-ken zondag, aan het H. Altaar, het lichaam en bloed des Heeren te nutten, de geheele daarop volgende week vastende, ondersteund en gesterkt door dit hemelsch manna. Wij vinden in de levens der heiligen een aantal soortgelijke trekken, waardoor Christus ons heeft willen doen begrijpen dat, onderhoudt hij door zijn H. Liefde-sa-krament soms het leven des lichaams, hij nog des te meer voorziet in het leven der ziel, waarvoor hij het bijzonderlijk heeft ingesteld. Niets, zegt de H. Hieronymus, is meer geschikt om de ziel te verkloeken, dan Christus5 Liefdebrood: Nihil ita vescentis anirnarn rohorat quomodo pa-nie Christi. En de H. Thomas leert, dat het H.
— 138 -
Altaargeheim krachtig is tegen alle geestelijke gebreken en zielkwalen: Valet contra ornnes spirituales clefectus.
Ziedaar dan, vrome ziel, de kostelijke spijs waarmede gij u dikwijls behoort te voeden, indien gij er prys op stelt te leven voor uwe zaligheid. Maak een vast besluit van ze dikwerf waardiglijk, wat het u kosten moge, te ontvangen. Laat u niet weerhouden door de vrees voorjspot-ternij en opspraak, waarmede de wereld soms soms degenen vervolgt, die een veelvuldig gebruik maken van dit hemelsch feestbanket. Indien de wereld u belastert, doe haar zwijgen door uwe vrome daden; gaat zij voort met morren of mompelen, volg den grondregel van den H. Fran-ciscus van Sales: van het goed te doen, en het kwaad te laten schreeuwen. Wee aan u, indien gij u bevreesd maakt voor de wereld, indien gij haar het minst toegeeft; zij zal nog harder schreeuwen en nog bitterder bespotten. De wereldlingen gaan hierin, volgens de vergelijking van Rodriguez, te werk als hondjes: op straat zijn ze stout en verschrikken; maar gaat men zijn weg zonder er acht op te slaan, dan houden zy op van na te bassen. Of, zegt de H. Joannes Chry-sostomus {Hom. 17 in epis. ad Hom.), gelijk kinderen, die van een onnoozelen lichtgeloovigen kameraad een speelpop makend, hem tot koning kiezen, hem met de sieraden zijner ingebeelde waardigheid kronen en hulde brengen, terwijl andere knapen hem achterrugs bespotten over zijn zotte inschikkelijkheid : Quemadmodum pue-r Undent es ex fwno coronas impomnt; coronalum
— 139 —
autem, sapenumero ejus rei ignarum, post terga irrident.
Eveneens handelt de wereld ten opziclite van Christenen, die zwak en kleingeestig genoeg zijn, om zich aan de minste beschimping te storen. Zulken worden het geliefkoosd voorwerp van hare scherts en bespottingen.
III. Overweeg, vrome ziel, dat het H. Altaargeheim niet alleen het leven der ziel bewaart, maar ook dit leven een nieuwe kracht geeft, en als een krachtigere ontwikkeling. Gelijk ons lichaam door uitwendige vermoeienissen, ja zelfs door die des geestes, in min of meerdere mate verliest van zijn natuurlijke kloekheid en, bij gebrek aan geëvenredigd voedsel, zijn leven welhaast zou verkwijnen en uitdooven; zoo is het ook met onze ziel gelegen. In het midden der dagelijks zich opvolgende bekommeringen verflauwt het vuur der goddelijke lietde, de vrome gesteltenissen verdwijnen, de ingetogenheid gaat allengs te loor, en weldra zouden wij in den hopeloosten staat vervallen, zoo niet een krachtuitwerkend middel het velerlei geleden verlies kwam herstellen.
Gelukkig dus voorzag ons de goede God van de zelfstandige spijs zijns H. Offerdischs, welke onze verkoelde gevoelens weder aanvuurt, den liefdegloed opnieuw doet ontvlammen, het leven der ziel nieuwe krachten bijzet, ten einde moedig voort te snellen in de renbaan der christelijke volmaaktheid. — Welke goedheid van den kant on zes geheiligde u Verlossers, welke tee-dere en voor ons hoogst zegenrijke Voorzienig-
- 140 —
heid! Doch nog meer. Het geestelijke leven der ziel bestaat, gelijk iedereen weet, in de heilig-makende genade, ■waardoor wij in bovennatuurlijke orde deelachtig worden gemaakt aan Gods eigen leven. Welnu, volgens de leering van onze heiligen Godsdienst, ontvangen wij deze genade, wanneer ze uit onze zielen afwezig is, op de eerste plaats in den heiligen Doop, en later door het heilig Sakrament van Boetvaardigheid. Doch in en door het H. Altaargeheim wordt meer dan in de overige Sakr amen ten, deze ge-cade in ons vermeerderd, daar Christus-Jezus in persoon ons dezelve overvloediger komt me-dedeelen. Gelijk een koning eigenhandig een aalmoes uitreikend, deze edelmoedige en ruimer verstrekt, dan wanneer hij ze geeft door tus-schenkomst van een zijner dienaren. Daarom dan ook leert ons de H. Thomas, dat het geestelijk leven onzer ziel begint met den heiligen Doop, terwijl hetzelfde door het heilig Sakrament des Altaars wordt voltrokken (3 p. q. 14 alias 73. art. 3. in corp.). En zoo zien wij in het H. Altaargeheim een kostelijken schat van onwaardeerbaar heil voor onze zielen. Maar wee dengene, welke dien schat niet benuttigt; hij zal een geestelijken dood sterven, rampzalig voorteeken van den eeuwigen dood der verworpelingen.
Voorbereiding tot de H. Communie.
Gij verstout u dan, ó mijne ziel, een vlekkeloos, zuiveren God, de volkomene heiligheid, de einde-
looze majesteit in uwen boezem te ontvangen! En gij, gij zijt een afgrond van zonden en ondankbaarheid. Vergeet gij den smaad uwen Heiland aangedaan? Vergeet gij, dat ge wreeder zijt geweest dan de beulen op den doodshoofd-berg, wijl gij door elke zware zonde Jezus op nieuw gekruisigd hebt?
Afschuwelijke zondaar die ik ben! Ik heb u, ó mijn Jezus, met doornen gekroond, aan het kruis genageld, met gal gelaafd, uwe zijde doorstoken ; ik heb u den dood gegeven. Ik ben onwaardig te leven, en te schuldig om u te ontvangen; ik verdien eerder, dat de aarde zich onder mijne voeten opene, dat de bliksem mij verplette, dat alle schepselen tegen mij oprijzen.... Doch, 6 Heer, hoe groot is uwe goedertierenheid!
Ofschoon ik meermalen uw bloed ontheiligd, uwen naam onteerd, uw gezag veracht heb, wilt gij mij niet alleen vergiffenis schenken; maar gij zijt de eerste, om mij den vrede aan te bieden ; door ééne traan van leedwezen verteederd, ontvangt gij mij in genade, neemt gij mij aan voor uwen vriend, voor uweu zoon. O! Hierin erken ik wel een God! Mocht ik van droefheid sterven, omdat ik een zoo goeden, zoo grootmoedigen God beleedigd heb ! Het doet mij leed, ö goddelijke Verlosser, dat ik u heb mishaagd. Vergeef mij, Heer! ik deuk, ik hecht geene waarde meer aan mijn persoonlijke belangen; ik wensch u alleen in mij geëerd en verheerlijkt te zien, zonder u ooit meer te vergrammen. Wasch mijne ziel, ó Jezus, reinig ze dóór uw dierbaar bloed, en b,ereid haar tot een waardige woonplaats van
— 142 -
uw goddelijke Majesteit. Allerheiligste Maagd, verwerf mij de genade van een volkomen berouw.
O goddelijke Heiland, mij verlatende op uwe beloften, en gerust gesteld door uw bloed voor mij vergoten, betrouw ik, dat gij, u aan mij mededeelend, mijne ziel zult heiligen, haar zult ontsteken door hemelsclie begeerten, haar zult vormen om voor u alleen, mijn eenig en eeuwig heil, te leven, en te sterven in uwe liefde. Ja, God van liefde, voorwerp van al mijne verwachtingen, Heiligmaker der zielen, ó ja, heilig mij. Zie hier, mijn lieve Jezus, het uur waarop gij u aan een grooten zondaar gaat mededeelen; ge-waardig my met geduld te verdragen, ik smeek het u door uwe eindelooze barmhartigheid. Heer ik verdien niet u te ontvangen, u te beminnen; maar gij verdient, van mij ontvangen, van mij bemind te worden. Gij alleen zijt machtig, mijn hart voor u bereiden. O! geef mij hetgeen noo-dig is om zulke gunst niet meer onwaardig te
zijn-
Zie hier, mijne ziel, den gelukkigen stond, dat gij uwen Welbeminde gaat ontvangen. Zie hier den koning der koningen, den heer der heeren, zie hier uwen boezemvriend, uwen bruidegom, het heil der rechtvaardigen, de vreugde des hemels. God zeiven, de geheele Drieëenheid in het allerheiligste Sakrament. Zie hier den Bruidegom, ga hem te gemoet: Ecce sponsus venit, exite obviam ei (Matt. XXV, 6.)
Maar, mijne ziel, hoe blijft gij nog koud, hoe voelt gij in u niet een vurig verlangen van u met Jezus' heilig vleesch te voeden! Ach! de
— 143 -
' overvloed der goddelijke barmhartigheden behoorde u van liefde te doen branden, en gij zijt nog koud als ijs! Indien het n slechts éénmaal gegeven ware tot de H. Communie te naderen, met hoe veel vurigheid zoudt gij haar ontvangen ! Maar, omdat Gods grenzelooze goedheid zich als 't ware op u woord zich ter uwer beschikking stelt, ontvangt gij hem zoo onverschillig, zoo verstrooid! Die hem beminnen snellen tot hem, hijgend als dorstige herten naar eene waterbron. Welaan dan, schud uwe flauwhartigheid af, en verwek in u het levendigst verlangen van hem in uw hart te omhelzen. Verzucht als rijkhalzend tot u opperste geluk, dat uw liefderijkste inboezemingen en uwe tranen hem roepen in uwe van liefde smachtende ziel!
Kom mijn Zaligmaker, mijn ziele-voedsel, kom mijne ziel verzadigen. Kom, fornuis van liefde, kom in mij een reinigend vuur ontsteken. Kom, goddelijke Herder, kom en wees mijn gids. Kom, o Vader, 6 Bruidegom, ó schat, 5 Vrede, ó Leven ! Kom, gij eenigst voorwerp mijner verzuchtingen, zielelicht, hartverkwikker, troost der bedrukten en neêrslachtigen. Kom, eertijds de verwachting der volken en oudvaders, gij, verlangen der eeuwige hemeltoppen, vreugd der engelen, gelukzaligheid der uitverkoren. Kom, ó Paradijs; kom, ik haak naar u, ongeduldig door de liefde waarmede gij mij getroffen hebt. Kom en toef niet langer; zonder u is er voor mij geen leven meer.
Ontfermende Jezus, kom tot mij !
— 144 —
Hoogheilige Moeder-Maagd, ik maak mij gereed om uwen Jezus, uw goddelijk kind te ontyangen. 0! geef hem mij uit uwe handen, gelijk gij hem weleer den herderen, den wijzen, den heiligen Simeon aanboodt. Maak, dat ik hem met een vlammende liefde ontvange, en bid hem, dat hij mij overlade met zijne en uwe onwaardeerbaarste zegeningen en liefdegaven.
Dankzegging.
Mijne verlangens zijn eindelijk voldaan, mijne wenschen vervuld; mijn God is. mij komen bezoeken. Jezus is in mij; ik ben geheel aan Jezus, en Jezus is geheel aan mij. O oneindige goedheid ! Een God op de tong, in het hart van een nietig en ondankbaar schepsel 1 Zie daar u, ó mijne ziel, in het bezit van al wat gij ver-langdet, u geheiligd en als geheel overgebracht in Jezus. Jezus en gij, ge zijt slechts ééne zaak. Ach! Welke wonderbare eenheid, welke on-begrijpelijke vereeniging! Ga geheel in u zelve, o mijne ziel, verzamel al uwe gevoelens tot een enkel gevoel van liefde, omhels uwe Verlosser teederlijk, aanbid en zeg hem,; wees 6 Jezus, wel welkom in het verblijf mijner ziel.
O, hoe zeer haakte ik naar dit oogenblik vaa innige vereeniging met u! Maar ik lijd om u, uziende in een hart, harder dan de kribbe waarin gij geboren werdt, wreeder dan de kruisberg, waar gij den laatsten snik gaaft; want door elk mijner tallooze zonden hernieuwde ik uw lijden en sterven. En nu,
— 145 —
wat vindt gij nu nog in mij, dan onverschillig-Jieid jegens u en gehechtheid aan de schepselen ?
Ach mijn God, van welke gastvrijheid zijt gij gebruik komen maken! Met Petrus zoude ik u moeten zeggen: verwijder u van mij, omdat ik een zondaar ben: Exi a me, quia homo pcccator sum (Luc. V. 8.)- Mijne ziel is niet waardig u tot verblijf te strekken, terwijl zoo veel zuivere en brandende zielen uwe tegenwoordigheid inroepen, u met de levendigste liefde zouden onthalen. Maar neen, ó Jezus, mijn hoogste goed, verwijder u niet van mij; u verliezende zou ik alles verliezen. Gij immers zijt mijne hoop; blijf dan, ik smeek het u, blijf bij mij. Ik druk u aan mijn hart, en wil leven en sterven, door onbreekbare lieldebanden aan u gestrengeld. O Maria, mijne moeder, gij engelen des hemels en heilige zielen die God mint, leent mij uwe liefdevonken, en volgt mij om mijnen Jezus Waardiglijk te vieren.
Heilige en onbegrijpelijke Drieëenheid, ik bedank u uit het diepst mijns harten, dat gij mij Jezus gegeven hebt; wat kan ik u voor zulk geschenk wedergeven? Niets dat uwer waardig zij, niets dan Jezus alleen; Hij alleen kan n waardige dankoffers aanbieden. Door hem en met hem zij u u lof, eer en verheerlijking door alle eeuwen der eeuwen!
Doch gij, mijne ziel, vergeet niet, dat gij een door Gods Geest bezielde tempel zijt geworden, 'tls nu geen tijd van werkeloos te wezen, of u met vreemde gedachten bezig te houden. Haast u, den levenden God die in u is, al de genaden
10
I
- 146 -
af te smeeken, die gij noodig hebt. De hemelen zijn u nu geopend; de H. Drievuldigheid werpt op u hare liefdeblikken, in u het voorwerp beschouwend van geheel haar welbehagen. Nu meer dan ooit beijveren zich de heilige Moeder-Maagd, de zuivere hemelgeesten en uwe beschermheiligen, Gods genadegunsten over u af te smeeken. O, mijne ziel, verwaarloos deze kostbare stonden niet, maar besteed ze Voor de eenig belangrijke zaak uwer zaligheid. Gij bezit iu u een alvermogenden Heer, een teederen en mild-dadigen Vader, een God vol ontferming en genade. Waarom zoudt gij dan vreezen? Verlevendig uw geloof en aarzel niet, met een vast betrouwen de uitstekende bovennatuurlijke Gode waardige genaden af te smeeken.
O mijn teêrgeliefde Jezus, mijn Heiland en Zaligmaker, gij zijt in mij gekomen om mij uwe gunsten te schenken, gij noodigt mij uit om ze u af te bidden, aanhoor en verhoor mij dan, ik smeek het n door den afgrond uwer erbarming. Geef mij, ó Jezus, een groote vermeerdering van levendig geloof, hoop, liefde en berouw. Geef mij een diepe ootmoedigheid, den schat van alle deugden. Vervorm mijn ijdel en zelflievend hart; geef mij een nieuw hart, aan uwen heiligen wil onderworpen, altijd en in alles en alleen uwe meerdere verheerlijking betrachtend. Dat al de bewegingen en opwellingen mijns harten tot u stijgen, zich uitsluitend tot uwe liefde stieren, zich over geen ander voorwerp uitstorten. Cor mundurn crea in me Deus. Schep iu mij een reiu hart, ó mijn God. Heilige
- 147 -
Drieëenheid, almachtige God, verhoor mij. Door mg nu uwe genaden te weigeren, zoudt gij ze niet alleen aan een onwaardigen zondaar ontzeggen, daar ik niet alléén aan uwe voeten ben smeekende; Christus-Jezus vervoegt op dezen oogenblik zijne gebeden bij de mijne. Indien ik dan niet verdien verhoord te worden, Christus-Jezus verdient het, biddend met mij, in mij en voor mij. Eeuwige Vader, ik herinner u aan de belofte ons door uwen mensch-geworden Zoon gedaan in deze woorden: Al wat gij den Vader in mijnen naam zult vragen, zal u gegeven worden.
O lieve Jezus, de erkentelijkheid maakt het mij ten plicht, mij geheel aan u te geven, sedert gij u geheel aan mij gegeven hebt. Gij hebt mg in het bezit gesteld van uwen aanbiddelijken persoon; ook ik wil U alleen toebehooren: aan u alleen mijne oogen, aan u mijne ooren, aan u alle mijne door u geheiligde zintuigen; zij zullen niet meer gebruikt worden tot wat ook, dat zou kunnen strijden tegen uwe heilige wet. Gij hebt mijn geheugen geheiligd; het zij aan u, om zich gestadig en altoos uwer te herinneren. Gij hebt mijn verstand geheiligd; het zij aan u en hebbe geene gedachten dan voor u. Gij hebt mijn wil geheiligd; hij zij aan u en beminne niets dan u. Aan u derhalve draag ik van ffanscher harte tot een eeuwig brandoffer op; mijne ziel, mijn lichaam, mijne zintuigen en alle mijne vermogens ; wat ik héb, wat ik ben. Brand, ó goddelijk Vuur, verbrand en verteer, 6 onweerstaanbare Liefde, al wat in mij niet aan u is.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.).
- 148 -
Schietgebeden.
1. Geef mij, Heer, de liefde welke gij van mij vergt.
2. Maak, Heer, dat ik niets verzuime van hetgeen u bebaagt.
3. Mijn eenig genoegen, ó eindelooze goedheid is, u genoegen te bezorgen.
Grondregels.
1. Bij den dood zal iedereen oogsten wat hij gedurende zijn leven gezaaid heeft.
2. Geen dienaar van Maria bevindt zich onder het getal der verworpelingen.
3. De heiligen spreken dikwerf van God, ongunstig van zich zei ven, gunstig van hunnen naaste.
Over do sterkte, welke ons in het H. Altaargeheim verstrekt wordt, om onze vijanden te bestrijden.
I. Overdenk, vrome ziel, dat het H. Altaargeheim een alvermogend wapen is om onze ongeregelde hartstochten te bestrijden en te vermeesteren. De H. Cyrillus van Alexandrië zegt dat, terwijl Christus in ons blijft, hij de booze neigingen onderdrukt, de godsvrucht bevestigt, en'de onrust des geestes verdrijft: Sedat, cum in nobis manet Christus, sce-vientem membrorum nostrorum legem, pietatern cor-rohorat, perlurbationem animi ex tinguit. Zie hier
— 149 -
nopens dat zelfde punt de zakelijke leering van den H. Thomas van Aquinen: Ofschoon, zegt hij, het H. Altaargeheim niet rechtstreeks dient tot vermindering en nitdooving der vleeschelijke begeerlijkheid ; feitelijk nochtans vermindert en verzwakt het dezelve door het ontsteken en aankwee-ken der godsvrucht, en door het doen aangroeien der goddelijke liefdefS. p. g. 20, alias 76 art. 6 ad 3.J. Stel u een reiziger voor, die van dorst smachtend, zich eensklaps bevindt voor eene bron van helder water. Nauwelijks heeft hij haar ontdekt, of hij snelt er naar toe, bevochtigt zijne verdroogde lippen, en hervindt, in dit frisch en zuiver nat, moed, opgeruimdheid en sterkte. Hetzelfde gebeurt dengenen, die met behoorlijke gesteltenissen naderen tot den allerheiligsten Offerdisch. Zich dikwerf verfrisschende aan deze levensbron, zich lavende aan hare van genade vloeiende wateren, voelen zij hun ongeregelde driften van lieverlee verkoelen, en den prikkel hunner zondige begeerten verstompen; en weldra beperken zij hun ongeregelde geneigdheden binnen juiste grenzen, 't Is daarom dat de H. Bernardus, zijne kloosterbroeders toesprekende, zeide: Indien iemand onder u zulke opbruisende bewegingen van haat, grammoedigheid, afgunst of onzuiverheid niet meer gevoelt, dat hij er het heilig lichaam en bloed onzes Heeren, in de H. Communie ontvangen, voor bedanke; want deze gelukkige uitwerking moet aan dit allerhoogst Sakrament worden toegeschreven: Si quis vestrum non tam acerbos sentit iracundice noties, invidice, luxurim aut cceterorum hujusmodie, gratias agat corpori
— 150 -
et sanguini Domini, quoniam virtus Sacramenti operatur in eo (Serm. de hapt. in cam. Dom.).
Keer nu in u zelve, en onderzoek n naarstig betrekkelijk uwe hartstochten. Zijn zij hevig en overweldigend, zeg u, dat ge tot nu toe geen voordeel hebt gedaan met het H. Altaargeheim, en dat gij noodig hebt, er voortaan een nuttiger gebruik van te maken, door een dikwijls herhaalde en heilige deelneming aan deze goddelijke geheimenissen. Wee u, indien gij verwaarloost er uwe toevlucht toe te nemen; dan laat gü uwe driften toomeloos, ze zullen u overmeesteren en ten eeuwigen verderve slepen.
II. Overweeg, dat het H. Altaargeheim een allervermogendst wapen is om over de wereld en al hare ijdelheden te zegevieren. Waarvan, denkt gij, kwam den eersten christenen de heldhaftige moed, waarmede zij de onrechtvaardigheid der dwingelanden en de wreedaardigheid der beulen trotseerden, de op hunnen ondergang verwoedde wereld met hare bedreigingen, beschimpingen en valsche grondregels versmaadden ? Deze standvastigheid putteden zij uit het dikwijls waardig ontvangen van het H. Altaargeheim; immers zij volhardden in deel te nemen aan het H. Offerbrood! Erant perseverantes in communir catione fractionis panis (Act. ap.).
Daar was het dat haren oorsprong nam en die liefde, welke van hen slechts een hart en eene ziel maakte, en die reinheid, sieraad hunner zeden, en die heiligheid welke de heidenen zeiven verbaasde. Ook was de achting, welke de christenen, in het midden der vervolgingen,
- 151 -
het H. Altaargeheim toedroegen, zoo groot, dat, volgens de getuigenis van den H. Cyprianus, geen christen tot den marteldood bereid werd geoordeeld, dan na alvorens voorzien te zijn geweest van dat brood der sterken, de geloofsbe-lijderen een onoverwinnelijk wapen tegen hunne vijanden! Idoneus non potest esse ad martyrium, qui ab ecclesia non armatur ad prailium. Quos tutos esse contra adversarios volumus, munimento dominicce saturitatis armamus. Eu, aangezien toen ter tijde de gelegenheid van voor het geloof te sterven zich telkens kon voordoen, gaf dat aanleiding tot het gebruik, van den geloovigen de H. Offerspijs in hunne huizen toe te vertrouwen, ten einde zij des noods zich zeiven de H. Communie zouden kunnen toedienen, en versterken tegen alle slag van folteringen waarmede zij bedreigd werden.
Maar niet minder wonderbaar is de kracht, welke de goddelijke spijs der zielen geeft, tegen de opspraak en vrees der menschen. Van waar toch ontleenden de heiligen den moed, om do vrees voor de wereld als met voeten te treden, tenzij in de dikwijls herhaalde deelneming aan dit verheven feestbanket ? Daar bezielden zij zich met een edelmoediger ijver, daar leerden zij de wereld en hare beschimpingen uitdagen en beschamen, haar door hun gedrag toonend, dat zij niet in staat was, hen van het goede te doen afwijken. Hiervan heeft men te allen tijde vele voorbeelden gezien, niet alleen in eenvoudige en volgens de wereld min beschaafde menschen, maar ook in hoog geplaatste personen, in vor-
- 152 -
sten, in koningen en keizers. De H. Casimirns, koning van Polen, sloeg zoo weinig acht op den dunk der wereld, dat hij blootvoets het H. Sakrament ging aanbidden, en uren doorbracht geknield op den dorpel der kerk. De H. Pran-ciscus Borgias, nog hertog van Candia, onderbrak zelfs eene jachtpartij om de H. Teerspijze te vergezellen. Pefdinand II, van Oostenrijk, Se-bastiaan, koning van Portugal, Theodoor II, hertog van Bragance, verhieven zich zoo ver boven het zoogenaamde menschelijk opzicht, dat zij hun aangenaamste uitspanningen verlieten, om het voorbij gedragen H. Sakrament tot in de huizen der zieken te volgen. De beroemde Leopold, aartshertog van Oostenrijk, stoorde zich zoo weinig aan hetgeen de wereld er over zou mogen oordeelen, dat hij op zijnen weg het Allerheiligste Sakrament ontmoetend, van zijn paard steeg, op den grond ter aanbidding neerknielde, uit de hand der vergezellenden eene kaars aannam, en zich bij het gevolg aansloot.
III. Overdenk, vrome ziel, dat het H. Aartsgeheim een allervermogendst wapen is om des duivels aanzoekingen te bekampen, zijne aanvallen af te keeren en over de hel te zegevieren. De H. Thomas zegt, dat, ons door de H. Communie met Jezus ons onzichtbaar hoofd veree-nigd en als ingelijfd ziende, de duivelen van angst en schrik bevangen wegvluchten, en ophouden ons door hun verleidelijke inblazingen te kwellen: of laten zij niet af ons te bestormen, hunne aanzoekingen weinig of niets meer tegen ons vermogen. In één woord, het H, Sa-
- 153 -
krament des Altaars slaat allen aanval der booste geesten terug: liepellit omnern dcemonum impug-nationem. De duivel gaat met ons te werk gelijk een veldheer met zijne vijanden: hij bemoedigt zich om hen te vervolgen, wanneer hij weet dat ze verzwakt ziju; maar ziet hij ze ondersteund door betere en talrijkere hulptroepen dan die waarover hij zelf beschikken kan, verwijdert hij zich voorzichtiglijk, of nadert ze met de grootste onzichtigheid. Dit geheimnisvolle bloed, zegt de ïï. Joannes Chrysostomus, verwijdert van ons de booze geesten, terwijl het de zuivere hemelgeesten, ja den Koning der engelen zei ven op ons doet afdalen. Immers, 0)i het in ons bespeuren van 's Heilands bloed, nemen de eersten de vlucht, terwijl de laatsten ons ter hulp snellen! Hic mysticus sanguis dai-mones repellit, angelos et angelorum Dominum ad nos allicit. Dcemones enim cum Dominicurn sanguinem in nobis viel ent, in fug am vertuntur, angeli autem accurrunt. Dien ten gevolge wil de H. Kerkleeraar, dat wij als moedige leeuwen van de H. Tafel opstaan, en dat niet ons de duivelen, maar wij den duivelen vreeselijk zijn! Tanquam leones igitur ignem spirantes ah illa mensa surgamus diabolo Jormidabiles.
Zoo is dan het H. Altaargeheim het brood der sterken, het brood dat op een wonderbare wijze het hart versterkt tegen allerlei geestelijke aanvallen: Panis cor hominis confirmans. Herinnert u aan het paaschlam dat de Hebreeuwen moesten nutten, om zich voor te bereiden tot de reis naar het beloofde land, waar
- 154 -
vreeselijke vijanden hen wachtten. Dit uu was een afbeeldsel van het goddelijk Lam, dat zich uit liefde tot ons steeds opoffert aan zijn eeuwigen Vader. Al wie zijn heilig vleesch eet en zijn dierbaar bloed drinkt, bekomt een weer-galooze sterkte op den weg naar het hemelsch vaderland, om moedig al zijne, den weg als versperrende vijanden te bevechten en te overwinnen. Nadat Elias zich gespijsd had met het wonderdadig brood hem door een engel aangebracht, gevoelde hij zich buitengemeen gesterkt, en de gramschap van Jezabel ontwijkend, bereikte hij moedig den berg des Heeren; Amhu-lavit in fortitudine cibi illius usque ap montern Dei. Zoo wordt ook, die het brood der engelen nuttigt, sterk en kloek, en zonder zwakheid doorloopt hij de wegen der christelijke volmaaktheid. Wie zal dan blind genoeg wezen, om ten prooi te willen vallen aan zijne vijanden, en niet liever dikwijls naderen tot het Altaarbanket? Gevoelt ge u dus kwijnend en zorgeloos in het beoefenen der deugd, in den strijd tegen de wereld, tegen den duivel, tegen het vleesch; wijt het u zei ven en zeg met den profeet: mijn hart is verdroogd en verzwakt, omdat ik vergeten heb mij te spijzen met zijn versterkend brood, met het brood der engelen: Aruit 'cor meum quia oblitus sum comedere pa-nem meum.
Voorbereiding tot de H. Communie.
Vlekkeloos Lam, weidend in de lelievelden, u
— 155 —
behagend in reine en oprechte zielen, waarom wilt gij komen verbliiveu in mijn hart vervult met braam en doornen? Helaas! welke afstand tusschen u en mij! Gij zijt een schitterend licht; ik als een middelpunt van dikke duisternissen. Welke gemeenschap kan er dan tusschen u en mij bestaan? En hoe groot ware niet mijne vermetelheid, in het H. Sakrament tot u te durven naderen! 0 mijn Heiland en Zaligmaker, op het beschouwen mijner onwaardigheid, voel ik mij vol schaamte, en de gedachte alleen van deel te nemen aan het H. Banket der engelen, doet mij terug treden. Maar ook de kennis die ik heb van uwe grondelooze barmhartigheid, bemoedigt mij, en trekt mij liefdevol tot u. Ja, God mijns harten, uwe goedheid is zoo groot, zoo uitgestrekt, dat ik als gebukt onder mijne ellenden, en ontzet door de bekoringen, nochtans tot u nader, en uwen krachtigen bijstand kom inroepen. Nog meer, indien ik mij van uw goddelijk avondmaal verwijderde, zou ik meenen u te verongelijken, door gebrek aan vertrouwen op uw oneindige goedertierenheid. Hoe grooter mijne onwaardigheid is, des te meer zult gij verheerlijkt worden, door mij aan die H. Tafel te dulden, waar ik hoop een geneesmiddel te vinden voor mijne ellenden.
Het oogenblik, ó Heer nadert, dat ik u ga ontvangen. Als ellendig zondaar werp ik mij voor u neder, ó God van alle goedheid, om gereinigd te worden; als een zieke kom ik tot u, 6 hemelsche geneesheer, om genezen te worden; als een ondankbaar kind ziet gij mij voor uwe voeten, o
- 156 -
teedere Vader, om in genade en in uwe armen te worden ontvangen; vol onverdiensten en bloot van goede werken neem ik mijne toevlucht tot u, als tot de bronader van alle goed, om verrijkt en begenadigd te worden. Gedenk, o mijn Jezus, gedenk de goedheid, waarmede gij Maria-Magdalena behandeldet. Gij hebt haar van uw aanschijn niet verstooten, hoe zeer zij ook gezondigd had; in tegendeel, gij hebt haar zacht-moediglijk toegelaten, hare verdediging op u genomen, haar uwe heilige voeten laten kussen. Thans, o erbarmende Jezus, wordt u een dergelijke gelegenheid aangeboden, van uwen eeuwigen Vader; want de onwaardigste der zondaren nadert, om u in zijn boezem te ontvangen.
Indien er uit mijne oogen geen genoegzame tranen vloeien om uwe voeten te wasschen, gij, ó Heer, hebt zoo veel bloeds gestort, dat het voldoende is om niet alleen mijne zonden, maar ook die der gansche aarde oit te wisschen. Ach, lieve Jezus, indien ge mij mijne zonden nog niet vergeven hebt, vergeef ze mij op dit oogen-blik dat ik u ga ontvangen; en uwe barmhartigheid behale op mij een nieuwe zegepraal!
Keer in u zelve, o mijne ziel, en heb uwen God lief, die tot u komt omdat hij u lief heeft. Ja, mijn Jezus, ik bemin u, en wil u alleen beminnen. Wordt gij het eenig voorwerp mijner genegenheden, maak u meester van geheel mijnen wil, bezit mij volkomen. Om de liefde welke uwe liefde mij instort, heilig ik u mijn verstand, opdat het altoos aan uwe goedheid denke; ik heilig u mijn lichaam, opdat het
- 157 -
mij u lielpe dienen; ik heilig u mijne ziel, opdat ze u geheel toebehoore. Mochten alle men-schen de teederheid uwer liefde jegens mij kennen, mochten zij niet leven dan om n te beminnen, u naar uwe verdiensten en verlangen te eeren, te behagen! Dat ik althans leve, immer bekoord door de aanlokkingen uwer oneindige schoonheid! Ik maak het besluit, voor uwe liefde alles te zullen verlaten wat u zou kunnen kwetsen, mocht het mij de grootste opofferingen, het leven zelve kosten. Ik ware al te gelukkig, alles voor u te verliezen, o mijn God, mijn schat, mijne liefde, mijn Al!
O hoogst heilige moeder van mijnen Jezus, altoos vlekkelooze Maagd Maria, ik groet u diep-eerbiedig en bid u, mij heden te willen verlee-nen, dat ik uwen goddelijken Zoon heiliglijk in mijne ziel moge ontvangen. Ach! dat uwe kuischheid, uw ootmoed en uwe liefde aanvullen het vele dat in mij ontbreekt; dat uw glorierijke vruchtbaarheid mij overvloedige verdiensten verwerve. — O mijn beminnelijke Beschermster, vereenig mij met Jezus door de nauwste liefdebanden ; en gelijk Hij door uwe medewerking zich verwaardigd heeft, deelgenoot te worden van onze ellenden eu zwakheden, dat ik eveneens, door uwe tusschenkomende voorspraak, deelachtig worde aan zijn lichaam, aan zijn bloed, aan zijne deugden en verdiensten, aan zijn heilig lijden, aan zijn bitter sterven, en eindelijk aan zijn eeuwige verheerlijking!
Offer hem tot dat einde, ó mijn teedere Moeder, uwe verdiensten, uwe liefde en den brandenden
ijver, waarmede gij u hebt voorbereid om hem met uw vleesch te bekleeden, en hem onder de geheimenisvolle gedaanten te ontvangen. Ten einde mijne gevoelens van ootmoed, betrouwen en liefde in mijne H. Communie levendiger zijn, zal ik my verbeelden Jezus uit uwe onbevlekte handen te ontvangen. Ach! onvergelijkelijke Moeder, stort in mij de volmaakste godsvrucht, opdat deze H. Communie in mij vruchten voort-brenge ter zaligheid.
Heilige Engel, mijn getrouwe gids en bewaarder, gij gaat mij deel zien nemen aan het uwen hemelgenooten zoo wel bekenden brood. O! vergezel en begeleid mij aan het altaar, en verwerf mij de genade, van die spijs des eeuwigen levens in betamelijke gesteltenisse: rouwen ootmoedig, rein, vurig en liefdevol te ontvangen.
Dankzegging.
O mijn zoet-lieve Jezus, mijn barmhartige Heiland! Het is dan waar dat gij. Koning des hemels, u hebt willen vernederen en ingaan in mijn onzuiver hart, met oogmerk om met mij een verbond aan te gaan zoo innig, dat ik als een en hetzelfde ben geworden met u! O waarlijk goddelijke goedheid ! O nooit bereikte milddadigheid.
Het was u, mijn God, dan niet genoeg, zoo veel lijden, den dood zeiven uit liefde voor mij te onderstaan! Wie ben ik dan toch, dat ge u aan mij daarenboven tot voedsel hebt willen geven.
- 159 -
opdat ik door het ontvangen dezer kostelijke zielespijs zoude deelachtig worden aan de verdiensten, welke gij u hebt eigen gemaakt, door u te onderwerpen aan den schandigen en smar-telijken kruisdood. O! Tot nu toe te weinig geschatte schat, waardig om oneindelijk geacht, om zorgvolst bewaard te worden !
Goddelijke Heiland, kont ge mij een grooter goed schenken, dan dat der H. Communie? Geboren wordend werd gij mijn broeder, stervend zijt gij mijne afkooping, mijne vrijmaking, mijne verlossing, mijne verheerlijking geworden. Maar door dit H. Sakramenfc in te stellen, zijt gij het voedsel mijner ziele. In dit heilig geheim zijt gij mijne spijs, mijn voedsel, ware God, waarachtig mensch in en met al uwe volmaaktheden.
Zoo werd mij door deze H. Communie de schat der schatten, de gift der giften, de voortreffelijkste der genadegaven meegedeeld!
Toen gij, barmhartige Jezus, ter wereld kwaamt, bracht gij mij het leven der genade; maar in mijne ziel komend, stelt gij mij in het bezit van den oorsprong zei ven dier genade. O goddelijke spijs, ó zieljuweel, waardoor de kinderen der menschen Gods kinderen worden! Wat zal ik denken, wat zal ik gevoelen, wat zal ik zeggen, ó mijn Heiland, om u eenig blijk te geven van erkentenis voor zoo een verhevene, voor zoo een onvergelijkelijke weldaad? Indien de dankbaarheid geëvenredigd moet wezen aan het ontvangen gunstbetoon, hoe zal ik dan woorden vinden, om u de mijne uit te drukken ? Wat toch hebt gij te wachten van een zoo ellendig
- 160 -
scliepgel als ik ben, wanneer alle schepselen ver-eenigd u niet waardiglijk zouden kunnen bedanken voor de thans door mij genoten weldaad!
Op het oogenblik dat de H. Maagd haren voet zette op den huisdrempel van hare nicht Elisabeth, werd deze eensklaps vervuld met den H. Geest, en opgetogen van verwondering over het geheim dat haar veropenbaard werd, riep zij uit: van waar gebeurt mij dat geluk, dat de moeder van mijnen God tot mij komt?
Moet ik dan niet, meer verbaasd dan de H. Elisabeth uitroepen: hoe of waardoor heb ik het verdiend, dat God mij dusdanig vereert, dat hij in mijne schamele ziel is willen nederdalen?
Ach! lieve Jezus, hoe vele andere zielen zouden u van daag met meer liefde hebben ontvangen ! Doch gij hebt haar heden niet bezocht gelijk mij. _
O dan bijzondere, uitnemende liefde van mijnen Jezus te mijnen opzichte!
O gij, hooge Hemelvorst, koning der koningen, schepper, heer en meester van al wat er bestaat, gij, God van oneindige majesteit, gij hebt u niet alleen vernedert, door af te dalen in mijn nietige en onwaardige ziel; maar ook hebt gij er u in willen vestigen; nog meer, gij hebt haar als in den vorm van uw eigen wezen willen overbrengen; ja, door een zóó wonderbare ver-eeniging met u willen vereenzelvigen, dat men ze wel mag vergelijken bij de goddelijke ver-eeniging welke er bestaat tusschen u en uwen eeuwigen Vader ! Ach! teergeliefde Jezus, scheid u nimmermeer van mij, heilig door u hemel-
- 161 —
sclie zegeningen mijne ziel en al hare vermogens, mijn hart met deszelfs genegenheden, mijn lichaam met zijne gewaarwordingen. Maak, 6 Jezus, dat ik een nieuw leven leve, uit mijn hart alle aardsche aangekleefdheid verwijderende, om er uwe liefde alleen te laten heer-schen; zoodat ik u alleen minnend, u alleen begeerend, aan u alleen denkend, in u alleen al mijn betrouwen, al mijne verwachtingen stellend, eenig en uitsluitend voor u leve. Zoo zal en wil ik u alleen toebehooren, opdat ik ten laatste waardig zjj u voor altijd te bezitten, die leeft en heerscht in eeuwigheid.
Ziel van Cbristus, enz. (BI. 21.).
Schietgebed.
1. Hadde ik u altyd bemind, 6 mijn Jezus!
2. Gelukkig, indien ik alles verlies om u te verwerven, u mijn God en mijn Al!
3. Brandend liefdehart van Jezus, ontsteek mijn arm hart.
r' / |.. -• gt;' ■
Grondregels.
1. Vroeger dan wij denken, vallen wij in de handen van Christus, onzen Rechter.
2. De goederen dezer aarde kunnen ons bedriegen; zij kunnen ons niet bevredigen.
3. Wee hem, die meer waarde hecht aan gezondheid dan aan heiligheid!
|
1' ï' S 'j
Over do kracht van het H. Altaargeheim, om ons te troosten.
I. Komt tot mij, gij allen die zucht en gebukt gaat onder liet gewicht van kwellingen; ik zal u opbeuren en troosten: Venite ad me om-ness qui laboratis et onerati estis, et ego reficiam vos. Zoo sprak de Heiland tot al de bedrukten van zynen tijd, bezield als hij was met een vurig verlangen, om hunne tranen af te droogen, en hunne harten te zalven met den genezenden balsem van vrede en zoeten troost. En zie, hoe de daden immer beantwoordden aan zijne woor-deu. Waar was de bedroefde ziel die tot hem vluchtend, de genade niet bekwam, welke zij was komen inroepen? Blinden, kreupelen, bezetenen, zondaren, ongelukkigen van allerlei slag, allen vonden in Jezus een troost, een redder, een Zaligmaker. Zij zeiven die met hem onbekend in aanraking kwamen, ontvingen uit zij a zoetvloeiende woorden eene zalving die hen verrukte en als, dronken maakte van een geheimnis-volle vreugde.
Maar in het H. Altaargeheim oefent Christus onverpoosd dit liefdeambt uit van trooster der zielen. Daar roept hij ons tot een feestmaal van het uitgezochtst hemelbanket; daar doet hij-ons plaats nemen aan een koninklijke tafel, voorzien van honigraat door het vuur des Woords verslonden ; opdat het des menschen voedsel zij en lekkernij des geestelijken levens. O! Bemerk de gelukkigen die het geproefd hebben. Toont u hun
uiterlijk niet, hoe zeer zij inwendig vervuld zijn
met geestelijke genoegens? Welke engelachtige zedigheid! Welke onveranderlijke lieftalligheid! Welke voorzichtigheid! Welke heiligheid straalt niet uit in al hunne daden! Maar wilt ge er nog meer van weten, hoor hen zeiven spreken, zij zullen u zeggen; gij, in uwe kwellingen, gij zoekt heil en troost in de vermaken der wereld, in den omgang der menschen; gij werpt u in de armen van ijdele uitspanningen, van het gewoel der wereld. Ach! Ook wij bewandelden eertijds dien weg, maar zonder er iets te vinden dan grootere bitterheid. Dan keerden wij ons tot Jezus, en Jezus stelde een einde aan onze inwendige onrust. Groote God! Hoe waar is het, dat er geen bitter is in uwen omgang, noch verveling in uwe samenleving: non habet amaritudinem conversatio illius, nee tcedium con-victus illius (Sap. 8, 16.). In deze hemelsche tarwe, zegt de H. Cyprianus, smaakt men meer en beter, dan de Joden in hun manna, de streelendste geneugten, oneindig overtreffend hetgeen de wereld het best kan aanbieden : Sap it am-plius quarn mana... omnium superat dulcedinum vo-laptates. Geene tong, herhaalt de H. Thomas van Aquinen, vermag het aangename uit te drukken, dat in dit Liefde-sakrament gesmaakt wordt; hier immers drinkt men de geestelijke zoetigheid aan hare bron: Suavitatem hujus sacramenti nullus digne exprirnere sufjicit, per quod spiritualis dulcedo in suo fonte guslatur. Ja, besluit de H. Joannes: hier heelt men een verborgen manna, dat alleen gekend wordt door die het gesmaakt hebben: man-
T
1
— 164 -
na ahsconditum, quod nemo scit, nisi qui accipil.
II. Zie daar dan, ó vrome ziel, den waren troost en de vreugdebron, waartoe gij steeds uwe toevlucht behoort te nemen. Zoo lang gij op aarde zult verkeeren en rondzwerven, zult gij immer druk en kwellingen hebben; want niet zonder reden wordt zij een dal der tranen genoemd, niet zonder reden zegt ons Christus, ons kruis op te nemen en Hem te volgen. Leer dan met Christus te blijven in het H. Altaargeheim, naar het voorbeeld van zoo vele troostelooze zielen, die in grootere beproevingen tot hem snelden, en daar een geheel hemelsche en goddelijke opbeuring vonden. Verbeeld u soms, hem in zijn mensche-lijke gedaante le aanschouwen vol aanminnigheid en liefelijkheid, de handen vol genadegaven, en u toesprekende: arme ziel, gij weent en zucht ? Ben ik dan uw God van troost niet, of niet machtig, om u in al uw lijden, in al uwe rampen te ondersteunen? Schep dan moed en kom tot my, kom, dat ik u tegen mijn boezem drukke en omhelze. Soms verbeeld u, hem te zien ge-verwd met zijn bloed, met doornen gekroond, overdekt met wonden en plagen; verbeeld u, dat hij in dezen staat u ook in kwelling ziende zegt: mijne dochter, gij klaagt, en steent en jammert? Ach! Ook ik ben weenend gelijk gij, en ben bezwaard met duizend pijnen. Zie myu hart, hoe beangstigd ! O, nader, wij zullen za-men weenen. Stort gij uwe tranen in mijnen boezem, en ik zal de mijne in den uwen storten... Geloof hem, ó godminnende ziel; met Jezus weenen gaat met zoo veel zoetigheid ge-
- 165 -
paard, dat al de genoegens der wereld er bij verdwijnen.
III. Groot is derhalve de verblindheid der menschen, wanneer zij de verlichting hunner ellenden zoeken in uitspanningen, in mensche-lijk verkeer, in tijdverdrijf, in stede van zich te begeven tot deze bron van alle ware vertroosting. Ongelukkigen! De troost welken de wereld beloofd, maar niet geeft, is bedriegelijk; wel verre van een bedrukt hart te leenigen, vermeerdert hij deszelfs zwarigheden. Adem de zuivere lucht in van een verkwikkend buitenverblijf, leen het oor aan de zoetluidendste too-nen, bezoek de schitterendste voorstellingen, slijt uren in de vreugde van feestmalen, of met de aangenaamste en geestigste vrienden; zult gij daarom en daardoor bevrijd worden van een inwendige zielekwelling die u aan het hart knaagt? Zult gij daardoor de kalmte in uwe ziel terug voeren? Zult gij daardoor den vrede des harten, de rust uwer ziel wedervinden? O neen; hetgeen de wereld baren volgelingen aanbiedt is niet geschikt om bun een wezenlijk, een waar geluk te verschaffen. Ook in het midden der vroolijkste feestvieringen, der afgewis-seldste reistochten, der wegslependste schouw-tooneelen, der aanlokkelijkste ontspanningen, dragen zij de nauw verbloemde droefgeestigheid met zich, die hen onderdrukt en verteert. God, en God alleen kan hun lijden verzachten, hun kwijningbarende gemoedsgesteltenissen bedaren; want hij alleen is het wit waartoe on re harten getrokken worden, de bronoorzaak van alle ver-
- 166 —
troosting: Deus totius consolationis. Die van hem verwijderd leeft, leeft gelijk een vlam buiten haar brand-,een zeilsteen verwijderd van zijn as-, een steen buiten zijn zwaartepunt; zoodat de staat van dien mensch is een staat van wanordelijkheid en woeling. Maar die tot God nadert door het hoogwaardig Sakrament, rust veilig en vreedzaam in zijn schoot, en geniet dien hoogen vrede, welke in zoetigheid den geheelen drom der aardsche genoegelijkheden oneindig overtreft: Pax quce exuperat omriem sensurn. Indien gij dan, Gode genegen ziel, door angstvalligheden, door zondige of tot zonde leidende aanzoekingen u ontsteld gevoelt; indien gij door tegenheden bitterlijk beproefd, door kwellingen geslingerd wordt, haast u, en neem snelleiid uwe toevlucht tot den troon van troost en opbeuring, tot Jezus in zijn H. Sakrament; daar zult gij waren, meerderen troost vinden, dan al de verachtelijke ij delheden der wereld in staat zijn u aan te bieden. Dat leert u de H. Kerk, zij leert u, dat het H. Aartsgeheim een hemelsch voedsel is dat alle slag van goed, van genoegen en troost in zich bevat; en het woord der Kerk is nimmer-falend.
Voorbereiding tot de, H. Communie.
Wie ben ik, ó dierbare Jezus, dat ik mij in dezen stond gereed maak, om u in mijnen boezem te ontvangen? Wie zyt gij, die in mijne ziel wilt komen wonen? Owe grootheid ia
zonder paal, uwe wijsheid zonder maat, uwe goedheid zonder mangel. Gij zijt almachtig in kracht, bewonderenswaardig in raadsbesluiten, vreeselijk in oordeelen, oneindig volmaakt in al uwe eigenschappen. Ik daarentegen, ik ben een vat van bederfenis, een aas der wormen, een mengsel van onwetendheid en boosheid. Ik in alles een ellendig schepsel, blind in raad, ij del in daad, onrein en besmeurd in begeerlijkheid, vervuld met hoogmoed en zelfachting.....
Ach! Wat ben ik, Heer, tegenover u, die de starren met voeten treedt, voor wien de engelenscharen beven, voor wien de verhevendste Serafijnen zich nietige wormen achten ? Zal ik dau, een zoo nietige, tot u naderen, tot een God van zulke majesteit? Zal ik mij verstouten, bet mij onderwinden, u heden in mij te ontvangen, ik die slechts uwe volstrekte verachting waardig ben? Doch, ó goedertieren Jezus, verstoot mij niet van uw aanschijn en verontwaardig u niet, indien ik thans voor u verschijn. Groot, ó ja, is mijne onwaardigheid, maar nog grooter is uwe goedheid. Daarenboven, wat kan ik in mijne zwakheden beginnen dan tot u te naderen, ten einde volkomen genezen te worden? Herrinner u, ó lieve Jezus, dat gij gedurende uw sterfelijk leven niet alleen gedoogdet en toeliet, dat de zieken tot u kwamen, maar ze genaast door uw vermogende kracht. De melaatschen kwamen tot u; gij strektetuwe weldoende hand over hen uit, en zij waren gezuiverd. Men bracht u de blinden, de dooven, de geraakten, de bezetenen, en aan niemand de-
- 168 -
7,er ongelukkigen weigerdet gij hulp noggtinst-betoon. Tot wien dan zal ik mij in mijne behoeften wenden dan tot u, mijn eenigen toeverlaat, bron van zaligheid, heel- en geneesmiddel voor al mijne kwalen! Neen, ik geloof niet u eenig ongelijk te zullen aandoen, door u te gaan ontvangen in de H. Communie; aangezien mijn ellende zelve u in de gelegenheid stelt, een blijk te geven van uwe groote ontferming, met mij van al mijne gebreken en zwakheden te geneden. Gelijk de duisternissen van den blindgeboren den luister uwer heerlijkheid deden pralen, zoo zal myn droevige staat uw grondelooze goedheid doen uitschijnen, waarmede gij, hoe oneindig groot ook, u verwaardigt een blik van barmhartigheid te slaan op een nietigen verwerpeling. Gedoog dan, ó Heiland mijner ziel, gedoog mij, door uwe u eigene goedertierendheid, aan uw heilige Tafel. Ik vraag u deze genade door de eindelooze goedheid, waarmede gij de wreedste folteringen en den schandigsten kruisdood hebt willen ondergaan. Aanhoor, 6 Jezus, mijne bede, en gewaardig mij uwen schoot van barmhartigheid te openen, terwijl ik mij geheel aan u geef, mij geheel aan u toeheilig.
O zeer beminde Een-geboren des eeuwigen Vaders, ik herken u als het allerwaardigst voorwerp mijner liefde. Ik verlang u te beminnen, is het niet naar uwe verdienste, dan toch volgens mijn uiterst vermogen. Ik weet helaas, dat ik, ondankbaar en opstandeling, verdien voor altijd ver van u verstoeten te worden; doch ik gevoel dat gij nog en desnietegenstaande mijne liefde
— 169 —
zoekt; ik hoor u mij zeggen: mijn kind, geef mij uw hart, gelijk ik u het mijne gegeven heb. Ach! genadige Jezus, wijl gij van mij wüt bemind worden, zie, ik ben bereid uw heiligen wil te doen, ik geef mij aan u over, ik schenk mij aan u. Ik bemin u, mijn waarde God, en kies u voor Koning, voor Heer en Meester van mijn arm hart. Het is koud en lauw, ik weet het, het is niet vlekkeloos, maar schuldig; doch indien gij het aanneemt, zult gij het ook veranderen. Neen ik zal voortaan zoo ondankbaar niet meer leven; ik zal u, die voor uw oneindige liefde een oneindige wederliefde verdient, met zoo veel onverschilligheid niet meer bejegenen.
Zie hier, mijne ziel, uwen Bruidegom, zie, hij nadert u; haast u, hem te gemoet te snellen. O gelukkige bestemming!... O zalige dag!... O heil!... 0 vreugdestond!... O mijn hoogste goed!... O leven van mijn leven!... — Hier ben ik, 6 gezegende Verlosser, hier bij u, 6 mijn teêrge-liefde! Ik bezit u. Welgekomen! Treed binnen, minnelijke Jezus, treed in die mijn arme ziel; zij wil u omhelzen, om nooit van u te scheiden.
Beschermheiligen, van uit het hoogst der hemelen over mij wakend, ach, verwerft mij wat noodig is om mijn Jezus, mijn Al, waardig- en heiliglijk te ontvangen. Verkrijgt mij de zuiverheid, den eerbied, de godsvrucht, de deugden, de verdiensten, de gesteltenissen, waarmede gij Jezus in zijn H. iSakrament ontving, en dat deze H. Communie mij vruchtbaar zy, gelijk de uwen
- 170 -
u zeiven voordeelig zijn geweest ten eeuwigen leven.
Dankzegging.
Wat kan u, ó mijne ziel, grooter zijn dan deze H. Communie? Welke beweegreden van zoete vreugd! Welke bron van zuivere geneugten! O hoogwaardig, heilig Sakrament, geheimzinnig kanaal van christelijke deugden, dood der ondeugden, geneesmiddel van zaligheid, verkwikking der zielen, brand van liefde, koninklijk feestbanket, heilgenot, voorsmaak des hemels, tarwe des eeuwigen levens, Paradijs, verzadiging !... Wat zal ik nu doen, mijn lieve Jezus, om u een eenigszius geëvenredigde dankbaarheid te betuigen ! Ach! Hoe meer ik de grootheid der weldaad beschouw, hoe meer ik mg genoopt gevoel tot erkentenis en wederliefde; maar hoe meer ook ik mijn onvermogen inzie, om mij van dien plicht te kwijten. Met welke liefde moet ik u niet beminnen, zal ik eenigermate beantwoorden aan de liefde, waarmede gij mij hebt begenadigd. Indien gij, ó Heer, zijnde wie gij zijt, mij, nietigst schepsel, zóó bemint, zal ik u dan kunnen niet beminnen, u den rijksten, den eelsten, den liefdewaardigsten Bruidegom mijner ziel ?
Na tot uw hemelschen feestdisch te zijn toegelaten, als overstelpt met lief kozingen, verrijkt met uwe schatten, en na op een zonderlinge wijze door de sterkste banden der reinste liefde met u vereenigd te zijn, zal ik na dit alles nog le-
- 171 -
ven om de wereld te beminnen, die mg, volgens uwe godspraak, een opstandeling tegen u zou maken! Ach neen! Ik verzaak van nu af en voor altijd aan liare aanlokkende vermaken en ijdelheden, uit liefde tot u. Wat de wereld verleidendst kan aanbieden, is niet meer voor mij. Verre van my baar valscbe, vergankelijke en bedriegelijke aanlokkelijkheden; gij allen,miju Jezus, zult voortaan mijn eenig en ware goed, gg alleen mijn schat en mijn geluk uitmaken.
Maar helaas! Mijne zwakheid en mijne ont-standvastigheid zijn mij te zeer bekend, dan dat ik niet zou vreezen in mijn vorige ongerechtigheden en zonde te hervallen, tenzij gij mij helpt en ondersteunt door uw goddelijke genade. Doch mijn barmhartige Heiland, nimmer verhieft gij iemand tot eenige waardigheid, of gij gaaft hem de noodige krachten en genaden, om er zich heilig in staande te houden. Toen gij in den vlekkeloozen schoot der onbevlekte Maagd de mensehelijke natuur aannaamt, versierdet gij haar met het onvergelijkelijk voorrecht van als Maagd, uwe Moeder te worden, haar tevens met de genade voorziende van deze verhevenheid naar be-hooren te handhaven. Toen gij in deze wereld kwaamt om, met den mensch te verkeeren, ver-edeldet gij hem door uwe tegenwoordigheid, maar ook verlichtet gij hem door een straal uwer genade, opdat hij deze gunst zou leeren schatten en bewaren. Als gij derhalve heden mijn arme ziel met uw goddelijke tegenwoordigheid zijt komen vereeren, zal ik dan nog, zonder u te beleedi-
— 172 -
gen, kunnen twijfelen, dat gij haar door uwe kracht zult heiligen, ten einde zij onveranderd getrouw blijve aan uwe liefde? Welke zegeningen heb ik van u niet te wachten, mijn alvermogende, mijn goedertierenste Jezus, die op dit oogenblik u in de woonstede mijner arme ziel zijt komen vestigen! Ach ! Daar gij gewild hebt, dat ik een afbeeldsel werd van de bondskist des ouden Testaments, waarin gij u op een bijzondere wijze wildet tegenwoordig toonen; schenk mij de genade dat, gelijk in de arke des ver-bonds de tafelen uwer tien geboden bewaard bleven, zoo ook mijne gedachten, mijne verlangens, mijne genegenheden alleen mogen strekken tot betrachting en naleving uwer heilige wetten. Door het H. Altaargeheim hebt gij mij willen leeren, dat gij de teederste vader mijner ziele zijt; immers gij hebt haar behandeld en onthaald als uwe teêrst geliefde dochter. Schenk mij dan ook de genade, dat zij aan zoo veel goedheid beantwoorde door de kinderlijkste, de toe-gewijdste, de volstandigste wederliefde. Geef mij dan ook een geest, een hart uw kind betamend, een geest van gehoorzaamheid, van eerbiedige vrees, van liefde en betrouwen ; opdat ik in al mijne noodwendigheden mijne toevlucht tot u neme, als tot den teedersten en machtigsten der vaderen. Gij hebt, ó mijn waardigst goed, uw behagen gevonden, in aan mijne ziel een liefde te betoonen als van den teedersten Bruidegom, gij hebt mij in uw Liefde-sakrament als een geliefde bruid behandeld. O! ik smeek het u.
— 173 -
strek dan uwe armen tot mij uit, druk mij aan nw goddelijk hart, en dat voortaan niets meer bekwaam zij, mij van u te scheiden. Onze ver-eeniging zij onverbreekbaar, zij zij eeuwig! Dit toch was het oogmerk dat gij u hebt voorgesteld, bij het instellen van het Aartsheiligdom.
Ziel van Christus, heilig mij, enz. (BI. 21.)
Schietgebeden.
1. Vervloekte schepselen, die my de liefde roofdet, welke ik Gode verschuldigd was.
2. 0 Jezus, voor mij geslachtofferd, ik slachtoffer u mijnen wil.
3. Mijn God, wanneer zal ik aan alles sterven, om voor u alleen te leven?
Grondregels.
1. Die denkt aan de hel welke hij verdiend heeft, die verdraagt in vrede al de kwellingen dezes levens.
2. De wereld heeft immer velen ongelukkig gemaakt; nimmer maakte zij iemand gelukkig.
3. Die den vrede verlangt, moet bepaald en volstrektelijk al zijne hartstochten versterven.
É
Wyf; p
.
''ff-
•;{ li
||
i I
11 M
ïi
h'■■■[:■
. ' v.
Over de kracht van het H. Altaargeheim om ons te heiligen.
£
I. De gelieele heiligheid en volmaaktheid van ;
eene ziel bestaat, in Christus-Jezus onzen God, ons ] opperste goed, onzen Heiland te beminnen. Die mij
lief heeft, zegt Jezus zelf, zal vail mijnen Vader be- 1 i
mind worden: Jpse enim'Pater amat vos, quia vos ■ (
me amastis (Joan. XVI. 27.). De H- Franciscns van ■a (
Sales schreef: ik hoor niets dan van volmaaktheid | i
spreken; maar ik zie zé door weinigen beoefend. ]
Een ieder stelt ze zich op zijne wijze voor. Eenigen : ]
doen haar bestaan in een eenvoudige kleederdracht, : 1
anderen in aalmoezen, anderen in het dikwijls ont- lt;
vangen der heilige Sakramenten, dezen in het J
gebed, genen in een bespiegelend leven, in on- c
verdiende genadegaven. Ik voor mij ken geen i andere volmaaktheid, dan die van God te beminnen1
boven al, en den naaste gelijk zich zeiven..... ■ ]
Wie zich een ander soort van volmaaktheid i
verbeeldt, bedriegt zich zei ven; want geheel de c
verzameling van alle andere deugden, zonder deze ■ £
liefde, is niets anders dan een hoop steenen. Van e
daar zcide de H. Augustinus: »bemin, en doe i
wat ge wilt.quot; Ama, et fac quod vis. Inderdaad, c
eene ziel die God mint, leert uit die zelfde liefde, i
nooit iets te doen wat hem mishaagt, en daar- ' ]
entegen al te doen wat hem behagelijk is. y r
Wie zal, van deze waarheid uitgaande, zeggen,!
welke kracht het H. Altaargeheim bevat tot onzerr f
heiligmaking? Wat bestaat er, dat meer den brandt ]
der goddelijke liefde in ons ontsteekt ? Is niet del c
H. Communie die wijnkelder, waarin de ziel zich (
- 175 -
dusdanig aan de goddelijke liefde vergast, dat zij als niet meer denkt aan de aarde en aan al het geschapene? Smelt niet de ziel van heilige liefde als weg, wanneer zij haren lieven Jezus aan het harte drukt? Hoe is het dan mogelijk dat die Jezus, welke het vuur zijner goddelijke liefde op aarde bracht, om de harten der menschen te ontsteken, deszelfs vlam niet doet opstijgen in den boezem waarin hij rust? Hoe is zulke ziel niet geheel en innigst met Jezus vereenigd, wiens leven liefde is! Deus charitas est (Joan. IV. 8.)• De heiligen beschouwden de gewijde altaren a}$j tronen van goddelijke liefde, van waar Christus de hem geliefde zielen ontsteekt en ontvlamt. De H. Catharina van Senén zag eens in de handen van een priester, de H. Hostie als een fornuis van liefde, en zij was verbaasd, hoe van zulken brand alle harten niet gloeiden en verteerden. De H. Rosa van Lima zeide, dat, als zij deel nam aan het Lichaam des Heeren, liet was, als ontving zij de zon. Ook verspreidde zij dan als stralen van haar aangezicht, waarbij de aan-schouwers verbaasd stonden. Alleen door Jezus in zijn H. Altaargeheim te bezoeken, ontvlamde de H. Koning Wenceslaus, ook uitwendig, dermate, dat de dienaar welke hem volgde, door het drukken van 's konings voetstappen geen kou gevoelde, ofschoon hij door de sneeuw ging.
Hij bedriegt zich dus grootelijks, die niet dikwerf tot de H. Tafel nadert; want hij is koud van goddelijke liefde. Zulk mensch, zegt de geleerde Gerson, doet gelijk iemand die tot geen vuur wil naderen, omdat hij koud is. Verlangen wij dan God te be-
- 176 -
mianen, ó naderen wij dikwerf, om hem in zijn H. Sakrament te ontvangen; daar zal hij onze koude verwarmen, en ons met zijn heilige liefde ontsteken. Wanneer ge tot de H. Communie nadert, zeide Jezus eens aan de H. Teresia, verlang dan al de liefde welke ooit eenig hart jegens mij gehad heeft, en ik zal het aannemen als eene liefde gelijk gij ze zoudt verlangd hebben.
II. Ga voort, vrome ziel, met de groote kracht te overdenken van het hoogwaardig Sakrament om ons heilig te maken. Gelijk een steen in zijn staat |^an volmaaktheid is, wanneer hij in zijn middenpunt rust, eene vlam in haar brandpunt, het betrekkelijk einde hunner betrekkelijke bewegingen; zoo is eene ziel volmaakt, wanneer zij zich met God ver-eenigt, die het doel en einde harer schepping is; zij is des te volmaakter, hoe nauwer zij zich met haar edelst einde verbindt door den band der heilige liefde. Dit nu, zegt de H. Thomas, is juist het uitwerksel van het H. Altaargeheim: onze zielen te volmaken, door ze innig met Christus-Jezus te vereenigen. O! welke gelukkige vereeniging is deze voor eene ziel! Men volstaat met te zeggen, dat de ziel door deze vereeniging over-gevormd wordt in God. Hierin is het verschil gelegen tusschen aardsch voedsel en dat van het Allerheiligste; het eerste genuttigd zynde, wordt als een samenkooksel met onze natuurlijke warmtestof, en brengt zich over in onze lichamelijke zelfstandigheid; maar deze hemelsche spijs verandert ons, door den bovennatuurlijken gloed der liefde, welken zij in onze harten ontsteekt, in hare goddelijke zelfstandigheid, zoodat zy ons
— 177 -
van nietige schepselen die wij zijn, als zoo vele goden doet worden. Dit is het gevoelen van den H. Augnstinus; Cibus sum grandium- Cresce, et manducabis me; nee tu me mutabis in te, simt cibus carnis üicb, sed tu mutaberis in me (Confess. L. 7. c. 10.)- Hebt gij ooit gelet op het uitwerksel des vuurs op eeue plank, op een boomstam? Eerst wordt het hout warm, daarna ontvlamt het, en het vuur, van lieverlede, al de aan zijne natuur in het hout tegenstrijdige hoedanigheden ran koude, vocht- en hardheid als opzuigend en verteerend, verandert het ten laatste in zijn eigene zelfstandigheid, zoodat, het geen hout was, vuur wordt. Zóó, zeide de H. Dionysius Areopagiet: in het H, Altaargeheim verwarmt Christus eerst onze zielen met den zoeten gloed zijner heilige liefde, daarna vernietigd hij allengs de aan die liefde tegenstrijdige hoedanigheden van lichtere zonden en aardsche aangekleefdhe-den, dan ontsteekt hij de zielen met liefde, doet ze zijne gedaanten aannemen, en door de liefde als een andere God... Godgemeen worden: Quemadmodem ignis ea quibus insederit in suurn traducit ojficium... haud aliter Dominus noster, qui ignis consumens est, nos per cibum hunc sa-cratissimum in sui traducit effigicm, Deiformes-que reddit (De coeles. Hierar.).
Met zich in dier voege uit te drukken, had die heilige slechts op het oog, de hoogste kracht van het H. Altaargeheim te doen uitkomen, de kracht namelijk van ons heilig te maken. JEu-charistia rnaximam vim habet perjiciendce sanc-titatis. ■— De H. Yincentius Terreri was van ge-
13
— 178 -
voelen, dat de ziel meer voordeel trekt uit eéne H. Communie dan uit een geheele week vasten op water en brood. Indien het dan gebeurt, dat eenige zielen tot dit H. Geheim naderen zonder toe te nemen in geestelijke vruchtbaarheid, zij hebben het zich zeiven alleen te wijten. Het mangel aan goede uitwerksels in zulke zielen, komt niet voort uit het voedsel dat, slechts eenmaal genuttigd — gelijk de H. Maria Magdalena de' Pazzi zegt — in staat zou wezen haar te heiligen; maar ontstaat uit de achteloosheid, lauw- en onverschilligheid, waarmede zij het ontvangen : De-fectus non im ciho est, sed in sumente. De heilige Sakramenten werken, volgens de leering van den H. Thomas, hunne kracht uit, naar gelang onzer gesteltenissen. Brengt dan de H. Communie weinig of geene vruchten in ons voort, wij alleen zijn er de schuld van, daar wij der H. ïafel die gesteltenissen niet aanbrengen die vereischt worden, om haar vruchtbaar te maken.
III. Neem, ó vrome ziel, in aanmerking, den verheven graad van deugd en heiligheid waartoe Christus in zijn H. Altaargeheim zoo vele zielen verheft, zielen aan u gelijk, door natuur, in zwakte, in onstandvastigheid, door bekoringen.
Bewonder die zielen in hetgeen zij uitwendig vertoonen. O! Hoe vele daden en oefeningen van heldhaftige lijdzaamheid, liefde en liefdadigheid, van gehoorzaamheid, van zelfversterving, van zelf gt; haat! Welke voorbeelden van stilzwijgende, zachtmoedige, opgeruimde standvastigheid, in het midden der langdurigste en onwaardigste vcrvolgin-
- 179 —
gen, der meest gerekte, der smartelijkste ziekten, der vreeselijkste en hardnekkigste aanzoe-kingen en beproevingen! Doch zij leven niet meer dan in Christus-Jezus, of liever, 't is Christus-Jezus, die in haar leeft, gelijk do H. Paulus zeide; en daarom leven zij reeds een geheel goddelijk leven, eer zij uit de broosheid van dit sterfelijk leven scheiden. Kondt gij tot in haar verstand doordringen, ge zoudt meenen in het rijk des lichts in te gaan; maar van dat licht dat in den hemel licht en schitterd. De denkbeelden en juiste gedachten, de verhevenste kennissen, welke zij van God en van deszelfs geheimenissen hebben, zijn niet te verklaren. Kondet gij haar hart zien, hoe verbaasd zoudt gij daar hare zuiverheid, haren vrede, de heiligheid harer gevoelens en genegenheden waarnemen! Hare ziel is de troon der genade en der goddelijke liefde geworden; zij heerschen daar.
Een Gertrudis, een Catharina van Senen, een ïeresia en zoo vele anderen, met oneindige gaven door Christus begenadigden, kunnen doen begrijpen, welke kracht er in het allerheiligste Sakrament is opgesloten, om de zielen uit haar nietigste nietigheid tot de hoogste volmaaktheid op te voeren.
Yerwijl een poos bij zoo veel wonderbaars en heiligs, om u heiliglijk den geest te verkwikken. Maar, om niet moedeloos te worden, herinner u, dat er in het huis van uwen grooten hemel-schen Vader onderscheidene woningen zijn, dat wil zeggen: indien gij, uit ootmoed, niet verplicht zijt, tot zulke verhevene gaven te ver-
— 180 —
zuchten, gij moet noclithans volgens de plichten van uwen staat, er voor u ook een zekere maat van betrachten. Zie gaarne af van al dat geen, wat in zulke gaven als buitengewoon en zonderling kan gevonden worden ; maar leg u naarstig toe op een groote verloochening van uwen wil, op een groote verachting der wereld, op een groote lijdzaamheid en ingetogenheid. Op deze gaven hebt gij aanspraak, un Jezus' goddelijk hart kan ze u niet weigeren, indien gij ze vuriglijk verlangt Ook deze gaven zullen in u eene verandering te wege brengen, welke u zeer ver boven uwe ellende verheffen zal. Trouwens, tot hoe lang zult gij zoo achteloos, zoo lauw willen blijven, met de gedachte en het hart leunend op deze nietige, ellendige, duistere aarde? Ach! In hoe vele zielen bewerkt Christus door zijne liefde, zijne verheerlijking j en in u zou hij, om zoo te spreken, niets dan schande behalen! Bemoedig u dan, besluit, en stel u de zegepraal voor op uwe zelfliefde, waar Christus naar haakt, met al de genaden, die hij u in zijn heiligst Heiligdom aanbiedt.
Voorbereiding tot de H. Communie*
Hoe groot, ó Heer, is uwe goedheid jegens mij ellendigst schepsel! Hebt gij zelf niet gezegd, dat het huis uwer woning behoort heilig te zijn? Domum Dei decet sanctitudo. Hoe dan wilt gij u heden in mijn arme ziel komen vestigen! Waar vindt men in haar reinheid en heiligheid ? Waar de
krans van deugden die n zoo zeer behagen ? Ben ik niet veeleer zeer onvolmaakt, vol gebreken? Waarom dan wilt gij mij komen bezoeken?
Ach, lieve Jezug! Gij zijt zoo goed, zoo milddadig, zoo beminnelijk, dat noch menschen-noch engelenstem uw uitstekende hoedanigheden kunnen malen, O! Waarom breekt mijn hart niet van droefheid, omdat het u beleedigd heeft ? Waarom sterf ik niet van harteleed, omdat ik mijn heil, mijn schat, mijn al overladen heb met smaad en verongelijking? Ach, dierbare quot;Verlosser, welke rekenschap zou ik u van mijn voorledene jaren kunnen geven, indien ik op dit oogenblik voor uw oordeel verschijnen moest? O! verbeid mij nog een weinig, en treed met uwen dienaar niet eensklaps in het gerecht. Schenk mij nog een luttel levens, opdat ik mijne ondankbaarheid beweene, waarmede ik u tot nu heb bejegend en mishandeld, opdat ik de smetten mijner ziel door heete tranen uitwissche. Yoorzien van zoo vele middelen, moest ik vlammen door liefdevuur tot u j en ik ging daarentegen en dagelijks van erger tot erger, ik ging, door mijne schuld, u vergetend en uwe liefde. Wees mij genadig, Heer, ontferm u mijner, verlaat mij niet; ik wil mij beteren, mijn hart is doordrongen van de levendigste droefheid, omdat ik u beleedigd, n miskend heb; het is bereid, zich aan alles te onderwerpen, liever dan u op nieuw te vergrammen. Ik vrees noch ziekten, noch eerberooving, noch kwellingen; ik vrees de zonde alleen, de zonde die mijn God kwetst, mijn hoogste goed en mijne liefde, mijnen Vader, den bruidegom mijner
''Sr
;wfvï
•i'il; v. li'1
r |i
'li pl amp;Ü-V '■i'
isï . ■
TT
,K ! ■''
— 182 -
ziel; de zonde, dat mengsel van boosheid, van ondankbaarheid, van snoodheid; de zonde eindelijk, dat groote monster, dat ondier, dat eenig, dat wezenlijk kwaad. Ach Heer, nu heb ik vast besloten, u niet meer te vergrammen. Integendeel, ik heb besloten, de voorledene beleedigingen te herstellen, door even veel liefde en gehoorzaamheid. Ja mijn God, ik zal altoos en onveranderlijk, en naar mijn uiterst vermogen uw innigste, uw levendigste, uw vurigste liefde betrachten.
Domine inclina cool os tuos et descende. Open, 6 Heer, de poorten des hemels, en verhaast het oogen-blik dat het mij gegeven zij, uw afgedaalde Majesteit in mijnen boezem te mogen aanbidden. Ik verzucht, ó Heer, naar dezen stond, meer dan een hijgend hert naar de levende wateren eener fontein. Kom dan. Heer, kom in mijn hart en ontdoe het van zijn ongeregelde tochten, van de driften die het overweldigen; verdrijf uit mijnen geest en klaar op de onwetendheid, en de duisternissen die hem benevelen; bekleed mijne ziel met deugderijke gewoonten die haar versieren, en stort in mijn hart uwe genaden en zegeningen. Gedenk, o Heer, de behoeften mijner bloedverwanten, der Kerk, de behoeften van den Staat, de behoeften mijner vrienden en vijanden, der arme zondaren en der medelijdenswaardige zielen in het vagevuur, Terstrek haar hulp, en maak, dat ze u kunnen gaan verheerlijken in den hemel, u kunnen gaan bedanken voor de onnoemelijke, voor de ontelbare gunsten waarmede gij ons in dit leven begenadigt. Ik verlang naar u, ik haak, ik vlam naar u, ó lieve Jezus, in de vaste hoop,
- 183 -
dat gij mijn smeekingen zult gelieven te ver-liooren; maar nog meer, nog vuriger verlang ik, mij met u te vereenigen, u in de naaste nabijheid, in het diepste van mijn hart te verbergen, te bewaren: Domine inclina ccelos tuos et des-cende. Parata sedes tua, Deus. Buig, Heer, uwe hemelen en daal af. tlw zetel is bereid, mijn God!
ïjp f:
• i: ..
!ü
Dankzegging.
U zij dank, mijn lieve Heer; gij zijt mijn arme ziel met uw bezoek komen vereeren. Ik bedank u, dat gij geen afschuw hebt gevoeld van een zondig, ontrouw en ondankbaar schepsel, als ik ben. Ach! had' ik in het voorledene beantwoord aan zulke verfijnde goedheid van mijnen God! Maar in stede daarvan, heb ik hem belasterd en beleedigd. Yoel ik mij, nu althans, opgewekt tot vurige gevoelens van erkentelijkheid jegens mijnen Jezus?... Laat toe, ó mijn lieve God, dat ik u hartelijk omhelze, en u smeeke, tot mijn hart te willen spreken, hetwelk ik van dit oogen-blik af geheel aan u slachtoffer. Zoo lang en zoo dikwerf gesloten voor uw zoete inspraken, waarmede gij mij töt uwe liefde opwektet, verdiende ik wel, dat gij geen woord voor mij meer over hadt. Maar, indien gij uw gehoor sluit voor mijn smeekingen, wat zal er van mij geworden? Tot wien zal ik mij begeven om troost en bijstand in mijne noodwendigheden? Waartoe zal ik mij keeren om geneesmiddelen voor mijn zielkwalen?
- 184 -
O Jezusj om uwer liefde wille, laat mij niet aan mij zelven over, zal' ik niet verloren zijn. 't Is waar, ik heb u menigmaal allerschandigst beleedigd; maar ook, ik heb mijn zonden verfoeid, en verfoei ze op nieuw, en meer dan ooit. loon mij dus op nieuw ontferming, spreek tot mijn hart, zeg het, wat gij van mij verlangt; ik ben bereid u in alles te gehoorzamen... Waarom, o Heer, heb ik u niet altoos bemind en lief gehad? Ik ellendige, ik heb zoo vele jaren nutteloos gesleten, terwijl ik mijne genegenheden stelde op leugen en ijdelheid. Doch uw bloed, o Jezus, en uwe beloften doen mij hopen, dat ik in het toekomende den verloren tijd zal aanvullen en zoo veel mogelijk vergoeden, door mg eenig en alleen op uwe liefde toe te leggen, om u behagelijk te zijn. Ik bemin u, mijn Heiland en Zaligmaker, mijn hart begeert niets, dan u bovenmate lief te hebben, ja uit liefde voor u •te sterven, die uit liefde tot mij gestorven zijt. Amore amoris tui, zal ik u met den H. Francis-cus zeggen, moriar, qui amore amoris mei dig-natus es mori. Gij ó Jezus, hebt u geheel aan ]rlÜ gegeven; ik geef mij geheel aan u. Neem de verdiensten van u smartelijkst lijden aan, en behoed mij door derzelver kracht van alle zonde. Tuchtig en straf mij in dit leven voor mijn menigvuldige, tegen u bedreven misdaden, maar spaar mij van de vreeselijke straffen der eeuwigheid. Ik hoop, ó lieve Jezus, dat ik nimmer meer de schande zal dragen van in doodzonde, van u verwijderd te leven, met gevaar van, voor altoos van u gescheiden, te sterven.
- 185 —
In te Domine speravi, non confundar in aeter-num.
Maak, ó almachtige God, dat ik u zeer en veel beminne. Gelukkig, indien ik alles verlies, om u en uwe liefde te vinden. Kastijd mij naar uw welgevallen, maar beroof mij niet van u heilige liefde. Ach! Ware het mij gegeven, voor u te sterven, gelijk gy voor mij gestorven zijt! Mocht ik door mijnen dood allen tot uwe liefde brengen! O, oneindig Goed, oneindig beminnenswaardig ! Ik acht, waardeer en schat u boven al het geschapene, boven al het zicht- en onzichtbare. H. Maria, mijne hoop, vermeerder mijn betrouwen op u, en doe mij altijd tot u mijne toevlucht nemen; door uwe tusschenkomende voorspraak bewerke ik mijne heiligheid! Amen.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.)
Schietgebeden.
1. Wat kondt gij meer doen, o mijn God, om mij tot uwe liefde te verplichten?
2. Ik bedank u, ó mijn God, voor de barmhartigheid, waarmede gij mij tot boetvaardigheid, hebt afgewacht.
3. Sla uwe genadeblikken op mij, ó Maria, en wees mijne goedgunstige Moeder.
Grondregels.
1. De dood der zondaren is allerrampzaligst; die der rechtvaardigen allerkostbaarst.
— 186 -
2. De ware Godsminnaar doet niets en verzuimt niets om menschelijke vrees of opspraak.
3. De liefde Gods is niet werkeloos, maar vruclitbaar in heilige uitwerkingen.
Over het voorbeeld van volmaakte lijdzaamheid dat Christus ons geeft in het H. Altaargeheim.
I. Overdenk, vrome ziel, liet voorbeeld van volmaakte lijdzaamheid dat Christus ons geeft in het H. Altaargeheim, in het verdragen van zoo vele oneerbiedigheden, minachiingen, verachtingen en onverschilligheden, die hem daar worden aangedaan. Wat lijdt hij niet van zijn eigen bevoorrechte en begenadigde geloovigen! Stel u voor den geest zoo vele ondergekomene, schamele, verlatene of weinig bezochte kerken, waarin hij toch verblijft om zich aan de zielen mede te deelen. Groote God! de paleizen der vorsten worden als om strijd gezocht en bezocht van menschen, die zich hoogst vereerd achten, tot het gevolg te mogen behooren van de zoogenaamde, grooten dezer aarde; en de verblijfplaatsen des Oppersten Konings zijn verlaten zoo, dat slechts weinigen, men zou haast zeggen, zich de moeite geven van voor eenige oogenblikken hunnen God gezelschap te gaan houden! En onder die welke ze nog bezoeken, hoe velen die, in stede van de ver-
— 187 —
ongelijkingen Christus daar aangedaan te vergoeden, ze daarentegen vermeerderen en verergeren. Hoe velen naderen tot de H. Tafel geheel koud, liefdeloos, zonder voorbereiding; en, na de H. Communie haasten zij zich weg, zonder bijkans eenig teeken te geven van dankbaarheid, als hadden zij een gewone spijs genoten, niet het brood der Engelen, het voedsel des hemels. Wie zal uitdrukken, welke smart het minnend hart van Jezus door zulke ondankbaarheid wordt aangedaan? Doch er is nog meer, nog erger. Beschouw de menigvuldige oneerbiedigheden die hem als in het aangezicht slaan, de ontheiligingen van zijn aanbiddelijke majesteit. Gedurende de grootste plechtigheden, op het oogen-blik dat hij in zijn H. Sakrament wordt uitgesteld, wordt hij dan niet meermalen het meest beschimpt enbeleedigd? Mis-en veracht men hem niet dikwerf lot op zijn altaren? Wordt hij, helaas, soms niet mishandeld en besmeurd door met zonden bevlekte handen? — Tel, indien gij kunt, de versmadingen, oneerbiedigheden en heiligschennissen, die Jezus in zijn Liefdesakra-ment onderstaat van christenen, en denk eens na op de verschillende omstandigheden, waarmede deze zonden en gruwelen gepaard gaan. Helaas, welke afgrond, welke poel van ontrouw en laagheden, en welk voorwerp van hartzeer voor den liefderijken Jezus!
II. Overweeg, christene ziel, hoe veel er aan gelegen is, het voorbeeld, dat Christus ons in zijn H. Altaargeheim geeft, van een verduldig en lijdzaam leven na te volgen, willen wij zijn hart belie-
— 188 —
ven en onze zaligheid verzekeren. Jezus sprak eeng aan de H. Theresia: weet^ zeide hij haar, dat mijn Vader een voorliefde heeft voor die zielen, welke het meest te lijden hebben. Daarom zeide deze heilige dikwerf : het lijden voor Gods liefde is de weg die tot de deugd leidt. Dat derhalve, die kan lijden, het meest mogelijke lij de ; hij zal er des te gelukkiger om zijn; en van den anderen kant, die zich niet voor stelt te lijden, zal nooit groote vorderingen maken op den weg der christelijke volmaaktheid. In denzelfden geest zegde de H. Ignatius van Loyola: indien God u veel lijden overzendt, 't is een teeken dat hij groote zaken met u voor heeft, en dat hij uwe zaligheid wil verzekeren. Wilt gij dan heilig en zeer heilig worden, bid hem zelfs, dat hij u veel stof geve tot lijden. Inderdaad, er is geen hout meer geschikt om de heilige liefde in ons te doen branden, dan het heilig Kruishout. De H. Joannes van het kruis was van geen ander gevoelen: ó zielen, zegt hij, gij die zoo zeer verlangt, uwe dagen in rust en troost te slijten, o! wist gij, hoe aangenaam Gode het lijden is, hoe bevorderlijk tot allerlei slag van heil en verdiensten, nooit zocht gij troost, en in niets. De H. Apostel Paulus leert ons dat, willen wij tot de zaligheid geraken, ons leven behoort gelijkvormig te zijn aan het leven van Christus, ten dage dat hij de groote zaak van onze eeuwige zalig- of verdoemenis verklaring zal te beslissen hebben : Quos praescivit, et praedestinavii conformes fiere imaginis Füii sui (Hom. VIII. 29.). Wel nu, welk leven leidde Christus hier op
- 189 -
aarde? Keer en herkeer het gelijk gij wilt; doorloop het van het begin tot deszelfs einde, wat vindt gij er in dan een aaneenschakeling van lijden en smarten: Volve et revolve vitam boni Jezn, et non invenies eum nisi in r.ruce. Ex quo enim carnem assumpsit, samp er in poena fuit (S. Bonav.). De stal van Bethleëm zag hem trillen van koude; Egypte ontving hem balling en verlaten; het huisje, de werkplaats van Nazareth zagen hem opgroeien arm en onbekend; Judea, Palestina, Samaria, kenden hem met zweet bedekt, uitgeput van vermoeienissen; te Gethse-mani bezweek hij, gedompeld in een vloed van bloedende tranen; in het rechthuis deden hem de geeselslagen bezwijmen; op den Doodshoofd-berg stierf hij zieltogend, het lichaam nagelvast aan ^t Hout...! Hoe ware 't dan mogelijk, Gode aangenaam, den hemel waardig te worden langs een weg bezaaid met rozen en geneugten, terwijl ons voor- en toonbeeld geen weg heeft gekend, dan een weg van doornen, van kruis en lijden'.
Voeg hierbij de geschiedenisrollen der H. Kerk daar zult gij leeren dat al wat heilig is, door en langs den lijdensweg de eeuwige gelukzaligheid heeft moeten bereiken. De kroon is aan het kruis gehécht!
Voorbereiding tot de II. Communie,
Hoe groot, ó lieve Jezus, was uwe liefde, in ons, eer gij van hier tot uwen Yader opsteeg, een voedsel te bereiden van allerlei zoetigheden enge-
-190 -
neugten! Ongetwijfeld was het een groot werk uwer onbegrijpelijke liefde', dat gij onze ellendige men-schen-natuur aannaamt, u onderwerpend aan allerlei lijden, smarten en folteringen j maar nog veel verbazender is liet, dat gij onze spijs, onze drank wordt; in het eerste toch bekleedet gij u met onze menschheid, in het laatste schenkt gij ons uw eigene Godheid. Zoo stort gij in onzen boezem den onmeetbaren schat uwer genaden, ten einde wij, overwonnen van uw eindelooze liefde, ons volkomen aan u toewijden, geheel de uwen zijn. Ik bemin n dus, mijn eenige toevlucht in deze ballingschap, mijn eenige hoop, mijn eenig heil. Ik bemin u van ganscher harte met al mijn verstand, met al mijne krachten, met al mijne vermogens, wenschend dat elk oogenblik des levens mijne vurigheid in u te beminnen aangroeie. Dit, ó ja, dit is mijn levendigst verlangen, daarheen stieren zich de begeerten en verzuchtingen mijns harten. Door u in dit H. Sakrament aan mijne ziel mede te deelen, kluistert gij mijn hart en mijnen geest dermate aan uwe liefde, dat ik geen andere gevoelens, geen andere gedachten wil hebben dan voor u, voor u alleen. O heilig vuur, ó liefdebrand die altijd vlamt, ontvlam en verteer mij zoo, dat ik voor altoos een slachtoffer zij uwer goddelijke liefde. Gelijk een dorstend hert snakt naar het heldere nat eener frissche waterbron, zoo, ó Jezus, mijn hoeder, zoo haakt mijne ziel naar u; zij verlangt tot u te naderen, zich met u te vereenigen, uit uwe bloedende wonden het geneesmiddel te trekken voor al hare kwellingen, en de
— 191 -
sterkte om 's Heeren berg, om u te beklimmen, die de fontein zijt van alle genade, de bewerker, oorzaak en bron van alle goed.
Ik dorst naar uw bloed, naar dat kostelijk door u vergoten bloed, dat gij mij tot een drank bereid hebt. Heb dan medelijden met mij, ó lieve, Jezus, opdat ik in dit lichaam op aarde levend, met mijne ziel in den hemel woue. Schenk mij dien maagden telenden wijn, waardoor zich mijne ziel rein beware, wit gelijk een blanke lelie in het midden der aardsche onzuiverheden.
Mocht ik de warme gevoelens, de brandende begeerten der heiligen hebben, en in zulke gesteltenis tot u naderen, fontein van leven, bron van wijsheid, stroom van onuitsprekelijke geneugten! Mocht althans mijne ziel alleen voor u ademen, voor u, engelen-brood, heilige zielver-kwikking. Ach! lieve Jezus, kom tot mij, en vertroost de mijne die naar u is smachtende. Wees gij alleen mijn jubel, mijne kalmte, mijne versterking, mijn schat, de rust van mijnen geest, de vreugde mijns harten. Ik begeer niets dan u, ó mijn God, mijne zoetigheid, mijn heil, het eenig middenpunt van mijn hart.
Roemrijke Godsmoeder, Maria-Maagd, sta mij bij in dit plechtig oogenblik, dat ik het goddelijk vleesch en bloed van uwen Zoon ga ontvangen. O! verwijdere u niet van mij, Moeder van barmhartigheid, de afschuwelijkheid mijner zonden; verstoot mij niet van u, om de verongelijkingen die ik u heb aangedaan; herinner u, dat uw Zoon voor mij gestorven is, ja, maar zich ook ten voedsel heeft gelaten aan mijne
- 192 -
ziel. Lieve Moeder vol van genade, vol van he-melschen dauw, vol van al wat genoegelijk en zalig is, laat ü tot medelijden bewegen voor mij, ellendig schepsel. Versier mijne ziel met uwe deugden, opdat ze waardig zij voor Jezus' aanzicht te verschijnen en hem in haren boezem te ontvangen. Gedenk de liefde waarmede het goddelijk Woord uw zoon is geworden, en gij zijne moeder werdt, open uwe milddadige hand, en vervul mij met uwe hemelsche zegeningen.
Dankzegging.
Ach! Welk genoegen smaak ik, ó dierbare Jezus, met u vereenigd te zijn, u aan mijn hart te mogen drukken. O! Hoe dwaas was ik toch, toen ik, ver van u, vrede en troost ging zoeken. Ik ellendige, die u achter aardsche vrienden stelde! Wee aan mij, haddet gij mij, tot straf mijner uitzinnige ondankbaarheid, het zoet genoegen niet doen smaken dat ik thans geniet in met u te zijn, in u in mijn hart te bezitten. Ik bedank u, ó lieve Jezus, dat ge mijn kwaad met uw goed beloont, mijn hart verteederend door uwe bovenmatige goedheid. Koude ik u bedanken naar uwe verdiensten, u iets aanbieden geëvenredigd aan de uitstekende weldaad die gij mij thans bewijst! Maar wat zal ik u wedergeven voor zoo eene gift van barmhartigheid? Welke lof betuigingen, welke zegeningen, welke hulde? Ach! Al had ik een engelenverstand, een engelen-liefde, nimmer ware ik in staat, u iets uwer waardig aan te bieden;
— 193 -
immers, uwe onvergelijkelijke goedheM, uw onuitsprekelijke liefde, waardoor gij u zeiven tot voedsel hebt geschonken aan een zondig en verachtelijk schepsel, gaat alle menschelijk begrip, alle menschelijke macht oneindiglijk te boven.
Ik verzucht naar den hemel, o mijn Heiland, maar leef nog op aarde, ellendig, blootgesteld aan verzoekingen, aan gevaren, aan bevechtingen. ïus-schen zoo vele klippen en struikelsteenen heb ik eene schuilplaats noodig, die mij dekte tegen de aanvallen mijner vijanden. Maar, waar zal ik dat oord van toevlucht vinden dan in uwe wonden, o mijn Jezus! Ik zal mij dan in al mijne noodwendigheden in deze behoudenis-arke verschuilen. Zou ik daar niet veilig rusten in den open boezem mijns teêrhartigen Yaders, die mij eerst opzoekt, mij noodigt en bemoedigt, om in Hem al mijne hoop, al mijn betrouwen te plaatsen, die mij mijne vrees beneemt, die mij sterkt met zijn goddelijke sterkte? Maak, o Heer, dat ik deze mijne thans verkoren veilige woonstede nimmer verlate, dat ik op het eind, daar en voor het laatst u mijnen geest aanbevele.
't Is mogelijk, ó lieve Jezus, dat ik u door mijne schuld van mij verwijdere. Dit onheil vrees ik meer dan elk ander. Ach ! Ik worde toch nooit zoo ontrouw, dat ik mij van u scheide. Wien zou ik, zoo van u gescheiden, toebehooren? Waartoe zouden mij in zulk geval al de schatten der aarde, al de grootheden der wereld dienen? O ijdele schijngrootheden, ó valsche geneugten! Ik beschouw u allen met verachting, met afkeer; want
13
^_
gij kunt mij slechts verraden, en voor eeuwig berooven van liet eenig en opperste goed, dat ik voor eeuwig wen'sch te bezitten. Ontvang, ó Heer en God, mijn ootmoedige smeeking, en maak dat zoo een onheil, van u gescheiden te worden, mij nooit overkome. Eeiziger indittra-nen-oord, heb ik een grooten vijand, listig, belagend, sluw en bedriegelijk; als een woedende leeuw omzwerft hij mij, om zich op mijne ziel te werpen, haar vreeselijk te mishandelen, te verslinden. Doch wat zal hij tegen mij vermogen, indien uwe verdediging over mij wake, die immer verwinnende verdediging, immer almachtig tegen de sterkte van dien vijand? 'tls deze verdediging, deze bescherming, u Heer, welke ik van uwe barmhartigheid inroep, van uwe goedertierenheid verwacht. De gedachte aan uwe tegenwoordigheid zal mijne schild wezen; deze gedachte zal mij overal en altijd een groote zielekracht inboezemen en niet te vergeefs uwen bijstand doen afsmeeken. Vermeerder, o Heer, mijn geloof; versterk mijn betrouwen, geef wieken aan mijne liefde; en ik zal, onder uwe over mij altoos wakende oogen, spotten met een vijand die te vergeefs op mijn verderf is afgericht.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.).
Schietgebeden.
1. Maak, o Heer, dat ik u veel beminne, en alles overwinne om u te behagen.
2. Doe mij, o Jezus, alles vergeten, om alleen aan u en aan uw heilige liefde te denken.
3. Mijn beste Jezus, wanneer zal ik beginnen u te beminnon, gelijk gij van mij wilt beminil worden!
Grondregels.
1. Wat niet eeuwig is, is niets.
2. De geneugten dezer aarde geven het hart een oogenblikkelijke voldoening, maar laten het daarna treurig en neerslachtig.
3. De ware Godsminnaar spreekt weinig, doet veel en verdraagt alles.
Over hot voorbeeld van diepen ootmoed dat Christua-Jezua ons geeft in het H. Altaargeheim.
I. Bemerk met eenige oplettendheid, 6 vrome ziel, de afwezigheid van Jezus' majesteit in zijn H. Sakrament, en u zoo goed'mogelijk de majesteit verbeeldend welke hem in den heinel omgeeft, leer daaruit derzelver oneindig verschil kennen. Zie eens welke verlaging, welke nederigheid ! Hij verbergt hier alles wat zijn grootheid zou kunnen openbaren. AVelken schijn bespeurt gij van zijne Godheid? Wie zou hem in den staat ziende waarin hij zich hier bevindt, wie zou zeggen dat hij dezelfde is die beweegt en regeert de hemelen, de starren, de zon, de engelen, de menschen, al de schepselen van het
— 196 —
heelal? Waar zijn de luister, de verhevenheid, het gevolg, de troon zijner hoogste majesteit? Waarin vertoont zich de macht die de wereld bestuurd ? De wijsheid die aan alles voorzit? Het opperst vermogen dat zich doet gevoelen in den hooge, op de aarde, tot in de afgronden? Zou hij zich meer kunnen verbergen, indien hij vreesde geëerd te worden als God die hij is? Zou hij zich dieper kunnen verlagen, indien hij wezenlijk wenschte misacht en veracht te worden? Welk voorbeeld der diepste en rechtzinnigste ootmoedigheid! Immers 't is vrijwillig en bij verkiezing dat hij zich dusdanig vernedert, zich in dien staat aan ons vertoont.
En gij, christene ziel, wat werk maakt gij van de ootmoedigheid? Onderzoek eens, op welke wijze gij door woorden en daden deze deugd beoefent. Zijn deze zoo vrijwillig, liedevol en rechtzinnig gelijk die van Jezus? Zijt ook gij onverschillig zoo als Jezus' hart in het H. Altaargeheim, onverschillig of gij met liefde of met verachting bejegend wordt? Laat gij, hem navolgend, uwe eer over aan de willekeur van ande ren? Integendeel, laten uwe gevoeligheid aan al wat uwe eer en faam betreft, die geheime wraakgierigheid bij het minst dat men u te na komt, niet veel twijfel over nopens de rechtzinnigheid uws ootmoeds? De H. Iranciscus van Sales zegt, dat de wijze, waarop men de vernederingen en versmadingen verdraagt, als de toetsteen is der ootmoedigheid, ja van alle ware deugd.
Daarin toch bestaat de gelijkvormigheid met Christus, waarachtig toonbeeld van alle volmaakt-
heid. Na en naar dien lieiligen bisschop, schreef de gelukzalige Joanna Francisca, dat de ware ootmoedige, vernederend wordend, zich zeiven nog meer verootmoedigd; hij verheugt zich in de verachting; in de nederigste diensten en betrekkingen acht hij zich boven verdiensten vereerd, en vervult ze gewilliglijk; hij gevoelt slechts afkeer van en vlucht eervolle en verheven bedieningen.
II. Let, ó vrome ziel, op een tweede bemerking, die op een wondere wijze den diepen ootmoed van Jezus in zijn H. Sakrament doet uitkomen. Een min ootmoedig hart dan dat van Jezus zou hebben kunnen gelooven, dat het Gods glorie en der zielen heil vorderden, zijne vernedering te beperken, om althans zich eenigzins van den mensch te doen kennen. Die God-mensch zou dan meer geëerbiedigd en vereerd zijn geweest, had hij minstens nu en dan iets gevoeligs doen doorschemeren van zijne verborgen Majesteit. Welk eerbetoon zou weerstaan hebben aan eene slechts vluchtige straal der goddelijke, zalvende goedheid van zijn aanbiddelijke menschheid alleen? Maar Jezus' hart dacht er anders over. Hij, oneindige wijsheid, achtte te zijner verheerlijking waardiger en ons heil voordeeliger, ons in zijn H. Sakrament een grootst voorbeeld te geven van de grootste ootmoedigheid. Ach! vrome ziel, Christus zag in ons ons ijdel zelfbehagen, onzen natuurlijken hoogmoed, zijnen en onzen grootsten vijand. Daarom, om ons door zijn voorbeeld van onze dwaling terug te voeren, heeft hij zelfs willen afzien van het middel waardoor hij ons hart gemak-
keiijker had kunnen winnen. O verbazend ootmoedig hart van mijnen Jezus! O mijn opperste, eindeloos beminnenswaardige, eindeloos verootmoedigde Meester! Hoe dieper gij u voor mij vernietigd hebt, hoe beminnelijker gij mij zijt ? Quanta pro me vilior, tanto mild carior. Bemerk hier, ó christene ziel: 'tis uwe bedekte ijdelheid welke u gewoonlijk bedriegt. Indien ik zwijg, zoo zegt, zoo gevoelt gij, is er mijne eer, mijne onschuld, de vechtvaardigheid mede gemoeid... Gij weet dan niet, dat de onschuldig verachte en verguisde onschuld, de grootste, de heerlijkste onschuld is? De H. Philippus Nerius leert ons, dat, die een ware heilige wil worden, zich nooit, behoudens eenige zeldzame gevallen, moet verontschuldigen, al wierde hij ook gelasterd. Zoo deed Christus-Jezus. Bij hoorde zich kwaad aanwrijven dat hij nimmer gepleegd had, en nooit sprak hij een woord om zich van die beschaming te bevrijden. De 11. Theresia zegt ergens, dat eene ziel, die nalaat zich tegen een lastering te verontschuldigen, daardoor soms meer vordering maakt op den weg der volmaaktheid, dan zij door het aanhooren der uitmuntendste predikatiën zou gedaan hebben. laderdaad, met ons niet te rechtvaardigen, beginnen wij de vrijheid te verkrijgen van Gods kinderen, en worden wij van lieverlee onverschillig, wat men van ons zegge, 'tzij goed, 'tzij kwaad, ja zelfs of meu van ons spreke of niet.
Zie daar, vrome ziel, den geliefden grondregel van het ootmoedig hart van Jezus. Hij was ook steeds de grondregel der naar volmaaktheid ha-
— 199 -
kende zielen; hij geeft nog dikmaals gelegenheid tot groote, tot heldendaden aan zoo vele deugd-zaraen, die de wereld niet kent, of die zij veracht; maar die bekend zijn bij en gewaardeerd worden door Jezus, hunnen geliefden Bruidegom.
III. Overweeg, christene ziel, hoe zeer er ons aan gelegen is, dat wij het voorbeeld van ootmoed navolgen dat Jezus ons geeft in het H. Altaargeheim; ten einde zijn schoon hart te believen, onze ziel met deugden te verrijken en de eeuwige gelukzaligheid te verwerven. De ootmoedigen, zegt de godvruchtige schrijver van het gulden boekje de navolging van Christus, de ootmoedigen die nietig schijnen in hun eigen oogen, van anderen voor dusdanig gehouden en veracht wenschen te worden, maken zich Gode bijzonder aangenaam. Dezulken verwaardigt hij zich dikwijls te bezoeken, hij stort de schatten zijner genadegaven over hen uit, deelt hun zijne geheimen mede, noodigt ea trekt ze liefderijk tot zich. Ja, hoe meer iemand zich vernedert voor de menschen, hoe meer hij zich verheft voor God, en hoe klaarder ook hij eenmaal het goddelijk Wezen zal aanschouwen. God slaat zijne blikken van uit zijnen hemeltroon op ons ellendige stervelingen, hij beschouwt den ootmoedige, en deze ootmoed noopt hem af te dalen, om zich met hem te vereenigen. Hij beschouwt ook den hoovaardige, maar van dezen wordt hij genoodzaakt te vluchten: Humilias te, et de seen-dit ad te; erigis te, et fugit a te (S. Aug. cerm. de ascen.). De H. Augustinus was zoodanig van deze waarheid overtuigd, dat hij de ootmoedig-
1
— 200 -
heid hield voor den grondslag en den oorsprong van alle andere deugd. De ootmoedigheid, zegt hij, is de grond van alle deugden, zoodat er in eene van deze deugd, verstokene ziel, geen ware deugd, maar slechts hare schijn mogelijk is. Eveneens is zij de geschikte gesteltenis voor alle hemelsche genadegaven. Zij is eindelijk zoo noodzakelijk tot de christelijke volmaaktheid, dat zij onder alle andere de eerste, tweede en laatste weg is om er toe te geraken. De H. Thomas van Yillanova verklaart ons volgenderwijs de manier waarop de verootmoediging de andere deugden in ons doet geboren worden: sde ootmoedigheid is als de moeder van vele deugden; zij baart de gehoorzaamheid, de ondergeschiktheid, de lijdzaamheid, de zedigheid, de zachtmoedigheid, den vrede. Immers, die ootmoedig is, gehoorzaamt zonder moeite aan elkeen, vreest anderente verongelijken. bewaart met allen den vrede, betoont zich aan een ieder voorkomend, is iedereen onderworpen, beleedigt niemand, is ongevoelig voor de beleedi-gingen van anderen, leeft opgeruimd en tevreden.quot; Van daar dat de gelukzalige Galasantius zeide: wilt gij heilig zijn, wees ootmoedig; wilt gij zeer heilig zijn, wees zeer ootmoedig.
Doch let wel hierop: de ootmoedigheid is noodzakelijk niet alleen om volmaakt, om heilig, maar ook om zalig te worden. In den hemel zijn vele heiligen die nooit aalmoezen gegeven hebben; hunne armoede rechtvaardigt hen. Vele heiligen die geene strenge bloet-plegingen beoefend, geen haren kleederen gedragen hebben; hunne zwakke lichaamsge-
— 201 -
steltenis verontschulidgt hen. Vele heiligen met-maagden; het was hunne roeping niet. Maar geen heilige is er in den hemel, die niet ootmoedig geweest is. God verdreef de Engelen uit den hemel om hunne hoovaardigheid; zouden wij er zonder ootmoed willen binnen treden! Zonder ootmoed, zegt de H. Petrus Damianus {Serm. 45.), ware de H. Moeder Gods Maria, met haren onverge-lijkelijken maagdom, den hemel niet ingegaan.
Wie was naar schijn godsdiens tiger dan de Fari-zeër van het Evangelie ? Hij bad dikwijls, vastte en deed veel goede werken; en nochtans werd hij van God veroordeeld, omdat hij, zich in zijne werken ijdel behagend, de ootmoedigheid miste. Te recht dan zegt de H. Bernardus: de ootmoedig heid is noodzakelijk niet alleen tot deugdbetrachting, maar ook tot zaligheidverkrijging; want, volgens Christus' eigen getuigenis, is de deur des hemels zoo eng, dat zij alleen doorgang verleent aan de kleinen van harte.
Voorbereiding tot de II. Communie.
Ach! hoe schoon is mijn lot op deez' dag, nu ik mij ga bereiden tot de ontvangst van Jezus, van der vorsten Vorst. Groote God! zal ik zulke vereering, zulke onuitsprekelijke genade waardig zijn ? Ik, zoo weerbarstig aan uwe genade, zoo ontrouw aan uwe liefde! Ik, laffer dan uwe van u wegloopende apostelen, schuldiger dan de Joden, daar ik nog erger dan een Barabbas, daar ik eene hartstocht voor uheb
— 202 —
verkoren. Kan ik hieraan denken, ó Heer, zonder tranen van bloed te storten! Is mijn hart dan zoo gevoelloos, dat het zich niet laat vertederen op het ontzettend schouwtooneel van eenliefdevollen God, beschimpt en overladen met allerlei mishandelingen? En dan nog, ó beste Jezus, zult gij u gewaardigen, zulk hart met uwe tegenwoordigheid op te luisteren! Ik gevoel, ó Jezus, al de schande mijner ongevoeligheid.
Ik weet en erken, dat de spijt van u be-leedigd te hebben, op dezon stond in mij zoo levend, zoo bitter behoorde te wezen, dat ik in tranen moest wegsmelten. Ach, Heer! heb ik de tranen van Petrus niet, mij dunkt ik gevoel zijne droefheid. Beween ik gelijk Petrus mijne zonden niet met de oogen, ik beween en verfoei ze met den wil in het hart.
quot;Wasch, ó lieve Jezus, wasch en reinig met uw kostbaar bloed mijne smetten, eer ik u in mijne ziel ontvang: Domine, non sum dignus ut intres sub tectum meum; sed tanturn die verbo, et sa-nabetur anima mea. Ik, ik ben niet waardig, u te ontvangen; doch gij, hemelsche Geneesheer, kunt met één woord al mijne wonden heelen. Kom dan en genees mij, Erravi sicut ovis quae periit. Zie, ó Heiland, het schaapje dat zich, van u vluchtend, vrijwillig verloopen en verloren heeft. Maar wijl gij de goede herder zijt die uw leven hebt veil gehad om mij te zaligen, ó zoek mij, en draag mij op uwe schouderen, terwijl ik mij voorneem u te beminnen. Gij schenkt u geheel aan mij; ik geef mij geheel aan u. Gij roept mij tot uwe liefde: zie, ik ver-
— 203 -
laat alles en kora tot u, mijn leven! Ik verzaak aan alle genoegens der wereld, omdat gij mij lieden uw allerheiligst Vleesch tot voedsel geven wilt. Gij zult immer en altoos mijn alles^ mijn eenig heil, mijn eenige liefde wezen. Ik verlang niets ter wereld, ó lieve Jezus, dan uwe heilige liefde. Ik kan noch heb u iets te geven; maar koude ik al de koningrijken der wereld hebben, alleen zoude ik ze willen, om ze allen af te staan voor uwe liefde. Het is liever en dierbaarder, door middel van uw heilige liefde, met u verbonden te zijn, dan heer te worden van het gansche aardrijk. Yoor u dan, verzaak ik aan al wat ik weet en vermag, geheel mijne liefde is aan u.
O Yader almachtig, ik draag u op het lijden van uwen Zoon, voor mijne zaligheid, voor het heil der gansche wereld. Beschouw mijne zonden niet, maar de liefde van uwen geliefden Zoon jegens ons; 't was deze liefde welke hem dit H. Sakrament van liefde deed instellen, om zich met onze zielen te vereenigen. Door deze zelfde liefde ontferm u mijner, u mijn God!
Ik beveel u aan, aan U, almogende Opper-hoeder, den Hoogepriester op aarde, den Paus van Eome, alle bisschoppen, alle evangelie-predikers, alle priesters, alle belijders, geef hun ijver en verstand, opdat zij uwe glorie bevorderen en het heil der zielen; geef dat zij voor-alles door voorbeelden stichten. Ik beveel u aan, aan u der vad'ren Vader, der vrienden quot;Vriend, mijne bloedverwanten, mijne vrienden en vijanden, de stervenden en zieltogenden, de
— 204 —
zielen iu het zuiveringsvuur cu allo geloovigen die met u in vriendschap leven. Geef hen, ó Heer, dat zij vuriglijk volharden in uwe heilige liefde. Geef eindelijk, geef, ó Heer, licht en sterkte aan de ongeloovigen, aan de ketters en aan alle zondaren, opdat zij allen u kennen en beminnen.
Dankzegging.
O grenzelooze goedheid ! O grenzelooze liefde! Een God, God heeft zich geheel aan mij geschonken en is geheel mijn geworden! Verzamel, ó mijne ziel, al uwe gedachten, al uwe gemoedsbewegingen, en strengel u aan uwen Heer die opzettelijk gekomen is, om zich met n te vereenigen en van u bemind te worden.
Mijn lieve Heiland en Yerlosser, ik omhels u, mijn schat en mijn leven, ik klamp mij aan u vast; ó verstoot mij niet. Ellendige!... ik had u uit mijne ziel verstooten, mij van u losgemaakt; maar voortaan wil ik liever duizendmaal het leven, dan u mijn hoogste goed, verliezen. Vergeet, o goddelijke ontferming, vergeet mijn misdrijven en schenk mij vergiffenis.
Ik hoor a: „Gij zult den Heer uwen God lief hebben uit geheel uw hart.quot; Ach Heer, hoe kunt gij van mij willen bemind worden? Gij wilt, gij beveelt het? Zie daar, ik ben geheel aan u, voor u alleem Gij stierft voor mij, gij gaaft mij uw Godmenschelijk lichaam tot eene spijs mijner ziel; ik laat u alles, ontmaak mij
— 205 —
van alles, om mij aan u te hechten, o geliefde Zaligmaker.
Inderdaad, wien zou ik beminnen dan u, oneindige schoonheid, oneindige liefelijkheid, oneindig waardig bemind te worden: Quid mihi est in ccelo ? Et a te quid volui super terram '! Deus cordis mei, et pars mea, Deus in ceternum. Ja, mijn God, waar kan ik in den hemel of op aarde een grooter iets, iemand verhevener vinden, die meer, die zoo veel bemind heeft als gij? Adveniad regnum tuurn. Uw rijk, uwe heerschappij kome over mij, beheersche mij! Neem, ö Jezus, heden en voor altoos bezit van gansch mijn hart. Bezit het, gij alleen, bezit het volkomen, volstrekt, onverdeeld. Aanvaard, o Heer, dit mijn hart, het is geheel aan u. En, opdat het steeds het uwe zij, wil en zal ik oplettend waken, dat er niets aardsch in kieme of ont-spruite. Laat vrij de wereldlingen mij tot hun vermaken en uitspauuir.gen nooden; ik zal hun geen gehoor leenca. Mijn vermaak, mijne uitspanning, al mijn genoegen zal wezen u te dienen, u te bemiiiiun, mijn hart met het uwe bezig te houde^. quot;Wanneer de schijnluister, de ijdele praal dezer wereld mij zullen verzoeken, zal ik het nietige der menschelijke zaken nadenkend, hare vijandige aanvallen vaardig afslaan. Indien eenig voorwerp het zou beproeven zich meester te maken van mijne genegenheden die u alleen toebehooren, zal ik het terstond van mij weren, ten einde uwe onschatbare vriendschap ongeschonden te bewaren. Ik zoek niets, jaag niets na van hetgeen de wereldlingen zoo
— 206 —
vurig betracliten; ik zoek u alleen, ó mijn God ! Dit alleen is mij genoeg, dat mijn hart u alleen, u geheel toebehoore. Gedoog, Heer, dat ik n immer met den H. Ignatius van Loyola bidde en smeeke om uwe heilige liefde ; „Amo-rem tui solum cum gratia tua mild clones: el dives sum satis. „Scheuk mij uwe liefde en uwe genade; maak dat ik u beminne en van u bemind worde; dan ben ik rijk genoeg, daarna begeer ik niets anders. U alleen kies ik voor mijn deel, voor mijn rijkdom: Deus cordis mei, et pars mea Deus in aetérnum. Immer zult gij mij duizendmaal waarder, oneindig beminnelijker wezen, dan elk ander voordeel, dan elk ander schepsel, dan ik zelf.
Maar gij kent mijne zwakheid; gij weet, hoe menigmaal ik u vroeger, ten spijt van zoo vele beloften, verlaten, verraden heb. Help mij dus en laat niet toe, dat ik mij ooit van uwe heilige liefde scheide. Doe mij in u den meester vinden die de duisternissen mijner onwetendheid verdrijve, den raadgever, die mij in mijne twijfelachtigheden verlichte, de kracht die mij in mijne zwakheid versterke, den arts die mij in mijn geestelijke ziekten en krankheden geneze. Wees, in een woord, wees mijn arm harte het beminnelijkst, het teederst, het dierbaarst voorwerp van al zijne verzuchtingen.
Gedenk, o Heer, de zielen mijner naastb^-staanden, mijner weldoeners, mijner vrienden en vijanden, gedenk hen die om mij in het vagevuur lijden, gedenk de zielen der priesters, inzonderheid dergenen die op den geestelijken
— 207 -
akker gezwoegd hebben, de zielen van hen die een bijzondere godsvrucht gekoesterd hebben jegens Jezus' heilig lijden, jegens het H. Altaargeheim, jegens de H. Moeder-Maagd, die zielen eindelijk welke het meest lijden en het oogen-blik harer verlossing naderen.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.)
Schietgebeden.
1. Wat zal ik u wedergeven, ó God, voor al de pijnen en folteringen welke gij voor mij geleden hebt?
2. O goddelijke wil, gij zijt mijne liefde.
3. Straf mij, ó Heer, straf mij liever iu dit leven als een genadige Vader, om mij in het ander leven als strenge Eeehter te sparen.
Grondregels.
1. Het hart van den goddelooze is gelijk aan een onstuimige zee.
2. Een enkele graad van hemelsche genade heeft meer waarde dan al de aardsehe goederen.
3. Die het zoete van Gods liefde smaakt, verliest do gehechtheid aan de aardsehe ijdelheden.
EIXDE VAN HET EERSTE GEDEELTE.
— 209 —
Over het voorbeeld van ware liefde dat Christus-Jezus ons geeft in het H. Altaargeheim.
I. Overdenk, ó vrome ziel, het voorbeeld van ware liefde dat Jezus ons geeft in zijn H. Sakrameut van liefde. Het was volgens Gods raadsbesluit noodzakelijk, dat Christus voor onze zaligheid stierf, en door het Kruisoffer aan de goddelijke rechtvaardigheid voldoening gaf voor onze zonden. Doch welke noodzakelijkheid bestond er, dat hij zich onzen zielen tot voedsel maakte? Was Gods rechtvaardigheid dan niet en tJ eene-maal voldaan, en het menschdom afgekocht door de slachtoffering van den Godmensch? Waartoe die lange en gedurige hernieuwing in de Altaar-offerande? Ach! hetgeen voldaan had aan de verontwaardigde rechtvaardigheid des Vaders, voldeed niet aan de oneindige liefde van den Zoors. De liefde onzes Heilands, zegt de H. Bernardus vergenoegde zich niet, met het leven voor ons te slachtofferen; zij noopte hem, eer hij ging sterven, zich geheel aan ons ten voedsel te geven. «.In Ulo fervoris excessu, quando 'paralus erat pro nobis inori, ab excessu amoris majus opus agere coactus est, quod numquam operatus f ueral; dare nobis corpus , in cibum.quot; De H. Laurentius Justinianus zegt, dat Christus alleen daarom het allerheiligste Sakrament instelde, om ons de groote liefde te doen begrijpen welke hij ons toedraagt. Dat zelfde had reeds de H. Joannes apostel gezegd:
14
- 210 -
Sciens Jesus quia venit hora, ut transeat ex hoe mundo ad Patrem; cum düexisset suos, im finem dilexit eos (Joan. XIII. 1.) Jezus wetende dat zijn uur, om van deze wereld tot den quot;Vader over te gaan, gekomen was, wilde hun, die hij altoos bemind had, op het laatst het grootste blijk zijner liefde geven, door het instellen van zijn Hoogwaardig Sakrament. O, welke verfijnde liefdevond! Yoór dit H. Altaargeheim had Jezus zich zeiven reeds op velerlei wijze aan ons gegeven, hij was onze gezel, onzemeester, onze vader, ons licht, ons voorbeeld geweest, hem reste nog de uiterste, de hoogste graad van liefdeblijk, door zich aan ons spijs te geven, ten einde zich met ons te vereenigen, gelijk de spijs zich vereenzelvigt met dengenen die ze genut heeft. Dat deed hij, zich aan ons gevend in het Allerheiligste Sakrament des Altaars: Ultimus gradus arnoris est, cum se dedit nobis in cibum, quia dedit se nobis ad omnimodarn unionem, sicut sibus et cihans invicem uniunter (H. Bern.) Denk eens na, u christene ziel, op de verschillende gaven welke God ons schonk, zoo in de orde der natuur als in die der genade, vergelijk dezelve met de onovertrefbare gift ons in het H. Aartsgeheim aangeboden, en gij zult bevinden, dat geene gave meer dan deze getuigt van de verhevenheid zijner liefde jegens ons. In de schepping gaf hij ons het leven, hij hergeeft het ons,quot; in het gedurig te bewaren, Hij gaf ons in den heiligen Doop de heiligmakende genade, en hergeeft ze ons dagelijks in het .H. Sakrament van Boetvaardigheid. Maar hoe! in het H. Altaargeheim
n
— 211 -
schenkt God de Heer zich zeiven aan elk christen in het bijzonder: wat meer is, hier schenkt hij ons niet alleen de vruchten zijns heiligen bloeds maar dat bloed zelf hetwelk die vruchten voortbracht. O dan overgroote, onvergelijkelijke liefde van Christus-Jezus tot ons in zijn H. Sakra-ment vau liefde! Zoo is dan de Altaar-offerande een uitvloeisel van Jezus^ liefde alleen, zijn minnend hart alleen, heeft ze uitgevonden. Verstaat gij nu, ó koude, blinde, ondankbare ziel, welk deel Jezus' liefde heeft in ziju voortdurende slachtoffering voor ons in zijn goddelijk Sakra-ment? Hoe waar zegt dan de ïrentische Kerkvergadering, dat Christus-Jezus, in het H. Altaargeheim, al de rijkdommen zijner liefde voor den mensch heeft als uitgestort en uitgeput: Divitias divini sui erya homines amoris velul effudit. (Sess. XIII. c. 2.).
II. Een tweede omstandigheid der onmeetbare liefde van Jezus tot ons in zijn goddelijk Sakra-ment, is zijn algeheele vernedering en verschuiling onder de geheimenis-gedaanten, 't Is een geloofspunt, dat onder de heilig-heilige Hostie welke wij op onze altaren aanbidden, onze goddelijke Verlosser wezenlijk tegenwoordig is, gelijk hij nu troont en verheerlijkt heerscht aan de rechterhand van God den Vader almachtig. Maar wat mag de reden zijn dat hij zijne majesteit onder dien sluijer bedekt? Waarom zorgt hij in dit H. Sakrament niet voor de rechten zijner Godheid, terwijl hij zich, door deze tquot;e verbergen, blootstelt aan- en het voorwerp wordt van allerlei oneerbiedigheden, ontheiligingen en heilig-
— 212 —
schennissen? Ach! Hetgeen hij hier, teroorzake zijner grootheid en onzer onwaardigheid, had te overwinnen, is oneindig, daartoe was zijn uit-sporige en onverzaadbare liefde noodig. Hier, ó ja, moet ik eene der verfijnste trekken van Jezus' grondelooze menschenliefdè bewonderen. Onze minnende Heiland zittend op dien troon van genaden, bemint tot den zondaar die hem om erbarming nadert, terwijl hij denzelfden zondaar, nu niet willende naderen, eenmaal zal verschijnen op een troon van rechtvaardigheid en wraak. Maar hoe zou die ellendige, in het bewustzijn zijuer plichtigheid, in de tegenwoordigheid van zijnen God hebben durven verschijnen, indien hij hem, niet bedekt door de sakramenteele uiterlijkheden, hadde moeten aanschouwen in al de vreeselijkheid zijner ver-bolgene Majesteit? De minnende Zaligmaker wil, dat zijn getrouwe dienaren hem dikwijls komen aanbidden en omringen. Maar indien, op het verschijnen alleen van een engel, een Daniël, een Josuë, een Gedeon met verbaasdheid als geslagen werden, wie zou, zonder er door -verplet te worden, het gewicht der goddelijke majesteit en den luister van Gods glorie hebben kunnen verdragen? 'tls daarom, dat Christus-Jezus zich gewaardigde in dit goddelijk Sakrament zich te vernederen en te verbergen onder de gedaante van brood en wijn, opdat allen, rechtvaardigen en zondaars, met betrouwen tot hein zouden naderen.
Ach 1 Ons lot is dan wel benijdenswaardig, «laar wij een zoo goeden, zoo minnelijken God altoos
— 213 —
onder ons hebben. 13e pelgrims achten zich gelukkig, het heilig huisje van Loreto te bezoeken, of de plaatsen van het heilig land, den stal van Bethleëm, den kruisberg, het heilig graf, de plaatsen waar Jezus geboren werd, waar hij woonde, stierf, werd begraven. Doch hoe veel grooter is ons geluk, ons in eene kerk te bevinden, waar Jezus daadwerkelijk woont en tegenwoordig is in het Allerheiligst Sakrament, nog meer, wanneer wij hem in de H. Communie mogen ontvangen. In dien geest zeide de eerbiedwaardige P. Joannes Avila, dat hij geen heiligdom kende van meerdere opgewektheid en godsvrucht, dan eene kerk, waarin het Hoogwaardig Sakrament des Altaars.
Ach! Christenen, hoe kunt gij ongevoelig blijven voor.de liefde van een zoo grooten, maar vooral zoo goeden God ? Hij toch schonk zich aan ons geheel, en met zich al zijne rijkdommen, en dit alles schonk hij ons ten koste der grootste opoffering. En wij zouden hem nog niet willen lief hebben, nog niet willen behagen! Wij, zoo gevoelig jegens degenen die ons wel doen, wij zouden onverschillig en koud voor Jezus blijven! Ach, ontwaken wij eens voor goed uit onze lauwheid, en beminnen wij die ons bemint, beminnen wij onzen Vriend, onzen Yader, onzen waardsten Bruidegom: en om hem te bewijzen dat wij hem beminnen, dragen wij hem het offer van ons zeiven op. O! Jezus had voorwaar niet noodig, zich geheel aan ons te ge\cn. Maar wij daarentegen, wij kunnen niet gelukkig zijn, zonder ons aan hem te geven. Onderzoeken
— 214 —
wij ernstig en. oplettend, wat ons vooral ontbreekt, en wat Jezus vooral van ons vergt. Ach! 'tis gewoonlijk een enkel iets, dat ons offer onvolkomen maakt, dat onze zelfliefde zich achterhoudt. Benuttigen wij hiertoe de verlichtingen en teerhartige gevoelens welke dé Heer ons mededeelt.
III. Overweeg, mijne ziel, de dwaze verblindheid van de christenen, die zich volstrekt geen moeite geven, om aan de liefde van hunnen Zaligmaker met wederliefde te beantwoorden. Helaas ! riep de H. Tranciscus van Sales verwonderd en weemoedig uit: wg hebben die liefde niet die wij moesten hebben, dat is; onze liefde behoorde oneindig te wezen, ware zij geëvenredigd aan hetgeen wij Gode verschuldigd zijn, en desniettegenstaande verkwisten wij het weinige wat wij hebben aan de nietigste voorwerpen, als hadden wij overschot van liefde. Die zoete, lieve heilige Praneiscus kon in zijn hart geen eene aardsche aangekleefd-heid verdragen. Dat deed hem eens zeggen: indien ik in mijne zieleen vezeltje liefde ontdekte dat niet van God kwam of tot God ging, ik zou het onverwijld uitroeien, immers, ik wenschte liever vernietigd te worden, dan niet geheel aan God toe te behooren. Door hetzelfde liefdevuur ontstoken riep de H. Philippus Nering dikwijls uit: hoe is 'tmogelijk, dat iemand die in God gelooft, iets anders kan beminnen dan God? En zich als bij God zeiven beklagende slaakte hij dezen liefdekreet: »Heer, óHeer! Daar gij geheel beminnelijk zijt, en mij geboden hebt u te beminnen, waarom dan hebt ge mij slechts één
— 215 —
en zoo'n klein hart gegeven?quot; Onderzoek nu, vrome ziel, maar met aandacht en oplettendheid, welke de schat zij van uw harte; of Jezus, of eenig ander schepsel; of Jezus, of eenige hartstocht...... Die gehechtheid aan uwe zelfachting,
die afgekeerdheid van de versterving, die begeerte om vertoon te maken, die verkleefdheid aan de gemakken des levens, die drift tot nietige en onverschillige zaken, toont dat alles niet dat, bemint gij Jezus, gij hem dan toch zeer weinig bemint? Wanneer iemand, zegt de H. Theresia zoo ver is gekomen, dat hij geheel zijn hart in God stelt, dan verliest hij de genegenheid tot alle andere zaken, en nergens meer vindt hij troost dan in God; hij vergeet zelfs zijn eigene eer en belang. In denzelfden geest sprak de H. Joannes Chrysostomus: wanneer iemand tot de volmaakte liefde jegens God is gekomen, wordt hij, als ware hij alleen op aarde. Hij slaat acht op roem noch schande, veracht beproevingen en lijden, hij verliest den smaak van en de begeerte tot alle zaken. In niets troost, noch steun noch rust vindend, zoekt hij zonder ophouden en vermoeienis het voorwerp zijner liefde. Wanneer hij werkt, eet, waakt, slaapt, in al zijn bewegingen en gesprekken, is zijne gedachte, zijne bezigheid, alles in een woord daarheen gericht, dat hij zijnen geliefde hervinde; want daar is zijn hart, waar zijn schat is. Hoor den H. Bernardus: »Wanneer er iets geschapen is dat mij troost en genoegen geeft, dan durf ik niet zeggen, dat Gods liefde in mij levendig en vurig is.quot; He hei-
— 216 —
lige koningin Esther in het midden der weelde en hoffelijke praal: »Heer, zoo bad zij, het isn bekend dat ik geen behagen heb gehad in de koninklijke grootheid, toestel en feestmalen, en dat ik tot heden toe in niets mijn troost heb gesteld dan in u, mijn Heer en mijn God.quot; De heilige Catharina van Genua hield niet op herhalend uit te roepen: „Geen wereld meer voor mij, geen vermaken meer voor mij!quot; En hadde zij over het heelal kunnen beschikken zij zou het gaarne hebben afgestaan om geheel haar hart aan God te geven. De H. Ignatius van Loyola, eindelijk, had zich een zoo groote volmaaktheid van Gods liefde verworven, dat hij ongevoelig was geworden aan alles wat God niet was, en niets meer verlangde, dan Gode te behagen en van hem bemind te worden. Vergelijk nu, ó vrome ziel, uw gedrag met dat van deze en zoo vele andere Heiligen, en maak de noodige besluiten om hen in dit leven na te volgen, wilt gij hen eens naar den hemel volgen, om daar met hen in eeuwigheid Jezus, uwen beminlijken Heiland en Zaligmaker, te beminnen.
Voorbereiding tot de H. Communie.
Ach! Wat goeds vindt gij toch in mij, u lieve Jezus, dat gij zoo gesteld zijt op mijn gezelschap? En ik, hoe lichtelijk ook ik mij door zelfbehagen bedrieg, ik weet echter niets in mij te vinden dat uwer eenigszints waardig is. Wel verre; hoe meer ik mij zeiven naga, hoe meer stof ik vind tot beschaming; immers, ik
— 217 —
zie niets dan gebreken, schulden en zonden, die uwe verontwaardiging over mij moesten doen nederdalen, mij voor immer van uw goddelijk aanschijn moesten doen verstooten. O! neen, ik ben niet baardig, ó mijn God, u in mijne ziel te ontvangen. Nochtans, aangezien gij begeert, door uw H. Sakrament in mij te komen, zuiver mij althans en bereid mij, door uwe heilige liefde in mij te ontsteken.
Ach! welke verfijnde, nooit gehoorde liefde! Christus-Jezus de eeuwige en eenige Zoon des ongeschapen Vaders, verlangt dat ik hem op een gemeenzame wijze behandele, hem tot mijne spijs en drank make!.... Wet gij wel, 6 mijne ziel, wie die Jezus is, welke u zulkdanige gunst wil bewijzen? Hij is een God zoo schoon, dat eene zon, den luister van honderd zonnen in zich vereenigd niet kan vergeleken worden bij de schoonheid van zijn aangezicht. Eene Theresia zag slechts zijne handen, en dit beschouwen hield haar dagen lang in verrukking opgetogen. Die hem hebben hooren spreken, bevestigen ons, dat een enkele tongval van zijn goddelijke lippen gevloeid, voldoende is om elk hart aan hem te ketenen. Die hem verheugd gezien hebben, getuigen, dat zijn enkele toelach in staat is, elke ziel met een onuitsprekelijke vreugd te vervullen. — Een God, het heerlijkst paleis bewonend dat men kan zien of zich kan voorstellen... Een God wiens Yaders grootheid de afgrond op eenen wenk doet beven... Een God, wiens Moeder zoo verheven is dat men, om haar eens te aanschouwen, zich gaarne een altijddurende blindheid zou getroos-
— 218 —
ten... Een Godj wiens hovelingen zonder tal, elk grooter zijn dan de grootste wereldkoning... Een God, eindelijk, zoo volmaakt onder alle denkbare en niet denkbare opzichten, dat een heilige Catharina van Senen, een Magdalena de Pazzi, een Gertrndis en zoo veel andere heilige maagden, op aarde niet meer konden leven, sedert zij hem voor haren Bruidegom erkenden, en begenadigd waren geweest met eene straal zijner schoonheid.
Zie daar, christen, wie die Jezus is, welke thans in uwe ziel wil binnen treden. Ware het reeds niet veel, indien hij slechts toeliet dat ge hem bemindet? Maar neen, de minnende Jezus houdt zich daarmede niet tevreden, hij heeft u zoodanig lief, dat hij zich zeiven geheel aan u verlangt mede te deelen, om zich met u een eenige, eigene zelfstandigheid te maken.
O dan groote, oneindige liefde van mijnen God! Hoe zou ik u, lieve Jezus, kunnen niet beminnen, nu wetende, wat en hoeveel gij gedaan hebt om u mijne liefde toe te eigenen? Ach, verlicht mij dus, mijn God, en ontvlam mij opdat ik tegenover zoo veel liefde, niet als een ondankbare leve. Maak, dat ik geen beletsel meer stelle aan de overvloedige genadegaven, die gij uitreikt aan die u met liefde in de H. Communie ontvangen. Jezus, voor mij gestorven, ik bemin u, Jezus, mijn voedsel geworden, ik bemin u. Al mijn genoegen bestaat in u te vergenoegen, u mijn heil, mijne liefde, mijn Al. Yerstrooi en vernietig in mij de ongeregelde neiging tot de schepselen, want deze verhindert mij, mij van ganscher harte
— 219 —
aan u te geven. Ontsteek in mij een levendig verlangen, een vurige begeerte, van n dikmaals te ontvangen, en in uw Aartsheilig Heiligdom te bezoeken. Sta mij ter hulp met uwe genade, en maak van eenen eertijds ellendigen lielleslaaf, een slaaf van uwe heilige liefde. Eeuwige, ongeschapen Vader, geef mij door de verdiensten van Jezus-Christus, dien ik heden ga ontvangen, de genaden die mij noodig zijn, om geheel de uwe te wezen. En gij, gezegendste Moeder-Maagd, bid Jezus voor mij.
Dankzegging.
Een God in mij! Een God in mij! Achj mijn Jezus, hadde ik u toch nooit vergramd! Konde ik althans wederkeeren tot dat gelukkig tijdstip, toen ik de eerste zonde nog niet bedreven bad! Ware dit in mijne ma.cht, gaarne kocht ik het met mijn bloed, gaarne herstelde ik tot dien prijs den tijd, welken ik verloren heb met u niet te beminnen. Doch onmogelijk... Maak ten minste, ó lieve Jezus, dat ik mij in het vervolg nooit meer van u verwijdere. Laat mij niet over in de handen mijner zwak- en onstandvastigheid, wilt gij niet dat ik u op nieuw door de zonde uit mijn hart jage; laat mij niet in de macht mijner booze neigingen, om niet te hervallen in mijn opstand tegen u, in mijne ontrouw aan uw heilige liefde. Duld niet dat ik voor eenig schijngoed uwe genade verlieze, en met uwe genade uwe vriendschap. Doe overigens met mij naar uw welbehagen, maar verleen mij het voorrecht van u altoos te
— 220 -
beminnen, en u door niets ter wereld ooit meer te mishagen. Vervul in mij hetgeen gij n ten gunste mijner ziel hebt voorgesteld, vernietig in haar de ongeregelde begeerten en genegenheden, geef haar wieken tot het goede, voorzie haar van de noodige kracht ter afwering van de aanvallen harer vijanden, maak haar zegepralend. Yerlicht haar wegens de ijdelheid der aardsehe' zaken, verlicht haar nopens het belangrijke der hemel-sche opdat zij gene met voeten trede, en deze met beide armen omhelze.
O ! hoe zeer en op welke wijze zal ik u dank zeggen, mijn liefde-God, voor de uitstekende gunst waarmede gij u gewaardigd hebt mij heden te vereeren. Had' ik althans een onschuldig hart, een hart ontstoken van liefde tot u, dit zou ik u dan toch kunnen aanbieden, als een u eenigs-zins welgevallig offer. Maar helaas! dat hart is zoo koud, zoo ongevoelig, zoo onverschillig. Echter, hoe het zij, ik geef het u, u smeek en tl het te aanvaarden.
Beschouw het niet zoo als het is, maar zoo als het wezen zal, nadat gij het geregeld, met uw heilige genade zult versierd hebben. Het staat vast. Heer: ik wil niet meer voor de wereld en hare volgelingen, niet meer voor de schepselen, niet meer voor mij zeiven ; ik wil geheel voor u, in u en door u leven.
Doch éene gedachte ontzet mij, lieve Jezus, zij verstoort zelfs eenigszins de vreugde, welke ik door uw heilige tegenwoordigheid geniet: ik vrees dat ik van het Altaar verwijderd, mij allengs van u verwijderde, u den rug keere, en
- 221 —
o! u misschien geheel vergete. Ach! Heer, uw krachtige genade houde mijn voornemens staande, bevestige mijne trouw ! Ik zij, door deze genade, voortaan en standvastig de uwe, en de gevoelens van wederliefde en erkentenisse die mij thans bezielen, verlaten mij niet tot het einde, zij worden door een cindelooze liefde bekroond in alle eeuwen der eeuwen !
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.)
Schietgebeden.
1. Maak o Heer, dat ik u bevredigd vinde, zoodra ik u zal wederzien.
2. Wanneer, o Jezus, zal ik u kunnen zeggen: ik bezit u, mijn alle goed, nooit zal ik u meer kunnen verliezen ?
3. Wanneer, o Jezus, zal ik uw schoon aanschijn mogen beschouwen?
Grondregels.
1. 't Is al ijdel, behalve God te beminnen en Hem alleen te dienen.
2. Die het gesnap der wereld vreest, zal nimmer wel doen.
3. Gods genade verzoet alle bitterheid.
}ver het voorbeeld van liefdadigheid dat Jezus ons geeft in het H. Altaargeheim.
I. Het naderend doodsuur is ongetwijfeld een
— 222 —
uur van uiterste ontsteltenis; een uur derhalve, wanneer wij behoefte hebben aan een vriend die ons ondersteunt en bemoedigd. Herplaats u eens, christene ziel, in dat oogenblik, dat een einde zal maken aan uw aardsch bestaan... De herinnering aan zoo vele vroeger gepleegde zonden, en de schrik van den tegenwoordigen toestand, en de onzekerheid nopens de toekomst... de altijd toenemende smarten des lichaams... de angst van den doodstrijd!... Voeg hierbij het hartzeer wegens het verlaten der tijdelijke goederen, grootheden en rijkdommen.... het vaarwel zeggen aan bloedverwanten en vrienden.... en bovenal een vreeselijken door te worstelen strijd tegen den boozen aartsvijand, die, zijn laatste krachten inspannend,' ons zal aanvallen met een woede, gevaarlijk zelfs voor de volharding der grootste heiligen... O God ! Wanneer dat alles, en wellicht nog meer, als een zondvloed van bittere wateren, uw hart zal benauwen, uwen geest overstelpen, en gij niet meer weten zult wat denken of willen, dan zult gij in uwen aan vertwijfeling grenzenden toestand met den boet-vaardigen koning uitroepen; Dolores inferni circumdederunt me, et laquei mortis praeoccupa-verunt animarn medm. »iJe pijnen der hel hebben mij omvangen, en de strikken des doods hebben mij rasschelijk overweldigd (Ps. XVII. G).quot; En wie zal u in die uiterste beproeving tot troost verstrekken? Wie zal dan in staat zijn eenige beweegredenen van kalmte en vrede in uw geschokte ziel te storten? Misschien uwe aardsche vrienden? Misschien uwe naastbestaanden?
— 223 —
Geloof het niet; eenigen zullen nauw uwe ziek-e vernomen 'hebben, of zij zullen naar middelen omzien om ze te vergeten, ten einde niet door treurige gedachten gekweld te worden. Anderen zullen zich vergenoegen met naar uwen toestand te laten vragen, of op andere wijze eenigzints te doen blijken van hun machlelooze deelneming. Eenigen ja, zullen uw leger omgeven, maar wat zullen ze u zeggen? Drooge woorden van een nietsuitwerkend medelijden, welk hen echter niet zal beletten, u ten spoedigste te verlaten, om den tegenzin en den afkeer te verkorten, welke uw staat hun inboezemt, vooral indien uwe ziekte teekenen draagt van aanstekelijkheid of besmetting. En zoo zult gij uwe vrienden zich zien haasten, om weder te keeren naar hunne bezigheden en uitspanningen, terwijl zij u alleen laten ten prooi aan uwe smarten. De bloedverwanten en naastbestaanden?... Gij zelf zult gelegenheid gehad hebben van waar te nemen, wat zij vermogen, om een armen stervende te troosten. Of wel toonen zij u hunne teederheid en toewijding, en hunne tranen zullen slechts dienen om de droefheid eener bittere scheiding te ver-grooten; of, zij geven slechts blijken van middelmatige gehechtheid en liefde, en hunne kilheid en overschilligheid zullen uw lijden verzwaren... Een priester Gods zal u troost brengen? Ja eenistzins, indien gij zoo gelukkig zijt van er eenen te mogen ontvangen; ja, indien het een ware Godsman is, bezield met liefde, overtogen met den inwendigen geest. Maar ook deze zal u weldra moeten verlaten. Wie zal dan
uw ware, uw standvastige, uw bijblijvende trooster zijn in die hachelijke oogenb'likken?
Ach! erken, vrome ziel, de hartelijke liefde van Jezus in zijn H. Altaargeheim. Diezelfde Jezus is het, die belangstellend u zal komen verkwikken in uw doodelijke neerslachtigheid, in uw uiterste droefheid. Hij zal u sterken en bevestigen door de zoete zalving zijner genade; hij zal u vervullen met licht en sterkte door het voedsel zijner hemelsche Offergave. Waret gij meer bedorven dan de vierdaagscho Lazarus, werdet gij van iedereen verlaten, Hij die u in uwe dagen vau weelde en voorspoed, wanneer gij hem wellicht beleedigdet, nooit bezocht,hij zal bij uw ziekbed, als alle menschelijke hulpmiddelen niet meer baten, hij zal tot u komen; al ware hij ook de laatste, wiens bijstand gij zoudt hebben ingeroepen, hij zal zich niet mindür tot u spoeden, ja uiet rusten, voor dat hij inukome, en gij met hem in het Paradijs. Gelukkig, indien gij, Jezus minnend gedurende uw leven, van het getal dier zielen zijt welke, na Christus in haar laatste uur ontvangen te hebben, als overvloeien van hemelschen troost, de oogen met het zoetst vertrouwen tot den hemel gericht. In het midden des doodstrijds hervinden zij, op den naam van Jezus alleen, als't ware een nieuw leven, omhelzen het kruisbeeld en drukken het aan haar hart. Jezus! herhalen zij nog meteen stervende stem, Jezus! mijn lieve Jezus!... Hare borst slaakt een laatste liefdezucht, een traan van geestelijke vreugd ontrolt hare oogen, en zach jens ontslapen zij in den Heer.....
— 225 —
O mijn lieve Jezus! Zal mijn einde een dusdanig einde zijn! Ik weerspannige zondaar, die u zoo dikwerf beleedigd heb?... O ja, mijn lieve Jezus, ik lioop liet, en verzaak aan alles, om met u te sterven in uwe Godminnende omhelzingen.
II. Maar om nog beter te achterhalen de bloem van Jezus' liefdadigheid, waarmede hij zijne geloo-vigen in het sterfuur te hulp komt, is het nuttig de wijze te onderzoeken op welke hij tot hen komt. Jezus gaat zich zeiven aan eenen zieke mededeelen; doch bemerk, met welke plechtigheid. Nauwelijks is de Christusdragende priester het huis binnengetreden, of: vrede, zegt hij, aan dit huis en aan alle deszelfs bewoners : Pax huic domui et omnibus habitantibus in ea. 01 hoe aangenaam en opbeurend moet dit woord van vrede klinken in de ooren van den ongelukkige die, met den dood worstelend, zich als door een inwendig orkaan overstelpt gevoelt van de zwaarmoedigste en hartverscheu-reudste gedachten! Maar zoeter en zijn harte dierbaarder is het, Jezus te zien naderen om hem te zegenen, om hem met zijn eigene zelfstandigheid te voeden, met zijn genadegaven te verrijken. Op dat eigen oogenblik smeeken ook de engelen voor den zieke om vrede, terwijl zij het menschgeworden Woord in de H. Hostie aanbidden. En alle aanwezigen eerbiedig rondom geknield, bidden om den eeuwigen vrede voor den in gevaar verkeerenden zieke. En de Kerk, medelijdendste moeder, vraagt van God door haren dienaar vergiffenis en ontferming, verdediging, zaligheid, het eeuwig leven. Wat verder zeg-
16
gen van de heilige woorden, in de bediening vau het allerheiligste Liefde-Sakrament, door den prister gesproken? quot;Wie zal,het minnelijk liefdadigheidsgeheim dezer woorden verklaren ? Wie de vertroosting welke zij den geest geven? »Neem, zegt de priester, neem, o broeder, dezen hemelsehen schat. Ik geef n als teerspijze het lichaam van onzen Heer Jezus-Christus. Dat lichaam behoede u van den boozen vijand, en geleide u veilig ten eeuwigen leven: Accipe frater viaticum corporis Domini nostri Jesu Christi, qui te custodial ah hoste maligno, et perducat in vitam aeternarn. Amen. O verhevene, honigzoete woorden voor den armen stervende, woorden van opbeuring, van vrede, van troost!
Als wanneer, na een zoo treffende voorbereiding, Jezus eindelijk in eene hem dierbare ziel is binnen getreden, om haar door de nauwste en teederste banden met zich te vereenigen; met welke overmaat van genaden, met welk zoet betrouwen, met welke gevoelens van liefde moet hij haar nist overladen, bij dien de H. Schrift noemt den getrouwen vriend, den Heer rijk in barmhartigheden ! Ook is het niet zeldzaam, ten teeken dier uitgestorte goddelijke goedheid, dat men bij den zieke, die de H. Communie komt te ontvangen, een godsdienstige en geestelijke vreugde, een zalvend genoegen, een kalme tevredenheid waarneemt, op zijn doodbleek gelaat doorschemerend in het midden zijner smarten. Hij wordt gelaten, onthecht zich gemakkelijk van dat-geen, van hetwelk hij vroeger scheen niet te kun-
nen scheiden, en een groote hoop vervaagt in hem een angstige vrees, zoo zeer, dat hij zelf zijn bedroefde vrienden en verwanten opbeurt, met het vooruitzicht van elkaar eerlang in den hemel terug te zien. Intusschen, wie zal zeggen, wat voorders de teerbeminde Jezus, in deze vervaarlijke oogeublikken, op het gemoed van den stervende uitwerkt ?
III. Overdenk, christene ziel, hoe en op welke wijze wij behooren te beantwoorden aan de over-groote liefde van Jezus tot ons in zijn E. Sakrament. Op de eerste plaats moeten wij in hem alleen al ons betrouwen stellen; want hij alleen kan ons helpen, bijstaan en troosten in onze noodwendigheden. Bemerk wel, zeide de H. Yinceatius-a-Paulo, en zorg, dat ge niet te veel rekent op de vriendschap of bescher ming der menschen; zij immers zijn uit zich zelven niet in staat, om ons te ondersteunen, en, als hij ons ziet ons op hen verlaten, trekt God zich van ons terug, ons aan ons latend en aan onze onvermogende vrienden. Stellen wij ons betrouwen op God, maken wij ons volstrekt afhankelijk van zijn voorziende vaderhand, en bekreunen wij ons dan niet verder over de gezegden of handelingen der menschen; dan zal ons alles ten goede gedijen. Al zou dan ook de geheele aarde tegen ons opstaan, er zal ons toeh niets overkomen, dan hetgeen Hij over ons beschikt heeft, in wien alle onze verwachtingen berusten. Elders zegt dezelfde Heilige: Van het oogenblik dat iemand zijn gansch betrouwen op God stelt, beschermt hem God op een bijzondere
— 228 —
wijze, en in die gesteltenis kan zulk mensch verzekerd zijn, dat liem niets kwaads zal overkomen. Hetzelfde sclirijft de H. Tranciscus van Sales: wanneer iemand al zijne gedachten op God stelt, zich op hem verlaat, maar ook tevens hem getrouw dient, draagt God zorg voor hem; en naar mate zijn betrouwen grooter is, strekt zich ook Gods zorg over hem verder uit. Ook is er geen gevaar dat God zulken mensch ontbreke, wijl hij oneindig veel over heeft voor zielen die in hem berusten. Christus-Jezus zij dan het eenig voorwerp van ons betrouwen, van onze hoop! Hij die alleen ons kan verkwikken en bijstaan in onze ellenden, hij bezitte geheel ons hart, en hebbe al ons vertrouwen. In wien toch zouden wij hopen, tenzij in Jezus? In de menschen? welke ons in de dringendste behoeften verlaten, of onvermogend zijn om ons te helpen. De ware vriend, op wien alleen wij kunnen staat maken, is Christus-Jezus. Op hem steunend, vind ik mij toegerust met zulke kracht, dat het mij dunkt, aan de gansche wereld te kunnen weder-staan, indien ze geheel tegen mij ware.
Hetgeen wij verder moeten betrachten, om eenigzins aan de liefde van Jezus in het H. Altaargeheim te beantwoorden is, zijn voorbeeld na te volgen, met onzen naaste een rechtzinnige en hartelijke liefde toe te dragen. Gelukkig, indien wij ons hierop toeleggen; dan toch en daardoor kunnen wij onze zaligheid verzekeren. De broederlijke liefde, zeide de H. Vin centius-a-Paulo, is een voorteeken van onze voorbeschikking; want zij doet ons ware leer
— 229 -
lingen van Christus zijn. Hebben wij dus gelegenheid van voor die liefde iets te mogen lijden, wij behooren er den goeden God voor te zegenen. Ter-tullianns getuigt van de eerste Christenen, dat zij zich onderling met zulke overtuigende en klare bewijzen van toegenegenheid beminden, dat de heidenen zeiven er over verbaasd waren, malkander zeggende; Ziet, hoe zij zich onderling liefhebben, welken eerbied zij zich onderling toedragen, met welke bereidvaardigheid de een den anderen ten dienste is, zoodat zij bereid zijn de een voor den andere het leven zelve op te offeren. Wij weten uit den H. Hieronijmus, dat de H. Joannes de Evangelist, door zijn hoogen ouderdom belet, de vergaderingen der geloovigen voor te zitten, en bij gebrek aan genoegzaam stemvermogen, geen lange reden meer kunnende houden, zich tevreden stelde met gestadig deze weinige woorden te herhalen: mijne kinderen, bemint malkander. — Zijne leerlingen wien het eindelijk verveelde, zoo vaak dezelfde vermaning te hooren, hem vragend, waarom hij hier altijd op terug kwam: omdat, antwoordde hij, dit het gebod des Heeren, en dit volbracht, alles volbracht is.
Onderzoek, u, christene ziel, wegens den aard uwer betrekkingen met den naaste, en, indien gij bevindt dat ge, in wat ook, te kort blijft aan de broederlijke liefde, haast u om hierin zonder uitstel te voorzien.
- 230 -
Voorbereiding tot de TI. Communie.
Wees verheugd, ó mijn liart; gij moogthet, nu gij het geluk gaat hebben van in u te ontvangen het lichaam en bloed des Heeren, van uwen Heilandj van uwen Rechter, van uwen God, door wiens eene straal van heerlijkheid,het geheele Hemelhof wordt opgetogen van verrukking. O mijn beste God en Vader, Hoe goed en liefderijk zijt gij jegens uwen onwaardigen dienaar! Wel is waar, ik draag in mij eene ziel, het werk uwer handen, uw evenbeeld, eene ziel welke gij aanziet als uwe dochter, als uw geliefde bruid; eene ziel welke door de smet afwasschende wateren des H. Doopsels helder te voorschijn trad, van alle vlek en schuld gezuiverd. Maar hoe zeer heb ik hare schoonheid verduisterd, hare helderheid doen tanen! Hoe zeer en hoe dikwerf heb ik haar verslecht, misvormd, ontheiligd! Ik hoop dat de heilige zalving der Boetvaardigheid haar van hare wonden zal genezen hebbenj doch is zij op dit oogenblik rein van zonden, haar blijft toch de schande, van er door besmeurd te zijn geweest. O Heer, heb ik u toch kunnen beleedigen! Waarom is de spijt van u door zoo veel smaads bedroefd te hebben, niet als een zwaard, dat mijn hart doorsteekt en verscheurt? O Jezus, mijn welbeminde Zaligmaker, ik ben alleronwaardigst, deel te nemen aan uw vlekke-loozen Liefdedisch Wel verre van waardig te zijn u te dienen, verdien ik zelfs niet, dat gij een blik van welwillendheid op mij slaat. Te groot is het getal mijner zonden en misdrijven?
— 231 —
Ellendig ik, die zoo menigmaal doof bleef voor uwe vermaningen, voor de opwekkingen, waarmede gij mij van den weg des verderfs tot dien van zaligheid terug riept. Ellendig ik, die zoo slecht beantwoordde aan de verfijndste uitlokkin-gén nwer liefde waarmede gij mijn hart zocht te winnen. Ach! ik ben eigenlijk die schuldige, wiens smaadheden noch door onwetendheid, noch door onbedachtzaamheid, noch door wat ook kunnen verontschuldigd worden. O monster van ondankbaarheid en gevoelloosheid als ik was! Ach Heer! Genoeg, te veel heb ik u beleedigd. Van nu af en voor altijd wil ik u nimmer meer versmaden. Genoeg en te veel heb ik de schepselen bemiDd; voortaan zult gij alleen mijn hart bezitten, Ik wil u altoos beminnen met al de liefde waarvoor ik vatbaar ben. Van nu af bemin ik u boven alle schepsels, meer dan mij zeiven. Ik wensch u te beminnen met de vurigheid der Serafijnen, met den liefdebrand van uwe liefdevolle Moeder-Maagd Maria.
Dilectus rneus descendit in hor turn suum...pas-catur ut in hortis, et lilia colligat (Cant. VI. 1.).
»Mijn beminde is afgedaald in zijn hof......
opdat hij gevoed zoude worden in de hoven, en leliën vergaderen.quot; Mijn lieve Heiland, daar gij van uit den hemel daalt om in mijne ziel te komen, ach! geef, door uwe genade, dat zij u een tuin worde, waar gij bloemen en vruchten leest die u aangenaam zijn. Vergeef mij wat ik tegen u mag misdreven hebben. Heb ik u verlaten, ontvang mij, die nu berouwvol tot u nader. Schenk mij de reinheid die gij
— 232 -
in mij verlangt. Geef mij de sterkte om te doen wat gij van mij begeert. quot;Verlicht mijn verstand en klaar de nevelen op die het omwaren, die het verhinderen den luister te zien van het H. Sakra-ment dat ik ga ontvangen. Behoed mijnen geest, opdat hij, niet verstrooid door ijdele gedachten, zich uitsluitend bezig houde met de voortreffelijkheid te overwegen der genadegift welke uwe goedheid mij aanbiedt. Verwek in mij die heilige gedachten, die zuivere gevoelens, waarmede de geloovigen behco-ren bezield en ontstoken te zijn, om op eenigs-zins waardige wijze tot uw heilige geheimen te naderen. Ik slachtoffer u alle mijne neigingen, om u alleen te behagen. Ik verzucht, ó lieve Jezus, naar het zalig oogenblik dat ik u tegen mijn hart zal mogen drukken; ja ik verlang vurig, met u vereenigd, met uw goddelijke tegenwoordigheid begenadigd te worden.
Dankzegging.
quot;Waarom, mijn Heiland, waartoe zoo veel goedheid, zoo veel erbarmen! Gij herinnert u dan niet meer aan mijn voorleden zondestaat? Waarom zoo een arme ziel met uwe tegenwoordigheid versieren! .. . Ach! de reden hiervan is alleen in uwe onmetelijke liefde te vinden. Intusschen, nu gij in mijn zoo ellendig hart, eene verblijfplaats hebt gekozen, gewaardig hetzelve te gemoet te komen in zijn veelvuldige noodwendigheden. Zij zijn groot en dringend, ó mijn Heiland j ik weet zelfs niet, hoe ze u best te verklaren •, doch dit is onnoodig: gij
- 233 -
immers kent ze beter dan ik zelf. Kom mij dan te hulp, ö Jezus, en schenk mij de genade van u voortaan al mijne genegenheden toe te heiligen.
Ik aanbid u, ó mijn God, met dezelfde gevoelens van ootmoedigheid en diepen eerbied, waarmede uw hemelsche troonwacht zich voor u nederwerpt, haar aangezicht met vleugelen bedekkend voor den glans uwer goddelijke Majesteit. Ik bedank uwe goedheid voor de onuitsprekelijke en onverdiende gift, welke gij mij heden zijt komen betoonen. O ! van welke gevoelens van levendige erkentelijkheid moet mijn hart niet doordrongen zijn! Ik beveel mij aan u, ó heilige Maagd, en bid u dat gij mijne ongenoegzaamheid gelievet aan te vullen. Dat uw vlekkeloos hart, en uw reine mond Jezus de dankzeggingen aanbieden, welke ik hem zou willen opdragen, voor de deelneming aan zijn hemelsch Feestbanket. Offer hem ook mijn hart op, o Maria. Dat hart is het uwe, o Heer! het behoort mij niet meer toe. O ja, ik draag het u op gemoedelijk en rechtzinnig, en door deze offerande verklaar ik mij uwen getrouwen dienaar, die alleen tot uwe verheerlijking wil besteden het weinige, maar toch al wat ik gedurende mijn ganschen levensloop nog zal kunnen verrichten. Deze opdracht mijns harten zij tevens een onderpand der standvastige, werkdadige liefde welke ik u toewijd, met de verzaking aan alles wat mij van u zou kunnen verwijderen. Behandel mij naar uw welgevallen, o Heer; ik zal u niettemin, en n alleen dienen en liefhebben. Wat gij mij overzendt, troost of lijden, opbeuring of beproeving, nimmer
— 234 —
zal ik afwijken van uwe zoete liefde; in alles zal ik uwe goddelijke beschikking over mij beschouwen als een uitwerksel uwer wijsheid, als eene bron van alle goed: Paratum cor meum, Deus, paratum cor meum. Ten allen tijde, ó Heer, in voor- en tegenspoed, wil ik u zegenen en prijzen: Benedicam Domino in omnie tempore. Ik bezoek, ik verdien uwe vertroostingen niet; ik, die u zoo veel redenen heb gegeven van droefheid, ik wil alleen hetgeen gij wilt. Mits gij, zoo niet volkomen, althans eenigermate voldaan zijt, zal ik het wezen, ook in de felste beproevingen. O Jezus, ó mijn Jezus, van nabij of van verre, overal en altijd zult gij mij dierbaar, de welbeminde mijns harten wezen.
Ach! mijn God, zoo lang ik een reiziger op deez' aarde ben, ben ik in gevaar van u te verliezen. Helaas! wanneer zal de dag, wanneer het uur aanbreken dat ik zal kunnen zeggen : 6 Jezus, nu kan ik u niet meer verliezen! — Ik bemin u, o oneindig heilgenot; maar doe mij het onschatbare kennen wat ik bemin, geef dat ik u beminne zoo en op die wijze als het u behagelijkst is. Geef, dat ik dit al te boven kome, dat ik over alles zegeviere wat mij zou verhinderen u te behagen. O eeuwige Vader, ik bezweer het u, door de liefde van Jezus uwen Zoon, verstoot mij niet, en laat u beminnen door een zondaar die u het meest beleedigd heeft. Ik wil u veel, veel beminnen in dit leven, om u veel, oneindig veel te beminnen in het toekomende leven.
Gezegende Maagd, zoete Maria, Moeder der schoone liefde, ontsteek in mijn hart het brandend
— 235 -
vuur uwer liefde. Gij die zoo zeer verlangt dat uw Zoon van de menschen bemind worde, ó maak, dat ik hem al de dagen mijns levens teederlijk liefhebbe. In u stel ik mijn betrouwen; gij zijt mijne beschermende Moeder, gij spreekt bij God voor uwe kinderen. Ach ! bid hem ook voor mij, ö ja, bid hem voor mij, en verkrijg mij de genade die ik hem ben afsmeekend.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.)
„ Schietgebeden.
I. Wat zal mij, ó Jezus, van uwe liefde kunnen scheiden?
II. Liever sterven, ó Heer, dan nog ooit te zondigen.
III. Mijn Jezus, scheuk mij de genade van u in alle eeuwigheid te beminnen.
Grondregels,
I. Die zijn lusten voldoet, zal nimmer heilig worden.
II. Die zich vernedert zal verheven, die zich verheft zal vernederd worden.
III. Wat God ook koste, hij kost nooit veel.
Over het voorbeeld van heiligen ijver, dat Christus ons geeft in zijn H Altaargeheim.
I. Yerbeeld u, vrome ziel, Christus inzgn god-^
- 236 —
delijk Sakrament te zieiij in de gedaante van eon goeden herder, zijn schouderen beladen met een afgedwaald schaap dat hij troetelt en verzorgt, het drukkend aan zijn hart. Beschouw onder deze gelykenis het voorbeeld van heiligen ijver, dat Jezus ons heeft nagelaten in het H. Altaargeheim. Welk zijn, inderdaad, de beweegredenen die hem in dit H. Sakrament als gevangen houden? De glorie zijns Yaders, en het heil der zielen. Dezelfde beweegoorzaak welke hem 's menschen natuur deed aannemen, een hardst leven deed leiden op aarde, welk leven hij eindelijk voltrok op een schandig kruishout tusschen de snoodste versmadingen en de wreedste folteringen, die zelfde reden beweegt hem thans te verblijven op onze altaren. Yan uit die stomme Godshut, van uit dien tabernakel voert Jezus heer-schappij over zijne Bruid, de heilige Kerk. Aan deze goddelijke Tafel voedt en verlevendigt hij, goede herder, zijne schaapjes, de vrome zielen; hier strekt hij ze tot meester, tot geneesheer, tot vader. Hier noodt hij met des te meer gezag, omdat het op liefde steunt, de zielen tot zijne liefde; en vaderlijk bedreigend en vaderlijk belovend, bemoedigd hij haar, hernieuwt ze, geneest ze. In één woord, al wat ons goeds gewordt, komt van daar; zijn hart is daar als een oceaan van licht, liefde, heiligheid en bovennatuurlijke rijkdommen, en die zee van genadegaven verspreidt zich over de geheele uitgestrektheid van het geheimzinnige lichaam der H. Kerk.
Wilt gij nu, christene ziel, dit aanbiddenswaar-
— 237 -
dig en liefdevolle hart toebohooren, dan behoort ge n van zijnen geest te doordringen^ deel te nemen aan deszelfs werkzaamhedoüj deszelfs belangen u mede aan te trekken. Indien gij Jezus in waarheid liefhebt, is het niet mogelijk dat uw hart onverschillig zij voor zijne belangen. Gij immers zijt eene door hem vrijgekochte slavinne, en tot welken prijs!... Gij zijt dus verplicht naar uw best vermogen een gedeelte van den last te dragen, dien hij torscht. Gij zijt eene teeder van hem beminde dochter; gij behoort u dus, zoo veel mogelijk, de zaken uws grooten Vaders ter harte te nemen. Gij zijt zijn geliefde bruid, derhalve welke schande voor u, indien gij, u vergenoegend met het zoet genot zijner liefde, niet uit al uwe krachten zoudt medewerken tot zijne glorie! Zoodat gij u in geenen deele kunt onttrekken, moedig en onversaagd mede te werken aan Gods verheerlijking en aan de heilbevordering der zielen. — Herzie nu en onderzoek de gedachten, de woorden, de handelingen van uw leven; of zij gestierd zijn geweest tot dit grootc, wezenlijk doel: opdat uw Meester, uw Yader, uw Bruidegom verheerlijkt, ea de hem, zoo dierbare zielen geholpen werden ten eeuwigen leven. quot;Want op geen andere wijze is het mogelijk, van uwe liefde tot Jezus te doen blijken.
II Overweeg tweedens, op welke wijze Christus in zijn H. Sakrament de verheerlijking zijns Vaders en het heil der zielen bevordert. Hij onderwind zich die belangrijke taak, zonder het uiterlijke dier bediening, welke hij tijdens zijn leven uitoefende, als
toonbeeld voor de apostolische mannen. Hier gaat hij stilzwijgend en rustig te werk door zijn inwendige genade, door heilige inspraken, door heilzame raadgevingen; met geduldige zoetaardigheid wekt hij de harten op door liefderijke gemoedsbewegingen, en leent, als onopgemerkt, zijne daad-werkende hulp aan die tot hem naderen. Zie daar het aandeel van apostelschap dat het uwe kan zijn. Een heilig gesprek, een wijze raad, een vriendschappelijke aanzoeking, soms een woord uit liefde vloeiend, een welwillende, een medelijdende oogslag kunnen veel voor God gewinnen. Ach! hoe velen nemen het van verre op, en bezigen vreemde middelen, om het vertrouwen van anderen te winnen, dikwijls, helaas, met een boos oogmerk! En zou dan ■de liefde tot Jezus niet even vindingrijk wezen, om zielen te vereenigen, eene ongeregeldheid te beletten, eenen eenvoudige of onbedachte tegen een gevaar te behoeden? De hel zal dan verderf-genooteu vinden, mikkende op het verlies der zielen, en aan Christus-Jezus zal niemand ter zijde staan, bedacht om ze in zijnen schoot te vergaren! De kinderen der duisternissen zullen dan ijveriger en bedrijviger wezen, om Christus kudde ten gronde te sleuren, dan wij kinderen des lichts, om ze te redden en ze tot haar eeuwig heil te voeren! Ach! dit ware voor ons een al te schandige schande. Om deze van ons te weren, behooren wij ons te herinneren aan de verplichting ons door den H. Geest opgelegd, van namelijk onzen naaste al dat geestelijke welzijn te bezorgen wat in ons vermogen is: Recupera
- 239 -
proximum tuum secumdum virtutem tuam. (Eccll.
Indien men zich overigens zou laten voorstaan, dat zulke geestelijke naasteverzorging alleen den priesteren is ten plicht gemaakt; dan zou men zich opzettelijk misleiden; daar het geloof ons leert, dat Christus voor allen een algemeen gebod heeft uitgedrukt, van malkander nuttig te zijn niet alleen in het stoffelijke, maar wel voornamelijk en bij voorkeur in datgene wat de ziel aangaat: Et mandavit illis urdcuique de proximo suo (Eccli. XVII. 12.).
Het tweede middel waardoor Christus in zijn goddelijk Sakrament Gods verheerlijking en het heil der zielen bevordert, is het voorbeeld dat hij ons daar geeft van alle deugden. Het verborgen leven des Zaligmakers in het H. Aartsgeheim, is het begrip vau al zijne goddelijke voorbeelden, schitterende in zijn sterfelijk leven. Deze vooral voeren zoo vele zielen ten top der verhevenste volmaaktheid. Waar toch zal men op volmaaktere wijze de lijdzaamheid aantreffen door Christus in zijn Liefdesakrament beoefend, waar hij zich zoo vele verongelijkingen, zoo veel smaad, zoo veel ontheiliging laat welgevallen, van door hem zoo zeer beminde en begenadigde christenen? Waar de diepe ootmoedigheid, met welke hij zich vernedert, als hij schuilt onder eenige uiterlijkheden, vau brood en wijn, zonder zelfs een straaltje te doen doorschemeren van het verblindend glorie-licht dat hem omkroont in den hemel? Waar een meer hartelijke, een meer rechtzinnige lief
— 240 —
daar hij zich aan ons mededeelt, ons verrijkt met zijn genadegaven, ons spijst met zijn eigen vleesch en bloed? Waar een vaardigere gehoorzaamheid, als hij op het woord van zijnen dienaar, van zijn schepsel, van uit den hooge in menschenhanden nederdaalt, om onze medegezel, onze levensgenoot te worden?... Maar uwe stichtende voorbeelden, christene ziel, zijn in zekeren zin gelukkiger en van meer uitwerking dan die van Christus, tegenwoordig in het H. Altaargeheim. De zijne immers oefenen hun invloed niet op allen uit; want allen beschouwen, bemerken ze niet; terwijl de uwe meer in het oog vallend, gemakkelijker de gemoederen treffen, en derhalve een waarschijnlijker uitwerksel ten gevolge hebben. Wees dan bezorgd, en regel uwen levenswandel dermate, dat hij uwen naaste stichte, en allen die u gadeslaan een prikkel zij ten goede: Sic luceat lax veslra coram hominibus, ut videant opera vestra bona, et yloriücent Pair em vestrum qui in ccelis est (Matth. V. 6.). Deze hoofdgrondregel zij u immer voor den geest: His gemakkelijker eene ziel ten goede te geleiden door voorbeelden dan door leeringen.
Het gebed is eindelijk een derde middel waardoor Jezus zijn ijver betoont in het H. Altaargeheim. Immers, hier stelt hij zich voortdurend als middelaar en voorspreker, als slachtoffer dat zich zeiven voor ons aan zijnen Vader opdraagt. Dit middel moet ongetwijfeld Gode even behagen, als het geschikt is om zijne glorie te vermeerderen. Daarom behoort gij hetzelve altijd aan alle andere middelen te pa-
— 241 —
ren, en er u, bij mangel aan deze, bij voorkeur van te bedienen. O! wist gij hoe veel scharen van zielen den hemel opluisteren, die de gebeden der vromen en rechtvaardigen voor {ie eeuwigheid gewonnen hebben. Yereenig uw hart met Jezus' hart, en offer u met hem ten slachtoffer voor het heil der zielen. Stel u dit voornamelijk voor in al wat gij goeds verricht, in al wat ge zult te lijden hebben.
III. Overdenk, christene ziel, hoe vele verdiensten gij u kunt vergaren, in Jezus' ijver na te volgen voor Gods glorie en de zaligheid der zielen. Volgens den H. Dionijsius den Areopagiet, is het medearbeiden aan het heil der zielen, eene der voortreffelijkste Godszaken. Er bestaat, zegt de H. Gregorius, geen Gode aangenamere offerande. Groot zal derhalve het loon zijn, dat voor zulke offerande is weggelegd. De H. Augustinus gaat verder en zegt: „gij hebt eene ziel gered? gij hebt de uwe voorbeschikt.quot; Animam sal-vasii ? animam tuam praedeslmcisli. O! Voelt ge u niet innig getroffen door deze woorden van den grooten Kerkleeraar? Of zijt ge niet bezorgd, ja bevreesd nopens de onzekerheid van uw eeuwig lot? Hoe menigmaal hebt gij in de verzuchtingen uwer ingetogenheid, in zoete gewaarwordingen van goddelijke liefde, nedergeknield voor de heilige Altaren, of in de eenzaamheid der afzondering, hoe dikwerf tusschen het bittere van uwe staatsplichten, van uwen vermoeienden arbeid, van uwe ziekten en krankheden, u niet tot God gewend hem vragend : O Heer, zal ik zalig worden ? Wat zoudt ge niet doen, wat zoudt gij nieu geven, indien de barmhartige God
— 243 —
val, aan God beloofde. „Ik zal den goddeloozen uwe wegen leeren, en zij zullen zich tot u be-keeren. »Docebo iniquos vias iuas, et impü ad te convertentur. Ook zujk herstel kunt gij Gode aanbieden; ook gij kunt, met het oog op uwen stervens-stond, u voor God neerwerpen en hem zeggen; Heer, ontferm u mijner, en schenk vergiffenis aan uw nederig schepsel. Meermalen... heb ik mij in vijandschap tegen u gesteld door de ergernissen mijns levens, door zielen, u zoo dierbaar, in zonden te storten; maar door uwe liefderijke genade heb ik toch ook getracht zielen voor u te winnen; ik heb deze of gene zonde verhinderd... deze of gene ergernis geweerd... clezen of genen ten goede opgewekt... Gewaar-dig, ó Heer, deze .zwakke vergoeding aan te nemen, de eenige, welke ik in staat ben u aan te bieden.
Vo(ffbereiding tot de H. Communie.
Ik vertoon mij voor- uw altaar, ó lieve Jezus, om mij met u in uw heilig Sakrament van Liefde te vereenigen, om u tot schild te hebben en verdediging in den strijd, dien de aartsvijand niet zal ophouden mij te leveren. Ik geloof met algeheele onderwerping van geest en hart, dat gij hier tegenwoordig zijt schuilende onder de gedaante welke ik ga ontvangen; ik geloof dat deze gedaanten niet anders zijn dan een sluier, waar achter uwe majesteit verscholen is; ik geloof dat ik haar ontvangend, u-zelven in mijnen boezem ontvang, gij overste instand-
— 242 —
u door den mond van een hem geliefden, trouwen dienaar deed hooren: verban uwe vrees, ó mijne welbeminde dochter, droog uwe tranen af; gij zult met mij wezen in het Paradijs? Welke vreugd zou uw hart niet smaken, welke troost zou uwe ziel niet als bedwelmen ? Welnu, de H. Augustinus geeft u dat antwoord : indien ge eene ziel redt, hebt ge uwe zaligheid verzekerd. Wat behoeft ge meer, om u te ontvlammen van een heiligen ijver voor het heil der zielen ? Zeg niet dat het boven uw vermogen is, iets zoo groots te ondernemen; want, indien ge slechts een enkele zonde mocht beletten, een enkele deugd deedt beoefenen, dan reeds haddet gij iets groots verricht, en reden van er u gelukkig om te achten. Yoorzeker, indien, voor al uwe bekommeringen van uw gansch leren. God de Heer u de genade gaf van een eenige doodzonde, een enkele ergernis te verhinderen, een enkel mensch op den goeden weg terug te voeren, o ! gij kou-det u daarvoor te recht een grooten troost beloven in het uur van uwen dood. Helaas! niemand is er, of hij ontsticht zijnen naaste meermalen; het is u zelve wellicht dikwerf gebeurd, door een al te vrij gezegde, door eenige u ontvallen morring, door eenig verzuim uwer plichten, door eene min geregelde handeling, door eenige ongepaste nieuwsgierigheid, door een buitensporige verstrooiing, uwen naaste eenige geestelijke schade te hebben veroorzaakt. Welnu, in deze stof is God uiterst ijverzuchtig, en eischt hij herstel dooT daden. Zulkdanig herstel kan geen ander zijn dan hetgeen David, na zijn schandelijken
houder van alle dingen, gij hoogste Meester van al het geschapene, gij eindelooze goedheid, wijsheid, rechtvaardigheid, gij Drieëenige God!
Ik beween, o lieve Heiland, en verafschuw mijne tegennatuurlijke ondankbaarheid waaraan ik mij heb schuldig gemaakt door de zonde; ik betuig u dat ik uiet zal ophouden, dezelve immer te beweenen. Trouwens, hoe zoude ik kunnen niet bitterlijk weenen, een God beleedigd te hebben, die mij niet alleen vergeven heeft, maar mij in zijne tegenwoordigheid duldt, mij tot zijnen boezem nadert, mij den vredekus aanbiedt, zich geheel als voedsel aan mij verstrekt ? Ach! waarom heeft de dood mij niet weggerukt, eer ik het ongeluk had van de goedheid en barmhartigheid zeiven door mijne misdaden te beschimpen? Waarom verloor ik mijn bewustzijn niet, eer ik het misbruikte om u te vergrammen? O! hoe onuitsprekelijk groot zou mijn jubel zijn, indien ik van alle goed beroofd, met alle kwaad bedekt, mij zeiven de getuigenis koude geven nimmer iets tegen u misdreven te hebben! Ach Heer, was ik in het voorledene zoo ontrouw aan uwe liefde, zoo wil ik in het toekomende uwer liefde slaaf zijn. Neen, ó neen! ik zal u, mijn hoogste goed, nimmermeer beleedigen. Ik zal mijne zwakheid verjeugdigen door godavrucht-oefeningen, ik zal mijne zintuigen, vóór alles mijne oogen versterven, ik zal de gevaren van zonden vluchten, ik zal elk menschenoordeel verachten, en in alles bouw en trouw blijven aan uwen heiligen en aanbid-delijken wil.
— 245 -
Acli! mijn teergeliefde Jezus, wat kan mij nog ontbreken, nu gij mij noodigt om aan te zitten aan uw heilige Tafel, mij te spijzigen met uw goddelijk vleesch en bloed? Nihil mild cleerit : in loco pascuce, ibi me collocavit (Ps. 22.). De Heer is mijne verlichting en miju heil, wien zal ik vreezen? Dominus illuminatie rnea, et salus viea, quem timeho? (Ps. 26). Ik geef mij geheel aan u, o Heer; aanvaard mij en handel met mij naar verkiezing. Straf mij, tuchtig mij, versturf mij, sla mij, vernietig mij; altijd zal ik u met Job zeggen: etiam si occiderit me, in ipso spe-raho (Job. XIII. 15.). Als ik maar geheel de uwe beu, en de genade heb u van ganscher harte te beminnen, ben ik met alles tevreden. quot;Verre van mij, vergiftige en kille tocht der aardsche verkleefdheden, maak plaats voor deu zalvendeu adem der heilige liefde van mijnen welbeminden Jezus. Ach 1 eeuwige liefde, doordring mijn gansche ziel, welke Jezus komt kiezen voor zijuen inbalsemenden lusthof; dat hij zich versiere en opluistere door bloemen en vruchten van allerlei deugden!
Ontsteek meer en meer in mij, ó Heer, den gloed der gevoelens, waarmede ik op dit oogen-blik moet bezield zijn. Yerleen mij, dat ik door deze vlammende communie herstelle de koudheid van alle andere, en tevens verdiene, immer tot de heilige ïafel te naderen met de gesteltenis die haar voordeelig maakt ter zaligheid.
O Maria, mijn teedere moeder, gij wordt zoo gaarne de moeder der goddelijke genade genoemd.
- 247 —
verklaar en betuig, dat ik in al mijn zijn en handelen alleen uwe verheerlijking zal betrachten en mijner ziele zaligheid.
jSTooit, o nooit zal ik gehoor geven aan de streelende inblazingen mijner regellooze hartstochten en begeerlijkheden; gij alleen zult in mijn hart bevel voeren, u alleen zal ik gehoorzamen; gij alleen zult mijn koning, mijn vader mijn vriend, mijn eenige liefde wezen.
In manibus meis descripsi te (Isaïas. XLIX. 16.). Dusdanig is de liefdezorg, waarmede God zijne zielen gadeslaat. Hij houdt ze in zijne handen geschreven, ten einde haar nooit te vergeten en, zegt hij, indien eene moeder u vergat, ik nochtans zal u niet vergeten: Et si illa obli-ta fuerit, ego tarnen non obliviscar tui (Isaïas, XLIX. 15.). Hij waakt over de hem geliefde ziel zonder tusschenpoozing, hij houdt zijn liefdeblikken op haar gevestigd, opdat ze van den vijand schade lijde. Ach mijn God! gron-delooze goedheid, die mij meer dan wat ook bemint, die mij alle goed wilt; ik geef mij volkomen aan u over. Werde ik hopeloos van alles en allen verlaten, gij ontvalt mij niet. Domine, quid me vis facere? Het is dus billijk en rechtvaardig, ó Heer, dat ik van mijnen kant geheel bereid zij u alleen en in alles te behagen. Wat zal ik ft anders zeggen dan; fiat voluntas tua. uw heilige wil geschiede! Ja Heer, ik begeer niet anders dan te willen heigeen gij wilt. Maar ach! help mij, lieve Jezus; van mij zeiven ben ik onbekwaam om iets goeds te verrichten.
— 246 —
O! verwerf mij van uwen Zoon de genaden die mij noodig zijn. om hem heden waardig te ontvangen, om al mijne levensdagen heiliglijk door te brengen; opdat ik eenmaal ten hemel stijge, om hem met u in eeuwigheid te verheerlijken.
Dankzegging.
O! wien kom ik te ontvangen! Hem die mij
gescliapen, die mij verlost, die mij bewaart heeft.....
door wien ik leef, door wien ik mij beweeg, door wien ik ben. Ik heb God ontvangen.... Ja, God rust op dit oogenblik in de nabijheid van mijn hart.... God is in mij, zal in en met mij blijven zoolang de gedaanten van het H. Sakrament duren.
Ach, mijn waardste goede God! Groot, nameloos groot is uwe liefde jegens mij, een zoo nederig en nietig schepsel! De genade is onvergelijkelijk, de genade van u aan mijn hart te mogen drukken! De schat is onwaardeerbaar, de schat van uw heilig lichaam, uw vleesch en bloed, uwe God-mensch-heid in mij te mogen bezitten! Dank óHeer, en eeuwige dank! Hadde ik een beter, een gevoeliger, een ruimer hart; hadde ik eene tong van hemelsche welsprekendheid, om u met meerdere teederheid mijne erkentelijkheid te betuigen!
Zie daar dan, ó lieve Jezus, het hart dat gij zocht, het hart waarvoor gij uwe hemelzalen verliet, om mijn schamele ziel te bezoeken. Geheel en gansch en onverdeeld heilig ik mij u toe; ik
— 248 -
Leer mij dan kennen, wat gij van mij verlangt ja, maar leer mij ook beoefenen en uitwerken hetgeen u behagelijk is: Doce me facere voluntatem tuam.
Maak, o eeuwige Vader, dat ik in waarheid kunne zeggen hetgeen uw Zoon Jezus op aarde zeide; „Ik doe altijd al wat Hem hz\\amp;?Lgt.quot; Ego quae placita sunt ei faeio semper. Maar, opdatik er toe gerake, mijnen wil te vereenigen met den uwe, geef, ó Heer, dat ik zegeviere over mijne ongeregelde hartstochten. Door de onmeetbare erbarming, waarmede gij mij uwen Zoon hebt geschonken in zijn H. Altaargeheim, smeek ik u, dat gij in mijn hart de kiem verstikket dier boosaardige niegingen waaronder het gekromd gaat, en mij de genade gevet van u Lef te hebben, u te eeren en te dienen zoolang mijn leven reikt; opdat ik u moge beminnen, eeren en dienen in het eeuwig Paradijs.
Dit alles vraag ik. ó mijn God, met een nimmer wankelend betrouwen van verhoord te worden. Ik ben, 'tis waar, onwaardig dat gij op mijne bede neerziet j maar voor mij en met mij bidt uw eengeboren Zoon, met wien ik op dit oogenblik vereenigd ben; zijne smeekingen kunt gij niet versmaden.
Ik bid u ook, mijn God, voor mijne dierb're ouders, voor mijne bloedverwanten en nabestaanden, voor myne vrienden, voor mijne vijanden. Ik bid u voor uw geestelijke Bruid, de H. Kerk; behoed haar tegen, bevrijd haar van hare vijanden. Ik bid u voor mijn vaderland, voor den Staat en voor allen die aan deszelfs bestuur zijn. Ik bid u voor mijne oversten zoo geestelijke als wereldlijke.
— 249 -
Ik bid u voor al degenen, voor wien gij verlangt dat ik bidde. Ik bid n eindelijk voor de zielen des vagevunrs, inzonderheid voor die, welke mij door bloeds- of vriendschapsbanden vereend waren.
Ziel van Christusj heilig mij, enz. (BI. 21.)
Schietgebeden.
1. Geef, ó Heer, dat, die u een groot vijand was, u een groot vriend worde.
2 Alles ga verloren; men behoude God!
3. Heer, geef mij de volharding in uw heilige genade.
Grondregels.
1. Er is geen wezenlijk goed dan God; er is geen wezenlijk kwaad dan de zonde.
2. God zal ons behandelen gelijk wij anderen zullen behandeld hebben.
3. De ware lijdzaamheid nadert ons tot Christus, en doet ons den weg tot den hemel bewandelen.
Over het voorbeeld van verborgen leven dat Jezus ons heeft nagelaten in zijn H. Altaargeheim.
I. Overdenk, christeue ziel, het voorbeeld van
- 251 -
nes Leonardus, welken men in het midden zijner uiterlijke verrichtingen zoo zeer met God ver-eenigd zag, dat hij met den H. Paulus scheen in den hemel te verkeeren. Van de H. Rosa van Lima verhaalt men, dat zij in hare bezigheden haren geest immer tot God verheven hield zoo, dat zij lezende, zich met anderen onderhoudende handwerkende, voor haar huisgezin zorgende, over straat gaande, in een woord in al wat zij deed, overal en altoos de oogen van hareu geest als in eenen spiegel gevestigd had op het schoon gelaat van haren quot;Welbeminde. Hetgeen vóór alles bewondering baart is, dat zij zich deze oefening had eigen weten te maken, zonder de minste afgetrokkenheid harer zintuigen. Terwijl zij inwendig met God handelde, onderhield zij zich gelijktijdig met de menschen, van pas antwoordend, even gemakkelijk en vaardig het noo-dige verrichtend, als dacht zij alleen aan datgeen waarmede zij zich onledig heild. De H. Philip-pus van Neri eindelijk, legde zich van jongs af zoodanig op deze oefening toe, bracht het daarin zoo ver, gewende er zich zoo zeer aan, dat hij, waar hij ging of stond, immer met God bezig was. Al was ook zijne kamer als bezet met menschen, en wat er ook veelsoortigs besproken of verhandeld werd, hij kon zich niet weerhouden van nu en dan zijne oogen of zijne handen ten hemel te slaan, zich eenige hemel-waartsche verzuchting te laten ontsnappen; hoe zeer hij er overigens op bedacht was, in het bijzijn van anderen zich zulke akten van liefde te besparen. Gij zult, vrome ziel, uit dit alles lichtelijk
- 250 -
verborgen leven, dat Jezus ons geeft in z:jnH, Altaargeheim. quot;Wie zou, hem in den staat ziende waarin hij zich hier bevindt, wie zou zeggen, dat hij het is, de Koning der koningen, de overste Heerscher van hemel en aarde? Wie zou zeggen dat het dezelfde is, die in den hemel, omstraald met een ongenaakbaar licht, zetelt op een schitterenden glorie-troon, omcirkeld van tallooze engelenscharen, van palmdragende uitverkorenen ? Hier toch straalt niets door van die oneindige voorzienigheid, van die gadelooze wijsheid, van dat alvermogen zonder naam. In der daad, hier is hij slechts door de verborgen belangen zijns harten met onze zielen. Alles is hier stilzwijgen, afzondering, eenzaamheid, nederigheid, lijdzaamheid, verborgenheid, inwendig, verscholen leven. Overweeg, op dezen grond van wonderbare voorbeelden, wat het verborgen leven zij, waarin hij zoo zeer begeert dat gij hem navolget. De grondslag van dit verborgen leven is de inwendige geest, die de ziel moet wezen van al uwe werken. Deze gaat nooit blindelings te werk, noch om ijdele oogmerken, maar heeft in alles God tot wit. Deze geest zoekt niet véél, maar wèl te doen. Dezen geest schijnt niets klein, wat Gode behaagt. Deze geest wordt dus uit God geboren, zoekt God alleen als beweegoorzaak van handelen, en als prijs van het verrichte.
De H. Maria de Pazzi was zoodanig van dien in-wendigen geest doordrongen, dat zij uitwendig bezig, hare ziel gestaag in God als verslonden hield. Dat zelfde leest men van den gelukzaligen P. Joan-
— 252 —
besluiten hoe noodzadelijk deze inwendige geest is voor uwe christelijke volmaaktheid. Bouw nu hierop, op dezen grondslag, uwe in beoefening te brengen voornemens en besluiten; want, hebt gij geen zorg om u dien inwendigen geest eigen te maken, dan komt ge nimmer tot dat verborgen leven in Christus-Jezus, na den H. Paulus zoo hoogelijk door de Heiligen aangeprezen.
Een tweede, dat samenloopt tot het verborgen leven, waarvan Christus ons in zijn H. Sakrament het voorbeeld geeft, is de bezorgdheid van zich en zijne daden der wereld te onttrekken. Die zoo handelt, is daarom volstrekt niet een inbeeldende ziel welke door een valschen geest misleid, zich onttrekt aan hare verplichtingen en gewendten; maar eene ziel welke, buiten de gevallen van gehoorzaamheid en liefdadigheid met voorliefde de eenzaamheid, de stilzwijgendheid, de ingetogenheid zoekt, slechts verlan gende dat hare werken bekend zijn aan haren welbeminden Bruidegom die in de hemelen heerscht. Zij vreest de wereld te zien, en van de wereld gezien te worden, opdat het mensche-lijk zien en gezien worden zich niet heimelijk indringe in hare werken. Eene in God ingetogen ziel verlangt God alleen tot getuige van hare deugden en offers. Daarom verzaakt zij allen menschelijken troost, en tracht zoo wel hare inwendige kwellingen als hare vertroostingen verborgen te houden voor de wereld. Hoe zeer zij overigens de deugd mint, welke zij naar haar uiterst vermogen betracht, vermijdt zij nochtans alle nutteloos vertoon. Zij zou willen, dat
— 253 —
niemand aan haar dacht; zij mengt zich in niets dat haar van nabij nietraakt, en, waar het mogelijk is, erkiest zij altoos het nederigst, het meest onopgemerkt, het minst geacht in alles. Alleen de liefde en de gehoorzaamheid hebben de sleutels van haar hart; zoo lang deze haar niet verplichten, weet zij jaren te leven, zonder dat men gelegenheid hebbe van haar te spreken.
Maak u nu Jezus leven in zijn H. Liefdc-Sakra-ment aanschouwelijk, hetzelve toetsend aan het tot hiertoe besproken verborgen leven; zij zijn eenerlei Stel dan uw dagelijksche levenswijze daar tegen over, en zie wat u ontbreekt. Al mangelde u ook alles^ ó, voór-alles, mistrouw niet. Bid en smeek dat goddelijk verborgen hart nws Bruidegoms, dat hij het uwe trell'e met een moedig verlangen, met een zoet betrouwen.
II. Overdenk, christene ziel, dat, welk ook uw staat zij, gij Jezus' voorbeeld van een verborgen leven kunt en moet navolgen. Inderdaad, wat wordt daartoe vereischt ? Dat ge u in de woestenijen van Tebaïda gaat begraven met een hai-renkleed op uw naakte ledematen, omgord met een scherpe keten, bloothoofds en ongeschoeid? Dat ge, gelijk eene Pelagia een eenzaam leven leidt in eene wildernisse; of in een spelonk, gelijk eene Magdalena; of verborgen, gelijk een Hieronijmus; in eene grafstede, of tusschen de wilde dieren, gelijk een Paulus ? Dat ge van tusschen de menschen, als buiten de natuur uw leven slijt op eene bergrots, blootgesteld aan het gure der jaargetijden, aan wind en
— 255 —
genlijk in ons hart vestigt en daar zetelt. Tot op de openbare pleinen en straten, zeide de H. Petrus Chrijsologus, vindt de godsvrucht hare afzondering (Serm. 9.J. Waartoe daarentegen, vroeg de H. Hieronijmus, waartoe dient de afzondering des lichaams, indien de afzondering des harten ontbreekt? Quid j^odeat soliludo corporis, si solitudo defueril cordis? Wees dus bezorgd, christene ziel, u dikwerf inwendig te beschouwen, en uwe gedachten tot God te stieren, de oogen uws geloofs ophem te vestigen; want ook hij ziet van uit den hooge op u neder, hij doordringt uwe aders, uwe nieren, uwe beenderen, uwganseh u. Zoo doende zult ge in u den grondslag leggen Van een verborgen leven, n Doch dit is niet genoeg, om volkomen een dusdanig leven te leiden. Er wordt daarenboven vereischt, dat ge u zeiven en uwe werken voor de oogen der wereld bedekt. Wel is waar, de lichamelijke afzondering alleen maakt het verborgen leven niet; zij bevordert het echter grootelijks. 't Is daarom, dat men de Godminnende zielen steeds de afzondering ziet liefhebben, üe goede God deelt zicli daar op een meer gemeenzame wijze mede, omdat hij daar de zielen meer los en onthecht vindt van de aardsche bekommernissen en genegenheden: O solitudo, in qua Deus cum suis familiar iter laquitur et conversaturiii.Yiie.v.). Immers God spreekt met de zielen niet in geruisch en woeling, maar geleidt ze naar de eenzaamheid, om tot haar hart te spreken: Non in coinmotione JJominus..... Ducam earn in
— 254 —
v
storm, aan regen, sneenw, orkanen? Dat ge de nachten doorbrengt in waken en bidden, den dag in vermoeienissen en stilzwijgendheid, weenend, zuchtend, gestorven aan allen troost, alleen voor lijden en droefheid levend ? Ach neen, zoo veel gestrengs wordt er niet vereischt,
Om zulk een voorbeeld na te volgen, worden er slechts twee zaken gevergd: ingetogenheid, of innige vereeniging met God, en u zeiven en uwe werken, zoo veel mogelijk, te onttrekken aan de oogen der wereld.
Welnu, is deze beoefening niet mogelijk in alle staten en standen, wie ging onder meer en zwaarder gewicht van zaken gebukt dan de H. Frinciscus van Sales? Hij nochtans wist in het midden der aardsche beslommeringen altoos een groote zielvereeniging te onderhouden met God. Van tijd tot tijd keerde hij in zich zeiven, en noemde het middenpunt zijner Gods heiligdom j want dit was de plaats waar hij zich menigmaal afzonderde, om zich gemeenzaam met hem te onderhouden. quot;VVie was met meerdere zorgen en bemoeienissen beladen dan de H. Catharina van Senen? En echter bezat zij immer en altoos in hoogen graad den geest van ingetogenheid. Door hare ouders belast met tal van bezigheden, maakte zij zich als eene cel in haar eigen hart, waar zij zich onophoudelijk hield afgezonderd met het oog op God, gemeenzaam met hem sprekend. Hierdoor bekwam zij een volstandige en durende vereeniging met de goddelijke Majesteit, hetgeen haar deed zeggen, dat God zijn gebied ei-
— 256 -
solitudinem, et loquar ad cor ejus (Osee. 11. 14.).
De Heer sprak eens tot de H. Theresia: ó, hoe vele zielen zijn er, met welke ik mij gaarne zou onderhouden; maar de wereld oinruischt haar met zoo veel gewemel, dat mijne stem niet kan gehoord worden! O, konden zij zich een weinig van de wereld afzonderen! De gelukzalige P. Vincen-tius Caraffa zeide, dat hij in deze wereld niets verlangde; maar hadde hij iets te wenschen gehad, hij naar niets haakte dan naar een verborgen hoekje met een stuk brood en een geestelijk boek, ten einde altoos in eenzame afzondering te leven. Ben zeker iemand die be-geerig was naar de heiligheid, vroeg eens aan een dienaar Gods, wat hij doen moest, om God te vinden. De man Gods leidde hem in een eenzame plaats en zeide hem: zie hier, waar men God vindt. Waarmede en op welke wijze kan men zich beter onledig houden dan op de wijze der Apostelen? En nochtans wilde de goddelijke Heiland, dat zij zich van tijd tot tijd vertrokken naar een eenzame, verlatene plaats, om hunnen geest eenige rust te bezorgen. „ Venite seorsum in desertum locum, et requiescite paululum. (Marc. VI. 31.).quot; Hieruit volgt, dat men niet verplicht is. altoos in eenzaamheid te verblijven, maar dat men ze moet zoeken, als het mogelijk is, en ze althans beminnen waar het niet mogelijk is zich er toe te begeven: Solitudo semper amanda est, tenenda vero non semper (S. Laur. Just.).
Doch, hetgeen ge vour-alles moet behartigen is, dat ge, zoo veel de liefde en de gehoorzaamheid het
aan de oogen van anderen ontrekket het weinig goeds dat ge verricht, wilt ge geen gevaar loopen van het te bederven door zelfliefde en ijdelen roem. Herinner u, wat deswege twee groote heiligen tot onze onderrichting hebben nagelaten. Het ij del zelfbehagen, zegt de H. Vincentius-a Paulo, en de zucht om vertoon te maken, het genoegen dat men van ons spreke, dat men ons gedrag prijze, dat wij wel slagen, dat wij wonderen verrichten, dit alles en meer, doet ons God vergeten, besmet onze heiligste werken, en is de verderfelijkste der ondeugden op den weg der christelijke volmaaktheid. quot;Wat goeds toch, vraagt de H. Ber-nardus, wat goeds verwacht men, van den schepselen goed te schijnen, hun te behagen? Wat is er ons aan gelegen, van hen beschuldigd, als niets beteekenend te worden gehouden, indien wij maar voor God goed, groot en onberispelijk zijn? O ! dat deze waarheid ons steeds voor den geest zij, en wij zullen niet falen de volmaaktheid te bereiken. Den heiligen was niets dierbaarder, dan in vergetelheid, in niet-in min-en verachting der menschen te leven.
III. Overdenk, vrome ziel, de heilrijke vruchten van een verborgen leven naar het voorbeeld vau Christus-.Tezus ingericht. Zulk leven is een veilig middel en een kort begrip, om tot een groote gewetensreinheid, tot een groote onthechting van ons zeiven en van de wereld te geraken. Waaruit immers ontspruiten de meeste uwer gebreken ? Is het niet uit de gelegenheden, welke uwe zintuigen en kwade gewoonten vinden in uiterlijke voorwerpen ? Van
17
■ J
:i
fM-
• iwl»
: ::f
■ $■
■- ir
! :f
■m ' 'fl!
'M h;
-1 |
m
- 258 -
daar onze onverduldigheid, onze ijdelheid, onze ijdele, nuttelooze nieuwsgierigheid.
De beoefening daarentegen van Jezus verborgen leven, doet ons de eenzaamheid beminnen, op ons zeiven neer en inzien, afzien van hetgeen buiten ons is. Hierbij verdwijnt reeds een drom dier gevaarlijke gelegenheden. Zij gewent ons daarenboven, dikwerf in ons zeiven te gaan, om er onze inzichten, onze oogmerken, onze hartsbewegingen gade te slaan; en daardoor voorkomt ze een tal gebreken en onvolmaaktheden, van welke men zich gewoonlijk te laat vergewist. Zoo vermindert in ons van lieverlede de gehechtheid aan het aardsche en aan ons eigen ih, want zoo verdwijnt allengs de verzoeking, van onze gedachten bezig te houden met en gevolgelijk ze te streelen aan de vroegere voorwerpen onzer kwade gewoonten.
Het verwerven van den geest des gebeds, is de tweede vrucht van dit verborgen leven. Deze geest kan de geest niet zijn van een zich zelve lievende ziel, van een ziel verstrooid door duizenderlei kleinigheden.
Wat middel om een einde te maken aan al uwe klaagliederen wegens verstrooidheden in het gebed, lauwheid, onverschilligheid, en wat dies meer zij ? Beoefen het verborgen leven; dat zal u alles vergemakkelijken.
Eindelijk, de inwendige zoetigheden des harten en volgens de gewone Godsbestiering, de uitgele-zenste hemelsche gunsten, zie daar de derde vrucht van dit verborgen leven. Die het niet beoefent, ver-
— 259 —
beeld het zich lastig, droefgeestig, vervelend; die het kent en er zich op toelegt, zal er welhaast geneugten in vinden, welke al de geneugten der wereld hem niet verschaffen kunnen. De H. Hie-ronymus strekt hier ten getuige, Rome verlatend en als ontvlucht, vestigde hij zijn woonstede in een Bethleëinsche grot, waar hij zegt zijn Paradijs te hebben gevonden: Solitudo mihi paradisus. Een verborgen leven leiden, het schijnt, als ware men dan eenig en alleen; doch dat is niet, zegt de H. Bernardus: nunquam minus solus quam cum solus nooit minder alleen, dan wanneer ik alleen, dat is afgezonderd ben; dan immers vergezelt mij mijn God en Meester, die mij meer genoegen, meer tevredenheid geeft dan al de schepselen. Ons ver van de aard-sche uitspanningen en vermaken wetend, houdt ons de wereld voor ellendig en ongelukkig; maar ach, hoe bedriegt zij ziek ! Wij leven in het zoet genot van een onmeetbaren, ongestoor-den vrede : Quasi tristes, semper autem gaudentes (H. Paulns). De Heer, zegt de profeet- Isaïas (51. 3.), weet de afgezonderde ziel wel te troosten, hij zal duizenddubbel het verlies van het tijdelijke 'vergoeden, hij zal hare eenzaamheid herscheppen in een lusthof van genietingen. De vreugd des harten zal daar nimmer ontbreken, men zal er niets hooren dan dankzeggingen en lof, God ter eere.
Wat zegt gij nu, christene ziel, van zulk een heil? Ontsteek in u de begeerte tot dit verheven zielge-not, er u van bedienend om uwe eigenliefde te overwinnen, neem n voor, er dikwerf aan te denken,
- 260 -
ten einde uwe goede voornemeiis te verlevendigen. Draag u op aan Jezus' heilig hart, smeek Hem om genade en maak het besluit, van u dagelijks te onderzoeken nopens uwe bij deze overdenking gemaakte voornemens.
Voorbereiding tot de H. Communie.
Gij bemint mij dan, ó Jezus zoo, dat gij van daag in mijn arme ziel wilt komen herbergen? Ach, mijn God! Zoo een ongenoemde gunst komt mij niet toe, mij alleronwaardigste. Dit is weggelegd voor ongeschondenen van geest en harte, voor onbesmeurde, voor zuivere zielen. Mij met gebreken vervulde, van deugden ijdele, mij is het genoeg dat gij mij duldt voor uw aanschijn, dat gij mij verdraagt als een kind des toorns, liggend voor uwe altaren ter afsmeeking van barmhartigheid en ontferming. Helaas ! Heer, wat goeds vindt gij in mij, dat ge u wilt komen vereenigen met mijne ziel? Misschien mijn hart? Dit mijn hart, vol teederheid, gevoeligheid voor de schepselen; voor u, mijnen Schepper, koud en ontrouw! Dit mijn hart zoo verslingerd op het slijk dezer aarde, u zoo verroekeloozend, de hemelzon van oneindige schoonheid en reinheid! Dit mijn hart dat u zoo dikmaals heeft belasterd, verguisd, beschimpt! Hoe heeft zich dat hart tot nu toe gedragen tegen over de liefde, waarmede gij mij als vervolgt hebt! Waar zijn zijn vlammende liefdevonken, waarvan uwe minnaars blaken? Ach, ondankbaar hart! IJskoud hart! Trouweloos hart! Hoe is het mij mogelijk
- 261 -
geweest een zoo goeden God zdó te beledigen, zóó te verongelijken, zóó min te achten! Hoe heeft dat hart er toe kunnen overgaan, om zich bloot te stellen aan Gods gerechtigde wraak voor een gril, voor een nieuwsgierig oogenblik, voor een ingebeeld genoegen, voor een kortstondigen schijnlust, voor het toomeloos inwilligen eener onwaarde hartstocht.' O hart, uwe boosheid is zoo groot, zoo vreeselijk, dat uw verscheurendst breken niet voldoende ware tot herstelling uwer trouweloosheid! Hoe zult gij het maken, nu nog koud en onverschillig jegens den teedersten minnaar uwer ziel? Hoe leeft gij nog bij de gedachte aan uw vroegere levenswijs!
O mijne schande ! Ach mijn monsterachtige ondankbaarheid ! Ach mijn waarde God ! geef mij een levendig, een diep leedwezen over mijne zonden. Wat mijn hart gevoelt is te zwak, te ver beneden hetgeen mij past, hetgeen ik begeer. Stort in mij, ó Heer, een volkomen berouw, een vasten wil van u nimmermeer te vergrammen, en vooral van mij niet meer te laten vervoeren door den hartstocht welke mij overheerscht. Doch dit niet alleenj schenk mij ook de genade van u teerhartig lief te hebben, en door mijn goed voorbeeld andere aan te moedigen tut het beoefenen der deugd. Verander mij, ó Heer, het hart; genees het van zijne zwakten, onthecht het van het aardsche, ontvlam het met uwe heilige liefde, en versier het met de deugden, vooral van ootmoed, liefdadigheid en kuischheid.
Ik verlang, ó Jezus, u zonder uitstel in mijn boezem te ontvangen, opdat mijne wenschen vervuld,
- 262 —
mijne gebeden verhoord worden. Kom, dan, ó lieve Jezus, kom en bevredig mijn smachtend hart. Uwe vertroostingen genoegen mij niet zonder uwe Sa-kramen teele tegenwoordigheid in mij j want gij zijt de bron van vertroostingen; de vruchten uwer liefde, zonder u, den waren, eenigen schat mijns harten, genoegen mij niet.
Gij alleen kunt mij verzaden, voor u verzaak ik gaarne aan allen troost, aan alle genoegen. Ik bemin u, ó Jezus, en heb u lief, niet om mij, maar om u te behagen; immers gij wilt van mij bemind worden, en gij alleen zijt die zieleliefde waardig.
Dankzegging.
O mijn God, mijn God ! Hoe wondergroot, hoe onuitsprekelijk is uwe goedheid jegens mij, uw nederig en nietig schepsel! Helaas, waarop grondt gij dit uw genoegen van met eene ziel te zijn, die in weerspannigheid tegen u, u zoo menigwerf be-leedigd heeft, onteerd, aan hare luimen opgeofferd, gesteld achter zoo vele beuzelingen dezer aarde? Hoe meer ik er op nadenk, ó God, hoe meer ik er mij in verlies, geen redenen vindend dan alleen in uwe onmeetbare goedertierenheid. Ik druk u aan mijn hart, ö lieve Jezus, ik aanbid u met den diepsten eerbied, en beklaag mij dat ik noch gedachten, noch woorden heb, die eenigermate beantwoorden aan de uitstekende liefdegunst, welke gij mij komt te schenken. Leerde ik er althans uit, u beter te
— 263 —
kennen; leerde ik er uit, naar de maat uwer goedheid mijwaarts, in mijn hart eene eenigzins geëven-redigde liefde en erkentelijkheid aan te kweekeni Maar ik ben zoo koud, dat zelfs uwe liefde niet voldoende is, om mij het hart van berouw te breken, van wederliefde te doen branden. Acb, dat deze mijne hardvochtigheid en onverschilligheid, overblijfselen mijner schulden, u tot medelijden stemmen! Gij zijt immers tot mij gekomen, om mij wel te doen: neem dus de hindernissen weg, die u zouden beletten uw overvloe-' dige genaden in mij uit te storten. Geef, ó Heer, dat ik uit liefde en begeerte tot u de wereldsche genegenheden late varen; geef dat ze mij walgen, die aardsche aangekleefdheden, welke mij van u verwijderen, u tot mijn ongeluk van mij jagen. Gij alleen, ó mijn Jezus, gij alleen weet het uur mijns stervens, het uur dat een einde moet stellen aan al de angsten en gevaren mijner ziel. Zie, dat is de laatste genade welke ik ran u verwacht: sta mij in dat vreeselijk uiterste, sta mij dan bij met uw goddelijke kracht, en roep mij dan tot u. Bekroon in dat laatst oögenblik uwe barmhartigheden, ontvang mij dan in het gezelschap der uitverkorenen, maak mij dan deelgenoot van hunne vreugd, van het jubel dat ben zaligt, opdat mijne ziel zich met de hunne vereenige om u iu eeuwigheid te zegenen. O altijddurende feestviering! O eeuwige vertroostingen! Het hemelsch paradijs een enkel oogenblik te aanschouwen is eene zaligheid, wat moet dan niet een eeuwig bezit wezen!
„ Stel mij als een zegel op uw hart.quot; Fom
— 264 —
me ut signaculum super cor iuum (Cant. 8.) 0 ja, mijn beminde Jezus, ik heb mijn hart geheel aan u toegeheiligd: 't is dan billijk en rechtvaardig, dat ik het met uwe liefde bezegele, opdat het gesloten zij voor al wat buiten u is, opdat allen weten dat mijn hart het uwe is, dat het u alleen toebehoort. Ik geef het u, ó Heer, ik sta u mijn arm hart af; opdat gij er over beschikket naar uw welbehagen. Bezit het geheel en onverdeeld, ó Jezus! Laat het niet aan mij over, uit vrees dat ik het u op nieuw ontroove. Ik wil slechts leven, om u te beminnen, om u te believen. Gij hebt zoo veel wonders gewrocht, om door uw Hoogwaardigst Sakrament in mij te komen; O! maak dat ik geheel aan u zij; maak dat ik in dit leven en in eeuwigheid kunne zeggen, dat gij mijn eenige Heer, mijn eenige wellust, mijn eenige schat zijt: Deus cordis mei et pars mea Deus inceternum (Ps. LXXII. 26.).
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.)
Schietgebeden.
1. Konde ik, ó mijn God, veel voor u lijden, die zoo veel voor mij geleden hebt.
2. Ik heb u genoeg beleedigd, ó Heer; voortaan wil ik u beminnen.
3. Maak mij sterk, u Heer, tegen alle men-schelijk oordeel.
Grondregels.
1. De goederen der aarde moeten den menseh
— 265 —
dienen; niet moet de mensch de aardsche goederen dienen.
2. De geest Gods is onbestaanbaar met klein geestige beuzelarijen en spitsvinnigheden.
3. Die geen liefde beeft voor het gebed, zal nimmer eenigen graad van volmaaktheid bereiken.
Over het voorbeeld van gelukzalig leven, dat Cristus-Jezus ons geeft in het H. Altaargeheim.
I. Overweeg, christene ziel, de gelukzaligheid van Jezus in zijn H. Sakrament, Konder dat hij iets geniet van hetgeen de wereld acht, en dat uwe zelfliefde u als onontbeerlijk voorstelt om gelukkig te zijn.
Stilte en eenzaamheid vervangen hier wereldsche uitspanningen en vermaken. In stede van goud en juweelen, vindt men er meestal nederigheid en schamele armoede. Gedurende de luttele stonden dat hij er niet alleen is, heeft hij in den regel, voor zich lauwe en weinig gevoelige vereerders. Hoe menigmaal zondaren, vijanden! Soms spotters, schimpers, heiligschenners! Wat een toestand in de oogen uwer eigenliefde! Moest gij slechts eene week in dien tabernakel huizen, gelijk hij er zich bevindt, gij stierf van droefgeestigheid. En toch lijdt zijne
- 266 -
gelukzaligheid., die oneindig is, geen schade in die verlatenheidj tussclien al dien smaad. Leer hieruit, u een juist denkbeeld vormen over de ijdelheid der tijdelijke goederen. Herinner u, dat uw hart van dezelfde natuur is als Jezus' hart. Hoe dan kunt gij hopen, door het bezit van tijdelijke goederen gelukkig te zijn, daar deze tot het geluk van Jezus in geen aanmerking komen ? Wanneer zult ge niet veeleer tot de volle overtuiging geraken, dat die aardsche bezittingen alleen in staat zijn uw hart te bezwaren, wel verre van het te verlichten? Wanneer, om kortte gaan zult gij bevroeden, dat uw hart, zoo wel ais Jezus5 hart, niet gemaakt is voor die goederen welke ons aanlokken ja, maar immer bedriegen en bederven?
Waar is de ziel die zich beroemen kan, een al-geheele voldoening in de goederen der aarde gevonden te hebben? Wel, dat de wereld met al wat zij kan schaffen, ten allen tijde velen ongelukkig, niet eenen gelukkig gemaakt heeft. Ondervraag de machtigste Vorsten, de roemrijkste veroveraars, de beroemdste wijzen; allen zullen u zeggen, dat de dichtste opeenstapeling van al dat aardsche, niet is dan ijdelheid en geesteskwelling. Salomon, die groote Salomon, was, bloeiend in frisschejaren, koning van een Gods uitgelezen volk, beroemd door wonderen te Zijner eer gewrocht, door geruchtmakende, op zijne vijanden behaalde zegepralen. Daarbij was hij zoo verheven in wijsheid, dat hij over de gan-sche aarde als een godspraak van de wijsste vorsten bewonderd werd; zelfs de koninginnen van het veraf-gelegenst Oosten kwamen hem hare hulde bieden.
- 267 -
Hij bezat zoo vele rijkdommen, zwom als 'tware in zoo veel eer, overvloed en grootheid, datliijvan zich zeiven getuigt, zijnen oogen niets geweigerd, zijn hart niets ontzegd te hebben: Quidquid desideraverunt oculi mei non negavi eis; nee prohibui cor rneum quin omni voluptate fruere-tur CEccl. II. 10.). Wie meer dan hij had zich dus gelukkig kunnen noemen, indien het mogelijk ware dat het tijdelijk genot'smenschen hart verzade? Hij nochtans betuigde juist het tegen-ovargestelde; hij beleed, in het genieten van alle die rijkdommen, grootheid en vermaken, niets anders gevonden te hebben dan loutere ijdelheid en kwelling des geestes: Vidi in omnibus vani-tatem et afjiictionem animi (Ibid. 11.). Hetgeen anderen een voorwerp was van grooten naijver en betrachting, was zijn rampspoed, de gelegenheid zijns onheils, de verveling zijns levens .• Tceduit me vitce mece, videntem mala universa esse sub sole, et cuncta vanitatem et afjiictionem spiritus (Ibid. 17.).
Wees dan schaamrood, christene ziel, gij die uwe gelukzaligheid in zulke nietige, beuzelachtige, uwer ziel onwaardige voorwerpen gezocht hebt, die er uw geluk hebt doen van afhangen. Zeg n, dat ge gedwaald hebt en bid God, dat hij u voortaan naar waarde doe oordeelen over de belangen dezer aarde.
O ja! eindeloos-zalig hart van mijnen Jezus, doe mij kennen, doe mij inzien, hoe ijdel en ontoereikend tot mijn geluk het is, wat mijne zelfliefde mij als behartigenswaardig heeft voorgespiegeld. Geef
- 268 -
mij, dat ik verachte al wat de wereld hoogacht, bemint en najaagt.... Onderzoek hier, wat uwe eigenliefde u voorstelt als meer aanlokkelijk; maak daartegen goede voornemeES, en bid God om genade, ten einde ze naar behooren te bewerkstelligen.
II. Overdenk, christen ziel, welke de grondslag is der gelukzaligheid van Jezus' harte in het Hoogwaardigst Altaargeheim. De liefde en het bezit van God, maken de gelukzaligheid van dat goddelijk hart uit. Dit hart persoonlijk met de Godheid ver-eenigd zijnde, is deszelfs gelukzaligheid oneihSigj omdat zijne liefde en zijne vereeniging met de godheid oneindig zijn. Zie daar de oorzaiak, waarom zijne gelukzaligheid geen schade lijdt door de afwezigheid der stoffelijke goederen, die gij op zoo hoogen prijs stelt. Zijne gelukzaligheid is voor Jezus in de Ciborie besloten, dezelfde, als zetelde hij op zijn glorie-troon in den hemel. Wanneer gij eenige oogenblikken de zon aanstaard hebt, ziet ge niets meer; 'tis alsof ge in alles de zon zaagt; immers, de sterke indruk van dat sterke licht maakt uwe oogen ongevoelig voor elk minder licht van andere voorwerpen. O, gelukkig duizendmaal, indien het aanschouwen der nimmer tanende zon, die God zelf is, een volkomene gevoelloosheid voor de aardsche goederen in u te wege bracht! Hoe noodzakelijk ware u zulke gevoelloosheid, om reeds in dit leven uw hart gelukzalig te maken! Zeg u dikwerf: mijn hart is van dezelfde natuur als het hart van Jezus; hetgeen het zijne zaligt, kan ook alleen het mijne zaligen. Breng u de dagen of althans de
- 269 —
uren te binnen, wanneer uw hart meer ontstoken was door de liefde tot God. O zoete en heil-verkwikkende herinneringen! Wat ontbrak er toen aamp;n uwe tevredenheid, aan uw geluk? Vergelijk uwe harterust van toen, met uwe tegenwoordige gesteltenis. quot;Vergelijk u zei ven met u zeiven; wees naijverig op u zeiven, verontwaardig u over u zeiven.
Ach, oneindelijk tevreden, oneindelijk zalig hart van fmijnen Heer! Dwaze ziel, waarom hebt ge geen deernis met u zelve? zoo spreekt u Jezus toe, van uit zijn H. Tabernakel. Gij, wat zult ge hem antwoorden ? Ach! vraag hem vergiffenis dat ge door aardsche verstrooidheid die heilige Godsliefde in u hebt doen kwijnen, welke hij u vroeger zoo vreedzaam en zoet heeft doen smaken. Maak edelmoedige, maar uit te voeren besluiten, inzonderheid van u los te maken van al wat u een hinderpaal is in het vuriglijk beoefenen der goddelijke liefde.
Gelukkig, indien ge daartoe overgaat; dit zal u reeds op deze wereld een voorsmaak geven der eeuwige hemelsche gelukzaligheid. Beschouw den H. apostel Paulus : beurtelings met boeien beladen, tot de strengste gevangenis veroordeeld, door het volk gesteenigd, door dwingelanden gegeeseld, van alle kanten met den dood bedreigd. Hoor hem van zijne kwellingen spreken: Hepletus sum consola-tione, superabundo gaudio in omni trihulatione nostra (2. Corinth. VII, 4.). „Ik ben vervuld met troost en vloei over van vreugd in al mijne kwelling.quot; Beschouw den H. Apostel Andreas op het zien des kruises waaraan hij ging gehecht worden.
— 270 -
Hoor hem spreken: „6 goed kruis, waarnaar ik sinds lang verlangend haakte^ zie ik nader vreugdevol en jubelend, . om u te omhelzen.quot; Beschouw Marcus en Marcellinus, met scherpe nagelen wreedaardig aan een galghout geslagen. Hoor hen spreken tot die zich medelijdend toonden met hunne smarten; »ach zwijgt, en houdt op van ons te beklagen; nimmer smaakten wij een genoegen als nu, nu wij zulke vreeselijke folteringen onderstaan uit liefde tot Christus-Jezus (Brev* Rom. 18 Jun.).quot; Beschouw eene Secunda, die hare zuster Eufina door een dwingeland gemarteld ziende, zich beleedigd achtte, omdat de woestaard haar deed aanschouwen de wreedste pijnen, welke zij verlangde te deelen. Hoor haar den barbaar verwijtend toevoegen: „wreedaard, waarom vereert ge mijne zuster, terwijl ge mij met schande overlaadt? Beveel dat wij beiden verscheurd worden...quot; O ! Had de goddelijke liefde zoo veel kracht in deze heilige zielen, dat zij het gewicht der ijselijkste pijnen verlichtte, de bitterheid harer folteringen verzachtte, en hare marteling als 't ware in' een paradijs van vreugde veranderde; wat zal ze niet in u uitwerken, indien gij ze van ganscher harte in uwe ziel ontsteekt! Welke gelukzaligbeid hebt gij van haar niet te verwachten !
III. Overdenk, vrome ziel, hoe verblindt die christenen zijn welke zich vleien, hun geluk te zullen vinden in bot te geven aan hun ongeregelde hartstochten. Ach ! konden wij ons het verborgen hunner harten aanschouwelijk maken, welke beweeuens-waardige vertooning zouden wij bespeuren! Wij
— 271 —
zouden in hen zoo vele ongelukkige slachtoffers zien door hartzeer geknaagd, door bitterheid en droefheid verteerd, soms den vreeselijksten angst, der vertwijfeling ten prooi. Want, welke vrede is er voor een schuldig hart dat met God brak! Isaïas vergelijkt het aan eene door orkaan opgezweepte, woedende zee : Tmpii autem quasi mare fervens, quod quiescere non potest (C. LYII. 20). Zonde en vrede, zegt dezelfde propheet, gaan nooit gepaard: Non est pax impiis, geen vrede voor de goddeloozen. De booze hartstochten, zegt de H. Gregorius van Nice, zijn als zoo vele woeste dieren, redeloos, onverzaadbaar; zij maken het hart dat zij veroveren tot een broeinest van afzichtelijke wangedrogten : F er as clico cupiditates pravas. De zondaar, zegt de H. Ambrosius, kan wel een uiterlijken schijn aannemen van opgeruimdheid en kalmte; maar onmogelijk kan hij zich vrijwaren van inwendige droefgeestigheid en bittere hartwroeging: Pecca-tor quamvis for is. abundet, deliciis difiuat, odori-bus fragret: in amaritudine animce vilam exujit. Gij ziet, gaat die H. Leeraar voort, gij zie# in den zondaar teekenen van opgeruimdheid : den lach op zijne lippen, den praal in zijne houdiug, in zijne kleederen, aan zijne tafel; doch wilt gij weten, of zijne tevredenheid scliijnbaar of wezenlijk zij? Ondervraag zijn geweten; het zal u zeggen dat er van al dat uiterlijk geeu glinstertje straalt tot in het hart van den rampzalige: Vides convivium peccatorisf Interro-ga conscientiam ejus, De heidenen zeiven erkenden deze waarheid. Cicero, die groote wijs-
— 272 —
geer en redenaar, zeide, dat de zonden des godde-loozen als zoo vele huiselijke razernijen zijn, welke hem overpoosd het hart verscheuren en zijne foltering uitmaken. Plautus getuigt, dat er in dit leven niets ellendiger is, dan eene ziel zich bewust van zonden. Beschouw den ongelukkigen Adam na zijnen val. Overdekt met schaamte, geslingerd en beangstigd door wreede wroeging, tracht hij zich te verschuilen voor den blik van een beleedigden God, hij rilt op het hooren ridselen van een boomblad; Sonitus terroris semper in auribus ilius (Job. c. XY. 21). Beschouw den rampzaligen Caïn na zijne vloekwaardige misdaad: doorpriemd van wreede knaging, zwerft hij als een dier in de bossehen, bij elke schrede, bij elke beweging voelt hij een ijskoude hand hem den boezem knellen, een woeste stem, een doods-gegil dondert hem in de ooren: ten afgrond, rampzalige, ten afgrond! Fugit impius, nemine persequente Prov. XXVIII. 1). Beschouw David na zijn schandig vergrijp: doodbleek zucht hij bij t dage en bij nachte, niet te troosten, noch door den luister zijner heerlijkheid, noch door de grootheid van zijn koningdom, noch door de zegepraal zijner overwinningen. Een tranengol-vende stem ontspringt hem van uit de diepste zijns harten, en stelt hem in naar rouwbeklag het verlies zijns Gods voor oogen; Fuerunt mild lacrimiE mece panes die ac nocte, du in dici-tur mild quotidie: ubi est Deus tuus. Ps. XLI. 4). Er ware geen einde aan, o christene ziel, wilde ik u ter dezer plaats al de feiten aanhalen, waaruit het u oogenschijnlijk wierde, dat
- 273 -
het gewone gevolg der zonde is: hartzeer, ellende en knagende verwoesting.
Dien ten gevolge, wees op uwe hoede, en laat u niet misleiden door het verraderlijke van uwe niet geregelde hartstochten, zij spiegelen u een paradijs van wellusten voor, maar op het einde laten ze u den doodsteek in het harte. Houd dezen grondregel steeds voor n: het hart wordt niet bevredigd dan door God, naar wiens evenbeeld het gemaakt is. Alle ander heil, alle andere wellust kan onze begeerten streelen; verzaden nooit: Ad imaginem Dei Jacta anima ra-tionalis, cceteris omnibus occupari potest, satiari non potest (H. Bern.).
Voorbereiding tot de //. Communie.
Het is dan waar, mijn waarde Heiland, dat gij mij heden wilt voeden met uw eigen vleesch en bloed ? Ach, deze genade is een genade welke ik mij gansch onwaardig ken. Hoe immers zal mijn hart waardig zijn een tabernakel te worden, een heiligdom voor mijn God, nadat het een vergaarbak is geweest der'ongebondenste hartstochten! Hoe zal ik mij verstouten, het vleesch en bloed te ontvangen van Christus Jezus, een God van heiligheid op te nemen in een verblijf, waar de zonde en de ondeugd gewoond en gewoed hebben! Ach, mijn lieve Heer en mijn God ! Mijn zondeschulden laten niet toe, dat ik tot uw heilige tafel nadere j maar uw dringende uitnoodiging roept mij. Wat doen?.... Gij roept mij?!..,. Ik kom, u Jezus, ik kom.
18
— 274 —
Ik leg mijne vrees af; de stem uwer barmhartigheid verdooft in mij de stem van mijn ellende, de stem van uwe rechtvaardigheid.
Ach! hoe schuldig, hoe trouweloos, hoe ondankbaar ben ik geweest, in mijnen God te beleedi-gen! Wien toch heb ik beleedigd? Ik heb den waarden Bruidegom mijner ziel beleedigd, mijnen teêrminnenden Vader, mijnen trouwen, mijnen belangloozen vriend; ik heb mijnen Jezus beleedigd, den eengeboren des Vaders, voor mij mensch geworden, voor mij geleefd hebbend, voor mij verscheurd door taaie geeselslagen, voor mij gekroond met scherpstekende doornen, voor mij ten toon aan een kruis genageld, voor mij gefolterd en gemarteld, voor mij den smartelijksten dood gestorven.... Ik heb den zoeten Jezus beleedigd, dien God van grondelooze goedheid en ontferming, dien voor mij zoo in vlammende liefde ontstoken God, dien God, den insteller van het allerheiligst Aartsheiligdom, waarin hij mij meer geeft dan koning-en keizerrijken, meer dan de gansche aarde, meer dan den hemel. In dit Hoogwaardig Sakrament schenkt hij mij zich zeiven, met zulke hartelijkheid, dat hij zich verklaart ontevreden, indien ik weiger tot hem te naderen ooi hem te ontvangen... En dien God heb ik door mijne zonden beleedigd!
O! hoe altoos beminnenswaardig is die God, die God, dien ik zoo weinig geacht heb! En ik moest alles slachtofferen, liever dan hem te vergrammen! En ik heb hem beleedigd voor een niet, voor den lust van een oogen-blik, voor ecne gril, voor een ongeregelde
— 275. —
hartstocht!.... O! wangedrochtelijkebooslieidj ó redelooze, ó snoode ondankbaarheid? Ongevoelige ziel! Gij verkwijnt niet van droefheid ?... Steenen oogen, gij barst niet uit in tranen ? IJzeren hart, gij breekt niet van spijt? O mijn God!. . Ik gevoel o Heer, dat ik u beleedigd heb; ik bloos van schaamte, ik smelt, weg van droefheid. O! konde ik onder een tranenvloed mijn opeengehoopte zonden smoren! Konde ik den dood sterven, bedroefd omdat ik u beleedigd heb.
Nooit, o Heer, nooit zal ik tot dien betreu-renswaardigen staat wederkeereu. Mijn hart is bereid alles te verlaten wat u mishagen kan, alles te omhelzen wat u kan believen. Het is bereid, en wil vóór-alles zijn ongeregelde driften niet meer involgen... Het is bereid, en wil ze breidelen door de versterving, door het vluchten der gelegenheden en gevaren... Het is bereid en verklaart zich het uwe, trots alle menschenonrdeel, trots alle aardsche berekening. Het komt er met den Apostel voor uit dat het gereed is alles te lijden, alles te verdragen, alles te overwinnen, liever dan zich bloot te stellen aan het verlies uwer heiligmakende genade. Tot dit alles is mijn hart bereid en zal het, door uwe barmhartigheid, immer bereid wezen. Ik hoop, 6 lieve Heer, dat de goedheid waarmede gij u zei ven doet overgaan in mijn geestelijk voedsel, mijne zwakheid zal verkloeken, en mij pal en onwrikbaar zal doen staan in mijne voornemens.
Ach! deze is de genade om welke ik u thans beu smeekende, de genade van u nimmermeer te bele^-
— 276 —
digen, maar u immer en altoos lief te hebben. Bespoedig nu^ ó Heer, het oogenblik uwer komst, opdat ik u teederlijk aan mijnen boezem drukke.
Dankzegging.
O! hoe immer goed en genadig is God jegens mij! Quam honus Israël Deus, quam bonus ! (Ps. LXXII. 1.) Ik, die verdiend had met de duivelen en verworpelingen te zijn, ik zie mij omcirkeld van engelen, vereenzelvigd met God! Ik,die mij van Jezus' hart had losgerukt, om mij te werpen in de armen der zonde, ik bezit hem thans in de nabijheid mijns harten, ik kan hem naar hartelust aan mijnen boezem drukken..,. Ik!... O! hoe immer goed en genadig is God jegens mij!
Ach ondankbaar, ongevoelig, metalen hart!.... Wanneer zult ge iets liefderijks voor uwen God gevoelen ? Wie zal u ooit doen ontwaken, indien het de uitstekende genadegaaf niet is, welke een Jezus u heden komt te schenken? Uw God daalt van uit den hoogen hemel, om uwe zielewonden te genezen, in al uwe behoeften te voorzien, om in u te wonen; daartoe verbergt hij zijn ontzaggelijke Majesteit, om uwe zwakheid te sparen. En gij zoudt nog onverschillig blijven voor zoo veel, voor zulke liefde! O ondankbaar, ongevoelig, stalen hart!
Wanneer, mijn lieve Jezus, zal ik kunnen zeggen geheel aan u, gansch de uwe te zijn, gelijk gij geheel aan mij, gansch de mijne zijt? Ach Heer, ik verlang niet dat mijn hart zich bewege, dat het
- 277 -
leve, tenzij om u te beminnen. Gij hebt overwon-nen^ o Heer, gij hebt overwonnen ! Mijn hart is het uwe. Zeg, Heer, wat wilt gij ten blijke mijner wederliefde; ik ben tot alles bereid. Wilt gij dat ik datgeen versterve, waaraan ik zoo veel, te veel vrijheid gelaten heb? Wilt gij dat ik met overgeving de kwellingen des levens onderga ? Wilt gij dat ik mij ijvervol toelegge op de oefeningen van godsvrucht? Wilt gij dat ik de verzoekingen vaardig afwijze ? O ja, mijn hart, dat alles begeert Jezus van u, als een blijk van wederliefde. Hij vraagt het u door dat onschatbaar bloed, dat hij zijnen eeuwigen Yader opdroeg voor uwe zonden; bij vraagt het u door die vaderlijke erbarming, waarmede hij u zoo menigmaal der helle ontwrong, aan welke ge u door uwe schulden plichtig gemaakt had, hij vraagt het u door zijne zoo onmetelijke liefde, die hem van uit den hemel op aarde trok, die hem, op het Kruis der kruisen in de wreedste martelingen deed sterven, hij vraagt het u door die nimmer uit te spreken goedheid, waardoor hij u zich zeiven gegeven heeft in zijn goddelijk Sakrament van liefde, hij vraagt het u. . Ach! uw God vraagt het u ; dit zij genoeg, gij hebt geen ander prikkel noodig.
Schenk mij de genade, o Heer, dat ik u voortaan nooit meer beleedige, inzonderheid niet door... Ik vraag u geen tijdelijke gaven, geen grootheden, geen rijkdommen, geen vertroostingen ; ik vraag u de genade, van u nooit meer te beleedigen; ik zal niet ophouden deze genade van u af te smeeken, zonder deze
— m -
kan mij niets voldoen. Ach Heer, vergeef... 't is niet uit mistrouwen, dat ik zoo zeer aanhoud en aandring; maar om het vurig verlangen van mij staande te houden in uwe heiligmakende genade, en van u voor altoos lief te hebben.
Neem mij onder uwe bescherming, o Moeder Maagd Maria, en tel mij onder het getal uwer beminde kinderen. Door Jezus' verdiensten, met wien ik mij thans vereenigd vind, door de liefde welke hij u toedroeg, door de buitengemeene genadegaven waarmede hij u versierde, vraag ik uwe bescherming over mij.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.)
Schietgebeden.
1. Mijn Jezus, ontferm u mijner.
2. Heer, laat mij niet aan mij zeiven over.
3. Beminnelijke Moeder, bid voor mij.
Grondregels.
1. Be ootmoedige wordt in al zijne werken van God gezegend.
2. De liefde is geneigd om altijd goed te denken, en het inzicht te verontschuldigen, als de daad niet kan verontschuldigd worden.
3. Aan liefde tot Jezus ontbreken in het hoogwaardig Sakrament, is een teeken van verwerping.
279 —
Een-en-twintigste Overdenking.
Over Jezus liefde tot ons in de gedurige hernieuwing van het Kruis-Offer, door het H. Altaargeheim.
1. Bemerk, godvruchtige ziel, de voortreffelijkheid van het Altaar-Offer dat Christus gedurig aan zijn hemelschen Vader voor ons opdraagt. Wie zal coit, zelfs eenigerwijze, de daarin besloten geheimenissen achterhalen? Wie deszelfs oneindige uitmuntendheid eenigszins begrijpelijk maken? Wie zal zeggen wat verhevens, wat wonderbaars, wat verbazends het is? O! Al de verstanden der engelen schieten te kort voor de wonderen van eéne H. Misj zij staan er verbaasd over, dat ze verstommen. Hier immers valt aan niets aardsch, aan niéts menschelijks, aan niets eindigs te denken; alles is hier he-melsch, goddelijk, oneindig.
Versterk ter dege uw geloof, zoo ge u eenig denkbeeld wenscht te vormen van dit ontzettend geheim. Wat leert u het geloof nopens die Hostie, welke dagelijks door den priester geconsacreerd wordt op onze altaren? Wat leert het unopens den Kelk, diea gij eiken morgen ziet gezegend worden?... Het leert u met een nimmer falende waarheid dat, door de almogende kracht van weinige woordea, dat brood en die wijn zelfstandiglijk veranderd worden in het wezenlijk lichaam en bloed van onzen Heer Jezus-Christus. Uwe oog'ïn beschouwen nog de kleur en de gedaante der eerste zelfstandigheid, gij smaakt ze zelfs; maar het Geloof verzekert u,
'p1'
- 280 —
dat er na de H, Consecratie niets meer aanwezig ia van hetgeen nwe zintuigen waarnemen, het gebiedt u, onder deze uiterlijkheden te aanbidden uwen onder die gedaanten verborgen Verlosser, waarachtig God, waarachtig mensch, Christus-Jezus. Ja, Hij zelf, uw Heiland en Zaligmaker is hier tegenwoordig, niet in afbeelding, maar in wezealgk-heid; hier offert hij zich voor ons op als brandoffer aan zijn eeuwigen Vader, dezes majesteit aanbiddend, zijne goedheid bedankend, zijne reehtvaardiglieid genoegdoenend, zijne milddadigheid afsmeekend.
Van daar, dat het H. Misolfer moet gehouden worden voor- en werkelijk hetzelfde is als de offerande des Kruises. Hier hernieuwt zich sl wat op Kalvaar verricht werd; hier wordt hetzelfde oogmerk betracht dat daar bedoeld werd; tier wordt Gode dezelfde eer als daar gebracht, en al het heil dat wij daar verwierven, wordt ons ook hier aangeboden. Het eenig verschil dat fusschen het een en het andere bestaat, geldt slechts de wijze van opoffering: Op den Godsberg stroomde Christus' bloed daadwerkelijk; hier wordt het op een geheimzinnige wijze vergoten. Ook hier sterft Christus, op een geheimzinnige wijze. Immers, door den priester genuttigd, wordt hjj verteerd, gelijk hij verteerd werd door de smarten op het kruis. Derhalve, wat doen wij, wanneer wij Mis hooren? Dan zijn wij tegenwoordig bij het lijden en den dood van Gods eengeboren Zoon, wij beschouwen het eeuwig menschgeworden Woord, dat vernietigd wordt, ten blijke zijner onderwerping aan zijnen eeuwigen Vader; in
- 281 -
één woord, wij beschouwen hem, welken geheel Jeruzalem zag op goeden vrijdag, welken de Joden beschouwden en beschimpten, welken aan den voet des kruises de Moeder van smarten zag sterven in het midden van duizend smarten: Quoiies hu jus hosties comrnemoratio colitur, toties opus redemptionis exercetur (Dom. IX. post Pentec.').
Wees, christene ziel, wel doordrongen van deez geloofswaarheid; want er is uiterst veel aan gele-. gen, dat gij ze vastelijk gelooft. De andere geheimen van JezusJ leven vierend, viert ge alleenlijk derzelver herinnering, want zij hernieuwen zich niet. Op kersdag stelt u de H. Kerk Js Heeren geboorte voor; maar Christus word dan niet op nieuw geboren. Op de feesten van Jezus' hemelvaart en van Pinksteren herdenkt men's Heeren opstijgen ten hemel, en de uederdaling des H. Geestes op aarde; maar op die dagen klimt Jezus niet tot zijnen Vader, daald de H. Geest niet zichtbaar af. Doch hetzelfde kan niet gezegd worden van het geheim des heiligen Misoffers; hierin toch heeft geen bloote voorstelling of herinnering plaats; maar onbloediglijk geschiedt er dezelfde offerande, welke met bloedstorting voltrokken werd op Golgotha. Dat zelfde lichaam, dat zelfde bloed, die zelfde Jezus, welke zich op den Kruisberg opdroeg, die zelfde offert zich nu in het H. Misoffer. Ach! welk wonderwerk! welk verbazend mirakel.
II. Het schijnt dat er geen grooter voorrecht mogelijk is, dan dat der H. Mis; wijl daar niet een
— 282 -
afbeeldsel, maar het oorspronkelijke zelf aanwezig is van het Kruisoffer. Echter schittert daar nog meer deszelfs voortreffelijkheid uit, doordien een menschgeworden God zelf de priester dezer offerande is. Immers, drie zaken behoort men in dit sacrificie te onderscheiden en gade te slaan : den offerenden priester, het offer zelf dat wordt opgedragen en de goddelijke Majesteit, aan wie de offerande geschiedt. Welnu, zie hier de uitkomst dier drievoudige beschouwing: de offerende priester is een God-meDSch, Christus-Jezus — het slachtoffer is het leven van een God-mensch —■ dat slachtoffer, dat leven wordt opgedragen aan God.
Herlevendig dus uw geloof, o christene ziel, en herken in dezen offerenden priester den aanbidde-lijken persoon van Christus-Jezus. Hijisde eerste en voorname offeraar, niet alleen omdat hij het H. Misoffer ingesteld en er al de uitwerksels zijner verdiensten aan gegeven heeft, maar ook omdat hij zelf in de H. Mis zich gewaardigt, te onzer gunste het brood en den wijn te veranderen in zijn allerheiligst lichaam en dierbaarst bloed. Zie daar dan het wonderbaarst voorrecht der H. Mis : zij heeft tot voornamen offeraar, tot priester, een menschgeworden God. Wanneer gij dus den priester aan het altaar ziet, weet, dat zijn meeste waardigheid bestaat in de dienaar te zijn van dien onzichtbaren, eeuwigen Opperpriester, die onze Heiland is, Jezus-Christus.
Yan daar, dat het H. Misoffer niet ophoudt Gode aangenaam te zijn, al ware ook de priester een zondaar, een heiligschenner; want de eerste en voor-
— 283 —
tig name, de hoofdofferaar is Christus onze Heer, ter-
0g wijl de priester slechts zijn dienaar is. God zij dus
SU gezegend, die ons een priester heeft gegeven, welke
[quot;e- niet alleen overal, maar ook ten allen tijde deze
lit heilige offerande zijnen eeuwigen Vader opdraagt.
3n Zij dan ook duizend- en- duizendmaal gezegend de
e- liefde van Christus-Jezus, die voor ons zijn bloed,
'e- zijne ziel en geheel zich zei ven den Vader opoffert,
3t in zoo vele heilige Missen als er gevierd wor-
e den over het gansche aardrijk! O onmeetbare
_ schat! O mijn en bronader van onwaardeerb're
rijkdommen!
Overdenk hier, u christene ziel, hoe verheven de priesterlijke waardigheid is, en bij gevolg, hoe groot 1 de eerbied behoort te wezen dien men haar moet
toedragen. Wat immers werken eenige weinige door ! den priester gesproken woorden niet uit! Welk
; | mensch, welk engel kan znlk uitstekende macht verklaren ? Wiens verbeelding zou dat immer bereikt hebben, dat het woord van een mensch de verbazende kracht heeft, van Gods eengeboren Zoon uit het hoogste der hemelen op aarde te doen nederdalen? Deze macht is machtiger dan bergen te verplaatsen, dan zeeën op te droogen, dan hemelen om te wentelen. Ja, het is een zeker nastreven van dat eerste jFiat (het worde), waarmede de Almachtige het heelal uit het niet trok;
I't is in zekeren zin het voorbijstreven van dat andere Fiat, waarmede de groote Maagd het eeuwig Woord in, en uit haren maagdelijken schoot trok. Zij immers verschafte alleen de stof voor Jezus' lichaam, wel is waar gevormd uit haar maagdelijk bloed, maar zonder hare medewerking;
i
— 284 —
daar de priester — Christus' werktuig — het lichaam des Heilands op een wonderlijke wijze her-voorbrengt door de woerden der H. Consecratie.
III. Overweeg, christene ziel, met hoe veel reden God eischt, dat elk priester Hem geheel toebehoore, zóó, dat hij in waarheid een Godsman — Homo Dei — kunne genoemd worden. Indien onze lieve Heer slechts één mensch over de gansche aarde met het priesterschap vereerde, die de macht hadde van het vleeschgeworden Woord op aarde te doen nederdalen, hoe zeer en hoe hoog zou zulk mensch niet van alle christenen geschat worden ? Hoe erkentelijk vooral zou zulke priester Gode niet wezen! Hoe heilig zou zijn levenswandel niet zijn^ om eer te doen aan zoo een verheven ambt! Maar groote God! kan liet getal der andere priesters, in wat het ook zij, de waardigheid en de verplichtingen van een priester verminderen?
Nadenkende over de voortreffelijkheid van de waardigheid eens priesters, was de H. Eranciscus van Assisi er zoo door getroffen, dat hij de priesters ernstig opwekt, om zich los te maken van al wat aardsch is, ten einde zich geheel en alleen aan God te wijden, die hen zoo zeer bemind en vereerd heeft, „Ziet toe, zegt hij, en let op uwe waardigheid, ó priesters; en gelijk God u om dit H. Geheim boven allen vereerd heeft, bemint en eert Hem zoo ook, van uwen kant, boven alle schepselen. Het ware toch een al te groote zwakheid, wanneer gij Jezus zoo nabij u hebt, in de gansche wereld iets anders dan Hem te achten.quot;
- 285 —
Een ander gevolg, dat men uit'de voortreffelijkheid des heiligen Misoffers behoort te trekken, is de groote ingetogenheid en godsvrucht, waarmede het moet opgedragen en bijgewoond worden. De H. Mis, zeide de H. Laurentius Justinianusj is wel de verhevenste, de heiligste, de Gode aangenaamste, de aan den mensch voordeeligste van alle bedieningen.
't Is daarom, dat de Engelen zeiven met groot ontzag, met diepen eorbied en met gevoelens van onuitsprekelijke aanbidding de H. Mis talrijk bijwonen. Met welke zuiverheid, aandacht, ingetogenheid en eerbied behoort dan niet depriester dit heiligst Aartsgelieim te verrichten! Hij moet als ware hij Jezus zelf, het altaar naderen, er zich gedragen als een engel, er zich van zijn hemelsche bediening kwijten als een heilige, zich tussehen God en den mensch stellen als een middelaar van vrede, en voor zich zei ven bidden als een gewoon mensch.
Voorbereiding tot de II. Communie,
Ik geloof, o mijn God, dat ik het Allerheiligst nuttende, u zeiven, uw lichaam, uw bloed, uwe ziel en goddelijkheid, u, den Eengeboren des goddehjken Vaders, den luister zijner heerlijkheid, u, het beeld zijner zelfstandigheid, u, den Heiland der wereld, u, den God-mensch ontvangen zal. O ja! Dienzelfden Jezus, die ten hemel gevaren, plaats nam aan de rechterhand van God zijnen Vader, en die eens de levenden en dooden zal komen oordeelen, dien zelf-
— 286 —
den zal ik op mijne tong en in mijn hart hebben.... O! mijne Jezus, welke geheimenis van goedheid en barmhartigheid ! Het is dan mogelijk dat gij u wilt gewaardigen in mijne ziel te komen? Die de apostelen verliet, om ten hemel te stijgen, wil thans uit den hemel dalen, om zich met mij te vereenigen ? Ach! wie ben ik dat gij mij in uwe tegenwoordigheid verdraagt niet alleen, maar dischgenoot maakt van uw heilig vleesch en bloed ! Ware ik althans slechts stof en asch!... Ware ik slechts een nuttelooze dienstknecht?.... Maar ik ben minder, ik ben erger.... Ik ben die ontrouwe, die trouwelooze dienaar welke mijnen God beleedigde door allerlei slag van verongelijking. O G od! hoe zwaar en menigvuldig zijn de schulden die ik bij uwe hooge Majesteit gemaakt heb ! U alleen is haar getal en verfoeielijke boosheid bekend. En desniettemin bemint gij mij nog, wilt gij u nog geheel aan mij geven in uw hemelsch Altaargeheim! O mijn God! O mijn A ader! Ik beween en verfoei mijne zonden, omdat zij mij de felste schaden berokkenden; maar de gedachte, dat ik u door de zonden mishaagd heb^ verdriet mij het meest. Oj mochten ze mij, geheel mijn leven, met de innigste droefheid aandoen! Mijn spijt van een God beleedigd te hebben is ver beneden de boosheid van mijn misdrijven. Konde ik mij van rouw verteeren, konde ik beken van tranen storten, alle mijne levensstonden besproeien met eene zee van rouw! Konde mij het harte breken van droefheid, omdat ik u mijn besten Tader beleedigd heb. Aanvaard, eeuwige Yader die in
— 287 —
de hemelen zijt, aanvaard het offer dat ik u heden van uwen eigen Zoon aanbied. Dit u zoo dierbaar slachtoffer bevredige n, en bewege u tot mededoo-gen voor alle arme zondaren die n niet kennen, of u kennend niet willen beminnen, of n bemind hebbend zich berooven van uw zaligmakende genade. Geef hun licht en sterkte, om op te staan uit den ellendigen toestand, waarin zij door hunne hartstochten verblind leven. Indien hun zonden groot zijn, nog grooter, oneindig grooter is het offer van uwen eengeboren Zoon dat ik u opdraag.
Heer! ik bid u voor alle zondaars, doch bijzonder voor mij zeiven, die meer dan anderen door uwe genaden begunstigd, dus meer dan anderen ondankbaar geweest ben aan uwe heilige liefde. Vergeef mij genadig om Jezus' liefde, alle mijne zonden, alle mijne onverduldigheden, leugentaal onmatigheid, verstrooidheid, verzuim. Dit alles is mij bitter leed; want door dit alles heb ik u mishaagd, u, oneindige goedheid, van allen alle liefde waardigst.
O God, geheimzinnig in het H, Sakrament van liefde verborgen, o engelenspijs, u goddelijk voedsel, ik bemin u boven alles en betuig u, liever te willen sterven dan u voortaan vrijwillig eenige gelegenheid te geven tot het minst misnoegen. Doe mij kennen, o Jezus, de schoonste Schoonheid, die grondelooze Goedheid die ik in u bemin. Maak, dat mijn hart alle aardsche geneigdheid uit zich drijve, en alleen plaats geve aan uwe liefde. Gij, gij komt in mijne ziel, om mij geheel tot uwe liefde te be-
— 288 —
wegeiij om u geheel met mij te vereenigen; het is dan rechtvaardig dat ik alleen bedacht zij om u lief te hebben, n te aanbidden, u te behagen. O! ik bemin u dan ook met al mijne zielekrachten, uit al mijn vermogen. Ontsteek en ontvlam mij met eene immer aangroeiende liefde. Uw dood, ó Jezus, en uw bloed zijn mijn eenige hoop. Door uwe verdiensten, die oneindig zijn, vraag ik u de genade, van niets dan u te beminnen, u te beminnen tot aan mijn sterven. quot;Vergezel mij, o heilige Moeder-Maagd, en geleid mij tot het hemelsch feestbanket; waar ik uwen lieven Zoon ga ontvangen.
Dankzegging.
Mijn God leeft in mij, en ik leef in mijnen G od! Welk heil, welke gelukzaligheid! Wie zal zeggen, tot welke verhevenheid dit oogenblik mij gevoerd heeft? Wat zijn nu, met mij vergeleken, de grooten der aarde met hun gebied, met hunne macht? Wat de aarde die zij bezitten, vergeleken bij den Koning van hemel en aarde, dien ik op mijn boezem druk ? O mijn Heiland en Zaligmaker, mijn waarde Jezus ! Mijn geest smelt weg en mijne verbeeldingskracht bezwijkt, bij het overwegen der grootheid waartoe gij mij verheven hebt.
Immers, de God van majesteit, de God van glorie is in mijn'hart!... Wat zal ik u, ó Heer, aanbieden tot vergoeding van zulke namelooze weldaad? Uwe majesteit en grootheid is van dien aard;
— 289 —
dat ik u nimmer eenige geëvenredigde erkentelijkheid kan betuigen, met welke gunst ook gij mij zoudt begenadigen. Wat zal liet dan wezen, nu gij mij u zeiven gegeven hebt tot een geestelijken ziele-spijs! Ach! ik sta stom en verbaasd, en vindt geen woorden, om u mijne dankbaarheid te verklaren.. Mijn stilzwijgen, zij mijne dankbetuiging. Wie zou het anders vermogen? Geen lofzang beantwoord waardiglijk aan de voortreffelijkheid der mij geschonken genadegave. Een engel, zelfs Maria, Gods moeder, ware niet in staat, een der weldaad geëvenredigd danklied aan te heffen.
Wat zal ik dan beginnen, ik machtelooze, om mijnen God eenig blijk te geven van de dankbare gevoelens mijns harten? Ach, Heer en God! Gij ziet in mij 't is maar 'al te waar, niets dat uwer waardig is; maar gij ziet er toch uw godde-lijken Zoon; hij is het die u voor mij de verdiensten aanbiedt van zijn heilig lijden; Ecce Agnus Dei. Beschouw dat vlekkelooze Lam, dat gij eens geslachtofferd zaagt op het kruisaltaar voor uwe glorie en voor onze zaligheid. Zijn kostbaar voor mij vergoten bloed vergoede mijne machteloosheid; dat bloed wissels zich tegen het geschenk dat gij mij heden gebracht hebt.
Wat kondt gij meer doen, ó mijn lieve Jezus, om mij in de noodzakelijkheid te stellen van u te beminnen? O, hoe schaam ik mij, u vroeger zoo slecht behandeld, zoo mishandeld te hebben! Uwe genade en vriendschap te hebben verwisseld tegen een ellendigen lust, tegen een nietige gril, u zoo menigmaal den rug gekeerd
19
— 290 -
te hebben! Hoe schreit mijn hart niet, den schepselen zoo gevoelig, en u, God van goedheid, zoo gevoelloos, zoo ondankbaar te zijn geweest ? Ach, vergeef mij mijne ontrouw; ik verfoei en betreur ze; uwe barmhartigheid zal ze mij vergeven. Ik bedank u, 6 mijne Liefde, ik bedank u, dat gij mij verdragen en gespaard hebt, in stede van mij ter helle te doemen, hetgeen ik had verdiend. Alleen uwe lijdzaamheid moest mij in liefde tot u ontvlammen. Wie zou mij ooit zoo verdragen hebben, tenzij uwe eindelooze barmhartigheid? Nu zie ik, van hoe lang gij mij gezocht hebt, opdat ik u beminne. Ik wil dus niet langer aan zoo veel liefde weerstreven; zie, Heer, ik geef mij gevangen, ik wijd mij aan uwe liefde. Ik bemin u, mijn hoogste goed, ik bemin u, mijn God, alle liefde waardig, immer en altoos en in eeuwigheid wil ik het herhalen: ik bemin u, ik bemin u.
O Heer! hoe vele jaren zijn voor mij verloren, die ik in grootere liefde tot u had moeten doorbrengen! Maar, mijn Jezus, uw bloed is mijne hoop. Ik hoop dat ik voortaan nooit meer nalaten zal u te beminnen, 't Is mij niet bekend, hoe veel levens mij nog rest; veel of weinig, ik heilig het u alles toe. Ja, mijn geliefde Heiland, rechtzinnig: ik wil u behagen, ik wil u immer en altoos uit al de kracht mijns harten beminnen. Welke genoegens, welke rijkdommen, welke zielgeneugten! Gij alleen zijt mijne liefde, moet mijne liefde zijn, mijn alles. Doch ik vermag niets zonder de hulp uwer genade.
O lieve Jezus, tref mij het hart, ontsteek het door uwen liefdegloed, bind het aan u; maar bind het zoodanig, dat het nimmer van u gescheiden worde. Gij beloofdet te beminnen, die u minnen: Ego diligent es me diligo (Proverb. YIII. 17.). Welnu, ik bemin u; vergeef mij mijne stoutmoedigheid ; maar bemin gij ook mij, en gedoog niet dat ik iets besta hetgeen mij zou noodzaken, met u in liefde te breken. Qui non diligit manet in mor te. (Joan. ep. 1. 3. 14.). „Die niet bemint blijft in. den dood.quot; O! behoed mij van dien dood. Ik sidder bij de gedachte der mogelijkheid van uwe liefde te verliezen, meer dan voor elk ander onheil. Maak dat ik u altoos liefhebbe, opdat gij ook mij kunnet beminnen, en zoo onze liefde eeuwig zij. Maak dat, o Heer, door uw onuitputtelijke verdiensten. In deze stel ik mijn betrouwen; zij zullen mij u en u mij immer doen beminnen. Maria, Moeder des Heeren, bid ook gij Jezus voor mij.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.)
Sc/iietgebeden.
1. Aanvaard, ó Heer, om u te beminnen, ee-nen der ondankbaarsten die de aarde gedragen heeft.
2. Dat het heden de dag zij, waarop ik mij gansch aan u geve, mijne liefde, mijn al!
3. Geef mij, o lieve Moeder, een groot betrou-nen op u, en maak dat ik immer mijne toevlucht tot u neme.
- 292 —
Grondregels.
1. Het vermaak is van één oogenblik, de straf is eenwig.
2. Ons hart is voor God gemaaktj in God alleen kan het rust vinden.
3. Die niets verlangt buiten God, heeft alias wat hij wil.
Twee-en-twintigste Overdenking.
Door het H. Misoffer -wordt Gode een oneindige hulde gebracht.
I. 't Is eene natuurwet, dat elk mindere zijnen meerdere een hulde moet brengen geëvenredigd aan dezes grootheid. Welnu, Gods majesteit oneindig zijnde, volgt daaruit dat wij, zijne onderdanen, hem, als aan onzen oneindigen meester, een eindelooze eerbewijzing verschuldigd zijn. Doch waar is 't, dat wij een offer zullen vinden van zulke, van een oneindige waarde? Werp uw blik in 'trond, keer hem waar gij wilt, dring tot in de hemelen door, staar op de Engelenscharen, en zoek tusschen zoo vele zalige geesten als den troon des Lams omcirkelen, en gij zult niets vinden dat in staat zij, uw onvermogen aan te vullen. Maar, hetgeen ons volstrekt onmogelijk is, dat wordt dagelijks volbracht van onzen gezagenden Verlosser, door
- 293
middel van het H. Misoffer. Immers, daar hij niet alleen mensch, maar ook God is, bedient hij zich van deze H. Offerande, om een oneindige hulde, een oneindige eer te brengen aan den Drieëeni-gen God. Welke onmeetbare liefde van Christus-Jezus tot ons, in ons een zoo makkelijk middel te geven van aan die oneindige schuld te voldoen!
Herinner u, chnstene ziel, den ongelukkigen, in het H. Evangelie voorgestelden dienaar, die niet hebbende om de schuld van tien-duizend talenten aan zijnen meester te betalen, met vrouw en kinderen tot een afzichtelijke gevangenis veroordeeld werd, ten prooi aan honger, naaktheid en alle slag van ellenden, tot dat hij den laatsten penning zijner schuld zou betaald hebben. Voorzeker, de toestand van dien rampzalige was treurig, zeggen wij wanhopend. Om zich te herstellen, waren er vorstenschatten mede gemoeid. Hoe of van welken kant zich die bezorgen? Hoe, in een duisteren kerker, geboeid aan ketenen, zuchtend in een eenzaam verlaten slottoren ? Mocht hij wellicht op iemand zijner vrienden rekenen ? Maar op welken grond, indien deze ons in tegenspoed verlaten? Voorondersteld, zij waren hem getrouw gebleven, hoe dan nog de middelen gevonden, om die overmatige som bijeen te zamelen ? Ach! er bleef dien ongelukkige ter wereld geen redmiddel over, tenzij zijn meester zelf hem dat aan de hand gaf.
Zie daar, vrome ziel, een levendige schets van onzen toestand. Ook wij hebben een dringendste verplichting jegens God, de verplichting van hem te
— 294 —
eereri. Om aan dezen plicht te voldoen, behoeven wij een offer van oneindige waarde. Doch, waar zulk offer gevonden? Ach! eeuwige lof, prijs en zegening aan Jezus' weêrgalooze liefde! Door onze ellende tot medelijden bewogenj heeft hij ons in het H. Misoffer een middel verschaft, om te voldoen aan onze oneindige verplichting.
II. Het is nu bijna zes duizend jaren, en altoos waren er vrome en heilige zielen op aarde. Wie zal de eerbewijzingen schatten, door al die zielen, gedurende al dien tijd aan God gebracht? Maar eene heilige Mis overtreft op een oneindige wijze al die hulde, al die vereering, al die aanbidding. Van over meer dan achttien honderd jaren ontsloot Christus-de-Heiland de poorten des hemels, er met zich invoerend de duizende zielen der eerste rechtvaardigen, en nog eiken dag neemt hij de in zijne liefde ontslapenen in zijnen schoot op. Hoe veel lofs hebben al die zielen, Gode ten prijze, niet reeds aangeheven ! Maar al wederom, een eenige H. Mis doet oneindig meer. Zij immers, ook de heiligste zielen, zij zijn slechts schepselen ; hare hulde, haar eerbetoon is dus eindig en bepaald. Maar in het H. Misoffer is het Jezus, de God-meusch, die zich verootmoedigt; en deze verootmoediging is oneindig in verdiensten, oneindig in waarde. O Slachtoffer! O opdracht des Allerheiligsten! waar zal ik vinden dat niet verdwijnt voor uwe schaduw?!
Yerdwijnt, oudheids-beelden, schimmen des eerten Verbonds, verdwijnt! Op onze altaren stroomt niet het bloed van stieren en lammeren; hier vloei-
— 295 -
en de purperen stralen van een menschgeworden God! Niet vindt men hier Abrahams geliefde, zich krommend onder het offermes zijns vaders; hier vindt men den Eengeboren des Vaders, eeuwig en almachtig, zich verootmoedigend voor de hoogste Majesteit, haar een hulde brengend van niet uit te spreken waarde.
Deze waarheid, ó christene ziel, zij het voorwerp uwer ernstige overdenking; zij zal u doen verbaasd staan over de blinde onverschilligheid der wereldlingen, die ze in den wind slaan, als ware zij geene waarheid.
Groot is Jezus' wijsheid, die ons door een zoo vermogend middel heeft in staat gesteld, om Gode op eene hem waardige wijze onze hulde en aanbidding op te dragen. Maar helaas! des te grooter is de verblindheid en ondankbaarheid der menschen, die tot 'aHeeren ont-eering, juist datgeen misbruiken, hetwelk hij hun geschonken heeft tot vereering zijner oneindige majesteit. Hoe velen toch verstouten zich, een zoo verheven geheim bij te wonen, als ware het een alledaagsche verrichting zonder waarde of beteekenis! Hoe velen zijn onbeschaamd genoeg, zich onder dat allerheiligst en hoogwaardigst offer te gedragen, als ware het hun een voorwerp bloot van belang, ja een voorwerp van verveling. Groote God! de priester verheft zijne stem met plechtige en indrukwekkende woorden, de geloovigen aanmanend, dat zij hunne gedachten met hunne harten hemelwaarts verheffen. Maar deze zwerven in-tusschen met hunne gedachten en verbeelding
langs en over aardsche, nietige^ de heiligheid van tijd en plaats ontheiligende voorwerpen. Zij staan, draaien, tureu, als bevonden zij zich op openbare pleinen en straten, in schouwburgen... oneerbiedig, verstrooid, als ongeloovigen! Helaas, welke schan-dige en afschuwelijke ontheiliging! Zagen wij, de kerk binnen tredend, geheel het hemelhof, dat daar in 'tstof gebukt de overste Majesteit ootmoedig aanbidt; zagen wij vóór alles de gezegende Moeder-Maagd, de Cherubijnen en Seraphijnen, de Krachten , de quot;Vorstendommen, de Mogendheden, de Troo-nen, de Heerschappijen, de Aartsengelen en Engelen, de Patriarken en Profeten, de Apostelen, de Martelaren, de Belijders en Maagden; zagen wij eindelijk den ganschen stoet der hemelingen, zouden dan de bliksems niet moeten afdalen op dengeen, die een zoo heiligen en eerbiedwaardigen offerstond ook maar in 't minst zou durven storen? Wat dan verdienen zijniet, wat moet niet de straf dergenen zijn, die gedurende de driemaal H. Offerande, oneindig waardiger en heiliger dan de zoo even genoemde vergadering, daar tegenwoordig zijn pratende, lachende, door allerlei ongepastheden vrome christenen stoorende, en feitelijk doende blijken de afwezigheid van hun geloof?! Met welken naam moet men zulke onbeschaamdheid bestempelen? Zou men te ver gaan indien men zeide, dat zulk gedrag het gedrag der duivelen in snoodheid overtreft? De booze geesten sidderen, voor Jezus bevend, voor Jezus zinken zij als in het niet weg, voor Jezus verstommen zij, en toch voor Jezus ver-
- 297 -
schijnend, verschijnen zij er niet om hem te vereeren. Zoodat de oneerbie 1ige Mishoorders erger dan ' duivelen kunnen genoemd worden; want zij beschimpen Jezus in zijn eigene tegenwoordigheid. en bedienen zich, om hem te misachten, van het middel waarmede zij hem moeten vereeren.
Wik en weeg en overweeg, christene ziel, de besprokene afschuwelijkheid; en noemt gij ze niet den gruwel der verwoesting in de heilige plaats, waarvoor Daniel ijzend schrikte, waar dan zult ge u dien gruwel verbeelden?!
Voorbereiding tot de II. Communie,
Wie ben ik, ó waarde Jezus, dat gij verlangt mij te komen bezoeken? Wat goeds ziet gij in mij, dat gij uwen hemeltroon wilt verlaten, om in mijn hart neer te dalen3 Ben ik dan geen geestelijk melaatsche, die, om de afzichtelijkheid zijner zondekwalen, zou verdienen voor altijd van u verstooten te worden? Ben ik geen ondankbaar schepsel, dat u voor de onnoembare van u ontvangen gunsten niet anders dan smaad, misachting en beleediging heeft weergegeven? Is mijn hart niet als een broeinest geweest der laagste hartstochten, het verblijf van uwen erfvijand? En gij wilt u in dat verblijf vestigen !
Ach! wijl gij mij met zoo veel goedheid uitnoo-digt, om u te gaan ontvangen, zal ik mij niet laten ontmoedigen door mijne ellenden. Echter éene genade: dat ik door uwe liefde over mij zei ven zege-
298 -
viere, dat ik mijn hart derwijze verandere, dat het door liefde ontstoken worde en vlamme voor u, voer u alleen Jaag en verjaag dan uit mij, o lieve Heer, alle liefde die geea liefde voor u is, alle verlangen dat niet naar u haakt, alle gedachte die niet gericht is tot n. Mijn Jezus, mijne liefde en betrachting, mijn schat! U alleen wil ik bevredigen, u alleen wil ik believen, behagen. Yan ganscher harte wil ik u alleen liefhebben; want gij alleen, o ja, gij alleen zijt al mijne liefde waardig.
Ellendig ik, die in het voorledene geen werk gemaakt hebt van een God zoo goed, zoo beminnenswaardig, naar mijn uiterst vermogea lief te hebben; wat zeg ik? die alles gedaan heb wat met mogelijkheid te doen was, om u niet te beminnen! Maar nu, ó Heer, nu bestraalt mij uw heilig licht, nu haat ik de duistemisse. Eeuwige Yader, ik vereenig mijn smeeken met dat van uwen Zoon, en bid u door de kracht van diens Zoons gebeden, dat gij mij vergevet al mijne zonden. Ik verzaak aan die zonden, ik verfoei ze, ik ben er uiterst bedroefd over. Doe mij kennen het oneindig, hoogst recht dat gij op mijne liefde hebt, de verplichting die op mij rust vau u te beminnen, om uwe goedheid, om uwe liefde jegens mij. Sterk mij, ó God van ontferming, en geef mij kracht, opdat ik mij losmake van alle aardsche neigingen, geef mij sterkte, opdat ik mijn hart bestede tot uwe liefde, tot liefde van mijn verhevenst, van mij-n eenig goed, tot liefde van u, die mij het eerst en zoo vurig bemind hebt- Geef licht, mijn God, ó! geef ook licht en verwarm het hart
k
— 299 -
van die u niet kennen, van die, verstoken van uwe genade, u niet beminnen. Geef hun, geef alien de gave uwer heilige liefde; doe u aan allen kennen, van allen liefhebben.
Mijn Jezus, gij zijt mijne liefde, mijne hoop. Doe mij, tot het altaar naderend, doe mij van
Irr ganscher harte met den H. Pilippus van Keri zeggen : Ziedaar mijne liefde, mijn geheele liefde. Maak dat ik, uw heilige Tafel verlatende, geheel vuur van liefde zij, geducht van mijne vijanden, der helle vreeselijk. Heilige Maria, li Moeder-Maagd, bid uwen Zoon voor mij, bid hem, dat hij mij de genade schenke van volstandigheid, van volharding in zijn heilige liefde.
S Dankzegging.
O mijn God, hoe is 't mogelijk, dat uw oneindige majesteit zich verwaardigd hebbe, het nederigst harer schepselen te bezoeken! Wat goeds toch verwacht gij van mij, door de innige vereeniging die | gij komt te voltrekken? Op welke wijze zal ik kunnen beantwoorden aan die uitgelezene bloem van liefde? Waarom, o flauw hart, waarom brandt gij niet uit liefde voor uwen liefdevollen Jezus? ( .t Hoe kunt ge nog overschillig en koud blijven voor een God, die zijne liefde ten top voert met zich geheel aan u te geven? Meer toch kon hij niet, om u te bewegen tot wederliefde.
Ach Heer! hoe groot is mijne schaamte en schande, dat ik u zoo luttel bemind, ja zoo grofle-
lijk beleedigd heb ! Konde ik althans voortaan door liefde goedmaken, hetgeen ik door zonden verslecht heb ; konde ik uw vriend, uw minnaar wezen, gelijk ik u ontrouw, gelijk ik uw vijand geweest ben! Dat verhoop ik, ö Heer, dat vertrouw ik, dat zal ik door de verdiensten van uw onschatbaar lijden. Intusschen aanbid en vereer ik u uit den afgrond mijner geringheid, als een worm zich wentelendj 611 £ in het stof zijns niets. Met een verteederd hartr va^e bedank ik u voor de groote gunst, dat gij hedeii| ^ mijn arme ziel hebt willen bezoeken. Dat uw lieve Moeder Maria, dat de Engelen, dat allel sche' Heiligen u met en voor mij bedanken! Van 111061 mijnen kant draag ik u alle zegeningen, aanbid-; val1 dingen dankbetuigingen op, die u ooit werdenl maa aangeboden, die u van alle schepselen ooit zullen, noe^ aangeboden worden.
Mijn lieve Jezus! gij, gij weet wat mij mangelt; gg weet dat ik zonder u, buiten u niets kan of Termag; gij kent mijne zwakte; erbarm u dus over en mij. Schenk mij reinheid des harten, schenk mij ^ee' reine, belanglooze liefde, schenk mij mijn wil gelijkvormig aan uwen heiligen, aanbiddelijken wil, schenk mij kwijtschelding mijner schulden,
schenk mij de genade van u nooit meer te 1 van beleedigen, schenk mij min- en verachting van | ®aE het aardsche, schenk mij, u alleen en altoos | Uwt en onverdeeld lief te hebben. Dat ik lijd-i] zaam, u Heer, en om uwe liefde verdrage wat * uw liefderijke Yoorzienigheid mij bitters, der menschelijkheid zwaars en pijnlijks zal gelieven toe te zenden. Ach! verteer en verslind door de heete vlammen eener kuische liefde, wat in
mij o nu a
genac mij leedij en
meer
nen( Doe heili
nu.
Ik
Ik
onh
— 301 —
mij ongeregelds mocht kiemen. Maak, dat ik van nu af en onveranderlijk dankbaar zij voor uwe genadegaven, voor de naamlooze liefde die gij mij hebt toegedragen. Heb ik u vroeger be-leedigd, uwe vriendschap versmaad, nu acht en waardeer ik ze meer dan koningrijken, meer dan rijkdommen, meer dan al wat hemel en aarde schoons, genoegelijks, verhevens be vatten.
O eeuwige Vader, mijn Yader! door en om de liefde van Christus-Jezus, ö onthecht mij van de schepselen, geef mij geduld en onderwerping in moeielijkheden en beproevingen, geef mij den geest van versterving; geef mij den geest van ootmoed maar van waren ootmoed, den geest die mij ge-llen noegen doet vinden in nederig, weinig beteeke-nend, nietig te zijn in de schatting der menschen. e]^.( Doce me facere volumtatem tuam. Leer mij uwen q 0f| heiligen wil betrachten. Aanvaard, o groote God, 3ver en duld een zondaar die u wil beminnen. Hij • heeft grootelijks tegen u misdreven, maar wenscht nu, en voor altoos, aan u, geheel aan u te zijn. Ik hoop, ó God, u te beminnen in eeuwigheid. Ik bemin u, ó Heer, en daarom wenschte ik u van alle schepselen gekend en bemind te zien. Daarom zal ik door woorden en werken allen tot uwe liefde trachten op te wekken. Dit alles verhoop en verwacht ik door uwe verdiensten, ó Christus Jezus, door uwe vermogende voorspraak, o Maria onbevlekt ontvangen.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.).
mij wil kon len,' • te van ;oos ■ijd-j wat der lie-oor in
— 302 —
Schietgebeden.
1. quot;Wat zijn rijkdommen, vermaak, grootheid...? Ik wil u, ik begeer niets dan u, ó mijn God!
2. Druk mij aan uw hart, o Heer, zóó, dat ik mij nimmermeer van u scheiden,
3. Maak, ó lieve Jezus, dat ik u, vóór mijn sterven, geheel toebehoore.
Grondregels.
1. Het kortstondig lijden des levens is een niet, vergeleken bij het eeuwig verblijden van het toekomend leven.
2. Die zich schaamt Jezus en Jezus'heilige wet ^e belijden, die zal beschaamd worden op dengroo-ten oordeelsdag.
3. Hij is weinig gevorderd in de christelijke volmaaktheid die in alles niet onderworpen is aan Gods heiligen wil.
.1
Drie-sn-twintigste Overdenking.
De H. Mis is een zoenoflerande voor onze zonden.
1. quot;Wat zou er van de wereld worden, indien er geene zon was? Duisternissen, versclirikking, on ■ vruchtbaarheid, uiterste ellende. Wat zou er van ons geworden, indien er geen heilig Misoffer was ?
I
— 303 -
Ongelukkigen ! wij werden berooft van alle goed, overstelpt met rampen, het mikpunt der bliksems van Gods gereclitige wraak. Er zijn men-schen wien het verwonderd dat God, bij het zien van zoo vele gruwelen, die de aarde als overstroomen, de wereld niet vergruist: daar hij zich eertijds den God der heirscharen deed noemen, van uit de bliksemende wolken den volken toesprak, en de misdrijven met de uiterste gestrengheid strafte. Voor een lichte hoo-vaardij van David in de optelling van zijn volk, zond God een zoo vreeselijke pestziekte, dat er in weinige uren zeventig duizend menschen door werden weggemaaid. quot;Voor een nieuwsgierigen en oneerbiedigen oogslag, werden meer dan vijftig duizend Eetsamiten dood geslagen. Van waar dan toch in God zulk verschil van handelen, daar hij nu niet alleen de ijdelheid en lichtzinuigheid, maar het schandigst overspel, de ijsselijkste godslasteringen, de snoodste ergernissen zoo lijdzaam verdraagt? Zijn wellicht onze ondankbaarheden meer verschoonbaar dan geene ? O neen! De ware reden van zulke verbazende Gods goedertierenheid is nergens in te zoeken dan in het H. Misoffer, waar het groote slachtoffer, de Eengeboren zich opdraagt aan zijn eeuwigen Vader, Hij toch is de ware Zon der H. Kerk, die den hemel opklaart en de nevelen door zijnen glans doet verdwijnen. Hij is devredeboog, die Gods gramschap matigt, de gulden sleutel, die ons de schatten van hemelsche zesceniuweu
O O
opent, het geheimzinnig kanaal dat ons de wateren van barmhartigheid aanvoert, het voorwerp
van's Vaders welbehagen, dat Gods verontwaardiging bevredigd en zijne te duchten rechtvaardigheid ontwapent.
II. O! hoe menigmaal hadde God, op de pestlucht onzer afgruwelijke misdaden, zijn bliksemstralen op ons neêrgeslingerd, ons zonder mededoogen uitgeroeid, ware hij niet bewogen geweest tot ontferming door liet offer zijns Zoons op onze altaren ! Deze hem voorgesteld door de H. Mis bijwonende geloovigen en door de offerende priesters, deze toont hem de wonden zijner handen en voeten, zijn verscheurde leden, den geleden hoon, verguizingen, slagen. En, Vader! roept hij, ach Vader ! om mijnent wille vergeef hun die ik zoo zeer liefheb : Pater, dimite illes. En op deze smeekingen vermurwt zich Gods hart, zijn oog heldert zich op, en hij erbarmt zich onzer. — Ach! wij hebben moeite om deze geheimen te gelooven, omdat ze aan anze lichamelijke oogen verborgen zijn; maar de dag zal eens aanbreken waarop al deze verborgenheden voor .allen zullen zichtbaar zijn. Daar zullen wij zien dat, heeft God ons niel om deze of gene zonde in den afgrond gestort, wij het te danken hebben aan de H. Offerande der Mis.
III. Wat dunkt u, christene ziel? Wat zegt gij van Jezus' liefde voor den mensch? Welke liefde ! Welke liefdadigheid ! Ons te voorzien van een zoo gemakkelijk middel, om voor onze zonden te voldoenaan zijn goddelijke, aan zijn oneindige rechtvaardigheid! Wie zal na dat alles zoo dwaaa. zoo vermetel zijn, dat hij geen waarde,
— 305 -
geen oneindigen prijs hecht aan deze eindelooze en onbegrijpelijke genadegaaf? Waar zijt gij, ongelukkigen, die u van zulk heil wilt beroo-ven? Wilt gij dan bezwaard blijven met het ontilbaar gewicht uwer schulden? Wilt gij u den dood uws Heilands onvruchtbaar maken? Wilt gij leven blootgesteld aan den toorn des Heeren ? Ach! uit liefde voor u zeiven, uit liefde voor uwe zielen, om uw eigen, om uw eeuwig belang, benuttigt dat gemakkelijk genademiddel, om u van uwe ellenden te ontmaken. Benuttigt dien schat, ö zondige zielen, en de genade van bekeering zal u niet ontbreken. En gij, rechtvaardige vrome. Godminnende zielen, benuttigt ook gij die genade; en gij zult meer en meer sterkte erlangen, om u te handhaven in den genadestaat, om waardig en met immer aangroeiend voordeel de wegen der zaligheid te bewandelen.
Maar gij, christene ziel, wat zult gij doen bij de overdenking dezer troostvolle waarheid? Gij zult besluiten, zoo veel mogelijk en altoos met de meest mogelijke godsvrucht het H. Misoffer bij te wonen. Wees gedachtig dat, ofschoon van een oneindige waarde. God deze heilige offerande nochtans op een eindige, op een bepaalde wijze van ons aanneemt, naar de mate onzer gesteltenissen. Bekommer u dan minder over het getal der heilige missen, meer over de godsvrucht, waarmede gij ze bijwoont. Immers in de werken tot de voldoening, slaat God veel meer acht op het hart van den offeraar, dan op de offerande zelve; In satis/actione magis atlendilur affectus offerentis, quam quantitas oblationis (S. Th. 3.
- 306 ~
p. 69. art. 5.1. Gelukkig indien gij een groot betrouwen stelt op Gods barmhartigheid, welke in dit Allerheiligst Offer doorstraalt; gelukkig, indien gij er met een levendig geloof en een degelijke godsvrucht dikwijls in tegenwoordig zijt. Voorwaar, ik zeg het u, gij zult u daardoor een onderpand verzekeren voor den hemel.
Voorbereiding tot de H. Communie.
Ik aanbid u, mijn waarde Jesus, en vereenig mijne aanbidding met die der Engelen en Heiligen, welke voor uwe ontzaggelijke Majesteit neergebogen, hunne liefde voor u uitboezemen in eeuwige hulde van lof, eer en verheerlijking. Ach! versmaad den dienst niet van een ellendeling. Maar hij wil zich voortaan, zonder voorbehoud, volkomen aan u toewijden. Let niet op mijne onverdiensten, maar op de verdiensten van uw heiligst Lijden, van uwen smartelijken Kruisdood. Ben ik onrein, gij kunt mij zuiveren. Heeft mijne ziel u trouw gebroken, gij, gij kunt mij op nieuw en zoodanig veranderen en bekeeren, dat ik u even vurig bemin, als ik u schandig verraden heb. O ja, mijne schulden zijn overmatig groot, ze zijn onnoembaar; maar daarom toch geen moed verloren. Gij immers zijt desniettegenstaande mijn barmhartige Vader, mijn lieve Bruidegom, mijn getrouwe Vriend, mijn overst Heil. Heb ik uwe in den H. Doop ontvangen genade misbruikt, verspild; uwe barmhartigheid is oneindig, gelijk altoos, haar heb ik nog niet uitgeput.
— 307 —
Kom dan, ó Jezus, kom tot mijne u verlangende ziel. Kom en vul den afgrond mijner ellenden met de diepte uwer barmhartigheden. Kom, en ontruk mij aan elke zondige neiging, opdat mijn hart slechts bezig zij met u; mijn waar heil, mijn eenigen schat te beminnen. Kom, en genees mij van al mijue zwakheden, opdat ik vaardig ijvere voor uwe glorie, en geduldig lijde hetgeen gij mij uit liefde zult te lijden geven. Kom, en ontdek mij immer meer de grootheden uwer grondelooze liefde, opdat ik mij immer meer op u verlieve, in u al mijn betrouwen stelle.
Met deze H. Communie stel ik mij voor u, ó God, te bedanken voor al uwe der wereld, doch mij vooral bewezen weldaden; aan mij bewezen, ondankbare, die verdiend had voor altijd van uw goddelijk aanschijn verdreven te worden. Zij strekke mij tevens tot beweegreden en oorzaak, om heeter te branden van liefde tot u. O, mogt ik een volmaakt slachtoffer zijn van deze reine liefde!
Die den God, welken ik ga ontvangen, in uwen boezem gedragen hebt, o Maria; mijne liefste moeder, sta mij bij, help mij, opdat ik hem ontvange ootmoedig, met liefde.
Dankzegging.
O Heer! wat ben ik, dan een der nietigste schepselen, dat zich duizendmaal aan u heeft vergrepen, dat duizendmaal in opstand was tegen uwe goddelijke liefde ! Ea zulk een schepsel komt gij omhel-
- 308 -
zen, met zulk een schepsel zijt gij u op de innigste wijze komen vereenigen! Ach Heer!... ik bewonder uwe boven alle bewondering verheven liefde, dat gij dit Allerheiligst Altaargeheim ingesteld hebt, om u mede te deelen aan uwe geliefde kinderen; maar ik bewonder nog meer, dat ge ook mij met zoo een onverdiende weldaad hebt geliefd te begenadigen. O! hoe zou ik voortaan kunnen leven zonder door uwe liefde verslonden te worden! Hoe zou ik mij nog ooit van u kunnen vervreemden, uwe genade verliezen, nu mij uwe onuitsprekelijk groote beminnenswaardigheid bekend is! Yoor wien zal dit mijn hart gloeien tenzij voor u, mijn middenpunt, mijn vrede, mijn algenoegen, mijn schat! O ja, mijn Jezus, ik heb u lief, ik wil u immer liefhebben. Al te veel heb ik u be-leedigd, al te lang was ik u weerbarstig, u vergetend en uwe heilige liefde. Toen ik van u verwijderd leefde, hebt gij mij verdragen, toen nog liefdet gij mij, mij wachtend tot boetvaardigheid. Nu, ik hoop het, hersteld in uwe genade, nu wil ik u beminnen, al wat ik heb, al wat ik ben, tot uwe liefde stieren. Omdat ik u bemin, wijd ik u mijn lichaam, mijne ziel, mijn wil, al mijn vermogens. Ik stel mij volstrekt, bepaald en volkomen ter uwer beschikking. Mits ik u minnaar zij, verzaak ik volgaarne aan al het overige; deze genade, ó Heer ! en mijn leven zal te kort zijn, om er u voor te danken.
Strek 6 minnelijke Zaligmaker, uwe milddadige hand over mij uit, en stort in mij de schatten jiwer genadegaven; spreek tot mijn
- 309 -
hart en doe mij uwen wil, uw verlangen kennen : Sonet vox tua in auribus meis. Door u zeiven aan mij te geven, schonkt ge mij het meest; verleen mij ook het mindere, o Heer, door met mij een vredeverbond aan te gaan, eene verloving van trouw en liefde, onverbreekbaar tot en in de eeuwiglieid. Onderricht, o Jezus, en leer mij, door de ingewanden mver goedertierenheid, immer en in alles uwen heiligen, aanbiddelijken en altoos rechtvaardigen wil te volbrengen, en mijne schreden recht te richten op den weg uwer heilige geboden. Leer mij een afschuw hebben van alle zonden, leer mij de deugd beminnen en omhelzen; leer mij mijn hart behoeden tegen lauwheid en onverschilligheid, opdat ik steeds vlamine in uw heilige dienst. Leer mij mij zeiven eu mijne werken wel kennen en oordeelen in dit leven, mijne gebreken ontdekken en verfoeien; opdat ik bij mijn sterven niet te vreezen hebbe voor uw oordeel, voor uwe veroordeeling.
Ziel van Christus, enz, (El. 21.).
Schietgeheden.
1. Heer, lijden of sterven!
2. Verlicht, ó lieve Jezus, door uwe klaarheid, de duisternissen van mijnen geest.
3. Ontvlam, o lieve Jezus, de gewaarwordingen mijns harten met uwe heilige liefde.
Grondregels.
1. God wil alleen ons hart behe-erschen.
— 310 -
2. De ware eer van den christen bestaat, in veracht te zijn met Christus-Jezus.
3. Die in dit leven niet brandt van goddelijke liefde, zal in het andere leven voor eeuwig branden in de hellevlammen.
Vier-en-twintigste Overdenking.
De H. Mis is een dankoffer geëvenredigd aan Gods weldaden.
I. Denk na, ó vrome ziel, op de onberekenbare schuld van dankbaarheid, welke wij Gode hebben voor zoo vele ontvangen gunsten en weldaden. Wie is in staat, de tallooze voorrechten en genadegaven op te noemen, waarmede de goede God ons van den aanvang des levens tot op heden begiftigd heeft? Al wat wij schoons, goeds en heilzaams bezitten, ja, al wat wij zijn, wij hebben het, wij zijn het door zijn genadevolle goedheid. Om ons te maken, te bewaren, te voeren tot hetgeen wü zijn, verkwistte hij een afgrond van weldaden, stelde en stelt hij al de schepselen van het heelal te werk. Sla uw blik rond over de gansche oppervlakte der aarde, verhef hem tot den hemel, keer hem tot waar gij kunt doordringen, beschouw dat al; en ge zult ontwaren, dat alles wonderbaar geordend is tot ons nut en voordeel. De zon verlicht ons bij dag, des nachts glinsteren de starren om de dikke duisternissen te doen verdwijnen. Yoor ons het licht, dat onze werkzaamheden vergemakkelijkt, voor ons de nachtelijke donkerheid
- 311 -
die ons rustig doet slapen. Voor ons de zeeën vol visschen, de lucht vol vogelen, de bosschen vol dieren. Voor ons het gras dat weelderig kiemt op de weiden, het graan dat op de velden rijpt, de verfrisschende en bevruchtende wateren van de bergen stroomend. En onze gedachte tot een meer edele orde van dingen verheffende: wat deed die liefderijke God niet voor de zaliging onzer zielen, om ons den hemel te bezorgen! Hij beminde ons van vóór de schepping met een teerste en meest uitwerkende liefde. Van alle eeuwigheid bestemde hij ons het leven, om ons eeuwig gelukkig te doen zijn. Van daar, dat hij ons Engelen tot bewaring gaf; van daar, dat hij ons van tijd tot tijd door profeten zijne wet verkondigde; van daar, dat hij met een onuitsprekelijk geheim van liefde zijn eengeboren Zoon op aarde zond die, na een leven van overal verspreide weldaden, dat leven, zich zeiven voor ons slachtofferde, gedompeld in een oceaan van smarten en jammeren, stervende genageld aan t' middenkruis tusschen twee booswichten !... Hoe waar dan is het en hoe oogenschijnlijk, dat onze schulden jegens God onnoembaar, oneindig zijn!
Wat nu hebben wij, om Gode voor al die weldaden en genadegaven onze erkentelijkheid en wederliefde te betoonen? Ach, betreurenswaardig lot, deerniswaardige toestand! Van den eenen kant onze. grenzelooze verplichting, van den anderen kant onze uiterste armoede zoo groot, dat wij voor de grootste weldaden, zelf niet de geringste voldoening kunnen weergeven.
— 312 —
Die weldaden immers komen ons van een oneindige Majesteit, vergezeld van een oneindige liefde; zij hebben dus een oneindige waarde, zij verplichten ons dus tot een oneindige vergoeding... Hoe daarin te voorzien? Kunnen wij het gewicht niet dragen eener enkele Gods weldaad, hoe zal de last van zoo vele weldaden ons niet verpletteren! Wat aan God wedergeven, indien wij niets hebben, geëvenredigd aan zulke Majesteit, aan zulke verplichting? Quid dignum esse poterit henejiciis ejus? Zullen wij hem aanbidden ? Zullen wij hem onze smeekingen opdragen? Zullen wij hem wierook opofferen? J^och welke verhouding heeft dat alles tot hetgeen wij hem verschuldigd zijn ? Zullen wij hem onze vermogens aanbieden?Onze eer? Ons leven? Maar hoort hem dat alles niet toe? Behoort datows.' En nog, dat alles is van eindige, van zeer beperkte waarde; terwijl de ontvangene weldaden grenzeloos en oneindig zijn.
II. Bewonder hier, christene ziel, de over-groote liefde van Jezus tot ons, in ons een allerkrachtigst middel te geven, om door de H. Mis ons van onze oneindige verplichting te kunnen kwijten, ja volkomen en meer dan overvloedig aan God te kunnen wedergeven, al datgeen waarmede hij ons tot hiertoe begenadigd heeft. In der daad, hoe kostbaar, hoe uitgelezen en zeldzaam ook die gunsten zijn, veel groo-ter en achtbaarder is het geschenk dat wij hem daarvoor aanbieden: zijn eigen Zoon, in alles aan hem zeiven gelijk. Men vindt vrome zielen die, uit overweging der tallooze van God ont
— 313 —
vangen genadegaven^ duizend tongen, duizend harten, al de schepselen ter hunner beschikking zouden willen hebben, ten einde hunnen oversten Weldoener de vurigste erkentelijkheid te betuigen voor zijne genotene weldaden. O! dat zij godsdienstig de H. Mis hooren, met een geest van vurige liefde het offer vergezellen, dat daar door den priester wordt opgedragen; dat zij zich daarmede troosten en overtuigd zijn, dat de goede God meer behagen neemt in die ho gste hulde, dan in de lofverkondiging en dankzeggingen van alle menschen, harten en tongen. Met dit geschenk uitgerust, mogen wij vertrouwelijk Gods troon naderen; aangezien wij hem niets voortreffelijker hebben aan te bieden. Hij vertoone ons het leven dat hij ons gaf en in stand houdt, de goederen waarmede hij ons bedeelde, de vergiffenis onzer zonden, de helsche vlammen waarvan hij ons bevrijdde, den hemel dien hij voor ons opende; voor dat alles brengen wij hem ten toon de door den priester in het heilig vleesch veranderde H. Hostie, den hoog heiligen Kelk met het bloed zijns Zoons; en de schaal is in evenwicht, en onze dankbetuiging overtreft in waarde al hetgeen de Engelen en Heiligen hem grootst en kostbaarst kunnen aanbieden.
III. O, heilige Offerande, die den Gods Zoon in onze armen stelt niet alleen, gelijk de oude Simeon hem in de zijne ontving, maar hem zelfs plaatst in onze handen, in onze harten! Filius datus est nobis (Isa. IX. b.). Zijn deze bemerkingen, o christene ziel, niet volkomen geschiktj om ons van het diepst ontzag te doordringen
— 314 —
voor zoo een verheven Offer, en ons te doen besluiten, hetzelve met de erkentelijkste gevoelens van eerbied en hoogachting bij te wonen ? Zouden wij ons niet het leven onwaardig maken, indien wij geen voordeel deden met dat zoo gemakkelijk en werkend middel, ten einde het oneindige weer te geven dat wij Gode verschuldigd zijn?
Ach! met hoe veel recht kussen wij dan ook onze altaren, versiereu wij ze met bloemen en festoenen, berookeu wij ze met wierook en offer-geuren, omcirkelen wij ze vóor-alles met onzen diepsten eerbied! Bedankeu wij dan van gan-scher harte den Gever van deze genadebron, den Eeuwigen Yader, Hem die er ons een liefderijke noodzakelijkheid van gemaakt heeft, dithemelsch slachtoffer den Drieëenigen God dikwerf op te dragen. Bedanken wij hem inzonderheid voor al de genadegaven die er ons uit voortvloeien; maar ook bedanken wij den lieven Jezus die, niet tevreden met zich eenmaal voor ons aan den schandigen kruisdood overgegeven te hebben, nog dagelijks zich zei ven tea offer stelt voor onze zaligheid.
O groote God! O lieve overvloeiende liefde van Jezus! Waarom heb ik geen duizend tongen, om ze u ter eere den lof en de dankbaar* heid te doen uitgalmen voor den eindeloos on-meetb'ren schat der heilige Mis!
Voorbereiding tot de H. Communie.
O oneindige heilige God, die, om mij uwe heilig-
- 315 -
heid mede te deelen, mij eerst tot voorbeeld strektet en nu mijn voedsel wilt worden. Hoe zal ik ooit aan zoo veel goedheid kunnen beantwoorden ? Ach! ik sta als versuft bij de onmetelijke liefde die gij mij toedraagt. Is het u dan niet genoeg, dat ge uw kruis gebloedverwd hebt tot mijne vrijmaking? Begeert gij nog dat ik u ga nutten in de H. Communie, om mij één te maken met u? Ach! mijn zielevriend en miDnaa1'. kom; ik verzucht gloeiende tot u, en omhels u in het vooruitzicht uwer omhelzingen; kom en heilig mijn ellendig hart door uw goddelijke tegenwoordigheid, door uw zalvende genade, door uw hemelsche deugden, 't Is u bekend wat mij belet, mij op een volmaakte wijze met u te vereenigen. Ach! neem dat weg, ontruim 5at uit mijne ziel, opdat gij altijd in mij levet, en ik in U. Gedenk dat ik uwe verovering ben, dat ik tweemaal de uwe ben; én omdat ge mij geschapen, én omdat ge mij verlost hebt. Gij hebt mij dus als den uwe te beschouwen Intusschen smeek ik u: wasch mijne ziel en reinig haar meer en meer van alle vlek, maak haar witter dan sneeuw7, ten einde ik uw heilig lichaam, beloofd aan de zuiveren van harte, waardiglijk ontvange.
Ik geloof, u Jezus, dat gij Gods Zoon zijt, voor mij gestorven, voor mij achtergelaten in het H. Altaargeheim tot mijner ziele-spijs. Door de verdiensten van uw smartvol lijden, door uwen wreeden kruisdood hoop ik u immer te beminnen, in eeuwigheid te bezitten. Weliswaar ik bemin u, ó Jezus, maar ik wenschte u oneindig meer te beminnen, ik wenschte u te
— 316 —
beminnen zoo veel het eener ziel gegeven is, u te beminnen op aarde, ja, zoo veel een Engel u kan beminnen in den hemel, zoo veel uwe moeder Maria zelve u kan liefhebben. Ach! hits immer-meer het vuur uwer heilige liefde in mijn hart aan, en maak mij geheel aan u.
Ik verzucht, u mijn God, naar het oogenblik dat ik u in mijne ziel mogen ontvangen, u aan mijnen boezem zal mogen drukken. Ik verlang en haak naar u, gelijk een lijder naar den geneesheer, gelijk een brave zoon naar zijn vader, gelijk een zwoegende slaaf naar zijnen redder. O heilige Geest, Geest van heiligmaking, daal af op deze tong en zuiver haar door uw gena-devuur; daal af in dit hart en ontvlam het door uwe liefdestralen; bereid en beschik in mij een waardige woonstede voor den grooten Bezoeker.
Aan u, ó eeuwige quot;Vader, draag ik deze H. Communie op, tot dankzegging voor alle allen menschen bewezene weldaden. Schenk mij de gaaf van volharding in uwe heilige liefde, en alle andere genadegaven welke Jezus, Maria en mijne beschermheiligen u voor mij afsmeeken.
Dankzegging.
Wees welgekomen, ó lieve Jezus, in het nederig verblijf mijner ziel! Ik bedank uvangan-scher harte; konde ik u naar waarde en verdienste dank zeggen! Doch wat kan een arme schaaphoeder voor zijn koning, die hem in zijne stroohut is komen bezoeken? Wat kan hij, dan
— 317 —
zich voor zijns konings voeten werpen, om stilzwijgend dezes onverklaarbare goedheid te bewonderen en te zegenen ? Ik werp mij dan voor uwe voeten, ó mijn goddelijke Koning, der koningen Koning, en aanbid u uit de diepte mijner ellende. Eerst aanbad ik u, u in den hemel beschouwend, verheerlijkt aan de rechterhand uws eeuwigen Vaders; nu aanbid ik n in mij gekomen, mijne spijs geworden, het voedsel mijner ziel. Ik voeg mijne aanbidding bij die der heilige Moeder-Maagd, toen zij u in haren onbevlekten schoot ontving; konde ik u liefhebben gelijk en zoo veel zij u heeft liefgehad!
Mijn waarde Heiland, mijn lieve Zaligmaker! Hoe groot, hoe onbesetbaar groot is uwe goedheid jegens mij, uw zoo ondankbaar schepsel! Zoo menigmaal heb ik u weerstreefd, zoo menigmaal, en zoo laf en zoo schandig den rug gekeerd, zoo menigmaal en voor zoo luttel uwe vriendschap opgeofferd. En desniettemin daaldet gij op mijn verlangen van uwen glorie-troon in mijne ziel neder. Ach, lieve Jezus! hadde ik u ten minste altoos bemind, hadde ik u althans bemind sedert mijne eerste H. Communie! O ondankbaarheid, na zoo vele weldaden, na zulke verfijnde liefde! Voorzeker, gij kondt niet meer doen, om mij tot u te trekken, sedert gij mij onder zoo vele millioenen hebt uitgekozen om mij, als uw gunsteling, met uw Hoogwaardig liefde sakrament te begenadigen. En ik, ik heb mij vermeten u te vergrammen?... U te belee-digen..! U voor uw goed met kwaad, met zonden te vergelden!
— 318 -
Mijne trouweloosheid beschaamt mij, ó algoede Jezus; nu beloof en betuig ik bet u plechtig : ik wil leven en sterven voor uwe liefde, voor u die uit liefde tot mij geleefd hebt en gestorven zijt. Neen, ik zal geen opstandeling meer tegen u wezen, nimmermeer zal ik uwe genade verzaken, nooit zal ik mij boven anderen trachten te verheffen, nooit toegeven aan mijne zelffliefde; ik zal steeds neerzien op mijn niet op mijne ellende. Nooit zal ik mij meer opzetten tegen mijnen broeder; hoezeer hij mij mocht verongelijken, ik zal den hoon aannemen tot boetdoening mijner zonden, ik zal hem vaardig vergeven.
Nooit zal ik morren tegen de bevelen mijner oversten; ik zal ze eerbiedigen als godspraken. Pu, indien de onzuivere geest, hoedanig ook, mij zal trachten te verleiden, ik zal mij tegen hem wapenen den beukelaar uws heiligen Naams aangrijpen, en hem niet afleggen tot dat ik bevrijd zij van de listen des verzoekers. Ontvang, ó dierbre Jezus, mijn hart; verklaar het uw eigendom, en maak het mv, gelijk gij door de H. Communie mijn zijt geworden... Rijkdommen, vermaken, eer en grootheden! Deus meus et omnia, Deus meus et omnia. Gij alleen, ó Heer, zijt mijn alles, gij zijt mijn heil, mijn schat; buiten u niets, gij alles! Sibi habeant divitias, regna sua reges; mild Christus gloria et regnum est (H. Paulinus). Ik laat den rijken hunne rijkdommen, den vorsten der aarde hunne vorstendommen; mij is Christus mijne glorie, mijn Al.
- 319 - «
Eeuwige Vader, schenk mij genadig, om de liefde van uwen Zoon, dien ik heden in mijn hart heb ontvangen, de gift usver heilige liefde en de volharding in uwe heiligmakende genade. Geef mij de ware ootmoedigheid, welke mij onthechte aan de liefde der ij delheid, welke mij de min- en verachtingen der menschen doe zoeken en liefhebben. Geef mij een geest van versterving, waardoor ik mij alles ontzegge dat niet gestierd kan worden tot uwe heilige liefde. .'4
Door uw oneindige goedertierenheid, wees, ö Heer, mijne bloedverwanten, mijne vrienden en vijanden gedachtig, en verhoor mijne gebeden • '•
ten gunste der lijdende zielen in de zuiveringplaats, ten gunste van alle arme zondaren.
Ziel van Christus, heilig mij, enz. (BI. 21.).
Schietgebeden.
1. Heer, zuiver mijne ziel van alle zonde.
2. O mijn God! doe mij de ijdelheid der aardsche, en de kostelijkheid der hemelsche goederen kennen.
3. Leven Jezus, Maria, Jozef!
Grondregels.
1. Die heilig wil zijn, zij ootmoedig j die zeer heilig wil zijn, zij zeer ootmoedig.
2. Die zijn zintuigen, vóór-alles zijn oogen niet bewaakt, zal nimmer kuisch wezen.
3. De zondaars zijn immer zich zeiven eene hel.
- 320 -Vijf-en-Twintigste Overdenking.
De H. Mis is een smeekoffer ter verkrijging van allerlei genadegaven.
I. Overdenk, Cliristene ziel, de behoefte die wij hebben aan menigvuldige Godsgaven, zullen wij zoo leven, dat wij ingaan in het rijk der hemelen. Onze ellenden naar lichaam en ziel zijn niet op te noemen. Niet alleen dat wij van ons zeiven niets goeds ter zaligheid kunnen verrichten; maar wij zijn zelfs niet bij machte, uit eigen kracht eene goede gedachte in ons op te wekken. God alleen is bron en oorzaak van wat goeds in ons is. T)oor zijne genade maakt hij de zwakken sterk, de vreesachtigen moedig, de laauwen ijverig, de zinnelijken verstorven. Wij hebben dus noodig dikwerf tot Hem te gaan, opdat hij ons elk oogenblik bijsta en helpe. Maar van den anderen kant, hoe zullen wij ons verstouten, hem om nieuwe weldaden te smeekeu, bij het beschouwen der groote ondankbaarheid -waarmede wij hem voor de reeds ontvaugene weldaden hebben bejegend? Hoe kunnen wij ons nieuwe gunsten beloven, daar wij de voorledene misbruikt hebben om hem te be-leedigen ? Nochtans scheppen wij moed ! Hebben wij geene aanspraak op nieuwe weldaden, de goede Jezus heeft ze voor ons verdiend. Hij heeft zich in de H. Mis tot een smeekoffer gemaakt, om ons van zijnen Vader te verwerven al wat ons noodig is. Zoo is 't. Als eerste, voorname offeraar en Opperpriester staat de lieve Jezus onze zaak vöor,
— 321 -
bidt en smeekt hij voor ons zijnen hemelschen Yader. Welk groot betrouwen moeten wij dus in de H. Mis niet stellen, wetende dat dezelfde Zoon, in wien God verklaarde zicli wel te behagen, daar bij hem onze voorspreker is!
II. De engelachtige Kerkleeraar zegt, dat de gezegende Verlosser ons door de H. Mis al de verdiensten toepast van zijn H. Lijden: waaruit volgt, dat dit verheven Offer van een oneindige kracht is, om 's hemels zegeningen over ons te doen afdalen. Maar om tot eenige bijzonderheden te komen: het verwerft ons, op de eerste plaats, al wat ons zieleheil raakt, mits wij geene hindernis stellen van onzen kant; het bezorgt ons een waar leedwezen over de bedrevene zonden, dat zoo moeielijk te verkrijgen leedwezen in verstokte harten; de zegepraal over de bekoringen, zoo uitwendige van slechte gezellen, van kwade voorbeelden, van helsche geesten, als inwendige van het weerbarstig vleesch, van verouderde zondige gewoonten, van de onstandvastigheid onzes vrijen wils. Het geeft ons de helpende genade om op te staan, staande te blijven, voort te schrijden op den weg van gerechtigheid en deugd tot aan ons einde; het verwerft ons almede tijdelijke goederen, in zoo ver deze saamloopen tot het heil onzer ziel; gezondheid, overvloed, vrede; tevens verwijderend de daartegen strijdende rampen en onheilen, als pestziekten, aardbevingen, oorlogen, hongersnood, vervolging, vijandschappen, laster..., met geheel dien drom van kwellingen, waarmede ons leven schier onophoudelijk geteis-
21
— 322 -
terd wordt. Daarom leest men in de gebeden der H. Mis, dat wij door haar vervuld worden met alle hemelsche zegening en genade: Omni henedicdone ccelesti, et gratia repleamur... Geen wonder; hoe toch zou de eeuwige Vader ons kunnen niet overladen met genadegaven, op de smeekingen van zijnen Eengeboren, van dien waarden Zoon, voor ons met onze ellenden beladen, voor ons overgeleverd ten prooi des wreedsten doods! Qui propria Filio suo non pepercit, sed pro nobis omnibus tradidit illum: quomodo non etiam cum Ulo omnia nobis donavit? (ad Eom. YIII. 32.)
III. Bemerk nochtans, christene ziel, dat, hoewel en hoezeer Christus gestaag voor ons bidt in het H. Altaaroffer, wij ook en op dezelfde wijze als hij, onze smeekingen moeten vereenigen met de zijnen, willen wij ons de goddelijke genadegaven waardig maken. Op welke wijze nu stiert hij, uit liefde voor ons, zijne gebeden tot den Vader? Met ingetogenheid, ijverig en godvruchtig. Doet gij ook zoo? Worden ook uwe gebeden in die gesteltenissen hemelwaarts opgezonden? Ach! indien uwe gebeden wellicht koude, verstrooide, onverschillige, uit gewendte, niet uit ware godsvrucht, uit godsdienstzin en overtuiging, indien het geen ernstige gebeden waren; wat wonder, indien gij zoo weinig voordeel hebt getrokken uit het met den priester zoo dikmaals opgedragen Offer! O! vraag met Christus-Jezus, vraag gelijk Christus-Jezus, in overeenstemming met Christus-Jezus; dit is het middel om teverkrij-eu al wat gij redelijkerwijs begeert: Hoe enim
— 323 -
senlite in vobis, quod et in Christo Jesu (Philip. II. 5.).
O lieve Jezus i Ik bedank u dat gij mijn voorspreker wilt wezen bij uwen eenwigen Yader. Ik vertrouw u al mijne belangens toe, ik vereenig mij met uwe gebeden, ik vraag alleen datgeen wat gij voor mij vraagt, wat gij mij hebt leeren vragen. Yergeef mij, ó machtige Heiland, al wat ik tegen u misdreven heb. Ontferm u mijner naar de oneindige mate uwer groote barmhartigheid, bedek al de zonden mijns levens, wisch ze uit door de kracht van uw heiligmakend bloed. Ik verfoei ze van ganscher harte, en wenschte liever duizendmaal gestorven te zijn, dan ze bedreven te hebben. Doch, volgens uwe belotte, verstoot gij geen leedgevoelend en verootmoedigd hart. Daarom, erbarm u mijner! Cor contritum et humiliatum. Deus, non despicies. (Ps. 50.).
Voorbereiding tot de //. Communie.
Nog eenige oogenblikken, en ik zal het bovennatuurlijk Manna, de spijs der Engelen, de lekkernij des Hemels, den lieven Jezus in mij ontvangen... Dien Jezus, die uit liefde tot m'j zich afgetobd, een hard leven geleid heeft, die gefolterd en gemarteld is, die met de laatste straal zijns bloeds het kruis bevochtigde op Kalvaar! Dien zelfden Jezus, nu verheerlijkt zittend aan de rechterhand zijns eeuwigen Yaders, en niet ophoudend ontferming en genade voor mij af te smeekon. Dien zelfden Jezus die mij tweemaal moet oordeelen, het vreeselijk
— 324 —
vonnis zal uitspreken, dat over mijn lot moet beslissen: voor eeuwig met hem en dé zijnen het jubel der uitverkorenen te deelen, of even eeuwig met de duivelen en verworpelingen te rillen in de hel. Ach! quot;Wat deukt gij mijne ziel! quot;Wat zegt gij aan den God die tot u komt? Ach! verlevendig uw geloof, werp u in 't stof voor zijn onbeperkte Majesteit, verootmoedig u voor haar, aanbid haar. O ja, mijn harte-Koning, ik aanbid u, ik nader om u te ontvangen, verpletterd van eerbied voor uw einde-looze grootheid. U niets anders kunnende aanbieden, bied ik u mijn hart aan, mijn ellendig hart, opdat het uwer liefde gewijd, opdat het geheel afhankelijk zij van uw heilig welbehagen. Bind mij aan uwen heiligen wil, opdat ik van af dezen stond getroost met uwen geliefden Apostel kunne zeggen: „ Ik ben de geboeide van Christus.quot; Ego vinctus Christi (Ephes. III. 1.). Vereenig mij, o Heer, met u, maak mij geheel den uwe, opdat ik mij slechts met u, met uwe liefde bezig houde. Herinner mij steeds aan al wat ik u verschuldigd ben, aan uwe liefde jegens mij, aan al wat gij gedaan hebt om van mij bemind te worden. Eeuwige Vader, door de liefde van uwen Zoon, vervul mijn geheugen met heilige gepeinzen, opdat ik hem in zijn Hoogwaardig Sakrament godvruchtig ontvange. Vervul, ó goddelijke Geest, mijn wil met heilige gevoelens, opdat ik met liefde ontvange die alleen uit liefde tot mij komt. Heilige Moeder-Maagd Maria, sta mij in dit oogenblik bij, en verkrijg mij de genade van uwen waardsten Zoon waardig in mijne ziel te ontvangen.
— 325 —
Dankzegging.
Wat doet gij, ö mijne ziel? Wat denkt gij ? Weet ge dat ge nu de levende tempel zij t waar uwHeiland, uw Verlosser, uw God wezenlijk in woont? Kunt gij werkeloos,, kunt gij verstrooid blijven in het midden van zulke vereering, van zulke verheerlijking? O! 'tis nu geen nutteloos door te brengen tijd; 'tis een kosbare tijd,'t zijn heilzame oogen-biikken, om van den God, dien ge huisvest, de genadegaven te verzoeken en te verkrijgen, die ge zoo noodig hebt. Nu staan de hemelen voor u open; de H. Drieëenheid ziet minnelijk op u neêr, het voorwerp van hare liefde beschouwend, dat in u is. Nu meer dan ooit staan Maria en de Engelen voor Gods troon geschaard, om weldaden voor u af te smeeken. Verlies dus geen stipje van deze kostbare oogen-blikken, maar onderhoud u met God over de aangelegenheden van uw eeuwig heil. Gij hebt in u een almogenden Heer, een teêrminnenden Vader, een zoetlieven 'Bruidegom, een God! Wat vreest gij dan? Wat verhoopt gij niet? Verbreed u het hart, zet het uit, verlevendig uw geloof, vraag Jezus vele, groote hemelsche genaden. God waardige genadegaven.
Mijn allerliefste Jezus! Aangezien gij opzettelijk in mij gekomen zijt, om mij met uwe weldaden te begunstigen, o geef mij, vermeerder in mij een vurig geloof, een onwrikbaar betrouwen, een vlammende liefde, een diep gevoeld berouw. Schenk mij ootmoed, schenk mij zachtmoedigheid, reinheid
— 326 -
lijdzaamheid; schenk mij alle deugden. Verander dit wereldsch, van zich zelven overvloeiend hart, en geef mij een hart in alles gelijkvormig aan het uwe, een hart dat niets betrachte dan uwe meerdere glorie, dat zich gansch schikte naar uwen aanbiddelijken wil: Cor mundum crea in me Deus, et spiritum rectum innova in visceri-bus meis (Ps. 50.).
Allerheiligste Drieëenheid, almachtige God, verhoor mij. Nu kunt gij den onwaardige zelven geene genade weigeren, want ik zoek ze, ik vraag ze, ik niet alleen, maar Christus-Jezus met mij. Ben ik niet waardig verhoord te worden, uwe lieve Zoon verdient het, hij heeft het voor me verdiend; ik smeek u met hem, in hem, door hem. Gij toch hemelsche Vader, gij hebt het gezegd; gij zult ons dat geven, waarom wij u in zijnen naam zullen smeeken.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.)
Schietgebeden.
1. Gekruiste Jezus, mijn zoete vreugd, griffel in mijn hart den stempel van uw lijden.
2. Geloofd en gezegend zij ten allen tijde het Allerheiligst Hoogwaardigst Sakrament.
4. Jezus, mijne liefde, leve!
Grondregels.
1. God verheft en verheerlijkt degenen die zich uit liefde tot hem vernederen en verootmoedigen.
— 327 —
2. Hoe meer men de aardsche goederen najaagt, hoe meer verdriet men zich berokkent.
3. De wereldlijke wijsheid heeft altijd een kwaad oog gehad op het Evangelie van Christus.
Zes-en-twintigste Overdenking.
Over de gruwelijke zonde van die de H. Mis onteeren.
I. Overdenk, christen© zie], aan welke buitensporigheid zich de christenen schuldig maken die zonder godsvrucht de H. Mis bijwonen. Om dit wel te beseffen, behoort ge op nieuw uw geloof te verlevendigen nopens deze ontzaggelijke geheimnis. Wat zegt u deswege het Geloof? Dat ze eene hernieuwing is van het lijden en den dood onzes goddelijken Verlossers; zoodat wij, de H. Mis bijwonende, in waarheid kunnen zeggen, tegenwoordig te zijn bij de groote offerande, waarin Christus voor ons sterft. quot;Welnu, hoe hebben wij, die zijne slaven zijn en zijne kinderen, wij door zijn bloed van de zonden vrijgekocht, hoe hebben wij ons te gedragen bij den dood van onzen God, van onzen Eedder, van onzen Yader? Komt het u niet als een schandig-ste schande voor, wanneer bij het sterven des quot;Vaders, van een zoo goedertieren en beminnens-waardigen Vader, bij het sterven van Jezus, zijn kind onverschillig en koud dien pleehtigen stond bijwoont, als bespottede het den armen zieltogende?
- 828 -
quot;Wiste ik zoo iemand, in zulke houding en gestelte-nisse, bij het laatste, bij het stervensuur van zijnen natuurlijken vader, ik beschouwde hem met afgrijzen, en hield hem voor een krankzinnige, of voor een monster van snoodheid. En nochtans is het zóó, dat vele christenen zich gedragen, als zij de H. Mis oneerbiedig en zonder ingetogenheid bijwonen. Hun beminnelijke Liefdevader sterft voor hen, en zij, zij hebben geen traan, geen zucht, geen medelijdend gevoel voor Jezus niet alleen; maar zyn lijden schijnt hun als ware het een ongewijd vreugdefeest, zij vermeerderen zijne smarten, zij verzwaren zijnen doodstrijd. O! is dat niet de boosheid, de ondankbaarheid, de wreedheid in top gevoerd ? Is dat niet een bewijs van volkomene geloofsafwezigheid ?
De christenen die het geluk hebben in pel-grimaadje het heilig land te bezoeken, werpen zich bij deszelfs ontdekking lt; p den grond, begroeten het met jubelkretea, en allen gevoelen zich doordrongen van een diep eer-biedsgevoel voor dat land, hetwelk getuige was van de geheimenissen eens menschgeworden Gods. Daar gekomen, en de heilige plaatsen zeiven doortrekkend, vinden zij geen einde aan hunne betuigingen van eerbiedige tee-derheid; zij kussen en vereeren die plaatsen met zielevreugde, en achten zich hoogst gelukkig, als een rijkdom en tot gedachtenisse, een weinig van die aarde, van over zoo vele eeuwen met het Godmenschelijk bloed doortrokken, huiswaarts mede te nemen. Langs die straten, op die heuvelen, in die kerken, overal dunkt
— 329 -
het hun den meubciigeworduu Heiland te zien, overal aanbidden zij hem in de gansche uitstorting huns harten. Zoo veel vermag in hen het onwankelbaar geloof en de daaruit spruitende zekerheid, dat daar eens de menschgeworden Jezus zichtbaar verscheen en rondwandelde, dat hij daar de scharen leeraarde, de wreedste pijnen leed, den schandigsten dood stierf. Zouden zij daar een christen die eerbiedwaardige plaatsen, hoe ook, zien onteeren en bezoedelen, zij zouden zich diep verontwaardigd gevoelen, een heilige ijver zou hen overmeesteren, zij zouden geen vrede hebben bij het beschouwen van eenen geloovi-ge, zondigende, waar Christus geboren of ter dood gemarteld werd. Wat dan zeggen van die ontheiligers die zondigen, niet waar God eertijds, voor eeuwen, maar waar hij op den eigen stond tegenwoordig is, als zij hem door hunne oneerbiedigheden beschimpen en vervolgen? Niet waar hij stierf, waar maar hij sterft op dat eigen oogenblik! Of, is misschien ons altaar minder eerbiedwaardig dan de grot van Bethleëm? Is misschien ons tabernakel minder heilig dan het Jerusalemsche steenen graf?
Het was den H. Hieronymus te weet gekomen, dat een geestelijke gezondigd had tegen den eerbied verschuldigd aan Christus' geboorteplaats Hij was er uiterst bedroefd over. Daarom schreef hij dien geestelijke een brief, waarin hij hem de onwaardigheid van zijn feit in krachtigfe bewoordingen onder het oog bracht. „Ellendige! zoo schreef hij hem, gij zijt te kort gebleven aan den dier heilige grot ver-
%
330 —
schuldigden eerbied, waar Gods Zoon geboren werd, waar de Waarheid uit de aarde oprees, waar deze aarde hare vrucht deed kiemen. Yreesdetgij dan niet het kindeke in zijne kribbe te doen schreien? vreesdet gij niet. gezien te worden van de Maagd, Moeder des Heeren? O gruwzame heiligschennis! Is het mogelijk, dat u 's Heeren bedreiging niet in de ooren donderde: „die den tempel des Heeren zal ontheiligen, dien zal God verdelgen?quot; In dier voege geeselde de ijverige Kerkleeraar den ongelukkigen schender. Doch, zou men deze harde berispingen niet met \eel meer recht den schender der H. Mis moeten toevoegen? Gij verliest den eerbied aan het Offer des eeuwigen quot;Woords verschuldigd uit het oog, van dien welke voor u en voor uwe zaligheid sterft! quot;Vreest gij dan niet, uwen beminnenswaardi-gen Yader te beschimpen? Hebt gij geen ontzag voor de bedroefde Moeder die hier tegenwoordig is, staande smartvol en in geween? Schrikt gij niet voor de straffende hand des Almachtigen, die uwe barbaarsche handelwijs niet zal kunnen verdragen ? De engelen durven hun oogen niet opslaan uit eerbied voor deze zoo verhevene Opdracht; vrome zielen staan als verslonden bij het overdenken dier groote geheimenis, en gij ellendeling, gij slaat er geen acht op, gij veracht ze door uwe ongodsdienstige manieren !
II. Overweeg, christene ziel, aan wie de schenders der H. Mis gelijken. Wier voetstappen volgen zij, als zij dit zoo vreeselijk Offer met onbetamelijkheid bijwonen? Zeker niet de voetstappen van Maria,
— 331 —
van den geliefden leerling, van de vrome vrouwen,
die medelijdend stonden aan den voet van Jezus' kruis, die met hem leden, met hem verzuchtten, zich uiterst bedroefden over zijne smarten en folteringen. Van wie dan? Ach, schande aan zulke christenen! Zij volgen het voorbeeld nader snoode Joden, der Godverg'etene priesters, der huichelende fari-zeën, die voorbij het kruis gaande hem bespot-teden en hem beschimpten, hem verguisden en lasterden, het hoofd tegen hem schuddeden, hem hoonend toesarrend: „Welaan bedrieger, die pochtet op uwe macht, als kondet gij den tempel afbreken en hem in drie dagen wederom opbouwen, red u zeiven, indien gij 't kunt, en daal af van het kruis.quot; Dezer volgelingen zijn de ont-heiligers van het H. Misoffer, en meer nog dan al de booswichten, dan de soldaten, dan de beulen die deel namen aan Jezus'kruisiging. Gelijk deze immers beleedigen zij hunnen Heer; maarzij be-leedigen den God dien zij kennen, in wien zij zeggen te gelooven. Ja, zij overtreffen de beulen in böosheid, wijl deze .Jezus nooit zouden, gekruist hebben, hadden zij zijne Godheid gekend: Si enim cognovissent, nutiquam Dominurn gloria; crudfixissent (1 Cor. II. 8.). Inderdaad; toen zij de wonderbare verschijnselen zagen, die het sterven van den gekruisten Nazareër vergezelden, en hun geen twijfel meer overbleef of hij was de zoon van God, toen werden zij ontroerd, en daalden den berg af op hunne borsten kloppend, met gebogen hoofde, ontsteld en geheel versaagd. Hoe groot is dus de boosheid der christenen, zoo menigmaal getuige der zielroe-
— 332 —
rende vertooniug, bij welko de doo.l Imns goililclij-ken Meesters liernieuwd wordt, der eliristeueu die nooit de kerk verlaten, bewogen, maar immer koud en onverschillig, zonder een enkele zucht van berouw of harteleed!
O mijn Jezus! waarom dan komt gij op nieuw sterven voor die ondankbaren, die slechts uwe vernederingen komen vergrooten ? Indien gij meent door herhaalde betuigingen uwer uitgestortste liefde hun harde harten te vermurwen, ach, bedenk u! Hoe dikwijlder gij u voor hen slach-offert, hoe minder zij door uwe goedheid bewogen worden; als moesten zij niet achten hetgeen zij dagelijks zien. Blijf liever, ó Heer, blijf in den gezegenden schoot uws eeuwigen Vaders, of liever: daal af onder dat eenvoudig slag van menschen, die in Jl midden der velden, welke zij met hun zweet besproeien, het Geloof bewaard hebben met de hieruit spruitende eerbiedigheid voor het heilig Altaargeheim. Maar, wat vraag ik u, ó Heer ? O neen. Gij wilt niet ophouden zelfs onder uwe vijanden te verschijnen. Al uwe oneerbiedigheden, ó schenders, zullen hem niet van u verwijderen, al uwe ondankbaarheden zullen zijne liefde niet verhinderen. In stede van, gedurende de heilige Offerande, aan hem en aan zijne liefde te denken, denkt vrijelijk aan uwe ijdelheden; hij zal daarom niet ophouden voor u te bidden. In plaats van uwe tong geheel tot zijnen lof te besteden, misbruikt haar, om hem te bedroeven en aandachtige geloovigen te stooren; daarom toch zal zijn hart niet minder te uwer gunste spreken. Toont
— 333 -
u hem zijne medekruisigers j hij zal niet aflaten te roepen; Pater dimitte illis. Vader, vergeef het hnn, ö Vader vergeef het hunl
III. Bemerk, ó godvruchtige ziel, dat, van alle volken, zelfs der woestste en barbaarschste, er niet een is, dat niet ten allen tijde een diepen eerbied heeft gehad voor de offeranden zijner godsdienst. Hoe onbeschaafd ook en verstoken van alle opvoeding en ontwikkeling, alleen verlicht door dat weinig van natuurlijke kennis, dat hun in dien staat van wildheid is overgebleven, begrijpen zij toch zeer wei, dat de godheid op een bijzondere wijze in hunne offeranden tegenwoordig is; waarom het een snoode heiligschennis zou wezen, haar in eenigen deele aan eerbied en vereering te kort te doen. Zoo lezen wij op onderscheidene plaatsen in de geschiedenis der volken, dat het bij hen gebruikelijk was zich tot de feestvieringen, bij welke aan hunne goden brandoffers werden opgedragen, voor te bereiden door vasten, zuiveringen en andere godsvrucht ademende plechtigheden. l)an waren zij daarbij tegenwoordig met den diepsten eerbied, omsluierd of zich tegen den grond werpend, of met andere altoos nederige en eerbiedige gods-dienstbetuigingen. Dat doen de wilden ter aanbidding van hun houten, metalen, aarden, valsche en leugenachtige ongodsbeelden. Welke schande dus voor christenen, die de eenige en onbevlekte den waren (iod opgedragene Offerande, de allerheiligste, eindeloos waarde, eindeloos-uitmuntende, die aanbiddelijke Offerande, oneerbiedig door hunne onbetamelijke
— 334 —
houding en op zoo vele dezer heilige zaak onwaardige wijzen, minachten en onteeren ! En nochtans is deze schande, dit ongepast en schuldig gedrag, gedurende het H. Misoffer, zoo gemeen en alledaagsch, dat men er als 't ware geen acht opslaat, dat het, althans door velen, als een lichtere overtreding beschouwd wordt. Staat dan op_. volken van Cethim, afgodendienaars, ongeloovi-gen, en beschaamt zulke christenen zonder geest, zonder geloof!
Doch hiermede is de lijst der Misschenders nog niet gesloten; want, is het zoo een groot kwaad, op oneerbiedige wijze het H. Misoffer bij te wonen, wat zal het wezen, met die het oneerbiedig opdragen ? Is het doemenswaardig, oneerbiedige getuigen te zijn, hoe zullen de oneerbiedige bedienaren des heiligen altaars genoemd moeten worden? Om u hiervan 6 christene ziel, een juist denkbeeld te vormen, behoort gij op het volgende te letten, 't Is waar, ja allerwaarst, dat de eenvoudige geloovigen niet bekleed zijn met het priesterlijk karakter; dat zij derhalve het heiligst Slachtoffer niet in den eigen zin opdragen als de priester, 'tls nochtans eveneens en ook waar, dat zij uit kracht van het H. Doopsel deelachtig zijn aan den priesterlijken titel, voor zoo veel zij als lidmaten, met Christus-Jezus ons Hoofd vereenigd, in hem en door hein het onbevlekt Offer aan God opdragen. Van daar dat, in het midden der heilige Geheimenissen, de priester zich tut de aanwezigen keert, de H. Offerande de zijne en tevens de hunne noemend, als hij zegt: Orate
- 335 —
fratres, ut meum ac vestrum sacrificium accepta-bile fiat apud Deum patrem omnipotentem. „ Bidt, broeders, opdat mijne en uwe offerande behage-lijk worde bij God den vader almachtig.quot; Daarom ook, zegt hij, offerende, niet: ik offer, ik smeek, ik betuig; maar: wij betuigen, wij offeren wij smeeken. laderdaad, geheel het geloovige volk offert, smeekt en betuigt met hem. Die dus Mis hoort, is niet alleen getuige, maar ook medeofferaar; niet alleen aanschouwer, maar ook medewerker. quot;Welnu, zou een priester,, die het altaar beklimt met verstrooiden geest, met gedachten aan het aardsche j een priester, die aan de goddelijke tafel heilige gebeden zou mengen met ongewijde woorden en oneerbiedigheden, geheiligde plechtigheden met zoutelooze scherts, zou hij zich niet plichtig maken aan de gruwelijkste heiligschennis ? Zouden zij zeiven, die zich overigens zoo vrij en onzedig gedurende het H. Misoffer gedragen, zouden zij er niet over verontwaardigd zijn? Zouden zij zulken priester niet voor goddeloos en slecht uitkrijten ? Wel, waarom dan slaan deze, trouwens terecht verontwaardigden, zich zeiven niet op de borst? Waarom roepen zij niet weenende uit; ik ben het, ik beu die goddelooze, die slechte, die schuldige; want, medegenoot aan den dienst der door den priester opgedragen heilige offerande, misbruik ik de verhevenste daad des Christendoms, ik beschimp en vertreed de ontzaglijkste geheimenis, op het eigen oogenblik dat ik haar help vervullen.
Ach, mijn God, mijn God! Hoe verdraagt gij zoo
— 336 —
veel snoodheid? Hoe stort zich uit uw heiligdom niet een bliksemend vuur, om zoo een trouweloos volk te verslinden en tot asch te maken? Zulk een vreeselijke straf behoorde eiken Misschender te treffen. Maar, indien hst minnend Jezus' hart niet overgaat tot zulke strenge rechtpleging, waarop nemen wij er althans geene beweegreden uit, om aan den voet der altaren al de ingetogenheid, al de zedigheid aan te brengen der Engelen, die den Mislezenden priester omcirkelen, en daar neergebogen, eerbiedig tegenwoordig zijn als hovelingen voor hunnen koning? Ach, christene ziel, indien ook gij deel hebt in de groote opdracht van het Offerlam, waarom neemt gij de godvruchtigheid niet aan van eenen Erbertus, die aan het altaar verscheen als een uit den hemel gedaalde engel; van een H. Franciscus van Sales, die met de grootste zeegbaarheid, diep ingetogen tot het altaar naderde, en nauw den eersten altaartrap beklommen had, of geheel zijn persoon scbeen in eene gestage verrukking opgetogen? Ja, naar het voorbeeld dier heiligen, behoorden wij, als in engelen herschapen, het H. Misoffer bij te wonen; in engelen, door onze houding, door in- en uitwendigeu eerbied; in engelen, door het vuur der liefde dat ons zou moeten verteeren en verslinden met Christus Jezus, gelijk hij zelf als wegsmelt uitliefde tot ons. U, het zij, het worde zoo! Vereeren wij het eeuwige brandoffer, de Zon van hemel en aarde, het uitstekend wonder der wonderen van Gods wijsheid; van Gods almacht, van Gods oneindige liefde.
— 337 —
Voorbereiding tot de II. Communie.
O beminnend hart van mijnen Jezus! waardig om alle menschenharten te bezitten; van reine liefde vlammend hart, maak dat ook het mijne met u van liefde brande. O verslindend vuur, verteer mij geheel, geef mij een nieuw leven van liefde en genade. Hecht mij aan, vereenig mij dermate met u, dat het mij onmogelijk worde mij van u te scheiden. O liefdehart, geopend tot eene schuilplaats der harten, ontvang mij. Ach! door uwe verdiensten, ondanks mijne onverdiensteu, tref mij, ó liefderijke Jezus, bind mij, knel mij, maak mij een met u heilig hart. Met en door uwe genade maak ik heden het besluit, u alle genoegen te geven, met ter zijde-stelling van alle menschelijke berekeningen, ongeregelde neigingen, van mijne zelfliefde, van mijn gemak, vau alles wat mij zou kunnen verhinderen, u alleen en geheel te believen. Maak 6 Jezus, dat ik dit besluit bewerkstellige en uitvoere zóó, dat voortaan al mijne werken, woorden en gedachten gelijkvormig zijn aan uw goddelijk welbehagen. O liefde van mijnen God, o mijn God van liefde, verjaag uit mijn hart alle andere liefde.
Mijn geliefde Heiland ! gij zijt voor allen gestorven, opdat niemand meer voor zich zeiven leve, maar voor u, die u leven voor hem gegeven hebt; Pro omnibus rnortuus est Christus, ut et qui vivunt jam non sihi vivant, sed ei qui pro ipsis rnortuus est (2 Cor. V. 15.).
22
— 338 —
In het voorledene heb ik voor mij zeiven geleefd, u menigmaal vergetend; van nu af wil ik alleen voor u leven, die voor mij zijt gestorven; ik wil alles vergeten om alleen aan u te denken, om u alleen te beminnen, die mij zoo vurig bemind hebt.
Mijn waarde Jezus! hoe veel heeft het uniet gekost, om door dit hoogwaardig Sakrament u met de zielen te vereenigen! Daartoe moest gij eerst een bitteren en schandigen dood sterven! Ach! kom en haast u in mijne ziel. Zij was een tijd uwe vijandin door de zonde; nu is zij door uwe genade uwe bruid geworden. Kom dan, mijn bruidegom Jezus; ik wil u niet meer verraden, maar als een teerminnende bruid in alles behagen. Kom dan, ó God mijner ziel, kom en maak haar de uwe. Kom, en dat voor u alle aardsche genegenheden verdwijnen, opdat ik u alleen be-minne, aan u alleen denke, van u alleen spreke, u alleen begeere, u alleen zoeke. Wien toch, wat zou ik beminnen buiten u, mijne grondelooze goedheid, die mij bemind hebt tot stervenetoe? Ach, mijn Jezas ! hoe is 't mogelijk dat gij mij dusdanig vereert, met in mijn boezem te willen nederdalen? Ik heb u zoo dikwerf min geacht en vergeten; en echter wilt gij tot mij, in mij komen! Ongelukkige, indien ik, na zoo vele liefdeblijken, andermaal uwe vriendschap zou opofferen ? Nu, ó Heer, bemin ik u met geheel mijne ziel, nu ben ik waarlijk bedroefd, u ooit te hebben beleedigd. Ik wil u voortaan niet meer beleedigen; ik wil u uit al mijne krachten liefhebben. Sta mij bij en verstoot mij niet: Vul-
- 339 -
nera tua merita mea, (H. Bern.). Uwe heilige bloedwonden, uw dood zijn mijne iioop. Geef, dat ik volharde; geef dat ik in alle verzoekingen tot u om hulp snelle; vermeerder in mij uwe heilige liefde, en doe vervolgens met mij wat u zal welbehagen. O Maria, mijne hoop, kom en help mij. Gij vermoogt alles bij uwen Zoon; verwerf mij, dat ik hem waardig ont-vange.
Dankzegging.
O! mijn teergeliefde Jezus, wie toch ben ik dat ge mij geheel u zeiven hebt willen scheuken? De koning des hemels is tot mij, zijn nut-teloozen, onwaardigen dienaar gekomen; de God van alle volmaaktheid, tot een samenraapsel van ellende en zonde, tot een zondaar ! Koude ik althans mij 't hart van liefde voelen branden, konde ik door wat ook en ééniger wijze aan zoo véél liefde beantwoorden ! Ellendig ik ! hoe veel jaren verloor ik dat ik u, mijn God, had kunnen beminnen, mij zeiven heilig had kunnen maken! In tegendeel, ik besteedde ze, om u te verachten en mijn arme ziel ten gronde te richten. Doch uwe goedheid, ó Jezus, doet mij hopen, dat ik in 't vervolg den verspilden tijd zal vergoeden, door de liefde te verdubbelen welke ik u altoos verschuldigd ben.
Maar wat zal ik u geven, o mijn Jezns, voor de genadegift van u zeiven ia dit hoogwaardigst SakramentV Ik bied u aan al wat de aarde mij genoegelijks kan opleveren, mijnlichaam, mijne ziel, mijn wil, mijne vrijheid. Indien gij
— 340 —
-
voorzaagt, dat ik mij nog ooit tegen u zou verzetten. o, doe mij nu sterven, nu ik hoop met uwe heiligmakende genade versierd te zijn.
O God van mijne ziel, die verdient boven alle schepselen bemind te worden, ik betuig u plechtig en rechtzinnig; ik houd u voor het eenige voorwerp mijner begeerte, en verkies u voor al de goederen der wereld, voor mijn eigen zeiven. Ik wil u tot den dood getrouw zijn, en nimmer wil ik mij van u gescheiden zien. Ik verootmoedig en onderwerp mij vertrouwelijk aan alles wat gij over mij in tijd en eeuwigheid zult beschikken. Wasch, o menscbgeworden Woord, mijn hart met uw bloed, en druk, als naamcijfer uwer liefde, uwen heiligen Jezus'naam in hetzelve. Door de oneindige liefde die u op aarde deed nederdalen bid ik u: doe mij de uitwerking uwer heilige liefde gevoelen, met mijne ziel dusdanig in u te verteeren, dat zij al het aardsche verachtend niets dan u beschouwe, aan u alleen denke; opdat dezelfde liefde die u voor mij aan het kruis deed sterven, ook mij in u doe sterven, om eeuwig met u te leven.
Yerlaat mij niet, ó Heer, ten prooi aan mijne ondeugen en ongeregelde hartstochten, ten prooi aan mijne aartsvijanden. Ik beken en belijd het, ik ben een zondaar geweest; maar nu en immer wil ik uw trouwe dienaar, uw vurige minnaar wezen. Maak dat ik u beschouwe met de oogen van een levendig geloof, om u te kennen en lief te hebben; dat ik uwen aanbiddelijken wil zie om hem te vervullen; mij zeiven, om mij te verootmoedigen; en op het einde uw goddelijk
— 341 -
aanscliijiij om er mij in eeuwigheid niet van te scheiden. Heer, ik heb, gelijk de verloren zoon van 't Evangelie, mijn vermogen doorgebracht; maar uwe barmhartigheid is mij nog gebleven. Geef, dat uw heilige wil mijn eenige levensgids zij, eu schrijf de wet uwer eeuwige liefde in het diepst mijner ziel, opdat ik ze nimmer meer voorbij zie. Zie neder, ó eeuwige Vader, op het lijden van uwen Zoon; daarin zoek ik mijner ontferming. Deze verdiensten, dat lijden draag ik u op, zij onthechten mij aan het aardsche en kluisteren mij aan uwe liefde ! Schenk mij in mijn laatst levensuur de genade, dat ik met overgeving, met geloof en in volmaakte liefde sterve. Maak mij, ó gelukzalige Maagd, één met uwen Zoon ; spreek hem voor mij, en verkrijg mij de genade van mede te werken met zijn heilige inspraken. Leer mij de deugden beoefenen, waarin gij op deze aarde zoo zeer hebt uitgeschenen, en doe mij aan alles verzaken dat God niet is j opdat ik hem uit al mijne krachten liefhebbe.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.).
Schietgebeden.
1. Mijn Jezus, gij hebt u geheel aan mij gegeven ; ik geef mij geheel aan u.
2. Ik wil het misnoegen vergoeden dat ik u veroorzaakt hebt, ó lieve Jezus, door te doen wat in mij is on u te behagen.
3. O Maria, eerste en laatste toevlucht der zondaren, heb medelijden met mij.
- 342 -
Grondregels.
1. Of altijd in vreugde met de uitverkorenen in den hemel, of altijd in pijnen met de verworpelingen in den hel.
2. Niet vooruit gaan in de wegen des Heeren, is achteruit gaan.
3. Die heilig wil worden, behoort uit zijn hart te bannen al wat God niet is.
Zeven-en-Twintigste Overdenking.
Over de gruwelijke heiligschennis van die Jezus in zijn H. Sakrament in doodzonde ontvangen.
I. Overweeg, ó christene ziel de gruwzame lieiligschennis dergenen die zich verstouten, Ghristus Jezus, het vlekkeloos Lam, in een zondig hart, erger dan in een vuilnispoel, te ontvangen. O God! welke duivelsche verzaming van het licht met de duisternisse, van den Christus met Belial, van den hemel met de hel ? Eene der onmetelijkste barmbaarschheden, door den tiran Maxentius uitgevonden, was, een levend mensch aan een lijk te binden, mond op mond, oogen op oogen, voeten op voeten; der levende daarop ïoo nauw gebonden latend, tot dat hij door den stank en de verrotting van dei doode uitteerde en stierf. Iets dergelijks, zoo nie
— 343 —
erger doen die snoodaards, welke Christus in staat van doodzonde nuttigen; zij vereenigen den levenden en verheerlijkten Christus met hun doode en bederf riekende ziel, het afzichtelijkst, walgelijkst, stinkendst dat er ter wereld is in Gods oogen; een heiligschennende vereeniging, erger dan die tusschen Lucifer en den heiligen Aartsengel Michaël. De gelukzalige Leonardus verhaalt dat, zekeren keer, wanneer een heiligschenner de H. Communie ontving, een godvruchtig iemand, in de hand des priesters, in stede van eene hostie, een allerliefst kindje zag, dat met handen en voeten tegenspartelde en het onmogelijke deed, om niet in te gaan in den mond van dien goddelooze.
O ! mocht allen heiligschenners gebeuren, hetgeen der Egyptische Maria eene gelegenheid was tot bekeering, en haar van een afgrond van boosheden deed overgaan tot een leven van versterving en boetpleging. Gedreven door nieuwsgierigheid, zoo niet door iets ergers^begaf zij zich tot de feestelijkheid van Kruisverheffing, welke te Jeruzalem met groote .plechtigheid gevierd werd. Daar zag zij de geloovige christenen ten tempel gaan, om het heilig Verlossing-teeken te vereeren, en den daaraan Gestorvene hunne hulde te brengen. Ook zij richte hare schreden derwaarts. Eeeds bevindt zij zich aan den ingang der kerk, heft hare voeten oji om er binnen te treden; maar ziet, onzichtbaar wordt zij terug gestooten... quot;Verbaasd, maar niet overwonnen beproeft zij andermaal... een tweede stoot drijft haar nog verder terug... Eene derde poging gelukt niet beter.
— 342 -
Grondregels.
1. Of altijd in vreugde met de uitverkorenen in den hemel, of altijd in pijnen met de verworpelingen in den hel.
2. Niet vooruit gaan in de wegen des Heeren, is achteruit gaan.
3. Die heilig wil worden, behoort uit zijn hart te bannen al wat God niet is.
Zeven-en-Twintigste Overdenking.
Over de gruwelijke heiligschennis van die Jezus in zijn H. Sakrament in doodzonde ontvangen.
I. Overweeg, ö christene ziel de gruwzame heiligschennis dergenen die zich verstouten, Christus Jezus, het vlekkeloos Lam, in een zondig hart, erger dan in een vuilnispoel, te ontvangen. O God! welke duivelsche verzaming van het licht met de duisternisse, van den Christus met Belial, van den hemel met de hel ? Eene der onmetelijkste barmbaarschheden, door den tiran Maxentius uitgevonden, was, een levend mensch aan een lijk te binden, mond op mond, oogen op oogen, voeten op voeten; den levende daarop ïoo nauw gebonden latend, tot dat hij door den stank en de verrotting van den doode uitteerde en stierf. Iets dergelijks, zooniet
erger doen die snoodaards, welke Christus in staat van doodzonde nuttigen: zij vereenigen den levenden en verheerlijkten Christus met hun doode en bederf riekende ziel, het afzichtelijkst,
walgelijkst, stinkendst dat er ter wereld ia in Gods oogen; een heiligschennende vereeniging,
erger dan die tusschen Lucifer en den heiligen Aartsengel Michaël. De gelukzalige Leonardus verhaalt dat, zekeren keer, wanneer een heiligschenner de H. Communie ontving, een godvruchtig iemand, in de hand des priesters, in stede van eene hostie, een allerliefst kindje zag,
dat met handen en voeten tegenspartelde en het onmogelijke deed, om niet in te gaan in den mond van dien goddelooze.
O ! mocht allen heiligschenners gebeuren, hetgeen der Egyptische Maria eene gelegenheid was tot bekeering, en haar van een afgrond van boosheden deed overgaan tot een leven van versterving en boetpleging. Gedreven door nieuwsgierigheid, zoo niet door iets ergers^begaf zij zich tot de feestelijkheid van Kruisverheffing, welke te Jeruzalem met groote plechtigheid gevierd werd.
Daar zag zij de geloovige christenen ten tempel gaan, om het heilig Verlossing-teek en te vereeren, en den daaraan Gestorvene hunne hulde te brengen. Ook zij richte hare schreden derwaarts.
Eeeds bevindt zij zich aan den ingang der kerk,
heft hare voeten op om er binnen te treden;
maar ziet, onzichtbaar wordt zij terug gestooten...
Verbaasd, maar niet overwonnen beproeft zij andermaal... een tweede stoot drijft haar nog verder terug... Eene derde poging gelukt niet beter.
•r
Ivquot;
— 344 -
Gave de hemel dat dit ook den heiligscheniien wedervoer; dat zij met een besmeurd geweten tot de H. Tafel naderend^ een doodkoude hand op het hart voelden die hem afdreef! Maar, wil God met dezulken zijne mirakelen niet vermenigvuldigen, waarom laten zij zich niet door het geloof verlichten, dat hen zal afschrikken zulken gruwel te plegen.
Alleen bij het zich bewust zijn eener beweging van grammoedigheid, beefde de H. Hiero-nymus op het binnen treden tot de grafsteden der martelaren; hij knielde op den gewijden drempel neêr, en hem kussend en herkussend smeekte hij God, dat het hem geoorloofd werde de heilige plaatsen binnen te gaan. Doch die heilige, welke zich dag en nacht op de gewijde Schriften toelegde, kende de veelvuldige zuiveringen die God eertijds den Joden voorschreef, als zij zich durfden voorstellen hun heiligdom te bezoeken. Hij kende de vreeselijke straf van den ongelukkige die zich durfde verstouten, zonder bruiloftskleed aan het gastmaal te willen aanzitten; hij kende 's Heeren ontzag'lijke bedreigingen tegen de inwoners van Juda, alleen omdat zij schaamteloos in den tempel kwamen, terwijl hun hart bezoedeld was met boosheid. Gij — zoo sprak God door Jeremias —• gij loopt met moordenaars, met roovers, met boeven, met leugen-aanbidders, met vreemde goden bewier-rookenden; en dan komt gij in mijn huis, dan staat gij in mijne tegenwoordigheid! Ach! is mijn huis wellicht eene spelonk van roovers geworden? Ik ben het die u gezien heb. Daarom zal ik u van voor mijn aanschijn verwerpen, gelijk
- 345 -
ik al uwe uit Ephraïm ontsproten broeders verworpen heb. En gij, Jeremias, wacht u wel, van voor dit volk te bidden, draag mij geene lofzangen voor hen op; want ik zal u niet verhooren.
Welnu, is het, naar liet oordeel van den H. Hieronymus, ja volgens God zeiven, een zoo groote misdaad, met een besmeurd hart in 's Heeren tempel te verschijnen ; wat zal, wat moet het dan niet wezen, den God van rein- en heiligheid in zoo een hart te ontvangen ! De H. Thomas van Villanova sidderde en rilde, op de gedachte alleen van eene heiligschennis; Hor-resco referens et toto corporc contremisco {Gone. 3 de sac. Alt.). De H. Augustinus wist zich geene straf te verbeelden grooter, dan de aan dezen gruwel verschuldigde: Mallem sustinere poenam CaipJice, li er o dis et Pilati, quam sacer-dotis indigne celebrantis (J)e sac. missce). De H. Catharina van Senen wist geen gepastere benaming voor zulke verraders te vinden dan die van zichtbare, gevleeschde duivelen, van tabernakelen en tempelen des duivels.
II. Ga voort, vrome ziel, en overdenk de afschuwelijkheid, snood- en wreedheid der misdaad, waaraan zich de heiligschenners plichtig maken. quot;Wat zoudt gij zeggen, wanneer gij een gedeelte der H. Hostie op een slijkhoop zaagt ? Zou u zoo een vreeselijk zien niet doen beven ? Welnu, wanneer die goddeloozen, Jezus in hunne met doodzonde bezoedelde ziel ontvangen, plaatsen zij hem in een zoo afzichtelijke en walgelijke plaats, dat Christus, ware hij niet on-lijdbaar en onsterfelijk, door die onverdrage-
— 346 -
lijke pestlucht zou sterven; immers een zon dige ziel is hem onverdragelijker, dan ons een tot verrotting gekomen lijk: Tolerabilius foetel canis mortuui quarn anima peccatrix Deo.
Ach, ontaarde harten, hoe ontvalt u de moed niet, om zoo een schelmstuk te bestaan? Moest gij uw eigen koning in uw huis ontvangen, zoudt gij hem daar een hem hatelijk mensch, zijnen vijand, zijn verrader, een opstan deling doen ontmoeten? Welnu, in de H. Communie ontvangt gij in het huis uwer ziel den Oppervorst van hemel en aarde, deu Koning der koningen en keizers, uwen Schepper, uwen God; hem in den staat van doodelijke zonde ontvangende doet gij hem in uw eigen hart zijnen aartsvijand vinden, het afschuwelijkst en hatelijkst dat hij vinden kan, ja, het eenige voorwerp van zijn goddelijken, oneindigen en wezenlijken haat; zoodat, indien hij een oogen-blik ophield oneindig en daadwerkelijk de doodzonde te haten, hij op dat eigen oogenblik zou ophouden God te zijn. Immers de doodzonde is het, welke den standaard des opstands tegen hem verhief, de doodzonde is het, welke hem verried, de doodzonde is het, welke hem den dood gaf, voor zoo veel hij kon sterven.
Zoudt gij den moed hebben een dolk in te zwelgen die u zou kelen, u de ingewanden van een zou rijten ? Maar gij doet erger, als ge u onwaardi; spijst met het vleeseh en bloed van den God-mensch Gij eet en drinkt u, volgens de uitdrukking van den apostel Pauius, uw eigen oordeel; dat is te zeggen het vonnis uwer eeuwige verwijzing ter helle.
I!
Wanneer gij in staat van doodzonde 's Hee-ren lichaam nuttigt, bederft gij het schoonste werk, het meesterstuk der goddelijke wonderen. Volgens de leering der H. Trentische kerkvergadering puttede Jezus, door het Hoogwaardigst Sakrament in te stellen, de schatten zijner goddelijke liefde uit; want — bemerkt de H. Au-gustinus — in zijn oneindige wijsheid wist hij ons niets meer te geven; in zijn oneiudig alvermogen kon hij ons niets meer geven; in zijn oneindige rijkdommen wist hij ons niets meer te vinden. Intussclien, wat stelde hij zich voor, toen hij ons met dit geschenk begenadigde? Zich, zoo innig mogelijk, met ons te vereenigen, zich in ons over te storten, ons te vergoddelijken, zoo veel een bloot schepsel kan vergoddelijkt worden. Nu, in een onwaardige gesteltenisse Jezus aan de H. Tafel ontvangende, verijdelt gij dit ver-hevenst, dit liefdevol, dit goddelijk ontwerp, gij werkt in tegenovergesteld en zin; immers gij verwijdert u door een gruwelijke heiligschennis van God zoo ver mogelijk; gij trekt een zwa-ren, hoogen scheidsmuur op tusschen God en u; gij kleeft den daivel aan, gij verandert u als 't ware, in-, en vereenzelvigt u met Jezus' aartsvijand, met den satan. In der daad, nauwelijks zegt het H. Evangelie, had Judas het lichaam des Heeren heiligschennend genuttigd, of de duivel trad in hem; deze bracht hem langs vertwijfeling tot den hangboom en, zegt de H. Petrus, midden openbarstend, ontscheurden hem zijn onzuivere ingewanden. Het uitwendige, wel is waar, van dat ijselijke, is niet altoos een
— 348 —
gevolg van heiligschennende Communiën; maai immer en altoos worden zij opgevolgd door verwijdering van God, door een bond met den geest der duisternissen, door een bezegelde verdoemenis,
III. Overdenk, Cliristene ziel, hoe slecht zij redeneren, die uit het afschuwelijke der heiligschennis besluiten, dat het dan beter is niet tot de H. Communie te naderen. Waar is het, dat het minder kwaad is het H. Sakrament niet, dan het onwaardig te ontvangen: maar 'tis ook een groot kwaad, nooit of zelden tot de H. ïa fel te naderen. Wat zeggen van iemand, die door een vergiftige spijze in doodsgevaar gebracht geweest zijnde, er deze gevolgtrekking uit zou afleiden: dus is't beter niet te eten? 't Is beter zou men hem antwoorden, dat gij niet eet, dan dat ge vergiftig voedsel gebruikt, maar oordeel zelf wat het zij niet te eten, en de gevolgen van dien. Keeren wij nu terug tot ons onderwerp. Indien gij met doodzonde op liet hart de H. Communie ontvangt, zwelgt gij uwe eeuwige verdoemenis in, weshalve dit een grooter kwaad is, dan nooit tot 's Heeren Tafel te naderen; maar nooit tot 's Heeren Tafel naderen, dat brengt u ook, ofschoon langzamer, den eeuwigen dood aan. Immers, gelijk het stoffelijk voedsel den lichame noodzakelijk is om tijdelijk te leven, zoo is der ziele noodzakelijk het H. Altaargeheim te nutten, zal zij haar leven, het leven der genade leven. Indien gij, zegt Christus duidelijk en met nadruk in het H. Evangelie, indien gij mijn vleesch niet eet
— 349 —
en mijn bloed niet drinkt, zult gij het leven in u niet hebben. En gelijk het noodig is, om in gezondheid, kloek en sterk te leven, dat men zich dikwijls spijst met lichamelijk voedsel, zoo is het als onmogelijk, dat een ziel het leven der genade niet verlieze, indien zij slechts zelden nadert tot de H. Altaargeheimenis.
En zie hier, wat men uit het boven gezegde behoort af te leiden en te besluiten; Jt is niet beter, niet te naderen tot de Tafel des Heeren; maar 't is goed, ja best, dikwijls en waardig aan de heilige Geheimenissen deel te nemen. Derhalve, wiens geweten met doodelijke zonde besmeurd is, die beginne met zich door een heilige Biecht met God te verzoenen, hij ont-houde zich van zonden, begeve zich dikwijls aandachtig en voorbereid tot het H. Sakrament van Boetvaardigheid, zich tevens sterkend met het lichaam des Heeren, en weldra zal hij een ander, een waar christen worden. Het voedsel der Allaren is een goddelijk voedsel, vruchtbaar in uitwerksels ten eeuwigen ieven; maar het werkt naar de gesteltenissen van die het ontvangen, zoodat het zelfs een doodelijk gift wordt voor de onwaardigen. Het is den kwaden dood, den goeden leven: Mors et malis, vita bonis; vide paris sumptionis, quam sit dispar exitus. quot;Welk verschil van uitwerksel in een zelfde spijs.
Voorbereiding tot de II. Communie, Wal heb ik verder voor mijnen wijugaard moeten
- 350 —
doen, dat ik niet gedaan heb? Quid est quod de bui ultra facere vinece mece, et non feci ei? (Is. V. 4.). Hoor mijne ziel, en versta deze woorden van Jezus. Uit liefde tot u ben ik menscli geworden; van Heer, slaaf en dienaar. In een stal geboren, heb ik geëindigd met voor u aaneen kruishout te sterven. Van het mijne schonk ik u niets dan rijkdommen en glorie; van het uwe droeg ik niets weg dan naaktheid en eL lende. U gaf ik wat mijne goddelijkheid grootst bezit; ik nam voor mij wat de menschelijkheid verworpenst heeft. U schonk ik mijne verdiensten, voor mij behield ik uwe smarten. TJ werd mijne onsterfelijkheid; mij gewerd uw dood. Mijn rijk werd uw aandeel; de ellenden uwer ballingschap bleven mij. Wat moest, wat kon ik meer voor u doen ? Nochtans, mijne liefde dacht nog meer voor u te doen, en zij heeft het gedaan. Na voor u gestorven te zijn, heb ik mij aan u willen laten inliet Allerheiligste, met het oogmerk van mij geheel aan u te schenken 1ot voedsel uwer ziel, en op dit oogenblik begeer ik niets vuriger dan bezit te nemen van uw hart.
Ach, waarde Jezus! hoe of waardoor heb ik het verdiend, dat gij mij zoo wilt begenadigen? De Apostelen bereidden zich tot de ontvangst des H. Geestes door tiendaagsche afzondering, door vaste eu versterving; en ik zal mij verstouten u te ontvangen in mijn nederige er arme gesteltenis ?... Ik nog zoo korteling te voren bezoedeld met zonden! Ik zoo koud, zoo onverschillig voor uwe liefde ! ... Ach Heer! welke droefheid kan opwegen tegen de
— 351 —
beleedigingen die ik u heb aangedaan ? En niettegenstaande dit alles zijt gij bereid uwen intrek te nemen in een schepsel zoo nietig, zoo ondankbaar! O! hoe zoet ware het mij, tegen een zoo goeden en barmhartigen God nooit misdaan te hebben, tegen dien God welke, tot onderpand van vergeving, zich zeiven geeft aan zijne kinderen. Ach! ellendig hart, hoe dwaas liebt gij gehandeld, met die verraderlijke schep^ selen zóó te beminnen^ en uwen Schepper zóó te vergeten! O mijn hoogste liefde, hoe zeer heb ik u miskend ! Goederen der aarde, verwacht van mij niets dan verachting.. Schepselen, verwacht van mij niets dan onverschilligheid... Genoeg, te veel heb ik u nagejaagd en bemind. Op dit oogenblik, en voor altijd gevoelt mijn hart geen liefde dan voor Jezus alleen. O ja, mijn liefste Jezus, ik wil u beminnen. Genoeg heb ik u met ondankbaarheid bejegend; en Gij, gij waart zoo goed voor mij ! Ik bewonder uwe goedheid, erken mijne ondankbaarheid en werp mij voor uwe voeten klagend: lieve Jezus, ontferm u mijner, wees mij genadig ! Wreek u op mij, straf mij; maar verlaat mij niet, beroof mij vóór-alles niet van uwe heilige liefde. Kastijd en verander mij. Duld niet dat ik nog ondankbaar zy aan uwe liefde. Maak dat ik u althans uit erkentelijkheid beminne, en u vóór mijn sterven eenige vergoeding geve voor uwe eeuwige liefde.
Ach ! had de dood mij getroffen toen ik in zonde was, ik zoude u niet meer kunnen beminnen ! Dank, o Jezus, dat gij mij zoo lang verdragen hebt, opdat ik u zoude liefhebben. O ja, kom en bezit mijn
— 352 —
hart, en ontruk het aan alle aardsche geneigd-lieid en maak het het uwe. Gelukkig, indien ik het met uwe genade zóó ver brenge, dat ik verzaak aan alle aardsche geneugten, om u alleen, mijn eenig en overst heil, te vergenoegen. Gelukkig, indien ik al wat menschelijk is mag vergeten, om mij slechts aan u, aan uwe liefde te herinneren. Wat wereld! Wat rijkdommen! Wat grootheden! Wat eer! Mijn hart, o Jezus, is voor u geschapen, in u alleen kan het zijne rust vinden. De schepselen kunnen het verzoeken, streelen en vleien; bevredigen niet. Gij alleen, ó mijn God, gij zijt mijn middenpunt, mijn vrede, mijne gelukzaligheid. O, dus wil ik u alleen; gij alleen zijt mij genoeg, gij alleen zijt mij meer waard, oneindig meer dan al het geschapene.
Kom, ó goddelijke Geest, en verrijk mijne ziel met uwe gaven, stort over haar uwe zegeningen uit. Zij zijn mij immer noodzakelijk, maar meer nog, nu ik op het punt sta van Christus-Jezus in mijn boezem te ontvangen.
Ach! zuiver mij immer meer van alle schuldige aangekleefdheid, en ontsteek in mij, door de stralen uwer liefde, de gevoelens van liefde waarvan ik moet doortrokken zijn, om waardig te naderen tot het feestbanket der engelen:
Veni Creator Spiritus..... lava quod est sordidum,
rhja quod est aridum, sana quod est saucium.
Dankzegging.
Mijn gezegende Jezus! wat zal ik u nu aanbieden
tot I
— 353 —
tot onderpand mijner erkentenis? Ach! mijn hart is nog al te koud, al te onverschillig, om iets geëven-redigds weêr te geven voor zulke weldaad ■ het is nog behebt met liefde tot de schepselen en tot het aardsche; voor u alleen is het lauw, vadzig, ongevoelig. O, ondankbaarj miskennendj steenen hart! Wat belangt het u, zoo gevoelig te wezen aan de voorkomendheden der menschen, indien gij gevoelloos zijt aan de minnelijkste teederheden van uwen God? Welaan, ontwaak eens voor goed, en ontsteek u door liefde tot uwen Jezus.
Ach mijn God, mijn liefdevolle Heiland, schud gij mijn hart wakker, ontdoe het van alle ongewijde, aardsche genegenheden en ontvlam het door uwe liefde. O ja, lieve Jezus, ontsteek mij geheel van uwe heilige liefde zóó, dat ik niets anders zoeke dan uw genoegen, dat mij niets anders behage dan hetgeen u behaagt, dat ik mij buiten 'thart stelle al wat u niet aangenaam is. Maak dat ik immer meteen rechtzinnig gevoel zegge: mijn God, mijn God, ik wil u alleen, en niets meer. Geef mij een heilige en groote gemoedsneiging tot uw heilig Lijden; uwe pijnen en dood staan mij altijd vooroogen, opdat ik immermeer tot u gedreven worde en immermeer bewogen, u dankbaar eenige vergelding te geven voor zoo veel liefde. Geef mij een diep gevoel voor dit Hoogwaardig Sa-krament van liefde, waarin gij mij al de schatten uwer teederheid openbaart. Geef mij ook een teedere godsvrucht tot uwe heiligste Moeder, geef mij de genade van haar altoos lief te hebben haar altoos, tot haar vluchtend, te dienen
23
354 —
en anderen tot haren dienst op te wekken. Ik bid u, ó Heer, schenk mij een zaligen dood. Geef mij, dat ik u in dat laatst uur met groote liefde als teerspijs ontvange; opdat ik in uwe omhelzing van heilig liefdevuur brandend, met een groot verlangen van u te aanschouwen uit dit loven vertrekke, om u in den hemel in eeuwigheid te beminnen.
Doch wat zal ik u intusschen aanbieden voor de uitstekende gunst, waarmede gij mij thans begenadigd hebt? Ach! let niet op het geringe mijns offers, maar op het goede inzicht van den offeraar. Aanvaard voor-alles deze mijne ziel; niet gelijk gij ze opluisterdet door den H. Doop, maar — ik mag het door uwe barmhartigheid verhopen — zoo als gij ze door de boetvaardigheid gereinigd hebt ten koste van uw dierbaar bloed. Zij behoore u immer toe, zij zij steeds uwe dienaresse, zij en al hare krachten! Voor u vreeze zij niets, voor u lij de zij alles, buiten u zoeke zij niets! Ontvang nog de levensjaren die mij resten; ik wijd ze u allen toe, geen deeltje derzelve behoore mij i Neem voor u de werken van godsvrucht welke ik door uwe genade zal mogen verrichten, mijne bezigheden, bemoeiingen en vermoeienissen, welke de gehoorzaamheid of mijn staat mij zullen opleggen; ik stier ze van nu af geheel en volkomen tot uwe meerdere eer en glorie. Van ganscher harte draag ik u ook op de bitterheden en inwendige kwellingen, waarmede het u zal behagen mijne trouw te beproeven, en mijne gansche overgeving aan uwen heiligen wil. Ik ben bereid, alles om uwe liefde te verdragen en vol-
— 355 —
komen te berusten in de liefderijke beschikkingen uwer heilige Yoorzienigheid. Konde ik, ó Jezus,
al mijne ongeregelde neigingen in één bundel vereenigen en ze u ten offer brengen^ opdat gij ze verterct door het vuur uwer eeuwige liefde! Maar, ben ik hiertoe in eens niet bekwaam, ik zal mij ten minste beijveren om in mij mijn heer-schende hoofddrift te vervolgen, en neem mij voor, den moed noch de onvoorzichtigheid te zullen hebben, mij andermaal aan uw heilige Tafel te vertoonen, tenzij ik althans eenige overwinningen op haar behaald hebbe.
O lieve Jezus! gij zijt alles en geheel voor mijn nart; mijn hart is geheel voor u. Gelijk op Pinksterdag de Apostelen zich volkomen en onherroepelijk aan u opdroegen, zoo draag ik mij aan u op, zoo heilig ik mij u toe, mij tevreden verklarend met at wat gij naar uw welgevallen met mij zult beschikken. Sedert de Apostelen de volheid uws geestes ontvangen hadden, was uwe glorie het eenig wit van al hunne betrachtingen, van al hunne werken. Zoo 6 Heer, zal uwe glorie, zal uw heilige dienst voortaan het eerste en voorname doel wezen van al mijne handelingen, van al mijne gedachten. Gelijk de Apostelen de eetzaal verlieten, vast bestoten alles te doen, alles te lijden uit liefde tot Jezus; zoo wil ik deze kerk, dit altaar verlaten met het vaardig en onwrikbaar besluit van alles te trotseeren, liever alles te onderstaan, dan mijne trouw aan u te b reken. Zie daar, o Heer, de verbintenis die ik voor u aau'a. Ach! sla het offer niet
356 —
af, dat ik u van dit mijn besluit durf aanbieden.
Aanbiddelijke Jezus, ik buig mij voor uwe goddelijke majesteit; wees mij Vader en Zaligmaker.
Ziel van Christus, enz. (Bl. 21.)
Schietgebeden.
1. Hoe kan ik meer genoegen smaken, dan door u, ó Heer, genoegen te verschaffen!
2. Ik wil n beminnen, ó mijn God, zonder eigenbelang, zonder tusschenpoozing, zonder voorbehoud.
3. quot;Waarde smarten van mijnen Jezus, van u verhoop ik lijdzaamheid in mijne beproevingen.
Grondregels.
1. Gelijk men leeft, zoo sterft men.
2. Ziel ontstellen na de bedreven zonde is geen ootmoed, maar hoovaardigheid.
3. Smart, armoede en verachting waren de gezellinnen van Jezus; zij zijn ook het aandeel van Jezus' getrouwe volgelingen.
Acht-en-twintigste Overdenking
Over de zuiverheid des harten, ■waarmede wij behooren te naderen tot het H. Altaargeheim.
1. Overdenk, christene ziel, met welke reinheid
— 357 —
van harte wij behooren te naderen, om Christua-Jezus in zijn allerheiligst Altaargeheim te ontvangen, dien Jezus welke, volgens de uitdrukking der H. Schrift, onbevlekt Lam, weidt tusschen de blanke leliën. Wat toch verdient een zoo heilige God niet, zóó heilig, dat hij vlekken vindt tot in de verhevenste Serafijnen? O, verlevendig uw geloof, en verplaats u met de gedachte in dat heilig Sion, waar hij zijnen troon gevestigd heeft. Zie en beschouw: hier is niets onreins, niets bevlekts, niets, dat niet zevenmaal door het vuur gelouterd is. Alles is van kostbaarste gesteenten, van robijnen, topazen, smaragden, van allerlei soorten van onschatbare parels. Zie dien edelen krans van sneeuwwitte geesten, hij maakt op een bijzondere wijze het gevolg uit van het hemelsch Lam; want hij onderscheidt zich boven alles door reinheid van harte: Virgines enim sunt. Hi sequuntur Agnum quocumque ierit (Apoc. XIV. 4.). Die wijder als met gebogen hoofde en neergeslagen oogen zijnen troon omcirkelen, zijn de Engelen; degroote eerbied, welken zij zijner aanbiddelijke Majesteit toedragen, belet hen het voorhoofd te verheffen en hem aan te staren. Daal nu met uwe gedachte van den glorie-troon des hemels tot den troon van liefde op aarde, welken laatste hij, in liefde uitsporig, opsloeg op onze altaren; en besluit dan wat gij te denken hebt over de zuiverheid, waarmede Christus aan de H. ïafel behoort ontvangen te worden. O! wee hem, die zijne onzuivere lippen zou durven naderen, om dit goddelijk bloed te drinken, om dit drie- en duizendmaal
— 358 —
heilig vleesch in een bedorvenj in een zondig hart te ontvangen! Jezus is eene helder-witte duif; hoe zou hij dan kunnen wonen onder stinkende gieren? Hij is een klaarruischende beek; hoe dan zou hij zich kunnen mengen met en verliezen in pestlucht uitwasemende moerassen? Hij is een lelieblank lam; hoe zou hij zich kunnen verbroederen met onreine roofdieren ? Hieraan te denken, ware reeds een gruwel. Wie was er ooit zuiverder dan de Moeder-Maagd? Allen vereeren haar als een spiegel van reinheid. Het is genoeg zich te herinneren, dat zij vrij bleef ook van de minste vergeeflijke, dagelijksche zonde. En nochtans, sprekende van de menschwording des god-delijken Woords, vraagt zich de H. Kerk verbaasd af, hoe dat Woord ons zoo zeer bemind heeft, dat het, om ons te verlossen, den schoot eener Maagd niet schroomde, welke evenwel zoo zuiver, zoo zeer onbevlekt was : Tu ad liberan-durn suscepturus hominem non horruisti Virginis uterum. Maar, groote God! is dan die Jezus veellicht dezelfde niet die afdaalde in den schoot der onbevlekte Maria; en dien elkeen ontvangt naderend tot de H. Tafel? Of liever, is de H. Communie iets anders dan de uitbreiding van Jezus' menschwording, extensio incarnationis, gelijk de H. Augustinus haar noemt? Wie zal dan zeggen, hoe groot de zuiverheid onzer harten behoort te wezen, om dezer nauwe ver-eeniging met Christus waardig te zijn? Indien de Kerk verwonderd is, dat het eeuwig Woord zich gewaardigd heeft in de zuiverste ingewanden dier groote Maagd te gaan, welke verbazing,
- 359 -■
welke verstomming zou de Engelen dan niet bevangen, indien zij datzelfde Woord zagen binnen treden in een hart bezoedeld met zonden ? Zelfs de priesters des ouden Yerbonds moesten, alleen maar om het hanteeren der heilige vaten, rein en zuiver van harte wezen: Mundamini qui fortis vasa sacra (Isa. LIL 11.). Welke reinheid zal er dan niet gevergd worden in degenen die het Heilig der Heiligen met hunne tong raken en in hun hart ontvangen! O, zegt de H. Dionisius, zoo een heilig werk vereischt een uiterste zuiverheid. Daarom leert ons de H. apostel Paulus, dat niemand zich mag verstouten tot dat hemelsch manna te naderen, dan na alvorens zich zeiven beproefd te hebben, dat is, zijn geweten te hebben onderzocht, wat daar heerscht óf zonde, 6f reinheid: Proiet autem seipsum homo, et sic de pane Ulo edat, et de calice bibat (1. Cor. XI. 28.). Verwijt ons geweten ons geene doodzonde, naderen wij dan ootmoedig tot dat brood des levens; heeft het tegendeel plaats, ó verwijderen wij ons tot dat het gezuiverd zij, willen wij ons eigen oordeel niet eten en drinken, willen wij geen doodend vergift ontmoeten, daar wij een heilzaam geneesmiddel moesten vinden voor onze zielen.
II. ïoen God van uit den hemel op den berg Sinaï wilde afdalen, om den Joden zijne wet te verkonden, sprak hij aan Mozes: „heden en morgen zult gij het volk heiligen. Dat zij hun kleederen wasschen en zich gereed houden tegen den derden dag.quot; Dit goddelijk bevel overwegende, zeide de
— 360 -
H. Ambrosius: Gods komst op dien berg was een afbeeldsel van betgeen bij zoude doen in bet Sakra-ment des Altaars, waar bij onder de sakramenteele gedaanten tegenwoordig komt, om zijn volk te bezoeken en bet te begenadigen met zijne liefdege-scbenken. Derhalve, si infigura tanta observantia, quanta in veritate ! Yereisebte het beeld zoo veel heiliging, wat zal bet bebooren te zijn met de wezenlijkheid !
Nadat David op profeet Nathan's raad besloten had den tempel te bouwen, ten einde daar 's Heeren ark in te plaatseo, riep hij in ontzetting over de verhevenheid van zulk werk, uit; de onderwinding is groot! Immers wij bereiden eene woning, niet voor een mensch, maar voor God: Opus namque grande est! Neque enim homini prmparatur habitatio, sed Deo (1 Paral. XXIX. 1.). Doch wat bevattede dan toch die ark; waarvoor David zoo veel eerbied betoonde, als beschouwde bij het voor bet belangrijkst werk zijner regeeriug, haar een heerlijk verblijf gereed te maken? Twee steenen waarop de wet geschreven stond, en een vat met manna, afbeeldsel van ons Hoogwaardig Sakrament. Wat zou David wel gezegd, wat gedaan hebben, badde hij Gode zeiven eene woning moeten voorbereiden? Wat, indien hij God zeiven in zijn hart had moeten ontvangen? Ach! welke schande voor zoo vele christenen die er zoo weinig werk van maken Gbristus-Jezus een waardige woonstede op te trekken in hun hart! O heilig Geloof, doe ous wel begrijpen wat het zij, God zeiven op een
I I
u
- 361 -
waardige wijze ia ous te liuisvesten.
Maar, ga nog voort, ó christene ziel, in liet overdenken dezer waarheid. Als zij, die in de oude Wet het Toonbrood aten, zuiver en rein van harte moesten zijn, welke rein- eu zuiverheid zal God hun niet vergen, die naderen om zich te voeden met het brood des levens, met zijn eigen heilig vleesch en bloed? Was het noodig, om Isaïas bekwaam te maken tot het verkondigen van Gods woord, dat een Serafijn hem de lippen zuiverde met een brandende kool van het altaar genomen; welke zuiverheid, welke heiligheid behooren dan wy te hebben, niet om Gods woord te verkonden, maar om zelfstandig en lichamelijk in ons te ontvangen de oneindige Majesteit van God zeiven?
III. Overdenk, vrome ziel, hoedanig God den tempel gewilt heeft, dien hij Salomon toeliet te bouwen. Hij wilde hem zoo groot, zoo rijk, zoo heerlijk dat hij eerder geleek aan een wonder van goddelijk alvermogen dan aan een menschenwerk. De omvang des tempels was niet minder dan die eener stad. Wat zijne kostbaarheid betreft, het cederhout, de kostbaarste en zeldzaamste marmers waren een niet, vergeleken bij het vast goud, waarmede van den grond tot den top, de muren van dat gedeelte bedekt waren, hetwelk onmid-delijk aan Gods eeredienst was toegewijd; zelfs de nagelen waren van goud. En nu de heerlijkheid? De waarde der kostbaarste bouwstoffen deed onder voor de verfijndheid van uitvoering in allerlei slag van beeldhouwkunst, beitel- en snijwerk. De heilige vaten waren even
- 362 -
wonderbaar in kunst en rijkdom. Doch om welke reden beval God zoo een prachtig, zoo een heerlijk praalgebouw, ten zij om ons te doen bevroeden en inzien, hoe schoon en zuiver de geestelijke tempels behooren te zijn, onze zielen, wanneer wij hem ontvangen in het H. Altaargeheim ? Domum Dei decet sanctitudo, het huis Gods betaamt heiligheid. Maar, behoort Gods stoffelijk huis heilig te zijn; welke heiligheid zal onzen zielen niet betamen, die Ghristus-Jezus in het H. Sakrament ontvangend, de geestelijke woonsteden worden van de Godheid ? Ach, lieve Heer ! waarom ook zoudt gij zulke reinheid bevelen in onze kerken, ten ware een gelijke reinheid moeste schitteren in hen, die u in hunne harten ontvangen? Waarom zoudt gij den priester verplichten, uw heilig lichaam niet te consacreeren dan op zuiver lijnwaad, uw bloed niet te zegenen dan in zilveren of gouden kelken, moesten de harten die u ontvangen niet rein en zuiver wezen? Zoudt gij willen wonen te midden der rijkste marmers, der kostbaarste metalen, op troonen van goud; en niet met meer recht eischen, dat de harten van die zich met uw heilig lichaam voeden, goud-zuivere harten zijn? Is het niet juist daarom dat uwe kerken rijk versierd worden, om namelijk in ons het denkbeeld levend te houden dat wij nog meer belang moeten stellen in het opluisteren onzer harten te uwer ontvangst ? Inderdaad, verlangt gij ruime tempels, 't is om, ons te herinneren dat gij onmeetbaar, oneindig zijt; dat wij u bij gevolg rechtzinnig, ootmoedig en diep-eerbiedig moeten ontvangen.
f
i
II
11
pi tl
- 363 -
Wilt gij toestel van sieraden, van kostbare vaten, tapijten, en wat dies meer zij;'t is opdat wij zouden leeren u te ontvangen in eene ziel versierd met schoone deugden. quot;Vereischt gij dat uw Huis van zindelijkheid en betamelijkheid blinke; -quot;t is om ons te doen begrijpen, hoe rein en gekuischt onze harten behooren te zijn, om vrij van zonden en zondesmet tot uw Liefde-sakrament te naderen.
Beijver u dus, o clu !.-tene ziel, u het hart van alle vlek te zuiveren, alvorens aan te zitten aan de H. Tafel; daartoe kan uwe reinheid nooit te groot zijn. Mozes moest zich ontschoeien, toen hij het braambosch naderde; want de Heer was daar tegenwoordig. Hierdoor werd de zuiverheid beteek end welke vereischt wordt in degenen, die zich met God in gemeenschap stellen door het gebed. Maar den Apostelen was het onschoeien niet genoeg; zij moesten zich de voeten wasschen; nog meer, zij moesten zich lijdzaam door den Heiland zeiven de voeten laten wasschen; want, om met vrucht de H. Communie te ontvangen is een gewone zuivering niet voldoende, daartoe wordt een bijzondere reiniging vereischt. In dienzelfden zin viel er een dikke dauw, eer het manna afdaalde, opdat de aarde waardig werde met dit hemelsch wonderbrood overdekt te worden. Zoo moesten de toonbrouden van de witste tarwebloem gebakken, op de zindelijkste tafel gesteld en met de geurigste reukwerken bewierookt worden, opdat ze een afbeeldsel zouden zijn van het H. Altaargeheim en ons eene waarschuwing, met wtlke glansrijke gewetensreinheid
— 364 —
wij moeten naderen tot het Hoogwaardig Sakra-ment.
Voorbereiding tot de H. Communie.
Wat grootere bewijzen blijven u mij te geven, ó eeuwig Vaders Woord, om mij de uitgestorte liefde te doen beseffen, welke gij mij, ellendigen nietig schepsel, toedraagt? Zeg het mij, wat blijft u nog uit te vinden, om mij tot wederliefde te verplichten ? Ik arm en ellendige, die in het voorledene in stede van u te be minne, u overladen heb met beschimpingen erger, dan waart gij mijn grootste vijand geweest ? Arm ik, die eenigen ellendigen schijnlust verwisseld heb met uwe genade, die u als in het aanzicht heb gezegd ik wil u niet dienen! O mijn God, deze gedachte is als een zwaard dat mij het hart treft en doorboort. Ach! heb mededoogen met den ellendigen worm, die leedvoelend uwe goedertierenheid inroept. Ik hoop, ó Heer, dat gij mij door de verdiensten van uwen dood vergiffenis zult schenken en de volharding in uwe liefde. Neen, ik wil der overmaat van uwe liefde niet meer weerstreven. Hoe toch? Zou ik wachten, tot dat gij mij naar den helle afgrond verweest? Neen, ó eindelooze, onuitput-bara liefde, ik bemin u, ik bemin u ó God, oneindig waardig bemind te worden; ik bemin u, en wil het altoos herhalen, in dit en in het toekomende leven: ik bemin u, mijn heil, mijn waarde
— 365 -
schat, mijn dierbaarst Al. Door uwen genadigen bijstand üal ik mij nooit meer van u gescheiden zien. Kom heden in mijn schamele ziel en vereenig haar met U onafscheidbaar.
Aangezien gij mij heden in de H. Communie wilt voeden met uw eigen heilig lichaam, past het, o Heer, en is het redelijk, dat ik, u ter eer, gaarne verzake aan alle genoegens die de aarde mij zou kunnen opleveren. O ja, ik laat ze allen varen, mijn Jezus, u betuigend, dat ik liever met u vereenigd alle beproevingen, alle onheilen wil verduren, dan van u verwijderd alle aardsche geneugten smaken. U te bevredigen, die alle bevrediging waardig zijt, is mijn ge-heele bevrediging.
»Mijn teerbeminde kome in zijnen hof en ete van de vrucht zijner boomen (Cant. Y. 1.).quot; Kom ó mijn geliefde, kom in mijn arm hart, dat eens ongelukkig het uwe niet was, maar nu door uwe genade wederom het uwe is geworden. Kom, en neem in mij genoegen in die deugden, welke uwe komst er met u invoert. O lieve Jezus! ware het slechts om uwer Majesteits wille, reinig mijne ziel, versier haar, ontvlam haar, maak haar welgevallig aan uwe oogen, opdat zij u een waardig verbliji zij.
Mijn beminde Heiland, wél ben ik niet volmaakt, het is verre; maar gij kunt het mij maken. Wél ben ik u niet behagelijk; maar gij kunt het mij doen worden, door mij heden dronken te maken van uwe heilige liefde. Kom, mijn lieve Heer, kom bezit nemen van mijne ziel. Yestig in mij uw rijk, uwe heerschappij ; zoodat uwe liefde alleen in mij bevele
— 366 —
en ik aan uwe liefde alleen gelioorzame. Maak mij geheel dronken, en doe mij de schepselen, mij zeiven, al mijne belangen vergeten; opdat ik mijn schat, mijn heil, mijn God, u alleen liefhebbe. Dat ik naar u alleen verzuchte, u alleen zoeke, aan u alleen denke, u alleen behage! Hoor, mijne ziel, hoor de stem van uwen Welbeminde die roept; doe mij open, mijne zuster, mijne vriendin, mijne duif, mijne onbevlekte (Cant. V. 2.). Hoor, mijne ziel, hoor Jezus' stem in het Hoogwaardig Sakra-ment. Hij zegt u dat ge hem u hart openet, om u met zich te vereenen. Met hem vereend zult gij zijne zuster worden door gelijkenisse, zijne vriendin door medegenot van goederen, zijne duif door de gaaf van eenvoudigheid, zijn onbevlekte door de deugd van zuiverheid, welke hij u zal mededeelen. Wilt gij dus, ö mijne ziel, dat Jezus in u ruste, open hem uw hart, beschouw uwe nederigheid en zijne grootheid. Yerootinoedig u, zoo veel immer mogelijk, uit u verdrijvend alle zelfachting; want deze verwijdert Jezus van u en belet hem bij u te verblijven. Kom tot mij, mijn waarde en gezegende Yerlosser, kom en doe mij door uw heilig licht mijne nederigheid, mijne ellende, mijn niet inzien, opdat gij in mij met behagen moget rusten, om u niet meer van mijne ziel te scheiden.
Dankzegging.
„Trek mij u na, o mijn Bruidegom, wij zullen iu den geur uwer reukwerken loopen. (Cant. 1, 3.).quot;
— 367 -
Nu gij u, mijn lieve Jezus, zoo zeer hebt willen vernederen, dat gij in mijn arme ziel zijt afgedaald, druk mij aan uwen boezem, en maak dat ik u geheel toebehoore. Ik verlang niet dat ge mij genoegens gevet, maar dat ge u door uwe zoete aanlokkingen mijn hart winnet, dat ge het door den zachten band uwer liefde aan u verbindet, opdat ik voortaan alleen uwen aanbiddelijken wil volbrenge. ■'t Is billijk en rechtvaardig, dat al mijne genegenheden wijken voor uw heilige beschikkingen. Maak mij gausch een met u, om, zoo met u vereenigd en ontmaakt van alle aardsche begeerten, met u te loopen in den weg der deugden, tot dat ik in dit en in het toekomend leven ruste in uwen goddelijken wil, in uw goddelijk welbehagen.
„De Koning heeft mij in zijnen wijnkelder geleid, hij heeft mij in zijne liefde gezegend (Cant. II, 4).quot; O mijn zoete Jezus, Heiland mijner ziel, eenige Heer mijns harten, gij leidet mij in den gelukzaligen wijnkelder uwer heilige liefde, in u zeiven, mij door dit H. Sakranient van liefde met u vereenigd. O ja. Heer, ik voel reeds mijn hart veranderd. Ik voel een heilige begeerte die mij vrede schenkt, die mij doet walgen van het onzuiver aardsch, die mij beweegt om u, mijn God, mijn zuivere liefde, om u alleen te beminnen. Ach! wijl gij mij hebt gegeven in te gaan in dien gelukzaligen wijnkelder, gedoog niet dat ik er ooit uit ga. Ontruk mij aan de aardsche liefde. Verleen mij immer nauwer met u in dit leven, tot dat de dag kome, dat ilquot; mij in den Hemel volkomen met u zal ver-
— 368 —
eenigd zien, waar ik u ontsluierd, niet onderbroken, voor eeuwig zal bezitten.
»Wie is zij die daar uit de woestijn opkomt, overstroomd met geneugten, leunend op haren Welbeminde?quot; (Cant. YIII. 5.) O! welke zijn de zielen, ó mijn God, die op aarde wonend haar beschouwen als eene wildernis? Welke zijn de zielen, die onthecht aan het geziene, alleen voor n leven, als bestond er niets buiten n? Welke zijn de zielen die buiten zich zeiven, verheven boven deze stoffelijke aarde, alleen op den hemel mikken, hun verwachtingen alleen op u gronden? Welke zijn die zielen, tenzij degenen welke zich dikwijls met u vereenigen in uw Hoogwaardig Sakrament? O ja, mijn God, dit is ook mijn verlangen, mijne wensching: door middel uwer genade, van alles ontdaan, alleen aan u te zijn. Yan nu af zal de wereld voor mij eene wildernis wezen, van alle aangekleefdheid, aan welk een schepsel ook, schuw, wil ik aan niets denken, voor niets leven dan aau en voor u; als waart gij alleen op aarde. In u alleen wil ik al mijn betrouwen stellen, in u, mijne liefde, mijn schat, mijn Al.
Ach, lieve Jezus! wie is ellendiger en zwakker dan ik? Gij weet het, hoe dikmaals ik heb ondergedaan voor mijne vijanden, hoedikmaals zij triomf hebben geblazen over mijnen wil, hoe dikmaals zij mijn hart overweldigd hebben, om het ten gronde te storten en mij uwe genade te rooven. Ach ! versterk mij door uwe hulp,'opdat ik u nimmermeer verlieze, nimmermeer van mij verwijdere. Liever het leven laten, ó Jezus, nu ik hoop met u vereend
— 369 —
te zijlij dan uwe genade, uwe vriendschap te verliezen. Hoe toch zou het mogelijk wezen dat ik iets anders beminde dan u, mijn God, die de goedheid zelve zijt! O Heer, ik stel uwe liefde, uwe genade boven alle schepselen; buiten u zal mijn hart zonder genegenheid, zonder liefde zijn. Nooit zal ik uwe goedheid en barmhartigheid vergeten, o waarde Heiland en Zaligmaker! Geef mij de genade van onwrikbaar en standvastig in uwe liefde te volharden. Hoe zeer besloten, u geheel toe te behooren, blijft mijn wil toch veranderlijk; ik kan dus afdwalen en nop nieuw, als vroeger, verraden. Help mij dan en wees mij mededoogend. Heilige Maria, Moeder-Maagd, gij moeder van volharding, verkrijg mij de volharding van uwen zoon Jezus; ik vraag er u om, ik verlang ze van u, ik verwacht ze van u met een kinderlijk betrouwen.
Ziel van Christus enz. (BI. 21.).
Schietgebeden.
1. Konde ik u, o waarde Jezus, beminnen, gelijk ik u beleedigd heb.
2. Lieve Jezus, uit liefde tot mij veracht, maak, dat ik om u veracht worde.
3. Dierbare wonden van mijnen Jezus, gij zijt mijne verkwikking.
Grondregels.
1. Op het sterfbed zouden allen wenschen, christelijk geleefd te hebben.
2. Wij zijn, hetgeen wij voor God zijn,
aé
- 370 -
3. De ware ootmoedige acht zicli alle eer onwaardigj alle versmading waardig.
Wegen-en-twintigste Overdenking.
Over het levend geloof ■waarmede wij Christus-Jezus in zijn Hoogwaardig Sakrament moeten ontvangen.
I. Overweeg, christene ziel, hoe noodzakelijk het is, een levend geloof te hebben, om Christus Jezus in het H. Altaargeheim te ontvangen. Het geloof is, als eerste beweging der ziel tot God, volstrekt noodzakelijk in al de goddelijke geheimenissen. Maar het is nog noodzakelijker in dit geheim, dat om deszelfs uitmuntendheid genoemd wordt: het Geheim des geloofs, Mys-terium Fidei. God heeft zich nooit elders zóó verborgen als in dit Geheim. Op aarde verbergt zich God, wel is waar, aan onze zintuigen ^ want deze beschouwen slechts het oppervlakkige der dingen; maar hij veropenbaart zich toch aan de oogen der rede; deze ziet God in de schepselen, gelijk men de zon ziet in eenen spiegel. Zoo is Jt niet gelegen met het H, Altaargeheim ; dit immers onttrekt zich niet alleen aan de zintuigen, maar verbergt zich voor de rede zelve; want door haar zelve kan zij den sluier niet doordringen, waarachter 's Heeren Godheid verborgen is onder zijne menschheid, en zijne menschheid onder de tot niet gebrachte gedaanten van brood en wijn. quot;Verlevendig dus
- 371 -
uw geloof, christene ziel, eer gij tot de H. Tafel nadert, opdat ge u met nut en voordeel spijzet met liet licliaam des Heeren. Beijver u, een hooge achting op te vatten voor de majesteit diens Gods, welken gij in uw hart gaat ontvangen; opdat ge hem ontvanget met diepen eerbied en uiterste waardeschatting.
Geloof, dat gij den God ontvangt, op wiens blik de aarde beeft, op wiens wenk de bergen in wolken van stof verdwijnen, op wiens teeken de hemellichten zich voor zijnen troon stellen, om vaardig zijne bevelen uit te voeren. Geloof dat gij den machtigen God antvangt, die gebied voert over de baren der zee, die de woede der orkanen breidelt, die de gausche natuur overheerscht. Goloof, dat gij den verheven God ontvangt, wiens woonstee een onbereikbaar licht is, voor wien de Engelen zelveu hun gebukte hoofden dekken, uit eerbied voor zijn oneindige majesteit. Geloof, dat gij den God ontvangt, dien noch de ruimten der aarde, noch de peillooze afgronden der zee, noch de heilige tabernakelen der hemelen bevatten kunnen. Geloof, dat gij God ontvangt, die de schat is der zielen, de troost der gekwelden, het licht der blinden, de gids der dwalenden, de geneesheer der kranken, de verkwikking der bedrukten, de versterking der zwakken, de vreugd der uitverkorenen, de blijdschap des Hemels. Ineen woord, geloof, dat ge in u ontvangt, het schoonst, het best, het edelst dat de Hemel bevat; zoodat men tot voedsel voor een sterfe-lijken God niets kostbaarders zou kunnen voorstel-
— 372 —
len, dan hetgeeu gij in liet allerheiligst Sakra-naent van liefde gaat ontvangen. Op die wijze zult ge u het best voorbereiden, om uit de H. Communie de zegenrijkste vruchten te lezen; zij immers is, volgens den H. Thomas, een heilige verborgenheid, die zich aan het geloof alleen openbaart; Secretum sacratissimurn soli fidei manifesturn (Op. 59.). Daarenboven zult gij den Heere de meeste hulde brengen, welke hem door eene ziel kan gebracht worden, hem uw verstand slachtofferend, hem eenen hem waardi-gen troon bereidend, door de onderwerping van uwen geest aan zijn heilig en nimmer faalbaar woord.
III. Overweeg, vrome ziel, dat het geloof, waarmede wij Christus moeten ontvangen in het H. Altaargeheim, niet alleen een bespiegelend en beschouwend geloof moet wezen, maar werkend en beoefenend. Tot dat einde verbeeld u, gelijk de H. Joannes Chrysostomus het zich verbeeldde, rondom den vierenden priester en het altaar, waarop Jezus in het H. Sakrament rust, een menigte van Engelen te zien (7cZe Sacer-.). Verbeeld u hen met scharen-aan-sciiiren uit den hemel te zien afkomen, om met znetluidende gezangen en diepe aanbidding hunne Koning te vereeren. Of wel verbeeld u, gedurende de H. Altaarsofferande, den hemel te zien open gaan, en Christus-Jezus te zien nederdalen met geheel zijn hemelsche hofhouding, omgeven eu gevolgd van de koren der JEngelen, om hem te vereereu en te dienen, gelijk de H. Gregorius het zich yerbeeldde (Dial, lib. 4. cap. 50.).
— 373 -
Denk daarbij aan uw eigene ellende, haar vergelijkend met zoo veel goddelijke grootheid en verheerlijking. Pit zal u vervullen met gevoelens van diepe verootmoediging, van hoogachting, eerbied en heilige vrees. l)an herinner u den hoofdman des Evangeliums, en roep met hem herhalend uit: Domine, non sum digitus... Wie, ó Heer, wie ben ik, dat gij mij heden wilt komen bezoeken ? Ik verdien deze genade niet, ik ben ze niet waardig. Hiertoe spoorde Origenes de geloovigen van zijnen tijd aan. quot;Wanneer, zeide hij, gij dit heilig voedsel, deze onbederfelijke spijs, dit brood des waren levens nuttigt, dan komt God in uw huis. Yerootmoedig u dan ten diepste en zeg met den hoofdman; Heer, ik ben niet waardig dat gij in mijn nederig huis binnen treedt [Hom 5.).
De H. Hieronymus, die groote Kerkleeraar, op zijn sterfbed liggende, vroeg de heilige Teerspijs; en als men met het Allerheiligste zijn verblijf naderde, deed hij zich op den bloolen grond leggen. Daarop verzamelde hij de weinige krachten die hem iu dat uiterste overbleven, zettede zich op de kniën, en zich diep voorover buigend en op zijne borst slaande, ontving hij het lichaam des Heeren [Mar. Moral, lib. é. c. 12.). De H. Aartsbisschop Guillelmus, van de Orde der Cistercianen, zijn einde voelende naderen, vroeg met aandrang het Allerheiligste; en alhoewel zoodanig uitgeput van krachten, dat hij zich niet kon roeren, ja zelfs geen druppel water kon doorhalen, sprong hij, op de komst van Jezus in zijn H. Sakrament plotseling, tot verba-
— 374 —
zing der aanwezigen, uit het bed, en gelijk een kwijnende vlam, die zich als door een bliksemstraal verlevendigt, ging hij zijnen Heer te ge-moet; hij viel meermalen op de kniëen, boog zich meermalen om hem te aanbidden, en ontving hem op die wijze met het levendigst geloof en den ootmoedigsten eerbied [In vita apud Sur. 10. Joan.). Deze laatste krachtinspanningen en liefdepogiugen, in die groote dienaren Gods, too-nen ons het brandend geloof, waarmede wij Christus in zijn H. Altaargeheim behooren te ontvangen, opdat het ons voordeelig zij en over-vloeie in vruchten ten eeuwigen leven.
III. Overweeg op de derde plaats dat het geloof waarmede men Jezus behoort te ontvangen in zijn TL Altaargeheim, niet alleen uitwerkend, maar ook vast en onwankelbaar moet wezen; zoodat het alle, ook de minste twijfeling uitsluit nopens deze groote Geheimenis. Van het geloof sprekend, waarmede men behoort te bidden, zegt de heilige apostel Jacobus, dat het allen twijfel, elke aarzeling moet verwijderen wegens het verkrijgen van wat men vraagt. Hij vergelijkt deu flauwhartigen en niet volkomen betrouwenden bidder, aan de door de winden heen en weer geslingerde baren der zee, en besluit, dat het gebed van zoo iemand, nimmer verhoord, God nimmer bewegen zal tot het verleenen van eenige genade (I. 6.). Hetgeen die Apostel den geloo-vigen leert betrekkelijk het gebed, dat zeg ik u, christene ziel, nopens de H. Communie. Wilt gij u met vrucht met Jezus' vleesch en bloed, voeden nader tot zijne H. Tafel met zulk geloof aan zijne
— 375 -
majesteit, mild- en liefdadigheid, dat u deswege geen zweem blijve van weifeling of vermoeden. De minste aarzeling in deze, zou u doen gelijken aan de dobberende, in allerlei richting voort-gezweepte zeebaren; gij haddet dan geene vrucht uit uwe Communie te verwachten. Groot, ongetwijfeld, ja grootst en peilloos is het geheim dat ■onder de sakramenteele gedaanten schuilt. Maar wie zal palen stellen aan het goddelijk alvermogen ? Het zij ons genoeg dat God het ons waarborgt, dat hij het ons gezegd heeft: dat onder dien sluier zijn vleesch en bloed schuilen, die God die kan wat hij wil, die God die niet kan falen, die God wiens majesteit helderder schittert dan het licht der zon, en door den glans zijner goddelijkheid blinkt en flikkert in den heiligen godsdienst, welke hij zich verwaardigde op aarde te komen vestigen. De diepte zelve en het onbereikbare dier geheimenis, wel verre van ons geloof te krenken of te verminderen, moet het liever doen aangroeien en vermeerderen, doordien God, oneindige Geest, onbegrijpelijk zijnde, het veeleer natuurlijk is, dat ook zijne werken oneindig en onbegrijpelijk zijn. Zóó redeneerde de H. Theresia. Om de vertievene gedachten welke zij had van Gods grootheid, was zij gewoon te zeggen dat, hoe dieper en voor ons begrip meer verholen do geheimen van ons geloof zijn, zij ze des te standvastiger geloofde, wel wetend en overtuigd, dat de almogende God nog groo-tere wonderwerken verrichten kan.
Wilt gij dan, christene ziel, met vrucht deelnemen aan het hoogwaardig Altaargeheim, zorg
— 376 -
dat uw geloof allerlevendigst, dat het onwrikbaar zij. Geloof met meerdere zekerheid dan dat gij het met eigen oogen aanschonwdet, met eigen handen raaktet. Zulk een geloof bezielde den H. Lodewijk, Frankrijks koning.
Terwijl de H. Mis in zijn koninklijke kapel gevierd werd, gebeurde het eens, dat, bij de opheffing der H. Hostie, Christus' Jezus voor de oogen van de daar aanwezigen verscheen in de gedaante van een lief kindeke. Alen bad den priester, zijne handen opgeheven te houden, tot dat de koning van dit mirakel zou verwittigd zijn; opdat ook hij den troost konde smaken, dit wonder te aanschouwen. Dat zij, antwoordde de koning, die aan Jezus' tegenwoordigheid in de H. Hostie niet gelooven, zulke wonderen gaan beschouwen; voor mij, ik geloof er aan, en zekerder, dan dat ik het met mijne oogen zag. De koning verliet zijn kabinet niet. Heb ook gij, christene ziel, dusdanig geloof, en wees verzekerd, dat de H. Communie u met de ze-genrijkste vruchten zal begenadigen.
Voorbereiding tot de //. Communie.
Sentite de Domino bonitatem (Sap. 1.1.). „Heb wegens den Heer gevoelens zijner goedheid waardig.quot; Waarom zijt gij, o mijne ziel, zoo vreesachtig en kleinmoedig, op hst zien der oneindige liefde van uwen God ? Dat, nu hij u waardig gemaakt heeft Jezus te ontvangen, uwe gevoelens beantwoorden aan die zijner liefde, uw be-
— 377 —
trouwen stellend in die onmeetbare goedheid, waardoor hij zich zeiven aan u mededeelt, 't Is waar: zijne oordeelen zijn vreeselijk, maar alleen voor de hoovaardigheid en verstoktheid ; voor de ootmoedigen en boetvaardigen, die hem wenschen te beminnen en te behagen, zijn zijne oordeelen geheel erbarming en liefde; ze zijn dusdanig, dat David in derzelver overweging overvloeide van betrouwen, van zoete vreugd en troott: In judiciis tuis supersperavi... Judicia tua jucunda,
O! die groote God is al te minnend en goedertieren voor die hem met liefde zoeken: Bonus est Dominus... animce qucerenti illum (Ser. Thren. III. 25.). O, hoe goed is God voor die zich in ernst gelijkvormig willen maken aan zijnen heiligen wil! Quam bonus Israel Deus his qui recto sunt corde.
Kom dan, ó genadige Jezus, kom mij met uwe heilige liefde verkwikken en verzadigen. Het is mij zoo zoet te denken, dat ik denzelfden God ga ontvangen die, om mij te zaligen, geslachtofferd heeft willen worden aan een schandig kruishout. Ach, lieve Jezus, neem mij geheel voor u, opdat ik u waardig ontvangen moge. Doe mij alles vergeten, wat niet tot uwe liefde kan gebracht worden. Yenneerder in mij het verlangen van u te behagen, u te believen. Doe mij iets uit liefde voor u lijden, die zoo veel voor mij geleden hebt. O God mijner ziel, maak dat ik u voor goed beminne, niet alleen met woorden, maar met de daad en in waarheid.
- 378 —
„Mijn Welbeminde is wit en rood, hij is onder duizenden gekozen [Cant. V. 10.).quot; Uw welbeminde Jezus, ó mijne ziel, geheel wit door zijne zuiverheid en geheel rood door het vuur zijner goddelijke liefde, daalt af van zijnen troon, om zich door de H. Communie met u te vereenen. Jiereid hem dus uw hart, en onderhoud hem met uwe teederste gevoelens. O mijn liefste Jezus! Lam zonder vlek, brandende van liefde voor mij; wanneer toch zult ge mij aan u gelijk maken? Zuiver als gij, brandend van liefde voor u, gelijk gij brandt van liefde voor mij! Ach, ik laat alles varen, alleen uwe dierbaarste liefde kiezend, u mijn God, mijn Al. Gaat schepselen, wat wilt ge van mij ? O! ik zoek u niet .meer. Gaat, laat u beminnen van die u najagen. Ik heb geheel mijne genegenheid aan Jezus gewijd. Ik ben zoo zeer op zijne goedheid verliefd, dat ik den smaak van elk ander schepsel verloren heb. Ik wil mijn God alleen, voor hem . alleen wil ik mijn hart bewaren.
O Koning mijns harten, kom en heersch gij alleen in mijne ziel; bezit haar alleen en volkomen, opdat zij u alleen diene, u alleen liefhebbe. Konde ik, ó Jezus, mij geheel voor ii slachtofferen, gelijk gij u voor mij geheel geslachtofferd hebt! O Lain Gods, voor mij aan 't kruis geslachtofferd, gedenk dat ik eene van die zielen ben, die gij met zooveel arbeids en lijdens hebt vrijgekocht. Maak, dat ik u nooit meer verlieze. Maak dat ik mij geheel aan u geve, op dezelfde wijze als gij u aan mij hebt gegeven, opdat ik u alleen toebehoore, niets betrachte dan
- 379 —
u te behagen, mijn onmeetbaar heil, u alleen te believen. O ja, ik bemin u; gij verdiend het. Mijn grootste leed is, zoo lang geleefd, zoo veel tijds gesleten te hebben, zonder u te beminnen.
Mijn beminde Yerlosser, maak mij deelgenoot van hetgeen gij in den hof van Gethsemanie voor mijne zonden geleden hebt. O Jezus, mijne lioop en mijne liefde, hadde ik u nooit belee-tligd, nooit vergramd, nooit verraden! Van nu af wil ik liever sterven, dan door de zonde uwe vriendschap te verliezen, liiud mij aan uwe liefde, en neem bezit van al mijne neigingen, van al mijne gemoedsbewegingen, opdat ik niet anders kunne beminnen dan u. Maak mij geheel den uwe; eer ik tot de H. Tafel nader.
Dankzegging.
.. „Dien mijne ziel bemint, dien heb ik gevonden; ik heb hem vast gehouden, ik zal hem niet weer laten gaan.quot; Nu bezit ik mijnen schat, ik druk hem aan mijn hart, en voel hem op liet innigst met mijne ziel vereenigd. Wat zal ik, die Jezus bezit, voortaan beminnen? Ach! laat mij los, ijdele verwachtingen, aardsche beu-zelingeu, bevredigt die u minnen; voor mij hebt gij geen waarde, ik bemin u niet; laat mij los, vertrek uit mijn hart; het is voor u niet meer. Er was een tijd dat ik u minde; toen was ik blind; nu wil noch kan ik u beminnen; ik heb een oneindig grooter heil gevonden, ik vond mijn Jezus, die mijne liefde heeft geroofd, aan dien beminden schat heb ik mijn hart, geheel mij
- 380 —
zeiven geschonken; weg dus, schepselen, weg, aardsche genoegens, weg! Ik zal voortaan, van u ontslagen, Jezus alleen toebeliooren. Hem heb ik door de H. Communie in mijn hart gevoerd, hem zal ik vasthouden, hij zal mij niet verlaten. Ach! beminnenswaardige, lieve Jezus, vervul in mij de oogmerken uwer liefde. Neem met uwe liefde bezit van geheel mijn hart. Ach I goddelijke liefdebrand, die uwe zielen doet zwemmen in uwe liefde, ontsteek ook mijn hart met de vlammen uwer goddelijke min, opdat liet zich in uwen gloed verzade. Schenke zijn hart aan het aardsche wie wil; ik wil slechts den God minnen die mij mint. En ook, wat of wie is er schooner en waardiger om bemind te worden? O! Hij is zóó schoon, zóó lief, dat een enkele straal zijner ocgen de gelukzalige zielen verrukt, die zijnen troon omgeven. Ongelukkige zielen, die verloren loopt achter de ijdele schoonheden dezer aarde, ziet gij dan niet dat gij, van Jezus verwijderd, geen vrede kunt vinden in uwe liefde? Bemin uwen God, uw geluk, uwen Jezus, en uwe harten zullen kalmte vinden, en uwe verlangens zullen voldaan zijn. Doch ellendig ik, die ooit geleefd heb, verstoken van deze goddelijke liefde! Voortaan althans zal het zoo niet meer wezen, ik zal niets anders meer doen dan Jezus liefhebben.
O mijn waardste Jezus! Ik wil niet meer leven dan om u te beminnen, te branden uit liefde tot u. Eeeds voel ik mij het hart gestrengeld door de zoete banden uwer teedere liefde, zoo dat ik buiten uwe liefde niet meer kunnen leven. Van het oogen-
I
l,
V
_ 381 —
blik dat gij in mij zijt gekomen, kan mijne ziel zich van u niet meer losmaken. Zij werd zoodanig door uwe heilige liefde getroffen, dat zij uwe prooi werd; zij zal uwe prooi en uw gelukkig slachtoffer blijven. O ja, ik wil u, mijn hoogste Goed, altoos beminnen; mijn laatste zucht zal een zucht uwer liefde zijn.
Gedoog, minnelijke Zaligmaker, dat ik u om-helze, om u nimmermeer te verlaten. Ik wil de vereeniging mijns harten met het uwe voor altoos onbreekbaar maken. Ik wil dat mijn eenig genoegen, mijn eenig nut en tevredenheid bestaan in u lief te hebben, in te doen wat u be-hagelijk is. Eeveel slechts aan de schepselen dat ze mij laten, dat ze mij niet stooren in u te beminnen: Adjuro vos... ne suscitetis, neque evi-gilare facialis delectam. Indien ik het niet wil, kunnen de schepselen mij niet in het hart dringen, om mij te verschalken en aan u te onttrekken. Sterk dus mijnen wil, ó Heer, bind mijn hart aan het uwe, opdat deszelfs wil altoos aan den uwe gelijkvormig zij.
O mijn God, ik wil geen oogen meer, dan om u te aanschouwen, geene tong, dan om u te loven, om mij met u te onderhouden, geen hart, dan om u te beminnen, om zich met u bezig te houden, geen lichaam, dan om het u op te dragen, geen levens, dan om het u te slachtofferen. Ondersteun mijne zwakheid, o eeuwige en alvermogende sterkte; verlicht, u eeuwige wijsheid, mijne duisternissen; vergeef, grondelooze goedheid, mijne boosheid. Doe overigens met mij wat u belieft, ó lieer en God van
- 382 —
liefde! Ik wil alleen hetgeen gij zult willen. Door de liefde die gij mij toedraagt, maak, dat ik liet luttel tijds dat mij te leven rest in uwe liefde doorbrenge, opdat ik u moge beminnen in eeuwigheid. O Heer, wanneer zal ik gansch aan u zijn, gelijk gij geheel aan mij zijt? Wanneer zal ik geheel aan mij zeiven sterven, om volkomen en alleen voor u te leven? Schenk mij, o Jezus, volharding in uwe liefde, en het eeuwig leven. Lieve Maria Moeder-Maagd, verwerf mij deze genade van uwen goddelijken Zoon.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.)
Schietgebeden.
1. Doe mij, o Heer, de kostbaarheid uwer heilige liefde kennen.
2. Waarde Jezus, uit liefde voor mij geslachtofferd, maak dat ik gaarne uit liefde voor u lij de.
3. Dierbare doodstrijd van Jezus, van u verwacht ik de genade, mijnen doodstrijd in vrede te onderstaan.
Grondregels.
1. Er is een oog dat alles ziet, een oor dat alles hoort, eene hand die alles schrijft.
2. Het baat ons niets, van de menschen geprezen te worden, indien God ons laakt; en omgekeerd.
3. Vergeet u zelven; en God zal aan u denken.
— 383 —
Over de liefde waarmede wij tot het Hoogwaardig Sakrament moeten naderen.
1. Het H. Sakrament des Altaars is bij uit-nemendlieid liet Sakrament van liefde; dus moet de liefde de meest eigene gesteltenis wezen, om liet waardiglijk te ontvangen. Om u tot deze heilige liefde op te wekken, o christene ziel, behoeft gij u slechts te herinneren de beminnenswaardigheid van Christus-Jezus dien ge gaat ontvangen. Die Jezus is de welbehagelijkheid des Yaders. de liefde van alle gelukzaligen, het verlangen van alle ware geloovigen op aarde. Stel u voor den geest dat goddelijk Wezen, dat alle hart verrukte en tot de deugd stemde ; die woorden van eeuwig leven, welke de be-druktsten vertroostten; de minnelijke en zielroerende blikken, waardoor de verstoktste zondaren ontroerd werden; de mildadige handen, welke de rijkste zegeningen uitstortten over alle slag van ellendigen. Overweeg daarbij de verfijndheid van liefde, waardoor hij zich geheel en zelfstandig mededeelt in de H. Communie. Hij kon een zoo groote genadegaaf bepalen tot die zielen alleen, welke haar Doopsel-onschuld ongeschonden zouden bewaard hebben; dit reeds ware een groote verwaardiging geweest, gelijk hel een groote verwaardiging was, geen afschuw gehad te hebben van den maagdeschoot van Maria, wanneer hij in haar de mensche. lijke natuur aannam. Maar neen, hij is bereid, om
— 384 —
zelf in onzen schoot, in ons hart te dalen, hoe
zeer het vroeger de woonstee geweest is van de zonde en van den duivel. O, welke liefde, welke goedheid! Herinner u de verongelijkiugen, welke hij van u geleden heeft; herinner u dat jaar, die jaren, dien dag, die dagen, wanneer gij hem dien smaad aandeedt, hem achter een nietig schepsel steldet, hem verzaaktet en zijne samenleving, voor een onwaardig genengt, voor een vurig gewin, voor een onzuiveren lust. Hij echter, hoe zeer hij tot in den grond uwer boosheid doorziet, en de diepte uwer ondankbaarheid peilt, zie hoe hij n behandelt. Hij legt de ge-heugenis uwer overtredingen af, vergeet de slechtheid van uwen wil, schep behagen in uwe rouwmoedigheid, en komt tot u met een hart vol teederheid. Tracht door deze en soortgelijke bemerkingen uw hart van een heilige wederliefde te ontsteken, tot dat gij, geheel tee-der en betrouwend in de levendigste verzuchtingen tot hem zult uitbarsten. Zeg hem van gan-scher harte: o mijn dierbare Jezus, ik schenk mij geheel aan u weg, opdat ik immer van liefde tot u brande. Vervul in mij de oogmerken uwer barmhartigheid. Treed in mijn hart als meester die gij zijt, en duld niet, dat er de zonde op nieuw plaats vinde om er u uit te verdrij ven. Ach! dat er niets in mij blijve wat aan uwe zuiverste oogen zou kunnen mishagen. Vul aan mijne machteloosheid van niet te kunnen hetgeen ik voor u zou wenschen te doen. Help mij in mijn verlangen van geheel aan u te zijn, onder steun mijne zwakte, verlicht mijne duisternissen en
- 385 -
ontvlam mijn koud hart met uwe liefde, opdat het vertere en wegsmelte voor u.
II. Overdenk, vrome ziel, dat, met boe veel meer liefde gij tot Jezus in de H. Communie nadert, des tc overvloediger de vrucht zal wezen die gij er uit trekken zult. Gelijk de grootste, onder vele ontstoken kaarsen, zeide de H. Gatharina van Senen, meer licht en warmte krijgt dan de overige 5 zoo, zegt zij, ontvangen alle rechtvaardige zielen, tot het H. Sakrament naderend, genade; maar zij die met de beste gesteltenisse nadert ontvangt de meeste, omdat zij voor meer genade vatbaar is. Men leest in de legenden der Cistercianen-orde, dat een heilige monnik in het nutten der H. Hostie gewoon was een onuitsprekelijke zoetigheid te proeven, die soms een, soms drie dagen, ja soms een geheele week voortduurde. De goede kloosterling moest eens een vriend onderhouden over een gepleegden misstap, doch was in zijne berisping de grenzen der gematigdheid eenigszins te buiten gegaan. Geen acht slaande op deze vermeende kleinigheid, welke hij overigens aan eene gemoedsbeweging van heiligen ijver toeschreef, naderde hij volgens gewoonte tot de H. Tafel. Maar nu had de H. Hostie voor hem den gewonen honigzoeten smaak niet meer; in tegendeel, zij smaakte hem bitterder dan alsem, walgelijker dan gal. De monnik huiverde op dit hem ongewoon verschijnsel; doch er op nadenkende, wist hij het aan niets anders toe te schrijven, dan aan de gezegde lichte overtreding, en begaf zich on-middclijk tot een strenge boetpleging. Besluit
hieruit, christene ziel, hoe zeer de vrucht der H. Communie moet belet worden dooi- mangel aan liefde, indien een klein gebrek aan broederlijke liefde zulk uitwerksel had in dien kloosterling.
In het ontvangen van Christus in zijn H. Sakra-ment waren de heiligen er op bedacht, door allerlei oefeningen van godsvrucht en liefde zich tot Jezus te ontvlammen. De H. Bernardus en de H. Ca-tharina van Senen verbeeldden zich, een uitvloeisel der maagdelijke borst van Maria met het Allerheiligste Sakrament te ontvangen. De H. Joannes Chrysostomus stelde zich voor, dat hij zijne lippen drukie op de opene zijde des Zaligmakers, om het kostbaar genadebloed met meer overvloedigheid op zich te doen afdalen. De H. Pranciscus Borgias verschuilde zich in 's Heeren wonden, als een afgedwaald schaap in den stal van zijnen goddelijken Herder. Anderen verbeeldden zich onder het kruis te staan, om op hunne hoofden den bloedsvloed te ontvangen, dien Jezus voor onze zaligheid vergoot op dat hout van schande.
III. Overdenk, christene ziel, de feitelijke wijze-van met liefde en vrucht tot de H. Communie te naderen. Begin u Js avonds te voren te bereiden door hartelijke en liefdevolle verzuchtingen, u wat vroeger te rust begevend, om u den volgenden dag vroegtijdig tot het groote werk in gereedheid te brengen. Ontwaakt gij des nachts, heb dan in het hart en op de lippen eenige godvruchtige liefdewoorden, die als een aangenaam reukwerk verspreiden in de woonstede, die gij uwen Bruidegom
- 387 -
gereed maakt. Terwijl gij slaapt, waakt hij over u;
zijne handen, rijk van gaven, zijn reeds over u uitgestrekt, indien gij waardig zijt derzelver volheid over u te doen afdalen. Sta des morgens blijmoedig op, in liet vooruitzicht der gelukzaligheid die gij verhoopt, en ga met groot betrouwen, maar met even grooten ootmoed het hemelsch voedsel ontvangen, dat u zal spijzen voor de onsterfelijkheid. Uw geloof zij levendig, uwe hoop onwrikbaar, vlammend uwe liefde; want gij gaat nuttigen iu wien gij gelooft, op wien gij hoopt en wien gij bemint. Verbeeld u dat, gelijk de bij, na den frisschen dauwdrop en de zuiverste ochtendsap-peu der aarde gezogen te hebben, dezelve tot honig gemaakt in haren korf brengt, zoo ook de priester, Gods-Zoon als een dauw uit den hemel gedaald, en in den schoot der Maagd, uit de aarde onzer menschheid ontloken bloem, menschgeworden, van het altaar nemend, hem u op de tong legt, hem aan uw lichaam mededeelt als een voedsel van sterkte en gelukzaligheid. Na den Zaligmaker ontvangen te hebben, wek uwe liefde op, ten einde zij den Koning, uwen lieer en Meester huidige. Onderhoud u met hem over de belangen uwer ziel, en betuig hem uwe wederliefde voor zoo vele en zulke verhevene genadegaven. Om kort te gaan, onthaal hem naar uw uiterst vermogen, en gedraag u zoo, dat meu zien kan, dat in al uwe handelingen God met u is.
De H. Theresia werd dusdanig door Gods licht bestraald, dat hare leering verdiend heeft door de H. Kerk een hemelsche leering genoemd te wor-
- 388 -
den. Welnu zij leert, dat de voorname oorzaak, waarom vele zielen soo weinig vruclit doen met de dikwerf herhaaldeCommunie, daarin gelegen is, dat zij, na dien goddelijken Gast in hun hart ontvangen te hebben, zich met hem niet onderhouden zoo lang hij daar aanwezig is. Op een andere plaats zegt dezelfde heilige dat, na de H. Communie, Jezus de ziel als op een troon van genade gezeten is, en haar, gelijk eertijds in zijn sterfelijk leven aan den blindgeborene, schijnt te zeggen: Quid vis ut tïbi /aciam? Ziel, zeg mij, wat verlangt gij van mij ? Open mij uw hart, want ik ben opzettelijk gekomen, om u die genaden te schenken, welke ge mij vragen zult. Daarom zeide zij: verwaarloozen wij na de H. Communie zoo een goede gelegenheid niet van winsten te maken. God wil de genotene herbergzaamheid rijk betalen, indien hem een goed onthaal is te beurt gevallen.
Gelijkerwijs roemde de H. Maria Magdalena de Pazzi den tijd na de H. Communie, den kostbaarsten tijd dien wij in 't leven hebben, den gesehiksten om met God te handelen, en ons door zijn heilige liefde te ontvlammen. Dan toch hebben wij noch meesters noch tolken noodig, aangezien Jezus zelf ons leert, hoe wij hem moeten liefhebben. De eerwaardige P. Avila plach te zeggen, dat men veel waarde behoort te hechten aan den tijd na de H. Communie, omdat het de kostbare tijd is om groote genadeschatten te winnen.
Weet derhalve, ó vrome ziel, voordeel te doen met dien tijd, om van God de genade af te smee-
— 389 —
ken die gij 't meest noodig hebt. Christus-Jezus sprak eens aan de H. Margaretha van Cortona: ik behandel, gelijk ik behandeld word. Ontvangt gij dus Jezus in zijn H Sakrament, tracht u met hem zoo lang mogelijk te onderhouden, en de innigste gevoelens van liefde èn teederheid in n op te wekken.
Hetgeen gij in 't bijzonder na de H. Communie te overwegen hebt, leert u de H. Joannes Chrysostomus met deze minzame woorden: Na de H. Communie genut te hebben, keer u in u zeiven, aandachtig overwegende de eer die God u betoond heeft, met zich aan u te geven; waardeer deze onvergelijkelijke weldaad die gij van zijn eigen goddelijke hand ontvangen hebt. Zij is zoo groot en van dien aard, dat noch gij, noch .ik, noch eenig sterfelijk mensch ze zich ooit heeft kunnen Terbeelden, laat staan vragen. Beschouw, hoe al de engelen rondom u staan, verwonderd en verbaasd^ dat een zoo groote Majesteit zich vernederd heeft, om in uw hart opgesloten te worden. Zij zelve, Godstroonwacht, zij is opgetogen en ontzet over zulk een uitsporige liefde. Hoe dan zoudt gij niet verrukt zijn? Zij houden niet op hem te danken, hem te bewierooken met lof- en zegenzangen. Hoe dan zoudt gij u niet, om het zoo te zeggen, als geheel tong maken, om zoo een goedertieren God te prijzen en te verheerlijken, die zich tot uw voedsel gemaakt heeft?
De dag, wanneer gij tot de Tafel des Heeren zijt genaderd, zij u, zoo veel mogelijk, een dag van heilige afzondering, met uwen God alleen. De H. Aloy-
i
— 390 -
sius van Gonzaga was gewoon^ na de H, Communie
drie dagen te besteden tot dankzegging en innig onderhoud met Christus-Jezus. Gij behoort uwe ingetogenheid niet te verminderen, omdat ge dik-maals tot de H. Tafel nadert; in tegendeel, hoe meer gij uwen Heer en God ontvangt, hoe nauwer tn zorgvuldiger gij u met hem moet veree-nigd houden. Herinner u steeds, dat door de H. -Communie uw lichaam één lichaam word met Jezus1 lichaam, één vleesch met het eigen vleesch van Christus. Gij zijt dus verplicht niet meer als mensch onder de menschen, maar als een engel onder de Engelen te verkeeren, u beschouwend als hun taal- en bloedgenoot.
Voorbereiding tot de H. Communie.
O goedertierenheid, ó grenzelooze goedheid van mijnen Heer! Is ^t mogelijk, dat zoo vele ondankbaarheid en ontrouw, zoo vele tot hiertoe gepleegde zonden en misdaden niet voldoende zijn, om u ver van mij te doen vluchten? Wat reins toch bespeurt gij in mijn hart, wat zuivers en behagelijks, om in mij uw verblijf te nemen? Wat genoegelijks in mijne ziel, om haar in persoon te komen bezoeken? Ach, lieve Jezus, ik sta geheel verbaasd en stom bij het nadenken uwer eindelooze ontferming.
„Mijn zoon, geef mij uw 'hamp;vi.quot; Fili mi, prcebe cor tuum mild (Prov. XXIII, 26.). Dit, o mijne ziel, is 't al, wat Jezus van u vraagt; hij wil uw hart uwen wil. Hij schenkt zich aan u zonder het minst
— 391 — ♦
voorbehoud, opdat gij hem u zeiven gevet, dat is: in alles zijn heiligen wil volbrenget. Maak, dat Jezus, tot u komend, in u een groote bereidwilligheid vinde, om al zijue beschikkingen na te leven.
Maar, wat kan ik doen, ó waarde Jezus, tenzij gij mij te hulp snellet? Ach! daar gij mij heden met uwe Godmenschelijke tegenwoordigheid wilt begenadigen als voedsel mijner ziel, ó, zuiver haar en maak haar waardig om u te huisvesten. Ik verdien deze verwaardiging uwer goedertieren- en barmhartigheid niet; maar ik vraag ze u door den diepen eerbied welken ik u toedraag. U aan deze heilige Tafel, waar gij u geheel aan mij geeft, om u met eene zondige ziel te vereenigen, moetende ontvangen, wenschte ik u alhtans zoo min onwaardig mogelijk te onthalen, en mij aan u voor te stellen, zonder een voorwerp te zijn van walging en afschuw. De hoop op uwe goedheid bemoedigt mij, en met een groot betrouwen draag ik uwe verdiensten den goddelijken Vader op, ten einde hij ze als de mijne aanneme.
Ik aanbid u, ó dierbare Jezus, en vereenig mijne aanbiddingen met die der hemelsche geesten, met die van uwe Meve moeder Maria. Koude ik hunne liefde en hunnen eerbied nabij komen, zoo niet evenaren! Konde ik u en mij kennen, om u eene uwer Majesteit geëvenredigde hulde te biên! O eeuwige, almogende, onmeetbare God, bron van wijsheid, van rechtvaardigheid, van heiligheid, van goedheid, welke afstand bestaat er tussehen u en mij! Wie ben ik tot wien gij wilt afdalen! Ach! Heer,
- 392 —
beschouw niet tot wien gij komt; gij hebt te veel
redenen om mij te versiooten. Maar vergeet van nu af en voor altijd mijne veelvuldige grove schulden; ze zijn mij een voorwerp van haat en verfoeienis. Mijn vaste wil is, liever te sterven dan u ooit op nieuw te beleedigen.
Aanvaard, ó waarde Jezus, om u te beminnen, dit uw arm schepsel. Ach! toon u aan mij, ó onuitputtelijke bron van troost, zoete verkwikking in al mijne bitterheid, mijn eeuwig en overst heil! Mocht mijn hart vurig genoeg naar u haken, mocht ik u bezitten, liefde mijner ziel; mocht ik u van ganscher harte smaken, mijne gelukzaligheid, mijne onuitsprekelijke zoetigheid! Met ongeduld wacht ik het oogenblik af, dat gij mij zult komen heiligen, ik verzucht naar uwe omhelzingen, opdat gij mij verberget in uw allerheiligst hart.
O eeuwige Yader, u offer ik deze H. Communie op, voor mijne zaligmaking en voor de bekeering der zondaren. Neem mijne zonden niet in aanmerking, maar alleen de liefde uws geliefden Zoons, die door een ongehoorde liefde komt, om zich op het nauwst aan mijne ziel te verbinden. Door en om die liefde hoor en verhoor mijne smeekingen.
Dankzegging.
Achj met wien, ó lieve Jezus, zijt gij u komen vereenigen! Met eene der meest ondankbare zielen welke gij ooit op aarde begenadigd hebt. Ach! welke onuitsprekelijke goedheid! Wist ik u ten minste
— 393 —
*
met een innig gevoel des harten eene eenigszins geëvenrerligde dankzegging aan te bieden ! Konde ik in deze zoete oogenblikken, die mij met u vereenigen, ontvlammen van wederliefde, allen band slaken, die mij aan liet vleesch en aan de wereld gebonden houdt. Waarom heb ik liet hart niet van eene Magdalena, die u zoo vurig, zoo trouw beminde! Met haar nochtans offer ik n mijne zwakke liefde op; mochte deze aan de hare gelijk wezen, mochte ik n een gelijken vloed van boettranen, van zuchten, van droefheid over mijn gepleegde zonden aanbieden!
Barmhartige Vader mijner ziel, wat ben ik n niet verschuldigd voor het liefderijk bezoek waarmede gij mij zaligt! Nu zijt gij de mijne, en ik de uwe. Ach ! neem bezit van mij op de u behagelijkste wijze, heersch over mij naar uw welgevallen. Ik hoop dat noch beproevingen, noch kwellingen, noch armoede, noch ellenden, noch gevaren, noch vervolgingen, noch bedreigingen, noch de dood mij van u zullen scheiden. Ik wenschte het u met het onwrikbaar hart van den grooten Apostel te beloven; dat eigen apostolisch gevoel wenschte ik in mij uit te drukken, die groote ziel na te amen welke immer door een ongelooflijke liefde tot u brandde.
Open uwe schatten, mijn milddadigste Heer, en doe het eener arme ziel ondervinden, hoe groot uwe hemelsche rijkdommen zijn. Ik bid n op de eerste plaats, geef mij de genade van u te behagen, zóó dat er in mij niets overblijve wat mijn hart tot het aard-sche neigt. Ik wil u alleen believen in mijne
— 394 —
gedachten, door mijne handelingen, in al mijne gemoedsbewegingen. Verlicht mij, opdat ik zie wat n het aangenaamst is; beweeg mij, opdat ik dat om-helze en volbrenge; ontvlam en versterk mij, opdat mijn wil nimmer bezwijke. Vervul mij met een uitersten afschuw van de zonde, zoodat haar naam alleen mij verschrikke. Ik smeek het u door de zuiverheid der ziel, die naast u in den hemel zetelt, door de onvergelijkelijke Maagd, uwe gezegende moeder Maria, ik smeek het u door de onmeetbare liefde welke gij haar toedraagt.
Gij weet het, ó Heer, gij weet, hoe zeer ik mij zeiven bemin; gij weet dat ik mijn gemak mijne rust, mijne achting, een ijdel aardsch genoegen zoek; dat ik dat ijdele, beuzelachtige bejaag en nimmer bereik.
Ach ! verlos mij van dit angstig zwoegen, en leer mij mij eenig heil betrachten. Maak dat ik voor geen lijden zwichte, dat ik den loop dezes levens beschouwe als een tijd van verdiensten, niet van geneugten. Ontneem mij de begeerte naar een lang leven, en leer mij den tegenwoordigen tijd niet verspillen door de hoop op vele volgende jaren. Ontsteek in mij een heilig verlangen van weldra met u te zijn, om u in de eeuwige gelukzaligheid te bezitten. Ach, hoe is die zucht tot het aardsche leven diep in mij geworteld! Heer, alle uwe kracht is noodig om ze uit mij te werpen ; O ! spaar met mij uwe almogendheid niet.
Laat mij niet, ó zoete Jesus, zonder uwen zegen, welken ik u ootmoedig over mijne ziel afsmeek, over
- 395 —
die ziel welke gij ten prij'/e van uw bloed hebt vrijgekocht; opdat zij voor altoos de uwe zij, opdat zij de waardigheid van uw kind niet verlieze waartoe gij haar verheven hebt. Zegen ook mijn lichaam, dat gij mijner ziel tot gezel gaaft, zegen het, opdat het noch haar, noch andere zielen ooit gelegenheid worde van schuld en verleiding. Stort ook uwe zegeningen uit over mijne bloedverwanten, over mijn gezin.... dat de zonde nimmer tot hen door-dringe! O, zegen mijne naasten, ook hen die mij iets vijandigs kunnen toedragen. Doch in't bijzonder smeek ik u ten gunste der Eoomsch-Ka-tholieke Kerk, voor uw groot werk, het wonder uwer wonderen op aarde. Breid haar gebied uit over de geheele uitgestrektheid, en voer in haren moederlijken schoot al de scheurmakers, ketters, ongeloovigen, joden en heidenen; herroep ze allen van de dwaling tot de waarheid, van de duisternissen tot het licht. Heb eindelijk raededoogen met de ellendige zondaren die hunne Moeder door hun schandig leven lasteren, die door hunne verhardheid in de zonden uwe barmhartigheid beschimpen. Ontferm u, o Heer, over zoo vele ongelukkigen, wijl gij u over mij erbarmd hebt.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.).
Schietgebeden.
1. Mijn Jezus, gij zijtde wijnstok, ik een rank; vereenig mij zoodanig nu t u, dat ik mij nimmer van u scheide.
— 396 -
2. Ik zou voor u willen sterven, mijn waarde
Heiland, voor u, die voor mij gestorven zijt,
3. O dood van Jezus, van u verhoop ik een goede dood.
Grondregels.
1. Om goed te sterven, behoort men dikwerf aan den dood te denken, en te leven, ais moest men elk oogenblik sterven.
2. Men heeft nimmer gehoord dat iemand van harte zijne toevlucht tot Maria heeft genomen, zonder verhoord te ziju.
3. Bemin de verachting, en gij zult God vinden.
Over de dikmaalsche H. Communie.
I. Overweeg, christene ziel, hoe aangenaam het Christus-Jezus is, hem dikmaals in de H. Commu nie te ontvangen. In het leven der H. Marga retha van Cortona leest men, dat Jezus haar eens zeide, dat hij haren biechtvader grootelijks zou beloonen, omdat deze haar geraden liat dikwijls tot de H. Tafel te naderen. Eveneens in het leven van den gelukzaligen An-tonius Torres: dat deze dienaar Gods, na zijnen dood, verheerlijkt aan iemand verscheen zeggende, dat God zijne glorie in den hemel vermeerderd had om de dikmalige H. Communie
waartoe hij zijne biechtelingen had opgewekt, Zoo, daarentegen, schrijft Ludovicus Blosius (Monil. Spir. c. 6. §. 1.), dat Christus Jezus zich eens aan de H. Gertrudis beklaagde over degenen die het dikmaals naderen tot de H. Communie ontraden, en haar deze woorden toesprak: Daar ik mij behaag in het gezelschap der menschen kinderen, en tot dat einde mijn H. Sakrament heb ingesteld, beletten zij mij dit genoegen, zij die de zielen van mijne H. Tafel verwijderd houden. Yandaar, zeide de P. J. Avila, dat zulke raadslieden het ambt des duivels bedienen; deze toch haat de dik-malige H. Communie, wel wetend dat zij een krachtig middel is tot voortgang op den weg der christelijke volmaaktheid. In het leven van den H. Bonaventura leest men, dat hij uit overmaat van eerbied tot het H. Misoffer, er zich een morgen van onthoudend, en zich tevreden stellend met onder het hooren van hetzelve aandachtig 's Heeren lijden te overwegen, een Engel een deeltje der door den priester geconsacreerde hostie op zijne tong kwam leggen. Hiermede wilde God hem waarschuwen dat het beteris, met eerbied en liefde tot het Altaargeheim te naderen, dan er zich uit overmatige vrees van te onthouden. 't Is ook daarom, dat de H. Kerk en de llli. Yaders het dikwijls tot de H. Tafel naderen grootelijks aanbevelen. Zoo verlangt de H. Trentische Kerkvergadering, dat alle geloovigen niet alleen door hun begeerten deelnemen aan de H. Communie des Mis-lezendeu priesters, maar dat zij feitelijk tot de II. Tafel naderen; opdat de zegenrijke vruchten
— 398 —
van dit Hoogwaardig Sakrament op hen mogen afdalen. Sess. 22. c. 6.). De H. Hieronymus prijst en beveelt het ten zijne tijde loffelijk gebruik aan, van dikmaals de H. Communie te ontvangen, ten einde dikwijls de onuitsprekelijke zoetigheid te smaken waarvan de Psalmistgewaagt; mits echter geene zonde een beletsel stelle aan deze innige ver-eeniging van 's menschen ziel met haren God. Volgens den H. Basilius is het zeer nuttig en heilrijk, zich dikwerf te voeden met het heilig vleesch en kostbaar bloed van Jezus, daar hij zelfheeft gezegd dat, die zijn vleesch eet en zijn bloed drinkt het leven in zich zal hebben (Epist. ad Ccesariam Palritiam.) Paus Gregorius VII schrijvende aan de jonge gravin Mathilda, eene jonkvrouw van buitengewone begaafdheden en godsdienstzin, stelde haar het dikmaals ontvangen der EL Altaargeheimenis voor, als een allernuttigst middel om voortgang te maken in de christelijke volmaaktheid; en — voegt hij er aan toe: — wij moeten, o mijne dochter, dikwerf onze toevlucht nemen tot dit Hoogwaardig Sakrament, als tot een bijzonder heil-en geneesmiddel onzer ziel; Debemus, d jilia, ad hoe singulare con fug ere sacramentum, singulare appetere me-dicamentum (Apud, Baron, an. 1074. Num. 12. 13.).
II. De vreugd die Jezus' hart smaakt in ons dikmaals tot de H. ïafel te zien naderen is zoo groot, dat hij onderscheidene wonderen heeft gewrocht, om er ons van te overtuigen. De H. Catharina van Senen verlangde zoo vuriglijk, zich met Jezus in het
] !
— 399 -
H. Sakranieat te vereenigen, dat zij haren biechtvader, den gelukzaligen Eaimundus bad, haar bij het aanbreken van den dageraad de H. Communie te geven, uit vrees dat hare vlammende begeerte haar wellicht deed sterven, alsvorens dit geluk te smaken. En dit teerhartig ongeduld dier heilige maagd was Jezus zoo welgevallig dat, een morgen, onder de H, Mis, die de gelukzalige Eaimundus opdroeg, op het oogenblik dat hij de H. Hostie brak, een deeltje derzelve zich wonderdadig uit zijne handen op de tong der Heilige plaatste. Zoo verwaardigde zich de Heer het liefdevolle verlangeü van zijne bruid te bevredigen ((S. Anton. 5. part, chron. tit. 23.. c. 14. §. 8.). Een dergelijk wonder viel te Venetië eener naar Jezus smachtende kloosterlinge te beurt, In de onmogelijkheid van op den feestdag van het Hoogwaardig Sakrament tot de Tafel des Heeren te naderen, zond zij, haar verlangen kenbaar makend, tot den grooten patriarsch, den H. Laurentius Juslinianus, hem biddend haar althans in het H. Misoffer den Heere aan te bevelen. En zie, op deu eigen stond dat de heilige patriarch voor zijn geloovig volk de H. Offerande opdroeg had de kloosterlinge het geluk, hem in hare cel te zien verschijnen met het H. Sakrament dat zij op die wonderdadige wijze uit zijne handen ontving.
Maar, hetgeen der gelukzalige Imelda, eene non der Orde van den H. Uomiuicus, te Cologna wedervoer, is nog verbazender. Zij was nog een kind, maar zoo gevorderd in de deugd, dat zij een engel scheen van godsvrucht en onschuld. Brandende
van liefde tot Qod, toonde zij een buitengemeene neiging om Cbristus te vereeren in zijn Hoogwaardig H. Sakrament. Dagelijks tegenwoordig in het H. Misoffer, verdiepte zij zich dermate in het overwegen van deze wondervolle geheimenisse, dat zij als wegsmolt in teederheid van liefde, in zoete tranen nitbarste, en ontstoken werd door het leven-■ digst verlangen van, benevens anderen, Jezus in zijn Liefde-sakrament te ontvangen. Maar ach! haar jeugdige leeftijd sloot haar den weg af, en ondanks haar vurige begeerte, werd haar dit geluk door de nonnen van het klooster ontzegd. Om kort te gaan, nooit zag zij de anderen tot de H. Tafel naderen, of zij gevoelde zich inwendig branden, en die gloed der ziel verspreide zich als een waas over haar gansch gelaat, zoodat zij eer een Serafijn dan een mensch geleek. Doch God de Heer stelde niet lang uit met aan hare verlangens te ge-moet te komen, en ze in den volsten overvloed te bevredigen. Een morgen zich met de andere kloosterlingen voor het altaar bevindend, smeekte zij naar gewoonte, maar met eene niet te beschrijven begeerte, dat Jezus toch ook in haar zijn bezit zou komen nemen; en zie, ó verbazend wonder van Gods alvermogen! eensklaps verscheen van uit den hemel met ongeneenen glans op haar hoofd nederdalend eene omstraalde hostie. Groote God! welke verschijning, bekwaam om elk hart te doen trillen en in verrukking weg te voeren. De nonnen stonden opgetogen en van verbazing als buiten zich zelvenj de priester nadert met diep ontzag, om het wonder
— 401 —
te aanschouwen- en uit dit mirakel besluitend, dat het oogenblik gekomen was, van deze zoo bevoorrechte ziel deelachtig te maken aan het lichaam en bloed des Heeren, slaat hij de hand aan de heilige paieen, ontvangt er de wonderbare H. Hostie op, en geeft ze Imelda te nuttigen. Deze ontvangt het voorwerp harer liefde in haar gloeiende ziel, verduizenddubbelt de vlammen van haren liefdegloed, en sterft op dat eigen oogenblik van vreugd en liefde, om vereenigd met haren Jezus eeuwig met hem te leven.
Dat deze voorbeelden, christene ziel, ook in u een levendig verlangen storten, van uwen Heiland en Verlosser dikmaals in de H. Communie te ontvangen. O ja, verlang vuriglijk u te spijzen met dat hemelsch manna, en aan alles vaarwel zeggend, zeg met den H. Ignatius: Ik begeer de ijdele geneugten der wereld niet, u mijn goddelijke Meester; ik begeer uw hemelsch brood, het brood des levens en der engelen, uw vleesch dat het vleesch is van den levenden Gods Zoon; ik begeer alleen, gelaafd te worden met uw bloed, dat ons een onbederfelijke liefde is en het eeuwige leven : Non volup-tates hujus mundi desidero, sed panem Dei, pa-nem cceleslem, panem vitce qui est coro Jesu Christi Filii Dei vivi, et potum volo sanyuinem ejus qui est dilectio incorruptibilis et vita ceterna.
Ik acht de genoegens, de schoonheden niet, welke de wereld haren volgeiingen sclienkt ik verlang naar Jezus alleen, die het genoegen is der Engelen, een onuitputbare schat, de bloem van onverslensbare schoonheid. Ik ver-
20
— 402 —
IftTig alleenlijk deelachtig te worden aan dat verheerlijkt lichaam, dat met den glans zijner glorie het Hemelrijk opluistert; aan dat bloed hetwelk voor mij vergoten werd; aan die ziel, aan die heilige menschheid welke voor mij op het kruis den geest gaf; aan die goddelijkheid, die de bron is van alle gelukzaligheid. Cibua meus Christus est, et ego ejus. Mijne spijs is Christus, en ik ben de zijne (S. Bern. Serm. 71, in cant.
III. Welken indruk, 6 mijne ziel, maak deze waarheid op u? In welk voorwendsel zult gij nog eenige verschooning zoeken voor uwe achteloosheid in het naderen tot de H. Tafel?
Ik acht mij, zult gij zeggen, zulke eer onwaardig. Doch, ware deze reden ontvangbaar, men zou er uit moeten besluiten dat gij nooit tot de H. Communie moet naderen; nooit immers zult gij zulke eer waardig worden. God alleen kan waardig zijn God te ontvangen. Wat meer is, gij behoordet dan nimmer ter kerk te gaan, ja zelfs nimmer te bidden; want een ellendige sterveling is niet waardig in Gods huis binnen te treden, hij is niet waardig met God te spreken. Weet gij niet dat, hoe meer gij u van de H. Communie verwijdert, hoe meer geu onwaardig maakt? Immers des te meer ontwikkelen en vermenigvuldigen zich uwe gebreken, door het gemis aan hulpmiddelen die u de H. Communie zou verschaffen. Geheel anders sprak een heilige Dominicanesse; omdat ik mij on waardig ken, zeide zij, daarom zou ik drie maal daags 's Heeren lichaam willen nutten; daar
- 403 -
door zou ik betrouwen, eenigszins waardiger te worden. Cassianus stelde zich deze vraag: wie is ootmoediger, of die slechts zelden, of die dikmaals tot de H. Tafel nadert? En hij antwoordt, dat diegeen ootmoediger is welke dikwerf de H. Communie ontvangt: deze immers erkent zijne zwakheid, en zoekt het middel tot versterking waar het te vinden is. In dien zelfden geest spreekt de groote H. Thomas van Aquinen : het is Gode aangenaam, dat men zich uit eerbied en heilig ontzag onthoudt van de H. Communie ja; maar het is hem nog veel aangenamer, dat eene ziel met liefde en betrouwen nadert om hem te ontvangen (3 p. qucest. 8 art. 10 ad. 3.J.
In der daad, wij moeten ons niet ophouden bij onze ellende, maar hoofdzakelijk acht slaan op de goddelijke barmhartigheid, op Gods eindeloos mededoogen. Die ter bruiloftsfeest — afbeelding van het H. Altaargeheim — genoodigd werden, waren noch edel, noch rijk, noch groot; het waren blinden, kreupelen, ellendigen; dezen verbeelden ons. Al wie slechts van een bruiloftskleed — beeld der heiligmakende genade — voorzien is, die wordt toegelaten.
Maar ik beter mij niet van mijne fouten en gebreken, ik neem niet toe in deugden. Doch, indien uw hart aan deze gebreken niet gehecht is, indien gij in tegendeel verlangt er van verlost te zijn, indien gij ze wilt vermijden, ze in u uitroeien, waarom zouden ze u dan een beweegreden zijn, van niet dikmaals tot de H. Tafel te naderen? Hoe zwakker en volmaakter
— 404 —
ge u bevindt, roet des te meer ijver, des te dikwijlder behoort ge door de H, Gominuiiie liet middel te benuttigerij dat u sterker en volmaakter zal doen worden. Gij zegt, dat ge u niet betert van uwe gebreken. Maar, indien ge niet tot de H. Tafel naderdet, zoudt ge u dan wellicht beteren? Ge zult nog erger doen. De eerwaarde P. Granata leert in zijne verhandeling over de H. Communie dat, die van zijne zwakheden begeert verlost te worden, zich niet moet verwijderen van dit heilrijk geneesmiddel. Ge moet zelfs niet gelooven de H. Communie zonder voordeel ontvangen te hebben, omdat ge u verbeeldt, geen voortgang te doen op den weg der deugd. Men eet dagelijks, zonder nochtans in evenredigheid toe te nemen in krachten; dan immers werden wij zoo vele Samsons! Zal men daaruit besluiten dat men niet moet eten ? Zeker niet; ofschoon men niet toeneemt in krachten, men behoudt de krachten die men heeft. Pas dit toe op het voedsel der ziel.
Maar ik ben zoo verstrooid, zoo koud en onverschillig, heb geene godsvrucht, on ben onderhevig aan zoo vele, aan zulke felle verzoekingen. quot;Wat verstaat gij door godsvrucht? Verstaat ge daardoor een gevoelige vurigheid en ijver, weet, dat deze niet noodzakelijk zijn. 't Is voldoende dat uw wil ijverig zij, dat ge ernstig en rechtzinnig begeert te doen, hetgeen ge zult weten Code aangenaam te wezen; deze is de ware godsvrucht, de ware vurigheid, die God u ver^t. En al ware het, dat ge ook dezen wil in u niet bespeurdet, ge behoort daarom de H.
— 405 -
Communie niet na te laten; ten einde u dien goeden wil te verscliaffen door middel van liet Hoogwaardig H. Sakrament. Anders, zegt Ger-son, doet hij, die zich bij mangel aan godsvrucht van de H. Communie onthoudt, gelijk iemand die koud zijnde niet tot het vuur nadert, omdat hij geene warmte gevoelt. Daarenboven bemerkt de heilige Laurentius Justinianus, dat dit H. Sakrament soms gezegende vruchten uitwerkt, zonder dat men er zich van bewust zij. Al voelt ge u lauw en onopgewekt, zegt de H. Bonaventura, nader toch met betrouwen; want naar mate gij ziek zijt, naar mate behoeft ge geneesmiddelen: Licet tepide, accede fiducialiter, quia quo magis ceger, magis indiges {De joerf. Rel. c. 21.J. Verbeeld u ook niet dat gij, zeldzaam tot de H. Tafel naderende, met meer godsvrucht naderen zult. üie niet dikwijls eet, eet wel is waar met grootere graagte, maar niet met grooter voordeel; eveneens, indien ge zeldzaam tot de H. Communie nadert, zult gij ze wellicht met meer godsvrucht ontvangen, maar gij zult er minder nut uit trekken. Wat de bekoringen betreft, waardoor gij wordt aangevallen: indien ge daarom de li. Communie achterlaat, geeft ge u den vijand gewonnen; immers, hoe heviger de bekoringen zijn, hoe meer moed en wapenen gij behoeft om weerstand te bieden. Ga dus meedig en vertrouwelijk tot het brood der sterken, en ge zult den palm der zegepraal wegvoeren.
Eindelijk; mijne maatschappelijke betrekking,
— 406 -
/
mijne zaken en bezigheden laten niet toe dat ik dikwtrf tot de H. Tafel nadere.
O! welke betrekking, welke verhindering, welke belangrijke zaken staan u hier in den weg2 Zijt gij op de wereld oin u alleen te bemoeien met en te vermoeien door aardsche aangelegenheden en bekommernissen ? Is het niet veeleer de aarde die gij moet verwisselen tegen den hemel? Hoe! wilt gij dan het hoofdeinde, het eenig doel uwer schepping prijs geven voor een bedriegelijk schijn-heil, voor een nietig gewin, voor wat stofs, en dat te verkrijgen door zoo veel zwoegens, door zoo veel arbeids! Hebt gij geene ziel zalig te maken? Hoe zijt gij er dan niet op bedacht, deze te zaligen ziel, te voeden met het brood des eeuwigen levens? Is de aarde — en dat zonder redelijke tegenspraak — nietig en verachtelijk, waarom dan haar niet opgeofferd voor het uitgelezen voedsel der Engelen?
Besluit derhalve en neem u voor, dikmaals en naar uw vermogen voorbereid, Jezus in zijn H. Sa-krament van liefde en goedertierenheid eerbiedig te ontvangen. Vragen u de wereldlingen, hoe en waarom gij zoo dikwerf tot de H. Tafel nadert, zeg hun dat het is om te leeren God beminnen, om u te reinigen van uwe onvolmaaktheden, om u van uwe ellenden te ontmaken, om u te troosten in uwe kwellingen, om u in uwe zwakheden te ondersteunen; zeg hun dat twee klassen van menschen dikmaals tot het H. Altaargeheim behooren te naderen: de betrekkelijk volmaakten, aangezien deze van eene gepaste gesteltenis voorzien, geene redenen hebben
— 407 —
van niet te naderen tot de bron en hoofdoorzaak van aïle volmaaktheid ; en Je onvolmaakten, om de volmaaktheid — waartoe alle christenen geroepen zijn — te betrachten. De sterken om niet te verzwakkenj de zwakken om zich te versterken, de zieken om genezen te worden, de welvarenden om door geene ziekten te worden overvallen. Zeg hun dat, wat u betreft, gij als ouvolraaakt zwak en ellendig, noodig hebt dikwijls uwe toevlucht te nemen, tot Jezus, uwe kracht, uwen geneesheer, uw toonbeeld van volmaaktheid. Zeg hun dat die niet overladen zijn met aard-sche bemoeienissen, dikwerf aan de H. Tafel behooren aan te zitten, aangezien het hun gemakkelijk is; terwijl ook zij die als door een drom van bezigheden overstelpt schijnen, datzelfde behooren te doen, omdat het voor hen eene behoefte, eene noodzakelijkheid is. Inderdaad, hoe zwaarder de arbied is, hoe meer men zich met werken vermoeit en aftobt, hoe dikwijlder en met hoe krachtigere spijzen men het lichaam behoort te voeden. Zeg eindelijk, dat gij dikmaals's Hee-ren lichaam en bloed nuttigt, opdat gij zoudet lee-ren al beter en waardiger u met Jezus te ver-eenigeu; want om iets wel te doen, moet men het dikwerf gedaan hebben.
Zoo dan, nader — met goedvinden van uwen zielbestierder — zoo dikwijls mogelijk tot den H. Offerdisch, en houd u verzekerd dat gij, voortgaande met u innig te vereenigen met den God van alle reinheid, volmaaktheid, schoon- en goedheid, ook geheel rein, schoon en goed zult worden;
T
wat meer is, dat gij de zoo vdle beschimpingen zult herstellen, waarvan uw goddelijke Bruidegom liet voorwerp is in dit Hoogwaardig Allerheiligst Sakrament.
Voorbereiding tot de II. Communie.
Voor u, ó mijn God, ziet ge thans uwen onwaar-digeu dienaar die zich vermeet, maar steunend op uwe goedheid, zich met uw Godmenschelijk vleescli en bloed te gaan voeden. Doch, ben ik wei voorzien van hetgeen mij noodzakelijk is, om plaats te nemen aan dit ontzaglijk feestbanket? O Heer! ik voel het, ik heb een uiterste behoefte van mij te sterken met dat levensvoedsel, dat gij onzen zwakken zielen op uwe altaren bereid hebt. Maar ik zie in mij noch deugd noch verdienste, niets dat mij aanmoedigt om u te ontvangen. Ootmoediglijk voor u neergebogen smeek ik u: O! schenk mij teerhartige gevoelens, en versier mij met een goede gestel-tenisse.
Zeker, ó ja, en voor-alles verfoei en vervloek ik zoo menige beleediging welke ik u, mijn Schepper eu Meester, heb aangedaan; nooit zal ik ophouden, mijn gepleegde zonden te haten en te verafschuwen. Liever wil ik sterven, dan op nieuw een eenige zonde te bedrijven. Elk ander onheil, wat ramp ook, zou mij minder leed doen gevoelen, dan de herinnering aan mijn gepleegde zonden. Gelakkig ware ik geweest, hadde een smartelijke ziekte mij weggerukt, voor ik het ongeluk had van u te verach-
— 409 -
ten. Mijn hart heeft thans geen ander gevoel dan het gevoel eener rouwvolle droefheid, van n dooide zonde mishandeld te hebben. Konde die droefheid mij doen sterven ! Konde ik althans niet meer leven, dan om de ondankbaarheid te herstellen waarmede ik u, mijn God, bejegend heb!
Hoe groot eene liefde heeft u toch bewogen, om uw eindelooze en onmeetbare Majesteit te verschuilen onder zulke nietige en slechte verschijnselen! Aan welke afschuwelijke ontheiligingen steldet gij u niet bloot! Hoe vele wonderen hadt gij hier niet te wrochten, om uwe oogmerken van barmhartigheid tot wezen te bren-
gcn-
Ach ! dit blijkt van onbegrepene liefde, dat uwe wijsheid alleen kon opvatten, uwe goedheid alleen verleenen en uw alvermogen alleen iiitvoeren, dat treft mij diep, en vergt al de teederheid waarvoor mijn hart bekwaam is. Dat hart, ö mijn God, zal zich geheel tot uwe liefde besteden; de schepselen zullen er geen plaats in vinden, tenzij in zoo ver als zij betrekking hebben tot u. Aan u alleen, mijn lieve Heilaud, aan u dien ik boven alle schatten, geneugten eu schepselen bemiu! O, hoe zoet ware mij elke doodstrijd, ook de angstigste, ware hij het uitwerksel mijner liefde tot u, mijns ijvers om u te dienen!... Het ware mij minder aangenaam het gelukkigst leven te leiden voor mij, dan den wreedsten dood te sterven voor u. Maak, ó Heer, dat deze mijne gevoelens door deze woorden uitgedrukt, niet worden gelogenstratt door mijnen levenswandel. Zij vloeien, ó ja, uit het hart; maar dat hart toonde zich meermalen
- 410 —
zoo onstandvastig, zoo weerbarstig, zoo tegenstrevend aan uw heilige ingevingen en genadewenken. 't Is daarom dat ik mij betrouwend tot u wende, opdat ge mijne voornemens met nieuwe en krachtdadige genaden gelievet te ondersteunen.
Doch het zij u niet genoeg, mijn lieve Heer, mij de genade te schenken; van u nimmermeer te beleedigen; bekleed en versier mij daarenboven met deugden. Vóór-alles stort in mij de deugden van reinheid, van liefdadigheid, van ootmoed. Ach Heer! wat ik u vraag, nooit zal ik u te veel vragen, nooit zal ik vermetel op uwen bijstand, op uwe onuitputbare milddadigheid rekenen. Wat toch heb ik niet te verwachten van een God, die uit overmaat van liefde zich zeiven geheel aan mij geeft! Gelukkig ik, voor wien de stond naakt waarop ik mijn lieven Jezus op mijne tong ga ontvangen, in mijne ziel ga omhelzen, mij met zijn heilig vleesch en bloed ga voeden. Ik haak en verzucht, ó Heer, naar die groote genadegaaf, waaraan gij mij in uw H. Sakrament van liefde gaat deelachtig maken; maar ook ik smeek u om de genade, van mij zulk uitmuntend voorrecht waardig te maken. O ! ontvlam dus mijn hart met gevoelens van opoffering en wederliefde, opdat er althans eenige verhouding besta tusschen de gift en den Gever, en hem die beiden in-een ontvangt. Maria, mijne Moeder, mijne hoop, geef mij uwe bescherming, geef dat ik door uwe tusschenkomst uwen geliefden Zoon heiliglijk en waardig in mijne ziel
- 411 -
Dankzegging.
Bezig, ó mijne ziel, de geheimenis van Jezus' verheerlijkt vleesch en bloed, waarmede hij u is komen bezoeken. Slaak uwe vreugdezangen tot dankzegging aan het hart van uwen God, die voor u te Bethleëm geboren, op Kalvaar gestorven, zich heden aan u geschonken heeft in zijn aanbiddelijk Sakrament van eeuwige liefde: Fange lingua gloriosi corporis mysterium. O mijn hart, zult gij koud, onverschillig, ongevoelig wezen voor het pand van eindelooze liefde dat gij van uwen God komt te ontvangen? O ontwaak!... Ach Heer, ontwaak gij mij het hart, onthef het van de schande van koud en onverschillig te blijven jegens u, zelfs op dit gelukkig oogenblik dat gij, verborgen onder de sakramenteele gedaanten, het zoo nabij u hebt. Ach! welke onuitsprekelijke goedheid van mijn God! O waarlijk heilige maaltijd, waar een hemelsch voedsel wordt toegediend, het Kruisoffer vernieuwd, het verstand door goddelijke stralen verlicht en de wil bemoedigd wordt door een vóórkomend genot der hemelsche gelukzaligheid ! O sacrum convivium, in quo Christus surniiur, recolitur memoria passionis ejus, mens irnpletur gratia, et (uturce gloria nobis pignus datur.
Ach! wat draal ik, om mij zeiven geheel op te offeren aan mijn God, die zich gewaardigde, zich geheel aan mij te schenken? O Heer ! gij verstiet mijn arm hart niet, en koos het u tot woonstede; verstoot het niet als een offer dat ik u aanbied.
TTquot;
— 412 —
Zuiver het tot en met den wortel van alle schuldige gewoonten en geneigdheden, van alles waaar-door het u min aangenaam is; versier het met deugden, voi rnamelijk met kuischheid, liefdadigheid en ootmoed. Met het hart offer ik u geheel mij zelven, en neem voor, al wat ik gedurende mijn gansehe leven zal verrichten, het u ter eer en in overeenstemming met uwen aan-biddelijken wil te verrichten. Aanvaard, o Heer, deze offerande tot onderpand mijner erkentelijkheid, voor het onwaardeerbaar geschenk, waarmede gij mij komt te begenadigen.
O verhevene ziel mijns Heeren, wonder des hemels, overste vreugd der uitverkorenen, eeuwig verblijden der gelukzalige geesten, gulden bron van alle heiligheid, eenige glans van alle schoonheid, onuitgeputte schat van heilgenadeu, voedster van alle heilige zielen, bewaardster der godvruchtige begeerten, verlichtster van ons verstand, beweegster van onzen wil; tot u nader ik ootmoedig, van a smeek ik om mijne steeds verzuchte zaligmaking. Maak mij heilig van geest en harte, maak mij heilig in gedachten, heilig in gemoedsbewegingen, heilig in verlangens, heilig in werken. Dat vraag ik u, dat begeer ik van u, dat smeek ik u af, daartoe zal ik verzuchten zoo lang ik verzuchten kan.
Vergeef mij, genadige Jezus, hetgeen in mij ontbroken heeft, toen ik heden het geluk had u te mogen ontvangen. Yergeef het mij, en schenk mij met-een de genade van u in 't vervolg en vooral in het uur mijns dood waardiger te ontvangen. Ach mijn lieve Heer en God! ook een-
- 413 —
maal — die stond is wellicht niet lang verwijderd — zal voor mij dat oogenblik aanbreken, dat ik op een smartbed als genageld, door de gevaren eens naderenden doods zal omgeven en beangstigd worden. O ! hoe zeer zal ik u dan, mijn Jezus, noodig hebben! Ach! het gebeure nooit, dat ik zonder u van den tijd tot de een-wigheid overga! Vergun ook mij, dat ik in mijn doodelijken strijd getroost worde door uw ontfermend bezoek. Dat ook mijne ooren alsdan getroffen worden door de woorden van vrede, van opbeuring en verkwikking, welke gij in die uiterste oogenblikken uwen dienaar op de lippen legt. O! indien ik het vertrouwelijk amen op die laatste beden uitstamelend, mijne ziel aan het lichaam voelde ontrukt worden, hoe zalig en heilig zou dan mijn dood zijn! Dan vloog ik u toe in bet Paradijs, u bedankend voor mijn laatste H. Communie; dan drukte ik n hart aan hart, om in eeuwigheid niet van u gescheiden te worden.
Ziel van Christus, enz. (BI. 21.).
Schietgebeden.
1. Ik hoop u eeuwig te beminnen, o eeuwige God.
2. Wie zou kunnen u niet beminnen, o oneindige goedheid !
3. Kende ik, 6 mijn Jezus, van droefheid, sterven, denkende hoe zeer ik u beleedigd heb.
- 414 -
Grondregels.
1. Die nieuwsgierig is, is altijd verstrooid.
2. Die God bemint, vindt zijn genoegen, ook in het midden der kwellingen en. beproevingen.
3. Er is geen weg die ten hemel voert, dan de ^ weg des kruises. 1.
lii I a E dl Jl c
k g
i e
]l
I L
?
a i
a t
t= T
— 415 ^
Over de geestelijke H Communie.
r*r»I-
Het H. Concilie van Trenten leert, dat men de H. Communie op drie wijzen kan ontvangen. lu Sakramentelijk, 2° Geestelijk, 3quot; Sakrameute-lijk en geestelijk tevens. De eerste wijze is eigen aan die ongelukkigen, welke Christus in zijn Hoogwaardigst Sakrament ontvangen in eene met doodzonde besmeurde ziel; zoo deed de verrader Judas. De derde wijze is eigen aan die Jezus ontvangen in eene ziel versierd met de heiligma-kende genade. De tweede wijze is eigen aan diegenen welke niet feitelijk tot het H. Sakrament kunnende naderen, Christus geestelijker wijs ontvangen door akten van een levendig geloof, van een vurige begeerte, van een gloeiende liefde.
Dezen worden deelachtig aan de vruchten, welke in goed gestelde zielen uit dit Hoogwaardig Sakrament voortvloeien.
Het is niet te zeggen, welke schat deze geestelijke H. Communie zij; en zoo weinig i
christenen slaan er acht op ! Deze heilige oefening is zoo nuttig en voordeelig, dat zij soms dezelfde, ja grootere vruchten kan opleveren dan de feitelijk ontvangene H. Communie. Indien zij vergezeld gaat van een vlammende begeerte om zich met Christus-Jezus te vereenigen, wordt zij Gode aangenamer en den christen vruchtbaarder, dan vele communiën die daadwerkelijk, maar met lauw- en onverschilligheid
— 416 —
ontTangeiTworden, Niet, dat hetH. Sakrament werkeloos of uit zich zelven onvruclitbaar zij, maar om de onvolmaaktheid der gesteltenissen in hen die het ontvangen. Onze Heer Christus-Jezus neemt zulk behagen in de beoefening der geestelijke Be H. Communie, dat hij menigmaal met onbetwist- we bare wonderen zijner almogendheid op de vurige ut-verlangens zijner dienaren heeft willen nederzien, u-sc hun soms als met eigen handen de H. Communie be= toereikende; gelijk gebeurde aan de gelukzalige Clara van Montefalco, aan de EI. Catharina van Se-nen, aan de H. Lidwina; soms door de bediening van Engelen, gelijk den H. Bonaventura en Stanislaus Kostka wedervoer; soms door de beminnelijke Moeder-Maagd, gelijk de H. Silvester ondervond. Wij zullen hierover min verwonderd zijn, indien wij slechts overwegen, dat de geestelijke H. Communie ons hart ; ontsteekt met de goddelijke liefde, hetzelve met God vereenigt en het aldus bekwaamt, om de uitmuntendste genadegaven van God te ont- ; vangen.
Deze geestelijke communiën kan men meermalen door den dag hernieuwen; want niets belet ons, de liefdeschichten onzer zielen naar Chaistus-Jezus in zijn H. Altaargeheim te richten, de begeerte in ons verwekkend, van hem daadwerkelijk te ontvangen.
Het zal althans allernuttigst wezen, dat een vrome ziel er zich op toelegge, om dagelijks minstens eenmaal de geestelijke H. Communie te ontvangen. Doch zij doe het zonder overijling, ernstig en hartelijk, om de uitwerksels der sakramenteele
— 417 —
Communie eenigermate te vergoeden. De ge-schikste tijd voor deze heilzame oefening van godsvrucht, is zekerlijk die van het H. Misoffer, of eemt wanneer men Jezus in zijn H. Altaargeheim bezoekt, ilijke Begin dan met eene oefening van leedwezen te verwist- wekken, waardoor gij immermeer de woonstede irige uws harten zuiveret, in hetwelk gij verlangt dat nw Jezus afdale. Verlevendig daarna uw geloof betrekkelijk ■'s Heeren wezenlijke tegenwoordigheid in het Hoogwaardig Sakrament. Overweeg de grootheid en majesteit van dien God schuilend onder den sluier der sakramenteele gedaanten; denk na op de groote liefde en eindelooze goedheid, waardoor hij u toelaat niet alleen, maar dringend aanzoekt om u met zich te vereenigen; stort u vervolgens uit in gevoelens en betuigingen van verootmoediging en begeerte tot verootmoediging, beschouwend uwe groote onwaardigheid naar mate der overgroote beminnenswaardigheid uws Zaligmakers. Dan, in de onmogelijkheid van n daadwerkelijk met Jezus te vereenigen door de H. Comiri|fnie, beveel n in zijn zegenende handen, en verbind u met hem door de banden eener kalme en rustige liefde. Verbeeld udeH. Moeder-Maagd of een anderen beschermheilige, u de H. Hostie toereikend; verbeeld u, haar te ontvangen; eu Jezus in uw hart omhelzende, herhaal meermalen, met woorden van vlammende liefde zeggend: kom, mijn waarde Jezus, Bruidegom mijns harten, kom in mij, en verzadig mijn verlangen; kom en heilig mijne ziel; kom, zoet lieve Jezus, kom en bezit mij volkomen. Dat gezegd hebbende, beschouw
27
— 418 —
een oogenblik in stilte en met de oogen uws geloofs Gods eeuwigen Zoon in u. Eindelijk zult ge u voor zijne voeten werpen en hem de levendigste betuigingen van dankbaarheid en lof toestieren. Vraag hem de genaden, waaraan gij de meeste behoefte gevoelt en houdt u, zoo lang mogelijk, bezig met de gewone oefeningen van godsvrucht na de H. Communie. Door deze voortreffelijke oefening zult gij vooreerst de vruchten uwer geestelijke Communie genieten; maar ook zal zij u voorbereiden en tot meerdere ingetogenheid, aandacht en liefde stemmen, wanneer gij werkelijk tot de H. Tafel zult naderen. Immers, een hart dat altoos warm is, vat gemakkelijker vuur; zoo ook eene ziel, die de warmte der liefde tot Jezus in zich onderhoudt, ontvlamt des te levendiger, wanneer zij nadert tot het fornuis van liefde, dat immer brandt in het Allerheiligst Sakrament des Altaars.
— 419 —
VEOME GEDACHTEN EN UITBOEZEMINGEN,
OM MET VRUCHT DE H. MIS TE HOOREN.
Tracht de uitboezemin^en uws harten en een waar gevoel van godsvrucht met deze korte bemerkingen te vereenigen; zij zullen u helpen, om het H. Misoffer met vrucht bij te wonen. Wordt gij door deze of gene gedachte meer bijzonder getrof-fenj blijft er u bij ophouden, tot dat gij het raadzaam oordeelt tot een andere over te gaan; immers, de gevoelens des harten maken als de kern van het gebed uit.
Voor den aanvang der H. Mis.
Ik geloof, ó mijn God, dat in het H. Misoffer dezelfde opdracht hernieuwd wordt, welk Christus-Jezus volbracht heeft stervend op het kruis... Ik geloof dat deze opdracht zich hernieuwt voor de verheerlijking van uwen godde-lijken en aanbiddelijken Naam. . . . voor de heiligen der rechtvaardigen... voor de bekeering der zondaren
O quot;Vader van barmhartigheden, kuisch mijn hart, eer het deel neme aan de opdracht van het vlekkelooze Lam, dat de zonden der wereld wegneemt...
Yerwijder u van mij, aardsche gedachten; want ik ga getuige zijn van het verhevenst werk des
S
— 420 —
goddelijken alvermogens... Verwerf mij, ó Gezegende onder de vrouwen, verwerf mij de genade, van in deze H. Mis tegenwoordig te zijn met die ingetogenheid, met die aandacht en godsvrucht, waarmede gij zelve het Kruisoffer bijwoondet; opdat ook ik deelachtig worde aan de genaden welke God de Heer uitstort over degenen, die deze heilige OiTeraude met behoorlijke gesteltenissen komen bijwonen.
Aan het Confiteor.
Zie hier, ó mijn God, den zondaar, den verrader, die zoo menigmaal tegen u opstond... Helaas! hoe ondankbaar was ik aan uwe liefde! Ik ken, o Heer, en verfoei mijne zonden; maar ook, ik ken en bewonder uwe goedheid en ontferming...
Wie is grooter, ik in boosheid, of gij in barmhartigheid?...
Wordt mijne boosheid, wordt aller menschen boosheid door uwe erbarming oneindiglijk overtroffen, ó, deze dale op mij neder en schenke mij uit loutere goedertierenheid een vermorzeld en verootmoedigd hart.
Aan het Kyrie eleison.
Mijne ellenden, ó Heer, richten als 't ware den troon uwer erbarmingen op... Hoe ellendiger, hoe verachtelijker ik ben, des te meer aanspraak heb ik op uwe ontferming... Ach! Heer, ontferm u mijner; Jezus, wees mij genadig; Christus, ontferm u mijner. Wees goedertierener met die plichtiger is.
— 421 —
Aan het Epistel.
Ik dank u, ó goddelijke Geest, dat gij u verwaardigd hebt tot mij te spreken door de Profeten en Apostelen... Schenk mij de genade, dat ik voordeel doe met uwe leeringen, opdat ze mij niet tot schande strekken in den vreeselijken oordeelsdag.
Aan het Evangelie.
Welke verplichting bindt mij niet aan u, ó mijn God, dat ge mij geroepen hebt tot het licht des H, Evangelies!.. Waartoe zouden my alle andere ge nadegaven dienen, zonder de gave bij uitnemend heid, de gave van het H. Geloof?... O aanbiddelijk geloof, in uwen schoot wil ik leven en sterven koude ik voor u sterven! Verre van mij, menschelij ke berekeningen, menschelijke oordeelvellingen quot;De evangelische onderrichtingen, niet de grondre gels noch de verkeerde praktijken der menschen zullen mijn genoegen en mijnen roem uitmaken zullen mij alleen tot leiding en gids verstrekken De bedrogen en bedriegende wereld is mij een afschuw; zij is van Jezus vervloekt; zij zij vervloekt!
Aan het Offertorium.
Ik aanbid u, ó mijn God, eu draag u met den priester dit H. Offer op tot uwe verheerlijking, als eene betuiging van erkentenisse voor zoo vele van u ontvangene weldaden, tot voldoening mijner
_ 422 —
schulden en van de schulden aller zondaren... Ontvang, ó Heer, het brandoffer uws eengeboren Zoons, die — offerande en offeraar — zich zeiven aan u opdraagt... Dat zijn heilrijke verdiensten inzonderheid nederdalen op de behoeftigste; mijne ziel is die ellendige... Doch, mijn hart, troost uj Jezus offert zich voor u!
Aan hei Or ate Fr air es. ^le
Het schepsel kan den Schepper niets aanbieden dat Hem waardig is... Nochtans ik vereenig mij en geheel mij zeiven met Jezus'offerande; Hij alleen kan voor mij verdienen... Ik wil niets dan hetgeen hij wil... O God van liefde, ik zoek alleen uwe liefde... Zie genadig neer op het offer mijns harten, op het offer van geheel mij zeiven, gelijk gij neêrzaagt op Jezus' offer, waaraan ik het mijne verbind.
Aan de Prmfatie.
Mijne ziel, gij zijt niet voor de aarde, maar voor den hemel geschapen... Yerhef dan uwe gedachten, uwe gevoelens, uwe neigingen en begeerten... Leer eens voor goed hemelsch, niet aardsch zijn... Mijn hart verzucht tot u, ó opperst Heil... Gij alleen zijt voor altoos mijn schat... Gij alleen zijt mij het eenige, het ware goed... Buiten u is alles ijdel, leugenachtig, begoocheling, bedrog...
Aan het Sanctus.
O God! gij zijt oneindig heilig; ik ben een zon-
— 423 —
daar, een worm, een nieteling. Gansch de hemel en gansch de aarde zijn rol van TJ; mijn hart alleen is ledig.
Ach! vervul mij met u zeiven, opdat ik volkomen de uwe zij... Gij wilt dat ik heilig zij; maak mij heilig door uwe goedertierene genade... Op deze betrouwend roep ik met een deugdeheld des Christendoms uit: ik wil heilig zijn, ik wil een groot heilige, ik wil zonder uitstel heilig wezen!
Aan de gedachtenisse der levenden.
Gij, o Heer, gij zijt de algemeene Yader. Stort dus op al uwe kinderen de volheid xiwer genadegaven, de vruchten van deze onbloedige offerande uit. Verheven zij uwe bruid, de H. Eoomsch-Katholieke Kerk! Verleen uwen steun en krachtigen bijstand aan Christus' vertegenwoordiger op aarde, aan den Paus van Rome. quot;Verdelg de ketterijën en scheuringen. Schenk eendracht en vrede onder de christen vosten, koningen en keizers. Zie genadig neder op onzen Bisschop, op onze priesters, op onzen Koning, op mijne bloedverwanten en naastbe-staanden, op mijne weldoeners, op mijne lieve vrienden en vijanden, op allen voor wie ik of uit rechtvaardigheid of uit liefde verschuldigd ben te bidden.
Aan de H. Consecratie.
n-
Yerander, ó mijn God, mijne gemoedsgesteltenissen in de uwe, gelijk gij het brood en den wijn
— 424 —
verandert in uw heilig Vleesch en Bloed, en ver- iki leen mij de genade van mijne ziel, mijn lichaam en mijn leven geheel en volstrektelijk tot uwe dienst te besteden.
Aan de opheffing der R. Hostie.
Ik aanbid u, ó glorierijke Jezus, die voor mij scEZ
een slachtoffer van verzoening zijt geworden. Ach! vaa
maak, dat mijn hart in uwe oogen een zuiver, da_
heilig en onbevlekt slachtoffer uwer liefde zij. de:
he
Aan de opheffing van den Kelk. • ge;
!
me
0 lieve Jezus! ik aanbid in dezen kelk uw dierbaar Bloed, dat voor onze zaligmaking aan het kruis is vergoten geworden. Laat het op mijne schuldige ziel vloeien, om haar te reinigen en te heiligen... Eeuwige Vader! herinner u, dat Abels bloed wraak riep tegen Caïn den broedermoor-der. Het bloed des nieuwen Abels roept om barmhartigheid en ontferming te onzer gunste...... O bloed, ó heilige wonden van Jezus,
weest mij altijd tegenwoordig, opdat ik altijd hope.
Bij de gedachtenis der overledenen.
Gedenk, ó Heer, dat de zuiverende zielen, die gij als rechter straft, uwe bruiden zijn en beminde dochters uwer eeuwige liefde... Doe haar door het Bloed van Jezus uwen Zoon, de uitwerksels dezer offerande ondervinden, haar inzonderheid aan welke
|h ill
:
. I
urn
— 425 —
^er- ik uit plicht van rechtvaardigheid, van liefde lam ÏDSt
Aan het Pater noster.
Gij zijt dus onze Yader, ó eeuwige God!... Vader, omdat gij ons met zoo veel liefde geschapen hebt... Yader, omdat gij ons ten koste van zoo veel bloeds hebt vrijgekocht. O ! maak dat wij waardige kinderen zijn van zulken Vader, met alleen onzes Vaders glorie en grootheid te betrachten... Voor u, ó Vader, ben ik geschapen... voor u alleen wil ik leven, in uen met u wil ik sterven.
Aan het Domine non sum dig nu s.
God alleen is waardig God te ontvangen... Hoe dan zal het eene ziel wezen, een zondige ziel gelijk de mijne! Doch gij let slechts op uwe erbarming, o Heer, niet op uwe grootheid, noch op mijne nietwaardigheid... Gij verlangt, ja wilt het, dat ik tot u nadere, gelijk een zieke tot den geneesheer om genezen, gelijk een behoeftige tot den vermogende om verrijkt te worden... O God van liefde en almacht, zie hier voor uwe voeten het ziekst en armst uwer schepselen... Trek mij tot u, vereenig mij met u; en ik zal bovenmate gezond en rijk wezen voor uw goddelijk aanschijn... Wrocht, o wrocht dit wonder uwer liefdevolle almogendheid... Kom in mijn hart.. Kom en bezit mijne ziel... En, ofschoon ik het geluk niet heb, u werkelijk in mij te ontvangen, kom,
lam en dankbaarheid meer verschuldigd ben
— 426 -
evenwel in mij met uwe genade, en verlaat mij niet. Maak dat ik u immer liefhebbe, maak dat ik sterve in uwe heilige liefde.
(Oe[en hier de geestelijke communie BI. 414.)
Na de nutting.
Gij hebt nu, o mijn Jezus eene offerande voltrokken in alles gelijk aan hetgeen gy op Golgotha volbracht, om uwen Vader te gehoorzamen... Maak, dat ook ik mij geheel en volkomen aan uw heiligen dienst en aan het onderhouden van uw heilig Evangelie wijde. Ik wil voortaan niets dan hetgeen gij wilt. Geheel gelijkvormig aan uwen heiligen en aanbiddelijken wil, wil ik leven en sterren.
Op het einde der H. Mis.
Ik dank u, ó Heer, dat gij mij, het onwaardigst schepsel, hebt toegelaten bij het verhevenst uwer wonderen... Vergeef mij goedertierend, hetgeen ik, nu zelfs, misdreven heb. Geef, dat ik door uwe genaden en verdiensten geholpen, eens moge ingaan in den tempel van het eeuwig vaderland, om daar het groote Offer van liefde te voltrekken, door hetwelk mijne ziel in mijnen God haar eeuwig bestaan, haar opperste gelukzaligheid vinden zal. Amen!
427
OVER HET BEZOEK VAN JEZUS IN HET H. ALT A A.EGEHEIM.
God de Heer eens van de H. Brigitta gevraagd zijnde, hoedanigerwijze hij in de zielen zijner ge-loovigen komt, als zij hem in de H. Communie ontvangen, antwoordde hij haar; Ingredior ut spon-sus. Ik ga er in als een bruidegom, dat is geheel inschikkelijk, hartelijk en teeder. Op diezelfde wijze verblijft hij op onze altaren, waar hij zetelt als op een troon van liefde, zijne genadegaven overvloedig uitstortend over de zielen die hem daar godvmchtiglijk komen bezoeken. Met welke gevoelens was Jezus in zijn sterfelijk leven bezield, wanneer hij de blinden verlichtte, de zieken genas, de dooden ten leven verwekte en aan allen zijne genaden mededeelde ? Alle deze gevoelens van liefdadigheid, van teederheid, van mededoo-gen, van milddadigheid, hij heeft ze alle te zaam in zijn H. Sakrament van Liefde vereenigd. In welke gemoedsgesteltenis ging hij zoo vele vermoeienissen, zoo vele ontberingen, zoo vele kwellingen, zoo vele pijnen en folteringen te gemoet? Welnu! alle deze opofferingen, al die liefde welke hem bewogen, om zich geheel voor ons te slachtofferen, dit alles voelt hij nog meer in dit goddelijk Sakrament, waarin hij dagelijks het werk onzer verlossing hernieuwt.
- 428 —
Een groote in een klein fornuis beperkte vlam is des te heviger en vinniger. Datzelfde kunt gij n verbeelden van Jezus — eeuwige liefdevlam — in zijn Hoogwaardig Sakrament. Denk, naar onze begripswijze, dat zijn eindeloos minnend hart, eene soort van onverklaarbaar leed is, om de overmatige volheid van genaden, waarmede het is bezet, en waarvan het zich niet ontlasten kan bij gebrek aan verzoekers. Hij zegde eens aan eene hem minnende ziel, haar van uit dien liefdetroon zijn hart toonend, als in een afgrond van vuur: Mijn hart, ó zoon, kan niet meer, om de groote begeerte die het heeft van zich aan de zielen mede te dealen. Help gij mij, ó waarde zoon, en verlicht mij dien last. Verkondig het, en doe het de gansche wereld door verkondigen, dat ik paal noch perk zal stellen aan het uitdeelen mijner genaden ten gunste dier zielen, welke ze hier in mijn hart zullen komen zoeken. Eene moeder met volle borsten zoek zuigende kinderen, opdat zij verlicht worde; zoo roept ons de meer dan eene moeder minnende Jezus in zijn aanbiddelijk Sakrament, om ons te voeden met hemelsche melk van eeuwig leven: Ad ubera mea potabimini. Zóó zag hem de eerwaardige P. Alvarez, met volle handen zoekend aan wie zijne genadegaven uit te storten. Zóó naderde de H. Catharina van Senen tot het Allerheiligst Sakrament, als met de drift van een kind naar de borst zijner moeder.
O God ! welke vreugd, welke hoop, welke tee-dere liefde moest ons niet vervullen, wetende^ dat midden onder ons, in onze steden en dor-
— 429 —
pen, in onze kerken en kapellen, iu onze naaste nabijheid Christus-Jezus woont in zijn Hoogwaardig Sakrament; dat hij daar woontj om ons met zijne genadegaven te verrijken! Wat behoorden wij niet te doen, om althans eeniger-mate te beantwoorden aan zulke onverklaarbare liefde! Ach, de heiligen wisten het; zij vonden hun grootst genoegen in zich met Jezus in zijn H. Sakrament te onderhouden. De H. Vincen-tius-a-Paulo bezocht hem zoo dikmaals immer mogelijk, en de voorname ontspanning welke hij nam tusschen zijn tallooze bezigheden was, den meest mogelijken tijd door te brengen voor het H. Tabernakel. Daar lag hij geknield, ootmoedig, zedig, aandachtig en godvruchtig, als beschouwde hij met eigen oogen den Godmenschelijken persoon van Christus-Jezus. Als hem moeielijke en zwaarwichtige aangelegenheden voorkwamen, spoedde hij zich, gelijk een andere Mozes, naar hot H. Tabernakel, als naar eene Godspraak. Uitgaande, ging hij daar eerst Jezus' zegen vragen, en teruggekeerd ging hij hem bedanken voor de verkregene weldaden, zich tevens verootmoedigende over mogelijk gepleegde mistastingen of menschelijke zwakheden. De H. Lode-wijk vierde als feest, wanneer hij zijnen lieven Jezus kon vergezelschapen; hij wist er zich niet dan met moeite en pijn van los te rukken. De H. Franciscus-Xaverius vond, in het midden vaa zijn verbazenden arbeid, zijne verkwikking, met een groot gedeelte van den nacht bij Jezus in het H. Altaargeheim door te brengen. Dat placht ook de H. Tranciscus Eegis te doen; somwijlen
— 430 -
de kerk gesloten vindend, verwijlde hij daar buiten, geknield en blootgesteld aan regen en koude, om althans van verre zijnen Heiland gezelschap te houden. Inderdaad, wat biedt een altaar, waar Jezus rust, der godsvrucht niet aan, voor eene ziel die geloof en liefde heeft! Dat wist die heilige ziel wel, welke gevraagd, waarom toch zij zich geheele uren aan den voet des altaars ophield, antwoordde: groote God! is daar dan niet tegenwoordig Gods eigene wezenlijkheid, het voedsel der gelukzaligen? Die God, welke de Serafijnen door liefde wegvoert en verrukt! Wat men doet voor Jezus in zijn aanbiddelijk Sakra-ment? Men bemint er, men looft er, men bedankt er, men smeekt er om genaden.
Wat doet een arme bedelaar voor eenen rijke? Wat een zieke voor den geneesheer ? Wat een van dorst smachtende voor een helder fonteinwater? Wat een uitgehongerde voor eene heerlijke tafel? O! voor Jezus' heilig tabernakel zou ik immer willen verwijlen, ik zou er willen wonen in eeuwigheid.
EINDE.
— 431 -
(Verschillende Pausen hebben zeer vele aflaten verleend aan hen, die de oefening van den H. Kruisweg op een godvruchtige wijze verrichten, en bij elke statie het lijden Onzes Heeren rouwmoedig overwegen. Men kan één vollen aflaat voor zich zeiven verdienen, en de overige aan de zielen in het vagevuur toepassen.)
Jezus wordt ter dood veroordeeld.
Wij aanbidden u, Christus, en loven u,
Omdat gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
Overweeg hoe Jezus door Pilatus onrechtvaardig veroordeeld werd om den kruisdood te sterven.
Bij deze en elke volgende statie is het raadzaam in het kort bij zich zeiven te overwegen wat Christus uit liefde tot ons geleden heeft.
O Jezus, mijne misdaden hebben het onrechtvaardig doodvonnis tegen u uitgesproken... Ik zou van droefheid over mijne zonden moeten sterven... Geef mij de genade, dat ik niet ophoude dezelve te beweenen.
Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.
Ontferm u onzer. Heer, ontferm n onzer.
God, wees ons, zondaars, genadig.
Jetus neemt het kruis op zijne schouders.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg met wat liefde Jezus het kruis omhelst, en het te zamen met uwe zonden op zijne schouders legt.
— 432 —
O Jezus! die u gewaardigt den zwaren last des kruises op uwe schouders te nemen, geef mij de genade van met geduld de kruisen te dragen, die uwe voorzienigheid mij overzendt.
Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.
IIP STATIE.
Jezus valt de eerste maal onder het Jcruis.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg hoe Jezus, na reeds door zoo veel bloedvergieten te zijn uitgeput, onder den zwaren last des kruises bezwijkt.
O Jezus! die beladen met den zwaren last mijner zonden, vermoeid onder uw kruis ter aarde zijt gevallen, laat niet toe, bid ik u, dat ik nog in zonde valle.
Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.
IVquot; STATIE.
Jezus ontmoet zijne lieve Moeder.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg hoe de HH. Harten van Jezus en Maria bij deze ontmoeting door het zwaard van droefheid doorboord werden.
O allerbedrukste Moeder! bekom mij van uwen lieven Zoon tranen eener ware boetvaardigheid over mijne zonden, die de oorzaak van zijn en uw lijden geweest zijn. Sta mij bij in al de ellenden van dit leven... Verlaat mij niet in het uur des doods.
Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.
V' STATIE.
Simon van Oyrenen helpt Jezus het kruis dragen.
Wij aanbidden u, enz.
— 433 —
Overweeg hoe smartelijk het Jezus moet geweest zijn, dat Simon hem slechts gedwongen het kruis hielp dragen. O Jezus! geef mij de kracht om met liefde het kruis, dat gij mij oplegt, op te nemen en u na te volgen. Ik zal mij gelukkig achten u in iets te gelijken, en uwe smarten door de mijnen te eeren.
Onze Vader, enz Wees gegroet, enz.
VI0 STATIE.
Veronica droogt het aanschijn van Jezus af.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg met wat liefde Veronica het aanschijn van Jezus, dat om uwe zonden geheel bebloed en misvormd was, zuiverde en afdroogde.
O Jezus! druk de gedachtenis van uw lijden zoo diep in mijn hart, dat ik het gedurig overwege en moge aangespoord worden om uwe bloedige voetstappen na te volgen,
Otize Vader. enz. Wees gegroet, enz.
Jezus valt de üveede maal onder het kruis.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg, hoe Jezus bij den tweeden val door de beulen wreedaardig geslagen en mishandeld wordt.
O Jezus! mijne hoovaardigheid heeft u onder den last des kruises doen bezwijken. Ach! leer mij zachtmoedig en ootmoedig van harte zijn. Ik, wil alle verootmoedigingen en versmaadheden geduldig lijden, opdat ik, na u in uwe vernederingen gevolgd te hebben, deel moge hebben in uwe glorie.
Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.
28
— 434 —
VIIIquot; STATIE.
Jezus troost de weenende vrouwen.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg den ellendigen staat van Jezus, waarover de vrouwen van Jerusalem zoo bitter weenden.
O Jezus! geef eene bron van tranen aan mijne oogen, opdat ik dag en nacht mijne zonden beweene... Acli! wascli mij meer en meer van mijne ongereoli-tiglieden èn zuiver mij van mijne zonden.
Onze Vader, enz. TFees gegroet, enz.
IXC STATIE.
■Jezus valt de derde maal onder het kruis.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg lioe Jezus, na geheel te zijn uitgeput, voor de derde maal onder zijn kruis bezwijkt.
O Jezus! reik mij een hulpzame hand toe, in het midden der gevaren, aan welke ik blootgesteld ben; opdat ik niet bezwijke... Verdedig, mij tegen de vijanden mijner zaligheid, opdat ik onder het geweld hunner pogingen staande blijve.
Onze Vader, enz. TFees gegroet, enz.
Xe STATIE.
Jezus wordt van zijne kleederen onibloot en met gal gelaafd.
Wij aanbidden u,i enz
Overweeg met wat wreedheid Jezus de kleederen worden afgerukt, waardoor men zijne wonden op nieuw opende.
O Jezus! geef, dat ik al mijne booze gewoonten aflegge, mijn hart ontheehte aan al wat aardseh en vergankelijk is, mijn dartel vleeseh kastijde, mijne
- 435 —
zinnen versterve en gaarne met u uit den bitteren kelk des lijdens drinke.
Onze Vader, enz. Wees geyroet, enz.
XP STATIE.
Jezus wordt aan het kruis gehecht.
Wij aanbidden n, enz.
Ovenyeeg met wat geweld de handen en voeten van Jezus uitgerekt en aan liet kruis worden vastgenageld.
O Jezus! hecht mij met u aan het kruis, ik wil met u, gelijk gij, en om u lijden; opdat ik, levende, lijdende en stervende in uwe liefde, eeuwig met u en door u moge gelukkig zijn.
Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.
XIP STATIE.
Jezus sterft aan het kruis.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg hoe Jezus, na een hevigen doodstrijd van drie uren, uitgeput door folteringen, den geest geeft.
kO Jezus! ik bid u, door de bittere smarten, die gij voor mij aan het kruis hebt geleden, bijzonder als uwe ziel van uw gezegend lichaam is gescheiden, ontferm u over mijne ziel, als zij deze wereld zal verlaten.
Onze Vader enz. Wees gegroet, enz.
XIIP STATIE.
Jezus wordt van het kruis afgedaan.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg hoe het doode lichaam van Jezus in den
— 436 —
schoot van Maria wordt neergelegd, die het met hare tranen besproeit.
O Maria! duld dat ik tnsschen uwe armen mijnen gekruisten Zaligmaker, uwen lieven Zoon, aanbidde en mijne tranen met de uwen menge.... Bewaar mij door uwe machtige voorspraak van list ongeluk, uwen lieven Jezus door mijne zonden wederom te kruisigen, en dus met een nieuw zwaard uw moederlijk hart te doorboren.
Ome Vader, enz. •— Wees gegroet, enz.
XIV0 STATIE.
Jezus wordt in het graf gelegd.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg hoe Jezus, na voor u den schandelijken kruisdood te zijn gestorven, in het graf wordt neergelegd.
Ik zal eens sterven, en begraven worden gelijk gij, ó mijn Zaligmaker! gewaardig u, in mijn sterfuur, mij door uwen kruisdood te vertroosten, en mijn lichaam, wanneer gij bet weder zult opwekken, in uwe glorie te verheerlijken.
Onze- Vader, enz. TVees gegroet, enz.
(6 Maal „Onze Vaderquot; en G maal „Weesgegroetquot;, tot intentie van Z. H. den Paus.)
Eladz.
quot;Vrome lezer.
Eerste overdenkiny. — Over de liefde van J.-C. tot ons in de instelling van het H. Altaargeheim.
Tweede overdenking. — Over de hefde van Christus tot ons in het instellen van het H. Altaargeheim, als middel om zich geheel aan ons te geven.
Derde overdenking. — Over de liefde van Christus tot ons in het instellen van het H. Altaargeheim, als een kort begrip van al de werken, zijner oneindige goedheid en barmhartigheid.
Vierde overdenking. ■— Over de hoogste liefde waarmede Christus zich zeiven geheel en gansch aan ons geeft in het H. Altaargeheim. ,
Vijfde overdenking. — Over de liefde van Christus tot ons, in de instelling van het H. Altaargeheim, als middel om zich met onze zielen te vereenigen.
Zesde overdenking. — Over de liefde van Christus-Jezus in de instelling van het H, Altaargeheim, als genadebron.
Zevende overdenking. — Over de liefde van Christus in de instelling van het H. Altaargeheim, als middel om altijd met ons te blijven.
Achtste overdenking. — Over de volstandige liefde welke Jezus ons betoont in het H, Altaargeheim.
23
38
52
66
81
94
106
- 438 —
Negende overderiking. — Over de liefde van Christus-Jezus tot ons, in zijn verlangen van zich aan ons mede te deelen in het H. Altaargeheim. 121
Tiende overdenking. — Over de uitwerkende kracht van het H Altaargeheim, in het behouden en aan-kweeken van het leven onzer ziel. 134
Elfde overdenking. — Over de sterkte -welke ons in het H Altaargeheim verstrekt .wordt, om onze vijanden te bestrijden. 148
Twaalfde overdenking — Over de kracht vrtn het H. Altaargeheim, om ons te troosten. 162
Dertiende overdenking. — Over de kracht van het H. Altaargeheim, om ons te heiligen. 174
Veertiende overdenking. — Over het voorbeeld van volmaakte lijdzaamheid, dat Christus ons geeft in het H. Altaargeheim. 186
Vijftiende overdenking. — Over het voorbeeld van diepen ootmoed, dat Christus-Jezus ons geeft in het H. Altaargeheim. T95
Zestiende overdenking. — Overliet voorbeeld van ware liefde, dat Christus ons geeft in het H. Altaargeheim. 209
Zeventiende overdenking. — Over het voorbeeld van liefdadigheid, dat Jezus ons geeft in het H. Altaargeheim. 221
Achttiende overdenking. — Over het voorbeeld van heiligen ijver, dat Christus ons geeft in zijn H. Altaargeheim. 235
Negentiende overdenking. — Over het voorbeeld van verborgen leven, dat Jezus ons heeft nagelaten in zijn H. Altaargeheim. 249
Twintigste overdenking. — Over het voorbeeld van gelukzalig leven, dat Christus-Jezus ons geeft in het H. Altaargeheim. 265
Een-en-twintigste overdenking, — Over Jezus' liefde jegens ons in de gedurige hernieuwing van het Kruisoffer, door het H. Altaargeheim. 279
Twee-en-tivintigste overdenking. — Boor het H. Misoffer wordt Gode een oneindige hulde gebracht. £92
— 439 —
Drie-en-twintigste Overdenking. — De H. Mis is een zoenoffer veer oüze zonden.
Vier-en-tvjintigstc overdenking. — De H. Mis is een dankoffer geëvenredigd aan Gods weldaden.
Vijf-en-twintigsie overdenking. — De H. Mis is een smeekoffer van allerlei genadegaven.
Zes-en-twintigste overdenking. — Over de gruwelijke zonde van die de H. Mis onteeren.
Zevèn-en-twintigste overdenking. — Over de gruwelijke heiligschennis van die Jezus in zijn H. Sakrament in doodzonde ontvangen.
Acht-en-twintigste overdenking. — Over de zuiverheid des harten, waarmede wij behooren te naderen tot het H. Altaargeheim.
Negen-en-lwintigste overdenking —• Over het levend geloof waarmede wij Christus-Jezus in zijn Hoogwaardig Sakramgnt moeten ontvangen.
Dertigste overdenking. — Over de liefde waarmede wij tot het Hoogwaardig Sakrament moeten naderen.
Een-en-dertigste overdenking. — Over de dikmaalsche H. Communie.
Over de geestelijke H. Communie.
Vrome gedachten en uitboezemingen, om met vrucht de H. Mis te hooren.
Over het bezoek van Jezus in het H. Altaargeheim
De H. Kruisweg.
■
.
Ï'WSJ rS^^JjP Irlhi iquot; I fr^^nr^'irni ..Jr ****-**
•I f
(r^^v- gt;
P* ^ 1 ' / J[ -,.• Jr
■.^■w- V,-quot;
- *■- J -/*; lt; :•' ,
Iv £-Kr^
r,#.- -v
/ ' J P s * -? . * ■■*^ ,gt; J
•■- .*-/ _ * «.-Wk. ; r ^ gt;. ^sufi?--
■ i ■■* JF '**amp;*■,#?*• -. quot;
^ -V^J' * • _ ' -^- - * ■ f- ■**
£ ^ quot;y - ^jr' -.y ■v,:-:—'* ■gt;quot;'
, ', quot;quot;■ .;* -'' • quot;• 1
-
i/ 4' quot;' ' / x **'' lt;
. *■ 'ft.* lt;# '• s 3 ' '*** - '' .•
^ V gt; ■■ * ^ i.J-'-' ' i*
'v-'W: |i ' TfffJF ' •' * / '-• :--' ' » ..l' •« rl
lt;' Aitrf,.
«gt;» yjfc* '
. .4rr-r
•amp;f-
' '1» y '*
sN® r^' - ■• ■ r •-
ygt;iS^ r , ■ ■ quot;-
^J^fcu - % ... - . w '•- ¥ -S ui
i «quot;fc P - *0 '•^■-- ' •■ quot; V quot;■■-• ^ a-. ^