|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
EEN WOORD
o v E a i r ] #9632;: t
AANWENDEN DER ADERLATINGEN
DIJ UB
BËSMTTIIVG DER LOMZIEKTE
V A n H K T
|
||
|
||
|
||
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
||
|
||
2856 573 1
|
||
|
||
|
|||||||||
|
|||||||||
EEN WOORD
|
|
||||||||
*éf^ /j?r
|
|||||||||
|
|||||||||
umi
|
|||||||||
|
|||||||||
BESMETTEPE LÖSGZIEKTE
|
|||||||||
|
|||||||||
quot;laquo;LTI^ö-MÄ'^ST-
|
|||||||||
|
|||||||||
EE.MGE NADEUE liESCIIOUWlNGEN
|
|||||||||
|
|||||||||
OaiBEST DE
|
|||||||||
|
|||||||||
GËAËËSBAARIIEID DEZER ZIEKTE L\ HET ALGEMEEN,
ER DE
MAATREGELEI* OM DEZELVE VOOR TE KOMEN
N
ov in HABE
BEGINSELEN TE STUITEN,
DOOI
J. VAST HKRT1JM,
Il IJ HS VEE-ABTS DEB 1' EL. ENZ. TE UIDDELOURG.
|
|||||||||
|
|||||||||
liet is voortleeltger eene ziekte voor Ie lioiiieii dan haar te genezen.
|
|||||||||
|
|||||||||
Bijzonder afgedrukt uit het REPERTORIUM, Tijdschrift voor de Geneeskunde ïn al haren Omvang, door F. RIENDER-
hoff, en F. c. in^C^Ö^I^^Cweede Jaarg. 1848.
|
|||||||||
|
|||||||||
au.
|
'iz. 4copy; en vMt
|
||||||||
|
^\laquo;
|
|
|||||||
|
|||||||||
|
|
|
|||||||
|
|||||||||
|
|||||||||
P6 Ci^rlaquo;!
|
|
||||||||
|
|||||||||
|
|||||||||
mr
|
|||||||||
|
|||||||||
AMEBT^f-OORT, VV. J. VAN il Ü MM EL VAN VLOTEN.
1848.
|
|||||||||
|
|||||||||
|
|||
#9632;* u
|
|||
|
|||
.-lt; J.
|
ü-
'#9632;
|
||
#9632; -f
|
|||
|
|||
i.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
In het maandwerk de Vriend van den Landman, twaalfde jaargang ÏX0. 2, komt op bladzijde 118, iets over de behandeling van de longziekte voor, in der tijd door wijlen A. D. Th aer, medegedeeld, welke mededeeliug hoofdzakelijk behelst dat op het bedrijf Möglin, aan dien beroemden landhuishoudkundige toebehoorende, de longziekte zich openbaarde door dat er een tot slagten aangekochte besmetten os, op het genoemde landgoed werd overgebragt. Twee jonge bullen die naast dien os stonden, begonnen na eenigen tijd te kugchen, zonder dat men er erg in had, vooral daar het meerendeel der veeartsen van gevoelen was, dat deze ziekte niet besmettend is '). Niet tegenstaande er alle aanstalten werden gemaakt om het zieke vee af te zonderen , verspreidde de ziekte zich toch in den ossen- en later ook in den koestal. De ossen stierven alle, bet zij aan de ziekte zelve, het zij aan de daaruit ontstaande longtering. Al de tot hiertoe aanbevolen middelen, grootendcels van prikkelenden aard, werden zoo wel bij de zieke dieren als ter voorbehoeding aangewend en al het vee dragten gezet. laquo;Ik kwam hier, zegt Thaer, zag den toestand laquo;en overtuigde mij, dat de ziekte in den aanvang zuiver inflamma-laquo;torisch was.raquo; laquo;Al het vee werd derhalve sterk bloed afgetapt. Bij laquo;datgeen hetwelk reeds acht dagen ziek was, hielp het niet, maar laquo;die welke pas aangedaan waren hielp het onmiddelijk. De adem laquo;werd terstond vrijer,, het kugchen veranderde in gewoon hoesten laquo;en zij genazen snel. Er werd hen 2—3 pond bloed afgenomen. Het laquo;bloed had cene zoodanige neiging om te stollen, dat er zich in laquo;de opening der ader terstond een prop zette, welke weggenomen laquo;moest worden , opdat het bloed bleef vlocijen. Het zette oogenblik-laquo;keiijk eene dikke geelachtige lederhuid af. Volgde er gecne genoeg-laquo;zame verligting dan werd de aderlating na 12—18 uren liurhaald.
|
||
|
||
') In den tegenwoordijjen lijd twijfelen zeker het mecrendeel der vcc-arlsen , niet meer aan hel besmettend vermogen van de lonjjziekle.
|
||
|
||
|
|||
fi
|
A
|
||
|
|||
laquo;Sedert is er geen dier meer yeslorvcn; maar het grootste gedeelte laquo;der koeijen kalfde ontijdig af. Deze hebben zich echter geheel her-laquo;haald en gaven , hoezeer zij weder dragtig waren , zoo veel melk a als of zij behoorlijk haren tijd uitgedragen hadden. Eerst in het laquo;voorjaar kwam de ziekte op het bedrijf Koningshof, (een landgoed laquo;insgelijks aan Thaer toebehoorende en een uur van het hoofdgoed laquo;afgelegen) onder het jonge vee. Maar daar het terstond eene ader-laquo;lating onderging , herstelde bet spoedig zonder ecnig verlies.raquo;
Op deze mededeeling van Thaer, merkt de Heer Redacteur van het genoemde Maandwerk aan: laquo;dat eene dergelijke ondervinding laquo;door eenen man als Thaer, die geen bloot landbouwer, geen laquo;etnpireur, maar een door en door bekwaam geneesheer was raquo;), eu laquo;zich reeds door zijne academische dissertatie. De actione systematis laquo; nenosi in febribus een grooten roem verwierf, en dien roem later laquo;in zijne praktijk volkomen handhaafde, hem wel waardig voorkwam laquo;medegedeeld te worden in cenen tijd, waarin dezelfde noodlottige laquo; ziekte dagelijks , in verschillende streken van ons vaderland , runde-laquo;ren wcgslecpt. Wel weef. ik, dus vervolgt ZEd. zijne aanmerkingen, tcdal het grootste gedeelte zoo niet alle vee-artsenij kundigen het laquo;aderlaten bij de longziekte afkeuren; maar daar het bekend is, k dat men deze ziekte tot heden niet kent '), zoo komt mij het gezag laquo;van Thaer meer dan voldoende voor, om het aanwenden van raquo;.sterke en des noods herhaalde aderlatingen te beproeven. Voor zoo laquo;verre ik mij, zegt ZEd. als leek eenig denkbeeld omtrent de ziekte laquo;heb kunnen vormen, door hetgeen ik daarover geboord, gelezen laquo;en gezien heb, komt het mij, behoudens beter oordeel voor, dat
|
|||
|
|||
*) Men veroorlove mij hier de aanmerking, dat men een door en door bekwaam geneesheer kan wezen , maar daaruit niet volgt, dat men ook een even bekwaam vee-artsenijkundige is.
2) Dit is , naar het mij voorkomt veel te bepaald gesproken. De vee-arlsenijknndigen zijn met den aard en de gevolgen van de longziekte , de verschillende karakters waaronder dezelve te voorschijn komt enz., algemeen vrij goed bekend. Er mogen daaromtrent in sommige opzigten nog duisterbeden bestaan , zij kennen de ziekte even zoo goed als de runderpest, de kwaden droes en de hondsdolheid. Het is zoo , zij bezitten tegen geen van deze ziekten eèn specifiek geneesmiddel, maar daaruit volgt, mijns inziens, geenzins dat zij dezelve niet kennen of op cenc rationeele wijze weten te behandelen. Ook de geneesheer bezit tegen de Oostersche Pest, de cholera en andere besmettelijke ziekten van den mensch geen specifiek geneesmiddel, en toch zal niemand beweeren dat hij daarom deze ziekten niet kent.
|
|||
|
|||
|
||
A
|
||
|
||
laquo;juist ia deze ziekte eene aderlating geindiceerd wordt.raquo; Mijn ge-laquo;loof, mijne overtuiging en deze zal mij wel niemand betwisten, in laquo; ecne zaak, die niemand kent, en de waarde die ik aan het gezag laquo;van Thaer hecht, staan zoo vast, dat ik, indien mij immer het laquo;ongeluk trof, van longziekte onder cenen veestapel te krijgen, stel-laquo;lig zou doen aderlaten , al stond ook de gelieele vee-artsenykmidige laquo;faculteit tegen mij over, want aan eene aderlating van 3 pond laquo;bloed zal een dier niet sterven , en het te beproeven is eene kans laquo;meer van beho.ul, in eene ziekte waartegen tot heden niemand laquo; een geneesmiddel kent.raquo;
Het zal geloof ik bij niemand eenige bevreemding baren, dat deze mcdcdeeling van Thaer, en vooral de aanmerkingen die de heer Redacteur van het genoemde maandwerk daarop heeft laten volgen, mijne aandacht hebben getrokken. Alles wat er over de longziekte wordt gezegd of geschreven , wekt steeds mijne aandacht en belangstelling op, en zulks zal zeker met ieder het geval wezen, die in het behoudt van den Vadcrlandschen veestapel belang stelt. De longziekte toch is inderdaad eene zaak van het hoogste belang. Dezelve is een rampspoed welke onzen landbouw in deszelfs hartader aantast en die den Vaderlandschen veeman bij voortduring schrikbarende verliezen berokkent').
Elke mededeeling derhalve, die slechts in een of ander opzigt strek-
|
||
|
||
') Om zich hiervan eenig denkbeeld te vormen, zijn mij vooral de mededeelingen en berekeningen van den Heer Gevers van Endegeest, door Z. E. M. voorgedragen in de Zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van den 3^ April 1846, en medegedeeld in de Nederlandsche StaaU-Courant van den 15Je dier zelfde maand, hoogst belangrijk voorgekomen. Volgens deze berekeningen, die op officiële opgaven berusten, zijn er van 1833 tot Augustus 1842, \\ gestorven..........64,989 beesten.
Waarvoor vergoed als gedeeltelijke waarde van het dier.............^1,507,063
Hierbij voeg ik, zegt Z. E. M., van 1 Ang. tot ultimo Dec. 1842 gestorven. 3,000 raquo;
Waarvoor betaald aan uiterlijke be-kleedselen en huiden, tegen 15,00 voor ieder beest..............^ . raquo; 45,000
Van 31 Dec. 1842 tot 31 December 1845, aan gestorven beesten . . 19,343 raquo;
Waarvoor ä ƒ 15,00 vergoed..........gt;. 290,164
Hierbij komt nog voor afgemaakt Vee, np plaatsen waar de ziekte niet heerschte,
|
||
|
||
|
||
8 ken kan, om ons nader tot de kennis van deze ziekte te brengen, of
|
||
|
||
een getal van........nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 234 beesten
Waarvoor de volle waarde vergoed tot......f 8,041
Zoo bekomt men in het geheel een getal aan de ziekte gestorven beesten van 87,566 raquo;
Waarvoor aan vergoeding is uitgegev.......raquo;1,850,268
Stelt men nu, aldus vervolgt Z. E. M., ieder gestorven of afgemaakt beest op ecne gemiddelde waurde van ƒ 70.00 , dan is er door de veehouders een kapitaal verloren van............laquo; 6,129,620
Wel is waar, hun werd vergoed........raquo;1,850,325
£n dan zou het verlies slechts beloopcn.....raquo; 4,279,352
Maar volgens den Hoogleeraar Nu man, herstellen ruim '/raquo; van de ziek geworden beesten, of eigenlijk 29 op de 100: er zijn dan nog 20,891 beesten ziek geweest, hersteld wel is waar, maar die eene aanzienlijke winstderving hebben opgeleverd; want zijn het vette beesten, dan gaan zij erg terug ; zijn het melkbeesten, dan verliezen zij veel van hunne melk; zijn het kalfbeesten, da?i kalveren zij veelal voor den tijd; en allen komen pas langzaam, sommige nimmer meer, tot de vorige krachten en welstand. Voegt hierbij, het aantal runderen onder de hand, tegen geringe prijzen opgeruimd, zoo als ik opgaf; en gij kunt gemakkelijk nagaan , hoe die winstderving en die opruiming den landman nog zeer groote verliezen hebben berokkend , behalve die der sterfte alleen. Men stelle die zonder overdrijving op ininstens het bedrag der vergoede sommen; en dan kan men veilig aannemen, dat de geheele som van / 6,129,620 en meer, door den boerenstand is verloren ; dat is welligt '/io der waarde van den ge-heelen veestapel; want deze gesteld op 1.056,503 runderen, zoo als de Regering nu opgeeft bij de memorie van toelichting, bladz. 7 , vertegenwoordigt, tegen _/70,00 ieder, eene waarde van ƒ73,955,210. Dit aanzienlijk verlies is niet alleen schade voor den landman, het is een wezenlijk verlies van nationalen rijkdom; en men boude wel in het oog, dat dit verlies te zwaarder wordt gevoeld , naar gelang het zich niet gelijkelijk over de Veehouders van het geheele Rijk verspreidt , maar het alleen drukt diegenen die de besmette streken bewonen ; want de overige gedeelten hebben daarvan niets geleden niet alleen, maar zij hebben bij eiken verkoop ter aanvulling van het gestorvene de voordeelen gehad aan de hooge verkoopprijzen verbonden ; oen nadeel al wederom voor de besmette oorden waar men zich steeds', al was het nog zoo duur, van nieuw vee moest voorzien, doch hetgeen ik bij de berekening niel eens in aanmerking heb genomen , enz.
|
||
|
||
|
||
9
|
||
|
||
wel tot leeniging of uilrocijing van dezdve kan bijdragen, verdient voorzeker onze opmerking en belangstelling. Het doet er aiets toe of zij van eenen leek of deskundigen afkomstig is. Ik doe dan ook, uit dat oogpunt besebouwd , gaarne buide aan de ten dezen aangewende welmeenende pogingen van den Heer Redacteur van bet aangehaalde Maandwerk , maar ik wil evenwel niet ontkennen , dat mij de voorstelling van Tbaer's behandeling van de longziekte, welke inderdaad niets nieuws behelst, en vooral de aanmerkingen en beschouwingen die daarop volgen , omtrent de denkwijze der vee-artse-nijkundigen , vooral met opzigt tot het aanwenden van aderlatingen in deze ziekte, vreemd , en over het geheel zeer onjuist zijn voorgekomen.
Het kwam mij uit dien boofde, zoowel in bet belang der wetenschap als tot handhaving van de eer der vaderlandsche kunstoefeoa-ren niet onjuist voor, tegen het een en ander een woord van toelichting in bet midden te brengen. Ik boude mij verzekerd , dat dit mij niemand ten kwade kan of zal duiden. De goede zaak kan, mijns inziens , daarbij niet anders dan winnen. Immers door wisseling van denkbeelden, komt men bet best tot de waarheid, en in cenc zuiver wetenschappelijke zaak , steeds rondborstig voor zijn gevoelen uit te komen, zal zeker niemand laken, vooral niet, wanneer het cenc zaak geldt waarbij het algemeen zoo is geïnteresseerd als zulks met de longziekte, die wij mot regt als eene volksramp mogen beschouwen, het geval is. Dan ter zake:
Dat wijlen de beroemde Tbaer, wiens naam ik ook met eerbied noeme , van het aanwenden van aderlatingen bij de longziekte, wanneer namelijk deze ziekte bij zijn vee , zoo als bij ontdekte, zuiver imflammatorisch was, goede uitwerkingen heeft ondervonden, hieraan zal zeker geen vee-artsenijkundige twijfelen. AVelk rationeel Arts toch zal bij eene zuiver inßammalorische longontsteking de aderlating nalaten of deze niet als een boofdmiddel van de behandeling beschouwen ?
Slechts eene aanmerking veroorlove ik mij op de medegedeelde handelwijze van den kundigen Tbaer. Het is deze: De beroemde man zegt, dat zoodra hij zich van bet zuiver laquo;.inflammatorische der laquo; ziekte overtuigde, bij al bet vee sterk bloed liet aftappenraquo; en een weinig verder laat hij volgen: dat er 2—3 ponden bloed werden af-yenomen. laquo;Volgde er geene genoegzame verligting dan werd de ader-laquo; iating na 12—18 uren herhaald. raquo;
Dat eene aderlating van 2 ä 3 pond bij een volwassen rund cenc sterke aderlating, en bij cene longontsteking , die men voor zuiver inflammatorischhoailt, a\s toereikend te beschouwen is, dit zal zeker geen vee-artsenijkundige aan ïhacr toegeven. Het is inderdaad cenc
|
||
|
||
|
||
10
kleine en, in zoodanige gevallen, zeker vrij onbeduidende bloedsont-lasting. Bij een volwassen rund toch is eene aderlating van 5—6 ponden eene ordinaire, en bij eene zuiver inflammatorische longontsteking kan men eene bloedontlasting van 10—12 ponden eerst eene sterke of ruime aderlating noemen. Ik voor mij zou, in gevallen als hier worden bedoeld, mij ook liever tot deze hoeveelheid, dan tot eene aderlating van 2—3 pond bepalen.
Wat wijders nu de aanmerkingen, die op de medegedeelde handelwijze van ïhaer volgen, betreft, deze komen mij met betrekking tot de voorgestelde denkwijze der vee-artsenijkundigen, omtrent het aanwenden van aderlatingen bij de longziekte hoogst onnaauwkeurig en ongepast voor, hetwelk mij , vertrouw ik, niet moeijelijk zal vallen , door daadzaken te bewijzen.
De Heer Redacteur zegt onder anderen : laquo;wel weet ik, dat het laquo;grootste gedeelte zoo niet alle vee-artsenijkundigen het aderlaten bij ade longziekte afkeuren; maar daar ttet bekend is, dut men deze laquo;ziekte tot heden niet kent, zoo komt mij het gezag van Thaer laquo;meer dan voldoende voor, om het aanwenden van sterke en des laquo;noods herhaalde aderlatingen te beproeven.raquo; ZEd. vergeve het mij, wanneer ik hem daarop antwoordc , dat hij zich omtrent de denkwijze der vee-artsenijkundigen op dat punt ten eenen male heeft vergist en deswege werkelijk in dwaling verkeert, daar juist het tegendeel waar is van hetgeen ZEd. aanvoert. Ik schroom niet te zeggen, dat verre het grootste gedeelte, zoo niet alle vee-artsenijkundigen de aderlating bij de longziekte, wanneer dezelve namelijk een ontstekingachtig karakter bezit, als eene hoofdaanwijzing der behandeling aanbevelen. Om zich van de waarheid van hetgeen ik hier zeg te overtuigen, leze men in de eerste plaats maar eens na, wat Dr. Franquef in zijne bekende verhandeling over de heerschende longziekte, vertaald door den Hoogleeraar A.-Numan en medegedeeld in het derde deel van het fee-artsenij kundig Magazijn, daaromtrent op bladz. 129, aanvoert: laquo;De eerste aanwijzing,raquo; aldus laquo;spreekt Dr. Fran que bij zijne voorstelling van de behandeling laquo;der longziekte, wordt, op de spoedigste en zekerste wijze, vervuld laquo;door sterke , aan den trap der ziekte en de krachten des diers be-laquo;antwoordende bloedsontlastingen. Deze worden, zegt hij, door de raquo;beste schrijvers over deze ziekte met name Dielerichs, Boja-laquo;nus, Wagcnfeld en anderen aanbevolen. Men moet 8 tot 12 laquo;ponden bloed in eens aftappen en de aderlating kan zelfs, na 2i laquo; of 30 uren herhaald worden. Hoe sterker de dieren zijn, hoe snel-laquo;Ier de ademhaling is, hoe rooder de oogen , hoe drooger de mond laquo;en neus zijn, des te ruimer moet de bloedsontlasting worden aan-(gewend.raquo;
|
||
|
||
|
|||
|
11
De Hooleeraren Vix, Delafond, Dr. Sauter, ja ik mag zeggen, schier alle Duitsche en Fransche vee-artsenijkundigen, die over de longziekte hebben geschreven, spreken in denzelfden geest als Dr. Fran que. En dit spreekt ook wel van zelfs; geen vee-artsenij-kundige zal de aderlating bij de longziekte, wanneer dezelve namelijk een ontstekingachlig [sthenisch) karakter bezit, afraden, maar dezelve zeker als eene boofdaanwijzing aanbevelen. Ook ik heb altijd tot dat getal behoort. AV'anneer men bladz. 87 van mijne verhandeling over de hesmettende longziekte van het rundvee, en de maatregelen en middelen om dezelve af te weren en te stuiten (2de druk) naleest, kan men zich hiervan overtuigen. Immers daar wordt gezegd: laquo;Is het lt;c dier jong, sterk en goed gevoed, doen zich de zigtbare slijmvliezen laquo;rood vour, en is de pols snel, krampachtig en de hartslag onvoel-laquo;baar, dan behoort daarbij dadelijk eene aderlating in het werk ge-laquo;steld te worden. Hoeveel bloed er moet afgetapt, wanneer en in laquo;welke gevallen de aderlating moet herhaald worden, laten wij aan laquo;het oordeel van den zaakkundigen vee-arts over, daar zulks naar laquo;ieder bijzonder geval en naar de omstandigheden dient bepaalt en laquo; gewijzigd te worden.raquo;
Zelfs bij de behandeling van de longziekte, die met een zwakheids | (asthenisch) karakter te voorschijn komt, rade ik niet onbepaald de aderlating af. Op bladz. 89, van hetzelfde geschrift, leest men: dat er in zoodanige ziektegevallen, soms in den beginne eene aderlating zal vereischt worden, ten einde de plaatselijke ontsteking te matigen, doch dat dezelve altijd matig, en schier nimmer zal kunnen herhaald #9632;worden.
Ik vlei mij, dat het vorenstaande voldoende zal zijn, om iedereen te overtuigen, dat in der daad de handelwijze van T h a e r niets nieuws behelst, en de aanmerkingen omtrent de denkwijze der vee-artsenijkuiuiigcn ten aanzien van het aanwenden der aderlatingen bij de longziekte, wezenlijk onnaauw keurig zijn.
Men zal mij weliigt hierop antwoorden, dat het waar kan zijn, dat de vee-artsenijkundige schrijvers de aderlatingen bij de longziekte aanbevelen; maar dat inmiddels de ondervinding heeft geleerd, dat de vaderlandsche vce-arlsen zich vrij algemeen tegen dezelve hebben verklaard, ja zich dikwijls ongenegen hebben betoond, om in de bedoelde ziekte bloedsontlastingen aan te wenden. Ik antwoord hierop, dat men daarin volkomen gelijk beeft; maar dat juist de vaderlandsche kunstoefenaren daardoor hebben getoond, dat zij den aard of het wezen van de longziekte, en de verschillende karakters waaronder dezelve te voorschijn komt, beter kennen en weten te onderscheiden, dan zij , die zoo onbepaald sterke bloedsontlastingen durven aanbevelen. Immers bet is er verre van af, dat de longziekte altijd onder
|
||
|
|||
|
||
12
hclzelfde karakter voorkomt. Dezelve komt bij sommige, vooral jonge, jioed verzorgde, kraehtvolle dieren, met een meer zuiver ontstekingachtig, bij anderen daarentegen met een zwakheidskarakter te voorschijn. Dat dit de behandeling aanmerkelijk moet doen verschillen is gemakkelij!: te begrijpen. In het eerste geval zijn, zoo als ik reeds hiervoor heb aangeduid, aderlatingen volstrekt aangewezen. In het laatste komen dezelve zeldzaam te pas, en worden doorgaans nadeelig bevonden.
Vraagt men nu naar de reden, waarom de vaderlandscfae kunstoefe-naren zich in vele gevallen tegen het aanwenden van sterke bloeds-ontlastingen bij de longziekte hebben verklaard , dan antwoord ik , dat de ervaring hun algemeen heeft geleerd , dat deze ziekte in ons Vaderland in verre de meeste gevallen (immers in de laatste jaren) met een zwakheidskarakter te voorschijn trad. Zij ondervonden , dal aderlatingen in zoodanige gevallen niet aangewezen , en doorgaans nadeelige uilkomsten opleverden. Dezelve bragten wel voor een oogen-blik verligling in de ademhaling te weeg; maar de krachten der aangetaste runderen zonken daardoor aanmerkelijk, en zij gingen dien ten gevolge meestal spoedig te gronde.
Wat ik hier aanvoere is niet de waarneming van een enkel kunst-oefenaar of zulks rust geenszins , zoo als men schijnt te gelooven , op theoretische gronden ; neen , het rust op de ervaring van schier alle Vee-artsenijkundigen van ons Vaderland. Men leze maar eens de verschillende rapporten en verslagen , die door de vee-artsen omtrent de longziekte opgemaakt en in het Vee-artsenij kundig Magazijn zijn medegedeeld na, om zich hiervan te overtuigen. Deze zoo talrijke waarnemingen bewijzen , mijns inziens , meer en hebben in mijn oog veel meer gezag, dan de enkele waarneming van T h a e r. Het is zoo , men heeft ook in ons land, ik wil dit niet verzwijgen , reeds gunstige uitwerkingen van het aanwenden van aderlatingen ondervonden. De heer Redacteur van den Vriend van den Landman, heeft onder anderen in het Dagblad Overijssel deswege medegedeeld ; dat onder den veestapel van den heer van Ittersum, op deszelfs groot en schoon bedrijf, het Grootoever, bij Hattem, de longziekte ontstaan zijnde , ten gevolge waarvan aldaar na verloop van eenige weken 28 stuks oud en jong vee, uit dien hoofde moest worden afgemaakt, van aderlatingen, die hij, op aanbeveling van ZEd., had laten aanwenden, aanvankelijk goede uitwerking heeft ondervonden. De heer van Ittersum had daaromtrent in dato 1 April j.1. het volgende berigt aan Z. Ed. ingezonden :
laquo;Sinds zes weken ben ik vrij van longziekte. Afgaande op uwe berigten, sloeg ik den vee-arts Jen nes de aderlating voor. Hij scheen er weinig zin in te hebben, doch moest aan mijn verlangen vol-
|
||
|
||
|
||
13
liocn '). Van 34 stuks vee deed ik liet bloed in afzonderlijke .potjes bewaren.
|
||
|
||
') In het Dagblad Overijssel (overgenomen in Ae Arnhemse lie Courant van den 29slequot; April j.1.) komt de heer van Itt'crsum op het hier bedoelde opstel van den heer Enk laar terug, dewijl, zoo als laquo;Z. Ed. zegt, het ecne zinsnede bevat, welke tot eene verkeerde gevolgtrekking aanleiding zoude kunnen geven,raquo; waarna Z. Ed. vervolgt. — laquo; Toen ik aan den heer Jeunes mijn verlangen tot het doen van aderlatingen te kennen gaf, is mij, voor zoo verre ik mij herinneren kan, door Z. Ed. geantwoord, dat onder de verschillende middelen, vroeger en later, hier en elders tot wering der longziekte beproefd, ook de aderlatingen behoorden, en dat ook hierbij, gelijk bij zoovele andere pogingen , de uitkomsten zeer verschillend waren geweest. — Het is er alzoo wel zeer verre af, dat het mij eenige moeite zoude gekost hebben, den beere Jen nes tot het doen van aderlatingen over te halen , gelijk zoude kunnen worden opgemaakt uit hetgeen ik, mogelijk wel wat haastig, geheel vertrouwelijk, aan den heer Enklaar heb geschreven.raquo;
In een opstel, geplaatst in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van den 12Jcn Mei j.1. bewijst de heer Jeunes, dat in het hier bedoelde geschrijf van den heer Ënklaar laquo;daadzaken en omstandigheden zijn vermeld, die geenszins overeenkomstig de waarheid zijn;raquo; — en wordt verder daarin over het al of niet doelmatige van het aanwenden van aderlatingen bij de longziekte en de waarschijnlijke oorzaken waarom deze hier te lande minder gunstige uitkomsten opleveren dan bijv. in Duitsehland, gehandeld, — In diezelfde Courant van den 2Gsicn ftlci, beantwoordt de heer En klaar het schrijven van J., waarbij hij erkent laquo; verkeerd gedaan te hebben met den heer Jen nes te noemen,raquo; en laquo;ronduit verklaart, dat dit ondoordacht, maar zonder de bedoeling om genoemden heer, dien hij wezenlijk hoogacht, ten toon te stellen geschied is,raquo; terwijl Z. Ed. zegt, laquo;dat hij , als Redacteur van een Landhuishoudkundig Tijdschrift het regt en de verpligting heeft, om ook over vee-ziekten, beschouwingen en ervaringen van anderen , vooral van buitenlanders , die anders in ons Vaderland ligtelijk onbekend blijven, over te nemen. Mogen dergelijke mededcelingen niets nieuws voor Vee-artsen bevatten , zij kunnen voor de lezers van den Vriend van den Landman nuttig zijn enz.; zijn die mededcelingen verkeerd, dan staat het den HU. Veeartsen vrij daar tegen te schrijven enz. , maar het moet dan vrij blijven van personaliteiten en belcedlgende uildrukkingen. raquo; — Z. Ed. verklaart tevens gecne eigenlijke Vee-artscnijkundigc boeken er op na te houden behalve de Bandhoeken der Prof. JVuraan en Haubncr;
|
||
|
||
|
||
14
|
||
|
||
laquo; Na cxaminatie hiervan is het gebleken, dat van 8 of 9 het hloeil zoodanif; ontstoken was , dat de aderlating nog 2 malen herhaald moest worden. Dit is dan ook geschied. Van de vroeger algemeen heerschende hoest hoor ik thans niets meer. — Ik houd het er derhalve voor, dat de aderlatingen zeer veel goed gedaan hebben en dank u nogmaals voor uwe welmccnendc raadgevingen 1).))
Ofsehooon ik van harte wensch , dat het door den heer van 11-t er sum beproefde middel oj) den duur aan de verwachting, die men daarvan heeft, zal blijven beantwoorden, zoo wil ik evenwel geenszins ontveinzen, de stellige overtuiging te hebbenj dat zulks overal geenszins het geval zal zijn. Het zal, geloof ik, weldra blijken, dat men zich ten dien opzigte wezenlijk in zijne verwachting bedrogen beeft. Verwonderen zou het mij niet, dat zelfs de heer van Jttersnm, dit vroeg of laat nog zal ondervinden, want zes weken van de longziekte verschoond te blijven , wanneer er eerst 28 stuks runderen , ten gevolge van dien, moesten worden afgemaakt, en de meest voorbeschikte en ergst aangetaste dieren van den stal alzoo zijn opgeruimd , bewijst zeker nog weinig dat de ziekte werkelijk beeft opgehouden te bestaan. Het is evenwel mogelijk, en ik heb er in elk geval volstrekt niets tegen, dat de handelwijze van den heer van Ittersum nader beproefd worde. Ik voor mij wenseh er evenwel in de Provincie waarin ik ben gevestigd , geene proef van te nemen. Ik heb altijd en doe het nog, het aanwenden van geneesmiddelen tegen
|
||
|
||
de Landhuishoudkundige geschriften bevatten er slechts weinig over en daarom had hij slechts weinig over die ziekte kunnen vinden. — Intusschen meen ik in den Vriend van den Landman wel eens iets uit het Vee-artsenijkundig Magazijn overgenomen, te hebben aangetroffen.
Ook nog andere Vee-artsenijkundigen hebben het hier bedoelde opstel van den heer Ënklaar beantwoord, als: J. A. Alers, in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van den é'^n Mei j.1. , en zulks namens de afdeeling Zuid-Holland der Maatschappij ter bevordering der Vee-artsenijkunde in Nederland; —de Hoogl. A. Numan, inde Vtrechtsche Provinciale en Stads Couranten van den S'lcn en Ssteu Mei, en in de Konst- en Letterbode van den SOslcn Junij 1848. Nquot;. 26, en vervolgens — in uittreksel medegedeeld in de Groninger Courant van den igdcn Mei , en de Proraquo;. Friesche Courant van den 25slen Mei j.1.; — eenige Rijks Vee-artsen leden van het Groninger Vee-artsenijkundig Genootschap in de Provinciale Friesclie Courant van den llllen Mei; — Dr. L. Ali Cohen, in het Bijvoegsel tot de Groninger Courant van den 23stcn Mei.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Hekmeijcr.
') Zie verder de Nederlandsche Staats-Courant, van den 23ste1' en 248tcn April 1848.
|
||
|
||
|
||
15
de longziekte afgeraden, uit een oeconomisch oogpunt beschouwd, voor nadeelig gehouden, nn wegens de gelegenheid, die daardoor aan de ziekte gegeven wordt cm zich te verspreiden , als gevaarlijk beschouwd. De gronden waarop dit mijn gevoelen rust, heb ik in mijne aangehaalde Verhandeling (bladz. 80—86) opgegeven. Kortheidshalve moet ik daarnaar verwijzen. Deze gronden zijn tot dusverre door niemand #9632;wederlegd geworden, en wat meer afdoet, dezelve zijn door de ondervindingen, die men daaromtrent in Zeeland en ook in eenigc andere Provinciën des Rijks, heeft verkregen, volkomen bewaarheid geworden.
Ik blijf er nog altijd ver de voorkeur aangeven, om door gepaste maatregelen van .saiwiV/ance de longziekte voor te komen, of, wanneer zij hier of daar doordringt in hare beginselen te stuiten, dan mij met het aanwenden van geneesmiddelen, die, zoo als ik hier verder zal trachten aan te toonen doorgaans ongunstige en onzekere resultaten moeten opleveren, bezig te houden.
De Provinciale Autoriteiten, die aan mijne voorstellen deswege gehoor hebben gegeven, hebben zeker geene reden om zich daarover te beklagen. Van af het eerste ontstaan der longziekte in deze Provincie, (April 1838) heb ik vorenstaande beginselen met het beste gevolg in praktijk gebragt. Zeventien malen heeft zich de longziekte , gedurende een tijdvak van 10 jaren , in de verschillende districten van Zeeland geopenbaard. Op de zeventien boerderijen, waarop zich dezelve vertoonde, waren 825 runderen voorhanden. Hiervan zijn 190 runderen geslacht, 85 gestorven of afgemaakt, en 50 op hoog gezag gedood geworden.
Voor de runderen, voor de slagtbank verkocht, hebben de eigenaren door een gerekend , ongeveer 'U der waarde, voor de gestorven of afgemaakte Va, en voor het vee op hoog gezag gedood , de volle waarde genoten, terwijl de geheele vergoeding voor deze gczamelijke afgemaakte zieke en schijnbaar gezonde runderen aan de eigenaren der-zelve uit het vee-fonds verstrekt, ongeveer vijf duizend gulden zal hebben bedragen. En voor deze voorzeker onbeduidende som geldsen de opoffering van een gering getal runderen (die toch, wanneer men de maatregelen niet had uitgevoerd, voor verre het grootste gedeelte aan de ziekte zouden zijn gestorven) heeft men nu de Provincie , tot op den huidigen dag, van cene vee-ramp bevrijd, die in andere gewesten onzes Vaderlands, waar men dergelijke afdoende maatregelen ongelukkig heeft nagelaten, duizende runderen te gronde gerigt, millioenen schats aan den nationalen rijkdom ontroofd, en honderde brave en nijverige huisvaders arm en ongelukkig gemaakt heeft; terwijl bij dit alles, de ziekte nog altijd blijft bestaan en steeds voortgaat, hare verwoestingen onder den vee-stapel aan te rigten.
|
||
|
||
|
||
16
|
||
|
||
Ik vraag of de hier kortclijk vermelde uitkomsten, in Zeeland verkregen, niet een afdoend bewijs opleveren, dat de maatregelen, door mij , zoo ter voorkoming als tot stuiting van de longziekte, voorgesteld, uitvoerbaar en doelmatig zijn, en of het, indien men door zulke middelen het in zijne magt heeft, eenen zoo geduchten geesel af te wenden en te stuiten, dan nog raadzaam te achten is, urn zicli met kostbare geneeswijzen of proeven, die uit den aard der zaak een ongunstigen uitslag moeten opleveren, bezig te houden?
Men zegge niet, dat dit wat Zeeland betreft waar kan wezen, als zijnde eene afgelegene, grootendeels uit eilanden zamengestelde, Provincie; maar dat in de andere, meer aan het vaste land gelegene, Provinciën des Rijks, de bedoelde maatregelen niet uitvoerbaar zijn. De ervaring al wederom, heeft ook deze tegenwerping (die mij zoo dikwerf is voorgeworpen, en welke ik op bladz. 109—110 van mijne Verhandeling , naar het mij voorkomt, behoorlijk heb wedcrlegd) op eene allezins voldoende wijze opgelost. Immers in de Provinciën Drenthe, friesland en Groningen heeft men bij het eerste ontstaan van de longziekte, Zeeland nagevolgd en dezelfde maatregelen en middelen, door mij voorgesteld, in het werk gesteld raquo;). En wat is het gevolg geweest? Men heeft overal de longziekte dadelijk in haren voortgang gestuit, en dezelfde gunstige uitkomsten als in Zeeland verkregen. Dit kan, geloof ik , niet anders. Bij eene doelmatige uivoering, zal men overal, ik houde er mij stellig van verzekerd, gelijke uitkomsten en daarbij de ondervinding verkrijgen, dat het wezenlijk het ecnige uitvoerbare middel is, om het ontstaan en de uitbreiding van deze verderfelijke vee-ziekte te voorkomen.
Het is, geloof ik, waarlijk betreurenswaardig, dat men in ons Vaderland zoo lang met het nemen van gepaste maatregelen tegen de longziekte draalt. Had men dezelve in tijds, vooral toen men de goede resultaten daardoor in Zeeland verkregen, heeft leeren kennen.
|
||
|
||
') Men heeft mij dikwerf de opmerking gemaakt, dat in alle stukken , waarin van deze zickte-gevallen en de gunstige uitkomsten , die door de aangewende maatregelen zijn verkregen , wordt melding gemaakt , steeds zorgvuldig de bron wordt verzwegen, waaruit men eigenlijk geput heeft. Ik bekreun mij natuurlijk weinig daarover, ofschoon iedereen zal erkennen, dat eene dergelijke handelwijze even ondankbaar als onbillijk is. Meermalen heb ik bespeurd, dat er o\i dit punt bij sommige personen cenigc naijver beslaat, en dal men gaarne aan zich de eer van het eerst in ons Vaderland door het geregeld aanwenden van gepaste maatregelen de longziekte voor te komen of in haren voortgang te stuiten, toekent. Eenmaal zal evenwel, ik ben er zeker van, de waarheid aan het licht komen.
|
||
|
||
|
||
17
in het werk gesteld, dan waren wij, ik houdc er mij van overtuigd, lang van dien gecsel bevrijd. Zoo lang men daartoe niet besluit en zich tot het nemen van halve maatregelen bepaald of naar een specifiek geneesmiddel voor dezelve blijft zoeken, is het alleen den Aller-hoogstcn bekend, wanneer wij van deze vee-ramp bevrijd zullen geraken. De geschiedenis en de ervaring daaromtrent in andere Rijken verkregen, raadplegende heb ik reden te vreezen, dat zulks in de eerste jaren nog niet zal plaats hebben, vooral niet nu er reeds zoo algemeen schaarsctite aan vee bestaat, en Europa met eenen alge-racenen oorlog wordt bedreigd. Mijns bedunkens, is het nu dan ook voor die gewesten, die nog gelukkig van dezen rampspoed zijn verschoond , zaak, om met verdubbelde waakzaamheid in deze zoo gewig-lige aangelegenheid te werk te gaan.
Sommigen zullen mij wclligt vragen of ik bet als doelloos beschouwe om eene speciefieke geneeswijze tegen de longziekte op te Sporen ? of het voor onmogelijk boude dat deze eenmaal zal worden ontdekt,
Ik zal mij wel wachten om dit voor onmogelijk te verklaren; (Er is, zoo als het spreekwoord zegt, niets onmogelijk onder de zon); maar ik schroom niet er openlijk voor uit te komen , dat bij mij de stellige overtuiging bestaat, dat zulks tot de vrome wensclien zal blijven behooren.
En deze mijne oyertuiging, komt mij voor, geenszins zoo uit de lucht gegrepen te z'j11 of op losse gronden te berusten. De longziekte toch is uit haren eigen aard wezenlijk als eene onherstelbare ziekte te beschouwen. De beroemdste vec-artsenijkundigen, die dezelve jaren achtereen behandeld en daartegen alle denkbare middelen hebben beproefd, erkennen dit, en de ervaring beeft zulks ook in ons Vaderland gedurende de 15 jaren, dat de ziekte bestaat op eene overtuigende wijze geleerd. Ook bij ons, heeft men reeds, even als in Duitschland (waar de ziekte meer dan eene eeuw bestaat) alle denkbare geneeswijzen en middelen beproefd; dikwerf van sommige groeten ophef gemaakt en als probaat uitgevent; maar de ondervinding heelt overal geleerd, dat geen van deze als probaat aangc-prezene middelen, op den duur aan het doel en de verwachting beantwoorden. De veehouders verliezen daarbij hun vee en hun geld en de ziekte gaat inmiddels voort om zich wijd en zijd in den lande te verspreiden.
Vraagt men waarom alle geneeswijzen tegen de longziekte, om zoo te zeggen, afstuiten, dan antwoord ik, dat den eigendomme-lijken aard en het slepend, verborgen karakter der ziekte, zoowel als haar groot besmettend vermogen daarvan hoofdzakelijk oorzaak zijn. Zij is, in den regel, voor gecne radicale herstelling vatbaar, en zoo als ik bereids heb aangemerkt, uit baren aard ongeneesbaar.
2
|
||
|
||
|
||
18
Keu tyonsachtig wopl'sel, waainlt, zoo als men weet, de longen zijn zamciijjcsteld, eenmaal Irng-cvoljje van cene ziekelijke desorganisatie in vast vleesch veranderd, kan, geloof ik, door geene aderlatingen of gencesniiddclen , lot deszelfs natuurlijken staat worden terug gebragt. Mijns inziens, is dit inderdaad grlieel buiten de magt van den mensch gelegen. En wat nu het ergste en het meest tot deze onherstelbaarheid bijdraagt, is, dat deze desorganisatie van de longen plaats heeft, zonder dat men een enkel ziekteverschijnsel aan het longzicke rund heeft kunnen bespeuren.
Ik en zeker vele deskundigen niet mij, hebben meermalen waargenomen, dat runderen, die bijv. van daag nog een emmer melk gaven, of slagtvee hetwelk modder vet was, waaraan niemand nog eenigc ongesteldheid of kenteekenen van de longziekte had kunnen bespeuren, en hetwelk des anderen daags werd afgemaakt ofgeslagt, bij de opening reeds aanmerkelijk gedesorganiseerde longen opleverden. Ën dit is nu niet bij een enkel individu het geval, neen, het heeft in den regel plaats. Wanneer men de eerste ziekteversehijnselen bij het longziekc rund waarneemt, dan zijn reeds de longen meer of minder gedesorganiseerd en voor geene radicale herstelling meer vatbaar.
Men zal welligt hier tegen aanvoeren, dat er toch een aantal runderen van de longziekte op komen, die dikwerf na het doorstaan der ziekte, weder goed melk geven of vet worden. Ik gec/ dit volkomen toe en weet ook, dat een rund met eene ten deele verharde, gedesorganiseerde long kan blijven leven, somwijlen nog goed melk geven en vet worden kan; maar ik weet ook, dat in verre de meeste gevallen juist het tegendeel plaats heeft 1), en dat zoodanige, in elk geval, slechts schijnbaar herstelde runderen, én voor den eigenaar, én voor bet algemeen hoogst gevaarlijke voorwerpen zijn en blijven. Dezelve blijven zoo als de ondervinding leert, dikwerf zeer lang, zwak en sukkelende, zijn bij de geringste aanlcidcnde oorzaken aan wederinstorting blootgesteld, en wat eigenlijk het ergste is, zij behouden, ofschoon uiterlijk gezond schijnende, dikwerf nog weken en maanden het vermogen om andere gezonde runderen, waarmede zij 'in aanraking komen te besmetten. liet zijn inderdaad bronnen waaruit zich het eontngium steeds kan ontwikkelen en verspreiden, en zoodanige voorwerpen dragen ongetwijfeld, dit zal niemand die de zaak kent en uit het ware oogpunt beschouwt tegenspreken, bet meest tot de voortduring en verspreiding van deze zoo verwoestende ziekte
|
||
|
||
') Men vergelijke hiermede, wat de Heer Ge vers va n Endeg e es t, in zijne hier voren medegedeelde berekeningen zoo naar waarheid aanvoert.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
J9
in ons Vaderland bij. Jammer dat deze frewigtige daadzaak, waarop zoo veel aankomt, zoo algemeen uit het oog wordt verloren. Men ziet er tegen op, om bijv. tien iongzicke of schijnbaar daarvan herstelde runderen in tijds en op de meest voordeelige wijze op te ruimen, daar dexe alsdan, zoo als men doorgaans beweert, voor den veestapel zouden verloren gaan; maar men bedenkt of berekent niet, dat door het houden van deze tien, er niet zelden honderd anderen worden besmet en te gronde gaan.
Men zal mij, il. weet het, zeggen, dat er toch stallen zijn, waar er bijv. van de 30 aangetaste runderen slechts tien aan de ziekte bezweken, en de overige hersteld of geheel verschoond zijn gebleven '), terwijl de ziekte in 2, 3 of 4 jaren, zich niet meer op deze stallen heeft vertoond.
Men bedekt of verzwijgt intusschen, dat er tegen deze enkele voorbeelden honderde andere overstaan, welke juist het tegendeel bewijzen. Wil men zich hiervan overtuigen, dan ga men maar eens naar de provincie Zuid- of Noord-Holland, daar zal men een niet gering getal veehouders aantrelTcn, welke reeds twee, drie ja vier malen hunnen rundveestapel, dien zij telkens door aankoop of aan-fokking hadden getracht voltallig te maken, door de longziekte hebben verloren. Om de waarheid van hetgeen ik hier zeg nader te bewijzen, zal ik den Heer Gevers van Endegeest, die daaromtrent eigene ervaringen heeft opgedaan, laten spreken, en zijne zoo belangrijke woorden uitgesproken in de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van den S^quot; April 1846, hier aanhalen:
laquo;Sedert September j.1. (1845) heb ik, aaldus spreektZ. E. M.raquo;, op Endegecst meer dan 30 beesten verloren; in die 7 maanden sedert September tot nu toe (April 1846) gevoegd bij anderhalf jaren tijds dat er de ziekte in 1839 en 1840 ook heerschte (sedert dien tijd is er 5 jaren stilstand geweest), zijn er op Endegeest te zamen 106 runderen op eene en dezelfde looning, welke ik voor eigen bedrijf houde, bezweken; hoe de veehouders bij zulke verliezen blijven bestaan is mij waarlijk een raadsel; hooge prijzen van bet zuivel, hulpvaardigheid en medewerking hebben hen voorzeker ondersteund, die hunne beproeving met voorbeeldeloos geduld lijden ; maar niemand weet ook hoe menig pachter bij den landeigenaar in de betaling ten achtere is, hoe bij den een de eerlijke spaarbundel is aangesproken , of bij den anderen schulden zijn ontstaan; men blijft intusschen gelaten op beter hopen; men is ook aan het kwaad gewend; want men gewent in de wereld aan alles, en zeker gaat menig ziektegeval
|
||
|
||
') In den regel herstellen er van de longziekte niet meer dan 'I, of '/v Dit heeft de ondervinding in ons land algemeen geleerd.
2*
|
||
|
||
|
||
20
tlians onopgemerkt voorbij dat anders veel opzions zou hebben gebaard. raquo;
laquo;De toekomst blijft niettemin voor den nadenkenden duister, want er wordt niets tot beteugeling der ziekte gedaan; en de wetenschap door de ondervinding geschraagd, leert maar al te zeer, dat afdoende maatregelen onontbeerlijk zijn geworden.raquo;
laquo;Ik heb wel eens hooren beweren,raquo; aldus vervolgt de Heer Gevers, laquo;dat de oorzaak der ziekte in onze wijze van voederen en stallen lag, en dat er meerder zorg aan de aankwecking van het vee moest worden besteed, zqo als in Engeland en elders; maar hoe hebben wij dan sedert eeuwen zulk een goeden veestapel zonder longziekte gehad? een veestapel door de gehoele wereld beroemd, door de vreemden wijd en zijd, en vroeger en thans getrokken; en indien voedering en stallen in de laatste 50 jaren wijzigingen hebben ondergaan, is het zeker ten goede; er zijn zeker geen slechter stallen gebouwd, de boezemlanden en polders zijn ongetwijfeld bij verbeterden waterstaat en landbouw drooger geworden en zorgvuldiger behandeld , terwijl daarenboven de ondervinding leert, dat het meest forsche en doorvoede rund somtijds het eerst en hevigst door de ziekte wordt aangetast '). Mogten voorts de aangegevene oorzaken de ware aanleiding der ziekte zijn, hoe zouden wij dan juist van dezelve zijn bevrijd gebleven tot pas 12 jaren geleden, terwijl zij sinds zoo lang in Europa en rondom ons heeh gchccrscht, in Duitschland, in Frankrijk , in België, in Pruissen? Leest den beroemden Uoogleeraar Numan, die het gewlgtig onderwerp zoo ijverig heeft bestudeerd; leest den vee-arts van Hertum, in zijne bekende fquot; er/ilaquo;laquo;(/e/(nj, of doorbladert zooveel andere schrijvers, door beiden aangehaald, en overal zult gij vinden, dat de ziekte uit het naburig Pruissen is ingesleept; dat men haren gang door overbrengen van de eene plaats naar de andere kan aanwijzen; dat zij daar if gestuit, waar een veerkrachtig bestuur haar met geweld wilde stuiten; dat zij daar heeft doorgewoed, waar men haar onbeteugeld heeft gelaten. Wel heeft de wetenschap geleerd , dat ons vee van slapperen bouw , voortgesproten uit woekeren grond en weliger, vetter grasgewassen, nu eenmaal de ziekte uitgebroken was, ongelukkig meer vatbaarheid voor dezelve had dan runderen van vaster bouw op hoogeren bodem en met drooger gewassen gevoed gt;),
|
||
|
||
1) Men vergelijke hiermede wat ik op bladz. 4—5 van mijne uitgegeven brochure: Ee7i woord over de oorzaken ran het voortdurend lieerschen der besmettende longziekte enz. deswege heb aangevoerd.
raquo;) In deze omstandigheden is ook waarschijnlijk de oorzaak gelegen, dat de longziekte in ons Vaderland algemeen meer met een zmakheids-dan zuiver ontstekingachtig karakter is voorgekomen.
|
||
|
||
/
|
||
|
||
|
||
21
maar dit had nog te meer op maatregelen van 'voorzorg b.edacht moeten maken, en die zijn, helaas, zoo als ik heb gezegd, schier geheel veronachtzaamd.raquo;
laquo;De ondervinding en de wetenschap hebben geleerd, dat de ziekte zeer gemakkelijk is te onderkennen, terstond als zij zich uiterlijk openbaart, aan zekeren opslag van het oog, aan zekere stootende wijze van ademhaling, aan lusteloosheid in eten en drinken, aan neiging tot liggen, bij de melkgevende koe daarenboven aan sterken afslag van melk. Wie eenigzins met longzieke dieren heeft omgegaan, bedriegt zich in die kenteekenen niet meer; maar helaas' zijn die al spoedig te ontdekken, en zijn al daardoor de geneesmiddelen aanstonds aan te wenden, de ondervinding en de wetenschap leeren, dat genees-middelen de ziekte niet overmeesteren evenmin als behoedmiddelen haar voorkomen, Numan, van II er turn, en zoo vele anderen met hen, bevestigen dit onbewimpeld. De Haarlemsche maatschappij heeft deswege eene prijsvraag uitgeschreven, en eene mij in handen gekomen beantwoording van een schrijver, die onmiskenbaar een practisch en ervaren man moet zijn, bevestigt dit ongelukkig volkomen. De ziekte duurt ongelijk , raquo;einige dagen of lange weken; zij treft willekeurig op dcnzclfden stal, in dezelfde weide, het eene beest wel en het andere niet, het krachtige naast het zwakke, het oude naast het jonge, terwijl doorgaans in andere ziekten, zwakken en jongen de eerste slagtolFers zijn. Maar wat erger is, zij is onbetwistbaar besmettelijk. Hoe lang die besmettelijkheid duurt, hoe zij zich overplant, hoe misschien de vrucht ze van de moeder overneemt, om ze na langen tijd weder bij andere over te planten, hoe de mensch ze overbrengt van het eene dier op het andere, of de mest van het zieke dier ze medevoert naar het land, of gereedschappen en werktuigen almede langen tijd geleiders der metstoffen zijn, dit alles is nog twijfelachtig en onbestemd. Maar van daar onverwachte uitbarsting der ziekte, als men alle voorzorgen denkt te hebben genomen. Zij is bij mij, na rijf Jaren tusschenpoozing, ontstaan bij eene vaars, op de woning zelve geboren en opgekweekt; vandaar overbrenging op beesten, welke de proef hebben doorgestaan en onvatbaar schenen. Zoo had ik, toen eenmaal de ziekte bij mij weder losgebarsten was, twee koeijen gekocht, juist voordat zij onder een besmet koppel schier de eenige onaangetaste waren geweest en zes maanden daarna nog geheel gezond waren gebleven; die zouden nu ten minste onvatbaar wezen, maar zij werden bij mij toch spoedig aangetast, ofschoon ik het zieke vee zorgvuldig ran het andere hield venoijderd; van daar alle afscheiding, alle afzondering zoo bezwaarlijk. Voor enkele dagen moge het kunnen volgehouden worden, op den duur is het onmogelijk. Al gaf men de strengste bevelen, al stond men er zelf bij, al
|
||
|
||
|
||
22
kon men iedereen van het gevaar van elke aanraking doordringen; waar men het ininste om denkt doet soms alle voorzorgen falen. Het ongedierte b. v. dat huist in den bemesten stal, gaat azen in den gezonden. De huisdieren zelven sluipen door een kier of door het dak naar den zieken stal heen, en komen zich van daar bij de onbesmette dieren nedervlcijeii.raquo;
laquo;Dusverre sprak ik van de stallen op het erf, en hoe vele landlieden bezitten niet eens aparte stallen, maar ik heb nog niets gezegd van de afzondering in de weide. Deze is dan alleen behoorlijk mogelijk, wanneer eenige weide omringd is van bouwlanden of bosch,of in duinen en wildernis is gelegen, maar aan behoorlijke afscheiding door slooten of wallen is met geene goede uitkomst te denken. De slijm en de schuim van het hijgende dier verspreiden zich immers gemakkelijk over de eene en over de andere; en meer dan eens heb ik zieke beesten gehad, die in hunne doodsbenaauwdr uit hun besmet stuk land in de scheidingssloot vielen, om er aan de andere zijden weder uit te kruipen.raquo;
lt;(Keen op den duur is afzondering in den eigenlijken zin van het woord onmogelijk, men komt alzoo de ziekte niet uit, men houdt alzoo op zijn erf of in zijne weide naast gezond vee een onafgebroken brandpunt van besmetting; welke moeten er de gevolgen van zijn?
laquo;Er blijft dus niets meer over dan telkens over te gaan tot dooding, dooding van den geheelen stal buiten de oorden van besmetting, dooding van elk ziek geworden beest terstond na het erkend zijn der ziekte , daar waar de besmetting heerscht, en dit wel voornamelijk om alzoo telkens de massa van besmetting weg te nemen en zulk een gevaarlijk brandpunt niet eens te doen ontstaan.raquo;
laquo;Dit zegt het gezond verstand, dit leert de ondervinding van zoo menigeen, die, buiten aangifte gebleven, telkens zijn ziek vee onder de hand heeft opgeruimd; dit raden ook ten stelligste aan, èn de hoogleeraar l\ u man èn van Hertum, maar dan moet het gedoods vee eenigermate worden vergoed, waarover straks nader; daaromtrent zij nu alleen aangemerkt dat in mindering dier vergoeding strekken mag, en alzoo die vergoeding helpen kan, de bruikbaarheid der hui-den meestal ook van het vleesch. Vroeger was men bevreesd voor het besmettelijke of voor het ongezonde van beide, en van daar in de vroegere en in de nog bestaande wetten de begraving van het ge-heele dier na inkerving der huid, opdat zij voor de leerlooijerij onaannemelijk zou worden, maar de deskundigen, door de ondervinding geleid, beweren thans het tegendeel en willen dat aan den nationalen rijkdom niet telkens nog de overschotten ontrokken zullen worden, enz.raquo;
|
||
|
||
|
||
23
Zie daar nu de woorden van een man wiens waarnemingen en denkwijze omtrent het onderwerpclijke vraagstuk, niet op bloole theo-rtVn, maar zoo als nït bovenstaande medcdcelinjj, mijns inziens, allezins blijkt, op eigene ervaringen rusten. Z. E. M. heeft;, zoo als uit alles is te bespeuren, noch moeite, noch kosten gespaard om zijne lungzieke runderen te herstellen, en de ziekte van zijn erf te verwijderen. Hij heeft daartoe alle mogelijke voorzorgen genomen, stiptelijk de voorgeschrevene maatregelen opgevolgd, in één woord, niets gespaard dst strekken kon om zijn vee te redden; en wat heeft het gebaat? Z, E. M. zegt het zelf, niets. Er zijn bij hem op eene woning, in een betrekkelijk korten tijd, niet minder dan honderd en zes runderen aan de longziekte te gronde gegaan. Men denke niet, dat het voorbeeld door mij hier aangehaald tot de zeldzame behoort; neen, er zijn in Zuid-Holland en ook in andere gewesten, een aantal veehouders te vinden, die een gelijk verlies als de Heer Gevers, hebben geleden. Ik zelf heb eenigen tijd geleden, veehouders onder Schiedam bezocht, die mij verklaarden in 5 jaren tijds achtervolgens honderd en dertig runderen aan de longziekte te hebben verloren; en nog bestond de ziekte op hunne stallen en waren zij alzoo nog geenszins voor verdere verliezen gevrijwaard.
Het is zoo, er wordt van dergelijke inderdaad schrikbarende ramp-spoeden bij ons zeer weinig gerucht gemaakt. Men schijnt er ongelukkig in ons Vaderland altijd voordeel in gezien te hebben, om bet bestaan van de longziekte, maar zoo veel mogelijk geheim te houden, de verliezen door dezelve te weeg gebragt te verkleinen. hare doorgaans voor den veeman zoo noodlottige gevolgen te bewimpelen en haar besmettend vermogen of geheel of ten deele te ontkennen, opdat zeker anderen niet zouden worden afgeschrikt, vee uit die besmette oorden aan te koopen! Zeldzaam immers wordt er van het aanwezen dezer zoo verwoestende veeziekte openbare melding gemaakt, en spreekt men er van, dan is liet doorgaans om aan te kondigen, dat de ziekte sterk aan het afnemen is of wel geheel heeft opgehouden te beerschen. (Gave God, dat deze aankondigingen altijd de zuivere waarheid behelsden!) Ging men op dergelijke berigten af, dan zou men waarlijk gelooven, dat tegenwoordig de ziekte geheel van onzen vadcrlandsclien bodem is verdwenen, want er wordt bijna niets meer van gehoord ; maar om een bewijs te leveren, dat zulks ongelukkig nog geenszins het geval is, wil ik hier aanstippen, dat onder anderen de bedoelde ziekte in bet jaar 1846 , nog in honderd vijf en dertig gemeenten van de provincie Zuid-Bolland beeft bestaan, aldaar in het genoemde jaar niet minder dan vijf duizend zeven honderd negen en zeventig runderen aangetast, waarvan vier duizend drie honderd
|
||
|
||
|
||
24
vijf en zeventig stuks gestorven zijn '); terwijl dezelve ook in 1847 en het voorjaar 1848 , in onderscheidene gemeenten van dat gewest alsmede in ecnige andere provinciën van ons Rijk gcheerscht, en een vrij aanzienlijk getal runderen heeft weg gemaaid.
Zou men nu niet mojjen verwachten , dat bij zulke schrikbarende verliezen als hier zijn vermeld geworden, en de voortdurende teleurstellingen, die men algemeen in ons land in het voorkomen of beperken van die ziekte heeft ondervonden, eindelijk toch eens de overtuiging, zou verkrijgen, dat halve maatregelen en geneesmiddelen op den duur tegen de longziekte niets vermogen , ja over het algemeen den veeman veel meer na- dan voordcel aanbrengen , en het inderdaad alleen door doelmatig aangewende politie-raaatregelen mogelijk is, het ontstaan en de verspreiding dezer zoo noodlottige ziekte te voorkomen.
Ik weet het, de ervaring heeft het mij ook geleerd, algemeen zijn de veehouders tegen zoodanige maatregelen gestemd. Zij verlangen met hun ziek en besmet vee, even als met andere voortbrengselen die zij produceren of ter verkoop hebben, naar welgevallen te mogen handelen en in geen opzigt daarin door anderen beinoeijelijkt of tegen gewerkt te worden. Zij beschouwen dit als onredelijk, dewijl daardoor dikwerf hunne persoonlijke belangen worden benadeeld. Zij houden buitendien dergelijke maatregelen voor overbodig en nutteloos, omdat zij de gevolgen, die eene besmetlende veeziekte kan na zich slepen niet kennen of berekenen, en doorgaans ook geen goed denkbeeld hebben, van de menigvuldige middelen en wegen waardoor zoodanige ziekte zich kan verspreiden. Men houdt blijkbaar bij dit alles slechts zijn persoonlijk voordeel in het oog; om dat van een ander of het algemeen belang denkt of bekreunt men zich niet, en dit is den veehouder, die door dezen rampspoed wordt getroifen, niet zoo ten kwade te duiden, vooral niet in de tegenwoordige omstandigheden , nu men hem in zijne verliezen niets meer te goed komt en als het ware aan zijn noodlot overlaat.
Intusschcn zal vertrouw ik, niemand durven beweren, dat het billijk, met het algemeen belang overeen te brengen, ja ook als zedelijk geoorloofd te beschouwen is, dat de veehouder naar willekeur met zijn ziek en besmet vee handelc, hetzelve daar waar hij het goed vindt vervoere of daarmede onbeperkt handel drijve en zoodoende ieder oogenblik zijnen medeburger in gevaar mag brengen , om door dezelfde ramp getroffen en dien ten gevolge ook in het verderf
|
||
|
||
raquo;) Zie het Verslag van beeren Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-IJolland, gedaan in de Vergadering gehouden den 6'lea Julij 1847, te vinden in de Slaats-Courant van den TJen Julij 1847.
|
||
|
||
|
||
25
gestort te worden. Door het inbrengen toch van een enkel longzick rund kan ecne geheele provincie besmet (de ondervinding heeft het helaas ?n ons Vaderland geleerd) en honderde veehouders, indien er namelijk in tijds geene gepaste maatregelen worden genomen, arm en ongelukkig worden. Ik geloof, dat een ieder zal toestemmen, datnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;i
op de Regering des lands de dure verpligting rust, om tegen alle zoodanige handelingen als hier worden bedoeld, met de meeste zorgvuldigheid te waken. Maar hoe helaas deze zaak in ons Vaderland algemeen tot op den huldigen dag is behandeld en behartigd, zal ik niet noodig hebben hier te schetsen; het is van algemcene bekendheid . dat deze gewigtige aangelegenheid doorgaans verkeerd beschouwd, veel te laauw en te onverschillig is behandeld geworden. Men begint dit meer en meer in te zien en tot de overtuiging te komen, dat afdoende maatregelen inderdaad noodzakelijk zijn. Bij de Regering bestaat sedert eenigen tijd, ten minsten men moet het erkennen, de wil om tot de aanwending daarvan over te gaan. Ik kan niet anders dan hier den wensch uitdrukken, dat zij daartoe nog ten spoedigsten zal besluiten, want wordt dit bij de tegenwoordige schaarschte aan rundvee 'j, de ongewoon hooge prijzen van hetzelve, nog langer verzuimd, dan zullen de gewesten, die tot heden nog gelukkig van de ziekte zijn bevrijd gebleven, meer en meer worden bedreigd en in het gevaar komen door dezelve bezocht te worden.
Het is toch algemeen bekend, dat er tegenwoordig in de provinciën waarin de bedoelde ziekte hcerschende is, weinig of geene voorzorgen , die de verspreiding derzelve kunnen beletten, meer worden genomen. De veehouders hebben deswege tamelijk de handen vrij. Denbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ',
bepalingen omtrent bet doen van aangifte aan de plaatselijke Besturen, het ontstaan der ziekte of het sterven van runderen aan dezelve worden weinig of niet opgevolgd. Aan de afzondering van het zieke vee wordt evenmin gedacht. Men houdt het aanwezen der ziekte, zoo veel mogelijk geheim, vervoert, slagt, en verkoopt het longzieke- of schijnbaar daarvan herstelde vee, op de voordeeligste wijze en gaat bij de uitvoering van dit alles met de meeste geheimhouding te
|
||
|
||
') Naar de opgaven der Regering, bestond de veestapel in 1842, uit 1,130,000 runderen; in 1846 waren er slechts 1,056,000 aanwezig, alzoo eene vermindering van 74,000 runderen. Deze aanzienlijke vermindering, kan niet aan den vermeerderden uitvoer naar Engeland worden toegeschreven, want deze uitvoer wordt door de vermeerderde aanfokking vergoed; maar dezelve moet (men mag het ontkennen zoo veel men wil), mijns inziens, hoofdzakelijk aan de verliezen door de longziekte te weeg gebragt, geweten worden.
|
||
|
||
|
||
26
werk '). Wat hiervan de gevolgen moeten zijn is gemakkelijk te berekenen. De provincie Vriesland eene der veerijkste gewesten onzes Vaderlands, ondervindt het reeds. Aldaar is sedert eenige weken de longziekte, door het frauduleus invoeren van besmet vee, in onderscheidene stallen ontstaan. De Staten dier provincie op den lstlt;;n Mei i.1., ter dezer zake buitengewoon bijeen geroepen, ten einde maatregelen te beramen , om de verspreiding dezer ziekte te keer te gaan, hebben een reglement op de schadevergoedingen, welke uit de provinciale fondsen zullen worden verleend ingeval van dooding van, door longziekte aangetast, verdacht of schijnbaar gezond rundvee, vastgesteld en besloten, dat tot bestrijding dier kosten, de provinciale begroeting van 1848, met een bedrag van ƒ 55,862 zal worden verhoogd, alsmede, dat tot vinding van deze som zal worden geheven, één opcent op de grondbelasting der gebouwde , en twee en een halve opcenten op de ongebouwde eigendommen, benevens eene belasting van vijf tot vijf en dertig cents op de runderen van beneden één tot boven de drie jaren.
De Staten van Vriesland zeggen de overtuiging te hebben, dat het afmaken van de aangetaste stallen bet eenig afdoed middel is, om de verspreiding van de longziekte te keer te gaan, en deze Pro-
|
||
|
||
gt;) Men hoore eens wat de heer Gevers van Endegeest, daaromtrent in zijne meermalen aangehaalde Redevoering aanvoert: laquo;Wat doen dan zoo velen, aldus spreekt Z. £. M., als de ziekte bij hen uitbreekt, en zij volgen de voorschriften niet ? Zij maken de zieke dieren hoe eer hoe beter afhandig; niet door ze roekeloos te vervoeren of op de markten af te zetten — eene laakbare daad, welke zeldzaam wordt betracht — (niet overal geloof ik , gaat men daarin even scrupuleus te werk; de ondervinding heeft dit ten minsten in Zeeland geleerd) maar door ze voor de slagthank te verkoopen, hetgeen eigenlijk niemand deert, doch de besmetting belet en voordeden oplevert. Zie hier hoe het geschiedt: Voor wie het meermalen heeft bijgewoond, zijn de teckenen der ziekte onmiskenbaar. Men slaat het ziek wordende dier naauwkeurig gade, en ziet het enkele dagen in, zoo slechts de eetlust tamelijk blijft; maar heeft die 24 uren lang geheel en al opgehouden, dan acht men bet beest verloren, en ontbiedt, zoo het vet is, den slager; zoo het mager of melk-gevend is den knors, of den persoon die voor den een of voor den anderen handelt. lUen komt in den donker, betaalt het beest, vnerl-het mede en niemand hoort of ziet er meer van, en de eene buur zegt het naauvielijks den anderen; men vreest voor ruchtbaarlteid, voor den naam van een aangestoken stal te hebben: een ieder houdt zich stil. Op deze wijze maakt de veehouder soms zeventig gulden
|
||
|
||
|
||
27
voor het vette rund, dat er honderd waard zou zijn, of twintig tot vincie voor cene verschrikkelijke ramp te behoeden 'J. Mögt men overal weldra van deze waarheid doordrongen worden! Mogten vooral de tot dus ver vrij geblevene Provinciën algemeen de waarde en noodzakelijkheid van gepaste voorzorgen beseflen, en deze zich nimmer te beklagen hebben, van door het te laat aanwenden of verzuimen van dezelve, de ramp der longziekte, waarvan velen de treurige gevolgen niet kennen, in het gewest te hebben laten doordringen.
dertig voor het magere of melkgevendc ; maar dit is, behalve den minderen omslag en de hoop om besmetting af te weeren, toch nog altijd vrij wat meer dan de onnoozele vijftien gulden door het Rijk besteed. Zoo gaat het op veel plaatsen vrij algemeen, dit is mij althans verzekerd, dit is van openbare bekendheid, en Let is zoo gebruikelijk geworden, dat men er geene overtreding der voorschriften meer in ziet. AVie dezelve nakomt, volgt ze welligt nog maar gedeeltelijk op, om niet te zeer in bet oog te loopen, of ten opzigle der minste of der ziekste beesten alleen. 4lzoo blijft natuurlijk de .Regering onbekend met de ware gesteldheid der kwaal, en juist dan wanneer bcrigten of mededeelingen deswege op ofllcicele opgaven van de ziekte-gevallen steunen, juist dan is men bezijden de waarheid. Alzoo kan uit den aard der zaak geen Commissie van landbouw of Gouverneur de wezenlijke getallen, den waren loop kennen, en wanneer een spreker uit Noord-Brabrmd beeft gezegd te meenen, dat de ziekte verminderende was, dan mag men dit niets meer dan eene gissing noemen. De ziekte woedt dus voort, onbestemd, ongekend, onbeperkt, toenemend; zulk een stand van zaken. Edel Mogende Heeren, vordert toch inderdaad voorziening! enz.raquo;
gt;) Zie het Algemeen Handelsblad \aa Dingsdag den IGdsn Mei 1848 ').
|
||
|
||
1) In het Handelsblad van den 17ilen Julij wordl gemeld: Dat in de Vcigaderins der Provinciale Stalen van Vriesland, {jehouden op dcu 13deu Julij, bet hier bedoelde onderwerp, op nieuw is ter sprake gekomen, een onderwerp dat voor die provincie van zulk een belang werd geoordeeld, dat deswege in Mei j.l. ecne afzonderlijke buitengewone Vergadering der Staten is gehouden. — Zoo als reeds gemeld is waren de Staten van gevoelen, dat het cenige middel om de verspreiding der ziekte te keer te gaan was het afmaken van het vee. Daraquo; in weerwil der noodzakelijkheid en der toeneming van de longziekte, welke in het laatste jaar op 16 plaatsen is uilgebroken, zijn daarop bedenkingen gevallen, waarop heden is besloten, van Z. M. den Kuning het invoeren van algemcene bepalingen legen de verspreiding der longziekte te verzoeken, terwijl op het rapport over de uitkecring van de verleende schadevergoeding is besloten om bij voorraad met de dooding van het longzieke vee niet voort te gaan.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Hekheueii.
|
||
|
||
|
||
gt;
|
||
|
||
|
||
Bij den Drukker en Uitgever dezes is reeds van de Pers gekomen:
I.
VEL 10 VAN DE TWEEDE JAARGANG
VAN HET
REPERTORIUM.
VOOR DE
GENEESKUNDE IN AL HAREN OMVANG.
|
||
|
||
F. RIENDERHOFF,
OFFICIEIt VAN (i KZUND HE ID.
F. C. HEKMEIJER.
VBV-AETS DER EERSTE KLASSE, PAAItDETi-ADTS DU DE KOMMil.Uhl- niLlTAIEE AKADEMIE TB SREDA.
De orde, waarin de te behandelen onderwerpen worden medegedeeld, is de navolgende:
1.nbsp; nbsp;Geneeskundige fhysica, chemie er botanie.
2.nbsp; nbsp; Anatomie en Physiologie.
3.nbsp; nbsp;IIygieene, diaetteica, pdarmacologie en toxicologie.
4.nbsp; nbsp;Pathologie, therapie en geneeskundige kliniek.
5.nbsp; nbsp;Chirirgie, oog-, oor- en iardbeelkunde.
6.nbsp; nbsp;Verloskunde en ziekten van vrouwen en kinderen.
7.nbsp; nbsp;Staatsartsenijkunde, geregtelijke geneeskunde en geneeskundige
policie.
8.nbsp; nbsp;Ziels geneeskunde.
9.nbsp; nbsp;Vee-artsenijkumde.
10.nbsp; nbsp;Geneeskunde in het algemeen.
11.nbsp; nbsp;Mengelwerk.
|
||
|
||
VOORWAARDEN VAN INTEEKEMNG.
lquot;. Van het repertorium verschijnt elk jaar één Boekdeel van 52 Vellen of Bladen in kwarto, voor den prijs van 12,/2 Cts. per B!ad. — Elk Deel zal tevens van een beredeneerd Register worden voorzien.
2deg;. De uitgave der Bladen of gedeelten van hel Werk zal geschieden' op geheel onbepaalde dagen.
3quot;. Uien abonneert zich voor een geheel jaar.
4U. De verzending geschied Franco jier Post.
5quot;. Over het montant zal om de zes maanden worden beschikt.
In meest alle Boekwinkels is den Eersten Jaargang ter inzage voorhanden.
|
||
|
||
|
||
II.
DE BEGINSELEN
DER
MATERIA MEDIC A
EN 0£R
THERAPIE,
DOOR
JONATHAN PEREIRA M. D. F. R. S. amp; L. S.
Professor der Materia Medica en Pharmacie aan de Universiteit te Louden,
enz. enz.
NAAR DE TWEEDE ENGELSCUE UITGAVE
VOOR NBDHRtAMD BBWBRKT
DOOR
L.C. E. F. FOCK, M. D.
In twee Deel en, waarvan het 1' Dl. compleet is, en 9 Aflev. van het 2' Dl. het licht zien. De laatste 3 Aflev. verschijnen binnen 6 weken. Dit Werk is eenig iu zijn soort en voorzien van 365 keurige Houtsneê platen.
|
||
|
||
m.
m mmm mi Mi mm,
DIE ORISTAAN TEN GEVOLGE VAN
BESMETTING DOOR ZIEKTEN VAN DIEREN.
|
||
|
||
VRIJ BEWERKT NAAR HET HOOGDUITSCH
VAN
B. RITTER,
Med. Doet. te Rottenburg aan den Keckar, in liet Koningrijk Wurlcmlmrg,
EN MET AA?iTEEKE?ilNGE\, tnz. VERMEERDERD
DOOR
F. C. HEH9IEIJER,
Vee-arts der Eerste Klasse, Paarden-arls bij hel Regement Rijdende Artillerie.
|
||
|
||
|
||
IV.
HET ZENUWSTELSEL
|
||
|
||
£N DESZELFS
|
||
|
||
Z I E R T E K,
IN HARE GRONDVORMEN EN WIJZIGINGEN,
DOOR
MARSHALL HALL, M. D., F. R. S. L. amp; E.
Naar het EngeUch
DOOR
L. C. E. E. FOCK, M. D. 1 deel compleet met 14 kwarto en octavo platen.
|
||
|
||
V.
|
||
|
||
GENEES- EN HEELKUNDIGEN,
naar het tegenwoordige slamlpunl der SCHEI- EN GENEESKUNDE,
EN HOOrOZAKELUK MET INACHTNEMING
VAN EENVOUDIGHEID EN GOEDKOOPTE DER VOORSCHRIFTEN, KRITISCH BEWERKT DOOR EEN'
Hoogleeraar en Praktisch CJeneeslicer,
geb. in half linnen baud.
|
||
|
||
|
|||
VI.
B IJ D R A G E
TOI DE
EEMIS M DE BEHAMLU'G M DE ZIEKTE DER HOEVEraquo;
BIJ EET
|
|||
|
|||
6EKED ONDERDEN NAAMnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;gt;
VAN
mm* m mmmmm,
BOOR
A. J. JANNÉ,
ks ïee-arls \oor het 2quot; en 3' district van landbouw in het Ilerlogd. limhnrg.
Met Houtsnèe . Hguren.
|
|||
|
|||
vn.
|
|||
|
|||
HANDBOEK
DEB
|
|||
|
|||
|
|
||
|
|||
J. MULLER,
|
|||
|
|||
HOOGIEERAAR IN DE NATDÜR- EN WERKTÜIGKONDE TE r R E I B D R G.
#9632;
|
|||
|
|||
UIT HET HOOGDU1TSCH VERTAALD
|
|||
|
|||
F. RIENDERHCHET,
OmC. VAN GEZ.
Eerste gedeelte. — Binnen drie maanden volgt het Tweede of laatste gedeelte.
|
|||
|
|||
|
||
|
||
|
||