EEN WOORD OVER HAAR STEMRECHT.
Dezer dagen, geliefde Gemeente! wordt gij opgeroepen ter beslissing of gij wilt dat de verkiezing onzer Kerkeraadsleden op den ouden voet zal blijven, dan wel of gij die verkiezing voortaan aan een uit uw midden door u zelf verkozen kies-collegie wilt opgedragen zien. Deze zaak is zeer gewichtig. Ik heb er een klein geschriftjen over uitgegeven, getiteld: Zestien stellingen betfekkelyk het stemrecht der Gemeente. Maar omdat in dat boekjen ook nog andere gewichtige punten besproken worden, wensch ik nu nog met een enkel woord u bescheidenlijk opmerkzaam te maken op hetgeen thans meer bepaald ter zake doet. Wij moeten (aldus geloof ik dat onze roeping is) w'y moeten van het door de Synode aangeboden recht gebruik maken, en de gelegenheid niet laten voorbij gaan. Doch als er bij het algemeen stemrecht geen sprake is van éénige geestelijke bevoegdheid der stemmers, van éénig verband tot geloof der Gemeente, dan is dit beginsel de wegcijfering van Kerk en Gemeente, en draagt den stempel van het ergste radikalisme, d. i. van omwentelingsgezindheid, gelijk die thans overal in Europa op het gebied van Staat en maatschappij met de begeerte naar een algemeen
2
stemrecht in verband is. Daarom heb ik in de laatste der genoemde stellingen voorgeslagen, dat wij ons tot den Kerkeraad zouden wenden met een eerbiedig, broederlijk verzoek. Namelijk om, wanneer de Gemeente zich ten gunste van het algemeen stemrecht zal uitgesproken hebben, de uitreiking der stembriefjes te doen vergezeld gaan van de nadrukkelijke aanduiding dat de Kerkeraad, schoon door het Reglement aan algemeene stemming gebonden, evenwel hoopt en bidt dat niemand van dit hem toegekend recht gebruik moge maken, dan die zich in gemoede bewust is, op den bodem van het geloof der Gemeente te staan. Dit zou geen aanleiding behoeven te geven tot doellooze twistredenen over aard en inhoud van „het geloof der Gemeente;quot; want de bepaling daarvan wordt, voor deze zaak, aan ieders geweten overgelaten. Is men daar evenwel beducht voor, welnu men stelle de vraag zoo algemeen mogelijk, b. v. men verzoeke den Kerkeraad, „er op aan te dringen, dat niemand van dit recht „gebruik moge maken, indien zijn overtuigingme-„debrengt dat hij geen geestelijke gemeenschap met „de Hervormde Kerk meer heeft,quot; of: „indien hij „naar zijn overtuiging in de aangelegenheden der „godsdienst en der Kerk geen belang meer stelt,quot; of iets dergelijks. Men late die formuleering dan aan het evangelisch inzicht des Kerkeraads over, even als de wijze hoe hij dat verzoek, afgescheiden van de stembriefjes, in een afzonderlijk woord of toespraak tot de Gemeente brengen zal; opdat men
3
niets van den Kerkeraad vrage wat hem onmogelijk of te moeielijk ware te doen. Ik bid u, geliefde Gemeente ! deze opwekking ter harte te nemen. Zij gaat niet uit van eenige hersenschimmige verwachting omtrent praktische gevolgen, maar alleen van begeerte om het gewichtigste beginsel, namelijk dat ee in db Kerk een onderscheid tusschen het heilige en het onheilige is, althans éénigzins te handhaven, gelijk het door de waardigheid van beide Kerkeraad en Gemeente zoo dringend geëischt wordt. De Heer doe uit dit alles iets goeds voortkomen voor onze dierbare Hervormde Kerkgemeenschap, en alzoo voor de ééne heilige algemeene christelijke Kerk, Zijn lichaam over hetwelk Hij gezet is tot een Hoofd boven alle dingen.
J. H. Gunning Ju.
'* gravsnhaoe, bij h. j, gerretsen.
bc'Vquot;
BIBLI0GRAPH1SCH ALBUM.
'Niet knecht maar Kind. De zegen des Nieuwen Ver-bonds, door N. J. Hofmeijer, schrijver van „Tegenstellingen in 's menschen leven. Uit de duisternis. De Christus der Evangeliën. Jezus heerlykheid. Bybelsch dagboekje. The Blessed Life.quot; Jacques Dusseau en Co. Uitgevers. Amsterdam—Kaapstad.
De schrijver van dit boekjen, hoogleeraar te Stellen-bosch in Zuid-Afrika, is onder ons wel bekend door de geschriften, in den titel vermeld. Ook deze reeks van overdenkingen zal met ingenomenheid ontvangen worden, en verdient het.
Wat het geeft, blijkt duidelijk genoeg uit den titel. De waarheid van Gods Woord is één: maar men kan haar van vele gezichtspunten uit beschouwen. Elk zoodanig gezichtspunt is als het ware een kaleidoskoop, waarin dezelfde van ouds er toe behoorende voorwerpen, op nieuw ter hand genomen en geschud, weêr nieuwe gestalten vertoonen. Zoo levert ook het gezichtspunt „niet knecht maar kindquot; vele gedachten die bekend zijn, maar hier onder een bepaalden vorm worden aangeboden. Men kan knecht zyn in twee beteekenissen, vóór en na
£ ■ ^
, BIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 1151
dat men kind is. Van knecht kan men niet kind worden door allengs voort te groeien, maar alleen door een nieuwe geboorte.
De vromen onder het oude Verbond waren werkelyk Gods kinderen zonder het duidelyk te weten, ofschoon die kennis niet zelden by de uitnemendsten hunner door de omhulling heen brak. De zegen van het kindschap Gods is onbeschrijfbaar groot, tgdelijk en eeuwig. Ziedaar gedachten die, nevens vele andere, door prof.
Hofmeyer schoon en stichtelyk worden ontwikkeld.
Er is daarby ééne voorstelling die ik nader wil bespreken. Het 20en Hoodstuk heet: „Werkverbond en genadeverbond.quot; Daarin staat dat de eerste mensch vóór zyn val onder het genadeverbond leefde en kind van God was. Door eene voor ons onverklaarbare verbinding begon hij echter zijn Vader als zyn Heer, en zichzelven als knecht van zijn Heer aan te zien. En nu meenende zich door gehoorzaamheid de gunst van zijn Heer als loon te moeten verwerven, viel hy uit het genadeverbond in het werkverbond, en werd van kind,
knecht.
Deze voorstelling doet, vrees ik, aan de heerlyke waarheid, hier in den titel genoemd, niet genoeg recht.
Welke is die waarheid? ,
God maakte met Adam in het Paradys een oorspronkelijk verbond dat men het werkverbond kan noemen.
Volgens dat verbond moest de mensch God naar zyn gebod dienen en zoo het eeuwige leven verwerven. Dit was een heerlijke, zalige betrekking.
De mensch, naar Gods Beeld geschapen, stond nu niet meer in een betrekking tot God die van zelf sprak en, in dien zin, bloot natuurlijk was. Neen, God onderhandelde opzettelijk met hem, sprak met hem, gaf hem een proefgebod dat, ja, by overtreding met den dood
BIBLIOGBAPHISCH ALBUM.
1152
dreigde, maar ook by gehoorzaamheid het eeuwig leven beloofde. Want om met den mensch de gemeenschap der liefde te kunnen ingaan, moest God hem tot zich opheffen, hem op zgn hoogte stellen, en dat geschiedde door het verbond. Daardoor werd zijn betrekking tot God zedelijk van natuur. Derhalve werd de weg der wet niet eerst op den Sinaï ingesteld, maar reeds vóór den val, in het paradgs. Wegens het noodzakelijk organisch levensverbond van het Hoofd met het geslacht dat met hem éen is, gaat de schuld die Adam door het verbreken van dit oorspronkelijk verbond op zich laadde, nu over op zyn nakomelingen; en niet de erfschuld komt uit de erfzonde, maar omgekeerd de erfzonde uit de erfschuld voort. Deze waarheid heeft een zeer groot zedelyk belang. Want zonder haar zou de overerving der zonde iets stoffelgks zgn, eene soort van natuurlgke smet; terwijl zy nu zedelyk van aard is, daar de schuld den mensch eveneens bindt aan de zonde als, voorzeker, de zonde hem ook weder dompelt in schuld. Deze treurige keten bestaat uit (voor ons) onverbrekelyke schakels, van welke iedere volgende zoowel met de volgende, als deze met haar samenhangt. Want nu viel de mensch, en daardoor werd (o wonder van goddelijke ontferming!) het werkverbond, dat Adam verbroken had, reeds in het Paradys door het genadeverbond vervangen. Dit genadeverbond had twee vormen. De eerste was de bedeeling des ouden Testaments, die van de op Sinaï daar tusschen en bij gekomen wet, — en de bedeeling van ;t genadeverbond in de vervulling, onder het nieuwe Testament. Dus niet, zooals velen denken, dat het Oude Verbond in zyn geheel zou zijn het werk-verbond en dan het Nieuwe het Genade-verbond: neen, het genadeverbond begint reeds in het Paradijs. En niet dat de mensch „uit het genade-verbond in het werkverbond vielquot;,
BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.
maar juist andersom, uit het werkverbond werd hg door Gods genade it. het genadeverbond overgebracht. Want ook het verbond van Sinaï sprak wel van wet en vloek, maar bood tevens de offeranden tot verzoening en vergeving aan, die in het groote Offer van Golgotha vervuld zyn.
Wij zien dus dat deze waarheid voor den heerlgken samenhang, de eenheid van Gods Raad en leidingen onder Oud- en Nieuw Verbond van hoog belang is, en met den zedelijken aard van ons zondenvorderf, dus ook van onze verlossing in Hem die voor ons allen stierf, ten innigste samenhangt.
Leiden. J. Et. Gunning.
Stemmen uit de Luthersche Kerk in Nederland. Drie-maandelijksch tijdschrift onder redactie van J. P. G, Westhoff, C. A. Evelein en Dr. Joh. W. Pont. 2® Jk^rgang, 3e en 4° aflevering. Amsterdam, Delsman eb., Nolthenius. 1896.
Behalve een ^overzichtquot;, waarin specifiek-luthersche belangen besprokeon worden, komèn in deze afleveringen stukken voor van denvHeer D, C. Meijer Jr. over luther-sche Gezangen, die ook-«.en gereformeerde met belangstelling lezen kan, .en twee- vervolgstukken over „onzen christelijken rustdagquot; vjiti Dr. .Pont, die zeer de overweging verdienen. Wy verlangeii'iet slot er van te lezen.
Theologische Studiën. Tijdschrift onder redactie van Dr. F. E.' Daubanton c. s. Veertiende jaargang. Afl. ö.yliemink amp; Zoon.
In^dé'ze aflevering komt een diep gevoeld woord voor van Prof. Lamers over het Probleem des lijdens, dat
1153