-ocr page 1-

VOOB

CHRISTELIJKE EUIStrEZIPEK

IV. 8

VAgt;' , ;

lot- _

r l

Jaarlijks verschijnen khf Boekdoelen van de teesMbliotheek

: EN ACKT AFLEVETIINGEN VAN

Het Dompertje van den Ouden Valentijn,

Jaargang 1882/83

UITGAVE VAN

DE MAATSCHAPPIJ DE KATHOLIEKE ILLÜSTBATIB 18 8 3

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

UIT DE DAGEN DER VERVOLGING

-ocr page 6-
-ocr page 7-

/ ' ^ Ztoz

UT i DIGI IE ÏBlHt.

TWEE HISTORISCHE NOTELLEN

NAAR HET DUITSCH

VAN

jlos. ^PILLMANN, jJ.

quot;^BUOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT

COLL. THOMAASSE

Uilgave van de Maatschappij „DE KATHOLIEKE ILLUSTRATIEquot; 'a-Hertogonboseb.

1883

-ocr page 8-

-ocr page 9-

■ L A I) If X I T II IS I) A L E

NAAR HET DUITSCH

VAN Jos. SpiLLMANN, S. J.

OP HET KASTEEL TEREEGLES.

Wat hier verhaald wordt, is niet uitsluitend verdichting. Wij hebben het tooneel det- handeling leeren kennen; de beeltenissen der betrokken personen gezien en hunne brieven gelezen. Aan die plaatsen, die schilderijen en geschriften kan men evenals aan uitvoerige historische kronieken, trek voor trek de geschiedenis ontleenen, welke in de volgende bladzijden is opgeteekend. Slechts tot vorming van een regelmatig geheel hebben wij hier en daar iets toegevoegd, dat niet tot de geschiedenis behoort.

In het zuiden- van Schotland, niet ver van de oude stad Dumfries, verheft zich op een heuvel aan den oever der rivier de Nihts het slot Terregies. Het huidige gebouw wordt met meer recht eene schoone villa genoemd, want torens en wallen zijn sedert lang verdwenen en de oude burcht heeft plaats ge-maakt voor eene sierlijke buitenplaats in Ttaliaanschen stijl opgetrokken.

Wanneer men thans van de rivierzijde het park inwandelt, dat over eene ruime oppervlakte het slot omkranst, ■en voortgaande onder schaduwrijke beuken en met mos begroeide denneboomen do breede taxislaan heeft bereikt, wordt men plot-soling aangegrepen door een betooverenden aanblik welken het landschap hier aanbiedt. Eene ruime weidevlakte, waar een

!

-ocr page 10-

G

aantal tamme reeën ruimschoots voedsel vinden, geeft het uitzicht op de vier terrassen des heuvels, wiens hoogste platform door het statige gebouw wordt gekroond. Breede graniettrappen voeren opwaarts en worden des zomers omlijst met tropische bloemen, die in marmeren vazen hunne veelkleurige kelken ontvouwen. Heeft men de gladde trappen beklommen, dan voert de weg, met schitterend zand bestrooid, tusschen graszoden, wier groen door de heerlijkste bloembedden wordt afgewisseld, terwijl menigvuldige sierplanten en de hooge boomen van het park den bloemtuin omzoomen. ^Op het hoogste terras speelt het zonne» licht in de stralen eener fontein. In het midden van een reusachtig marmeren bekken staat een groep Tritons, die, op dolfj'nen gezeten, breede waterstralen uit hunne schelpen hoog in de lucht stuwen. In alle kleuren van den regenboog valt het water in oen mameren schaal terug over wier rand het als een doorschijnende sluier in een lager gelegen vergaarbak neerstort.

Vanhier uit geniet elk minnaar van natuurschoon een verrassend schouwspel. Over de kruinen dor hooge boomen staart het oog langs de golvende korenvelden en grazige vlakten van bet Nihtsdal en ver, ver naar het Oosten, Zuiden en Noorden strekken zich bosschen en heuvelrijen uit, tot daar, waar de blauwe hemel zich met de aarde schijnt te vereenigen. Hoe heerlijk ligt daar op den heuvel het kasteel met zijn witte zuilen en balkons, waarlangs bloeiende slingerplanten haar ranken naar omlaag schijnen te buigen. De hooge vensters, de sierlijke balustraden, het vlakke dak, kortom alles wat men hier aanschouwt, getuigt dat rijkdom en kunstzin zich vereenigd hebben om een van die landelijke, tooverachtige verblijfplaatsen te stichten, waaraan Brittanië zoo rijk is.

Inderdaad behooren hare bewoners, de Maxwell's, tot den Schotschen adel en al beheerschen zij ook niet meer evenals hunne voorouders, de Nithsdalers, het geheele graafschap Niths, toch kunnen zij nog bogen op het bezit van uitgestrekte lan--derijen, van menig dorp en menig adellijk verblijf.

In den aanvang der vorige eeuw stond hier nog de oude burcht, zooals zij in houtsnede in de oude kronieken ce vinden is. Het kolossale, onregelmatige gebouw met spitse gevels en smalle boogvensters was door wallen en torens ingesloten. Toen

-ocr page 11-

7

woonde hier William V, de laatste graaf ran Nithsdale met jsijne schoone, deugdzame gemalin Winifrida Herbert, de edele dochter van den hertog van Powis en Montgomery,-wier naam men niet zal vergeten, zoolang het echte goud van ware lietde cn trouw nog onder het menschdom gangbaar blijft.

In het jaar 1700 had zij het hof der verbannen Stuarts te St. Germain vaarwel gezegd en was den graaf als gemalin naar Schotland gevolgd. Door de zorgen der nieuwe bewoonster, die veel smaak had voor tuinbouw, verkreeg de sombere burcht een vroolijker aanzien. Zij liet de terrassen aanleggen en de fonteinen bouwen, die nog heden ten dage sieraden van het park zijn en een prachtige tuinbank, waarin haar naam staat gegrift, getuigt nog aan het verre nageslacht, wie in het begin der vorige «euw den wild begroeiden omtrek van het kasteel in een lusthof herschiep. Zoodra zij door God met moederweelde werd gezegend, trokken de huiselijke zorgen meer hare opmerkzaamheid en nu leefde zij bescheiden in de stille afzondering der echtelijke woning. Het scheen haar toe als zou zij in dezen kring in stilte blijven werken, tot men haar naast hare voorouders in de slotkapel voor altijd zou ter ruste leggen, maar de stroom der gebeurtenissen sleepte haar mede, en scheidde haar van hare bloemen, van hare kinderen, van haar geboortegrond om haar weg te voeren naar de koude, veelbewogen wereld.

De maand Aug'ustus van het jaar 1715 liep ten einde. Een heldere zomeravond had zijn verkwikking over kasteel en landschap uitgestort, toen de graaf en de gravin aan een koepel-venster vertrouwelijk over allerlei onderwerpen van huiselijken aard zaten te praten.; maar onwillekeurig werd het gesprek gestaakt en werden beiden geboeid door het schoone natuurtafereel bij zonsondergang. Onmerkbaar verloren de hoornen van het park voor den toeschouwer hunne kleurschakee-ring, vervolgens ook hunnen omtrek en eindelijk werden zij met den schemerachtigen achtergrond overdekt door den donkeren mantel, waarin de aarde zich scheen te hullen alvorens ter ruste te gaan. Boven aan den hemel verscheen ster op ster eerst schuchter en bescheiden, maar allengs krachtiger en ' glansijker tot zij eindelijk allen gelijk een engelenschaar op de sluimerende aarde neerblikte-

-ocr page 12-

i

8

De graaf rustte met het hoofd op de hand en staarde pein-sond in het schemerduister; zijne vrouw wierp een blik naar don sterrenhemel en had eveneens in gedachten verzonken de handen in den schoot gelegd. Zoo konden zij ongeveer een kwartier zwijgend tegenover elkander gezeten hebben toen de gravin de stilte verbrak.

„William,quot; sprak zij op zachten toon, „welk een heerljjke avond.quot;

„Ja, Winifrida,'' zei dé graaf nog half in gepeins.

„Hij herinnert mij aan dien onvergetelijken avond van St-Germain,quot; ging zij voort. „Weet gij nog wel, Wiliam, wij za-ten op het terras van het kasteel tegenover den reusaohtigen beukeboom — het was de avond onzer verloving — wij zagen toen ook naar de sterren op en wenschten dat het louter geluksterren mochten zijn voor ons, voor onze woonplaats ea onzen snoodelijk verbannen koning.quot;

„Zeer zeker, herinner ik mij dien avond,quot; antwoordde de graaf; „en toen wij daar over de toekomst zaten te kouten, kwam de hooge banneling zelf en hield ons minzaam gezelschap. Toen heb ik gezworen den laatsten droppel bloeds voor hem en zijn zoon, voor ons rechtmatig koningshuis en voor onzen heiligen roomsch-katholieken godsdienst te storten waar het noodig mocht zijn. Jacob II is sedert gestorven. De strenge boete, die hij als banneling deed, heeft de misslagen zijner jeugd zelfs naar het oordeel zijner vijanden nitgewischt. Zijne zachtaardigheid en ootmoed troffen den machtigen Lo-dewijk XIV zoodanig, dat hij den stervende beloofde zijn zoon als koning van Engeland en Schotland te zullen erkennen en behulpzaam te zijn om zijn aanspraken op de kroon te doen gelden.quot;

„Lodewijk heeft zijne belofte niet gehouden,quot; sprak Winifrida.

„Nog niet,quot; antwoordde de graaf.

„En hij zal haar niet meer houden,quot; voegde zij er beslissend aan toe, „hij kan haar niet meer houden;'zijn ster gaat onder. Weet gij wat mijne zuster, de abdis van Brugge, mij schreef ?quot;

„Het is waar,quot; stemde de graaf toe, „do laatste tijdingen omtrent Frankrijk luiden bedroevend. Naar allen schijn zal de (rovreesde monarch weldra het tooneel dor workzaaraheid moe-zeggen.quot;

-ocr page 13-

9

„En dan staan onze aangelegenheden hopeloozer dan ooit; zijn opvolger is nog een kind, en de man, die waarschijnlijk als regent zal optreden, toont niet veel deelneming in het lot van onzen vorst. Gij moet zelf handelen en wel thans, nu na den dood van koningin Anna de troon ledig staat,'thans, nu de Wighs, tegen, alle opvolgingsrecht in, den Hannoveraan in het land hebben geroepen, nu, terwijl Ierland in gisting en Schotland door de opgedrongen vereeniging met Engeland tot in het merg geschokt is, thans moet er gehandeld worden. Wanneer Lodewijk een paar schepen uitrustte, wanneer Bolingbroke moed en vastberadenheid bezat, wanneer de telg van Stuart de ridder van Pt. George (1) zich aan het hoofd zijner trouwe Bergschotten stelde, — de zegepraal zou ongetwijfeld de goede zaak kronen.quot;,

„Ja, ja, gij redeneert als een diplomaat,quot; antwoordde de graaf, „alles goed en wel als Engeland nog katholiek ware. Gij kent haar niet, die ontzettende macht, welke de keurvorsten van Hannover rugsteunt. De anglicaansche prelaten sidderen voor de herleving van het katholieke geloof, voor het verlies hunner rijke prebende en de fanatieke Presbyterianen hier in Schotland spannen met hen samen. Gij weet niet, hoe zij den gloeienden haat der dwaalleer tegen de Kerk weten aan te wakkeren en tot een feilen gloed aanblazen. Hebben zij niet daarom, voor nauwelijks dertig jaren, Jacob II, den gezalfden en ge-kroonden koning door openlijken opstand uit den lande verdreven, zij, die sedert anderhalve eeuw de katholieken als vijanden van den staat brandmerken ? Sedert de ridder van St. George geweigerd heeft zijn katholiek geloof te verloochenen of minstens geheim te houden, bestaat er weinig hoop voor zijne wettige aanspraak.quot;

„Juist deze edele vrijmoedigheid,quot; sprak de gravin met warmte, „en deze ware, heldhaftige trouw aan het geloof, waarmee de erfprins verklaarde: ,,Om geen kroon ter wereld wil ik huichelen of van geloof ver andere n,quot; moet hem het vertrouwen van elk man van eer verzekeren, zoodat

(1) Zoo noemde zich in het buitenland de zoon van Jacob II, de rechtmatige erfVennam van den Britschen troon.

-ocr page 14-

10

•wij met vreugde goed en bloed op het spel zetten voor hem en zijn heilig recht.quot;

„Dat zal onze plicht zijn, zoodra de prins het van ons verlangt.quot;

„Zeker, dan zult gij de traditie van uw geslacht getrouw blijven; daaraan twijfel ik geen oogenblik,quot; hernam lady Wini-frida; „maar heeft onze vorst dezen eisch nipt'reeds zoo goed als gesteld ? Wilt gij wachten tot hij hier komt en u smeekt voor hem het zwaard te trekken ? Zou het niet den Schotschen adel meer waardig zijn met moed en vastberadenheid handelend op te treden en de kroon voor hun wettigen heer en meester te heroveren ? Denk eens na ! De prins heeft vele aanhangers, ■de aanzienlijkste heeren van Schotland staan hem ter zijde; tracht nu, terwijl de Wighs te Londen de handen vol hebben, hier in Schotland de banier der Stuarts te ontplooien.quot;

Graaf Nithsdale stond op en greep met vuur de hand zijner gade.

„Vrouw,quot; sprak hij, „het bloed der hertogen van Powis en Montgomery stroomt u door de aderen ! Ik wist reeds dat gij bereid waart, alles voor de heilige zaak van recht en geloof ten offer te brengen, maar het verheugt mij bovendien zulks uit uwen mond te vernemen. Welnu, wij zullen handelen. Slechts om uw hart niet te vroeg met angst te vervullen, had ik u onze plannen verborgen. De prins zal zelf naar Schotland komen en ik heb mijn woord aan de gezagvoerders van het Hoogland reeds verpand. Zoodra de tijding komt, dat in de bergen de krijgskreet der Stuarts weerklinkt, zullen ook wij, de lords Deventwater, Widdrington, Kenmure, Navin, Carnwath en andere graven en heeren ons wapenen en naar Londen trekken om de Tories in Engeland de hand te reiken ter omverwerping van de wederrechtelijke macht en tot herstel van onzen Stuart.quot;

„God zegene uwe onderneming!quot; riep de gravin in vervoering. „Wie is uw aanvoerder?quot;

„Hier in Schotland de graaf Van Mar en lord Kenmure zal het bevel voeren over de troepen, die naar het Zuiden moeten optrekken.

„Lord Kenmure?quot; vroeg de gravin verwonderd; „maar gij staat toch hooger dan hjj, zoowel in aanzien als in ervaring.quot;

„Maar ik ben katholiek; de heeren vreesden dat dit de Pres-

-ocr page 15-

11

byterianen afkeerig van de zaak zou maken,'' sprak de graaf met gelatenheid, terwijl het hem was aan le zien hoe noode hij in de beslissing had berust.

Er volgde een oogenblik Btilte, waarop de graaf hernam:

„Ik verwacht ieder oogenblik een bode van het Hooglan'. Als hij komt, moeten wij scheiden en laat ik u met de kinderen alleen op Terregies. Mocht ik vallen in den strijd, zoo moge God uw Trooster zijn. Bid dan voor mij, voed dan onze kinderen op in de vreeze des Heeren en prent hen onuitwisch-baar de zinspreuk huns vaders in: „Trouw aan de Kerk en de Stuart s.quot;

De graaf had bij deze woorden Winifrida omhelsd. Zij sloeg hare armen om zijnen hals en kuste hem onder een vloed van tranen.

„Ziedaar,quot; sprak hij, „ik geloofde, dat gij sterk genoeg waart, en nu ik u alles verteld heb, nu weent gij.quot;

„ik ben ook sterk, William,quot; antwoordde zij; „mijn wil is vast en sterk, hoe ook mijn weemoedig hart moge bloeden.quot;

Zij zwegen; in het droevig voorgevoel der aanstaande scheiding, staarden zij somber naar buiten. De maan was juist opgekomen en het landschap lag in kalme rust als onder een ■doorschijnend kleed uitgestrekt. Geen blaadje ritselde en de indrukwekkende stilte werd slechts verbroken door het ruischen der springbron, wier waterstralen door de maan beschenen een zilveren massa vertoonden.

„Nog eens, lieve Winilrida,quot; begon de graaf weer, „wij moeten op alles bedacht zijn; gesteld, wat ik niet geloof, dat de geheele onderneming mislukt, dan moet ik natuurlijk vluchten, en te Londen zal men zich haasten mijne goederen wegens hoogverraad verbeurd te verklaren. Vergeet dan niet het ijzeren kistje in veiligheid le brengen dat boven op mijne slaapkamer in een geheim vak van de kast staat. Het bevat de documenten, die mijnen zoon de erfopvolging der Maxwells moeten verzekeren. quot;Wanneer deze papieren in handen van den vijand vielen, zou «ngetwijfd ons kind de handelingen zijns vaders moeten misgelden. Blijven zij evenwel verborgen tot de eerste woede der overweldigers geweken is, dan zal het hem later niet moeielijk •vallen de eigendommen zijns vaders weer in bezit te verkrijgen.

-ocr page 16-

12

Doch hoor — daar slaat het reeds tien uur. Het avondmaal zal wel lang gereed zijn. Droog uwe tranen en laat niemand iets vermoeden, van hetgeen wij gesproken hebben.quot;

De aangrenzende zaal, waar het adellijk echtpaar binnentrad, was door hanglampen schitterend verlicht, de tafel gedekt en twee stoelen, meesterlijk gebeeldhouwd en met het wapen van Nithsdale versierd, stonden reeds gereed. De gravin schelde en een oogenblik later verscheen een oude knecht, die gewoonlijk de tafel diende.

„Heeft zich vandaag geen vreemdeling aangemeld ?quot; vroeg de graaf.

„Niemand, mylord,quot; antwoordde de oude man ; „daar zoo even kwam hier wel een slordige Hooglander met een doedelzak en eischte onbeschaamd uw lordschap te spreken; natuurlijk werd hij afgewezen.quot;

„Een Hooglander? En moest hij mij spreken?quot;

„Ja, mylord,quot; antwoordde de knecht; „maar wij kennen die bedelaarskunstgrepen wel. Ik gaf hem een aalmoes, doch hij weigerde die aan te nemen, en toen heb ik korte wetten, met hem gemaakt. Maar hoor, mylord, die Bergschot heeft waarachtig de vrijpostigheid hier in den tuin en zoo laat jn den avond op zijn doedelzak te blazen.quot;

Werkelijk drongen de tonen van het eigenaardig instrument tot de eetzaal door.

„Breng den Hooglander oogenblikkelijk hier, Richard, verstaat gij ?quot; riep de graaf in zichtbare opgewondenheid.

„Den bedelaar? — hier in de zaal?quot; vroeg de bediende, die zijne ooren niet scheen te gelooven.

„Onmiddellijk,quot; gebood graaf Nitlisdalo dringend.

De knecht verwijderde zich en de graaf sprak tot zijne gemalin :

„Bereid u er op voor, Winifrida: als ik mij niet bedrieg, ontvangen wij oogenblikkelijk eene beslissende tijding.quot;

Het duurde niet lang of de deur ging weer open en een forsche kerel trad te gelijk met den knecht binnen. De man droeg de schilderachtige kleedij van het Schotsche Hoogland. De muts met de hanenveer stond hem scheef op het hoofd, de Schotsche mantel hing hem luchtig om de schouders, de breede gordel, de gekleurde kousen, die de knieën ontbloot lieten.

-ocr page 17-

13

kortom, alles verried den Hooglander, en de krachtige, breedgeschouderde gestalte maakte eene eigenaardiger indruk, naarmate zij scherper afstak bij die van den ouden knecht met zijn gepoeierde pruik en onberispelijk stijve kleeding.

De muzikant maakte een diepe buiging en vroeg of hij de eer had graaf Nithsdale te zien. Op een toestemmend knikje verlangde hij zijne lordschap een oogenblik alleen te spreken. De graaf gaf zijn knecht een wenk en vroeg daarop, toen deze zich verwijderd had: „Welnu, wat hebt gij mij te zeggen?quot;

De Hooglander keek naar lady Winifrida en aarzelde.

„Spreek maar op, wat het ook zij,quot; gebood de graaf; „zij is inijno gemalin en voor haar behoeft een vriend der Stuarts niets te verbergen.quot;

De Bergschot trad nader bij; vorschend richtte hij zijne donkere oogen door breede wenkbrauwen overschaduwd op des graven gelaat en stelde hem deze zonderlinge vraag:

„Wanneer wordt de vos verjaagd?quot;

„Te middernacht,quot;' antwoordde de graaf. „Gij zijt voorzichtig, man.quot;

„Dan heb ik uwe lordschap eene gewichtige tijding over te brengen,quot; sprak de jonkman en haalde een strookje papier uit zijn gordel te voorschijn.

De graaf nam het aan en las: „Waarde Willi! Doe ons het genoegen en kom met uw jachthonden op de grocte vossenjacht. Wij zijn reeds flink aan den gang. Te Dra ra ar ging het er op los, heden den 26en Augustus. Daarna jagen wij bet land af en wij willen gezamelijk te Londen de huid vevkoopen.quot;

„Zoo, zoo,quot; sprak graaf Nithsdale, „te Bramar is de jacht begonnen. Waart gij er bij ?quot;

„Dat zou ik denken,quot; antwoordde de Hooglander; „en het was een vroolijke partij, in trouwe. Spoedig trekken zij van de bergen, wel acht duizend man sterk, regelrecht op Perth aan. Van bergen en dalen stroomt de menigte toe; zij wassen als de Tav, wanneer in het voorjaar de sneeuw begint te smelten. Ik werd door graaf Van Mar met deze boodschap uitgezonden opdat gij u zoudt haasten ook hier alles in beweging te brengen. Dag en nacht heb ik geloopen door berg en bosch om u deze gewichtige tijding over te brengen.quot;

-ocr page 18-

14

De graaf schelde, waarop de oude knecht weer binnentrad.

„Gauw, Richard. Allen moeten zich beneden in de groote zaal vereenigen.''

Eenige minuten later luidde de burchfcklok; deuren werden open- en toegesmeten, haastige stappen weerklonken door de breede gangen, de trappen op en af; vragen en antwoorden werden bliksemsnel gewisseld en van alle kanten snelden de talrijke onderdanen van den graaf naar de aangewezen plaats in de benedenzaal van het kasteel.

De graaf en de gravin traden binnen. In weinige woorden, maar mot geestdrift deelde Nithsdale de verzamelde menigte mede, hoe de graaf Van Mar, op bevel van den erfprins, de banier der S.tuarts had ontplooid, hoe reeds duizenden Bergschotten zich om dit beroemd vaandel hadden geschaard ea hoe zij thans reeds naar Perth optrokken.

„Ook ons,quot; ging Nithsdale voort met verheffing van stera, „ook ons stellen vorst en vaderland dezelfde eisohen. Naar het voorbeeld mijner vaderen, ben ik besloten gosd en bloed ten beste te geven aan den strijd voor vorst en vaderland tegen de partij, die wederrechtelijk de kroon aan een vreemdeling verkocht. Ook van u, mijne trouwe dienaren, verwacht ik denzelfden moed; want ik ken uwe gezindheid. Trekt dus uw degen en roept met mij : Heil Jacob den achtsten van Schotland, den derden van Engeland.quot;

Daar schitterden de zwaarden bij het matte schijnsel dei-fakkels, en de gewelven van het benedenruira dreunden bij het uiten van den algeraeenen kreet; „Heil den koning! Leve d; Stuarts !quot;

De graaf gaf nu bevel dat er eenigen te paard zouden stygei om aan de heeren der naburige kasteelen brieven over tlt; brengen, die hij bij voorbaat had geschreven. Daarop liet hij, wijn en wisky uit den kelder halen en gaf de noodige bevelen opdat het zoomin de eigen onderdanen als de gasten, dio nog vóór zonsopgang verwacht werden, aan spijs of drank zou ontbreken. Zelf ontsloot graaf Nithsdale do wapenkamer en deelde onder ziji krijgsvolk de wapens uit.

Dat was een nacht vol leven en rumoer in het anders zoo vredige burchtslot. Beneden in de hooggewelfde keuken brand-

-ocr page 19-

15

den grooto haardvuren, waarin het hout niet werd gespaard, terwijl het druipend vet der stukken vleesch, die aan het spit werden gebraden, de vlammen deden knetteren. De voetknechten waren druk in de weer met het poetsen der wapenrustingen en terwijl de beker onder hen lustig rondging, zongen zij uit volle borst de Schotsche volksliederen. Vooral trok de oude slotvoogd, een grijsaard, maar nog bezield met het vuur der jeugd, de aandacht van de jongere soldaten. Hij vertelde van zijne ervaringen op de veldtochten, die hij had meegemaakt om de rechten van het Schotsche koningshuis met het zwaard ''S4® te verdedigen. Ook ditmaal kwam het niet in hem op den

strijd uit de verte aan te zien; hij was een der eersten, die den graaf verlof vroegen om mede uit te trekken; en toen zijn meester hierin toestemde, gevoelde de oude kastelein zich minstens dertig jaar verjongd.

^emgt; De zomernacht ging in de grootste levendigheid voorbij, faar V(^r zonsopgang traden vele aanhangers van den erfprins

'oe^ het kasteel bij tusschenpoozen binnen. Zij kwamen van de na-au^ burige bezittingen des graven en iedere troep verhoogde het ltlequot; gejubel en vermeerderde de beweging onder het krijgsvolk, terwijl de aanvoerders door den graaf ia de bovenzaal ontvangen en door zijne gemalin onthaald werden.

De morgenstond brak aan toen graaf Nithsdale zijne schitterende wapenrusting aangordde, waarbij Winifrida hem behulp-^ zaam was. Ofschoon de eeuw der ijzeren ridders had plaats gemaakt voor die der zijden hofklceding van Lodewijk XIV met gouden tressen, pruiken en driekante steeken, toch waren voornamelijk de officieren der ruiterij nog gewoon helm en borstkuras te dragen.

Zoo ziet men dan ook de beeltenis van graaf ISithsdale in de rij der voorvaderen van Terregies getooid in ridderlijk borstharnas, met de eene hand in de zijde, terwijl de andere op den helm rust, die naast hem op de tafel staat. Zijn schoon, ovaal gelaat met ernstige, donkere oogen en breede wenkbrauwen, zal voorzeker op dien morgen met denzelfden mannelijken ernst, welke nog thans uit zijne trekken spreekt, op zijne lieve gemalin gerust en Winifrida zal in dit gewichtig oogen-blik wel heete tranen gestort hebben.

;rad. ooto

rden r de rden i de aats

den,

, de erg-1 en

;ioht dus

van

der

i d'

gei

L- t i hij, 3ve-dio zou 1 ea

zoo nd-

-ocr page 20-

Itj

Toen graaf Nithedale geheel gereed was om te vertrekken, omhelsde hij zijne gade en sprak: „Vaarwel, Winifrida, vaarwel !quot;

„Vaarwel, William,quot; antwoordde zij met gesmoorde stem, „moge ik u eenmaal als overwinnaar aan het hof van Jacob III zien. Kom, en zegen onze kinderen alvorens te scheiden.quot;

Zij opende eene zijdeur en geleidde hem over een gang naar de kamer, waar de kinderen, trots het nachtelijk rumoer, rustig sliepen. Bedaard trad de krijgsman binnen en toen de gravin de zware gordijnen voor het venster had weggeschoven, bescheen de morgenzon twee lieve kinderkopjes, die even boven het helder linnen der bedjes uitstaken, In het eene sluimerde een knaapje van ongeveer vijf jaren met blozende wangen, in het andere zijn zusje, het evenbeeld harer moeder. De ouders stonden een oogenblik hand in hand en staarden zwijgend op de panden hunner liefde, waarop de vader met wijwater het kruisteeken maakte op voorhoofd, mond e.a borst van zijn eersteling. De kleine William sloeg do oogen op en staarde verwonderd naar den gewapenden ridder, wiens borstkuras in het zonlicht schitterde en toen hij bemerkte dat het zijn vader was, viel hij hem vleiend om den hals.

„Waar gaat gij heen, papa?'' vroeg hij levendig; „en waarom hebt gij een ijzeren wambuis aangetrokken ?quot;

Terwijl William de vragen van den knaap met kussen beantwoordde, sprak zijne moeder; „Papa gaat ver van hier, ver weg, naar Londen en als gij goed bidt, moogt gij met mij ook daarheen gaan.quot;

De kleine klapte in de handen en riep ; „O zeker, klei e Willi zal bidden, zooals gisterenavond, toen gij mij naar bed bracht, mama; gij weet het immers nog wel ?quot;

Intusschen was de kleine Anna wakker geworden. Zij strekte de handjes over het witte kussen uit en riep om hare moeder! De gravin nam de kleine engel, die nauwelijks eenige woorden kon stamelen, op haren arm en reikte haar aan den graaf over. Hij kuste het meisje en zogende haar. Daarop sprak hij met onvaste stem : „Vaarwel, vaarwel! Moge God en Zijn Heilige Moeder en de scharen dor engélen u beschermen!quot;

In don hof van^het kasteel weerklonk trompetgeschal.

-ocr page 21-

17

„Daar is lord Kenmure,quot; riep de graaf, „wij moeten scheiden.quot;

Nogmaals kuste hij zjjne gade en kinderen en ijlde de deur uit, terwijl hij tevergeefs den traan trachtte te weerhouden, die zijne wimpers bevochtigde. Opnieuw schalden de trompetten en het geroffel der trommen mengde zich mét de krijgsmuziek. De gravin had met hare kinderen voor het koepel-censter plaats genomen en staarde naar beneden op de golvende menigte, welke zich over het slotplein bewoog. Weldra trok de voorhoede over de valbrug.

Bij troepen volgde eene bonte schare, wel duizend man sterk, die in allerijl des nachts was bijeenverzameld; bij Dumfries zouden zij zich mot hunne wapenmakkers vereenigen. Graaf Nithsdale reed aan de zijde van lord Kenmure. Voor hen uit wapperde de Schotsche banier, de roode leeuw op een gouden veld. Op de valbrug gekomen, wuifde de graaf nogmaals met de hand ten afscheid naar het koepelvenster en reed met zijn krijgsmakker de slotpoort uit. Nog eenmaal zag de gravin zijn zwaard in de morgenzgn sehitteren, nog eenmaal kon zij den welbekenden vederbos op zijn helm onderscheiden en daarop was hij geheel aan haar oog onttrokken.

Met wankelende schreden begaf Winifrida zich naar de slotkapel om in het gebed kracht en sterkte te vinden voor de moeielijke oogenblikken die, naar eene geheimzinnige stem haar scheen in te fluisteren, voor de deur stonden.

-ocr page 22-

II.

TIJDING UIÏ HET LEGER.

Sedert het vertrek van den graaf waren drie maanden vervlogen. De herfst had de bosschen rondom het kasteel Ter-regies in bonte kleuren getooid ; beuke- en lindeboomen hadden gretig de laatste stralen der herfstzon tussohen hunne goud-klëurige en purperroode bladerkronen opgevangen en reeds kondigde de gure Noordenwind den naderenden winter aan. Hij gierde over land en zee en teisterde de bosschen zoolang, tot do woudreuzen, van hun herfsttooi beroofd, hunne naakte armen treurig omhoog staken in den nevel, die langs den duisteren hemel dreef. En al dikker pakten de novelen zich samen, totdat de sneeuw in groote vlokken over het veld dwarrelde en het aardrijk in een doodskleed hulde. Op het kasteel Terregies was het stil en eenzaam. Lady Nithsdale bracht hare dagen in huiselijken arbeid door en hield zich uitsluitend bezig met hare kinderen, die zich onder den welda-digen invloed harer moederlijke zorgen als bloemknopjes in de lente ontwikkelden. Zoo was zij op een stormachtigen winter avond, een der Jaatsten van November, met de kleinen ijverig in de weer. Zij had hun iets uit de levens der Heiligen voorgelezen en van den strijd dor Schotten verhaald en Willi moest dit navertellen. Daarop moest de knaap naast de bidbank der gravin neerknielen en zijn avondgebed bidden; de kleine Anna op moeders schoot hield ook de handen gevouwen en stamelde de woorden van haar broertje zoo goed mogelijk na. Wel begreep zij den diepen zin der gebeden nog niet; maar in Gods oog, die de onschuldige kleinen verstaat, was het een vurig smeekgebed voor den verwijderden vader, die wellicht in dit uur op het slagveld kampte.

-ocr page 23-

19

Het plechtig „Amenquot; was uitgesproken en het krüisteeken gemaakt. De gravin stond op om de kleinen met behulp eener dienstbode ter ruste te leggen.

„Moeder,quot; vroeg Willi ondertusschen, „waar is vader nu?quot;

„In Engeland, mijn jongen,quot; antwoordde Winifrida; „bid voor hem — hoort gij wel, hoe de wind tegen het venster blaast? Uw vader is misschien dezen nacht buiten in do sneeuw en heeft geen warm bed om heerlijk te rusten zooals gij.quot;

„Als vader koud is, waarom komt hij dan niet naar huis? Het is hier lekker warm.quot;'

„Dat begrijpt gij neg niet, Willi; vader is in het veld en strijdt voor den koning, en als gij groot zijt, moet gij dat ook doen. En hoe zal Anna vader groeten, als hij thuis komt ?quot; ging de gravin tot de andere kleine voort.

Het kind bracht het handje aan do lippen en wierp baars vaders beeltenis een kus toe, terwijl zij vroolijk uitriep „Welkom, pa 1'

„Goed zoo,quot; sprak de gravin en kuste hare lievolingon goeden nacht om ze daarop verder aan de zorg der dienstbode over te laten.

Lady Winifrida nam nu in de voorkamer bij het smeulend haardvuur plaats, tegenover haar kamermeisje, Cecilia Evans. Terwijl zij samen ijverig bezig waren om kleedingstukken voor de strijdende soldaten te vervaardigen, werden al de geruchten, dio in den laatsten tijd omtrent het leger van den erfprins in omloop waren, nog eens breed besproken.

Miss Evans was gewoonlijk de eenige gezellin der lady.

Als kind was zij in het ouderlijk kasteel der gravin opgenomen en met de jonkvrouw opgegroeid. Het edelmoedig hart der wees en de grootmoedige ziel van Winitrida verstonden elkander van den eersten oogenblik af aan en zij minden elkaar als zusters. Ook toen met de jaren des onderscheids het bewustzijn van stand begon te spreken, verbrak de gravin den vriendschapband geenszins en beschouwde Cecilia nimmer als eene dienstbode, maar veeleer als hare gezellin. Toen nu de hertog van Powis en Montgomeri, Winifrida's vader, den verbannen vorst naar St. Germain volgde, ging ook Cecilia mede naar Frankrijk en toeu na den ('ood des hertogs de jonge graaf Nithsdale

-ocr page 24-

20

den koning kwam huldigen en Winifrida, toenmaals hofdame der koningin, als zijne bruid naar Schotland terugvoerde, volgde het eenvoudige meisje hare adellijke vriendin ook hierheen. Sedert waren zij onafscheidelijk verbonden en geen wonder dat de gravin dan ook vertrouwelijk met hare gezelschapsjuffer omging.

„Alles gaat voorspoedig, Cecilia,quot; sprak lady Winifrida; „graaf Mar en de markies van Tullibardine zijn met tien duizend man naar Perth opgetrokken en hebben dit belangrijk punt overmeesterd. I e ridder van St. George, zoo schrijft men mij, is op réis naar Schotland en als hij eenmaal den bodem zijner vaderen betreden heeft, dan zullen hem ook die onderdanen toevallen, welke zich thans nog onverschillig voor de rechtvaardige zaak betoonen.quot;

„Maar da ! resbyterianen nimmer,quot; antwoordde miss Evans.

„De fanatieke predikanten, — neen; maar het volk, waarom niet? Hij zal hun godsdienstvrijheid verzekeren, zij zul en toch aan een Stuart de voorkeur geven boven een vreemcielr'cg! — Ook in Engeland schijnt alles goed te gaan; mijn man is met eene afdeeling krijgsvolk van Kenmure, zonder noemecswaar-digen tegenstand tot Lancashire doorgedrongen. Zij zullen nu juist Preston genomen hebben en de Ribble zijn overgetrokken.quot;

„Preston is van oudsher een ongolukstad voor de Schotten geweest. De koningsmoorder Cromwell heeft hen daar ook verslagen.quot;

„Welnu, dan zullen de Schotten ditmaal alles weer goed maken. Gij schijnt niet veel geloof aan de zegepraal der goede zaak te hechten, Cecilia.quot;

alk heb altijd hooren voorspellen, dat een koning Eduard den godsdienst weer in Engeland zal herstellen,quot; sprak het meisje.

„Hij heet ook Eduard. Hij heet Hugo Frans Eduard, en ongetwijfeld zal hij als koning den naam zijns vaders voeren.quot;

Cecilia antwoordde niet en een oogenblik werkten beiden zwijgend door. Niets verbrak de stilte dan het knetteren van het haardvuur en van tijd tot tijd een windvlaag, die huilend zich een weg door den hoogen schoorsteen baande of da verroeste weerhanen op hst dak knarsend deed ronddraaien.

-ocr page 25-

21

„Het is een stormachtige avond,quot; sprak de gravin weer, „öod zij de schepelingen op zee genadig. quot;Waar mijn man toch in dezen storm moge wezen?''

„Het is nu juist als in den nacht van het jaar drie (1703) toen de Presbyterianen, aangehitst door de predikanten van Irongray en Torthorall, ons kasteel bestormden,quot; sprak miss Evans.

„Ja, dat herinner ik mij. De graaf was afwezig en ik lag ziek te bed, toen het grauw binnenstormde. Waar is de Mispaap, brulden zij; wij willen in zijn ingewanden den God zoeken, dien hij beweert dagelijks te nuttigen. Gelukkig was de oude pater Bonaventura, dien wij sedert jaren ^ot troost der omwonende katholieken heimelijk herbergden, uitgegaan, om een zieke de H. Teerspijze te brengen en had hij do heilige Vaten meegenomen.quot;

„Och, mocht die goede priester nog loven,quot; zuchtte Cecilia. „Nu moeten de trouwe kinderen der Kerk vele dagreizen afleggen om ergens binnen het kasteel van een katholiek edelman den troost van den heiligen godsdienst te genieten.quot;

„Laat ons bidden en hopen,quot; sprak de gravin bemoedigend ; „als de prins van Wales eenmaal den troon van Jen H. Edu-ard heeft bestegen, zal hij de rechten der katholieken herstellen en als de Kerk wederom vrijelijk haar goddelijke leer kan verkondigen en de glans van den godsdienst kan doen schitteren, zal de zon der waarheid over den nacht dar dïvalirsg zegevieren. Met eigen oogea hoop ik het nog te aanschouwen, dat ona dierbaar vaderland wederom in den schoot der Moederkerk terugkeert. — Wat was dat'? — Luidde daar do torenklok?quot;

„Ik meende het ook te hooren,quot; antwoordde miss Evans ; „maar het zal de wind wel geweest zijn.quot;

„Daar hoor ik het weer,quot; riep lady Nithsdale opspringend.

„Het zal wellicht een vreemdeling zijn, die in dezen kouden winternacht een onderkomen zoekt of misschien een bode uit het leger.quot;

Zware stappen weerklonken op de trap ; de oude Eiehard opende de deur en sprak met zichtbare ontsteltenis :

„Do slotvoogd is zoo even teruggekomen. Ze zeggen dat — dat er een ongeval heeft plaats gehad ; in den oorlog wil hot geluk der wapenen wel eens wisselen...quot;'

-ocr page 26-

22

„O God, een ongeluk. Hij is gewond, zwaar gewond, wellicht gesneuveld. — Spreek, zeg het,' kreet de gravin, die het ergste vreesde.

„Neen, mylady, wees gerust; het is zoo erg niet. Mylord is slechts gevangengenomen en zal zonder twijfel...quot;

„Gevangen! O, dan zullen ze hem naar Londen in den Tower sleepen en niet rusten voor zijn hoofd gevallen is. Ik ken zijne vijanden, ik weet hoe zij hem haten! Gerechte Hemel, welk een slag — en die arme, arme kinderen!quot;

Winifrida bedekte haar gelaat met de handen en wierp zich door smart overweldigd in haar stoel terug. Men liet haar een oogenblik uitweenen en toen zij een wéinig tot bedaren kwam, vroeg de bediende of de slotvoogd, die in de voorzaal wachtte, mocht binnentreden.

„Ja, laat hem komen,'' gebood zij snikkend; „ik wil alles, alles hooren; Nihtsdale's vrouw schaamt zich barer tranen niet.quot;

Richard opende de deur en geleidde den hoogbejaarden slotvoogd binnen; de gravin gaf hem eene plaats bij den haard en bezwoer hem haar de volle waarheid te zeggen.

Kalm en volgens een vooruit bedacht plan, volbracht do grijsaard zijne moeielijkte zending.

„Mylady, graaf Nithsdale heeft mij zelf hierheen gezonden en gaf mij tot bevestiging van mijn mondeling bericht dit briefje mede.quot;

De slotvoogd haalde hierop uit zijn borstzak een papiertje dat met haast beschreven scheen en reikte het zijne meesteres over, die sidderend en onder do hevigste gemoedsbeweging het volgende las:

Dierbare Winifrida.

„Wanneer gij deze regelen leest, bevind ik mij als gevangene reeds op weg naar den Tower. Het heeft intusschen niet zooveel te beteekenen. Zorg voor de kinderen en vergeet het ijzeren kistje niet! Hoe alles zich heeft toegedragen, zal onze trouwe slotvoogd u wel meedcelen.

God sterke u en de uwen.

•william.quot;

Preston, op Geertruida's dag 1715.

-ocr page 27-

23

Lady Nithsdale iei het briefje op de tafel en bedekte haar gelaat met beide handen. Eene oogenblik scheen zij geheel wezenloos en buiten zich zelve; maar weldra verlichtte een vloed van tranen haar geschokt gemoed. Spoedig kwam zij tot kalmte en wist zelfs Cecilia te troosten, die haren tranen den vrijen loop liet. Hoe was die vrouw zich zelve zoo spoedig meester? Was het gevoelloosheid? Neen! Het was het licht des geloofs, dat den duisteren nacht van haar lijden bestraalde en haar die vredige zielerust, die vastheid van wil teruggaf.

De gravin vroeg den slotvoogd nauwkeurige bijzonderheden omtrent de noodlottige gebeurtenis.

„Lord Kenmure,quot; begon de grijsaard, „begaf zich naar Preston om in dien ouden zetel van het catholicisme de aanhangers van den waren godsdienst onder de banier der Stuarts te verzamelen; maar onderweg stuitten de Schotten op eene vijfmaal sterkere Engelsche troepenmacht onder generaal Wills. Heldhaftige tegenweer mocht niet baten; de Engelsehen behielden het veld en wierpen de onzen terug op de stad. Ook daar konden zij niet verblijven, wijl de burgerij zich afkeerig toonde van de heilige zaak. Twee wegen waren nu slechts mogelijk; of zij moesten zich met het zwaard in de vuist door het , ngel-sche leger een weg banen of zich op genade en ongenade overgeven. Onze graaf wilde zich dwars door don vijand heen slaan, maar de meerderheid der aanvoerders stemden voor overgave. Nadat de beslissing was gevallen, ontbood mij de graaf en vroeg of ik zijne vrouw en kinderen een gewichtigen dienst wilde bewijzen. Natuurlijk was mij dit aangenaam. Houdt u dan bij onzen gastheer schuil, sprak hij, tot de overgave voltrokken is. Bij uw hoogen ouderdom zullen de Wighs er niet aan denken in u een strijder voor de Stuarts te zien. Zoodra de baan weder vrij is, rjjdt ge op mijn beste paard naar Terregies en brengt mijne vrouw dit briefje met mijne groeten. Geloof mij, Mylady,quot; besloot de grijsaard, „ik ware liever den graaf in den Tower gevolgd, dan deze tijding hier op het kasteel te brengen. Het was de treurigste reis van geheel mijn leven.quot;

De gravin betuigde den slotvoogd haren dank en verzocht hem na zulk een moeielijken tocht de noodige rust te nemen.

-ocr page 28-

21

De oude soldaat wilde dit aanbod slechts voor weinige dagen aannemen ora weer zoo spoedig mogelijk met de troepen van graaf Van Mar aan den strijd te kunnen deelnemen.

Nadat de slotvoogd zijne kamerhad opgezocht, volgden ook do gravin en miss Evans dit voorbeeld.

„lot morgen, Cecilia,quot; sprak Winifrida ; „dan kunnen wij zien wat ons verder te doen staat.quot;

Het was reeds middernacht: maar lady W^iuifrida ging nog lang niet ter ruste ; zij begaf zich naar het kabinet van haar gemaal, opende zijn schrijflessenaar en doorliep zijne papieren. De stukken, die haar het belangrijkst voorkwamen, pakte zij te samen en borg een en ander verzegeld in het ijzeren kistje, dat nu in haar eigen slaapvertrek werd overgebracht. Nadat zij alles geregeld had, liep zij in gedachten verzonken hare kamer op en neer of luisterde met het hoofd tegen het venster geleund naar het loeien van den wind.

„O, William,quot; sprak zij in zich zelf, „al woedde da storm nog wilder, toch zou ik bij u komen in den Tower. Mijne plaats is aan uwe zijde zoowel in blijde dagen als in tegenspoed. Morgen wordt alles voorbereid en overmorgen ga ik op reis. Het geld en de juweelen zal ik meenemen ; wellicht gelukt het mij hem los te koopen of ten minste den loop van liet proces tegen te houden, tot de zegepraal der Schotsche wapenen hem bevrijd. Maar de kinderen?quot;

Daar ontstond een zware strijd in het moederhart, maar spoedig zou die overwonnen zijn. Voor het kruisbeeld knielde zij op haar bidbank neer en bad: „Barmartige Heiland, die stervende aan het kruis de smarten, welke het hart uwer Moeder doorboorden, hebt medegeleden, geef mij kracht en sterkte.quot;

Onder tranen omhelsde zij den volgenden morgen hare lievo-velingen en vroeg den knaap: „Zoudt gij gaarne naar tante Traquair gaan, Willi?quot;

..O, ja, ma,quot; antwoordde de kleine levendig; „maar dan gaat Anna toch mee, niet waar. En u ook?quot;

„Anna gaat ook mee en ik zal later komen; wanneer gij goed bidt, zal ik vader meebrengen. Hoe doet Anna dan?quot;

Het meisje maakte weer een kushandje en stamelde haar kinder-lijken groet, waarop de moeder het hoofd afwendde om hare

-ocr page 29-

25

tranen te verbergen. Weldra stond op het slotplein een draagstoel gereed, waarin de kindermeid plaats nam met de jeugdige grafelijke telgen. Willi vond dat uitstapje heel prettig en riep zijne moeder toe, dat zij toch gauw zou komen, terwijl de kleine Anna vroolijk met het handje wuifde. De arme kinderen wisten niet dat zij hunne moeder op aarde nimmer zouden wederzien!

Zoodra de kinderen vertrokken waren, maakte lady Nithsdale met groote tegenwoordigheid van geest de noodige toebereidselen voor hare reis naar Londen. In den loop van den dag liepen er onrustbarende geruchten omtrent hetSchotéche leger. Graaf Van Mar, heette het, zou bij Dumblane verslagen zijn en men vernam dat lord Lovat den pas van Inverness, een gewichtige stelling, aan de Engelsehen verraderlijk had overgegeven.

Miss Evans wees er op dat het niet geraden was bij zulk een twijfelachtigen toestand op reis te gaan.

„Hoe hooger de nood stijgt,quot; antwoordde de gravin, „des te dringender wordt mijne tegenwoordigheid te Londen vereischt.quot;

„Maar het is bovendien zulk ongunstig weer,quot; hernam Cecilia; „alle wegen zullen thans onveilig of bezwaarlijk te begaan zijn, en geen schipper zal het wagen u bij zulk een storm over zee te brengen.quot;

„En al moet ik dan den weg naar Londen alleen en te voet afleggen,quot; besliste de gravin, „ik moet er heen.quot;

Hiermee waren alle tegenwerpingen krachteloos gemaakt en ijverig gingen alle bedienden voort, met de noodige toebereidselen te maken. Des avonds had lady Nithsdale een ernstig onderhoud met Tom, den tuinier, waarop zij hem met het ijzeren kistje onder den arm naar buiten volgde in de donkere lanen van het park. Onder een breedgetakten denneboom bleven zij staan en de tuinman begon een kuil te graven, waarin het ijzeren kistje weldra geborgen was.

„Tom,quot; sprak lady Nithsdale plechtig, „bij de zaligheid uwer ziel zeg aan niemand wat. wij hier onder dezen boom begraven hebben.quot;

„Mylady kent mij,quot; sprak de oude man met een trouwhartigen blik.

„Welnu, dan mogen zij komen en het kasteel plunderen, of zelfs in brand steken — met Gods hulp zal toch de toekomst der kinderen verzekerd zijn.quot;

-ocr page 30-

26

Zoo ongemerkt als zij hier gekomen waren, keerden zij naar het slot terug, en toen do gravin de trap opging naar hare kamer, hoorde zij buiten de tonen van een welluidend, aangrijpend gezang. Het was de oude slotvoogd. De bedienden hadden zich om den ouden krijger verzameld en lieten hem van den val van Preston vertellen. De grijsaard bezat de gave, in het Schotsche Hoogland niet zeldzaam, de verhalen van treffende feiten op rijm te brengen in de dichtmaat van een of andere bekende wijs. Zoo schiep hij dien avond het schoone lied op de gevangenneming van graaf Nithsdale, dat op den huldigen dag een Schotsch volkslied is gebleven.

Wel moogt ge treuren, Nithsdal, uw jeugdig loof valt af. De koensten uwer krijgers, ze zinken in het graf.

De roos, uw helm versiersel, zoo bloeiend nog voor kort. Verloor haar blanken luister, voor eeuwig thans verdord.

Klaagt, jammert, eed'le vrouwen! gij, zwakke grijsaard, treurt! De heer, de held van Nithsdal is aan zijn volk ontscheurd, AVie heden blij nog glimlacht, zal treuren jaren lang, En mengen met zijn tranen den vaderlandschen rang.

Wat vreugde en jubel heerschten, in onzer vrouwen rij,

Toen, in de balie dansend, zij zongen luid en blij ;

„•Heer Jacob komt, wiensslagzwaard geenWhig in'tland gedoogt!quot; Thans vloeien droeve tranen, terwijl geen hand ze droogt:

Mylady zit en weeklaagt, in matelooze smart,

Haar springt de gouden borstspeld, van 't bang beklemde hart, liondom haar staan de wijzen, en zangers droef en stom. Zij zuchten: „Wee, de redder, de trots des lands kwam om!quot;

Gevloekt gij, trouwloos Preston, zij haat en spot uw loon I Dat rouw en leed en jammer steeds aan uw poorten woon'. Reeds tachtig zomers zag ik hot woud in bloesemknop,

'k Zag 't bloed op 't slagveld reiken, tot aan mijn zadelknop ; —

-ocr page 31-

27

Maar nimmer, eerst sinds gister kende ik dit bitter leed, Ach! rustte ik stil reeds ouder het groenend weidekleed!

iviijn heer heb ik verloren, dat 'k zelf verloren waar',

Hij was mijn kwijnend harte, de lust en levensaiir.

Bij 't lentegroen der wouden waar bloera en heester bloeit. De vogel kweelt en 't beekje wild langs do rotsen stoeit,

Daar wil 'k een kluis mij bouwen, waar 't hart een wijkplaats vindt. Yoor 't leed, en 't zwakke lichaam voor 't woên van weer en wind.

Daar wil ik zitten, zuchten, totdat ik zink in 't graf, Om Nithsdal's heer, den besten, dien God zijn ^lk ooit gaf, O, mocht ik met hem dragen, zijn kommer, leed en smart' Dat eens eenzelfde degen doorbore ons beider hart. —

Den volgenden morgen verliet gravin, slechts door Cecilia 't! en oen trouwen dienaar vergezeld, het kasteel om zoo mogelijk haar gemaal tegen het dreigend moordstaal, waarvan de slotvoogd zoo treffend had gezongen, te beveiligen,

Z1J laar md, ien-iten izat len ran het dat

-ocr page 32-

Ill

IN DEN TOWER.

Kerstmis, het schoone fe^st, waarop de engelen aan den menschen van goeden wil het vrede op aarde toezingen, was op Terregies voor de eerste maal vreugdeloos voorbijgegaan. De graaf zuchtte in den kerker, de gravin was op reis en de kinderen verbleven nog altijd op het slot Traquair. liet nieuwe jaar zou de zaak der Stuarts verloren en menig aanhanger van den ridder van St, George door beulshanden omgebracht zien. Lodewijk XIV stierf op het oogenblik, dat do vervulling zijner belofte nog hulp had kunnen brengen. Ondanks de overgave bij Preston en de nederlaag van Dutnblane was de erfprins naar Schotland overgestoken en had zich tot koning laten uitroepen en kronen ; maai* bij al de zachtaardigheid zijner inborst, was hij er de man niet naar het vertrouwen dor bevolking te winnen en het leger met geesdrift te bezielen.

De beweging te zijner gunste, dio aanvankelijk in het Sehot-sche Hoogland ton minste algemeen was, kwam tot staan; de Presbyterianen jammerden, dat Jacob III den Paus had be-zworen het heilig Evangelie met wortel en tak door de Spaansehe Inquisitie uit te rooien, en liepen voor het meerendeel naar den vijand over. Ook heerschte er oneenigheid onder de aanvoerders van het Hoogland. Al deze omstandigheden te zamen waren oorzaak, dat de zaak der Stuarts verloren ging, reeds, vóór do opstand tegen het Hannoversche huis door wapengeweld geheel onderdrukt was.

Koning George I, door het Parlement naar Engeland geroepen, had inmiddels den troon in bezit genomen. De stemming van het volk was evenwel niet onverdoeld ter gunste van den

-ocr page 33-

29

vreemden vorst; alom -waren duidelijke sporen van gisting waar te nemen en de koning meende slechts door krasse maatregelen orde en rust in zijn rijk te kunnen herstellen. Het kwam hem daarom wenschehjk voor, de edelen, bij Preston gevangengenomen, voorbeeldig te straffen. Zij werden van hoogverraad beschuldigd en zouden als zoodanig den 9den Januari 1716 terecht staan.

Zoo was besloten, toen lady Nithsdale te Londen aankwam. Haar moeielijke reis had twee maanden gevorderd en slechts de wilskracht van eene vrouw als Winifrida vermocht te zegevieren over de talrijke bezwaren vaa den tocht, langs ellendige wegen door regenvlagen en sneeuwstormen ; maar neen, hot was niet de wilskracht, het was de liefde, die hier onwrikbaar pal stond. Wanneer hare krachten waren uitgeput of hare reisgezellen den moed verloren — zij versaagde niet.

„Voorwaarts'' riep zij; „het gaat wel niet voorspoedig ; maar het moet gaan. Ik moet er wezen !''

De middagzon had zich een wej weten te banen door den grijzen nevel, waarin de wereldstad aan do Theems des winters gewoonlijk gehuld is. Hare stralen verguldden den koepel der St. Pauluskerk, de vele torens en de vochtige straten van Londen, waar toen reeds evenals thans eèn bonte menigte men-schen evenals mieren door elkander wiemeiden. Maar op dezen dag scheen iets bijzonders, behalve de vroolijke middagzon en het gewone bedrijt van den handel, dit gewoel en gedrang nog te vermeerderen.

Reeds toen de gravin de oude Yorktoren binnenreed, wérd haar opmerkzaamheid getrokken door verschillende groepen burgers, die in levendig gesprek gewikkeld waren. Er moest iets gewichtigs op handen zijn, want in gewone omstandigheden is de bewoner van Londen niet zoo breedsprakig als de levendige Franschman ot de gemoedelijke Duitscher.

Op Streethill, waar het gedenkteeken aan den brand van Londen ten jare 1666 staat, was het gedrang zoo ontzettend, dat het rijtuig der gravin niet verder kon voortgaan. Een sherif naderde de menigte, besteeg onder trommelslag de trappen der gedenkzuil en gebood in naam des konings stilte. Hij las van een rol perkament na eene lange inleiding over de beteekenis

-ocr page 34-

van hot hoogverraad, het vonnis voor, dat aau de edelen bij Preston gevangengenomen, zou voltrokken worden. Het rijtuig der gravin stond te ver van de zuil verwijderd, dan dat zij de beambte woordelijk had kunnen verstaan; maar enkele woorden had zij opgevangen. Doodvonnis wegens hoogverraad — naar Towerhill gesleept, gehangen en gevierendeeld, graaf Niths-dale — waren zoovele woorden, die haar niet ontgingen.

„Te laat, te laat,'' kreet zij, en zonk bewusteloos in het rijtuig achterover.

Haar gillen trok de opmerkzaamheid der omstanders en toen zij van den koetsier vernamen, wie die dame was, wekte haar rampspoed algemeen medelijden.

„Armo vrouw,'' riep een man, die in hare nabijheid stond.

„Hm — het is een verrader,quot; mompelde een kramer schouderophalend.

„Wat? Hij heeft gehandeld als een eerlijk man; hadden allen maar zoo gedaan als h[j. De Stuarts zijn toch de rechtmatige opvolgers!quot;

„En de Parlementsacte van het jaar een (1701J dan?quot; riep de kramer.

„Wat Parlementsaete. Het Parlement heeft niet te beschik» over iets dat het zijne niet is.quot;

„Voorzichtig, baas Little,quot; sprak iemand, die den man van nabij kende, „pas op uw tong. De Wighs,.die nu aan het roer zitten, maken korte wetten.quot;

Intusschen was de voorlezing geëindigd en de sherif besloot met den gebruikelijken uitroep : „Leve de koning,quot; welke slechts hier en daar halfluid werd herhaald.

„Do goede koningin Anna heeft twaalf jaren geregeerd,'' bromde baas Little, „zonder iemand ter wille van de kroon aan de galg te helpen, en deze stuurt ze met dozijnen te gelijk naar den beul — doch waar is die edele dame gebleven ?quot;

Het rijtuig van lady Nithsdale ging juist eene zijstraat in. Eene stevige vrouw had gedurende het gesprek der medelijdende toeschouwers een paar woorden met miss Evans gewisseld en daarop naast den koetsier plaats genomen. Zij beval den koetsier, eene volgende zijstraat in te slaan en liet voor een groot huls stilhouden. Het gebouw met zijn heldere vensters^

-ocr page 35-

door lofwerk omgeven, zijn geschilderde paneelen en hoogen gevel droeg den stempel der 17e eeuw. Boven de deur hing een uithangbord een reusachtige druiventros voorstellende, waaronder met vergulden letters twee opschriften waren aangebracht naar Puriteinsch gebruik aan den bijbel ontleend. Zij luidden ongeveer;

Treedt binnen in „de druif van Jerichoquot; (4. Mos. 13. 24.)

De -wijn vervult het hart met vreugde. (Ps. 103. 15.)

Toen de paarden stilstonden en de vrouw, die naast den koetsier had gezeten, de trede van het rijtuig neerliet, was lady Nithsdale weer in zooverre tot zich zelve gekomen, dat zy de vrouw antwoord kon geven toen deze met eene eerbiedige buiging vroeg: „Heeft mylady reeds een logement gekozen ? Zoo niet, dan beveel ik ijiiss Mils, de waardin van de druif van Jericho, mijne woning beleefdelijk aan en kan ik u verzekeren dat do meeste hooggeplaatste personen bij mij hun intrek nemen.quot;

De gravin was in Londen allesbehalve thuis. Zij was voornemens zich tot hare vriendin de hertogin van Montrose te wenden om zich door haar een logement te laten aanwijzen, maar zij gevoelde zich thans te zeer uitgeput om dit bezoek af te leggen, nam dus het aanbod der waardin dankbaar aan en spoedig zag zij eenige kamers, die er zeer vroolyk uitquot; zagen, te harer beschikking gesteld.

Do logememhoiider, wiens gelaat veel overeenkomst had met de volle maan, maar trots zijn welgedaanheid de onderdanige dienaar zijner echtvriendin, kwam het vuur aanleggen op de kamer, welke Lady Nithsdale betrokken had en verwijderde zich daarna onder de noodige plichtplegingen.

Winürida moest dadelijk rust nemen en tegen den avond •werd zij door zulk eene hevige koorts aangetast, dat men nog laat een geneesheer moest ontbieden. Toen deze van miss Evans een en ander vernam omtrent de gebeurtenis-gen der laatste maanden, de vermoeienissen welke de zieke had uitgestaan en dan schok, die haar dezen morgen bij het lezen der veroordeeling had getroffen, schudde hij bedenkelijk het hoofd.

„Het is niets, mijnheer,quot; sprak lady Nithsdale, toen de dokter

i; ï

-ocr page 36-

32

^0^611 ^ m06tik

Jntf^r ia W0lf Squot;rak de geneeshGer; »wö zullen het hopen. Intusbchen moogt g.j u voorloopig volstrekt niet vermoefen •

gij moet het bed houden en geregeld de geneesmiddelen ge-' bruiken, welke ik zal voorschrijven....quot;

„Maar om 's Hemels wil, mijnheer, ik kan nu niet ziek wor-d n nu kan .k met! Gij weet wie ik ben en wat mij hierheen voert. Ik moet naar mijn man in den Tower quot;

- ^en Sraaf 291 zondertwÜfel gratie verleend worden,quot; sprak de

ookter geruststellend. „Het kan de bedoeling van Zijne Male!

steit mot zijn zulk een vonnis te laten voltrekken.quot;

e zieke schudde ongeloovig het hoofd, waarop de dokter na

haar nogmaals tot kalmte te hebben aangemaand, zich vequot;

w jdeide. Miss Evans deed hem uitgeleide en vroeg hoe hii

over den toestand der gravin oordeelde. De man haalde de soboud,,. en al,h,00,d.,.: -Do 2ielle Wt

geopenbaard; maap .1, „ea aal hel zenuwkoort, zal ,0rfon quot; „Groote God, nep Cecilia verschrikt- wit ral o,.

graat en van de kinderen wordenquot; ' quot; Van en

=ik ... Ik i00oeg

Het was een bange nacht voor de goede Orii;!! v t afgebroken ,.„t Ui h.„r ^2 .T

op hare ademhaling. De zieke was (■ i i ' quot; ^ het gelaat aanvankelijk aan de hevigst?6 611 °0rts°'oed 0P prooi en eerst na middernacht sliep zij in SJlaar he^^quot;!3

eene onrustige sluimering en onophoudelyk droomde zToverluW

van haar man en zijne terechtstelling, verluid

„Daar hebben ze hem,quot; riep zii° o nn/1 i, i,.

ffebonden T Waf iwi *u ^ gt; (joo, zij hebben hem

f üf r quot;r , ' dle man met dien roeden mantel p Laat hem los. Iaat los..... hii heeft «1» r-i UBU mante1--?

rüi -quot;i.- ï atr

rrïï

-ocr page 37-

33

heilige Winifrida, de patrones der zieken (1). Zij beloofde nnne bedevaart te zullen doen naar de Winifi-ida-bron, wanneer bare meesteres mocht genezen, en toen de eerste stralen der morgenzon door de ronde vensters binnendrongen en in do straten het dagelijksch rumoer weer begon te heerschen, vond de zieke verkwikking in een rustigen slaap.

Tiet morgenlicht scheen ook in den kerker van graaf Niths-dale en deed den gevangene ontwaken. Iladde hij kunnen vermoeden hoe zijne gade hem nabij was, en hoe zij op het ziekbed lag uitgestrekt, zeker zou de zoete sluimering van zijn leger zijn heengevlodon. Den vorigen dag had hij in Westminster-Hall zijne veroordoeling onverschrokken aangehoord ; het scheen hem onmogelijk toe, dat George I dit vonnis zou bekrachtigen. Zoodoende was de gevangene onbekommerd ter ruste gegaan en had hij in den slaap nieuwe kracht gevonden. Na zijn morgengebed, dat hij als geloovig katholiek, dank zij de opvoeding zijner vrome moeder, nimmer naliet, ging hij zijn eng verblijf eenige malen op en neer. Daarop schoof hij een bank voor zijn getralied venster en klom er op om het morgenlicht des te beter te genieten.

De zon brak mot moeite door den grijzen nevel en wierp haar bleeke stralen op de aschgrauwe torens van den Tower. Op de Theems waren de schippers druk in de weer; zeilen worden geheschen en eene menigte bonte wimpels fladderden in de kille morgenlucht.

Daar ging een trotsche driemaster onder zeil en bewoog zich langzaam en statig stroomafwaarts. In de gevangenis was het gezang der matrozen en het rammelen der ankerkettingen duidelijk hoorbaar.

Is dat niet de Schotsche vlag, die daar boven in den raast waait? Met een weemoedigen glimlach staarde de gevangene het vaartuig na en sloeg dan de oogen neer op de breede grachten en driedubbele muren, die hem van het leven in de vrijheid onverbiddelijk hielden afgesloten.

(1) Dj bron van Winifrida in Wales is steeds, zelfs onder de felste vervolging der hervorming, cene druk bezochte bedevaarts-plaa's ge'ilcven.

3

-ocr page 38-

34

De Tower werd in de elfde eeuw dooi- quot;Willem den Veroveraar geaticht. Zijne opvolgers breidden deze sterkte meer en meer uit. De eigenlijke of witte Tower (1) een regelmatig vierkante sterkte met hoektorens, werd omringd door een drie-dubbelen krans van wallen, ringmuren en grachten en door acht en twintig torens verdedigd. Hoevele zuchten binnen die gewelven sedert de regeering van Willem den Veroveraar tot het begin dezer eenw onverhoord zijn gebleven, hoe menige vloek der vertwijfeling maar ook hoe menig gebed hier ten Hemel werd gezonden, vooral onder de regeering der zoogenaamd maagdelijke Elizabeth —- dit weet God alleen!

Graaf Nitlisdale was. niet in een kerker opgesloten. Met het oog op zijn hooge afkomst had men hem een der vertrekken van den luitenant der gevangenis ter bewoning aangewezen. Hij werd hier evenwel zoo streng bewaakt, dat zijn verblijf niet minder kerkerachtig was dan de gewelven van den bloed-toren 2) of van de koude herberg (3)

Nadat do gevangene een oogenblik het schip had nagestaard, verliet hij het venster en wandelde in gepeins verzonken zijne cel op en neer, zjjne denkbeelden zeilden het trotsche vaartuig vooruit naar Schotland, naar zijn gade en kroost.

„Arme vrouw,'' mompelde hij, „welk een schrik zal haar bevangen, als zij hoort dat ik wegens hoogverraad ben ter dood veroordeeld !''

De celdeur werd geopend en een bewaker trad binnen om den graaf zijn karig ontbijt voor te zetten. Nadat hij den schotel op de tafel had gezet, ging hij niet heen zoonis gewoonlijk, maar bleef den gevangene eerst een oogenblik aanstaren en vroeg toen met, een slinkschen blik naar de deur: „Zijn er behalve uwe gemalin nog meer gravinnen, die Nithsdale heeten?quot;

De graaf, door deze onverwachte vraag zeer verrast, wierp don bewaker een vorschenden blik toe en antwoordde eindelijk: „Neen.quot;

„Dan is uwe gemalin in Londen,quot; besliste de man, wiens eerlijk gelaat het volle vertrouwen moest wekken.

Lord Nithsdale werd bij deze tijding overmeesterd door de meest tegenstrijdige gewaarwordingen van vreugde en smart,

(1) White Tower. (2) Bloody Tower. (3) Cold harbour.

-ocr page 39-

35

en smeekte den man in zichtbare opgewondenheid zich nader te verklaren.

„Ik ging gisteren toevallig over het plein bij Street Hill,quot; begon de jonkman...

Hier brak hij plotseling af, wijl hij buiten voetstappen hoorde en veelbeteekenend den vinger op den mond leggende, sloop hij de deur uit.

Het was gedaan met de gemoedsrust van den edelman. Hij werd ongeduldig en onrustig, terwijl een stroom van vreugde en verwachting in zijne ziel bruiste.

Alleen in den namiddag werden bezoekers bij de gevangenen toegelaten; maar het was eerst morgen. Die weinige ureu schenen den graaf een zee van tijd toe ; nog nooit was hem de dag zoo lang gevallen. Eindelijk sloeg de klok drie. Reeds lang te voren stond graaf Nithsdale op zijne zitbank met het voorhoofd tegen de tralies van zijn venster gedrukt en hield onafgewend het oog op de brug gevestigd. Vandaar moest zijne Winifrida komen. Wel gingen er veel menschen heen en weer; schildwachten, bewakers, heeren en dames; eenmaal meende hij de jonge vrouw van zijn lotgenoot, lord Deventwater, op te merken maar nergens zag hij de slanke gestalte zijner gemalin. De zon begon intusschen te dalen en nauwelijks was zij geheel ondergegaan of de ijzeren valbrug van den Byeward-toren viel ratelend neer.

„Vier uur,quot; zuchtte Nithsdale, „en zij is niet gekomen.quot;

Zoo ging het den volgenden dag, zoo ging de week treurig voorbij en ook de jeugdige bewaker liet zich niet meer zien. Een ander bracht den gevangene op vaste uren zijn eten en drinken.

Nu trachtte de gevangene zich de geda hte aan de mogelijke komst zijner gade uit het hoofd te zetten.

„Het zal een misverstand zijn,quot; mompelde hij ; „want als Winifrida naar Londen ware gekomen, zou zij mij reeds dadelijk bezocht hebben.quot;'

En toch, eenmaal meende hjj haar gezien te heb'ien ; maar het was slechts een oogenblik en de bekende gesta'le was weer achter de Byewardforen verdwenen. Zou dit slechls heS spol zijner verbeelding geweest zijn ?

-ocr page 40-

36

Intusschen brak de morgen van 19 Januari aan en de gevangenen werden opnieuw naar Westminster-Hali gevoerd om van het Huis der lords, dat hun hooger beroep in overweging had genomen, de beslissende uitspraak te vernemen. Het doodvonnis werd bevestigd; maar met beroep op de genade des konings. Doch toen deze bij monde van den lord-kanselier Stanhope verklaarde dat h[j zou handelen overeenkomstig de waardigheid van de kroon en naar de belangen van do inwendige rust, lieten de meesten don moed zinken en beschouwden deze uitspraak als de bevestiging van het vonnis.

De eenige misschien die op genade bleef hopen, was graaf Nithsdalo.

De veroordeelden werden weer naar de gevangenis teruggeleid. Terwijl zij tusschen een dubbele rij hellebaardiers voortschreden, hoorde de graaf op eens een welbekende stem, die hem toeriep: „Houd moed.quot; Het was miss Evans; de graaf herkende hare stern onmiddellijk, wuifde in de richting van waar hem die troostwoorden toeklonken, en ofschoon hij het meisje onder de menschenmassa niet onderscheiden kon, was hij toch overtuigd dat zij het was en niemand anders. Het ruime veld der gissingen stond wederom voor den gevangene open.

Winifrida is dus te Londen-; maar waarom komt zjj mij dan niet bezoeken ?

Deze gedachte baarde den gevangene meer zorgen dan het/ doodvonnis, dat nu reeds ten tweeden male over hem en zijn wapenmakkers was uitgesproken, maar er zou een einde aan de pijnigende onzekerheid komen. Op een stormachtigen middag geleidde de commandant van den Tower, een oud officier in de veldtochten van Marlbourough gestaald, de langverwachte gade in den kerker van den gevangene. In de heftigste opgewondenheid stortte Winifrida zich in de armen vnn haren echtgenoot. Hoe klopten die trouwe, door God zelf vor-eenigde harten van lief en leed, van hoop en vreeze, van vreugde en ontsteltenis! In zulke oogenblikken mist men de spraak. Hoe zou ook het gesproken woord bij machte zijn om weer te geven, wat men onder zulke omstandigheden gevoelt. Alleen oog en hart zijn dan aan het woord. Hoe zalig waren deze oogenb ikken en hoe weinig werd dit begrepen door den com-

-ocr page 41-

37

mamlant, die hen in bedenking gaf de kostbare oogenblikken nut tiger te besteden met het regelen der familie-aangelegenheden, ■wijl het wel de laatste keer kon zijn dat zij elkandr oentmoetten.

Na deze opmerking liet hij de eehtgenooten alleen en zou do lady om vijf minuten voor vieren weer komen afhalen.

Toen de eerste onstuimige vreugde van het wederzien voor kalmte plaats maakte, vroeg de graaf naar Terregies en hoe Winifrida de reis naar Londen had gemaakt.

„Reeds drie weken geleden,'' sprak hij, „heb ik vernomen, dat gij te Londen waart aangekomen ; maar ik begon het te betwijfelen, wijl ik u niet zag opdagen.quot;

„Ik werd ook aanstond bij mijne komst ongesteld,quot; antwoordde Winifrida mismoedigd; „de dokter hield mijne koorts voor een ernstig ziekteverschijnsel , maar dank zij eene gelofte door Cecilia aan de II. Winifrida gedaan, was het gevaar spoedig geweken. Na veertien dagen mocht ik mijne kamer weer veriaten en dadelijk begaf ik mij naar den Tower, doch tevergeefs. De commandant had ten strengste bevel niemand bij de beschuldigden van hoogverraad toe te laten. Nu wendde ik mij tot de hertogin van Montrose, om door hare tusschenkomst toegang ten hove te verkrijgen. Zooals gij weet, is zij de Stuarts met hart en ziel genegen. In hare woning ontmoette ik de jeugdige vrouw van lord Deventwater, de gemalin van lord Nairn en andere bloedverwanten en vrienden der veroordeelden. Wij besloten tot het nemen van verschillende maatregelen, die evenwel geen gunstig gevolg hadden. De hertogin wist voor mij eene audiëntie te verkrijgen bij den lord-kanselier Stanhope. Het eenige wat ik van hem verkrijgen kon, was mij bij u in den Tower te laten opsluiten; maar ik weigerde dit onder voorwendsel dat zulks mijne geschokte gezondheid te veel zou schaden. Gaarne had ik zijn aanbod aangenomen; maar wie zou dan iets te uwer redding hebben kunnen uitrichten?''

„Dierbare vrouw,quot; sprak de graaf bewogen, „hoe kan ik u uwe liefde en toewijding vergelden. Ja waarlijk, in het vuur der tegenspoed wordt de oprechte trouw beproeld.quot;

„Ik bood Stanhope 00.000 Schotsche -I/erts, wanneer hot doodvonnis in verbanning mocht veranderd worden. Do koel» b'oedige gtajitsraan haalde de schouders op en zai dat uw

-ocr page 42-

vermogen in ieder geval aan den staat kwam. Eindelijk gaf hij mij bedektelijk te verstaan dat een verzoek om genade bij den koning wel iets zou vermogen, wanneer het maar niet den eersten katholieken — hij lei den nadruk op dat woord, — den eersten katholieken edelman van Schotland gold. Ik veinsde hem niet te begrijpen en toen zei hij, dat volledige gratie te hopen was, wanneer Nithsdale als borg voor zijn toekomstigen trouw tot de hervormde Kerk wilde overgaan. Op dit voorstel had ik niets te antwoorden; ik maakte eene buiging en vertrok.quot;

„Zij willen mij dus genade schenken wanneer ik mij aan dubbelen ontrouw schuldig maak, tegen over de Kerk en tegenover imjti koning. Waarlijk, de kanselier schijnt Nithsdale niet te kennen, anders zou hij zóó niet gesproken hebben. Toch doet het mij genoegen, dat hij zich aldus heeft uitgelaten; Wini-trida, gij weet dan nu voor welke beginselen ik het leven laat, wanneer het zoover mocht komen. Maar zij willen ons Slechts rchrik aanjagen, mijn lieve; ik ben overtuigd dat de koning ons genade moet schenken. Hij is volstrekt niet zeker van zijn kroon; de terechtstelling van mannen uit de edelste familieën vun Engeland en Schotland zou hem nog meer gehaat maken en zelfs den tegenstander overtuigen, dat wij naar recht en beginsel a's getrouwe vasallen gehandeld hebben. Nu drijft hij het zoover, opdat men later zijne genade des te levendiger zou toejuichen.quot;

„Wie den keurvorst kent, denkt er anders over, William,quot; sprak Winifrida; „en al zou hij de overigen genade schenken, gij zult de terechtstelling niet ontkomen. Dit is mij onomwonden verklaard door lieden uit zijne naaste omgeving. Men verhaalt niet veel goeds van 's konings inborst. Reeds sedert meer dan dertig jaren houdt hij de schoone prinses Sophia van Geile, zijne gemalin, enkel op verdenking van ontrouw in het kasteel Ahlen gevangen, hoewel iedereen volhoudt, dat zij onschuldig is en terwijl hij zelf in openlijke echtbreuk leeft. Bij do troonsbestijging moet hij haar wel genade hebben willen schenken, maar toen sprak zij de schoone woorden : „Indien ik schuldig beu, zoo ben ik uwer vergiffenis niet waardig en als de keurvorst mij onschuldig zóó behandelt, is hij mijner niet waardig,quot;

De graaf fronste de wenkbrauwen en zat een oogenblik pein» •zeiid met het hoofd op de hand goleu^id.

-ocr page 43-

39

„En toch ben ik van oordeel,''.sprak hij na een wijle, „dat tij uws bede niet zal kunnen weerstaan, wanneer gij er toe zoudt kunnen besluiten hem te voet te vallen.quot;

„Wij hebben hierover reeds gesproken,quot; zei lady Kiths.dale; „wij, de vrouwen en kinderen der veroordeelden zullen dezer dagen een smeekschrift aan het Parlement overreiken om zijn voorspaak bij den koning in te roepen. Wijst George ï deze bede van de hand, dan zal ik ook de laatste poging niet onbeproefd laten, hoe zwaar het de dochter van Powis ook moge vallen voor dien koning te knielen. Ook houd ik die poging voor nutteloos.quot;

„Gij rekent dus niet meer op 's konings genade ?quot;

„Waarom zou ik u en mij zelve misleiden? — Neen, ik geloof er niet aan.quot;

„Welnu, als ik voor mijn geloot en mijn wettigen vorst mijn leven moet offeren — het zij zoo. Of het op het slagveld of door beulshanden geschiedt, is mij gelijk. Vertoorn u niet, om ^ mijn dood, lieve Winifrida en wees onze kinderen eene goedequot; moedor.quot;

„Zou het niet mogelijk zijn u de hand te reiken ter ont-•vluohting ?quot; vroeg lady Nithsdale op gedempten toon.

De gevangene voerde met een weemoedigen glimlach zijne vrouw naar het getraliede venster en wees haar zestig voet naar omlaag op de breede grachten en grauwe muren.

„Ziet gij hier aan de rechterhand de Belfry en links den bloedtoren, Winifrida ? Hoort gij de voetstappen der schildwachten niet die dag en nacht de verbindingsmuren op en neergaan ? Wanneer gij mij geen vleugelen kunt verschaffen, om te kunnen vliegen evenals Icarus, de zoon van Dedalus, is ontkomen hier onmogelijk.quot;

„Hier gaat het natuurlijk niet,quot; sprak zij kalm; „maar daar buiten,quot; en ze wees naar de celdeur.

„Maar,' lieve Winifrida, hier zijn drie torenwachten en schildwachtposten bij dozijnen. Hebt gij plan den Tower te bestormen of meent gij al mijn bewakers te kunnen belezen ? Seen, als ik geen genade verkrijg, dan heb ik nog slechts één wensoh. Ik wilde dat een priester mij kwam bezoeken om mij ■voor de reis naar de eeuwigheid voor te bereiden; de godsge-

-ocr page 44-

40

zant zal wo! genadiger zijn dan de wereldlijke rechters waren.quot;

„Ik denk noch aan geweld, noch aan belezen, maar ik bid u intussehen om uwe medewerking op het beslissend oogenblik. Mijn plan staat nog niet geheel vast en gij moet mij dus ver-oorlöoven hieromtrent het stilzwijgen te bewaren.quot;

Het slot van de celdeur knarste en de stem van den Commandant brak het onderhoud of met een introep, die als een bevel klonk: „Vijf minuten voor vieren!quot;

De echtgenooten omhelsden elkander en namen afscheid.

Winifrida en de andere echtgenooten der gevangenen deden wat in haar vermogen was. Het smeekschrift werd bij het Parlement ingediend; maar de beraadslaging werd lang gerekt en het gerucht kwam in omloop dat de koning besloten was de doodvonnissen te doen voltrekken.

Nu besloot lady Nithsdale de laatste poging te wagen en den koning te voet te vallen. In den morgen van den 13de;ti Februari ging zij met lady Nairn en miss Morgan naar het paleis van St. James, waar de koning zich ophield. De dames waren in diepen rouw gekleed. Het was voor Winifrida een stap., zooais zij er nog nimmer een op den moeilijken weg door het leven had gezet. Haar hart bonsde, toen zij den ouden koningsburcht der Stuarts betrad en hare knieën knikten, terwijl zij de marmeren trappen besteeg. Het was angst noch vreeze, die haar deed beven, het was do strijd van haar adellijke inborst^ die zich verzette tegen een voetval voor den onrechtmatigen bezitter van den eigendom der Stuarts ! Gelukkig gaf de gedachte aan hare kinderen, die zij in Schotland had achtergelaten, en aan haren echtgenoot, die in den kerker zuchtte, haar de noodige wilskracht terug.

„Het moet gebeuren,quot; sprak zij in zich zelve en ging met vaster tred voorwaarts. Een officier der lijfwacht, wiens genegenheid door tussehenkomst der hertogin van Montrose voor de vrouwen was gewonnen, leidde de dames in een der vorstelijke zalen. Hier moesten zij wachten tot Zijne Majesteit het ontbijt had gebruikt; de koning zou daarna uit de aangrenzende zaal door deze kamer naar zijn kabinet terugkeeren en in het voorbijgnan konden zij hem dan aanspreken.

Po damos uamen in een vensternis plaatf, waar oen zwaar

-ocr page 45-

41

damasten gordjjn met gouden franjes haar aan de blikken der hoen en weer loopende bedienden onttrok,

Eindelijk gingen de vleugeldeuren open; de soldaten presenteerden het geweer en de koning, door een aantal hovelingen omringd, trad binnen. Zonder zich lang te bedenken trok lady Nithsdale het damasten voorhangsel ter zijde, kwam een paar achreden nader en wierp zich aan de voeten van den monarch ; sidderend volgden hare gezellinnen dit voorbeeld.

De koning liet de hand der hertogin van Darlington, met wie hij schertste, plotseling los en wendde zich met een gramsto-rigen blik tot de knielende vrouwen.

„Brutaal!quot; riep hij ziedend van toorn. „Officier, wie heeft zich veroorloofd mij de vrouwen dier verraders onder de oogen te brengen ?''

„Sire,'' antwoordde de gravin met edelen aandrang, „de koningen van Engeland plegen de gebeden ook van de armste vrouwen aan te hooren. Vergeef het ons dus, wanneer de liefde voor echtgenoot en kinderen ons den moed gaf u om genade te smeeken.quot;

„Genade ? Opdat zij vandaag of morgen met Stuart aan het hoofd weer in opstand komen ? Neen, zeg ik u, zijn hoofd moet vallen en vooral dat van dien zinneloozen papist, graaf Nithsdale! Ik zal toonen, wie ik ben en die onbuigzame Schotten eens lot rede brengen.quot;

De koning wilde zich verwijderen ; maar lady Nithsdale vatte zijn kleed en smeekte hem onder een vloed van tranen om erbarming. Zij sprak, zich zelve bijna onbewust zooals smart en liefde het haar ingaven. De hovelingen waren getroffen, maar waagden het niet, uit vrees voor 's konings toorn, een woord ter gunste der ongelukkige vrouwen in het midden te brengen.

De koning wilde haar evenwel niet langer gehoor verleenen en ging ; maar Winifrida hield door smart overstelpt zijn kleed krampachtig vast en liet zich letterlijk meesleepen. De koning gaf nu zijnen bedienden een wenk en deze rukten haar met geweld ter zijde.

Haar starre blik volgde hem tot hij de deur van zijn kabinet woedend achter zich op slot wierp ; toen zonk zij neer dood dan lovend neer op het wollig tapijt.

-ocr page 46-

42

Eenige hofdames schoten toe en brachten haar door liefderijke verpleging weer tot zich zelve. Zij trachtten haar moed in te spreken, maar lady Mthsdale fichudde treurig het hoofd.

„Ik had reeds te voren aan een goeden uitslag gewanhoopt; maar nu is mijn gemaal stellig verloren. Na dit heftig tooneel zal de koning den naam Nithsdale dubbel haten.quot;

Inderdaad onderteekende George I eenige dagen later het doodvonnis uitgesproken over graaf Nithsdale, lord Deventwater, en lord Kenmure en bepaalde de voltrekking op den 24sten Februari daaraanvolgende.

Alles scheen dus verloren ; maar in het hart van Winifrida schemerde nog een straal van hope. Ware liefde schept eene wonderbaarlijke zielskracht en wanhoopt niet lichtelijk. In den nacht der beproeving vertoont zij zich eerst in haren vollen, bovenaardschen glans gelijk de sterren aan den hemel, die des te liefelijker schijnen, naarmate de nachtelyke duisternis zich over het aardrijk verbreidt.

-ocr page 47-

IV.

EENE STOUTE ONDERNEMING.

In „de druif van Jerichoquot; was het bij uitstek stil en een» zaam, doch een vrooljjk vuurtje flikkerde en knetterde aan den haard der gelagkamer, wierp een rooden weerschijn door het vertrek en verspreidde eene aangename, verkwikkende warmte, terwijl buiten een dichte, koude nevel over de Theems en de stad neersloeg. De mist was zoo dik, dat de nieuwsgierige waardin uit „de druifquot; tevergeefs de ruiten met een doek af-wischte om in de straat te kunnen zien en de avond was nog niet gevallen, toen de nevel haar belette het huis van haar overbuurman te kunnen onderscheiden. Wrevelig wendde zij hare schreden naar den haard, waarbij haar dikke echtgenoot in een gemakkelijken leunstoel had plaats genomen en onder den invloed van rust en warmte voor, het zoet geweld der slaperigheid was bezweken.

„Jack, hoe is het mogelijk,quot; riep de vrouw, terwijl zij den slaper wakker schudde, „hoe is het mogelijk — nu kunt gij gerust zitten slapen en morgen zal de man onzer mylady onthoofd worden. Nog geen uur geleden hebt gij mij verteld hoe reeds op Tower-Hi 1 het schavot wordt opgeslagen. Hebt gij dan geen hart? God weet hoe het mij leed doet. Ik zou Stanhope wel de oogen willen uitkrabben, als ik er aan denk. Zoo waar ik de druivenwaardin van Jericho ben, zal ik dezen nacht geen oog sluiten.quot;

„Ja, het spijt mij ook,quot; zei do waard, terwijl hij gapende zich dén slaap uit de oogen trachtte te wrijven. „Bij mijn ziel, als ik er iets aan veranderen kon, ik zou er gaarne iets voor ■willen opofferen; maar er is niets aan te doen.quot;

-ocr page 48-

Daar klopte miss Evans aan de deur en vroe» of de vrouw even boven wilde koraen.

„Bij de gravin?quot; vroeg zij; „och, lieve hemel, hoe zal ik haar kunnen aanzien, zonder te weenen !quot;

Zij schoof haar muts en haar boezelaar een weinig terecht en volgde Cecilia, die haar binnen liet. De gravin was in gezelschap met miss Morgan.

Winifrida had sedert eenige weken een stout plan tot redding van haren gemaal gevormd en de uitvoering met omziclitig-heid voorbereid.

De stilzwijgende, getrouwe Cecilia was reeds van het begin af aan in de geheimen van lady Nithsdale ingewijd; thans was do tijd der beraadslaging voorbij en het oogenblik van handelen gekomen, maar Winifrida behoefde hiertoe de hulp van miss Morgan en van de waardin. Zij had zieh voorgenomen, die hulp eerst op het beslissend oogenblik in te roepen, vooreerst uit vrees dat haar plan mocht ontdekt worden en ook omdat zij de vrouwen niet veel tijd tot kalm overleg wilde laten, hetgeen misschien tot eene weigering had kunnen leiden.

Lady Nithsdale verzocht de waardin zeer beleefd plaats te nemen. Zij verhaalde van de onverbiddelijkheid des kenings, die de tussehenkomst van het Parlement en haar smeekbede had afgewezen.

„Morgen ben ik weduwe en zijn mijn kinderen weezen.quot; zuchtte zij, „maar ik ben met Gods hulp tot het uiterste besloten en zal den graaf trachten te redden. Daarom heb ik n genoodigd, lieve miss Morgan en ook u, goede vrouw, ik weet dat gij beiden niet alleen deelneemt in mijn lot, maar ook genegen zult zijn om mij in eene stoute onderneming bij te staan. Mijn goede engel heeft mij in deze herberg gevoerd; ik had geen. betere gastvrouw in Londen kunnen vindon.quot;

De waardin gevoelde zich overgelukkig bij deze loftuiting; maar de gravin scheen er niet op te letten en ging verder.

„Het doel is niet zoo moeielijk te bereiken als men zouden-ken, er behooren slechts moed en vastberadenheid toe; de bewakers in den Tower zijn goede jongens, ik heb hen nu en dan eenig drinkgeld gegeven, dus zij zullen ons niet zoo streng op de vingers kijken. Het komt er slechts op aan of gij beiden

-ocr page 49-

45

mij de hand wilt reiken om mijn plan ten uitvoer te leggen.quot;

„Als het werkelijk uitvoerbaar is, dan ongetwijfeld!quot; riep miss Morgan.

„O, zeker, zeker,quot; viel miss Mils in, „mylady kan op mij rekenen.quot;

„Zeer zeker is het uitvoerbaar,quot; hernam Winifrida; „op weg naar den Tower zal ik u alles nauwkeurig uitleggen. Wij moeten ons haasten; het zal aanstonds drie uur slaan on om vier uur wordt de Byewardtoren gesloten. Na moed geschept, het zal best afloopen ! Maar nog een vraag, miss Mils: hebt gij nog zulk een japon en zulk een muts ?quot;

„Ja wel, mylady; maar ik zal mij eerst behoorlijk verklee-den. Ik zal mijne blauwe....quot;

„Neen, neen, dit bruine kleed staat u zeer wel; maar wees zoo vriendelijk en haal mij het andere, dat moet miss Morgan onder hare Japon aantrekken. Cecilia, zie eens of het rijtuig al gereed staat !

„Nog iets, miss Mils, zoudt gij uwen man kunnen overhalen ons een weinig behulpzaam te zijn ?quot;

„Lieve Hemel, mijn Jack? Die is totaal ongeschikt om in zulke gevallen van dienst te kunnen zijn !quot;

„Wat hij te doen heeft, zal hij toch wel kunnen klaren; hij weet immers waar Lena Moore woont ? — Of twijfelt gij aan zijne gunstige gezindheid om ons bij te staan?quot;

„Lieve tijd, mylady, daar denk ik niet aan. Ik heb hem goed afgericht. Als ik zeg, Jack, ga mee, dan gaat hij.quot;

„De koets staat gereed,quot; boodschapte miss Evans.

„Vooruit dau,quot; sprak de gravin, „moge God ons bijstaan !quot;

Ecnigc oogenblikken later baande zich het rijtuig een weg door den dichten nevel naar de beruchte gevangenis. Naast den koetsier zat de waard uit „de druif van .'ericho/'in een allesbehalve goeden luim. Zijne vrouw had hem twee- driemaal heen en weer geschud, om hem met het kort bevel „naar den Tower,quot; het genot van zijn middagslaapje te ontrooven. En daar moest hij nu in don kouden nevel op den bok zitten, zonder te weten waarom, terwijl zijne vrouw bij de adel* lijke dames in het rijtuig had plaats mogen nemen.

-ocr page 50-

46

Graaf Nithsdale Hep intusschen bedaard in zijne cel op en neer. Sedert den vorigen dag begon hij eindelijk te gelooven, dat hot den koning met de bedreiging inderdaad ernst was. Door zijne liefde voor vrouw en kroost was hij aanvankelijk bij de geda'chte aan den naderenden dood tot vertwijfeling gebracht; maar weldra vond hij in den troost van den godsdienst de noodige gemoedsrust weder. Den nacht en den voormiddag had hij in het gebed doorgebracht en sedert was hij kalm en gelaten. Op de tafel lag zijne laatste wilsbeschikking, die hij een oogenblik te voren raet krachtige hand had neergeschreven en aldus luidde :

„1° Ik, William V, graaf van Nithsdale, heer van Carlaverock en Terregies, baron van Lochruten, Ur, Kirkpatrik enz. enz. sterf met Gods genade, zooals ik geleefd heb als trouwe, gehoorzame zoon der heilige roomsch katholieke Kerk!

„2° Ik verklaar, dat ik het zwaard slechts in gerechtigheid en getrouw aan mijn eed als vasal heb getrokken om het onbetwistbaar, erfeljjk recht te verdedigen van den erfprins, dien ik alleen als mijn reohtmatigen heer en koning beschouwde en nog beschouw, nl. Jacob den achtsten van Schotland, den derden van Engeland en om mijn vaderland te bevrijden van het juk waaronder het gebukt ging. Wanneer ik val als offer voor eene zoo goede en heilige zaak, zoo deel ik slechts het lot mijner voorvaderen, die meest allen hun bloed in den strijd voor koning en vaderland vergoten.quot;

Nadat de veroordeelde aldus met de wereld had afgerekend, verlangde hij vurig naar een priester om te kunnen biechten en de laatste genademiddelen der Kerk te ontvangen. Maar zijn wensch bleef onvervuld. De fanatieke haat der Anglicanen weigerde hem dien troost. Gisteren had hij zich hieromtrent beklaagd tegenover zijne gemalin en toen beloofde zij te zullen zorgen dat in den morgen der terechtstelling een verkleed priester bij hem zou worden toegelaten. „Maar,quot; voegde zij er bij, „alg mijn plan gelukt, zal dit niet noodig zijn.quot;

Nadat zij vertrokken was, had Nithsdale zich deze geheimzinnige woorden herinnerd.

„Zonderling,quot; dacht hij bij zich zelf, „wat zou zij er me» bedoe'd hebben. Ach, zij blijft in hare liefde nog altijd hopen en zich zelf misleiden.quot;

-ocr page 51-

47

Daar ging de celdeur open en Winifnda trad binnen in gezelschap van eene gesluierde dame.

„Zie, lieve William, hier breng ik u de trouwe miss Morgan, die den moed heeft gehad mij naar het hof te vergezellen. Thans komen wij u in vrijheid stellen.quot;

„Mij ?quot; vroeg de graaf ongeloovig. „Ja, gij hebt gelijk, de beul zal mij morgen van het aardsche bevrijden.quot;

„Neen, lieve man, binnen een uur zult gij op vrije voeten zijn; alles is voorbereid ; slechts een weinig moed en vastberadenheid en het moet gelukken. Luister, gij moet u laten ver-kleeden ; in vrouwengewaad zullen wij u langs de wachtposten geleiden. Miss Morgan heeft een japon onder haar kleed geborgen, die u juist passen zal en kijk eens welk een geschikte pruik ik voor u gemaakt heb. Laat mij slechts begaan, ik zal het zoo maken, dat de schildwachten u zoo zeker voor eene dochter Eva's zullen houden, als gij graaf Nithsdale zijt.quot;

Do gevangene kon ondanks het ernstige van zün toestand over dezen inval zijner vrouw zijn lachen niet weerhouden. Hij greep hare hand en sprak: „Ik dank u, lieve Winifrida; maar gij zult het mij niet ten kwade duiden, dat ik van uw aanbod geen gebruik maak.quot;

„Maar om 's Hemels wil, waarom dan niet?quot;

„Wijl ik de uitvoering van uw plan voor eene onmogelijkheid houd. Als gij mij een zwaard had gegeven en gezegd, sla u door de wachten heen, zou het misschien mogelijk zijn geweest een uitweg te vinden.''

„Maar, William, ik zal u zoo vermommen dat zelfs uw eigen broeder u niet zou herkennen.quot;

De graaf richtte zich in zijne volle lengte op.

„Zie mij toch eens aan. De wachters moeten wel zinneloos zijn, waaneer zij mijne gestalte met de uwe of met die van miss Morgau verwarren.quot;

„O, hierop ben ik voorbereid. Zoodra gij toegestemd en u verkleedt hebt, zal ik de vrouw hier laten komen, wier persoon gij eenige oogenblikken- moet voorstellen. Het is een stevige vrouw, die machtig veel in hare-houding en gestalte heeft van een kurassier. Bovendien zal het bij den dikken mist over een kwartier reeds schemeren.quot;

-ocr page 52-

4S

„En dan worden de lichten aangestoken en als de commandant eens onverwachts binnen mocht komen, zooals hij wel meer doet, of buiten een der vele wachten ons mocht aanhouden — neen, het gaat niet. Ik blijf u dankbaar, maar ik wil u an onze vriendinnen ni t in mijn verderf meesleepen. Laat rtn in Godsnaam sterven, zooals het een man betaamt, en mijn naam zal zuiver blijven; maar eerst in vrouwenkleeren een dwaze poging tot vluchten wagen en dan door iedereen bespot het schavot beklimmen, neen, dat strijdt mot mijn eer.quot;

„Al wederom die eer!'1 zuchtte Winifrida mistroostig.

Zij had het plan zoo rijpelijk overwogen; zij had er haar nachlrust aan ten offer gebracht en nu wilde haar man zelf zich tegen de uitvoering verzetten.

„Altijd die eer. Hoe is het mogelijk, William, dat gij nu terwijl het er op aan komt te handelen, uw eer stelt boven het geluk van uwe vrouw en kinderen. Kom, overwin dit bezwaar. De engeleubewaarders onzer lievelingen zullen u beschermen!quot;

Winifrida was bij deze woorden op hare knieën gezonken en klemde zich vleiend aan zijne knieën. De graaf rbhtte haar op en in eene teedere omhelzing sprak hij: „Welnu, Winifrida, ik zal u volgen !''

De gravin gevoelde zich gelukkig; het grootste bezwaar achtte zij overwonnen.

„Spoedig, spoedig, nu geen oogenblik verloren,quot; sprak zij opgewonden; „binnen een kwartier moeten wij don Byewardto-ren achter? ons hebben, Mis. Morgan, geef gauw het kleed!quot;

Terwijl de beide dames bezig waren den graaf te vermommen, waren buiten twee hellebaardiers aan hun middagmaal, dat hen op dit uur door hunne vrouwen ot kinderen werd gebracht. De gravin had van deze omstandigheid partij getrokken en zich tegenover deregementskinderen zeer minzaam betoond om zoodoende de genegenheid der soldaten te winnen. Ook had zij de schildwachten van tijd tot tijd eenig drinkgeld gegeven, maar altijd zeer weinig omdat groote giften lichtelijk argwaan konden wekken.

Zoo had zij zich werkeljjk bemind gemaakt; zoowel de bewakers als hunne vrouwen en kinderen namen blijkbaar deel in haar droevig lot en toen zij nu met miss Morgan de cel van

-ocr page 53-

49

«den graaf was binnengegaan, spraken de soldaten met deelneming over die goede, vriendelijke dame.

„Zij zal wel genade voor hem krijgen bij den koning,quot; meende •de eene.

„Hm,'' bromde een ander, „het schavot is op Tower-Hill reeds

■.opgericht.quot;

„O, dat kan gedaan zjjn, om de genade van zijne majesteit ■des te opvallender te maken.quot;

„Het mocht wat,quot; riep een derde, „er zijn er meer, die tot het laatste oogenblik op genade gehoopt hebben, en dan kwam zij niet, of wel vijf minuten te laat maar dan baat ze niet meer,

kameraad; want als meester Hatis er met zjjn verwenschte bijl eenmaal op ingehakt heeft, zet de knapste dokter den kop niet meer vast op de schouders.quot; ft

„Ja,quot; zei de eerste, „leefde die goede koningin Anna nog,

zij zou het doodvonnis niet geteekend hebben; maar die Duitsche 1

brombeer kent geen genade. Ik geloof, dat zij haar verzoek weer herhaald heeft, is het niet. Half?quot;

„Ik geloof het wel,quot; antwoordde de aangesprokene, „toen zij daar straks de trap opging hoorde ik haar ten minste zeggen: ik hoop nu maar dat mijne kamenier intijds komt;

want ik moet oogenblikkehjk naar het paleis van St. James.quot;

Terwijl de wachters zoo praatten en de flesch lustig lieten rondgaan, ging de deur der gevangenis van den graaf plotseling open. De gravin kwam met hare vriendin naar buiten en Miss Morgan met zachten dwang vooruit duwende/sprak zij:

„Och, lieve Gatherina, laat de meid toch dacielijk hier komen.

Zij weet hoe kostbaar de oogenblikken zijn en nu blijft zij toch zoolang weg.quot;

De wachters gingen beleefd ter zijde en de moedige jonkvrouw sloop een drietal posten voorbij — want de wachten waren wegens het doodvonnis versterkt — de smalle wenteltrap af.

Hier kwam zij in een nauwen, donkeren gang, die door de raadkamer van den commandant naar de hoofdtrap van het gebouw voerde. Er stond geen andere weg open en deze doortocht had de gravin reeds zorgen te over gebaard.

De schildwacht aan de kamerdeur liet miss Morgan ongehinderd voorbijgaan.

4

-ocr page 54-

50

„Is de lady, die met u is binnengekomen, nog boven ?quot; riep hij haar achterna; „dan mag zij zich haasten; want de commandant heeft mij gezegd, dat de raadsheeren elk oogenblik kunnen komen om den gevangene in verhoor te nemen en dan. kan zij tot morgen hier blijven.quot;

„Best, ik zal haar even de meid zenden, die beneden op de-binnenplaats wacht,quot; antwoordde miss Morgan bedaard en ijlde-de trap af.

Buiten stonden Cecilia en vrouw Mils te wachten.

„Gauw, gauw,quot; riep zij luide, „mylady roept!quot; Daarop fluisterde zij de bevende waardin toe: „Moed, brave vrouw. Nude zinnen bij elkander gehouden en alles zal best afloopen. Het is nu uwe beurt ; gij zult den graaf boven in vrouwengewaad binden. Houd uw zakdoek voor het gezicht, zooals mylady bevolen heeft en snik b|j het voorbijgaan der wachtposten, dat de steenen om erbarming smeeken ; later zullen wij vroolijk zijn!quot;'

De forsche vrouw begon vastberaden haar taak te vervullen.. Aanvankelijk scheen haar de moed te ontzinken, maar zij vermande zich zooals het de waardin uit de druif van Jericho betaamde. Zij snikte achter haar zakdoek volgens voorschrift zoo luid mogelijk en vond bij haar binnentreden in de cel werkelijk den graaf in vrouwengewaad met eene roodblonde pruik, die sterk op de kleur van haar hoofdhaar trok. Zijn donkere gelaatskleur was door blanketsel opgehelderd en Winifrida hoopte dat de schemering verder de misleiding zou helpen voltooien.

De waardin gaf nu volgens afspraak haar rooden halsdoek aan de gravin, die hem om de schouders van haar man sloeg en zei toen in kennelijken angst: „De schildwacht, die beneden bij de raadkamer staat, heeft 'gezegd dat de raadsheeren elk oogenblik kunnen komen en dan wordt de gevangenis gesloten.quot;'

„Vooruit dan, zoo gauw mogelijk,quot; besloot de gravin, en greep naar de klink van de deur. Nog even keerde zij zich om en smeekte de waardin: „Lieve, beste vrouw, zoudfc gij den moed hebben hier no,? een oogenblik te blijven tot ik met den graaf beneden ben. Wij zullen u rijkelijk beloonen. Na een poosje, wanneer gij bemerkt dat de vrouwen der schildwachten heengaan, kunt gij ongemerkt met haar wegsluipen.quot;

„Of ik word betrapt en maak met den beul kennis,quot; viel mis»

-ocr page 55-

51

Mils in, terwijl haar eene rilling door de leden voer. „Neen, mylady, om alle schatten ter wereld blijf ik hier geen oogenblik achter.quot;

Daar stond Winifrida, terwijl elke seconde beslissend kon wezen, voor een nieuwe hinderpaal! Zij kon de waardin niet overhalen de eenigszins gevaarlijke rol op zich te nemen. Spoedig een besluit nemende, veranderde zij haar plan, waarbij zij zich zelve eene moeielijker taak oplegde, dan zij der waardin had toegedacht.

„Best, miss Mils, ga dan vooruit, maar tracht zoo ongemerkt mogelijk langs de wachten heen te sluipen. Tracht door de deur van den Wiegetoren (1) te ontkomen. Ik meen te hebben opgemerkt dat zij juist openstaat.''

De waardin verwijderde zich nu en tot groot genoegen van de gravin ging het onder de hellebaardiers lustig toe. De flesch, die zij de soldaten had laten bezorgen, miste hare uitwerking niet. Lady Nithsdale achtte nu het geschikte oogenblik gekomen. Na een kort en vurig gebed sprak zij op vasten toon tot haren echtgenoot: „Komaan, de engelbewaarders onzer kinderen mogen ons beschermen.''

„Het is dwaasheid,quot; sprak de graaf, terwijl hij aarzelend bleef staan; „als zij mij aanhouden, of mij in het gezicht kijken...?

„Daarom moeten wij nu gaan, voor de fakkels zijn aangestoken. Houd den zakdoek voor uw gelaat evenals de waardin, en doe alsof gij weent,quot; hernam de gravin en eer de gevangene nog een woord in het midden kon brengen, rukte zij de deur open en bracht hem buiten.'

„Och,quot; sprak zij hem toe, „terwijl hij zich een weinig boog om zijne rijzige gestalte te verbergen; „och, lieve Betsy, om 's Hemels wil, haast u toch en roep mijne kamenier. Gij kent mijn logement. Ik vrees werkelijk te laat te zullen komen. Spoedig; want leven en dood hangen er af!quot;

Zoo sprekende, drong zij den graaf vooruit en de eerste wacht voorbij; daarop sloop zij achter hem om zijn forschen gang zoo goed mogelijk te verbergen. De hellebaardiers, een weinig onthutst bij de plotselinge verschijning, maakten ruimschoots plaats

(1) Cradle Tower

-ocr page 56-

52

en de vrouwen, die nog altijd op de ledige schotels wachtten, jammerden luide om het ongelukkig lot der vriendelijke dame en toonden innig medelijden met haar bedroelde gezellin. Maar nauwelijks waren de vluchtelingen den tweeden post bij de smalle wenteltrap voorbij of een der schildwachten riep:

„Wat drommel, wat is dat? Die groote dame ofwathetook wezen mag, is naar ik meen straks reeds voorbijgegaan.quot;

De gravin hoorde die opmerking en sidderde, maar met geweld verzette zij zich tegen den schrik en bleef uiterlijk kalm...

„Vooruit, lieve Betsy, gauw, wat ik u bidden mag. Een menschenleven hangt hier aan eene enkele seconde.quot;

„Ziet gij schimmen, kameraad? ' vroeg een ander, die de flesch flink had aangesproken; „je kijkt zeker dubbel!quot;

„Neen, ik zie wat ik zie,quot; klonk het antwoord; „die groote was reeds lang naar beneden gegaan. Ik geloof dat wij verstandig zullen doen met den commandant te waarschuwen.''

„Ja, dan ziet hij meteen dat wij gedronken hebben en krijgen wij er duchtig langs — doch kijk, daar komt de gravin weer terug.''

Inderdaad, lady Nithsdale kwam terug. Zij had haar man gelukkig tot aan de groote trap buiten de raadkamer op de binnenplaats gebracht, waar Cecilia stond te wachten, zij had miss Morgan en vrouw Mils geraden zich te verwijderen omdat een drietal wachtende vrouwen lichtelijk argwaan kon wekken. Zij liet hem met miss Evans vertrekken en ging zelf naar de gevangenis terug om zoodoende de tijdige ontdekking der vlucht te voorkomen.

„Ze mogen mij grijpen,quot; mompelde zij; „als hij maar gered is.quot;

Intusschen had de kastelein uit de druif van Jericho, die zijne vrouw en miss Morgan in don dikken mist niet had z'en vertrekken, reeds een half uur voor den Byewardtoren in difc kouden mist op en neer geloopen. Wanneer zijn gemoed vatbaar ware geweest voor dichterlijke indrukken, zou voorzeker het reusachtig gebouw, dat droefgeestig in den nevel scheen op te klimmen hem getroffen hebben; maar hij had er geen oog voor en toen de klok van den Belfry vier slagen liet hooren, begon hij onrustig te worden en keek angstig naar den uitgang, waar langs de vrouwen moesten komen.

-ocr page 57-

53

„Dwaasheid,quot; bromde hij; „ik had gedacht, dat Sara verstandiger was; wie denkt er aan om ongemerkt langs een dozijn wachtposten heen te sluipen; het is immers onmogelijk. Als ik alles intijds had begrepen, zou ik bij den haard zijn gebleven al had Sara ook het huis op stelten gezet. Ze zeggen altijd dat ik onder de pantoffel zit, omdat ik den vrede wil bewaren — maar ditmaal zou ik geweigerd hebben. Wat hebben wij eigenlijk met dien graaf uitstaande; ik heb medelijden met de arme lady, maar wat helpt het haar of wij tevergeefs onze vingers branden. Ik moest maar naar huis gaan; mjjne vrouw mag voor mijn part alleen de kastanjes uit het vuur halen.quot;

Hij wilde de daad bij het woerd voegen, „maar wat zal Sara zeggen?quot; dacht hij nu weer en bleef op zijn post. Daar luidde de klok opnieuw, ditmaal het sein voor de sluiting en zie, daar naderden hem twee vrouwelijke gestalten, de kamerjuffer der gravin en zijn Sara. Ja, zij was het. Hij - herkende haar voor zoover de nevel toeliet aan haar japon en aan den rooden doek, dien hij haar eens ten geschenke had gegeven.

„Goddank,quot; riep hij, „ik vreesde dat zij in die dolle onderneming het hoofd zoudt verspelen,quot; en liep haar tot aan de brug te gemoet. Maar welk een ontzetting voor den armen man toen hij in zijn gewaande Sara een mannelijke figuur herkende. Hij gaf een gil, ging eon paar schreden achteruit en voor Cecilia het verhoeden kon, nam hij ijlings de vlucht.

„Mijnheer Mils, mijnheer Mils, kom toch hier!quot; riep miss Evans, maar tevergeefs. Hij maakte zich op een drafje uit de voeten.

„Lafhartige kerel,quot; bromde Cecilia, „en hij zou ons de woning van Lena Moore aanwijzen. In Gods naam, maar spoedig van hier; straks zullen we wel zien, wat te doen.quot;

„En waar blijft Winifrida ?quot; zuchtte de graaf. „God weet of zij niet in de handen mijner vijanden valt!quot;

„God zal haar bijstaan, mylord, vooruit, weg van hier,quot; en zoo snel mogelijk liepen zij straat in straat uit, terwijl de nevel hun vlucht begunstigde.

Cecilia achtte het niet geraden den graaf naar het logement te brengen doch nu de waard hen zoo jammerlijk in den steek

-ocr page 58-

54

had gelaten, kon zij de schuilplaats, welke Winifrida bedoeld had, niet vinden. Zij wendde zich dus tot eene vriendin, eene Iersche,die zeer genegen was den graaf een paar uren in hare woning te verbergen. Daarop haastte zij zich naar „de druif van Jericho*,quot; waar mijnheer Mils reeds hijgende in zijn leunstoel bij den haard zat. Haar bidden en smeeken om haar te vergezellen, mochf; evenwel niet baten en eerst na een kwartier, toen miss Morgan met de waardin binnentrad, gehoorzaamde de man op eene machtspreuk zijner wederhelft.

Len uur later was de graaf in veiligheid gebracht op een dakkamertje bewoond door een oude bedelaarster, Lena Moore, die dikwijls in de „druif van Jerichoquot; kwam, waar zij goed werd onthaald. Daar had lady IsTithsdale de arme vrouw leeren kennen en zoo was zjj bij het overwegen van haar plan op het gelukkig denkbeeld gekomen, dat de woning dier arme vrouw eene geschikte schuilplaats voor haar gemaal kon wezen. Wie zou den edelen graaf Nithsdale, den roem van den Schotachen adel, op een ellendig zolderkamertje zoeken ?

Zoo had zij alles met zorg overwogen, met moed uitgevoerd en nu zat de graaf in het donkere, kille vertrek. Hij was in veiligheid; maar waar bleef zij? Waarom aarzelde zij te komen ? Het eene uur verstreek na het andere. De torenklok had reeds het middernachtelijk uur aangegeven; buiten werd het doodstil en nog altijd zat de graaf in ongeduld en angst zijne gade te wachten. Daar hoorde hij plotseling een zachten tred op de steile trap; de deur werd voorzichtig geopend en — met onuitsprekelijke vreugde klemde de heer van Terregies de trouwe Winifrida aan zijne borst.

-ocr page 59-

V.

TROUW TOT IN DEN DOOD.

Het was weer lente geworden. In de bosschen van het Schotsche Hoogland had zij met hare eerste zonnestralen sneeuw en ijs doen wegsmelten. Nu zwollen beeken en stroomen en de Mths stuwde haar anders zoo effen watermassa in troebele golven naar de Solway-baai. De heuvelen werden met ■een groen waas overdekt; duizenden bloemen openden in wouden en velden hunne kelken en schenen te luisteren naar het eeuwig oude en altijd nieuwe loflied der leeuwerikken en de wonderlijke reisavonturen, die de zwaluwen wisten te vertellen. Ook de boomen in het park van Terregies hadden zich weder met frisch loof getooid en wuifden met hunne groene twijgen als zegepalmen der lente in de zoele lucht. Hier gonsden de bijen, daar zwermden de goudkevers, ginds schitterde een veelkleurige vlinder in de zonnestralen — alles, tot het nietigste schepsel Gods, verheugde zich in de komst der lieve lente en smaakte de zoetheid des levens in de herleving der natuur.

Maar op Terregles was alles stil en doodsch; het gebouw geleek eene ruïne. De vensterluiken waren gesloten, opdat geen enkel zonnestraaltje zou binnendringen en roepen : „Kom buiten, de lente is daar Iquot;

Slechts twee vensters van de tuinmanswoning stonden open «n als wij den ouden man daar ginds op een zodenbank gezeten, niet een druk gesprek hoorden voeren met den slotvoogd, den dichter van het schoone lied, zouden toch die bontkleurige bloembedden van tulpen en hyacinten voor zijn huisje ons reeds weten te zeggen, dat Tom nog leeft en zijn dagelijksch werk blijft verrichten.

„Gij hebt haar dus gezien?quot; vroeg de tuinman belangstellend.

-ocr page 60-

56

„Met mijn eigen oogen en gij zult haar morgenavond ook zien. Ik zei u eergisteren immers dadelijk dat zij het moest zijn, toen] ik dat raadselachtige briefje ontving. Wie zou mij anders in den nacht naar Carlaverock, op dat vervallen kasteel ontbieden? Kijk, de zon ging juist onder toen ik daar aankwam, maar ik zag niemand. Zoodoende had ik dus al den tijd om den ouden burcht, dien ik mij uit mijne jeugd nog zoo goed herinnerde, nauwkeurig op te nemen. Ik heb onder den vader van onzen graaf, die de vesting voor Stuart tegen Oranje verdedigde, de belegering bijgewoond; maar de koning beval de overgave. Toen hebben de Wighs de muren geslecht en den rooden haan op den toren gezet.

„Dat zijn oude geschiedenissen, slotvoogd. Je raakt weer aan het vertellen,quot; onderbrak Tom; „ga verder; kwam zij toen ?quot;

„Zeker, kwam zij; maar geduld, ik moest ook wel geduld hebben en het was daar akelig genoeg binnen die oude muren,, welke de nachtwind deed schudden. De maan kwam op en bescheen de trotsche hoektorens en spiegelde zich in de snelvlietende bronnen van de Niths. En terwijl ik daar zoo voor mij uit staarde, zie, daar kwam een bootje aanroeien. Een oude visscher hanteerde de riemen en eene vrouw zat zwijgend aan het roer. Ik ging bij den toren staan om het afgesproken sein af te wachten en toen ik het hoorde, liep ik op het bootje toe en stond tegenover eene vrouw in boerinnenkleeren naar de kleederdraoht der vrouwen van Galloway. Ik wist niet meer wat ik er van denken moest, maar zij reikte mij de hand en toen zij sprak, herkende ik haar oogenblikkelijk.quot;

„Mylady Nitsdale ?quot; vroeg de tuinman ongeduldig.

„Juist, onze meesteres. Zij trok mij mede naar de schaduw van den muur, ging op een neergestorten steenklomp zitten en toen begon zij te vertellen.quot;

„Maar wat vertelde zij dan; dat wilde ik maar weten. Gij zijt vandaag weer verschrikkelijk langdradig.quot;

„Wel, kameraad,quot; ging de breedsprakige slotvoogd voort, terwijl hij er behagen in schepte de nieuwsgierigheid van den ouden Tom te prikkelen; „je bent zoo ongeduldig als een klein kind. ^ at zij mij vertelde? Vóór alles vroeg zij hoe het met de kinderen ging, daarop moest ik haar vertellen hoe wij op Terregles

-ocr page 61-

57

den winter hadden doorgebracht. Ik vertelde haar hoe die hatelijke Presbyterianen met hunne predikanten weer op het kasteel waren losgestormd en alles onderste boveu hadden geworpen. „„God zij dank,''quot; sprak zij, „„dat de kinderen in veiligheid waren.quot;quot; Eindelijk vertelde ik dat volgens haar verlangen al de bedienden ontslagen waren ; maar dat Tom en ik het niet van ons konden verkrijgen Terregles te verlaten en toen drukte zij mij de hand en sprak: „„Ik ken u beiden, ik wist dit reeds vooruit.quot; quot; Die hartelijke woorden der gravin deden mij goed en mij dunktt het zal met u ook wel zoo zijn.quot;

De tuinman sprak geen woord; hij wendde het hoofd om en streek met zijn ruwe, stramme hand langs de oogen.

„Nu kreeg ik meer moed en vroeg naar onzen graaf, en zij antwoordde mij dat hij .reeds met Gods hulp in veiligheid was.quot;

„„Och, het ging zoo moeielijk niet,quot; quot; sprak zij I „„Hoe wij hem buitenden Tower brachten,quot; quot; weet gij reeds. „„Ik knikte toestemmend. „„Nu,quot; quot; ging zij voort, „„daarop hielden wij ons geruimen tijd op het zolderkamertje van die bedelaarster verborgen.quot; quot;

„Maar, mylady, vroeg ik, hoe ging die verdere vlucht in zijn werking? Miss Evans kon ons dit niet vertellen, wijl zij reeds den morgen na de ontsnapping, toen lord Deventwater en lord Kenmure naar het schavot gevoerd werden, zich op reis begaf naar Traquair om daar de blijde tijding over te brengen.quot;' „„O, dat ging gemakkelijker dan wij gedacht hadden,quot; quot; antwoordde de gravin. „„Toen ik mijn man tot de hoofdtrap door de wachtposten ha 1 geleid, liet ik hem in Godsnaam gaan en ijlde met kloppend hart de trap weer op naar de verlaten cel; want ik had gehoord dat een der schildwachten argwaan koesterde en den commandant wilde waarschuwen. Mijn terugkomst stelde hem evenwel gerust. Ik ging nu binnen en liep luid sprekende mot zware stappen op en neer o.u de hellebaardiers in den waan te brengen dat ik mot mijn man druk redeneerde en toen ik berekende, dat de graaf goed en wel buiten kon zijn, nam ik met een hartelijk vaarwel afscheid van de leege cel.

„Ik hoop u spoedig weer te zien, riep ik in hot heengaani en werkelijk hoopte ik dit, maar zeker niet in den Tower. Toen zei ik don hellebaardier, die het licht .wilde aansteken,

-ocr page 62-

58

-dat de graaf het nog niet noodig had en wel kloppen zou wanneer hij eene lamp verlangde, en in minder dan een minuut waa ik aan de poort, die ratelend achter mij dichtviel.

„Ik sprong in de eerste de beste huurkoets en liet mij naar de herberg brengen. Toen ik daar hoorde dat alles in orde was, ging ik een bezoek afleggen bij de hertogin van Montrose, die mij had laten ontbieden. • Toen zij mij onder voorzichtige bewoordingen wilde voorbereiden op de mededeeling dat alle hoop op genade verloren was, kon ik mijne vreugde niet langer onderdrukken en begon te lachen. De hertogin verschrikte geweldig, wijl zij dacht dat ik door overspanning krankzinnig was geworden, maar hoe stond zij verbaasd, toen ik haar met de oorzaak mijner blijdschap bekend maakte! Zij beloofde, mij op de hoogte te houden omtrent de gezindheid des konings : wij dachtendat hij na de ontdekking in den loop der gebeurtenis zou berusten; maar neen. Hij was woedend, liet de wachten in den Tower verdubbelen, verklaarde den graaf vogelvrij en liet ook nasporingen tegen mij instellen, tegen de paapsche heks, zooals hij mij noemde. Wij hielden ons doodstil en eerst na eenige weken, toen de storm een weinig bedaard mocht heeten, trachtten wij een stap verder te komen. Ik had van de hertogin vernomen, dat de Venetiaansche gezant een rijtuig naar Dover zou zenden; het gelukte den graaf hierbij de rol van livreiknecht te spelen en hij reed zoo ongestoord op den bok door de straten van Londen en den weg op naar een veilig oord.

„Eene week later ontving ik uit Galais een briefje dat mij in twee woorden „AU rig tquot; (alles in orde) de gewensehte tijding van zijn redding bracht. Ik achtte nu het oogen'olik gekomen om Londen te verlaten en hem na te reizen; maar alvorens naar het vasteland over te steken, moest ik toch eerst mijne kinderen in Schotland bezoeken.

„Hier zweeg de gravin een oogenblik en vroeg mij toen: „„Zou ik het wagen Terregies of Traquair te bezoeken ?quot;quot;

„Men loert op u, mylady, antwoordde ik.quot;

„„Daarom heb ik mij ook verkleed als boerin.quot; quot;

„Ja, maar de ontdekking is toch niet onmogelijk.quot; „Zij staarde een oogenblik peinzend voor zich heen en sprak toen beslist:

-ocr page 63-

59

„„Welnu, ook dit offer wil ik brengen. Het is waar, ik zou 'mijn zwager en zijne vrouw wellicht in ongelegenheid brengen. Zend mij den trouwen Tom en zeg hem dat hij het ijzeren .kist;e meebrengt; hij zal zich wel herinneren, wat ik bedoel.quot; quot;

„Zeker, herinner ik mij, wat mylady meent,quot; sprak de tuinman levendig; „nog dezen nacht ga ik op weg; maar hoe zal ik haar vinden ?quot;

„Drie uur gaans beneden Dumfries staan drie visschershutfen; gij zult ze wel kennen.quot;

De tuinman kinkte toestemmend,

„Goed, de eerste moet gij binnengaan. Fe oude visscher, die vroeger dikwijls forellen voor onze vijvers leverde, zal u aanstonds herkennen en overzetten. In den linkertoren van Carlaverock heeft men een kamer voor de gravin in orde gebracht, zoo goed en zoo kwaad als het ging in dat vervallen nest.quot;

„God, God, welk een moedige vrouw,quot; riep Tom, „de kindskinderen zullen nog luide van haar spreken. Sterk als een rots en trouw tot in den dood. Mochten wij het nog beleven dat vreedzame tijden aanbraken. Dat zou eene vreugde zijn • op Terregies!quot;

„Amen,quot; sprak de slotvoogd; en den tuinman de hand reikende, gingen zij samen naar het kasteel terug, wijl de zon reeds was ondergegaan.

Maar de beide grijsaards beleefden het niet meer en de kleinen, die op Traquair geborgen waren, beleefden het ook niet.

Lady Nithsdale vlood naar Frankrijk en vond haar gemaal te Rijsel aan het hof van den verbannen koning van Schotland.

Voor hem had zij alles gewaagd, met hem zou zij het brood der ballingschap eten. Winifrida werd hofdame der koningin weduwe Maria van Modena, en toen de regent van Frankrijk overeenkomstig een verdrag met Engeland de Stuarts uit Frankrijk verdreef, gingen zij beiden met den ongelukkigen vorst naar Rome, waar de heilige Vader hen liefdevol ontving en eene wijkplaats aanwees.

Trouw als hunne voorouders deelden de graaf en de gravin ^Nithsdale het lot van hun wettigen vorst. Onder de bronnen, -welke ons bij het opstellen van dit verhaal ten dienste stonden.

-ocr page 64-

60

quot;vindt men nog menigen brief met vaste hand door de hoogbejaarde gravin Nithsdale geschreven, waarin zij nog altijd blijft hopen op de zegepraal der goede zaak en haar verlangen naar het verre Sohotland, waar hare kinderen leefden, duidelijk uitspreekt. Op aarde zou zij hen evenwel niet wederzien, maar troostrijk was haar de gedachte, dat zij door hare om-' zichtigheid een groot deel van het vermogen barer nakomelin-. gen had gered en met moederlijken trots en reine vreugde vervulden haar de tijdingen uit Schotland, wanneer zij vernam dat William en Anna voordeelig opgroeiden, terwijl de zinspreuk huns vader „Trouw aci'i de Kerk en aan Staartquot; onuitwisch-baar in hunne harten stond gegrift.

In het jaar 1744 stierf de graaf en vijl jaren later volgde hem zijne gade naar het land, waar liefde en trouw eeuwig beloond worden. De dood spaarde hun de smart in Karei Eduard de laatste hoop der Stuarts te zien ondergaan.

Toen de tegenwoordige stamhouder der familie Maxwell in 1870 nasporingen omtrent het graf zijner beroemde voorouders in het werk stelde, kon men hem het gedenkteeken voor gravia Nithsdale opgericht, niet meer aanwijzen. Maar de schoonste en duurzaamste herinnering aan die vrouw is voorzeker deze, dat de liefde en trouw van Winifrida nog heden in den mond van het Schotsche volk voortleeft en roemrijk in de jaarboeken der geschiedenis is aangeteekend.

-ocr page 65-

EENE BLADZIJDE UIT DE FAMILIEGESCHIEDENIS

DER

WORTHINGTONS VAN BLAINSCO

Verhaal uit den tijd der vervolging in Engeland onder koningin Elisabeth,

DOOR

JOS. SPILLMANN, S. J.

I.

EEN TREURIGE KERSTNACHT.

Blainsco-Hall, de zetel der Worthingtons van Blainsco, be-heerschte het heerlijke dal in de nabijheid der oude stad Wigan, welke in de geschiedenis van Lancashire een gewichtige rol speelt. Het trotsche gebouw, met front- en hoektorens uit rooden zandsteen in ïudor-stijl opgetrokken, steekt schilderachtig af tegen den dicht begroeiden heuvel en heeft zijn uiterlijken glans bewaard, ofschoon de dagen zijner glorie reeds lang vervlogen zijn. Uit den lijd toen die glans begon te verduisteren, willen wij een en ander verhalen.

Het was de vooravond van Kerstmis ten jare 1583. Een snerpende Noordwestenwind joeg zware wolken uit de lersche zee op het kustland van Lancashire en geeselde de heuvelrij van Wigan, die het waagde den storm een eerste hinderpaal op zijn baan door het land in den weg te leggen. Wie bij dit noodweer thuis kon blijven, zoo zeker zijne woning niet verlaten hebben. Des te opmerkelijker was de beweging op Blainsco» Hall, waar een groot aantal gasten verwacht werden. Het schoone kasteel was feestelijk versierd en aan den marmeren ha'ard brandde een lustig vuur dat lieht en warmte door de hoog gewelfde ruimte verspreidde. In den flikkerenden weer-

-ocr page 66-

62

schijn der vlammen schitterden vele oude wapenrustingen, terwijl de oogslag van menig ridder, van menige adellijke dame, wier beeltenissen aan den wand hingen, onbeweeglijk op dit half somber schouwspel scheen te rusten. Dat waren do voorouders der Worthingtons van Blainsco, eene tamilie, die tot dusverre tot de aanzienlijksten vanMiddel-Lancashire behoord© ofschoon sedert het uitbreken der hervorming in Engeland eene zware donderwolk ook dit katholiek stamhuis begon te bedreigen.

De oude eerlijke Tom, van kindsbeen af een bediende des huizes, had zoo even de tafel gedekt; hij zou dit om geen geld ter wereld aan een jongeren knecht hebben overgelaten en nu hij er mee gereed was, hield hij zijn werk overziende volgens^ zijne gewoonte eeu alleenspraak.

„Zie zoo, Tom, dat is in orde. Hier eene plaats voor de Gerard's, maar niet voor sir Thomas, die onlangs zijn eigen broer naar de protestantsche preek liet,voeren; hier eene voor de Walmsleys, flinke lui van den echten stempel; hier voor de Molineux — lord en lady Braidshaigb zijn ook gewoon hier aan te zitten, maar sedert zij kettersch zijn geworden, kan men i en bij zulk eene gelegenheid niet noodigen; hier moet mylady zitten en aan het boveneinde op de plaats van den ouden sir Richard, die gelukkigerwijze sedert twee-dagen naar Bradshaw-Hall is getrokken, onze jonge heer sir John, die heden nacht zijne eerste H. Communie doet. De priester moet naast hem plaats nemen. Wat zal hot mij genoegen doen den eerwaardigen man weer te zien, dien ik als kind op mijn arm heb gedragen. Daar, dat is de beker dien zijne moeder hem ten geschenke gaf op den dag zijner eerste H. Communie. Wat word ik toch oud, het komt mij voor of het gisteren gebeurd is! Komaan, nu nog de zilveren kroonluchter met de waskaarsen voor den dag gehaald. Wat glinsteren al die schalen en bekers. Ja, ja, wie weet hoe kort deze heerlijkheid nog maar zal blijven bestaan; de commissarissen strekten er reeds lang de begeerige vingers naar uit en God weet, beleef ik het nog wel dat zij hier alles komen inpalmen en het kasteel in veiling brengen, zooals zij reeds met zoo menig erfgoed van een katholiek edelman gedaan hebben. — Men kan den ouden sir Richand zijn kwade luimen niet zoo geheel ten kwade duiden.

-ocr page 67-

63

Toch was het een goede inval, van mylady, dat zij hem tot een bezoek naar Bi-adshaw-Hall wist te bewegen; wie weet of hij anders het schoone feest niet bedorven had.quot;

Terwijl de gemoedelijke man zoo redeneerde, schikte hij bier en daar nog iets terecht en wilde juist met een tevreden glimlach de zaal verlaten, toen plotseling een hoefslag op het slotplein weerklonk en geen minuut later sir Richard in eigen persoon den verschrikten knecht te gemoet kwam.

l)e oude lord had werkelijk zijn booze buien, zooals wij van den eerlijken Tom vernomen hebben. Voorheen, in vredige dagen was Richard een voortreffelijk man geweest, maar sedert de storm der hervonniug over het land woedde, was zijne vreesachtige, tot mistrouwen geneigde natuur eene kwelling voor hem zelf en zijne omgeving geworden.

Slechts toegevend tot de uiterste grens van het geoorloofde bij de wet, was hij tot nu toe aan de geldboeten ontkomen, waarmee koningin Elisabeth de katholieken trachtte te dwingen tot de belijdenis van de nieuwe leer. Zou hem dit blijven gelukken zonder den godsdienst zjjner vaderen te moeten afzweren, welke hij in het binnenste zijns harten genegen was en welke door geheel zijne familie getrouwelijk werd beleden?

Zijn godsdienst of zijn vermogen, die gewichtige keuze moest vandaag of morgen geschieden ; de vraag werd met den dag dringender. Was het wonder dat de grijsaard dikwijls slecht geluimd was onder zulke omstandigheden? Wij begrijpen dan ook waarom lady Worthington den ouden man aanmoedigde eene uitnoodiging, om eenige dagen op een naburig kasteel door te brengen, aan te nomen. Bij zijne onbesliste houding, bij zijn halfheid kon hij niet zonder gevaar op zoo plechtige wijze het Kerstfeest mei de zijnen meevieren, hij mocht er zelfs niets van weten! En nu was hij onverwachts teruggekomen. De oude Tom liet van schrik bijna den kroonluchter vallen ; maar hjj vermande zich en wilde zijn ouden meester, die vol verbazing de versierde zaal en den keurigen feestdisch in oo-genschouw nam, zoo mogelijk ontwijken. Maar het was te laat; hjj moest taal en antwoord geven.

„Wat beduidt dat hier ?quot; vroeg sir Richard, hoed en manteli afwerpende ; „waartoe die toebereidselen ?quot;

-ocr page 68-

64

„Ik heb de tafel gedekt voor eenige gasten, die heden nacht verwacht worden,' antwoordde de bediende.

„Voor gasten, en welk feest zal hier dan buiten mijn weten gevierd worden ?quot; vroeg de oude heer, wiens wenkbrauwen zich bedenkelijk fronsten.

„Het hooge Kerstfeest, mylord, en bovendien zal de jonge heer heden nacht voor het eerst tot de H. Tafel naderen. Daarom wilde mylady eenige bevriende familiën uitnoodigen,' verklaarde Tom, terwijl hij met schrik den ontvlammenden toorn zijns meesters zag dreigen.

„Zoo,quot; bulderde sir Richard, „is het waar! Daartoe heeft men mij naar Bradshaw-Hall gestuurd. Openbare kerstfeestviering, mislezen en communiceeren, en dat in een tijd als dezen — het is dolheid !quot;

Tom sidderde en zijn moester stampvoette, dat men het rinkelen zijner sporen buiten hoeren kon.

„Wie zijn hquot;er uitgenooiligd ?quot;' vroeg hij na een oogenblik, waarop de oude man in zijn verwarring heel wat moeite had om de namen uit .te brengen.

„Padeljjk oen paar paarden opgezadeld en de uitnoodiging afgezegd,' beval de oude lord; „ik verwacht elk oogenblik eene huiszoeking. Waar is lady Worthington

«In de blauwe hoekkamér, mylord,quot; sprak de bediende en keek verbluft zijn meester na, die met haastigen tred naar hot aangewezen vertrek snelde.

„Ik dacht wel dat er iets in den weg zou komen,quot; mompelde Tom; „het feest was te schoon voor deze tijden. Mijn God, wat zal dat voor mylady een treurigen avond geven en voor den priester als hij werkelijk komt; ik mag aan de ontvangst niet denken.

Hoofdschuddend staarde hij nogmaals op den feestdisch en zuchtte „alles tevergeefs.quot; Daarop ging hij den rijknechts het bevel van den graaf overbrengen.

Lady Worthington, de schoondochter van sir Richard, vermoedde niets van hetgeen er te wachten stond. Zij was met haar zoon, een frisschen, elfjarigen knaap druk bezig de kapel op te sieren voor het lang met ongeduld verbeide Kerstfeest, Twee geheime deuren worden geopend en nu kwam een altaar, keurig in gothischen stijl gebeeldhouwd, te voorschijn.

-ocr page 69-

„Heerlijk schoon!' riep de knaap on zijn groote blauwooogen glinsterden bij het aanschouwen van het sierlijk heiligdom. „Hoe jammer dat wjj die heerlijke beeldengroepen altijd moeten verborgen, moeder. Wat zou ik er gaarne dagelijks bij willen bidden ; maar als ik eenmaal priester ben, moe, evenals oom, die heden nacht zal komen, is de booze koningin te Londen reeds lang gestorven en dan kan ik openlijk aan dit altaar do H. Mis lezen.quot;

„Bid nu heden nacht tot het goddelijk Kindje, dat gij voor de eerste maal in uw hart zult ontvangen, dat het weer vrede over onzen geboortegrond moge brengen en u in het geloof bevestige,quot; vermaande de moeder.

„Zeker, dat zal ik doen en ook voor allen te zamen. Maar voor de koningin, die de priesters laat ophangen, zal ik niet bidden.quot; »

„Wat, weet mijn John dan niet dat wij voor onze vijanden moeten bidden, zooals onze Heiland bad voor hen, die Hem aan liet kruis nagelden ?quot;

„Nu, moeder, als gij het wilt, zal ik ook-voor haar bidden, opdat zij zich bekeere ?quot;

„Niet omdat ik het wil,quot; verbeterde lady Worthington, „maar omdat God het zoo bevolen heeft. En nu spoedig alles vorder in orde gebracht; den doek over den altaarsteen, bet Misboek op het kussen, en de ampullen op het tafeltje. Zie zoo, nu is het gereed Nu moogt gij mij iets voorlezen uit. den „Lusthof der zielen,quot; tot uw oom komt, dien ik elk oogenbük verwacht.quot;

De knaap had nog niet lang gelezen, toen de deur dor kleine voorkamer, welke het vertrek met de kapel verbond, werd open-gestooten. „Hij komt,quot; riep de knaap en wilde zijn oom te ge-moet snellen ; maar in plaats van don verwachte, trad sir Richard driftig binnen. Zijn vervallen trekken waren nog bleeker dan gewoonlijk en zijn kleurlooze lippen beefden. Zoorlra John hem 7.ag, bleef hij plotseling staan en sprak verbaasd : „Het is grootvader.quot;

„Ja, het is grootvader,quot; antwoordde de grijsaard met bitter* heid; „bevalt het u niet, mijn jongen dat ik het bon? Ga nu liaar uwe kamer, ik heb met uwe moeder een woordje te spreken.quot;

Toen de knaap zich verwijderd had, wendde zich de oude

5

-ocr page 70-

66

heer tot lady quot;Worthington, die bij zijn eersten aanblik van kleur verwisselde, maar spoedig weer zich zelve meester was.

„Ik ben van avond wel niet zeer welkom, mylady,quot; zoo begon hij ; „maar ik had mij niet kunnen voorstellen dat mijn komst in mijn eigene woning zóó storend zou wezen. Wat ia hier toch gaande ?quot;

Lady Worthington antwoordde op deze scherpe vraag kalm en ruiterlijk :

„Het zou mij leed doen, mylord, wanneer ik u door het eenvoudig feest, dat heden nacht gevierd zal worden, mocht beleedigd hebben. Zeer gaarne had ik u bij deze plechtigheid uitgcnoo-digd, want bij de eerste H. Communie van een kleinkind mag eigenlijk de grootvader niet ontbreken. Maar om het ronduit te zeggen, ik vreesde dat gij er iets tegen zoudt hebben en daarom moest ik, hoe ongaarne ook, in uwe afwezigheid berusten.quot;

„Kijk, gij vreesdet tegenspraak en daarom besloot gij den ouden dwarskop, die nu en dan zich de weelde veroorlooft eene andere meening te zijn toegedaan dan de fanatiekers doodeenvoudig naar Bradshaw-Hall te zenden. Allerliefst!quot; sprak de grijsaard ironisch, maar op eens van toon veranderende, riep hij ii et bevende stem : „Wilt gij dan met geweld mijne familie in het verderf storten? Feestelijke eerste communiën en dat nog in den ganschen omtrek uitbazuinen ; het is meer dan ik van uw fanatisme verwacht had 1quot;

„Maar is het] dan iets ongewoons, dat men op Kerstavond eenige vertrouwde buren uitnoodigt om het feest gezamenlijk te vieren ?quot; vroeg de dame bedaard.

„Vertrouwde buren!quot; riep sir Richard; „wie is er tegenwoordig te vertrouwen? Dat men alle katholieke familiën uit den omtrek noodigt, klinkt al vreemd genoeg, maar dat men zamp; verzoekt om er getuigen van te zijn hoe men op het kasteel Worthington om de wetten van Hare Majesteit te honen Misleest on andere dwaasheden begaat, welke als hoogverraad gestraft worden — dat is overmoed, dolheid !quot;

„Mylord,quot; sprak zijne schoondochter getroffen, „uwe opgewondenheid alleen verschoont doze grove uitdrukkingen. Ik had gehoopt, dat de plechtige hernieuwing der doopbelofte, welke de

-ocr page 71-

67

eerste H. Communie voorafgaat, er veel toe zou bijdragen den een of anderen gast in de belijdenis van het geloof te doen volharden.quot;

„Mooi, daaraan herkent men de zuster van kardinaal Allen,quot; riep de grijsaard zijne sohoonclochter honend toe, die inderdaad eene zuster van den hoogstverdienstelijken kerkvorst was. „Onder de wankelenden, die eenige opwekking behoefden, behoorde ook ik, niet waar? maar men kon mij met het oog op zekere bezwaren helaas niet uitnoodigen!quot;

Lady Worthington antwoor.lde niet; zij preste verdrietig hare lippen samen, terwijl haar zielvol oog onbeweeglijk sir Eichard aanstaarde, die haren blik vermijdende, voortging: „Het doet mij leed, mylady, dat deze indrukwekkende plechtigheid in duigen moet vallen. De boden zijn reeds uitgezonden om dit aan de gasten te boodschappen; blijf bedaard, mijn beste ! Ik ben door dezen maatregel te nemen misschien in do rechten der huisvrouw getreden, maar deze brief, dien ik heden middag ontving en mijn onverwachte thuiskomt veroorzaakte, zal mij wel verontschuldigen.quot;

Terwijl lady Worthington den brief doorliep, nam sir Richard bij den haard plaats in zijn leunstoel, en toen zij hetpapierna eenige minuten bedaard dichtvouwde en teruggaf, vroeg hij met eene handbeweging, die haar uitnoodigde om tegenover hem te gaan zitten :

„Welnu, wat denkt mijn schrandere schoondochter van deze aanmaning

„Ik heb haar reeds lang verwacht,quot; antwoordde zij „uwe halfheid was op den duur eene onhoudbare stelling en om maar openhartig te spreken, doet het mij genoegen, dat gij nu verplicht zijt, beslist als katholiek op te treden.quot;

„Ha, het doet u genoegen, dat de oude familie der VVorthing-tons van Blainsco te gronde gaat!quot; riep de grijsaard woedend en rakelde zoo onbesuisd meteen ijzeren bout het haardvuur op dat de vonken overal heenspatten.

„Het verheugt mij, mylord, dat nu onze familie Jezus Christus toonen kan, hoe ook zij de trouw aan de Kerk hooger stelt dan geld en goed.quot;

„Gij meent dus werkelijk dat ik liever jaarlijks ruim 3000

-ocr page 72-

ód

pond (1) laat in beslag nemen dan nu en dan een preek bij te wonen die niet juist met de katholieke leer strookt? Meent gij werkelijk dat ik plan heb binnen eenige jaren tot den bedelstaf te geraken, mij te laten geeselen en brandmerken om dan uit het land verdreven te worden ? Neon en nogmaals neen!

„De katholieke zaak zou er weinig bij winnen. Laat mij uitspreken; gij zult zien, dat ik het beter met de Kerk meen, dan gij vermoedt. Ziet gij dan niet, hoe onze vijanden alles in beweging zetten om de eene katholieke familie na de andere te verderven. Met dat hoopje veroordeelde bedelaars spelen zij gewonnen spel; maar met de Worthingtons zal het hun niet gelukken. Zoolang ik leef, zullen zij geen duit van mij genieten en ik geloof do Kerk meer van dienst te zijn, door een echt katholieke familie van den ondergang te behoeden, dan door dat martelaarschap der fanatiekers. Hoor mij aan, tot ik heb uitgesproken, mylady, — het is noo'dig dat wij elkaar op dit punt verstaan. Ik ben in mijn hart zoo oprecht katholiek als uw broeder, de kardinaal, ofschoon ik het uit berekening sedert eenigen tijd niet openlijk toonde en in het vervolg nog minder zal toonen. De markies van W inchester gaf eens in mijne tegenwoordigheid aan een Fransehen hoveling op de vraag, hoe het hem mogelijk was geweest onder de verschillende regoeringen van Hendrik VII tot Elizabeth steeds in de gunst te stijgen, dit treffen antwoord : Ik was een wilg en nimmer een eik. Dit antwoord van den verstandigen man heb ik mij tot lijfspreuk verkoren; ik zal mij voor de stormen buigen, dan kan ik mij weer oprichten als do orkaan geweken is, terwijl de trotsche eik blijit liggen. Spoedig, wij willen het hopen, kunnen er voor de Kerk gunstiger tijden aanbreken ; wel* licht gelukt het der gevangen koningin Maria nog eenmaal den troon te bestijgen en dan zal do Kerk mij dankbaar zijn dat ik ons erfgoed niet onbesuisd in den schoot van den ket-terschen fiscus heb geworpen.quot;

„En het woord van een karakterloozen hoveling, die vier-

(1) 36,000 gulden. De lezer bedenke bij de schatting dezer geldswaarde, dat men toen 15S3 schreef.

-ocr page 73-

69

maal van godsdienst verwisselde, wil een Worthington zich tot lijfspreuk maken ?quot; vroeg de dochter van den grijsaard met nadruk. „Mylord, waar zijn uw zinnen; gij zijt voornemens in het vervolg de godsdienstoefeningen der ketters bij to wonen; maar dit staat immers gelijk met openlijke afzwering van het katholiek geloof!''

„Natuurlijk, zoo kan men het uitleggen, maar wat noodzaakt mij tot dezen stap ? De predikanten en de heeren van Wigan lieten mij tot dusverre tegen een goed stuk geld-met rust. En nu moest de opper-sherif van Lancashire een eigenhandig schrijven van den staatssecretaris William Cecil ontvangon, waarin werd aangekondigd dat mijn zoon als Roomsch priester den Engelschen bodem heeft betreden. Natuurlijk volgde de aanmaning om op den verdachten vader van dien hoogverrader een wakend oog te houden. Jk heb altijd gevreesd dat 'Thomas ons in het verderf zou storten. Sedert den dag, toen hij Oxford verliet, om aan gene zijde van het Kanaal het seminarie van Douay binnen te treden, dat uw broeder de kardinaal daar de koningin voor don neus heeft gezet om haar als het ware te tarten, — sedert dien dag heb ik voortdurend gevreesd, dat Thomas eenmaalde dwaasheid zou begaan om over te komen en ons in zijn val mee te sleepen. De straf, op hoogverraad gesteld, bedreigt immers niet alleen hem ; maar allen, die hem steun ot een onderkomen aanbieden, ja zelfs een iegelijk, die hem niet aan het gerecht overlevert!quot;

Deze woorden des grijsaards vielen lady Worthington als een steen op de borst. De zoon, van wien hij sprak, kon ieder oogenblik komen en zij sidderde bij de gedachte aan deze ontmoeting. Zij moest dus beproeven een woord ter voorbereiding in het midden te brengen en sprak : „En wanneer uw zoon Thomas eens dezen nacht naar lilainsco-Hall kwam, — wat zoudt gij doen'.'quot;

„Wat ik zou doen? Bij den hemel, dat weetik niet; maar geen uur zou ik hem hier laten verblijven,quot; antwoordde sir Richard en werd plotseling door een pijnigende gedachte getroffen.

Hij sprong van zijn stoel op en riep terwijl hij krampachtig de hand zijner schoondochter in de zijne geklemd hield : „Mylady, hij is toch de priester niet, voor wien dit altaar gereed staat ?quot;

-ocr page 74-

70

„Maar, mylord, laat u dit niet ontstellen. Aan dit altaar zal Btraks uw zoon voor de eerste maal in het vaderlijk huis het Misoffer opdragen. Ik verwacht hem ieder oogenblik.quot;

„Ha!quot; riep ue grijsaard en sloeg zich met de vuist tegen het voorhoofd; „en dat hebt gij zoo geregeld! Wanneer nu eens de speurhonden komen en hem en ons allen gevangennemen ? Ik moet naar beneden ; de deur zal gegrendeld worden. Er komt dezen nacht geen mensch over den drempel.quot;

Sir Richard wilde het vertrek verlaten, maar zijne dochter hield hem terug.

„Blijf,quot; sprak zij ernstig ; „handel niet alzoo in opgewondenheid. Hoor toch hoe de stormwind loeit; op uw doodbed zou u de gedachte aan dezen avond tot vertwijfeling brengen. Gij zoudt u zeiven verwijten: ik heb een priester, mijn zoon, in noodweer mijn huis ontzegd. Lees toch dozen brief en overtuig u, hoe hij er naar smacht u en het ouderlijk huis weer te zien.quot;

Sir Richard verscheurde het papier en wierp de stukken in het vuur.

„Ook nog brieven, die ons verraden,quot; bulderde hij. „Laat mij los, — het heil onzer familie staat op het spel!quot;

„Er staat nog veel meer op het spel,quot; herhaalde zij met warmte, „denk aan het heil uwer onsterfelijke ziel, mylord!quot;

Maar hij hoorde niet en wilde het vertrek verlaten toen de kleine John binnenkwam loopen met den uitroep: „Kom toch eens in de benedenzaal, mama; daar zingt een vreemde man schoone Kerstliedjes.quot;

„Hij is het,quot; riep lady Worthington, die wist dat de priester als zanger verkleed zou aankomen, zooals die in Engeland op Kerstnacht het C hristmas-carol zingend langs dte huizen gaan.

„Te laat,quot; klaagde sir Richard ; is in mijn huis ! Weten de bedienden wie die zanger is?quot; V.

„Niemand weet het, behalve de oude Tom,'^ntwoordd0 John's moeder. ' - • '

„Zend dan den man zoodra hij zijn liedje heeft uitgezongen naar boven, John,quot; sprak de grijsaard tot den knaap, die de ongewone opgewondenheid zijns grootvaders bemerkende, ver» schrikt naar den ouden man opzag.

De mildo tonen van het vrome herderslied vormden eene schrille

-ocr page 75-

71

tegenstelling met de gemoedstemming van sir Richard. Toch bleven zij niet zonder weerklank in zijn gemoed; maar de grijsaard, die zich met duizend ketenen aan deze aarde had gesmeed, onderdrukte de stem der genade en toen het lied geëindigd was, sprak hij somber :

„Het kan niet anders — hij moet mijn huis verlaten!''

Voetstappen weerklonken op de trappen en een oogenblik later stonden vader en zoon tegenover elkander. De jeugdige priester wilde zyn vader te geraoet snellen, maar bij het binnentreden zag hij met een enkelen blik hoe sir Richard gestemd was. Hij bleef aarzelend staan en sprak op gedempten toon : „Ik schijn u niet welkom te wezen, vader. Gij zijt dus nog altijd boos op mij, omdat ik zonder uw verlof naar Douayben gegaan om priester te worden ? Het doet mij innig leed, maar mijne roeping sprak zoo luide, dat ik de stem Gods niet langer mocht weerstaan. Schenk mij dus vergiffenis en breng ook gij het offer dat God van u en mij verlangt.quot;

„Stem Gods?quot; herhaalde sir Richard ongeloovig. „Zeg liever uw dweepzucht, die ons nog in het verderf zal storten. Of weet gij niet dat uw komst ons in gevaar brengt en hebt gij mijn brief niet ontvangen, waarin ik u met onterving heb gedreigd, wanneer gij het mocht wagen een voet op i'ngelsch grondgebied te zetten ?quot;

„Ik ontving dit schrijven, vader, maar gehoorzaam aan mijne overheden en toegevende aan het vurig verlangen om voor het zielenheil mijner landgenooten werkzaam ti zijn, heb ik de reis aanvaard.quot;

„Zoo weet dan, dat ik u niet langer als mijn zoon èrken,quot; riep sir Richard; „ik onterf u en verlang dat gij onmiddellijk mijn huis zult verlaten. Gij zoudt ons ongelukkig maken !quot;

Met spanning had lady Worthington den loop van het gesprek zwijgend gevolgd, maar nu wierp zij zich tusschen don vertoornden vader en zijn zoon, die mot tranen in de oogen het harde oordeel aanhoorde en zich wilde verwijderen.

„Blijf, blijf',' riep zij, „het kan niet ernstig gemeend zijn. In zulk noodweer sluit een Worthington zelfs geen bedelaar buiten, .veel minder zijn eigen vleesch en bloed, veel minder een go-

-ocr page 76-

72

zalfde des Heeren. Kom, John, mijn kind, help mij uw grootvader verbidden; hij zou zich een vloek op de ziel Iaden.quot;

Moeder en kind smeekten den grijsaard op hunne knieën om erbarming, maar tevergeefs; sir Richard herhaalde de woorden,, waarmee hij zijn zoon van zich afstiet.

.„Het is wel,quot; sprak de priester; „ik dank u, mylady, u en uw kind voor uwe deelneming. Het is waar, dit oogenblik is. het bitterste, dat ik ooit heb beleefd of zal beleven; maar ik moet in Gods wil berusten. — Ik ga, vader, en moge God u vergeving schenken. Ik vrees, dat er nog eenmaal een dag zal aanbreken, waarop gij mij terugroept en ik weet niet of dan uw wensch zal vervuld worden. Vaartwel, en God zij met u allen!quot;

De priester ging en toen de deur achter hem dichtviel, zonk de grijsaard in zijn stoel terug en jammerde in vertwijfeling ; „Het moet, het moet Iquot;

Lady Worthington, die tot dusverre schijnbaar kalm was gebleven, naderde nu haar schoonvader en verklaarde hem dat ook zij met haar kind Blainsco-Hall zou verlaten.

„Ik kan niet meer onder een dak wonen met een man, die zijn eigen . kind verstoot en zijn geloof verloochent. Kom, John,quot; riep zij den knaap toe en samen ijlden zij den priester na.

Beneden aan de huisdeur troffen zij hem nog. De oude Tom, wien de tranen langs den grijzen baard rolden, opende den priester juist de poort, de wind gierde huilend om het kasteel en joeg den beiden mannen groote sneeuwvlokken in het gelaat. Lady Worthington wilde aanvankelijk den priester nog terughouden; maar tevergeefs.

„Het behoeft mij niet beter te gaan dan mijn Heiland quot; sprak hij ernstig. „Van het kindje Jezus, dat wij heden nacht verwachten, staat geschreven: Hij kwam tot de zijuen en do zijnen namen Hem niet aan.quot;

Hierop zegende hij de jammerenden, boog zich voorover tot den weenenden knaap om hem het kruisteeken op voorhoofd, mond en borst to maken en verwijderde zich toen langs don hesueeuwden weg in den duisteren nacht.

-ocr page 77-

II.

EENE DAAD DER YERTWIJPELINGK

Lad}' Worthington volvoerde hare bedreiging. In den namiddag van Kerstmis, toen sir Eichard voor de eerste maal in de Allerheiligenkerk van Wigan de protestantsehe godsdienstoefening bijwoonde, liet zij paarden zadelen en reed met haar zoon en eenige bedienden naar het naburige Warrington. Daar vestigde zij zich eenige weken later op Sankey-House, een landgoed, een halt' uur westelijk van Wigan gelegen.

Tegenwoordig is die streek door don rook en de giftige dampen uit de chemische fabrieken van het naburig Widnes een der treurigste van Lancashiie. maar in de dagen van Elizabeth waren de oevers der Mersey heerlijk begroeid. Sankey-House zelf, sedert vele jaren het eigendom der familie Worthington, was beroemd om zijn heerlijk park, dat het lustslot aan drie zij don insloot.

Naar het westen strekten zich schoone landerijen en weide-vlakten uit en daartusschen ontwaarde men half in het geboomte verscholen menige flinke paohterswoning. Alles had een vredig aanzien, ademde landelijken eenvoud en getuigde van den rijkdom der familie Worthington.

Op dit landgoed trok lady Worthington zich terug en nauwelijks was zij er eenige weken gehuisvest, toen in den nacht zich een welkome gast aanmeldde —• haar zwager, de priester, die nu op den feestdag van Maria Lichtmis aan John do eerste H. Communie uitreikte. Hier vond hij een veilige schuilplaats en te gelijk de gelegenheid om op zijne tochten in den omtrek vele zielen in het geloof te versterken of met God te verzoenen. Maar zijn vruchtbare arbeid in den wijngaard des Heeren zou spoedig gestoord worden.

-ocr page 78-

74

In den avond van den llden Februari 1584 zaten moeder en zoon in een gemoedelijk gesprek bij elkander. Het dagwerk was afgeloopen. De knaap had onder leiding van zij® heeroom vlijtig geleerd en zijne moeder had het spinnewiel laten snorren en eene zieke pachtersvrouw bezocht en opgepast. De knaap vertelde zijne moeder de geschiedenis van den Griek Pausanias, welke hij dien dag vertaald had en-besloot met den uitroep: „Zie, moeder, dat was een afschuwelijk verraad. En dit hindert mij het meest, dat die booze koningin te Londen.....quot;

„Maar, John, moogt gij zoo spreken ?quot; onderbrak zijne moeder.

„Ach ik weet wel dat men dat niet zeggen mag ; maar ik durf het toch zeggen. Laten zij onze priesters niet martelen ? Zij zouden onzen heeroom zeker ophangen, als zij hem wisten te vinden. En dat die koningin ons, katholieken, verraders noemt, ergert mij nog het meest. Wij zijn immers geen verraders, niet waar, mama ?quot;

„Zeker niet, mijn kind,quot; sprak de moeder glimlachend; „wij beminnen onze wettige koningin en ons vaderland van ganscher harte.quot;

„Dat heb ik pachter Josnah ook gezegd en toen hij beweerde, dat wij de wetten der koningin niet naleven, antwoordde ik hem, dat men Qotl meer moet gehoorzamen dan de menschen. Daarop wist hij niets in te brengen, maar toen vertelde hij mij dat grootvader ook den nieuw;en godsdienst aanhing en dat heeft mij zeer bedroefd.quot;

„•la, mijn jongen, het is treurig genoeg dat grootvader de protestantsche kerk bezoekt; maar in zijn hart is hij toch katholiek en hij doet wel aan de armen van Blainsco-Hall. Bid voor hem,quot; besloot de moeder en keek toen zwijgend naar het westen, waar de zon in purper onderging.

Ook John gevoelde zich tot dit heerlijk natuurtooneel aangetrokken en riep : „O, hoe schoon heeft God toch alles geschapen !quot;

„Schoon, maar vergankelijk,quot; sprak lady Worthington. „Ziet gij wel, zoo even baadden de vensters der abdij nog in een goudgloed en nu is die pracht verdwenen. Evenals het avondrood verbleeken ook het geluk en de glans dezer wereld. Daarom, mijn kind, denk er aan nooit do belangen uwer ziel aan het aardsche goed ten offer te brengen.quot;

-ocr page 79-

75

De kna p blikte met zijn heldere oogen de moeder strak in het gelaat.

„Ik ■wast, wat gij zeggen wilt, moeder, en ik zal bidden voor grootvader, die om de geldboeten te ontduiken bij de ketters ter kerk gaat.quot;

„Dat zullen wij doen, mijn jongen. Ga nu vragen of uw heeroom met ons het avondgebed komt bidden.quot;

Een oogenblik later kwam John terug met de tijding dat de priester door het achterdeurtje naar Warrington was gegaan om een zieke to bezoeken. Moeder en zoon gingen nu voorloopig samen den rozenkrans bidden en nauwelijks waren zij daarmede begonnen, toen hun gebed door de komst van een ruiter werd gestoord.

„Wie mag dat zijn?quot; riep John, die voor het venster stond.

Een eenzame ruiter, diep in zijn mantel gedoken, hield stil voor het hek, waarmee het slotplein was afgesloten. Een bediende liet hem binnen en zoodra het licht der zaal op zijn gelaat viel, riep John. „Het is grootvader — ik dacht eerst dat het een spion was!quot;

„Werkelijk, sir Kichard,'' riep lady Worthington verbaasd. „Kom, John, wij gaan hem te gemoet.quot;

„Neen, ma, ik wil wel voor hem bidden, maar zoolang hij de nieuwe loer aanhangt, ga ik hem niet te gemoet. De oude Martha heeft gezegd, dat hij zijn zoon wel zou verraden als het hem slechts mocht gelukken.quot;

„En ik zeg u, dat gij grootvader vriendelijk de hand zult reiken, kom, vooruit.....!

Lady Worthington nam zich voor den ouden man, dien zij door haar vertrek had verbitterd, zoo vriendelijk mogelijk te ontvangen en met haar zoon aan de hand ging zij hem daarom glimlachend te gemoet en sprak: „Welkom in Sankey-House.quot;

„Welkom?quot; vroeg sir Richard ongeloovig; „is de kettersche schoonvader,, met wien men niet meer onder één dak wil wonen, welkom? Spaar uw schoone woorden, mylady. Ik ben hier ook niet uit hoffelijkheid gekomen.quot;

„Ik weet dat gij den stap, dien wij zoozeer betreuren uit liefde, zeker eene verkeerde liefde voor ons hebt gedaan,quot; antwoordde lady Worthington; „zet u nu aan onzen haard om

-ocr page 80-

76

wat te rusten na dien vermoeienden rit; ik zal u een glas ■warmen wijn laten brengen.quot;

De grijsaard nam zwijgend plaats, terwijl het rosse schijnsel van het vuur zijn gelaat bescheen, dat men eerwaardig had kunnen noemen, zoo niet de stempel van onrust zich op zijne trekken had uitgedrukt. Moeder en zoon staarden den bezoeker vragend aa i en nu herinnerde zich John het bevel zijner moeder, waarop hij den grijsaard de hand reikte en zeide: „Moeder heeft mij bevolen u hartelijk te begroeten, grootpa.quot;

„Uw moeder heeft hat u bevolen ? Zoudt gij het anders niet gedaan hebben, John ?quot; vroeg sit Richard, en alvorens de moeder een woord in het midden kon brengen, antwoordde de knaap in kinderlijken eenvoud : „Neen, zoolang grootvader naar de protestantsche preek gaat luisteren, wil ik wel voor hem bidden, maar begroeten, wil ik hem niet!''

Die woorden schokten den grijsaard zichtbaar.

„Dat is nu mijn loon,quot; sprak hij met bitterheid, „terwijl ik alles, zelfs mijn gemoedsrust opoffer om u voor den bedelstaf te bewaren. Uw oom en uwe moeder zeiten alles in beweging om de hoop onzer familie te vernietigen. Het wordt hoog tijd, dat ik tusschenbeide kom.quot;

Op een wenk zijner moeder verliet'John het vertrek en lady Worthington wachtte nu geduldig tot de toorn van den grijsaard zou bedaren.

Sir Richard was opgestaan en liep met groote schreden de kamer op en neer; eindelijk bleef hij staan en gebood zijne schoondochter: „Roep oogenblikkelijk mijn zoon, ik moet hem spreken.quot;

„Mijn man ?quot; vroeg zij ; „gij weet toch dat hij op zee is.quot;

„Ja, ware Richard maar hier,quot; riep de grijsaard ; „neen, den andere moet ik hebben, die ons allen ongelukkig maakt, den priester!quot;

„Hij is niet hier,quot; antwoordde zij kalm.

«Hü is wel hier; of n eent gij dat ik het niet weet? Hij woont boven op de jachtkamer.quot;

„Men heeft u verkeerd ingelicht, mylord,quot; antwoordde zij en greep meteen een licht. „Wilt gij mij maar volgen, dan kuns ge u overtuigen ?quot;

-ocr page 81-

77

„Nu, hij is misschien voor het oogenblik afwezig, maar hij •woont hier toch, of gij weet ten minste waar hij zich ophoudt. Gij moest mij nog heden avond een samenkomst met hem bezorgen.'' „Dat staat niet in mijn macht,quot; was het antwoord.

Opnieuw begonnen vrees en woede zich te doen gelden en in heftige opgewondenheid riep sir Richard: „Ik wil niet dat mijn geslacht tot den bedelstaf of aan de galg gebracht wordt. Ik ben besloten mijn huis tot eiken prijs te redden.quot;

„Toch niet tot den prijs uwer zaligheid?quot; vroeg zijne schoondochter met nadruk.

„Spaar uw preeken, mylady, en hoor wat er gebeuren moet, als gij niet ten minste binnen een maand met uw zoon langs de deuren wilt bedelen. De priester, dien gij herbergt, moet Engeland verlaten en hij moet het mij nog heden nacht met dure eeden bezweren, dat hij oogenblikkelijk en voor altijd den En-gelsclien bodem verlaten zal, of hij zal het zijner halstarrigheid moeten wijten, dat ik genoodzaakt word een maatregel te nemen, die mij doet huiveren. Wilt gij mij de hand reiken om hem uit ons midden te verwijderen 7quot;

„Nooit,quot;antwoordde lady Worthington beslissend; ^duizendmaal liever verhongeren in het afschuwelijkste gewelf van den Tower.quot;

„Dan moet ik alleen handelen,quot; sprak de grijsaard met een onheilspellende uitdrukking op hot gelaat. „Geef mij mijn mantel en laat mijn paard voorbrengen.quot;

„Wat wilt gij doen ?quot; vroeg zij angstig, terwijl in haar gemoed eene verschrikkelijke verdenking oprees,

„Dat zult gij later wel hooren ; het zal u misschien niet aangenaam zijn, maar het is het eenige middel en ik grijp het aan uit liefde tot u en tot heil van uw kind, dat mij niet wil groeten of het moet hem bevolen zijn.quot;

„Wat gaat gij beginnen, sir Richard? O, ik vermoed het! Doe het niet, ik bid u bij uwe onsterfelijke ziel, doe het niet. Bedenk toch dat gij spoedig voor den rechterstoel kunt geroepen worden vah Hem, die gezegd heeft: „Gij kunt niet God dienen en den Mammon. Denk aan uwe grijze haren; uwe dagen zijn misschien geteld 1quot;

Het smeeken der lady mocht niet baten ; ook ditmaal ver-■wierp de grijsaard de roepstem der genade.

-ocr page 82-

78 •

„Het is genoeg 1quot; riep hij ; „laat mij nu gaan, ik moet een vriend in Warrington bezoeken.quot;

Hiermede verliet hij de zaal en een oogenblik later verwijderde zich de hoefslag van zijn paard langzamerhand in de verte.

Lady Worthington dacht geruimen tijd over de bedreiging van sir Richard na. Wat zou hij bedoeld hebben ? Zijn openlijke overgang tot de nieuwe leer ? Zou hij zijn eigen kind verraden ? Zij achtte den grijsaard in zijne i eftigheid wel tot zulke handelingen in staat, maar nog een ander schrikbeeld kwam haar voor den geest.

Het gebeurde wel meer dat kinderen gerechtelijk aan de zorgen van hunne katholieke ouders onttrokken on aan dfe van fa atieke protestanten werden toevertrouwd, en het zou niet onmogelijk zijn dat sir Richard het met John daarheen wilde eiden. Zij besloot zooveel mogelijk voorzorgsmaatregen te nemen ; een vertrouwde bediende werd naar Warrington gezonden om den priester te zeggen, dat de weg naar het slot niet meer veilig was en zelf ging zij op zijne kamer alles wegnemen, wat zijn verblijf op Sankey-House kon verraden. Toen deze beschikkingen gemaakt waren, riep zij haar zoon en vroeg hem of hij genegen zou zijn met haar naar het buitenland te reizen om daar zijne stiidiën te maken in eene katholieke stichting.

„Gaarne, mama!quot; riep do knaap opgetogen van vreugde; „dan kan ik priester worden evenals heeroom of misschien kardinaal zooals mijn andere oom.''

Trots al haar angst begon lady Worthington te glimlachen.

„Blijf slechts braaf en godsdienstig,quot; sprak zij vermanend, „of God u tot zijn dienst aan het altaar roept of niet. En ga nu de bedienden waarschuwen; het is reeds laat geworden en hoog tijd om ons gemeenschappelijk avondgebed te bidden.quot;

Weldra lagen al de huisgenooten geknield voor een beeld van Onze Lieve Yrouw van Goeden Raad en na de gebruikelijke gebeden zongen zij gezamenlijk een lied der heilige Moedermaagd te? eere.

Terwijl de bewoners van Sankay-House in het gebed ver-eenigd waren, reed sir Richard naar de stad, wier torens en muren somber afstaken tegen den omtrek, die door de maan helder verlicht werd. De woorden zijner schoondochter klonken hem voortdurend in de ooren: „Uw dagen zijn misschien ge-

-ocr page 83-

79

teld!quot; En zijn goede en^el riep hem toe: „Terug, ongelukkige ! wat wilt gij beginnen ? Uw eigen bloed verraden en door vriend en vijand met smaad bejegend in het graf dalen.quot; Hij rilde bij deze gedachte en liet de teugels van zijn paard onverschillig hangen.

Sir Eichard was geen gewetenloos man; hij stond op eer en gerechtigheid. Hij was evenmin gierig ; de armen rondom Blaias-co-Hall, die zoovele weldaden van hem ontvingen, konden het getuigen; maar hij had zich eenmaal in het hoofd gezet zijn erfgoed ongeschonden op zijn nageslacht over te dragen, ten koste van wat dan ook. Dit was zijn doel en wanneer men eenmaal zoover dwaalt, dat men naast den weg ons door God aangewezen, halstarrig zich een anderen baant, dan komt men tot daden, voor welke men in elk 'ónder geval zou zijn teruggeschrikt. Zoo ging het ook den grijsaard en zoo kwam hij tot eene daad der vertwijfeling.

„Ik kan niet anders, het moet gebeuren,quot; mompelde hij en hield voor de woning van sir Edmuiid ïrafford, den opper» sherif, de' teugels in.

Een schildwacht geleidde hem de steenen trap op naar eene zaal, waar de ridder met eenige zijner officieren bij den drinkbeker zat.

„Gij zijt sir Richard Worthington van Blainsco, zooals gij zegt,quot; sprak de sherif, zijn gelaat door den wijn verhit een wei» nig afwendende, „en gij komt nu in de bres springen voor uw zoon, dien wij gelukkig op het spoor zijn. Natuurlijk, want hebben wij hem eenmaal, dan krijgen wij vanzelf uw geldbuidel, die nogal zwaar belooft te zijn; het ligt voor de hand dat gij den paap bijstand verleent.''

„Gij vergist u, ridder Trafford,quot; antwoordde Richard; „mijn zoon ging tegen mijn wil naar het buitenland en sedert hij vandaar terugkeerde, heb ik hem onterfd. Ik kom hier niet om voor hem, dien ik niet meer als mijn zoon erken, in de bres te springen, rüaar om hem, gehoorzaam aan de wetten van Hare Majesteit, aan den arm der gerechtigheid over te leveren, zooals het een trouw onderdaan betaamt.quot;

„Hoe ?quot; riep de sherif, die zijne ooren niet vertrouwde, terwijl al de aanwezigen getroffen den ouden man aanstaarden, „wat?

-ocr page 84-

80

Gij wilt «w oigen zoon verra..... aan het gerecht overleveren ?quot;

„Is het dan mijn plicht niet aan de -wet te gehoorzamen?quot; stamelde de ongelukkige, terwijl de verachtende blikken der officieren hem schenen te doorboren. „Zoudt gij anders handelen ?quot;

„Ik?'quot; sprak de oppershevit, „nu, ik heb gelukkig geen paapsche kinderen.''

Daarop zette hij den beker aan den mond en zei toen op hoogen toon : „Ja wel, gij handelt zeer wettig. Zeg ons nu maar kort en bondig, waar en hoe wij hem het best kunnen vangen.quot;

De onnatuurlijke vader beantwoordde deze vraag en verzocht bovendien, dat men zijn kleinkind aan de moederzorgen moebt onttrekken en naar Blainsco-Hall laten overbrengen, opdat de knaap niet in het fanatisme zou worden opgevoed. Men bedankte sir Eichard voor zijne inlichtingen en beloofde hem dat zijn verzoek voor de rechtbank te Preston in behandeling zou komen. Daarmee kon hij zich verwijderen.

De officieren keken hem met somberen blik na en toen de deur achter hem gesloten was, sloeg de oppersherif met zijn vuist op de tafel en riep: „De duivel hale mij, als ik niet lever dien ouden Judas aan de galg liet hangen dan zijn zoon, hoe fel ik ook op de mispapen gebeten ben! Nu weten wij nog niet of wij hem krijgen. Die heele historie is op slot van rekening een kunstgreep om den geldbuidel lo redden. Het zou mij niet verwonderen als die oude eerst naar Sankay-House geweest was om zijn zoon te waarschuwen. Dat moet onderzocht vTorden. En wat denkt gij er van. Bill?quot;

„Ik denk,quot; antwoordde de onder-sherif, „dat wij nog dezen nacht onzen slag moesten slaan. De Mersoy-brug hier in War-rington wordt streng bewaakt en ook naar Fidlers-Ferry heb ik een bode gezonden; de rivier is hij dus niet overgestoken. De wegen naar Appleton en naar Farnworth zijn eveneens dezen middag bezet en ik ben er zeker van dat de paap bij hot vallen van den avond nog op Sankey-House was. Als wij hem dus niet in de val krijgen, zeg ik met uw lordschap: „De oude vos heeft hem gewaarschuwd; maar zoo waar ik onder-Bherif ben, dan moet hij er aan gelooven!quot;

-ocr page 85-

81

„In ieder geval maakt gij u van den knaap meester. Men zal gemakkelijk van hem alles vernemen omtrent de schuilplaats van zijn oom en misschien honderd andere dingen meer. Gij kunt over twintig man beschikken en ze zelf uitkiezen. Zorg, dat ge om drie uur op de plaats van bestemming zijt, dan is de maan onder en de vloed, die tegen halfvier opkomt, verhindert hem elke poging om de rivier over te steken. Twee kronen belooning voor dengene, die den paap in hechtenis neemt!quot;

Terwijl de gerechtsdienaren dit alles zoo beschikten, sliep de knaap op Sankey-House den slaap des rechtvaardigen. Hij zag in zijn droom een domkerk, waar in goud gekleede priesters voor het altaar stonden, wierookwolken omhoog stegen en volle orgeltonen langs de hooge gewelven ruischten. Hoe gaarne had hij ook als koorknaap voor het altaar geknield, maar het scheen alsof hij werd vastgehouden tot eindelijk zijne moeder en zijn heeroom hem de hand reikten en voor het altaar brachten.

Niet zoo zacht rustte lady Worthington. De gedachte aan haar kind en aan haar rampzaligen schoonvader hield haar ge-ruimen tijd wakende, en toen eindelijk omstreeks middernacht hare oogleden zich sloten, viel zij in een onrustigen slaap en ■werd door benauwende droomen gekweld.

-ocr page 86-

III.

DE NACHTELIJKE OVERROMPELING.

Het sloeg twee uur op den toren van Warrington, toen de-onder-sherif met zijn twintig man in alle stilte op weg ging. Dikke sneeuwvlokken woeien den gerechtsdienaars in het gezicht ; de maan was ondergegaan en er heerschte volslagen duisternis.

„Het is wat moois, sherif,quot; bromde een der uitgelezen mannan,. „waar moeten wij heen in die Egyptische duisternis met zulk hondenweer V

„Stil,quot; gebood de aanvoerder, „wie heden nacht een woord spreekt vóór ik het teeken heb gegeven, zal ik vier en twintig uren laten brommen. Het weer is zeer geschikt; als het nog zoo een half uurtje blijft sneeuwen, kau ons geen haasje ontspringen of wij vinden zijn spoor.''

Ongemerkt bereikte de gewapende troep het vreedzame Sankey- House en weldra was het omsingeld. Geen der vensters-was verlicht; de bewoners waren blijkbaar in diepe rust.

De sherit deed de ronde, iederen wachter nogmaals kalmte en waakzaa^nheid bevelende.

„Als ge den stadstoren drie uur hoort slaan, kunt ge mijt* teeken verwachten,quot; sprak hij en nam met de helft zijner manschappen onder een breedgetakten eikeboom tegenover de slotpoort plaats. De storm was bedaard en het werd nu zoo stil,, dat men de sneeuw tusschen de takken der boomen kon hooren ritselen. Daar sloeg de toren van Warrington drie. De sherif kwam met zijn dienaren te voorschijn en liep op het ijzeren hek toe, dat hij met een ketting gesloten vond. Weldra klonk het schril gekras eener vijl door de lucht en de ketting viel rinkelend op de ateenen. De soldaten rondom het kasteel geposteerd, grepen hunne pieken steviger vast, en te gelijk dreunden

-ocr page 87-

83

doffe slagen op de eiken poort van Sankey-House. Lady quot;Wort-hington was de eenige, die te m dden der verwarring hare tegenwoordigheid van geest behield. Toen na weinige minuten haar kamenier sidderend bij haar aanklopte, kwam zij de juffer bedaard en reeds geheel gekleed te gemoet. Zij maakte zich volstrekt niet ongerust, wijl de persoon, wien dit bezoek gold, zich elders in veiligheid bevond. Door hare bedienden gevolgd, liep zij den breeden gang door en opende een venster boven de hoofdpoort.

Stormhoeden en pieken glinsterden in het rosse fakkellicht haar tegen, maar onverschrokken vroeg zij: „O v ervalt men in Engeland zóó het huis eene rustige edelvrouw ? Wat is uw verlangen?quot;

„Wij willen u laten zien, hoe men hier te lande met paap-sche verraders weet te handelen!quot; klonk het antwoord. „In naam der wet, doe open of wij bestormen de poort!quot;

„Dat is niet noodig,quot; riep de dame; „toon mij het bevel van den opper-sherif en ik zal u binnenlaten.quot;

Aan dit verlangen werd voldaan, waarop lady Worthington bevel gaf de poort te open ei,ter wijl zij zelf aan de steenen trap den sherif opwachtte. Met een luid hoezee drongen de soldaten binnen en hun aanvoerder ging meteen paar manschappen naar boven.

„Breng ons naar de jachtkamer,quot; gebood hij de adellijke dame barsch.

De kamerjuffer ontstelde hevig, terwijl hare meesteres slechts even verbleekte. Beiden vermoedden vanwaar de sherif deze inlichtingen zou verkregen hebben.

„Volg mij,quot; sprak lady Worthington kortaf, en opgnde aan het einde van den langen gang de deur van het bewuste vertrek.

Driftig trad de sherif binnen en sloeg de bedgordijnen open — het bed lag onaangeroerd. Met een vloek trad hij terug en riep verrast: „Is de paap werkelijk niet hier? En dat dit toch de jachtkamer is, getuigen die hertenkoppen en geweien boven de deur.quot;

Opmerkzaam doorzocht hij met de fakkel in de hand alle hoeken van het vertrek, doch zonder gevolg. Juist wilde hij het eerste vluchtig onderzoek opgeven, toen hem bij het op zijde schuiven eener tafel eene beeltenis der heilige Maagd, op perkament geteekend, in het oog viel.

-ocr page 88-

84

Triomfeerend hief hij het onschuldig voorwerp omhoog en riep: „We zijn toch in het nest van den vos; ziedaar het bewijs!quot;

„O, dat prentje heb ik mijn John gegeven,'' sprak lady Worthington behendig.

„Dat zullen wij zien,quot; antwoordde de gerechtsdienaar; „onder-tusschen moeten wij onzen plicht doen. Mannen, doorzoekt het geheele gebouw nauwkeurig van boven tot beneden ; breekt de vloeren op als het noodig is en slaat de muren in als zij hol mochten klinken. Wij moeten hem hebben, het koste wat het wil! Waar is uw zoon, mylady ?quot;

„Mijn John? Wat heeft die met deze huiszoeking uitstaande?quot; vroeg do moeder verbleekend „Hij slaapt waarschijnlijk nog.quot;

„Breng mij oogenblikkelijk in zijne kamer,quot; gebood de sherif, doch zich bedenkende, riep hij plotseling: „Neen, dat is niet noodig : ik zal hem zelf wel vinden. Gij zult mijne vragen niet doorkruisen. Gij blijft hier.quot;

Hiermede sloot hij haar in de jachtkamer op en stak den sleutel bij zich. John was ondanks al het nachtelijk rumoer rustig Wijven-doorslapen. Zijn heerlijke droom duurde voort totdac het kloppen op zijne kamerdeur de sehoone beelden verjoeg. Verschrikt sprong de knaap op en riep:

„Zijt gij het, James, wat is er gebeurd ?quot;

Maar het bonzen hield aan en toen hij de deur opende, stond do sherif voor hem. John deed in zijne ontsteltenis eene schrede achteruit.

„Ik zal u geen leed doen,quot; begon de gerechtsdienaar; „maar go moet mijne vragen zonder omwegen beantwoorden. Wia geeft u onderricht ?''

„Mama en ook,' —bijna had de kleine zi h verraden; maar zijn schutsengel waarschuwde hem.

„En wie ?quot; vroeg de sherif haastig.

„De oude James leert mij rijden,quot; antwoordde John.

Ongeduldig stampte de man met den voet op den grond.

„Draai mij geen rad voor de oogen, bengel, of gij zult er voor boeten,quot; riep hij dreigend; „zonder omwegen: waar is uw oom ?quot;

„Welke oom, ik heb er meer dan eenquot; antwoordde de kleine.

-ocr page 89-

85

„Nu, wat duivel, de paap,quot; riep de sherif, wiens geduld ten einde raakte,

„Foei, wat spreekt gij woest,quot; merkte John bedaard aan; „gij meent den priester ? Welnu, die is te Rome of ergens anders; maar hij is meer dan priester, hij is kardinaal.quot;

Wederom was de knaap de onbeschofte vraag van den gerechtsdienaar ontweken. Deze was zijn toorn bijna niet meer meester; maar hij bedwong zich nog eenmaal en vroeg : „Jongen, zijt gij zoo dom of zoo geslepen? Ik vraag niet naar den aartspaap; ik heb het over dengene, die nog gisterenavond in de jachtkamer huisde. Uw grootvader heeft mij dit zelf gezegd.quot;

Sprakeloos staarde de knaap den gerechtsdienaar aan. De oude Martha had dus gelijk gehad, toen zij zeide dat sir Richard zijn zoon zou verraden. Deze gedachte bewoog het kind tot tranen.

„Zie, kleine, dat hadt gij niet verwacht,quot; ging de sherif vertrouwelijk voort, „nu kunt gij ook zonder vrees alles vertellen en dan zal ik u de vorige leugens niet aanrekenen.quot;

„Ik heb niet gelogen,quot; riep John verontwaardigd, „en wijl gij toch zoudt denken dat ik lieg, zal ik u maar geen antwoord moor geven.quot;

Hiermee keerde hij den gerechtsdienaar de.i rug toe.

Nu was de maat vol en de woedende sherif gaf den knaap met een „jou wijsneus, ik zal je leeren de overheid te woord te staanquot; een forschen slag in het aangezicht, die den knaap wel tot schreien, maar niet tot spreken bracht.

Woedend verliet de sherif de slaapkamer en riep alvorens de deur te sluiten: „We zullen je wel klein krijgen. Je zult geen bete broods hebben, zoolang gij niet bekent!'

„De booze man,quot; jammerde John, „hij wil mij laten verhongeren ! Ik wou dat ik niet wist waar oom is heengegaan; maar ik zal hem toch niet verraden. Zij mogen mij dood maken, dan vlieg ik met de engeltjes naar den Hemel, zooals mama mij verteld heeft.quot;

Hij herinnerde dch nu de geschiedeniseen uit de levens der heiligen, die hij met zijne moedor gelezen had, en nadat hij nog een poosje op den rand van zijn legerstede naar het rumoer had geluisterd, werd hij door den slaap overweldigd en sliep, spoedig weer in.

-ocr page 90-

86

Intusschen keerden de gerechtsdienaren in Sankey-House alles onderste boven. Kasten werdon opengebroken, deuren ingeslagen, zelts dë vloer in den kelder opgebroken — doch alles tevergeefs ; zij vonden den priester niet. Een paar Latijnsche boeken, die in beslag werden genomen, versterkten wel de verdenking; maar konden toch niet als doorslaande bewijzen gelden. Ook het verhoor der dienstboden leidde tot niets.

Toen de morgen grauwde, ging de sherif het kasteel rond om zich te overtuigen of hij ook ergens een spoor in de sneeuw kon vinden; maar niets verraadde de vlucht van den man, dien hij zocht.

„Het is duidelijk,quot; besloot hij na zijn vruchteloos onderzoek; „de vos is door zijn oude tijdig gewaarschuwd en heeft nu het nest verlaten.quot;

Hij riep nu de schildwachten op twee na bijeen en ging met zijn manschappen in de benedenzaal, waar zij zich om een vat bier legerden om hunne teleurstelling in het heerlijk nat te verdrinken.

ïegen den middag kwam sir Edmund Trafford zelf op het kasteel; de sherif had zijn overste reeds een bode gezonden om hem de toedracht der mislukte onderneming mee te deelen* Onder zijn toezicht werd de huiszoeking nog eens tevergeefs herhaald en nu ging sir Trafford den kleinen John in verhoor nemen. Met schoone woorden kwam hij evenwel zoomin iets te weten als met bedreigingen.

„Ik ben reeds half verhongerdquot; sprak de knaap, die voor de eerste maal in zijn leven tot 's middags niets genuttigd had en in zijn eenvoud meende dat hij den hongerdood reeds zeer nabij was ; , ik zal mij de martelkroon nu niet laten ontfutselen.quot;

De zwaarlijvige ridder begon hartelijk te lachen en zei: „Wat, denkt gij, dat we u zouden laten verhongeren ? Neen, zoo boosaardig zijn wij niet. Maar dunk er aan, als gij niet wilt bekennen, laten wij u geboeid naar Preston overbrengen en dan zult gij uwe moeder nooit meer terugzien. Dan zullen wij u in plaats van het paapsche onderwijs, dat gij van uw oom hebt ontvangen, naar eene school zenden waar u de zui» vere leer wordt voorgehouden — zoo waar ik sir Edmund Trafford heet en opper-sherif van Lancashire ben.quot;

Dezelfde aankondiging ontving ook lady quot;Worthington, die

-ocr page 91-

87

mog altijd in de jachtkamer zat opgesloten. Het was het zwaarste offer dat men van haar moederhart kon vergen, doch miet te zwaar voor hare geloofstrouw.

„Mijn kind is mij het dierbaarst op ; arde,quot; bad zij op hare ■knieën neergezonken, toen sir Trafford zich verwijderd had; „maar neem het, o. Heer, wanneer het Uw wil is. Slechts dit smeek ik U: laat hem leven en sterven in trouw aan de ■heilige Kerk!quot;

Alvorens Sankey-House te verlaten, vaardigde sir Trafford een bevel uit tot inhechtenisneming van den heer vau Blainsco Hall. Eenige gerechtsdienaren werden uitgezonden, om dit bevel uit te voeren met den last, om sir Richard naar Preston te voeren, waar binnen weinige dagen eene terechtzitting zou plaats hebben onder voorzitterschap van den graaf van Derby. De on-■der-sherif zou den volgenden dag den gevangen knaap wegvoeren.

Intusschen had de oude Martha haar kleinen lieveling John eten en drinken gebracht; bij deze gelegenheid vernam de knaap waar zijne moeder werd gevange.i gehouden. Zjj vermaande hem, niet te verraden, waar de priester de H. Mis had gelezen en wie haar hadden bijgewoond, want dan werd zijne moeder in de gevangenis geworpen. .Nog meer wilde de oude dienstbode hem vertellen, maar de zware stap van een gerechtsdienaar, die in den gang op en neer liep, deed haar opschrikken en met een hartelijken groet ijlde zij heen.

Het was avond geworden. De knaap was weer alleen en terwijl hij in de schemering over zijn toestand zat na te denken, kwam hij op het denkbeeld om te vluchten. De wacht te ontkomen, scheen hem niet moeielijk toe, maar hoe zou hij .het verder aanleggen? Waarheen?

„Als ik er nu maar eehs met moeder over spreken kon,quot; ■dacht hij, „misschien zou zij wel meegaan.quot;

Daar viel hem iets in; de maren waren rondom mét klimop dicht bewassen. Hij had wel meer in die betrekkelijk dikke stammen geklauterd; waarom zou hij niet langs die takken naar beneden en aan den anderen kant, waar het venster van do jachtkamer uitkwam, weer naar boven kunnen klimmen? John besloot het waagstuk, dat hem niet zoo gevaarlijk toescheen, te ondernemen.

-ocr page 92-

88

Hij wachtte tot middernacht, opende nu het venster en luisterde of hij beneden iemand hoorde loopen. De schildwacht ging juist voorbij.

„Nu gaat hij den hoek om,quot; fluisterde de jonge held in zich zelf; „vóór hij terugkomt moet ik beneden zijn,quot; en zoo vlug als een eekhorentje klom hij het venster uit. Daar ritselden de altijd groene bladeren van het klimop en een oogenblik later had de knaap vasten grond onder zijn voeten. De schildwacht kwam terug, maar John was reeds door de taxishaag gekropen en sloop zachtkens naar den anderen kant van het kasteel. Hij zag licht aan het venster der jachtkamer en zijn hart klopte van vreugde bij de gedachte, dat hij weldra bij zijne moeder zou zijn. Moedig klom hij weer naar boven en zijn goede engel bewaarde hem er zeker voor, dat hij geen dorren tak greep en naar beneden stortte. Een paar musschen, in hunue nachtrust gestoord, vlogen tjilpend op; maar het verschrikte den knaap niet en binnen een minuut klopte hij aan het ronde venster.

Lady Worthington, die in gepeins verzonken bij den haard zat, wendde verwonderd het hoofd om. Het kloppen herhaald» zich en zij hoorde duidelijk „moeder !quot; roepen. Verschrikt stond zij op, naderde aarzelend het venster en opende het. Hoe bonsdo haar het hart, toen zij haar lieveling aan een stijl van het raam zag hangen, terwijl hij lachend riep: „Geef mij toch de hand, mama, ik kan mij aan die koude stijlen nauwelijks meer vasthouden !quot;

Dat verzoek was overbodig; de verschrikte moeder greep den knaap met beide handen en klemde hem aan haar borst, tdrwijl zij niet wist of ze hem moest berispen of prijzen. Zij deed in haar vreugde en ontzetting zoowel het eene als het andere.

„Ondeugende, beste jongen — heb ik u niet verboden in het klimop te klauteren ?quot;

„Ja, u hebt gezegd dat ik geen vogelnesten mocht uithalen,quot;quot; antwoordde John trouwhartig; „maar u bent toch geen vogelnest! En ik wilde mij niet laten wegvoeren, zonder u nog eens gezien te hebben, quot; voegde hij er ernstig bij.

Nu vertelde hij alles, wat er sedert den vorigen avond met

-ocr page 93-

89

hem was voorgevallen; wat hij geantwoord had en hoe hij bijna een martelaar was geworden. Hij zeide haar dat hij vast besloten was, liever te sterven dan zijn oom te verrade'n of zijn geloof te verloochenen.

Het moederhart werd bij deze woorden weldadig aangedaan en vreugdetranen rolden langs hare wangen ; maar zij wachtte zich wel door te veel loftuitingen den onbewusten ootmoed van den onschuldigen knaap in eigenwaan te veranderen. Nu sprak de knaap van zijn plan om te vluchten; maar zij maakte hem duidelijk, dat zulks slechts na eene goede voorbereiding kan gelukken. Hij moest zich maar naar Preston laten voeren; zij zou intusschen op middelen peinzen om hem te doen ontkomen.

Geruimen tijd bleef lady quot;Worthington met haar kind spreken; zij gaf hem eenige wenken, hoe hij zich voor het gerecht te gedragen had; ook onderhield zij hem over zijir ongelukkigea grootvader en beval hem het leed dezer gevangenschap voorhetheil en de bekeering van den grijsaard aan God op to dragen. Daarop knielde zij neder eri bad met hem, en toen zij opstond en onder tranen — voor de laatste maal wellicht hier beneden — het heilig kruisteeken over haar zoon maakte, toen welde in. haar hart een gevoel als de Machabeesche moeder moet bezield hebben, wanneer zij hare kinderen tot den marteldood aanvuurde.

De stortvloed der vervolging breidde zich meer en meer uit en wie kon haar borg blijven, dat Engelands bodem in dit pas begonnen jaar niet door het bloed ook van jeugdige martelaren zou gedrenkt worden ?

-ocr page 94-

IV.

VOOR HET GERECHT.

Vier dagen na de gebeurtenissen, in het vorig hoofdstuk verhaald, verkeerde de katholieke bevolking van Preston in niet geringe spanning. Preston draagt zijn naam, priesterstad niet zonder reden. Zijn overoude parochiekerk, don heiligen Wilfridus gewijd, met kasteelachtige torens, welke eerst voor weinige jaren wegens hunne bouwvalligheid werden afgebroken, dagteekent van de eerste eeuw, die in Engeland het Christendom zag invoeren. Steeds bleven de inwoners dezer stad der Kerke getrouw. Ook na de treurige dagen onder Hendrik VIII doorleefd, gold zij als het brandpunt van het katholieke Lancashire en wordt tegenwoordig nog het Engelsche 1'ome genoemd (1). Men kan dus begrijpen met hoeveel deelneming hare bewoners de beschuldigden gadesloegen, die wegens geloofszaken in deze stad voor de rechtbank werden gedaagd. Telkens verdrong zich eene talrijke menigte in de gerechtszaal en zelfs voor de Moothall (zoo heette men het gebouw) was de breede straat met nieuwsgierigen opgevuld.

1) Het moge den lezer eenigszins tegenstrijdig voorkotren, dat de schrijver in ,Lady Nithsdalequot; van het trouweloos Preston spreekt en hier die stad het Rome van Engeland noemt. Men verwarre evenwel niet de gezindheid der stedelijke overheden in 1715 en die van de groote meerderheid der bevolking in de laatste jaren der 16e eeuw. Preston draagt nog heden zijn naam met eere, en men zai zijne bevolking evenmin aansprakelijk kunnen stellen*voor hetquot;gebeurde in 1715 als die van Gorknm voor de marteling onzer negen» tien bloedgetuigen. (Da vertaler.)

-ocr page 95-

91 S»

Reeds sedert een uur waren de galerijen stampvol en nog quot;voortdurend drong de een na den ander zich door de deur, waarboven een 1 aaschlam was afgebeeld met het onderschrift: „princeps pacisquot;' (vredevorst) — voorzeker eene passende verquot; siering voor eene Christelijke gerechtszaal, welke nog heden van den vromen zin des bouwmeesters getuigt.

Graaf Derby, dezelfde die weinige jaren later in het moord-gericht over Maria Stuart oordeelde, William Chattorton, de staatsbisschop van Chester door Elizabeth aangesteld, sir i dmund Trafïord en meer andere leden der commissie door de koningin benoemd, hadden zich vereenigd om de gebruikelijke rechtszittingen te houden, welke volgens de wet viermaal 's jaars zouden plaats hebben. Dank zij den ijver der speurhonden, had de rechtbank ditmaal handen vol werks. De oude spreuk: „Mijn huis is mijn kasteelquot; (1). waarop de Engelechen zoo trots gingen, gold niet meer sedert Hendrik VIII zich het pauselijk gezag had toegekend, en Elizabeth was hem eene dochter zyner waardig. Zoo moesten ook heden weer een aantal personen voor de rechtbank verschijnen wegens het bijwonen der H. Mis of omdat zij geweigerd hadden bij de protestanten ter kerk te gaan. De opgelegde straffen bestonden in geldboeten, gevangenisstraf of eene geeseling.

Doch het was niet uitsluitend om deze alledaagache processen bij te wonen, dat zoovele nieuwsgierigen zich al het onaangename van een langdurig verblijf in een stampvolle zaal gaarne getroostten. Hooren wij de geprekken.

„Zij komen niet meer voor, Clayton,quot; zei een stevig gebouwde schoenmaker tot zijn buurman; „straks slaat het drie uur en dan gaat de bisschop van Chester — God vergeve mij, dat ik hem zoo noem — naar de Mitre Tavern, om zijn maaltijd te gebruiken; want dien zou hij niet gaarne een uur missen.quot;

„Vandaag moet gij wachten, geloof mij, meester Booth,quot; antwoordde de aangesprokene; „zij komen zeker voor. Ik weet het van mijn nicht, de vrouw van den gevangenbewaarder in de

(1) My house is my cnstle.

-ocr page 96-

92

Triary. Zij staan op de lijst en gij zult zo dus met eigen oogen zien; heb nog een oogenblik geduld !''

„Wie verwacht gij met zooveel spanning ?quot; vroeg eene gesluierde dame, die naast de beide maunen tegen de leuigng der galerij stond gedrongen.

„Ha, weet gij dat niet!'' riep de schoenmaker. „Waarom zou de zaal anders zoo stampvol zijn. De oude en de jonge War-thington moeten voor de rechtbank komen. Maar stil, hoorde ik daar den griffier de namen niet afroepen 'lquot;

De schoenmaker had gelijk. De naam Worthington wasvoorgelezen, en een knaap, op wien aller oogen waren gevestigd, trad voor de groene tafel. Hij maakte eene beleefde buiging voor de rechters en nam ia de bank der beschuldigden plaats. Een geheimzinnig fluisteren, waaruit innige deelneming sprak, ging als een stroom door de rijen der toeschouwers.

„Een nette- jongen, op mijn woord,quot; sprak Clayton, waarop zijn buurman binnensmonds antwoordde: „Het is schande dat

men zulke kinderen voor het gerecht laat verschijnen.....''

Het was den man aan te zien, dat hij nog meer wilde zeggen ; maar hij bedwong zich; want het werd zoo sbil in de zaal dat men het knetteren van het haardvuur kon hooren.

Graaf Derby bagon den twaalfjarigen knaap te ondervragen omtrent de plaats, waar zijn oom, de priester, zich ophield; maar tot niet geringe verbazing van het publiek kreeg de voorzitter het volgend antwoord (1) :

„Uw lordschap vergeve mij, dat ik geen vraag beantwoord Mijn bewakers hebben mij sedert gisteren morgen niets te eten gegeven en nu, ongeveer een half uur geleden, wilden zij mij wi]n laten drinken ; ik weet wel waarom zij dit deden. Zij wilden mij drouken maken, opdat ik in mijne verwarring antwoorden zou. Maar ik ben Goddank nog bij mijn zinnen, hoewel ik mij zeer ontsteld gevoel. Ik verzoek uw lordschap dus vriendelijk mij geen verdere vragen meer te stellen.quot;

Een luid gemor van de galerijen veroordeelde deze lage handelwijze der bewakers. Graaf Derby stond op en beval stilte,.

(1) De antwoorden van den Itnaap zijn historisch en door Bridge-water getrouwelijk opgeteekenit.

-ocr page 97-

93

onder de bedreiging, dat anders de zaal zou ontruimd worden; daarop wendde hij zich opnieuw vriendelijk tot den knaap en sprak: „Kind, men gaf u dien wijn ter versterking. Zeg nu ronduit waar uw oom zich gewoonlijk ophield, of wij zullen verplicht zijn strenge maatregelen te nemen.quot;

„Ik kan niet, ik voel mij te veel ontsteld, quot; antwoordde John, terwijl hij zich inderdaad met moeite op de been hield. De graaf zag dit en liet den knaap warme melk brengen, tot groote ergernis van de commissarissen, die dit met leede oogen zagen. Intusschen achtte William Chatterton, de bisschop van Chester, het oogenblik gekomen om weer eens volgens gewoonte tegen het pausdom uit te varen.

Hij was het model van een prelaat, zooals de nieuwe staatskerk van Eliz .beth dien behoefde. In hooge mate karakterldcs, kroop hij voor het hof en zocht zich door ijverige vervolging der katholieken de gunst van de alvermogende ministers Cecil en Walsingham te verwerven; in zijn tiijzonder leven had hij slechts één wensch: de rijke inkomsten van zijn bisdom in rust en kalmte te verteren. Met een sterken neusklank in zijn stem begon deze man over de kwijniiig van het pausdom te spreken, hetwelk, volgens zijne meening, zooals in het algemeen van alle onheilen op aarde ook de oorzaak was van de verdorvenheid en verstoktheid van dit schaapje zijner kudde.

„Doch, het is aan de vroomheid barer maagdelijke majesteit, onze geëerbiedigde koningin, die God beware moge, toe te schrijven,quot; ging hij voort met eene diepe buiging zijn baret aflichtende, „dat wij besloten hebben dit kind, door een priester Belial's en zijne eigan moeder vergiftigd, tot ons ta nemen en in het licht der zuivere lt;leer op te voeden. Kom hier, mijn kind,quot; sprak hij zich toi John wendende, die zich intusschen een weinig verkwikt had, „hier is het woord Gods, de bijbel; kniel neder, leg uwe linkerhand op dat boek en zweer met de rechterhand opgeheven, dat gij mijne vragen zonder arglist of voorbehoud zult beantwoorden.quot;

„Hoe kan ik dat doen, terwijl ik niet weet, welke vragen gij mij zult stellen ?quot; vroeg de knaap.

„Maar, mijn zoon, wanneer gy de voile waarheid wilt zeg-

-ocr page 98-

94

gen, kunt gij den eed gerustelijk doen,quot; sprak de prelaat met nadruk.

„Ik zal niet liegen,quot; hernam John; Bmaar mijne moeder heeft mij gezegd dat ik niet verplicht ben, iets te zeggen wat mijn dierbare vrienden kan benadeelen.quot; »

„Goed, zweer dan ten minste dat gij overeenkomstig de waarheid datgene zult zeggen, wat niemand schaden kan. Gij moogt toch bijvoorbeeld wel bezweren, dat de zakdoek, dien ik hier in mijn hand heb, een zakdoek is !quot;

„Zoo iets mag ik volstrekt niet bezweren ; want zulk een eed zou ongeoorloofd zijn, wijl hij zonder noodzakelijkheid wordt afgelegd.quot;

Algemeen gelach onder het publiek ; zelf was het den commissarissen aan te zien dat zij er schik in hadden den bisschop zoo door een knaap in het nauw te zien gebracht. Chatierton beet zich op de dikke onderlip en zag verlegen naar graaf Derby op, die zich behaaglijk den baard streek en volstrekt geen plan scheen te hebben den bisschop te hulp te komen. Nu zocht de prelaat zijn verlies door een stortvloed van scheldwoorden te dekken. Hij noemde de katholieken verkapte wederdoopers, die eiken eed als ongeoorloofd beschouwen.

Om een einde te maken aan deze redevoering, der rechtbank geheel onwaardig, nam de voorzitter zelf wederom het woord. Hij verzekerde den knaap dat hem geen vraag meer gedaan zou worden omtrent de verblijfplaats van zijn oom, indien hij slechts beloofde in het vervolg de godsdienstoefening der protestanten te zullen bijwonen. John wees dit aanbod evenwel beslist van de hand, en nu trachtte de graaf, wiens statige houding en schitterende kleeding ten minste op een kind een overweldigenden indruk moesten maken, den knaap door schoone beloften te winnen.

„Wanneer ge slechts eenmaal naar de protestantsche kerk gaat,quot; sprak hij, „terwijl ik geenszins vorder dat gij de woorden van den prediker gelooft — dan zal ik u onder mijn pages-opnemen en de weg van roem en eer is u gebaand.quot;

Het aanbod was inderdaad verleidelijk ; want weinigen in Engeland konden zich met graaf Derby in rang, aanzien en rjjkdom meten. Met spanning wachtten de toehoorders het antwoord en de gesluierde dame, die naast den schoenmaker stond, greep

-ocr page 99-

95

zich sidderend vast aan de leuning der galerij; maar John bedacht zich geen oogenblik en antwoordde vastberaden :

„Liever wil ik trouw aan de katholieke Kerk gaan bedelen, dan als afvallige aan uw doorluchtig hof uw roem en eer deelen.quot;'

De talrijk aanwezige katholieken konden zich nu niet langer bedwingen ; luide bijvalsbetuigingen weerklonken door de zaal en van den kant, waar de gesluierde dame stond, riep eeno Slem : „Bravo, John 1quot; Die stem moest een knaap wel bekend voorkomen, want hij wendde het hoofd schielijk om en herkende in de gesluierde vrouw zijne moeder. Maar slechte een oogenblik zag hij die geliefde gestalte; want met eene lichte haruibequot; weging om hem te groeten, verdween zij achter een pilaar om zich aan de loerende blikken der gereclifsdienaven te onttrekken. De commissarissen wilden nu He zitting zien opgeheven, want zij gevoelden welk een overweldigenden indruk de besliste houding van den knaap op de volksmenigte moest maken. Na eene korte beraadslaging werd de knaap wegens halsstarrigheid tegenover de wet veroordeeld tot opsluiting in een gesticht tot hij genegen zou zijn de godsdienstoefeningen der staatskerk bij te wonen. Daar p werd de jeugdige gevangene weggevoerd.

Nu volgde er een ander tooneel. Nogmaals werd de naam Worthington voorgelezen en de grootvader van John, die zoo heldhaftig zijn geloof had beleden, verscheen met wankelende schreden voor het gerecht. —

Sir Kichard was na het bezoek bij sir Ti afford nog in den nacht naar zijne woning gereden. Kort voor de rnorg nsche-mering bereikte hij Blainsco-Hall, slo. t zich in zijne kan.er op en zocht in den slaap rust te vinden; maar tevergeefs. Zijn bewogen gemoedstoestand zegevierde over de vermoeienis en joeg hem het bloed met koortsigen drift door 'de aderen. Hon derdmaal mompelde hij : „Gij hebt slechts uw plicht gedaanquot; en honderdmaal werden die woorden door de inspraak van zijn hart gelogenstraft. Dan zag hij den verachtelijken blik weer van den opper-sherif en eene stem fluisterde hem toe: „Judas!quot;

De rampzalige grijsaard, wiens geweten met steeds dringender kracht begon te spreken, bewoog zich onrustig op zijn leger-stede heen en weer en trachtte het gebeurde te vergeten. Andere;

-ocr page 100-

96

beelden riep hij zich voor den geest, maar niet één vermocht hem te troosten; hij zag zijn zoon, dien hij verraden had, in de macht der gerechtsdienaren en in zijne gedachten volgde hij den priester voor de rechtbank, in de folterkamer en op het schavot. Eene huivering doorliep zijne leden en angstig riep hij uit: „Ik moest zoo handelen ; het moest gebeuren ; hij zou ons in het verderf hebben gestort! „En met deze geruststellende bes houwing, trachtte hij vruchteloos zijn gemoedsrust terug te krijgen en den slaap te vatten.

Moede en afgemat stond hij eindelijk op, trok het zware gordijn voor het venster op zijde en keek naar buiten,

„Wit, wit, alles wit,quot; mompelde hij — „en uw witte haren mogen u herinneren dat uw dagen misschien geteld zijn! heeft zij gezegd. Welk eene huivering vaart mij door de leden. Ben ik niet ziek ?''

Sir Richard ging nu voor den spiegel staan om zich te overtuigen.

„Hoe zwak, hoe dof staan mijne oogen,quot; sprak hij in zich zelf, terwijl hij den matten blik van den spiegel afwendde; „en hier,quot; ging hij voort met de hand op het hart, „hier brandt het als vuur. Maar het is geen ziekte, het is opgewondenheid; ik zal het gebeurde trachten te vergeten, dan zal het beter worden. Neen, ik ben niet ziek.quot;

Hij zocht verstrooiing. Ondanks het ongunstige weder liet hij zijn paard zadelen, reed van. de eene pachthoeve r aar de andere, nam alles nauwkeurig' op, wat hem vroeger zooveel genoegen verschafte, maar ditmaal zonder de gewenschte uitwer-king. Thais gekomen liep hij als door furiën voortgedreven van de eene kamer naar de andere; maar zijn geest stiet overal op herinneringen nan zijn kleinzoon, die hem niet wilde groeten, aan zijne schoondochter, die hem den naderenden dood voorspelde, aan zijn zoon, dien hij verraden had. Hij liep nu naar den vuurvasten torenkelder, waar in verscheidene kisten gouden zilvergeld was geborgen ; maar de glans der geldstukken hinderde hem en hij riep zich zelf verwijtend toe : „Judas — de dertig zilverlingen !quot;

Sir Richard zette zich daarop aan den haard in de groote zaal, maar ook hier had hij niet lang rust. De beeltenissen

-ocr page 101-

97

aijner voorouders keken zoo somber als quot;hij ze nooit had gezien, en schenen hem te verwijten, dat hij een verrader was. De grijsaard trachtte thans door goede voornemens zijn geweten tot zwijgen te brengen. Hij zou de godsdienstoefeningen der protestanten vermijden, zijn kleinzoon heimelijk in het katholiek geloof laten opvoeden en een groote som gelds onder de armen uitdeelen.

Zoo ging do dag voorbij, en tegen' de schemering bracht Tom zijn meester het avondmaal. Tot niet geringe verwondering van den knecht, noodigde sir Richard hem uit mede aan te zitten; de heer van Blainsco-Hall gevoelde zich zoo eenzaam in de kamer. Tom voldeed hoofdschuddend aan het zonderling verzoek van den grijsaard en mompelde in zich zelf: „Nu begin ik te gelooven, wat de knechts en meiden vertellen — dat is de verandering vóór den dpod!quot;

Sir Richard sprak de wijnflesch meer dan gewoonlijk aan en zoo bleven zij tafelen tot middernacht; hij werd langzamerhand spraakzaam en vertelde Tom eindelijk hetgeen er den vorigen avond gebeurd was. De eerlijke bediende had het nooit gewaagd zijn meester een woord te zeggen, dat niet van gehoorzaamheid getuigde, maar ditmaal sprak hy zijn meester tegen. Toornig en met tranen in de oogen wilde hij hem den dienst opzeggen; maar op dit oogenblik werd er hevig op de deur gebonsd, zoodat sir Richard en Tom beiden verschrikten en elkander verbaasd aanstaarden.

Een knecht kondigde den onder-sherif aan en twee minuten later was de heer des huizes gevangengenomen. Het bevel tot inhechtenisneming noemde hem een verkapten papist, ernstig verdacht van de vlucht zijns zoons, een Roomschen mispaap, door misleiding der overheid mogelijk gemaakt te hebben. Bij het vernemen dezer woorden zonk de grijsaard bewusteloos in zijn leuningstoel. De sherif bewaakte hem zelt den ganschen nacht en voerde hem den volgenden morgen naar de gevangenis te Preston.

Verschrikkelijk was de ontknooping voor den ouden man geweest, die zich, om tegenover het gerecht veilig te zijn, een centenaars last op zijn geweten had geladen en nu gevangen zat in het net, dat hij zelf had gespannen. Het is zeer verklaarbaar dat

-ocr page 102-

98

deze slag zijn krachten bedenkelijk had ondermijnd. Hij be^ greep dat i' deze omstandigheden alleen de verdenking van. hoogverraad hem op de folterbank zou brengen. Wal zou er van hem worden ? Angst en schuldbesef maakten hem bijna waanzinnig en zoo zien wij hem in zichtbare opgewondenheid sidderend voor zijn rechters verschijnen.

De besctiuldiging werd voorgelezen n door het getuigenis ran sir Edmund Trafford en den onder-sherif bevestigd ; de-Terklaring van beschuldigde, dat het werkelijk zijn toeleg was geweest zijn zoon aan het gerecht over te leveren, vond geea geloof en vermocht alleen afschuw te wekken, zoowel bij de rechters als bij het publiek. Nogmaals vorderde graaf Derby eene openlijke bekentenis van den grijsaard, waarmede bij zich van de beschuldiging kon zuiveren.

j.Zoo waar ik hier voor uw lordschap sta,quot; jammerde sir Richard, „ik weet het niet.quot;

Hij viel op zijne knie n, betuigde zijne onschuld en ver^ klaarde dat hij alles had gedaan om de wet na te leven. Hij beloofde de prediking vati het zuivere woord bij te wonen en verder zich in alles te schikken naar de wenschen en voor-schriften van Hare Majesteit.

„Als gij wilt dat wij u gelooven,,r hernam graaf i erby^ „zeg ons dan waar uw zoon zich ophoudt.quot;

„Maar ik weet het niet,'' kreet de grijsaard in doodsangst. „Welnu, wij gevrn u bedemmjd tot morden en ik raad a sterk aan dan openlijk te bekennen of gij zult met de ijzeren jonkvrouw kennis maken.''

De ij/.eren jonkvrouw was een der meest gevreesde folter-werktuigen, dat reeds in Üuitschland bij de schrikkelijke heksenprocessen honderden slachtoffers stroomen bloeds en angstzweet afperste en bij den gruwelijken priesterhaat onder de re-geering van Elizabeth even lichtvaardig werd aangewend. Op het hooren dezer bedreiging gat sir Richard een gil ea trok zich de witte hare uit het hoofd; maar op een wenk van den voorzitter werd aan dit aangrijpend tooneel een einde gemaakt. De beschuldigde werd weggeleid en graaf Derby schorste de zitting met den gebruikelijken uitroep „Lang love de koningin !quot;

-ocr page 103-

99

„Lang leve de koningin!quot; herhaalden de commissarisBen, maar slechts weinige stemmen op de galerijen stemden in met dien wensch en diep getroffen verliet de menigte de gerechtszaal.

Buiten gekomen zei baas Clayton fluisterend tot zijn vriend : „Wel, wat zegt ge er van? De jongen heeft mij een hart onder den riem gestoken en wat hij zeide, heeft mij meer goed gedaan dan tien preeken. Nu laat ik mij weer gaarne voor het geloof vervolgen en straffen.quot;

„Ja, ja,quot; antwoordde de schoenmaker, „en de oude — wie zou gelooven, dat zij van éénen stam zijn — heeft ook mooi gepreekt; ik meen over Judas. \ oor al het leder van de wereld, zou ik niet in zijn schoenen willen staan. Men kan zoo iets in deze tijden niet eens meer hardop zeggen. Nu, goeflen nacht!quot;

De beide vrienden namen afscheid; maar nauwelijks was baas Clayton de eerste zijstraat ingeslagen of dezelfde gesluierde dame, die naast hem op de galerij had gestaan, kwam op hem toegeloopen.

„Gij zijt katholiek en een man van eer zooals ik geloof,quot; sprak zij; „kunt gij de moeder van den jongeu Worthington niet eene ontmoeting met den gevangenbewaarder der Friary bezorgen?quot;

„Zijt gij lady Worthington?quot; vroeg de pottenbakker. „Cod zegene u, mylady. Volg mij, het zal wel gaan !quot;

„Dezen avond nog ?quot;

„Binnen een uur,quot; was het antwoord, en beiden gingen door straten en steegjes, om eindelijk nabij den ringmuur der gevangenis voor een klein huisje stil te staan.

Intusschea was het reeds avond geworden. De oude gevel en torens der Friary schenen in de duisternis tot het hemelgewelf te reiken, waar duizenden sterren in fonkelende pracht op de aarde neerblikten. Of de kleine John in zijn kerker ook sterren kon zien en of ze hem ook als wakende engelen toeschenen ? Zeer zeker waakten er twee over zijn lot; een he-melsche, zijn engelbewaarder, die heden met gulden letteren de moedige geloofsbelijdenis van den knaap in het boek des levens aanteekende en ook een zichtbare engel op aarde, die alles aanwendde om hem troost en bemoediging en zoo mogelijk redding te brengen — zijne lieve moeder.

-ocr page 104-

V.

VERDERE LOTGEVALLEN.

In de onmiddellijke nabijheid der woning van baas Clayton lag een overoud, somber klooster der Franciscanen, de Friary geheeten. Reeds in 1221 onder den graaf van Lancaster voor de „Grauwe Broedersquot; gesticht, bleef het huis zijner bestemming getrouw, tot Hendrik VIII de monniken verdreef; sedert had men het klooster in een gevangenis veranderd en zoo vinden wij John in een kloostercel opgesloten.

Uitgeput door de inspanning, welke hem het gerechtelijk verhoor had gekost, was hij na een kort avondgebed neergezonken en met eene zoete herinnering aan zijne lieve moeder in een diepen slaap gevallen. Hij wist niet hoelang hij reeds geslapen had, toen luide jammerklachten hem wekten. Verschrikt keek hij in de volslagen duisternis zijner cel rond en kon zich aanvankelijk geen denkbeeld vormen, vanwaar die klaagtonen kwamen. Reeds maakte de knaap sidderend het heilig kruis-teeken en herhaalde zijn avondgebed, wijl hij zich de schrikwekkende spookgeschiedenissen der oude Martha herinnerde — werkelijk maakte de donkere, vervallen kloostercel een akeli-ligen indruk — toen hij in zijne nabijheid duidelijk uitgesproken woorden van een bekende stem vernam.

„Dat is grootvaders stem,quot; zei John en stond van zijn stroole-ger op om aan den muur te luisteren. Eenigen tijd had hij met verbazing die klachten aangehoord; want hij kon zich volstrekt met verklaren, hoe zijn grootvader in de gevangenis was geraakt. Juist wilde hij kloppen en roepen, toen hij stappen in den gang hoorde, terwijl bijna tegelijkertijd de sleutel in hot slot zijner cel rammelde ; krakend ging de deur open en de gevangenbewaarder trad binnen met een mandje en een lan-

-ocr page 105-

101

taarn, wiens licht de ruwe, maar toch goedaardige trekken van den ouden snorrebaard met een rossen gloed overtoog.

„Kijk, mijn jongen, nog wakker ?quot; sprak de man, die kennelijk door den wijn in een goede luim verkeerde. „Zijn de lange veeren niet zacht genoeg ? Ha, ha, ha ! Nu opgepast, kleine guit!quot;

Hiermede nam hij den doek van het korfje en pakte een heerlijk avondmaal uit, dat den uitgehongerden knaap deed watertanden.

„Dat hebt gij eigenlijk niet verdiend, nadat ge mij door die wijngeschiedenis voor de geheele stad te schande gemaakt hebt; maar de menschen weten wel, dat het op bevel van den bisschop geschiedde. En weet gij wel van wie al dat heerlijks komt? Van mama! Nu zal het u eerst lekker smaken. Ik heb er ook geen schade bij,quot; ging de cipier voort, terwijl hij vergenoegd op zijn zak klopte, waarin een paar geldstukken rinkelden. „Natuurlijk moet gij zwijgen, anders zouden wij er beiden deerljjk inloopen. Dat gij het kunt, heb ik dezen middag in de gerechtszaal gehoord.''

„Komt dat alles van moeder?quot; riep de knaap verheugd. „O, laat haar hier komen, een uurtje slechts. Het is toch nacht!''

„Dat wilde zij ook; maar ik kan haar niet onder mijn jas voorbij de wacht brengen, evenals dit mandje. Maar wat hoor ik daar ?quot; vroeg de wachter op een geheel anderen toon; want het geja.mmer, dat den knaap gewekt had, klonk nu luider dan te voren.

„Ik geloof dat het mijn grootvader is,'' zei John; „maar ik kan mij niet begrijpen, hoe hy hier is gekomen en wat hem zoo doet klagen.quot;

„Hoe hij hier komt, weet ik wel en wat hem zoo hindert, kan ik mij best begrijpen.quot; antwoordde de man. „Ik zou ook het lachen wel kunnen laten als ik het vooruitzicht had om morgen aan de ijzeren jonkvrouw te worden toevertrouwd. Doch wij zullen eens gaan hoeren, wat hem deert.quot;

John had reeds dikwijls van deze verschrikkelijke marteling gehoord en volgde bevend den cipier naar de cel van sir Ui-chard. Zij vonden den gevangene aan de hevigste gemoedsbeweging ter prooi. De gewetenswroeging over het verraad

-ocr page 106-

102

eq de plotsetinge iahechtenisneming hadden zijne gezondheid reeds zeer geschokt, maar nu had de verschrikkelijke bedreiging van den rechter de maat der kwellingen volgemeten. Hij worstelde tegen een hevigen koortsaanval en toen de celdeur werd geopend, kroop hij ineen onder de dekens en gilde: „Zij komen, zij voeren mij naar de folterkamer !quot;

„Blijf bedaard, sir Richard, het is nög zoo laat niet,'' sprak de gevangenbewaarder. „Zijt gij ziek ?quot; vroeg hij met meer medelijden dan men zijn ruw uiterlijk zou hebben toegeschreven en hield toen de lantaarn voor het gelaat van den koortslijder.

„Ziek?quot; vroeg de grijsaard zich oprichtende, terwijl hij de witte haren voor zijn oogen wegstreek. „Ziek ? Neen, ik ben niet ziek ; mijne haren zijn wel wit; maai- hebt gij nooh gezien, vriend, dat men met witte haren nog somtijds lang leeft ?quot;

„Bij Sint Pieter, den patroon van alle sleutelmannen in paap. sche tijden,quot; riep de bewaarder ontsteld, „ik geloof dat uw grootvader het verstand heeft verloren. Spreek esns met hem, mijn jongen ; misschien dat hij u kent.quot;

John knielde naast het strooleger van den zieke en de knokkelige hand van den grijsaard vattende, vroeg hij met tranen in de oogen: „Kent gij mij niet meer, grootvader?'1

De oude man staarde hem een oogenblik aan en sprak toen langzaam:

„Zijt gij het, John? maar gij wildet mij immers niet groeten. Gij wildet slechts voor mij bidden, bidden — en uw haren zijn nog zoo mooi goudgeel! Ik zou nu ook wel bidden; maar ik kan niet meer, het is te laat!quot;

„Het is niet te laat,quot; troostte de knaap. „Wij zullen samen bidden. Onze Vader, die..

„Stil John, gij moogt zoo bidden; maar een vader, die zijn eigen zoon verraden heeft — kan die nog Vader zeggen ? En luister, John, ik houd nog veel van je, ofschoon gij m;j niet groeten wilt; hoor, ik heb geld, veel geld op Blainsco-Hall,quot; fluisterde hij den sidderenden knaap toe, „dat alles is voor u en het huis en de grijze ponny — maar zeg mij nu, waar Thomas, uw oom, verborgen is; want als ik het morgen niet weet j:e zeggen, zullen zij mij doodmartelen. Wee mij, wee mjj lquot;

-ocr page 107-

103

En met dien wanhopigen uitroep viel de grijsaard uitgeput •op zijn strooleger erug.

„Ik zal nog een dokter moeten halen,quot; besloot de cipier, terwijl hij de lamp in een nis van den muur plaatste. „Blijf gij intusschen hier en zorg dat hij zich zelf geen kwaad doet.quot;

Het slot knarste en John zat met zijn ij lenden grootvader in de cel opgesloten. Dit was op zich zelf reeds akelig, maar -vooral de gedachte aan de mogelijkheid dat de zieke kon afsterven zonder biecht en zonder berouw, was voorden kuaap een folterende angst; want hij gevoelde hoe schrikkelijk het moet zijn onvoorbereid voor den eeuwigen Rechter te verschijnen. Hij nam zijn toevlucht tot het gebed. Hij smeekte de heilige Moeder Gods onder heets tranen zijn grootvader niet in zonden te laten sterven, maar bij haren Zoon de genade der bekeering voor den grijsaard te verwerven.

„Mijn geheele leven bied ik U als offer aan. Dagelijks wil ïk U aanroepen! Toon dan, dat Gij mijne Moeder zijt en laat hem niet verloren gaan !quot;

Inderdaad werd de zieke, wiens verhitte verbeelding zich sedert •iet vertrek van den cipier met de kwellende voorstellingen der folterkamer had beziggehouden, langzamerhand rustiger en zijne kleurlooze lippen prevelden nu en dan den biddenden knaap de namen van Jezus en Maria onbewust na. Maar zoodra knarste niet de sleutel wear in het slot en traden de bewaarder en de geneesheer binnen of de koortsaanval keerde heftiger terug. Kermend trachtte sir Richard zich onder het dek van zijn strooleger te verbergen.

' e geneesheer onderzocht den zieke, schudde bedenkelijk liet hoofd en toog aanstonds aan het werk. Eene aderlating deed den grijsaard machteloos neerzinken ; maar ook de onnatuurlijke spanning der zenuwen was daarmede voor het oogenblik gebroken.

„Het moet goed gaan, wil hij deze koorts overleven. In ieder geval dient de pijnlijke strafoefening eenige weken te worden uitgesteld. Laat hem naar de kapittelzaal overbrengen. H'j moet een goed bed hebben.''

Terwijl het bevel van den geneesheer werd ten uitvoer getracht, moest John naar zijne cel terug en daar hij twee dagenlater maar Manchester werd overgebracht, vernam de knaap niets

-ocr page 108-

104

meer omtrent ziju grootvader dan dat het bewustzijn bij den zieke nog niet was teruggekeerd.

Sir Richard zweefde eenige weken tusschen leven en dood alvorens de koorts week; maar er volgde geen eigenlijke genezing. Stompzinnigheid en gevoelloosheid maakten plaats voor de koortsrazemij Zijn vrienden spraken voor hem en verkregen van de commissarissen tegen een aanzienlijken borgtocht de gunst, dat de oude heer naar Blainsco-Hall mocht terugkeeren, waar de vredige omgeving er het hare toe zou bijdragen om de geschokte herseuen van den grijsaard te doen herstellen.

Reeds langer dan eene maand woonde hij nu weer in zijnhuis; de lente kwam met zacht weder en gouden zonneschijn; de vogels in het park zongen hunne vroolijkste deuntjes, de bloe^ men spreidden ha^e kleurenpracht ten toou, terwijl rondom in het heerlijk dal boom en struik, bosch en weide zich in zomertooi dosten; maar noch het natuurschoon, noch het heerlijke landschap, noch het gewoon verblijf op Blainsco-Hall vermocht eenigen gunstigen indruk op het gestel van den oudea man te weeg te brengen. Bij gunstig weer bracht Tom, die het onder deze treurige omstandigheden niet van zich had kunnen verkrijgen zijn meester te verlaten, den ouden man onder het lommer op het terras. Daar zat hij dan den gan-schen dag op eene bank, trok met zijn stok onregelmatige lijnen in het zand of staarde wezenloos voor zich uit over het groene dal tot de knecht hem weer naar zijne kamer terugleidde.

Terwijl de oude Worthington zoo in stompzinnigheid voortleefde, had zijn kleinzoon oen zwaren strijd te voeren togen hen, die hom op allerlei wijzen van de belijdenis der katholieke leer trachtten af te brengen. Na een verschrikkelijken nacht in de cel bij zijn zieken grootvader, moest hij nogmaals voor het gerecht verschijnen. Ditmaal werd er eene zitting met gesloten deuren gehouden ; herhaaldelijk drongen da commis-sarisson er op aan dat hij toch, al was het slechts een enkelen keor, do protestantsche prediking zou bijwonen, maar John bleef weigeren. Hierop werd hij naar Manchester overgebracht, doch niet om bij de overige gevangenen te worden opgesloten.

-ocr page 109-

105

De bisschop van Chester bad gezegd: „Als wi] hem met de andere verstokte papisten in aanraking brengen, zal hij door zijne halstarrigheid de oude zondaren nog meer in hun bijgeloof bevestigen.1' Daarom werd besloten dat de bisschop de bekee-^ng van den knaap zou bewerken en John werd nu aan de zorgen van den onwaardigen kerkvorst overgelaten.

William Chatterton stelde zijn gevangene onder toezicht van een ijverig Calvinist, die den knaap in zijne woning hield opgesloten en hem zoowel met zachte overreding a's met gestrengheid wilde bekeeren. Het baatte niet en nu bedreigde men hem met de straf van hoogverraad, met de galg, wijl hij weigerde aan de bevelen der koningin te gehoorzamen. John nam deze bedreiging voor ernst; maar in plaats van terug te schrikken, verheugde hem het uitzicht op de martelaarskroon. Na eenige weken van vruchtelooze proefnemingen werd de bisschop woedend en leverde het kind over aan een ruwen Puritein, die beweerde de knaap binnen drie dagen van zijn Koomsch bijgeloof te kunnen genezen.

Den eersten morgen kwam hij met een buigzame hazelroede in de hand voor het bed van John, en beval hem zich onmiddellijk te kleeden en mee te gaan naar de protestantsche kerk. De knaap weigerde en een twintigtal forsche slagen, d e zijn rug met blauwe striemen bedekten, konden hem wel klachten en tranen afpersen maar niet tot onderwerping dwingen. De pijnlijke proef werd gedurende die drie dagen dikwijls herhaald; en eindelijk verkeerde John in een deerniswaardigen toestand, maar hij bleef standvastig in het geloof. Zijn heldenmoed baarde groot opzien; vele protestanten laakten de handelwijze van den bisschop, menig afgedwaalde keerde in den schoot der Kerk terug en wankelende katholieken gevoelden zich door dit voorbeeld in hun geloof versterkt.

De bisschop trachtte do schuld van zich af te schuiven en die op den furitein te laden. Hij besloot met het onbuigzaam karakter van John een anderen weg in te slaan ; want zijne be-keering kwam Chatterton noodzakelijker voor dan ooit. De afvallige kerkvorst loefde toenmaals met zijn schitterend gevolg niet ver van Chorley ten noorden van Wigan op het kasteel van een katholiek edelman, die zijn geheel vermogen aand en fiscus

-ocr page 110-

106

quot;had zien vervallen, dank zij de geldboeten hem door de com-

miasarissen opgelegd.

Hier kwam John als eerepage in het bisschoppelijk gevolg. Hij ging nu in zijde en fluweel gekleed, at aan den rijk voorzienen disch van den bisschop en werd met onderscheiding behandeld. Dikwijls moest hij zingen bij de luit; dan prezen de gasten zijn heldere stem en betreurden het dat zulk een aanvallige knaap zoo hardnekkig aan het paapsche bijgeloof kon hechten. Maar Chatterton verontschuldigde zijn page bij zulke gelegenheden en placht te zeggen: „Dat is een gevolg van de opvoeding, die zijn oom, de mispaap, en zijne moeder, de kardinaalszuster, hem gegeven hebben. Langzamerhand zal de duiaternis der Roomsche dwaalleer wel voor het nieuwe licht des Evangelies wijken.quot;

Werkelijk was hier de lichtzinnige omgeving van den bis-schoppelijken stoel, die allesbehalve van strenge zeden getuigde, veel gevaarlijker voor deze jeugdige ziel dan de gevangenis te Preston of de ruwe behandeling te Manchester. Maar de engel des Heeren waakte over hem, opdat geen gif de leliereine onschuld zou bevlekken.

Nu en dan ontving de page door tusschenkomst van een der bisschoppelijke bedienden heimelijk een briefe van lady Wor-thington. Deze regelen, die hij herhaaldelijk las en als een kostbaren schat op zijn borst droeg, deden hem al het leed der scheiding voor een oogenblik vergeten en vervulden zijne ziel met moed en kracht. Zij zeiden hem dat zijn moeder voor hem bleef zorgen en dat binnen weinig tijds alle toebereidselen gemaakt zouden zijn tot een zekere vlucht.

Reeds lang zou de zorgzame moeder haar kind aan den gevaarlijken invloed van zijn bekoorder onttrokken hebben, maar sedert de terechtzitting van Preston had men haar overai beloerd en achtte zij het noodig zich voorloopig verborgen te houden. Nu durfde zij weer iets wagen, wijl de storm eenigs-zins bedaard was. Zij had eenige katholieke familiën in de nabuurschap geraadpleegd en was met haar plan reeds zoover gevorderd, dat de ontsnapping op Sint-Barnabas (den 10 Juni)

werd vastgesteld.

Intusschen kwam twee weken voor dien dag een noodlottig

-ocr page 111-

107

'voorval het welberaamde plan doorkruisen (1). John zat op Trijdag als naar gewoonte aan de bisschoppelijke tafel, waar •onder allerlei keurige spijzen overvloedig vleesch en visch werden ■ opgediend. John gebruikte een stuk zalm hetgeen Chatterton, die anders gewoonlijk niet verder keek dan zijn bord en de -schotels, toevallig bemerkte. De bisschop vermoedde aanstonds dat de knaap wegens den Vrijdag het vleesch onaangeroerd liet en beval hem dien schotel niet te laton voorbijgaan. John bedankte evenwel.

„Waarom versmaadt gij goeden en gezonden kost ? Meent gij anisschien dat het niet geoorloofd is vandaag vleesch te gebruiken ? Ziet gij dan niet, dat ik, uw bisschop, het ook doe ?quot; vroeg Chatterton.

,0 ja,quot; antwoordde de knaap heel naïf, „uw lordschap eet ook altijd maar wat hem wordt voorgezet.quot;

Plet geheele gezelschap lachte om dit snedig antwoord, maar de bisschop gevoelde zich in zijne zwakke zijde getast; hij ontstak in woede en gebood zijn page de eetzaal te verlaten. Daarop wreekte de toornige man zich op den bewusten schotel en gebruikte zoo buitensporig veel van het gebraad dat hij ernstig ongesteld werd.

Toen Chatterton ziek te bed lag, liet hij zich in tegenwoordigheid zijner gemalin en van John uit „Foxen, Glorierijke protestantsche martelenquot; voorlezen. Zijne vrouw Catherina smaalde op de gruwzaamheid der koningin Maria, terwijl de page de houding dezer katholieke vorstin verdedigde en onomwonden verklaarde, dat overeenkomstig de wet hetzelfde zou moeten gebeuren, wanneer wederom een katholiek vorst den troon besteeg.

„Dus dan zou ook mijn heer en echtgenoot ter dood veroordeeld worden,quot; kreet Catherina met afgrijzen.

„Natuurlijk,quot; antwoordde John kortaf.

„Volstrekt niet,quot; sprak de bisschop troostend tot zijne echt-genoote; „want ik zou mijn koning gehoorzamen en niet zoo ■wederspannig zijn als tegenwoordig de papisten. Het zou dan

(1) De volgende nnekdote is door Bridgewpter opjeteekeno. *

-ocr page 112-

108

mijn plicht als onderdaan zijn de nieuwe wetten weer na te leven.quot;

„Deze gehoorzaamheid en schijnbare bekeering mogen u dan. van den brandstapel vrijwaren;' antwoordde John op medelijdenden toon, „maar toch nooit van de vlammen der hel!quot;

Deze eenvoudige, schrikkelijke waarheid uit den mond der onschuld maakte een overweldigenden indruk op den ouden zondaar, zóó zelfs dat de toestand naar het oordeel van den geneesheer, dientengevolge zeer verergerd was.

In zijn toorn besloot nu de bisschop den onverbeterlijken knaap in de gevangenis van zijn burcht Chester-Castle te laten opsluiten en liet dit John onmiddellijk welen. Hij kreeg drie dagen om zich te bedenken; wanneer hij zich dan niet geneigd betoonde om de protestantsche leer te omhelzen, zou men hem verder in de gewelven van het kasteel tijd en gelegenheid latön om dit eens ernstig te overwegen. Mocht hij blijven volhouden in zijne weigering, zoo kan hij in de gevangenis zijn zestienden, verjaardag afwachten en dan ter dood veroordeeld worden.

John was nooit voor straf of bedreiging teruggeschrikt; ditmaal kwam hem die aankondiging van den bisschop evenwel zeer

ongelegen. , . i u-

„Als ik eenmaal in Chester-Castle zit opgesloten, sprak- hij

in quot;zich zelf, „hoe zal moedor dan mijne vlucht kunnen bewerken?'' Hij dacht er over na hoe hij zijne moeder met den stand der zaken zou in kennis stellen. Ongemerkt was het hem gelukt een paar regels te schrijven en hij wist ook den bediende, die hem vroeger briefjes van zijne moeder bezorgd had, een oogenblik alleen te treffen. John bezwoer hem den brief te bezorgen, de knecht haalde echter de schouders op en zeide dat hij het wel zou beproeven ; maar hij kon het niet beloven. Hij had de briefjes van lady Worthington altijd ontvangen door tusschenkomst van eene oude pachtersvrouw, wier woning hij niet kende. De lady zelve had hij nooit gezien.

Dat klonk voor John niet zeer bemoedigend. De drie dagen gingen voorbij zonder dat hij tijding van zijne moeder ontving of gelegenheid had den bediende alleen te spreken ; hij kon zich dus ook niet vergewissen of zijne moeder reeds van het gebeurde kennis droeg.

-ocr page 113-

109

„Morgen wordt gij dus naar Chester-Castle gevoerd, indien gij u niet wilt beteren,quot; had Chatterton hem nogmaals gezegd.

Het was John zoodoende zonderling te moede, toen hij op den avond van den derden dag voor het venster van zijn kamertje stond en de lentepvacht der natuur gadesloeg. Hij zag de kruinen der boomen door het avondrood in goudgloed en dacht weer aan den avond voor de nachtelijke overrompeling, toen zijne moeder het avondrood met de vergankelijke goederen dezer aarde vergeleek. Luider en luider begon in zijn kinderlijk gemoed het verlangen naar zijne moeder te spreken en hadde hij slechts geweten, waar hij haar vinden kon, zeker zou hij geene poging tot vluchten onbeproefd hebben gelaten. „En wanneer gij ter wille van het geloot ook dit offer moest brengen ?quot; vroeg eene stem in zijn binnenste, en met tranen in de oogen antwoordde hij zich zelf: „In Godsnaam, ik zou het brengen.quot;

Hetzelfde avondrood dat John aan zijne moeder herinnerde, had zoo even nog de torens van Blainsco-Hall verguld en den ouden bediende gewaarschuwd, dat het hoog tijd werd, sir Richard van het terras naar zijne kamer terug te brengen. De grijsaard kwam hem plotseling zeer veranderd voor; eten en drinken, dat hij anders werktuigelijk van Tom aannam, wees hij thans terug.

„Het loopt naar het einde,quot; zuchtte de trouwe knecht. „Had hij nu nog maar een helder oogenblik om te kunnen biechten. Maar waar een priester te vinden die naar Blansco Hall komt?quot;

Tom bedroog zich niet; liet liep met sir Richard werkelijk op het eindo en zooals het gewoonlijk met zulke lijders gaat, ontwaakte hij in den loop van den nacht uit zijne stompzinnigheid. Maar het was een verschrikkelijk ontwaken. De zware laat, die zijn geweten drukte, voerde hem bijna tot vertwijfeling. Hij riep zijn bediende en verlangde een priester. Tom zond oogenblikkelijk een vertrouwden bode naar de katholieke edellieden in den omtrek; mogelijk herbergden zij een van allen een vervolgden priester of wisten zij te zeggen, waar men er «en kon vinden. Intusschen bad Tom zijn ouden meester uit een

-ocr page 114-

110

gebedenboek voor en zocht zoodoende den geest dér wanhoop te verbannen, die den stervende dreigde te overmeesteren.

De treurige nacht ging langzaam voorbij. De morgen grauwde,, in het Oosten steeg de zon op en doorliep haar baan langs den onbewolkten lentehemel tot aan de westelijke heuvelen, en wederom gloeide het avondrood — maar de bode was nog niet teruggekeerd en de priester nog niet gekomen.

-ocr page 115-

VI.

OP WEG NAAR CHESTER-CASTLE.

Toen de eerste stralen der lentezon in de ziekenkamer op Blainsco-Hall doordrongen, lag Joha nog in een zoeten slaap gedompeld; maar die verkwikkende rust zou niet lang meer duren; wamp;nt al spoedig kwam men hem wekken met de boodschap, dat hij zich reisvaardig moest maken, wijl de gewapende knecht, die hem naar Chester-Castle moest brengen, reeds stond te wachten.

Nog eenmaal stelde de bisschop de standvastigheid van zijn page op de proef.

„ Wanneer gij slechts eenmaal naar de protestantsche kerk wilt gaan, laat ik u naar uwe moeder terugkeeren,quot;.sprak Chatterton

„Om dezen prijs had ik mijne vrijheid reeds lang gekocht kunnen hebben,quot; antwoordde John; „laat het genoeg zijn, heer; met Gods hulp zal ik er voor bewaard blijven ook maar schijn baar mijn godsdienst te verloochenen.quot;

„Welnu, dan moogt gij in do gewelven van Chester-Castle omkomen, ellendige stijfkop,quot; riep de karakterlooze man hem na.

John was recht verheugd dat hy eindelijk was ontslagen van den man, wiens vleierijen hem ergerlijker waren dan zijn bedreigingen. Toen hij het bisschoppelijk kasteel verlaten had ea met zijn bewaker op weg was naar Chester-Castle, haalde hij rniraer adem en mompelde in zich zelf: „Nog liever in de gevangenis dan in het paleis van dien bisschop.quot;

Intussehen keek hij aandachtig overal rond. Hij hoopte hier ergens zijne moeder te ontmoeten; maar zijn blikken zochten tevergeefs.

-ocr page 116-

112

Niet lang was John met den krijgsknecht op dien vroolijken Meimorgen langs velden en bossehen voortgewandeld, of de man, eerst zoo eenzelvig en door de taak die hem was opgedragen zeer slecht geluimd, werd onder den invloed van den vrieadelijken knaap langzamerhand spraakzamer. Terwijl hij aanvankelijk bijna geen antwoord gaf op de vele vragen, waarmee John hem bezighield, was hij, hij wist zelf niet hoe, aan het vertellen geraakt en verhaalde onder anderen hoe hij eenige maanden geleden James Bell en John Finch van Manchester naar Lancaster had gebracht, waar zij wegens hoogverraad werden terechtgesteld.

„James Bell van Warrington en John Finch van Eccleston, die eerwaardige martelaren, van wie ik zooveel gehoord heb ?quot; vroeg John zichtbaar ontsteld. „Bob, willr gij wel gelooven, dat ik niet meer rustig zo ; kunnen slapen, als ik aan zulk een afschuwelijke daad medeplichtig was '*

„Wat duivel — ik doe wat men mij gebiedt!quot; riep de diender, „Waarom hebt jelui papisten ook zulke harde koppen ? En het zal er u eenmaal ook naar vergaan, als gjj den kop niet netjes buigen wilt. Doch wat ik zeggen wilde — James Bell gund ? ik den strop van harte, maar met Finch had ik medelijden, zoowaar als ik een eerlijke kerel ben. Hij was een man van eer en liet thuis in Eccleston vrouw en kind achter; nette lui, ik ken ze en zijn eenig vergrijp was, dat hij weigerde het bestuur der koningin over geestelijke zaken als wettig te erkennen.quot;

„En waarom hadt gij geen medelijden met den eerwaardigen James Bell, dien ik eenmaal bij tante Allen te Warrington gezien heb ?quot;

„Omdat hij vroeger zelf protestantsch predikant is geweest. Ik zelf heb hem tegen Paus en papen hooren uitvaren dat het een lust was, en ik heb altijd een afkeer gehad van menschen, die de huik naar den wind hangen,quot; antwoordde Bob.

„Ja, tóen hij naar het voorbeeld der koningin de nieuwe leer aannam, heeft hij de huik naar den wind gehangcnj maar toen hij zich voor den waren godsdienst liet martelen, was hij toch waarlijk geen windwijzer,quot; meende John.

„Je hebt een gladde tong, kleine dreumis,quot; zei de soldaat lachend, terwijl hem het gesprek meer en meer beviel. „Onze

-ocr page 117-

113

ï)isschop heeft al e roden om u intijds naar nomraero zeker te zenden; je preekt trots den besten barrevoeter. Maar alle scherts ■op zijde; men kan de zaak ook van uwen kant bekijken en dan zijn wij eigenlijk degenen, die de huik naar den wind hangen. Zooveel is zeker dat Bell zich niet als een lafaard aanstelde. Met mijn eigen ooren heb ik het gehoord, hoe hij den rechter na de uitspraak van het doodvonnis verzoaht, dat men hem ook zijn lippen en vingertoppen door beulshanden zou laten afsnijden, wijl hij de nieuwe geloofsartikelen der koningin tegen zijn geweten in bezworen en onderteekend had. — Maar, wat drommel, de 7on brandt *00 fel; hel moet haast middag zijn en dat praten maakt een mensch geweldig dorstig. Ze hadden ons wel een paard mogen geven. Gij zult met uw korte beenen wel verschrikkelijk moe worden en op slot van rekening zal ik u misschien nog moeten dragen. Komt hier nu waarachtig- niet één voertuig langs, dat ons een uur verder brengt?

Zij hadden zoo pratende een heuveltop bereikt en genoten een ruimen blik naar hot Zuiden en Westen. Voor hunne'voeten spreidde zich het vlakke laagland uit met moerassen en heidevelden, alleen door kreupelboschjes hier en daar oneffen gemaakt en heel in de verte schitterden de daken en torens van een landstadje in den witten glans der middagzon.

„Dat is Oraskirk,' zei do soldaat, „en daar moeten wij van avond nog aankomen. Daar zijn wij aangemeld, heeft de bisschop gezegd. Maar wij zijn nog vier of vijf uren van dat nest verwijderd. Hoe is het er mee!1 Zouden uw beenen u nog zoover kunnen dragen ?quot;

„Waarom kunnen wij niet naar flainsco-Hall gaan? ' vroeg John. „Die begroeide heuvels daar ginder zijn de hoogten van Wigan en zóóver is het dus niet meer. Ik ben werkelijk doodmoe.quot;

„Naar Blainsco-Hall en Wigan mogen wij ons niet begeven; maar wij konden hier wel een poosje onder dien beuk gaan zitten. Beter zou het evenwel zijn als gij het nog een uurtje uithieldt, tot wij aan de herberg: „In de gouden sterquot; komen. Daar kunt gij rusten en ik twijfel niet of de dikke waardin, die ik voor oen hartstochtelijke papist houdt, zal u heerlijk laten smullen, als ik haar vertel wat gij gedaan hebt; en

8

-ocr page 118-

114

dat is gelukkig, want ik kan niet voor u betalen. Het reisgeld is nog niet half voldoende, om mijnen dorst te lessohen. Komt er dan in het geheel geen rijtuig hier langs ?quot; vroeg hij nogmaals omkijkende naar den kronkelweg, dien zij hadden afgelegd. „Zijn dat geen twee ruiters, daar achter ous ? Ik meen ze reeds vroeger te hebben opgemerkt.quot;

„Ja wel, ik geloof dat zij reeds meer dan een uur achter ons rijden,' antwoordde John.

De beide ruiters schenen den knaap en zijn geleider uit; dc verte gade te slaan.

„Nu geloot ik,quot; zei de eene, „dat wij een begin kunnen maken. Vóór wij aan de „gouden sterquot; komen, moet de zaak gezond zijn. Zij loopen reeds sedert een uur langzamer en het zou mij verwonderen als het mislukte. Speel uw rol goed en houd de beide oogen flink open.quot;

„LT zult tevreden over mij zijn en wij beleven nog een grap op den koop toe zou ik denken. Gelukt het niet, dan kan het ous niet meer dan den hals kosten.quot;

„Nu, moedig vooruit,quot; besloot de eerste, blijkbaar de mee ter, „Het is in trouwe een eerlijke streek en de vervolgden beschermen heeft immer als ridderplicht gegolden.quot;

Hiermede zetten dï ruiters hunne paarden in een matigen draf en weldra hadden zij den knaap met zijo bewaker ingehaald. Beiden reden voorbij, zonder zich om den man of het kind te bekommeren; maar toen zij een twintig schreden vooruit waren, sprong de eene ruiter van zijn paard, om iets aan het tuig te veranderen, terwijl de andere voortreed.

Binnen eenige minuten hadden John en Bob den ruiter be-■reikt, die dadelijk de hulp van den diender inriep.

„Och, goeie viiend, houd mijn paard asjeblieft een oogenhlik vast; de knol is een beetje kitteloorig en daarom wilde ik hem den zadelriem wat vaster aantrekken. In de „gouden sterquot; zal ik het goed met je maken.quot;

Bob greep aanstonds den teugel en spoedig waren de voorzorgsmaatregelen genomen, waarna de ruiter weer in den zadel steeg.

Nu eerst scheen hij den kleinen jongen op te merken, di© den vi'eemdeling met zijn heldere oogen vriendelijk aankeek.

-ocr page 119-

115

„Je hebt daar een aardigen jongen; is dat je eigen kind?quot; vroeg de ruiter, terwijl hij zijn paard met de beide voetgangera gelijken tred liet houden.

„Mijn eigen kind,quot; herhaalde Bob onder een hartelijken lach, „Gij hebt het ten naasten bij geraden ! Hebt gij wellicht iets van den jongen Worthington gehoord, die sedert de laatste drie-maandelijksche zitting van Preston zoo van zich doet spreken ?quot;

„Van den paapschen dwarskop, die zich zelfs door den bia-schop van Chester niet laat breken ?quot;

„Juist, van hem — en hier kunt gij dat wonderdier in levenden lijve aanschouwen.quot;

Met deze woorden stelde de soldaat zijn gevangene voor. De ruiter speelde voortreffelijk voor iemand, die verrast word; hij hield zijn paard in en monsterde den knaap met groote oogen van top tot teen, zoodat John verlegen zijn baret van de blonde 'okken nam.

„Is hij dat?'' vroeg de vreemdeling; „hij ziet er op mijn woord niet zoo onbeschaamd uit als ik hem mij voorstelde. Nu, het is goed, zet je muts maar weer op, jongen. Waar brengt gij hem heen ?quot;

„Naar Chester-Castle. Dezen morgen zijn wij uit Chorley gegaan, en hopen van avond nog te Ormskirk te komen,quot; antwoordde Bob. „Morgen gaan wij over Portico en Ditton aan de Mersey.quot;

„En gij hebt vandaag reeds dien langen weg met het kind te voet afgelegd? Gelooft gij dan, dat die jongen dat uithoudt ? Heeft de bisschop geen paarden meer in zijn stal ?quot; vroeg de ruiter.

„Ja, dat heb ik ook al gezegd,quot; antwoordde de krijgsknecht; „waarom geven ze ons geen knol mee ? De jongen kan nu reeds nauwelijks meer voort; ik zal hem nog moeten dragen. — Gij mocht het kind wel een nurtje achter u in den zadel zetten. Het paard zal er niets onder lijden.quot;

„Wat denk je wel?quot; vroeg de ruiter lachend; „zou ik een paap een genoegen doen ?''

„Kom, het is maar een kind,quot; meende Bob, „en je doet er eigenlijk mij een genoegen mede.quot;

„Nu, wat mij betreft,quot; hernam de vreemdeling, „ik heb ook

-ocr page 120-

116

eigenlijk zooveel haast niet — tot de „gouden sterquot; dan voor-loopig. Zoudt gij het paard niet bij den teugel nemen ? Ik mocht er anders eens van doorgaan.quot;

„Het zal niet noodig zijn,quot; sprak Bob glimlachend ; „bovendien heb ik mijn piek bij de hand, waarmee ik uw paard doorsteken kan, als het een schelmenstreek mocht willen begaan.quot;

Zoo schertsende, bereikten de reizigers tegen den middag de kleine herberg : „In de gouden ster,quot; naar welke de dorstige Bob reeds zoo smachtend had verlangd. De dikke herbergierster stond aan de deur en deed juist den man uitgeleide, dien wij aanvankelijk in gezelschap van den ruiter vonden, die John bij zich in den zadel had genomen. Hij reed weg, alvorens het drietal de schaduw der prachtige olmen bereikte, die hunne frisch begroeide takken over het vriendelijke huisje uitstrekten.

De waardin groette beleefd en hielp toen den knaap met moederlijke bezorgdheid van het paard; zjj wist, wie hij was, doch zij zorgde wel er niets van te laten blijken. Bob nam op zijn gemak naast John voor eene tafel onder de olmen plaats en dronk naar hartelust uit een groote bierkan, die de waardin hem met buitengewone vriendelijkheid had voorgezet. Daarop begon het gewoon verhoor over vanwaar en waarheen, welk verhoor elke reiziger, die in de „gouden sterquot; pleisterde, zich moest getroosten. Zoodra hare nieuwsgierigheid bevredigd was, waggelde zij naar de plaats achter de woning en fluisterde den ruiter, die zijn paard aftoomde, toe: „ A.lles is in orde, meester Gerard. Heden morgen is zij hier geweest en nu is zij bij de Swifts. Als nu in den laatsten oogenblik niet alles in duigen valt, zal zij nog voor zonsondergang haar lieven John kunnen omhelzen.quot;

„Zijn de paarden besteld ?quot; vroeg de vreemdeling.

„Van hier tot Londen Onze Dick rijdt vooruit en zal alles wel juist regelen; gij kunt u op hem verlaten. Zorg slechts dat gjj op den aangegeven tijd Ran de Mersey kunt wezen.quot;

„Goed — geef mijn paard wat haver en zorg dat de diender een flinken roes aankrijgt, dan zal het wel gelukken.quot;

De ruiter wilde zi h hierop verwijderen om ook pens van het lommer der olmen te genieten, maar de waardin hield hem nog even staande.

-ocr page 121-

117

„Nog iets,quot; sprak zij. „De oude Worthington ligt op sterven en roept om een priester. Ik weet het van een rijknecht van Blainsco-Hall, die vandaag hier voorbij kwam; zij kunnen geen priester vinden. Is dat niet verschrikkelijk, meester Gerard? De man is eigenlijk nooit, slecht geweest en alleen de vrees voor het verlies zijner goederen heeft hem ten val gebracht.1'

„Wat kunnen wij er aan doen?quot; zei meester Gerard schouderophalend.

„God moge zich zijner erbarmen. Rep er intusschen geen woord van in het bijzijn van zijn kleinzoon. Ah hij of Thomas Worthington, do priester, het hoorde, zou het misschien een streep door de rekening geven en dat zou jammer wezen van het schoone plan.quot;

De ruiter beloofde zulks en zocht nu zijn reisgezellen weer op. Hij dronk oogenschjjnlijk lustig met den bewaker mede, terwijl de kleine John, vermoeid van do ongewone voetreis onder een boom in slaap was gevallen. Hij droomde het niet, de goede jongen, dat er zich iemand in zijne nabijheid bevond, die lijf en leven aan zijne bevrijding wiltle wagen.

-ocr page 122-

VII.

DE LAATSTE OOGENBL1KKEN.

Onflertusschen klopte het hart van lady Wortbington in bange verwachting. Zij toefde twee uren van de „gouden sterquot; verwijderd in een klein huisje, aan gene zijde van de heide. De moedige vrouw was haar kind overal heen gevolgd, eerst naar Preston vervolgens naar Manchester en eindelijk naar Chorley; en ofschoon zij genoodzaakt werd zich geruimen tijd schuil te houden, ■waakte zij toch over zijn lotgevallen en bereidde met omzichtigheid alles te zijne- bevrijding voor. Reeds lang ad zij den knaap voor het oogenblik aan de handen des bisschops willen ontrukken, maar zij wist in Lancashire geen veilige schuilplaats voor hom en daarom had zij besloten met John naar Frankrijk te vluchten, waar ook zijn oom Thomas zich voorloopig wilde terugtrekken tot de storm der vervolging een weinig bedaard zou zijn. Thans kon de priester niets uitrichten; dag en nacht ■waren hem de gerechtsdienaren op de hielen en dwongen hem van den eenen schuilhoek naar den andere te vluchten. Het viel lady Worthington niet zeer moeielijk steun bij eenige vastberaden mannen te vinden tot bevrijding van den knaap, wiens moed en geloofstrouw door alle katholieken van Lancashire werd bewonderd. Reeds vroeger had zich eens het gerucht verspreid, dat John in Chester-Castle zou worden opgesloten. Toen verkende zijne moeder den geheelen weg van Chorley naar het kasteel en kwam zoodoende in aanraking met de waardin uit de „gouden ster,quot; en besprak met die vrouw het ge-heele plan. Die voorzorgsmaatregelen kwamen haar, toen zij het briefje van John ontving, uitmuntend te stade; zij had nu slechts de draden, zoo omzichtig gespannen, met moed aan te grijpen — kortom, het ijzer te smeden nu het heet was.

-ocr page 123-

119

Maar alles moest goed aan elkander sluiten! Wanneer deze aanslag mislukte, zou de poort van Chester Castle zich weldra achter haar lieveling sluiten en dan zou het zeer moeielijk, misschien onmogelijk worden de arme duif aan de klauwen harer vervolgers te ontrukken. Hoe sterk zou het geleide van den jeugdigen gevangene zijn? Zou list alles ver^ mogen of zou er geweld gebruikt moeten worden ? Hoe lichtelijk kon eene onvoorziene omstandigheid alles in de war brengen !

Zoo kampten in het moederhart bij de nadering van hot beslissend oogenblik hoop en vrees een zwaren strijd. Onrustig liep zij op en neer in het kleine zolderkamertje der goede menschen, welke de waardin haar had aangewezen. „De Swifts,quot; had zij gezegd, „zjjn doodeerlijk en goede katholieken; zij gaan voor een priester door het vuur en op hun bovenkamertje zijt gij voor de eerste uren veilig geborgen.'

De ruiter, dien wij bij de aankomst van het drietal de „gouden ster,quot; zagen verlaten, kwam lady Worthington boodschappen dat John in de herborg was aangekomen.

,,Er is slechts één bewaker bij hem,quot; zeide hij, „en wij zullen dus den kleine spoedig hier brengen.quot;

Maar reeds twee uren waren verloopen, sedert de bode weer den terugtocht had aanvaard, om overeenkomstig do afspraak zijn meester behulpzaam te zijn — en de verwachte personen kwamen nog niet.

Het eene uur vervloog na het andere ; de zon zonk achter het bosch en wierp de langgerekte schaduwen der woudreuzen op de vriendelijke woning, de vogels zongen in de toppen der boomen hun avondlied, terwijl uit het nabijliggende moeras een lichte nevel, de voorbode der schemering, opsteeg en het geboomte in een blauwen sluier hulde. — Nog kwamen zij niet

„Miss Swift, er moet een ongeval hebben plaats gehad, anders waren zij reeds lang hier,quot; riep lady W orthington aan de smalle trap, die naar het benedenvertrek voerde.

„Geduld, geduld, mylady,quot; antwoordde het oude moedertje, dat druk bezig was en wie dus de tijd niet zoo lang moest vallen als der angstig wachtende dame. „En nu bedaard boven gebleven, opdat niet toevallig een of andere vreemdeling u

-ocr page 124-

120

Tvoout opmerken. Zij zullen met opzet den avond hebben-afajowacht. Mijn jongens zijn allen de deur uit en liggen op den loor. Doch stil — daar hoor ik voetstappen !quot;

Spoedig verliet lady Worthington de trap en terwijl zij zich nauwelijks in haar kamertje had teruggetrokken, werd er aan i!e huisdeur geklopt.

„Wie daar, nog zoo laat!quot; riep de oude vrouw.

„Een pelgrim naar Onze lieveVrouw van Loreto,'' antwoordde «■en mannenstem op gedempten toon.

„Hij is het!quot; riep' het moedertje verheugd en schoof vlug den grendel weg. Een deftig man met edele gelaatstrekken door een donkeren baard overschaduwd, trad binnen en toen hij zijn mantel aflegde, schitterde de rijkversierde kleeding van een edelman in den gloed van het haardvuur ; maar ondanks dien schijn knielde de vrouw aan zijne voeten en zijne hand eerbiedig kussend, sprak zij : „Eerwaarde, geef mij uwen zegen. Lady Worthington wacht boven op den knaap, die elk oogen-blik kan komen.quot;

Hot was Thomas Worthington, de zoon van sir Richard.

De priester klom naar het zolderkamertje en in korte trekken Tortelde hij zijno schoonzuster wat hij sedert Kerstmis had uit» gestaan en dat hij er de voorkeur aan gegeven had den laat-sten afstand te voet af te leggen langs hem welbekende zijpaden van het bosch. „Wij zijn hier nauwelijks een uurtje van Blainsco-Hall verwijderd,quot; besloot hij.

„En hebt gij niets van uw ongelukkigen vader gehoord ?quot; vroeg de dame.

„Ja, ik ontmoette een houthakker, die hem gisteren nog gezien heeft. Hij verkeert helaas nog altijd in denzellden toestand; maar ik hoop op God, dat Hij ons gebed zal verhooren en hem de genade der bekeering schenken.quot;

Het gesprek werd eensklaps afgebroken door hoefslagen, die in het bosch weerklonken. Lady Worthington ontstelde zoo hevig, dat zij zich aan haar stoel moest vasthouden. Te gelijk ging de voordeur open, terwijl mannenstemmen, die zich onder het vroolijk lachen van een kind mengden, tot bet zol» derkntnertjo dooi drongen, en een oogojiblilc later vlong John juic'. ond zijne moeder te geraoot.

-ocr page 125-

121

„Moeder, lieve moeder!quot; riep hij en „John, lieve jongen, antwoordde z\j, maar verder kwam in deze teedere omhelzing geen woord van hunne lippen.

De priester verliet ongemerkt het kamertje; hij wilde die eerste zalige oogenblikken van het zoo vurig gewenschte wederzien niet door zijne tegenwoordigheid storen.

Beneden was heel wat rumoer en ging het vroolijk toe; daar vertelden meester Gerard en zijn kneeht het avontuur, dat zij zoo even beleefd hadden. De zoons der oude vrouw, die int.iisschen op een na terng gekeerd waren, luisterden met open mond.

„Ik had dien pikenier wel eens willen zien, toen uw paard de sporen kreeg en er van door ging,quot; zei een dor Swifts.

„Het was om je een ongeluk te lachen,quot; sprak meester Gerard. „De kerel was duchtig aangeschoten en kon bijna op zijn boenen niet staan. En toch beproefde hij het onmogelijke om mijn paard in te halon. Maar hij had nog geen drie stappen gezet of hij lag vloekend en jamtnorend in een greppel. Jij moet hem zoo nog hebben aangetroffen, Dick ?''

„Neen,quot; antwoordde de rijknecht, „hij stond, toen ik voorbij kwam, weer op de beenen en hijgde naar adem. „„ n naam der wet,quot; quot; riep hij. „„leen mij uw paard ; ik moet hem vervolgen of het kost mij mijn brood!' quot; — Het duurden atuurlijk nog een poosje eer ik hern verstond, dat wil zeggen, eer ik hem wilde begrijpen. Toen maakte ik hem duideljjk dat mijn vos e de leelijke gewoonte had iederen vreemden ruiter eerst een paar keeren uit den zadel te werpen en toen hij mij niet wilde gelooven, liet ik hem er de proef van nemen. Ik hield mijn knol stevig bij den teugel en kittelde hem met een strootje. Zoo hield ik den borst een kwartier bezig en zond hem toen naar de „gouden sterquot; met de belofte dat ik zelf den vluchteling zou trachten in te halen. Een uurtje later.kwam ik de herberg langs en hoorde van de waardin, dat de soldaat nogal kalm bij een glaasje zat en zich daarmee troostte.

„Zij zou hem dezen nacht vasthouden en de zon zal morgen wel hoog aan den hemel staan als hij zijn roes heeft uitge slapen en den terugweg naar Chorley kan aannemen om den bisschop te vertellen hoe hij gevaren is.quot;

-ocr page 126-

122

Lady Worthington kwam nu met John beneden om den redder van haar kind te bedanken en de verdere maatregelen te bespreken.

„Spoed is noodzakelijk,quot; sprak zij; „wij moeten onze belagers minstens een dagreize vooruit zijn en vóór het aanbreken van den dag de Mersey over zijn. Zij zullen ons spoor gauw genoeg vinden en hun renboden rjjden sneller dan wij het met dit kind kunnen volh uden.quot;

De mannen beaamden dit en. besloten na het avondmaal, dat vrouw Swift had gereedgemaakt, dadelijk op te breken. Terwijl lady Worthington de oude vrouw hielp bij het dekken der tafel, kwam een der mannen, die buiten de wacht had, ademloos binnenstuiven en riep ;

„Ik zie in de verte ruiters in vollen draf naderen, maar ik kan niet onderscheiden of het vrienden of vijanden zijn !quot;

„Naar boven, naar boven, verbergt u !quot; riep het moedertje verschrikt,

„Neen, te paard en vooruit,quot; riep meester Gerard, „dit huisje kan ons niet verbergen !quot;

„Daartoe is het ta laat,quot; riep de wachter, „daar komen zij reeds !quot;

In een oogenblik waren al de vreemdelingen do trap op om in het zolderkamertje voor het oogenblik eene onzekere schuilplaats te zoeken. Tegelijkertijd vernamen zij angstig luisterende, dat er aan de deur werd geklopt en het volgende gesprek gevoerd:

„Moeder, daar is een man, die een katholiek priester zoekt. Ik ontmoette hem ginder aan den kruisweg in iiet Valentijns-bosch, waar hij verdwaald was geraakt. Gij kunt hem vertrouwen, hij meent het eerlijk; de oude heer van Blainsco-Hail ligt op sterven.''

„Groote God,quot; kreet de oude vrouw, „de oude Sir Richard, die.....quot;

„Die zijn eigen zoon wilde verraden,quot; vulde een onbekende stem aan, „juist dezelfde ! En daarom vertrouwt men mij ook nergens; ik heb sedert dezen morgen reeds aan minstens twintig deuren geklopt, maar overal wees men mij met wantrouwen af en ondertusschen roept mijn meester om een priester of is wellicht reeds in vertwijfeling gestorven.quot;

-ocr page 127-

123

„Verschrikkelijk, verschrikkelijk,quot; mompelde lady Worthing-ton, die evenals de anderen met ingehouden adem geluisterd had.

„Mijn vader, mijn arme vader!quot; riep de priester. „Bam-barlige God, laat hem leven, nog slechts twee uren !quot;

Daarmee greep hij naar zijn mantel en ijlde de trap af,

„Moedei',quot; sprak John, „laat ons bidden.quot;

„Ja, mijn kind, bidden. Zie, daar staat een Moedergodsbeeldje,quot; zei de dame.

Zij knielde met den knaap neder en bad: „O, Toevlucht der zondaren, neem hem onder uwe bescherming ! O, Moeder van barmhartigheid, verkrijg voor hem erbarming bij uwen Zoon. Wees zijn voorspraak bij Gods rechterstoel!quot;

„Bid voor hem. Heilige Moeder Gods, bid voor hem,quot; herhaalde John in kinderlijk vertrouwen, terwijl heete tranen langs zijn wangen biggelden.

Daar trad meester Gerard haastig het kamertje binnen.

„Het is nu geen tijd om lang te bidden 1quot; riep hij. „Wij moeten vluchten, opgenblikkelijk! De priester is naar Blainsco-Hall gegaan — dat zal ons verraden. Als wij niet voor den dageraad in Cheshire zijn, is alles verloren !quot;

„Maar de priester ?quot; —

„Dien moeten wij in Godsnaam aan zijn lot of liever aan 'cijn goeden engel overlaten. Hij moest zoo handelen, en mocht ^ij bij de vervulling van zijn heiligen plicht in handen der gerechtsdienaren vallen, dan mogen wij zijn lot niet beweenen. Het is uw plicht, mylady, voor de veiligheid van uw kind te zorgen en wij hebben geen oogenblik te verliezen!quot;

I aiy Worthington erkende de waarheid dezer woorden en hoe gaarne zij ook naar het sterfbed op Biainsco-Hall ware heengesneld, schikte zij zich naar den wil van den edelen redder van haar lieveling. Eenige minuten later reed het troepje langs geheime wegen naar de Mersey en voor zonsopgang waren zij de rivier overgestoken en hadden gelukkig Cheshire bereikt.

Terwijl moeder en kind nog in het kamertje voor de beeltenis der Moedermaagd geknield lagen, had de priester in gezelschap van den bode het huisje verlaten. Langs eenzame paden, door struikgewas en weidevlakten, welke de maan met

-ocr page 128-

124

haar wit licht bescheen, ging hij steeds biddende zoo snel vooruit, dat da bediende, die zijn paard bij den teugel voerde, hem nauwelijks kon bijhouden. Na een half uur bereikten zij eindelijk den rijweg en nu steeg de priester in den zadel en snelde voort, zoo spoedig als het reeds vermoeide paard maar eenigszins kon.

Voor den ouden Tom, maar zeker nog meer voor sir Eichard, waren intusschen vele uren in bange verwachting voorbijgaan. De vreeselijke kalmte der onmacht had den geheelen dag gewedijverd met de opgewondenheid der vertwijfeling, wie fle laatste krachten van den zieke het meest zou ondermijnen. Honderdmaal had sir Richard geroepen: „Komt er dan nooit een priester?quot; en wanneer Tom hem dan trachtte te troosten, wondde en keerde hij zich onrustig in zijn bed heen en weer. Het werd avond en met de duisternis vermeerderde de angst van den stervenden grijsaard. De teekenen van het naderend einde werden allengs duidelijker ; wederom viel hij in onmacht.

„Dat zal wel de laatste zijn,quot; sprak de eerlijke Tom en na een waskaars te hebben aangestoken, knielde hij daarmede voor de stervenssponde en bad: „Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, zondaren, nu en in het uur van onzen dood. Amen.''

Daar klonk een hoefslaa; op de binnenplaats Tom ijlde naar het venster en mompelde mistroostig: „Hij is alleen — hij heeft dus geen priester kunnen vinden.quot;

Aanstonds ging hij met een lantaarn n^ar buiten om de poort open te maken ; maar toon hij zag wie er tegenover hem stond, deed hij van schrik een stap achteruit.

„Om Gods wil! Gij? Gij zelf? maar dat is ontzettend,'' stamelde de trouwe bediende.

„Leeft mijn vader nog ?quot; vroeg de priester buiten adem.

„Hij leeft nog — maar hij mag u niet zien. De ontmoeting zou hem geheel tot wanhoop brengen,quot; meende Tom.

„Ik moet het toch beproeven. We willen hopen dat vader mij niet aanstonds herkent. Houd het licht zoo, dat het schijnsel niet- op mijn gezicht valt en bid ondertusschen dat alles goed moge gaan.quot;

Een minuut later stond de zoon aan het sterfbed zijns vaders en staarde hem in het bleeke gelaat. Zijn oogen waren reeda

-ocr page 129-

125

gebroken en het koude zweet parelde hem op het voorhoofd.

„Sip Richard,quot; sprak Tom, zieh over den stervende heenbui-gende: „God is barmhartig, nu is er een priester.quot;

„Een priester,'quot; stamelde de grijsaard. „Mijn kleinzoon zei, dat hjj voor mij zou bidden ; wa; r is de priester ? Ik moet biechten!quot;

De knecht verwijderde zich en de priester vervulde zijn hetlige taak.

Het spreken van een eigenlijke biecht was niet meer mogelijk; maar God nam gewis den goeden wil voor de daad en de priester kon gerustelijk de woorden van de H. absolutie uitspreken. Daarop zalfde hij den zieke met de heilige olie en sprak de heerlijke gebeden, waarmede de Kerk al hare kinderen, zelfs de grootste zondaren, wanneer zij de genade der bekeering niet verwerpen, in Gods barmhartigheid en de voorspraak der heiligen aanbeveelt.

Kort na middernacht drukte de priester de oogen zijns vaders toe en bad onder tranen : „Heer, geef hem de eeuwige rust Iquot; ■waarop de dienaar antwoordde: ,,en bet eeuwig lifcht verschijne liem!quot;

Het gebed der onschuld was verhoord.

Met dit tooneel besluiten wjj het verhaal dezer familiegeschiedenis, welke wij tot zoover volgden en die ons een blik deed werpen in de vreeselijke verwarring door don haat van Elizabeth jegens de katholieken in hot leven geroepen. Onze lezers zouden evenwel zijn teleurgesteld, wanneer zij niets naders vernamen omtrent den verderen levensloop van den knaap, wiens standvastigheid in het geloof wij allen bewonderen.

John ontkwam gelukkig naar de kust van Normandië. Naar de geschriften, welke ons de bouwstoffen voor dit verhaal aan de hand deden, vinden wij hem achtereenvolgens onder de Engelsche studenten van het college van Reims, van Eu en van Sevilla en treffen hem eindelijk in gezelschap van den beroemden pater Parson (S'ersonius) in het jaar 1597 te Rome. Daar ontving hij in het volgende jaar de heilige priesterwijding en trad eenige maanden later, den 27en October 1'98, in het noviciaat der sociëteit van Jezus. Twintig jaren na zijne gevangenschap en vlucht verkreeg hij van zijn overheden ver-

-ocr page 130-

12(5

lof om zijn leven aan het heil van zijn geboortegrond te mogen wijden en keerde alzoo in 16Ö4 naar Engeland terug.

Wij mogen veilig aannemerr, dat zijne moeder nog het geluk beleefde van hem aan het altaar te zien en uit zijne hand haar Heiland te ontvangen, wien haar hart zulk een zwaar offer had gebracht. Gedurende twee en veertig jaren werkte nu de ijveraar voor het heil der zielen onder de veelbewogen regeeringen van Jacob I en van Karei I met zegenrijk gevolg in Lancashire. Hij stierf den '.-Ssten Januari 16W.

Niet zoo gelukkig als de vlucht van John was die van zijn oom Thomas Worthington. Bij Islington, in de nabijheid van Londen, haalden de gerechtsdienaars hem in en wierpen hem in de gewelven van den Tower, waar hij een half jaar werd gevangen gehouden.

Toch werd hij niet ter dood veroordeeld, maar te gelijk met twintig andere priesters verbannen. In het jaar 15^8 vinden wij Thomas ^Worthington aan de universiteit te Trier, waar hij den doctorshoed in de theologie verwierf; vandaar ging hij in 1590 als professor in de moraaltheologie naar Reims en had daar onder zijn leerlingen ook zijn neef John. Toen na het Engelsehe college weer naar Douay werd verlegd, was Thoraaa Worthington in het einde der XVIIe eeuw bestuurder van dit be« roemd seminarie, waar zoovele Engelsehe priesters en martelaren hunne wetenschappelijke opleiding genoten. In het jaar 1613 riep Paus I aul quot;V den hoog verdienstelijken grijsaard naar Rome en vereerde hem het ambt van notarius apostolicus. Maar ook Thomas Worthington keerde in den avond zijns levens naar Lancashire terug, waar hij in het jaar 16?6 zacht en kalm in den Heer is ontelapon. Hij ruste in vrede.

-ocr page 131-

I.

Hoe do kleine Abel christen wil worden.

Het volgencie verhaal van pater Sebaldus van de orde der Capueynen, vangt aan in het jaar 1701. Het eeuwfeest door Paus Innooentius XII aangekondigd, werd toen onder zijn opvolger Paus Clemens XI luisterrijk gevierd. Leopold I droeg destijds de Hoomsch-keizerskroon en Johan Joseph uit het grafelijk geslacht der Breuners was bisschop van Praag. Geven we den pater zelf het woord.

Het was Maart, in den H. Vastentijd, — den juisten dag kan ik mij niet meer herinneren — toen ik op een middag ia onzen kloostertuin wandelde en mij verheugde in de verblijdende voorteekens der naderende lente. De sneeuwklokjes waren reeds nagenoeg uitgebloeid, maar de sleutelbloem stond in folie fleur en onder den ouden pereboom bemerkte ik een fluweelig viooltje. Ik rukte het verdorde loof wat ter zijde en zie, daar kwam reeds de eerste krokus uit den grond te voorschijn. Ik riep in mijn vreugde broeder \unibert om hem in mijne blijdschap te doen deelen; maar met dien uitroep en ons gesprek over de

HET JODENKIND VAN PRAAG

NAAR HET DUITSCH

-ocr page 132-

128

bloemen, zondigden wij tegen het gebod der stilzwijgendheid, en pater Tlonorius, de guardiaan, die zulks dadelijk bemerkte, opende het venstertje van zijne cel en lei ons eene penitentie op, die ik nog denzelfden avond met Gods hulp volbracht.

Broeder Kunibert verliet mij aanstonds en ook ik ging mijns weegs. Achter in den tuin langs den muur is een smal paadje, aan welks einde zich een klein heiligdom bevindt, met eene beeltenis der Moeder van smarten versierd. Daar bracht ik de eerstelingen der lente, tot een kransje saamgevloohten en liep het paadje op en neer onder een gebed voor de geloovige zielen. Nog had ik geen tientje van mijn rozenkrans gebeden, toen broeder Kunibert mij te geruoet kwam en zeide : „Pater Sebaldus, er is een jodenkind aan de poort, dat met een pater Capucyn wil spreken. Kom dus even mee en hoor wat de knaap ver» langt.quot;

„Heeft de guardiaan gelast, dat ik het jodenkind te woord moet -staan?quot; vroeg ik eenigszins ongeduldig; „wo hebben gedurende het jubilé reeds geestelijken arbeid te over.quot;

„Ei, ei, pater Sebaldus,quot; zei broeder Kunibert, „het schijnt mij toe dat gij heden meer op uitspanning dan op arbeid be-dacht zijt; overigens de guardiaan is in den biechtstoel, pater Operarius is een zieke gaan bezoeken en liet ligt dus voor de hand, dat ik u naar de poort roep.quot;

Dat was alles goed en wel; maar de lieve zonneschijn stond mij meer aan dan de donkere portierskamer. Ik vroeg daarom, of broeder Kunibert mij den knaap in den tuin wilde zenden, waarop hij toestemmend knikte en zich verwijderde.

Spoedig kwam de knaap mij te gemoet. Ik kon mij niet genoeg over zijn edele gelaatstrekken en zijn bescheiden voorkomen verwonderen en nooit had ik bij een kind van het joodsche volk zooveel zedigheid en welvoeglijkheid gezocht. Zoodra hij mij zag, nam hij zijn baret van de zwarte lokken, sloeg zijne donkere oogen, hoewel schuchter, naar mij op en sprak op weiluidenden toon:

„Het is gelukkig, eerwaardige vader, dat ik u juist tref. Dit was ook mijn wensch; maar ik kende uwen naam niet.quot;

„En hoe kent gij mij dan?quot; vroeg ik verwonderdj

„De koster van St. Veit is zeer welwillend jegens mij en laat

-ocr page 133-

129

mij somtjjds heimelijk in de kerk sluipen. Daar hoorde ik on-jangs uw preek op Lichtmis en wat gij toen gezegd hebt van de Maagd uit het huis van David heeft mij bijzonder aangetrokken. Ook ik ben uit den stam van Juda, als ten minste onze overleveringen niet liegen.quot;

„Arm kind,quot; sprak ik medelijdend ; „de scepter is van Juda geweken, wijl Israël zijn dag niet erkende, toen de Heiland het, als eene hen hare kiekens, om zich wilde verzamelen.quot;

Bij deze woorden, die ik eigenlijk meer tot mij zeiven dan tot den knaap sprak, keek hij mij ernstig en veelbeteekenend aan en antwoordde : „Ik weet het: onze vaderen hebben gezondigd ; zij hebben den door God beloofden Messias gedood en geroepen : „„Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!quot; quot; en zie — het is over ons gekomen ! Wij dwalen rond van het eene land naar het andere, onbestendig evenals Kaïn, die zijn broeder Abel vermoordde; maar de Heer zal zich toch eenmaal onzer erbarmen en Israël redden — en,quot; voegde hij er weemoedig bij: „de christenen mogen ons daarom niet haten; neen, haten zullen zij ons niet!quot;

Men kan zich denken, hoe ik mij verwonderde deze woorden uit den mond van een jodenkind te hooren. Ik stemde hierin met hem overeen dat de christenen naar het woord van den Zaligmaker hunne vijanden moeten liefhebben en vroeg hem of ik uit zijne woorden moest opmaken dat hij geloofde in Jezus van Nazereth als den Messias, en op eerbiedigen toon, met de armen over de borst gekruist, antwoordde hij : „Ik geloof en ben besloten christen te worden.quot;

„En hoe zijt gij hiertoe gekomen?quot; vroeg ik verder.

„Maria, de Moeder van Christus heeft het mij geboden.quot; Ik vertrouwde mijne ooren niet en liet hem dit antwoord herhalen en nogmaals sprak hij in denzelfden kinderlijken eenvoud : „Maria, de Moeder Gods.''

Ik zag dat de knaap geen toeleg had om mij te bedriegen en daarom zei ik dat hij dit misschien gedroomd had; maar hij hield vol dat het geen droom was en hernam : „Maria, die op de groote zuil op de marktplaats staat, heeft het mij bevolen,quot; Daar ik niet ophield met vragen vertelde hij mij het volgende : „Eens, toen ik nog heel klein was, heett mij een christen-

9

-ocr page 134-

130

xreinje verteld, wairom de cliristenen de heilige Maagff,. Moeder mogen noemen en het denkbeeld lachte mij sedert toe om ook eene moeder in dei He nel te hebben. Dikwijls bleef ik treurig van varre staan, als do christen kinderen voor het beeld der heilige Maagd knielden; dan nam ik mijn mutsje af en beval mij aan in hare gunst. Toen ik nu Dinsdagmiddag met mijn makkers van de Jezuïetenschool aan het spelen was, 1 ddde de Angelus en allen knielden neer voor het Mariabeeld. Ik weet niet hoe het kwam, maar plotseling lag ik ook op mijne knieën en omdat ik hun gebed niet kende, bad ik : ^O, machtige dochter van ons volk, wees ook mijne Moeder !quot; En zie, nauwelijks had ik deze woorden gesproken of Maria antwoordde : „Word christen en ik zal uwe moeder zijn.quot;

„Heeft de heilige Maagd u dit met luider stemme gezegd?quot; vroeg ik.

„Ik heb het duidelijk gehoord,quot; antwoordde hij.

„En hebben uw speelmakkers het ook gehoord ?quot;

„Dat weet ik niet; maar ik verstond het zoo duidelijk als thans uwe woorden, eerwaarde vader. Gedurig sporen mijn schoolkameraden mij aan om ook christen te worden ; maar nog sterker spreekt een stem in mijn binnenste, die mij zonder ophouden toeroept: „Gij moet het huis uws vaders verlaten en Jezus volgen !quot;

Of nu het beeld op de marktplaats werkelijk gesproken heeft zooals dit met andere mirakuleuze beelden dikwerf het geval is geweest, of dat de lieve Moeder Gods eenvoudig tot het hart van den knaap sprak, wil ik niet beslissen. Zooveel is zeker en was mij van dat oogenblik af duidelijk dat deze ziel, hoewel nog niet door het doopsel gezuiverd, toch op bewonderenswaardige wijze met Gods genade was begiftigd. Ik besloot dan ook aanstonds, behoudens goedkeuring van den gardiaan, mij het lot van den knaap aan te trekken, ofschoon ik tal van moeielijkheden overzag en begreep dat de wraakzucht der joden, waaraan reeds vele mijner ordebroeders ten offer waren gevallen, ook mij weldra zou bedreigen.

Ik had er nog niet aan gedacht den knaap naar zijn naam te vragen en nu ik mijn verzuim herstelde, vernam ik dat hij de twaalf;arige zoon was van Abel Abele. Deze was voor zaken

-ocr page 135-

131

op reis naar Venetië en zou in de eerste maand nog niet terug-keeren ; ik vormde dus het plan den kleinen Abel vóór dien tijd tot het H. Doopsel voor te bereiden.

De familienaam klonk mij onheilspellend in de ooren. Abele was niet alleen de rijkste jood van Praag, maar van geheel Bohemen en stond bekend om de hardvochtigheid, waarmee hij zijn schuldeischers deu laatsten penning wist te ontnemen of liever het bloed uit de nagels perste. Het lag voor de hand dat de bekeering van den knaap een vreeselijken storm zou uitlokken en ik begon er aan te denken of het niet wen-scheljjk zou zijn de voorbereiding tot het H. Doopsel eenige jaren uit te stellen.

Maar het denkbeeld, dat de heilige Moeder Gods zelf het kind tot haren dienst had geroepen, verdreef iederen twijfel; ook verklaarde hij zich bereid het ouderlijk huis vaarwel te zeggen, ofschoon hem dit met het oog op zijne moeder, die hij kinderlijk liefhad, zeer hard viel. Intusschen luidde de vesperklok, waarop ik den knaap beduidde dat hij een half uurtje geduld moest hebben, tot ik met mijne broeders de getijden gebeden had. Hij zou in den tui blijven wachten en ik spoedde mij naar de kapel; maar mijn geest was zoozeer bezig met hetgeen ik van het kind had gehoord, dat ik tot groote ergernis mijner broeders een verkeerde antiphoon aanhief, wat de lieve Heer mij moge vergeven.

.Na de vesper riep de gardiaan mij in zijne cel en gaf mij oene duchtige vermaning over mijne verstrooidheid. Daarop vertelde ik mijn overste de zonderlinge geschiedenis van den knaap. Hij hoorde mij eerst bedaard aan, streek toen eens met de hand door zijn zwarten baard en zei ten slotte : „Pater Sebaldus, gij hebt u in uw eenvoud weer iets op de mouw laten spelden.quot;

Ik liet mij hiermee evenwel niet uit het veld slaan en antwoordde; „Pater gardiaan, gave God dat ik eiken dag zulk eene ontmoeting had. Kom toch eens mee naar den tuin, dan zult gij zelf kunnen oordeelen of het kind tot bedriegerij in staat is. Kom mee, de knaap wacht ons in den tuin.quot;

De pater gardiaan stond op en vergezelde mij naar buiten. Zoodra de knaap, die bezig was het heiligdom met bloemen te

-ocr page 136-

138

sieren, onze voetstappen hoorde, staakte hij zijn arbeid en kwam ons te gemoet. Hij groette zeer eerbiedig en kinderlijk, hetgeen niet naliet een goeden indruk op mijn overste te maken. On-dertusschen deed hij den knaap een scherp verhoor ondergaan en stelde hem allerlei strikvragen, waarop het kind eenvoudige antwoorden gaf, die géén van allen met elkander in tegenspraak waren. Toen hij evenwel begon te begrijpen dat de gardiaan hem niet vertrouwde, werd hij zeer bedroefd en zeide: „Gelooft u mijne woorden niet, eerwaarde vader ? Ik heb toch in mija leven nog nimmer gelogen.quot;

„Ik geloof u, mijn kind,quot; antwoordde nu mijn overste getroffen; „maar ik schrik voor den strijd, die u wacht, wanneer gij in uw voornemen volhardt. Hoe zult gij tegen den wil uws vaders het bevel van de heilige Maagd kunnen volbrengen ?quot;

„Zij zal mij helpen ?quot; sprak de knaap met vertrouwen ; „ik ben besloten mijn vader te verlaten.quot;

„Maar uw vader is rijk, zeer rijk,quot; hernam pater Hcnorius; „wanneer gij hem verlaat, zijt gij doodarm en gjj weet nog niet hoe zuur het brood der armoede smaakt.quot;

„Ja, mijn vader is rijk,quot; antwoordde de knaap ; „hij heeft vele goederen in zijn pakhuizen en veel geld, maar dat wil ik gaarne vaarwel zeggen en gaan bedelen. Ik zou mijne moeder niet gaarne missen, maar dquot; H. Maagd zal mij dat verlies wel vergoeden.quot;

„Amen,quot; sprak de gardiaan plechtig; „Maria zal uwe moeder zijn.quot;

„Zij zal ook mijne lieve moeder troosten,quot; hernam de knaap met vuur. „Moeder is ook niet afkeerig van het christelijk geloof ; zie eens, wat zij mij heeft omgehangen, toen ik nog klein was.quot;

Met deze woorden toonde Abel tot onze groote verwondering een scapulier.

„Waarlijk, mijn jongen,quot; sprak de gardiaan; „de heilige Maagd heeft u van de wieg af aan tot haren dienst verkoren. Nu twijfel ik ook niet meer; gij moet uwe roeping zonder aarzelen volgen. Maria zal u kracht en sterkte verleenen, zelfs als gij uw geloof met uw bloed zoudt moeten bezegelen. Laat ons neerknielen voor hare beeltenis om haar te bedanken en hare hulp voor de toekomst te vragen.quot;

-ocr page 137-

133

Wij knielden met ons drieën neer en pater Honorius sprak luide het schoone gebed: Onder uwe bescherming, enz. dat wij in eerbiedige aandacht volgden.

De kleine Abel, wien dit gebed nog geheel vreemd was, vouwde toch eerbiedig de handen samen, zag vol vertrouwen naar de Moeder van smarten op en zei aan het einde zoo krachtig „Amen,quot; dat wij, mannen, er diep door getroffen werden.

Van de Loreto-kapel klonk, terwijl wij opstonden, het Angelus, dat door al de torenklokken van Praag werd herhaald en reeds zong een roodvinkje in den grooten pereboom zijn avondlied. Dat was de laatste roodvink, dien ik in onzen klooster tuin gezien heb, en broeder Kunibert meende hieruit te mogen opmaken dat zulks een bloedig voorteeken was.

De gardiaan onderhandelde nu met mij over de moeielijke vraag : wat zullen wij met den knaap beginnen, en hieromtrent waren wij het volstrekt niet eens. Ik stelde voor hem in het klooster te houden en had hem zoo gaarne opgeleid tot een zoon van den H. Franciscus ; maar mijn overste wilde er niets van weten en vreesde de beweging, die de rijke vader tegen onze kloosterstichting zou in het leven roepen. Hij achtte het raadzaam den kleinen bekeerling naar het Proselietenhuis te zenden, dat uitsluitend voor joden, die tot het Christendom overgaan, is gesticht en waar zij door de openbare macht tegen de lagen, door kwaadwillige bloedverwanten gelegd, beveiligd zijn. Het gelukte mij niet den gardiaan er toe te bewegen den knaap binnen onze muren te houden of naar een naburig klooster in Bohemen te zenden. Ik berustte natuurlijk in zjjn zienswijze, maar maakte ondertusschen het voornemen aan mijn geestelijken broeder te Eegensbnrg te schrijven in de hoop dat deze zich het lot van ons Mariakind zou aantrekken

De gardiaan zond mij nu met den knaap naar St. Clemens om hem aan de zorgen van het Jezuïetencollege tevens bestuurder van het Proselietenhuis toe te vertrouwen. Dat ging niet zoo gemakkelijk als ik wel gewenscht had; want de paters Jezuïeten achtten het noodzakelijk in dit geval uiterst voorzichtig te werk te gaan.

De rector riep zijn raad bijeen, die den kleinen Abel nogmaals in verhoor nam, zoo mogelijk nog scherper dan rajjn

-ocr page 138-

134

overste het had gedaan, maar de slotsom was dezelfde en niemand twijfelde meer aan de eenvoudige woorden van den twaalfjarige. De rector ging zelf mede om Abel naar het Proselietenhuis te brengen en spoedig namen wij afscheid van elkander. De kleine Abel kuste mij de hand en verzocht mij dringend hem toch dikwijls te bezoeken.

Voor het gesticht liepen eenige ordesgeestelijken, die mij goeden nacht wenschten ; het was werkelijk reeds laat in den avond geworden, toen ik den terugtocht aannam over de steenen brug, die door den marteldood van den H. Nepomucenus beroemd is geworden. Ik ging zijne beeltenis niet voorbij zonder hem te groeten en voor de bekeering der joden te bidden. I angzaam en treurig sloeg ik den weg naar ons klooster in; hoewel ik mij van de oorzaak geen rekenschap kon geven, was het mij bang om bet hart en voorzag ik kommervolle, smartelijke oogenblikken in de naaste toekomst.

-ocr page 139-

11.

Hoe de gardiaan mij naar Zalow zendt en wat mij in de woning van Abele overkomt.

Den volgenden morgen riep de gardiaan mij in zijne cel ■en gelastte mij naar de pastorie van Rostok te gaan om den ouden pastoor, die bij zijn ziekelijken toestand onmogelijk den dienst kon waarnemen, behulpzaam te zijn. Hij bad daarom van het capucijnenklooster een priester gevraagd, die in zijne parochiekerk van Bostok en in de filiaalkerk van Zalow het jubilé zou geven.

Vooral tot deze laatste kerk gevoelde ik mij altijd bijzonder aangetrokken, wijl zij de oudste van geheel Bohemen is en reeds in 847 door hertog Borziwoj werd gesticht. Nu evenwel was mij die opdracht een streep door de rekening, omdat ik hierdoor verhinderd zou zijn den kleinen Abel tQ bezoeken en het mijne bij te dragen tot zijne bekeering. Ik bracht dit bezwaar in het midden, waarop de gardiaan mij vroeg of het zielenheil van den!_knaap, die thans onder uitmuntende leiding stond, mij meer ter harte ging dan dat van 600 parochianen van Rostok en Zalow. Ik moest dus gehoorzamen en ging op weg, maar alvorens mijne taak te aanvaarden, kon ik niet nalaten een bezoek te brengen aan het Proselietenhuis, hoewel het geheel buiten mijn koers lag. Ik werd binnengelaten en stond weldra tegenover mijn jeugdigen vriend. Hij was recht verheugd over mijne komst; maar zijn oogen zeiden mij duidelijk, dat hij in den afgeloopen nacht meer geweend dan geslapen had. Ik vroeg het hem en hij antwoordde eerlijk „ja,quot; en op mijn „waarom ?quot; ■antwoordde hij onder tranen dit enkele woord : „Moeder.quot;

Ik liet hem uitweenen en toen het snikken een weinig bedaarde, Iraehtte ik hem te troosten. Ik wees hem op zijne lieve Moeder

-ocr page 140-

136

in den Hemel, welke hij den vorigen dag zoo vurig als de zijne had gewenscht; ik raadde hem voor zijne aardsche moeder te bidden, opdat ook haar de genade der bekeering mocht ten deel vallen en besloot met de ernstige woorden: „Wie vader en moeder meer bemint dan Mij, is Mijner niet waardig.quot;

„Denk niet, mijn vader,quot; antwoordde hij, „dat ik voornemens ben naar huis terug te keeren. Vergeef mij mijne droefheid en wat ik u bidden mag, breng nog heden mijne moeder een bezoek ; ik geloof dat het u wel zal gelukken, haar tot de vlucht te bewegen; want alleen uit vrees voor mijn vader wordt zij geene christin. Gij weet nog niet hoe boos mijn vader somtijds kan zijn en hoe wij hem dan vreezen.quot;

Wijl de toornige man nu toch afwezig was, besloot ik aan het verlangen van Abel te voldoen en mij een tweeden omweg ditmaal door de jodenwijk te getroosten. Ik wilde mij ten minste overtuigen of zijne moeder werkelijk de christelijke leer was toe-gedaan. De knaap was zeer verheugd over mijne belofte, maar nu deelde ik hem te gelijk mede, dat ik het Proselietenhuis niet spoedig weer zou zien, wijl mij te Rostok, vooral in dc Gtoede Week, een zware taak wachtte en deze tijding stemde hem weer treurig. Ik nam evenwel geen afscheid van hem voor hij zich weer een weinig met dit denkbeeld verzoend had, en terwijl hij mij bij het heengaan vroolijk toelachte, dacht ik er weinig aan, dat ik hem voor de laatste maal op aarde gezien had.

Welgemoed ging ik op weg naar de jodenwijk om mijne belofte aan Abel gedaan te volbrengen. Deze wijk ligt aan het uiteinde van de oude stad, niet ver van de Moldau en hier wonen, door muren en torens van de christen wijk afgesloten, ruim 8000 joden. Zij hebben daar krachtens keizerlijke privi-legiën verscheidene synagogen onder welke de „Altneuschulequot; (het is mij onbekend, waaraan die naam ontleend is) als een bijzonder heiligdom wordt beschouwd, wijl de joden beweren, dat deze tempel door de eerste vluchtelingen, die na de verwoesting van Jeruzalem herwaarts kwamen, werd gebouwd. Deze bewering komt mij op verschillende gronden hoogst twijfelachtig voor, ofschoon men het geheimzinnige gebouw een hoogen ouderdom niet kan ontzeggen. Een geweldig groot vaandel siert daar binnen het gewelf; Ferdinand UI heeft dit den

-ocr page 141-

137

Praagschen joden geschonken als belooning voor hunne dapperheid bij de belegering van de stad in 1648 aan den dag gelegd. Ot zij toen zoo kloekmoedig voor zijne keizerlijke majesteit of voor hun eigen geldzakken in de bres sprongen, kan in het midden worden gelaten. Zoodra ik in de nabijheid dezer oude synagoge kwam, zag ik op een sierlijk uithangbord van een groot huis een granaatappel geschilderd en las daaronder den naam, dien ik zocht: „Abel Abele.quot; Een jong meisje opende m i de deur en vroeg beleefd wat ik verlangde. Het kwam mij wenschelijk voor de noo-dige voorzichtigheid in acht te nemen en daarom was mijn eerste vraag of de heer des huizes aanwezig was. Zjj antwoordde, zooals ik verwachtte, ontkennend en nu vroeg ik of haar meesteres genegen zou zijn een capucijnermonnik gehoor te verleenen, die inlichtingen kon geven omtrent haar kind, dat sedert den vorigen dag was vermist. Het ireisje twijfelde niet of ik zou zeer welkom zijn, maar zij achtte het toch noodig dit eerst te vragen. Daarop verwijderde zij zich en liet mij in den vrij donkeren gang alleen. Nu eerst begon ik mij af te vragen, wat mijn overste wel zou zeggen, wanneer hij vernam dat ik zonder begeleiding het huis van den verbitterden jood was binnengegaan. Daar het meisje evenwel spoedig terugkwam en mij uitnoodigde boven te komen, verdreef ik alle vrees, door een gebed tot de heilige Maagd en mijn engelbewaarder en dacht: „Wie eenmaal A gezegd heeft, moet ook B zeggen.quot;

Weldra bevond ik mij in een sierlijk gemeubeld vertrek tegenover eene rijke dame van middelbaren leeftijd. Met hare roodgeweende oogen staarde zij mij vragend aan en sprak vrij heftig :

„Brengt gij mij tijding omtrent mijn Abel? O, als gij wist, wat het moederhart kan lijden, zoudt gij mij het kind niet ontnomen hebben !quot;

„Goede vrouw^' sprak ik getroffen door hare smart, „geloof mij, ik kan mij uw lijden voorstellen; maar God pleegt degenen, die Hij liefheeft, door lijden tot zijne vreugde te brengen. Ook u roept Hij, ik weet het; gij gelooft evenals uw kind aan Christus, of gij staat ten minste niet ver buiten het Christendom. Abel zelf heeft mij gezegd...quot;

„Abel,quot; onderbrak zij; „Abel —dus gij, gij hebt met hem gesproken Gij hebt hem tot de vlucht overgehaald?'

-ocr page 142-

138

„Ik heb hem een, half uur geledeu een bezoek gebracht en :hij heelt mij hierheen gezonden om u te groeten en te smee-ken zijn voorbeeld te volgen, terwijl zijn vader afwezig is.quot;

„O, mijn kind, mijn Abel. Gij, gij hebt hem va i mij weggenomen en ontvoerd!quot; riep zij snikkend uit.

„Gij vergist u, moeder. Niet ik heb hem u ontnomen God, die eenmaal tot Abraham sprak: „ „Verlaat uw land en uwe bloedverwanten,quot;quot; h eft hem tot zijn dienst geroepen en uw zoon heeft den moed gehad die roepstem te volgen. Het viel hem hard u te moeten vaarwel zeggen en slechts de gedachte, dat ook gij eenmaal de Egyptische slavernij zoudt vaarwel zeggen om het beloofde land binnen te gaan, het Christendom te omhelzen, heeft hem de noodige kracht geschonken om dit zware offer te brengen. Volg dus evenals hij de roepstem der genade, welke ook blijkbaar tot u spreekt. Hoe zoudt gij anders op het denkbeeld zijn gekomen uw kind het scapulier om te hangen?quot;

De moedersmart had haar evenwel zoodanig overweldigd, dat .zij op mijne woorden bijna geen acht sloeg. Het duurde ge-ruimen tijd eer zij tot kalmte kwam en nu begon zij mij van haar kind te vertellen. Dit troostte haar meer dan mijn toespraak en het deed ook mij weldadig aan uit haren mond te vernemen, met welk een goedaardig karakter en medelijdend hart mijn jonge vriend door God was begiftigd.

Ik deelde haar op mijne beurt mede wat ik van den knaap ■vernomen had omtrent zijn woudeibare roeping tot den dienst der heilige Maagd en tracbtte haar te overtuigen dat het zijn plicht was geweest de roepstem der dochter van David te volgen.

„Hij heeft het offer gebracht,quot; besloot ik, „cm cok voor u van God de genade der bekeering te verwerven en dagelijks bidt hij op zijne knieën voor uw eeuwig geluk.quot; quot;

De ongelukkige moeder hoorde mij nu bedaard aan en haar quot;hart scheen zich voor de genade te openen. Zij vergunde mij een blik in de geschiedenis van haar verleden, dat allesbehalve rooskleurig mocht heeten. Door de wet gedwongen, had de rijke Abele zijne arme nicht getrouwd en is de joodscho vrouw bij de christen echtgenoot vergeleken slechts de dienares van haar man, de moeder van Abel mocht de slavin van haar juwe wederhelft genoemd worden. Een christen dienstmeisje

-ocr page 143-

139

bad bare meesteres dikwijls over de waarheden van ons heilig geloof gesproken en er op aangedrongen, dat zij zich zou laten doopen en zoodoende aan hare slavernij een einde maken. Ongelukkig kwam Abele achter het plan en joeg niet alleen de dienstmaagd de deur uit, maar mishandelde sedert zijne vrouw en ver-volgde haar met bitterder argwaan, naarmate hij in zijn zoon meer neiging tot het Christendom besmeurde. Men kan zich voorstellen wat Sara te verduren had, vooral door den strijd in haar binnenste waar het verlangen om tot het Christendom over te gaan tegen de vrees voor haar echtgenoot kampte. Nu eens gevoelde zij kracht en sterkte om haar pla i ten uitvoer te brenge , dan weer werd zij door angst overvallen, en onder-tusschen leed zij naar lichaam en ziel en dreigde haar verstand gekrenkt te worden.

Ik meende nu het ijzer te moeten smeden terwijl het heet was, en bewoog hemel en aarde om haar te doeu besluiten van de afwezigheid van haar man gebruik te maken en haar toevlucht te nemen tot het Proselietenhuis. Ik bood aan haar in het toevluchtsoord te brengen en verzekerde haar dat z tegen de woede van haar man beveiligd zou zijn. Zij scheen besloten mijn raad te volgenen reeds verheugde iK mij over de zegepraal der genade en het vooruitzicht den knaap gelukkig te maken door de vereeniging met zijne moeder, toen de kamerdeur met geweld werd opengestoo-ten en de meid in kennelijken angst uitriep: „Mijnheer komt!quot;

Ik etond als aan den grond genageld van schrik en ook Sara verbleekte; maar zij behield nog zooveel tegenwoordigheid van geest om spoedig de deur van eene aangrenzende kamer te openen, waar ik werktuigelijk binnenging en niet tot bezinning kwam voor de deur achter mij dicht viel. Het was ook hoog tijd mij eene schuilplaats aan te wijzen, want de jood zou mij in de eerste opwelling van zijn drift wellicht verwurgd hebben. Geweldig verschrikt keek ik in de kleine kamer rond of ik mogelijk door een andere deur op de trap en naar buiten kon komen Er was wel een andere uitgang, maar •dien vond ik gesloten en het venster, van buiten met traliën ■voorzien, vergunde mij alleen een blik op het jodenkerkhof dat achter de nAltneuschulequot; gelegen was. Ik gevoelde op dat «ogenblik weinig lust naar de zerken met Hebreeuwsche graf?

-ocr page 144-

140

schriften te turen en dacht veel meer, wijl geen mtweg mogelijk was, aan mijn eigen graf. Ik trachtte mij door een goed berouw op de reis naar de eeuwigheid voor te bereiden en verwachtte niets anders dan weldra door den woedenden jood vermoord te worden. Ik vroeg mij zeiven af of deze gevaarlijke toestand, waarin ik mij bevond, niet een straf van God zou zijn, wijl ik zonder voorkennis van mijn overste zooveel omwegen gemaakt had, alvorens mijne taak te aanvaarden en smeek e

daarom de H. Maagd onder gelofte van wekelijk. een vastendag te

barer eere te houden, dat zij mij uit dit wespennest zou redden

Terwijl ik zoo, deels aan mijn vlucht, deels aan mijn naderend einde dacht, hoorde ik de deur der aangrenzende kamer heftig openen en dichtsmijten, waarop iemand op ruwen toon vroeg:

.Vrouw, waar is mijn zoon ?quot;

Het was de oude Abele, die geheel onverwachts van zijn reis „aar Venetië was teruggekeerd. Zooals ik later hoorde vernam hij aanstonds bij zijn aankomst in de stad van zijn stiefbroeder, den rabbijn der beroemde synagoge, dat zijn zoon sedert den vorigen avond verdwenen was. Hij vergezelde Abele raar zijne woning en toen de moeder van den knaap in haar angst geen antwoord op de barsche vraag kon geven, riep de rabbijn- Heb ik het niet gedacht ? Die Baaispriesters, de Jezuïeten en bedel-monniken hebben uw kind in hel verderf gestort. Uw vleesch en bloed is in de handen van Belzebub!quot;

Toen scheurde de vader, die met heftige schreden de kamer op en neer ging, zijn kleed en een oogenblik werd alles stil. Toch kon hij zijn toorn niet lang bedwingen en barstte zijn woede weldra opnieuw los. Ik wil den lezer al de vloeken en verwen-echingen, die meerendeels in het Hebreeuwsch werden mtge. stooten, besparen. Ik dankte God dat ik ze zelf maar half

verstond. Intusschen ving ik helaas nog genoeg op om m,jn haren te berge te doen rijzen en ik maakte herhaaldelijk een

kruisteeken.

Die Goim,quot; riep hij, „zij hebben mijn kind geroofd. De Baaipriesters hebben het in hunne netten verstrikt Z u mijn Abel mijn eigen vleesch en bloed, den Nazareër aanhangen, den Timmermanszoon ? Dat is onmogelijk ; maar ik weet wat z!3 wlllen die Jezuïeten en bedelmonniken — mijn geld, mijn kostelijk geld,

-ocr page 145-

141

de Heer mij geschonken heeft. Ik heb het zuur genoeg aan do Goim verdiend en zij zullen het niet bemachtigen. Zoo waar ik eenmaal hoop te ruaten in Abraham's schoot, zij zullen er geen hand of vinger aanslaan. Ik zou liever al mijn goud in de Moldau werpen en mijn huis in brand steken, dan dat ik mijn schat in hunne handen zou zien geraken.quot;

Zoo raasde de oude Abele geruimen tijd door en lasterde de geestelijkheid, terwijl hij overtuigd was, zelf zijn leven lang niets anders gedaan te hebben dan de christenen bedriegen en bestelen. Wanneer ik mij meer op mijn gemak had gevoeld in mijn gevangenis, zou ik er misschien over nagedacht hebben, hoe de menschen altijd geneigd zijn hun eigenschuld op anderen te laden ; nu evenwel was ik tot geene bespiegelingen gestemd en luisterde met ingehouden adem naar het razen en tieren van den woedenden Israëliet. Wat ik vreesde, gebeurde werkelijk.

Nadat hij nog eenige malen met zware stappen op en neer had geloopen, keerde hij zich tegen de weerlooze vrouw, die onder luid gejammer hare onschuld betuigde, hetgeen haar evenwel niet voor mishandeling behoedde. Ik vreesde, dat hij haar wellicht mocht dooden eu het denkbeeld dat zij zonder doopsel in hare zonden zou sterven, deed mij alle gevaar vergeten. Zonder mij te bedenken, opende ik de kamerdeur en trad tusschenbeide.

„Terug, ongelukkige!'' riep ik. „Wilt gij uwe vrouw ver-oorden'.'1 Hier, dood mij; ik heb uw zoon naar het Proselietenhuis gebracht!quot;

Mijn optreden had geenszins de verdienste van eene stoute onderneming ; ik handelde naar de opwelling van het oogenblik, onder bescherming van mijn heiligen engelbewaarder. Het is echter moeielijk te zeggen hoe verschrikt de beide joden mij aanstaarden; zij schenen mij voor eene spookverschijning te houden en de oude Abele liet zijne mishandelde vrouw oogen-blikkelijk met vrede. Die verbijstering duurde evenwel slechts een oogenbtik en zoodra de jood tot het bewustzijn kwam dat ik geen bovennatuurlijk wezen, maar een gewoon capucijner-monnik was, die zijn kind naar het Proselietenhuis had gebracht, keerde zijne woede zich tegen mij. Als een tijger vloog

-ocr page 146-

142

hij mij naar de keel en daar hij een forsche, breedgeschouderde kerel was, die ondanks zijn grijze haren veel sterker was dan ik, aehtte ik mijn laatste uur geslagen. De rabbijn evenwel, die op mijne verschijning minder van zijn stuk was geraakt, kwam mij te hulp door zijn bedaard overleg; geenszins uit medelijden.

„Wat helpt het of gij dien monnik wurgt V' riep hij tus-schenbeide komende. „Meent gij dat het verborgen zou blijven ? De gansche Synagoge zou de drukkende last uwer wraak moeten dragen. Het is beter dat gij hem er toe brengt het kind terug te geven.quot;

Deze woorden brachten 1 bele werkelijk tot bezihning en nu trachtten beiden beurtelings onder beloften en bedreigingen mij over te halen hen het kind weer in handen te spelen ; maar God behoedde mij voor zulk een verraad. Eindelijk maakte de jood een geldzak los en schudde den inhoud op de tafel uit, doch de glans van het goud mocht misschien voor Abele en zijn stiefbroeder veel aantrekkelijks hebben ; ik gevoelde er mij volstrekt niet toe aangetrokken. Toen dit laatste middel zonder gevolg was gebleven, lieten zij mij onder de noodige verwerschingen gaan en ik haastte mij dit huis zoo spoedig mogelijk te verlaten. Vooraf meende ik evenwel den jood te moeten waarschuwen, dat ik van mijne ervaringen aangifte zou doen bij de politie en hij zich dus moest wachten zijne vrouw te mishandelen, wijl hij anders gevaar liep met de openbare macht kennis te maken.

Ik dankte God en zijne heilige Moeder voor hunnen bijstand en stapte zoo schielijk voort, als iemand die achtervolgd wordt. Eerst toen ik de Jodenwijk geheel achter den rug had, schept© ik ruimer adem en gevoelde mij weer geheel vrij !

Terwijl ik nu langzamer mijn weg ging, bemerkte ik een jong-mensch, dat ik des morgens reeds voor het Froselietenhuis en later in de jodenwijk gezien had en mij nu weer op den voet scheen te volgen. Ik keek hem eens flink in de oogen en daarbij viel het mij op, dat de jonkman zooveel op een jood geleek als de eene droppel water op de andere, ofschoon hij naar zijne kleeding te oordeelen christen moest wezen. Juist wilde ik hem vragen of hij een jood of een christen was, toen hij mijne vraag met vriendelijke woorden voorkwam.

„God zg dank, eerwaarde pater,quot; sprak hij, „dat ik n weer

-ocr page 147-

143

in levenden lijve voor mij zie. In de laatste uren ben ik zeer beangst geweest over uw lot en heb op het punt gestaan de ■wacht te waarschuwen. Ik zag u het huis van den rijken Abele binnengaan, wiens kind gisterenavond in het Proselieten' huis is opgenomen — ook ik heb daar het heilig doopsel ontvangen en ben van een verstokten Ipraëliet met Gods genade een vurig christen geworden. Mijn naam is Rose; vroeger Abraham, maar sedert mijne bekeering met Gods hulp Franciscus Rose, naar uwen glorierijken vader Franciscus van Assisië. Ik zag Abele met zijn broeder, den rabbijn, in de grootste opgewondenheid thuiskomen en dacht niet anders, of zij zouden u het leven benemen. God zij eeuwig dank, die u als een tweeden Daniël uit den leeuwenkuil gered heeft.quot;

„Zie nu eens, pater Sebaldus,'1 dacht ik bij mij zelf, „hoe gij in uw laatdunkendheid den bal hebt misgeslagen. Wanneer zult gij toch eens eindelijk het woord van den Zaligmaker behartigen: Nolite judicare — oordeel niet! Reeds hebt gij uw broeder in Christus, zoo bezorgd voor uw heil, als een deugniet en een straatslijper beschouwd, ja zelfs voor spion aangezien. Kn nu blijkt het dat hij over uw leven heeft gewaakt.quot;

Ik trachtte een stem in mijn binnenste, die mij ernstig over mijne liefdeloosheid berispte, tot zwijgen te brengen door alles goed te maken en den jonkman vriendelijk te bejegenen. Daar hij mij een eindweegs vergezelde, vertelde ik hem alles omtrent mijne ontmoeting in het huis van Abele; ik sprak over de ongelukkige vrouw en haar deugdzaam kind en verzocht hem dit alles aan onzen gardiaan over te brengen, opdat deze met zijne wijze raadgevingen de arme Sara vooral mocht te hulp komen. Hij beloofde mij die opdracht te zullen volbrengen en gaarne eens naar Rostock te komen om mij tijding te brengen van mijn jongen vriend en zijne moeder. Bij het afscheid drukte ik em hartelijk de hand in de overtuiging iemand gevonden te ebben, die mijn volle vertrouwen waardig was.

Weinig vermoedde ik met deze kennismaking en ons gemoe-elijk gesprek het paard van Troye te hebben binnen gehaald* aar wie kan ook alles vooruit weten!

1

-ocr page 148-

III.

Hoe de kleine Abel onder het bereik zijns vaders komt.

Zonder verdere ongevallen kwam ik behouden in de pastorie •van Rostok en werd door den ouden pastoor vriendeljjk ontvangen. Met een flink glas Hongaarschen wijn heette hy mg •welkom, en na deze verkwikking ging ik spoedig naar mijn slaapvertrek om uit te rusten van mijn vermoeienissen en frissche krachten te verzamelen voor den arbeid, die mij wachtte. Het was geen gemakkelijk werk, de taak van den ziekelijken herder te aanvaarden. De plattelandsbevolking uit den omtrek had hare plichten er niet beter om waargenomen, sedert de pastoor niet meer in staat was zjjn geestelijken arbeid naar behooren te verrichten ; maar zoo verwilderd waren zij niet of zij gaven gehoor aan de moederlijke roepstem der heilige Kerk, die hare kinderen uitnoodigde het eeuwfeest plechtig te vieren. Vooral het onderwijs in de christelijke leering baarde mij vele zorgen; ik moesteen aanmerkelijk aantal kinderen op het waardig ontvangen der HH. Sacramenten voorbereiden en of hierbij de onwillige Jongens of de babbelachtige meisjes het meest mijn geduld op de proef stelden, wil ik niet beslissen. Mijne eischen omtrent hunne kennis van den godsdienst mocht ik vooral niet, te hoog stellen en tevreden zijn wanneer zij zich van de hoogst noodige geloofspunten rekenschap wisten te geven; maar sprak ik vandeachtzaligheden of van de zeven hoofdzonden dan ging ik reeds blijkbaar te diep in de leer. Het mocht mjj intusschen met Gods hulp gelukken hen allen zoover te onderrichten, dat zij met vrucht tot de H. Tafel konden naderen.

Onder mijn loopen en draven van de eene woning naar de

-ocr page 149-

145

andere om zieken te bezoeken in al die dagen van preeken , biecht hooren en onder (vijs geven, had ik werkelijk geen tijd meer om aan den kleinen Abel te denken ; maar toen ik op Palmzondag vermoeid uit de kerk naar de pastorie terugkeerde, stond hij mij weer duidelijk voor den geest. Ik had in mijn preek over het gejubel der onschuldige jodenkinderen gesproken, die bij den intocht van den Zaligmaker binnen Jeruzalem riepen: „Hosanna, denZoon van David!quot; en over den nijd der schriftgeleerden en phari-seeën, die wilden dat de Heer hen het zwijgen zou opleggen waarbij ik plotseling — den draad mijne rede raakte ik er byna cnder kwijt — aan mijn kleinen vriend begon te denken,

Toen ik de pastorie wilde binnengaa;i, stond de bekeerde jongeling, met wien ik in de stad had kennis gemaakt, op mij te wachten. Hij groette mij uitermate vriendelijk, kuste herhaalde malen mijne hand, noemde mij drie , viermaal eerwaardige vader en lieve pater Sebaldus, tot het mij eigenlijk begon te vervelen. Ik schreef intusschen alles aan den buitengewonen eerbied toe, welken men geregeld bij nieuw bekeerden voor de priesterlijke waardigheid opmerkt en verdreef daarmee alle booze gedachten uit mijn hart.

Zooals hij zeide, kwam hij uit Praag om mij eens te bezoeken en vele groeten en een briefje van den kleinen Abel te brengen. Ik las het met aandacht en was met het nieuws zoozeer ingenomen, dat ik den bode tot groote ergernis van de oude huishoudster bij mij aan de ontbijttafel noodigde. Of Abel werkelijk dien brief geschreven heeft zooals ik toen vast geloofde, of dat de schurk hem schreef, kan ik niet beslissen, hoewel er voor het laatste vermoeden veel grond bestaat. Hij luidde aldus :

„Eerwaardige en veelbeminde Vader!

Ik ben nu reeds eenige weken in het Proselietenhuis en heb het met Gods hulp zoover in den catechismus gebracht, dat ik na gelukkig volbracht examen, hetgeen de hoogwaarde rector van St. Clemens zelf bijwoonde, de toezegging heb gekregen aanstaanden Zaterdag het heilig Doopsel te ontvangen. Verheug u en jubel met mij! Opdat evenwel mijn blijdsehap volkomen zij,

10

-ocr page 150-

146

moest gij komen, om getuige te zijn van mijn geluk; zeg niet,, dat he u onmogelijk is; want daarmee zoudt gij mij zeer bedroeven.

In de laatste -weken had ik uwe troostwoorden wel noodig gehad. Gij moet namelijk weten, d t mijn vader alles beproeft om mij van mijn besluit af te brengen. Hij l eeft den vader van het Proselietenhuis. en zijne vrouw duizend goudgulden geboden als zij mij wilden uitleveren, maar de brave menschen wezen dit aanbod gelukkig af.

Nu heeft vader mij gedreigd, dat moeder mijne eigenzinnigheid zou ontgelden; dat heeft mij bitter leed veroorzaakt en veel tranen gekost.

Franciscus Eose, dien gij mij hebt gezonden en die thans dit briefje voor mij overbrengt, schenkt mij veel troost. Hij komt mij eiken dag bezoeken en moedigt mij aan, om mijn voornemen getrouw te volbrengen, zoodat ik hem, naaat u,. voor mijn besten vriend houd. Zend mij door zijn bemiddeling het gewenschte antwoord en ontbreek niet op mijn feestdag ia het Proselietenhuis, opdat de vreugde volkomen zij van

Uw kleinen Abel, een kind der H. Moeder Gods.

Praag, Palmzo idag 1701.

Het verzoek was zoo dringend en ik verlangde zelf zoozeer er aan te voldoen, dat ik dadelijk ging overleggen, hoe het mogelijk zou zijn op Paaschzaterdag naar Praag te komen. Ware het een andere dag geweest, het zou gemakkelijk gegaan zijn. Maar hoe nu te handelen ? Ik kwam op het denkbeeld een brief aan den gardiaan te schrijven met verzoek mijn hart na de vermoeienissen van mijn geestelijken arbeid deze Paaschvreugde te schenken, wjjl voor dien enkelen Zaterdagmorgen pater Modestus mijne plaats wel eens kon vervullen; ik zou hem met een wagen laten afhalen. Dit alles stond in korten tijd met dringende beden zwart op wit en ik verzocht Franciscus Rose zich met deze boodschap te belasten, waartoe hij zich ten volle bereid verklaarde Nadat ik den jonkman eene medaille gegeven had ten geschenke, stond hij op om heen te gaan..

-ocr page 151-

147

Voor den kleinen Abel gaf ik hom het schoonste prentje uit mijn brevier mede, een beeltenis van de H. Maagd, waarop ik aan de rugzijde de spreuk van de H. Stanislaus Koska geschreven had: Mater Dei, mater mea — L'e Moeder Gods is mijne moeder, en liet den schurk met brief, medaille en beeldje vertrekken.

Ik wil hier te gelijk meedeelen jvaarom ik Rose een schurk noem. Toen het helaas te laat was, heb ik dat alles eerst vernomen. Hij was van kindsbeen af een deugniet geweest en had reeds op zestienjarigen leeftijd te Weenen met den beul kennis gemaakt, wegens zijn lange vingers. Hij zwierf sedert hier en daar rond en kwam eindelijk naar Bohemen en te Praag. Daar hoorde hij van het Proselietenhuis gewagen als van eene stichting waar Israëlieten, die zich tot het Christendom willen bekeeren, liefderijk worden opgenomen. Daar hij geen raad wist om aan den kost te komen, scheen hem dat gesticht een veilig toevluchtsoord. Hij bedacht zich niet lang, verzocht om te worden toegelaten en wist zulk eene vroomheid te huichelen, dat men hem aannam, en in den waan verkeerde een oprechten bekeerling gevonden te hebben. De schelm ging in zijn veinzerij zóóver, dat hij zich het doopsel liet toedienen, in de meening dat hem dien overgang tot het Christendom groote geldelijke voordee-len zou aanbrengen. Toen men hem evenwel na zijne bekeering als bediende bij een christen koopman aanbeval, zag hij zich teleurgesteld en nam zich voor hetzij onder de joden hetzij onder de Christenen zijne fortuin te beproeven. Zoo was mijn vertrouweling gestemd, toen hij mij met den rector der Jezuïeten van St. Clemens des avonds den kleinen Abel naar het Froselietenhuis zag brengen Of hij nu den knaap toevallig kende, of van anderen vernam dat dit een kind van den rijken Abele was, — kort en goed hij maakte het plan om uit zijne ontdekking geld te slaan en drong zich in mijn vertrouwen om des te beter te kunnen slagen. God vergeve hem zijn arglist en mij de lichtgeloovigheid.

Toen ik hem bij de eerste ontmoeting mijn volle vertrouwen geschonken en alles verteld had, ging hij regelrecht naar de woning van den ouden Abele en bood hem zijne diensten aan om het kind uit het Proselietenhuis op te lichten en in de

-ocr page 152-

148

hauden zijns vaders over te leveren. De oude man liet zich vinden en tegenover twee getuigen beloofde hij den scheljp 2ÜÜ0 goudguldens, indien hij den knaap voor de toediening van het Doopsel wist te bemachtigen.

„Bij den God van Abraham,'- zwoer hij, „ik zal u het geld geven, maar als hij reeds gedoopt en een Nazereër is, krijgt ge geen rooden duit.quot;

Alles was op deze wijze bepaald en afgesproken, toen Rose mij op Palmzondag den brief van Abel bracht en ik den Judas in mijne argeloosheid eene medaille en een prentje voor Abel en een brief voor 'mijn overste medegaf. Wie kon ook denken het slachtoffer van zulk een afschuwelijk verraad te worden? Intusschen wachtte ik den eenen dag na den andere antwoord van den gardiaan; maar er kwam geen brief en nog nooit is mij de Goede Week zóó lang gevallen. Ik hoopte evenwel dat mijn antwoord wel zou bestaan in do komst van den ouden pater Modestus. Ik had daarom het wagentje van den molenaar reeds besteld, maar hoe stond ik verslagen, toen ik op Gfoeden Vrijdag den volgenden brief ontving

Door pater Hosomus, bij de genade Gods gardiaan, aan Pater Sebaldus,

Zaligheid in den Heer !

Uit uwen brief heb ik gezien, wat mij ook bij uw vertrek, naar Hostok opviel, dat gij namenlijk bijzonder ijvert voor hel zielenheil van den jodenknaap, genaamd Abel Jammer dat gij aan uw ijver niet genoeg doorzicht paart; maar het heeft thans God behaagt u de oogen te openen. De bewuste bekeerling, dien gij in uwe blindheid boven het zielenheil eener geheele christelijke gemeente wildet stellen, is heden morgen, terwijl de vader van het gesticht met zijne vrouw naar de kerk was gegaan, ontsnapt en naar zijne familie teruggekeerd, zooals reeds zooveel verpleegden vóór hem gedaan hebben. Of hij nu van den beginne af aan gehuicheld heeft, of later door de aangeboren wankelmoedigheid van dit volk gevallen is, kunnen wij niet onderzoeken Kortom, het woord Gods door dea profeet Isaïs reeds verkondigd, heeft zich weer bewaarheid; „Ik heb geroepen en gij hebt mij niet gehoord !quot;

-ocr page 153-

149

Uw verzoek om morgen naar Praag te komen, behoeft nu niet meer in overweging genomen te worden en daarom besluit ik met u te bevelen tot nader orde op uw post te blijven.

Praag, Goeden Vrijdag 1701. Pater Hokokius,

gardiaan.

Ik stond als door den bliksem getroffen en moest den briet wel twee-, driemaal lezen en herlezen, alvorens ik zijn inhoud goed begreep. Het was mij onmogelijk te gelooven dat mijn jonge vriend aan den vooravond van zijn overgang tot het Christendom de genade zou verworpen hebben — en toch, hier stond het zwart op wit! Zou hij werkelijk zijn gevallen ? Zou misschien de vrees voor de bedreiging zijns vaders, di ■ gezegd had, dat zjjne moeder het moest ontgelden, den knaap hebben doen wankelen ? Of zouden misschien list en bedrog hem onder het bereik zijns vaders gebracht hebben ?

Al deze vragen welden beurtelings in mijn geschokt gemoed op en meer en meer won de overtuiging veld dat het kind onschuldig moest zijn en het slachtofler was geworden van de lagen, hem door boosaardige bloedverwanten gelegd. Ik zette mij dadelijk aan de schrijftafel en wendde mij schriftelijk tot mijn overste, tot den rector vanSt. Clemens, tot den vader van het Proselielenhuis en tot Franciscus Rose, dien ik toen nog niet wantrouwde, aan allen het verzoek richtende, zich eenige moeite te geven om te onderzoeken of Abel uit eigen beweging het gesticht verlaten had of op listige wijze ontvoerd was. Mijn brieven werkten evenwel weinig uit. De gardiaan antwoordde in het geheel niet — Rose evenmin. Van de Jezuïeten ontving ik een vriendelijk schrijven en de vader van het Huis deelde mij per brief mede dat Abel volgens verklaring van de dienstmaagd, uit een venster gesprongen was en met eenige joden, die hem opwachtten, het hazenpad had gekozen. Ik kon nu niet langer aan de schuld van den knaap twijfelen, er bleef mij niets over dan hem in de genale en barmhartigheid Gods aan te bevelen.

Wat zijn wij, menschen, toch lichtelijk geneigd onzen naaste te veroordeelen, in plaats van het oordeel aan den Alwetende over te laten.

Terwijl ik mij zoo met half bittere, half weemoedige gedachten den

-ocr page 154-

150

jodenknaap herinnerde, terwijl wij hem voor een afvallige hielden, onderging hij voor het christelijk geloof eene langzame marteling.

Pranciscus Rose, de verraderlijke Judas, had het kind aan den woedenden vader overgeleverd en ik zelf had hem, door mijn vertrouwen zoo verkeerd te plaatsen, den weg tot het bedrog geopend. Natuurlijk kende hij, wijl hij in het Proselietenhuis verpleegd was, de dienstmaagd van nabij; hij wist dus ook met welk een eenvoudig schepseltje hij te doen zou hebben, wanneer hij haar in de zaak betrok. Daarom wachtte hij eene gunstige gelegenheid om bij afwezigheid van den vader en zijne echtgenoot het meisje een rad voor de oogen te draaien; op hare argeloosheid was zijn geheel plan gebouwd.

Toch zou het schelmstuk bijna mislukt zijn. De koude Noordenwind belette de vrouw van het Huis, die toch reeds eene verkoudheid had opgedaan, hare kamer te verlaten en Rose begon er dus reeds aan te denken in den nacht van Goeden Vrijdag op Paaschzaterdag in te breken; wijl hij vast besloten was den knaap op te lichten en zoodoende den bloedprjs van 2 000 goudguldens te verdienen. Op Goeden Vrijdag evenwel kon de brave vrouw hot niet van zich verkrijgen uit de kerk te blijven en ging met haai- man naar St. Veit om de indrukwekkende kerkelijke plechtigheden bij te wonen. Nauwelijks had Rose, die voortdurend op de deur van het Proselietenhuis loerde, als de helsche draak op de hemelpoort, den vader en zijne vrouw zien uitgaan, of hij achtte het oogenblik om te handelen gekomen en rekende zich reeds zeker van don buit. Hij volgde de vrome echtgenooten een eindweegs tot hij overtuigd was dat zij naar St. Vitus gingen, sloeg toen een smerig zijstraatje in, dat op de Jodenwijk uitliep, wisselde daar een paar woorden met eene bedelaarster en ijlde toen naar het Proselietenhuis terug. Hij klopte aan en zooals hij verwachtte opende Grietje, de meid, het venstertje naast de poort

„Kijk, dat treft,quot; riep de schelm alsof hij verwonderd was haar te ontmoeten. „Ik moest u juist hebben. Hier is eene medaille, die pater Sebaldus mij ter hand heeft gesteld om ze aan u te geven.'

„Van pater Sebaldus?quot; vroeg het eenvoudige schepseltje, terwij! zij de medaille eerbiedig kusle.

-ocr page 155-

151

„Zeker,quot; antwoordde de schurk; „maar doe toch spoedig •open. Ziet gij niet dat ik mij zoo warm heb geloopen; ik zal hier aan dien tochtigen hoek stellig een kou vatten.quot;

„Ik mag eigenlijk tijdens de afwezigheid van den vader niemand binnenlaten,quot; sprak zjj en greep meteen naar den sleutel om het gebod te overtreden; „maar nu gij van pater Sebaldus komt, wil ik u niet in den wind laten siaan. Kom maar even in de keuken bij den haard.quot;

„Hoe maakt de pater fiet ?quot; hernam zij, toen de deugniet haar door den gang volgde; „komt hij spoedig in Praag terug ot blijft hij eeuwig voor die boeren in Zalow preeken ?quot;

„De eerwaardige vader zal daar zoo spoedig niet ontslagen zijn,quot; antwoordde Kose; „maar,quot; ging hij leugenachtig voort, „voor vandaag is hij hier in de stad. Hij zou zoo gaarne den kleinen Abel even spreken, maar zijn tijd is zoo beperkt, dat hij onmogelijk hier kan komen en daarom kom ik buiten adem geloopen om te vragen ot mijn vriendje niet een oogenblik naar het capucijnen-klooster kan komen. Ik ben doodmoe.quot;

„Wat, wil pater Sebaldus dat de knaap bij hem komt? Ik kan hem niet laten gaan. Zoolang mijn meester afwezig is, mag er eigenlijk niemand over den drempel komen. Gij moet dan maar wachten tot de vader of zijne vrouw terugkomt.quot;

„Maar lieve, beste Grietje, de vader is stellig naar de kerk en de plechtigheden zijn niet voor elven geëindigd, terwijl pater Sebaldus weer om tien uur naar Rostok moet terugkeeren. Wat zal de pater wel van u denken als ik zonder Abel terugkom en hem vertel dat gij zijn verzoek geweigerd hebt?quot;

„Ja, wat zal hij van mij denken. Ik doe mijn plicht, wat kan hij er van zeggen. Dat zoo iets ook juist moet gebeuren als ik alleen thuis ben,quot; vervolgde zij verdrietig. „Maar ik durfniet, ik mag niet.quot;

,.Hij zal denken dat gij noch hem noch mij, zijn bode, vertrouwt. Gebruik toch uw verstand. De jongen is immers in goede handen Wij kennen elkaar !quot;

„Ik weet het wel, maar het gaat niet; ik geloof dat de vader mij onmiddellijk de deur uit zou jagen,quot;

„Kom, kom, dwaasheid. De vader zal er niets van bemerken. Het is nu halfnegen; voor elf uur of halftwaalf is de kerk

-ocr page 156-

152

niet uit en om tien uur, uiterlijk half elf ben ik met Abel terug. Kom, Grietje, haal mij den knaap en doe pater Sebaldus het genoegen zijn beschermeling vandaag ten minste te zien, wijl hij geen gelegenheid heeft om morgen bij de plechtigheid van het H. Doopsel tegenwoordig te zijn.

„Ja, als ik wist, dat gij voor half elf met Abel zoudt terug kunnen zijn, dan.....quot;

„Op mijn woord van eer; ik zal u nooit meer onder de oogen komen, als ik een minuut te laat kom.quot;

„En zijt gij zeker dat Abel het niet zal verklappen?quot;

„Mijn hand er op ; de jongen zal zwijgen.quot;

„In Godsnaam dan — op uwe verantwoording,quot; besloot hetarge-looze meisje en ging Abel roepen om met Rose naar het klooster te gaan.

Zoodra de knaap mijn naam hoorde noemen en het prentje zag, dat hij wellicht als pand mijner tegenwoordigheid in de stad beschouwde, was hij aanstonds bereid om mee te gaan en zoo werd dan de kleine Abel op denzell'den tijd, dat in de kerk de gedachtenis aan het bitter lijden werd gevierd, door een Judas ter wille van het goud ontvoerd.

Rose volgde, onder voorwendsel don naasten weg io willen nemen om geen tijd te verliezen, de nauwste straten en kwam eindelijk aan het huisje van de bedelaarster, die hij een uur te voren had aangesproken.

„Ach,'quot; sprak hij op medelijdenden toon, „hier woont eene ongelukkige vrouw, die moesten wij een aalmoes geven,quot; en lokte zoo don knaap mee naar binnen. Het lam was nu in het nest van den wolf.

Onverhoeds viel de huichelaar Abel aan, stopte hem een doek in den mond om hem het schreeuwen te beletten en wierp hem met behulp van het oude wijf aan handen en voeten gekneveld in den kelder. Daar lieten zij hem liggen, zooals het wijf later bekend heeft, en bespotten hem nog in zijne weerloosheid.

„De Nazereër mocht je nu wel komen helpen,quot; klonk het tartend, „maar Hij hangt nu zelf aan het kruis en gij moogt hst Hem dus niet kwalijk nemen, dat Hij n in den steek laat. Als de gelegenheid wat gunstiger was, zou dat wel beter gaan.quot;

Met deze woorden wierp Rose het kelderluik dicht en nam

-ocr page 157-

153

zijne maatregelen om den rijken buit tegea den avond aan den ouden Abele over te kunnen leveren.

Wat zal er in het hart van den jeugdigen martelaar zijn omgegaan, terwijl hij daar den ganschen dag in den donkeren kelder lag? Moge zijn engelbewaarder hem getroost hebben!

Intusschen was het afgesproken uur verstreken en begon Grietje ongerust te worden. Reeds zag zij eenige troepjes menschen uit de kerk komen ; maar Abel en Rose lieten zich niet zien. Ook haar meester kwam thuis en nu moest zij zeggen waar de knaap gebleven was. In haar angst durfde zij evenwel niet de ware toedracht der zaak te verhalen en nam dus hare toevlucht tot een leugen. Of nu do vader haar werkelijk geloofde, of uit vrees voor den rector de uitvlucht van de meid als het beste middel beschouwde om eene berisping of erger misschien van den bestuurder te ontgaan, zooveel is zeker- dat hij zich aan de verklaring zijner dienstmaagd hielden men nu algemeen geloofde, dat Abel uit het gesticht ontsnapt was. Had de meid slechts de waarheid gesproken of ware mijn wensch om de zaak nauwkeurig te onderzoeken ernstig opgenomen — een afschuwelijke misdaad zou stellig voorkomen zijn. Maar God, die door den marteldood van een onschuldig kind meer verheerlijkt wordt, dan door de boosheid der menschen beleedigd, had het in zijne Voorzienigheid ongetwyfe'd anders beslolen.

-ocr page 158-

IV.

Hoe de kleine Abol het doopsel des taloeds ontvangt.

Zoodra de avond viel, kwam Rose naar de woning in de armoedige steeg, om zijn slachtofl'er uit den kelder te halen. Hij dreigde den armen knaap, die uitgeput was van honger en ellende te zullen dooden, wanneer hij den mond durfde openen, of niet gewillig volgde en ging nu zwijgend met hem op weg naar de woning van den rijken Abele. De oude was reeds door zijn huurling omtrent den gelukkigen uitslag ingelicht en wachtte nu in gezelschap van den rabbijn de thuiskomst van zijn zoon. De Sabbat was reeds ingegaan; de jood had daarom reeds te voren het bloedgeld op een tafeltje neergeteld, zoodat de verrader het maar had op te strijken.

De Sabbatslamp was ontstoken en de beide mannen deden werktuiglijk hun gebed, dat zeker onder zulk eene gemoedsstemming in het oog van God weinig waarde zal gehad hebben. Er werd geklopt.

„Daar zijn zij,quot; sprak de meid, die later voor het gerecht hieromtrent getuigenis moest afleggen, wijl de vrouw das huizes, Sara, niets van dat alles wist. Sedert het verdwijnen van den knaap hield de jood haar in een afgezonderd vertrek opgesloten.

Te gelijk trad Rose met Abel binnen, die hoewel op het ergste voorbereid, toch hevig sidderde, toen hij den toornigen blik zijne vaders ontwaarde.

„Ben je al gedoopt?quot; vroeg Abele kortaf en toen de knaap, zoowel als zijn verrader hierop ontkennend antwoordde, wees de jood den Judas zwijgend op het tafeltje waar het geld lag.

Rose telde do goudstukken en daar de som volledig was,

-ocr page 159-

155

streek hij het geld zwijgend op en vertrok. De koop was gesloten en betaald. Hij had hier dus niets meer te verrichten. Nog denzelfden nacht verliet de schurk Bohemen, om volgens sommigen naar Venetiï volgens anderen naar de Nieuwe Wereld te gaan.

Maar mocht hij aan de menschelijke gerechtigheid ontkomen zijn, de wraak Gods zal den verrader vervolgd en zeker getroffen hebben.

„De God van Israël zij geprezen,quot; sprak de rabbijn, toen Eose vertrokken was. „Hij heelt uw kind uit de macht van Pharo en de slavernij van Egypte verlost, alvorens het een teeken der smaad ontving.quot; (Hij meende het heilig Doopsel.) „Nu moet gij het misleide schaapje zachtmoedig en met omzichtigheid in de kudde van Israel terugvoeren. God heeft ook onze vaderen, die Hem miskenden en den Moloch aanhingen in genade aangenomsn, zoodra zij zich weder tot Hem bekeerden.quot;

„Wel, wel, meent gij dat ik mijn eigen vleesch en bloed wil verderven?quot; vroeg de oude Abele. „Wanneer hij den Na-zereër wil verloochenen en het geloof onzer vaderen getrouw wil blijven, zal ik hem vergiffenis sciienken en hem de schande, die hij op mijn grijze haren geladen heeft, niet aanrekenen. Maar als hij besloten is aan den gekruisten Timmermanszoon te geloo-ven, zal ik hom, zoowaar ik leef, liever wurgen als een hond dan mijn eigen vleesch en bloed onder de Goim te zien opgroeien.quot;

Bij deze woorden beefde de jood van woede, zijne gelaatstrekken teekenden hevigen toorn en zijn oogen rolden zoo wild in hunne kassen, dat do dienstmaagd later getuigde nooit iets zoo verschrikkelijks gezien te hebben. Daar tegenover maakte de onschuldige knaap een roerend contrast. Nog altijd waren zijne handen gebonden en stond hij daar als de jeugdige Isaak, ofschoon de verblinde vader met den heiligen aartsvader Abraham weinig overeenkomst had.

Met de oogen vol tranen maar met een open, eerlijken blik zag de knaap naar zijn vertoornden vader op en het was of beurtelings kinderlijke angst en mannelijke standvastigheid uit zijne blikken spraken. Abele kreeg toch een weinig medelijden met zijn kind en gebood de dienstmaagd, dat zij het touw zou losmaken.

-ocr page 160-

153

„Ik dank u, vader,quot; sprak Abel nu, „vergeef het mij dat ik u door mijne afwezigheid zooveel kommer en verdriet veroorzaakt heb.quot;

„Als gij wilt, dat ik u vergiffenis schenk, moet gij er eerst naar handelen, en bovendien hebt gij mij geen farfer meer te noemen. — Ha, deugniet, wat hebt gij gedaan !quot; riep hij plotseling weer in woede ontstekend ; „zijt gij niet overgeloopen naar de doodvijanden van uw volk, die de kinderen Israëls sedert eeuwen in het stof vertrappen. Gij hebt mijn eerlijken naam te schande gemaakt; de kinderen en kindskinderen zullen er nog van verhalen, hoe de Heer in zijn gramschap door uw misdrijf mijn huis heeft bezocht!quot;

De knaap zag nu duidelijk , dat zijn vader er niet aan dacht hem vergiffenis te schenken en sprak op droeven toon : „Mocht toch de goede God u de oogen openen en u Zijn wil openbaren. Dan zoudt gij zien, waarom ik u niet kan gehoorzamen.quot;

„Wat, gij wilt mij niet meer gehoorzamen, en durft gij dan nog vergeving vragen ?quot;

„Gij zult mij vergeving schenken, zoodra gij erkent evenals ik, dat Jezus Christus de Messias is door Mozes en de profeten aan ons volk beloofd.quot;

Deze geloofsbelijdenis sprak de knaap op kalraen toon, maar met nadruk en vastberadenheid. Nu gebeurde, wat reeds bij de marteling van den heiligen Stephanus geschiedde. Do verstokte joden stopten de oorea en de oude Abele vroeg zijn kind op scherpen toon of hij deze godslastering van zijne moeder had geleerd.

„Ja, van mijne moeder,quot; antwoordde Abel; „maar niet van mijne aardsche moeder, Sara. Mijne lieve moeder in den Hemel, de dochter Davids, do heilige maagd Maria heeft mij dit geleerd.quot;

Nu kende de gramschap des vaders geen grenzen meer.

„Van die timraermansvrouw ?quot; schreeuwde hij; „o, het is duidelijk, die Baaipriesters hebben hem behekst; maar ik zal hem den duivel der godslastering uitdrijven.quot;

Hierop nam hij den riem van zijn lijf en begon den knaap onbarmhartig te geeselen, waarbij de knaap zoo jammerlijk kermde, dat het een hart van steen zou vermurwd hebben Toen de vader eindelijk vermoeid was van zijn afschuwelijk

-ocr page 161-

157

■werk lag Abel met bonte striemen en bloed overdekt op den grond en zou misschien niet de minste leniging in zijn smart gevonden hebben, wanneer niet de rabbijn meer menschelijk gevoel had gehad dan zijn stiefbroeder.

De godgeleerde hoopte het kind wel langs een anderen weg, door overreding en in zachtmoedigheid, van het christelijk geloof af te brengen. Hij stelde daarom voor den knaap onder zijne leiding te nemen en beloofde dat hij hem binnen weinige dagen berouwvol tot zijn vergramden vader zou terugvoeren. Het ging niet gemakkelijk den wraakzuohtigen vader hiertoe over te halen, maar eindelijk stemde hij toe met de vreeselijke bedreiging dat hij zjjn gramschap in het bloed van den verstokten zondaar zou koelen, wanneer de proef mocht mislukken ; want hij zou het nooit kunnen uitstaan dat zijn eigen vleesch en bloed in den Nazereër geloofde en zijn geld aan de Goïm zou toevallen.

De rabbijn nam na het mishandelde kind mede naar zijne woning, verpleegde het liefderijk en liet zijne wonden verbinden om het zoodoende geheel voor zich te winnen. Zoodra de knaap evenwel een weinig herstelde, begon de rabbijn over geloofszaken te spreken eu trachtte op allerlei wijzen, door bedreiging, overreding, zelfs door laster en drogredenen, het kind van het Christendom af te trekken. Hij trachtte hem uit vele plaatsen der profeten te bewijzen, dat Jezus van Nazareth de ware Messias niet was, wijl er van Hem geschreven stond, dat Hij het rijk van Juda zou herstellen en over alle volken der wereld regeeren. Dat alles had de Nazereër niet gedaan en kon dus do ware God niet zijn. Daar tegenover stelde Abel, zooals de rabbijn later zelf in het gerechtelijk verhoor erkende, dat die profetiën wel degelijk vervuld zijn en dat men onder het rijk van Juda een geestelijk rijk moet verstaan, hetwelk door Jezus zelf is gegrondvest en door zijne apostelen over de wereld zich heeft verbreid. Verder wees de knaap er op, dat de Messias volgens de profetie van Isaïas een man van smarten moest zijn, welke profetie door Jezus van Nazereth is vervuld geworden, wijl hij niet alleen gestorven is voor de zonden der monschen, maar ook ter getuigenis zijner Godheid glorierijk uit het graf is opgestaan.

„Eindelijk,quot; besloot Abel, „heb ik nog een duidelijk bewijs

i

-ocr page 162-

158

tegen de ongerijmdheid van de Joodsehe leer; zooals gij zelf bekent, is de schepter sedert eeuwen van Juda geweken en de aartsvader Jacob heeft op zijn sterfbed voorzegd, dat de schepter niet van Juda zou wijken, vóór Hij kwam, die gezonden zou worden.quot;

Tegen de wijsheid van den knaap uit wien de heilige Geest duidelijk sprak, kon de geleerde rabbijn niet veel in brengen ; maar dit wekte juist zijn toorn, in plaats van hem tot de overtuiging te brengen dat de knaap gelijk had. Drogredenen vermochten niets tegen het kind, dat door zijne moeder en ook in het Proselietenhuis voldoende kennis van de H. Schriften had opgedaan; daarom nam de teleurgestelde man zjjn toevlucht tot harde maatregelen.

Hij liet den knaap honger en dorst lijden om hem tot afval te brengen en meermalen daags werd hem tot straf voor zijne onbuigzaamheid een dracht slagen toegediend.

Dat waren treurige dagen, die het kind op het zolderkamertje in de woning van zijn oom moest doorbrengen. Mei; recht zegt het spreekwoord „honger is een scherp zwaard;quot; de jeugdige martelaar deed voor het eerst in zijn leven deze treurige ervaring op; maar God, die hem te Zijner verheerlijking had uitverkoren, gaf hem kracht en sterkte om die harde proef standvastig te doorstaan.

De rabbijn was onuitputtelijk in het vinden van allerlei kwellingen. Als hij Abel een geheelen dag honger had laten lijden, zette hij hem schotels met uitgezochte spijzen voor, waarvan het den kleine vrijstond te gebruiken, als hij het geloof aan den Messias wilde afzweren. Dan weende het kind wel en smeekte om genade, maar was er niet toe te bewegen zijn eerstgeboorterecht voor een schotel linzensoep te ver-koopen. Hierop nam zijn oom de geurige spijzen weer weg en zette hem een stuk beschimmeld roggebrood met een kan water voor, juist voedsel genoeg om hem in het leven te behouden en zijne martelingen te laten voortduren.

Na drie weken was Abel door ellenc'e en uitputting meer dood dan levend. Eindelijk moest de rabbijn aan zijn broeder verklaren dat het niet mogelijk was den jongen tot bekeering te brengen. Hij voegde er bij dat Abel reeds zoodanig verzwakt en uitgemergeld was, dat hij niet lang meer te leven

-ocr page 163-

159

had. De oude Abele knarsetandde en uu kwam een helsch; plan, dat hij in zijn gramschap reeds voor eenige weken had opgevat, tot rijpheid. Hij liet zich hieromtrent evenwel niet uit, maar verzocht zijn stiefbroeder het kind tegen den avond terug te brengen, wijl hii tot het uiterste besloten was om den dwarskop tot rede te brengen en daarbij wierp hij den rabbijn zulk een afschuwelijken biik toe, dat deze aanstonds begreep, wat er gebeuren moest. Dit belette hem evenwel niet nog denzelfden avond aan het ver oek te voldoen: hij moest den knaap ondersteunen, want gaan kon hij bijna niet meer. Abele sloot bij hunne komst zorgvuldig de kamerdeur en bracht het kind in dezeltde zijkamer, waar ik had opgesloten gezeten, Daarop ging hij met den rabbijn in het aangrenzend vertrek, zonder een woord te spreken.

Sara werd uit haar afgelegen kamer geroepen, zooals de ongelukkige moeder mij later vertelde, en kreeg onder de verschrikkelijkste bedreigingen het bevel om- haar zoon, van wiens afval zij de schuld droeg, weder gedwee te maken. Zij zag duidelijk op het gelaat van haar man, dat haren Abel een gruwzame tuchtiging wachtte, wanneer hare pogingen mochten mislukken ; maar dat hij zulk een wreed plan als later zou worden uitgevoerd, had beraamd, kon zij geenszins vermoeden.

„O, hoeveel tranen heb ik in die oogenblikken gestort,quot; sprak de ongelukkige vrouw, terwijl de herinnering haar opnieuw in luid gesnik deed uitbarsten ; „hoe diep werd mijn moederhart getroffen, toen ik mijn lieveling in zulk een ellendigen toestand wederzag. Slechts aan zijne heldere oogen, die hij vertrouwelijk naar mij opsloeg, kon ik hem herkennen. Ik nam hem bij de hand, die van koorts trilde en zocht met alle zoete woorden, die eene moeder tot haar kind kan spreken, hem te bidden en te smeeken toch een weinig medelijden met mij te hebben en ook het leven zijns vaders niet langer te verbitteren door halstarrigheid. Hij had evenwel op al mijne smeekbeden geen ander antwoord dan overvloedige tranen en zeide, dal het hem onmogelijk'was den wil zijns vaders te volbrengen, wijl die in lijnrechte tegenspraak was met dien van God. Op wonderbare wijze moet hem de dochter David's bevolen hebben, zich te laten doopen en hij was van dit denkbeeld niet af te brengen.

i

-ocr page 164-

160

„Ach,quot; zei ik, „ziet gij dan niet, dat uw vader in eeuwigheid niet zal toeslemraen in uw overgang tot de Christelijke leer ?quot;

„En ik wil liever sterven, dan aan God ongehoorzaam zijnquot; antwoordde hij met vastheid.

Nu rukte zijn vader, die in het aangrenzend vertrek met mijn zwager den uitslag mijner pogingen afwachtte met geweld de deur open en riep : „Gij hebt het gezegd; eer zult gij sterven dan den Nazereër aanhangen.quot;

Daarop wendde hij zich tot den rabbijn en vroeg ; „Wat heeft ds Heer onze God van Israël door den mond van zijn knecht Mozes ons bevolen? Heeft hij niet gezegd: Wanneer iemand een halstarrigen en vermetelen zoon heeit, die hei bevel zijns vaders of zijner moeder niet hoort en ofschoon gestraft, niet gehoorzamen wil, zoo zal hij hem voor de edelstcn der stad voeren en het gericht zal oordeelen : Deze, onze zoon is vermetel en halstarrig en versmaadt onze vermaningen — en hoe zal naar des Heeren woord het oordeel luiden ? Fpreek op, spreek, gij, die een leeraar in Israël zijt,quot; vervolgde de jood met verheffing van stem.

En deze antwoordde; ,:Het volk der stad zal hem steenigen, en hij zal sterven, opdat het kwaad uit hun midden verwijderd worde en geheel Israël het lioore en siddere — zoo spreekt de Heer door den mond van zijn dienaar Mozes in hot boekij; iïarZ debarim. (De rabbijn doelde op het boek Deut. XXII. vs. 18—21).

„Zoo beveelt de TTeer,quot; hernam mijn man; en ik zeg Amen — hot woord des Heeren blijve eeuwig! Wij zullen het zoo goed mogelijk volbrengen. Die verwenschte Nazereërs hebben het ons onmogelijk gemaakt den ellendeling volgens do wet door het geheele volk te laten steenigen; maar wij zullen het vonnis zoo goed mogelijk voltrekken en nu vraag ik u nog eenmaal; „Wilt gij uwe ouders gehoorzamen of sterven? '

„Och, lieve vader,quot; smeekte Abel, „laad toch mijn bloed niet op uwe ziel...quot;

„Gij wilt dus niet,quot; gilde de woedende Israëliet, „dan is uw vonnis naar de wet van Mozes geveld. Gedoopt zult gij niet worden !''

„Ik zal dan ten minste in mijn bloed gedoopt worden,quot; sprak

-ocr page 165-

161

liet kind standvastig, „en onze Heer Jezus-Christus zal de ■wil voor de daad nemen.''

„Ik zal die woorden nimmer vergeten,quot; ging de ongelukkige moeder voort; „want het waren de laatste, die ik van mijn lieveling mocht vernemen. iNauwelijks had hij dit gezegd -of zij rukten hem uit mijne armen; ik wilde om hulp roepen, maar mijn man stiet mij in een hoek met de bedreiging mij te zullen dooden, wanneer ik het mocht wagen een woord te spreken. Als ik zijn plan gekend had, geene bedreiging, hoe vreeselijk ook, zou mij hebben weerhouden eene poging te wagen tot redding van mijn zoon; ik meende evenwel dat zij eenvoudig door vreesaanjaging het kind tot onderwerping wilden brengen.

„Ik hoorde hen met Abel de trap opgaan en de deur eener kamer, boven de mjjne gelegen, behoedznam sluiten. Een oogenblik later hoorde- ik luidkeels gillen en daarna een zacht gekerm.quot;

„O, God,quot; zij stoppen hem den mond toe,quot; jammerde de meid; „misschien zullen zij hem geeselen; mijnheer was zoo gramstorig als ik nog nooit iemand gezien heb. Maar, gerechte God, hoor, dat zijn geen geeselslagen, dat zijn hamerslagen, duidelijke hamerslagen — en daanusschen kreunen en kla gen — wederom geklop en nogmaals en ten vierdemaal.quot;

„Wat hebben zij nu le timmeren,'' vroeg ik mij af; maar op eenmaal werd het mij duidelijk. „God van Abraham,quot; gilde ik, „zij kruisi gen mijn kind !quot; en als eene bevestiging van mijn vermoedan droppelde er iets langzaam en allengs sneller door den zolder op de vloer in mijne kamer. Do meid hield er de lamp bij en riep plotseling verschrikt uit : „Dat is bloed — pas vergoten bloed !quot;

„Wat er verder gebeurde, kan ik niet verklaren; want ik viel in onmacht. Zoodra ik wederom tot mij zelve kwam, was het klaar dag. Ik lag te bed en mijn man stond voor mij. Hij was zeer bleek en zijn oogen rolden zoo wild, dat ik hem krankzinnig waande. Zonder mij aan te zien, zei hij kortaf dat Abel dezen nacht was gestorven. Vol afschuw wendde ik het oog van hem af en riep: Moordenaar ! maar nu viel hij op miji aan, hield zijn eene hand voor mijn mond en wrong mij met

11

-ocr page 166-

162

de andere de keel toe; in hevigen doodsangst maakte ik eei» gebaar, waaruit hij kon begrijpen, dat ik zou zwijgen en na liet hij mij weer los. Hij gebood mij op te staan en rouwkleeren aan te trekken, ik volgde werktuigelijk zijn bevel. Hij liet mij het lijkje zien ; zij hadden het gewasschen en een wijd doodskleed aangetrokken, dat handen en voeten bedekte. De gelaatstrekken van Abel waren kalm en rustig, alsof hij sliep. De buren kwamen ons bezoeken, maar niema d vroeg naar de oorzaak van Abel's dood, uit vrees mijn man te vertoornen. De doodgraver kreeg last om achter de synagoge het graf gereed te maken en laat in den namiddag, een uur voor het ingaan van de Sabbat, werd mijn kind naar hat kerkhof gedragen. Mijn rampzalige echtgenoot rekende er op dat wel niemand het zou wagen zieh den rijken Abele tot vijand te maken, door een woord over den plotselingen dood van ons kind te reppen. Maar aan hem is het woord bewaarheid: „Het bloed van uw broeder Abel — van uw zoon Abel — schreit om wraak ten Hemel.''

Zoo vertelde mij de beklagenswaardige vrouw en ik heb dit alles zoo goed mogelijk in mijn geheugen bewaard. Werkelijk is de kleine Abel als zijn goddelijke .Vleester gekruisigd geworden. Ik ben zelf met broeder Kunibert onlangs in de woning van Abele op het afgelegen kamertje geweest en heb de bloedvlekken, die nog op den muur en op den vloer zichtbaar waren, eerbiedig gekust.

Hoe de kruisig ng zich 'verder heeft toegedragen, kon ik niet te weten komen en evenmin de laatste woorden, die de knaap misschien stervende tot zijn beulen gesproken heeft. De rabbijn getuigde later dat men het gekruisigde kind nogmaals het leven had aangeboden, indien hij zie i wilde onderwerpen en daarop moet de jeugdige martelaar geantwoord hebben, dat hij liever met Christus wilde sterven dan zonder Hem leven. Op deze wijze scheidde zijne glorierijke ziel in het bloed gedoopt na een korten doodstryd van het lichaam en voorzeker heeft de heilige Maagd haar kind tot voor den glorierijken troon van God gebracht, waar het zal juichen en jubelen in eeuwigheid. In den nacht van zijn Ijjden heeft de jeugdige heilige zich verwaardigd mij in den droom te verschijnen. Hij droeg een-schitterend kleed, had een rozenkrans in de hand en sprak, terwijl

-ocr page 167-

163

hij mij glimlachend te geraoet kwam: „Pater Sebaldus, waarom hebt gij aan mij getwijfeld ?quot; waarop ik oogenblikkelijk ontwaakte. Ik keek slaperig rond en verwonderd over mijn zonderlingen droom, begon ik hierover na te denken en hoorde ondertusschen de torenklok van Zalow twee uur slaan. Wijl ik door deze wonderbare verschijning geheel onthutst den slaap niet meer kon vatten, stond ik op en begon bij het helder maanlicht mijn brevier te bidden.

„Pater Sebaldus, waarom hebt gij aan mij getwijfeld ?quot; klonk mij nog duidelijk in de ooren, en toch bleef ik twijfelen en trachtte mij alles als eon ijdol droombeeld te verklaren.

-ocr page 168-

V.

Hoe ik naar Praag terugkeer en alles aan het licht komt.

Die zonderlinge droom hield mij bezig in den nacht van Donderdag op Vrijdag vóór den derden Zondag na Paschen, waarop de Kerk hare kinderen het evangelie voorhoudt met den aanhef: „Nog een weinig tijds en gij zult mij zien en wederom een weinig tijds en gij zult mij niet meer zien (Joh XVI).

Ik koos deze woorden tot mijn tekst en toen ik nu na de H. Mis op mijne ontbijttafel een brief vond, houdende bevel van den gardiaan om naar Praag terug te komen, zullen de boeren van Zalow wel gemeend hebben, dat ik dien laatsten Zondag over mij zeiven gepredikt heb.

Ik kan overigens niet zeggen dat dit bevel mij leed veroorzaakte, daar ik veel liever in het klooster dan aan de vreemde pastorie verblijf hield. Den volgendon dag begaf ik mij dan ook per pedes apostolorum op weg, terwijl ik het aanbod van den pastoor om de reis per as te kunnen maken dankbaar van de hand wees. Het denkbeeld om op dien schoonen lentemorgen onder de bloeiende boomen en langs groene velden te wandelen, terwijl boven mijn hoofd een aantal vogeltjes juichten en jubelden, lachte mij veel meer toe dan een vermoeiende rit op een hortenden en stootenden wagen.

Toch was al het natuurschoon en het liefelijk gezang der vogeltjes niet in staat mij in eene opgewekte stemming te brengen ; ik had oog noch oor voor Gods heerlijke schepping en volgde treurig mijn weg. De lente, die mij immer weldadig had aangedaan, schoen au niets aantrekkelijk voor mij te hebben en met allerlei

-ocr page 169-

165

sombere gedachten vervuld, wandelde ik voort, tot daar, -waar de Aumetitzerbeek in de Moldau valt. Hier ligt een veerpont in de rivier en reeds op een afstand zag ik den veerman een druk gesprek voeren met een bejaarden Jood. Naderbij gekomen hoorde ik dat de veerman den Israëliet niet wilde overzetten, terwijl de jood blijkbaar aan den overkant moest wezen en dus geheel zijn woordenschat aanwendde om den schipper te overreden. # Om een einde aan den twist te maken, vroeg ik om te worden overgezet, wijl het mij onverschillig was of ik langs den linker- of langs den rechteroever de stad bereikte. Ik kon dan toch nog voor den middag in het klooster zijn en het heeft mij altijd gehinderd, wanneer twee menschen den duivel een genoegen deden, met elkaar te dwarsboomen. Ik vroeg den ouden Michel,, die mij zeer wel kende, of hij mij voor Godsloon wilde overzetten en terwijl ik in de boot stapte, wenkte ik den jood mijn voorbeeld te volgen. Dit hinderde den schipper wel; maar hij durfde er zich toch niet tegen verzetten; hij stelde alleen den eisch dat de jood moest betalen.

„Dat is niet meer dan billijk,quot; zei ik, „en omdat gjj van mij toch eigenlijk ook wel iets mocht hebben, zal ik u uit het evangelie eene schoone geschiedenis verhalen.quot;

Ik vertelde nu de parabel van den barmhartigen Same-ritaan, waarin de jood blijkbaar meer belang stelde dan de christen en toen wij eindeiijk den andei'en oever bereikten, vergezelde mij de Israeliet en wandelden wij samen naar Praag. Zooals het gewoonlijk bij zulke ontmoetingen gaat, liep het gesprek over allerlei n^tige onderwerpen en eindelijk vroeg ik mijn reisgezel wat zijn beroep was. Na lang aarzelen bekende hij eindelijk doodgraver le zijn. De man schaamde zich dit eerlijk bedrijf; omdat onder de joden een doodgraver veracht, zoo niet gehaat wordt. Ik vroeg hem of er in den laatsten tijd veel menschen gestorven waren en hij antwoordde dat hij gelukkig niet veel te doen had. In de afgeloopen week had hij slechts twee kuilen gegraven; dén eene voor een oude vrouw en den andere voor een jongen van omstreeks twaalf jaar.

„Hoe heet dat kind ?quot; vroeg ik, terwijl mjj plotseling, misschien door de overeenkomst van leeftijd, de kleine Abel voor dea geest kwam.

-ocr page 170-

166

„Dat kan u onverschillig zijn — hij rust toch in Abram's schoot.quot;

„Dat is mij dan juist niet onverschillig, vooral daar ik eenige jodenkinderen van dien leeftijd ken.quot;

„Welnu, als gij het weten wilt, het was de zoon van Abele...quot;

„Van Abel Abele?quot; riep ik verschrikt en bleef een oogen-blik» staan.

„Ja, van den rijken koopman — hebt gij het kind gekend ?quot;

„Zeer zeker : weet gij dan niet dat de knaap Christen wilde worden

„Daar heb ik wel iets van gehoord — maar de jongen wist uit het Proselietenhuis te ontkomen en is berouwvol naar zijn vader teruggekeeru.quot;

„Weet gij wel zeker, dat hij het gesticht vrijwillig heeft verlaten ?quot;

„Wie zou hem er toe hebben kunnen dwingen ?quot; vroeg de jood op zijne beurt.

„Ja, dat kan ik niet beslissen. Maar iets anders; Zou hij zijn natuurlijken dood gestorven zijn ?quot;

„Hoe zou hij anders naar de eeuwigheid gegaan zijn ? De oude Abele zal toch zijn eigen vleesch en bloed niet vermoorden.quot;

De doodgraver sprak die laatste woorden op onvasten toon en daarom kon ik niet nalaten hem nog meer vragen te stellen; doch hij beantwoordde ze ontwijkend en ik kon hem over dit onderwerp eigenljjk niet aan het praten krijgen. Nu vertelde ik hem alles wat ik van mijn jongen vriend wist en van den zonderlingen droom, dien ik eenige dagen te voren had gehad. Dit alles scheen den man bijzonder de treffen; hij ontstelde zichtbaar en misschien had hij mij weldra zijn vertrouwen geschonken, zoo wij niet aan een zijpad waren gekomen, waar onze wegen scheidden.

„Pater Sebaldus, waarom hebt gij aan mij getwijfeld ?quot;

Die vraag klonk mij sedert het gesprek met den doodgraver voortdurend ia de ooren en van nu af aan leefde ik in de vaste overtuiging dat de knaap nimmer afvallig geworden en als een martelaar voor het heilig geloof gestorven was.

In het klooster aangekomen werd ik door mijn overste vriendelijk ontvangen en moest hem alles omtrent mijn arbeid te

-ocr page 171-

167

EostoTc verhalen. Onwillekeurig kwam het gesprek op den kleinen Abel en nu vertelde ik van mijn droom en de zonderlinge mededeelingen van den doodgraver; maar ik vond bij den gardiaan weinig geloof en toen ik op mijne persoonlijke overtuiging veronderstellingen ging bouwen, die pater Honorius gewaagd voorkwamen, sprak hij op strengen toon:

„Het is nu genoeg over den weggeloopen jodenjongen. Wat die droom betreft, ik houd hem voor hetgeen hij is: namelijk'bedrog. Uwe zwaar bloedigheid zal u een poets gespeeld hebbeö, of wellicht heeft de duivel, die u zoo dikwerf onder onze gees-telijke oefeningen verstrooiing weet te bezorgen, ditmaal uwe verbeelding eens geprikkeld. Ook kan ik het niet goedkeuren, •dat gij met een doodgraver, die toch reeds onder de joden niet hoog staat aangeschreven, langs den openbaren weg wandelt en samenspraken houdt. Ik verwacht dat gij u op dit punt ault beteren.quot;

In het geloof aan dan marteldood van mijn jongen vriend stond ik dus alleen en nam mij ernstig voor geen woord meer over die zaak te spreken, wijl ik geen lust had om mij door iedereen te laten uitlachen. Hoe ernstig dit plan ook scheen, bleek het mij onmogelijk te zwijgen, en nog geen uur na mijn onderhoud met den gardiaan deelde ik al mijne gemoedsbezwaren aan broeder Kunibert mede, die mij geloofde en in zijn eenvoud zeide, dat hij van nu af aan den kleinen Abel onder de schaar van heilige martelaren zou rekenen. Ik meende nu werkelijk dat het daarbij zou blijven en dat slechts wij quot;beiden den jeugdigen geloofsgetuige zouden vereeren; maar God had besloten om de glorie van zijn dienaar in de stad Praag en geheel Bohemen bekend te maken.

Nog laat in den avond van denzelfden dag riep mij broeder Kunibert in de portierskamer; de jood, met wien ik des morgens een eind weegs was opgewandeld, moest mij noodzakelijk spreken.

Werkelijk, daar stond de oude doodgraver in eene deemoedige houding op mij te wachten en streek zich in zijne verlegenheid door den grauwen baard. Natuurlijk was mijne eerste vraag, wat hij van mij verlangde en na eenig aarzelen zeide ihij eindelijk dat hij iets op het hart had en mij wilde toever»

-ocr page 172-

168

trouwen, maar alleen onder voorwaarde dat wij hem binnen-onze kloostermuren in bescherming zouden nemen tegen damp; woede zijner natie. Ik vermoedde dadelijk waar hij heen wilde en zonder mij te bedenken, drong ik op zijne volledige bekentenis aan, terwijl ik hem de verzekering gaf dat wij hem tegen elk geweld zouden beschutten.

Nu begon hij heftig uit te varen tegen den rijken koopman Abele, die met zijn geld de geheele Jodenwijk beheerschte en in zijn trots de armen en hulpbehoevenden met hartvochtigheid bejegende.

Het kostte rnij heel wat moeite een weinig orde in zijn verhaal te houden en hem op het onderwerp te brengen, waar ik alleen belang in stelde, daar het overige mij weinig aanging. Ik was zoo laat in den avond weinig genegen tot het aan-hooren van klachten over het bestuur van het kerkhof of dergelijke vermeende grieven van den armen doodgraver, en bracht hem aan het verstand dat hij het kort moest maken.

Nu kwam hij op het juiste terrein —de dood van het zoontje van Abele.

„Dat kind had van zijne jeugd af aan eene geheel andere inborst gehad dan zijn vader,quot; meende de jood. „Toen ik onlangs ziek was,quot; ging hij voort, „bracht hij mij allerlei versnaperingen, die hij uit zijn eigen mond spaarde. En zoo deed hij niet alleen tegenover mij, maar met alle behoeftigen in onze buurt. Abel had een medelijdend hart en toen ik nu heden morgen van uwen droom hoorde, kwam mij dit weer in de gedachte en begon mijn geweten mij harde verwijten te doen. Nu heb ik vandaag zoo hier en daar in onze wijk gevraagd, wat men van Abel's dood dacht en ben daarbij tot de ervaring gekomen, dat allen van dezelfde meening zijn zonder die openlijk te durven uitspreken. Abele's kind moet om het leven gebracht zijn ; maar iedereen ontziet den moordenaar om zijn invloed en zoodoende blijft het verborgen. Ik weet echter met zekerheid dat de knaap ongeveer eene maand geleden uit het Proselietenhuis is opgelicht en naar de woning zijns vader teruggebracht. Vandaar voerde men het kind naar de woning van zijn oom, den rabbijn der oude synagoge, en lt;3eze heeft het drie weken lang honger laten lijden en ergerlijk inishandeld. Abol was evenwel niet van de christenleer af te-

-ocr page 173-

169

brengen en dus bracht de rabbijn hem weer bij zijn vader terug, waar de marteling opnieuw begon. Er rust een zware verdenking op de broeders dat zij het kind gekruisigd hebben; een mijner bekenden, die in dien nacht toevallig het huis van Abele voorbijging, hoorde luidkeels gillen en een oogenblik later duidelijk hamerslagen. Den volgenden morgen werd ik door Abele ontboden en kreeg bevel spoedig voor den knaap een graf gereed te maken.quot;

De doodgraver had uitgesproken en blijkbaar gezegd wat hem op het hart lag. Ik was door deze mededeeling in het diepste mijner ziel getroffen en zei den man dat hij verplicht was, dit getuigenis voor de rechtbank te herhalen; doch hiertoe was hij niet te bewegen en met moeite bracht ik hem zoover dat hij zich bereid verklaarde alles wat hij mij verteld had ook in tegenwoordigheid van mijn overste vol te houden.

Broeder Kunibert ging den gardiaan roepen en deze liet zich alles haarfijn door den jood uitleggen; toen stelde hij hem allerlei vragen, wijl hij niot zoo spoedig als ik aan de \\ oorden van den doodgraver geloof hechtte.

Ten slotte nam pater Honorius een snuifje en draaide de doos tusschen zijn vingers, zooals hij gewoonlijk deed, wanneer hij ineen moeielijk geval nadacht over eene beslissing en sprak toen : „Of uwe geschiedenis op waarheid berust of niet, kunnen wij spoedig weten. Ik zal van de zaak aangifte doen ; de overheid zal dan het lijk wel laten opgraven en als het kind werkelijk door zijn vader gekruisigd is, zal men dit gemakkelijk aan het lijk kunnen bespeuren.quot;

Hiermee was ik het volkomen eens en om mijn woord gestand te doen, bood de gardiaan den jood eene schuilplaats in, ons klooster aan, terwijl hem nog nadere hulp werd toegezegd, om zich later elders te vestigen ; alles onder voorwaarde dat zijn vermoeden gegrond bleek te zijn.

Broeder Kunibert moest nu een gastenkamer voor hem in orde brengen en kreeg te gelijk bevel den Jood goed in het oog te houden; want al beschikten wij, capucynermoniken, niet over geld, zoo werd toch in onze sacristie naast andere gewijde vaten de kostbare remonstrans van Santa Casa met de 6666 diamanten bewaard, en zooals ik reeds deed op-

-ocr page 174-

170

merken, pater Honorius vertrouwde het werk niet al te best.

De gardiaan gelastte mij hem oogenblikkelijk naar Sint Clemens te vergezellen. Van den beginne af aan had hij de verantwoordelijkheid voor de opneming van Abel in het Proselietenhuis niet op zich willlen laden eu daarom achtte hij het nu pok wenschelijk niets te ondernemen zonder de meening van den rector van het Jezuïetenco lege gehoord te hebben. Hoewel het reeds nacht begon te worden, sloegen wij onze mantels om en spoedden ons naar de Jezuïeten. Het ontijdig bezoek scheen den portier van Sint Clemens volstrekt niet aangenaam te zijn j hij zette ten minste een vrij zuur gezicht, toen hij ouf» de poort opende. De rector liet zich niet lang wachten en luisterde met belangstelling naar de geschiedenis, die hem wel zonderling, maar toch in geen geval onmogelijk toescheen. Hij vroeg oi reeds andere personen van de zaak in kennis gesteid waren, waarop ik antwoordde dat ik alleen broeder Kunibert deelgenoot van mijn vermoeden had gemaakt. De rector achtte het wenschelijk nog heden de hooge geestelijkheid met hlt;st feit in kennis te stellen en ging daarom dadelijk met den gardiaan op weg naar het paleis van den aartsbisschop. Ik keerde naar het klooster terug om broeder Kunibert en mijn overige broeders het zwijgen op te leggen. Er bestond intusschen niet veel gevaar dat zij in den laten avond nog zouden klappen en mijn voorzorgsmaatregel was dus tamelijk overbodig. Tegen middernacht kwam de gardiaan terug en nu hoopte ik gewichtig nieuws te vernemen; maar mijn overste vond het zeker noodig mijn geduld op de proef te stellen ; ten minste hij beval mij ter ruste te gaan en op mijne vraag ot er reeds maatregelen getroffen waren, antwoordde hij dat ik er den volgenden dag wel meer van zou hooren.

Zooals ik later vernam, waren de beide oversten welwillend door den aartsbisschop ontvangen en stelde deze zooveel belang in het wonderlijk geval, dat hij zich dadelijk na het omstandig verhaal te hebben aangehoord per rijtuig naar graat Thurn, den gouverneur der stad, begaf, om de hulp der rechterlijke macht in te roepen. Na een langdurig onderhoud besloot de graaf in overeenstemming met den aartsbisschop, dat men de gevangenneming van den vermoedelijken misdadiger zou uitstellen tot

-ocr page 175-

171

-den volgenden morgen; de Jodenwijk zou neg dezen nacht door politiewachten ingesloten en streng bewaakt worden. Verder zou tegen het aanbreken van den dag tot de inhechtenisneming der beide beschuldigden en de opgraving van het lijk worden overgegaan, terwijl dan een regiment soldaten de rust in de Jodenwijk zou bewaren.

Alles werd in het geheim met wijsheid overlegd en naar de gegeven bevelen stiptelijk uitgevoerd. Nauwelijks had ik in het vroege morgenuur de H. Mis gelezen of eene politiewacht kwam aan ons klooster om den doodgraver af te halen, die het graf van den vermoorden knaap moest aanwijzen. Toen wij een half uur later door de Jodenwijk gingen, ontmoetten wij te midden van eene aangroeiende volksmenigte de ouders van Abel en hunne dienstmaagd, die door eenige politiebeambten naar de gevangenis werden gebracht. Tot mijn leedwezen sloten zich de meeste nieuwsgierigen bij onzen troep aan en zoo kwamen wij, door honderden mensehen gevolgd, op het kerkhof achter de oude synagoge aan. Onder een vlierboom, midden tusschen oude grafzerken, wees een versch opgeworpen heuvel het graf van het jeugdig slachtoffer aan ; de kapitein liet deze plek door zijne soldaten omsingelen ten einde het volk op een afstand te houden en nu begon de jood op bevel van de rechters te graven.

Wij sloegen allen in gespannen verwachting het werk van den ouden doodgraver gade; spoedig zou blijken of hij waarheid gesproken had en zijn vreesehjk vermoeden gegrond was. Eenige toeschouwers hielden hun zakdoek voor den neus, wijl men vreesde dat het lijk reeds tot ontbinding zou zijn overgegaan ; het had reeds vier dagen in den schoot der aarde gerust. Die voorzorgsmaatregel bleek evenwel overbodig en de een voor den ander stak zijn zakdoek spoedig weer weg;want uit het graf steeg een heerlijke geur op, die allen aangenaam aandeed. Nu zettede doodgraver zijne spade ter zijde en groef met de handen verder, wijl hier en daar het lijnwaad reeds tusscnen de aarde zichtbaar werd. Het lijk e was niet in een kist gelegd en slechts in helder linnen gewikkeld, begraven. De doodgraver riep nu de hulp van een der beambten in om het lijk uit het graf te lichten en daar deze aarzelde, kwam ik naderbij en

-ocr page 176-

172

Tiatn mijn kleinen vriend op. Wij ontdeden het stoft' lijk over^ schot van het lijkkleed, dat door den vochtige bodem besmeurd-was; ik knielde zelf neer en maakte den zweetdoek los, waarin-naar joodsch gebruik het hootd was gehuld. Daar zagen wij zijne schoone trekken weder en alle omstanders slaakten een kreet van verbazing ; dat scheen geen doode, het was alsof de knaap slechts in een zachte sluimering verzonken lag. Zulk een heerlijken aanblik heb ik mijn leven niet meer genoten; zelfs niet in een meesterstuk van schilderkunst. Terwijl ik hem de zwarte lokken van het marmerwitte voorhoofd wegstreek, scheen het mij toe of die oogen zich zouden openen en of die roode lippen mij toefluisterden: „Pater ^ebaldus, waarom hebt gij aan mij getwijfeld?quot;

Ik was trouwens niet de eenige, die zijne aandoening niet meester was en tranen schreide bij zulk een doode. De magistraten en de kapitein drongen rondom het lijk, terwijl wij voortgingen de windsels los te maken en toen wij eindelijk het linnen van de eene hand, dat aanstonds bloedsporen vertoonde,, geheel hadden losgewikkeld, gingen er luide kreten van afschuw en medelijden onder de menigte op. De hand van Abel was blijkbaar met een nagel doorboord en uit de wonde vloeide nog bloed.

Het volk, dat het tooneel tot dusverre op een afstand had gadegeslagen, drong nu onder luide jammerklachten en wraakzuchtige kreten naderbij en met moeite werd de opgewonden menigte door de soldaten teruggehouden. Het was gelukkig dat de gevreesde Abele reeds in de gevangenis zat; men zou. hem anders misschien verscheurd hebben.

Maar het was niet enkel wraakzucht, die het volk bezielde,. Bn de woeste kreten door sommigen geuit, vonden niet overal weerklank. De meeste toeschouwers waren met eerbied voor den doode en met medelijden voor het onschuldig offer der bloedwraak vervuld en knielden zwijgend rondom het graf. Ook de oude doodgraver was diep gelroffen ; hij knielde bij den kleinea Abel neer en op zijne borst kloppende, bekende hij luide, dat degene voor wien dit kind gestorven was, de ware Messias moest zijn, wijl de Heer dit stoffelijk overschot van zijn dienaar, die in het geloof aan den Nazereer was gestorven, op zo» zichtbare wijze verheerlijkte.

-ocr page 177-

173

Zoodra de eerste siortn een weinig tot bedaren kwam, besloten de rechters het lijk voorloopig naar het ouderlijk huis in de Jodenwijk te laten brengen. Nadat procesverbaal van de verschrikkelijke, maar tevens troostrijke ontdekking was opgemaakt, hetwelk ook door mij werd onderteekend, begaven zich de rechters naar het paleis van den aartsbisschop en onder-tusschen bewaakte de politiewacht het opgegraven lijk en bleef ik bij het graf om voor mijn jeugdigen vriend, die voorzeker reeds de glorie Gods was binnengegaan, te bidden.

De gewichtige tijding, die de rechters in het aartsbisschoppelijk paleis gingen brengen, was hun reeds van mond tot mond vooruitgesneld. De kerkvorst beraadslaagde reeds met de kanunniken en den gouverneur, graaf Thurn, en vele leden van den stedelijken raad, toen de komst der rechters werd aangekondigd. Na voorlezing van het procesverbaal werd op voorstel van den bisschop eenparig besloten, zoowel tot zoen voor de gepleegde misdaad als tot algemeene stichting, het wonderbaar verheerlijkte lijk van den knaap in plechtige processie af te halen en voorloopig in de groote zaal van het raadhuis ten toon te stellen. \

Oogenblikkelijk werd dit genomen besluit bij trommelslag in de straten van Praag afgekondigd, opdat iedereen zou weten waar en wanneer zich de verschillende gilden en vereenigingen bij den stoet hadden aan te sluiten. Deze processie werd met groote pracht en luister denzelfden namiddag gehouden, zooals ik tot slot dezer ware geschiedenis ter eere van den lieven, kleinen Abel hier zal beschrijven.

Om één uur gaven de klokken van St. Veit, met wier feestelijke klanken alle kerktorens van Praag instemden, het teeken dat zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid met zijn kapittelheeren de domkerk had verlaten. Ik had tot nu toe met eenige andere geestelijken bij het lijk in de woning van Abele gewaakt en gebeden. Wij traden nu op het venster toe en zagen den schier eindeloozen atoet de straat inkomen. Voorop gingen de kleine jongens en meisjes met hunne onderwijzers en onderwijzeressen; daarop volgden de leerlingen der gymnast ; eerst die van Sint Clemens met de banier en de blauwe linten der Maria-congra-tie, daarna de overigen en eindelijk de studenten der hooge-

-ocr page 178-

174

school. Nu naderde in breede rijen de geestelijkheid met de-capucijnen aan do spits en het deed mij genoegen te zien, hoe de oude broeder Kilean, die bijna blind was en geleid moest worden, zich toch^de bediening van kruisdrager, die hij toen voor de laatste maal in zijn leven vervulde, niet had laten ontnemen. Na de kloosterlingen kwamen de seculiere geestelijken en eindelijk, omstuwd door het kapittel, de aartsbisschop zelf. Onmiddellijk voor zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid droegen acht adellijke jongelingen uit den raad der Maria-congregatie een kist voor het lijk van den jeugdigen martelaar bestemd, met rood fluweel bekleed en met bloemen smaakvol versierd. Achter den aartsbisschop sloten zich de gouverneur der stad, de leden van den raad, de adel en de burgerij aan, waarop de gilden en vereenigingen met hunne banieren den stoet voltooiden.

Toen zjjne Doorluchtige Hoogwaardigheid het huis van Abele had bereikt, hield de processie stand en ging de aartsbisschop met graa- Thurn, den stedelijken raad en het domkapittel binnen; de geestelijkheid volgde voorzoover de kamer waar het lijk stond en de aangrenzende vertrekken personen konde i bevatlen.

Toen nu de aartsbisschop met zijn gevolg het stoffelijk overschot aanschouwde en de wonden der nagels aan handen en voeten van het onschuldig slachtoffer ontwaarde, welke hij voor zijn Heer en Heiland had ontvangen, kon niemand zijne tranen weerhouden en allen knielden eerbiedig neer en kusten naar het voorbeeld van den kerkvorst de doorboorde ledematen.

Bij deze plechtigheid had een wonder plaats dat niet onvermeld mag blijven. De lijfarts van den aartsbisschop had geen woorden genoeg om zijne verbazing te kennen te geven over het zonderling verschijnsel dat de wonden aan handen en voe-'ten zoo frisch en de ledematen zoo buigzaam waren gebleven, alsof de knaap nog niet gestorven was. Hij verzocht zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid het lijk een ader te mogen openen en nauwelijks had hij na deze vergunning het lancet op den arm van het lijk gedrukt, of het bloed vloeide zoo overvloedig, dat men bijna aan den dood van Abel begon te twijfelen. Iedereen beijverde zich met een doek een weinig van dit bloed op te vangen en ook ik was zoo gelukkig op deze wijze een releauie van mijn lieven vriend te bekomen.

-ocr page 179-

175

Nu vroeg de aartabissschop of een der aanwezige geestelijken-eenige stichtelijke woorden over de marteling van het gelukzagt; lige kind tot de volksmenigte wilde spreken, waarop ik den kerkvorst te voet viel en verzocht of dit mij mocht vergund worden, wijl zeker niemand beter in de geschiedenis van dezen bloedgetuige was ingewijd.

Zoo heb ik dan bijna een uur voor het geopende venster tot het volk gesproken wat de Heilige Geest mij ingaf, en het was gemakkelijk onder zulke omstandigheden rijk en arm niet alleen tot tranen, maar ook tot boete en bekeering te bewegen. Ik ben evenwel niet zoo onnoozel dit alles aan de kracht mijner rede toe te schrijven; de vier wonden van den martelaar-praken veel luider en treffender dan de beste redenaar der christenheid

Na de predikatie droegen wij den heldhaftigen knaap onder het luiden der klokken naar het raadhuis en beaardden hem daar voorloopig op een paradebed, rijk versierd met fluweel en zijde, goud en zilver, waarna de burgerij van Praag in de gelegenheid werd gesteld om het wonderbare lijk van nabij te zien en de vier wonden met eigen oogen te aanschouwen.

Vier weken bleef het lijk daar bewaard, dag en nacht omringd door leden der verschillende geestelijke orden en bewaakt door eene afdeeling soldaten. Het is onnoemelijk hoevele men-schen zelfs van verre kwamen om dit wonder te aanschouwen, en het waren niet alleen burgers en landlieden, die bij het lijk kwamen neerknielen; maar onder de saamgestroomde menigte zag men ook vele edellieden en adellijke dames. Ik zelf heb het menigmaal gezien, hoe officieren met hunne degenssjerpen, en dames met de strikken van hun kleed het paradebed bedekten.

Toen deze vier weken voorbij waren, was de toeloop vau., vrome bezoekers nog even groot; maar de aartsbisschop was nu van oordeel dat het lijk naar zijn laatste rustplaats moest gegt;-bracht worden, daar de eigenlijke vereering van den jeugdigen martelaar niet geoorloofd lt;vas voor de Kerk in deze zaak had uitspraak gedaan. Het lichaam van Abel werd nu in een kostbare kist gelegd en aan de aarde toevertrouwd. Bij zijne begrafenis nam ik het besluit zijn strjjd en zijne zegepraal in-eenvoudige woorden op te teekenen, zooals ik het thans met Gods hulp gedaan heb.

-ocr page 180-

176

Tot besluit dienen wij nog even aan zijne ongelukkige familie te herinneren. Zijne moeder en hare dienstmaagd, welke beiden onschuldig waren, bekenden alles wat zij omtrent de misdaad wisten en verlangden christen te worden, wijl zij bij den aanblik van het wonderbaar overschot van den jeugdigen martelaars de waarheid van onzen heiligen godsdienst niet langer konden owtkennen. Beiden traden in het Magdalena-klooster en bereidden er zich voor tot het ontvangen van het H. Doopsel. Niet zoi gelukkig ging het met den ouden Abele. Daar hij zich voor het gerecht van zijne misdaad onwederlegbaar beschuldigd zag, verviel de moordenaar tot wanhoop, die zich openbaarde in zulk een razernij, dat ik hem beschouwde als iemand, die door den duivel bezeten is. In dezen verschrikke-lijken toestand is hij gestorven als een Judas Iskariot; op zekeren morgen vonden zijne bewakers hem hangende aan een der spijlen van het tralievenster zijner cel.

De rabbijn bekende alles en werd door de rechtbank voor misdaden, waarop de doodstraf is gesteld, veroordeeld om zijn leven op het rad te eindigen. Zijn vonnis zou verzacht worden tot onthoofding, wanneer hij zich tot het christendom wilde bekeeren ; maar hij was doof voor deze genade evenals voor alle geestelijke vermaningen en toespraken. Hij werd nu op het rad gebonden en de beul brak hem de ledematen ; zoo leefde hij nog drie dagen onder de vreeselijkste pijnen. Gedurende al dien tijd werd er in alle kloosters en kerken der stad, maar vooral bij het graf van den jeugdigen bloedgetuige voor zijn zielenheil gebeden en werkelijk toonde deze bevoorrechte ziel de macht barer voorspraak bij den troon van God, wijl zij voor haren beul de genade der bekeering wist te verwerven. Toen ik den derden morgen het rad naderde, smeekte mij -de ongelukkige zondaar met bijna onhoorbare stem om het heilig Doopsel, hetwelk ik hem overwjjld toediende.

Een oogenblik later verloor hij het bewustzijn en stierf. Hij ruste in vrede.

Maar gij, lieve, onschuldige bloedgetuige, bid voor pater Se-baldus en zeg aan uwe heilige Moeder in den Hemel dat ik deze bladzijden te harer eere heb geschreven. Zij heeft u de groote genade van sta- dvastigheid in het geloof verworven

-ocr page 181-

177

door hare machtige voorbede bij haren Goddelijken Zoon; zij zal ook mij, wanneer gij met mij vereenigd bidt, eindelijk den zegepalm en de eeuwige kroon en voor het tijdelijke de genade der onderwerping in allerlei lijden en beproevingen van h t aardsche leven verwerven; want wie met Jezus geleden heeft, zal ook met Hem verheerlijkt worden. Amen...

In dit verhaal volgden wij den inhoud van een brief, die in de bibliotheek van Stonyhurst in Engeland wordt bewaard. Dit stuk is afkomstig van een Engelschman, die zich in het jaar 1701 aan het beroemde college van Sint Clemens bevond en wiens mededeelingen dus het volste vertrouwen verdienen, wijl hij zelfde beschreven gebeurtenissen heeft bijgewoond. Bedoelde Engelschman zag den knaap, toen deze den rector van het Proselietenhuis verzocht om in het gesticht te worden toegelaten en begaf zich ook naar het raadhuis, toen daar het lijk in de groote zaal werd ten toon gesteld.

Aan de verklaringen van dien ooggetuige ontleenden wij dus het verhaal van Abel's wonderbare roeping tot den dienst van Maria, van zijne listige ontvoering uit het Proselietenhuis, van zijne marteling in het huis van den rabbijn, zijne kruisiging, de ontdekking der misdaad door de aangifte van den doodgraver en eindelijk van het wonderbaar behoud van zijn Ijjk, zoodat wij in werkelijkheid de gegevens van den brief volgden; slechts de lijst met eenige versierselen, die ons tot de vorming van ons verhaal wenschelijk voorkwamen, hebben wij aan het historisch beeld toegevoegd. Het fragment van den brief breekt aan het slot in de geschiedenis af met den zelfmoord van Abele (Abely . Vandaar dat wij den naam des schrijvers niet kennen, wijl met de laatste regels, die stellig het uiteinde van den rabbijn vermeldden, ook de onderteekening ontbreekt: Het spreekt vanzelf dat de trouwhartige pater Sebaldus, dien wij de geschiedenis lieten vertellen, met uitdrukkingen als ..bloedgetuige,quot; „heilig,quot; en dergelijke, de bedoeling niet koester,'e om tegen het decreet van paus Urbanus VIII in verzet te komen.

Misdaden als de boven verhaalde komen door de middeleeuwen heen in de legenden der heiligen en de kronieken van verschillende-

-ocr page 182-

178

steden herhaaldelijk voor. Onder onze martelaren,door de Kerk heilig verklaard, vereeren wij bijv. op den 24en Maart den heiligen Simeon, een knaap, die het slachtoffer werd van den fana-tieken haat der joden tegen het Christendom. Op den boven-gemelden datum werd hij te Trente op gruwelijke wijze vermoord.

Helaas, er volgde op zulke bloedige misdaden menige uitbarsting van jodenvervolging, daar het volk door wraakzucht verblind, immer geneigd is de schuld van enkelen in het bloed van onschuldige betre kingen uit te wisschen. In zulke omstandigheden achtte de Kerk het steeds haren plicht de vervolgde Israëlieten zooveel zij vermocht, in bescherming te nemen Men denke slechts aan het optreden van den heiligen Bernardus tegen de jodenvervolging van Oberrhein in den zomer van 1146; het decrect der Synode van Narbonne (1227), van Tours ( 236) enz.

EINDE»

-ocr page 183-

Jnhoud.

LADY NITHSDALE.

BLZ.

t. Op het kasteel Terregies..........5

II. Tijding uit het leger...........18

III. In den Tower..............28

IV. Eene stoute onderneming..........43

V. Trouw tot in den dood..........55

EENE BLADZIJDE UIT EENE FAMILIEGESCHIEDENIS.

I. Een treurige Kerstnacht .........61

II. Eene daad der vertwjjfeling.........73

III. De nachtelijke overrompeling.........82

IV. Voor het gerecht.............90

V. Verdere lotgevallen............100

VI. Op weg naar Chester-Castle.........111

VIL De laatste oogenblikken..........118

-ocr page 184-

HET JODENKIND VAN PRAAG.

BLZ»

1. Hoe de kleine Abel christen wil worden .... 127 11. Hoe de gardiaan mij naar Zalow zendt en wat mij

in de woning van Abele overkomt......135

III. Hoe de kleine Abel onder het bereik zijns vaders komt. 144

IV, Hoe de kleine Abel het doopsel des bloeds ontvangt. 154r V. Hoe ik naar Praag terugkeer en alles aan het

licht komt...... ........... . 164-

-ocr page 185-
-ocr page 186-

VAN DEZE

LEESBIBLIOTHEEK

VOOR

Christelijke Huisgezinnen.

die reeds drie eu dertig jaren duizenden inteekenaren telt,

VERSCHIJNEN JAARLIJKS

T W A A I.. I'1 H O K K D E H Ju EIST

voor slechts. TWEE GULDEN VIJFTIG GENTS; franco per post DRIE GULDEN TIEN CENTS, betaalbaar in twee gelijke termijnen. Men teekent in voor den geheeJen jaargang.

-ocr page 187-

quot;T

x-| ,•!

\

-ocr page 188-
-ocr page 189-