RAKENDE DEN KERKELIJKEN STRIJD
TOT STAVING VAN DEN ONHOUDBAHEN TOESTAND ONZER TEGENWOORDIGE KERKELIJKE ORGANISATIE,
den beliiDgste!lenden aangeboden.
gt;»gt; ■ lt;«#: t,-- -
lil tJ| 1 .5
ïllt .i J !:r-
'M
quot;i
■
|
['! .'7'- ■
iV! 1 I) li E L B ü li G. /
K 1'. D U TT IJ. i|
18 8!
TOT STAVING VAN DEN ONHOUDBAREN TOESTAND ONZER TEGENWOORDIGE KERKELIJKE ORGANISATIE,
tien belangstellenden aangeboden.
De hierbij uitgegeven ojjicieele bescheiden, raken zaken en toestanden, die niet van belang ontbloot zijn. Er werd reeds genoeg over gesproken, er zal nog in de Synode over moeten gehandeld worden; wie zal dan kunnen ontkennen dat eene volledige uitgave van de stukken, deze zaken rakende, geheel overbodig is te achten. Onze meening ten minste was het, dat, terwijl zulk eene verzameling voor hen, die in dezen eene beslissing zullen moeten nemen zeer gewenscht zoude zijn, toch ook nog een ander voordeel, hieraan verbonden, niet over 't hoofd moest worden gezien, namelijk dit, dat hierdoor voor velen, voor het in de kerkelijke zaken belangstellend publiek, de gelegenheid zoude geopend worden om, na onderzoek, zelve een oordeel te vellen over wat in een der streken van ons land is geschied. Om deze reden weid dan ook de toestemming tot de uitgave dezer bescheiden door ons van het Classicaal-Bestuur gevraagd en veikregen. Het Classicaal-Bestuur van Middelburg worde voor dit zijn goedgunstig gegeven verlof, alsmede voor de wijze waarop het ons het nemen van copie gemakkelijk maakte, dan ook hierbij oprechten dank toegebracht.
Nog iets dient vermeld. Daar wij de processtukkeu zelve willen doen spreken, is, uit den aard der zaak, maar weinig van ons hieraan toegevoegd. Een enkele maal evenwel waagden wij het, tot verduidelijking van den zamenhang of juister begrip van het voorgevallene, in eene aanmerking een en ander te berde te brengen. Ook zijn de opschriften, boven elk stuk geplaatst, van onze hand. En hiermede worde deze verzameling den belangstellenden in handen gegeven, m het voWe dat op deze wijze valsche geruchten en verkeerde oordeelvellingen over personen, die om groote beginselen strijden, en over die beginselen zelve geveld of in omloop gebracht, het best kunnen worden tegengegaan en weggenomen.
S.
18 Mei 1881.
Het in den Middelburgschen Kerkeraad naar aanleiding eener onwettige aanueuiing-gerezen g-eschil.
Aan het Classicaal Bestuur van Middelburg.
Geven met verschuldigde gevoelens te kennen Ds. F. P. J. Sibmacher Zijnen en Ds. E. J. W. Koch beide predikanten der Ned. Hervormde Gemeente te Middelburg : dat overeenkomstig art. 38 van het Reglement op Godsd. Onderwijs en in verband met de bestaande usantiën bij den Kerkeraad alhier door hen in de maand Januari jl. aan den Kerkeraad opgave is gedaan van de namen, den leeftijd en de woonplaatsen der personen, die bij hen tegen Paschen als leden der Gemeente verlangden te worden aangenomen, (Notulen des Bijz. Kerker, van 29 Jan. '80.)
dat zij deze naamlijstjes later hebben terug ontvangen, nadat die volgens gebruik door de leden des kerkeraads
6
waren onderzocM, en zonder dat daarbij eenige op- of aanmerking werd gemaakt betreffende het zedelijk gedrag der daarop vermelde personen.
dat in de Kerkeraads Vergadering van 4 Maart jl. aan de ondergeteekenden schriftelijk opgave gevraagd is van dagen en uren hunner aannemingen door den voorzittenden Ouderling, aan wien dan ook die opgave is ter hand gesteld.
dat in de genoemde Kerkeraadsvergadering bij benoeming met gesloten briefjes voor al de aannemingen bij alle predikanten ouderlingen zijn afgevaardigd overeenkomstig het voorschrift van art. 38 van het Regl. op het G. O.
dat daarbij echter aan predikanten de vraag is voorgelegd of zij bij de aanneming zich zouden houden aan de woorden art. 38 Gr. O. aldus luidende: »Bezwaren tegen »de geloofsovertuiging der aanneinelingen leveren geen »grond tot afwijzing op, wanneer zij zich bereid verklaren »toestemmend'te antwoorden op de vragen die hun naar »art. 39 zullen worden gedaan,quot; welke vraag door de ondergeteekenden bevestigend is beantwoord.
dat vervolgens door de ter bijwoning van hunne aannemingen afgevaardigde ouderlingen is te kennen gegeven dat zij dan bij de aannemingen der ondergeteekenden niet zouden kunnen tegenwoordig zijn ; terwijl de Kerkeraad in deze verklaring heeft berust, zonder in hun plaats andere ouderlingen af te vaardigen ter bijwoning van de aannemingen der ondergeteekenden.
dat vervolgens op de door de ondergeteekenden officieel (als boven vermeld) aan den kerkeraad opgegeven dagen en uren de aannemelingen verschenen, doch te vergeefs is gewacht op de komst het zij van een der afgevaardigde ouderlingen of van een ander ouderling in hunne plaats, volgens hier bestaande usantie bij recht van substitutie. dat toen de aanneming op gewone wijze voortgang
7
heeft gehad volgens artikel 38 Regl. G. O. laatste alinea door de?) afgevaardigden predikant namens den kerkeraad, terwijl daarbij tegenwoordigdig waren twee voormalige ouderlingen, daartoe bij deze gelegenheid door onderge-teekenden uitgenoodigd, ten einde bij mogelijk wegblijven der wettig geroepenen door hunne tegenwoordigheid den indruk der plegtigheid bij de nieuwe lidmaten te verhoogen, en tevens voor zooveel noodig te kunnen getuigen, dat bij de aanneming alle dingen naar wet en orde geschied zijn.
en dat op Zondag 14 Maart jl. des voorm. in de Oost-kerk al deze nieuwe lidmaten door een onzer in het openbaar zijn bevestigd na voldaan te hebben aan het geen in artikel 39 R. G. O. wordt verlangd.
Op Donderdag 18 Maart jl. is er gehouden bijzondere Kerkeraad en heeft die vergadering goedgevonden onze bovengenoemde aannemingen met de daarop gevolgde bevestiging voor onwettig te verklaren, dewijl die hebben plaats gevonden zonder de tegenwoordigheid eens onderlings, — en heeft dien ten gevolge genoemde Kerkeraad geweigerd de aldus aangenomen 32 Jongelieden in te schrijven iu het lidmatenboek der Gemeente en hun de rechten toe te keunen aan genoemd lidmaatschap verbonden.
Wij komen 2gt;1. HH! aan uw Bestuur (overeenkomstig art. 68 van het Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht en voor de behandeling van kerkelijke geschillen) uitspraak vragen in dit geschil tusschen ons en de meerderheid des Kerkeraads.
Wij zijn van oordeel dat de Kerkeraad dwaalt, als hij de aanneming en daarop gevolgde bevestiging * onwettigquot; noemt — daar immers in alle dingen door ieder (behalve door de afgevaardigde ouderlingen) gehandeld is naar het voorschrift der Kerkelijke Reglementen.
Immers (men vergelijke art. 38 Regl. G. O.)
8
lo. is deze aanneming geschied van ivege den Kerkeraad, die het zedelijk gedrag der aannemelingen had beoordeeld en in orde bevonden, die officieel met den tijd en de plaats der aannemingen was bekend gemaakt, en daartoe zelfs ouderlingen heeft afgevaardigd.
2o. Zijn de aannemingen geschied door den predikant, die daartoe mede door den Kerkeraad wordt voorondersteld afgevaardigd te zijn (art. 38 alin. 3) en is bij die aanneming » onderzoek ingesteld naar hunne kennis der Christ. »Geloofs en Zedeleerquot; enz., zooals in art. 38 (alinea 4) wordt voorgeschreven, hetwelk zóó noodig door het getui-tuigenis der aanwezige B.B. oud-ouderlingen kan worden bevestigd — en is daarna
3o. de aanneming geschied namens den Kerkeraad door den predikant (Art. 38 laatste alinea).
In het gegeven geval — bij den onwil der afgevaardigde ouderlingen om ter aanneming tegenwoordig te zijn — kon en mocht door de ondergeteekenden niet anders worden gehandeld. — De wel; beveelt ons (Regiem, op de Kerkeraden art. 21 5) te zorgen voor Catechetisch Onderwijs en voor het afnemen van belijdenis des Geloofs — en wij zouden derhalve aan onze Kerkelijke roeping o. i. ontrouiv geworden zijn, indien de eenmaal vastgestelde aannemingen voor zooveel ons betrof geen voortgang hadden gehad.
Wel is waar voegt datzelfde Reglement er bij, dat daarbij één of meer Ouderlingen behooren tegenwoordig te zijn, doch niemand is bij machte om, waar deze in strijd met de wet, en juist omdat zij niet gehoorzaam willen zijn aan de wet, weigeren aan hunne verplichting te voldoen, tot het naleven van die verplichting te dwingen.
Dat nu de gevolgen van dit plichtverzuim der ouderlingen zouden worden verhaald op de aannemelingen, die na vele jaren van voorbereiding eindelijk hunnen hartelijken
9
wensch meenden vervuld te zullen zien, dat zij namelijk leden zouden worden der Gemeente van Christus en van de Nederl. Hervormde Kerk, is naar onze bescheiden meening zóó zeer in strijd met alle begrippen van recht en billijkheid, dat wij ons met vertrouwen door deze wenden tot Uwe Vergadering opdat
lo. het besluit des Kerkeraads van ntei-inschrijving der •Jongelieden in het lidmatenboek worde vernietigd, en
2o. deu Kerkeraad worde gelast onverwijld tot die inschrijving van de bedoelde 32 nieuwe leden over te gaan.
't Welk doende enz.:
(Geteekend.) F. P, J. SIBMACHER ZIJNEN. (Geteekend.) E. J. W. KOCH.
Middelburg, 27 Maart 1880.
Verweerschift van den Kerkeraad.
Aan het Classicaal Bestuur van Middelburg.
De bijzondere Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Middelburg van Uw Bestuur ontvangen hebbende f'opie van een schrijven der Heeren Dj;. F, P. J. Sibmachkr Zijnen en Ds. E. J. W. Kock beide predikanten der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Middelburg dd. 27 Maart 1880, waarin door hen van boven-genoemden Kerkeraad wordt gezegd, dat deze in zijne Vergadering va-n 18 Maart jl. goedgevonden heeft, de
10
aanneming en daarop gevolgde bevestiging van de leerlingen dezer predikanten voor onivettig te verklaren; dewijl die heeft plaats gevonden zonder de tegenwoordigheid eens onderlings, en genoemde Kerkeraad dien ten gevolge geweigerd heeft de aldns aangenomen 32 Jonge lieden in te schrijven in het lidmatenboek der Gemeente en hun de rechten toe te kennen aan genoemd lidmaatschap verbonden en waarin deze predikanten zich met vertrouwen wenden tot üw Bestuur, opdat
lo. het besluit des Kprkeraads van niet-inschrijving der Jongelieden in het lidmatenboek worde vernietigd, en
2o. de Kerkeraad worde gelast onverwijld tot die inschrijving van de bedoelde 32 nieuwe leden over te gaan: heelt de eer hierop üw Bestuur te antwoorden; allereerst: dat het volkomen waar is in bovengenoemd schrijven waarvan de kerkeraad wordt beschuldigd, indien het althans eene besehuldiging heeten kan, dat hij geweigerd heeft onwettig aangenomenen die daarna bevestigd zijn, als leden der Gemeente te erkeunen, in het lidmatenboek in te schrijven, en hun de rechten toe te kennen aan genoemd lidmaatschap verbonden.
Wij meenen daaibij aan de eischen van gezond kerkrecht te hebben voldaan, onze heilige roeping te hebben vervuld, voor de belangen der Gemeente te hebben gewaakt, en ons te kunnen beroepen op de voorschriften onzer kerkelijke reglementen.
Daarin toch wordt in het reglement voor de kerkeraden, ait. 14 al. 5 gezegd :
aan den bijzonderen kerkeraad is bepaaldelijk opgedragen : de afneming van de belijdenis des geloojs en de bevestiging van de nieuwe lidmaten in dc gemeente enz. terwijl in art. 38 regl. op het Godsdienstig onrlerwijs (oud), dat door art. 38 regl. voor het Godsd, onderwijs (nieuw) in dit opzicht niet wordt weersproken, te lezen staat: de aanneming van lidmaten geschiedt van wege den kerkeraad.
11
Waar dus ^een der Ouderlingen bij de aanneming is tegenwoordig geweest, maar de Hoeren Sibmachee Zijnen eu Koch, die aanneming hebben doen plaats vinden, slechts in het bijzijn van gewone leden der Gemeente, al waren deze vroeger ouderlingen dier Gemeente, gelooft de kerkeraad in zijn volste regt te zijn, als hij besloten heeft in zijne vergadering van 18 Maart jl. zulke aange-nomenen, al heeten zij daarna te zijn bevestigd, niet als lidmaten der Gemeente te kunnen erkennen. Wij vertrouwen dan ook dat Uw Bestuur het daarin volkomen met ons eens zal zijn.
En hiermede zouden wij ons antwoord kunnen besluiten, indien wij nog niet op een en ander in het schrijven der Heeren Sibmachee Zijnen en Koch wilden terug komen.
Het is volkomen waar wat door deze Heeren verhaald wordt :
1 . omtrent het terug ontvangen der naamlijstjes, nadat die, volgens gebruik, door de leden des kerkeraads waren onderzocht, en zonder dat daarbij eemge op- of aanmerking werd gemaakt betreffende het zedelijk gedrag der daarop vermelde personen;
2quot;. dat in de kerkeraads vergadering van 4 Maart jl. ook aan de Heeren Sibmachee Zijnen en Koch, schriftelijke opgave gevraagd is van dagen en uren hunner aannemingen door den voorzittenden ouderling, aan wien dan ook die opgave is ter hand gesteld;
3U. dat in genoemde Kerkeraadsvergadering bij benoe-ming met gesloten briefjes voor al de aannemingen bij alle piedikanten ouderlingen z^n afgevaardigd overeenkomstig het voorschrift van art. 38 van het Reglement op het G. O. Hierbij ga echter de opmerking van onze zijde, dat de Kerkeraad dit uitdrukkelijk gedaan heeft op grond van art. 38 Regl. op G. O. (oud), daar hij geprotesteerd heeft tegen het in liet vorige jaar wederrechtelijk
12
ingevoerde art. 38 (nieuw) en het met 1 Jan. jl. evenzoo ingevoerde art. 39 Regl. G. O.;
4°. dat daarbij echter aan predikanten de vraag is voorgelegd, of zij bij de aanneming zich zouden houden aan de woorden van art. 38 Gr. O. aldus luidende; Bezwaren tegen de geloofsovertuiging der aannemelingen, leveren geen grond tot afwijzing op wanneer zij zich bereid verklaren toestemmend te antwoorden, op de vragen die hun naar art. 39 zullen worden gedaan; welke vraag door de Heeren Sibm.vcher Zijnen en Koch (wij moeten om de volledigheid er aan toevoegen, ook door den Heer Abresch.) bevestigend is beantwoord;
5°. dat vervolgens door de ter bijwoning van hunne aannemingen afgevaardigde Ouderlingen is te kennen gegeven, dat zy dan by de aanneming en van de Heeren Zijnen en Koch — wij voegen er aan toe, niet alleen van hen, maar van geen predikant, die zich stelt op de basis van art. 38 en 39 Regl. G. O. (nieuw) — niet zouden kunnen tegenwoordig zijn; terwijl de Kerke-raad in deze verklaring heeft berust, zonder iu hunne plaats andere ouderlingen af te vaardigen ter bijwoning van de aannemingen der Heeren Sibmacher Zijnen en Koch.
Wij laten hierbij eene opmerking volgen, in ons oog van geene kleine beteekenis, dat, nadat de afgevaardigde ouderlingen zich hadden uitgesproken dat zij bij de aanneming van genoemde Heeren niet konden- tegenwoordig zijn, deze Heeren, ook ter vergadering tegenwoordig, evenseer in deze verklaring hebben berust, nadat de praeses een en andermaal had gevraagd of niemand omtrent deze zaak
o o
nog iets had in het midden te brengen, waardoor öf hunne opmerking van berusting niet de beteekenis heeft van eene beschuldiging (tenzij zij hiermede allereerst zich zelve willen aanklagen, als in de eerste plaats met hunne aannemingen in de zaak betrokken:) of zij instemmen met
13
het gevoelen des Kerkeraads, dat vau zijne zijde, door de ge.danc benoeming, aan de voorschriften van liet reglement is voldaan, en er voor hem geene reden of Tvettelijke bepaling was, om tot eene niemco. benoeming over te gaan, waar de benoemden niet hadden verklaard door omstan-dighedamp;n, maar wel uit beginsel niet te kinnen komen.
En wat nn de volgende mededeelingen der Heeren Sibmacher Zijnen en Koch betreft:
1°. dat vervolgens op de door hen officieel aan den Kerkeraad opgegeven dagen en uren de nannemelingen verschenen zijn, doch te vergeefs is gewacht op de komst ; hetzij van een der afgevaardigde ouderlingen, of van een ander ouderling in hunne plaats, volgens hior bestaande usantie bij regt van substitutie;
2°. dat toen de aanneming op gewone wijze voortgang heeft gehad volgens art. 38 Regl. G. O. laatste alinea door den afgevaardigden predikant, namens den Kerkeraad, terwijl daarbij tegenwoordig waren, twee voormalige ouderlingen, daartoe bij deze gelegenheid door de Heeren Sibmacher Zijnen en Koch uitgenoodigd, ten einde bij mogelijk wegblijven der wettig geroepenen, door hunne tegenwoordigheid den indruk der plechtigheid bij de nieuwe ledematen te verhoogen, en tevens voor zooveel noodig te kunnen getuigen, dat bij de aanneming alle dingen naar wet en orde geschied zijn; en
3°. dat op Zondag 14 Maart jl. des voormiddags in de Oostkerk al deze uieuwe lidmaten door één hunner in het openbaar zijn bevestigd, na voldaan te hebben aan hetgeen in art. 39 regl. G. O. wordt verlangd, hierop neemt de Kerkeraad de vrijheid de volgende aanmerkingen te maken:
ad. lum. dat, na de pertinente verklaring der Kerke-raadsleden, die benoemd waren, dat zij bij de aanneming der leerlingen door genoemde Predikanten niet konden tegenwoordig zijn, en het daarin berusten van den «e-
/ O
14
heeleu Kerkeraad, het door ons moeyelijk als einst kon worden opgevat, dat de Heeren Zijnen en Koch te vergeefs hebben gewacht op de komst van een der afgevaardigde Ouderlingen of van een ander Ouderling in hunne plaats. Zij wisten toch, dat de Kerkeraad dit jaar, bij Kerkeraadsbesluit. met vroeger bestaande usantiën had gebroken, en dat er geen nieuwe Kerkeraadsvergadering gehouden was, om andere afgevaardigde Ouderlingen te benoemen.
Dat dit te vergeefs wachten, dan ook zoo ernstig niet geweest is, blijkt uit hetgeen zelve door hen wordt medegedeeld, dat audere leden der Gemeente, in casu oud-Ouderlingen, door hen waren uitgenoodigd om deu indruk der plegtigheid te verhoogen.
ad. 2um. dat het geheel en al onjuist is te zeggen, dat de aanneming op de gewone wijze voortgang heeft gehad. Deze is geschied op geheel ongewone en irregle-mentaire wijze, al heeft de ondervraging plaats gevonden door eeu predikant.
Om nu hiervan een regtsgrond te maken, kunnen eigenlijk de Heeren Zijnen en Koen niet eenmaal zeggen en mogen zij dit niet doen, dat aan de laatste alinea van art. 38 regl. G. O. is voldaan, om de eenvoudige reden, dat daaraan niet voldaan is, en geen predikant tot eenige aanneming is afgevaardigd, — tenzij het genoeg is voor een regtsgrond, dat men zegt, zoo als zij dat doen, »die daartoe mede door den Kerkeraad wordt verondersteld afgevaardigd te zijn.quot; Daartegen zouden wij evenwel moeten opkomen.
ad. 3um. dat geene bevestiging, al beantwoordde deze aan al de gestelde voorwaarden, eene onwettige aanneming wettig kau maken.
En waar nu de predikanten Zijnen en Koen, na al het door hen gerefereerde tot Uw bestuur komen, met het verzoek om in dit geschil tusschen hen en de meerderheid
15
des Kerkeraads uitspraak te doen, omdat, naar hun beweren, de Kerkeraad zou dwalen, waar hij hunne aanneming en bevestiging onwettig noemt, daar immers iu alle dingen door ieder (behalve door de algevaardigde ouderlingen) gehandeld is naar het voorschrift der kerkelijke reglementen.
Immers (men vergelijke volgens hen art. 38 Regl. G. O.)
lu. is deze aanneming geschied van ivege den Kerkeraad, die het zedelijk gedrag der aannemelingen heeft beoordeeld, en in orde bevonden, die officieel met den tijd en de plaats der aannemingen was bekend gemaakt, en daartoe zelfs ouderlingen heeft afgevaardigd;
2°. Zijn de aannemingen geschied door den predikant, die daartoe mede door den kerkeraad wordt voorondersteld afgevaardigd te zijn (art. 38 al. 3) en is bij die aanneming onderzoek ingesteld naar hunne kennis der christ. geloofs en »Zedeleerquot; enz., zooals in art. 38 (al. 4) wordt voorgeschreven, hetwelk, zoo noodig door het getuigenis dei-aanwezige BB. oud-ouderlingen kan worden bevestigd, en is daarna
3°. de aanneming geschied namens den Kerkeraad dooiden predikant (art. 38 laatste alinea).
Waar zeggen wij, voornoemde predikanten op deze gronden, met dit verzoek tot U komen, daar nemen wij de vrijheid Uw Bestuur er op te wijzen, dat alle dingen voor en bij aannemingen van de Heeren Zijnkn en Koch volkomen in orde waren, alleen dat de wettige tegenwoordigheid van wettige ouderlingen ontbrak, die alleen eene aaaneming tot eene kerkelijke handeling kan maken.
Zeggen de Heeren Zijnen en Koch verder:
lu dat alles de schuld is van onwillige ouderlingen ;
2quot;. dat door hen niet anders kon worden gehandeld, zouden zij niet ontrouw worden aan hunne kerkelijke roeping;
3°. dat niemand Ouderlingen, die niet willen gehoor-
16
zaam zijn, eu die weigeren aan kunne verpligting te voldoen, tot het naleven van die verpligting kan dwingen,', 4°. dat de gevolgen van der Ouderlingen pligtverzuim niet op de aannemelingen kan worden verhaald;
dan is ons antwoord in het algemeen, dat de Heeren Zijnen en Koch spreken, alsof zij vreemdelingen zijn in hetgeen dezer dagen geschiedt in de Nederl. Herv. Kerk, en zij geen oog of hart hebben voor wat het geweten van anderen kau binden, en zekere handelingen, ook bij de grootste welwillendheid, juist daarom onmogelijk maken. En meer in het bijzonder repliceren wij :
ad lmum: dat de ouderlingen die weigerden bij de aanneming dier Heeren tegenwoordig te zijn, het hebben uitgesproken, dat huune weigering zich grondde op Gods woord, op de belijdenis der Kerk, op art. 11 Alg. Regl. en op hunne conscientie, die daartegen protesteerde.
Stel dat deze BB. dwalen, zij hebben dan zeker regt op eeue andere waardeering hunner gemoedsbezwaren, dan deze te bestempelen met het grievende woord onwil.-ad 2dum: dat voor hen meer dan één weg open stond om te trachten hunne leerlingen als lidmaten der Ned. Herv. Kerk ingeschreven en erkend te krijgen, en dat dus de bewering, dat zij niet anders hebben kunnen handelen, zonder te beslissen of het hun langs een anderen weg beter gelukt ware, ten eenenmale onjuist is.
ad. 3'um dat de Heeren Zijnkn eu Koch zeer' goed weten, althans konden weten, dat langs Kerkelijken weg, door hen eene poging kou worden beproefd, om ouderlingen te brengen tot hetgeen deze Heeren hun pligt noemen.
ad 4tum : dat zij zelve, dit wetende, of niet wetende, oorzaak zijn geworden, dat aan hunne aannemelingen zulk een groote teleurstelling is bereid geworden.
Na een en ander komt de Kerkeraad met het verzoek
17
tot Uw Bestuur, hen te willen steunen in het besluit op 18 Maart jl. door hen genomen, waarin de boven besproken aannemingen van de Heeren Stbmachee, Zijnen en Koch, met de daarop gevolgde bevestiging onwettig zijn verklaard, dewijl die hebben plaats gevonden zonder de tegenwoordigheid eens Onderlings, en (waarin hij) op grond daarvan, en dien tengevolge geweigerd heeft, de aldus aangenomen 32 Jongelieden in te schrijven in het lidmatenboek der Gemeente, en hun de regten toe te kennen, aan genoemd lidmaatschap verbonden.
Verder laat de Kerkeraad het aan de vrijheid van Uw Bestuur over, in hoeverre de predikanten Sibmacher Zijnen en Koch in hunne aanklagt van den kerkeraad zich zeiven in staat van beschuldiging hebben gesteld, en bidt hij U het licht en de genade des Heiligen Geestes toe, om in v'ezen moeijelijken tijd en in deze smartelijke zaak te doen en te beslissen, wat het meest kan strekken tot verheerlijking van onzen grooten God en Zaligmaker Jezus Christus.
De Kerkeraad voornoemd, (Geteekend) D. RIJNDERS Voorzitter. (Geteekend) F. A. AKKERMAN Scriba.
Middelburg, 7- April 1880.
Voor overeenkomstig afschrift:
De Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
2
18
Beslissing van het Classicaal Bestuur van Middelburg in zake het geschil in den Middelburgschen Kerkeraad.
No. 22.
Middelburg, deu 15den April 1880.
Het Klassikaal Bestuur van Middelburg,
gezien eene memorie bij hem, volgens artikel 68 van 't Regiem, voor Kerkel. opzicht en tucht en voor de behand. van Kerkel. geschillen, ingediend door de heeren Dr. F. P. J. Sibmacher Zijnen, en Ds. E. J. W. Koch beide predikanten der Ned. Herv. Gemeente te Middelburg, welke memorie was gedateerd den 275ten Maart 1880, en is genummerd met No. 14 der stukken van 't Klassikaal archief anno 1880,
waarin na mededeelingen over den toestand waarin zij zich bevonden, ter rechtvaardiging hunner handelingen, bestaande in het aannemen hunner 32 (twee en dertig) leerlingen zonder tegenwoordigheid der daartoe door den Kerkeraad afgevaardigde ouderlingen, en in het bijzijn van daartoe eigenmachtig expresselijk door hen zeiven nitgenoodigde oud-ouderlingen, deze heeren, ten slotte tegen een besluit van den bijzonderen Kerkeraad te Middelburg, genomen den 18den Maart 1880, strekkende tot het niet doen inschrijven der 32 alzoo aangenomen leerlingen in het lidmatenboek der Gemeente, opkomen, met verzoek dat: 1°. het besluit des Kerkeraads van niet-inschrijving der jongelieden in het lidmatenboek worde vernietigd, en 2o. den Kerkeraad worde gelast onverwijld tot die inschrijving van de bedoelde 32 nieuwe leden over te gaan;
gezien het antwoord van den Kerkeraad te Middelburg, op het volgens art, 62 van 't Regiem, voor Kerkel.
19
opzicht en tucht en voor de behandel, van Kerkelijke geschillen aan hem overgelegde bezwaarschrift, welk antwoord was gedateerd den 7den April 1880, en is genummerd met het nummer 19 der stukken van 't archief, en waarin, na aanvullingen of aanmerkingen op het dooide tegenpartij medegedeelde, de Kerkeraad meldt, deze aanneming der Heeren Sibmacher Zijnen en Koch niet als wettig geschied te kunnen aanmerken, en bijgevolg ook aangaande het inschrijven der namen van de aldus aangenomenen in het lidmatenboek der Gemeente, niet anders meende te kunnen besluiten dan hij besloot ;
overwegende, dat uit het gehoorde van beide partijen klaarlijk blijkt, dat de aanneming der heeren F. P. J. Sibmachee Zijnen en E. J. W. Koon is geschied niet in tegenwoordigheid der daartoe alleen bevoegde en eveneens wettiglijk afgevaardigde ouderlingen;
overwegende, dat hoewel de heeren Sibmachee Zijnen en Koch in hun bezwaarschrift het willen doen voorkomen, alsof zij door den nood tot deze hunne handeling werden gedwongen, terwijl integendeel volgens het gevoelen van ons bestuur nog andere en wel wettige wegen dien Heeren open waren gebleven, en daarom geenszins een beroep op den nood en drang der omstandigheden door hen mag worden gedaan; eindelijk lettende op art. 2, art. 14 alinea 2° en 5° en art. 21 alinea 5° van het Synodaal Reglement voor de Kerkeraden en art. 38 van 't Regiem, op het Godsdienst-onderwijs, waaruit blijkt dat de aanneming met oud-ouderlingen naar de Kerkelijke reglementen is onwettig, heeft besloten gelijk het besluit bij dezen.: dat de aanneming der leerlingen van de heeren F. P. J. Sibmachee Zijnen en E. J. W. Koch als in strijd met ovengenoemde kerkelijke reglementen is onwettig, en de daarop volgende bevestiging almede door de onwettige aanneming van geene geldigheid moet worden geacht, bijgevolg ook de namen der 32 meergenoemden niet mogen worden
20
ingeschreven in het ledematenboek der Ned. Herv. Gemeente te Middelburg: waarom ons bestuur iu het geschil tusschen de heeren F. P. J. Sibmacher Zijnen en E. J. W. Koch als leden van den Middelbnrgschen Ker-keraad ter eenre, en de meerderheid van dien Kerkeraad ter anderer zijde, de meerderheid van evengenoemden Kerkeraad stelt in het gelijk, haar genomen besluit bekrachtigt, en van de heeren F. P. J. Sibmacher Zijnen en E. J- W. Koch op grond der wettigheid van dat besluit gehoorzaamheid hieraan eischt, terwijl het hen verwijst in de kosten, ingevolge art. 64 van 't Regiem, voor Kerkel. opzicht en tucht enz.
Afschriften van dit besluit zullen partijen behoorlijk worden verstrekt.
Aldus gedaan in onze buitengewone vergadering, gehouden te Middelburg den 15den April 1880.
Het Klassikaal Bestuur van Middelburg,
(geteekend) G. C. BOOMER, Praeses.
( id. ) C. C. SCHOT Cz., Scriba-Secundus.
( id. ) S. ULFERS.
( id. ) I. H. GESELSCHAP.
( id, ) N. A. DE GAAIJ FORTMAN.
( id. ) J. VAN DER BEKE CALLENFELS.
( id. ) P. J. SIEGERS.
( id. ) P. G. DE VEIJ MESTDA.GH.
Van deze beslissing, kwamen de beide in het ongelijk gestelde predikanten d.d. 21 April 1880 in appel bij het Provinciaal-Kerkbestuur. Dit Bestuur aarzelde zeer lang tot 3 Nov. met zijn uitspraak in dezen. Men was in spanning over wat de beraadslagingen der Synode zouden baren, sapienti sat. Intusschen werden onderhandelingen
21
gevoerd tusschen het Provinciaal- en Classicaal-Bestuur, waaruit blijkens de hier te volgen bescheiden, maar al te zeer duidelijk wordt boe weinig gunstig het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland den orthodoxen ouderlingen van Middelburg was. S.
N°. 35.
Middelburg, den 18 Mei 1880.
Uit de bescheiden behoorende tot het hooger beroep ingesteld door de Heeren dr. F. P. J. Sibmacher Zijnen en E. J. W. Koch, predikanten bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente te Middelburg van eene uitspraak van Uw Bestuur d.d. 15 April 1.1. in zake een geschil tusschen de bovengenoemde predikanten, en de overige leden van den Kerkeraad dier gemeente, is ons o. a. gebleken, dat de ouderlingen afgevaardigd tot bijwoning van het aannemen tot lidmaten van de daartoe voorse-
o
dragen leerlingen dier predikanten, geweigerd hebben die taak te aanvaarden, en zulks op grond dat zij niet kunnen tegenwoordig zijn bij de aannemingen dier predikanten, en niet alleen van hen, maar van alle predikanten »die »zich stellen op de basis van art. 38 en 39 (nieuw) van »het reglement op het Godsdienst-Onderwijs:
Vermits nu deze artikelen op wettige wijze voor de Nederlandsche Hervormde Kerk zijn vastgesteld, en mitsdien rechtsgeldigheid verkregen hebben, schijnt de handelwijze van de bovengenoemde ouderlingen niet boven bedenking verheven te zijn, en kan de vraag ontstaan, of zij zich niet hebben schuldig gemaakt. aan verzuim of vergrijp in de uitoefening hunner kerkelijke bediening.
22
En daar wij niet kunnen aannemen, dat de handelwijze dier ouderlingen aan U onbekend gebleven is, — meen en wij naar art. 27 van het reglement voor kerkelijk opzicht en tucht aan ü inlichting te moeten vragen, gelijk wij doen bij dezen, of door U daarop acht gegeven is, en of dit bezwaar door ü behoorlijk is onderzocht, zoo ja, met welk gevolg ?
Het Provinciaal Kerkbestuur in Zeeland.
(get.) H. Q. JANSSEN President, (get.) B. A. OVERMAN Secretaris.
Aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg.
Middelburg, 26 Mei 1880.
Aan het Prov. Kerkbestuur van Zeeland.
In antwoord op Uw schrijven dd. 18 Mei 1880 No. 35 hebben wij de eer U het volgende mede te deelen.
Het was ons bekend, dat de ouderlingen, afgevaardigd tot bijwoning van het aannemen tot lidmaten bij de predikanten de Heeren Dr. F. P. J. Sibmachbe Zijnen en E. J. W. Koch geweigerd hebben die taak te aanvaarden. Wij gevoelden ons echter niet geroepen over deze handelwijze ons oordeel uit te spreken, 1°. omdat de Heeren Sibmacher Zijnen en Koch zich over de handelwijze der ouderlingen hier bedoeld niet beklaagden, en 2°. omdat naar onze innigste overtuitnns deze broe-
cj n o
deren Ouderlingen naar recht en verplichting gehandeld hebben. Wij willen gaarne ü van dit ons gevoelen rekenschap geven, en U daarin tevens den regel aanwijzen, naar welken wij in deze en dergelijke kwestiën als onze
23
Vaderlandsclie Kerk helaas! beroereu in het vervolg wenschen te handelen.
1°. De ouderlingen hebben gehandeld conform het Woord Gods. Als opzieners der Gemeente is hun het recht gegeven, ja de verplichting opgelegd voor de zuiverheid van de Geloofsbelijdenis der Gemeente te waken. Worden zij hierin in menig opzicht verhinderd, dit neemt niet weg, dat zij ten minste bij de aanneming van nieuwe leden, dit recht zich niet langs reglementairen weg kunnen laten ontnemen. Zie o.a. Gal. 1 : 8, 9. Kom. 16 ; 17. Titus 3 : 10. 2 Joh. : 10. Hand. 20 : 28—30 en andere plaatsen.
2°. De ouderlingen hebben gehandeld overeenkomstig de belijdenis onzer Gereformeerde Kerken. Zie artt. 29, 30, 31 en 32 onzer Nederl. Geloofsbelijdenis. Dien overeenkomstig beloofden de ouderlingen bij hunne bevestiging »Opzicht te hebben op de Gemeente die hun bevolen is, naarstiglijk toe te zien of een ieder zich behoorlijk gedraagt in belijdenis en wandel.quot;
Om dus tegenwoordig te zijn bij eene lidmaatsaanneming, bij welke zij geen oordeel mochten uitspreken over de Geloofsbelijdenis der leerlingen, hadden zij hunne plechtig voor God en de Gemeente uitgesproken belofte moeten verbreken. Daarom weigerden zij terecht tegenwoordig te zijn. De belijdenis onzer Gereformeerde Kerken is nog van kracht, en kan ook door de Sijnode langs geen enkelen weg geannuleerd worden.
Zij staat boven de reglementen.
Zietdaar, mijne Heeren! de redenen opgegeven, om welke wij ons niet geroepen achtten, als Classikaal Bestuur in dezen handelend op te treden. Ons staan Gods Woord en de belijdenis onzer kerken hooger dan de Reglementen.
Waar deze Reglementen conform het Woord Gods zijn, werken wij gaarne mede, om orde en regel te handhaven.
24
maar in dezen moeten wij ons aan de zijde der Middel-sche Ouderlingen stellen.
Een man, die van overdrijving niet kan worden verdacht (Dr. Gunning in zijne brochure »een woord over onzen kerkelijken toestandquot;) zegt: »er is dunkt mij voor »de ouderlingen geen andere keuze wat de zaak zelve » betreft: zij moeten of zichzelve of dit artikel uitwisschen.
Tot dit laatste besloten de ouderlingen in Uw schrijven bedoeld, en wij plaatsen ons als Classikaal Bestuur van Middelburg, aan hunne zijde.
Artt. 38 en 39 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs bestaat niet voor hen, ook niet voor ons.
Het Classicaal Bestuur voornoemd;
Aan het Prov. Kerkbestuur van Zeeland.
Middelburg, den 29 Julij 18ü0.
Na kennis genomen te hebben van Uw schrijven dd, 26 Mei 11. n0. 28 in antwoord op ons verzoek om te melden of door ü, volgens de Kerkelijke verordeningen, behoorlijk acht geslagen is op de weigering van de daartoe aangewezen ouderlingen om tegenwoordig te zijn bij de aanneming tot lidmaten van de leerlingen der predikanten dr. F. P. J. Sibmacher Zijnen en E, J. W. Koch, bijaldien die predikanten daarby handelden naar de bestaande verordeningen, — achten wij ons verplicht, naar art. 27 van het reglement voor Opzicht en Tucht, ü
25
nogmaals te wijzen op 't geen U naar recht en verplichting als Klassikaal Bestuur te doen staat.
Door ü worden twee gronden aangevoerd waarop Uw besluit rust om ü als Klassikaal Bestuur te scharen aan de zijde der weerstrevende ouderlingen, die wettig door de Kerk in het leven geroepen verordeningen beschouwen als bestonden zij niet.
Het is U bekend dat de bedoelde ouderlingen geweigerd hebben, de hun opgedragen taak te aanvaarden. Met voorbijzien van art. 5 van het reglement voor Opzicht en Tucht, acht Gij ü niet geroepen een oordeel uit te spreken over dat verzuim in de uitoefening van Kerkelijke betrekking, omdat de Heeren Zijnen en Koch zich daarover niet beklaagden.
Wij doen ü opmerken, dat het aangehaalde art. verbindend is, onafhankelijk van eene ingediende klacht.
Verder hebben, volgens Uw schrijven, de bewuste ouderlingen gehandeld overeenkomstig het woord Gods, en de belijdenis onzer gereformeerde Kerken en art. 29—32 der geloofsbelijdenis.
Wij wenschen dat een nauwkeurig onderzoek der door U aangehaalde teksten, en ook van de artt. dier geloofsbelijdenis, in hun verband en bedoeling ü zal leiden tot de overtuiging, dat dit beroep op Schrift en belijdenis aan Uw betoog geen gewicht bijzet.
Maar dit willen wij ten slotte ü in ernstige overweging gegeven hebben, of 't aangaat dat elk lid van een Kerkelijk Bestuur, ja elk lid der gemeente in onze Neder-landsche Hervormde Kerk, alléén met een beroep op zijn inzicht en meening, kan rechtvaardigen elke opzettelijke verkrachting en overtreding der verordeningen, die niet door de Synode alléén, maar door de Kerk zelve op wettige wijze zijn vastgesteld; of de opvolging dier veror-
26
deningen eenvoudig moet afhangen van 't geen elk Bestuur en elk gemeentelid meent in overeenstemming te zijn niet met Gods Woord en belijdenis, maar met Gods Woord en belijdenis, zoo als bij die meent te moeten uitleggen en verstaan; of zoodoende niet eene anarchie geboren geboren wordt tot groote schade der Nederlandsche Hervormde Kerk, aan wier bloei wij allen eenmaal plechtig beloofden te zullen medewerken, met nakoming van hare verordeningen ?
Wij geven ü nogmaals in ernstige overweging om aan Uwe roeping als Klassikaal Bestuur te voldoen, en onpartijdig recht te spreken, in zake het verzuim, dat ter Uwer kennis gekomen is.
Gaarne ontvangen wij binnen 14 dagen na dato dezes Uw antwoord.
Het provinciaal Kerkbestuur van Zeeland:
(geteekend) H. Q. JANSSEN President. ( id, ) A. A. OVERMAN Secretaris.
Middelbürg, 12 Augustus 1880.
Het Class. Bestuur van Middelburg, ontvangen hebbende Uw schrijven dd. 29 Julij jl. n0. 56, waarin aan ons Bestuur »nogmaals in ernstige overweging wordt gegeven, om aan onze roeping als Classicaal Bestuur te voldoen, eu onpartijdig regt te spreken in zake het verzuim, dat ter onzer oore gekomen isquot; nam. met het oog op de ouderlingen in den Middelburgschen Kerkeraad, die geweigerd hebben om tegenwoordig te zijn bij de aanneming tot lidmaten van de leerlingen der predikanten Dr. F. P. J.
27
sibmacher Zijnen en E. J. W. Koch — heeft de eer U te antwoorden dat door ons Bestuur hierop aan U zal worden geantwoord, zoodra Uw Bestuur in zake de aannemings-kwestie van de Heeren Sibmacher Zijnen en Koch zal hebben gehandeld.
Het Classicaal Bestuur voornoemd,
( xi . i G. C. BOOMER, President.
| was geteekend 'j j p N0NH£gEL) scribagt;
Aan het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
No. 58.
Middelburg, 3 September 1880.
Het Class. Bestuur van Middelburg heeft de eer, in aansluiting aan zijn schrijven dd. 12 Augustus 1880 n0. 51 tot ü te komen met het verzoek om te mogen ver-nemen, welke beslissing door Uw Bestuur is genomen in zake de aannemingskwestie van de Heeren Sibmacher Zijnen en Koch, predikanten te Middelburg.
Het Classicaal Bestuur voornoemd :
» , ( D. BUNDERS, 1. pr. '
I wa® geteekend j j.p. NONHEBEL, Scriba.
Aan het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
N0. 60.
Middelburg den 4 September 1880. In antwoord op Uw schrijven dd. 3 September 11, n0.
28
58, waarbij tot ons het verzoek wordt gericht om te vernemen welke beslissing is genomen in zake de aannemingskwestie van de Hoeren Sibmacher Zijnen en Koch predikanten te Middelburg, diene : dat ter zake nog geene beslissing is kunnen genomen worden, vermits de poging aangewend om de partijen, tusschen welke het geschil bestaat te hooren, is mislukt.
Eene nieuwe poging zal worden beproefd, en, zoodra daarna eene beslissing genomen is, zal ten bekwamen tijde, daarvan aan ü worden kennis gegeven, gelijk ie kerkelijke verordeningen dat voorschrijven.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland ;
) , , / H. Q. JANSSEN, President,
/was geteekendj B A_ 0yERMAN, Secretaris,
Aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg.
BIJLAGE 1880.
69
Beslissing in zake het appel op de uitspraak des
Classicalen-Bestuurs van Middelburg, genomen door liet Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland den 3en ^ov. 18SO
{Be misnoegde Middelburgsche Predikanten kwamen reeds d.d. 21 April 1880 in appel.)
Het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland gezien een schrijven dd. 21 April 1S80 van de predikanten Dr. F, P. J. Sibmachek Zijnen en E. J. W. Koch, te Middelbwg,
29
waarbij zij verklaren het vooruemen te b ebben om te komen in hooger beroep van eene uitspraak van Let Klassikaal Bestuur van Middelburg, dd, 15 April 1880, in zake een geschil tusschen genoemde predikanten en de overige leden van den bij zonderen Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente aldaar; bij welke uitspraak geoordeeld is, dat die Kerkeraad terecht geweigerd heeft in het lidmatenboek iu te schrijven de namen van 32 leerlingen door die predikanten tot lidmaten aangenomen:
Gelezen de door appellanten tot staving van hun hooger beroep ingzonden memorie dd. 23 April 1880, en alle tot dit geding behoorende stukken ;
Overwegende; wat betreft de feiten, dat in eene vergadering van genoemden Kerkeraad op den 4den Maart 1880 zijn afgevaardigd de ouderlingen tot aanneming van de leerlingen der appellanten, welke leerlingen alvorens waren voorgedragen, en tegen wier zedelijk gedrag geen bedenkingen wai-en gerezen ;
dat door de aldus aangewezen ouderlingen in die vergadering is verklaard, dat zij niet zouden kunnen tegenwoordig zijn, bij die aanneming, omdat de predikanten dr. F. P. J. Sibjiacher Zijnen en E. J. W. Koen, des gevraagd, verklaarden zich te zullen gedragen naar het kerkelijk voorschrift, vervat in art. 88 van het reglement op het Godsdienst-onderwijs ;
dat daarop door de appellanten tot de aanneming is overgegaan, op de vooraf aan den kerkeraad opgegeven dagen en uren ;
dat die aanneming, bij ontstentenis van de afgevaardigde ouderlingen, is geschied in tegenwoordigheid van daartoe uitgenoodigde oud-ouderlingen, ten einde den indruk der plechtigheid te verhoogen, en te kunnen getuigen, dat bij die aanneming alle dingen naar wet en orde geschied zijn ;
30
dat op Zondag 14 Maart 1880 de aldns aangenomenen in de Oostkerk te Middelburg in het openbaar zijn bevestigd, na voldaan te hebben aan hetgeen in art. 39 van het reglement op het G-odsdienst-onderwijs wordt verlangd ;
dat in zijne vergadering van 28 Maart 1880 de bijzondere kerkeraad de bovengenoemde aanneming en bevestiging heeft verklaard te zijn onwettig, dewijl die hebben plaats gevonden zonder de tegenwoordigheid eens onderlings, en dien ten gevolge ook heeft geweigerd, de 32 aldus aangenomen jongelieden in te schrijven in het lidmatenboek der Gemeente ;
dat daarop de bovengenoemde predikanten zich met dat besluit niet kunnende vereenigen, in dat geschil de beslissing hebben ingeroepen van het klassikaal Bestuur van Middelburg, bij schrijven van 27 Maart 1880 ;
dat, bij aitspraak voormeld, dat Klassikaal Bestuur de klagers heeft gesteld in het ongelijk ;
overwegende als nu in rechten :
dat de vraag, wie is wettig aangenomen tot lidmaat in de Nederlandsche Hervormde Kerk, beantwoord wordt door art. 38 van het Reglement op het Godsdienst onderwijs, waar o. a. bepaald wordt, dat tot de aanneming afgevaardigd worden de predikant, en een of meer ouderlingen, en de voortgang dier aanneming afhankelijk gesteld wordt van het oordeel over de mate der kennis, door de meerderheid van de afgevaardigden des Kerkeraads;
Overwegende dat, volgens deze voorschriften geene aanneming tot lidmaten kan plaats hebben, wanneer geen ouderling daarbij tegenwoordig is, ook om van zijn oordeel over de maat der verkregen kennis te doen blijken ;
Overwegende dat door appellanten beweerd wordt, dat zij krachtens art. 215 van het Reglement voor de Kerkeraden nadat bij den Kerkeraad tegen het zedelijk gedrag der aannemelingen geene bezwaren gerezen, en ouderlingen
31
tot de aanneming afgevaardigd waren, zich verplicht achtten tot de aanneming over te gaan, maar dat het beroep op dat voorschrift; luidende: aan de predikanten is opgedragen het afnemen van belijdenis des geloofs, in tegenwoordigheid van een of meer ouderlingen juist door laatstgenoemde bepaling niet opgaat;
Overwegende, dat ook het recht der leerlingen, om, na langdurige voorbereiding tot lidmaten te worden aangenomen in deze niet kan gelden, vermits die aanneming niet anders dan op de wijze, door de Kerk voorgeschreven kan plaats hebben ;
Overwegende dat het verzuim waaraan de tot de aanneming afgevaardigde ouderlingen zich hebben schuldig gemaakt, door ontrouw te worden aan den huu door den Kerkeraad naar Kerkelijk voorschrift opgelegden plicht, en alzoo de voorgenomen aanneming op den daartoe bestemden tijd, onmogelijk te maken, alleszins te betreuren en afkeuringswaardig is, maar dit verzuim niet wettigt de aanneming, zooals die door appellanten in het bijzijn van oud-ouderlingen is geschied;
Overwegende dat eene poging tot minlijke schikking bij appellanten naar art. 60 van het Reglement voor Kerkelijk Opzicht en Tucht en in de behandeling van Kerkelijke geschillen, aangewend is mislukt, en dat eene dergelijke poging bij den Kerkeraad niet kon geschieden, daar het eenige middel tot die schikking nl. inschrijving in het lidmatenboek, dezerzijds, als in strijd met de wet niet kon geraden worden;
Overwegende, dat uit dien hoofde, het verzuim van het Klassikaal Bestuur van Middelburg, ■— dat alvorens uitspraak te doen, zulk eene minlijke schikking had moeten beproeven, van geen invloed kon zijn op de gedane uitspraak;
recht sprekende in hooger beroep.
Gezien behalve de aangehaalde artikelen, nog art. 15
32
en 51 van het algemeen reglement, art. 14 en 21 van het reglement voor de kerkeraden, art. 38 en 39 van het reglement op het godsdienstonderwijs; art. 60,61 en 64 van het Reglement voor Opzicht en Tucht;
Verwerpt het door appellanten ingestelde beroep ;
Bevestigt de uitspraak van het Klassikaal Bestuur te Middelburg.
Veroordeelt de appellanten in de kosten van dit geding:
Bepaalt dat afschrift dezer beslissing zal worden gezonden aan de appellanten, aan den bijzonderen Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Middelburg, en aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg.
Gedaan door het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland, te Middelburg, den 3 November 1880.
Tegenwoordig: C. F. Zeeman President, H. J. Kkoc Vice-president, B. A. Overman Lid en Secretaris, J. H. Klomp, J. Dieleman en J. A. de Wolff, Leden.
(w. g.) C. F. ZEEMAN, President.
(w. g.) H. J. KROL, Vice-president.
(w. g.) B. A. OVERMAN, Lid en Secretaris.
(w. g.) J. H. KLOMP.
(w. g.) J. DIELEMAN.
(w. g.) J. H. DE WOLFF.
Aanmerking.
Na deze beslissing, des Provincialen Kerkbestuurs, in hooger beroep, achten wij deze zaak geeindigd. Wel vernam men dat de beide misnoegde Middelburgsche predikanten eene aanvrage tot vernietiging dezer beslissing in hooger beroep bij de Algemeene Synodale Commissie hadden ingediend, maar daar volgens art. 56 R. O. en T., alleen zulke vernietiging kan geschieden waar schennis of verkeerde toepassing der reglementen is of kan worden aangewezen, zoo meenen wij dat wat de misnoegde heeren vroegen, hun nimmer kan geworden. Of het bijna onmogelijke
33
zoude moeten plaats vinden, namelijk, dat niet alleen een Classicaal Bestuur, maar te gelijk met dat Bestuur ook het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland, beide in kennis en wijze van toepassing der reglementen zouden moeten onderdoen voor twee eenvoudige predikanten, de heeren Sibmachbr Zijnen en Ivocii.
S.
Drang uitgeoefend door het Provinciaal Kerkbestuur op het Classicaal Bestuur van Middelburg, ten laste der Orthodoxe Middelburgsche ouderlingen, (i)
Middelburs, den 13 November 1880.
Nu onze uitspraak dd, 3 Nov. 11. in zake het geschil in den kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Middelburg ter uwer kennis is gebracht, achten wij ons verplicht nogmaals ten ernstigste bij u aan te dringen op de beantwoording van ons schrijven dd. 29 Julij 11. n0. 56, waarbij wij U aanspoorden om het verzuim der Ouderlingen te Middelburg, hetwelk tot dat geschil aanleiding gaf, in behandeling te nemen.
Wij verzoeken ü derhalve het door ü toegezegde antwoord bij ons in te zenden, vóór den 26sten der maand. Het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland :
, , C. F. ZEEMAN President,
was geteekend r) . . at o
i 0 t B. A. OVERMAN Secretaris.
Aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg.
(1.) Hierbij doen wij den opmerkzamen lezer tweeërlei opmerken.
3
34
1°. De groote haast des provincialen Kerkbestuurs. Ook verder, b. v. in het stuk dd. 30 Nov. 1880, zal men dit kunnen opmerken, waar eveneens als hier geschiedde, een maar zeer korte termijn werd gesteld ter behandeling van zaken, die toch niet altijd even spoedig kunnen worden afgedaan. De dato 13 November wordt hier bi] voorbeeld geschreven, voor den 26en daaraanvolgende eene belangrijke zaak uitgemaakt te moeten hebben; en dat door een Prov. Bestuur dat om in een geschil in hooger beroep te beslissen, ruim een half jaar noodig meende te moeten hebhen.
2°. Dat, ten zij wij ons zeer vergissen, uit deze onderhandelingen, evenals uit de reeds vroeger over deze zaak gevoerde blijkt, dat het Prov. Kerkbestuur een verkeerde toepassing der Reglementen schijnt voor te staan, namelijk deze om waar geen aanklacht is ingebracht en dus alleen opzichi kan worden uitgeoefend, ter handhaving der orde, tuchtmiddelen te mogen en te moeten gebruiken. Vooral de zinsneden, uit zijn schrijven dd. 29 Juli 1880, luidende ; »acht gij u niet geroepen een oordeel uit te spreken over dat verzuimquot; enz.
»Wij doen u opmerken dat het aangehaalde art. (art. 6 R. O. en T.) verbindend is, onafhankelijk van eene ingediende klachtquot;, — spreken hier voor.
Evenwel goede kenners van het kerkelijk recht kunnen zelfs in dit art. 5 niet lezen, dat in zaken van opzicht, tuchtmiddelen mogen worden toegepast.
Middelburg, 24 November 1880.
Het Class. Bestuur ontvangen hebbende Uw schrijven dd. 13 Nov. jl. N0. 72 waarin bij ons Bestuur nogmaals
35
ten ernstigste wordt aangedrongen, na de uitspraak van het Prov. Kerkbestuur van Zeeland dd. 3 Nov. jl. in zake het geschil in den Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te Middelburg, op de beantwoording van üw schrijven dd. 29 Juli jl. waarbij ons Bestuur wordt aangespoord om het verzuim der Ouderlingen te Middelburg, hetwelk tot dat verschil aanleiding gaf, in behandeling te nemen — heeft de eer te antwoorden, dat ons bestuur bereid is de zaak der Middelburgsche ouderlingen ter hand te nemen, naar aanleiding van hetgeen ons uit de bescheiden, behoorende tot het geschil der predikanten Dr. F. P. J. Sibmaoher Zijnen en E. J. W. Koch en de overige leden van den Middelburgschen Kerkeraad is gebleken; doch dat ons Bestuur dan evenzeer is genoodzaakt, niet alleen naar aanleiding dier zelfde bescheiden, maar nu ook op grond van Uwe uitspraak dd. 3 Nov. jl. de zaak der predikanten Dr. Sibmacher Zijnen en Koch, met het oog op hunne lidmaatsaanneming ter hand te nemen.
Wij geven daarom aan de wijsheid van het Prov. Kerkbestuur de vraag in overweging, of het in de gegeven omstandigheden niet beter ware, de behandeling dier beide zaken te laten rusten.
Het Classicaal Bestuur voornoemd:
\ , I O- BUNDERS, 1. Pres.
I was geteekend^ j p NONIIEBEL, Scriba.
Aan het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
Nquot;. 84.
Middelburg, den 30 November 1880.
In antwoord op Uw schrijven van den 24 dezer N0. 78 moeten wij U berichten, dat het niet aangaat om te be-
36
rnsten in het ook aan U gebleken verzuim der ouderlingen in üw schrijven bedoeld. Dat verzuim heeft aanleiding gegeven tot een openlijk geschil in den Kerkeraad te Middelburg, ea tot eene groote teleurstelling van een aantal leerlingen, die als lidmaten aldaar wenschen te worden ingeschreven.
Uit dien hoofde noodigen wij U nogmaals met den meesten ernst uit, om, naar de verplichting die op U rust, die verkeerdheid te onderzoeken, en in behandeling te nemen, opdat niet den schijn eener opzettelijke vertraging, na zoovele aanmaningen, op U ruste.
Wanneer voor den 8sten December door ons geen bericht van Uwe beslissing ter zake, ontvangen is, zullen wij genoodzaakt zijn, onzes ondanks, zelf de zaak ter hand te nemen.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland
i C. F. ZEEMAN, President, was geteekend ( g A OVERMAN, Secretaris.
Aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg.
Vonnis geveld door het Classicaal Bestuur van Middelburg over de Predikanten Sibmacher Zijnen en Koch.
Het Klassikaal Bestuur van Middelburg, herhaaldelijk door het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland aangemaand, alsnog een onderzoek in te stellen, naar wat aanleiding gaf tot en voorviel in het geschil in den boezem van den Kerkeraad van Middelburg, en nu laatstleden wederom een dringend schrijven van dat zelfde college ontvangen hebbende waarop categorisch antwoord verzocht werd, en ge-
37
meld werd dat naar zijne meeniug door de ouderlingen te Middelburg een verzuim was gepleegd: welk verzuim volgens de woorden der missive van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland »beeft aanleiding gegeven tot een »openlijk gescbil in de kerk te Middelburg en tot eene »groote teleurstelling voor een aantal leerlingen, die als «lidmaten wenscben te worden ingeschreven.quot;
Buitengewoon vergaderd op den 6den en 7den December 1880, aanwezig de primi 'j. J. Boomer, W. E. M. En-gelberts, J. H. geselschap, N. A. de gaay portman en de secundi J. W. Knottenbelt, C. C. Schot, P. J. Si eg bes en P. g. de Vey Mestdagh.
Gelet op art. 27 Reglement van opzicbt en tucbt;
Gaat over tot de behandeling der zaak.
Daartoe gezien afschrift der memoriën van den Middel-burgschen Kerkeraad en van de heeren Sibmachbk Zijnen en Koch, behoorlijk gewaarmerkt den 3 December 1880 ontvangen van den Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland; de brochure van den heer Dr. F. P. J. Sibmacheb. Zijnen, getiteld: »Het verzet des Ker-keraads enzquot;:
Besluiten, van Klassikaal en Provinciaal Kerkbestuur, in zake het geschil in den Kerkeraad te Middelburg;
Overwegende, wat de feiten aangaat, dat uit de stukken voldoende blijkt:
1quot;. dat de aan de predikanten Sibmacher Zijnen en Koch, bij kerkeraad-besluiten van den 4den Maart 1880, ter aanneming toegevoegde ouderlingen de Wagemaker, de Kok, Tevel, Gideonse, op den gestelden termijn niet verschenen, na reeds vroeger te hebben verklaard dat zij niet zouden kunnen tegenwoordig zijn, omdat het pas gearresteerde en door hen alsmede door de meerderheid van den kerkeraad gewraakt art. 88 Godsdienst-onderwijs door deze predikanten werd gehonoreerd;
2°. dat toen de afgevaardigde ouderlingen niet kwamen,
38
deze predikanten eigenmachtig toch voortgingen met het aannemingswerk in gezelschap van hij voorbaat hiertoe door hen uitgenoodigde oud-ouderlingen, zooals zij beweren »ter verhooging van den »indruk der plechtigheidquot;, terwijl zij voorgeven tot dit alles, hoewel tegen de kerkelijke wetten en usantiën, gedrongen te zijn door hun geweten;
Squot;- dat de alzoo onwettig aangenomen leerlingen dezer heeren Sibmachek, Zijnkn en Koch, met beider toestemming op Zondag den 14den Maart 1880 in de Oostkerk te Middelburg door den heer Koch in het openhaar zijn bevestigd, waardoor de onwettige daad der aanneming in het openbaar werd voortgezet en bekrachtigd, en alzoo werd tot een geruchtmakend en ergerlijk feit;
4°. dat toen daarna de kerkeraad van Middelburg, en zulks volkomen naar recht, weigerde deze aanneming te erkennen, en de alzoo onwettig aangenomen 32 leerlingen in te schrijven in het lidmatenboek der gemeente, de predikanten Sibmacher Zijnen en Koch, voorgevende door dit besluit bezwaard te zijn, zich hebben gewend tot het Klassikaal Bestuur van Middelburg, om na de raadgeving en terechtwijzing van dat bestuur bij uitspraak van den 15d*n April 1880 ontvangen, evenwel nog verder hunne zaak, alsof zij volkomen rechtvaardig ware te maintenee-ren door een beroep op het Provinciaal kerkbestuur van Zeeland; terwijl de heer SIbmacher Zijnen ook noodig oordeelde deze zaak, en het vermeende onrecht hem aangedaan, in publiek geschrift te moeten brengen voor de rechtbank der algemeene opinie, waarbij hij zich niet ontziet, met het oog op vraag 44, Zondag 16 van den Heidelbergschen Catechismus te spreken van »de knoeierij van de regtzinnigen der 16de eeuwquot; (pag. 7 regel 4 van onderen), de daden van den Middelburgsclien Kerkeraad in de aannemings-questie te noemen »werken der duisternisquot;, (pag. 4 regel 10 van boven), ja zelfs zoo ver de welvoegelijkheid te vergeten van te schrijven, als op pag-
39
15 zijner brochure te lezen staat, en op pag. 31 regel 17 van boven vergeleken met pag. 21 regel 19 van boven, waar niet onduidelijk zijne ambtsbroeders worden gequa-lificeerd als dezulken die onkundigen en onnadenkenden zand in de oogen strooijen, alsmede op pag. 32 regel 12 van boven vergeleken met pag. 6 regel 12 van boven, die hun geweten in slaap houden door -psalmgezang en gebed;
Overwegende in rechten, dat de bovengenoemde handeling van de vier ouderlingen, door het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland in zijn schrijven aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg, gequalificeerd als »een verzuim »dat heeft aanleiding gegeven tot een openlijk geschil in de i' kerk te Middelburg en tot eene groote teleurstelling voor ■»een aantal leerlingen, die als lidmaten alzoo wenschen te gt;worden ingeschrevenquot; na onderzoek niet alzoo kan worden genoemd.
Immers het wegblijven der ouderlingen, noopte de heeren biBMACHER Zijnex en Koch niet het minst tot het verrichten eener onwettige daad, tot aanneming in strijd met de reglementaire bepalingen.
Daar nu juist deze daad van de heeren Sibmachek Zijnen en Koch aanleiding heeft gegeven tot een openlijk geschil in de Kerk te Middelburg en tot eene groote teleurstelling voor een aantal leerlingen, en het door het Provinciaal Kerkbestuur zoogenaamd verzuim der ouderlingen, rechtens van geen invloed kan noch mag worden geacht op de daad der bovengenoemde predikanten, ja veeleer juist door dier heeren eigenmachtige daad, dat zoogenaamd verzuim der ouderlingen onherstelbaar werd gemaakt, zoodat met geen mogelijkheid, al wilde men, hierin volgens alinea 1, art. 4, Reglement opzicht en tucht, zoude kunnen worden gehandeld, zoo valt dit aldus gequalificeerd verzuim geheel buiten de termen van art. 4 van evengenoemd Reglement;
Overwegende, dat de bovengenoemde leiten, waardoor de heeren Sibmachee Zijnen en Koch in weldoordacht en
40
streng doorgevoerd verzet zijn gekomen met de kerkelijke reglementen en verordeningen, die zij tegenover de ouderlingen ter aanneming afgevaardigd, en wel bepaaldelijk wat betreft art. 08 Reglement Godsdienst-onderwijs, beweerden geheel te. willen gehoorzamen; maar dat bovenal de openbare bevestiging der alzoo eigenmachtig aangenomenen, waar-vooi beide predikanten krachtens hunne samenwerking, die ook in hunne memoriën bij het Klassikaal en Provinciaal Kerkbestuur ingediend wordt beleden, gelijkelijk moeten worden aansprakelijk gesteld, alsmede bet door den heei Si bm ach er Zijnen in publiek geschrifte brengen van deze zaak voor de rechtbank der publieke opinie, zonder dat dit door zijnen medestander verhinderd of afgekeurd werd, niet anders gequalificeerd kunnen worden, dan als diagende het kenmerk van » verstoring der orde en rust, en 8 var' verzuim zoowel als van vergrijp in de uitoefening van igt;Kerkelijke betrekkingen-quot;
Overwegende dat beide predikanten bleken zich wel bewust te zijn van hun verzet tegen de kerkelijke verordeningen, en ter staving van hun goed recht, geen anderen grond weten ? ij te brengen dan een beroep op art 215 van het Reglement voor de Kerkeraden, welk beroep ook volgens uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland, juist door de in art. 21 voorkomende bepaling, »in tegenwoordigheid van een of meer «ouderlingenquot; niet opgaat;
Overwegende dat de heeren P. P. J. Sibmachee Zijnen en E. J. W. Koch zich in hunne memorie, ingediend bij het Klassikaal Bestuur van Middelburg in zake het geschil in den Kerkeraad, en nu bij ons berustende in afschrift, op aanvrage, behoorlijk gewaarmerkt d.d. 3 December 1860 door den Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland, aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg toegezonden, schijnen te beroepen op hun geweten, als wanneer zij zeggen ; In het gegeven geval kon
41
en mogt door de ondergeteekenden niet anders worden gehandeld;
»docli dat zoodanig beroep op het geweten hoe eer-»biedwaardig ook op zich zelf, in casu niet tot veront-» schuldiging van bezwaarden kan strekken, daar handelingen gt;als door hen gepleegd, niet alleen wanorde stichten, »maar ook rechten van anderen krenken, die door hand-»having der kerkelijke verordeningen behooren te worden «gewaarborgd
Gezien, behalve de reeds aangehaalde artikelen, art. 20, 43 en 44 van het Algemeen Reglement, art. 14, 21 en 23 van het Reglement voor de Kerkeraden, art. 27 van het Reglement op het examen, art. 1, 2, 3, 4, 21, 22, 27, 47 en 48 van het Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht;
Gelet op de tegenwoordige onrust in onze Nederlandsche Hervormde Kerk, eu op de jongste gebeurtenissen ;
Oordeelende dat hoewel de heeren Sibmacher Zijnen en Koch beiden schuldig zijn, aan de bovengenoemde feiten, die feiten evenwel meer bezwarend moeten worden geacht voor den eerstgenoemde, als die klaarblijkelijk bij dit alles op den voorgrond treedt, en ook alleen zich veroorloofde in een onder zijnen naam uitgegeven vlugschrift deze zaken ruchtbaar te maken voor het publiek ;
Overwegende dat, daar de heeren Sjbmacher Zijnen en Koch, en zulks door ergerlijke en geruchtmakende eigenmachtige handelingen, zich hebben schuldig gemaakt aan » verstoring van orde en rust, en van verzuim zoowel als van vergrijp in de uitoefening van Kerkelijke betrekkingen waardoor een vonnis van schorsing over hen zoude kunnen worden uitgesproken ; heeft evenwel na verschillende con-sideratiën, gemeend te moeten besluiten, gelijk het besluit bij dezen:
Dat op de heeren F. P. J. Sibmackmi Zijnen en E. J.
42
W. Koch zal toegepast worden het eerste tuchtmiddel uit art, 4, Reglement opzicht en tucht
zijnde eeve berisping.
Afschrift van dit vonnis, zal den gecondemneerden, alsmede den vier geïnteresseerde ouderlingen, behoorlijk worden verstrekt; wijders gelijk afschrift worden gezonden aan den Kerkeraad van Middelburg, gelijk ook aan het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland ter kennisgeving; terwijl dit vonnis volgens art. 31 Reglement opzicht en tucht zal worden gepubliceerd in de gt; Kerkelijke Courant.quot;
Aldus gedaan in onze buitengewone vergadering, gehouden te Middelburg den 6den en 7dei1 December 1880.
Het Klassikaal bestuur van Middelburg, Was geteekend:
Gr. C. BOOMER, praeses.
J. W. KNOTTENBELT, assessor.
C. C. SCHOT Cz., scriba-secundus.
W. E. M. ENGELBERTS.
J. H. GESELSCHAP.
N. A. DE GAAIJ FORTMAN.
P. G. DE VEY MESTDAGH.
Aanmerking.
Wij meenen duidelijk uit den aanhef van dit vonnis, in verband met de voorafgegane onderhandelingen op te merken, dat het Classicaal-Bestuur tot het uitspreken hiervan niet dan noode en zeer omoillig, door het Prov. Kerkbestuur hiertoe gedrongeu, .overging. Immers, het is dan maar geen geringe zaak, tegen het gevoelen van bekwame kenners der kerkelijke wet in. ter handhaving der orde in zaken behoorende tot het kerkelijk opzicht,
43
tuchtmiddelen toe te passen. Wel is zulks in de laatste jaren meer gewoonte geworden, maar de gewoonte mag niet drijven tot handelingen in strijd niet de wet.
N0. 3. .
MiDDEi.BuiiG, den 6(ien Januari 1881.
Naar aanleiding van Uw »Besluitquot; dd. 6 en 7 December 11. in zake het verzuim der ouderlingen bij de Ned. Herv. Gemeente te Middelburg achten wij ons verplicht, krachtens het reglement voor Opzicht en Tucht, de volgende opmerkingen aan Uwe ernstige overweging te onderwerpen.
Bij herhaling is Uw Bestuur door ons aangespoord om dat verzuim in behandeling te nemen. Aan dien aandrang is door ü ten slotte gevolg gegeven. Aan U stond nu te onderzoeken, of in de daad door bedoelde ouderlingen een verzuim gepleegd was, en zoo ja, — welk tuchtmiddel daarop moest worden toegepast.
Dit nu is door U over 't hoofd gezien. Door U is een onderzoek ingesteld, niet of er een verzuim begaan is, maar of dat verzuim aanleiding heeft gegeven tot een geschil enz. Het is duidelijk dat dit laatste niet de hoofdzaak is. Een verzuim blijft een verzuim onverschillig waartoe 't aanleiding geeft.
En dat de bedoelde ouderlingen, door te verklaren, dat zij niet bij de aanneming zouden tegenwoordig zijn, en door daarbij niet te verschijnen, als grond aanvoerende, dat zij zich met onderwerpen aan art. 38 van het Regl. op het Godsdienst Onderwijs, — in de daad zulk een verzuim hebben begaan, en zich tegenstrevers hebben betoond van Kerkelijke Verordeningen, en ontrouw aan hunne, in art. 25 van het Regl. voor de Kerkeraden
44
omschreven, verpliclitiug, — dit springt zóó zeer iu het oog, dat het moeijeliik te begrijpen is, hoe gij vaa U zelf hebt kunueii weren het verwijt, van schuldig te staan aan schennis van art, 1 en 21 van het Regl. voor Opzicht en lucht, door, in casu, te gewagen van een dusgenaamd verzuim, en van een niet honoreeren van art. 38, zonder een tuchtmiddel toe te passen.
Als grond voor deze wijze van recht te spreken, wordt aangevoerd dat door de onwettige aanneming der leerlingen van de Heeren Sibmacher Zijnen en Koen het zoogenaamd verzuim der ouderlingen onherstelbaar werd gemaakt, zoodat art. 4 al. 1. van het Kegl. voor opzicht en tucht niet meer toegepast kon worden.
Wij moeten ü doen opmerken dat in genoemd art. niet voorgeschreven wordt, dat geen tuchtmiddel mag worden toegepast, ten zij eerst het voorschrift in al, 1 vervat is beproefd. Ook meenen wij ten overvloede ü hieiop te moeten wijzen dat art. 7 van laatstgenoemd Reglement door ü niet behoorlijk toegepast is, daar immers het straffeloos laten overtreden van gewichtige wetsbepalingen als die de aanneming van lidmaten betreffen, noch met den aard der zaak, noch met het belang der Kerk strookt.
Wat nu, verder aangaat de onwettige aanneming tot lidmaten, zooals die door de predikanten Sibmacher Zijnen en Koch is geschied. - hierbij is sprake van eene geheel andere verkeerdheid, dan die welke in het verzuim der ouderlingen gelegen is.
Het heeft dan ook op ons een vreemden indruk gemaakt, dat Gij, na eene voorzeker ernstige beraadslaging hebt kunnen besluiten om in ééne beslissing of »Besluit'quot;, zooals 't door U genoemd wordt, over twee heterogene. verkeerdheden, door zeer verschillende personen begaan, tegelijk recht te doen. — Er waren, ook volgens U, twee afzonderlijke zaken te behandelen; het, door ü dusgenaamd, verzuim der ouderlingen, en de volgens ü, eigen-
45
machtige handeling der twee predikanten. Het lag geheel binnen den kring Uwer bevoegdheid, om zoowel over de eene als over de andere zaak eene beslissing te nemen.
Maar de aard der zaak vorderde dat niet in éen » Besluitquot; eenige personen van een verzuim worden vrijgesproken, en te gelijk, eenige andere personen, wegens eene geheel andere verkeerdheid worden » gecondemneerdquot;; ook art. 21 van het Begl. voor opzicht en tucht gaat uit van de onderstelling, dat slechts in ééne zaak te gelijk wordt recht gesproken.
Onder de bezwaren, tegen den predikant Sibmacher Zijnen gerezen, behoort blijkens de overwegingen van Uw gt;Besluitquot; het feit, dat door hem het geschil in den Kerkeraad is gebracht voor de rechtbank der publieke opinie. Wij moeten U doen opmerken, dat ook in dit opzicht laatstgenoemd art. niet juist is toegepast. De daad van 't beoordeelen in openbaar geschrift van handelingen van kerkelijke personen is, ah zoodanig, nergens strafbaar gesteld. Waar moet het heen in onze Hervormde Kerk, indien dit niet vrij staat ? Wie heeft er ooit aan gedacht om b. v. eene brochure van Dr. A. Kuijper »over de leugen in de Kerkquot; te veroordeelen, als vergrijp tegen de kerkelijke verordeningen ?
Hoe zou ook door dergelijke maatregelen tegen opeubare geschriften, de vrijheid onderdrukt worden, en wat ware daarvan anders te wachten, dan eene doodsche rust, gelijk b.v. de Roomsche Kerk in haar midden wil doen heerschen ?
Onmiddelijk vóór de conclusie wordt in Uw »Besluitquot; gelezen »heeft na verschillende consideratiën gemeend te moeten besluiten enz.quot;
Nu is in meergenoemd art. 21 uitdrukkelijk voorge-geschreven, dat de gronden moeten vermeld worden waarop de uitspraak berust. De uitdrukking: »na verschillende consideratiën is met dat art. in strijd, omdat zij alles behelst behalve de vermelding der gronden.
46
De conclnsie van uw stuk wordt door ü genoemd eerst: »een Besluitquot; daarna »een vonnis.quot;
Het zij ons vergund ü te wijzen op het onderscheid tusschen een »Besluitquot; en een «Kerkelijke Beslissingquot;. Van het eerst3 is sprake in art. 14, van het tweede in art. 15 van het algemeen reglement.
Het heeft U goedgedacht over de ouderlingen zoowel als over de predikanten recht te spreken, zelfs zonder hen te hooren. Wellicht had zulk een verhoor bijzondere omstandigheden aan het licht kunnen brengen, die van invloed moesten zgu op üw »Besluit.quot;
Wij hebben gemeend, ü deze opmerkingen niette mogen onthouden, opdat naar art. 29 van het regl. voor opzicht en tucht door ü daarop acht worde geslagen.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
C. F. ZEEMAN, President. B. A. OVERMAN, Secretaris.
Aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg.
Strijd over de herbenoeming van twee orthodoxe onderlingen.
Adres ingediend bij den Middelbnrgsclien kerkeraad liondende bezwaren tegen de herbenoeming der herkozen ouderlingen L. J. de Kok en A. Gideonse.
Ami den Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde gemeente te Middelburg.
De ondergeteekenden, allen lidmaten en oudkerkeraads-
Was geteekend j
47
leden van de Nederduitsche Hervormde gemeente alhier, nemen de vrijheid, , zich tot ÜEerw. te wenden met de volgende beschouwingen en het daarop gegronde bezwaar.
Wij beginnen met op te merken, wat wel aan geen bedenking onderhevig zal zijn, dat ieder, die lid wordt van eenige vereeniging of van eenig genootschap, zich even daardoor onder de verplichting brengt, om de in zoodanig genootschap geldende verordeningen in acht te nemen; weshalve dan ook zij, die als lidmaten tot het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap toetreden, bij de toestemmende beantwoording van de 3e vraag, in art, 39 van het Reglement op het Godsdienst-onderwijs vermeld, uitdrukkelijk beloven de verordeningen van dit kerkgenootschap te zullen opvolgen.
Geldt dit echter reeds voor ieder lidmaat onzer kerk, nog veel meer voor hen, die met eenig kerkelijk bestuur, hetzij in kerkeraad of klassikaal of hooger kerkbestuur zijn belast, waarom dan ook art. 13 van het Synodaal Reglement voor de Kerkeraden uitdrukkelijk bepaalt, dat de kerkeraden zich in alles naar de kerkelijke reglementen en verordeningen hehooren te gedragen, en moeten toezien dat ze worden opgevolgd.
Van de verplichting daartoe mag zich dus ook geen lid uwer vergadering ontslagen rekenen, — ook niet wegens gewetensbezwaar, daar juist eene ernstige en gemoedelijke beschouwing van roeping en plicht hem dan moet bewegen, om liever door uittreding uit zijne betrekking van de verplichting, om als bestuurder de kerkelijke verordeningen op te volgen en te doen opvolgen, zich te ontslaan, — dan ontrouw te worden aan een plicht, tot welks vervulling hij krachtens zijn ambt wordt geroepen.
Dit schijnt echter thans door sommigen niet goed begrepen te worden. Het is ons toch bekend geworden dat onderscheidene leden uwer vergadering uitdrukkelijk heb-
48
ben verklaard niet meer tegenwoordig te willen zijn bij huwelijks-inzegeningen, door sommige predikanten geleid, en dat ze dit dan ook herhaaldelijk hebben nagelaten, alsmede dat ze bij sommige predikanten niet meer dienen hij de viering des avondmaals, hoewel het hun, toen ze het ouderlingschap aanvaardden bekend was, dat de Reglementen van orde van den Algemeenen en van den Bij-zonderen kerkeraad hen tot beide zaken verplichten '). We noemen dit willekeur en plichtsverzuim.
Zou reeds dit ons aanleiding kunnen geven tot billijk beklag, wij zijn geneigd, om hen die zich aan dit plichtverzuim schuldig maken, zulks voor zich zeiven te laten verantwoorden : — immers der Gemeente doet het geene schade van eenige beteekenis i — aZ de huwelijks-inze-o-enino-en en avondmaals-vieringen gaan toch, ook buiten
o o . o cj
de tegenwoordigheid van ouderlingen, ongehinderd voort.
Een ander geval is het echter, wanneer het opzettelijk plichtsverzuim van ouderlingen tot stoornis en wanorde aanleiding geeft, en leden der gemeente daardoor verkort zouden worden in eenig hun toekomend recht.
Dit heeft in het voorjaar dezes jaars plaats gehad, toen vier ouderlingen, tot het assisteren bij de lidmaatsaannemingen bij 2 predikanten wettelijk afgevaardigd, — uitdrukkelijk verklaarden dit niet te willen doen en dit dan ook niet gedaan hebben, hetgeen, naar aan uwe vergadering bekend is, tot eene nog hangende kerkelijke procedure heeft aanleiding gegeven. Nu springt het in het oog dat, wanneer vier leden uwer vergadering het
') Zie . het Keglement van orde van den Algemeenen kerkeraad axi. 27, lo. aldus luidende : Bij de godsdienstige inzegening van het huwelijk is behalve de predikant een ouderling en diaken tegenwoordig ; en
het Reglement van orde van den bijzonderen kerkeraad art. S7, d : De ouderling is verplicht te dienen bij de viering des avondmaals.
49
recht zouden hebben, om zicb aan het volbrengen van eenigen door hun ambt hun opgelegden plicht te ont-trehken, dat recht aan alle leden niet kan worden ontzegd. En maakten nu eens al de ouderlingen der gemeente van zoodanig recht gebruik, dan zou weldra iedere lidmaatsaanneming bij sommige predikanten onmogelijk zijn gemaakt, of zoo ze nog plaats vond, telkens tot kerkelijke proceduren aanleiding geven.
Dit wenschten nu de ondergeteekenden te voorkomen. En het is daarom, dat bij hen ernstig bezwaar bestaat tegen het optreden van de Ouderlingen L. J. de Kok en A. Gideonse, die naar art. 8 van het Synodaal reglement voor de Kerkeraden, op den vorigen Zondag aan de gemeente werden voorgesteld, opdat, wanneer tegen hun optreden bij eenig lid der gemeente bezwaar bestond, zij gelegenheid zouden hebben dat in te brengen. Gemelde ouderlingen toch behoorden in het voorjaar dezes jaars mede tot hen, die weigerden bij twee predikanten onzer gemeente te assisteren bij de lidmaats-aannemingen en die dit dan ook niet hebben gedaan. Reeds dit op zich zelf houden wij voor zoodanig plichtsverzuim dat ze reeds daardoor voor het ambt van ouderling ongeschikt en onbevoegd zijn, terwijl dit niet minder aan het licht komt door de reden, welke zij voor die weigering opgeven.
Zij verklaarden namelijk zich te willen stellen, zoo als ze zeiden, op het standpunt van art. 38 van het Reglement op het Godsdienst-onderwijs oud, en kwamen daarbij uitdrukkelijk in verzet tegen dat artikel nieuw, zoo als ze het noemden. Nu is het ieder bekend, dat zoodra eenig wetsartikel gewijzigd of door een ander vervangen is, ervoor -de praktijk van geen oud, of nieuw sprake kan zijn, terwijl dan het zoogenaamde oude artikel als regel voor doen en laten moet geacht worden niet meer te bestaan, en alleen het zoogenaamde nieuwe artikel zoodanige regel
c O O
wezen kan, iets, hetwelk zelfs door de gereformeerde com-
4
50
missie van advies op bl. 21 en 22 van haar op 1 Maart 1]. uitgegeven advies wordt toegestemd. De ouderlingen, die derhalve weigerden bij lidmaatsaannemingen van sommige predikanten te assisteren, omdat deze zich overeenkomstig eene wettig bestaande verordening wenschten te gedragen en die daarbij van hen eischten, dat ze eene andere als regel van doen en laten niet meer bestaande verordening zouden in acht nemen, kwamen daardoor in opzettelijk verzet tegen de ivet en hielden daardoor op te beantwoorden aan eene der ver eischten, door art, 3, al. 2 van het Synodaal reglement voor de kerkeraden gesteld, dat ze namelijk geen tegenstanders moeten zijn van kerkelijke verordeningen. Moetnugeoordeeld worden, dat zoodanige handelwijze dezen ouderlingen vrij stond met opzicht tot éene verordening, waarom dan ook niet met opzicht tot iedere andere? Ze zouden dan slechts van gewetensbezwaar behoeven te spreken, om zich van het opvolgen van iedere verordening verschoond te achten. Maar waar bleef dan de orde en rechtszekerheid voor ieder lid der gemeente ? Zoo zou waarlijk ons kerkgenootschap worden overgegeven aan ontbindende machten. We begeeren dus, in het belang van orde en tucht, dat door al de leden uwer vergadering de wettig bestaande kerkelijke verordeningen worden geëerbiedigd en nageleefd, en zien ons dientengevolge verplicht, om door deze ons ernstig bezwaar in te brengen tegen een optreden van de heeren L. J. de Kok en A. Gideonse, als ouderlingen onzer gemeente.
De adressanten voornoemd,
{volgen dertig handteekeningen.)
Middelburg,
15 December 1880.
51
Het Klassikaal Bestuur van Middelburg heden wettig vergaderd, heeft iu overweging genomen het bezwaarschrift dat bij den kerkeraad is ingekomen en door den kerkeraad ons toegezonden met begeleidend schrijven van 21 December 1880, bericht U bij dezen, dat ons bestuur geoordeeld heeft, dat de ingediende bezwaren geen grond opleveren om de tot ouderlingen benoemde heeren L. J. de Kock en A. GiDEONse niet als zoodanig te doen optreden en heeft beslist dat daarom de kerkeraad van de Nederduitsch Hervormde Gemeente te Middelburg tot de bevestiging moet overgaan.
Het Klassikaal Bestuur voornoemd,
(Get.) J. VAN 'T HOOFT, h. t. scriba.
Aan
den Kerkeraad der Nederdvdtech Hervormde gemeente te Middelburg.
Aanmerking,
Dit besluit des Classicalen Besliiurs dd. 13 Januari, was zeer kort, vooral ook omdat uit het onlangs gevelde vonnis over de beide Middelburgsche predikanten moest gezien worden waarem bij het Classicaal-Bestuur geen reden konden bestaan om de herbenoeming-der twee ouderlingen de Kok en Gideonse te verbieden. Evenwel deze kortheid, misschien voorspruitende uit het onaangename om telkens en telkens wat duidelijk uitgesproken was te herhalen, alsmede de niet voltallige onderteekening waren oorzaak hiervan, zooals uit de volgende stukken blijkt, dat het Provinciaal-Kerkbestuur, deze onnauwkeurigheden in den vorm, zonder naar behoorde volgens art. 27 K. O. en T. daarop te wijzen, gretig aangreep om zelve zijne bemoeijingen rechtstreeks tot den kerkeraad van Middelburg te kunnen uitstrekken, en het hem lastige Classicaal-Bestuur kort weg op zijde te schuiven. Het Provinciaal-Kerkbestuur achtte eene onvolledige onderteekening daartoe ten volle voldoende, terwijl liet
52
toch konde weien, dat nog niet lang geleden een vonnis door het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland geveld, hoewel onvolledig onderteekend, door de Synode, als geldig was aangemerkt.
Adres aan het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland gericht door 31 lidmaten der Mid. Gemeente.
Aan het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
De ondergeteekenden, lidmaten en oud-kerkeraadsleden der Nederduitseh-Hervorrade gemeente te Middelburg, achten zich verplicht tot IJ te komen, uwe tusschenkomst inroepende tot handhaving van ivet en orde bij de onwettige handelingen, die in den laatsten tijd in deze gemeente hebben plaats gevonden, in zake van, en betrekking hebbende tot de aanneming van lidmaten.
Zij wenden zich deswegens rechtstreeks tot uw college, omdat het Klassikaal Bestuur van Middelburg, dat anders in de eerste plaats zou zijn aangewezen om hierin te worden gekend, bedoelde handelingen niet slechts ongemoeid laat, maar die ook zelf op verschillende wijze aanmoedigt en bevorderb door adviezen en daden, — ja — zich niet ontziet daaraan feitelijk medeplichtig te zijn.
Tot staving van een en ander hebben wij de eer met overlegging van gewaarmerkte bewijsstukken ü te wijzen op de volgende feiten :
I. Op een schrijven van het Klassikaal Bestuur dd. 26 Februari 1879 (overgelegd sub bijlage 1) aan den kerke-raad der Nederduitsch-Hervormde gemeente alhier, in antwoord op eene missive van den kerkeraad aan dat Bestuur d.d. 13 Februari te voren, houdende verzoek om
53
inlichting in zake vermeende tegenstrijdigheden tusschen art. 11 Algemeen reglement en art. 38 Reglement godsdienst-ouderwijs, — met opzicht tot de aanneming van nieuwe leden. In plaats van nu naar aanleiding van dit schrijven den kerkeraad behoorlijk voor te lichten omtrent den zin en de bedoeling van genoemd artikel 38, als zijnde die geheel in overeenstemming met goed begrepen art. i 1 Algemeen reglement en hem tot nauwgezette handhaving daarvan aan te sporen — wordt door het Klassikaal Bestuur dit art. 38 eenvoudig ter zijde gezet en den kerkeraadsleden aangeraden zich daarnaar niet langer te gedragen, dan voor zoover zij zelve in verband ook met andere consideration zullen goedvinden.
II. Op een schrijven van datzelfde Klassikaal Bestuur aan den predikant Abresch, d.d. 26 Mei 1880, nquot;. 29, (zie bijlage 2) waarin dit bestuur te kennen geeft »dat »het zich niet kan plaatsen op het synodaal standpunt »belichaamd in art. 38 en 39 van het Reglement voor «godsdienstonderwijsquot;, en dat het dientengevolge de ouderlingen der Nederduitsch-Hervormde gemeente alhier, die weigeren zouden om bij de lidmaatsaanneming van een predikant die het standpunt van artikel 38 en 39 van dat reglement handhaaft, tegenwoordig te zijn, »niet in het ongelijk gestelt /quot;
III. Wijzen wij ü op de uitspraak van het Klassikaal Bestuur d.d. 6 en 7 December 1880 (zie bijlage 3), waarbij op de predikanten Sibmacher Zijnen en Koch het tuchtmiddel eener ygt;berisping', wordt toegepast in zake dat zij hunne wettig vastgestelde lidmaatsaannemingen hadden laten doorgaan, niettegenstaande de daartoe afgevaardigde, doch tevens opzettelijk wegblijvende ouderlingen niet tegenwoordig waren. Wij zijn van oordeel, dat het Klassikaal Bestuur allereerst tegenover het plichtverzuim der ouderlingen bij deze den eerbied voor de kerkelijke wetten had behooren te handhaven, en nu door dit na te laten hen
54
bij hun wederstreven der kerkelijke verordeningen feitelijk heeft in het gelijk gesteld, en dergelijke overtredingen hij hen voor het vervolg heeft aangemoedigd.
IV. In genoemde uitspraak heeft het Klassikaal Bestuur tevens op officieele wijze kennis genomen van eene afkeuring door den predikant Sibmacheu Zijnen in openbare geschrifte uitgesproken tegen zijne ambtgenooten Nonhe-bbl en Rijndees, wegens eene door hen met anderen den 18 Juni 1879 te Leiden gesloten overeenkomst, ten doel hebbende een verbond van kerkeraden tot niet-naleving der kerkelijke wet en tot gezamenlijken weêrstand tegen kerkelijke besturen die deze wet mochten willen handhaven. Tot bevestiging van dit laatste wordt door ons (zie bijlage 4) hierbij overgelegd afschrift van het rapport te dezer zake door die beide predikanten uitgebracht in eene vergadering vau den Middelburgschen kerkeraad.
Wij vermeenen dat het Klassikaal Bestuur, op officieele wijze kennis nemende van het openbaar geschrift van den predikant Sibmachee Zijnen in zake van het daarin door hen vermelde gedrag van de heeren Nonhebej, en Rijndees volgens art. 5 alin. 2 Reglement Opzicht en tucht, een onderzoek had behooren in te stellen en beslissing te nemen omtrent de handelingen dier beide predikanten in genoemd geschrift gewraakt: en waarvan de onwettigheid toch waarlijk niet wordt weggenomen door dat deze alzoo hebben gehandeld naar hunne bijzondere inzichten betreffende hetgeen zij, en wel volgens eene naar onze bescheiden meening onware opvatting, »Gods woord en de belijdenis en rechten der Nederlandsche hervormde kerkquot; noemen. Het Klassikaal bestuur zulks nalatende en te gelijk aan den schrijver, die hunne overleggingen openlijk had afgekeurd, deswege eene » berispingquot; toedienende, heeft daarmede op officieele wijze getoond zulk verzet tegen de wet te kennen, opzettelijk ongestraft te laten en daardoor aau te moedigen.
55
V. Op het indienen bij het Klassikaal Bestuur van een gemotiveerd bezwaarschrift (zie bijlage 5) ingediend door een dertig-tal oud-kerkeraadsleden der Middelburgsche gemeente tegen het weder-optreden van de heeren L. J. dê Kok en A. Gideonse als ouderlingen, als hebbende deze zich duidelijk bewezen te zijn tegenstrevers van kerkelijke verordeningen en alzoo volgens artikel 3 alinea 2 Reglement op de kerkeraden niet bevoegd om als ouderlingen op te treden. Bij besluit van 13 Januari jl. (zie bijlage 6) heeft het Klassikaal Bestuur hierop eenvoudig zonder aanvoering van eenig wettig motief beslist, dat desalniettemin „de ingediende beztcaren geen grond noplevermquot; om genoemde personen niet als zoodanig te doen optreden. Hiermede heeft dit Bestuur alzoo met der daad uitvoe-riug gegeven aan zijn voornemen van 26 Mei vermeld in bijlage 2 bovengenoemd.
Wij meenen dat al de bovenvermelde feiten gepleegd onder toezicht, volgens advies en met medewerking van het Klassikaal Bestuur ter tafel behooren gebracht te worden bij het kerkelijk Bestuur der Provincie, daar immers volgens art. 51 alinea 3 van het Algemeen reglement »de zaken, »waarin de klassikale Besturen of derzelver leden als zoo-»danig betrokken zijn, aan de Provinciale kerkbesturen '•■worden opgedragenquot; terwijl art. 27 Reglement Opzicht en Tucht aan een kerkelijk bestuur (»ontwarende dat een «collegia onder zijn ressort op bestaande verkeerdheden »geen acht geeft of een te zijner kennis gebracht bezwaar »zonder het behoorlijk onderzochtj te hebben, ter zijde gt;legtquot;) den weg wijst om zelf die zaak ter hand te nemen. — Ook verdient te worden opgemerkt, dat volgens artikel 1 en 2 (conf. art. 5) van 't Reglement Opzicht en Tucht niet slechts aan Kerkeraden en Klassikale Besturen, maar ook aan de Provinciale Besturen en de Algemeene Synode is opgedragen: »het houden van
56
»kerkelijk opzicht en het uitoefeneii van kerkelijke tucht »tot wegneming van alles wat het godsdienstige en zede-gt;lijke welzijn der gemeente belemmert en tot handhaving »der kerkelijke reglementen en verordeningen ; — terwijl volgens artikel J zulks tot allen zich uitstrekt en volgens artikel 50 ook kleden van Klassikale Besturen en hunne secundi als zoodanig' daaraan onderworpen zijn.
Het zij ons vergund u hierbij tevens ernstig en dringend te wijzen op den onhoudhareu toestand, waarin ten gevolge van hetgeen alzoo door verschillende personen en colleges onwettiglijk verricht of nagelaten is, de Middel-burgsche gemeente verkeert.
Terwijl twee en dertig jongelieden, buiten de tegenwoordigheid der opzettelijk daarvan afwezige ouderlingen aangenomen en bevestigd, nog altijd wachten op erkenning en inschrijving in het lidmatenboek der gemeente, en de piedikanten die de aanneming buiten de tegenwoordigheid der ouderlingen hadden laten doorgaan, door het Klassikaal Bestuur deswegens werden »berisptquot; — worden de ouderlingen die tot genoemde onregelmatigheid door hun moedwillig wegblijven de aanleiding gaven, van wege het
Klassikaal Bestuur ongemoeid gelaten — ja! _ zulk
plichtverzuim en feitelijk verzet tegen de reglementen bij uitdrukkelijk besluit unlet in het ongelijk gesteld.quot;
legen eene bij volgende aannemingen van de zijde der ouderlingen eventueele herhaling van het gebeurde, wordt dan ook door het Klassikaal Bestuur niet de minste voor-zorg genomen. Integendeel: men laat deelneming aan eene vergadering, als die te Leiden gehouden werd, met al hare gevolgen zonder eenige afkeuring of bestraffing blijven, en tracht zelfs degenen die daartoe samenwerkten voor het vervolg tegen eene gevreesde publiciteit te behoeden, door aan den heer Sibmachee Zijnen eene officiëele berisping toe te dienen, als zoude deze hebben misdaan.
57
door die overtredingen op afkeurende wijze »in openbaren »geschrifte te brengen voor de rechthank der publieke opinie !quot; — Wi} zijn van oordeel, dat dit laatste juist moet bevorderd worden in het waarachtig' belang onzer ge-
O O a
meente, die immmers in dezen stand van zaken er den hoogsten prijs op moet stellen, dat zij toeten moge wat er zoo al omgaat binnen de muren der kerkeraadskamer, en of hare belangen daar wel worden ter harte genomen
~ O
zóó als dit op wettige wijze en naar de in d-e kerk bestaande bepalingen behoort te geschiedea.
Eindelijk worden twee van de vier nalatige ouderlingen, die onlangs aan de beurt van aftreding waren, als tegen hunne herkiezing, naar aanleiding van art. 9 van het Reglement op de kerkeraden, een gemotiveerd bezwaarschrift wordt ingediend, door het Klassikaal Bestuur in strijd met art. 3, alin. 2, gehandhaafd bij hunne herbenoeming en hunne openbare bevestiging bevolen, en wel zonder eenige bedenking of voorwaarde, niettegenstaande hun onwettig en wederstrevend gedrag. Eene bij toekomstige lidmaats-aannemingen misschien volgende herhaling van bovengenoemde ongeregeldheden wordt alzoo reeds vooruit aangemoedigd en voorbereid.
Wij verbergen het niet, dat al deze onwettige handelingen verricht door onderscheidene kerkelijke personen onder bescherming en met medewerking van het Klassikaal Beduur ons ernstig hebben verontrust, en ons vertrouwen op de onpartijdigheid van hun bestuur en van hunne rechts-bedeeling diep hebben geschokt. Aan uw Provinciaal Bestuur komen wij deswegens hulp en recht vragen:
Hulp en recht ter wille van een aantal aanstaande lidmaten der gemeente, wier wettige toetreding dreigt onmogelijk te worden gemaakt!
Hulp en recht voor drie onzer predikanten, wier dienstwerk men op onwettige wijze alzoo tracht te verhinderen !
58
Hulp en recht tegen het misbruik dat door degenen , die boven de gemeente gesteld zijn, aldus wordt gemaakt van hunnen invloed en van hunne macht!
(Volgen een en dertig otiderteekeningen.)
Aanmerking.
Dit adres was voorzien van 6 bijlagen.
Wij moeten doen opmerken dat de toon die in dit adres heersclit, zeer hitter is. Ook kunnen wij niet anders dan onridderlijk noemen, de manier hier gevolgd, om ter bestrijding van tegenstanders niet alleen, maar zelfs van een Classicaal-Bestuur gebruik te maken van stukken, die geheel huiten het terrein van den strijd behoorden te blijven. Wij bedoelen hiermede eenige stukken opgenomen onder de 6 bijlagen, die aan dit adres door adressanten waren toegevoegd. Opdat de lezer hierover vrijelijk moge oordeelen zullen wij ze ook nu hierbij laten volgen. Het waren de trcee eerste bijlagen aan het adres toegevoegd. Nog dient vermeld dat bijlage III, uitspraak van het Classicaal Bestuur d.d. G en 7 Dec. 18S0; Bijlage V, adres van 30 lidmaten aan den Kerkeraad van Middelburg in zake herbenoeming van twee ouderlingen; Bijlage VI, besluit des Cl. Best. d.d. 13 Jan. 188!, ook onder de nu door ons uitgegeven bescheiden voorkomen. Bijlage IV, was een verslag door de heeren J. P. Non-hebel en D. Rijnders in den kerkeraad van Middelburg uitgebracht; daar dit verslag weinig invloed heeft en kan hebben op de zaken in quaestie lieten wij dit, bij het uitgeven van bovenbeboeld adres met 6 bijlagen reeds ter kennisse der belanghebbenden gebrachte stuk, hier geheel achterwege.
Volgens belofte dan nu Bijlage I en II. Zij luiden:
'■ ' MinDELBURG, 20 February 1879.
Het Klassikaal Bestuur van Middelburg heeft de eer UEerw. op Uw schrijven van 13 Februarij II. No. 13, hel volgende te antwoorden :
Met U betreurt het Bestuur de vaststelling van het nieuwe art. 38 van het Reglement op het Godsdienst onderwijs, en erkent het dat er flagrante strijd is tusschen dit artikel 38 en art. 11 van het Algemeen Reglement.
In art. 11 toch wordt aan de Besturen terecht opgedragen het handhaven der leer, en wat onder die leer te verstaan is heeft de Synode zelve in een rapport over de wijziging van dit artikel.
59
eenige jaren geleden erkend. Bij art. 38 van liet Reglement op het Godsdienst onderwijs echter wordt het den Kerkeraden onmogelijk gemaakt op de leer toe te zien. De vragen toch van art. 39 van het Reglement op het Godsdienst onderwijs, bieden geen genoeg-zamen waarborg voor de zuiverheid der vereischte belijdenis, als het voorafgaand onderzoek van den catechumeen niet heeft aangetoond dat hij op den bodem dier christelijke belijdenis staat. Hebben de leerlingen van moderne predikanten in het voorafgaand onderzoek blijken gegeven van met de leer hunner leermeesters in te stemmen, en alzoo het bovennatuurlijk karakter des Christen-doms te ontkennen, dan is het eene bespotting der waarheid, wanneer zij daarna belijden te gelooven in God den Vader — den Almach-tigen Schepper des hemels en der aarde en in Jezus Christus Zijnen eeniggeboren Zoon — Onzen Heer en in den Heiligen Geest. Daarom behooren Ouderlingen de zoodanigen te kunnen weeren, wat hun nu bij het nieuwe artikel 38 van het Reglement op het Godsdienst Onderwijs onmogelijk wordt gemaakt.
Het is dus duidelijk dat art. 38 van het Reglement op het Godsdienst Onderwijs strijdt tegen artikel 11 van het Algemeen Reglement. Wij zwijgen nu van andere bepalingen, zooals art. 14 alinea 3 van Reglement op de Kerkeraden, maar meenen er ü opmerkzaam op te moeten maken, dat art. 11 eene bepaling is van de grondwet onzer Kerk, aan welke alle andere organieke wetten zich hebben aan te sluiten, zullen zij rechtsgeldigheid bezitten, — redenen waarom wij U, waarde Broeders! aanraden alleen in zooverre tot de uitvoering van art 38 van het Reglement op het Godsdienst onderwijs over te gaan, als dit mogelijk is, overeenkomstig de verplichting, die door art. 11 op U gelegd is geworden.
Het presbijteriaal karakter onzer kerk te verloochenen staat gelijk met die kerk over te geven aan de ontbindende machten, die eiken band van belijdenis wenschen te vernietigen, en dit leidt voor onze kerk noodzakelijk tot ondergang.
Wij meenen hiermede aan Uw verlangen te hebben voldaan, in zooverre ons dit mogelijk was.
Moge de Heer U in deze moeielijke dagen getrouw maken aan Uwe roeping, en schenke Hij U de genade en het licht des Heiligen Geestes.
Het Klassikaal Bestuur voornoemd, (geteekend) G. O. BOOMER, Praeses.
„ J. F. L. ABRESCH, Scriba, qq.
Aan dm Bij zonder en Kerkeraad der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Middelburg.
60
Bijlage II.
No. 29. Middelburg, 26 Mei 1880.
Het Klassikaal Bestuur van Middelburg- heeft de eer op Uw schrijven, dd. 1 Mei 1SS0, waarin door U op grond van art. 13) 2 Algemeen Reglement onze voorlichting gevraagd wordt, opdat gij vooraf moogt weten hoe te handelen, wanneer zich bij een door ü af te nemen belijdenis des geloofs, het geval zich mocht voordoen, dat ouderlingen weigeren bij die lidmaatsaanneming tegenwoordig te zijn, omdat gij daarbij art. 38 en 39 Reglement op het Godsdienst onderwijs wenscht in acht te nemen, daar een zoodanig geval zich reeds voordeed bij de Predikanten Sibmacher Zijnen en Koch te Middelburg — mede te deeien:
1°. dat, ofschoon art. 13, al. 2 Algemeen Reglement dit ons in zoodanig geval niet gebiedend voorschrift, wij toch bereid zijn ü hierop ons antwoord te geven;
2°. dat wij bij dat antwoord ons niet kunnen plaatsen op het tegenwoordig Sijnodaal standpunt, dat belichaamd is in art. 38 en 39 Reglement op het Godsdienst onderwijs, maar op het standpunt der H. Schritt en de nog van kracht zijnde belijdenis der Gereformeerde Kerken, die voor ons staan, boven de reglementen, en dat wij daarom:
3o. U berichten, dat het Klassikaal Bestuur heeft besloten, die ouderlingen, welke weigeren tegenwoordig te zijn bij de aanneming van lidmaten bij een predikant, die het standpunt van art. 38 en 39 Reglement op het Godsdienst onderwijs handhaaft, niet in het ongelijk te stellen.
Het Klassikaal Bestuur voornoemd, (Get.) G. C. BOOMER, Praeses.
(Get.) J. P. NONHEBEL, Scriba.
y1a?t den WelEerw, Heer J. F. L. Abresch,
predikant te Middelburg.
Het Provinciaal Kerkbestuur, begint te doen wat des Classicalen Betuurs is.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland, gelezen een adres d.d. 20 Jan. 1881, met zes bijlagen, onderteekend door den Heer Nagtglas en dertig andere lidmaten en Oud-Kerkeraadsleden der Nederduitsch Hervormde Ge-
61
meente te Middelburg, inhoudende onder meer andere bezwaren tegen het Klassikaal Bestuur van Middelburg, ook deze grieve :
dat tegen de herbenoeming van twee der vier ouderlingen, die ten vorigen jare geweigerd hebben tegenwoordig te zijn bij de aanneming tot lidmaten van de leerlingen der predikanten F. P. J. Sibmachbir Z ijnen en E. J. W. Koch — naar art. 9 van het Sijnodaal reglement voor de kerkeraden een gemotiveerd bezwaarschrift zijnde — die ouderlingen in strijd met art. 3 van genoemd reglement gehandhaafd zijn bij hunne herbenoeming en hunne openbare bevestiging bevolen is bij besluit van dat Klassikaal Bestuur dd. 13 Januari 1.1.
Gezien de op deze zaak betrekkelijke bescheiden ; Overwegende wat betreft de feiten :
dat aan de twee bedoelde ouderlingen L. J. de Kok en A. Gideonse ten jare 1880 door den kerkeraad van genoemde Gemeente is opgedragen om tegenwoordig te zijn bij de aanneming tot lidmaten van de leerlingen dei-predikanten SiBMacHEE Zijnen en Koch ;
dat zij verklaard hebben, die taak hun opgelegd niet te zullen volbrengen, en werkelijk daarin nalatig zijn geweest, en zulks omdat de genoemde predikanten verklaarden zich te zullen gedragen naar art. 38 reglement op het Godsdienst-onderwijs ;
dat deze ouderlingen als zoodanig zijn herbenoemd, om weer op te treden den 1 Januarij 1881 ;
dat tegen die herbenoeming is ingediend een bezwaarschrift, d.d. 15 December 1880 van dertig lidmaten en oud-kerkeraadsleden, van meergenoemde gemeente, op grond dat L. J. de Kok en A. Gideonse zijn tegenstrevers van kerkelijke verordeningen, met name van art. 38 voornoemd, dat het Klassikaal Bestuur van Middelburg daarop bij besluit van 14 Januari 1.1. geteekend G. C. Boomer praeses en J. van 't Hooft h. t. Scriba, hierop heett ge-
62
antwoord, dat de ingediende bezwaren geen grond opleveren, om de tot ouderlingen benoemde heeren L. J. de Kok en A. Gideonse niet als zoodanig te doen optreden ;
Overwegende in rechten :
dat de adressanten in hun bezwaarschrift verklaren zich tot het Prov. kerkbestuur te wenden, omdat ook aan dat Bestuur is opgedragen het houden van opzicht tot handhaving der kerkelijke verordeningen, naar art. 51 van het algemeen reglement en art. 1, 2 en 5 van het reglement van orde en tucht;
Overwegende dat het dus moet worden uitgemaakt of de feiten, door adressanten vermeld, van dien aard zijn, dat de uitoefening van dat opzicht noodzakelijk is ;
Overwegende daaromtrent, dat het besluit van het Klassikaal Bestuur, d.d. 13 Jan. 11. is in kennelijken strijd met art. 10 van het reglement voor kerkeraden, hetwelk op ingediende bezwaren voorschrijft eene uitspraak van welke is hooger beroep, en dus eene beslissing naar art. 21 van het reglement voor orde en tucht, en door al de leden, die er aan deel namen geteekend ;
Overwegende dat zulk eene beslissing, op het ingediende bezwaarschrift ontbreekt, en dat dus op de klacht der dertig adressanten geen recht is gedaan;
Overwegende bovendien, dat het Klassikaal Bestuur van Middelburg, gelijk uit de stukken blijkt, bij schrijven aan den predikant J. F. L. Abeesch, te Middelburg, d.d. 36 Mei 1880 no. 29, heeft bericht, dat het besloten heeft die ouderlingen, welke weigeren tegenwoordig te zijn bij de aanneming van lidmaten, bij een predikant, die het standpunt van art. 88 en 39 regl. Godsd. onderwijs handhaaft, niet in het gelijk te stellen :
Overwegende dat alzoo in casu van dat Klassikaal Bestuur geen handhaving der kerkelijke verordeningen te wachten is ;
63
Overwegende dat aan de kerkelijke besturen die handhaving is toevertrouwd,
doende in dezen, wat des klassikalen bestuurs is,
recht sprekende in eersten aanleg,
Gezien, behalve de aangehaalde artikelen, art. 21, 27, 28 en 31 van het reglement van Orde en Tucht.
Besluit, dat de Heeren üe Kok en A. Gidkonsü als wederstrevers tegen kerkelijke verordeningen, onbevoegd zijn, om als ouderlingen op te treden, en dat mitsdien de op hen uitgebrachte benoeming is nietig en ongeldig;
Bepaald dat deze beslissing zal worden openbaar gemaakt, wanneer zij de geldigheid eener eindbeslissing zal hebben verkregen.
Afschrift dezer zal gezonden worden, aan de adressanten, aan den kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te Middelburg, aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg, aan de Heeren de Kok en Gideonse, en aan, zoo noodig, de Synode.
Aldus gedaan in onze vergadering te Middelburg, den 4 Maart 1881. Tegenwoordig C. F. Zeeman president, H. J. Krol Vice-president, B, A. Overman lid en secretaris, J. H. Klomp, J. Dieleman en J. A. de Woltt, leden.
(w. g.) C. F. ZEEMAN, President.
(w. g.) H. J. KROL, Vice-president.
(w. g.) B. A. OVERMAN, Lid en Secretaris.
(w. g.) J. H. KLOMP. q. q.
(w. g.) J. DIELEMAN.
(w. g.) J. H. DE WOLFF, q. q.
Voor eciislflidend afschrift:
De Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
(w. g.) B. A. OVERMAN.
G4
Voor eeasluideml afschrift:
De Scriba van het Classicaal Bestuur van Middelburg, (was geteekend) J. P. NONHEBEL.
Aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg.
Gemotiveerd verzoek d6s ClassicalGti BGstuurs van Middelburg aan de Synodale Commissie om vernietiffing- van de beslissing des Prov. Kerkbestuurs van Zeeland dd.
4 Maart 1881. i)
Aan de Synodale Commissie.
Het Classicaal Bestuur van Middelburg iu buitengewone vergadering den 14 Maart 1881 te Middelburg vergaderd,
voelt zich gedrongen te naderen tot Uw HoogEerwaard Collegie, omdat het zich zeer bezwaard gevoelt, door de beslissing, d.d. 4 Maart 1881, door het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland genomen.
Door deze daad van voornoemd Bestuur meent ons Bestuur zich gekrenkt te zien in wat hetzelve wettiglijk toekomt.
Tuiniers, indien er al onverhoopt redenen mochten zijn, zooals het Provinciaal Kerkbestuur zulks meent, om te doen wat des Classicalen Bestuurs is, (beslissing d.d. 4 Maart 1881) zoo moest toch, volgens art. 27 van het
1) Wij meenen dat dit verzoek ten volle te rechtvaardigen is. Het quot;betreft immers eene zaak van opzicht, de uitoefening van opzicht zelve. In de wijze van het oefenen van opzicht en toezicht, en hier wel over verkregen rechten is ieder collegie volgens art. 5 O. en T. vrij.
65
Reglement van Opzicht en Tucht eerst hierover met ons Bestuur, naar de in dat artikel voorschreven wijze zijn gehandeld. Bit nu is niet geschied, noch door het vragen van inlichtingen, noch door het aansporen tot vernieuwd onderzoek.
Vervolgens meent ons Bestuur, dat wat in bovengenoemde beslissing, over de bedoeling en den eisch van art. 10 van het Reglement op de Kerk., wordt gezegd, in dit geval onzes inziens geheel ongegrond is.
Immers volgens dat artikel is door ons gehandeld. De termijn van hooger beroep behoefde hier niet de bevestiging te verdagen, daar de bezwaarden in het gelijk waren gesteld en dus niet in hooger beroep konden komen.
Hierom moest met de bevestiging (art. 10 van het Reglement Kerkrd.) niet langer gewacht worden ; ook meenen wij, dat al ware de vorm van het door ons Bestuur genomen besluit niet formeel zuiver, vernietiging hiervan alleen door bezwaarden zoude kunnen worden gevraagd,
o o '
en zulks volgens art. 15 Algemeen Reglement en art. 33 van het Reglement van Opzicht en Tucht.
Het ons verweten gebrek in den vorm, wat aangaat de niet volledige onderteekening, meenen wij dat ook niet altijd als reden van ongeldigheid van een Kerkelijk Besluit, of kerkelijke beslissing geacht is.
Wat verder aangaat het rekenen met een schrijven des Classicalen Bestuurs, dd. 26 Mei 1880, aan Ds. J. F. L. Abresch te Middelburg gezonden, meenen wij, dat het gebruik van dit stuk door het Provinciaal Kerkbestuur in zgne bovengenoemde beslissing gemaakt, niet gepast is ; daar indien al toen ter tijde dit besluit des Classicalen Bestuurs (26 Mei 1880) mocht genomen zijn, hierdoor evenwel ons tegenwoordig Bestuur geenszins gelanden mag worden geacht noch ook aansprakelijk daarvoor mag worden gesteld, wegens de groote afwisseling in de kerkelijke en vooral Classicale Besturen gewoon.
5
66
Wij nieenen dat daarom liet Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland omcettiq handelde, met door zijne beslissing; (dd. 4 Maart 1881), de beslissing naar ome bevoegdheid, dd. Middelburg 13 Januari 1881, door ons genomen geheel in stryd met art. 27 Opzicht en Tucht van nul en geener waarde te maken ; en dat indien dit kerkbestuur zulks ongehinderd wordt toegelaten een gevaarlijk antecedent hierdoor zal worden gesteld.
Om al deze redenen, ook om de groote verwarring en nog ernstiger verwikkelingen, die hierdoor in de Gemeente van Middelburg zullen worden veroorzaakt, betreuren wij niet alleen zeer deze overijlde en onzes inziens (volgens art. 15. Algemeen reglement en art. 27 en 33 Opzicht en Tucht) onwettige handelingen van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland, maar komen wij ook tot Uw HoogEerw. Collegie met ernstig beklag en verzoek om paal en perk te stellen aan deze machtsoverschrijding des Provincialen Kerkbestuurs van Zeeland, door naar moe bevoegdheid te handelen; en de beslissing, in eene zaak welker behandeling nog niet wettelijk tot de bevoegdheid van laatstgenoemd Bestuur behoorde, niet als zoodanig aan te merken ; maar indien al van die zaak door onverhoopt gebrek in den vorm eene hernieuwde behandeling mocht worden noodig geacht, te gelasten dat door ons Bestuur als waaraan zulks wettiglijk toekomt dit geschiede.
't Welk doende te Middelburg den 14dcn Maart 1881.
Was geteekend:
Gr. C. BOOMER, praeses.
C. C. SCHOT Cz., scriba.
J. W. KNOTTENBELT, assessor.
J. H. GESELSCHAP.
J. VAN 'T HOOFT.
P. J. SIEGERS.
P. G. DE VEY MESTDAGH.
J. VAN DER BEKE CALLENFELS.
67
Om de volledigheid laten wij hier ook volgen het bij de Synode door de ouderlingen de Kok en Gideonse ingediend appel op de beslissing d.d. 4 Maart door het Prov. Kerkbestunr ten hunnen opzichte genomen.
Memorie van grieven tegen de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland van 4 Maart 1881, bij de Synode der Ned. Herv. Kerk ingediend door L J. de Kok en A, Gideonse, ouderlingen der Ned. Herv. gemeente te Middelburg.
De ondergetet kenden, hunne bezwaren uiteenzettende tegen de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland van 4 Maart 1881, meenen in de eerste plaats te moeten wijzen op de omstandigheden die hen noodzaakten zich van het middel van hooger beroep op Uwe vergadering te bedienen en die het voor hen onmogeliik maakten cassatie bij de Synodale commissie aan te vragen.
Het Prov. Kerkbestuur toch zag volkomen terecht, in het aan den kerkeraad der Ned. Herv. gemeente te Middelburg gericht schrijveu van het Classikaal bestuur van Middelburg van den 13 Januari 1881, geen uitspraak zooals die op het klaagschrift tegen de benoeming van de ondergeteekenden als ouderlingen ingediend, had moeten volgen. Daarvoor toch kon naar de meening van het Prov. Kerkbestuur dat stuk naar inhoud en vorm niet gelden. Het Provinciaal Kerkbestuur echter meende derhalve, met ter zijde stelling van dit stuk, niet het klaagschrift terug te moeten zenden naar het Classikaal bestuur, om daarop uitspraak te doen, zooals ondergeteekenden vermeenen dat het had behooren te geschieden, maar op
68
de vrij vreemde overweging, dat van dit Classicaal bestuur geen handhaving der kerkelijke verordeningen te wachten is, heeft het geoordeeld, zelf »doende wat des classicalen bestuurs isquot; en derhalve »in eersten aanlegquot; te moeten beslissen zooals het op 4 Maart jl. dan ook beslist heeft. Daardoor heeft het Provinciaal kerkbestuur voor de on-dergeteekenden den weg voor hooger beroep op dit bestuur afgesneden en hen genoodzaakt zich op uwe vergadering te beroepen. Het behoeft geen betoog dat daardoor voor ondergeteekenden de vervolging van hun recht zeer is bemoeielykt en verkort, daar zij anders zich de weg tot cassatie bij de Synodale Commissie zouden hebben geopend gezien, zoo zij zouden gemeend hebben zich eventueel van dat middel tegen eene uitspraak in hooger beroep van het Provinciaal Kerkbestuur te moeten bedienen, en daarenboven zich nu aan het betalen van veel grootere kosten zien blootgesteld, zoo zij geen vrijstelling volgens Art. 33, 3cie alinea Synod. Reglement voor kerk, opzicht en tucht mochten verkrijgen. Zij hebben gemeend dit als een eerste grief tegen deze uitspraak te moeten aanvoeren.
Hun tweede grief betreft de beslissing zelve. Het blijkt toch dat het Provinciaal kerkbestuur het als een wederstreven der kerkelgke Reglementen beschouwt, dat de ondergeteekenden in 1880 geweigerd hebben als ouderlingen bij de aanneming tot lidmaten tegenwoordig te zijn van de leerlingen der predikanten Sibmacher Zijnen en Koch.
Nu is het volkomen waar dat de ondergeteekenden daartoe door den kerkeraad van Middelburg afgevaardigd, verklaard hebben die taak hun opgelegd niet te zullen volbrengen en dan ook werkelijk die niet hebben volbracht. Het spreekt echter van zelf dat niet de oorzaken en motieven, waarom zi) bezwaar moesten maken en ten slotte weigeren om bij de aanneming tot lidmaten der leerlingen van de heeren Sibmacher Zijnen en Koch
69
tegenwoordig te zijn, hier in aanmerking mogen komen. Die motieven toch gingen uitsluitend hun aan, waren hun eigendom en niemand had recht die te beoordeelen en waar zij die mededeelden, was dat eene openhartigheid die allerminst tot beoordeeling recht gaf. Niet waarom men iets doet, maar wat men doet, kan alleen te pas komen bij den rechter, tenzij de beschuldigde in het aan-toonen van zijn motieven, van het waarom, eene vergoe-lyking zijner handeling vinde en zich er ter harer verdediging op beroepe. Geheel anders echter oordeelde het Provinciaal kerkbestuur, het rlgtte op de motieven der handeling bovenal het oog en besliste tegen de onderge-teekenden niet om de havdeling die zij pleegden, maar vooral Om de motieven die zij er voor hadden aangegeven. Uit die handeliug toch wordt afgeleid dat zij zijn tegenstrevers der kerkelijke verordeningen en met name van Art. 30 Regl. Godsdienstonderwijs.
Trouwens het Provinciaal kerkbestuur moest dit wel doen om tot zijne beslissing te komen, want de handeling zelve was nergens bij eenig kerkelijk reglement verboden. Nergens is gezegd dat een ouderling elke afvaardiging door den kerkeraad moet aannemen en uitvoeren. De ondergeteekenden toen zij verklaarden die taak, hun opgelegd, niet te zullen volbrengen en toen zij uitvoering aan dit besluit gaven, hebben zoover hun bekend is, geen enkel artikel van eenig kerkelijk reglement overtreden, wel erkennen zij dat een ouderling de plichten van zgn ambt moet waarnemen, maar daaruit volgt toch niet, dat hij niet zou mogen verklaren eene bepaalde opdracht niet te kunnen aannemen en volvoeren. Dit zou tot ongeremdheden leiden. Als ziekte, als huiselijke omstandigheden, als ambtsbezigheden het aannemen en uitvoeren eener opdracht hem onmogelijk maken, en hg dit bij tijds verklaart; zou hij dan daarom tegen de reglementen handelen ? Maar als gemoedsbezwaren het hem in een be-
70
paald geval onmogeliik maken, dan wel ? Waar staat deze onderscheiding in de reglementen te lezen ? En toch het zou ergens verordend moeten zijn om als overtreding dei-reglementen te kunnen gelden en zelfs het Provinciaal kerkbestuur heeft zulk eene verordening niet aangewezen, maar eenvoudig zonder aan te toonen dat eeuig artikel van eenig reglement door de ondergeteekenden is overtreden hen als tegenstrevers van kerkelijke verordeningen gequalificeerd en veroordeeld. Het eenige wat uit hunne verklaring in den kerkeraad van Middelburg in 1880 had kunnen volgen, zou geweest zijn dat die kerkeraad andere ouderlingen tot dat werk had afgevaardigd. De kerkeraad deed dit niet, en voor dit verzuim worden de ondergeteekenden aansprakelijk gesteld, terwijl zij zelve geene bepaling hebben overtreden.
Hun derde grief is dat de ondergeteekenden op de tegen hen uitgebrachte bezwaren niet zijn geboord hun generlei gelegenheid is gegeven om hun gedrag te rechtvaardigen of toe te lichten, maar het Provinciaal kerkbestuur eenvoudig op een klaagschrift heeft recht gedaan, zonder zelf eene poging te doen om te vernemen wat ondergeteekenden daaromtrent hadden aan te merken.
Hun vierde grief eindelijk betreft het dictum van de uitspraak van het Prov. kerkbestuur. Dit toch verklaart de ondergeteekenden onbevoegd om als ouderlingen op te treden en dat mitsdien hunne benoeming is nietig en ongeldig. Nu heeft evenwel de kerkeraad van Middelburg na de ontvangst van het schrijven des Classikalen be-stuurs van 13 Jan. 1881 tot de bevestiging van ondergeteekenden als ouderlingen besloten en zijn zij derhalve als zoodanig werkelijk op den 16den Jan. bevestigd.
Het spreekt alweder van zelf dat deze handeling des kerkeraads den ondergeteekenden niet te beoordeelen staat, maar het gevolg is geweest dat de ondergeteekenden, eenmaal bevestigd zijnde, wel geschorst of uit hunne bedie-
71
niug ontzet kunnen worden, wegens handelingen na hunne bevestiging in hunne bediening gepleegd, maar dat eene onbevoegdverklaring om als ouderlingen op te treden, nu niet meer kan te pas komen of eenig gevolg hebben, nu zij eenmaal wettig bevestigde en in dienst zijnde ouderlingen zijn. Het is toch immers in strijd met alle kerkelijke reglementen om na de bevestiging tot ouderling iemand onbevoegd te verklaren om ouderling te worden. Integendeel het reglement voor kerkl. opzicht en tucht wijst in art. 39, 42, 45, 47, 49 den gang aan van het onderzoek wegens tegen ouderlingen ingebrachte bezwaren, den gang welke hier niet is gevolgd, terwijl daarenboven zij die in kerkelijke bediening zijn, wel kunnen geschorst of ontzet worden, maar zoolang dit niet is geschied, in die bediening blijven; zoodat ondergetee-kenden ouderlingen moeten blijven, zoolang dit omtrent hen niet is geschied, en de onbevoegdverklaring om ouderling te zijn voor hen geenerlei beteekenis kan hebben, tenzij dan in zoover zij later nog eens weder herbenoemd mogten worden en men zou willen beweren dat die onbevoegdverklaring eene altoosdurende zou zijn, ook daarin handelde het Prov. Kerkbestuur onwettig, dat het niet aanwees of' die onbevoegdheid voor bepaalden of on-bepaalden tijd was bedoeld. Art. 45 regl. opz. en tucht. Maar al zou men willen aannemen, des neen, dat het Provinciaal kerkbestunr ontzetting of schorsing had bedoeld dan nog zou die nimmer uitgesproken kunnen worden wegens handelingen, al waren die op zichzelf afkeurenswaardig, die vóór de benoeming zouden hebben plaats gevonden. De ouderling kan toch slechts aansprakelijk zijn voor wat hij in die hoedanigheid, na zijne bevestiging, heeft gedaan. Omtrent hetgeen hij vroeger in die betrekking werkzaam, deed, had men hem toen moeten aanklagen en vervolgen. Zulk een aanklagt is in 1880 tegen de toenmalige ouderlingen niet ingebragt.
72
Wij moeten eindelijk opmerken, dat door hen die ons bij herbenoeming in hun adres aan den kerkeraad. d.d. 15 Dec. 1880, tegenstrevers der kerkelijke verordeningen en onwaardigen om het ouderlingschap te bekleeden noemden en zulks om zaken lang voor het verstrijken van onzen vroegereu diensttijd voorgevallen, in dien vroegeren tijd gedurende den geheelen termijn onzer vroegere bediening, niet de minste dergelijke klagt tegen ons is ingebracht. Dit overwegende komt het ons zeer zonderling voor dat wat zoo ernstige misdaad wordt geacnt, dat men er by herbenoeming het ouderlingschap door moet verbeuren, voor de herbenoeming niet alleen niet zoo zwaar misdrijf wordt gerekend, maar zelfs zonder aan-klagt wordt gelaten. Waar wij nu worden genoemd tegenstrevers der kerkelijke verordeningen, daar sprak het Prov. kerkbestuur in Dec. des vorigen jaars nog veel zachter met het oog op wat men ons nu als misdrijf toerekent, van een verzuim. En zelfs deze qualificatie in stede van ons alleen te treffen, moet immers met nog meer recht onze predikanten Sibmacher Zijnen en Koch wonden als die, volgens vonnis van het Cl. Bestuur van Middelburg d.d. 6 en 7 Dec. 1880, van wat men nu ons alleen verwet, de eigenlijke oorzaak zijn. Immers door hun onbroederlijk nalaten en onbeproefd voorbijgaan van alle middelen ter voorkoming van wanorde, ter beter inlichting bij vermeende dwaling, en bovenal door hun onrechtmatige aanneming in strijd met alle kerkelijke wetten werden ook zij tegenstrevers der kerkelijke verordeningen — zoude het dan voor ons gewone ouderlingen niet iets grievends moeten zijn om mindere zaken, dan waardoor onze predikanten hun predikambt niet in 't minst worden geacht te moeten verbeuren, ons ouderlingschap ons daarentegen wel degelijk te moeten zien ontnemen of bemoeijelyken ?
Het is op deze gronden dat wij van üw hoog collegie met vertrouwen de vernietiging vragen van de uitspraak
73
van het Provinciaal kerkbestuur van 4 Maart 1881 en dat het als nog de klagers niet ontvankelijk verklare in hunne tegen ons aangevoerde klagt, met veroordeeling van hen in de kosten dezer procedure.
Middelburg, den . . . 1881.
(was get.)
Besluit vau het Prov. Kerkbestuur waarbij tijdelijk (N.B.) het Class, Best. wordt ontheven, van alle bemoeijingen met de gemeente Middelburg, in zake art. 38 en 39 G. 0. i)
Afschrift.
Bijlage bij No.
35.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland,
Gelezen een adres dd. 20 Januari 1881 met zes bijlagen onderteekend door den Heer Nagtglas en dertig andere lidmaten en oud-kerkeraadsleden der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Middelburg, inhoudende bezwaren tegen het Klassikaal Bestuur van Middelburg en het
1) Dit besluit evenals het vorige gedateerd 4 Maart, kwam eerst aan zijn adres den Sisten Maart. Op al de fouten en zumkke punten in dit stuk, wordt uitvoerig gewezen in het beklag door het Clas-sikaal Bestuur hierover bij de Synode ingediend, en dat hierna volgt.
74
verzoek om hulp eu recht ter wille van een aantal aanstaande lidmaten der Gemeente, wier wettige toetreding dreigt onmogelijk te worden gemaakt;
hulp en recht voor drie hunner predikanten, wier dienstwerk men op onwettige wijze tracht te verhinderen;
hulp en recht tegen het misbruik dat door degenen, die boveu de Gemeente gesteld zijn, aldus gemaakt wordt van hunnen invloed en van hun macht.
Gezien de bij dat bezwaarschrift overgelegde bescheiden: Overwegende dat uit die bescheiden het volgende gebleken is:
lo. dat het Klassikaal Bestuur van Middelburg op een vraag om inlichting van den Kerkeraad der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Middelburg bij schrijven van 26 Februari 1879 N0. 21 geantwoord heeft, dat art. 38 reglement godsdienst onderwijs het den ouderlingen onmogelijk maakt om te doen wat zij behoorente doen, namelijk de leerlingen van moderne predikanten die met hunne leermeesters bij het voorafgaand onderzoek gebleken zijn in te stemmen, en wier toestemmend antwoord op de eerste vraag van art. 39 reglement Godsdienstonderwijs eene
O O
bespotting der waarheid zou zijn, te kunnen weereu, en dat mitsdien genoemd artikel, als in str^d blijkende te zijn, met art. 11 algemeen reglement, alleen in zooverre, naar het oordeel van voornoemd Bestuur door den Kerkeraad van Middelburg behoeft eu iuoet\vordeu uitgevoerd, als met de verplichtingen den Kerkeraad bij art. 11 algemeen reglement opgelegd, mogelijk is.
2quot;. dat hetzelfde Klassikaal Bestuur bij schrijven van 26 Mei 1880 No. 20 aan den predikant J. F. L. Abuesch te Middelburg hoeft verklaard zich niet te kuuuen plaatsen op het tegenwoordig synodaal standpunt, belichaamd iu art. 38 en 39 Reglement Godsdienst ouderwijs, en besloten heeft, ouderlingen, die weigeren tegenwoordig te zijn bij de aanneming tot lidmaten van leerlingeu van eeu predi-
75
kant die het standpunt op bovenvermelde wijze belichaamd handhaaft niet in het ongelijk te stellen ;
3°. dat het Klassikaal Bestuur voornoemd herhaaldelijk aangemaand om een onderzoek in te stellen naar, en in behandeling te nemen het verzuim van vier ouderlingen bij de Nederduitsch Hervormde Gemeente te Middelburg, die geweigerd hebben tegenwoordig te zijn, bij de aanneming tot lidmaten der leerlingen van de Predikanten Sibjiacher Zijnen en Koch, hoewel die taak hun dooiden Kerkeraad was opgedragen, — dat verzuim slechts gekwalificeerd heeft als een zoogenaamd verzuim van een door de meerderheid des Kerkeraads gewraakt artikel, hoewel het zonneklaar eene overtreding was van het wettig vastgesteld artikel 38 en het dus blijkbaar niet behoorlijk onderzocht en een kennelijk vergrijp der gezegde ouderlingen niet in behandeling genomen heeft, maar zich bepaald heeft, bij zijne uitspraak van 6 en 7 December 11. tot de verklaring dat dit zoogenoemd verzuim niet valt binnen de termen van art. 4 van het Reglement voor opzicht en tucht, en zulks omdat dat verzuim van geen invloed kan nog mag worden geacht, op de aanne-neming door de genoemde predikanten, in bijzijn van oud-ouderlingen geschied.
4°. dat het Klassikaal Bestuur bij voormelde uitspraak geen acht heeft geslagen op de door de predikanten Non-heb el en Rijnders den 18 Junij 1879 te Leiden met anderen gesloten overeenkomst, ten doel hebbende een verbond van kerkeraden tot verzet tegen kerkelijke besturen, die art. 38 reglement godsdienstonderwijs handhaven, en tot het niet homologeeren van wat er uit dit verzet tegen dat artikel van wege eenig kerkbestuur ten nadeele van predikanten en ouderlingen mogt voortvloeijen, gelijk een en ander blijkt uit het rapport door laatstgenoemde predikanten in den kerkeraad der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Middelburg uitgebracht op den
70
1 December 1879, waarbij die kerkeraad wordt aangeraden tot den Kerkeradenbond toe te treden en zich tegen den door artikel 38 opgelegden dwang te verzetten;
5quot; dat het Klassikaal Bestuur voornoemd, by besluit van 13 Januarij 1881 geoordeeld heeft, dat de ingediende bezwaren tegen de herbenoeming van de Heeren L. J. de Kok en A. Gideonse geen grond opleveren om hen niet als zoodanig te doen optreden, moetende dat besluit gelden als eindbeslissing voor het tegen genoemde heeren ingediende bezwaar, dat zij zijn tegenstrevers der kerkelijke verordeningen, met name tegen artikel 38 reglement godsdienstonderwijs, daar zij geweigerd hebben tegenwoordig te zijn bij de aanneming tot lidmaten van de leerlingen der Heeren Sibmacher Zijnen en Koch.
Overwegende;
dat uit bovenvermelde feiten voldoende blijkt de ongezindheid van het Klassikaal Bestuur van Middelburg om het wettig voorschrift vervat in artikel 38 en 39 van het reglement op het godsdienst onderwijs te handhaven, en derhalve aan artikel 1 en 2 van het reglement voor opzicht en tucht, gelijk het besturen betaamt, te gehoorzamen, alsmede dat die ongezindheid bereids in daden is overgegaan, blijkens zijne besluiten hierboven vermeld dd. 26 Mei 1880 en 13 Januari 1881 en Zijne beslissing dd. 6 en 7 December 1880.
Overweo-ende dat voornoemd Klassikaal bestuur tot het
o
volgen van zoodanige gedragslijn in zake de opvolging van artikel 38 reglement godsdienst onderwijs zich schijnt gedronffen te gevoelen, door den vermeenden strijd, welke
o o o '
tusschen gemeld artikel én artikel 11 algemeen reglement zou bestaan, doch overigens niet ongeschikt noch ongenegen blijkt, om in andere zaken de kerkelijke verordeningen te helpen handhaven ;
Overwegende dat Let houden van kerkelijk toezicht en opzicht tot handhaving der kerkelijke verordeningen bij
77
art. 51 al. 1 van het algemeen reglement aan de provinciale kerkbesturen is opgedragen, gelijk dat houden naar artikel 2 en 5 van het reglement voor kerkelijk Opzicht en Tucht de taak van al de kerkelijke besturen in de Nederlandsche Hervormde Kerk is, en dat, indien eenig Klassikaal Bestuur, de belangen der Gemeenten mogt veronachtzamen, het provinciaal Kerkbestuur moet optreden en zorg dragen, dat de kerkelijke verordeningen en reglementen worden nageleefd.
Overwegende dat, welke gronden er ook bestaan mogen om de ingebrachte bezwaren naar het reglement voor opzicht en tucht te beoordeelen, het, met het oog op de oorzaken van het verzet tegen de kerkelijke verordeningen, thans in de gegeven omstandigheden verreweg de voorkeur verdient, vóór alle dingen aan den verwarden staat van zaken te Middelburg een einde te maken, en de orde daar, zooveel mogelijk te herstellen;
Overwegende dat aan de predikanten aldaar, die zich gedragen naar de wettige verordeningen, op grond van die getrouwe naleving, de gewenschte gelegenheid niet langer mag benomen worden, om hunne leerlingen op wettige wijze tot leden der gemeente aan te nemen, noch aan de leden der gemeente het recht, om hunne kinderen, na genoten godsdienst onderwijs, tot het doen van geloofsbelijdenis te zien toegelaten ;
Overwegende, dat bij de feitelijk gebleken ongezindhei d van het klassikaal bestuur van Middelburg, om de bepaling van artikel 38 en 39 voornoemd te doen eerbiedigen
~ O
het noodzakelijk wordt, dat het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland, ter zake handelend optreedt;
Gezien behalve de reeds genoemde artikelen, nog artikel 43 al. 1 van het algemeen reglement artikel 1, 7 en 27 van het reglement voor kerkelijk opzicht en tucht;
Besluit 1°. Het Klassikaal Bestuur van Middelburg wordt tijdelijk ontheven van alle bemoeijng voor de
78
Nederduitscli Hervormde Gemeeute te Middelburg, in zake bezwaren en geschillen, -welke met artikel 38 en 39 van het reglement op het Godsdienst Onderwijs, zooals die artikelen thans luiden, in verband staan, welk besluit in werking treedt, op den dag dat het bij het Klassikaal Bestuur ontvangen is.
2o. Van dit besluit zal worden kennis gegeven aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg, aan de Heeren Nagtglas c. s. aan den Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Middelburg, en aan de Algemeene Synode der Nederduitsche Hervormde Kerk.
Middelburg, 4 Maart 1881.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
! G. F. ZEEMA.N. President. . Was geteekend, B A OVERMAN, Secretaris.
Voor overeenkomstig afschrift,
De Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland;
(get.) B. A. OVERMAN.
No. 53.
Memorie van Aanklacht tegen het Provinciaal lierkbestnur van Zeeland, door het Classicaal Bestuur van Middelburg bij de Synode ingediend.
Aan de Sijnode der Nederduitmh Hervormde Kerk. Het Classicaal Bestuur van Middelburg wendt zich tot Uwe Vergadering, diep gegriefd, door, en verontwaardigd over eene Missive van het Provinciaal Kerk-
79
bestuur van Zeeland, van den 4 Maart 1881, ontvangen den 30 Maart daaraanvolgende, juist tijdens ket Classicaal bestuur, zijne vergadering gehouden, en zijne werkzaamheden geeindigd hebbende, gereed stond uit een te gaan.
Het heeft zich terstond afgevraagd, hoe het dit schrijven had te beschouwen.
Eene uitspraak in een geschil kou het niet zijn, daar er tusschen eene kerkeraad en het Classikaal Bestuur geenerlei geschil bestond, en er geenerlei bezwaren tegen leden van het Classicaal bestuur waren ingebracht, ook de vormen bij het reglement van Opzicht en Tucht voorgeschreven niet waren gevolgd, en het besluit zelf geenerlei beslisssing inhield. Hooger beroep was dus niet mogelijk en er schoot niets anders over, dan dat het Classicaal Bestuur het als eene mededeeling van een genomen besluit van het Prov. Kerkbestuur moest beschouwen, en tegen de onwettigheid en nietigheid van dit besluit bij Uwe hooge Vergadering moest opkomen.
Dit doet dan ook het Classicaal Bestuur met volkomen vertrouwen.
Het bepaald Uwe aandacht in de eerste plaats hij de Motieven, waarop het Besluit rust.
Die zijn genomen uit eene Memorie van 31 leden der Hervormde Gemeente te Middelburg, die wel een verzoek om hulp en recht bij het Provinciaal Bestuur doen, maar ingebreke blijven te bewijzen, dat er onregt gepleegd was. Hoogstens konden zij de vrees of de verwachting uitdrukken, dat de Kerkeraad te Middelburg zou kunnen doen, wat zij onrecht zonden achten, en dat dan zij, die zich daarover zouden bezwaren geen gewenschten steun uit hun standpunt bij het Classicaal Bestuur zouden vinden ; maar nu kon toch, zoolang geen feiten gepleegd, geen uitvoering aan uitgesproken meeningen gegeven was, die vrees en verwachting het Provinciaal Kerkbestuur niet bevoegd maken, tusschen beide te komen. Wat het Clas-
80
sicaal bestuur aan deu Kerkeraad te Middelburg, en aan Ds. Abresch had geschreven, wat vroeger bij eene andere gelegenheid was gebeurd, waarin toen, men vergete het niet, het Provinciaal 'Kerkbestuur heeft berust, de woorden van Ds. Nonhebel in den Kerkeraad op 1 Dec. 1880, dat zijn alle zaken, die wel belangrijk konden zyn ter mededeeling aan het Provinciaal kerkbestuur, maar die zoolang geen feit gebeurd, geen aanklacht daarop gegrond was, de tusschenkomst van het Prov. Kerkbestuur niet konden wettigen.
Wat de Kerkeraad doen zou, wat het Classicaal Bestuur dan zou beslissen, dit was het, waarop alles aankwam, en het Provinciaal Kerkbestuur heeft zulk een haast, om te voldoen aan de vrees en verwachtingen der 31 leden, dat er onrecht in hun oog zal gepleegd worden,
dat het reeds nu meent dit onmogelijk te moeten maken. Had het Prov. Kerkbestuur consequent willen handelen, het had dan ook den Middelburgscheu kerkeraad moeten ontheffen van de bemoeijenis met de aanneming en zelfs niet alleen, wat des Classicalen Bestuurs is, maar ook wat des kerkeraads in deze is, moeten ter hand nemen.
Nu schijnt het, zich slechts de bevoegdheid om de Middelburgsche ouderlingen bij die verwachte en gevreesde overtreding van Art. 38 en 39 Reglement godsdienst onderwijs zelf terstond te straffen, zonder te wachten tot dat hooger beroep de zaak aan het Prov. Kerkbestuur zou onderwerpen, te hebben willen verzekeren.
Zoo komen wij tot het besluit zelf. Het klassikaal bestuur wordt tydelijk ontheven van alle bemoeijing voor de Nederd. Hervormde Gemeente te Middelburg, in zaken en verschillen, welke met art. 38 en 39 Reglement godsdienst onderwijs samenhangen..
Wij hebben hier dus lo. Bene ontheffing van het Classicaal Bestuur van eene bemoeijenis die door art. 43
81
Algem. regl. aan het Classicaal bestuur is opgedragen. Waar is nu aan een Pro7. Kerkbestuur het recht gegeven tot een wettig geconstitueerd lid van het kerkelijk organisme eenvoudig te zeggen: Gij bemoeit IJ niet meer met wat Uwe wettelijke werkzaamheid is, wij zullen die waarnemen ?
Waar zou het met de orde heen, als dit werd aangenomen ! Het Classicaal bestuur zou kunnen zeggen, wij zullen kerkeraad zijn, de Sijnode, wij willen Provinciaal Kerkbestuur wezen, want er zijn lieden die vreezen en verwachten, dat Gij Uw plicht niet naar onzen zin zoudt doen. Ook het Provinciaal Kerkbestuur heeft geenerlei grond voor zijn besluit kunnen vinden, want uit de al-gemeene uitspraken van art. 1—5 regl. Opzicht en Tucht is die toch niet te halen. Daar vinden wij wel dat er tucht wordt uitgeoefend, aan wie het houden van opzicht en tucht is opgedragen, wie er aan zijn onderworpen, welke de tuchtmiddelen zijn, en welke vrijheid de kerkelijke collegien daarbij hebben, maar — hier is geen opzicht en tucht uitgeoefend, want er was geen feit gepleegd, geen aanklacht geformuleerd, er is geen uitspraak gegeven.
Maar men beriep zich vooral op art. 1 — 7 en 27 van het regl. voor kerkelijk Opzicht en Tucht.
Maar ook deze artikelen kunnen niet helpen. Art. 7 spreekt van het onderzoek van zaken, d. i, feiten; dat blijkt uit den zamenhang, waar van het afnemen van den eed van getuigen, en wijders in art. 8 en 9 waar van de bewijsvoering wordt gehandeld, en art. 27 bepaalt alleen, dat, zoo een lager Collegie het onderzoek eener zaak weigert ter hand te nemen, een hooger dit doen kan; maar hier was geen zaak om ter hand te nemen, en nog minder eenigerlei weigering daartoe aan de zijde van het Class, bestuur. Maar men zal zich nu op art. 5 Regl. Opzicht en Tucht beroepen, dat de kerkelijke collegien machtigt opzicht te houden, op zulk eene wijze als hun meest gsschikt zal voorkomen. Maar kan dit betee-
82
kenen, dat zij, om opzicht te houden een kerkelijk Collegie eenvoudig op zij kunnen zetten ?
Neen zeker niet, maar alleen, dat zij in de middelen, die het hooger Collegie kiest, om een lager op zijn plicht opmerkzaam te maken, op de gevolgen van zijn verzuim, op de bepalingen der reglementen, volkomen vrij zijn, maar dit zoo op te vatten, dat elk kerkelijk collegie een lager (zonder tucht toe te passen) als middel van opzicht zou kunnen schorsen, zou niet anders zijn, dan de onbe-perkste autocratie en willekeur in het bestuur der kerk invoeren en hare reglementen op zgde zetten.
Maar wij hebben hier ten 2de nu eene schorsing van de werkzaamheid des Classicalen bestuurs, voor eene gemeente van zijn ressort, en nu zal zich als gevolg van dit besluit als het wettig was en geldig, des neen, het vreemde geval voordoen, dat een Classicaal Bestuur ten gevolge van opzicht, in dezelfde zaak, hier als geschorst daar als niet geschorst, zal moeten beschouwd worden, zich onbevoegd zal moeten verklaren voor de beoordeeling eener aanklacht en tucht, b. v. tegen ouderlingen te Middelburg, maar bevoegd in dezelfde aanklacht tegen ouderlingen van Aagtekerke.
En zijn dit de gevolgen van dit besluit, er zijn er nog
anderen.
De Ouderlingen te Middelburg nu ter eerster instantie aan het Prov. Kerkbestuur onderworpen, zullen dus, door dit veroordeeld, een beroep op het Provinciaal kerkbestuur missen, zij zullen zich op de Synode alleen kunnen beroepen, en daardoor in hunne verdediging uiterst belemmerd worden, en waarom? Omdat eenige lieden vreezen en verwachten, dat welligt het Classicaal bestuur hen niet spoedig genoeg zou veroordeelen.
En wat moet het Classicaal Bestuur doen?
Wij weten het waarlijk niet.
Mag dit bestuur afstand doen van een deel zyner hem
83
opgedragen werkzaamheden ? Mag liet zich daarin geschorst beschouwen, zonder wettige toepassing vau eenig tuchtmiddel, alleen door een besluit van een Provinciaal Kerkbestuur ? Mag het Classicaal Bestuur aannemen, dat toezicht zoo ver gaat, dat het schorsing en opzijzetting als preventief middel toelaat ? Het is toch onnoodig aan te wijzen, welke schromelijke verwarring zal ontstaan, als men de repressieve middelen tegen handelingen en daden, die onder toepassing der tucht vallen, nu ook als praeventieve middelen om gevreesde vergrijpen vooi . ijxj komen, onder toezicht als toezichtsmiddelen zal gaan rangschikken.
Dan is niemand meer zeker, dat niet eenig kerkelijk bestuur toezicht oefenende, om handelingen te voorkomen, de tuchtmiddelen van art. 4 toepasse, even als of hg reeds der tucht vervallen ware, en dat wel, zonder proces, willekeurig, en bij eenvoudigen besluit-brief, en met afsnijding van hooger beroep.
Het is om deze redenen, dat het Classicaal Bestuur van Middelburg zich tot Uwe hooge vergadering wendt, om van haar, recht en bescherming te vragen, tegen het onwettig en nietig besluit van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland, en ü eerbiedig verzoekt, maatregelen te nemen, die de verwarring door dit besluit aangericht, voorkomen, en het Classicaal Bestuur in zijn wettige bevoegdheden te handhaven.
Middelburg, 7 April 1881.
Het Classicaal Bestuur voornoemd :
G. C. BOOMER, praeses. D. RIJNDERS, Assessor. J. H. GESELSCHAP.
Joh. v. d. THOORN. (Was geteekend) : lt; J. VAN 't HOOFT.
i J. KOOLE.
/ C. C. SCHOT Cz.
J. v. d. BEKECALLENFELS.
J. P. NONHEBEL, Scriba.
84
Verzoek om verklaring van den zin der uitspraak dd. Maart gedaan, door het Prov. Kerkbestuur, waarbij de twee bevestigde ouderlingen onbevoegd werden verklaard om te worden lierbenoemd.
Middelburg, 23 Mei 1881.
De Kerkeraad der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Middelburg, ontvangen hebbende Uw schrijven d.d. 10 Maart jl. begeleidende eene beslissing van het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland, d.d. 4 Maart jl. in zake bezwaren tegen de herbenoeming van de Heeren L. . de Kok en A. Gideonse, tot Ouderlingen der Nederduitsch Hervormde Gemeente alhier — heeft de eer zich tot Uw Bestuur te wenden, op grond van artikel lo Algemeen Reglement, tot het vragen Uwer voorlichting, omdat hl] de0 uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur, ook na aandachtige lezing en herlezing, niet begrijpt.
Die uitspraak toch luidt: »dat de Heeren de Kok en »A. Gideonse als overtreders tegen kerkelijke verordenin-»gen, onbevoegd zijn, om als ouderlingen op te treden, »en dat mitsdien de op hen uitgebragte benoeming is
»nietig en ongeldig.''
Nu vraagt de kerkeraad niet op grond van welk wetsartikel de B.B. de Kok en Gideonse veroordeeld zijn. Üe uitspraak leert ons, dat hoogere kerkbesturen, in casu het Provinciaal kerkbestuur van Zeeland, niet slechts regt spreken, op grond van daden, maar, buiten de reglementen om, ook op grond van motieven, daar de daad diei Broeders, zoover wij weten (en de uitspraak zelve beves-
85
tigt die opvatting) nergens bij eenig kerkelijk reglement is verboden.
Nu vraagt de kerkéraad hooger licht tot regt begrip dier uitspraak zelve.
Het vonnis tocb verklaart de BB. dk Kok en Gideonse onbevoegd om als ouderlingen op te treden, en verklaart mitsdien hunne benoeming nietig en ongeldig.
O O o O
Doch nu heeft de kerkeraad, na ontvangst van het schrijven des Classicalen Bestuurs, dd. 13 'Januari jl. besloten tot bevestiging van genoemde Broeders, en zijn zij als zoodanig werkelijk bevestigd. Maar wat uu ?
Wij kunnen wel begrijpen, dat eenmaal bevestigde ouderlingen in hunne bediening kunnen worden geschorst of uit die bediening kunnen worden ontzet, om handelingen, na hunne bevestiging in die bediening gepleegd, maar begrijpen geene bevoegdheidsverklaring om als ouderlingen op te treden, nu zij eenmaal wettig zijn bevestigd en in dienst gesteld.
Wij vragen niet op grond van welk wetsartikel dat geschied is, waar wij meenden dat het Reglement voor Orde en Tucht in art. 39, 42, 45, 47 en 49 den gang aangaf van het onderzoek wegens tegen ouderlingen in-gebragte bezwaren. Wij beoordeelen ook het regt niet, dat het hoogere Bestuur tot die veroordeeling had, hoe onbegrijpelijk het ons overigens ook zijn moge.
Wij vragen alleen, hoe wij die beslissing hebben op te vatten en uit te voeren, die ons onuitvoerbaar voorkomt. Heeft die onbevoegdheidsverklaring terugwerkende kracht tot vóór hunne benoeming en bevestiging ?
o do
Zijn dan ook, ten gevolge van hunne optreding als kerkeraadsleden, alle kerkeraadsvergaderingen en besluiten, waarin zij optraden, en waartoe zij medewerkten, onwettig ? Is die onbevoegdheidsverklaring voor bepaalden of onbe-paalden tijd, dan wel eene altijddurende ?
Omdat ons dit hooger licht bij de beslissing van het
86
hooge Kerkbestuur ontbreekt, neemt de Kerkeraad de vrijheid 0111 dit bij ot door üw bestuur te zoeken.
De, kerkeraad voornoemd.
(get.) D. RIJNDERS (voorzitter. » J. P. NONHEBEL (scriba.)
Aan het Classicaal Bestuur van Middelburg.
Het verzoek van den Kerkeraad, door het Classicaal Bestuur aan het Prov. Kerkbestuur overgemaakt met vriendelijk verzoek, om zelve den duisteren zin van het zelf beslotene t3 verklaren.
Nquot;. 46. ,
Middelburg, 30 Maart 1881.
Het Classicaal Bestuur van Middelburg, ontvangen hebbende een schrijven van den Kerkeraad van Middelburg dd. 4 Maart jl. waarin ons bestuur wordt gevraagd boe Uw vonnis dd. 4 Maart jl. moet worden verstaan en uitgevoerd — heeft de eer dit stuk in Uwe handen testellen.
Het Classicaal Bestuur voornoemd. (Was geteekeud.) G. C. BOOMER, Praeses. j, gt;, J. P. NONHEBEL, Scriba.
Aan het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
Proeve van exegetisch talent.
Middelburg, 18 April 1881.
Terwijl wij niet behoeven te treden in eene bespreking-van dat' gedeelte van den brie! van den Middelburgschen Kerkeraad dd. 23 Maart 11. en door ons ontvangen den 8stcn April daaraanvolgende, wat handelt ovei de recht matigheid der door ons gegeven beslissing, voldoen wij
87
met deze aau liet verzoek in den brief vuu gemelden Kerkeraad vervat om voorlichting aangaande de beteekenis en strekking onzer beslissing. Wij beginnen daarbij op deze twee feiten te wijzen, lo. dat ons bestuur in deze zaak optrad, doende wat des Classicalen bestuurs was. 2o. dat daarbij door ons is uitgegaan van betgeen in art. 3 en art. 10 Reglement op de Kerkeraden te lezen staat.
Hieruit volgt dat van eene schorsing noch ontzetting uit hunne bediening der Heeren Gideonse en Kok, volgens de door den Kerkeraad aangehaalde artikelen van het Reglement v^m Opzicht en Tucht bij deze beslissing geene sprake kon üijn. Het tegen hen, volgens artikel 8 Reglement op de Kerkeraden bij hunne benoeming ingebrachte be/Avaar is door ons onderzocht, geldig bevonden en diensvolgens hunae benoeming ongeldig en nietig verklaard.
Daaruit volgt nu van zelf, dat zij niet wettig bevestigd zijn, dat die bevestiging van personen wier benoeming ongeldig was verklaard, evenzeer was ongeldig, en mitsdien de waarneming der betrekking van ouderling door hen was onrechtmatig. Om dit duidelijker te doen uitkomen, nemen wij tot voorbeeld het ontbreken van eenig ander vereischte in artikel 3 Reglement op de Kerkeraden genoemd. Stel dat iemand, tot ouderling benoemd zijnde, geen lidmaat is onzer Kerk, en de Kerkeraad niet afwachtende 1) de uitspraak des Classicalen Bestuurs over een deswege ingebracht bezwaar, de beves-
1) Wij konden niet nalaten hier even op deze scheve redeneerinp opmerkzaam te maken. Immers de waarde van dit gansche voorbeeld, alle kracht van bewijs daaruit getrokken vervalt, omdat in het geval door het Prov. Kerkbestuur bedoeld, wel degelijk door den kerkeraad de uitspraak dos Classicalen Bestuurs has afyeivacht. Nu moest hier heiveerd, dat indien een kerkelijk collegie gehandeld heeft na machtiging van het daartoe bevoegde Bestuur, zulke daad mag en kan u-orden te niet gedaan, indien men later zou willen beweren, liet bevoegde bestuur heeft wel het lager collegie gemachtigd, maar had dit niet inogen doen of deed het in geen goeden vorm.
88
tiging doet plaats hebben, dan niaakt de acte van be?es-tiging bet gemis van lidmaatschap niet goed, maar juist dat laatste berooft die acte van bare kracht; iemand beeft zitting gehad in den Kerkeraad, die daarin niet kon plaats nemen: van terugwerkende kracht is hier geen sprake.
Op soortgelijke wijze moet ook in het onderhavige geval onze beslissing worden verstaan.
Daaruit volgt dus 1° dat volgens onze beslissing de Heeren Gideonse en Kok ook ondanks hunne (onzes inziens - onrechtmatige) bevestiging, geene wettige zitting in den Middelburgschen Kerkeraad, namelijk na die in Januari 11. plaats, gehad hebbende bevestiging gehad hebben, noch ook volgens artikel 6 Reglement Orde en Tucht zitting
kunnen nemen.
2°. dat niet alle Kerkeraads vergaderingen en besluiten waartoe zij optraden, of waarin zij medewerkten zijn onwettig, maar alleen de zoodanigen waarbij hunne tegenwoordigheid of hunne stem van invloed zijn geweest, op het in artikel 8 en 9 Algemeen Reglement gevorderde getal, en zulks alleen natuurlijk sedert de genoemde bevestiging in Januari 11. en 3quot;. dat de vraag naar den duur der onbevoegd verklaring voor bepaalde of onbepaalde tijd of voor altoos hier eigenlijk niet aan de orde is, daar ons bestuur slechts uitspraak gedaan heeft over het voor deze benoeming ingebrachte bezwaar, en althans niet door den Kerkeraad maar door belanghebbenden behoorde gedaan te zijn, terwijl wij overigens meenen door onze beslissing in zake bet ingebrachte bezwaar voldoende wenken voor eene eventueele volgende benoeming te hebben gegeven.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland:
(Was geteekend.) C. F. ZEEMAN, President. s » B. A. OVERMAN, Secretaris.
Aan het Klassikaal Bestuur van Middelburg.