|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
#9632;Sraquo;gt;#^n
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'ÄIä
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
•^ ', . SV
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
laquo;•^X'^X
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f./jfC^^jr
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
%ivs*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iptf
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
h:1^:quot;^
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
v-r\c
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
#9632;gt;#9632;';#9632; A- ,-#9632; *-: #5-
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
.^ ..^
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||
|
||
|
||
|
||
iiET mm,m mi\m m m mmmm
|
||
|
||
LONGZIERTE
|
||
|
||
R U N D V E E.
|
||
|
||
T
|
||
|
||
i
|
||
|
||
:
|
||
|
||
|
||
|
||
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
||
|
||
2856 570 7
|
||
|
||
|
|||||
HET WEZE1V,
DE OORZAKElX EN DE BEHAXDEHNG
|
|||||
|
|||||
i
|
|
||||
|
|||||
PKOEVE TER
IIEANTWOORDING EEXER IIW UIKKEIIJK
DEZF ZIERTE DITGESCHREVEKE PRIJSVRAAG, DOOR DE
MAATSCHAPPIJ VAN WETENSCHAPPEN
TE HAARLEM,
DOOR
|
|||||
|
|||||
G. J. HENGEVELD
Vcearts der 1 klasse.
|
|||||
|
|||||
*. Tt-J' .-#9632;#9632;#9632;#9632; .
|
|||||
|
|||||
#9632;A
|
|||||
|
|||||
|
1 vA\.'\ i
|
r'-w' i
O/ .
|
|||
|
|||||
|
|||||
|
LEYDEN, C. C. VAN DER HOEK.
|
||||
|
|||||
1847.
|
|||||
|
|||||
|
||
Gedrukl liij P M. Tan Clcef Jz , lc Amsterdam.
|
||
|
||
|
||
VOORREDE.
|
||
|
||
v
|
||
|
||
Liefde iwur de Feeartsenijkunde -, zucht tot hare betera en meerdere beoefeniny , belangstelling in de beoordering en den vooruitgang van de?i landbouw en de veeteelt, oerslacjenheid over het mislukken van zoo vele poginyen tot bekendivording der longziekte, die als een vreeselljk monster telkens weder den kop verlieft en nieuwe slagtoffers eischt, de wensch otn meer nitgebreid nuttig te kunnen zijn, danwcl den dagelijkschen pligt alleen, als lastdier te veroullen: kunnen deze de beweegredenen niet zijn, die mij de heantwoording deden beproeven van eene pirijsvraag , door deMaatschapij van ffetenschappen te Haarlem uitgeschreven? (*)
De drijfveren van den chaös der menschclijke neigingnn zijn moeijelijk te onderzoeken en men kan zieh zeleen , zelfs bij de getronwste beproeving, naauwelijks rekenschap geven van het eigenlijke waarom. Zoude het hiermede niet gelegen zijn, als met eene ziekte die zieh openbaart, door vele
|
||
|
||
(*) Programma's deser Maatschappij van dejnreii\S'Hcn\H6.
|
||
|
||
|
||
VI
en vreemdsoortige verschynselen? Weinu, men houde het voor een uitvloeisel der bovenstaande verschijn-selen, dat mij tot deze gewaagde onderncming aamette. Welk eene onderneming! nog te meer wanneer men bekend is met de zicakke hulpmid-delen van eenen plattenlandsveearts, die door dagelijksche werkzaamhedcn en zorg voor zijn stojfelijk welzijn, zieh naauwelijks uit dien druk-kenden dampkring kan opheffen, om zieh datgene te verschajfen , wat hoogstnoodig is voor de uitirei-ding zijner kennis en het volgen van den vooruitgang in de leetenschap. En wie anders dan een veearts moest y.ulkeenevraag heantwoorden? Zoude het geen verwijt wezen voor ecne Rijksinrigting, wanneer hare kweekelingen zieh schuil Melden en een ant-woord wachtten van den een of anderen geleerde in de menschelijhe geneeshunde, of hooggeleerde in de' Veeartsenijkunde? Deze ocerweging blies de vonk aan tot eene vlam en mijne opgewekte lust had hare gevaarlijhste hoogte bereikt. Met eenen krachtigen teil kan men, zelfs met zwakke hulpmiddelen, nog veel doen , doch de vraag was zeer uilgebreid en men vcrlangde veel. Te veel? —
Men oordeele over den inhoud derzelve: laquo; Men vraagt: dat, door herhaalde en naautc-lt;( heurige lijkopeningen, in de versehillende tijd' uperken der tongziekte gedaan, worde onderzocht laquo; en aangewezen, waäTtn de eigenaardige zickelijke laquo; verandering of ontaarding bestaat, tcelke de in-laquo;gewanden der borstholte en meer bepaaldelijk de a zelfstandigheid der longen hierbij ondergaan.
|
||
|
||
|
|||
\
|
VII
v waardoor de ziektcah zoodanig wordt gekenmerkt; laquo; dat wijders worde nagegaan, hoe die tegennaluur-a lij'ke verandering gehören wordt en haven ooorl-agang neemt, waarhij in aamnerking kamt de vraag: laquo; h dezelve te besehouwen als het gevols eenergewone 'ioorspronkelijke en ware ontsteking dezer deelen, a welke met plastische en meestal tevens sereuze door~ laquo; zweting gepaardgaat, en zoo ja; in hoe verisde laquo; qrondzaak van dezen ontstekingstoestand al of niet laquo;te zoeken in eene verkeerde menging of ziekelvjhe a gesteldheid des hloeds? Of zijn de hedoelde organi-laquo; sehe veranderingen misschien toe te schrijven aan laquo;eene primitieoe ziekelijke aandoening der long-laquo;maag-zenuwen, (jwrens pneumo-gastricus) der ngroote tusschenr'thbige zenuw, (nerous intercos-/.(talis) of van andere zenuwen, waardoor het 'laquo; vegetatieve leven der weioliezen en van de zelfstan-laquo;digheid der langen gestoord en zoo zeer veranderd laquo; wordt, dat daaruit, langzaam en trapswijze toe-laquo;nemend, die veranderingen in de hedoelde weefsels laquo;voortvloeijen, hoedanige hij de gestorvene of ge-(idoode voorwerpen worden aangetroff'en?'quot;
laquo; Bestaun er voldoende redenen, om aan te nemen laquo; dat de longziekte , zoo als dezelve thans in Neder-'.(.land heerscht, coor eene van builenslandsch tot ons a overgebragte veeziekte moet gehouden worden, die (.(.zieh alleen door de ocerdraging haver smetstoffe laquo; onderhoudt en nitbreidt ? Of tvordt zij ook in ons a landhuiten deze oorzaakgeboren, en zooja:aan welke laquo; algemecne en bijzondere invloeden kau haar ontslaan, laquo; op voldoende hewijsgronden , worden toegekend?quot;
|
||
|
|||
|
||
VIII
laquo;fVelke aanwijzingen kunnen uit de kennis, lt;lt; welke het nader onderzoek omtrent den waren aard a en oorsprong der ziekte zal hehben opgeleverd, laquo; voortvloeijen otn tot een meer vast begimel van laquo;derzelver geneeswijze te kotnen?quot;
laquo; fVelke zy'n de meest yepaste middelen , behalve laquo;de maatregelen van afzondering en dooding van laquo;het zieke of verdachte vee, om het rundvee teyen laquo; de ziekte te behoeden?quot;
Het besluil was genomen , tnijne krachten te be-proeven aan de beantwoording dezer vragen en liiertoe moest er begonnen worden met runderen te openen die nog slechts verdacht of twijfelachtig zieh waren. Folgern de wetten en voorschriften konde men daartoe niet geraken, daar al het lot'g-zieke vee, behoorlijk afgezonderd moest worden, om na körten of langen tijd te genezen of te sterven.
Met mijnen geachten kitnstbroeder i\co'B van dam, die steeds de eerste is om hulp te bieden, waar fiel een algemeen belang geld t,v er kr egen wij vandeEdelGroot Zahlbare HU. Gedepuieerde Staten der prooincie Zuid-Holland, op otis gedaan verzoek, de toestemming, om eenige runderen te mögen aankoopen, dooden en onder-zoeken, voor rekening der Provinciale kas, mit* in acht nemende de wettelijke bepalingen omtrent de afzondering enz.
De rapporten en resultaten onzer hevindingen zijn, na een voldoend aantal aankoopen en opening gen, met een voorstel tot het nemen van afdoende maaireijelen ter wering der ziekte, door ons aan HH. Gedepuieerde Staten van Zuid-Holland ingezonden.
|
||
|
||
|
||
IX
Met welmeenende dankbelniginy aan Zrjne Excel-lentie den Heere Staatsraad-Gouoerneur, aan de Edel Groot achtbare Heeren Gedeputeerde Stuten en aan de Commissie van Landhouw der provincie Zuid~Elol* land, voor de welwillende loestemming oan ons verzoek en voor de daarin hetoonde belangstelling in de wel-vaart van den Landbouw en Veeteelt, gevoel ik mvj dubbef verpligt tecens de verzekering mvjner hoogach-ting te geve?! aanden Hooygeleerden Heer g. sandifort, die mij hielp en teregt wees, in het nasporen van de ziekelijke ontaardingen van de langen en hare zenuwen, die het zieh niet te gering achtie , mede te onderzoeken naar het geheim, der ziehte, en daartoe volgaarne de anatomische zalen der Leydsche Akademie voor mij opende en mij zijnen wijzen raad niet onthield.
Ziedaar de aanleiding icaarom en het begin waarmede ik aan den arbeid ging. Eemnaal begonnen zynde, moest het voortgezet en, zoo het mo-gelijk was, voleindigd worden; hetgeen ik gelracht heb te doen, doch het niet zoodanig heb ten einde gebragt, dat mijne pogingen konden bekroond worden door de Maatuchapptj , welke de prijsvraag had uitgeschreven , en aan welke ik de beantwoording toe-zondf meer am er het oordeel over te weten, dan wel, dat ik verwachtte, dat het bekroond konde worden. Het oordeel overtrof echter mijne verwachting, daar hetzelve eervol werd vermeld in het programma voor het jaar 1846 en men mij toestond om het stukje aan het jnibliek aan te bieden. Hierioe ye-voelde ik mij verpligt, daar het mogelijk icai, dal
|
||
|
||
|
||
er nog bet een of ander in ua* te vinden , dat, in oruchthare aarde vollende, aanleideng kon geven, tot vcrdere ontwikkeling, en hij weligen wasdom, lot opheffing van vele moeijeliikheden en daardoor lot uitroeijing der ziekle.
Het scheen mij toe, dat het nültig konde zijn, wanneer er bij wijze van hcrinnerifig, eeniye ontleedkundige en physiologische heschouwingen over de langen, het hloed en over de geheele constitntie der runderen voorafgingen, daar ik hij onderoinding w'eet, hoe spoedig vele taken uit ons geheugen gewischt worden. Ik hoop dat mtjne knnstbrocders mij dit niet ten kwade zullen duiden.
Wat den vorm aangaat, ik kon er geene andere aan geven, dan die, uaartoe de prijsvraag van zeloe leidde. Bij eene geregelde behandeling, zou het stuk door overtollige en te veel hekende zaken, eene te gfoote en noodelooze uilhreiding gekregen hebben.
En nu , proeve van mijnen goeden wil, ga, na zoo veel oecrwegingen, eindelijk de wereld in, met den wettsch , dat ge in hunden van regtschupene en onderrigtende, niet van ijoerzuchtige en vittende heoordeelaars komen mongl!
Oegstgeest , October 1847.
|
||
|
||
|
||
I N li 0 11 I).
|
||
|
||
BIuilz. ANATOUIE EN PHrSIOlOGIE.
Over de zamenstelling der langen bij runderen ....................nbsp; nbsp; 1.
Nut der langen...............nbsp; nbsp; 5.
De lever en hare hetrekking tot de langen.nbsp; nbsp; 9.
Over het runderbloed............nbsp; nbsp;11.
Over de watervaten der runderen......nbsp; nbsp;16.
Over de zenuwen dar runderen.......nbsp; 18.
PATHOLOGIE EN THERAPIE.
Voorbeschiktheid tot ziekten bij runderen .nbsp; 20.
BEVINDINGEN BIJ DE OPEMSG VAN GEDOÜDE EiV
GESTÖRTEN tONGZIEKE BITMIEREN.......nbsp; nbsp;22.
Schouwing der Ivjken............nbsp; 23.
Lijkopening.................nbsp; 24.
Toestand der langen............nbsp; 26.
De luchtpijp en de slijmvliezen......nbsp; 31.
Het hart en de bloedvaten.........nbsp; 33.
De borstvliczen en het middenrif......nbsp; 34.
De buikholte.................nbsp; 35.
|
||
|
||
|
||
xn
|
||
|
||
lilad?. HEX WEZEN DER LONGZIEKTE...........39.
Of het hloed kein gezegd worden primitief te zijn aangedaan............ 40.
In hoe ver de zenuwen der longen en borstholte kunnen worden heschouwd, als naaste oorzaak der longziekte..... 52.
In hoe ver de longziekte voor eene scrofulo-sis kan gehouden warden........60.
ONDERSCHEIDENE WIJZIGINGEN DER LONGZIEKTE . 68.
BESTAAN ERTOLDOENDE REDENBN OM AAN TE NEMEN, BAT DE; LONGZIEKTE VOOR EENE VAN BITITEN-XANDSCJI INGEBRAGTE Z1EKTE TE IIOUDEN IS EN ZICH ALLEEN DOOR BESMETTING OBDERHOUDT, OE ZIJN ER IN ONS LAND OOK ANDERE OORZAKEN WAARUIT ZU OOKÜNTSTAAN KAN, EN ZOO JA, WELKE?.................. 72.
GENEESWIJZE.................. 89.
V0ORBEH0ED1NG................100.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
ANATOMIE EN PHYSIOLOGIE.
|
||
|
||
OVER DE ZAMENSTELLING DER LONGE!laquo; BIJ KUNDEREN,.
|
||
|
||
Even als van alle zoogdieren, zijn de runderlongen van een volkomen en zeer zamengesteld maaksel. Zij zijn te bekend om ia den breede over hat weefsel derzelve te hau Helen en wij zullen daarom meer eenige onderscheidingen opgeven en aanwijzen welke de lon-gen der runderen karakleriseren en op welke acht dient gegeven te worden bij het behandelen der loag-ziekte. Het is bekend, dat al de deelen welke de long-kwabben zaraenstellen, als daar zijn: luchtcellen, bloed en walervaten, zenuwen enbronchien. onderlins door celvveefsel zijn verbonden. De luchloellen of blaasjes, worden gevormd door verlengselen van het slijmvlies der luchtpijpslakken, over welke blaasjes, de genoemde vaten en zenuwen uitgespreid liggen. Deze vaten en zenuwen zijn onderling aan de longblaasjes met celweefsel verbonden, en deze aldus zamengestelde longblaasjes, zijn onderling, ook weder door digf celweefsel aan elkander vast. Eenig aantal van deze,
1
|
||
|
||
|
||
vormen kleine afdeclingen of lapjes, die mel cen eigen vliesje (*), zijn bekleed en aau elkander beves-lilt;nl door een zeer ruim celweefsel, dal gemakkelijk le onldekken is bij hel doorsnijden eener longkwab. De longlappen grooler en kleiner afgedeeld, stellen door de onderlinge verbinding van liet overvloedige celweefsel eindelijk de longkwabben ic zamen, die quot;eheel met een weivlies zijn bekleed. De longkwabben zijn Iwee in getal en liggenieder ineenen bijzonderen zak in de borslhoite, welke holligheden gevormd worden, door de vlakten der borslvliezen, de ribben en demiddenrifsvlaklen, Deze beide longkwabben, aan elkander verbonden door do splilsing der luchtpijp, noemt men de longen. Hel gewone gewigl van ziilke runderlongen is 3 ffi. Door hel vele en ruime celweefsel, kunnen zij door opblazen een geduchten omvang Ter-krijgen, zij zijn daardoor zeer rek en ligl uitzelbaar en nemen bij de minsle uilslorling zeer in gewigl en volumen toe.
De bloed^alen welke in de longen circuleren, worden onderscheiden: in longaderen en longslagaderen, welke voor de bloedzuivering dienen, en in de äderen en slagaderen der luchlpijpstakkcn, de arleriae et venae bronchiales superior., ct inferior., die de eigene voeding van hel parenchyma der longen bewerkstelligen.
De watervaten in de runderlongen zijn zeerlalrijk. Deze rijkheid aan walervalen is reeds af te leiden uit hel overvloedige celweefsel, dal bijna uit nietsanders
|
||
|
||
(*) Zic hierover V. A. K. Magttsijn. /?. Ilr. png. 30(1 en 30).
|
||
|
||
|
||
beslaat. Zij zijn door de geheele longenzelfstandigheid verspreid, liggen nelsgewijs over deluchtcellen, \er-eenigen zieh in stamruetjes en stammen , die de opge-nomen Stoffen overbrengen in de klieren en deze wederom met groote stammen in de chijlbuis. Deze klieren zrjn gelegen in de omtrek en op de splitsing der luchlpijp, en tusschen de beide groote longkwab-ben tcgen en aan de regterzijde en op de aorta en slokdarm. Zij zijn bij gewoon vetle koeijen omgeven van een laag vet en liggen in het zoogenaamde borst-vet, tusschen de beide longkwabben in, vvaaraan zij door tahijke watcrvaten en vethoudend celweefsel verbonden zijn. Verwijdert men zorgvuldig dit vet, dan komen de klieren te voorschijn. Die op en om de luchlpijp liggen zijn de glandulae bronchiales en die tusschen de longen gelegen zijn, zijn waarschijnlijk dezelfde die door Gurlt worden bedoeld bij het paard tab. 119, fig. 1, n0, 13, onder de naam van achterste borslklieren, die de watervaten opnemen vandeborsl-wanden, Bij de runderen evenwel nemen zij ook de watervaten op van de weivliezen der longen, helgeen men duidelijk waarneemt, en dienen tevens ter opne-ming der Stoffen uit de verwijderde deelen der long-kwabben. De gedaante en groollo dezer klieren is verschillend; zij zijn langwerpig, plat rond, ovaal rond en rond. De ronde en ovaal ronde zijn de gland, bronch., ter grootte van groote hazelnoolen of kleine okkernoten. Dan volgt op de ioplanling in de regter longkwab eon langwerpig ronde, vervolgens eene ronde ter grootte van de gland, bronch., dan twee kleinere cironde en ciruielijk de achterste digt bij de
|
||
|
||
|
||
uilgang der aorta uit de borslholte , de groolsle ovalo ter lengle wel van een palm. Daar vvaar de achterste aörta entspringt, ligt tusschen deze en het hart endlaquo; linker longkwab, nog een klier van eene hoekige ge-daanle, deze'fde waarschijnlijk welke Gurlt aamluidt op lab. 122, fig. l,n0. 3, met de naam van glandule thorac. anterior. Nog liggen er een paar klieren in eene vellaag, nagenoeg legen de luchlpijp, op de plaals ahvaar dezelve de borslholte uilgaat bij hel le paar ribben; dit zijn de gland, tracheal.
inferior.
Dc zenuwen welke de longen ontvangen, zijn: de beide zwervende zenuwen, nervi vagi, en lakken van de grooto tusschenribbige of medelijdende zenuw, nerv. sympalicus seu inlercoslalis. De voornaamste vlechlen der eerslgenoemde zenuwen: zijn delongen-vlecht, plexus pulraonalis superior, en do slokdarms-vlecht, plex. oesophageus. Deze vlechten volgen den loop vandenslokdarm, zijn in een digtcehveefsel gehuld, en gcven tallooze zenuwlakjes en uilbreidsels af, waarin zieh als slralen de fijnste zenuwdraden bevinden, aan do longen, delongklieren,den slokdarm en aorta. De belrekking tusschen deze vlechten en de nerv, sympalicus onlstaat door lakken van dozen , welke over-gaan in den onderslen halszenuvvknoop, ganglion cer-vicale infimum, die bij runderen zeer onlwikkeld is, den voorslen borslknoop , gangl. thorac. primum, en een paar lakken, onlspringende uit de nerv, sympalicus zelven , op de hoogte der zesde en zevemle rib. De zenuwen voor het hart en den bloedsomloop bestaan nil lakken van denzelfden halszenuvvknoop en de
|
||
|
||
|
||
nerv, sjmpalicus, inet dehartevlcchl, plexus cardiacus. In vergelijking met andere dieren, bevatlen de run-dorlongen, overvloedig celweefsel , ovcrvloedige waler-vaten en watervaalsklieren en een uilgebreid sielsel der zenuvven voor liel voedend leven, den nerv, sym-palicus, terwijl de nervi vagi ook naar evenredigheid der functien der ademhaling en bloedzuivering, bg-zonder ontwikkeld zijn.
ISUT DEK LONGEK.
De working en hei nut der Jongen is brj de runderen dezelfde als bij andere zoogdieren. Z.ij dienen bij de ademhaling ter opneming der dampkringslucht en ter bloedzuivering. De mechanische werking der longen is ifeze: bij de inademing door den neus, gaat de lucht in de luchtpijp en hare takverdeelingen en dringt door, tot de uitersle luchtblaasjes, vvaardoor deze opgevuld , gespannen en uitgerekt worden; welke uitrekking en spanning zonder gevaar van te bersten kan geschieden, omdat de valen eu zenuwen vele kronkelingen maken en het celweefsel ruim genoeg is om uitgezet te worden. Door deze uitzetling nemen de longen zeer in volumen toe en zouden de hollig-heden in welke dczelve besloten liggen, te klein worden om ze le bevatlen, doch de naluur heeft hierin voor-zien door de tusschenribbige spieren enhelmiddenrif welke de borslholte aanmerkelijk verwijden. Deze spieren en vooral het middenrif zijn bij de runderen zeer ontwikkeld, helgeen ook noodig was, omdat het
|
||
|
||
'
|
||
|
||
6
|
||
|
||
volumen der longen, door hare rijkheid aan celvTeefsel, zoo zeer bij de inademing kan toenemen, en er dien ten gerolge eene aanmerkeUjke verruiming der borsthollc moest kunnen plaals hebben. Bg ziekte of moeijelijke aderahaling bevorderen de groote en kleine borst-armbeenspieren en de rugspieren ook de verwijding der borstbolte. AI deze spieren entspannen wordende, valt de borstbolte weder to zamen ondcr medewerking der buikspieren, en deluebt wordt aldus uit de longen gedreven.- Deze op zieh zelve eenvoudige bewerking van uitzelting en inkrimping, is voor het dierlijk leven van bethoogste gewigt; hierdoor worden \errigtingen te weeg gebragt zonder welke bet individu niet kan blijven bestaan. Het zijn de blocdzuivering en het ontstaan der dierlijke wärmte. Zonder ons te verdie-pen op welk eene wijze deze beide funclien geschieden, of de bloedzuivering eene bloot chemische of physische werking is, en hieruit de theorien te verklaren van het vormen van waler, of dit zuiver wordt afgescheiden, of dat hot bij de bloedzuivering gevormd wordt door de vereeniging der zuurslof der dampkringsluchtmet de waterstof uit het bleed , of er koolstof of kool-slofzuur wordt uitgescheiden, of dathetbloedzuiveren plaals heeft door endosmose en exostose; hoe het zij bei is buiten mijn bereik zulks te onderzoeken; het bloed dat uit de regier harlekamer , door de long-slagaderen in de longen wordt gevoerd en door de fijnsle vaaljes over de luchtcellen uitgespreid heenloopt, komt door de longaderen in den linker harteboezem terug, om door de linker kamer en de aörta weder door bei ligehaam te worden rondgeleid. Het is dan
|
||
|
||
|
||
zuiver en beval minder koolstof, walerslol en waler, en is daarentegen rijker geworden, aan vezelslof, kleur-stof en dierlijke wärmte.
De nuttigheid der ademhaling beslaat dus daarin, dat zij door de ingeademde lucht bet bloed zuiverder en warmer maakt en door de uitademing, der met de onzuiverheden des bloeds bezwangerde dampkrings-lucht, tevens bet gezuiverde bloed naar het hart lerug voert en aan de geledigde vaten weder gelegenheid geeft om gevuld te kunnen worden, ter onderhou-ding ran den groolen bloedslroom. De theorien welke er uit een dynamisch oogpunt bestaan ter verklaring der bloedzuivering, zijn ook zeer verschillend. Hoe schoon en scherpzinnig Tele proeven en quot;verklaringen zijn, bet is en blijft altijd een moeijelijk punt, daar wij hel ware der zaak niet kunnen zien, maarslecbts met de uitvverkselen en gevolgen bekend worden. Wij zien de uilwerkselen der bloedzuivering, wij zien bet leven blijven bestaan door deze verrigting, en deze ver-rigting zelve weer afhangen van hel leven; ergo, eeue fuuclie die plaats heeft, onder den invloed van ecne kracht die zieh zelve weder meet voortbrengen; dus eene zieh zelfbehoudende kracht (vis conservatrix). Deze dynamische kracht wordt bestuurd door de nervi vagi en den nervus sympaticus. Inhoe ver ieder of zieh zelve er toe bijbrengen , zullen wij ons bouden aan het gevoelen van vele physiologen. Volgens deze is de nervus vagus bestemd voor het chemische ge-deelte der haematose en de nervus sympaticus alleen tot voeding en afscheiding, tot stofwisseling en om-zclling, hel cigentlijk onderhouden der voeding van
|
||
|
||
|
||
8
liet parenchyma der longen. De verrigling dezer zenuvraquo; is io de runderlongen uilerst belangrijk. De rijkheid aan celweefsel, watervaten en klieren , de groole om-vang der weivliezen , welke ook zcer uitgebreid moe -ten zijn, bij zulk een vermögen om zieh uit te zelten , zoo als men dit heeft opgemerkt in de longen en borslholte, al deze organen, waarin de genoemde stofwisseling plaats heeft, behooren onder het gebied van den nervus syrapalicus en kunnen ens eenig denkbeeld geven van de werkzaamheid en uitgebreidheid der genoemde zenuw, en het groole deel, hetwelk zij heeft in de voeding der longen.
Deze voeding geschiedl onwillekeurig en zonderdat de hersenen dit gewaarworden. Dit overbrengen tot het cenlraal orgaan wordt verminderd door de groole ontwikkeling van den onderslen halszenuwknoop, ganglion cervicale infimum, welke de indrukken, die naar de hersenen en de zenuwen voor het dierlijk levenkondenovergebragt worden, tempert en in zieh opneemt, en zoo doende als een eigen hersengestel werk-zaam is. Sommige afwijkingen in do voedingsorganen der longen kunnen zeer aanmerkelijk zijn zonder dat het nog van eenig gevolgkan ziinoftoteenige reaclieaan-leiding geven, door de isolering van dozen zenuwknoop. Neemt evenwel eene ziekelijke afwijking zoozeer toe, dat er produclen ontslaan, vreemd aan de longen, dan meet dit van zelve invloed uiloefenen op de bloedzui-vering en de deze verrigling besturendo zenuwen; welke dan gevolgelijk aangedaan worden of lot reactie worden aangezet. In het vervolg bij het behandelcn der lougziekle, komen wij hierop terug.
|
||
|
||
|
||
9
|
||
|
||
IM LEVER Efl H4RE BETREKKING TOT DE LONGEN
Bij alledieren bij welke de ademhalingswerktuigen onvolkomen ontwikkeld zijn, is do lever zcer groot in omvang, zoo als b, v. bij de visschen. Ook bij hei foetus is dil zeer opinerkelijk, als ook bij de lering-achligen. Nieltegenstaande de ademhaiingswerktuigeii der runderen volkomen gevormd zijn. is evenwel de lever zeer groot. Dil hangt echter van andere omslandigheden af en wordt veroorzaakt door den grooten omvang van de verleringsorganen, de groote hoeveelheid plautenvoedsel dat geassimileerd moet worden en de geweidige afscheidingen van speeksel, maag, darra, alvleeschsap en gal, die hier-toe benoodigd zijn. Voegt men bij deze afscheidingen nog anderen, als: melk, vet, pis, weidamp, welk laatste door den geweidigen omvang der met weivliezen bekleede magen, darmen en verdere buiksingewauden, de buik en borstholle met h.ire organen, zeer aanmerkelijk is, de huid en longuit-waseming, de voeding der deelen enz. dan moet hei bloed zoo onzuiver worden, dat de longen alleon onvermogend zijn om bei geheel te zuiveren.
Er moet een ander orgaan wezen dat de longen in bare verrigtingen ondersteunt en om bierin te ge-nioet te komen, is de lever bij de runderen zoo sterk ontwikkeld cn wordl er overvloedig gal afgescheiden. De lever bekleedt de plaats van tweede ademhalings-werktuig, voor zoo ver zieh dil bepaald tot bei afscheiden van ovcrtollige, voor bei bfoed scbadelijke
|
||
|
||
|
||
10
|
||
|
||
bestanddcelen. Er is geen ander afscheidend ingewnnd zoo digt bij de longen gelegen. Beide ontvangeii tak-ken van dezelfde zenuwen tor voeding en afscheiding. Behalve dat, staat de lever tot da longen in een onmid-delijk verband door de achterste holle ader, Het bleed gaat uit do lever in de achterste holle ader over en deze stört het in den regier boezem van het hart uit, vervolgers gaat het in de regier keiner en van daar door de longslagaderen ter zuivering in de longen. Zijn er in de longen beletselen aanwezig, waardoor de gewone hoeveelheid bleed niet kan worden epgene-men, dan worden de regier kamer, boezem en achlerste belle ader als het ware overslelpt, en gevoJg-lijk oek de lever. welke het bleed nu. langer en in grooter hoeveelheid meet bevatten, hierdoor eenigzins wordt geprikkeld en door consensus tot eene grootere afscheiding van gal aangezet. Behalve het genoemde nut der groote ontwikkeling van de lever bij runderen, als bloedzuiveringsorgaan, is die afscheiding van eene groote hoeveelheid gal zeer noodig en nuttig. De uilgebreidheid der magen en dannen, welke demassa's voedsel moelen assimileren, erlangen op den diiur eeneu hevigen prikkel terassimi-latier dezer veedeisloflen en ter bevordering van de peri-staltische beweging der darmen. De aanmerkelijke afscheiding van gal uit een met onzniverheden overladen bleed komt nu regt van pas, en de hoeveelheid van deze vlocistof is niet te groot. De darmen kunnen op den duur geprikkeld en aangezet worden.
Als afscheidingswerkluig ler bevordering der spijs-
|
||
|
||
|
||
11
verlcriug en chijlbereiding, alsmede als voorberei-ilend hloedzuiveringsorgaan, bekleedt de lever in de dierlijke huishouding der koe eene voorname plaats. De gebreken welke door eenigerhande ziekelijke ongesteldbeid in dezehe voorkomen, zijn dus Tan omniddelijken invloed op de bloedzuivering en even zoo omgekeerd, de belctselen in de bloedzuiverings-organen, de longen, aanwezig, oefenen dadelijk eenig vermögen uit op de lever.
In vergelijking met andere dieren , zoo als vleesch-en alles elende , is de lever der planleters onlzagge-lijk groot en in vergelijking der plantetende onderling, is de lever van het rund wel als eender voornaamsle aan te merken.
OVER HET RtlHDERBlOED.
De gewone waarneming van het bleed der runderen leert, dat er eenig verschil aanwezig is in de bestanddeelen, in vergeiijking met die van den menscb, het paard en andere dieren. Afgetapt bloed eener gezonde koe is bruin donker rood en bij bekoeling drijft de bloedkoek in een overvloedig bloedwater. Op de oppervlakte neemt men een dun laagje waar, van eene heldere roode kleur, hetgeen niet dik-ker is dan de oppervlakte welke aan de dampkrings-lucht is blootgesteld geweest. Het bloed daarentegen van een gezond paard, levert nagenoeg betzelfde watergehalte op, doch de afscheiding van de bloed-korst, is aanmerkelijk, duidelijker waar te nemen en ook is de kleur van dezelve niet zoo donker. Het
|
||
|
||
|
||
12
omlerschcid in dcze beiden plante tend e dieren is le groot om niet in bei oog te vallen. En loch leeren chemische onderzoekingen dal het yerschil in de besland-deelen gering is. Zoo wordt in hel Veeartsenijkundig Magazijn D. IV pag- 1 95, opgegeven volgens onderzoekingen van ahdbal en gavarret, dal de hoe-veelheid fibrine lusschen paarden en runderen slechts een verschil oplevert van 0,3, hetgeen niet aanraer-kelijk genoeg is, om zulk een onderscheid, op het bloole gezigt le Teronderslellen. De fibrine of bloedkorst Lij paarden scheidt zieh duidelijk af en by de runderen is hel slechts een dun laagje. Daar dit verschil niel gelegen kan zijn in eene geringe meerderheid van fibrine, schijnt het dal er andere oorzaken moelen zijn die verhinderen, dal in het ruuderbloed da fibrine zieh niet geheel kan afschei-den , maar gedeelleiijk verbonden blijft met den bloed-koek. De verbinding der ondcrlinge beslanddeelen van den bloedkoek is zoo stork, dalzij zieh niet door #9632;stilslaan laten scheiden en zulks alleen kan plaals hebben längs den scheikundigen weg. Deze eigenschap is aan niels anders toe le schrijven als aan de eigene menging des bloeds. Volgens de onderzoekingen van den Heer baumhauer (*) is het bleed van een gezond riinil zamengesteld nit:
V Albuminenbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 6,207
jExlraclslofnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;2,134
S,,n,m Wetnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;0,015
Aschnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;0,654
|
||
|
||
Transporteren.....9,010
(•) Schcik. onderzoekingen te Utrecht, door Prof. G. J. juiuek pas. 511 chs. uitgegeven to Rotterdam.
|
||
|
||
|
||||
13
|
||||
|
||||
transport.........9,010
I
Fibrsnonbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 0,756
Haematinenbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;2,519
Vetnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 0,005
|
||||
|
||||
|
Placenta
|
|
||
JAschnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 0,005
[Water en verlies 87,697 100,000 Vergelijkt men eenige dezer bestanddeelen metdie. zoo als richerakd (*) die opgeeft, dan bezit het runderbloed een overvloed van albiimine, daar vol-gens hem hat grootste verschil is van 4 tot 6 hondersle albuminc op 100 deelen bloedwaler, en er Tolgcns bovenstaande opgave 6,207 op 87.697 water aanwe-zig is. Even zoo is het met het bloedivater gelegen vvaarvan het grootste verschil als van 70—86 deelen op de 100 wordt opgegeven, tervvijl zieh in runderbloed ongeveer 87 van de 100 deelen, bloedwater bevindeu.
De haematine Revert nog grooter verschil op, daar (lit bij denzelfden Schrijver volgens proeven van den Hcer desis, wordl opgegeven als van 4—22 honderd-ste deelen, en men bij de runderen slechts 2,/j hon-derste deelen vindt.
De vezelstof is in vergelijking met andere dieren en vooral den mensch , zeer heduidend. (-|-)
De opgaven van andral en gavarret (sect;) en die van
|
||||
|
||||
{*) RiGHEaAND en beraed natuurk. van den mensch 10 editie, d.S, pag, 106 en 110 vcrtaald door a. tajt EnPECOH.
{#9632;\) Zie hierover SERnoLD, Lehrbuch der Physiologie des menschen und der Thiere Ilaquo; Th., Göttingen 1837, pag. 822, J 103laquo;.
(sect;) In V. A. K. Magazijn.
|
||||
|
||||
|
||
14
den Heer berthold (*) mel elkandet vergeleken, leveren dezelfde uitkomsten op, als gezegd is; namelijk dat hat bloed der runderen, betrekkelijk veel fibrine bezit en rijk is aan bloedwater; en \oegt men deze bij de genoemde van richerawd en BArmnAüER , dan volgl hieruit: dat het runderbloed overvloed van water en albumine bezit, rijk in vezelslof is, doch zeer arm in haematine.
Hoewel er eene aanzienlijke hoeveelheid eiwit en vezeJstof in het bloed der runderen is, staat deszelfs raenging op geen Imogen trap van volkomenbeid; hetgeen de ovemloedige hoeveelheid water enhetge-brek aan haematine bewijzen. Deze bijzondere ge-sleldheid in de menging des bloeds laat zieh verklaren, uit het op den duur gebruiken van eenerlei voedse en wel plantenvoedsel. De planten, voornamelijk grassoorten, bezillen meer of minder voedende be-slanddeclen, zoo als, zelmeel, suiker, planleneiwit en water, al welke bestanddeelen de eigenschappen bezilten om het bloed rijker aan albumen, fibrine en water te doen worden , door de groote hoeveelheid van kool, waler en slikstof, waaruil zij zijn te zamenge-steld. Naarmate de planten of voeders, welke de runderen nuttigen, in grooter of geringer hoeveelheid deze voedende eigenschappen bezitten, zal men dit aan het bloed kunnen waarnemen. Zoo zal het bloed van koeijen die veel bijvoeders erlangen, beslaande uit boonen, haver en dergelijke, vaster en taaijer van hoedanigheid zijn, men zou zeggen rijker aan eiwit en vezelstof, dan dat van runderen die alleen van hooi
|
||
|
||
(•) T. a.p. p. 2S9.
|
||
|
||
|
||
15
en water of gras leven. Men neemt ditzelfde ook waar bij paarden welke veel haver, boonen, enz. gebruiken. Ook /ulleii zulke koi'ijeu of paarden reel vetter en schielrjker vet worden, die veel van die koorn-voeders gebruiken , dan diegene welke deze voedsels ontberen. De reden hiervan is, dat de granen, boonen, erwlen, enz. meer planteneiwit en dusmeer slikslof als voedend bestanddeel bezillen, dan bet een-voudige gras en hooi. Het is duidelijk in boever bet bloed die rijkdom in de genoemde bestanddeelen, als eiwit, vezelstof en water verkrygt, door het nutligen van de planten en graansoorten. Deze voeders zijn echter zoowel de voornaamste voedsels van andere dieren, de allesetende, enden mensch. De hoeveel-heid, welke de allesetende diersoorten van planten-voedsel uuttigen, is ongelijk veel minder dan dat der runderen, paarden en andere planteters. De boeveelheid van bet eiwit en fibrine meet bier noodwendig verminderen, zoo als de waarnemingen dit bevesligen en men dit door onderlinge vergelijking en berekening der aan-gehaaide Schrijvers kan ontdekken. Doch bier vindt men integendeel weder een aanmerkelijk overwigt op een ander bestanddeel en vvel de haeraaline. De vorming van baematine of cruor (bloedrood) bangt niet af van het te gebruiken voedsel. Dit bestanddeel komt niel in het ligchaam door het voedsel, maar wordt in de longen gevormd door de ademhaling en hangt af van de zenuvven die deze verrigting besturen, Het is eene zenuwwerking (*). Hoe grooter ontwik-keling van zenuwen j hoe meerder baematine er wordt
(*) KicHKR.iBu. JVafuurkund* van den Mensch.
|
||
|
||
|
||
gemaukl, en in volkomcnc en volmaakto diersoorlen zal de hoeveelheid hiervan trapsgewijze loenemen. Bij de runderen, bij welke bet zenuwstelselzeerweinigont-wikkeld is of iiever zeer weinig werkdadigheid bezit, kan licl bloedrood niel in die mate gemaakt worden, en bei is deze oorzaak, waarom de sohaal der bloed-bolleljes in vergelijking met paarden, honden, geilen en varkens, bij schapen en runderen bet minst oplevert (*). Het zal nu eenigzins duidelijk worden, waarin hat verschil gelegen is betgeen men , zoo als wij in den beginne aanmerklcn, vergeleken met paardenbloed , in bet runderbioed opmerkt. Het ligt in de menging, en de oorzaak is dat bij de paarden bet zenuwstelsel volkomeneronlwikkeldis eu zij ook meersuiker, zelmeel en plantea-eiwit houdende voedsels gebruiken. Het bo-venstaande zal, zoo ik hoop, gcnoegzaam zijn , ter verkrijging van eenig denkbeeld ointrent den aard en do eigene menging des bloeds bij de runderen.
OVER DE WATERVATEN DER RUNDEREN.
In alle deelen des ligchaams zijn de walervaten en walervaats-klieren in grooten gelale voorhanden.
De hoeveelheid en uilgebreidheid van dit slelsel s'aat in verband met de uitgebreidheid vanhet geheele ligchaäm , vooral dal der verleeringswerktuigen. De spijsverlerings organen der runderen zijn van grooten en builengcwonen omvang. Bebalve de vier magen zijn ook de dikkc en dunne darmen en verdere buiks-ingewanden bijzonder ontwikkekl. De hoeveelheid voedsel welke opgenomen wordt cm geassimileerd le
(*) VeeaTtsenijk. Mag. d. If, pag. 195, proeve van asirai oatarret en anderen.
|
||
|
||
|
||
17
worden, slaat in evenredigheid inet den ornvang dien de magen kunnen innemen en de uitgebreidheid van het darmkanaal. Er wordt eene groole hocvoelheid spijsbrij of pap, chymus gemaakl; en wanncer deze nog weder vermengd is met gal, alvleesch en darmsap, wordt het chijl geschikt om opgenomen te worden in de chijl- of melkvaten, die het opgenomene verder brengen naar klieren die de chijl nog meer verdierlijken en geschikt maken ler voeding van hetligcliaam. Bij den groolen omvang van het darmkanaal en dc groote hoe-veellieid chijl die bereid wordt, inoeten de opslorpende vaten wel in grooten gelale a'anwezig en naar cven-redigheid onlwikkeld zijn. Ditis ook hel geval; lallooze walervalen loopen längs het daimsclicil cm zieh in de klieren te vcreenigen en in groole stammen over le gaan. Hetzelfde ziet men bij de magen en inge-wanden zoo als lever en milt, nieren en voortleeliiigs-werktuigen. Hierbij vocge men die der ledematen , hals en kop. Al kan men ze niet met hel bloole oog waarnemen , overluigl ons de overvloed van celweefsel en het groolgetal watervaalsklieren, welke bij sommige zieklen nog meer te voorschijn komen in die verwij-derde deelen, dat hel rund niet alleen in bulk en borslholte, maar ook in de overige vasle deelen ruim-schoots van walervalen voorzicn is. Er heerseht eene groole werkdadigiieid in dit slelsel, zoowel ler absorbtie der chijl zoo als reeds is gezcgd , als ter resorblie van de reeds algescheiden stof in beslolcn holligheden , zoo als de wcidamp, hel vet en de verdere omzcllingder stof. Voegt men hierbij nog de huid en de longen-ab-sorblie, dan zoude men zeggen, dal het rnml alleen voor
9
|
||
|
||
#9632;
|
||
|
|||
|
18
deraquo;egelalieleefde.Doordezeuitgebreidheid vanhellym-phaliek slelsel endendaaruitvoortvloeijendenovervlocd aan celweefsel, verkrijgt hei rund eene zekere neiging tot lymphalieke, scrofuleuze en luberculeuze ziekten. De ziekten in hct celweefsel zijn velerlei en sommige bepalen zicli tot niets anders dan alleen bet celweefsel, zoo als : bij bet zoogenaamd loopend vuur, zwellen de koeijen op en deze zweliingontstaat nergens anders dan in de platen van bet celweefsel. Bij vemondingen en kneuzingen neerat men zelden zulke geduchte zwelling waar als bij runderen, AI vaste deeleu des ligcbaams verkrijgen eene zekere slapheid , teerbeid en wcekheid, er beslaat geene genoegzame zamerlrekking of spankracbt en de ligte uilzelbaarbeid en bet toene-men in omvang zijn gevolgen van deze eigene gesteld-beid. Dil neemt men waar in de vaten, zenuwen, vliezen, spieren, waar bet celweefsel in mime mate voorbanden is. Al deze deelen verriglen wel hunne gewone werkzaamheden , doch niet met die veerkracbt of energie, welke men in andere dieren waarneemt. Door deze zoo geringe levenswerking zijn ook de beenderen minder hard en vast, maar meerbuigzaam, week en broos. Aan dit overvloedige walervaalsstelsel en celweefsel is voor een groot gedeelte de conslitulie van het rund toeleschrijven en kan men met grond be-sluiten, dat de voeding en het vegetative verre de overhand hebben boven het animalisch leven.
OVER DE ZEStrWEN DER RUHDEREU.
De anatomic leert ons dat de hersenen en zenuwen vooral die van het ruggemerg niet zeer ontwikkeld
|
||
|
|||
|
||
19
zijn. De dierlijke verriglingen geschieden traag zoo als de bewegingen, gevvaanvordingen enz. De bewe-gingen zijn loom, phlegraatiek en zwaarmoedig, en het bevaltingsvermogen ter opneming van uitwendige indrukken, bijzonder zwak. Alles brengt ook toe om aan de zenuwen bare magt te onlneraen, dewijl de ontwikkeling van het celweefsel en de eigene menging des bloeds, niet geschikt zijn, om aan de zenuwen die vaslbeid en veerkracht made te deelen, als eigenschappen voor eene schielijke en juisle besluring barer ycrrigtingen. De geringe ontwikkeling van bet dierlijk zenuwstelsel en der verstandelijke Vermögens, bij de belrekkelijke groote van het dier, en de eigenschappen welke zij verkrijgen door de opgenoemde oorzaken, veroorzaken eene gevoelloosheid, onop-wekbaarheid, gebrek aan prikkelbaarheid en zamcn-trekkingskracht. Meer en grooter zijn de zenuwen van bet voedend- of planlenleven onlwikkeld, vooral het zenuwknoopenslelsel, helgeen gevormd wordl door de groote medelijdende of tusschenribbige zenuwen. De uitgebreidbeid van dit stelsel van zenuwen en de bijzondere ontwikkeling der zenuvvknoopen zoo als de biervoren opgenoemde der borslbolle, de zonvlecht en andere staan in verband met den groolen ovcrvloed van celweefsel en walervaten. Wij bebben gezien dat bier eene groote vverkdadigheid aanwezig was en dezo wordt bestuurd door de zenuwen der vegetalie. Hoe grooter derzelver ontwikkeling en werkzaamheid, naar die male verkrijgt het rund nog andere eigenschappen behalve de genoemde, als daar zijn: werkzaamheid , teerheid, slapheid en dergelijke.
|
||
|
||
|
||
.
|
||
|
||
PATilOlOGie m THERAPIE.
|
||
|
||
VOORBESCIIIKTIIEID TOT ZIEKTE!* BIJ RUS DEREW.
|
||
|
||
üit de zamotislellingder verscliillende vcrrigtingen , die zoo naauw aan elkander verbonden zijn, dal men naauwelijks hare werking op zieh zelve kan voor-slellen, onlstaat erne eigene gesleldlieid, menging, idiosyncrasie , waaruit de Toorbeschiktbeid lot ziekten vQoilvloeit. Naur mate de meerdere of mindere ont-wikkeling van de eonc of andere verrigling, verkrij-raquo;en de aard der ongesleldheden een ander aanzien of karakter ; zoo zullen bij eene slagaderlijke gesteldheid Tanhet bloed, het wezen van Tele zieklen ontstcking-achtig zijn, bij cenen meer adcriijken habitus, de ziekten mecr passief en aslhenisch worden , bij eene overma-titre ontwikkeling van het vvatervaalstclsel, zullen de zieklen weder meer naar het chronisch karakter over-hcllen; even zoo laal de meerdere of mindere uitgebreid-heid der hersenen , van het ruggemerg en der zenuwen , ook baren invloed bij aanwezige kwalen gelden , voor zoo vcr die deelcn zelve niel oorspronkelijk zijn aangedaan. De ziekten onlvangen dus hare aard ,
|
||
|
||
|
||
21
|
||
|
||
laquo;aar tie Organen welke ziju aangedaan en iiaar de uitgebreidheid en ontwikkeling welke deze bezillen. Hieruit spruit voort, de bijzondere voorbescliiktheid tot deze of gene ongesleldheiil.
Wij hebben bij de runderen gezien , eene bijzondere onlwikkeling van de lever, hei watervaatslelsel, de zenuwen voor hct vegetative leven, eene werkeioosbeid der zenuwen van bet dierbjk leven en eene eigene men-ging des bloods waarin overvloed van eiwit en vezel-stof en gebrek aan kleurslof. Valten wij deze verrig-tingen le zamen en de geneigdhcid lot ziekte door de vereeniging van deze , dan verkrijgt men de alge-raeene voorbeschiklheid , lerwiji de zieklen, waar de Organen door bunne meerdere of mindere uitgebreid-heid, elk op zieh zclve aan blool staan, de bijzondere voorbesebiktlieid daarstellen.
Hiertoc breugeu wij : ceije geneigdhcid lot galachlige, waterzucblige ongesteldbeden , lot eigeuaardige onl-stekingsloeslandcn , met eene neiging, bij oorspronkelijk ontstekingszieklen, lot schielijken overgang in aslheuie, en bij gecompliceerde aandoeningen, lot chronische ontstekingen ; verder eene bijzondere voorbeschiklheid lot somtnige ziekten van bet celwcefsel en der weivliezen.
Deze bijzondere voorbeschiklheden zijn aan alle rundeten meer of min eigen en in zoo ver zoude men bet kunnen nocmen eene algeineene voorbesebiktlieid.
|
||
|
||
#9632; #9632;
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
BEVINDINGEN BIJ DE OPENING VAN GEDOODE EN GESTORVEN LONGZIERE RUNDEREN.
|
||
|
||
Niet zonder schroom ga ik over tot het wezenlijk doel mijner pogingen, om eene beschrijving der longziekte te geven. Vele veearlsenijkundigen heb-ben over dit onderwerp gehandeld , doch hoe naauw-keurig hunne opgaveu ook schijnen, er ontbreekt veel aan hunne lijkopeningen , daar do meesten zieh bepaald hebben toi het gewigt welke de longen ver-krijgen, tot het uitwendig aanzien, tot de beschouwing van het onlaarde parenchyma in het algemeen, zonder de veranderingen en onlaardingen in de zamensteliende weefsels op zieh zelve te onderzoeken, en daar opge-grond, eene naasle oorzaak te bepalen. Er zijn echter enkele uitzonderingen , o. a. de waarnemingen in de beide veearlsenijkundige magazijnen, d. 3 en 4, van den Hoogleeraar wumaw. Voor zoo veel mijne krachten en de gelegenheid zulks toelieten , heb ik seclies verrigt op verschillende voorwerpen , zoowel in het begin en het midden der longziekte, als na den dood bij allerlei ouderdom en geslacht; en hiervan zal ik zoo naauwkeurig mogelijk de beschrijving laten
|
||
|
||
i
|
||
|
||
|
||
23
volgen, levens de vrijheiil nemende de gedane laatsle waarnemingen van anderen hierbtj te voegen en wel met betrekking lot de waarnemingeu der zenuwen en zenuwknuopen.
SCHOUWIHG DER LUKEN.
Naar mate het dier lang of kort aan de ziekte hceft geleden , naar den loop , complicatia of het karakter, doet zieh het lijk moot. Over het algemeen is het vermagerd, met raste en als over het ligchaam ge-spannen huid , waarop de vorm der ribben zigtbaar is; glanzelooze verward slaande haren op de schüft en längs den rug , de witle haren smerig, gt;vit geel-achtig gekleurd; uit de neus loopt vuil, stinkend, bloederig, schuimend water en slijm en soms slukjes uit de bronchien , bet neusvlies is bleek geel, ook vvel ontsloken; de oogen zijn weggezonken, de oogleden meer'of minder gezwollen en half gesloten of zij zijn geopend en de oogen staan strak en troebel. De hals is uitgerekt, sterk vermagerd, naar de eene of andere zijde omgebogen liggende. De ledematen liggen meeslal zoo als de positie van het dier is geweest, naar den bulk toegebogen of uitgestrekt. Meermalen gebeurl het, dat het dier ligt als in den gewonen gezonden staat met eenigzins opgeheven kop , zoodat men, op eenigen afstand, aan den dood twijfelf, doch naderbij, dan ligt het als gewoonlijk, steunt met den snoet op den grond en is in die positie geslorven. Kiet dikwijls gebeurt het dat de bulk trommelzuchtig is opgezet, Meerder, dat er zuchtige zwcllingen zijn am het kos-
|
||
|
||
m
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
24
sem längs den hals en omler de keel. De anus is inge-trokken en slaat gedeellelijk open, of is, wanneer er trommelzuchlige uilzetling der maag aanwezig is, uitgcperst. De lippen der .scliaamdeeien zijn gefronscld en hei inwendig slijnTV'lies bleek geelachlig. Tot on-derkenning der Longziekte is de schouwing Tan het doode dier niet voldoende, vooral bij korlen duur der ziekte, wanneer hei geen #9632;vleesch verloren en de huid hären glans heeft behouden, of bij trommel-znchlige opzwclling. In zulke gcvallen kan men zieh vergissen en is de lijkopening noodzakelijk.
|
||
|
|||
|
LtJKOPEMigt;G.
Het is niet onverschillig op welke wijze men deze verrigl, om de ingewanden der borslholte goed in luin gehcel le kunnen zien en weg le nemen. Het is mij altijd het doelmatigst voorgekomen bij enkele onderzoeking der borslingcwanden , het dier op zijde te ieggen, daar bij het liggen op den rug, men de borslholle niel genoegzaam kan vcrwijderen om aide deelen er zonder besrhadigen uit te nemen. Bij het leven van bet dier kan men wcl eenigzins hepalen , welke longkwab is aangedaan en dan legt men het dier op de legenovergcslelde zijde. Men dient zieh echlet voeraf verzekerd te liebben , wanneer men het dier niet levend heeft gezien, of men is niet genoeg zeker van zijne zaak, door eene kleine insnijding lusschen de nbben , of bet wezenlijk longziekte is ; hetgeen inen spoedig gevvaar wordt, door het horstwaler, of
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
25
door er een vinger in te brengen en aau de longzeli-standigheid of het onlaarde ribbeavlies le voelen , en des uoods een klein slukje aftebrokkelen. Is rnen hiei-van overtuigd, dan neemt men het bovenliggend voorbeen weg, door de huid en de spieren door te snijden, welke het scbouderblad en armbcen aau de ribben en het borslbeen verbinden, waardoor men de ribben geheel bloot krijgt. Het veelvuldige en ruime celweefsel, tussrhen het scbouderblad op de hoogte van den omtrek der ondersle schouderzenuwen (nervi subscapulares) afkomende van de armvlecht, ziel men dan met weiachtig vocht gevuld.
Dan neemt men zooveel ribben weg als men noodig acht, welke men voorzigtig scheidt van de aan het ribbenvlies vastgehechte longen, als deze er aan vastgegroeid zijn. Men maakt aldus nagenoeg eene langwerpig vierkanle opening in de borstholle. Is er, hetgeen meestal het geval is, water inaanwezig, dan outlast men dit.
Is dit verrigt, dan maakt men de aangroeijingen , welke veelal plaals hebben , van het middenrif los , vervolgens onderbindt men den slokdarm en de helle ader , om blooding en onllasting van voedsel uit de pens te voorkomen , en snijdt dan deze deelen door benevens de aörla, welke men losmaakt van de ruggen-werveleu, Vervolgcns snijdt men de luchtpijp, den slokdarm, de vaten en zenuwen door, ler plaalse waardezelve tusschen de eersle ribben , in de borslholte driiisen en dan is men in Staat gesleld om al de Organen der borst er uit le nemeu tot verder onderzoek. Wil men zieh van de gesteldheid der lever overluigen ,
|
||
|
||
|
|||
|
26
dan snijtU men voorziglig de regier helft van het diaphragma los; tevens kan men bij de vordere opening der buiksholte , de overige ingewanden önder-zoeken en ook, of er al dan niet buikwater aanwezig is. Bij het onderzoek van de lijken, of van gedood vee, moet zeer naauwkeurig gelet worden , de ingewanden niet te beschädigen, hetgeen zeer ligl gebeuren kan, wan-neer men bot niet op de voorschrevene, en op eene slagerswijze doet; alsdan gaan veellijds do nervi vagi en de klieren verloren.
|
||
|
|||
TOESTAHD DER LORGES.
|
|||
|
|||
üitwendig.
Als al de ingewanden der borslholle er zijn uilge-nomen, dan plaatst men dezelve zoodanig , als zij in het ligehaam der koe gelegen zijn. Men neemt dan waar; dat de aangedane long.meestal de regier, bui-lengewoon vergroot en verhardis, dat de oppervlakte ruw, donker of rood bruiu is gekleurd, of omgeven met eene laag uitgezweete, vorrnlooze, op gestold eiwit gelijkende slof, die zieh aan de randen der longen vliesachtig en celiig uilbreiiit en verlengt, en door deze verlengsels verbonden is aan het ribbenvlies, midden-rif en het harlenzakje , eu tevens de insnijdingen der longkwab met elkander zijn vereenigd.
Deze slof laat zieh met läppen van de long af-scheiden, waarbij de achterblijvende oppervlakte van het bekleedend weivlies ongelijk en ruw is. Wanneer men zulk een afgetrokken lap of vlies naauwkeurig beziet, dan bemerkt men ontelbare cellen en celle-
|
|||
|
|||
|
||
27
tjes van allerlei vorm en grooltc en gevuld met een vocht, geltjk aan ongeslremd eiwit. Evenzoo de opper-vlakle van hei weivlies der longen, waarop men ook met vocht gevulde en opgescbeurde cellen waarneemt. Hetvoorsle gedeelte der borstbolle, waar de insnijdin-gen der groote longkwabben gelegen zijn, is soms overgevuld met deze stof en met bet barlezakje en de ribben bijna uit ^n stuk gevormd. Tusscben de insnijdingen, bet hart en de ribbenwaoden viudt men gevormde cellen van allerlei grootte, zelfs tot den omtrek van eene vuist, alien zamengesteld uit dezelfde wit spekachtige, vormelooze stof eu govuld met water. Zij verbindt al de deelen der borstholle, de groote slagaderen en äderen der lucbtpijp, lucbtpijps- en longkiieren, en den slokdarm zoodanigmet elkander, dat men ze niet kan ontdekken, zonder deze stof er van algenomen en ze hiervan gezuiverd te hebben. In €ea woord , overal in de borstholle waar weivliezen aaYiwezig zijn, kan men bij de longziekte deze eigen-aardige uitzweeting van dezelve meer of minder vin-den, al naar male de weivliezen er door aangedaan zijn. Somttjds vindt men weinig sporen van deze stof en is bet bekleedend weivlies der longen niet vastgehecht, maar alleen verdikt en eenigzins onlstoken.
Somtijds ook is deze vveelderige stof zoo overvloe-dig, dat zij bij elkander genoraen meer omtrek be-slaal dan de aangedane longen zelve. By gebeterde koeijen verändert hel in vet. Als men de aörta welke bo-ven op Jegtj. cr afscheidt en op zijde bgt, en men maakt vervolgens den slokdarm voorziglig los, dat vindt men op zij en längs dezelve, de long en slokdarms-
|
||
|
||
|
|||
28
|
|||
|
|||
|
vlechlen, en boven aan, digt bij de splitsing der luchtpijp, den nervus vagus. Deze zenuw heb ik ver-schillend aangedaan bevonden , meeslal was het omge-vend en verbindend celweefsel, waartusschen zieh takken en slralen der zenuwen uilbreidden naar de naaslbij gelegen deelen, met water opgevuld, dal door rniddel van het vergrootglas gezien in zeer kleine digl bij elkander gevoegde cellen besloten is, welk uitgezet eel- en zenuwweefsel, zoo digl om en in de verbinding der zenuwvezels waren ingedron-gen, dat de zenuwen daardoor in omvang waren toegenomen; op enkele plaatsen waren geringe sporen van onlsteking in den omtrek der zenuwen.
Somwijlcn was de verbinding der uitgezweete slof met deomliggende deelen, zoo als den slokdarm, de aorta en de longklieren zoo vast, dat men geen zenuwen , vlechten of voorname stammen in dezelve kon waar-nemen , daar, hoe digter men bij de plaals kwam waar dezelve gelegen moeslen zijn , de slof al digter werd.
Van de acht gevallen door den Heer MtiiNfiicKs van cleeff (¥) onderzochl, bevond hij beslendig de beide nervi vagi of een van beiden, onlstoken en enkele malen verweekt; ook hceft genoemde Heer den nervus sympalhicus soms zcer onlstoken gezicn, benevens nog andere zenuwknoopen en zenuwen.
Ook de Heeren schubraquo;rt en kijimders (-J-) aan 's Rijks veearlsenijschool en de Heer hart (sect;) hebben de longmaag-zenuwen onlstoken , verweekt en mergeloos bevonden.
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
(quot;l Vecartscyiijlumdig Mni-nzyn V VI png. 219—225. (f) T. a. p. pug. 225—231. (ji) T. n. p. — 232.
|
|||
|
|||
|
||
29
De waarnemingen van gemeide Heeren vimlt men zeer uitgcbreid in het aabgehaalde Veeartsenijkundig JMugazijn. Het is daarom dat ik verwijs naar de waarnemingen van genoemde Heeren en deze voeg bij de mljne. Ik heb de zenuwen bestendig in eenen der toestanden gevonden , door mij opgegeven , en men kan voor stellig houilen, dat daar, waar zenuwlakken of takjes loopen, de desorganisatie , het zij in of uitwen. dig in de longen, het groolste is. Dit verschijnsel is bestendig en het zai later nog hlijken waarom juist alleen de longen en de zenuwen derzelve zijn aan-gedaan.
De watervaatsklieren welke in de vereeniging, door de genoemde vormeloozc cellige slof, met de aörta enden slokdarm deeldcn, komen ook in verschillende toestanden voor, ah: vergroot, verweekt, in ontbinding, opgevuld met bleed, of zwart door deaanzelting eener melanotische slof, opgevuld mel eene kleine, korrel-achlige zelfstandiglieid , bij het begin der ziekle dik-wijls verweekt en gevuld met luberkelstof, bij den dood was deze slof bijna geheel verkalkt. Dan kwa-men de klieren weder verhard voor, bij hetopensnij-deii boden zij wederstand, en zag men inwendig de massa der klier, geheel veranderd in eene vczelachlige zelfstandiglieid of eenigzins peesvliezige uilbreidsels. Enkele heb ik gevonden die builengewoon vergroot waren, van binnen verdeeld als in hokken, waar-van er nog twee aanwezig zijn , de glaiululae bronchiales , welke bewaard worden, om de buitengewone groulte cn den sclioonen celvorm. Voor zoo ver bei mo-gelijk was de watervaten zclve op te sporen, zijn zij mij
|
||
|
||
|
|||
30
|
|||
|
|||
|
Terwijd , ondoorschijnend, mot verdikle wandjes voor-getomen. In het begin der zickte lalen zij zieh zeer duidelijk waarnemen, in den omtrek en op de opper-vlakte der klieren.
Inwendig.
Bij het opensnijdea eener door longziekte aange-dane long, neemt men het volgende waar: zij is verdeeld in als marmer geaderde afdeelingen, van onderscheidene kleur, breedle en grootle. Soramige gedeelten zijn zwarl-bruin gemarraerd, met smalle aders of strepen, van eene vaste zelfstandigheid, die insmelt met de zwart-bruine; andere gedeelten zijn helderder rood of bruin, met breeder strepen. Beze drieerlei soort van toestand neemt men meer of minder in elke long waar, en hangt af van den duur en het karakter der ziekle. Drukl men op zoodanig een doorgesneden sluk long , dan sijpelt er van de opper-vlakte veel water uit, dat er een zeker glad aanzien aan geeft, even als of helmet vernisbestreken was.
Bij eene naauvvkeurige beschouwing en nog beter door een vergrootglas ziet men, dat al deze mar-merachtige aders gevormd zijn nil het celweefsel, dat de kleine en groolere longlapjes aan elkander Terbindt. Ookhel digter celweefsel, datdelucbtcellen verbindt en longlapjes vorrat, deelt indo ontaarding, hetgeen men evenwel met het bloole oog niet zeer duidelijk kan zien., Het verbindend celweefsel is oor-zaak der uitzetting; men bemerkt in de platen van hetzelve in den beginne, geringe uitstorting van water, dat door de ziekehjk ^ewijzigde vormkracht 3angzamerhand verdikt of stolt, en die vaste manner-
|
||
|
|||
|
||
31
slrepen daarstelt. Bij de opening der beginnende longzieten kan men dien overgang en die duidelijkeop-klimming van vloeibare tot vaste slof, dnidelijk zien. De stof wordt geheel ziekelijk bewerkt en omgewerkt door secrelie en resorbtie, lot de beletselen door hare digtheid en vaslheid zoodanig worden, dat de zenuwen en äderen hierdoor gedrukt, hare functien moeten staken, en zulk een longlapje of kwabbetje verlamt en tot ontbinding overgaat. Alsdan neemt men geheel verrolle en vergane slukken long waar, waaraan geen spoor der vorige bewerktuiging meer te ontdekken is. Wanneer de tusschen hel celweefsel afgezelle slof eenige vaslheid of stremraing heeft verkregen , gelijkt zij veel op die der weivliezen, zij heefl een vormeloos aanzien en men neeml er den cel-vorm duidelijker in waar.
DE LUCHTPUP EN DE SLIJMVLIEZEN.
De slijmvliezen welke de luchtpijp, bronchien en luchlcellen bekleeden, ondergaan ook eene eigene ver-andering. Even als het celweefsel, scheiden zij in den beginne eene vloeibare slof af, welke eerst walerach-lig lymphaliek is, dan eene blaauw wille kleur ver-krijgt en eenigzins is geslold, zeer gelijkende op half geslremd eivvit. Ook dit nieuwe product wordt meer vervormd en verdikl, en vult eindelijk de ge-heelc rnimte der bronchien, zelfs toi in de luchtpijp bij deszelfs splitsing, zoodal de loelreding der damp-kringslucht geheel afgesloten wordt. Bij gcstorven koeijen is hel meer of minder met het slijmvlies ver-
|
||
|
||
|
||
32
|
||
|
||
eenigd , meeslenlijds echter laat hat zieh gemakkelljk laquo;r van afzonderen en ligt nogenoeg los in tie bron-ctien; het is rood-bruin en ook we] rood Tan eene vezelachtige hoedanigheid , waarvan de Tezels loopen naar den vorm der luchlpijpslakken en niet zeer vast van maaksel zijn, daar zij liglclijk afscheuren, wan-near men eenige moeile doet, om dergelijk polypaar-dig aan^vas er uit te trekken; gelukt dit, hoewelbe-ZMaarlijk en zeldcn toi in de ftjnste bronchien , daar het gewoonlijk eerder afscheurdt, dan heeft het veel overeenkomst- met een bladerloos lakje van een heesler. (*) Bij gedoode dieren in bet begin der ziekte, beb ik dcze verlakkingcn nooit sterk ontwiklaquo; keld gevonden, men neemt wel de reeds afgeschei-den eiwitaardige uitzweeting waar, maar nog allijd vloeibaar, behalve in de uilerste cinden der bron-cbien, Maar dc ziekte een begin heeft genomen.
Heeft men bet süjnivlies van dcze polvpaardige massa ontdaan, dan vindt men betzelve eenigzins onlstoken , sterk gerimpeld en verdikt, en bij door-snijding, ziet men in bet celweefsel denzelfden celvorm en afzelling van stof, als in het celweefsel tussclien de longlapjes, de weivliezen enz. Verder, indeluehl-pijp zelve, \erd\vijnen langzamerhand de rimpels en wordt hetslijmvlies ligt rood van kleurcn dikvvijls opge-vuld met bloedig schuim. Het is opmerkelijk hoe\eel schuim men uil eene longzieke long, welke pas de sporen van longziekte vei toonl, kan uitdrukken.
|
||
|
||
(*) Inhetmcergenocmdt Vcourlscnyliundig Mugazijnis ecnfrauijc afbetlding van zulk een polijji.
|
||
|
||
|
||
33
HET HART EH DE BLOEDVATEIT.
Het hart is meestal week en zacht, soms vcrgroot de kamers en boezems zijn meer of minder gevuld met zwart geslold bleed. De kleur en vastheid der beide kamers \crschilt weinig, alsdat zij in quot;e-doode diercn minder bleed bevatlen dan in geslorven, en dat hei geslolde bloed in de linkerkamer laaijer eu leerachliger is. Het hartwater is zeer overvlocdig en er drijven dikwijls vlokken in , even als in het borsl-water. Het hartezakje dealt in dezelfde onfaardingen als de weivliezen, is verdikt en ondoorschijnend en somwijlen zoodanig ontaard door de vormelooze uit-zweeling, dat men het naauweiijks kan onderkennen.
De groote en kleine bloedvalen zijn dikwijls opge-vuld en verstopt met zwart, geronnen, taai en slijm-achlig bloed en men kan uit de groote valen der longaderen dit bij geheele massa's er uittrekken; het heeft dan het voorkotneii van polypen.
Bij gestorven dieren kan men altijd in het hart en de groole bloedvaten, poljpaardige aangroeijingen vinden, hoewel dit ook afhangt van den duur der ziekte, daar men in het begin bij gedoode dieren nooit zulke polypen vindt, ten minste is dit mij zoo gebleken. (*)
De wanden der bloedvalen zijn verdikt, venveekt en ccllig uitgezet, even als het slijmvlies der lucht-pijp, en deze toestand neemt in het verder beloop der
|
||
|
||
f*) Zie over dose polypen het Veeartsenijkundig Magaxijn, D. IV pag. 3(16 ena.
3
|
||
|
||
|
|||
34
|
|||
|
|||
|
ziekle loe. De venlikking der wandjcs in de kleine Moedvalen, is eene dor oorzaken , waarom de longlap-jes en kwabbeljes zwart-bruin zijn gekleurd , enwel, omdat het bloed ilat door de longslagaderen wordt aangevoerd in rile haarraten blijft slaan, en deze geen zamenlrekkingskracht geuocg bezitten, door de ont-aarding der wand jes, om al het bloed in de longade-ren over te brengen, tot er cindelijk eene geheele verlamming -van dergeltjk geileelte ontslaat, en het bloed aldaar blijfl slaan om nog meer vervormd le worden, door de ziekelijke vormkracht. Hoe meer nu de ontaöiding toeneemt, hoe meer drnkking ook de groolere lakken der dwalende zenuw ondergaan, tot dat ook deze'door de drukking en ontaarding inhare verrigting wordt gestoord en eene geheele longkwab in eenen paralytischen loesiand overgaat. Hiervan hangt de meerdere of mindere zwarte en roodbruine kleur der ontaarde 'longlappen af.
|
||
|
|||
|
|||
|
DE EORSTVLIEZF.Tlaquo; EH HUT MIDDEIN'RIF.
De borslvliezen zijn bij beginnende longzieken op enkele plaalsen onlsloken, ook wel zeer enkel heb ik piekken er op waargenomen, welke gegangrcneerd waren, doch meeslal sporen van beginnende uitzwee-ting en verdikking. Bij gestorven vee waren zij som-wijlen zoo onlaard en met de overigc deelen verbünden , dat men ze niet kon scheiden. De borslvlakte van het middenrif waar een longzieke long legen aanligt, bij beginnende zieken, bevond zieh in denzelfden toe-sland als de borslTliezeu, en do vereeniging met een
|
||
.
|
|||
|
|||
|
||
35
ontaaide longkwab is dikwijls zoo vast, dat hel onmo-gelijk is die van elkander afte scheiden.
DE BUIKROLTE.
Bij beginnende longziekte neemt men weinig of geen verandering in de ingevvanden vvaar. Men vindt allijd een groote hoeveelheid voederstoffen in de magen; de boekmaag is biermedc vooral opgevuld. Aan de milt heb ik somwijlen roode puisljes waargenomen en en-kele wilte die met tuberkelstof waren gevuld. De buikvlakte van hct middenrif, daar, vvaar dc lever legen lag , was somwijlen ontstoken. De lever zelf leverde de voornaamste verschijnselen op. Deze was meeslal groo-ler, soms hard, ook week, de walervaals-klieren der-zelve aan de poort gelegen, waren vergrool en verweekl. De galblaas is belangrijk uitgezet en gevuld met eene groole hoeveelheid dikke, lijvige gal. Dezo verschijnselen waren bij gestorven koeijen alien toe-genomen. Dan yondl men fletse, Lleek blaauwach-lig gekleurde magen en darmen, waarin weinig of geen voedersloffen van eene slijmige, waterachtige, zwart gekleurde hoedanigheid. Somwijlen ook verslop-ping in de boekmaag en dikke darmen. Do lever was dikwijls aan het middenrif vaslgegroeid. Bij kalfkoeijen vond men dikwijls een verrot en vergaan kalf en bij melkkoeijen die niet dragtig waren, ook wel eene geel-, graauwachtig gekleurde, stinkende, troebele stof in de baarmoeder. Alle deze verschijnselen hangen af van de duur en hel korler of langer beloop der ziekle.
|
||
|
||
|
|||
yt)
|
|||
|
|||
|
Tot zoo ver de waarnemingen bij gedooile en ge-slorven dieren. Men ziet, dat in alle Organen der borst-holle het celweefsel de oorzaak #9632;van alle ontaarding is. Tot goed begrip echter van het begin en de opklim-ming der beschreven verschijnselen, zullcn wg nog laJen volgen hoe of dit in de longen plaats heeft.
De longzieke smetstof, welke door inademing, huid-opslurping of inenling, in de longen wordt gebragl, komt op de eene of andere plaats, in het tussoliende Incbtcellen of longkuabbetjes gelegen celweefsel, en Teroorzaakt daar ter plaatse eene ziekelijke gewaar-wording, met dat gevolg, dat er eene verkeerd ge-#9632;\vnzigde funclie van het celweefsel ontslaat, in welks platen zieh eenige vloeislof afzet. Dit is het begin der ziekte op een punt. Dezo ziekelijke gewaarwor-ding deelt zieh langzamerhaud mede aan het naast-bijgelegen celweefsel, en hier ontstaal dezelfde uit-storting van yloeistof. Naarmale do constitulie en de voorbescbiktheid van het dice, is deze slof meerder of minder vloeibaar, of wordt ook spoediger tot eene vaste stof bewerkl. Hierdoor komt eene kleine ver-hardiog. Niet alleen heeft de zickteslof invloed op het verbindend celweefsel der luchtcellen onderling, maar ook op het celweefsel dat lot bet maaksel der zenuwen en vaten behoort; even als in het verbindend celweefsel der luchtcellen , heeft ook in het celweefsel der zenuwen en vaten dezelfde uitstorting plaats. De verharding welke reeds onlslaan is, is dus een gevolg van eene ziekelijke aandoening en verkeerde funclie van al het celweefsel, wat lot het parenchyma van zulk een verhard deellje behoort. Neem de groolle
|
||
|
|||
|
||
37
van zulk een verhard slukje eens = een longlapje en klein afdeelingje, dan zijn hierin reeds aide verschijn-selen aanwezig, welke inen naderhand in de geheele long bemerkt en is de onlaarding der geheele long niet anders dan een Toertgaug van uilstorting lusschen de platen van het celvveefsel ; in het parenchyma der longen. Hoe meer het begin der onlaarding gelegen is in het midden van een longkwab, en verwijderd van dat gedeelle hetwelk legen de ribbenwanden aan-ligt, hoe langer het weivlies der ribben van deze nit-storting zal bevrijd blijven.
Is het begin der uilstorting of opneming der smet-stof, digl bij eenen voornamen zenuwtak gelegen, des te sneller zal do voorlgang zijn en des te meer zullen ook de ribbenvvanden door consensus worden aanse-
o
daan. Hierdoor is het ook verklaarbaar, vvaarom de weivliezen er dikwijls zulk een werkzaam deel in hebben. Blijven de voorname zenuwlakken lang ver-schoond en de onlaarding in een verwijderd deel der longen, dan zal men ook minder verschijnseien aan de groote zeuuwen vvaarnemen. Hoe meer de groo-tere zenuwlakjes zijn aangedaan, hoe sneller het beloop.
Het langzaam beloop der onlaarding en de voort-knaging er van, duurt zoolang, tot er een voorname zenuwtak is aangedaan, die de verschijnseien ver-haasten. Van hier de onderscheidene toestanden waarin men de zenuwen beeft gevonden en het geringe deel hetwelk men er aan heeft loegeschreven.
Wij zullen nader zien dat dit ongegrond is, en dat integendeel de zenuwen de voornaaraste oor-
|
||
|
||
|
||
38
zaak der Terschijnselen zijn. Op de zelfde wijze, waarop een verbard deeltje gevormd word , gaat ook de overige vergrooling en onlaarding der longen voort en neemt zoodanig toe, dat er alle verschijnse-len en ontaardingen ontslaan, welke wij opgenoemd hebben.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
#9632;
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
HEX VVEZEN DER LONGZIERI E.
|
||
|
||
|
||
|
||
De werken welke door mij zijn nagezien over de longziekle zijn de volgende :
Hel 3e en 4e deel, van hel Veearlsenijkundig Maga-zijn van Dr. a. nuhak.
Dc verhandeling over de longziekte vanden veearls
van HERTUM.
De Duitsche Tijdschriflen van Dr. kebel en \ix, Dr. gublt en hertwig , alsmede het werkje van
Dr. SAUTER.
In de Duitsche Tijdschiiflcn vindt men verscheidene slukken over het onderwerp, zoo als van Dr, vix raquo; quidde, steiger , pfanstiel en anderen. Dr. vix geeft de gevoelens op van Ivvaalf der voornaamsle veearlsenijkundige schryvers. Even zoo vindt men in het werkje van Dr. sauter. de verschillende denkwijzcn #9632;\an onderscheidenc herocmde veeartsenijkundigen op-gegeven , terwijl de Hoogleeraar human in z'yne werken ook hierin niet achterlijk is gebleven.
Zonder ieder der opgenoemde veeartsenijkundigen in alle deelen hunner theorien te volgen en op te noemen , daar dit slechls eene lierhaling zoude wezen, zullen wij ter geleidelijke volgorde in het beanlwoor-
|
||
|
||
|
||||
40
|
||||
|
||||
den der prijsvraag ons zoo^eel mogelijk bepalen, dezelve op den voet te \olgen en daarom beginnen met hei onderzoek, in hoe ver eene ziekelijke menging en ontsteking des bloeds als grondoorzaakis aan te merken der plastische en sereuze doorzwcetingen.
Toi grondslag om tot cenige bepaling dienaangaande te geraken , is het noodig dat men de veranderingen #9632;vveet der chemische beslanddeelen van het zieke, in vergelijking met die van het gezonde bleed en dat men de oorzaken onderzoeke, waarin die veranderingen kunnen gelegen zijn , om zoo tot eenig gegrond resul-taal te geraken.
In de scheikundige onderzoekingen aan het ütrecht-sche Laboratorium door Professor g. j. mulder, vindl men pag. 511 enz. de volgende uitkomsten , verkregen uit het onderzoek van longziek bleed door den Heer
E. J. W. VON BAUMHATIEK. :
|
||||
|
||||
[albumen
'extractstof Serumnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(
]vet
[aseh
[fibrine Serumvrije lhaematine
(vel Placenta jasch
(water en verlies
|
|
laatstc tijdperk der ziekte.
|
||
|
||||
0,685 1,737 1,441
|
||||
88,813 100,000
|
||||
100,000
|
||||
|
||||
Vergelijkt men deze opgave met de hiervoren op-gegevene pag. 11 van denzelfden Heer, van gezond bleed dan blijkt het:
|
||||
|
||||
|
||
41
dat de alburaine langzamerhand Terraindert en Lij een met den dood worslelend dier iefs rreer dan de helft bedraagt, van de gewone hoeveelheid ;
dat de fibrine integendeel is Termeerderd , welke verraeerdering bijna gelijk is, aan de verminderde albumine; en
dat do heernatine, bij beginnende zieken 1,078 minder bedraagl, dan in het gezonde bleed , terwijl het bij hct bijna doode dier weder is geklommen lot 3,292, dus 0,773 meerder aanwezig is, dan in gezonde dieren.
AVelk eene zonderlinge verhouding! Wij willen beproeven om de oorzaak dezer verandering van iedcr bestanddeel op zieh zelf le onderzoeken.
Albumise.
De vermindering der albumine in het zieke bloed, is gelegen in eene vermeerdering van albumineuze afscheidingen, waardoor bet bloed bieraan armer wordt,of, in eene meerdere omvvisseling van albumen lot fibrine.
Tot de vermeerderde vorming van fibrine uit albumine, behoorl eene vverkzame zeuuwwerking en wij zulien in bet vervolg zien, dat deze verhoogde ze— nuwwerking , ter bloedmaking bij aangelasle longzieke runderen , niet alleen niet verhoogd, maar integendeel onderdrukt is; waarom dan ook de slelling, dat de vermindering der albumine gelegen is in eene grootere fibrine vorming, vervalt, en wij alleen zulien Irachlcn le bewijzen , dal de oorzaak hiervan is gelegen in de gcweldige albumineuze afscheidingen ,,, door zekere ziekelyke neiging van hel bloed. _ wfwv
|
||
|
||
|
||||
|
42
De pis Tau beginnende zieken, aan kokiog blool-gesleld, levert Teelal een weinig albumen op en wordt ook eenigzins troebel door bet bijvoegen van acidum nilricum. Bij gevorderde zieken verkrijgl men altijd albumen en vvordl de pis door bijvoeging van genoemd zuur allijd troebel; tenvijl de pis van gezonde runderen bijna nimmer albumen oplevert noch troebel wordt.
In de slijmsloffe welke mikroskopisch is onderzocht door den Hoogleeraar hartijig , vindl men op pag. 357 van het meergemelde Veearfsenijkundig Magazijn , dat: raquo;acht dagen na bet eerste onderzoek, zieh in bet hewaarde longslijm een overgroot aantal uilerst kleine vi-briones verloonden, hoedanige zieb dikwijls in dierlijke, inzonderheid eiwit bevatlende vochlen onhvikkelen.raquo;
En dezo zelfde vibriones werden, ook door den Hoogleeraar schrobder van der kolk ontdekt, in soortgelijk slijm van een longziek rund, dat door hem mikroskopisch werd onderzoebt (*).
Men vindt het albumen , in den normalen toesland , in vele afsebeidingen en in alle parenehymateuze ingewanden. Als er in zulke parenehymateuze werktui-wen een verraeerderde afscheiding plaats heeft, en deze ingewanden hierdoor grooter worden en in om-vang en hoeveelheid toenemen, dan vermeerderltevens de afscheiding van albumen. AI de broze weefsels, vliesachlige, celachlige, vonnelooze uilbreidsels en de wit-gele, marmerachlige äderen in de borslholle en longen, alles gevolgen eener weelderige, ziekelijke
|
|||
|
||||
|
||||
(4) T. A. K. Magazijn, d. IV, l'ag: 357.
|
|
|||
|
||||
|
||
43
voeding der weivliezen en van het celweefsel, kun-nen bijna niet anders bestaan dan uit geslremd eiwit. De ontaardingen zijn veel te broos om door fibrine gcvormd le zijn , daar bij active onlslekingen , de ge-vormd wordende valsche vliezen eene geheel andere hoedanigheid, meerdere elasliciteit, vaslheid en digl-heid bezillen, alle eigenschappen, welke eigen zijn aan de vaste deelen, die voor het grootst gedeele uil fibrine gcvormd worden. Even zoo is het gelegen , met het in de ccllen der vormelooze ontaardingen bevalle water en het borstwater. Volgens wöhler , sgharlau en KiCHERAND, bevat het water der weivliezen en waterzuchtigen , albumen en water en dit vermeerdert, naarmale de ontaarding of ont-sleking der weivliezen meer toeneemt. Behalvo de genoemde ziekelijke afscheidingen bij longzieke runderen, der vormelooze hoeveclheid en van bei borstwater, voegc men ook nog de polypaardige opboopingen der bronchien, welke in dezclfdo eigenschappen deelen.
Het blijkt dns duidelijk uit de pis, het slijm, borstwater en de gevormde ontaardingen , dat er in het bloed eene buitengewoono neiging bestaat to he t afscheiden van albumen , en dat hetzelve gevolgelijk hieraan armer moet worden. Deze afscheiding van albumen en de overvloed van fibrine in het longzieke runderbloed , laat zieh eenigzins op de volgende wijs verklaren:
Het albumen is in het blood in eenen vloeibaren staal en wordt daarin onderhouden, door vrije soda. Door eene veranderde ziekelijke secretie, kan het
|
||
|
||
|
||
44
albumen geslremd en opgelost, uit het bloed worden afgezonderd. Wordt het gestremd afgescheiden, dan blijft de vrije soda in het bloed lerug; wordt het opgelost afgescheiden , dan is het even mogelijk , dat door dezelfde ziekelyke wijziging, de opslorpende vaaljes de vrije soda weder inzuigen en het eiwit, als een vormeloos stremsel op de weivliezen en tusschen het cehveefscl afzet. In beide gevallen , verkrijgt het bloed een overvloed van vrije soda en het bloed, dal overvloed van fibrine bezit, bevat ook zeer veel van dit beslanddeel (*). Daar nu ook het bloed van long-zieken , overvloed aan fibrine bezit, is dunkt mij bo-venstaande verklaring geredelijk aan te nemen en kan hieruil do overmalige afscheiding van albumen eenig-zins opgehelderd zijn entevens de oorzaak aangewezen van do rijkheid aan fibrine.
FlBRItiE,
Dit beslanddeel vermeerdert in het longzieke bloed, van den beginne af tot bijna hel einde. Is nu deze vermeerdering hel gevolg eener ontsteking, ergo van eene groolere werkzaamheid in het bloed, lot hel vormen van fibrine , of is het een gevolg eener mag-teloosheid, waardoor het bloed belet is fibrine af te scheiden en dus negatief rijker daarin te worden.
Als de gevormde vreemde weefsels in de borst-hoite en longen, produkten eener primitive ontsteking waren , dan zouden tleze andere eigenschappen be-zitlen, meerder vastheid en digtheid hebben , meer gelijken, op de valsche vdiezen die gevormd worden ______________
(*) SOHARUT), Tubcrculevze longteering. fag. 33,
|
||
|
||
|
||
45
|
||
|
||
door eene ontsleking van het vveivlies, gelijk bij pleu-rites en andere ware onlslekingen in de borstorganen Avordt waargenomen.
Beschouwt men de vorming der vormelooze slof en Tan het water, als gevolgen eencr chronische in-flammatie, aan die Organen eigen, dan is de oorsprong hicrvan niet gelegen in het bleed, maar in deorganen; daar men ziet dat bij ziekten, welke in het bloed zelf hunnen zetel hebben, en van eene verhoogde levenskracht van hetzelve afhangen, de ziekle-pro-ducten andere eigenschappen bezilten, dan de pro-ducten die gevormd zijn , ten gevolge eene chronische ontsleking der weivliezen.
Men kan dan de primitive oorzaak niet in het bloed zoeken , maar in de weefsels , waarin de afschei-ding der valsche produclen plaats heeft, wanneer die produclen eigenschappen missen , welke aan wezenlijke primitive ontstekingen eigen zijn. Wat vindt men bij longziekle? In plaats van ettervorming, vasle vezel-vliezen , gangreen, etterzakken enz., ontwaart men, ligt verschcurbare , broze , vormelooze en celachtige weefsels, die soms de gedaante van vezelvliezen bezitten, doch geheel de eigenschappen van deze missen. Was de oorzaak der longziekte gelegen in eene ontsteking, die chronisch wordt, dan zonde men dit ook aan de ziekte-verschijnselen kunnen waarnemen.
De Organen waar deze ontsleking het eerst ontstaal, de longen en de weivliezen der borslholte, zijn niet geschikt , orn door eene oorspronkelijke ontsteking te worden aangedaan , zondcrduidelijke , uitw endige tee-kenen, al was het, dat het oogenblik van ware
|
||
|
||
|
||
46
|
||
|
||
onlsleking slechls kort was, en de overgang tot eene slepende inflammatie schielijk. De oorspronkelijko zieklen in het bloed der runderen leveren wel degelijk zigtbare verschijnselen op. Alle zoodanige zieklen bij de-zelve.die primilief onlstekingachting zijn, zoo als de autraxziekten , duizeligheid, hoorudoiheid, blaarziekte, longonlsleking enz., zijn zeer hevig, in de beginnende ziekte-verschijnselen. En zoude dan eene primitieve ontsteking der longen en van het ribbenvlies voorbijgaan, zouder voorafgaande verschijnselen en dan van zelf ontaarden in eene subiuflammalie , die reeds gewel-dige TOortgangen heeft gemaakt bij het eerste dui-delijk worden der ziekte-verschijnselen, zonder dat men daar iets van gevvaar werd ?
Nog eens, de ziekten in het bloed der runderen zijn niet geschikt tot dergelijke sluipende aandoenin-gen , zonder duidelijke verschijnselen. De opgcnoemde ware onlslekingszieklen gaan schielijk in ecu tegen-overgesleld karakter over en worden asthenisch en cachectisch. Men verkrijgt zeer spoedig onlbinding, verweeking en vcrroling in de deelen welke zijn aan-getast. En de longziekle dnurt weken en maanden en zou toch van een subinflammatie afhangen ? Bij de behandeling der haemaline zal nog nader het Unvermögen des bloeds tot dergelijke primitive aandoening blijken. De loop en de duur der ziekte wederspre-ken dus ook zoodanige gesteldheid als oorzaak aan le nemen. Nog meer, de geneeskundige behandeling in het begin der ziekle, of als preservalief, zoumoetenbe-vesligen en overeenkomen met helgeen men veronder-stelde, en bet biijkl juist, dat men met aderlatingen
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
47
en ontstekingwerende bchandeling everaquo; ver koml,ah met andere middelen, Het volgen dezer indicatie heeft inij niets gebaal, ten hoogsle lets, bij eene of andere inflammaloire complicatie.
Er moet eene andere oorzaak beslaan waaraan de rijkheid in Tezelstof van het longzieke bloed moet worden toegeschreven.
Bij de albumine is reeds opgemerkt, dat er eene -veranderde afscheidingen opslorping schijnt le bestaan, #9632;waardoor het bloed armer in dil beslanddeel en rij-ker ia fibrine wordt. Deze vermeerdering der fibrine, bangt niet af van eene vermeerderde werkzaamheidia het bloedvaalgestel, maar is geheel passief. Het bloed wordt armer in albumen , door het mecrder afschci-den van hctzelve, en wordt gevolgelijk rijker in fibrine, om dat er geene afscheidingen plaats hebben, waaraan het verbruikt wordt. Een bewijs, dat de fibrine in het begin der ziekle niet zoo veel wordt verbruikt als in den gezonden slaat, is, dat de koei-jen gedurende dat tijdperk niet vooruitgaan in groei, maar ecrder schijnen te kwijnen. Alle verrigtingen , zooals spijsverteringen , melk-afscheiding, afgang enz. hebben vvel als gewoonlijk plaats, doch bij de beste voedering en verzorging, gaan de runderen niet vooruit, zij slaan als het ware stil. De voeding der vaste dee-len geschied I dus slcchls passief en niet meer dan uoodig is om te blijven beslaan. Hierdoor moet wel eene vermeerdering van fibrine ontstaan. Alles blijft beslaan als in den gezonden toestand , zooals de ademhaling en bloeclmaking, omdat de Leletselen nog niet zoo groot zijn, om deze function le verstoren ; alleen de bestand-
|
||
|
||
|
|||
48
|
|||
|
|||
|
tleeleu , welke uil het bloed genomen worden, zijn Teranderd. Dcze verandering is eeno grootere afschei-ding van albutnine en eene verminderde van fibrins , en dozen bijzonderen toesland kan men zieh goed voor-stellen , zonder eenige primilievc onlsteking. Het is eene magtelooslieid der Organen , cm uit het levende bloetl fibrine af te scheiden. Deze magleloosheid laat zieh gehcel verkiaren uit de verschijnselen welke men waarneemt in de haematine.
haema.tiiNe.
Nog opmerkelijker dan de behandelde eigenschappen van het bloed, is do hoeveelheid haematine, in de verschillende tijdperken der ziekle. Van het onlstaan der ziekte tot aan de eerste, duidelijke verschijnselen, heeft de haematine eene vermindering ondergaan van 1,078. Er is dns in het begin der ziekle geen krachlig levensbeginsel werkzaam in het bloed, het-geen reeds opgemerkt is in hel behandelen dor fibrine en nu ten duidelijksle zal blijken. De vorming der haematine is eene verrigting, die onmiddelijk geschiedt door de zenuwen. Is de invloed van deze ondcrdrukl, dan houdt de vorming op. Is er gobrek aan haematine , dan zijn de zenuwen in hare verrigling ver-stoord of onderdrukt. Aan dit gebrek aan haematine, in het begin der ziekle, is da verminderde levenswerk-zaamheid en dc magleloosheid van het bloedleven toe to schrijven. Dat de verminderde werkzaamheid of onderdrukking dci zenuwen belangrijk is, blijkt, dat van de 21i2 piocent haematine in gezond bloed, dit met een procent is verminderd dus nog meer dan •/)•
Doch, wat gebeurt; op deze schijnbare mngteloos-
|
||
|
|||
|
||
49
|
||
|
||
held volgt eene reactie, die zoo hevig is, dat in het verder beloop der ziekte, na het duidelijk worden der ziekleverschijnselen. in plaats van te weinig, er le veel haemalinc wordt gevormd^ zoo zelfs, dat het ondergaan verlies niet alleen wordt ingehaald, maar er nog mecr wordt gemaakt dan in den gezonden slaat, en men in vergelijking hiermede, 0,773 meer-der aanlrefl. Van waar dezo vcrandering, hoe kan die vervvonderlijke menging zieh zoolang verborgen houden en dan in eens zulke hevige terugwerking le weeg brengen?
Stellen wij ons voor,dater, in het begin derziekle, in de longen, eene aanzetting plaats heeft, tusschen de longcellen en lapjes in- het celweefsel, welke zieh langzamerhand uitbreidt en vaster wordt, waardoor het lOquot; paar zenuvren, die, zoo als hierboven gezegd is de haematose besluren, onderdrukt en belet worden, hunne verrigling te volbrengen; dat deze ont-aarding en onderdrukking langzamerhand zoo toe-neeml, dat de levenskracht eene krachtige poging moet aanwenden , om niet geheel verdrongen te worden, zoodat er eene reactie onlstaat, die zoo hevig is en waarvan de zenuwen en andere verrigtingen der longen en borslholte zoodanig geschokt worden, dat er eene verhoogdelevenswerkzaamheid, koortsontstaat, met al hare gevoigen, nl. een geprikkelde en eenig-zins ontstekingachlige toestand van het vaat- en zenuwgestel. Deze reactie is langzamer of schielijker, soms zoo plotseling, dat het schijnl als of de dieren door eenen eleotrieken schok zijn getroffen, afhan-gende van de voorbeschiktheid en constitutie van het
4
|
||
|
||
|
||
50
tlier. De vcrschijnselen, welke zieh dan openbaren en waardoor de longziekle uitwendig kenbaar wordl, laten zieh hieruit geheel verklaren, zoo als: ver-snolde , eenigzins krarapachtige , kleine polsslag , soms ook voller en weeker, snelle voelbare harlslag, rillingen, pijnlijkheid in de schoft en den rug, slijfheid, slingerende gang, onderdrukte hardo mest, veeltrjds l)elelle doorzwelging, verminderde eellusl, gebrekkige herkaauwing, afwisselende temperaluur, slarende, soms glinslerende oogen enz. Deze verschijnselen zijn niet altijd even hevig en in trage, onwerkzame ge-slellen niet zoo duidelijk vvaar te nemen, doch in de hoofdtrekken komen dezelve allen overeen.
De koorts brengl de lang gesluimerd hebbende verrigtingen weder in beweging en activiteit. De zenuwwerking, tot het maken van haematine, wordt weder opgerigl en deze begint zieh nu, tot inhaling van het geleden verlies, weder inet vernieuwde krachten te vormen. Hieruit verklaren wij het verschijnsel na het openbaar worden der ziekte, van een overvloed van haematine. Evenvvel is deze poging der levenskracht te vergeefs, daar in de meeste gevallcn , de desorga-nisatie in de longen reeds te ver gevorderdis, om op cen gunstig berslel tehopen en het brengt slechts te wecg, dat de veranderde ziekeiijke afscheidingen te sterker geschieden en de ziekte verergert.
De organen zijn reeds te lang passief geweest, doch nu gaat alles met verdubbelde werkzaamheid voort, er komen somwijlen complicalien bij , en in plaats, dat de reactie tot eene gunstige krisis leidt, neemt de kwaal zeer toe, Het ligehaam, niet bestand tegen
|
||
|
||
|
||
51
zulk eenen geweidigen strijd lusscben Iweo onzigt-bare magten, de levenskracht on de ziekte-invloed, bezwijkt onderde heilzame pogingen,en de dood volgl na längeren of korteren lijd.
Diegenen welke van de ziekte opkomen, houden veeltijds nog eenige verschijnselen over, als eene korle hoest, dampigheid en dergclijke. De krisis bestaat meestal in eene diarrhee en losse boest, waardoor veel polypaardige aangroeijingen worden uitgeworpen. Bij zulke genezen koeijen zijn al de broze weefsels lusscben de longen, bet hart en de ribbenvliezen, ver-anderd in vet en men vindt zeldzaara valsche vliezen van eene aanmerkelijke uitgebreidheid. De Lorstholle is somwijlen overgevuld met dil vet, waartusschen men geen verschil kan opmerken met het gowpne vet.
Ik hoop dat bet uit de aangetoonde verscbrjnselen in de albumine , fibrine en haemalinc zal blijken, zooal niet als bewezen kan aangenomen worden, dat het bloed aan de longziekte onschuldig en slecbts on-dergeschikt en passief is. Deze passiviteit komt geheel overeen met de constitulie en de voorbeschiklheid.
Het bloed laat van zijne bestanddeeleu nemcu en bijvoegeraquo; en verändert bierdoor in menging. Deze menging is evenwel niet zoo verändert, dat dezelve eene geheel ziekelijke menging kan genoemd worden, daar er geene ziekelijke of vreemde bestanddeelen in gevonden worden. De dood wordt dan ook niet ver-oorzaakt door deze veranderde menging, maar door de misvorming der longen, door eene verkeerd gewijzigde voeding, door het afnemen en laten behouden van bestanddeelen des bloods, die vreemd aan het paren-
|
||
|
||
|
||
52
|
||
|
||
chyma zijn en hiordoor eene einilelijke verslikking of verlamming wordl veroorzaakt, vvaarop de dood volgt.
In hoe ver db zenuwen der loisgen en bohsthojlte
k.unnen wordeif beschouwd , als naaste oorzaak
der lokgziekte.
Daartoe is het uoodig dat wij de ziekteverschijnse-len in het parenchyma der longen van den beginne af -volgen , en in welke deelen van dezelve , zij zieh het eerst openbaren. Uit de lijkopeningen is gebleken , dat deze eerste verschijnselen zieh opdoen in hat verbindend celvveefsel. Dit cehveefsel, waarvan de longen mini voorzien zijn, verrigl eene functie, van welke het eigen bestaan , de voeding en het onderhouden der longen afhangt. Deze verrigting beslaat in secretie en resorblie. In de physiologische beschouvvingen hebben WÜ gezegd dat deze voeding bestuurd wordt, onder den invloed der tusschenribbige zenmven, waardoor er zeker evenwigt blijft bestaan tusschen de afgeschei-dene en op te neraen stoffen , alsmcde eenige verhou-dins in de beslanddeelen derzelve. Hetzelfde hecft plaats met de weivliezen, die de longen euborslholte bekleeden; deze sclieiden de dampvormige vloeisloflen af en nemen ze weder op , onder den invloed dor genoemde zenuwen. De geheele slofwisseling in het dierlijk Organismus geschiedt onder het besluurdezer zenuwen en hare centraalpunten of kuoopen. ledere verandering welke er onlslaat in de hoedanigheid der afgescheiden Stoffen , gesshiedt dusdoor deze zenuwen. Z,oo zien wij dat er in ontstekingszieklen valsche of
|
||
|
||
|
||
53
schijnvliezen kunnen worden gevormd , dat er uitslor-lingen van water in de borstholfe kunnen plaats heb-bon , enz., in welke ongesteldheden deze zenuw niet in vormkracht veranderd, maar vermeerderd en aan-gezet wordt, door de verhoogde werkzaamheid van het bloed ; dat de vormkracht in deze zenuw. bij deze ontstekingen, niet verändert, blijkt uit de hoedanigheid der gevormde schijnvliezen , welke geheel gelijkvormig zijn aan de gewone vliezen, met dat onderscheid dat deze schijnvliezrn zieh op plaatsen bevinden, waar ze niet behooren en daarom ook valsche vliezen genaamd worden. Even zoo is het met het borslwater; de af-scheiding van weidamp is niet veranderd maar vermeerderd en tot water gecondenseerd. Is inlegendeel de vormkracht der groole medelijdende zenuw veranderd, dan worden er produclen geboren, welke volstrckt vreemd aan het Organismus zijn en met de bestaande organen geene overeenkomst hebben, b. v. in tuber-culeuze en srrofuleuze ongesteldheden, als: longtu-berkels, welke somtijds bij paardenin groolen getale worden aangctroffen, parelziekte der runderen, kwa-den droes , het ongans , vvaterzucht enz., als ook in sommige gezwellen , welke dikvvijls bij runderen voor-komen, als daar zijn: blaas-, brij-, spek-of vetgczwel-len, zwammen enz., alle ongesteldheden, die hare zilplaals in de weivliezen , watervaten en het celweefsel der organen hebben. Bij de longziektc is de zitplaals der ziekle in de weivliezen en het celweefsel (*); daar worden produclen gevormd, geheel vreemd aan het
|
||
|
||
(*) Dr. A. Numan tlaquo; het V. A. K. Wngnsijn , D. IV.
|
||
|
||
|
||
54
parenchyma der longen en aan het normaal of verhoogd Tormings vermögen van den nervus intercosl.; deze produclen kunnen niel worden voortgebragl, zonder eene geweldige innerlijke verandering in de werk-zaamheid dezer zenuw, dus ten gevolge eene ziekelijk verandcrde, dynamische voedingskracht.
Doch waardoor verkrijgen de zenuwen deze verandcrde wijziging in bunnen invloed en besturing der voe ding? Bezit bet bloed soms hei vermögen, om deze zenuwen tc schokken en andere producten te doen voort-brengen?
Er is reeds aangemerkt, dat bet bloed ze wel tot eene verhoogde werkdadigheid kan aanzetten, maarniet veranderen. Hoe kan eene vloeistof, beslemd om stof af te scheiden door de besturing der zenuwen, deze functie zelve wijzigen en veranderen? Neen, zoo veel magi bezit bet bloed niet; men neemt alleen een veranderde verbouding waardoor het afnemen en doen behouden van eenige der beslanddeelen. Of zoude bet mogelijk zijn, dat de watervalen primilief aange-daan waren en er middelijk toe bij bragten , om de zenuwen in hare functien te veränderen. Daar even-we de verrigting der watervaten geheel onderge-scbikt is aan de besluring der voedende zenuwen, is bet nict te veronderslellen , dat ook zij magtig genoeg zijn, om de zenuwen in haar eigen vorniingsvermo-gen te wijzigen.
Een andere oorzaak , die magliger is dau het bloed en de watervaten en die even onziglbaar is, als do mast die de zenuwen bestuurt, is alleen inslaat om de genoemde sloornissen voort le breiigen. Eenemagt,
|
||
|
||
|
||
55
wier uitwerkselon wlj slechts kunnen nagaan , en waai-van wij ten hoogste eenige weinige eigenschappen leeren kennen. Hel is do smetstof. Het is dus te ver-onderslellen en men kan met eenige zekerheid, zoo als nog nader zal blijken , hepalen, dat de smetstof eenen grooten invloed uitoefent op de zenuwen van het eigene voedend leven der longen eu borslholte, waardoor eene verkeerde vormkracht oulstaat.
AI was het, dat door het eerst ontdekken der ziektem'schijnselenin bet celvveefsel, eenige aanleiding wordt gegeven tot de gedachte aan eenige primitive invloed der smetstof op de watervaten , dan wederspreekt de gelijktijdigeaandoening en het verkeerd voedingsver-mogen der weivliezen en der overige organen , dit ten sterkste, daar bij eene primitive aandoening dezer watervaten , de ziekte zieh vooreerst tot in de longen zoude bepalen en vervolgens de weivliezen aandoen. Het tegendeel is waar; de weivliezen worden gelijke lijk aangedaan en in enkele gevallen schijnen deze vliezen vooral te zijn aangetast door de ziekelijke vorming; ook even zoo omgekeerd , zijn de longen alleen aangedaan en de weivliezen minder; daar nu de symplomes in de watervaten en de weivliezen niet bestendig zijn en beide onder den invloed derzelfde zenuwen slaan , is het beter aan te nenien , dat de zenuwen primitief worden geschokt in haar levensbeginsel. Men kan dit ook beter overeenbrengen met de gedachte aan eene smetstof, die dit te weeg brengl. Door de toenemendo uitzweetingen en aanzellingen lusschen bet celvveefsel, door de verdikking der vaat-wanden, de bekleedselen en het omgevend celweefsel
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
56
der zenuwdraden , worden de draden der zwervende zenuwen langzamerhand raeer en meer gedrukt. Hier-door worden zij in hare verrigtingen, ler plaatse der drukking belcmmerd , en de ademhaling en bloed-zuivering geschieden niel met die kracht, als gewoon-lijk. Het is evenwel alleen eone onderdrukking, niet een geheel ophouden in hare werking. Zij verminderen in kracht en verlammen als het ware. Hierop moest eerder eenige reactie volgen van geheel het dierlijk zenuwstelsel, doch het overbrengen tot het algemeen gewaarwordingsvermogen wordt belel often rainste vcr-zacht, door den ondersten halszenuwknoop , daannen weet dat de zcnuwknoopen isoleren of ten minsle het ge-voel hunner eigene verrigtingen temperen, en nu dit nog te meer doen , daar het hun eigen stclsel geldl dat aan-gedaan is en men kan aannemen , dat de zenuwen vanhcl 10epaar meer werktuigelijk belemmerd, dan wel dadelijk door de smelstof aangedaan worden. Anders is het onverklaarbaar, dat eenegeheele longkwab bijna vergroot, verhard en vcrmarmerd kan zijn, zonder uitwendigo teekenen niet alleen , maar ook zonder eenige merkbare reactie in het vaat- en zenuwgestel. Hiervan ligl ook veel de schuld in het zwakko vermögen der zenuweu bij runderen , om schielijk door prikkcls tc worden aangedauii ; dit is het evenwel niet alleen ende prikkcl zou inderdaad le hevig zijn,om niet eerder in het hersengeslel opgenomen te worden, ware hei niet, dat de zitplaals der ziekle juist geves-ligd is in een zenuwstelsel, dal geheel antagonistisch is met het andere. Het eerstc is werkzaam tot vorming Yan slof, torwijl het andere stof verslijt. Men kan legen-
|
||
|
||
|
||
57
werperi: hoe dan de weiking der sympatische dradeii le Terklareu; doch deze deelen in dezelfde desorga-nisatie zijn ook onderdrukt. Het vormend leven heeft de overhand , en hel dierlijk leven wordt in de zilplaals der kwaal onderdrukt. Door deze onderdruk-king ontstaat in die läppen of kwabben, eene soort van paralytische toestand , waar alleen hel groeijend leven voorlgaat, met eene abnormale om- en aanzetting van slof. Hel gevolg hiervanis, dat er in die kwabben geen bloedzuivering meer plaats heeft, ten zij boogsl gebrekkig.
Langzamerhand vorderen de ziekteproducten in de longen en borstholte, de vormende kracht gaat steeds voort met nieuwe stof aan te voeien, de ondcrdruk-king van het 10e paar zenuwen necmt toe, door het grooter worden der beletselen; het bloed wordt on-volkomen gezuiverd , oindat de oppervlaktc , welke de zuivering nog kan volbrengen , aliengs kleiner wordt; hierbij koml de toenetnende veraudering , in de be-standdeelen van hel bloed , door de verstoorde secretie en resorbtie in het celweefsel en de weivliezen ; do invloed dor ziekleslof en het langzamerhand onder-mijnen der levenskracht, gevoegd bij genoemde ver-schijnselen , werken zoodanig op de ncrvi vagi, dat er eene reactie te wachten is, eene botsing en strijd tusschen behoud en bederf, tusschc;; de levenskracht en de onderdrukking en verkeerd gewijzigde vorm-kracht der zenuwen. Door deze reactie onlstaat koorts. Gelijk bij het bloed reeds gezegd is, worden de ziekle-verschijnselen uilwendig zigtbaar en kan men ge-makkelijker waarnemen hat deel, hetwelk beide ze-
|
||
|
||
|
|||
|
58
nuwsteJsels in het verder beloop der ziekteliebben, Dc versclujnselen, uiispruilende uit de aandoening der groole medelijdende zennw en ruggemergszenuwen, zijn: pijnlljkheid in de schofl en den rug , welk Ter-schljnsel reeds voor het uitwendig kenbaar worden der ziekte bestaal, slilsland in groei en vermagering, verminderde afscheiding van melk en darmsap, drooge exeremenlen, eiwit, koolstofzuur en koolstofzure am-monia-houdende pis, verminderde galafVcheiding, kenbaar aan de drooge zwarte mest en de gele kleur der witle hären van den muil, borst, schofl, het uijer, euz., drooge kling, uilvloeijen eener water-achlige eiwil-houdende slijm uit den neus; dil neemt men ook wel waar voor de eerslc kennelijkeverschijn-selen.
De ziekleverschijnselen welke men waarneeml ten gevolge van de aandoening der uervi vagi, komen allen , na het kennelijk worden der ziekte en zijn de eersle, waaraan men de longziekle kan onderkennen, zoo als: verminderde eetlust en herkaauwiug, versneide, moeljelijke of stooteude ademhaling, naarmale den meerderen of minderen paralytischen loestand der longen, tevens afhangende, naarmale de midden-rifszenuwen in de ontaarding deelcn, enz.
De verschijnselen toe te schrijven, aan den consen-suelen ziekelijken loestand van andere zenuwen, zoo als den nerv, recurr., laryngeus en oesophageus, opcn-baren zieh in belelle doorzwelging, dorst, ptjnlijkheid in de keel, pijpende of fluitendekrampachtige ademhaling, enz.
Tot meerder bewijs, dat de zenuwen de voor-
|
||
:
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
59
naamste oorzaak der longziekto zijn, dient ook, dal de aangevvende geneesmiddelen, zoo weinig nutdoen; bijv, inwrijvingen met caustieke middelen op de keel aangebragt, bij onvermogen cm te slikken, doen geen nut en brengen naauwelijks eenigc onlsteking op de huid te weeg, terwiji gewone \erlammingen der tong en zwelgkeel hierdoor te genezen zijn; even zoo brengen bij builengewone voorbescbiktheid, frixien op de ribben zeer weinig ontsteking Toort, zoo ook dragten en fontanellen; het bewijst, dat de ziekelijke vormkrachl in de longen zoo groot is, dat de zenuwen door eenen hevigen prikkel van buiten aangebragt, niet a{ te leiden zijn.
Helzelfde heeft plaats met het toedienenvan braak-middelen, ter hevordering derherkaauwing, zij blijven zonder effect. Wanneer men eenig gunstig gevolg ziet der opgenoemde middelen; kan men de herkaau-wing en den eetlust opwekken en verkrijgt men door de uilwendige middelen eene gewenschte ontsteking, roven of etter, dan kan men eenen gunstigen uitslag verwachten ; doch zelden gebeurt dit; de ziekelijke dynamische verandering der zenuwen is zoo krachtig, dat zij de kracht van alle geneesmiddeleu wederstaat.
Het is dus niet te ontkennen , dat de ontaardingen welke men gevonden heeft in de zenuwen, zenuw-knoopen, het ruggemerg en de hersenen , gevoegd bij al het bovenstaande, veel pleiten, orn cone oorspron-kelijke, ziekelijke vorn^kracht in de zenuwen van het groeijend leven of der zoogenaamde groole mcdelij-dende zenuw en eene onderdrukking der dwalendo zenuwen aan te nemen.
|
||
|
||
|
||
60
IH HOE VER. DE LONGZIEKTE VOOR EESE SCROFULOSIS KA.N GEHOUDEN WORDEN.
Er is inet een enkel woord gesproken, dal deziekle wel zou kunnen gebouden worden Toor eene aandoening der watervalen ; of deze oorspronkelijk ?ouden kunnen zijn aangrdaan en alzoo eene verkeerde rigling gevcn aan de zeuinven van hol grceijend leven.
Wij zullen dil zoo veel ons mogelijk is, nog nader onderzocken en wel, of de verschijnselen in dit stelsel beslendig genoeg zijn, om do ziekte nil dil geziglpunl to beschouwen.
Men merkt aan de dieren, dikwijls in den beginne der ziekle, zuchlige zwellingen op, van de onderlip af, lot aan het slrottenhoofd , welke in bet vervolg der ziekle zieh uilbreiden längs den halsen het kossem tol onder aan de buik. Zij zijn dan hard, pijnlijk en ontslekingachtig en kunnen aangemerkt worden voor eene onlsleking der watervalen te dier plaatse, door consensus van den nerTUS recurrens, laryngeus en andere. Komen deze zwellingen op het laatst der ziekte, dan zijn zij zacht, week, zuchtig en een ge-volg van den overgang totuifputling en magteloosheid; een gevvoon verschijnsel, wanneer de ziekte lang duurt. Ontaardc klieren welke in de lijkopening zijn opgegeven , komen enkele malen biiiten de borst-holle voor, hij geuezen koeijen , die längs den hals ende keil zwellingen gehad hebben, de achlerkaaks-walervaalsklieren zijn dan zeer vergroot en verhard, als ook de bovenste , middenste en ondersle lucht-pijpsklieien zijn door raij alzoo aangelroffen. Zij
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
61
zijti dan een wezentlijk beletsel; vooral veroorzakcn lt;ie bovensle luchlpijpsklieren door hare drukking op het strottenhoofd , eene zcer benaauwde en moeije-lijke ademhaling en slikking; en kau men bij belelle doorzwelging door de vergrooting en verharding der rniddelste luchtpijpsklieren zieh wel vergissen , of er soms een mechanisch beletsel in den siokdarm aan-wezig is.
Door middel van den harlslag kan men zieh dikwijls overluigen of de genoemde longklieren zeer vergrool en Terhard zijn, omdat men dan een dubbeleu slag voelt, veroorzaakt door de aangroeijing dezer klieren met den siokdarm en de aörta , welke je zamen soms zoo vast onderling vereenigd en aan de ribben ter plaatse van den nerv. sympalic. zijn vaslgegroeid , dat het bijna uit 6en sink schijnt gevormd te zijn, en hierdoor de aörta ten hoogsle belemmert, om al het ait hcl hart komende bleed door te laten, slechts een ge-deelte doorlaat en het overige terug stroomt, of blijf t slaan, en nieu dan nog een' harlslag voelt. Hierin is ook de voornaamsle oorzaak te zoeken van het ontstaan der bloedpolypen in het harten de aörta (*).
Altijd zijn de aangroeijingen en onlaardingen het hevigste , ter plaatse van den nerv. sympatic. en men kan de zenuvv zelve hierdoor niet opsporen.
De ontaardingen der watervaten en klieren zijn wezenlijk waardig om te worden opgemerkl, daar zij een gevolg zijn van de constitutie der koe en in betrekking slaan tot den nerv. sympatic. Even-
|
||
|
||
(*) Zie hierover Dr. a. sbhak, V, A. K.Magazijn, D. IV.
|
||
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
62
|
|||
|
|||
|
wel kan men, on hiermede stemt ook Dr. numan in, daarom de ziekto niet geheel, voor eene ware scro-phulosis houden , evenmin a!s men dezelve voor eene tuberculosis kan aanzien, hoeveel eigendommelijks en overeenkomst er lusschen de longziekte en daze beide ziektevormen beslaat. De overeenkomst met tuberculosis is: het bestaan ran tuberkelslof in de klieren en de zitplaats der ziekte in het celweefsel.
Vergelijkt men soramige verschijnselen der longziekte met de scrofuleuze en tuberculeuze ziekten bij den mensch, dan treft men bij de rundereneenen middentoestand aan van beide kwalen.
Bij longziekte is de gal iijvig en in groote hoe-veelheid aanwezig. Dit is even zoo bij tuberculosis, (*) tenvijl bij scrofulsosis, de gal weinig en dun is. Do pis van longzieke runderen is ligt geel, bevat albumen en geen piszuur, even als de pis bij scrofuleu-zen; terwijl bij tuberculosis, de pis rijk is aan piszuur,
Het bloed van longzieke runderen, is rijk aan fibnne, haemaiine en water en arm in albumen; bij scrofulosis, is het bloed daarentcgen rijk aan albumen en water en bij tuberculosis, rijk aan fibrine. Het bloed der runderen bezit dus eigenscbappen van beide ziekten.
Hoewel niet standvastig, doch veellijds, zijn bij de longziekte, de watervaten en klieren ontaard; rnj
|
||
|
|||
|
|||
(*) Iletgecn hier vervolgcns hy ivijzc van vergelijking tvordt opgegeven , ten aanzien der hevindi7igen hij scrofulosis en tuber' culosis, vindt men in de beide werken van schaelau over de serofulosis en hare ziektevormen en over de tuberculeuze limgtering.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
63
tuberculosis, zijnzijdevooniaamslczitiilaalsder kvvaal. Bij scrofulosis, wordt de scrofelstof bij aandoening der borstorganen, alleen in de bronchiaalklieren afgezel en bij de tuberculosis, in het tussclien do longen gelegen celweefsel. Bij de runderen aan de longziekte lijdende, vindt men weinig tuberkelstof in de bronchiaal en longklieren, terwijl de eigen-aardige slof, welke in het tusschen de longcellen gelegen celweefsel wordt afgescheidcn, geen tuberkelstof is of er mede overeenkomt, doch meer over-eenkomst heeft met het scrofuleuze stremsel bij scrofulosis; de tuberkelstof is van eene korrelachlige hoedanig-heid. Sgharl\u, in zijne tuberculeuze longtering, zegt, pag. 65: laquo; De scrofelstof ligt zondcr eenigen bepaalden vormin het celweefsel der verschillende deelen envormt eene gelijkmalige , brokkelige massa , welke niet van uit het midden beginnende, maar van alle kanten te gelijk vloeibaar wordl, naardien dezelve uit een ophooping van afgezetle stoßen bestaat, enz.raquo; Dit komt volkomen overeen met de Stoffen , welke in het celweefsel der longen en vooral met die, welke op do weivliezen der borstholle worden afgezet hlj de longziekte. Ook deze zijn eerst vloeibaar en waterachtig. Even als bij tuberculosis, vindt men bij de longziekte enkele malen, kleine etterzakken en ook is het ont-aarde sluk long bij genezen koeijen , in eenen vliezigen zak besloten, geheel afgescheidcn van het overige gezonde gedeelte.
Be overeenkomst en het verschil der longziekte met de eigenschappen der scrofulosis en tuberculosis leert ons, dat zij noch het karakter van het eene.
|
||
|
||
^^
|
||
|
||
64
noch van het andere heeft, maar wel veel van beiden, doch het meest overeenkomende met de scrolulosis. Dil laat zieh ook besluilen uit de individuele voor-beschiklheid en het temperament der runderen.
De ziekten bij de runderen zijn niet zoo duidelgk te onderkennen, als bij die dieren , wier vorming op een hooger trap van volmaaktheid slaat.
Wij hebben gezien dat de runderen meer voor een planten-, dan voor een dierlijk leven gevormd zijn en dat de organen , welke dit vegetalief leven voortbrengen en onderhouden, eene groote uitge-breidheid en omvang bezitten ,• zonder noglans aan te nemen , dat dil voedingsstelsel daarom volmaakter is, dan bij volkomener wezens, als wel, dat helzelve , in vergelijking met de overige Organen van het dierlijk leven , die op een lager trap van volmaaktheid staan, zoo zeer ontwikkeld is,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; raquo;
Het ligt in de zaak zelve , dat de vergelijkingen onjuist moeten zijn, te meer nog , als men in aan-merking neemt, dat de ziekelijke afwijkingen, in de organen van volmaakt gevormde wezens, eenige overeenkomst bekomen, met den aard of naluur der mindere diersoorten, zoo als wij hier het voorbeeld duidelijk hebben , dat de scrofulosis, eene ziekle eigen aan den kinderlijken leeftijd van den mensch, als een abnormale toestand kan beschouwd worden bij bei dier, en dat deze afwijkende gesteldhcid in den mensch , eigen is aan de gezondheid en den gewonen loop der vcrriglingen der runderen. De afwijkiiigen in dil heer-schende systeem der runderen , moelen gevolgelijk vcel beviger zijn , dan in den mensch.
|
||
|
||
|
||
65
De ziekle der diereh, om het zoo eens uit le drukken , zijn niet zoo daidelijk en volmaakt alsbij den mensch en men is genoodzaakt, door vergelijking, overeenkomst le zceken in gelijke ongesleltiheden.
Hel watervaalslelsel bij runderen is b^'zonder ont-wikkeld en hiernaar erlangen alle verriglingen eenig-zins hare hoedanigheid, tervvijl bij den mensch alle Organen in eene juisle verhouding tot elkander staan eu het dierlijk zenuwslel het sterkst ontwikkeld is, als den hoogsten trap van vohnaaktheid aanduidende.
Naar dit zenuwstelsel zijn de overige verriglingen gewijzigd en hieruit ontstaan de verschillende lempe-ramenlen.
Bij de runderen schijnt hel, alsof alles van het voe-dende leven afhangt en of de dierlijke verriglingen hieraan onderworpen zijn. De ongesteldheden helzij inflammatoir, catharraal ofgalachtig, bangen geheel van dit temperament af, hebbeu een schielijk beloop of nemen een astbenisch karakler aan; daar integendeel, wanneer het voedende systeem zelf is aangedaan , de ziekten, welke hieruit voortvloeijen , zieh langzaam maar zeker onlvvikkelen. De longziekle, welker zitplaats hoofdzakelijk in de voedingswerkluigen der longcn is , heeft daarom zooveel overeenkomst met scrofulosis bij den mensch. Daar de eigenschappen in de karaklers der beide zieklen niel met elkander overeenkomen . en de verschijnselen van den scrofuleuzen vorm, niet besten-chg genoeg zijn en er sommigen ontbreken, zookan men dan ook de longziekle niet aileen nil dit oogpunt be-schouwen, of de ziekle voor ware scrophulosishouden.
|
||
|
||
|
||||
m
|
||||
|
||||
|
Uii de körte physiologisshe beschouwing is het geblekcn , dat de voorbeschiktheid tot zieklen bij runderen bestaat, in cene geneigdheid tot waterzuebtige, galachlige ongesteldheden, tot hevige ontstekingen met spoedigen overgang in aslhenie en ook door rlo overmatige ontwikkeling tot zieklen van het celweefsel en aandoeningen der zenuwen voor de vegetatic
Brengcn wij nu hiermede in verband hetgeen de lijkopeningen cn voorgaande beschouwingen ons heb-ben aangeloond , dal: 1 e. De voornaamste zitplaats der kwaal in het celweefsel
en de weivliezen is; 2e. De zermwen beslendig gedesorganiseerd zijn ; 3e. De walervaten cn klieren dikwijls verschijnselen
van desorganisalie opleveren ; 4e. De oorsprong der ziekte niet gelegen is in ont-
steking van het bloed ; 5e. Do groote tusschenribbige zenuwen eeu werk-dadig deel liebbcn in bet ontstaan der uilstortingen in het celweefsel, gedurende het tijdpcrk van onlwikkeling , cn de dwalende zenuwen eerst later , en voornl. bij bei duidelijk worden van de aan-wezigbeid der longziekle, verschijnnelen oplevere;', dat ook zij zijn aangedaan; 6deg;. De verschijnselen niet beslendig genoeg en uiel alle genopgzaam aanwezig zijn, om de ziekte voor oorspronkelijk scroiuleus of tuberculeus le houden , hoeveel er ook mögen pleiten voor eenen zekeren scrofuleuzen vorm; — dan komt men van zell tot het besluil, dat ecn der
|
|||
|
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||
67
heerschende Organen der runderen ontaard en ziekelijk is aangedaan, in eene der voornaamste levensver-rigtingen, namelijk, de voeding van het parenchyma der longen.
Men voege hierbij , dat: 1deg;. De ontaardingen in dcze voedingswerktuigen nict können geschieden, zonder de groote tus-schenribbige zenuw, al was hei slechfs de wa-terachlige uitzelling eener enkel cel van het cel-weefsel, of eener enkele slip op de #9632;wcivliezen; 2e. Beide geheel onderworpen zijn, en vveivliezen en cehveefsel, aan het gebiedder groole tusschenrib-bige zenuw; 3e. De kracht Avelke deze zenuw in hare vormkracht verändert, gehjk staal aan die der levenskracht en als deze even onziglbaar is; dan volgt hieruit tin kan men het wezen der long-ziekte bepalen en houden , voor:
Eene door den invloed eener smetstof dynamisch verandcrde , ziekelijke verrigting der groote tusschen-ribbige zenuw, waaruit voortvloeil, eene verkcerde en chemisch veranderde voeding van het parenchyma der longen, hare weivliezen en der borstholle; eene onderdrukking der dwalende zenuwen; eene veranderde verhouding in de bestanddeelen des bloeds in het koortsvrije lijdperk en vervolgens, alle ziekte-verschijnselen, welke zieh openbaren in het koort-sige tijdperk der iongziekle.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
O.VDERSCHEIDENE WUZIGINGEN DER LONGZIEKTE.
|
||
|
||
De opgaven bij onderscheideae schrijvers over het karakler der longziekle, zijn zeer verschillend. Zoo neemt Dr. fraisque een rotachtig karakler aan , dieterighs eene eenvoudige onfsleking van het vveef-sei der longen, met eene neiging lot de eigenaar-digo onlaarding door eene merkbure plasliciteit des bloeds; wagenfeld noemt het eene rheumalischeborst-ontsleking, groghier enwiEMANis houden dezelve voor eene catharrale ontsleking, veith neemt een typhus karakler aan; tscheulis gelooft aan eene paralytische toesland der longen, Dr. schineidek stell de ziekte ge-Itjk met de longlering bij den mensch , vaw hertum neemt twee karakters aan: een stenisch en een aslhenisch of chronisch; Dr. vix neemt vijf karakters aan, als: het acule , chronische , syno-cheuse met onlstekingachtig karakler, het roltige met aslhenisch karakler en het typheuse. Dr. human noemt de ziekte eene slepende longonlsleking met eenen uilgang in doorzweeting. Nog vele anderen
|
||
|
||
|
||
69
|
||
|
||
welke weder een eigen karakler aannemen, als daar zijn: bojawus , körber , hanemann. läppe, sander , kippe, ithew, wc!ke laatslehetkarakter der longziekle verdeelt in de jaargetijden . b. v. in den herfst en iiel voorjaar calharraal rheumatisch , des zomers typhous en gangreneus en des winters synocheiis, Dan zijn ernog meerdere, als oublt, welke hct eene hepatisatie nnemt enz. Behalve van Dr. numas en van hertum, vindt inen in het V. A. K. magazijn B. Ill , nog verscheidene verslagen onzer vaderlaiidsche veearfsen , zoo als: van van calgar , mouwen , RUTGERS en MAKVis, terwyl in helzelfde nnagazijn D. IV, van de verslagen van onderscheidene veeartsen is gebruik gemaakt, onder anderen van jesses, van dommelen , bokkelkamp,
MOS , PLANTENGA, SMITS , GOEDlIfGS , RYNDERS , HART, I.IJBAART , MAZURE , F. C. VA5 STEEHAGKER enz.
Hat valt niet te ontkennen, dat er onder de opge-noemde karakters, waaronder velen van beroemde Veeartsenijkundigen, velen zijn die men wezenlijk bij de longziekle aantreft, doch of het wezen der ziekte, welke de Schrijvers daaruit tevens willen verklaren . daarmede overeenkomt, is zeer te betwijfe-len. Het is meer aan te nemen , dat de verschillende beschcuwingen der karakters en van het wezen der long-ziekte, zijn veroorzaakt, omdat deze ziekte het vermögen of de eigenschap heeft, cm al die verschillende vormen aan te nemen, aan welke men meende denaaste oorzaak der ziekte te moetenloeschrijven, en zij dusmeer als wij-zigingen van den wezenlijken aard van de ziekte zijn aan te merken. Wij hebhen aangetoond, dat het wezen der ziekte zennwachtig is, en deze Stelling, alsmede de aard
|
||
|
||
|
|||
70
|
|||
|
|||
|
van het aangedane zenuvvslelsel brengenmede, datdit geen belelsel is, verschillende wijzigingen le kunneu on-dergaan. AI zijn de zenuvven dynamisch Teranderd , dan slaat het ligchaam loch nog bloot aan de gewone veran-deringen dooT den invloed van weersgesteldheid, voed-sel, heerschende zieklen enz. Hoewel zij zieh in hare afwijkende verrigling niet lalen versloren, onlvangen zij eenen zekerenindruk, door de verandering in het ge-hcele geslcl en de verriglingen, waardoor er eenige wijzigingen in het beloop en het karakter der ziekle ontslaan. Hierin is dus de grond te zoeken, vraarom er zoo vele verschillende gezigfspunten bestaan, waaruit men de longziekle heeft beschouwd. De longziekte kan dus alle de opgenoemde wijzigingen ondergaan , zonder dat zij daarom van aard of wezen verändert, en deze verschillende wijzigingen hangen af van gelegenheid-gevende oorzaken en de voorbeschiktheid. Hiernaar worden de vormen der ziekte gewijzigd. Zij kan , hoewel niet in wezenlijke aard veranderd zijnde , loch een stenisch, asienisch, lymphatiek, galachtig, cathar raal, rheumathiek , cacheclisch en antraxaardig karakter bezilten. Al deze verschillende vormen hebben wij bij de longziekle aangetroflen. Deze wijzigingen of vormen verschillen mar het jaargetijde , weersgesteldheid , voedsel, bodem, individuele voorbeschiktheid enz. Het langzamer of schielijker beloop der ziekle hangt af van de wijzigingen. Zoo zal men bij jonge dieren, die slerk en volbloedig zijn, een korler beloop waarnemen door cone zekereslenische wijziging, dan bij oudere, afgeleefde dieren, bij welke het beloop langzamer is door eene cachectische en lympathieke
|
||
|
|||
i
|
|||
|
|||
|
||
71
wijzigiug; bij liille en koude zal hel beloo]) ook schielijker zljn, door slenisclie, antraxaardige wijzi-gingen en bij nalte wärmte en koude zijn deze wijzi-gingen meer galacbtig, rheumalhiek, catharraal, lypheus enz. Evenwel komt foch het meest de scrophuleuze wijziging voor, gelijk ook uit de openin-gen is gebleken, dat de klieren meestal ontaard zijn en dit is de voornaamste oorzaak van bet langzaam beloop. Men kan ook nog een wezenlijk acuut en chronisch karaktor der ziekle aannemen, dat alleen den grond heeft of kan hebben in zuivere longziekte, zonder deze of gene wijziging, en alleen wordt ver-oorzaakt of kan gelegen zijn in de individueele voor-beschiktheid en de meerdere of mindere zenuwlakjes en de schielijke of langzamere verspreiding derzelve, die op bet oogenblik der besmelting er door worden aangedaan.
De bepaling van het karakter der longziekte is dus: zij is van een wezenlijk zenuachtigcn aard , doch neemt van alle beslaande ziektevormeii zekere wijzigingen aan, veroorzaakt door de individueele voorbeschiktheid en de gelegenheidgevende oorzaken.
|
||
|
||
mm
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
BESTAAN ER VOLDOENDE REDENEN OM AAN TE NEMEN, DAT DE LONGZIEKTE YOOR EENE VAN BUITENLANSCH INGEBRAGTE ZIEKTE TE HOUDEN IS EN ZICH ALLEEN DOOR BESMET-TING ONDERHOLDT, OF ZIJN ERIN ONS LAND OOK. ANDERE OORZAKEN WAARÜIT ZU OOK ONTSTAAN KAN, EN ZOO JA, WELKE?
|
||||
|
||||
|
De beantwoording dezer vraag is niet gemakkelijk. Stellige bewijzen ontbreken cm de longziekte voor eene van builenslands en wel uit Duilschland tot ons overgebragte ziekte te kunnen houden. Wij moeten ons dienaangaande te vreden stellen met juiste en zekere redeneringen, raet den loop die de ziekte in ons land heefl genomen, bare verspreiding en uit-breiding, met de kennis van het wezen der ziekte en de vergelijking met andere besmellelrjke kwalen, eer wij eenigen grond bezilten cm te kunnen besluiten of de ziekte alhier vreemd is eu #9632;voor oorspronkelijk besmelte-lijk te houden is. Een der voornaamste punten fer be-paling der oorspronkelijke besmettelijkheid is, of de longziekte zelve wel van eenen besmettelijken aard is. Wij kunnen ons niet ophouden bij al helgeen hierover is geschreven, hoe groot de twistappel en de strijd die nogtusschen de verschülende Veeartsenij-
|
|||
|
|
|||
|
||||
I
|
||||
|
||||
I
|
||||
|
||||
|
||
73
kundigen gevoerd wordt, ook zijn möge. Deze strijd be-gint langzamerhand te verminderen en de meesle komen toi hetzelfde gevoelen; sommige zelfs zijn ternggekornen en veranderd en overgegaan tot het thans meer aangenomen gevoelen, dat der hesraettelijk-heid. üit de hiervoren genoemde werken is het voor ons zeer belangrijk daarover na te lezen, de verlian-deling van vas hertusi ; en Lovenal het Veeartsenij-kundig Magazijn D. IV, in welk laatsle men al het mo-gelijke vvat aangevoerd kan worden , tot bewijs der besmettelijkheid zal vinden, evenzeer als de laquo;aarne-mingen welke het tegendeel pogen vol te houden. Men vindt daar een tal van vreemde en inlandsche Veeartsenijkundigen , die voor de besmettelijkheid strijden en ook eenige die de niet besmettelijkheid aannemen. De eersten worden Contagionisten en de anderen Jlntieontagionitten genoemd. Deze laalsten worden van tijd tot lijd minder en komen tot beter overtuiging, door eigene naauwkeurige opmerkingen en door de ineutingen , door Dr. vix, hertwig en anderen beproefd , zoo dat zij genoodzaakt zijn zieh van hunne aanhangers los te rukken en over te gaan tot de Contagionisten.
Tot deze behooren ook wij en nemen ook aan , dat de ziekte besmettelijk is, en voegen daar tevens bij: dat aan deze besmettelijkheid alleen het ontstaan, onderhouden en verspreiden der ziekte in ons land is toe te schrijven.
Vau hertuji heeft zoo veel mogelijk bevvezen, dat de ziekte in ons land door besmetling is overgebragt, het eerst in Gelderland; van dat punt of kunnen wii
|
||
|
||
|
|||
74
|
|||
|
|||
\Y
|
den loop der besmelling duidelijk volgen, zoo als men dit genoegzaam Tindt opgeteekend in hel genoemde Veeartsenijkundig-Magazijn.
Onze onderzoekingen en waarnemingen, die zieh niet verder kunnen uitslrekken, dan tot het inkomen en uitbreiden der ziektein de plaatsen waar wij werkzaam zijn en sedert de jaren , die de ziektc alhier heeft geheerscht, een 20 a 25000 sinks ziekenhebben opge-leverd, zijn rijk aan bewijzen voor de besmetlelijkheid.
In enkele gevallen, waar men kan twijfelen aan be-smetting, is zulks te wijten aan deniet le onderzoeken vehikels längs welke de smelstof kan vervoerd worden. Deze zijn talloos en door de veerijkheid, handel, onderlinge bloedverwantschap der veehouders en zoo vele andere hindernissen soms in bet geheel niet op te sporen. Alles wal men dienaangaande in de genoemde Schriften voor mogelijk heeft verklaard, om de smetslof over te dragen en de ziekte in een of ander district, gemeente of hoeve te doen uitbreken en verspreiden , is volkomen waar.
Tot nadere bevesliging der besmellelijkheid, zal het volgende, hoezeer onvolledig, zeker niet onbe-langrijk zijn.
Wij hebben gezegd dat zieh in de pis der longzieke eueren ammoniakzouten bevonden. Nadere onderzoekingen , daartoe bijzonder in het werk gesleld (*) hebben dit bevesligd en wel : dat de pis van longzieke runderen op den tweeden dag na de duidelijke verschijn-
|
||
|
|||
(*) De WEd. Z. Gel. Ifeer w. h. schoob , Mcd. Dtcter te Koudcrkcrb heeft mij, toeraquo; Z. Ed. nog nan de Ihogeschool te J.cijiicn was, daarin gciedclijk hijgesttiaii.
|
|||
|
|||
|
||
75
seien der ziekle, eeno aanmerkelijke hoeveelheid atnmoniazouten bevat, zeer veel overlreffcnde de gewone hoeveelheid die men in gezonde pis door chemische ontleding verkrrjgt. Deze ammoniazoulen nemen in het verder beloop der ziekle toe, Eenige uren na het lalen der pis heeft er, bij toevoeging van verdund salpelerzuur, eene sterke opbruisching plaats van koolstofzure ammonia.
Deze opbruisching neernt men in gezonde pis niet zoo sterk waar. Ook de witachlige damp, die in hcl rea-geerglas boven hei vocht blijft hangen en groolendeels nilras ammoniac is, is bij de gezonde pis niet zoo aanmer-kelijk, Een staafje met verdund zoutzuur bevochtigd, doet boven deze pissoort eenen zeer Sterken nevel ontstaan.
Niet alleen de pis bevat veel ammoniazoulen, maar ook de slijm van longzieke runderen. De mikroskopische onderzoekingen van den Hoogleeraar harting te Utrecht (*) hebben aangetoond : dat er eene groote hoeveelheid piurias of chloruretum ammoniac in het neusslijm aanwezig is.
Het blijkt dus dat de pis en de slijm van longzieke runderen eene aanmerkelijke hoeveelheid ammoniazoulen opleveren , meer dan in den gezonden slaal. Deze zouten zijn produclen eener ontbinding, welke er in de ligchamen plaats grijpt en volgens liebig, (sect;) ontbreken zij nooit bij ziekten waar smetstoffen ontstaan. Tevens zegt dezelfde schrijver (|-), laquo;Allf gas-sen , die zieh uit rottende dieriijke cn plantaardige
(*) F. A. K. Magazyn, D. VI. II. 357.
(j) Dr. jvstus liebig, lewcrhtuigde Schcilnwdc, tocgeyast o}gt; Landhovwkundo cn Physiologie, pag. 355. (f) T. n. p. lt. 354 en 353.
|
||
|
||
|
|||
76
|
|||
|
|||
|
zelfstandigheden brj sommige ziekteii onlwikkeleii, bezitlen gewoonlijk een eigendommelijken wülgelijken, onaangenamen, stinkenden renk, die in de meeste gevallen bewtjst, de tegenvvoordigheid eener stof, die zieh in den staat van onlbinding, dal is in eene scheikundige bewerking bevindt, raquo;
laquo; Het ruiken zelf kan, in vale gevallen bescbouml worden, als de reactie derreukzenuwen , als de tegen-stand, welken de levenswerkzaamheid, de scheikundige werkzaamheid biedl.raquo;
Een ieder die in de gelegenheid is geweest eenige malen afgezonderde longzieke runderen te bezoeken, heefl zeker de hier beschreven onaangenamen, walge-lijken lucht geroken, die zieh ontwikkclt. uit de drekstoffen, pis, uilademing en uitwaseming. De reuk is zoo eigenaardig, dat men kan bepalen of er hier of op eenige plaals, een longziek rund heeft gesfaan.
Ook vindt men in helzelfde hoofdstuk van bei aangehaalde werk van Dr. lieeig, dat de vlugtigheid der smetstoffen is,toe te schrijven aan de aanwezigheid van ammoniazouten.
Kan uit deze opmerkingen geen aanleiding gc-nomen worden tot een meerder afdoend hewijs der besmetlelijkheid? Alle waarnemingen als bewijzen der besmettelijkheid en ook die welke nog aan eenigen twijfel onderbevig waren, b. v. of de smetstof al of niet vluglig is, enz.,kunnen hieruil verklaard en bevesligd worden, en men behoeft hierover niet meer te twisten.
Evenwel is het van te groot belang om niet nog betere en juistere onderzoekingen te ondernemen , over de aanwezigheid der genoemde zoulen in alle
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
77
sccretien van longzieken , als daar zijn : speeksel, borst-vvaler, gal, enz. daar ons de gelegenheid ontbreekt. Het kan slrekken tol onderzoeking, in hoe verre het bloed besmellelijk is of niet (*) , of het, zoo als aan-getoond is, passief is, waäraan tromvens niet valt te twijfelen, daar zelfs alle gcnomen proeven door inen-tingen met bloed mislukt zijn , termjldaarentegen die met slijm, onlaawle stukken long, overdraging der smetslof enz. , de longziekte te weeg bragten.
Yertrouwende dat het aangetoonde zal strekken om den twijfel der al of niet besmetlelijkheid bedui-dend te verliglen , zoo al niet geheel op te heffen, zullen v\ij nog eenige eigenschappen der smetstof in en buiten het ligchaam opsporen, om daar in eenigen grond le zocken voor de oorspronkelijke besmetting of eene enzoötie.
De zitplaals der kwaal is in het celweefsel en de weivliezen, ten gevolge eencr dynamische verandering in de werkzaamheid der zenuwen , welke deze Organen voeden en onderhouden. De smelslof moet dus het eerst haren invloed uitoefenen op de zenuwen, eer er eenige Terschijnselen in het celweefsel of de weivliezen kunnen worden opgemerkt, en deze werk-tuigen zijn van nature niet geschikt tot schielijke bewegingen. De voortzetling en verspreiding der ziekelijke ontaarding kan niet dan langzaam zijn, ten zij de smetstof meerdere zenuwtakjes op eene grootere of kleinere uitgebreidheitl heeft aangedaan, afhangende van eene meerdere of mindere voorbe-
(*) Zia de genoemde duitsche tijdschriftcn en het V. -1. K-Magasyn, D. Ill en IV.
|
||
|
||
..
|
||
|
||
|
|||
78
|
|||
|
|||
|
schiktheid en günstige of ongunstige gelegenheidsge-vende oorzaken. Hel is derhalve eene eigenschap der smetstof, dal zij eenig vermögen , verwantschap of aantrekking bezit tot de genoemde zenuwen, waamil ontaardingen Toortvloeijen in organen , die uit hunnen aard en constructie alleen geneigdheid bezilten lot langzaam vorderende ziekelijke verscliijnselen, wanneer dezelvc op 6en punt ontstaan. Stellen wij ons zulk een punt of atome voor, dan geschiedt de versprciding van atome tot atome , van eel tot eel en zoo vervolgens, Dat de smetstof de eigenschap Lezit om bij voorkeur liet parenchyma der longen aan te doen, bewrjzen de gedane inenlingen van Dr. vrx, hertwig, en kuers. Ook mij is gebleken, dat inenting onder de huid op de ribben van een jong gezond rund , na verloop van 10 (lagen de longziekte hadden voort-gebragt. De aard der ziekte en der werktuigen , veroorzaken een langzaam beloop. Wanneer men hierhij voegt weinig voorbeschiktheid en ongunstige afgelegen oorzaken om dezelve op te wekken , dan wordt de uitbreiding der ziekte nog meer zoo niet geheel vertraagd, of eenigen tijd opgehouden. De smetstof kan daarom eenigen onbepaalden tijd in het ligchaam aanwezig zijn, zonder vorderingen le maken en slechts alleen wachten op gunstige ge-legenheden. Dil blijkt ook uit de inenlingen van Dr. hertwig. Hij slelde 4 gezonde runderen Wool, om de zieke runderen te beruiken en te belckken, tevens wreef hij ze de neus in met slijm en speeksel van longzieke runderen. De besmetting kon niet anders plaals hebben , dan door inademing en huidopslorping.
|
||
Ui
|
|||
|
|||
|
||
79
De resultalen waren: een 4 jarige koe werd ziek op den 28 dag.
raquo; 5 raquo; raquo; raquo; raquo; raquo; raquo; 23 raquo;
raquo; 6 raquo; raquo; raquo; raquo; raquo; laquo; 46 raquo;
laquo; 8 raquo; bleef verschoond.
De voorbeschiktheid in deze runderen is zeer ver-schillend en levert een yerschil op van bijna de helfl.
Behalve het vermögen der smelslof om eenigen lijd in het ligchuam le kunnen aanwezig zijn, zonder gevolg, bezit zij hetzelfde vermögen huiten het ligohaam.
Zij kan beslolen blijven in stallen, in het houl, zoo als, stalrepels, schoft- en knieboomen, boezen , kkven, ook in de rnestfalen kunnen de begravene cadavers, die tot ontbinding en rotting overgaan, de sraetstof medevoeren of uitwasemen enz. en nog door zoo veel andere oorzaken kan de smetslof verborgen blijven , zonder hare kracht te verliczen. Dat zij deze kracht lange beboudt blijkt uit de inenlingsproeven Tan Dr. vix, die ccn stukje long lien minuten in eenen emmer water lag, onderscheidene malen daarin uitperstte, toen eerst in de gemaakte insnijdingbragt, en nog het vermögen om le besmetlen had behouden.
Aan dezelfde Vermögens der smelstof is ook loe te schrijven, waarom sommige plaatsen of woningen lang kunnen bevrijd blijven van ziekte en zij zieh dan weder eensklaps vertoont. [k heb hiervan voor-heeldenivan 2, 3, 4, en Sjaren.
De oorzaak, waarom de ziekte eenen tragen en duisteren loop heeft, is dus:
In en huiten het ligchaam.
Het vermögen der smetstof om eenigen lijd le knn-
|
||
|
||
m*m
|
|||
|
|||
80
|
|||
|
|||
|
neu besloten blijveu, slechts wachtende op gunstige gelegenheidgevende oorzaken , en op de voorbeschiktheicl hiervan eenigzins afban-gende. De vraag of de longziekle zieh alleen door be-smetting onderhoudt, is niet twijfelachlig. Het duis-tere waarom de ziekte, zoo lang op deze of gene plaats kan ophouden te beslaan en zieh dan weder vertoonen, is duidclijk en de opgenoemde eigenschap-pen beeft de longzieke smetstof ook gemeen met andere, b. v. met venussmet, dat ook langen tijd in het ligebaam kan opgesloten blijven zonder ge-volg, alsmede met de smetstof vaü den kwaden droes, die ook langen en onbepaalden tijd in eenon stal kan besloten blijven en steeds de kracht tot besmetlen be-houdt. Hieruit is ook te verklaren , waarom er op sommige besmelte stallen zoo dikwijls runderen komen die niet worden besmet, terwijl in het vervolg van tijd op zulke plaatsen weder anderen besmet worden. Immers , daar de ontwikkeling der smetstof in het ligebaam afhangt van de voorbesohiktheid en deze wederom van gelegenheidgevende oorzaken , kan bij de eerste runderen of de voorbeschiklheid niet aanwezig zijn geweest of de afgelegene oorzaken niet günstig genoeg zijn ter ontwikkeling van dezelve. Loopt het toeval mede , dat lijdens er op eenen besmetten stal runderen koraen die weinig voorbeschiktheid bezitlen en zijn ook de andere oorzaken ongunslig om de smetstof te verbreiden en te ontwikkelen , hetgeen eenige malen achtercen kan voorvallen, hoe lange tijd kan er dan niet verloopen eer zieh in zulk eenen stal of
|
||
11
|
|||
|
|||
|
||
81
plaals weder eeu ziekle geval openbaart; wie zalbe-rekenen, hoeveel weken, maanden en jaren ditkan volhoudeu. Hel uitbreken op een woning die 6 jaren is bevrijd gebleven, zoo als mrj meermalen is voor-gekomen, is daarom geen wonder en moet niet ge-zocbt worden in de mogelijkheid lot het onlstaan der ziekte uit gewono oorzaken, zoo als, klimaat, bo-dem en leefregel. Daze können alleen de voorbe-schiktheid opwekken, en hierdoor komt het dat vele schrijvers, juist aan die oorzaken het ontstaan der ziekte hebben toegeschreven.
De ziekte is op sommige tijden heviger dan op andere en is dan wel eenigzins epizootisch; daarom is de longziekte nog geen epizoötio, otndat zij de eigen-schappen er van kan aannemen. Men heeft te dikwijls de eigenschappen voor het wezen der zaak zelve aangezien en dit is met betrekking der al of niet be-smettelijkheid, en of het eene epizoötie of enzoötie is, gelijk aan de Terschiilende karakters welke de ziekte kan aannemen en waaruil met het wezen meende te kunncn verklaren.
De ziekte is te eigenaardig, de zilplaats er van te on-gewoon en de werktuigen er door aangedaan, te moeije-lijk genaakbaar om door gewone invloeden te ontstaan. Gelijk gezegd is, de onzigtbare dynamische kracht die gezonde en ziekelijke afscheidingen voorlbrengt, is te maglig om in wezen to veranderen door gewone invloeden; er moet iets anders zijn van gelijke krachten, van gelijke natuur om het zoo eens uit te drukken , die deze verandering in het wezen le weeg brengen; dit kan niet anders zijn dan eene smetstof
6
|
||
|
||
|
||
82
|
||
|
||
welke ons evenmin bekend is, als tie eigenlijkc zenu-vverking, evenmin bekend is, als de electricileit eu andere onvveegbare grondstoffen, waarvan de nit-werkselen met verwondeiing en verbazing worden waararenomen, doch waarvan slechts de oorzaak ons onbekend is en aan ecne Hoogere Magt moot worden loegeschreven.
De Geschiederiis der longziekte iu ons land , dcszelfs ontstaan, uitbreiden en onderhouden bevesligcn dit. Ook in Duilschland waar dezelve jaren heerscht, kan men de teekenen van besmetting en onderhouden door besmelling niel onlkennen, hoe velen er ook zijn die voor de gewone invloeden of enzoiitie parlij trekken. Zoo lang de tijd van de uitbreiding der smetstof in hei ligchaam onbepaald is, en er voorbeelden bestaan, dat zulksjaren kan aanhouden, en er nog geene gewone landelijke invloeden kunnen worden aangewezen waaruit de ziekle kan onlstaan, dan bchoeft men nog aan geene euzoötie le denken en hei laugdurig voorlduren der longziekte, moet alleen worden loegeschreven aan voortdurende besmelling. Elk nieuw zieklegeval geeft immers weer nieuwe lijdnnmle lol verspreiding? Aldus beslaal hei onderhouden der ziekle in niels anders dan eene op-convolging van lijden door hei op nieuw doen onlstaan en geboren worden van versehe smelslof.
Waaraan is het toe te sehrijven, dal de longziekte in den beginne meer slagloffcrs wegnam , dan tegen-woordig en de ziekle iels van zijno eersle hoedanig-beid schijnt verloren le hebben? Deze eigensehap der ziekte kernt overeen met alle bcsmeüelijke zieklen die in den beginne met woede zieh openbarea eu lang-
|
||
|
||
.
|
||
|
||
|
||
83
zamerhand uilslijten. Dit is evenvvel met de longziekle niet hel geval; deze slijt niet uit, maar vermindert wel in hevigheid en de sraelstof laat vervolgens zieh als het ware leiden door voorbeschiktheid en gele-genheidgevende ooizaken.
|
||
|
||
De opgave van eenige bestanddeelen in de pis en het slijmvlies van. longzieke dieren , overeenkomende met die welke btj besmettelijke ziekten worden ont-wikkeld, gevoegd bij dc waarnemingen en proefnemin-gen door inenting, zullen, zoo ikhoop, genoegzaam bewijs zijn voor de besraettelijkheid der longziekte.
Even zoo wensch ik dat de aangeloonde eigen-schappen en Vermögens der smetstof, gevoegd bij ont-brekende gevvone oorzaken tot het onlstaan derziekte, znllen bij dragen tot de overtuiging, dat de longziekte tot heden in ons land niet enzoolisch is, om eindelijk , hierdoor te geraken, tot het besluit, dat de longziekle door besmetting onderhouden wordende , niet enzoiitisch zijnde, bij gevolg vreemd is aan ons vaderland, en alhier door oorspronkelijke besmetting is ingesleept in die plaatsen grenzende aan landen waar dezelve sedert jaren woedde , gclijk is aangc toond door nr. human en vah hertum in hunne ge-schriften hierover.
|
||
|
||
Eer wij overgaan tot eene geneeskundige behan-deling der longziekte, komt het ons nie! ongepast voor, de opmerking le vcsligen op eenige andere
|
||
|
||
|
|||
84
|
|||
|
|||
.
|
aanleideae oorzaken, die bcvonlclijk zijn lor opvrek-king (lev voorlicschiktheid , om de smelslof in bot ligcliaarn op te nemen. Hieronder rekenen wij le bchoorcn:
Weersgestf.ldueid.
öe longziekte komt in alle saizoenen voor , doch wordt het gemakkolijksle onlwikkeld in voclilig warm en vochtiefcoud weder. De elasticiteilder deelen is dan vcrmintlerd, het ligchaamis dan meer poreus en door-dringbaar, door de weinige zamentrekking en de geringe opwekbaarheid der zenuwen. Daarentegen bij beider warm en koud weder, verkrijgen alle verrig-tingen ecne ineerdere werkzaamheid, de ademhaling en bloedzuivering worden aangezet, bet bleed vlict krachtiger en sneller door de äderen , zoowel door bet meerdere Jeven dat hetzelve ontvangen heefl, als door de meerdere zamentrekkingskracht der valen. De zenuwen worden door die spanning ook meerder opgewekt, volbrengen schielijkor hunne verrigfin-gen en er wordt meer haematino gevormd. Het ge-heele dier is dan leven en beweging, men hoort weinig over zieklen klagen en de ondervinding heefl geleerd dat wanneer zulk eene weersgesteldheid lang-durig is, er weinig longziekte gevallen voorkomen , zoo als in den hcerlijken en droogen zoiner van bet jaar 1842. Er bestond toen gcen longziekte, en me-nigeen dacht en hoopte aan den gezegenden invloed die (lit kon of mögt hebben op deze vreeselijke ziekle. Doch neen , daar kwamen diekoude. nevelachlice en vochtige herfst- en winterdagen weder en met dezelvc ook dc lougziekle. In ons vrlj vociilig land
|
||
|
|||
.#9632;#9632;.
|
|||
|
|||
i
|
|||
|
|||
taMH
|
|||
|
||
85
kan men hijtia allcen aaii ilezo vochligheid , dc voor-naamste oorzaak lot hel onlwikkelen der ziekle , of lot bet opnemen der smelstof zoekcn. De laquo;einige dagen loch die waarlijk schoon zija, zijn bijkans even zeldzaam, als eene zuivere onlslekingskoorls. In geen land heeft de longzieklo zulke verwoeslingen aangcrigl. De veerijkbeid is ook wcl eene der oor-zaken, want daar niet is , kan niet omkomen ; doch bet vocbtig klimaat, de läge bodem, en de ligging aan zee zijn onoverkomelijke binderp.alen ter stuiting en bevorderen te zeer den voortgangdcr ziekle.
Hct rund is bovendien mel eene zwakke, slappe vezel en ruim cehveefsel begaafd en vvanneer dit nog wordt bevorderd door bet weder, dan neemt ook de voorbeschiktheid tot bet onlvangen der smetslof zcer toe. Daarom laboreren do runderen bet meest aan do ^ongziekte in bet najaar en bij bet vroeg in de weide gaan , wanneer bet voorjaar, vocbtig is en dit diiurt voorl tot do drooge dagen komen bij eenen boogen barometerstand.
Bodem.
Bebalve dat ons land zeer waterrijk is, ligt bet bijna gelijk met de oppervlakle der zeo en, in verge-'ijking met andere landen. zeer laag. Op sommigo plaatsen evenwel is dit nog verscbillend. Do bodem is klei, zand of aarde, -Naar male deze nu meer klei , zand of aarde bevat, hooger of lager ligt, mel veel cf weinig water is omgeven, verkrijgen de planten en grassen andere hoedanigheden. Zoo zal
|
||
|
||
|
||
86
op laag, drassig land, het gras vvateriger en minder voedzaam zrjn en er meerder voor de gezondheid schadende walerplanten voorkomen , terwijl op hooger zand of sterke kleigronden , deze voedsels krachtiger en drooger zijn en weder andere planten opleveren, welke meer voedende kracht bezitten. Voor zoo ver de bodem aan de planten en kruiden , gras of hooi meerdere of mindere voedende en vvaterachlige eigen-schappen mededeelt, waardoor het ligchaam wordt gevoed en hei bloed of raeer vezelstof of eiwitstof, water of andere bestanddeelen verkrijgt , kunnen ook deze het bare toebrengen, de voorbeschiktbeid tot het opnemen der smetstof al of niel te bevorderen. De ondervinding leert ook hier dat op booge; drooge, krachlige, klei- en zandgronden, de longziekte niet zoo lang aanhoudt en in beloop sneller is dan in moerassige streken.
|
||
|
||
Leefkegel.
Ook deze is van grooten invloed op de voorbeschiktbeid tot ziekten en voornamelijk tot longziekte. Tot eenen nadeeligen leefregel behooren : het te vroeg in de weide gaan, te laat stallen, naauwe bedompte stallen, siecht water en waterige voeders die het ligchaam wel in omvang doen toenemen , doch de vaste deelen niet genoegzaam voeden. Ook is de beslem-ming der runderen aliezins geschikt, om de longziekte bevorderlijk te zijn. De vetmesting en de melkafschei-ding, ziedaar bei belang, en hoe meer beide bevor-derd worden, des te grooter wordt de voorbeschiktbeid toi de longziekle.
|
||
|
||
|
||
87
NieUegenstaande beide gehcel legen elkanderover-staan en door de vetmesting de omvang toe en bij le hevigemelkafscheiding afueemt, zoo zijn beide toeslan-den zeer onlvangbaar voor de smelslof, daar bij den eeislen het celweefsel bijzonder uitgezet en betligchaam daardoor zeer week wordt, en bij den Iweedenverma-gert en verslapt en dus eigenlijk dezelfde gevolgen te weeg brengt.
Bebalve voor vetmesting en melkafscheiding wordt bet rund ook voor sommige werkzaamheden, zoo als, ploegen, trekken enz. gebezigd. Dit ontneemt aan dezelve de voorbescbiktheid nict, doch kan bij gc-paste voedering de besmetling wcl cenigen tijcl oplion-den, omdat dan alles eenigzins geevenredigd is en deze dieren dagelijks beweging genieten. Dit is met bet gewone rundvee ook geenszins het ge-val, daar deze slecbls twee tijdperken bebben van beweging en rast en beide ecu half jaar acbter een voortduren.
De voeders welke de cigensehappen beziltcn om do vetwording en melkafscheiding te bevorderen, zijntevens geschikt om de voorbescbiktheid te begünstigen. Tel deze behooren : knollen, wortelen , beetvvortelen, kool, lijnkoekdranken , koornvocders , spoeling uitde branderijen, enz. Vooral deze laalste zijn zeer geschikt voor vetwording, rnelkafscbeiding en uitielting des ligchaaras; voeg bier bij cene hooge lemperatuur op de stallen, dan is het vooral bieraan toe te schrijven dat de longziekte in de omslreken van Scbiedam eu in die stallen waar spoeling wordt gevoederd , zoo hevig geheerscht beoft en bij lusschenpoozen nog woedl.
|
||
|
||
|
||
88
|
||
|
||
Ook het algemeene voedsel der runderen, hei gras, liooi en water, bezilten voor- en nadeelige eigen-schappen, voor zoo ver zij afiiangcn van weersge-sleldheid en van den bodem, en kunnen längs dien weg ook van invloed zijn op de voorbeschiktheid tot ongziekte.
|
||
|
||
|
||
G E N E E S \V IJ Z E.
|
||
|
||
De meesle tier hiervoren opgonoemde Veearlsenij-kundigen hebben eenige regelen opgegeven ter gene-zing der longziekte, doch hoe doelrnatig en rationee! ook sommigen zijn, geen hunner kan als proefhoudend gerekend worden.
De ziekle is ook te ingewikkcld, de zitplaats der kwaal te onbereikbaar , nict, zoo als sommigen willen, omdat zij in de longen huisvest, maar het stelsel van werktuigen dat oorspronkelijk is aangedaan, veroorzaakt deze onloegankelijkheid. Er zijn nog weinig genees-middelen bekend die eenen vermögenden invloed of reaclie op de zenuwen Tan het groeijend leven beziilen; en al ware het dat deze bestonden, dan nog is tie ziekte te ver gevorderd bij het duidelijk worden der verschijnselen of bij twijfelachlige vermoedens voor het aanwezen der longziekte. Die geneesmiddelen welke meer dadelijk op het di'erlijk zenuwgeslel werken, zoo als braakmiddelen, kunnen hunnen invloed slechts door consensus overbrengen aan de voedentle zenuwen. Do intlruk hierdoor te weeg gebragt, is te zwak om de dynamisch veranderde working in dit
|
||
|
||
|
|||
|
90
zenuvvslelsel le doen ophouden of le veranderen. Hoe duidelijk het ons evenwel möge schijnen dat de ziokto ongeneesbaar is, ontheft dit van de verpligting niet , cm de beproeving van geneosmiddelen op te geven. Het aanhoudend toedienen van gepaste middelen brengt dikwijls gunstige uitvvcrkingen voorl, wanneer do ziekle geen kwaadaardig beloop heeft, en al werken de geneesraiddelen nict onmiddelijk op de aangedane zenuwen , moet dit op eene middelijke wijze beproefd worden.
De middelijke wijze ler genezing dor longziskte beslaat in:
het toedienen van middelen welker dadelljke en en zekere invloed op den norvus vagus en andere zenuwen bekend zijn, en van die middelen welke de secrelie en absorptie verbeleren.
Tot deze middelen door mij beproefd , bebooren :
Tartarus emetieus, sulphas cupri, sulphas ferri, aethers, camphor, hevige afleidingen door middel van frixies, dragten, fonlanellen of wrangworlels, vervolgens zweetdrijvende , drastische purgeer , ver-koelende en oplossende middelen.
De uilkomslen der toedicning beanlwoordden in de meeste gevallen niet aan het doel; sommige dieren genazen en andere sliervcn.
De tart. emet. in den beginne gegeven, houdt wel cenigen lijd de herkaauwing gaande en bevorderl de huiduitwaseming en den afgang, doch is niet in Staat om ecnige günstige reactie le wceg te brengen , daar, bij ecu hevig karakter der ziekte, dit middel geheol zonder uitwcrking blijft en men niets gewaar wordt van de
|
||
|
|||
|
||
91
heerlijke uitkomslen vrelko men in gewone ziekteu er van waarneeml, zelfs bij eene verhoogde en op-klimmende dosis van 2 tot 4 en 6 dragmen.
In enkele gevallen bij een chronisch beloop kan men in den beginne er wel iets mede uitriglen ler onderhouding der herkaauwing; doch wanneer deze is opgehouden, kan men de toediening er wel van slaken.
Het uitvvendig gebruik er van in verbinding met caustica, zoo als ook dit door walch werd voorge-schreven die er günstige gevolgen van verkreeg, heeft zieh wel bevestigd , doch alleen dan, wanneer men eene voldoende ontsteking, zwelling en ellering verkreeg , terwijl men in vele gevallen gecne ontsteking er mede kan te weeg brengen en slechts alleen de huid verhardt en afslerft zonder goede etlering. Ook dit hangt af van het acuut of chronisch beloop der ziekte.
Nog minder uitkomslen verkrijgt men door de toediening van sulph. cupri en sulph. ferri, en schijnt het rund voor deze middelen in de longziekte ge-voelloos te zijn (#9830;). Alleen kwam hel mij voor dat bij de toediening van sulph. cupri de slikking onhe-lemmerd bieef.
Even zoo de toediening der aethers en camphor, welke afzonderlijk en verbonden zijn beproefd. Bij koortsige en ontslekingachlige zieklen der runderen hebben deze middelen eene heerlijke uitwerking , zoo als bij millvuur, bloedpissen enz. Zij vermeerderen
|
||
|
||
(*) Zie V. A. K. Masasijn, D. IV, pug. 409—430
|
||
|
||
f
|
||
|
||
92
de werkzaamheid van liel vaatgestel, ilo pmfscheidiog ,
zijn beclerfwerend, vooral de camphor, welke men on-gehinderd in deze ziekten dadelijk kan geven in verbin-ding met nitrumen verkoelende zouten; zij kleuren dc slijmvliezen rooder enz. Bij de longziekle verneemt men hiervan slechts geringe uitwerking en worden de dieren aan welke het in den beginne toegediend was, nogbe-naauwder. Door verbinding der aethers met camphor en tinct. digital, ontstond er venneerderde raoeijelijke pisafschciding, verhoogde wärmte, benaauwdheid , moeijelijke doorzwelging en volgde de dood schielijker. Het verscliijnsel Tan moeijelijke doorzwelging wordt dikwijls waargenomen en ontslaat door aandoening der ondertongzenuwcn, welke zenuwen dan ook zijn waargenomen in slaat van ontsleking le ver-keeren door Dr. muinmics van gleef en den Heer
SGUUBART.
Hoeveel Staat men in gewonc ziekten op de ge-noemde middelen kan maken , zoo iaten zij ons bij de longziekte in verlegenheid. De dynamische veran-dering der zenuwen is zoo hevig, dat zij door gcen invloeden zieh van hare doodende funclic laten afleiden.
Tot de verdere middelen welke middelijk liunnen invloed op de runderen uiloefenen, kunnen genoemd worden : hevige afleidingen, door middel van uitwen-digo middelen, dragten, fontanellen, frixies, beete baden, zweetdrijvende en purgeermiddelen; die door hnnne working eene kunstige krisis daarslellen, de werkzaamheid der zenuwen afleiden van de zitplaats der ziekte , en op andere plaalsen overhicngen, en zoo
|
||
|
||
|
||
93
doende de ovcrige deelen van hel ligchaam lot ver-hoogde vvcrkzaamheid aanzcllen en de onHasling der zickteslof bcTorderen.
AI deze nullige hulpmiddclen oefenen weinig vermögen nil op hcl longzieke dier: de dosis der ge~ neesmiddelen kan ecns zoo reel genoraen worden dan gewoonlijk om er eenige uitwerking van te zien. Naar male de voorbescliilulieid grooter of geringer is, doen ook deze middelen ineer of minder nut. Kan men eenige working der geneesiniddelen bespeuren, dan ga men voorl, maar zoo niec, dan kan men het verder toe-clienen wel slaken en bepale men zieh vervolgens tot het opruimen, vcrzaehten en -verminderen van lastige symptomes. De proeven welko ik genomen heb, hebben mij cut geleerd. Ik heb de middelen veelal melelkander vereenigd, zoo als het geven van zweeldrij-vende met purgeermiddelen, dampbaden, frixies op de ribben, draglcn enz. en vervolgens oplossende middelen. De resolverende middelen werken in zoo ver midde-lijk op de zenuwen, dat zij door bot bevorderen der bloedmaking, de afscheidingen verbeteren en ook de oplossing der uitgestorle Stoffen bevorderen, waar-door de wederoplossing van deze gemakkelijker wordt. Dit is bij het slepend karakter der ziekle van günstigen invioed , daar de zenuwen zelve beter gevoed worden en op deze wijzc langzamcrhand hare zie-kelijke werking moesteu verbe!eren en eindelijk lot bare gewone verrigting terugkeeren. Met vrucht zou men hiervan iets verwachlen; het is de gemid-delde weg tot opwekking der levenskracht en tot verwijdering der ziekle-produclen. Men ondemndt ook
|
||
|
||
^
|
|||
|
|||
#9632; '
|
94
van deze middelen beter uitkomslen dan van de vorige, men verlengt het leven er mede en slelt den dood uit en de zieklestof of liever de smetstof, die toch eens uitgewerkt heeft, wanueer alle voorbe-sobiklheid is1 weggenomen, meet er op den duur door verlammen of verdwijnen. Wat is er evenwel het gevolg van? Het is waar, men overwiut de smetstof door op den langen weg hare kracht te on-dermijnen, doch men houdt een zwak en krachteloos ligchaam over, waar alle opwekbaarheid aan ont-nomen of uitgeput is. Duidelijke voorbeelden kunnen wij aanwijzen, bij welke door midde der resolverende middelen, alle verrigtingen, tot het overvalien van den dood , verbelerd waren , zoo als, melkafscheiding, eetlust, afgang, losse hoest enz. en dan plotseling door verstikking stierven of het verval in krachten plotseling toenam. Begint men in dien Staat van zwakte to verslerken, dan nemen meestal de ziekte-verschijnselen weer toe. Het is vooral bij zulke koei-jen welker verrigtingen herstellen, dat men dikwijls het verschijnsel van belette of moeijelijkedoorzwelging waarneemt, en op de keel aangebragte causlieke inwrijvingen, blijveu dan altijd zonder gevolg, terwijl by gewone verlamming der zwelgkeel door verslik-king, hetgeen meermaien wordt waargenomen bij koeijen die gulzig eten , een vluglig smeersel genoeg-zaam is om dit te herstellen.
Tot de oplossende bloedzuiverende middelen, welke van tijd tot tijd door mij zijn aangewend, behooren behalve de genoemde: loduret. potassae, chlorur. barii, mere, dulc., deulo-sulphuret. antimoni'i, sub-
|
||
|
|||
|
||
95
carbon, ferri, cremor tartar., nitrum, extr. cicutae, hyosciam., card, benedict., laraxic, graminis, houls-kool, ipecacuanh., asa foetid., baccjunip., sulphur, angelica, stipit. dulc. araare, helenium , althaea, rad. liquirit. enz. en tot de opwekkende en versterkende, querc., salic., zingib. , gentian, en dergelijke.
Al deze middelen zijn door mij op verschillende wijzen beproefd, dan eens met ongunstig dan weder mal eenig günstig gevolg. Men leze daarover ook do genoemde werken; de uitkotnslen der Schrijvers zijn dezelfite geweest. Het is niet de ziekte welke men te bestrijden heeft, maar de smetstof. De mis-lukking tot heden van alle proeven ter genezing be-vestigen dit. De uitwerking dier smetstof in het lig-chaam kau niet gekeerd worden, deze gaat voort met hare yerwoeslingen aan to rigten tot alle voor-beschiktheid is weggenomen, en is het dier krachtig genoeg en van eene geringe voorbescbiktheid om deze worsteling door le slaan , dan geneest hetzelve. Bij het vragen om geneesiniddelen , Staat men verlegen , wat le gevcn. Tagen de smetstof is niet te strijden en er kunnen ten hoogste eenige resolverende middelen aangewend worden, die tevens moeten dienen ter bestrijding van hinderlijke verschijnselen , als daar zijn: koorts , gebrekkige eetlust en herkaauvving, hoest, konde huid en extremiteiten, gebrekkige af-gang, ook wel geheele vestopping, doorloop, pof, zuchtige zwellingen, verminderde of geheel opgehou-den melkafscheiding enz.
Eene geregelde aanwijiing kan niet worden opge-geven, men moet handelen naar omstandigheden en
|
||
|
||
|
||
90
|
||
|
||
iiaar de vvijzigingen der ziektc. Zoo zal bij nat weder de ziekle zekere scrofuleuze en galachtige wijziging hebben, en bij droog weder des zomers of des winquot; ters weder naar het stenisch of anlraxaardig karakler overhellen,
Een tegenovergesleld of astenisch karakier wordt niet duidelijk op zieh zelf waargenomen, maar is ineestal een gevolg van den langen duur der üiekte. Bij heerscbendc ziektea neemt de ziekte ook ecnige wijzigingen aan, zoo als reeds gezegd is bij de wijzigingen welke bij de longziekte können plaats hebben. Bij al deze vvijzigingen waarbij men bij langen duur der ziekte steeds het scrofuleuze kan toc-gen , komen de opgenoemde middelen te pas.
Alle aanwijzigingen ter behandeling naar de wijzigingen zijn eigenlijk niets meer dan symptomatisch. Het is gebleken dat legen de ziekle niets te bedenken is, dat deze loch voort gaat nietlegenslaande het wegncmen der verschijuselen, welke uit dezelve voorlvloeijen.
Het aanwijzen der middelen naar de wijzigingen der longziekte is overbodig , daar onze gestudecrde Veeartsen, genoegzame künde bezitten, om hunne indicatien hiernaar in te riglen.
Er dient nog met een eukel woord gesproken le worden over bcderfwerende middelen, van hoe weinig nut zij ook in de longziekte zijn. De aanwending van acidum sulphuricum met slijmige afkookseis brengt hoegenaamd niets le weeg, Hetzelve werkt wel ver-delgend op de smetstof maar levens op de levenskracht. Even zoo hei acidum muriaticum hetgeen den dood
|
||
|
||
|
||
verhaast en in eenigzins groolo giften geweidige benaauwdheden te weeg brengt. (*) Hel acidum sul-phuricum is door mij als preservalief gebezigd in verbin-ding met slijmige, en gcpaard met krampstillende, op!ossende middelen, doch zonder gevolg. Ongeveer 150 stuks rundvee heb ik alzoo behandeld. (sect;)
Anders is hel met de berookingen op besmette stallen. De chloorberooking is zeer aan te prijzen en werkt zeer oatledend op de smetstof en ik meen oak verscheidene gunstige resultalen daarvan te heb-ben gezien. Ook de berooking met leer heb ik dik-wij;quot; aangewend, doch met minder goed gevolg dan de chloorberooking; bet is een goed middel ter on-derkenning der ziekto op verdachte stallen,quot;daar men met zekerheid kan bepalen dat die runderen welke bet eersl en bet meest gedurende de berooking hoes-ten, ook de longziekte reeds onder de leden hebben (f). In twee stallen waar ik deze berookingen aanwendde en waar de meeste runderen hevig hoestten met de eigene drooge, korte hoest, brak na verloop van körten tijd de ziekte geweidig uit. De behandeling dozer kugchende koeijen heeft ook geenc gunstige gevolgen gehad. Ik meende door eene ophoeslende , oplossende behandeling, vooral door de toedie-ning van chlorurel. ammoniae do ziekte te verminderen en te verhaasteu, doch kon de uitwerking
|
||
|
||
(*) Hier van lecst men in hel V. A. K. Magazijn D. IV pag. 418 en 419 eenig tattHg gevolg icaargennmen door den Vecarts vah bcistijn. Mij is echter het tegendeel geliehen.
(}) Ook door mijnc Collega's tax dam es eükkelkamp sijn in den jare 1839 dezelfde middelen gelesigd, met geli)ke uitkomsten.
(•j-) Vergelijk hiermede pag. 102.
7
|
||
|
||
p
|
||
|
||
98
|
||
|
||
der smetstof nict legengaan; dc ziektc scheen wcl te bespoedigen, doch was daarom in hevigheid niels minder. Evenwel kon ik mijne proefnerningen niet voldoende eindigen , daar do eigenaars de runderen , by welko de symptomes eenigzins hevig begonnen , verkochten, mijne behandeling aldus eindigde en zoo doende zelfs ecne doodelijke krisis veroorzaakte.
Het is bijna niet meer mogelijk op nieuw middelen te beproeven; de ondervinding der veehouders dat er lot nog toe niets radicaals beslaat, gevoegd bij de weinige landelijke restitulie, het denkbeeld eener straf des Hemels, en de onkosten welke de behandeling medebrengt, zijn alle hinderpalen die dit beletten. Over het geheel is een gepast dicet, zorgvuldige op-passing, reiniging, warme en koude haden, eenige beweging, de toediening der geneesmiddelen naar de aangetoonde indication aan te raden en is het mij dikwijls gebleken dat dusdanige behandeling bij eenen zachten chronischen aard der ziekte , het leven der zieke runderen verlengt en sommigen er door genezen, die aan zieh zelven overgelaten wordende , zouden sterven.
Voor de wetenschap is het te wenschen dat er proeven op eene groote schaal genomen worden, door het volgen der opgenoemde indicatien, het verrigten van inentingen, chemische onderzoekingen der secreties enz.
Voor het oogenblikkelijk geldelijk belang van den landbouwer, zijn andere maatregelen aan te raden,
Al kan men door de genoemde behandeling op deze of gene wijze tot de genezing raken en meer
|
||
|
||
I
|
||
|
||
99
runderen beliouden , dan isdesrnelstof daar niet mede verdreven. De longzieke gevallen blijven voortduren ea er worden jaren op jaren geslapeld , zonder dal tot opruiming der wezenlijke oorzaak iels is tocgc-bragt. Er zijn reeds genoeg geschriften welke andere maatregele n ter wezenlijke verdelging en uitroeijing der smelslof hebben aangeradeu en hei doel van hei ler nedergeslelde is niet om hierover rneer uit te weiden.
|
||
|
||
,
|
||
|
||
|
|||
V OORBEHOEDING.
|
|||
|
|||
i
i
|
Bij het voorschrijven eener voorbeLoedende genees-wijze der longziekle, heeft men met dezelfde oorzaak te strijden, als bij het opgeven eener geneeswijze. Het koml hierop aan , om de wezenlijke oorzaak, de smetstof op te ruimen of te voorkomen. Daarhet gebleken is dat doze smetstof, niet door inheemsche oorzaken ontstaan is, kan er raoeijelijk eene andere voorbeboeding worden aangcwezen, als door middel van policie-maatrcgelen. Andere gelegenheidgevende oorzaken , waaraan men het ontstaan der longziekte ook hcefl willen loeschrijven, hebben zoo als wij gezien hebben, geen anderen invloed , dan dat zij de voorbeschiktheid lot het opnemen en uilhreiden der smelsof bevorderen.
Voor zoo ver men deze voorbeschiktheid kantegen-gaan, is eene voorbehoedings-genecswijze aan le prij-ijen. Vele beletselcn doen zieh bij zulk eene knur op. Men kan niet anders dan algemecne in acht te nemen voorschriflen opgeven en deze zijn niet vol-doende genoeg om de gehecle voorbeschiktheid weg te nemen.
|
||
|
|||
|
||
101
De constitutie van het rund kan niet veranderd worden, de leefregel is wol eenigzins le wijzigen , waardoor de vatbaarheid toi het opnemen der smetstof vermindert, doch het voordeel, nul engebruik , ergo het geldelijk belang, hetwelk men van het rund heeft en waartoe het alleen dienslig is, nl. tot het geven van melk en het velmesten, spreken hier te sterk tegen. Bovendien kan men de geheele voorbe-schiktheid aan het dier niet onlnemen. Er blijfl dus niels anders over, dan die oorzaken te verzachten of te venvijderen , welke de voorbeschiktheid bevorderen. Of het moest mogelijk zijn, om in gevallen , waar men de stallen of weiden verdacht hield, zoodanige raiddelen aan te kunnen wenden, welke het uilbre-ken der ziekte \erhaaslten of verhinderden, en hiertoe moest men de ziekte kunnen onderkennen, vöör het uitbreken van eenig zieklegeval. (*) Heeft zieh
(*) Aangaando dit onderwerp, heeft de Provinciale Commissie van Geneeshxindig Ondersoek en Toevcorzigt te Amsterdam , de volgende jwijsvraag voorgcsteld:
laquo; Gclijh in enkele verborgene ziehten hij het rundvec nit de gesfcldhezd van de hvid, van het haar 7 nit den stand cn het voorkomen der oogen, uit de ademhuling en wat dies meer zij, de aard der ziekte wordt ufgeleid , zijn er uIzoo ooh geen eigendom-melijke teekens, welke reeds in den aanvang het opkomen der long ziehte lij de runderen aanduiden? Zoo ja, toaarin heslaan dezclve ? raquo;
laquo; Jloe veie weken of maanden toor de algemeen behende vcr~ schijnselen van de geheel ontwiltkelde ziekte, bteinxen de bcdoeldc teekens zieh te openbaren? raquo;
laquo; Welke zijn de middclen waarvan men, in den ua/wang cn dm staut der ziekte , met vrucht gebruik kan maken , tcr stuiting van hären voortgang ? igt;
Four een voldocnd animoord op deze vraag , ivordt eene belooning van /500 uitgcloofd. In te zenden aan den ßoogleeraar c. viious te Amsterdam, voor 31 December 1848.
Zie Leijdsche couru/it van Vrijdag den 24 September 1847.
|
||
|
||
|
||
102
|
||
|
||
eigens een geval opgedaan , dan kan men wel rekenen tlat er binnen körten tijd meer komen. Ter onder-kenning kan de scherpe hoest niet allijd zeker door-gaan, daar het meermalen gebeurl , dat geheele stallen of weiden min of meer hoesten , zonder daar-om nog in eenigen tijd longzickte te ouldekken. Hoezeer de teerberooking als onderkenningsmiddel ook is aan te raden , de behandeling der Terdachle runderen baal niets, de smelslof die in het ligchaam is opgenomen , eindigt niet Toor dat alle voorbeschikt-heid is weggenomen. Men kan dus de oorzaken op-ruimen welke deze voorbescliiktheid günstig zijn. Hiertoe behooren, het weiden op hoog, droog, krach-tig land , het niet Troeg uildrgvcn naar, en het niet te laat laten verblijven in de weiden. Op slal moeten de runderen op den duur in Staat worden gesteh! om versehe lucht in te ademen, gerost, geborsteld en gereinigd worden; ora de ademhaling te versnellen en de bloedzuiTering te verbeteren; krachtig , droog niet muf of schimmelig hooi of bijvoeder worden toe-gevoegd ; de stallen 's wckelijks met leerberooken ; 2 of 3 malen in de week een flesch eikenhast waler ingeven, waarin chloruret. ammoniae is opgelost en alles #9632;verwijderd worden wal de besmetling kan bevorderen. Nog vecl andere voorbehoedingen vindt men ook in de Duitsche tijdscliriften en werkjes, zoo als van du.
•VIK , HUBKER , STEIGER, FRAHQtE , SAUTER CnZ. , doch
zij baten lutlel weiiiig ; zij mögen de voorbeschiklheid eenigen tijd kunuen verminderen of tegenhouden, niaar zij kunnen dezelve niet geheel en al ontnemeu. Ook hier komen de bezwaren der vechouders tegen
|
||
|
||
|
||
103
op. Do behandeling geltll wel voor den slallijd , maar kan in de weide niet gevoegelijk worden voorlgezet.
Het is uilerst moeijelijk een goede geregelde behandeling ter voorbehoeding op te geven, al was dit mogelijk, daar de gewone leefregel der runderen dit niet toe laal.
De oorzaken nagaande, welke de voorbeschiktheid bevorderen, ziet men dat ons land bijzonder geschikt is ter uitbreiding en onderhoudingderlongziekte, Geen land bestaal er ook, waar de ziekto zulke vreeselijke venvoeslingen heeft aangerigt. Er moeten dus andere maatregelen worden beraamd , dan door voorbehoeding , afzondering of geneeskundige behandeling. Hel is genoeg gebleken dat er legen de longzieke smet-stof geen geneesmiddelen of voorbehoeding kan beslaan.
Het is mijn innigste wensch dat het ter nederge-slelde dit eenigzins heeft aangetoond en dat het ten spoorslag zal kunnen strekken tot nader onderzoek of tot het nemen van geweldiger maatregelen.
|
||
|
||
Ifol,
|
||
|
||
#9632;
|
||
#9632;*#9632;
|
||
|
||
ijyälVi.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||