-ocr page 1-

imv

sfe^r-

v'^Mrn^ \N Vƒ \\ \\^.--B'

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-

DE H. ELISABETH,

EEN BOEK VOOR DEN CHRISTEN.

BEWERKT NAAR HET KOOGDUITSCH

VAX

ALBAN STOLZ,

DOOK

C. SOHEIBERLING,

R. K. Pr.

L E I I) E N , J. W. V A N L E E U W E N. 1880.

-ocr page 7-

IMPRIMATUR.

Datum Harlemi hac 18 Novembris 1860. H. VAN Pgt;ERK.

Lib. censor.

-ocr page 8-

VOORREDE.

Voor meer dan 600 jaren leefde in het midden van Duitschland eene vorstin, die den roem van haren naam niet zoo zeer te danken heeft aan den koninklijken luister van haar geslacht, als wel aan de uitstekende heiligheid van haar smartvol doch gezegend leven. Be naam »die liebe heilige Elisabethquot; aan deze vorstin door tijd- en landgenoo-ten met alle regt geschonken, drukt zeer welsprekend uit, wat haar roem en ware grootheid was. Be kinderlijke eenvoud van haar karakter, het hemelsche geduld in het smartelijkste lijden, de goedheid en barmhartigheid, die haar als een edele hartstogt schenen aangeboren en door Gods genade van dag tot dag nog versterkt werden, vormden haar tot die beminnelijke heilige, wier naam door de verwijderde geslachten nog met eerbied en liefde zal genoemd worden en in wier leven zij altijd een voorbeeld vinden van de schoonste en aantrekkelijkste deugden. Haar leven, wel is waar kort van duur maar rijk in verdiensten, is door dn verschillende betrekkingen, waarin de goddelijke voorzienigheid haar plaatste een voorbeeld voor de meest verschillende standen. »ln vier en twintig jarigen leef lijd was zij beurtelings wees, vreemdelinge, vervolgde, zedige bruid, volmaakt christelijke echtgenoote, teedere en zich opofferende moeder, meer door hare weldaden dan door haren rang edele en magtige vorstin, vervolgens diep verdrukte weduwe , nederige en gestrenge boetvaardige , zich opofferende zuster van liefde, vurige en begunstigde bruid van Jesus Christus, die haar door wonderen verheerlijkte; terwijl zij immer in alle vervolging en bekommernis de getrouwe dienares des Heer en bleef en die beminnelijke

-ocr page 9-

VOORKEDË.

eenvoudigheid van een kind bewaarde, waaraan Christus het rijk der hemelen beloofd heeft quot;

Deze beminnelijke Heilige, zegt Montalembert, die zoo veel regt heeft op den eerbied aan hare heiligheid verschuldigd, heeft echter in den loop der tijden niet gedeeld in de eer , aan zoo vele andere Heiligen geschonken, wier dierbare overblijfselen, tot op den huidigen dag, nog rusten te midden van een getrouw volk,omgeven door de vereering en liefde van op elkander volgende geslachten, in de scha-duiv der altaren, waar dagelijks het vlekkeloos Lam geofferd wordt. Integendeel het land waar deze zuster der Engelen leefde, heeft haar geloof verzaakt, waarin zij zich heiligde ; de kinderen van het volk, dat door haar zoo zeer bemind , vertroost en gevoed werd , hebben hare magtige bescherming miskend en verloochend. Thuringen, waar zij als kind en bruid en echtgenoot leefde, Hessen, waar zij haar weduwschap doorbragt, hebben beide het katholiek geloof verzaakt. De nagedachtenis van Luther heeft de zuivere herinnering van den Wartburg bezoedeld, die geheiligd was door hare kindsche jaren, door de beproevingen van hare jeugd, door die echtelijke vereeniging in liefde en heiligheid zonder wederga. Van de hooge oude torens van ivaar zij met onvermoeide liefde over het geheele landschap hare weldaden verspreidde, zoekt het oog van den reiziger te vergeefs naar eene katholieke kerk of ivoning. Te Eisenach, de stad waar zij door hare liefde en door haar lijden Christus zoo goed heeft afgebeeld, is niet één katholiek, die haar aanroept, niet één altaar, niet één geheiligde steen, waarop men neer kan knielen, om haren heiligen naam te vereeren of haren zegen af tesmeeken. Eindelijkin de stad zelve waar zij stierf, ivaar zoo vele duizende pelgrims hare relikwieën kwamen vereeren, waar het marmer dtgesleten ligt van al het knielen en al de uitdrukkingen van den diepsten eerbied, is haar leven niets meer can eene gebeurtenis in de algemeene geschiedenis ! Hare grafstede zelve bleef niet gespaard, en onder hare eigene nakomelingen werd er een man gevonden , die haar gebeente al spottend aan die heilige plaats ontrukte.

Is het dan geen heilige pligt voor iederen katholiek ,

IV

-ocr page 10-

VOORREDE.

haar te vereeren, en door zijn ijver en liefde hare eer te herstellen?— Bat gevoelde reeds de eenvoudigekloosterliny Martinus van Kochem, die in de 17de eeuw haar levenheefl beschreven. vBij hel lezoek van deze groote en schoone kerk,quot; zoo schrijft hij, venhij deze prachtige graf stede van de Heilige, was mijn hart van droefheid vervuld, op het gezigt dat dit alles in het bezit van onkatholieken is tn voortaan van den ouden luister beroofd is. O ! ik heb mij bij den almagtigen God in den hemel beklaagd en aan de H. Elisabeth deze zaak naar mijn best vermogen aanbevolen. Maar ook tot herstelling van al de eer, die de onkatholieken u niet bewijzen, moeten wij u zoo veel te meer vereeren, en met verdubbelden ijver aanroepen, o glorievolle dienstmaagd van God!quot;

Wat zouden wij gelukkig zijn, indien wij door het uitgeven vom deze levensbeschrijving, iets mogten bijdragen om de vereering dezer groote en beminnelijke Heilige te vermeerderen, en velen tot navolging harer beminnelijke deugden op te wekken. Daarom bieden wij u ook dit boek aan, dal in ons oog hel best geschikt is om dit tweevoudig doel te hereiken. Oorspronkelijk door Alhan Stolzin het duitsch gescheven hebben ivij in de hoofdzaak niets veranderd, maar nu en dan slechts eene enkele bladzijde overgenomen uit het schoone leven dierzelfde Heilige door Mon-talembert beschreven, dien wij alleen ter zijde konden leggen, om de nuttige en praktische bemerkingen van Alhan Stolz weder op te vatten. Het geheele boek is in korte hoofdstukken verdeeld, die ieder een afgerond geheel — eene eigenaardige schoone bloem van den krans vormen, ter eere van de beminnelijke heilige Elisabeth. In ieder hoofdstuk ivordt een voorval uit het leven der Heilige verhaald, waaruit eene korte leering o] vermaning ivordt getrokken, die ten slotte met de kern van de diepste waarheid, met eene spreuk uit de H. schrift eindigt; gelijk aan het hart van eene bloem, waaruit de zoete geur en schoone kleuren van den geheelen bloemenkrans voortkomen. Omdat echter het leven dezer Heilige, zooals dat van alle groote Heiligen, een schat gelijk is, waaruit men immer nieuwe leering en vermaning putten kan, daarom bevat ook dit hoek een rijken-

-ocr page 11-

VOORREDE.

schat van christelijke waarheid en wijsheid, en is een praktische catechismus voor alle standen, waarlijk een boek voor den Christen.

Indien wij daarenboven ook letten op den geest van onzen tijd, waarin zoo veel gesproken, en zoo veel geschreven wordt over naasteliefde, en waarin zoo veel gedaan wordt, wat dien heiligen naam wil dragen, doch waarin zoo weinig naasteliefde is ; indien wij ook letten op het treurig verschijnsel van onzen tijd, waarin wij zoo zeldzaam het ware christelijk h uwelijksleven meer ontmoeten, dan biedt ons »het leven der H. Elisabethquot;, zoo a/s/lei ons door 4 Stolz gegeven is , een geheel nieuw en eigenaardig nut. Be H. Elisabeth geeft hij ons gelijk zij is, als het voorbeeld van de ware en opregte naasteliefde, als de ware echtgenoote, die de natuurlijke liefde met de hoogste goddelijke liefde wist te vereenigen en de eerste door de laatste meer en meer veredelde en heiligde. Moge dit leven dan ook waarlijk een hoek voor den Christen worden.

Leiden, Feest der Engelbewaarders 186ü.

VI

-ocr page 12-

INHOUD.

EERSTE DEEL.

lïet IDoclitertj e.

bladz.

Het doopsel .... 3.

üe bloemenknop . . 5.

De voorspelling . . 7.

Wereldglans . . .10.

De vei loving , . .12.

Het Heimwee . . .14.

Het voorbeeld , . .18,

Het godsdienstige hart 20. ..... , 23

25.

26. 29.

18.

19.

20. 21. 22.

23.

24.

25.

26.

27.

28.

29.

30. 31 32.

Het huwelijk . . .43. Een onbehoorlijke blik 46, Zelfverloochening . . 48.

Kleedij.....50.

igt;e rozen.....53.

Christus in den zieke 56. Zelfvernedering . . 59. De verlegenheid . . 62. Het feestmaal . . .66. Christelijke ligtzinnig-

heid......69.

Het feestkleed . . .72. De diepste bron . . 76. Lie biechtvader. . .81. Teer geweten . . .85. De derde orde . . .89.

i. 2.

3.

4.

5.

6.

7.

8. 9.

10. 1-1. -12.

13.

14.

15.

16. 17.

Het echte goud De patroon . . . Het weekje . . . De kroon .... De lelie onder de doornen ......31.

De bruidegom . . .33, üe vriend .... 35. De bruiloft ... .37, De gemaal .... 40

TWEEDE DEEL. ü e quot;V r o -u. -w.

bladz.

33. Het geschenk ... 94.

34. Het menschenkind . 97.

35. De geregtigheid . . 100.

36. Het kruis in de liefde 104.

37. Medelijden met ver

stand .....106.

38. Het ziekenbezoek . 109.

39. Aan het sterfbed en

naar het graf . .112.

40. De moederlijke liefde 114.

41. Verscheidenheid. . 117.

42. Echtelijke trouw. . 122.

43. Het wederzien . . 124.

44. Het verscheurde hart 126.

45. Onderwerping aan

het kruis. . . .130.

46. Smartelijk afscheid . 131.

47. Nog smartelijker. . 135.

48. Hetallersmartelijkste '137.

49. Dood waar is uw over

winning . . . .141.

50. Het verscheurde hart 146.

DERDE DEEL. De quot;^A7quot;eca/v^/we.

51. Kleiner voor de we

reld, grooter voor God.....150.

52. Schier onverdragelijk 152.

53. Droefheid, ellende en

nood.....155.

54. De nachtegaal van

Christus .... 157.

55. Wierook .... 161.

56. Wie is zoo arm . , 163.

57. Duistere wolken . . 166.

58. In de diepste verneder 170.

59. Inwendig leven . . 173.

60. De moeder Gods. . 175.

61. Visioenen . . ... 183.


-ocr page 13-

O ü D.

T N H

Vin

bladz.

62. De eenzaamheid . . 187.

63. Het klooster van Kit-

zingen.....190.

64. Bedevaart .... 192.

65. De gelofte . . . .196.

66. Vorstenkroon en

doodsgebeente . . 199.

67. Een jaarkring . . . 203.

68. Liefde sterker dan de

dood..... 205.

69. Verpletterende waar

heid ..... 207.

70. De verzoening . . 211.

71. Wars van de wereld 213. 72 Afwaarts,voorwaarts,

opwaarts. . . .217.

73. Alles afgelegd . . 219.

74. Gertrudis .... 222.

75. Herman.....226

76. Sofie...... 229.

77. De diamant in vloei

papier ..... 233.

78. Een kind van 24 jaar 240.

79. De roede .... 244.

80. De kus uit barmhar

tigheid .... 247.

81. De verzorgster dei-

ziel ...... 250.

82. Wonderen .... 254.

83. Heilig geweld . ■ 258.

84. Ondank in alles en

overal..... 260.

85. Het Onze Vader van

twee uren lang . 263

86. Het voorportaal dos

Hemels .... 265.

87. Gemeenschap der Hei

ligen ..... 267.

88. Beeld en geest . . 270.

89. Harde verwisseling . 272.

90. Tweestrijd tusschen

gehoorzaamheid en barmhartigheid . 275.

91. Debeeldhouwers-bei-

tel...... 278.

92. Er wordt aangeklopt 282.

bladz.

93. Voor de poort der

eeuwigheid . . . 285.

94. Avond- en ochtend

schemering . . . 287.

95. De duivel .... 289.

96. De ware geboortedag 291,

VIERDE DEEL X!5 e lEEexlig'e.

97. in den Hemel . . 293, 98 Kleed en ligchaam

blijven achter . 299. 99. De vogelen des hemels ..... 302.

100. Het gelaat der H.

Elisabeth . . . 304.

101. Vriendschap die niet

sterft..... 306.

102. Iets uit den hemel 308.

103. Helsche brand uit

gedoofd .... 310.

104. Verlos ons van den

kwade .... 313.

105. God is wonderbaar

in zijne heiligen. 315.

106. Brief naar Rome . 317.

107. De wonderen dor H.

Elisabeth nemen een aanvang . . 323.

108. De eer van den af

gestorvene . . . 337.

109. Eene bekeering. . 339.

110. Het proces . . . 345.

111. De heiligverklaring 347.

112. Een brief aan de

christenheid . . 350,

113. De processie op H.

Sacramentsdag . 354.

114. De olie..... 359.

115. Apokryphen . . . 361.

116. Marburg .... 365.

117. De klauw des bij-

geloofs .... 368.

118. Wierook .... 375.

119. Het Mostaardzaadje 378. Afscheidswoord . . 380.


-ocr page 14-

Eeeds menigmaal was ik op een ouden burgt gezeten, en zag uit in het verre landschap, opwaarts naar de bergen, of diep in de dalen, over veld en bosch, naar beek en vloed zoo ver waar hemel en aarde voor het oog te zamen smelten : en wanneer ik genoeg had uitgezien dan keerden oog en gedachten uit de verte weer, naar de oude grijze muren om mij heen. En een ander ver-gezigt rees op voor mijne ziel, het verre diepe verledene van honderde jaren. Waar zijn die trotsche ridderen en edelvrouwen, die eenmaal dit kasteel bewoonden ? Weten zij er van, en kunnen zij 't zien. hoe hunne eens zoo prachtige woning thans niets meer is dan een verbrokkeld puin, waarover het klimop zich slingert, en waar de hagedis zich koestert in de zon ? Op de tinnen van den toren groeijen de heesters, en waar eens de kleurige standaard werd geplant, daar steekt een dennenboom hoog boven alles uit; de grachten zijn opgevuld met puin, en tusschen zware afgerolde steenen verdringen zich de wilde beziestruiken; misschien was daar de lusthof van het kasteel en gingen schoon versierde jonkvrouwen tusschen bloemen en boom en door en speelden lagohend met de kinderen des burgtgraven. Maar ach, thans is het zoo woest en stil; alleen het sohe! geschicniw van den roofvogel, die hoog in de lucht in groote kringen omvliegt, treft het oor, en windgeruisch s^fst zachtkens door de half vervallen poort, door het hooge venster en de oude pijnboomen, als waren het zuchten van die sinds lang gestorven burgtgraven, zuchten, omdat de storm des tijds al die vroegere heerlijkheid in 't stof vervliegen deed, en zuchten over hunne niet vergeven zonden.

Bijna ieder bergslot wekt eene zwaarmoedige gedachte, als men eenzaam tusschen de puinhoopen rond wandelt;

1

-ocr page 15-

2

laat de zon ook nog zoo schoon aan den blaauwen hemel schijnen, het opschrift van die oude muren valt zooveel te duidelijker in het oog, het opschrift: »zoo vergaat de heerlijkheid der wereld.quot;

Maar ik ken een oud kasteel daar ginds in Thuringer-land, daar rijzen andere gedachten in ons op, daar denkt men niet treurig aan de vergankelijkheid en aan alles wat de tijd heeft verwoest en weggespoeld; maar de gedachten zoeken de onsterfelijke ziel op, die thans in de eeuwigheid zalig uitrust van allen arbeid en alle smart, waavan de zware last op haar kortstondig aardsche leven bovenmate drukte. Binnen die muren gevoelt men heiligen eerbied en godsdienstige aandacht, als ware men in eene God gewijde beêvaartskerk, en eene schoone edele vreugd vertroost de ziel, waaruit de wensch met het vurigste verlangen ontspringt: »o, ware ik bij u !quot;

Ik spreek hier van den Wartburg: waar eens eene heilige woonde, de Heilige vrouwe Elisabeth.

In de heilige Schrift worden de heiligen vergeleken bij de sterren aan den nachtelijken heme) ; maar gelijk geene ster zoo liefelijk schijnt als de avondster, zoo is , mij ook onder alle heiligen geene liefelijker en schooner voorgekomen dan de H. Elisabeth.

In haren persoon en in haar leven ziet men eene bijzondere heldere afspiegeling van den onzigtharen God, zoo als ook de schoone glans der avondster voortkomt van de zon, die op haar schijnt en die van de ster, als van een spiegel des zonneschijns, in onzen nacht haar licht weer naar beneden kaatst. Daai-om hoop ik dat God, door deze geschiedenis der H. Elisabeth verheerlijkt, de heilige vrouw geëerd, de lezer tot christelijken zin en levenswandel opgewekt, aan menigen noodlijdende meer barmhartigheid bewezen, en menig kruis met meer geduld gedragen worde.

De wereld gaat voorbij, enhare begeer lijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in eeuwigheid.

I Joann. II ; 17.

-ocr page 16-

EERSTE DEEL.

HET DOCHTERTJE.

1. Het Doopsel.

In het jaar •1200 regeerde in Hongarije een koning, genaamd Andreas II. Deze leidde niet slechts een vroom huiselijk leven , maar wendde ook zijne koninklijke magt en rijkdom aan, om kerken en christelijke instellingen in het land op te rigten, ja hij waagde zelfs zijn eigen leven voor de zaak van God, want hij nam deel aan eenen zeer moeijelijken en gevaarvollen kruistocht, om de verdrukte Christenen in het heilige land bij te staan. Zijne echtgenoot heette Gertrudis, en was eene dochter van den hertog van Meran in Tyrol , die van Karei den groote afstamde; de zuster der koningin was de H. Hedwigis. God beloonde de godsvrucht van dien koning met het allerschoonste, waarmede Christelijke echtgenooten op aarde kunnen beloond worden : den vorst werd een kind geboren , hetwelk later door hare groote heiligheid hemel en aarde verheugd heeft, en thans nog iederen christen verheugt, die dat smartelijk schoone leven leest.

Elisabeth , zoo was haar naam , werd geboren in het jaar 1207 te Presburg, de toenmalige hoofdstad van Hongarije. Men 'eest somwijlen dat hooge adelijke geslachten hunne kinderen liever aan huis lieten doopen, zich verbeeldende dat zoo iets meer met hun staat overeenkomt ; maar zij toonden daardoor , dat het hun aan christelijk-verlicht verstand ontbrak, want het voornaamste huis op aarde is eene katholieke parochiekerk. Hiermeê

-ocr page 17-

4

vergeleken is het heerlijkste paleis maar een alledaagsch verblijf. Want in het paleis wonen armzalige menschenr spijze des doods ; in de kerk woont Hij, wien alle magt gegeven is in hemel en op aarde, die door zjjn bloed ons de hooge genade des doopsels heeft verworven. Daar heeft de Koning der koningen, Jezus Christus, ook volgens zijne menschelijke natuur zijn verblijf. De magtige koning van Hongarije liet zijn kind naar de kerk dragen, want als geloovige christen wist hij wel dat de kerk p o r t a c o e 1 i, d. w. z. de deur des hemels is en de geschikte quot; plaats, waar iedere menschelijke ziel door den Drieëenigen God voor tijd en eeuwigheid weer teregt gebragt moet worden.

Er wordt verhaald dat het kind processie's gewijze onder een kostbaren draaghemel naar de kerk geleid werd. — Ach God, wie toenmaals had kunnen vooruit zien in den tijd, 20 jaren later, hij had wel bitter moeten weenen over dat nieuwgeboren koningskind, hetwelk thans met groote pracht naar de kerk werd gedragen, maar 20 jaren later, verre van hare woning, in oen kouden winternacht, als verstootene weduwe met hare kinderen, armoedig gekleed, in een stal overnachten moest — en wier gebeente 300 jaren later door een nakomeling, als door een wild dier. uit het graf opgedolven en ontheiligd werd. — Hoe geheel anders zal de Engelbewaarder van dat kind dit schouwspel hebben aangezien, want aan hem zal het wel niet verborgen zijn geweest, hoe deze heilige ziel door al die zwarte wolken van aardsche beproevingen zou doordringen tot oneindige heerlijkheid en een sieraad des hemels zou worden.

In het algemeen gevoel ik mij veel ernstiger, ik mag zeggen, veel zwaarmoediger gestemd, wanneer een kind ten doop, dan wanneer het grafwaarts wordt gedragen. Bij de begrafenis van een kind draagt de priester eene witte stool en bidt den vreugdev ollen psalm 112 ; «Looft gij kinderen den Heer, looft den naam des Heerenquot;' en men moet het kind gelukwenschen; de dood is mjjn bruiloft, en voor eeuwig is het heerlijk bezorgd. Maaibij het doopsel valt ons ligtelijk in, wat er al over dien jongen mensch nog komen zal, en hoe het met die ziel

-ocr page 18-

5

ten laatste gesteld zal zijn, welke nu in het doopsel wordt gereinigd, of zij niet na langer leven zwaar met zonden beladen de eeuwigheid zal binnengaan.

Mijne gedachten zijn niet uwe gedachten, en uwe wegen zjjn niet mijne wegen.Zoover de hemel hooge ris dan de aarde, zooveel hooger zijn mijne wegen boven uwe wegen enmijne gedachten boven uwe gedachten.

Isaias LV, 8 en 9.

2. De Bloemenknop.

Het kind ontving in het doopsel den naam van Elisabeth. Dit hebreeuwsche woord beteekent : volvanGod. Wel is waar wordt ieder kind door het doopsel een tempel van den H. Geest en de goddelijke genade is als de kiem eener vrucht in de ziel gelegd, maar wanneer het kind tot de jaren van onderscheiding komt, vangt er een strijd aan. De genade in het hart doet het goede uitbotten, wanneer zij door een goed onderrigt als met een regen besproeid is ; daarentegen ontwaakt ook menige booze hartstogt, de verleidingen van de wereld komen en ook de duivel maakt jagt op iedere onschuldige ziel, om haar in het verderf te storten. Daarom moet ieder mensch door zijn vrijen wil beslissen, of hij zich door de bekoringen in de zonden wil laten meeslepen, dan wel, of' hij zich daartegen verzetten, zich aan de genade vasthouden en opwaarts tot God wil gaan.

In het kleine hart der jeugdige Elisabeth werkte de genade buitengewoon helder en frisch, gelijk het lenteweer in een zonnig bloemenhofje. De liefde tot God en den naaste, die in het gansche leven der H. Elisabeth zoo schoon en krachtig bloeide, ontkiemde reeds in het kind, als het naauwelijks spreken kon ; als baar onschuldige mond zich tot spreken ontsloot, was haar liefste gesprek het herhalen van gebeden, en naauwelijk driejaren oud, toonde het kind reeds medeljjden met de armen en gaf hun aalmoezen.

i

-ocr page 19-

Wat in andere levensgeschiedenissen der H. Elisabeth eerst Tan haren lateren leeftijd wordt verhaald, dat vindt men in een oud handschrift (uit de fleidelberger bibliotheek) reeds beschreven van den tijd, toen zij als kind nog in het ouderlijk huis verbleef. Aldus staat daar geschreven : «Toen zjj ongeveer vijf jaren oud was, en de psalmen nog niet kende, nam zij, wanneer zij bidden wilde een psalmboek, en legde het vóór zich. En wat haar ontbrak door de jaren en door de natuur, dat werd haar geschonken door de genade en den H. Geest, die haar tot zich trok en leerde, om in hare kinderlijke jaren God te beminnen en al hare werken en al hare meeningen tot God te rigten. Zij bad gaarne en neigde en knielde zeer gaarne en veel, zij strekte zich uit op de aarde, en van groote godsvrucht en verlangen vervuld, kuste zij de aarde al biddende. En als zij de kerk gesloten vond, dan kuste zij de deur en het slot der kerk, van vurig verlangen en liefde tot God. — Zij was zacht en zoet van harte in hare kinderlijke dagen ; en vol barmhartigheid jegens de armen, zoodat zij dikwijls naar de keuken ging, om daar voor de armen iets in te zamelen. Dat maakte de dienaars van den koning toornig en zij vloekten luid op het kind, zoodat haar vader de koning in den burgt het hoorde.

Eens kwam zij uit de keuken, toen zij nog een klein kind was, en droeg haren schoot vol geladen, met alles wat zij in de keuken had verzameld, om het naar de armen te brengen. Daar ontmoette zij haren vader den. koning, die tot haar sprak: »kindlief wat draagt gij in uw kleed?quot; Toen antwoordde zij, wat de H. Geest haar ingaf, en zeide : «Mijn Heer ik draag rozen quot; Daarop-sprak de koning : «mijn lieve kind, doe dan uwen schoot open en laat mij uwe rozen zien.quot; En het kind opende haren schoot voor den koning, en daar waren de schoonste rozen in, die men kon zien en 't was toch op een tijd in het jaar, dat niemand rozen konde heboen. Toen de koning dit zag, verschrikte hij van dat groote wonderlijke teeken, en nam zich voor haar vrijheid te geven, om zoo vele aalmoezen aan de armen uit te reiken, als

-ocr page 20-

zij wilde, en verbood aan al zijne dienstknechten haar te hinderen, hoe jong en klein ze ook was. Want hij erkende uit dit wonder, dat God groote en wonderlijke teekenen wilde werken.quot;

Het is der aandacht overwaardig, hoe vroeg het kinderhart. begrip voor God heeft. Gelijk de pasgeboren zuigeling terstond na de geboorte het verlangen gevoelt en het besef bezit, om uit de moederborst zijn voedsel te drinken; zoo verlangt de jeugdige ziel, zoodra zij een weinig tot bezinning komt, naar God; want gelijk het kind zich bij de moeder t'huis gevoelt, omdat het van de moeder is, zoo voelt de ziel zich t'huis bij God. omdat zij van God is, en wel in het bijzonder de ziel van het gedoopte kind. Terwijl een zeer jeugdig kind dikwerf van wereldsche zaken bijna geen begrip heeft b. v. van de waarde van het goud, van eer en aanzien, ja zich zelve niet eens kan voorstellen, dat het eenmaal sterven moet, zoo is het dorstig als eene jeugdige plant om van den lieven God te hooren spreken, en gewent zich joraarne, om alle dagen te bidden; en die gewoonte laat dikwerf het reeds ingeslapen kind geen rust, het ontwaakt en roept de moeder toe: »ik heb nog niet gebeden, bid met mij.quot; In het jeugdige kind rigt de ziel zich gaarne naar den hemel, want God heeft de ziel voor zich geschapen, en in het doopsel voor zich gewijd, en niet voor de wereld. Daarom begin zeer vroeg, zoo vroeg als het kind een weinig van de wereldsche taal verstaat, om het van God te spreken en het een weinig te leeren bidden.

Laat de kinderen tot mij komen, en weert hen niet, want hun is het rijk der hemelen.

Luc. XVIII : 15.

3. De Voorspelling.

Het lieve kind was slechts vier jaren oud, toen eene zeldzame gebeurtenis voorviel, die den levensloop der H. Eli-

-ocr page 21-

8

sabeth bepaalde. Er kwam namelijk een gezantschap naar Presburg, een gezantschap van ridders en edelvrou-wen mt het verre Thuringerland van wege Herman den graat van dat land, die niets minder liet vragen dan de hand der jeugdige prinses voor zijnen zoon Lodewijk. en zelfs verzocht, dat, zoo het mogelijk was, liet kind reeds nu naar Thuringen zou gebragt worden. Wat kon den landgraaf tot dezen wonderlijken stap bewogen hebben, om het vierjarige kind van den koning van Hongarije tot zijne schoondochter te begeeren ? De toedragt dezer zaak moet aldus geweest zijn: er leefde in dien tijd een man in Hongarije, genaamd Klingsohr, die eene buitengewone beroemdheid had verworven om zijne groote gaven des geestes en kennissen. De landgraaf Herman ontbood hem eenmaal, om zijn oordeel en zijn raad in te winnen over eene zaak, die hem zeer ter harte ging. Toen Klingsohr in de stad Eisenach was aangekomen en zijn intrek in de herberg had genomen, kwamen vele heeren en burgers in den hof der herberg te 'zamen, om den wereldberoemden man te zien. Klingsohr kwam af en liet zich in gesprek met hen in: zij toch verlangden van hem dat hij iets nieuws zou verhalen. En Klingsohr zag langen tijd in stilte naar den gesternden hemel, en begon dan aldus : »Ik zie eene schoone ster in Hongarije opgaan en van daar hare stralen naar Marburg, en van Marburg over de gan-sche wereld schieten ; weet, in dezen nacht zal mijnen Heer, den Koning in Hongarije, eene dochter geboren worden, die Elisabeth zal heeten, gemalin van den zoon uws vorsten worden, en door hare heiligheid al het Christenvolk troosten en verheugen zal.quot; Vroeg in den morgen werd het berigt naar den landgraaf op den quot;Wartburg gebragt dat Klingsohr was aangekomen, en eene merkwaardige uitspraak had gedaan. De vorst kwam nu zelf met groot gevolg naar Eisenach gereden, en nam den beroemden meester met zich mee naar het kasteel, waar hij hem alle eer aandeed, en over den koning en den toestand van Hongarije een wijd en breed onderzoek instelde.

-ocr page 22-

»

Toen Klingsohi- weer vertrokken was, kon de landgraaf Herman de voorspelling van het Koningsdoohtertje maar niet vergeten, zoodat hij geen rust meer had. Vooreerst wilde hij weten, of werkelijk op dien dag, op dat uur, waarop Klingsohr in den hof te Eisenach die uitspraak had gedaan, den Koning van Hongarije een dochtertje geboren was. Dit werd nu volkomen bevestigd door het ingestelde onderzoek; daarom hoopte de landgraaf met regt, dat ook het andere gedeelte der voorspelling zou vervuld worden, namelijk dat het kind bestemd was voor zijnen zoon Lodewijk, die toen den ouderdom van zeven jaren bereikt had. Van nu af verloor hij het kind niet meer uit het oog ; zoo dikwerf reizigers, die in Hongarije waren geweest, naar Eisenach kwamen, vroeg de landgraaf naar de jeugdige Elisabeth. Algemeen had men opgemerkt, dat sinds hare geboorte oorlog en tweespalt, waarmode Hongarije zoo dikwerf geplaagd waren, hadden opgehouden, en welvaart en Christendom overal toenamen. Men schreef dien zegen toe aan het lieve Koningskind. Eens kwam er ook een monnik uit Hongarije aan het vorstelijk hof te.Thuringen en verhaalde: hij was 4 jaren lang blind geweest en lam aan ééne hand, toen had het kind Elisabeth hem een appel gegeven, waarvan het gegeten had ; zoodra hij dan met den appel zijne hand en zijne oogen had bestreken, was hij wederziende geworden en krachtig in zijne hand ; ook zeide hij : geheel Hongarije had vreugde in het kind, want om harentwille was er vrede in het land gekomen.

Daarom had Herman de landvorst dan ook geen rust meer ; en gaarne had hij vóór zijn sterven het dochtertje bjj zich gehad, en alles zoo zeker beschikt, dat zij eens de gemalin van zijn zoon en opvolger zou worden. Dit was de reden waarom hij reeds zoo vroeg door een pleg-tig gezantschap de hand der jeugdige koningsdochter voor zijnen zoon liet vragen.

Doch moest de landgraaf niet vreezen, dat zijn rang aan het koninklijke hol in Hongarije te gering zoude schijnen, om de eenige koninklijke prinses voor zijnen zoon te vragen ? Geenszins, want Herman was een der mag-

-ocr page 23-

10

tigste en aanzienlijkste vorsten van den toenmaligen tijd en niet alleen naauw verwant met den geweldigen keizer Prederik Barbarossa, maar deze had zelfs zijne keus tot keizer vooral aan den landgraaf te danken. Tegelijk onderscheidde hij zich door buitengewone geleerdheid, vroomheid en door een edel hart. In zoo verre had Herman niet te vreezen. dat zijne aanvraag zou worden afgewezen.

Maar eene andere bedenking van meer gewigt konde bij hem opkomen, of het offer niet te groot zou zijn voor de koninklijke ouders om een geliefd kind zoo jeugdig van leeftijd reeds van zich te verwijderen. Doch een man zoo verstandig en godsdienstig als de landgraaf kon met alle regt denken : daar het eene deel der voorspelling van meester Klingsohr, namelijk het uur der geboorte van het kind, vervuld was, zal ook het andere deel, dat zij tot gemalin voor zijnen zoon bestemd is, in vervulling moeten komen ; de voorzegging en de vervulling daarvan staan beiden onder de bijzondere leiding van God.

Mijn wezen was voor u niet bedekt, in het verborgen hebt gij mij geschapen. Toen ik nog onvolkomen was, hebben uwe oogen mij gezien; inuwboekzijn alle dagen opgeteekend, die nog komen zullen.

Psalm 138 : 15.

4. Wereldglans.

Hoe werd dit gezantschap van Thuringen aan het koninklijk hof opgenomen ? Het hooge beroep van eenen vorst des lands heeft in zoo verre iets priesterlijks, omdat een goed bestuurder de vraag niet bovenaan mag stellen, wat hem persoonlijk aangenaam en voordeelig is, maar wat tot welzijn strekt van het gansche land, gelijk ook de priester het welzijn der gemeente, niet het zijne bovenal moet beoogen. Daarom, toen koning Andreas hoorde wat het gezantschap begeerde, ondervroeg hij niet zoo zeer wat zijn vaderhart, als, wat de eer en het wel/ijn des lands vorderde, of namelijk zulk eene verbindtenis

-ocr page 24-

11

met den beroemden landgraaf van Thuringen voor Hongarije zelf geen groot gewin zou wezen. Andreas liet derhalve zijnen koninklijken raad vergaderen, om te beraadslagen over deze aangelegenheid. Ook Klingsohr werd ontboden. En deze schetste de voortreffelijkheid van Thuringen, den rijkdom en de macht des vorsten op zulk eene wijze, dat zelfs de koningin er in toestemde dat haar kind reeds nu naar Thuringen zoude gaan.

Nu werden er groote feestelijkheden aan het koninklijk hof aangelegd, en er werd reeds voorloopig bruiloft gehouden. De koning had de voornaamste heeren en edele vrouwen van zijn rijk genoodigd, en drie dagen lang hielden dans , muziek , gezang, spelen en banketteeren niet op. Doch toen eindelijk de gezanten van den landgraaf verlangden te vertrekken, werden de prachtigste kostbaarheden aangebracht, deels als huwelijksgift der jonge dochter, deels als geschenken voor de Thuringsche gezanten; daaronder waren gouden en zilveren vaten, kunstig gesnedene kastjes van elpenbeen, voorhoofdbanden en kransen uit edelgesteente te zamen gevoegd, vingerringen en gordels met juweelen, een menigte kleederen en beddengoed uit purperzijde , een ledekant en eene badkuip geheel uit zuiver zilver, halssieraden . . .. , duizend marken zilver, dan nog 6 paarden, zoo schoon als zij te vinden waren.

Zoo menigvuldig waren de koninklijke geschenken, dat men er meer dan 4 0 wagens mee belaadde.

Het goede kind Elisabeth was nog te jong om dezen glans der wereld te begrijpen en te beminnen. Het spel

der ijdelheid, des hoograoeda, der minnarijen...... der

huwelijksplannen, dat gewoonlijk bij zulke feestelijkheden de gemoederen in beweging brengt en in strikken vangt, is nog vreemd aan de eenvoudige ziel van het kind ; en een paar bloemen, ja wat zand in den hof zijn het even zooveel, ja soms veel meer waard, dan groote rijkdommen, waarvoor het geen begrip heeft. — Ofschoon ieder mensch eenmaal een onschuldig kind geweest is, later is het met de meesten geheel anders geworden. De geest der wereld doordringt van jaar tot jaar al

-ocr page 25-

12

meer zijn geheele wezen, zoodat begeerlijkheid des vlee-sches begeerlijkheid der oogen en hoovaardij des levens zijn hart binnendringen, de onschuld uitdooven en God er mt dringen. Maar bij Elisabeth zullen wij zien, hoe zij haar gansche leven lang die eenvoudige kinderlijke gezindheid, welke den Verlosser hoog boven alles lief was rem en ongedeerd tot aan den dood bewaard heeft.

Voorwaar ik zeg u, t e n z ij g ij u bekeert en wordt als de kinderen, zult gij niet ingaan in het rijk der hemelen.

Matth. XVIII ; 3.

5. De Verloving.

Eindelijk werd tot de afreis besloten; misschien was net kind te jeugdig om er alles van te gevoelen, wat het is vader en moeder en het vaderland te verlaten — en dat wel voor altijd. Opdat zij echter in Thuringen niet geheel aan het vaderland ontrukt zoude zijn en niet alleen onder vreemden zoude moeten leven, gaf de koning haar iets uit het vaderland mee: hare vroegere min en 13 hongaarsche jonkvrouwen uit voorname geslachten welke de gezellinnen der jeugdige Elisabeth moesten zijn, aanzienlijkste ridder bij het gezelschap was W a 1 t e r. van V a r i 1 a, de opperschenker van den landgraaf. Op dezen stelde de koning een groot vertrouwen, en hij sprak : »Aan uwe riddereer vertrouw ik het kind, mijn' hoogsten roost. Walter beloofde dat hij zich immer de zorg voor het dochtertje naar zijn best vermogen zou aantrekken.

De reis naar Thuringen ging voorspoedig. Alleen wordt door een handschrift (in Munchen) de bemerking gemaakt: van de meegevoerde schatten ging op reis veel verloren ; maar den grootsten schat, het kind, had V a r i 1 a weibehouden naar Eisenach overgebracht. De landgraaf en zijne gemalin, Sofie, waren zeer verheugd en knielend dankten zij God, toen hun berigt werd, hoe gelukkig hunne poging was geslaagd, en hoe het gezantschap nu reeds het koningsdochtertje met zich mede voerde Het vorstelijke paar snelde den stoet te geraoet, de landgraaf

-ocr page 26-

13

nam het kind op zijne armen en drukte het aan zijn hart met luide dankzegging aan God ; en de landgravin wilde den ganschen nacht bij haar doorbrengen. Den volgenden dag werden al de hovelingen en aanzienlijkste burgerfamiiiën uit Eisenach genoodigd, om het kind te zien ; en met alle plegtigheid geschiedde de verloving tueschen Prins Lodewijk, die toen elf jaren oud was, en de kleine Elisabeth. Ook bij deze gelegenheid werden wederom gastmalen en prachtige leesten aan het hof gevierd.

Maar was het geene groote wanorde om aldus over zulke jeugdige kinderen te beschikken ; en was het niet billijk en redelijk, aan zoon en dochter tijd te geven om eenmaal hun eigen hart te raadplegen, met wie zij zich in den echt verbinden willen ?

In lateren en ook in den laatsten tijd bij ons komen ongehuwden eerst tot een huwelijk op een leeftijd, waarin zij meerderjarig zijn en hunne ouders niet meer in alles en overal gehoorzaamheid betoonen. De ongehuwde vraagt, dan niet allereerst naar den wil of het verlangen zijner ouders, noch naar de toestemming der ouders van het meisje, maar bij de keus, die hij doet, ondervraagt hij alleen zijne oogen en zijne neiging. Maar jeugdige vrouwen, wier harten even weinig vervuld zijn van aardsche als van goddelijke liefde, vatten meestal voor iedereen toegenegenheid op, die in langdurigen omgang hare harten zoekt te winnen ; terwijl vooral door de zinnelijke liefde, die nog blinder is dan ieder andere hartstogt, de mensch meestal bedrogen wordt, omdat beide partijen, in den regel, hunne gebreken voor elkander in den tijd die het huwelijk voorafgaat, zorgvuldig bedekken en zich in het schoonste gewaad voordoen. Daardoor wordt de keuze dikwerf slecht, het huwelijk ongelukkig, en nemen de huwelijksscheidingen immer toe.

In vroegeren tijd, en in sommige landen thans nog, wordt de huwelijksaanvrage eenvoudig aan de ouders ge-rigt. De ouders willen toch zeker ook het geluk van hunne kinderen ; en het onderscheid bestaat alleen hierin, dat de ouders meer ondervinding hebben, onpartijdiger

-ocr page 27-

14

oordeelen, wat nuttig of schadelijk is, en daarom derhalve meestal eene betere keus doen, dan de verblinde jeugd dit gewoon is. Zoo was dan ook later het huwe-Ijjk der H. Elisabeth zoo christelijk, goed en sahoon, dat men wel zeggen kan: wanneer Lode wijk zelf dooide gansche wereld naar eene bruid gezocht had, dan had hij nergens er eene kunnen vinden, met wie hij zoo gelukkig zou geweest zijn, als met Elisabeth, die zijne ouders voor hem hadden gezocht. En wanneer duizenden naar de hand van Elisabeth hadden gestaan, en zij zelve een man naar welgevallen had gekozen, dan ware zij gewis zoo goed niet gevaren, als met dengene, wien hare ■eigene ouders voor haar bestemd hadden.

Isaac riep Jacob en zegende hem en gebood hem: gij zultgeene vrouw nemen uit de dochter en van Kanaan. Ga naar Mesopotamiëinhethuis vanBe-thuel en neem van daar eene vrouw voor u uit de dochters van Laban.quot;

1 Moses XXVIII: 1, 2.

(5. Het Heinnvee.

De meening bij hot volk : vorsten en grooten der wereld hebben het veel beter dan andere menschen, is eene groote dwaling. Kruis en lijden nemen even gaarne hun intrek in prachtige paleizen, als in de hut van een dag-looner of op het arme zoldervertrek; ei' is maar één onderscheid : dat meestal de arme mensch het kruis gemakkelijker draagt, dan menschen, die van hunne jeugd af vertroeteld en gewoon zijn aan een weelderig leven. Overigens is het bijna regel, dat het kruis bij voorkeur diegenen achtervolgt, of hun stand gering of groot is in de wereld, welke God bijzonder tot een heiligen levenswandel en eene eeuwige gelukzaligheid wil voorbereiden. Toch blijft het kruis gewoonlijk uit, totdat do raensch zijn vollen wasdom heeft verkregen, en het laat de kinderjaren onbezorgd en ongemoeid voorbijgaan ; maar bij het lieve kind Elisabeth heeft het kruis zijn komst verttaast,

-ocr page 28-

i5

want op eens kwam er een, dat vreeselijk, groot en smartelijk was. Welk een smartgevoel moet reeds dat verlaten van een vader en moeder, en het wonen in een vreemd en onbekend land aan dit jeugdige kind gekost hebben! Hoeveel en hoe pijnlijk moet wel het heimwee aan dat teedcr kinderhart geknaagd hebben, hoe menige traan aan die onschuldige oogen ontvallen zijn, hoe talloos moeten de gedachten, snel als de duiven, naar het verre lieve vaderland gevlogen zijn! Maar hoe bitter en rijk aan smarten het heimwee ook zij, er is nog iets zoets in dat herdenken, in dat beeld van het vaderhuis en van allen, die er wonen. Daarom doet het heimwee zooveel tranen storten, want waar liefde en leed elkaar omhelzen, daar zijn de tranen hun kind; eene sombere stroeve smart is gewoonlijk erger, zij is als een beitel op het levend hart.

Maar aan het arme kind Elisabeth moest zelfs deze enkele droppel honig uit den bitteren kelk van het heimwee nog ontnomen en met alsem bitterlijk vermengd worden. In het ouderlijk huis viel iets zoo schrikkelijks voor, dat zelfs het heimwee voor het kind een afkeer worden moest en geheel in haar werd uitgedoofd, en zoo vaak als de herinnering in waken en in droomen verlangend naar de moeder reikte, zoo vaak stonden moord en bloed en verderfenis voor hare oogen. quot;Ja zelfs was dit het ergste niet, want ook de eer der moeder werd vermoord, bezoedeld en geschandvlekt.

Wat is er dan gebeurd, wat zoo verschrikkelijk was V Volgens eene oude kronijk van den kanonnik Rothe werd Elisabeth op zeven- of achtjarigen leeftijd door een droom verwittigd van den dood barer moeder. Zij zag haaien hoorde haar zeggen : «Mijn lieve kind, ik ben gestorven en lijd smart om het verzuimen van den tijd en om nalatigheid, bid thans God voor mij, opdat Hij mijne smart verkorte, en mijn onschuldigen dood , dien ik schandelijk onderging, tot boete mijner zonde aanneme.quot; Toen het kind ontwaakte weende het en verhaalde haren droom, maar zij bad zoolang, totdat hare moeder in den slaap op nieuw verscheen en zeide ; »zij was verlost om

-ocr page 29-

16

haar gebed en thans op weg naai- het eeuwig leven.quot;

Zoo veel is zeker dat twee jaren, nadat Elisabeth uit Hongarije was weggevoerd en in Thuringen leefde, hare moeder, de koningin Gertrudis, op wreedaardige wijze vermoord werd. Over de oorzaak en de toedragt van deze gebeurtenis vindt men echter uiteenloopende be-rigten. — Ik wil er twee aanvoeren , die tegenover elkander staan. Caesar van Heisterbach, die in dien tijd leefde; verhaalt; «Daar Koning Andreas zijne gemalin, eene dochter van den Hertog van Meran, zeer lief had en om harentwil de Duitschers. die in Hongarije woonden, begunstigde en tot waardigheden verhief, maakten de Hongaren, door nijd aangehitst, eene samenzwering om den koning met zijn gezin, vrouw en kinderen te vermoorden. Toen de koningin dit vernam, spoorde zij haren gemaal aan zich door de vlugt aan zijne vijanden te onttrekken. Maar zij beval zich aan de genade van God, ging de zamenzweerders te gemoet, om den koning tijd tot vlugten te geven en verdiende alzoo de kroon der martelaren. Dat deze geweldige dood der gelukzalige 'koningin haar tot een martelaarschap kan worden aangerekend, bewijzen de wonderen, die, volgens het gerucht, op de plaats van baren dood geschieden.quot;'

Geheel anders verhaalt de Hongaarsche kronijk dezen moord. De koning had namelijk voor dat hij den kruis-togt ondernam, voor den tijd zijner afwezigheid een hoog aanzienlijk edelman, genaamd Bankban, tot stadhouder over het koningrijk aangesteld. De vrouw van dezen Bankban moet buitengewoon schoon en beschaafd geweest zijn, daarom droeg de koningin haar eene groote liefde toe, en wilde haar steeds als kamervrouwe bij zich houden. Eens zou dan de broeder der koningin uit Duitsch-land een bezoek aan het Hongaarsche hof hebben afgelegd, en een zondigen hartstogt voor de schoone kamer-vróuwe zijner zuster opgevat en haar geweld hebben aangedaan. De vroeger zoo deugdzame vrouw voelde zich zoo diep ongelukkig in deze smadelijke vernedering, dat zij bet na eenigen tijd zelve aan haren echtgenoot Bankban verhaalde, en hem zeide, dat zjj die schande niet

-ocr page 30-

17

meer overleven kon, maar ook geen zelfmoord wilde bedrijven, en dat hij haar dooden moest, opdat zijne eer gewroken zoude worden. Daarenboven beschuldigde zij de koningin, dat deze aan haren broeder de gelegenheid had verschaft, om deze schandelijke daad te bedrijven. Na deze woorden had Bankban zijne vrouw getroost, door te zeggen dat het noch haar wil noch hare schuld geweest was, ging toen vol spijt en woede naar het vertrek der koningin en vermoordde haar. Met het bloedige zwaard in de hand bekende hij openlijk, dat hij de koningin het leven had benomen en gaf reden van deze zijne misdaad ; hij zou nu zelf naar den koning reizen om zich door hem te laten veroordeelen. ïoen Bankban werkelijk den koning had gevonden, verhaalde hij alles en verzocht dan, dat de koning nu zelf het oordeel over hem uit zou sproken, en hein, wanneer hij het verdiend had, met datzelfde zwaard nog rood van het bloed der koningin, ter dood zou brengen. Standvastig en onbewegelijk hoorde de koning deze ontzettende tijding aan en zeide toen : »Bankban. wanneer het zoo is, gelijk gij zegt, keer dan weder naar mijn koningrijk en blijf mijn stadhouder, totdat ik zelf terugkeere en die zaak onderzoeke.quot;

Deze geschiedenis kan zeer goed een verdichtsel wezen, door een Hongaar uitgevonden, om de schande zijner landgenooten te bedekken, die in een oproer eene weer-looze vrouw, hunne koningin vermoord hadden.

Doch al is het een verdichtsel, zulke lasteringen zullen gewis ook tot de jeugdige Elisabeth zijn doorgedrongen en haar hart nog meer verscheurd hebben, dan het eerste berigt van den bloedigen dood harer moeder..

Spoedig had echter het goede kind gevonden, wat tegen heimwee en tegen zulle een wreed hartzeer alleen goed doet en helpt. Haar vurig verlangen hetwelk zi| vroeger had om Hongarije en moeder en vader weer te zien, ging thans naar den hemel op, naar het betere vaderland en zocht daar den waren Vader en de lieve Moeder van geheel het Christendom.

Zeer vroom worden, de kerk tot zijn vaderhuis maken.

2

-ocr page 31-

18

dat is het beste middel tegen heimwee en bjj familie-kvuis — zonder vaderland op deze wereld te leven, maar met een kruis beladen, is wandelen op een weg die naar den hemel voert.

De godsvrucht is tot alles nuttig, want zij heeft de belofte voor dit en voor het t oekomstig leven. 1 Thim. IV : 8.

7. Het Voorbeeld.

Toen de moeder der H. Elisabeth overleden was, gaf ieder der beide zusters harer moeder aan het kind een bijzonder voorbeeld. De eene heette Agnes, met eene schoone maar trotsclie houding ; terwijl hare ziel ook trotsch, maar niet schoon was : want zij had veel gelijkenis met de ziel van Herodias. De geschiedenis verhaalt namelijk het volgende : Philippus, koning van Frankrijk had In-geburga, eene prinses van Denemarken gehuwd, die zeer schoon, deugdzaam en vroom was. Daarom was het eene zeer groote bekoring, die de koning had moeten bestrjj-den, toen hij op eens, den dag na zijne bruiloft, een tegenzin voor zijne gemalin opvatte. Hij wilde de echtscheiding inroepen, onder het leugenachtig voorwendsel, dat Ingebnrga aan hem verwant en bijgevolg zijn huwelijk met haar ongeldig was Niettegenstaande Paus Coe-lestinus III, op wien de koningin zich beriep, het huwelijk geldig verklaarde, liet de koning de vreemde jeugdige vrouw in een klooster opsluiten en vroeg om de hand van verscheidene vorstinnen, die hem allen met afschuw terugwezen. Toen hij ook aanzoek deed bij Agnes van Meran, besloot zij koningin te worden voor den prijs eener zware doodzonde ; zij hield bruiloft met Philippus en werd toch zijne echtgenoote niet, maar de echt-brekende vrouw van den echtbreker.

Zeven jaren lang leefde deze Agnes met den koninklijken zondaar, tot dat de Paus, die in zulke zaken ver boven de koningen staat, Frankrijk onder zware kerkelijke straffen legde en ten laatste met den ban dreigde.

-ocr page 32-

19

Eindelijk onderwierp zich de koning, vooral ook omdat Let volk hem dreigde te verstoeten, hij nam zijne regt-matige, veratootene gemalin wederom tot zich, en aan Agnes werd een afgelegen kasteel tot verblijf aangewezen. Zoo was dan deze rampzalige vrouw door hem verstoeten, voor wiens liefde zij God verlaten had ; zij stierf van spijt en verdriet.

De andere zuster van hare moeder heette Hedwigis ; zij was een heilige, wier feestdag door de kerk op den 17 October gevierd wordt.

Zij was gehuwd met den hertog Hendrik van Silezië. In al haar doen en laten overlegde zij zorgvuldig, wat voor God het welgevalligste en heiligste kon wezen. Onophoudelijk was hare ziel met God bezig : dikwerf wanneer de kamervrouwen des morgens ontwaakten, lag de edele vrouwe nog geknield in gebed verdiept. In plaats van in de kapel van het kasteel zonder eenige moeite of opoffering de H. Mis te hooren, ging zij dagelijks naar de parochie kerk en hoorde zoo vele missen, als zij maar kon ; en wanneer zij meende dat niemand haar bespiedde, trok zij de schoeisels uit en ging en knielde barvoets, zelfs in den strengsten winter. Vleesch at zij in het geheel niet; en op iederen woensdag en vrijdag at zij niets dan water en brood, en iederen dag wilde zij dat haar ligchaam gekastijd werd. In het algemeen bestond haar dagelijksch werk in deze drie deugden : bidden, vasten en aalmoezen geven. De goedheid en menschlievendheid van Christus werkten in Hedwigis uit, gelijk de warme lente in den wijngaardrank. Zij was zoo goedig jegens dienstboden, dat zij ze zelve bedienden wanneer een van haar ziek was. Dikwerf viel zij den hertog te voet, om vermindering van straf voor misdadigers te verzoeken. De armen volgden haar met ge-heele scharen, gelijk de kuikens de hen: ja zelfs had zij, hooge vorstin gelijk zij was, deze bijzondere gewoonte ingevoerd, steeds 13 arme menschen, die door eene ziekte waren aangetast, bij zich te houden en zelfs op reis mee te nemen, en ze bij den maaltijd te bedienen. Ook het andere gedeelte van het christelijk leven, nameljjk het

-ocr page 33-

20

kruis, ontbrak der H. Hedwigis evenmin ; zij had buitengewone zware l eproevingen te dragen en deze droeg zjj met heilige onderwerping en geduld.

Zoo had de jeugdige Elisabeth in den kring van hare familie twee verschillende wegwijzers in het leven; de eene, hare tante Agnes wees haar den breeden weg, die in het verderf voert; de andere wegwijzer, hare tante Hedwigis, wees haar den smallen weg, die naar den hemel leidt. Wanneer kinderen goede en kwade voorbeelden in hunne familie voor oogen hebben, dan toonen zij hoe de geaardheid hunner ziel is, naarmate zij zich meer door het goede of door het kwade laten aantrekken. Kinderen, die, gelijk de H. Elisabeth een godsdienstig hart bezitten, worden door de booze zonden hunner verwanten met grooter afschuw tegen de zonde vervuld.

Daarom deed het voorbeeld der openbare zondares Agnes geen schade aan de ziel der jeugdige Elisabeth, maar des te meer was het voorbeeld de H. Hedwigis voor haar eene gedurige vermaning, dat ook eene vorstin heilig kan en moet worden.

Leven en dood, goed en kwaad, liggen voor denmensch, wat hij verkiest, wordt hem gegeven. Eccles. XV : IS.

8. Het Godsdienstige Hart.

Zeer wijselijk had Herman de landgraaf gezorgd, dat de kleine Elisabeth en zijn zoon Lodewijk, die zeven jaren ouder was, te zamen werden opgevoed, opdat zij door hunne samenleving, aan elkander gewoon en gehecht zouden worden, waaruit later met grooter zekerheid een goed huwelijk kon verwacht worden. Bovendien koos hij zes dochtertjes uit voorname familiën, die te gelijk met Elisabeth onderwezen en opgevoed werden. De landgraaf begreep zeer goed, dat de opvoeding der kinderen beter gelukt, wanneer zij met elkander leven en leeren, dan wanneer ieder afzonderlijk wordt opgevoed; gelijk ook boompjes een schooner wasdom krijgen die naast elkan-

-ocr page 34-

21

der geplant zijn, dan het boompje dat eenzaam staat in het midden van een veld. Onder de speelgenooten van het vorstenkind was ook een meisje genaamd Guda , slechts één jaar ouder dan zij, welke, na den dood van Elisabeth, uitvoerig ondervraagd werd, wat zij nog wist uit de kinderjaren van Elisabeth. Hare getuigenis werd opgeschreven en luidde aldus : «Toen Elisabeth vjjf jaren oud was en volstrekt nog niet lezen kon, wierp zij zich dikwijls voor het altaar neder, sloeg een psalmboek open, vouwde godvruchtig de handen tot bidden samen en kuste den grond. Nam zij deel aan ons spel, waarin wij sprongen en huppelden, dan wist zij ongemerkt met hare speelgenooten naar de kapel te loopen, om onder den schijn van 't spel gelegenheid te vinden ten minste den trap of de muren der kapel te kussen, wanneer deze niet geopend was. Bij het ringsteken en bij andere spelen zette zij den prijs op God, namelijk eenige kniebuigingen en weesgegroeten. Mad zij iets gewonnen of gekregen, zij schonk oen deel daarvan aan arme meisjes met beding dat zij eenige onze vaders en weesgegroeten daarvoor bidden zouden.quot; — Onbetamelijke gesprekken kon deze onschuldige engel niet aanhooren ; wanneer een kind onder het spel iets onbehoorlijks deed of sprak, dan moest het eene boete betalen ten voordeele van de armen.

Een ander berigt verhaalt ook, dat Elisabeth dikwerf met hare speelgenooten naar het kerkhof ging. Daar sprak zij tot haar : Hier liggen menschen, die eenmaal leefden gelijk wij en nu dood zijn. Hetzelfde zal ook ons overkomen, daarom moeten wij God beminnen, en zeg mij thans dit woord na : «Heer door uwen bitteren dood en door uwe lieve Moeder Maria verlos deze afgestorvenen van hunne smarten: en geef aan ons, die leven uwe genade, opdat wij tot de eeuwige vreugde komen, die nimmer vergaat.quot; Eveneens voerde het godsdienstige kind hare speelgenooten dikwerf naar de kerk, en sprak dit klein gebed: «Heer Jezus Christus, mijn God en myn Heer, hebt gjj de grootste smarten om mij arme zondares geleden, dan doe ik u onregt aan, dat ik u niet dien r lieve Heer, maak mij zalig door uwe heilige vijf won-

-ocr page 35-

22

den.quot; Gelijk andere kinderen hunne grootste liefde schenken aan degenen, die hen de meeste geschenken geven, zoo kon men de H. Elisabeth geen aangenamer geschenk doen en hare liefde beter winnen, dan haar een nieuw gebed aan te leeren. Zij had zich zelve de taak opgelegd om alle dagen er een groot aantal van te bidden ; wanneer zij des avonds zich te rust moest begeven voordat zij alles volbragt had, gaf zij zich niet eerder aan den slaap over, vóórdat zij al hare gebeden, al was het ook in. bed, volkomen had verrigt.

Het handschrift van Heidelberg voegt aan dit alles nog het volgende toe : «Gelijk Sint Elisabeth, het heilige kind, met de jaren toenam in groei, zoo nam zij ook bestendig toe in deugden en genade. Ten allen tijde droeg zij God in het hart. want altijd waren hare gedachten vol liefde voor Hem, en was haar geest vol van zijne tegenwoordigheid en waren al hare zinnen, gedachten en meeningen, woorden en werken in God en tot God gerigt.

Onder alle zigtbare dingen zijn er twee verschijningen die het allersterkst op God wijzen ; waarin men God als het ware van nabij en duidelijk ziet, als onder een lig-ten sluier. De eene verschijning is die van den sterrenhemel, des nachts gezien met zijne ontelbare fonkelende sterren, — en de andere is die van een nog jeugdig kind, dat ernstig en getrouw zijn gebed tot God verrigt . Gelijk het gewelf des hemels iets bovenaardsch bezit en eene andere wereld uit der stex-ren hoogte op ons nederziet, en gelijk we ons hart van eerbied hooren kloppen, als spraken de sterren met hare zilveren vurige tongen : heilig, heilig, heilig ! zoo heeft ook de jeugdige ziel van hot kind iets bovenaardsch, die met een weinig verstand, tcch voor den Allerhoogste, voor den eeuwigen onzigtbaren God reeds begrip en verstand laat blijken, en zoo vroeg, dikwerf reeds op tweejarigen leeftijd, bidt en bidden wil, met een heiligen ernst en eerbied, die uitstralen van de ziel over het onschuldige gelaat. O God, daar gevoelt men uwe nabijheid, daar gevoelt men, dat uw vaderoog met welgevallen rust op dat kind ; zijn kinderlijk gebed is u als een lief viooltje, dat uit de lente van die ziel tot u

-ocr page 36-

23

ontspruit. En wan neer wij onze eigene zondige ziel daarbij gedenken, dan sla at ons de schrik om het hart, en vallen gaarne neder en bidden •• God wees mij armen zondaar genadig!

Heer onze God, hoe wonderbaar is uw Naam over de gansche wereld! Uwe heerlijkheid is boven den hemel uitgebreid!

Uit den mond der zuigelingen en kinderen hebt gij u lof bereid. Ps. VIII: i, 2.

9. Het echte Goud.

Er is een merkwaardig spreekwoord, in schijn wel hard maar vol van waarheid ; het luidt aldus ;

«Gods liefde zonder goede daad Is duivels vreugd en duivels raad.quot;

De mensch kan inderdaad eene ziekelijke godsvrucht bezitten, hij kan gaarne en veel ter kerk gaan, in godsvrucht dikwerf zoete gevoelens bezitten, meermalen de H. H. Sacramenten ontvangen, zijn woonvertrek vol gesierd hebben met godsdienstige beelden en schilderijen, hij kan vol ijver ontvlamd raken, wanneer hij hoort spreken van de goddeloosheid zijns evennaasten. Dit alles zou zeer schoon zijn, wanneer deze schijnbare liefde Gods ook met godvruchtige werken en goede daden gepaard ging. Doch bij menigeen is het leven, op uitzondering-van hunne eigenaardige godsvrucht, niet veel meer dan dat van eenen wereldmensch ; ook bij hen vindt men dikwerf kostbaar eten en drinken, lang slapen, weinig versterving, veel inbeelding, groote gevoeligheid bij de geringste onaangename ontmoeting, wispelturigheid voor de dienstboden, liefdelooze oordeelvellingen over anderen. In zoodanige godsvrucht schept de duivel vreugd, want terwijl God er geen welgevallen in stellen kan, omdat zij niet uit God is, groeit er de giftige zwam van hoogmoed en eigenwaan zeer weelderig op, en brengt tegelijk de godsdienst bij den wereldling in een slechten naam en in ver-

-ocr page 37-

24

achting alsof alle godvruchtigheid maar kwezelarij zou zjjn.

In de reine ziel der jeugdige Elisabeth bewoog zich de Geest van God helder en ongestoord, als de zonnestraal in den dauwdruppel, daarom heeft het kind niet alleen gaarne en veel gebeden, maar verrigtte even blij en krachtig goede werken, in zoover dit reeds in kinderjaren mogelijk is. Speelde het kind met anderen en vond het eene opregte vreugde daarin, dan hield zij dikwerf plotseling op en sprak ; »nu wil ik uit liefde voor God niet meer spelen.quot; Wanneer zij bij het dansen eens den rei had meegemaakt, dan sprak zij : «deze eene dans is genoeg voor de wereld, de overigen wil ik mij om den naam van Jezus Christus ontzeggen.quot; Op zon- en feestdagen wilde het goede kind geene handschoenen of gestikte mouwen dragen, zooals destijds de mode was, om door dit offer van ootmoed God welgevallig te zijn. Moest zij in grooten opschik verschijnen, dan gebeurde dit eerst na afloop van de godsdienstoefening. Eveneens wilde zij zich niet bedienen van de gebruikelijke hoofdsieraden en verborg haar schoon gelaat zoo diep in den sluier, dat men zoo weinig mogelijk daarvan zien konde.

Al het geld, dat Elisabeth van den landgraaf of gravin ontving, deelde zij uit onder de armen, en om meer te kunnen uitdeelen, wist zij telkens op verschillende wijzen weer iets van hare pleegouders af te bedelen. Gelijk een vogel die hare kleinen voeden moet, rusteloos op en neder vliegt om voedsel te zoeken en te brengen ; zoo ging het goede kind gestadig van de keuken naar de eetzaal, om overblijfselen van het maal te verzamelen, om ze dan naar hare lieve armen te brengen.

Een christenkind bidt niet alleen zeer gaarne, .wanneer het daartoe goed wordt opgeleid, maar het brengt ook gaarne offers uit liefde tot God en de menschen, iets wat allernoodzakelijkst is voor het ware christelijk leven.

Doe b. v. aan een onbedorven kind het voorstel, om uit liefde voor Christus op den vrijdag niet te spelen, of iets van zijn maaltijd aan een arme te brengen, of bij het feest van St. Nicolaas iets van het speelgoed aan arme kinderen te schenken, die niets ontvangen hebben

-ocr page 38-

25

enz. , gij zult zien dat het kind meestal veel gewilliger en moediger is, om zich eene versterving op te leggen, dan de volwassenen, wier harten dikwerf aan het dorre hout gelijk zijn geworden.

Laat de kinderen tot mij komen, en weert hen niet want hun is het rijk der hemelen. Matth. XIX : 14.

10- De Patroon.

Wij belijden in het christelijk geloof, dat er is eene gemeenschap der heiligen. Op bovennatuurlijke wijze heeft God alle geesten, waarvan Christus het hoofd is, met elkander in eene geheimvolle betrekking geplaatst, waardoor de mogelijkheid ontstaan is, dat de mensch met eenige heiligen een verbond van vriendschap kan aangaan. Bemint gij een heilige b. v. uwen patroon, hebt gij een grooten eerbied voor hem, en verrigt gij menig goed werk of gebed ter zijner eer en uit liefde tot hem, dan zal hij door uw veelvuldig herdenken en aanroepen voor u ingenomen worden, u een bijzondere toegenegenheid schenken en voor u zorgen. Zoo had ook de H. Elisabeth, bij het klimmen van hare jaren, behalve de Moeder Gods zich een heilige uitverkoren, namelijk den H. Joannes, wien zij om zijnen maagdelijken staat en groote liefde eene bijzondere vereering toedroeg.

Het was destijds een gebruik, om door het lot een beschermheilige voor zich uit te kiezen : zoo had ook Elisabeth met hare jeugdige gezellinnen aan het vorstelijk hof eenen dag bepaald, waarop een iegelijk door het lot eenen Apostel tot patroon wilde kiezen. De H. Elisabeth bad dringend dat haar de H. Joannes door het lot mogt toegewezen worden. Er werden twaalf waskaarsen, ieder met den naam van eenen Apostel voorzien, op het altaar neergelegd ; beurtelings gingen allen naar het altaar en namen zonder te zien eene kaars in de hand. Tot groote vreugde van Elisabeth viel het zoo uit, dat zy juist de kaars met den naam van den.

-ocr page 39-

26

H. Joannes in handen kreeg; om te zien, of het geen louter toeval geweest was, nam Elisabeth nog tweemaal de proef en telkens nam hare hand dezelfde kaars uit de elf andere.

Het vrome kind beschouwde zulks als eene hoogere beschikking en voelde zich opgewekt, om met nog groo-ter ijver en vertrouwen hare vereering aan deu H. Joannes te schenken. In het bijzonder beloofde zij haren beschermheilige, dat zij al , wat men haar in zijnen naam zou vragen, met een blij hart zoude geven. En werkelijk toonde zij ook in lateren leeftijd hare groote liefde en vereering jegens den H. Joannes, door het vergeven van iedere beleediging en het verleenen van iedere weldaad, die haar in den naam van den H. Joannes werden gevraagd.

Zulk een verkeer met de heiligen heeft men wel eens als bijgeloof willen brandmerken, en toch is dit de schoonste en reinste vriendschap. Is het volkomen ordelijk, dat men aan eenen braven christen verzoekt om zijn gebed, dat men zijn omgang bemint, en hem in zijn doen en laten navolgt, zoo moet het ook volkomen ordelijk wezen en overeenkomstig met den wil van God, wanneer wij eveneens handelen met de beste christenen, dat zijn de heiligen, en in onze gedachten gaarne met diegenen -onder hen omgaan, waarvoor wij eene bijzondere neiging gevoelen, hen zoeken na te volgen en hen dikwerf in het gebed aanroepen. De Heiligen leven immers geheel in God, daarom zien zij uit en door God, alles wat hun aangaat, bijgevolg ook onze devotie en vereering.

Er was nu één leerling, dien Jezus liefhad rustende in Jesus' schoot.

Joës. SIII : 23

11 Het Weesje.

Elisabeth was slechts negen jaren oud, toen Herman de landgraaf stierf. Daar hij niet alleen een zeer verstandig maar ook een zeer godvreezend man was, zoo had hij veel vreugde en liefde voor het heilige kind, en

-ocr page 40-

27

zoolang hy leefde, durfde niemand het wagen het lieve kind in hare menigvuldige godsdienstige oefeningen te storen of te hinderen. Doe'i na den dood van den edelen vorst zou het geheel anders worden. God wilde zijne uitverkorene dochter een trap hooger stellen, het zilver van hare godsdienstigheid moest in goud veranderd worden, door scherpe spotternij en vervolging, die Elisabeth voor hare vroomheid moest ondergaan. Was de overleden landgraaf vol van ware vaderliefde voor zijne toekomstige schoondochter, van de landgravin Sofie kon men datzelfde niet zeggen. Zij was eene trotsche wereldsche vrouw, die wel is waar ook godsdienst wilde hebben, maar toch niet te veel. Zulke menschen denken in den regel, dat hunne laauwheid juist de regte maat der godsvrucht is, en die godvruchtiger wil zyn, is overdreven en dwaas. Daarom zag de landgravin slechts met verdriet de godvruchtige oefeningen van het kind Elisabeth. Hare schoone dochter Agnes, aan wie de ijdelheden der wereld meer ter harte gingen dan God, was van hetzelfde gevoelen. Deze beiden konden, sinds den dood van den landgraaf, aan haie verontwaardiging tegen do arme Elisabeth en haren godvreezenden levenswandel den vrijen tengel vieren. Bittere verwijten deden zij aan het kind over hare nederige en eenvoudige levenswijze en hare menigvuldige gebeden ; zij verweten do jeugdige koningsdochter, dat zij volstrekt niets vorstelijks bezat, maar veel geschikter was voor eene dienstmaagd of voor eene burgervrouw, dan voor eene landgravin.

Het ware eergevoel en het ware christendom vorderen dat men zich het lot dergenen aantrekt, die vervolgd worden, vooral wanneer het kinderen en weezen geldt. Doch de hovelingen zetten, gelijk men zegt, do huif naar den wind; want toen zij zagen dat de koningin het kind bespotte en verachtte, deden zij het eveneens. Elisabeth moest ook van de hofbedienden hoon en schimp ondergaan. Zelfs de adelijke dochtertjes die aan de trotsche Agnes. en de vrome Elisabeth tot speelgenooten waren gegeven, gaven nu een bewijs van de armoe en bedorvenheid der menschelijke natuur; zij keerden zich

-ocr page 41-

28

niet alleen om naar de wereld en hare lusten, maar overlaadden bovendien de goede Elisabeth met hoon, omdat zij geene trotsche en liooge manieren wilde aannemen.

Het'kind stond nu alleen in hare godsvrucht; gelijk het teere boompje op den woesten bergtop, dat dooiwind en kouden regen onophoudelijk neergeslagen en bijna tot op den grond wordt neergebogen, zoo was Elisabeth onder de verdrukking en spotternij der menschen. Dit was echter geene kleine moeijelijkheid ; zelfs een volwassen mensch, eenen man valt het zwaar alleen te moeten leven onder menschen, die zijner gezindheid vijandig zijn. Stelt u dan een jeugdig meisje voor tusschen negen en tien jaren, die overal niets dan tegenspraak, berisping en spot over hare godsvrucht hooren moest, en denk hoe groot het gevaar was, dat zij zich zelve schrik zou laten aanjagen en, om rust te verkrijgen, hare godsvrucht, liefde en bezoek der armen op zou geven. Maar gslijk een lam, dat heen en weer gesleurd, en geplaagd wordt, niet te min zijne onschuldige en zachtmoedige natuur behoudt, even getrouw behield het goede kind baren godsdienstzin te midden van alle aanvechtingen ; zonder hoogmoed maar ook zonder vrees liet zij zich bespotten en zette hare godvruchtige oefeningen voort.

O kon ik allen hierbij roepen, die nog christelijk geloof bezitten, maar zich voor de wereld schamen, om eenige bijzondere godsvrucht te toonen en daarom godsdienstige oefeningen en belijdenis des geloofs achterlaten, die het geweten van hen vorderen. Zie dit kind, dit meisje, deze vreemdelinge en wees op den Wartburg — en wat is uwe ziel tegenover haar laf en armzalig ! Wat steekt er in die voorname houding een nietig klein en -zwak karakter!

En het zwakke der wereld heeft God ■uitverkoren, om het slechte te beschamen; en het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, om hetgeen iets is te niet te doen. I Cor. I : 27, 28.

-ocr page 42-

29

12. De Kroon.

Wanneer eene windvlaag te midden van een vuur-neervalt, en het vuur niet uitdooft, dan blaast zij het te sterker aan en de vlammen stijgen met meer geweld en kracht naar boven. Zoo waren ook de vervolgingen, die Elisabeth om hare godsvrucht moest lijden, niet in staat om die godsvracht te verminderen, maar de vromé ziel werd daardoor des te inniger naar God gedreven en hare liefde tot God werd nog vuriger. Het was op den feestdag van Maria Hemelvaart ; de landgravin zeide tot Agnes en Elisabeth, dat zij hare zijfluweelen kleederen moesten aantrekken en hare gouden kroontjes op het hoofd zetten, want er was heden eene groote feestelijkheid in de Lieve-Vrouwe kerk te Eisenach, waarbij zij tegenwoordig wilde zijn. Nadat de kinderen in feest-kleedij waren getooid, gingen zij met de landgravin en een stoot van hofdienaren naar beneden in de stad en daar in de kerk. Zij knielden met elkander in een bid-stoel regt tegenover een groot kruisbeeld. Elisabeth aanschouwde het beeld van den stervenden verlosser,- nam de kroon van haar hoofd, legde haar op den bidstoel, wierp zich zelve op den grond en bad, handen en gelaat ter aarde gekeerd. Dat was te veel voor de landgravin : hevig ontsteld sprak zij ; oWat moet dit beteekenen, jonkvrouwe Elisabeth ? wilt gij iets nieuws invoeren ? moet iedereen u uitlagchen ? jonkvrouwen moeten zich regtophouden en zich niet neerwerpen als dwazen of oude vrouwen, die uit traagheid neervallen, als een vermoeid lastdier. Kunt gij niet staan, zitten en knielen gelijk wij ? Gij gedraagt u als een ongemanierd kind, of is u de gouden kroon te zwaar ? of wat hebt gij voor met uwe wonderlijke manieren, en ligt daar gekromd als een onbeschaafd mensch ?quot;

Bij deze verwijten rigtte Elisabeth zich op en sprak nederig tot hare vorstin : «Lieve vrouwe, wil mij dit niet ten kwade duiden ; het beeld van Christus, van dien zoeten en lieven Verlosser, gekroond met scherpe doornen staat hier zoo smartelijk voor mijne oogen. Mijne kroon

-ocr page 43-

30

zou hem bespotten, wanneer ik hier met een ij del tooisel van goud en paarlen en edelgesteente voor hem stond.quot; Daarop begon zij bitter te weenen, niet om haar zelve, want zij liet zich gaarne om Gods wil beleedigen, maar om de smarten van Christus, die haar hart op het diepst getroffen hadden. Daarop boog zij zich weer neder, en liet moeder en dochter zeggen wat zij wilden, en bad met groote vurigheid, zoodat haar mantel, dien zij voor hare oogen hield, geheel door de tranen van innige godsvrucht werd bevochtigd. Een oud handschrift voegt hierbij :

»De liefde van Jesus Christus had thans haar hart doorwond en het zwaard zijner martelingen was in hare teedere ziel met pijnlijke smart en lijden doorgedrongen.quot;

Het is een zonderling verschijnsel, dat dezelfde men-schen, die hoogst zorgvuldig alles in acht nemen, wat welvoegelijkheid en beleefdheid in de wereld vorderen, niet in het minst vragen en denken, wat voor en tegenover God welvoegelijk en betamelijk is. Zoo is het b. v. zeer onbetamelijk, dat men gemakkelijk in de kerk blijft zitten op het oogenblik, wanneer daar het grootste aanwezig is, wat er in hemel en op aarde gevonden wordt, cn het schoonste werk van den Almagtigen God geschiedt, dat is wanneer de Heiligste, de Zoon Gods, op het altaar Zijn Vleesch en Bloed voor ons offert, dat Hij op Golgotha in oneindige liefde en smart hoeft overgeleverd. Doch meestal zijn het juist de zoogenaamde beschaafden, die zich aan deze onwelvoegelijkheid schuldig maken, terwijl de eenvoudige, die weinig van beleefde manieren kent, een veel fijner gevoel bezit voor al wat betamelijk is in het godsdienstige ; hij bidt voor zijn maaltjjd, ontdekt zijn hoofd in het voorbijgaan eener kerk, knielt neder voor het Allerheiligste. Ook het vorstenkind Elisabeth toonde, dat zij dien godsdienstzin bezat, en wilde liever tegen het gebruik dor voorname wereld zondigen, dan God niet met ligchaam en ziel te huldigen ; daarom werd zjj gehouden voor iemand, die zich verlaagt en zich onbehoorlijk en ongemanierd aanstelt, terwijl juist de landgravin en hare dochter Agnes, en al]en, die op haar

-ocr page 44-

31

gelijken, pooi- den grooten oneindigen God in waarheid laag, ruw en veraclitelijk zijn.

Zij zijn uit de wereld: daarom spreken zij uit de wereld, en de wereld geeft hun gehoor.

I Joës IV, 5.

13. J)e Lelie onder de Doornen.

In den geest der wereld ligt eene diepe boosheid, iets wat op Satan gelijkt. Toen Christus aan het kruis gelasterd en bespot werd, verontschuldigde hij zijne vijanden met de woorden : Zij weten niet wat zij doen. Doch wanneer zoogenaamde christenen bij een godvruchtig mensch , groote liefde voor Christus zien en zoo iemand dan haten, lasteren en bespotten, en die liefde, welke toch nooit groot genoeg kan zijn, ook kruisigen en dooden willen, dan is er toch geene verontschuldiging voor hen in te brengen zooals voor de verblinde joden op Golgotha — want christenen weten, wie Christus is en wat wij aan Hem verschuldigd zijn.

Daar Elisabeth langzamerhand den leeftijd bereikte, waarop zij met haren verloofde in den echt zou treden, namen ook de bitterheden, de verachting en de haat tegen de heilige jonkvrouw toe, die toch geen menach eenig kwaad woord toevoegde. De aanverwanten en voornaamste ridders aan het vorstelijk hof verklaarden dikwerf en luid. dat sdie vromequot; niet paste voor den landgraaf; zij had geene vorstelijke inborst en manieren, en ging liever met dienstboden en bedelaars om dan met personen van hooge geboorte, en zat den ganschen dag in do kerk. Ook was haar vermogen te gering: en van den bruidschat, dien hare moeder beloofd had te zullen zenden , was niets gekomen. Men moest haar terugzenden naar haren vader in Hongarije, en al zou deze het als eene beleediging opnemen, men had niets voor hem te vreezen, daar tusschen ïhuringen en Hongarije vele vorstelijke landen lagen ; de landgraaf moest

-ocr page 45-

32

eene dochter nemen van eenen anderen vorst, welke rjjk was en eene voorname koninklijke inborst bezat.

De landgravin Sofie, die als moeder zich het lot van het weerlooze kind had moeten aantrekken, wilde haar om eiken prijs noodzaken in een klooster te gaan; zij had liever eene trotsche wereldgezinde vorstin tot schoondochter gehad.

De grootste kwelling had echter de arme Elisabeth uit te staan van Agnes, de zuster van haren bruidegom. Als een kwaadaardige vlieg vervolgde deze hoovaardige hare toekomstige schoonzuster met stekende woorden ; onder anderen : dat zij hare roeping als dienstmaagd had gemist, dat zij zich nooit moest verbeelden tot een huwelijk met haren broeder te komen ; dat dit nooit gebeuren zou, als-zij niet geheel anders werd, enz.

Ik wil hier nog twee oude schetsen aanhalen van de verdrukking die het kind onderging, de eene uit een Land-schrift op de bibliotheek te Heidelberg, dat ons dea nood van het kind schildert, en de andere is van den Kapucijner Pater Martinus van Kochem. Het handschrift luidt aldus : »En ook van jonkvrouw Agnes hare schoonzuster, met wie zij was opgevoed, leed zij grooten smaad, onwaardige en menige norsche behandeling; maar in a^les gedroeg zij zich geduldig en deugdzaam, als eene edele, bloeijende lelie onder de doornen, die te zoeter ruikt, hoe meer zij door de doornen wordt gestoken. Zoo was het ook met deze edele jonkvrouw de H. Elisabeth. Hoe grooter tegenstrijdigheid zij ondervond, des te zoeter was de geur van haar geduld en haren ootmoed, dien zij haren vervolgers aanbood, door haar ootmoedig, deugdzaam en geduldig gedrag. Van ganscher harte beval zij zich zelve en al hare beproevingen, nood en arbeid onzen Heer aan, zoodafc zijn allerheiligste wil in haar door alles werd volbragt.quot;

De oude Martinus van Kochem zegt in zijne legende : »Na den dood van den vromen landgraaf verhieven allen zich tegen den onschuldigen engel : zij was als een lam onder de bokken, waarom zij door allen gestooten en gestoken, bespot en veracht werd, Hoe meer zij toenam in gods-

-ocr page 46-

33

vrucht en ootmoed des te grooter vervolging en smaad haar ook werden aangedaan, en buiten God had zij niemand wien zij haren nood konde klagen.quot;

«Gedenk hoe de H. Elisabeth, zich in dat groote krais gedroeg, en hoe de lieve God in hare jeugd haar heeft bezocht. O II. Elisabeth, ik vereer uwe gelukzalige kinderjaren en uwe deugd, en ik heb medelijden met u om de verachting en vervolging, die gij ondergaan hebt. O hadde ik mijne kinderjaren zoo heilig doorgebracht, als gij de uwen ; en hadde ik al mijne tegenheden zoo geduldig verdragen, ala gij de uwen, verwerf mij door uwe gelukzalige jeugd, dat de boosheid mijner kinderjaren worde uitgewischt, en verwerf door uw sterk geduld, dat mijne fouten en mijn ongeduld vergeven worden.quot;

Want, wien de Heer liefheeft, dien kastijdt hij, en hij slaat iederen zoon, dien hij aanneemt. Hebr. XII, 6.

14. De Bruidegom

Maar de lezer zal ook thans willen weten, hoe de jeugdige landgraaf onder deze bedrijven zich jegens Elisabeth gedroeg?

Aan bemoeijingen om hem tegen zijne verloofde aan te hitsen ontbrak het geenzins ; bij iedere gelegenheid werd hem gezegd, hij moest van Elisabeth afzien en haar naar Hongarije tot haren vader terugzenden, daar zij niet geschikt was voor eene vorstin. In den IlSden psalm staat: om nis homo mendax; ieder mensch is leugenachtig; dat wil zeggen : men kan zich op niemand verlaten. Ofschoon iemand u heden in allen ernst bij God en bij alles wat heilig is, eeuwige liefde en trouw zal zweren, zoo is het toch zeer ligt mogelijk, dat deze toegenegenheid in een jaar tijds reeds vervlogen en onverschilligheid, soms afgekeerdheid, daarvoor in de plaats getreden is. Slechts in één geval mag men op standvastigheid rekenen, wanneer namelijk degene, die u trouw belooft, een goed christen is ; aan den zulken geeft de geest van Christus

3

-ocr page 47-

34

eene getrouwheid en standvastigheid, die de mensch van natuur uit zich zeiven niet heeft. Hoe was het dan met den jeugdigen landgraaf in dit opzigt gesteld ? — Hij had niets van den hoovaardigen aard zijner moeder en zuster Agnes. maar alles van den godsdienstigen aard zijns vaders, daarom beviel hem in Elisabeth juist alles, wat de anderen in haar onbehagelijk vonden ; en hoe erger de verachting en haat der hovelingen tegen Elisabeth werd, des te grooter werd zijne liefde voor haar. Zoo lang hij minderjarig was en zijne moeder het regentschax^ voerde, kon hij zich de zaak van Elisabeth niet openlijk en onbescheiden aantrekken, maar iedere gelegenheid maakte hij zich ten nutte om zijne goede zuster, zoo noemde en beminde hij Elisabeth, in het geheim te troosten en op te beuren. Wanneer hij uitging en van de reis terugkeerde, bragt hij haar altijd iets mede, tot teeken dat hij, ofschoon van haar verwijderd, nog met liefde aan haar dacht. Nog staan die geschenken beschreven, namelijk: een rozekrans van koralen, een heiligen beeld, een schoon kruisje, een mesje, een doekspeld, beurs, handschoenen, halsketting enz. Kwam hij dan den slot-berg opgereden, dan ging Elisabeth hem met blijdschap tegemoet om hem te begroeten, hij nam haar in den arm en schonk haar het meêgebragte. En zekerlijk had het goede kind veel meer vreugde over de getrouwe liefde van haren verloofde, waarvan zijne geschenken de bewijzen gaven, dan over het geschenk zelve.

Lodewijk had eene hofkapelaan genaamd Berthold, die eene levensbeschrijving van zijnen heer vervaardigd heeft. Daarin zegt hij : de almagtige God had in het harfc van den landgraaf een geheel bijzondere broederlijke liefde jegens Elisabeth gelegd, opdat de onschuldige jonkvrouw toch niet door alle menschen zou verstoeten worden en door de goddelijke genade beminde, troostte en beschermde de landgraaf zijne bruid des te meer, naarmate zij door anderen beleedigd werd.

Dit vergeten wij dikwerf, wanneer wij ware en groote liefde van iemand ondervinden, b. v. van ouders, vrienden, weldoeners of echtgenooten, dat juist dit goede van

-ocr page 48-

35

God komt, gelijk het licht der maan van de zon komt, die op de maan hare stralen schiet.

Daarom zijn wij voor alle liefde, die anderen voor ons hebben en ons bewijzen, boven alles Gfode dank schuldig, die hen deze liefde heeft ingeboezemd. Zelfs wanneer iemand slechts één onze vader voor u bidt, dan zijt gij aan God dank schuldig voor deze geestelijke aalmoes, want God heeft dezen opgewekt om voor u te bidden. Alle liefde, die de beste nienschen voor elkander hebben en betoonen, is slechts een zwakke afspiegeling van de liefde, die God voor een ieder onzer heeft.

Al zou een moeder haren zoon vergeten, zoodat zij zich niet ontfermt over het kind van haren schoot; dan zal ik u nog niet vergeten, want zie, in mijne handen heb ik u opgeschreven.

Isaïas XL, 10.

15 De Vriend.

Eens had de jonge landgraaf in gezelschap van verscheidene ridders eene reis gemaakt ; en nu gebeurde het dat hij door de menigvuldige gesprekken en verstrooiingen geheel vergat, zijne verloofde, zooals gewoonlijk, een geschenk meê te brengen.

Elisabeth met de haar eigene bescheidenheid zeide niets, ook was haar weinig gelegen aan de waarde van dat ge -schenk, maar zij wist, dat men sinds lang van alle kanten er op uit was, om den vorst van haar afkeerig te maken, en haar daarom bij hem in een verkeerd daglicht stelde en lasterde. Het arm vervolgde kind werd thans gekweld met de angstige gedachte, dat Lodewijk ten laatste hare vijanden gehoor had gegeven,haar zijne vroegere liefde onttrokken had en dit hierdoor wilde laten blijken, dat hij haar geen geschenk meer gaf. Die veel van anderen te lijden heeft, verliest gemakkelijk het geloof in de menschen en hunne trouw. De eenige vriend op aarde, de eenige toevlucht onder de menschen, waar

-ocr page 49-

36

het vervolgde kind den grootsten troost en rust ondervond, was juist haar bruidegom. Daarom knaagde deze bittere zorg aan het hart van het goede kind, of haar ook zijne liefde ontnomen was , en toch durfde zij het den landgraaf niet te vragen. Daar herinnerde zij zich eenen anderen man, van wiens goede gezindheid zij overtuigd was, namelijk den bejaarden ridder Walter van Varila. Hjj was opperschenker van den overledenen landgraaf geweest, en de voornaamste in het gezantschap, dat naar Hongarije weid gezonden, om de hand van Elisabeth voor den erfgenaam van den troon te vragen. Eeeds vroeger hebben wij verhaald, hoe de vader van Elisabeth, een bijzonder vertrouwen op dezen edelman stelde en hem bad, om zich het lot van het kind aan te trekken. Walter beloofde ook aan den koning en de koningin bij zijne afreis, dat hij steeds een getrouwe beschermer van hunne dochter wilde zijn. Üe kommervolle jonkvrouw klaagde haren angst en haar leed aan dezen vaderlijken vriend. Walter was een man van eer, die liever de partij des vervolgden kiest, dan dergenen die de overhand hebben, en die zelfs ook dan zijn woord hield, wanneer hem grooter nadeel dan voordeel te wachten viel. Varila wachtte slecht op eene gelegenheid om den landgraaf te naderen. Deze vond hij spoedig, toen de landgraaf met ridder Walter ter jacht toog. Toen zij dan in het bosch uitrustten en op het gras waren neergezeten, ving de ridder aan en sprak tot den landgraaf, »Heer, het is geoorloofd, u iets te vragen ?quot; — de vorst antwoordde: «spreek met alle vertrouwen, ik zal u op alles antwoord geven.quot; — Welnu, zeide Walter, hoe is dan uw voornemen met jonkvrouwe Elisabeth, die ik uit Hongarije heb overgevoerd; zult gij haar tot gemalin nemen, of wilt gij uw woord terugnemen en haar terugzenden tot haren vader ?quot;

Bij deze woorden stond de landgraaf op, strekte zijn arm naar den Inselberg uit, wiens -kruin men op de weide hoog boven het bo^ch zag uitsteken en zeide: «Ziet gij dien berg daar ? Wanneer die berg van beneden tot boven enkel van goud ware, en ik zou hem

-ocr page 50-

37

bezitten, als ik mijne Elisabeth zou verstooten, ik zou het in eeuwigheid niet doen. Men moge van haar denken en zeggen, wat men wil, mij is zij lief, en niets op aarde is mij liever ; ik zal haar tot mijne vrouw nemen. Om hare deugd en godsvrucht is zij mij dierbaarder dan alle schatten der wereld.quot;

Ridder Walter hernam : «Veroorlooft gij mij deze woorden aan Elisabeth over te brengen ?quot; — «Doe dat,quot; zeide Lodewijk, »en zeg h iar dat ik nimmer het oor leen voor de lasteringen tegen haar gesproken ; en geef haar dit tot een nieuw onderpand van mijne trouw.quot; Bij deze woorden gaf hij hem een kleinen in zilver gevatten spiegel, waarachter het beeld van den gekruisten Verlosser stond.

Toen Walter bij Elisabeth terug kwam en haar dat berigt en geschenk bragt, lachte zij getroost en dankte den vaderlijken vriend van harte, voor het belang ia haar gesteld ; daarop keerde zij den spiegel om en kuste het kruisbeeld en drukte het aan haar hart.

Zoo is het menschelijke leven eene wisseling van vreugd en smart; dikwerf ontspringt de vreugde uit zorg en smart, die sinds lang iemand kwelden ; en het is als of er nooit eenig leed geweest is. Maar talloos is het leed, dat we ons besparen kunnen, wanneer wij ons niet kwellen door eigen inbeelding ; waardoor we ons zeiven een kruis maken, dat God ons niet heeft opgelegd, en die ons juist daarom geen hulp verleent in het dragen van dat kruis.

Werpt alle uwe zorgen op God, want hijzorgtvooru. I Petr. V, 7.

16. De Bruiloft.

En de landgraaf hield woord; naauwelijks had Elisabeth den noodigen ouderdom bereikt, of hij verklaarde openlijk, dat hij vast besloten was zijne bruiloft met haar te vieren, en wees alle liefdelooze oordeelvellingen tegen zijne bruid af. Toen de vorstelijke verwanten en

-ocr page 51-

38

het gansche hof zagen, dat zij volstrekt niets aan het plan van den graaf konden veranderen en alle kuiperijen te vergeefs waren, kwam er eindelijk rust. Het huwelijk werd gesloten in het jaar '1221, toen Elisabeth ii jaren oud was en Lodewijk zijn 22 jaar was ingetreden. De bruiloft werd met vorstelijke pracht gevierd, daar de graaf een groot aantal graven en ridders had uitgenoo-digd. Walter van Varila, de trouwe vriend, die eens Elisabeth als kind uit Hongarije had afgehaald, mogt haar voor zijne trouwe dienst als bruidgeleider naar het altaar vergezellen

Het vorstelijk paar ging met ware christelijke welvoe-gelijkheid te voet naar de kerk te Eisenach, om daar hun verbond in het sacrament te heiligen. Alle gasten volgden in feestelijken optogt.

De jonkvrouwe die reeds zoo lang van alle zijden met bespotting en verachting was behandeld, werd nu als bruid van den landvorst met alle eer overladen, en met de grootste pracht in het met goud gestikte kleed als in triumf ter kerk geleid, omgeven van alle voorname ridders en edellieden van het gansche land. Drie dagen lang duurden de bruiloftsfeesten, die des morgens begonnen met een schoon gezongen hoogmis, dan met gastmalen,

muziek, dans en toernooispelen eindigden.

Voor iedere ziel, die hier op aarde een nederig leven heeft geleid, en veel beleediging, verachting en spot moest ondergaan, komt eenmaal op gelijke wijze een bruiloftsdag, waarop zij hoog verheerlijkt iu triumf door de engelen Gods tot haren bruidegom in den grooten s sterrentempel zal gevoerd worden — dat is op den dag van haar verscheiden uit de wereld.

Doch er doet zich hier een andere vraag op : hoe komc het, dat zulk een heilige jonkvrouw als Elisabeth dea huwelijkstaat boven den maagdelijken heeft gekozen, waarom heeft zij zich niet liever in een klooster geheel aan God gewijd, iets waartoe hare schoonmoeder Sofle haar dikwerf allerdringendst had aangespoord ? Zegt de H. Paulus niet uitdrukkelijk: »de maagd denkt om hetgeen den Heer betreft, om heilig te zijn naar ligchaam en geest; maar

-ocr page 52-

39

de getrouwde denkt om hetgeen de wereld aangaat, hoe zij haren man zal behagen.quot;

Eenige oude geschiedkundige bronnen zeggen dan ook, dat Elisabeth slechts moeijelijk en tegen den wensch van haar hart besloot in den echt te treden; en ineenezeer oude legende staat geschreven, dat Elisabeth voor hare bruiloft aldus met groote aandacht heeft gebeden : «Heer Jesus Christus, gij z^t meester over alle dingen en alle harten en gij weet dat ik gaarne eene reine maagd gebleven ware. Sinds echter mijn vader en mijne moeder die ik naar billijkheid gehoorzamen moet, mij hebben overgegeven, zoo bid ik u, o Heer, door uw lijden, dat gij mij hier een leven gelievet te geven volgens uwe eer en dat gij mij behoedet voor alle kwaad.quot;

Daar zij reeds in hare kindsche jaren door hare ouders bestemd was tot gemalin van den landgraaf en aan dezen verloofd werd, en de liefde wederkeerig groot was geworden door de jarenlange zamenleving met den jeugdigen Lodewijk en ook deze van geene andere vrouw iets wüde weten, zoo moest het Elisabeth als Gods wil erkennen, dat zij in het huwelijk trad. Het is geen noodzakelijk gevolg dat een meisje, dat zeer godsdienstig is, in ieder geval voor den Idoosterstaat geroepen is- God heeft het Huwelijk ingesteld en geheiligd, opdat kinderen voortge-bragt en tot ware dienaren \an God opgevoed zouden worden ; doch dit plan van God ten opzichte van de Christelijke opvoeding zou geheel verijdeld worden, wanneer alle godvruchtige personen ongehuwd bleven en alleen de ligtzinnigen zich in het huwelijk begaven. Eene godvruchtige jonge dochter zal zeker het huwelijk niet zoeken ; doch wanneer omstandigheden tusschen beide komen, waarin Christelijke lieden en een biechtvader het huwelijk aanraden, en zij na eenig bidden om de kennis van Gods wil. ten minste geene afgekeerdheid daartegen gevoelt, kan zij gerustelijk het huwelijk ingaan. De groote heilige kerkvader Chrysostomus zegt uitdrukkelijk (in de 28ste homilie over den brief aan de Hebreen) ; een iegelijk die een onbedorven hart heeft is eene maagd, al heeft zij ook eenen man gehuwd ; want de Fleer verlangt

-ocr page 53-

40

de maagdelijkheid der ziel, terwijl de ligchamelijke slechts de dienares en de schaduw ia die de eerste volgt.quot;

Gelijk de Heer aan een iegelijk heeft toegedeeld, gelijk God een iegelijkge-roepen heeft, zóó wandele hij.

I Cor. VII, 17.

17. De Cremaal-

Voor velen heeft het huwelijk het voorkomen van een zwaar kruis, onder welks last zij jarenlang de zonden hunner jeugd boeten, maar ook de ligtzinnigheid hunner jeugd afleggen en God van ganscher harte leeren zoeken. Elisabeth daarentegen, wier jeugd tot nu toe vol was van lijden en hartzeer, werd door God met het schoonste geluk gezegend, dat eene Trouw op deze wereld ten deel kan vallen. Haar gemaal, landgraaf Lodewijk, was onder alle opzigten een der voortreffelijkste mannen van den toenmaligen tijd, een man naar Gods hart en daarom ook naar het hart der H. Elisabeth.

Even zeldzaam als aardsch geluk en deugd te zamen gaan, even zeldzaam is eene schoone ziel in een schoon ligchaam. In den landgraaf Lodewijk was echter alles vereenigd ; hij was beroemd om zijne ongemeene schoonheid ; zijne lengte had de bevalligste middelmaat, zijn gelaat was blank en blozend, zijne lange haren waren blond, zijn spraak was vriendelijk en bevallig, zijne houding mannelijk en edel; hij trok de aandacht van een ieder, en menigmaal werd hij vergeleken bij een schoon geschilderd Christusbeeld.

In de kronijk van Thuringen schildert A.dam Arsinus hem op de volgende wijze: »Hij was niet te groot, ook niet te klein, en had een schoon en liefelijk gelaat; was vrolijk, goedig, zedig als eene maagd, rein op ligchaam, kleederen en alle zaken , wijs , verstandig, mannelijk, eerzaam en waarheidlievend, getrouw voor zijne onderdanen, en barmhartig voor alle armen.quot;

Een man, jong en schoon, in vorstelijken overvloed

-ocr page 54-

41

opgevoed, er aan gewoon dat een ieder zijne verlangens voorkomt, verkeert in een bijzonder gevaar van zijne deugd te verliezen. Hovelingen zonder geweten zoeken zich dikwerf bij den vorst laaghartig in te dringen, juist door hem tot zondige lusten te verleiden en hem de gelegenheid daartoe te verschaffen. Deze booze listen werden ook bij den jeugdigen Lodewijk beproefd. Men verhaalt er verscheidene voorbeelden van. Maar de landgraaf was God en zijne verloofde getrouw naar ligohaam en ziel, zoodat hij zulke voorslagen met afschuw van zich wees. Bij eene zekere gelegenheid, waarin men hem tot het kwaad wilde verleiden, dreigde hij den verleider met de doodstraf, en bij eene andere zelfde gelegenheid zeide de jonge vorst, dat hij het Romeinsche rjjk niet wilde hebben voor den prys van eene zonde.

Dan alleen kan de heilige deugd der kuischheid onder alle omstandigheden en bij de zwaarste bekoringen weerstand bieden, wanneer zij door andere deugden beschermd en versterkt wordt, vooral van den kant des ligchaams door de matigheid, en van den kapt der ziel door vreeze Gods. Zoo was het ook bij Lodewijk. Hij at geene gekruide of sterk prikkelende spijzen, dronk zelfs geen wijn of bier, dan alleen in ziekte. Men moet dit in hem nog hooger waardéren, daar hij dikwerf graven en ridders, die aan het hof kwamen, volgens hunnen rang prachtig onthalen moest. Daarenboven hoorde hij dagelijksch de H. Mis en versterkte in dat heilige offer zijne ziel tegen alle bekoringen en alle verpligtingen, die hij in den loop van den dag moest vervullen.

Dikwerf begaf hij zich naar het Benediktijner-klooster te Eeinhardsborn, zes uren van Eisenach, omdat hij gaarne met kloosterlingen omging, om zich in hunne gesprekken en geestelijke oefeningen te stichten

Zijne uitverkoren zinspreuk was : vroom, kuisch, regt-vaardig. Het handhaven der geregtigheid beschouwde de jonge landgraaf als zijne eigenlijke roeping, en daartoe wendde hij met allen ijver en trouw de door God hem geschonken magt aan. Wie een onderdaan verdrukte, wie armen beleedigde, wie zich eenig geweld veroorloofde,

-ocr page 55-

42

werd zonder aanzien van persoon gestraft, al was hij een graaf of magtige ridder. Somwijlen deed hij zelf een kruistogt, alleen om de beleedigingen te bestraffen, die een zijner onderdanen ergens ondergaan bad. Vooral duldde hij van zijne onderhoorigen geene zondige gesprekken, van welken aard zij ook mogten zijn : wie in zijne tegenwoordigheid zich schuldig maakte aan ligtvaardig zweren, onbetamelijke scherts, of kwaadsprekendheid, moest tot straf eenigen tijd een schandteekeu dragen. Alleen wanneer hij zelf beleedigd werd, was hij uiterst toegevend ; gewoonlijk zeide hij dan : »Doet het niet meer, lieve kinderen, gy beleedigd mij hierdoor.quot; Waar hij geen onregt straffen moest toonde de landgraaf zich opgeruimd welwillend en vriendelijk jegens ieder, maar bijzonder was hij goedig voor de armen.

Broeders streeft alles na, wat waar, wat eerlijk, wat r eg tv aar dig, wat heilig, wat beminnenswaardig, wat roemvol, wat tot eenige deugd, of tot lofwaardige tucht behoort. Phil. IV, 8.

Nog vele andere deugden van den landgraaf zijn dooide geschiedschrijvers opgeteekend ; maar uit alles wat wij hier verhaalden ia reeds duidelijk genoeg te zien , dat Elisabeth op de gansche wereld geen voortreffelijker gemaal had kunnen vinden. Het eenige gevaar, hetwelk die heerlijke eigenschappen van den echtgenoot voor de jonge vrouw konden aanbrengen , bestond hierin dat hare liefde tot hem al te groot zou worden, en de liefde tot God daaronder lijden, of gelijk de apostel zegt: dat zij verdeeld zoude worden.

Niet zelden geraakt eene jeugdige vrouw in eenen toestand van ziel, waarin zij in waarheid haren echtgenoo': als haren God aanbidt en bemint, naast wien zij den waren God alleen blijft erkennen, opdat Hij verhindere en zorge, dat het huwelijksgeluk niet verstoord worde, maar aan wien zij het hart geentzins heeft geschonken. Hoe is het nu met Elisabeth in dit opzicht gegaan ?

-ocr page 56-

TWEEDE DEEL.

DE VROUW

18. Het Huwelijk.

Als vuur met water te zamen komt, dan sist en dampt het uit, biedt een driftige weerstand en het water vervliegt in rook ot' vliet vuil afzigtelijk weg. Maar wanneer twee vuren bij elkaar worden aangebragt, dnar slingeren de vlammen in elkaar, en flikkeren met grooter kracht naar boven. Zijn man en vrouw beiden opregt godsdienstig, dan zal het huwelijk hen wederzijds ondersteunen om nog bster en godsdienstiger te worden, zoo was het juist met Elisabeth en Lodewijk. Lodewijk schonk zijne jeugdige vrouw niet alleen alle vrijheid voor godvruchtige oefeningen en werken van barmhartigheid, maar wekte haar zelf daartoe op en stond haar bij. Slechts dan hield hij haar met liefde terug, wanneer hij meende, dat haar ijver te ver ging. lederen nacht vooral tegen middernacht, stond Elisabeth op, terwijl Lodewijk sliep, en bad tot herinnering en dankzegging, dat de Verlosser te middernacht en in de koude ter wereld kwam, om haar en het menschelijk geslacht te verlossen. Ontwaakte haar echtgenoot somwijlen, dan vermaande hij haar wel, zich toch te ontzien en hare gezondheid niet te benadeelen : maar inwendig verheugde hij zich over het bezit van zulk eene heilige vrouw. Om dan het middernachtelijk uur, voor de aanbidding Gods bestemd, niet slapende door te brengen, moest Isentrudia. hare kamervrouwe, op het bepaalde uur zacht [in hare kamer komen en haar

-ocr page 57-

44

aan den voet een waarschuwend teeken geven. Eens had Isentrudis zich vergist, zij had den voet van den landgraaf aangestooten en hem opgewekt; deze rigte zich op om te zien wat dit beteekende. Maar naauwelijks had hij bemerkt, waarom het te doen was, of hij was te vreden zonder het geringste teeken van ongeduld te laten blijken. Menigmaal knielde zijne vrome vrouw tot laat in den nacht biddend voor zijn bed, terwijl Lodewijk hare hand in de zijne hield gesloten tot dat hij ingeslapen was.

De liefde dezer jeugdige echtgenooten voor elkander was buitengewoon groot. Het was hun wederzijds bijna ondragelijk van elkander gescheiden te zijn. Deed de landgraaf kleine reizen dan begeleidde Elisabeth hem te paard, en liet zich noch door sneeuw of ruw weder, noch door groote hitte, gevaarlijke wegen of overstrooming afschrikken. Moest de vorst eene groote reis maken, waarop Elisabeth hem niet kon vergezellen, dan kleedde zij zich in rouw en bedekte haar hoofd met een sluijer, gelijk het toenmaals voor de weduwen gebruikelijk was. De gansche tijd zijner afwezigheid werd dan door haat benuttigd, om als ware christelijke weduwe te leven en uitsluitend God te dienen in afzondering van de wereld. Keerde haar gemaal naar huis terug, dan kleedde zij zich voor zijne komst zorgvuldig en schoon, zooals haar hooge stand dit medebragt.

Er bestaat ook in vele huwelijken van de eigenlijke wereldlingen groote liefde en teederheid, vooral in den eersten tijd van het huwelijk. Doch terwijl de man er ijverig op bedacht is, zijne jonge vrouw vreugd en vergenoegen in menigte aan te doen, en terwijl de vrouw met angstige bezorgdheid 's mans tevredenheid en welzijn tracht te bevorderen, bekommeren zij zich dikwerf weinig of niet om het zielenheil van elkander. Ja, menige vrouw beangstigt zich zelve veel meer, wanneer de liefde van den man tot haar schijnt te verkoelen, dan wanneer hij geen vonkje liefde tot God bezit ; en het is menigen man zelfs onaangenaam, ja welligt mort hij er over, dat zijn vrouw dikwerf naar de kerk gaat, en dikwerf biecht. Het Sacrament des huwelijks oefent bij zulke

-ocr page 58-

45

echtgenoten geen kracht uit, hunne liefde is en blijft aardsgezind en is slechts eene koortsachtige opgewekte natuurdrift. Bij ware christenen wordt de wederzijdsche liefde door het Sacrament veredeld en geheiligd, zoodat deze natuurlijke liefde in eene bovennatuurlijke, tot God gekeerde en in God geheiligde veranderd wordt. Zoo was het bij het jeugdige vorstenpaar. Wanneer Elizabeth bij de terugkomst van haren gemaal zich op het schoonst aankleedde , dan was dit niet uit natuurlijke neiging, om haren geliefden echtgenoot te bevallen, maar iets hoogers. Zij zeide zelve tot hare kamervrouwen : «Ik sier mij geenszins op uit zucht om te bevallen en uit ijdelheid , God is mijn getuige , maar uit christelijke liefde , opdat ik mijnen broeder geene aanleiding tot ontevredenheid of zelfs tot zonde geve ; hij moet mij alleen liefhebben in den Heer, daarom moet ik trachten hem te bevallen.quot; Om diezelve reden gedroeg zij zich dan steeds zoo aanvallig en vriendelijk jegens hem , dat het gemakkelijk voor hem werd zijn hart getrouw aan haar te bewaren. Het was toen de gewoonte in de voorname wereld , dat de vrouw bij een feestmaal niet naast den man, maar naast andere gasten zat. Maar Elizabeth zette zich altijd naast haren gemaal en dat wederom met een hooger inzigt, omdat jeugdige ridders zich voor haar ontzagen om onbetamelijke scherts in gesprekken uit te brengen ; op deze wijze wilde zy voorkomen, dat haren gemaal iets onzedelijks ter oore kwam.

Beide echtgenooten vermaanden elkander om op den weg der christelijke volmaaktheid voort te gaan, beiden wekten elkander op om God te loven en te dienen , zij wilden zoo met elkander leven , dat zij ook in het andere leven , waar slechts gelijken bij gelijken komen, op eene goede plaats eeuwig bij elkander zouden kunnen blijven.

Bevalligheid is bedriegelijken schoonheid is ijdel; eene vrouw die den Heer vreest zal geprezen, worden. Spreuk. XXXI, 34.

-ocr page 59-

46

19. Een Oubehoorlijke Blik.

Hoe schoon en rein de verhouding in het huwelijk was tusschen Elisabeth en Lodewijk, zonder verleiding en gevaren was zij niet. Ik wil een feit verhalen, waaruit de lezer zien kan, hoe menige zaak aan flod mishaagt, die door de wereld als een onschuldig iets wordt aangezien. In die tijden stelde men hoogen prijs op eene aderlating ; men geloofde algemeen , dat een iegelijk voor het behoud zijner gezondheid zich telken jaren eene aderlating moest laten wegvallen. Bij deze gelegenheid hielden vorsten en ridders groote feesten. Zoo hadden ook eenmaal de landgraaf en zijne gemalin Elisabeth eene aderlating ondergaan , en daarom de naburige edellieden bij het feest uitgenoodigd. .Nu werd dan eerst eene plegtige dienst in Eisohenaoh gehouden ; daar gebeurde het, dat Elizabeth zich m de H. Mis vergat en oog en gedachten gedurende eenige oogenbliliken op haren schoonen on geliefden echtgenoot vestigde en in dezen aanlokkelijken blik eene wijl vertoefde. Daar klonk het teeken der opheffing door de kerk , en Elisabeth vei'za,melde weer hare verstrooide gedachten om ze tot God te rigten ; doch terwijl de^ priester de H. Hostie ophief, scheen het haat als zag zij bloeddruppelen nedervallen. Op dit gezicht ontwaakte plotseling haar geweten, zoodafc zij in bittere smart hare zonde erkende ; zij wierp zich met Magdalena aan Jesus' voeten , en bad onder een vloed van tranen fot God om vergiffenis ; en zoo bleef zij, met het gelaat op den grond, den geest bij God, biddend en weenend nederliggen, toen zelfs allen de kerk reeds hadden verlaten.

Intusschen was het middaguur aangebroken , de vele gasten waren reeds in de eetzaal vergaderd, doch de landgravin was nog niet aanwezig. Eindelijk om het geduld der gasten niet langer op de proef te stellen , ging de landgraaf zelf naar de kerk , naderde Elisabeth , die steeds in het gebed verzonken lag, en zeide zacht en. liefdevol: «Lieve zuster , waarom komt gij niet aan tafel en laat gij ons zoolang reeds wachten ?quot; Toen rigtte Elisabeth zich op , en zag hem smartelijk aan zonder

-ocr page 60-

47

een woord te spreken ; hare oogen waren rood van het vele weenen. De landgraaf ontstelde zeer en vroeg: elijk «Maar lieve zuster, waarom hebt gij toch zoo zeer geiing weend?quot; en bij deze woorden knielde hij nevens haar, aar- opdat zij hem verhalen zou, wat er voorgevallen was.

igt, Toen de goede Elisabeth hem nu alles verhaalde, wat

ige- er voorgevallen was, begon hij zelf met haar te weenen

9ne en te bidden. Na eenigen tijd sprak hij : »Ik wil u hel

dor pen boeten en herstellen ; raaar laat ons thans weer vro-

er- lijk zijn in God.quot; Doch dit voorval had Elisabeth te

ej- diep aangegrepen, om zoo aanstonds naar een vrolijk

ok gezelschap en naar een feestmaal te gaan ; zij wilde lie-

ae ver met hare tranen nog meer en langer hare fout uit-

!n wisschen, en Lodewijk moest zonder haar tot de gasten

ie wederkeeren.

t, In een oud handschrift wordt deze bemerking hierbij

gevoegd :

i »De heilige heiligde zich nog meer, en werd door het

i bittere geneesmiddel der boetvaardigheid nog reiner en

aangenamer voor haren Verlosser. Door het zien der uiterlijke schoonheid werden hare gedachten voor een oogenblik in eene aangename verstrooijing weggesleept, maar door het zien der mishandelde gestalte van Hem, die voor ons gekruist werd, keerde zij vol bittere smart tot haar zelve weer. Waarlijk gelukkig was de man van zulk eene vrouw, bij den glans van zijne tijdelijke grootheid ; gelukkiger, toen over hem de volheid der geestelijke genade werd uitgestort, maar het allergelukkigst was hij in dit uar, toen in vereeniging met Elisabeth, de schoonheid van eeuwige heerlijkheid uit hem straalde.quot;

Hoe ontelbare malen wordt God dagelijks op dezelfde wijze beleedigd en zelfs door menschen, die overigens bewijzen van christelijke gezindheid geven. Wat betee-kenen dan toch wel die menigte van verstrooijingen in gebed en godsdienstige oefening ?

Op het allerminst genomen wordt onze geest in het oogenblik der verstrooijing van God afgetrokken, stelt zich iets vergankelijks voor, waarin hij zich liever beweegt, en laat God wachten, totdat bet ons zal gelieven hem

k

-ocr page 61-

onze aandacht terug te schenken. Het is reeds erg genoeg, dat de meeste christenen slechts weinige oogen-blikken van den ganschen dag uitsluitend voor God besteden, maar daarom moet onze zorg zooveel te grooter zijn, om ten minste in dien korten tijd onzer godvruchtige oefeningen God niet te beleedigen door laauwheid, verstrooijing en ligtzinnig heen en weer zien.

Ik zag den Heer zitten op eenen hoo-gen en verheven troon en de sleep van zijn kleed vervulde dentempel. Seraf ij-nen stonden vóórhem, enbedektenhun gelaat met hunne vleugelen. En zijrie-pen elkander beurtelings toe: Heilig, Heilig, Heilig is de Heer, God der Heerscharen, vervuld is de gansche aarde van Zijne heerlijkheid.

Isaïas VI, 1, 2.

20. Zelfverlooclieuing.

^Voorzeker bij deze en dergelijke gelegenheden gevoelde Elisabeth hoe gevaarlijk het huwelijk voor een godvruchtig leven worden kan; hoe zij te waakzamer en gsstrenger tegen haar zelve zijn moest, om niet achteruit te gaan op den weg der volmaaktheid. Boven alles was zij er op bedacht, dat geene weekelijkheid en zinnelijke lust haar hart konden binnensluipen, daarom was zij gestreng en hard voor haar ligchaam. In plaats van zich naar welgevallen aan rust en slaap over te geven, stond zij iederen nacht op, om langen tijd geknield in bidden door te brengen; somwijlen werd zij door den slaap overweldigd, zoodat hare jonkvrouwen haar slapend op den grond neergezonken vonden liggen. Wanneer zij daarover berispt werd en men haar voorhield, dat hei toch voorzigtiger was om in een bed dan op den grond te slapen, dan zeide zij : »A1 kan ik al dezen tijd niet waken en doorbrengen in het gebed, het is ten minste eene versterving, en het ligchaam moet leeren gehoorzamen aan den geest.quot;

-ocr page 62-

49

Wanneer zij als vorstin ook nog zoo prachtig was gekleed, dan droog zij op liet ligcLuam oen kleed van ruwe haren. lederen vrijdag en in de vaste alle dagen liet zij zich ten bloede geeselen, om den Heer, die zich voor ons liet geeselen eene eereboete aan te bieden. Ja , zij stond menigmaal des nachts op , of verwijderde zich uit het gezelschap , om zich in een afgelegen vertrek door eene kamervrouw pijnlijk te laten geeselen, en keerde dan zoo blij en vriendelijk tot haren echtgenoot of tot het gezelschap terug , alsof zij slechts eene aangename wandeling had gemaakt. En dit was gewis eene schoone zelfbeheersching in haar . dat zij niets van hare boetedoening blijken liet; zij wilde dat haar ligchaam tegenover den geest gelijk zoude zijn aan een goed kind, dat, na eene tuchtiging, weer spoedig met een blij gelaat die zaak vergeet. Daarom nam zij deel aan feest en spel, die aan het hof in gebruik waren , niet uit zinnelijk genot , maar zonder inwendige deelneming, alleen met de liefderijke bedoeling om geen aanstoot te geven en de godsvrucht niet gehaat te maken. Van vrome menschen, die eeu treurig donker gezigt bij hunne godsdienst oefening zetten , zeide zij zelve : »zij zien er uit, alsof zij God willen doen schrikken ; met een blij en opgeruimd hart dient men God te geven , wat men heeft.quot;

Terwijl Elisabeth aan een vorstelijken feestdisch zat , hield zij dikwijls zulk eene strenge vaste, dat zij somwijlen half gespijsd van tafel opstond. Hare grootste zorg was dan om hare strenge onthouding voor het oog der gasten te verbergen ; zij nam van de spijzen, verdeelde ze in kleine stukjes, sprak met de gasten , en schoof dan het bord na eenigen tijd ter zijde , alsof zij reeds genoeg gegeten had en dit slechts overblijfselen waren. Was haar gemaal niet te huis dan bestond dikwerf haar maaltijd alleen uit water en brood. Deze oefeningen der heilige vrouw konden echter niet geheel verborgen bleven en wekten afkeuring bij alle hovelingen , uitgezonderd bij haren gemaal.

De wereld heeft een bij zonderen haat tegen alles, wat het vleesch kwelt, want dit is in haar oog eene overdrijving,

4

-ocr page 63-

50

ja zelfs aan de vaste, door de katholieke kerk op bepaalde tijden voorgeschreven (en wel onder straf van eene zware zonde), willen wereldsgezinde katholieken zich niet onderwerpen. Doch wanneer gij noch lust gevoelt tot vasten mt gehoorzaamheid jegens de kerk, noch om uwe zinne-Igkheid te bedwingen en God beter te kunnen dienon dan kunt gij hieruit erkennen , hoe het met geheel uw Christendom staat; want de apostel Paulus zegt uitdruk-Ivelijk

Die Christus toeb ehooren, kruisigen hun v 1 e e s oh met hunne lusten e n % e-geerlijkheden. Gal. V , 24.

21. Kleedij.

Gij kunt u zeiven geene andere Hgchaamsgedaante geven clan die gij van de natuur ontvangen hebt: toch is er een gedeelte van den uiterlijken vorm des menschen aa i zijne keus overgelaten, hij kan zich kleeden naar wel-gevallen Er ZIjn zeker genoeg armen, die weinig keus hierin hebben ; zij moeten zich kleeden, zooals zij kunnen • maar bij welgestelde menschen in de wereld is de kleedin^ eenigermate de spiegel van het inwendige, juist omdaquot; zij zich naar welgevallen kunnen kleeden. Elisabeth kleedde zich , zooals de vorstinnen van haren tijd, zij had zulks als eene onschadelijke zaak aangezien , en ze-keilijk niets anders daarmede bedoeld, dan om haren echtgenoot te behagen en niets zonderlings te vertoonen.

e?8 Sing zij echter feestelijk uitgedost, met goud en edelgesteente versierd , door hare schoonmoeder , hofdames, en tal van dienaren gevolgd . den berg af naar Eisenach. In de kerk wendde zij , als naar gewoonte . hare oogen het allereerst naar het beeld van den ge-kruisten Verlosser. Doch met het zien van beelden gaat het even als met het lezen en aanhooren van een preek : zeer dikwijls geschiedt dit zonder eenigen bijzonderen indruk, maar op eens gevoelt men zich op ongewone wijze getroffen , en men begrijpt niet waarom dat juist

-ocr page 64-

51

op dit oogenblik geschiedt; doch dat is de working des H. Geestes, die zijne ingevicgen schenkt wanneer en waar Hij wil. Zoo ging het ook met vrouwe Elisabeth in de kerk te Eisenach. Reeds in de kinderjaren had het zien van dat kruis haar eenmaal diep getroffen, geljjk vroeger verhaald is ; thans overkwam de hoogge-eerde vorstin iets dergelijks. Een straal des H, Geestes drong in haar hart en klagend in bittere smart over haren lijdenden Verlosser en over haar zelve sprak zij : «Hier hangt uw God naakt aan het kruis, en gij onnuttig schepsel , zijt bedekt met kostbare kleederen. Doornen verwonden zijn hoofd, en een gouden kroon versiert het uwe.quot;

Deze gedachte drong als een vurig zwaard in hare ziel, zoodat zij in onmacht op den grond nederzonk. De verschrikte omstanders hieven haar op , droegen haar naar de deur der kerk om haar frissche lucht te geven , en besprenkelden haar gelaat met het gewijde water.

Toen Elisabeth tot haar zelye was gekomen , nam zij het besluit alles af te leggen , wat tot opschik en sieraad des ligchaams behoort, en zich dan alleen in prachtiger gewaad te vertoonen, wanneer zij zich onderwerpen moest aan den uitdrukkelijken wil van haren gemaal, of wanneer zij openlijk als landvorstin moest optreden en haar hooge stand dit vorderde. Het was toenmaals de mode, dat voorname vrouwen veelkleurige kleederen met lange slopen en sluijers droegen . geplooide halskragen en mouwen, het haar met zijden linten doorvlochten, gekruld en dergelijke zaken. Dit alles schafte zij thans af, en moest zij somwijlen bij bijzondere gelegenheden vorstelijk optreden , dan droeg zij onder het prachtig ge -waad , haar eenvoudig wollen kleed en dan nog de haren boetepij.

Wanneer iemand zich eenmaal geheel en al van eene fout verbeterd heeft , dan ziet liij eerst voor goed , wat kwaad er in gelegen was , het gaat hem dan als iemand , die , in een moeras gevallen , eerst na zijne redding goed begrijpt aan welk gevaar hij ontkomen is; men gevoelt dan ook behoefte om diezelfde ('out zooveel

-ocr page 65-

52

mogelijk bij anderen uit te roeijen. Sinds Elisabeth om Christus wil zich zeer eenvoudig kleedde , vermaande zij ook andere edelvrouwen , die haar bezochten , de hoo-vaardij in kleeding te bestrijden en door geen ijdelen opschik de oogen der menschen tot zich te trekken. Dit ging de jeugdige landgravin zoo zeer ter harte , dat zij zelfs aan voorname vrouwen modellen zond , waaraan zij konden zien , hoe ze zich in hunnen stand volgens den christelijken ootmoed konden gedragen.

Menschen , vooral vrouwen , die in de wereld gaarne voor schoon of rijk of voornaam , wenschen aangezien te worden , stellen meestal hoogen prijs op tooi en prachtige kleêren. Daarom kleeden zoovelen zich boven hun stand en boven hun vermogen , en menigeen gevoelt zich diep ongelukkig en is vol nijd , wanneer zij niet meê kunnen doen volgens de mode.

Dat is de hoovaardij des levens , dat is de geest dei-wereld. Doch de H. Johannes schrijft uitdrukkelijk (1: 2,15) ; »Wie de wereld liefheeft, in hem is de liefde des Vaders niet.quot; Daarom zullen allen, die waarachtige liefde tot den Vader bezitten, ook allen opschik en tooi zeer gering achten.

Hoe ver dit bij de H. Elisabeth ging , bleek menigmaal by scherts en spel , waarin zij de gezindheid haars harten en een diepen ernst openbaarde. Wanneer zij nu en dan bij hare kamervrouwen zat , dan kleedde zij zich soms in een armen graauwen mantel, wierp een ouden groven doek over het hoofd, en aldus gekleed gelijk eene bedelares ging zij heen en weêr, als met een pro-fetischen geest bezield zeggende: »zoo zal ik eenmaal komen , wanneer ik om Gods wil arm ben.quot;

Gelijk somwijlen een arm meisje of eene dienstmaagd zich verblijdt door de ijdele gedachte , hoe prachtig zij zich kleeden zou , wanneer zij een rijken man kon huwen; zoo kon de jeugdige vorstin zich geen grooter genoegen voorstellen , dan als arme bedelares langs wegen en langs straten om te gaan ; want door de liefde Gods had zij de wereld overwonnen.

üw versiersel besta niet in uiterlijk-

-ocr page 66-

53

heid, in het kunstig haarvlechten, het omhangen van goud, of in pracht van k 1 e e d i n g ; maar de ingekeerde mensch dea harten, met ongestoorden stillen geest heeft hooge waarde bij God.

I Pet. III: 3, 4.

22. De Rozen.quot;

In de Heilige Schrift leest men van den Zaligmaker , dat Hij arm geworden is om ons rijk te maken. De H. Elisabeth toonde dat zij den Zaligmaker quot;hierin bijzonder navolgde; met haar verlangen daalde zij van den troon tot de armoede af en zocht met vurigen ijver den toestand van de armen te verbeteren. Daarom zegt de H. Franciscua van Sales van deze vorstin : «zij was arm in haren rijkdom en rijk in hare armoede.quot;

Al het geld, wat zij kreeg, besteedde zij voor de armen, en menigmaal gaf zij hare kleederen weg, als zij anders niets te geven had. In huis spon zij met hare hofdames wol, en maakte daarvan kleederen voor de armen. Zij wachtte niet tot dat de armen bij haar kwamen, hoe groot het getal derzulken was, die dagelijks hare hulp inriepen, maar bovendien zocht zij ze zelf op. Gelijk een hartstogtelijk jager noch weer noch moeijelijkheid ontziet, om het wild op te sporen, zoo zocht de H. Elisabeth de armen op. Langs steile afgelegen paden ging zij, beladen met levensmiddelen en andere behoeften , en zocht de hutten der armen op. Hier gaf zij niet het geringste blijk van afschuw voor de onreinheid en de slechte lucht van deze ellendige verblij ren, even alsof zij zelve een zonnestraal gelijk was, die toch even rein blijft al schijnt hij in eene onreine plaats. Doch zij deelde niet enkel aalmoezen uit, die den ligchatnelijken nood konden lenigen, maar troostte en verheugde de van verwondering opgetogen armen met zachte en liefdevolle woorden. Gingen zij angstig gebukt onder schuldenlast , dan belastte zij zich daarmede, en betaalde met eigen geld.

-ocr page 67-

54

Eene bijzondere barmhartigheid bewees zij de arme kraamvrouwen , die zij zoo dikwerf mogelijk bezocht, bij wie zij zich neder zette, om haar te bemoedigen. Het jonggeboren kind nam Elisabeth vol liefde op hare armen, alsof het hare eigene kinderen waren, en wikkelde de kleinen in eene goede kleeding, die zij zelve vervaardigd had ; bij zeer arme huisgezinnen wilde zij in het doopsel dikwerf meter zijn, om zich daardoor de gelegenheid te verschaffen regt moederlijk voor die kinderen der armen te zorgen.

Gij weet dat men onder de werken van barmhartigheid ook het begraven der dooden telt. Hiermede is jukt niet bedoeld , quot;wat gewoonlijk de doodgraver doet, maar alles, waarmeê de christen deelneming en eer aan zijnen overledenen broeder bewijst. Dit werk van barmhartigheid is echter zooveel te grooter, wanneer het eenen arme wordt bewezen ; want terwijl de wereld met geheele scharen den lijkstoet der rijken en voornamen groot en aanzienlijk maakt, blijft de arme ook na zijn dood door de meesten nog zeer weinig geteld, en een klein getal vergezelt hem naar het graf. Elisabeth volbragt dat Christelijk werk van dooden begraven juist bijzonder gaarne jegens de armen ; zij wikkelde het lijk met eigen hand in het doodskleed, en bragt zelve nog dikwerf van haar linnen mee : was zij niet verhinderd dan waakte zij des nachts bij het lijk , en volgde aandachtig biddend het lijk naar het graf, alsof haar naaste bloedverwant begraven werd.

Dikwerf ziet men de H Elisabeth afgebeeld met een opgeschorten mantel vol van rozen. Die voorstelling is afkomstig van een volksverhaal, dat sinds eeuwen over de H. Elisabeth verbreid is. Eens was zij den berg afgekomen, haren mantel gevuld met spijzen voor de armen. Daar was de landgraaf haar tegen gekomen , die haar vroeg, wat zij daar had. Uit verlangen om hare weldaden te verbergen sprak ze op ingeving des H. Geestes : «Rozen om mij een krans te vlechten.quot; »Nu , sprak de landgraaf, zoo iets wenschte ik wel gaarne te zien en werkelijk waren de allerschoonste rozen ; roode en witte in haar kleed vcvborgen, en dat wel in hnt jaargetijde

-ocr page 68-

waarin geen rozen bloeijon. De landgraaf erkende iets bovennatuurlijks in deze gebeurtenis , nam een der rozen meê en bewaarde ze levenslang; maar op de plaats, waar dit voorgevallen was , liet hy tot herinnering een zuil oprigten waarop een kruis prijkte.

Al zou dit verbaal ook slechts eene legende , een liefelijk verdichtsel zijn om de nagedachtenis der heilige beschermster der armen , gelijk men Elisabeth noemde , te vereeren , er ligt toch eene diepe beteekenis, eene geestelijke waarheid in , namelijk : de weldaden , die wij uit christelijke liefde den armen bewijzen , veranderen in rozen, en vlechten zich te zamen tot een krans voor den weldoener. Zie slechts den rozenstok : in zwarten vochtigen grond geworteld, zuigt hij daar het voedsel uit, dat in die takken wonderbaar verandert uitbot in bloeijende welriekende rozen. In de aarde ligt geen aangename reuk , geene kleur van rood en wit, geene bladeren teer en schoon van vorm, en toch komt dat alles uit de aarde, want de natuur van den rozenstruik en de warme zonnestralen brengen deze verandering voort. Zoo is het insgelijks met het stuk brood of vleesch, het glas wijn , de brandstoffen , de kleedingstukken van linnen of katoen, het geld, goud of zilver ; 't is alles van deze aarde , 't is zonder leven, zonder eigenlijke schoonheid, zonder hoogere beteekenis. Maar wanneer gij dit alles uit christelijke liefde aan de noodlijdenden schenkt dan verandert uwe gift in eene roos , schoon en aangenaam van reuk voor God ; en gij wordt zelfs eens met deze rozen gekroond en verheerlijkt in Gods troonzaal, die hooger dan alle sterren ligt. De christelijke weldoener gelijkt daarom aan eenen rozenstruik, omdat het alle-daagsche goed der aarde door hem in zijne werken van barmhartigheid als in rozen wordt veranderd; en de zon die in hem werkt, dat het aardsche in iets hemelsch, het nederige in iets Gode gevalligs wordt veranderd , is de H. Geest, die met zijne stralen licht en warmte brengt in het christenhart. Daarom is het een zeer schoon ge-denkteeken voor die voortreffelijkste weldoenster der armen, do H. Elisabeth , dat nog in onze dagen rondom haar

-ocr page 69-

56

voormalig verblijf den Wartburg , en om de kerk , die te Marburg haar ter eere werd gebouwd , menigte van rozenstruiken groeijen.

De aalmoes zal een iegelijk, die haar geven, het grootste vertrouwen s chen-ken voor den hoogsten God. Tob. IV, 12.

23. Christus in den zieke.

Ziekte is doorgaans een grooter ongeluk dan armoede ; maar als beide te zamen komen , dan is de ellende zoo veel te grooter ; want de groote armoede alleen drukt reeds den mensch als eene langwijlige ziekte , en ziekte maakt van den rijksten man eenen armen, wiens lot geen bedelaar met het zijne ruilen wil. Menschen , die in volle gezondheid en rijkdom daar heen leven , kunnen zich het allerminst verplaatsen in het treurig lot van eenen arme , die ziek is , of van eenen zieken, dis arm is. Slechts de liefde schept in den mensch het hart eener moeder, en wekt de innigste deelneming voorden armen zieke, en weent met de weenenden en lijdt met de lijdenden.

In die tijden was er eene ziekte vrij algemeen in Duitschland , eene ziekte die thans in het oosten nog gevonden wordt, namelijk de melaatschheid. De melaatschen lijden niet alleen vele smarten, maar ook hunne ledematen en hun gelaat zijn afschuwelijk om te zien. De kwaal is ook aanstekelijk en kan den mensch soms twintig , dertig jaren lang pijnigen , totdat hij eindelijk levend vergaan , den dood eerst daarna sterft. Daar zulke melaatschen niet in gezelschap met andere menschen mog-ten leven , en alles wat zij aanraakten , als besmettelijk werd gevlugt, daarom konden zij ook geen nering drijven en vervielen in de bitterste armoede.

Voor deze melaatschen had Elisabeth eene bijzondera voorliefde : vond zij er eenen, dan zette zij zich aan zjjne zijde, troostte hem en zeide , dat zoo hij dezen toestand, veel gelijkende op dien van de hel, hier ge-

-ocr page 70-

57

duldig verdroeg, eens do hel zijn deel niet zoude zijn , maar hij een groot en eeuwig loon verkrijgen zou. Had zij hem vol liefde en hartelijkheid tot geduld en tot vertrouwen opgewekt, dan ging zij niet weg zonder hem van eene milde aalmoes te voorzien.

Eens op eenen Witten-donderdag liet zij alle melaat-schen uit den omtrek te zamen komen, knielde voor hen neder , wiesoh hunne handen en voeten , en in den ootmoed van Christus kuste zij hunne melaatsche wonden.

Voorzeker had deze wonderbare heilige eenige gelijkenis met den zoon van God in de H. Communie. Al is een mensch ook nog zoo verminkt, al is zijn gelaat af-zigtelijk , zoodat bijna niemand hem durft aan te zien toch komt de lieve Verlosser in de H. Communie met de vurigste liefde tot hem, ja soms met grooter liefde dan , tot hen , die vol zijn van leven en frissohe jeugd. Desgelijks zocht Elisabeth , alsof zij slechts eene ziel zonder vleesch en bloed ware , de afzigtelijkste zieken op en ging zonder afschuw met hen om, als met een kind vol jeugd en leven.

Eens kwam er een melaatsche, die daarenboven nog eene andere ziekte had aan het hoofd, waarschijnlijk de zoogenaamde poolsche haarvlecht. De meeste lezeressen zouden gewis ontstellen en met onuitstaanbaren afkeer vervuld worden , wanneer ik slechts op het papier eene naauwkeurige beschrijving van die kwaal wilde geven.

Doch de jeugdige landvorstin liet hem in den hof ne-derzitten en deed wat waarschijnlijk de armste bedelares zeifs voor veel geld niet hod gedaan, zij legde zijn hoofd op haren schoot, wiesch en verbond dat afzigtelijke hoofd. Terwijl zij bezig was, kwamen hare hofdames , maar zonder zich te schamen, of zonder niterljjk 'vroom gezigt, begon Elisabeth te Jagchen, zooals de ware christelijke deugd altijd opgeruimd is en weinig om haar zelve geeft, en menigmaal een goed werk verrigt, alsof het slechts eene scherts ware.

Een andermaal was de landgraaf op reis, van welke gelegenheid de H. Elisabeth zoo gaarne gebruik maakte om al haren tijd en bezigheid aan de zorg der arme

-ocr page 71-

58

ziehen te besteden. Hare schoonmoeder Sofia was daarover ten hoogste misnoegd; want aan eene voorname wereldsgezinde vrouw schijnt niets zoo smakeloos en onuitstaanbaar , als dat eene hooggeplaatste vorstin zich zoo moederlijk met de ar.lis te en ellendigste menschen afgeeft, alsof zij hare eigene kinderen waren. Daar kwam dan op zekeren dag een melaatsche, klein van gestalte maar te gelijk zoo misvormd en walgelijk van uitzigt, dat geen mensch meer naar hem wilde omzien. Dit was juist voor Elisabeth eene goede vondst; zij reinigde hem , zalfde zijne wonden met heilzame olie en legde hem te rust in hare vorstelijke legerstede. Terwijl zij nog bezig was met het verplegen van den armzaligen mensch, kwam Lodewijk haar gemaal te huis ; aanstonds ging zijne moeder, de oude landgravin, hem te gemoet om Misabeth bij hem aan te klagen. »Koni nu eens zien/' zoo sprak ze, »welke wonderen uwe Elisabeth doet,quot; zij nam hem bij de hand, bragt hem naar zijne slaapkamer en zeide : özie dan lieve zoon, uwe vrouw legt melaat-schen in uwe legerstede , en stoort zich niet aan mijne waarschuwing, zij wil u zeker ook melaatschheid geven.quot;' Niet zonder eenige ontevredenheid rukte de graaf snel het voorhangsel van zijne legerstede ter zijde, en wat zag hij daar ? Jezus Christus den gekruiste, dat is : God opende hem plotseling de oogen des gees-tes, zoodat hij met een levend geloof in den ellendigen zieke een lidmaat van Christus erkende , en daarom zag hij hem met liefde en eerbied aan, terwijl de zieke in de oogen der hoovaardige moeder van den landgraaf niet anders dan een voorwerp van afschuw en verachting was. De goede Elisabeth stond achter haren gemaal , en was reeds bedacht hoe zijne gramschap te bevredigen ; doch met een vriendelijk gelaat keerde hij zich om en sprak tot haar : ^Elisabeth, mijne lieve zuster, zulke gasten moet gij zeer dikwijls in mijne legerstede leggen, ik ben er u dankbaar voor. Laat u door niemand ij de oefening uwer deugden hinderen?quot; Dan knielde hij neder en bad : »Heer , ontferm u over mij, arme zondaar ; ik ben al die wonderen niet waardig, dat erken

-ocr page 72-

59

ik al te klaar, maar sta mij bij; opdat ik een man naar uw hart en uwen gocldelijken wil moge worden.quot;

«Ach mijn Heer en mijn God , ik en mijn lezer bidden u dringend , open ook onze oogen, opdat wij in iederen armen, zieken of ellendigen mensch een waar lidmaat van den lijdenden Verlosser mogen zien en barmhartigheid aan hen bewijzen. Grif diep en levend in ons hart, dat alles wat wij denzulken doen of weigeren aan u zeiven gedaan of geweigerd is.quot;

Daarop zal de koning antwoorden en tot hen zeggen; Voorwaar! ik zeg u: wat gij aan een van deze mijne geringste broeders hebt gedaan, dat hebt gij mij gedaan. Matth. XXV : -40.

De opwekking, door den landgraaf bij deze gelegenheid aan zijne lieve vrouw gegeven , om in zulke goede werken voort te gaan , schonk haar den moed , om iets grooters van hem te begeeren en te verkrijgen. De Wartburg is hoog, en menigen zieke en oude van dagen viel het moeijelijk tegen den berg op te klimmen, om bij de liefderijke moeder der armen zijne ondersteuning te halen. Daarom liet zij met verlof en met de geldelijke toelaag van den landgraaf beneden aan den voet des bergs een huis voor armen bouwen , waarin gestadig 28 zieken en van ouderdom gebrekkige personen verpleegd werden. Zij waren voor de H. Elisabeth als 28 lampen die tot eer van God brandden , en wier levenslicht zij eigenhandig onderhield , dat is, zij bezocht ze alle dagen en bragt hun spijs en drank.

24. Zelfvernedering.

Men kan voor het uiterlijke zijne knieën buigen, maar inwendig trotsch van harte of allerminst gedachteloos en zonder aandacht zijn ; dan heeft onze kniebuiging geenerlei waarde. Maar de ziel kan iets doen wat schoon

-ocr page 73-

60

en welgevallig1 is aan God, en dat wel eene kniebuiging van da ziel genoemd zou kunnen worden , wanneer namelijk de mensch om Goda wil zich vernederingen oplegt.

In menigvuldige verhalen , die ons van het leven der H. Elisabeth uit de oudste tijden zijn overgebracht, wordt in het bijzonder herdacht, hoe zij gewoonlijk de goede week vierde. In de vaste verdubbelde zij niet alleen hare gebeden en aalmoezen, maar vastte nog strenger dan waartoe het kerkelijk gebod van de vaste haar ver-pligtte. Op Wittendonderdag legde zij alles af, wat aan haren hoogen stand herinneren kon, en kleedde zich gelijk de arme menschen en bezocht in die kleeding de kerken. Dan liet zij twaalf armen, somwijlen melaatschen ontbieden, wiesch hunne voeten en schonk aan ieder een zil verstuk, een kleed en een witte brood. Bij die gelegenheid kuste zij ook hunne voeten. Hier valt mij in hoe men zich wel geërgerd heeft, omdat de Paus bij buitengewone plechtigheden, b.v. op den palmzondag bij de nitdeeling der palmtakken, zich den voet laat kussen. Doch , gelijk Elisabeth zoo kust ook de Paus de voeten dergenen, welke hij op Wittendonderdag wascht. In de katholieke kerk is het gebod van kracht, dat wij elkander wederzijds eeren als ledematen van Christus.

In den nacht tusschen Wittendonderdag en Goeden Vrijdag ging zij niet slapen, maar bleef wakend in gebed en overweging over het lijden van Christus; want Christus heeft in dien nacht ook geen rust gehad . maar hij werd gepijnigd den ganschen nacht door.

Toenmaals bestond ook het gebruik dat de Christenen, die op Goeden Vrijdag in de kerken , die zij uit godsvrucht bezochten, offers op het altaar legden, ieder naar stand en vermogen. Maar diep in Elisabeths hart quot;,ag de herinnering, dat haar Verlosser juist op dezen dag eene uiterste armoede heeft geleden , zooals door geen bedelaar , hoe arm hij was , ooit werd geleden ; dat Hij ten aanschouwe van het gansche volk van al zijne kleederen beroofd was , dat Hij geen druppel water had , terwijl hij versmachtte van den felsten dorst door het zware bloedverlies , en dat hij in zijnon bittersten nood

-ocr page 74-

61

niets had, waarop Hij zijn stervend hoofd kon nederleg-gen. Op dezen dag , wilde zij, de getrouwe dienstmaagd van den gekruiste , zich op geenerlei wijze als vorstinne voordoen , dan sprak zij tot hare kamervrouwen : «Heden is het een dag van vernedering.quot;

In het kleed van eene bedelaarsvrouw en barrevoets mengde zij zich onbekend onder de volksmenigte, waarin zij ruw gedrongen en gestooten werd; in haren schoot droeg zij de geringe offergave, die toenmaals door de armen werden geofferd , bestaande in bundeltjes lijnwaad, wierook en waskaarsjes. In de verschillende kerken, die zij te Eisenach bezocht, knielde zij dan voor ieder altaar neder , en legde hare offergaven daarop neder.

Voorname hooggeplaatste personen keurden het af, dat eene vorstin zulke karige , armoedige offers op het altaar legde ; hier , zeiden zij , moest zij uitschitteren door hare rijke vorstelijke geschenken , om anderen een opwekkend voorbeeld te geven. Deze lieden oordeelden , zooals de wereld alle geestelijke zaken beoordeelt, namelijk scheef en oppervlakkig, terwijl de jeugdige vorstin, innerlijk door den H. Geest onderrigt , de waarheid had gevonden. — Ziet God dan bij eene offergave meer op het geld, of ziet hij meer op den ootmoed, die zich vrijwillig gelijkstelt met den armsten mensch ? Een offer, al is het vors ten waar dig , is voor God als eea kinderspeelgoed van glas of blik of geschilderd hout, maar een nederig hart is voor hem een kostbaar edelgesteente, een sieraad voor deze en voor de andere wereld. Het was echter niet uit spaarzaamheid , dat Elisabeth die kleine offers bragt, op denzelfden dag bewees zij nog het tegendeel. Want als zij in de kerk hare godsdienstige oefeningen had volbragt, dan zocht zij spoedig hare armen op om milde aalmoezen onder hen uit te deelen.

Op dezelfde wijze handelde Elisabeth op de kruisdagen. Bij die gelegenheid waren er verschillende vermakelijkheden in zwang , en in het bijzonder gingen de rijken in prachtig gewaad in de processie meê. De landgravin deed geheel anders ; zij kleedde zich in een grof wollen kleed en volgde barrevoets hot kruis; en bij de preeken.

-ocr page 75-

62

die op deze dagen gehouden werden nam ^ plaats onder de bedelaressen en wilde als zoodanig door iedereen worden aangezien. Zij meende, dat dit de betamehjkste wijze was om met het kruis meê te gaan. , , . ,

De H Kerkvader Basilius de Groote zegt : »de ziel wordt gelijkvormig aan hare neigingeQ en oefeningen en vormt zich naar liet geen zij doet. Daarom zegt hij , moet men in geheel zijn uiterlijk en houding in gebaren , in kleeding, in gesprekken m gezelschap met anderen zeer bescheiden zijn, omdat de ziel daaidoor zelve nederiger en voor God aangenamer wordL

Leert van m ij ; want i k ben z a c h t m o e dig en nederig van harte; en gij zult r u s t v o o r u we zielen v i n cUi n^ ^ ^ ^

25 De Verleg-enlieid.

In dien tijd was de domkerk te Aken een wereldberoemd pelgrimsoord , wegens de menigvuldige heiligdommen en relikwieën door keizer Karei den groote, eemge eeuwen vroeger , daarheen gebragt. Vooral togen de Hongaren in latere jaren nog menigmaal m bedevaart naai die stad, sedert hun koning Lodewijk zelf met een schitterend gevolg de bedevaart naar Aken deed en aldaar eene kapel voor de Hongaren stichtte,

In het jaar 1221 , dus kort na het huwelijk van de H. Elisabeth, wilden vier magnaten, ridders van den hoogsten rang, de bedevaart naar den dom van Aken doen. Toen koning Andreas , die sinds kort van eenen o-lorievollen kruistogt wederkeerde . dit vernam , belastte hij hen met eene zending naar het hof van Thurmgen , want gaarne wilde hij weten , hoe het met zijne dochter ging , en welk aanzien het vorstelijk hof daar had. Uok moesten zij Elisabeth en haren gemaal uitnoodigen , om met elkander naar Hongarije te komen en een bezoek bij hem af te leggen, want groot was zijn verlangen om hen te zien. De Hongaren volbragten den last die

-ocr page 76-

03

hun door den koning was opgedragen; zij namen den kortsten weg naar Aken en , hunne terugreis over Thu-ringen nemend, kwamen zij op zekeren dag op den Wart-burg aan.

Toen de landgraaf hoorde , wie de vreemdelingen waren en wat de reden van hunne komst was, ontving hij hen met de meeste voorkomendheid, maar tegelijk bragt hem dit verzoek in de grootste verlegenheid. De goede Elisabeth had immers hare prachtige bruidskleederen , waarmede zij op hooge feestelijkheden getooid was , versneden tot eenen zeer eenvoudigen vorm, die meer overeenstemde met hare zedigheid ; en er was geen tijd om nieuwe aan te schaffen. Nu dacht de landgraaf, als zijne gemalin zich aan hare landslieden vertoonde in gewone kleeding zonder vorstelijke pracht , en deze zoo iets aan het koninklijk hof in Hongarije verhaalden, dan kon dit tot het kwaad vermoeden aanleiding geven, alsof Elisabeth niet onderhouden werd, zooals het eene vorstin betaamde. Vol van die zorg, zocht hij haar op in hare kamer en zeide: »Ach lieve zuster , daar zijn ridders van het hof uws vaders aangekomen, als deze u zien in deze armoedige kleeding zonder vorstelijken staat, dan zullen wij beiden beschaamd staan , en er is toch geen tijd meer om kleederen volgens uwen staat te laten maken. Gij bekommert u te veel om de armen en vergeet u zelve.quot; De heilige vrouwe Elisabeth was echter niet in het minst verschrikt over deze tijding , en sprak haren echtgenoot bemoedigend toe: «Lieve broeder , zyt getroost; ik zal mij goed weten te verontschuldigen bij onze gasten , en zoo blij en vriendelijk met hen omgaan, dat het hun bij ons even goed zal bevallen, alsof ik de schoonste kleederen droeg.'quot;

En toen de landgraaf zich verwijderd had , om zijne Hongaarsfche gasten weder op te zoeken , knielde Elisabeth neder en bad God, dat hij deze zaak ten goede keeren mogt. Zij sprak: rO Heer Jesus Christus, gij genadigste en allergetrouwste Vader , gij zoete trooster der armen en noodlijdenden , gij vriend en zekere helper van allen, die op u hertrouwen , kom uwe arme dienst-

-ocr page 77-

64

maagd te hulp, die uit liefde tot u zich van alle sieraad heeft ontdaan.quot; Daarom kleedde zij zich zoo goed als zij dit volgens haren staat konde doen, en begaf zich tot hare landslieden. Hier toonde zij zulk eene innemende hartelijkheid en zachtmoedigheid , dat hare natuurlijke schoonheid nog schooner en liefelijker voorkwam of, zoo als een oude geschiedschrijver zegt: Elisabeth scheen hun zoo schitterend en schoon als het rozenkleurig morgenrood. Men verhaalt zelfs , dat zij den gasten voorkwam, als gekleed in prachtige zijden kleederen met een zij fluweelen mantel van hemelsblauw , gestikt met kostbare paarlen , en met een gouden kroon op het hoofd zoo dat de Hongaren in verrukking uitriepen: x-eene koningin van Frankrijk in haar prachtigst kleed kan de landgravin niet evenaren.quot; (1).

Na een schitterend feestmaal deed de landgraaf al het mogelijke om zijne gasten te bewegen hun verblijf bjj hem te verlengen, maar toen zij zich verontschuldigden, omdat hunne reisgenoten in de bedevaart: niet langer

(1) Het handschrift van Heidelberg verhaalt dit voorval op de volgende -svijze; ))Zij had al hare sieraden en kleederen voor God weggegeven , zoodat zij niet zooveel had , dat zij met eer kon verschijnen voor de gezanten van haren vader, den koning van Hongarije. Toen sprak de echtgenoot, de landgraaf, tot haar: «Mijn veel geliefde zuster, het valt mij hard, dat gij geen kleederen en sieraden hebt, om met eer te verschijnen , en ook , dat ik u in dezen tijd geen kleederen en sieraden aan kan schaffen, die voor u en mij betamelijk zijn quot; Zij antwoordde en sprak: »Mijn veel geliefde broeder , heb geen bezwaren hierover, want ik heb mij voorgenomen, nimmer eenige wereldsche eer, of waardigheid of vergankelijk sieraad te bezitten.quot; Na deze woorden trad zij het gezelschap binnen. Hoort nu de wondervolle geschiedenis ; terwijl de li. Elisabeth binnenkwam , deed God groote teekenen, zoodat zij voor de oogen der vorsten en ridderen verscheen itls gekleed in koninklijk gewaad met juweelen en edelgesteente versierd. Toen de landgraaf dit zag, was hij van verwondering opgetogen en vroeg haar later in stilte, van waar zij dit kleed en de wondervolle sieraden had bekomen. Dan lachte zij goedig en sprak: »God kan de zijnen aldus te hulp komen in hunnen noodquot;.

Het handschrift van München zegt: ))de kleederen schitterden als de maan, en daarmee vergoedde onze Heer die kleederen , welke zij om zijnentwille had weggegeven.quot;

-ocr page 78-

65

konden wachten , begeleidde hjj zijne gasten naar de stad en nog een eind wegs verder, en keerde toen verblijd en opgetogen in alle haast naar zijne echtgenoote weder, om haar te vragen, hoe zij zich dat prachtig tooisel had weten te verschaffen. Liefderijk lagchend gaf zij ten antwoord: «Zoo weet de Heer het te maken, als het hem belieft.quot;

Er ligt in deze gebeurtenis eene tweevoudige gulden waarheid verborgen. Die uit liefde tot God en den naasten, onbezorgd voor zijne eigene behoefte, aalmoezen geeft, zal ook gewis door God niet verlaten worden als de nood begint te komen. Bij zulke gelegenheden toont God zoo gaarne dat hij ook nog op de wereld is; en al geschiedt er geen wonder , daar God spaarzaam met eigenlijk gezegde wonderen is, clan regelt God de omstandigheden zóó , dat de regfcvaardige ziet; God is daar geweest en zijne milde hand kwam tussohen beideterwijl de wereld-ling er niets , dan een toeval in meent te zien.

De andere waarheid is van dien aard, dat zelfs de wereldgezinde er zijn voordeel meê doen kan. Ziet men voor de eerste maal een persoon, dan valt ons zijne houding, kleeding en wijze van spreken het allermeest op. Maar is men beter met dien persoon bekend , dan verdwijnt langzamerhand het uiterlijk , en slaat men alleen acht op zijne ziel, of daar verstand of domheid, bescheidenheid of verwaandheid, goedheid of zelfzucht, welwillendheid of hardvochtigheid, opregtheid of geveinsdheid, godsdienst- of wereldzin de heerschappij voeren. De schoonheid of boosheid eener ziel schemert door het uiterlijk heen , en dikwerf zoo sterk , dat men bet uiterlijke er geheel door vergeet. Daarom is het gezegde bezijden de waarheid : «alles hangt af van den eersten indruk , die nimmer wordt uitgewischt.quot; Het tegendeel is waar ; de blijvende indruk , die in een omgang van langen duur het welgevallen of den afkeer wekt, komt voort uit de goede of kwade eigenschappen der onsterfelijke ziel.

Wat gjj den armen geeft, geeft gij u

zeiven; geeft gij den armen een kruimel

5

-ocr page 79-

6H

broods, gjj ontvangt een geheel brood, geeft gijhem een nachtver blijf, gij ontquot; vangt den hemel, geeft gij vergankelij-ke dingen, gij ontvangt onverganke-1 ij k e in alle e e u w i g h e i d. H. Petrus Chrysologus.

26. Het Feestmaal-

De landgraaf Lodewijk had de uitnoodiging, hem gedaan door de Magnaten van wege zijn schoonvader , koning Andreas, aangenomen. In het jaar 1222 nam het vorstelijke echtpaar de reis naar Hongarije aan , onder begeleiding van een aantal ridders en edelvrouwen. Hoe het ging op de lange reis , die volgens het gebruik van den toen-maligen tijd te paard werd afgelegd, is niet beschreven, maar wel dat koning Andreas bewijzen van de grootste vreugde gaf bij hunne komst, en ter hunner eer allerlei feesten en ridderspelen hield , en ook eene groote jagt. Zij bleven nog langer , om de bruiloft van Koning Andreas af te wachten , die , in een tweede huwelijk , Yo-landa , dochter van den keizer van Constantinopel huwde. Men kan denken , hoe rijk en prachtig daar alles toeging. Na afloop der bruiloftsfeesten, toen de gasten uit Thuringen wilden afreizen , gaf hun de koning eene menigte kostbare geschenken mee , bestaande in gouden en zilveren sieraden , kostbare edelgesteenten , draperiën en dekkleeden van fluweel en zijde ; hij liet zelfs een wagen van bijzonderen vorm maken, om al het goud en Je juweelen zijner dochter te vervoeren ; zelfs de geringste dienaren van den landgraaf werden met rijke geschenken begiftigd.

Naauwelijka was de landgraaf met zijne gemalin en gevolg in het vaderland teruggekeerd, of er werd op nieuw bruiloft gevierd. De schoone Agnes, zuster van den landgraaf, reeds bekend aan onze lezers als de speelgenoote van Elisabeths kinderjaren, trad in den echt met Hertog Hendrik van Oostenrijk. Bij deze gelegenheid gaf de landgraaf een groot feestmaal op den Wartburg, waar-

-ocr page 80-

67

aan alle graven en ridderen van het land waren uitge-noodigd.

Wij mogen hier vragen : hoe was het met de heilige ziel der vrouwe Elisabeth gesteld bij die menigvuldige feesten en schitterende gastmalen ? wordt er niet geleerd , dat zulke vermakelijkheden voor den christen in het algemeen gevaarlijk, maar in het bijzonder niet wel te vereeni ■ gen zijn met een ernstig streven naar volmaaktheid ?

Boven alles moet men opmerken, dat zelfs eene heilige , zoolang zij door Gods beschikking den staat eener vorstin bekleedde, zich aan dergelijke feestelijkheden niet kon onttrekken. Hier geldt de evangelische spreuk: «verheugt u met hen die verheugd zijn ja wanneer zij er geen deel aan genomen had, dan zovi men het als kleingeestigheid en trotschheid hebben aangezien ; want in Presburg werd de bruiloft van haren vader en hare toekomstige stiefmoeder gevierd ; op den Wartbnrg de bruiloft eener schoonzuster , die haar vroeger liefdeloos en spottend had behandeld. Wai-e zij hier weggebleven, het hadde zeker ergernis verwekt. Daarenboven komt het bij zulke feestelijkheden slechts daarop aan , hoe men er deel aan neemt. De wereldling zit er bij, als de rijkaard van het evangelie aan zijnen disch ; de vrome Christen zit er bij , zooals Christus bij de bruiloft van Cana, met heilige bedoelingen. Niet slechts is hij waakzaam tegen de zonde van onmatigheid, ijdelheid, nut-telooze gesprekken en ligtzinnige scherts, maar hij dankt God ook voor den rijkdom zijner goedheid, waarmede hij thans aan dien maaltijd zoovele menschen verheugt, en benuttigt deze gelegenheid om menig goed en heilzaam woord te spreken. Ook kan de deugd van zelf-beheersching en matigheid nei'gens beter beoefend worden , dan juist bij zulk een feestmaal, want de matigheid is gemakkelijker te onderhouden aan eenen armoe-digen disch, waar weinige slecht toebereide spijzen en water zijn opgediend. En werkelijk bezat en oefende Elisabeth zulk eene gestrenge onthouding, dat zij menigmaal niet half gevoed den disch verliet.

Wilt gij de uitnoodiging voor zulke feestelijkheden,

-ocr page 81-

68

b. v. voor eone bruiloft aannemen, dan zal dit alleen onder deze voorwaarde zonder gevaar voor uw zielenheil geschieden, wanneer gij u daartoe voorbereidt, gelijk de H. Elisabeth dit gedaan heeft. Overweeg te voren , waarin gij bij zulke gelegenheden het gemakkelijkst bekoord kunt worden, b. v. tot onmatigheid, tot ongepaste scherts, tot het aanhooren of houden van liefdelooze gesprekken , tot liefdelooze oordeelvellingen (al blijven zij ook geheel in het hart opgesloten), tot ijdelheid, tot uitgelatenheid in vreugde en geheele vergetelheid van God. Maak daarentegen bepaalde voornemens en bid God om zijn bijstand en roep ook den Engelbewaarder aan , dat hij u helpe, waakzaam over u zeiven te zijn. Misschien kunt gij ook uwen naasten dischgenoot iets van het goede zaad in het hart zaaijen, dat nu of later nog opschiet; gij kunt b. v. zondige gesprekken tegengaan of afwenden door een ander gesprek; gij kunt de aandacht op een goed boek vestigen en hetzelve ter lezing aanbieden ; gij kunt iets verhalen, wat een ernsti-gen indruk achterlaat, of ten goede opwekt; gij kunt dezen of genen noodlijdende voor liefderijke ondersteuning aanbevelen. In ieder geval kunt gij bij een feestmaal alzoo uw voordeel doen, dat gij bij den grootsten overvloed van spijs en drank zeer matig blijft, en te raidden van al het lagchen, spreken en musicei-en dikwerf uwe gedachten tot God verheft.

Wordt men bij zulke feestelijkheden uitgenoodigd, dan kleedt men zich beter dan anders, en bijzonder heeft menige vrouw vele uren noodig, om al den opschik te regelen. Menigeen mag zich ook de vrijheid veroorloven iets van het kleine suikergebak voor de lieve kleinen meê naar huis te nemen. En doet gij ook zoo —■ maar in geestelijken zin. Bereidt u tot een feestmaal door gebed, overweging en goede voornemens; en wanneer gij wederkeert dan neemt gij de verdiensten uwer waakzaamheid, zelfverloochening en nuttig onderhoud als gewin met u naar huis.

Hetzij gij dan eet, hetzij gij drinkt, hetzij gij iets anders doet, doet alles tot eer van God.

I Cor. X : 31.

-ocr page 82-

09

27. Cliristeli.jke ligtziiiiiigheid.

Het was voorzeker aan deze geestelijke voorbereiding tot een feestmaal toe te schrijyen, dat Elisabeth zich nog in de kerk bevond, toen het reeds tijd was voor het bruiloftsmaal , en de gasten reeds aan tafel waren gezeten. Zij spoedde zich dan in alle haast naar de groote zaal, om hun geduld niet op de proef te stellen : doch zie , bij het opklimmen der trappen voor het kasteel, trof zij een armen man, wiens uiterlijk diepe ellende verried ; niet alleen was hij slechts ten halve gekleed, maar ook scheen hij zoo ziek en zwak , dat Elisabeth ten hoogste verwonderd was , hoe hij in staat geweest was den slotberg op te klimmen. Naauwelijks had hij de landgravin gezien, of hij jammerde luid en bad om Christus' wil hem een aalmoes te geven. Doch Elisabeth had niets aan geld meer bij zich , en tijd mogt zij niet meer verzuimen, omdat alle gasten reeds vereenigd waren ; zij troostte daarom den armen bedelaar met te zeggen , dat zij hem iets van de tafel zou toezenden. Doch deze stelde zich niet tevreden, maar bad nog luider om op staanden voet iets van haar te verkrijgen. Voorwaar eene moeijelijkc ontmoeting voor de H. Elisabeth. Wat moest zij doen ?

Verscheidene eeuwen vroeger had een jeugdig Eomeinsch soldaat, met een goed hart, eene dergelijke ontmoeting. Hij zag eenen half gekleeden bedelaar aan den weg, maar had niets om den arme in zijn nood bij te staan , dan zijn soldatenmantel. Hij nam zijn zwaard , deelde den mantel in tweeën en gaf de helft er van aan den bedelaar. Zijne makkers spotten met hem; maar in den nacht verscheen hem Christus, omhangen met den halven weggeschonken mantel en sprak tot de Engelen die hem vergezelden : »Dit kleed gaf Martinus mij.quot; En do Zaligmaker betaalde voor den mantel den hoogsten prijs, die er kan bestaan: Hij schonk den jeugdigen soldaat de genade , om een der grootste heiligen te worden onder allen, die de Katholieke kerk hoog vereert; van hem is geworden de H. Martinus, bisschop van Tours.

-ocr page 83-

70

Elisabeth deed hetzelide ; in hare groote goedheid en menschlievendheid kon zij het niet van zich verkrijgen, slechts voor eene korte wijle de bede van den arme onverhoord te laten. Zij ontdeed zich van haren kostbaren zijden mantel en gaf dien aan den bedelaar. Waarschijnlijk had zij denzelven juist voor het bruiloftsfeest laten maken, omdat naar de gewoonte van dien tijd eene vrouw niet anders dan met den mantel in voorname gezelschappen mogt verschijnen. Een tweede mantel , geschikt voor zulk eene feestelijke gelegenheid, was bij de H. Elisabeth niet te vinden, want daarvoor was zij te mild en had zij te veel afkeer van al wat overtollig is aan kleederen. En toch kon zij niet verschijnen in de feestzaal zonder mantel ; zij wist derhalve niets anders te doen. dan naar hare kamer te gaan en het den Heer aan te bevelen , of en hoe het hem zou gelieven haar uit de verlegenheid te redden.

Maar was deze daad van Elisabeth met het oog op de omstandigheden geene onbezonnen lichtzinnigheid '? Voorzeker was zij niet verpligt geweest tot deze daad . maar het schoone en bewonderenswaardige in de heiligen, bestaat vooral daarin , dat zij meer doen , dan geboden is. Maar dat God welbehagen schept in dergeljjke ligt-ziunigheid, waardoor wij anderen helpen en geven zonder te letten op ons zeiven of op de verlegenheid, waarin wij geraken kunnen , dit leert de ondervinding. Wie moet spaarzamer wezen , dan eene arme dienstbode , om zich in den ouden dag te kunnen verzorgen ? of ouders om hunne onderhoorigen goed te verplegen ? En gewoonlijk ziet men toch , dat God een bijzonderen zegen schenkt aan zulke dienstboden of aan het kroost van die vaders en moeders , welke . zonder acht te slaan op hunne toekomst of die hunner kinderen , zeer gaarne en zeer veel voor de armen gedaan hebben. Ik ken geen enkel geval, waarin iemand in zijnen ouderdom, of waarin kinderen na iemands dood in armoe zijn gevallen , wanneer de weldadigheid tot verkwisting toe beoefend werd. Vestigen wij onze aandacht nu weder op de H. Elisabeth.

Terwijl de gasten en de landgraaf nog altijd op haar

-ocr page 84-

71

wachtten, trad de hofmaarschalk in de eetzaal, liep regt op den landgraaf toe en zeide in tegenwoordigheid van alle gasten : »Heer oordeel zelf, of de handelwijze uwer veelgeliefde gemalin , onze vorstin , verstandig is. Terwijl zoo vele edellieden hier vergaderd op haar wachten, houdt zij zich bezig met het kleeden van eenen arme en heeft hem zelfs haren mantel geschonken.quot; De goedhartige landgraaf lachte vrolijk met de andere ridders over deze tijding, en verliet zijne gasten om Elisabeth op te zoeken. Toen hij haar vond in hare kamer, sprak hij tot haar : »Lieve zuster, waarom komt gij niet ten eten ? wij wachten reeds lang op u.quot; — Elisabeth antwoordde : »Ik ben geheel bereid om te doen wat gij verlangt, mijn dierbare broeder.quot; — «Maar waar is uw mantel,quot; sprak de graaf, ))dien gij straks bij het gaan naar de kerk nog hebt gedragen T' — Elisabeth zeide : »Ik heb hem weggegeven , mijn lieve broeder , maar indien het u onverschillig is , zal ik gaan zoo als ik hier ben.quot; — Bij deze woorden sprak eene der kamervrouwen ; »Mijne vrouwe, terwijl ik hier heen kwam, heb ik uwen mantel op zijne plaats in de kast zien hangen , ik zal hem voor u halen.quot; En terstond keerde zij terug met denzelfden mantel, welken de arme had ontvangen. Elisabeth knielde aanstonds neder , om in de opwelling van haar vroom gemoed in alle haast een kort dankgebed tot God op te zenden. Nu ging zjj in groote vorstelijke kleeding met haren gemaal naar den feestdisch.

Doch terwijl alle ridders en vooral de hertog van Oostenrijk en zijne jeugdige echtgenoote zich aan de volle vreugde overgaven, waa de landgraaf Lodewijk ernstig en ingetogen , want hij dacht bij zich zeiven aan de talrijke genaden, die God aan zijne Elisabeth schonk. »Wie kan er aan twijfelen, zoo schrijft een vroom en geestig geschiedschrijver, daar niemand verklaren kon van waar die mantel is gekomen , of een Engel des hemels bragt hem terug , en Christus zelf nam de gedaante van een naakten bedelaar , om zijne welbeminde Elisabeth te beproeven , gelijk eertijds geschiedde met den

-ocr page 85-

72

glorievollen H. Martinus ?quot; — «Aldus heeft Hij Elisabeth , zijne uitverkoren bloem , die lelie van zuiverheid en geloof, gesierd , gelijk Salomon dit niet kon zijn in al zijne glorie. Daarom werd die mantel nog bewaard tot in de 15de eeuw in het klooster der Franciscanen te Eisenach , die er een misgewaad van vervaardigd hadden.quot;

Gesteld echter , dat Elisabeth haren mantel niet meer terug had gekregen , dan had zij of van het feestmaal verwijderd moeten blijven, of tegen alle welvoegelijkheid van dien tijd, zonder mantel in de zaal moeten verschijnen. In beide gevallen had zij schande, verwijten of ook wel spotternij voor haar werk van barmhartigheid ingeoogst. — Doch die schande, die verwijten en die spotternijen zouden , gelijk de rook uit de schoorsteenen van het slot , waar toen het feestmaal werd bereid — reeds langer dan 600 jaren vervlogen en verdwenen zijn. Daarentegen zal de H. Elisabeth de eer voor deze weldaad nog inoogsten voor de gansche wereld ; en zal haar bijblijven in eeuwigheid , volgens de uitspraak van Christus.

Ik was naakt en gij hebt mij gekleed.

Matth. XXV : 3C.

28. Het Feestkleed.

Een ander verhaal over een kleed der H. Elisabeth wordt in een oud handschrift 1) aldus verhaald : «De goede geur van hare liefdewerken en de roem van hare deugden en heiligheid verbreidden zich alom tot in verre landen, en een iegelijk die van haar hoorde, wenschte haar te zien. In die zelfde dagen kwam er een magtig heer en vorst uit het gebergte (volgens sommigen was het de keizer zelf) en moest zijne reis door het rijk van den landgraaf maken. De landgraaf toog hem te gemoet, ontving hem vorstelijk en met blijd-

1) Van de Franciscanen te Heidelberg , ook bij de Bollandisten enz.

-ocr page 86-

73

schap en noodigde liem uit, om op zijn kasteel te vertoeven. Maar de vreemde vorst wees zijn verzoek van de hand, tenzij de graaf hem beloofde , dat hij S. Elisabeth de gravin mogt zien en spreken. ïoen de landgraaf dit beloofde , mogt hij den vorst naar den Wart-burg voeren. En er was eene groote vreugde onder al zijne ridders en vasallen bij des vorsten komst. De landgraaf liet een groot en prachtig feestmaal aanrigten, doch de vorst herinnerde den landgraaf aan zijne belofte om hem zijn heilige vrouw te laten zien en wilde niet eerder aan den disch plaats nemen , clan nadat zij was binnengekomen. Nu liet de landgraaf Elisabeth verzoeken, die zich in hare kamer met het gebed bezig hield. Doch volgens hare gewoonte had zij hare kleederen en sieraden aan de armen uitgedeeld, zoodat zij heimelijk haren echtgenoot liet bidden haar voor ditmaal te verschoonen, daar zij geen behoorlijk kleed had om eervol te verschijnen. Doch de vorst hield zoo ernstig bij den landgraaf' aan , dat Herman zelf van den disch opstond , en haar liefderijk vermaande, omdat zij niet kwam daar hij het haar verzocht had. Nederig verontschuldigde zij zich, waaarom zij niet gekomen was en sprak ; keer terug mijn veel geliefde Heer en broeder , ik zal komen en u gehoorzamen ; want groote dwaasheid zou het zijn u in iets tegen te spreken, want gij zijt na God, mijn Heer.quot; Nauwelijks had de landgraaf hare kamer verlaten of zij wierp zich op hare knieën en gaf zich over aan het gebed met allen ernst en vurigheid en zij sprak : «Heer Jesus Christus; allerzoetste God en trouwste Vader, zoete trooster van de armen en van allen die in nood verkeeren , trouwe Hoeder voor allen, die zich op u verlaten , en hunne hoop op U stellen, kom thans mij uwe arme dienstmaagd te hulp, die zich uit liefde tot u van alle sieraad heeft beroofd.quot; En op hetzelfde oogenblik verscheen een Engel des Heeren en sprak tot haar : »0 gij edele bruid van den hemelschen koning ; ziedaar wat God , dien gij zoo zeer bemind hebt, u van den hemel zendt, en met teedero vriendschap laat hij u groe-

-ocr page 87-

ten; 1) met dit kleed zult gij u kleeden, en met die kroon u kroonen tot teeken van de eeuwige glorie , die gij eeuwig met God bezitten zult.quot; Toen de Engel die woorden bad gesproken verdween bij uit baar oog ; zij dankte God, stond op en kleedde zich met het kleed en zette de kroon op het hoofd , die zij van den Rngel ontvangen bad , en begaf zich naar de feestzaal. Toen de gasten haar zoo rijk en schoon gekleed ea met een wonderbare kroon op het hoofd zagen binnentreden , werden allen met schrik bevangen, want baar gelaat blonk als dat van eenen Engel. En de edele gravinne nam te midden van hen plaats, en groette alle vriendelijk en blij , en sprak honigzoete woorden van God, zoodat zij geestelijker wijze meer gespijst en getroost werden dan door alle vorstelijke spijzen die toebereid waren. En toen het feestmaal geëindigd was keerde de vreemde vorst weer naar zijn land terug, voldaan en verblijd dat hij de H. Elisabeth had gezien. Met groote eer vergezelde hem de landgraaf een groot eind weegs , die toen spoedig naar Elisabeth zijne gemalin wederkeerde , en haai met zooveel ernst vroeg vanwaar zij dat kleed had bekomen, dat zij het hem niet konde verbergen. Toen hij dat hoorde werd bij buitengewoon verblijd en sprak: «Waarlijk onze God is eene goede God. Het is aangenaam zulk eenen trouwen Heer te dienen, die de zijnen zoo getrouw te hulp komt. Nu wil ik ook voortaan nog meer zijn dienaar wezen en mij gaarne geheel aan zijn dienst overgeven.quot;

Al ware dit verhaal niets meer dan eene legende uit den ouden tijd ; er ligt in ieder geval , zooals in eene gelijkenis van het Evangelie, eene diepe waarheid in. Het verdient immers onze aandacht, dat in de H. Schrift de kleeding zoo dikwerf gebruikt wordt als een zinnebeeld, om den toestand eener ziel aan te duiden. Bij het feestmaal van den koning , waarvan de Zaligmaker spreekt, wordt diegene buitengeworpen, welke geen bruiloftskleed aanheeft. De H. Apostel Paulus bidt vurig , dat zijne

1\ Bollandisten.

-ocr page 88-

75

ziel niet naakt moge bevonden worden , als de dood het huldsel des ligchaams zal hebben afgelegd. In de openbaring van Joannes zegt de Heer tot den Bisschop van Laodicea : ^Gij weet niet clat gij naakt zijt: ik raad u , koop witte kleed eren bij mij , opdat gij u bedekken kunt.quot; En toen , Joannes de heerlijkheid des hemels zag , sprak hij van de 24 ouderlingen, die het digtste bij den troon van God staan , gekleed in witte kleederen en gouden kroonen op hunne hoofden.

Het kleed is niet hetzelfde als het mensohelijk ligchaam ; het groeit niet aan hem gelijk het hoofdhaar , en toch is het noodzakelijk voor den menfch. Wat is dan het kleed der ziel? — Het móet iets anders wezen dan de ziel zelve , of wat uit de ziel voortkomt, en het moet toch voor de ziel even noodzakelijk zijn als het kleed voor het ligchaam. Zonder dat kleed is de ziel een ellendig wezen , dat zich voor zijn eigen zelve , voor God en voor de gansche wereld schamen moet , wanneer eenmaal alles openbaar zal worden. Maar van den anderen kant geeft dit kleed aan de ziel eene schoonheid , die zelfs bekoorlijk is voor het oog van den heiligen God ; zij verschijnt voor Hem als in witte kleederen en met een gouden kroon getooid.

Dit kleed is hetzelfde wat in de taal der H. kerk , de heiligmakende genade genoemd wordt, wat door de zonde van Adam verloren , door Christus herwonnen , dooiden H. Geest der ziel wordt toegedeeld, en wat ons verheft tot schepselen die aan God gelijken , tot kinderen van den hemelschen Vader. De heiligmakende genade is voor de ziel, wat de zon voor de aarde is. Alle schoonheid , alle groei, alle leven op aarde komt alleen van de zon. Neem de zon weg , en van de aarde blijft niets meer over dan een hard bevroren massa in eeuwigen troosteloozen nacht. Zoo is het met de menschelijke ziel; zonder de heiligmakende genade is zjj voor God duister, koud en onbehagelijk, gelijk een late herfstnacht met storm en regen. Daarentegen is de quot;iquot;1 ntft de heiligmakende genade schoon , omdat Gods gee^^vït^^k zijne liefde haar doorstraalt en zich zeiven in ha^-^feïé^Nvy

-ocr page 89-

70

gelt, gelijk de zon in de spiegelgladde zee. Vandaar komt het, dat zulk eene ziel alles bemint , wat God bemint , en dat Gods geest in haar leeft en bare liefde bestuurt tot God , tot de menschen en tot alle goed.

In de wereld is het ligchaam altijd nog meer waard , dan het kostbaarste kleed; hier heeft omgekeerd het kleed veel grooter waarde dan de ziel — want zonder dat geestelijk kleed is de ziel slechts een ellendig en rampzalig wezen.

Dit kleed wordt ons gegeven in het H. Doopsel; het gaat verloren door de doodzonde , en kan weer ingekocht worden door eene oprechte bekeering in het Sacrament der biecht; en het moet bewaard worden voor de zonden door waakzaamheid , door veel bidden , door het dikwerf en waardig naderen tot de H. Communie , door goede werken uit liefde voor God gedaan. Zonder dat kleed gaat niemand de eeuwige bruiloftszaal des hemels binnen.

Want gij allen zijt kinderen des lichts en kinderen d e s d a g s ; nacht en d u i s-ternis gaan ons niet aan. 1 Thess. V : 5

2?). De Diepste broii.

De wereld waardeert onder alle goede werken schier alleen de ligchamelijke werken van barmhartigheid, omdat het ligchaam en al wat het ligchaam weldoet, de hoofdzaak voor de wereld is. En toch begrijpt de wereld niet , dat een mensch , al is hij van natuur ook nog zoo goed , volstrekt niet in staat is , om goede werken te doen , gelijk aan die , welke de H. Elisabeth deed of tot op den huidigen dag door de dochters van haar voorbeeld , de geestelijke zusters van de H. Elisabeth, of door het groot getal van andere liefdezusters worden verrigt. Den onzigtbaren geest , die tot zulke werken aandrijft, kent de wereld niet.

Alles wat wij tot nu toe verhaalden over de jeugdige vorstin, gaf ons een overzigt van hare menigvuldige werken van barmhartigheid, die wij kunnen vergelijken bij

-ocr page 90-

77

het zigtbarc van iedere plant boven den grond , dat is het groeijen , bloeijen en vruchten dragen. Doch wij willen nu ook den verborgen wortel opgraven, waaruit de edele plant haar voedsel trok en ook haren schoonen bloei en zoete vrucht. Gij weet reeds, hoe Elisabeth des nachts den slaap verkortte , om meer tijd aan het gebed to besteden. Gelijk de zwaan op het dorre land geen behagen vindt en onrust in al zijne bewegingen openbaart, en eerst wanneer hij, in den watervloed terug gekeerd , zich in de golven dompelen kan , zijn eigenlijk leven wedervindt, zoo was ook Elisabeth dan eerst in haar element, wanneer zij zich aan het verkeer met de wereld kon onttrekken en in de godsvrucht verdiepen. Daar baadde hare ziel in God , en keerde zij frisch en krachtig tot hare goede werken terug.

Doch zelfs tot het waar, verkwikkend, vruchtbaar bidden is de arme menschelijke ziel niet eens uit haar zelve in staat. Altijd wordt een gebed gelijkvormig aan de ziel, waaruit het voorkomt. Is de ziel met zonden bevlekt, het gebed dat uit de ziel opgaat, is gelijk aan eene plant door de rups geschonden en verteerd. Maar welke ziel is zonder zonde ? de mijne zoowel als de uwe voorzeker niet. Doch God is onuitsprekelijk zuiver en heilig , zoodat ons armzalig gebed uit onze zondige ziel Hem moet voorkomen als eene slechte spijs in een onrein vaatwerk. En de mensch zou in het algemeen allen moed tot bidden verliezen , als er geen middel bestond , waardoor wij ons ziekelijk gebed genezen en aan hetzelve kracht en welbehagen voor God schenken kunnen.

Dit middel bestaat hierin, dat wij ons gebed aan God opdragen door onzen Verlosser en Voorspreker , die zelf voortdurend voor ons bidt. Hij heeft voor ons voldaan met den grootsten prijs, met zijn eigen goddelijken Persoon ; hij heeft onder bet schrikkelijkste lijden en de grootste schande vrijwillig zijn heilig Godgewijd leven geëindigd. En dit offer van oneindige waarde heeft hij ons geschonken ; zoo dat alle zondaren door Christus vergiffenis kunnen bekomen, alle goede werken en ieder lijden met geduld gedragen, in vereeniging met Christus

-ocr page 91-

i

78

verdiensten, eeuwige waarde verkrijgen, en alle gebeden in zijnen Naam kracht verwerven en tot den hemel doordringen. Daarom sluiten alle kerkelijke gebeden met deze woorden: «Door onzen Heer .tesus Christus uwen Zoon , die met u leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes God in alle eeuwen der eeuwen. Amen.quot;

Het was echter den Heer niet genoeg , eens in zijne menschelijke natuur onder de menschen te wonen en voor hen in den gloed der liefde en der smarten aan het kruis te sterven ; Hij wilde den Christen, die eeuwen na hem zoude leven, iets anders dan eene dorre herinnering, Hij wilde hem Zijn eigen Persoon met Godheid en mensch-heid en Zijne groote offerdaad zelve achterlaten. Hij had gezegd: »Ik blijf bij u alle dagen tot de voleinding der wereld.quot; En dit woord heeft hij vervuld door de instelling van het H. Misoffer. Van het oogenblik der consecratie is Christus met zijn Vleesch en Bloed, Zijn offergeest en zijne voorbede waarachtig tegenwoordig; Hij ziet de aanwezigen zoo als Hij Maria en Joannes aanzag ; Hij bidt voor ben, zooals Hij aan het kruis voor Zijne vijanden gebeden heeft, en Hij neemt uwe gebeden aan , zooals Hij het gebed van den goeden moordenaar heeft aangenomen en vercenigt uw gebed met Zijne almagtige voorbede. Op Golgotha zag Hij er uit als een naakten en bebloeden boosdoener, op het altaar is Hij onder de gedaante van brood en wijn.

Die de leer der aloude Christelijke kerk niet meer belijden zeggen wel is waar : Christus heeft slechts éénmaal voor goed geleden en zijn offer volbragt; doch die aloude christelijke leer zegt niet, dat Christus op het altaar nog eens lijdt, maar dat Hij in iedere H. Mis persoonlijk op het altaar tegenwoordig is met al de kracht Zijner verdiensten en voorbede. Het offer op Golgotha staat tegen het offer des altaars ongeveer op deze wijze: wanneer gij in de «navolging van Christusquot; leest, dan hebt gij in dat boekje al die schoone stichtelijke gedachten , welke de schrijver voor verscheidene eeuwen op het papier geschreven heeft, zoo volledig, alsof gij zijn eigen handschrift voor u hadt. Een boek

-ocr page 92-

79

zooals cle»navolging van Chriatus'' ia, kan alleen door eenen man geschreven worden, die in het chriate-lijk leven tot hooge volmaaktheid ia gekomen; zulke gedachten verkrijgt men eerst na eenen langen geestelijken strijd , groote versterving, jaren lange overweging, bidden en ervaring in het inwendige leven. Dit boekje ia echter millioen malen gedrukt, en wel meer dan honderd millioen christenen hebben het reeds gelezen en zullen het nog lezen. Ieder heeft in zijn eigen boek de vrucht van den strijd, versterving, worsteling in gebed en overweging , waardoor de schrijver die schoone gedachten van den H, Geest heeft verworven; en de lezer wordt er in gesticht en trekt uit het boekje hetzelfde voordeel, alsof hij het handschrift van den schrijver zeiven in handen had, — en waarvan de lezing hem zelfs nog moeijelijker vallen zou dan van den afdruk. Bovendien behoeft de schrijver voor iederen afdruk van zijn schrift zich niet meer op nieuw te vermoeijen, te vei-sterven , te strijden , te bidden en na te denken. — Op gelijke wijze staat het met de H. Mis : gij hebt op het altaar den Verlosser geheel en waarachtig tegenwoordig , zooals Hij op Golgotha was, doch Christus behoeft niet meer te lijden en te sterven, maar brengt telkens de volle waarde, van zijn lijden en dood met zich mee op het altaar, bijzonder voor die christenen , welke aandachtig het offer bijwonen.

Wij hebben ons hier wat langer met de H. Mis bezig gehouden , dan misschien menigeen in eene geschiedenis passende toeschijnt. Maar ik heb het gedaan, omdat vooreerst de H. Mis het hoogste goed is, wat wij bezitten , omdat in iedere H. Mis Gods majesteit in naam van het menschelijk geslacht door Christus aangebeden wordt op zulk eene waardige wijze als engelen en men-schen dit te zamen niet vermogen — en omdat ten anderen zoo vele menschen, zelfs die gedoopt zijn, even weinig aan Christus in de gedaante der Hostie gelooven, als de schare van joden en heidenen, die niet alleen den gekruisigden Christus niet als God erkenden , maar Hem zelfs met hoon overlaadden.

-ocr page 93-

80

Keeren wij tot Elisabeth terug. Omdat zij vol geloof was, voelde zij zich met groote kracht door het offeraltaar aangetrokken , om haar gebed door Christus sterk fe maken. Dagelijks ging zij naar de H. Mis: zoodra de klok luidde ijlde zij met lust en ijver den berg af naar de kerk te Eisenach, zoodat hare kamervrouwen haar slechts met moeite volgden. Als voorbereiding voor hare aandacht in de Mis maakte zij eerst eenige kniebuigingen en verrigtte eenige gebeden in stilte voor oo-genblikkelijke behoeften. Na de consecratie zag zij vol geloof, hoop en liefde naar de H. Hostie en den kelk ; zoo als van Zijnen kant de Hemelsche Vader met eindeloos welbehagen op het eeuwig offer nederziet. waarin zijn geliefde Zoon zich zeiven voor de menschen geeft.

Doch daar Christus zelf in stilte een iegelijk aanschouwt, die in de H. Mis tegenwoordig is en hem kent en ook diegenen ziet, welke daar niet tegenwoordig zijn en weet waarom zij daar niet zijn ; zoo zal ook dat levendig geloof der H. Elisabeth in de tegenwoordigheid van Christus haar bewogen hebben, om voor de Consecratie alle sieraad af te leggen , wanneer zij welstaanshalve in vorstelijke kleedicg ter kerk ging.

Kroon, ring, halsketting en handschoenen, legde zij' ootmoedig af, wanneer de Heilige der Heiligen in het Sacrament tegenwoordig kwam.

Hoe moeten wij verwonderd staan over ons eigen gedrag, als wij zoo traag en laauw de H. Mis bijwonen. Gij gelooft, dat op het altaar de gekruiste zich voor u opoffert — zoudt gij u echter niet geheel anders gedragen , wanneer gij op Golgotha zelf naast Maria en Joannes had gestaan ?

Dat komt, omdat ons geloof als eene matte schemering is, terwijl het geloof der Heiligen aan een helder daglicht gelijk is , waarin en waardoor zij ook zoo veel heerlijks uit de onzigtbare wereld begrijpen en menigmaal wonderbare genade tot belooning ontvangen.

Eens had Elisabeth na de Consecratie den sluijer van haar gelaat weg genomen om de H. Hostie te kunnen zien; daar straalde een zoo groote glans van haar ge-

-ocr page 94-

81

laat, dat de vrome priester , die de H. Mis las , er geheel door verblind werd ; en later verhaalde hij, het was hem , alsof hij te midden van oenen helderen zonneschijn gestaan had. Ook bemerkte men , hoe soms gedurende hare aandacht uit haar helder geloovige en van liefde gloeijende ziel een licht te voorschijn kwam , en over haar gelaat en hoofd een glans uitstraalde.

De H. Mis heeft reeds menig menschelijk geslacht overleefd. Sinds de bron op Golgotha ontsprongen is , vliet zij immer voort in de H. Mis tot aan het einde der wereld : alle dagen trekt zij als de zon om de aarde heen; en zoo als onophoudelijk, het zij hier of daar, haar daglicht schijnt , zoo gaat ook die genadezon der H. Mis geen uur op aarde onder. Ieder oogenblik van den dag of van den nacht worden ergens op aarde zeer vele H. H. Missen gelezen. En het zijn weer altijd nieuwe , altijd andere menschen die zich om haar heen vergaderen , hunne zielen verwarmen , en zich sterken en voeden met hare genade. Doch ook de genade der H. Mis is als de zon , waar zij op eenen goeden grond en op een goed zaad hare warme stralen schiet, daar werkt zij vruchtbaar en rijk, waar zij slechts in het dorre zand hare stralen schiet , daar komt niets op.

Want van af den opgang tot aan den ondergang der zon is groot mijn naam onder de volken, en op alle plaatsen zal geofferd, en mijnen naam een rein offer opgedragen worden.

Malachias 1: 10 , 11.

30. De Biechtvader.

Toen Saulus naar Damaskus trok om de christenen te vervolgen , werd hij plotseling door een licht des hemels omstraald, en hij hoorde eene stem, die hem toeriep : «Saulus, Saulus waarom vervolgt gjj mij ?'' En hij vroeg : «Heer! wie zjjt gij ?quot; En de stem des hemels antwoordde ; »lk ben Jesus dien gij vervolgt.quot; Sidderend

0

-ocr page 95-

82

gaf Saulus ten antwoord: »Heer wat wilt gij , dat ik doen moet ?quot; — De Heer antwoordde hem : »Sta op en ga in de stad , daar zal u gezegd worden , wat gij doen moet!quot; En in de stad ontving Ananias, een leerling des Heeren , het bevel, Saulus op te zoeken en hem, geestelijke hulp te verleenen.

Wanneer dus een man , die door een wonder bekeerd en tot de waardigheid van eenen wereldapostel uitverkoren werd, niet eens een uitvoerig antwoord op zijne vraag wat hij moest doen, van den Heer verkreeg, maar tot eenen man van geloof gezonden werd, hoe veel te meer zal dit bjj ons dan geschieden.

En werkelijk zijn in de katholieke kerk overal en altijd zulke mannen aangesteld , bij wien een iegelijk ter rade kan gaan , wat Gods wil met hem voor heeft, en deze zij11 de biechtvaders. Hoe ernstiger het streven van eenen mensch is , om al zijn doen en laten naar den wil van God in te rigten, des te meer zal hij er zich aan gelegen laten liggen, aan eenen vromen en verlichten biechtvader zijn hart te openbaren en deszelfs raad en hulp in te roepen.

In den tijd van de H. Elisabeth was er een geestelijke in het land, waarover Berthold, de eigen biechtvader van den landgraaf, aldus schrijft: «Destijds schitterde Koenraad van Marburg als eene heldere ster door geheel Duitschland ; want hij was geleerd, zuiver in zijne woorden en christelijken levenswandel, een ijveraar voor het katholieke geloof en een gevreesde bestrjjder van de ketterijen; rijkdom, wereldsch bezit of kerkelijke inkomsten begeerde hij niet; tevreden met het eenvoudige kleed van eenen nederigen geestelijke was hij ernstig en standvastig in zijne zeden , streng in zijn uiterlijk , goedig , dankbaar, en vriendelijk jegens alle goedgezinde christenen, maar regtvaardig in zijn oordeel over de slechten en afvalligen. Gezeten op eenen kleinen muilezel trok hij door geheel Duitschland en predikte met apostolische kracht; waar hij zich vertoonde kwam eene ontelbare menigte van geestelijken en leeken te zamen en volgde hem na, want allen hielden hem voor eenen

-ocr page 96-

83

iiligen en regtvaardigen man, doch den goeden boe-mde hij liefde, den boozen vrees in !quot;

Ook volgens andere berigten, wordt hij als een ware iilige afgeschilderd , die met heiligen ijver de Walden-sn bestreed en de kruistogten predikte.

Deze Eoenraad van Marburg was de biechtvader der Elisabeth. De landgraaf had hem op raad van den aus en met goedvinden der H. Elisabeth gekozen.

Toen de jeugdige landgravin, die slechts 17 jaren oud ?as , vernam dat een man zoo beroemd om zijne heilig-leid en wetenschap , zijne bijzondere zorgen aan haar Hing toewijden, werd zij geheel vervuld van nederigheid rad dankbaarheid. Dikwerf sprak zij bij haar zelve : »Ik arme zondares ben niet waardig, dat zulk een heilig man Ze zorg voor mij draagt. Mijn God! hoe dank ik u voor Zooveel genade !quot; Toen men haar de komst van Koen-fi-aad aankondigde, ging zij hem te gemoet en wierp zich Ijop hare knieën, zeggende : «Mijn geestelijke vader , geldwaardig mij volgens God tot uw kind aan te nemen. Ik ben uwer onwaardig ; maar ik beveel mij u aan, om :,de liefde van mijnen broeder.quot; Koenraad, die in deze J diepe nederigheid eener jeugdige en magtige vorstin, een fr voorteeken van hare toekomstige glorie zag, kon den e uitroep niet weerhouden : »o Heer Jezus, wat wonderen ?or doet gij in de zielen, die u toebehooren!quot; en meerma-'ne |len betuigde hij zijne vreugde over deze ontmoeting. Van idat oogenblik werd hij haar biechtvader, en wijdde zich met lal zijn ijver aan het opkweeken van die kostbare plant, 111 '• welke door zijne zorg voor den hemel moest opgroeijen.

■: En omdat de Heer gezegd had : «Wat gij op aarde zult en «binden zal ook gebonden zijn in den Hemel, en wat gij op gaarde zult ontbinden, zal ook ontbonden zijn in den hemel ■daarom wilde Elisabeth zich niet alleen laten ontbinden , .j ■. van hare zonden , maar zich ook laten binden , dat is , . ||zij wilde hem regt kinderlijk gehoorzamen. Tot dat einde e legde zij eene bijzondere gelofte af, dat zij dien biecht-|ivader in alles zou gehoorzamen, altijd met eerbiediging ^ /(van alle regten, die haar gemaal op haar bezat. De le-11 levensregelen, die Koenraad aan zijn heilig biechtkind

Jat ik op en i doen ig des eeste-

keerd foren r wat ■enen r zal

-ocr page 97-

84

heeft voorgeschreven, staan nog opgeteekend ; zij luiden aldus :

1. Draag geduldig de verachting, in vrijwillige armoede.

2. Dat de ootmoed door u in alles beoefend worde.

^ 3. Verzaak allen menschelijken troost en ligchame

lijke genoegens.

4. Wees barmhartig jegens den naaste.

o. Draag God altijd in uw hart en uwe gedachten.

ö. Dank God, dat hij u door zijnen dood van de hel en van den eeuwigen dood bevrijd heeft.

7. Omdat God veel voor u geleden heeft, draag gij dan ook met geduld uw kruis.

8. Wijd u geheel, met ligchaam en ziel, aan God toe.

9. Herinner u dikwerf, dat gij het werk van Gods handen zijt , en zorg daarom dat gij in eeuwigheid bij God kunt zijn.

■10. Wat gij wilt, dat u de naaste gunt en afsta , gun en sta hem ook datzelfde af, en wat gij 'wilt, dat u de menschen doen, doe hun ook zoo.

11. ^ Denk er immer aan , hoe kort het mensehelijk leven is , en dat zoowel de jeugd als de ouderdom dooiden dood bezocht wordt. Streef daarom altijd naar het hemelsch leven.

12. Heb altijd groote droefheid over uwe zonden, en bid God, dat hij u dezelve vergeve.

Koenraad was een zeer gestreng geesteljjke ; hij sloeg geen acht op rang, geslacht of jeugd, bij hem goldt alleen de onsterfelijke ziel. Daarom ontzag hij de landgravin als zijn biechtkind even weinig, als de armste vrouw.

Ik wil een voorbeeld hiervan aanhalen. Eens had Koenraad de landgravin uitgenoodigd om eene preek bij te wonen, die hij, in Eisenach hield ; waarschijnlijk was hij van plan een onderwerp te behandelen, dat ook voor Elisabeth bijzonder leerzaam zou geweest zjjn. Doch zij kwam niet. Daarop liet Koenraad haar zeggen , dat hij om hare ongehoorzaamheid de leiding van hare ziel niet aan zich wilde houden. Des anderen daags ging de

-ocr page 98-

85

andgravin naav hem toe en verontschuldigde zich , dat juist hare schoonzustor , de landgravin van Misnie , een bezoek bij haar aflegde , waardoor zij tot het bijwonen der preek verhinderd werd. Zij bad haren biechtvader dringend, haar te vergeven wanneer zij misdaan had , »en het bestuur over hare ziel toch niet op te geven. Daar Koenraad in den beginne zjjne bedreiging niet terug wilde nemen, viel de gravin hem te voet en smeekte hem langen tijd, dat hij zich zou laten verbidden. Ten laatste kreeg zij vergiffenis, maar alleen onder zware boete; vooral moesten hare kamervrouwen eene zware bestraffing ondergaan, omdat zij voor een groot gedeelte schuld waren aan de ongehoorzaamheid der vorstin.

Voor vele vrouwen en personen van hoogen stand is het zeer dienstig eenen strengen biechtvader te hebben , ongeveer van denzelfden aard als Joannes de dooper was. Daardoor worden weekelijkheid en inbeelding uitgeroeid, en verkrijgen zij een vast karakter en een degelijk en kernachtig christendom ontwikkelt zich in haar.

Saulus sprak: Heer wat wilt gij, dat ik doen zal? De Heer antwoordde hem: Sta op en ga indestad, il a ar zal u gezegd worden, wat gij doen moet.

Hand, d. Apos, IX ; 6,7.

31. Teer Geweten.

De bijzondere zorg van Koenraad voor degenen, die zich aan zijne leiding overgaven , bestond vooral hierin dat hij stipt en gestreng de geringste overtreding van regt en billijkheid veroordeelde. Landgraaf Lodewijk had het regt om in verscheidene parochies en kerken geestelijken aan te stellen. Ofschoon de landgraaf eenen anderen biechtvader had, waarschuwde en vermaande hem Koenraad toch, voor de zware verantwoording welke hij op zich laadde ,' wanneer hij dat regt niet met de grootste stiptheid van geweten uitoefende. Hij zeide tot den landgraaf: «Wanneer gij eene kerkelijke dienst aan

-ocr page 99-

86

eejien onwaardige en onverstandige geeft, begaat gjj eene grootere zonde, dan wanneer gij in twist vijftig of zestig mensohen zoudt dooden.quot; — Derhalve besloot de graaf, met toestemming zijner broeders , de zorg voor het aanstellen van geestelijken aan eenen man van geweten en kennis op te dragen, en hij verkoos Koenraad zeiven.

Voor zijn biechtkind Elisabeth had Koenraad de uiterste zorg , opdat er niet het geringste in haar overbleef, wat aan God mishagen konde. In zijne gestrengheid hield hij eene zekere belasting voor onregtvaardig, die de onderdanen aan den landgraaf betalen moesten, om de kosten van de vorstelijke tafel te bestrijden. Hij kon het niet billijken, dat zoo menig arm huisgezin, dat misschien nauwelijks toereikend voedsel had, tot betaling van belasting genoodzaakt werd, om de rijke gasten van den landgraaf prachtige maaltijden voor te kunnen zetten. Zoo was ook menig stuk lands in het bezit van den landgraaf, hetwelk de voorvaders van den landgraaf met geweld, of op onregtvaardige wijze zich hadden toegeëigend. In het bijzonder werd er verhaald van den grootvader van den landgraaf, dat hij den kloosters en geestelijken belangrijke goederen en inkomsten onttrokken had.

Koenraad verklaarde nu aan zijn biechtkind, dat ze niet mogt gebruiken van datgene, wat van de opbrengst dezer goederen of belastingen op tafel werd gebragt, om zich niet aan het gevaar bloot te stellen van eenig deel aan de onregtvaardigheid te nemen.

Dat was eene zeer onaangename en moeijelijke taak ; Elisabeth kon niet nalaten aan de vorstelijke tafel te verschijnen; en toch moest zij van alles wat opgediend werd, weten, vanwaar het afkomstig was; want zij mogt alleen gebruik maken van die spijzen, van welke zij zeker wist, dat ze niet uit de onregtvaardige inkomsten maar uit de regtvaardige goederen des graven waren aangekocht. De landgraaf zelf scheen van een ander gevoelen en meende dat hij deze zaak, in de omstandigheden waarin hij verkeerde , niet kon veranderen. Er zijn zeker vele vnenschon, die volstrekt begeeren, dat hunne onderlioorigen,

-ocr page 100-

87

b. v. vrouw, of kindoren, of dienstboden , niet volgens hunne eigene overtuiging handelen, maar aan hun geweten , en dua ook aan God ongehoorzaam worden, door zich te schikken naar de inzigten en bevelen van den tiran des huizes of des lands. Dat een man , zooals de edele Lodewijk, deze heerschappij des duivels niet uitoefende , en niet begeerde dat zijne vrouw tegen haar geweten handelde, laat zich gemakkelijk begrijpen. Hij belette haar volstrekt de onthouding van die spijzen niet, welke haar door den biechtvader verboden waren.

Daarom ging Elisabeth dikwerf naar de keuken en deed een onderzoek naar alle geregten in het bijzonder , die zouden worden opgediend, om juist te weten, van welken zij mogt eten en van welke niet. En zoo gebeurde het dan menigmaal, dat zij aan eene rijk bezette tafel niets dan droog brood at of honger leed, omdat al het overige haar uit verdachte inkomsten scheen voort te komen en bijgevolg ongeoorloofd. Hare matigheid was echter in zulke gevallen zoo groot, dat zij eens op oene reis met haren echtgenoot niets gegeten had , dan een stuk grof brood, ofschoon zij op dien zelfden dag een afstand van meer dan 14 uren te paard aflegden.

Doch wanneer Elisabeth liever honger leed dan van verdachte spijze te eten, dan was dit zeker voor de jeugdige vrouw geene geringe zelfverloochening. Want als het gebeurde dat zij bij haar onderzoek in de keuken geene verdachte spijzen vond , dan klapte zij blij in hare handen en zeide tot hare kamervrouwen; «Heden kunnen wij smakelijk eten.quot;

Want zij had ook hare kamervrouwen overreed , zich op dezelfde wijze van alles stipt te onthouden , waarvan de kosten uit onregtvaardige inkomsten waren bestreden. Soms was het eten alleen verdacht, doch niet de drank, of omgekeerd ; dan kwam de goede vrouw en vermeldde hare gezellinnen : heden kunnen wij alleen drinken , of heden kunnen wij alleen eten ; moest men zich van beiden onthouden dan had zij meer leed over hare kamervrouwen dan over haar zelve. Toen deze kamervrouwen zich bij den landgraaf verontschuldigden , wegens haar

-ocr page 101-

88

mm

zonderling gedrag aan de tafel, sprak hij vriendelijk en goedig; »Ik zou zelf aldus handelen wanneer ik niet vreesde voor de oneenigheid met mijne familie (moeder en broeder). Ik wil echter met Gods hulp op eene verandering in deze zaak bedacht zijn.quot;

De vaste , zooals zij door de Kerk voorgeschreven is , op quatertemperdagen of in de veertigdaagsche vaste , is eene oefening van boetvaardigheid ; zij onderdrukt de zondige geneigdheid, verheft den geest, bevordert de deugd, en wordt ons door God als verdienste toegerekend. De .Katholieke Christen zal deze vaste met nauwgezetheid onderhouden, tenzij de kerkelijke overheid hem om redenen van gezondheid, ouderdom of andere geldige redenen daarvan dispenseert.

Gij kunt echter in omstandigheden komen, waarin niet zoo zeer het kerkelijk gebod als wel het geweten u de vaste oplegt, zooals dit hier met de H. Elisabeth het geval geweest is ; en zulk eene vaste is niet alleen oen even groote pligt. als die , welke de kerk on.3 op-legt, maar hij is tegelijk zoo groot, dat zelfs de Paus er u niet van dispenseren kan.

In zulk een geval verkeert gij , als gij weet, dat de u voorgestelde spijs op onregtvaardige wijze verkregen of gekocht is. Een ander geval , dat nog veelvuldiger voorkomt, bestaat hierin, als gij reeds behoorlijk gegeten en gedronken hebt, of als gij weet deze of gene spijs hindert u , geeft u misschien zelfs kwade bekoringen of is u door den geneesheer verboden. Als de zinnelijkheid u dan toch aanzet, of als anderen u dringend uitnoodi-gen , nog meer te eten of te drinken , dan moet gij hier beslissen tusschen God , die de onthouding vordert, of het ligohaam , dat meester wil zijn in de begeerlijkheid. Hieruit kunt gij echter leeren, hoe het met uwe ziel staat, en wie in u regeert, öf God of de kwade besreer-lijkheid.

Want het rijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maarinregtvaar-digheid, in vrede en blijdschap in den Heiligen Geest. Rom. XIV : 17.

i i

-ocr page 102-

89

32. De derde Orde.

Toen de H. Elisabeth nog niet bestuurd werd op den weg der volmaaktheid door haren voortreffelijken biechtvader Koenraad van Marburg, had zij eenen anderen steun , waarom hare ziel, gelijk eene edele wijnrank om den stok , zich slingerde en opgroeide , namelijk de regelen van de derde orde.

Uit alles wat wij reeds van de H. Elisabeth verhaalden kunnen wij , dunkt mij , genoegzaam begrijpen dat er eene zekere verwantschap bestond tusschen hare ziel en die van den glorievollen arme van Christus , den H. Franoiscus van Assisie , die destijds in Italië met den glans van zijne wonderbare magt schitterde. God wilde niet dat deze geestelijke gelijkenis onbekend en onvruchtbaar zoude blijven.

Zij moest integendeel rijk aan troost voor zijne getrouwe dienstmaagd en rijk aan zegeningen voor geheel Duitschland worden. Eene merkwaardige overeenkomst bestond reeds in hun beider inwendig leven.

Het jaar 1207, dat Elisabeth zag geboren worden , te midden van vorstelijke grootheid in Hongarije , was ook getuige van het begin des geestelijken levens van den H. Franciscus ; op het oogenblik waarin zij, dochter van eenen magtigen koning en kleindochter van Karei den Groote ter wereld kwam , omgeven van koninklijken glans, deed hij , zoon van een koopman Bernardone, uit liefde voor God , afstand van zijn middelmatig vermogen, van zijne bloedverwanten, van zijne eer ; en geslagen, geboeid en opgesloten door zijn vader , verlost van zijne boeijen door de liefde zijne;' moeder , bedekt met slijk en overladen met beschimping door zijne medeburgers , ontdeed hij zich van zijn laatste kleed , om alleen en beroofd van alles op de verovering der wereld uit te gaan. Elisabeth had deze tweede geestelijke geboorte niet noodig gehad , zij was van het begin haars levens door den hemel voorbereid , en van hare kindsche jaren was haar onschuldig hart een vruchtbaar veld, geschikt om het zaad van kracht en loven op te vangen, hetwelk de hand van

-ocr page 103-

90

Pranciscus over de christelijke wereld ging uitatrooijen.

In weinig tijds hadden vele duizende mannen en jongelingen zich bij den H. Pranciscus aangesloten, die aan alles verzaakten en geheel de wereld verloochenden , om slechts voor God te leven en Hem te dienen. Zij leefden in godsdienstige gemeenschap , in hartelijke liefde met elkander. Gebed en arbeid werden beurtelings met elkander afgewisseld. Zij bezaten niets en wilden niets bezitten, de armoede was hunne bruid. Een ieder had slechts één kleed met een gordel om de lendenen en droeg het, totdat het onbruikbaar was geworden. Wanneer zij hun dagelijksch brood bedelden en iets meer verkregen dan voor de behoefte noodig was , gaven zij het aan de armen.

Zij leidden een waar apostolisch leven en waren het zout, waardoor God de bedorvene christenwereld van dien tijd weder genas.

Nadat de Pranciscus-orde zich buitengewoon snel en krachtig had uitgebreid, wilde Gods voorzienigheid ook aan het vrouwelijk geslacht gelegenheid geven , op deze wijze het arme leven van Jesus Christus na te volgen. Onder de leiding van den H. Pranciscus stichtte de H. Clara in Florence eene orde voor vrouwen met dezelfde regelen , als de Pranciscanen en Kapucijnen hadden , en men noemde haar de Clarisse-orde.

Terwijl Pranciscus steden en dorpen doortrok , overal den Gekruiste predikende, maakten de woorden van dien nieuwen apostel zulk een diepen indruk op de menigte , dat er, na verloop van weinige jaren, eene algemeene beweging onder alle standen der maatschappij ontstond. Duizenden van beider kunne wilden al het aardsche vaarwel zeggen en in de orde van Pranciscus gaan, ofschoon zij door hunnen staat of stand onoverkomelijke moeije-lijkheden ondervonden tot bereiking van hun verlangen. Bij iedere schrede ontmoette hij op zijne apostolische reizen echtgenooten , die hunne vrouw en kinderen wilden verlaten , om zich met hem aan de armoe en prediking des Evangelies toe te wijden; en vrouwen, die gereed stonden om hare pligten van echtgenoot en moe-

-ocr page 104-

91

der te verlaten, om de kloosters te bevolken , waar Clara, zijne geestelijke zuster, de gestrengheden der arme Clarissen bestuurde.

Geplaatst tusschen de pijnlijke keuze , om of wel de heilzame verlangens in zoo vele harten te onderdrukken, of eene gevaarlijke weerspannigheid tegen verpligtingen door God zei ven geheiligd , te voeden, koos hij eenen middenweg, waarop God zoo als op alle zijne werken den rijkste zegen liet neerkomen ; hjj beloofde namelijk aan deze menigte, begeerig om hem te gehoorzamen, eenen bijzonderen levensregel, die de christenen in het dagelijksche leven door gemeenschappelijke gebeden, goede werken en boetvaardigheid aan zijne religieuzen zou verbinden , zonder de banden te verbreken, door God zeiven geheiligd. Eerst gaf hij die regelen bij wijze van onderrigt aan de geloovigen van beider kunne , die zich vol ijver op der-zelver beoefening toelegden , vooral te Florence en in de omstreken. lederen dag kon hij zich geluk wenschen met de vinding van het middel, om ook buiten de muren van het klooster de gevaarlijke vermakelijkheden en overtolligheden der wereld te verzaken. Daar Franciscus zag hoe de leden in dit genootschap immer in getal en ijver toenamen , gaf hij hun den naam van Boetelingen van de derde crde, als de derde tak van zijne familie, reeds bestaande uit de minderbroeders , waarvan hij het hoofd was, en de zusters van de H. Clara; in 1221 schreef hij zijne regelen op , en kondigde ze openlijk af. Deze regelen werden door verschillende pausen onderzocht en goedgekeurd ; en verleenden , aan allen die ze onderhielden , een schat van aflaten.

De verbindtenissen die degenen , welke in deze derde orde gaan , op zich nemen, zijn hoofdzakelijk do volgenden : Als eerste voorwaarde behoeven zij , die gehuwd zijn, de toestemming van hunne wederhelft; bovendien moet men elk onregt van welken aard ook hersteld, en zich openlijk met zijne vijanden verzoend hebben. Zonder huisgezin of maatschappelijke betrekking te verlaten, moet ieder naar zijn staat zeer eenvoudige , vooral geen zijden kleederen dragen. Zij moeten alle openbare ver-

-ocr page 105-

92

makelijkheden, als van schouwspelen, danspartijen , geheel vermijden; lederen woensdag, vrijdag en zaterdag van het geheele jaar zich onthouden van vleesch-spijzen : op alle vrijdagen moeten zij bovendien vasten , zoo als op quatertemperdagen is voorgeschreven. Op de drie hoofdfeesten van het jaar moeten zij biechten en communiceren , en dagelijks de getijden bidden , zoo als zij in het handboek 1) gevonden worden, of 54 maal het Onze Vader, gedurende het tijdsverloop van een dag, wat ook onder den arbeid geschieden kan, en de H. Mis hooren, wanneer zij de gelegenheid daarvoor vinden kunnen. Naar omstandigheden kan do biechtvader van vele andere verbindtenissen dispenseren ; ook is men niet onder straf van zonde verpligt iederen regel stipt te onderhouden , men verliest alleen door hot verzuim de verdienste — doch alle leden der orde zijn gehouden een christelijk , opwekkend en stichtelijk leven te leiden.

De ontzaggelijke en groote verbreiding der orde van den H. Franciscus is eene der merkwaardigste gebeurtenissen van dien tijd ; en men kan gelooven dat de kerk dien snellen voortgang van het christelijk leven in dien tijd vooral te danken heeft aan de instelling van de derde orde. Een groot-aantal christenen van beider kunne sloten zich dagelijks bij haar aan; Italië, Frankrijk en Duitsehland werden beurtelings door dit nieuwe leger overstroomd. De vijanden der kerk bespeurden weldra welk eene krachtige hindernis zij gingen ontmoeten in eene instelling , die onder hare gelederen geloovigen van allen ouderdom, rang en staat telde: den krijgsman zoowel als den koopman , den priester zoowel als den regtsgeleerde , den koning zoowel als den landman ; en waarin de verpligting van een gestreng en naauwgezet onderhouden der kerkelijke verpligtingen noodzakelijk den band van gehoorzaamheid en liefde voorde onsterfelijke bruid van Christus moest versterken , terwijl zij te midden van de maatschappü leefden , om er hunne liefde en gehechtheid vrij te ontwikkelen Zoo hoorde men Keizer Frederik II zich openlijk beklagen ,

•|) In het vlaamscli nitgegeven bij P. .1. llaniccj te Mechelen -ISDIi

-ocr page 106-

93

dat hij in de derde orde een beletsel vond voor de uitvoering van zijne boozo plannen tegen den H. Stoel.

In 1221 , het zelfde jaar -waarin de H. Prancisous de regelen van de derde orde openlijk afkondigde, vestigden zijne kloosterlingen zich voor goed in Duitsohland. Nergens konden zij voorzeker grooter bijval en aanmoediging ondervinden , dan bij de jeugdige en heilige landgravin van Thuringen ; zij , die de armoede zoo zeer beminde , moest wel het grootste welgevallen in eene orde stellen, die boven alles de armoede had uitverkoren. Zij stichtte daarom in Eisenach een klooster voor de Franciscanen. Van deze kloosterlingen hoorde zij zoo veel over den H. Pranciscus verhalen, dat haar jeugdig hart vervuld werd van eerbiedige liefde voor den grooten Heilige , en van onweerstaanbaar verlangen om dat verheven voorbeeld van deugd na te volgen. Van dien tijd koos zij hem tot haren beschermer en geestelijken vader. Naauwelijks had zij ook hooren spreken van de derde orde , of zij werd getroffen door de geestelijke voordeelen , die deze instelling den Christenen aanbood. Voor haar zelve zag zij er een middel in om aan hare vrijwillige verstervingen en godsdienstige oefeningen eene nieuwe verdienste toe te voegen; zij vroeg daarom met alle nederigheid haren echtgenoot het verlof, om zich in de derde orde te laten opnemen, en , nadat zij zonder moeite zijne toestemming had verkregen, haastte zij zich om den eersten band van vriendschap met dien heilige aan te gaan , welke in den hemel voor altijd zou blijven bestaan. Zij was de eerste in Duitschland, die zich in de derde orde begaf, en haar heilig voorbeeld was van geen geringen invloed op de snelle verbreiding in Duitschland. Ofschoon hare verstervingen en godsdienstige oefeningen grooter waren dan de regelen der nieuwe orde haar voorschreven , verkregen hare gebeden, vasten en andere goede werken door de vereeniging met de orde eene hoogere waarde omdat zij nu in den geest van gehoorzaamheid en in gemeenschap met alle leden der orde geschieden.

Wanneer eene heilige als Elisabeth, door het aannemen der derde orde zich beveiligen en versterken wilde tegen

-ocr page 107-

94

de gevaren van het wereldsche leven, dan is dit nog raadzamer voor hen , die in de wereld moeten leven en hunne eigene zwakheid en zondigheid alle dagen ondervinden, Zij moeten een steun hebben, dien zij bijzonderlijk in deze orde vinden kunnen. Anderen hebben nog veel af te boeten , maar hebben nog weinig of niets gedaan. Velen maken besluiten om hun leven te verbeteren, boetvaardigheid en goede werken te verrigten, maar hunne voornemens hebben veel gelijkenis op den bloesem van een zieken boom; iedere lente verschijnen zij in rijken bloesemdos , maar voor het einde van de lente valt hij af, zonder vruchten te zetten. Bij de meesten dringt de wereld dieper in de ziel en dreigt er God uit te dringen. — De regelen der derde orde zijn een heilzaam middel voor dat gevaar ; zij zijn van dien aard , dat ook de menschen in de wereld ze onderhouden kunnen , zonder hinder voor hunne bezigheden , terwijl zij voor ligtzinnigheid , weekelijkheid , lauwheid , hoovaardij en andere zonden beveiligen en krachtig medewerken om een godvruchtig leven te leiden zonder al te zware lasten op te leggen.

Mijn juk is zoet en mijn last is ligt.

Matth. XI : 30.

33. Het Geschenk.

Ik was eenmaal in de schatkamer van het keizerlijk paleis te Weenen, en zag er eene menigte van de grootste kostbaarheden , die men op aarde vinden kan. Daar vindt men b. v. bloemenruikers, waarvan de stengels en bladeren van zuiver goud, en de bloemen uit diamanten en andere edelgesteenten te zamen gesteld zijn, waarvan een enkele steen vele duizende guldens kost. Doch bij het zien dier groote schatten werd het mij zeer duidelijk voor den geest, hoe weinig eigenlijke waarde dat alles heeft , het kwam mij voor als speeltuig voor groote kinderen, als schitterende begoocheling van de wereld Daarentegen kan eene vrome ziel de grootste vreugde

-ocr page 108-

95

in iets vinden, waarvoor de wereld en de kinderen der wereld slechts verachting- en spot overhebben. Dit bewijst ons ook het leven van de H. Elisabeth.

De H. Franciscus van Assisië vond in den kardinaal Hugolin eenen bijzonderen vriend en beschermer zijner orde. Beide mannen hadden van de landgravin Elisabeth hoeren verhalen, hoe heilig haar levenswandel was, hoe zij in Thuringen een Erancisoanen klooster had op-gerigt en ook zelve de regelen der derde orde had aangenomen. Op zekeren dag wederom in vriendschappelijk gesprek met elkander vereenigd , gaven beiden hunne hooge bewondering te kennen over de voorbeeldige nederigheid, de strenge en vurige godsvrucht, en de liefde voor de armoede van de H. Elisabeth. Daar stond plotseling de kardinaal op en sprak tot den H, Pranciscus : «Daar zij vervuld is van uwen geest, daarom verlang ik, dat gij haar een erfdeel zult nalaten gelijk Elias aan zijnen leerling Elisaeüs ,quot; en terwijl hij dit zeide , nam hij den ouden mantel van de schouderen van den H. Eran-ciscus , en verzocht, wanneer wederom broeders naar Duitschland zouden reizen, hun denzelven mee te geven, als bewijs van zijne erkentelijkheid voor de weldaden, die Elisabeth aan zijne broeders had bewezen. De Heilige gehoorzaamde aan zijn vriend , en zond haar, die hij met alle regt zijne dochter konde noemen, dat nederig geschenk , vergezeld van een brief, waarin hij zich met haar verheugde over alle genade die God haar had geschonken , en over hare goede medewerking met die genade.

Had men de heilige landgravin eene schatkamer vol goud, paarlen en edelgesteenten geschonken, zij had minder blijken van vreugde gegeven, dan over het geschenk van een groven en versleten mantel van den H. Franciscus. Zij schatte hem zoo hoog, dat, wanneer zij eene bijzondere genade van God wilde verzoeken , zij den mantel omhing en hoopte in hare nederigheid , dat de Heer om de verdiensten van zijnen trouwen dienaar Pranciscus haar dan bijzonder genadig zou zijn.

Op haar sterfbed verzekerde zij nog dat Jeaus Chris-

-ocr page 109-

90

tus onze Heer, haar steeds goedgunstig had willen ver-hooren wanneer zij op die wijze bad.

En toen Elisabeth op sterven lag en cene vriendin haar eene gedachtenis verzocht, gaf zij deze den mantel en zeide : «Zie niet op deze armoedige •stof, maar op de kostbaarheid der armoede.quot;

Later kwam de mantel in het bezit der Duitsche ridders te Weisenfels, en werd daar als eene dubbele ver-eerenswaardige nalatenschap bewaard, die aan twee heiligen had toebehoord , den H. Francisous en de H. Elisabeth. De grootste en meest beroemde prediker van Duitschland, de Franciscaan Berthold van Regensbnrg legde voor de regters van het proces der heiligverklaring van de H. Elisabeth, de getuigenis af, dat hij zelf die glorierijke banier der armoede, die in zoovele harten de wereld met hare ijdelheden had overwonnen, in een huis van de duitsche ridders te Weisenfels gezien en met eerbied had aangeraakt.

De geschenken zijn als de menschen, die ze geven en ontvangen, aan de keuze van het geschenk kan men hunne gezindheid en zieletoestand erkennen. Aan het kind geeft men iets om te eten of om te spelen , omdat het nog geheel voor de zinnen leeft! Aan eene pronkzieke vrouw kan men geen aangenamer geschenk doen, dan een schoon nieuwmodisch kleed. De hebzuchtige en genot-zieke verlangt boven alles geschenken aan geld, of van geldswaarde. En gij kunt er u zeiven aan leeren kennen, als gij u beproeft, welk geschenk u de meeste vreugde zou verschaffen. Hoe meer de christelijke geest in eenen mensch de overhand heeft, des te hooger schat hij alles, wat eene christelijke beteekenis heeft. Een rozekrans, een kruis van Jeruzalem of Rome, een beeld, een boek of een relikwie van eenen heiligen of vereerenswaardigen persoon hebben in de oogen van een vromen christen meer waarde dan geschenken van de grootste geldswaarde , die alleen voor het wereldsche leven eenige beteekenis hebben.

Want waar uw schat is, daar zal ook

uw hart z ij n. Luc. XII : 34.

-ocr page 110-

97

34- Het Meiischeukind.

Het was nu drie jaren geleden sinds de H. Elisabeth met den landgraaf Lodewijk in den echt getreden was ; Lodewijk was toen 20, Elisabeth 13 jaren oud ; beiden waren onschuldig nog meer volgens het hart , dan volgens de jaren , beiden waren vereenigd nog meer door den geest en het geloof dan door het huwelijksleven , want , zegt een geschiedschrijver, zij beminden elkander in God met eene ongeloofelijke liefde , daarom waren de heilige engelen tusschen hen beiden en woonden bij hen (1).

In het jaar 1223 drie dagen na Maria boodschap, toen Elisabeth den ouderdom van 16 jaren bereikt had , werd zij moeder van haar eerste kind een zoon ; dit geschiedde op het slot van Kreuzburg, eenige uren van Eisenach. De graaf was in dat oogenblik op den landdag in Marburg. Natuurlijk werd hem deze hoogst verblijdende tijding in allerijl overgebragt; en omdat in zulke oogenblikken het hart door de vreugd veel ruimer en veel milder is , werd de bode rijkelijk beloond. Doch zoo iets doen ook de heidenen, dat wil zeggen menschen die geen christelijken geest bezitten ; de edele vorst wilde bovendien zijne vreugde en dankbaarheid jegens God door iets van algemeen en blijvend nut openbaren. Op staan-den voet was de graaf van Marburg naar den Kreuzburg vertrokken, en zijn weg voerde hem over den Werra-vloed , waarover slechts een houten brug geslagen was , die bij het opzwellen van het water' ligtelijk door den | stroom kon worden meegesleept. Terwijl Lodewijk in J nlle haast daarover reed , viel hem de goede gedachte in, lom de blijde herinnering aan de geboorte van zijnen joon, door het bouwen van een steenen brug tot in het | verre nageslacht over te brengen. Die brug bestaat nog |met eene schoone gothieke kapel, toegewijd aan den H. ] Liborius bisschop van Mans ; zij staat daar nog en schijnt wen reiziger vriendelijk uit te noodigen eenige oogenblik-

(1) Der heilige Engel war zwischen an eyn bote. Berth. h\ Mss. Daium woneteu die Engel bey inen, Passional, 59

-ocr page 111-

——

9S

ken binnen te gaan om zich af te vragen , of hij wel op den regten weg is, dat is, — naar God — wandelt.

Vele welgestelde ouders kunnen op gelijke wijze de vreugde over de geboorte van een kind vieren en heiligen, indien zij b. v. aan eene arme kerk iets tot opluistering der godsdienst schenken , of indien zij voor den levenden tempel Gods voor een arm , behoeftig kind , een kleed laten maken, of door een ander goed werk aan God hunnen dank betuigen. Dat brengt zegen aan het pas geboren kind.

De landgraaf kwam nog bij tijds om bij het doopen van zijn kind tegenwoordig te zijn en schonk het den naam van Herman, als een vereerend aandenken aan zijnen overledenen vader. Behalve dezen eerstgeborenen zoon schonk God aan het heilige echtpaar nog twee dochters (1).

Wist Elisabeth al haar doen en laten tot eer van God in te rigten , hoeveel te meer zal bij zulk eene gewig-tige gelegenheid , als de geboorte van een kind is, hare vroomheid zich geopenbaard hebben. Getrouw aan de nederigheid, die zij zich had voorgenomen, bewaarde Elisabeth die deugd met de grootste naauwgezetheid , te midden van de vreugde van het moederschap, zoowel als te midden van vorstelijke grootheid. Zoodra zij weder haren eersten kerkgang konde doen, nam zij haren jongsten lieveling op de armen, verliet heimelijk het kasteel , en steeg barrevoets iu een eenvoudig wollen kleed langs een hobbelig steenen pad den slotberg af, naar de Catharina Kerk , die ver buiten de stad Eisenach lag.

Op den langen en moeijelijken weg, dien zij met verscheurde en bebloede voeten aflegde , droeg zij zeive, gelijk de Moeder Gods , haar kind. En in de Kerk gekomen legde zij haar kind , met een waskaars en een lam op het altaar neer en bad: »0 Heer Jesus Christus,

(1) Dat Elisabeth drie dochters zou gehad hebben, zooals Mon-talembei t schrijft, van welke twee den naam van Sofie droegen kan volgens A. Stolz na een naauwkeurig onderzoek niet meer worden verdedigd.

-ocr page 112-

99

aan u cn aan uwe lieve Moedei draag ik dat kind op. Zie mijn Heer en mijn God, gij hebt het mij gegeven , en ik geef liet u van ganscher harte weer, aan u die de Opperheer en de beminnelijke Vader zijt van moeder en van kind. Het eenige wat ik u heden bid en de eenige genade, die ik u durf vragen, is, dat gij dit kleine kind, door mijne tranen besproeid, onder het getal uwer dienaars en vrienden gelievet op te nemen en uwen heiligen zegen te schenken.quot;

Was zij in huis teruggekeerd , dan gaf zij het kleed aan eene arme vrouw, die ongeveer te gelijk met haar moeder was geworden.

Nergens ter wereld gevoelt men zich zoo digt bij de eeuwigheid lt;ils bij een graf; men staat er voor de poort van de eeuwigheid. Wanneer daarentegen een kind voor het eerst ter kerke wordt gedragen , dan schijnt alles blij den opgang van dit jeugdig leven te genioet. De ouders maken en koesteren alle verwachtingen voor het kind , opdat het schoon, goed en schitterend opgroeije, een vreugde voor hunne dagen, een steun voor hunnen ouderdom worde — en toch is er maar één wensch noo-dig , waartegen alle andere van oneindig minder belang zijn , de wensch dien Elisabeth voor ieder van hare kinderen , die zij barrevoets naar de Catharina kerk droeg , aan God verzocht: dat het een waar kind van God mogt worden. De uiensch die ter wereld komt is gelijk aan iemand die op een sneltrein plaats neemt ; met vreese-lijke snelheid ijlt hij zonder stilstaan dag en nacht voort naar het ééne station , dat er is. Dit station is het kerkhof, dat voor het ligchaam tegelijk de wachtkamer is der verrijzenis. De ziel gaat immer verder : jigt;n a den dood komt het oordeelquot; zegt de H. Schrift. Armoede of rijkdom , schoonheid of misvormdheid , waardigheid of dienstbaarheid , genoegens of zorgen , bloei-jende gezondheid of voortdurende ziekelijkheid — alles ijlt voorbij en de mensch kan er slechts van proeven, zonder het vast te houden of er iets van meê te nemen. Slechts ééne zaak neemt gij meê, ze vergezelt n nog verder dan het station van het kerkhof ; en die zaak is uw

-ocr page 113-

400

ware bezit, uwe goede of kwade werken , uwe ziel zoo als zij is voor den alweteiiden en heiligen Regter en niet zoo als zij s c h ij n t voor het oppervlakkig oordeel van de mensohen. Dat beslist over een ontzaggelijk ongeluk of geluk, hetwelk even lang zal duren, als God in den hemel is. Daarom bad Elisabeth om dit ééne noodzakelijke voor hare kinderen , dat zij vrienden Gods zouden worden en blijven ; en omdat deze ware Christelijke vrouw wel wist, dat een kind dat geluk alleen kan verkrijgen door de waarheid en genade van Jesus Christus , daarom wilde zij dit door twee zinnebeelden aan-toonen : zij offerde een licht en een lam.

Alle vleesch veroudert als gras, en als het blad aan den groenen boom. Eeni-ge vallen af, enanderegroeijenwedei-aan; zoo is het geslacht van vleesch en bloed; h e t e e n e sterft, h e t a n d e re wordt geboren. Eccli. XIV.- 18, 19.

35. De Geregtigheid.

In het leven der beide heilige echtgenooten bewijst alles , welk een innige band van liefde hen vereenigde , en hoe zij elkander waardig geweest zijn. De gravin gebruikte al de kracht en vinding van hare teedere ziel, tot ondersteuning van de ongelukkigen, die onder haar bereik waren; graaf Lodewijk van zijnen kant gebruikte al zijn mannelijken moed en krijgskundige talenten , tot verdediging der belangen van het volk, door God ham toevertrouwd. Deze diep ingewortelde liefde voor de regt-vaardigheid , welke wij reeds als zijne hoofddeugd hebben leeren kennen, gaf hem zulk een levend gevoel voor de regten zijner onderdanen en zulk eene edelmoedige deelneming in de hun aangedane beleedigingen, dat hij alleen om die reden verre en kostbare veldtogten ondernam , tot groote verwondering van zijne naburen en va-sallen. Zoo gebeurde het in 'tjaar 1225, dat de Graaf het berigt ontving , dat eenigen zijner onderdanen , die

-ocr page 114-

101

in Polen handel dreven . aangevallen en beroofd waren bij het kasteel Lnbantzk of Lubitz in Polen. Hij vroeg daarop aan den hertog van Polen eene vergoeding voor die ongelulikigen, welke hem geweigerd werd. Toen riep hij op den 15 Julij , den feestdag van de verspreiding der Apostelen een aanzienlijk leger te zamen , bestaande uit de ridders van Hessen , Thnringen , Franconië en van Oosterland.

Hij voerde hen heimelijk naar de oevers van de Elbe zonder het doel van zijnen togt te openbaren. Te Leipzig aangekomen voegde hij de Saxische ridders van zijn Palatinaat er bij , en vele wapenbroeders uit Misnië , want hij was voogd van den jeugdigen markgraaf dezer provincie. Toen eerst verklaarde hij zijne plannen, om op te trekken naar Polen en het kasteel van Lubantzk te belegeren . om de beleediging zijne arme onderdanen aangedaan te wreken. Eene algemecne verwondering ontstond onder zijne ridders , daar zij niet konden begrijpen , dat hij zulk een verren togt wilde ondernemen voor eene eenvoudige zaak van kooplieden. Daar hij zich echter door niets van zijn plan liet afbrengen, wil • den velen zich terug trekken; maar de schaamte , misschien ook de vrees voor zijne gestrengheid , weerhield hen. Zij volgden hem dus, hetzij dan tegen wil en dank, naar Polen , waar hij aan het hoofd van zijn leger aankwam, voorafgegaan door eene voorhoede van 3500 man zijner keurbende, die drie dagen voor zijne aankomst het beleg om Lubantzk sloegen , de stad in brand staken en ook het beleg van het kasteel begonnen. De hertog van Polen was uiterst verwonderd, toen hij hoorde dat een graaf van Thuvingen , van zoo ver gekomen was, om zijn land met zulk een magtig leger te overvallen , en zond hem voldoening in geldelijke offers; maar I.odewijk weigerde , en liet hem zeggen , dat hij dit had moeten doen , toen hij hem vriendschappelijk daarover schreef , maar dat hij thans voor dezen langen togt eene andere voldoening eischte. Intusschen was hij zelf te Lubantzk aangekomen, en begon met alle kracht eene geregelde belegering.

-ocr page 115-

102

De Poolsche vorst zond hem hierop een bisschop om hem nieuwe en grootere offers ter vergoeding aan te bieden. De bisschop zeide hem , dat hij niet uit het oo^ verhezen moest, dat de Polen ook dappere krijgslieden waren , en dat, zoo hij niet zonder uitstel vertrok , de hertog van Polen tegen maandag van de volgende week met geheel zijn leger zoude komen, en alle Duitschers tot den laatsten man zoude verdelgen. Waarop de landgraaf antwoordde, dat hem niets liever zoude zijn dan eene kennismaking met den hertog , en dat hij nog acht dagen na den bepaalden dag zou blijven, om eens te zien wat soort van menschen de Polen waren. Maar noch de hertog, noch zijne Polen verschenen. Na eenise aanvallen gaf het kasteel zich over, waarna Lodewijk net tot den grond liet verwoesten en naar zijn land terugkeerde , in geheel oostelijk Dnitschland den meest guns igei? indruk achterlatende van zijne ffereo-ti^heid moed en liefde voor zijn arm volk.

Eenigen tijd later trok de graaf op nieuw te velde voor eene zaak , die nog onbeduidender scheen te zijn. Omdat dit voorval zulk een juist denkbeeld geeft van zijne goedheid en liefde voor zijn volk , alsmede van de eenvou-t ige zeden van dien tijd , zullen wij het hier in zijn «-e-heel verhalen. a

Twee of drie jaren te voren, bet was op de jaarmarkt van Eisenach , was de graaf van het kasteel gekomen , om 111 de stad het nieuws te zien wat daar te koop werd aangeboden. Daar zag hij een armen koopman die slechts eene kleine mars bezat, en dobbelsteenen , naalden , lepels en andere kleinigheden verkocht. De graaf vroeg hem of hij van zijn kleinen handel kon leven : »o mijn vorst, antwoordde de koopman, »ik schaam mij om te bedelen, en ik ben niet sterk genoeg om in daggeld te werken; maar als ik slechts veilig van de eene stad naar (ie andere kon gaan , ik zou met Gods genade mijn dagehjksch brood met deze kleine mars verdienen en zelfs zóó, dat ik na verloop van één jaar de dubbele waarde zon bezitten.quot;' De goede graaf'door medelijden bewogen , zeide hem ; «Welnu , ik zal u mijn vrijgeleide

-ocr page 116-

403

geven gedurende een jaar , gij zult noch belasting, noch tollen in mijn rijk behoeven te betalen. Op hoeveel schat gij uwen mars ?quot; — «Twintig schellingen zeide de koopman, «Geef hem 4 0 schellingen,quot; zeide de vorst tot zijn thesaurier , die hem vergezelde , »en geef hem een vrijgeleide met mijn zegel voorzien.quot; Toen wendde hij zich tot den koopman ; «Ik wil voor de helft in uwen handel deelen, beloof mij dat gij een trouw compagnon zult zijn en ik waarborg u voor alle schade.quot; De arme oopman was ten toppunt van vreugd, en begaf zich met vertrouwen en geluk op reis. Bij het nieuwe jaar , ging hij naar zijnen edelen aandeelhouder op den Wartburg en toonde hem zijne geheele marskraam , die zeer was toegenomen. De landgraaf nam er eenige kleinigheden uit , die hij aan zijne bedienden uitdeelde. Op den eersten dag van ieder jaar kwam de koopman op den Wartburg terug, om verslag van zijne zaken te geven.

Zijn zaken gingen weldra zoo goed , dat hij een ezel kocht, en zijne togten al grooter en voordeeliger maakte.

Nu gebeurde het, tegen het einde van het jaar 1225, dat de koopman te Venetië was geweest, waar hij eene menigte van vreemde en kostbare zaken had gekocht. Op zijne terugreis naar Thuringen, waar hij zich op den eersten dag van het jaar op den Wartburg moest ver-toonen, kwam hij te Wurtzbourg in Pranconië, waar hij in het voorbijgaan zijne waar uitkraamde en te koop aanbood. Eenige Franconiërs vonden alles zeer wel naar genoegen, en hadden gaarne iets gehad , maar liever zonder koopen. Zij onderzochten bij gevolg welken weg de koopman zou nemen , legden zich in hinderlaag, vielen hem aan en ontnamen hem zijn ezel en al zijne koopwaren. En ofschoon hij zijn vrijgeleide van den landgraaf van Thuringen toonde, zij spotten met hem en wilden hem zelfs binden en gevankelijk wegvoeren. Met moeite ontsnapte hij nog aan hunne handen. Geheel neergeslagen kwam hij te Eisenach bij zijnen vorst en deelgenoot, en verhaalde hem zijn ongeluk : »Myn waarde deelgenootzeide hem de vorst al lagchend , «stel u gei ust over het verlies van onze koopwaren , heb

-ocr page 117-

m

een weinig geduld en laat mij de zorg om ze te zoeken.quot; Aanstonds nep hij zijne graven en ridders uit den om-trek te zamen en zelfs de landlieden die te voet streden stelde zich aan hun hoofd, viel onverhoeds in Franconië' verwoestte het gansche land tot aan de poorten van Wurtz-boui-g, overal zoekend naar zijnen ezel. De prinsbisschop van Wurtzbourg het hem vragen, wat die inval betee-e ; waarop de graaf liet antwoorden : hij zocht een zekeren ezel die hem toebehoorde, en die door de onderdanen van den prins geroofd was. De Bisschop het aanstonds den ezel en de goederen teruggeven , en da goede landgraaf keerde zegevierend naar zijn land terug tot groote verwondering van het arme volk, wiens verdediging hij met zoo veel liefde op zich nam

Het is eene groote deugd om den zwakkere tegen den sferkere te verdedigen, en tegt en billijkheid te handhaven; want als het eene zonde is, die wraak roept ten hemel, armen, weduwen of weezen te verdrukken dan moet het eene Gode welgevallige zaak zijn hen te beschermen , te verdedigen en hunne zaak te bepleiten.

H ij z a 1 den a r m e n v a n d e n m a ff t i ff e

bevrijden, den arme. die geen helper lleeft- Psalm LXXI: 12.

36. Het kruis in de Liefde

lnindfd •'ar.en Iaquot;quot; hadden de verschillende Duitsche landen en morsten een gemeenschappelijk hoofd, dat was

Frederik^II T) T^61' Van ]Duitschland heette redenk II. Deze deed een veldtogt naar Italië en riep

ook den landgraaf Lodewijk met zijne krijgslieden op

om dien meê te maken. Dit was de eerste maal, waarop

de landgraaf zich voor langen tijd van zijne celielde

Alpen over naar Italië. Dit geschiedde op het einde van den winter des jaars 1226.

NaauweHjks was de landgraaf vertrokken of een vree-

hevï h011g,erS,,001d brak echter nergens zoo

g woedde als in Thnringen. Het uitgehongerde

-ocr page 118-

105

volk viel tot de diepste ellende, men zag de armen met geheele scharen over de velden, in de bosschen en langs de wegen verspreid , om wortelen, en wilde vruchten , anders het voedsel der dieren te zoeken, om de schrikkelijke kwelling van den honger eenigermate te stillen. Zelfs onreine dieren die van den honger bezweken waren, en waarvan niemand in gewone tijden iets wilde eten . werden nu met alle gretigheid verslonden. Doch zelfs de voorraad van deze ellendige en walgelijke spijzen was niet groot genoeg, daarom stierven er menigte van men-schen den ijselijken langzamen , bitteren hongerdood , en bezaaiden van alle kanten de wegen met hunne lijken.

Wanneer een iegelijk in den gewonen toestand des levens bij het zien van zoo veel ellende met medelijden en onrust vervuld werd, wie zal dan kunnen begrijpen, hoe het der liefdevolle barmhartige moeder Elisabeth gegaan is. Zooals voor den H. Carolus Barromeus de pest in Milaan een middel was tot zijne grootste verheerlijking, omdat hij met wondervolle opoffering, leven, krachten , ja het laatste kleedingstuk en het laatste stuk brood er aangaf, om de ellende te verzachten ; zoo was ook deze hongersnood een middel tot verheerlijking der H. Elisabeth of liever van de goedheid Gods, waarvan zij in de ruimste maat vervuld was.

Als eene moeder haar eigen kind gebrek ziet lijden , dan is hare smart met de grootste bitterheid vermengd , en zij bedenkt zich en zorgt en spant al bare krachten in om den nood te lenigen. Dat is natuurlijke moederliefde. Doch die de bovennatuurlijke christelijke liefde waarlijk in het harte draagt, zal voor ieder mensch , dien hij in nood en ellende ziet, een krachtig medelijden bezitten, en met dezelfde trouw zal hij peinzen en zorgen voor hulp, alsof de noodlijdende zijn kind of broeder ware. Zoo was het ook bij Elisabeth, zij had dag of nacht geen rust ; en vereenigde den nood van zoo vele duizenden in haar eigen hart, zoodat het overvol was van het smartelijkste medelijden, dat alleen in hulp verleenen eeni-ge verkwikking vond. De schatkist van den landgraaf was gelukkig in dien tijd goed voorzien; er waren 04,000

-ocr page 119-

■106

goudstukken voorhanden . de opbrengst van eene groote bezitting, die voor weinig tijds verkocht was. Elisabeth maakte niet de geringste bedenking, om deze som geheel voor het arme volk te besteden ; daarna spaarde zij ook de voorraadschuren des vorsten niet, waarin toen eene overgroote menigte graan lag opgestapeld. De hovelingen bragten wel is waar hunne bezwaren in bij de mild • dadige landgravin, omdat geheele dorpen en steden verkocht of verpand moesten worden, om de voorraadschuren weer op gelijke wijze te vullen. Zulke opmerkingen hadden echter bij Elisabeth niet de geringste kracht, waar het gold hare medemenschen van den hongerdood te redden ; hare vastberadene en krachtige naastenliefde bragt het zoo ver, dat er dagelijks in hare tegenwoordigheid 900 armen gespijsd werden.

Toen eindelijk landgraaf Lodewijk uit den vreemde terugkeerde , wilden de hofmaarschalk en de beambten van de scnatkist deze weldadigheid in een hatelijk daglicht stellen, alsof zij alles weggaf, en de hofhouding ten gronde rigtte. Maar Lodewijk gaf hun ten antwoord: »Laat mijne lieve Elisabeth de arme menschen weldoen ; wat zij om Gods wil tot leniging der armoede doet, daar zegge niemand iets tegen ; zoo lang zij mij den Wart-burg, Eisenach en Naumburg laat ben ik weltevreden.quot;

Doch dit zeg ik : die spaa rzaam zaait zal ook spaarzaam m a a ij e n ; maar die met zegeningen (rijkelijk) zaait, zal ook met zegeningen (r ij k e 1 ij k) m a a ij e n.

II Cor. IX: ü.

37. Medelijden met Verstand.

Ik heb meermalen goedige en medelijdende menschen ontmoet, die zoodra een armen iets vraagt, aanstondf, zonder verdei nadenken, hem geven wat zij kunnen. Zulke menschen meenen hel goed, maar zij werpen hunne giften dikwerf noodeloos weg, omdat zij de traagheid , ngeregeldheid en losbandigheid bevorderen, en omdat

-ocr page 120-

107

zij verkwisten, wat voor anderen, die het beter gebruiken en meer behoeven, nuttig en heilzaam ware geweest. God zelf geeft niet aan een iegelijk wat hij Hem vraagt, niet omdat God niet rijk en goed genoeg is om te geven, maar omdat God met wijsheid geeft en -met wijsheid weigert , naarmate het den mensch voor zijne eeuwige bestemming nuttiger is.

Omdat Elisabeth niet zoozeer door een natuurlijk goedig hart , als wel door den geest van Christus werd gedreven , daarom ontmoeten wij ook bij haar geen blind weggeven , maar verstand en orde in hare liefdadigheid. l)e jeugdige vorstin getroostte zich de moeite om ernstig te overwegen , op welke wijze zij de meeste en langdurigste hulp kon verleenon. De oudste berigten hierover melden ons het volgende ;

Elisabeth liet iederen arme voeding geven voor slechts éénen dag te gelijk : mogelijk had ook zij reeds ondervonden , dat armen niet altijd even goed huis kunnen houden , en wat zij meer dan noodig is bezitten, niet weten te verdoelen. Om echter den hulpbehoevende de kosten van toebereiding te besparen , gaf zij hun geen graan of meel, maar liet dagelijks op het kasteel zooveel brood bakken , als de oven bevatten kon. Daarom kwamen er dagelijks 900 menschen de Wartburg op, om van Elisabeth , die levendige hand van Gods goedheid , hun brood te ontvangen. Eveneens liet zij ook kleederen maken of kocht ze op de markt en deelde ze uit, aan allen die er gebrek aan hadden.

Er bleven echter nog honderde ongelukkigen over , die wegens ziekte, ouderdom of zwakte niet in staat waren den berg op te klimmen , om hun voedsel daar te halen. De H. Elisabeth , die voorzeker niet geteld mag worden onder dat soort van zinnelijke menschen , die hoogstens dan alleen op de armoede acht geven , wanneer deze in al hare ellende voor hunne oogen staat , of met haar geschrei hunne ooren kwelt, zag in den geest ook naar de verborgene , dikwerf veel grootere ellende.

Aan eenigen , die bijzonder ongelukkig waren , bragt zij in persoon wat van hare tafel was overgebleven , en

-ocr page 121-

108

zij zag wel toe , dat op den vovsteljjken disuh mets werd 0)3gediend , dan wat noodzakelijk was, opdat het aandeel van hare lieven armen te grooter kon wezen. Met dien voorraad beladen steeg zij dan zelve den berg af , om niet alleen door hare giften, maar ook door haar bezoek de arme zieken te verheugen. Ook zelfs tot in de verst verwijderde hoeken des lands zorgde zij naar best vermogen voor de noodlijdende onderdanen. Want daar zij gedurende de afwezigheid van haren echtgenoot het bestuur in handen had , vaardigde zij een bevel uit aan de grafelijke ambtenaren , dat alle inkomsten moesten besteed worden tot ondersteuning van de arme onderdanen. De ambtenaren opperden wel is waar hunne bezwaren , doch de landgravin hield vol, dat hare verordening stipt zou worden uitgevoerd. Bovendien liet zij al hare edelgesteente en kostbaarheden verkoopen; en de opbrengst er van liet zij vooral aan de armen in verwijderde streken uitdeden , waar zij zelve geen toedgt konde houden.

Omdat het echter voor den arme een veel grootere weldaad is, indien gij hem in staat stelt , zijn brood door arbeid te verdienen . dan wanneer gij hem voedt, maar in ledigheid laat leven : daarom verzamelde Elisabeth , toen eenmaal de tijd van den oogst was aangebroken , alle armen, die in staat waren om te werken . en deelde aan een ieder een nieuw hemd en een sikkel uit en zond hen naar den arbeid; haar goedig hart dacht er ook aan , hoe smartelijk het is barrevoets over een veld met stoppelen te loopen , daarom gaf zij ook aan ieder een paar nieuwe schoenen ten geschenke.

Bedenkt wel ; de aalmoes is nog niet de Christelijke liefde ; geven de rijken bij inzamelingen en in gevallen van nood eene som gelds , dan doen zij goed. Maar zij doen nog veel beter en christelijker, als zij zelven armen , zieken en bedrukten opzoeken, en ernstig bij zich zelven overleggen, hoe deze of gene , het doelmatigst zal geholpen worden. En daarom kan een iegelijk , die in staat is do weldadigheid te beoefenen , van de H. Elisabeth leeren , hoe men zich in het wel-

-ocr page 122-

•109

doen te gedragen heeft ; verlies daarom deze regelen nimmer uit het oog: 1) Als de arme kan werken, dan bewijst gij een veel grooter weldaad , door hem de gelegenheid te verschaffen , om met werken zijn brood te verdienen , dan door hem te voeden , maar hem daarbij in ledigheid te laten voortleven. 2) Meestal is het doelmatiger den hulpbehoevende datgene aan te schaffen wat hij noodig heeft, b. v. voedsel, kleeding, dan hem op eens het geld in handen te geven. 3) Wanneer gij u het lot van een persoon of huisgezin aantrekt, geef hem dan niet op eens alles , wat gij te geven hebt , maar geef het hem op verschillende tjjden. 4) Uwe weldadigheid moet ook hierin verstandig zijn, dat gij niet alleen diegenen geeft, welke tot u komen , maar dat gij ook diegenen opzoekt , welke dikwerf in een veel grooteren nood van verborgen armoe leven.

Wend uw oog niet af van den behoeftige; en geef dengenen welke u vragen, geeneaanleiding utever we n schen. Want als hij in de bitterheid zijns harten u vloekt, dan verhoort zijn schepper zijne bede. Eccl. IV : 5, 6,

38. Het Ziekenbezoek.

Als men van Eisenach den berg bestijgt, waarop de Wart-burg staat, en op de halve hoogte van den berg links van den hoofdweg afwijkt, dan komt men midden in een bergwoud aan eene bron, met oude muren omgeven , die thans nog genoemd wordt de Elisabethsbronne , omdat deze barmhartige vorstin daar menigmaal de zieken, melaatschen of derzelver kleederen gereinigd heeft. Het gasthuis voor 28 gebrekkelijke en zieke personen , waarover reeds vroeger gesproken is , had Elisabeth digt bij deze bron laten bouwen. Zooals het voor de jeugdige vorstin een heilige en aangename arbeid was, dagelijks hare zieken hier te bezoeken en te verplegen ; zoo was het haar ook niet te veel, lederen dag, ook bij het slechtste

-ocr page 123-

110

weder, den borg geheel af te stijgen, om in de stad Eisenach hetzelfde te gaan verrigten. Behalve het ziekenhuis op den berg , had zij bovendien nog twee gasthuizen in Eisenach gesticht. Het eene was alleen voor vrouwen bestemd , en was toegewijd aan den H. Geest , wiens naam het ook droeg , het andere had de H. Anna tot patrones en was voor alle zieken bestemd ; het bestaat thans nog buiten den stadsmuur voor de poort van St. George.

Hier ging zij dan van het eene bed naar het andere , vroeg iederen zieke hoe het hem ging , en wat hij behoefde. En juist diegenen , wier ziekte en uiterlijk voorkomen het afstootelijkst waren , verzorgde zij met bijzonderen ijver. Zij reikte hun het voedsel of de geneesmiddelen , schudde hunne bedden, nam hen op en legde hen regt, reinigde hun gelaat, en droogde het als eene moeder af met haren sluijer. Van natuur had Elisabeth een grooten afkeer tegen bedorven lucht, en slechten reuk ; in die tijden verstond men echter de kunst nog niet, om de lucht te ververschen , gelijk in de goed ingerigte gasthuizen van onzen tijd. Van daar gebeurde het dat hare adelijke kamervrouwen, die hare meesteres soms volgden naar het gasthuis, bijna in onmagt vielen of luid hunne klagten lieten hooren over de onuitstaanbare ziekenlucht, vooral in de hitte van den zomer. Maar Elisabeth verloochende zichzelvo , liet zich niet beheer-schen door de onaangename gewaarwording der zinnelijkheid , en gedroeg zich als of zij geen reuk bezat. Zij gevoelde het zoo goed, hoe pijnlijk het den zieken aandoet, als men afkeer voor hen toont; en die onaangenaamheid kon zij des te gemakkelijker in den geest van liefde dragen , omdat zij gewoon was door zware boete haar lig-chaam in bedwang te houden.

Zij volbragt daarom al de afzigtelijkste liefdediensten met eene ongedwongen blijdschap en opgeruimdheid, die door niets gestoord werd. Als hare kamervrouwen klaagden , dan zeide zij lagchend ; «Als ik voor het oordeel van mijnen God verschijnen , en Hij mij vragen zal : of ik de armen verzorgd heb , dan zal ik zeggen :

-ocr page 124-

■Ill

Ja, Heer, zoo zelfs dat mijne kamervrouwen er kwalijk van geworden zijn.quot;

Den tijd dien de H. Elisabeth nog over had, besteedde zij om arme huisgezinnen uit den omtrek op te zoeken of noodlijdenden persoonlijk bij te staan. Eens kwam zij in zulk eene hut, waar een zieke lag , zonder dat iemand in zijne nabijheid voor hem zorgde. De zieke klaagde , dat hij gaarne melk wenschte te drinken, maar van zwakte niet in staat was om op te staan en de koe te melken. Nu sprak het goede hart der landgravinne, en zij ging zelve naar den stal om aan het verlangen van den zieke te voldoen. Maar de koe weerde zich heel onstuimig tegen deze ongeoefende melkvrouw, zoodat zij hare liefderijke poging op moest geveu. Zou God met geen grooter welgevallen op de vorstin in dien koestal hebben neergezien , dan op menig rijk gekleed persoon , die wijd en breed met zelfbehagen in den kerk-stoel zit ?

Men verhaalt, dat somwijlen op zekere plaatsen, waar een hoop verachtelijke voorwerpen , van scherven , puin en onkruid op en door elkander lagen , een groote schat van goud en zilver met weinig moeite bij de geringste bewerking werd gevonden. Deze fabel wordt waarheid , zoodra men eenen arme zieke, of een' voor de zinnen afzigteljjken mensch niet veracht, maar liefderijk opneemt en verzorgt; daar vindt men goud van eeuwige belooning of zilver van de schoonste edele vreugd voor het tegenwoordige leven.

Daarom zegt de Verlosser ; «Volbrengt mijne leer en gij zult ondervinden dat zij uit God is.quot; Elisabeth ondervond dit in den hoogsten graad, en word bij hare armen- en ziekendienst mot zulk eenen vrede en vreugde overstroomd , dat zij menigmaal in luide dankzegging God daarvoor loofde. Zulk een gebed vinden we nog beschreven en luid aldus ; »0 heer ik kan u niet genoeg danken dat gij mij toestaat, deze armen mcnschen, uwe liefste vrienden , te verzorgen en op deze wijze te verplegen.quot;

En hierop maakt do, arme Capucijner monnik van Ko-

-ocr page 125-

112

chem deze schooue vermaning : »Hior bid ik allen , die de middelen bezitten , dat zij deze groote milddadigheid der H. Vorstin in iets willen navolgen en naar hun vermogen liet werk van barmhartigheid beoefenen. Zware boete , lang waken , veel bidden , streng vasten , zware kruizen dragen en dergelijke zaken kunt en wilt gij niet : oefent dan ten minste de barmhartigheid opdat gij zaligheid verwerven moogt. Ik verneem dat men door geen gemakkelijker middel zijne zonden kan boeten, dan door het geven van aalmoezen.quot;

Komt gij gezegendenmijns Vaders! bezit het rijk, dat van het begin der wereld voor u bereid is. Want ik was ziek en gij hebt mij bezocht.

Matth. XXV : 34, 36.

3!K Aan het sterfbed en naar het Graf.

Iemand zien sterven is oen ontzagwekkend schouwspel, is eene stille, diepzinnige prediking; daarom neemt menige Christen de gelegenheid waar , om bij het sterven van een mensch tegenwoordig te zijn ; zij aanschouwen hier den ondoorgrondelijken angst en nood , waarmede het menschelijk leven eindigt , en worden bij dat aanschouwen ootmoediger , ernstiger, voor het aardsche onverschilliger en tegen de zonde waakzamer. — Eene andere beweegreden wekt bovendien de goede christenen op naar het sterfbed te gaan , om namelijk die zielen ia hunnen laatsten en alles beslissenden nood bij te staan. De H. Schrift zegt; »Gelijk de boom valt, zoo ligt hij.quot; d. i. gelijk de ziel is op het oogenblik van sterven , in staat van doodzonde of in staat van genade , zoo blijft zij in alle eeuwigheid. Daarom besluit de katholiek met alle regt zijn dagelijksch gebed in de groetenis des Engels , met de woorden: »Heilige Maria, bid voor ons, nu en in het uur van onzen dood.quot; Niet te vergeefs echter wordt het sterven een doodstrijd genoemd; de smarten die het ligchaam ondergaat, vóórdat alle levens-

-ocr page 126-

113

geest uitgedoofd en de ziel losgescheurd is , zijn gering in vergelijking van den schrikkelijken strijd , die de ziel in gevaar brengt. In het uur van sterven komen dikwerf nog zware bekoringen, zooals van twijfel in het geloof, van bitterheid tegen God of tegen de men-schen , van zondige voorstellingen uit vroegere gewoonten ; van wanhoop enz. ; en de booze geest doet nog eene laatste en allerzwaarste poging, om de ziel van God los te scheuren. Het gevaar om in dien laatsten strijd te bezwijken is zoo veel te grooter voor die menschen , welke zich eerst in hunne laatste ziekte bekeerd en te langer in de zonde geleefd hebben ; want de zondige gewoonte is , gelijk de H. Chrysostomus zegt, een duivel, die men zichzelven heeft geschapen , en die terugkeert in de ziel, zoodra deze niet krachtig meer strijdt. Daarom ia het zooveel waard , als goede christenen met bidden , voorlezen en opwekkende toespraken de ziel bijstaan, die den zwaarsten strijd ondergaat, en dood en oordeel in de onmiddelijke nabijheid voor zich heeft.

Het is zoo schoon in het leven van de H. Elisabeth dat alles , wat ooit door de liefde van goede christenen werd uitgedacht en beoefend , ook door haar op de volmaaktste wijze werd beoefend. Er staat uitdrukkelijk van haar geschreven , hoe ijverig zij de stervenden opzocht, om hen in den schrikkelijken overgang naar de eeuwigheid bij te staan. Uren lang bad zij tot God om een zalig sterfuur voor de zieken te verkrijgen. En als de doodstrijd ten einde liep, en het gelaat van den stervende of reeds overledene dat welbekend afschrikkend uiterlijk van den dood reeds had ontvangen , dan deed deze goede vorstin, wat anders de naaste bloedverwanten nauwelijks kunnen doen , zij kuste dat verbleekte en met het koude doodszweet bedekte gelaat. Doch ook na den dood verliet zij het doode lichaam niet, maar kleedde het in een doodskleed, door haar zelve tot dat einde vervaardigd.

Stel u eens voor , mjjne lezers, welk ontzaggelijk groot onderscheid er bestaat tusschen iemand, die al haren tijd en zorg besteedt aan het schoon borduurwerk, dat tot sieraad van lichaam of woning dienen moet, of tot

8

-ocr page 127-

114

herinnering aan iemand, wiens gedachten misschien niet altijd even kuisch zullen zijn bij het zien van datzelfde werk , — en tusschen die koningsdochter Elisabeth , die op den Wartburg zich bezig hield met het vervaardigen van doodskleederen voor de armen. Hoe zeer verschillend van elkaar moeten deze beide zaken voor Gods oog verschijnen; Elisabeth arbeidde voor het graf maar ook voor de eeuwigheid — en gij misschien voor de ij delheid ; het doodskleed dat nog sneller vergaat dan uw borduurwerk , wordt echter op hoogen prijs gesteld ginds in de eeuwigheid — en wat zult gij daar ginds voor uwen sierlijken arbeid ontvangen ? Overweeg dit eens in stillen ernst.

De geest van God regeerde in Elisabeth , daarom gaf zij in dit punt den rijken geen voorrang boven de armen ; zij kon niet dulden, dat men het lichaam van welgestelden uit voorname familiën nieuwe en kostbare kleederen naar het graf zou medegeven ; zoo veel in haar vermogen was , trachtte zij dit te verhinderen en te te-werken, opdat de waarde daarvan aan de armen werd besteed , die zij over het algemeen zulk eene bijzondere liefde toedroeg , dat zij bij de begrafenis der armen het allerminste afwezig was. Ook hierin ziet men het onderscheid tusschen de kinderen Gods en de kinderen dei-wereld. Laatstgenoemden verschijnen in aantal bij de begrafenis van voorname personen, maar het lijk van den arme wordt volstrekt door hen vermeden.

Het ia vastgesteld dat de mensch eenmaal sterven zal en daarna het oordeel. Hebr. VIII : 27.

40. De moederlijke liefde.

Het is een bijzonder kenteeken dat de geest van Christus in het hart van eenen mensch woont, wanneer deze eene heilige, eerbiedige liefde voor kinderen heeft. Wij kennen buiten het Allerheiligste in het tabernakel niets onder de zichtbare schepselen dezer aarde , waarop

-ocr page 128-

415

het welgevallen van God zoo zeker en zoo ongestoord rust, als op een onschuldig kind. In het kind ontmoet uwe liefde de liefde Gods , en in dit opzicht zijt gij in eene ware en schoone overeenstemming met God. Maar dit geldt niet van degenen, welKe hunne eigene kinderen beminnen , of kinderen die bijzonder schoon en welgekleed zijn , want dit is slechts zinnelijke liefde , die niets gemeens heeft met de liefde Gods; ook het redelooze schepsel bemint zijne kleinen.

Maar vreemde kindereu beminnen, wier uiterlijk dikwerf zeer afstootelijk is, dat is eene liefde uit Christelijk geloof en wordt overal gevonden, waar eene ziel door levend geloof en liefde Gods geheiligd is.

Elisabeth had eene bijzondere stichting voor arme zieken , veriatenen of weeskinderen gemaakt, die zij met zoo veel teedere zorgvuldigheid verpleegde , als ot het hare eigene kinderen waren. En de meest afstootelijken en ongelukkigen onder hen, verpleegde zij bovenal met bijzondere liefde; zij reinigde ben en nam ze op haren schoot. Als eene ware moeder was het der H. Elisabeth niet genoeg , hare pleegkinderen van het noodzakelijke te voorzien, maar zij trachtte ook de kinderharten op vele wijzen te verblijden ; gewoonlijk bracht zij allerlei kleine geschenken voor hen mede. Eens had zij in de stad een voorraad van zulk speelgoed gekocht, het was alles van aardewerk en glas. Toen zij daarmede naar het kasteel wilde rijden , stortte de wagen van eene hooge rots naar beneden ; op wonderbare wijze bleef zij niet alleen ongedeerd , maar ook de geheele voorraad van het breekbaar speelgoed ontving niet het geringste letsel. Het was alsof de Engelbewaarders der arme kinderen de pleegmoeder en alles , waarmede zij de kinderen verheugen wilde , op de handen hadden gedragen.

De kinderen weten spoedig wie hun een minnend hart toedraagt en gevoelen zich dikwerf meer aangetrokken door het vrijwillig christelijk medelijden, dat hun iemand bewijst, dan alleen door bloedverwantschap.

Zoo dikwerf als Elisabeth in het weeshuis kwam , liepen de weesjes haar te gemoet , namen haar bjj de

-ocr page 129-

lie

handen en riepen ; »inoecler, moeder !quot; En met recht liet de vorstin zich door die arme kinderen moeder noemen , daar zelfs de almachtige Schepper van hemel en van aarde zich door ons arme zondaren Vader noemen laat. Een schrijver van den toenmaligen tijd maakte deze vergelijking ; «gelijk de kiekens zich onder de vleugelen der hen verzamelden, zoo vonden de kleinen rust en verzorging onder de vleugelen van haar moederschap.quot;

Er wordt veel geschreven en gesproken over moederliefde en menige moèder verbeeldt zich, dat hare groote hartstochtelijke liefde tot haar kind eene deugd is. Maar dat is ver van de waarheid , want de moederliefde is dikwerf in staat , om tot de grootste zonden en dwaasheden te vervoeren.. De moederliefde is eene natuurdrift, die God in het hart der moeder gelegd heeft, zooals hij in het hart van iederen mensch de liefde tot zich zeiven heeft gelegd. Omdat de moederliefde eigenlijk de verdubbelde liefde van zich zelve is—daarom kan zij zich ten goede of ten kwade keeren. Of eene moeder eene genotzieke, hoovaardige, wereldsche vrouw, of eene christelijke moeder is , zal blijken uit hare moederliefde voor haar kind; de wereldsche vrouw geeft haar kind veel zinnelijk genot, weet het hoovaardig te maken in de kleeding en het voor de wereld af te l ichten ; eene christelijke moeder zal haar kind met de grootste zorgvuldigheid voor iedere zonde bewaren en voor God opvoeden. Doch zelfs wanneer eene christelijke moeder haar kind godsdienstig opvoedt , dan geschiedt dit nog zeldzaam zonder medewerking van de natuurlijke moederliefde. Dit is voorzeker gaen kwaad , maar reiner en hooger staat de liefde , waar vleesch en bloed niet tus ■ schen beide komen.

Elisabeth had ook eigene kinderen , die zij beminde , zoo goed als eene moeder hare kinderen kan beminnen —-maar de liefde en de weldaden , die zij aan de arme weeskinderen betoonde, zullen nog voortreiialijker en aangenamer voor den heiligen God geweest zijn , die Vader is van ieder kind, al is het ook misvormd, afzichtelijk

-ocr page 130-

■H7

of zelfs zwak van verstand — want God heeft den parel eener onsterfelijke ziel in dat lichaam verborgen.

En hij nam een kind en stelde het in hun midden en als hij hetomhelsdhad sprak hij tot hen: al wie een van deze kinderen zal ontvangen in m ij n e n naam, ontvangt m ij : en al wie mij ontvang t, ontvangt niet m ij, maar hem die mij gezonden heeft. Marc. IX : 35, 36.

Hebt ook gij, geliefde lezer, in dit opzicht al iets gedaan, of strekt uw geloof of uwe liefde zich zoo ver niet uit? — Zijt gij niet in staat een arm kind tot u te nemen en christelijk op te voeden, gij kunt toch zeker de inrichtingen voor verwaarloosde kinderen ondersteunen, of een kind, wiens zaligheid in gevaar is, er heen zenden en voor de kosten der verpleging zorgen. In het algemeen kunnen wij veel doen, als wij christelijken geest bezitten en het ons ernstig genieend is. In Napels bestaat de liefdevolle gewoonte dat men bij het overlijden van een kind des huizes een ander arm kind opzoekt, in huis neemt, en dat vreemde in de plaats van zijn eigen kind opvoedt en verzorgt. Ziet, in zulke werken komt do schoonheid van het Christendom uit. Zou niemand mijner lezers iets dergelijks kunnen doen ? —

41- Versclieidenlieid.

Als in oen groot muziekstuk eene zeer schoone melodie voorkomt dan wordt zij meermalen herhaald, nu in hoogere dan in lagere toonen, nu in het forsch geluid der koperen instrumenten, dan in zwevende toonen van het zachte snarenspel. Zoo is oofc het leven der H. Elisabeth gelijk aan eene schoone muziek, die altijd nieuwe en altijd verrukkelijke variaties geeft van de eene melodie der liefde; xoodat de lezer, die misschien bij ieder blad iets nieuws verwacht, alleen verrast wordt door dezelfde liefde van Elisabeth, welke zich altyd weer

-ocr page 131-

i 18

onder een anderen vorm aan ons openbaart. Al wie ongelukkig was, had daarom alleen reeds eene bijzondere aanspraak op het medelijden der H. Vorstin. Hoe kon zij, die armen, zieken en weezen met hare liefde verzorgde, ook die ongelukkigen vergeten, welke uit de maatschappij verbannen, dikwerf in dubbelen nood, zoo geestelijken als lichamelijken, verkeerden? ik bedoel de gevangenen. De gevangenen herinneren ons altijd aan de gevangenis van de andere wereld, waarin zoovele ongelukkigen verzuchten zonder hoop op verlossing, in eeuwige smart en ellende, gebonden aan handen en voeten te midden van een onuitbluschbaar vuur, en waar ook eens onze plaats zal zijn, als Gods genade ons niet bewaart.

Uie arme gevangenen ontsnapten geenszins aan de zorg van de H. Elisabeth ; zij ging ze bezoeken overal waat zij wist dat zij zich bevonden ; die voor schulden waren opgesloten trachtte zij, zooveel in haar vermogen was, vrij te koopen , verbond en zalfde hunne wonden, die zij door het dragen der ketenen hadden ontvangen . knielde aan hunne zijde neer en bad tot God, dat Hij over hen zou gelieven te waken en hen van alle toekomende straf bevrijden.

Wat bij al deze menigvuldige werken van barmhartigheid der H. Elisabeth ons het meeste treft, is de vrede en hemelsche vreugde, die zij bij dat alles ondervond ; want hoe dikwerf wordt de mensch te midden van menigvuldige goede werken, door vermoeijenis, afkeer en ongeduld overvallen ? Doch het geheim van Elisabeths geduld en liefde, waardoor zij de schatten van hare liefde gestadig voor hare arme medemenschen uitstortte, bestond hierin, dat zij geest en hart immer tot God verhief, en hare liefderijke bezigheden dikwerf onderbrak door luide uit te roepen : »0 Heer ik kan u niet genoeg danken, dat gij mij de gelegenheid gegeven hebt, om deze armen, welke uwe beste vrienden zijn, wel te dienen.quot; En eens toen Elisabeth dat schietgebed verrichtte, meenden de armen een engel te zien, die haar verscheen en haar zeide; «Verheug n, Elisabeth, want

-ocr page 132-

-119

ook gij zjjt de vriendin van den almachtigen God, en gij schittert voor zijne oogen schoon als de maan 1).quot;

Door deze en vele andere wonderbare teekenen heeft God bewijzen gegeven, hoe aangenaam Hem de liefde en de nederigheid dezer vorstin waren. Eens toen zij haren schoot gevuld had met levensmiddelen, om eene schare van ongelukkigen te spijzigen, zag zij tot hare ontsteltenis, dat de voorraad te gering was, om aan elk iets te geven, want ieder oogenblik kwamen weer nieuwe ongelukkigen toegesneld. Toen begon zij inwendig te bidden, altijd uitdeelende van hetgeen zij in haar kleed droeg; en naarmate zij deelde, werden de weggegeven brooden weer door anderen vervangen , zoodat haar nog overbleef . nadat zij aan iederen arme zijn deel gegeven had 2).

Dan keerde zij naar het kasteel terug met hare gezellianen den Heer lofzingend. die haar de kracht van zijne almacht had meegedeeld, overeenkomstig de plechtige belofte des Heeren : «Voorwaar ik zeg u, die inmij gelooft ook hij zal de werken doen, die ik doe, en hij zal grootere dan deze doen.quot; (Joann. XIV : -12,)

Wat zij den armen uitdeelde, gaf zij meest altijd met eigen hand, waarna zij van iederen arme, die haar ver liet een hartelijk afscheid nam, terwijl zij hem bovendien eene kleine som gelds gaf; ontbrak haar het geld , dan nam zij hare sluijers en kleederen van kostbare stoffen en deelde ze onder de arme vrouwen uit, zeggende : „Ik verlang niet dat gij u van deze voorwerpen bedient tot sieraad , maar verkoop ze , om in uwe behoeften te voorzien en arbeidt volgens uwe krachten, want er staat geschreven : »die niet werkt moet niet eten.quot;quot; Eene arme vrouw , die van de gravin linnengoed , schoeisel en een mantel had ontvangen , werd zoo zeer door de vreugde overstelpt, dat zij met den uitroep : «nooit heb ik zooveel geluk in mijn leven ondervonden,quot; als dood op

1) Passional. 60.

2) Vita. Hhijt. § 23 Theod.

-ocr page 133-

120

den grond neerviel. De goede Elisabeth geheel ontsteld haastte zich haar op te beuren en beschuldigde zich als van eene zonde, omdat zij door hare onvoorzichtigheid het leven van deze vrouw in gevaar had gebracht.

Met een teederen eerbied, zoo schrijft een geschiedschrijver van den tegenwoordigen tijd 1) , en met eene nauwkeurige zorg hebben wij die plaatsen bezocht, welke eens het tooneel waren van deze onuitputtelijke liefde en hemelsche toewijding. Wij hebben al die steile paden bewandeld, die eens door de voeten van de onvermoeide vriendin der armen zijn betreden; langen tijd hebben wjj onze blikken laten gaan van den Wartburg over dat heerlijke landschap , gedachtig dat ook de gezegende oogen der H. Elisabeth , vele jaren van haar leven, deze uitgestrekte vlakte hadden aanschouwd en omvat met een enkelen blik van die liefde , welke noch hare bron, noch hare belooning op deze aarde vindt. Helaas ! de gedenkteekenen, door de koninklijke almoeze-niersters gesticht, zijn vergaan ; het volk heeft te gelijk met de herinnering aan haar, het geloof zijner vaderen verloren ; enkele namen alleen zijn overgebleven en bewaren voor den katholieken pelgrim den weg van de lieve Heilige. Zelfs op het kasteel van den Wartburg heeft de herinnering aan Luther 2) de gezegende nagedachtenis aan de nederige en liefderijke Elisabeth onttroond ; in de oude kapel, waar zij zoo dikwerf heeft gebeden , toont men den reiziger den predikstoel waar Luther de leer der goede werken bestreed , die Elisabeth zoo beminnelijk gemaakt hebben. Maar het ziekenhuis, aan de poort van hare vorstelijke residentie gesticht, om nimmer de grootheid der menschelijke ellende te midden van den vorstelijken luister uit het oog te verliezen, dit nederig en verborgen verblijf is haar gelaten en heeft

1) Monlalembert.

2) Luther werd hier door den keurvorst van Saxen, zijn beschermer , heimelijk verborgen, om hem bij zijne terugkomst van den Rijksdag te Worms voor het vonnis tegen hem uitgesproken te beveiligen. Dat noemde hij vrij onbescheiden zijn eiland van Pathmos.

-ocr page 134-

121

haren naam bewaard. Honderd jaren na haar dood, in ■1331, werd het ziekenhuis betrokken door een klooster van Franciscanen ter harer eer gesticht door den landgraaf Prederik den Ernstige. Bij de hervorming werd het opgeheven, tegelijk met quot;17 andere kloosters en kerken van de stad Eisenach, die op éénen dag verwoest en geplunderd werden, terwijl de kloosterlingen en priesters, onder het zingen van den lofzang Te D e u m en de algemeene bespotting van het gemeen, de stad uittrokken. Het gedenkteeken van de weldoenster des lands werd evenmin gespaard als de overigen, de steenen werden gebruikt om de wallen van het kasteel te herstellen. Doch er is eene fontein overgebleven, die haar zuiver en frisch water uitstort in een eenvoudig steenen bekken met een gewelf overdekt, zonder ander sieraad dan de talrijke bloemen en het frissche groen, dat er om henen groeit. Daar ging de vorstin met eigen hand het linnen der armen wasschen en wordt nog genoemd de fontein van Elisabeth. Rondom is een dicht bosschaadje, die deze nederige plaats voor het oog des voorbijgangers verbergt, en daar omheen eenige zwakke overblijfselen van een ringmuur ; dat wordt door het volk genoemd de hof van Elisabeth.

Iets verder, ten oosten, aan den voet des bergs waarop de Wartburg ligt, en tusschen dezen berg en het oude karthuizerklooster in 1394 aan de Heilige toegewijd, ziet men eene bekoorlijke vallei, door eene kleine beek besproeid, die stil en zacht voortstroomt te midden van weilanden met rozen en leliën bezaaid ; de hellingen dier vallei worden beschaduwd door eerbiedwaardige eiken-boomen, overblijfselen van de oude bosschen van Germanië.

Deze vallei vormt in eene van hare kronkelingen eene geheimzinnige en eenzame plaats, waar zich thans eene arme hut verheft, die vroeger eene kapel geweest is. Daar vergaderde Elisabeth hare armen, de vrienden van God en van haar ; daarheen begaf zich de teedere, en in hare liefde zoo vindingrijke en onvermoeide vorstin, beladen met levensmiddelen en kleederen, langs steile bergwegen, midden door de bosschen, om hare lieve

-ocr page 135-

12-2

vrienden de moeijelijke bestijging van den berg te besparen en ook om zich zelve aan het oog der menschen te onttrekken. Deze eenzame piaats wordt nog heden genoemd leliëngrond, de nederige hut rust der armen en de geheele vallei droeg weleer den naam van Elisabeth's dal 1)

Had de H. Elisabeth menschelijke eer willen inooquot;-sten voor al hare liefdewerken, het had met haar begaan als met al wat mensohelijk is; na ettelijke Geslachten, was alles spoorloos verdwenen en niets meer overig gebleven dan een flauwe herinnering. Maar om dat Elisabeth in geloof en liefde heeft gearbeid, daarom, al heeft de menschelijke hartstocht alles verdelgd wat hare liefderijke hand op aarde heeft gesticht, zijn hare werken haar gevolgd naar Hem die gezegd heeft :

Zie ik kom spoedig en mijn loon is met m ij, om een i e g e 1 ij k n a a r z ij n e werken te vergelden. Open. XXII:quot; 12.

42. Echtelijke Trouw.

Landgraaf Lodewijk, die intusschen de vreeselijke rampen vernomen had, welke zijn land teisterden, vroeg en verkreeg van den keizer verlof om met zijn leger naar huis terug te keeren. Den 22 Junij 1226 vertrok hij en kwam te Cremona daags voor het feest van den H. Joannes. Na eenen gelukkigen overtocht van de Alpen legde hij een bezoek af aan het hof van eenen Vorst, die een bloedverwant van Lodewijk was, maar wiens; naam de geschiedschrijvers niet noemen; waarschijnlijk uit nauwgezetheid van geweten, om zich aan geene eer-rooverij schuldig te maken. Hij werd hier met groote vreugd en hooge eer ontvangen, en een groot feestmaal werd ter zijner eer aangelegd. De deugd van den

1' Thans draagt de vallei den naam van Marien thai, ter eere van eene hertogin van Saxen-Weimar.

-ocr page 136-

■123

landgraaf werd hier echter aan eene zware beproeving blootgesteld , hetzij door de algemeene zedeloosheid, die aan dat hof heerschte , hetzij dat men slechtp den landgraaf op de proef wilde stellen. Doch reeds in het eerste oogenblik wees Lodewijk de verleiding van zich af , met deze schoone woorden ; «Waarlijk indien de trouweloosheid in het huwelijk geene zonde voor God en geene schande voor de menschen ware , dan zou ik er mij reeds alleen om mijne geliefde Elisabeth van onthouden, om haar niet te bedroeven en haar hart niet van. den goeden weg af te brengen.quot; Bij die gelegenheid gaf hij ook dit schoone antwoord aan zijnen bloedverwant en gastheer : »Weet dat ik zulk eene zonde niet zou willen doen, al konde ik ook het geheele Eomeinsche rijk verdienen.quot;

Ontrouw in het huwelijk is onder alle omstandigheden eene der grootste zonden , omdat de orde door God gesteld en het welzijn van de maatschappij bijzonder de huwelijkstrouw vorderen. Ja zelfs de zondige begeerte is reeds volgens de uitspraak des Heeren eene doodzonde. Het is echter ook eene zekere waarheid , dat het gevaar voor den man veel geringer wordt, als de vrouw zijn hart weet te winnen. Daartoe wordt geene bijzondere uiterlijke schoonheid gevorderd , maar hoofdzakelijk eene schoone ziel. Dit was ook het geval met de H. Elisabeth. Zij was zoo rijk aan deugden , dat haar echtgenoot den hoogsten eerbied voor haar koesterde ; maar zij bewees hem ook de grootste vriendelijkheid en verscheen in zijne tegenwoordigheid in behoorlijke en bevallige kleeding , ofschoon sierlijke kleederen met den ootmoed van haar hart in stryd waren. Vele vrouwen zijn wel is waar godsdienstig, maar zij vertoonen zich jegens haren echtgenoot onvriendelijk van gelaat en ver-waarloozen haar uiterlijk ; anderen zijn er wel is waat op bedacht, zich sierlijk te kleeden, maar hare ziel heeft niets aantrekkelijks en is bevlekt, zoodat zij noch aan God , noch aan den man behagen en bij dezen niets dan tegenzin en afgekeerdheid opwekken. Doch in het bijzonder zijn het de jaloersheid , de grilligheid , de gramsto rige of

-ocr page 137-

•124

heerschzuchtige aard der vrouw, waardoor zij het hart des mans van zich vervreemdt ; en omdat hij dikwerf buiten 's huis geene verwijten , maar veel voorkomendheid en vriendelijkheid ontmoet , wordt hij van zijn huisgezin afgetrokken; ongeoorloofde neigingen ontwaken in zijn hart en storten hem ten laatste in de doodzonde. Dat is zeker geene verontschuldiging voor den man, maaide vrouw draagt töoh ook een gedeelte der schuld , en al haar doen en laten is geheel in strijd met het gedrag der H. Elisabeth.

Het h u w e 1 ij k z ij b ij allen heilig, en onbevlekt het huwelijksbed; ontuchti-gen en overspelers zal God veroordee-len. Hebr. XIII : 4.

43. Het Wederzien-

Op eenen Vrijdag tegen het middaguur keerde landgraaf Lodewijk op den Wartburg terug. Reeds had de tijding van zijne terugkomst eene onbeschrijfelijke vreugde in Thuringen verspreid; al die uitgehongerde armen zagen in de terugkomst van hunnen vader en edelmoedigen beschermer het naderend einde van hunne rampen. Zijne moeder en jongere broeders waren evenzeer verheugd, maar de vreugde van Elisabeth overtrof die van alle anderen. Het was de eerste lange afwezigheid van haren zoo dierbaren echtgenoot, de eenige die haar begreep en volkomen instemde met de hooge vlucht van hare ziel tot God en tot een beter leven. Ook zjj alleen had met dat wonderbare instinct, dat God aan zijne heiligen geeft , al den rijkdom van Lodewijks ziel doorgrond. De hooge ambtenaren van het vorstelijk hof, vooral de hofmaarschalk, de gramschap van hunnen heer vreezend , gingen hem te gemoet om de gravin aan te klagen over , gelijk zij zeiden, hare dwaze milddadigheid, waardoor zij al de voorraadschuren van den Wartburg had uitgeput en de schatkist geledigd. Deze aanklachten voor zulk een oogenblik het allerminst geschikt, vielen ,

-ocr page 138-

125

het kon niet anders, den graat hard, die hun antwoordde: »Gaat het wel met mijne dierbare vrouw ? ziedaar wat ik wil weten, wat gaat mij het overige aan!quot; Toen voegde hij er bij : «ik verlang dat gij mijne goede Elisabeth zoo vele aalmoezen laat geven als zij verkiest, en dat gij haar veeleer hierin behulpzaam zijt dan bemoeijelijkt ; laat haar aan God geven wat zij wil, als zij mij slechts Eisenach, den Wartburg en Naumburg laat; God zal ons het overige teruggeven als het hem behaagt. De aalmoes zal ons nooit ten gronde helpen.quot; En aanstonds haastte hij zich om zijne dierbare Elisabeth te ontmoeten. Toen zij hem zag kende hare vreugde schier geene grenzen; zij wierp zich in zijne armen, en kuste hem duizend malen met mond en hart. «Lieve zuster,1' zoo sprak hij aanstonds, «wat is er van awe armen geworden in dit ongelukkig jaar ?quot; Zij antwoordde zacht : »Ik heb aan God gegeven wat Hem toekwam en God heeft voor ons bewaard wat aan u en aan mij is.quot;

Eene overlevering voegt hierbij, dat de graaf, terwijl hij met haar op en neer ging in de groote zaal, van alle kanten onder de deur der zaal graan zag binnen dringen. Toen hij den hofmaarschalk verzocht om te gaan zien van waar dat kwam, antwoordde deze, dat de kisten zoo vol koren waren, dat zij overliepen en het graan als in stroomen over den vloer uitstortten, waarop hij met zijne vrouw neerknielde en God dankte 1).

En als ridder V a r i 1 a de gravin verzekerde, dat de graaf haar in zijne afwezigheid altijd trouw gebleven was, knielde zij nogmaals neer en zeide: O Heer ! ik ben niet waardig zulk eenen goeden echtgenoot te bezitten ; help ons beiden om de heiligheid des huwelijks te bewaren, opdat wij eeuwig te zamen bij u kunnen leven.quot;'

In drie zaken heeftmijngeest welbehagen, de eend ragt van broeders totdenaasten eneen manen eene vrouw die goed met elkander overeenstemmen.

Eccli. XXV ; 1, 2.

1

Passional.

-ocr page 139-

126

44. Het versclieurde Hart-

De oorlog is eene vreeselrjke ramp, welke ellende brengt over duizenden menschen, zooals geen ander ongeluk. Maar wat dit ongeluk nog bijzonder kenmerkt, is de oorzaak van den oorlog, die gewoonlijk zondig en laag is ; want de eer- of hebzucht van de grooten der aarde steken den brand aan ; zij blijven in veiligheid, en vele duizenden in de kracht huns levens, die uit armoede zich niet kunnen loskoopcn, moeten als soldaten elkander vermoorden en gebrekkig maken, en weten dikwerf niet waarom.

In de eeuw, waarin Elisabeth leefde, en reeds vroeger was er een groote langdurige oorlog ontstaan, welke evenwel veel edeler was dan meest alle andere oorlogen ; want eerstens werd er niemand toe gedwongen, ten andere was de beweegreden niet te zoeken in het lage eigenbelang van vorsten, maar in de godsdienst van geheele volken.

Er was namelijk over de christelijke landen van Europa een wondervolle geestdrift gekomen. Het was alsof de christenvolken door een onweerstaanbaar heimwee naar het Heilige Land werden aangegrepen ; Spanjaarden, Italianen, Engelschen, Franschen, Duitschers, Nederlanders hadden maar één belang, dat hun allen gemeenschappelijk ter harte ging : de heilige plaatsen, waar onze Verlosser eenmaal leefde en leed, aan de macht der ongeloovigen te ontrukken en aldaar een christelijken troon op te richten. Wat anders slechts enkele mannen deden, namelijk hun leven voor de godsdienst in gevaar stellen, door het gaan naar de heidenen, dat deden nu honderdduizenden uit alle standen ; zij verlieten bloedverwant en vaderland, j a, alles wat den mensch hier op aarde lief kon zijn, trokkea de zee over naar een vreemd werelddeel en gingen de grootste moeijelijkheden en waarschijnlijk een geweldigen dood te gemoet.

Duitschland, dat zich tot hiertoe niet altijd het eerste te midden van die edele gevaren der kruistochten geworpen had, voelde zich plotseling in geestdrift ontstoken. »Wy weten allen,quot; zoo schrijft de dichter Walter van

-ocr page 140-

127

der Vogelweide, voor zijn vertrek naar het heilige had, ïhoe ongelukkig dat edele en heilige land is ; hoe verlaten en eenzaam het is! ween, Jeruzalem, ween! Hoe heelt men u vergeten! Het leven gaat voorbij , de dood zal ons als zondaren overvallen ; maar in de gevaren en beproevingen wordt de genade gewonnen ; komt! laat ons de wonden van Christus gaan genezen; laat ons de ketenen van zijn land verbreken. O koningin van alle vrouwen, geef blijken van uwe hulp ! Daar werd uw zoon vermoord ! Daar liet Hij zich doopen , Hij zoo zuiver om ons te zuiveren; daar liet Hij zich verkoopen om ons vrij te koopen ; Hij zoo rijk, voor ons die zoo arm zijn ! daar onderging Hij den vreeselijken dood! Gegroet o lans , en kruis en doornen ! wee u gij heidenen ! God wil door den arm der dapperen zijne beleedigingen wreken!quot;

Dezelfde gevoelens vinden wij uitgedrukt bij den koninklijken dichter van Navarre, Theobald van Champagne : »Weet het'wel, Gij Ridders,quot; zoo schrijft hij, edie niet uittrekt naar dat land , waar God geleefd heelt en gestorven is , die het kruis niet aanneemt voor het land aan de overzijde van de zee , zal niet dan met groote moeite den hemel binnengaan. Ieder man , die eenige godsvrucht en eenige herinnering aan onzen Heer in zijn hart bewaart, moet hem zoeken te wreken, door het verlossen van zijn land. Alle dapperen zullen gaan , allen , die God en de ware eer beminnen. Wat zijn zij verblind, die in hun gansche leven, aan God geen enkele dienst bewijzen en die voor zoo weinig de glorie der wereld verliezen I God, die zich voor ons op het kruis ter dood liet brengen , zal ons op den dag , waarop wij allen tot hem komen , zeggen : Gij die mij behulpzaam waart in het dragen van mijn kruis, gij zult gaan waaide engelen zijn ; daar zult gij mij zien , mij en mijne moeder Maria, maar gij , van wie ik nooit eenige dienst heb ondervonden , gij daalt allen in het diepste der hel. O mijne Lieve vrouwe , koningin boven allen gekroond , bid voor ons , gelukzalige maagd , en niets zal ons kunnen schaden.quot;

-ocr page 141-

128

Zulke gevoelens konden bij niemand grooter weerklank vinden dan bij Lodewijk, graaf van Thuringen , niemand kon vervuld zijn met grooter geestdrift om met zijnen Keizer , Prederik II en zijne wapenbroeders tot verlossing van het heilig land uit te trekken. Zijn schitterende moed , de vurigheid van zijn geloof en godsvrucht, alles wat er edelmoedigs, vurigs, offervaardigs, in één woord Christelijks in die ziel was, moest zich vereenigen om hem op te wekken het kruis aan te nemen, of, gelijk men destijds in Duitschland zeide , om zich te versieren met de bloem van Christus. Want diegenen, welke besloten om een kruistocht mee te maken , ontvingen een kruis van zijden of wollen stof, op den rechterschouder vast gehecht, waaraan de soldaten van Christus' leger elkander herkenden.

Bij deze persoonlijke beweegredenen voegden zich de edele voorbeelden in zijne familie. De broeder en voorganger zijns vaders, Lodewijk de brave, had Richard Leeuwenhart en Philippe-Auguste naar Palestina vergezeld, en zich met eer overladen. Zijn schoonvader, koning Andreas van Hongarije, had verscheidene jaren van zijn leven onder den oostelijken hemel doorgebracht, met het bestrijden der ongeloovigen.

Hij zou zijn adel te kort doen als hij werkeloos te huis bleef; daarom weifelde hij niet lang. Op een zijner tochten ontmoette hij den eerbiedwaardigen Bisschop Koenraad van Hildesheim, dien hij zijn voornemen in vertrouwen meedeelde. Nadat de Bisschop zijn voornemen goedkeurde , legde hij de belofte voor hem af, om deel te nemen aan den kruistocht, waarvoor de toebereidselen reeds gemaakt werden, en ontving het kruis uit de handen van dezen prelaat.

Bij zijne terugkomst op den Wartburg , begon hij te denken aan de wreede smart en angst , die zijne welbeminde Elisabeth zou gevoelen bij het vernemen van zijn besluit, en daar zjj op nieuw in gezegende verwachting verkeerde, gevoelde hij den moed niet, haar over dit onderwerp te spreken. Hij besloot daarom zijn voornemen te verbergen tot op het oogenblik van zjjn vertrek.

-ocr page 142-

129

om haar, die hem zoo teedor beminde, niet langer te bedroeven 4an noodig was, en hare gezondheid niet te benadeelen; en in plaats van het kruis, dat hij aangenomen had, openlijk op zijne borst te hechten, droeg hij het heimelijk bij zich, om zijn aanstaand vertrek zoo lang mogelijk stil te houden.

Maar eens op een avond toen hij zich alleen met zijne eohtgenoote bevond, en vertrouwelijk naast haar was gezeten, begon Elisabeth in een oogenblik van teedere en hartelijke gemeenzaamheid, de tasch, die aan zijne zijde hing, te doorsnuffelen. Op eens ontmoette hare hand het kruis, het aangenomen teeken van een ridder, die zich aan de kruistochten had toegewijd; een enkele oogslag was genoeg voor haar, om het ongeluk te begrijpen, dat haar bedreigde, en als door een bliksemstraal getroffen, viel zij van ontsteltenis en smart buiten kennis op den grond : de plotselinge dood van haren gemaal had geen ontzettender uitwerking op haar kunnen uitoefenen, dan het zien van dat kruis.

Arme vrouw! Smart en ontsteltenis en bange voorgevoelens zijn plotseling op u neergevallen en hebben u neergeworpen bij het zien van dat kruis : en toch zijn de angstvolle gedachten, die u overvielen, ver beneden alle angsten en smarten gebleven, waarvan dat kruis de kiem in zich droeg!

Dat kruisteeken was ook gelijk aan een gering mostaardzaad, waaruit een groote boom vol zware kruisen en bitter lijden zou opgroeijen.

Uwe eigene ziel zal met dat kruis geteekend worden, waardoor gij zelve eene wonderbare passiebloem gelijk, een schoon treurspel voor engelen en menschen worden zult.

Vrees niet voor hetgeen gij nogljj-denzult, zijt getrouw tot in den dood, en ik zal u de kroon des levens geven.

Openbaring II : lO.

9

-ocr page 143-

130

45. Onderwerping aan het Kruis.

Verschrikt over de bezwijming van zijne geliefde echtgenoot hief de landgraaf haar van den grond op, en beproefde, nadat zij hare kennis had teruggekregen, met de teederste en zoetste woorden hare ontateltenis te bedaren, hij sprak haar toe in de taal der godsdienst, waarvoor zij nimmer ongevoelig was. »Ik ga dezen kruistocht doen,quot; zoo sprak hij, »uit liefde tot onzen Heer Jesus Christus. Gij zult mjj toch niet beletten voor God te doen, wat ik verplicht ben voor een tijdelijk vorst, voor den keizer en het keizerrijk, indien zij dat verlangden.quot; Toen volgde een lang stilzwijgen, slechts onderbroken door het snikken van Elisabeth ; eindelijk sprak zij ; «Dierbare broeder, indien het niet strijdig is met Gods wil, blijf dan bij mij.quot; Maar hij antwoordde : «Dierbare zuster, sta mij toe dat ik vertrekke, want ik heb eene belofte aan God gedaan.quot; Bij die woorden keerde zij geheel tot zich zelve, offerde haren wil aan dien van God en zeide hem : «Tegen den wil van God wil ik u niet behouden. God schenke u de genade om in alles zijnen heiligen wil te volbrengen ; ik heb Hem het offer van u en mij zelve gebragt. Dat zijne goedheid over u wake, dat alle geluk u overal vergezelle, dit zal ik ieder oogenblik voor u vragen ; vertrek dus in den naam van God.quot;

Een gewichtig besluit, een groot offer slaat eene diepe wond in het hart; de arme mensch gevoelt dan behoefte aan rust, gelijk iemand, die een zware wond in het lichaam gekregen en veel bloed verloren heeft. Beiden, Elisabeth en Lodewijk, bleven nog eenige oogenblikken diep in gedachten verzonken zitten.

En waaraan denken christelijke echtgenooten in zulke oogenblikken het allereerst ? Voorzeker aan de verzorging van hunne kinderen.

— Toen de hevigheid der eerste smart een weinig bedaard was, sprak het heilig echtpaar over het kind, dat nog verwacht werd.

Heeft de mensch een zwaar offer met harteleed ge-

-ocr page 144-

131

bracht, dan komt dikwerf het verlangen in hem op, nog meer offers te brengen. Lodewijk had zijn leven aan de zaak van God toegewijd. Elisabeth had haren echtgenoot in den geest opgeofferd : thans kwamen zij overeen , om ook het kind, dat zij verwachtten, aan God op te offeren; het zou in een klooster voor den geestelijken staat worden opgevoed ; als het een zoon was, in het klooster van Kumarsdorf, als het eene dochter was in Altenburg — op beide plaatsen was een klooster van Premonstreiten volgens den regel van den H. Augustinus. Misschien dachten de goede ouders in het diepst van hun hart, dat een vaderloos kind op aarde nergens beter wordt verzorgd , dan wanneer het van zijne vroegste jeugd in een klooster opgroeit en zich aan het regelmatige, godsdienstige leven in eene orde gewent.

God duidt het niet ten kwade, wanneer de arme mensch in het eerste oogenblik , waarop hij door een zwaar kruis overvallen wordt, hevige smart gevoelt, en jammert en weent. Dit brengt de zwakheid onzer natuur van zelf mede. Doch zijt gij doordrongen van ware christelijke gevoelens , dan zult gij u ook spoedig boven alles verheffen en u gelaten aan den wil van God onderwerpen. Het behoort toch ook wezenlijk tot het christelijk leven , dat men niet slechts het goede doet, maar ook het ongeluk geduldig verdraagt , zooals Christus de wereld niet alleen door de werken van zijn heilig leven, maar ook vooral door zijn lijden heeft verlost. Daarom heeft God gezorgd, dat het lijden zoo overvloedig in de wereld wordt gevonden.

En die zijn kruis niet opneemt en ra ij volgt is mjj niet waardig. Matt. X : 38.

46. Smartelijk Afscheid-

Nadat de landgraaf zijne huiselijke zaken had geregeld, liet hij alle graven , baronnen en ridders , die hem onderdanig waren , op eenen vastgestelden dag te Kreus-burg zamen komen, Hier maakte hij zijn voornemen

-ocr page 145-

132

bekend, dat hij naar het oosten wilde uittrekken, tot eer van God , tot welzijn van zijne ziel en tot hulp der christenheid in het heilige land. Dan vermaande hij hen, om in vrede met elkander te leven, zich christelijk jegens het arme volk te gedragen, en bovenal de ge-regtigheid en rust te handhaven. Yoor hij de vergadering verliet, sprak hij de volgende woorden op zachten en liefderijken toon : »Mijne dierbare en getrouwe wapenbroeders , baronnen en edele ridders en gij , mijne getrouwe onderdanen, gij weet dat tijdens het leven van mijnen Heer en quot;Vader, zaliger gedachtenis, ons land door wreede oorlogen en lange omwentelingen geteisterd werd. Gij weet allen hoe vele moeijelijkheden , tegenkantingen en gevaren mijn Heer en Vader ondergaan heeft, om zich te verdedigen tegen de machtige vijanden, die hij zich gemaakt had, ten einde zijne staten voor een ganschen ondergang te behoeden. Door zijne dapperheid en edelmoedigheid is hij geslaagd en werd zijn naam schrikwekkend voor allen. Doch aan mij heeft God , gelijk aan Salomon , zoon van David , vrede en rustige dagen geschonken. Ik zie geen enkelen nabuur, dien ik behoef te vreezen , zooals ook niemand hunner van mijnen kant onwettig geweld behoeft te duchten. Had ik vroeger eenige verwikkelingen , thans heb ik vrede met iedereen, dank zij den Heer den Gever des vredes. Gij moet allen deze weldaad erkennen en er God voor danken ; wat mij betreft, uit liefde voor God, die mij verrijkt heeft met zijne genade , om Hem daarvoor al mijnen dank te betuigen en voor het heil mijner ziel , wil ik thans naar het oosten gaan , om onze dierbare verdrukte christenen te vertroosten en te verdedigen tegen de vijanden van Gods naam en van zijn Goddelijk Bloed. Ik zal dien verren tocht op mjjn eigen kosten maken, zonder u mijn dierbaar volk met nieuwe lasten te bezwaren. Aan de bescherming van den Allerhoogste beveel ik mijne goede en dierbare echtgenoote, mijne jeugdige kinderen, mijne dierbare broeders , mijne vrienden, mijn volk en mijn land, en alles wat ik met een goed hart verlaat, voor de eer van zjjn heiligen

-ocr page 146-

133

naam. Ik beveel u dringend om den vreden onder elkander gedurende mijne afwezigheid te bewaren ; vooral verlang ik, dat mijne ridders zich christelijk jegens mijn arm volk zuilen gedragen. Eindelek vraag ik u dringend, dat gij veel bij God voor mij gelievet te bidden, opdat Hij mij voor alle gevaar op reis beware en mij weibehouden in uw midden terugvoere, indien dit met zjjn allerheiligsten wil overeenkomt; want boven alles, onderwerp ik mij zeiven en u en alles wat ik heb, aan den wil van zijne goddelijke majesteit.quot;

Bij deze treffende woorden, die ons het gansche ge-heim der Kruistochten, dat is een geheim van geloof, opofiering en liefde openbaren, werd de geheele vergadering op het allerdiepst bewogen ; men zag for-sche ridders, onverschrokken strijders, door de smart overstelpt, allen barstten uit in weenen en snikken , omdat zij hunnen beminden Vorst, wie weet voor hoe lang, misschien voor immer gingen verliezen.

Aan het geheele volk wilde hij ook duidelgk voor oogen stellen, wat hem bewoog dezen gevaarlijken en moeije-lijken togt naar het Oosten te ondernemen ; daarom liet de landgraaf in Eisenach een zoogenaamd Passiespel opvoeren. Het was namelijk destijds in vele streken gebruikelijk het lijden van Christus voor te stellen, gelijk men thans de verdichte of uit de geschiedenis ontleende voorvallen ten tooneele voert. Tegenwoordig wordt het passiespel nog alle 10 jaren te Ammergau in Beijeren opgevoerd. Hierin worden de statie's van den Kruisweg niet door beelden maar door menschen levend voorgesteld. Een aantal personen oefenen zich, om in woorden en gebaren den toeschouwers alles zeer aanschouwelijk te maken, wat de H. Schrift van het lijden van Christus verhaalt. Zulk een godsdienstig schouwspel maakte soms een zeer diepen indruk en prentte het lijden van Christus onuitwischbaar in het hart des volks. Ook het passiespel te Eisenach wekte zulk eene heilige geestdrift in de kinderlijke en onschuldige verbeelding van het volk van dien tyd, dat de graaf het nuttig oordeelde om het nog eene tweede maal op te voeren.

-ocr page 147-

134

Er waren ook verschillende kloosters in Eisenach, het ^ waarii Nikolaisklooster van de Benediktijner-nonnen, het Ka- I onderj

tharinaklooster van de Cistersiensernonnen en het Fran- j

oiscanenklooster. De graaf bezocht ze allen, vroeg hun- t h

nen zegen, schonk hun milde aalmoezen en beval zich | t

in hunne gebeden aan. Eenige uren van Eisenach ver- | g

wijderd ligt het klooster van Eeinhardsbron. De graaf had eene bijzondere liefde en vriendschap voor dit klooster , en de Benediktijnen hadden van hunnen kant eene groote gehechtheid voor hunnen vorstelijken beschermer. Daarom wilde hij in het bijzonder afscheid van hen nemen. Hij ging er heen in gezelschap van vrouw, moeder, kinderen en broeders. Nadat hij het kerkelijke officie had bijge

woond, en de kloosterlingen, na het eindigen der Com- 1 E

pleten, het koor verlieten, om volgens het gebruik het 1 beg

wijwater te ontvangen, plaatste de goede vorst zich | waa

naast den priester, die de uitdeeling verrigtte en omhelsde | ver

een voor een iederen kloosterling met de grootste teeder- 1 Hei

heid, en zelfs de kleine koorknapen hief hij in zijne 1 vai

armen op en drukte een vaderlijken kus op hun onschul- I vo1

dig voorhoofd. Dat was te veel voor die goede kloos- 1 hu terlingen, hun hart werd diep door smart getroffen, zij

begonnen luid te weenen en langen tijd hoorde men I de

niet anders dan snikken en zuchten. De goede land- 1 ze

graaf, die manhaftige en dappere ridder, werd zelf door | b(

zijn gevoel overmeesterd en stortte tranen: een duister 1 v(

voorgevoel maakte zich van hem meester en hij zeide hun ; 1 V'

«Niet zonder reden weent gij, mijne dierbare vrienden ; | g

want ik weet dat na mijn vertrek verscheurende wolven 1 1

u zullen overvallen en u en het uwe moorddadig zullen I 1

verscheuren. Doch ik ben zeker dat de Allerhoogste, I i

zich mijnen pelgrimstocht herinnerend, u te regten tijde zijne barmhartigheid zal bewijzen, die ik nu en altijd van ganscher harte over u afsmeek.quot;

Bij deze woorden verwijderde hij zich ; doch de kloosterlingen vergezelden hem tot aan de poort en zagen hem niet dankbare en liefdevolle harten en weenende oogen na.

De voorzegging van den landgraaf werd vervuld ; spoedig na zijn vertrek kwamen er oorlogen over het land,

-ocr page 148-

135

waarin het klooster van Reinhardsbron het hardste lot onderging.

En thans beveelikuaanGodenaan het woord der genade van Hem die machtig is op te bouwen, en een erfdeel te geven onder alle de geheiligde n.

Hand. XX : 3-2.

47. Nog smartelijker.

De landgraaf altijd vergezeld van zijne bloedverwanten begaf zich van Reinhardsbron naar Sohmalkalde, de plaats, waar , op den feestdag van den H. Joannes , allen zich verzamelen moesten, die hem zouden volgen naar het Heilige land. Hier wilde Lodewijk tegelijk afscheid nemen van al zjjno onderhoorigen, te midden van eene menigte volks , die daar te zamen was gekomen , om nog eens hunnen beminden Vorst te zien.

Eerst zegende hij dan met alle liefde zijne beide broeders, en beval hun, bijzonder den oudsten, Hendrik Raspe, zeer dringend zijne moeder, zijne kinderen en zijne Elisabeth aan. De Iwoeders weenden en zeker mogen wij veronderstellen , dat zij hunne belofte met heiligen ernst verrichtten. Zijne twee lieve kinderen, die nauwelijks begrepen wat er te doen was , hielden hem vast aan zijne kleederen, omhelsden hem en riepen hem al weenend hun kinderlijk vaarwel toe ; «goede nacht, lieve Vader, duizend maal goede nacht, allerliefste Vader!quot;

En die lieve kleinen spraken goed, want er kwam een lange duistere nacht.

Toen Lodewijk zich ten laatste tot het dierbaarste wat hij op aarde bezat, tot Elisabeth wendde, werd hij zoo zeer door de smart overstelpt, dat hij geen woord kon uitbrengen. Hij sloeg den eenen arm om haar heen, en den anderen om zijne moeder, drukte haar beiden sprakeloos aan zyn hart, kuste haar

-ocr page 149-

136

en kon van bittere smart gedurende een half uur niets zeggen, maar alleen onophoudelijk weenen. Misschien was het niet alleen de wreede smart van het scheiden , wat zijne ziel zoo geweldig aandeed, maar ook het voorgevoel van alles, wat hem en zijne vrouw en kinderen overkomen zou.

En moeder en echtgenoot wilden hem zelfs niet loslaten ; alsof zij met geweld de scheiding konden beletten, zoo hielden zij hem vast in hare armen.

Rondom dat jammervolle schouwspel stonden zijne broeders en ridders , en daar om heen al het volk , dat zijne tranen niet weerhouden kon, en met luide klachten en jammertoonen de lucht vervulde. En daar ook nog vele andere mannen en zonen van ïhuringen , Hessen en Saksen hier bij een waren, om als kruisvaarders op te trekken, en hunne bloedverwanten hen grootendeels hierheen begeleid hadden , om nog eens afscheid te nemen voor langen tijd of misschien voor immer , ontstond er, zegt een oud geschiedschrijver, eene droefheid zonder einde , men hoorde niets dan een ontzettend klagen en jammeren, kreten van smart, angstvol zuchten en schrejjea en uit aller oogen stroomde een vloed van tranen. Alles weende , de soldaten en het volk , mannen, vrouwen en kinderen, menschen van hoogen en lagen stand, die zich uit liefde tot God van de teederste betrekkingen losscheurden. Men kon de plaats met alle recht noemen een dal van tranen, vallis lacrymarnm.

Maar ook de geheele aarde is een dal van tranen. Overal en onophoudelijk worden de menschen in hunne liefde gestoord; vooral het huisgezin is gelijk aan een lichaam, waarvan iedere persoon een lidmaat uitmaakt, welke ledematen onophoudelijk op hoogst smartelijke wijze door den dood worden afgerukt. Hoe veel bekommering en knagende angst wordt er niet uitgestaan aan het ziekbed van eenen dierbare, en dat soms dagen, weken lang !

Hoe veel leed en smartelijk geween bij zijn sterven ! En hoe lang zelfs na de begrafenis gloeit en brandt de diepe smart nog voort en breekt nog uit in jammeren

-ocr page 150-

137

en zuchten! — Dat uit elkander rukken van de dierbaarste betrekkingen, die snjjdende smart der scheiding gaat rusteloos voort bij dag en bij nacht. Dagelijks sterven tussohen 80 tot 90 duizend menschen; in de stad Londen alleen iedere week ongeveer 1500 , zoodat er bij iedere seconde een menscb sterft, en bij een sterfbed tranen gestort worden. Dit gestadige losscheuren veroorzaakt immer nieuwe wonden, waaruit het bloed der ziel, de tranen, onophoudelijk vlieten.

Maar zou men vragen hoe kan de oneindig goede God zoo veel jammer en geween op aarde aanzien en toelaten ? — Het is de bittere vrucht der zonde, het zijn de doornen en distelen, waarmede sedert de eerste zonde het menschelijk geslacht omvlochten is , zonder zelfs het hoofd van den menschgeworden Zoon van God te sparen. Al dat lijden is ook eene boete voor onze zonden , een middel , waardoor God onze overdrevene gehechtheid aan de aarde wil verbitteren, om in onze harten een verlangen op te wekken naar een beter vaderland , waar geene scheiding en geene smart meer zijn zal.

Alle tranen zal God van hunne oogen afwisschen, de dood zal niet meer zijn; geklaag en smart zullen ophouden; want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.

Openb. XXI : 4.

48. Het AllersmarteUjkste.

Te midden van dat allerdroevigst tooneel waren er eenigen meer meester van hun hart , of wel omdat zij reeds vroeger van hunne betrekkingen gescheiden waren, of wel meer op zich zeiven in de wereld stonden en geene teedere banden behoefden te verbreken. Deze waren op dat plechtig oogenblik geheel onder den indruk van de heiligheid hunner grootsche onderneming. Zij , kruisvaarders en pelgrims bovenal, hieven, terwijl do anderen

i

-ocr page 151-

138

weenden en jammerden , dankliederen voor God aan, die hen had uitverkoren, om voor de eer van zijnen heiligen naam te gaan streden.

De toonen dezer dankliederen vermengden zich onder de algemeene klacht-en jammertoonen ; en zoo vereenigde zich in dat oogenblik de verrukking van de vreugde, door de liefde Gods bezield , met de uitboezeming van de innigste smart, die door dezelfde liefde Gods geleid en overwonnen werd.

Toen Lodewijk zich ten laatste uit de omhelzing zijner moeder kon losscheuren, zag hij zich ingesloten en als gevangen door zijne ridders, die achter bleven , en door dat arme volk, waaraan hij, met alle recht, zoo dierbaar was ; iedereen wilde hem weerhouden , iedereen hem nog omhelzen , zijne hand grijpen, of ten minste zijne kleederen aanraken ; maar hij, door smart verstomd, antwoordde niemand. Eerst na eenige inspanning kon hij zich een weg banen naar de plaats, waar hem zijn paard wachtte: hij wierp er zich op , plaatste zich te midden der kruisvaarders , en zijne stem met het gansche koor van ge wijde gezangen vereenigend reed hij weg.

Zijne welbeminde Elisabeth was echter nog bij hem , want zij kon niet besluiten zjjn vaarwel te gelijk met alia anderen te ontvangen , zij had verzocht om hem tot aan de grenzen van Thuringen te vergezellen. In stomme smart, als of de een het lijk van den andere ten grave vergezelde, reden zij naast elkander, men hoorde niets dan van tijd tot tijd een zucht. Aan de grenzen gekomen, had Elisabeth geen moed om hem te verlaten en legde nog eene dagreis aan zijne zijde af, maar bij het einde van dezen dag was het haar gelijk op den vorigen, zij kon niet scheiden en door smart en liefde overwonnen en meêgesleept, begeleidde zi; hem nog eene dagreis verder. Op het einde van dien tweeden dag verklaarde zjj, dat zij niet wist, of zij hem ooit zou kunnen verlaten, en of zij niet liever met hem den kruistocht mee zou maken. Dat had zij zeker boven alles verkozen , doch voor het welzijn van hare kinderen en van het land was het haar pligt terug te keeren. De

-ocr page 152-

439

wil van God was ten laatste aan deze heilige vrouw meer waard, dan al het overige en daarom besloot zij tot de scheiding. Ook de trouwe ridder Varila naderde den landgraaf en sprak : «Heer, het is tijd; laat onze edele vrouwe huiswaarts keeren ; het kan niet anders.quot;

Hoe dierbaar iemand ons is, ondervinden wij dikwerf eerst dan, wanneer wy ons van hem moeten scheiden. Hoe grimmig is de smart, soms aan wanhoop grenzend bij eene vrouw, die haar eenig kind of haren echtgenoot verliest. Alle aardsche liefde, al is zij ook nog zoo billijk, moet ten laatste toch weer duur betaald worden ; en te zwaarder is de prijs, naarmate de liefde grooter was, want dan is ook des te feller de smart door de scheiding voortgebracht.

De landgraaf en Elisabeth barstten uit in tranen; zij hielden elkander vast alsof zij nimmer wilden scheiden. Intusschen drong de wijze en oude ridder Varila aan, er een einde aan te maken ; maar die twee zielen, welke elkander zoo teeder en innig bemind hadden, waren in dat laatste oogenblik als door onoverwinnelijke kracht aan elkaar gehecht. Ten laatste was het Lodewijk die zich overwon, en het teeken tot vertrekken gaf.

Hij toonde de gravin eenen ring, dien hij aan zijn vinger droeg en waarmede hij zijne geheime brieven verzegelde. «Elisabeth,quot; zoo sprak hij, »o mijn dierbaarste zuster; bezie dezen ring, dien ik medeneem, waarop in den edelsteen het lam Gods met de vaan gegraveerd is ; dit zij voor u een zeker teeken van de echtheid mijner berichten. Hem die u een brief brengt, gezegeld met dezen ring, moogt gij gelooven ; hij moge u tijding brengen van mijn leven of van mijnen dood. En nu, allerliefste en getrouwste zuster Elisabeth, mijn edele schat, de getrouwe almachtige God zegene u ; Hij behoude uw leven en uwen moed ; Hij zegene het kind, dat gij draagt in uwen schoot, over welks toekomst wij met Gods genade beschikten. Vaarwel! herinner u altijd ons gemeenschappelijk leven, onze teedere en heilige liefde ; vergeet mij nooit in uwe gebeden; vaarwel! ik mag niet langer toeven; God zij met u op al uwe wegen!quot;

-ocr page 153-

140

En hjj vertrok, zijne welbeminde in de armen van nare edele kamervrouwen achterlatend.

, 0 J106 groot moet in het hart van dien edelen vorst de heide Gods geweest zijn, die hem bewegen konde land cn onderdanen te verlaten, zonder zelfs de smarten zijner teeder beminde Elisabeth te ontzien,

i,quot;Ej 7jS ge-en mensc}l tegenwoordig, die niet weende bi) dat droevig en bitter afscheid. De edele kruisridder trok nu manhaftig met zijn leger voort. Elisabeth zag liem nog lang na, en keerde, meer dood dan levend van e gnmmige smart en van het onbegrijpelijk leedwezen, met hare kamervrouwen naar huis terug, alsof zij haren echtgenoot naar het kerkhof had geleid en de aarde nu zijn graf bedekte; en haar hart was vol van het bange voorgevoel, dat zij hem in dit leven niet zou wederzien. ..Teruggekeerd op den Wart burg, legde zij den vorste-lijken tooi af, kleedde zich in het zwarte weduwekleed, — misschien voor altijd — en verzonk in eene zee va.n droefheid, zoodat niemand haar konde troosten.

Ik ben neergeslagen als gras, en verdord is mijn hart, omdat ik vergeten heb mijn brood te eten. Van het steunen mijner zuchten kleeft mijn geb.eente aan mijn vleesch. Ik ben gel ij k geworden aan den pelikaan indewoestijn. Ik ben geworden als de nachtuil tusschen de puinhopen.

Ps. Cl : 5, 7.

«Tegenwoordig,quot; zoo schrijft een godvruchtig schrijver van het leven van Elisabeth , «waarin we zoo weinig walr1e vriendschap tusschen gehuwden vinden , zal men wellicht verwonderd zijn over de gehechtheid en liefde dezer heilige en boetvaardige vorstin voor haren echtgenoot.quot;

Doch wij kunnen van haar zeggen wat de H. Bernar-dus van Maria zeide : «Verwondert u niet, mijne dierbare broeders , dat Maria martelares naar het hart ge-

-ocr page 154-

141

noemd wordt; om zich daarover te verwonderen zou men moeten vergeten dat de H. Paulus het als eene der grootste misdaden van de heidenen heeft aangezien, dat zij zonder liefde waren.quot;

Doch het is genoeg, dat , volgens tal van geschiedkundige bewijzen, er geene heilige is, die met zulk eene volmaaktheid, als de H. Elisabeth, ons het beeld van de ware echtgenoote voorstelt; niet eene heeft in haar leven op die wijze het denkbeeld van een waar Christelijk huwelijk verwezenlijkt: niet eene heeft de men-schelijke liefde zoo veredeld en geheiligd , omdat zij die liefde kweekte in een hart, geheel vervuld van liefde tot God. De liefde tot haren echtgenoot trok haar hart niet af van God, maar, door de godsdienst geheiligd, werd zij door die liefde nog meer tot God getrokken.

49. Dood, waar is uwe overwinning?

Zoo was dan landgraaf Lodewijk uitgetrokken met zijn gevolg van 200 man ; als ridder in zijne ridderlijke omgeving , en als Kruisvaarder naar het H, Graf kreeg de graaf spoedig zijn opgeruimdheid, moed en kracht terug en leed voorzeker minder van de smart der scheiding , dan de arme vorstin op den Wartburg , waar het bitter leed , door geene verstrooiingen gestoord , dag en nacht haar hart konde kwellen. Want in het algemeen is dit de orde in de wereld, dat de vrouw meestal meer te lijden heelt dan de man.

De landgraaf was overste van de kruisridders uit het midden van Duitschland en trok met zijn leger door Beijeren en Tirol naar Italië , waar Keizer Frederik met een leger van 60 duizend man de aankomst der overige kruisridders afwachtte. Bij de aankomst van landgraaf Lodewijk werd hij door den Keizer met alle eer ontvangen , en ofschoon hij tot de jeugdige vorsten behoorde, boezemde hij zoo veel vertrouwen aan zijn vorst in, dat

-ocr page 155-

142

deze zijn bijzonderen raad inriep voor den veldtocht naar het heilige land. De Keizer nam hem mede naar het kleine eiland Sint Andreas, om met hem een geheim onderhoud te hebben, waarschijnlijk met betrekking op zijne krijgsplannen. Intusschen was er onder de kruisvaarders, die uit koudere luchtstreken waren gekomen , en de vreese-lijke hitte van den Italiaanschen zomer niet konden verdragen , eene aanstekende ziekte uitgebroken, waaraan velen stierven. Eeeds op het eiland voelde Lodewijk de eerste verschijnselen dezer ziekte ; hij reisde nog met den Keizer naar Otranto , het verblijf van de Keizerin Yolante ; maar de koorts nam zoo zeer in hevigheid toe, dat hij nauwelijks zijn schip kon bereiken. En terwijl eenige zijner krijgsmakkers reeds in zee waren gestoken, nam zijne ziekte zoo spoedig in hevigheid toe , dat hij weldra alle hoop op genezing vaarwel moest zeggen. De graaf was de eerste om het ernstige van zijn toestand in te. zien, en daar hij begreep dat zijn einde naderde, maakte hij zijn testament en liet den patriarch van Jerusalem komen, om hem met de laatste H. H. Sacramenten te bedienen.

Deze prelaat kwam , vergezeld van den bisschop van Saint e-C r o i x, en diende hem het H. Oliesel toe. Daarna ontving hij, in tegenwoordigheid van al zijne ridders en getrouwe wapenbroeders, met de vurigste godsvrucht en de teekenen van het levendigst geloof het Allerheiligst Sacrament, als heilige teerspijze.

Noch in het verhaal van zijnen aalmoezenier, die hem in de laatste Oogenblikken zijns levens bjjstond . noch in dat van latere geschiedschrijvers vinden wij een woord, dat ons zou doen gelooven dat deze heilige en dappere ridder eenige spijt heeft gevoeld bij het verlaten van dit leven. Noch zijne jeugd, noch zijn vaderland, waarvan hij ver verwijderd stierf, noch zijne vorstelijke macht, waarvan hij zulk een edel en krachtig gebruik had gemaakt, noch zijne betrekkingen, noch zijne kinderen, die hij nauwelijks kende , noch zelfs zijne Elisabeth die hij zoo getrouw , teeder en alleen bemind had , niets van dat alles was in staat zijne ziel voor een oogenblik aan deze

-ocr page 156-

143

wereld te boeijen. Integendeel verlangend naar den hemel haastte hij zich om te steryen en het geluk van na volkomene opoffering van alles den dood te hebben gevonden onder de banier , in dienst en in soldij van Jesus Christus , beheerschte hem alleen , en liet geene plaats in zijn hart voor eenige herinnering aan of verdriet over het verlies dezer wereld. Daar hjj alleen voor God en in God geleefd had , scheen het hem eene zeer natuurlijke zaak om te sterven op het eerste oogenblik door God gewild, en op den post, dien God hem had aangewezen. Als een gehoorzaam en getrouw soldaat, ontving hij zonder klagen het teeken , dat hem vóór het einde van den strijd terugriep. Hij, die zoo vele tranen had geweend bij het tijdelijke afscheid zijner dierbaren ; hij , die zich met zooveel smart aan de omhelzing zijner echtgenoote had ontrukt , die hij nog eenmaal hoopte weêr te zien , hij had in dit oogenblik van deze laatste scheiding geen zucht, geen traan aan haar te geven. En dit was , omdat hij wel had kunnen zuchten en weenen bij eene tijdelijke verwijdering op deze aarde ; maar hier voor de poort der eeuwigheid en des hemels , kon de dierbare beeldtenis zijner echtgenoote hem alleen verschijnen te midden van de toekomende vreugde der gelukzalige eeuwigheid. Hier ging hij tot Hem , dien hij nog meer beminde dan vrouw en kinderen , tot God, bij wien hij eens zijne heilige Elisabeth hoopte weêr te vinden.

Lodewijk droeg aan eenige ridders den last op, het bericht van zijnen dood aan zijne betrekkingen en zijne Elisabeth over te brengen, te gelijk met den ring waarop het lam Gods gegraveerd was , en eenige woorden , die de geschiedenis niet vermeldt. Hij smeekte ook in den naam van God en der Allerheiligste Maagd , dat alle aanwezigen zijner gedachtig zouden zijn, en, zoo zij hunne heilige onderneming overleefden, zijn stoffelijk overschot naar Thuringen te brengen , te Eeinhardsbron te begraven, en hem nooit in hunne gebeden te vergeten.

Eenige oogenblikken voor zijn dood, zag hij eene menigte witte duiven, die zjjne kamer vervulden en om

-ocr page 157-

•144

zijn sterfbed vlogen : »ziet, zietquot; , zeide hij, «die duiven witter dan de sneeuw.quot; De omstanders meenden dat hij jjlde door de hitte van de koorts , maar een oogen-blik daarna riep hij : »ik moet van hier vliegen met al die schoone duiven !quot;

Bjj deze woorden ontsliep hij in den Heer en verliet deze sterfelijke wereld nauwelijks 27 jaren oud, om plaats te nemen in het eeuwige vaderland onder de ridders van God. Het was de derde dag na Mariageboorte van het jaar 1227.

Zijn biechtvader, kapelaan Berthold, die zijnen heer op den kruistocht wilde vergezellen en aan zijn sterfbed stond , schrijft, dat hij zelf de duiven gezien heeft, en hoe hij dezelve langen tijd stond na te staren , als zjj hunne vlucht oostwaarts namen , nadat Lodewijk zijnen geest gegeven had. Hij voegt hier nog bij ; »De H Geest, die zelf in de gedaante van eene duif over den Zoon des menschen nederdaalde, had in de gedaante van sneeuwwitte duiven engelen gezonden om die jeugdige ziel, welk in haren aardschen pelgrimstocht de onschuld en eenvoud der duif had bewaard , op te voeren en te vergezellen naar het eeuwige licht der goddelijke gerechtigheidquot; 1).

Toen de jeugdige graaf overleden was , ontstond er een luid geween en geschrei onder degenen , welke hem zoo ver gevolgd hadden , om hem tusschen hunne armen te zien sterven in den bloei en kracht des levens, en thans zonder aanvoerder zich te midden van dezen gevaarlijken tocht bevonden. Maar nog erger was die smart onder zijne vasallen en wapenbroeders, die hem reeds vooruit waren gegaan , en het droevig geluk niet hadden gehad zijn laatsten snik te ontvangen , en aan wie men in volle zee het bericht van zijnen dood nazond. Hunne smartelijke kreten en hun luid geween stegen hoog in

1) De schoone legende van den H. Polycarpus, die levend verbrand werd , is bekend ; zijn bloed doofde de vlammen uit en uit zijne ascli zag men eene witte duif verrijzen, die opvloog naar den hemel.

-ocr page 158-

145

de lucht en weerkaatsten op de golven. «Helaas , dierbare vorst !quot; riepen zij , «helaas , dappere ridder , hoe hebt gij ons als ballingen op een vreemden grond achtergelaten ! hoe hebben wij u verloten, het licht onzer oogen , den aanvoerder van onzen tocht, de hoop van ons behoud ! wee ons!quot; Zij keerden aanstonds terug. En eenstemmig met allen, die op het land waren achtergebleven , legden zij den plechtigen eed af, om den laatsten wil van hunnen beminden vorst te volbrengen , als zij behouden aan de gevaren van den kruistocht ontsnapten.

Te midden van al het droevig geween zijner ridders lag het dierbaar overschot van den beminden vorst, wit als het schoonste beeld van marmer ; over het schoon en edel gelaat lag een wonderbare vrede en rust ; als een weerschijn van de godgewijde ziel, die de eeuwige rust was ingegaan.

Als gedenkteeken mogen hier de woorden geschreven worden, door Joannes Eothe, kanunnik van Eisenach, van zijn vorst geschreven :

»Deze landgraaf was een verstandig jeugdig vorst, een beminnelijk jongeling van een heiligen levenswandel. Maar toen hij van zijne bloeiende jeugd tot den man-nelijken leeftijd kwam , was hij goedig jegens een ieder, een licht van alle deugden. Zijn uiterlijk was welgemaakt en van eene middelmatige gestalte; zijne manieren waren vorstelijk en boezemden een welwillend vertrouwen in ; zijn gelaat was opgeruimd, zijn blik helder, en ieder, die hem zag, werd gunstig voor hem ingenomen. Hij was zedig in zijne woorden , eerbaar in zijn voorkomen, rein en kuisch van harte , getrouw in zijne vriendschap, troostvol in zijne raadgevingen, standvastig in zijne beloften, regtvaardig in zijn oordeel, mild in het beloonen, en van alles, wat men deugd kan noemen, ontbrak hem niets.quot;

Menigeen zal denken: hoe kon God zulk een voor-treflijk vorst zoo jeugdig laten sterven, daar zijn leven voor velen nog zoo nuttig had kunnen zijn en zijn dood aan zoo veel menschen smart zoude veroorzaken ! Bij menig sterfgeval rijst dezelfde vraag in de

10

-ocr page 159-

14G

gedachten der bloedverwanten en stoort de rust der ziel. Waarom heeft God hem van ons weggenomen ? — Daarop laat ik den Apostel Paulus antwoorden. (Rom. XI. 33. 34) ))H oe ondoorgrond elijk zijn zijne oordeelen, en hoe onnaspoor 1 jjk zijne wegen! Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is zijn raadsman geweest?quot; Armzalig mensch, wilt gij den grooten God en zijne beschikkingen voor den rechterstoel van uw zwak verstand dagen : schaamt gij u niet, en hebt gij geene vreeze meer ?

Wat echter het vroege sterven van heilige menschen aangaat , daarover geeft reeds de H. Schrift van het O. Verbond dit schoone antwoord :

Ofschoon spoedig voleind, heeft hij toch vele jaren doorleefd. Want aangenaam was zijne ziel aan God, daarom heeft hijhetn vroeg uit het midden des verderfs weggenomen. Wijsh. IV : 13. 14.

50. Het verscheurde Hart.

üe ridders , aan wie de landgraaf op zijn sterfbed den last had opgedragen , het bericht van zijnen dood naar Thuringen over te brengen, togen onmiddelijk na de plechtige begrafenis van hunnen vorst op reis.

Hun weg was lang en moeielijk , en het treurig bericht, hetwelk zij moesten overbrengen, was niet geschikt om hunne reis te bespoedigen. Zij kwamen eerst in het begin van den winter in Thuringen aan , juist toen El -sabetb haar derde kind in het leven mocht aanschouwen. Op de vermaning van verstandige en goedgezinde mannen besloot men , het treurig bericht van den dood haars gemaals nog zoo lang voor haar geheim te houden, tot hare krachten weder hersteld waren. Hare schoonmoeder Sofie droeg de liefde van haar moederhart over op haar, die door haren zoon zoo teer was bemind en die weduwe was geworden zonder het te weten. Zij gaf aan alle be-

-ocr page 160-

147

wonera van het kasteel het strengste bevel, dat niemand iets zoude zeggen aan de jeugdige vrouw , oi op eenige wijze iets zou laten blijken van het allerdroevigst bericht. En stipt werd dit bevel onderhouden ; de moeder , broeders en alle hovelingen beweenden en beklaagden hunnen goeden vorst, wanneer Elisabeth afwezig was , doch was zij tegenwoordig, dan zorgden allen om ieder teeken van droefheid te verbergen. Elisabeth was echter reeds door eenig bang voorgevoel gekweld, daar in hetzelfde oogen-blik , waarop Lodewijk stierf , de steen uit den zegelring gesprongen was, dien Lodewijk haar had nagelaten.

Intusschen waren hare krachten hersteld en na zes weken tijds meende men , dat zij sterk genoeg was om de schrikkelijke tijding te vernemen. De moeder, wier eerste droefheid reeds kalmer was geworden, nam zelve de taak op zich, om hare schoondochter den dood van haren gemaal op de zachtste wijze mede te deelen. Vergezeld van eenige verstandige edelvrouwen, begaf zij zich naar het vertrek van Elisabeth, die haar , zoo als gewoonlijk, met alle vriendelijkheid ontving, zonder iets bijzonders te vermoeden. Toen allen bij haar plaats hadden genomen, zeide de schoonmoeder Sofle : «Mijn lieve dochter, schep moed en bedroef u niet al te zeer over het ongeluk, dat uwen heer, mijnen zoon overkomen is ; gij weet, hij heeft ook zich zeiven en al de zijnen aan den wil van God overgegeven.quot; Daar de moeder van Lodewijk deze woorden zonder te klagen of te weenen uitsprak, kwam het Elisabeth niet in de gedachten, dat hiermede den dood van haren echtgenoot bedoeld was; zij vatte het vermoeden op, dat hij misschien gevangen was, en sprak : »Als mijn broeder gevangen is, dan zal hij met Gods hulp en die zijner vrienden ook weder verlost worden. Mijn vader zal ons zeker bijstaan en ik zal weldra getroost worden!quot;

Nu toonde de moeder den ring van Lodewijk en sprak : »wees geduldig, mijne allerliefste dochter, en neem dezen ring, dien hij u gezonden heeft, want helaas ! hij is dood.quot; — »Ach! lieve Vrouwe, wat zegt ge?quot; riep Elisabeth uit. — »11 ij is gestorven,quot; herhaalde de moe-

-ocr page 161-

148

der. — Bij die woorden werd Elisabeth plotseling bleek en rood , liet de armen in haren schoot vallen , vouwde hare handen krampachtig samen en riep met doffe stem : 6Ach Mijn Heer en God! Ach Mijn Heer en God! Ziedaar, nu is de gansche wereld, met alles wat zij liefelijks heeft, dood voor mij !quot; Dan werd zij door de smart, als door een inwendig vuur, opgejaagd en voortgedreven ; zij liep de zalen en hallen van het slot door en riep als van hare zinnen beroofd; »Gestorven , gestorven , gestorven !quot; In de eetzaal liep zij tegen eene muur en hield zich daaraan vast; en gelijk een hevige storm ten laatste in een stortregen uitbreekt, zoo vergoot ze nu een vloed van tranen. De schoonmoeder en edelvrouwen gingen haar achterna, voerden haar van den muur af en deden haar nederzitten. Doch terwijl zij haar met vele woorden zochten te troosten , begon Elisabeth hevig te jammeren en met onderbroken stem te spreken. »Nu , nu heb ik alles verloren ! o, mijn allerliefste broeder , o, vriend van mijn hart , o, mijn goede en brave echtgenoot, zijt gij dan gestorven en hebt gij mij in ellende achtergelaten! o, hoe zal ik leven zonder u ? Ach! arme verlaten weduwe ! Ach, ongelukkige vrouw, die ik ben , dat Hij, die weduwen en weezen niet verlaat, mij trooste ! 0, mijn God, troost mij ! o mijn Jesus , sterk mij in mijne zwakheid !quot;

De vrouwen namen haar in hare armen en brachten haar in hare kamer ; wankelend liet zij zich voortslepen tot in hare kamer , waar zij in onmacht met het gelaat op den grond viel. Toen men haar ophief, begon zij op nieuw te weenen en te klagen. Deze buitengewone smart deelde zich ook aan de bejaarde landgravin , de edelvrouwen en alle bewoners van het slot mede , en acht dagen lang was het een algemeen weenen , klagen en treuren , alsof het doodsbericht van den dierbaren landgraaf eerst nu was aangebracht. Maar noch die algeraeene deelneming, noch eenige andere troöst kon de droefheid van Elisabeth stillen ; te vergeefs zocht zij naar een middel tegen die wreede smart.

En toch , zegt een godvruchtig geschiedschrijver , zij

-ocr page 162-

149

had een almachtigen trooster bij zich , den H. Geest, den vader der weduwen , weezen en bedrukten, die haar beproefde overeenkomstig hare krachten en haar wilde verrijken met zijne genade, door middel van onbeschrijflijk lijden.

Inderdaad, ziedaar deze lieve Heilige, die in eene oprechte christelijke vereeniging met het rijkste geluk des levens was bedeeld, weduwe geworden op den leeftijd van 20 jaren; ziedaar de beminde en de beminnende echtgenoote, voortaan veroordeeld tot de eenzaamheid des harten. Het was niet genoeg voor den goddelijken Heer van hare ziel, haar van kindsbeen af in de wederwaardigheden des levens, in den laster en de vervolging der boozen te hebben ingewijd , zij had haar teeder vertrouwen op Hem ongeschonden bewaard te midden van dat alles.

Het was Hem niet genoeg haar beproefd te hebben door den glans van vorstelijke grootheid, door de vleiende eerbewijzen van een schitterende ridderschap, door de zoetste vreugde van het zuiver huwelyksgeluk; te midden van al dat geluk had zij immer de eerste plaats in haar hart geschonken aan de gedachten des hemels , en de eerste plaats in haar leven aan het lenigen van de ellende van hare verlaten en lijdende naasten. Dit alles was echter nog niet genoeg voor de goddelijke liefde ; zij, die zoo veel ellende had verlicht, moest op hare beurt, vóór dat zij de hemelsche vreugde deelachtig werd, de meest ellendige en verlatene onder alle schepselen worden ; vóór zij den schat van het eeuwige leven voor haar geopend zou zien, moest zij iederen dag duizend malen sterven aan de wereld en aan alle genoegens van het wereldsche leven. Van nu af tot den laatsten dag van haar leven zouden stormen zonder einde die teedere plant van alle kanten teisteren, maar door eene bijzondere gunst des hemels, alleen begrijpelijk voor de vrienden Gods, zou zij, in plaats van geknakt ter aarde neer te vallen, zich verheffen en uitspreiden, om den dauw des hemels op te vangen en met ongekenden luister te bloeien.

-ocr page 163-

i 50

De ziel van Elisabeth geleek in deze oogenblikken aan eene vuurvlam , die plotseling door eene hevige windvlaag eene wijle nedergeslagen en schier uitgedoofd wordt, maar om spoedig met grooter geweld op te stijgen. Wanneer het verlies van een teederen echtgenoot, het verscheuren van eene heilige vereeniging deze vrouw, op 20 jarigen leeftijd, voor eenigen tijd in het diepste ongeluk heeft gestort, zullen wij haar spoedig te heerlijker als over-winnares over alle beproevingen zien zegevieren en opstijgen tot de hoogste volmaaktheid.

Wat nog aardsgezind en misschien overtolligs in hare liefde tot haren overleden gemaal bestond , dat ontvlamde thans in het hevigste vuur van smart en werd een pijnigend vagevuur, hetwelk de laatste onvolmaaktheid in deze heilige ziel verteerde.

Ik bendewarewijnstok en mijn Vader is de landman. Elke rank, die vrucht draagt, zal hij zuiveren, opdat zij meer vrucht d r a g e. Joann. XV : 1. 2.

DERDE DEEL.

DE WEDUWE-

51 Kleiner voor de wereld, grooter voor God.

De landman verzorgt al reeds zijnen wijnstok, vóór deze begint uit te botten; hij snoeit de lange ranken, die geene druiven dragen, opdat zij aan de vruchtbare geen voedend sap ontnemen. En't is alsof de wijnstok er de smarten van gevoelt en weent, want druppelen, helder als kristal, breken uit en hangen aan de afge-snedene ranken, en al wischt men ze af, zij komen na eenige dagen telkens weer op nieuw te voorschijn. Zoo doet ook de hemelsche Vader met den christen, die

-ocr page 164-

151

eene ware rank is van den goddelijken wijnstok Jesus Christus. Hij snoeit weg van den mensch, wat van de volmaakte liefde Gods en van een geheel aan God toegewijd leven aftrekt , en wat hindert aan de grootere vruchtbaarheid van Gods welgevallige werken. Dat gaat echter in den regel niet zonder groote smarten en kost vele tranen.

Bij de scheiding van haren echtgenoot had de hemel scho Vader deze edele wijngaardrank voor de eerste maal gesnoeid , bij den dood van Lodewijk voor de tweede maal, en eindelijk nog voor eene laatste maal, die al het vorige overtreft.

Doch wij zullen ook de honderdvoudig rijke vruchten mogen zien , die uit het bloedend hart der weduwe zijn voortgekomen. Ja, van nu af voert haar leven zoo lijnrecht naar den hemel, dat het menigeen zal voorkomen, alsof hij een der hoogste bergen van Zwitserland bestijgen wil. Eerst komen de schoone groene weilanden, dan de hooge Alpen met hunne geuren en vergezichten ; tot zoover is het klimmen dragelijk. Doch langzamerhand verdwijnt het groen en ziet men hier en daar wat half opgeschoten, dun gezaaide grasspruitjes. Den naakten bodem van de rots of den moerassigen grond ziet men wijd en zijd , het ijskoude water vliet hier en daar , en tusschen afgebrokkelden steen groeit soms de distel of het ijzerkruid. En nog hooger komen de sneeuw en het ijs der gletschers, en daar boven uit verheft zich eerst hoog in de lucht de eigenlijke bergtop. Hier ontzinkt menigen reiziger de moed om verier op te stijgen ; het is zoo vermoeiend en eenzaam en koud, en eene duizeling overvalt hem reeds wanneer hij opwaarts ziet. Met bewondering ziet hij hoe een witte vlinder tegen den hoo-gen sneeuwtop opvliegt, maar hij zelf heeft geen vleugelen en wendt zich om en daalt de helling af naar het gewone menschelijk leven.

Zoo zullen vele lezers, die tot hiertoe de geschiedenis der H. Elisabeth met eenig genoegen gelezen hebben, het vervolg van haar leven onuitstaanbaar streng vinden. Alles wat zich hoog tot God verheft, schijnt den gewo-

-ocr page 165-

■152

nen inensch , al is hij ook niet zonder christelijk geloof, bijna onverdragelijk en overdreven toe, en met een gevoel van onbehagelijkheid wendt bij er zich van af. En toch is alles, wat onze weekelijkheid als overdreven streng veroordeelt , voor de H. Elisabeth sinds 600 jaren een onderwerp van onbeschrijflijke vreugde , die nimmer eindigen zal, want zij heeft alles in God gedaan.

De zinnelijke mensch verstaat niet wat van den geest Gods is; want het is hem dwaasheid, en hij kan het niet begrijpen, omdat het geestelijk beoordeeld wordt. I Cor. II: 14.

52. Schier onverdragelijk.

Wanneer eene familie door een sterfgeval in bittere smart gedompeld is , kan men zich niet voorstellen , dat die zware droefheid spoedig daarna tot een lagen en hatelijken hartstocht zal overslaan. Doch helaas, men ziet het niet alleen bij menschen van geringen stand, maar ook in voorname huizen , dat de verwanten om de nalatenschap van den overledene in oneenigheid en vijandschap geraken en elkander vervolgen. Op den Wart-burg viel dit voor op de afschuwelijkste wijze.

Elisabeth had een kleinen zoon , genaamd Herman; deze was de eenige rechtmatige opvolger zijns vaders in het landgraafschap.

Landgraaf Lodewijk had vóór zijn afsterven bevolen , dat Elisabeth zoolang als regentes het land besturen zou, tot dat Herman , meerderjarig geworden, de regeering zelf kon overnemen.

Zooals do duivel den Zaligmaker op eenen hoogen berg voerde en Hem alle rijken der wereld toonde en zeide : »Dit alles zal ik u geven , wanneer gij mij aanbidt,1' — zoo zond de duivel zijne handlangers met eene dergelijke bekoring naar Hendrik Easpe , den zwager der jonge weduwe. Slechte en eerlooze hovelingen fluisterden Hendrik in , dat hot landgraafschap onverdeeld

-ocr page 166-

153

den oudsten vorst des huizes toebehoorde; daar zijn broeder Lodewijk dood was, kwam de regeering des lands niet aan den jeugdigen knaap Herman, maar aan hem, vorst Hendrik, toe. Hij moest ook niet aarzelen, maar aanstonds het land in bezit nemen, en om dit plan naar behooren uit te voeren, moest hij voor alles de weduwe met hare kinderen uit den burgt en uit Eisenach verjagen. Men kan lichtelijk begrijpen, dat het nederige en boetvaardige leven der H. Elisabeth en hare menigvuldige aalmoezen den weelderigen hovelingen niet bevallen kon, en daarom moest de heilige tot eiken prijs uit het oog verwijderd worden.

Er staat niet beschreven, of het den hovelingen veel tijd en moeite gekost heeft, om graat Hendrik tot dezen snooden aanslag te bewegen. Het uitzicht op den Wart-burg is buitengemeen schoon en de landstreek ligt er om heen alsof het een paradijs ware. Als Hendrik zijn oog over dat schoone landschap liet gaan, zal gewis de verleider hem inwendig hebben toegesproken; «Dat al-,les zal ik u geven, wanneer gij mij aanbidt.quot;

En Hendrik aanbad werkelijk den duivel voor dezen prijs, dat wil zeggen, hij stemde toe, om het bestuur des lands met verkrachting van alle recht te bemachtigen en de vrouw en kinderen zijns broeders in ellende te dompelen , vooral ook toen de andere broeder, Koenraad, zijne toestemming gaf. De twee broeders schaamden zich echter om hunne schoonzuster met zulk een snood besluit onder de oogen te verschijnen; zij hielden zich schuil en gaven hunnen hovelingen volmacht, om de zaak uit te voeren.

Wanneer een mensch eene zeer slechte zaak tegen een ander wil volvoeren, dan tracht hij gramschap in zijn hart op te wekken en zich onder verschillende voorwendsels een schijn van recht te geven. In plaats van der kommervolle weduwe haar lot ten minste met een zekere omzichtigheid mee te deelen, traden de gewetenlooze hovelingen met onbeschaamden overmoed het vertrek binnen, waar Elisabeth met hare schoonmoeder Sofie ge-gezeten was, begonnen haar te verwijten, dat zij het land

-ocr page 167-

-154

verarmd, de schatkist geplunderd en haren man bedrogen had door hare dwaze verkwisting jegens de armen.

Thans was het uit met haar bestuur ; van nu af was Hendrik vorst van het land, en tot straf voor hare misdaden moest zij op staanden voet het slot verlaten.

Zoo iets laat zich gemakkelijk en spoedig lezen , doch gij, lezer, verplaatst u in den toestand dezer vorstin uit het verre land van Hongarije, die eerst sinds enkele dagen het allersmartelijkst verlies geleden had, waarvan haar hart nog bloedde, die nauwelijks van het kinderbed verrezen was en die drie zeer jonge kinderen bezat, terwijl het daarenboven in het midden van den winter was.

Op deze lage verwijten en ontzettende tijding door menschen aangedaan, die tot nu hare onderdanen waren, wist de arme weduwe niets te zeggen dan dringend 0.11 uitstel te verzoeken. De schoonmoeder daarentegen, die in vroeger jaren zich niet altijd even liefderijk voor Elisabeth had getoond, rees vol verontwaardiging op, nam hare schoondochter in de armen en riep : »zij blijft bij mij ; niemand verstoute zich haar weg te voeren! Waar zijn mijne zonen? Ik wil hen spreken!quot; — Doch dit wilden de booswichten juist voorkomen en terwijl zij uitriepen : «Neen , zij moet weg !quot; sloegen zij de handen aan haar en scheurden de beide vorstinnen met geweld van elkander. De wreedheid ging nu zoo ver , dat zij de verstoeten vorstin niet het geringste met zich meê lieten nemen ; alleen met het kleed wat zij droeg, werd zij het kasteel uitgedreven. In den hof van het slot wachtten reeds twee kamervrouwen, die eveneens verbannen werden , met do drie kinderen. De grootmoeder , die op het zien dier arme weezen op nieuw met het diepste leed vervuld werd , verlangde nogmaals dringend hare zonen Hendrik en Koenraad te spreken, wel overtuigd dat zij voor hare verzuchtingen zouden zwichten. Doch haar verlangen werd afgewezen ; het heette , zjj waren niet hier. Als vledermuizen hielden zij zich schuil; de slechte daad maakte de dappere ridders schuw. Vol gramschap en schaamte over de boosheid van hare zonen en het hart vol onweêrstaanbare smart over de onmen-

-ocr page 168-

-155

sohelijke mishandeling barer schoondochter en kleinkinderen aangedaan, moest de moeder zich eindelijk luid schreiend van Elisabeth scheiden. Do poort van het kasteel, waar de jeugdige landgravin zoovele jaren had geregeerd, ging voor haar open en sloot zich achter haaien scheidde de twee vrouwen.

God! vraarom hebt gij na ij vergeten? en waarom g a i k t r e u r i g o m , t e r w ij 1 d e vijand mij verdrukt? Waarom zijt gjj treurig, m ij n e ziel, en waarom maakt gij mij verlegen? Hoop op God, want ik zal Hom nog p r ij z e n , het heil van m ij n a a n-s c h ij n en ra ij n e n God. Psalm XLI : lO, 12,

53. Droefheid, Ellende en Nood.

Verjaagd uit den vorstelijken burgt, die haar 14 jaren lang tot verblijf had gediend, stond nu de verlaten weduwe voor de gesloten slotpoort op de ongastvrije rots. Met vijf brandende wonden in het hart steeg zij in de winterkoude den slotberg af. Nog kwelde haar de smart over het verlies van haren echtgenoot; persoonlijk leed zij de smart over de mishandeling en den smaad , zooals geenc vorstin ooit was aangedaan, en daarenboven leed zij op het gezicht van hare drie kleine kinderen, die sidderden en weenden van de strenge winterkoude. Armer dan de armste bedelares, wist zij niet waar zij een onderkomen zou vinden. Zij had haren kleinste, den zuigeling, op de armen ; de twee anderen werden door hare heide kamervrouwen gedragen.

Volgens een andere historische bron werden de kinderen haar eerst den volgenden dag nagezonden. Als dit verhaal de waarheid bevatte , dan zou de smart der moeder er niet te minder om geweest zijn, die van hare kinderen weggerukt werd, zonder te weten welk lot hun wachtte.

Was de onmenschelijke verdrijving der vorstelijke weduwe eene der onrechtvaardigste beleedigingen, in Eisenach

-ocr page 169-

156

moest haar nog erger smaad worden aangedaan. Die stad was het veld, waarop Elisabeth jaren lang het zaad van hare weldaden met milde hand had uitgestrooid; als zij dan bij de strenge winterkoude een onderkomen vroeg , ging liet haar zooals het de H. Maagd Maria in Bethlehem ging; zij werd overal afgewezen. Landgraaf Hendrik had namelijk het strengste bevel in de stad uitgevaardigd , dat geen inwoner aan de vorstin een verhip' mocht leenen. Doch aan een vorstelijk bevel, in strijd met den uitdrukkelijker! wil van God , mag men niet gehoorzamen ; hier geldt : men moet God meer gehoorzamen dan de menschen. De bewoners van Eisenach deden het tegenovergestelde ; de geheele stad beeft zich bezoedeld met do laagste ondankbaarheid, omdat zij hare edele en barmhartige vrouwe, hare rechtmatige vorstin , verstijfd van koude , weenend langs de straten liet gaan en hare bewoners wellicht met meêdoogenlooze nieuwsgierigheid hunne liefderijke moeder door het venster nagluurden, terwijl niemand zijn huis voor haar opende, iets wat men zeker zou doen voor het arme huisdier , dat van koude siddert.

Aan hoevele deuren of vensters de verjaagde landgravin een onderkomen heeft gebedeld en afgewezen is, en wat het hart der H. Elisabeth gevoelde bij zooveel hardheid, smaad en nood, staat niet beschreven maar wel in de gedachten van God. De tegenwoordige bewoners van Eisenach hebben er zeker geen schuld aan ; maar toch wenschte ik niet gaarne afstammeling te zijn van een oud geslacht, dat destijds in Eisenach leefde — het ware gewis een slechte adel.

Maar terwijl ik het leven van deze vorstin zoo rijk aan wonderen van liefde beschrijf , valt het mij in , dat ik de zaak nog van een anderen kant mag beschouwen, In die tijden hadden de vorsten des lands eene onbeperkte macht over leven en goed hunner onderdanen ; niet zelden werd deze of gene , die hun minder aangenaam was, gegrepen en zonder vorm van proces gedood of in den kerker geworpen, waar hij in duisternis en ellende jaren lang versmachten en verhongeren moest. Als de

-ocr page 170-

157

nieuwe heersoher van den Wartburg zich reeds zoo onmen-schelijk toonde jegens de gade van zijn eigen broeders vrouw , wat zou een onderdaan van hem te vx-eezen hebben , die de verjaagde vorstin in huis had opgenomen , nadat het strengst verbod, onder verlies van goed en leven , was uitgevaardigd. Die vrees, van zich zeiven en zijn gezin in het ongeluk te storten , weerhield de bewoners van Eischenach om de verdreven vrouw in huis op te nemen. Ofschoon zij dan ook zeker bij deze gelegenheid geen bewijs van edelmoedigheid gaven, kunnen wij hun gedrag bij de vrees voor eigen ongeluk verontschuldigen , en daar niemand onzer de verzekering geven kan , of hij iets anders hadde gedaan , wanneer hij in dien tijd te Eischenach hadde geleefd , daarom mogen wij ook geen vonnis over de bewoners vellen; God zal uitspraak doen.

En zoo stond nu de edelste en heiligste der vrouwen , die ooit in Duitschland leefde , op de straat, en armer dan de armste bedelares , wist zij niet waar een onderkomen te vinden , midden in de strengste winterkoude. Hoe veel haar lichaam ook mocht geleden hebben van de koude , voorzeker nog smartelijker was zij aangedaan, omdat zij bij hare eigen onderdanen , die zij op wonderbare wijze had bemind en wie zij onnoemelijke weldaden had bewezen , geen medelijden vond — en hiermede bewees de Verlosser zijne geliefde dochter de eer , om hetzelfde, al ware het ook in het kleine, te ondervinden , wat Hem zelve overkwam in het groote. Want de H. Schrift zegt :

Hij kwam in het zijne, en de zijnen hebben hem niet opgenomen. Joann. 1 ; 11.

54. De nachtegaal van Christus.

Te vergeefs ging de ongelukkige vorstin , omringd van hare kleinen, kloppend en weenend langs alle deuren , hield langer aan met bidden vooral bij diegenen, welke haar vroeger de meeste liefde hadden betoond ; nergens mocht zij haren voet op den drempel zetten.

-ocr page 171-

158

Eindelek kwam de ongelukkige aan eene arme herberg en verzocht weenend, om daar ingelaten te worden. De eigenaar wilde of kon haar niet verjagen, omdat zijn huis openstond voor allen, die vreemd en zonder huisvesting waren. Toch wilde hij der landgravin geen nachtverblijf in het eigenlijke huis verleenen, wellicht uit vrees , dat prins Hendrik het hem ten kwade zou duiden. Er was een stal of loods in de nabijheid, waarin de waard zijn keukengereedschap borg en zijne zwijnen opsloot. Hij joeg de zwijnen er uit en wees hunne plaats tot nachtverblijf aan de landgravin van ïhuringen , aaa de koninklijke prinses van Hongarije.

Tot hiertoe had zij klagend uitgeroepen : »men heeft mij alles ontnomen, er blijft mij niets meer over dan het gebed tot God.quot; Maar nauwelijks had zij haar onbehagelijk nachtverblijf betrokken , of het scheen dat deze laatste trap van vernedering plotseling de kalmte in hare ziel herstelde. Gelijk na een woest onweder de wolken aftrekken en de gezichteinder begint op te helderen , en langzamerhand de blauwe hemel zich vertoont en de eerste stralen der zon lieflijk uitbreken en het vriendelijk vredeteeken van den regenboog zich langs de wolken kleurt, zoo was het ook in de ziel der goede Elisabeth. Na een dag van matelooze smart en mishandeling kwam er in dien kouden winternacht, in die diepste armoede, in dien stal een bovennatuurlijk grooto vreugde over haar ; de wonderbare troost des H Geestes vervulde haar hart, zoodat de slaap hare oogen ontweek.

Daar hoorde zij te middernacht het klokje luiden van het klooster der Franciscanen ; het luidde voor de metten , want op dien tijd staan die kloosterlingen op om God te loven voor de menschen, die slapen. Elisabeth stond op en ging naar haar lievelingsoord, waar zij zich altoos t'huis gevoelde, naar de kerk; zij woonde het kerkelijke officie bij. De landgravin, die zelve dat klooster had gesticht, meende ook gerechtigd te zijn den kloosterlingen haar verlangen te openbaren. Wie het nog nimmer gehoord of elders heeft gelezen, zou het zeker nimmer kunnen raden, wat Elisabeth's verlangen

-ocr page 172-

159

was, want de H. Geest alleen kon het haar ingeven. Zij verzocht namelijk den Franciscanen , dat zij den lofzang Te D e u in zouden aanheffen , tot lof en dank voor de beproevingen, waarmede God haar genadiglijk bezocht had 1).

Zoo geschiedde het dan ook en de lofzang te middernacht in de Franciscaner kerk van de grafelijke stad heeft aan God voorzeker een even grooten lof gegeven als de gezangen der Engelen. Ja, in zekeren zin nog grooter lof, want het lofgezang der laatsten stijgt uit de hoogste vreugde op , en het eers(e was een gezang uit den vuuroven der beproeving. En nimmer in haar leven was Elisabeth schooner voor Gods oog dan in dit uur, waarop zij , arm en verstoüten, den konden winternacht in de kerk der Franciscanen heeft doorgebracht en de liefde en lof van God haar hart overstroomden.

Opdat ook iedere lezer en lezeres dit heerlijke voorbeeld der H. Elisabeth zou kunnen navolgen en, zoo al niet bezocht door een lyden, even groot als dat van Elisabeth , ten minste in zijn leed en smart van minder omvang de kostbare parel van Gods lof zal kunnen voortbrengen , wil ik hier het sehoone kerkelijk gebed overzetten , reeds ouder dan anderhalf duizend jaren. Schrijft het af indien gy het niet vinden kunt in uw gebedenboek en bid het dan als leed en zorgen u drukken. Men zegt van den paradijsvogel, dat hij bij storm en regen zijn vlucht zoo hoog ten hemel neemt, dat hij boven de wolken in een luchtstreek komt, waar hij rust en kalmte vindt. Doe ook zoo ; dat uwe ziel in dezen lofzang hoog boven de zwarte welken der beproevingen uitga en bestraald worde door den hemelschen blik van den Vader vau allen troost!

ïe Deum laudamus : te Do- U , God, loven wij, u. Heer

minum confitemur. belijden wij.

Te aeternum Patrem , om- ' U , eeuwigen Vader , eert nis terra veneratur. de gansche aarde.

1) Dit klooster stond weleer op de plaats, waar men tegenwoordig op het groote plein van Eisenach het cude paleis der graven, den klokkentoren en den tuin van Charlottenburg ziet.

-ocr page 173-

-160

Tibi omnes Angeli; tibi coe-ii et universae Potestates ;

Tibi Cherubim et Seraphim , incessabili voce proclamant:

Sanctus, Sanctus , Sanotus Dominus Deus Sabaoth.

Pleni sunt coeli et terra majestatis gloriae tuae.

Te gloriosus Apostolorum chorus :

Te Proplietarum laudabilis numerus ;

Te Martyrum candidatus laudat exercitus ;

Te per orbem terrarum sanc-ta confltetur Ecclesia ,

Patrem immensae majestatis ;

Venerandum tuum verum et unicum Filium ,

Sanctum quoque Paraclitum Spiritum.

Tu Kex gloriae , Christe.

Tu Patris sempiternus es Pilius.

Tu ad liberandum suscep-turus hominem , non hor-ruisti virginis uterum.

Tu devicto mortis aouleo , aperuisti credentibus regna coeloium.

Tu ad dexterum Dei sedes, in gloria Patris.

U roepen alle Engelen, u de

hemelen en alle machten. U de cherubijnen en serafijnen onophoudelijk toe : Heilig , heilig , heilig , de Heer, God der heerscharen.

Vol zijn de hemelen en de aarde van de majesteit uwer glorie.

U looft het glorievolle koor

der apostelen.

U het lofwaardig getal der

profeten,

ü het lofwaardig getal der

Martelaren ,

U belijdt over de gansche

aarde de Heilige Kerk U, Vader, van onmetelijke

majesteit.

Uwen aanbiddelijken , waren en eenigen Zoon. Als ook den trooster den

Heiligen Geest U koning der glorieChriatus. Gij zijt des Vaders eeuwige Zoon.

Gij hebt den schoot eener maagd niet gevreesd, als gij tot verlossing de menschheid wildet aannemen.

Gij hebt den prikkel des doods overwonnen, gij hebt den geloovigen het rijk der hemelen geopend. Gij zit aan de rechterhand van God in de glorie des Vaders.


-ocr page 174-

161

Judex crederis esse ventu-rus.

Te ergo quaesumus, famulis tuis subveni, quos pre-tioso sanguine redemisti.

Aeterna fac , cum sanctis tuis , in gloria numerari.

Salvum fac populum tuum , Domine, et benedic haere-ditati tuae.

Et rege eos, et extolle illos usque in aeternum.

Per singulos dies benediei-mus te,

Et laudamus nomen tuum in saeculum, et in sae-culum saeculi.

Dignare , Domine , die isto sine peccato nos custodire.

Miserere nostri, Domine , miserere nostvi.

Fiat misericordia tua. Domine, super nos, quemad-modum speravimus in te.

In te, Domine, speravi: non confundar in aeternum.

Wij gelooven, dat gjj als rechter zult wederkomen.

U dan bidden wij, kom uwe dienaren te hulp, die gij door uw dierbaar bloed hebt vrijgekocht.

Geef dat zij onder uwe heiligen in de eeuwige glorie worden geteld.

Maak uw volk zalig, Heer, en zegen uw erfdeel

En geleid hen en verhef hen tot in eeuwigheid.

Dag voor dag prijzen wij

En loven uwen naam in eeuwigheid, en in eeuwigheid der eeuwigheid.

Gewaardig u , o Heer , ons dezen dag zonder zonde te bewaren.

Ontferm u onzer , o Heer , ontferm u onzer.

Dat uwe barmhartigheid o Heer over ons kome, gelijk wij op u gehoopt hebben.

Op u, Heer, heb ik gehoopt, in eeuwigheid zal ik niet beschaamd worden.


55. 'Wierook.

Nauwelijks hadden de kloosterlingen den lofzang ge-eindigd, of Elisabeth knielde voor de trappen des altaars neer en dankte den Heer met luider stem , dat Hij haar

11 quot;

-ocr page 175-

162

thans geheel arm gemaakt had, arm zoo als Hij arm

geweest was in den stal van Bethlehem.

De gewone mensch wordt in het ongeluk zeer lichtelijk door de bekoring overvallen , dat G-ods bezoeking te hard, en het lijden te zwaar is volgens zijne verdiensten. Hoe dichter de mensch daarentegen door een godvruchtig leven tot God is doorgedrongen, des te meer ziet hij, als met de oogen van God zeiven, op alles neer, en vooral ziet hij de kostbare waarde van kruis en lijden. Zoo was het ook bij de heilige Elisabeth. Want te midden der duisternissen van dien droevigen nacht dankte zij God met luider stem; »0 Heer! uw wil geschiede! gisteren was ik landgravin en bezat ik burgten en kasteden ; heden ben ik eene bedelares en niemand wil mij opnemen. Hadde ik u toch beter gediend, o Heer , toen ik vorstin was; hadde ik om uwentwil meer aalmoezen uitgereikt, ik zou mij zeiven thans gelukwenschen , maar dat heb ik helaas niet gedaan.quot;

En het gezicht van hare arme kinderen, die door koude en honger gekweld werden , wekte nieuwe smarten in haar hart : »Ik heb het verdiend hen aldus te zien lijden en dat smart mij! Mijne kinderen zijn van vorstelijk geslacht , en zie zij lijden honger en hebben zelfs geen stroo voor hunne legerstede ; dat bezwaart mijn hart om hunnentwille. Wat mij aangaat, gij weet, o Heer, dat ik niet waardig ben door u tot de genade der armoede te zgn uitverkoren quot;

In dit gebed zijn er twee zaken, die onze aandacht verdienen : Elisabeth denkt niet, dat God haar deze armoede als eene straf heeft overgezonden, omdat zij te weinig aan de armen heeft gedaan, maar de armoede is ook haar een zoo edel goddelijk geschenk, dat zij zich schamen moest over hare eigen onwaardigheid. Doch van den anderen kant klaagt zij tot God over de smart, die zij gevoelt bij het lijden van hare kinderen ; dat moederleden had zij echter wel verdiend door hare zonden.

Welk een zachtaardig gemoed, waaruit zulk een gebed als wierook ten hemel op kon stijgen! En waarom is ons hart zoo dikwerf neerslachtig en tevens trotsch er

-ocr page 176-

163

bjj, wanneer wij door het lijden getroffen worden ? Zulk een gebed, als dat der H. Elisabeth zal als wierook tot God zijn opgestegen — terwijl ons gebed zoo dikwerf voor hem is als de onreine, walmende vlammen eener toorts.

Wat kan ons scheiden van de liefde van Christus? tegenspoeden? of angst? of vervolging? of honger? ofnaaktheid? of gevaar? of verraad? Rom. VIII : ^5.

56. TVie is zoo arm?

Dat Elisabeth, omringd van hare kinderen en beide kamervrouwen het overige van den nacht en ook een gedeelte van den volgenden dag in de kerk bleef zitten, was zekerlijk geen vrome onbezonnenheid, die te weinig acht slaat op het welzijn van anderen, want de stal bood haar minder bescherming tegen de scherpe koude van den winternacht dan deze kerk. Het gezicht van hare kinderen, schreiend van honger en koude, wekte in het hart der moeder, dat eenige oogenblikken inde godsvrucht rust en hoogeren vrede had gevonden, op nieuw de bitterste pijn en smart. Zij moest dus weer bedacht zjjn op hulp voor hare kinderen, die immers van den honger bleven klagen en voor wie de koude onuitstaanbaar werd ; en op nieuw nam de jammervolle tocht door de stad een aanvang. Lang liep zij rond en bedelde om spijs voor de kinderen en een onderkomen , maar overal vond zij deuvea en harten gesloten ; overal werd zij afgewezen, zij, die nimmer een verzoek had geweigerd. Hot moet der arme weduwe, aan ieder huis, waar zij afgewezen werd, als een slag in het gelaat of als een dolk in het hart geweest zijn. De onbarmhartigheid scheen als een dikke, koude nevel over de stad uitgespreid ; allen vreesden voor den overweldiger op den Wartburg.

Evenwel is er geen mensch ter wereld, die minder te vreezen heeft, wanneer eene overheid eene ongeoorloofde zaak gebiedt, dan de katholieke geestelijke. Door de wijze

-ocr page 177-

164

kerkelijke tucht, die hem het ongehuwde leven oplegt, blijft hij veel meer onafhankelijk van de wereld dan de overige menschen, die tot welzijn van vrouw en kroost vele voorzorgen in acht moeten nemen. Zoo gebeurde het dan ook, dat een vroom priester den moed had, de verstoeten en zonder huisvesting rondzwervende vorstin met hare kinderen op te nemen, zonder schroom voor de zware straffen, waaronder de landgraaf zijn verbod had uitgevaardigd. Ofschoon de geestelijke bij zijne eigen groote armoede de vorstelijke familie slechts een leger van stroo kon spreiden, nam Elisabeth zijne gastvrijheid toch gaarne en dankbaar aan. Wat zij aan waarde nog bij zich had, misschien zelfs haren trouwring, gaf zij uit tot pand, om voor zich en hare kinderen het noodigste voedsel aan te schaffen.

Toen het op den Wartburg bekend was geworden, dat de verjaagde landgravin bij een geestelijke een onderkomen had gevonden, had de nieuwe heerscher wel is waar den moed niet, dezen voor zijne christelijke daad te straffen, maar toch duldde hij niet, dat Elisabeth daar verbleef. Hij zond haar het bevel om naar een heer van het hof te gaan, die in de stad een ruim huis had met verschillende woningen aan elkander belendend, doch wiens vijandige gezindheid jegens de vorstin van algemeene bekendheid was.

Elisabeth begaf zich dan daarheen , doch in plaats van der hulpelooze vorstin met hare kinderen een behoorlijk verblijf te geven en haren treurigen toestand dragelijk te maken, werd zij door dien hoveling, zijne vrouw en bedienden op de meest krenkende wijze behandeld. Hij wees haar eene enge en duistere kamer aan maar met bitterheid weigerde hij het verzoek der goede Elisabeth, om eenige voeding en verwarming voor hare kinderen. Daarbij was het een zeer koude nacht , welke door de kwelling des hongers nog onuitstaanbaarder werd, en aldus moest de vorstin met hare kinderen een smart-vollen nacht in honger en in koude doorbrengen en gebrek lijden, zoo als de armste mensch niet te lijden heeft. Toen de dag was aangebroken, wilde Elisabeth

-ocr page 178-

165

niet langer bljjven in die afschuwelijke woning, want slechter kon zij het nergens aantreffen. Bij haar vertrek riep zij uit: »Ik dank u, o muren, die mij dezen nacht voor regen en wind beveiligd hebt ; uit den grond mjjns harten wenschte ik ook uwe meesters te danken, maar, waarlijk, ik weet niet waarvoor.quot;

Doch waarheen zou zij zich thans wenden ? Tot den goeden priester durfde zij niet terug keeren, omdat de prins het niet duldde ; de andere bewoners van Eisenach namen haar niet op. Er bleef haar dus geen andere keus over, dan naar die plaats terug te keeren, waar zij het eerst een onderkomen had gevonden, in den stal van de herberg.

De wereldling heeft een eigenaardigen eerbied voor prachtig versierde woningen, en menige familie waant zich bijzonder voornaam en achtenswaardig, omdat zij in rijk versierde kamers woont. Zij beschouwt die kamers als of het haar kleed, ja zelfs hare eigen gestalte ware. Te Eisenach zat eene vorstin in een' stal, waarin zoo even de zwijnen nog huisvestten, en zij sidderde van koude — toch was er in dien tijd geen vorstelijk kasteel op aarde, geen zaal, hoe prachtig ook versierd, die in de oogen van God zoo merkwaardig en schoon geweest is als die stal, door de tegenwoordigheid der H. Elisabeth. Want juist was hare groote barmhartigheid jegens de armen de oorzaak van de diepe armoede , waarom men haar verstoeten had. Daar boven op den Wartburg had men immers tot verontschuldiging voor de onmenschelijke behandeling, der H. Elisabeth aangedaan, gezegd, dat zij zich aan overdreven verkwisting schuldig maakte en de financiën ten gronde richtte ! Welnu, eene vorstin in het armoedigst verblijf, in een duisteren stal, zonder stoel of tafel, zonder verwarming of legerstede, en daarom zoo arm, omdat zij immer barmhartig voor de armen geweest was, — zie, dat is verheven en edel voor God. Gods wegen zijn wonderbaar ; menigen rijke heeft God reeds in de armoede gedompeld tot straf voor zijne onbarmhartigheid jegens de armen, opdat hij zelf diep gevoelen zou wat het lijden

-ocr page 179-

166

der armen is. Elisabeth daarentegen kwam in de diepste armoede tot belooning voor hare barmhartigheid jegens de armen, welke gelijk de barmhartigheid van Tobias en Job met een zoo bitter lijden bekroond werd. En gelijk Job te midden van zijn lijden nog aangenamer was aan God dan in den tijd, toen hij gezond, rijk en geëerd goede werken beoefende; zoó was Elisabeth in den stal nog aangenamer aan God dan in de ridderzaal van den Wartburg. Thans was zij in hare navolging van Christus ook uitwendig zoo ver gekomen, dat zij van zich zelve kon zeggen ;

De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten; deZoondesmen-schen heeft niets, waarhij het hoofd nederlegge. Matth. VIII ; 20.

57. Duistere IVolken-

De H. Elisabeth droeg voor zich zelve de groote armoede en de schande der wereld, waarin zij door Gods beschikking was gebracht volgaarne, en zij dankte Hem da arvoor met een oprecht hart. Doch eene goede moe-der is gevoeliger voor hare kinderen dan voor zich ze^ve. De Allerheiligste Maagd en Moeder Gods was ook zonder huisvesting, toen zij, in den winter, in eenen stal haren goddelijken Zoon ter wereld bracht ; doch omdat Maria steeds in de meest volkomen vereeniging met den wil van God geleefd had, zoo als nooit een mensch op aarde, daarom mogen wij ook veronderstellen, dat zij in stille onderwerping, ja zelfs in aanbidding, vel bewondering, de groote armoede van den nieuwgeboren Koning der wereld aanschouwde. Geheel anders was het met de vorstelijke weduwe in Eisenach. Gestadig had zij hare arme kinderen voor oogen en zag, hoe zij door honger, koude en andere ellende gekweld werden, en dikwerf had zij niets, om hun smeekend vragen naar brood te bevredigen of om hunne tranen te stillen.

-ocr page 180-

167

Dit was voor het liefdevolle hart der jeugdige moeder een kruis, dat schier ondragelijk werd , vooral wanneer de zonnestraal van hemelschen troost zich achter de wolken had verborgen. Iedere moeder , die dit leest , kan zich voorstellen hoe zwaar de kommervolle toestand eener moeder is , die met een zuigeling, slechts eenige weken oud, in het midden van de felste winterkoude, geene andere woning heeft dan eenen stal, waarin zij geen vonkje vuur , geen druppel warm water kon bekomen.

In deze groote bedruktheid, waarin de verlaten weduwe steeds den nood van hare drie kinderen voor oogen had, welden verschrikkelijke gedachten in haar binnenste op. Het was haar alsof zij twijfelen ging aan de liefde van God — en uit haar gefolterd hart ging de roep ten hemel op : »Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten !quot;

Menigeen mijner lezers zal waarschijnlijk verwonderd zijn en denken , zulk eene wankelmoedigheid hadden wij bij eene Heilige Elisabeth niet gezocht; zij had immers nog kort te voren een Te D e u m laten zingen , tot dankbaarheid aan God , die haar tot de diepste armoede had gebracht ? — Wereldlingen, halve christenen, mee-nen gewoonlijk dat kloosterlingen of bijzonder godvruchtige personen alle volmaaktheden op eens moeten bezitten , en zij zijn vol verwondering , wanneer zij hier of daar nog eene menschelijke zwakheid bemerken. Zij stellen hunne eischen zoo hoog, omdat zij zeiven nog nimmer zich op volmaaktheid hebben toegelegd, en daarom volstrekt niet weten, hoe langzaam en moeielijk de volmaaktheid te bereiken is.

Overigens heeft de H. Elisabeth zelfs in deze beproeving zich in geen enkel opzicht aan wankelmoedigheid schuldig gemaakt, maar zich gedragen als een ware christin. Bekoord te worden is nog geen zonde; de duivel durfde zelfs den Zaligmaker met bekoringen naderen. Elisabeth stemde ook geenszins in deze bekoring toe en gaf zich niet over aan wantrouwen jegens God en aan ontevredenheid. Toch waren dergelijke bekoringen eene nieuwe kwelling voor hare vrome ziel, omdat de strijd daartegen geen geringe moeielijkheid heeft en haar tegelijk

-ocr page 181-

168

in onrust bracht, of zij niet uit gebrek aan waakzaamheid en onder den druk der kwellingen werkelijk aan zondige gedachten had toegegeven. De ellende, waartoe zij gebracht was, maakte een nieuw offer noodzakelijk , hetwelk zwaarder was voor haar moederhart dan alle andere; zij , die zoovele weezen en verlaten kinderen opgenomen had ; zij , die er behagen in gesteld had op hen, nog meer dan op andere behoeftigen , de schatten van hare liefde uit te storten; zij , die voor hen eene zoo teedere moeder geweest was, zag zich thans in de droevige noodzakelijkheid geplaatst, om van hare eigen kinderen te scheiden , wilde zij hen in dien tee-deren leeftijd niet veroordeelen tot ontbering en ellende; ook van dien laatsten menschelijken troost moest zij afstand doen. God had medelijden opgewekt in het hart van godvreezende menschen , die buiten Eisenach woonden , doch wier namen de geschiedenis ons niet meldt; deze verklaarden zich bereid, hare kinderen op te nemen en te verplegen. In haren hulpeloozen toestand kon Elisabeth het aanbod niet afwjjzen ; en besloot tot de harde scheiding , uit vrees voor de zonde van wanhoop, waartoe zij bekoord werd , op bet gezicht van de over-groote ellende harer kinderen, die zij de allergrootste liefde toedroeg. En alzoo verwisselde zij de eene smart voor de andere , het gezicht van den hoogamp;ten nood harer kinderen voor de scheiding van die dierbare kleinen. Nog lang heeft het moederhart gebloed , toen hare drie lievelingen van haar bart waren losgescheurd en afzonderlijk in verwijderde schuilhoeken werden verborgen. Toen zij echter verzekerd was van hunne goede verzorging, kwamen rust en blijdschap in hare ziel terug , op nieuw straalde goddelijke troost in haar hart.

Voor het uiterlijke zelfs schijnt het menschelijk leven eene reis naar geheel onbekende werelddeelen. De reiziger weet niet wat hem bij den naasten voetstap wacht, of hij een goeden vond zal maken, of een vergiftig dier onmoeten , dat hem plotseling in levensgevaar kan brengen. Zoo weet gij ook niet bij het begin des jaara, of zelfs bij hel begin van eenen enkelen dag, wat u in

-ocr page 182-

169

dat tijdsverloop overkomen zal, hoe het op deszelfs einde met u gesteld zal zijn. De vorstin Elisabeth had zich voor eenige maanden moeielijk kunnen voorstellen, dat zij weduwe en in de diepste ellende verstooten zou. worden, dat zij uit gebrek aan voedsel zelfa van hare kinderen zou moeten scheiden.

Maar ook afgezien van 's mensohen uiterljjke betrekkingen, gaat het inwendig op gelijke wijze. In den eersten nacht der zwaarste beproevingen scheen de heerlijkheid des H. Geestes in het hart der verstooten weduwe, zoodat zij van de hoogste vreugde overstroomd werd, die zij in den heerlijken lofzang Te D e u m ontboezemde. En weinig tijds daarna werd hare ziel, door kwellingen en angstige zorgen hevig aangevochten, zonder dat hare uiterlijke omstandigheden in iets veranderd waven. — De menschelijke ziel heeft hare veranderingen, gelijk de natuur de hare ; zelfs de grootste heiligen hadden niet altijd een helderen hemel in de ziel, zoo lang zij aan dit aardsche leven gebonden waren. En het is niet wijs, als iemand in oogenblikken van blijde godsvrucht meent, dat deze stemming altijd blijven zal en daarom vurige, ondoordachte voornemens maakt, — zoo als het evenmin verstandig is, wanneer men zich aan kleinmoedigheid en angsten overgeeft, omdat men zich van tijd tot tijd dor in het gebed en troosteloos in het vervullen zijner beroepsplichten gevoelt.

Deze veranderingen behooren tot het christelijk leven ; nu eens wil God u zoo geleiden en opwekken tot een godgevallig leven, dan wederom zijt gij verplicht in droevige stemming God getrouw te dienen. En juist dan maakt gij de grootste vordering en het meeste gewin voor uwe ziel, wanneer gij zonder troost blijft en streden moet tegen aanvechtingen van wantrouwen en kleinmoedigheid, en iederen dag en ieder uur de goede meening vernieuwt : »dat is mij genoeg en goed, dat ik den wil van God volbrenge en Ijjd e.quot;

Mijn zoon, wanneer gij God wilt dienen, bereid dan uwe ziel tot den strijd. Verneder uw hart en houd stand, vrees

-ocr page 183-

170

niet ten tjjdederbeproeving. Weesge-duldig, wanneer God toeft, vereenig u met God en wijkniet, opdatgijaanhet einde gelukkig moogt zijn. Eccli. II : 1, 3.

58. In de diepste vernedering.

Al wat Elisabeth als vorstin aan waarde bij zich droeg, b. v. haren ring, had zij verpand, om voor hare kinderen en voor zich zelve het hoogst noodige aan te schaffen. Toen ook het bedrag hiervan was ingeteerd, nam zij het spinnewiel ter hand, om door handenarbeid in hare behoeften te voorzien. Hoe gering de verdiensten van haren arbeid waren, wist zij nog altijd iets te sparen, om door het geven van aalmoezen aan haar edel verlangen te voldoen. Had zij vroeger met vorstelijken overvloed wijd en zijd hare weldaden verspreid, thans geleek zij alle dagen de weduwe van het evangelie, wier penningske in de oogen des Heeren meer waai de had dan al het goud en zilver, door de rijken van hunnen overvloed in de schatkist te Jeruzalem geworpen.

Men heeft nog een stok bewaard, waarvan, volgens de overlevering, de H. Elisabeth zich bediend heeft, niet om er op te steunen, maar om de honden van zich af te weeren. Dit schijnt te beteekenen, dat hare kleeding de uiterste armoede verried. Want honden zijn meestal tegen niemand zoo vinnig en boos als tegen bedelaars en slecht gekleede menschen. Die zelfde eigenaardigheid vindt men soms terug bij bedienden en groote heeren.

De koningsdochter en landgravin was dan in haro eigen voormalige residentie eene arme dagloonster geworden, die van haren handenarbeid leefde. Gij zoudt denken, eene dieper vernedering ware niet meer mogelijk , en toch onderging zij in dien tijd eene behandeling, die nog ondragelijker scheen dan al wat haar tot

-ocr page 184-

171

nu toe overkwam, en ik acht het noodig hier de bemerking vooraf te laten gaan , dat deze en dergelijke ont • moetingen zekerlijk geloof verdienen, omdat hare dienstmaagden, die dit gerechtelijk getuigden, de waarheid met een eed bevestigd hebben, terwijl de beëedigde getuigenissen op schrift nog bestaan.

In eene straat van Eisenach stroomt eene beek, waarlangs , zooals nog op den huidigen dag , de leerlooiers wonen. Daar geene brug er over lag en het water weinig afvoer had , waardoor het tamelijk diep en onrein was, zoo waren er groote steenen ingelegd, om er droogvoets over heen te gaan. Toen Elisabeth eens over deze beek wilde gaan , ontmoette zij eene oude bedelares , die vroeger in eene ziekte door de landgravin verpleegd en dikwerf met aalmoezen bedeeld was. In plaats van aan de andere zijde der beek te wachten, totdat Elisabeth de steenen over was, ging de bedelares ook op de steenen , liep hare vroegere weldoenster tegemoet en stootte haar zoo hevig in de zijde , dat de zwakke , uitgehongerde vrouw van het hoofd tot de voeten in de moerassige beek nederstortte. En de bespotting bij deze onbeschofte ondankbaarheid voegende, schreeuwde zij haar toe: ïDaar ligt gij goed : gij hebt niet willen leven als vorstin, toen gij het waart; nu ligt gij in het slijk, ik zal er u niet uithelpen.quot;

De Verlosser heeft gezegd; Wij moeten worden als kinderen, indien wij het rijk van God willen binnengaan, en hiermede duidt hij vooral den ootmoed der kinderen aan. Doch wanneer ook het goedaardigste , eenvoudigste kind aldus behandeld en met opzet in eene onreine beek werd geworpen, dan ware het over zulk eene booze mishandeling boos geworden en zoude het op een geweldig schreeuwen zetten. Hoe gedroeg de vorstin zich dan ? Liet zij zich door die plotselinge ongehoorde be-leediging tot een oogenblikkelijke gramschap vervoeren ? Neen. Heeft zij ten minste over het ongeluk geweend ? Neen. Heeft zij die mishandeling dan in stomme smart verdragen ? Neen. — De lieve, heilige Elisabeth overtrof in blijden eenvoud en ootmoed het beste kind.

-ocr page 185-

172

Een gewoon mensoh had die bedelares menige harde waarheid gezegd, maar de H. Elisabeth gaf haar gelijk. Terwijl zij doornat en met slijk overdekt opstond, lachte zij en sprak : «Ziedaar, dat is voor het goud en de edelgesteenten, die ik eertijds droeg!quot; en opgeruimd ging zij naar eene plaats , waar helder water was en reinigde aldaar hare kleederen.

Hoe schoon moet Elisabeth in hare ellendige, met slijk besmeurde kleederen voor het oog des hemels zijn geweest ! Hare ziel was reeds zoo rein geworden van alle menschelijke vlekken, gelijk een zonnestraal, die niet onrein wordt te midden van het moeras. Bij zulk eene ongehoorde beleediging geldt ook van haar, wat Paulus van zich en van de overige apostelen zegt:

Want mij dunkt, dat God ons Apostelen ten toon heeft gesteld als de laatste der menschen, als ter dood verwe-zenen; want een schouwspel zijnwij geworden voor de wereld, én voor engelen én voor menschen. 1 Cor. IV : 9.

De eerwaardige Martinus van Kochem, die het leven der H. Elisabeth heeft beschreven, zegt na het verhaal dezer beleedigingen de volgende godvruchtige woorden : »0 mijne arme, lieve Heilige Elisabeth ! ik Ijjd meer van uwe ellende dan gij zelve er van geleden hebt ; en ik gevoel mij vervuld van rechtmatige verontwaardiging over deze ondankbare en onmeedoogende menschen, geheel anders dan gij zelve er over verontwaardigd waart. O ! ware ik slechts daar geweest, hoe zou ik u met alle liefde opgenomen hebben, u en de uwen ! met welk eene liefde zou ik u verzorgd en voorzien hebben in al uwe behoeften I Dat mijn goede wil u ten minste aangenaam zij, en als die verschrikkelijke dag zal komen, waarop ik alléén en verlaten van de gansche wereld voor God zal verschijnen , gewaardig u dan mij ter hulp te snellen en mij in do eeuwige tabernakelen op te nemen.quot;

-ocr page 186-

173

59. Inwendig Leren.

In de nabijheid van mijne ouderlijke woning, zoo schrijft Stolz , leefde een oude doodgraver. Hij was doof, maar inwendig was het hem dikwerf alsof hij de schoonste muziek hoorde, zoodat hij uitdrukkelijk verklaarde, indien hij zijn gehoor kon terug krijgen , doch die geheimzinnige muziek daarvoor verliezen moest, liever zijne doofheid te willen behouden.

Iets dergelijks komt bij vele heiligen voor ; hoe meer zij gelijk aan dooven en blinden worden voor het aard-sche en hoe meer de ziel zich los maakt van alle aard-sche gehechtheid , des te heerlijker stijgt reeds hier in dit leven eene nieuwe, schoonere wereld voor hen op , een begin van het hemelsche leven. Zoo was het ook bij de H. Elisabeth. Nadat door brandende smart en zware beproeving , door armoede en schande van allerlei aard , het aardsche alle aanlokkelijkheid voor haar verloren had en alle liefde en begeerte van haar hart zich naar den hemel wendde, werd zij dikwerf met bovennatuurlijke openbaringen, verschijningen en vertroostingen begunstigd.

Het was op eenen dag in de vasten , toen Elisabeth , die geen enkel oogenblik vergat dat het de hand des Heeren was , die haar al de beproevingen overzond , in de kerk de H. Mis bijwoonde en ééne dier zoete vertroostingen ondervond, welke God alleen aan zijne uitverkorenen schenkt. Terwijl zij dan geknield lag op den grond, viel zij op eens ter zijde tegen den muur , hield het oog onbewegelijk en strak op het altaar gericht en bleef tot na de H. Communie , verheven boven het aardsche , in heilige vervoering verslonden. Toen zjj tot zich zelve kwam, droeg haar gelaat de teekenen van een hemelsch geluk. Nauwelijks was zjj na het einde van de H. Mis in haar armoedig verblijf terug gekeerd en had zij wegens hare zwakheid en vermoeienis een weinig spijs gebruikt, of zij zette zich neder op eene bank tegenover haar venster en legde haar hoofd in

-ocr page 187-

174

de armen van hare getrouwe en dierbare dienstmaagd Isentrudis. Deze meende dat hare vorstin ziek was en ging sterven, maar Elisabeth viel niet in onmacht, wilde ook niet slapen , want zij hield hare oogen voordurend door het venster naar den hemel gekeerd. Weldra zag Isentrudis , dat het gelaat der heilige als bezield werd door een nieuw leven; eene hemelsohe kalmte en eene stille bovennatuurlijke blijdschap teekende zich in hare trekken en een zoete lach zweefde op hare lippen. Doch na een uur tijds sloot zij hare oogen en vergoot een vloed van tranen , dan opende zij de oogen weder , een hemelsche glimlach spreidde zich weer over haar gelaat, totdat zij op nieuw een vloed van tranen stortte ; en in dien toestand bleef zij tot aan het uar der completen , altijd rustend met het hoofd op het hart van hare vriendin, altijd wisselend tusschen weenen en hemelsch lachen ; toch scheen de smart ver overtroffen door de blijdschap. Tot nu toe had zij voortdurend het diepste stilzwijgen bewaard , maar eindelijk sprak zij deze woorden op een toon van onuitsprekelijke teederheid : «Ja, Heer , wilt gij met mij zijn , ik wil met u zijn en mij nimmer van u scheiden.quot; Een oogenblik later kwam zij tot zich zelve en Isentrudis , die der H. Elisabeth bijzonder lief was, smeekte haar dringend dat zij haar toch zou zeggen, waarom zij nu eens geweend , dan weer gelachen had , en wat die geheimzinnige woorden beteekenden, die zij had uitgesproken. Elisabeth, altijd vervuld van nederigheid, zocht eerst de genade te verbergen, die zjj van God ontvangen had , doch liet zich ten laatste door het aanhoudend bidden bewegen en zeide:

»Ik zag den hemel open en mijn allerbeminnelijksten Heer Jesus, die tot mij wilde afdalen, om mij te troosten in al mijne bedruktheid, waarmede ik overladen ben, En toen ik hem zag, was ik blij en lachte , maar wanneer hij zijn gelaat afwendde , als wilde hij weggaan , weende ik. Dan had hij weder medelijden met mij en wendde zijn gelaat, van hemelsche vreugde stralende , tot mij en zeide; «Indien gij met mij wilt zijn, wil ik met u zjjn.quot; En aanstonds heb ik geantwoord : »Ja,

-ocr page 188-

175

Heer , •wilt gij reet mij zijn, ik wil met u zijn en mij nimmer van u scheiden.quot;

Isentrudis wilde nu ook weten, welke verschijning Elisabeth in de kerk had gehad, terwijl de H. Hostie werd opgeheven. Daarop antwoordde Elisabeth; «Wat ik daar gezien heb , kan ik niet openbaren ; dit alleen moogt gij weten , dat ik groote vreugde heb genoten en wonderbare goddelijke geheimen gezien heb.quot;

Gelijk de bijen uitvliegen in den bloemrijken hof, in het geurige woud en met was en honig wederkeeren, zoo vlogen de gedachten der H. Elisabeth dag en nacht ten hemel by God en zijne Heiligen en keerden van daar met hoogere waarheid en genade weder. Gedurende haar gebed werd zij meermalen begunstigd met openbaringen en hemelsche verschijningen, doch meestal trachtte zij dezelve, zoo goed zij kon, te verbergen; zij zeide zelfs, dat men voor zulke dingen zeer op zijne hoede moet wezen, opdat geen hoogmoed er onder sluipe , zooals de Apostel Paulus zelf zegt: «opdat de grootheid der openbaringen mij niet hoogmoedig make.quot; Doch er bestaan ook vele dergelijke genadegaven en openbaringen , waarvan God wil , dat zij ook voor andere men-schen tot stichting zullen dienen, waarom dikwerf de biechtvaders aan heilige personen bevolen hebben, hunne verschijningen mondeling of schriftelijk te openbaren , zooals bjj voorbeeld die van de H. Teresia.

Doch onze wandel is in den hemel, van waar wij ook den Verlosser, onzen Heer Jesus Christus verwachten. Phil. Ill; 20.

6ft. De Moeder Gods-

Het is schier onmogelijk , dat een christenziel, die van ganscher harte alle dagen met den Heer Jesus Chris-tas opbehoorlijke wijze omgaat, in hare aandacht nimmer op diegene ziet, welke naar lichaam en ziel boven alle geschapen wezens het dichtst bij Christus staat, tot

-ocr page 189-

174

de armen van hare getrouwe en dierbare dienstmaagd Isentrudis. Deze meende dat hare vorstin ziek was en ging sterven, maar Elisabeth viel niet in onmacht, wilde ook niet slapen , want zij hield hare oogen voordurend door het venster naar den hemel gekeerd. Weldra zag Isentrudis , dat het gelaat der heilige als bezield werd door een nieuw leven ; eene hemelsohe kalmte en eene stille bovennatuurlijke blijdschap teekende zich in hare trekken en een zoete lach zweefde op hare lippen. Doch na een uur tijds sloot zij hare oogen en vergoot een vloed van tranen , dan opende zij de oogen weder , een hemelsche glimlach spreidde zich weer over haar gelaat , totdat zij op nieuw een vloed van tranen stortte ; en in dien toestand bleef zij tot aan het uur der completen , altijd rustend met het hoofd op het hart van hare vriendin, altijd wisselend tusschen weenen en hemelsch lachen ; toch scheen de smart ver overtroffen door de blijdschap. Tot nu toe had zij voortdurend het diepste stilzwijgen bewaard , maar eindelijk sprak zij deze woorden op een toon van onuitsprekelijke teederheid: »Ja, Heer, wilt gij met mij zijn , ik wil met u zijn en mij nimmer van u scheiden.quot; Een oogenblik later kwam zij tot zich zelve en Isentrudis , die der H. Elisabeth bijzonder lief was, smeekte haar dringend dat zij haar toch zou zeggen, waarom zij nu eens geweend , dan weer gelachen had , en wat die geheimzinnige woorden beteekenden, die zij had uitgesproken. Elisabeth, altijd vervuld van nederigheid, zocht eerst de genade te verbergen , die zjj van God ontvangen had , doch liet zich ten laatste door het aanhoudend bidden bewegen en zeide;

))Ik zag den hemel open en mijn allerbeminnelijksten Heer Jesus, die tot mij wilde afdalen, om mij te troosten in al mijne bedruktheid , waarmede ik overladen ben. En toen ik hem zag , was ik blij en lachte , maar wanneer hij zijn gelaat afwendde , als wilde hij weggaan , weende ik. Dan had hij weder medelijden met mij en wendde zijn gelaat, van hemelsohe vreugde stralende , tot mij en zeide: «Indien gij met mij wilt zijn, wil ik met u zijn.quot; En aanstonds heb ik geantwoord : »Ja,

-ocr page 190-

175

Heer , wilt gij reet mij zijn, ik wil met u zijn en mrj nimmer van u scheiden.quot;

Isentrudis wilde nu ook weten, welke verschijning Elisabeth in de kerk had gehad, terwijl de H. Hostie werd opgeheven. Daarop antwoordde Elisabeth: »Wat ik daar gezien heb , kan ik niet openbaren; dit alleen moogt gij weten , dat ik groote vreugde heb genoten en wonderbare goddelijke geheimen gezien heb.quot;

Gelijk de bijen uitvliegen in den bloemrijken hof, in het geurige woud en met was en honig wederkeeren, zoo vlogen de gedachten der H. Elisabeth dag en nacht ten hemel by God en zijne Heiligen en keerden van daar met hoogere waarheid en genade weder. Gedurende haar gebed werd zij meermalen begunstigd met openbaringen en hemelsche verschijningen, doch meestal trachtte zij dezelve, zoo goed zij kon, te verbergen ; zij zeide zelfs, dat men voor zulke dingen zeer op zijne hoede moet wezen, opdat geen hoogmoed er onder sluipe , zooals de Apostel Paulus zelf zegt: «opdat de grootheid der openbaringen mij niet hoogmoedig make.quot; Doch er bestaan ook vele dergelijke genadegaven en openbaringen , waarvan God wil , dat zij ook voor andere men-schen tot stichting zullen dienen, waarom dikwerf de biechtvaders aan heilige personen bevolen hebben, hunne verschijningen mondeling of schriftelijk te openbaren, zooals by voorbeeld die van de H. Teresia.

Doch onze wandel is in den hemel, van waar wij ook den Verlosser, onzen Heer Jesus Christus verwachten. Phil. Ill: 20.

Cft. De Moeder Gods.

Het is schier onmogelijk , dat een christenziel, die van ganscher harte alle dagen met den Heer Jesus Chris-tas opbehoorlijke wijze omgaat, in hare aandacht nimmer op diegene ziet, welke naar lichaam en ziel boven alle geschapen wezens het dichtst bij Christus staat, tot

-ocr page 191-

176

wie zelfs de Engel Gabriel heeft gezegd : »de Heer is m e t u en die thans met den Heer vereenigd is, zooals geen Engel of geen Cherubijn. Hoe meer de liefde van Jesus Christus in Elisabeth toenam en hoe meer Elisabeth door Christus bemind werd , des te minder kon de Moeder des Heeren buiten deze liefdevereeniging gesloten worden. Wij christenen belijden allen, dat er een gemeenschap der Heiligen is; daarom neemt ook de gezegende heilige Maagd en Moeder Gods hierin deel, wanneer eene ziel den Heer recht hartelijk bemint en door Hem bemind wordt.

In de jaarboeken der Franciscanen wordt verhaald, dat Elisabeth vele verschijningen en mededeelingen van de Moeder Gods verkregen heeft. In de Bourgondische bibliotheek te Brussel wordt een oud handschrift bewaard, 1) met den titel : «verschijningen der H. E 1 i-sabeth.quot; Ik wil enkele punten hieruit aanhalen.

a. Openbaring der H. Maagd Maria.

Op de vigilie van de geboorte des Heeren , terwijl Elisabeth hare gedachten op de grootheid der H. Maagd gevestigd hield, verscheen haar de allerzaligste Maagd Maria en zeide : »Ik wil u alle gebeden leeren, die ik verrichtte, toen ik mij in den tempel ophield.quot;

»Toen mijn Vader en mijne Moeder ,quot; zoo eprak zij , »mij in den tempel achterlieten , nam ik het besluit in mijn hart, God tot mijn Vader te nemen, en overwoog dikwerf en aandachtig bij mij zelve , wat ik kon deen dat God aangenaam was, opdat Hij zich verwaardigde mij zijne genade te verleenen ; en ik liet mij in de wet van mijnen God onderrichten , en van alle geboden der goddelijke wet bewaarde ik er vooral drie in mijn hart; namelijk: gij zult den Heer uwen God liefhebben uit geheel uw hart, uit geheel uwe ziel en uit al uwe krachten ; zoo ook: gij zult uwen naaste lief hebben gelijk u

1) Met vele andere kostbare handschriften door de Bollandisten verzameld.

-ocr page 192-

177

zeiven ; en : gij zult uwen vijand haten. Dit bewaarde ik in mijne ziel en ik begreep hoe alle deugden hierin liggen opgesloten. En dit wil ik u leeren , dat de ziel geene deugd kan bezitten , wanneer zij God niet lief heeft van ganscher harte , want van deze liefde daalt alle volheid der genade neder , die , zoo zij eenmaal is afgedaald , geen verblijf houdt in de ziel, maar als water wegvliet, wanneer de ziel hare vijanden, dat is, boosheid en zonde niet haat. Wie dus Gods genade verwerven en bezitten wil, moet zijn hart toerusten met liefde en met haat. Daarom verlang ik, dat gij doet wat ik zelve gedaan heb. Ik stond immer te middernacht op , ging voor het altaar des tempels en met al de begeerte, al het verlangen, al de liefde , die in mijne vermogens lagen, bad ik tot den almachtigen God om de genade, dat ik deze drie geboden en alle deelen der wet onderhouden mocht. En terwijl ik stond voor het altaar, richtte ik zeven smeekgebeden tot den Heer.

«Eerst vroeg ik de genade , om het gebod der liefde Gods te onderhouden. Ten tweede vroeg ik de genade om den naaste naar Gods wil en welbehagen , en in het algemeen alles te beminnen, wat God zelf bemint en hoog schat. Ten derde bad ik dat hij mij genadiglijk verleenen mocht, alles te haten wat hij haat. Ten vierde bad ik om ootmoed , geduld, goedheid des harten en zachtmoedigheid, als ook om alle deugden, die mij voor zijne oogen welgevallig konden maken. Ten vijfde bad ik God, dat Hij mij den tijd mocht laten aanschouwen, waarin de allerzaligste Maagd ter wereld zoude komen, die den Zoon van God zou baren ; dat Hij mijne oogen bewaren mocht om haar te zien, mijne ooren om haar te hooren , mijne handen om haar te dienen, mijne voeten om in haren dienst te gaan , mgne knieën om Gods Zoon op haren schoot te aanbidden. Ten zesde vroeg ik de genade om de geboden en voorschriften des opperpriesters van den tempel te gehoorzamen. Ten zevende bad ik God, dat Hij den tempel en zijn gansche volk voor zijn dienst bewaren mocht.quot; — Toen Elisabeth de dienstmaagd van Christus dit hoorde,

12

-ocr page 193-

178

riep zij uit: »o zoete Meesteres , waart gij niet vol genade en deugden 7quot; j j j. i

De H. Maagd antwoordde: »wees verzekerd , dat ik mij voor even zoo schuldig, verwerpelijk en der genade onwaardig hield als gij ; daarom bad ik Hem om genade en deugden te verwerven.quot;

Op dezelfde wijze sprak de Heilige Maagd op zekeren nacht tot haar : »De Heer deed met mij gelijk de harpspeler met zijne veelsnarige harp , wanneer hij de snaren stemt voor een liefelijk, welluidend spel , tot begeleiding van zijne stem. «Zóóquot; — sprak ze — »had God mijne ziel, mijn geest en mijn gemoed en alle zinnen naar zijn welbehagen gestemd. Toen ik dan volgens zijne wijsheid alzoo was toegerust, werd ik door de Engelen in den schoot van God den Vader gedragen en ontving daar zooveel troost en vreugde, zooveel verkwikking en lafenis , 200 veel zoetheid en verrukking , dat ik mij volstrekt niet meer herinnerde ooit op deze wereld geweest te zijn, of haar ooit gezien te hebben. Ik verkeerde bovendien in zulk een groote vertrouwelijkheid met God en zijne Engelen , dat het mij toescheen als hadde ik immer in die heerlijkheid gewoond.

»Maar toen ik daar zoo lang vertoefd had, als het God den Vader behaagde , gaf hij mij aan de Engelen weder , die mij naar de plaats terugvoerden waar ik te voren had gebeden.

»Kwam ik dan tot mij zelve en zag ik mij weder op deze aarde verplaatst , en herinnerde ik mij waar ik geweest was , dan deed die herinnering in mij het vuur der goddelijke liefde ontvlammen, en ik omhelsde aarde, steenen, boomen en alle schepselen , en kuste allen uit liefde tot Hem, hunnen Schepper.

»Dan scheen het mij toe, als ware ik de dienstmaagd van alle vrouwen in den tempel; ik wenschte aan alle schepselen onderdanig te zijn , uit liefde tot den hoog-sten Vader , en zoo iets overkwam mij dikwerf ; zóó moet gij ook doen.quot;

-ocr page 194-

479

h. Hoe de Heilige Maagd Maria in den tempel het besluit

maakte om haren maagdelijken staat te bewaren.

«Doch eens toen ik er aan dacht, dat ik mij nimmer van God zou willen scheiden, stond ik op en ging heen om te lezen , met den wensch dat ik iets mocht vinden om mijne ziel te versterken. En toen ik het boek opende stuitte ik op die plaats van Isaïas : «Zie, eene maagd zal ontvange n.quot; Toen ik hieruit begreep, dat Gods zoon eene maagd zou uitkiezen, om de inenschelijke natuur in haren schoot aan te nemen, besloot ik tegelijk in mijn hart , uit liefde en eerbied jegens deze maagd mijne zuiverheid te bewaren , mij als dienstmaagd aan haar over te geven en haar te dienen en mij nimmer van haar te scheiden, al moest ik ook met haar als vreemdelinge door de gansche wereld gaan. Doch op een zekeren nacht, toen ik in gebed verzonken lag, bad ik den Heer dringend om genade, mij zoolang in het leven te behouden, totdat ik die maagd met mijne oogen mocht aanschouwen, haar met mijne handen dienen, mijn hoofd uit eerbied voor haar buigen en mij geheel aan haren dienst toewijden. En zie, ik zag een glans schitterend boven het zonnelicht, en uit het midden van dien glans hoorde ik eene stem, die mij zeide ; »Bereid u voor om Moeder van Mijnen Zoon te zijn.quot; En de stem voegde er bij : «Weet, die onderdanigheid, welke gij uit liefde tot mg aan anderen toonen wilt , wil ik dat anderen u bewijzen , en ik wil, dat gij Moeder, Vrouwe en Meesteres van mijnen Zoon zult zijn , opdat gij Hem niet alleen bezitten zoudt, maar Hem ook aan allen, volgens uw welbehagen, zoudt kunnen schenken. Noch aan mijne genade, noch aan mijne liefde, noch aan de liefde van mijn Zoon, zal diegene deelachtig worden, welke u niet bemint en wie u niet als Moeder van mijnen Zoon erkent, zal mijn rijk niet binnengaan. Gij — zoo sprak die stem — verlangt van mij , u aan die Maagd aangenaam te maken , die mijnen Zoon zal baren, opdat zij u genoeg vertrouwen schenke om u mijnen Zoon aan te bie-

-ocr page 195-

■180

den, en Hij uwe liefde geheele voldoening geve, en ik zeg'n, dat gij zelve Hem bezitten zult en dat Hij u door mij en door geen ander zal gegeven worden. En wie niet bidt om uwe genade, zal in den Zoon en door den Zoon geen troost ontvangen kunnen.quot;

Nauwelijks had ik dit gehoord, of ik viel van vrees bewusteloos op mijn gelaat en kon mij niet recht houden. Daar kwamen Engelen en hieven mij op en sterkten mij. Van dat oogenblik gaf ik mij geheel over aan den lof van God, zoodat ik dag en nacht mij niet verzadigen kon , om hem te loven en te danken. Daar ik met de volste zekerheid de vervulling der goddelijke belofte afwachtte , bad ik dringend tot God den Vader en wrak ■ «Barmhartigste , genadigste en goedertierendste Vader , daar het u behaagt, dat ik Moeder van uwen Zoon 'zal worden , zoo bid ik u, dat gij mij genadiglijk den geest van wijsheid gelievet te schenken, opdat ik door dezen geleerd, Hem naar Zijn wil zal kunnen dienen ■ de gave van verstand, opdat ik hierdoor verlicht, Zijnen wil moge kennen , want daar Hij als kind wilde geboren worden, begreep ik dat hij niet aanstonds spreken zou : de gave vsn raad, opdat ik, hierdoor gewaarschuwd , in alles voorzichtig en beraden met Hem zou kunnen omgaan ; de gave van sterkte, opdat ik, hierdoor gesterkt, Zijn Godheid met den verschuldigden eerbied zou mogen dragen; de gave der wetenschap , opdat ik , hierdoor geleerd, allen die met Hem in aanraking zouden komen, wijselijk zou kunnen onderrichten ; de gave der godsvrucht, opdat ik , door haar geleid , in de gevoelens zijner menschheid deelen en Hem in alles te hulp mocht komen ; de gave der vreeze, opdat ik, hierdoor verootmoedigd, Hem met vrees en liefde en schuldigen eerbied dienen mocht. Dat zijn de gaven, die ik van God den Vader afsmeekte, voor dat Hij mij Zijnen Zoon zou geven. Overweeg thans den groet,dien God mij zond en de Engel mij bracht, en gij zult ondervinden, dat al mijne gebeden verhoord werden.quot;

-ocr page 196-

181

c. Hoe de deugden niet kunnen verkregen worden zonder arbeid.

Toen Elisabeth, de uitverkoren dienstmaagd van Christus, eens in haar gebed verdiept lag, verscheen haar de Heilige Maagd en zeide haar : »Gij meent, mijne lieve dochter, dat ik iedere genade zonder arbeid bezat en behouden heb ; dat is echter niet zoo ; ik verklaar u veeleer dat ik geene genade, geene gave en geene deugd van God zonder grooten arbeid, voortdurend gebed, brandend verlangen, innige aandacht, veelvuldige tranen en vele bekommeringen verkregen heb, omdat ik met woorden, werken en gedachten volgens mijn beste weten en vermogen er naar streefde om Hem welgevallig te zijn. Slechts die genade der heiliging zonder ik uit, waardoor ik heilig was in den schoot mijner Moeder.quot; En de Heilige Maagd voegde hierbij : »weet dat geene genade in de ziel doordringt zonder gebed en lichamelijk lijden.quot;

Hebben wij God gegeven wat wij vermogen, zij het ook nog zoo gering, dan neemt Hij zelf zijn intrek in onze zielen en brengt die hoogste genade met zich meê, waardoor de ziel bijna in Hem overgaat en zich verliest en zich niet. meer herinnert ooit iets aangenaams voor God gezegd of gedaan te hebben. Dan is zij in hare oogen veel nederiger en verachtelijker dan vroeger; en wat moet dan de ziel doen? Zij moet God voor die genade aandachtig prijzen en Hem dank zeggen. Ziet God dan dat zij zich zelve vernedert en Hem voor de ontvangen weldaden prijst, dan doet Hij haar zulke groote beloften, dat het der ziele aan genoegzaam vertrouwen op haar-zelve en aan vertrouwen op God ontbreekt, om de vervulling der goddelijke beloften en van hare eigen sinds lang in stilte gekoesterde wenschen af te smeeken. Doch ofschoon zij er niet om vraagt, zullen hare verlangens vervuld worden. Zóó deed Hij met mij, want door het vurigst verlangen ontving ik den Zoon van God in mijn hart, mijn geest ontvlamde van begeerte om hem te bezitten, mijne gausche ziel werd met onuit-

-ocr page 197-

182

sprekelijke vreugde vervuld en verzadigd, omdat ik door de kracht van mijn verlangen Hem reeds meende te bezitten.

Maar de kracht ontbrak aan mijne menschel ijke tong, om- dezen innerlijken gloed in woorden uit te drukken, daaiom bad ik alleen voor het behoud en de heiliging mijner uiterlijke zintuigen ten dienste der beloofde Maagd,

Maar God, die den inwendigen gloed van mijn verlangen en den uiterlijken ootmoed aanschouwde, zond mij op den tijd, dien Hij had uitverkoren, den engel Gabriël, die mij, na den groet, in het Evangelie verhaald, de goddelijke belofte bracht. Maar ik, wat deed ik ? In diepen ootmoed boog ik mijne knieën, en met gevouwen handen sprak ik : Zie, ik ben de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord.

«Toen schonk God my Zijnen Zoon en de zeven gaven van den H. Geest. En begrijpt ge, waarom Hij dat deed ? Omdat ik aan Hem. geloofde en mij ze;.ve vernederde.

»Ditquot;, zoo sprak zij, «heb ik u gezegd, mijne dochter, omdat ik wil dat gij u verbetert van deze fout : ie zwakheid in het geloof. En zoo de Heer u iets beloo:t, spreek dan dat woord, ))zie, ik ben de dienstmaagd des Heeren,quot; en dat uw geloof niet wankele, en uw vertrouwen op de belofte niet geschokt worde, totdat gij het verkrijgt. Maar volgt de vervulling der belofte niet, zeg dan ; sik heb iets tegen den Heer misdaan, daarom ben ik niet waardig wat Hij mij beloofde, want het eeuwig leven wordt slechts verdiend door een groot geloof, en wie het geloof niet bezit, verliest het eeuwig leven.quot;

Op den vooravond van de geboorte des Heeren, loen Elisabeth den Heer bad, dat Hij haar de genade mocht verleenen Hem van ganscher harte te beminnen, kwam onze Lieve Vrouwe tot haar en sprak: »Wie bemint God ? bemint gij Hem ? — Doch zij, zij vreesde evenzeer de vraag bevestigend als ontkennend te beantwoorden.

Toen antwoordde haar in deze verlegenheid de allerheiligste Maagd: »Wilt gij, dat ik u zegge, wie hem bemint ? De H. Bartholomeus, de H. Laurentius, de-

-ocr page 198-

183

H. Joannes, deze beminden Hem,quot; En zij voegde er bij : «Wilt ook gij u overgeven om gepijnigd en verbrand te worden?quot; Toen Elisabeth niets antwoordde, sprak de Lieve Vrouwe verder: »In waarheid ik zeg u, wanneer gij toestemt dat men u alles ontneme, wat u lief, aangenaam en dierbaar is, en wanneer gij dan uw eigen wil nog bovendien ten offer geeft, dan wil ik voor 'u de verdiensten vragen, die de H. Bartholomeus zich verwierf, toen hij gepijnigd werd. Draagt ge met geduld de beleedigingen, die men u toevoegt, dan zult gij de verdiensten hebben van den H. Laurentius, toen hij verbrand werd. Zwijgt ge als men u versmaadt en veracht, dan zult gij de verdiensten hebben van den H, Joannes, toen hij den giftigen beker dronk, en bij dat alles zal ik helpend en sterkend met u zijn.quot;

Onze Lieve Vrouwe sprak een andermaal tot de dienstmaagd van Christus: »Weet gij waarom de deugden niet aan een ieder in gelijke maat geschonken worden ? Omdat de een niet even nederig bidt als de andere, en de deugden, die zij verzoeken, niet even zorgvuldig kunnen bewaren. Daarom is het Gods wil, dat degene, die niets heett, geholpen worde door dengene. die heeft, en dit zeg ik omdat ik wil, dat gij voor uw eigen heil en voor dat van anderen ijverig en aandachtig bidden zult.

Ik ben de moeder der schooneliefde der godsvrucht, der kennis en der heilige hoop. Ecci. XXIV; 25,

61- Visioenen.

Eeeds vroeger hebben wij eenige openbaringen verhaald, waarin de Verlosser Jesus Christus zelf zich aan zijne dienares had meegedeeld. Ook in het Brusselsche handschrift komen ze voor. Ik wil er iets van meedeelen.

»Op zekeren dag toen Elisabeth een groote beleediging had ondergaan, nam zij, diep geschokt, hare toevlucht tot het gebed en begon vurig te bidden voor al diegenen, welke haar ooit beleedigd hadden, en smeekte tot

-ocr page 199-

184

God, dat Hij haar voor iedere beleediging genadiglijk eene vreugde zou gelieven te schenken. Toen zij aldus met onvermoeiden ijver bad, hoorde zij een stem, die haar zeide :

»Nimmer hebt gij een gebed gesproken, dat mij zoo welgevallig is als dit. Gij zijt in het diepste van mijn hart doorgedrongen. Daarom vergeef ik u alle zonden, die gij ooit in uw geheele leven met woorden of werkenquot; bedreven hebt.quot; En al hare zonden optellend, sprak de stem : »Ik vergeef u al deze zonden,quot; en noemde allen één voor één. En toen de dienares van Christus vroeg, wie die stem was, antwoordde deze: »Ik ben degene, aan wiens voeten Maria Magdalena zich geworpen heeft in het huis van Simeon den mekatsche : ook schenk ik u mijne genade weder.quot; En als zij nadacht, welken weg zij voor God moest bewandelen, antwoordde haar de Heer, die in het verborgen ziet; »Hoop op God en doe het goede.quot;

Toen zij eens hare zonden bitterlijk beweende, verscheen haar de trooster Jesus Christus en troostte haar met deze woorden : «Kwel u niet langer, mijne allerliefste dochter, alle zonden zijn u vergeven ; want aan alle ledematen van mijn lichaam, waarmede gij uwen Schepper beleedigd hebt, heb ik geleden. Hebt gij Hem met uw handen beleedigd, ik werd met handen en voeten aan het kruis genageld ; hebt gij Hem met uw hoofd beleedigd, het mijne werd voor u met eene doornenkroon gekroond, waarvan de doornen het bloed langs alle zijden deden afstroomen ; hebt gij hem met uwe oogen beleedigd, de mijnen werden door de beulen geblinddoekt, door hunne vingeren gedrukt, verwond en ook smadelijk misvormd; hebt gij hem met uwe ooren beleedigd, met de mijnen moest ik de stemmen der lasteraars aanhooren ; hebt gij Hem met uwe tong beleedigd, de mijne werd verscheurd door de bitterheid der gal en de scherpte van den edik ; hebt gij Hem beleedigd met uw gelaat, ik bood mijn gelaat aan de slagen en mijne wangen aan de verscheurende striemen van mijne beulen ; hebt gij Hem met uw hart beleedigd, het mijne

-ocr page 200-

185

werd met een lans doorstoken; hebt gij Hem met uw lichaam beleedigd, het mijne werd geheel door geesel-slagen verscheurd. Ziet gij dan niet, hoe voor uwe monden verschuldigde voldoening is geschied ? Ik heb voor u geleden en voor u smarten uitgestaan.quot;

Eens, toen Elisabeth zich aan den ijver van haar gebed overgaf, zag zij met de oogen des geestes eene sneeuwwitte en schitterende, maar uitgeteerde hand met lange vingeren en een groot lidteeken op de vlakte van de hand. Daaraan herkende zij de hand van Jesus Christus, en als zij nadacht, waarom die hand zoo slank en vermagerd was, hoorde zij deze woorden: «omdat ik mij des nachts door waken en bidden vermoeide, en des daags steden en dorpen doorkruiste, om het rijk Gods te prediken.quot;

En de stem voegde er bij : »weet, allerliefste dochter, dat gij van al uwe zonden gereinigd zijtquot; Toen sprak ze ; »Ben ik zóó geheiligd, hoe kan ik dan niet ophouden u te beleedigen ?quot; En zij vernam deze woorden : «Wanneer gij mij beleedigt, dan zult gij de herinnering aan mij niet bewaren en slimmer dan de duivelen zijn, die gelooven en sidderen. Daarom heb ik u niet zóó geheiligd, dat gij niet meer zondigen kunt, maar ik heb u geheiligd volgens de maat der u verleende genade, waardoor gij mij zoo bemint, dat gij liever zult sterven dan zondigen, en bereid zult zijn, het leven te verliezen, als gij daardoor de schuld ontwijken kunt.quot;

Dit alles werd door de H. Elisabeth , de dienares van Christus, zoo duidelijk gehoord en zoo helder gezien, dat zij zeide : »ik wil liever eterven, dan de waarheid hiervan loochenen.quot;

Wat mogen wij nu aannemen van dergelijke visioenen en verschijningen ? Zij mogen volstrekt niet gelijk gesteld worden met de eigenlijke openbaring van God. Wanneer derhalve iemand visioenen meent te hebben, die, al was het ook slechts met één punt van het Christendom of met één leerstuk der kerk strijdig zijn, dan is dit een teeken, dat deze visioenen niet van God komen en verworpen moeten worden. Want er zijn ook visioenen,

-ocr page 201-

186

die voortkomen uit eenen ziekelijken toestand van het bloed en van de zenuwen ; ja zelfs vau den duivel kunnen zij komen, die de gedaante van een engel des lichts aanneemt. Zoo zijn b. v. alle visioenen van geene waarde en zijn gevaarlijke droomerijen bij zulke personen , die niet uitschitteren door een reinen levenswandel, grooten ootmoed, geest van boetvaardigheid en beproefde liefde tot God.

Doch wanneer iemand door jarenlange veraterving , overweging, innerlijk verkeer met God een zekere trap van heiligheid bereikt heeft, en dan visioenen verkrijgt, zoo staat het hiermede als met zijne godsdienstige gedachten. Deze zijn dikwerf van dien aard, dat de ziel ze uit zich zelve niet kan voortbrengen ; het zijn verlichtingen, ingevingen, vermaningen, vertroostingen , die uit een hoogere wereld komen. Bij menigeen gaat het bovennatuurlijk onderricht ook vergezeld van bovennatuurlijke verschijningen, dat is, zij verkrijgen visioenen, zij zien bewoners des hemels, komen in aanraking met hen, worden door hen geleerd, opgebeurd en opgewekt om voortgang te maken in de volmaaktheid. Gewoonlijk zijn deze verschijningen slechts geestelijk, en het innerlijke der ziel is de plaats waar zij zich bewegen, zonder dat men van buiten iets ziet of hoort. Over het algemeen is men niet verplicht aan de visioenen van iederen heilige te gelooven. Wanneer de katholieke Kerk, de grondzuil en veste der waarheid, over de visioenen van heilig afgestorvenen eene uitspraak doet, dan doet zij dit alleen in zooverre, dat zij verklaart, er is niets in wat strijdig is met de leer der kerk, doch zij verklaart niet, dat men daaraan zou moeten gelooven. Dat er echter visioenen zijn, waarin de mensch waarlijk goddelijke mededeelingen verkrijgt en hemelsche personen en dingen ziet, dat toont de H. Schrift zoowel van het oude als van het nieuwe Verbond. En hoe heiliger iemand van zin en levenswandel is, des te geloofwaardiger zijn ook zijne visioenen.

Doch Stefanus vol zijnde van den Heiligen Geest opziende naar den

-ocr page 202-

187

hemel, zag de heerljikheid Gods en Jesus ter rechterhand Gods staan. En hij zeide; Ziet, ik zie de hemelen open en den zoon des m e n s c h e n staan ter rechterhand Gods Hand. d. Ap. VII : 55

Aldus begon God reeds op deze wereld zijne getrouwe dienstmaagd Elisabeth te beloonen. Hij vertoonde zich zeiven aan haar, de eenzame weduwe; aan de moede-looze en ter neer gedrukte vrouw gaf Hij haar, die te gelijk de Moeder van smarten en van barmhartigheid is, tot meesteresse en tot Moeder ; aan de ziel, die Hij van alle goederen der wereld beroofd had, opent Hij quot;reeds hier de onvergankelijke schatten des hemels.

Wanneer tegenwoordig een vorst of eene vorstin slechts naar eene badplaats reist, dan brengen alle nieuwspapieren spoedig dat bericht over. Voor 600 jaren kende mea geene nieuwspapieren, ja zelfs door brieven kon men zijne kennissen niet eens bericht geven, zonder met de grootste kosten een eigen bode daarvoor af te zenden. Daarom ging een geruime tijd voorbij, vóór dat de verwanten van de H. Elisabeth vernamen, hoe onwaardig deze behandeld was en hoe behoeftig zij leefde.

De landgravin Sofie beschouwde het, zeker met alle recht, als eene onuitstaanbare schande voor het grafelijke huis, dat hare schoondochter arm, als eene bedelares, door Eisenach omging ; daarom gaf zij zich alle moeite om hare zonen tot een beter inzicht te bekeeren. Daar echter alle vermaningen te vergeefs waren, wist zij ten laatste geen anderen raad, dan heimelijk het bericht naar het klooster der Benediktijner-nonnen te Kitzingen te zenden, hoe het ging met de jeugdige weduwe Elisabeth. In deze rijke abdij van het bisdom Würzburg bevond zich de abdisse Mechtilde, een tante der H. Elisabeth van moederszijde. Het was reeds October, toen Mech-

-ocr page 203-

188

tilde het lot van hare nicht Elisabeth vernam, die reeds meer dan drie vierden van het jaar in ellende te Eisenach geleefd had, want midden in den winter was zij van den Wartburg verdreven. De abdisse zond onmiddelijk eenige kloostervrouwen met twee wagens naar Eisenach, waar zij de H. Elisabeth in haar geliefkoosd verblijf, in de kerk, vonden. Misschien bad de vrome ziel op dat oogenblik voor een verlangen van haar hart, waarop de uitnoodiging, die de kloostervrouwen haar in de kerk brachten, het antwoord en de verhooring was. Want dit is de handelwijs van God, dat Hij soms op een zeer dringend gebed spoedig iemand ter hulpe zendt, en daarmede niet alleen de bede toestaat, maa,r ook den zoetsten troost van zijn vriendelijk bijzijn. De vorstelijke weduwe zou door deze uitnoodiging der tante niet alleen in een beteren toestand verplaatst worden, ofschoon Elisabeth naar zulk oene verbetering waarschijnlijk in hare groote liefde tot de armoede minder verlangd had — maar een veel drukkender lijden werd hierdoor weggenomen. Want hare tante begeerde, dat Elisabeth ook de kinderen zou meebrengen ; op die wijze had zij het blijde vooruitzicht, ■weêr met hare kinderen te kunnen leven. Elisabeth nart het aanbod aan.

De reis van Eisenach naar Kitzingen aan de rivier ■de Main is niet gering ; men trekt door het breede Thu-ringerbosch en over het Eoedelgebergte heen. De wegen waren in dit jaargetijde slecht en moeielijk, de wagens konden niet andera dan langzaam voort, van paarden kon men niet verwisselen, want posterijen bestonden niet, terwijl de dagen ook reeds begonnen te korten. Hoe lang de reis geduurd heeft, of 8 of meer dagen, weet ik niet. Men prijst de spoorwegen als een onberekenbaar voordeel boven den ouden tijd, waarin men zich niet anders dan zeer langzaam van de eene plaats naar de andere kon begeven. Afgezien van het menigvuldig tijddoodend niets doen, waartoe duizenden door de spoor ■ wegen verlokt worden, en afgezien van de groote goddeloosheid, waartoe de spoorweg een tal van ambtenaren dwingt, zoodat zij den Zondag niet kunnen heiligen, Gods

-ocr page 204-

189

woord niet aanhooren , geene sakramenten ontvangen en hun leven werktuigelijk afhaspelen snel als een locomotief , en onvoorbereid de eeuwigheid ingaan — afgezien-van dat alles , mist het reizen met den spoortrein een groot voordeel, wat bij het langzamer reizen aan zoo menigeen geschonken wordt. Die nog niet geheel van godsdienst is verstoken , kan gedurende eene reis van vele dagen tot waren inkeer in de ziel geraken. De verwijdering van beroepsbezigheden en van woonplaats, waar alleen het gezicht van menig mensch en huis u met verstrooiingen en lastige gedachten overlaadt, hergeeft dikwerf aan de ziel eene sinds lang ontvloden rust. En gelijk in de kalme stille zee de hemel zich spiegelt, zoo spiegelt ook de hemel zich klaarder in de ziel, die, van het verkeer der wereld verwijderd , kalm en vreedzaam geworden is. En al zijt gij ook op reis, in een veld of in een bosch, in eene kerk of elders op eene eenzame plaats, waar gij alleen zijt en aandacht vindt, en in eenzaamheid en aandacht de ziel hare smarten geneest, en wederom tot betere gedachten komt, dan is dit een schoon geschenk van God, en verdient evenzeer onzen dank, als wanneer Hij het afgematte lichaam met spijs en drank verkwikte. Zelfs de goddelijke Verlosser ging dikwerf des nachts alleen op eenen berg, om ver van de wereld en dicht bij den hemelschen Vader in stille aandacht uit te rusten en nieuwe krachten te putten.

Het is daarom ook mijne vaste overtuiging, dat, wanneer wij iedere gemoedsgesteldheid, iedere gedachte en iedere godvruchtige opwelling des harten kenden, die Elisabeth in deze lange reis door het uitgestrekte bergwoud had, en ze kenden zooals zij bij den Alwetenden God staan opgeteekend, het ons zou voorkomen als een stil en prachtig woud, waardoor de zon hare rijke stralen tintelend schiet, en waar een zachte zomerwind u tegenwaait. Dat gejaagde en vermoeide hart was thans uit Eisenach, als uit een bosch van doornen, verlost; de arme moeder, die dorstend had verlangd naar het bijzijn harer kinderen, was thans tot rust gekomen , want zij zag hare kinderen om zich henen. Voorzeker waren het zalige uren en

-ocr page 205-

190

•dagen , die zij op hare reis door het uitgestrekte bergwoud doorbracht — na een lang en bitter lijden werd zij thans omringd door al wat lieflijk was, door vriendelijke, bezorgde kloostervrouwen , door hare kinderen, waarvan zij zoolang gescheiden was geweest, door de stille eenzaamheid van het bosch , en boven alles door den lieven God.

Ik wil uprijzen. Heer, mijn God, van ganse her harte en eeren uwen Naam in eeuwigheid. Want groot is uwe barmhartigheid jegens mij, en gij hebt mijne ziel gered uit de diepe onderwereld.

Ps. LXXXV: 12, 13.

63. Het klooster van Kitzingen.

Wanneer men op de zee vaart en het schip dag en nacht door storm en golven wordt geslingerd , dan gaai de reis niet alleen met gevaar en angst gepaard , maaide reizigers hebben ook veel ellende uit te staan, vooral worden zij aan lichaam en ziel gekweld door de hatelijke zeeziekte. Doch wanneer het schip eene zeehaven bereikt of eene zeebocht binnenloopt, waar het beveiligd is tegen den storm, dan geyoelt men zich spoedig wel; de zeeziekte houdt op, het gevaar is voorbij en de reizigers geven zich aan lang gewenschte rust over. Wat echter eene haven voor den zeevaarder in den storm is , dat is het klooster reeds voor menig mensch geweest , die in de wereld een leven vol stormen en plagen moest leiden. Ja, er zijn menschen, die zich voor de eerste maal huns levens recht gelukkig gevoeld hebben , toen zij de stilte van het klooster waren ingegaan en voor geen enkelen prijs tot het onrustige wereldleven wilden terugkeeren. Doch wie werd er ooit in jeugdigen leeftijd voortgejaagd zooals de H. Elisabeth ? Daarom moest haar het uitzicht van in een klooster een verblijf te vinden, buitengewoon troostrijk hebben toegelachen. Na zulke bange dagen waarin zij door de vervolging en de bitterste ellende werd gekweld, zou zij nu een tijdlang rust genieten.

-ocr page 206-

191

Toen Elisabeth in Kitzingen aankwam, snelde hare tante de abdisse Mechtilde haar te gemoet, omhelsde haar weenend en jammerend bij het herdenken van aide ellende, die hare nicht had uitgestaan. Een behoorlijke woning werd haar en haren kinderen in het rijke klooster aangewezen. Zij had wel het liefste daar gebleven en als eenvoudige kloosterlinge in alle godsdienstige oefeningen en gestrenge boete deelgenomen , maar de zorg voor hare kinderen, welke zij bij zich had, veroorloofde zulks niet. Daarentegen liet haar de geest van barmhartigheid ook hier geen rust. In de stad Kitzingen was een ziekenhuis door het klooster opgericht ; dit huis had voor Elisabeth zooveel aantrekkelijks, dat zij dagelijks het klooster verliet, om daar de zieken naar lichaam en ziel te verplegen.

Elisabeth had ongeveer twee maanden in het klooster vertoefd, toen zij eene uitnoodiging ontving van den prinsbisschop Egbert in Bamberg. Deze was de broeder der abdisse Mechtilde, aldus ook oom van de H. Elisabeth. Het schijnt dat deze eerst na hare aankomst te Kitzingen hare lotgevallen had vernomen. Deze prinsbisschop hield het niet voor betamelijk, dat zij met haar huisgezin voortdurend in het klooster woonde ; hij wilde haar dus een eigen geschikt verblijf en onderkomen verschaffen.

Elisabeth gehoorzaamde haren oom en verliet het klooster met hare kinderen en hare getrouwe dienstmaagden Guda en Isentrudis.

Vrouwe Mechtilde had reeds veel smart en zorg van hare familie beleefd. Haar broeder Hendrik werd in den ban geslagen en was voortvluchtig, als deelgenoot in den moord van koning Philips ; en deze koning Philips was de schoonvader van haren anderen broeder, hertog Otto. Hare zuster Gertrudis, de moeder van de H. Elisabeth, was ook vermoord geworden. Hare zuster Agnes leefde zeven jaren 'lang in echtbreuk met den koning van Frankrijk, Philippe Auguste, die met haar gehuwd was, terwijl zijne wettige vrouw nog leefde. Sinds kort was haar hart verscheurd door het bericht, dat hare arme

-ocr page 207-

192

nicht Elisabeth in Eisenach tot bedelares vernederd was, en zelfs den troost, dien zij tijdens het verblijf der H. Elisabeth in het klooster had genoten, moest zij na eenige maanden met de smart der scheiding verwisselen.

Maar door eene bijzondere beschikking Gods gebeurde het dat zooveel leed en kommer, die de abdisse Mechtilde van hare eigen familie ondervond, in eene wonderbare vreugde verkeerde. De abdisse overleefde haar nicht Elisabeth bijna 20 jaren, en mocht den dag beleven, waarop Elisabeth plechtig te Rome onder het getal der heiligen werd opgenomen. Toen liet de abdisse naast het groote portaal van het klooster eene kapel ter eere van de H. Elisabeth bouwen en de prins-bisschop van Wurtsburg, Herman, wijdde haar persoonlijk in ; er werd zelfs een eigen geestelijke aangesteld, om daar de godsdienstoefeningen te houden. Op deze wijze was het der abdisse gegeven, hare nicht in dit leven te herbergen en te verplegen als verstoeten weduwe, en haar later als wereldberoemde heilige in de haar ter eere gebouwde kapel te vereeren en hare voorbede in te roepen. De kapel is ongeveer 200 jaren later in den boerenkrijg met een gedeelte van het klooster verwoest, maar onvergankelijk is de woning, waar thans zij, die vereerd werd, en zij die vereerde, zalig te zamen zullen wonen.

Zie, kommer en bitterheid zijn voor mij in vrede verkeerd; uit de groeve des verderfs hebt gij liefdevol mijne ziel gered. Isa'ias XXXVIII.' 17.

64. Bedevaart.

In het bisdom van Bamberg ligt een dorp met een kasteel genaamd Bodenstein; dit hoorde den Bisschop toe en werd tot woning van de H. Elisabeth ingericht en haar toegewezen. Daar leefde Elisabeth met hare twee getrouwe dienstmaagden, van de wereld afgezonderd * en in stille rust ; haren tijd bracht zij vooral met godsdienstoefeningen door; een eigen geestelijke was in het

-ocr page 208-

193

klooster om den godsdienst waar te nemen. Van hier deed zij met hare Guda en Isentrudis verschillende bedevaarten.

Het godsdienstige leven wil ook eene zekere afwisseling, gelijk het uiterlijk zinnelijke leven, en gevoelt zich daardoor weer sterker opgewekt.

Daarom heeft ook de kerk verschillende feesten en feestgetijden ingevoerd, b. v. advent met kerstmis, vasten met paschen, pinksteren enz. om de christenheid alle jaren de gewichtigste gebeurtenissen en waarheden van den godsdienst na elkander voor te stellen, en daarmede overeenkomstige godsvrucht op te wekken. Op dezelfde wijze gevoelen zeer velen zich meer en inniger gesticht, wanneer zij soms een vreemde kerk bezoeken, dan wanneer zij immer in die sinds lang gewone plaats blijven gaan.

Vooral bezoeken vrome katholieken gaarne die plaatsen, welke men plaatsen der genade noemt. Zij gelooven namelijk, dat gelijk op zekere bestemde tijden rijker genaden verleend worden^ bijv. op hooge feesten, dit ook op bestemde plaatsen geschiedt, vooral waar de moeder Gods, of andere groote heiligen vereerd worden, en waar het gebed van millioenen bedevaartgangers sinds eeuwen opgezameld is. Dit komt in den regel den protestant voor als bijgeloof, omdat hij van zijne jeugd af het aldus heeft hooren noemen, en zeldzaam zijne ziel weet vrij te maken van die ingewortelde vooroordeelen. Overigens beveelt de H. Kerk nimmer eene bedevaart; die niet ter bedevaart wil gaan, diene echter verdraagzaam te zijn voor hen, die ter bedevaart kunnen gaan en het ook met godsdienstigen ernst volbrengen. De vrome bedevaartganger zal niet zelden in de vreemde kerk godsdienstige verkwikking, troost, verhooring en zegen vinden, en op nieuw gesterkt, tot den arbeid en de lasten van zijn beroep wederkeeren.

Meestal zijn de muren van die geheiligde plaatsen bedekt met bewijzen van dankbaarheid, geschonken door dezulken, wier vertrouwen en gebed op wonderbare wyze verhoord is geworden. Al deze bovennatuurlijke hulp,

13

-ocr page 209-

194

floor eene menigte van geloovigen hier verkregen en openlijk voor de wereld erkend, als bijgeloof of bedrog te willen uitgeven, is met geweld de waarheid willen dooden en uitdelgen.

Tweemaal deed Elisabeth eene bedevaart naar Erfurt waar vooral sohoone kerken en menig vroom gedenk-, teeken te zien waven. Wie zal de heilige lijderes deze godsdienstige vreugde misgunnen ? Zij nam daar haren intrek in een klooster van boetvaardigen, de Witte Vrouwen genaamd. Er is thans een Ursuliner klooster waarin nu nog een glas bewaard wordt, waaruit de fl. Elisabeth gewoon was te drinken.

Het slot Andechs, gebouwd op eene verhevenheid grenzend aan de Alpen, die Beijeren van Tirol afscheiden, was het stamhuis van hare voorvaderen van moeders zijde. Dit oud en beroemd kasteel was door haren oom Hendrik, markgraaf van Istriën, in een klooster van Benediktijnen veranderd. Ook hierin deed Elisabeth eene bedevaart, verheugd dat bet wereldlijk bezit van bare familie tot eene plaats van godsvrucht was ingerigt, waar dag en nacht den Heer lof en dank gezongen, het heiligste offer opgedragen en zijn woord verkondigd werd, zoodat da berg met zijn kloosterslot nu, als eene geestelijke vuurbaak, uit de hoogte ver in het land neerzag. Elisabeth kwam door hare tegenwoordigheid zich aansluiten bij die godvruchtige stichting, die voor immer hare familie zou vereeren. Yan dien hoogen heiligen burg kon zij hare oogen laten gaan over het schoone Beijeren, toen nog rijk door de dubbele schoonheid der natuur en der godsdienst, als bezaaid met beroemde kloosters, waarvan eenigen als wegschuilden tusschen het groen der oude bosschan, anderen zich spiegelden in het helder en kalme water van de meeren dezer streek ; en die allen de bakermat waren der christelijke beschaving van dit land, en, gedurende vele eeuwen, een onschendbaar heiligdom voor de wetenschap, een zoet en zeker verblijf voor de zielen, die naar rust en godvrucht haakten, en een oord van onbeperkte gastvrijheid voor de talrijke pelgrims, die uit, het noorden langs dezen grooten weg naar de graven der

-ocr page 210-

195

Apostelen in bedevaart optrokken. Hoe dikwijls zal niet de H. Elisabeth hare blikken gevestigd hebben op den raajestueuzen bergketen van Tirol, waarachter het hart van iederen katholiek vol blijdschap denkt aan Eome en Italië !

Buiten haar weten kwam zij meewerken , om den eerbied te vermeerderen, waarmede deze schoone plaatsen omringd waren. Aan den voet van den berg ontsprong op haar gebed eene bron , zoo overvloedig , dat zij nimmer , zelfs niet in het meest drooge jaargetij , hare heilzame wateren weigert. — Hier worden ook nog eenige geschenken bewaard , die aan de H. Elisabeth worden toegeschreven : haar bruiloftskleed , een zilveren kruis , waarin relikwiën van de lijdenswerktuigen van Christus gevat waren , en door Paus Gregorius IX ten geschenke aangeboden.

Later toen eerbied voor godsdienst en geregtigheid verdwenen was, deden de bestuurders van het land , wat den arme in het tuchthuis brengt , wanneer hij dat zelfde durft doen. Zij vergrepen zich aan het vreemde eigendom ; eene menigte kloosters werden opgeheven , en dezelver bezittingen gewelddadig ontnomen. Datzelfde lot onderging het klooster van Andechs in het jaar 1806. Daar waarschijnlijk geen katholiek zoo gewetenloos was, der Beijersche regering haren roof af te koopen , kwam het klooster in de handen van een Israëliet; alleen de kerk mogt kerk blijven , nadat de koninklijke commissaris , op last zijner regering, alle kostbaarheden geroofd had. Toen de thans nog levende koning Lodewijk het Benediktijner klooster van den H. Bonifacius oprigtte, kocht hij daarvoor het klooster Andechs , zoodat het nu weer in het bezit van eene geestelijke orde ia. Zeker is het hierdoor niet beter verzekerd tegen geweld en roof, dan wanneer het in de handen van een Israëliet gebleven ware ; want de Israëliet kan op de bescherming van zijn eigendom voor het geregt rekenen; doch eene geestelijke orde kan er niet altijd op rekenen , in landen waar het ongeloof de teugels van het bewind in handen heeft.

De kerk en de schatten van relikwiën zijn altijd bewaard gebleven ; in het bruiloftskleed der H. Elisabeth

-ocr page 211-

196

worden drie mirakuleuze hostiën bewaard. Op hoogs feestdagen trekken talrijke bedevaartgangers daarheen ; de inwoners der naburige dorpen komen er in processie onder het zingen van Litaniën. Andechs ligt 8 uren van Münohen, bij het sohoone meer van Starenberg; van' de hoogte waarop de kerk gelegen is , omvat het oog de gansche bergketen der Tiroler Alpen. W einig plaatsen van Duitschland zijn aantrekkelijker voor den katholieken reiziger. Die er zich heen mogten begeven , worden nederig verzocht zich mijner te gedenken in hunne gebeden.

Want een Engel des Heeren daalde bij tijden in het bad, en het water werd bewogen. En de eerste die na de beweging des waters, in het bad n e d e r k w a m, werd gezond, van welke krankheid h ij ook bevangen was. Joës Y : 4.

65. De Gelofte.

Reeds bij hare aankomst in Bamberg had de bisschop zijne heilige nicht het voorstel gedaan, haar terug te voeren tot haren vader in Hongarije. Doch Elisabeth wilde niet, waarschijnlijk omdat zij vreesde, aan het koninklijk hof weder geheel in den maalstroom van het wereld-sche leven te worden weggesleept. Het is een groot gewin , aan de eer en genoegens der wereld afgestorven te zijn ; dat gewin had Elisabeth toen verkregen en zij was bezorgd om het niet meer te verliezen. Waarschijnlijk wist de Bisschop toen nog niet, hoe volkomen les het hart zijner nicht van de wereld was , en hoe diep in God zij rust gevonden had. Daarom meende hij , dat eene zoo jeugdige en sohoone weduwe niet beter kon doen, dan een tweede huwelijk aan te gaan , te meer daar het vooruitzigt bestond, dat keizer Prederik II , die weduwenaar geworden was , haar tot zijne echtgenoote wilde nemen, en dat verlangen zelfs te kennen had gegeven.

De Bisschop begaf zich dan tot Elisabeth , om haar

-ocr page 212-

197

met zijn voornemen bekend te maken, en zcide, dat hij haar ten huwelijk wilde geven aan eenen ridder, die veel hooger in adel en magt was dan haar overleden echtgenoot. Doch zij antwoordde met de grootste zachtmoedigheid, dat zij liever alleen wilde blijven in het vervolg van haar leven, en God alleen dienen.

De prelaat, gedachtig aan het voorschrift van den H. Paulus, hield aan, en zeide, dat zij nog te jeugdig was, om zulk eene levenswijze te onderhouden ; hij herinnerde haar de vervolgingen, die zij had moeten lijden, en stelde haar de mogelijkheid eener vernieuwing van dat zelfde lijden voor oogen, wanneer hij eenmaal sterven ging. want, ofschoon hij wel besloten had haar de heerlijkheid Bodenstein te vermaken , eenmaal gestorven, zou hij haar niet meer kunnen beschermen tegen de aanvallen der boozen. Doch Elisabeth liet ^ich niet bewegen en sprak ; »Ik heb tot heer en vorst een echtgenoot gehad, die mij teeder beminde , die altijd een trouwe vriend voor mij geweest is ; ik heb gedeeld in zijne eer en magt; ik heb een schat van edelgesteenten, vele rijkdommen en genoegens der wereld gehad ; ik heb dat alles bezeten ; maar altijd heb ik gedacht, wat gij zelf ook weet, dat de vreugde der wereld niets waardig is Daarom wil ik de wereld verlaten, en aan God betalen wat ik Hem schuldig ben ; de schulden mijner ziel wil ik bij Hem afdoen. Gij weet wel, dat alle gemakken der wereld slechts smart en kwelling voortbrengen, en ten laatste den dood der ziel. Mijn vorst, ik verlang vurig naar het oogenblik, waarop ik in gezelschap van onzen Heer zal komen ; ik vraag Hem slechts ééne zaak op deze wereld, van de kinderen van mijnen overledenen echtgenoot zullen er twee rijk en magtig worden, dan ik zal hoogst gelukkig en God dankbaar zijn, wanneer Hij mij de liefde bewijst, hen zijne wegen te laten wandelen.quot;

lieeds bij het leven van haren echtgenoot had zij de plechtige belofte in de hand van haren biechtvader Koen-raad afgelegd , om nimmer een tweede huwelijk aan te gaan, als Lodewijk vóór haar sterven mogt. Hierover sprak zij echter geen woord tot haren oom, den Bis-

-ocr page 213-

•198

schop, waarschijnlijk uit vrees, dat hij haar door de hoogere kerkelijke magt viin die gelofte zou doen ontslaan. Zij wilde gebonden blijven door hare gelofte ; want zij volhardde niet alleen in dezelfde gezindheid, maar was tot ^ een trap van volmaaktheid opgeklommen, waar men zelfs i op deze wereld zoo weinig van een huwelijk wil weten, als de engelen in den hemel. Hare twee dienstmaagden,

niet wie Elisabeth tevens in de hartelijkste vriendschap verkeerde, hadden met haar de belofte van levenslange « onthouding afgelegd. Deze waren dan bezorgd, dat de J Bisschop hare vrouwe ten laatste toch wederom tot een tweede huwelijk zoude bewegen. Daarom gaf Elisabeth haar de stipste verzekering, dat zij voor niets ter wereld wederom in het huwelijk zou treden, en sprak : gt;)lk heb | God beloofd en ook aan mijnen Heer, toen hij nog leefde, dat ik na hem geen. anderen man meer zou toebehooren. God, die de harten doorgrondt en derzelver geheimen kent, weet, dat ik deze belofte met een rein, eenvoudig hart en ongeveinsde trouw heb afgelegd. Ik vertrouw op Zijne barmhartigheid, Hij zal mij tegen de plannen der menschen, en zelfs tegen het geweld, beschermen. Ik heb mijne belofte niet onder voorwaarde afgelegd, en alleen in het geval dat het mijnen ouders of vrienden zou behagen ; neen, het was eene vrijwillige, vastbera- ^ dene stap en onvoorwaardelijke gelofte, om na den dood van mijnen geliefden echtgenoot, mijne kuischheid tot eer van mijnen Schepper rein te bewaren. Ja, wanneer mijn oom mij tegen mijnen wil aan een man wil overleveren, dan zal ik met hart en mond mij daartegen | verzetten, en, heeft mijne weigering geen kracht genoeg, ik zal mij heimelijk den neus afsnijden, opdat ieder man een afschuw van mij hebbe, wanneer ik zoo afzichtelijk verminkt ben.quot;

De mogelijkheid om tot een tweede huwelijk te worden gedwongen, was voor de jeugdige weduwe iets zoo verschrikkelijks, dat zij angstig en weenend hare toevlugt tot God nam, en Hem dringend bad, dat Hij hare belofte rein bewaren mogt. Ook tot de maagd der maagden

-ocr page 214-

199

bad zij om bescherming in deze aangelegenheid, en werd in haar gebed met troost en hoop vervuld.

Eene zoo gewichtige belofte : als die eener levenslange onthouding, mag men in den regel slechts afleggen, wanneer men eerst den raad van eenen wgzen biechtvader heeft ingewonnen. Want is zij eenmaal afgelegd, dan is men heilig daaraan verbonden ; immers de belofte is een offer, dat men aan God gebragt heeft en jnist daarom evenmin kan terugnemen, als de hostie op het altaar na de opoffering kan worden weggenomen om als gewoon brood te gebruiken. Belofte doen is in den regel geen plicht, omdat men meer belooft dan geboden wordt; maar is zij eenmaal gedaan, dan is het strenge plicht, dezelve te onderhouden. Daarom is het echter een Gode welgevallige daad eene belofte te doen, en op die wijze een deel van zijne vrijheid aan God te schenken.

Wanneer gij geene belofte doet, dan zal het geene zonde vooruzijn. Wat eenmaal door u is uitgesproken, zult gij onderhouden en doen, zooals gijden Heer, u w e n G o d, beloofd en met vrijen wil en met uwen mond hebt toegezegd.

V Mos. XXIII: 22, 23.

Terwijl de jeugdige weduwe op het slot Bodenstein door haren oom werd, gehuisvest, om bij eene geschikte gelegenheid, aan eenen vorst te wordeu uitgehuwlijkt wendde de goede God, dien zij onophoudelijk om hulp' bad, hare bezorgdheid op eigenaardige wijze af.

60- Vorstenkroon en Doodsgebeente.

Toen Lodewijk, de echtgenoot der H. Elisabeth, gestorven was, hadden zijne wapenbroeders het ligchaam in twee witte met was gestijfde linnen doeken gewikkeld en te Otrante aan den oever der zee begraven. Een gedeelte der ridders van Thuringen ondernamen den togt naar Jerusalem, waar zij de offers en geberlen in de H.

-ocr page 215-

200

grafkerk verrigtten, zooals de stervende landgraaf hun verzocht had. Hunne terugreis deden ze -weder over Italië, omdat zij het stoffelijk overblijfsel van hunnen landgraaf met zich naar Thuringen wilden medebrengen. Toen zij gelukkig in Otrante waren aangekomen, openden zij het graf van den gelukzaligen; zij reinigden het gebeente, dat witter was dan pas gevallen sneeuw. In dien tijd hield men dit voor een teeken, dat de overledene zijn staat altijd zuiver en ongeschonden had bewaard. Dan lieten zij eene nieuwe kist maken, legden het gebeente er in, plaatsten haar op een muildier, en zoo trokken zij naar hun vaderland terug. Voor de kist werd een groot kostbaar kruis van zilver en met edelgesteenten bezet uitgedragen. Zoo dikwerf zij op hunnen togt in eene stad overnachtten, brachten zij de kist in eene kerk , en verzochten kloostergeestelijken en andere vrome personen, om den ganschen nacht door, getijden te zingen en andere gebeden te verrigten ; vroeg in den morgen werden dan zielemissen gelezen, en telkens offerden daarbij alle graven, ridders en krijgsknechten in ieder klooster of domkerk, waar het vorstelijk overschot des nachts verbleef, werd een kostbaar purperen, of zijden kleed tot eere van God en tot rust der ziel geschonken.

Deze vrome en ernstige lijkstatie trok door Italië en het zuiden van Duitschland. Doch toen zij niet ver moer van Bamberg verwijderd waren, zonden de ridders aan den Bisschop het bericht van hunne komst. On-middelijk zond deze een gezant naar Elisabeth in Boden-stein om haar te ontbieden. Intusschen vereenigde hij al zijne ridders en geestelijken en trok in processie met de kinderen der scholen en eene ontelbare schare volks het stoffelijk overschot van den landgraaf te gemoet.

Ook uit de omstreken waren ridders, graven en landlieden toegesneld, om de treurige feestelijkheid bij te wonen. Onder het gelui van alle klokken en het treurgezang van priesters en monniken, trok de lijkstatie de beroemde domkerk van Bamberg binnen, waar de gansche nacht met de getijden der overledenen werd doorgebracht.

-ocr page 216-

201

De biechtvader van Lodewijk zegt: »Men hoorde aldaar het verwarde geluid van zingen, lezen, bidden, weenen en klagen ; en er werd veel goeds gedaan, omdat men veel en innig bad voor allen, die in het ware christelijk geloof waren afgestorven.quot;

Des anderen daags kwam Elisabeth uit Bodensteia aan, begeleid door hare twee getrouwe dienstmaagden, of bu-ter gezegd, hare vriendinnen Guda en Isentrudis. Men bragt haar bij de lijkkist, en opende dezelve, waarschijnlijk op haar verlangen. Nu brak de vlam van liefde en smart, die onder de asch van haren weduwstaat en boetvaardigheid scheen uitgedoofd, plotseling weer met nieuw geweld uit. De kronijk van Eeinhardsbron zegt zeer schoon: »Hoe groot de smart en liefde in haar hart toen waren , kan Hij slechts weten, die de harten der menscben kent.quot; In de hevigste gemoedsbeweging wierp zij zich op dat dorre gebeente ; kuste het met de vurigste liefde, besproeide het met hare tranen, ja, haar gemoed was zoo diep geschokt, dat de Bisschop en zijn gevolg het noodzakelijk oordeelden, haar van de kist te verwijderen.

Ach, het arme menschelijke hart! Zoo dikwerf denkt men, dat eene zaak voor goed is afgedaan, en dat men voor immer daarmee gebroken heeft, en plotseling komt eene gebeurtenis al den gloed op nieuw ontsteken. Wat hier gezegd is van een onberispelijk natuurlijk gevoel, geldt helaas nog veel meer van de zonde.

De mensch kan denken, dat hij reeds sinds jaren lang met een vroegeren hartstogt gebroken, en niets meer van hem te vreezen heeft; doch plotseling komt eene onverwachte gebeurtenis, eene hevige bekoring, en de oude zonde staat van den dood op, en laat schrik en jammerlijke wroeging achter.

Doch wanneer de ziel der H. Elisabeth een oogenblik scheen te wankelen, even spoedig moest de sterkere liefde, de liefde tot God, in haar weer opwaarts stijgen. Nadat zij een weinig tot rust gekomen was, welde als het kristallo water uit eene bron, die slechts eene wijle troebel was, een gebed zoo schoon, als ooit uit hart of

-ocr page 217-

202

mond eeaer christenvrouw waa voortgekomen. De kapel-laan Berthold, die er bij stond, schrijft aldus : Zij had gesidderd over het gansche ligebaam, toen zij het gebeente van haren dierbaren gemaal, ontwricht en geheel uit elkander verspreid, voor hare oogen zag liggen. Ofschoon door de grootste smart getroffen dacht zij niettemin aan de goedheid van God, en sprak met gevouwen handen en ten hemel gewende oogen deze woorden : ))Heer, ik dank u voor de genade en barmhartigheid, omdat gij het grootste verlangen van mij, uwe arme dienstmaagd vervuld, en mij in mijne droefenis genadiglijk getroost hebt; want ik heb het dierbare gebeente van mijnen allerliefsten broeder en vriend gezien en aanschouwd. Doch ofschoon ik hem van ganscher hari;e boven alle aardsche dingen heb lief gehad, neem ik niets terug van het offer, waardoor hij, om uwentwille, tot hulp van het heilig Land, op vreemden grond zjjn dood gevonden heeft. Heer! gij weet wel, als het met uwen heiligen Goddelijken wil overeenkomstig ware, dan ware zijn liefelijke tegenwoordigheid en gelaat aangenamer dan alle vreugde en blijdschap, eere en genoegens dezer wereld ; daarvoor zou ik gaarne verkiezen alle dagen mijns levens bedelend met hem om te gaan, als ik slechts zijn vriendelijk aangezicht en zijnen wandel mogt aanschouwen. Maar thans, o allerliefste Heer ; wil ik tegen uwen wil niets begeeren ; ik beveel hem en ook mij zelve aan uw goddelijk welbehagen ; en wanneer ik ook konde, zou ik hem voor geen enkel haar van mijn hoofd tot het leven willen terugroepen, tenzij het met uwen wil overeenkomstig was, o mijn God !

Want de liefde is sterk als de dood, de liefdegloed magtig als het graf; haar gloed is als een vuur, als eene vlam van God. Hoogl. VIII : 6.

Toen hare brandende smart op die wijze in de reinste overgeving aan Gods wil was opgegaan, vatte zij grooten moed, wischte hare tranen af en verliet de domkerk. Om de kerk lag een schoone tuin, waar Elisabeth zich op

-ocr page 218-

203

eene met gras begroeide hoogte nederzette en wachtte totdat de ridders kwamen, die van den kruistocht teruggekeerd waren, en het gebeente van den landgraaf hadden meegebracht.

Waarom wachtte de heilige vrouw niet liever in het huis van God ? Zij moest gedachten openbaren, die regt-vaardig en billijk waren, maar even weinig aan kerk of godsdienst passen, als de offerdieren in den voorhof van Jerusalem's tempel.

67- Een Jaarkring.

Toen de ridders den dom verlieten, werden zij door de landgravin ontboden. Met grooten eerbied en ootmoed stond zij voor hen op, en bad hen om met haar op de graszoden neer te zitten, omdat zij wegens hare zwakheid niet langer kon staan. Voor haar zelve had zij gaarne alle onregt en mishandeling, die zij geleden had, verzwegen ; maar zij was verplicht voor hare arme kinderen te zorgen. Daarom verhaalde zij in zoete klagt, hoe wreed en onwaardig zij door hare zwagers Hendrik en Koenraad was behandeld, en welke ellende zij met hare kinderen te Eisenach had uitgestaan.

Zij smeekte den ridders om de liefde van öod en Jesus, hare arme, hulpelooze kinderen in hunne bescherming te nemen. Ook haar oom, de bisschop, trad op en bevestigde de verklaring van de H. Elisabeth en spoorde de ridders ernstig aan, de weduwe en hare kindei en in hun regt en eigendom te herstellen, anders kon hij niet toestaan, dat zij het gebeente van den vorst, en de landgravin met zich naar Thuringen voerden.

De edele krijgslieden waren over deze mededeelingen verbaasd en gebelgd ; zij gaven den bisschop hun ridderwoord, dat zij voor de vorstelijke weduwe en kinderen krachtig zouden optreden. Zij verlangden, dat Elisabeth die zij als de regtmatige vorstin beschouwden, met hen naar Thuringen zoude trekken, waarin zij bewilligde.

Den volgenden dag hield de bisschop nog eene fees-

-ocr page 219-

204

telijke en plechtige godsdienstoefening, waarbij de geheele stad Bamburg tegenwoordig was, waarna de ridders met de weduwe en het stoffelijk overschot van haar gemaal naar de abdij Eeinhardsbron optrokken, waar Lodewijk veria,ngd had begraven te worden.

Een jaar geleden had hij daar afscheid genomen, en was onder geleide van zijne gemalin en van de kruisridders afgetrokken, om de pelgmnsreize naar het H Land te ondernemen. Ach hoe zeer was dit alles nu veranderd ! Het gebeente van den jeugdigen schoonen Vorst werd thans in eene kist naar het graf gedragen op dezelfde plaats, waar hij in zijn leven zoo gaarne verwijld en gebeden had ; zijne ziel is gevaren naar een beter, en heiliger land dan Palestina, waar zij niet hot Graf des Verlossers, maar den goddelijken Vsrrezene in eeuwige vreugde aanschouwt. Zoowel bij de eerste als bij de tweede gelegenheid was de jonge weduwe in diepen rouw, heden even als toen hij van Eeinhardsbron vertrok. In-tusschen bad de onbeschermde vrouw zelve, de wreedheid eener valsche wereld gevoeld, en zware mishandelingen geleden, sedert de dood haar steun en beschermer van hare zijde had weggerukt. De ridders brachten thans niets terug, dan het stoffelijk overschot eener zoete hoop, die zij in den persoon van den landgraaf hadden gesteld.

Één jaar, ja de gansche duur des levens op aarde, is als een duistere nacht, waarin het vooruitzicht van den mensch gelijkt op een kleine lantaarn, die ternauwernood op eene schrede afstands licht verspreidt. Men wenscht zijnen bekenden een gelukkig Nieuwjaar. Tegelijk met de verschrikkingen eener omhulde toekomst kan ieder, zelfs hij, die in den loop des jaars sterft, zich een gelukkig jaar verzekeren. Immers hoe meer gij u bevlijtigt, zin en levenswandel naar het Christendom in te rigten, des te gelukkiger wordt uw jaar, zelfs al mogten u alle rampen overkomen. Dit getuigt de H. Schrift door deze woorden;

Wy nu weten, dat aan hen, die God liefheb bei», alles medewerkt tengoede;

-ocr page 220-

205

aan hen, die naar het raadsbesluit ge roepene Heiligen zijn. Rom. VlII : 28.

lt;gt;8 Liefde sterker dan de dood.

Het was heinde en verre bekend geworden, dat de kruisridders, met de overblijfselen van den landgraaf Lo-dewijk aangekomen waren en dat zij in het klooster Reinhardsbron zouden worden bijgezet.

Daar deed zich ook weder de waarheid diep gevoelen, dat men zich eerst ten volle bewust wordt, hoe lief men iemand heelt, wanneer hij door den dood is weggenomen. Eene tallooze schare van allen rang en stand was daar bijeengestroomd, om, ware het dan ook slechts de doodkist te zien, waarin het stoflebjk overschot van hun beminden voormaligen vorst was opgesloten. Het geheele land was in beweging, graven, vrijheeren, krijgsknechten, burgers, landlieden, rijken en armen, edelen en onedelen, uit kasteelen, steden en dorpen trokken het lijk tegemoet. Zelfs Abten en Bisschoppen waren verschenen, om hem die zijn leven op den kruistocht naar het H. Graf had opgeofferd de laatste eer te bewijzen. Maar ook, de geheele bloedverwantschap was, zooals het wel niet anders kon, aldaar zamen gekomen. Hier stonden bij het omhulsel dea afgestorvenen, zijne moeder, deland-gravin Sofie, zijne gemalin Elisabeth en zijne broeders Hendrik en Koenraad.

Doch niet slechts de verwanten, ook het overige volk zelfs graven en ridders, waren zoozeer met droefheid vervuld, dat ze niet alleen tranen stortten, maar zelfs een luid en a'gemeen geschrei aanhieven. Het psalmge-zang der priesterschaar werd dikwijls afgebroken door geween en geklaag over den geliefden vorst. Zeer schoon en eenvoudig schrijft kapelaan Berthold : »Toen de monniken van het klooster in processie het lijk te gcmoet gingen, moesten zij zingen, maar zij weenden veel meer ; want zij hadden hunnen troost verloren. Verscheidene dagen lang werden er zielediensten gelezen, offers aan-

-ocr page 221-

206

gebragt en milde aalmoezen gegeven tot rust der ziel van den afgestorvene.quot;

Dit is vooral schoon en troostvol in de Katholieke godsdienst, dat zij de geloovigen leert, hoe zij met hunne liefde zelfs de afgestorvenen kunnen volgen en eene hulp aanbrengen, die door de overledenen dankbaar wordt gevoeld. Daar niets wat bevlekt is denHeraelbin-nen gaat en een volwassen mensch uiterst zeldzaam geheel rein de wereld verlaat, zoo moet zijne ziei, wanneer zij niet verworpen wordt, tijdelijk buiten den hemel gesloten, zware boeten doen. Nu weet de kerk uit de Apostolische overlevering, dat door het gebed, het H. Misoffer , de goede werken, welke men voor de overledenen opdraagt , hunne smarten verligt en verkort worden : en ieder waar katholiek huisgezin is zeer ijverig in dit liefdewerk, wanneer een of ander van deszelfs leden verscheiden is *, eiken avond wordt voor den afgestorvene gebeden. Hoe treurig verlaten daarentegen diegenen het graf hunner aanverwanten, die dit geloof niet bezitten 1 Misschien waren vrouw en kinderen weken, maanden lang om het ziekbed des vaders in de weer om hem in zijn ziekte te verplegen en te verligten ; geene koste, geene ontbeering, geene nachtwake viel hun te zwaar ! Nu sterft hij! Eensklaps houdt alle liefdedienst op ; het ligchaam wordt verwijderd, de ziel heeft geene hulp meer van de nabestaanden, en de nabestaanden zijn radeloos en weten niet meer, hoe zij den afgestorven vader hunne liefde zullen bewijzen ; die liefde lost zich alleen in hunne tranen op, even onvruchtbaar als de Novemberregen. Hoe troosteloos!

Hij verordende eene inzameling on zond twaalf duizend drachmen zilver s naar Jerusalem, opdat een offer voor de zonden der verslagenen zoude opge-dragenworden. II Macchab. XII : 43.

De kist, waarin de overblijfselen van den landgraaf rustten, werd thans in een kelder bijgezet, die met een grafsteen werd gedekt. Maar een schooner, edeler, ge-

-ocr page 222-

207

denkteeken, dan hefc koud gesteente, had de overledene zich zelf in de harten des volks opgerigt. Gedurende zijne tienjarige regeering was het land gelukkig geweest; burgers en landlieden konden in vrede hun bedrijf uitoefenen, terwijl zij vóór hem en na hem door oorlog, geweld en wanorde veel jammer en ellende moesten verduren. En wanneer hun oogst mislukt was, dan dwong hij geen belasting af, gelijk zoo menig heerscher, maar met zijne gemalin Elisabeth, dacht hij aan niets anders, dan om den nood der ongelukkigen te lenigen. Hoe slechter de toestand van de arme Thuringers was, des te schooner en liefelijker was hun de nagedachtenis van den besten vorst, dien zij ooit hadden. Gedurende zijn leven werd hij daarom genoemd: L o d e w ij k d e z a c h t-moedige, na zijnen dood : Lodewijk de Heilige. De kloosterling, die over de gebeurtenissen van den toen-maligen tijd in het klooster van Reinhardsbron aanteeke-ningen heeft gehouden, geeft hierover het volgende berigt : »Niet lang daarna herdachten vele geloovigen de verdiensten en den kruistogt van den vorst, en den arbeid en de vreemdelingschap, waaraan hij zich in Christus' naam had onderworpen, en kwamen tot de overtuiging dat hij daarvoor zijn loon in den hemel bad verworven ; daarom begonnen zij in hunnen nood en ziekte zijne hulp in den naam des Heeren in te roepen. En Gods goedheid toonde zich in degenen, welke hem geloovig aanriepen, en door Zijnen Heilige wonderbaar te verheerlijken, verhoorde hij hen . en schonk hun de afgebeden gunst der gezondheid. Want op het aanroepen verkregen lammen het gebruik hunner ledematen ; blinden het gezigt, stommen de spraak, en verscheidene dooden kwamen tot het leven terug.quot;

Al denkt men ook niet aan den goddelijken Eegter in den laatsten oordeelsdag, toch zal die dag een vreeselijk

-ocr page 223-

208

schouwspel opleveren. Hoe zullen de verrezenen elkander aanzien, vooral zij die elkander in dit leven toebehoorden of van nabij bestonden ? — Welke gedachten , gevoelens, oogslagen zullen over en weer gewisseld worden, als stralen van het noorderlicht, of als flikkerende bliksem in het hevigste onweder ! En welke woorden van dank, aanklagt of vervloeking, zullen er opstijgen onder hen, die eens als nabestaanden met elkander omgingen. Een klein voorspel van dat algemeene oordeel had er plaats in Eeinhardsbron. Het middelpunt, dat hier de plaats van den oppersten Eegter innam, was het stoffelijk overschot, het wit en stil gebeente van landgraaf Lodewijk.

Zelfs gedurende de lijkplechtigheden en de godsdienstoefeningen, zullen de gedachten en oogen der meeste ; anwezigen menigmalen op de weduwe van den afgestorvene ;,erigt zijn geworden, en menige traan zal voorzeker wel ;.;eweend zijn bij de herinnering aan de vervolgingen, die de arme vrouw geleden had. Daarentegen zullen schaamte en rouw in de harten der adelijke zondaars, der landgraven Hendrik en Koenraad zijn opgerezen, toen zij uren lang tegenover het gebeente huns broeders stonden en tegenover zijne overlevende weduwe, die zij niet meer gezien hadden, sinds zij haar de poort van den Wartburg hadden uitgedreven. Haar stille blik was een ten hemel schreijende, hartverscheurende aanklagt, was als een geduchte hamerslag, die het versteende hart verbrijzelde. In het hart der kruisridders daarentegen, op nieuw met smart over den dood van hunnen geliefden aanvoerder en vriend vervuld, welde de gramschap op over de onmensehelijke behandeling, die de broeders aan de arme zwagerin hadden uitgeoefend.

Na afloop der godsdienstoefening, toen al het volk in stilte weder aftrok, en ieder naar zijn huis was teruggekeerd , herdachten de kruisridders, wat zij aan de vorstelijke weduwe en den Bisschop van Bamberg plechtig beloofd hadden De trouw, waarmede de oude ridder V a r i 1 a de H. Elisabeth sedert hare kindsheid had beschermd, was door zjjn zoon Radolf overgenomen.

-ocr page 224-

209

Hij riep de kruisridders bijeeti, en zeide : «Thans is het oogenblik aangebroken, waarop wij de trouw moeten bewaren, die wij onzen edelen heer en onze vrouwe Elisabeth, die reeds zooveel ellende heeft verduurd, gezworen hebben, anders vrees ik, dat wij de eeuwige straf der hel aan haar zullen verdienen.quot; De ridders stemden allen in, dat men de weduwe en weezen van den landgraaf met alle kracht moest bijstaan en verkozen onder elkander vier ridders, die voor de anderen het woord moesten voeren, Rudolf van Varila, Walther van Varila, Ludolf van Berlstede en Hartwig van Erfa.

Toen begaven zij zich gezamenlijk naar de zaal, waar zich juist Hendrik en Koenraad bjj hunne moeder Sofie bevonden. Zij vormden een kring rondom de landgravin en ridder Kudolf sprak Hendrik volgender wijze aan ;

»Ons zijn klagten ter oore gekomen, die ons zeer bedroeven, en wij zijn beschaamd over de groote oneerlijkheid en onrechtvaardigheid, die men in u heeft gevonden en van u verhaald.

Ach mijn waarde vorst, wat hebt gij gedaan ? De treurende weduwe van uwen dierbaren broeder, de edele koningsdochter van Hongarije, die gij naar recht hadt behooren te troosten en in eere en waarde houden, hebt gij op oneerlijke en eerroovende wijze uit hare woning, en van haar goed en have verdreven als een nietswaardige booze vrouw; gij hebt haar verstoeten, in armoede en behoefte gedompeld en aan den nood prijs gegeven. De weezen en kinderen uws broeders, voor wie gij naar uw beste vermogen een trouwe voogd had behooren te zijn, hebt gij schandelijk verjaagd, en zijn om wille der armoede van de moeder gescheiden en haar ontnomen. Zulk een voorbeeld heeft uw broeder zaliger gedachtenis niet gegeven, die deugdzame vorst, die zelfs zijn geringsten onderdaan niet op die wijze heeft behandeld.quot; — Hendrik zweeg — en boog van schaamte het hoofd. En Varila vervolgde: »0, hoezeer hebt gij de broederlijke trouw vergeten. Welk nadeel kon eene arme, ziekelijke vrouw, eene bedroefde ellendige weduwe u berokkend hebben, wanneer gij haar een tjjdlang op het slot hadt laten ver-

14

-ocr page 225-

210

blijven ? Helaas! Gij hebt een groot kwaad begaan ; gij hebt God vertoornd, u zeiven onteerd, geheel Thu-ringerland schande aangedaan, uw goeden naam bezoedeld , en ik vrees waarlijk , dat de gramschap Gods zwaar op het geheele land zal nederkomen, tenzij gij u verzoent met de deugdzame vrouw, en uwe behuwdzuster Elisabeth voldoening en recht verschaft, gelijk het behoort.quot;

Om op deze wijze tegenover een persoon, magtiger en hooger in rang, te spreken gelijk deze edele ridder Varila het bestond, daartoe behoort dikwijls meer moed, dan in een veldslag tegenover den vijand te strijden. Alle graven en ridders stonden verbaasd over den moed waarmee Kudolf sprak. Zeker, er zou veel minder kwaad in de wereld zijn, en veel meer zonden zouden erkend, betreurd en goedgemaakt worden, wanneer de menschen meer moed hadden, om den zondaar zijn onrecht voor oogen te houden. Intusschen mag de broederlijke vermaning niet uit persoonlijken toorn of haat geschieden, maar voor het aanschijn Gods, ter zjjner eere en tot het het heil der menschen. En daar de rechtzinnige Varila in dien christelijken geest, in waarheid en liefde sprak, was er ook, hoe hard overigens de waarheid zijner toespraak was, zegen en opwekking aan zijn moedige en krachtige taal verbonden.

Wanneer na den langen strengen winter, beek en stroom tot op den bodem digtgevroren zijn en de zoele voorjaarsstorm uit het westen over het landschap loskomt; dan kraakt en breekt het ijs ; het water dringt door de gespletene ijskorst heen, heft die op en sleept en stuwt haar met zich voort. Zoo ook was het hart des landgraven sinds den dood zijns broeders tot hiertoe versteend, koud en duister geweest als een lange winternacht. De toespraak van den jongen Varila stormde op z^jn hart los, geljjk een bulderende westewind op de jjsvlakte. Sprakeloos luisterde hij een tijd lang toe. Stil nam hij die woorden in zjjn hart op, evenwel niet in toorn en bitterheid, maar met eene smart die zijne ziel doorboorde. En uit de diepte der ziel welden over-

-ocr page 226-

211

vloedige tranen op, zoodat hij in den rouw zijns harten in geruimen tijd geen woord kon uiten.

Toen sprak Nathan tot David: »Gij zijtde manquot; en David sprak: alk heb gezondigd tegen den Keuwig e.quot;

II Koning XII: 7.

70. De Verzoening-

Hendrik Easpe was een man van onstuimig karakter. Zulke menschen zijn dikwijls geweldig in het kwaad, maar ook oprecht en onwrikbaar in hunne bekeering. Toen die hevige gemoedsbeweging in zooverre bedaard was, dat hij weder konde spreken, zeide hij : «Het is mij van harte leed , wat ik misdaan heb. Om de toegenegenheid en vriendschap mijner zuster Klisabeth weder te verkrijgen, wil ik gaarne alles doen wat zij begeert , en daarom schenk ik u gaarne alle magt over have en goed.quot;

Toen sprak de ridder Varila: «Heer! wilt gij verbeteren, wat gij misdaan hebt en Gods toorn vermijden, dan betaamt het aan uwe vorstelijke gerechtigheid en eer, dat gij alzoo handelt.quot;

De landgraaf antwoordde daarop : «Door u voorgelicht zal ik dit alles gaarne doen.quot;

Ridder Rudolf had op den kruistogt het geluk niet gehad Jerusalem te helpen veroveren ; daarvoor smaakte hij nu een ander , veel grüoter geluk, namelijk dat, van een sterken burgt te veroveren, de ziel van een verblinden vorst. Hij begaf zich nu met zijne wapenbroeders tot de vorstelijke weduwe en berigtte haar, dat haar behuwdbroeder in zich zeiven gekeerd was , zijn onrecht erkend had en alles wilde toestaan, waarop zij aanspraak had. Nu beraadslaagden de ridders met de goede Elisabeth , welke vorderingen en aanspraken men tegenover Hendrik zou doen gelden. Elisabeth echter vorderde veel minder dan de Ridders van Hendrik wilden eischen ; zij zeide: «zijne burgten noch steden, zijn land noch onderdanen, niets van al hetgeen, waardoor men voor de we-

-ocr page 227-

212

reld zorg en bekommering op zich laadt, verlang ik. Alleen datgene vraag ik , wat mjj naar recht als huwelijksgoed en als levensverzekering van wege zaliger mijn gemaal toebehoort, daarom vraag ik, dat hij mij zulks als eigendom schenke , opdat ik daarover naar mijnen wil, tot eer van God en tot mijn heil en dat van mijn geliefden vriend , kunne beschikken quot;

Om alles op goeden voet te regelen, gingen de Bidders andermaal tot don Landgraaf Hendrik , berigtten hem , met hoeveel vergevensgezindheid Elisabeth zijn voorstel aangenomen had en leidden hem toen zelf naar Elisabeth ; zijne moeder , de oude landgravin en zijn broeder Koen-raad vergezelden hem, opdat eene algemeene verzoening tot stand zou komen.

Het menschelijk hart is , gelijk de H. Schrift zegt, lafhartig en trotsch. Wanneer de mensch een onrecht heeft gepleegd , dan schijnt hem de erkentenis van zijn ongelijk eene onoverkomelijke groote schande; het is evenwel juist het ware eergevoel en een teeken, dat men een beter mensch is geworden, wanneer men het van zich kan verkrijgen, openhartig de bekentenis van zijn onrec.it af te leggen. Deze overwinning had Hendrik over zich zeiven weten te behalen. Sedert hij zijne behuwdzuster uit den Wartburg had verjaagd , had hij haar niet meer gezien. Toen hij die bleeke , door het verdriet vermagerde vrouw zijns broeders aanschouwde, zal het geweten hem zeker als vuur in de ziel gekweld hebben ; hij vroeg haar om Gods wil vergiffenis voor al het aangedane onrecht ; hij betuigde haar zijn hartelijk leed en beloofde alles trouw en eerlijk weder goed te maken. De moeder en broeder der Landgravin baden haar even dringend, of zij vergiffenis wilde schenken en het voorgevallene vergeten. Wie weet of God aan den zaligen Lodewijk, wiens ligchamelijke overblijfselen in Eeinhardsbron zoo even waren bijgezet, die gunst niet had verleend , om zijne achtergebleven bloedverwanten met een goeden geest te bezielen , zoodat een goed inzigt, berouw , goeden wil en vrede op hen nederdaalden.

Het laat zich gemakkelijk begrijpen , hoe dit alles door

-ocr page 228-

213

de goede Elisabeth, met haar liefdevol hart en diep christelijk gemoed, werd opgenomen ; het nauwkeurig verhaal hoe zij zich gedragen heeft, laat ons niet den minsten twijfel over. Hare tranen waren het eenige antwoord dat zij gaf, en luid weenend viel zij haren zwager om den hals. De tranen zijn als de dauw van het diepste mensohelijk gevoel, of zij zijn ook als een opvlammend vuur, dat ook ligt de anderen ontsteekt. Hendrik, zijn broeder, zijne moeder en alle kruisridders, die het gebeente van hunnen vorst overgebracht hadden, weenden en de zalige geest van den afgestorvene en de Engelen in den Hemel zullen zich voorzeker over deze tranen verheugd hebben, gelijk wij ons verheugen bjj het zien des regenboogs na een lang en zwaar onweder en donkeren hemel.

Barmhartigheid en waarheid hebben elkander ontmoet. Geregtigheid en vrede hebben elkander omhelsd.

Ps. LXXXIV: 11.

71. Wars van de Wereld.

De Bisschop, de kruisridders en de landgraven sloten nu eene overeenkomst, waarbij bepaald werd dat Elisabeth met hare kinderen weder op den Wartburg zouden leven, de jonge Herman zijnen vader in het bestuur over Hessen en Thuringen opvolgen, en zijn oom Hendrik gedurende deszelfs minderjarigheid de voogdij zou uitoefenen.

Niemand zou vroeger ooit gedacht hebben, dat de gemalin van den landgraaf, de koningsdochter van Hongarije, smadelijk uit haar residentieslot van den Wartburg zou verjaagd worden. Toen zij niettemin verjaagd was, en arm gelijk een bedelares te Eisenach leefde, zou niemand zich wederom hebben kunnen voorstellen, dat zij ooit weder op den Wartburg zou terugkeeren. En toch het een zoowel als het ander geschiedde. Hierin ziet men zeer duidelijk de hand Gods, dat vaak de toekomst den mensch iets aanbrengt, waaraan hij nimmer

-ocr page 229-

2-14

had gedacht en datgene, waarop hij gehoopt, of wat hfl gevreesd had, achterwege blijft. Daarom kan de mensch niets beters doen, dan zich altijd en overal aan God vast te houden ; immers Hij is de Eeuwige, die alle mensche-lijke lotgevallen ziet en met zijn hand bestuurt, en die geen mensch verlaat, tenzij deze hem het eerst verlaat.

Hendrik toonde, dat zijne bekeering ernstig gemeend was; hij behandelde zijne behuwdzuster Elisabeth met goedheid en liefde, en stelde aan hare vrome levenswijze en uitoefening van liefdadigheid geene beletselen meer. Van de gastmalen of feesten aan het vorstelijke hof op den Wartburg hield Elisabeth zich verwijderd. Tegenover de wereld was hare afwezigheid voegzaam, omdat zij in den weduwstaat leefde ; voor God echter vermeed zij alle gezelschappen en feestelijkheden, daar zij wel wist, dat men daardoor van God wordt afgetrokken en ver-flaauwt in zijnen dienst.

Zij geleek op den koopman in het Evangelie, die een schat in een akker vond en alles opofferde om dien akker te koopen. Deze schat is de liefde Gods en de koopprijs, dien men oiferen moet, is de vreugde der wereld.

Maar Elisabeth had nog een andere geheime reden, waarom zjj zich van de feesten des hofs verwijderd hield. Die in rijkdom leeft en nimmer in persoon met de armen in aanraking komt, eet en drinkt en doet zich zeiven te goed, maar stoort zich verder aan niets. In hem daarentegen, die niet alleen aalmoezen geeft, maar de armen zelf opzoekt en met eigen oogen hunne armoede ziet, rijst menige gedachte op, wanneer hij zelf prachtig gekleed is, een schoon huis bewoont en goede tafel houdt, terwijl zijne broeders zelfs het noodzakelijke missen. De hofkapellaan Berthold vermeldt, dat Elisabeth ook dacht hoe de onderdanen dikwijls met moeite en ontbering de lasten moesten opbrengen, die dan doo:: de vorsten en ridders in overdaad en weelde verkwist werden, daarom wilde zij er geen deel aan nemen.

Zulk eene denk- en levenswijze komt echter den menschen dezer wereld even onaangenaam en ongeschikt voor, als wanneer men tusschen de schotels en flessen van een wellustig

-ocr page 230-

215

feeetmaal in plaats van een bloemruiker een kruisbeeld zoude stellen. Dit gaat niet samen. De mensch toch is samengesteld uit twee hoofdelementen, die elkander vijandig zijn en dikwijls strijd met elkander voeren, namelijk uit een stoffelijk ligchaam en een verstandelijken geest. Wanneer nu het ligchaam, of liever de zinnelijkheid geheel de overhand heeft gekregen en den geest onderworpen heeft, dan ontstaat er eene schijnbare rust en de mensch leeft zonder inwendigen strijd geheel naar hartelust. Doch wanneer zulk een wereldgezinde mensch iemand onder de oogen krijgt, die omgekeerd de zinnelijkheid geheel onder den voet heeft gebragt, en bij wien de hoogere natuur des menschen, de geest, eene volle heerschappij uitoefent, dan heft zich bij dien mensch naar de wereld het onderdrukte, verstikte geweten weder op, als wilde het uit den dood opstaan en jaagt hem vrees en onrust aan. Daarom willen zjj zulke lieden uit hunne oogen verwijderen, ten einde de vroegere rust terug te bekomen.

Dit had ook aan het hof te Eisenach plaats. Het zien der jeugdige vorstelijke weduwe, die alle wereldsch genot verachtte en armoede en armen boven alles lief had, was eene strenge boeteprediking, die de genoegens en feesten der hovelingen met bitterheid vermengde. Daarom werd Elisabeth weder even als vroeger door de hovelingen gehaat; en deze haat werd haar ook openlijk getoond, daar men van hare goedheid niets te duchten had en geen echtgenoot of beschermer haar ter zijde stond. Men bragt haar geene enkele maal de bezoeken, waarop eene vorstin bij zekere gelegenheden aanspraak heeft ; ja zij werd zelfs bespot en beschimpt en luid met de scheldwoorden van «dwaze, waanzinnigequot; beleedigd. Daar Elisabeth echter door haar Godgewijd leven den vrede gewonnen had, waarvan de Heer zegt: »Ik geef vi den vrede, dien de wereld niet geven kanbleef zjj bij al die beleedi-gingen rustig en opgeruimd. Doch ook dit werd haar euvei geduid ; het heette : »deze weduwe moet zich den dood van haar gemaal al weinig aangetrokken hebben , anders zou zij zoo vroolijk en opgeruimd niet zijn; het zal haar welkom zijn dat hij gestorven is, daar zij nu

-ocr page 231-

216

onbelemmerd het geld verspillen kan.quot; Die ongelukki-gen! zij begrepen niet, dat Elisabeth eenen vrede bezat die den boozen niet gegeven is ; zelfs hare behuwdmoe-der Sofle liet zich door de lasteringen weer meeslepen en was ontevreden over de levenswijze van Elisabeth en maakte haar bittere aanmerkingen.

Elisabeth gevoelde wel, dat zij in de wereld en aan het hof niet meer te huis was. ^Haar was de wereld eene kwelling,quot; zegt de Straatsburger Legende. Voor hem die meer in het christelijke leven doordringt, komen tijden, waarin hij zich gedrongen gevoelt, om ook uitwendig zijne levenswijze te veranderen, die met de omstandigheden, waarin hij tot dusverre verkeerde, niet meer overeen kan gebragt worden. Wanneer de lentezon door hare koesterende stralen de kleine rups op den wilgen-tak tot leven heeft gebragt, dan voedt zich het groene wormpje, de wilgrups, met de bladeren van de plant waarop zij 't leven heeft ontvangen. Doch alvorens de late herfst het wilgenloof verdorren doet en naar beneden werpt, is de rups volwassen , wordt schijnbaar ziek, neemt geen voedsel meer en begraaft zich zelve onder de aarde, waar zij spinnend in haar weefsel zich een grafkuil maakt. Daar legt zij haar uitwendig bekleedsel af met alles, wat zij tot dusverre voor het verkeer met het aardsche noodig had : oogen, mond, voeten; de verholen gestalte behoeft niets meer dan een weinig lucht.

Doch wanneer de lentezon weer uit den winter rijst, dan wekt ïij de rups, die in schijn gestorven was weer tot het leven op, en wat als een levensmoede worm in de aarde is afgedaald, stijgt, herschapen in een schoenen vlinder, uit het graf, verheft zich in de lucht en speelt fladderend om de geurige bloesems en de groene kruinen der hooge populieren rond.

Ook Elisabeth had genoeg van de wereld, ook zij wilde zich afzonderen en sterven en begraven zijn, niet aan den ligchamelijken dood, maar aan de wereld en hare lusten.

Indien gij van de wereld waart geweest, de wereld zoude, wathet hare

-ocr page 232-

217

was, hebben liefgehad; maar omdat gg van de wereld niet zijt, maar ikuui\t de wereld heb verkoren, daarom haatu de wereld. Joann. XV : 19.

72. Voorwaarts, Afwaarts en Opwaarts.

Wat tot dusverre van het leven der H. Elisabeth verhaald werd, kan zelfs diegenen onzer lezers nog welge -vallig zijn , welke overigens een eenigzins wereldsgezind leven leiden. De uitstekende goedhartigheid der jeugdige vorstin , het zware lijden, dat haar trof, het zachtmoedige geduld, waarmede zij alles droeg en de tallooze werken van barmhartigheid , waarin zij zich geheel aan de goedheid haars harten overgaf, maken haai: leven tot een liefeljjk schouwspel. Van dit oogenblik vangt eene strengheid en ernst aan, die voor menigen lezer zoo ondragelijk zjjn zal, ala het den hovelingen van den Wartburg was, en nog menigen modernen schrijver zijn zal , die dit leven van boete dezer heilige ziel, overdrevenheid , overspanning van ziel noemen. Later zal er gelegenheid gevonden worden , den waren christen aan te toonen , hoe hij over zulk een leven van zelfverloochening behoort te denken.

Eeeds vroeger is verhaald, dat Elisabeth zich den strengsten man , die heinde en verre te vinden was, tot biechtvader had verkozen , namelijk Koenraad van Marburg. Godsdienstige personen vreezen bij gewigtige aangelegenheden hunne eigene invallen of opvattingen te volgen. Zij bidden daarom niet alleen veel en vurig tot God , dat hij hen op den rechten weg moge geleiden , maar onderwerpen zich gehoorzaam en kinderlijk aan de uitspraken der biechtvaders , wanneer zij het geluk hebben een oordeelkundig , vroom priester te vinden ; voor hen geldt het woord des Heeren tot zijne Apostelen : »Wie U hoort , hoort Mij.quot;

Zoo deed ook de H. Elisabeth. Zij gevoelde de aandrift in haar hart, om , zoo het mogelijk was, heilig en

-ocr page 233-

218

volmaakt te worden. Zij stelde daarom haren biechtvader drie verschillende levenswijzen voor , die zij bereid was te volgen. In een klooster van Franciakanessen te gaan; een kluis te gaan bewonen , of van huis tot huis bedelend rond te gaan. Er zijn echter zaken , die een vroom Christen zich zeiven wel mag opleggen , die hij nogthans aan geen ander mag opleggen, of zelfs toestaan. Koenraad leefde zelf in vrijwillige armoede: en verscheen daarom arm gekleed ; toch wees hij al deze voorstellen van de vorstelijke weduwe af en gaf haar nog eene strenge vermaning, toen zij voortging hem al weenend te .bidden , dat hij haar zjjne toestemming tot zulk eene levenswijze mogt geven. Koenraad veroorloofde haar zulks vooral niet, omdat zij haar inkomen als vorstelijke weduwe voor den arme goed kon besteden, op Gode aangename wijze gebruiken.

Nu deed Elisabeth wat haar door den biechtvader ten minste niet verboden -werd ; nadat zij ongeveer één jaar op den Wart burg had doorgebragt, deed zij afstand van het vorstelijk hof en verzocht haren behuwdbroeder Hendrik , haar in zijn gebied eene plaats aan te wijzen, waar zij stil in de uitoefening van werken van barmhartigheid en van godsvrucht konde leven. Hendrik stond haar het gebied van Marburg in eigendom af; dit was toenmaals slechts een vlek , dat niet eens eene eigene pastorie had, maar als filiaal aan het dorp Ober-Weimar toegevoegd was. Eerst na Elisabeth's dood werd Marburg door Herman , den zoon van Elisabeth , tot eene stad verheven. Erkentelijk voor deze gunst dankte zjj haren schoonbroeder , en zeide , dat hij meer deed dan zij verdiende , en meer dan genoeg had voor hare behoeften. Doch Hendrik stond haar ook 500 marken zilver toe , waarvoor zij een ziekenhuis stichtte.

Zij vond in Marburg geen huis, waar zij met de haren alleen konde wonen; daarbij waren de landgrafelijke beambten , in de meening hunnen heer een dienst te doen, haar vijandig gezind.

Zij trok dan met hare kinderen en met Guda en Isen-trudis naar een naburig dorp, Wehrda genaamd. Hier

-ocr page 234-

219

wilde zij geene andere woning, dan eene oude verlaten arbeiders stulp, waaraan, naar het schijnt, zelfs het dak en de sluiting van venster en deuren ontbraken. De vrouwen maakten dan onder den trap eene soort van hut, die zij met boomtakken trachtten af te sluiten, hetgeen echter niet tegen togt, rook en zonnehitte beveiligde. In deze ellendige huisvesting bereidde Elisabeth hare dageljjksche spijzen, die wel even arm en sober zullen geweest zijn, als de woning zelve. —

Er zijn menschen genoeg in de wereld, die het niet veel beter hebben dan de H. Elisabeth en hare trouwe dienstmaagden in de ellendige hut van Wehrda. Het onderscheid bestaat alleen hierin, dat Elisabeth, in vor-steljjken rijkdom opgegroeid, de ontberingen veel scherper moest gevoelen, dan hij die in armoede geboren, geen beteren toestand kent. Die groote armoede der Landgravin heeft zooveel te meer aanspraak op onzen eerbied, daar zjj die geheel vrijwillig aannam. Gelijk de Verlosser der wereld de heerlijkheid des Hemels vrijwillig om onzentwille verliet en in den armen stal van Bethlehem afdaalde, zoo wilde zijne trouwe dienares ter zijner liefde, hem in het klein navolgen en een vorstelijk hof verlaten om in de uiterste armoede te leven.

Zalig zijn de armen van geest, want hun behoort het rijk der Hemelen.

Matth. V : 3.

73. Alles afgelegd.

Intusschen liet Elisabeth te Marburg digt bij het Franciskaner klooster, een huisje voor zich bouwen, uit hout en leem vervaardigd, dat zij met hare kinderen en dienstmaagden betrok. Omdat haar biechtvader volstrekt verboden had, zich te begeven in de orde der Pran-ciskanessen of haar brood te bedelen, wilde zij ten minste de geloften van den derden regel, dien zij reeds bij het leven van haren gemaal aangenomen had, door eene plechtige belijdenis feestelijk vernieuwen en verheffen. Haar biechtvader stond haar zulks toe, doch legde

-ocr page 235-

220

haar tevens de verpligting op , dat zij de goederen , die zij als huwelijksgift en uit de schenking van haren be-huwdbroeder Hendrik bezat , niet mogt vervreemden, maar geheel moest aanwenden tot ondersteuning der armen en tot delging van eenige schulden , die haar gemaal had achtergelaten.

Dikwerf ziet men in het christelijk leven, dat de mensch zich tot een gewigtige daad voelt geroepen en aangespoord, die hem overigens zwaar, ja schier onmogelijk toeschijnt , zoo kan dit b. v. voorkomen , bij het verzaken van een geoorloofd genoegen , bij het opgeven van zekeren omgang , bij het omhelzen van een anderen levensstaat, en in het algemeen bij het doen van een of anderen stap , die hem inderdaad nader tot God brengt. Of er heerscht eene neiging of stemming in de ziel , die hinderlijk is aan de zuivere liefde tot God , en, even als het afgemaaide onkruid , immer weder aangroeit en zich op nieuw doet gevoelen, hoe dikwijls men ook denkt dat zij uitgeroeid waren. Wanneer dan het geweten, bij zulk een toestand der ziel, ons tot het goede opwekt maar geene genoegzame kracht bezit, om aan die on-wekking gehoor te geven , dan wordt de waarheid van deze spreuk der H. Schrift handtastelijk; »W a t den mensch onmogelijk is, dat vermag God.quot;Bid slechts met volharding tot God, om de ontbrekende kracht, en er zal vroeger of later eene omkeering in u plaats grijpen, zoodat gij zonder groote moeite, ja zelfs met vreugde , datgene zult doen , wat u vroeger ondoenlijk scheen ; want in zulke omstandigheden, verhoort God den mensch bijzonder gaarne —

Dit was ook duidelijk bij de H. Elisabeth. Zjj gevoelde dat haar bij de nieuwe schrede tot eene volkomens verloochening van de wereld, hoofdzakelijk nog drie dingen ontbraken en daarom bad zij recht vurig om drie genaden ; ten eerste om de volmaakte verachting der aardsche zaken , ten tweede om het moedig aannemen en verdragen van beschimping en laster, ten derde om de vermindering der bovenmatige liefde tot hare kinderen. Nadat zij langen tijd tot dat einde had gebeden , kwam zij op

-ocr page 236-

221

zekeren dag met hemelsche vreugie op het gelaat, tot hare dienstmaagden en zeide : «De Heer heeft mijn gebed verhoord , zie alle goederen der wereld , die ik eens bemind heb , veracht ik als slijk. Eveneens , God is mijn getuige , bekommer ik mij even weinig meer over mijne kinderen , als over mijne overige evenmenschen; ik heb hen, die ik eens zoo teeder beminde, aan God overgegeven, Hij doe nu met hen , gelijk Hij wil. Overigens smaak ik thans een waar genoegen , wanneer ik beschimpt, gelasterd en veracht wordt; ik bemin niets meer dan God alleen.quot; Dat dit geene inbeelding of vlugtige gewaarwording was , maar eene voordurend werkende kracht, toonde zij metterdaad.

Op goeden Vrijdag, den dag waarop de Verlosser naakt aan het kruis genageld werd, worden ter zijner gedachtenis de altaren van alle sieraden en van alle lijnwaad ontdaan.

Op een goeden Vrijdag wilde de trouwe volgelinge des Heeren , zich van alles ontdoen , en de laatste banden verbreken , die haar nog aan deze aarde verbonden. In de Kapel der Franciscanen legde zij in tegenwoordigheid van hare kinderen en vriendinnen, hare handen op den gewijden Altaarsteen, waarop het heilig Misoffer wordt opgedragen, en legde de gelofte af, dat zij vrijwillig alle aardsche pracht, en alles, wat de Verlosser aanraadt af te leggen , verzaakte. De Gardiaan der Franciskanen, Burkardt, sneed haar daarop gelijk de regel der orde voorschrijft de haren af; hing haar het grijze kleed om en omgordde haar met het koord. Koenraad haar biechtvader deed de plechtigheden van den Goeden Vrjjdag. Van dat oogenblik ging zij blootvoets, in een grijs boetekleed, omgord met een koord, en in die kleedij bleef de Koningsdochter van Hongarije , de Vorstin van Thuringen , zich tot haren dood aan de wereld vertoo-nen. Zelfs op hare zegels liet zij de wapenen van haar geslacht door het beeld van een barrevoeter Franciscaan vervangen. Gada, hare getrouwe vriendin , volgde haar voorbeeld.

Eindelijk ontdeed Elisabeth zich nog van datgene,

-ocr page 237-

222

waarvan het moederhart zich het moeijelijkst losscheurt : zij stemde toe in de verwijdering van hare nog jeugdige kinderen. Herman , pas zeven jaar oud , werd naar het slot Kreuzberg gebragt, waar hij naar zijn stand werd opgevoed, ten einde later de regeering des lands , tjjde-lijk door zijn oom Hendrik waargenomen, te kunnen aanvaarden. Waarheen de jeugdige Sofie gebragt werd , staat niet aangeteekend. Het jongste kind Gertrudis, werd naar het Premonstreiter-klooster gebragt, dat nog niet lang gevestigd was.

Los van alles , en als dood van do wereld , op 22 jarigen leeftijd , kon zij met den Apostel uitroepen :

Ik leef, doch niet ik, maar Christus 1 e e ft in m ij. Gal. II; 20.

74. Gertrudis.

Dat Elisabeth haar zevenjarigen zoon verwijderd had . om hem als toekomstigen bestuurder van Thuringerland mannelijk te laten opvoeden en vormen, daarop viel niets te zeggen. Daarentegen werd Elisabeth scherp en veel gelaakt, omdat zij haar jongste kind Gertrudis in zulk een jeugdigen leeftjjd , nauwelijks twee jaren oud , van zich had verwijderd en in het klooster Altenburg liet opvoeden, wat eerst sinds kort gesticht en nog zeer arm was. Elisabeth rechtvaardigde zich alleen met te zeggen, dat haar echtgenoot zaliger gedachtenis bij zijne afreize naar het H. Land met haar de gelofte had afgelegd , dat het kind, toen nog in verwachting , in een klooster aan den dienst des Heeren zou worden toegewijd. »God, zeide zij, heeft ons de keuze van dat klooster ingegeven ; want Hij wil dat mijne dochter aan het geestelijk en tijdelijk welzijn van dat heilige huis zal bijdragen.quot; Het komt dikwijls in het leven van vele Heiligen voor , dat deze niet alleen meer goeds deden en zwaarder lasten op zich namen, dan de christelijke pligt vordert, maar dat zij wel eens iets deden, wat strijdig schijnt met den gewonen regel, en in geen geval aan anderen ten regel kan ge-

-ocr page 238-

223

steld -worden. Maar gelijk Gods gedachten en Gods wegen veel hooger zijn, dan de gedachten en wegen der menschen, zoo verkrijgen deze Heiligen, die veel meer door den Geest Gods verlicht zijn, ook dikwerf inwendige kennis en opwekking tot eene wijze van handelen, die geheel van de levenswijze van gewone christenen afwijkt. Zoo heeft b. v. de Zwitsersche Heilige Nicolaas van der Pluhe zijn talrijk gezin verlaten en is kluizenaar geworden. Naar den schijn was dit strijdig raet de gestelde orde; doéh later kon hij, juist door zijne zeldzame levenswijze, van zijn vaderland en daardoor van tal-looze gezinnen het grootste ongeluk, den burgerkrijg, verwijderd houden. Zoo bewees ook het vervolg, dat Elisabeth juist in datgene, waarover zij het meest gelaakt werd, den wil van God stiptelijk volbragt had.

In het slot Braunfels bij Wetzlar, ziet men in de kamer, waar de moeder van den tegenwoordigen vorst gestorven is, een oud schilderstuk, waarop eene in het wit gekleede kloosterlinge staat afgebeeld, over haar voorhoofd is de sluijer met een rood kruis afgeteekend ; in hare armen liggen een kruisbeeld en een stengel met witte leliën. Haar blik hemelwaarts gerigt is vol schoonheid, vriendelijkheid en heiligheid. Dit is het jongste kind van de H. Elisabeth, die zelve heilig is geworden : de zalige Gertrudis. Op eenige uren afstand van Braunfels ligt het klooster Altenburg. In het koor der verlatene, maar schoone kerk vindt men het gedenkteeken van de zalige Gertrudis, bestaande in een grafsteen, waarop hare beeldtenis levensgroot is uitgehouwen, die er even blank, liefderijk en vroom uitziet, als de geschilderde afbeelding te Braunfels. Gertrudis was in het klooster van Altenburg opgevoed, en in deze kerk had zjj de beste uren van haar leven doorgebragt.

Een oud handschrift van het klooster (Antiquitates Monasterii Aldenbergensis). berigt het volgende : Magister Koenraad, een beroemd prediker, kwam dikwijls in dit nieuwe, kleine klooster, verrigtte daar zijne gebeden, beval het der H. Elisabeth, wier biechtvader hij was, naar vermogen aan en prees het zoozeer bij Lodewjjk,

-ocr page 239-

224

dat beiden de geloften aflegden, zoo bun eene dochter werd geschonken, dezelve in dit kleine klooster te doen opnemen en aan God toe te wijden; werd hun een zoon geschonken, dan zou deze in het klooster Rommersdorf opgevoed worden. Toen haar eene dochter werd geboren, Gertrudis genaamd, werd deze op anderhalf jarigen leeftijd naar Aldenberg in dit klooster gezonden, ten einde in zulk een heilig convent den Allerhoogste onverdeeld te dienen. Elisabeth, de moeder, werd echter door hare edellieden en ambtenaren dikwijl gelasterd, omdat zij deze jeugdige landgrafelijke en koninklijke dochter in dit arm, ver van haar verwijderd, oord had gezonden, waarop zij dan antwoordde, dat dit Aldenbergsche klooster haar door den Hemel voor haar dochtertje was aangewezen, en zij daarom dit Godshuis in het geestelijke en tijdelijke zooveel mogelijk zou bevoordeelen en vooruit helpen. Zoo is deze landgrafelijke dochter Gertrudis in dit klooster heilig opgevoed en onderwezen, is bij God en rnenschen in bevalligheid toegenomen, en hield gedurig deze spreuk in hare gedachte als zinspreuk : »Hoe hooger en adelijker gij zijt, verneder u te meer in alle dingen.quot; Christina van Biell was hare overste, die zij in hare waardigheid opvolgde. Gedurende haar nagen-en-veertig jarig bestuur is het klooster aanmerkelijk in bloei toegenomen.

Nog wordt in het slot Braunfels de pop bewaard, waarmede het jonge kind gewoon was te spelen. Elisabeth bezocht haar dochtertje van tijd tot tijd. Altenburg is tusschen de 7 en 8 uren van Marburg verwijderd. Eenmaal ontwaakte het kind tegen middernacht en zeide tot de waaksters : »Ik hoor het doodenklokje te Marburg luiden: nu zal mijne lieve moeder wel ontslapen zijn.quot;

En inderdaad, do H. Elisabeth stierf op datzelfde uur te Marburg. Volgens een ander berigt zag het kind de gedaante harer moeder zelve in hare kamer verschijnen, Gertrudis was toen pas vier jaar oud. Zij groeide in het klooster op, als een bloem in den stillen, tegen wind beveiligden hof. En daarom kon de moeder, gelijk de zonneschjjn op de ontluikende plant, meer zegen

-ocr page 240-

225

en vruchtbaarheid van den hemel over de ziel van haar jeugdig kind uitstorten, dan over hare andere kinderen, die in 't warrelend stof der wereld hun leven moesten doorbrengen. Het erfdeel der afgestorvene moeder, hetwelk dezer jonkvrouw zoo veel heil aanbracht, bestond vooreerst in den goeden aanleg, uit de geboorte eener moeder ontvangen, die met ieder jaar haars levens op aarde heiliger werd; vervolgens bestond dat erfdeel in de macht van het wegslepend voorbeeld eener heilige moeder, en eindelijk in de kracht des gebeds, hetwelk door eene moeder, versierd met de kroon der overwinning, voor den troon Gods werd opgedragen. Als waardig kind eener zoo heilige moeder toonde en beoefende Ger-trudis bijzonder die deugden, waardoor Elisabeth zich boven alles onderscheiden had, namelijk liefde en barmhartigheid jegens den evenmensch en strengheid jegens zich zelve. Zoo was het b. v. hare gewoonte de geheele vasten door op stroo , en gedurende de goede week op scherven te slapen, om zoodoende eenig deel aan Christus' lijden te nemen ; voortdurend kruisigde zij haar lichaam door vasten en waken. Zij richtte in het klooster een hospitaal voor zieken in, die zij persoonlijk de nederigste diensten bewees, als eene waardige dochter der barmhartigste christelijke Vrouwe, Elisabeth. Gertrudis werd reeds op haar een-en-twintigste jaar tot abdis van het klooster verkozen. Daar inzonderheid adellijke jonkvrouwen uit de voornaamste familiën zich in dit klooster lieten opnemen, zoo herhaalde zij dikwijls hare uitgele-zene spreuk ; »Hoe voornamer gij zijt, verneder u te meer in alle dinge n,quot; en gaf zelve steeds het voorbeeld. Inzonderheid had zij de gave en ook den ijver, om personen, die in afgekeerdheid leefden, met elkander te verzoenen. Eenmaal echter schenen hare be-moeijingen ten deze vruchteloos, geene der beide partijen wilde van toenadering weten. Nu brak op zekeren dag een leeuw , die in het klooster opgesloten werd gehouden, los, en verspreidde schrik en angst onder de kloostervrouwen. Gertrudis echter riep den leeuw in den naam van Jesus tot zich, en het woeste dier kwam vreed-

15

-ocr page 241-

226

zaam aan hare voeten nederliggen. De gehoorzaamheid van dit wilde dier beschaamde de verdeelde vrouwen zoo zeer dat zij op staanden voet den hartelijksten vrede met' elkander sloten. Tot herinnering aan dit wonderbaar geval is op den grafsteen der zalige abdis een leeuw, liggende aan hare voeten, afgebeeld.

aGertrudis bleef ongeveer vijftig jaar bestuurderes van het klooster en bracht het in alle opzichten tot hoogen bloei. Zij liet ook de schoone, groote kerk bouwen, waarin later haar stoffelijk overschot, na haar zalig verscheiden in 1297 in het koor werd bijgezet, en waar zij, nadat zij door paus Clemens VI zalig verklaard was, vereerd werd

Zelfs na het verloop van eeuwen is haar aandenken nog zoo zeer in zegening, dat zelfs de Protestantsche vorstelijke familie von Braunfels, die in het bezit van het opgeheven klooster kwam, nog tot voor weinige jaren telkenmale op den Gertrudis-dag, eene plechtige Katholieke godsdienstoefening in de kerk deed houden en daarbij tegenwoordig was. Zooveel is zeker, dat Ger-trudis, die reeds als kind aan het klooster geschonken werd, zulk een schoon en waardig leven heeft geleid, als eene vrouw op aarde leven kan. De zegen Gods rustte op het offer, hetwelk de ouders Hem brachten, toen zij hun kind voor het klooster bestemden.

Vrede laat ik u. mijnen vrede geef ik u, niet gelijk de wereld geeft, geef Ik u dien. Joës, XIV : 27.

75. Herinaii.

Het gaat met den mensch niet even als met het dier, hetwelk immer dezelfde gedaante en dezelfde levenswijze bekomt en aanneemt, als de oude gehad heeft. De ouders kunnen zeer slecht geweest zijn en de kindereu toch góed worden — want ieder mensch heeft zijn vrijen wil, die niet van de ouders afkomstig is, en de genade Gods is nog vrijer en werkt waar zij wil.

-ocr page 242-

227

Van den anderen kant kunnen ook godvruchtige ouders er in geenen deele staat op maken, dat hunne kinderen zullen worden, zooals zij zelve geweest zijn; want de vrije wil kan tot het kwade overhellen, en de wereld en hare aanvechtingen zijn eene geduchte macht, waardoor zoo menige menschelijke ziel zich laat overweldigen en ten verderve richten. Wel is waar zijn de beide andere kinderen van de H. Elisabeth niet op den dwaalweg geraakt, doch zijn in hun Christendom niet boven het middelmatige gegaan. Hun leven was vol onrust en moeijelijkheden, zoo a!s dit meestal het geval is met hen, die, uiterlijk hoog geplaatst, zich in het verkeer met de wereld verwarren. Het grootste gedeelte hunner geschiedenis is zeer droevig.

Hendrik Easpe had sedert den dood van zijnen broeder Lodewijk het bestuur over het graafschap gevoerd. Toen echter Herman, de zoon des overledenen, zestien jaar oud was, moest Hendrik hem. het erfgoed zijns vaders overgeven. De levensbeschrijving van dien jeugdigen vorst is kort, gelijk ook zijn leven kort was. Eenmaal kwam hjj aan het hof van koning Lodewijk den heilige, nadat de H. Elisabeth reeds lang overleden was. De moeder van dezen koning , Blanca van Castilië , voedde zulk een eerbied voor de heilige landgravin, dat zij het voorhoofd des jongelings eerbiedig kuste, want dacht zij, de heilige moeder zal zeker meermalen hare lippen op dit voorhoofd gedrukt hebben.

Herman huwde met Helena, eene dochter van Otto van Brunswijk, en heeft zich zeker een schoon en aangenaam leven van vele jaren voorgespiegeld. Hij verhief Marburg , dat tot dusverre slechts een vlek geweest was, tot eene stad. Ook meer andere goede inrichtingen in Hessen waren de vrucht van zijne bemoeijingen ; in het bijzonder trok hij zich het lot der burgers en landlieden aan , die hij tegen de verdrukking en begeerlijkheid vaa den adel in bescherming nam , waardoor hij zich vele vijanden maakte. Veel meer had men van den verstandi-gen, begaafden en krachtvollen jongeling mogen verwachten , wanneer zijn leven niet zoo spoedig ware

-ocr page 243-

228

afgebroken. Hij was nauwelijks achttien jaien oud, toen hij door eene hofdame Bertha van Seebach vergiftigd werd; en zoo stierf de jonge vorst op hetzelfde slot , waar hij geboren was, op den Kreuzburg. De geest van boetvaardigheid scheen van zijn oom, Hendrik Easpe weder geweken, zoo als dit bij de meeste zondaren geschiedt, wanneer zij lang blijven leven en in het gewoel der wereld verkeeren. Herman had verlangd, te Marburg aan de zijde zijner heilige moeder begraven te worden, maar Hendïik Easpe veroorloofde dat niet en liet het lichaam in Eeinhardsbron in de landgrafelijke grafstede bijzetten, en dat wel om eene zonderlinge reden. Daar men reeds sedert jaren over wonderen sprak , die aan het graf der H. Elisabeth geschiedden, vreesde de heerschzuchtige Hendrik , dat het lichaam van Herman misschien weder ten leven konde opgewekt worden , wanneer men het in het graf zijner moeder zoude leggen.

Door den dood van den jongen landgraaf, die geene kinderen had nagelaten, waren de teugels van het bewind weder in handen van Hendrik gekomen. Zelfs kwam hij bij velen onder verdenking, als zoude de jonge vorst op zijn aanstoken vergiftigd geworden zijn, vooral omdat hij deze misdaad niet onderzocht , en ongestraft heeft gelaten. Volgens een ander bericht had Bertha den jongen vorst uit eigene beweging gedood ; zij zou namelijk een drank bereid hebben, waardoor Herman in hartstocht voor haar ontvlammen moest, maar deze liefdedrank zou voor hem doodelijk geworden zijn. Anderen zeggen weer, dat Bertha hem gedood heeft uit haat.

In de jaarboeken van Eeinhardsbron wordt verhaald ; »doch het gebeurde , dat genoemde vrouwe Bertha met vele adellijken des lands aanwezig was. Toen zij echter het klooster was binnengegaan, begon het lichaam van den landgraaf voor aller oogen uit den neus te bioeden. Als Eidder Eudolf van Varila met andere ridders en aanzienlijken des lands dit zagen, begonnen allen te weenen en' luid uit te roepen : «Weg met die goddelooze, die onzen

-ocr page 244-

229

Heer zoo ellendig heeft weggerukt en omgebracht!quot; Doch zij werd door handlangers heimelijk weggevoerd.

Op deze noodlottige wijze stierf de mannelijke stam. uit van het roemrijke vorstenpaar Lodewijk en Elisabeth.

De mensoh kent dentijdvanzijnuit-einde niet. Gelijk de visschenin het net en de vogels in den strik gevangen worden, zoo worden de kinderen der menschen door den tijd des ongeiuks verstrikt die plotseling op hen neerkomt. Pred. IX : 12.

76. Sofie,

Hendrik Kaspe is driemaal gehuwd geweest, maar ontving geene kinderen , hetgeen algemeen, en wel te recht, als eene straf voor zjjne misdaden werd beschouwd, want de hovelingen , die hem tot de schanddaad tegenover zjjne behuwdzuster aanzetten , hielden hem als lokaas voor , dat hij wel zoude doen te huwen en het land alzoo aan zijne eigene nakomelingen achter te laten, hetwelk anders het deel van den zoon zijns broeders zou worden. Hendrik stierf in het jaar 1247 , den t7den Februari op den Wartburg. Hij werd te Eisenach in het klooster Sancta Catharina begraven, omdat er zulk een vreeselijk onweder losbrak , dat men het lichaam nauwelijks met groote moeite van den burgt naar de stad kon voeren, waardoor het onmogelijk scheen, om het lijk in het familiegraf, van het verwijderde Reinhardsbron , bij te zotten. Zoo scheen de hemel een beletsel te stellen , om het lichaam daar te begraven , waar Hendrik zijn neef tegen diens uitersten wil had laten bijzetten. Thans was de geheele manneljjke linie der landgraven van Thuringen en Hessen uitgestorven.

Als de naaste bloedverwante bleef Sofie, de oudste dochter van de H. Elisabeth , over. Deze was gehuwd met den hertog van Brabant en had een zoon, met name Hendrik. Sofie vorderde thans voor dezen zoon de

-ocr page 245-

230

heerschappij over al het gebied, door haren vader, broeder en ten laatste haren oom Easpe bezeten. Doch ook andere vorsten deden onder verschillende voorwendsels hunne aanspraken gelden , en zochten het land te verbrokkelen. Daar de gemaal van Sofie reeds een jaar later stierf, moest de weduwe alleen voor de rechten van haren driejarigen zoon kampen. Toen zij in ïhuringen kwam, om hare rechten te laten gelden, zeide een deel dei-inwoners ; «God moge ons bewaren voor eene vrouwen-* en kinderregeering : de schaduw van onzen tegenwoordigen heer (den markgraaf van Meiszen) is nog meer waard , dan het zwaard van een kind.quot; In Hessen , bijzonder in Marburg, werd zij beter ontvangen. Zij begaf zich hier onder de verzamelde burgers, met haren zoon op den arm en zeide: «Vervolgd door mijne vijanden , verlaten door een groot deel mijner onderdanen , neem ik tot u mijne toevlucht; ik geef den kleinzoon van uwe Elisabeth aan uwe trouw en bescherming over.quot; De burgers zwoeren bij God en de H. Elisabeth , dat zij gaarne hun goed en bloed voor Sofie en haren zoon zouden wagen. En werkelijk vond zij van de zijde der Marburgers en overige Hessen getrouwe hulp op de krijgstochten tegen de onrechtvaardige ridders en graven, die het land door roof en geweldenarijen ongelukkig maakten.

Anders ging het der Hertogin te Eisenach. De inwoners hielden het met den Markgraaf van Meiszen en weigerden hunne rechtmatige gebiedster den toegang tot de stad.

Deze ondankbaarheid tegenover hare ouders wekte in haar den grimmigsten toorn , zoodat zij eene bijl opnam en eenige malen in de eikenhouten stadspoort hieuw, waarvan de sporen naar men zegt nog 200 jaren daarna gezien werden.

Eindelijk werden de Hertogin Sofie en de Landgraaf van Meiszen het eens , om in de Dominikaner-kerk te Eisenach in onderhandeling te komen. Op den vastge-stelden dag kwamen zij , ieder met hun gevolg , in de kerk te zamen. Sofie sprak tot den markgraaf: »ik

-ocr page 246-

231

bid u, dierbare Neef, geef mij en mijn zoon het land terug , hetwelk u op goed geloof is toevertrouwd.' — Hij antwoordde : «Zeer gaarne, mijn dierbare Nicht,quot; — Toen hij echter den handschoen wilde uittrekken, om haar de hand daarop te geven, namen Heiwig en Herman van Slotheim, zijne raadslieden, hem ter zijde, cn spraken hem aldus aan: «Wat doet gij. Heer. geeft gij het vracht-bare land en het onneembare slot van Wartburg over ? Als het mogelijk ware, dat gij reeds een voet in den hemel hadt, en den anderen nog op den Wartburg, dan moest gij den éénen voet uit den hemel terug trekken bij den anderen op den Wartburg, Denk toch dat gij voor uwe twee zonen Theoderik en Albert zorgen moet.quot;

— De landgraaf Hendrik liet zich overreden, wendde zich tot zijne bloedverwante en zeide : Ik kan u het land niet teruggegeven; ik moet de beslissing van de graven en ridders van het land hooren, wat u en mij het meest voordeelig is.quot;

Overtuigd van haar recht op het Graafschap Thurin-gen, vorderde zg van den Markgraaf van Meiszen, dat hij met twintig rechtschapen ridders een eed zoude afleggen dat hem het land rechtmatig toebehoorde. Zij dacht dat hij geen twintig ridders zou kunnen bijeenbrengen, die tot zulk een eed bereid waren. De samenkomst vond plaats in de Katharina-Kerk te Eisenach. Sofie had eene groote relikwie van hare moeder de H. Elisabeth op het altaar laten plaatsen, om hooger ernst voor het afleggen van den eed op te wekken. Doch de Markgraaf en zijne twintig ridders traden achtereenvolgens voor, legden de eene hand op de relikwie en zwoeren, dat Thuringen met meer recht aan hem toebehoorde, dan aan den zoon van de Landgravin Sofie. Deze weende bitterlijk, sloeg hare handen ineen, reet hare handschoenen stuk, en wierp ze in de lucht met de woorden : »Dat God toezie en oordeele! O gij vijand van alle gerechtigheid, ik bedoel u, duivel, neem weg deze handschoenen, en de valsche raadgevers mede.quot; De kronijk zegt, dat de handschoenen zouden verdwenen zijn en dat geen dier ridders een goeden dood gestorven is.

-ocr page 247-

232

Het schijnt wel, dat Sofia meer had van den beraden ridderlijken geest haara vaders, dan van den toegevenden, wereldverzakenden, tot God gekeerden aard harer moeder Elisabeth. Zij voerde, bijgestaan door Hertog Albrecht van Brunswijk, wien zij hare dochter Elisabeth tot vrouw gaf, negen jaren lang eenen zoogenaamden erfopvolgings-krijg. Na eenigen tijd ondervond zij niets dan ongeluk op ongeluk ; haar eenige dochter stierf. Marburg werd door brand verwoest, de aartsbisschop van Meintz sprak den ban over haar uit. Onderscheidene raadsheeren en burgers van Eisenach, die partij voor Sofie hadden gekozen, werden door den Markgraaf omgebracht : zelfs een raadsheer, Hendrik von Velsbach, werd om zijn trouw aan de afstammelingen van het vorstelijk huis, op eene werp-machine gelegd, en van den Wartburg in de stad geslingerd. Stervende riep hij nog uit; uThuringen behoort evenwel aan Sofie en aan het kind van Brabant!quot;

Maar ook de bondgenoot van Sofie, haar behuwdzoon Albrecht, die op gruwzame wijze gchrik en verwoesting over het land van Thuringen bragt, werd ten laatste met vele andere ridders, die de zaak van Sofie voorstonden, gevangen genomen, en eerst na een gevangenschap van anderhalf jaar, mocht hij zijne vrijheid tegen eenen grooten losprijs koopen. Sofie zelf moest afstand doen van Thuringen voor zich en al hare nakomelingen ; zij behield niets anders dan Hessenland. Al het bloed en de ellende, welke een negenjarigen krijg over een land uitstort, was voor haar vruchteloos gebleven. Sofie stierf in 1284, zestig jaren oud en werd in de Elisa-beths-kerk te Marburg begraven, alwaar hare grafstede nog te zien is. Haar geheele leven was een aaneenschakeling van onrust, gevaren en moeijelijkheden, tot herstelling van de rechten haars zoons. Deze zoon, onder allerlei wederwaardigheden, door eene manhaftige moeder opgevoed, was overigens een voortreffelijk Vorst en is de stamvader van het Hessische Vorstenhuis.

Het is zeker, dat het meerendeel der menssohen geroepen is om in de wereld te leven en werkzaam te zijn. Herman moest Vorst zijn en Sofie de rechten van haren

-ocr page 248-

233

zoon verdedigen. Maar het is eene grove dwaling, indien men denkt, dat in den omgang der wereld, vooral in den hoogen, den vorstelijken stand, meer vreugde en genot heerschen, dan in het van de wereld afgezonderde, aan God toegewijde leven. Afgezien van de voorbereiding tot de eeuwigheid, welke in het gewoel der wereld veel moeijelijker valt, bracht Gertrudis in haar klooster zeker een grooter getal van waarlijk gelukkige jaren door, dan Herman en Sofie gelukkige dagen telden in het leven der wereld.

Hoog staan zij — éénoogenblik — en zij zijn niet meer; zij zinken weg, gelijk de overigen en zij worden afgesneden, als toppen der korenaren.

Job. XXIV : 24.

Keeren wij nu tot de Moeder dezer kinderen terug.

77. De Diamant in Vloeipapier.

Toen het leemen huisje te Marburg gereed was, werd het door Elisabeth met hare dienstmaagden Guda en Isen-trudis betrokken. Deze dienstmaagden waren reeds sedert lang de vriendinnen der H. Elisabeth geworden, en hadden zich ook in den derden Eegel doen opnemen. Hier leefde ook de Landgravin in wonderbare armoede. Zoo zeer als de mensch gewoonlijk ijvert om tot hoogere fortuin te geraken, om beter te eten, te wonen, zich beter te kleeden, om alzoo onder de aanzienlijksten der plaats geteld te worden, zoo zeer en nog meer ijverde de Koningsdochter, om den armen in alles gelijk te worden. En dat heeft zij zoo volkomen bereikt, dat men bezwaarlijk in Marburg iemand zou hebben kunnen opsporen, die in grooter armoe leefde dan zij. Van al wat zij bezat en dat zij naar het voorschrift van haren biechtvader niet vervreemden mocht , gebruikte zij niet het geringste voor zich zelve, maar alleen voor de armen en voor weldadige inrichtingen. Wat zij tot onderhoud haara

-ocr page 249-

234

levens noodig had, schafte zij zich aan door haren arbeid. Zij had niet geleerd den hennep te spinnen, daarom hield zij zich met het wolspinnen onledig. Uit het klooster van Aldenburg kreeg zij de stof daarvoor, en kreeg dan voor het gesponnen werk eene geringe betaling. Daarbij was zij nog zoo nauwgezet van geweten, dat zij van eene uitbetaling iets aftrok, en dit weder met de wol naar het klooster terugzond, daar zij door eene reis naar Eisenach verhinderd was geworden, al de toegezonden wol af te spinnen. Zelfs wanneer zij wegens ziekte het bed moest houden, wilde zij toch nog arbeiden; en moest haar het spinnewiel uit de handen genomen worden, opdat zij zich meer zou ontzien ; dan ploos zij ten minste de wol en maakte die tot den arbeid gereed. Immers zij wilde door haren geringen handenarbeid niet allsen in hare nooddruft voorzien, maar zelfs nog kleine olfergaven aan de kerk brengen.

Hare spijs bestond gewoonlijk uit groenten zonder zout, alleen in water gekookt, welke zij zelve toebereidde, zoo goed zij dit kon. Bracht men haar betere spijzen, dan gebruikte zij niets daarvan, maar bracht die terstond aan de armen in het ziekenhuis. Overigens wilde zij door overdrevene onthouding hare gezondheid niet ondermijnen en verlangde daarom in hare herhaalde ziekelijkheid, dat de arts haar de rechte maat zou aangeven. Hare kleederen waren niet beter dan hare spijzen. De rok was van grove, ongeverwde stof, gelijk in dien tijd alle landlieden en armen droegen, en zij was met een gewoon koord omgord. Omdat haar kleed na verloop van eenigen tijd versleten was, inzonderheid aan de armen, zoo naaide zij de beste lappen daarop, die zij vinden kon, zonder op de verscheidenheid der kleuren acht te geven; zoo deed zij ook met haren mantel. Deze verstelling moest echter dikwijls herhaald worden, omdat zij bij het koken, of bij het vuur zittend, om zich te verwarmen, vaak haar kleed brandde zonder dat zij, in hare godvruchtige aandacht verzonken, dit bemerkte. Daarbij kwam nog de omstandigheid, dat zij met de naald even weinig wist om te gaan als met het vuur.

-ocr page 250-

235

Evenwel schonk zij in den winter nog gedeeltelijk deze behoeftige kleeding aan de armen weg, zoodat zij somtijds, uit gebrek aan genoegzame bedekking, bij het vuur moest blijven zitten. Eens moest zij uit gebrek aan kleeding zich met twee kussens tegen de kou beschutten ; zij zelve lag op den harden grond en de kussens naast haar. En zij zeide opgeruimd ; «zie, nu lig ik als in een graf.quot;

Intusschen had koning Andreas van verschillende pelgrims vernomen, welk een armoedig leven zijne dochter Elisabeth leidde. Het verhaal trof hem zóó, dat hij al weenend zich bij zijne hovelingen beklaagde. Hij zond derhalve eenen graaf, genaamd Panian, met eenige ridders en voetknechten, om zijne dochter tot hem te voeren. Toen de graaf in Marburg aankwam, onderzocht hij in de herberg, waar hij met zijn gevolg zijn intrek had genomen, naar vrouwe Elisabeth, en vroeg, waarom zij zoo armoedig leefde. De waard zeide : «Het gaat haar wel; 't is niet uit behoefte, dat zij zoo armoedig leeft, maar uit godsvrucht en ootmoed. Allen die haar naderen, gevoelen zich tot het goede aangetrokken, en de gansche stad wordt gezegend om deze godvreezende vrouwe. Overigens is Marburg haar eigendom, maar zij heeft geen behoefte aan kasteel of stad, maar woont bij het ziekenhuis, door haar zelve gebouwd.quot;

De graaf verzocht den waard, dat hij aan Elisabeth ging vragen, of hij haar konde spreken. De waard trof haar juist aan, terwijl zij bezig was met het spinnen van witte wol, door de kloostervrouwen van Aldenburg haar toegezonden ; en zij was gewoon om voor loon te spinnen, deels om meer aan de armen te kunnen geven, deels om de ledigheid te vermijden. Toen de waard het gezantschap had aangemeld en de graaf liet kleine huisje binnentrad en de armoedig gekleede vorstin aan haren arbeid zag, ontstelde hij, sloeg een kruis en sprak weenend : «Heeft ooit een mensch gezien, dat eene koningsdochter zich met het spinnen van wol bezig hield ?quot; — Daarop zette de graaf zich neder en verhaalde aan Vrouwe Elisabeth, hoe baar vader hem gezonden had, om haar

-ocr page 251-

236

weer naar Hongarije terug te voeren, waar zij niet meer in armoede zou moeten leven, maar als des Konings liefste dochter eer en welvaart zou genieten. — Doch Elisabeth antwoordde, dat zij om het gansche Koningrijk haars vaders haar arm leven niet wilde verlaten.

Nu vroeg de graaf: »Wie heeft u tot die armoe gebracht ?quot; — «Niemand,quot; zeide zij, »dan de Zoon van mijn hemelschen Vaderquot; en zij verhaalde den graaf, hoe het haar tot nu toe gegaan -was, en hoe zij naar geen goed of geen eer eenig verlangen meer had ; zij wilde de onrust der wereld vermijden, steun in het gebed zoeken en zich geheel aan God overgeven. Doch de graaf drong nog sterker bij haar aan en zeide : ïKom, edele Koningin, kom en ga met mij naar uwen dierbaren Vader, kom en bezit zijn rijk en uw erfdeel.quot; — )'Ik hoop,quot; hernam zij, «dat ik reeds het erfdeel van mijnen Vader bezit, dat is de eindelooze barmhartigheid van onzen dierbaren Heer Jesus Christus.quot; — Toen smeekte haar de graaf dat zij haren vader het verdriet zou sparen, in die armoede voort te leven, strijdig met hare hooge afkomst. ))Zeg aan mijnen Heer en Vader,quot; zeide Elisabeth, »dat ik gelukkiger ben in dit armoedig leven, dan hij in zijn koninklijken luister en dat hij, wel verre van zich over mij te bedroeven, zich veeleer moet verheugen, dat hij een kind bezit dat in den dienst van den grooten Koning des hemels én der aarde is. Ik heb hem maar ééne zaak te vragen, dat hij voor mij bidde en veel voor mij laat bidden ; en ik zal voor hem bidden zoolang ik leef.quot;

De graaf, ziende dat al zijne pogingen vruchteloos wa • ren, verliet haar met eene diepe smart. Doch Elisabeth vatte den draad van haar spinnewiel weer op, met de gelukkige overtuiging in het hart, dat zij «h et v ij k der wereld en denluister van de aarde had veracht, uit liefde voor Jesus Christus.quot;

En deze armoede was haar niet door rampen en tsgen-spoeden opgelegd. Elisabeth bezat volgens onze rekening ongeveer zestien duizend gulden, door Hendrik Easpe haar gegeven ; (met één gulden kon men echter in dien tjjd meer doen dan thans met vijf); bovendien trok zij de wette -

-ocr page 252-

237

lijke inkomsten van Marburg en omstreken. Dit geld besteedde zij aan de opbouwing en uitrusting van een hospitaal en voor de van wijd en zijd toestroomende armen. Eens had Elisabeth hun eenen dag bepaald en dien openlijk doen afkondigen , waarop zij in een groot veld bij Wehrda verscheidene duizenden guldens aan de armen zou laten uitdeelen. Opdat de uitdeeling ordelijk zou geschieden, moesten de armen , die in ontzettend aantal waren toegestroomd, in afdeelingen geplaatst worden; dan deelde zij zelve de gaven uit. Omdat zij zich echter door geen blind zinnelijk medelijden liet beheerschen, maar als eene ware dochter des hemelschen Vaders met overleg en wijsheid te werk ging , verbood zij , onder gestrenge straf, dat iemand zijne afdeeling zou verlaten , en in eene andere sluipen , om ten tweede male eene gift te ontvangen. De uitdeeling geschiedde dan met de stipste orde ; zij zelve ging van rij tot rij , omgord met een linnen kleed, op het voorbeeld van J. C., en diende de armen. Met de kalmte en rust op het gelaat, met de vreugde in het hart, ging zij door de lange rijen en had overal bij iedere schrede een nieuwen troost voor hare lieve armen, Die koningsdochter bevond zich in dat oogenblik te midden van een hof, dat haar alleen kon behagen ; zij was waarlijk Koningin door hare barmhartigheid, zij was daar te midden van dat leger van armen als eene machtige Koningin op haren troon; en niettegenstaande hare arme kleeding scheen zij schitterend als de zon, en wit als de sneeuw. (1)

Een aantal armen , die te oud of te zwak waren , om dien avond nog naar huis te gaan , hadden zich bij de heldere maan onder den blooten hemel gelegerd. Toen liet Elisabeth aan ieder hunner , de kinderen niet uitgezonderd , geld en brood uitreiken , en beval een groot vuur aan te steken , en hun volgens de gewoonte van dien tijd de voeten met warm water te wasschen. Deze groote goedheid wekte zulk eene ware vreugde onder de armen , dat zij met elkander begonnen te zingen. Zooals

(1) Passional.

-ocr page 253-

238

de Schepper door de lente de vogelen vroolijk stemt zoodat zij luid en helder zingen , zoo had God door zijne trouwe dienares de harten der armen vroolijk gestemd , zoodat ook zij begonnen te zingen. Hoe treffend is het toch, wanneer het gedrukte hart van den arme zich opent en van vreugde , die helaas zoo zeldzaam is , kan zingen. Elisabeth sprak zelve vol vreugde tot hare dienstmaagden : »ziet , hoe wij de menschen vroolijk moeten maken!quot; En aanstonds ging zij deel nemen aan hunne vreugde.

Gij hebt dus dat geheim gekend , teedere en heilige ziel, dat geheim zoo vol bekoorlijkheid, het geheim om een ander gelukkig te zien ; streng voor u zelve , waart gij gelukkig met het geluk van een ander. Gij hebt aan het geluk der wereld verzaakt, en gij zocht uwe broeders gelukkig te maken. Ach, hoe gelukkig zijn wij , bij de gedachten, dat in den hemel, waar gij het loon uwer vurige liefde geniet , die teedere zorg voor ons geluk niet verminderd maar onuitsprekelijk vermeerderd is.

Waartoe is evenwel die groote armoede dienstig, waar aan de Vorstin zich vrijwillig onderwierp. Vele menschen die dezelve in hare geheele uitgestrektheid zagen , beweerden onverzettelijk, dat de Landgravin krankzinnig was geworden. En ook onder mijne lezers zullen er velen denken , dat is eene onverstandige en overspannen han del wijze om ontberingen zoo ver te drijven Maar het is den christen vooral niet geoorloofd iets in de Heiligen af te keuren en te veroordeelen omdat hem zeiven moed en kracht ontbreken, om hetzelfde te doen en hij die veellager staat, mag geene uitspraak doen over dezulken, welke veel hooger staan in de beheersching der zinnelijkheid, inliefde en trouw jegens God, In de vrijwillige armoede ligt eene verhevenheid van geest, die zelfs door menigen hei denschen wijsgeer werd erkend ; daarom wilden velen hunner slechts van het hoogst noodzakelijke gebruik maken, en in derdaad het is een bewijs van vrijheid en kracht van ziel. om zoo weinig mogelijk van de zinnelijke wereld te gebruiken

Eene hoogere beteekenis echter heeft de armoede in

-ocr page 254-

239

het Christendom, De zonde is in de wereld gekomen, omdat onze stamouders niet tevreden met den rijkdom des Paradijses, de vrucht van den verboden boom er nog bij wilden voegen.

Daarom heelt de Verlosser den omgekeerden wegmoeten volgen, den weg van smarten en pijnen van allerlei aard en ook den weg der diepste, vrijwillige armoede ; in eenen stal geboren, geheel zijn leven arm, ontbrak den Verlosser der wereld aan het kruis zelfs een kleed om zijne naaktheid te dekken, een dronk om zijn brandenden dorst te lesschen, eene rustplaats, waarop hij zijne vermoeide ledematen en het stervende hoofd kon doen rusten. Daarom mogen zij die zoo dicht den Verlosser naderen, zij, ledematen, door het bloed zijns harten het meest verwarmd, wol arm wezen, — niet als ware dit een plicht, ook niet alleen om grooteve verdienste te behalen, maar uit edele liefde tot den Verlosser met de volle vrijheid hunner ziel. — Want het is eene eigenschap der krachtige liefde, dat iedere dan d en iedere eigenschap des geliefden haar zoo aangenaam zijn, dat Zij Hem — met het oog op de edele schoonheden aan het kruis, tracht na te volgen in zelfverloochening, ja zelfs tot aan het kruis.

Dat de armoede ook bijzonder dienstig is tot heiliging der ziel, blijkt uit de omstandigheid, dat God zoovele goede menschen in armoede laat, en de armen ten allen tijde en overal met meer bereidvaardigheid het Christendom hebben aangenomen en beoefend dan de rijken. De edelste plant, de wijnstok, geeft den krachtigsten wijn, wanneer zij op een schralen grond groeit, en de weelderige loten afgesneden en de overvloedige bladeren afgeplukt worden.

Hoort! mijne geliefde broeders, heeft üod dan de armen der wereld niet uitverkoren, opdat zij rijk door geloof en erfgenameji des Rijks zijn zouden; hetwelk Hij beloofd heeft aan degenen welke hem beminnen. Jac. II : 5.

-ocr page 255-

240

78- Een kind Tan 24 jaar.

Dat zelfs de laatste sporen der ijdelheid, behaagzucht en hoovaardij in de H. Elisabeth uitgewischt waren, blijkt al reeds uit hetgeen wij van hare vrijwillige armoede verhaald hebben : want hoe schoon de vrijwillige armoede is voor God en hoe schitterend zij eenmaal zal verheerlijkt worden, het oude, versleten kleed wordt bij de wereld gehaat en veracht. Maar ook in andere opzichten zocht Elisabeth haren Verlosser in vrijwillige vernederingen na te volgen. Zij liet zich door hare dienstmaagden alleen bij haren doopnaam noemen, en deze moesten haar op gemeenzame wijze toespreken. Al wat tot de plichten eener dienstmaagd behoort, b. v. vaatwerk wasschen, huisraad zindelijk houden, vegen enz. deed de vorstin liefst zelve. Om zich daartoe de gelegenheid niet te laten ontnemen, zond zij de dienstmaagden met deze of gene boodschap, onder het eene of andere voorwendsel van huis, en wanneer zij dan terugkwamen was hare taak door de meesteres zelve verricht.

Overigens verkoos Elisabeth liever zelve te dienen, dan gediend te worden. Het behoeft niet gezegd te worden, dat de dienstmaagden bij haar aan tafel moesten eten. Eene van deze zeide dienaangaande eens tot hare meesteres, dat zij door zulk eene gemeenzaamheid zeker groote verdiensten vergaderde, maar daarbij uit het oog verloor, hoe gevaarlijk zulks voor de dienstmaagden kon worden. Zij wilden hierdoor te kennen geven, dat bij de ondergeschikten licht hoovaardij kon worden opgewekt, wanneer zij door eene vorstin als hare gelijken behandeld werden. Daarop antwoordde Elisabeth : »Zie, nu moet gij daarenboven op mijn schoot zitten,quot; en zij trok de dienstmaagd tot zich en deze moest zich dit laten welgevallen. Elisabeth zeide bij eene andere gelegenheid: »Ons leven wordt het diepst veracht, doch wanneer ik eene levenswijze kende, die nog verachtelijker was, zou ik die genomen hebben.quot;

Eigenaardig is ook de reden, waarom Elisabeth juist den strengen Koenraad tot haren biechtvader had ver-

-ocr page 256-

241

kozen. Zij zeide: »Ik zou een Bisschop of een Abt, die zelf bezittingen heeft, gehoorzaamheid hebben kunnen beloven; maar ik heb liever den eerwaarden Koenraad gekozen , die niets heeft en van aalmoezen leeft , opdat ik volstrekt niets, wat det wereld aangenaam is, zou bezitten.quot; Zij liet zich ook van dezen uitstekenden geestelijke vernederingen welgevallen , die tegenwoordig ongehoord zijn. Koenraad was een vroom en ijverig Priester ; maar er lag ook eene gestrengheid op zijn gelaat, welke hem somtijds zeer hardvochtig deed schijnen. Daar Elisabeth niet alleen bij hem biechtte , maar nederig al haar doen en laten aan zijne leiding onderwierp, was hij haar wel een staf tot steun op den weg ten Hemel, maar een staf met scherpe doornen. In de meeste gevallen was echter zijne ongedwongen, hardvochtige handelwijze tegenover de vorstelijke weduwe vooraf berekend. Hij had ingezien dat God Elisabeth tot een hoogen graad van heiligheid geroepen had , daarom wilde hij bij haar den grondslag van alle heiligheid leggen , — de diepste ootmoedigheid. — Daarom oefende hij haar in versmadingen i n vernederingen, die voor millioenen ondragelijk zouden geweest zijn , maar volgens zijn oordeel de krachten zijner geestelijke dochter niet te boven gingen. De uitslag bewees, dat hij zich niet misrekend had.

Meermalen gebeurde het, dat Koenraad de jonge vorstin kastijdde, of in het aangezicht sloeg, wanneer hij meende dat zij zijne voorschriften niet in acht had genomen. In plaats van hierover gestoord te zijn , en zulk een onbeschoft mensch te verlaten, nam Elisabeth die slagen gewillig aan , en verheugde zich daarover, dewijl zij eenige gelijkenis verkreeg met den Verlosser, die ook in het aangezicht is geslagen. Eens was zij op weg naar een kluizenaar, dieniet ver van Marburg eene kluis bewoonde ; Koenraad liet haar weten , dat zjj terstond moest terug-keeren. Zonder toeven keerde Elisabeth terug en zeide schertsend : »Wij zullen gelijk zijn aan de slak , die zich bij regentijd in haar huisje terugtrekt. Wij zullen dus gehoorzamen , en den weg teruggaan , dien wij reeds afgelegd hebben.quot;

10

-ocr page 257-

242

Bij eene andere gelegenheid , toen het jongste kind der H. Elisabeth zich reeds in het klooster te Aldenburg bevond, was ook Koenraad daar en hield zich met de gedachte bezig , of hij Elisabeth ook niet in het klooster zoude laten opnemen. Hij liet haar daarom naar Aldenburg ontbieden, om deze aangelegenheid met haar te bespreken. Terstond vertrok Elisabeth naar Marburg. Toen zij in het klooster aangekomen was, baden de kloosterzusters den eerwaarden Koenraad, dat hij dei-Landgravin zou toestaan , om het inwendige des kloosters te bezigtigen. Het was echter een kerkelijk gebod , dat elke wereldlijke persoon, die in het inwendige van een klooster, waar het slot bewaard werd, den voet zette, in den kerkelijken ban verviel. Waarschijnlijk ' meende Koenraad, dat Elisabeth niet zou binnengaan, omdat hij haar vroeger over dit kerkelijk gebod had gesproken, of wellicht wilde hij haar beproeven. Hij zeide daarom niet anders dan: «Wanneer zij wil, kan zij gaan.quot; Deze dubbelzinnige uitdrukking beschouwde Elisabeth als een verlof om binnen te gaan. Hare dienstmaagd nam den sleutel en opende de deur. Naauwelijks waren zij echter de verbodene afdeeling des kloosters binnengetreden, of Koenraad liet haar terugroepen , toonde haar het boek, waarin zij zich onder eede tot gehoorzaamheid aan hem verbonden had , en beval toen een hem vergezellenden broeder, de vorstin en hare dienstmaagd met slagen te tuchtigen. Dit geschiedde met eene dikke, lange roede, zoolang tot Koenraad de Miserere gezongen had. De dienstmaagd verklaarde latei-voor de geestelijke rechters, dat zij drie weken daarna nog striemen op den rug had; Elisabeth evenwel nog langer, daar deze harder was geslagen geworden. Later uitte Elisabeth zich over dit geval in woorden, die geheel haar zachtmoedig en kinderlijk gemoed openbaarden ; zij zeide tot de dienstmaagd: «Wij moeten zulke straffen gewillig dragen , want het is met ons , als met het riet, dat in den stroom opgroeit. Stijgt de vloed, dan buigt zich het riet en duikt onder , en het water stroomt er over heen, zonder het te beschadigen. Houdt

-ocr page 258-

■243

■de overstrooming op, dan richt het riet zich weder op «n wast met welige, vruchtgevende kracht. Zoo moeten ook wij somtijds gebogen en vernederd worden, opdat wij ons later in krachtiger wasdom weder verheffen.quot;

Bij eene andere gelegenheid zeide Elisabeth tot hare dienstmaagden : «Wanneer ik voor een sterfelijk mensch zoo veel vrees gevoel, hoe veel te meer moeten wij den almachtigen God vreezen , die Heer en Kechter van allen is !quot; —

Eenmaal heeft de Verlosser der wereld gezegd: »Wanneer gij niet wordt als de kleine kinderen, kunt gij het Rijk Gods niet ingaan.'' Op eene andere plaats in de H. Schrift verklaart Hij nog bepaalder , dat men door den kinderlijken ootmoed gelijk aan bet kind wordt. Dat men een kind gelijk kan worden, ziet men nergens zoo schoon als in de vorstin Elisabeth. Een onbedorven kind let niet op den stand , raaar voegt zich even gaarne bij kinderen van arme lieden als bij die van hoogen rang. Een kind schaamt zich over geenen arbeid, maar verheugt zich ook bij een nederig en gering werk; een kind laat zich door zijn opvoeder gewillig bestraffen en meent, dat deze altijd recht heeft en voedt zelfs geen wrok na eene strenge tuchtiging. Dat alles zien wij in de H.Elisabeth, alleen met dit onderscheid , dat de natuur dit bij het kind te weeg brengt — maar bij Elisabeth had de wedergeboorte uit den H. Geest en de vrije wil dien schoonen kinderlijken geest aangekweekt. Zulk eene ootmoedigheid overtreft zoo zeer die van een kind, als de wijn den most. Wellicht heeft God juist daarom gewild , dat Elisabeth zulk een streng man , als Koenraad , tot bestuurder van haar geweten had, opdat daardoor aan de wereld het schoone schouwspel eener ziel zoude getoond worden, die door het Christendom weder ootmoedig is geworden , gelijk een jeugdig en onschuldig kind.

Voorwaar, ik zeg u: Tenzijgijube-keert, en wordt als kleine kinderen, zult gij niet ingaan in het Kijk der Hemelen. Al wie zich derhalve zal ver-

-ocr page 259-

244

nederen, gelijk dit kind, die is de grootste in het Rijk der Hemelen.

Matth. XVIII : 3, 4.

79. De Roede.

Eene oude Straatsburger Legende verhaalt daarenboven van nog zwaarder slagen, welke Elisabeth zoude ontvangen, hebben. Daar wordt gezegd : Kort daarna wilde meester Koenraad om Elisabeth's wille over 's Heeren lijden prediken ; zij was toen juist bezig met twee zieken , zoodat zij daar ter plaatse niet konde komen. Toen sprak hij : sWaar waart gij, Elisabeth, terwijl ik predikte?quot; Zij wilde zich verontschuldigen, maar toen sloeg hij haar bovenmate , en zeide : sOp een anderen keer komt gij , wanneer ik u roep , en dit ontvangt gij , omdat gij niet terstond ter kerke zijt gegaan.quot; Daarop lachte zij eit zich weder willende verontschuldigen , sloeg hij haar tot bloedens toe. Toen werd hare ziel verrukt in den H. Geest en zij sprak niet meer en zag opwaarts tot God en zeide ; «Heer ! Ik zeg u dank voor deze genade , dewijl Gij mij daartoe uitverkoren hebt.quot; Hare dienstmaagden waren getuigen van dit slaan en zij hadden groot medelijden met hare meesteres. Toen meester Koenraad van haar ging , vroeg Isentrudis haar , waarom zij die felle slagen zoo demoedig had verdragen en daarop lachte de H. Elisabeth. Toen spraken hare dienstmaagden; «Ziet men daar geen bloed, door uw gewaad heen ?quot; En zij sprak : «Daar ik de slagen geduldig leed, troostte God mij met zijne zoetheid en liet mij de Engelen zien, en ik zag Jesus Christus en zag, dat mij de meester tot in het derde koor des Hemels sloeg.quot; Dat verhaalde men den meester, waarop deze zeide : »Dan zal het mij eeuwig rouwen, dat ik haar niet tot in het negende koor geslagen heb.quot;

Daar deze Straatsburger Legende eerst 300 jaren na den dood der H. Elisabeth is geschreven, is het zeer wel mogelijk, dat dit bericht geene juiste voorstelling van dit feit is. Wanneer men eenmaal het karakter van

-ocr page 260-

245

wekere personen kent , dan komi de verbeelding tusschen beiden ; men schept zich een denkbeeld, hoe zij zich bij dit of dat voorval zouden gedragen hebben. Hoe het zij, het ia allezins zeker, dat Elisabeth herhaaldelijk door haren biechtvader is geslagen en deze omstandigheid zal velen lezers aanstoot gegeven hebben, ofschoon zij ook den diepen ootmoed, waarmede Elisabeth deze slagen onderging niet laken kunnen. Alvorens ik hierover een soort van rechtsgeding aanvang, wil ik iets, wat hiermede overeenkomt, verhalen , dat velen nog ongelooflijker zal voorkomen. De H. Elisabeth heeft zelve ook slagen toegebracht. Zij bad namelijk op zekeren tijd eene arme oude vrouw ter verpleging opgenomen. Deze verkeerde in gevaar en het was hoog tijd, dat zij hare biecht sprak; Elisabeth maande haar dringend daartoe aan, maar de vrouw bleef onverschillig en slaperig liggen. Toen nam Elisabeth eenige roed?n op , en gaf haar slagen, zoo lang tot dat zij zich oprichtte en tot de biecht bereidde. Hoe is het echter mogelijk , dat zulk eene bovenmatig goedhartige vrouw tot slaan overgaat, en dat eene heilige vorstin zich door haren biechtvader laat kastijden, zonder daarin iets onbehoorlijks te vinden.

Men werpt de schuld op de zeden van den toenmaligen tijd en zegt, het schijnt een algemeen gebruik te zijn geweest. Dit is zeker waar en het was zelfs zoo algemeen in gebruik, dat personen, die een geestelijk leven leidden, inzonderheid ordesgeestelijken, zich zalven slagen toebrachten, dat wil zeggen, zich zeiven geeselden of geeselen lieten. Het is echter eene andere vraag, of die kastijding met geeselroeden eene barbaarschheid is, en, of het werkelijk een vooruitgang mag genoemd worden, dat in onzen tijd dusdanige kastijding nagenoeg is afgeschaft. Vooreerst weten wij, dat Christus zelf de koopers en verkoopers met slagen , of voor het minst met bedreigingen uit den tempel gedreven heeft en dat Hij zelf toeliet dat men Hem sloeg, zoowel in het aangezicht als met geeselslagen, en dat deze kaak- en geeselslagen tot het verlossingswerk behooren. De Heer liet ook toe , dat zijne vrienden en Apostelen gegeessld werden, en zij dankten God voor

-ocr page 261-

246

die geeseling en zouden haar gewis voor geenen prijs hebben willen afstaan.

Al verder, geen verstandig mehsch ziet er iets onbehoorlijks in , wanneer ouders of opvoeders de kinderen lichamelijk kastijden. Die kastijding is vooral voor het lichaam , doch het lichaam der volwassenen is niet beter en veeleer slechter dan dat der kinderen, en verdient bijgevolg even goed eene tuchtiging. Terwijl de H. Elisabeth de zinnelijkheid der trage vrouw tuchtigde, verleende zij die arme ziel eene hulp, waardoor deze aan de weldaad der biecht deelachtig werd. Misschien werpt men op , dat het schande is voor een volwassene , zich te laten slaan; want door de kastijding wil men den bestrafte van het kwaad verwijderen en tot het goede opwekken , alleen om de smarten der kastijding en niet uit hoogere beweegredenen. -— O, gij bedriegt u zeiven ; onderzoek eenmaal uw geweten, hoe gij eenen enkelen dag van uw leven doorbrengt, en toets u zeiven of niet de begeerlijkheid des vleesches , de zinnelijkheid , eenen zeer grooten ja den grootsten invloed op al uw doen en laten uitoefent ; is dit geene schande voor zulk een verstandelijk schepsel, als gij zoudt willen schijnen? Het levende lichaam is, zooals een kerkvader zegt, een gevaarlijk en kwaadaardig dier gelijk , dat wij geheel ons leven met ons ronddragen. Daarom is het noodig, dat men dit dier aan banden legge en in toom houde, tenzij men verkieze , dat de ziel door hetzelve groot nadeel lijde. Wanneer nu de ziel zoo zwak en zinnelijk is , dat zij al de vreugde van haar leven in het lichaam zoekt en aan zondige begeerlijkheden van dat lichaam toegeeft , dan is de lichamelijke kastijding dikwijls een geschikt middel, om den smaak der ziel in zinnelijken lust te matigen, dien smaak uit het vleesch naar den geest terug te drijven en den geest in zijne heerschappij te herstellen. Daarom zegt God zelf: »W i e n God lief heeft, dien tuchtigt Hijj en kastijdt ieder, dien Hij als zijn kind aanneem t.quot; En wanneer God ons lichaam tot straf der zonde aan de grootste schande , dat is aan het bederf van het graf overgeeft s

-ocr page 262-

247

dan zal het geene majesteits-sohennis wezen, als dat zelfde lichaam van tijd tot tijd gekastijd wordt.

Hiermede wil ik echter niet beweren, dat iedere kastijding weder behoorde ingevoerd te worden , ik wil alleen aantoonen, dat het 'een ijdel vooroordeel is, wanneer men eene tuchtiging des lichaams als iets smadelijks aanziet, en ik beweer, dat er wellicht minder weekelijkheid, teergevoeligheid en zinnelijke lust zouden heerschen , indien er ter rechter tijd en plaats meer lichamelijke kastijding werd toegepast Geslagen te worden strekt zoo weinig tot schande, dat de groote Apostel der volken zich daarop tegenover de geheele wereld beroemt.

Vijfmaal heb ik van de Joden veertig slagen min één ontvangen, driemaal werd ik met roeden gegeeseld.

II Cor. XI : 24 , 25.

80. De kus nit Barmhartigheid.

Personen, die streng jegens zich zeiven zijn , stelt men zich gaarne als hard tegen hunne medemenschen voor. Dit is volkomen waar, wanneer de mensch uit gierigheid of uit droefgeestige stemming de vreugd van zijn leven verbittert, zoo iemand zal den zijnen zelfs ongehoorde ontberingen opleggen. Ook is dit waar, bij dezulken , die een vaste onderhouden, waaronder zich een fariseesche geest verschuilt, zulke menschen gaan dan groot op hunne boetvaardigheid en kunnen het niet verdragen, dat hunne bekenden er niets van weten. Doch waar het vasten uit den waren geest des Christendoms voortkomt, daar is de mensch streng jegens zich zeiven en liefderijk jegens anderen.

Terwijl de H. Elisabeth in gestrengheid jegens haar zelve toenam , was hare liefdadigheid jegens anderen in geenen deele afgenomen ; terwijl Jh et goddelijk vuur de zinnelijkheid bij haar verteerde , werd de liefde jegens anderen door datzelfde vuur verwarmd en verlicht. Elisabeth wilde zelfs uit haren mond besparen, om den armen

-ocr page 263-

248

des te meer te kunnen geven. Zij liet in Marburg een «ekenhuis bouwen, waarvan weldra alle bedden met zieken waren bezet. Eiken dag ging zij met (Juda en Isen-trudis daarheen, verpleegde de kranken op allerlei wijze, diende hun de geneesmiddelen toe en verbond hunne ontstoken en afzichtelijke wonden. Hoe afstootelijker een zieke was, hoe walgelijker zijn toestand, des te meer kon men er staat op maken, dat de vorstin zich juist dezen ter verpleging zou uitkiezen.

Voor een paar jaren was ik in eeno stad, waar .een klooster van Franciskanessen is, die zich ook met de verzorging van zieken bezig houden. De moeder van het klooster had een mensoh ter verzorging opgenomen , die ten gevolge van zijn ongebonden levenswande.' over zijn geheele lichaam met afzichtelijke wonden bedekt was.

De geestelijke, die den zieke de H. Sakramenten moest toedienen, schijnt zelfs eeno te groote natuurlijke walging van de afschuwelijke wonden getoond te hebben. Do kranke bemerkte dit en werd daardoor in zijne ellende zoo smartelijk getroffen, alaof men eene brandende wonde met een gloeiend ijzer aanraakt. De zieke sloeg zijn blik met droevige weeklacht om zich heen, alsof hij wilde vragen, of er dan geen mensch meer was die hem, armen kranke, nog als een mensch beschouwde. De arme zuster begreep zijn blik, ging naar hem toe en in de barmhartigheid van Jesus Christus kuste zij hem, om den grooten armen zondaar te troosten. Deze kus zal zeker eenmaal in de hemelsche kroon der zuster eene diamant zijn, gelijk nog geen koning in zijne kroon gehad heeft.

Ditzelfde deed Elisabeth meer dan eens ; zij bewees den walgelijksten zieken niet alleen de nederigste diensten , maar zij kuste nog daarenboven hunne afzichtelijke wonden. De meeste lezers zullen dit als eene overdrijving beschouwen en laken. Doch niemand zal u iets dergelijks opleggen : wanneer gij echter die hooge christelijke volmaaktheid der H. Elisabeth niet zult, noch kunt bereiken , begeer dan toch ook niet, dat zjj tot u op den trap der gewone christelijke lauwheid afdale. Indien gij zelf met afzichtelijke wonden bedekt waart, zoodat het

-ocr page 264-

249

en meerendeel der menschen , ja gij zelf eene walging van equot; u zeiven had , en er was eene koningsdochter , die uwe nquot; wonden nog wilde kussen , hoeveel zoeten troost zou u ;ci deze minzaamheid verschaffen ? En doet onze Heer en t- Verlosser dit niet dagelijks , terwijl Hij zelf tot den el-m lendigsten, half verteerden menscli afdaalt en hem als het gt;n ware , in het H. Sakrament in persoon den kus des ■n vredes geeft ? Zijne getrouwe leerlinge heeft dus zeer getrouw het woord van haren lieven Meester vervuld, die n gezegd heeft: »W ie mij wil navolgen, die ver-le loochene zich zeiven, en volge mij.quot; De n diepere drijfveer, waarom Elisabeth juist jegens de ellen-, digste zieken een zuiver hartstogtelijk modelijden open-r baarde, was het levendig geloof in , de levendige liefde

tot Jesus Christus.

t De reden, waarom zij melaatschen, die naar de zinnen

ï te oordeelen, inzonderheid walgelijk zijn, bij voorkeur e verpleegde , was : de liefde tot den Verlosser en het ge-' loof aan zijn woord: »W a t gij aan den minste der - mijnen gedaan hebt, dat hebtgijaanMij

^ gedaan.quot; Zij reinigde deze afzigtelijke zieken; was er . gebrek aan lijnwaad , dan sneed zij zelve gordijnen stuk

i om de kranken af te droogen , schudde hun bed , dekte

1 hen toe, als waren zij hare eigene lieve kinderen. Dik

wijls zeide zij tot hare dienstmaagden: »Hoe gelukkig toch voor ons , dat wij onzen Heer mogen bedienen en zijne legerstede spreiden.quot; Toen gaf eene dienstmaagd haar op zekeren dag ten antwoord : »Het moge u aangenaam zijn bij zulke melaatschen , maar ik weet niet, of anderen ook zoo te moede zijn.quot;

Wat gewone menschen zoo weinig hebben, namelijk liefde en lust om walgelijke kranken te bezoeken en te verplegen , dit bezat Elisabeth in hooge mate.

Behalve de dagelijksche verzorging van zieken in het hospitaal , nam zij eenige zeer afstootelijke zieken in hare kleine woning op ; zoo had zij b. v. een weeskind opgenomen, dat onophoudelijk aan den rooden loop ziek was. Zij legde hem in haar eigen bed, waakte bij hem , hief hem meermalen in den nacht uit het bed op. Het

-ocr page 265-

250

beddegoed , waarop hij lag, wiesch zij met eigen Land. — Na den dood van dat kind nam zij een melaatsch meisje tot zich, en verzorgde het, zij wiesch het en kleedde het lederen morgen aan , totdat haar biechtvader dit vernam, en niettegenstaande zijne gestrengheid, het haar verbood ; hij wilde niet meer, dat zij melaatschen zoude aanraken , of hunne wonden kussen , uit vrees , dat zij, zelve zoude worden aangestoken. Dit verbod , waartoe de gehoorzaamheid jegens haren biechtvader haar ver-pligtte , was haar medelijdend hart zoo pijnlijk, dat zij zwaar ziek werd. — Naderhand nam zij weder een knaap bij zich in huis die verlamd was en een boosaardigen uitslag aan het hoofd had. Die knaap zat naast haar bed toen Elisabeth, zijne pleegmoeder, stierf; waarlijk een kostbaar pand , eene goede hoop voor het eeuwig leven, waar de Barmhartige zelfs geen teug water onbeloond zal laten.

Nu echter blijven geloof, hoop, liefde, deze drie en de grootste van deze is de liefde. I Cor. XIII : 13.

81. I)e verzorgster der Ziel.

De milddadigheid jegens den evenmensch kan voortkomen uit een natuurljjk medelijden, bij het aanschouwen der menschelijke ellende, of kan ook een zeker godsdienstig eigenbelang tot grondslag hebben , wanneer men de rijke winst behalen wil, welke de godsdienst aan de goede werken belooft. In de eerste beweegreden ligt te weinig godsdienst, in de tweede ligt te weinig liefde. Waaraan erken ik dan , of het de waarachtige christelijke liefde is, die mij tot de beoefening der werken van barmhartigheid opwekt ? Eenvoudig hieraan, wanneer mij het zielenheil van den evenmensch ten minste evenzeer ter harte gaat , als zijn lichamelijk welvaren. Wie een levendig christelijk geloof bezit, die wil elke ziel gelijk eene kaars ter liefde Gods ontsteken, opdat die ziel Hem

-ocr page 266-

251

erkenne, beminne , love en prijze nu en in eeuwigheid.

Deze barmhartigheid, die niet eindigt bij het uiterlijke des mensohen, bij zijn lichaam, maar dieper doordringt tot in het binnenste der ziel , vinden wij in Elisabeth op zulk eene verhevene wijze, dat zij geheel eigenaardig eene verzorgster der ziel kon genoemd worden. Wanneer zjj de kranken verpleegde , dan vergat zij nimmer hun eene vrome vermaning te geven. God heeft iets op het oog, wanneer Hij den menschen ziekte overzendt. De ziekte moet den mensch van de zonde en van de wereld aftrekken en hem nader tot God brengen. Wanneer de zieke zijn lijden zonder geloof en liefde draagt, alleen omdat hij moet, dan wordt de ziekte voor hem geen reinigingsvuur, maar eene nuttelooze plaag , eene vonk der hel. Elisabeth was er dus ijverig op bedacht, de kranken tot het ontvangen der H. Sakramenten op te wekken, ten einde zoo, met God verzoend, in christelijk geduld het lijden te dragen en zich daardoor tot een goeden dood , of wanneer zij mochten herstellen, tot een beter leven vóór te bereiden. Zij bracht den zieken onder het oog , hoe zij hunne krankheid in ver-eeniging met het lijden van Christus , tot uitdelging hunner zonden , moesten verdragen en zeker heeft zij ook veel met en voor hen gebeden. Gewis , het hart der kranken moest zich wel te meer voor de toespraken dei-heilige vrouw ontsluiten, daar zij vooraf door lichamelijke weldaden en verpleging, de dankbaarheid en de liefde der noodlijdenden had gewonnen. En terwijl zij de droefgeestige zielen der zieken, als geknakte en verzwakte planten, weder hemelwaarts oprichtte, bracht zij hun juist den grootsten zegen , den vrede Gods.

En daar Elisabeth niet alleen een goedaardig hart bezat, maar ook sterk en krachtig in het christendom was, bezigde zij ook ernst, waar zulks noodig was.

Vroeger hebben wij reeds verhaald : hoe zij zelfs door lichamelijke tuchtiging de traagheid eener oude vrouw had overwonnen. Op een anderen tijd kwam een blinde , die in het ziekenhuis wenschte opgenomen te worden. Elisabeth was bereid aan zijn verlangen te voldoen, maar

-ocr page 267-

252

vermaande hem daarbij , dat hij ook voor de genezing zijner ziel zou zorgen , door eene goede biecht en boet-doening. Toen werd de blinde boosaardig en begon te schimpen , zeggende , dat het een dom bijgeloof was de biecht tot voorwaarde te stellen aan oen zieke , wanneer deze in het ziekenhuis verlangde opgenomen te worden. Elisabeth deed hem op deze onbehoorlijke rede zulk eene scherpe berisping, dat hij zich bekeerde, demoedig ne-derknielde en op staanden voet bij den eerwaarden Koen-raad , die juist tegenwoordig was , zijne biecht sprak.

Daar de H. Elisabeth voornamelijk de onsterfelijke ziel in haren evenmensch beminde, ontzag zij zich niet zijne zinnelijkheid te onderdrukken, zoodra het belang der ziel dit vorderde. In de meening , dat een meisje , met name Hildegonde, bij de groote bedeeling in het veld van Wehrda, bedrog had willen begaan, liet de landgravin haar tot straf de lange blonde haren afsnijden, waarover het meisje bitterlijk weende. Toen Elisabeth later vernam, dat het meisje ten onrechte was verdacht, zeide zij ;

»Het afsnijden der haren zal in ieder geval zijn nut hebben , omdat zij nu de dansplaats niet meer bezoekt.quot; Zij liet Hildegonde bij zich komen , en vroeg haar met ■dat instinkt der heiligen, of zij nimmer het voornemen had gehad een vromer, ingetogener leven te leiden. Het antwoord , dat het meisje gaf, bewees hoe zij door lt;jods beschikking van het haar was beroofd geworden; zij zeide namelijk: »Ik zou reeds lang in eene geestelijke orde zijn getreden, indien mijne haren mij niet zoo dierbaar geweest waren.quot; Vol vreugde zeide de H. Elisabeth daarop : »Het is mij thans aangenamer , dat gij uwe haren hebt verloren, dan dat mijn zoon keizer ware geworden.quot;

Hildegonde werd nu door het heilig uiterlijk der landgravin zoo godsdienstig en ernstig gestemd , dat zij verlangde te blijven en zich werkeljjk van toen af als liefdezuster aan den dienst van het ziekenhuis wijdde.

Overigens deed Elisabeth niet, wat men in de wereld zoo dikwjjls ziet gebeuren, namelijk: dat zij alleen tot het geweten van geringe lieden sprak, en daarentegen

-ocr page 268-

253

voor voornamere lieden niets dan hoffelijkheid en schoone woorden uitte. O , neen !

Op zekeren dag kwam de vrouw eens ridders. Gertrui-dis van Leimbach genaamd, tot Elisabeth, om met haai* over eene bijzondere aangelegenheid te spreken. Zij had haar zoon bij zich, een knaap van omstreeks veertien jaar , die naar de mode van dien tijd , in eene korte , nauwe kleeding, sierlijk opgeschikt was en blijkbaar zich daarop iets liet voorstaan.

Nadat beide vrouwen lang met elkander gesproken hadden, wendde Elisabeth zich tot den jongeling en zeide : «Lief kind, gjj kleedt u te zeer naar de wereld, er ligt hoovaardigheid en ijdelheid in uwen opschik. In plaats van de wereld te dienen, moet gij uwen Schepper erkennen en dienen, dan zou het u naar lichaam en ziel beter gaan. Zeg mij , lief kind, heeft mijn en uw Heer ook zulke kleederen gedragen, toen Hij in alle ootmoedigheid kwam, om zijn bloed voor ons te vergieten ?quot; De jongeling antwoordde; »0, genadige vrouwe, bid voor mij , dat God mij de genade schenke , Hem te dienen.quot; Toen sprak Elisabeth : «Wilt gij dan gaarne , dat ik God voor u bid ?'' Hij zeide; ))Ja , van harte gaarne.quot; »Nu,quot; hernam zij , «dan moet gij ook uw hart voor deze genade openen , en met mij bidden. Volg mij naar de kerk.quot; Zij gingen nu met hun drieën naar de kerk, de jongeling knielde met zijne moeder voor het Altaar en op eenigcn afstand van daar de H. Elisabeth.. Nadat zij een tijd lang in het gebed doorgebracht hadden , zeide de jongeling eensklaps tot de H. Elisabeth. «Houd op, ik heb genoeg hieraan.quot; Elisabeth hield echter niet op , maar bad nog dringender ; toen riep de jongeling luidkeels : »Houd op. Vrouwe, ik verga; mijn geheele lichaam brandt, mijn hart barst.quot; Hij was zoo heet geworden , dat er als een rook van hem opsteeg ; en toen de vrouwen wilden onderzoeken, wat hem schortte, was hij nat bezweet, en zijn huid zoo gloeiend, dat men hem ter nauwernood kon aanraken. Elisabeth staakte evenwel haar gebed nog niet, tot hij om Godswil bad , dat zij toch zou ophouden, wijl hij anders geheel zou

-ocr page 269-

254

verbvanden, hij kon het niet langer verduren. De uitwendige hitte, die over den jongeling gekomen was, was als een zinnebeeld, eene gelijkenis van het vuur der goddelijke liefde, die op de krachtige bede van de H. Elisabeth in het jeugdige hart was ontstoken geworden. En toen het gebed en de lichamelijke hitte voorbij waren, brandde de liefde Gods zoo zeer voort in zijn hart, dat zij hem geen rust liet, voor hij in de Franciskaner orde was getreden. Dit geschiedde één jaar voor haren dood. Eene harer dienstmaagden getuigde , dat zoo iets meermalen geschied was , als de H. weduwe voor iemand bad.

Neemt daarom elkander aan gelijk ook Christus u heeft aangenomen: tot verheerlijking Gods. Eom. XV : 7

82. Wonderen-

De Verlosser zeide in zijne afscheidsrede: »Wat gij den Vader in Mijnen Naam znlt vragen, zal Hij ü geven.quot; Er bestaan vele uitleggingen over de beteekenis van het bidden in den naam van Jesus, maar onder alle ken ik slechts céne, waarbij de toegezegde verhooring regelmatig plaats vindt, namelijk de volgende : Wanneer de mensch zeer dikwijls het Allerheiligste ontvangt en door de herhaalde liefdevolle overwegingen en getrouwe navolging van den Heer Jesus Christus recht innig met den Verlosser vereenigd , en een levend lid van Hem geworden is, dan bidt zulk een mensch in en met Christus, ja Christus' geest bidt zelf uit zulk eene menschelijke ziel, en daarom verhoort de hemelsche Vader zijn gebed en verhoort het menigmaal zelfs boven de grenzen der natuurlijke orde, dat is op wonderbare wijze. Zulke wonderen door het gebed zijn bij menschen , die door hunne heiligheid waarachtig één geworden zijn met Christus, niets ongewoons ; ja, de kerk gaat er alleen toe over, iemand als heilig te laten vereeren , wanneer zulke wonderen, op zijne voorbede geschied, kunnen aangewezen worden.

-ocr page 270-

255

Reeds het gebeurde met den jongeling, die zich op het gebed der H. Elisabeth bekeerde, is wonderbaar; God toonde echter door uitwendige wonderen , hoe liefdevol en krachtig het gebed zijner getrouwe dochter was. Toen zij eens bij hare dagelijksche bezoeken het ziekenhuis wilde binnengaan , vond zij op den drempel des huizes een knaap liggen, die als het ware, alle kwalen in zijn lichaam omdroeg. Hij was doof en stom en zijne leden waren door de jicht zoo zeer verwrongen, dat hij als een dier op handen en voeten moest kruipen, als hjj zich van zijne plaats bewegen wilde. De moeder had hem voor de deur van bet gasthuis nedergelegd , opdat de landgravin hem mocht zien en voor hem zorgen ; zij zelve schaamde zich echter de moeder van zulk een schepsel te zjjn en had zich daarom weggemaakt.

Toen Elisabeth den knaap zag, gevoelde zij een hartelijk medelijden met hem, bukte zich over hem en zeide : «Lief kind, wie heeft u herwaarts gebracht V'

De doofstomme gaf haar natuurlijk geen antwoord; zij herhaalde hare vraag, onder liefkozingen en zeide vriendelijk : sMaar wat is dan uw gebrek ? wilt gij met mij niet spreken ?quot; Toen de knaap haar nu alleen aanzag en zijn hoofd schudde zonder één woord te spreken , kwam de gedachte bij haar op , of hij soms door een boozen geest bezeten was , en daarom werd haar medelijden nog grooter ; in de innigste overtuiging van hare vereeniging met Christus , sprak zij met luide stem : »In de kracht van onzen Heer Jesus Christus gebied ik u en wat bij u is , dat gij uw stilzwijgen verbreekt , en mij zegt, van waar gij zijt!quot; Bij deze woorden van de dienares van God werd de knaap plotseling van al zijne kwalen bevrijd. Hij richtte zich op , begon te verhalen , hoe hij van zijne geboorte doof, stom en vol gebreken geweest was, hoe zijne moeder hem hier gebracht had , en hoe hij thans van God gehoor , spraak en gezondheid terug had ontvangen.

Wanneer iemand onverwacht van een langdurig lijden wordt verlost, wanneer na eene veeljarige droefheid vreugde in de ziel oprijst, warm en helder als de zon ,

-ocr page 271-

256

dan barst men uit in tranen. Het kind begon te wee-nen en dankte God, die, zooals het scbijnt, met de lichamelijke kwalen , ook de verduistering des verstands , welke gemeenlijk met de doofstomheid gepaard gaat , weggenomen had De genezene zeide: »Ik wist niets van God, al mijne zintuigen waren als dood ; ik had geen gevoel, dat ik mensoh was ; nu eerst ondervind ik, dat verstand in mij leeft; ik ben nog dommer geweest dan een dier, nu weet ik van God te spieken. Gezegend zij de vraag uit uwen mond, die mij van God zulk eene genade verworven heeft.quot;

Elisabeth 'moest wel erkennen , dat hier naar lichaam en ziel een wonder met den knaap was voorgevallen. Was er nog eene vonk van hoogmoed bij haar aanwezig geweest, dan zou deze wonderbare genezing eene geweldige vlam van geestelijken hoogmoed in haar aangeblazen hebben. Doch Elisabeth was integendeel ontsteld , dooide angstige bezorgdheid, dat de wereld lichtelijk aan haar de eer zou toekennen , die God alleen toekwam. Zij aanbad den vinger Gods, die zich hier getoond had, dankte en weende naast den knaap geknield, en daarna gaf zij hem geld voor de terugreize, zeggende: ))Keer nu spoedig naar uwe ouders terug, maar zeg niets van mij. Zeg aan de menschen alleen , dat God u geholpen heeft. Onthoud u bij dag en nacht van de zonde en bedenk immer, wat gij tot dusverre geleden hebt. Bid altijd voor mij, ik zal het insgelijks voor u doen.quot; ïoen verwijderde Elisabeth zich haastig.

Op dit oogenblik kwam de moeder weder ; met groote ontsteltenis bemerkte zij, dat haar kind gaan en spreken konde, en vroeg wie hem de spraak had geschoaken. De knaap antwoordde ; »Eene vrouw in grove kleeding heeft mij in Jesus Christus naam bevolen te spreken.quot; De moeder trachtte nu met verhaasten tred deze vrouw in te halen; zij zag haar evenwel slechts van verre, maar zij herkende de Landgravin en verkondigde overal het wonder.

Had Elisabeth's onbeperkte weldadigheid en buitengewone levenswandel vele menschen van heinde en verre

-ocr page 272-

257

tot haar getrokken, thans werd dit nog vermeerderd door het gerucht van de wonderbare genezing, op hare voorbede verkregen. Van allerwege kwamen noodlijdenden en kranken, die hare hulp inriepen. Eensdeels was dit aanstootelijk voor den diepen ootmoed der heilige vrouw, anderdeels kon zij het toch niet over haar medelijdend hart verkrijgen, de lijdenden weg te zenden zonder te beproeven, of zij door het gebed te helpen waren. Om nu van den eenen kant de ootmoedigheid niet te kwetsen , en van den anderen kant de barmhartigheid niet te kort te doen , bad zij, dat God ter eere van den H. Joannes en op zijne voorbede de kranken zou gelieven te genezen. Daar op zekeren tijd een kranke zich op zulk een gebed geheel genezen zag, knielde hij voor de H. Elisabeth neder, om haar te danken; zij wierp zich echter terstond naast hem op de knieën en wees den dank van zich af, terwijl zij God loofde en prees, dat hij de voorbede zijns H. Apostels Joannes verhoord had.

Een man , lam aan handen en voeten , riep der landgravin toe, zoodra, hij haar zag: »0 gij heldere zon onder alle vrouwen , help mij ter wille van de ziel uws echtgenoots, want ik ben uit Eeinhardsbron, waar hij begraven ligt, help mij en genees mij.quot; De man had wel begrepen , dat onder alle aardsche herinneringen, de gedachte aan haren man de weduwe het meest treffen kon. Zij bleef staan en zag den lamme vol liefde aan, en haar heilige, liefderijke blik werkte bier uit, wat eens het woord van Petrus op den lamme aan de tempeldeur had uitgewerkt — want op hetzelfde oogenblik herleefde de kracht in zijn verlamde ledematen. Elisabeth dankte echter Hem , die even als te Jerusalem eene onbeperkte macht had uitgeoefend.

Mocht er meer heiligheid en geloovig bidden onder de christenen gevonden worden, er zouden ook veel meer wonderbare gebeurtenissen plaats vinden.

De Heer zeide: Indien gij een geloof hebt gelijk een mosterdzaad, gij zult tot dezen moerbezienboom zeggen:

17

-ocr page 273-

258

word ontworteld en overgeplant in de zee! en hij zalu gehoorzamen.

Luk. XVII : 6.

83. Heilig Geweld.

Do H. Elisabeth had naast het ziekenhuis eene kerk laten bouwen ; zij begaf zich bijzonder gaarne tegen middagtijd daarheen , dewijl het dan in Gods Huis vooral eenzaam en stil was en niemand haar in het gebed en de overwegingen stoorde. Op zekeren dag kwam zij ook omstreeks dezen tijd en zag een blinde , die hulpeloos in de kerk rondtastte, zijne oogappels waren zoo uitgedoofd en ingekrompen , dat men er ter nauwernood nog iets van zag. Elisabeth sprak hem toe en vroeg hem , wat hij hier zoo alleen deed en wat hij zocht.

De blinde antwoordde : »Ik wilde tot de lieve vrouw , de troosteres der armen gaan, om haar te vragen of zij mij ter liefde Gods iets zou willen geven. En nu heb ik in deze kerk mijn gebed opgedragen , en ben rondgegaan, om te weten hoe lang en breed zij is, want ik kan haar, helaas! niet zienToen zeide Elisabeth : »Zoudt gij haar niet gaarne zien 7quot; Hij antwoordde ; «Indien het Gods wil ware, zoude ik haar gaarne aanschouwen , maar het gezicht ontbreekt mij van mijne jeugd af. Ik heb de zon nog nooit aanschouwd. Ik weet niet wat ik moet aanvangen; bidden kan ik niet altijd en toch wat doe ik onder de mensolien, wanneer ik hen niet zien kan ? Zoo moet ik dan wel hoe ongaarne ook rondtrekken; ik zou veel liever arbeiden, ala ik mijn gezicht had, dan een aalmoes vragen. Zóó toch ben ik niemand op aarde tot nut, kan mij zeiven niet helpen eu ben een gevangene Gods. De uren die voor andere menschen te kort zijn, duren mij te lang. Ben ik onder de menschen, dan kan ik mij niet voor zonden wachten , zit ik alleen, dan beschrei ik dikwijls mijne ellende; zelfs onder mijn gebed bekruipen mij die gedachten.quot; Elisabeth zocht hem te troosten, zeggende : »God heeft dit

-ocr page 274-

259

tot uw welzij11 200 beschikt; misschien waart gij anders overmoedig geworden en tot velerlei zonden vervallen.quot; Toen zeide de blinde :

»Ik zou mij gaarne van alle zonden onthouden en onder zwaren arbeid mijn brood verdienen, en niet vergeten welke bittere tijden ik doorleefd heb, zoo ik het gezicht bekwam.quot;

Toen kreeg de goede vrouw een recht hartelijk medelijden met den blinde en sprak : ))Bid God dan , dat Hij u het gezicht verleene, ik zal u helpen bidden !quot; — Daar kwam de blinde plotseling op de gedachte dat zij , met wie hij sprak, de lieve vrouw , de H. Elisabeth wel konde wezen, naar wie hij was komen zoeken. Hij viel voor haar neder en zeide ; »Ach, genadige vrouw , ontferm u mijner!quot; Elisabeth vermaande hem toen, dat hij krachtig moest gelooven en op God vertrouwen, die reeds vele groote dingen gedaan had. Toen knielde zij neder en haar gebed is als het ware in Gods hart doorgedrongen en heeft de wonderbare gunst afgedwongen, dat de oogen van den blinde van dood levend zijn geworden ; die ellendige dorre huid veranderde in gezonde helderziende oogen.

De man stond terstond op, zag om zich heen, ging tot Elisabeth en sprak : )gt;Vrouwe, God zjj geloofd, Hjj heeft mij eene overgroote gunst bewezen: ik zie klaar en helder, uwe woorden zijn bewaarheid.quot; De H. Elisabeth deed nu , gelijk haar beminde Verlosser ; de genezing der lichamelijke kwaal was voor haar het gewichtigste niet; daarom bleef zij niet lang bij het wonder stilstaan , maar dacht terstond aan de ziel van dien verblijden man en zeide : «Dewijl gij nu het licht uwer oogen hebt, dien dan God en zondig niet; arbeid en wees een vrome knecht, rechtschapen en ootmoedig.quot;

Toen Elisabeth haar dochtertje Gertrudis eens in het klooster te Aldenburg wilde bezoeken, riep een arm mensch haar in de verte toe : xEeeds twaalf jaar lang ben ik van een boozen geest bezeten, laat mij den zoom van uw kleed slechts aanraken, dan zal hij van mij weggaan.quot; Van waar was het den ongelukkige bekend, dat hij door

-ocr page 275-

260

Elisabeth kon geholpen worden, en dat die arm gekleed© vrouw de H. Landgravin was ? Aan ieder mensch is een bewaarengel gegeven, die hem voor het geweld der booze geesten behoedt. De bezetene was volgens de onnaspoorlijke raadsbesluiten Gods aan de kwelling van een boozen geest overgelaten geworden; de tijd zijner ontbinding was nu gekomen en wellicht zal zijn beschermengel hem die gedachten en dat vertrouwen in de ziel gestort hebben. Elisabeth knielde op den weg naast den bezetene neder , bad en zegende hem in den naam van Jesus Christus, waarop de booze geest hem terstond verliet.

Het gebed des rechtvaardigen v erin a g veel. Jak. V : IC

84. Oudauk in alles en overal.

Eenmaal trof Elisabeth op weg eene vrouw aan, die zich in omstandigheden bevond, waarin de vrouw ten hoogste hulp en verpleging noodig heeft. Dat Elisabeth zich de hulpbehoevende met de meeste zorg aantrok, valt lichtelijk te begrijpen ; de vrouw werd niet alleen naar het ziekenhuis gebracht, maar de Landgravin wilde zelfs de meter zijn van de pasgeborene, die dan ook bij den H. Doop den naam van Elisabeth ontving. Eiken dag bezocht zij de moeder, sprak stichtende woorden tot haar en verkwikte haar met versterkende spijzen. Toen de vrouw na. verloop van eene maand hersteld was en hare krachten teruggekregen had, schonk Elisabeth haar nog een mantel en hare eigen schoenen, levensmiddelen voor de reis en eenig geld, ja in hare liefdevolle zorgvuldigheid trok zij het bontwerk van den mantel harer dienstmaagd, om daarmede het kind tegen koude te beschermen. De vrouw nam des avonds afscheid van hare weldoenster, om des anderdaags 's morgens zeer vroeg met haren man, die intusschen aangekomen was , af te reizen. Toen de goede Landgravin des morgens ter kerke ging, had hare zorgvuldigheid nog geen rust;

-ocr page 276-

261

zij zeide tot hare dienares ; ȕk heb nog eenig geld in den zak, dat kan der arme vrouw en haar kind tot versterking dienen; ga spoedig heen en breng het haar.quot;

De dienstmaagd vond de moeder niet weer, maar wel het kind , want de slechte moeder had zich uit de voeten gemaakt en hare zuigelinge als een al te ongemakkelij-ken last achtergelaten.

Dit was de dank, dien zij voor hare edele weldoenster over had. Weken lang had de vorstin haar en haar kind niet alleen geherbergd en verzorgd, maar zij had haar persoonlijk bediend en alle vriendschap bewezen, en al deze goedheid had bij de bedelares zelfs niet zooveel achting en liefde opgewekt, dat zij zich van zulk eene schanddaad onthield. Niet te vergeefs spreekt men van zwarte ondankbaarheid. Zwart noemt men eea voorwerp , wanneer het alle licht, dat er op valt , opneemt, inzuigt, en niets daarvan teruggeeft. Zoo ook zuigt de ondankbare alle goedheid en liefde op , en verteert die , doch geeft niets in dankbaarheid en liefde weder — zijn hart is zwart , dood voor liefde.

Wanneer een gewoon mensch in natuurlijke goedhartigheid hier en daar weldaden verspreidt, en dikwijls ondank daarvoor oogst, of wel in den arme menige kwade zijde ontdekt, dan verliest hij dikwijls daarbij den lust, om nog iets voor anderen te doen. Hij denkt, men wordt slechts om den tuin geleid en vindt nergens dank. Maar vraag u zeiven eens af: »Zijt gij zelf dan niet reeds eiken dag ondankbaar geweest jegens uw grootsten weldoener ? En hoe zou het u gegaan zijn, wanneer God alleen onzondigen menschen genadig zijn wilde ? Heeft hij dan de monsterachtige ondankbaarheid der wereld niet vooruit gezien, toen Hij zijn eenigen, geliefden Zoon aan de wereld heeft geschonken ?

Bij deze overweging zal de ware Christen niet alleen geen droefheid, maar zelfs eene zekere vreugde gevoelen, wanneer zijne goedheid met ondank wordt vergolden; de laagheid en zonde des ondankbaren zullen hem leed doen, maar het zal hem verheugen, zelf te ontmoeten, wat God telken dage in millioenen menschen ontmoet, namelijk :

-ocr page 277-

262

dat zijne goedertierenheid met grove beleedigingen en ondank van allerlei aard wordt vergolden.

Toen de H. Elisabeth het bericht ontving van de slechte daad, welke die vrouw had uitgevoerd, zeide zij geen enkel ontevreden woord daarover , maar in haar goedertieren hart verhief zich terstond de zorg voor de verlaten zuigeling. Zij zeide tot hare dienstmaagd : »Ga spoedig en breng het kind mede, opdat het niet verlaten blijve.'' Hierin deed Elisabeth terstond, wat de men-schelijke voorzichtigheid bij zoodanige gevallen vordert, zij liet den overheidspersoon van Marburg ontbieden en deelde hem het voorval mede, opdat hij de policiedie-naars mocht uitzenden, om de weggeloopen vrouw op te zoeken en bij haar kind terug te brengen. Dit geschiedde terstond, maar, ofschoon die mannen zich in de verschillende straten verdeeld hadden, keerden zij gezamenlijk terug , zonder die vrouw gevonden te hebben.

Wanneer de natuurlijke middelen ter bereiking eener zaak uitgeput zijn, dan blijft er nog een bovennatuurlijk, om zoo te zeggen, een toovermiddel over, waardoor men eene hoogere macht overhaalt te doen, wat wij door eigen krachten niet bereiken kunnen , — dit is het gebed. Eene dienstmaagd , die de werkzaamheid van het gebed harer heilige meesteres bij ondervinding kende, zette haar daartoe aan, opdat God de weggeloopen moeder weder tot haar kind zoude terugbrengen. Elisabeth was zeer gewillig tot het gebed, maar zeide niettemin : »Ik weet den Heer niets anders te bidden, dan dat zijn Wil geschiede.quot;

Een uur later kwam de man haastig aangeloopen , wierp zich voor Elisabeth op de knieën en bad haat om vergiffenis. Hij zeide, dat zij niet meer voort konden alsof zij gebonden waren, en inwendig gedwongen warden om terug te keeren. Het kind werd nu gehaald , maaide aanwezigen drongen er op aan, dat Elisabeth den mantel en de schoenen aan de ondankbare, gevoellooze vrouw zou doen ontnemen en aan een arme schenken, die bare gaven meer waardig was. Zij antwoordde : »Doe wat u billijk voorkomt.quot;

Elisabeth schonk nu den mantel aan een vroom meisje.

■ lt;

-ocr page 278-

263

en dit geschenk bracht de eigenaardige uitwerking te weeg, dat de jonge dochter zich terstond aan God toewijdde en zich in een klooster liet opnemen. Evenwel kon de goede landgravin niet van zich verkrijgen, de liefdelooze moeder met ledige handen weg te zenden ; zij gaf haar andere kleederen en schoenen. Immers, terwijl de booze wereld-1 i n g den weldoener vaak met beleedigingen vergeldt, vergeldt de ware Christen ondanks de beleedigingen met weldaden , geljjk Hij, door wiens Geest de goede Christen bezield is , zulks dagelijks aan millioenen menschen doet.

Zulk eene ondankbaarheid ondervond Elisabeth ook eens van wege eene andere vrouw, die zij ter verpleging in hare eigen woning opgenomen had.

Toen de slechthartige vrouw hersteld was. maakte zij zich op zekeren nacht heimelijk weg, en stal de kleederen harer weldoenster. Toen Elisabeth des morgens wilde opstaan, had zij niets om zich te kleeden en moest derhalve te bed blijven liggen. Haar vroom gemoed werd daarover evenwel in geenen deele verstoord, maar wist dit ten goede te keeren, door te zeggen: ))Lieve Heer, ik dank U, dat gij mij aan U gelijk hebt doen worden ; want ook Gij zijt naakt en bloot ter wereld gekomen , en hebt naakt en bloot aan het kruishout gehangen.quot;

Weest aldus volmaakt, gelijk uw Hern elsche Vader volmaakt is. Matth. IV : 48,

85. Het Onze Vader van twee «ren lang.

Te midden van het werkzame leven, dat Elisabeth te Marburg doorbracht, gevoelde zij in de verzorging der armen en de verpleging der kranken toch ook van tijd tot tijd de behoefte en het verlangen naar rust. Het was geene rust in werkeloosheid . die zij begeerde, maar die heilige rust waarin men zich ongestoord met God kan bezig houden, om dan op nieuw versterkt, weer af te dalen tot de uitoefening der liefdewerken. Zoo heeft de Verlosser zich ook van tijd tot tijd van de menschen afgezonderd, heeft

-ocr page 279-

264

den eenzamen berg bestegen , om daar in overweging met zijn hemelschen Vader te verkeeren. En even zoo vond Elisabeth hare uitspanning in het opzoeken van haren Geliefde, bij wien zij dan uren doorbracht.

Oostwaarts van Marburg, aan gene zijde van een boschachtig gebergte, ligt aan den rand van het bosch de Elisabethsbron , aldus genaamd, omdat Elisabeth zich dikwijls geheel alleen daarheen begaf, om zich , buiten alle stoornis der wereld, met gebed en overweging bezig te houden. Gedurende den geheelen weg, die bijna twee uren lang is, bad zij slechts één Onze Vader ; haar geest voedde zich in de overweging van den onmetelijken rijkdom en de diepte van deszelfs inhoud.

Want liet Onze Vader is niet alleen een gebed tot God, maar het is ook eene prediking tot de ziel en alle christelijke predikatiën zijn, wat het wezen betreft, in het Onze Vader vervat. Wat zou het een overheerlijk schouwspel zijn , wanneer wij alle gedachten en gewaarwordingen konden aanschouwen , welke de door den H. Geest verlichte ziel uit het twee uren lange Onze Vader trok, gelijk eene bij die uit een bloemkrans honig zamelt.

Hoe naakt en arm naar de ziel is toch de wereldling, voor wien het gebed een bezwaar, ja een slafelijke dienst gelijk is, dien hij zooveel mogelijk bekort of geheel achter laat. Hoe zal het hem in de andere wereld gaan, waar de zaligheid een onafgebroken eeuwig gebed zal zijn?

Als of de gebeden der H. Elisabeth aan die bron , als zaadkorrels zijn blijven liggen en eeuwen lang vruchten gedragen hebben, heeft zich het gebed aan dat oord des wouds voortgeplant tot op den huidigen dag. Boven de bron werd ter gedachtenis aan de Heilige eene kapel gebouwd ; deze bestaat sedert lang niet meer, maar het bidden op die plaats is gebleven. Op zon- en feestdagen verzamelen zich hier de inwoners van het naburige dorp Schrak en vereenigen zich in het gebed. De natuur vormt daar zelve een tempel tot dat doel, de hooge boomen des wouds zijn de kolommen, het azuur des hemels het gewelf, de groene graszoden het plaveisel, en in plaats van een Altaar-beeld dragen de landlieden het

-ocr page 280-

265

aandenken en de vereering der geliefde Heilige in hunne harten; als orgelspel bij difc gemeenschappelijk gebed dient het geruisch van de bron en het gesuis van den wind door het loover — en wellicht zal haar geest hier liever onder de vrome biddenden in het woud verwijlen, dan in de prachtige steenen kerk , die ter harer eer in Marburg is gebouwd en die inwendig in den laatsten tijd in rijke goud- en kleurenversiersel is hersteld. — Want het Allerheiligste is daar niet hersteld , waarop toch de prachtigste kerken niet meer zijn , dan het omzetsel van den diamant.

Gelijk het hert verlangt naar do waterbron, zoo verlangt mijne ziel naar U, o God! Mijne ziel dorst naar God, den Machtige, den Levende.

Psalm XIV: 1, 2.

8(5. Het voorportaal des Hemels.

Dikwijls ging de H. Elisabeth ook in het open veld , om zioh eenzaam , onder den vrijen hemel, met gebed en overdenking bezig te houden. Dat zulk eene wandeling , in het veld of in het woud , bij de H. Vrouw niet in het minst vermengd was met eene zinnelijke begeerte tot wandelingen , kan men daaruit afleiden , dat zij zelfs bij het ongunstigste weder zich naar de meest verwijderde bronnen in het woud begaf. Maar wanneer de ware Christen zich dikwijls in de vrije natuur tot eene godsdienstige stemming voelt opgewekt, in dien hoogen, edelen tempel door God zeiven gebouwd, dan laat hij daarom toch het bezoek der kerk niet na.

Het zal weldra tien jaren geleden zijn, zegt Stoltz, dat ik mij op den berg Carmel bevond. Het Karmelietenklooster staat aan den rand van het gebergte. Edeler en prachtiger natuur zal men niet licht op aarde vinden ; alles in den omtrek tot de kleinste bijzonderheid wekt eene vroome gemoedsstemming op. De uitgestrekte woest-

-ocr page 281-

266

heid van het gebergte verwijdert alles van het oog, wat aan het werkzame leven van den mensch herinnert; de schoonste boom der wereld, de palmboom, staat in groote rijen, beneden en tegen den berg, en strekt als het ware biddend zijne armen ten hemel uit. Op de andere zijde wordt het gebergte afgesloten door steile afhellende rotsen en daarbeneden bruist de groote, stoute zee tot in de onafzienbare verte , waar hemel en water elkander schijnen aan te raken. De zeewind speelt daarover als op eene groote harp, en de zilveren snaren der schuimende golven geven tonen , die van den rotsach-tigen oever in het menschelijke oor opstijgen en de ziel tot aanbidding, lof, dank en vreugde jegens den Schepper opwekken.

Toch heb ik op den Carmel eene plaats gevonden, die tot warmer inniger stemming wekt, een godsdienstig gevoel van verhevener aard. Daar in die eenzame kloostergangen omdwalende , kwam ik in eene grootere kapel, waar een kloosterling , in het gebed verzonken, eenzaam nederknielde. Dit gezicht maakte op mij een eigenaardigen indruk ; ik gevoelde, dat de kerk voor het gebed in de gewichtigste belangen der ziel de rechte plaats is. Het gebed krijgt daar als het ware een anderen toon , dan de bede in de open natuur; hier gelijkt die godsdienstige oefening meer op de psalmen des Ouden Verbonds — in de kerk vindt het geloovige hart oneindig meer. Immers, God is hier niet alleen tegenwoordig, maar de menschheid van Jesus Christus is daar ook aanwezig; de Godslamp wijst de plaats aan , waar hij in den Tabernakel op ons wacht, met de onafgebroken uitnoodiging ; Komt allen tot mij, die vermoeid en beladen zijt, Ik zal u verkwikken. Hier knielt gij neder, hier bidt gij in tegenwoordigheid van den waren , den levenden Persoon van Jesus Christus, die met Godheid en menschheid onder de arme en nederige gedaante dei-geconsacreerde Hostie in den Tabernakel verblijft, en de kerk onafgebroken door zijne tegenwoordigheid wijdt en heiligt en de geloovigen, daar tegenwoordig, onophoudelijk zegent en met genade overlaadt. Daarom mag

-ocr page 282-

267

dan ook de christen hopen, dat zijn gebed aldaar eenef hoogere, meer doordringende kracht verkrijgt.

De heldere ziel der H. Elisabeth heeft de juistheid hiervan steeds diep gevoeld en beoefend. Zij ging niet alleen regelmatig naar de gemeenschappelijke godsdienstoefeningen. maar hield zich uren lang in de kerk op, somtijds zelfs gedurende een gedeelte van den nacht. Men heeft ook opgemerkt, dat wanneer zij zich in de kerk met hare godsdienstige oefeningen bezig hield, hare oogen en handen zoo onbewegelijk ten hemel gericht waren, als ware zij een standbeeld. Zelfs de strenge Koenraad schreef aan den Paus, dat hij voor God kon getuigen, nog zelden eene vrouw gezien te hebben, die zoo zeer in de overweging geoefend was als de H. Elisabeth.

Zie hier Gods woning onder de men-schen! Hij zal bij hen wonen, zij zullen zijn volk zijn en God zelf zal onderhen zijn, als hun God. Openb. XI; 3.

87. Gemeenschap der Heiligen.

Hoezeer Elisabeth's geest als in God verslonden was en geheel in God leefde, was zij evenwel, en misschien wel juist daarom, eene trouwe vereerster der Heiligen. Met vreugde hoorde zij hunne levensgeschiedenissen aan, vierde de bijzondere feesten der Heiligen, vereerde hunne Eelikwiën en ontstak ter hunner eer waslicht en wierook. Wellicht denkt menig lezer, dat zij met de godsdienstige oefeningen van haren tijd zal hebben medegedaan, in de meening, dat dit een plicht was, terwijl dit alles toch in geenen deele tot bevordering harer heiligheid heeft medegewerkt. Dit zullen wij onderzoeken.

De soldaat, die uit neiging en liefde tot den krijgsmansstand dien staat gekozen heeft, vereert niemand hooger dan beroemde krijgshelden en veldheeren. De ijverige geleerde heeft zeker in zijne kamer de beeldtenis hangen der mannen, die in geleerdheid uitgemunt hebben. Sedert eenige jaren zijn er feesten gevierd en

-ocr page 283-

268

gedoukteekenen opgericht ter eere van Schiller, daar velen zjjne gedichten gaarne lezen en groote waarde aan de dichtkunst hechten. Is het nu niet natuurlijk, dat iemand, die met alle inspanning niet naar krijgsroem, wetenschap •of kunst, maar naar heiligheid streeft, inzonderheid zulke dienaren Gods hoog vereert, die het in de heiligheid ver gebracht hebben ? Daarenboven, hoe nauwer de overeenstemming is, waarin de ziel tot God staat, des te meer en te hartelijker zal zjj ook diegenen beminnen en eeren, welke God bijzonder beminnen en huldigen, dit zijn juist zijne Heiligen. Maar ook de aanroeping der Heiligen ligt geheel in de christelijke orde.

De Apostel noemt de Christenen, die alle gebreken en behoeften van dit aardsche met zich omdragen, reeds ledematen van Christus. Christus bloed stroomt in hen ■om. Zijn geest en Zijne kracht regeert hen. Ontelbare lichamelijke en geestelijke weldaden verleent Hjj ons ■door deze Zijne ledematen, zoo b. v. door priesters, ouders , overheden , onderwijzers, geneesheeren, vrienden, liefdadige menschen. De Heiligen zijn met het hoofd, hetwelk Christus is, nog nader en voor eeuwig vereenigde ledematen. Daarom zal de Christen deze levende ledematen van Christus , niet alleen om hun hoofd Christus vereeren , maar ook door hen menige genade zoeken te erlangen. Het schoone , aan God verwante voorrecht des menschen , dat van anderen goed te kunnen doen , is in den Hemel niet verlamd of weggenomen , waar de gelukzalige ziel geheel gereinigd en geheiligd is ; anders zou ■de ziel in den Hemel immers armer en onmachtiger zijn, dan zij in het met zonden bevlekte aardsche leven geweest is. Het gebed des rechtvaardigen vermag veel, daarom het gebed der Heiligen in den Hemel zeker het meest. Dit leert ook de ondervinding. Bij het meeren-deel der Heiligen , wier leven men meer van nabij kent, doet zich regelmatig het verschijnsel voor, dat zij, die met vertrouwen de hulp der Heiligen hebben ingeroepen, na den dood dier Heiligen meer wonderbare hulp ontvingen dan diezelfde Heiligen gedurende hun aardschen levenswandel hebben kunnen verleenen. Gelijk God de men-

:

■ft :' i il I

Iquot; I

ii

-ocr page 284-

269

schen op aarde niet alleen aan zijne weldaden deelachtig-maakt, maar ook aan zijne werkzame liefde doet deelnemen , zooveel te meer doet Hii zulks met de Heiligen in den Hemel. Het is dus onverstandig wanneer Christenen de Heiligen niet willen aanroepen en vereeren; als ware God ijverzuchtig, wanneer men diegenen onder zijne kinderen , waarin Hij Zijn grootste welbehagen schept, die Hij Zijne broeders, vrienden en kinderen noemt, vereert en in het gevoel zijner nietigheid verzoekt, dat zij met het gebed , uit hunne verheerlijkte ziel opgeweld ons zwak en nederig gebed bij God eenige waarde gelieven bij te zetten.

Elisabeth was echter zelve in gemoedsstemming en in levenswandel eene heilige des kruizes. De geschiedenis heeft tot dus verre genoegzaam aangetoond, dat de levensweg der jonge vrouw als het ware eene laan of een woud van zware kruisen geweest is. Maar in hare godsvrucht heeft zij ook dikwijls den pelgrimstocht naar Golgotha ondernomen en vaak heeft zij lang in overweging,, daar onder het kruis, zich opgehouden. Dit zal dan wel de reden geweest zijn, waarom Elisabeth onder alle Heiligen diegenen het meest vereerd heeft, welke zij onder het kruis heeft aangetroffen, en wèl in de eerste plaats de Moeder Gods , don den H. Apostel Joannes en de rouwmoedige en getrouwe Magdalena.

Wat Maria in den Magnificat zeide, heeft eigenlijk de H. Geest door haar gesproken. Daarom moet alles, wat in den Magnificat tot de menschen gezegd is, als Gods wi! en als goddelijk gebod gelden. Wanneer dan iemand, al is hij gedoopt, zich hieraan niet houdt, en dat gebod niet volbrengt, dan is hij niet op den rechten weg. Dit hoogst gewichtige woord des H. Geestes uit den mond der H. Maagd is:

Zie, van nu af zullen alle geslachten

mij zalig prijzen. Luk. 1 : 48.

Wanneer gij, geliefde lezer, niet tot die »g e s 1 a c h-t e nquot; behoort, die Maria groeten en zalig prijzen —

-ocr page 285-

270

■kom dan tot ernstige bezinning en vraag u zeiven af, ■of gij met uwen gcdsdienst niet op een dwaalweg zijt.

88. Beeld en Geest.

Elisabeth had hoogen eerbied voor de beelden der Heiligen , omdat zij hulpmiddelen zijn ter herinnering aan de Heiligen zeiven ; haar geheele leven door had zij eenige beelden van de Moeder Gods in haar bezit, die zij bij haar verscheiden aan hare oudste dochter Sofie (1) vermaakte.

II

Daarentegen kwam de schoonheid of kostbaarheid dei-beelden, bij eene vrouw, die der wereld geheel afgestorven was , in geenen deele in aanmerking. Op zekeren tjjd prees men haar den aankoop van zoodanig beeld dringend aan , maar zij antwoordde : »Ik heb zulk een duur beeld niet noodig ; ik draag het in mijn hart.quot; Zij kwam eens in een klooster, waar het zeer armoedig met voeding en kleeding gesteld was; daarentegen waren er prachtige vergulde beelden en de kloosterlingen toonden ze met zekere ingenomenheid aan de landgravin , maar zij zeide: »Gij zoudt beter gedaan hebben u behoorlijk te kleeden en te voeden , dan zooveel geld tot sieraad der muren uit te geven ; het ware u beter die beelden in het hart te dragen.quot; Dit antwoord der H. Elizabeth heeft eene treurige vermaardheid verkregen , omdat Luther in zijne Tischreden het met lof vermeld heeft. Doch zeker heeft de H. Elisabeth het niet gesproken in dien geest, waarin Luther het geprezen heeft.

(1) Sofie, later hertogin van Brabant, nam deze beelden, vier in getal, met zich mee naar België ; het eene werd geplaatst te Vilvoorden , en werd beroemd om deszelfs wonderen onder den naam van O. L. V. van Troost; het tweede ging naar'sGravesande; het derde naar de Carmelieten te Haarlem; eindelijk, het vierde werd geplaatst in de kerk van Halle, bij Brussel, waar het nog op den huldigen dag vereerd wordt en het doel van beroemde bedevaarten is. l)e beroemde geleerde Justus Lipsius heeft een geschiedkundig werk over dat beeld geschreven, en zijne pen aan Maria toegewijd

-ocr page 286-

'271

Iedere heilige beeltenis moet een teeken zijn tot herinnering aan den heilige, die in den Hemel woont ; het moet spreken tot den geest en het geloof opwekken. Daarom is het niet altijd noodig, dat het beeld door pracht van kleuren en goud uitschittert, want eenvoudige en godvruchtige geloovigen knielen even gaarne voor een bruin of zwart of aanzienlijk Moeder-Gods-beeld neer , en kussen het eenvoudig crucifix , omdat hun geloof in dat beeld niet het portret ziet van den verheerlijkten Heilige , maar een herinnering aan dengenen, wien zij vereeren.

Bij Elisabeth moest de onverschilligheid ten aanzien van den vorm en de schoonheid der beelden grooter zijn, naarmate zij zelve meer vergeestelijkt werd , en, gelijk de Apostel zegt, haar wandel in den Hemel was. Godsdienstige beelden zijn als ladders voor den christe-lijken geest, waarlangs hij zich ten Hemel verheft; Elisabeth had geen behoefte aan dezelve , omdat hare ziel als met vleugelen zich ten Hemel verhief. Hoe meer het einde haars levens naderde , des te veelvuldiger verviel zij in toestanden , waarin hare ziel uren lang niets meer van het aardsche gewaar werd, maar op bovennatuurlijke wijze met God en zijne Engelen en Heiligen verkeerde.

Wanneer zij dan uit zulke geestvervoeringen , als van eene reis naar een paradijs , terugkeerde, was haar hart vol zaligheid en dankbaarheid. Bij haar ging het juist in omgekeerden zin als bij gewone menschen; wanneer de gswone mensch sterft , wil de ziel dikwijls de aarde niet loslaten. Zjj heeft diepe wortelen geschoten in de zinnelijkheid, in do hoovaardij en de aardsche goederen , en heeft aan gene zijde niets wat haar aantrekt. Elisabeth daarentegen was sedert lang der aarde afgestorven en leefde reeds dikwijls met hare geheele ziel in den Hemel, terwijl haar lichaam nog gezond en vol leven op de aarde verkeerde. Hierover bestaat nog een bericht, door haren biechtvader na den dood van Elisabeth aan den paus gezonden, waarin hij meldt: »Men zag haar gelaat dikwijls op wonderbare wijze verlicht en uit hare

-ocr page 287-

272

oogen schoten als zonnestralen ; het was de afspiegeling van het gelaat des Heeren. Dan kon men haar nauwelijks onbedekt aanschouwen.quot;

Na zulke geestverrukkingen werd haar lichaam zelfs in zulk een buitengewonen toestand gebracht, dat zij in geruimen tijd geene behoefte aan voedsel had ; wat hare ziel bij die hemelsche beschouwingen genoten had, voedde en versterkte ook het lichamelijke leven. Tot haar zelve gekomen, leefde zij in hemelsche gedachten en verlangens den geheelen dag voort; zij schetste zelve haren toestand met de woorden uit het Hooglied, kap. 5 vers 6, Mijne zie|is versmolten, toenmijn Geliefde mij heeft toegesproken.

89. Harde Yei-wisseling.

Gelijk de Verlosser alle menschen beminde, en onder deze bijzonder zijne Apostelen , die hij ook zijne vrienden en kinderen noemde, en onder zijne Apostelen weder eene bijzondere genegenheid den H. Joannes toedroeg , zoo bewees Elisabeth aan alle menschen, waarmede zij in aanraking kwam, eene hartelijke welwillendheid en toonde zulks metterdaad ; evenwel was zij met het innigste, diepste gevoel van vriendschap aan hare dienstmaagden Isentrudis en Guda verbonden. Een minder liefderijk hart zoxi niet ongevoelig hebben kunnen blijven bij de-veeljarige trouw , waarmede de beide vrouwen alle vervolgingen en ellenden van hare meesteres hadden gedeeld. Isentrudis was zoo geheel de vertrouwelinge van Elisabeth , dat deze haar zelfs elke gedachte, iedere gemoedsbeweging had medegedeeld. Guda was haar reeds op vijfjarigen leeftijd tot speelgenoote gegeven. Beiden Isentrudis en Guda, waren getuige geweest van haren voratelijken luister en aardsch geluk , toen de vorstin met haren gemaal verblijf op den Wartburg hield : beiden waren haar in de diepe ellende gevolgd toen Elisabeth , in den winter uit haar slot verdreven in Eisenach geen huisvesting konde vinden ; beiden waren haar in den.

-ocr page 288-

273

vreemde gevolgd naar Bamberg en Bodenstein; beiden hadden met haar de gelofte van zuiverheid afgelegd, waren met haar in den derden regel der Pranciscaner-orde getreden en hadden even als zij aan alle levensgenot vaarwel gezegd en in de armoedige hut te Marburg haren intrek genomen, om het armoedigste leven te leiden. De eenige onschuldige uitspanning van de H. Elisabeth was het vertrouwelijk gesprek met deze trouwe zielen : van al wat de zichtbare wereld aangenaams biedt, zelfs van hare kinderen had de vorstin edelmoedig en heldhaftig afstand gedaan ; het eenige wat zij nog bezat, waren deze twee vriendinnen.

En nu komt meester Koenraad om zijner heilige biech-telinge ook nog dezen aardschen troost te ontnemen. Eerst moest Isentrudis zich op zijn bevel van bare geliefde meesteres scheiden, en eenigen tijd daarna insgelijks Guda. Gehoorzaam , maar met bitter hartzeer en tallooze tranen nam Elisabeth aischeid van hare levensgezellinnen. Het was echter den strengen biechtvader niet genoeg, de arme vorstin eene diepe wonde te hebben toegebracht; gelijk den gegeeselden Verlosser nog het zware kruis op de gapende wonden werd gelegd, dat Hij tegen den berg moest opslepen, zoo bezwaarde Koenraad het diepgewonde hart van de goede Elisabeth ook nog met een doornachtig kruis. Hij zocht namelijk twee norsche, onbehagelijke vrouwen op en gaf haar die tot huisgenooten, in plaats van de vriendinnen , die hij verwijderd had. De eene heette ook Elisabeth en was eene ongehuwde persoon , wel niet ongodsdienstig, maar zeer ongemanierd , lomp en ruw , daarbij zoo onaangenaam van voorkomen, dat men den kinderen met haar schrik zou hebben aangejaagd. De andere, Irmengardis was eene doove , oude weduwe , eene wonderlijke , twistzieke vrouw, die met niets tevreden was en altijd over iets te morren en wat te bedillen had.

Hiermede deed Koenraad aan zijne biechtelinge , wat God voortdurend aan millioenen menschen doet. Wanneer God een eenig kind aan de ouders , den echtgenoot aan de gelukkig gehuwde vrouw , de moeder aan de

-18

-ocr page 289-

274

jonge dochter, den edelmoedigen weldoener aan den armen zieke ontneemt, dan is de smart zeker niet minder grievend . dan die , welke Elisabeth gevoelde bij de verwijdering barer vriendinnen. Even als God nu bij het pijnlijk verscheuren dezer liefdebanden steeds door wijze goedheid geleid wordt, zoo had Koenraad ook een wijs inzicht. — Menige zaak die op zich zelve niet zondig is , veraangenaamt het leven, doch gelijk de klimop om den boom, versiert zij wel, maar knaagt daarom niet minder aan de hoogere zielskracht en aan de liefde tot God. De tuinier snijdt de woekerplant aan stukken en rukt de tallooze wortels en takken van den boom. Zoo wilde Koenraad het laatste overblijfsel van natuurlijke aard-sche liefde in deze ziel uitroeien: die zoo klaarblijkelijk uitverkoren was, om tot den hoogsten trap van christelijke volmaaktheid op te klimmen. Velen zullen zeker de handeling van Koenraad uiterst hardvochtig en verwerpelijk vindon. Ik ben Koenraads rechter niet, doch bemerk , dat Isentrudis zelve , die hare dierbare meeste-rease moest verlaten, hem verdedigd heeft; zij zegt uitdrukkelijk : «Maar dit deed meester Koenraad, zaliger gedachtenis , uit goeden ijver en met inzicht; omdat hij vreesde, dat wij over de vroegere wereldsche grootheid met elkander spreken, en spijt in haar zouden opwekken Bovendien ontnam hij haar alle menschelijke troost, die zij in ons vond, opdat zij God alleen zoude aanhangen.quot; — De strenge kloosterorden eischen ook eene dergelijke scheiding van de geliefde betrekkingen. En Elisabeth, die zoo gaa,rne in de strengste orde zou ge treden zijn, had getoond, dat zij tegen elke gestrengheid en verloochening opgewassen was: zij heeft deze dubbele beproeving roemvol doorgestaan. Somtijds kwamen Isentrudis en Guda hare geliefde meesteres bezoeken ; deze hield echter hare gelofte, namelijk die van alle voorschriften baars Biechtvaders trouw te zullen opvolgen . zóó stipt, dat zij zonder zijne toestemming zich geene enkele maal veroorloofde , met hare vriendinnen een woord te wisselen , of haar iets voor te zetten.

Overigens had zij ruim gelegenheid, om zich in den

-ocr page 290-

275

diepsten ootmoed en bet onuitputtelljkat geduld te oefenen. De Landgravin liet zich van de ongemanierde vrouwen eene behandeling welgevallen, die eene dienstmaagd niet licht van hare meesteres zou verdragen. Zij zelve vaagde en reinigde het vertrok en alle onaangename en harde bezigheid was hare taak. Wanneer zij, verdiept in geestelijke overweging, geene genoegzame aandacht schonk aan de toebereiding der spijzen en deze niet goed ter tafel kwamen, dan verweten hare gezellinnen haar , dat zij tot niets bekwaam was en scholden haar uit. Wanneer zij in hare goedhartigheid zich liet bewegen, eenen arme iets te geven, of zich het lot van eenen zieke aan te trekken , dan werd zulks door die vrouwen bij den biechtvader aangebracht, en deze kastijdde haar dan weder, omdat zij dit zonder zijn verlof had gedaan. Met hemelsch geduld, zelfs zonder inspanning of bekommering, verdroeg de ziel der Heilige vrouw zoodanige mishandeling, ja zij behandelde hare nieuwe huisgenooten met de grootste vriendelijkheid, en verlangde , dat zij met haar op den vriendschappelijksten voet zouden omgaan, zoodat zelfs ten laatste het ruwe gemoed der oude, grillige Irmengardis werd getroffen, en zij de wonderbare vrouw begon te vereeren.

Voor gewone menschen in de wereld is zulk een gedrag der Vorstin te laag of te hoog ; zij zullen het niet begrijpen en het voor dwaasheid en krankzinnigheid houden. De Christen zal echter daarin zien , hoe de ziel der H. Elisabeth helder als kristal geworden is, waar de geest van Christus in liefelijke zuiverheid kon doorschijnen, die gezegd heeft:

Neemt mijn Juk op uenleertv an Mij, dat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben; en gij zult rust vinden voor uwe zielen. Matth. IV : 22.

90. Tweestrijd tussclien gelioorzaamlieid en barinhartiglifild.

Wij zullen nu ook den ordesgeestelijke, Pater Kochem,

-ocr page 291-

276

de handelwijze der beide ongezellige vrouwen laten ver-jdel, os halen, waarmede Elisabeth huizen moest. Hij zegt van [geven-haar : »Zij deden haar veel leed aan en behandelden ide ge haar smadelijk, bevitten al hare heilige oefeningen en!dan ê berokkenden haar menige berisping en hardheid van den j echter kant van haren biechtvader. Deze gezellinnen 'waven I verboet zoo onhandelbaar , dat zij Elisabeth bijna geen dienst of 1 van (3 hulp leenden , maar haar alleen lieten koken, het vaat- I ginger werk en het linnengoed reinigen en het huis vegen, enz. 1 dan t Wanneer de spijze somtijds niet goed bereid of aange- 1 bedilz brand was, (hetgeen gebeuren kon, daar de H Elisa- 1 gaf h beth vroeger nooit gekookt of geleerd had spijzen te I bood bereiden) dan scholden zij de H. vrouw en verweten haar, 1 Wa dat zij zelfs nog geen soep kon koken. 1 Zjj g

Haar biechtvader verbood haar het rijkelijk uitdeelen 1 in \-van aalmoezen, daar hij vreesde dat het geld, hetwelk | zelfs zij van haren schoonbroeder had gekregen, niet toerei- I Di' kend zou zijn. De barmhartige moeder was echter 1 hij 1 zoo medelijdend jegens de armen dat zij allen rijkelijk | stukk mededeelde , en zich hierin moeielijk wist te bekrimpen. 1 twee De werkelooze vrouwen gaven nauwkeurig acht, wat zij | brooi eiken arme gaf, on wanneer zij slechts één penning te 1 patei veel wegschonk , brachten zij het den biechtvader aan 1 gedu en beschuldigden haar van ongehoorzaamheid. Op die I weet aanklacht kwam de biechtvader tot haar, sprak haar met 1 Ti harde woorden toe , legde haar tot boete eene zware 1 den tuchtiging op , ja, wat hard is aan te hooren , gaf haar I hun meermalen een slag in het heilig aangezicht. Dan viel 1 zwei zjj op hare knieën , beschuldigde zich rouwmoedig van I zij 1 hare ongehoorzaamheid en bad nederig om vergiffenis. I of

0, welk een geduld, welk een ootmoed! Wanneer nu de I met snoode vrouwen de heilige vrouw weder aanklaagden, dat 1 bov zij te veel geld uitgaf, gebood de biechtvader haar, onder I dezi verband der H. gehoorzaamheid, in het vervolg geen en- I wer kelen bedelaar meer dan één penning te gelijk te geven. I om Dat was voor het milde hart eene zware beproeving en I Daf liever had zij zich de zwaarste boete zien opleggen, dan I ma zich aan zulk een zwaren plicht van gehoorzaamheid te I ijvi moeten onderwerpen. Spoedig vond zij echter het mid- 1 dei

-ocr page 292-

277

del, om zonder overtreding der gehoorzaamheid meer te geven. Wanneer de noodlijdenden zich beklaagden over de geringe gift, dan zeide zij : »Mij is verboden meer dan eénen penning te gelijk te geven. Wanneer gij echter na eenigen tijd terug komt, dan is het mij niet verboden u weer zooveel te geven.quot; De bedelaars wisten van deze vergunning behoorlijk partij te trekken; zij gingen een of meermalen het gasthuis rond, en kwamen dan terug om weder een penning te halen. Toen de bedilzieke vrouwen dit den biechtvader weder aanbrachten, gaf hij baar op nieuw een slag in het aangezicht en verbood haar voortaan zelfs een penning te geven.

Wat meent gij, dat de barmhartige moeder toen deed ? Zij gaf, wel is waar, geen geld meer uit, maar deelde in plaats daarvan niet alleen groote stukken , maar zelfs geheele brooden uit.

Dit geviel den pater al wederom niet, daarom beval hij voortaan nimmer een geheel brood, maar slechts stukken weg te schenken, en toen zij eenen bedelaar twee of drie stukken te gelijk gaf, werd haar ook de brooduitdeeling ontzegd. Door een en ander wilde de pater hare gehoorzaamheid op de proef stellen en haar geduld oefenen. Hoe zwaar dit alles haar gevallen is, weet ik echter niet genoegzaam te verklaren.

Toen haar nu het geven van aalmoezen geheel verboden was, begon zij de kranken en melaatschen te dienen, hun heilzame baden te bereiden en hunne wonden en zweren te kussen. Omdat haar biechtvader vreesde , dat zij bij hare zwakke lichaamsgesteldheid ziek zoude worden of eene aanstekelijke kwaal bekomen, verbood hij haar met melaatschen of aanstekelijke zieken om te gaan en bovenal hunne wonden en zweren te kussen. Het was dezer barmhartige moeder niet mogelijk zich van liefdewerken te onthouden , want de barmhartigheid was haar, om zoo te zeggen, aangeboren en met haar opgegroeid. Daarom verliet zij wel is waar de aanstekelijke kranken, maar diende daarom in haar gasthuis met te meer ijver de geneeselijke zieken. Zij nam hare dienstmaagden daarbij mede, bracht voor de zieken heilzame baden

-ocr page 293-

278

in gereedheid , droeg hen na het bad in de bedden terug , reinigde hunne onreinheden, bracht hun spijzen en diende hen bij alle behoeften. Onder dezen arbeid zeide zij eens tot hare dienstmaagden ; »0, hoe heilzaam voor ons, dat wij onzen Heer in deze baden mogen wasschen en afdrogen.quot; Toen zeide een harer dienstmaagden »U is het wèl bij deze, ik weet echter niet of dit bij anderen insgelijks zoo is.quot; Op deze wijze heeft de H. Elisabeth de barmhartigheid uitgeoefend tot haren dood toe. Men zou hier ter plaatse nog vele bijzondere geval len kunnen aanteekenen , waarin haar biechtvader hare gehoorzaamheid beproefd en haar uitermate vernederd heeft. Zoo verbood hij haar, zonder zijn verlof, met hare vroegere hartelijk geliefde dienstmaagden een woord te spreken, zelfs haar te groeten. Al verder, wanneer zij soms ver buiten Marburg was, gebood hij haar zonder dat zulks noodzakelijk was tot hem te komen, on dwong haar tot menigen harden tocht, door regen, wind en slijk. Eenmaal liet hij haar roepen ; daar zij wegens eene gewichtige reden niet kon komen, schold hij haar op ruwe wijze uit en ofschoon de dienaresse Gods deemoedig om vergiffenis bad, wilde hij zich niet laten verbidden, maar zeide dat hij voortaan hare biecht niet meer wilde hoo ren , noch eenige zorg voor haar dragen, hetgeen voor de dienares van Christus een onverdragelijk kruis was, aangezien zij buiten hem niemand had, die haar verzorgde, en daar zij ook wist dat hij een heilig man was, die haar ijverig den weg ter volmaaktheid aanwees. (Tot zooverre Pater Kochem).

De liefde verdraagt alles; zij gelooft alles; zij hoopt alles; zij duldt alles.

I Kor. XIII: 7.

91. De Beeldhonwers-beitel.

Zeker zal de H. Elisabeth haren biechtvader eeuwig danken , omdat hij haar langs zulk een steilen weg ten

-ocr page 294-

279

hemel heeft gevoerd, en door zulke strenge beproevingen I hare christelijke deugd tot die volmaaktheid lieeft opgeleid, Mocht de lezer nu nog iets willen bedenken, waarin Elisabeth kon beproefd en gelouterd worden, dan zon hij zich wellicht vergeefsche moeite geven. Maar Gods wijsheid vindt onophoudelijk nieuwen raad. Even als da beeldhouwer met kracht en beleid zoo lang stuk voor stuk van het marmerblok afhouwt, tot er eindelijk een blok uit gevormd is, waardig om in Gods tempei geplaatst te worden, zoo beitelt God, als het ware jaren lang aan menige ziel , totdat zij meer en meer tot het schoone evenbeeld Gods gevormd is, om , wanneer eindelijk het aardsche stof is afgewischt, den Schepper , den Verlosser en Zaligmaker in den Hemel te verheerlijken. Daar echter de menschelijke ziel geheel leven is , zoo is het dikwerf zwaar en smartelijk zich stil te houden , wanneer de goddelijke beeldhouwer somtijds zulke zware hamerslagen laat vallen, dat het schijnt alsof het hart verpletterd zal worden. Tot de uitvoering bedient zich de groote werkmeester van verscheidene werktuigen , ook dikwijls van een eigenaardigen beitel die als door den duivel geslepen en in beweging gebracht wordt, maar toch Gods plan moet volvoeren ; dit is namelijk de tong der booze menschen

Ook Elisabeth moest daardoor gewond worden. Reeds vroeger had hare vroomheid en buitengewone goedhartigheid aanleiding gegeven tot laster; men had haar dan eens als eene zottin, dan weder als een verkwistende vrouw uitgekreten ; nu echter zou eerst de afschuwelijkste belastering komen , waarmede de naam eener christelijke vrouw kan bezoedeld worden. De als bedelares gekleede, door vasten en krankenverzorging uitgeputte vrouw werd beticht, van ongeoorloofde betrekkingen tot haren biechtvader Koenraad. Deze zou cle jonge weduwe juist naar zijne geboorteplaats Marburg gelokt hebben, om met haar gemeenschappelijk het weduwengoed te verbrassen. Er bestond niet de geringste aanleiding tot zulk eene schandelijke lastering, maar dewijl de wereld zelve slecht is , zoo is haar niets onverdragelijker dan het zien van

-ocr page 295-

280

menschen, die de wereld met hare genietingen verachten en als het ware met voeten treden. De hel spuwt giftig, ziedend slijk tegen hen op; daarom werd sedert Christus en zijne Apostelen tot op den huidigen dag toe, aller-wege elke heilige levenswandel belasterd, daarom worden de vroomste zielen van huichelarij en allerlei schanddaden beschuldigd. Diep verdorven menschen gelooven eerder aan eene geestverschijning dan aan de mogelijkheid , dat iemand uit zuivere liefde tot God van al wat aangenaam is afstand zou kunnen doen , en wat lastig en zwaar is op zich nemen.

De schandelijke lasteringen kwamen Ridder Varila ter oore. Als een oprecht vriend was het onverdra-gelijk, over zijne voormalige vorstin zulke afschuwelijkheden te verspreiden. Hij was zeker overtuigd , dat Elisabeth onschuldig was , maar hij was bezorgd , dat zij in hare onschuld misschien te onvoorzichtig in hare gedragingen mocht zijn en zelfs niet vermoedde, hoe gretig de wereld op ergernis aast. De Ridder begaf zich dan naar Marburg tot de Landgravin en zeide haar op eerbiedigen toon ; «Veroorloof mij, vrouwe, openhartig met u te spreken.quot; Elisabeth vorderde van hem vrijelijk alles te zeggen, wat hij mocht weten. Toen sprak Va-rilla : »Dan bid ik u , genadige vrouw , uwen roep niet uit het oog te verliezen , want uwe vertrouwelijkheid met meester Koenraad gaf aan het domme en gemeene volk aanleiding tot boosaardige en onbehoorlijke cre-sprekken.quot;

Het eergevoel is gelijk aan een fijngevoelige zenuw onzer ziel, die schijnbaar in de menschen buiten ons hare vertakkingen heeft en vastgegroeid is , zoodat wij in andere menschen gevoelen en vreugde of verdriet gewaar worden, al naar men een goede en kwade meening van ons heeft opgevat. Groote ruwheid of eene sedert lang aangenomen ondeugd werkt bij een tal van menschen uit, dat het eergevoel zich niet meer doet gelden.

Van den anderen kant kan het ook een teeken zijn van volkomen versterving, wanneer iemand bij een hei-

-ocr page 296-

281

Hgen levenswandel alle lasteringen zonder smart en rustig weet te verdagen. De smadelijke laster , die eener Christelijke vrouw ^mverdragelijk zou gevallen zijn, bracht bij Elisabeth geene uitwerking meer te weeg. Hare ziel leefde reeds zoo onafscheidelijk in God , dat de wereld haar niet meer kon bereiken of leed aandoen. Toen Elisabeth van den Bidder vernomen had, wat men van haar zeide, hief zij in vrome opgeruimdheid hare oogen tot God op , in wien zij allen vrede smaakte en zeide : «Geloofd zij in alles onze Heer en God Jesus Christus , die zich wil verwaardigen dit kleine olfer van mij aan te nemen Uit liefde tot Hem en otn Hem te dienen heb ik mijne edele afkomst verloochend ; de rijkdommen der wereld heb ik veracht en ben doodarm geworden ; jeugd en schoonheid heb ik niet in aanmerking genomen en ben er slechts op bedacht geweest, als eenig sieraad der vrouw, den roep der zedelijkheid en eerbaarheid te bewaren. Maar ook dezen vordert God van mij , naar ik verneem ; Hij wil mijn goeden naam nog als een aangenaam otter aannemen. Het is mij goed, als eene versmade vrouw te leven ; maar, lieve Verlosser, behoed mijne arme nog niet belasterde kinderen voor schande, dat die niet door mij op hen nederkome.quot; Toen wendde Elisabeth zich tot den Ridder en sprak : »Opdat gij , Heer, geen argwaan tegen mij moogt opvatten , zal ik u mijne schouderen toonen.quot; Deze waren nog met de bloedige geeselstriemen geteekend, die zij kort te voren ontvangen had. »Zie zeide zij , quot;de soort van liefde, welke mjj de heilige priester toedraagt, of liever waarmede hij mij tot de liefde Gods aandrijft.quot; De kronijkschrijver , die zulks verhaalt, voegt er de bemerking bij : »Dit is het waarachtig ootmoedige geduld , dat het onrecht van den slechten naam geduldig droeg en God voor den geleden smaad in volkomen overgeving dank zeide, en de ergernis op verstandige wijze uit het hart des naasten wegnam.quot;

Beveel den Heer uwen weg aan, en vertrouw op Hem, hij zal het goed maken. En hij zal uwe gerechtigheid als

-ocr page 297-

282

een licht doen opgaan enuw recht ge-1 ij k d e n m i d d a g. Ps. ^XXVI: 5, 6.

92. Er wordt aangeklopt.

Eindelijk was de ziel der H. Elisabeth , gereinigd van al wat zondig en aardsch was , gelijk aan het zuiverste goud geworden; het evenbeeld Gods was tot hemelsche schoonheid gebracht, daarom werd het ook tijd , dat zij uit de treurige werkplaats der aarde overgeplaatst werd naar de hooge gestemde zaal des hemels in den tempel des Allerhoogsten. Eene oude levensgeschiedenis in verzen (Vita Ehythmica) zegt;

»Toen behaagde het aan God den Heere , dat Hij de schaar zijner Heiligen wilde vermeerderen in het eeuwige leven , en zijne arme dienares beloonon met de blijde kroon van 't eeuwige leven.quot;

De hemel met zijn zaligen vrede was in den laatsten tijd reeds hier beneden in hare ziel neergedaald. Men zag de heilige vrouw nimmer vertoornd , opgewonden of bekommerd ; bij wederwaardigheden was zij niet alleen volkomen geduldig , maar scheen ook haar gelaat daarbij van bijzondere vreugde en opgetogenheid te schitteren, gelijk een vuur , dat aangeblazen wordt. Zij was gelijk aan eene zuiver gestemde snaar in het groote heilige koor van God, uit zijne heilige en zalige geesten samengesteld. Wel werden hare tranen steeds overvloediger , naar mate hare levensbaan ten einde spoedde. Dit waren echter geene tranen gelijk aan die , welke zij vroeger , door smart en kommer gekweld, weende , maar tranen van waarachtig , bovennatuurlijk , inwendig geluk.

Er bestaat eene bloem genaamd Asclepias. Wanneer hare schoone bloesems zijn opengegaan, staat er iederen morgen een heldere waterdruppel op de bloem, die langzaam , zonder smart en droefenis, om zoo te spreken, door den bloesem geweend wordt en de bloem neg verfraait als een kleinen kristallen spiegel. Zoo vloeiden er tranen uit Elisabeth's oogen, als druppels uit deze bloem,

-ocr page 298-

283

zonder in het minst aan de hemelsche schoonheid van haar gelaat te hinderen. De oude grillige weduwe Ir-mengard, getuigde zelfs bij het rechterlijk onderzoek : «Nimmer werd haar gelaat in rimpels of zenuwtrekken verwrongen wanneer zij weende maar do tranen vloeiden als uit eene bron, terwijl haar gelaat daarbij hoogst opgeruimd en liefelijk bleef.quot;

Het was in het jaar 1231. Elisabeth bevond zich in een half wakenden, half slapenden toestand gelijk zulks meermalen met haar het geval zal geweest zijn; bjj streng vasten heeft de mensch minder slaap noodig. Hare gedachten gingen dag en nacht opwaarts tot God, gelijk een wierook. In dien toestand scheen het haar toe , als zag zij Christus in een wonderschooneu glans , die haar met eene liefelijke, zachte stem toesprak : «Mijne geliefde , de tijd is aangebroken , waarin uw arbeid , uwe armoede, uwe ellende , die gij om mijnentwille omhelsd hebt, u zal vergolden worden. Kom tot mij , liefelijke vriendin , mijne uitverkorene geliefde bruid , op den troon der eeuwigheid, dien mijn Vader u in vaderlijke liefde van den beginne bereid heeft.quot;

Zoodanige geestverschijningen mogen bij vele menschen uit opgewekte gevoeligheid en eene levendige verbeelding voortkomen, bij heilige zielen is dit geheel anders. Deze zijn zoozeer gezuiverd , dat de Geest Gods heilige gedachten in haar kan doen afstralen; deze gedachten bestaan somtijds in beelden en woorden, die even waaien evenzeer uit God voortkomen als de gedachten waar en uit God zijn.

Elisabeth was vast overtuigd, dat die verschijning geene verbeelding was, maar dat zij ontwijfelbaar en zeker haar nabij zijnden dood aankondigde. Dat bij hare levenswijze deze aankondiging des doods slechts groote vreugde en niet de minste vrees moest te weeg brengen, behoeft niet vermeld te worden. Jaren lang had zij reeds gewaakt en met groot verlangen gewacht, of damp; Heer mocht komen en aankloppen. Bij het aanbreken van den dag bracht zij alles voor hare begrafenis in gereedheid. Daarna begaf zij zich tot hare zieken, zegende

-ocr page 299-

284

hen en deelde met groote vreugde al wat zij nog bezat onder hen en hare dienstmaagden uit. Te dier tijd was haar biechtvader Koenraad ook ernstig ziek en leed zware pijnen. Hij liet haar zulks weten en tegelijk verzoeken tot hem te komen. Toen nu Elisabeth hem haar medelijden met zijne krankheid betuigde, zeide hij: «Mijne meesteres en dochter, hoe denkt gij na mijn dood uw leven in te richten ; wien zult gij als geestelijken leidsman kiezen ?quot; Doch Elisabeth antwoordde kalm en beslissend : »Uwe vraag is onnoodig, ik sterf eer dan gij ; gij wordt weder gezond, maar ik word binnen kort weggenomen. Daarom heb ik geen ander leidsman noo-dig dan u, die mij door God zijt geschonkenquot; (1).

Reeds den vierden dag na deze gebeurtenis werd zij zoo ziek, dat zij het bed moest houden. Nagenoeg twee weken lang had zij eene zware koorts ; naar de ziel was zij intusschen geheel opgetogen en zij bad zonder verpozing. Op zekeren morgen lag zij met haar gelaat naaiden muur gekeerd en scheen te slapen ; daar hoorde hare dienstmaagd een uiterst liefelijk gezang, of gelijk een oud handschrift zegt: «Een bovenmate zoet gezang,quot; dat uit de zieke scheen voort te komen, zonder dat zij den mond bewoog of opende. Kort daarop keerde Elisabeth zich naar voren en zeide : «Waar zijt gij, geliefde De dienstmaagd antwoordde : «Hier ben ik : — maar , mijne meesteres, hoe liefelijk hebt gij daar gezongen,quot; Nu vroeg de heilige ; «Hebt gij dan ook iets gehoord ?quot; Toen de dienstmaagd baar dat verzekerde, verhaalde

(1) Koenraad werd weder gezond, maar nog geen twee jaren liter •werd hij doodgeslagen. Het onderzoek en de straf der ketters, die groot nadeel aan de kerk en den staat toebrachten, .was hem opgedragen. Daar hij zich hierin niet alleen door groote strengheid onderscheidde, maar de voornamen en grooten zelfs nog strenger behandelde dan den burgerman, zoo werd hij door hen dood gelagen. Koenraad moge gedwaald hebben, maar hij was rechtvaardig n belangeloos in zijn ijver. En wanneer mij de keuze gelaten erd tusschen zijn lot in de eeuwigheid en dat van hen, die hem eroordeeld hebben of nog veroordeelen, dan zou ik zonder aarzelen et lot van Koenraad verkiezen.

-ocr page 300-

285

de zieke: »Tussohen mij en den munr zat een schoone-vogel, die mij een geruimen tijd op de liefelijkste wijze heeft voorgezongen , zoodat het mij opgewekt heeft mede te zingen; de zoete liefde heeft mij daartoe aangezet. Het vogeltje heeft mij ook geopenbaard , dat ik op den derden dag na dezen sterven zal.quot; Een oud schrijver zegt; Dit is zeker haar beschermengel geweest, die haar op deze wijze de eeuwige vreugde heeft aangekondigd.

Zie ik sta voor de deur en klop aan. Wie mijne stem hoort en Mij de deur opent, tot hem ga ik binnen en ik houd met hem den m a a 11 ij d en h ij met M ij.

Openb. III: 20'

93. Voor de Poort der Eeuwigheid.

Alzoo was de vorstin geen drie dagreizen meer verwijderd van haren overgang naar eene andere wereld. Ondanks de liefelijke , vriendelijke , wijze , waarop God zijne trouwe dochter den dood had aangekondigd, maakte dj zich toch den korten termijn ten nutte , met de ernst van een ootmoedig, godvreezend en boetvaardig Christen. Hare ziel was vervuld met de beide gevoelens , waartot; [le tweede psalm uitnoodigt: «Bezing den II eer met schrik en beve n,quot; vreugdegezang en diepgevoeld» vrees voor het gericht van den oneindig heiligen God. Inderdaad de heiligste mensch is toch niets anders dan een ellendig zondaar; al stelt men de afwijkingen,, waartoe ook de heiligste vervallen , buiten rekening Jan is toch de liefde , trouw , dankbaarheid , en aanbidding. ook van den heiligsten mensch verre beneden hetgeen der onuitsprekelijk groote Majesteit Gods toekomt.

Elisabeth begeerde , dat men bij haar geene bezoeken meer zou toelaten; zelfs du edelvrouwen , die vroeger dikwijls bij haar kwamen , wees zij af. Alleen hare huis-jenooten en eenige vrome ordezusters mochten blijven. Zij verklaarde hiervan zelve de reden door te zeggen : »Ik wil nu met God alleen zijn en mijn einde overwe-

-ocr page 301-

280

gen ; ik wil nadenken over het gestreng onderzoek voor het hoogste gericht en over mijn almaohtigen Rechter.quot; Nu begon zij hare overwegingen , beweende hare zonde , •en smeekte God met grooten aandrang, haar nog barmhartig te zijn. — Hoe geheel verschillend leggen het de menschen der wereld aan. Hebben zij in beslommering geleefd , er wordt voor gezorgd , dat zij ook in beslommering sterven. Gedurende hunne ziekte ontvangen zij voortdurend bezoeken, en de bezoekers achten het een heiligen plicht, alle gedachten aan den dood van hem te verwijderen , hoe slecht het ook met hem moge gesteld zijn. En zoo brengt de zieke dan den onwaai'-deerbaren, kostbaren, laatsten levenstermijn met wereld-sche gedachten en aangelegenheden door en — de dood vindt en overvalt hem onvoorbereid. »Gelijk gij leeft, zóó sterft g ij.quot;

Intusschen was Mr. Koenraad in zooverre van zijne ziekte hersteld, dat hij zondags vroeg na de Metten zijne geestelijke dochter kon komen bezoeken , om haro laatste biecht te hooren. Maar bij alle zorgvuldigheid en gestrengheid vond zjj in haar geheiligd chiistelijk hart niets, waarover zij sedert lang geen rouw had gehad en dat zij niet had beleden. Na de biecht vroeg de biechtvader, wat er van hare have, goed en van haar huisraad zou worden.

Gelijk een dikken rookwalm , die den adem beklemt en de oogen pijnlijk aandoet en het gezicht belemmert, verontrust deze vraag of deze gedachte talloos vele stervenden. In plaats van in het gewichtig uur des doods alleen voorwaarts , tot God en den Heiland opwaarts te zien, ziet de armzalige ziel achterwaarts naar het tijdelijke terug, kwelt zich met zorgen over de verdeeling, terwijl de grond onder haar waggelt en zij na weinige oogenblikken in den oceaan der eeuwigheid zal wegzinken. De H. Elisabeth had zich ook in dit opzicht sedert lang tot een goed sterfuur voorbereid; daarom was zij verwonderd, dat haar biechtvader haar nu nog dienaangaande ondervroeg. Zij zeide :

»Gij weet toch, dat ik op dienzelfden dag, waarop

-ocr page 302-

287

ik U gehoorzaamheid' beloofde, eerst van mijn eigen wil , toen van mijne kinderen , daarna van elk zinnelijk genoegen en van de wereld afstand heb gedaan. Slechts op uw bevel heb ik iets behouden , om schulden te betalen en aalmoezen uit te deelen. Gaarne hadde ik alles vaarwel gezegd en in eene kluis van aalmoezen geleefd en van hetgeen ik van arme lieden zou ontvangen hebben, indien gij zulks toegestaan hadt- Wat ik nog scheen te bezitten, behoorde den armen. Verdeel dan onder hen wat er nog over is , alleen mijn slechten rók niet; daarin wil ik begraven worden. Een testament maak ik niet: mijn eenige erfgenaam is Christus.quot; Het eenige, wat de heilige ziel verlangde, was, dat men haar in de kerk van het Franciskaner gasthuis mocht begraven, dat zij gesticht had. Zij wenschte, dat haar lichaam mocht rusten, daar waar de werkplaats barer laatste levensjaren geweest was.

Het is waarlijk een groot gewin go d-vreezend en daarbij tevreden te zijn, wij hebben toch niets in de wereld medegebracht; klaarblijkelijk zullen wij ook niets daaruit medenemen.

I Timoth. VI ; 5 , 6.

94. Avond- en ochteudscliemermg.

Het was den 18 Jen December , op een zondag, dat Elisabeth hare laatste biecht sprak. Nadat zij nog ge-ruimen tijd met haren biechtvader had gesproken , werd de H. Mis in hare kamer gelezen, zoodat onder haar oog de geheimzinnige herhaling van het kruisoffer geschiedde, waardoor ook voor haar een zalige dood verdiend was, die haar weldra ten deel zou vallen. Daarop ontving zij het H. Oliesel en de H. Communie.

in diepe godsvrucht tot den ontvangen Verlosser verzonken, bleef zij stil en onbewegelijk liggen tot den avond ; daar brak het eensklaps door als eene verstopte bron. Elisabeth was anders zoo voorzichtig in het spreken en

-ocr page 303-

288

zoo stilzwijgend, nu echter stroomden met bijzondere levendigheid vrome stichtende redenen over hare lippen. Zoo verhaalde zij omstandig de geschiedenis van de opwekking van Lazarus door den Heer , en sprak toen diepzinnig en wonderbaar over de tranen van Christus, en wel over de drievoudige tranen, die Hij geweend heeft, aan het graf van Lazarus, bij het zien van Jerusalem en aan het kruis. Bij het aanhooren van zulke gesprekken en bij de gedachte, dat de kostbare liefelijke ziel binnen weinige uren zou verscheiden, begonnen alle aanwezigen te weenen. Toen sprak de stervende tot haaide woorden van Christus op zijn kruisweg: »Gij dochters van Jerusalem, weent niet over Mij, maar weent over u zeiven.quot; Men zou hebben kunnen denken, dat deze woorden zonder nadenken gesproken waren, en dat zij de stervende , die zich juist in den geest met Christus en met tranen bezig hield, waren ingevallen. Gelijk de waanzinnige gewoonlijk eenige dagen voor zijn sterven weder tot bezinning komt, zoo komt de verstandige nog fot hooger bezinning; hij ziet met eene schrikkelijke helderheid de nietigheid van het aardsche, de grootheid van het eeuwige. Daarom zullen er zeker bij een heilig persoon , gelijk Elisabeth was , geheel bovennatuurlijke gewaarwordingen de ziel binnendringen, wanneer de poort der eeuwigheid zich ontsluit en de geest reeds bij voorraad zijnen blik naar gene zijde slaat. En zoo zal Elisabeth zeker duidelijk erkend hebben, dat zij nog slechts weinige schreden van de eeuwige gelukzalige ruat verwijderd was, terwijl de omstanders die cm haar weenden , zelfs nog verscheidene jaren menig leed en vele gevaren op aarde zouden moeten doorstaan, alvorens daartoe te geraken, hetwelk zelfs de vromere christen zonder heiligen wandel niet ontgaan kan, Daar in-tusschen in elke heilige ziel Christus zich afspiegelt r die onder het dragen van zijn kruis, te midden der vlij-mendste smarten , meer nog aan het lijden der weenende vrouwen dacht, zoo heeft ook het medelijdende, het naar Christus gevormde hart van Elisabeth meer op het leed en de kwellingen gelet, die hare geliefden en vriendin-

-ocr page 304-

289

nen, gelijk zij de omstanders noemde, nog ■wachtten, dan op haar eigen toestand. En daarom heeft zij bij haar steryen dezelfde ■woorden tot deze gezegd, welke de Heer op zijn kruisweg sprak: )gt;Gij dochteren van Jerusalem, weent niet over mij, weent over u zeiven.quot;

Hierop zweeg Elisabeth weder een geruimen tijd, maar even als zeer laat, wanneer het avondrood verduistert, de leeuwerik nog eenmaal opwaarts zweeft en zijnen lofzang zingt, tot afscheid aan den wegstervenden dag, tot dankoffer aan God en tot welkomstgroet aan de opgaande sterrenwereld, zoo mocht ook een aardsch leven, dat in alle opzichten een lofzang aan God was, niet in treurigen doodstrijd eindigen, maar in een luiden jubelzang Gode ter eer. Eensklaps hoorde men weder een onuitsprekelijk zoet gezang van de stervende, ofschoon zij hare lippen niet bewoog. Het zingen was zeer licht en zacht, alsof men een avondklokje in de verte hoort. Toen de omstanders daarover hare verwondering te kennen gaven, vroeg Elisabeth : «Hebt gij de Engelen niet niet mij hooren zingen? Ik heb mede gezongen, zoo goed ik vermocht.quot; ïoen zweeg zij weder stil; men zag het haar evenwel aan, dat hare ziel van heilige godsvrucht en zaligend gevoel als overstroomd was ; de hemel was reeds in haar binnenste, vóór zij in den hemel aankwam.

Want Christus is mijn leven, en sterven mijn gewin. Phil. 1:21.

95. De Duivel.

De H. Schrift leert allerduidelijkst, dat er in de onzichtbare geestenwereld ook booze geesten, duivelen bestaan , en de christelijke ondervinding wordt hierin op duizenderlei wijzen bevestigd, niet door zinnelijke verschijningen, maar door hetgeen de duivel uitwerkt en uitgewerkt heeft. In hoeverre de gewone mensch door den duivel bekoord wordt, behoort hier niet ter plaatse. De ondervinding leert echter, dat zoodanige personen,

19

-ocr page 305-

290

die door een levend geloof meer van de aarde losgemaakt en de wereld des geestes zijn binnengedrongen, op een gebied geraken, waar zij ook duidelijk de werkzame bedrijvigheid van Satan gewaar worden. Toen de eerste mensohen nog heilig waren, legde de duivel hun lagen ; de oneindig Heilige werd in de woestijn door den duivel bekoord ; een apostel werd door den duivel tot verraad, wanhoop en zelfmoord gedreven.

De apostel Paulus zegt, dat God hem ter verootmoediging een satansengel heeft gegeven. En hoe komt het, dat zeer vrome christenen vaak gedurende de heiligste oefeningen van den godsdienst, de afschuwelijkste Godslasteringen in zich voelen opkomen, waarvan zij zeiven gruwen ? En van waar komt het dat men vaak de hevigste aanvechtingen tot eene bepaalde zonde, b. v. tot toorn gevoelt, juist wanneer men een goed voornemen b. v. tot geduld en zachtmoedigheid gemaakt heeft ?

Meer of minder heilige menschen zullen te sterker door booze geesten aangevallen worden, omdat de haat der booze geesten te heviger tegen deze is en omdat God zulks als laatste beproeving toelaat, nadat de aanvechtingen der zinnelijkheid en der wereld, derhalve de bekoringen der gewone menschen, geheel overwonnen zijn. Daar echter het geheele leven eene beproeving is en daar het beproevingsleven bij het afsterven juist een einde neemt, zoo moet hier de laatste, beslissende proef nog doorstaan worden. Derhalve worden hier alle krachten, — die om de menscheljjke ziel strijd voeren en kampen — met de hoogste inspanning aangewend. Vandaar komt het, dat in dit oogenblik de geestenwereld zich reeds in deze wereld aan den stervende vertoont. Bij het sterven van vele heiligen vertoonden zich aan hunne reeds vergeestelijkte ziel niet alleen verschijningen van Christus en van hoogvereerde heiligen, maar ook dui-velsgestalten. Zoo b.v. had de beroemde heilige, bij wien wij reeds eenmaal de H. Elisabeth vergeleken hebben, de H. Martinus, op zijn sterfbed een verschijning van den duivel. Hij sprak tot Satan: «Hoe staat gij daar zoo, woest beest, ellendige, gij zult niets aan mij hebben.

-ocr page 306-

291

Ik word in Abrahams schoot opgenomen.quot; Iets van gelijken aard had ook met de H. Elisabeth plaats. In het gevoel, dat de booze geest haar nog angst zou willen aanjagen , zeide zij kort voor middernacht tot hare omgeving : »wat zouden wij doen, indien de duivel zich aan ons vertoonde ?quot; — Op eenmaal riep zij met luider stemme : »weg, weg , booze geest, ik heb u afgezworen.quot; Toen zeide zij : »Hjj vliedt haastig weg.quot;

Hoe christelijker eene ziel geworden is, des te minder kan de duivel haar in het doodsuur nadeel berokkenen ; het eenige wat hij nog doen kan bestaat in eene korte beangstiging van den stervende. ïer wille der overeenkomst wil ik hier nog een ander voorval aanhalen , dat mij door een zeer verstandig geestelijke is verhaald. Tot zijne gemeente behoorde eene voorbeeldig christelijke weduwe, die in eene langdurige ziekte verviel. Eens zat de volwassene dochter in liet ziekenvertrek, toen eensklaps eene eigenaardige afzichtelijke gestalte binnentrad, zich tot de zieke begaf, zich over haar heenboog en zich zonder een woord te spreken weder verwijderde. De dochter stond zeer ontsteld op, ging tot de zieke moeder en vroeg wat zulks geweest was.

De moeder antwoordde met een zeer opgeruimd gelaat: «Hij heeft in mij niets gevonden.quot; Kort daarop stierf ze den dood der rechtvaardigen.

Weest machtig en waakt, want uw vij-and, de duivel gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wien hij zal verslinden. I Petr. V : 8.

96. De ware geboortedag1.

En nu zou het voorhangsel weggeschoven worden, hetwelk deze door God beminde ziel nog van de oneindige heerlijkheid haars scheppers en van den hemel scheidde. Het voorhangsel tusschen ons en de eeuwigheid is toch niets anders dan het weefsel des lichaams. Toen middernacht naderde, werd het aangezicht der stervende zoo

-ocr page 307-

292

helder en schitterend , dat men haar te nauwernood kon aanzien ; het was of het woord der H. Schrift zich reeds in haar ging vervullen : «De heiligen zullen in het rijk mijns Vaders blinken gelijk de zon.quot; Toen sprak de H. Elisabeth :

»Het uur is nu nabij, waarop de Verlosser uit de H. Maagd geboren werd ; Iaat ons over God en het kindje Jesus spreken. Te middernacht werd de Verlosser geboren en werd Hij in de kribbe gelegd ; toen ook schiep Hij eene nieuwe ster, die vroeger nog niet gezien was. Hij wil mij nu ook uit de booze wereld verlossen. Nu wordt ons ook de tijd bekend, waarop Christus opgestaan, de dooden verwekte en gevangene zielen uit der-zelver kerker voerde. Moge Hij zoo mijne ziel in zijne handen ontvangen uit deze ellende.quot; Het saheen haar in 't midden van den doodstrijd immer liefelijker te worden, zij zeide : ))Ik ben zwaar ziek, maar ik voel geen lijden.quot; Toen bad zij luide met den grootsten aandrang voor alle aanwezigen. Eindelijk riep zij uit: O Maria, kom mij ter hulp. De tijd is aangebroken, waarop de almachtige Heer hen , die zijne vrienden zijn , tot zich roept. De bruidegom komt zijne bruid afhalen.quot; Toen gebood zij met eene zachte stem allen stil te zijn , boog het hoofd en ontsliep zoo zacht als het onschuldig kind insluimert.

Als waren de hemellingen bij scharen afgekomen , om de oneindig geliefde ziel af te halen , zoo verbreidde zich een onuitsprekelijk liefelijke geur in de hut en men hoorde in de hoogte een wonderbaar gezang : volgens een bericht waren het de woorden die in het officie van de H. Agnes voorkomen : igt;Het rijk der wereld heb ik veracht uit liefde tot mijn Heer Jesus Christus, dien ik gezien en bemind, en in wien ik geloofd heb.quot;

Zoo schoon het leven is , zoo schoon is de dood — of liever zulk een uittocht is geen dood meer, maar het is een afleggen van den last des lichaams. Het is ons, armen menschen , niet vergund in de geheimen des doods door te dringen. Machteloos staan wij allen voor zijne deur en wachten , als het ware, gelijk de kudde in het vuilnis der aarde, totdat de een na den ander,

-ocr page 308-

293

ook ik en gij, aangegrepen en door de duistere poort en den stikdonkeren gang des doods voortgesleurd worden, waar ieder een eeuwigen uitgang vindt, en niemand weet — welken.

Maar dit is zeker . wanneer de mensch God gezocht, op God gehoopt en God bemind heeft , oprecht , eerlijk, trouw , edelmoedig en krachtig — voor hem is de dood een oneindig schoone dag, de gelukzalige geboortedag ten eeuwigen leven. Zoo is het met de H. Elisabeth geweest. En al ware de liefelijke ziel door den Paus nog niet als zalig en heilig verklaard , dan zouden wij haar toch zalig prijzen , dat zoete , getrouwe , gulden hart, die goede , heilige vrouwe Elisabeth. En terwijl ik dit nederschrijf, verheug ik mij over den hemel, dien zij is binnengegaan — en wanneer de Heer mij genadig is gelijk den goeden moordenaar , zoodat ook ik nog mag binnenkomen, dan zal ik mij inzonderheid verheugen, daar ook die edele Heilige te mogen aanschouwen , stralend en schitterend van de onmetelijke menschlievendheid en schoonheid Gods.

Voorwaar, voorwaar ik zeg u, zoo iemand mijne leer volgt, hij zal in eeuwigheid den dood niet zien.

Joës. VIII : 51.

i, i|

4

VIERDE DEEL.

DE HEILIGE.

97. In deu Hemel.

Gelijk de leerlingen op den Olijfberg nog opwaarts staarden, toen de Heer ten Hemel voer en eene wolk Hem reeds aan hunne oogen onttrokken had , zoo zullen wij vooreerst het lichaam der Heilige laten liggen en liever de bevrijde ziel in den Hemel nastaren. Voor vele

?rnood

't zich in het sprak

Ml

ïrfe

! ■ ;t

. i

f.

-ocr page 309-

294

menschen is de aarde als eene koude, onreine gevangenis, een tuchthuis met gevangenisspijziging , en het eigen lichaam een stekelachtig boetekleed. Zoo was het ook met de H. Elisabeth, inzonderheid in den laatsten tijd. Daarom moest de dood haar in dit opzicht reeds als een verlosser zijn; zij was als een gevangen adelaar, die plotseling losgelaten wordt : met onuitsprekelijk genot stijgt hij uit de enge en bekrompen gevangenis boven de hooge Alpentoppen naar het reine , schoone hemelgewelf en ziet opgetogen naar het liefelijk zonlicht.

Een gewoon mensch huivert inzonderheid bij de nadering des doods, omdat hij thans in eene geheel onbekende wereld zal aankomen, waar hij niet weet wat er van hem geworden zal, en waarheen hij alleen en geheel weerloos moet vertrekken.

Menigmaal zegt een doodzieke ; uWanneer ik maar niet bij nacht sterf,quot; en drukt daarmede zijnen angst uit over de duisternis en het donkere der nabijzijnde toekomst. Geheel anders is het den waren Christen; hij gaat eene andere wereld in , die hem in geenen deele vreemd is, waar hij menige kennis heeft en voornamelijk een , die hem zoozeer aantrekt, dat de Apostel Paulus schreef: «Christus is mijn leven en sterven mijn gewin.quot; Dit was ook het geval met Elisabeth. De zaligste oogenblikken van haar aardsche leven smaakte zij in de eenzaamheid, waarin zij door geen gedruisch des aardschen levens gestoord, in den geest kon opstijgen naar de stille wereld , waarin God alles voor allen is , en waarin somtijds op de ziel een dauwdruppeltje uit den Hemel nederkomt, die alle aardsche vreugde en zaligheid verre overtreft. Nu mocht zij onverdeeld en voor immer de wijde, oneindige zee dier zaligheid binnengaan, waarvan zij somtijds wel een voorgevoel mocht smaken, maar dat, als of het zonlicht door eene spleet in eene diepe groeve viel, ook hare ziel met een onuitsprekelijk smartelijk verlangen naar die schoone wereld vervulde.

Reeds meermalen ondervond ik eene zekere treurigheid, wanneer ik bemerkte hoe behoeftige lieden zoozeer naar eenig genoegen dorsten en het naijlen , zij het ook

-ocr page 310-

295

nog zoo armzalig, zij het eene lanspartij, een draaiorgel, een dronk, eene betere spijs, eene verfraaiing der kamer, een sierlijker kleedingstuk. En ook datgene, wat rijke lieden zich met veel geld aanschaffen , om iets van het leven te genieten, ach, hoe sober en weinig bevredigend is het — hunne huizen en tuinen, hunne kleederdracht, hunne ekwipaadjes , hunne schouwburgen , bals en uitspan ningslectuur, hunne baden en plezierreizen. Niet alleen voor hooger gestemde zielen is dit alles eene ellendige , treurige armzaligheid , een klatergoud , maar zelfs den alledaagschen mensch schenkt het na eenigen tijd geen genoegen meer. Het geeft geene voldoening, en gelijkt inderdaad naar het voedsel, waarmede de verloren zoon zijn honger wilde stillen, maar die niet bevredigd werd. Een groot verlangen naar geluk en vreugde is het men-schelijk hart van nature eigen. En zoo wroeten de meesten in de aarde , om het daar te vinden , en het is daar niet te vinden , zoo min als een kind de maan of eene ster kan grijpen , wanneer hij in het water grijpt, waarin hij het afschijnsel van het schitterend gesternte ziet. Elisabeth heeft van hare jeugd af haar geluk niet onder in de aarde gezocht , maar hare blikken opwaarts gericht en daar haren vrede gevonden. Daarom was haar de dood, alsof het lichaam slechts een draad ware, die haar aan de treurige aarde vasthield , maar nu doorgesneden hare ziel losliet, die nu vrij en blijde op kon stijgen naar de plaats , waar zij reeds sedert lang haar verblijf had gezocht. Voor vele jaren heb ik een meisje van 15 jaar bezocht , die aan de tering leed. Zij moest een zwaar lijden doorstaan , maar droeg alles met christelijk geduld. Niet lang voor haren dood viel zij in onmacht; toen zij weder tot haar zelve kwam, begon zij te jammeren , als iemand die plotseling zijne have en goed verloren heeft; zij verhaalde, hoe het in den Hemel was en hoe onuitsprekelijk schoon zij het daar gevonden had; en nu was zij verplicht geweest weder tot het treurige leven terug te keeren. De Hemel is niet alleen een zalig gevoel, dat men overal genieten kan , in he t lichaam en buiten het lichaam — maar de Hemel is

-ocr page 311-

296

eene nieuwe wereld, waarvan men op aarde geen spoor 1 kan vinden. »Geen oog heeft het gezien, geen] oor heeft het gehoord, het is in geenhar opgekomen, wat God dengenen bereid heeft, die Hem beminnen!quot;

Wanneer een nog ongeboren kind reeds verstand en nadenken konde hebben, en zich eene gedachte zoude vormen van zijne toekomstige woonplaats, dan zeker zouden deszelfs voorstellingen zeer gebrekkig en in het geheel niet met de zichtbare wereld overeenkomen. — Het zou zich geen denkbeeld van berg en woud , van huis en stad kunnen maken. Het zou zich zeker niets van de menschelijke stem, van orgeltoon noch klokkenspel kunnen voorstellen. En hoe de lente haren zoeten adem verspreidt , hoe geurig hare bloesems rieken , hoe haar liefelijk groen in loof en gras ons toelacht, hoe hare lieve vogeltjes zingen, elk op zijne wijze, dit is voor de ongeborene kinderen een geheim. Daaruit kurnen wij gemakkelijk begrijpen , dat de menschelijke ziel gedurende het aardsche leven op de ziel van het ongeboren kind gelijkt, want als de ziel , van de banden des li-chaams en van het stof der aarde verlost is , treedt zij eene wereld binnen , veel grooter, uitgestrekter en schooner dan deze aarde, en dus nog onbegrijpelijker voor onze ziel, dan deze aarde voor de ziel van het ongeboren kind.

Zou God niet bij machte zijn om eene onbegrijpelijk schoone wereld te voorschijn te roepen ? Kunnen de menschen niet reeds een woest woud, een verpestend moeras in een schoon landschap, in een bloemengaard herscheppen ? De prachtige Domkerk is toch voortgebracht hoofdzakelijk uit klei of uit den ruwen rotswand, en uit baslige boomen des wouds, en de sierlijk gekleurde en schitterende glasruiten uit gesmolten kiezelzand. Het schoonste gouden uurwerk, dat zoo juist de uren en minuten aanwijst, was eenmaal ruw , hoekig metaal in de donkere schacht van de rotsen verborgen. Ik heb eenmaal een vuurwerk gezien, waarbij wonderbaar schoone groene , roode , blauwe gulden sterren tegen den nachtelijken hemel te voorschijn schoten en die later als een

-ocr page 312-

297

bloemregen vol licht en schittering in den duisteren nacht uiteenspatten. En waaruit was dit schoone oogen-bedrog samengesteld ? Uit zwavel, houtskool, vitriool en mineralen. Wanneer nu de gebrekkige, tegenover den Engel zoo domme mensch, uit de onaanzienlijke aardsche stof zooveel schoons kan scheppen , — wat zal dan de almachtige God uit zijne eigen groote wereld en uit de peillooze diepte zijner onbeperkte almacht kunnen voortbrengen! God kent geene grenzen in zijne liefde, wijsheid, kracht en schoonheid — daarom ook is de heerlijkheid grenzeloos, die in de tallooze woningen des hemelschen Vaders te vinden is. En het allerschoonste, het allerzaligste, wat aan gene zijde te vinden is, is God zelf.

Ja! God zelf. Alle goederen en schoonheid op aarde, alle liefelijkheid en aantrekkelijkheid van het menschelijk gelaat, alle zoetheid van het heerlijkste gezang en der zielroerendste muziek, de pracht van den flikkerenden sterrenhemel boven ons, de majesteit der engelen, de oneindige heerlijkheid des Hemels zelf en zijne zaligheid — dit alles is slechts eene schaduw van God. Hij is het bart des Hemels, en God zelf wil ons overgroot erfdeel zijn. In het Hooglied is bij wijze van gelijkenis het wonderbare leven en de zaligheid eener ziel geschetst, die God tot zielvriend heeft. Wanneer nu de gelijkenis reeds zoo liefelijk is, wat zal dan de zekere waarheid, de werkelijkheid zijn! Het aanschouwen van God in het Licht en in de liefde Gods is iets zoo onuitsprekelijk groots en zalig, dat de geesten in eeuwigheid niet voldaan worden en geen oogenblik hunne gedachten van Hem kunnen afwenden. Daarom zegt men ook, dat de grootste kwelling der zielen in het vagevuur bestaat in het gemis van Gods liefelijk aansctiijn.

Doch in den hemel is ook een groot verschil: »In mijns Vaders huis zijn vele woningen.quot; Naarmate in eene ziel de volmaaktheid hooger, de liefde vuriger, de godvruchtige werken rijker, het geduldig doorgestane lijden langduriger en smartelijker geweest is, zal ook de gelukzaligheid des hemels grooter zijn. Wie rijkelijk

-ocr page 313-

298

zaait, hij zal ook rijkelijk oogsten. De Moeder vol smar ten, de H. Maagd, of een apostel Paulus die meer ge arbeid heeft dan al de overige apostelen, zal toch zeke eene andere zaligheid genieten dan de ziel eens kinds dat reeds kort na het H. Doopsel gestorven is en d doornen des levens niet gekend heeft. Zoo zal ook voor zeker Elisabeth eene buitengewone zaligheid zijn ingegaan toen hare ziel hemelwaarts toog. Niet alleen was haar leven als een parelsnoer, waaraan elke dag nieuwe wer ken van christelijke liefde aanbracht ; niet alleen had zij voor hare vroomheid en goedhartigheid de gruwzaamste lasteringen en vervolgingen verdragen, maar in haar leven was eene geheel eigenaardige navolging van Chris tus afgedrukt, gelijk dit nog slechts zeldzaam bij eenig mensch ia voorgekomen. Gelijk de Zoon Gods de Heer lijkheid zijns Vaders had verlaten , zich zeiven vernederd en de dienstbaarheid aangenomen had, zoo had Elisabeth vorstelijken rang en rijkdom laten varen en was afgedaald en als het ware ondergedompeld in de diepste menschelijke ellende, daar zij zich zelve tot de geringe dienstmaagd van armen en zieken had gemaakt. Ja, de liefderijke God zou het zeker niet hebben kunnen aanzien noch gedoogen, dat het hart zijner getrouwe dochter met zoo veel doornen doorstoken en gedurende haar kort leven met zoo menig zwaar kruis belast wierde, wanneer Hij niet tegelijkertijd den onmetelijken oceaan van vreugde en zaligheid had aanschouwd, welke zulke daden en zoo danig lijden haar in de toekomst bereidden. Zeker, wie ook slechts voor een oogenblik de zaligheid konde aan schouwen, die Elisabeth thans geniet, hem zouden alle schoonheid, goederen en vreugde dezer aarde als een duisteren, treurigen nacht, in koude nevelen gehuld, toeschijnen Zij aanschouwen Zijn aangezicht en dragen Zijn naam op hunne voorhoofden Da ar zal geen nacht zijn; licht en zon neschijn behoeven zij niet; want God de Heer zal hen verlichten, en heerschen zullen zij tot in eeuwigheid der eeu wigheden. Openb. Joës. XXII' 4, 5.

-ocr page 314-

299

98. Kleed eu lichaam blijven achter-

De heilige ziel is door haren Heer en Verlosser in de tiomelsche vreugde opgenomen; het lichaam ia blijven iggen, omgeven ais door eene wolk van smart en tranen. Toen Elisabeth den geest gegeven, of liever toen haar geest het lichaam verlaten had, werd het lichaam, volgens gebruik, gewasschen door de vïouwen, die bij haar sterven tegenwoordig geweest waren. Toen bekleedden zij het met den grauwen, versleten rok, dien Elisabeth het laatst gedragen had. Een oud handschrift zegt : In een grauwen, onaanzienlijken. slechten rok, waarin zij God gediend had, wilde zij sterven en begraven worden.quot; Zij wilde aan Christus behagen, en zij had in hare wijsheid begrepen, dat zij Hem te aangenamer zou zijn, wanneer zij in armoede voor Hem verscheen , en daarom moest ook haar lichaam met het onaanzienlijk kleed der armoede gesierd wezen ; men geeft immers het lijk wel een rozekrans of een kruisbeeld in de hand, als een teeken, dat de hoop te kennen geeft, hoe het met de ziel gesteld moge zijn.

1 smar ier ge-i zeket kinds en de voor sgaan, i haar ■ wer ad zij amste haar Uhria' ecni

Het kleed, waarin zij wilde begraven worden, had Elisabeth zelve aangewezen. Maar ook het overige, wat met haar lichaam geschiedde, schikte zich even gepast, want God heeft de hand ook in schijnbare kleinigheden, vooral bij personen wier hart Hem waarachtig en trouw toebehoort. Eeeds vroeger hebben wij vermeld dat Elisabeth de eerste duitsche vrouw was, die zich in de orde van den H. Franciscus liet opnemen, en zij was eene bijzondere weldoenster en vereerster dezer orde der armoede. Het waren nu ook Franciskaner broeders, die haar lichaam op hunne schouderen naar het huis Gods droegen. Dit was juist de kapel van het gasthuis, dat zij ter eere van den H. Franciscus had doen bouwen. Deze kleine kapel i) was tot dusverre de eigenlijke woonplaats

1) Deze kapel met het gasthuis stond in de nabijheid der Eli-sabethsdom, aan de noordelijke zijde. In den zevenjarigen oorlog werd het ziekenhuis door de Franschen afgebrand; de vervallene

-ocr page 315-

300

het ware te huis van hare ziel geweest; hier had zi dagelijks met God geleefd, hier had zij troost , moed kracht en vreugde in het gebed en in de H. H. Sakra menten gevonden. Wellicht trad hare ziel bij haar versoheiden deze geestelijke werkplaats nog eens binnen, daar zou nu ook haar lichaam geplaatst worden en deszelfs stille woning erlangen.

Het is een gewoon verschijnsel in de wereld, dat het goede in den mensch het best erkend, het diepst gevoeld, het meest geëerd wordt wanneer hij vertrekt of sterft. Dan is het dikwijls alsof een lid van het eigen lichaam afgesneden wordt. Toen het bekend werd, dat de ge liefde vrouwe Elisabeth den geest had gegeven, stroom den de menschen van alle zijden toe. Men hoorde alom weeklachten, bijzonder van de armen en zieken, niet alleen omdat zij eene weldadige moeder verloren hadden, maar dewijl daarmede de persoon, in wie de liefde en barmhartigheid Gods lichamelijk verschenen was en rondgewandeld had, van hen vertrokken was. Een Franciskaner, die daarbij tegenwoordig was en haar leven beschrijft, zegt te dezer plaatse: »Aller jammeren en klagen was zoo groot, dat ik, wanneer ik daaraan denk, liever zou weenen, dan het te beschrijven of mede te deelen.quot;

Juist omdat er eene opstanding des vleesches bestaat, daarom is voor den Christen het overgebleven lichaam van hooge beteekenis. De gewone Christen wordt met gebed op de gewijde plaats ter aarde besteld; het li' chaam der heiligen echter wordt overal in groote eere gehouden. En wat in zich zeiven een goed en christelijk gevoel is, dat vloeit somtijds bij ruwe menschen op ongemanierde wijze over. Toen het lichaam der geliefde vrouwe in de kapel was geplaatst, was er een groot gedrang van weenenden en jammerenden , maar een tal van

kapel werd in het jaar 1786 geheel afgebroken. In het Altaar vond men eene tinnen Relikwiekast, waarin ïich eenige lapjes van roode zijde bevonden en overblijfsels van beenderen, naar men vermoedt, van den U. Franciskus (Justius, de voortijd. Jaargang 1825).

-ocr page 316-

301

mensclien , die daar toegevloeid waren, wilden ook iets van haar in bezit hebben. Niet alleen rukten velen stukken van haren rok af, niet alleen sneden anderen eenige haren en nagels van haar lichaam, maar hetgeen eene smadelijke schennis zou geweest zijn, ware het niet uit vereering geschied, men ontnam zelfs kleine deelen aan het lichaam.

De toeloop der menschen van nabij en van verre hield niet op, en om hun niet te spoedig het gezicht der geliefde vrouw te ontnemen, liet men haar vier dagen lang openlijk in de Kerk staan. En haar gelaat was niet als van een doode , maar in den dood was zij veel schooner geworden, daar in den laatsten tijd baars levens de schoonheid van haar gelaat veel door inspanning en lijden geleden had. Wat echter wonderbaar was en meermalen bij den dood van heilige personen wordt waargenomen is, dat zelfs na vier dagen aan het lichaam niet het geringste spoor van ontbinding te vinden was ; het gaf integendeel een uitstekenden , kostbaren en zoeten geur van zich af. —

Op den vierden dag had de lijkdienst en de begrafenis plaats. Eene tallooze menigte drong hier bijeen. Niemand zal wel op de gedachte gekomen zijn om voor de zielerust der overledene te bidden, want wie haar gezien of gekend, of ook slechts van haar bad hooren spreken , vond hare zaligverklaring reeds in zijn eigen hart geschreven, In de plaats daarvan werd God te meer geprezen en geloofd, dat Hij zulk een schoon evenbeeld van Zijne liefde en barmhartigheid op aarde had vertoond, en in plaats van voor haar te bidden, zal zij waarschijnlijk toen reeds door duizenden aangeroepen en om hare voorbede gesmeekt zijn, opdat zij alzoo het groote werk der liefde tot de menschheid mocht blijven voortzetten.

Het wordt gezaaid in verderfelijkheid, het zal verrijzeninonverderfelijkheid. Het wordt gezaaid in onaanzienlijkheid, het zal verrijzen inheerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, bet zal ver-rijzeninkracht. I Kor, XV : 43.

-ocr page 317-

302

99- De TOgelen des Hemels.

In den laatsten nacht voor de ter aarde bestelling be vond zich ook de abdis van een afgelegen klooster in df kapel. Eensklaps hoorde zij, zoowel als de andere perso nen , die daar aanwezig waren, een buitengewoon liefe lijk gezang. Zij benevens de andere gingen buiten de kapel, om te zien van waar die zang mocht komen. Daar de vo] zagen zij op het dak der kapel eene menigte vogeltjes .

gelijk men die in dat oord nog nooit gezien had ; deze hieven dat liefelijk gezang aan. Velen uitten de meening. dat dit Engelen geweest waren. Maar ook de natuur en de zangvogels behooren den Almachtige, zoowel als de Engelen, en gelijk genen Hem in de gewone orde der natuur door hun onschuldigen zang verheerlijken, zoo zal wellicht de almachtige Schepper der natuur ook somtijds eene ziel door hen verheerlijken, die op bijzondere wijze een beeld en een kind van God geworden is. In het Paradijs bestond eene geheel andere verhouding tus-schen den mensch en het dier, de dieren haddsn omgang met, genegenheid voor hem ; de mensch was als het ware hun god, dien zij eerden en beminden. Wanneer nu iemand door een langdurig, deugdzaam, godzalig streven den oorspronkelijken mensch des Paradijzes in zich heeft hersteld, dan vertoonen zich somtijds zelfs in de natuur , rondom hem, weder verschijnselen, gelijk die in de oorspronkelijke harmonie en liefelijkheid des Para-dijses algemeen zullen geweest zijn. In de geschiedenis der Heiligen worden door zeer geloofwaardige ooggetuigen zulke omstandigheden verhaald. In het leven en sterven van den H. Franciscus vindt men bijzonder merkwaardige verschijnselen in dit opzicht, met welken heilige wel geene vrouwelijke persoon meer geestverwantschap zal gehad hebben dan de H. Elisabeth. Menschen , die in den al gemeenen hollen weg der gewone alledaagschheid voort-drentelen , bestempelen zoodanige verhalen met den titel van onzin ; hij echter, die niet geheel door de zinnelijk heid of het bekrompen aardsche verstand overdekt en verstikt wordt, hij vermoedt daarin de waarheid eener

meer \

vrijdin;

aan de

De redelo( denzei en zus

Alven

zich

ten, c

den.

beurt

te zi:

op er

op n

gerui

schep

hand

geboi

waar

wonc

lever

gehe

sabe

kwaï

bijzc

met

en

telij

heb!

1

lief Wa een

-ocr page 318-

303

meer hooge en edele levensorde, een voorspel van de bevrijding der geheele natuur, waarvan Paulus in zijn brief aan de Romeinen (VIII) melding maakt.

De H. Franciscus , die in zijne groote liefde ook de redelooze schepselen omvatte, omdat zij met den mensch denzelfden oorsprong hebben, die hen daarom zijne broeders en zusters noemde, had eene bijzondere genegenheid voor de vogels en deze voor hem. Wanneer hij over den berg Alverna ging , omgaf hem eene schaar van vogelen , die zich op zijn hoofd, zijne schouders en handen nederzetten, en op hunne wijze aan hem hunne vreugde betoonden. Eens hoorde hij een nachtegaal in den tuin ; en beurt om beurt begon hij met den vogel den lof van God te zingen; nu eens begon de nachtegaal, dan hield zij op en liet hem weder zingen , om, als hij geëindigd had, op nieuw weder aan te vangen. En zoo ging het een geruimen tijd voort; ten laatste gebood hij het lieve schepsel tot hem te komen en het plaatste zich op zijne hand. Pranciskus gaf het voeder, en eerst nadat hij het geboden had, vloog het weder voort. Zulke verschijnselen, waarbij de dieren , inzonderheid de vogelen , tot dezen wonderbaren heilige getrokken werden , komen in zijn leven nog dikwijls voor. Bij zijn dood viel er iets voor, geheel gelijk aan hetgeen by het verscheiden der H. Elisabeth gebeurde. Toen Franciscus in het klooster stierf, kwamen er 's nachts eene menigte leeuwerikken , die hij bijzonder bemind en dikwijls uitgenoodigd had om God met hem te loven ; zij zweefden om het dak des kloosters en hieven ter eere des afgestorvenen een grooten nachtelijken jubelzang aan ; — zoodat men zoude gemeend hebben , dat de vogelen engelen , of engelen vogels geworden waren.

Zij die met tranen zaaien, zullen met

jubelzang oogsten. Ps. XCV ; 5.

Toen ik , zoo schrijft Stolz , in den vorigcn herfst uit liefde voor Elisabeth naar Eisenach reisde en op den Wartburg ging, waar zij geleefd had , — was het juist een zonnige zondagmorgen. De groote, zoogenaamde

-ocr page 319-

304

zangerszaal is prachtig hersteld , ongeveer gelijk zij iu den riddertijd zal geweest zijn. Merig beeld herinnert daar aan de H. Elisabeth en aan hare verwanten , die hier eenmaal gehuisd hebben. Daar ik genoeg van binnen had rondgezien , plaatste ik mij aan een venster en zag naar buiten , het schoone bergachtige landschap en het dal van Eisenach in. Eensklaps vloog een woudvogeltje op de steenen lijst van het venster , zag mij een oogen-blik in het gezicht en keerde toen in de diepte des wouds terug. Dit is niets buitengewoons — maar het heeft mij bijzonder geroerd en wekt mij tot liefelijke vreugde, zoo menigmaal ik er aan denk — dit eenvoudige natuurlijke verschijnsel was voor mij als een lichte groet van de H. Elisabeth, ter wille van wie ik daarheen gekomen was.

100. Het gelaat der H. Elisabeth.

Nu haar aardsche leven geëindigd is, mag ook hare beeltenis getoond worden. Het is eene onjuiste bewering, dat men aan elk gezicht kan zien, welke ziel daarachter verborgen is; menigeen beeft wezenstrekken, waaruit men zou meenen te mogen besluiten, dat zoodanig persoon zeer zachtmoedig is, terwijl hij integendeel zeer licho toornig wordt en van haatdragenden aa.rd is. Daarentegen kan iemand een stuitend , hatelijk gelaat hebben , die , wanneer men hem van meer nabij leert kennen, om zijn karakter onze liefde en achting waardig is , en bij wien men als het ware vergeet , dat zijn gelaat alle aanvalligheid mist.

Maar de ziel en hare toestanden werken , minstens voorbijgaand, op het gelaat. Het schoonste gezicht krijgt iets stuitends, iets hatelijks, wanneer de mensch door gramschap of door een of anderen boozen hartstocht aangevuurd wordt, en ook het hatelijkst gelaat wordt aan-valliger , wanneer de mensch zich vriendelijk en met hartelijke welwillendheid tot anderen keert.

Intussehen , wanneer een mensch zich jaren lang onafgebroken aan een streven ten goede , of wel aan eene

-ocr page 320-

305

ondeugd overgeeft, dan zal datgene, wat in zijne ziel aangekweekt is, van binnen naar buiten te voorschijn treden, het zal min of meer op ziin gelaat te lezen staan. Daarom gebeurt het dikwijls dat een jongeling, die van de natuur een schoonen gelaatsvorm had gekegen, later, ten gevolge van zyn onzedelijk leven, alle spoor van schoonheid verliest, en zelfs een gemeen, dierlijk uitzicht verkrijgt. Daarentegen zijn er oude lieden, die inderdaad schooner geworden zijn, dan zij in hunne jeugd waren ; de goedhartigheid, de zachtmoedigheid, en de vroomheid, waarin zij jaren lang zijn toegenomen, hebben ten laatste zelfs hun oog en der uitdrukking van hun gelaat bevalligheid aangebracht.

Hoe is het nu in dit opzicht met het gelaat van do H. Elisabeth gesteld ? Hare oudste beeltenis bevindt zich in de domkerk te Marburg op het Hoofd-Altaar. Het is eene fijn uitgehouwene, steenen figuur van ongeveer twee voet hoog. Daar de bouw dezer kerk spoedig na haren dood aangevangen werd, is het vermoedelijk, dat de beeldhouwer, die dat beeld heeft vervaardigd, de Landgravin persoonlijk gekend heeft en alzoo aan het beeld eene ware gelijkenis heeft geschonken. In het gelaat des beelds is in opvallende wijze datgene uitgedrukt, wat zich in de ziel en in het leven van de H. Elisabeth meer en meer ontwikkelde tot de grootste volkomenheid, de godsdienstige, heilige ernst en de goedheid, zoover het mogelijk is, die in steen terug te geven.

Overigens zal eerst bij de opstanding het lichaam van ieder mensch volkomen de gedaante en het uitzicht bekomen van hetgeen de ziel geweest is. Hoe meer eene ziel in het verleden door de zouden verwoest is geworden, des te afschuwelijker zal ook het lichaam zijn, waarmede zij zich op den dag de? opstanding zal moeten vereenigen.

Daarentegen hoe schooner de ziel is geworden door de beoefening van alle christelijke deugden, des te schooner zal ook het lichaam zijn, waarmede zij zich na de opstanding voor de geheele wereld zal vertoonen. Haar lichaam zal gelijken op de hemelsche schoonheid, waarin

20

-ocr page 321-

306

de Heer zich op den berg Tabor vertoonde. Daaros zou het oneindig veel verstandiger zijn, wanneer perse nen, die gaarne door hun voorkomen zoeken te behagen in plaats van op het spinneweb van snooden opschik t letten, bedacht waren zich inwendig door vroomhei( en deugd te versieren. Daardoor zouden zij niet alleei een groot gewin inzamelen voor hunne onsterfelijke ziel maar zij zouden zelfs in hun lichaam de kiem leggei van eene eindelooze, eeuwig jeugdige schoonheid.

Hij zal ons vernederd lichaam ver anderen, opdat het gelijkvormig word aan Zyn verheerlijkt lichaam, doo middel van de kracht, waardoor hij ziel alles kan onderwerpen, Phil. Ill ; 21.

Laat ons van het beeld tot de persoon der H. Elisabeth terugkeeren.

101. Vrieudscliai) die niet sterft-

In het klooster Eeinhardsbron, waar de Landgraal gedurende zijn leven zoo gaarne verwijlde en na zijn dood werd bijgezet, was een leekebroeder, Volkmar ge' naamd, die als bekwaam molenaar den molen des kloosters bestuurde. Deze was een buitengemeen vroom ei heilig mensch ; hij legde zich zeiven de strengste boetedoening op en droeg zelfs een ijzeren pantser op zijt lichaam, om dit tegen alle zinnelijkheid te versterven. Dikwijls ondernam de landgravin een pelgrimstocht naai het graf van haar geliefden gemaal. Hier leerde zij dier kloosterling kennen en vatte eene bijzondere achting vooi hem op, daar zij in hem eene meer dan gewone heiligheid opmerkte. En daar zij uitermate ootmoedig was, meende zjj dat een goed christen, gelijk die kloosterling was, haar tot heil harer ziel bijzonder behulpzaam zou kunnen zijn. Zij beval zich dus in zijne gebeden aan en begeerde van hem, dat hij met haar eene; geestelijke vriendschap en verwantschap zou aangaan, en reikte hem

-ocr page 322-

307

tot teeken daarvan de hand. Daar de Vorstin hem zoo hoogachtte, en zoo zeer tot hem afdaalde, werd zijn gelaat rood van schaamte en kon hij te nauwernood besluiten, zijn ruwe molenaarshand aan do vorstin toe te reiken.

Ben geruimen tijd daarna wilde broeder Volkmar iets aan het molenwerk herstellen, toen plotseling eene windvlaag de wieken in beweging bracht en een derzelven zijn arm verbrijzelde en zijne hand verwondde. Hij leed zware pijnen, die hij overigens met christelijk geduld verdroeg. In den nacht van den 19 November, toen Elisabeth stierf, waakte en bad Volkmar juist in de kerk, en leed zulke hevige smarten, dat hij luide kermde. Eensklaps zag hij de landgravin, vorstelijk gekleed en door een buitengewonen glans omstraald. De verschijning sprak hem vriendelijk toe in deze bewoordingen: «Broeder Volkmar, wat deert u en hoe gaat het met u ?quot; Vol ontsteltenis en als verblind door den bovennatuurlijken glans, erkende de kloosterling de vorstin wel, maar dacht niet aan den dood zijner geestelijke vriendin; hij vroeg haar dan, hoe het kwam, dat zij thans zoo kostbaar en heerlijk gekleed was, daar zij anders gewoon was zich in zulk eene geringe kleeding te vertoonen. Zij antwoordde daarop: «Ik heb mijn stand verwisseld.quot; Daarop vatte zij zijne hand, die hij haar eens had moeten toereiken voor het sluiten van een geestelijk verbond, en thans zoo pijnlijk was. Bij de aanraking gevoelde hij als een pijnlijken, elektrieken schok, zoodat hij ineenkromp, maar ook terstond gevoelde hij, dat de hand en de arm beiden volmaakt genezen waren. Nu dankte hij den Heer, die hem door tusschenkomst van Elisabeth zijne gezondheid had wedergegeven.

Klaarblijkelijk hebben de Sadduceërs onzen Heer in verlegenheid willen bren ,en, toen zij Hem de vraag voorstelden, wien bij de opstanding de vrouw zou toebe-hooren, die onderscheiden mannen na elkander zal gehad hebben, i 'e Heer gaf ten antwoord, dat er in de andere wereld geen echt verbindteuissen meer zouden bestaan, maar dat de verrezenen zouden zijn ale de Engelen in den hemel. Wanneer dus alle betrekkingen, waarin bij-

-ocr page 323-

308

zondere personen door lichamelijke verwantschap of echtvereeniging of zinnelijke liefde tot elkander gestaan hebben, aan gene zijde niet op dezelfde wijze worden voortgezet — dan volgt daaruit niet dat alle vriendschap en bijzondere liefde, die reine zielen voor elkander koesteren en die in Christus haren grondslag heeft, na den dood eveneens zal afgebroken worden. Wij durven met alle zekerheid aannemen dat eene liefde, welke geheel onafhankelijk is van het lichaam en niets zinnelijks heeft, door den dood des lichaams in geenen deele verbroken wordt.

En wie overwint en tot aan het einde in mijne werken volhardt, hem zal ik macht verleenen. Openb. Joes II : 26.

102. Iets uit deu Hemel.

In geschriften van den beroemden griekschen kerkvader Basiliua don groote, vindt men de merkwaardige uitspraak: «Wanneer de ziel zich bij den dood van het lichaam scheidt en voor Gods rechterstoel het vonnis der verwerping hoort, dan wordt zij terstond nog slechter en boosaardiger dan zij in het aardsohe leven was. Want zoo lang zij met het lichaam vereenigd was, bestond voor haar de tijd van genade, waarin de H. Geest nog immer op haar beproefde te werken en haar voor het wegzinken in de diepste verdorvenheid bewaarde. Na den dood houdt deze steun op en de ziel ontvlamt in volle boosaardigheid , zij wordt duivelsch. Op omgekeerde wijze kan men van de ziel van heilige personen zeggen, dat zij na den dood niet alleen zalig worden, maar dat de bevrijding des lichaams bij hen werkt als de lucht op een vuur, dat door vochtige aarde ingesloten is geweest en eensklaps vrijelijk mag opflikkeren. De liefde tot God ontvlamt bij Zijne aanschouwing in een onuitbluschbaar vuur en wel met zulk een gloed, dat deze op aarde zelfs voor den grootsten heilige in zijn aardsche lichaam ondragelijk zoude zijn. En omdat er op aarde geene ware

-ocr page 324-

309

liefde tot God zonder liefde tot den naaste bestaan kan, zoo is het ook niet denkbaar, dat naastenliefde en liefdewerk in den hemel zullen ophouden, waar de liefde Gods nog sterker wordt.

Daarom hebben vele familiën bij ondervinding , dat wanneer een bijzonder christelijk familielid of een onschuldig kind uit haar midden weggenomen is, vaak na verloop van eenigen tijd ongewone genaden over het huisgezin komen, bijzonder over zoodanige huisgenooten, die daaraan bijzondere behoefte hebben. De in hooger liefde ontvlamde ziel der afgestorvenen ontvangt nog grootere liefde van God ; derhalve zal God ook menige volmaakte ziel, meer dan in het aardsche leven, met vreugde en eere kroonen , en haar de macht verleenen zulke hulp te schenken, welke haar op hare voorbede vol vertrouwen afgesmeekt wordt.

Aan eene ziel, gelijk die der H. Elisabeth zoude het afsterven en de opneming ten hemel eenig verlies aangebracht hebben, wanneer haar aan gene zijde des grafs datgene ware ontnomen geworden, wat haar sedert hare kindsheid tot haren dood toe de grootste vreugde, het hoogste genot geweest was, namelijk het verspreiden van weldaden. En zoo bestaan er dan ook geloofwaardige berichten, dat onderscheiden personen na haren dood op wonderdadige wijze hulp erlangden , nadat zij vol vertrouwen tot haar hunne toevlucht genomen hadden.

Een ordesgeestelijke in een Cisterciënzer klooster leed reeds veertig jaren aan zwaarmoedigheid en inwendige zieleangsten ; geestelijke lezing , vertroosting , bidden , niets had hem tot dusverre geholpen. Zulk eene kwaal is pijnlijker dan lichamelijke smart, daar zij onmiddellijk aan den wortel des menschelijken levens , aan de ziel, knaagt. Nu kwam hij op de gedachte dat zulk een heilige en barmhartige ziel, als die der zalige Elisabeth hem wellicht hulp zou kunnen verwerven. Den tweeden dag na hare begrafenis begaf hij zich reeds naar haar graf, knielde daar neder en bad dringend om de voorbede van de goedhartige afgestorvene. Toen was het hem als een schijndoode, die , in zijn eng en doodsch

-ocr page 325-

310

verblijf weder bijgekomen, in onbeschrijflijken anget en nood zich zeiven niet helpen kon , op eens het deksel zijner lijkkist open ziet. De Cisterciënzer gevoelde zich volkomen genezen en ijlde in de overmaat zijner vreugde naar Meester Koenraad en den pastoor van Marburg en getuigde hun dit wonder.

Wat God in Zijne goedertierenheid en almacht onmiddellijk doen kan , dat doet Hij bijzonder gaarne door de tusschenkomst zijner geliefdste kinderen, door Engelen , Heiligen of Zijne dienaren op aarde, opdat deze ook dee-len mogen en vreugde smaken in de weldaden huns he-melschen Vaders. Wanneer nu de eens zoo zwaar beproefde Elisabeth in den Hemel , tot loon voor haar zwaar lijden op aarde, haren Heer om troost bidt voor eene arme beangstigde ziel, en zij bemoediging mag doen afdalen, dan kan zij met den Apostel zeggen :

Geloofd zij God, de Vader van onzen Heer Jesus Christus, deVadervanalle barmhartigheid en van alle vertroosting, die ons in alle droefenissen troost, opdat [lij met dienzelfden troost waardoor God ons opbeurt, ook anderen in hunne menigvuldige droefe-nisaen moge opbeuren. II Cor. 1: 3, 4.

103. Helsclie brand uitgedoofd.

Later zullen er vele lichamelijke genezingen vermeld worden, die onder aanroeping van de H. Elisabeth hebben plaats gehad. Vooraf wil ik echter nog eene genezing van een anderen aard verbalen.

De verschillende ziekten en de dood des ^ichaams zijn als het ware slechts gelijkenissen van de toestanden der ziel en voorvallen uit de wereld des geestes. Ook de geestelijke wereld heeft hare orde en natuurwetten ; maar ook daar geschieden wonderen. Een scherpzinnig kerkvader zegt: »De bekeering eens zondaars ia een grooter wonder dan de opwekking van Lazarus, ja zelfs

-ocr page 326-

311

grooter dan de schepping der wereld.quot; Ook wonderbare genezingen van de ergste kwalen der ziel zijn op de voorbede der H. Elisabeth geschied. Er zijn hartstochten, die als een helsch wangedrocht in de ziel gedurig naar nieuw voedsel, naar nieuwe zonden verlangen. Zulk een duivel, dien de zondaar zich zeiven geschapen heeft, verteert alles en ten laatste zelfs het natuurlijke goede , dat nog in den mensch aanwezig kan zijn ; het einde is de eeuwige verwerping , tenzij Gods oneindige barmhartigheid en almacht nog ter rechter tijd de arme ziel terugtrekt, gelijk het reeds ontvlamde brandhout uit het vuur.

Een persoon van hooge geboorte en rang was in eene zware zonde tegen het zesde gebod vervallen. In hem werd ook de uitspraak des Heeren bewaarheid : »H ij die de zonde bedrijft, is een slaaf der zonde.quot; De ongelukkige was nog niet tot eene volstrekte verstoktheid vervallen; dikwijls nog deed zijn geweten hem bittere verwijten en vervulde zijne ziel met nijpenden angst. Maar de goede voornemens , die hij telkenmale bij de biecht maakte, werden later door de hevige bekoring weder verzwolgen en weggesleurd ; en hoe meer overwinningen de bekoring weder behaald had , des te sterker werd het geweld en de heerschappij der zonde. En toch , wie zal het zeggen , hoezeer God zulk eene zonde verafschuwt; wie zal het beschrijven, welk eene gednchte straf den overtreder wacht , wanneer wij in het oude Testament lezen, dat wie zich aan dergelijke zonde schuldig maakte den dood moest sterven.

Misschien was de toestand van dien ongelukkige de wanhoop reeds genaderd , of wel , was zijne ziel reeds door het koudvuur , dat is , de gerustheid in staat van doodzonde , aangetast , toen de genade Gods hem opwekte , om gelijk zoovele andere hulpbehoevenden, hulp te gaan zoeken bij het graf der H. Elisabeth. Hier bad hij in de bitterheid zijner ziel; de goede stem van het geweten jammerde over zijn bevlekt leven en over de verwoesting in zijne arme ziel. Uren achtereen bad, weende en zuchtte de zwaar gedrukte zondaar op het graf der barmhartige vrouwe.

-ocr page 327-

312

Zelfs de grootste zondaar inalt;r en moet God bidden, want God gedenkt zelfs nog den grootsten zondaar, wel is waar niet met welbehagen , maar in langmoedigheid en barmhartigheid , en Hij wil en verlangt ziju® bekeering. Maar Hij is ook oneindig heilig en in het gebed ziet God op de ziel neder , die bidt, en liet gebed zelf is een ademtocht der ziel en heeft kleur en geur voor Hem. Daarom heeft alleen het gebed des rechtvaardigen de toezegging, dat het veel vermag; in een kwaad geweten kan geen groot vertrouwen op de kracht van het eigen gebed opkomen. Daarom is de leer der Katholijke Kerk zoo troostvol, daar zij den mensch, in het bewustzijn zijner schuld , het middel aan de hand geeft om zijn onwaardig gebed , door de vereeniging met dat van den rechtvaardige te verbeteren ; als het ware te vergulden en Gode aangenaam te maken ; dit geschiedt wanneer hij namelijk de heiligen aanroept, en hen smeekt door hun gebed liet zijne te versterken en invloed te schenken. Het is ook tevens ootmoedigheid, wanneer do zondaar de heiligen aanroept, opdat zij hunne gebeder.. met de zijnen gelieven te vereenigen. De ongelukkige deed aan het graf der H. Elisabeth de schoonste ervaring hiervan op. Gedurende zijn langdurig inwendig gebed , ontving hij een duidelijk antwoord in z^ne ziel; hij kwam tot de overtuiging, dat de keten van zijn hartstocht verbroken was en dat hij God weder als christen in volle vrijheid zou kunnen dienen. En die inwendige overtuiging werd ook in zijn leven bevestigd, want hij verklaarde later aan meester Koenraad, zijn biechtvader, dat sinds zijn gebed bij het graf van Elisal eth, al het vuur van den hartstocht uitgedoofd en de kracht hem geschonken was , de bekoringen tot de vroegere zonde te overwinnen. — De menschen zoeken veeleer bevrijding van lichamelijke kwalen dan van zielekrankheden, daar de natuurlijke mensah meer in het zinnelijke zich ophoudt, dan in het gebied des geestes. Evenwel kwamen er ook nog vele zondaren bij de H. Elisabeth hulp zoeken tegen hunne kwade hartstochten , want het is geen geringe kwaal, wanneer ingewortelde zonden en het gekwetst

-ocr page 328-

313

geweten tegen elkander in de ziel strijden. Men kon in zulke aangelegenheden te zekerder op de krachtige voorbede der Heilige bouwen, daar zij bijzonder gaarne eens aalmoes schonk van die goederen , waarmor'o zij zelve vorstelijk bedeeld was en die eene eeuwige waarde hebben , namelijk ootmoed , zachtmoedigheid , geduld , liefde en liefdadigheid. En inderdaad, volgens het geschiedverhaal van Theodorik werden inzonderheid zulke zondaren aan haar giaf van hunne zielekwalen verlost, die door hoogmoed, toorn, nijd of gierigheid bezeten waren.

Maar Gode zij dank, dat gij vroeger slaven der zonde, nu uit den grond des harten aan de leer gehoorzaamt, aan welke gij overgegeven zijt. Eom. VI: 17.

104. Verlos ons Tau den Kwade.

De menschen worden op aarde dikwijls door drieërlei nood gedrongen; lichamelijk lijden , bekommering en angst des gemoeds in den hoogsten nood, en de verouderde zonde , het brandmerk der hel. Wij hebben reeds gezien, dat de H. Elisabeth spoedig na haren dood bij God verlossing van die kwalen heeft verworven en hierin hulp heeft aangebracht. De arm en de hand van den leeke-broeder werden plotseling hersteld ; den Cisterziënzer kloosterling werd rust des gemoeds geschonken en de banden van een rampzalig zondaar werden verbroken. Dit was als het ware slechts een voorspel van de menigvuldige wonderbare genezingen , die onder aanroeping en voorbede van de H. Elisabeth plaats hadden. Een waanzinnig mensch heeft op zekeren tijd een diepzinnig woord gesproken, toen hij zeide : »Door elke ziel, die den Hemel binnenkomt, wordt de Hemel wijder, en door elke ziel, die in de hel komt, wordt de hel enger.quot; Dit kan men ook op de aarde toepassen. Men kan zeggen, door eiken zondaar komt meer onheil in de wereld , en door eiken Heilige daalt, ook voor anderen, meer zogen af. Dit werd reeds gedurende het aardsche leven der H. Elisa-

-ocr page 329-

314

beth bewaarheid, maar meer nog na haar dood Wij zullen daarover een ooggetuige hooren, den beroemden schrijver Ceaarius van Heisterbach, een der beste schrijvers van zijn tijd. Meester Koenraad en anderen noo-digden Cesarius uit, hare levensgeschiedenis te schrijven , deze Cesarius hield zich nauwelijks waardig voor zulk eene onderneming, gaf echter aan het herhaalde verzoek toe en begon met vertrouwen op Gods genade en den bijstand der H. Elisabeth zijn werk. Hij verhaalt het volgende: «Daar de goede God de verdienste zijner dienstmaagd wilde openbaren , zoo verheerlijkte Hij haar graf met zoovele teekenen en wonderen, dat uit verschillende streken gansche scharen volks bij eenstroomden, om gezondheid te bekomen of om haar te vereeren. Blinden , verlamden , dooven, lieden met vallende ziekte behebt, in één woord allerlei krankheden werden daar geheeld ; men verhaalt zelfs , dat dooden op die plaats opgewekt werden. Niet alleen uit den omtrek van Meintz en Trier, maar ook uit verwijderde oorden, uit de diocesen van Keulen. Bremen en Maagdenburg kwamen eene menigte mensohen naar Marburg om hunne gezondheid te erlangen of om te bidden. Zij die terugreisden, ontmoetten anderen ; zij die de gezondheid verkregen hadden, verkondigden de kracht Gods aan degenen, die aankwamen. Er werden vele offers gebracht, waaruit eene steenen Kerk op haar heilig graf werd opgetrokken. Ik was in dien tijd ook te dier plaatse, en ik herinner mij niet in mijn geheele leven, ooit zooveel volk bij elkander gezien te hebben , als ik toen in de stad Marburg bij een zag. Te nauwernood kon iemand de Kerk binnenkomen of die verlaten. Zoo is die heilige stad , dat oord van toevlucht, door glansrijke teekenen boven op den berg gesteld , dat ia, bekend geworden. Op aarde heeft de Heilige die stad tot toevluchtsoord gemaakt, waar zij in den nood der ellendigen voorzag, en nu is zij zelve eene toevlucht in den Hemel, waar zij vol barmhartigheid de beden verhoort dergenen, die haar met vertrouwen aanroepen.quot;

Wel, goede en getrouwe knecht, daar

-ocr page 330-

315

gij over weinig zijt getrouw geweest, zal ik u over veel stellen, ga binnen in de vreugde uws Heeren, Matth. XXV : 21.

105. God is wonderbaar iu Zijne Heiligen.

»Ik zal u over veel stellen!quot; Zoo heet het in de laatstgenoemde schriftuurplaats; en bij Lukas XII : 44 wordt den getrouwen knecht nog meer toegezegd; daar heet liet: «Voorwaar, ik zeg u: Hij zal heu over al zijne goederen stellen.quot; Ik kan mij die schriftuurplaatsen, tenzij ik den zin verwringe , niet anders verklaren dan dat de ziel, die na den dood iu het oordeel voor God rechtvaardig bevonden wordt, eene macht, eene heerschappij erlangt. Wanneer, volgens de H. Schrift, de engelen zelfs op aarde werkzaam zijn, waarom zouden zielen, zuiver als engelen, die eenmaal burgers van de aarde geweest zijn, zoodanige macht ook niet bekomen. Daarom is het Gode waardig, geheel in overeenstemming met de goddelijke orde en met de goddelijke bestiering, dat zijne trouw bevondene dienaren en dienaressen eenigen invloed op aarde erlangen. Het zou mij daarom meer verwonderen, indien Elisabeth het verspreiden van weldaden, waarin hare grootste vreugd bestond, na haren dood niet had mogen voortzetten, dan thans, nu zij de gave heeft verkregen hulp te verleenen op de vele dringende zuchten en beden.

Intusschen mag ik den lezer niet aansporen, blindelings geloof te hechten aan al de wonderbare genezingen, die, naar men zegt, onder aanroeping der H. Elisabeth hebbe-i plaats gehad. Zoodra er van een wonder gesproken wordt, eischt men daarvoor een zeker bewijs van waarheid. Doch er is voor gezorgd, dat ieder verstandelijk mensch, in wien vooroordeelen niet ingekankerd zijn, de zekere overtuiging kan erlangen van deze wonderdadige uitwerkselen des gebeds. Die zekerheid wordt op de volgende wijze verkregen. Wanneer te Eome vermeld wordt, dat deze of gene persoon bijzonder heilig geleefd heeft, en

-ocr page 331-

316

dat er onder zijne aanroeping wonderen zijn voorgevallen, en derhalve de voordracht wordt gedaan voor zijne heiligverklaring, dan wordt er een buitengewoon nauwkeurig en streng onderzoek ingesteld. Allen, die eene wonderbare genezing hebben verkregen, of de verwanten en ooggetuigen moeten een eed voor hunne verklaring afleggen, anders geldt deze niet voor bewijs. De geneesheeren der zieken, die wonderdadig genezen zijn, moeten gehoord worden, en zij moeten hunne waarnemingen en opmerkingen mededeelen. Bovendien kunnen de gemoedeljjkate rechters het onderzoek in eenige rechtszaak met geen grooter angstvalligheid doorzetten, dan het onderzoek bij een heiligverklaring gevoerd wordt. Even als daar een advokaat wordt aangesteld, die den beschuldigde verdedigt, zoo wordt hier een advokaat aangesteld, die alle bedenkingen in het midden moet brengen quot;egen het leven en de wonderen van dengene, over wiens heiligverklaring sprake is.

Op dezelfde wijze ging het hier bij de heiligverklaring van de landgravin van ïhüringen. Toen de toeloop naar het graf der afgestorvene ongeloofelijk groot werd en er onophoudelijk van nieuwe wonderbare genezingen gesproken werd, achtte Meester Koenraad de tijd aangebroken, om het den Paus te berichten en de voordracht der heiligverklaring van Elisabeth op te zenden. Hoewel Paus Gregorius IX reeds bij het leven der Godzalige vorstin veel van hare wonderbare ootmoedigheid, hare weldadigheid en vrijwillige armoede gehoord had, stemde hij niet rechtstreeks de voordracht van Mr. Koenraad toe, maar verplichtte hem met den Aartsbisschop van Meintz en den abt van Eberbach vooraf een nauwkeurig onderzoek in te stellen, en hem den uitslag daarvan te berichten. De Paus zegt in zijn schrijven van 1233 woordelijk het volgende: »De wettige getuigen, die gehoord kunnen worden over het leven, den wandel en de wonderen der voormalige landgravin van Thuringen, Elkabeih, moeten vooraf den eed afleggen, en dan nauwkeurig onderzocht en ondervraagd worden, over alles wac zij verklaren, hoe zij het weten, in welken tijd, welke maand,

-ocr page 332-

317

welken dag het is geschied; wie daarbij tegenwoordig waren, op welke plaats, onder wiens aanroeping, welke woorden daarbij gebezigd zijn, en over de namen van hen, aan wie die wonderen zouden geschied zijn, of zij de zieken vroeger gekend hebben, sedert hoe lang die met hunne ziekten behebt wt.ren en van welke plaats zij geboortig zijn. Zij moeten met de uiterste zorgvuldigheid over alle omstandigheden ondervraagd worden, en de volgorde der getuigenissen en de woorden der getuigen zullen getrouwelijk schriftelijk worden opgenomen.quot;

Gregorius IX Paus in het 7de jaar zijner regeering.quot;

Gelijk de Paus had voorgeschreven geschiedde het.

Mr. Koenraad kondigde van den predikstoel af, dat allen zich moesten aanmelden, die onder aanroeping tot de afgestorvene landgravin van Thuringen, eene genezing of hulp van welken aard ook verworven hadden. Daarop kwamen vele personen, die uit dankbaarheid en ter eere van de H. Elisabeth de gunsten getuigden, welke zij onder hare voorbede hadden verkregen en daarvoor den eed aflegden. Koenraad stelde alles woordelijk te boek en zond dit naar Rome. Dit bericht is later gedrukt geworden en nog aanwezig. Een deel daarvan behelst een bericht over het heilige leven der zalige vorstin, het andere de wonderen, die onder eede verklaard zijn. Daar ik echter veel van hetgeen in Koenraads brief bericht wordt, reeds verhaald heb, zal ik slechts een uittreksel uit dit levensbericht geven. Zoo ook zal ik slechts een deel der wonderen vermelden, om aan dit boek geene te groote uitgebreidheid te geven.

Wü vermogen niets tegen de waarheid, maar alleen voor de waarheid.

II Cor. XIII ; 8.

106. Brief naar Rome.

«Den heiligsten Vader en Heer Gregorius, den hoog-sten bisschop der Heilige Eoomsche Kerk, betuigen met

-ocr page 333-

318

kinderlijke gehoorzaamheid en eerbied hunne bereidwillige gehoorzaamheid :

Siffried, door Gods barmhartigheid, Aartsbisschop van Meintz,

Eaymund Abt te Eberbach, van de orde der Cisterciënzers, en

Meester Koenraad, Prediker van het woord Gods.

Wij hebben een brief van uwe Vaderlijke Heiligheid ontvangen en den last dat wij alleen de goddelijke Majesteit eerbiedig mogen voor oogen houden, en alzoo den wandel en het leven van de Landgravin Elisabeth, zaliger gedachtenis en de wonderen, die door de kracht Gods, door de heiligheid haars lichaams geschiedden, door deugdelijke getuigen onderzoeken, met grooten ijver en waakzame zorgvuldigheid schriftelijk bijeenbrengen. en getrouw bewaren en u dan onder ons zegel door getrouwe ambtsboden overzenden. Wij hebben, aan uwe bevelen onderdanig, gel^k wij zulks verschuldigd waren, voldaan en den wandel en het leven der genoemde Landgravin, en de wonderen, die de Heer door de heiligheid haars lichaams heeft gewrocht, zoo omzichtig en vlijtig onderzocht als wij dit vermochten, en zenden u H. Vader het bericht hiervan bij dit schrijven over. Ten aanzien van haar leven en wandel hebben wij zoowel hare bekenden als hare vrome en godvruchtige bedienden ondervraagd en na voorloopige verzekering onder eede vernomen, wat bijgaande staat inhoudt, en hetgeen ik, Koenraad, onderdanige priester, van woord tot woord bijeenverzameld en u toegezonden heb.

En wat wij tot heden toe anders vernomen hebben, is niet van zoodanigen aard, dat het geweten van ons drie ondergeteekenden kan bewegen, met betrekking tot dezen staat iets te veranderen, of te vermeerderen of toe te voegen.

Brief Tan Mr. Koeuraad van Marburg aan den Paus over het leven der H. Elisabeth-

«Uwer Heiligheid, vereerenswaardigste Vader, zij her-

-ocr page 334-

319

innerd dat mij ia opgedragen U bericht te doen geworden over de wonderen, die de Heer gewrocht heeft door Vrouwe Elisabeth, wijlen Landgravin van ïhuringen, wier geestelijke leiding mij door U Heilige Vader was toevertrouwd.

Toen korts geleden , op den dag dat de zalige Lau-rentius Aartsbisschop van Meintz op mijn verzoek twee altaren inwijdde in de kerk, waar het lichaam der voornoemde vrouwe begraven ligt , en ik daar eene groote volksmenigte deels ter predikatie, deels ter inwijding had bijeengeroepen , geschiedde het, dat ik in den loop der predikatie zonder vooraf gemaakt plan, op de gedachte kwam, den wensoh uwer Heiligheid op te volgen met betrekking tot de bevestiging der aangeduide wonderen. Ik beval daarom allen aanwezigen, die door de verdienste der Landgravin eene of andere hulp erlangd hadden, zich op het eerste uur van den volgenden dag, met de getuigen, die zij konden bijeenbrengen voor den Bisschop van Meintz en de andere kerkvoogden, die ter inwijding gekomen waren, te vertoonen, en getrouwelijk op te geven, welke gunst zij onder hare aanroeping verkregen hadden. Toen daarop geene onbeduidende menigte bijeen gekomen was, die allen verzekerden, dat zij van haar hulp erlangd hadden, zoo deed de Bisschop van Meintz , die wegens andere gewichtige aangelegenheden spoed had, deze voorvallen opteekenen, welke het meest overtuigend zijn. Opdat uwe Heiligheid echter, niet alleen ten aanzien der wonderen , maar ook aangaande harten levenswandel volkomen mocht onderricht worden, zoo zal ik ü eene schets van haar leven geven.

Twee jaar,-vóór dat zij mij werd aanbevolen, toen haar gemaal nog leefde, en ik haar biechtvader was, hoorde ik haar klagen, dat zij door den echt verbonden was en haar leven niet in maagdelijken bloei bad kunnen slijten. In den tijd, toen haar gemaal naar den keizer, die zich in Apulie bevond, afreisde, was er in geheel Duitschland eene groote duurte ontstaan, zoodat velen van honger stierven. Eeeds muntte zuster Elisabeth in deugden uit; want daar zij haar geheele leven eene troosteres der armen

-ocr page 335-

320

was, begon zij nu eene ware voedster der hongerigen te worden. Zij beval , dat in de nabijheid van haar slot een gasthuis zou worden opgericht, waarin zij vele zieken en gebrekkigen opnam, en aan allen, welke daar aalmoezen kwamen vragen, milde liefdegiften uitreikte. En niet alleen hier, maar in de geheele uitgestrektheid van het gebied haars echtgenoots, ledigde zij zoodanig hare inkomsten, dat zij ten laatste alle sieraad en alle kostbare kleederen ten voordeele der armen deed ver-koopen. Zij was gewoon, tweemaal daags al hare zieken in persoon te bezoeken, en wel op zoodanige wijze, dat zij dezulken , die onder allen het walgelijkst waren, in persoon verzorgde, menigeen verbond, menigeen bediende, menigeen op hare schouders droeg en vele andere mensch-lievende diensten uitoefende, en dit was niet tegen den wil haars echtgenoots. Toen haar gemaal eindelijk overleden was, en gij, heilige Vader, mij haar ter geestelijke leiding hadt opgedragen, en zij naar de hoogste volmaking streefde , vroeg zij mij om raad ; zij wilde van mij weten of zij in het klooster of in eenigen anderen levensstaat meer verdiensten zou kunnen vergaderen; eindelijk bleef deze gedachte in hare ziel huisvesten; onder het storten van vele tranen verlangde zij van mij, dat ik haar mocht toestaan haar brood van deur tot deur te bedelen. Daar ik haar zulks bits weigerde, antwoordde zij ; »Dan zal ik doen, wat gij mij niet verbieden kunt.quot; En op goeden vrijdag, toen de altaren ontbloot waren, legde zij in eene kapel in hare stad, waar zij Minderbroeders geplaatst had, hare handen op het Altaar en verzaakte in tegenwoordigheid van eenige Broeders het tegenwoordige en het verledene, haar eigen wil, alle pracht der wereld en alles , wat de Verlosser in het evangelie aangeraden heeft vaarwel te zeggen. Daar zij ook afstand van hare bezittingen wilde doen, belette ik haar zulks, deels opdat zij de schulden haars gemaals zou kunnen voldoen, deels om den wille der armen.

Spoedig daarna, toen zij zelve inzag, dat zij door den tijdgeest of den wereldlijken glans van het land, alwaar zij gedurende het leven van haren gemaal in hoogen

-ocr page 336-

321

S SSiVte» •» hquot;-afh.te. £l°d S

5 z

,.!„„»« wilde ,..d» .-•» e* h.„ j.

vloedige bedienden g , , stand ter gezelschap; vrouw en eene weduwe van ^teren ^and^e ^

deze laatste was echter doof en ze • ^ i^nar se-

men wees)ongen op , Q tere beproeving op

leed; dezen knaap legde zij ter grootere ;jeP k ie%J,

hm[' leg., e. door be^ ^ «1

doren; dikwiils droeg ^ h armen weg en

diens dood nam zij buiten mijn w bewees

ter verpleging, verborg het ™d ^ vernederde

het eiken liefdadigen dienst, ^ ^aten en

.iet .Heen om keiJe d .„komen um le tr.k-

opd.t deze aquot;f,^VT(lCquot;.°ehe'»«gt; ik zulks vernam, heb ik ha..r daardoor mooh-;

zwaar gekastgd , ^Vr.fa^t loo^ w» ver-besmet worden. Toen prediking naar afgelegen

zr ECve-, 1oo{» -.»»w -

enkel htrtfeVhÏ ho^tad ; ten einde hem van z,n

-ocr page 337-

322

uitslag te genezen, verzorgde zij hem zoowel door waa-schen als door geneesmiddelen (van wien zij dit geleerd had is mij onbekend). En deze knaap zat aan haar bed toen zij stierf.

Behalve deze werkzaamheid, verklaar ik voor God, dat ik zelden eene vrouwelijke persoon ontmoet heb, die hooger in het beschouwende leven was opgeklommen ; dikwijls, wanneer zij van het afgezonderd gebed terugkwam, zag meer dan een ordesgeestelijke haar gelaat op wonderbare wijze verlicht, hare oogen schoten als het ware zonnestralen. Wanneer zij echter in geestvervoering geraakte, hetwelk meermalen uren lang geschiedde, dan gebruikte zij langen tijd daarna of geene of nagenoeg geene spijs.quot;

Nu verhaalt Koenraad, wat voor en bij haar sterven voorgevallen is, gelijk ik zulks al heb medegedeeld, en vervolgt daarna aldus :

»Toen beval zij allen, die bij haar zaten, inwendig aan God aan, en blies den adem uit, alsof zij zaclitkens insluimerde. Toen de monniken der Cisterziënser-orde en vele andere ordesgeestelijken haren dood vernamen, kwamen zij uit den ganschen omtrek naar het gasthuis, waar zjj ter aarde zou besteld worden. Zij bleet daar tot den vierden dag onbegraven, aangezien de godsvrucht des volks het zoo verlangde; had geen enkel kenmerk des doods aan zich. behalve dat zij bleek was, en haar lichaam bleef zoo buigzaam, als toen het in leven was en het gaf een zeer aangenamen geur van zich. Reeds den eersten dag na hare begrafenis begon de Heer door zijne dienstmaagd te werken, want een zeker kloosterling van de Cisterziënser-orde werd op haar graf van eene zielekrankheid genezen, waaraan hij meer dan veertig jaren had geleden; hij heelt dit in mijne tegenwoordigheid bezworen en in die van den Plebaan van Marburg.quot;

In Marburg is eene prachtige domkerk, die der H. Elisabeth tot graf- en gedenkteeken verstrekt. Latei-zal daarover nog gesproken worden. Wanneer men nu bedenkt, hoe vreeselijk streng Meester Koenraad was, en hoe nauwkeurig hij als biechtvader Elisabeth in

-ocr page 338-

323

geest en wandel kende, dan is deze brief aan den Paus een nog roemvoller gedenkteeken voor haar dan de dom te Marburg.

Na dit voorbericht over het leven der Heilige Vrouw worden 34 wonderen opgesomd, die na haren dood geschied zijn, allen onder eede bevestigd. Om dit boek geene te groote uitgebreidheid te geven, worden daarvan hier ter plaatse slechts eenigen vermeld en nagenoeg woordelijk overgebracht, gelijk zij in den Latijnschen tekst aan den Paus vervat zijn.

107. De Wouderen der H. Elisabeth nemen een aanvang.

Een blindgeborene, die ziende is geworden.

Isentrudes van Slit zen rode, uit de diocees van Meiutz, verklaarde onder eede dat haar zoon T h e o d o r i k, een vijfjarige knaap, blind geboren en geen spoor van oogen aan hem te vinden was; de opening der oogen was sedert zijne geboorte geheel en al met eene huid overtrokken even als de andere lichaamsdeelen, en er waren geen oogleden te zien. Ondervraagd, wanneer hij begonnen had te zien en op welke wijze, antwoordde zij : Op den Witten Donderdag dezes jaars. Ondervraagd naar de plaats waar, zeide zij : Aan de rechterzijde van het Koor van het Gasthuis, waar het lichaam van Vrouwe Elisabeth, wijlen de Landgravin, begraven ligt. Ondervraagd zijnde op welke wijze: gedurende de predikatie, die onder den blooten hemel gehouden werd, zag men de huid, die vroeger de plaats der oogen geheel overdekte, plotseling van een gereten als of zij met een klein mes doorgesneden was en er kwamen kleine onrustige oogen te voorschijn. Gevraagd, onder wiens aanroeping, zeide zij : Onder aanroeping der H. Elisabeth ; en zij voegde er bij, dat zij aarde van het graf had genomen en daarmede de plaats der oogen van den knaap had aangeraakt.

Lodew^k vanLinfingen, een soldaat, getuigde

-ocr page 339-

324

onder eede, dat hij op Witten Donderdag dezes jaarsi moeder onder de predikatie van Koenraad van Marburg genoemdt moedei

in de Kapel bitter had zien zitten ween en ; daar hij haar naar de oorzaak daarvan gevraagd had, bad zij geantwoord, dat zij over haren knaap weende, die blind geboren was. Toen men vroeg, of hij de blindheid des knaaps had opgemerkt antwoordde hij, dat hij die wegens het gedrang der volksmenigte niet opgemerkt had. Toen hem echter gevraagd werd wat hij van den knaap dacht,

zeide hij, dat hij zelf van de predikatie teruggekeerd, denzelfden knaap ziende had gevonden, zoodat het was alsof de huid was doorgesneden en de oogen zeer klein en waterachtig, zonder haren aan de ocgleden. Om zich te overtuigen of hij zag, had hij hem een penning voorgehouden en had dien in een pot geworpen,

en de knaap had de hand uitgestrekt en den penning er uitgehaald.

Kunegonda van Slit z en r o de, de tante des knaaps, en haar zoon Koenraad getuigden onder eede, dat zij den knaap een jaar lang blind hadden gezien, dat in dien tijd een huid de plaats der oogen volkomen bedekte,

zoodat men geen spoor van oogen zien konde , maar na den laatst verleden Witten Donderdag hadden zij de overtuiging bekomen, dat hij goed zag en heldere oogen had. Gevraagd, waarom zij hem maar één jaar gezien hadden, zeiden zij, omdat de moeder met den knaap in een ander oord gewoond had. Wij, de hoorders der getuigen, hebben gezien dat de knaap helder zag en oogen had van behoorlijke grootte.

Van een dooden knaap ot het leven opgewekt.

Lutgardis van Fronehusen, diocees van .Meintz verklaarde onder eede, dat Hendrik haar zoon, ongeveer drie jaren oud, zes dagen lang ziek lag aan eene heete koorts ; den zevenden dag na avondschemering stierf hij, en de gewone ken teekenen des doods, verstijving verbleeking en koude deden zich voor. Terwijl hij daar dood nederlag en de moeder jammerde, legde zijne groot-

-ocr page 340-

325

moeder Berthildis, die tegenwoordig was, door de moeder daartoe aangespoord , eéne gelofte af voor den knaap, zeggende: «Heilige vrouwe Elisabeth, verwerf dezen knaap het leven, wij zullen hem dan met offergiften naar uw graf dragen en verbinden ons, om jaarlijks 200 penningen aan uw gasthuis op te brengen.quot; Da knaap bleef echter dood tot het aanbreken van den dag, terwijl zij Grod en de H. Elisabeth onophoudelijk aanriepen. Maar toen het dag werd, bewoog de knaap eene hand, haalde diep adem, herleefde en werd verpleegd ; met den avond van den volgenden dag begon hij te spreken. Berthildis, de grootmoeder, bevestigde insgelijks met eede, wat de moeder verklaard had ; ondervraagd zijnde naar den tijd, zeide zij dat het op St. Gallusdag van het tegenwoordige jaar is voorgevallen. Het tegenwoordige jaar is 1231-i.

Anselmus, de oom van den opgewekten knaap, getuigde onder eede, dat hij bij den dood des knaaps tegenwoordig was geweest, en hem dood had zien liggen ; dat hij de kenteekenen des doods nauwkeurig had waargenomen, en overigens stemt zijne verklaring volkomen met die der moeder en der grootmoeder overeen. Berthildis, de zuster van den knaap, stemde na beëedigd te zijn, volkomen in hare verklaring met allen overeen.

Van een wanstaltige die genezen werd.

Sofie van Butingen, diocees van Meintz, verklaarde onder eede, dat hare dochter Beatrix, negen jaren oud, sedert eenigen tijd aan eene afwisseling van verschillende kwalen leed in al hare ledematen, en dan eens met eene opzwelling in de dijen, dan in de beenen, dan in de borst bezocht werd. Nadat zij twee en een half jaar op die wijze ziek geweest was, groeide haar een gezwel uit rug en hals van monsterachtigeu omvang en zij werd zoozeer in elkander gedrukt, dat zij zich niet recht op kon houden. Met de handen op hare knieën, om haar lichaam op die wijze te steunen, voorover ga-bogen, kroop zij langzaam voort en bedelde in haar

! jaars ioemd( ; daai iad zij ■ blind id des negens

-ocr page 341-

326

dorp van huis tot huis. Naar den tijd gevraagd, zeide zij, dat zij twee en een half jaar door deze kwaal was bezocht geworden en bovendien reeds vijf jaar lang ziek geweest was. Eindelijk deed de moeder eene gelofte voor hare dochter en bezocht het graf van vrouwe Elisabeth met deze dochter en stortte daar offergiften ; de stiefvader droeg het meisje op den rug derwaarts en zij verbleven tien dagen lang bij het graf en verrichttenda gelijks hunne godsvrucht. Toen die dagen voorbij waren en zij niet verhoord werden, werd de moeder grammoedig, morde tegen Vrouwe Elisabeth en zeide : »Ik zal alle menschen afkeerig maken van het bezoek van uw graf, dewijl gij mij niet verboord hebt.quot; En zoo vertrok zij vertoornd. Toen zij anderhalve mijl voortgegaan was, zette zij zich bij eene bron in de nabijheid van een dorp, dat Eossebeck heet, terwijl hare dochter van pijn jammerde ; onder dit jammeren begon het kind te zweeten en viel voor eene wijle in slaap ; toen zij weder ontwaakt was, zeide zij, dat zij in den slaap eene vrouwe tot haar had zien naderen, wier aangezicht schitterend was en met fijne sneeuwwitte handen; deze hs,d haar zachtkens over den rug en de borst gestreken en gezegd ; »Sta op en ga!quot; Nu stond het meisje op, geheel met zweetdruppelen overdekt, over haar geheele lichaam bevende, wreef met hare hand over de borst en zeide tot hare moeder : »0, Moeder, zie mijn geheele lichaam geneest!quot; Zij richtte zich geheel op, begon ongehinderd te gaan, e^i bevrijd van het gezwel aan rug en keel, was zij volkomen genezen. Daarop keerden vader, moeder en dochter naar het graf terug en dankten God en de H. Elisabeth ; zij lieten den korf, waarin het meisje was gedragen, op het graf achter. Toen de moeder naar den tijd ondervraagd werd, zeide zij, dat het in dit jaar was voorgevallen op den dag van den H. Joannes den Dooper.

Cinivircho , de stiefvader van het meisje , die dit alles onder eede bevestigde even als de moeder, Guntram van Larbach, komt in zijne verklaring met al het bovengezegde overeen en voegt er nog bij, dat het meisje

-ocr page 342-

327

gedurende bare ziekte zeven weken in zijn huis heeft, donrgebragt. Herboren, Koenraad Priedrich, Volewijn, Berthold, Albert von Larbach, allon beëedigd, stemmen met het bovengezegde in en verklaren, dat zij het meisje meermalen gedurende hare beschrevene krankheid hebben gezien en zoo ook in genezen toestand na hot bezoek aan het graf. En wij die de getuigen hebben gehoord, hebben het meisje volkomen gezond gezien,

Fa» een verlamde, die genezen werd.

Walter en Ermentrudis zijne vrouw, nit Gruden-berg, diocees van Worms, gehoord over de ziekte van hunnen zoon Hendrik, verklaarden Onder eede dat deze twaalf jaar oud zijnde, ziekelijk begon te worden, en dat in zijne rechterzijde een uitwas groeide, die door zijn omvang het geheele lichaam vervormde, terwijl de bovendij aan diezelfde zijde begon te verzwakken en tot uittering over te gaan. De heup en de knie van hetzelfde been waren sterk gezwollen en de aderen en zenuwen zoodanig zamen-getrokken, dat hij te nauwernood den grond met de. uiterste deelen van den voet konde aanraken, wanneer hij op het zamengetrokken been gaan wilde. Twee jaar daarna werd de linkerhand des knaaps ook krachteloos, zoodat hij die niet meer kon gebruiken. De moeder des knaaps deed dan eene gelofte voor haren zoon, en beloofde, dat zij zelve hem met offergiften naar het graf der zalige Elisabeth zoude dragen. Deze gelofte vervulde zij gedurende de veertigdaagsche vasten van het huidige jaar en zjj kwam op Witten Donderdag aan het graf der Zallige Vrouwe ; zij had echter den knaap wegens ziekte moeten achterlaten en bracht hare offers voor hem ; bij haren terugkeer naar huis vond zij hem iets beter. Later, met het volgende Pinksterfeest, logen de ouders mst den knaap naar het graf terug en terwijl zij gingen werd de knaap op den weg al eenigzins beter en begon zijn been allengskens uit te strekken. En als zijne ouders tot hem zeiden: sZoon, aet u neder, rust wat uit (want zij

-ocr page 343-

328

dachten niet dat hij zulk een verren weg zelf zou kunnen afleggen), dan antwoordde het kind : »Ik zal niet rusten voor ik Marburg zie,quot; en hij liet zich niet dragen noch op een lastdier plaatsen. En toen zij op den derden dag in de Pinksterweek aan het graf gekomen waren, baden zij op hetzelve en ook den volgenden dag; op den vierden dag zetten zij den knaap op het graf en de moeder zeide : «Mijn zoon, steek uw hand onder den grafsteen.quot; Daar bevond zich eene uitholling, waaruit de menschen aarde van het graf medenamen. Toen de knaap zijne hand daarin gestoken had en de ouders wegens het gedrang der menigte uit de kerk gingen, begon die hand te beven en het kind stak haar uit, terwijl hij tot zijne moeder zeide; «Zie eens, moeder, mijne hand is genezen!quot; Zij stortten dan hunne dankgebeden en keerden naar huis terug. En terwijl zy henentogen, begon de knaap het zieke been al meer en meer uit te strekken, en het gezwel, dat aan zijne heup was uitgewassen, verdween allengs, tot de knaap volkomen genezen was.

Van een verdronken scholier die weder werd opgewekt.

Hendrik, soldaat van K o 1 n h u s e, Diocees van Meintz, verklaarde onder eede, dat Burkard, student te Aschaf-fenburg, in zijne tegenwoordigheid en onder zijn oog, in eene rivier ging, de Wedere genaamd, om daar met zijn bediende te visschen, en in de diepte wegzonk. De menschen, die zijn ongeluk zagen en hem niet helpen konden, zochten geruimen tijd in den stroom, om den jongeling er uit te halen ; toen zij hem eindelijk vonden en opgehaald hadden, legden zij hem in eene schuit en beproefden toen, door hem met de beenen in de hoogte te houden, hem het ingezwolgen water te doen opgeven, opdat hij weder mocht bijkomen, wanneer de levensgeesten hem nog niet ten eenenmale begeven hadden. Daar het lichaam echter geheel verstijfd was, en de drenkeling geen teeken van leven meer gaf, riep hij (de soldaat) met luider stem en met wel twintig personen:

-ocr page 344-

329

öZalige Elisabeth, indien God de Heer vroeger iets op uwe voorbede gedaan heeft, verwerf voor dezen student het leven En terstond merkten zij eene zwakke ademhaling in hem op ; in de kerk gebracht, kwam hij allengs en volkomen tot zijn bewustzijn terug. Door de aanwezigen ondervraagd zijnde, waar hij tijdens zijn dood geweest was, en hoe hij zich gevoeld had, antwoordde hij, zulks niet te weten. Dit is voorgevallen omstreeks het feest der overbrenging van den H. Martinus ; dat is zijne getuigenis.

Van een dood en knaap tot het leven opgewekt.

Lntrudes van R u d e n e, uit het Diocees van Meintz verklaarde onder eede, dat zij haren zoon Wetzelin, ongeveer drie en een half jaar oud, omstreeks het feest van den H. Jacobus dezes jaars dood gevonden had, en daar het lichaam, om zoo te zeggen, eene tijdruimte van vier duitsche mijlen levenloos en stijf was blijven liggen, had zij zelve den knaap opgenomen en weenend en schreiend naar den hof gedragen en de geburinnen geroepen, opdat zij hem de noodige kleederen voor de begrafenis mochten aantrekken en da gebruikelijke zaken naar vaderlandsche zeden aan hem zouden verrichten. Toen de buurvrouwen aankwamen , verhief zij hare stem en riep: «Zalige Elisabeth, waarom heb ik mijn zoon verloren ? Verleen uwe hulp en maak dat zijn geest in hem lerugkeere en ik zal met den knaap, van mijne bezittingen, brood, vruchten, wierook, myrrhe, zilverlaken, was, de zwaarte zijns lichaams naar uw graf dragen.quot; En toen zij dit gezegd had, herleefde de knaap na korten tijd, en het eerste teeken van het terugkee-rend leven was de polsslag. Van het uur der avondschemering lag de knaap daar , onvermogend om te spreken, tot middernacht, en toen zeide hjj : »waar ben ik, geliefde?quot; En hij herkende zijne moeder nog niet, maar kwam allengs tot zijne krachten terug. Gevraagd hoe lang hij ziek geweest was, antwoordde zij : «Vijf dagen.quot;

-ocr page 345-

330

Van een knaap die in een put gevallen wan.

Wigard van Medebeke, uit het Diocees van Keulen, over den dood van Godefrid, een knaap van vier jaren, ondervraagd, verklaarde onder eede, dat hij onbedacht aan een put kwam om water te scheppen, een knaap op den bodem vond liggen ; verschrikt daalde hij spoedig in den put af, haalde er den jongen uit en gaf hem aan zijn gezel Rudeger over , die met hem gekomen was om water te scheppen. Daar zij hunne-stemmen verhieven, kwamen er eenige uit het dorp, die den knaap voor dood hielden , want hij lag daar met open mond en verschrikkelijk opgespalkte oogen ; de huid was overal zwartachtig en gerimpeld , alsof die in ziedend water opgekookt ware , de buik zeer gezwollen , de armen en beenen en alle ledematen waren verstijfd. En zij brachten hem in het huis van Wigard, hielden het voor de ouders des drenkelings verborgen , want de vader lag ziek en de moeder in het kraambed. Dan begonnen de omstanders de voorbede der zalige Elisabeth in te roepen en zij verzochten twee vrouwen eene gelofte te doen , om den knaap met offergiften naar haar graf te brengen Dadelijk na die aanroeping zagen zij de kleur op het gelaat des knaaps terugkeeren, en zij voelden den polsslag. Toen werd de knaap naar het ouderlijke huis gebracht.

Van een wanstaltige, die genezen werd.

Geertruid van Bleitenbach, uit het Diocees van Meintz, ondervraagd hoe zij genezen was, verklaarde onder eede: Toen zij acht jaar oud was, werd zij door eene zware ziekte overvallen . en terwijl zij te bed lag , kon zij slechts op eene zijde liggen en hare beenen waren gekromd en opgetrokken tot aan haar gelaat. Zij kreeg ook onder de okselen een gezwel, Bubo genaamd , hetwelk zeer groot werd. Zoo werd zij vier jaren lang bezocht. In een droom aangemaand om eene bedevaart te ondernemen naar den H. Nikolaas in het dorp Gisinoh

-ocr page 346-

334

genaamd, volgde zij d!e inspraak. Hier werd een barer beenen genezen , maar het andere bleef gelijk voorheen. In zoodanigen toestand bracht zij zes jaren door ; daarenboven was zij met kramppijnen behebt en haar hoofd was steeds meer ter aarde gebogen dan de overige deelen baars lichaams. Op die wijze kwam zij met de uiterste moeite naar het graf' van vrouwe Elisabeth, de landgravin, waar zij in het verloop van acht dagen hulp noch genade vond, ofschoon zij dringend daarom gebeden en gehoord had, dat vele anderen daar terzelfder tijd genezen waren. Op een vrijdag , ze meent na het laatste feest van St. Michael, werd zij op het graf van genoemde vrouwe neder-gelegd , en nadat zij om hulp gebeden had , begon zij ongewone pijnen in haar been te gevoelen en bijna oogen-blikkelijk was het recht uitgestrekt en genezen ; zij zelve echter werd van pijn bijna zinneloos. Den anderen morgen werd zij weder naar het graf gebracht en kreeg de hevigste pijnen in den rug ; zij werd weder als zinneloos, werd echter opgenomen en was genezen: ook de opzwelling onder de okselen nam langzamerhand af en wij hebben haar in alle opzichten gezond gezien. Zij voegde er nog bij, dat de rechter voet en hetzelfde been zeer ingekrompen geweest waren en nu in behoorlijken staat waren hersteld.

Van eene weduwe van eene verzwering bevrijd en van ketterij bekeerd.

G u d a weduwe van Denzenrade , Diocees van Trier, ondervraagd hoe zij van de verzwering aan haar neus was bevrijd geworden, heeft onder eede getuigd , dat zij twaalf jaren aan de verzwering geleden had. Sedert eenigen tijd had zij de ketterij van de «Armen van Lyonquot; omhelsd: zoolang zij tot deze sekte behoord had , kon zij noch bij levende meEschen, noch bij hen, die in den hemel zijn, hulp vinden voor hare kwaal Eindelijk kwam zij tot inkeer, verzaakte de ketterij en kwam zelve om de weldaad der biecht vragen . en nadat haar door haren biechtvader eene genoegzame boete was op-

-ocr page 347-

332

gelegd en zjj die vervuld had, begaf zij zich snel tot het graf der zalige Elisabeth, de Landgravin, en smeekte hare hulp af, terwijl zij sprak : «Heilige vrouwe Elisa-rieth , bevrijd mij van het euvel aan den neus en ik zal ieder jaar uw graf met offergiften bezoeken.quot; Zoodra zij dit gebed verricht had, werd zij terstond bevrjjd, zoodat zij , noch anderen begrijpen konden wat er van dit gezwel geworden was, dat haar neus misvormde en oorzaak der ziekte was.

Van een knaap die lam geboren was, en genezen werd.

Sofie vonVeltbach, uit het Diocees van Trier, ondervraagd over haar zoon Koenraad , lam sedert zijne geboorte en hoe hij genezen was , getuigde onder eede , zoodat de scheenbeenen van den dertienjarigen knaap zoo dun geworden en de bovendeelen der voeten zoo geslonken waren, dat hij op geenerlei wijze gaan, noch zonder steun zitten kon. Handen en armen waren zoo bevend , dat hij somtijds niet in staat was zich zeiven bij het eten of drinken te helpen, en met deze kwalen was hij sedert zijne geboorte behebt. Daar de roep van den roem van vrouwe Elisabeth zich meer en meer verbreidde , kwam de moeder des knaaps barrevoets in wollen kleederen , ingevolge eene gelofte naar het graf; vele soldaten, hunne vrouwen en andere mannen en vrouwen vergezelden haar: zij bracht den knaap op een paard op het zadel gebonden mede. Nadat de knaap op vrouwe Elisabeth's graf geplaatst was , bad zij zeer vurig voor hem om genezing en erbarming en de knaap begon weldra te loopen, eerst op een stok leunende of zich aan andere voorwerpen vasthoudende en thans is hij zoover hersteld, dat de zwakheid van oogen , armen en handen heeft opgehouden, de voeten en beenen in behoorlijken staat zijn gekomen en de knaap over de vlakte gaat, zonder steun, en bij een hellenden grond een stok in de eene hand hem genoegzaam is. Deze gunst is den knaap ten deele gevallen op den feestdag van Joannes en Paulus.

-ocr page 348-

333

Eene vrouw die van razernij genezen werd.

Adelheide van O r f a, uit het Diocees van Meintz, ondervraagd over hare ziekte en hare genezing, verklaarde onder eede, dat zij gedurende den tijd van twee jaren en nog meer , razend en woedend , dag en nacht slapeloos , door dorpen , bosschen en quot; langs de wegen liep , en hare kleederen verscheurde en zich in alles als eene krankzinnige aanstelde. Hare moeder en h'oedver-wanten riepen in die ellende allervurigst de gunst der Landgravin in en brachten haar omstreeks het feest van Joannes den Dooper aan haar graf. Te dier tijd vond zij daar geene barmhartigheid, daar zij razend bleef, en zelfs erger dan vroeger. Na het laatst verloopen feest van Maria Geboorte werd zij weder met oftergiften naar het graf der vrouwe gebracht, en nadat het offer geschied was, werd zij over haar geheele lichaam zeer heet, en door slaap overvallen, sluimerde zij zachtkens in. En toen zij na den slaap opstond , had zij volmaakt hare zinnen teruggekregen. Gevraagd zijnde naar haren ouderdom , zeide zij , dat zij twintig jaar was.

Van eene vrouw met den steen behelt en genezen.

A b s van G i n s e i d , diocees van Meintz , over hare ziekte ondervraagd, verklaarde onder eede , dat zij twaalf jaar aan den steen had geleden , maar ten laatste was zes weken achtereen zoo zwaar gepijnigd , dat hare geheele nabuurschap met haar lijden begaan was. Omstreeks den laatstverloopen feestdag van de geboorte van Joannes den Dooper zond zij gebeden op tot vrouwe Elisabeth , aldus sprekende : «Heilige vrouwe , ontferm u mijner en bevrijd mij van deze jammerlijke plaag, en ik verbind mij u steeds te eeren en te dienen.quot; Endenzelfden nacht verloor zij den steen en zij was genezen. En zij liet ons den steen zien, die zoo groot was als een duiven-ei.

Van een razende, die genezen iverd.

E n g e 1 w i f, eene vrouw uit het Diocees van Meintz,

f-

!

-ocr page 349-

334

ondervraagd over de ziekte van hare bloedverwante Mechtildis en over hare genezing , verklaarde onder eede, dat zij deze ongeveer een jaar lang in staat van razernij gezien heeft en wel in zulk een graad , dat zij hare eigene kleederen in stukken scheurde, 's nachts met de honden door de stad rende en de banden , waarmede zij somtijds gebonden werd , met de tanden doorbeet en nog een tal andere snoode en onbetamelijke zaken beging. Voor de derdemaal herwaarts gebracht, in eenen tijd dat zij vrij was van hare aanvallen van razernij , riep zij met hare vrienden de gunst der landgravin in en zeide , dat zij haar steeds wilde dienen , wanneer zij door den invloed harer verdiensten de gezondheid mocht erlangen. En zoo bekwam zij in oen tijdsverloop van acht dagen eeue volkomen gezondheid; bij de meeste menschen bestond echter , volgens haar zeggen , twijfel of zij door den duivel of door eene andere oorzaak was gekweld geworden.

Van een blinde , die ziende geworden is

Hendrik van Marburg, Diocees van Meintz, meer dan veertig jaren oud , verklaarde onder eede , dat hem sedert eenigen tijd vlekken op den oogappel gegroeid waren, en hij nog slechts eene flauwe schemering overgehouden had, zoodat hij dikwijls van den weg was afgedwaald en midden door den bezaaiden akker was ge-loopen; zijne gezellen hadden hem daarover dikwijls uitgelachen. Eindelijk had hij , geheel van het gezicht beroofd, vier weken lang niet alleen meer kunnen gaan , en moest door een ander geleid worden.

ïoen bezocht hij . volgens zijne gelofte , het graf der H. Elisabeth en offerde twee waskaarsen. Ondervraagd met welke woorden hij haar had aangeroepen, antwoordde hij : «Lieve vrouwe , H. Elisabeth , genees mijne oogen , en ik zal u steeds gaarne dienen en ik verbind mij jaarlijks aan uw gasthuis, mijn geheele leven lang 200 denariën te schenken.quot; En in datzelfde oogenblik werden bij het graf de vlekken van de oogen weggenomen en

-ocr page 350-

335

hij zag volmaakt wel. Ondervraagd naar den tijd, zeide hij, op den 15aen dag na den dood der genoemde heilige vrouwe.

Later leed diezelfde Hendrik zoo hevig aan eene bloedvloeiing vier dagen lang, dat hij zoowel als zijne gansche familie geloofde, dat hij zou sterven. Toen stond hij op, leunde op zijn stok en strompelde met groote moeite naar het graf der genoemde zalige Elisabeth. Daar nam hij aarde van het graf en vermengde die met water. En nadat hij driemaal van het water met aarde gedronken had , hield in hetzelfde uur de bloedvloeiing geheel op , zoodat hij die later niet meer gevoelde.

Van een meisje , dat zwakke en misvormde ledematen had en genezen werd.

O r t w i n van Wetflaria, Diocees van ïrier, ondervraagd over den aard der ziekte en de genezing zijner dochter Mechtildis en over haren ouderdom, verklaarde onder eede , dat zij vier jaar oud is, en voortdurend zoo ellendig was, dat hare ledematen, wanneer zij aangeraakt werd , een geluid van zich gaven als dor hout, dat op elkander staat. Op den rug begon zich een uitwas te verheffen , en aan den hals een gezwel , en het kon op hare voeten niet staan.

De moeder des kinds deed eene gelofte, terwjjl zij sprak : «Zalige Elisabeth , verwerf voor mijne dochter de gezondheid , dan zal ik haar met offergiften naar uw graf brengen.quot; Toen zij het offer door zekere vrouw gezonden had, nam het meisje ieder oogenblik in beterschap toe en toen het later omstreeks het feest van den H. Michael in persoon naar het graf gedragen werd, is het terstond volkomen genezen.

Van een die met vallende ziekte en stomheid behebt was en genezen is.

Hildegonda van Wetflaria, Diocees van Trier, ondervraagd over de ziekte van haren zoon en de wijze

-ocr page 351-

336

zijner genezing, getuigde onder eede, dat hij in zijn vierde jaar is, en dat hij , toen hij reeds eenigen tijd vaardig spreken kon , door de vallende ziekte werd aangetast en zijn spraakvermogen geheel verloor. De moeder deed dan eene gelofte en zeide: «Zalige Elisabeth , genees mijn zoon van de kwalen waaraan hij lijdt en u zullen telken jare , zoolang hij leeft, twee denariën geofferd worden.quot; En de knaap is terstond bevrijd geworden , verkreeg het spraakvermogen en werd met offergiften naar het graf van vermelde vrouwe gebracht ; ondervraagd wanneer de ziekte had opgehouden, antwoordde zij : «sinds twaalf weken.quot;

Van een verwonde, die genezen werd.

Ertlieben van Grunenberg, Diocees van Meintz, ondervraagd hoe hy van zijne wonden aan de knie genezen was . verklaarde onder eede , dat hij zich , gelijk zulks nu nog te zien is, zoo zwaar niet eene bijl aan de knie verwond had , dat hij van half October tot Paschen het bed niet had kunnen verlaten ; daarbij was nog eene kwaadaardige verzwering gekomen , ■welke die wonde zoozeer deed verergeren , dat anderen zoowel als hij zelf niet alleen aan de genezing van het been, maar zelfs aan het behoud zijns levens wanhoopten. Toen legden zich zijne vrienden in den vorm van een kruis op den grond en legden de geloften af , dat hij telken jare met een of ander offer tot het graf van vrouwe Elisabeth de landgravin zoude gaan , wanneer hij waardig mocht bevonden worden door hare voorspraak en verdiensten de gezondheid te erlangen. Sinds dit oogenblik begon de smart aan het been te verminderen, zoodat hij op Pinksterdag , leunende op twee stokken, de reize naar het graf der genoemde vrouwe begon , ofschoon hij ter nau-wernood de aarde met het gekwetste been durfde aanroeren. Op den weg verkreeg hij zoo groote genade , dat hij bij het terugkeeren van het graf zijne beide krukken weg kon werpen en zonder steun gaan , en nu is hij klaarblijkelijk volkomen gezond. Volgens zijne verklaring is hij omstreeks dertig jaar.

-ocr page 352-

337

En dit is het einde, God zij geloofd.

Vier en dertig van die wonderbare genezingen zijn er jpgegeven en allen door den eed der belanghebbenden bevestigd. Zeker zijn er ook nog vele andere geschied , waarvan geea beëedigd protokol kon opgemaakt worden, dewijl zij die genezen waren en hunne aanhoorigen, we-jens hunne verwijdering van Marburg niet wisten, dat men zich daar moest aanmelden om ondervraagd te worden , of omdat de reis hun te ver en te kostbaar was. Er bestaat inderdaad ook nog een ander bericht van 58 wonderbare genezingen op de voorbede der H. Elisabeth geschied. Ik vermeld die echter niet, omdat hierbij geen jed is afgelegd.

108. De eer van den afgestorTene.

De verzameling dezer beëedigde getuigenissen kon eerst in de eerste maanden van het jaar 1233 voltooid worden, en de opzending naar Rome werd om redenen , die ons ecT_ onbekend zijn uitgesteld. Voor dat dit echter geschiedde, was Koenraad van Marburg bezweken, als offer van zijn ijver voor het geloof. De moed waarmede bij de machtigste ridders en vorsten beschuldigde en vervolgde, wanneer hun geloof hem verdacht voorkwam, had sinds lang den haat en wrok tegen hem aangeblazen.

Den 30 Juli 1233 toen hij van Meintz naar Marburg wederkeerde, werd hij bij het dorp Kappel door verscheidene ridders en vasallen van den hertog van Sayn dien hij van ketterij beschuldigd had, overvallen: zij vielen op hem aan en vermoordden hem. Zoo werd de voorspelling van Elisabeth vervuld, dat hij haar niet lang zou overleven.

Hoe men denke over de handelwijze van Mr Koenraad, en hoe men zijne strengheid in het handbaven van geloof en zedeleer in onzen tijd van zwakgeloovigheid en zinnelijkheid als wreedheid doe voorkomen, zeker was hij

22

-ocr page 353-

338

een man die achting en eerbied verdient. (I). Behalve dat hij door Elisabeth als leidsman gekozen was, die hem de kinderlijkste gehoorzaamheid bewees, was hij door Paus en Bisschoppen geacht, die hem de gewichtigste kerkelijke aangelegenheden toevertrouwden. Dat hij ook liefde en trouw wist in te boezemen, blijkt uit eene treffende omstandigheid bij den moord van Koenraad voorgevallen.

Koenraad had een Franciskaner, met name Gerhard bij zich ; de moordenaars wilden dezen verschoonen, de-wijl hunne wraak alleen aan den geheten Koenraad van Marburg was toegedacht. Maar Gerhard wilde zijn meester volstrekt niet alleen laten sterven ; hij omvatte hem zoo vast en vurig, dat de moordenaars den een niet konden doodslaan, zonder ook den ander te vermoorden In hem die zulk een gezel en vriend, getrouw tot in den dood verkregen heeft, moet toch wel veel verborgen goud te vinden zijn geweest. Zoo verhief zich ook een algemeen geween en geklaag uit het volk, toen zijn lijk naar Marburg en in de kapel begraven werd, waarin ook het lichaam der zalige Elisabeth lag. Op de plaats, waar Koenraad vermoord werd, is eene kapel tot ge-denkteeken opgericht.

God overlaadt zijne uitverkorenen gewoonlijk met veel kruis en lyden, of gelijk de Apostel zegt. Hij loutert hen in het vuur der droefheid tot zuiver goud en na den doorgestanen proeftijd verheft en verheerlijkt Hij hen des te meer.

Eene dergelijke handelwijze treffen wij ook bij Mr, Koenraad aan. Zoo verschrikkelijk gestreng hij zijne geestelijke dochter had behandeld, zoo ijwrig toonde hij zich na haren dood, om voor haar de hoogste eer te verwerven, de heiligverklaring door den Paus. Onvermoeid bracht hij alles bijeen wat hij kon, om de noodige bewijsstukken van haren heiligen wandel en dood

(1) Een geleerde Protestant heeft met evenveel billijkheid als grondigheid de geschiedenis van Mr. Koenraad beschreven, Professor Dr. Henke, Marburg 1861.

-ocr page 354-

339

naar Rome te kunnen zenden. Maar even als Mozes, mocht hij zijn werk niet voleinden en na zijn dood bleef alles stilstaan, niemand scheen de zaak meer met ijver te willen doorzetten. ïe Rome is men niet licht genegen iemand heilig te verklaren, en zoo was naar alle men-schelijke gedachte, alle uitzicht verdwenen, dat de zoo heilige vrouw wettelijk en feestelijk door de berk als Heilige zou erkend en aan de Christenheid ter vereering voorgesteld worden.

Maar God wist voor Meester Koenraad een plaatsvervanger op te wekken, van wien men vroeger geheel iets anders zou vermoed hebben, dan dat hij zich de heiligverklaring der Landgravin zoude aantrekken. Ofschoon hij bijgedragen had, de Landgravin het zwaarste hartzeer te berokkenen, veranderde hij later zoo geheel en al, dat niemand zooveel ijver, moeite, volharding en kosten aanwendde, om de nagedachtenis der overledene te verheerlijken, dan de vroegere vijand. In dezen vorst werd bewaarheid, wat Salomon zegt :

Het hart des Konings is als eene beek in de hand des Heeren, hij kan bet leiden waarheen hij wil. Spr. XXI: 1.

109- Eene Bekeering.

Reeds vroeger werd verhaald, dat Koenraad, de jongste broeder van den landgraaf, ook partij gekozen had met Hendrik Easpe, tegen zjjne schoonzuster, de weduwe zijns broeders, toen zij op schandelijke wijze door dezen verdreven werd. Koenraad ontving het bestuur over het land van Hessen. Hij was een hartstochtelijk, strijdlustig man, die niet licht eene beleediging verdroeg zonder zich daarover te wreken. Zoo b. v. was de Abt van Reinhardtsbron op zekeren tijd met Siegfried, aarsbisschop van Meintz, in geschil geraakt. Aangezien de Abt ondergeschikt was aan den aartsbisschop, deed deze hem in den ban, en hij kon hiervan de opheffing alleen erlangen, wanneer hjj met ontblooten rug voor

-ocr page 355-

340

I

den aartsbisschop en het kapittel verscheen en zich met roeden liet geeselen. Dit geschiedde te Erfurt, op hetzelfde tijdstip dat Koenraad daar op zijne doorreis aankwam. Hij vernam de zaak, ontstak in hevigen toorn, ijlde naar het kapittel, sleurde den aartsbisschop bij de haren over den grond, en zou hem met het zwaard het hoofd verbrijzeld hebben, wanneer de dienaren den slag niet afgeweerd hadden.

Op den Wartburg aangekomen, verzamelde bij zijn krijgsvolk, viel in het gebied van den aartsbisschop, plunderde en verwoestte verscheiden streken en wreekte op die wijze, wat de landheer gedaan had aan de onschuldige onderdanen.

In Pritzlar brandde hij de voorsteden af, verwoestte molens en bruggen en wilde weder aftrekhen, daar de stad inwendig versterkt was. In uitgelaten vreugde over den aftocht des vijands begonnen eenige onbeschaamde vrouwen hem van den stadswal op onvoegzame wijze te honen , en wierpen een stroopop, Koenraad voorstellend, met slijk.

Daarom werd Koenraad zoo woedend, dat hij terstond met zijn krijgsvolk terugkwam, vuur in de stad wierp en haar zoo hevig bestormde, dat zij zich overgaf. Een groot deel der inwoners werd gedood in de geheele stad.

De bisschop van Worms met 200 soldaten werden gevankelijk weggevoerd ; boeken, kelken, kerksieraden en relikwiën lagen overal verstrooid ; men zegt zelfs, dat het allerheiligste op den grond lag, de hoofdkerk en alle kerken en kloosters werden afgebrand. Dit geschiedde één jaar na den dood der H. Elisabeth.

Koenraad had twee gezellen, die dezen krijgstocht met hem medemaakten, en hem nu ook op zijn slot Tenneberg bij Gotha vergezelden.

Op zekeren dag vertoonde zich daar, waarschijnlijk om te bedelen, eene vrouw aan het slot, dïe ten gevolge van haar losbandig gedrag en ellende een afschuwelijk uitzicht had De landgraaf die haar ontmoette, schold haar op ruwe wijze uit en verweet haar, dat zij zulk een onzedig leven leidde. Hij schijnt, ondanks zijn woest en

1 : i 1

-ocr page 356-

341

verwilderd karakter toch aan dit kwaad onschuldig geweest te zijn. De ongelukkige begon te weenen en verzekerde hem, dat alleen de uiterste nood haar daartoe gebracht had en zij zich dientengevolge aan de schandelijke ondeugd had overgegeven. De landgraaf gevoelde daarop medelijden met het armzalige schepsel, en beloofde haar, levenslang voor haar onderhoud te zullen zorgen, wanneer zij voortaan een eerbaren levenswandel wilde leiden.

Wanneer een mensch zich zeiven tot eene goede, Gode welgevallige daad opgewekt heeft, beloont God hem somtijds, te midden zijner zonden, met de grootste genade op aarde, met die eener ware bekeering. Dit had ook hier plaats. Gedurende den nacht rezen er in de ziel des landgraafs gedachten op, die den slaap van zijne oogleden verjaagden. De verwijten, die hij tot de zondares had gericht, keerden hun prikkel tegen zijn eigen ziel. Zijn geweten riep hem scherp toe : Ge hebt zwaarder verantwoording op u dan die arme vrouw, welke door bitteren nood in de ondeugd werd medegesleurd ; u heeft God overvloed verleend, en gij hebt hem daarvoor met zware vertredingen gedankt. Zoo knaagde het verwijt den geheelen nacht aan zijne ziel en verjoeg den slaap.

Den volgenden dag verhaalde hij zijnen vrienden Hartman en Theodorik, wat hem den ganschen nacht geplaagd had, en opmerkelijk was het dat deze beide ridders insgelijks door zulke angsten waren beklemd geworden, een scherpe ploeg — de gedachte aan de toekomende verantwoording, — doorvlijmde hun geweten. Hetzelfde verwijt, in denzelfden nacht, in drie zielen, gaf geen toegang tot den lichtzinnigen troost dat het slechts invallende gedachten waren, die als wolken voor-bjjdrijven. De overeenstemming werkte krachtdadig op hen, vrees en berouw bracht hen tot het eenparig besluit eene bedevaart te doen. Barrevoets in haren kleederen trokken zij naar Gladenbach, naar de kerk van St. Ni-colaas en smeekten nederig voor het Hoog-Altaar neer geknield Gods barmhartigheid af. Toen spraken zij rouw-

-ocr page 357-

342

moedig hunne biecht; en hun biechtvader gaf hun den raad in de Duitsche orde te treden en door een stichtenden levenswandel hunne vroegere zonden weder, goed te maken.

Intusschen had de Bisschop van Meintz den Landgraaf te Rome aangeklaagd by Paus Gregorius IX, als hebbende zich aan den persoon des Aartsbisschops vergrepen en de Godshuizen verwoest. Op deze euveldaden staat de straf der excommunicatie en Koenraad verviel in den Kerkelijken ban. Daar er geene verzoening met God mogelijk is, zonder dat men zich met de kerk verzoent, en Koenraad zeer goed met de woorden des Heeren bekend was, die Hij eenmaal tot Petrus had gesproken: «Wat gij op aarde zult ontbonden hebben zal ook in den Hemel ontbonden zijn; en wat gij op aarde zult binden zal ook in den Hemel gebonden zijn maakte hij de verre reis naar Eome ten einde zich van den ban te laten ontslaan. Gedurende zijn verblijf aklaa,r spijzigde hij dageljjks vier entwintig armen en bediende hen in persoon en toonde ook nog door andere werken van liefdadigheid en ootmoedigheid, hoe waar en oprecht hjj zich bekeerd had. Eindelijk werd hij van den ban ontheven onder voorwaarde, dat hij zich met den Aartsbisschop zou verzoenen, zoowel als met al degenen, wie hij onrecht had aangedaan; dat hij lid eener orde zoude worden, de Godshuizen rijkelijk zou begiftigen, te Fritzlar eene nieuwe hoofdkerk zoude bouwen en bovendien openbare boete zou doen.

In getrouw volhardende boetvaardigheid keerde Koenraad uit Eome terug; zijne overtredingen waren groot, hjj wilde dan ook groote voldoening geven. Nadat hij met den Aartsbisschop een vergelijk getrofifen had, zocht hij inzonderheid den bewoners in Fritzlar vergoeding te schenken voor de ellende, die hij over hen gebracht had. Niet alleen herstelde hij de veroorzaakte schade uit eigen middelen, maar hij deed ook zorgvuldig eene openlijke kerkelijke boete. Barrevoets en met ontbloot hoofd, met eene roede in de hand, ging hij onder een grooten toeloop volks naar de kerk. Vóór

-ocr page 358-

343

de kerkdeur viel hij ootmoedig op de knieën, bad de voorbijgangers om vergeving en reikte hun de roede ter zijner tuchtiging toe. Onder de talrijke menschen, door dit buitengewone schouwspel herwaarts gelokt, heeft, naar men zegt, slechts eene persoon de roede ter hand genomen om den rouwmoedigen boeteling eenige slagen te geven — het was een oud vrouwtje. Zich aan zulk eene vernedering te onderwerpen, inzonderheid, wanneer men den stand des boetelings in aanmerking neemt, een Eidder en vorst in de kracht zijns levens, daartoe behoorde klaarblijkelijk eene groote genade. En het is quot;wel te denken dat de bede zijner schoonzuster in den Hemel medegewerkt heeft, om het vroeger zoo verharde trotsche hart, in ootmoedigheid onder het juk van Jesus Christus te doen buigen.

Nadat Koenraad bevolen had, op zijne kosten eene kerk te Pritzlar te bouwen, zeide hij der wereld vaarwel en trad te Marburg in de Duitsche orde. Zijne b.eide vrienden Hartman en Theodorik, die zijne gezellen in de zonde geweest waren, wilden nu ook zijne reisgenooten op den weg ten Hemel zijn ; met nog vier-en-twintig andere edelen traden zij in de orde. De feestelijke inwijding had in de kerk van het gasthuis plaats, dat de H. Elisabeth had gesticht. Van toen af toonde Koenraad zich geheel veranderd en als omgekeerd; hij verfoeide alle gewelddadigheid en onrecht en leidde zulk een heilig leven, dat men hem zelfs bovennatuurlijke gaven toeschreef. Later werd hij tot oppersten bestuurder der orde, tot Grootmeester verkozen, in welke hooge bediening hij zich door vroomheid, weldadigheid en dapperheid kenmerkte. Deze Landgraaf Koenraad was het, die de heiligverklaring zijner schoonzuster met allen ijver doorzette.

Intussclen, alvorens ik ga verhalen, wat hij ter verheerlijking zijner II. Schoonzuster deed, wil ik zijne levensgeschiedenis tot het einde vervolgen. In het jaar 1240 was er eene hevige, verderfelijke tweespalt ontstaan tusschen Keizer Frederik den tweede en Paus Gregorius IX. Het was voor de Rijksvorsten van bijzonder groot belang, dat er in dezen twist bemiddeling kwam ; zij meen-

-ocr page 359-

344

den dat Koenraad tot zulk een bevredigingswerk bijzonder geschikt was en verzochten hem dus naar Rome te reizen. Hij zou echter, even als zijn broeder Lodewijk in Italië den dood vinden. Oude handschriften verhalen daarvan het volgende: «Broeder Koenraad, geliefder gedachte nis, eenmaal Grootmeester der Duitsche orde, en quot;Vorst van Thuringen, werd te Eome ziek. Hier was hij door de werking der genade tot zulk eene groote reinheid des harten en des lichaams gekomen, dat hij gedurende zijne ziekte geen mensch, die met eene zware zonde be last was, bij zich kon dulden zonder daarvan groote smart te gevoelen. Daar was toen een heilig man, de Abt van Haino, van de orde der Cisterziënser orde aanwezig, een zeer eerwaardig en vroom mensch, door wien een en ander bekend werd, en bij wien Koenraad biechtte. In zijne tegenwoordigheid geraakte de kranke op zekeren dag in verrukking. Als de abt hem later vraagde, wat hij gezien bad antwoordde Koenraad ; »Ik ben voor den Rechterstoel des eeuwigen Rechters geweest, alwaar een streng onderzoek over den toestand mijner ziel gehouden is. Eindelijk veroordeelde mij het vonnis des Rechters, daar de rechtvaardigheid zulks vorderde, tot 7ijf jaren boete in het vagevuur. Nu eohler trad mijne zuster Elisabeth nader en verwierf voor mij de kwijtschelding van het vagevuur. Weet dientengevolge, dat ik aan deze ziekte zal sterven en de eeuwige Heerlijkheid erlangen zal.quot; Hij stierf werkelijk te Rome in den ouderdom van 34 jaar ; zijn gebeente werd naar Marburg gebracht en ter aarde besteld in de schoone Domkerk, die hij ter eere zijner schoonzuster had laten bouwen. In het zuidelijke koor der St. Elisabeths-kerk, links van het Hoog-Altaar ligt hij onder een schoon gedenkteeken begraven. Dit stelt den Landgraaf in natuurlijke grootte voor, liggende op den rug; met de eene hand grijpt hij de plooien van den Orde-mantel , met de andere eene roede, waarschijnlijk als herinneringsteeken zijner boetedoening, aan zijne voeten het tweevoudig wapenschild met den Leeuw als vorst van Thuringen en met het Kruis als Ridder en Grootmeester der Duitsche orde.

-ocr page 360-

345

God wil den dood des zondaars niet, maar dat hij zich bekeere en behouden worde. 2 Petr. Ill : 9.

110. Het Proces.

Eeeds bij zijne eerste bedevaart naar Eome sprak de landgraaf Koenraad den paus over den heiligen wandel zijner afgestorven schoonzuster en verzocht dringend om hare heiligverklaring. Ofschoon hij na zijne terugkomst groote sommen moest besteden, om het verwoeste Pritzlar schadeloos te stellen, zoo stichtte hij toch nog, in vereeniging met zijn broeder Easpe, een Dominikaner klooster te Eisenach ter eere der zalu e overledene ; zij waren vereenigd geweest in booze daden, zij wildon het insgeljjks in het goede zijn. Overigens scheen het als had hij den ijver van zijn naamgenoot meester Koen-raad overgenomen, waarmede deze na Elisabeth's dood hare heiligverklaring had zoeken te bewerken.

Maar de Paus wierp bet verlangen van Koenraad ook hinderpalen en bezwaren tegen, niet uit mistrouwen ten aanzien van de heiligheid der afgestorvene, maar om de gebruikelijke regels en de -kerkelijke voorzichtigheid in het oog te houden. Hij droeg den bisschop van Hildes-heim en twee abten het verder onderzoek op en beval binnen vijf maanden het verslag naar Eome op te zenden. Nu had er eene oproeping plaats van allen, die eene of andere hulp door de voorbede der H. Elisabeth verkregen hadden ; zij werden uitgenoodigd zich op een bepaalden dag naar Marburg te begeven. Er werd nu weder eene commissie van geestelijken en rechtsgeleerden benoemd. Bij die gelegenheid moesten de vier dienstmaagden, Guda, Isentrudis, Elisabeth en de weduwe Ir-mengardis alle omstandigheden uit het leven der vorstin verhalen; die getuigenissen werden opgeteekend, bezworen en zijn nog aanwezig. Zoo werden ook de toenmalige verhalen streng onderzocht en de eed tot zekerheid gevorderd. Er waren eenige duizenden menschen uit ver-

-ocr page 361-

34ö

schillende landen samengestroomd. Als de meest bevestigde -wonderen, waaronder verscheiden opwekkingen van den dood geteld werden, werden er 129 opgeteekend en het Protokol met het zegel des bisschops en dat der prelaten gestempeld ter overzending naar Rome ingericht.

Paus Gregorius de IX had in zijn schrijven aan den bisschop van Hildesheim uitdrukkelijk begeerd, dat ter overbrenging van de oorkonden ter heiligverklaring zoodanige personen zouden uitgekozen werden, die door hunne verdiensten zulk eene heerlijke bediening waardig waren. Voor dit gezantschap naar Rome werd dan verkozen een abt, een Dominikaner en het toenmalige lid der Duitsche orde, landgraaf Koenraad. Er was intus-schen zulk een algemeene ijver voor de heiligverklaring der afgestorvene landgravin , dat vele bisschoppen en vorstelijke personen den gezanten nog bijzondere verzoekschriften aan den Paus medegaven, waarin zij hem dringend baden shet licht dat in liefde brandt, en anderen ten voorbeeld voorlicht, niet in den nevel der minachting te doen verduisteren noch onder de korenmaat eener kettersche verdrukking te laten uitdooven, maar het voor den christen ter vereering te verheffen.quot;

Koenraad kwam met zijne reisgezellen in het voorjaar van 1235 in de stad Perugia aan, waar zich de Paus met de kardinalen bevond. De geschrevene getuigenissen werden overgegeven en door den Paus geopend, in tegenwoordigheid eener talrijke priesterschaar. De Paus deelde der vergadering nu mede, wat over het leven en de wonderen der vorstin vermeld werd. Met aandoening en onder tranen hoorden de aanwezigen , welk eene groote ootmoedigheid en liefde tot armoede en barmhartigheid voor de noodljjdenden de heilige vrouw bezield had.

Hoezeer de Paus van de waarheid der verkregen me-dedeelingen overtuigd en er door verblijd was. wilde hij der christenheid nog grooter zekerheid geven, door eene plechtige beraadslaging te verordenen. Onder het voorzitterschap van den Paus zeiven werden aan de kardinalen en priesters van den hoogsten rang quot;de beëedigde berichten over het leven der heilige vorstin voorgelezen.

-ocr page 362-

347

Daarop verklaarden allen eenstemmig', dat God zelf door wonderteekenen had aangewezen, dat Elisabeth in het boek des levens aangeteekend was, daarom mocht op aarde ook niet langer vertraagd worden, haar naam op plechtige wijze op de lijst der heiligen te plaatsen. Ook aan de bevolking van Perugia werden de berichten voorgelezen, waarop allen vol vreugde en aandoening den Paus toeriepen ; «Elisabeth behoort heilig verklaard te worden.quot;

Bedriegelijk is de bevalligheid, de schoonheid vergaat, maareene vrouw, die den Heer vreest, zalgeprezenwor-d e n. Spr. XXXI : 30.

111. De Heiligverklaring.

De Paus wees nu ter plechtige heiligverklaring den Pinksterdag aan , alzoo den dag waarop de kerk de zending viert van Hem, uit wien alle heiligheid haren oorsprong heeft. Dit geschiedde in het jaar 1235 den 26 Mei; juist zeven jaren vroeger was door denzelfden Paus Gregorius IX in dezelfde stad Perugia de stichter der geestelijke orde, Franciscus van Assisiën heilig verklaard.

In feestelijke processie door vele duizenden vergezeld , onder het geschal der muziek, gingen de Paus, de kardinalen en de hooge en lagere geestelijkheid naar de Dominikaner kerk. Allen, die de lange processie volgden, droegen brandende-kaarsen in de hand ; landgraaf Koenraad had die ter verhooging der feestelijkheid laten aankoopen en doen uitdeelen. In de kerk moest een kardinaal aan het volk voorlezen, welk leven Elisabeth geleid en door welke wonderen God haar verheerljjkt had. De aandoening der geloovigen toonde zich gedeeltelijk in tranen, gedeeltelijk in blijde jubelkreten, toen hun het lijden en de daden der trouwe dienaresse Gods geschetst werden. Daarop vermaande de Paus allen tot het gebed, opdat God in deze aangelegenheid geene dwaling mocht

-ocr page 363-

348

toelaten. Nadat de hymne »kom H. Geestquot; gezongen ■was, bracht de Paus met de tallooze menigte, die de kerk vulde, eemgen tijd in een stil gebed door ; daarna zette men den Paus zijn Mijter op, hij plaatste zich in het koor op zijn troon en deed de volgende plechtige uitspraak ; «Ter eere van den almachtigen God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, ter verheerlijking van het Katholieke geloof, en ter vermeerdering der christe-lijke godsvrucht, door de macht van den zelfden almachtigen God, der zalige Apostelen Petrus en Paalus en door onze eigene verklaren en bepalen wij, dat Elisabeth, zaliger gedachtenis, bij haar leven landgravin van Thurin-gen, heilig is en op de lijst der heiligen zal worden ingeschreven en tegelijk verordenen wij, dat de algemeene kerk elk jaar op haren sterfdag, den 19 November, haar leest plechtig en godsdienstig zal vieren. Doo;.- diezelfde macht verleenen wij tegelijkertijd aan alle geloovigen, die rouwmoedig biechten en op dien dag haar graf zullen bezoeken, een aflaat van één jaar en veertig dagen.quot;

Nu werd onder het gelui van alle klokken, en ouder de vroolijke golvingen van de tonen des orgels door den Paus zeiven het »T e D e u m 1 a u d a m u squot; aar geheven, waarmede de geheele kerk jubelend instemde.

Wanneer ik terugdenk aan het Te Deum, dat de verstoeten Vorstin bij snerpende koude te middernacht in de Franciskaner kerk voor zich liet aanheffen en het Te Deum daarmede vergelijk, hetwelk op het sehoone Pinksterfeest in de Italiaansche stad Perugia door den Paus en de hooggeplaatste hoofden der Christenheid en door het volk eener vreemde natie ter eere van de H. Elisabeth werd aangeheven : welk een hemelsbreed verschil! En toch is dat gezang om middernacht, in den winter in het koude gewest, — en eenige jaren later die jubelzang in het bloeiende Italië voor den Eeuwige niet anders dan als het geluid van twee muziek-instrumenten, die elkander begeleiden en helpen en de schoonheid der zelfde melodie verhoogen en verdubbelen.

Na dat heerlijke gezang riep een kardinaal, gelijk zulks bij heiligverklaringen gebruikelijk is; »Bid voor

-ocr page 364-

349

ons, heilige Elisabeth, Alleluja !quot; Daarna zong de Paus voor de eerste maal de door hem opgestelde oratie (gebed), dezelfde die nu nog na 600 jaren, door alle priesters der Katholieke kerk in den Brevier en in de Mis op 19 November gebeden wordt.

«Barmhartige God, verlicht de harten uwer geloovigen, en dat wij door de verheerlijkte voorspraak derH. Elisabeth, het ge-luk der wereld mogen verachten en ons steeds in de hemelsche vertroosting verheu gen. Door onzen Heer Jesus Christus uwen Zoon, die met u leeft en regeert in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwen der eeuwen. A m e n.quot;

In de kloosterkerk zelve werd het eerste altaar ter eere der H. Elisabeth opgericht en telken jare wordt in Perugia op haren feestdag door de Dominikanen een plechtige dienst gevierd.

Na deze verheven feestelijkheid gaf Koenraad een groot gastmaal, waarop hij 300 geestelijken verzocht ; daarenboven zond hij naar vele kloosters in den omtrek wijn en spijzen. Bovendien liet hij aan verscheiden duizenden armen vbesch, brood, geld en wijn uitdeelen, zoodat ook in Italië aan tallooze menschen bekend werd, wat liefderijke, goedhartige vrouw zij geweest was, die nu heilig was verklaard, en ter eere en ter liefde van wie thans zoovele weldaden uitgestort werden.

De Paus smaakte zulk een welbehagen in de milddadigheid van den Landgraaf, dat hij hem de buitengewone onderscheiding bewees, hem aan zijne tafel te noodigen en naast zich te plaatsen, terwijl anders de Paus steeds alleen eet. Toen Koenraad wilde afreizen bewi ligde Gregorius nog in alle beden, welke de vrienden en bekenden in Duitschland door Koenraads tusschenkomst hadden doen voordragen, schonk hem zijn zegen en omarmde en kuste hem onder het storten van vele tranen.

Zoo overheerlijk schoon werd dan de vrouw geëerd, die eenmaal wegens haar ootmoedig armelijk leven, als eene dwaze was uitgekreten.

-ocr page 365-

350

Waar is daarentegen de trotache Agnes en hare moeder, waar de Landgravin Sofle, die Elisabeth smadelijk behandelden ? En waar zijn de trotsche Hofdames, die Elisabeth niet als Vorstin wilden eeren ? Zij zijn begraven, verteerd, vergeten ; en waarheen hare arme zielen zijn verwezen, weet ik niet.

Want wie zich zeiven verheft, die zal vernederd, en wie zich zeiven vernedert, die zal verheven worden.

Matth. XXIH; 12.

112 Een brief aan de Christenheid.

Wanneer het Hoofd der Kerk aan de gezamenlijke christenheid een schrijven richt, dan noemt men zulk een schrijven eene bulle. De Paus wilde aan de Katholieke kerk over de geheele aarde plechtige mededeeling doen, dat er eene nieuwe Heilige en voorspreekster in den Hemel ter vereering was aangewezen. De Bulle luidt aldus ;

))De Zoon des eeuwigen Vaders heerlijk in zijne Majesteit , de goede Verlosser onzer zielen, de Heer Jesns Christus, aanschouwde uit de hoogte der Hemelen, de edele natuur der menschen, door de schuld des stamvaders met velerlei ellende beladen en bedorven; en daarom heeft Hij dat wondervolle besluit genomen, om hen, die in de schaduwen des doods verkeerden op krachtvolle wijze te hulp to komen en de bannelingen in het vaderland en tot de vrijheid terug te voeren. Daar echter aan niemand zoo zeer als aan Hem herstelling van het werk zijner handen toekwam, daalde Hij van Zijnen koninklijken troon af in eene nederige plaats ; wanneer men nederig noemen mag, datgene wat groot genoeg is, om Hem, die oneindig is op te nemen, namelijk in den schoot der H. Maagd, vruchtbaar in de volheid der genade. Van toen af volbracht Hij een werk voor allen zichtbaar, waardoor Hij den Vorst der duisternis heeft verdreven, en door de verlossing van Zjjn beeld gezegevierd heeft; daarna liet Hij den geloovigen bepaalde voorschriften

-ocr page 366-

351

achter, waardoor hun de toegang tot Zijn vaderland opengesteld werd.

In de ijverige beschouwing dezer eindelooze barmhartigheid heeft de gelukzalige Elisabeth, nit koninklijken bloede gesproten en door het huwelijk genadige Landgravin van Thuringen, zich met onafgebroken ijver aan die Goddelijke voorschriften vastgehouden. En opdat zij waardig mocht worden de eeuwige heerlijkheid te verwerven, heeft zij, om zoo te zeggen, van het begin baars levens tot aan haren dood, de deugd bemind en niet opgehouden in de uitoefening van de werken der christelijke liefde hare vreugde te zoeken ; want bij de belijdenis van het ware geloof aan een heiligen levenswandel toegewijd, vol liefde tot den Zoon der Hemelkoningin, beminde zij ook den naaste van ganscher harte. Van hare prille jeugd af wilde zij de beschermster en de weldoenster der noodlijdenden zijn, daar zij wel wist dat door verdienste bij de door God beminde armen het loon des eeuwigen levens gewonnen wordt; en hun behoeftige stand werd door haar even hoog geschat als die door den wereldlijken hoogmoed van nature veracht wordt. Zij onttrok zich ook menigmaal aan de geoorloofde genoegens, die haar hooge stand haar aanbood en kastijdde haar zwakkelijk lichaam door ijver en voortdurende ontberingen en verwierf zich door deze vrijwillige opofferingen te grooter belooning. Wat zal ik u verder seggen ? Toen zij den steun des echtgenoots verloren had, wilde zij tot volmaakter staat overgaan, begaf zich onder het juk der geestelijke gehoorzaamheid en droeg de kleeding eener geestelijke orde tot den laatsten dag baars levens. O gelukkige vrouw ! O wonderbare vrouw ! O zoete Elisabeth! dat is door God verzadigde, die door spijziging der armen het brood der Engelen verdiend hebt ! O roemwaardige weduwe, vruchtbaar in deugden, die door genade zocht te verkrijgen wat de natuur niet geven kan, daar zij de woeste vijanden overwon door het schild des geloofs, het pantser der gerechtigheid, het zwaard des geestes, den helm des heils en de lans der standvastigheid! Zoo heeft zij zich den

-ocr page 367-

352

onsterfelijken Bruidegom beminnenswaardig gemaakt; op die wijze zich door voortdurende liefde aan de koningin der deugden verbonden, terwijl zij hare wereldlijke hoogheid vernederde tot de dienstbaarheid eener ootmoedige dienstmaagd. Zoo heeft Elisabeth zich aan de heiligen der oude wet gelijkvormig gemaakt, daar zij zonder klacht in de eenvoudigheid des harten, in de geboden en voorschriften des Heeren in alle eenvoudigheid voort-wandelde. Door de liefde had zij de genade Gods op onzichtbare wijze ontvangen, dezelve door liefde ter wereld gebracht en die onvermoeid door vooruitgang gevoed, daarom heeft Hij, die het heil is van allen, die op Hem hopen, en de verheffing dergenen, die in het dal der onschuld en der ootmoedigheid wonen, haar van de banden des doods losgemaakt en naar den troon gevoerd schitterend van hemelsche lichtstralen.

Haar verbazende en onbeschrijfelijke verheerlijking is oorzaak, dat haar geest zoowel in de oneindigheid van het hemelsch licht straalt, als in de diepte der aardsche duisternis door vele heerlijke wonderen schittert, waardoor het geloof en de hoop en de liefde der Kritholieken zich vermeerderen, den bekeerden de weg der waarheid wordt aangetoond en de ketters in verwarring geraken en radeloos worden, wanneer zij de verdienste der genoemde heilige zien, hoe arm zij was naar den geest in het aardscbe leven, zachtaardig van gemoed, hare eigene zonden, maar nog meer de vreemde zonden beweenend, dorstend naar de gerechtigheid, geheel toegewijd aan de barmhartigheid, en rein van harte, in waarheid vredelievend, vertreden door vervolgingen, door hoon en smaad doorwond ; en wanneer zij daarbij zien, hoe op hare voorbede den dooden het leven, den blinden het licht, den dooven het gehoor, den stommen de spraak, den lammen de gang geschonken wordt. Die Ketters zien nu, dat de uitgestrekte streken van Duitschland, die zij met de leer des doods trachten te vergiftigen, de ware leer met vreugde omvatten

Ten aanzien van dergelijke en andere wonderen der Heilige zijn ons door getuigen, welke allen geloofwaardig

-ocr page 368-

353

zijn, zoodanige mededeeling geworden, dat de waarheid in deze allezins bevestigd is.

Daar onze roeping ons verplicht, voortdurend de ijverigste pogingen aan te wenden, om de eer des Verlossers te vermeerderen, zoo hebben wij op den raad en de toestemming onzer broeders, de Patriarchen, de Aartsbisschoppen en van alle kerkvoogden, die toen om den H. Stoel vereenigd waren, voor goed gehouden, genoemde door God uitverkoren Heilige in de rij der Heiligen op te schrijven.

Wij melden u allen en bevelen U door ons Apostoliesch schrijven, dat gij op 19 November, den dag waarop zij van de banden des doods bevrijd, eeuwig levend, tot de bron der hemelsche vreugde is doorgedrongen, haar feest vieren zult, gelijk het met de verbazende grootheid harer verdiensten overeenkomt en dat gij het plechtig doet vieren, opdat door hare goedertierene tusschenkomst, ons ook uit de hemelsche schatten het deel geworde, dat zjj door de genade van Christus klaarblijkelijk heeft bereikt en voor eeuwig bezit.

Overigens, opdat de geheele Christenheid aan de onzichtbare geestelijke vreugde moge deelnemen door de ops verleende macht en de medewerkende genade Gods ; opdat verder de naam des allerhoogsten verheven worde, wanneer wij ons beijveren dat het eerbiedwaardige graf Zijner bruid door de geloovigen geëerd worde ; zoo ver-leenen wij in het vertrouwen op de almacht en de barmhartigheid Gods en in de volmacht zijner Apostelen Petrus en Paulus eene aflaat van één jaar en veertig dagen aan allen, die rouwmoedig gebiecht hebbende, zich op het vermelde feest en tot aan het Octaaf van hetzelve naar haar graf begeven en daar in geur der godsvrucht hunne gebeden storten. Gegeven te Perugia, i Juni, in het IX Jaar onzer regeering.quot;

Reeds zijn er 630 jaar verloopen, sinds deze Bnlle, deze St. Pietersbrief in de wereld uitgezonden is en tot op den huidigen dag wordt in alle Katholieke Kerken over de geheele aarde, jaarlijks op den 19 November het aandenken der H. Elisabeh gevierd, terwijl Brevier

23

-ocr page 369-

354

en Missaal met eigene lessen en gebeden haren feestdag aamwijzen. Dit is de arme, grijze gestalte, die in eene armoedig verstelde kleeding dagelijks de kranken in het gasthuis diende, die te huis den vloer veegde, die zich door de eigen dienstmaagden schelden, door den strengen Koen raad slaan liet, en om zijnentwille smadelijk gelasterd werd. Nu kan zij ook op zich zelve toepassen, wat eenmaal de H. Maagd sprak :

Mijne ziel maakt groot den Heer, en mijn geest heeft zich verheugd in God, mijn Zaligmaker, dewijl Hij op de geringheid zijner dienstmaagd heeft neergezien; want zie, van nu af zullen alle geslachten mij zalig prijzen.

Luk. 1 ; 47, 48.

113- De processie op H. Sacraineuts-dag.

Heden terwijl ik dit schrijf, zegt Stolz, is het de dag, waarop de kerk den H. Sacraments-dag viert. De processie (in Freiburg) duurde drie uren achtereen, de menschenrij waaruit zij bestond, kan een half uur lang geweest zijn. Zij trok door de versierde straten der-stad onder zang en muziek, met vanen, standaards en beelden; gevolgd door oud en jong, van allen stand, met de geheele priesterschaar ; zij trok langs schoone, rjjk versierde altaren ; voor ieder derzelve werd een der vier Evangeliën gelezen over de instelling van het H. Avondmaal; en dan werd de zegen met het Allerheiligste gegeven. Eindelijk trok de processie nat.i- de Domkerk terug. De groote dom is een prachtig gedsnkteeken, door een vroom geslacht van vroegere eeuwen aan zjjnen Heer opgericht.

Heden zag de tempel er uit als een christelijk, heilig woud — naar het verheven koor leidde een laan van apostelen, lichten en rijzige, vroolijke berken : aan eiken groo-ten pilaar des doms was namelijk een standbeeld, een licht en een hooge, groene boom geplaatst, eerst se-

-ocr page 370-

355

dert gister uit het bergachtig woud gehaald. En uit den verheven, prachtvollen toren zongen de klokken met de tonen des orgels en met de stemmen der menschen ver-eenigd : »Groote God, wij loven U.quot;

Over alles wat door het oog gezien, door het oor gehoord wordt bij zulk eene 'Processie, en wat ter versiering gedaan wordt, zweeft eene gedachte, eene verhevene, edele waarheid. Dezelfde, die voor 1800 jaren in eene processie vol smaad, bloed en smart weggesleurd werd, om op Golgotha te worden geslachtofferd, wordt nu ook in processie rondgeleid in de hoogste goddelijke vereering en aanbidding ; — en allen die hier en op honderd duizend plaatsen heden de processie volgen, koesteren zich geloovig en verblijd in zijne liefelijke zoete tegenwoordigheid.

Dit is de groote verandering van den lijdenden Christus in den verheerlijkten Christus ; en toch deze verandering, deze glorierijke prccessiën in alle deelen der wereld, zijn slechts eene voorbijgaande schaduw in vergelijking van de oneindige Majesteit en Heerlijkheid, waarin Christus zal terugkeeren, om de zijnen af' te halen en eeuwig met hen te regeeren.

Gedurende deze processie kwam de H. Elisabeth mij in de gedachten ; als eene ware, levende rank van den wijnstok Jesus Christus is ook met haar iets dergelijks voorgevallen als met haren geliefden Meester. Na een leven vol leed en smart en verguizing, vol belastering en vervolging, gelijk nog zelden eenig mensch in zulk een kortstondig leven ondervonden heeft, zou zij ook op aarde op wondervolle wijze verheerlijkt worden, haar lichaam zou met zooveel pracht en vreugde overgedragen worden, dat de stoet op eene processie van H. Sacramentsdag geleek.

Toen de Bulle der heiligverklaring in Duitschland kwam, wees de Aartsbisschop Siegfried Van Meintz den 1 Mei des volgenden jaars aan ter feestelijke verheffing van het gebeente der heilige Hij wilde die plechtigheid nagenoeg een geheel jaar verschuiven, opdat het alom bekend mocht worden, en het getal der geloovigen op het feest grooter

-ocr page 371-

356

zijn konde. De verwachting des Aartsbisachops werd nog ver overtroffen. Toen de gestelde dag aanbrak, stroomde er zulk eene tallooze menigte van menschen naar Marburg, dat een oud bericht verhaalt, er zouden er meer dan een millioen geweest zijn; de menschen waren over de menigte verbaasd en zeiden dat er sinds eeuwen niet zoovelen bij elkander geweest waren. Niet alleen uit geheel Duitschland, maar uit Hongarije, Bo-heme, Frankrijk en andere landen stroomden de pelgrims toe. Behalve een onnoemelijk getal vau priesters , kloosterlingen en Abten, worden er twaalf kerkvoogden op genoemd, die het feest bijwoonden : de Aartsbisschoppen van Meinz, Keulen, Trier en Bremen, de Bisschoppen van Hamburg, Halberstad, Merseburg, Bamberg, Worms, Spiers, Paderborn en Hildesheim. Zelfs de beroemde Duitsche Keizer Frederik de tweede, te dier tijd de machtigste vorst der aarde, was met eene menigte Hertogen, Vorsten en Graven aanwezig.

De broeders der Duitsche orde wilden toebereidseleu maken tot de feestelijke verheffing van het gebeente der H. Elisabeth. De Prior Ulrich begaf zich 's nachts met zeven ordebroeders in de kerk, sloten de deuren en openden het graf. Toen zij de zerk oplichtten steeg er een heerlijke geur op. De broeders ontstelden daar over te meer, daar het lijk niet gebalsemd was en er evenmin eenige specerij in het graf aanwezig was. Het lichaam was onverteerd en onbedorven, ofschoon het reeds meer dan vijf jaren in het graf had gerust. De handen lagen kruislings op de borst. De broeders bekleedden het lichaam met een purperkleurig gewaad, legden het in eene nieuwe looden kist, die zij meegebracht hadden, en lieten het graf ongedekt, opdat men bij het feest daarmede minder moeite mocht hebben,

Met het aanbreken van den dag verzamelde zich al het volk om de kerk, waar Elisabeth begraven lag; slechts met moeite kon men voor den keizer een weg banen door die ontelbare volksmassa. Hij daalde zelf in het grafgewelf, kuste met eerbied de kist en hief die met behulp der bisschoppen uit het graf. Toen hielden

-ocr page 372-

357

zij onder gezang en muziek eene processie, waarbij de keizer, vorsten en bisschoppen het zich tot eere rekenden, de baar met het heilige lichaam te dragen. Om zijne diepe vereering voor de H. vrouw voor de geheele wereld aan den dag te leggen, behield Prederik II alleen het teeken der keizerlijke Majesteit, dat is, hij droeg de rijkskroon op het hoofd, maar was overigens gekleed even als Elisabeth in de nederigheid van haar armelijk leven ; hij droeg namelijk een onaanzienlijk grijs kleed en ging blootsvoets. Achter hem volgden de keurvorsten en vorsten des Roomschen rijks met gouden kronen op het hoofd ; daarna de bisschoppen en abten in feestelijke kerkelijke kleeding.

Het lichaam werd nu in plechtigen optocht overgedragen, om ter eerbiedige vereering aan het volk ten toon gesteld te worden. Toen de stoet zich langzaam door de zee der volksmassa bewoog, en men den geur dos heiligen lichaams gewaar werd , ging er een eindeloos blij gejubel op Uit de oudste tijden (door een Dominika-ner, Dietrich van Thuringen) worden nog de uitingen aangehaald, door het volk aangeheven. »0, heilig, zalig lichaam , dat bij God zooveel vermag en onder de menschen zooveel wonderkracht bezit! Zij, die men voor dwaas heeft gehouden, zij heeft door hare dwaasheid de wereld te schande gemaakt ! Engelen hebben haar graf meermalen bezocht; nu ijlen alle volken aan, de grootste vorsten, de keizer zelfs, buigt zich neder, om haar hulde te brengen. Zij die in het leven den roem der wereld heeft veracht, zich aan het gezelschap der grooten heeft onttrokken, wordt nu verheerlijkt door de eerbewijzingen van de hoogste Majesteit des Pausen en des keizers; zij die steeds de laagste plaats heeft gekozen, zich op de aarde in het stof heeft neergezet, die arm en veracht in het stof heeft geslapen, wordt nu door vorstelijke handen tot de hoogste eer verheven. En zij heeft dit wel verdiend, want zij heeft zich arm gemaakt en aller verkocht, wat zij bezat, om daarvoor de kostbare paals der eeuwigheid in te ruilen.quot; Zoo zoude het volk gesproken hebben.

-ocr page 373-

358

Het lichaam werd daarna openlijk ten toon gesteld en eene plechtige dienst door den Aartsbisschop Siegfried gedaan. Bij de offerande tvad Keizer Frederik op de draagbaar toe, en zette het heiliga lichaam eene gouden kroon op het hoofd en zeide : »Daar ik haar op aarde niet als keizerin mocht kronen, wil ik haar nu vereeren met de kroon, als eene eeuwige Koningin in het Rjjk Gods.quot; Daarna geleidde hij zelf den jongen Landgraaf Herman, . den zoon der Heilige, ter offering ; hare beide dochters Sofie en Gertrudis werden door Keizerin Isabella geleid.

Aan de overblijfselen der nederige vorstin viel hier zulk eene buitengewone verhefting ten deel, als eene vrouw nog zelden op aarde is geschonken. Zeker was het eene bijzondere bestiering van God, dat ook juist de drie personen tegenwoordig waren, die de Vorstin niet alleen in hare diepste vernedering hadden gekend, maar die ook de levende geesel geweest waren, waardoor Elisabeth zwaar gepijnigd en in het stof vertreden was ; namelijk de oude Landgravin Sofie, die haar als kind en jeugdige bruid met zoo menig pijnigend, bitter woord beleedigd had, en de beide schoonbroeders Hendrik en Koenraad, die de weduwe met hare onmondige kinderen in de diepste ellende op ruwe wijze verstooten hadden. Nu zagen zij, hoe het stoffelijk hulsel van haar, die zij voorheen veracht en smadelijk bejegend hadden, door de hoogste Vorsten der aarde en door vele duizenden menschen op ongekende wijze vereerd word. Ook zij knielden voor de kist neder en stortten een langdurig gebed. Zij zullen inzonderheid wel om vergeving gebeden hebben opdat de Heilige het doorgestane leed, door hare voorbede met goed mocht doen vergelden.

Ik stelde mijn volle vertrouwen op den Heer, enHij wendde zich tot mij en verhoorde mijn smeeken, en Hij trok mij uitde groeve der ellende en uit het slijk en plaatste mijn voet op eene rota. Ps. XXXIX : 2.

-ocr page 374-

359

114. De Olie.

De feestelijkheden bij de uitstelling des H. liohaams duurden geruimen tijd voort, daar ieder volk zijne eigene gezangen ter eere der H. Elisabeth wilde aanhetfen. Daarbij werden talloos vele en kostbare offers aangebracht; want het plan bestond om een grooten prachtigen dom te bouwen, waarin de Heilige later bijgezet en vereerd zou worden. De vrouwen brachten hare ringen aan en andere zilveren of gouden sieraden; anderen gaven geschenken, voor dien tijd van groote waarde, en weder anderen verbonden zich tot ruime giften ter opbouwing van de domkerk.

Gedurende deze feestelijkheden bracht eene nieuwe gebeurtenis de tallooze volksmassa in de vroolijkste opgewondenheid, Toen namelijk de overblijfselen der H. Elisabeth eenige dagen lang waren ten toon gesteld geweest, vond men in de kist eene fijne geurige olie, die uit het gebeente des H. lichaams druppelde; zoodra men die afvaagde, kwamen cr op nieuw fijne droppels te voorschijn. Het volk en de Geestelijkheid waren opgetogen over deze nieuwe getuigenis, waardoor God zijn welbehagen in Zijne trouwe Dienares deed blijken. De olie werd zorgvuldig bijeen gezameld en tot genezing van ziekten en wonden aangewend.

Dit uitzweeten van geurige olie is reeds bij een groot aantal heilige lichamen waargenomen, nauwkeurig onderzocht, en door zoovele ooggetuigen bevestigd, dat alleen het verstandeloos vooroordeel, hetwelk het onbegrijpelijke voor onmogelijk houdt, zulks kan betwisten ea loochenen. Zoo b. v. deed zich hetzelfde verschijnsel voor bij de overblijfselen der H. Hedwigis, de tante der H. Elisabeth, en bij de H. Walburgis. Hoe zich dit laat verklaren, weet ik niet; wanneer echter de gewone zaken zich in derzelver diepste oorzaak niet laten verklaren, b. v. hoe uit een eikel een eik kan ontstaan, dan ergert mij een verschijnsel niet, dat in een persoon, die waarachtig een bovennatuurlijk leven heeft geleid, een even bovennatuurlijk karakter aantoont.

-ocr page 375-

360

Wel kan men vermoeden, waarom God juist olie als zinnebeeld kiest voor het heilige en er bij het meeren-deel der Sakramenten olie gebezigd wordt, als bij het Doopsel, Vormsel, de Priesterwijding' en het H. Oliesel. De Olijfboom is steeds een zinnebeeld van een deugdzaam mensch, gelijk er wel geen juister bestaat. De olijfboom groeit op een dorren rotsachtigen grond, zoodat men te nauwernood begrijpen kan, hoe hij zich bij zulk eene schrale voeding kan ontwikkelen. Zijn vorm is inderdaad nederig, de bladeren zijn meer grijs dan groen en zijn wasdom is dwergachtig, gebogen en niet slank opgaande. Maar schoon die boom weinig noodig heeft, zijne gaven hebben te hooger waarde, zijn rijker. De vruchten, die hij voortbrengt, geven de olijfolie. Deze olie heeft iets bijzonders menschlievends. Die olie verlicht, voedt, lenigt de smart en geneest de wouden. In den Heilige vindt men dezelfde eigenschappen ; voor zich zeiven heeft hij weinig noodig ; zijn uitwendig voorkomen is zoo bescheiden en eenvoudig mogelijk ; maar zijn doen en laten, zijn geheele levenswandel is voor allen die met hem in aanraking komen, eene ware olie. Hij verlicht en voedt, hjj lenigt en geneest door zijne zachtmoedigheid, zijne vreedzaamheid, zijne lichamelijke en geestelijke werken van barmhartigheid, door zijne vroomheid, door zijne toespraken en voorbede en door zijne geheele levenswijze.

In het katholiek-geloovige volk is een opmerkenswaardig, fijn gevoel voor al wat den godsdienst aangaat. Zoo schijnt de menigte uit do verschillende landen samengestroomd, geraden te hebben wat deze olie beteekende. De oudste schrijvers, die de geschiedenis der H. Elisabeth beschreven hebben, berichtten vele uitingen, door tet volk gesproken. Zoo staat b. v. : »0, overschoon wonder! Uit dit gebeente door strenge boetedoeningen en verstervingen gebroken, stijgt thans een zoete geur, evenals eene albasten-flesch die met kostelijke zalf gevuld, gebroken wordt. Olie druipt uit het lichaam van haar, die gedurende haar geheele leven van werken van Barmhartigheid als overstroomde; en gelijk de olie in elke andere vloeistof bovendrijft, zoo zal ook de barmhartig-

-ocr page 376-

361

heid boven de gerechtigheid gaan. Olie vloeit inzonderheid uit hare voeten, daar deze haar zoo dikwijls naar de hutten der armen en naar menige andere ellende gedragen hebben. Hoe vele kranke zielen, hoe vele lijdende lichamen , heeft zij door hare naastenliefde en het voorbeeld barer heiligheid genezen! Hoe vele duizenden armen heeft zjj met haar eigen brood gevoed en verzadigd! Door hoevele wonderen heeft zij de kerk verlicht ! Terecht verkondigt deze welriekende olie de heiligheid van haar, die in zulk een reinen glans heeft geblonken, zoo zacht te genezen, zoo grootmoedig te spijzen wist, en die gedurende haar geheelen levensloop zulk een rijken, uitne-menden geur heeft verspreid.

Uw naam is als uitgestorte Olie van wel rieken den geur. Hoogl. I : 2.

115- Apokryigt;lieii-

Sedert dit oogenblik werd het graf der H. Elisabeth oene bedevaartsplaats, die van jaar tot jaar door zoo vele menschen bezocht werd, als eenige andere bedevaartsplaats in geheel Duitschland. En men verhaalde eene menigte wonderen, waardoor de godsvrucht, het vertrouwen en het leed van tal van christenen, die uit de meest verwijderde oorden naar het graf van Elisabeth kwamen, beloond werden. Intusschen bestaan er ten aanzien dezer wonderen geene beëedigde berichten, even als over de vroeger vermelde, daar de heilig-verklaring reeds vastgesteld zijnde, een nieuw onderzoek noodeloos maakte. Velen van dit aantal wonderen zijn van zulk een zeld-zamen aard, dat ik er eenigen om haar eigenaardigheid aanhaal, zonder evenwel den lezer aan te manen, deze als zoo ontwijfelbaar en zeker aan te nemen, als die welke onderzocht en beëedigd zijn. Dikwijls hecht zich in het verloop der tijden de slingerplant der verdichting aan den onwankelbaren muur der waarheid vast.

Zoo verhaalt een handschrift te Munchen het volgende :

Er was eene vrouw, wier man te Keulen gevangen zat in afwachting van de doodstraf. Toen de vrouw

-ocr page 377-

362

dit hoorde, smartte haar dit bovenmate en zij weende en jammerde luid. Tot haar kwam een goede monnik, die sprak : »Ga naar St. Elisabeth's graf en roep haar ernstig aan, zij zal u wel helpen ; want God weigert haar geene enkele zaak.quot; De vrouw ging tot Elisabeth's graf en riep haar met ernst aan, en bad, dat zij haar mocht helpen en haren man mocht vinden, waarop zij weder huiswaarts keerde. Nu had haar man intusschen de doodstraf ondergaan, dit was zeven dagen geleden. Een rijk burger uit Keulen was gewoon, veel in het veld te gaan rijden. Nu gebeurde het, dat hij langs de galg reed; daar sprak de man, die aan de galg hing, tot den burger : «geliefde, zeg uwen Bisschop en aan de Geestelijkheid, dat zij spoedig komen met de Processie en de Landgravin de H. Elisabeth ontvangen, die onder aan mijne voeten staat.quot; Toen de burger dit boorde en zag, zeide hij dit den Bisschop. Deze kwam met groot gevolg en met de Processie; daar zagen zij allen de H. Elisabeth, glanzend als de zon. Zij namen den man van de galg en brachten hem naar den Dom tot het Heilig altaar ; daar ontving hij 's Heeren lichaam en gaf terstond den geest.

Er was eene vrouw in Engeland, die 21 jaar met haar man leefde en zij gewon geen kind. Toen nu haar man stierf, deed haar dit groot leed, en zij kleedte zich nederig in grijs kleed, sneed zich de haren af en nam twaalf arme menschen tot kinderen aan, die zij kleedde en spijsde en herbergde in haar eigen huis en wiesch hunne handen en voeten. En waar zij een arme zag. gaf zij hem eene aalmoes ter liefde Gods en der H. Elisa' beth. Want zij beminde haar boven alle Heiligen en vergat haar zelden met haar hart en gedachten ; en zij dacht altijd aan haar en aan haar heilig leven. Die vrouw stierf, gelijk God het wil. Men klaagde luide. Toen zeide de biechtvader der vrouw, men moest haar tot St Elisabeths graf brengen. En zij brachten hunne vriendin daarheen na zeven weken. Want het is van daar verre tot St. Elisabeth. En toen zij daar kwamep, riepen hare vrienden St. Elisabeth met groote vl righeid aan. Daar stond zij intusschen legend op en sprak:

-ocr page 378-

363

»wel mijner, want ik heb gerust aan St. Elisabeth's borst.quot; Daarna wilden hare vrienden haar weder huiswaarts voeren. Zjj wilde echter niet met hen gaan, want haar werd bekend gemaakt dat zij te Aldenburg-moest blijven. Daar leefde zij nog 15 jaren heilig en zweeg steeds, tenzij zij biechtte. Haar Biechtvader vraagde haar, waarom zij zweeg, toen sprak zij : »Toen ik op St. Elisabeths borst rustte, smaakte ik zulk een groot genot en vreugde, dat ik mij voortaan van alle aardsohe vreugde wil onthouden en beschouwen hoe ik tot de eeuwige vreugde zal geraken.quot;

Daarna keerden hare vrienden naar Engeland. Toen kwam hun een blinde tegen en zij vraagden hem, van waar hij kwam, en hij sprak spottenderwijze tot hen: «ik kom van zekere Elisabeth, waarvan men mg zeide dat zij heilig was, ik geloof evenwel aan haar niet, want ik ben bij haar graf geweest ; dat spijt mij zeer, want ik ben zooals vroeger.'' Toen spraken zij hem over de vrouw, die zeventien weken lang dood geweest was en zeiden: »Ga weder derwaarts, zoo wordt gij zeker gezond, of zij helpt u naar uwe begeerte.quot; Toen antwoordde hij : »Zij heeft mij eens misleid, zij zal my niet meer misleiden.quot; Nu ging hij tot meester Koenraad en beklaagde zich aan hem, hoe hij gevaren was. Deze zeide : »Ga weder tot haar graf, zoo zal u volgens het heil uwer ziel geworden.quot; Toen zeide de maa ; »Hoe heet gij, opdat ik u noemen kan, wanneer gij mij ook mocht bedriegen.quot; De meester zeide daarop : »Ga tot mijn kind, St. Elisabeth, en bid haar ijverig, opdat zij u helpe en dat gij zien moogt, en zeg: «Koenraad, uw meester heeft mij tot u gezonden.quot; En hij ging tot het graf en spra,k tot de H. Elisabeth : «Help mij opdat ik zie, ter wille uws Biechtvaders, Meester Koenraad, die mij herwaarts gezonden heeft.quot; Zoo lag hij godvruchtig op haar graf en viel in een zoeten slaap en toen hij ontwaakte, zag hij wel : nu werd hij opgeruimd en sprak ; «Heilige Elisabeth, Zalige vrouw, ik wil bij u blijven, zoolang ik leef,quot; en hij werd een goed mensch.

In eene andere kronijk wordt de volgende geschiede-

-ocr page 379-

364

nis uit Hongarije verhaald; »Iu Presburg, de hoofdstad van Hongarije, stierf het nog zeer jonge dochtertje van achtenswaardige lieden. Vader en moeder waren over dit afsterven uitermate bedroefd. Toen zij na bittere tranen en diepe zuchten zich ter ruste hadden begeven, spraken zij nog treurig met elkander over dit jammerlijk sterfgeval. Onder dit treurige gesprek viel de moeder in onrustigen slaap. Gedurende deze rust werd het haren droeven geest als bet ware ingegeven, dat zij zonder verwijl het gestorven kind naar Duitsch-land, op het graf der zalige Elisabeth moesten brengen. Toen zij ontwaakt was, zeide zij vol vertrouwen op den Heer : «Wij zullen het lichaam onzer dochter geenszins begraven, maar het tot de H. Elisabeth, die door den Heer met zoovele wonderen begunstigd wordt, geloovig brengen, opdat het door hare voorbede en den naam des Verlossers tot het leven moge terugkeeren.quot; Toen de dag was aangebroken, en men meende, dat het lijkje ter kerk gedragen en ter aarde zou beste'd worden, namen vader en moeder het zorgvuldig ingewikkeld op, om het naar het graf der H. Elisabeth te dragen, waarover allen zeer verwonderd waren en velen hunne afkeuring te kennen gaven. Toen zij een weg van dertig dagen lang onder veel verdriet en tranen afgelegd hadden, erbarmde God zich over hen, daar Hij hun vertrouwen zag en hunne zuchten hoorde, en Hij zond ter wille van de verdiensten zijner uitverkorene Elisabeth de ziel in het lichaam van het meisje terug, en de geest is door een goddelijk wonder in het hart des kinds teruggekeerd en het is herleefd. Vader en moeder waren bovenmate verheugd, maar zij brachten desniettemin het opgewekte meisje met offergiften naar Marburg en keerden toen opgetogen huiswaarts. Toen het meisje opgegroeid was, kwam zij met de dochter van den koning van Hongarjje naar Beieren tot den hertog ; eindelijk werd zij door de voorspraak van den hertog en de hertogin te Eegensburg in het vrouwenklooster der orde van de Predikheeren opgenomen. Later werd zij priorin van de zusters aldaar en diende als maagd in uitnemende Heiligheid op vreng-

-ocr page 380-

365

devolle en wonderbare wijze, den Heer, die de God is van alles en die geloofd zij in eeuwigheid. Amen.

116. Marburg.

Vele planten rieken dan eerst in den kraehtigsten en liefelijksten geur, wanneer zij geplukt en, als om het leven gebracht zijn. Zoo ook verbreidde zich de roem, de geur der H. Elisabeth eerst met buitengewone kracht over de geheele Christenheid der aarde, toen zij gestorven was. Eene menigte kapellen, kerken, kloosters en gasthuizen werden in de onderscheiden landen ter eere der H. Elisabeth en in haren naam gesticht. Behalve in Duitschland werden er kerken en kloosters ter eere van de H. Elisabeth opgericht, in Hongarije, in Bohemen, in de Nederlanden, in Frankrijk, in Engeland, in Italië, in Spanje, waar de kardinaal Ximenes te Toledo onder de aanroeping der H Elisabeth een huis voor arme verlaten meisjes stichtte ; en zelfs in Mexico werd een klooster aan de H. Elisabeth opgericht, de geheele straat waarin zich het Godshuis bevindt draagt haren naam. Bovendien bestaan er eene tallooze menigte schilderijen, beelden in hout en steen, zelfs muntpenningen, die ter hare eere geslagen zijn, en er zullen zeker een millioen vrouwen zijn, die den doopnaam van Elisabeth ontvangen hebben, opdat deze groote Heilige hun voorbeeld en Patrones zijn zou. Men zou bijna kunnen zeggen, dat buiten de Moeder Gods, geene vrouw ter wereld eene grootere en meer verbreide verheerlijking en verheffing ten deel gevallen is dan de H. Elisabeth. Dit is de vrouw, die eenmaal te Eisenach aan de deuren der huizen werd afgewezen, en die eens in het moerassige water lag, waarin zij door eene bedelares was neergeworpen. Zoo wonderbaar zijn Gods wegen en zoo heerlijk weet Hij alles ten uitvoer te brengen !

Onder alle zichtbare gedenkteekenen, waardoor Elisabeth is vereerd geworden, is er geen schooner dan het heerlijke grafgesteente in die stad, waar zij hare laatste en heiligste levensjaren heeft gesleten. Wanneer men per spoortrein naar Marburg reist en zich van de

-ocr page 381-

366

stationsplaats naar de schoon gelegene stad wendt, dan wordt de blik met alle geweld getrokken naar het Gothieke Domgebouw met haar gelijkvormige torens. Die kerk is geheel uit gehouwen steen gebouwd, en ofschoon de onweders van verscheidene eeuwen daarover heengedreven zijn, staat zij daar ongedeerd, als ware zij eerst sedert kort opgetrokken. Deze kerk is het schoonste groote ge-denkteeken, het grafgesteente, dat kort na den dood der H. Elisabeth is opgericht. Wie heeft haar gebouwd ?

Dezelfde man, die eenmnal medegewerkt had, om de weduwe met hare onmondige kinderen, uit hare eigene woning, uit den Wartburg, te verstoeten, zoodat zij zonder dak en radeloos om een onderkomen moest bedelen, diezelfde man heeft een geheele dom tot grafplaats voor haar lichaam doen bouwen — en door eene bijzondere bestiering zijn sinds eenigen tijd de beenderen der H. Elisabeth onder denzelfden steen gelegd, waarop zijne beekltenis is uitgehouwen en waaronder hij zelf begraven ligt.

In het jaar 1135 op den dag vóór Maria Hemelvaart werd de eerste steen van deze Domkerk gelegd. De Landgraaf en Grootmeester Koenraad had zich met de Hessische ridders en de Duitsche orde vereenigd om aan de nederigste vorstin een gedenkteeken vol majesteit, een prachtigen tempel te doen oprichten. Twintig jaren lang werd er aan gewerkt, om den grondslag te leggen, want het fondament der torens, die over de drie honderd voet hoog zijn, ligt 43 voet diep onder den grond. Toen waren er nog 28 jaren noodig eer de bovenbouw voltooid was. Maar gelijk de eik nog eeuwen lang groeit en nieuwe deelen uitschiet, zoo werd er bijna honderd jaar lang aan het inwendige des Doms voort gewerkt. De edele trotsche bouw heeft ook eene luid sprekende stem, waardoor men van verre over stad, veld 3n berg tot godsvrucht gestemd wordt. Zeven klokken, waarvan ieder eenen bizonderen naam draagt, loven God vol liefelijke harmonie.

Het zoude te wijdloopig zijn, de geschiedenis en het aanzien van den schoenen Dom tot in bizonderheden te beschrijven. Maar eene zaak toch wil ik aanvoeren. De

-ocr page 382-

367

Keurvorstelijke regeering heeft namelijk het inwendige dei-kerk sinds eenige jaren door een geleerd kunstkenner rijk en prachtig doen herstellen.

En ofschoon de regeering en de bouwmeester, zoowel als de gemeente, welke die Kerk tegenwoordig in bedt heeft, niet Katholiek zijn, zijn toch alle oude Heiligen beelden in de vroegere pracht en vergulding als het ware uit den doode opgewekt, uit den toestand van verveloosheid, verduistering en uit het stof te voorschijn geroepen.

Nog slechts eene zaak: waar is de verblijfplaats van dat aardsche omhulsel der H Elisabeth ? Vroeger stond haar graftoeken in eene bizondere kapel binnen het koor. De stroom der bedevaartgangei's was zoo groot, dat de vloersteenen der Kapel geheel uitgesleten zijn door het knielen der tallooze menschen, die aldaar hunne godsvrucht kwamen verrichten. Nu staat het grafteeken in eene soort van Sakristij; bet bestaat uit eikenhout, met zwaar verguld koper bekleed; de menigvuldige figuren daarop aangebracht zijn van fijn zilver en zwaar verguld. Het is zes voet lang, 2 breed en 3 hoog, maar het is uit- en inwendig beroofd. De reden , waarom de beenderen der H. Elisabeth daaruit genomen zijn, wordt in het volgende hoofdstuk aangegeven ; het uitwendige is geplunderd, dat is, de kostbaarste steenen werden er uitgebroken , toen Napoleons broeder te Kassei Koning wilde zijn en dat gedenkteeken daarheen deed overbrengen. De talrijke in metaal gedreven beelden , waarmede de geheele buitenzijde prachtig is versierd, zijn nog duidelijk te zien. Alleen op het dakvormige deksel van de kist zijn acht zilveren, met perle d'amour en schoone steenen bezette afbeeldingen uit het leven van de H. Elisabeth ; deze stellen haar voor , zes dorstigen lavende , vier armen spijzigende en geld onder zes bedelaars ver-deelende; ook wordt zij voorgesteld als voor een bisschop neergeknield , die haar de ordeskleeding aantrekt; weder dat zij zelve een gewaad aan een knielende schenkt; het afscheid van haren gemaal, die haar den afscheidsring toereikt; het vernemen dat haar Echtgenoot het Kruis als kruisvaarder heeft aangenomen, waarbij zij hem weenend om-

-ocr page 383-

368

helst, en het overreiken van het Kruis, dat door een Priester aan den Landgraaf geschonken werd, zijn op dit grafteeken vereenigd.

Tot opsiering van het gedenkteeken waren 824 edel-steenen en een tal van kostbare paarlen aangebracht.

Op die wijze heeft men in steen en in metaal, in de duurzaamste stofien, de persoon en de daden der goede Vrouwe Elisabeth vereerd en getracht de gedachtenis aan haar te vereeuwigen. En goud en edelgesteenten, en kunst en eere, die zij in haar leven veracht en ontvlucht heeft, zijn haar na den dood toegestroomd en hebben zich zelfs met groote pracht boven haar lichaam opgehoopt. Hier heeft God reeds op aarde bij uitzondering en in het klein doen uitblinken, wat Hij eenmaal in het algemeen en in het groot, bij het groote wereldgericht zal volbrengen. Daar zal hem, die op aarde eer en aardsoh geluk om Christus veracht heeft, eer en het voortreffelijkst goed ten deel vallen en daar zal elke goede daad en elk leed niet christelijk geduld verd,:agen den mensch voor eeuwig verheerlijken , die in tronwe liefde tot God gewerkt en verdragen heeft.

En in het algemeen zal ieder die huizen, broeders of zusters of vader of kinderen ofakkers om mijnen Naam verlatit, het honderdvoud terug bekomen en het eeuwige leven bezitten. Matth. XIX: 29.

117. De klauw des Bijgeloofs.

In dit prachtig gedenkteeken was het gebeente der H. Elisabeth bewaard , en reeds sedert drie honderd jaren waren onophoudelijk tallooze bedevaartgangers uit alle oorden der werèld daarheen gestroomd , cm de Heilige te vereeren en hare voorbede in te roepen , toen de geloofsoheuring doorbrak en de regeerende vorst van Hessen Landgraaf Philip . »de grootmoedigequot; bijgenaamd, van het katholieke geloof afviel en den protestantschen eere-dienst in de H. Elisabeths-kerk binnenleidde.

Omdat nog immer even talrijke bedevaartsgangers de

-ocr page 384-

369

relikwieën der H. Elisabeth kwamen vereeren, werden deze een doorn in de oogen van den landgraaf, want het nieuwe geloof verbood de vereering der heiligen. Daarom besloot hij een einde aan deze zaak te maken. Als de commandeur der Duitsche ridders, aan wie de Elisabeths-kerk toebehoorde, dit vernam, bracht hij ernstige vertogen hiertegen bij den landgraaf in. Doch Philips antwoordde, dat het zijn ernstige wil was het gebeente te verwijderen, opdat zij bij zijn overlijden niet meer te voorschijn zouden komen en de vroegere Rafgoderrj en ketterijquot; niet meer bedreven zouden worden, gelijk weleer.

In het jaar 1539 op den zondag na 's Heeren Hemelvaart zou dat werk uitgevoerd worden Met een groot gevolg, waaronder de hertog van Luneburg-Grubenhage, een graaf van Isenburg-Eudingen en diens zoon, vele adelijken en hovelingen, trok de landgraaf de Elisabetha-kerk binnen. Als gold het de onderneming van een heilig werk, liet zich deze schaar eerst door eene preek en door het avondmaal van een protestantschen prediker toerusten , waarna zij de sacristy binnen trokken. De commandeur (Wolfgang Schultzbar van Milchling) had de sleutels in bewaring en moest de drie deuren, die toegang tot de Sacristij verleenden, openen. Eene menigte van nieuwsgierigen, die overal een ergerlijk tooneel willen aanschouwen, drong mede naar de kapel op ; waarop de commandeur, die bovendien reeds in hooge mate verbolgen was over het woest geweld, dat gepleegd zoude worden, de buitendeur met geweld toesloeg. Men had er echter niet aan gedacht, dat het slot van binnen niet geopend konde worden. Er was dus geen andere uitweg, dan den sleutel uit een venster der kerk te werpen, om de deur van buiten te openen

De landgraaf scheen intusschen goed gestemd tot luimige scherts, want hij zeide : «Wanneer wij in de sacristij van honger moeten sterven , zullen wij den commandeur het eerst opeten.quot; Deze gaf ten antwoord: «Men zou hem dan eerst dienen te vragen, of en wanneer hij opgegeten wilde worden.quot;

Om het hek te openen, waartoe de commandeur den

24

-ocr page 385-

370

sleutel weigerde, beval de graaf: »Dat smid, slotenmaker, schrijnwerker groote hamers en breekijzers aanbrengen,quot; De smeden kwamen en verbrijzelden de sloten. Toen werd de metalen kist stuk geslagen en Philip »de grootmoedigequot;, een afstammeling van de Heilige Elisabeth, ging er zelf in zeggende : «Moge het Gode behagen ! Dit is St. Elisabeth's Heiligdom! Mijn gebeente., hare beenderen ! Kom hier .. . . (1) Dit is mijn overgrootmoeder !quot; Daarop wendde zich diezelfde Philippus »de grootmoedigequot; tot den commandeur der Duitsche Ridders en zeide: sHeer commandeur ! Het is zwaar. Ik zou wel wenschen dat het enkel kronen waren! Het zullen maar oude Hongaarsche guldens zijn.''

De commandeur antwoordde dat hij niet wist, wat er in was; dat hij in zijn leven nog nooit zoo nabij die plaats geweest was, en voegde hij er bij: »God gave, dat ik er thans ook zoo dicht niet bij ware.quot;

De Landgraaf reikte nu uit het geopende grafteeken eene kleine, met rood damast overtrokken kist, waarin zich de overblijfselen der H. Elisabeth bevonden, aan zijn' stadhouder over. Deze gaf haar aan zijn bediende, die dezelve sin een haverzak verborg, dien hij bij zich had,quot; en naar het slot van Marburg bracht. Nadf-.t Philippus «de grootmoedigequot; het gebeente zijner heilige stamvrouw verwijderd had, hieuw hij een stuk van de kist af en liet het door goudsmeden toetsen. Daar het nu bleek, dat de massa slechts verguld koper was, schold hij op de «priesters en monniken,quot; die naar zijne meening de giften, welke de menschen daar gebracht hadden, voor zich zeiven hadden behouden. De «grootmoedige'1 bedacht niet, dat de veronderstelling, alsof de «priesters en monniken, ' de gaven voor het grafteeken der H. Elisabeth verduisterd hadden, slechts opvatting en laster was, terwijl het integendeel eene onbetwistbare waarheid was, cat hij, de Landgraaf, een schandelijken roof beging.

Het hoofd der H. Elisabeth ontbrak, het was afzonderlijk bewaard in eene kast in den muur der sacristij.

Eerst na lang weigeren ging de commandeur er toe

1

Hij noemde een scheldwoord, dat wij niet willen opschrijven.

-ocr page 386-

371

over, die plaats aan te toonen. Toen de kast geopend werd, vond men het hoofd der H. Elisabeth nog versierd met de gouden kroon, die keizer Prederik de tweede drie eeuwen geleden daarop geplaatst had. Ook dit werd weggenomen. Later zou de Landgraaf, naar men verhaalt, de overblijfselen heimelijk op zekere plaats in de Kerk hebben doen begraven, zoodat niemand dan hij, en twee anderen, die hem .vergezelden, met die plaats zouden bekend geweest zijn.

Wat toch kon den Landgraaf bewogen hebben, zulk eene heiligschennis aan het eerbiedwaardige gedenkteeken en aan het gebeente eener heilige stamvrouw, zeker de edelste en eerwaardigste vrouwe, die ooit in Duitschland geleefd had, uit te oefenen ? Een heiden zou het zelfs voor eene onbetamelijkheid gehouden hebben, zich iets dergelijks aan de beenderen eener overledene, en wel aan die eener eigene bloedverwante te veroorloven. De jood eerbiedigt het gebod: «Gij zult vader en moeder eeren.quot; Zelfs geen ruwe poldergast zou het gebeente zijner voorouders zoo smadelijk behandelen als de landgraaf zulks deed. Hoe is dit te verklaren in een man, in wien men toch anders loffelijke hoedanigheden moet gevonden hebben, waarom men hem den bijnaam van i1 grootmoedigequot; schonk ? Het was in Philip geen verdorven karakter dat hem tot eene daad bracht, die eene smet op zijn leven werpt, het was de nieuw opgekomen leer, die zijn verstand ophitste en in verwarring bracht en zijn hart vergiftigde en haatdragend maakte. Hij verkeerde in de meening, dat het eene verwerpelijke bijgeloovigheid was, wanneer de menschen naar Elisabeth's graf kwamen ; dit moest hij afschaffen. Hij merkte niet op, dat juist zijne opvatting, als zoude het God mishagen, wanneer men de Heiligen eert, die Hij zelf vereert als zijne liefste kinderen, dat juist die waan een treurig bijgeloof was. Eeeds de eerste christenen hebben de graven der martelaren bezocht en hebben daarboven zelfs altaren geplaatst. De verblinde vorst bedacht niet, dat wel niemand er braver door zou worden, wanneer hem de gelegenheid ontnomen werd, eene bedevaart naar de overblijfselen van den tempel des H. Geestes, naar het graf der H. Elisabeth te doen. —•

-ocr page 387-

372

Overigens kan men ook tegenwoordig nog zien, hoe onverdorven, goede zielen plotseling verbitterd en boosaardig kunnen worden door eene valsche leer. De protestantsche kinderen zijn gewoonlijk zonder vooroordeel tegen katholieken en groeten den katholieken geestelijke recht vriendelijk, zoolang zij niet opgehitst worden. Zoodra zij echter het onderricht ter bevestiging bekomen en de godsdienstonderwijzer de katholieke kerk belastert, als bad men daar de heiligen aan, als verkocht men daar aflaat voor geld, dan worden zulke kinderen als omgekeerd. Hun jeugdig hart is eensklaps vergiftigd door stroeve onverdraagzaamheid en hatelijkheid tegen de katholieken.

Keeren wij tot de relikwiën der H. Elisabeth terug. In het archief der Duitsche orde te Mergentheirn is nog een schrijven ontdekt met het volgende opschrift: «Bevel van Keizer Karei den Vijfde aan den Landgraaf van Hessen, om de relikwiën der H. Elisabeth, uit de kerk der Duitsche orde te Marburg weggenomen, terug te geven.quot;

In dit schrijven begeert de keizer vooreerst, dat de Landgraaf zal ophouden, de Duitsche orde te Marburg te benadeelen en te verdrukken ; ten andere aegt dit schrijven: »En heeft de eerwaardige Walter van Cronberg, administrator van het grootmeescers-ambt ons zijne klacht kenbaar gemaakt, dat gij, in de laatst verloopen maand Mei de heilige, lofwaardige gekanoniseerde vorstin, geboren koningin van Hongarije, (die omstreeks drie honderd jaren in de ordekerk te Marburg op lofwaardige en sierlijke wijze in een schoone kist begraven heeft gelegen) met lichaam en heiligdom, onder voorwendsel om afgoderij te voorkomen, met eigen handen zoudt weggenomen hebben. — Opdat dan de afgestorvene naar recht in eere hersteld worde, zoo als zulks naar ons keizerlijk inzien behoort, vermanen wij u ernstig, lieve getrouwe, dat gij het lichaam of Heiligdom der voornoemde H. Elisabeth weder in hare kist legt, of het ons, of onzen geliefden broeder den roomsch-koning, of den gemelden administrator weder ter hand stelt, opdat het niet bezoedeld worde. Gij, onze lieve getrouwe, vervult daarin onzen ernstigen wil en meening.

-ocr page 388-

373

Gegeven in onze stad Madrid, op den 14en dag der maand October Anno 1539, van ons keizerschap het 19de en van ons rijk het 24e. CAROLUS.

Dit bevel dea keizers was niet voldoende : de keizer moest eene tweede aanmaning laten volgen. Eerst in •1584 deed de Landgraaf het gebeente opgraven en den commandeur der Duitsche Ridders, Johan von der Rehen, overgeven. Naar het bewijs van ontvangst te oordeelen, waren het nog slechts enkele deelen dea lichaams; de andere beenderen waren onder verschillende personen en plaatsen verdeeld geraakt. Daar de Elisabeths-kerk te Marburg reeds door de Protestanten in bezit genomen •was en de Katholieke hoofden der orde toch voor hare beenderen geen geschikte plaats wisten te vinden, werden zij waarschijnlijk in de Kerk bijgezet; de plaats werd ■echter zonder herkenningsteeken gelaten, zoodat alleen de Katholieke commandeurs der orde die kenden, en met hen de kennis der juiste plaats verloren ging.

In het jaar 1847 viel te Marburg eene wolkbreuk, waaruit eene overstrooming ontstond, die ook in de kerk drong en den vloer verwoestte. Zeven jaren daarna werd de verwoeste vloer hersteld. Bij deze werkzaamheid vond men onder den vloer in een uitgeholden steen van vijf voet lang, waarop andere gehouwen steenen lagen, eene looden doos. Toen men het deksel daar af nam, kwamen er een aantal beenderen te voorschijn, die samengebonden waren. Alle omstandigheden, te wijdloopig om hier aangevoerd te worden, geven grond aan de waarschijnlijkheid ■ dat dit een deel van de overblijfselen van het lichaam der H. Elisabeth is. Opmerkelijk is het, dat volgens de verklaring van ooggetuigen, deze beenderen als kristal en diamant glinsterden. Toen ik in den Dom te Marburg was, vroeg ik den Protestant-schen koster, die ook bij genoemde opening tegenwoordig geweest was, hoe de beenderen er uitgezien hadden. Hij zeide mij, dat zij wit en als zilverglans waren. De Bisschop van Fulda wilde de relikwiën nauwkeurig doen onderzoeken, doch de regeering in Kassei stond het aiet toe, maar beval alles weder op de vorige plaats te

-ocr page 389-

374

begraven , en den opgegraven grond dicht te maken.

Ik zelf, zegt Stolz, heb maar eene enkele relikwie van de H. Elisabeth mogen zien. (1) Deze bevond zich te Kassei in de Katholieke kerk. Op het slotplein staat een fraai standbeeld ; het stelt voor een vorst van vroeger tijd met name Frederik. Deze had een kamerdienaar, die katholiek was. Op zekeren tijd viel den vorst een gebedenboek zijns dienaars in handen en hij las daarin. De inhoud trof hem en de genade Gods verlichtte hem en werkte mede. Hij zeide : oAls het waarheid is, wat in dit boek staat, dan ziet het er slecht met mij uit.1' Kortom, de vorst werd Katholiek om de zaligheid zijner ziel te verzekeren. Hij liet eene kapel in zijn slot bouwen, ten einde daarin de Katholieke godsdienst uit te oefenen ; dit is de eenige plaats waar de Katholieken in Kassei tegenwoordig de H. Mis kunnen hoeren. De Paus, verheugd dat een nakomeling van de H. Elisabeth tot het geloof waarin zij tot die heiligheid gekomen is, was teruggekeerd, zond hem een gouden medaillon, waarin een klein deel van het gebeente der H. Elisabeth gevat was. Na den dood van dezen vorst had de relikwie geene waarde meer voor de Protestantsche nakomelingen (2) en is daarom aan de Katholieke kapel gelaten.

Wanneer alzoo aan de Katholieken de gelegenheid benomen is, het graf dezer volmaakte christenvrouw te bezoeken en hare heilige overblijfselen te vereeren, zoo heeft men toch de relikwiën van haren geest, haar heerlijk voorbeeld niet kunnen wegnemen en verbergen. Ook dit boek zal, hoop ik, medewerken om het schouwspel van het leven, de liefde, het lijden en sterven der H. Elisabeth meer en meer onder de christenheid bekend te maken. Wat

1

Op het einde der 16de eeuw verkreeg Isabella landvoogdes der Nederlanden den schedel en een belangrijk gedeelte van het gebeente der H. Elisabeth. Zij gaf alles aan de Garmelieten to Brussel in bewaring. Later werd de schedel naar het kasteel van Rochc-Guvon in Frankrijk gebracht: vanwaar hij door den kardinaal de Rohan naar Besangon gevoerd werd en thans in het gasthuis van St. Jakob aldaar vereerd wordt. Aldus Montalembert.

-ocr page 390-

375

de apostel Paulus op meer dan eene plaats aan de christenen schrijft, dat roept ook de H. Elisabeth, even als ieder waar Heilige, ons uit den Hemel toe :

Volgt mijn v oorbeeld, gelijk ik het voorbeeld van Christus volg. I Cor. II: 1.

118. Wierook

Dit is het jnist wat de Katholieke kerk inzonderheid van ons verlangt, namelijk, dat wij ons beijveren, het beerlgke voorbeeld der Heilige na te volgen. Er bestaat nog een brief, door Paus Gregorius den IX kort na de heiligverklaring der H. Elisabeth aan de buitengemeen vrome en deugdzame koningin Beatrix van Spanje geschreven. De Paus wil in dezen brief aan die godzalige vorstin, die van geboorte eene Duitsche was, het voorbeeld der H. Elisabeth voorstellen, om haar tot nog grooter heiliging van zin en wandel op te wekten. Ik wil den hoofdinhoud van dezen brief hier me-dedeelen ; moge elke lezer en lezeres dien opnemen als ware hij aan hem of aan haar zelve geschreven. Hij behelst het volgende :

»Elisabeth was door de dergd der ootmoedigheid een wonderbaar schouwspel voor alle tijden; ofschoon zij van koninklijke afkomst en met vorstelijke waardigheid bekleed was, werd zij de dienstmaagd der armen en noodlijdenden ; zij vernederde zich zelve, daar zij de gedaante eener dienstmaagd aannam en tot aan haren dood toe den zieken, vreemdelingen en armen gehoorzaamheid betoonde. Zij was bewonderenswaardig in de minachting des lichaams, want ofschoon zij vroeger gewoon was geweest zich met koninklijke eereteekenen te versieren, met gouden kettingen, zilver, medailles, paarlen en edelgesteenten, heeft zij plotseling dien wereldlijken glans afgelegd en het grove gewaad der armen aangenomen, opdat zij onder die ellendige kleeding met onzen en in zijne kribbe weenenden Heer Jesus Christus een voorwerp van verachting voor de menschen

-ocr page 391-

370

zoude worden. Zij was bewonderenswaardig om haar hartelijk medelijden, want zij verpleegde de armen en zieken, wiesch en verbond hen en kuste de afzigte-Jijkste wonden der melaatschen. Zij was een werk des \ aders, des Zoons en des Heiligen Geestes, geschapen en zelve scheppend, geschapen door den Schepper der natuur en scheppend door het geschenk der genade, volgens het goddelijk welbehagen. Zij was een nieuw werl» des Heeren ; zij droeg den Heer Jesus in het binnenste haars harten; zij had hem door de liefde ontvangen, door liefde gebaard, door volmaking gevoed. Dewijl nu de vermaardheid van dit nieuwe werk alom verbreid wordt, is onze Kerk door de stralen der kennis en dei-liefde onzes Heeren verlicht geworden. Onze tegenstrever, de duivel, heeft als het ware twee muren opgericht, de eene om de verlichting van het eeuwige licht van ons af te keeren, namelijk de verblinding dos geestas, want toen hij sprak: «Gij zult Gode gelijk worden en het goed en kwaad kennenquot; is de mensch vol hoovaardij tegen God opgestaan en daardoor met de blindheid dei-onwetendheid geslagen. De andere muur heeft hij opgetrokken door de begeerlijkheid des vleesches, daar hij sprak : «Waarom heeft God u bevolen, niet van den boom der kennis van goed en kwaad te eten ?quot; En de vrouw zag dat de appel schoon van aanzien was en aangenaam om te eten. Zij nam en at en gaf daarvan aan haren man. Daarom werd zij ingevolge het woord des Heeren verwezen tot den dood en tot de ellende der sterfelijkheid. Door het eerste verduisterde satan de kennis, door het tweede deed hij de liefde ontaarden, opdat de majesteit des Scheppers niet erkend en de weldaden des Verlossers niet bemind zouden worden.

De openbaring van dit nieuwe werk Gods (het leven der H. Elisabeth) verlicht nu den geest en betengeit de begeerlijkheid, wanneer wij het licht van Christus willen volgen, door welks stralen de H. Elisabeth verlicht, het verblijf der ootmoedigheid bewoonde en zich aan de ont-nouding der zinneljjkheid overgaf. En aangezien zij op deze wereld den scheidsmuur der duisternis omver gewor-

-ocr page 392-

377

pen heeft, door de opgeblazenheid van den hoogmoed opgetrokken, is haar de helderheid des goddelijken lichts verschenen ; en daar zij den muur der zinnelijke begeerlijkheid had afgebroken, heeft zij de liefde van den goddelijken naam gevonden en zich die toegeëigend. God heeft haar geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis, om haar deelachtig te maken aan het genot Zijner goederen en haar eene eeuwige vreugde te bereiden, welke geen oog heeft gezien, geen oor gehoord en in geene men-schclijke gedachte is opgekomen. Zij heeft het vuur der inwendige liefde niet alleen door godsdienstige overweging onderhouden, maar ook door goede werken die liefdevlammen steeds aangewakkerd, welke noch door den aandrang der watervloeden, noch door de stormwinden, noch door de doornen van droefenis en angst zijn kunnen uitgedoofd worden. Daarom is zij nu in de hemel-sche bruidskamer binnen geleid door de H. Maagd, de Moeder Gods; en zelve gezegend onder de vrouwen, is zij gekroond met den diadeem van onuitsprekelijke heerlijkheid ; de zegevierende Kerk wordt om haar verheugd, de strijdende wordt door haar verlicht in den glans barer wonderen. Want de blinden zien, de dooven hoo-ren, de stommen spreken, de verlamden gaan, de dooden staan op en anderen, met verschillende krankheden behebt, erlangen de gezondheid door de verdiensten der zalige.

Liefste dochter in Christus! Wij hebben u den levenswandel der H. Elisabeth, gelijk aan de kostbaarste parel, op tweederlei wijze voorgesteld, ten eerste, opdat gij dikwijls in den vlekkeloozen spiegel moogt zien, en er niets in de schuilhoeken uws gewetens verblijve, waardoor het oog der goddelijke majesteit beleedigd worde- Ten tweede, opdat u geenerlei sieraad ontbreken mocht, die de schoonheid eener hemelsche bruid kan bevorderen, zoodat gij eens voor den Hemelschen Koning moogt verschjjnen, gesierd met deugden en getooid met werken van barmhartigheid en vroomheid.

Gegeven te Perugia, 7 Junij, in het IXdo jaar onzer regeering.

-ocr page 393-

378

Dan zullen de rechtvaardigen schitteren als de zon in het rijk huns Vaders.

Math. XIII: 43.

Paus Gregorius schreef omstreeks dezen tijd ook aan Landgraaf Hendrik, dat hij als boete voor de zware be-leediging, die hij der heilig verklaarde Elisabeth had aangedaan, eene kerk en een klooster bonwen en voldoende inkomsten er aan verbinden zou. Toen zijn broeder Koenraad dit vernam, bood hij zelf aan, om deel te nemen aan den bouw. Door beide broeders werd nu ter eere hunner heilige zwagerin een klooster van de orde der Dominikanen te Eisenach gesticht.

Het Mostaardzaadje.

Zien wij thans om ons heen, wat het voorbeeld der H. Elisabeth inderdaad heeft te weeg gebracht. Over het algemeen kan men wel zeggen, dat het kwade voorbeeld in den regel meer invloed heeft dan het goede, daar de mensohelijke natuur veel meer ten kwade dan ten goede geneigd is. Een slecht geestelijke , b. v. brengt door zijn voorbeeld een onberekenbaar nadeel te weeg, terwijl de ingetogen levenswandel des vromen priesters nauwelijks wordt gadegeslagen. Evenwel, wanneer het voorbeeld ten goede buitengewoon grootsch en krachtig is en eene wonderbare hoogte bereikt, dan heeft het ook eene krachtige uitwerking. Dit zien wij dan ook aan de uitwerking, door het voorbeeld der H. Elisabeth nog na haren dood te weeg gebracht.

Haar broeder Bela de Vierde werd na don dood haars vaders, Andreas, Koning van Hongarije. Hij liet eene kerk bouwen ter eere zijner heilige zuster en trad later zelf, even als zijne zuster Elisabeth, in den derden regel van den H. Franciscus. Een andere broeder, Coloman, was op dezelfde wijze als Lodewijk met Elisabeth reeds als kind opgevoed met de voor hem bestemde bruid, met de dochter van een Poolschen Hertosr. eene

-ocr page 394-

379

jonkvrouw van buitengemeene schoonheid, genaamd Salome. Beiden legden echter op den huwelijksdag de gelofte van eeuwige zuiverheid af. Toen Coloman stierf, stichtte Salome een klooster van de orde der Klarissen, begaf zelve zich daarin en leidde een heilig leven ; bij haren dood zag men eene kleine ster van hare lippen opwaarts zweven. — Eene nicht der H. Elisabeth, Margaretha genaamd, hield zich zoo ernstig met het voorbeeld harer tante bezig, dat zij alle huwelijksvoorstellen, haar door de machtigste vorsten gedaan, afsloeg, en zich in een klooster aan de godsvrucht, de versterving en de liefdewerken overgaf; zij bewees hare liefde tot Christus door zich een kruis op het gelaat te leggen, voor zij ging slapen , opdat bij het ontwaken haar oog het eerst daarop mocht vallen. Zij wordt tegenwoordig nog door de Hongaren vereerd. Het eiland in den Donau, waarop haar klooster stond, draagt heden nog haren naam. Eene andere nicht van Elisabeth, Kunegonda, werd aan Boleslaus, Hertog van Polen uitgehuwelijkt; zjj haalde haren man tot de openlijke en plechtige geloften der onthouding over en leefde daarin met hem veertig jaren lang. Toen zij weduwe geworden was, trad zij met J o 1 a n d a,, eene andere zuster, die-ook weduwe was, in de orde der Klarissen en leefde zoo heilig, dat zij eeuwen lang door de Polen vereerd werd en haar graf een bedevaartsoord werd.

De H. Elisabeth had nog eene zuster. Jol an da genaamd, die aan Jacobus, Koning van Arragonië, uitgehuwelijkt was. Hare kleindochter kreeg, uit eerbied voor hare oud-tante, den naam van Elisabeth, werd koningin van Portugal en insgelijks eene groote Heilige, die door de H. Kerk onder den naam van «Moeder des vredesquot; vereerd wordt. Agnes, dochter van den Koning van Boheme, een zusterskind van de H. Elisabeth, sloeg de huwelijks-aanvragen van Keizer Frederik den 2de en van den Koning van Engeland af en werd eene arme zuster van de orde van den H. Eranciscua.

Ziedaar eenigen der bloedverwanten, op wie het voorbeeld der H. Elisabeth zoo krachtig ter heiliging werkte,.

-ocr page 395-

380

'Maar veel grooter is het aantal dergenen, die niet naar den bloede, maar naar het hart met Elisabeth verwant zijn, en die door haar heerlijk voorbeeld aangetrokken, eene gelijke levenswijze van zelfverloochening, versterving en overgeving aan de lijdende mensohheid hebben omhelsd. Het zijn de zusters der H. Elisabeth. Zij vormen eene eigen orde. die den regel van den H. Pran-ciscus volgt, maar zich inzonderheid aan den dienst der zieken toewijdt, naar het voorbeeld der H. Elisabeth, en daarom ook draagt zij haren naam. In hare regels wordt den zusters uitdrukkelijk voorgeschreven, de arme ledematen van Christus met liefde en eerbaarheid te dienen, de moeiten, aan dien dienst verbonden, en de ondank baarheid der zieken met geduld te dragen en de lijders door woord en daad tot geduld op te wekken ; met de zieken niet te bespreken wat in de wereld voorvalt; de zieken, die in de kennis der geloofswaarheden achterlijk zijn, te onderrichten en te leeren bidden ; te zorgen, dat de zieken tijdig de H. Sakramenten ontvangen, enz. Deze orde bestaat sedert eeuwen tot op den huicLgen dag. Het mostaardzaadje, waaruit zij is ontkiemd, is de H. Elisabeth. Ieder jaar sterven eenige medeleden daarvan en deze worden als goede tarwe in de hemelsche schuren gebracht; de godzalige dochters gaan tot hare heilige Moeder; en telken jare botten nieuwe knoppen en bloesems uit en zetten zich nieuwe vruchten aan den grooten boom der orde van de H Elisabeth.

Het voorbeeld der H. Elisabeth is het woord Gods, dat leven en vleesch geworden is; daarom geldt van dit voorbeeld, wat de Heer van het woord Gods zegt ;

Een deel (van het zaad) viel echter in een goeden grond, en bracht deels honderdvoudige, deels zestigvoudige, deels dertigvoudige vruchten voort.

Matth. XIII: 8.

Afscheids-woord.

Wanneer gjj, lezer, aan deze laatste bladzijde ge-

-ocr page 396-

381

komen zijt, dan scheiden zich drie personen, die gedurende eenigen tijd op geestelijke wjjze met elkander verkeerd hebben ; de lezer, de H. Elisabeth en ik, de schrijver van dit boek. Voor de scheiding wiliknogeene bijzondere aangelegenheid bespreken.

Wat ik beschreven heb, is geen roman, maar de waarachtige geschiedenis eener buitengemeen heilige vrouw. Daarom ben ik in geenen deele voldaan, wanneer ik den lezer ook al eenig aangenaam onderhoud zoude verschaft hebben; ook stel ik er weinig belang in, wanneer deze of gene zegt: »Ik ben bij het lezen gesticht geworden, en waarlijk het lijden der goede landgravin heeft mij weemoedig gemaakt en getroffen.quot; Wanneer dit het eenige uitwerksel is, dan heeft het voorbeeld der H. Elisabeth even weinig te weeg gebracht als de zonneschijn op een onvruchtbaren zandgrond, die wel warm, maar niet vruchtbaar wordt.

Eene heilige ziel, als die van de H. Elisabeth is ook in den Hemel nog dorstig, zoo lang er menschen op aarde zijn ; zij verlangt vurig, dat er zeer vele christenen denzelfden weg bewandelen, dien zij betreden en haar tot eene onbeschrijfelijke verheerlijking heeft opgevoerd.

En daartoe wekt het voorbeeld van haren levenswandel op. Wanneer ik aan de oneindige verscheidenheid der gemoederen denk, dan vormen alle lezers te zamen eene groote ladder, van de laagste trede der ongeloo-vige, onchristelijke spotters beginnende, tot aan de ziel, die ernstig en trouw zich beijvert, de H. Elisabeth in vroomheid, ootmoed en verachting der wereld, in versterving der zinnelijkheid, in de liefde tot God en tot den naaste en in liefdewerken na te volgen. Nu vorder ik, wel is waar, van geen enkelen lezer, de hoogte der volmaaktheid welke Elisabeth bereikt heeft, maar ik wil ook van geen enkelen lezer, die nog eene vonk van goeden wil in het hart omdraagt, afscheid nemen, zonder hem ten slotte ten minste eene dringende aanmaning te doen. Ik verlang namelijk, dat ieder het voorbeeld der H. Elisabeth eere, en zijne eigen arme ziel eene

-ocr page 397-

382

■weldaad bewijze, door het geringste, wat de christen -christelijks kan verrichten. Wat is dat ? De H. Elisabeth zal u dat zelve onderwijzen en zeggen. —

Aanschouw het beeld voor den titel van dit boek: een Dominikaner in Italië, die wegens zijn heilig leven zalig verklaard is, Angelo van Piesiole, heeft de H. Elisabeth ook geschilderd. Wat gij voor u ziet, is eene navolging van het beeld dat hij geschilderd heeft. Ziet gij daaruit niet, wat hij wil ? De H. Elisabeth staat afgebeeld voor u en vraagt u iets; die rozen in haar voorschoot toonen u aan, wat voor u eenmaal ontkiemt uit alles, wat gij in liefdewerken aan den noodlijdenden naaste besteedt. Dat niemand, die dit boek uitgelezen heeft, het ter zijde legge, alvorens besloten te hebben dat hij iets zal geven voor een werk van barmhartigheid, zjj het ter ondersteuning van een noodlijdend gezin, voor een armen kranke, ter verzorging van een kind, dat geene of slechte ouders heeft, tot onderricht van eenig kind ; zij het tot stichting en ondersteuning van Gode behagelijke inrichtingen, b. v. een Godshuis, een gasthuis, een gesticht voor oude dienstboden, zendtlingen, voor de Vereeniging van den H. Vincentius of van de H. Elisabeth, den opbouw eener kerk in eene behoeftige gemeente, enz. Opdat gij het echter niet vergeten moogt, leg wat gij geven wilt dadelijk ter zijde, en hebt gij het voor het oogenblik niet in geld, beloof en schenk het in uw hart, zoodat gij het Gode schuldig zijt en uwe belofte niet kunt intrekken.

Wanneer echter iemand dit boek gelezen heeft, die zelf werkelijk arm is, en misschien van de liefdegiften van anderen leeft, toch hebt gij, vrome ziel, ook nog wel iets, waarmede gij anderen barmhartigheid bewijzen kunt. En is de weldaad, die ik bedoel, voor eene andere ziel veel waard, zij is voor u zeer goedkoop — na-melijk, stort een godvruchtig gebed voor alle armen, gevangenen, bedrukten, kranken, stervenden, overledenen, voor de geheele Christenheid, inzonderheid voor die personen, met wie gij bekend zjjt en die naar ziel of li-

-ocr page 398-

383

chaam ellendig zijn. Dit is eene sclioone, rjjke gave, en zal voor velen misschien van meer nut zijn dan geld of geldswaarde.

Ik spreek geen enkelen lezer van eene gift vrij. Wie het over zich kan verkrijgen, met het oog op deze barmhartige vrouwe Elisabeth niets te doen, die is inwendig dood, en draagt het oordeel in zich rond, hetwelk de onbarmhartigen in het oordeel zal treffen. Moge ieder zich aan de rechterzijde houden.

»Dan zal de Koning zeggen tot hen die aan zijne rechterzijde staan: Komt, gij gezegenden mijns Vaders! Bezit het Eijk, dat u vóór het begin derwereldbe-reid is. Want ik heb honger gehad en gij hebt mij gespijsd; ik had dorst en ge hebt mij gelaafd; ik was vreemdeling en gij hebt mij geherbergd; ik was naakten gij hebt mij gekleed; ik was krank en gjj hebt mij bezocht; ik was in de gevangenis en gij kwaamt tot mjj.quot;

Matth. XXV : 34-36.

BID VOOR ONS, HEILIGE ELISABETH, OPDAT WIJ WAARDIG WORDEN EENMAAL DEZE WOORDEN UIT DEN MOND DES HEEREN TE HOOREN.

AMEN.

e

a

?

a

-ocr page 399-

K f-'

- ■

.

_

-ocr page 400-
-ocr page 401-
-ocr page 402-