131
■-a:
J ■
cfczocdazoc ha p
//. Antonius van Padua,
G. W. VAN BELLV. ^ kotterham.
Rl
TER EERE VAN DEN
ƒ$, ^.NTQNrUS VAN; j^ADUA.
in de Parochiekerk van de H. ROSALIA.
BIBUOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT
botterdam, G. W. VAN BELLE.
-59
JMPRIMATUR.
Libr. Cens.
H A R L E M I,
Jie 5 Martii 1882.
RIJ.KSUN'VËFISiTEIT UTRECHT 1605 6198
_L
Handelsdrukkerij van VAN BELLE A VAN '3IJCK.
ter eere yan tlón H. Antonins m Paöua.
Antonius Van Padua!
Zoo heilig en zoo goed; Wij loven God,
Die door uw hand Zoo vele wond'ren doet.
Geen geur en kleur Van bloemen is Zoo aangenaam en fijn, Als voor een ziel,
Die God bemint, Uw schoone deugden zijn. Antonius enz.
De liefde Gods En Godes eer
4
Bewogen uwe tong;
Waardoor berouw. En zaal'ge vrees In alle harten drong.
Antonius enz.
Gij waart een schild, En zijt het nog,
Voor de onschuld in gevaar; Al wie u bidt;
Wordt uwe hulp In eiken nood gewaar. Antonius enz.
Antonius ,
Gij , menschenvriend , En vriend van God den Heer, Patroon van dit, Ons Broederschap; Zie gunstig op ons neer. Antonius enz.
Al komen wij Ook telkens weer
Voor vijand of voor vriend, Of voor ons zelv';
Toon dat men u Niet vruchtloos eert en dient. Antoxius enz.
Arme moeder des Verlossers,
Schoon een spruit van Davids stam Nedrig huisje in Nazareth, waar
Gahriël eens binnen kwam;
Josef, Jesus voedstervader.
Heilig en rechtvaardig man;
(Die de nooddruft voor de zijnen
Slechts door arbeid vinden kan), (hi
Stalleken in Bethlems' velden;
Kribbeken in dezen stal;
Jesus, die TT heeft verkozen.
Toont wat Hij ons leeren zal.
6
Broeders, hij , dien wij vereeren,
Onzen vader en patroon,
Hij verstond de schoone lessen,
Ons gegeven door Gods Zoon. (bis.')
De armoede is voor hem een parel, Die hij koopt voor al zijn goed; De ootmoed maakt hem d'allerminste r
Daar hij ziet wat Jesus doet.
Heil'ge Antonius, de wereld
Is zoo vol van ijdelheid;
Bid dat we ons voor alles wachten, Wat ons ten verderve'leidt, (bis.)
Duld niet dat we aan 't aardsche ons hechten Zoo verleid'lijk voor de jeugd;
Leer ons arm en ned'rig wezen —
Zonder ootmoed geene deugd.
Heil'ge Antonius , de wereld Is zoo vol van ijdelheid;
Bid dat we ons voor alles wachten. Wat ons ten verderve leidt, (hi*.)
7
III.
Bloemen kunnen de oogen boeien .
Als ze heerlijk staan te bloeien,
In haar volle kleurenpracht;
Maar ook als zij half ontloken,
Of in 't groen zijn weggedoken ,
Toonen zij niet minder kracht, (his.)
Schoon de palmtak der victorie;
Groot ook de ijver voor Gods glorie,
Die Antonius bezield';
Voor het waar geloof te sneven Bij de Mooren, was zijn streven;
Tot de Heer hem wederhield. (bis.)
Nu, in de eenzaamheid tevreden,
Blijft hij 't pad der deugd betreden,
Daar hij niet naar grootheid streeft ; Blijft op Jesus' voorbeeld staren, Die ook dertig lange jaren,
Gansch verborgen heeft geleefd. (Ins.)
8
Dat de wil van God geschiede! God alleen ons hart gebiede!
Ts ons dagelij ksche beê;
Maar komt God een offer vragen.
Moeten we iets om Hem verdragen; Neen! dan telt die beê niet meê. (bis.)
Wilt gij God oprecht beminnen,
Streelt dan niet nw eigen zinnen;
Zelfs uw smaak niet voor het goed. Herders, door Gods geest geleiden, Moeten n de spijs bereiden,
Die uw ziel het beste voedt, (bis.)
Zondaars, heidenen bekeeren,
Om Gods glorie te vermeeren,
Is een zaak van groot gewicht. Deugden oef'nen in 't verborgen En voor onze ziel te zorgen,
Is voor ons een eerste plicht, (bis.)
9
IV.
„Spreek, Antonius, een woord, „ Dat deez' broederschaar kan sticliten
Heb ik een bevel gehoord?
(Zal zijn nedrigheid hier zwichten?) Uw Eerwaardigheid gebiedt?
Ik? ik bid — ik kan dat niet. (hls.)
„Spreek, Axtoxius, begin;
..Wat uw mond ons dan verkondig.
„ Gaf de geest van God u in.quot; (Ongehoorzaam zijn is zondig.)
leder woord, dat zij vernam.
Was een vonk en werd een vlam. (his.)
Jesus is zijn zoeten naam Aan gehoorzaamheid verschuldigd;
Naam, dien aarde en hemel saam .Met gebogen knieën huldigt;
God de Vader schonk dat loon Aan den kruisdood van Zijn Zoon. (bis.)
10
Laat Axtonius' gedrag Onze levensregel wezen;
Eerbied hel)ben voor gezag. —
Wil de wereld nog genezen;
Zij ze niet meer eigenwijs!
Dan wordt de aard' een paradijs, ihi*.)
V.
Ouders van Antonius,
Veel geluk met zulk een zoon! Uw godvruchtig voorbeeld volgt Uw Antonius zoo schoon.
Al zijn tijd heeft hij bezet 1 ^ Met zijn lessen en gebed. )
Hij volgt Basilius na En Gregoor van Nazïanz;
Midden in een slechte stad Houdt hun deugd haar vollen glans; Beiden kennen slechts die straat, ^ Die naar school en kerke gaat. '
11
Altijd nuttig bezig zijn Hoedt ons voor de ledigheid; Die, helaas zoo menigeen Op verkeerde wegen leidt. Arbeid , niet gebed gepaard, Was en is Gods zegen waard.
Zijn hart zoo schoon van af zijn jeugd, Ontvanklijk voor do grootste deugd; Maar blootgesteld, als elk, aan strijden, (Het leven is een strijd op aard;
Goed strijden is den hemel waard); Dat hart zal hij Maria wijden.
Maria neemt dat offer aan,
Beschermt hem op zij n levensbaan, Behoedt haar liev'ling voor gevaren. Hij knielt zoo gaarne bij haar troon, Zij vraagt voor hem van haren Zoon, Dat hij zijne onschuld moog bewaren.
12
Maria, Moeder van den Heer, Zie ook op deez' vergad'ring néér. Bescherm ook ons op onze paden; Antonius van Padua,
Gij gaat ons voor — wij volgen na, Elk zal dit toonen door zijn daden.
VII.
Verlangt ge een tal van wonderheên; En dood, en ramp, en dwaling vliedt, Met duivel, en met pest;
De kranke richt zijn veege leên,
Die hij genezen ziet.
De boei, zij valt; de zee, zij wijkt; En jong, en oud, wat gij verloort. Het zij een lichaamslid.
Het zij een zaak, die u verrijkt,
Vraagt slecht , gij zijt verhoord.
13
(Ievaar, hoe dreigend, hoe verblind, Is op zijn voorbeê dra vergaan, En nood, hoe bang, houdt op; Verhaal het ons, die 't ondervindt.
Verhaal het Padnaan.
De boei, zij valt; enz.
Eer zij den Vader, en den Zoon,
Eer zij met Hen den Heil'gen Geest; Eer den drie-éénen God,
Wiens oppermacht en glorietroon
Van eeuwen zijn geweest.
1 )e boei, zij valt; enz.
VIII.
Als de geest des gebeds onze zielen bezielt. Dan ziet men ons dikwijls ootmoedig geknield,
En bidden met volle vertrouwen; Dan staamlen de lippen zoo menige beê; En stijgen de harten al biddende meê.
Dat bidden móet God wel aanschouwen. (Iris.)
14
Als de geest des gebeds onze zielen geleidt, Dan worden ze een akker, met zorgen bereid
Om dauw en om regen te ontvangen; De gratie van God is die regen en dauw, Die wij van den Heer, Zijn beloften getrouw. Wanneer wij hem bidden, erlangen, (bis.)
Als de geest des gebeds over zielen beschikt. Genade den akker des harten verkwikt, Dan bloeien er deugden als bloemen.
Valt daar, in die aarde, het zaad van Gods woo.t Dan brengt het het zestig- en honderdvoud voo Die zielen zijn zalig te noemen, (bis.)
Als de geest des gebeds onze zielen vervult. De geest, die den geest van de wereld niet duldt
Dan wordt ons de wereld steeds kleiner; Verzaadt zich de raaf in het slijk aan een lijk. De duif neemt naar de arke bij Xoë de wijk; Die lucht is gezonder en reiner, (bis.)
Als de geest des gebeds onze zielen doordringt, Dan hindert ons niets van hetgeen ons omringt,
Al dreigen ook groote gevaren;
Te midden der regens wordt Xoë niet nat.
15
Noch iets van dat alles, wat de arke bevat; Als hém kan God óns ook bewaren, (bis.)
Vis de geest des gebeds onze zielen verlicht, -.111 schrikken wij niet, schoon geplaatst voor
een plicht ,
Die moog'lijk de schouders zal drukken; . zoetjes en zachtjes, toch krachtig en sterk, kt hij ons — wij doen het gebodene werk; Sn heerlijk de vruchten te plukken, (bü.)
i'
s de geest des gebeds onze zielen gebiedt, i gt;an bidden wij nog, ook al bidden wij niet;
Verstrooiing kan zulks niet beletten. De meening van 'smorgens: „'k doe alles voor Godquot; Zal werken en lijden, bij 't reinste genot, Met goud van verdiensten omzetten, (bis.)
Ook Axtonius leidde die geest van gebed.
Waar Vader Franciscus , zoo waakzaam, op let;
Wien hier al het tijd'lijk moet dienen. De studie der wijsheid en heil'ge Schriftuur Maakt hem tot een Cherub in kennis — in vuur Tot eenen van II, Seraphienen. (bis.)
16
Ook Axtoxius lieiligt zich zei ven het eerst; Die plicht niBt op allen, op allen, ten zeerst;
Van d'overvloed moeten wij geven.
Wat Jesu.s ons leert heeft Hij zelf eerst gedaan. Prijs 1 lidden en werken en lijden dan aan,
Als go ook door dien geest wordt gedreven. (/«••gt;•.)
Ook Axtoxius werd door dien geest tot een held. Die, kalm en bedaard toch zijn vijanden velt;
En luisterrijk is zijn victorie.
o Vader, wij hidden verwerf ons dien geest. Die óns hart het eerst en dan and'ren geneest . Als Gij leven wij voor Gods glorie, (hi*.)
Bet kindje Jesas verscbijot aan Antonins.
Gods almacht blijft almacht .
Erkent men ze ook niet.
Maar blind, die in 't schepsel
Den Schepper niet ziet.
Gods wijsheid blijft wijsheid, Al noemt men ze dwaas;
17
(roils vrede blijft vrede
Al miuikt men geraas.
(rods goedheid blijft goedheid, Al wordt ze ook misbruikt; Voorzienigheid ziet, wie Zijne oogen niet luikt.
(rods liefde, blijft liefde.
Al blijft de ménsch koud; Het Zijn blijft (i-ods wezen.
Al worden wij oud.
(lods schoonheid blijft scboonhcid.
Al boeit zij hém niet.
Die in het vergank'lijk
Slechts schoonheden ziet. I)e glorie des Heeren
Vertoont 't firmament;
In zon, maan en sterren, Aan allen bekend.
Elk druppeltje regen.
Dat valt op onze aard,
Wijst ons op een Vader, Onz' dankbaarheid waard.
2
18
Elk diertje en plantje
Ze^t: „ God is alwijs quot; Kn vraagt, dat onz' stemme
J)icn N'ader raeê prijz'. De seliepping, verlossing,
En ;theil, dat (nis wacht, X'ereisclit, dat Hem eere Eu dank wordt gebracht.
De heiligen lezen
Alom en elk uur Den naam van den Schepper
Fn 't hoek der natuur. I )at lezen heft handen En harten omhoog Tot hem, die dat alles
Aan ;t niet eens onttoog. Maar 't hoek der genade
Zegt ons nog veel meer: „ Hoe goed en barmhartig „Is God onze Heer.quot;
„ Aan God zij de glorie ,, Den inenschen zij vree.quot;
19
Zoo zingen daar de engelen In Bethlehems steê.
Ken kindjen in doeken Ligt daar in een stal;
Dat ons 't Evangelie Verkondigen zal.
Dat kindje in de kribbe Is God en Mensch saam
De ware Messias
En Jesus Zijn naam.
Het trekt tot Zijn kribbe De herders van 't veld;
Wien Hij Zijn geboorte Door engelen meldt.
Drie koningen komen, En komen van verr;
En wie was zijn bode? Een wondere ster.
Wat zijn ze gelukkig! Gelukkig bij Hem;
Waarom? wel zij volgden Ziju roepende stem.
20
Het zaligst van allen,
Geknield op die plek,
Maria, Zijn Moeder —
T)e Maagd zonder vlek.
O Moeder van Jesus,
O Goddelijk kind,
Welzalig, die beiden U beiden bemint!
Fkanciscus beminde
Dat kindje zoo teêr.
Hij maakte een kribbe
In 't bosch, Hem ter eer.
Antomts' deugden
Verspreidden een geur.
Dat 't kind hem verscheen, met
Geslotene deur.
De lelie der kuisehheid
Zag bet in zijn hand; In 't hart liefde en ootmoed,
Geloof bij verstand.
Hij ijvert Gods glorie,
Als 't Goddelijk kind:
21
Vandaar dat ook Jesus Antonius mint.
De Mis is half, het klokje klept:
Ons Heer wordt opgeheven. Antonius is aan zijn werk;
Doch knielt, als waar hij in de kerk.
Schoon voorbeeld ons gegeven. Dat oogenblik is best besteed.
En zal het werk niet hinderen. De heir ge kerk gebiedt het niet Ofschoon zij het zoo gaarne ziet, Bezorgd voor hare kinderen.
Al wie in staat van gratie is Deelt zeker in den zegen,
Dien 't offer om zich heen verspreid; Maar die door deez' godvruchtigheid
Nog ruimer wordt verkregen Gij zondaar zelf, hoe zwart uw ziel
22
Van zonden mogen wezen,
Hoop, als gij dit godvruchtig doet. Dat Jesus' Godd'lijk offerbloed Uw wonden zal genezen.
Wat zal ons heil daarboven zijn?
Wat is ons heil hieronder? 't Is God! — Anïonius knielt neer, Zoodra hij hoort „daar is de Heerquot;;
God loont dit door een wonder. Hij kan de heiige Hostie zien,
Die daar wordt opgeheven;
Geen want of muur biedt wederstand: Gods almacht schoof die aan een kant. Wat leert ons zulk een leven!
XI.
Parel van het schoonste water. Heilige deugd van zuiverheid! God is uw belooner later — God, Die hier uw lof verbreidt.
2;^
Jesus, wordende onze broeder,
Kiest Maria tot zijn moeder;
Daar zij deze deugd bemint.
Maagd en Moeder is zij samen;
Item en Haar zou dit betamen.
Zulk een Moeder, zulk een Kind. (hia.)
Reine bronnen, heldere beken.
Bieden zuiver water aan.
, Zuiver leven is een teelten
Van wat binnen om moet gaan.
( roede boomen, goede vruchten Zoo gezelschap, zoo genugten;
Zuivre harten, zielevrêe.
Werken, woorden en gedachten Loeren wat men hoog moet achten. Geven ieder lessen mêe. (7gt;m.)
Vluchten, vasten, bidden waken,
Was den heil'gen nooit te veel;
Strijdend naar den palm te haken
Was hun, is óns aller deel. Ook Axtoxius heeft gebeden,
Met Maria's hulp gestreden.
24
Km als held gezegevierd.
Laten wij den moed niet zinken Dan zal ook die parel blinken
Aan de Kroon, die ons eens siert, {h
XI r.
Gezegende tong van Antonius (Riep Bona Ventura weleer)
In 't graf onbedorven het blijkt dus
„Hoe kostbaar gij zijt voor den Heer. Nóg houdt gij niet op Hem te loven — Die kracht mocht de dood u niet rooveu
„ Gij doet wat gij steeds hebt gedaan, Door wond'ren uw roeping bewijzen, Gij leerdet ontelbren Hem prijzen. 1 „ Wij sluiten bij dezen ons aan.
Eenige stemmen.
Antonius stierf heilig;
Zijn ziel bij God is veilig;
Bewijs — mirak'len veel en groot —
25
De Kerk erkent zijn glorie, Eu roemt ons zijn victorie,
Reeds 't eerste jaar na zijn dood.
{Allen.) „Gezegende tong----
Kenif/t' stemmm.
Die glorie zal niet tanen Bij dankbre Paduanen:
Noch geld noch arbeid wordt gespaard. Voor al zijn gunstbewijzen Doen zij een kerk verrijzen, Een kunstgewrocht, hun adel waard.
(. I Hm. ) „ Gezegende tong....
Ernige s temmen.
Zij zal den schat bewaren,
Die twee en dertig jaren Xiet ver van daar begraven lag.
Haar edelste gesteente Is minder dan 't gebeente,
Dat zij van hem bezitten mag.
{Allen.) „Gezegende tong----
2«
Eenific stemmen.
In 't open graf daaronder Aanschouwen zij een wonder. Dat allen met verbazing treft:
Oat de aarde 't vleesch verteerde, Maar zijne tóng niet deerde, Die zwijgend nog Gods macht verheft. {Allen.') „Gezegende tong____
Eenige stemmen.
Ze is blozend, schijnt te leven. En balsemgeur te geven.
Nog wordt die heiige tong vertoond. God leert ons door dit worder Hoezeer Hij reeds hieronder Den ijver van Zijn dienaar loont. (Allen.) ,, Gezegende tong....
„Of lijden of stervenquot; Riep eenmaal Theresia uit.
„Niet sterven maar lijdenquot;
Hiep weder eene andere bruid.
Be een wenschte te sterven Om 't hemelsche te erven;
Of liever, als Paulus, raet Christus te zijn; Zij beiden verzochten te lijden;
Haar lijden gaf Jesus verblijden; En Jesüs' verblijden verzachtte haar pijn.
Franciscus , die Seraf Van liefde, beminde het kruis;
Die toon klonk hem schooner Dan 't lieflijkste snarengeruisch.
Wat hem het meest griefde AVas dit dat zijn liefde,
Zijn Jesus, gekruisigd, niet meer werd bemind. De Heer kwam Franciscus beloonen; In hem ons Zijn wonden vertoonen.
Heil u, die in 't kruis uwe zaligheid vindt!
Die heiligen schouwden Zoo gaarne naar Golgotha's top;
Zij zagen -— en bouwden Bij Jesus hun celleken op
2S
De G-odmensch, vol wonden Tot delging der zonden;
Het hart van de Moeder, doorboord niet een zwaard : Joaxxes, de heilige vrouwe,
Die lijdend, den Lijder aanschouwen; 't Roept alles „Is -Tests uw liefde niet waard?quot;
Antonius zegen Vangt eveneens aan niet het kruis,
Door kracht van dit teeken Verdrijft hij het helsche gespuis.
Beeard en Gezellen,
Gij kunt ons vertellen,
Wat liefde voor 't kruis in Antomus gloeit;
Hij ziet uwe wonden nog rooken, t
En voelt reeds zijn hart gansch ontstoken Voor 't land, waar hij ziet dat de martelpalm groeit.
Het lijden kan pijnen,
Perst tranen uit oog en uit oog;
Maar een hlik op Jesus Vaagt ons ook de wangen weer droog. Ook de arbeid kan drukken;
Maar vruchten, te plukken.
......* M
2!)
Vergoeden ook alles — zoo 't lijden voor (lod. Met moet dan de driften bestreden! En onder de lenze geleden ;
„Mijn zoetste genot, is het lijden voor God,quot;
Men plukt een rijpe vrucht heel licht van haren stengel: De vlucht tot God is zeer gemak'lijk voor een engel: o Heiige Antonius! een wenk van God den Heer Is u genoeg — Gij zijt bij God — en hier niet meer. De schoonste en fijnste bloem, al staat zij onder honderd. Wordt door een kenner licht gezien, geschat, bewonderd. Het ongeschapen oog, dat in zijn keus niet faalt.
Zag in Antonius' deugd de schoonste bloem gemaald.
Die parel, rijk van gloed, en van onschatbre waarde, Was voor den hémel goed ; zij was te schoon voor de aarde. Zijn reine ziel stijgt op tot voor den troon van God; Doch laat ons nog een schat in 't stoflijk overschot.
Zijt gij met Christus mee, naar Paüi.üs woord, verrezen, Dan moet hetgeen gij zoekt het bovenaardsche wezen ; Het rijk. waar Christus zit aan 's vaders rechterhand; Zint dan den hemel, en niet de aarde, als vaderland.
30
Dat deed Antonius, die zoon van deugdzame ouders; Hij droeg des Heeren juk reeds op zijn kinderschouders; Den hemel hield hij hij zijn leven in het oog;
Geen wonder dat zijn ziel zoo vrij ten hemel vloog. Hij leerde vroeg zich zelv' en al het aardsch versmaden; Ja koos met vrijen wil wat de Evangelies raden.
Zulk goed begin wordt met een heerlijk eind bekroond, Terwijl een zaal'ge dood een heilig leven loont.
Het geloof is een gaaf, en een gave van God,
Een der grootste, die God ons kan geven.
Door zijn licht zien wij dnidlijk elk Godlijk gebod;
Het volbrengen van deze is ons leven.
Is het licht van de rede gelijk aan de maan;
Door de zonde staat veel in het duister;
Door 't geloof zien wij alles in 't zonnelicht staan. En omgeven met godlijken luister, (bis.)
Wij aanbidden niet enkel Gods scheppende hand.
Die wij alles met wijsheid zien leiden;
Ook aan 't kruis op den berg van Calvarie geplant. Zien we een hand eenen balsem bereiden.
31
t Is tie band des Verlossers zoo gruwzaam gewond,
Die zijn bloed tot ons beil wil vergieten:
Tusscben God en de mensch sluit Hij 't vredeverbond. Ja wij kunnen Gods vriendscbap genieten. (Itis.)
Als geboorzame kind'ren der heilige Kerk
Zijn wij kind ren van God, haren Stichter.
Door zijn hulp en haar hand wordt ons daaglijks bet werk,
Het groot werk onzer zaligheid lichter.
Zijne Godlijke leer is het voedsel der ziel;
Als een moeder deelt zij ons dat mede.
Zijn genade biedt zij aan die staat, en die viel Zij bewaart en verzorgt ons den vrede, (bis.)
Maar zoovelen erkennen, of kennen haar niet.
Of zij willen haar lessen niet booren.
Help, Aniomus, help! waar Gij hulp noodig ziet;
Want verlosten gaan anders verloren.
Het geloof en Aktoxius is sterk, en zoo groot.
Dat hij gaarne zijn leven wil geven.
Gelijk Jesus zijn bloed voor de waarheid vergoot, Zoo zoekt hij voor die waarheid te sneven, (bis.)
Het geloof van Antonius is levend genoeg.
De gevaren bij Ketters te trotsen.
Dit was de arbeid, dien God van Antokius vroeg, Hij buigt harten , nog harder dan rotsen.
32
Het geloof van Antonius dringt door in de zee,
En roept visschen, waar inenschen niet luisteren; En de Heer doet een wonder, en werkt met hem meé Om den mensch aan zijn woorden te kluisteren, (bis.)
Het geloof van Antonius ducht geen gevaar,
Ook als hij eenen dwingeland nadert;
Ezzelino verschrikt bij de woorden: „barbaar''
„Om uw hoofd is Gods gramschap vergaderd. Het geloof van Antonius gebiedt aan een dier.
„Eer uw Schepper, uw God, hier verborgen „In de heilige Hostie; het aarzelt geen zier,
En het knielt, en vergeet zijn verzorgen, (bis.)
Het geloot van den Heiige heeft wond'ren gedaan:
Hij kon duizenden zondaars bekeeren.
Laten wij ook geloovend niet werkeloos staan,
Maar hem volgend Gods glorie vermeeren. Wy, o Vader! gelooven, bewaar ons gelooi!
Hat en woorden en werken het toonen;
Dat geen list en geen lust van dien schat ons beroov'; Maar de Hemel ons eeuwig mag loonen. (bis.)
XVI.
Verlangen naar den Marteldood.
I it het edelst bloed gesproten,
Maar nog eed'Ier door uw deugd, Gaaft gij Jesus en Zijn Moeder
Heel den bloeitijd uwer jeugd, t Ordekleed van Sint Feaxciscus Daalde van uw schoudren neer, Roemrijk schitt'rend door uw wijsheid. Door uw godsvrucht eind'loos meer. (hi
loen gij de eerste bloedgetuigen
A'an den Seratijnsclien stam.
Hunne kleedren rein zaagt wasschen
In het offerbloed van 't Lam, Hun verscheurde ledematen
Rood geverfd in 't martelbloed, Stroomende uit hun heil'ge wonden. Vol van eerbie l hadt gegroet, (his.)
3
34
Toen ook wildet gij gaan strijden
Onder Sint Feanciscus vaan. Óm den dood der martelaren
Voor uw Jesüs te ondergaan.
In het arm versleten kleedsel,
Van Assisi's Serafijn,
Zoudt ge een licht der wereld worden, En het zout der aarde zijn. (bii.)
Moog Antonius een vonkje
Van uw hemelsch liefdevuur,
Uwer kindren hart ontvlammen
In dit heilig avonduur.
Dat uw helderschij nend voorbeeld
Ons een licht in 't duister zij Door dit dal van tranen henen,
Naar het hemelsch feestgetij, (bis.)
XVII.
trij waart Franciscus waardig,
o ;
In ootmoed hem gelijk,
Nu juicht Ge als Hij verheerlijkt ,
In Jesus' koninkrijk.
Antoniüs zoo machtig,
O hoor ons dankbaar lied, Gezeteld in Gods glorie,
Vergeet Uw kindren niet.
Gij zocht om Jesus liefde.
Als de arme Serafijn,
In armoe hier te leven.
Om eeuwig rijk te zijn.
Antoxius, enz.
Hier schitterde in uw ziele De bloem der zuiverheid, De aanschouwing van Gods aanschijn
V» erd t loon, U toegezeid. Antonius, enz.
36
Daar daalde uit 's Hemels woning,
In 't midden van den nacht, De Zoete Lieve Vrouwe,
Die 's Werelds Licht ons bracht. Antonius, enz.
Zij droeg aan 't moederharte Het Kind van Bethlehem, En groette U eindloos minzaam,
Met wonderzoete stem.
Antonius, enz.
Zij liet Haar Lieven Jesus,
Omstraalt door 't eeuwig licht, Aan uwen boezen rusten;
Haar eigen Godlijk wicht Antonius, enz.
O help ons Jesus volgen,
In blijdschap en in smart, Opdat wij eeuwig rusten,
Aan Jesus Godlijk hart. Antonius, enz.
XVIII.
Wees gegroet Franciscus' zoon.
Wees gegroet, o dierbre Heiige, Onze voorspraak bij Gods troon;
Dat uw hand ons steeds beveilge Langs het doornig Levenspad, j Naar de schoone Hemelstad. I
Wees gegroet, o eedle bloem. Uit de Serafijnsche gaarde; Eer der Orde, 's Vaders roera,
Uit de zandwoestijn der aarde. Door der Englen reine hand. Naar den Hemelhof verplant.
bi*.
Priester naar het Hart van God
Zie vol heilig medelijden, Op zooveler treurig lot;
Wil hen uit den druk bevrijden, Zend uw bijstand van omhoog; | ^. Wisch de tranen uit hun oog.)
38
Breng ons eens, Antonius,
Uit het land van eeuwge glorie, Jesus zoeten vredekus
En den palmtak der victorie; Wenk ons vriendlijk met uw hand i Naar het Henielsch Vaderland, j
XIX.
Wonderen van het H. Sacrament.
Er knielt vol teedre godsvrucht,
Bij de Altaartreden neer, Een Serafijn van liefde.
Ontvlamd voor Jesus eer. Doorgloei, o dierbre Heiige,
In dit aanbiddingsuur.
De harten uwer kind'ren. j
hl*
Met hemelsch liefdevuur. (
De vijand dorst bestrijden,
Den Herder eindloos goed.
Waar Hij zijn schapen spijzigt,
Met 't eigen Vleesch en Bloed. Doorgloei enz.
8!)
.Axto.vu's vraagt, smeekcnd Voor Gods genadetroon, Een heerlijk schittrend wonder Tot delging van dien hoon. Doorgloei enz.
Daar heft hij, vol van eerbied.
In zijn gezalfde hand. Het Sacrament des Altaars.
Des levens onderpand.
Doorgloei enz.
En 't uitgehongerd lastdier ^ alt op de knieën neer. En buigt, als in aanbidding.
Zich neder voor zijn Heer. Doorgloei enz.
De vijand is verslagen.
En aan den voet van 't kruis. Ligt hij rouwmoedig neder.
En keert naar 's Vaders huis. Doorgloei enz.
40
XX.
Axtonius, o menschenvriend! Die door uw deugd hier hebt verdiend . Dat elk nog van uw liefde en macht Verhooring zijner bée verwacht. Gij, die een geur van zuiverheid, Als engel in het vleesch verspreidt; Aan U verschijnt het god'lijk Wicht. Dat zeeg'nend in uwe armen ligt.
Antonius , wij vragen niet Om zulk een gunst als u geschiedt. Doch dat ons hart een woning zij Die Hem behaagt zoo dikwijls wij Hier zitten aan Zijn heil'gen disch, Wijl Hij ons zielen voedsel is: Het onderpand der zaligheid Die onze ziel daarboven beidt.
Neen, ons verlangen mag niet zijn, Dat Jesus zichtbaar ons verschijn'; Doch dat Hij in ons harte leev', En ons die groote gratie geev,
Die ons doet voortgaan in het goed Die ons daarin volharden doet; Die ons als u aan deugd gewend Zal brengen tot een zalig end.
W anneer voor ons de stonde slaat Dat onze ziel deze aard verlaat; Antonius, reik ons dan de hand En leidt ons naar ons vaderland. Als gij ons uwen bijstand biedt Dan vreezen wij het sterven niet. O Vader, hoor die kinderbêe, En geef ons nog uw zegen mêe.
XXI.
Heil'ge minnaar van den Deer Laat ons om uw zetel dringen Laat uw kind'ren U ter eer Voor uw beeld een loflied zingen O wij smeeken luid en blij; ^ Heil'ge Axtoxu s bid voor mij.
(toqs genade maakte U groot,
Groot voor Hemel en voor aarde,
Gij , die nimmer weerstand Iloodt.
loont ons hare hooge waarde.
O wij , etc.
Hid, dat wij ook die gena Nimmer, nimmer wederstreven:
Dan verandert ook weldra Onze wandel in dit leven.
O wij, etc.
Van de wieg tot aan het graf Zetten wij maar een'ge schreden:
Smeek voor ons de gratie af,
Dat wij 't pad der deugd betreden.
') wij . etc.
Ziet Gij soms voor ons gevaar I usschen 's werelds kronkelwegen ,
loon dan Uw bescherming daar,
En houdt onze voeten tegen.
' gt; wij , etc.
43
Naar den hemel leidt het pad, I )at ons God heeft voorgeschreven,
Dat Uw voet getrouw betrad; Daarop wand'len is ons streven. O wij, etc.
Bede tot dan H. Antonins van Padna.
O min'lijke Vader,
Thans gunsten gedeeld! Aan ons hier te gader,
Geknield voor Uw heeld. Ave, Antonius. (ter.')
Het Kind is almachtig,
Dat Kind op Uw arm, Dat Uw hée, zoo krachtic.
Zich onzer erharra.
Ave, etc.
44
Gij kent onze harten Nog beter dan wij;
Toon Hem onze smarten; Verzachten kan Hij.
Ave, etc.
Die vader vol zorgen Voor gade en kroost,
Zoekt hier in 't verborgen Bij U zijnen troost.
Ave, etc.
Die moeder zoo tceder, Bukt onder een kruis;
Zij bidt eu keert weder Met vreugde naar huis.
A ve, etc.
De jeugd, die de branding Der wereldzee ducht,
Komt tegen de stranding Tot U hier gevlucht.
Ave, etc.
0 mogen ze als rozen ,
U, Vader, ter eer, Van onschuld steeds blozen.
Voor ons en den Heer. Ave, etc.
Help allen te gader,
Uw kind'ren het meest; Door gunst van den Vader, Den Zoon en den Geest. Ave, etc.
Loflied op den H. Antonius van Padua.
Antonius' uw deugd werd nooit verzwegen,
Geen wereldsch held werdt meer dan Gij genoemd, Door heiligheid hebt Gij een naam verkregen, In Christus' Kerk alom bekend, beroemd.
Refrein.
Groote Wonderdoener Van Padua,
Verheven Minderbroeder, ( ^ Verwerf voor ons gena! \
46
Voor iedereen waart Gij gestaag te nad'ren;
Getroost, gesterkt was elk , die henenging; Men zag om U en jong en oud vergad'ren; Wie telt het goed, dat elk van U ontving ?
Refrein.
Groote Wonderdoener, etc.
Ge aanhoort de hêe van hem, die U wil eeren,
En draagt die op aan Jesus, die U mint. Uw vriend kan steeds, wat hij ook moog ontberen, Verzekert zijn, dat hij verhooring vindt.
Refrein.
Groote Wonderdoener, etc.
Verkrijg voor ons, dat wij gehoor steeds geven Aan Gods gena, en voortgaan in de deugd. Met ü vereend eens in den hemel leven. En daar in God genieten eeuw'ge vreugd.
Refrein.
Groote Wonderdoener, etc.
49
Moderato.
t3C-
An - to - ni - us van Pa - du- a! Zoo
hei - lig en zoo goed; Wij lo - ven God, die rail. | ||||||||||||
| ||||||||||||
i é • |
Geen a;enr en kleur van bloe - men is zoo
quot;•f
aan-ge-naam en fijn, als voor een ziel, die ra//.
li
?•
God be-mint, uw schoo-ne deug-den ziju! (1) Melodiën van Oos, Beltjens.
50
II.
ü
amp;
| ||||||||
Ar - me moe - der des Ver |
| ||||||||
ne - drig huis - je in Na - za .- reth, waar dim. |
Ga - hri - el eens biu - nen - kwam; a mf____cresc.
Jo-zef, Je - sus voed-ster - va - der, | ||||||||||||||||
|
51 | ||||||||
| ||||||||
Die de nood-druft voor de zij - uen |
slechts door ar - beid vin - den kan, | |||||||||
| |||||||||
slechts door ar - beid vin - den kan. |
Bloe - men kun- nen de oo- gen
| ||||||||||||
boei-jen, als ze heer-lijk staan te |
3:
tfe
bloei-jen in haar vol - le kien - ren-praeht •
| ||||||||||||||||||||||||||||
of in 't groen zijn weg - ge - do - ken, |
too - nen zij niet min - der kracht, mJ poco rail.
too - nen zij niet min - der kracht.
i
P
Spreek, An - to - ni - us, een woord,
dat deez' broe - der - schaar kan stich-ten,
*
3 ^ -#■ *
zal zijn ue - drig - heid hier zwich-tea.
i
-tr—ë—»-
Uw Eer - waar - dig - heid ge - biedt.
$=
P
Ik? ik bid, ik kan dat niet, gt;«,/' ratL
Ik? ik bid — ik
IS--
Ou - ders van An - to - ni - us.
i
$-
kan dat niet.
54
dim.
Veel ge - luk met zulk een zoon!
i
Uw god - vruch - tig voor - beeld volgt
| |||||||||||||||
Uw An - to - ni - ns zoo schoon, Al zijn |
| ||||||||||||||||||||
tijd heeft hij be - zet met zijn les- sen |
* j. |
--1-f- -ö—#— |
—p—»— | |
en ge - bed, |
al zijn |
tijd heefï rail. |
hij le- |
-6- ^ ri | |||
-J—i—-J- | |||
'--4--'-- zet, met zijn |
les - sen |
en ge |
bed. |
55
m
quot;X
Zijn hart zoo schoon van af zijn
^ -1—1 | |||
-(CD V—^-1— |
-!—;— —t-1— |
—i—f--1— —Ö- | |
jeugd, ont-r, i. P |
vank - lijk CJ |
voor de 'esc. |
groot - ste 'quot;f |
deugd; maar bloot-ge-steld, als elk, aan strij -V
den; Het le - ven is een strijd op | ||||||||
| ||||||||
aard; goed strij - den is den He - mei mf poco rail. |
-s--1--Y
3
tMj—-
waard; Dat hart zal hij Ma-ri-a wij - den.
56
VII.
Met nadritk.
—N—
V-
Ver - langt ge een tal van won-derheen: en
i
dood, en ramp, en dwa - liug vliedt met --P =
dui- vel. en met pest; De kran- ke richt zijn
vee - ge leen, die hij ge - ne - zen ziet, die
mf Igt;
hij ge - ne-zen ziet. De boei, zij valt; de
57
^
zee, zij wijkt; en jong, en oud, wat
gij ver - loort, het zij een lig- chaams
W--
i
~p
lid, het zij een zaak, die u ver - rijkt,
i
Vraagt slechts. Vraagt slechts, gij zijt ver-
hoord, Vraagt slechts. Vraagt slechts, gij
3 Herhaling.
i
V
2. Ge
zijt ver - hoord.
58
Moderato. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
dim. | ||||||||
| ||||||||
trou - wen; dan staam- len de lip- pen zoo |
cresc. | ||||||||||||
|
bid-den-de mee, Dat bid- den moet God wel aan-
59
HET KINDJE JESUS VERSCHIJNT AAN ANTONIITS.
i
Antlantluo. | ||||||||||||
|
kent men ze ook niet, maar blind, die in 't
| ||||||
schep-sel den Schepper niet ziet; Gods wijsheid blijft |
wijs-heid, al noemt men ze dwaas; Gods vre-de blijft
00
| ||||
vre-de, al maakt men ge-raas; Gods goed-hcid biijft |
I*--*
goed-beid, al wordt ze ook mis-bruikt; Voor-
w
B-
rail.
zie-uigheid ziet, wie zij - ne oo- geu niet luikt.
vkt — 7-
De Mis is half, het klok-je kle2)t; Ons
Heer wordt op - ge - he - ven, An-to- ui - us is
aan ziju werk; Doch knielt, als waar hij in de
61
^l-
kerk, schoon voor- beeld ons ge - ge - ven Dat
| |||||||||||||||
oo-gen-blik is best besteed en zal het werk niet |
A--
-y—N-
hin - de-ren, de heil-ge kerk ge-biedt het mf_
t-
mf
-i=
niet — of - schoon zij het zoo gaar - ne
rail.
ziet, be- zorgd voor ha - re kin - de - ren.
XI.
Aiulantino.
i
PE
Pa - rel van het schoon-ste wa - ter.
62
mf dim. | ||||||||||
| ||||||||||
Heil-ge deugd van zui - ver-heid. God is mf , |
È
tzzn^z
uw be - loo - ner la - ter, God, die hier uw dim. | ||||||||
| ||||||||
lof ver-breidt. Je - sus, wor - deu - de on - ze |
Moe- der is zij sa - men; Hem en haar zou
63
cresc. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII. |
| |||||||||||||||
blijkt ons dus hoe kost-baar gij zijt voorden |
64
Heer, No^ houdt gij niet op Hem te lo - ven; die
mf
È
kracht mocht de dood u niet roo - ven, gij
2
quot;ZIIZ
doet wat gij steeds hebt gedaan, door wond'ren uw
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prij-zen, quot;Wij slni - ten bij de - zen ons aan. |
p Eenige stemmen. | ||||||
| ||||||
An - to - ni - us stierf |
65
1—r
it
hei - lig, zijn ziel bij God is vei-lig; Be-
__P_
i
wijs: mi - ra-k'len veel en groot. De kerk er-
kent zijn glo - rie en roemt ons zijn vic-
to - rie, reeds 't eer-ste janr na zij - nen mf Allen.
dood, reeds 'teer-ste jaar na zij-nen dood. Ge -
XIII.
Moderato.
.-
'^7=.
„Of lij - den of ster - ven,quot; riep
i
66
-4-0-
een-maal There - si - a uit, niet ster-ven, maar iL dim. p
^-0-
lij - den, riep we-der eeu au- de- re bruid, d'een
T----*--«—TÉquot;
wenschte. te ster-ven om 't he- melsche te er-ven of
rail.
=1=1;
lij - den gaf Je - sus ver - blij - der. en
Je-sus ver-blij-den ver- zach - te haar pijn.
67
XIV.
Ü
--ïzlz
Men plukt ceu rij - pe vrucht heel
m
-•—*—
licht van ha-ren sten-gel; de vlucht tot God is
zeer ge - mak'-lijk voor een en - gel; O
fi:
68
—1--- | ||
—?——p-—•-•- |
-w-*-0^-J- |
#
:q;
hier niet meer. Ue sehoonste en fiju-ste bloem, al
if—N--^ \—V
staat zij on-der honderd, Wordt door eeu ken-ner
_mf
i
licht ge-zieu, ge-schat, be-won-derd, het
z-ï=w--
-g lt;• -» -a
S Herhaling.
±1
Ê=c=2'-
bloem ge-maald.
69
—w—f-ï----
ga - ve van God, een der groot-ste.
iimü
die
s
- ven; door zijn
God ods kau
m
70
—a I—j—j———»- -—-—--
le - - - ven. Is het licht van de
^ \
—-N----X-
I
*—«-
re - de ge - lijk aan de maan; door de
m
- de staat veel in het dui -
1-*—»—
ISStzzrJ—J
»■
god - lij - ken lui - - - ster, en om -
71
—^^—
zd—**—
p m w
2. Wij aan -
ster.
XVI.
VERLANGEN NAAR DEN MARTELDOOD.
deugd, gaaft gij Je - zus en Zijn
72
dim.
ü
M
-tt-l
ztizzquot;
-l-
Moe - der heel deu bloei - tijd u - wer '»ƒ
jeugd, 'tor - des - kleed vaa Siut Fran-
cis - cus daal - de van uw schou - dreu mf ,__^__- '___
neer, roem - rijk sehit-t'rend door uw
wijs - heid, door uw godsvrucht eind'-loos r=» rail. —^-* ■-^—i-j-J-j—
meer, door uw gods-vrucht eind'-loos 3 Herhaling.
2. Toen gij
74
glo - rie, ver - geet Uw kin - dren Herhaling.
3
niet.
:a;
2. Gij
75 XVIII.
Met vertrouwen. | ||||||
| ||||||
Wees ge - groet Fran - cis - cus' |
| ||||||||||||
zoon, wees ge-groet, o dier-bre Heil-ge, ou-ze |
voor- spraak bij Gods troon; dat uw
| ||||||||||||
hand ons steeds be - veil - ge langs het |
cresc. | ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
door - nig le - vens - pad, naar de |
76
schoo - ue He - in el - stad; langs het
1 1=j |
---1-d;-N' |
—1 • r-A |
i=Ê=t^= |
door-uig le-vens-pad, naar deschoo-ne Hemel-
Herhaling.
i
stad.
V
2. Wees se - ■
XIX.
WONDEREN VAN HET H. SACRAMENT.
•i.'
Er knielt vol tee - drc
gods- vrucht bij de Al-taar - tre-den neêr, een
77
| ||||||
se - ra-fijn van lief - de, out-vlamt voor Je-sus |
| ||||||
eer. Door-gloei o dier-bre Heil - ge, in |
#^-8- -i-VI |
L,. . d | |
^ »-•_ • * -jquot;: |
--1--1--V- | |
dit aau-bid-ding |
—'xz?--*-=- uur, — de |
T--1—,4_^_4 har- ten u - wer |
| ||||||
kiu-d'ren, met iie-melsch lief - de vuur,— de m poco rail. |
har-ten u - wer kindren, met he-mels lief-de-
V
2. De
Herhaling.
78
XX.
Andante maestoso.
-*--*
quot;ij 4È
1. An - to - ni-
us, O men-schen-vriend! die door uw
-^=0-
deugd hier hebt ver - diend, dat elk nog
o *
■h
i
van uw lief - de en raagt ver - hoo- rina:
cd-*-
| ||||||
geur van zui - ver - heid, als en - gel |
79
nf a tempo.
rail.
eS
I 57-
in het vleesch ver - spreidt; aau U ver-
schijnt het god' - lijk Wicht, dat zeeg'-uend m rail. 7
in u - we ar-meu ligt.
XXI.
±
V
2. An-
| ||||||||||||
Heil'- se min-naar van den |
80
| ||||||||
laat uw kin - d'ren U ter eer |
beeld eeu lof - lied zin-geu; O wij
1 smee- ken luid en |
Wij: |
i « quot;• Heil'-ge An -to - nius |
4L^ |
-| 1 | ||
bid voor mij; O wij smee - ken gt;quot;f
«A----0^*
luid en blij: Heil'-ge An - to - nius
V-/
m
7'aU. 8
bid voor mij.
81
XXII.
BEDE TOT DEN H. ANTONIUS VAN PADUA.
Opgewekt.
I u opgeweut. -==------„ij
* »-
ga - der Ge - kuield voor Uw beeld.
A - ve An - to - ni-us a - ve An-
to - ni- ns a - ve An - to - nius, An-
3 Herlialing.
3
to - ui - us.
li
2. Het
#=
_-.....- ..............
*