|
|
|||
|
|
M..
|
||
|
|
|||
|
|
|||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
^gaaraquo;
|
mt^raquo;
|
mm
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
#9632;
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
^ / -
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
,
|
||
|
|
||
|
BIBUOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
||
|
|
||
|
2856 576 4
|
||
|
|
||
|
|
|||||
|
t ha
|
|||||
|
|
|||||
|
|
fejtt #9632; laquo;it o '
|
||||
|
|
|||||
|
GtENEESWUZE
|
|||||
|
|
|||||
|
DER LONGZIEKTE
|
|||||
|
|
|||||
|
J #9632;•quot;::x
|
RUNDVEE,
|
||||
|
|
|||||
|
#9632; - y
#9632;
|
: ':nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;v A. HOEK,
.^t|laquo;llittnMgc Xt '3 (Srnutnljitäe.
|
||||
|
|
|||||
|
|
|||||
|
|
|||||
|
TE 'SCRAVENHACE,
bij H. C. SUSAN, C.Hzoox. 1852.
|
|||||
|
|
|||||
|
m
|
||
|
|
||
|
gebeukt EU C. H. SUSAN, Jr.
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
Toen voor weinige jaren het misgewas der aard-appelen, hoewel het meest door den arme gevoeld, echter voor de geheele maatschappij eene dreigende ramp scheen te worden, hielden vele geleerden zieh bezig met de oorzaken van, en de middelen tegen dat misgewas op te sporen. Er bestaat echter in ons vaderland nog eene ziekte, die al meer en meer een dreigend aanzien aanneemt, die dagelijks feller begint te woeden, en reeds zoo vele landbou-wers geheel of gedeeltelijk te gronde gerigt heeft. Uit alle oorden van ons vaderland komen dagelijks de berigten tot ons, hoevele slagtoffers weder door de longziekte geveld zijn. Voorzeker zullen ook hier de veeartsen, en zij, welke dat onderwerp wetenschap-pelijk behandelen, reeds lang gezoebt hebben naar de middelen tegen die dreigende ziekte; doch lot
|
||
|
|
||
|
|
||
|
nog toe schijnt geen gunstige uitslag hunne po-gingen bekroond te hebben. — Hoe zal men de po-gingen opnemen van hem, die in zekeren zin niet geregtigd is zieh op dat gebied te wagen, al hebben die pogingen ook bet welzijn van een groot gedeelte der maatschappij op bet oog? Ziedaar eene vraag, die den onderzoeker reeds bij de eerste schrede op den weg des onderzoeks zou doen te-rugtreden, ware bet niet, dat bij zieh zelven be-wust is, dat zijne pogingen uit een zuiver begin-sel zijn ontsproten.
Zoo is bet ook mij gegaan; na lang aarzelen heb ik eindelijk besloten die pogingen met kraeht door te zetten , en, indien ik eenigen goeden uitslag mögt verkrijgen, dien bekend te maken. Daaraan getrouw, deel ik dan ook nu sleehts mijne wijze van handelen en hare uitkomst mede, terwijl ik mij voorbehoud later de wetenscbappelijke gronden op te geven, waarop deze wijze van handelen steunt.
Doch alvorens de uitkomst mijner onderzoekin-gen mede te deelen, wil ik de oorzaak vermelden, die mij tot dit besluit bragt. Een landbouwer onder Voorburg kwam mij over eene ligte ongesteldheid raadplegen; daar ik hem reeds lang kende, en wist, dat bij vele koeijen aan de longziekte verloren had , deed ik hem natuurlijk de vraag, hoe bet thans met zijn vee gesteld was. laquo;Aeh!raquo; was bet ant-woord, laquo;zeer treurig, bet is wonder, dat gijlieden daarvoor geenen raad weet;raquo; waarop ik hem zeide
|
||
|
|
||
|
|
||
|
geen veearls te zijn, doch, na lang over die zaak gesproken te hebben, beloofde ik eens bij hem aan te komen. Den volgenden dag ging ik er been, en hij wees mij bier en daar op zijn stal eenige zieke koeijen aan, boewel bet mij spoedig toescbeen , dat er eigenlijk niet eene regt gezond was. Zij mog-ten dan niet allen aan de longziekte lijdende zijn, ik miste toch bij alien die vrolijkbeid, die zoo eigenaardig op de veestallen beboort; bijna alien ston-den met de koppen naar den grond gebukt. Daarop geleidde bij mij naar den karnmolen, waar bij drie zieke koeijen afzonderlijk bad staan, die meer ster-vend dan levend scbenen, een akelig kreunend ge-luid voortbragten, en aten noch dronken, betgeen soms drie weken en langer kan duren. Daarop ver-trok ik, dacht over de zaak na, herhaalde na eenige dagen mijn bezoek, en koos den weg, die mij bet meest geschikt toescbeen, om eenige kennis van die verwoestende ziekte te verkrijgen. Dit was echter zoo als men begrijpt, niet zeer gemakkelijk, voor eerst, omdat ik met sprakelooze zieken te doen had die mij geene inlichting konden geven; ten tweede omdat ik in eene stad woonde, welke mijne bezig' heden mij zelden veroorloofden te verlaten, zoodat ik hoogstens slecbts twee of drie keeren per week mijne zieken kon bezoeken. Na verscbillende on-derzoekingen ben ik eindelijk tot bet volgende resul-taat gekomen:
Dat de longziekte eene boogst besmettelijke ziekte
|
||
|
|
||
|
|
||
|
6
|
||
|
|
||
|
is voor de gezonde koeijen, die bij de zieken ge-bragt worden,is zeker (*). De enkele koeijen , die dan gezond blijven, zijn geen bewijs voor de niet-be-smettelijkheid der ziekte, evenmin als bij epidemische ziekten de weinige menschen, die niet aange-tast worden, een bewijs voor de niet-besmettelijkheid dier ziekten zijn. Daarbij komt, dat ook de damp-kring zeer spoedig door die ziekte-stof besmet wordt; zoodat, zonder den in sommige provincien genomen maatregel omtrent het afmaken van bet vee geheel en al af te keuren, ik echter van dien maatregel weinig goeds verwacht. Gewoonlijk toch wordt zulk een stal gereinigd en gezuiverd, en daarna weder met andere beesten gevuld; nu kan men onmogelijk verzekerd zijn, dat onder de nieuwe koeijen weer niet eene enkele ligt aange-daan is, en gemakkelijk kan zulk eene den gehee-len stal weder besmetten. Te meer blijkt het on-voldoende van dezen maatregel, wanneer men bedenkt, dat, zooals mij overtuigend gebleken is ,
|
||
|
|
||
|
(') Ook de wet beschouwt haar als zoodanig. ten mmsle in de Memorie van Toelichling, gevoegd bij het voorslel van Wet ter regeling der politie, ten aanzien van besmettelijke veeziek-ten, van 5 December 1851, iezen wij het volgende: • In laquo;n bui-len de kamers der Staten-Generaal werd, bij herhaling, aange-drongen op algemeene raaatregelen van politie tegen besmettelijke veeziekten, door de wet vast te stellen. De voortdurende aanwe-zigheid van de longziekle onder het nindvee gaf daarloe vooral aanleiding. gt;
|
||
|
|
||
|
|
||
|
de koeijen reeds lang door de ziekte aangetast kunnen zijn , eer zij zieh naar buiten vertooni. Daarenboven laat men het bij die eene zuivering berusten, die eebter ontoereikende is; doch dit is een punt, waarop ik later gelegenheid zal hebben terug te komen.
Om nu tot de behandeling zelve over te gaan, zij bestaat, even als in bijna alle geneeswijzen, uit twee deelen: eenen voorbehoedenden maalregel, en het genezen van de ziekte zelve, voor zoo verre dat mogelijk is. Het is echter vooral het eerste , waardoor men trachten moet de ziekte te keer te gaan, daar het laatste alleen dan helpen kan, wan-neer de ziekte nog slechts weinige vorderingen heeft gemaakt.
1deg;. De voorbehoedmiddelen. Elken veehouder, betzij hij al of niet zieken onder zijne koeijen gehad heeft, raad ik de volgende zuiverings-methode aan. lederen morgen moet hij eene berooking doen, en wel door, voor eenen stal van 20 ä 30 koeijen, een Ned. once pek te nemen , en dat op een korafoor met geglomde kolen te werpen, dat men midden in den stal plaatst. Wanneer dit geheel uitgewerkt heeft en geen damp meer van zieh geeft, werpt men op hetzelfde komfoor een Ned. once zwaren tabak, die men evenzeer geheel laat verdampen. Gedurende de geheele berooking wordt de stal goed digt ge-sloten , maar zoodra de labak uitgedampt heeft, zet men gedurende een kwartier uurs alle vensters en
|
||
|
|
||
|
|
||
|
(1
|
||
|
|
||
|
8
|
||
|
|
||
|
deureu open , om den damp geheel te doen weg-Irekken, waarna de stal weder als naar gewoonte gesloten wordt. Des avonds moet hij längs zijne koeijen wijn-azijn sprenkelen , waartoe eene flesch genoegzaam is, en hetgeen geregeld lederen dag her-haald moet worden. Dcze behandeling wordt gedu-rende zes weken dagelijks, daarna om den anderen dag, dan om de twee dagen, en eindelijk eens in de week herhaald, hetgeen ik raden zoude den ganschen winter vol te houden. Ook kau men de koeijen, als voorbehoedmiddel, tweemalen daags, en wel des morgens en des avonds, toedienen eenige met water aangemaakte drooge gest, door de hostel of koeijekoek , zoo men dien voert, en wel iedere koe, elken keer 2 Ned. looden , hetgeen voor een stal van 2S koeijen een Ned. pond per dag maakt. Ook dit middel moet, even als de berooking, gedurende drie weken dagelijks, daarna gedurende drie weken om den anderen dag, tweemalen daags aangewend worden, vervolgens eens daags, en eindelijk om de 2 ä 3 dagen. Deze behandeling zal het vee veel gezonder, en veel minder vatbaar voor de ziekte maken, doch nimmer zal het de beginselen der ziekte vernietigen, waarom wij hun, die haar be-proeven, en toch zieke koeijen krijgen, aanraden niet te voorbarig met hun oordeel te zijn, daar het slechts een voorbehoedmiddel is, en geen ge-neesmiddel daar, waar de ziekte reeds bestaat. 2deg;. De behandeling der zieke koeijen. Zoodra een
|
||
|
|
||
|
|
||
|
rf
|
||
|
|
||
|
9
|
||
|
|
||
|
veehouder op zijn stal zieke koeijen ontdekl, moet hij dezen terstond van de anderen verwijde-ren, en in een afzonderlijken stal of schnür plaat-sen. (*) Daarna moet hij de gczondc koeijen de voorschrevene zuiverings-methode doen ondergaan, en de zieke koeijen op de volgende wyze behan-delen. Hij moet hij haar driemaal daags de beroo-king doen, met dit onderscheid echter, dat, in-dien bet aantal der zieke koeijen niet zeer groot is, een half INed. once pek voldoende is doch hij moet des avonds geen wijn-azijn sprenkelen, zooals bij de gezonden. Als geneesmiddel kan men bier drie a viermalen daacrs nemen :
2 Ned. looden fijne peper, 2 Ned. oncen gewone siroop, 12 druppels pepermunt-olie, en 1 kruik gewoon bruin bier. Dit alles doet men te zamen in eenc digt ge-slotene aarden pan, en laat bet kooken. Daarop moet men in een emmer twee banden gesneden hooi doen, zoo mogelijk, nit bet meest gebroeide ge-
|
||
|
|
||
|
(*) Daar echter vele beeren de gelegenheid niet hebben om dezen raad op te volgen, die tevens overeenstemt met Art. 1 van het bovenaangehaalde voorstel van wct.geefik inbedenking, of bet niet raadzaam zou zijn, dat elk gemecntebestuur daartoe een stal inrigtte, waar de veehouder zijne zieke koeijen bren-gen kon, en deze aan eene naauwkeurige bebandeling van daartoe geschikte personen onderworpen werden. Zoo men daartoe mögt overgaan, zou om de zuiverheid deze stal niet met riet inoelen gedekl zijn.
|
||
|
|
||
|
|
||
|
vlt;
|
||
|
|
||
|
10
|
||
|
|
||
|
deelte van den berg, waarop men dien emmer bij de zieke koe plaatst, en bet middel kookend op bet hooi giet. Daarna plaatst men den emmer onder den kop van de koe, daar de opstijgende dampen, die dan natuurlijk in de longen dringen, zeer veel nut kunnen doen aan de longen, meer nog zelfs dan bet gebruik. Vervolgens doet men zijn best om de koe bet te doen eten, docb zoo zij dit niet doet, dan geeft men baar tweemalen daags een vierde gedeelte van eene kruik van dit vocbt in, met ze-melen of bostel gemengd. Zijn de longen niet te zeer door de ziekte aangetast, dan kan dit middel nog belpen , en ik verwacht daarvan ook veel goeds, wanneer men er een aanvang mede maakt zoo-dra de ziekte bespeurd wordt. Men moet evenwel niet uit bet oog verliezen , dat, zooals ik boven reeds zeide, er van dit middel weinig te verwacb-ten is, wanneer de longen reeds te zeer door de ziekte aangetast zijn , betwelk niet zelden bet geval is, voör de ziekte zigtbaar wordt. Ook is bet zeer goed om boven bet kniegewricht der voorpoo-ten, aan de binnenzijde, een doekje met groene zeep te leggen. In sommige gevallen kan bet ook goed zijn om bij den aanvang der ziekte eene kleine aderlating te doen, vooral daar, waar de long in verharding (*) overgaat, waarvan de kentee-kenen zijn : kortademigbeid, krampachtig kugcben.
|
||
|
|
||
|
(') De ondervinding heeft mij geleerd, dat bij sommigen de long in verharding, bij anderen in verweeking overgaat.
|
||
|
|
||
|
.'*
|
||
|
|
||
|
|
||
|
w.*
|
||
|
|
||
|
11
|
||
|
|
||
|
sterk kieuren en roodheid der oogen; doch in elk geval mag deze aderlating niet groot zijn. Ook is het zeer goed bij den aanvang der ziekte de koe van tijd tot tijd op eens 1 ä 2 medicinale oncen engelsch zout in te geven met wat zemelen en water vermengd. De herstelde koeijen plaatst men weder op den stal, en laat ze verder, gelijk met de anderen, de zuiverings-methode ondergaan; doch nimmer mögen zij de beide middelen te gelijk gebruiken.
Nu nog eenige raadgevingen, die, hoewel niet de koeijen zelve betreffende, echter daarmede in een naauw verband staan, en voor den landbouwer van veel gewigt zijn.
Vooreerst moet hij geene paarden plaatsen in stallen, waar zieke koeijen staan, daar zij wel niet zoo gemakkelijk worden aangetast als de koeijen, maar toch ook voor de longziekte vatbaar zijn.
Een tweede punt is zijn land zelve; vooral dit moet hij met zorg behandelen; ook de mest, die hij er op brengt, verbeteren. Niet zelden komt die mest van zieke koeijen en is das ook besmet. Nu zou ik hem aauraden iederen dag de koeijengreppel te ledigen, en telkens, alvorens die te ledigen, daarin eene aanzienlijke hoeveelheid potasch te roeren; ook de mistdellen moeten met potasch be-strooid, en zoo mogelijk met zeer sterk groene zeep-water overgoten worden. Ook zou het zeer goed zijn , het land zelve (zoowel wei- als hooiland , doch
|
||
|
|
||
|
fi
|
||
|
|
||
|
|
||
|
12
|
||
|
|
||
|
vooral weiland, waarop reeds zieke koeijen geloopen hebben) met eene oplossing van potasch te begie-ten; doch daar dit zeer moeijelijk gaan zou, raad ik voor elken bunder 25 Nederlandsche ponden zui-vere amerikaansche potasch te nemen , die met zand te vermengen, en in eene ruime zeef over het land te verspreiden.
Vervolgens komt ook het hooi in aanmerking. Als de hooitijd daar is, moet de landbouwer in het midden van den hooiberg goede geteerde kokers plaatsen, en onder het hooi, zoowel op de zolders als in den berg, potasch strooijen, en wel een half Nederlandsch pond tusschen een gewoon voer hooi.
Zoodra in het najaar het vee in de stallen komt, houd ik het voor zeer goed, vooral te zorgen, dat in den beginne de stallen niet te veel gesloten zijn; de versehe lucht, ondersteund door twee of drie-malen per week de berooking, kan zeer veel voor-komen.
Wanneer men in den zomer ziek vee hebben mögt, moet men de zieke koeijen dadelijk op stal zelten, en op haar de boven opgegevene behandeling toepassen; de verdachten in eene afzonderlijke wei plaatsen, en haar de gest laten gebruiken, en wel zoo, dat zij tweemalen daags ieder 4 Ned. looden gest gebruiken. Ook zou ik minstens twee malen per week alle koeijen op eens 4 Ned, looden gest geven, zoodra er zieke koeijen zijn.
Eindelijk nog een enkel woord over het vleesch
|
||
|
|
||
|
V
|
||
|
|
||
|
|
|||
|
t
|
|||
|
|
|||
|
13
|
|||
|
|
|||
|
\ I
|
van gesloi vene of afgemaakte koeijen. Het is moeije-lijk uit te maken, in hoeverre dat vleesch voor de gezondheid nadeelig is, doch dit is zeker, dat het vleesch, vooral van eene koe, die lang ziek is ge-weest, niet is aan te raden, en het schijnt mij toe, dat het voor de gezondheid niet anders dan nadeelig kan zijn. Zoo men echter dat vleesch nuttigen wil, raad ik het goed af te wasschen en met azijn te bereiden.
Ik heb hierboven elken veehouder den voorbehoe-dingsmaatregel aangeraden, al had hij ook nimmer zieke koeijen gehad, en wel, omdat ik opgemerkt heb, dat de toestand van het vee daardoor veel verbeterd was, terwijl daarentegen de kosten te gering zijn om het niet te beproeven. Om in een stal van 25 ä 50 koeijen de berooking te doen , heeft men noodig 4 Nederlandsche ponden pek, a /' 1; 4 Nederlandsche ponden tabak a f 1.60; te zamen / 2.60; hierbij komt, gedurende de drie eerste weken: 21 Nederlandsche ponden gest, en de drie laatste weken : 11 Nederlandsche ponden, te zamen 32 Nederlandsche ponden, a / 14.40; eindelijk nog 42 fiesschen azijn ä / 4.20. Zoodat de geheele be-handeling kost /' 21.20.
Hoeveel de behandeling der zieke koeijen kosten zal, zal natuurlijk afhangen van het aantal zieken en den duur der ziekte, doch elke kruik van het geneesmiddel zal niet hooger komen dan 16 centen.
Zoo men hot weiland, dat altijd boven het hooi-
|
||
|
|
|||
|
I
|
|||
|
|
|||
|
|
||
|
14
|
||
|
|
||
|
land in aanmerking komt, vooral wanneer er, zoo als ik boven reeds zeide, zieke koeijen op geloopen hebben, volgensopgaaf met potasch bestrooijen wilde, zal het per bunder kosten 25 Nederlandsche pon-den potasch, ä / 12.50.
Na deze mededeelingen wil ik ten slotte de uit-komst vermelden, die twee stallen, door mij be-handeld, mij hebben opgeleverd. Deze stallen be-vatten bij den aanvang der behandeling 50 a 60 koeijen, waarvan eenigen reeds lang ziek waren; op deze heb ik dan ook, meenende dat de midde-len alleen in het begin van de ziekte nut konden doen, geene pogingen in het werk gesteld. Verder heb ik daaronder behandeld 14 zieken, waarvan 12 beter geworden en 2 gestorven zijn; daarbij heefl zieh dan ook de ziekte bepaald, en thans bevindt zieh het vee, ten gevolge der juiste en naauwkeurige opvolging van mijne methode, in zeer gezonden toestand.
Mögt deze wijze van het zieke vee te behandelen de goedkeuring van meer geregtigde beoordeelaars wegdragen, en eene gunstigere verhouding brengen in de sterfte van het rundvee, het zou den berigt-gever de aangename voldoening schenken , het zijne te hebben bijgedragen tot behoud van het nationaal vermögen, en tot verbetering van den stand der land-bouwers, wier welvaart tot die van Nederland in zoo naanwe betrekking staat.
|
||
|
|
||
|
*1
|
||
|
|
||
|
0,jto
|
||
|
|
||
|
|
|||
|
4
|
|
||
|
|
|||
|
#9830;'
|
|||
|
|
|||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
m^mmmm
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
#9632;
|
||
|
|
||
|
|
|||
|
|
|||
|
|
|||
|
|
|||
|
|
|||
|
ttatamm
|
mam
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
i
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||||||
|
|
-raquo;^r-r^ ?^raquo;^J
|
|
||||
|
|
||||||
|
|
laquo;rfe.raquo;
|
|
||||
|
|
||||||