|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
#9632;
|
||
|
||
|
||
|
||
#9632;#9632;gt;4Sk
|
||
|
||
|
|||||||
|
|
||||||
ONDEEZOEK NAAE DE OORZAAK
|
|||||||
|
|||||||
lt;^t-
|
£gt; 0
|
||||||
|
|||||||
U EK
|
|||||||
|
|||||||
RUNDERPEST.
|
|||||||
|
|||||||
(Uitgegeven voor rekening van den schrijver)
#9632; quot;#9632;?#9632;;::#9632;. #9632;
|
|||||||
|
|||||||
Mil
|
|
||||||
|
|||||||
#9632;^
|
|||||||
|
|||||||
sgt;
|
|||||||
|
|||||||
- #9632;.#9632;#9632;/
|
|||||||
|
|||||||
d eVu^t; JC S MIT s.
18 00.
|
|
||||||
C
602
|
Prijs 15 Cent
|
||||||
|
|||||||
|
/*i
|
ei.
|
|||||
|
|||||||
|
||
|
||
|
||
Onderzoekt alln dingen en behoudt het goede.
Salomo.
|
||
|
||
* i
|
||
|
||
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
||
|
||
2912 865 3
|
||
|
||
|
||
Er komeii in de natuur, bestendige verschijnselen Toor, die door den mensch, om derzelver onveran-deriijke uitwerkselen, weiaig worden opgemerkt; om-dat zij geschieden, op den bepaalden tijd, dat ieder in de gelegenheid is, die waar te nemen en de om-standigheden te können nagaan, van den tijd, en de wijze, waarop zij, met betrekking tot hun ontstaan en vernietigen van voorwerpen, plaats heeft.
Over het algemeen, hebben wij ons te zeer gehecht, aan de kracht, den invloed en de uitwerkiug, der vaste verordeningen, welke gevoJgen van oorzaken voortbrengen: zoodat wij, bij het ontstaan van verschijnselen in de natuur, afwijkende van de gewone regelen, ons te weinig rekenschap afvragen, welke oorzaken, er weder uit gevolgen können voortkomen.
Hoezeer wel alle lichamen in de natuur, aan algemeenu wetten onderworpen zijn, zoo kunuen er nochtands, omstandigheden plaats hebben, die de voorwerpen van toestand können doen veranderen, hunne samenstel-ling, eene wijziging doen ondergaan, hunne oitbrei-ding beperken, hon groei en volmaking vertragen; waaroit dikwijls gevolgen geboren worden, die het scherpst vernuft, niet heeft kunnen berekenen; waarop de aandacht, van den grootsten natuurkundige, niet wordt gevestigd: waardoor maar al te zeer, een dool-
|
||
|
||
|
||
hof van onderstellingen en gissingen ontstaat, die veelal aanleiding geven tot belemmering, verwarring en in-dien er, uit de tegenstrijdige, of afwijkende wetten, rampen ontstaan, die vergrootten.
Wie rampen bestrijden wil, zonder de ware oor-zaak en kracht daarvan, naauwkeurig en in verband met hare uitwerking, te leeren keanen, doet op bet gebied der natnurkunde, eene rugwaartsche schrede.
Dusdanig is hat gelegen, met de verschrikkelijke ziekte, onder de grasetende dieren, welke voor een gedeelte, ons Land en Europa, op nieuw teistert.
De angstkreet die den bedrukte ontboezemt is: we-ring der ziekte, geneesmiddelen, voorbehoedmiddelen: doch de ondervinding, zoowel in den tijd der vorige, als de tegenwoordige ziekte, heeft tot heden bewe-zen, dat de Studie der veeziekten, welligt ook te weinig beoefend, hare geheimen nog niet genoeg heeft kunnen doorgronden.
Wij willen onder de vele wissclingen van gedachten, naast de uiteenloopende gevoelens, bij de navor-schende redeneringen en onder het tal van geschriften, die bij de vorige, als tegenwoordige veeziekte het licht zagen, het onze voegen; met het doel om meer en meer de opmerkzaamheid en vindingrijkheid op te wekkeu, om op zuiver wetenschappelijke en natuur-kundige gronden, de verschillende opinion over de oorzaak der veeziekte, algemeen bekend te doen worden. De zomer van 1865 was even als in de jaren toen de runderpest Europa bezocht, gekenmerkt door lang-durige droogte, zelfs heeft men eenige weken lang, des avonds geen' dauw van de landerijen zien opstij-gen; daarbij kwam, dat er dag aan dag de koudeen
|
||
|
||
#9632;#9632;
|
||
|
||
schralc Oostea en Noordoostea winden, de lucht al haren weldadigen invloed, op den groei der gewassen deedt verliezen.
De ontwikkeling en groei, stond nagenoeg stil.
De weilanden verdorden en het vee moest het gras tot aan de worteis van den grond plukken; zoodat eindelijk, om de dieren niet van honger te laten om-komen, er vele boeren genoodzaakt waren, hun hooi-land ten beste te geven.
Wie met opmerkzaamheid in den afgeloopen zomer, onze booilandea heeft doorloopen en gade geslagen, zal bebben kunnen opmerken, dat eenigen tijd, na den aanvang der droogte, er bijna geene insecten op de velden aanwezig waren, die in gewone weersom-standigbeden, op dienzelfdcn tijd van bet jaar, bij millioenen boven en tusscben het gras, of op den grond wemelen.
De insecten vöör den tijd der droogte, om volgens den loop der natuur, hunne voortplanting te doen plaats bebben, lagen hunne eijcren zooals hun instinct voorschreef, ter plaatse waar zij aanwezig waren; dus op de weilanden, in den grond, er boven, tegen en tusscben de grasplanteu en andere gewassen, of onkruid op het land aanwezig.
Men zal bij een naauwkeurig onderzoek, naar de ligplaats van de eitjes of eijernesten der insecten, kunnen opmerken, dat men die aantreft aan de Zuidzijde der planten, tusschen de geledingen of bij de zaad-pluim der plant en waar bet gras, zeer digt bijeen is gegroeid; vooral bij z. g. n. mestbossen, tusschen saämgedrukte grasplanten, in een woord, het insect legt bare eijernestjes daar, waar hot eitje tot masker,
|
||
|
||
|
||
het masker tot pop ea de pop weder tot eea nieuw insect te voorschijn kan komen.
leder insect legt juist daar haar eijernest, alwaar de eitjes ontwikkeld zijnde, tevens voedsel aanwezig is, voor de toekomende jongen.
Het is tevens eene bepaalde waarheid, dat de eitjes der insecten niet kunnen ontwikkeleu, zoo wärmte ea vochtige lucht, ter plaatse waar zij zieh bevindea ontbreken; alsdan blijven zij in denzelfden toestand, waarin zij werden gelegd.
De eitjes der insecten, bezitten even als de zaden der planten, de eigenschap, dat zij kunnen duren en nä verloop van hunne gewone overgangsperiode, op dezelfde wijze nog kunnen ontwikkelen.
Tevens meet men in aanmerking nemen, dat ieder insect, dat hare eitjes op planten legt, die van eene kleverige of gomachtige stof voorziet en daardoor als het ware, aan de plant of op de plaats waar zij die legt bevestigd; zoodat zonder buitengewoue omstanlaquo; digheden, zij niet gescheiden worden, van het voor-werp dat hun moederlijk draagt.
Nadat nu die millioenen van insecten , hunne eijer-nestjes, op de stilliggende, onbegraasde of hooilan-den, aan de zorg der natuur, ter ontwikkeling hadden toevertrouwd , kwam er eene vaste droogte, eene koude schrale wind en des nachts, eene drooge koelte; zoodat op de uitgedroogde landen, de dauw des avonds niet zigtbaar opsteegt
Hier moest noodwendig uit volgen: dat de ontwikkeling der insecteneitjes, hären gewonen loop niet kon faebben, of wel geheel is ten achter gebleven.
Inmiddels verliep de tijd, tot het hööi gemaaid en
|
||
|
||
#9632; I
|
||
|
||
geoogst moest worden, zonder dat door iemand is opgemerkt, dat zieh daarin eene menigte van nog in hunne eerste toestand verkeerende eijernestjes bevon-den, vooral ook, van spinnen en waaronder sonis giftige zieh zouden kunnen bevinden.
Men kan alzoo zeer zeker aannemen, dat op on-beweide, of tot hooi van te winnen dienende lande-rijen^ de gras- en andere planten, inseclennesten be-vatten, die, hoewel zeer klein en bijna onmerkbaar, in het hooi zijn gebleven: zoodat de grasetende die-ren, met dit gras gevoederd, of later dat hooi toe-gediend wordende, die eitjes met bun voeder gelijk-tijdig inzwelgen.
De eitjes worden om derzelver klein- glad- of hardheid en vermenging in het voeder, door de dieren niet vermalen en komen alzoo in de maag en inge-wanden; geraken vervolgens in het chijin en bloecl en vinden daar, wat htm tot nog toe belet heeft te kunnen leven, vocht en wärmte.
Nu raoeten zij beginnen te ontwikkelen, bun eerst verstoorde overgangsperiode verkrijgen en maden worden, of zij moeten door het maagsap ontbonden, hunne voor het dier oneigenaardige zeltstandigheid aan het bleed mededeelen.
Deze opmerking verdient wel onze belangstelling aandachtig bezig te houden. Dewijl nu de in de maag verteerd wordende Stoffen, terstond bij hunne versprei-ding door het lichaam, het eerst en meest in aanra-king komen, met de lever en milt, zoo is het klaar-blijkelijk, dat bij de opening der aan de ziekte lij-dende of gestorven dieren, de lever en milt ziekelijk zijn aangedaan en dat het blocd als door gifbezoedeld
|
||
|
||
|
|||
en het gansche lichaam doorvloeiende, het dier in alle deelen des lichaams, ziekelijk zal aantasten en doen lijden.
Men behoeft zieh echter niet voortestellea, dat de hoeveelheid insecteneitjes, als met banden vol, in bet booi aanwezig of te vinden zal zijn; neen, zij kunnen niet, dan na een zeer naauwkeurig onderzoek, daarin wegens hare kleinbeid opgemerkt worden en evenwel kan hunnen invloed van gewigtige beteekenis zijn.
Zien wij niet, dat cene bijna onzigtbare hoeveelheid pokstof, in aanraking gebracht met het bloed, binnen körten tijd, de geheele massa, van het in ons lichaam aanwezige bloed doortrekt en waaruit eene voorbij-gaande ziekelijke toestand en koorts onstaat?
Indien vorenstaande deukbeelden, over de oorzaak van het outstaan der ziekte, blj de grasetende dieren, grond van wezenlijke waarde hebben; laten wij dan den tijd niet rekken, met te redekavelen, over de massa's van recepten , als geneesmiddelen door jan en alleman voorgeschreven: laten wij de verbazende som gelds, die het woord besmetting eischte eu verder zal woekeren, niet hoe welgemeend ook aangewend, zon-der waarborg der zekerheid, langer nutteloos verspil-len; laten wij geene aanlokkelijke voorwaarden bedingen , of goud doen ramrnelen, voor hem die een voorbehoedmiddel aanwijst, dat de oorzaak niet weg neemt; laten wij noch Rusland, noch Engeland, noch de Nederlandsche beeren beschuldigen, over het ont-staan en verspreiden der ziekte.
Welk volk zal zieh zelve of een ander onbevoor-deeld in rouw dompeien?
Laten wij de mistieke idealen, als niet voegende in
|
A
|
||
|
|||
|
||
onzen tijd, bij het bijgeloof tier vorige eeuwen laten rüsten; laten wij niet de mug uitzuigen en de kernel doorzwelgen.
Het is een ramp, door God gezonden!
Maar Hij, die de vruchtbaarheid aandeaardegeeft, wil tevens, dat wij de akkers zullen bereiden.
Hij, die planten en dieren, tot nut en voordeel voor den mensch geschapen heeft, wil ook dat wij tot de regte kennis kernen, van baren aart, hoedanig-beid en werkkring, dat wij de ons omringende Scbep-ping, in al die waarde, grootheid, kracht en invloed zullen leeren kennen, die van ons redelijke wezens gevorderd wordt; om daardoor des te meer Gods grootheid en goedheid te kunnen bewonderen en eer-biedigen.
De tijd is al lang verstreken, dat er, zoowel van wege bevoegde autoriteiten, van veeartsen en van ieder die belangstelt, in de naast den koophandel, voornaamste bron van ons volksbestaan, krachtdadig, wetenschap-pelijk en doeltreffend, moest gehandeld worden.
Wij moeten het niet allem aan de veeartsen of ge-neeskundigen overlaten, om naar de oorzaak der ziekte te onderzoeken; ieder mensch is daartoe ver-pligt; dewijl de ramp een algemeene druk is, daar ieder het grootste belang bij heeft.
Om tot de kennis der ware oorzaak te geraken,is het noodig, dat men met de meeste inspanning, de omstandigheden bestudeert, die er voör, in en na de ziekte der dieren, zieh voordoen en niet alleen moet die Studie zieh bepalen, tot het dier dat lijdt, maar ook tot de voorwerpen, die daarmede in verband staan, de kracht en invloed der lucht en weersge-
|
||
|
||
J
|
||
|
||
|
||
10
|
||
|
||
steldheid, benevens de individueu, die op de ziekte betrekking kunnen hebben.
Als eerste schiede op den weg tot wering der ziekte, behoort men een microscopisch onderzoek in te stellen, naar de hoedanigheid van het hooi, bij beeren, waar het vee ziek of gestorven is en zien, of men bedoelde insecteunesten of eitjes, werkelijk nog in het hooi kan ontdekken.
Er behoort een naauwkeurig onderzoek, door des-kundigen ingesteld te worden, naar de inwendigedee-len van het dier.
Het is eene onbetwistbare waarheid: dat de ziekte en hare uiterlijke kenteekenen, overal op dezelfde wijze, zieh voordoet; zoodat de oorzaak, niet anders zijn kan, dan een en dezelfde.
Het ontstaan der ziekte op onderscheidene plaatsen, is wel verschillend; doch als men eens goed bere-kende, de tijd en de hoeveelheid gras en hooi, dat het vee heeft geconsumeerd van 1865, zai men be-vinden dat er eene bepaalde overeenkomst bestaat in alle streken, betrekkelijk het begin der aantasting en het gebruikte hooi.
Op bijna alle stallen die aangetast worden, open-baart zieh de ziekte gelijktijdig, dat met alle andere ziekten onder het vee, het geval niet is 5 van daar, dat men dit ziek worden toeschrijft aan eene builen-gewone spoedige besmetting, zonder in aanmerking te nemen, dat door de door alle dieren nagenoeg even-veel gebruikte hoeveelheid van hetzelfde besmette hooi, daaruit eene gelijktijdige ziekte ontstaan moet.
Indien op eene stal 20 koeijen staan, die altijd van hetzelfde hooi hebben gebruikt en men, terwijl alle
|
||
|
||
|
||
11
|
||
|
||
nog goed gezond zijn, er 10 stuks van naar eeae plaats brengt, wear geene ziekte heerscht en die dus niet besmet kunnen worden, doch voortdurend aan beide partijen hetzelfde hooi blijft geven, wat zij eerst bij elkander staande gebruikten, zal de ondervinding leeren, dat, indien de eene partij de ziekte krijgt, de andere partij geJijktijdig zal aangetast worden.
Het zoude zecr aan te bevelen zijn, hiermede eene proef te nemeu.
De gevolgtrekkingen, die uit. de vooronderstelling, dat de grasetende dieren ziek worden door het opne-men van de eitjes der insecten, zijn: dat daarvan aangetast kunnen worden, alle grasetende dieren, die in die slreken van Europa zieh bevonden en tands nog aanwezig zijn, waar de droogte en koude, van den zomer des vorigen jaars heerschte;
dat de ziekte, niet eerder heeft kunnen ontstaan, dan ecnigen tijd na het begin der droogte;
dat de ziekte, zieh het eerst heeft moeten voor-doen, op plaatsen waar men het vee onderhoud bij stalvoedering;
daar, waar door gebrek aan gras op de weilan-den, de boeren het vee de hooilanden ter grazing moesten geven;
daar, waar het vee gestald zijnde, van den beginne der stalling, is gevoeclerd met hooi, gewonnen in 1865.
Terwijl den tijd der ziekte bij het vee, later zieh zal vertoonen, dat gedurende de droogte op de vvei-landen is gebleven; dat bij het stallen, hoofdzakelijk met groen voeder en stroo is gevoederd, zoo als op veJe plaatsen geschiedt, waar men bonwland aan-tieft en de boeren veel navrucht of groen voeder tee-
|
||
|
||
#9632; #9632;
|
||
|
||
12
|
||
|
||
Icn. Dit groen voeder begint allengs o[gt; tc rakea, zoodat de boeren, tot geheelc hooivoedering zullen moeten overgaan, waardoor Staat te vreezen, dat de ziektegevallen, vooral wear men bouwland vindt, carder klimmende dan dalende zullen worden.
De ziekte zal zieh bet mitist of in bet gebeel niet openbaren, daar waar geen hooi is gevoederd, in 1865 gewonnen en waar alleen groen voeder en stroo wordt gegeven, of oud en overjarig hooi.
Het zoude das zeer aan te bevelen zijn, dat de commissien, aangesteld door het Rijk, tot onderzoek der ziekte, zieh lieten informeren door de Burge-meesters, der plaatsen waar de ziekte heerscht of be-staan heeft, naar de wijze van Toedering, den tijd waarop de ziekte zieh het eerst voordeed en het aan-tal der gestorven of afgemaakte dieren, om daaruit later eene statistiek te kunnen opmaken, met betrek-king tot geheele, gedeeltelijke of geene voedering van hooi van 1865.
De meeste insecten zal men aantreffen, op stukken land, waar schapen op geweid worden, omdat de mest daarvan die aanlokt; op laud, dat in het voor-jaar met ruige mest is gestrooid, daar het door som-mige boeren wel ecus verzuimd wordt, de stukken dier mest, fijn le maken, geven zij aanleiding tot broeinesten voor de insecten; op eene luwe plaats gelegen land, of dat door bosch of singels voor den wind beschut is, en op land dat meer dan een jaar achtereen wordt gehooid.
De minste insecten zullen stukken land bevatten, die in het voorjaar gegraasd en later tot hooiland dienen; op land dat voortdurend tot begrazing dient;
|
||
|
||
'•
|
||
|
||
13
|
||
|
||
tlowijl de insecten hoofdzakelijk hun verblijf vostigen op stilliggend land.
Het is daarom zeer natuurlijk te verklären,, dat niet al de veestallen worden aangetast, of in dezelfde graad, dewijl er zieh in het gras of hooi, niet overal dezelfde hoeveelheid insecten zullen bevinden en het wel zeer mogelijk is, dat bij sommige beeren daar-Tan geen spoor zal te vinden zijn.
De boeren, die tot dus ver hun vee nog geen hooi, in 1865 gewonnen, hebben gegeven, zouden wij stark aanraden dit niet te gebruiken.
De boeren, die reeds van het begin der stalling, hun vee het hooi van 1865 gaven en waar de ziekte zieh nog niet voordeed, zullen daarmede kunnen voort-gaan, omdat de ziekte, na de toediening van be-smet hooi, zieh reeds had moeten openbaren; doch indien er gelegenheid bestaat, dit hooi te kunnen ver-rnijden, zal de beste nog zijn.
De boeren wier vee, door de ziekte is aangetast of gestorven, worden dringend aangeraden het in 1865 gewonnen hooi, in een volgend jaar, voor het vee niet te gebruiken.
Men meet dit hooi, ook de paarden of schapen niet geven, omdat er reeds voorbeelden van de ziekte, bij die dieren zieh hebben voorgedaan,,
Tevens wordt aanbevolen om de mestbossen, de slootkanten en al waar zieh cud gras op het land mögt bevinden, goed op te ruimen.
De aandacht, sedert het ontstaan der runderpest, werd en is voornamelijk gevestigd op besmetting, op voorbehoedmiddelen, op geneesruiddelen en om de ziekte te beperken binnen hare grenzen; doch ieder
|
||
|
||
T
|
||
|
||
#9632;
|
||
|
||
14
|
||
|
||
die gezond redeneert, bemerkt, dat al wat tot dus-ver dienaangaande is gedaan, niets heeft gebaat; dat noch raad, noch bedreiging, noch geld eenigen in-vloed heeft kunnen uitoefenen, op de als een licht-slraal verspreidende ziekte.
Hot is oofc waar, dat over het algemeen, de hoc-ren zouder regtstreeks bekend te zijn, metdewezen-lijke bedoeliug, eener voor hen ten nutte voorgeschre-ven taak, zij alles veroordeelen en bespotten, wat niet dadelijk in den kring hunner bevatting valt en overeenkomt, met vaders of grootvaders, vroegerege-bruiken en meeningen.
Bedenk, dat de veeziekte, niet alleen eenenationale ramp is van het oogenblik; zij is ook, indien zij zieh uitbreidt, in volgende jaren en geslachten, de on-vermijdelijke ondergang, van zoo vele duizende han-deldrijvende of ueringdoende personen; zij neemt de bloei en welvaart weg; zij ondermijnt de grondzui-len van ons volksbestaan; zij spreidt een rouwkleed over ons gelukkig Nederland.
Daarom, Nederlandsche boeren, zuivert u van den blaam der achteloosheid, weeispannighcid en moed-wil, betracht, zoo veel in u vermögen is, de veror-deningen van de Hooge Regering; komt de plaatse-lijke reglementen naauwkeurig na; eerbiedig de raad-gevingen der veeartsen en onderwerpt u aan alles, wat tot uw welzijn en de opheffing der verschrikke-lijke veeziekte wordt aangewend.
Indien er door u iets wordt opgemerkt, dat aan-leiding zoude kunnen geven, tot vordere nasporing, of dat cenig licht over de herstelling of voorkoming der ziekte kan verspreiden, deel het terstond mede
|
||
|
||
|
||
IS
|
||
|
||
aau uwen Burgemeester of crnig ander belangstellend persoon.
Wanneer gij dit geschrii't zult gelezen hebben, schort clan u oordeel op, tot dat tijd en personen het hewijs zuJIen levereu, dat men in oordeelvelling van zaken, die men niet doorgrond, te voorbarig kan zijn,
R.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; G. z.
|
||
|
||
m
|
||
|
||
#9632;#9632;*•#9632;
|
wipfi
|
||
/* 77*37
|
|||
|
|||
^^
|
|||
|
|||
Wmg
|
|||
|
|||
Boek- en Slccn-drnkkcrii van De Breuk ^ Smils.
|
|||
|
|||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||