|
||||||
gt;. .-~#,
|
||||||
1 iamp; *lt;*'
|
%£} 'Snbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;r . quot;V-:'(t,.C- Jß ' •;'/quot;;_- \^
|
raquo;StK,.**^'
|
|
|||
|
||||||
£
|
|
|||||
|
||
|
||
I
|
||
|
||
|
||
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
I ill I ill III
|
||
|
||
2912 860 4
|
||
|
||
|
|||
|
|
||
\
|
|||
|
|||
VERSLAG
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
.
|
|||
|
|||
|
||
|
||
|
||
|
|||
i/J C £jo
|
|||
|
|||
Utbecht, 13 Mei 1867.
|
|||
|
|||
|
///?,
|
||
|
|||
v\ aai- aanleiding van een aan Uwe Excellentie gerigt vei--zoek van den Heer Paarlberg, vroeger veehouder te Wierin-gerwaard, thans zonder beroep wonende te Helder, — strek-kende om een zestal runderen, die volgens zijne bewering, zouden behooren tot een zeker, hier te lande bestaand, ras, hetwelk weinig of geene vatbaarheid heeft om door den veetyphus te worden aangetast, in eenen besmetten stal te plaatsen en ze daar gedurende eenigen tijd, onder behoorlijk toezigt, te laten verblijven, — heeft bet Uwe Excellentie be-haagd, bij aanschrijving van 14 Febr. N0. 235, 9e afdeeling, 's Rijks Vee-artsenijschool als de plaats tot de voorgestelde proefneming aan te wijzen.
Omtrent deze proefneming en hare uitkomsten heb ik de eer het navolgende te berigten:
Vooraf zij opgemerkt dat de stallen van de Vee-artsenijschool op den tijd der proefneming in hooge mate geinfec-teerd waren. De ziekte was onder het aan de inrigting toebehoorende vee, omstreeks half Januarij j.l., uitgebroken. Van de 21 stuks waren aehtereenvolgens 16 runderen be-
Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken.
|
|||
|
|||
|
||
I.
|
||
|
||
zweken, de 17e was destijds nog lijdende en is eerst op 10 Maart gestorven.
Op den 26n Februarij werden door Paarlberg vijf kalf-dragende koeijen van 5 jaren en eene guste vaars van 2 jaren, ter proefneming toegezonden. Volgens zijne opgaaf waren die runderen bij verschillende veehouders in het Koe-gras aangekocht; blijkens een bijgevoegd certificaat van den Burgemeester van Helder had in die streek geen rundertyphus geheerscht. Door tusschenkomst van voornoemden Burgemeester , zijn mij later de verklaringen der personen, bij wie deze runderen waren aangekocht, met vermelding der her-komst, toegezonden.
De runderen waren bij hunne aankomst op den regter hoorn geteekend met de letters K. R., buitendien werden zij, op denzelfden hoorn, met het wapen der gemeente Utrecht gewaarmerkt; op den linker hoorn zijn de volgnommers 1—6 ingebrand.
Deze runderen werden in twee groepen verdeeld. N0. 1 —3 zijn geplaatst in den stal N0. 1. In dezen stal, een afzon-derlijk gedeelte van den paardenstal uitmakende, waren de vroeger aanwezige runderen ziek geworden; daarin bevonden zieh nog 4 beesten, waarvan twee, die de ziekte niet gehad hadden, en twee herstelden. Ndeg;. 4—6 werden geplaatst in stal N0. 2. Deze stal had gediend om de door de ziekte aangetaste dieren af te zonderen; voor het grootste gedeelte fijn zij daarin gestorven. Het zoo even vermelde rund N0. 17 ,
|
||
|
||
|
||
I
|
||
|
||
hetwelk in hevige mate lijdende was, werd daarin destijds nog verpleegd.
In beide stallen werden de beesten geplaatst op het, hier en daar met mest verontreinigde, ligstroo, hetwelk, om zooveel mogelijk smetstof te behouden, niet was weggemimd; ook het hooi, hetwelk door de aanwezige runderen overgelaten en vooral in stal N0. 2 met slijm en kwijl van het zieke dier bezoedeld was, had men laten liggen. Dit hooi werd door de aangekomen runderen, door honger gedreven, gretig opgegeten.
Ten overvloede zij nog opgemerkt, dat van de, van re-geringswege voorgeschreven middelen, die tot voorkoming der ziekte aanbevolen waren, zooals creosoot en carbolzuur, ge-durende deze proefneming geen gebruik gemaakt is.
Alle runderen bleven, niettegenstaande hun voortdu-rend verblijf in den besmetten dampkring, volkomen ge-zond; wel openbaarden zieh bij N0. 1, 2 en 3, op den 2quot;. Maart geringe koortsachtige verschijnselen, doch deze waren van zeer voorbijgaanden aard. Eeeds den volgenden dag was de temperatuur van de hoornen, ooren en van de extremiteiten, die nog al verminderd was, normaal geworden. Ook de eetlust was teruggekeerd.
Ten einde het uitbreken der ziekte, die aan eene ove-rigens zekere wijze van besmetting bij voortduring weerstand scheen te zullen bieden, zoo mogelijk voort te brengen, en de proefneming te bespoedigen, werden N0. 1, 2 en 3 op den 5n Maart in onmiddellijke aanraking met vaste smetstof gebragt.
|
||
|
||
|
||
Flanellen 1,'ippen, cloortrokken met traanvocht, slijm en kwijl, afkomstig van runderen, waaronder de typhus met een zeer kwaadaardig karakter heerschende was, werden op de oogen en op den neus gelegd, en ten slotte in de neus-gaten gestopt. Dezelfde bewerking werd twee dagen later bij N0. 4, 5 en 6 verrigt. Doch ook deze wijze van besmet-ting scheen vruchteloos te zullen zijn, althans tot 4 April bleef zij zonder eenig gevolg.
Op den 6quot; en 8raquo; Maart hebben N0. 1 en 3 zonder eenige stoornis gekalfd. Deze kalveren waren volgens Paarlberg, even als de moeders, voorzien van de door hem bedoelde kenmerken van onvatbaarheid; hij had er uit dien hoof de ook niets tegen dat zij op den besmetten stal en in het hok, waarin de vorige kalveren gestorven waren werden geplaatst. Tot op 27 Maart hieven deze kalveren gezond; op dien dag openbaarden zieh bij beiden de aan den typhus eigene ver-schijnselen. De geAvone hoeveelheid melk, die hun dagelijks verstrekt werd, bleven zij, ofschoon met minder graagte, gebruiken; twee dagen later waren zij volkomen hersteld. Ook het kalf N0. 3, op 25 Maart geboren, werd den 30raquo; daaraanvolgende aangetast, doch was mede op 5 April ge-nezen. Tot op heden zijn deze 3 kalveren gezond gebleven.
Om de bewering van Paarlberg zoo juist mogelijk te toetsen, was het van belaug de proefnemingen niet alleen te bepalen tot vee dat gezegd werd onvatbaar te zijn, maar zij moesten zieh ook uitstrekken tot zoodanige
|
||
|
||
|
||
runderen, die wegens gemis der bedoelde kenmerken, de vatbaarheid in die mate bezaten, dat zij niet alleen spoedig aangetast, maar ook zeker, gelijk mede door Paalberg be-weerd werd, aan de ziekte zouden moeten sterveu. Uwe Excellentie heeft uit dien hoofde last gegeven, dat twee of meer runderen van hetzelfde slag van vee en uit dezelfde streek afkomstig, doch voor de ziekte vatbaar, door Paarl-berg zouden aangekocht worden.
Op den 19n Maart werden 3 zoodanige rundereu, zijnde tweejarige gaste vaarzen, door hem aangevoerd. Twee daar-van waren, blijkens verklaring van den Burgemeester, uit de gemeente Helder en een uit Texel afkomstig. Evenals de zes anderen waren ook deze met de letters K. R. op deu regter hoom voorzien, en bovendien, opdat er onderweg geene verwisseling zou kunnen plaats hebben, van wege ge-noemden Burgemeester, met het wapen van Helder gemerkt. Zij werden genommerd 7, 8 en 9; N0. 7 werd bovendien op den Unker bil het wapen der gemeente Utrecht ingebrand. Eene verklaring van Paarlberg, dat hij omtrent het al of niet bestaan der door hem bedoelde kenteekenen hij dit dier eenigen twijfel had, en mitsdien een doodelijken afloop niet als zeker durfde voorzeggen, gaf tot die bijzondere waar-merking aanleiding,
Deze runderen, geplaatst in stal N0. 2, werden, nadat zij uitgerust en van eene, ten gevolge der reis ontstane ver-koudheid, hersteld waren, op den 25n Maart, op het slijm-
|
||
|
||
|
|||
'\
|
|||
|
|||
6
vlies der oogen, aan de binnenvlakte der lippen en in de neusgaten ingewreven met smetstof, op dezelfde wijze als bij de runderen 1—6 had plaats gehad. De eerste verschijn-selen der ziekte openbaarden zieh bij N0. 7 en 8 op den 29quot; Maart, tervvijl N0. 9 op den volgenden dag werd aan-getast, derhalve op den 4n en 5quot; dag na met smetstof ingewreven te zijn.
N0. 7 herstelde na een duur der ziekte van ruim 10 dagen.
„ o stiert „ „ ,, „nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;„ t, h ö ,,
„ J nersteicie r ,, n ,! ,, ^ 55 o raquo;
De bewering van Paarlberg scheen mitsdien ten aanzien
dezer runderen gedeeltelijk te falen. Wei werden de dieren
aangetast, doch voor N0. 9 (waarvoor de doodelijke afloop
als zeker was voorzegd) was die afloop gunstig.
|
|||
|
|||
|
r
|
||
|
|||
De runderen N0. 1—6, die nog steeds gezond gebleven waren en aan alle besmettingswijze weerstand scheuen te zullen bieden, werden op den 4n April ingeent met neus- en mond-slijm, af komstig van koe N0. 8. Bij 1, 2 en 3 werd bet oppervlakkig gescarificeerde slijmvlies van den binnenrand der onderhp met de smetstof ingewreven; aan N0. 4, 5 en 6 werd zij medegedeeld door middel van een met mondslijmnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ,
doortrokken wollen draad, die bij wijze van seton achter bet schouderblad werd geplaatst.
Bij N0. 2 en 6 werden de eerste kenmerkende ziekte-verschijnselen op den 5n April waargenomen, derhalve op den eersten dag na de inenting, een tijdsverloop veel te kort om zulks als gevolg der inenting te kunnen aannemen.
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
/
|
||
|
||
Het incubatie tijdperk is van längeren duur; het uitbreken der ziekte moet derhalve toegeschreven worden, öf aan het voortdurend verkeer in den geinfecteerden stal, of wel, waartoe eenige grond bestaat, aan eene voor de tweed e maal (op 28 Maart en 2 April) herhaalde inwrijving met smetstof, )nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; afkomstig van de bovenvermeldc kalveren, die op den 27
Maart ziek waren geworden.
N0. 1 bleef steeds gezond en schijnt volstrekt onvatbaar
te zijn. Nquot;. 2 en 6 zijn na op den 5n April ziek geworden te zijn, op 13 en 14' April gestorven, derhalve na een duur der ziekte van 8 en 9 dagen. N0. 5 wercl ziek 8 April (4 dagen na de inenting) en stierf na een duur der ziekte van 5 dagen. 4 •nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; N0. 3 en 4 werden ziek den 10quot; en 11quot; April (5 en 6
dagen na de inenting) en herstelden na een duur der ziekte van 11 en 12 dagen. Van deze zoogenaamde onvatbare runderen ziju derhalve 5 aangetast en hiervan 3 gestorven. Deze uitkomst is mede in strijd met de bewering en voorzegging van Paarlberg.
|
||
|
||
Na deze eenigzins uitvoerige mededeeling nopens de wijze, waarop de proef genomen is, en de uitkomsten die zij heeft opgeleverd, valt nog kortelijk te vermelden:
1. welk soort van vee, als behoorende tot een zeker hier te lande bestaand en voor den veetyphus onvatbaar ras, door Paarlberg bedoeld wordt;
|
||
|
||
|
||
8
2.nbsp; welke de kenteekenen zijn waardoor de vatbare van de niet-vatbare te onderscheiden zijn; en
3.nbsp; welke waarde aan zijne bewering, en aan het bestaan der door hem bedoelde kenmerken moet gehecht worden.
In de eerste plaats moet opgemerkt worden, dat het minder juist is, om de runderen, die van de door hem bedoelde kenmerken, voorzien zijn, als tot een bijzonder ras behoorende, aan te merken. De runderen door hem voor de proefneming toegezonden behooren tot het slag van vee, hetwelk schier overal in Noord- en Zuid-Holland gevonden wordt. Dat de met de kenteekenen voorziene runderen geen bepaald ras uitmaken, blijkt niet alleen daaruit, dat de als wel vatbare aangeduide dieren, in ligchaamsbouw vol-komen met de onvatbare overeenkomen, maar ook uit de waarheid dat die kenteekenen bij andere soorten, en ook bij andere rassen, zooals bij het Alderney-Durham ras voor-komen. Liever moet men aannemen, dat de minder vatbare runderen tot eene bepaalde familie behooren, en dat de kenteekenen, die gezegd worden gunstig te zijn, en die zoo-wel de stier als de koe moeten bezitten, in den regel door overerving op de kalveren schijnen over te gaan. Hoe zui-verder en sterker uitgedrukt, deze eigenschappen zieh bij dert vader en moeder voordoen, des te zuiverder ontwikkelen zij zieh bij het kalf.
Omtrent het 2e punt is weinig te zeggen. Paarlberg heeft die kenteeken niet openbaar gemaakt, tot heden toe blijven
|
||
|
||
|
||
zij zijn geheim. Het eeiiige hetwelk vermeid kan worden is, dat, reeds zeer spoedig na de aankomst der runderen, door hen die met de oppassing en verzorging belast waren, werd opgemerkt, dat het wit der oogen en de oogvliezen bij de z. g. onvatbare runderen donkerder (bijna zwart) gekleurd waren dan bij de vatbare. Ofschoon deze meerdere pigmenteering van de sclerotica en van het wenkvlies, wel een der kenmerken schijnt te zijn, zoo schijnt zij echter op zieh zelven niet voldoende om alleen daaruit tot de vatbaarheid te be-sluiten; er moeten nog andere eigenschappen bestaan, die, tegelijkertijd aanwezig, de bedoelde kenmerken uitmaken.
|
||
|
||
Wat eindelijk het laatste en meest belangrijke punt aan-gaat, zoo valt reeds dadelijk op te merken, dat de bewering van Paarlberg, door de proefneming niet in alle deelen be-vestigd is, ja, dat de uitkomst van die proefneming de on-juistheid van het beweerde bewezen heeft. Van de 6 dieren toch die niet ziek zouden worden, zijn 5 stuks aangetast, waarvan 3 gestorven zijn, terwijl van 3 anderen, die aan de ziekte zouden moeten sterven, 2 herstelden.
Die uitkomsten zijn echter mijns inziens niet onbelangrijk en van waarde ontbloot; zij kunnen strekken om met eenigen grond te veronderstellen, dat er werkelijk familien onder het rundvee bestaan, waarbij de graad van vatbaarheid in zeer geringe mate aanwezig is. De bekendheid met de zuivere kenmerken die aan een zoodanige familie eigen zijn, acht ik, in het belang van den veeteelt, hoogst wenschelijk.
|
||
|
||
|
||
10
De door Paarlberg gemaakte onderscheiding in vatbare en onvatbare runderen, was, in verband tot de beteekenis, die hij aan die woorden geeft, te gewaagd. Onder de laat-sten toch verstaat bij de zoodanigen, die, indien zij onver-hoopt mogten aangetast worden, in eene zoo geringe mate ziek zouden worden, dat de herstelling spuedig en zeker moet vol-gen. Onder de vatbare begrijpt bij die, welke aangetast zijnde aan de ziekte zeker zullen sterven. Ware het dat hij, naar aanleiding der bem bekende kenteekenen, de runderen een-voudig had onderscheiden in twee familien, waarvan de -eene, eene zeer groote en de andere eene zeer geringe vatbaarheid bezit, en onder de laatste bedoeld had, de runderen, die aan eene, overigens zekere wijze, van besmetting (verblijf in een besmetten stal) gedurende geruimen tijd, buitengewoon veel weerstand kunnen bieden, of zelfs in vele gevallen niet besmet worden, alsdan zou zijne onderscheiding meer juist geweest en zijne bewering door de verkregene uitkomsten bewaarheid geworden zijn.
üit de proefneming toch is gebleken, dat de zes eerst-gezondene runderen (z.g. onvatbare) van 26 February tot aan 4 April, derhalve gedurende 37 dagen, in den besmetten stal hebben verkeerd, zonder onder die omstandigheden besmet te worden; dat eene eerste inwrijving met smetstof mede zonder eenig gevolg bleef; dat verder bij twee runderen eerst de ziekte ontstaan is na eene tweede inwrijving, terwijl van de vier overigen, 3 dieren, alleenlijk als gevolg der in-enting zijn ziek geworden. Bij de 3 aangekochte (vatbare) dieren, werd reeds op den 10n dag na in den besmetten
|
||
|
||
rm
|
||
|
||
11
stal te zijn geplaatst, of op den 4n dag na de inenting de veetyphus waargenomen.
Wat het beloop der ziekte en hare uitgang betreft, zoo waren die ontegenzeggelijk ongunstig, doch hierbij mag niet uit het oog worden verloren, dat wanneer de smetstof door inenting in het ligchaam gebragt wordt, de veetyphus alsdan een meer kwaadaardig karakter aanneemt en eerder den dood ten gevolge heeft, dan wanneer de dieren längs de ge-*one wegen besmet worden. Of overigens de zes bedoelde runderen evenzeer zouden aangetast zijn, zonder opzettelijke inwrijving, alsook of zij zonder eene voorafgaande inenting zouden zijn gestorven, zijn vragen die voor als nog niet met zekerheid beantwoord kunnen worden; verdere waarnemingen en proeven op grootere schaal zullen de veronderstelling, dat voor een ontkennend antwoord meer grond bestaat, clan voor een bevestigend, moeten staven.
Ik hoop en wensch echter dat het nemen van nadere proeven betrekkelijk den veetyphus, althans hier te lande, eerstdaags tot de onmogelijkheden zal behooren en dat de gelegenheid daartoe, wegens gemis aan voorwerpen, volko-men en voor immer blijve ontbreken.
DE DIKECTEUB
van 's Rijlcs Veeartsmyschool. P. H. J. WELLENBERGH.
|
||
|
||
|
||
V
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
/$J7¥6J
|
||
|
||
|
||
BOEKB1NDERIJ
OELLEP.S VALKENBURG
|
||
|
||
|
||