BIJDRAamp;EN TOT DE GESCHIEDENIS
DER
Volgens oude overleveringen zou omtrent 1230 het voormalig kasteel van Kralingen bij Eotterdam, doorgaans het slot Honingen genoemd, gesticht zijn, en wel door Hugo van Kralingen, destijds stadhouder of baljuw van Zuid-Holland. Deze Hugo zou dan ook de eerste Heer geweest zijn van het thans zoo welvarend dorp Kralingen. Wat hiervan zijn moge, in een charter, door Jan I Graaf van Holland op 16 Julij 1299 aan „ Odzijr van Cralingenquot; verleend , is spraak van „den ambochte van Cralingen, „ van welgeboren en huesluden, van scat en scot geven'quot; en van verschillende voorregten meer, den Heer toegedacht; waaruit met grond is af te leiden het gevestigd bestaan eener heerlijkheid.
Nergens werd door ons eene naamsatleiding van het woord Kralingen aangetroffen. Omtrent Honingeu wordt door sommigen gezegd , dat het afkomt van den honig der bijen alhier gevonden: hetgeen zeer potsierlijk schijnt; anderen deuken aan herhaalde vijandelijke aanvallen, waardoor het slot tijdens de binnenlandsche oorlogen der middeneeuwen grootelij ks beschadigd of gehoond werd: deze verklaring is minstens niet toereikend voor vroegere tijden
van bestaan; hetzelfde geldt van de bewering, dat een Jan Honigh in de XVe eeuw, gelmwd met Elisabeth van Kralingen, zijn naam aan den burgt achterliet; bij van der Aa [Aardrijhhunclig woordenboek V, blz. 742) lezen wij: „Koningen of Hoeningen is een verouderd zamenge-„steld woord Hiin, Hioen of Hoen-inge, dat is, hooge „waard of woerd, en zulks in tegenstelling der omliggende „water- en veenachiige grondenquot;. Deze laatste gissing is onzes bedunkens nog de aannemelijkste.
Het slot Honingen bevond zich ter regterzijde van de tegenwoordige Hoflaan, even beueden den hoogen zeedijk , die omtrent 1255 moet zijn opgeworpen. Hoe het kasteel er uitzag omstreeks 1420, blijkt uit een schetsje van Cornelis van Alkemade met de pen geteekend. Zes jaren later verbrand en verwoest door Willem Nagel, aanvoerder der Hoekschen, is het na 1462 door den toenmaligen bezitter nog luisterrijker herbouwd, zoodat het sinds een der grootste en prachtigste gebouwen was van geheel Schieland. Het besloeg een vierkant van 100 voeten breedte; aan beide zijden van den noordergevei verhieven zich zware achtkante torens met sierlijke spitsen, en de gevel aan de westzijde werd beschermd door een ronden toren, boven met een achtkant overstek bemetseld, terwijl midden uit het dak nog een hooge vierkante spitse toren verrees, waarom eene borstwering met schietgaten voorzien. Op het slot was eene kapel, waaraan in 1515 vijftien morgen lands behoorden. Eene zeer breede binnengracht, die het kasteel omspoelde, stootte op een ruim voorplein, dat omringd met een steenen kaai, een hooge valbrug vertoonde ; eeue dergelijke brug bevond zich nog aan de westzijde bij een steenen poorthuis, vanwaar ook een uitweg liep naar de Hoflaan- Prachtige tuinen en boomgaarden en al wat bij een middeneeuwsche sterkte moet gedacht worden, ver-
3
sierde de overige uitgestrektheid der bezitting, die in haar geheel door vischrijke buiteuvijvers werd afgesloten.
Dat het Hof ten verblijve diende der ambachtsheereu van Kralingen behoeft wel niet gezegd, alsook dat die Heeren in den wijden omtrek nog vele andere bezittingen en geregtigheden hadden, waar tegenover ook vele ver-pligtingen hunnerzijds stonden.
Het oorspronkelijk wapen der „van Cralingenquot; is een keelen achtpnntige ster op een gouden veld, zooals het Dorp Kralingeu nog heden voert.
Onze vaderlandsche geschiedschrijver Hadrianns Junius, die Honingen kan en zal gezien hebben, toen het zich nog in welstand bevond, zegt dat het schoon en sterk was en door ligging en bouwtrant iu staat den vijand af te weren, hetgeen, zoo het een als het ander, na weinig tijds ophield waarheid te zijn, daar het Hof reeds in de eerste jaren vaii de binnenlandsche troebelen der XVIe eenw, zoo van vriend als vijand, zeer veel te lijden heeft gehad; de fiotterdammers zouden de hand geleend hebben aan het vernielingswerk, opdat de Spanjaard zich hier niet koude nestelen '). Ontzaggelijke bouwvallen bleven staan, totdat in 1671 de groote vierkante toren geheel en al instortte, en in het volgend jaar al wat van het slot nog overig was, door de vaderlandsche ijveraars van Rotterdam werd gesloopt, geslecht of weggeruimd, uit vrees voor de troepen van Lodewijk XIV.
De afbeeldingen der ruïne van Honingen, door onzen beroemden Rademaker en andere kundige teekenaars op verschillende tijden geleverd, zijn te vinden iu het kabinet van Nederl. Oudh. en in vele andere plaatsbeschrijvingen.
i) _ Kort te voren (1573), gelijk overbekend is, zat ettelijke maanden in Honingen gevangen de woestaard Willem van der Marck Heer van Lumey, de moordenaar der Martelaren van Gorcum.
4
Ook ten archieve te Rotterdam worden verscheidene fraaije teekeningen van Honingen bewaard.
De opvolging der ambachts-Heeren en Vrouwen van Kralingen is zóó verschillend en verward medegedeeld in de boekwerken of verhandelingen die deze heerlijkheid bespreken, dat wij meenen het best te doen, eenvoudig het handschrift te volgen der Leenkamer van Holland.
De ambachtsheerlijkheid van Kralingen ging, blijkens den verleibrief, van het oorspronkelijk geslacht der „van Cralingenquot; ten jare 1434 over op Jan van der Leek, zoon van Dirk en van Gillis van Cralingen, Odziers dochter.
Jan van der Leek had tot opvolger (1472) zijn zoon ^
Adriaan en na dezen, zijne dochter Gillis, die, gehuwd met een Kijfhoeck, door hare dochter Alijd van Kijfhoeck gevolgd is (1485).
Deze Alijd bragt, door haar huwelijk met Dirk van Asseudelft, in 1531 Kralingen op haar zoon Gerrit van Assendelft over.
Twee zonen van genoemden Gerrit verheffen het leen in 1559, te weten: Nicolaas en Jan van Assendelft. (
De kleindochter van den laatste, Margriet Gerrits dochter, sedert 1653 Vrouwe van Kralingen, liet de heerlijkheid aan Jan Willem du Paget, geboren uit haar huwelijk met Simon du Paget (1657).
Elf jaren later (1668) ging de heerlijkheid met al hare goederen en regten bij koop tegen 88,000 gl. in eigendom over aan de stad liotterdam, die sedert tot 1795 het leen bleef heffen door tusschenkomst van een sterfheer uit hare vroedschap benoemd, en het erf met den lusthof en nog een paar burgerwoningen, later alhier opgetrokken, aan particulieren verhuurd heeft, totdat ten vorige jare. een gedeelte onderhands, en het overige der bezitting in Junij 11.
publiek is verkocht geworden.
De koopprijs steeg in laatstgemelde veiling lot 83,372 gl., waarvoor 9 hectaren, 87 aren en 56 centiaren gegund zijn aan de heeren J. Twiss en J. Smith. Eerlang zal het oude Honingen iu een park herschapen zijn.
Het grondgebied van Kralingen strekte zich oudtijds verder westwaartü uit dan thans; het paalde, zegt men, aan de Goudsche Wagenstraat en bevatt'e tot 1810 toe een gedeelte van de buurt Saladekade of Slaakkade, welke wijken allengs tot het gebied der stad Rotterdam werden overgebragt; ten zuiden grenst de plaats aan de Maas, ten oosten aan Capclle en ten noorden aan Hillegersberg en llotteban.
Algemeen wordt aangenomen, dat de eerste kerk of kapel, die ten dienste der bewoners van de heerlijkheid van Kralingen is gesticht, gestaan heeft digt bij de Maas, aan het veer op IJsselmonde; onbekend intusschen blijft het tijdstip, waarop zij tot stand kwam, en niet aannemelijk schijnt het ons, dat hare stichting, gelijk sommige plaatsbeschrijvers betoogen, op 1482 moet gebragt worden; in die veronderstelling toch zou het ambacht meer dan twee eeuwen van een eigen bedehuis zijn verstoken geweest. Veeleer gelooven wij, dat de eerste steen, die iu,genoemd jaar 1482 door Moris van Brederode bevelhebber^ Eotterdam aan de kapel bij het Veer is gelegd, moet doen deuken aan eene herstelling of herbouwing. De H. Albertus — vanwaar de naam Elbrechts kapel — zal de nieuwe patroon zijn geworden in plaats van de H. TVillifortis maagd en martelares, die als schutsheilige in het Roomsch Verhaal van Jac. De la Torre vermeld staat. Deze schrijver stipt voorts ook aan, dat tot die kapel drukke toeloop was van visschers, die ter haringvangst moesten uitzeilen. In 1515 telde de kerkelijke gemeente alhier, in 64 haardsteden verdeeld, ongeveer 200 communicanten, die „hem
6
„ generen udtter coe, visschen ende rictsnijdenquot;; toen ter tijde bezaten „der Fabryeke ende papelyeke provenquot; van Kralingen te zamen 40 morgen lands.
Wat aanleiding hebbe gegeven aan de op- en ingezetenen meer naar liet noordoosten, landwaarts in, hunne haardsteden over te brengen en hunne kerk of kapel aan 't Veer te vervangen door eene parochiekerk in hun midden aan den Veemveg, is alsmede tot hiertoe een raadsel; ontwikkeling van landbouw en veeteelt of overstroomingen der Maas zullen wel onder de drijfveerer. te rekenen zijn. De stichting der nieuwe kerk wordt doorgaans gesteld op 1550, ofschoon sommigen alweer een vroeger tijdstip aanwijzen; zij werd volgens zoogenaamde gothische bouworde opgetrokken cn had slechts één beuk, die niet weinig prijkte met een rijzigen toren aan de westzijde. Men zie de nette teekening in deel V Aet Stads-en Dorpsbeschrijving van L. van Ollefen. Sinds werd als patroon van kerk en dorp vereerd de H. Lambertus bisschop en martelaar.
Niet één der dienstdoende priesters te Kralingen vóór de Eeformatie is ons met name bekend geworden; alleen hebben wij ergens nog gelezen {Not. Ep. UÜr. fol. f)64), dat de Benediktijner-abdij van St Paulus te Utrecht het benoemingsregt des herders heeft uitgeoefend.
Van Spaan zegt, in zijne Beschrijving van Rotterdam, blz. 184, dat op 24 Junij 1572 „de beelden uit de „parochiekerk van Cralingen zijn gesmeten en soudaghs „daarna door de Gereformeerden daarin gepredicktquot;; inde Scliielandsche Oudheden, blz. 664 wordt de beeldenstorm alhier op 12 Maart 1572 teruggebragt en de eerste preek op Zondag daarna.
Nog veertien jaren verliepen, eerdat de Gereformeerden (zie Soermans enz.) hun eersten vasten predikant hebben bekomen in den persoon van Philippus Minel, die in 1585
7
bprnepen, alhier in 1601 is overleden. Bij Eesolutie der Staten van Holland van 8 Dec. 15^3, waarbij een predikant voor Kralingen was toegestaan, werd goedgevonden en gelast, dat C. van Coolwijck, als ontvanger der geestelijke goederen onder het kantoor van Delft, den in dienst te stellen heer, gelijk als aan de andere predikanten ten platte lande, 242 gl. zou doen volgen. Het is te veronderstellen, dat die jaarwedde kon gevonden worden uit de opbrengsten der plaatselijke kerkgoederen, aangezien deze sedert eenige jaren door den schout, kerkmeesters en gemeene buren te Kralingen waren aangewend tot betaling van de achterstallige en verloopen renten en andere schulden der kerk. De Staten hadden tot zulk gebruik toestemming gegeven. Daar er, ook in de oudste rekening (1579) van C. van Coolwijck, geen woord gerept wordt van het onderhoud of alimentatie, den oud-pastoor toegelegd, gis ik, dat deze destijds reeds was overleden of, zoo hij nog leefde, zal zijn verdreven geweest. Of uit het vrij laat beroep des eersten predikants mag worden afgeleid , dat de Reformatie aanvankelijk alhier minder bijval heeft gevonden, durf ik niet beweren.
Door de Gereformeerden is de dorpskerk aan den Yeenweg gebruikt tot December 1842, wanneer op den 26 dier maand voor de eerste maal is gepredikt in de nieuwe kerk. Dit gebouw, tot stand gebragt in de Hoflaan op den hoek van den Oudendijk, heeft eene lengte van 35 op eene breedte van 17 ellen, terwijl de sierlijke toren (waarin klok en uurwerk) 38 ellen hoogte heeft. Het kerkhof voor de Ouroomschen , die te zameu op 1 Jan 1869 een zielental van 5,860 opleverden, is tot heden toe in en rondom de oude kerk, die zelve echter in 1844 tot op eeu el boven den beganen grond is gesloopt.
Bijna overal in Zuid-Holland ten platte lande verdween
8
in of kort na 1572 de uiterlijke gedaante eener roomsche parochie. Geen inwonend herder en bij gevolg geen doopsel, huwelijks-inzegening, ondcrrigt of opwekking in de dorpskerk meer, evenmin als eenige kerkelijke plegtigheid bij feestgetijden of begrafenissen! In 't diepst geheim, bij nacht en ontijden, op uithoeken in stallen en schuren moesten de heilige diensten verrigt worden, en dit door een priester die uit omliggende steden of kasteelen toesnelde, trots het gevaar van verbeurte der karige jaarwedde, hem toegelegd, van boete, kerker of uitbanning. Zoo is het in het algemeen toegegaan; ten bewijze brengen wij eenige uittreksels bij der Handelingen van de N. en Z. Hollandsche Synoden.
In 1572 en 1573 was het nog: „papen die in het „begin der Eeformatie in 't pausdom waren overgebleven „en tot ons wilden overkomen, onder wat conditie, tot den „ predickdienst te vorderenquot;. In 15S6 reeds: ,, de penningen „die tot jaarlijksche alimentatie van papen en monicken „gegeven worden, ad meliores ususie GxnyXmfaamp;a.quot;. iSog in 't zelfde jaar (1586): „het insluipen van mispapenen „monicken voor te komen, die haar onderwinden te leeren , „te doopen, te trouwen en te hertrouwen en andere super-„stitiën te oefenen.quot; Kort daarna werd aangedrongen bij de Staten en ook bij het Hof te remonstreeren „ het om-„ loopen van papisten en haar predicken tot grote beroerte „ in alle plaatsen te weeren.quot; Al verder „ versoek te deen „bij de Staten tegen de grote licentie der pausgesinden, „tegen de nalatige officieren.quot; Eindelijk in 1605 „dat op „der Staten bodem geen papen geleden wordenquot;! Van jaar tot jaar was het sinds, vernieuwing der oude klagten over de vrijheid der papisten, over het misbruik der plac-caten, de oogluiking der officieien, enz. enz. enz. Trapsgewijze, men ziet het, werd de onderdrukking, de slooping van het katholicisme geeischt.
9
In 's Lauds placcaatboeken kau men lezen, dat de hooge Overheid, al was het nu en dan met weerzin, gevolg heeft gegeven aan den aandrang van de bedienaren der Staatskerk.
Waren er geeu bewijsstukken aanwezig, dat de overgebleven Koomschen te Kralingen in het algemeen drukkend lot gedeeld hadden, nog zou onzes erachteus de gevolgtrekking niet ongegrond wezeu, dat het aldaar gelijk elders is toegegaan. Dan er zijn hieromtrent stellige berigten voorhanden. In het oudste doopboek der Katholieken, te Eotterdam. bewaard ten stadshuize, komen meermalen doopsels voor, toegediend in Kralingen en onderlioorig-heden of aan kinderen uit die streken afkomstig. Philippus Rovenius, de tweede Apostolische Vicaris der Hollandsche Zending, zegt in eeu verhaal dier Zending ten jare 1GJ6 opgemaakt: „Te Rotterdam, alwaar drie a vier honderd „Eoomschen zijn, is een priester der Societeit, aan wieu „wij een der onzen hebben toegevoegd, die ook naar de „ naburige dorpen uitloopt.quot;
Dezelfde Vicaris zegt in een ander stuk van 1622: „De rotterdamsche Katholieken, ter naauwernood duizend „in getal, hebben als herder Martinus Moddaeus; zijn „medehelper is heer Guilielmus Eckius, en uit de Societeit „is hier pater Johan Eeineri; dezejpriesters loopen dikwerf „uit naar de naburige dorpen, waar het getal Katholieken „aangroeit.quot; Van laatstvermelden IleTueri weten wij van elders nog, dat hij tusschen 1615 en 1625 Kralingen, Kapelle, IJsselmonde enz. vaak bezocht: „Behalve de „stad Eotterdam werden door Eeineri nog verzorgd Ehoon, „Schiebroeck, Kralingen, Kapelle en andere dorpenquot;, aldus wordt van dien zendeling in de Jaarlijksche Brieven der Jesuïeten ten jare 1615 gewaagd. In 1618 was het: „aan 80 huisgezinnen staat Eeineri ten dienst in de „dorpenquot;. In 16J9: „nooit loopt hij naar het omliggend
10
„land uit, of hij heeft er eemgen voor de Kerk gewonnen.'' Eensluidend lieten zich van dien Keineri en zijne voorgangers den 22 Eeb. 1622 ruim twintig der deftigste r. k. leeken der stad Rotterdam en van den omtrek hooren.
Vernemen wij nog; wat het Hof van Holland den baljuw van Schieland den 30 Julij 1643 schrijft: „ Wij vernemen „tot ons leetwesen. . dat de stouticheyt van de pausgesinden „in diverse plaetsen uwer jurisdictie, en de speciaelyck „binnen Hilligersbergh, Gapelle, Cralingen ende andere „meer, van dage tot dage toeneempt; dat tenzij daerinne „ met vigeur ende ernst werde voorsien, daeruyt geschapen „sy onvermydelyke eu irreparabele swaricheyt voor den „ Lande en den waren [gereformeerden] godsdienst te sullen „ontstaen, waeromme wij.... mits ilesen andermael wel „scherpelijck aanmanen, belasten ende bevelen dat U, „als noch niet naer en laet, het placcaet van 30 Augt. „ 1641 tegen de contraventeurs punctelyck ter executie te „leggen sonder te biyven in gebreke.quot; Plet genoemde placcaat is te vinden in het kerkelijk placcaatboek deel 1, pag. 338; het was den 25 Sept. 1641 in Holland afgekondigd. Voorwaar een vinnig staatsstuk!
Genoeg hierover. Buiten twijfel vloeit uit al het bij-gebragte voort, dat de aanhangers der Roomsche Kerk ook alhier in druk en leed moesten zuchten, en dat de belijdenis van hunne geloofsovertuiging, bij niet weinig aanlokselen ten afval, veelsoortige en edelmoedige offers noodwendig veronderstellen doet.
Nadat ongeveer drie vierden eener eeuw Kralingen van een inwonend priester was verstoken geweest, werd eindelijk, bij magtsbrieven van den Apostolischen Vicaris Ph. Rovenius, derwaarts gezonden Cornelius van Wijck.
Uit de inschrijvingei. in het oudste doop- eu trouwboek der Roomschen, op het dorpshuis van Kralingen uogaan-
II
vrczig, kan men afleiden, dat van Wijck in het begin van 1645 de herderlijke bediening heeft aanvaard; immers van 1 l'ebruarij van vernoemd jaar af' vangen de inteekeningen aan, en loopen deze geregeld door in de volgende jaren. De herstelde parochie of liever de nieuwe statie bevatte, behalve het dorp en onderhoorigheden, nog Kapelle, Nieuwerker k , Hillegaartsberg en veel andere aangrenzende plaatsen.
Hoe groot aanvankelijk het getal van 's mans onderdanen geweest is, valt niet met zekerheid te bepalen; de maatstaf toch dat één doopsel ongeveer vijf-en-twintig zielen vertegenwoordigt, wordt door velen verworpen. Hoogstens zal het zielental tot 300 kunnen gebragt worden, daar er ettelijke jaren later nog slechts 198 ledematen of communicanten werden aangegeven. Waar ter plaatse de eerste pastoor gewoond heeft, en waar de geloovigen ter godsdienstoefening vergaderden, is eveneens onzeker; doorgaans huisvestte de priester in die tijden ten platte lande onder de benaming van Heer-Oom bij dezen of genen landbouwer of bij een klopje; bijaldien hij een eigen huis had, stond dit op den naam bijv. zijner zuster of andere nabestaanden; veeltijds werd kerk gehouden (gelijk men de godsdienstige bijeenkomsten noemde) op verschillende uithoeken der gemeente, werwaarts, na voorafgaande mededeeling van het klopje, de belanghebbenden heensnelden.
Toen in 1652, op last van het Hof, onderzoek gedaan is naar de papen op de dorpen in Zuid-Holland, wordt omtrent C. van Wijck gerapporteerd, dat hij „ tot Cralinghon „ wasquot;. Haar die verklaring zich bij dat weinige bepaalt, vermeen ik seregtisjd te wezen tot het besluit, dat onze
O O O
priester tot dan toe niet een en hetzelfde huis bewoonde, en zeker althans van geen vast bedehuis kon gebruik maken ; van andere plaatsen toch vergeten de aanbrengers in casu niet, zulks te vermelden. Niet lang echter hierna moet
12
een en ander vergund zijn bij oogluiking der plaatselijke overheid. Het schuurkerkje, waaraan het pastoorshuis was verbonden, werd gesticht op den Veenweg of Lange Kade. Later komen wij hierop terug.
Cornelius van Wijck, wiens fraai levensgroot portret nog hedeutendagein de pastorij te Kralingen in eere blijft, stierf in zijne pastorij den 15 September 1052 en werd den 23 October van hetzelfde jaar opgevolgd door Johannes Eoose.
Deze was uit Vlaanderen afkomstig en laatstelijk pastoor geweest te Noordketel bij Delft. Hij doopte kinderen, die geboren waren in Cralingen, teBerch, aan 't IJsselmond-sche Veer, den Oudendijck, 't Winterkaaij, in Buttersbuert, Ter Bregge enz.; doorgaans zijn telken jare ongeveer een twintigtal namen ingeschreven. Roose overleed alhier den 11 Dec. 1669. Naast zijn portret bevinden zich de volgende versjens:
quot;Wat is des menschen leven, Heer?
Eoose gelyck op 't steeltje teer Die 's morgens staet en bloeyt in eer,
's Middaohs verwelckt, 'savonts ter neer!
Tijdens zijne herdelijke bediening, den 1 Nov. 1656, werd de Broederschap der ,, Gratie Godts, van St WiJibrord „en Bonifaciusquot; aldaar ingevoerd. Het is bekend, dat die vereeniging „ der Geloovigen onder den Paus en den „ Apostolischen Vicaris in de Hollandsche Zendingquot; door Philippus Eovenins was opgerigt „ tot vermeerderinghe van „godtvruchticheyt, behulp der arme, onderwysinglie der „onwetende enda bekeeringhe der ongeloovigenquot;; deregulen ofte ordonnantiën dier broederschap, evenals de aflaten aan de Leden door Clemens VIII, Paulus V en Gregorius XV verleend, staan in het aanhangsel van het Gulden Wierookvat.
13
Aan de tusschenkomst van pastoor Roose zal ook wel grootelijks te danken zijn, dat in 1657 Neeltien Gerrits Donckers van Kralingen eene somma van 1,178 gl. vestte voor eene eeuwigdurende beurs in de Paedagogie „ de Valkquot; te Leuven „ voor iemand die becjuaam is tot de pbilosophie.quot; Bij gemis van jongelieden, de stichteresse in den bloede bestaande, konden ter begiftiging in aanmerking komen zij die in Schieland, en na deze, die in Holland, in zoo verre het onder het utrechtsch Diocees behoorde, geboren zijn, en eindelijk allen die zich der' Bruid Christi tot den dienst van de li. K. Kerk, vooral als missionaris, zouden willen toewijden. De praesentator zou wezen het Hoofd van het kerkdistrikt, waarin Kralingen ligt; de tijdelijke pastoor dier gemeente moest voorweten hebben en raad geven; de president van „den Valkquot; was collator.
Joannes Cannius, te Rotterdam geboren, werd blijkens de inschrijvingen zijner hand in de doopboeken, nog in 1669 pastoor van Kralingen. Zijn dood viel voor den 25 Augt. 1679.
Tranciscus van der quot;Wetering, een Gorcummer van geboorte en Leuvenaar van theologische studie, aanvaardde het herdersambt in Sept. 1679. Zijn sterfdag is in de Batavia Sacra, II, blz. 206 gesteld op den 20 Mei 1704, welke dagteekening eene dwaling des schrijvers of eene drukfout moet genoemd worden, aangezien hij den 5 April 1705 nog een doopsel heeft ingeschreven. Theodorus de Cock, toenmalig Provicaris der Hollandsche Zending, zegt op twee plaatsen zijner handschriften, dat die pastoor den 19 Mei 1705 gestorven is, en voegt er bij: „Hij was eenaanhan-,, ger der partij van Sebastequot;, hetgeen vermoedelijk wil zeggen, dat v. d. Wetering den door Rome afgezetten Vicaris Petrus Codde en dezes onwettige Ondervicarissen was blijven volgen en den vermelden de Cock niet als Provicaris had willen
14
erkennen en gehoorzamen, 's Mans onregtzinnigheirl in rle leer was al in 1692 opgemerkt ter gelegenheid dat door hem en dertig andere zendelingen aan Alexander quot;VlII een verzoekschrift of Formula Fidei werd aangeboden; ook vindt men zijn naam op de lijst, die ter verdediging van Codde in 1701 naar Eome is gezonden (Zie Bat. Sacra, 11, p. 518).
Op last van den Provicaris de Cock kwam genoeg bijtijds in de gemeente van Kralingen, met zending van pastoor, Engclbertus Brouwer, in 1G73 te Zutphen geboren; doch hij moest wijken, daar Justus van Schaijck, die reeds eenigen tijd den zieken v. d. Wetering had bijgestaan, onmiddellijk na diens dood zich in het bezit der pastorij had weten te stellen en de herderlijke bedieniug bemagtigde. Meermalen genoemde de Cock zegt van den laatste: „ Hij heeft het „herdersambt ongeroepen opgenomen en heiligschennend „vastgehouden.quot; De indringer was een Utrechtenaar en laatstelijk zendeling geweest te Varick bij Thiel, welke statie hij volgens de Cock eigenmagtig had verlaten; Hugo van Heussen zegt daarentegen, dat de ambachtsheer, tot de Protestantsche Kerk overgaande, den priester had weggezonden. Yan Sehaijck zett'e ook in Mei 1 /10 te Rotterdam zijn naam op het beroepschrift of appèl op het toekomend algemeene Concilie, welk appèl door nog vele andere (74) partijgangers geteekend werd. Hij is te Knilingeii overleden in 1725 en gevolgd door
Adrianns Boogaert. Deze was geboren te Gouda in of omtrent 169o en den 25 Maart 1719 priester gewijd door Jo. de Soanen, bisschop van Senez, welke prelaat niet geaarzeld had zijne handen op te leggen aan vele jonge geestelijken, voorzien van brieven [demissorialen), weder-regtelijk verleend door Hugo van Heussen en Coruelis Stackenburg, gewaande Ca pi tulair-Vicarissen van Utrecht.
15
Dat Eome die handeling des fransclien kerkvoogds ten sterkste moest afkeuren en den onwettelijk gewijden Boogaert als geschorst en vau stonde af dat hij geestelijke bedieningen durfde verrigten als geexeommuniceerd beschouwd heeft, behoeft wel niet verder verklaard te worden! De zending van Boogaert ging dan ook niet uit van den toenmaligen Apostolischen Vicaris Bijlevelt, noch van den brusselschen Internuntius, maar van C. J. Barchman-Wuijtiers, tweeden aartsbisschop der Clerezij van Utrecht.
Na twee-eu-twintigjarig opouthoud te Kralingen werd hij door P. J. Meindaerts, vierden aartsbisschop der vermelde Clerezij, naar Schiedam verplaatst, ter vervulling der jansenistische statie het Huis te Poort. Na een jaar, gelijk J. de Vries {De Bisschoppelijke Clerezij onder de oude Staatskerk, blz. 49) zegt, verliet Boogaert het regtsgebied van den aartsbisschop, en onderwierp zich aan de jurisdictie van den Nuntius te Brussel; hetgeen voor ons eigenlijk beteekent, dat de zoo lang verdwaalde priester tot de eenheid der E. K. Kerk is teruggekeerd. Hij moest dan ook op het drijven der hem thans vijandige partij nog in October van 1748 statie en stad Schiedam verlaten. Reeds in het volgend jaar zien wij hem optreden als opregt r, k. herder te Pijnakker, alwaar hij overleed den 17 Jan 17 73.
In den aanvang der schismatieke woelingen van pastoor v. d. Wetering mogen niet weinige r. k. leeken te Kralingen zijne zijde of liever die van den Apostolischen Vicaris Petrus Codde gehouden hebben — zaken en personen worden alligt verward —, het duurde echter niet lang, of verre weg de meesten, beter ingelicht, verlieten de wederspannige herders. De onbeduidende Justus van Schaijck gaf daartoe overigens nog door handel en wandel aan velen eene gewenschte gelegenheid. Toen Boogaert in het eerste jaar zijner bediening al zijne aanhangers, klein en groot, had opge-
16
schreven, gaf de eindsom slechts 59 personen, die verspreid waren in het dorp en op de uithoeken: de Kaeij, Schra-weg, Omoorden , Eijskaij, Eotte, Schinkel, Hoogendijk en Oudendijk.
Schier ongeloofelijk is het thans, dat eene zoo geringe minderheid den overigen Roomschen, die steeds wel het vijf-achtste gedeelte der statie uitmaakten, veel leeds kon berokkenen, en toch geschiedde het; immers ten gevolge der scheuring geraakten kerkgebouw en pastorij met de inkomsten, de armenfondsen en al wat in ruim eene-halve eeuw door zamenwerkende liefdadigheid was tot stand ge-bragt, in handen dier minderheid, en aan dezer hoofd stonden priesters, die van den eenen kant in goed geweten niet mogten genaderd worden of ter bediening der Sacramenten ingeroepen, om de kerkelijlce straffen die zij hadden be-loopen, en die van den anderen kant niet konden verwijderd of uitgeworpen worden, dewijl zij de erkenning, minstens de toelating en diensvolgens de bescherming der wereldlijke magten hadden weten te verwerven. Wanneet-men nu hierbij in aanmerking neemt, dat van 's Lands wege — tot 1702 toe — ten strengste verboden werd , dat in de gemeenten, waar zich een toegelaten priester ophield, door welk ander geestelijke ook, eenige kerkelijke diensten gedaan werden, en eindelijk dat het uitloopen naar Rotterdam tallooze bezwaren medebragt (wel niet het minst omdat aldaar ter plaatse bij de voltrekking der scheuring ter naauwernood een viertal gehoorzame priesters was overgebleven); dan kan men zich een denkbeeld vormen van den droevigen toestand der ten tweede male in hunne trouw aan Rome zoo zwaar beproefde Katholieken van Kralingen.
Veertig lange jaren, die gewis niet slechts ter vermindering der getalsterkte, maar ook op het gehalte der
17
Katholieken nadeelig gewerkt hebben, moesten verloopen, voordat een gewigtige ommekeer van zaken kou tot stand komen.
De verplaatsing van boven reeds bekend gemaakten Boo-gaert gaf aanleiding tot dien ommekeer, de zending door den brusselschen Nuntius Spinelli en de toelating van staatszijde van een regtzinnig r. k. priester voltooiden de blijde verandering, die teregt genoemd mag worden eene nieuwe herstelling der r. k. parochie. Wat elders in ons land zoo al plaats heeft gegrepen bij de ontruiming eener jansenistische parochie of statie, geeft grond genoeg tot de veronderstelling dat men de utrechtsche partij voor den afstand van Kralingen, hoe dan ook, zal hebben moeten schadeloos stellen.
Johannes Ten Dam, geboortig van Amsterdam, nam in October 1747 bezit der parochie. De baljuw van Schieland P. S. Leien had het request, ter toelating ingediend, goedgunstig gesteund; in dat berigt wordt nog gezegd, dat Ten Dam destijds 40 jaren telde, van 1730—1735 kapellaan te Voorschoten en sinds pastoor te Lntjebrock was geweest. Deze pastoor stierf alhier 18 Mei 1758. Reeds in het eerste jaar van zijn verblijf alhier was hij er op bedacht, geschikter bedehuis en woning te verkrijgen. Op zijn verzoek en goedkeuring van schout en schepenen deden twee timmerlieden en een metselaarsbaas onderzoek in loco en verklaarden den 14 Dec. 1748, dat zij huis en kerk, staande bezuiden den Veenweg, zoo van binnen als buiten, „wel nauwkeuriglijk gevisiteert ende geexamineert, hebben „bevonden dat al hetselve soodanigh oud en bouwvallig „is, dat het teenemaal is buyten staat, om voor't geheel „off voor eenigh gedeelte te kunnen worden gerepareert; „en dat alle kosten deswegens te doen teenemaal verloren „en nutteloos souden syn.quot; Hierbij bleef het thans, om
18
welke redenen wordt niet gezegd. Dan in 1750 den 13 Julij werd de zaak hervat; de kerkmeesters zouden een dringend request naar 's Hage: na opname van zoo even medegedeelde verklaring en eensluidende berigten van baljuw, sellout en schepenen voegen zij er bij, dat kerk en woonhuis zonder groot gevaar „ ende selfs peiieul „van het leven niet langer konden worden gebruikt, waar-„ omme dat de supplianten tot voorkominghe van ongelukken „ het voorschreven huys mitsgaders de vergaderplaats voor „die van de voorschreven gemeente aldaar, seer gaarne „ souden willen vernieuwen, dan alsoo sulcs haar niet en „ is gepermitteert sonder UEMo. prealabele kennisse ende „ speciale goedgunstige permissie , soo keeren de supplianten „haar tot UKMo. gansch onderdaniglyk versoekende, dat „ het UEMo. goede geliefte sij, de supplianten te permitteren „ ende accorderen , om het voors. huys ende annexe ver-„ gaderplaatse door den pastoor of priester voorn, bewoont „wordende, ende waarin de Godsdienst in alle sedigheyt „sonder eenige allerminste aanstoteh'kheyt wordt verrigt, „te mogen vernieuwen/' Dit request had een goed gevolg; na terugzending toch aan den baljuw Elias Verhoeven, den schout en de ambachtbewaarders, en dezer gunstig randschrift (dat neerkwam op : wij hebben geen bedenkelijkheid tegen de vernieuwing, aangezien uit de teekeningen blijkt, dat de vergaderplaats omtrent op de vorige grootte zal wezen) werd te 's Hage de verlangde toestemming den 4 Augt. 1750 gegeven, met de kleingeestige bepaling echter, dat er slechts eéne deur in plaats der twee van de teekening mogt worden aangebragt. Men begon onverwijld en te sloopen en op te bouwen terzelfde plaatse, en alras was voltooid een „ onopzigtelijh gebouwquot; met rieten dak van 56 voeten lengte op eene breedte van 28 voeten; van weerskanten waren drie vierkante ramen, twee diergelijke
aan den achtergevel, en aan den voorgevel eene gewone huisdeur, die aan de beide zijden en boven zich ook nog een raam mogt hebben. Toen het werk was voltooid, moest een nieuw verzoekschrift al de kronkelwegen der bureaucratie afdoen, en werd den 3 Dec. 1751 het „fiatquot; gegeven om in het nieuwe bedehuis de gewone kerkelijke diensten te verrigten. De gansche verbouwing kwam der r. k. gemeente te staan op 7,044 gl., die gevonden zijn uit verkochte obligation en uit giften, waaronder genoemd wordt de doorschrapping van een schuldbrief, dien pastoor A. Bogaert hield op de statie.
Ziehier nu eenige bijzonderheden, ontleend aan de kerkrekeningen , welke met die der armen, beginnende in 1747, nog grootendeels aanwezig zijn. Zij betreffen op de eerste plaats het inwendige van het bedehuis. In 1752 werden 100 gl. uitgegeven aan den beeldhouwer — waardoor het altaar zijne versiering isal hebben bekomen - ; twee jaren later trekt de beeldhouwer nogmaals 179 gl. voor den „nieuwe preeckstoel.quot; In L756 is het „verwulffquot; gemaakt en kostte 288 gl. Van een orgel is slechts eenmaal spraak , te weten in 17 74, wanneer er 6 gl. voor ,/t maeckenquot; zijn ingeschreven. Waar de klok gehangen heeft, die in 1748 zes stuivers aan vracht gekost heeft en twaalf jaren later als „ houwe kloekquot; voor 8 gl. verkocht is, wordt niet vermeld. Stoelen en banken, ook matten en wit zand ter bestrooijing van den vloer en gloeijende turf voor de voetstoven in den winter zijn niet vergeten. Die zaken moesten nu en dan hersteld of aangeschaft worden, en wierpen nog al wat af; de zorg voor die laatstgenoemde benoodigdheden was toevertrouwd aan Neeltje Post, Gaatje van Lochem, Marijke en Trijntje Tomassen en nog meer andere ongenoemde klopjes, die bij een matig jaargeld voorts haar onderhoud vonden uit de inkomsten van haar eigendom
20
en de kleine giften wegens buitengewone diensten ter hand gesteld. Zij komen niet zelden ook in aanmerking als kosteressen, leeraressen der kinderen en huishoudsters.
Uit dezelfde rekeningboekeu weten wij nog, dat de kerk- en armenbussen doorgaans goed bedacht zijn en viermaal 's jaars geledigd werden : dat in de kerk en aan 's Gra-weg en „ d'andere sijde meermalen ook buitengewoon ge-„collecteertquot; is, nu en dan van elders giften inkwamen, en eenige fundatiën en obligatiën op het gemeene Land tamelijke inkomsten aanbragten. Het was ook hoog noo-dig, aangezien de kerkmeesters de roomsche armen geheel en al ten hunnen laste hadden; daarbij kwam het onderhoud van kerk en pastorij, die daarenboven in 's Lands lasten — onder andere in de verponding jaarlijks voor 50 gl. en in het collateraal a0 1771 voor 44-0 gl. — ruim waren aangeslagen, en de jaarwedde des pastoors 400 gl., telken jare in vier termijnen uit te keeren. 's Mans verdere inkomsten vloeiden voort uit kleine stichtingen, waarvoor van zijn kant memorie moest gehouden worden, en uit de Jura stolae.
Het was ons eene blijde verrassing, niet te vernemen, dat te Kralingen conniventie- of recognitie-gelden voor kerk en herder, gelijk elders in de meeste dorpen plaats had, aan schout, baljuw en andere beambten moesten betaald worden. In de rekeningen althans, alzoo na 1747 , is hiervan geen spoor; of zouden bijv. de 760 gl., aquot; 1755 aan den dorps-secretaris van Donck „volgens rekening 6e-„ taalt''', de compositie-gelden van ettelijke jaren hebben moeten omsluijeren? Alleen moesten er telkens, voordat een nieuw pastoor zijn ambt mogt aanvaarden, 50 gl., luttel min of meer, ter toelating te's Hage gestort worden.
De oude rekeningen, men ziet het, zijn nog al leerzaam.
Johannes Mulder werd den 2 Augt. 1758 door de Gec. Raden van Z. Holland als pastoor toegelaten. ïer bekoming
van dien priester was een request voorafgegaan, waarin te lezen staat, dat Jo. Mulder, geboortig van Zutphen, een roomsch wereldsch priester was, die voorheen als kapellaan gediend had te Amsterdam (in Heijntje hoeksteeg) en laatstelijk als herder te Bakhuizen in Vriesland; het gunstig advies van den baljuw voegt er bij, dat de supplianten in het verzoekschrift de waarheid spraken en dat die Eerw. Heer „ van sedigh gedrachquot; was en geparenteerd in Botterdam. De; man moest den 7 Augt. 1758 te 's Hage bij hand-teekening verklaren op zijn priesterlijk woord, zonder eenige mentale reservatie, zich te zullen comformeren met het 3' artikel van het Placcaat van 11 Sept. 1730 en volgens den geheelen inhoud van bewust staatsstuk te zullen handelen. Eveneens hadden zijne twee voorgangers gedaan en zullen zijn opvolgers tot 1795 moeten doen. Jo. Mulder stierf den 19 Nov. 1770, en is den 23 daarna in het pastoorsgraf der dorpskerk begraven. Daar hij een begaafd redenaar was geweest, gaven zijne vrienden zijne leerredenen bij J. Lekens te Maastricht in 1 775 in vijf boekdeelen uit. 's Herders portret bewaart in onze herinnering een rijzig, sterk en fraai gebouwd persoon.
Andreas Boerboom. Hij is als pastoor toegelaten den 8 Januarij 1771. Hij was een Hagenaar, wordt gezegd, een roomsch wereldsch priester, geen geordende noch monnik, en in 't bijzonder geen Jesuïet, en had laatst als pastoor 7 jaren gestaan te Hem en Venhuizen in N. Holland, Hij overleed alhier 3 Maart 1776 en werd in de St Lambertus-kerk naast zijn voorganger bijgezet.
Theodorus Vogedes kwam te Kralingen den 4 April 1776 en werd den 25 van staatswege erkend. Te voren was hij jaren lang als kapellaan werkzaam geweest in het Bagijnhof te Amsterdam. Ueze pastoor stierf plotseling den 23 April 1786 bij het beklimmen van het trapje naar
22
zijne slaapkamer, ten gevolge eeuer droevige tijding van familie'swege, die hem onvoorzigtig werd medegedeeld. Hij is de laatste r. k. priester, die in de oude dorpskerk werd begraven. Ook is zijn Eerw. portret nog ter pastorij te zien.
Gerardus Smolders werd den 15 Augt. 1786 als pastoor aangenomen. Hij was geboren te Zevenbergen in 1746, laatstelijk (1783—86) pastoor op Wieringen, en te voren kapellaan in Oude Tonge. Hij vroeg en bekwam in het begin van 1787 tot assistent Johan van der Lith geboortig van Rotterdam , die echter niet lang alhier moet vertoefd hebben, daar er in de kerkrekeningen slechts eenmaal spraak is van het salaris dien priester toegelegd !). De redenen, door den pastoor bij requeste opgegeven ter verkrijging van een hulppriester, komen neer op de uitgestrektheid der parochie en op eeue zenuwziekte, waarmede hij van tijd tot tijd bezocht werd, waardoor, vooral op zon- en feestdagen, de gemeente in groote verlegenheid moest gebragt worden. Door de ijverige bemoeijingeu van Smolders en de edele medewerking der r. k. ledematen der parochie werden eene nieuwe kerk en pastorij uit den grond opgebouwd aan den hoek der Hoflaan en van den hoogen Zeedijk. Het werk, aangevangen in 't voorjaar van 1802, was na eenige maanden voltrokken, zoodat den 18 ]NTov. van betzelfde jaar de inwijding der kerk kon plaats hebben. Thans was de aanleiding der verplaatsing geweest het gedurig meer en meer uitveenen en gevolgelijk sloopen van vele woningen in de buurten grenzende aan den Veenweg. Onlangs is het erf, waar vroeger de schuur-
i) Van der Litliislafer, 179b, eerste pastoor gewordeu te Tliolen, sedert 1800 eveneens te Overschie werkzaam geweest en in 1814 naar Noordwijk verplaatst, alwaar hij stierf 31 Dec. 1826. Als kapellaaus van Smolders heb ik nog ontmoet: Gerardus van Vliet, f 30 Augt. 182é; Christiaan van Leeuwen, a!s oudpastoor van Warraenhuizpu f 1870, en P. van Houtscboten f 1845 als pastoor te Spierdijk.
23
kerk en pastorij gestaan kebbeu, door het Land voor 500 gl. aangekocht. Nog tijdens het leven van denzelfden pastoor, te vreten in 1830, werd de kerk aan de Hoflaan eenige ellen verlengd en een sierlijk torentje opgetrokken, waarin eene klok geplaatst werd ter eere van den schutsheilige der kerk, den H. Lambertus; het rieten dak kon ook verwisseld worden voor blaanwe pannen, en boogvormige ranke lichtramen vervingen de gedrukte vierkante vensters. Gerardus Smolders overleed den 19 Nov. 1831, oud 84 jaren, 10 maanden en 13 dagen, en is begraven op het r. k. kerkhof te Noordketel. Zijn portret hangt ter pastorij naast dat van zijn voorganger.
Gerardus Georgius Bongaerts hield zijne intrede te Kralingen den 20 Jan. 1832. Hij is geboren te Ravenstein den 9 April 1799, deed zijne voorbereidende studiën in zijne geboortestad, de philosophic in liet nabij gelegen Huisscling en de theologie te Warmond. Priester gewijd te Mechelen den 10 A.ugt. 1822 dov.: ZHw. den aartsbisschop ïquot;. A. M. C. de Mean, werd hij eerlang kapellaan te Leidschendam, voorts te Edam 1823 en in het Duifje te Amsterdam in 1825. Als pastoor was hij werkzaam te Hazerswoude van 1827 tot het reeds vermelde tijdstip, waarop Kralingen hem als pastoor mogt ontvangen. Destijds was het getal communicanten 462, thans (1870) 1,012. Door pastoor Bongaerts zijn alhier tot stand gebragt verschillende uit- en inwendige verbeteringen en versieringen
O O O
aan pastorij en kerk, waaronder te noemen zijn een tweede klok, St Willibrord ter eere, het uurwerk in den toren, en een goede voorraad van rijk altaargerief; ook het kerkhof naast de kerk dat, den 5 Julij 1837 op katholieke wijze gezegend, sedert in zijn schoot mogt ontvangen niet slechts de geloovigen der parochie maar nog een veertiental r. k. priesters en vele leden der voornaamste familiën van
■24
Rotlerclam en deu omtrek, die aldaar hunne laatste rustplaats hebben uitgekozen. Van de vele andere goede diensten, die onze voorbeeldige priester Gr. G. Bongaerts bewezen heeft niet slechts aan Kraliugen maar ook aan liet Aartspriesterdom van Holland en Zeeland — thans het Bisdom van Haarlem — de overzeesche Missiën en al de in ons land aanwezige kloosterorden zou nog veel te zeggen zijn; de bescheidenheid legt ons het zwijgen op. Bongaerts verdiensten zijn niet onopgemerkt gebleven hij de hooge kerkelijke overheid; hieraan gewis is het toe te schrijven, dat Mgr Carolus Belgrado, als Vice-Superior der Hollandsche Zending, zijn Eerw. in 1851 benoemd heeft tot landdeken van Schieland, waarvan hem sedert de herhaalde splitsing nog een gedeelte onder de benaming van dekenaat van Rotterdam blijft toevertrouvrd, en dat Zijne Heiligheid Pius IX den pastoor van Kralingen, den 26 Oct. 1861 , tot de waardigheid van zijn buitengewoon Kamerheer geliefde te veiheffen.
Geve de Hemel, dat Mgr Bongaerts nog lang de parochie van St Lambertus te Kralingen en het dekenaat van Eotterdam blijve besturen!
Den tegenwoordigen pastoor ter zijde, zijn ijverig als kapellanen werkzaam geweest de WelEerwaarde Heeren A. J. Bongaerts, thans pastoor te Voorschoten; A. Verstappen, thans pastoor in't Veld; J. A. Eversteijn, thans pastoor te Goes; H. E. van Lith, thans pastoor en deken van Schagen; A. A. van Eijndhoven, thans pastoor te Nieuwkoop; H. Mensing, overleden te CuraQao deu 17 Juni; 1857 , den derden dag na zijne aankomst; G. J. Quant, thans pastoor te Schoorl, en A. C. F. Mutsaers. Deze laatste WelEerw. Heer, nog heden kapellaan te Kraliugen, is alhier gekomen den 2 Junij 1862.
A. van Lommei., S J.