/ /
DE MARKETENTSTER VAN MILAAN.
-x ^ 21quot; '
/L/ fe -£/ J'*'
/JJgt;
r/r
/
*' .. quot;'r-y/y , . - lt;•'
' • quot; /
/../' - /
V-V-* n1
y
/
V A N
HISTORISCH-ROMANTISCHE TAFEREËLEN
DOOK
y/, jHOyVlPSON.
Kotïerdam , O W VAN BELLÜJ.
1883.
■ö
Het jaar 1848 biedt rijke stof voor historische romans.
De revolutie, langen tijd bedwongen, wist op genoemd tijdstip alle boeien te verbreien en verdelgend zich een weg te banen door de meeste landen van Midden- en Zuid-Europa. Uit Parijs, Milaan, Rome en Weenen, hare brandpunten, kwam zij met helsche stoutheid te voorschijn, en, terwijl zij met de eene hand de altaren omverwierp , verbrijzelde zij met de andere de tronen der koningen. Nauwelijks uit de loges der geheime genootschappen den naar bloed snakkenden muil opgeheven hebbende, slingerde zij zich met bliksemsnelheid door landen en steden en verdedigde zich met al het venijn, dat zij in zich had, tegen hen, die, van den schrik bekomen, haar durfden bestrijden. Gedurende hare kortstondige zegepraal vernietigde zij wat zich op haren weg bevond en schiep toestanden, die aan het fabelachtige grensden.
De geschiedenis samen te stellen van hare ontwikkeling, voor dat zij zich ten strijde gereed vertoonde, zal onmogelijk blijven, zoolang do bescheiden daarvan in de archieven der samenzweerders in spelonken, onderaardsche gangen en ruïnen van oude kasteelen verborgen worden gehouden; men is alleen hij machte aanteekening te houden van hare werkingen en de gevolgen, die deze na zich sleepten.
Sinds geruimen tijd bekroop mij de lust mijne krachten te wagen aan eene romantische, maar ■ zuiver historische beschrijving van de uitbarsting en werking der revolutie in de hoofdsteden, waar zij zich in al hare gevloekte kracht deed kennen. De vereerende uit-noodiging van den Uitgccr, om een werkje voor de Leesbibliotheek te schrijven, bepaalde mnn besluit, en ik richtte het eerst den blik. naar Milaan, waar de revolutie met meer geweld dan elders losbrak, maar ook spoediger dan op eenige andere plaats beteugeld werd.
Mocht deze proeve eener historisch-romantische beschrijving der revolutie te Milaan e eniger mate gunstig ontvangen ivorden, mijn wensch zou een spoorslag vinden, om eveneens mijne ledige uren te wijden aan de herinnering der tooneelen, waarvan ook Rome, Parijs en Weenen in bovengenoemd jaar zijn getuige geweest.
De Schki.tvf/r.
„Wie hoor ik daar? Zijt gij het, Barbara?— Kom oogen-
blikkelijk boven____ Zijt gij lieden morgen in de kamer van den
graaf geweest ?
„Neen, mevrouw?—quot;
„ Gij bloost____quot;
„Van ontsteltenis, mevrouw? Mij dunkt, ik lees een ongeluk
op uw gelaat----quot;
„Er heeft in de kamer van den graaf een diefstal plaats gehad, die door niemand kan gepleegd zijn dan door een der dienstboden—quot;
„ Groote God! dan begrijp ik—quot;
„Wat begrijpt gij?quot;
„ Neen, mevrouw, ik durf aan mijne gedachten niet toegeven ; het zou vreeselijk zijn iemand onrechtvaardig te beschuldigen.quot;
„Ik sta op kolen, spreek,____ de dief moet ontdekt worden;
verhaal mij wat gij er van weet —quot;
„ Ik zag kort na negen uren Pietro de kamer des graven verlaten met de laarzen in zijne hand; ik zou hierop niet gelet hebben, als het niet iets ongewoons ware, dat Pietro op dat uur deed, wat zijn werk dagelijks tegen den middag is, en—quot; „En?....quot;
„Meer durf ik niet zeggen, mevrouw, mijn geweten—quot; „Hoe, zult gij mij nog langer op de pijnbank houden! Ik wil alles weten, wat gij bemerkt hebt.quot;
„ Om Godswil, mevrouw, ik meende iets als goud in Pietro's zak te hooren klinken. Ik smeek u echter, geloof aan zijne onschuld ; waarschijnlijk heb ik mij bedrogen.... hij was steeds de eerlijkheid zelve.quot;
„Pietro! Pietro! Zoudt gij mij bestolen hebben! Gij hebt zoo lang mijn brood gegeten, mijne weldaden ontvangen! Mijn God, op wien kan men zich dan nog verlaten?— Maar zeg mij, Barbara, wat hebt gij nog meer gezien?quot;
„Ik zag Pietro den gang doorgaan naar de keuken; een oogenblik later hoorde ik hem naar zijne kamer gaan—quot; „Heeft hij u gezien?quot;
„Ik geloof het niet; ik was in de zaal bezig en kon hem du^ gemakkelijk zien.quot;
„Gij hebt hem naar zijne kamer hooren gaan?quot; „Ja, mevrouw.quot;
8
„Gij kunt weder aan uw werk gaan, Barbara, zeg aan niemand , wat er is voorgevallen en verzoek Pietro de brieven van de post te halen.quot;
De gravin sloot de deur harer kamer, viel op een stoel neder en riep uit: „ongelukkige, wat hebt gij gedaan! Hebt gij den duivel der hebzucht geen weêrstand kunnen bieden en uwe hand uit durven steken naar het goed nws meesters? Gij zijt in dit huis gekomen arm en naakt; de sterren des hemels verlichtten iederen nacht uw leger, en de aalmoezen moesten aanvullen, hetgeen uw hand met den nederigsten en ellendigsten arbeid verdiende. Ik nam u tot mij, door medelijden bewogen, begunstigde u meer dan een der overige dienstboden en deed u spoedig
honger en ellende vergeten. En dit is nu mijn loon____ Maar
spreek ik niet te voorbarig! Het bewijs is nog niet geleverd____
Doch Barbara's woorden! Wat te doen? Den graaf durf ik niet
afwachten? Zijne woeden zal geen palen kennen!____ Kom, ik
wil naar Pietro's kamer gaan en zien, of____quot;
De gravin stond op met tranen in de oogen; zij verliet hare kamer en begaf zich naar Pietro's slaapvertrek. Hierin vond men slechts eene kleine tafel, een stoel en eene kist, die Pietro's kleederen bevatte. De kist was gesloten; er kon dus behalve het bed niets onderzocht worden; dit leverde niet het minste bewijs, het geringste spoor des diefstals op, en de gravin wilde reeds weder de kamer verlaten, toen haar oog op het venster viel, en zij snippers papier op de vensterbank zag liggen. Zij raapte ze op en verbleekte; sidderend voegde zij ze te zamen
en---- had het bewijs der misdaad in hare hand; het was een
banknoot van honderd lira's; er ontbraken evenwel verscheidene stukjes aan, die het nauwkeurigst onderzoek haar niet kon doen opsporen; het nummer der banknoot bevond zich onder de gevonden snippers. „Nu krijgt de zaak,quot; mompelde zij, „een nog treuriger aanzien; had ik al de stukken van het papier, ik kon ze samenvoegen, Pietro noodzaken mij het goudgeld weder te geven en zien, of er nog vergiffenis mogelijk was. Doch nu.... moét de zaak den graaf bekend worden!quot;
Naar hare kamer teruggaande, overlegde zij met zich zelve, of zij Pietro roepen en met hem over de zaak spreken zou ; hij was geen verhard misdadiger en zou dus den diefstal niet voor haar verborgen kunnen houden; waarschijnlijk zou hij om genade sineeken en haar al het gestolene goud wedergeven. Van den anderen kant bedacht zij evenwel, dat, daar de banknoot niet meer in haar geheel was, en de ontbrekende snippers waarschijnlijk verloren zouden zijn, het gebeurde onmogelijk voor den graaf verborgen kon blijven; daarbij kwam het haar niet zeer voegzaam voor zulk eene belangrijke zaak voor haren echtgenoot geheim te houden. Zij sloot de snippers der banknoot in hare * schrijftafel en wachtte met een kloppend hart den graaf af
9
Luciano, graaf De Borzoli, was opziener van de bank te Milaan en belast met het financieel beheer van verscheidene maatschappijen. Hij was van ouden adel; de rijkdommen zijner familie waren echter allengs verdwenen, en Luciano, om zijn naam op te houden, was verplicht geweest eene betrekking op te sporen. Het aanzien, dat zijne familie in zijne vaderstad sinds langen tijd genoot, en de grondige kennissen, welke de graaf zich, vooral in zaken van financiën, had eigen gemaakt, deden hem die gemakkelijk verwerven, en spoedig was graaf De Borzoli de ziel van iedere groote onderneming. De voor-deelen, welke zijne verschillende betrekkingen hem opleverden, gevoegd bij den rijken bruidschat, dien hij met zijne vrouw huwde, stelden hem in staat zijne levenswijze naar die der rijkste edellieden van Milaan in te richten. Zijn paleis was een der prachtigste der stad; verscheidene bedienden snelden op zijne wenken, en zijne tafel, waaraan gewoonlijk eenige vrienden genoodigd waren, was met de keurigste gerechten overdekt.
De graaf beminde zijne vrouw op hartstochtelijke wijze; hij omringde haar reet alle genietingen des levens en was niet gelukkiger, dan wanneer hij hare wenschen kon raden, 'om haar met de vervulling er van te verrassen. Hij had een godsdienstig hart en was liefderijk jegens armen en ongelukkigen, vooral wanneer deze buiten hunne schuld in ellende gestort of tot armoede vervallen waren. Een luiaard of krachtvolle bedelaar mocht echter niet op de minste gift rekenen maar wekte dikwerf zijn toorn op.
Mevrouw De Borzoli ging in hare liefde meer blindelings te werk; het was haar medelijdend hart onmogelijk een ongelukkige te verjagen; wie zich aan de deur van haar paleis vertoonde, kon op hulp rekenen, zoo zijne klacht het geluk had het oor der gravin te bereiken. „ Gij zult ledigloopêrs maken!quot; zeide haar de graaf dikwerf.
„Ach, mijn vriend,quot; antwoordde zij dan, „ armoede moet zoo bitter wezen. Wij, rijken, kennen haar leed niet.quot; De graaf glimlachte en gaf haar nieuwe rolletjes goud, die spoedig weder in den schoot der armen verdwenen.
Beide echtgenooten waren de weldoeners hunner dienstboden. Gelukkig hij, die aan hunnen dienst verbonden was en zich op de betrachting zijner plichten toelegde; hij mocht er op rekenen, dat zijn lot verzekerd was. Geen slafelijke arbeid werd hem opgelegd, maar ledigheid was niet geoorloofd, en van niets had de graaf grooteren afschuw dan van oneerlijkheid; de geringste schijn er van wekte Luciano's vermoedens op, en zijne ongenade was spoedig volkomen. Op dit punt luisterde hij vaak meer naar den opwellenden hartstocht dan naar zijn verstand. „Ik kanzeide hij vaak, „ niemand in mijn huis dulden, dien ik niet vertrouwen kan. Wie mij omringt, moet zuiver zijn als
10
het goud der bank.quot; Men kan zich dus den angst van mevrouw De Borzoli voorstellen, waarmede zij de tehuiskomst van haren echtgenoot te gemoet zag.
Op het gewone uur hoorde zij den graaf het paleis binnentreden en ging hem tegemoet; hij werd vergezeld door een heer, in wien zij den directeur der politie erkende. Zij verbleekte. De graaf zag hare verwarring, en die aan eene verkeerde oorzaak toeschrijvende, zeide hij: „wees gerust, lieve!quot; en tot den directeur glimlachend: „uw verschijnen, mijnheer, brengt altijd eenige ontsteltenis te weeg.quot; Daarop vervolgde hij tot zijne vrouw: „men heeft valsche banknoten ontdekt, en deze heer heeft mij verzocht hem met eenige inlichtingen van dienst te zijn ; a propos , ik heb er u heden morgen juist een bij het goudgeld gegeven ; wees zoo goed ons dit te laten zien, of is het reeds uit uwe handen ?quot;
„Zou het onbescheiden zijn, mijnheer, u een onderhoud van een paar minuten te verzoeken; de zaak gedoogt geen uitstel. ..quot; vroeg de gravin, haren echtgenoot aanziende.
„Mijne tegenwoordigheid,quot; sprak daarop de directeur haastig , „ moet u niet terughouden , en..
Men bragt nu den directeur in de zaal en zette hem eenige ververschingen voor; daarop verwijderde de graaf zich met zijne echtgenoote, en deze verhaalde hem met zichtbare ontroering, wat er voorgevallen was. De graaf geraakte in hevige gramschap en was doof voor iedere smeekbede; hij noemde het een gelukkig toeval den directeur van politie medegebracht te hebben en besloot dezen oogenblikkelijk met de zaak bekend te maken.
Beiden traden vervolgens de zaal weder binnen; de directeur geraakte in verwarring, toen hij de opgewondenheid des graven op diens gelaat las. Deze zette zich neder en sprak: „ ik zegen het toeval, mijnheer, dat u op dit oogenblik hier doet tegenwoordig zijn; ik zal zoo vrij zijn uwe diensten in te roepen.quot;
„ Ik ben geheel ter uwer beschikking, mijnheer.quot;
„Dezen morgen ten negen ure,quot; vervolgde de graaf, „verliet ik mijne kamer en liet op de tafel 400 lira's in goud en eene banknoot van 100 lira's liggen. Mevrouw had mij die som verzocht voor eenige uitgaven. Toen ik, alvorens mijne woning te verlaten, mij nog even bij haar begaf, vroeg zij mij naar het geld. Ik antwoordde haar, dat ik het had uitgelegd en door mijnen haast vergeten had het mede te nemen; ik verzocht haar het op mijne kamer te gaan halen en verwijderde mij. Geen gevaar voor het geld duchtende, begaf mevrouw zich eerst tegen twaalf ure naar mijne kamer doch vond geen spoor van goud of papier. Zij ondervroeg eene dienstbode, en deze verhaalde haar, dat mijn bediende Pietro op ongewonen tijd op mijne kamer geweest is, en, zich verwijderende, een klank als van goud in zijn zak hooren deed. Zij heeft daarop zijne kamer
11
onderzocht en buiten het raam een gedeelte der banknoot, aan snippers gescheurd , gevonden. Het goud heeft zij niet ontdekt; misschien bevindt zich dat in zijne kist, die gesloten is.quot;
„Heeft het gedrag van uwen bediende, mijnheer, vroeger eenige kwade vermoedens gegeven?quot;
„Nimmer, ik heb hem altijd zoo. zuiver geacht als het goud der bank.quot;
„Uwe mededeeling, mijnheer, bevat gronds genoeg voor eene voorloopige gevangenneming; ik verzoek u mij een uwer bedienden af te staan, om een paar agenten van politie te ontbieden; inmiddels zal ik Pietro in het verhoor nemen.quot;
„ De bediende is ter uwer beschikking.quot;
„ Gelief mij toe te staan Pietro's kamer te onderzoeken en hem te bevelen daar voor ons te verschijnen.quot;
De graaf en de gravin geleidden den directeur naar de kamer van Pietro, na dezen ontboden te hebben. Toen hij verscheen, zag de directeur hem strak in het gelaat en ontdekte een? groote verwarring in hem, die reeds ontstaan was, zoodra men hem het .bevel des graven had overgebracht met bijvoeging, dat de directeur zich op zijne kamer bevond.
Deze begon hem te ondervragen: „ hoe laat zijt gij heden morgen op de kamer van mijnheer den graaf geweest, en wat hebt gij er gedaan?quot;
„ Ten negen uur, mijnheer, om de laarzen en kleederen van mijnheer den graaf te halen.quot;
„Zulks doet gij gewoonlijk eerst tegen den middag?quot;
„ Ik heb het heden vroeger gedaan en mij met mijne overige bezigheden meer dan gewoonlijk gehaast, wijl ik hedenmiddag aan mevrouw de gravin eenige vrije uren vragen wilde.quot;
„Wat wildet gij gaan doen?quot;
„ De wedrennen bijwonen, waarnaar ik reeds zoo lang verlangd heb, en die hedenmiddag moeten plaats hebben.quot;
De directeur zag den graaf veelbeteekenend aan; daarop vervolgde hij: „kort nadat gij de kamer des graven verlaten hebt, begaaft gij u naar dit vertrek; wat hebt gij er gedaan?quot;
„Ik ben gedurende den ganschen morgen niet op mijne kamer geweest ? quot;
„ Bedenk u wel____quot;
„Neen, mijnheer! ik ben er niet geweest....quot;
„Hebt gij den ganschen dag in dit paleis doorgebracht?quot;
„Ik heb eenige boodschappen voor de keuken verricht; overigens heb ik mij met mijn gewone werk bezig gehouden.quot;
Nu moest hij verhalen, welke boodschappen hij had gedaan, waar hij geweest was, en hoe lang hij op iedere plaats vertoefd had. Zijne antwoorden droegen over het algemeen den stempel van openhartigheid, vooral toen hij van zijne eerste verwarring eenigszins bekomen was. De directeur liet evenwel zijne reeds opgevatte
12
meening niet varen en besloot thans rechtstreeks op de zaak af te gaan. „Hebt gij,quot; vroeg hij, „op de kamer des graven goudgeld op de tafel zien liggen ?quot;
„Ja, mijnheer, ik zag er eenige stapeltjes.quot;
„ Dat goud is verdwenen; men vermoedt, dat gij het gestolen hebt!quot;
Ik, gestolen!____ ik, een dief!.... mijnheer, mevrouw!....
gelooft gij zulks? heb ik u bestolen?.... heb ik u niet steeds
eerlijk en trouw gediend?____ Groote God! ik een dief!____quot;
„ Men heeft het goud in uwen zak hooren klinken... „Gruwelijke leugen! Wie is de eerlooze, die dit durft beweren ?____quot;
„ De snippers van een banknoot in dit venster gevonden..,.quot; „Ik ben niet op mijne kamer geweest, kan ze er dus niet gebracht hebben.quot; En de ongelukkige Pietro wierp zich aan de voeten zijner meesteres neder en kermde: „mevrouw, mevrouw!
red mij , gij weet, dat ik u trouw en dankbaar gediend heb----''
„Ik weet het, Pietro,quot; sprak de gravin, „en daarom is het mij zoo treurig u te moeten verdenken. Beken liever, als gij
schuldig zijt; misschien is er voor u nog vergeving te hopen----quot;
„Ik zweer het u, mevrouw, ik ben geen dief, ik----mijnheer.
heb toch medelijden met mij en geloof aan mijne onschuld...
„Ik kan en mag niet, zoolang de bewijzen tegen u zijn....quot; antwoordde de graaf met strengen ernst.
„ Maak deze kist open!quot; sprak nu de directeur.
Pietro haalde den sleutel te voorschijn, wierp zich driftig op de kist en opende die. Toen de directeur opstond, had hij ze reeds geledigd en stuk voor stuk tegen den grond geworpen. De gravin stootte heimelijk haren echtgenoot aan, en haar blik zeide, dat zij aan Pietro's onschuld geloofde.
„ Gij laat u te gemakkelijk overtuigenantwoordde hij haar. Hierop zag de directeur Pietro met strengen blik aan en zeide: in weerwil der verklaringen uwer onschuld en het vergeefsche onzer nasporingen mag ik u niet vrijspreken ; de schijn spreekt te sterk tegen u. Gij zijt dezen morgen buiten het paleis geweest, kunt dus het goud vervoerd hebben ; een natuurlijke schrik voor het papieren geld kan u bewogen hebben de banknoot te verscheuren en uit het venster te werpen; uwe verwarring kan u belet hebben te zien, dat de stukken door den wind niet alle medegevoerd zijn; gij zijt in de kamer des graven geweest, hebt het goud gezien, het is in uwe zakken gehoord; ik verklaar u dus mijn gevangene; gij zult u voor den rechter te verdedigen hebben.quot;
Pietro zag den graaf en de gravin met smeekenden blik aan; zij bewaarden echter het stilzwijgen. Luciano, ofschoon innerlijk ontroerd, was nog steeds ernstig; de gravin had moeite hare tranen te bedwingen. Daar de ongelukkige zag, dat hij van hen niets te hopen had, sprong hij recht en zeide met bewonde-
13
renswaardige koelbloedigheid: „welnu, Pietro zal naar de gevangenis gaan, misschien om er te blijven; hij zal nimmer vergeten, wat hij aan zijn edelen meester, aan zijne dierbare meesteres te danken had; maar wee den eerlooze, die hem valsch beschuldigd heeft. Pietro's gevangenschap zal niet eeuwig duren!quot;
Een traan ontsnapte het oog der gravin, en sidderend dacht zij aan Barbara. Pietro zag hare ontroering en zeide: „ dien traan, edele meesteres, heeft mijne ziel ingezogen; moge het uur aanbreken, dat ik ze u vergelden kan!quot;
Inmiddels waren twee agenten van politie aangekomen ; zij ontvingen het bevel Pietro in zijne kamer te bewaken. Daarop werd Barbara in het verhoor genomen; zij herhaalde wat zij de gravin had medegedeeld en wederstond met de grootste gemakkelijkheid iedere poging des directeurs, om haar met zich zelve in tegenspraak te brengen. Hare kamer en die der overige dienstboden werden onderzocht, daarop het gansche paleis; geen vertrek, geen hoek bleef van de zorgvuldigste nasporingen bevrijd, doch alles bleef vruchteloos; geen spoor vertoonde zich van 'het verdwenen goud.
Nu werden Pietro boeien aan de handen gedaan en hij tusschen de twee politie-agenten uit het paleis geleid. Woede en vertwijfeling waren op zijn gelaat te lezen; slechts als zijn blik op zijne treurende meesteres viel, scheen hij meer opgeruimd bij het bewustzijn , dat zij ten minste aan zijne onschuld geloofde. Alle bedienden waren in de droevigste stemming, en met één stem riepen zij hem toe; „Wees tevreden, arme Pietro, gij zult spoedig in ons midden terug komen!quot;
Half dood kwam hij in de gevangenis aan; toch haalde hij ruimer adem, toen hij de blikken der toegevloeide menigte niet meer op zich gevestigd zag.
Wij zullen het proces, dat zich nu ontwikkelde, niet in zijne bijzonderheden velgen; slechts willen wij aanstippen, dat Pietro in zijne eerste verklaring standvastig bleef volharden en valsche beschuldigingen noemde, dat Barbara het goud in zijn zak gehoord had, en hij in den loop van den morgen op zijne kamer geweest was. Daar zich geen enkele lichtstraal in zijne zaak opdeed, niets meer ter zijner verdediging werd bijgebracht, werd door de rechters het schuldig over hem uitgesproken en hij tot driejarige gevangenisstraf veroordeeld.
Toen hij zijn vonnis vernam, geraakte hij in de hevigste gramschap; hij wilde spreken doch kon geen woord uitbrengen; hij zag zijne rechters vertwijfelend in het gelaat, opende den mond, doch het woord bestierf op zijne lippen. Maar eensklaps wendde hij zich naar de bank der getuigen, waar Barbara nederzat, en schreeuwde haar toe: „ongelukkige! gij hebt mij mijne vrijheid, mijne eer ontnomen; uwe lasteringen hebben mij naar de gevangenis verwezen; maar gij hebt het gehoord,
14
na drie jaren ben ik weder vrij; dan zullen uwe folteringen een aanvang nemen, want eeuwig zal Pietro uw vijand zijn.quot;
Barbara werd doodsbleek; zij wendde het hoofd, om den vreeselijken blik te ontgaan, dien Pietro haar toewierp. De veroordeelde werd naar de gevangenis teruggevoerd, om er gedurende drie jaren een rampzalig, kommervol leven te leiden in het gezelschap van het uitwerpsel der maatschappij, zonder eenigen troost, zonder eenige opbeuring. Den haat tegen Barbara, dien hij er met zich voerde, poogde hij met iederen dag nieuw voedsel te geven. Hij riep zich haar beeld gestadig voor den geest, om het er voor immer in te prenten, opdat de tijd hare trekken in zijne ziel niet zoude uitwisschen. Tevens peinsde hij dag en nacht op middelen, om zich eene volledige, eene schitterende wraak te verschaffen.
Pietro's jeugd was onder armoede en ontbering voorbijgegaan. Reeds vroeg had hij zijne ouders verloren; daarop was hij in de handen gekomen van bloedverwanten, die zeiven in zeer behoeftige omstandigheden verkeerden en hem opgenomen hadden, zoo als men het een hond doet, dien men niet kan zien sterven. Zoodra hij tot eenigen arbeid in staat was, had hij zijne makkers, zijne spelen moeten verlaten, om eenige penningen aan te brengen ter voorziening in de behoeften. Daar hij zijnen bloedverwanten slechts tot last was, meenden zij het meest mogelijke voordeel van hem te moeten trekken en noodzaakten hem dus tot een arbeid, die zijn leeftijd al spoedig te boven ging. Op zijne klachten of smeekingen werd niet gelet, en harde kastijdingen vielen hem ten deel, als hij bij het einde des daags niet eene vooruit bepaalde som te huis bracht. Spoedig had hij ingezien, dat er een weg voor hem openstond, om gemakkelijker dan door werken in het bezit van geld te geraken. Zoo veel knapen van zijne jaren zwierven dagelijks langs de straten en persten den wandelaren aalmoezen af of bedelden aan de huizen. Dikwerf had hij gezien, dat zij op die wijze meer geld vergaderden, dan hij met den inoc-ielijksten arbeid kon verdienen. Hij voegde zich dus bij hen, liet zich in hunne geheimen inwijden en kende spoedig duizend middelen, om op gemakkelijke wijze geld te bekomen. Wijl men tevreden was, als hij slechts niet met ledige handen des avonds in de armoedige woning terugkeerde, werd hij door niemand teruggehouden , en de ongelukkige Pietro kwam nimmer op de gedachte, dat hij op een weg was, die noodzakelijk ten verderve voert.
15
Toen hij de jongelingsjaren bereikt had, moest hij zich weder meer aan den arbeid begeven, wij] de aalmoezen zeldzamer werden. Het kind wekt spoediger het medelijden op dan do jongeling. Doch eenige jaren zwervens hadden hem van iedere bezigheid geheel afkeerig gemaakt, en slechts de honger kon hem noodzaken zich door werken brood te verschaffen. Zijn toestand werd hem nog te onaangenamer door het verdriet, dat hem bij zijne tehuiskomst wachtte; wel was hij lichamelijke kastijdingen ontgroeid, doch verwijtingen, verwenschingen kon hij niet ontgaan. Tot het uiterste getergd, besloot hij eindelijk van de straat zijn dag- en nachtverblijf te maken en keerde dus niet meer in het huis zijner bloedverwanten weder. Tegen geringe vergoeding bracht hij soms den nacht in eene of andere onaanzienlijke herberg door, of, zoo hem daartoe de gelegenheid ontbrak, zocht hij eene schuur of beestenstal op en wachtte er den morgen zonder morren, in de grootste onverschilligheid af.
Zou het wonder geweest zijn, als Pietro, die nimmer door moederliefde opgekweekt, door vaderernst vermaand, dooj opvoeding ontwikkeld, door godsdienst verlicht was geworden, maar steeds met menschen had omgegaan, door menschen was behandeld, voor menschen had gebedeld en gezwoegd, die op den laagsten trap van verdierlijking stonden.... als Pietro, zeggen wij, tot een mensch was opgegroeid, alleen in staat tot het plegen van misdaden, bekwaam tot het begaan van listige schelmstukken, zonder gevoel, zonder hoop, zonder gedachte aan eene verbetering van zijn toestand? Ongetwijfeld neen. En toch was Pietro's hart niet geheel bedorven; de deugd was hem nooit aangeprezen, toch beoefende hij haar vaak; medelijden had men hem nimmer getoond, toch kwam het menigmaal in hem op bij het zien van nog ongelukkigeren dan hij. Hoe vaak hem ook de gelegenheid tot stelen tegenlachte, nimmer stak hij de hand naar het goed van anderen uit; hij had een afschuw van oneerlijkheid, en een diep in zijne ziel gedrukt gevoel van recht deed hem een afgrijzen opvatten tegen iedere onrechtvaardigheid, welke hij zag begaan.
Wij hebben boven gehoord, dat Pietro eindelijk, na het ongeluk onder allerlei vormen gekend te hebben, verandering in zijn lot vond, toen het toeval of liever de Voorzienigheid hem in het paleis De Borzoli voerde. Nadat hij verscheidene dagen onge-loofelijk zwaren arbeid verricht had, besloot hij eenigen tijd uit te rusten en door bedelen in zijn onderhoud te voorzien. Mevrouw De Borzoli keerde juist van eene wandeling weder, toen hij zich aan de deur van hare woning vertoonde. Gelukkig, dat zij weder een liefdewerk kon verrichten, straalde haar gelaat zoodanig van vreugde, toen zij Pietro een milde gift toereikte, dat de arme jongen er bijna tot schreiens toe door getroffen werd. Met de grootste oprechtheid verhaalde hij haar in weinig woor-
16
den zijne treurige omstandigheden, en zij sidderde bij de gedachten aan hetgeen de ongelukkige geleden moest hebben. Zij deed hem met zich het paleis binnengaan, bracht hem in de keuken, deed hem eenige spijzen voorzetten en stelde hem voor in haren dienst te blijven. Hij wierp zich met Italiaansche vurig-en hartstochtelijkheid aan hare voeten, en snikken en tranen waren zijn antwoord. Zij voorzag hem van behoorlijke kleederen , bestemde hem eene kamer en wees hem de bezigheden aan, die hij dagelijks te verrichten had; tevens liet zij niet na hem tot vlijt, arbeidzaamheid en vooral tot trouw en eerlijkheid aan te sporen. Verscheidene weken achtereen bespiedde zij hem en lette op al zijne handelingen; tot haar groote blijdschap beantwoordde zijn gedrag voortdurend aan bare verwachtingen. Niet tevreden met voor zijn lichamelijk welzijn te zorgen, dacht zij ook aan zijn zieleheil; zij deed hem in de waarheden des geloofs onderwijzen, en toen hij zijne eerste H. Communie gedaan had, hield zij niet op hem tot de getrouwe vervulling der plichten, door den godsdienst voorgeschreven, aan te sporen.
Steeds bleef hij zich met groote vlijt op zijne gewone^ bezigheden toeleggen, en zijne dankbaarheid jegens de gravin vermeerderde met iederen dag; ten opzichte van den graaf had hij zekere vreesachtigheid; soms ontving hij sidderend diens bevelen en volvoerde ze met eene koortsachtige opgewondenheid.
Beiden, de graaf en de gravin, droegen den ongelukkige een goed hart toe; de laatste liet zich door haar medelijden beheer-schen, doch de eerste bleef altijd meester van zich zeiven.
Maakte de ongelukkig gebeurtenis, welke wij boven beschreven hebben, een diepen en droevigen indruk op de gravin, wijl zij vermoeden moest met trouweloosheid beloond te zijn voor hare goedheid, een ongelukkige betoond, de gedachte aan zijne dierbare meesteres maakte den rampzaligen Pietro bijna krankzinnig, en menigmaal liep hij, vooral als hij des nachts alleen in zijn kerker was, als een razende, met gebalde vuist en bliksemende oogen tegen de sombere muren en braakte de ijselijkste verwenschingen uit tegen Barbara, die hem, zoo hij dacht, zoo
ongelukkig had gemaakt.
De H. Godsdienst, in wiens schaduw hij eenigen tijd gewandeld had, fluisterde hem wel toe, dat wraak niet geoorloofd is, doch hij bleef doof voor alle heilrijke ingevingen en verhardde
zich in zijne voornemens.
Ach! de mensch, die niet van zijne teedere jeugd af door godsdienst is gekweekt en opgevoed, is vaak zoo ongelukkig! Als diens invloed zich eerst dan doet gevoelen, als hij veel jaren in onwetendheid en misdaden heeft doorgebracht, heeft hij met dezen een harden strijd te strijden. Het zaad, dat op eene steenrots valt, vindt geen voedsel en — brengt geen vruchten voort.
17
Eenige dagen na de treurige gebeurtenis ontving mevrouw De Borzoli een bezoek, dat haar in heur verdriet zeer welkom was. II aar broeder, wien men het voorgevallene geschreven had, kwam zijne zuster troosten en opbeuren. De Eerwaarde heer Cantucci was pastoor te Eeginuovo, een dorp, op eenige uren afstands van Milaan gelegen. Even als zijne zuster gloeide hij van medelijden en naastenliefde, en gelukkiger dan zij, was hem door de Voorzienigheid eene betrekkina; aangewezen,
~ O O 7
waarin hij zich gelisel voor zijne naasten kon opofferen. Van het oogenblik dat hij met haar de rijke nalatenschap zijner ouders gedeeld had, peinsde hij dag en nacht op middelen, om zijne rijkdommen ten nutte zijner medemeuschen en bijzonder zijner parochianen aan te wenden. Ue dorpskerk was in zeer vervallen toestand; hij deed ze afbreken en eene nieuwe, zeer schoone in hare plaats oprichten. Zoo bekommerd hij was het huis des Heeren op het prachtigst te versieren, zoo zorgeloos, zouden wij bijna zeggen, was hij omtrent zijne pastorij; het huis, dat hij zich zeiven bouwde, bevatte slechts de nöodige gemakken en schitterde alleen door zijne edele eenvoudigheid. Ook bracht hij eeue inrichting tot stand, waarin de kinderen zijnor arme parochianen op het liefderijkst verpleegd werden; hij verkreeg voor haar eenige Liefdezusters, wier werk het was zich met de kinderen der armen bezig te houden. De dorpelingen moesten over het algemeen hun brood op den akker verdienen; van den vroegen morgen tot den laten avond waren zij er werkzaam, en de goede Cantucci belastte zich met de verzorging hunner kinderen. Zoodra deze de moederzorg ontberen konden, stond het gesticht voor hen open, en de liefderijke Zusters namen de plaats hunner moeders in; zij leerden hen spreken, bidden, gaven hun het noodzakelijkste onderwijs, en eerst als zij ze aan de tafel des Heeren hadden gebracht, gaven zij ze aan de moeders weder, wier lichte taak het nu was ze op den weg der deugd en goede zeden standvastig te doen blijven.
Slechts enkele malen en steeds voor weinige dagen verliet de Eerwaarde heer Cantucci zijne parochie om zijne zuster te bezoeken. Hij kende haar echtgenoot, graaf De Borzoli, als een rechtschapen man en teederminnend echtgenoot en was dus omtrent haar lot gerust. Zoodra hij de tijding des diefstals ontving, besloot hij, daar hij wist welke toegenegenheid zijne zuster Pietro steeds toedroeg, en dus kon begrijpen welke droefheid het voorgevallene haar moest hebben veroorzaakt, de reis naar Milaan weder aan te nemen. Hij vond mevrouw De Borzoli diep ternedergedrukt en den graaf in levendigen toorn; hij wendde bij beiden de middelen aan, die voor hun toestand pasten. Alles moest in de kleinste bijzonderheden verhaald worden, en zijne overtuiging was spoedig gevestigd; hij Dn Marketentster van Milaas. Sa
18
ontkende Pietro's schuld niet, doch wilde evenmin geacht worden er geloof aan te slaan. Hoeveel bewijzen er ook waren, de zaak was te geheimzinnig toegegaan, en Pietro's gedrag, zoolang hij in het paleis De Borzoli verkeerd had, steeds onberispelijk geweest.
Des avonds als Barbara, naar hare kamer gaande, voorbij de zaal kwam, hoorde zij, dat de pastoor met zijne zuster en den graaf in een levendig gesprek gewikkeld was. Haar naam, dien zij hoorde noemen, overtuigde haar, dat de diefstal het onderwerp der woordenwisseling was. Zij stond voor de deur der zaal stil en kon het volgende opvangen : „ .... het is immers niet mogelijk te twijfelen; hij bekent op mijne kanier geweest te zijn en het goud gezien te hebben____quot;
„ Maar kan niet een der andere dienstboden op uwe kamer
geweest zijn, Barbara bijvoorbeeld____ Zij is in deze zaal
geweest, dus.... dicht bij uwe kamer; de overige dienstboden hadden hunne bezigheden in den keuken; er was gelegenheid genoeg voor haar____quot;
„ Hoe, durft hij mij verdenken ?quot; mompelde Barbara.
„Ook ik heb aan Barbara gedacht, broeder! het nauwkeurigst onderzoek, buiten hare voorkennis ingesteld, leverde evenwel geen enkelen grond tot vermoeden op.quot;
„ Het zij zoo het wil; Pietro heeft den schijn geheel tegen zich; hij is aan den rechter overgeleverdJ deze moge zijne zaak uitmaken: zoolang de onschuld van mijn bediende niet ten duidelijkste bewezen is, wil ik hem niet wederzien....quot;
„ Luciano, wij mogen niet te. spoedig oordéelen; des menschen verstand is vaak door vooroordeel beneveld.quot;
„ Arme Pietro! na lange jaren van ellende en omzwerving vond hij hier eenige verademing; hij was mij steeds dankbaar voor het hem betoonde medelijden, en nu zucht hij weder in eene akelige gevangenschap.... kunnen wij niets meer voor hem doen, Luciano?quot;
„Als hij een dief is, wil ik niets meer voor hem doen; komt zijne onschuld aan den dag, dan zal ik hem het geleden leed, zooveel in mijn vermogen is, vergoeden; ik zal het hem spoedig doen vergeten. Evenwel om onzen Eerwaarden broeder gerust te stellen, wil ik een scherp oog op mijne bedienden , vooral op Barbara, houden, en zoo noodig ze in een net wikkelen, waaruit de dief, zoo hij zich nog onder hen bevindt, niet ontsnappen kan ....quot;
Barbara verwijderde zich, tot zich zelve zeggende: „ik zal het hazenpad moeten kiezen; het minste vermoeden kan mij ook in den kerker brengen; menigeen gaat er heen, die slechts den schijn tegen zich heeft; ik had gaarne Pietro door Stephano zien vervangen, doch dit zal niet gelukken; wij zullen dus aan ons huwelijk moeten gaan denken. Maar hoe komt de pastoor op de gedachte mij te----quot;
19
De laatste woorden stierven op hare lippen, want de deur der zaal werd geopend, en de graaf trad in den gang. Barbara verwijderde zieli zoo haastig mogelijk en bereikte met een kloppend hart hare kamer.
Weder spoedig keerde pastoor Cantueci naar zijn dorp terug, na een hartelijk afscheid van zijne bloedverwanten genomen en hun herhaalde malen Pietro's lot op het hart gedrukt te hebben. Men beloofde hem te schrijven, zoodra men iets van de zaak vernemen zou.
De zaken in her, paleis De Borzoli gingen weder haar ouden gang. Allen, meesters en dienstboden, waren wel in angstige afwachting van het vonnis, dat geveld zou worden, doch de indruk, door den diefstal teweeggebracht, was weldra door andere gebeurtenissen uitgewischt. De uitspraak, die Pietro's eer wegnam en hem tot eene smadelijke gevangenschap veroordeelde, deed weder meer van hem spreken en de tranen vloeien der gravin, doch eindelijk dacht niemand meer aan den veroordeelden misdadiger.
Drie maanden later verliet Barbara bet paleis De Borzoli, om in het huwelijk te treden met een jongen boer, die in de nabijheid van Milaan woonde. Zij ontveinsde het zich niet, dat sedert het gebeurde met Pietro er zekere koelheid tusschen haar en hare meesters ontstaan was, wat haar voornamelijk bewogen had de voltrekking van het voorgenomen huwelijk te verhaasten. Alvorens zij vertrok, werden, zonder dat zij het veriftoedde, al hare goederen onderzocht; geen spoor van het verdwenen goud vertoonde zich evenwel, en Barbara vertrok met een vlekkeloozen naam uit het paleis naar de haar wachtende echtelijke woning.
De gevangenissen verkeerden ten tijde van ons verhaal in Italië even als in de meeste Zuideuropeesche landen in den beklagenswaardigsten toestand. Als wij zoo spreken, hebben wij niet de gebouwen op het oog, maar hunne inrichting. De gevangenissen waren meestal kolossale steenmassa's, welke den schijn hadden als verkeerden zij voortdurend in gevaar door eene vijandelijke armee beschoten te zullen worden. Dikke muren, door diepe grachten omringd, maakte den gevangenen de öntvluchtihg bijna onmogelijk. Zware ijzeren poorten, door wachten bezet, verdedigden den ingang. Napels, Ancona, Genua, Milaan en andere steden droegen er zekeren trots op zulke sterkten binnen hare muren te bezitten. De kerkers der gevangenen waren kleine, sombere hokken, waarin nauwe-
20
lijks een sleclit, akelig daglicht doordrong. Een hoop stroo, slechts zelden ververscht, dienden den veroordeelden tot leger, een steen tot tafel en zitbank. Sommigen, die zware misdrijven te boeten hadden, zaten aan den muur vastgeketend en vonden soms den dood na eenige maanden kwijnens. Anderen, minder streng gevonnisd, waren vrij binnen de muren van hunnen kerker en mochten den dag doorbrengen in het gezelschap van andere veroordeelden op eene ruime binnenplaats of, bij ongunstig weder, in eene groote zaai, die hun niet ontzegd werd, zoolang zij zich niet aan wanorde of ongeregeldheid schuldig maakten. Voor het overige werd geen arbeid van hen gevorderd; verlangden zij dien , hij werd hun aangewezen, en de opbrengst er van gaf hun gelegenheid zich eenige versnaperingen te verschaffen. Overigens werden zij er nimmer toe aangespoord, en de heerschappij der ledigheid en luiheid werd door niemand verontrust. Verreweg de meesten, in de gevangenis gebracht door misdrijven, welke hun oorsprong in luiheid en lediggang hebben, zetten er liever hunne gewone levenswijze voort dan zich met eenigen arbeid bezig te houden, 's Morgens hunne kerkers verlatende, kwamen zij op de plaats of in de zaal, zochten hunne nieuw gemaakte vrienden op, onderhielden elkander over hunne vorige levenswijze en maakten plannen voor de toekomst, tot de avondstond hen weder naar hun gewoon verblijf terugvoerde. Menig jeugdig misdadiger werd in zulk gezelschap in de schandelijkste geheimen der ondeugd ingewijd en voor altijd van den weg, die tot verbetering des levens voert, afgehouden. Menigeen, die door drift tot eene misdaad vervoerd was en met een nog niet bedorven hart de gevangenis betrad, verliet haar als een volleerde booswicht, als een, die de maatschappij weder intreedt, om er de ontvangen onderrichtingen in beoefening te brengen.
Daar de bewakers der gevangenen zich bepaalden tot het handhaven van rust en orde onder de hun toevertrouwden, was het dezen met een weinig overleg, dat lieden van hunne soort nimmer ontbreekt, gemakkelijk onwetenden in hunne schandelijke geheimen in te wijden.
In zulk eene gevangenis kwam Pietro de straf ondergaan, waartoe hij veroordeeld was; daar kwam hij boeten voor den diefstal in het paleis De Borzoli gepleegd; daar kwam hij den smaad uitwisschen, zijn edelen meester en de maatschappij aan-lt;redaan. Hij werd gerangschikt onder hen, die men de begunstigden noemde; in zijn hok niet vastgeketend, mocht hij het gezelschap der booswichten genieten. Toch wilde hij gedurende verscheidene dagen zijn kerker niet verlaten maar slechts alleen met zich zeiven en zijne wraakademende gedachten zijn. Hij schiep er een treurig behagen in zich de personen, die in het vreeselijk drama een rol gespeeld hadden, voor den geest terug te brengen. Meesters en dienstboden, rechters en getuigen hiel-
21
den onophoudelijk zijne ziel bezig, doch ééne in die groejl was het middelpunt, waarom allen zich bewogen; die eene was Barbara; zij was als aan zijne schim gehecht. Dacht hij aan zijne meesters, oogenblikkelijk voegde zich Barbara tnsschen hen met de beschuldiging op de lippen; hield hij zich met zijne rechters bezig, aanstonds plaatste zich Barbara voor hen met het valsche getuigenis in den mond. Zoo had hij nimmer rust van haar; dag en nacht bracht zij hem in de akeligste spanning , in de hevigste opgewondenheid. ■
Eindelijk besloot hij pogingen aan te wenden, om het voorwerp zijner wraakzucht voor een wijl uit zijn geest te bannen en van de hem aangeboden gunst gebruik te maken. Hij verliet zijn kerker en begaf zich, hoewel met vrees en angst, naar zijne lotgenooten. Ontzetting ving hem aan op het zien van zooveel troniën, waarop de misdaad als gebrandmerkt stond. Eene vluchtige gedachte deed eene vergelijking ontstaan tusschen het paleis De Borzoli en de zaal der gevangenen , tusschen zijne meesters en de misdadigers, en een onwillekeurige kreet van ^afschuw ontsnapte aan zijne lippen. Zijne makkers, den man ziende, die verscheidene dagen hun gezelschap scheen versmaad te hebben , omringden hem, zochten hem op te beuren en moed in te spreken; zij spoorden hom aan treurigheid en vrees uit zijn hart te verbannen en aan hunne vermaken, hunne gesprekken te komen deelnemen. Velen onder hen herkenden en herinnerden hem aan huizen, waar zij te zamen in vorige jaren verkeerd, aan herbergen, waar zij den nacht doorgebracht, aan plaatsen, waar zij gearbeid en gebedeld hadden. De nieuwe kennismaking bracht eene vertrouwelijkheid teweeg, en men vroeg hem naar de bijzonderheden zijns misdrijfs, waarvan men den aard reeds kende. Hij haastte zich hun zijne onschuld te betuigen , hetgeen met een medelijdenden glimlach of ongeloovig schouderophalen werd beantwoord. Hunne ongeloovigheid wekte zijne gramschap op, en hij sprak geen woord meer met hen; hij zette zich op eene bank neder, lette den ganschen dag op hunne handelingen en gesprekken, doch gedroeg zich, als boezemden hem die niet het minste belang in. Aldus gingen verscheidene dagen voorbij ; Pietro bleef doof en onverschillig voor hunne vragen, en als iemand zich eenige scherts ten zijnen koste durfde veroorlooven , voelde hij zich als verpletterd onder den blik van verachting, dien Petro hem toewierp. Men begon Pietro te vreezen, en dit was het wat hij wilde. Men had aan zijne onschuld durven twijfelen , dit zelfs te kennen gegeven. Had hij zich met hen op vertronwelijken voet bewogen , zij zouden hem als hun medeplichtige hebben behandeld; door het ontzag, dat hij nu over hen had verkregen, beheerschte hij ze in zekeren zin, en wilde men geen geloof slaan aan zijne onschuld, men was toch bevreesd voor zijne gevoelens openlijk uit te komen.
22
Na eem'ge weken in de zaal der gevangenen verkeerd te hebben. begon Pietro zich meer met zijne makkers in te laten doch hield hen steeds op eenigen afstand. Zonder dat men er zich rekenschap van geven kon, droeg men Pietro een zekeren eerbied toe; dikwerf werd hij in onderlinge twisten tot bemiddelaar gekozen , en zijne uitspraak maakte aan alle oneenigheid een einde. Ja, wanneer, als van zulk gezelschap zeer begrijpelijk is, ongenoegen en vijandschap soms tot hoogen graad geklommen waren, namen de opzichters vaak tot Pietro hunnen toevlucht, om de rust hersteld te zien.
Terwijl de dagen en maanden treurig voorbijgingen, hield Pietro's geest zich met twee zaken bezig: voldoening zijner wraakzucht jegens Barbara en zijne eigene toekomst. Wat de eerste betreft: dat hij zich wreken zou, ja bloedig wreken, was onherroepelijk besloten; de wijze, waarop hij het doen zou, besloot hij na lange overwegingen eerst te bepalen , nadat hij de ccevangenis zou verlaten hebben. Deze zou afhangen van ver-
O O O
schillende omstandigheden, die zich nu nog niet lieten voorzien. Zijne toekomst hield hem te gelijk dag en nacht bezig. Wat zou hij aanvangen, als hij in de maatschappij terugkeerde, niet als een arme ongelukkige, niet als een bedelaar, maar als een dief? Naar het paleis De Borzoli terugkeeren? hieraan viel niet te denken. Zijn meester wilde hem niet zien, zoolang hij zich van den smet van oneerlijkheid niet zou gezuiverd hebben. Al had hij drie jaren lang in eene smartelijke gevangenschap gezucht,, het feit bleef bestaan, en graaf De Borzoli wilde geen dief in zijn huis Door werken zijn brood gaan verdienen ? dit denkbeeld vond evenmin ingang bij hem. Hij had immers gewerkt, gezwoegd; hij had het gedaan op kaden, pleinen en in het paleis van graaf De Borzoli, en het brood dat hij nu at, was dat der misdadigers. Zou hij het weder gaan doen ? Neen, onherroepelijk neen; drie jaren, in lediggang en werkeloosheid doorgebracht, hadden hem allen lust tot den arbeid benomen. Wat dan? Het besluit, dat hij na lange overpeinzingen nam, was: de maatschappij had hem verstooten , hem wreedaardig zijne eer ontnomen, hij zou zich ook op haar wreeken. Zij had het hem onmogelijk gemaakt zijn brood met werken te verdienen, hij zou het zich met geweld verschaffen. En zoo smolten alle gevoelens in zijn hart tot één gevoel samen, tot dat van wraak.
Om tot zijn doel te geraken , besloot Pietro zich onder zijne makkers bondgenooten te verzamelen; bij had er spoedig verschei-denen gevonden, die hij voor zijne plannen wist te winnen. Het voorstel, dat hij hun deed, was voor hen aanlokkelijk genoeg; zij zouden onder elkander eene bende uitmaken-, waarvan Pietro het hoofd zou zijn, en zich met dieverij, inbraak en dergelijke middelen om in het bezit van het noodige levensonderhoud te geraken, onledig houden. Moord was ten strengste verboden:
33
alleen in den hoogsten nood en slechts tot zelfverdediging was hij toegelaten. De buit, die gemaakt werd, zou gelijkelijk verdeeld worden en in dit opzicht Pietro met hen volkomen gelijk staan. Ieder zou zich bij de bende voegen, zoodra hij zijne vrijheid terugbekomen had. Van allen werd een eed gevorderd, dien zij in Pietro's hand moesten afleggen. Het getal van hen, die Pietro tot dit misdadig bondgenootschap wist te brengen, bedroeg twintig.
De achting, als men dit woord gebruiken mag, die Pietro bij de opzichters genoot, kwam hem in deze zaak zeer ter stade; geen hunner kwam op de gedachte, dat Pietro zich met lieden vereeniffde, die hii menigmaal getoond had te verachten. Trou-
«D ' J O O ^ 1 • 1
wens, zijne geslepenheid wist de samenzwering voor de opzichters en voor hen, die niet tot de bende behoorden, volkomen verborgen te houden.
Zoo had de maatschappij door de zorgeloosheid, waarmede zij zich ten opzichte barer gevangenen gedroeg, een verbond tegen zich tot stand doen komen , dat haar veel leeds en verdi'iets berokkenen zou Jammerlijk denkbeeld, dat de gevangenis slechts eene plaats zou zijn, waar wraak genomen wordt over bedrevene misdaden! Ware zij tevens eene inrichting, waar de gevangenen , hunne vrijheid missende, wijl zij zich tegen de maatschappij vergrepen hebben, in staat werden gesteld zich op een beteren levenswijze voor te bereiden, velen zouden hunne kerkers verlaten , om ze niet weder te betreden!
Eindelijk brak de dag aan, die aan Pietro's straf een einde maakte. Drie jaren had hij in eene gevangenschap doorgebracht, welke hem in den aanvang half krankzinnig, later meer tevreden en eindelijk geheel onverschillig maakte. Zoo als hij de zaal dér misdadigers betreden had, verliet hij haar niet. Met allerlei gruwelen bekend gemaakt, waarvan hij vroeger den naam niet eens kende, in allerlei listen volleerd, van welker bestaan hij weleer geen kennis droeg, was hij nu toegerust met eene menigte middelen , om zijne wraakzucht tegen Barbara, die hem zijne eer ontnomen, en tegen de maatschappij, welke hem verstoeten had, schitterende voldoening te verschaffen. Het wraakvuur, dat hem doorgloeide, nam in kracht toe, naarmate de dag naderde, waarop het zich een uitweg zou kunnen banen; in zijnen geest ontstaan , had het zijn hart weten te bereiken en alles verschroeid en verzengd, wat het op zijn weg ontmoette. Met iederen dag werd Pietro meer opgewonden; soms schoten zijne oogen bliksems, en wreef hij de handen koortsachtig, als hij de ure te gemoet zag, welke hem zijne vrijheid zou hergeven. Op den morgen van den lang verwachten dag verliet hij vroegtijdig zijn leger, waar hij weinig geslapen had, en stond een oogenblik stil in zijn kerker, alvorens dien te verlaten. Zwijgend beschouwde hij de naakte muren , zijn stroo, zijn steen; zijn bloed begon te koken
bij de herinnering aan hetgeen hij geleden had, aan den smaad, die hem was aangedaan. Eindelijk opende hij den mond en riep; „Vaarwel, sombere muren! vaarwel, mijn tafel en mijn bed! Drie jaren lang heb ik mij van u moeten bedienen, tot ik u lieden aan een anderen ongelukkige overlaat; al dien tijd hebt gij mijne zuchten, mijne verwenschingen, de bedreigingen mijner wraak aanhoord; het uur is geslagen, waarop ik ze ga vervullen. Ja, ik ga ze verpletteren, vernietigen, de eerlooze! Ik zal haar niet doen sterven; neen, zij moet leven, opdat ik mij langer kunne wreken, want zonk zij in het graf neder, het wraakvuur, dat mijn binnenste doorgloeit, zou mij zeiven verteren. Neen, zij zal leven, een eclitgenoot, hoop ik, hebben ên kinderen, ja, moge zij schatten bezitten en gelukkig zijn; des te meer voedsel zal er voor mijne wraak te vinden wezen. Zij zal leven, om haar naam en dien van die haar dierbaar zijn, onteerd te zien; leven tot mijne eer hersteld is, of ik met haar in den afgrond van schande en vernietiging nederzink.quot;
Nu verliet hij zijnen kerker en begaf zich naar de zaal, waar zijne makkers hem wachtten. Voor de laatste maal at hij met hen het brood der eerloosheid en dronk hij het water der misdadigers; sprak een woord van bemoediging, van hoop, van wederzien tot allen, die sinds driejaren zijne makkers geweest waren, vooral tot hen, die het nog langer zouden zijn, en hernieuwde het verbond, dat met de laatsten gesloten was. Daarop nam hij afscheid van allen, drukte hun de hand en verliet, toen het bevrijdingsuur geslagen had, het verblijf zijner schande, om dat zijner wraak te gaan betreden.
Zoo verlaat de gloeiende lava den krater des vulkaans, nadat zij weken, maanden lang in diens ingewanden heeft gewoeld, gewerkt, gegloeid, zich vermengd met steenen, gruis en rotsgevaarten , om verwoestend en verdelgend neder te storten, eerst op de woeste bosschen des bergrugs, later op de weiden en akkers der vreedzame dorpelingen, die door haar donderend, onderaardsch geraas reeds sinds lang in angstige verwachting
O O O O O
zijn gebracht.
Reeds zes leden der bende hadden vóór Pietro de gevangenis
o o
verlaten. In afwachting van diens bevrijding hadden zij door stad en dorp gezworven en door bedelen of minder eerlijke handelingen in hun onderhoud voorzien. Pietro zocht hen op en ontving luide toejuichingen en gelukwenschen. Van hetgeen er reeds vergaard was, leefde men eenige dagen in vroolijkheid en zorgeloosheid. Toen de voorraad uitgeput was, begon het ongelukkige leven, dat Pietro aan het hoofd der bende gedurende een aantal jaren leidde.
In weerwil zijner afdwalingen had Pietro zijne meesteres en hare liefderijke goedheid niet vergeten. Hij besloot haar te doen weten, dat hij den diefstal, waarvan men hem beticht had, met
25
eene driejarige gevangenschap had geboet, en haar te bedanken voor al wat zij voor hem gedaan had. Een zijner makkers bracht den brief, dien hij, zoo goed hij kon, had samengesteld. De gravin las dien, stortte tranen en reikte den brenger des briefs een beurs vol goud over, die zij verzocht met haren groet aar; Pietro over te brengen.
Pietro deed haar echter het goud teruggeven met het ant-
O oo
woord: „Pietro, mevrouw, kan geen goud aannemen van de echtgenoote van hem, door wien hij van diefstal wordt verdacht gehouden. Nimmer echter zal de herinnering aan uwe goedheid uit zijn geest gewischt worden.quot;
Door middel van den briefbrenger vernam Pietro, dat alles in het paleis De Borzoli nog was als voorheen, en er steeds dezelfde bedienden werkzaam waren. Alleen Barbara was weinig tijds na de droevige gebeurtenis naar een nabijgelegen dorp vertrokken , waar zij met een jongen boer in den echt trad. Oogen-blikkelijk werd een onderzoek in het werk gesteld, en Pietro vernam, dat Barbara inderdaad met een jeugdig landbouwer in het genoemde dorp gehuwd was en een zeer gelukkig leven leidde; haar echt was reeds spoedig door een zoon gezegend, die nu ruim een jaar oud was. Zij bewoonde eene eenvoudige, maar aangenaam gelegene hofstede, bezat een wel voorzienen koestal en eenige akkers, waarvan de opbrengst rijkelijk in de behoeften liaars huisgezins voorzag. „Ha, ha,quot; riep Pietro uit, op dit bericht in woede ontstoken, „ Barbara gelukkig en Pietro een zwerveling; zij bezit een echtgenoot, een kind, een beestenstal, landerijen, eer, aanzien, een vlekkeloozen naam.... hij niets, neen niets dan ... een naam, door schande en oneer bezoedeld. Maar (en hij balde de vuist, als stond zij voor hem) uwe gelukkige dagen zijn voorbij, Barbara, voortaan niets meer dan kwelling, lijden, verdriet en oneer! Neen, voor Barbara geen echtgenoot, geen kind, geen akker, geen koestal meer! Alles zal
'o 'o 7 o •
haar ontnomen, en dan.... dan zal ook haar naam onder slijk bedekt worden. Maar niet te gelijk zullen al deze ongelukken haar treffen, misschien werd zij er onder verpletterd; de eene wond moet bijna gesloten zijn, alvorens de tweede wordt toegebracht !quot;
Engel des vredes en der liefde, vermoogt gij dan niets, om het hart van dien wraakgierige tot zachtheid te stemmen?....
o o
Heilige godsdienst , hebben uwe zoete ingevingen niet den minsten
O O ' O
invloed meer ? .... Helaas neen ! de rampzalige, na zijne eer verloren te hebben, heeft zich met al den hartstocht van den Italiaan aan de wraak overgegeven en gedurende drie jaren elk woord, iedere bede van den dienaar des vredes, iedere ingeving van den
' O O
godsdienst versmaad.
Te midden zijner razende gramschap zette Pietro zich neder en schreef, zoo goed zijne opgewondenheid het hem toeliet, deze.
2fi
weinige woorden; „Barbara! Pietro heeft zijne gevangenis verlaten; het mir der wraak is aangebroken. Wee u !quot;
O
Op een klein uur afstands van Milaan lag ten tijde van ons verhaal eene bevallige groep huizen, zonder eenige regelmaat, tusschen de vruchtbare akkers verspreid. Zij werden bewoond door landlieden , die in den veldarbeid een voor hen zeer voldoend' middel van bestaan vonden. De huizen, welker rieten daken tusschen kleine boomgaarden zichtbaar waren, hadden een be-
o '
koorlijk aanzien en verrieden over het algemeen den welstand hunner bewoners. Bijna overal' zag men voor den ingang een klein stuk gronds liggen, dat, door de vrouw des huizes en hare kinderen bewerkt, de noodige groenten voor de keuken opleverde.
Achter de woningen bevonden zich de stallen, waar het vee, wanneer het niet in de weide was, eene behoorlijke verpleging vond. Overal zag men tegen de muren tusschen groene bladeren heerlijke druiven, die aan dikke trossen nederhingen. Allerlei vruchtboomen omringden het geheel en gaven den bewoners,
o o o
behalve een overvloed van ooft, frissclie schaduw en beschutting tegen de hitte eener brandende zon. In het midden der plaats bevond zich een huis, dat door zijne bouworde, uitgestrektheid en bevallige omgeving zich van de andere onderscheidde; het
Cquot; o o
was de herberg, waar de landlieden na volbrachten dagarbeid, alvorens zich ter rust te begeven, zich gewoonlijk eenigen tijd ophielden, en de Milaneezen des Zondags menig uur doorbrachten , als zij, de stad ontvlucht, na eene aangename wandeling eenige rust kwamen nemen. Door hen werd de plaats eenvoudig 't Vlek genoemd.
Het was hier, dat Barbara zich, nadat zij het paleis De Borzoli verlaten had, zich had gevestigd. Haar echtgenoot, Stephano Eicci, had zijne ouders verloren, toen hij nauwelijks den ouderdom van achttien jaren had bereikt, en was als hun eenige erfgenaam in hunne bezittingen getreden. Deze wf.ren echter in vervallen staat. Het huis was sinds lang niet onderhouden, wijl de herstellingen, die het behoefde, door den ouden Ried aan zijn zoon waren overgelaten. De ranken der druive-boomen vonden menigen scheur, waarin zij zich konden voortbewegen , en het dak gaf den vogels op verscheidene plaatsen een gemakkelijken doortocht. Ook de akkers lieten veel te wenschen over. Daar Stephano's vader geruimm tijd voor zijn dood zwak en ziekelijk was geweest, en de zoon veel tijds in de heiberg doorbracht, was de akkerbouw veelal aan arbeiders overgelaten ,
•27
die bij de afwezigheid des meesters zich weinig om het werk hekommerden. Lang voor den dood zijns vaders had Stephano kennis aangeknoopt met Barbara, de dienstbode van mevrouw De Borzoli. Dit was echter voor ieder geheim gebleven, wij! Stephano een groot verlangen had ook in den dienst des graven te geraken, en hij begreep, dat het hem niet zou gelukken, zoo men zijne betrekking ten opzichte van Barbara kende. Behalve dat hij het landleven moede was, had hij nog andere redenen voor zijne begeerte, en Barbara vond in de verwijdering van Pietro eene gewenschte gelegenheid, om hem diens plaats te doen bekomen. Het afgeluisterde gesprek van den pastoor van Reginuovo met den graaf en de gravin De Borzoli deed haar evenwel van plan veranderen, en zij drong nu bij Stephano aan op de voltrekking des huwelijks, die spoedig daarop plaats greep.
De karakters van Stephano en Barbara boden een in het oog loopend verschil aan. Stephano had een goed hart maar was lichtzinnig en twistziek. Spoedig had hij zich aan iemand gehecht, die hem eenig blijk van vriendschap betoonde.'' Was eenmaal de betrekking aangeknoopt, dan spande hij alle pogingen in, om zijn vriend de grootste toegenegenheid te bewijzen; de nietigste omstandigheid was evenwel in staat spoedig alle banden te verbreken. Door zijne onstandvastigheid was hij gewoonlijk de speelbal van hen, met wie hij verkeerde; een zeker gevoel zijner minderheid deed hem alles inspannen om hen te beheer-schen en, daar dit niet gelukte, maakte hij zich belachelijk en deed twisten ontstaan, welke menigmaal treurige gevolgen na zich sleepten. Geen lust in den veldarbeid hebbende, gaf hij er zich gedwongen aan over, zoolang zijn vader in staat was dien zelf te regelen en te besturen; doch nauwelijks braken zieke dagen voor dezen aan, of Stephano zocht zich, zooveel hij kon, aan de werkzaamheden te onttrekken en bracht zijn tijd in de herberg door of zwierf .door de straten van Milaan, om den tijd te dooden of in de gelegenheid te zijn Barbara te ontmoeten.' Door toeval met haar in kennis geraakt, wist hij spoedig met haar in nauwe betrekking te komen, waartoe zijn mannelijk gelaat en innemende vriendelijkheid veel bijdroegen maar ook vooral de bezittingen zijns vaders, die eenmaal de. zijnen zouden worden, en waarvan hij hoog opgaf. Nu en dan hadden er ceheime bijeenkomsten plaats, waarin allerlei plannen voor de toekomst gevormd werden.
Barbara was, zooals wij zeiden, geheel het tegenovergestelde van haren echtgenoot. Kruipend tegenover hare meesters, was zij niet té bereiken voor hen, die zij in eenig opzicht beneden zich beschouwde. Hartelijke, welgemeende vriendschap kende zij niet; heerschen was haai' eene behoefte. Van daar onophoudelijke twisten onder de dienstboden in het paleis De Borzoli. Kwamen deze soms der gravin ter oore, dan wist Barbara door
28
hare vleiende woorden zich steeds en met goeden uitslag van alle schuld vrij te spreken. Stephano's betuigingen van liefde en vriendschap had zij spoedig aangenomen, zoodra zij gezien had, dat zij hem geheel voor haren wil zou kunnen doen buigen , dat zij den armen jongen, volkomen beheerschen zou.
Toen Stephano met zijne jonge vrouw het huis zijns vaders bewoonde, meende hij zijne gewone levenswijze onbezorgd te kunnen voortzetten en even als te voren den arbeid aan anderen over te laten; Barbara bracht hem echter zeer spoedig tot andere gedachten. Zij drong bij hem aan zijnen vrienden en vermaken vaarwel te zeggen en zich met de borst op zijne bezigheden toe te leggen Zelve hield zij zich, behalve met de huis-houdiniT met de verzorsine; van het vee beziff en met den
■C-' ' O O O
moestuin en boomgaard, die het huis omringden. Wijl Stephano zich niet dadelijk naar hare wenschen kon schikken, nam zij een gebiedenden toon aan en deed hem sidderen door den dreigenden blik, waarvan zij hare woorden deed vergezeld gaan. Zij bespiedde hem onophoudelijk, verscheen dikwerf onverwacht op den akker en gaf hare ontevredenheid te kennen, als alles niet in behoorlijken staat was. Toen zij zich op zekeren dag weder naar het veld begeven had en er Stephano niet vond, ontstak zij in hevige gramschap, keerde ijlings terug, zocht hem overal en hem nergens ontdekkende, liep zij naar de herberg, waar zij hem, met een kan wijn voor zich op een tafeltje, aantrof. Nu kon zij zich niet langer bedwingen, en op den kastelein noch op de aanwezigen lettende, begon zij zoodanig tegen hem uil te varen, dat Stephano met een schaamrood gelaat opstond en door eene achterdeur de herberg uitsloop. Verscheidene dagen achtereen moest hij haren toorn ondervinden, en het gebeurde had voor hem ten gevolge, dat hij voortaan over geen enkelen stuiver meer beschikken mocht. Sinds dien tijd was Barbara onafhankelijke gebiedster, en Stephano, vooral als hij door zwaren arbeid vermoeid was, dacht menigmaal met treurigheid aan de dagen, toen hij door niemand in zijne gangen bespied werd.
Het geluk scheen zich aan Barbara's schreden te hechten , eti hare dagen vloden in rust en voorspoed voorbij. Sinds Stephano tot den arbeid was gedwongen geworden , en hij had ingezian , dat er aan de besluiten zijner vrouw niets te veranderen viel, had hij zich aan zijn lot onderworpen en daarbij bevonden, dat hij door zijn gedrag en zijne onderwerping zich de toegenegenheid van Barbara verwierf. De vrede heerschte dus in de eenvoudige woning, waar twist en huiselijk ongenoegen bijna den voet gezet hadden. Daarbij slaagde de eerste oogst volkomen , en Barbara gebruikte hare bespaarde penningen, om hot huis uit zijn diep verval op te beuren. Eenige werklieden uit Milaan gaven in korten tijd aan de hofstede een geheel ander aanzien ,
29
en Barbara's trotschheid werd niet weinig gestreeld, als zij hare woning met die der andere landlieden vergeleek. Haar geluk werd volmaakt, toen zij de zekerheid verkreeg, dat zij moeder worden zou. Stepbano was bijna den ganschen dag op het veld ,: een kind zou haar dus in hare eenzaamheid komen verstrooien. Met iederen dag zag zij met meer verlangen naar de geboorte van haren eersteling uit; met innig genot en zoete vreugde maakte zij alle toebereidselen om dien te ontvangen. Ongeveer een jaar na haar huwelijk werd haar wensch vervuld; een zoon werd haar geboren, dien zij Giuseppo noemde naar den vader haar echtgenoots.
Het kind groeide voorspoedig op en was de oogappel zijner moeder; ook Stepbano beminde zijn zoon met innige teederheid en was opgetogen, als hij, des avonds te huis komende, hem in zijne armen nemen kon. De band van liefde en vriendschap werd er tusschen de ouders nauwer door toegehaald, en Stepbano dacht aan herberg, vermaken noch vrienden meer.
Zoo gingen de dagen in het huis van Stepbano vreedzaam eu ongestoord voorbij, en met iederen stond kwam nieuwe zegen. Zijn veestapel was in bet tweede jaar zijns huwelijks reeds verdubbeld ; de landerijen, beter bewerkt dan sinds langen tijd, brachten rijke oogsten op, en de voortbrengselen werden tegen hooge prijzen op de markt te Milaan verkocht; ziekelijke en oude boomen werden in den boomgaard uitgeroeid en jonge in hunne plaats geplant; en behalve het fraaie aanzien, dat de hofstede er door kreeg, bracht een overvloed van ooft den jongen echtelingen aanzienlijke voordeelen op.
Daar kwam op eens Pietro's brief al dat geluk verstoren! Op zekeren morgen zat Barbara voor bare woning en hield zich met den kleinen Giuseppo bezig, die aan hare voeten dartelde en speelde. Met welgevallen en moederlijke liefde zag zij op den lieveling neder, wiens eerste woorden zij zoo even vernomen had. Wel waren het nog slechts onsamenhangende klanken, doch hare verbeelding vormde ze tot een geheel, en haar hart raadde hunne beteekenis. In haren geest voorzag zij reeds het genoegen, dat zij smaken zou, als Giuseppo in verstaanbare en ongekunstelde taal met haar spreken, haar de verlangens zijns harten zou openbaren. Het naderend gedruisch van voetstappen deed haar het oog van baren zoon afwenden, en opziende, zag zij den bode met een brief in de hand haar naderen. Daar zij nimmer brieven ontving, zag zij den man vragend en met verwondering aan; deze reikte haar den brief over, zeggende: ,/t is iets vreemds, niet waar, Barbara dat ik op uw erf verschijn. Nu, ik hoop, dat de brief goede tijding voor u bevatten moge.quot; Hij ontving zijn loon en vertrok. Met klimmende verwondering opende Barbara den brief, en eene doodelijke bleekheid overtoog haar gelaat, toen zij de weinige regelen met veel moeite gelezen
30
had. Zij begon te beven, en de brief viel op den grond neder. „God!quot; riep zij uit, „wat zal mij overkomen! welke ramp hangt mij boven het hoofd! Pietro wil zich wreken, mij ongelukkig maken. Wee u! roept hij mij toe. Wie had gedacht, dat die zaak voor mij zulke onaangename gevolgen hebben zou. Doch , maak ik mij niet te spoedig bevreesd en bekommerd! Ik kan op mijne hoede wezen; des daags zie ik geen gevaar; des nachts
is mijne woning behoorlijk gesloten____ Maar, Pietro.... de
wraakgierige heeft soms duizend middelen...
O O
Barbara verzonk in diepe mijmeringen; zij dacht na op welke wijze Pietro haar zou kunnen schaden, en hoe zij zich voor hem zou kunnen wachten, hoe zich kunnen verdedigen, doch hare ongerustheid nam met iederen stond toe, en haar angst klom, al wilde zij zich zelve door verschillende bewijsgronden gerust stellen. Zij verlangde naar het uur, waarop Stephano, om het middagmaal te nemen. van het veld zou terugkeeren,
O ' O '
en hoewel zij reeds verschillende plannen had gemaakt, waaraan haar man niets meer zou kunnen veranderen, wenschte zij toch vurig hem met de tijding bekend te maken. In zijne vrees zoowel als in zijne vreugd vindt de mensch gaarne een deelhebber, al is deze ook soms oorzaak, dat de ongerustheid vermeerderd, de blijdschap verminderd wordt.
Zulks was met Stephano juist het geval; zwak van karakter zijnde en in den laatsten tijd, ja bijna nooit ongeluk of gevaar gekend hebbende, was hij buiten zich zei ven van angst en ontzetting, toen hij de verschrikkelijke woorden las. Hij wilde oogenblikkelijk alle deuren grendelen, zijn vee, zijne gereedschappen naar huis doen halen en zich met vrouw en kind in zijne woning opsluiten. Hij drukte zijne smart uit, dat de vruchten op het veld niet rijp waren, en hij ze dus onbewaakt, zonder verdediging aan haar lot moest overlaten. In weerwil van haren angst kon Barbara moeielijk haren lach bedwingen, en zij wendde nu bij Stephano de middelen aan, die zij reeds gebezigd had, om zich zelve gerust te stellen. Zij verzocht hem oogenblikkelijk met den brief naar Milaan te vertrekken en dien aan den directeur der politie te toonen, dezen om hulp te verzoeken en zijn raad ia te winnen, hoe men handelen moest. Stephano had weinig lust tot deze zending, doch daar hij zijne vrouw niets durfde weigeren, maakte hij zich met een kloppend hart tot de reis gereed. Nu begon Barbara evenwel te denken, dat zij geruimen tijd alleen zou zijn, en daar zij zulks op dit oogenblik tot geenen prijs wilde, veranderde zij van besluit en riep een arbeider tot zich, wien zij de zaak bekend maakte en beval naar den directeur te Milaan te gaan.
Het antwoord des directeurs stelde Barbara en haar echtgenoot slechts ten halve gerust; evenwel haar angst begon een
O ' O O
weinig te verminderen. De politie zou een wakend oog op
31
Pietro houden; zij wist wel niet waar hij zich bevond doch zou hem wel weten op te sporen; eenige geheime agenten zouden naar 't ■ Vlek afgezonden worden, om toezicht te houden en hulp aan te brengen, als de nood die vorderde. Den brief had de directeur in zijn bezit gehouden, om zich daarvan in zekere omstandigheden te kunnen bedienen.
Dien dag en den volgenden vertoonde Stephano zich niet op zijn akker; hij durfde nauwelijks een voet buiten zijne woning zetten en schrikte op het minste gedruisch, dat hij vernam. Des nachts sliep hij geen oogenblik zoo min als Barbara, en beiden zochten elkander eene hoop in te boezemen, die zij zelf' niet bezaten. Den derden dag was hij evenwel verplicht zich naar het veld te begeven; van zijne twee arbeiders was de een ziek geworden ; de andere moest zich met het vee bezig houden ; een plaats gehad hebbend onweder kon schade veroorzaakt hebben, en hij moest zich van den toestand vergewissen. Toen hij éénmaal zijne woning verlaten had, zonder dat er tijdens zijne afwezigheid iets bijzonders voorgevallen was, verliet hij dien den tweeden keer met minder angst, en na eenige dagen hervatte hij zijne gewone bezigheden. Pietro deed niets van zich hooren of zien; te Milaan was hij nergens te vinden, en de geheime agenten ontdekten niets, dat tot eenig vermoeden
CD O ' O
aanleiding kon geven. Barbara en Stephano begonnen inwendig de hoop te koesteren, dat Pietro hun slechts vrees had willen aanjagen en een verwijderd oord was gaan opzoeken, om zijne schande te ontvluchten en zijn geluk te beproeven.
Die hoop moest letterlijk in rook verdwijnen. Op een klein half uur afstands van zijne woning lagen Stephano's akkers naast elkander. Op drie dezer stond de tarwe reeds geel te worden en beloofde een gelukkige oogst: de twee andere
O O O J
prijkten met verschillende veldgewassen, welke, het een meer, het andere minder, den tijd hunner rijpheid naderden. Ongeveer een maand nadat Stephano den brief, die hem zooveel kommer had veroorzaakt, ontvangen had, maakte hij, nadat hij even als gewoonlijk weder gearbeid had, zich gereed naar zijne woning terug te keeren. De zon neigde ten ondergang; zij wierp hare laatste stralen over de velden heen, en eene frissche koelte bewoog de zware halmen, die het aanzien hadden eener golvende zee. De vogels deden hunne laatste tonen hooren en verlieten reeds de uitgestrekte tarwevelden, waar zij een overvloedig voedsel gevonden hadden, om de boomen en struiken op te zoeken, die hunne nesten bevatten. Als de landman gewoonliik
' O 4#
doet, alvorens hij den akker verlaat, overzag Stephano wat hij dien dag verricht had en liet zijne blikken om zich heen weiden. Tot zijne groote verwondering zag hij plotseling op drie verschillende plaatsen uit zijne tarwe een lichte rookwolk opgaan, die binnen weinige oogenblikken dikker en dikker werd.
32
Nog van zijne verrassing niet bekomen, ontdekt hij op eens eene breeds vlam zich tusschen den rook verheffen , en met een angstigen gil vliegt hij naar de plek, waar reeds een aantal halmen in asch tegen den grond liggen. Daar staat hij te midden der brandende tarwe-, en de plotselinge schrik maakt hem half krankzinnig! Hij weet niet wat hij doen zal, zonder water, zonder eenig hulpmiddel. Hij springt midden in de vuurzee, dooft met handen en voeten de brandende halmen uit, treedt ze tegen den grond, drukt ze tegen zijn lichaam, maar het vuur, door den wind aangewakkerd, spot met zijne pogingen. Hij roept om hulp, doch wie verneemt op een half uur afstands zijne stem ? De brand komt hem helpen en verspreidt zelf de tijding zijner verwoesting. Zijne dwarrelende en opstijgende vlammen lokken de boeren en arbeiders, die het veld nog niet verlaten hebben; hun schijnsel weerkaatst zelfs in de vensters der wouinsen van t Vlek, en alle dorpelingen, oud en jong, springen ijlings op, werpen tegen den grond wat zij in de hand hebben, verlaten hunne huizen en stroomen in eene opeengepakte massa naar het vurige tooneel, waarvan de wind hun spoedig de warmte toezendt. ..Waar is het? Welke akker? In wiens blok? Waar is de brand ontstaan ?quot; werd gevraagd en weder gevraagd. „Ik weet het,quot; sprak een der eersten, „het is de tarwe van Stephano; zie ginds, dicht bij den krommen weg verspreiden zich de vlammen.quot;
„Ja, ja,quot; antwoordden vijftig stemmen, „gij ziet goed, het kan niet anders zijn. Die arme Stephano!quot;
„Een groote ramp voor zulke jonge menschen!quot;
„Tot den volgenden oogst zijn brood te moeten ■ koopen!''
„Ho, ho, de rijst kan goed uitvallen; Barbara zal zich wel met rijstebrood kunnen behelpen...
„Het doet mij leed om den armen Stephano; wat Barbara betreft....quot;
„ Die zal misschien voortaan wat minder trotsch zijn.quot;
„ Gij slaat den spijker op den kop. De lieve God heeft haren hoogmoed niet langer kunnen verdragen. Ik heb haar nimmer mogen lijden.quot;
„Ik had reeds genoeg, toen ik haar de eerste maal zag. iUs een pauw liep zij naast Stephano en had geen enkelen groet voor hare nieuwe buren over.... Zij hield zich steeds zeer afgezonderd , ontving noch gaf bezoeken en wilde niet dulden, dat Stephano zich ooit onder ons vertoonde. Ten laatste mocht hij niet meer in de herberg komen, waar hij zoo gaarne een uurtje vertoefde____quot;
„ Gij had haar moeten zien, toen zij hem in de herberg kwam opzoeken____quot;
„Waart gij er toen?quot;
33
„Of ik. Met Paolo, Giëzi en nog eenige anderen dronken wij een glas en spraken over het weder, het vee, kortom over onze werkzaamheden. Op eens vliegt Barbara de kamer in, begint te stampvoeten, scheldt en dreigt den armen Stephano, en deze, beschaamd zich in onze tegenwoordigheid zoo de les te hooren lezen, drong door de achterdeur naar buiten, en....
Maar, mijn God, wat zie ik?---- Het vuur is in de rijst. Nu,
Barbara, nu hebt gij de volle laag____quot;
Toen de verschrikkelijke tijding Barbara bereikte, geraakte zij in vreeselijken angst en opgewondenheid. Zij was een der eersten, die den rook en het vuur uit het midden des velds zagen opgaan , en een angstig voorgevoel deed haar vreezen, dat het haar oogst was, die daar der vernieling ten prooi werd gegeven. Tegelijk dacht zij aan Pietro's brief, en het zweet van benauwdheid parelde op haar gelaat. Zij vloog naar buiten, zag met een kloppend hart eene menigte dorpelingen naar het oord des onge-luks ijlen en hoorde tevens, dat men algemeen van gevoelen was, dat de brand nergens dan op Stephano's akker kon zijn. Hare ontroering vermeerderde met ieder woord, dat zij opving, en ten laatste werd zij zoodanig door haren angst overmeesterd, dat zij huis en kind vergat en zich door den algemeenen drano* naar het brandende veld liet medesleepon.
Het verschijnsel was zoo ongewoon, dat niemand aan eenig redmiddel dacht; trouwens eene brandspuit was niet aanwezig en alleen Milaan te verkrijgen; het zou nutteloos geweest zijn die te halen, daar er ongeveer twee uren zouden verloopen zijn, eer zij op de plaats des ongeluks kon aanwezig zijn, en in dien tijd kon de oogst van het geheele Vlek vernield zijn. Men drukte algemeen zijne hoop uit, dat het vuur in de rijstvelden zijn loop zou staken. 1)
Spoedig had Barbara de treurige zekerheid van haar ongeluk. Hoe meer zij den brand naderde, des te meer grepen smart nn vertwijfeling haar aan. Daar immers gingen de vruchten van een jaar arbeids verloren; daar verslond een allesvernielend vuur den heerlijken oogst, die haar en haar huisgezin moest voeden, die moest voorzien in zoovele andere behoeften, zoovele verwachtingen zou vervullen, welke sinds lang reeds waren opgevat. Haar geest dacht aan de plannen, door haar en Stephano gemaakt en die na den oogsttijd door de opbrengst der vruchten uitgevoerd zouden worden. Hare verbeelding hegon te werken, en daar zij met strakken blik naar het vuur bleef staren, meende zij Pietro uit de vlammen te zien oprijzen, met eer. grijnslach en bitteren spot op de lippen en den dreigenden vinger tegen haar opheffende. Lang nog zou zij misschien de speelbal van die werking
')_ Zoo als men weet, staat de rijst bijna gedurende den geheelen duur harer groei iets minder dan tot de halve lengte harev halmen onder water.
De Makkbtentsïer van Milaan. 04
34
barer verbeelding geweest zijn, zoo zij niet op eens bad booren roepen: „Goddank, men schijnt den brand meester te zijn; zie men is bezig de rijst af te maaien; eenigen trekken ze uit den grond; anderen scheppen water in potten, om bet in bet vuur te werpen. Men wil dus liever een gedeelte zelf vernielen dan alles door het vuur verteerd te zien quot;
„Mijn God! mijn God!quot; jammerde Barbara ,„ zoo is dan alles verloren; wat het vuur ons niet ontneemt, wordt door menschen vernietigd.quot;
„Zoudt gij dan liever zien, Barbara,quot; riep er een uit den volkshoop, „ dat we allen ongelukkig werden; uwe vruchten zijn toch niet meer te behouden.quot;
„ Gij hebt gelijkantwoordde zij , daar de dreigende blikken baar op eens hare trotschheid ontnamen, „ mijne smart ontwrong mij die woorden.quot;
Toen zij baren akker bereikte, was men den brand bijna geheel meester. Met de grootste inspanning was bet gelukt de verwoesting tot bet veld van Stepbano te bepalen, maar hier was dan ook letterlijk geen halm overgebleven. Hoopen asch wezen de plaats aan, waar het vuur had gewoed; dikke, halfverzengde bossen rijst- en tarwestroo lagen verspreid op de plek, waar men het vuur overwonnen had.
Met de doodskleur op het gelaat ging Barbara tot haren echtgenoot, die op bet rijstveld ginds en weêr liep, om te zien, of er nog iets behouden was gebleven. Zoodra hij zijne vrouw ontdekte T ging hij baar te gemoet en riep: „God, God! Barbara!
welk eene ramp !quot;
„O 'tis verschrikkelijk,quot; antwoordde zij, „en niets, zie ik, is er overgebleven! Wat zullen wij beginnen! Geen tarwe, geen rijst!quot;
„Wij zullen geduld moeten hebben en hopen op een volgend jaar....quot;
Terwijl Stepbano en Barbara elkander in jammerklachten overtroffen , werden zij door eene menigte boeren omringd, waarvan haar sommigen geruststelden, anderen moed inspraken en enkelen zelfs bijstand aanboden. Tegelijk verdiepten zij zich in allerlei gissino-en over liet ontstaan van den brand. Op haar verzoek verhaalde Stepbano wat bij er van gezien, wat hij gedaan en aangewend bad, om bet vuur te blusschen. Terwijl de boeren hetn gedurig in de rede vielen door eene vraag, eene op- of aanmerking,0 had een der toehoorders stilzwijgend geluisterd en nu en dan bedenkelijk het hoofd geschud. Toen Stepbano geëindigd had, zeide bij hem: „naar al wat gij ons daar mededeelt, verkrijg ik de overtuiging, dat de tarwe moedwillig in brand is bestoken. Het weder was zacbt en de wind slechts Hauw; de quot;avond begon te vallen; dus waren de meeste boeren huiswaarts gekeerd, en in de nabijheid van uwe tarwe werkte niemand
35
meer; daarbij hebt gij den rook op drie plaatsen tegelijk zien opstijgen. Gij schijnt vijanden te hebben; trouwens, ik heb reeds het een en ander gehoord van een brief...
„Helaas! ja,quot; viel Barbara hem in de rede, „men legt zich toe op onzen ondergang. In het paleis De Borzoli, waar ik weleer dienstbode was, werd een knecht van diefstal beschuldigd; daar ik bekend moest maken, wat ik gezien had, vatte de dief een diepen wrok tegen mij op, en na drie jaren in de gevangenis doorgebracht te hebben, maakte hij mij bekend, dat hij zich wreken zou. Ach, moest hij mij mijn geheelen oogst ontnemen---- maar. God! laat ons terugkeeren, mijn huis, mijn
kind, alles is onbewaakt; in mijne ontsteltenis heb ik alleen aan het vuur gedacht, dat hier mijne tarwe verslond, ik....quot;
Zij had den tijd niet uit te spreken. Stephano greep haar bij den arm en trok haar met zich voort: „ hebt gij uw verstand verloren?quot; schreeuwde hij haar toe, „huis, kind, alles te verlaten, alles onbewaakt, onverdedigd....quot;
Zijn angst vermeerderde den haren, en als twee razenden drongen zij door de boeren heen, die, medelijden hebbende met hunne smart, hen aanstonds volgden en poogden tot bedaren te brengen. De vrees scheen beiden vleugelen te geven, en spoedig hadden zij hunne woning bereikt. Zoodra zij den tuin intraden, zagen zij de deur der kamer geopend, en alles scheen te zijn, zoo als Barbara het verlaten had. Eenigszins gerust gesteld, vertraagde zij een weinig haren gang, om adem te halen en.... schopte op eens tegen een voorwerp, dat eenige voeten vooruit sprong. Zij bukte, trad terug, bukte nogmaals, raapte het voorwerp op, toonde het zonder een woord te spreken aan Stephano, en. haar bük scheen te zeggen: „hoe komt Giuseppo's laarsje hier?quot; De man begon te beven , balde krampachtig zijne vuist en sprong als een woedend dier naar zijne woning; nog
voor hij de deur bereikte, riep hij, „ Giuseppo ! Giuseppo!____
Waar zijt gij? God! Jesus! Maria! Giuseppo! mijn kind! mijn kind! Giuseppo!....quot;
Geen antwoord ontvangende of iets van zijn kind hoorende, vliegt hij den gang in, opent met geweld de deur zijner kamer, steeds den naam zijns kinds noemende. Het niet ziende, werpt hij tafel en stoelen omver, zonder te letten op de verwoesting, die hij aanricht. Wederom verlaat hij de kamer, loopt in zijn angst Barbara tegen het lijf, zoodat zij met het hoofd tegen den muur valt, en bereikt de naastbijgelegen kamer. Barbara gevoelt geen pijn, geen smart, behalve die, welke de vrees voor haar ' kind haar veroorzaakt; even als Stephano doorzoekt zij keuken, kelder, stal, tot zelfs den zolder, maar Giuseppo is verdwenen, spoorloos verdwenen.
Ook in de keukep zijn kind niet vindende, staat Stephano onbewegelijk stil, maar hoorbaar klopt zijn hart; zijne haren
36
rijzen tot een boscli omhoog, en zijn verwilderd oog schiet bliksemstralen; de tong is aan zijn verhemelte vastgeklemd, en krampachtig sluiten zijne lippen op elkander; zijn bloed stijgt omhoog; hij dreigt te stikken; zijn aangezicht wordt als vuur zoo rood, 'en onwillekeurig verheft zich ten laatste zijne hand, om de gebalde vuist aan het voorhoofd te brengen. De gedachte, die hem een oogenblik verlaten heeft, keert terug; zijne tong wordt ontbonden, zijn oog van de ijzeren boei ontdaan; twee tranen rollen langs zijne wangen, en een geschreeuw, als het gebrul des tijgers, weergalmt door de woning; zijne leden bewegen zich; hij wendt het hoofd naar de deur, waar hij gedruisch ontdekt; hij ziet Barbara als een lijk, als het volmaakte beeld dei-diepste ellende. Weer sneller jaagt zijn bloed bij het zien zijner vrouw; weer klemmen zich zijne tanden te zamen, maar hij doet een vreeselijk geweld op zich zeiven, verbreekt den band, die zijne spraak beklemt, en buldert haar toe: „Er----rampzalige!!!quot;
Barbara valt bezwijmd aan zijne voeten neder, maar hij let niet op haren toestand; hij springt over haar bewegingloos lichaam heen en ijlt zijne woning uit. Den tuin vindt hij met dorpelingen opgevuld, die sidderen op het zien zijner razernij. „Giuseppo! Üiuseppo!quot; blijft zijn aanhoudend geroep, de snijdende kreet, die tusschen het geboomte wegsterft. Eenige vrouwen verbergen zich haastig, daar zij het gezicht van den ongelukkige niet kunnen verdragen; kinderen en jonge dochters ontvluchten den tuin, als zat hun een verscheurend dier op de hielen; doch de boeren, nadat zij van de eerste ontsteltenis bekomen zijn, grijpen Stephano aan, brengen hem tot staan en noodzaken hem naar hunne woorden te luisteren. Hetzij dat de spanning, waarin de verdwijning zijns zoons hem gebracht heeft, ophoudt, hetzij de smart hem heeft uitgeput, Stephano zakt vernietigd tegen den grond; tusschen zuchten en tranen kermt hij: „mijn kind, mijn kind! mijn Giuseppo!quot;
Terwijl men hem water bracht en andere middelen toediende, die zijn toestand noodzakelijk maakte, drongen eenige dorpelino-en de woning binnen en vonden Barbara in den ongelukkigen staat, waarin Stephano haar verlaten had. Eerst na vele pogingen gelukte het hun haar tot bewustzijn te brengen. Toen zij de ooo-en opende en om zich heen zag, scheen zij verwonderd zooveel menschen in hare woning te hebben; zij hief het hoofd een weinig op, maar alsof net haar te zwaar was, liet zij het wedei zakken en viel in een diepen slaap. Eenige vrouwen brachten haar in de kamer en legden haar te bed. Sommigen zetten zich neder en spraken over het voorgevallene; anderen gingen naar • den tuin , om naar Stephano te vernemen.
Deze was inmiddels langzamerhand tot bedaren gekomen; een milde tranenvloed was zijn geprangd hart komen verlichten, en hij begon het oor te leenen aan de troostreden, die hem van
37
alle kanten werden toegesproken. Men poogde hem hoop in te boezemen, dat het kind spoedig wedergevonden zou worden, en een der boeren, wiens hart vol godsdienstzin, wiens woord vol naastenliefde was, deed hem begrijpen, dat het kind onder de hoede des Allerhoogsten en niemand, zonder Diens toelating, in staat was, zijn Giuseppo het minste leed te doen.
Eenigszins opgebeurd stond Stephano op; hij wankelde een oogenblik, maar weldra waren zijne krachten wedergekeerd. „Om Gods wil,quot; zuchtte hij „helpt mij overal zoeken; dringt den tuin door, den boomgaard, het huis.... maar, o God! daar denk ik aan Barbara; ik heb haar in de keuken zien nedervallen; misschien worden mij vrouw en kind op denzelfden stond ontroofd !____quot;
„Wees gerust, Stephano!quot; riep men van verschillende zijden , „Barbara leeft; zij slaapt; wij hebben haar behoorlijk verzorgd....quot;
Stephano antwoordde met een dankbaren oogslag en begaf zich met de boeren naar alle hoeken, naar alle plaatsen van zijn erf. De boeren, om hem niet te bedroeven , volgden'hem; zij hadden evenwel reeds alles doorzocht, terwijl Stephano aan den voet des booms jammerend nederzat. Naast den boomgaard lag een tamelijk breede sloot; daarin hadden zij de muts van Giuseppo op het water vinden drijven en waren dus op de gedachte gekomen, dat het kind al spelende de sloot bereikt had, er in gevallen en verdronken was. Oogenblikkelijk hadden zij met haken en stokken naar het kind gevischt, doch hunne pogingen waren zonder eenig gevolg gebleven. Daarop waren zij overeengekomen, om hunne ontdekking ten minste voor het oogenblik voor Stephano verborgen te houden.
Diens onderzoek liep dus, als men begrijpen kan, geheel vruchteloos af; door de dorpelingen vergezeld, begaf hij zich nog met een brandende fakkel in de hand naar de nabijgelegen akkers, tuinen en boomgaarden, doorzocht alle heggen en strui-
O 7 oo
ken, doch zonder eenig gevolg. Laat in den avond, met een benauwd hart keerde Srephano naar zijne woning terug en vond zijne vrouw nog in den diepsten slaap gedompeld. Hij zette zich op een stoel neder, wijl hij niet voornemens was zich te bed te begeven; trouwens de slaap ontvlood zijne oogen, en deze werden soms als door vuur geblakerd; hij wiesch ze herhaalde malen, nutteloos, het koude water bracht een oogenblik verfrissching aan , maar kon op den duur de stekende pijn niet wegnemen. In zijne diepe eenzaamheid door niemand gestoord, geen ander gedruisch vernemende dan dat zijner slapende vrouw, verzonk hij in diepe mijmeringen: hij bracht zich de gelukkige dagen voor den geest, die hij met Barbara beleefd had; den voorspoed, die steeds zijn deel was; de rijke oogsten, welke jaarlijks de vruchten zijns arbeids waren, en vooral het heil, dat hem in zijn Giuseppo te beurt was gevallen. Wel
38
dacht hij öok enkele malen aan de jaren voor zijn huwelijk, aan sommige gebeurtenissen, vóór dat tijdstip plaats gegrepen, doch die denkbeelden poogde hij dadelijk uit zijn geest te bannen; met niets wilde hij zich bezig houden dan met zijn geluk en met de rampen, die het waren komen verstoren.
Op eens werd Stephano uit zijne overpeinzingen gewekt; hij hoorde den naam ziins kinds uitspreken; hij sprong op, trad tot het bed, maar vond Barbara nog immer slapende; in hare droomen was zij dus met haren lieveling bezig; een glimlach om hare lippen bewees, dat zij gelukkig moest zijn met het lieve kind, en ach! hoe spoedig zou dat geluk niet verdwenen zijn; hoe ras zou die mond zich slechts leenen aan de uitdrukkingen der wanhoop en der moederlijke smart!
Slaap, Barbara, slaap, zoolang ge kunt, want bij uw ontwaken zal uwe ziel door droefheid verscheurd worden!
De nacht was nog niet geheel ten einde, toen Barbara hare oogen opende. Zij richtte zich op, en haar eerste blik viel op de wieg haars kinds; doch haar oog werd er spoedig afgetrokken door de brandende lamp, die op de tafel stond en het vertrek verlichtte; zij zag haren man op een stoel zitten met het hoofd op de tafel liggende in de houding eens slapenden. Verwonderd vroeg zij zich zelve af, wat zulks beteekenen mocht, en haar geheugen raadplegende, kwamen haar langzamerhand de gebeurtenissen van den vorigen avond voor den geest. Met een hartverscheurenden gil, die haren man uit zijne lichte sluimering ontwaken deed, sprong zij uit het bed, trok het behangsel der wieg weg, en deze ledig vindende, begon zij te jammeren en te schreien. „Ach, God! Stephano! hebt gij ons kind niet wedergevonden ? onzen Giuseppo?----quot;
„Zwijg, Barbara, gij verscheurt mij het hart.... Waarom liet gij den knaap alleen in huis achter?quot;
„Moeten uwe verwijten mijne smart nog komen vermeerderen, Stephano? Begrijpt gij dan niet, dat alleen de plotselinge ontsteltenis, door den brand veroorzaakt, mij mijn kind deed vergeten ? quot;
„Ongelukkige, die ik was! Waarom verlangde ik zoonaar de voltrekking van ons huwelijk? Waarom wist ik niet, dat ik met u mijn ongeluk in huis haalde? Ach, hadde ik u nooit gekend----quot;
Barbara ontstak op het hoeren dezer woorden in grimmige woede; zij balde de vuist en hief ze dreigend tegen Stephano op, doch voor het eerst bemerkte zij in zijn oog eene kracht, die hare hand machteloos deed nedervallen. Hoewel zij sidderde, wilde zij hare vrees niet doen kennen en besloot pogingen aan te wenden om de heerschappij, die haar dreigde ontrukt te worden, volkomen te behouden; daarom zeide zij: „Hoe! durft gij u beklagen, mij verwijtingen doen op dit oogen blik,
39
in plaats van slechts te denken aan uw kind, aan mijne smart! In stede van mij te troosten en op te beuren, wilt gij tnij nog ongelukkiger maken dan ik reeds ben. Nu rampen ons treffen, vergeet gij wat gij aan mij te danken hebt gehad. Wie heeft u uit uwe armoede opgeheven? Wie uwe schulden betaald? Wie uw huis hersteld, uwe akkers in goeden staat gebracht en alles aangewend, moeite, zorgen, bespaarde penningen, om oogsten te verkrijgen, die ieder op 't Vlek u benijden moest? Dat alles vergeet gij, niet waar? gij zit daar slaperig en lui ter neder en denkt niet aan uw kind, dat misschien nog op te sporen, nog te redden is....quot;
Stephano sprong op, als hadde een adder hem gestoken; een nijdige grimlach speelde op zijne lippen, en met bulderende stem voegde hij zijne vrouw toe: „ik herhaal het: gij waart het ongeluk, dat ik in mijne woning haalde! Ware ik liever in de armoede gebleven, mijn huis, mijn akker in verval! hadde ik geen kind gehad, ik behoefde nu zijn verlies niet te bejammeren ; hadde....quot;
Maar Barbara was de kamer en haar toornigen echtgenoot reeds ontvlucht; zóó had zij hem nog nooit gezien, zulke woorden nog nimmer uit zijnen mond gehoord! Hoe, hij durfde zich beklagen met haar gehuwd te zijn! haar verwijten de bron zijner ongelukken te wezen! Het heerschen was dus gedaan ; voortaan zou zij Stephano's dienares moeten zijn.
Zij hield zich echter niet lang met deze gedachten bezig; op dit oogenblik lag haar iets naders aan het hart dan Stephano en zijne harde bejegening, het terugvinden van haar kind namelijk. Zij doorzocht nog eens het geheele huis, den koestal, de hooibergen, bfgaf zich in den tuin, en de opkomende zon wierp hare eerste stralen op de ongelukkige moeder. Eenige boeren, die zich naar hunne akkers begaven, stonden stil, toen zij haar zagen, openden de poort des tuins en naderden haar, om te vernemen , of zij reeds iets van het kind ontdekt had. Op haar ontkennend antwoord verspreidden zij zich nogmaals door den tuin, boomgaard en de omliggende akkers, en toen alles vruchteloos bleef, meenden zij hunne ontdekking niet langer te moeten verzwijgen. Een kreet ontsnapte Barbara's borst, toen de mogelijkheid zich vertoonde, dat Giuseppo verdronken was; zij liep ijlings naar binnen, en haren toorn onderdrukkende, verhaalde zij Stephano wat zij vernomen had. Deze begaf zich naar den sloot en bracht met zijne twee arbeiders verscheidene uren in nuttelooze nasporingen door. Toen het reeds middag geworden was, en men geen spoor van Giuseppo gevonden had, gaven de ouders de wanhoop toegang tot hun hart en beschreiden met bittere tranen hun verloren lieveling.
Zoodra de politie te Milaan konnis van het gebeurde kreeg, stelde zij de ijverigste navorschingen in het werk. Het was bij
40
haar uitgemaakt, dat de brand moedwillig gesticht en het kind
geroofd was; verschillende . omstandigheden deden immers aan
misdaad denken: de brand was op drie plaatsen ontstaan, juist
dair, waar de wind hem het meest kon beeunsticen, en tegen 11 .
den avond, wanneer er het minst kans tot redding was; het
kind was verdwenen, terwijl bijna alle inwoners van 't Vlek zich op de plaats des onheils bevonden, en had men een laarsje in den tuin, eene muts in het water gevonden, deze voorwerpen konden er door de misdadigers gebracht zijn, om het denkbeeld, dat het kind verdronken moest zijn, op te wekken en voedsel te geven. Verscheidene weken duurde het onderzoek voort; geheime politie-agenten zwierven om 't Vlek en in de omstreken; te Milaan hield men iedere herberg, ieder huis, dat tot eenig vermoeden kon aanleiding geven, in het oog; in verschillende nieuwsbladen werd het gebeurde bekend gemaakt en het kind, zijne kleederen enz. beschreven; doch de misdadigers, als zij bestonden, wisten zich aan alle nasporing te onttrekken, en niemand kon van het kind het minste bericht geven. Wel hadden dit twee der politieagenten kunnen doen, doch Pietro's goud had hen tot zijne handlangers gemaakt, om de pogingen der politie te verijdelen. Eindelijk begonnen velen beide noodlottige gebeurtenissen aan een samenloop van toevallige omstandigheden toe te schrijven, en de gedachte aan misdaad werd allengs minder algemeen, tot ten laatste het voorgevallene in den sluier der vergetelheid gewikkeld was.
Treurige dagen braken nu voor Stephano en Barbara aan; de huiselijke vrede was geweken en had heil en zegen met zich medegevoerd. Hoewel tusschen de beide echtgenooten nimmer eene liefde had bestaan, die op achting gegrond was, hadden toch de onophoudelijke zegeningen, die hun ten deel vielen, een band geknoopt, die door de geboorte van Giuseppo nauwer was toegehaald en onverbrekelijk scheen te zullen worden door den tweeden lieveling, wiens komst men, zij het dan ook in het verschiet, te gemoet zag. Zulk eene liefde duurt echter slechts zoolang, als de oorzaak aanwezig is, die haar deed ontstaan. De toegenegenheid verdween , toen een vloed van rampen nederdaalde, en maakte plaats voor wederzijdsche verbittering. Tot overmaat van smart scheen de verdwijning van Giuseppo slechts aan de onachtzaamheid van Barbara te danken te zijn, en onophoudelijk verweet Stephano haar het leed, dat hem wedervaren was. Daar voor hem op het veld in geruimen tijd geen arbeid
11
was, bleef hij meer dan vroeger bij zijne vrouw en greep iedere gelegenheid aan, om haar een bits woord, eene harde bejegening toe te voegen. In het eerst verdroeg Barbara deze stilzwijgend, wijl het verlies haars kinds haar te veel bezig hield, doch langzamerhand wierp zij Stephano's beleedigingeu op hem terug, en iedere dag was getuige van twist en tweedracht.
Toen de lange winteravonden verschenen , verdroot het Stephano zonder bezigheid uren achtereen in Barbara's tegenwoordigheid te zijn, en daar hij haar niet meer vreesde, zocht hij de herberg en zijne vroegere makkers weder op, zonder te bedenken, dat hij hierdoor zijn ongeluk slechts te zwaarder maakte. In zijne afwezigheid werd Barbara gekweld door de bitterste eenzaamheid; daar hare hand geen arbeid vond, had heur geest de ruimste o-eleo-enheid haar door de herinnering aan het verledene te kwel-
O O O
len. Zonder het te weten, dwaalde zij in de zalen van het paleis De Borzoli, in de keuken, op haar kamertje, verdiepte zich in hare dagelijksche werkzaamheden, sprak met de overige dienstboden en onderhield zich met haar meester en diens echtgenoot. Maar nimmer dacht zij aan haar vroeger verblijf, of de diefstal trad voor hare oogen met al zijne vreeselijke gevolgen. Pietro, de verschrikkelijke Pietro was haar onophoudelijke kwelgeest. „Ach,quot; kermde zij menigmaal, „kon ik de jaren, die ik in het paleis De Borzoli heb doorgebracht, uit mijne levensbaan wegnemen ! Hadde men mij afgewezen, toen ik er mijne diensten aanbood! Op hoeveel jammer en tranen komen mij de penningen te staan, die ik zoo overvloedig vergaarde! Hoe rampzalig maakt het mij met Pietro in kennis te zijn geweest! O, hij heeft zich gruwzaam gewroken! Waar kon hij mij beter treffen dan in mijn oogst en in mijn kind! Het noodlot komt hem nog helpen en stelt vijandschap tusschen Stephano en mij. Stephano, die steeds mijn wil eerbiedigde, wien ik genoegen in het huiselijk leven had leeren scheppen, die mij begon te beminnen als de oorzaak van zijn voorspoed en de moeder van zijn kind, vermeerdert mijne smarten, draagt onze laatste penningen naar de herberg en doet mij verteren in eene akelige eenzaamheid.... Pietro, Pietro, ach, als gij eens zaagt, wat gij gedaan, als gij eens wist, hoe ongelukkig gij mij hebt gemaakt! O gij zoudt medelijden met mij hebben en mij mijn kind en met Giuseppo mijn geluk wedergeven. Helaas! een bange toekomst antwoordt op mijne klacht; zijne laatste woorden blijven onophoudelijk mijn hart doorboren: zoo lang Pietro leeft, zal hij uw vijand zijn..
Langzaam en treurig ging de winter voorbij; de overvloed, die in Barbara's woning had geheerscht, was verdwenen; bange zorgen baarden haar met iederen dag nieuw verdriet. Door
O O
Stephano's uitgaven was het geld spoedig verteerd, dat nog voorhanden was, en t'e trotsch om iets van de dorpelingen aan te nemen, die haar in haren toestand wilden te hulp komen,
42
zag Barbara zich genoodzaakt haar land met schuld te bezwaren , om tot den volgenden oogst in de behoefte te voorzien. Hoe
O o
gering de geleende som ook was, bleef zij Barbara eene bron van droefheid, en haar gelaat ontving den indruk der dageiijksche ontbering en zielesmart.
De ontluikende natuur bracht weder eenige toenadering tus-schen Stephano en zijne vrouw teweeg. Het groen, dat zich op veld en weide vertoonde, deed aan den aanstaanden oogst denken, die het verlies der vorige eenigermate herstellen kon.
' O O
Daarbij begon de tijd te naderen, dat Barbara ten tweede male moeder zou worden, en het vooruitzicht daarop ontnam eenige bitterheid aan het gemis van Giuseppo. Barbara had gelukkig ingezien, dat Stephano niet meer naar haren wil te plooien was, en daarom tegenover hem een minder heerschznch-tigen toon aangenomen. Daar zij weinig op zijne beleedigingen antwoordde, had hij ze allengs verminderd, en zijne bezoeken in de herberg waren niet meer zoo veelvuldig als in den tijd, toen bittere toorn hem er henen dreef.
Toen de veldarbeid een aanvang nam, had Stephano weinig lust zich weder aan zijne bezigheden te begeven , daar de akkers hem maar al te zeer aan de geleden ramp herinnerden, en de mogelijkheid zich voor zijn geest vertoonde, dat het met den aanstaanden oogst kon gaan als met den vorigen. Hij liet zich evenwel door Barbara overhalen, die hem op verschillende wijzen moed poogde in te spreken , en ofschoon met tegenzin zocht hij zijn akker weder op en begon dien te bewerken. Zoo dikwerf zij hare woning kon verlaten, ging Barbara tot hem, hielp waar zij kon en beproefde de wolken te verdrijven, die zijne ziel bedekten. Zij durfde haar huis evenwel nooit onbewaakt achterlaten en verliet het alleen, als hare arbeiders of een barer buren er tijdens hare afwezigheid wilden vertoeven.
Op zekeren schoonen lentedag wandelde Barbara tegen den avond in haren tuin in afwachting van Stephano, die weldra van het veld zou wederkeeren. Als zij vaak deed in het stille avonduur, dacht zij aan Guiseppo en wat er van hem geworden mocht zijn. Lang had zij over zijn lot nagedacht; eindelijk zeide zij op droeven toon: „neen lieveling, gij leeft niet meer; mijn hart zegt het mij: waarom anders die stem der wanhoop, welke mij zegt, dat ik u niet meer weer zal zien; gij zijt voor mij verloren, onherroepelijk verloren! Wat heeft Pietro met u aan moeten vangen , kind van twintig maanden , wat anders dan....
Hier werd zij in hare mijmeringen gestoord door een bedelaar, die zich aan den ingang des huizes vertoonde. Zij begaf zich tot hem , om hem een aalmoes toe te reiken , doch de man , een stokoud grijsaard met zilveren baard en haren, in zijn kreupelen gang door een stok ondersteund , nam die niet aan, maar zeide op smeekenden toon; „ach, goede vrouw, geef mij om Godswil
43
een nachtverblijf; ik kom van verre, lieb op verschillende dorpen gebedeld en zal morgen mijne reis naar Milaan voortzetten, waar ik bij bloedverwanten ondersteuning hoop te vinden. O God! het is zoo ellendig arm te zijn, als men oud en verlaten is.quot;
„Ik kan u in mijn huis geen nachtverblijf geven , arme man,quot; antwoordde Barbara , „ ik heb slechts één bed...
„O, sinds lang heb ik geen bed gehad; een plaatsje in uwen hooiberg is mij voldoende.quot;
„Waarom gaat gij niet bij mijn buurman? Deze heeft goede gelegenheid en jaagt nimmer een ongelukkige van zijne deur?quot;
„ Hij heeft mij afgewezen, wijl hij reeds een anderen bedelaar nachtverblijf had geschonken.quot;
„ In Gods naam, kom dan binnen; mijn man zal aanstonds van het veld terugkeeren ; ik wil hooren, wat hij er van zegt.quot;
Nu bracht zij den man in hare woonkamer, en vernomen hebbende, dat hij grooten honger had, zette zij hem een stuk brood voor, dat hij in een oogenblik als verslonden had.
Dit wekte haar medelijden nog meer op, en zij haalde opnieuw brood te voorschijn, dat op dezelfde wijze verdween. „Helaas!quot; sprak de grijsaard, „waren alle menschen aan u gelijk, ik zou zulk een honger niet hebben: wat men den bedelaar toewerpt is gewoonlijk nauwelijks voor dieren goed.quot;
Ondertusschen keerde Stephano van het veld weder en was zeer verwonderd een vreemdeling en dan nog wel een bedelaar in zijne woning aan te treffen. Toen hij diens verlangen vernam , dacht hij een oogenblik na, schudde het hoofd en zeide: „ik doe het niet gaarne, ik heb liever des nachts geen vreemdelingen in mijn huis, doch u onder den blooten hemel te laten kan ook niet; ik zal dus uw verzoek toestaan.quot;
„God moge het u loonen, brave man!quot; zeide de bedelaar, op wiens gelaat ontroering zichtbaar was
Daarop zette Stephano zich neder en begon niet den man te spreken, terwijl Barbara het avondmaal in gereedheid bracht. Allen lieten zich de spijzen goed smaken, vooral de bedelaar, die in drie dasen niet gegeten scheen te hebben.
O O O
„ In weerwil uwer hooge jaren ,quot; merkte Stephano aan , „ hebt gij goeden eetlust?quot;
„Ja, mijn zoon, ik begrijp uwe verbazing, maar denk hoe mij deze heerlijk toebereide spijzen smaken moeten, nadat ik gedurende onderscheidene dagen slechts een weinig zwart brood genuttigd heb. Wie weet, wat morgen mijn deel weder zijn zal; want is mijn bloedverwant niet meer in leven, dan zal mij weder slechts genadebrood overblijven.quot;
Na den maaltijd bleef men nog een poos in gezellig onderhoud bijeen, tot eindelijk de grijsaard den wensch te kennen gaf, zich ter rust te mogen begeven. Stephano begreep, dat de man na een dag zwervens vermoeid moest zijn en stemde gereedelijk toe:
44
hij Stond met Barbara op eu verzocht den bedelaar hem te volgen. In den koestal gekomen, wierp hij eenige bossen stroo op den grond en zeide: „ziedaar, leg u hier neder; een beter bed kan ik u niet bereiden.quot;
„Waarom laat gij mij niet naar den hooiberg gaan? ik kan mij genoeg behelpen.quot;
«Wij zijn in het voorjaar,quot; antwoordde Barbara, „de nachten zijn nog koud; het zal u hier wel beter zijn, niet waar?quot;
„ O, gedankt moet gij zijn, brave lieden, die u over een ouden man ontfermt.quot;
Hij legde zich neder, den stok naast zich, en Barbara wierp hem een deken over het lijf; daarop verlieten hem de beide echt-genooten en wenschten hem een goeden nacht toe,
Eenigen tijd later keerde Stephano terug, opende zacht de deur var. den koestal en luisterde; de zware ademhaling des bedelaars bewees, dat deze in diepen slaap verzonken lag.
Daarop begaven Barbara en Stephano zich eveneens ter rust.
Middernacht was reeds lang voorbij ; de huisklok meldde het tweede uur des nachts; alles in de woning verkeerde in diepe stilte en rust, slechts afgebroken door het getik des uurwerks. Op eens richtte de bedelaar zich op zijn stroo op en haalde uit zijne gescheurde kleederen een kaarsje te voorschijn, dat hij spoedig ontstoken had. Een somber licht verspreidde zich door den koestal, en het vee bewoog zich in zijne hokken; enkele hoenders sloegen met hunne vleugelen, als meenden zij, dat de dag reeds aangebroken was; een paar geiten begonnen te blaten, en de bedelaar, beangst dat zij den boer wekken zouden , doofde aanstonds het licht uit en legde zich weder op zijn stroo neder. Hij wachtte eenigen tijd, en geen geluid vernemende, ontstak hij het kaarsje opnieuw en wierp de geiten een handvol hooi toe, waardoor hij zich van haar stilzwijgen verzekerde. Daarop trok hij een lang fleschje uit den zak, dat met een donker vocht gevuld was, en begaf zich naar de voederbakken van het vee; in iederen bak wierp hij eenige druppelen uit het fleschje, nam vervolgens haver, die hij in een bak vond, strooide die over den grond van den koestal en goot het overige er over. Nadat hij zijn helsch vernielingswerk ten einde had gebracht, doofde hij het licht, verborg kaarsje en fleschje weder tusschen zijne kleederen en legde zich nogmaals op zijn stroo neder, om wakend den dag af te wachten.
Nog voor deze aanbrak, begaf Stephano zich naar den koestal; zijne komst scheen den bedelaar te doen ontwaken; hij richtte zich op, wreef zich de oogen en riep den boer toe: „ dank uwer goedheid heb ik een heerlijken nacht gehad; ik heb op uw stroo geslapen als op dons, en die warme deken heeft mij tegen alle koude beschut;' ik gevoel, dat mijne krachten, die door den langen tocht uitgeput waren, hersteld zijn.quot;
45
Stephano werd door de dankbaarheid des bedelaars getroffen; hij bracht hem naar de keuken, waar Barbara hem brood en melk voorzette. Nadat hij zich behoorlijk voor de reis versterkt had, drukte hij in de warmste bewoordingen zijne erkentelijkheid uit en verliet, op zijn stok leunende, de hofstede, waar hij het innigste medelijden door een ongehoorde misdaad vergolden had. In dezelfde houding trok hij het Vlek door; toen het geboomte dit uit zijn gezicht had weggenomen, nam hij zijn witten baard en pruik weg en vertoonde nu het gelaat van een doortrapten schurk. Met verhaasten tred verdween hij in de richting van Milaan.
Toen de bedelaar vertrokken was, ging Stephano naar den stal om het vee te voederen. Hij verrichtte dat werk als naar gewoonte, doch ontdekte, dat de hoenders zeer onrustig waren; het was een gaan en komen, een in- en uitloopen, een vreemdsoortig kraaien en kakelen; onophoudelijk waren zij bij den waterbak , als kwelde hen een buitengewone dorst. Stephano beschouwde hen een wijl doch kon zich de zaak niet verklaren; hij hield er zich ook niet lang mede bezig, maar spande zijn ezel voor den wagen en trad naar de woonkamer, om Barbara te groeten; „ gij zult de hoenders in het oog houdenzeide hij haar, „ zij zijn bijzonder onrustig.quot;
„Wat kan daarvan de oorzaak zijn?quot;
„Ik weet het niet, Barbara, ik ga naar het veld.quot;
Zoodra hij vertrokken was, begaf Barbara zich naar den koestal en merkte hetzelfde verschijnsel op; de hoenders kwamen op haar toeloopen , zooals zij iederen morgen deden, maar pikten tot hare verwondering de haverkorrels niet op, die zij hun toewierp. Zij sprongen tegen haar op, schreeuwden pijnlijk en vlogen eindelijk elkander aan; een algemeen gevecht volgde, en Barbara was niet in staat hel te doen eindigen. quot;Weldra lagen eenige hoenders, kop, pooten en vleugels verschrikkelijk trekkende, tegen den grond, zonder in staat te zijn zich weder op te richten; de doodstrijd duurde evenwel niet lang. Stephano kon nauwelijks een uur vertrokken zijn, toen Barbara te midden harer vergiftigde hoenders stond. Dit tooneel was nog niet ten einde, toen een tweede in de geiten-, en kort daarop een derde in de schapenkooi een aanvang nam. Het geblaat der geiten en schapen was spoedig hartverscheurend; het vuur, dat hunne ingewanden doorwoelde, liet hun geen oogenblik rust, en de oogen, die zich woedend in de kassen bewogen, het schuim, dat op den bek verscheen, toonden genoegzaam, dat geen honger of andere lichamelijke behoeftet maar pijn, vreeselijke pijn de arme dieren verscheurde.
Barbara stond als aan den grond genageld; zoolang de onrustige bewegingen der hoenders en hun gevecht haar bezig hielden, had zij geen gelegenheid over het zonderlinge van het
46
voorval na te denken, maar toen liet eene na het andere aan hare voeten doodspartelde, en een akelig geklaag uit geiten- en schapenkooi opsteeg, verzamelde zij hare zinnen en begon te vermoeden, te vreezen, dat een nieuwe ramp over haar was nedergedaald. Angst maakt twijfel spoedig tot zekerheid. Barbara begon te beven, te sidderen, liep naar de geiten , van deze naar de schapen en trad terug op het zien van den ellendigen toestand der gefolterde dieren.
Toen op het gewone uur de schaapherder op de hofstede verscheen, vond hij Barbara als eene razende te midden van het kermende vee. De man wist niet, of hij zijne oogen ge-looven mocht. Reeds op eenigen afstand had hij een buitengewoon geblaat en geloei van het vee gehoord doch dit in den wind geslagen; nu zag hij de hoenders dood op den grond liggen en geiten en schapen in den beklagenswaardigsten toestand. Zoodra Barbara hem zag, liep zij hem te gemoeten schreeuwde: „ Spoedig, Andrea, haast u, naar het veld, naar Stephano, zeg dat hij te huis kome; ons vee sterft... maar neen, blijf hier, ik wil niet alleen zijn onder dit helsch gebulk; zoek iemand op en zend dien naar den akker... O God! zie. de eene geit valt reeds op haar stroo neder; ach, zie haar met de pooten slaan...quot;
De schaapherder zocht een jongen op, dien hij naar Stephano zond, met het verzoek oogenblikkelijk huiswaarts te keeren; daarop ging hij weder in den stal en wendde met Barbara alle pogingen aan, om de pijnen der dieren te doen bedaren. Zij goten versch water in de bakken, zonder te weten, dat de beesten, het drinkende, nieuwe vergifdeelen inzwolgen , wiesschen hunne bekken met een zachte pekel uit en, toen dit niet hielp, met azijn. Vervolgens wendden zij allerlei middelen aan, die de angst hun ingaf, niet bedenkende of zij ten goede of ten kwade werken zouden.
Toen het vergif bij de kalveren en eenigen tijd daarna bij de koeien begon te werken, ontstond er een tooneel, dat alle beschrijving te boven gaat. Hun gebulk en geloei weerklonk door het eansche vlek en was voor de arme aanwezigen oorverdoo-
ö o
vend. Zoodra de treurige tijding zich door het vlek verspreidde, kwamen verscheidene boeren en boerinnen aangeloopen en beijverden zich hunne pogingen met die van Barbara en den herder te vereenigen. De koeien werden hechter vastgebonden , wijl men de ijselijkste gevolgen voorzag, wanneer zij los mochten breken; de kalveren werden naar den boomgaard gebracht en aan de boomen vastgelegd; ook de schapen wilde men naar buiten drijven, doch ieder begreep spoedig, dat deze niet bijeen zouden blijven en, door hunne smarten aangehitst, zich wijd en ver verspreiden zouden.
Nadat Barbara langen tijd met het vee bezig was geweest,
47
werd zij eindelijk door angst, opgewondenheid en smart geheel overmeesterd en dreigde tussclien het gedierte neder te zinken; zij hield zich aan een boom vast en stond als het beeld des doods. De bleekheid van haar gelaat stak vreemd af bij het vuur, dat uit hare oogen straalde, en de gebalde vuist, die aan hare zijde nederhing, toonde duidelijk de hevige spanning aan, waarin hare ziel verkeerde. Onophoudelijk wendde zij den blik naar de zijde, van waar Stephano komen moest, en haar ongeduld vermeerderde, naarmate zijn terugkeer vertraagde. Een tweede bode was naar het veld gezonden, doch ook deze deed niets van zich zien of hooren. D.e boeren kregen innig medelijden met de ongelukkige Barbara en naderden haar, als zij een oogenblik het vee verlaten durfden; zij spraken haar aan, grepen hare hand en poogde haar te vertroosten; geen enkel woord ontviel echter haar mond, geen blik haar oog dan naar het veld van Stephano. Men zag elkander aan, fluisterde elkaar eenige woorden toe, die verder en verder voortgeplant wepden, en schudde angstig het hoofd. De twee geiten waren reeds gestorven; zes schapen waren hen gevolgd; daar viel op eens een der kalveren stervend aan Barbara's voeten neder!----
Barbara wendt het hoofd, ziet den doodstrijd van het ongelukkige dier en begint te schaterlachen..... Haar gebalde vuist
steekt zij naar het stervend kalf uit; zij is krankzinnig.
God, welk een toestand! De hel schijnt al hare afschuwelijkheid over Stephano's erf uitgespuwd te hebben! In den stal, den boomgaard, tusschen de hooibergen, overal gekerm, geblaat, gebulk, grenzenlooze verwarring; te midden van dien chaos eene schaterlachende vrouw, eene krankzinnige!....
Daar komt Stephano aangevlogen met den duivel in het hart en den bliksem in de oogen! De boeren verstommen en staren hem met verbaasdheid in het gelaat. Zonder een woord te spreken, overziet hij het jammertooneel, telt met zijne blikken het reeds gestorven vee en de dieren, welke liggen te sterven, bemerkt zyne vrouw en den lach om hare lippen en schrijft dien aan eene verkeerde oorzaak toe. Grimmig vliegt hij op haar toe, doch de boeren weerhouden hem en maken hem met den rampzaligen toestand bekend, waarin zij zich bevindt. „ Dit ontbrak er nog aan ,quot; schreeuwde hij, „ mijn oogst verwoest, mijn kind geroofd, mijn vee vermoord, mijne vrouw krankzinnig! Wee mij, ik ben de ongelukkigste dermenschen! O ware ik ook krankzinnig als Barbara! of liever, lage ik in de boeien des doods!quot;
„ Zij heeft met strakken blik naar u uitgezienzeide een der boeren, „en hield het oog niet van den weg af...quot;
„Ik werd weerhouden door mijn ezel, die in het lot dezer arme dieren heeft moeten deelen; daar ik niets kwaads vermoedde, begreep ik niet, waarom de ezel op pijnlijke wijze
48
begon te balken en allerlei teeKenen van inwendige smart gaf. Eerst toen ik hem onder verschrikkelijke stuiptrekkingen zag nedervallen en sterven en mij het geval met de kippen herinnerde, begon ik aan eene misdaad te denken, begon ik te ge-looven, dat mijn vee vergeven is..
„Vergeven!quot; riep men van alle kanten.
„Ongetwijfeld en door den ellendeling, dien ik dezen nacht o-eherberffd heb.quot; Nu verhaalde hij wat hem met den bedelaar
O ~ «iii
wedervaren was, hoe hij dien gevoed en in den stal een nachtverblijf had verschaft. „ En dit is het loon voor mijn medelijden! Hiermede betaalt hij mijne zorgen, om hem voor de nachtelijke koude te beschermen. Er blijft bij mij de minste twijfel niet meer over; niemand dan hij is in den stal geweest; gisteren avond was het vee gezond en frisch, en nu, geen enkel beest is van de ramp uitgezonderd; alle sterven onder de vree-selijkste smarten, o Grod! zie de koeien, zij worden dol... Wat te beginnen! Als zij losbreken...quot;
„Stel u gerust, Stephano, daar is voor gezorgd----quot;
„ Hadden wij den veearts uit Milaan hier, dan----quot;
„ Dien wachten wij ieder oogenblik; er is om hem gezonden----quot;
Terwijl Stephano met de boeren bij de koeien stond, geleidden eenige vrouwen Barbara door den stal naar het voorhuis. Zij
crins: srewillis waar men baar voerde en bood niet den minsten
1 • • 1 1 •
tegenstand; nu en dan lachte zij, en toen zij voorbij de koeien kwam, die met haar vreeselijk gebulk ieder bijna van angst deden verstijven, scheen er aan haren schaterlach geen einde te komen. Allen, die tegenwoordig waren, sloegen haastig een kruis en beklaagden de vrouw, die het grootste geschenk van God, de rede, verloren had.
Tot ieders blijdschap verscheen eindelijk de veearts, die uit Mil aan ontboden was; met verbazing zag hij het vee, dood of stervend, over het geheele erf verspreid. Stephano naderde hem en verhaalde het geval met den bedelaar; dit bracht echter den arts, wat den toestand van het vee betrof, niet het minste licht aan; en dus begon hij zelf te onderzoeken wat de oorzaak dezer ongewone veeziekte was. Hij deed een dood schaap openen, onderzocht de inwendige deelen des diers en was spoedig overtuigd ; om zeker van zijne zaak te zijn, deed hij hetzelfde met een der geiten en zeide daarop tot Stephano: „de dieren zijn vergeven; allen is hetzelfde middel toegediend; ik zal het noemen, zoodra het gerecht zulks van mij eischt; u kan zulks onverschillig zijn. Dat de dood bij de verschillende dieren op onderscheidene tijdstippen is gevolgd, ligt aan de verschillende sterkte der diersoorten; ik wil bij de koeien, die nog leven, mijne kunst aanwenden, doch vrees dat iedere poging vergeef;,ch zal zijn.quot;
De arts haalde nu een doos te voorschijn, die een grijs poeder bevatte; hij deed zich een schotel brengen, wierp eene hoeveel-
49
heid van het poeder er in en mengde het met water tot eene dunne pap. Door de boeren geholpen, brak hij den koeien den bek open en diende haar het middel toe; eenige oogenblikken gefwacht hebbende, ontdekte men, dat de pijnen schenen te bedaren, en ieder begon hoop te vatten op mogelijke redding. Stephano, die middelerwijl in het woonhuis gegaan was, zat te schreien aan het bed zijner ongelukkige vrouw. Hij sprak haar aan, greep hare hand en drukte die tusschen de zijne, maar Barbara bleef doof voor alle liefkozing, en hare hand viel als machteloos neder, zoodra Stephano die losliet. Haar lachen deed hem van angst sidderen, en hij begaf zich weder naar den stal, om te zien hoe het met de rampzalige overblijfselen van zijn vee zou afloopen.
Het middel van den veearts had slechts voor een oogenblik de pijnen gestild maar ze niet kunnen wegnemen. Weldra kwamen de koeien weder in den beklagenswaardigste!! toestand, en de arts, na alle pogingen te hebben beproefd, die de kunst hem aanbood, wanhoopte aan haar behoud. Ontzettend was de toestand der arme dieren in hunne laatste oogenblikken ; hun gebulk verscheurde elks hart; het schuim, dat op hun beklag, werd als vlokken door den stal geslingerd; met hunnen kop sloegen ze tegen de palen, waaraan ze waren vastgebonden, en met ziilk eene kracht, dat de boeren gedurig vreesden ze te zien verbrijzeld worden.
Eindelijk, ongeveer tegen den middag, was hun lijden ge-eindigd, en de jongste klacht van het stervende vee voltooide de wanhoop van den ongelukkigen Stephano. Hij wendde het hoofd van de onbezielde kudde, veegde den gloeienden traan weg, die in zijn oog opwelde, en verliet het jammertooneel, om aan Barbara's sponde zich in zijne smart te gaan verdiepen. Geen zucht, geen bede kwam uit zijn hart op; stille onderwerping aan den wil des hemelschen Vaders zou zijne ellende verminderd hebben, doch in de dagen van voorspoed had hij God vergeten; hoe zou hij aan Hem denken, nu het ongeluk zijne zinnen als verdwalen deed?
Intrede in het „Jonge Italië.quot;
Eenige jaren nadat de in het vorige hoofdstuk verhaalde gebeurtenis plaats greep, wandelde in de avondschemering een welgekleed heer in een der nauwe straten, die op de Keizersgracht te Milaan uitkomen, op en neder en bezag opeenvolgend ieder huis. Eindelijk bleef hij er voor een staan en den portier naderende vroeg hij: „woont hier Stephano Ricci?quot; Hij ontving een Dk Makkktentsteb van Milaan. 85
50
bevestigend antwoord en de noodige aanwijzing, om het kleine vertrek te vinden, dat Stephano in het groote huis bewoonde. ')
Spoedig vond hij de aangeduide kamer en klopte. Stephano opende en zag den bezoeker verwonderd en vragend aan. „Zijt gij Stephano Ricci?quot; vroeg deze.
„Ja, mijnheer.quot;
„En is die vrouw uw echtgenoote?quot;
„Ja, mijnheer, mijne vrouw Barbara.quot;
„ Dan heb ik gevonden, wie ik zocht. Men heeft mij de ongelukken verhaald, die u getroffen hebben, en de armoede, waarin gij thans verkeert, en daar ik u de middelen verschaifen kan, om uit uwe ellende te geraken, ben ik gekomen, om u die aan te wijzen.quot;
„Wees bij voorbaat reeds gedankt, mijnheer; ik ben zoo ongelukkig, dat ik reeds den dood zou gezocht hebben, zoo mijn arm niet weerhouden ware door de gedachte aan Barbara's lot, als ik er niet meer zijn zou.quot;
„Dwaasheid, gij zijt te jong .om reeds te sterven; gelukkige dagen kunnen nog voor u aanbreken, want ik kom u machtige beschermers aanbieden, die u voor elk ongeluk beveiligen kunnen.quot;
Inmiddels had de vreemde heer zich nedergezet op den stoel, dien Stephano aan de tafel had geplaatst, en hield niet op hem en Barbara met een onderzoekenden blik gade te slaan. Deze, als konden zij dien niet doorstaan, sloegen de oogen neder en wachtten op hetgeen de vreemdeling hun zeggen zou. Hij vervolgde: „ alvorens ik u over het een of ander spreken ga, wenschte ik nauwkeurig te vernemen, wat sedert uw huwelijk met u voorgevallen is; alleen het belang, dat ik in uw lot stel, doet mij u dit verzoek doen. Uwe geschiedenis is mij reeds eenigszins bekend, doch ik wenschte haar gaarne in al hare bijzonderheden te vernemen.quot;
Stephano en Barbara waren weinig op dergelijk verhaal voorbereid; ook was het hun een raadsel, waarom de vreemdeling belang in hun lot kon stellen; doch zoo diep was hunne ellende, hun zedelijk en stoffelijk verval, dat zij de woorden van den onbekende als een reddende plank aangrepen, die hun in de noodlottige schipbreuk nog zou kunnen doen behouden blijven. Stamelend en onsamenhangend waren de woorden, waarmede Stephano eindelijk, door den vreemden heer aangemoedigd, zijn verhaal begon, doch allengs, toen deze er met belangstelling naar scheen te luisteren, haalde hij ruimer adem en besprak in tamelijke volgorde de gebeurtenissen, dje in de vorige hoofdstukken den lezer zijn medegedeeld.
') In grooto steden als Parijs, Milaan enz., vindt men groote huizen, die door een aantal, soms vijf en twintig, dikwerf armoedige huisgezinnen bewoond worden.
51
Stephano's verhaal scheen den vreemdeling buitengewoon te ontroeren; ja, zelfs vonkelden zijne oogen soms, als verkeerde hij in opgewondenheid, zoo niet in woede. Vooral deed hem Barbara's verstandsverbijstering ten gevolge der veeramp ontstellen, en sloeg hij als onwillekeurig met de vuist op de tafel, toen Stephano verhaalde, dat alle pogingen der politie, om den misdadiger op te sporen, vruchteloos gebleven waren.
Na eenige oogenblikken gezwegen te hebben, vervolgde Stephano aldus: „ gij kunt u nauwelijks voorstellen, mijnheer, hoe ongelukkig ik was na de vreeselijke ramp. Van al mijn vee beroofd en zonder de middelen om ander te koopen, zoo ik ten minste mijne akkers niet met groote schuldenlast wilde bezwaren, zag ik eene droevige toekomst te gemoet. Mijne vorige opgeruimdheid , die reeds een bitteren knak gekregen had door het verlies van kind en oogst, verdween geheel en al, en sombere wanhoop greep mij aan, als ik op mijne krankzinnige vrouw nederzag. Daarbij was alle lust tot den arbeid vervlogen, en met den bittersten tegenzin, door den nood gedrongen, begaf ik mij weder naar het veld, waar ik de vreeselijke gedachte medenam mijn huis en krankzinnige vrouw bijna zonder verdediging aan mijn vijand te moeten overlaten; want bij afwisseling kwamen wel de buren haar oppassen, doch mocht ik verwachten, dat zij voor een vreemde de nauwkeurige waakzaamheid zouden in acht nemen, die mijn erf zoozeer behoefde? Wat mij evenzeer griefde, was de afhankelijkheid, waarin ik nu verkeerde; ik, die vroeger in al mijne behoeften kon voorzien, moest nu blijde zijn, als een medelijdend dorpeling mij boter, melk, eieren of andere zaken bracht. Na mijn eerste ongeluk had ik iedere gift, elk hulpbetoon versmaad; nu nam ik, hoewel met bitteren wrevel, de aalmoezen aan, die men mij gaf. Zelfs het noodige zaaikoren moest ik leenen, wijl de brand alles verwoest had, en ik geen geld bezat, óm het te koopen. Ik zaaide, maar een angstig voorgevoel zeide mij, dat ik niet maaien zou; gedurig poogde ik deze droevige gedachte uit het hoofd te zetten en ze alleen aan mijne vrees toe te schrijven; vergeefs, dag en nacht werd ik door het gezicht eener rampzalige toekomst gekweld.
„Een geneesheer uit Milaan, door mij ontboden, kwam mijne vrouw bezoeken; ik moest hem de oorzaak harer krankzinnigheid verhalen en een nauwkeurig verslag geven van haren toe-
O O O
stand. Hij hield zich geruimen tijd met haar bezig en schreef mij de middelen voor, die zij noodig had, en de wijze, waarop ik haar moest oppassen. Een straaltje van geluk en hoop schonk hij mij, toen hij mij op zekeren dag mededeelde, dat hij geloofde hare verstandsverbijstering te zullen kunnen doen verdwijnen.
„ Met meer moed begaf ik mij naar het veld, toen ik de hoop
52
mocht voeden, dat Barbara niet voor altijd voor mij verloren zou zijn, dat er nog dagen zouden aanbreken, waarop zij in mijne moeiten en zorgen deelen zou, en daar de eene verwachting de andere te voorschijn riep, meende ik misschien nog eens gelukkig te zullen worden. lederen dag bespiedde ik Barbara nauwkeuriger, deed meer moeite om een woord aan haren mond te ontrukken, dat van bewustzijn getuigde, doch mijne hoop scheen teleurgesteld te zullen worden. Wel was zij niet meer aan opgewondenheid als tijdens en vele dagen na de veeramp ten prooi; wel verscheen niet meer die huiveringwekkende schaterlach ; wel werd zij met iederen dag meer bedaard en, zoo 't scheen, tevreden, maar het zoo vurig verlangde herstel wilde zich niet vertoonen.
„ Intusschen naderde meer en meer de dag, dat Barbara ten tweede male moeder zou worden. De geneesheer scheen die gebeurtenis met verlangen te verbeiden; daar ik zulks ontdekte, vroeg ik hem naar de oorzaak, en hij antwoordde mij, dat de geboorte des kinds haar van hare krankzinnigheid zou doen genezen. Zoodra ik zulks hoorde, zag ik vuriger dan ooit naar de komst van mijn tweede kind uit en was in hevige spanning, toen zijn eerste kreet mijn oor trof. Maar ook Barbara had dien kreet vernomen en zij riep: „ ba, zijt gij daar, Giuseppo, heb ik u dan eindelijk mogen terugvinden?quot;
Ik beefde van vreugde en wilde Barbara in mijne armen drukken, doch de geneesheer hield mij terug en verzocht mij fluisterend zoo bedaard mogelijk te zijn. Ik gehoorzaamde, hoorde daarop hoe de geneesheer op zachten toon met Barbara sprak en mocht mij overtuigen, dat zij uit haren ongelukkigen toestand gered was. Nu naderde ik het bed weder, begon met mijne vrouw te spreken én zou misschien niet geëindigd hebben, als de geneesheer niet de volkomenste rust en stilte hadde aanbevolen.
„O, hoe gelukkig was ik op dat oogenblik! Sedert maanden had ik geen enkel woord uit haren mond opgevangen, dat de uitdrukking harer gedachten kon genoemd worden; al dien tijd was zij als dood geweest; nu ontving ik haar weder terug, kon weder met haar spreken, haar de deelgenoot mijner vreeze en verwachting maken.
„ Ofschoon ik niet voornemens was geweest mijn kind Giuseppo te noemen, om de smartelijke herinnering aan dezen naam verhonden , gaf ik dien toch op raad des geneesheers aan het wicht. Zoolang alle vrees niet verdwenen was voor volkomene genezing, moest Barbara in den waan blijven, dat het kind de verloren Giuseppo was; ja, als zij, lang in nadenken verzonken geweest zijnde, begon te begrijpen, dat Giuseppo grooter en ouder moest zijn, was ik verplicht alles aan te wenden, om de waarheid voor haar verborgen te houden.
53
„Barbara's herstel bleef zich handhaven; soms had mijne vrouw nog oogenblikken, waarin men aan haar gezond verstand twijfelen mocht, doch deze werden allengs zeldzamer, en ten laatste vertoonde zich geen spoor meer van de verschrikkelijke geestesziekte. Het verledene was echter op den duur niet voor haar verborgen te houden; ook begon haar geheugen trapswijze weder te keeren, en kwamen de treurige gebeurtenissen haar, hoewel in den aanvang flauw, voor den geest terug. Toen zij eindelijk de kamer verlaten mocht en den ledigen stal bezocht, in den tuin, in den boomgaard wandelde, waar zij zoo menigmaal met Giuseppo uren had doorgebracht, waar de lieve kleine aan hare voeten gedarteld en gespeeld had, — kon de treurige waarheid haar geen geheim meer blijven, en zag ik mij verplicht haar aan de rampen te herinneren, die ons getroffen hadden. Zij luisterde naar mijne woorden met meer bedaardheid, dan ik had verwacht, stortte minder tranen, dan ik mij had voorgesteld, maar drukte de kleine Giuseppo aan haar hart met eene teeder-heid, die mij innig trof. Zoo min mogelijk sprak ik meer over het verledene, doch de vurigheid, waarmede Barbara zich aan ons kind hechtte, hare bezorgdheid, om het nimmer, zelfs geen
1 enkelen stond te verlaten, bewezen mij, dat zij er onophoudelijk
, aan dacht, en de vrees bij haar levendig bleef, dat ook dit kind
misschien een gevaar over het hoofd hing.
i „ Het weder was in het voorjaar en den zomer bijzonder gun-
j stig voor de veldvruchten, en alles gaf hoop op een goeden oogst.
, Deze verwachting, gevoegd bij het huiselijk genoegen, dat ik nu
a smaakte, deed mij als herleven en de toekomst minder bang
n tegemoet zien; voor mijn oogst kwelde mij de minste vrees niet
't meer. De boeren hadden mij beloofd dag en nacht er over te
, zullen waken: nauwelijks stond het koren een voet hoog boven
e den grond, of iederen nacht werd er door een zeker getal dorpelingen , die elkander gedurig afwisselden, bij gewaakt, en des
n daags hield men alom zulk een scherp toezicht, dat eene mis-
e daad volstrekt onmogelijk was. Ik had in 't Vlek door mijne
d rampen een zekere vermaardheid gekregen, en de boeren waren
n door de stoutheid der misdadigers in hun zwak getroffen ; het
n was dus niet alleen het medelijden, dat zij mij toedroegen , waardoor zij voor mijn oogst zorgden, maar ook het verlangen om
o hen, die mij belagen wilden, den voet dwars te zetten.
[■- „Ten sevolo-e hunner onvermoeide waakzaamheid kwam ge-
t. lakkig de oogst in mijne schuur. Rijk mocht hij niet genoemd
5, worden: aanhoudende stormen en plasregens hadden het koren
in nedergeslagen kort voor oogsttijd, en veel was dus verloren
st gegaan. Ik was echter tevreden; de tegenspoed kwam nu ten
st minste niet van mijn vijand, en een volgend jaar kon de schade
id herstellen; daarbij zouden wij nu ons eigen brood eten, geen zaaikoren meer behoeven te leenen en aan nieuw vee mogen
54
gaan denken. Ons kind groeide voorspoedig; Barbara genoot een volmaakte gezondheid: het geluk lachte ons dus weder tegen. In weerwil van dat alles bleef mijne vrouw in de ijzeren boeien der vrees gekneld.
„ De twee volgende oogsten herstelden alle vorige verliezen; gedurende een paar jaren bleef een zon van voorspoed ons onophoudelijk beschijnen, en wij begonnen reeds het denkbeeld in onze ziel toegang te verleenen, dat onze vijand verdwenen, gestorven was of zijne wraakademende plannen had opgegeven. Niets kwam ons meer aan hem herinneren; Giuseppo was een aanvallig kind geworden en deed door zijne lieftalligheid meer en meer de bitterheid van het verlies zijns broeders verminderen. Daarbij had de tijd, die alles doet slijten, allengs onze smart doen bedaren.
„Maar de vijand was niet verdwenen of gestorven; hij had zijne plannen niet gewijzigd of vernietigd; den tijd, gedurende welken hij niets van zich deed hooren, scheen hij ons alleen ter verademing gegeven te hebben, om de wonden te doen sluiten, opdat hij die met vreeselijk geweld te bloediger zou kunnen openrijten. De voorgaande wraakoefeningen hadden ons smart en verlies aangebracht; nu was door hem tot onze verdelging besloten.
„Het was in den herfst: de werkzaamheden op den akker spoedden ten einde; stallen en schuren lagen opgevuld met het gele stroo, dat in zijne zware aren het kostelijke koren bevatte. Het weder was verscheidene dagen achtereen guur en stormachtig geweest; op den dag, die den nacht voorafging, welke ons ongelukkig maakte, was het, meer dan op een der voorgaande, koud en akelig. Dikke wolken zwierven door de lucht en schenen met elkander in aanhoudenden strijd; uit alle hoeken brachten hevige stormwinden nieuwe wolkgevaarten aan, die hun natten inhoud op dorp en velden nederstortten. Twee uren voor den gewonen tijd brak de nacht aan, dien ieder met angst en vrees te gemoet ging. Op elk erf hoorde men de honden akelig huilen, en het vee in de stallen was aan voortdurende onrust ten prooi. Laat in den avond werd het weder zoo onstuimig, dat wij, Barbara en ik, in den grootsten angst verkeerden, dat wij onder onze woning verpletterd zouden worden. Tegen tien ure bedaarde het evenwel een weinig; ik ging in den stal, om, zoo als ik iederen avond deed, over alles nog eens het oog te laten gaan, opende de deur, om ook in den boomgaard te gaan, doch een rukwind sloeg mij, als het ware, in den stal terug; ik sloot zorgvuldig en begaf mij met Barbara ter rust. Nauwelijks lagen wij ter neder, of de wind stak met. zulk geweld weder op, dat wij ons hoofd in de kussens verborgen en ons best deden om spoedig in slaap te vallen, ten einde het akelig gehuil niet meer te vernemen. Later hebben
55
wij ons zeiven zulks dikwerf verweten, want behalve, dat ons de ramp, als wij gewaakt hadden, niet in die mate had kunnen treffen, als zij gedaan heeft, was het zeer onvoorzichtig ons bij zulk een weder te bed te begeven. Doch ik scheen door het noodlot gedoemd om te moeten inslapen, terwijl mijn vijand waakte.
„Ik kan nauwelijks een paar uren gerust hebben, toen ik plotseling ontwaakte; ik was vreeselijk benauwd en kon nauwelijks ademhalen. Mijne oogen in de kamer slaande, zag ik de nachtlamp als in een dikken nevel gehuld, en opspringende ontdekte ik, dat de kamer vol rook was. Een angstige gil ontsnapte mij; ik stootte Barbara driftig aan en sprong het bed uit naar de deur der kamer. Zoodra ik die opende, vlogen de vlammen mij in het aangezicht, en zag ik, dat de stal geheel in den brand stond. Ik vloog naar het bed terug, door de vlammen gevolgd, en ziende dat mijne vrouw nog sliep, schudde ik haar nogmaals, zonder haar te kunnen doen ontwaken. Vreeselijke angst maakte zich van mij meester; misschien was zij door'den rook gestikt. Ik greep Barbara aan, sleepte haar uit het bed en droeg haar buiten de kamer, terwijl de vlammen mij omringden; in mijne ontsteltenis kon ik niet spoedig de buitendeur openmaken, en de vertraging maakte mij half krankzinnig. Eindelijk gelukte het mij, en ik bracht mijne vrouw in den tuin, waar de inmiddels toegesnelde boeren haar van mij overnamen. Nu ijlde ik naar de kamer terug, maar o gruwel, rook en vlammen hadden haar als in een hel veranderd; ik hoorde de balken kraken, het hout onder den vuurgloed knetteren en kon zelfs de wieg niet zien, waarin mijn kind misschien reeds verbrand was. Hoe gevaarlijk ook mij in dat vuur te begeven, ik dacht aan niets, sprong de kamer in naar de plaats waar de wieg stond en wilde het behangsel wegrukken, maar — het was reeds verbrand; ik greep mijn kind, mijn Giuseppo, ijlde er mede naar buiten en ontdekte eerst daar, dat het kind dood was____quot; — — — — — — — — — — — —--
Stephano zweeg, door zijne aandoeningen overstelpt en op het zien der tranen, die Barbara bij het herinneren aan het verpletterend ongeluk niet kon bedwingen.
„Ongelukkige,quot; sprak nu de vreemdeling, „wamp;t moet gij geleden hebben; o, ik sidder, als ik mij voorstel, hoe gij daar in den tuin met uwe vrouw en het doode kind in de nabijheid van uwe brandende woning te midden der menigte stond, maar verontwaardiging grijpt mij aan, als ik bedenk hoe op een uur afstands van Milaan zulk een tooneel kon plaats grijpen. Vergeet, indien gij kunt, uwe rampen in het vooruitzicht op gelukkige dagen; schep moed, wijl thans de gelegenheid zich aanbiedt, dat gij u zult kunnen wreken op allen, die u zooveel onheil
56
berokkenden. Ga voort met uw verhaal, opdat ik uwe geschiedenis ten einde toe leere kennen,quot;
„lederen keer, mijnheer,quot; vervolgde Stephano, „als ik over dien vreeselijken nacht denk of spreek, word ik door eene onbeschrijfelijke ontroering bevangen, en dikwijls rijzen mijne haren te berge, als ik. mij het tooneel voor den geest haal, dat een rampzalig drietal in den tuin aan de verschrikte dorpelingen aanbood. Hoe wilt gij, dat ik u de afgrijselijkheden van dien gevloekten nacht mededeele? Verscheidene bijzonderheden zijn er mij zelf van ontgaan, wijl ik geheel buiten mij zeiven van ontsteltenis en verwarring was; wat ik er van weet heb ik hoofdzakelijk aan het verhaal der dorpelingen te danken. De brand, door een feilen wind aangeblazen, was niet te blusschen; men deed er eenige pogingen toe, doch zag er spoedig het vruchtelooze van in; men bepaalde er zich slechts toe de naburige buizen te beveiligen, waarvan het naaste gelukkig op eenigen afstand lag. Het bulken van het weinige vee, dat ik weder bezat, moet verschrikkelijk geweest zijn; ik weet er niets van, heb er niets van gehoord. In een half uur tijds lag mijn erf geheel in de asch; half verbrijzelde muren wezen nog slechts de plaats aan, waar mijn huis gestaan had. Barbara, die door den rook bewusteloos geworden en door mij in dien toestand naar buiten gedragen was, werd door den scherpen wind en den fijnen , maar dichten regen spoedig tot bewustzijn gebracht. Met het verbrande kind werd zij naar de nabijgelegene hoeve gevoerd; mij leidde men ook van het oord van jammer en ellende henen, en toen ik onzen verbranden lieveling in Barbara's armen zag,
O O '
slaakte ik zulke ijselijke wanhoopskreten, dat men mij als krankzinnig , als razend beschouwde. .O ware ik krankzinnig, ware Barbara krankzinnig geworden! Hadde het brandende dak van
O O
ons huis ons verpletterd, of de rook ons verstikt, dan zou ons lijden kortstondiger geweest zijn. Maar neen, mijn verstand noch dat van Barbara onderging den minsten schok; mijne gezondheid scheen er zelfs geen indruk van te ontvangen; alleen mijne vrouw werd op het ziekbed geworpen; de schrik, de koude des nachts, de ramp brachten haar op den rand des grafs, maar zij stierf niet; het scheen, dat wij leveu moesten, om langer te kunnen lijden. Ik heb het mes in de hand gehad, dat Barbara's hart en daarna liet mijne moest doorboren, maar het noodlot ontnam mij de kracht, om mijn voornemen te volvoeren.
„Ik eindig over dien noodlottigen nacht en over den brand, die, even als mijne vorige rampen, in den geheimzinnigsten sluier gewikkeld is, van welks ontstaan niemand iets gezien heeft, dien men niet ontdekte, dan toen de vlammen uit twee hooibergen en het dak des koestals gelijktijdig uitbraken.
„ Gedurende verscheidene weken werd door de boeren van 't Vlek op de liefderijkste wijze in mijn onderhoud en Barbara's
verzorging voorzien; allen beijverden zich, om ons in ons leed te troosten. Ik had echter spoedig ingezien, dat ik niet voortdurend tot last der dorpelingen blijven kon en naar middelen uit moest zien, om zelf voor ons onderhoud te zorgen. Maar wat zou ik beginnen ? Tot wederopbouw mijner woning ontbraken mij de noodige gelden en tevens de lusJt en neiging. Zou ik de omgeworpen muren weder oprichten en mijn vijand nieuwe felegenheid geven tot volvoering zijner helsche. wraakademende
Ö O O ~ J *
plannen? Zou ik met Barbara kunnen leven op de gevloekte plaats, getu:ge van zooveel rampen? kunnen zwerven in het oord, waar mijn eerste kind gestolen, mijn tweede verbrand, mijn vee vergeven, mijn erf in de asch gelegd werd? Neen, het stond bij mij vast, ik ging het Vlek vei'laten, de akkers verkoopen, die ik er nog bezat, en den grond ontvluchten, waarop ik gelukkige dagen doorgebracht en allerlei gruwelen had bijgewoond.
„ Ik bracht mijn voornemen ten uitvoer, zoodra Barbara's toestand het toeliet; ik verkocht mijne akkers, mijn huis/mijn boomgaard. Een zekere, bijgeloovige angst voor mijne bezittingen deed ze weinig opbrengen, en toen ik mijne schulden had betaald , bleef mij van alles slechts de ellendige som van 400 lira's over. Barbara ontstelde hevig en verbleekte, toen zij het armzalig overblijfsel van ons vermogen in mijne handen zag. „ Dat is de sommompelde zij, „ die Pietro in de gevangenis bracht.quot;
„ Ik verliet 't Vlek, na van de boeren een hartelijk afscheid genomen en hen bedankt te hebben voor het medelijden, dat zij ons betoond, de hulp, die zij verleend hadden, en begaf mij met Barbara naar Milaan. Hier zochten wij eene woning en vonden dit vertrek. Hoe klein en onaanzienlijk, hoe verschillend ook van het ruime huis, dat wij in 't Vlek bewoonden, onze middelen stonden ons niet toe naar een beter uit te zien; en dus sloten wij ons binnen deze muren ,op, die ons dagelijks met smart en treurigheid aan onze liefelijke woning, onzen schoonen tuin, onzen frisschen boomgaard denken deden. In den aanvang leefden wij van het geld, dat wij medegebracht hadden, doch toen dit tot op de helft gesmolten was, begrepen wij, dat alleen de arbeid onzer handen ons zou kunnen voeden. Daar ik slechts den veldarbeid versta, moest ik mij hier elk werk laten welgevallen, dat men mij aanbood, en dus won ik mijn brood onder dagelijks veranderende bezigheden. De drukte en beweging in deze stad kon ik niet spoedig gewoon worden; het gedrang der menschen, de kruising der rijtuigen waren mij dikwerf hinderlijk, en menigmaal liep ik gevaar onder den voet te geraken. Hoe verdrietig mijne dagen nu ook voorbij gingen, ik meende ten minste van mijn vijand rust te hebben, doch ik rekende buiten den waard. Onophoudelijk werd ik met Barbara gewaar, dat hij ons, als het ware, omzweefde; allerlei hinderpalen deden zich
58
onverwacht op, en smartelijke ontmoetingen moesten wij gedurig ondervinden. Bevond ik mij onder de menigte, door de een of andere oorzaak samengevloeid, dan ontving ik slagen, stooten, en werd ik gedwongen mij te verwijderen; steeds had ik de zekerheid, dat de beleedigingen van mijn vijand kwamen. Met Barbara ging het niet beter; ook zij onderging vaak op de straat, vooral als zij er zich des avonds bevond, verschillende mishandelingen. Tweemaal zelfs was zij op het onverwachtst, en zonder dat zij kon gissen om welke oorzaak, het voorwerp der bespottingen en smaadreden van het gepeupel, dat slechts door de politie belet werd verder te gaan. Eindelijk werden wij bevreesd ons te.ver-toonen; ik begaf mij alleen naar buiten, als de honger ons dwong. Barbara is niet te bewegen de kamer te verlaten; sinds meer dan een half jaar heeft zij den drempel er van niet overschreden.quot;
Het verhaal van den ongelukkigen Stephano was geëindigd, en gedurende het diepe stilzwijgen, dat er op volgde, werd zijn hart bestormd door allerlei verwachtingen. De maat zijner jammeren, meende hij, was vol, en kwam er geen uitkomst, hij zou er onder verpletterd worden; hij las den* vreemdeling de woorden uit den mond, toen deze begon: „ Gij schrijft al uwe ongelukken aan Pietro toe, en naar het mij voorkomt met recht; doch mag ik u vragen: wie is schuldig, hij, die de misdaad uitvoert, of hij die ze toelaat?quot;
Stephano zag den s'preker vragend aan.
„Gij begrijpt mij niet? ik zal mij duidelijker uitdrukken. Zou Pietro u al dat leed hebben kunnen berokkenen, zoo er eene waakzame politie ware en eene regeering, ijverig om haar aan te wakkeren? Ziet, gedurende zulk een langen tijd zijt gij een speelbal van Pietro's woede, bedrijft hij allerlei euveldaden en — straffeloos ,. zonder eenige hinderpaal te ontmoeten.quot;
„ Zijne listen kunnen.....quot;
„Zwijg, deze vermogen niets tegen een nauwlettend toezicht; het kan den misdadiger gelukken het een of ander schelmstuk te plegen, maar eene rij van euveldaden, des daags en des nachts, op het veld en in ^eene bewoonde plaats bedreven, kunnen het waakzame oog niet voortdurend ontsnappen. Zoo als gij weet, zijn de Oostenrijkers onze meesters; in plaats van ons zacht en vaderlijk te behandeleh, verdrukken zij ons op allerlei wijzen; in stede van een bestuur aan te stellen, dat het volk beschermt en gelukkig maakt en de boosdoeners te vuur en te zwaard achtervolgt, plaatsen zij ons onder mannen, die ons knevelen, de misdaad toelaten, ja zelfs de misdadigers aanmoedigen, om door eene voortdurende onrust onder het volk hunne onderdrukking straffeloos te kunnen voortzetten. Geloof mij, duizend anderen deelen in uwe ongelukken, gaan onder grootere ellende gebukt dan gij.... Om aan dezen toestand een einde te maken , is er een verbond ontstaan, dat in het duistere maar daardoor
59
te zekerder werkt', om ons van onze dwingelanden te verlossen, dat zich ten doel stelt armen en ongelukkigen te hulp te komen en het leed te verzachten, dat eene gehate regering aanbrengt. Worden zijne pogingen gezegend, dan zal weldra geen Oostenrijker meer op dezen dierbaren grond te gebieden hebben, en een naburig koning, die ons bemint en gelukkig wil maken, ons met zijne onderdanen als broeders vereenigen. Wilt gij tot dat sehoone doel medewerken en tegelijk uw bestaan verzekeren? Wilt gij ons in onze pogingen balpen en u een onbekommerd leven en bescherming tegen, wraak over uw vijand verschaffen?quot;
„ Gaarne, dierbare weldoener, want zoo mag ik u noemen , met hart en ziel wijd ik mij aan uwe zaak; bezit gij het vermogen en de macht mij van mijne vijanden te verlossen,' dan kunt gij in alles over mij beschikken.quot;
„ Ziedaar reeds iets, om in uwe eerste behoeften te voorzien,quot; antwoordde de vreemdeling, terwijl hij Stephano eenige goudstukken toereikte, „eene menigte dier blinkende schijven kan weldra in uw bezit komen, doch zeg mij: gaat gij dikwijls ter ke-rk?quot;
„Waartoe zou dat dienen? ik heb vroeger aan God geloofd en, zooals mijn vader mij geleerd heeft, Hem dikwerf gebeden; doch toen ik zag, dat al mijn bidden vruchteloos bleef en mijne rampen niet ophielden, ben ik tot andere gedachten gekomen en begonnen in te zien, dat____quot;
„Gij hebt gelijk;quot; viel hem de vreemdeling in de rede, terwijl een helsch vuur hem uit de oogen straalde, dat van zijne vreugde getuigde, „gij hebt gelijk, dat bidden is nutteloos, nauwelijks
goed voor lieden, die niet weten hoe zij den tijd zullen dooden____;
ik zal u beiden dan in ons verbond doen opnemen, in het vaste vertrouwen, dat gij de verwachtingen van hen, die het goed met u meenen, niet zult beschamen; gij zult later de verplichtingen leeren kennen, die gij te vervullen hebt, en de belooningen, die er u voor wachten. Als morgenavond de duisternis gevallen is, houd u dan gereed een man te volgen, die zich bij u zal aanmelden en u alleen zal vragen: „weet gij het wachtwoord?quot; waarop gij zult antwoorden : „ Karei Albert.quot; Hij zal u naar onze vergadering geleiden, waar ik u ontmoeten en u verdere inlichtingen geven zal.quot; De vreemdeling bleef nog eenigen tijd met Stephano in gesprek, waarop beiden, zeer over elkander voldaan, een groet wisselden en de eerste zich verwijderde.
De volgende dag ging voor Stephano en Barbara in onrust en afwachting voorbij. De ontmoeting met den vreemden heer, het belang, dat hij in hen scheen te stellen, de hulp, die hij reeds
60
dadelijk aangebracht en in de toekomst toegezegd had , deed hun nieuwsgierig den avond te gemoet zien, die hun nadere opheldering geven zou. Toen de aangeduide man verscheen, stonden zij reeds sinds een uur gereed en gaven hem op de gedane vraag aanstonds het begeerde antwoord. Zij volgden hunnen geleider door half Milaan en hielden eindelijk, na bijna een uur geloopen te hebben, stil voor een nauwen gang, waar de man hun een doek voor de oogen bond; hij plaatste zich tusschen beiden, nam elk bij de hand en ging den gang in. Na eenige treden werd een deur geopend, en Stephano en Barbara ontdekten, dat zij in een huis waren; al voortgaande bereikte zij eene tweede deur en bevonden zich daarop weder in de open lucht. Nu gingen zij een geruimen tijd, zonder te kunnen bemerken waarheen, nu links, dan rechts; ten laatste klopte de geleider aan een ijzeren deur, die geopend werd. Door een man werd aan Stephano en Barbara gevraagd: „ weet gij het wachtwoord?quot; Toen zij „Karei Albertquot; antwoordden, werd hun de toegang vrijgelaten, en na door verscheidene vertrekken gegaan te zijn, waar overal duisternis scheen te heerschen, kwamen zij in eene kleine kamer, die, naar het hun voorkwam, verlicht was. Doodsche stilte heerschte: onze belde helden, ofschoon sidderend en bevend, steeds met den doek voor de oogen, wisten niet waar zij zich bevonden, noch in wier tegenwoordigheid zij waren. Uit een aangrenzend vertrek kwam een verward gerucht tot hun oor, alsof daar een aantal menschen zich bevonden. De man, die hen binnengeleid had , bood hun een stoel aan en verwijderde zich. Nu hoorden zij iemand opstaan, die hun aansprak : „ Zijt gij Stephano en Barbara Ricci, lieden, van wie men ons verhaald heeft, dat zij ongelukkig zijn?quot;
„Ja,quot; antwoordde Stephano.
„Wat komt gij hier doen ?quot;
„ Een vreemdeling is gisterenavond ons komen bezoeken en heeft, na het verhaal onzer rampen gehoord te hebben, ons gezegd , dat er een geheim verbond bestaat, dat zich ten doel stelt, hen, die kommer en gebrek lijden, te ondersteunen.quot;
„ Heeft men u ook gezegd, dat gij die ondersteuning verdienen moet door het vervullen der verplichtingen, welke hèt verbond u zal voorschrijven?quot;
„ Dat heeft de vreemdeling ons medegedeeld en mij tevens onder het oog gebracht, dat de vijand, dien het verbond bestrijdt, dezelfde is, aan wien ik mijne rampen moet toeschrijven.quot;
„ Dus is het u bekend, dat het ons streven is door alle middelen ons vaderland van de gehate vreemdelingen, de Oostenrijkers, de priesters en allen, die zich door hunne listen laten vangen, te bevrijden ? quot;
„Ja, mijnheer.quot;
„ Zijt gij bereid met uwe vrouw daartoe mede te werken en te doen, wat het verbond u beveelt, hetzij in Milaan, hetzij daar-
(51
buiten, om daardoor onze bescherming tegen uwe vijanden en een overvloedig levensonderhoud te verwerven?quot;
„ Ik ben bereid, zooveel in mijn vermogen is, de mij op te leggen verplichtingen te vervullen.quot;
„ Ik moet u in bedenking geven, dat gij ten allen tijde ter onzer beschikking zijt, dolk en vergif, al naar het noodig is, moet gebruiken tegen hen, die het verbond u als vijand aanwijst, en gij zelf geen oogenblik van uw leven zeker zijt, zoo gij er toe komt iets van ons verbond of van onze werkzaamheden aan anderen en voornamelijk aan onze vijanden mede te deelen.quot;
Stephano en Barbara ging eene rilling door de leden; op zoo iets hadden zij zich niet voorbereid; hadden zij aan dergelijke verplichtingen kunnen denken, waarschijnlijk hadden zij inliet verleidend lokaas niet toegebeten. Zelfs hadden zij weinig lust toe te stemmen, maar het gevaar, waarin zij meenden te verkeeren, benam hun allen moed om te durven weigeren; geblinddoekt stonden zij voor de leden van het geheim verbond, wier aantal zij niet kenden, op eene onbekende plaats, die zij, niet toestemmende, misschien niet levend verlaten zouden. De spreker zag hunne aarzeling en vroeg met eene, eenigszins dreigende stem: „treedt gij terug, dan____quot;
„Neen, ik heb mij reeds bereid verklaard en blijf volharden.quot;
„En gij, Barbara?quot;
„ Ik zal doen als Stephano.quot;
„Welnu, dan kunt gij in den dienst van het machtige verbond treden, dat van nu af uwe gangen met duizend oogen bespiedt, om u te beschermen, als gevaar u dreigt, of u te treffen, als gij onze zaak durft verraden. Eer wij u evenwel aannemen, moet gij ons het bewijs leveren, dat wij op u vertrouwen kunnen.quot;
„Wat moeten wij doen?quot; stamelde Stephano.
„ Over drie dagen zult gij op dezelfde wijze hier komen, als gij het heden gedaan hebt, om uwe belofte.met een eed te bezegelen, en medebrengen eene Hostie, die gij u in eene kerk hebt laten toereiken ; met eenige behendigheid zult gij u die gemakkelijk uit den mond kunnen nemen, zonder dat het door iemand ontdekt wordt, en als gij er hier mede verschijnt, zullen wij u het doel dier handeling aanwijzen. Thans kunt gij u verwijderen in de overtuiging, dat van nu af eene onzichtbare maar beschermende hand over u waakt.quot;
Op een teeken, door den spreker gegeven, verscheen de man , die hen binnengeleid had, en bracht hen weder op dezelfde wijze aan het uiteinde van den nauwen gang. Daar nam hij hun den doek van de oogen, geleidde hen nog door een paar straten, wijl ze in dat gedeelte van Milaan den weg niet wisten, en verliet hen met de aankondiging, hen na drie dagen op hetzelfde uur weder te komen halen.
Een steen viel den ongelukkigen van het hart, toen zij, alleen
62
zijnde, elkander hunne gedachten konden mededeelen. Zij waren door het gebeurde zoodanig beheerscht, dat zij slechts fluisterend met elkander spraken, als hadde het vreeselijk en machtig verbond niet alleen duizend oogen maar ook ooren. In den aanvang van het gesprek bestond dit voornamelijk uit een tal van uitroepingen, verzuchtingen, klachten, tot het eindelijk in eene geregelde samenspraak overging, die niet eindigde, voor zij zich te ruste hadden begeven. In den slaap bleef hun geest nog met het geheimzinnig tooneel bezig, en ontwakende bevonden beiden zich in eene groote afgematheid. Daar zij zich aan de wraak des verbonds niet durfden wagen, hadden zij des avonds besloten, reeds den volgenden morgen de opgelegde taak te volbrengen, om door vertragen geen beletsel in het leven te roepen, dat vreeselijke gevolgen voor hen hebben kon ; doch toen er het op aan kwam, de heiligschennis te begaan, bleek het, dat hunne rampen, ofschoon zonder onderwerping ondergaan, hun nog niet alle geloof en godsdienstig gevoel ontnomen hadden. Stephano kon er niet toe besluiten zich ter kerke te begeven, en Barbara, hoewel minder angstvallig dan haar echtgenoot, stemde toe, om de zaak nog een dag te verschuiven , doch den tweeden dag gevoelden zij eveneens den diepsten tegenzin. Hadde de wraaknemende dolk hun niet voor ooge:i gezweefd, ook den laatsten dag zouden zij voorbij hebben laten gaan , zonder het goddelooze stuk ten uitvoer te brengen. Toch had Barbara nog moeite genoeg om Stephano over te halen; door allerlei reden, vreesaanjagingen en smeekingen bracht zij hem tot de taak, die zij zelve met grooten afkeer ging vervullen. Zij begaven zich eindelijk naar de naastbijgelegene kerk, plaatsten zich in een •weinig bezochten hoek en naderden na het eindigen der H. Mis tot de H. Communie. Op hunne plaats teruggekeerd, namen zij met eenige moeite de reeds vochtig geworden Hostie van hunne tong en verborgen die ter sluiks in een witten doek, dien zij tus-schen hunne kleederen staken. Hunne harten klopten geweldig; de bloedkleur verscheen op hun gelaat, en angstig zagen zij rond, of iemand hunne goddelooze daad kon ontdekt hebben: de misdaad maakt immer ongerust. Ook meenden zij, dat aller oogen op hen gevestigd waren en, zoo spoedig het geschikt kon, ijlden zij huiswaarts , of de duivel hun op de hielen zat.
Ja, Stephano geloofde aan God, ofschoon hij tegenover den vreemdeling het tegendeel beweerd had, om zich diens ongenade niet op den hals te halen. Hoe zou hij zijn Schepper hebben kunnen verzaken, wiens bestaan hem van af zijne teederste jeugd door godsdienstige ouders, door ijverige priesters was ingeprent; wiens geboden hij langen tijd had gevolgd, tot eene onveischil-lige vrouw en eene bedorvene wereld, benevens een tal van wederwaardigheden, welken hij het hoofd niet wist te bieden , hem die in den wind deden slaan?
Den sanschen dag hadden beiden rust noch duur; zij konden
63
de inwendige stem niet versmoren, die hun zeide, dat zij in hunne ellendige kamer den God van hemel en aarde gebracht hadden, die machtig genoeg was hun hunne euveldaad met eene rampzalige eeuwigheid betaald te zetten. Het was of uit de kast, waarin zij den doek, die het Allerheiligste bevatte, hadden nèdergelegd, een bespiedend oog hen overal gadesloeg, en bij het minste gerucht wendden zij de hoofden naar den ellendigen Tabernakel, of de wraak des Hemels er uit zou te voorschijn treden. En wat hen deed sidderen en beven, was de se-
' CT
dachte: „wat zal er heden avond met die Hostie moeten gedaan worden?
Toen de geheimzinnige bode op het bepaalde uur verscheen, waren zij in eene geheel andere stemming, dan toen hij hen voor drie dagen kwam ontbieden; evenwel volgden zij hem, na den doek met de heilige Hostiën bij zich gestoken te hebben. Hadden zij den vorigen keer eenige woorden met elkander en den geleider gewisseld, nu was er tusschen de drie wandelaars een diep stilzwijgen, en in weinig bezochte straten geleken zij op drie schimmen, die zwijgend langs den weg dwaalden. Zoo bereikten zij den nauwen gang en eindelijk het vertrek, waar men het bewijs van hun trouw en gehechtheid aan het geheime genootschap wachtte.
Zij werden weder door denzelfden persoon aangesproken : „ gij hebt gedurende drie dagen,quot; aldus begon hij, „ gelegenheid gehad over ons voorstel na te denken; is uw besluit in dien tijd niet veranderd?quot;
„Wij blijven bereid ons aan het verbond te verbinden en het op alle mogelijke wijzen van dienst te zijn.quot;
„ Hebt gij het bewijs medegebracht, dat wij van u geëischt hebben ? quot;
Stephano schudde het hoofd ten teeken van bevestiging; daarop haalden hij en Barbara de heilige Hostiën uit den doek te voorschijn.
Nauwelijks had de spreker die gezien, of hij riep uit op een toon, die van zijne voldoening getuigde: „ ha, gij toont waren heldenmoed te bezitten, door u te ontdoen van het oude bijgeloof, dat door priesterlist in de wereld is gebracht; het verbond verwacht veel van u maar zal uwe diensten ook edelmoedig weten te belóonen. Nu toont ons, dat in u het minste spoor van dom- en zotheid niet meer te vinden is: werpt het teeken, het zinnebeeld des bijgeloofs in het slijk; vertrapt het en geeft ons de zekerheid, dat gij lieden zijt, die beschaving en verlichting boven alles stellen.quot;
Nu plaatste men Stephano en Barbara een bak met modder gevuld voor de voeten en gebood hun er de Hostiën in te werpen en te vertreden; de rampzaligen stonden meer dood dan levend met het Brood der Engelen in de hand; bevend wierpen zij het
(54
voor zich neder en zetten den voet op den slijkbak. 1) Luide kreten van toejuiching gingen van verscheidene kanten op, en het was of de duivel in hen gevaren was en hun een goddeloozen moed had ingeboezemd; Barbara althans gaf een schop tegen den bak, zoodat het slijk op den grond nederviel.
De spreker verliet zijne plaats, naderde Stephano en Barbara, schudde hun de hand en zeide: „antwoordt tïiij thans ten laatste: zweert gij onverbrekelijken trouw aan hot geheime genootschap, het jonge Italië geheeten , dat u onder zijne leden heeft opgenomen ? quot;
„ Ik zweer het!quot; was beider antwoord.
„ Zweert gij haat tegen de Oostenrijkers en alles te doen wat in uw vermogen is, om ons vaderland van de verdrukkers te bevrijden ? quot;
„ Ik zweer het.quot;
„Zweert gij eindelijk haat aan het bijgeloof en zijnen bedienaren, de priesters ? quot;
„Ik zweer het!quot; was ten derde male Stephano's en Barbara's antwoord.
„ Dan verklaar ik u leden van het genootschap, het jonge Italië, dat zich van uwe diensten verzekert, u onder zijne machtige bescherming neemt en al uwe vijanden vernietigen zal. Gij behoeft voortaan in onze vergadering niet meer te verschijnen. De werkzaamheden , door u te vervullen. zullen u steeds per bode of per brief aangekondigd en de gelden, daartoe noodig zoowel als ter uwer belooning, u verstrekt worden. Gaat en toont u het vertrouwen waardig, dat het verbond in u stelt.quot;
Even als den vorigen keer werden Stephano en Barbara weder uit den kring der samenzweerders verwijderd.
Het ongelukkige uiteinde van Stephano.
Zoo waren dan Stephano en Barbara leden of liever werktuigen geworden van het geheime genootschap, het jonge Italië, dat over het geheele Apennijnsche Schiereiland den verderfelijksten invloed uitoefende. Langen tijd onder de leiding van Giuseppo Mazzini, 2)
') Dit ontzettend tafereel is geen fabel, geen verdichtsel; het is eene onloochenbare waarheid, waarvan verschillende Loges bewijzen zonden kunnen leveren.
) Deze bloeddorstige rnvolutionnair was eertijds advokaat te Genua, van waar hij naar Marseille vluchtte, om eene veroordeeling te ontgaan, die hem wegens wanbedrijf boven het hoofd hing. Uit Marseille verspreidde hij alleilei oproerige geschriften over geheel Europa, in welke hij het volk aanspoorde adel, koningschap en pausdom te vernietigen en een vurig verlangen toonde het bloedige werk van 1793 voort te zetten. Zijn gewoel verwekte hem aanhang, en met dezen waagde hij in 1834 een inval in Savooie, om dat land in eene republiek te ver-
65
den vader en aankvveeker der revolutie, had liet door geheel Italië zijne vertakkingen en in iedere stad een club, waaraan die der omliggende dorpen ondergeschikt waren. Alle comité's stonden met elkander in de nauwste vereeniging. Eome, Milaan en Turijn waren de hoofdzetels, van waar de bevelen door verschillende mid delen, hetzij door brieven met cijferschrift, door de telegraaf of door boden overal verspreid werden. Deze boden waren gewoonlijk uit de heffe des volks gekozen; door hunne diensten, waarvan zij meestal het groot belang niet kenden, vonden zij een overvloedig, gemakkelijk en aangenaam middel van bestaan. Het doel der geheime samenzweerders was de omwenteling, die in 1789 in Frankrijk begonnen doch weder onderdrukt was, in Italië te hernieuwen, om ze later over geheel Europa voort te zetten. Paus en koningen moesten van de aarde verdwijnen, altaar en troon omvergeworpen, godsdienst en burgerdeugd door ongeloof en regeeringloosheid vervangen worden. Om daartoe te geraken moest het volk misleid, bedrogen, het moest zijne godsdienst ontnomen worden. Hiertoe werden verschillende ïnid-delen aangewend: de Kerk en hare bedienaren ontvingen de eerste
o o
beleedigingeu; in smaadschriften, dagbladen, redevoeringen werd de Kerk eerst onder bedekte termen, later openlijk aangerand; hare leeringen heetten dwaasheid, hare bedieningen bijgeloovige verrichtingen, hare Sacramenten teekenen der domste dweepzucht. De kerkelijke hierarchie kreeg den naam van een aaneengesloten verbond, dat het volk in onwetendheid en dwaling verzonken deed blijven, met het enkele oogmerk het te kunnen beheerschen en zich van zijne schatten een gemakkelijk, lui leven te kunnen verzekeren. Van den Paus tot den nederigsten priester, allen werden het mikpunt der schandelijkste aantijgingen, der gruwelijkste lasteringen. De geestelijke orden werden als geestdoodende inrichtingen aangewezen, hare scholen oefenplaatsen van domheid en bijgeloof, hare huizen verblijven van buitensporigheid en wellust genoemd. Vooral de Jesuïeten waren het voorwerp van algemeenen haat en hardnekkige vervolging, en waar de revolutie zegevierde, waren zij de eersten, die zich door een overhaaste vlucht van allerlei kwellingen en een wissen dood redden moesten.
Onder de monarchen moesten zij het eerst de vervolging der revolutie ondervinden, die zicii verdedigers van Paus en Kerk durfden toonen; de keizer van Oostenrijk voornamelijk, dien men als den hechtsten steun van het Pausdom beschouwde, was
anderen; zijne poging mislukte geheel en al, en weldra was hij genoodzaakt ook Frankrijk te verlaten, waar hem voor drie moorden de straf der misdadigers wachtte. Nu werd Genève in Zwitserland een tijd lang zijn verblijf en dat van eene menigte revolutionnairen, uit alle landen, die hem kwamen opzoeken. Van hier verbannen, ging hij eindelijk naar Engeland, van waar hij zijne opruiingen en oproerige kuiperijen ongestoord en zonder ophouden voortzette.
Du Markktenster van Milaan. 86
(56
den omwentelingsgezinder) een doorn in het oog. Deze wisten, hoe Eome en Habsburg sinds eeuwen door wederkeerige vriendschap en dankbaarheid aan elkander verbonden en door denzelfden godsdienst op het nauwst vereenigd waren. Had men den Paus den bijstand van Oostenrijk ontnomen, dan bleef hij slechts een zwak vijand, een gemakkelijk te bereiken prooi voor hen, die Kerk en Staat ten ondergang: gedoemd hadden. Van daar
o Ö ~
dan ook hunne pogingen, om een vurigen haat tegen den machtigsten vorst van Europa op te wekken; alle middelen waren hun goed, als zij slechts doel konden treffen; door laster en leugentaal wisten zij er, helaas! velen te verblinden, te verleiden en op het dwaalspoor te brengen. Zoo verhaalden zij, dat de keizer geen recht op zijne Italiaansche provinciën bezat; dat Lombardije en Venetië hem slechts door lagen roof in bezit gekomen waren; dat zijne regeering in die landen zich door de gruwelijkste tirannie kenmerkte, ja, deze meer als onderworpen provinciën dan als deelen van zijn uitgestrekt Kijk werden beschouwd en dus behandeld als mijnen , uit welker ingewanden het goud door het afschuwelijkst geweld naar de keizerlijke schatkamers gevoerd werd. Karei Albert 1) daarentegen, die zich reeds als prins een bewonderaar der revolutie en een aan-moediger harer plannen had getoond, zich later, toen hij koning geworden was, van haar scheen te verwijderen, docii voor zijne vertrouwde vrienden steeds een volbloed revolutionnair bleef, werd alom als het ideaal van een vorst uitgekreten; zijnen nietigsten daden werd de walgelijkste wierook toegezwaaid, en waar geringe gebreken van den Oostenrijkschen monarch tot in het -oneindige vergroot werden, bleven de meest trouwelooze handelingen van Karei Albert met den dichtsten sluier bedekt. De revolutie had hem voor hare plannen noodig; daarom vleide, vergoodde zij hem: toen zij hem niet meer behoefde, ja, hij haar in den weg was, bereidde zij voor hem den dood der eer-loozen. Toen zij met hem denzelfden weg ging, poogde zij Lombardije en Venetië aan hun wettigen Souverein te ontrukken, om het onder zijn schepter te brengen, doch toen zij geslaagd was, bleek het, dat het slechts een verleidend lokaas was geweest. Immers nadat Milaan zijn wettigen gebieder ontrouw was geworden , de onderkoning, de stedehouder des keizers, gevlucht, de veldmaarschalk Radetsky de stad verlaten had, dacht niemand er aan hare sleutels Karei Albert aan te bieden vóór het oogen-blik, dat men in lietn den eenigen beschermer had, die de stad voor de revolutie zou kunnen behouden. Doch zwijgen wij van dat alles; de trouweloosheid der omwentelinssgezinden is genoeg-
7 O JD O O
I
zaam gebleken en hun einddoel, vernietiging van altaar en troon, voor geheel de wereld tentoongesteld. Keeren wij liever terug
He grootvader van den tegenwoordig regeerenden koning van Italië Humbert.
67
tot onzen Stepliano en Barbara, die, de eerste als verspreider van goddelooze boeken en geschriften, de tweede als marketentster, de revolutie van dienst moesten zijn.
Van den eerste zullen wij weinig meer dan zijn roemloos uiteinde te verhalen hebben.
Van den dag af dat Stephano en Barbara hun onderhoud aan het jonge Italië te danken hadden, was hun leven een gestadig zwerven. De boeken, die Stephano te verkoopen had, werden hem steeds aan huis gebracht met aanwijzing van de plaats, waar hij zijne handelsoperatiën verrichten moest. Zoo zij niet van dien aard waren, dat het vergif, hetgeen zij bevatten, als het ware zichtbaar was, zwierf hij er mede door Milaan , op de markt, de pleinen of andere plaatsen, waar eene samenvloeiing der menigte, kans op goeden aftrek gaf. Was de inhoud echter zoodanig, dat de boeken gevaar liepen door de politie in beslag genomen te worden, dan moesten zij ter sluiks in de stad of daar buiten onder het volk verspreid worden. Daar echter de meeste in dat gevaar verkeerden, en het niet gemakkelijk was, vooral voor een man als Stephano, zich voor de Argus-oogen der politie te beveiligen, zwierf hij bijna voortdurend door de dorpen, liep de hofsteden af en poogde zijne waar tegen goeden prijs aan den man te brengen. Daar, waar geen betaling te hopen was, mocht hij ze kosteloos afgeven; ofschoon het geld het geheime genootschap zeer te stade kwam, bleef de verspreiding zijner grondstellingen toch de hoofdzaak, en was het tevreden, als het die het volk slechts in kon scherpen. Als zijn voorraad uitgeput was, keerde Stephano naar Milaan weder en sleet zijn tijd onbezorgd in herbergen en kroegen, tot hem nieuwe boeken bezorgd werden. Den bode, welke hem die bracht, moest hij het ontvangen geld ter hand stellen; deze was de tusschenpersoon, de keten, als het ware, tussche;i Stephano, Barbara en het geheime genootschap.
Ook Barbara was tot een zwervend leven gedoemd; zij was in staat gesteld zich de kleeding, het vaatje, den riem eener marketentster te verschaffen; met den zwarten hoed, waarvan de breede rand zich ver over haar voorhoofd uitstrekte, de korte lakensche giola 1) en den bruin gestreepten rok, het vaatje, met brandewijn gevuld, dat in den riem hing, welke om den hals was vastgemaakt, in de lenden en den kleinen beker in den rokzak zwierf Barbara als marketentster langs de kazernen der Oostenrijksche soldaten , om dezen haar geestrijk vocht aan te bieden. In den aanvang had zij even als Stephano groeten tegenzin in de haar opgelegde werkzaamheden. Aan het stille landleven gewoon, hadden zij een afkeer van het gewoel en de drukte, die in eene stad als Milaan heerschten, en waren zelfs beangst, als zij door hunnen handel met het volk in aanraking kwamen. Doch allengs was hunne vrees overwonnen;
') Eeu soort van buis, düt aan den rok werd vastgemaakt.
68
de dagelijksche omgang met menschen van hunne soort, met de bewoners der kazernen en de heffe des volks deed hen weldra geheel veranderen, en eindelijk waren Stephano en Barbara zoodanig, alsof hun gansche leven onder den verkoop van brandewijn en boeken was voorbijgaan. De taal der soldaten en hunne vloeken werden Barbara geheel eigen; ook deed zij voor hen niet onder in het gebruik van het vocht, dat haar vaatje bevatte, in welk opzicht Stephano volkomen aan haar gelijk werd. Bood bij de eerste de gelegenheid zich als van zelve aan, de andere vond die in de ruime middelen, waarvan hij voortdurend voorzien was. De schrik, dien Pietro hen had ingeboezernd, begon allengs te verdwijnen , toen zij niets meer van hem hoorden of zijn wraaknemen-den arm niet gevoelden. Misschien verloor hij hen door hun zwerven uit het oog; zij schreven echter hunne rust aan de machtige bescherming van het geheime genootschap toe.
Toen hare meesters Barbara's verandering en de geschiktheid, die zij begon te verkrijgen voor gewichtiger werkzaamheden, bespeurden ; toen zij ontdekten , dat Barbara alle vrouwelijk schaamtegevoel uitgeschud, alle vrees afgelegd en door den omgang met de soldaten zich eene koelbloedigheid, een mannenmoed, ja eene onbeschaamdheid had eigengemaakt, waarvan-yeel verwacht mocht
O O ' ƒ
worden, dat dienstig was met voor de plannen der samenzweerders , gaven zij haar andere bezigheden en wezen haar verwijderde streken aan, waar zij die te vervullen had.
Wij willen die hier niet opsommen; zij zullen als van zeiven in ons verhaal voorkomen.
Op zekeren tijd, het was in de eerste dagen van Januari 1848, was Stephano's voorraad weder uitgeput en hij naar Milaan teruggekeerd , waar hij verscheidene dagen zonder bevelen bleef. Als naar gewoonte bracht hij zijn tijd in de herberg door, waarvan hem nu niets terughield, daar Barbara sinds een paar dagen uit Milaan vertrokken was, Ofschoon er weinig kroegen te Milaan waren, die hij niet kende, en waar hij niet kwam, daar zij dikwerf het veld zijner werkzaamhedan waren, was er toch eene, waar hij gewoonlijk den avond doorbracht en door zijne gestadige bezoeken kennis had aangeknoopt met eenige lieden, die er eveneens hunne avonduren kwamen slijten. Toen hij er nu weder verscheen , bevond zich onder het gewone gezelschap een man, dien Stephano er nimmer te voren had aangetroffen; hij wierp een onderzoekenden blik op hem doch herinnerde zich niet den man ooit elders ontmoet te hebben. Daarop zette hij zich neder, eischte zijn glas en mengde zich onder het gesprek, dat tamelijk druk gevoerd werd; als gewoonlijk had het tot onderwerp den toestand des lands, welke te dier tijde onder alle standen zoodanige bezorgdheid en angst verwekte, dat van den rijksten Milanees tot den armsten dorpeling ieder als een diepzinnig staatsman zijne meeninsen daaromtrent bezat, doch als een onnadenkende die
69
onophoudelijk op de tong had. Wij zullen een oogenblik het gesprek in de onaanzienlijke herberg volgen, om ons daarvan te overtuigen.
„ Ik vrees quot; zeide er een, wiens kleederen in hem een metselaar erkennen deden, „dat de poppen weldra aan het dansen zullen gaan; men hoort tegenwoordig onophoudelijk van onlusten, en alsof het over dag nog niet genoeg ware, wordt men 's nachts door alarmkreten verontrust, die u doen denken, dat er een hevig straatgevecht plaats heeft: de Oosteurijksche soldaten.....quot;
„ Krijgen hun loononderbrak een ander, aan wiens uiterlijk men slechts kon zien,. dat hij tot een der geringste standen behoorde; „zoo lang reeds hebben zij ons geplaagd en getergd;
eindelijk raakt het bloed aan het koken, en dar......wie kaatst
moet den bal verwachten____quot;
„Gij maakt mij nieuwsgierig,quot; zeide Stephano, die zoo even binnengekomen was, „ik ben sinds eenige weken buiten Milaan geweest, verhaal mij dus wat er is voorgevallen.quot;
„Dat is in een dag niet te doen;quot; hernam de eerste spreker, „gedurig ziet men volksoploopen, vechtpartijen, allerlei straat-tooneelen, dan hier, dap daar; op de eene plaats ziet gij eene bende politieagenten , elders een wacht soldaten , hier een stok, daar een zwaard, overal de Igt;eoni, 1) en komt gij op de plaats, nadat de rust is wedergekeerd, dan treedt gij menigmaal in een bloedplas.quot;
„ Dit schijnt dan het voorspel van het bloedig bedrijf, dat weldra uitgevoerd zal worden,quot; sprak thans de vreemde bezoeker, „al is men slechts één dag te Milaan geweest, kan men bijna als zeker voorspellen wat er zal gebeuren. Ik wandelde voor een paar uren over het exercitie-plein en zag daar een geweldige worstding tusschen burgers en soldaten; onder de laatsten waren zelfs officieren; de burgers dolven het onderspit; ongeveer der-tiff werden er eewond en eenio;en gedood.....quot;
O O O O
„Hoe is het mogelijk,quot; zeide Stephano „dat ik er nog niets van vernomen heb; ik ben toch reeds' sinds heden morgen in de stad.quot;
„En wat denkt gij dat hiervan de oorzaak is, Stephano?quot; riep een ander, die tot nu toe gezwegen had. „ Gij moet-weten, dat sedert den eersten dezer maand niemand onder de burgers in de stad meer sigaren rookt; s) daartoe is men, als het ware, algemeen overeengekomen. De Oostenrijkers evenwel vertoonden zich overal met de silt;raar in den mond en schenen door
o
hunne trotschheid de burgers stoutmoedig uit te dagen. Toen men er heden middag weder eenigen zag, dikke rookdampen voor zich uitblazende,, rukten een paar mannen uit het volk hun
') Naam eener club, welker leden, ook zoo geheeten, buitengewoon lange baar-den droegen.
2) Het sigaren rooken was door de geheime genootschappen verboden, om de regeering van de inkomsten op de tabak te berooven.
70
de sigaar uit den mond, en..... het overige kunt gij raden.
De soldaten grepen de mannen aan, daarin bijgestaan door hunne makkers, die kwamen aansnellen; ook het volk stroomde toe, en een verwoed gevecht volgde. Den afloop hebt gij reeds vernomen, maar zij zullen het bloed duur betalen, de ellendelingen, dat zij gestort hebben; als hun tijd gekomen is, zal de duivel hen niet uit onze handen kunnen verlossen.quot;
„Hun lijden begint reeds,quot; hernam de vreemdeling, „ieder ziet hen met verachting in het gelaat; van alle gezelschappen worden zij uitgesloten, uit koffiehuizen en herbergen verbannen, door straatjongens bespot, en zelfs voor geld weigert men hun den geringsten dienst. Nu reeds werpt men hun slijk naar het hoofd; wat zal het zijn, als de algemeene woede tot uitbarsting komt.quot;
Op deze wijze werd het gesprek geruimen tijd voortgezet, en Stephano geraakte, door hetgeen hij hoorde, geheel in vuur, waaraan ook zijn glas, dat hij onophoudelijk ledigde, veel toebracht. Weldra kon hij zijne opgewondenheid niet langer bedwingen en riep hij hartstochtelijk uit: „ha, dan zal toch eindelijk het oogenblik aanbreken, waarnaar zoovelen reikhalzend verlangen. De vreemdelingen zullen leeren, dat een volk zich niet eeuwig knevelen en verdrukken laat; lang genoeg hebben zij de ongelukkige burgers op allerlei wijzen gehoond, bespot en, zooveel hun mogelijk was, vernederd. Als echte bloedzuigers wisten zij door verschillende belastingen ons geheel uit te putten; onze jongelingschap, uit de armen der ouders gerukt, werd gedwongen hunne legers, waarmede zij alles meenen te kunnen dwingen, te versterken; de ouders zien hunne zonen , naar verre oorden gevoerd, vervangen door woeste Croaten, van wier bloeddorst en wreedheid bijna ongeloofelijke dingen worden verhaald; maar hunne stoutheid zal beschaamd worden , als de woede des volks eenmaal uitbarst, als het opstaat, om zijne vrijheid te hernemen, om zich te wreken over de barbaren, die de verlichting onzer eeuw schuwen en zich slechts aan het oude bijgeloof en de domste beuzelingen blijven hechten, uit vreeze dat met hunne dwaasheden ook de macht hun ontglippen zou.....quot;
Terwijl de redenaar door deze en meer andere onzinnigheden zijne hoorders aan zijne lippen boeide, had de vreemdeling als ongemerkt zijn stoel allengs meer nader bij dien van Stephano geschoven, en toen deze zijne redevoering geëindigd had, poogde hij met hein in gesprek te komen. In den aanvang werd zijne woordenwisseling met Stephano gedurig gestoord, want zoodra de opgewondenheid van den marskramer in de woorden van een der aanwezigen eenig voedsel kreeg, was hij dadelijk gereed zich in een nieuw gesprek te mengen. Docli toen de bezoekers langzamerhand vertrokken, en Stephano eindelijk met den vreemdeling alleen bleef, sprak deze hem fluisterend aan: „Uit hetgeen
71
ik nu en dan van u heb kunnen verstaan, schijnt het, dat gj met den verkoop van boeken en geschriften in uw onderhoud voortziet; doch daar ik tevens heb ontdekt, clat gij in het bezit van ruimer middelen zijt, dan uw handel kan afwerpen, ben ik op het denkbeeld gekomen, dat gij misschien voor een geheim genootschap werkzaam zijt; heb ik het geraden?
Stephano zag den vrager met vonkelende oogen aan. „Nu, ontstel maar niet; niemand kan ons hooren, en ik zal van uw geheim geen misbruik maken, maar u lievei dadelijk zeggen, waarom ik u die vraag gedaan heb. Ik verkeei in moeielijke omstandigheden en iieb aan de gehate Oostenrijkers te danken, dat ik zonder middel van bestaan ben. Isa u te hebben hooren spreken en daaruit eenigszins te hebben afgeleid, op welke gemakkelijke wijze gij in uw bestaan voorziet, zou ik van u willen weten of ik niet insgelijks voor het geheime genootschap werkzaam zou kunnen zijn; doch drinken wij nog eens.
Stephano ledigde in eenen teug zijn glas; de vreemdeling raakte het slechts met de lippen aan.
„Gij zoudt ook in den dienst willen treden van het machtige verbond, dat weldra onze vijanden verpletteren zal?quot;
„Waarom niet? Als men broodeloos is, ziet men naar alle middelen uit, om zich onderhoud te verschaffen, en dit wacht
ik door uwe tusschenkomst.quot;
„Ik geloof u te mogen vertrouwen, zeide thans Stephano, die voor den listigen vreemdeling al spoedig bezweek, „en vul daarom bekennen, dat gij goed geraden hebt; ik kan u echter moeielijk van dienst zijn; ik verschijn nimmer in de vergadering
van het geheime genootschap; mijne werkzaamheden worden mij
j;
steeds door een bode aangewezen.
„Dan is er ook geen zwarigheid, mijn vriend. Gij kunt immers door dien bode aan het geheime genootschap doen weten, dat gij iemand gevonden bebt, die gaarne in zijn dienst zou treden.
„Ik zou het kunnen beproeven, doch kan u geen tijd bepalen. Mijne meesters, die honderd oogen hebben, weten steeds nauwkeurig, wanneer ik te Milaan terugkom en laten mij dan dikweif eenige da^en zonder bevelen; ik weet dus niet, wanneer de bode
O O
komen zal.quot;
„Nu, zulk een haast heeft de zaak ook niet; ik zou u zelfs verzoeken , als de bode morgen komen mocht, hem er nog niet o\ er te spreken, daar ik eerst gaiirne van u de verplichtingen zou vernemen , die gij te vervullen hebt, en hoe gij in den dienst van het genootschap gekomen zijt, om nog eens rijpelijk over de zaak na te denken. Voor alles beloof ik de stiptste geheimhouding.quot; „ Maar als de bode morgen komt, en ik moet nog den zelfden
dag Milaan verlaten?quot;
„ Kom dan naar deze herberg; ieder half uur zal ik bier te
vinden zijn.quot;
72
Stephano was overwonnen; liij had voor den vreemdeling geen geheim meer: wel zweefde hem soms de wrekende dolk voor oogen, doch behalve dat hij door den drank bedwelmd was, kwam het hem voor den geest, dat hij liet geheim verbond zeer aan zich verplichten zou, zoo hij het een nieuw lid wist aan te brengen. In het steeds fluisterend gesprek, dat nu volgde, werd de vreemdeling bekend met den geheelen levensloop van Stephano en Barbara, en hij luisterde met eene voor den spreker zoo vleiende aandacht, dat hem de geringste bijzonderheid niet scheen te ontgaan. Doch toen Stephano aan zijne lotgevallen als dienaar van liet geheime genootschap kwam, had de vreemdeling den drank en verleidende aanzoeken weder noodig om zijne tong geheel te ontbinden. Nadat hij het een en ander van zijne werkzaamheden, den boekhandel betreffende , verhaald had, vervolgde iiij: „ gij ziet dus, dat mijn arbeid niet zeer moeielijk is, en ik er weinig gevaar mede loop; mijn handel is een ware sluikhandel, en voor het geval, dat eenig gevaar mij dreigt, kan de dolk, dien ik steeds bij mij draag en van het genootschap ontvangen heb, mij van dienst zijn; ik heb dien niet alleen tot zelfverdediging, maar ook om dien den barbaar in het hart te drukken, zoo ik hem een burger zie beleedigen. Als ik getuige ben van een twist tusschen soldaten en het volk, ben ik steeds verplicht de zijde van het laatste te kiezen en het te beschermen, waar ik kan. Ik ben daartoe evenwel nog niet in de gelegenheid geweest; zelden te Milaan zijnde, ben ik weinig met militairen in aanraking. Mijne vrouw is daarentegen reeds bijna een soldaat geworden ; door haren omgang met de barbaren heeft zij zoodanig hunne gewoonten, hunne taal, hunne manieren aangenomen , dat haar weinig meer dan het uniform ontbreekt, om een volmaakt krijger te zijn , en (nu trok hij den vreemdeling naar zich toe en fluisterde hem in het oor) zij heeft reeds menio-een onzer vijanden naar de andere wereld geholpen.quot;
„Hoe, is zij reeds zoo gelukkig geweest? Hoe heeft zij dat kunnen aanleggen?quot;
„ Eenige stofdeeltjes van het vergif, haar door het geheime genootschap verstrekt en den Oostenrijkers in den brandewijn toegediend, veroorzaakten eene sleepende ziekte, waarop binnen weinige weken een zekere dood volgde. Geheel Milaan geraakte in beweging , toen men vernam, dat herhaaldelijk eenige soldaten naar het hospitaal vervoerd werden, lijdende aan eene ziekte, d:e niemand kende, en waarvan de dood steeds het gevolg was. En toen Radetsky, hoewel drie en tachtig jaren oud een geslepen vogel, aan vergiftiging begon te denken , werden Barbara andere werkzaamheden opgedragen, die haar voor eenigen tijd uit Milaan verwijderden.quot;
„Ik begin meer en meer in te zien,quot; zeide nu de vreemdeling, „dat het doodvonnis der barbaren geteekend is; tegen zulke mach-tige vijanden zijn zij niet opgewassen, te minder wijl zij niet weten
73
kunnen van waar het gevaar dreigt. Zelfs heb ik vernomen, dat verscheidene ambtenaren, voornamelijk die van politie, de pogingen der vrijheidsmannen heimelijk doch krachtdadig ondersteunen. In het open veld slaagt een klein leger er vaak in een grooter te verdelgen; behalve dat het listen kan aanwenden, weet het de sterkte zijns vijands te bepalen, doch hier is de vijand onzichtbaar en zijne macht niet te berekenen. Het verlangen wordt daardoor ook sterker bij mij, om in den dienst van het geheime genootschap te treden.quot;
„Nu, het zal mij genoegen doen , als ik in mijne pogingen om u te doen aannemen, slagen kan.quot;
„De dienst, dien gij mij er door bewijst, zal niet gemakkelijk door mij vergeten worden, en mijne vriendschap is u reeds verzekerd; gij kunt mij waarschijnlijk wel het een of ander, een boek bijvoorbeeld, bezorgen , waaruit ik den geest en de beginselen van het genootschap kan leer en kennen.quot;
„Mijn voorraad van boeken, gelijk ik u reeds gezegd heb, is geheel uitgeput; ik bezit alleen nog eenige blaadjes, die over,het algemeen in het kort den inhoud der boeken bevatten; ik moet er echter nog voorzichtiger mede zijn dan met de grootere geschriften, want zij kunnen onzen vijanden onberekenbaar nadeel toebrengen, wijl zij zonder omwegen het volk tot opstand aanzetten en zelfs den sluikmoord aanbevelen, zoo andere middelen niet baten kunnen. Deze blaadjes verspreid ik op alle plaatsen; ik geef ze niemand maar leg ze neder waar ik weet, dat zij gevonden en gelezen zullen worden.quot;
„ Doe mij het genoegen er morgenavond eenige mede te brengen; ik zou ze gaarne zien; ledigen wij nu onze glazen, en keeren wij huiswaarts, want het wordt laat.quot;
Beiden stonden op en verlieten de herberg; do vreemdeling vergezelde Stephano nog door eenige straten en verliet hem toen, na hem nogmaals aan hunne afspraak herinnerd te hebben.
Op den volgenden avond was de vreemdeling wede^ vroegtijdig in de .herbero1, na ze gedurende den dag herhaalde malen bezocht
O ' o o
te hebben om te zien , of Stephano zich ook vertoonen zou. Deze trad eindelijk binnen, toen het geduld des vreemdelings bijna uitgeput was, en hij begon te vreezen, dat Stephano tot andere gedachten mocht gekomen zijn. De eerste vraag, die Stephano en de aanwezigen elkander deden, was naar het nieuws van den afgeloo-pen dag, welke zich weder gekenmerkt had door onlusten tusschen de politie en eenige burgers. „ Al de politieagenten benevens hun directeur,quot; zeide onze marskramer, toen hij zich, na eenigen tijd staande het .gesprek gevolgd te hebben, eindelijk nederzette, ,, zijn dienaren van onze tirannen; zoo deze dus hun loon krijgen , mogen de eersten niet vergeten worden; wat mij betreft, Radetsky moge met zijne Croaten en politieagenten naar den duivel varen!quot;
Een luid gelach volgde. „Ha, ha,quot; riep er een, „Stephano
74
keert tot het bijgeloof terug; hij begint weder aan den duivel te gelooven !quot;
„Voor onze verdrukkers wenschte ik, dat er een bestond,quot; was liet gevatte antwoord van den marskramer.
Stepliano stond na een poos op, en den vreemdeling een wenk gevende, trad hij, door dezen gevolgd, naar een boek der herberg en zette zich met hem aan een tafeltje neder. Daarop zeide hij: „ik heb u heden reeds van dienst kunnen zijn, doch.....quot; ,
„ Zoo, is de bode reeds verschenen ?quot;
„Ja en de bevelen, die ik ontvangen heb, noodzaken mij reeds morgen Milaan weder te verlaten, doch vóór ik vertrek, zal de bode nog terugkomen, om mij nadere inlichtingen te geven; zoo gij dus wilt____quot;
„ Men heeft u dezen keer weinig rust verleend.quot;
„ En een last opgedragen , die mij niet zeer aangenaam is, doch spreken wij over u zei ven.quot;
De vreemdeling begreep aanstonds, dat Stephano zich niet wilde uitlaten over hetgeen hij verrichten ging; door er op aan te dringen, zou hij misschien zijn ongenoegen opwekken; liever wilde hij dus beproeven, of hij door den drank hem aan het spreken kon brengen. Dus liep nu het onderhoud geruimen tijd over onbeduidende zaken; de vreemdeling verhaalde Stephano een tal van verdichte bijzonderheden uit zijn levensloop en zijne lotgevallen en zorgde ijverig, dat het glas van den marskramer onophoudelijk gevuld werd. Toen hij zag, dat het vocht de verlangde uitwerking gedaan had, zeide hij: „gij ziet nu, waarde vriend, hoe openhartig ik ten uwen opzichte ben, en dat ik geen enkel geheim voor u heb; ik mag dus van u hetzelfde verwachten, te meer wijl gij de stelligste verzekering mijner geheimhouding hebt, en wat ik verlang spruit alleen voort uit mijne begeerte, om met het geheime genootschap bekend te worden, in welks dienst ik treden wil. Gij hebt gisterenavond beloofd mij de blaadjes te zullen laten zien, waarvan gij spraakt; hebt gij ze medegebracht?quot;
„Ja, hier zijn ze, doch wees voorzichtig, niemand mag ze hier zien.quot;
De vreemdeling nam met gretigheid de blaadjes aan, welke Stephano hem toereikte; hij doorzag ze en las er eenige, sommige ten einde, andere slechts gedeeltelijk; blijdschap straalde uit zijne oogen, en een glimlach speelde om zijne lippen. De marskramer zag ae voldoening van zijn vriend en schreef die toe aan diens tevredenheid over den inhoud der blaadjes.
A! bladerende onderhield de vreemdeling het gesprek met Stephano; daarbij nam zijn toon zekere onverschilligheid aan, die een nadenkende zou getoond hebben, dat hij tot zijn doel trachtte te komen. „Die blaadjes,quot; zeide hij, „neemt gij zeker mede als gij op reis gaat?quot;
„Ongetwijfeld, zij kunnen overal nut stichten.quot;
75
„ Maar eenvoudige lieden zullen hunne strekking niet altijd begrijpen ; op een dorp zullen zij , geloof ik , weinig doel treffen , doch gij vertrekt misschien naar eené stad?quot;
„Niet onmiddellijk, wellicht later. Ik ga morgen mijne vrouw opzoeken, die zich op een paar uren afstands van Milaan bevindt.quot;
,, Dan zijn u mogelijk gemeenschappelijke werkzaamheden opgedragen? Dat zal u aangenamer zijn dan steeds alleen te moeten zwerven.quot;
„Zoo aangenaam niet als gij denkt. Ik moet haar gaan helpen in eene taak, die gevaarlijk voor ons worden kan.quot;
„Hoe, Stephano, begint nu uw moed reeds te zinken? Zouden wij ons land van zijne verdrukkers bevrijden, als wij vooreenig gevaar beangst zijn ? En ik dacht in u een held te zien, die____quot;
De marskramer was in zijn zwak getroffen; om zijne eer te redden en zich van de beschuldiging van lafheid te zuiveren, ging hij zijn geheim verraden. Hij viel den spreker in derede, zeggende: „Wat spreekt gij van angst, gij, die niet weet wat wij te verrichten hebben? Luister, en als gij de taak kent, die mij opgdragen is, zult gij anders oordeelen. Als ik Barbara gevonden heb, moet ik met haar en eenige leden van het geheim genootschap in het uniform der Oostenrijksche soldaten aan vier pastoors een bezoek gaan brengen, dat een doodelijk gevolg voor hen hebben zal, ten minste als wij slagen. Die heeren hebben het gewaagd hunne parochianen aan te sporen zich niet door de zendelingen der geheime genootschappen te laten verleiden, maar onveranderlijk gehecht te blijven aan de wettige regeering, gelijk zij die noemen, ja, zich zelfs niet ontzien de jongelingen op te wekken, zoo het vaderland in gevaar komt, hun arm den Oostenrijkers te gaan leenen. Zulk geestdrijven, begrijpt gij, moet onderdrukt worden, opdat hun voorbeeld geen navolging vinde; zoo zij er den dood mede bekoopen, zal het de overigen afschrikken een zoo gevaarlijk spel te spelen.quot;
„Ik stem toe, Stephano, dat het eene gevaarlijke onderneming is, waartoe gij u gaat leenen; met eenig overleg zal u de zaak toch misschien gemakkelijk gelukken. Gij zult waarschijnlijk door list uw doel trachten te bereiken, want geweld te gebruiken zou____quot;
„Ongetwijfeld: geweld biedt weinig kans van slagen en zou te veel opzien baren; het is ons ook ten strengste verboden: wij zullen op de een of andere wijze de priesters buiten hunne woning op eene, zoo mogelijk, onbezochte plaats lokken en daar met hen afrekenen. Zij moeten zoodanig verdwijnen, dat met grond geen vermoeden op te vatten is.quot;
„ En met wien denkt gij het eerst te beginnen ?quot;
„ Het is ons geboden met den pastoor van Reginuovo een aanvang te maken; waarschijnlijk is Barbara reeds ingelicht en op weg naar den Eerwaarden heer; kan ik haar morgen evenwel nog vinden, dan maken wij de reis te zamen.quot;
76
„ Het drukke gesprek belet ons te zien, dat onze glazen staan uit te drogen; kom, Stephano, doe ze vullen, inmiddels zie ik de blaadjes nog eens in.quot;
Stephano deed wat de vreemdeling begeerde en begaf zich naar liet buffet; de herberg ontving dien avond zulk een talrijk bezoek, dat de kastelein het geraden oordeelde, in plaats van de gasten te bedienen, dezen naar het buffet te doen komen, om het verlangde te verkrijgen. Stephano's afwezigheid gaf den vreemdeling inmiddels gelegenheid zijn voorgenomen plan te volvoeren ; hij haalde eenige blaadjes papier te voorschijn, ongeveer in grootte gelijk aan die, welke Stephano hem gegeven had, legde ze er hier en daar tusschen en stak ze allen in den zak. Toen stond hij op, trad naar de deur der herberg, waar twee mannen aan een tafeltje zaten, en fluisterde hun eenige woorden toe. Oogenblikkelijk ledigden deze hunne glazen en verlieten de gelagkamer, waarop'de vreemdeling naar zijne plaats terugkeerde; juist kwam Stephano met de gevulde glazen terug, en zijn vriend zeide hem: „er is heden avond veel volk; ik heb de gasten even overzien.quot;
„ Dat dunkt mij ook,quot; antwoordde Stephano en ontving de, papieren, die de -vreemdeling hem onder dankzegging teruggaf. Zonder ze te bezien , verborg Stephano ze tusschen zijne kleederen.
Onder verschillende gesprekken brachten onze vrienden nog een uur in de herberg door; onophoudelijk trachtte de vreemdeling op de onderneming, die den volgenden dag een aanvang nemen zon, terug te komen en vernam door zijne geslepene vragen en listige antwoorden talrijke bijzonderheden, hetgeen hem buitengewoon verheugde. Eindelijk stond hij op en zeide op fluisterenden toon: „ik wenschte u gaarne te zeggen, welk besluit ik thans genomen heb, en op welke wijze gij mij van dienst zoudt kunnen zijn; het volk schijnt dezen avond weinig lust tot vertrekken te hebben, en het zal dus laat zijn, eer wij hier alleen zijn; zoo gij genegen zijt mij te volgen, zullen wij in den omtrek spoedig eene weinig bezochte straat vinden, waar wij ongehinderd spreken kunnen.quot;
„ Met genoegen,quot; antwoordde Stephano, waarna hij opstond en met den vreemdeling; de herberg verliet.
O O
Buiten gekomen, viel het eerst hunne aandacht en het gesprek op het gewoel en gedruisch, die in de straten van Milaan heerschten; ofschoon het reeds laat in den avond was, scheen niemand aan huiswaarts keeren te denken, Groote massa's uit alle rangen en standen vulden de stratenhier en daar werden zij gedund door hen, die zijstraten en stegen insloegen, of groeiden aan door hen, die er uit te voorschijn kwamen. Als men de opgeruimdheid zag, d'ie op de meeste aangezichten te lezen stond, zou men niet gedacht hebben in eene stad te zijn, waar een vreeselijke opstand broeide, welke slechts eene geringe
77
aanleiding noodig had, om zich te ontwikkelen , welke zoo listig berekend, zoo veelvuldig vertakt was onder alle klassen der Milaneesche bevolking, welker hulpmiddelen in zoo grooten voorraad en op alle plaatsen aanwezig waren, dat, wanneer hij eenmaal uit de loges der geheime genootschappen zou te voorschijn treden, hij dadelijk duizenden armen gereed zou vinden, om hem tot in de afgelegenste hoeken der stad te verspreiden. Indien men evenwel den tijd en de gelegenheid gehad had de individuen, welke die volksmassa's uitmaakten, in het bijzonder te volgen, zou men spoedig ontdekt hebben, dat het niet enkel eene ontspanning na den dagarbeid, eene verfrissching in de avondkoelte, een verlangen naar nieuwstijdingen was, die hun de straten deed vullen, maar dat het gaan en komen, heen en weder wandelen, huizen , berbergen, cafe's uit- en inloopen der meeste wandelaars een bijzonder doel had, dat door onverschilligheid of schijnbare opgeruimd- en vroolijkheid zorgvuldig verborgen werd gehouden. In de meest bezochte wijken zag men nu en dan ge-heele troepen . van menschen, die, op gelijke wijze gekleed,.tot hetzelfde beroep of denzelfden stand schenen te behooren: het waren studenten, aan hunne zwarte kleederen kenbaar; Leoni, reeds van verre op te merken door hunne lange baarden; brandspuitgasten , ofschoon uit alle rangen des volks en daardoor verschillend in kleeding, toch overeenkomend in den witgroenen band pm den breedgeranden hoed. Deze en meer andere verzamelingen onder de groote volkshoopen waren over het algemeen om den bitteren haat tegen de Oostenrijkers, dien zij koesterden, bij iedereen bekend.
Soms werd het gewoel plotseling en op gevaarlijke wijze vermeerderd; het was, ais lange treinen met ledige of met allerlei voorwerpen gevulde wagens verschenen, die door de menners der geheime genootschappen geregeld iederen avond tot laat in den nacht door de stad werden gevoerd, om den vijand aan het gezicht er van te gewennen, hem tè verschalken, als zij tot het doel moesten gebruikt worden, de drukte, het rumoer in de straten te vermeerderen en in aanraking met de gehate politie te komen, om die in dichtbevolkte plaatsen met goed gevolg te bestrijden.
Wat de onstuimigheid, de verwarring, de opgewondenheid ten top voerde, waren de sluipmoorden, die herhaalde malen in verschillende wijken der stad bedreven werden, en met zulk een sluwheid en geheimzinnigheid, dat de daders steeds aan de handen der politie ontsnapten, ja zelfs voor de burgers, getuigen dei-misdaden, verborgen bleven. Ontvipg een door de geheime genootschappen veroordeelde onder het gedrang des volks den doodsteek in de lendenen of in den rug, hem door het kleine mes eens boosdoeners toegebracht, dan ving deze zelfbeminde armen, hief een vreeselijk geschreeuw aan, zocht met oogen en
78
gebaren naar den moordenaar en was menigmaal behulpzaam om den stervende of reeds overledene naar diens huis of het bureau van politie over te brengen. Was evenwel de steek niet met genoegzame behendigheid toegebracht, zoodat de dader gevaar liep ontdekt te worden, dan waren oogenblikkelijk een aantal saamgezworen aanwezig, om de verwarring en het gedrang oiyier het volk zoodanig te vermeerderen, dat hij zich door eene haastige verwijdering redden kon. En of dit alles niet genoeg ware, moest de brandklok nog dikwerk verkondigen, dat in zeker gedeelte der stad een huis in de asch gelegd werd, op welken brand in denzelfden nacht twee of drie andere volgden.
Deze tooneelen, meest alle van rouw en jammer, moesten de burgers voorbereiden op het gruwelijk bedrijf, dat gespeeld zou worden, zoodra het door de geheime genootschappen te bepalen tijdstip aangebroken zou zijn.
Stephano en de vreemdeling lieten zich eenigen tijd door den menschenstroom medesleepen en maakten elkander allerlei opmerkingen omtrent de woorden en zinsneden, die zij van alle zijden opvingen; zoodra zij aan eene zijstraat kwamen, ontwrongen zij zich aan het gedrang en. waren verheugd een weinig vrijer te kunnen adenlen. Al sprekende geleidde de vreemdeling zijn makker door verschillende straten, waar de drukte opvolgend minder was, tot hij eene plaats bereikte, waar slechts pakhuizen, magazijnen en andere groote gebouwen te zien waren, en bijna geen enkel wandelaar ontdekt werd. Hier vertraagde de vreemdelins zünen
1 1 • i . • • O J
tred, stond eindelijk stil en zeide op vrij luiden toon: „nu, Stephano , is het oogenblik gekomen....quot;
Alsof deze woorden een sein waren, kwamen , zelfs voor dat de vreemdeling ze nog voleindigd had, een tiental politieagenten als uit den grond te voorschijn, grepen Stephano aan , en twee hunner sloegen ijzeren boeien om zijne handen. Stephano, van schrik als buiten zich zeiven, gaf een harden schreeuw, waarop de agenten aan de boeien trokken, die aan de binnenzijde van scherpe haakjes voorzien waren. De ongelukkige gevoelde een hevige pijn, en een zijner bespringers zeide: „wij hebben het middel om u tot zwijgen te brengen; zoo gij den mond openen durft, kan een enkele druk op de handboei ze u doen sluiten.quot;
„Wat wilt gij? waar voert gij mij heen? wat....quot;
„Zelfs spreken is u niet geoorloofd; zwijg of.____quot;
De ongelukkige geraakte in hevige gramschap: de handboeien vergetende en niet lettende op het aantal zijner vijanden, begon hij zich naar alle zijden te wringen, braakte allerlei verwenschingen uit, doch in minder tijds dan wij het schrijven kunnen, sloot hij de lippen krampachtig te zamen en smoorde den smartkreet, dien een druk op de handboeien hem dreigde te ontrukken. Hij zag om zich heen , en zijn oog zocht den vreemdeling, doch deze was reeds verdwenen: een ijselijke lach, als alleen de duivel kan voortbren-
79
gen, wanneer hij in een list geslaagd is, weerklonk tusschen de hooge huizen der straat, en sidderend volgde Stephano de agenten naar het bureau der politie.
De vreemdeling had het einde der straat nog niet bereikt, toen hij zich reeds door een aantal mannen omringd zag; zij grepen zijne handen en drukten die hartstochtelijk. „Wij zijn geslaagd, Pietro,quot; riepen zij hem toe, „en wenschen u geluk met de volbrachte taak; nu hebt gij Barbara van alles beroofd; slechts het leven, maar minder verkieslijk dan de dood, blijft haar nog over.quot;
„ Zoo lang zij leeft, brandt het wraakvuur in mijn borst met ondoofbaren gloed. Barbara zal lijden, zoolang zij leeft, zoo de dood haar van mij niet verlost; reeds dezen nacht verlaten wij Milaan en gaan haar opzoeken, om haar nieuwe jammeren aan te brengen en den man te redden , die tot de familie behoort, die. ik altijd zal beschermen ; doch zeg mij , Carolo, hadt gij geen moeite met den directeur van politie?quot;
„O neen; ik verhaalde hem, dat ik een man was op het spoor gekomen, die Eadetsky door een sluikmoord het leven tracht te benemen, voegde er verschillende bijzonderheden bij om mijne woorden ingang te doen vinden en bood hem te gelijk aan, Stephano zonder moeite aan hem over te leveren, wat, zooals wij afgesproken hebben, in eene weinig bezochte plaats geschieden zou. Hij stelde eenige politieagenten ter onzer beschikking, en met dezen wachtte ik op uwe komst; hun verhaalde ik, dat zij zich meester moesten maken van de papieren, die de gevangene bij zich droeg, en vooral zorgen, dat hij ze niet vernietigen kon; zij zullen een kostbaar middel opleveren, om hem voor altijd misschien van Barbara verwijderd te houden.quot;
Nu verhaalde Pietro zijnen makkers, wat hij van Stephano vernomen had ten opzichte der taak, die Barbara opgedragen was, en deelde hun mede, dat hij voornemens was hare pogingen te gaan verijdelen. Oogenblikkelijk werd hij van aller goedkeuring en bijstand verzekerd, en reeds vooraf verheugde men zich in de tranen, die Barbara storten zou. Terwijl zij verschillende plannen maakten, verlieten zij de straat en verdwenen spoedig in de duisternis des nachts, waarop de volkomenste stilte in dat gedeelte van Milaan terugkeerde, waar de onge-
O O 7 O
lukkige Stephano zijne werkzaamheden ten dienste van het Jonge Italië eindigde.
Op een helderen winterdag, nadat de zon haar hoogste punt bereikt had, verliet de pastoor van Keginuovo zijne pastorij, door een jongeling gevolgd, op wiens gelaat levenslust en vroo-
80
lijkheid verspreid lagen. Ofschoon hij zeer eenvoudig gekleed ■was, gaven zijne schitterende, zwarte oogen en de over liet algemeen donkere tint, die zijne trekken teekende, hem eene zekere deftigheid en manlijkheid, die met zijn leeftijd in strijd w.aien. Slechts eenmaal zijn blik ontvangende, was men overtuigd van de goedaardigheid zijns harten en zijne innemende vriendelijkheid, en de eerbiedige, maar teedere oogslag, dien hij nu en dan op den pastoor wierp, gaven duidelijk te kennen, dat hij den Eerwaarden heer als een vader, bijna als een hooger wezen vereerde.
„Kom, mijn jongen,quot; zeide hem de pastoor, toen hij zijne woning uittrad en langs de slingerpaden van zijn tuin naar de pooit begaf, „het weder lokt ons uit tot eene wandeling; gij zult zeker gaarne een uur met mij in het bosch doorbrengen?quot;
„ O mijn vader, in uw bijzijn vind ik de grootste vreugd mijns levens; mij dunkt, het zou mij niet mogelijk zijn een dag, van u verwijderd, door te brengen.quot;
„ Ij we gehechtheid is mij bijzonder aangenaam, maar bedenk, dat lief.le tot een mensch uw hart niet geheel mag innemen, en de Hemelvader het eerste recht op uwe toegenegenheid heeft. Soms herinnert Hij den mensch hieraan, door hem voor een tijd, of moet de proef zwaar zijn, voor altijd te berooven van het voorwerp, dat hij te veel beminde.quot;
„Uwe woorden jagen mij vrees aan; gij wilt mij toch niet van u scheiden .. ..quot;
„O neen, ik hoop, zoo het God behaagt, nog lang de diensten, die gij mij zoo gaarne bewijst, te ontvangen, doch.... wij zullen in het bosch verder spreken.quot;
Ofschoon deze woorden -A.nselnio (zoo heette de jongeling) eenigszins geruststelden, kon hij toch zekere vrees niet verdrijven, die nu en dan eene lichte blos op zijne wangen joeg. Op de wandeling van het dorp naar het bosch was hij verdiept in overpeinzingen, zoodat hij soms den gewonen groet van een voorbijganger onbeantwoord liet. Vaak hief hij ter zijde de oogen tot den pastoor op, die, waarschijnlijk om het gesprek te vermijden, zijn brevier genomen had en zijne getijden las, en poogde op diens gelaat de verklaring zijner voor hem raadselachtige woorden te vernemen.
Zoodra men het bosch bereikte, sloot de pastoor zijn brevier en verborg het tusschen zijne kleederen; daarop zeide hij tot Anselmo: „een heerlijk oord, niet waar, Anselmo? O deze plaats behaagt mij steeds, hetzij de booraen met groen loof prijken, hunne bladeren dor en geel laten vallen of hunne takken ratelend door de winterstormen bewogen worden. Zetten wij ons op de bank bij het steenen kruis neder, Anselmo; ik heb u veel te zeggen, dat ik in de schaduw van liet verlos-singsteeken wil doen, om mijne woorden voor u niet te droevig
81
te doen zijn en om u hoop te deen vinden op liet eigen oogen-blik, dat u eene beproeving wordt toegezonden.quot;
Deze woorden waren niet geschikt, om Ansehno's onrust tot bedaren te brengen; integendeel zijn angst vermeerderde, en zeker voorgevoel bereidde hem op ramp en onheil. Evenwel het vertrouwen op zijn Eerwaarden vriend en liefdevollen vader deed hem met bedaardheid de mededeelingen des pastoors te gemoet zien.
In het midden van het bosch was eene groote opene plaats, waar door den pastoor een steenen kruis was opgericht, om wandelaars en reizigers aan te sporen een wijl hunne gedachten hemelwaarts te wenden. Nabij het kruis had hij eene houten bank doen plaatsen, om na een verrnoeienden tociit eenige oogenblikken met het oog op het teeken des heils te kunnen uitrusten. Hier zette hij zich met Anselmo neder, na aan den voet des kruises met den jongeling een kort gebed tot God opgezonden te hebben.
„Anselmo,quot; dus ving hij aan, „over uw jeugdig leven hangt een sluier, dien ik niet weet, of God ooit wegnemen zal, maar dien ik u zal leeren kennen, wijl gij den ouderdom bereikt hebt, die u in staat stelt, mijne woorden te kunnen begrijpen. Ik doe dit te liever, wijl gij mij voor een korten tijd verlaten moet en u naar eene stad begeven, waar wellicht iets kan plaats hebben, dat u kan leiden tot de ontsluiering van een geheim, dat ik u ga mededeelen.quot;
„U gaan verlaten, Eerwaarde vader? en voor langen tijd?....quot;
„ Luister, mijn jongen, ik verlang een dienst van u, dien gij niet weigeren zult, ja met vreugd mij zult bewijzen, daar het de veiligheid mijner familie betreft. Van verschillende zijden ontvang ik verschrikkelijke tijdingen over den toestand van Milaan; de onrust moet er tot den hoogsten trap gestegen zijn, en zoo de regeering in tijds geene maatregelen tot behoud en verdediging weet aan te wenden, vrees ik voor een oproer. De partij, die godsdienst en orde den bittersten haat heeft gezworen , is niet tevreden, voor zij Milaan en het geheele land aan het wettige bestuur ontrukt heeft. Alles toont duidelijk aan, dat zij een proef gaat wagen, om haar doel te bereiken. Met siddering denk ik aan het lot der Oostenrijkers, zoo zij slaagt. Maar behalve deze zullen allen de uitwerkselen harer woede ondervinden, die den godsdienst liefhebben, zich aan geen oproer willen schuldig maken, en vooral zij, die door hun stand en beroep in eenige betrekking tot de regeering staan. Over dit alles nadenkende, ben ik bevreesd geworden voor het lot mijner zuster en dat haar echtgenoots, die om zijne maatschappelijke positie ongetwijfeld aan den toorn der samenzweerders zal opgeofferd worden, zoo zij de handen ruim hebben. Om hen voor alle gevaar te beveiligen, wil ik hun voorstellen Milaan eenigen tijd te verlaten, slechts zoolang tot er geen grond meelis voor de vrees, die mij dag en nacht kwelt; verder hen uitnoo-De Markeïekisteb van Milaan. 87
82
digen hunnen intrek bij mij te nemen, waar niets hen deren zal, waar zij op de bescherming en gehechtheid van al mijne parochianen rekenen kunnen, die, ik ben er zeker van, mij en mijne familie met hunnen laatsten druppel bloeds zullen verdedigen.
„ Ik ben niet voornemens den brief, die mijn verlangen bevat, op de gewone wijze te verzenden; sedert eenigen tijd worden onophoudelijk brieven vermist, en de mijne zou in het lot van zooveel andere kunnen deelen. Daarom heb ik aan u gedacht, om dien naar Milaan over te brengen en aan mijne zuster meer in bijzonderheden, dan ik het schrijven kan, te verhalen wat mij tot mijne uitnoodiging noopt. Indien zij en de graaf' toestemmen, kunt gij bij hen blijven, om hun in de toebereidselen voor de reis de hand te bieden en hen herwaarts te vergezellen. Ongetwijfeld zullen zij in de nederige pastorie van Reginuovo veiliger zijn dan in het prachtige paleis, dat zij te Milaan bewonen. Daar ik van uw ijver en geschiktheid voor deze taak overtuigd ben , draag ik u die op, niet twijfelende, of gij zult ze met genoegen vervullen, zelfs al moet gij voor eenige dagen van mij scheiden, niet waar, Anselmo?quot;
„Ongetwijfeld, Eerwaarde vaderquot; antwoordde de jongeling met vuur, „de zending, die gij mij opdraagt, zal ik naar mijn beste vermogen trachten te vervullen; ik ben gelukkig, dat gij u ge-waardigt mij daarmede te vereeren. Wel smart het mij u en het vreedzame dorp te moeten verlaten, doch des te grooter zal mijne voldoening zijn, als ik iets bijgebracht zal hebben tot de veiligheid uwer familie en tot de verwijdering van den angst, die u kwelt.quot;
„ Het doet mij genoegen u zoo bereidvaardig te vinden , ofschoon ik er tevoren reeds van overtuigd was; ik heb u nog verschillende zaken mede te deelen en in andere te onderrichten , doch daar gij eerst morgen vertrekken zult, zal ik u heden avond daarover verder onderhouden ; nu wil ik u liever over iets anders spreken. Sinds vijf jaren, niet waar, betreurt gij den dood van den braven Framalgi en zijne vrouw, en in uwe gebeden gedenkt gij dagelijks hunne ziel. Gij bezoekt dikwerf hun graf en laat er uwe tranen vloeien; dan ziet gij opwaarts ten hemel, en uw doorborende blik schijnt er hem, dien gij uw vader, haar, die gij uwe moeder noemdet, te willen zoeken. Ik heb u menigmaal op den dooden-akker bespied; achter den heg verborgen, zag ik de ontroering, die zich van u meester maakte, en den tranenvloed, dien gij niet kondt bedwingen. Medelijden met uw smart hebbende, verliet ik dan de plaats en zuchtte: o Framalgi, dien hij beweent, was zijn vader noch diens vrouw zijne moeder.quot;
Anselmo zag den pastoor met verwondering aan; hij wist niet of hij goed gehoord had, maar bleef eenige oogenblikken zwijgend en zeide daarna op schroomvalligen toon: „hoe, waren Framalgi en zijne vrouw mijne ouders niet?quot;
Neen, Anselmo, ofschoon zij u met ouderliefde beminden en
83
dag en nacht voor uw heil bezorgd waren, zijt gij aan hen het leven niet verschuldigd.quot;
' ^ De ontroering des jongelings vermeerderde zichtbaar, en terwijl tranen zich aan zijne wimpers vertoonden, riep hij uitHemel-sclie vader! wie waren dan mijne ouders!quot;
„Ik weet het niet; gij zijt een vondeling.quot;
„Jesus! Maria! een vondeling!____quot; Anselmo bedekte zijn
gelaat met beide handen en weende bitter.
„Troost u, Anselmo! bij de gedachte, dat de Voorzienigheid, die u uwe ouders ontnam, ze u ook kan wedergeven, zoo Zij zulks nuttig oordeelt. Uare raadsbesluiten schijnen den mensch soms streng, ja wreed toe, doch beter ware het die te aanbidden, dan ze met ons nietig verstand te willen doorgronden. Gij zijt nu bedroefd en weent; veeleer moesten mijne woorden u eenige vreugd inboezemen. Immers sinds vijf' jaren beweent gij den dood van hen, die gij uwe ouders noemdet, en naar hetgeen ik u zeg, blijft de mogelijkheid over uw vader, uwe moeder zelfs nog in dit leven weder te zien.
„ Hebt gij nooit, Eerwaarde vader, iets van hen vernomen ?quot;
„ Nimmer, mijn zoon.quot;
„Ach, dan was het toch zoeter Framalgi en zijne vrouw op het graf te beweenen en levenslang te denken aan de liefde, die zij mij betoonden, dan nu te moeten gelooven , dat mijne ouders misschien leven, verre verwijderd van het kind, dat zij eens wreed verstooten hebben.quot;
„Wees matig in uw oordeel; wie zegt u, dat uwe ouders u verstooten hebben? Kunnen omstandigheden of noodlottige ge-
O O O
beurtenissen u niet aan hen hebben ontrukt? Verre van hen te beschuldigen, moest gij hen liever beklagen, dat zij van het kind gescheiden zijn, hetwelk zij met groote vurigheid beminden. Doch staken wij onze gissingen; ik zal u mededeelen, wat ik van de zaak weet, en het aan God overlaten, of er nog ooit een wederzien tusschen u en uwe ouders zal plaats hebben.
„Framalgi en zijne Vrouw woonden, vóór zij zich hier nederzetten , te Zaruth, meer dan vijftien uren aan gene zijde van Milaan gelegen; daar verdienden zij als hier den kost met stroovlechten. God had hun huwelijk niet met kinderen gezegend, en het gemis daarvan was de eenige bitterheid, die zij op aarde smaakten. Als ter vergoeding vertrouwde de Voorzienig-neid u aan hunne zorgen. Toen zij op zekeren morgen hunne woning verlieten, om als naar gewoonte de H. Mis te gaan bijwonen, vonden zij u op den drempel zitten; gij kondt ongeveer twee jaren oud zijn en schreidet van koude, door de ochtendkoelte u aangebracht. Framalgi bracht u in de woning, begon met u te spreken , u te ondervragen , doch eenige klanken , afgebroken uitgestameld, waren uw eenig antwoord. Het was reeds laat in den herfst, en niemand verscheen op straat, die er
84
niet noodzakelijk wezen moest. De vrouw doorliep liet geheele dorp, om te zien of zij iemand kon vinden, aan wien gij toe-belioordet, docli geen enkel vreemdeling vertoonde zich aan hare blikken. De zoon eens dorpelings kondet gij niet zijn, want Framalgi en zijne vrouw kenden oud en jong. Dus kwamen beiden op de gedachte, dat uwe ouders zich van u hadden ontdaan, of dat gij, wees zijnde, misschien door bloedverwanten, wien gij tot last waart, voor hunne deur waart nedergelegd. Uren achtereen onderhielden zij zich met u, spraken u op verschillende wijzen aan, doch wat men van u vernam, was in zulk een vreemden tongval, dat de goede lieden er geen woord van begrepen. Zij begaven zich na den H. dienst naar den pastoor der plaats, deelden hem de zaak mede en verlangde zijnen raad, betreffende hetgeen zij met u zouden aanvangen. Hij antwoordde hun overeenkomstij; het reeds door hen gekoesterde verlangen. Daar hij hen als eenvoudige, maar zeer brave lieden kende, die steeds vurig op het bezit van een kind hadden gehoopt, spoorde hij hen aan het kind als het hunne te beschouwen , het tot zich te nemen en in de vreeze des Heeren op te voeden; en toen zij zich onmiddellijk bereid verklaarden, gaf hij bun de noodige inlichtingen, omtrent hetgeen zij volgens de wetten des lands te verrichten hadden. Gij werdt dus als een vondeling aangegeven bij het dorpsbestuur, dat in den omtrek een onderzoek instelde, hetwelk evenwel zonder gevolg bleef, en u op verlangen van uw pleegvader als Anselmus Framalgi in de registers inschreef. Daar men niets van uwe ouders vernam en bij u niets vond, waaruit men zelfs het geringste kon gissen, oordeelde de pastoor het noodzakelijk u te doopen, omdat er geen bewijs was, dat gij het noodzakelijkste der Sacramenten reeds ontvangen hadt. Hij doopte u onder voorwaarde, en u aan uwe nieuwe ouders overlatende, beval hij hun nogmaals u als hun eigen kind te beschouwen en uwe opvoeding zoodanig in te richten, dat gij een voorwerp van Gods en der menschen welbehagen worden mocht.
„ De zaak maakte groot gerucht o'p het stille dorp, waar zelden eene buitengewone gebeurtenis de immer heerschende rust
O O
en stilte storen kwam. Men verdiepte zich in gissingen en waagde zich aan verschillende oordeelvellingen. Sommigen zagen in u slechts den zoon eens daglooners, die door armoede en gebrek genoodzaakt was geworden zich van u te scheiden; anderen geloofden u het kind eens edelmans, die, om de eene of andere oorzaak gedwongen zijn vaderland te ontvluchten, zich niet met uwe verzorging kon belasten: alleen God weet, welke dezer meeningen het meest der waarheid nabij kwam.
„ Ondertusschen namen uwe pleegouders u als een geschenk des hemels in hunne woning op; zij voorzagen rijkelijk in uwe behoeften en waren dag en nacht voor uw heil bezorgd; zij verpleegden u met hartelijke liefde en waren onuitsprekelijk gelukkig,
85
toen gij reeds na weinige dagen door kinderlijke vreugde en gehechtheid hunne zorgen beloondet. Zij waakten over u, als vreesden zij, dat gij hun weder ontnomen zoudt worden, en meer dan eens verborgen zij u als onwillekeurig in hunne woning, zoodra zich een vreemdeling in het dorp vertoonde, alsof hij zich, in eenige betrekking tot u staande, kon aanmelden. Ja-loersch op uw bezit en uwe liefde, onthielden zij u van alle aanraking met de dorpelingen, daar uw ontluikend verstand misschien van hen zou kunnen vernemen , dat gij niet Framalgi's kind, slechts een vondeling waart; en in hunne bijna onzinnige vreugd hoopten zij, dat de Voorzienigheid uwen ouders onoverkomelijke hinderpalen in den weg zou leggen, zoo zij ooit voornemens waren hunne schreden weder naar Framalgi's woning te richten.
O O
„Doch voortdurend, dit zagen uwe pleegouders duidelijk in, kon de ware toestand der zaak u niet verborgen blijven; niet altijd was het mogelijk u binnen de muren der woning en des tuins opgesloten te houden, en een oogenblik, buiten hun oog doorgebracht, zou voor u genoeg kunnen zijn, om met het zoo zorgvuldig bewaarde geheim bekend te worden, en wat, stelden zij zich voor, zou daarvan het gevolg zijn? Uwe toegenegenheid zou hun wel niet onttrokken, maar toch verdeeld worden tusschen hen en uwe ouders; misschien zou zich na eenigen tijd een onrustig streven bij u openbaren , om hen, die u verpleegden, te verlaten en een vruchteloos onderzoek in te stellen naar de ongelukkigen, die u van zich stieten, en dan was het levensgeluk der beide Framalgi's verwoest; beroofd van den dierbaren knaap, zouden zij nog treuriger dagen slijten dan in den tijd, waarin zij geen ander vooruitzicht hadden dan immer kinderloos te zullen blijven.
„ Om zich van dezen angst te verlossen en tevens gedreven door een geheimen zucht, (zoo als zij mij later met droefheid verhaalden) om uwen ouders het spoor bijster te maken, besloten zij toe te geven aan de wenschen van een bloedverwant, die in mijne parochie woonde. Deze man, ofschoon niet rijk, was niet geheel onbemiddeld; daar hij op gevorderden leeftijd was, wilde hij Fra-inalgi en zijne vrouw bij zich doen inwonen, om door hen verpleegd te worden en hun bij zijn dood zijn kleinen schat na te laten. Volgens de berekening uwer pleegouders moest gij op dat tijdstip ongeveer vier jaren oud zijn, en daar uwe vermogens zich vroeg-tijdig ontwikkelden, meenden zij met hun plan niet lang te mogen dralen. Zij maakten dus de noodige toebereidselen, verkochten bijna al hun huisraad, en nadat zij van den pastoor en de dorpelingen, door wie zij zeer bemind werden, hadden afscheid genomen, vertrokken zij en kwamen behoudenquot; te Reginuovo aan bij den bloedverwant, die hen met open armen ontving en door zijne vriendelijkheid, kleine giften en liefkozingen al ras uwe toegenegenheid verworven had. ITwe pleegouders brachten hem zoo wel als al de inwoners van Reginuovo in dezelfde dwaling; zij
86
deden u overal als haren zoon kennen en waren gelukkig door de zekerheid, dat hier niemand u aan hunne liefde ontrukken zou. De oude bloedverwant, die sedert langen tijd ziekelijk was, scheen uit den omgang met u en de Framalgi's wel is waar een nieuw
O O O
leven te putten, doch het scheen slechts zoo; want zijne krachten waren reeds te zeer ondermijnd, om op herstel te durven rekenen, en nadat hij ongeveer een half jaar den bijstand zijner familie genoten had, bezweek hij aan de kwaal, die hem sinds jaren had doen lijden.
„Uwe pleegouders waren zijne erfgenamen; de nalatenschap, gevoegd bij de opbrengst van den arbeid hunner handen , voorzag ruimschoots in hun onderhoud en liet genoeg over, om u menige verrassing te bereiden en uwe jeugd onbezorgd te doen voorbij gaan. Hoe vurig zij u ook beminden, het moet tot hunne eer gezegd worden, zij bedierven u niet door eene laffe opvoeding en eene onverschilligheid voor de gebreken, welke men veelal bij kinderen aantreft; integendeel, zij verlangden niet alleen uwe kinderlijke gehechtheid maar ook uwe achting, uwen eerbied. Ongehoorzaamheid wilden zij niet dulden; zij prentten u van jongs af dienstvaardigheid en vlijt in en vergaten evenmin uw hart voor den godsdienst te vormen en u eene groote liefde voor den hemelschen Vader in te boezemen.
„Ik zal niet uitweiden over uwe eerste H. Communie; het zij u genoeg, dat ik er geheel door ontroerd werd en uwe goede pleegouders zegende, aan wier voortreffelijke opvoeding ik uw innig gevoel en groote godsvrucht toeschreef. Helaas! na dien heugelijken dag mocht gij hen niet lang meer bezitten; het scheen of met de voorbereiding tot uwe H. Communie hunne taak afgewerkt was en het tijdstip aangebroken, waarop zij er het loon voor zouden ontvangen. Zal ik die treurige gebeurtenis voor uwen
O O ö
geest terug roepen? Ach, Anselmo, mij zelf breekt het hart, als ik aan den dood uwer pleegouders denk, daar tegelijk met hen zoovelen het slachtoffer der vreeselijke ziekte, de cholera, werden. Na reeds op talrijke plaatsen groote verwoestingen te hebben aangericht , verscheen zij op Reginuovo en dompelde spoedig verscheidene huisgezinnen in diepen rouw. Framalgi was een der eersten, die er door werden aangetast; verschrikkelijk was zijn lijden; hevige aandoeningen van kramp verwrongen al zijne leden, en reeds na weinige uren was hij door den geneesheer opgegeven. Droevig was het den braven man te moeten sterven, wijl hij u geen anderen steun kon nalaten dan dien eener zwakke vrouw; slechts de gedachte aan Gods vaderzorg kon hem gemeenzaam maken met het denkbeeld eener jammerlijke scheiding van de vrouw, met wie hij steeds één van hart en ziel was, van het kind, dat hij zoozeer beminde. Geen vrees voor Gods oordeel beknelde hem; zijn leven was schuldeloos voorbijgegaan, en de zonde had hem nimmer kunnen verleiden; slechts ééne zwakheid
verweet hij zich zeiven, namelijk u misschien te veel bemind en te weinig gedaan te hebben, om uwe ouders op te sporen. Hij sprak hierover met uwe pleegmoeder, en op den oever des doods beangst, dat God hem misschien zijne liefde tot misdaad mocht aanrekenen, kwam hij met haar overeen mij de geheele toedracht der zaak mede te deelen. Vroeger had hij er nooit zoo ernstig over nagedacht, of zijne handelwijze ook iets zondigs kon hebben dan nu hij zich voor de poorten der eeuwigheid bevond. Men openbaarde mij het verlangen des zieken, om een onderhoud met mij te hebben; bij hem gekomen verhaalde hij mij onder een vloed van tranen, die de gedachte aan de scheiding uit zijne oogen perste, en onophoudelijk door zijne pijnen onderbroken, de geschiedenis uws levens. Vervolgens sprak hij mij van zijn kommer omtrent uwe toekomst en vroeg mij met ongekunstelde woorden, of zijne, handelwijze den goddelijken toorn kon opgewekt hebben.
„Wat moest ik antwoorden? lieve Anselmo. O, gij kunt niet begrijpen hoe smartelijk de taak was, die ik op dat oogen-blik te vervullen had.
„ Ik sloeg een wonde maar bracht oogenblikkelijk zooveel balsem aan, als ik vermocht, wees hem op de goedheid Gods, die zijn vergrijp slechts aan zwakheid toeschrijven en ongetwijfeld vergeven zou, zoo hij er een oprecht berouw over gevoelde. Ik verwijderde zijne schreiende vrouw van zijne sponde, deed haar met u in eene andere kamer gaan en hoorde zijne jongste biecht. Daarna verwijderde ik mij, om de H. Teerspijs te halen; toen ik hem die toediende, was ik door zijne godsvrucht tot schreiens toe getroffen, en met de H. Hostie in de hand smeekte ik God, dat het sterfuur van al mijne parochianen gelijk zou zijn aan dat van den deugdzamen Framalgi. Nadat ik hem van al de Sacramenten der stervenden voorzien had, verliet ik hem niet, voor hij den laatsten adem uitblies; zijn doodstrijd verzachte ik door de belofte, dat ik zijn weduwe en pleegzoon onder mijne bijzondere hoede nemen zou en alles aanwenden, om uwe ziel zoo onschuldig te bewaren, als hij het sinds negen jaren gedaan had. Hij stierf, en zijne ziel vloog ten hemel, om er reeds den volgenden dag die uwer pleegmoeder te ontmoeten. Gij bidt nog dagelijks voor de rust hunner ziel, wijl niemand Gods oordeel kan doorgronden, dat hen misschien nog niet volkomen schuldeloos gevonden heeft; naar ons menschelijk doorzicht zouden wij ieder gebed voor hen overbodig achten.
„Slechts eenige uren na den dood van Framalgi ontdekte men reeds bij uwe pleegmoeder de verschijnselen der vreeselijke ziekte. Was het uw pleegvader hard en droevig u door zijn dood aan eene zwakke weduwe te moeten achterlaten, hoe smartelijk moest het dan de arme vrouw niet zijn te denken, dat gij over weinige uren een ongelukkige, verlaten wees zoudt zijn, wien geen steun,
88
geen toevlucht overbleef. O, dat denkbeeld kwelde haar meer dan hare pijnen; door de akelige ziekte gefolterd, leed zij verschrikkelijk , maar het angstig voorgevoel, dat zich van haar meester maakte, pijnigde hare ziel meer dan ik het u beschrijven kan. Met betraande oogen en kleurloos gelaat zag zij u aan hare sponde, en bevend legde zij hare reeds ontvleeschde hand op uw hoofd en trok het naar hare borst, waaraan zij het met angstige gejaagdheid drukte. „ Anselmo , Anselmo ! quot; snikte zij, „wat zal er van u worden, mijn lieveling, licht van mijne oogen, wat zal uw lot zijn, als mijn kond gebeente naast dat van uw vader rust! O God, laat Gij dat kind op een dag vader- en moederloos worden! Ontrukt gij hem bijna op denzelfden stond aan hen, die meer voor hem dan voor zich zeiven leefden! O Jesus, neem de pijnen weg, die mijn lichaam verscheuren; verdrijf de vreeselijke ziekte uit mijn huis; verjaag den dood van mijne sponde en laat mij leven voor mijn Anselmo!.... Verhoort Gij mij niet, goede God!.,... is mijn vonnis onherroepelijk uitgesproken!.... O met iederen stond worden mijne smarten heviger.... ik sterf____quot;
„ Dit gejammer duurde eenige uren. Ik stond bevend aan haar bed en had moeite mijne aandoening voor haar te verbergen; ik begreep haar, wijl ik wist hoe zij u beminde, en kon mij zeer goed een denkbeeld vormen van den angst, die haar kwelde omtrent uw lot. Eenige oogenblikken dacht ik na over hetgeen ik haar zeggen zou tot opbeuring in hare smart, en mijn medelijden met de arme vrouw, mijne liefde tot u deed mij haar zeggen: „troost u, goede vrouw, en sterf tevreden. Anselmo zal na uw dood niet hulpeloos blijven; ik belast mij met zijne verzorging; hij verliest in u eene moeder; hij zal in mij een vader vinden.quot;
,,Uwe pleegmoeder hief hare betraande oogen tot mij op, en hare ontroering belette haar te spreken; zij stak de hand uit naar de mijne, en haar smeekende blik verzocht die te mogen drukken. Ik gaf toe, en met vervoering klemde zij mijne hand in de hare; daarop zag zij u aan, en de woorden, die zij sprak, zullen ongetwijfeld nimmer uit uw geheugen gaan. „Anselmo,quot; zeide zij, „bemin den Eerwaarden heer pastoor, zooals gij uw vader en mij bemind hebt; draag hem den grootsten eerbied en kinderlijke hoogachting toe en zorg, dat het hem nimmer herouwe wat hij mij in mijn sterfuur beloofd heeft. Ik ga mij met uw vader vereenigen en hem zeggen, dat uw lot aan goede handen is toevertrouwd; wij zullen met liefde op u nederzien en volkomen gelukkig zijn, zoo gij uw weldoener steeds dankbaar en onderdanig zijt.quot;
Terwijl de liefdevolle geestelijke sprak, was Anselmo door verschillende aandoeningen overmeesterd, en hij begon te snikken, toen hij de gebeurtenis hoorde verhalen, die hem de pleegouders
89
ontnam, welke hij nog steeds hartstochtelijk bleef beminnen; maar ook waren zijne tranen een offer van dankbaarheid aan hem, die zich zijner had ontfermd, toen de Voorzienigheid hem van allen steun beroofde.
Zijne ontroering ziende, zeide de pastoor: „neen, mijn jongen, schrei niet; droog uw tranen; uwe pleegouders zijn in den hemel. Gij hebt, ik zeg het met voldoening, hunne bevelen volbracht en hun reden gegeven met welbehagen uit de plaats der zaligheid op u neder te zien. Waarom dan getreurd? waarom geweend? Volhard steeds in de gevoelens, die gij tot nu toe gekoesterd hebt; volbreng uwe plichten, als gij tot heden deedt, en ga voort Framalgi en zijne vrouw te beminnen, voor hen te bidden, zoo als gij tot dezen dag gedaan hebt, ofschoon gij thans weet, dat zij uwe ouders niet waren?quot;
„ H en beminnen? Eerwaarde vader.' o wist gij wat er in mijn hart omgaat!quot; antwoordde de jongeling met vuur, „als ik ze in den hemel wederzie, zal mijn eerste gedachte zijn mij voor hen neder te werpen en, aan hunne voeten geknield, hen te bedanken voor de liefderijke zorg, die zij den armen, verlaten vondeling bewezen hebben. O , hunne liefde was misschien nog grooter dan de ouderliefde; zij beminden het kind, dat het hunne niet was, zagen met liefde op het vreemde wicht neder en openden het hun hart en hunne woning.quot;
„Ik heb u niet veel meer te zeggen, Anselmo; uwe pleegmoeder stierf, na behoorlijk gesterkt te zijn voor de reis naar de eeuwigheid, in het aangename bewustzijn en de zekerheid, dat zij u niet hulpeloos achterJiet. Gij kvvaamt in de pastorie; wat uwe pleegouders hadden nagelaten deed ik verkoopen, en de opbrengst heb ik rentegevend voor u geplaatst. Dat geld, als het eenmaal in uwe handen zal zijn, zal eene nieuwe herinnering wezen aan de liefde van hen, die gij zoo lang als uwe ouders beschouwdet. Van uw verblijf op mijne pastorie behoef ik u niet te spreken; gij kwaamt er op. een leeftijd, waarin uw verstand genoegzaam ontwikkeld was, om de lessen te volgen, die ik u gaf, en uwe krachten toereikend waren, om mijne dienstmaagd, wier jaren beginnen te klimmen, in de zorgen voor de huishouding bij te staan en den tuin in behoorlijken toestand te houden. Aan het einde van mijn verhaal herinner ik u, wat ik in den aanvang z,eide: het is alleen, wijl gij u voor eenige dagen naar Milaan begeeft, waar de Voorzienigheid, wier besluiten dikwerf ondoorgrondelijk zijn ... maar, ik geloof gedruisch achter mij te hooren als van naderende voetstappen...
90
X.
De ontmoeting bij het steenen kruis.
De pastoor en Ansehno stonden op, en het hoofd wendende, zagen zij een aantal Oostenrijksche soldaten tusschen het geboomte hen naderen; zij schenen aangevoerd te worden dooreen man in burgerkleeding, wiens gelaat grootendeeis bedekt was door den breeden rand van zijnen hoed. Terwijl zij den pastoor naderden, verdeelden zij zich, zoodat hij spoedig als ingesloten was; die vreemdsoortige beweging joeg den pastoor en Ansehno zekeren angst aan, die het Oostenrijkscb uniform niet kon doen verdwijnen. Wat mocht men van hen willen op die eenzame plaats te midden van het bosch op een half uur afstands van het dorp?
Voor dat de pastoor tijd had hierover na te denken, was hij door de soldaten omringd, en de aanvoerder, den rand van zijn hoed een weinig oplichtende, stond voor hem stil, en terwijl hij een minachtenden en toornigen blik op hem wierp, zeide hij, zonder op den jongeling te letten: „ het is een geschikte plaats, waar wij u aangetroffen hebben, om de schuld met u te vereffenen, welke gij gemaakt hebt bij allen, die het vaderland liefhebben. Niet tevreden, niet waar, met u zelf onder de verraders te scharen, hebt gij uwe parochianen opgewekt uw voorbeeld te volgen en met hart en ziel zich aan de zaak onzer verdrukkers te hechten, ja hen zelfs aangespoord zich te begeven onder de gelederen der Oostenrijkers, die.... Maar wat spreek ik lunger met u, die, aan oud bijgeloof en domme dwaasheden gehecht, aan do belangen onzer vijanden verbonden, niet waardig zijt door iemand, die de vrijheid bemint, aangesproken te worden maar slechts verdient de straf der verraders te ontvangen, opdat uw eerloos uiteinde anderen leere slechts het vaderland, niet diens onderdrukkers te beminnen. Grijpt hem aan, soldaten, hij zal niet staande sterven als de krijger, die voor eene heilige zaak strijdt; werpt hem tegen den grond, opdat ik den eerlooze ver-trede en met mijn wapen zijn ellendig hart doorbore!...quot;
De pastoor en Ansehno wisten niet, of zij waakten of droomden ; beiden zagen den spreker, terwijl hij zijne wraakademende aanspraak hield, als verbijsterd aan, en eerst toen de aanvoerder een pistool te voorschijn bracht, begonnen zij te begrijpen, dat er een moord ging gepleegd worden. Nu gingen beiden de oogen open, en de angst ontrukte den sidderenden pastoor een kreet, die door het geboomte weerkaatste. „Hoe,quot; riep hij, „komt gij mij vermoorden? wat heb ik u gedaan, ongelukkige, dat gij uw hand durft uitstrekken naar den gezalfde des... .quot;
Het laatste woord stierf in zijn mond, toen hij tegen den grond nederstortte en de hand wondde aan den voet van het steenen kruis. „Help, help!quot; kermde hij, en zijn geschreeuw
91
vermengde zich met de angstkreten van den armen Anselmo. Het liart van den jongeling dreigde te bersten, toen hij begon in te zien welk lot zijn weldoener dreigde; met vonkelende oogen en wangen, rood als vuur, zag hij den man aan, die door zulke onbeschaamde woorden den pastoor durfde beleedigen, en reeds zou hij op hem aangevlogen zijn, zoo zijn arm niet als verlamd geworden ware door de gedachte aan den talrijken vijand, dien bij tegen zich had. Doch als in een leeuw veranderde hij, toen de schurken hunne handen naar den gewijden persoon des priesters uitstaken; hij begon hoorbaar te hijgen en luisterde niet meer naar inwendigen angst of vrees. Geen wapenen in hunne handen ziende, werd zijn moed opgewekt, en in zijn toestand van overspanning op niets lettende dan op het moordtuig, vloog hij op den aanvoerder toe en greep hem zoo onverwacht aan, dat de booswicht wankelde, en zijn hoed tegen den grond viel. Het pistool ging in de lucht af; lange haren ontrolden zich langs de schouders des aanvoerders, en Anselmo zag, dat hij eene vrouw voor zich had. Alleen aan zijne woede denkende, klemde hij heure haren tusschen zijne vingeren en trok haar met zich voort. Door de pijn machteloos geworden en zonder wapenen tegenover een jongeling, wiens grimmigheid aan die eens tijgers gelijk was, zonk zij neder, doch Anselmo lette niet op hare smart en trok haar een eind weegs voort, terwijl de echo haar gekerm door boom en struiken voerde. Op eens hoorde men vreeselijk schieten; sissend vloog een kogel langs Anselmo's gloeiende wangen; hij wendde het hoofd om en zag eenige soldaten aan de zijde des pastoors nedervallen en de overige vluchten, als zat hun de bliksem op de hielen. De pastoor sprong van den grond op, zonder te denken aan de pijn, die zijn arm hem veroorzaakte. Van allen kanten kwamen gewapende mannen uit het bosch toesnellen en omringden den halfdooden geestelijke en den woedenden Anselmo. Deze, zoodra hij zag, dat er hulp daagde, liet de haren der vrouw los, en zich het zweet van het voorhoofd wisschende, staarde hij een man zwijgend aan, die met een spottenden lach, welke door merg en been drong, de ter aarde liggende vrouw aanzag en haar toeriep: „ha, Barbara, barbaarsche marketentster, zie, hoe ik mij gewroken heb; het is uw zoon, uw Giuseppo, die u bij de haren sleept.quot;
Ontzettende tijding voor Anselmo! Zijne haren rijzen te berge; ademloos vliegt hij op den pastoor toe, en zich aan hem vastklemmende, als vervolgde hem een monster, roept hij: „is dat mijne moeder? O God! ware ik nooit geboren! Neen, vader, dat is immers mijne moeder niet....quot;
Slechts eenige seconden waren noodig geweest voor dit tooneel van doodsgevaar en verlossing; allen, die er een rol in speelden, stonden als wezenloos, als beelden aan den grond genageld.
92
Op het hooren der stem, welke Barbara sinds ongeveer twintig jaar niet vernomen liad, maar toch oogenblikkelijk erkende, vergat zij hare vreeselijke pijnen, en het hoofd opheffende, zag zij den gedachten man in het gelaat en kermde: „Pietro! Giuseppo!quot; Daarop wendde zij het hoofd en drukte het tegen den grond, als wilde zij er zich in verbergen.
Tegelijkertijd werd het hart des pastoors verscheurd dooide grievende jammerkreten van Anselmo. „ Bedaar, mijn kind!quot; smeekte hij hem, „om Godswil, kom tot u zeiven! laat ons nadere inlichtingen inwinnen; der.k inmiddels aan God, die u meer bemint, dan het eene moeder kan!quot; Daarop trad hij tot Pietro en zeide met bevende stem: „Wie zijt gij, vreemdeling! wien ik het behoud mijns levens verschuldigd ben, en wat be-teekenen de zonderlinge woorden, die gij tot deze ongelukkige vrouw gesproken hebt?quot;
„Herkent gij mij niet. Eerwaarde heer, en zijn mijne trekken geheel uit uw geest verdwenen? Ha, zij kent mij wel, de rampzalige, ofschoon zij sinds twintig jaar mijne stem niet vernam; zij kent mij wel, wien ik op dit oogenblik haar zoon wedergeef, waarvan ik haar eens scheidde. Maar de wraak, die mijne borst doorgloeit, moet mijn gelaat ook wel veranderd, de onleschbare dorst naar haar ongeluk mijne kaken wel ontvleesd hebben. Ik ben Pietro, de geschandvlekte, de eerlooze, de veroordeelde; zij is Barbara, de beschuldigster, de vernederde, de verpletterde; beiden waren wij eens dienstboden van uwe zuster, de gravin De Borzoli!....quot;
„God van liefde! moest ik hen zoo wederzien?quot;
„Ja, heer! zij is niet meer de trotsche maagd, die zoo menigmaal met minachting op de overige dienstboden nederzag, die bevelen durfde geven, als ware zij de gravin De Borzoli zelve, en door haar huichelen ons menige berisping deed ontvangen, welke niet zelden onverdiend was; en ik ben niet meer de levenslustige jongeling, die, aan armoede en ellende onttrokken, vol hoop eene blijde toekomst te gemoet ging, die door de liefderijke handelwijze der gravin het leven weder beminde, dat mij om de tallooze ontberingen hatelijk was geworden.quot;
„Ongelukkige! wat moet gij geleden hebben!quot;
„Meer dan gij kunt begrijpen! Inderdaad, onmogelijk is het de smart te beschrijven, die mij verteerde, toen ik door eeiie hatelijke en valsche beschuldiging afgescheurd werd van het hart der goede gravin, die mij als eene moeder beminde, en voor wie ik dood en hel zou getart hebben; toen het schoone vooruitzicht op een gelukkig leven, in haren dienst doorgebracht, mij werd onttrokken, en ik onder de bespottingen der toegevloeide menigte naar eene ellendige gevangenis werd gesleurd, waar ik drie jaren het brood der misdadigers at, en waar ik mijne eer, mijn onbevlekten naam, de rust mijns levens achter-
93
liet, toen hare deuren mij geopend werden, en ik als een geschandvlekte de maatschappij weder intrad. Ja, ik heb geleden, verschrikkelijk geleden, maar vreeselijk heeft zij moeten boeten, die mij het lijden aanbracht----quot;
„ Genade! genade!quot; kermde Barbara, die den grond met hare tranen bevochtigde.
„Wee over u! heb ik u eenmaal toegeroepen , en met onverbiddelijke volharding heb ik mijne bedreiging ten uitvoer gebracht. Uw oogst heb ik in rook en vlammen doen opgaan en Giuseppo aan uw hart ontrukt; meer dan drie maanden is uw kind in mijne handen geweest, en al dien tijd heeft het zwaard hoven zijn hoofd gezweefd. Ten laatste besloot ik het kind niet te doen lijden voor de misdaad zijner moeder en legde het te Zaruth op grooten afstand van het huis, waar het geboren werd, op den drempel van een stroovlechter neder; daar werd het onder mijn toezicht opgevoed, en toen het met zijne pleegouders naar Reginuovo vertrok, heb ik het gevolgd en steeds blijven bespieden. Toen Framalgi en zijne vrouw stierven en de pastoor uw kind tot zich nam, heb ik mij menigmaal hier vertoond, opdat het beschouwen des kinds mijn haat tegen de moeder steeds levendig zoude houden. Aan dien onverminderden wrok hadt gij het te danken, dat uw vee vergeven, uwe woning in de asch werd gelegd, uw tweede kind in de vlammen den dood vond. Aan dien gloeienden haat mocht gij de gedurige mishandelingen toeschrijven, die u in Milaan ten deel vielen, en het lot, dat Stephano beschoren is.... doch ik zwijg hiervan; van anderen zult gij vernemen, wat mijne wraak hem heeft toegedacht____quot;
„ Spaar Stephano, Pietro! ik smeek het u in het slijk aan uwe voeten kruipend: heb medelijden met de rampzalige Barbara...quot;
„Wee over u, die mijn levensgeluk verwoest hebt. Stephano is niet meer te redden, en kon ik het, ik deed het niet; zoolang ik leef, zal ik uw vijand zijn.quot;
„Ongelukkige!quot; riep hem nu de pastoor toe, „is uw hart dan van marmer, of is de duivel er in gevaren ? Richt uwe oogen op het beeld van den Godmensch, en zeg of gij u durft wTreken bij de gedachte aan Hem, wien men alles ontnomen en die zich over zijne vijanden niet gewroken heeft.quot;
„ Mijn hart is voor geen zachte gevoelens meer toegankelijk; zoolang Barbara leeft, ademt het slechts wraak. En nu, vaarwel, heer! mocht eenig gevaar u dreigen, denk, dat gij en uwe familie onder Pietro's bescherming staat.quot;
„Ik verlang die niet van een wraakgierige; de God van hemel en aarde is machtig genoeg, om mij te bewaren; zonder Zijne toelating valt geen haar van mijn hoofd!quot;
„Vaarwel, Eerwaarde heer, vaarwel, Giuseppo! Wee over u, Barbara!quot;
94
Met dezen ijselijken afsclieidsgroet begaf Pietro zich tusschen zijne mannen en verliet met hen het oord, waar vreeselijke gebeurtenissen plaats hadden gehad De pastoor ijlde hem na, om nieuwe pogingen aan te wenden tot verandering zijner gevoelens, doch, alsof Pietro voor het verlies zijner wraakzucht vreesde, met haastigen tred verdween hij tusschen het geboomte.
üe pastoor keerde terug en bukte zich over Barbara heen , die uitgestrekt en zonder beweging ter aarde lag; zij lag in zwijm; slechts een flauwe ademhaling bevvees, dat zij nog leefde. Daarop trad hij tot de soldaten, die door de kogels van Pietro en diens mannen getroffen waren; de meesten waren dood; van drie schurken toonde een akelig gereutel aan, dat zy in doodstrijd lagen. De liefdevolle priester sprak hen toe, ontknoopte hunne rokken en wendde in angstige benauwdheid alles aan wat
O O
mogelijk was, om hen tot het leven terug te brengen. Helaas! een der stervenden opende zijne oogen , om ze onmiddellijk weder te sluiten; daarop stierf hij, en na eenige minuten gaven ook zijne ongelukkige makkers den jongsten snik. Diep ontroerd wendde de pastoor zijne oogen hemelwaarts; zij schenen tot Gods rechterstoel te willen doordringen, om genade voor de ongeluk-kigen af te smeeken. Nu keerde hij zich om en trad naar de bank, waarop Giuseppo verpletterd en vernietigd was nedergevallen; hij legde de hand op zijne schouders, schudde hem, als om hem uit zijne bedwelming te doen ontwaken, en toen de jongeling de oogen opsloeg en een droeven blik op zijn weldoener wierp, zeide deze hem: „ ik begrijp uw lijden, arme jongen, doch laat ons daaraan thans niet denken; zij, die u het leven schonk , behoeft onze zorgen.quot;
„ O God! gij schijnt er reeds niet meer aan te denken , Eerwaarde vader, dat zij het moordtuig tegen u ophief!quot;
„ Gelooft gij, dat mijn geest zich daarmede nog bezig houdt bij den aanblik op den gekruisigden Christus?...quot;
„Rampzalige, die ik ben! steeds het voorwerp uwer liefde en de zoon van haar, die,...quot;
De pastoor legde hem zijne hand op den mond en zeide: „ zwijg, Anselmo, en vergeet alles, behalve dat zij uwe moeder is....quot;
„Uw bijzijn zal mij steeds een droevige kwelling zijn, zooals het mij tot heden het grootste geluk op aarde was; altijd zal ik moeten denken...
„ Dat ik uw vader blijf, Anselmo, dat mijne liefde niet de geringste vermindering heeft ondergaan, maar veeleer is vermeer-
O O O '
derd bij de gedachte aan de ramp, die u getroffen heeft......doch,
spreken wij hierover niet verder; denken wij alleen aan uwe moeder, die misschien in levensgevaar verkeert.
„Ik ben uitgeput van vermoeienis en ontroering en zal op deze bank haar ontwaken afwachten; gij begeeft u haastig naar het dorp, om hulp te halen; vergeet niet een wagen mede te brengen,
95
opdat men haar kunne vervoeren; de gedachte aan uwe misschien stervende moeder zal uw beenen vleugels geven.quot;
„Ach, vader!quot; riep de jongeling angstig, „ als haar aanslag bekend wordt, zal men haar aan het gerecht overleveren, en, ijselijk denkbeeld, ik de zoon eener in het openbaar geschandvlekte moeder zijn.quot;
„Wees daaromtrent gerust; er zijn geene andere getuigen van hare misdaad dan deze soldaten, en de dooden spreken niet.quot;
„Heb dank, vader, voor uwe onbegrijpelijke goedheid; hoewei ik aan de diepste smart ten prooi ben, zal uw voorbeeld mij aanmoedigen alles te beproeven, om haar leven te redden. God moge mij bijstaan !quot;
En de jongeling stond op en verwijderde zich met haastige schreden, na nog een droevigen oogslag op de ongelukkige marketentster geworpen te hebben.
Met de handen op de borst gekruist, verviel de pastoor in sombere overpeinzingen; de eenzaamheid joeg hem eene rilling door de leden, en als hij de oogen opsloeg, sidderde hij op het zien der gestorvenen, die, terwijl, zij eene hemeltergende misdaad pleegden , voor het oordeel Gods gedaagd waren , en der vrouw, die haren zoon en Pietro op het oogenblik wederzag, dat zij den pleegvader des eersten wilde vermoorden. Het voorgevallene overwegende, meende hij haar nog te zien voortgesleept door de handen haars zoons, die in Gods hand het werktuig scheen om haar te straffen voor hare euveldaad. Haar gekerm bleef in zijne ooren klinken, en de grimmige toorn des jongelings joeg hem een huivering door de leden, maar wat hem het meest ontroerde, waren de duivelen-lach, waarmede Pietro het offer zijner wraakzucht begroette, en de schrikwekkende woorden, die zijn mond ontvloeiden. Daarna in zielkundige beschouwingen tredende, overwoog hij waartoe de mensch in staat is, wanneer hij, God verlatende en het verheven voorbeeld van vergevingsgezindheid, dat Jesus aan het kruis eens gaf, vergetende, zich geheel aan den duivel der wraakzucht overgeeft. Ook Pietro's raadselachtige woorden omtrent Stephano hielden hem lang bezig en wekten een nieuwsgierig verlangen bij hem op, om te weten wat dezen wedervaren was. Ongetwijfeld had ook hem de wraak zijns vijands in het ongeluk gestort, en wilde deze Barbara's lijden vergrooten, door haar in bangen twijfel te laten. Eindelijk begon hij te denken aan hetgeen met Barbara, zoo zij tot het leven terugkeerde, moest aangevangen worden, om haar voor Pietro's wraak te bewaren en op een beteren weg te brengen, opdat Giuseppo, al ontving hij ook eene misdadige moeder, den troost mochte hebben, dat zij de baan der zonde en ondeugd ver. laten zou.
Intusschen scheen Barbara uit hare bezwijming te ontwaken ; zij loosde een diepen zucht, verhief het hoofd een weinig doch legde het aanstonds weder neder; die beweging wekte den pastoor
96
uit zijne gepeinzen en opstaande, ging hij tot haar en zeide:
quot;^marketentster begon te beven, en het hoofd weder verheffen-
rlp -/eide zii: „Waar ben ik? , . ,
'Wees crerust, Barbara! Pietro, die u ongelukkig wil maken,
is verdwenen! hij zal u geen leed meer doen!quot;
Nu wendde zij het hoofd, zag den pastoor in het gelaat en- nog bleeker werden hare trekken, toen haar terugkeeren^ ireheugen haar aan het voorgevallene herinnerde. „Wee mij. mompelde zij en verborg het hoofd weder in hare handen.
Neen, vrede zij u, Barbara, als gij tot de deugd wilt teruokeeren; als gij uwe misdaden verafschuwt, zal een nieuw leven voor u aanbreken, en moedervreugde, zoo kortstondig door u gesmaakt, zal uw deel zijn. Beproef thans op te staan; ik zal u naar gindsche bank geleiden en ondersteunen, zoo goed mijne krachten het toelaten, maar nogmaals, verdrijf uw
kommer; ik wil uw ongeluk niet----quot; , , , • u
Hadde de goede geestelijke kunnen zien, hoe_ de hel in haai binnenste brandde, en elk woord haar een nieuwe doksteek
was, gewis, hij zou gezwegen hebben. Woede, angst, schaamte en vertwijfeling beroerden hare zinnen en hoe bemoedigend ook 's priesters woorden waren, zij vermeerderden slechts haai lijden,
dat zich weldra op ontzettende wijze vertoonde. Met aanden en voeten begon zij tegen den grond te slaan, en de aan kneedde zij als deeg tusschen hare vingeren; vuurrood weiden
hare wangen, en efn doffe glans straalde uit hare oogen ; schuim
vertoonde zich op haren mond; akelig verwrongen zich hare gelaatstrekken; zij werd als een razende. Plotseling sprong zij van den quot;-rond op en, niemand dan den pastoor ziende, vloog zij op hem aan en zou hem zeker gegrepen hebben zoo hij n et teruggetreden ware; zij bleef naar hem grijpen en schreeuwde;
voor mf geen geluk, geen vrede meer op aarde! mijn eerst misdaad heeft over mijn leven beslist! de onteerde hostie heeft den dolk boven mijn hoofd geplaatst!....' doch hare ultPu quot; tino- overwon hare woede, en weldra zonk zij ten ^veede Iquot; neder nabij de bank, waarop zij het zware en gefolterde hoofd
ne^ilegde^ ^ haar vallen zag, stond hij stil en, of zijn
hart ook hoorbaar klopte, zijne leden beefden, zijn -ngezich de doodskleur had, toch waren ontferming en ^ehjdennog niet bij hem geweken. Met betraande oogen zag hij op de ramnzaUe moeder van zijn lieveling neder, op de vrouw, die hij. .. krankzinnig geloofde. „Toch zal ik haar redden nep hij uit, „ten minste als redding mogelijk is; alles zal ik aanwenden om mijnen dierbaren Giuseppo zijne moeder weder
^ oPdit oogenblik hoorde hij het geratel van een wagen op
97
den harden boschgrond, en omziende zag liij Giuseppo met eenige boeren naderen in de tamelijk breede laan, die op de ruimte uitliep. „Goddank!quot; riep de pastoor, „mijne krachten zijn uitgeput; mijn arm verwekt mij groote pijn; ik zal verheugd zijn, als ik mijne pastorij wederzie.quot; De boeren naderden en overlaadden hem met gelukwenschen. Giuseppo had hun verhaald, dat hun herder in het bosch onverwachts door soldaten was overvallen, die hem wilden vermoorden, doch gered door ' eenige mannen, die even haastig waren toegeschoten. Van zijne
moeder had hij gezwegen, het aan den pastoor overlatende, t hoe zich uit de moeielijkheid, die hare tegenwoordigheid te
r voorschijn bracht, te redden. Vreemd zagen dus de boeren op,
r toen zij de half verwilderde vrouw zagen, en nog meer toen
j deze hen met hare blikken dreigde te verscheuren. „Wie is die
D vrouw,quot; riepen zij, „en wat doet zij hier. Eerwaarde heer?quot;
v „Het is eene ongelukkige, die wij moeten redden, mijne vrien
den; zij behoeft onze hulp; ik vrees, dat zij krankzinnig is; r plaatst haar op den wagen , en keeren wij naar Reginuovo terug.quot;
k „Hebben wij den wagen dan niet voor u medegebracht?quot;
te „Ik zal den weg te voet afleggen; haasten wij ons, want ik
,1^ ben vermoeid.quot;
De boeren maakten nog eenige tegenwerpingen, wijl zij niet
;n begrijpen konden, dat hun geliefde vader, die oogensehijnlijk
;le afgemat en uitgeput was, loepen en eene vreemde vrouw rijden
jn zou, doch de pastoor sneed ze allen af door te zeggen, dat de
m ongelukkige hunne hulp meer behoefde dan hij. Zij naderden
re dus de vrouw, om haar van den grond op te nemen en op den
zij wagen te plaatsen, doch deze zag hun woedend in het gelaat
oo- en zeide op barschen toon; „wat wilt gij? keert terug naar de
hij plaats, van waar gij gekomen zijt, en laat mij met rust ...quot;
[e: „Barbara,quot; zeide haar de pastoor, wijl hij zag, dat zijniet
ste krankzinnig was, „verzet u niet tegen deze goede lieden; zij
eft willen u geen leed doen , maar zullen u naar mijne woning voeren,
ut- waar het u aan niets za! ontbreken , waar gij het geluk naar ziel
ale en lichaam zult wedervinden, waar gij vereenigd zult zijn met
0fd Giuseppo , die.....quot;
„ Gij komt mij vangen, niet waar, om u te wreken, om mij djn over te leveren aan hen , die.....quot;
cht „Zwijg, Barbara, een priester van Jesus' Kerk wreekt zich
nog $ niet; als ik het wilde kon ik immers; slechts één wenk, en deze
de menschen grijpen u aan en brengen u , waar ik het beveel, maar
die ik wil uw ongeluk niet. Veeleer zal ik alles aanwenden wat in
[•iep mijn vermogen is, om u met Giuseppo gelukkige dagen te doen
ian. beleven.quot;
sder Giuseppo had zwijgend het tooneel aanschouwd; verschillende ' aandoeningen hadden sinds het laatste uur zijn hart bestormd,
0p en twijfelmoedigheid stond op zijn gelaat te lezen; de tegenwoor-
Dk Mahketentster van Milaak. 83
98
dlgheid der boeren hinderde hem; evenwel zijne godsdienstige gevoelens en de gedachte, dat die vrouw, hoe misdadig ook, zijne moeder was, verjoegen eindelijk alle andere overwegingen, en hij fluisterde haar toe, om niet door de boeren gehoord te worden: „ moeder, is er dan geen enkele vonk van liefde in uw hart voor
uwen ongelukldgen Giuseppo?
Barbara zag haren zoon aan , en de schaamte begon voor moederlijk gevoel quot;te wijken. „Gij ookzuchtte zij nauw hoorbaar, „gij haat mij dan niet?quot;
„Ik ii haten, maar gij zijt immers mijne moeder?quot;
Deze weinige woorden zeiden meer dan duizend andere; Barbara's hart was getroffen, en een traan viel op hare gloeiende wangen. „Welnu, voer mij waar gij wilt; ik verzet er inij niet
tegen....quot; zeide zij.
De beuren begrepen niets van het tooneel en konden van hunne verbazing' niet bekomen. Beurtelings zager, zij op den jongeling en de vrouw neder, maar geen hunner durfde eenige verklaring vragen. Op verzoek van den pastoor plaatsten zij de vrouw-op tien wagen en namen den terugweg naar Reginuovo aan. De pastoor en Giuseppo verlieten insgelijks het oord, waar in een kort tijdsverloop zulke vreeselijke gebeurtenissen hadden plaats gehad, en volgden treurend en zwijgend den stoet, die het voorkomen eener lijkstaatsie had; want al de boeren lieten moedeloos de hoofden hangen, daar hun hart nog vol was van den angst, die hen had aangegrepen , toen zij de tijding vernamen van het gevaar, waarin de pastoor verkeerd had, en zekeie huiveiing beving hen, als zij de vreemdeling beschouwden , die zij vervoerden.
Onderweg ontmoetten zij de plaatselijke overheid, die, het voorgevallene vernomen hebbende, zich naar het bosch begaf, om een onderzoek in te stellen en te beraadslagen wat men met de lijken der gedoode soldaten zou aanvangen. Terwijl men het dorp naderde, ontstond er een verbazende toeloop; het scheen, dat de geliefde herder aan een gevaar ontsnapt was, van welks grootte reeds fabelachtige verhalen verspreid waren. De lieden omringden hem, drukten hem hartelijk de hand en gaven op allerlei wijzen van hun geluk en hunne vreugde blijk. Met een nieuwsgierig, maar tevens wantrouwend oog sloegen zij de vreemde vrouw gade en ontzagen zich niet in de uitgelatenheid hunner vreugde den pastoor op vrijen toon te vragen, wie zij was en of zij hem leer. berokkend had: doch hij ontweek hunne vragen , gaf onbepaalde antwoorden en was verheugd, toen men eindelijk de pastorie bereikte. Alvorens die in te treden, bedankte de pastoor de dorpelingen voor hunne gehechtheid en liefde en voor de dienstvaardigheid, die zij hem betoond hadden, vermaande hen rustig huiswaarts te keeren en God te danken, dat Hij hun zielenherder had bewaard.
Met Giuseppo, Barbara en twee dorpelingen, in wie hij een bijzonder vertrouwen had, trad de pastoor zijne woning in en deed
99
Barbara naar zijne bibliotheek voeren; deze kamer bood een aangenaam uitzicht op den tuin en bevatte eene slaapstede, die alleen gebruikt werd, als de pastoor gasten had. Den twee boeren verzocht hij dien nacht op de pastorie te blijven, wijl hij hen kon noodig hebben, waarvoor, zeide hij niet. Vrees voor Barbara leidde hem tot dien maatregel; ofschoon zij door Giuseppo ver-teederd scheen te zijn , had zij door hare dubbele poging tot moord den pastoor het volste recht tot wantrouwen gegeven, en deze wilde haar dus gedurende den nacht niet zonder hulp in zijne woning hebben. Hij had er een oogenblik aan gedacht haar naar het liefdehuis te doen voeren en haar aan de zorgen der zusters over te geven, doch de vrees wederhield hem, dat Barbara hierin niet toestemmen en in hare gramschap iets van het voorgevallene zou openbaren, wat hij uit medelijden met Giuseppo tot geen prijs wilde.
Hij bleef nu eenige oogenblikken bij haar, terwijl Giuseppo en de oude dienstbode zich beijverden haar van het noodige te voorzien , en wendde alles aan om haar gerust te stellen, haar vertrouwen te winnen en de schaamte en wanhoop, die zich op haar gelaat teekenden, te verdrijven.
Barbara bewaarde een hardnekkig stilzwijgen en beantwoordde geen enkele der vragen, die liefde en medelijden den pastoor ingaven. Haar gelaat nam allengs zekere onverschilligheid aan, die hare quot;evoelens en aandoeningen geheel voor hem verborg:
~ O O O '
verre van zich door hare houding beleedigd te toonen , begon de
O O 'O
pastoor te bedenken, dat zij nog te veel onder den indruk lag van de pas plaats gehad hebbende gebeurtenissen, en dat er één was, machtiger dan hij en in staat om Barbara's gezindheid te veranderen, haar hart te vermurwen en hare ziel voor zoete aandoeningen vatbaar te maken. Giuseppo, haar zoon, zou dat kunnen; zijn liefdevol hart zou zich in het hare weten over te storten; zijne zoete woorden, de betuigingen zijner kinderlijke genegenheid zouden de diepst verborgen snaar weten aan te roeren. Daarom zeide hij tot den jongeling, toen deze weder in de kamer verscheen, nadat voor alles was zorg gedragen:
' O O O
„Giuseppo, mijn jongen, ik begeamp;f mij naar mijne kamer, om van mijne vermoeienis een weinig te bekomen; ik laat u met uwe moeder alleen; ik wil geen hinderlijk getuige zijn van uwe eerste bijeenkomst, van uw eerste onderhoud met haar, die u het leven schonk, aan wie gij door een wreedaard ontrukt werd, aan wie gij heden door Gods vaderlijke Voorzienigheid wordt teruggegeven. Troost haar, mijn kind, beur haar op in hare smart; neem alle vrees van haar hart en leer het Godsbestuur kennen in beider lotgevallen, die gy elkander verhalen zult. Beiden geef ik u mijn zegen; mijne liefde bezit gij reeds.....quot;
De pastoor verwijderde zich, en moeder en zoon bevonden zich na jarenlange scheiding vereenigd verre van het oord, waar
100
zij elkander voor liet laatst zagen. Giuseppo verkeerde in zichtbare verlegenheid; hij wist niet hoe aan te vangen, wat te zeggen tegen de vrouw, die sinds een paar uren zijne moeder was en zich van eene zeer ongunstige zijde bij de eerste ontmoeting had doen kennen. Barbara, in plaats van hem te gemoet te komen, blikte zwijgend naar den grond en wischte nu en dan een traan weg, die aan haar oog ontsnapte. Giuseppo zag het, en al zijn moed verzamelende, naderde hij haar, zette zich naast haar neder, en hare handen tusschen de zijne drukkende, voelde hij die beven. „Moeder,quot; zeide hij, „ween nu niet meer; droog uwe tranen.quot;
„Arme Giuseppo! moest gij zóó uwe moeder wedervinden! .. ■quot;
„Wat God doet is welgedaan----quot;
„God!____God!.... O ware ik nooit geboren----quot;
„Voorbij?.... O wist gij---- maar neen ...quot;
„ Moeder, eerst heden wist ik welken sluier er over mijn leven verborgen lag, vernam ik, dat zij, die mij zoo langen tijd verpleegden en door mij sinds vele jaren betreurd werden, mijne ouders niet waren. Nu geloof ik uit uwe afgebrokene woorden te moeten opmaken, dat ook onze, uwe en mijne toekomst door een sluier bedekt wordt of wellicht met droefheid en jammer bezwangerd is. Het voegt mischien uw kind niet ophelderingen uwer woorden te vragen, doch ik smeek u, stel mijn hart gerust, zeg, dat gij mij bemint, dat gij gelukkig zijt uw zoon wedergevonden te hebben....quot;
„Arme Giuseppo! welke moeder bemint haar kind niet? ....
De jongeling sloeg zijne armen om Barbara's hals en drukte zijne moeder aan zijn hart; op dat oogenblik smaakte Barbara een geluk, dat haar sinds eene reeks van jaren onbekend was geweest, en haar hart, dat gedacht had nimmer meer vreugd te zullen smaken, trilde van aandoening. „Mijn kind,quot; zuchtte zij, „waarom moet ik u verliezen....quot; en aanstonds liet zij er op volgen, „waarom mag ik u niet altijd behouden?quot;
Giuseppo zag haar verbaasd in het gelaat en vroeg: „hoe, moeder, zult gij niet altijd bij mij blijven?....quot;
Barbara scheen op die vraag niet te letten maar hernam, na een oogenblik gezwegen te hebben : „ hoe lang zijt gij reeds bij den pastoor?quot;
„ Sedert zes jaren , moeder.quot;
„En hij bemint u?....quot;
„Of hij mij bemint? o hij leeft, hij ademt voor mijn geluk! Aan hem heb ik alles te danken van af den stond, dat de onverbiddelijke dood mijne brave pleegouders mij ontnam. Hij bemint mij.... waarschijnlijk, omdat mij uwe liefde ontroofd was: hij is mij een vader.... wellicht omdat mijn vader mij ontrukt werd;
maar zeg mij: waar is mijn vader? of leeft hij niet meer?quot;
„Uw vader leeft en is te Milaan,quot; doch haastig van onderwerp veranderende, vervolgde zij; „verhaal mij iets van uwe pleegouders.quot;
„Zoo het u genoegen doet, moeder, wil ik u mijne lotgevallen verhalen van af het oogenblik, dat ik van u gescheiden werd: eerst hedenmiddag vernam ik die van den pastoor, toen wij op de bank bij het steenen kruis nederzaten.quot;
„Verhaal mij alles, Giuseppo, laat mij weten, of zij, die u tot ouders verstrekten , u ook ouderliefde betoonden...
Nu ving Giuseppo een geregeld verhaal van zijne lotgevallen aan, üooals zij hem door den pastoor waren medegedeeld; daar zij hem versch in het geheugen lagen, gebruikte hij dikwerf de eigen woorden van den liefdevollen herder, en het vuur, waarmede hij sprak, het boeiende van zijn verhaal brachten eene onbeschrijfelijke ontroering bij Barbara te weeg.
Toen hij geëindigd had, bleef zij eenigen tijd zwijgend voor zich staren en zeide daarop: „het is een groote troost voor mijn arm hart, dat gij in uwe pleegouders Heden hebt aangetroffen, die voor uw heil bezorgd waren en met hartelijke toegenegenheid iri uwe behoeften voorzagen. O , wat heb ik dikwerf aan u gedacht en aan hen, die u verpleegden; want het denkbeeld, dat gij dood zoudt zijn, heeft nimmer ingang bij mij kunnen vinden. Nooit zal ik de dagen vergeten, die op den jammerlijken stond volgden, waarin ik u verloor; wat ik toen geleden heb kan ik u niet verhalen, en toen later de tijd mijne smart een weinig kwam verzachten, bleef ik toch voortdurend gefolterd door de gedachte, dat ik u, hoewel ik overtuigd was dat gij in leven waart, nimmer zou wederzien. Ik twijfelde er niet aan, dat mijn vijand zorgen zou , dat onze scheiding eeuwigdurend werd.quot;
„Wie is toch die vijand, moeder, en op welke wijze kunt gij hem beleediird hebben, wiil hij u met een zoo droevijren haat achtervolgt?quot;
„ Ik kan u die vraag niet niet een paar woorden beantwoorden maar zou mijne lotgevallen moeten verhalen, doch daartoe ontbreekt mij op dit oogenblik de lust; de gebeurtenissen van dezen dag en het geluk, dat ik smaak bij het wederzien van mijn kind, hebben mij geheel uitgeput. Ik verlang naar rust, Giuseppo, om mijne krachten te herstellen. Morgen zullen wij verder spreken Zoek gij ook uw slaapvertrek op; een verkwikkende slaap zal n insgelijks goed doen.quot;
Hoe gaarne Giuseppo iets van de lotgevallen zijner moeder vernomen had, offerde hij toch zijn verlangen aan hare rust op, en na nog eenige beschikkingen gemaakt en zijne moeder een aangenamen nacht toegewenscht te hebben, verliet hij de kamer en begaf zich naar den pastoor, om dezen mede te deelen wat tusschen hem en zijne moeder was voorgevallen.
Deze had zich inmiddels haastig ontkleed en ter rust begeven,
102
doch hoe vermoeid en uitgeput zij ook ware, hare oogen konden den slaap niet vinden. Nog steeds gloeiden hare wangen door een koortsachtig vuur, en de gebeurtenissen van den afgeioopen dag hielden haar in akelige spanning. Haar geest bleef met de verschillende personen bezig, die in het drama een rol hadden gespeeld, en drong in de toekomst door om te berekenen, wat die haar zou aanbrengen. „Ongelukkige!quot; sprak zij eindelijk na langdurige mijmeringen, „gij hebt u gewroken! o gij hebt mij het lijden betaald gezet, dat mijne openbaringen u eens aanbrachten! Helaas! waar verberg ik mij, want zoolang ik leef, zijt gij mijn vijand. Deze plaats, mijn zoon noch zijn pleegvader zal mij tegen u beschermen, die getoond hebt met de navorschingen eener machtige politie en van het Jonge Italië te kunnen spotten. De hereeniging met mijn zoon was een uwer wraakoefeningen; wie weet, hoe ras gij ons weder zult scheiden!.... Maar neen, dit zult gij niet; do onverbiddelijke noodzakelijkheid, mijn noodlot, dwingen mij zelve te doen wat ik van u vrees. Wat zullen mijne gebieders vergramd worden, als zij den uitslag mijner zending vernemen! Als zij
hooren, hoe ik---- O vreeselijke ramp! Ik ben door een tal
van vijanden ingesloten.... hier mijn zoon, die de misdaden verlangt te weten, waaraan ik mij schuldig maakte; daar Pietro, die snakt en hunkert naar mijn lijden en mijne vernederingen; ginds het geheime genootschap, dat dreigend den dolk tot mij opheft, zoo ik durf spreken.... Wat ga ik beginnen?.... W at mag er met Stephano gebeurd zijn? ik ontving de tijding, dat hij zich bij mij zou voegen; ik mocht mij, wel is waar, niet om hem ophouden doch verkreeg de zekerheid hem weldra hij mij te zien, en — hij is niet gekomen. Pietro zeide: „ hij is niet meer te redden!quot; hij verkeert dus in doodsgevaar. .. en onbekend met zijn misschien vreeselijk lot, lig ik hier gerust ter neder.... Wat zie ik, Stephano.... o God, zijn gelaat heeft de doodskleur; zijne oogen puilen uit hunne kassen; zijne lippen zijn verwrongen.... de hostie klemt hij tusschen zijne vingeren____ help.... help____quot;
Zij verborg het hoofd onder de kussens, om de vreeselijke gedaante niet te zien, die hare verhitte verbeelding haar voor de oogen tooverde. Doch aanstonds richtte zij zich weder op, want de deur werd geopend, en Giuseppo snelde toe met den kreet: „Wat deert u, moeder, om Gods wil, wat deert u?quot;
De jongeling had zoo even den pastoor verlaten en, naar zijne kamer gaande, hoorde hij het hulpgeschrei zijner moeder. Barbara poogde zoo goed mogelijk hare ontsteltenis te verbergen en antwoordde: „Wees gerust, Giuseppo, waarschijnlijk heb ik gedroomd ....quot;
„Ik zal dezen nacht bij u blijven, moeder, om uwe akelige droomen te verdrijven en uwen slaap rustig te doen zijn,quot;
103
„Dat zal ik niet gedoogen, Giuseppo; gij hebt evenzeer behoefte aan rust als ik.quot;
„ Ik kan hier even goed slapen als op mijne kamer.quot;
Doch Barbara bleef aanhouden, en de jongeling zag zich eindelijk genoodzaakt ook aan dit verlangen zijner moeder te voldoen. Toen hij zich verwijderd had, vertoefde hij nog een half uur voor de deur der kamer, doch geen gerucht meer vernemende, begaf hij zich eindelijk ter rust.
Dun volgenden morgen voor het aanbreken van den dag stond hij reeds weder voor Barbara's kamer; hij luisterde, of zijne moeder reeds ontwaakt mocht zijn. Daar niets de stilte verbrak, opende hij behoedzaam de deur en.... stond als door den bliksem getroffen. Op de tafel lag een papier naast den inktkoker, die niet gesloten was; het raam was opgeschoven, het bed ledig, zijne moeder dus door het venster ontvlucht.... Giuseppo slaakte een luiden gil, die door de stille pastorij weergalmde, en wierp zich nabij de tafel op een stoel neder. „O God!quot; mompelde hij, „zij is verdwenen; zij heeft haren zoon verstoeten! rampzalige die ik ben! O droevige sluier, die over mijn bestaan is uitgespreid!quot;
Nu stak hij de hand naar het papier uit, doch trok die weder terug, want hij zag den pastoor naderen, die,, zijn geschreeuw vernomen hebbende, was toegesneld. In een oogenblik begreep de pastoor de toedracht der zaak, en hij zuchtte: „ O God! ik heb haar niet kunnen redden; red Gij haar!quot;
Daarop nam hij het papier en las het volgende:
„Dierbare, ongelukkige Giuseppo!
„ Ik heb aan het verlangen mijns harten om bij u te blijven niet mogen toegeven; mijn rampzalig noodlot scheidt mij van u. Gij hebt mij het verhaal mijns levens gevraagd; ik mocht u in dit opzicht niet bevredigen: vooreerst zoudt gij dingen vernemen, die in uw jong, onschuldig hart wellicht haat tegen uwe moeder zouden doen ontstaan, en ten andere wordt mijn mond door een eed, eens door mij gezworen, gesloten en door een dolk, die mij onophoudelijk boven het hoofd zweeft. In de pastorij blijvende, stelde ik mij zeiven niet alleen, maar ook u en den pastoor aan een wissen dood bloot. Ik weet niet, of er nog rustiee das:en voor mijn gefolterd hart zullen aan-
O O O »' cgt;
breken, en het mij vergund zal zijn in uw bijzijn gelukkig te wrezen. Een akelig voorgevoel zegt mij, dat ik dien troost nimmer zal vinden, en daarom blijft mij, ongelukkige, van kind en wellicht van echtgenoot gescheiden, geene andere hoop over dan het graf en de vergetelheid. Alvorens misschien voor eeuwig
o o o
van u te scheiden, waarschuw ik u voor de eerste misdaad, want deze sleept een menigte andere achter zich heen.
104
„ Zeg den pastoor, dat tot zijn dood door zijne vijanden besloten is, en dat die hem zeker zal treffen, zoo hij te Eeginuovo blijft; misschien zou eene spoedige vlucht zijn spoor aan zijne vervolgers kunnen onttrekken. Deze mededeeling, die zijne edelmoedigheid aan mijne pen doet ontsnappen, zou mijn ongeluk voltooien, zoo zij aan sommige lieden bekend werd.
„Vaarwel, Giuseppo, dierbaar kind! vergeet uwe moeder, zoo gij kunt, en is u dit niet mogelijk, denk, dat zij de ongelukkigste der moeders is.quot;
De pastoor bleef eenige oogenblikken zwijgend met het papier in de hand staan en scheen in diep nadenken verzonken. Eindelijk zette hij zich naast Giuseppo neder, vouwde het papier en verborg het in den zak van zijn toog. Daarop zeide hij: „ later wellicht, Giuseppo, zal ik u den inhoud van dit papier mede-deelen; thans acht ik zulks niet geschikt. Uwe moeder heeft deze woning verlaten, bevreesd voor den machtigen vijand, die haar leven verbittert. Ongetwijfeld is haar geest door het voorgevallene van gisteren beneveld; anders zou zij tot de overtuiging zijn gekomen, dat ik haar zou en kon beschermen. Doch waar zij gaat, denk dat zij in Gods hand is, die hare vijanden als kaf voor « den wind kan verstrooien. Ik kan u tot mijne blijdschap mededeelen, dat haar hart niet geheel en al bedorven schijnt; de weinige regelen, die zij ternederschreef, mogen ons de hoop doen opvatten, dat zij het pad der misdaad verlaten zal. Gisteren stond zij mij naar het leven, en heden ontdekt zij mij, dat ik het doel van een moordaanslag blijven zal, zoo ik Keginuovo niet verlaat. Deze mededeeling bewijst dus, dat de wroeging reeds ingang in hare ziel gevonden heeft; tegelijk verandert zij mijne plannen omtrent uwe reis naar Milaan; ik ga er zelf heen; gij kunt mij vergezellen. Ofschoon ik mijn leven weinig acht, zoo ik het voor de eer van God kan opofferen, mag ik het toch niet roekeloos in gevaar brengen en mijne parochianen van hunnen herder berooven. Ik zal de zaak aan den aartsbisschop bloot leggen en zijnen raad inwinnen, omirent hetgeen mij te doen staat. Misschien vind ik te Milaan gelegenheid , om uwe ouders op te sporen en hun naar lichaam en ziel redding aan te brengen.quot;
Giuseppo antwoordde niet, maar de blik, dien hij op zijn weldoener wierp, bewees, dat hij hem bijna als een hooger wezen, als een wonder van liefde beschouwde, dat enkel bezorgd was voor het heil van zijn naaste.
105
Barbara op de barricaden van Milaan.
Hot was een treurige dag, de 17 Maart 1848, voor de welgezinde inwoners van Milaan, voor hen, die, steeds getrouw aan de wettige regeering, allen verleidingen en opruiingen der geheime samenzweerders hadden weerstand geboden. Sinds langen tijd hadden deze hunne misdadige plannen onbewimpeld aangekondigd en alle middelen aangewend, om die ten uitvoer te
O O 7
brengen. In nauwe vereeniging met het revolutionnaire comité
O O O
te TV 'eenen hadden zij besloten op denzelfden dag te Milaan en te Weenen den opstand te doen uitbreken , om daardoor des te zekerder te slagen. Eadetsky, dit wist men, bezat slechts eene macht van 10.000 man, waarmede hij de stad, die 11 poorten en 2 uren in den omvang had, moest verdedigen. Met herhaalden aandrang had de grijze veldheer, die den gevaarlijken toestand inzag, aan zijn keizerlijken meester om versterking geschrevenquot; en hem het ontoereikende zijner hulpmiddelen aangetoond, doch te vergeefs. De keizer, zelf een speelbal in de hand zijner vijanden en door dezen geheel en al beheerscht, was niet in staat den bedreigden veldmaarschalk hulp toe te zenden en dus gedwongen, Milaan en zijne verdere Lombardische bezittingen aan diens moed en de hulp der Voorzienigheid over te laten.
Alvorens tot strenge maatregelen ten opzichte der oproermakers over te gaan, had Radetzky in overleg met den onderkoning, Aartshertog Keinier, door verschillende middelen gepoogd eene verzoening tot stand te brengen en het oog gesloten voor zekere
daden, die in andere omstandigheden gestrenge straffen zouden
' Ö O O
ten gevolge gehad hebben. Doch dit maakte de samenzweerders
slechts te stouter, en de middelen, door de regeering aangewend, om de hartstochten tot bedaren te brengen, schenen in hun oog slechts door lafheid en vrees ingegeven. Dus vertraagden zij geen oogenblik hunne misdadige plannen, en uit de duisternis der Loges kwamen reeds tooneelen voor den dag, die aankondigden wat eenmaal het lot der regeering en der welgezinde bur-
o o o o
gers zijn zou. Niet tevreden met, als reeds sinds langen tijd geschied was, onophoudelijk twisten met de politie en de soldaten uit lokken, met in koffiehuizen, herbergen en andere openbare plaatsen hun hart lucht te geven en overal onrust en angst te verspreiden, gebruikten zij nu den verraderlijken dolk, om het aantal hunner vijanden te verminderen. Verscheidene officieren vonden op het onverwachtst den dood, en het scheen, dat iedere nacht door een of meer sluikmoorden moest gekenmerkt worden. Slechts zelden werden de misdadigers ontdekt.
Den 5 Januari verscheen eene bekendmaking van den onderkoning en den 9 daaraauvolgenden eene van den veldmaarschalk,
106
waarin zij te kennen gaven, dat de regeering, nadat alle verzoeningsmaatregelen schipbreuk hadden geleden op de onverzettelijkheid eener dolzinnige partij, die het geluk des volks dreigde aan te randen en haat en wrevel, zelfs oproer tegen het wettig gezag durfde verwekken, voortaan iedere poging tot verzet of opruiing der trouwe burgers op het strengst onderdrukken en elke misdaad volgens de wetten straffen zou
Deze bedreiging had niet het gewenschte gevolg; veeleer
o o o o o 3
scheen de omwentelingsgezinde partij er mede te spotten. De misdaden van het afschuwelijkst karakter verdubbelden; niets kwaads vermoedende soldaten ontvingen menigmaal uit het venster van een dak of uit eene nauw merkbare opening in een muur een kogel. die hen te midden der wandelaars stervend
O '
deed nederstorten; soms werden wachtposten in hinderlagen gelokt en met pistoolschoten of kokend water ontvangen. Deze duivelachtige gruwelen putten eindelijk het geduld der regeering uit, en de staat van beleg werd voor Milaan en het geheele Lombardisch-Venetiaansch koninkrijk afgekondigd. Niet meer zouden de misdadigers voor de gewone rechtbanken gedaagd wor-
O O O O
den, maar de krijgsraad wachtte elk, die zich in eenig opzicht tegen de openbare orde zou vergrijpen. Deze strenge maatregel deed overal rust ontstaan, maar eene rust als die, welke in de natuur heerscht, wanneer een geducht onweder op handen is.
De in het openbaar gepleegde misdaden verminderden, doch de samenzwering bleef bestaan, en zelfs voorname Italiaansche
O 7
ambtenaren begonnen er deel aan te nemen. Daardoor werden vele staatsgeheimen verraden en de hoofden der regeering in een net van bedrog door hunne eigene dienaren 1) verward. Geheime berichten uit de provinciën werden dikwerf verborgen of méde-gedeeld aan de hoofden der geheime genootschappen; wapenen werden niet zelden verduisterd en met de afkondiging van sommige besluiten zoo lang gewacht, dat zij de verlangde uitwerking niet meer hebben konden. Jonge heeren oefenden zich
O O
onophoudelijk in het schieten; jonge dames vervaardigden patronen ; des daags was de stad, dan hier, dan daar, een tooneel van verwarring, gevechten en onlusten, en de stilte des nachts werd door het geratel van de wagens der saamgezworenen afgebroken. Zoo verliepen de eerste dagen van Maart, en de veldmaarschalk had onfeilbare berichten, dat het oproer in de laatste helft der maand uit zou barsten.
Een treurige dag was het dus, de 17 Maart, zoo als wij in
') Joseph Samirini. sedert 33 jaren in de presidiaal kanselarij werkzaam,' durfde zich op den 27 Mei in het dagblad van Milaan openlijk op de diensten beroemen, die hij der revolutie bewezen had. Zelfs Casati, burgemeester van Milaan, was een verrader! Was het wonder, dat Pietro zoo ongestraft zijne misdaden kon bedrijven, daar een deel des bestuurs, aan de revolutie verkocht, bij zijne handelingen belang had?
107
den aanvang van dit hoofdstuk zeiden, toen de onderkoning Reinier, zich niet meer veilig in de stad wanende, Milaan ging verlaten. Vroeg in den morgen verschenen de hofkoetsen voor zijn paleis, en met zijne geheele familie en voornaamste kostbaarheden ontvluchtte hij de stad, waarin hij voor den keizer niets meer kon doen, waar vijandige en verraderlijke dolken hem tegenglinsterden, en liet haar aan den vice-stadhouder O-Donnell en den veldmaarschalk Eadetsky over. Velen zagen hem met een angstig hart vertrekken, wijl zij geloofden, dat zijne afwezigheid het oproer onmiddellijk zou doen uitbarsten; zoolang hij in Milaan was, bleef men op verzoening hopen; scheidende nam hij de hoop, de rust en de veiligheid van alle welgezinde burgers mede.
De volgende dag scheen uitkomst aan te brengen; vroegtijdig werden de verschillende imvillirnngen bekend gemaakt, die de
O O O 7
keizer had toegestaan, om de muitende Milaneezen tot onder-danierheid terug te doen keeren. Die concessiën hadden hen tot
O O
dankbaarheid, tot rust moeten brengen, wijl de keizer meer deed dan iemand in billijkheid van hem had mogen verwachten; doch het lag niet in het plan der oproermakers zich als goede burgers de weldaden eener vaderlijke regeering waardig te maken; hun doel was oproer, om daardoor tot wraak, roof en moord, vernietiging van goddelijk en menschelijk recht te geraken, „liet is te laat!quot; schreeuwden zij in navolging der Parijsche muitelingen door de straten, „ het zijn beloften, enkel gedaan om ons te verleiden! den dood aan de Oostenrijkers! den dood aan de- barbaren!quot;
Zoo gaf dus juist datgene, wat de regeering had gedaan, om de gemoederen te bevredigen, de gewenschte aanleiding tot den opstand.
In den loop van den morgen begaven zicli een aantal jongelingen uit verschillende standen naar den graaf O-Donnell en
O O
eischten de oprichting eener burgerwacht ter bescherming dei-stad. De graaf had weinig lust om hun verzoek toe te staan , wijl hij wist, dat de oprichting der burgerwacht steeds het begin des oproers was. Daarom onderhandelde hij met hen en zocht tijd te winnen: doch inmiddels verzamelden zich in alle hoeken der stad gewapende benden met driekleurige vlaggen en kokarden en van geweer en schietbehoeften voorzien. Snel als de bliksem verspreidde zich het oproer door alle wijken; de gewone beweging in de stad hield op en maakte plaats voor eene onbeschrijfelijke verwarring; de meeste huizen werden gesloten, de klokken geluid, en overal verschenen allerlei wapenen en verdedigingswerktuigen, als ware men in eene belegerde vesting.
c? r? o ' o o
Het plaveisel der straten werd opgebroken en de steenen met allerlei andere voorwerpen tot barricaden gebezigd, of op de daken der huizen gebracht, om verpletterend op de barbaren nedergeworpen te kunnen worden.
103
Zoodra de samenzweerders begonnen in te zien, dat er kans tot slagen was, meenden zij zich ten spoedigste van eenige regeeringsleden te moeten meester maken. Daarom trok eene woeste volksschaar tegen het regeeringsgebouw op, overweldigde de wacht, doodde een groot aantal der daar aanwezige soldaten en nam den graaf O-Donnell gevangen. Nauwelijks had Radetsky zulks vernomen, of hij meende niet langer te mogen toezien en deed alarmschoten afvuren, om de troepen naar de verzamelplaats te doen komen, wat hun niet zonder veel moeite en verlies van eenige dooden en gesneuvelden gelukte.
En nu begon de strijd op leven en dood. In gesloten gelederen, zoo veel de omstandigheden zulks toelieten, trokken de troepen naar de hoofdpunten des gevechts, de barricaden, den keizerlijken burg, het domplein en het regeeringsgebouw. Woedend was overal de aanval, grimmig de strijd, die er op volgde. Als ware de natuur ontsteld door de. losbarsting der woede en razernijen, poogde zij door onafgebroken stortregens de strijdenden te scheiden, doch het nederstroomende water scheen het vuur, dat in de harten gloeide, slechts aan te wakkeren. Vooral bereikte de verbittering bij de Oostenrijkers den hoog-sten graad, wijl zij velen hunner dapperen zagen vallen en hunne vijanden niet konden bereiken, want deze hadden al de straten afgesloten en wierpen dood en verderf achter de barricaden uit tussclien de gelederen der troepen; uit de dak- en andere vensters der huizen slingerden zij steenen, meubelstukken, gesmolten lood, kokend water en ziedende olie op de straten neder, en tegen alle volkenrecht in schoten zij uit nauw te bespeuren gaten, uit kelders en kamers met schietkatoen en gehakt ijzer. Op sommige plaatsen scheen er een aanhoudende regen van steenen, kogels en andere moordtuigen op de strijdende troepen neder te vallen.
Toch gaven zij den moed niet op maar hielden den strijd gedurende meer dan zes uren vol, en toen de veldmaarschalk tegen den avond het gevecht staken deed, waren alle veroverde plaatsen herwonnen en meer dan 250 gevangenen gemaakt, Met innige smart dachten de dappere Oostenrijkers aan het aanzienlijk aantal gesneuvelde wapenbroeders, dat de trouweloosheid der Milaneezen geëischt had.
Den volgenden dag werd de strijd reeds zeer vroeg in den. morgen hervat. Hij had echter niet meer het moorddadige karakter, waardoor hij zich den vorigeii dag had onderscheiden; de veldmaarschalk had te veel achting voor het leven zijner soldaten, zijne beminde kinderen, zooals hij hen dikwerf noemde, om hen weder aan de verraderlijke kogels der sluipmoordenaars bloot te stellen. Daarom trachtte hij zijne strijdkrachten te verzamelen en de stad geregeld te blokkeeren; wel voorzag hij, dat zulks hem veel moeite zou veroorzaken om den srrooten omvang der
O O
109
stad, en wijl de gemeenschap op veel plaatsen verbroken was, doch zijn veldheerstalent meende deze en meer andere moeielijk-heden te boven te zullen komen. Er had dus dien dag geen strijd plaats bij de reeds opgerichte barricaden; alleen belette hij het oprichten van andere.
Op dien dag kon men even als op den vorigen onder de menigte vrouwen, die de opstandelingen in de verdediging ter zijde stonden en hen menigmaal door woord en daad aanwakkerden, er éene onderscheiden, bij wie de wraakzucht en de opgewondenheid in de duidelijkste trekken op het gelaat stonden afgeteekend. Zij droeg een vuurrooden rok en een jak van zwart laken, waarin een koppel pistolen benevens een dolk zichtbaar waren. Om den hoed met breeden rand wapperden driekleurige linten , en op haren rug droeg zij een zak, waarin zich allerlei schietbehoeften bevonden , tot eigen gebruik of ten dienste harer strijdmakkers. Hare oogen lagen diep in hunne kassen maar wierpen bliksemstralen uit, die zelfs de overige muitelingen menigmaal deden sidderen. De tijd. of bittere tranen, het was moeielijk te beslissen, hadden diepe voren in hare wangen geploegd, en het gerimpelde, beenderige voorhoofd vermeerderde de somberheid, die over haar geheele wezen verspreid lag. Als zij, in de nabijheid der Oostenrijkers gekomen, pistool of dolk tusschen hare vingers klemde, zou de razernij, die zich van haar meester maakte, den aanschouwer op de gedachte gebracht hebben, dat de hel hare grimmigste geesten in het hart dier vrouw gezonden had. Vele soldaten waren ook door hare hand omgekomen; overal had zij ze begluurd: in alie hoeken der stad, op iedere barricade was zij gezien, en hare aanwezigheid had menigen Oostenrijker het leven gekost. Als er een, door haar moordtuig getroffen, stervend nedertuimelde, verdween een oogenblik de somberheid van liaar gelaat; eene duivelachtige lach verscheen op hare lippen, en zij gilde: „den dood aan de moordenaars van Stephano!quot;
Die vrouw was Barbara, de ongelukkige marketenster, die, sidderend bij de gedachte aan de wraak van Pietro en den dolk van het geheim verbond, met vertwijfeling in het hart de pastorij en haren zoon verlaten had. De verschrikkelijke gebeurtenis, die zij vernam ten opzichte van Stephano, toen zij te Milaan terugkeerde, had haar in weinige dagen geheel veranderd; haar
C5 ' O O O quot;
vleesch verteerde, gelijk sneeuw wegsmelt door de zonnehitte, en het gebeente, slechts door een geel, afschuwelijk vel overtrokken, maakte haar tot een wandelend geraamte. Maar leed haar lichaam onder den indruk der nieuwe ramp, haar geest werd er geheel door verbijsterd. Wat in hare ziel nog goeds was gebleven na een levensloop, gekenmerkt door de afschuwelijkste misdaden ; wat er nog menschelijks in was na het bedrijven van onmenschelijkheden; wat er nog kinderliefde in zetelde na een vijftienjarig gemis van haren lieveling en het wedervinden van den bijna volwassen
Giuseppo: alles, alles, zelfs de laatste grein van mensclielijk ge-gevoel, kinderliefde, vatbaarheid voor medelijden of aandoening werd er uit gedreven en vervangen door het eene gevoel van wraak, van razende wraak tegen Pietro en de Oostenrijkers, die hadden samengespannen, om haar van Stephano te berooven. Niet dat er in haar hart zulk eene groote liefde voor haren echtgenoot heerschte, o neen! het was oneindig minder het verlies van Stephano dan wel de gedachte, dat men haar eene nieuwe ramp had berokkend, en het denkbeeld, dat haar vijand haar slechts zoo lang liet leven als hij verkoos, die haar bijna krankzinnig van woede deden worden.
Tegen den middag van den tweeden dag des opstands bevond Barbara zich met een aantal oproerlingen in de nabijheid van een der poorten, bezig met het oprichten eener barricade, om tusschen twee andere eene gemeenschap te vestigen. Zoodra de Oostenrijkers hun plan ontdekten, kwamen zij in grooten getale aanrukken, en er volgde een gevecht, dat van beide zijden met de grootste verbittering werd volgehouden. Daar de muitelingen in de nabijheid van twee sterke barricaden waren, konden zij inet goed gevolg hunne kogels onder de bestormers werpen en zelf voor het vijandelijke lood beveiligd blijven. De Oostenrijkers zagen met bitteren wrevel do tooneelen van den vonVen daf vernieuwen.
• i . O O '
en zich niet langer aan den doodelijken kogelregen willende blootstellen , trokken zij de bajonet, om de half opgerichte barricade stormenderhand te veroveren. Toen de muitelingen nu verplicht werden hunne schuilhoeken te verlaten, toonden niet allen den moed om man tegen man om het behoud der barricaden te vechten; velen bleven uit hunne veilige plaats voortgaan dood en verderf onder de bespringers te verspreiden. Doch Barbara kende geene vrees; het gezicht des doods en der gehate Oostenrijkers vermeerderde slechts hare razernij, en hare makkers voorgaande, was zij (jen der eersten, die op de barricade in den strijd op leven en dood met de aanvallers gewikkeld was. Hoe dapper en moedig ook, voelden de Oostenrijkers eene siddering door de leden op het ontdekken dier vuurroode verschijning; een oooen-blik ontzonk hun de kracht, om tegen eene waanzinnige vrouw te strijden; doch hare dolkstooten, waarvan ieder een vijand het leven kostte, herinnerden hun, dat zij op eene barricade waren. Met kracht hernieuwden zij den een oogenblik vertraagden aanval, doch hun arm scheen de vrouw niet te kunnen bereiken , lie voortging offers voor hare ziedende wraak te eischen. „Den dood aan demoordenaars van Stephano!quot; gilde zij; „dood en verderf tot aan den laatste! Hem door list uit de herberg lokkende en door Pietro naar eene onbewoonde straat drijvende, hebt gij u van den onnoozele meester gemaakt en naar een uwer levende graven gevoerd !.. .. Deze barricade zal uw graf worden, moordenaar!---- Sterven zult gij door de hand van
Stepliano's vrouw!____ Daarop hebt gij-... den volgenden morgen.... liet leugenachtig bericht verspreid.... dat de ongelukkige
zich verhangen had____waarschijnlijk om uwe wraak te ontgaan....
dat gij papieren bij hem gevonden hadt.... die een uitgewerkt
plan bevatten____ tot een moordaanslag op.... den afschuwelijken
Eadetsky____ sterf, snoodaard.... en gij allen, die, Stephano
niet in het openbaar hebbende durven vermoorden,.... hem in het geheim hebt doen verdwijnen____quot;
Aldus, hijgende onder het vechten, de uitdrukkingen harer woede afbrekende, vervolgde zij den strijd, die aan beide zijden der barricaden een tal van gesneuvelden en stervenden nederwierp en met de nederlaag der Oostenrijkers eindigde. Daar deze geen hulp en de muitelingen van alle kanten versterking ontvingen, moesten de eersten den ongelijken kamp opgeven en vluchtend hunne vijanden in de gelegenheid laten de oprichting der barricade te voltooien.
Als door een wonder aan den dood, die haar uit het staal der Oostenrijkers tegenblonk, ontsnapt, stond Barbara, zoodra'' zij de vijanden zag vluchten, op de barricade recht, terwijl een glans van voldoening op haar wezen lag. Den dolk in de naar de vluchtenden uitgestrekte hand houdende, schreeuwde zij hun na: „ ha, moordenaars, weder hebt gij mij gelegenheid gegeven mij te wreken! Nogmaal zijn een aantal barbaren in het stof geworpen ter bevrediging van Stephano's schim ! Maar de laatste is nog niet gevallen; zoolang er nog één uwer in Milaan of op den vaderlandschen bodem is, zullen mijne kleederen de bloedkleur behouden, en zal mijn hart smachtend verlangen naar uw laatsten bloeddrup.quot;
Bij deze woorden bracht zij den dolk aan haren mond en likte het bloed af, dat er langs vloeide. De voltooiing der barricade liet zij verder aan hare makkers over en begaf zich, door eenigen gevolgd, naar andere punten der stad, om nieuwe offers voor haren bloeddorst te zoeken.
Op verschillende plaatsen bleef de strijd den ganschen dag voortduren, en toen de nachtelijke duisternis er een einde aan maakte, zagen de opstandelingen zich in het bezit van het grootste gedeelte der stad. De poorten en slechts eenige kazernen bleven in de macht der Oostenrijkers, en Radetsky gaf bevel, dat zijne troepen zich in het kasteel., hetwelk de stad genoegzaam beheerscht, verzamelen zouden. Met ieder uur zag de veldmaarschalk zijn toestand verergeren; onophoudelijk ontving hij berichten uit de verschillende steden en van het platteland, die bewezen, dat het oproer van Milaan overal navolging vond. Het landvolk, door geheime zendelingen opgeruid, wapende en begaf zich naar de naburige steden en deed gisting ontstaan of vermeerderen; hier en daar begon het pogingen aan te wenden, om de Oostenrijkers van Duitschland af te snijden; bruggen werden vernield, wegen door-
112
gegraven of door boomstammen belemmerd. Ook vernam hij, dat Piemonteesche troepen zich naar de grenzen begonnen te be-wegen, ja zelfs eenige de grensrivier waren overgetrokken.
Zoo zag zich de grijze veldheer door een drom van vijanden langzamerhand insluiten, en met minder moed zou hij aan redding gewanhoopt hebben. Wel bezat hij nog het middel, om den Mila-neezen hun opstand duur te doen boeten, door de stad met houwitsergranaten te bestoken en het volk onder de puinhoopen zijner buizen te begraven , doch zijne menschlievendheid trad terug voor dezen maatregel, en liever beproefde hij nog gedurende drie dagen door den dappersten strijd Milaan tot onderwerping te brengen.
Doch het geluk scheen de Oostenrijkers te hebben verlaten; de weinige voordeelen, die zij op enkele punten behaalden, waren niet te vergelijken bij het verlies, dat zij in andere plaatsen leden. Door den aanvankelijk goeden uitslag des oproers ramen de moed en de opgewondenheid der opstandelingen toe, en met immer aangroeiende verbittering streden zij tegen de laatste sterkten der Oostenrijkers.
En toch waren het de woedende gevechten, de verraderijen der Mil aneezen, zelfs hunne groote meerderheid niet, die Eadetsky eindelijk tot den aftocht deden besluiten, maar het gebrek, de honger, die zijne dappere scharen begon aan te grijnzen. Bijna om het uur werden zijne voorraadschuren genomen en hernomen , en door het eindeloos gevecht gingen veel voedingsmiddelen verloren ; de bakkerij was voortdurend het mikpunt der oproerlingen en liep dikwerf gevaar in hunne handen te vallen. Tot overmaat van ramp werd hij door een aantal vijanden in den rug bedreigd, en het oogenblik naderde met rasse schreden, waarop de honger meer offers onder zijne gelederen zou eischen dan het lood zijner gruwzame vijanden.
En dus bleef hem niets over dan de stad te verlaten , door de aanrukkende drommen heen te slaan, den strijd te aanvaarden tegen de duizenden moeielijkheden, die men op zijn weg zou stellen, en een oord op te zoeken, waar hij zijne troepen, door een vijfdaagschen strijd uitgeput, kon doen herademen en nieuwe strijdkrachten vergaderen, om de oproerige stad voor den keizer, zijn meester, te herwinnen. Zijn aftocht moest echter onder de grootste stilte geschieden; vernam men er iets van in Milaan, dan was zijne ondergang bijna onvermijdelijk. In den nacht van den 21 Maart werden alle troepen op het wapenplein verzameld en in ineengedrongen gelederen geplaatst; door scherpschutters gedekt, begonnen zij den stillen tocht langs de wallen en, daar de poorten steeds bezet gebleven waren, was er geene moeielijkheid om buiten de stad te komen. Alle hinderpalen werden door dapperheid en goede orde overwonnen , en in den volgenden nacht hadden de laatste troepen, die op de wallen den aftocht hadden moeten dekken, hunne stellingen ontruimd. Wel was het droevig
113
voor de soldaten arm en bijna naakt (want niets van hunne bezittingen, die op verscheidene millioenen konden berekend worden, hadden zij kunnen medenemen) eene stad te moeten verlaten, waar men hunne krijgsmanseer den grievendsten hoon had aangedaan; wel treurden zij over het lot der goede burgers, die nu geheel aan de willekeur der opstandelingen waren prijs gegeven: doch het vaste vertrouwen van eenmaal te zullen zegepralen en den ontvangen smaad te kunnen uitwisschen deed hen met meer moed den tocht voortzetten, die hun door de opbeurende taal en de troostreden van den grijzen Kadetsky minder smartelijk werd gemaakt.
Het smart ons te verhalen wat het lot was der gevangen Oostenrijkers en der goedgezinde burgers in Milaan. Velen van de eersten werden bij de dolzinnige vreugd, die de overheersching der stad ten gevolge had, om het leven gebracht, de overigen in groote massa's in nauwe hokken geworpen, waar een walgelijk voedsel hun leven moest onderhouden, dat door schaarsheid van ruimte, lucht en licht bijna ondragelijk werd gemaakt. Niet het minste medelijden werd den zieken en gewonden betoond, en de doodstrijd der stervenden, het lijden der kranken werd nog verbitterd door de bespottingen, die vele Milaneezen, waaronder zelfs aanzienlijke heeren en dames, hun kwamen toevoegen. Nog gruwzamer werd de behandeling der gevangenen, toen op den 25 Maart de eerste Piemonteesche troepen, nadat Karei Albert twee dagen te voren op eene trouwelooze wijze den keizer den oorlog verklaard had, onder het luid gejuich der Milaneezen de stad binnenrukten; de opstandelingen meenden nu voor altijd van de Oostenrijkers bevrijd te zijn en ten opzichte der krijgsgevangenen en goedgezinde burgers den vrijen teugel aan hunne wraak te kunnen geven.
Gedurende een aantal dagen heerschte nu de schromelijkste losbandigheid; de keizerlijke burg en andere.regeeringsgebouwen werden door duizenden nieuwsgierigen bezocht, die er hunne vrijheidszangen en jubelkreten deden weergalmen ; de barricaden waren onophoudelijk getuigen van de wraakzucht der samenzweerders, die er onder de bespottingen der toegevloeide menigte een aantal burgers heensleepten, welke door woord of daad zich tegen de heerschappij der willekeur durfden verzetten. Barbara kwam er-dagelijks een juichtoon aanheffen en een tal van smaadreden uitbraken tegen de verjaagde onderdrukkers en hen, die dezen steeds getrouw gebleven waren. „Wat baat het ons,quot; riep zij uit, „verlost te zijn van onze tirannen, zoolang hunne vrienden en dienaren zich in ons midden bevinden, die wellicht geheime pogingen zullen aanwenden, om ons het juk weder op den nek te doen leggen. Ook hun bloed eischt onze wraak; alleen hij, die een afschuw van onderdrukking en geweld heeft, mag dezen dierbaren grond betreden: den dood over allen, die Oostenrijk niet haten!____quot;
De Makketentster van Milaan. 89
114
Terwijl zij op zekeren namiddag op deze wijze baar hart lucht gaf' en op eene nog niet weggenomen barricade stond, den dolk om zich heen zwaaiende , drong door de omstanders een man heen , in wien zij den gewonen bode van het geheime genootschap erkende. Deze behoefde nu de duisternis niet meer te baat te nemen, om Barbara de bevelen van het jonge Italië te doen toekomen , maar kon, nu de revolutie had gezegevierd, in het openbaar haar naderen. Hij reikte haar een briefje over; zij opende, las het
en..... verbleekte doch slechts voor een oogenblik. Een oplettend
waarnemer had haar zelfs kunnen zien beven, doch de heerschappij des kwaads had bij haar te zeer de overhand genomen, dan dat zij zich langer dan een enkelen stond zou bedenken. „ Zij hebben hun lot verdiend,quot; mompelde zij, „ook zij behooren onder onze vijanden!quot; en luid riep zij tot de omstanders: „eene goede zending wordt ons opgedragen, dappere burgers! vooruit naar het paleis De Borzoli; zij , die het bewonen , zijn de vrienden onzer vijanden ! Hun doodvonnis is uitgespi'oken; hunne schatten behooren ons!quot;
„Den dood aan De Borzoli's! den dood aan onze vijanden!quot; was de kreet, die uit het omstaande gepeupel opging, en de daad bij het woord voegende, volgde het de wraakgierige marketentster, die de barricade verliet en den weg naar het paleis De Borzoli insloeg.
Terwijl Barbara, op de barricade staande, het gepeupel tegen den graaf en de gravin De Borzoli ophitste, lag in eene kleine kamer van het aartsbisschoppelijk paleis de liefderijke pastoor van Reginuovo in een aandachtig gebed verzonken en smeekte den Hemelschen Vader om genade voor de goddelooze en oproerige Milaneezen, om genade voor de ongelukkige Barbara, wier tegen-woordigheid in de stad, wier gruweldaden hem niet onbekend waren. Met vuur bad hij om hare bekeering en om het geluk, dat zij nog eens vreedzame dagen met zijn teeder beminden Giuseppo ^lijten zou. Eindelijk stond hij op en ging naar het venster, door hetwelk hij een blik wierp op de onstuimigheid en beweging, die in de straten heerschten. Na alzoo eenige oogenblikken het ooe:
O O O
over de volksmassa's te hebben laten weiden en verscheidene opmerkingen bij zich zeiven gemaakt te hebben, wendde hij plotseling het hoofd naar den ingang der straat, waar het gedruisch opeens en ontzettend vermeerderde; een verward gerucht van onderscheidene stemmen bereikte zijn oor, en tot zijn grooten schrik meende hij den naam van den graaf De Borzoli te hoeren noemen. Hij opende een weinig het raam, om te beter te kunnen luisteren, en spoedig was hij van het oogmerk dier aanrukkende
115
volksbende overtuigd. De arme priester werd doodsbleek, en zijne ontsteltenis nam met iederen stond toe. „ Ach God!quot; riep hij, „ daar zal het tooneel een aanvang nemen, waarvoor ik zoo lang gevreesd heb, en dat een akelig voorgevoel mij als zeker voorstelde. Jesusl Maria! redt den graaf! redt zijne zuster!... Wat zie ik, o ramp! Barbara aan het hoofd van het woedende gepeupel! Ongelukkige! Wat heeft mijne familie u dan gedaan! — Maar wat houd ik mij hier met klachten op.... ik moet alles aanwenden, om Luciano en zijne echtgenoot te redden ! Mijn leven loopt wel gevaar, als ik mij op de straat vertoon, doch hier is geen middenweg; ik moet beproeven ze naar deze plaats te voeren; de aartsbisschop zal verheugd zijn hun een toevluchtsoord te kunnen verschaffen...
Zoo sprekende, wierp de beangste pastoor zijn mantel om en verliet door een achterdeur het aartsbisschoppelijk paleis; snel als de wind vloog hij door de straten , om de bloeddorstige bende vóór te komen.
Inderdaad, de poging van den edelen menschenvriend was een waagstuk: liet geheime genootschap had er kennis van gekregen, dat hij in het aartsbisschoppelijk prleis eene schuilplaats had gevonden en onder de bescherming van den aartsbisschop stond. Hoewel een afkeer van de bedienaren der Kerk hebbende, durfden de samenzweerders tegen dien hooggeplaatsten prelaat niets ondernemen; evenwel zij knarsetandden van nijd, dat hij in zijn paleis zoovelen hunner vijanden aan hunne wraak onttrok. Enkele malen had de pastoor zijne familie, bij wie Giuseppo verbleef, bezocht, maar steeds als de duisternis gevallen was, en hij minder gevaar liep in de handen zijner vervolgers te vallen.
Ongedeerd maar halfdood van angst en vrees bereikte de pastoor het paleis De Borzoli; zijn verschijnen en blijkbare ontsteltenis deden den graaf en de gravin verschrikt opspringen, toen hij de deur der zaal opende, waar zij met Giuseppo in druk gesprek gewikkeld waren. „Om Godswil,quot; riep hij uit ,„ ontvlucht dit paleis, want uw leven is in gevaar; ik heb het mijne gewaagd, om het uwe te redden; eene razende bende is in aantocht, dorstende naar uw bloed; gij kunt voorzien wat gij te wachten hebt, zoo zij u vindt.quot;
„Waarheen zullen wij ons begeven, broeder ?quot; riep de gravin angstig uit, terwijl Luciano reeds opgestaan was en uit eene kast zijne pistolen nam; hij gaf er een aan Giuseppo en zeide: „steek het bij u, ik weet, gij kunt het behandelen; o ramp, wat zal er met ons gebeuren ? quot;
„Volg mij,quot; riep de pastoor, „wij kunnen, zoo God ons bijstaat, door den tuin ontvluchten en langs weinig bezochte wijken het aartsbisschoppelijk paleis pogen te bereiken; hoor, het gepeupel verkondigt zijne nadering; woeste kreten vervullen de lucht.... ja, zuster, werp dien mantel om; hij zal u eenigszins
116
onkenbaar maken.... Jesus! Maria! hoort gij dien schreeuw, die uit de keuken schijnt voor te komen? o God! wij zijn reeds in de handen onzer.....quot;
„Stel u gerust; gij zult gered worden!quot; onderbrak op dit oogenblik een ruwe stem den beangsten pastoor: tegelijk hoorde men een aantal menschen den trap bestijgen, die naar de zaal leidde, en de redder der familie De Borzoli verscheen aan den ingang des vertreks. Terwijl de graaf een onderzoekenden blik op den vreemdeling wierp, die zich ongevraagd hem zijne diensten kwam bieden, riepen de gravin, de pastoor en Giuseppo als uit één mond: „ Pietro! quot;
„Rechtvaardige hemel!quot; riep de graaf, „Pietro, die als een dief uit mijne wToning gejaagd is, komt zich wreken, en zijne wraak is mijne redding uit doodsgevaar!quot;
Doch Pietro scheen geen acht te slaan op den graaf noch op diens verwarring maar naderde de gravin en zeide: „mevrouw! uw beeld is nimmer uit mijne ziel gewischt; uwe goedheden, mij eens bewezen, en de traan, bij eene treurige gebeurtenis over mij geweend, hebben uwe trekken onuitwischbaar er in gegrift. Ik heb gehoopt u dien traan te kunnen vergelden; het oogenblik daartoe is gekomen; mijnheer de graaf, vergader haastig wat gij redden wilt; nog eenige minuten kunt gij in dit paleis vertoeven.quot;
Een enkel oogenblik was den graaf genoeg; sinds lang op een aanval voorbereid, had hij familie- en geldswaardige papieren in een kistje gepakt en dit in eene schrijftafel geplaatst, waar hij het spoedig zou kunnen vinden. Middelerwijl stond de gravin als op heete kolen; hare wangen waren bleek, en een gedruisch in het paleis, waarvan zij de oorzaak niet kende, en het naderend en meer hoorbaar wordend gewoel en geraas er buiten, deden haar de vreeselijkste jammeren te gemoet zien. Doch Pietro poogde haar door verschillende reden gerust te stellen; „ik heb mij,quot; zeide hij, „door een aantal mannen doen volgen, die de deur des paleizes verdedigen zullen, tot gij allen in veiligheid zijt; de taak, die ik hun opgedragen heb, is hun toevertrouwd; zij zullen liever sterven dan wijken. De menigte der aanrukkende oproerlingen moet u niet doen ontstellen; zij zijn niet in het bezit van werktuigen, om de zware en goed
verdedigde deur bij den eersten stoot te verbrijzelen:____ik zie,
gij zijt allen gereed; welnu, volgt mij; geeft u geheel aan mij over; geen haar van uw hoofd zal vallen, zoolang Pietro en zijne vrienden nog een druppel bloeds bezitten!quot;
Nu trad hij buiten de kamer en riep: „tien mannen in den gang!quot; aanstonds naderden zoovele lieden, waarvan de familie De Borzoli geen enkele kende. „ Mijne vriendensprak Pietro tot hen, „gij weet, wij zijn gekomen, om den graaf met zijne ■familie te redden; nemen wij hen in ons midden, en brengen wij
117
hen op eene veilige plaats!quot; Al de bedienden kunnen ons volgen , tot wij buiten het paleis zijn; dan kunnen zij verder onder onze hoede blijven of gaan waar zij willen.quot;
Nu bood de graaf zijne echtgenoot den arm; de pastoor vatte de hand van Giuseppo, waarna het viertal door Pietro en zijne bende omringd werd, en men langs den trap het benedenste gedeelte des paleizes bereikte. Nu was men spoedig in den tuin en, dezen doorgetrokken zijnde, bereikte men de kleine poort, die Pietro overgeklommen en voor zijne mannen geopend had; daar hij het inwendige van het paleis kende, had hij ongehinderd tot de zaal van den graaf kunnen doordringen. Toen hij met zijn gevolg, dat met de bedienden uit ruim twintig personen bestond, buiten de poort gekomen was, liet hij een scherp gefluit hooren, waarna hij de deur achter zich sloot, en men zich op weg begaf. De pastoor stelde hem voor, om naar het paleis van den aartsbisschop te gaan, doch Pietro wilde hiervan niet hooren en noemde de zwarigheden op, die men ontmoeten, en het gevaar, dat men loopen zou van in de handen des gepeupels te vallen; hij zou zijne weldoeners voeren naar zijn verbijf, waar, zooals hij zeide, zelfs de duivel hen niet zou kunnen bereiken.
Tot aller vreugd was men spoedig aan Pietro's verblijf aangekomen. In eene niet zeer breede straat, waar men alleen pakhuizen zag, stond de aanvoerder voor een dezer stil, opende de deur en deed zijn gevolg binnentreden. Nadat hij gesloten had, ontstak men licht, en Pietro verzocht zijn beschermelingen hem te volgen. Tusschen verschillende koopwaren lag een nauw pad, dat de vluchtenden naar het andere einde van het gebouw voerde; daarna kwamen zij op eene binnenplaats, die zij overstaken, waarop zij voor eene kleine deur stilstonden. Pietro opende die, en weder bevond men zich in een pakhuis, waar de mannen een paar balen wegnamen en een ijzeren luik openden. Nu vertoonde zich een trap, dien men afsteeg; tot aller verwondering bevond men zich in een langwerpig vierkant vertrek, waarin door een klein raam in den zolder aan een der hoeken het daglicht schemerend nederdaalde. Boven het raam verhief zich een hooge koker in den vorm van een schoorsteen, waardoor, wanneer het raam geopend werd, versche lucht in het onderaardsch vertrek gebracht werd. In een anderen hoek stond een tweede ladder, en er boven, in den zolder, was nog een ijzeren luik, door hetwelk men eveneens toegang tot de bovenwereld had. Aan den zolder hing eene lamp, die door een der mannen werd ontstoken, zoodra allen in het vertrek waren nedergedaald.
„Zie, mijnheer de graaf,quot; sprak Pietro, „hier is sinds een aantal jaren het verblijf van den ongelukkigen Pietro en eenige trouwe mannen, die hem in den tegenspoed niet verlaten wilden, geweest. Hier hebben wij de niet talrijke dagen doorgebracht,
118
waarop wij na ons zwerven door bosch en velden uitrustten. In dit onderaardsch vertrek heb ik mij moeten verbergen tegen de nasporingen der politie, die zich wreken wilde over de misdrijven, die ik tegen de maatschappij beging, omdat zij het brandmerk der eerloosheid op mijn voorhoofdTiad gedrukt. Hier heb ik de ontwerpen gesmeed der ondernemingen, die moesten strekken tot Barbara's vernedering en ongeluk, tot loon der eerlooze lastertaal, waarmede zij mij eens uit uw paleis verdreef; maar ook hier heb ik mij bezig gehouden met de overweging van het goede, dat ik bij u genoot, van de middelen om het u te vergelden, doch spreken wij hier niet meer van: mijn levensgeluk is verwoest en de wonde, eenmaal aan mijn hart toegebracht, niet meer te heelen; laat mij u eenige ververschingen aanbieden, die u na den doorgestanen angst niet dan welkom zullen zijn.quot;
Terwijl eenige mannen zich beijverden wijn, vleesch en gebak te voorschijn te brengen, sprak de pastoor: „Waarom toch, Pietro, laat gij de wanhoop in uw hart doordringen? Waart gij de lessen van den heiligen godsdienst niet vergeten, waarin men u in het paleis De Borzoli onderwees, gewis, gij zoudl: niet gelooven, dat voor uwe hartewond geen balsem aanwezig is, Te lang reeds hebt gij de genade versmaad; toen gij de gevangenis verliet, hadt gij de maatschappij vergoeding gegeven voor het misdrijf, waarvan men u te recht of te onrecht beschuldigde. Als gij toen het leed, gedurende drie jaren doorgestaan, vergeten, met ijver nieuwe plichten gezocht en met moed u op de vervulling er van toegelegd hadt, waarschijnlijk zoudt gij thans gelukkig zijn. Eene menigte euveldaden ten minste zou thans uw geweten niet kwellen, en in stille oogenblikken of slapelooze nachten zou de wroeging uw geest niet verscheuren; Barbara zou misschien reeds uit uw geheugen gevvischt zijn, als gij zoudt vergeven en vergeten hebben.quot;
„ Barbara vergeten! Eerwaarde heer, wist gij welke pogingen ik daartoe heb aangewend! Toen ik begon te begrijpen, dat haar aandenken mij als een vuur worden zou, dat ons beiden eenmaal moest verteren, en overwoog, dat hare rampen mij eene voortdurende marteling zouden zijn, wijl zij mij immer aan het voorgevallene moesten herinneren, heb ik gepoogd haar te vergeten: ik heb mijn kerker verlaten, waar haar beeld mij dag noch nacht rust liet; mij onder het uitvaagsel der maatschappij begeven, al geschiedde het met den grootsten tegenzin; met mijne nieuwe makkers geleefd, gesproken, geschertst, enkel om mijn geest te verstrooien. Te vergeefs, de schim der lasteraarster vervolgde mij waar ik ging of stond; haar valsch oog deed mijne kaken branden, en het was of eene martelende stem mij met helsch vermaak in het oor fluisterde: „ik heb het goud in uwen zak gehoord.quot; Eindelijk begreep ik, dat Barbara's
119
aandenken met mijne pogingen spotte, dat ik mij vruchteloos vermoeide, zonder gevolg aftobde, en ik gaf mij aan het wraakgevoel geheel over en liet er mij door beheerschen; het gift der wraakzucht zwolg ik met volle teugen in, en gedurende drie jaren wierp ik voedsel in het vuur, dat, in mijn hart ontvonkt, verdelgend in Barbara's have en goed zou voorlwoelen. Ik zocht van dien stond af haar ongeluk, niet haar dood; ik heb duizend middelen gehad om haar te doen sterven, maar zij moest leven, leven opdat ik mij konde wreken, en zelfs nog op dit oogenblik is de dolk niet gewet om haar hart te doorsteken; wat zij tegen de maatschappij heeft bedreven verdient duizend dooden; ik heb nog geen recht naar haar leven te staan.quot;
„Maar Pietro,quot; sprak nu de gravin, die sidderend naar de woorden van haar voormaligen bediende geluisterd had, „ begrijpt gij dan niet, dat de dood voor Barbara verkieselijker zou geweest zijn dan de reeks van jammeren, die gij haar bereidt hebt? Als ik slechts bedenk, wat gij haar in haar kinderen leeds hebt aangedaan.... Zie, mijn eenigen lieveling heb ik sinds eenigen tijd uit Milaan verwijderd, wijl ik vreeselijke gebeurtenissen voorzag; ik weet, mijn kind is in goede handen, en toch wordt mijn hart onophoudelijk door zorg en angst verscheurd . ..
„ Zonder mijn eed te breken, mevrouw, mocht ik Barbara niet dooden; slechts eens heb ik gedood; het was, toen uw Eerwaarde broeder zonder onze kogels het offer van Barbara's moordzucht dreigde te worden; wij hebben gezworen in ons onderhoud te voorzien ten koste der maatschappij, die ons verstiet, en slechts in den uitérsten nood of tot zelfverdediging van onze wapenen gebruik te maken ...
Terwijl Pietro sprak, stond Giuseppo op en naderde den vijand zijner moeder; hij knielde voor hem neder en riep, zijne gevouwen handen tot hem opheffende: „Vreeselijke man! laat mij, de rampzalige zoon eener ongelukkige moeder, u verbidden, uw hart vermurwen; ik beken, dat zij zeer misdadig is, en zoo gij onschuldig zijt aan de u ten laste gelegde misdaad, het ongelijk, dat zij u aandeed, verschrikkelijk was. Doch bedenk, wat zij er reeds voor geleden heeft, hoeveel tranen zij gestort, hoeveel nachten zij treurend en wanhopig heeft doorgebracht; schenk mij de vergiffenis mijner moeder, mij, wien gij eens zooveel medelijden betoondet, dien gij aan het zwaard ontruktet, dat naar mijn bloed hunkerde! Genade, Pietro, genade!....quot;
„ Giuseppo! gij zijt niet in staat mijne gevoelens te veranderen noch het vuur te blusschen, dat hier (hij klopte koortsachtig op zijne borst) smeult; zulks kan alleen uwe moeder, die het ontstoken heeft; zij heeft mij geschandvlekt voor de geheele
120
wereld; zij moet, ten minste voor de familie De Borzoli, de valschheid van hare beschuldiging erkennen .... Wat hoor ik?... Waarschijnlijk zult gij....quot;
Zoo zijne woorden afbrekende, liep hij naar den trap, beklom dien en wierp het ijzeren luik open; op de bovenste trede bleef hij staan en drong met strakken blik door het flauwe schemerlicht, dat in het pakhuis heerschte, en keerde juichend maar met eene vreugde, die alleen de hel in het hart kan storten, in het onderaardsch verblijf weder. „Deze,quot; riep hij met vervaarlijke stem uit, „deze is de schoonste dag mijns levens, het loon voor een twintigjarig lijden. Gij gaat, Giuseppo, uwe moeder wederzien; ten tweede male heb ik haar met u willen vereenigen, maar nu in tegenwoordigheid van de geheele familie E'e Borzoli.quot;
Wij zullen den angst en de ontroering der aanwezigen niet beschrijven; trouwens welke pen zou daartoe in staat zijn? Wie zal kunnen uitdrukken wat in het hart van den armen Giuseppo, in dat van de bevende gravin, van den ontstelden graaf, van den immer liefderijken priester omging?
„Wij brengen u Barbara, Pietro! gij kunt haar aan de familie De Borzoli voorstellen, die zij sinds een paar uren zocht!quot; klonk het van de opening des vertreks. Nu daalden ongeveer twintig mannen in het onderaardsche verblijf neder, en de ongelukkige Barbara, meer dood dan levend, bevond zich voor haar vijand, in de nabijheid van haren zoon en van de familie De Borzoli, die ten tweede male het voorwerp van haren moordlust geweest was.
Men deed Barbara op een stoel nederzitten; Pietro plaatste zich voor haar en gaf zijnen mannen bevel zich tusschen hem en de familie De Borzolie te plaatsen. „Genade, genade,quot; kermde Giuseppo, „Pietro heb medelijden met mijne moeder; genade!quot; riep ook de gravin, maar zij was niet in staat het schouwspel, dat hare twee vroegere bedienden opleverden, langer te aanschouwen en zonk verpletterd op een stoel neder.
Nu keerde Pietro zich tot een zijner mannen en zeide: „Verhaal mij, hoe gij in uwe poging geslaagd zijt.quot;
„Wij verdedigden,quot; antwoordde de aangesprokene, „de deur van het paleis, tot wij uw gefluit vernamen. Veeselijk waren de aandrang en de woede des gepeupels; menige dolk werd tegen de deur verbrijzeld, en de verbittering der bende nam toe, naarmate zij meer het vruchtelooze harer pogingen inzag. Wij hoorden, hoe Barbara het volk gebood hamers en breekijzers te halen, en begrepen, dat het dus spoedig met ons gedaan zou zijn; wij wilden ons daarom door het paleis verspreiden, om den schijn aan te nemen, als behoorden wij ook tot de bende, om daarna Barbara door list naar den tuin te lokken. Doch deze had geen geduld, tot de breekijzers aanwezig waren, maar nam
121
een ladder, die zij in de nabijheid zag, zette die tegen het venster van een der benedenkamers en klom er op. De ruiten inslaan en het raam van binnen openen was het werk van een oogenblik, en spoedig was zij met een paar mannen in de kamer. Eenigen van ons, inmiddels toegeschoten, wierpen de ladder omver, sloten het raam, maakten zich van Barbara meester en letten niet op de mannen, die toch niets tegen hen vermochten. Zij stopten haar een doek in den mond, brachten haar naar den tuin, en toen zij op het punt stonden dien te verlaten, gaven wij de deur aan het gepeupel over en haalden onze makkers in. Gelukkig begreep Barbara, dat geen tegenstand haar baatte, en zonder moeite, door de vallende duisternis begunstigd, brachten wij haar herwaarts.quot;
Terwijl de man aldus het voorgevallene mededeelde, poogde Giuseppo door den levenden muur heen te dringen en Pietro te bereiken, om genade voor zijne moeder te verwerven, doch zijne pogingen waren vergeefsch, en een droevigen blik op zijne moeder slaande, kon hij haar slechts den God van liefde en barm-1' hartigheid aanbevelen. „Vader,quot; smeekte hij nog den pastoor, „ ach , red toch mijne moeder!quot;
„Mijn kind, zij is in Gods hand; wij vermogen niets; Pietro is voor alles doof.quot;
Met een enkel woord bedankte Pietro zijnen mannen voor den hem bewezen dienst; daarop trok hij zijn dolk uit en zwaaide die ijzingwekkend over zijn hoofd heen, terwijl hij uitriep: „Barbara, ik heb nimmer uw dood gewild; mijne wraak begeerde slechts u te zien lijden. Uwe rampen, aldus was het bij mij besloten, zouden slechts met uw leven eindigen; maar nu mij het geluk ten deel valt, waarop ik nimmer had durven hopen, namelijk, dat ik mij met u in tegenwoordigheid der familie De Borzoli bevinden mag, nu ontstaat de mogelijkheid, dat gij uwe rampen zult overleven. Gij zijt de oorzaak geweest, dat mij eens mijne eer ontnomen werd, ik vraag u thans: „ is het waar, hebt gij goud in mijn zak gehoord?quot;
„Neen,quot; antwoordde Barbara barsch.
„ Pietro, uw goede naam is hersteld!quot; schreeuwde de graaf. „ Spaar Barbara.quot;
„Hebt gij mij naar mijne kamer zien gaan?quot;
„Neen,quot; klonk ten tweede male Barbara's antwoord.
„Pietro, ik heb steeds aan uwe onschuld geloofd,quot; snikte de gravin. „ Heb medelijden met Barbara.quot;
„Waarschijnlijk weet gij, wie het goud gestolen heeft?quot; vroeg Pietro weder, zonder op de kreten der omstanders acht te geven.
Barbara begon te beven; hare tanden klapperden, en of zij de waarheid hulde wilde doen , dan of zij den dolk wilde bezweren, die haar dreigend tegenblonk, zij antwoordde stamelend: „ ik zelve.....quot;
122
Maar hare bekentenis had eene geheel tegenovergestelde uitwerking. Pietro scheen als door den duivel bezeten te worden ; den dolk in de hand houdende, klemde hij zijne vuisten tegen het hoofd, en de woede, de razernij, die zich op zijn gelaat vertoonden, de siddering, waaraan al zijne ledematen ten prooi waren, vervulden de aanschouwers zoodanig met ontzetting , dat een
1 • O '
geschreeuw uit aller mond opging, de gravin bezwijmd ter aarde stortte, de pastoor luidkeels begon te schreien, en Giuseppo — als een marmeren beeld stond, nadat hij de rechterhand tusschen zijne kleederen gebracht had op de plaats, waar zijn pistool was verborgen.
„Venijnig ongedierte,quot; schreeuwde Pietro Barbara toe, „dat aan mijn levensgeluk geknaagd en het verteerd hebt; mijn dolk was niet voor uw eerloos hart bestemd, maar nu ik verneem, dat gij zelve de misdaad bedreeft, waarvan gij mij beschuldig-det.... (en hij stootte haar het moordtuig in het hart.... een schot viel, en een kogel drong Pietro in den rug) nu gij.... hel en dood.... neen, mannen, terug die dolken!!! (zijn donderende stem had oogenblikkelijk de begeerde uitwerking) spaar den jongen; hij heeft zich gewroken zooals ik het gedaan heb.... ik sterf tevreden bij den doodsnik mijner vijandin.quot;
Het scheen alsof Giuseppo met leeuwenmoed bezield was; „neen, Pietro!quot; riep hij, „ik heb mij niet gewroken; den Christen betaamt geen wraak; ik wist geen ander middel om mijne moeder te redden; de hemel heeft, helaas, de misdaad niet willen verhoedentegelijk drong hij door de mannen heen, die hem nu niet terug hielden, en ving zijne stervende moeder in zijne armen op. Een droevigen blik wierp zij op hem; daarna sloot zij de oogen. „Moeder,quot; riep Giuseppo, „smeek Jesus om vergeving en barmhartigheid; een enkele stond is genoeg..., zeg met het hart: o Jesus, bedek met Uw heilig bloed mijne misdaden en neem het mijne als offer voor mijne bedrevene zouden....quot;
Nog eenige stuiptrekkingen en Barbara had opgehouden te leven. Ook uit Giuseppo scheen de ziel heengevaren; stijf en kleurloos viel hij op het lijk zijner moeder neder.
De pastoor wendde nog veel vergeefsche pogingen aan, om Barbara tot het leven terug te roepen; inmiddels plaatsten Pietro's makkers hun gewonden aanvoerder op een stoel en ontdeden hem van zijne kleederen. Eene diepe wonde vertoonde zich, waaruit een stroom bloeds vloeide. „Waar zullen wij een geneesheer vinden, en hoe brengen wij dien op deze plaats, welke voor ieder geheim moet blijven?quot; riep men van verschillende kanten.
Doch Pietro, die door Barbara's dood bevredigd was en nu een verlangen in zich voelde opkomen naar den dood, die een einde aan zijn ongelukkig leven zou maken, en die beter dan zijne
123
makkers het gevaar inzag, waarin hij verkeerde, zeide hun op treurigen toon: „doet daartoe geen pogingen, mijne vrienden, een geneesheer kan mij niet meer redden, maar zou slechts u in gevaar brengen. Besteden wij de weinige uren, die mij waarschijnlijk nog slechts overblijven, om aan uw lot te denken, als ik van u zal zijn gescheiden. Het smart mij niet te sterven, wel u te moeten verlaten. Gij hebt gedurende een reeks van jaren mij de grootste bewijzen van gehechtheid en vriendschap gegeven en in nood en gevaar menigmaal uw leven gewaagd, om het mijne te beschermen. De gedachte aan uw lot zal mij het sterven smartelijk maken, en de vrees voor de gevaren, die de familie De Borzoli bedreigen, zal ik met mij in het graf nemen. ..
Het was een droevig schouwspel, dat de mannen opleverden, die den stervenden Pietro omringden. Het denkbeeld eener scheiding van hun beminden aanvoerder kon bij hen geen ingang vinden, en toch beefden zij op het zien van de uitputting, waarin Pietro door bloedverlies verviel. Zij, die nimmer voor den dood hadden gesidderd, die de ijselijkste gevaren met koelbloedigheidquot;-waren te gemoet gegaan, voor wie vrees en angst holle klanken waren, weenden als kinderen en besproeiden Pietro's handen met hunne tranen. „Gij zult niet sterven, Pietro!quot; riepen zij gij moet nog lang onze aanvoerder blijven; als wij u verliezen, zullen wij als verstrooide schapen zijn.quot;
„Vlei u niet met eene ijdele hoop, maar geef mij den troost, dat gij de familie De Borzoli beschermen zult, gelijk ik het gedaan heb; dat gij over haar zult waken, zoolang de tegenwoordige toestand in Milaan blijft bestaan...
„Wees onbekommerd, Pietro! dood en hel zullen wij tarten, zoo zij uwe beschermelingen durven bedreigen.....quot;
„ En Giuseppo ? quot;
„ Gij wilt immers niet, dat wij ons wreken over het verlies, dat hij ons berokkend heeft?quot;
„Gij zult hem ook beschermen, vrienden. Hij heeft gehandeld gelijk gij en ik in dergelijke omstandigheden zouden doen. Giuseppo blijve u dus ook aanbevolen.quot;
Gedurende eenigen tijd bleef Pietro met zijne mannen in gesprek over hetgeen zij te doen zouden hebben, als hij gestorven zou zijn, en met eiken stond zag men den dood meer naderen. Bleeker werden Pietro's gelaatstrekken, en de wonde veroorzaakte hevige pijnen. De pastoor, nadat hij van zijne ontzetting eenigs-zins bekomen was en s;ezien had, dat aan de ono-elukkige marke-
O 3 O o
tentster niets meer te doen was, had zich in een hoek der kamer nedergeworpen, en knielend smeekte hij aan God berouw en- genade voor Pietro; menigmaal wendde hij het hoofd naar den lijder en zae iederen keer het gevaar arooter worden. Hoe meer de dood
O O O
naderde, des te vuriger werd het gebed des priesters, en toen hij eindelijk zag, dat hij niet langer wachten mocht, stond hij op,
124
begaf zich naar Pietro en riep den mannen toe: „vrienden, maakt plaats voor den dienaar des Heeren! uw makker heeft een ongelukkig leven geleid; hij mag niet als een verworpeling sterven....quot;
Doch de mannen wilden zich niet van hun aanvoerder verwijderen.
„Pietro,quot; riep nu de beangste pastoor, en zijne stem hernam de volheid en kracht, die zij voor veertig jaren had, „gebied uwen mannen zich te verwijderen; ik bezweer het u in den naam van den God der liefde, die u wil redden; in den naam uwer ongelukkige ziel, waarnaar de duivel meer snakt, dan gij eens naar wraak en vergelding verlangdet; in den naam van den gekruisigden Christus, die, om uwe ziel zalig te maken, zooveel geleden heeft____quot;
Die woorden, als kwamen zij uit den hemel voort, geleid dooide bliksems van een machtigen God, deden Pietro sidderen; hij werd machteloos tegenover den zwakken priester, en na een oogenblik zwijgens zeide hij tot zijne makkers: „bewijst mij eenen laatsten dienst; doet wat de pastoor u vraagt.quot;
„Mannen, verlicht den doodstrijd van uw beminden makker, en uw stervensuur zal er door verzacht worden; verlaat allen voor eenige minuten dit verblijf, en laat mij met Pietro alleen I quot;
Hoewel met tegenzin gehoorzaamden nu de mannen, klommen met den graaf, de gravin en Giuseppo den trap op en sloten, in het pakhuis gekomen, het luik achter zich. Zij ontstaken eene lamp, die zij mede genomen hadden, en staarden met den diepstcn eerbied op de gravin, die nederknielde, om voor Pietro te bidden, en den graaf en Giuseppo uitnoodigde haar voorbeeld te volgen. Niemand durfde hen in hunne vrome oefeningen storen, en de indrukwekkendste stilte heerschte in het pakhuis, waar bijna vijftig menschen vereenigd waren.
Te lang voor hun ongeduld duurde het onderhoud van den pastoor met hunnen aanvoerder, en groot was hunne vreugde, toen, nadat ruim een uur verloopen was, de pastoor hen verzocht weder neder te dalen. Met verbazing zagen allen de groote verandering, die had plaats gegrepen, en eene zekere schuwheid ten opzichte van den pastoor maakte zich van de bende meester. Pietro was ontzettend verminderd; zijne wangen waren geheel door eene akelige bleekheid overtogen; gespannen stonden zijne gelaatstrekken, en zijne handen waren loodkleurig geworden, maar tusschen de vingeren klemden zij het kruis, dat voor een uur op de borst des pastoors hing, en op het bleeke gelaat, dat den adem des doods reeds begon te gevoelen, lag eene kalmte, de uitdrukking eener zielerust, geheel in strijd met de sombere opgewondenheid, die er voor een uur op stond uitgedrukt.
„Komt, vrienden!quot; riep hij met eene ontroerde stem ,„ komt getuige zijn van de gerustheid, de vreugd, waarmede ik nu
125
den dood te gemoet ga. Deze liefdevolle priester heeft mijne oogen geopend en den brand gebluscht, die, hoewel ik er mij niet van wilde overtuigen, zelfs na Barbara's dood nog in mijn hart voortwoedde. In weinig tijds heeft hij mij doen inzien, dat de wraak, waaraan ik mij gedurende een reeks van jaren heb overgegeven, niet mij toebehoorde, maar God, in wiens
plaats ik mij durfde stellen____ Nog slechts enkele oogenblikken
zal ik leven, en stervend vraag ik een laatsten dienst van u; de pastoor is bereid, zoo gij hem wilt vergezellen, naar het paleis van den aartsbisschop te gaan en mij de H. Communie te halen. Zult gij weigeren?quot;
Zonder het antwoord af te wachten, wees hij met de hand eenige mannen aan, die den pastoor zouden geleiden, en zoo machtig was nog steeds de invloed, dien hij op zijne makkers uitoefende, dat de aangeduide mannen zich aanstonds gereed maakten.
Groot was Pietro's vreugde, toen de pastoor ongeveer een half uur later met het Brood des levens wederkeerde. Hij wilde zich oprichten, doch zijne zwakheid belette hem daartoe iedere poging; de handen vouwende en de H. Hostie aanziende met een gelaat, waarop berouw en ingetogenheid te lezen stonden, zeide hij tot zijne vrienden: „ knielt neder, makkers! en hoort ■wat ik mij verplicht acht u te zeggen. Gedurende langen tijd geleidde ik u op de baan der misdaad en voerde u van het eene gruwelstuk tot het andere; eene valsche eerzucht bracht mij tot het verlangen naar wraak, en ik sleepte u in mijne zondige vaart mede. Nu, in de nabijheid van den God der barmhartigheid, zweer ik, dat alle wraakzucht uit mijn hart is verwijderd, en ik met mijn bloed, ware het mogelijk, de rampen zou willen herstellen, die ik Barbara berokkend heb; dat het mij innig smart u tot zooveel kwaads, als wij bedreven, verleid te hebben. Ik smeek u, makkers, vergeeft mij, alvorens ik voor Gods rechterstoel ga verschijnen; wellicht zijt gij nog niet genoegzaam overtuigd van het zondige onzer handelingen, doch als gij, gelijk ik thans, op het sterfbed ligt (maar ik hoop vroeger) zult gij uwe dwalingen inzien. Keikt mij voor het laatst de hand; zegt, dat gij mij vergeven hebt en den weg zult verlaten, die ten verderve voert.quot;
Een gemompel, dat onder de bende opging, bewees, dat niemand den moed had Pietro's woorden te beantwoorden. Ofschoon het uiteinde van hun aanvoerder diep verborgen snaren in hun hart deed trillen, en de meesten innerlijk ontroerd waren, dachten allen te veel aan de beletselen, die hunne bekeering en verandering van levenswijze in den weg stonden, om oogenblik-kelijk op de gedane uitnoodiging toe te stemmen.
De pastoor kwam hen te hulp en sprak: „wees gerust, Pietro, en ontvang zonder vrees de H. Teerspijs; uwe makkers, ik ben
126
er van overtuigd, vergeven u wat gij tegen hen hebt misdreven; zij zouden u gaarne den troost willen aanbrengen, dat zij het pad der ondeugd met dat der deugd willen verwisselen, doch zij denken aan hun lot. Zij weten niet hoe te voorzien in hun levensonderhoud; maar God, die hunne harten geraakt heeft, zal ook het beletsel wegnemen, dat de booze geest hunne bekeering in den weg zal pogen te stellen.quot;
Nu naderde de graaf De Borzoli den stervende en zeide: „ Pietro, ik heb u verongelijkt; ware ik minder ijverig geweest, om in u den diefstal te doen straffen, wellicht zou een tal van ongelukkige gebeurtenissen voorkomen zijn. In weerwil van wat
O O O J 1
ik jegens u misdreef, hebt gij met uwe mannen alles aangewend, om mij en mijne familie uit doodsgevaar te redden; daarvoor wil ik u en hen beloonen. Ik neem de verzorging van al uwe makkers op mij; ieder, die een Christelijk en werkzaam leven wil leiden , zal ik de middelen verschaffen , om op eerlijke wijze in zijn onderhoud te voorzien, en als ouderdom of ziekte hen bezoeken, zullen mijne rijkdommen hen voor iederen nood bewaren. Mannen,quot; dit zeggende, keerde hij zich tot hen, „wilt gij Pietro tevreden doen sterven en mij gelukkig maken, door mij in de gelegenheid te stellen u mijne dankbaarheid te bewijzen? zegt dan uit éénen mond: „wij willen weder Christen zijn!quot;
De eerbied voor het Allerheiligste, een ontwaakt gevoel uit hunne jongelingsjaren, deed de mannen slechts nauw hoorbaar den aangegeven kreet herhalen, doch hun hart zou dien liever op luideren toon geopenbaard hebben.
Zoo wisten godsdienst en Christelijke liefde, beter dan de slecht ingerichte gevangenissen, diep bedorven menschen te doen besluiten, den weg van boosheid en zonde te verlaten, dien zij gedurende meer dan twintig jaren betreden hadden.
„Giuseppo,quot; riep nu Pietro, „vergeeft gij mij ook?quot;
„Ja, Pietro!quot; sprak de jongeling, „ja, ik vergeef u, al verscheurt de smart mijn boezem bij den blik op het lijk mijner moeder; al herinnert mij uw doodstrijd aan de vreeselijke daad, die ik pleegde, om mijne moeder te redden, eu die ik hoop, dat God mij niet tot zonde zal toerekenen; al bezwijkt bijna mijne ziel bij de gedachte, dat een onoverkomelijke hinderpaal zich tegen mijn verlangen heeft opgeworpen. Ik heb gewenscht een dienaar van Jesus' Kerk te worden, maar mijne met bloed bevlekte handen zijn niet waardig het Allerheiligste aan te raken; daarom zal ik de stille kloostercel opzoeken, om mijne rampen te beweenen en tranen en gebeden te wijden aan mijne ongelukkige moeder, en aan u , Pietro ....quot;
De jongeling werd door zijne aandoeningen belet meer te zeggen; hij bedekte het gelaat met beide handen en wierp zich op de kniën neder, toen de pastoor Pietro naderde en hem de heilige Teerspijs toediende.
127
Uit alle hoeken des vertreks ging een luid geschrei op; niet alleen de graaf, de gravin en Giuseppo maar ook de makkers van Pietro gaven op luide wijze hunne ontroering en treurigheid te kennen. Menigeen hunner, wiens hart sinds jaren als versteend was, voelde zich op het diepst getroffen; menigeen, die zich door liet ongeluk als vernietigd waande, vond tranen om de hanige aandoeningen zijner ziel uit te drukken.
Na de H. Sacramenten der stervenden ontvangen te hebben, leefde Pietro nog slechts korten tijd; zijn jongste blik viel op de gravin De Borzoli; die blik was de laatste uiting zijner zielevreugd en — dankbaarheid.
Na een terugtocht, door allerlei moeielijkheden gekenmerkt, maar roemrijker dan menige overwinning, bereikte de veldmaarschalk Radetsky de Mincio en vond zich gedekt door den ge-duchten vierhoek. Thans konden de krijgers van de doorgestane vermoeienissen uitrusten en zich schadeloos stellen voor de tal-looze ontberingen, die zij zich hadden moeten getroosten, en na eenige dagen had het leger zijne vroegere krachten en zijn ouden krijgsmoed hervat. Van vele kanten kwam thans versterking opdagen, en weldra had Radetsky het genoegen over een aanzienlijk leger te kunnen beschikken. Maar groot was ook de nood. Geheel Lombardije en Venetië kwamen in opstand. Piemonteesche legers drongen alom het oproerige land binnen, en Karei Albert wendde ijverig pogingen aan, om zich door de Milaneezen tot koning te doen uitroepen. Doch dezen hadden niet den keizer verjaagd, om zich een koning te verwerven; zij wilden de republiek, wijl zij hoopten onder dien regeeringsvorm beter den vrijen teugel aan, hunne hartstochten te zullen kunnen geven. Eerst toen zij inzagen , dat er zonder de hulp van Karei Albert geen mogelijkheid bestond, om zich tegen het machtige Oostenrijk op den duur te verzetten , drukten zij den trouwelooze de kronen van Lombardije en Venetië op het hoofd, zonder te weten, dat vier provinciën van het laatste land reeds onder het wettig gezag waren teruggebracht.
Wij zullen den oorlog, dien Radetsky allengs met bijna geheel Italië te strijden had, niet in zijne bijzonderheden volgen; de grenzen en de aard van dit werkje verbieden zulks; het zij genoeg, dat op 3 Augustus, dus ruim 4 maanden na de uitbarsting des oproers, de grijze veldheer met een zegevierend leger, dat al zijne vijanden verpletterd had, zich voor Milaan vertoonde, binnen welks muren Karei Albert met 25,000 man wanhopig den dood te gemoet zag. Niet alleen meende hij dien uit Radetsky's zwaard zich te zien tegengrijnzen , maar ook de
128
woede des gepeupels, dat zich door hem verraden waande deed hem vreezen voor een uiteinde, oneindig eerloozer dan dat hetwelk de Oostenrijkers hem bereiden konden. All een sluip' moordenaar moest hij in het holle van den mcht de dolken der ^zenden ontvluchten, zonderevenwel hunne geweerschoten
na dT ra/rT11^611 16 kUnnen Machteloos g
7 St!d ,aan de voeten van den verguisden Radetskv en
de diepste stL111 doo ^ ^ verschV™ ** Onder
heer zhn intocht T/ 611 VrfS ingegcve^ deed de veld-
t d J ocht, en voldaan met Milaan voor ziin keizerliiken meester herwonnen te hebben, vergat hij de ontvangen beleedi
schonk' hij de quot;sTd ^ 'quot;f VinSen der menschenliefdeluisterend, schonk hij de stad genade en stelde alles in het werk om
quot;klaar Karens H T.f'! ni,0geliJk te cloen wederkeeren.
isfs haf hi 1 . land G0ds! 0P den 23 Maart
. .. quot;ad JuJ. ti ouweloosheid by verraad voegende den Oos
Snd» 00r'T quot;• ZicI' 0Pro®r%e maitelingeË
verbonden, — op den 23 Maart 1849 werd hij door de Oostenen ^vaderiand te^'verl'f 60 gen0odzaakt als een wanhopige troon n vaderland te verlaten en op vreemden grond (Portu^an een
graf te zoeken, om er zyne schande te gaamp;an verbergen^